Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel .72 17 78 Amsterdam   WYSGEERIGE OORDEEL- en ZEDEKUNDIGE VERHANDELINGEN.   WYSGEERIGE OORDEEL- en ZEDEKUNDIGE VERHANDELINGEN, DOOR. JJMES BE ATT IE, L, L. D. Heogieeraar in de Zedeljke Wysiegttrte en Redeneer*, kunde te Aherdeen , en Lid van de Zeevsjthe M»*tfchapp? der Wettififcltappzn, Git- het EmgeJktk _f—*ff#V B O O X PETRUS LOOSJES ADRIAASSZ.y Letraar der Doopsgezinden te Haarlem* Jr[~Tweede en laatste deel. Ti HAARLEM, By A. loosjes P. ?. 17^5.  VERHANDELINGEN In dit Tweede Deel. Verhandeling over de Fabelen en Romans, — bl. r« ■ Strekkende tot. Opheldering van het Verhevene, — 107. .. over de Nutheid èener TaaU geleerde Opvoedinge, — 182.1 over de Bloedverwantfchap- lyke Genegenheid, —— — 253..  VERHANDELING over de FABELEN en ROMANS» Liefde tot de Waarheid is den Menfch natuürlyk ei» •gen, en deeze aan te kleeven zyn onvermydelykepligt. Maar een Fabelagtig verhaal op te ftellen, met oogmerk om te onderwyzen , of onfchuldig te vennaaken, is geen indragt op de Waarheid, of men möeft zulks der wereld voor Waarheid willen Opdringen. De Fabel eü Romanfchryver bedriegt niemand: dewyl zy, fchoon zich bevlytigende om hunne vindingen, met het kleei der Waarfchynlykheid, te omhangen, nooit voorgee* Ven dat ze Waar zyii; althans, \ geèn zy als zodanig mogen te nederftellen , wordt enkel aangemerkt als een gemecne fpreek'trant, aan welken niemand éetfig gewïgt hangt. Verdichte Vernaaien zyn , door alle eeuwen heen, gemeen geweeft, en Leeraars van het eerwaardigst Character hebben zich van dezelve be* diend. Ongctwyfeïd moet het toegéfchr'eeverï worden aari dè zwakheid der Menfchlyke Natuur, dat men de Fabels ooit eert noodig of gefchikt voertuig voor de Waarheid gevonden hebbe. Doch wy moeten de Menfehlykö 11. Deel. A N**  4 VERHANDELING Natuur neemcn zo als dezelve is; en, indien eene ruwe menigte eene Zede- of Staatkundige Leere, in welke dezelve dient onderweezen te worden, niet gereedlyk kan bevatten, ftaat het even vry, die Leer, door een Fabel, op te helderen, om hunne aandagt op te wekken, en dezelve te doen verftaan, als dat een Geneesheer eene zwakke maag, maagmiddelen toediene, om dezelve ter fpysverteeringe bekwaam te maaken. Zondanig was het oogmerk van de Gelykenis der Boomen eenen Koning verkiezende door Jotiiam voorgemeld (*_), van dat bekendeTwiftgedingtufrdien.de Leden des Lichaams, waar door Menenius Agrippa het Romeinfche Folk overtuigde, dat het welvaarendcs Burgerftaats afhing van de eenftemmigheid en-zamenwerking der onderlcheide Leden. In de daad het gros des Volks is nie^ voor betoogende Reden voeringen gefchikt. Een korte en klemmende Spreuk, gcmaklyk te herinneren; .of kleine Vertellingen, die, als 't ware, tot de zinnen fpreeken, betekenen by hun meer » dan een Betoog. Wy behoeven ons, over zulks, niet te verwonde, ren, dat wy, in oude tyden , Zedckundige voorfchriften , zo menigmaal, overgeleverd vinden, opdewyze van Spreuken, en aangedrongen door voorbeeldlyke Fabelagtige Verhaalen. Onder de Fabelen, aan E s opus tocgefchreeven, zyn 'er ongetwyfeld eenige nieuwe , fchoon andere den ftempel der oudheid draagen. En niets kan 'er beter bedagt worden, dan veele derzei- £") Richteren IX. 8. enz.  over dé FABELEN en ROMANS» 3 delven om Zedelyke Waarheden 20 wel het geheugen Als het verftand in te drukken,. De te leurfïelling, wel», ke menigmaal eene wydgaapende begeerten om ïchat» ten op fchatten te ftaapeien vergezelt, wordt zeer geestig afgebeeld in de Fabel van den Hond en zyn Schadu* we en de zo verderrlyke als belachlyke Natuur der Staatzugt niet min treffend opgehelderd in die van deit Kikvorsch en den Os. De kleine Fabels ftellen wy gereed op laagen prys: dewyl wy ze op de School in onze kindsheid leerden; doch zy blyven, te deezer oor* xaake niet min waardig» Wy behoorden ze tefchattcti nis gedenktekens van de Wysheid der Ouden, die ian« gen' tyd het Menfchdom tot vermaak en onderwys gé» dic-nd hebben, en gcregtigd zyn op onze goedkeuring en toejuiching uit hoofde van deeigenaartigheid der vindinge» De Griekfche Fabels aan e s 0 p u s en de Latynfche aan phedrus toegefchreeven, zyn Meefterftukken in deezen Schryftrant, en de befte hedendaagfche Fabel* fchryvers hebben ze nauwlyks kunnen evenaaren. Zy zyn, (althans eenige, want zommigc zyn beuzelagtig) aanmerkelyk van wegen de eenvoudigheid des ftyls, als mede ter oorzaake van de oplettenheid der Opftel* Ieren, op de natuur der Dieren en andere Dingen, Welke zy als Spreekers of Bedryvers in voeren. Want, in de meelte hedendaagfche Fabelen, ais die van Gjy, lafontain e,l'e strange,poGcioen anderen, is de vinding min natuurlyk, en de taal, fchoon eenvoudig , laf en vol kwinkflagen. Dat een Hond hapt na &i fchaduwe van een Hond, en dit doende het ftülE %ieesch uit zyn eigen bek aat vallen, voegt het ChaA e rtÜ4  4 VERHANDELING racter vnn dat Dier, en is, in de daad, eene \vaarfchyn< lykc gebeurtenis," doch dat een Olyphant zou fpreeken met een Boekhandelaar over de Griekfche Schryvers, of een Haas een Kalf verzoeken om op deszelfs rug tc mogen zitten, om dus weggevoerd en voor de naazcttende Honden befchermd te .worden, is eene verciering, waar in men de natuur der dingen niet heeft in 't oog gehouden. In deeze, zo wel als in deFabelen vaa eene hoogere vlugt, moet men , zo veel mogelyk, de Waarfchynlykheid aankleeven. Het ftaat vry, den Dieren en Planten, denken en fpreeken toetefchryven , de noodzaaklykhcid vordert het; want, zonder dit, zouden hunnen lotgevallen ons niet leeren, niet ver* maaken; doch met deeze uitzondering, dat men de natuur niet verkragtte^ noch de eigenfchappen van het eene Dier of Plant aan geene andere, van een verfchillenden aart,toelchryve. Kikvorfchen heeft men gezien dat zich met lugt opbliezen ; Honden kunnen rivieren overzwemmen ; een Man kan eenverkleumdcSlangin zyn'boezem neemen, en, ingevolge zyneronvoorzigtigheid, dood gebeeten worden, een Vos mag fpeelcn met een Tooneelfpeelers Momaangezigt; een Lam en Wolf mogen uit één Beek drinken; en het eerfte, te dier gelegenheid, van het leeven beroofd worden; maar wie hoorde immer van een Olyphant, die Griekfch las, of een Haas rydende op den rug van een Kalf? De Wysheid der Ouden vergenoegde zich niet met korte Zedelesfen in dcezekleineVerteilingen te geeven.De Dichters begaven zich in een wyduiigeftrekter veld van Fabelleer, om uitgewerkter Hukken van onderwys te ver-  over de F ABELEN en ROMANS. 5 verfchafTen, en te behaagen door eene keuriger vinding en hooger maate van waarfchynlyUieid. Doch ik bepaal my thans tot de Fabelen in Ondicht. Een der eerde voortbrengzelen der Fabel -Gefchiedenisfe, in deeze Westlyke Declen der wereld te voorichyn gekomen, is de Cyropedia van Xenophon. Dit Werk, nogthans, kan niet befchouwd worden als een Roman, de groote trekken der Gefchiedeniife zyn waar; doch de Schryver neemt de vryheid verfchei* den voorvallen te verderen, ten einde hy het Character van cyrus , dien hy als een Toonbeeld van een groot en goed Vorft wilde voorftellcn , in veelerlei gezigrpunten mogt plaatzen. liet werk is zeer fraai en belangrjk, het vloeit over van Zede- Staat- en KrygsKundige lelTen. 't Is, nogthans, te bejammeren, dat wy geen regel hebben om het Gcfchiedkundige, daar in begreepen, van het Fabelagtige te onderfcheiden. De Gefchiedenis van den grooten cïkhs, den Grondvester van het Perfifch Ryk, wiens naam de eer heeft van in de Gcfchiedboeken des Ouden Verbonds vermeld te worden, is weetenswaardig; egter vinden wy dezelve met veel duifterheid omgeeven. 'tGcen herodotus van hem zegt, verfchilt grootlyks van xenophons opgave: en , in vcele gevallen, weeten wy niet wie de voorkeuze verdient, 't Is, nogthans , opmerkenswaardig, dat Xenophons befchryving van de wyze op welke cyrus Babyion innam , door den loop van den Enphraat te verleggen, en langs het drooge Kanaal onder de wallen der Stad te komen, zeerwel overeenkomt met verfcheiden aanduidingen van die gebeurte- " -A. 3 nis  6 VERHANDELING nis in de Voorzeggingen van jesaia, jerejua ea daniel te vinden. Zinnebeeldige Fabels, waren ten dage van xëno* ïkon niet onbekend. Het Tafereel van c e;f, es den the baan er werd omtrent zyn tyd gefchreeven; als mede de Gcfchiedenis van hercules met Deugd en Ondeugd in gefprek, de Eer door de eerftgcmcldo beloofd, de Voorkeus geevende boven de Verniaakeu hen door de laatstgemelde aangeboden. Het Tafereei de;, Mcnfcblyken Leevens van cebes blinkt uit in netheid van befchryving, in juistheid van zinnebeelden, en aangenaame eenvoudigheid van ftyl. — De Fabel van hercules, gelyk dezelve oorfpronglyk gefchreeven werd door prodicus, is verlooren , en, fchynt reeds ten tyde van cicero niet voor handen geweest te hebben (*); doch xenophon geefr'er ons een volkomen en fraayen korten inhoud van, met den aanvang des Tweeden Boeks van zywzMemorab'uia. Uitgenomen ecnige Zinnebeeldige Fabelen, hier ert daar in de Weiken. van p l ato verfpreid, herinner ik iTiV , by Griekfche of Latynfche Clasftcdtik Schryveren, gems andere opmerkenswaardige Fabel in ondicht; want de Eeidcnfche Verdichtzclhunde , fchoon vol van Zinnebeelden, laat ik ter dcezer piaatze onaangeroerd, van wegen de betrekking, die dezelve tot de Dichtkunst heeft, en myn hoofdoogmerk, is om den oorfprong en., den aart der Hedendaagfche Pvomans na te fpeuren. Doch het zal niet oneigen zyn, vooraf, waar te nee- ©en ^ g ioje i\0 £t Offiiis, Lii. \. Cap. XXXIJk  over d-e FABELEN en ROMANS. 7 men, dat de Oosterfche Volken, zint? langen tyd beroemd geweest zyn door Fabelvertellingen. De ledigheid, byzonder eigen aan de warme lugtflreek van Afia^ en het zagt wellustig leeven, 't welk de Koningen en andere Grooten in deeze Gewesten in hunne Serailen leiden, heeft hun dit vermaak doen zoeken, en hoogfchatten. Wanneer een Ooftersch Vorst ledig zit, gelyk hy doorgaans doet, en na middelen verlangt om den verveelenden tyd te dooden, beveelt hy zynen Groot Vifir, of Gunfteling, hem Gefchiedenisfen te vertellen. Onkundig, en , by gevolg, ligtgeloovig zynde, zonder begeerte tot Zedelyk Ondcrwys, en met weinig kennis van de natuur voorzien, verlangt hy niet dat ze waarfchynlyk of leerzaam zyn , genoeg indien ze verbaazen. Van hier, ongetwyffeld, de buitenfpoorigheid der Oosterfche Vertellingen. Alles wordt door betoovering en wonderwerken venigt, Tovergodinnen, Geesten, Spooken cn houten Paarden, die, als men 'er een zwikje uit trekt, met eene ongelooflyke fnclheid door de lugt vliegen, voeren het meeste uit. Een ander fïuk in deeze Oosterfche Vertellingen onzer opmeiking waardig , beflaat hier in , dat de Opftellers, met een byzonder genoegen uitweiden in het befchryven van een' luisterryken toefiel: ryke kleederen , fchittereud huisraad, kostbaare maalryden, paleizen, blinkende van goud en fchitterend edelgefteente, treft men allerwegen aan: zulks flrookt ook met het Character en de omftandigheden diens Volks. Hunne Grooten , wier fmnak nooit gevormd wordt door de Eenvoudigheid van Natuur en Kunst te overwegen, leggen A 4 zich  $ VERHANDELING zich voornaamlyk toe op de Pragt van hun toeftel', en, de groote hoeveelheid vaii Goud, Edelgefteente, en zeldzaamheden, in hunne fchatkameren op een gehoopt. De grootfte, en in de daad , de eenigfte Verzameling van Oofterfche Fabelen, my bekend, is de Duizend en één Vertellingen , doorgaans de Arabifche Na°tvertellingen geheeten.. Dit Boek, gelyk wy het bezit* ten, is het Werk van den Heer galland, Lid der Franfche Academie , die gezegd wordt 't zelve uit het oorfpronglyk Arabisch te hebben overgezet. Dan of de Vertellingen, waarlyk van Arabifchen oorfprongezyn, of door den Heer galland vercierd, heb, ik nooit met zekerheid te weeten kunnen komen. Zyn zeOostersch, dan heeft de Overzetter eene onverantwoordelyke ruimfchootigheid in het vertaaien gebruikt; want de ftyl is geheel Fransch; de Caliph van Bagdad en de Keizer van China worden op dezelfde wyze aangefprooken , als men gewoon is aan het Franfche Hof. Doch dit, fchoon het myns bedunkens, veel wegneemt van de waardye des werks; dewyl ik Oosterfche Zeden. '\\\ eene Oosterfche Vertelling begeer aan te treffen, bewyst niet dat het geheele werk van den Heer ga ll and is: want de Franfchen zyn zo zeer ingenomen met hunne eigene gebruiken, dat zy die van anderen niet kunnen dulden, en zelden misfen hunne Overzettingen» zelfs van de deftigfte en oudfte Schryv^ren, met de faus der Paryfch,e Welleevenheid overgooteii, op te dia-. fchei\ Naardemaal de Arabifche Nagtv er tellingen, bykans ia  over de FABELEN en ROMANS. 9 ieders handen zyn, behoef ik dezelve niet te ontleden, en het is bykans overtollig aan te merken, dat ze juist beantwoorden, aan het berigt reeds van de Oosterfche Fabelvertellingen gegeeven. Over 't algemeen rreft men 'er in aan eene groote weelderigheid van befchryving, van alle fraaiheid ontbloot, een verbaazende verfcheidenheid van vinding; doch niets 't welk de Ziel verheft, of het Hart raakt. Alles is wonderbaadyk en ongeloof baar; alles flrekt meer om den Leezer te verbaazen, dan te onderwyzen in Zede- of Natuurkundige Waarheden, Twee dingen, nogthans, pryzen deeze Vertellingen aan, en maaken ze eene enkel? Jeezing waardig. Zy leveren ons een vry juist denkbeeld op van het Staatsbefhuir, en van eenige Gebruiken der Oosterlingen. De Gefchiedenis van den Barbier met zyne zes Broeders, bevat eenige goede trekken van het hekelende en boertende. Ik mag 'er by voegen, dat het Character van de Caliph haroun alraschid zeer wel getroffen is, als mede dat de Vertelling der veertig Dieven, door een Slaaf van kant gemaakt, voor wel uit gedagt moet gehouden worden. De Reizen van sindbad trekken de aandagt, en de Opftellcr van gullive rs Reizen heeft ze zeker gekend. Engeljche en andere Eurofifche Schryvers, hebben het menigmaal ondernomen Vertellingen, inden Oosterfchen fnjaak, te vervaardigen: zy poogden, by den bloemryken ityl, en de wilde vinding der Aftaanen, (die in 't buitenfpoorige loopende ligt viel na te volgen,) ons de Gewoontens en Zeden van dat Volk te fchetzen. Zy fchenken ons een ruimen vooraad vau A 5 Goud  VERHANDELING Goud en Edelgefteente, Gefhcedenen, Slaavcn, Slaa•vinnen, en Toovenaars licbben zy in menigte by de tand; alle hunne Perfoonadien zyn Mahomethaanen of Heidenen, onderworpen aan de dwinglandfche over"beerfching van Caliphs, Vifirs, Basfas, en Keizers; zy drinken Scrbet, zy rusten op Sophas, en ryden op Dromedarisfcn. Wy hebben Chineefche Vertellingen , Tartaarfche V-.rtellingen, Perfifche Vertellingen, Mogolfche Vertellingen, om niet te fpreeken van de Toover- en Spook- Vertellingen; van welken ik 'er eenige in myne vroege jeugd geleezen heb; doch waar van ik; dewyl ze geene indrukken op myn geheugen hebben naagclaaten , thans geen verflag kan geeven. In den Spectator en andere Schriften, innaarvolging van den zclven gefchreeven, komen veele Oosterfche Vertellingen voor; de meeste laaten zich zeer wel keren , en behelzen eene Zedelyke Leering. De Rafseias door j o h n s'o n , en de Almoran en Hamet, door kawkïswurth munten , onder deeze foort van Schriften uit. De eerste is eene wonderfchoone Befchryving, en behelst die keurlyke Zedelcer, welke de Schriften van dien grooten en braaven Man zo voor- trcffelyk onderfcheidt. De ftyl van de laatfte is redenkunstig en deftig, de gevoelens zyn , over 'talgimeen, goed; doch het plan is duister, en derwyze ingerigt , dat het mismoedig maakende denkbeelden wegens de Godlyke Voorzienigheid verwekt; een onderwerp 't welk deeze cierlyke Schryver zeer oppefvlakkig en verward fchrnt ovcrwoogen te hebfcren  over de FABELEN en ROMANS. n ben (*) ad d i son is uitmuntend in deeze foort van Fabelen. Zyn Gezigt van Mirzah, in bet Tweede Deel van den Spectator, is het fchoonfte fttikje van, dien aart, ooit door my gezien; het veréénjgt de eigenaartigheid der Vindinge met eene eenvoudigheid en aangenaamheid van Styl, die het FJartroert , terwyl dezelve de Verbeelding bekoort'en ftreelt. De hedendaagfche Fabelleer in Ondicht, kan, (indien wy da foorten reeds even aangeroerd overflaan,) in twee hoofdfoorten verdeeld worden, die ik, onderfcheids halve, de leensïreukiuk en de dichterlyke zal noemen. Het leenspreu- kige gedeelte van de Hedendaagfche Fabelleere in Ondicht mogen wy nader fchiften in Gefehied. en Redekundig. Het Dichterlek gedeelte fplits ik me- de in twee foorten, Ernflig en Ëoertend. Gevolgiyk kunnen wy ons de in ondicht gefchreeven Fabelen der Hedendaagfchen in vier foorten voordellen, waar over ik, in deeze rangfehikking, zal handelen. I. De Gefchiedkundige Leenfpreuk. II. De Zedekundige Leenfpreuk. III. Het Dichterlyke en Ernllige Verdichtzel. IV. Het Dichterlyke en Boertende Verdichtzel. De twee laatstgemelde vervat ik onder den algemcenen naam van roman. I. De Fabelagtige Gefchiedkundige Leenfpreuk levert eene weezenlyke Gefchiedenis op, onder verzou«e Naamen , en gepaard met vercierde lotgevallen. Dee- Zi« the Picface to hts Foyages.  VERHANDELING Deeze foort van Fabel kan onderfcheiden worden rh ernftig en boertend. i. Het beste voorbeeld van de eerste my bekend is de Argenis, omtrent den aanvang der laatstverloope Eeuwc, in 't Laiyn gefchreeven, door j o h n barclay, een Schot; men wil dat dezelve een verbloemd verhaal bchelze van de Burger- Oorlogen in Frankryk, geduurende de Regeering van Koning hendrik den IJl. Ik heb llegts een gedeelte van dat Werk geleczcn, en my zclven nooit de moeite gegeeven om, 't geen ik las, te ontcyiferen, door den ileutel in zommigc uitgaven, daar by gevoegd; of de vercierde Lotgevallen van melkander en lycogenes te vergclyken met de weezenlyke Lotgevallen, daar zy op zinfpeelen. Ik ben, derhalven, niet bevoegd om dit Werkte beoordeelen; doch mag het vrylyk aanpryzen , als, op eenige plaatzen zeer vcrmaaklyk, als overvloeijende van leevendige befchryvingen, en, voor het grootfte gedeelte, fchoon niet cenpaarig, uitmuntende in fraaiheid van ftyl. 3. Wy hebben een voorbeeld in 't Boertige inde Historie van John Bult, een los ftukje , gefchreeven door den Geleerden en Gecstigen Dr. arbuthnot, en meesten tyd gedrukt onder de Werken van swift. liet werd ukgegeeven onder de Regeering van Koninginne anna, en was ingerigt om den Hercog van marleorough, en de overige Whigsgczinde Staatsdienaars, die zich aankantten tegen den vrede, kort daar naa te Utrecht geilooteri, te hekelen. De Oorlog, dien de Koningin tegen de Franfche en Spanjaarden voer-  over se FABELEN en ROMANS. i$: Voerde, wordt befchreevcn als een Pleitgeding dat john bull of Engeland hadt met eenige twistzieke Nabuuren. Een opregt verflag van zaaken is niet te wagten i:i een verbloemd Vertelzel, met opzet gefchreeven om zekere Party in een befpotlyk daglicht te Hellen: Het (hikje, nogthans, is veel gcleezcn, en dikwyls naagevolgd. 't Is vol laage Geestigheid, waar* op de Schryver zich hier toelag; doch die hy zou hebben kunnen vermyden, indien hy gewild hadt: dewyt hy ongetwyffeld meer vernufts en geleerdheids, zo wel als deugds bezat, dan eenig Schryver van zyn tyd, addison uitgezonderd. In John Buil wordei grootc dingen als kleine vertoond; de ftyl is gevolglyk grappig, de fpreekwyzen, en de meeste gelykenisfenr uit het laag burgerlyk leeven ontleend. 'Er is in de toatftè uitgaven , aan den voet van elke bladzyde, een fteute! gedrukt om de overeenkomst van de Fabelgefchiedenis met de Gebeurtenisfen van dien tydaantewyzen. II. Aan de tweede foort van de Hedendaagfche Fabelleer in ondicht gaf ik den naam van Zedekundige leenfpreuk. Omtrent twee honderd en vyftig Jaaren geleden, waren de Zedekundige en Godsdienstige verdichzels zeer algemeen in Europa. Bykans alle de Tooneeivertooningen van dien tyd droegen dit merkteken. In dezelve werden niet alleen Menschlyke Deugden en Ondeugden als Perfoonen ingevoerd; maar ook Engelen goede en kwaade, ja Weezens van hoogev natuur dan de Engelen kwamen'er in tevoorfchyn, de rollen van Tooneelfpeelers uitvoerende. Defc. ze Spelen nogthans waren, niet tegenrtaande derzel- vcr  34 VERHANDELING Ver onvoegelykheid, voor 't meerendcel gerchreevea met het loflyk oogmerk, om eene Godsdienstige of Zedelyke Waarheid af te ichetzcn, en werden daarom Zedefpelen geheeten: omtrent den tyd van siiakespeare, of bet einde der Zestiende Eeuwe, lüeldt derzelver openlyke vertooning in Engeland op; doch 'er zyn nog verfcheidene van Engelsch maakzel voor handen, en te vinden in eenige verzamelingen van oude Spelen. , In Spanje en Italië bleeven zy langer in zwang. Toen milton reisde, zag by eene Toojieelvertooning van deeze foort, gefchreeven door eeiien andrieno, en getyteld: De eerste Zonde: uit dit ftuk, hoe ruw ook, wil men dat hy het eerste ontwerp ontleend hebbe van zyn werk het Paradys Verkoren. Deeze waren Dichterlyke Lecnfpreuken,- doch ik bepaal my tot de zodanige, die in ondicht gefchreeven werden, en iets van de gedaante eener Gefchiedcnisfe aannamen, john bunjan een ongeletterd, maar vernuftig Man in de laatstverftrceke Eeuwe, heeft zich zeer op deeze fchryfwyze toegelegd. Zy» voornaamfte werk is Eens Christens Reize na de Eeuwigheid: waar in de aanvang, de vordering, en de voleindiging van een Christlyk Leeven , verbloemd verbeeld worden, onder de gelykenis van eene Reis. Weinig Boeken zyn, in zo korten tyd, zo veeïe kceren herdrukt. Het is geleezen door Lieden van allerlei rang en vatbaarheid. De Gel-erden hebben het niet beneden zich geagt 'er het cog in te liaan, en by deii gemeenen Man is het een gelief.i Mandboekjen. lkftaa toe, dat de ftyl op zornmige plaatzea ruw verre \an kiescli  over oe FABELEN en ROMANS. kicsch is; dat de vinding wel eens in het buitenfpoorige loopt; als mede dat het op m eer dan eene plaats ftrekt om verkeerde denkbeelden van de Godgeleerdheid in te boezemen. Doch de Vertelling i« behaagelyk, fchoori de Zamcnlpraaken wel eens in 't laage vallen; eenige vercieringen zyn wel bedagt, en wyzen uit dat het de» Schryver aan geen Vinding mangelde, die door Geleerdheid verbeterd, iets keurigs zou hebben kunnea voortbrengen. Men heeft'er naavolgiugen van gemaakt; doch is 'er weinig in geflaagd. De geleerde Bisfchop pat rik fchreef de Gefchiedenis van den Reiziger nm het Iiemelfche Jerufalem; doch ik heb geene zekerheid dat hy aanleiding tot dit Werkje ontleende, gelyk doorgaans gedagt wordt, uit dat van b unj an. 'Er is geene gelykheid in het plan, de Bisfchop fpreekt geen woord van des Christens Reize na de Eeuwigheid, 't welk hy, myns oordeels, zou gedaan hebben, indien hy dit Boekje gezien hadt. Daarenboven is bunjams. Verdichtzel vol van lotgevallen, dat van patri* droog, Iccrfteilig, langdraadig, en fchraal van vinding (*)„ gullivers Reizen zyneenefoortvanLeenfpreuk; doch eer Hekel- en Staat- dan Zedekundig. Het Werk: h in allerhandcn, en door veele beroemde Schryvers be- C*) Het Imprimatur voor patrik's Paral-U of the pilgrim, is gedagtekend i, April 1665. bunjan fchreef zyn ftukje toen hy in Bei. fords gevangenis zat, waar hy twaalf Jaar bleef, te Weete„ vaa l,et Jaar l66o toe 167*; «joch ik kan nm viudea in welk J8.1r het e«a gc.-irukt werd. •  té VERHANDELING beoordeeld. Zo verre het Hekelfchrift is ingerigt, tegen der Menfchen Hoogmoed en Dwaasheid, tegen de misbruiken der Geleerdheid; tegen de ongerymde handelingen der beipiegelende Ontwerpmaakers, tegen de misdaadige of fchandelyke ftreeken in de Staatkunde, welke men over 't hoofd ziet, of zelfs toejuicht, om dat de gewoonte ze gemeenzaam gemaakt heeft; -—in zo verre verdient de Schryver onze hoogde goedkeuring , en zyn Hekelfchrift den naam van juist en flreng. De Fabel is wel bedagt, en, voor 't grootste gedeelte, beflaanbaar met zich zelve en gepaard met waarfchynlyke omftandigheden. Hy verbeeldt een Zee» Vaarend man , en houdt met eene verwonderlyke eigennarrigheid de openhartig, en eenvoudigheid van dat Character ftaande. Zulks geeft aan het geheele verhaal, het voorkomen eener waare Gefchiedenis, dat Wonder af» fteekt by de wildheid der verciering ^elve. De ftyl verdient desgelyks onze opmerking, fchoon niet vry Van onnauwkeurigheid, kan dezelve ten voorbedde ftrckken van gemaklykheid en bevallige eenvoudigheid, in 't Engehch is 'er niets, 't welkdenzelveninditopzigf overtreft, en elk, die zuiver Engehch wil fchryven, mag deeze Reize wel in 't oog houden. — Dus heb ik de voornaamste verdiensten opgenoemd van dat beroemde Werk, 't welk meer geleezen is, dan eenig ander Boek van de tegenwoordige Eeuw. De Staatkundige, de Wysgeer en de Oordeelkundige, bewonderen de fcherpheid des Hekelfchrifts, de kragt der befchryvinge, en de leevendigheid der uitdrukkingen ; het Gemeen, Kinderen zelfs, niet in ftaat om deeze keu-  over de FABELEN en ROMANS. 17 keurigheden op te merken', neemen belang in de Ge» fchiedenis en vinden 'er zich ten hoogsten mede vermaakt. Doch men denke niet, dat ik dit Werk geheel, zoneenige onderfcheiding, aanpryze. De laatlïe der vier Reizen, fchoon de Schryver daar in alle zyne vermogens famenfpant, is eene ongerymde, en hoogst wraak- baare verciering. Ongerymd: dewyl dezelve ons redelyke Beesten en onredelyke Menfchen voortellende , rechtdraads aanloopt tegen de klaarste Wetten der Natuure , zonder eenigen fteun te ontkenen van dedroomen der ligtgeloovigen , of de vooröordcelen der onkundigen. Hoogst wraakbaar: dewyl, 'er vcele fchandelyke Beeldtenisfen in voorkomen,- en het algemeen beloop des Hekelfchrifts tot eene volftrekte valschheid opklimt; en om dat 'er iets, tot Ongodsdienstigheid (trekkende, moet (teelten in een Werk, 't geen, gelyk dit, de volmaaktheid van Rede en Geluk toefchryft aan eene foort van Weezens, die allen Godsdienstig begrip derven. — Dan, 't geen nog dimmer is, indien 'er iets dimmer kan weezen, deeze Vertelling verbeeldt de Menfchelyke Natuur zelve, als een voorwerp van veragting en affchrik. Laat hec geestig belachende aanvallen op de dwaasheden, Iaat de geesfel van het Hekelfchrift de misdaadcn des Mensch» doms gispen: dit is beide geoorloofd en pryswaardig; vermids het kan gefchieden met goede oogmerken, en goede uitwerkzels hei voortbrengen. Doch, wanneer een Schryver zich bevlytigt om den Mensch zynen Naasten te doen verfmaaden en veragten, en jte onII. Deel. li vree»  IS VERHANDELING vreede te rriaaken over die Voorzienigheid, waar door wy zyn 't geen wy zyn , en wiens bedeelingen aan het Menschdom, zo veel heïls bevatten, zulk een Schryver toont dat hy een vyand is, niet alleen van het Menschdom, maar van de Heinelfche Goedheid zelve: en zyn Werk kan niet onfchuldig verklaard worden, of Godloosheid, Boosaartigheid en Elende moeten ophouden kwaad te weeren. Het Vertelzel van de Ton, althans het verhaalend gedeelte van 't zelve, is eene andere Leenfpreuk van dezelfde meesterlyke hand, en verfchaft, even als de voorgaande, niet weinig ftpffe van bewondering en berisping. Als een geestig ftukje aangemerkt, heeft het geen wedergade. Het was des Schryvers eerste proeve, «n, naar veeier oordeel, het beste ooit door hem opgefteld. De ftyl moge min nauwkeurig weezen dan die van eenige zyner laatfte Werken, in geen derzei ve heeft hy zulk een rykheid van vernuft, geest, en hekelende fpotterny ten toongefpreid,alsmhetFertelzelvands Ton. — Het onderwerp is de Godsdienst: doch de Leenfpreuk, waar onder de Schryver de Hervorming perfoonsverbeeldend fchetst, is te laag voor een ftuk van die waardigheid: naardemaal zy ftrekt om in 't gemoed des Leezers, eenige zeer weinig op elkander pasfende zamenvoegingen te maaken, van de ernftigste Waarheden, met belachlyke denkbeelden. Zy, die voor Lieden van Vernuft willen te boek ftaan, mogen zeggen wat zy willen; de Gewoonte en de Spotterny mogen zy , voor eene wyl, op hunne zyde hebben; doch  o ver de FABELEN en ROMANS. 19 doch het is eene gevaarlyke zaak, en een teken vart een kvvaalyk geregeld gemoed, hebbelyker wyze alles, zonder onderfcheid, ten doel van fpotterny te {tellen* Wy durven die vryheid niet neemen met onzen Naas. ten, om alles, wat hy zegt ofdoet,ineen'belachlyklichê te Hellen; en nogthans zyn 'er zommigen, rik wensen* te wel niet te kunnen zeggen Geestlyken,) die den" ken deeze vryheden te mogen gebruiken, ten opzigtë Van de grootste en gunstigste Bcdeelingen der Voorzienigheid. Dat deeze Schryver, zulks herhaaldekeeren gedaan heeft, in dit Vertelzel, is te openbaaroni eenig bewys te behoeven. (*) »t Geen hy tot lof der Ker« (*) Ik weet niet of deeze Schryver de eenige Mensch niet is, dieliet ooit beftondt met belachlyke uitdrukkingen van het Laatste Oördeelj te fpreeken. Zyne heiligfchendettde Verzen over dit ontzaglyk onderwerp* weiden, zo verre ik weet, vóór zyn dood niet uitgegeeven : want chesterfields Brief aan voltaire, waar zy in gevoegd zyn, en met lof vernield worden, (iet 't geen men van zulk een Oördeelkun. digenmogtverwagten,) en voorkomen alsafgcfclH-eevenuithetoorrpronglyk liandfdiiift van swiet, is gedagtekend in liet Jaar 1752. Doch dit is geen verfchoohihg voor den Schryver Wy mogen gisferf wat 'er in zyne ziel omging , toen by ze fchreef; en wat 'er in bfeef omgaan , toen hy ze kon verfcheuren, en het niet deedt. liet levert ookgeene verontschuldiging op, dat hy jupiter laat werken: een Christen, aan de Dichterlyke vryheid alle mogelyke ruimte geevende kari tiiet begrypen . dat een ffeldehfike Jfgod dat geen uitvoert, waar van «7 alleen berigt hebben uit het Woord vin God, en \ geen ons leert!, dat dit groote Werk door de godheid zelve zal worden uitgevoerd. De Geestige en leerzaame verbloeming van addison, in welke jupiter wordt voorgeiteld als den Mensch keure geeVende van zyn eigen Leevensftand, is niet alleen begaanbaar met de oude Wysb-eer-- t«; maar daadlyk gegrond Op eene plaats by ho rAtiüs 1 & £* ii  4a VERHANDELING Kerke van Engeland zegt, en de hekelende {ftreekera op de Kerk van Rome afgegeevcn, erken ik is wel ge» grond, fchoon ik wel wenschte, dat hy 't een en ander in voeglyker taal hadt uitgedrukt. Maar 't geen hy van de Presbyteriaanen fchryft, die hy afbeeldt als on« gerymder en Geestdryvender, dan 'er misfchien zo lang de wereld geftaan heeft ooit Menfcheu waren, zal iederbraaf en verltandig Manieën Presbyteriaan ofniet, voor eene groove misduiding houden, als hy iets van hunne Gefchicdenis weet. 'Er zyn andere mis- 11a gen in dit Werk, behalven de reeds aangeduidde veele laage Afbeeldingen, en fchandvolle toefpeelingen; die geen welopgevoed Man kan leezeu ofhooren leezen in een befchaafd gezelfchap. III. Ik ben nu gevorderd tot de twee faatstgemelde foorten van Hedendaagfche Eabels in Ondicht,, waar aan ik den naam van dichterlyk gaf, om-ze te onderfcheiden van de voorgaande foorten van Leenfpreuken. Wanneer wy de Leenfpreukige Fabelen in Ondicht leezen ft letten wy niet alleen op de vercierde Gewil liiermede niet Iieweeren, dat Swift het Oligeloofbegunstigde;. daar is goede rede voor liet tegendeel; en dat, fchoon veelc zyner ligtvaardigheden onveifchoonlyk zyn, hy by wylcn ernstig en Godsdienstig kon weezen. In de daad ecnongelooviglCerklyke zou zulk ceri, mengzel van vcrfoeylyke Godloosheid en vcragtiyke Laagheid zyn, dat ik niet gaarne het beltaan van zulk een gedrogt zou veronderitellen. De ontheiliging, waar aan deeze Schryver zich fchuldig maakt, ftelik. geheel op rekening van zyne zugt voor het belachlyke en drilt oiu Geestig te weezen: deeze in hebbelykheid veranderd, en vryhcden omtaeat het heilige necinende, bederven het Guiioeieuverhardenlietllast,  over de FABEL RN en ROMANS, ai Gebeurt! nisfen, welke in het verhaal voorkomen ; doch tevens op de weezenlyke Gebeurtenisfcn daaronder afgefchctst, terwyl wy in de Dichterlyke Fabelen in Ondicht, alleen letten op de gebeurtenisfen ons voor oogen gèfchflderd. Dus denk ik, het Vertelzel van de Ton leezende, niet alleen om 't geen 'er verteld wordt van de drie Broeders pieter, marten en jan; maar hou geftadig in 't oog, dat de Schryver door deeze Broeders de Romnfche, Engelfche en Presbyteriaanfche Kerken verbeeldt; doch heb ik Robinjon Crufoe of Tom Jones, in de hand, dan vestig ik alleen myn aandagt op het verhaal, en heb geen fleutel noodig, om des Schryvers meening te ontfluiten. Dit als de hoofdzaak der thans door my onderno mene taake aanmerkende, heb ik de voorgaande flukken, zo kort my doenlyk was, afgehandeld, met oogwit om hier aan meer tyds te befteeden. De opkomst en voortgang van de heden daagsc he romans, Of DICHTE rlyke fabels in ONDICHT, gaat vergezeld met verfcheiden Hukken van aangelegenheid, die, (ten vollen opgehelderd,) groot licht zouden verfpreiden over de Gefchicd- Staat- Zede- en Letterkunde deezer laatere Eeuwen. — Men merke hier op, dat ik deeze foort van Fabelen Dichterlyk noem; uit hoofde van den aart der vindingen, en Ondicht,omdat ze niet in Verzen is opgefteld. Ondicht en Verzen zyn het tegenovergeflelde van elkander; doch Ondicht en Dichterlek kan zamen gaan. De Tom Jones en de Telemachus zyn verhaalende Dichtftukken, fchoon in B 3 Ore.  Ëft VERHANDELING Onrytn; de een Boertig, de andere Ernstig en Heldhaftig. De omkeering van het Romeinfche Ryk door de Gch fhen, Hunnen, Wandaalen en andere Noordfche Voh ken, werd gevolgd, of liever, ging vergezeld , van eene algemeene verwaarloozing der Geleerdheid, welke eenige Eeuwen aanhield. Geduurendc deezcn lan-» gen nagt van verduistering des Verftands, werden de Griekfche en Romeinfche, Clasficaale Schryvers, inde Westlyke Gedeeltens van Europa geheel vergeetcn, en veele oude Schryvers gingen onherftelbaar verboren, Leezen en Schryvcn waren toen zeldzaame begaafdheden. De Geestlyken zelve, die den dienst 'm,tLatyit verrigten, volgens het gebruik der Roomfche Kerke, verftonden.zeldzaam de woorden,'welkezy voortbragten. Ja, 't was geene vreemde zaak voor de Perfoo-f nen van geboorte, als zy papieren van belang moesten onderfchryven, de hand van een Notaris te gebruiken, omdat zy geen icbryven geleerd hadden. De fprcekwyze zelfs van een Papier te tekenen is ontleend van de gewoonte om 'er een Teken, in ftedevandenNaam, op te zetten ; en dit Merk was doorgaans een Kruis. Alfred de groote, Koning van Engeland, een Vorst van uitfieekendc bekwaamheden, die naderhand vry groote vorderingen in de Geleerdheid maakte, was twaalf jaaren oud, eerhy een Meester kon vinden, om hem het A. B. C. te leeren. De voorraad van Schryf-, gereedfehap was zo zeldzaam indiedagen, datdeMonriikken dierbaare Ilandfchriften uitfehrapten, om Perga».  over de FABELEN EN ROMANS, gament tot fchryven te krygen. Van deeze byzonderheid ontdekte men, weinig jaaren geleden, een zonderling ftaal. Men vondt een ftuk Pergament, op 't welke een gedeelte van tobias Boek gefchreeven geweest was; doch 't geen, by 't nader bezien, bleek met iet anders oorfpronglyk befchreeven geweest te zyn; en dit was, gelyk men eindelyk befpeurde, een brok van l i v i u s, die naderhand in 't licht gegeeven is. Der Menfchen Bygcloovigheid is doorgaans geëven* redigd aan hunne Onkunde. Dech mangel aan Boeken en aan Letterkennis was de eenige oorzaak niet der toen heerfchende Onwcetenheid. 'Er werd weinig of geen Handel in Europa gedreeven; de Zeevaardyen Werkzaamheid lagen verwaarloosd, en, uitgenomen de Bedevaartgangen na de overblyfzelen der Heiligen , reisden de Menfchen zelden verder, dan de Grenzen van hun eigen Land, of het Landfchap hunner geboorte. Men kan het gevolg ligt opmaaken. De middelen misfende om kennis te krygen van 't geen in vroegere Eeuwen gebeurde, en even weinig onderrigt van 't geen toen in andere Landen omging, waren zy gereed , om, zonder de minste zwaarigheid, geloof te * flaan aan alle Fabelagtige Vertellingen hun overgeleverd , wegens *t geen 'er gezien werd in andere Wereldftreeken. Hier uit ontftonden duizend verwilderde denkbeelden van Reuzen, Dwergen, Draaken,Betooveringen , Geesten , Spooken , Bytebauwen. En wanneer het Volk zich eenmaal verzekerd hieldt, dat zulke dingen gemeen waren in andere Landen, was B 4 het  S4 VERHANDELING het voor hun natuurlyk tegelooven, dat ze ook niet zeldzaam in hun eigen Land voorkwamen. Dezelfde buitenfpoorigheid van verbeelding en overhelling tot - Bygeloof, mag men altoos verwagten in tyden van Onkunde, bovenal in Landen, waar Overleveringen , de oude Gefchiedenis en Fabelen betreffende, overbly ven; en'waar de Priesters zelve bcdroogen, door harsfenfchimmige Legenden, niet geheel van kundigheid v«rftooken, en leevende in naargeestige verblyfplaatzcn, het hun belang vinden het Gemeen te bedriegen, om den tuin te leiden, en te verfchrikken. Thans levert de By- en Ligtgeloovigheid dier duistere ryden eene ftoffe van verwondering op. Zo laat als de Dertiende Eeuwe, toen de hedendaagfche Letterkunde reeds eenigen opgang gemaakt hadt, gaf dan te, een beroemd Italiaansch Dichter, een Werk in dichtmaat uit, getyteld Inferno; in 't zelve gaf hy eene befchryving van de Onderaardfche Gewesten, welke hy in het Dichtwerk verklaarde door gereisd te hebben in gezelfchap met virgilius; ditDichtfhik nam het Gemeene Volk van dien tyd , op voor eene weezenlyke Gebeurtenis, en geloofde, in goeden ernst, "dat dan te, van tyd tot tyd, na de Hel gegain was. De Heer john mandeville, een Geleerd Ehgehchman, ging in den Jaare MCCCXX. op reis en befteedde dertig Jaaren in het bezoeken van vreemde Gewesten; by zyne te rugkomst in Europa, gaf hy de Gefchiedenis zyncr Lotgevallen in het licht in drie Taaien , in 't Engelsen, Latyn en Italiaansch. Zyn Boek werd, vóór de uitgaave den Paus aangeboden, die,  over de FABELEN en ROMANS. 25 't zelve by de Wereldkaart vergeleeken hebbende, het zegel zyner goedkeuring daar op zette: een bewys, dat de Schryver en zyne Heiligheid niet alleen den inhoud geloofden ; maar dat het ook gelooflyk genoeg gerekend vvierd volgens de begrippen dier tyden. Nogthans behelst dit Boek, fchoon. mandeville een eerlyk en by lange na geen onkundig man fchynt geweest te hebben, de ongerymdste Fabelen. Hy verhaalt ons, op den verzekcrendsten trant, dathyde Rots gezien heeft, aan welke andromeda was vast geklonken, wanneer men haar aan het Zeegedrogt overleverde, en voegt 'er by , dat andromeda vóór den Zondvloed leefde. Met dezelfde emsthaftigheid fpreekt hy van eene Juffrouw, die door eene Godin, diana geheeten, hervormd wierd in een Serpent of Draak en daar op in een kerker geworpen, zo ik meen op l;et Eiland Cyprus (*> Hy verhaalt niet dathy de juffrouw zag; maar fielt het voor als eene gebeurtenis , door hem gehoord, en waar aan hy niet fcheentetwyfelen. Hy gewaagt van een Volk vyftig voeten hoog, woonende op een der Eilanden in de Oost-Indien, en van een ander geflacht onder de Stervelingen, die de oogen in de fchouders hadden; dat alles, en meer van denzelfden aart, fchynt hy geloofd te hebben, enkel omdat men hem dus berigt hadt. — 'Er is reden om te denken, dat c a x t o n , een der eerste Engelfche Boekdrukkers, eene Franfche Vertaaling dtiEneasvan viR- C*) Ik fchryf dit uit myn geheugen : it heb mandeville nictby ichand, en weet thans niet, waar dit Werk te vindon. B 5  c6 VERHANDELIN G Viiagilius voor eene waare Gefchiedenis opnam ; althands, indien hy het woord Historie niet in eene andere betekenis gebruikte, dan het thans heeft. • Ja, een Zweedscb Zeereiziger, nu twee honderd Jaa* ren geleden leevende, heeft verzekert, dat hy op de Eilanden van Nicobar, in de Golf van Bengalen, een geflacht Menfchen aantrof met lange Staarten als die der katten. De Eilanden van Nicobar en derzeiver In« woonderen zyn thans den Europeaanen welbekend; doch de Staarten, als die der Katten , aan de Menlchen nooit gevonden. Terwyl de Onkunde en het 'Ligtgeloovighekl in de Wester - wereld zo groot was, mogen wy wel veronderftellcn, dar zy in hunne Gefchiedenisfen, (indien zy 'er eenige hadden,) weinig agts op de Waarheid floegen, en geen altoos op de Waarfchynlykheid, of zelfs de Mogelykheid in hunne Fabels. In de daad, de eerste voorbrengzcls, welke, op de wyze van Romans, in Europa te voorfchyn kwamen, waren ten hoogsten buitenfpoorig. Doch andere oorzaaken, behalven de Ligtgeloovigheid en Onkunde dier tyden, wrogten mede om eene byzondere woestheid aan deeze Voortbrengzelen te geeven, en dezelve geheel ongclyk te maoken, aan iets van deeze foórt, 't geen dus lang derMenfchelyke Verbeeldinge was voorgekomen. Om deeze Oorzaaken te ontvouwen, zal het noodig weezen een kort verflag te geeven van die gedaante des Staatsbeft'jurs, welke ingevoerd werd door de Noordfche Volken , die het Romeinfche Ryk overuroomden, doorgaans dcLeen* Re.  over de FABELEN en ROMANS. 37 Regeering geheetcn, Vcele uitmuntende Schryvers hebben dezelve in 't breede befchreeven. Ik zal my tot dit onderwerp niet dieper in Iaaten, dat noodig is om myn bedoeld ftuk aan een te fchakelén en op te helderen, 't Was dit Staatsbeftuur, 't geen, onder meer andere vreemde Inftellingen, ter oorfprong ftrekte van de Ridderfchappe; en het was de Riddcrfcbap die de geboorte en gedaante gaf aan die foort van Fabelfchriften, welke wy Romans noemen. Het woord Romance, (van waar ons woord Roman) js Spaansch, en betekent de Spaanfche Taal, en de benaaming is eigenaartig genoeg voor den aart der Taaie, die, voor 't grootste gedeelte, uit het Oud Latyn, of Romeinsch ontleend werdt. Het fchynt dat de eerste Spaanfche Boeken Fabelagtig waren; en Romans geheeten, uit hoofde van de Taal, werd die naam naderhand , door de andere Volken van Europa gegeeven, niet aan Spaanfche Boeken , de eigenlyke betekenis van dat woord; doch aan eene zekere foort van Fabelagtige Schriften. Eenigen hebben gemeend en beweerd, dat de Volken , die het Romeinfche Ryk verdelgden, genoodzaakt waren hun eigen Land te verhaten, en zich, met geweld, elders neder te zetten; dewyl de volkrykheid zo groot was, dat de grond hun het benoodigde voedzel niet kon verfchaffen. Doch dit, geloof ik, is geheel de Waarheid voorby gezien. De Noordfche Gewesten, in derzelver barre lugtftreek, mogen een ftout en fterk Geflacht van Menfchen voortbrengen ; fliaar kunnen niet geagt worden ze in grooten getale te ver-  »8 VERHANDELING verwekken. In d: daad, men heeft de bevolking dier Landea eer fthaars dan ryklyk gevonden. Ik denk, df.arom dat zy hun geboorte grond verlieten; dewyl dezelve hun niet aanftondi:, en zy gehoord hadden, dat de Leevensnoodwendighcden, in de Zuidelyker wereldfrreeken, veel gemakiyker en overvloediger te bekomen waren. Overeenkomstig met dit denkbeeld is 'er geen blyk , dat zy Volkplantingen uitzonden, of dat een gedeelte des Volks uittrok, om zich elders neder te zetten, terwyl de overigen t'huis bleeven. Het blykt veel eer, dat een geheel Volk op ééns uittoog, Mannen, Vrouwen en Kinderen, zonder eenig oogmerk om weder te keeren. Een hunner eerste Uittochten, van welken wy leezen viel voor omtrent het Jaar DCXV van Romesbouwing, wanneer de Cimhren en Teutonen, (die veronderfteld worden uit Deenemarken en de Noordlykftc deelen van Duitschland gekomen te zyn ,) met een Leger van driemaal honderd duizend Man, behalven de Vrouwen en Kinderen, in het Land der Romeinen vielen, en door c ajus marius, met eene verbaazende flagting , overwonnen werden. Hunne Landgenooten daagden, by het verval des Romeinfchen Ryks, gelukkiger, en zy wrongen ten laatlten, een groot gedeelte van Europa uit de handen der Romeinen, zich zeiven in de overmeesterde Landfchappen nederzettende,- de Franken en Normannen in Gaulen, de Gothen en Wandaalen in Spanje, en de Lombarden in Italië. Daar zyn in het Character van dit zonderling Volk, verfcheide byzonderheden, welke onze opmerking verdie-  over de FABELEN en ROMANS. -.9 dienen. Wy mogen het één Volk noemen, uit hoofde van de groote gelykheid in Zeden, Begrippen , en Staatsbeltuur, welke onder hun ftand greep , fchoon zy zeer uitgeftrekte Gewesten in het Noordlykste gedeelte van het Vasteland van Europa befloegen. Voor eerst. Zy waren een fterk, ftout, werkzaam, gedacht van Menfchen. Dit Volks-Character moeten zy grootendeels ontleend hebben uit hunne lugtftreck en behoeftige omfhmdigheden. Behoefte is de moeder van vlyt. Een koude lugtflreek en fchraale grond vorderen geduurigen arbeid , om zelfs de noodwendigheden des leevens te bekomen; zulks geeft wakkerheid aan den geest, en werk aan het lichaam. De Germaanen, in cesars tyd, roemden dat zy, in veertien jaaren niet onder het dak* geweest waren (*): dit gaf zulk een groot denkbeeld van hunne woestheid, en fterkte aan de nabuurige Gaulen, dat zy dit Volk voor onverwinbaar hielden; en ces ar vondt het bezwaar- lyk zyne Romeinen tegen hun te doen optrekken. Warme en vrugtbaare Gewesten, wanneer de geest van Koophandel en Handwerken zulks niet verhindert, brengen, over 't algemeen verwyfdheid en luiheid voort: want daar is kunst noch arbeid noodig om de Leevensbehoeftens te verfchaffen, gebrek aan beoefening doet 'er Ziel en Lichaam kwynen. Ten tweeden. Zy waren fier en moedig. Dit hadt men niet alleen toetefchryven, aan hunne werkzaamheid en behoeftigen leevensfïand; doch ook deels aan hunnen Godsdienst; deeze leerde hun het Ieeveii gering C*) cbsar Bell. Galt. 1.36",  3= VERHANDELING ring fchatten en te wenfchen liever op het Slagveld te -fneuvelcn, of een geweldigen dood te fterven, dan volgens den gewoonen loop der natuur. Zy geloofden, dat de Zielen der zodanigen, die in den Oorlog vielen , of ten dood gebragt werden, een grooter regtdan anderen hadden, tot de gelukzaligheden van een toekomend lceven, en terftond overgingen in het Verblyf van Oclin (met deeze naam benoemden zy in laateren lyd den Hemel.) Waar zy ontelbaare eeuwen Gasteryen en Feesten zouden houden: Overeenkomstig met dit denk* beeld_ is het by zommige Volken, omftreeks Hudfons Baay woonende, welken men oordeelt, van denzelfden Ham te zyn, nog de gewoonte, dat oude Mannen, als zy ten arbeid onbekwaam worden, verzoeken gewurgd te worden: een dienst, welken zy als iet pligtmaatigs van hunne Kinderen eifchen; of, indien zy geene Kinderen hebben , als een gunst van hunne vrienden verzoeken (*). Ten (*) >i Zyn 'er £een plaatzcn ," (fchryft l o S k E , in liet eetste Boek, van zyne Ejfsy un Human Uudcrfiancling,) waar de McnJc-lien, in ze„ keten ouderdom, hunne Ouders doodden of verlaaten, zonderdes „ eenige knaaging te gevoelen?" Voor toegedaan aanneemcnde, dat 'er zulke Volken gevonden worden, is het zyn oosmcrk om uit deeze en andere verondergeftclde gevallen van ióortgelyke natuur, deeze gevolgen te trekken. —— Voor eerst, dat.'erin 's Menfchen gefteltenisfe geen aangeboorc geneigdheid tot de Ouderen gevonden wordt; datwy, onafhaiiglyk van lubbclykhcdca , door Opvoeding verkreegen, even onverfchillig zouden weezen omtrent de Perfoonen, die wy weeten dat onze Vader en Moeder zyn, al? wy zyn ten opzigte van alle andere Mannen en Vrouwen; en dat, isdien onze Leermeesters een tegenovergesteld plan van opvoeding gevolgd hadden. het hun niet moeilyker zou gevallen hebben, om onze Ouders te doen haatcn, omdat ze onze Oh.  over de FABELEN en ROMANS. 31 Ten derden. Is, in het Character van dit Volk, de agting, welke zy de Vrouwen toedraagen, zeer op- mer- Ouders waren, dan om ons hun, te dier oorzaake, te doen beminnen. Ten anderen, en in 't algemeen, dat hetzelfde doorgaat, tenop- zigte van alle eerste beginzels, Zedekundige en befpiegelende, zelfs omtrent de neimi maai, dat is de eerste Waarheden van de Wiskunde, want zo worden ze door euclidks geheeten, met andere woorden, dat alle onze denkbeelden van Waarheid en Pligt, juist hettegenovergeilelde zouden weezen van 'tgeen ze nu zyn, indien wy, van den beginne af geieeid hadden, dat by voorbeeld Medelyoen en Regtvaardigheid, misdaadig, Wreedheid en Bedrog daarentegen deugdzaam waren ; dat de Lichaamen niet zyn, gelyk onze zinnen dezelve verwonen, en dat twee dingen gelyk aan een derde, niet aan elkander gelyk zyn. Indien dit het oogmerk niet is van lokkes Eerste Boek hebben zyne woorden en voorbeelden geene betekenis altoos, 't Is waar hy is hier zeer woordenryk en zo onnauwkeurig in derzelver gebruik, als oppervlakkig in het onderzoeken der Bewysftükken, bygebragt om zyne befpiegeling te ftaaven, dat wy gereedlyk kunnen gelooven, t geen hy zelve aanduidt, dat hy zich nederzette om zyn Boek te fch'ryven, eer hy een onderfcheiden denkbeeld hadt, van 't geen hy 'er in zou zetten. Doch laaten wy, dit voorby flappende, overwegen hoe verre het bedryf in de aanhaaling vermeld, dient om zyne algemeene Leer tebcwyzen, of kragtloos te roaaken. Het geval wordt ons door den OordeelkundigenReizigerMr. elhi in zyne Voyage Jor the discovery „f h North-IVest Paslage, op deeze wyze opgegeeven. „ In eenige der Landen omftrecks Hudfons Baay „ hebben de Inwoonders dit zeer zeldzaam gebruik, dat, wanneer de' „Ouders, die Jaaren bereiken, waar in zy zich, door hunner „ handen arbeid, niet kunnen onderhouden, van hunne Kinderen „ tifchtn, hun te wurgen; en men agt ket eene daadyan gehoorzaam. ' „ heidm de Kinderen, dit te venigten. De wyze op welke zydeezen „ lautflen pligt volbrengen is dee.^e. Het Graf voorden oud-n Man „ gegraaven zynde, gaat hy'erin, en, met zyne Kinderen, gefproo, ken, gerookt e« gedronken hebbed, geeft de Ciysaart te kennen m d«  rrt VER. HANDELING merkelyk. By ons komen de Lieden van beiderlei fexen te zamen, en befchaaven elkander in die onderlinge ,,' dat bj gereed is : waar op twee der Kinderen een touw om des Va„ ders hals leggen, en elk aan een zyje ftaarde het toetrekken, tot „ hy gewurgd is; dan overdekken zy hem met aarde, en richten eene foort van Gedenkteken van ruwen iteen op. Wat de oude Lieden „ betreft, die geen Kinderen hebben, zy \erzaeken den dier.st van hunne „ vrienden, fchoon als dan het verzoek zomtyds niet wc;rd ingewil- „ ligd. Deeze Indieanen, (verhaalt dezelfde Schryver) gelooven ..in een Opperweezen dat oneindig goed en de oorfprong is van alle .Zegeningen; zy gelooven ook in een kwaad Weezen, voor't welk „ zy zeer vreezen". Uit dit berigt leeren wy verfcheide byzorderheden. — De Ouders worden gewurgd op hun eigen bevel; dewyl zy, zo't fchynt, op die wyze begeeren te fterven: want oude Kinderlooze Lieden verzoeken van anderen als een Gunst, wat zy van hunne Kinderen als een Pligt zouden gevorderd nebben. —2. De Kinderen zouden geoordeeld worden onpligtmaatig omtrent hunnen Vader te handelen, indien zy zyn gebod, in dit byzonder geval, niet volvoerden. 3. Deeze laatjle Pligt wordt niet, zonder wederzin volbragt, want zy, die zich door banden van bloed hier toe niet gehouden agtcn, zyn ongenegen om dien te volbrengen, en weigeren het zomwylen. — 4. De oude Man fterft bedaard, zelfs vrolyk, en by verkiezing, 't geen ten bewyze ftrekt, dat hy door zulk een dood, eemg groot kwaad zoekt te ontgaan, of eenig groot goed te erlangen. Ik mag hier by voegen, d.tt zulk een bedryf, niet algemeen heeft kunnen worden, en van eeuw tot eeuw ftand giypen, dan met toeftemming der lydende Perfoonen. De jongelingen daar, zo wel als in andere Landen, hebben het vooruit, zigtdat zy op hunne beurt Vaders, dat zy oud zullen worden, en zouden nimmer het voorbeeld willen geeven, als zy eenige fchroomlyke bevatting hadden ten aanziene van de gevolgen. Btwyst dan dit geval, da: die woeste Volken verltooken zyn van 't geen wy Ouderliefde noemen? Het bewysthet tegendeel. De Kinderen gehoorzaamen het bevel des Vaders, om dat zy hem beminnen , en hun pligt agten hem te geluorzaameii; zy doen hem niets dan 't geen zy,  over de FABELEN en ROMANS. 33 Hnge verkeering; doch in Rome en GriekenUnd, leefden zy van elkander afgezonderd, en de ftaat der Vrouwen ry, in 'sVaders omftandigheden gefield, zouden wenfchen dat hun gefchiedde. Indien een Leefaar begon te prediken.,, Gy Kinderen, bedroeft en ,, plaagt uwe Ouders, en brengt ze om bals, als zy oud gewordenzyns „ want aan hun zyt gy het Leeven en veele van deszelfsgewigtigfteZe„ geningen verfchuldigd " zou hy bezwaarlyk voor de tweede keer gehoord worden; de ongerymdheid zyner aanfpraakc zou tastbaar westen voor elk redelyk fchepfel. Maar indien hy hun op deeze wyze ïanfprak, „ Kinderen zyn dankbaarheid en gehoorzaamheid verfchuldigd aan hunne Ouderen; dat zy, derhalven, wanneer hunne Ou„ ders grys geworden zyn, en wenfchen te rusten , wanneer zy vorde„ ren, dat zy een einde aan de elenden des Ieevensmaaken, doen gelyk ,, zy beveelen: want dus doende zullen zy de gunsten der goede God. t, heid verwerven en al de kwaadwilligheid van de Booze voldoen. " —— Zulk eene aanfpraak zou geen ongerymd voorkomen hebben, by bygeloovige Heidenfche Barbaaren. En, nogthans zou hun berusten daar in niet bewyzen, dat zy ontbloot waren van natuurlyke Genegen» heid en Zedelyk gevoel: ja veel eer ten blyke ftrekken, dat zy dit beide bezaten: want hoe konden zy anderzins de eene Leer omhelzen, en de ander verwerpen! Deeze aantekening is reeds lang genoeg, nogthans zal men het niet kwalyk duiden, wanneer ik ter eer der Menfchelyke Natuur, 'er nog Iets by voeg uit dit heerlyk Werk van ellis, 't geen, (ik weet niet om welke reden,) thans vry fchaars voorkomt. „ De Indiaancn, omftreeks Hudfons liaay zyn, uitgenomen wannéér' zy te veel Brandewyn gedronken hebben, zeer beleefd eti medely dend, zo wel ten opzigte van volflaage Vreemdelingen, als hurtnö „ Landgenooten; en hunne genegenheid tot hunne Kinderen is zeer fterk. Een zonderling, voorbeeld zagen wy hier van onlangs te Tori „Fort. Twee kleine Canoes voeren de Hayes's Rivier over, in 't „ midden gekomen zynde, zonk een derzelven, in deeze bevondt zich „ een Indiaun, met zyne Vrouw en Kind. De andere Canoe klein zyn* „ de en niet in ftaat onj meer dan één der Ouderen wet het Kind t« II. Deel, C ,,fc«>  34. VERHANDELING wen was weinig beter dan een ftaat van flaverny; err 20 is dezelve nog, en heeft van zeer vroege tydcn af dusdanig geweest, in veele deelen vm'Afla, als mede in Europisch- en Africaansch-Ttirkyen. Maar de Gothifche Krygshelden, werden, in alle hunne Legertochten, vergezeld door hunne Vrouwen, die zy aanzagen •als Vriendinnen en getrouwe Raadgeeffters, ja, dik» wyls', als heilige Perfoonadien, door welken het de Goden behaagde hunnen wil aan het Menschdom te ontdekken. Dit geeft, deels, rede van den eerbied, met welken de Vrouwlyke Sexe altoos behandeld is door deeze Vermeesteraaren; en, dewyl Europa nog veele van hunne gewoontens en ftaatkundige inftellingen behouden heeft, mag dit aangemerkt worden als een bergen, rees 'er tusfchen den Man en Vrouw een zonderling ge„ fcliil; niet om dat de een niet genegen was voor den ander hetleeven te laaten; doch de zwaarigheid beftondt in te bepaalen wie van bei» „ den, het grootftc gemis voor het Kind zou weezen. De Man be„ weerde, dat het beter ware, dat hy verdronk, aan de Vrouw; doch zy hieldt ftaande , dat het Kinds best bevorderd wierd door het in 't „ leeven blyven van den Vader; dewyl hy, in ftaat tot de jagt, de „ behoeften van 't zelve beter zou kunnen bezorgen. De weinige tyd, „ nog overig, werd befteed in wederzydfche betuigingen van liefde e» „ tederheid; en de Vrouw beval, ten laatften, haaren Man, op 't ern„ ftigst, de zoige voor het Kind. Dit gedaan hebbende, begaf zy „ zich, de Canoe loslaatende, te water, en verdronk. De Man kwam „ met het Kind behouden aan land, en is van elk, daar omftreeks,, ge,, agt. Uit alles blykt, dat de behoudenis van het Kind, de groote, „ de eenige zaak was." Ouderliefde en Kinderpligt zyn niet altoos lan elkander geëvenredigt,,nogthans, waar de eerfte zo ftcrk is, kan men niet verondetftellen, dat de laatfte zeer onnatuurlyk zwak zal weezen.  over. de FABELEN en ROMANS. 35 fe-SB der oorzaaken Van die befchaafde Galantery, dié onze Zeden onderfchêidt, en zich uitgeflrekt heeft door alle gedeeltens der Wereld, aan het beftnur der Europeaanen onderworpen (*). Ten vierden. Men befpeurde* by de Gothijchs Volken, eene onuitdoofbaare zugt voor de Vryheid. Warme en vrugtbaare Landftreeken , Voedfterplaatzerl Van luiheid en weelde, zyn gunftig voor de inzigten yan dwingelandfche Vorften; en Waren, doorgaans, in oude tyden, gelyk nog veele in laatere dagen, dé zetels, waar eigendunklyke Heerfchappy den yzeren icepter zwaaide, Dan, de Inboorclingen van hei Noorden, werkzaamer en moediger, waren mraendeels nayverig omtrent hunne voorregtem Uitzonderingen mogen 'er gemaakt worden op alle algemeenë befpiegelingen, wegens den invloed der Luatfireeke, op het vormen van het Charaéier der Menfchen ; doch men zal moeten toeftemmen dat dit waarheid geweest is, ten opzigte van de oude Germaanen, en de andere Volken, van welken wy thans fpreeken. Alle de Gothifche Inftellingen, waren, in derzelver zuiveren oorfprong, Vryheid begunftigend. De Koningen of' Veldheeren, werden, aanvanglyk, gekoozen, door hun, die dezelven zouden gehoorzaamen ; en, fchoon zy de onderfcheiding, tüsfchen Heer en Oiiderdaan, erkenden en invoerden, droegen zy zorgö om de onafhanglykheid en de wederzydfche regten vaü bei- C*) Pm» »*r het Iielachlyke en Gelachverwtkkeride, tV.ÜÓoi^ C È  Sfüeude 'er geheel uitgedreeven werden. Indien deeze Taa. len,  ovzR de FABELEN ea ROMANS. 59 eoodlg oordeelden, te hunner befcmTtkinge. Het Land merkten zy aan als hun eigendom, enfehonken -bet, als eene vrywihige gifte, aan hunnen Overiten of Beveihebber, op voorwaarden, dat hy het onder hun zou verdeelen, op zekere voorwaarden, en volgens een plan, 'c geen, fchoon mogelyk in den beginne zo wel niet bepaald, eindelyk hier op uitkwam. De Opperbevelhebber fchikte. eerst een gedeelte des vermeesterden Grondgebieds , ten zynen eigen gebraike, tot het onderhoud zyns Huisgezins, en het voeren van zyn rang. Dit gedeelte kreeg naderhand dea naam van Kroonslanden, en. Koninglyke Goederen. Het overige verdeelde hy onder zyne Bevelhebberen, ieder hun deel toeleggende. Deeze Bevelhebber bezat dien eigendom , op voorwaarden, dat hy hulde deedt van zyne gehoudenheid aan den Opperden, en beloofde ::ci-»s t"as, zo W5:;:j vtrlwr-s vin cs-zelver esr^: daante, boe klein moet dm het getal niet geweest hebben der overwinnende Gtèem en OTrnacofe-, vergeteeken met het Volk. 't geen zy te teder bragten, en onder 't welk zy zich vestigden ! De cz, die zich in Eugelamd nederzetten, febynen meer dan «enige andere deezer Gelutzoekeren, op uitdelgen gefield geweest te hebben. In alle Lacdich-ppen, die hun in banden vielen, vernietig. ven hem ontving, Allodiaal geheeten, van AH, To~ turn en Qdh, Eigendom, om te verdaan te geeven, dat 0)Bi.acksïone'' Commentaries on the Luws of Engeland', U.B>  over d.e F ABELEN en ROMANS. 41 dat zulks geheel zyn eigen,' en hy deswegen geene belooning of erkentenis aan iemand verfchuldigd was. Een Oppervorst kon met de daad Leenpligtig weezen aan een ander Oppervorst, wegens zekere Landfchappen; maar, ten deezen opzigte, was de Leenhouder een Leenman, en verfchuldigdhuldetebewyzenaanden Leenheer; dit vinden wy dat de Koningen van Schot, fond menigmaal deeden aan de Koningen van Enge. land, wegens eenige Zuidelyke Landeigendommen; en de Koningen van Engeland aan de Koningen van Frankryk, ten aanziene van eenige hunner Buiten» landfche Bezittingen. In overeenkomst met de Leeninltellingen; en de fpreekwyzen, daarvan ontleend, veronderftelt onze Wet nog, dat elk Bezit van Landeryen, behoorendc aan een Onderdaan, of van een ander Onderdaan, of van den Vorst ontleend is. Doch in 't laatfte geval wordt het Landbezit Modiaal geheeten; want deeze Landen, welke men niet heeft van eenig Onderdaan , worden gezegd tot de Kroon te behooren. De zodanigen, die hunne Landbezittingen onmiddeJyk van den Opperbevelhebber hadden, werden vervolgens Baronnen, Heeren en Edelen, in een LeenKoningryk. Zy hadden allen Kasteden, een Hof en Hofhouding, en geleeken daarin na een Monarch; elk hunner hadt, in zyn eigen Grondgebied, een groot gezag, en bezat veele van de voordeelen der Oppermogenheid, als het regt om zekere Waardigheden op te draagen, Geld te munten, en Vergiffenis van misdaden te verleenen. Cj . De  4* VERHANDELING De Staat van een Leenman geleek, in andere opzïgi ten, naar dien van zynen Opperheer. Hy behieldt een gedeelte zyns Lands in eigen bezitting, tot fteun van zyn huishouden en rang, het overige verdeelde hy, met toeftemming des Konings, onder zyne eigene Leenmannen , agtervolgens dezelfde Leenverbintenis als hy zelve de Landen van den Opperleenheer bezat. Deeze Leenmannen van den tweeden rang [tonden, in zommige Landen, naderhand bekend onder den naam van Armigeri, of Schildknaapen , 't geen oorfpronglyk Wapen- of Schilddraagers betekent. Met hunne by* zondcre Leenen begiftigd, deeden zy hulde aan hun onmiddelyken Opperften, eed van trouwe, en beloofden, op hunne eigene kosten, hem by te ftaan, in den Oorlog, daar toe opgeroepen wordende. Zy hadden, gelyk hunne Meerderen, de groote Baronnen, het Regtsgebied in hunne eigene Landen, en volgden, in het huishoudelyk beftuur en toeftel, hun van zo naby als hunne omltandigheden gchengden. De Baronnen van den tweeden rang hadden, even als die van den eerften , hunne Leenmannen, aan welken zy Landen, op dezelfde Leen-voorwaarden fchonken, die hun in den Kryg ten dienfte (tonden, even als zy zeiven den Adel, en de Adel den Koning. In tyden van Vrede, wanneer geene Krygsverbiutenis te pasfe kwam, betaalden zomtyds deeze Leenmannen van de laagften rang, voor de Landen, Koorri, Vee of Geld ; dit werd met den tyd algemeen, en was de oovfpvong der Land-renten. Een Leen-Koningryk, in deczervoege opgericht, ge.  over de FABELEN en ROMANS. 43 geleek, zo als een uitmuntend Schryver liet uitdrukt, naar de Legerplaats van een groot Leger (*) , en geen vorm van Regeering kon gefchikter uitgedagt worden om zich van eene gemaakte vermeestering te verzekeren. Krygsdienst was het voornaamfte gedeelte van den pligt, door den Leenman zynen Leenheer verfchuldigd, en deeze even zeer de bezigheid zynde van Lieden van allerlei rang, mogen wy befluiten, dat het geheele Volk in de wapenen wierd opgebragt. De Wapenhandel, moest, gevolglyk, aangemerkt worden als het agtbaarst, en voor een Man van eenig aanzien , het éénig eerlyk beroep. Indien wy hier byvoegen dc natuurlyke woestheid des Volks, en hunne gefleldheid op Vry- en Onafhangelykheid, zullen wy ons geenzins verlegen vinden, om rede te geeven van de vuurigc drift tot Krygs • onderneemingen, zich door alle leden van het Leen-iTelzel verfpreidende. Een Volk, dus gefchikt, toegerust, en bezield, was, ten allen tyde, gereed, om in de wapenen te verfchynen, als de Vorst hun ten Kryg riep; hy vondt zich oogenblikiyk vergezeld van zyne Leenmannen, de Opper-Baronnen, deezen werden van hunne Onder-Baronnen,-en die weder van hunne Leenmannen, gevolgd. Ik gaf te verdaan , dat het geheele Volk in den Wapenhandel was geoefend, en daartoe opgebragt. In den aanvange greep dit waarfchynlyk plaats; doch, wanneer het Gotthch Stelzel eenigen tyd ftand gehouden hadt, was dit het geval niet. Alle Vryliedeu wa« (*) Roberts on, Ocfch. van Schotland, i. D. i. B. bl. 20.  44 VERHANDELING waren Krygshelden; maar de langere foort des Volks, die den hoogere rangen Voedzel, Kleeding, Wapenrusting, en andere Noodwendigheden, bezorgden, geriooten die eere niet, zy waren, met de daad, niet beter dan Slaaven, fchoon allen niet even dienstbaar. Voor een Volk, ééns vermeesterd en onderworpen aan deeze Regeeringsvorm, was het naauwlyks mogelyk het juk af te werpen, of zelfs te poogen de Vryheid te herkrygen. De waarheid der zaake is, dat de Overwonnenen welhaast by de Overwinnaars ingelyfd wierden, die, by hunne eerfte verfchyning in de Zuidelyke deelen van Europa, hunne ftaatkundige begrip, pen, op de natuurlyke gelykheid des Menschdoms fcheenen gegrond te hebben. 't Geen vóór de Gefchiedenis deezer duistere Eeuwen gaat, is naauwlyks meer dan gisfing. Het ftaat, egter, vast, dat het Leenflellig plan van ondergeithiktheid eerlang bykans algemeen wierd in Europa De Eilanden en Landfchappen, door de Noordfche Krygers niet aangetast of vermeesterd, vonden hun voordcel by deeze Regeeringsvorm aan te neemen; ds^els, ongetwyfeld, uit eene zugt, om de rest der Wereld te volgen,- deels, opdatzy, dezelfde Krygskundige Verbintenisfen vastflellende , het zelfde Krygsvermogen mogten krygen, en, te midden van hunne oorlogzugtige Nabuuren , in ftaat zyn de Onafhauglykheid te bewaaren. Het Leenftelzel, in de volle uitgeftrektheid, werd in Engeland niet overgebragr, vóór de vermeestering van william, Hertog van Normandye, die 't zelve uit zyn Land, waar 't zints ~ lang  over de FABELEN en ROMANS, 45 lang hadt (tand gegreepen, invoerde, en ftand deedt grypen in het Zuidlyk deel deezes Eilands, met toeftemming van den Grooten Raad des Volks. Ten welken tyde het in Schotland plaats greep is, zo verre ik weet, onder de Oudheidkundigen, nog nietbeflist; doch hel is zeer wel bekend, dat de Schotten het Leenflelzel aannamen , en dat de invloed van 't zelve langer duurde in Noord- dan in Zuid-Brittanje (*). Alle Menschlyke Inftelling ftaat bloot voor verandering. Geene Regeeringsvorm heeft men tot nog toe bedagt, of dezelve is onderhevig aan Verwisfeling. Duizend oorzaaken, door geene Menschlyke Wysheid te voorzien, door geene Menschlyke Wetten te voorkomen, werken hier toe mede. Het Leenltelzel verfchilde welhaast van 't geen het oorfpronglyk geweest was. Wanneer een Volk zich in fchraale omftandigheden bevindt, vormt het dezelfde denkbeelden [niet van zaaken, welke het vervolgens krygt, als het in "t zeker genot van rykdom en eere gefield is. De Leen.Koning, of Opperbevelhebber, was, in den beginne, verkieslyk; en de Leenen, door hem aan zynen Leenman gefchonken, waren voor zyn leeven, of zo lang het den Vorst behaagde. Doch, en de Oppermagt, en het Regt des Leenmans, werd, met den tyd, flandhoudende, in dezelfde Familie, en ging van den Vader op den Zoon, of den naasten Bloedverwant, over. De Edelen werden flouc en heerschzugtig, naar gelange hunne onafhanglykheid vermeerderde. In (*) Zie Robirtson, Ccfih. van Schillend, j, Boek.  4s Verhandeling In zommige 'gevallen waren hunne Leenen nog verdef verzekerd doorErfmaakingen, die het in de magt hunner Naakonielingen ftelde, het Erfgoed te vermeerderen, doch niet te verminderen. In 't einde werd de Zoon, 't zy hy deswaardig of onwaardig was, bevorderd tot het bezit dier Ecrtytelen, welke de verdienften zyns Vaders van den Vorst verworven hadden; langs deezen weg werden de Waardigheden, zowel als de Landen van den Leen - Baron, erflyk. En, 't geen nog vreemder klinkt, fchoon 'er groote bekwaamheden noodig waren om iemand gefchikt te doen zyn tot het bekleeden van aanzienlyke Staatsampten, en, fchoon 'er niets ongerymder kan bedagt worden, dan een gewigtig Ampt toe fs voegen aan een onbekwaam Perfoon, verkreegen, nogthans, veelen der LeenEdelen, door lastig aanhouden, of als eene belooning voor byzondere dienden, het hooge voorregt, dat zekere groote en ryklyk opbrengende Posten , gehegt Werden aan hunne Familien. Deeze verbasteringen van het oude Leenflelzel kreegen allengskens voet, door den meer en meer onderneemenden aart der Edelen, en het gebrek van magt, in de Koningen. De Landen der eerstgemelden verwierven voorregten, welke een uitgebreid, en zom« tyds de Vorstlyke magt evenarend vermogen aan den Eigenaar fchonken. Voor hem, of voor de Regters, door hem aangelleld, werden alle zaaken, 't zy Burgerlyke, 't zy Lyfftraflyke, onderzogt, welke iemand zyner Leenmannen betroffen; en, indien een Leenman van een Baron gedaagd wierd, voor het Hof eens Ko- nings,  over de FABELEN en ROMANS, 47 ïiings, mogt cle Heer Van dien Leenman het Weigeren hem over te leveren, aan zichzelven het regt behoudende om diens zaak te onderzoeken; het ftondt hem zelfs vry zyn Leenman te ftraffen, als hy zich onder, wierp aan eenig ander Regtsgebied, dan dat zyns 011- middelyken Leenheers. Hier uit is gemaklyk te bevroeden, dat de invloed der Kroone zeer zwak moest weezen, uitgenomen in 'sKonings eigeneLandpaalen; dat 'er gefchillen reezen tusfchen hem en zyne Leenmannen, waarin de laatften het wonnen. Een ryk Baron, die veele Afhangelingen hadt, kon den Vorst in luister van Hofhouding na de Kroon ftceken, en diens magt uitdaagen. Natuurlyke gevolgen hiervan waren verregaande eifchen der Edelen, en laaghartige inwilligingen'des Konings. Met de daad, öeGefchiedenis van 't hedendaagsch Europa behelst, in eenige Eeuwen, weinig anders, dtn een verflag der gefchillen tusfchen de Koningen en hunne Edelen. Want, in vervolg van tyd, werd de magt der Leen-Baronnen vergroot, door Erfmaakingen, ryke Egtverbintenisfen, en onvoorzigtige Vergunningen van de Kroon, beledigend, en zelfs onverdraaglyk, voor derzelver Vorften, die zich, te hunner zelfverdeediging, verpligt vonden, middelen uit te denken, om de Eerzugt der Baronnen, de bron van zo veel leeds, te fnuiken. Eenigen denken, dat de Kruistochten uit dit beginzel den oorfprong ontleenen. De Kruistochten waren Krygsverrigtingen in Palestina, door de Christen Vorften van Europa ondernomen, om, gelyk zy voorgaven, de Turken en Sar aceenen van  48 VERHANDELING van het bezit des Heiligen Lands te ontzetten. Zy* beweerden, dat het eene fchande voor het Christendom was, te gedoogen, dat Ongeloovigen leefden en heerschten in een Land, 't welk oudtyds toebehoorde aan de Naakomeüngfchap van abraham, en vereerd geweest was met de tegenwoordigheid onzes Zaligmaakers, terwyl hy onder de Menfchen verkeerde. Deeze krygszngtige onderneemingen, door den Paus onderfteund en aangemoedigd, ftrookten wonder wel met de geestdryvende Dapperheid des Leenftclzels, zo wel als met de Godsdienstbegrippen, welke heerschten toen Paapery en Onkunde algemeen waren in het Westiyk deel der Wereld. De Adel en het Volk verbonden 'er zich toe, roet eene ongemeene greetigheid. Zy geloofden gode eenen aangenaamen dienst te doen, door de Vyanden des Christlyken Geloofs te verdelgen, althans door hun»te onder te brengen; en dat de belooning van hunnen arbeid, in deeze Wereld, Krygseere, en de Kroon der Heerlykheid in de toekomende zou weezen. De Paus maatigde zich de magt aan, en men ftondt hen dezelven toe, om de Zonde der geheele Wereld te vergeeven; en eene algemeene Zondvergiffenis, met verfcheide andere tydlykc voordeden werd aangebooden aan allen, die zich ten heiligen Kruistocht lieten opfchryven. Doch, welke ook de denkbeelden mogen geweest hebben, van de zodanigen, die, in deeze Heilige Oorlogen, gelyk ze genoemd werden, dienst namen; wy (♦■) Zie ROJlüiTaoS, Hist. yin Carel isn V, II. D. bi. 68.  Over de FABELEN en ROMANS, 49 wy mogen, zonder ons fchuldig te maaken aan liefdeloosheid, vast (lellen^ dat de Vorften, die het plaii daar van ontwierpen, niet min door Staatkundige dati door Godsdienftige beweegredenen werden aangezet. Zy vonden den Adel, t'huis blyvende, onrustig, en agtten zich gelukkig als zy deel namen in Buitenlandfche Krygstochten, van welken, naar allen fchyn, het grootile gedeelte nooit zou wederkeeren. De Tocht werd een Crufade of Croifade geheeten, naar het Latynfche of Franfche woord, een Kruis betekenende, 't welk, door alle Eeuwen heen, het Zinnes beeld der Christenheid geweest is, en 't geen deeze Krygers, als Voorvegters van 't Geloof, in hunne Standaarden, en op hunne Wapenrustingen, droegen. De Eer, door die Helden der Kruistochten verworven, was niet genoeg, fchoon dezelve op veel fjhats en bloeds te liaan kwam. Zy vermeesterden Palestina^ en dreevea 'er de Sar'aceenen uit; en godefried vwBologne, of, de Bouillon, werd, omtrent het Jaar MC, tot Koning van Jerufalem gekroond. Zy, die" zich, by uitüeekenhcid, in deeze Oorlogen gekvvecten hadden, duidden hunne verrigtingen aan door eenig zinnebeeldig teken, op hun Schild gegraveerd of getekend; dit houdt men voor den oorfprong der Wapentekenen , die, fchoon ze thans voor Geld kunnen gekogt worden, oudtyds alleen door Dapperheid te verkrygen waren. De verdcedigende Wapenrusting, toen in gebruik, was van eene byzondere foort, en geheel verfchillende van die der Grieken en Romeinen. De Leen-Baron bedekte zyn geheele Lichaam met Staal II. deel. D Of  go VERHANDELING of Koper, en de Helm was derwyze gemaakt, dat dezelve, des noods, het geheele aangezigt, uitgenomen de oogen , niet onderkend kon worden, dan door 't geen op zyn Schild ftondt, of het maakzel en de kleur zyner Wapenrusting. Hier door werden de Krygshelden van dien tyd dikwyls onderfcheiden. Eduard, de Zwarte Prins, een naam zeer bekend in de Engelfche Gefchiedenis, werd dus bygenaamd, uit hoofde van de kleur zyner Wapenrusting, welke nog in den Towr, te Londen, bewaard wordt. Ik merkte zo even op, dat de tekens, die de Kruisvaarder op zyn Schild vertoonde, ten oorfprong flrekten van de Wapen-tekenen. Dit is het gevoelen van veele Schryveren ; doch 't kan alleen waarheid weezen van zodanige tekens als met het Stclzel der hedendaagfche Wapenkunde overeenkomen. Want tekens op de Schilden zyn veel ouder , blykens het Schild van hercules by hesiodus, dat van aciiilles by homerus, en die der Zeven Thebaanfche Opperhoofden, by eschylus befchreeven. Eenigen verbeelden zich dat ze van nog hooger oudheid zyn, en bekend waren aan noach, abraham en jacob; als mede dat de Twaalf Stammen van Israël zich onderfcheiden door byzondere Veldtekenen. Doch my hier over verder uit te laaten loopt buiten myn oogmerk. Die geest van Krygsdapperheid en Godsdienffigheid, die drift tot uittrekken, en het zoeken van vreemde Avontuuren, waartoe de Kruistochten zo gunftig waren, deeden de Ridderfchap gebooren worden: "ïfceze begon zich nu in de Wereld te verwonen, en bragt,  over de FABELEN e-n ROMANS. 51 bragt, met den tyd, zeer groote veranderingen in de Staatkunde, in de Zeden, en in de Letterkurde, voort. Ik weet wel, dat eenige Schryvers deeze vroeger dagtekenen , en liever de Kruistochten van de • Ridderfchap, dan de Ridderfchap van de Kruistochten afleiden. Vast gaat het, dat de Ridderfchap eerst bekend wierd ten tyde der Kruistochten; dat de buiten, fpoorige geestdrift, wilde verbeelding, en dolle dapperheid, welke tot merktekens van Ridders ftrekten, zeer aangezet, en deels voortgebragt wierden, door de Vernaaien, toen rondloopende, in eene bygeloovige Wereld, betreffende de Lotgevallen, welke men geloofde dat de Helden der Heilige Oorlogen waren overgekomen. Het woord Ridderfchap, in 't Engelsen Chiralry, ontleend van het Fransch Chevalier, betekent, gelyk het Latynfché Eques, eigenlyk, een Man,'die te Paard in den Kryg dient. Eques in 't Latyn, en Chevalier in 't Fransch, werden Eertytels, ten naasten by, zo niet volkomen, ovcreenftemmende, met het Engelsch woord Knight, en het Nederduitfche Ridder. De Ridderfchap was een Krygsberoep. Wie zich als een Ridder wilde doen kennen, kleedde zich in de toen gebrüiklyke Wapenrusting , gorde een Zwaard op zyde, nam een Speer in de hand, deeg te Paard, en trok uit op eene heldhaftige onderneeming Ily kon, nogthans, als geen volkomen Ridder aangemerkt worden, voor dat hy Ridder geflaagen was. Deeze eer kan tegenwoordig een Souvcrain Prins" alleen iemand fchenken; doch toen kon ieder, die zelve Ridder was, D 2 de-  52 VERHANDELING dezelve eenen anderen overdraasren, en een Vorst ver-' nederde zich om die van een Onderdaan te ontvangen. De Perfoon, wien deeze eer beweezen werd, lag geknield; veele Plegtigheden van eenen Krygshaftigen en Godsdienftigen aan, verrigtte men te dier gelegenheid. In het Characler der Ridderen zyn verfcheide opmerkenswaardige byzonderheden, van welke men deels uit de voorgaande waarneemingen rede kan geeven. i. Het eerde is hun Godsdienfüg Characler. Het gezag der Kerke van Rome was toen in Europa onbepaald en algemeen; en de Oorlogen, ondernomen om het Heilig Land te vcrlosfen, Hortten eene Godsdienfh'ge Geestdrift in allen, die zich daar toe lieten optekenen, dat is, in elk Europeaan, die na Krygsroem dong. Van hier werd Godsdienfligheid, zo wel als Dapperheid, gevorderd, als een onvermydelyk; noodig vereischte in een regifchaapen Held. Eenige deelen van Europa, inzonderheid Spanje, hadden ook veel geleden van de invallen der Saraceer.en, en andere ongeloovige Volken, die, door hunne wreedheid, zichzclven, en hun Godsdienst, by de geheele Christen' heid, tot voorwerpen van affchrik gemaakt hadden. Wanneer een Ridder, door de Ongeloovigen gevangen genomen, door aanmaaning, dreigen, of ftraffen, zich liet overhaalen om het waare Geloof te verzaaken,. werd hy, onder de Christenen, gebrandmerkt, met den naam van Bloodaart, of Afvallig Ridder, de uiterfte verfmaading in zich behelzende; want elk Ridder zwoer, by zyne Inhuldiging, in weerwil van allen gevaar, het Catholyk Geloof tt zullen houden. De  o.ver de FABELEN en ROM ANS. 53 De naam van Afvallig Ridder betekende dus, in de taal der Ridderfchappe, niets minder dan een Godloos en myneedig Bloodaart (*). 2. Eene tweede byzonderheid in de Zoonen der Ridderfchappe , is hunne Dapperheid, en, ik mag 'er vrylyk byvoegen, hunne zugt ten flryde. Deeze kunnen zy ontleend hebben, als wy zagen, van hunne Gothifche Voorvaderen, en elke inflelling der LTeenregeering ftrekte om dezelve aan te moedigen. Deeze werd, door hunne Krygstochten, tegen de Ongeloovigen opgevoerd tot eene hoogte van buitenfpoorigheid, aan dolheid grenzende, en verder aangekweekt door de byzondere oneenigheden, waar in'de Leenadel, uit den aart des Staatsbeftuurs, en het kragtloos gezag der Wet, zich bykans geduurig vondt ingewikkeld. De Spelen, zelfs deezer oorlogzugtige Baronnen, gingen met bloeditorting vergezeld; want, by plegtïge Feesten, en als het Volk, om zig te verlustigen, verzamelde, hieldt men Tweegevegten, Steek, en Tournooi-fpclen, tot vermaak van Koningen, Ileeren, en zelfs der Juiïerfchappe (f> Deeze ont- c*) Hurd'j Letters on Chivalry and Romance. (f) Men heeft deeze Spelen, egter, niet aan te zien als onnatuurlyke verrigtingèh van eene barbaarfche en bloedige Staatkunde. By derzelver «rite inflelling waren ze niet alleen r«)elyk, maar wys: „ dewyl ze „ byzonder dienden om den Adel en de Ridders, die de Ruitery in die „ dagen uitmaakten, te oudcjwyzen in het handig beituuren van hunne .,, Wapenen eu Paarden." Zo ("preekt 'er een groot Gefchiedfchryver over, op 't gezag van Schryvers, die, ten tyde der Tournooi-fpelen, blueiden, en hy voegt 'er de volgende juiste bedenking nevens. „ lri D 3 „de  54 VERHANDELING ontmoetingen waren < m geenen deele, Spiegelgevegten. De Ridders, hunne Speeren vellende, met de punten voorwaards, decden hunne Paarden, uit al hunne magt, tegen elkander inrennen; dikwyls werd Ridder en Paard beiden door den fchok omver geworpen, en zomtyds gedood. Indien zy den eerften aanval overleefden, 't geen meest altoos het geval was, vielen zy op elkander aan met hunne Zwaarden, tot één hunner fneuvelde, of zich overwonnen verklaarde, of tot zy gefcheiden werden door den Voorzitter van het Steekfpel. Audemar de valentia, Graaf van Pembroke, werd, op een dier Feesten, op zynen Trouwdag, gedood. De wyze van vegten, ren dien tyde, zo wel als in Oud Griekenland en Italië, hadt, ©ngetwyfeld, eenigen invloed op de Dapperheid der Stryderen, of maakte hun ten minden vuuriger om dezelve te vertoonen. By ons is, door het gebruik deiVuur- wapenen, de zwakfte Man een party voorden fterkften; en, alles wat onze Soldaaten te doen hebben, beftaat daar in, dat-zy het gevaar vcragten, tegenwoordigheid van £,eest bezitten , en letten op het woord des Gebieders. Doch, vóór de uitvinding van het Buskruid, gaf een'Krygstnan, die zyn Vyand ver- floeg, „ de daad, alle Volken , bcgcerig om in den Kryg uit te munten, heb„ ben getragt hunne opcnbaare Vermaaklykheden tot dat einde te doen „ dienen; eene bandelwyze, maat al te zeer in dit Koningryk verwaar„ loosd." Lord lyt telton's Notes on the ftfth hooi of his Hiftory of Her.ry the Secor.d. Dat het Tweegevegt onder de vermanken beboerde, ten dage van homerus, leeren ons deStrydcn, by de uitvaart van fATBOCLBS, te zyner eere, gevogtcn. .  over de FABELEN en ROMANS. 55 floeg, niet alleen blyk van Dapperheid, maar ook van Sterkte en Afgerigtheid, op het behandelen der Wapenen. 3. De zugt tot vreemde Avontuuren is een derde Characlertrek der Ridderen. Men kende toen de Wereld weinig, de Menfchen waren, (gelyk ik boven aanduidde,) onkundig en ligtgeloovig. Vreemde gezigten wagtte men in vreemde Landen, Draaken moesten uitgerooid, Reuzen vernederd, en betoverde Kasteden omver geworpen worden. De holen in't Gebergte geloofde men dat bewoond wierden door Toovenaars , en het diepfte van een Bosch ftrekte ten verblyfplaats van den Heiligen Kluizenaar, die geagt werd, ten loon zyner Godsvrugt, de gave om wonderwerken te kunnen verrigten, ontvangen te hebben. Een booze Geest loeide in den ftorm, het Spook waarde in deduisrernis, het llroomen van 't water in den nagt werd voor de Item van een Bullebak gehouden. De Kasteden der groote Baronnen, opgehaald in een' ruwen maar grootfchen ftyl van Bouwkunde, vol van duistere en kromme Gangen, van heimlyke Vertrekken, van lange onbewoonde Gaanderyen en Kamers, in welke men veronderftelde dat booze Geesten fpookten; en onderkelderd met onderaardfche Doolhoven, als Wykplaatzen, in het uiterfte gevaar; het huilen der winden door de fpleetcn van oude Muuren, en andere holen; het knarsfen van zwaare Deuren op roestige yzeren hengzcls, het piepen der Vledermuizen, het fchreeuwen der Uilen, en andere Schepzelen, die verlaatcn of halfbewoonde Huizen bewooiien; deeze en der- D 4 ge-  56 VERHANDELING gelyke omflandighcden, vermeerderden in bet huislyk leeven der lieden van welken ik 1'preek, hunne bygelpovigheden, gaven voedzcl aan hunne ligrgeloovigheid, en'het moest, onder Krygslieden , die allen gevaar tarten , een drift wekken tot het opzoeken vau vreemde en hachlyke onderneemingen. Men neeme ook in overweeging de. Staatkundige omflandighcden der Leen-baronnen. Zy leefden afgezonderd, elk op zyn Grondgebied, waar hunne magt gelyk was aan die van kleine Koningen, in hunne eigene verfterkte Kasteden , waar zy een ftoet van dappere Vrienden en Volgers onderhielden; Vorstlyke Pragt fchitterde in hunne huishouding. Een Misdaadiger, die, of het openbnare Regt zyns Lands, of de wraak van een vergramd Opperhoofd , ontvlooden was', mogt zich verzekerd houden van eene veilige wykplaats, indien hy toegang kon krygen in het Kasteel van eenigen Heer. Hier door werd de handhaaving des openbaaren Geregts te leur geftcid, en het gezag der Wet veragt; ook was een boos en vermogend Baron, veilig in zyn eigen Kasteel, gereed om de rnagt des Souverains zelve uit te tarten, of hem met een Vyandlyk oogmerk in 't veld te ontmoeten , aan 't hoofd eener bende van Volgers, die beflooten hadden alles voor hem op te zetten. William, Graaf van Douglas, vondt zich , by Staatlyke gelegenheden, doorgaans vergezeld van twee duizend Ruiters. Zulk een Man te tergen was gevaarlyk zelfs voor een Koning. Zo laat als onder de Regeering van maria, Koningin van Schotland, leezen wy van een Gerigts- hof,  over de FABELEN en ROMANS. 57 hof, gehouden naby de Grenzen van Engeland; en vinden aangetekend, dat de Ingezetenen vanelfLandfchappen, door Vorstlyk opontbod, geroepen wierden, om de Perfoonen der Regtcren te verdeedigen, en aan hunne Befluiten klem te geeven (*). Hier uit mogen wy opmaaken hoe verwilderd de ftaat was deezer Leen- befhiuringen, in welken de Adel groote Magt en wydfirekkende Voorregten bekomen hadt. De ftoutfte euveldaaden werden dagelyks gepleegd om de wraak- of de fchraapzugt deezer Heeren te verzadigen. Men nam Kasteelen in , plunderde ze uit, en flak ze in brand; beroovingen, door de Leenmannen van den eenen Leenheer, op Landgoederen, en van het Vee des anderen, waren gemeen; zy gingen vergezeld van de eislykfle moorden en wreedlte mishandelingen. Ryke Erfdogters, Vrouwen, uitfteekend in fchoonheid, werden dikwyls gegreepen, weggevoerd, en gedwongen den Schaaker te trouwen. Toen eleanora, Koningin van Frankryk, gefcheiden was van haaren Egtgenoot, lodewyk den VU, werd zy, op de reis na haare eigene Erflanden, belaagd door drie Prinfen , op drie ouderfcheide plaatzen die, ieder, ten oogmerk hadden, haar met geweld tot trouwen te dwingen, en zy gaf daar naa haar hand aan hendrik den 'II, Koning van Engeland (f). ■ Ja , in deeze dagen waren 'er Zwervers en Roo- vers, die in 't Gebergte, en in Bosfchen, zich onthiel» CO Robertson, Gefchiedenis va" Schotland. (t) Lord lyttelton's Age of llenry II. D 5  5S VERHANDELING hWen, eene kleine bende van Volgers hadden, en va:i root' leefden, terwyl de magt des Ryks te vergeefseh poogde hun te doen verhuizen, of tot pligt» maatige onderwerping te brengen. Zodanigen waren in Engeland de berugte adam bell, robin hood, en anderen, nog in de Liedjes bekend; zelfs vondt men, by 't geheugenis van menfchen, nog in leerenden lyve, in de hooge landen van Schotland, eenige overgebleevenen van, die deeze fchandvolle leevenswyzc volgden; doch dit ras is eir.dclyk gelukkig uitgerooid. Met één woord, de Wester-wereld was, in deeze Leen-tyden, vol vreemde gebeurtenisfen, en zonderlinge ftandverwisfelingen. Wy behoeven ons , des niet te verwonderen , dat een zugt om Avontuuren en Kr}-gsonderneemingen op te zoeken, algemeen was onder de Ridderen. 4. Zy onderfcheidden zich, in de vierde plaatze, door een y ver voor Regtvaardigheid ; en, daar de Wetten zo kragtloos bevonden wierden, kwamen zy 'er voor uit, dat zy de wapens opvatten tot handhaaving van de Regten des Menschdoms, om den Onderdrukker te ftraffen, den Gevangenen in vryheid te ftellen, de verlegene Jongkvrouw te redden, en de Wereld te zuiveren van de valfche Ridders, die gewapend omzwierven , tot het volvoeren van fnoode oogmerken. Deeze waren edele bedoelingen, en moesten, dewyl de Maatfchappy zo onveilig was, en de Wetten zo opeulyk gefchonden werden, goede uitwerkzels baaren — Indien gy vraagt, welke reden men kan geeven van dit heldhaftig gedeelte huns Charafters? zo dient tot antwoord ,  over de FABELEN en ROMANS. 59 woord, dat het, deels ontleend was van hunne Noordfche Voorvaderen, Liefhebbers der Vryheid, en edelmoedig in hun gedrag, ten opzigte van de zwakkere Sexe, en deels uit hunne gehegthcid aan den ChristIjken Godsdienst, welks verklaarde Voorvegters zy waren, en, die, hoe misvormd dezelve toen door Bygeloof mogt weezen , nog ten teugel ftrekte van de driften der geenen, die op deszelfs voorfchrifcen wilden letten. Daarenboven, waren de tyden der ongeregeldheden zo groot, dat bedaarde Lieden, die eenige kundigheden bezaten, of zich in ftaat vonden tot opmerking, zagen, dat zulk eene Inftelling heilzaam kon weezen, en bykans noodig geworden was voor het beftaan der Maatfchappye. In den beginne drekten misfchien hunne oogmerken niet verder dan om de Perfoonen hunner Vrienden te verdeedigen, en derzelver bezwaaren te herftellen (*). Doch de hebbelykheid van dit te doen, en de eer, daar door behaald, deedt hun het eerfte plan uitbreiden, en het edelmoedig befluit neemen om het Menschdom te befchutten, door de Wereld rond te trekken, en hunne dapperheid te betoonen in het befehermen der zwakken, en het ftraffen der hoogmoe- digen. Hun moed, hun zugt tot Avontuuren, hunne begeerte om te zien wat zeldzaam was in andere Wereldftreeken, en de hoop op een toekomend geluk, hun door den Godsdienst ingeboezemd, fpanden zamen met hunnen Krygshaftigen Geest, en met hun gevoel CO Hurd's Letters on Ciivtthy and Romance.  6o VERHANDELING voel van de rampen, waar aan zy hunne Medemenfchen blootgefteld zagen, om dat zonderling Charafler te vormen van een Dooiend Ridder; een Character, op welks vermelden, een ieder, die don quichot geleezen heeft, zal lachen; doch 't geen, in deszelfs oorfprong, loflyk was, voor de Helden, daar mede be';lced, en van geen gering voordeel voor de Maatfchappy. 5. De vyfde en laatfte Charadlertrek der Ridderfchappe' is de Hoflykheid of Beleefdheid. Ik heb aangemerkt, dat de Grondleggers van het Leenftelzel, onder alle Volken , toen in Europa of Afia bekend, uitftanken in hun gedrag, ten opzigte van de Vrouwen, die zy hoogagtten en beminden, als hunne Vriendinnen-en getrouwe Raadgeeffters, en als bedeeld met iet heiligs in haar Characler. Overeenkomftig hier mede, tekenen eenige Schryvers op, dat zy, in alle hunne vermeesteringen, zich nooit aan gewelddaadigheid fchuldig maakten, als het de Vrouwen betrof. .Deeze kieschheid ging over op hunne Aframmelingen; onder -welken het meerendeel, welke mishandelingen ook nu en dan door eenigen gepleegd zyn, het een punt van eere gemaakt hebben, edelmoedig en eerbiedig te weezen 111 hunne opwagtingen by de Vrouwen. Dit was althans een onvermydelyk gedeelte van den pligt eens Doolenden Ridders. Volgens de Inftellingen der Ridderfchappe, was de Liefde tot god de eerfteDeugd, en verknogtheid aan de Juflerfchappe de tweede (*). Maar (*) Hurd's Letters.  over de FABELEN en ROMANS. 61 Maar deeze hadt niets ongebondens in zich, kiesch zynde tot eene maate die aan buitenfpoorigheid grensde , zo niet aan godloosheid. Want de rechtfchaapa Ridder yerwagtte geen gunde van zyne Beminde, eer hy, door Krygsdaaden, zich haarer waardig ge'draagen, en verfcheide bedryven van heldenmoed, als haar Voorvegter en Aanbidder, volvoerd hadt; en als hy heen ging om zyn Vyand aan te vallen, was hy gewoon, voor eerst, de hulp van god af tefmeeken, en dan, den naam van zyne Beminde aan te roepen, of, ten minden, te vermelden. Het den minnaarfpeelend gedrag deezer Ridderen, kan, wyders, opgehelderd worden, uit die Godsdienftige drift, welke hun aanzette om zich te doen kennen als Voorvegters van het Geloof, en om die pligten van Goedwilligheid en Liefde te vervullen, welke nergens ernftiger aangepreezen worden dan in het Euangelie, en die het weezenlykst, ja, het éénig weezenlyk deel, van waare Beleefdheid, uitmaakt. Het huislyk leeven van den Leen-Baron moet ook invloed gehad hebben op het verfraaijen der Zeden van Mannen en Vrouwen, in hooger rangen. Hy leefde, gelyk wy reeds opmerkten, in zyn Kasteel, met een' talryken doet van Vrjenden en Leenmannen, die een Hofhouding vormden, gelyk aan de omflagtige eens Vorften. Weelde was, ten dien tyde, weinig bekend, zelfs niet in Paleizen. De Kamers der Koningen van Engeland waren belegd met biezen-matten, en zy fliepen op hooi of flroo. Ieder Mensch van fatzoen, in een groot Huisgezin, heeft thans eaue byzondere Ka.  6a VERHANDELING Kamer; doch toen hadt dit geen plaats. De Zaal van het Paleis was de plaats van beftendige en algemeene zamenkomfte (*> Hier' verfcheen de Baron zelve met zyne Baronesie en Kinderen, als mede de edele Gasten , die 'er, voor een tyd, hun intrek genomen hadden; daar zag men ook dikwyls hunne Leenmannen, naar hunne waardigheid in rangen gefchikt; als mede , in een nog laager trap, zomtyds de voornaamde Huisbedienden. Waar zo veele Perfoonen van laagen of gemeenen rang zamen kwamen, volgde ieder zyn zinlykheid, en men hadt 'er niet veel in agt neemens der Bcfchaafdheid te wagten. Doch de zeer groote verfcheidenheid van rangen , in het Kasteel eens Leenheers, moest een beleefd gedrag te wege brengen; dewyl de Grooten hun belang vonden by gefpraak en gemeenzaam , en de Minderen by eerbiedig te zyn. Men bedenke eens met welk een ontzag de laagere Leenmannen den Baron aanzagen, die zo veel manfchaps en middelen ten zynen diende hadt; die, zo verre zyn Grondgebied ftrekte, vergifnis kon fchen- ken, CO De Troubadour amanieu des escas zegt in zyne raadgeeving aan eene Edele Jongkvrouwe. „ Naa in den morgen uw Me„ vrouw opgepast te hebben, moogt gy in de groote Zaal gaan wan" delen, en'beleefd, allen, die ll voorby gaan, groeten; hunne vraa„ gen beleefd beantwoorden; doch, zonder tot fnappen te vervallen. „ Wees deftig in uw gang, en zedig in uw opflag van het oog." Mrs. doesojn's Ilijlory of the Troubadours, pag. 444- Ten deezen tyde waren de Opperbcdienden in groote Huizen doorgaans lieden van aanzienlylte afkomst. Het gemeene Volk in SihotÜnd noemt ze nog Gent. lanen en Gentelev.'oman.  over de FABELEN en ROMANS. Gg ken, of ter dooddraffe vcnvyzen , en daarenboven veele andere voorregten der Koning'lyke Waardigheid bezat. De Vrouwen van het Gezin, bewust van haaren hoogen rang, wederhouden door aangeboore zedigheid, en befchroomd door de tegenwoordigheid hunner Bloedverwanten, behielden, te midden van deeze groote huislyke zamenkomst, eene bedwongenheid , genoegzaam om alle gemeenzaamheid van de zyde der andere Sexe te weeren. Vrouwen van een laager rang volgden haar; en dus is het redelyk te denken, dat 'er, onder de Vrouwen van aanzien, in deeze dagen, eene deftigheid, en zelfs eene daatlykheid van voorkomen, plaats haat, (trekkende om den verliefden Aanfchouwer tc vervullen met eene aandoening, uit Liefde en Eerbied zamengefteld; ja, wy hebben daadlyke bewysdukken, dat dit het geval was. Van hjer de oorfprong der Romaneske Liefde, die, in haar voorwerp iets meer dan menschlyks ontdekkende , buitenfpoorige denkbeelden van Volmaaktheid en Geluk vormt; eene Liefdedrift, bykans geheel eigen aan laatere tyden, en welke in Oud Griekenlaud en Rome, zo wel als in Ajla, waar beide de Sexen van elkander afgefcheiden leefden, en de ftaat der Vrouwen weinig beter dan die der Slaavinnen was, geen plaats kon hebben. Want, indien het waarheid is, dat eene voorzigtige agterlykheid zekere maate van eerbiedenis inboezemt, en dat de besten der Menfchen hunne gebreken hebben, welke, op eenen afftand niet gezien , doch van naby niet kunnen bedekt worden , behoeven wy ons geenzins te verwonderen , over de uitwerk- zels,  64 VERHANDELING zeis, door de preutsheid van daar op afgerigte Vrouwen, te wege gebrag't, by de Ridders; noch ook over de daar tegen aangekante (trekking dier Leevenswyzen, welke de Mannen verdomen om de Vrouwen aan te zien als eene foort van eigendom , en eer beneden dan boven den peil van Menschlyke voortreflykheid. Beleefdheid en Hoflykheid ontdaan tusfchen .Lieden die ontzag voor elkander hebben. Te deezeroorzaake is het, dat, in Vorftendommen, waar Menfchen van vastgedelde rangen gevonden worden, altoos gehouden Zyn bevorderlyker te weezen tot heuschheid van Zeden, dan eenige dier Gemeenebestgezinde Regeeriussvormen, in welken alle de Burgers veronderdeld worden gelyk, of ten naastenby gelyk, te daan. De Leen-baron was in zyn eigen Hof, dat is, in zyn Kasteel, een Koning in 't klein, en befchaafde Zeden greepen eigenaartig dand in zyn geheele Huishouden , even als waar Koningen hun Verblyf hebben. Uit iemands gedrag valt ligt op te maaken of hy veel in 't gezelfchap zyner Meerderen verkeert. Een Man van verdand en braafheid wordt hier door niet flaafsch; doch hy verkrygt de hebbelykheid om te letten op de behoeften en wenfchen der geenen met welken hy omgaat, om zich te fchikken naar hunne onfchuldige zinlykheden, en te voegen naar hunne inzigten en byzondere denkwyze; desgelyks verkrygt hy de gewoonte van op geen te veel aangemaatigden toon te fprceken, zich wel uit te drukken, en een bevallig voorkomen. Verfcheide Schryvers hebben opgemerkt, dat de egtc Sckotfche Hooglander uitdeekt door eene zekere beleefd-  over. de FABELEN en ROMANS. 65 Ieefdheid van gedrag, welke men zeldzaam aantreft, by Lieden van laager rang. Ik geloof dat de waarueerning grond heelt; en men kan 'er reden van geeven, Zo niet uit het Leenftellige in de Regeeringe, althans uit het Patriarchaale 't welk daar in plaats heeft; uit de betrekking van Verwantfchap, welke bedaat tus* fchen den Heer en zyn Leenman, die aan den laatst* gemelden regt geeft tot het gezelfchap van den eerden, en een gemeenzaamer verkeering mede brengt, dan men elders ontmoet tusfchen den Adel en den Burger. — 't ls, over zulks niet te bevreemden , dat 'er, ondanks de ruw- en onbefchaafdheid der tyden, zo veel Beleefd" heids gevonden wierd in het Kadeel van den Leen.Ba ■ ron: byzonder onder de zodanigen, die'er in 't cba* racïer van Krijgslieden verkeerden, en nog meer onder de Ridders. Daarenboven was het Character van een Ridder zeef kiesch en teder; een Tweegevegt was by hem zo gemeen, en werd voor zo loflyk gerekend, dat hy nooit miste , een fmaadlyk woord tegen hem afgegeaven, tot hoon (trekkende van zyne Deugd, Trouwe of Moed, op eene vyandelyke wyze, te wreeken. Daar door werden fchampere en hoonende woorden veelal ver* myd; dit bevorderde de Beleefdheid, door de gefprckken te bcfchaaven. — De oorfprong der Tweegevegten is hier té zoeken: Griekenland en Rome kenden het Tweegevegt niet; het ontftondt , ten tyde der Leenregeeringe, en waarl'chynlyk onder de Ridders; fchoon 't zelve, in veele opzigten, ongerymd en te Iaakeu is, kan men niet lochenen, dat het Befchaafd- II. deel. E heid  VERHANDELING heid kweekte, door de Menfchen omzigtig te doen zyn, en hun re leeren beledigende gcfpreklen tefchuwen. De dooiende Ridder was een verklaard vyand van den Onderdrukker, de wreeker der Beledigden, en de Voorftander der zwakken. En vermids Vrouwen zich meer aan verongelykingen vinden bloot gefteld dan Mannen, en dewyl Vrouwen van aanzien, om de ftraks opgegcevene redenen, de voorwerpen waren der Eerbiedenisfe by alle Mannen van opvoeding, ftelde de regtfchaape Ridder 'er bovenal zyne eerein om deVoorvegter te weezen der fchoonc Sexe. Om tot deeze eere gcregtigd te zyn, zogthy alle hoedanigheden te verwerven, die hem haar vertrouwen waardig maakten; hy betoonde zich,beleefd, edelmoedig, maatig, en kuisch. Hy verbondt zich, by plegtigen Eede, tot het betragten dier Deugden; weshalven eene Vrouw, als een Ridder voor braaf bekend ftondt, zonder eenige de minste vrees voor een vlek in haar Characler, zich aan hem mogt vertrouwen; ten opzigte van deeze Deugden was de Ridder zo verre boven eenige verdenking als thans een Geestlyke, die ten goeden naam ftaat- En, ten einde Vrouwen van aanzien met te meerder zekerheids op hem mogten vertrouwen, hieldt de Ridder zich gewoonlyk byzonder verknogt aan ééne Juffer, die hy verklaarde de éénige Meestresfe te weezen van a'le zyne genegenheden, en aan welke hy eene onwan- kelbaare ftandvastigheid gezwooren hadt. ■ Niets is belacMyker dan don quichots Liefdedrift voor zyne n tjl c i r\ e a del toboso, gelyk ce r vante s dezelve befchreeven heeft, nogthans was het, voor  over de FABELEN en ROMANS. 67 Voor ieder Dooiend Bidder eenigzins noodzaaklyk eene Zielsvoogdes te hebben , voor welke hy uitkwam: naarderrjaal, indien hy geen byzonder erkende verbintenis , en, in gevolge daar van geene geloften gedaan hadt, zyn gedrag, wanneer 'er Vrouwen in betrokken waren, verdagt zou hebben kunnen wcezen: en dit alleen deedt hem onbekwaam worden, om dar geen te verrigten, 't welk hy, met reden, als den loflyklien pligt der Ridderfchappe aanzag. In 't kort de Kuischheid eens Doolenden Ridders moest zo min verdagt weezen, als thans het credit van een' Koopman, of de Moed van een' Soldaat. Ik heb myne poogingen ingefpannen , om de onderfcheidende trekken van dat vreemd Characler, een Dooiend Ridder, af te fchetfen; en van ieder derzelven reden te geeven, uit den aart der Inftellinge, en de heerfchende Zeden dier tyden. De regtfehaape Ridder was Godsdienstig, dapper, volvuurig gelteld op heizoeken van Avoutuuren, een Liefhebber des Regts, een Befchermerder Zwakken, een Straffer der Beledigden, Maatig, Beleefd, en Kuisch; Yverig en Eerbie* nig in zyne oppasfinge der fchoone Sexe. Dit Clraracter wordt hem toegelchrecven in alle de oude Romans en Dichtllukken, die de Lotgevallen der Ridderen vermelden» De Dooiende Ridderfchap, hoe agtenswaardig by dé eerde Irdtelling, werd welhaast gevaarlyk. De GoikU fche Wapenrusting bedekt iemand geheel en al; en onder die vermomming trokken veele Krygers de Wereld door als Dooiende Ridders, die, met de daad niet beE 2 rer  o 8 VERHANDELING ter waren dan Roovers, en, in fteede van Beichermers des Menschdoms tezyuvoor Pesten derMaatfchappye, mogten gehouden worden. De waare Ridder oordeelde zich, in gemoede verpligt, onderzoek te doen na het Character van die hem in Ridderlyke toerusting tegen kwam; zo dat twee Ridders, onbekend aan elkander, bezwaarlyk zonder vegten de een den ander konden ontmoeten; en wy mogen vry vcronderftellen, dat zelfs de beste foort dezer Zwerveren,zomtyds eenen onfchuldigen aanvielen, om hunne Dapperheid te toonen, ter eere van hunne Zielsvoogdesfe. Ja, by wylen, was het eene genoegzaame rede om te vegten, indien de vreemde Ridder weigerde te erkennen, dat de fchoonheid van de Zielsvoogdesfe zyner Partye, die van zyne eigene te boven ging. — De Wet vondt het noodig tusfchen beiden te treeden. Voor eerst door de Ridderfchap aan zekere bepaalingen te onderwerpen, naar welke de Ridders zich niet gaarne wilden fchikken; ten tweede door dezelve ongeoorloofd te verklaaren. Vóór de uitgave van don quichot , was de Dooiende Ridderfchap, in verfcheide Landen verbooden; en met de daad noodloos geworden, uit hoofde van de veranderingen, die, gelyk wy terdond zullen doen zien , allengskens in hetLeenftelzel waren ingevoerd, als mede van wegen de onge» rej eldheden, uit het ongerymd gedrag der Ridderen zelve voortfpruitende. Onder allen , die zich beklaagden over de indragten der Leen - Baronnen, waren de Koningen van Europa dc onverduldigften, en hadden in de daad, het meest daar  over de FABELEN en ROMANS. 69 daar by'geleden. Zy konden hunne Onderdaanen gewapend in 't veld doen komen,- doch weinig gëlds hebbende om hun te betaalen, viel het den Vorsten zeer bezwaarlyk hun meer dan eenige weinige weeken te zamen te houden. En, in tyd van Vrede, de Koningly. ke magt bykans geheel bepaald zynde tot het Koninglyk Grondgebied, waren de groote Barons onophou» delyk bezig in zich aan te kanten tegen de oogmerken van den Vorst, in het verfmaaden van zyn gezag, in nieuwe voorregten hem af te persfen, en den invloed der Wet te ftremmcn. Dusdanig was meer of min de Staat van elk Leen-Koningrvk. De gewoonte om ter Kruisvaart te trekken, greep nu geen plaats meer. En een Leen-Vorst, buiten ftaat om den ontrustigcn Adel, buiten 'slands bezigheid te verfchaffen, moest ter zelfverdeediging, al zyne magt en Staatkunde te werk ftellen, om hun t'huis te bedwingen, met oogmerk, om, zo 't mogelyk was, eenige diervoorregrcn hem afgedwongen , te herkrygen. Veele Jaarcn verliepen 'er in tegenwrytingen van deeze foort tusfchen de de Koningen en de Edelen; aan welk geen einde kon komen, dan door eene verandering in de Regeeringsvorm. Deeze viel voor in eenige Landen vroegerjn andere laater; doch de Koningen kreegen, in 't einde , de overhand en het Leendelzel fpatte in duigen. De' Wetten en Zeden daar van zyn, egter, nog heden ten dage zigtbaar in alle Koningryken van Europa. Naardemaal de magt der Edelen beperkt werd, kreeg die der Koningen meerder uitgeftrektheids. Zulks mogt nadeelig weezen voor de onafhanglykheid of liever de E 3 los-  7o VERHANDELING losbandigheid der Grooten, het bevorderde den Vrede, en zate de Wetten klem by. De Maatfchappy kreeg eene geregelder gedaante en meer gerustheids. De Dooiende Ridder was nu langer van geen dienst, men vondt hem zelfs lastig, en de Wet merkte hem aan als een Landlooper. Maar de oude Geest der Ridderfchappe was niet uitgebluscht; en 't geen 'er van overbleef werd opgewakkerd door de Boeken Romans geheeten; nu algemeen in Europa verfpreid , deeze inde gemeene Landstaalc gefchreeven , en opgevuld met de vreemdlte Lotgevallen, werden yverig gezogt, engreetig gclcezcn, in een tyd dat de Boeken, zeldzaam en de Menfchen bygcloovig waren. rffiè c!c oorzaaken op te fpeuren, welke de herleeving der Letteren te wege bragten, is my thans onim> gelyk. De Eeuwen , die groote gebeurtenis onmiddelyk voorgaande, waren, by uitftek, dom; weinig overblyfzels derzelven hebben onze dagen bereikt. De Kruistochten, hoe bloedig en onna'tuurlyk zy ook mogten weezen, hebben eene nieuwe en gunstige aandrift in 's Menfchen ziel gaande gemaakt.' Want den Helden van deeze Heilige Oorlogen, die het geluk hadden om leevend weder te keeren , bragten wonderlyke verhaaien met zich van JJia, als mede van de ongelukken, hun daar bejegend,, van.de overwinningen door hun bevogten, en andere avontuuren hun, op die tochten_ overgekomen. Hier door, mogen wy veronderftellen, werd de Vevbeeldingskragt der Europeaanen aangevuurd , hun geheugen met nieuwe denkbeelden vervuld, en hunne nieuwsgierigheid opgewekt. 'sMen-  over de FABELEN en ROMANS. 71 fchen Ziel, deezer wyze voorberei 1, onderneemt het zelve iets uit te vinden. Of, indien wy gelooven, dat de dageraad de hedendaagfche Letterkunde, vroeger dan , of gelyktyding met den eerden Kruistocht, aanbrak, zo is het niet ongerymd ons te verbeelden, dat dezelfde geest van werkzaamheid,welké de Menfchen deedt denken om zich door wapenen binnen of b ïitejjs Lands beroemd te maaken,- ook de Zielsvermogens ten prikkel ftrekte, en het Vernuft aanzette om zich zo wel te vertoonen in nieuwe wyze van denken als van doen. De Thebaanfche en Trojaanfche Oorlogni , moeten 011getwyffeld geteld worden onder de oorzaaken, die de Letterkunde in Griekenland kweekten, (n Wat hier van ook zyn moge vast gaat het, dat, omtrent den aanvang der Twaalfde Eeuwe, of mis' fchien iets vroeger, in Provence Mannen op Honden Troubadours geheeten, die aangemerkt moeten worden als de Vaders der hedendaagfche Geleerdheid. Dit Landfchap, van ouds by den naam van de Romeinfche Provincie bekend, is onder een milde en zagteDugr- ftreek (*) De Kruistochten waren , in veele andereopzigten, heilzaam voor Europa. Zy breidden 'sMenlchen denkbeelden van den Koophandel uit', verbeterden bun finaal:, verfynden hunne Zeden, en veroorzaak hm nieuwe verdeelingen van eigendom ; waar door de Worpen groote, Magt, en de Wetten meer gezags kteegen; de Arifïocratie min febrik. lyk en het Volk allengskens vry wierd. Deeze oorzaaken wrögten, met een traag en bykans onmerkbaar vermogen, verfcheide Eeuwen agter een, en bragten eindelyk eene geheele hervorming van het tcenftelzcl te wege. E 4  fs, VERHANDELING Breek gelegen ; door deszelfs nabyheid aan Marfeille, 't welk eene Griekfche Volkplanting was, en bet lang genot van het voordeel der Romeinfche Kunsten en Zeden , behoeven wy ons niet te verwonderen, dat het , daar voorts geheel Europa, zich in een ruwen daat bevondt, eenige dukken van de oude befchaafdheid behteldt. Ten deezen opzigte genoot het een in't oogloopend voorregt boven Rome, zo verre verwyderd zynde van den zetel der Pauslyke Oppermagt, welke, in deeze dagen, onkunde begunstigde, fchoon dezelve, ineen laater Tydperk, onder leo, hetaankweeken van Kunsten en Weteufchappen bevorderde. Het woord Troubadour verfchilt in deoorfpronglyke betekenis niet veel van het Griekfche woord, Poët; het een een Uitvinder, het ander een Maakcr aanduidende. In het Italiaansch betekent trovare vinden, of uitvinden; Tiovatore is een Vinder, een Uitvinder of Opjfeller van iets in dicht; en Trovatore en Troubadour dammen duidclyk van denzelfden oorfprong af. De T oubadvurs- maakten Verzen in de Landtaal van Provence, die, Cgelyk raen lut öe legging van dat Gewest mag afnecmen ,) deels naar 't Fransch, deels naar h Italiannsch trok en, naar men zegt veele Griekrcke woorden en Taaieigens hadt , ongetwyffeld aan de nabuurigheid der Stad Marfeille toe te fchryven. Deeze fchynt de eerde hedendaagfche Taal geweest zyn, waar in men fchreef, of liever, die men tot het opdellen, van Werken gebruikte. De rang van eenigen , die daar in fchreeven, want veele der Troubadours^^  'over t)e FABELEN en ROMANS. 73 ren Prinsfea (*) en het zwervend leeven van anderen , maakt dat die Taal zich ras door de Wester-werelo v.r'p reidde. ve eerde Dichters van Griekenland zongen hunne eigene Verzen ; doch de eerfte Dichters in Provence ftelden a'rcen hunne Dichtwerken op, hatende het voor Li.den van een minder rang, Jongleurs geheeten, over dc/.dve te zingen. Dit althans was het doorgaande gebruik, fchoon , buiten twyft'el, by gelegenheid, de eerde zong en de laatde opdelde. Beiden hielden zy v m een zwervend leeven; maar de Zanger meer dan de Dichter , fchoon zy zomwylen te zamen gingen. De Jongleur bevlytigde zich om door verfcheide kimden ingang te krygen, hy behandelde fpeeltuigen, hy bootde den zang der vogelen na, hy fprong door hoepels en deedi allerlei gaauwigheden , niet ongelyk aan die der Gocbelaareu. Geene Dichters werden ooit hooger geagt dan de Troubadours. Raimond de V. Graaf van Provence, onthief hun van belastingen. Zy toogen na verfcheide Volken , en waar zy kwamen, vonden zy Begunfti-ers en Begunftigfters. De Jufferfchap was 'er inzonderheid op geiteld om door hun gepreezen te worden, en wil.' de CO Ri charu de I. Koning van Engerd, en Graaf van ML was een edelmoedig Befchermheer der T.urbadours, en (Jaagde in V finde niet ongelukkig in hun na te volgen. Twee 2yner Diehtftukjes met eemge andere In Provence gemaakt, zyn vrygoed berymden Li geeven m een Stukje getyteld liimes gedrukt voor Mr. Im m du Boekdeeltje ,s een groote voorraad van Dichterlyke denkbeelden fflet kragt, bevalligheid en welluidend uitgedrukt e 5  74 VERHANDELING de zich liever het plaagen hunner lastigvallende Liefde getroosten, dan het vyaagen om door weigeren ten doel van hunnen Haat te ftaan: want was een Troubadour buitenfpoorig in zyn pryzen, hy ken het niet minder weezen in zyn hekelen, als hy oordeelde dat men hem beledigd of veragt hadt. Van deeze zugt voor die foort van agting, welke de Dichters voorgeeven aan te brengen, kan men, misfehien, reden geeven, als men let óp de onkunde der Letteren , welke toen heerschte ouder Lieden van allerlei rang, en boven al onder de fchoone Sexe. Bernaud de ventadour, ' vermeldt als eene der bekwaamheden van Koningin eleanora, die eerft aan lodewyk den VII. van Frankryk , en naderhand aan hendrik den II. van Engeland getrouwd was, dat zy kon lee- ' zen (*). De Minnaryen dier dagen, en de agting doordejufferfchappe aan die Dichters toegekend, in aanmerking neeirende is het natuurlyk te denken, dat Liefde de hoofdftoffe hunner Dichtüukken opleverde. Dit was met 'er daad zo. Maar deeze Liefde, fchoon dezelve, in eenige gevallen, weezenlyk mogt zyn, hadt zo veel ftaatlyks in zich, dat ik naauwlyks kan gelooven, dat dezelve, voor 't meerendeel, iets anders geweest hebbe, dan eene Bewondering en Verkleefdheid, voorgelleld met eene groote woordenpraal, waar in het hart luttel deels hadt, en tot niets andersitrekte dan om zich te verzekeren van de befcherming der . r. „ ' 'f <«ijW*' •• Schoone (*) Lilerary II story of the Troubadours p. 12.  over de FABELEN en ROMANS. 75 Schoone, en den Adel. De Dichter uit Proven- ce vervoegde zich aan 't. Hof van eenig Prins of Heer, hy hadt 'er zich niet neder gezet, of hy begon Sonnetten te maakcn, tot lof van de Echtgenoot zyns Befchermheers, en te verzinnen, of zich te verbeelden, dat hy cp haar verliefd was. Dit gebeurde niet aan één enkelen, aan weinigen, maar meest aan alle deeze Gelukzoekers; dit fcheen de Mode te weezen. By ongetrouwde Juffers blykt het niet, dat zy zeer hun hof maakten, 't geen, myns bedunkens, hier uit ontftondt, dat deeze weinig te belleden hadden, om gunsten in geld of cerc te betoohén. P et r ar en as Liefdedrift tot laura, fchoon belangloos, fchynt eeniger maate vercierd, of, ten minsten, niet zo volflagen ernstig geweest hebben, als veelen zich verbeelden. „ Hy was ", gelyk het Liedje zegt „ 'er mede begaan om te toonen dat hy geest hadt. ".Hy beminde op de wyze der Dichteren van Provence, hy zogt verzen vol driftvervoering te maaken; en la dra, eene fchoone Vrouw, en daareh. boven eene getrouwde zynde, met een aartigen Romanesken naam , fchikte zich zo wel voor zyne Dichterlyke oogmerken, als dulcinea del toboso voor de heldhaftige inzigten van don q tjic ho t. Was zyn hart waarlyk in de Brikken der Liefde verward geweest, hy zou van dag tot dag niet hebben kunnen voormaren, om op den zelfden trant, zo fraay en uitgewerkt verliefde zugten te kweelen: een opregte Liefdedrift zou hem noch tyd noch bedaardheid gelaatenhebben, tot zulk eeneuitJp^niDg. 'tGecndeoude fprewk  7ö VERHANDELING fpre.uk zegt van hooggaande droefheid dat dezelve flilzwygende is, en van mintreffende rouwe dat ze zich in woorden uitlaat, zal ten opzigte veele onzer aandoeningen ftreek houden. Hammond was niet verliefd toen hy zyne Minneklagten opdelde, gelyk my van goederhand berigt is, envouNGwas, toen hy de aandoenlykdegedeeltens zyner Nagtgedagten fchreef, zo opgeruimd en lustig als anders. Deeze zyn de eenige voorbeelden nfet, welke ik zou kunnen by brengen (*). Ik CO nat pe'irarchas Liefdedrift opregt was, of althans zodanig dat ze hem, voor een geruimen tyd ongemak baarde, blykt uit eene plaats, in een verhaal van zyn Leeven en Charafter, door hem zeiven in 't Latyn gefchreeven , en gevoegd voor een uitgave zyner Werken gedrukt te Bazel apud Hen. P;tri 1554. Doch dat dezelve van eene zo aanhoudende en overmeesterende natuur geweest hebbe, als men doorgaans veronderftelt, mag, op 't zelfde gezag, in twyflel getrokken worden. Hy was, zegt by, éi!ns geweldig verliefd, nog een Jongeling zynde, maar bet was Anor konestut, eene Eerlyke of Deugdzaame Liefde. Toegeftaan zynde, dat lau ra of laurett a, de Vrouw van iiur.o de sade, 'er ten voorwerp van fïerkte, en dat de Mfn naar die Liefde Eerlyk noemae: dewyl dezelve hem van misdaadige verbintenisfen te rugge hieldt, welk een blyk hebben wy, egter, dat dezelve hem by b'eef, Cgelyk eenige Schryvers ftellig verzekeren,)tot het einde zyns Ieevens? Daar is yermoedelyke, ja daar is ftellige baar. blykheid voor het tegendeel; en dat hy minder, dan de meeste Mannen kunnen beweeren te zyn, onderworpen was, aan de dwinglandy van den gevlerktcn knaap. De yermocdelyke iaarblykkeid is gegrond op het werkzaam leeven dat hy geleid moet hebben, in de bevlytiging der Letterkunde. Zyne jeugd belteede hy daar in de Letteroeiïeningen, op een' tyd dat dezelve ten uiterften bezwaarlyk vielen, door gebrek aan Boeken en Leermeesters lly werd de geleerdfte Man van zyne dagen. Aan hem zyn wy de bewaaring verichuldigd van eenige oude Schryvers, welke hy verklaart met eigen hand te hebben uitgefchreeven, Zyne Werken bèflaan in de Uitgave, welke ik bezit, duizend vier honderd en vyftig blad- zyden  over. de FABELEN en ROMANS. 77 Ik verbeeld my geenzins volkomen te verflaan, wat hedendaagse* in balie de Qkibeistery is, (eene foort van zyden in Folio zeer digt in een gedrukt: deItaliaanfcheSonnettenmaaken'er niet meer dan een twintigfte gedeelte van uit, al het overige is in 't Latyn en een zyner Latynfche Stukken is een Heldendicht Africa getyteld: faykans zo lang als de Eneas. Kan men gelooven dat een Man van eene zeer aandocnlyk geitel, dertig, veertig olvyftig faaren, ia hooplooze. Liefde kwytcnde, een zo yverig Letteroefenaar, een zo onvermoeid Opfteller zou weezen? Zyn afgezonderd overblyl te Paielafi was geenzins geheiligd aan lau ra: daar hadt'hy bykans alle Werken, welke hy uit gaf, ontworpen, begonnen of Voltooid, dit zyn 's Richters eigene woorden: „ Diverticulum aliquod quafi « portuin qiuercns, repperi vallem perexiguam , fed folitariam at„ que amanarn, qua Claufa dicitur, quindecina miilibus ab Avinione „ diftantem, ubi fontium rex omnium Sörga oritur. Captus locidulce„ dine, libellus meos & meipfum illue tranftuli, Longa erit historia, » « pergam exequi quid ibi muitos ac muitos egerini per annos. Ha;c „ eft fuinma, quod quiequid fere opusculorum, ■mihi excidit ibi vel „ aftum, vel captum vel conceptum eft: qui tam multa fuerunt, » ut ufque ad hanc atatem me exerceant ac fatigent. Petrarcha » de Origine fua, Pita, & Converfatione." De Stellige baarblykheii ontleencn wy uit eene plaats in 't gemelde werk voorkomende, waar hy verklaart, dat hy in zyne Jeugd aan eene heevige, eerlyke en eenige Liefde kwyndc: 'er is langer aan gekwynd zou hebben, indien eene wreede maar nutte dood dit reeds heet wordend vuur niet uitgebluscht hadt. Van alle .wellustigheid durf ik my zeiven niet vry fpreeken; doch tot myn veenigfte Jaar naderende, fchoon noch in volle kragt zynde , heb ik niet alleen de Liefde, maar ook alle gedagtenis daar van zo van my afgeworpen, als of ik nooit eene Vrouw aanfehouwd hadt. Ik tel dit onder myne voornaamfte zegeningen, en dank 'er god voor. De geheele plaats, waar in ik do vrymoed.gheid gebruiltt heb om in den derden volzin, twee woorden Uit te laaten e» ee„ ander in ftede te Hellen, om reden, die de geleerde Leezer wel zal vatten, luidt oorfpronglyk. „ Amore accerrimo, „ led umco, & bqnesto, in ahkfientïa laboravi, & diutius laboras, » dm,  73 VERHANDELING van Romaneske oppasfing van getrouwde Vrouwen, door anderen dan hunne Mannen,) fchoon ik geloof» dat dezelve 't gemelde Land tot onëere ftrekte i niet alleen dewyl ze dient om een volkomen Zedebederf in te voeren; maar ook om dat ze een voorwendzel tot ledigheid, verwyfdheid , omloopcn , en ydele fnappery verfchaft. Doch, indien deeze Mode den oorfprong verfchuldigd is, aan den betoverenden Invloed van petrArcha's Dichtftukkcn, gelyk eenige Schryvers wiilen , en 't welk niet geheel te verwerpen is , hebben „ rein , nifi jam tapescentem ignem mors acerba fed utilis, e.rtinxifet. „ Libidinum me prorfus expertem dicerc poffe optarem quidem, fed „ fi dicam mentiar; boe fecure dixerim me, quanquam fervore a:tatis „ & compleciione ad id raptum, vilitatem illam femper animo exe„ cratum. Mox vero ad guadragcfimum annum ai'propiriquans, dum „ adlmc caloris fatis esfet & virium, non folnm amorem, fed ejus, „ memoriam omriem fic abjeci, quafi nunquam fsêmlnam adfpexisfem. „ Quot inter primas felicitates memoror, Deo gratias agens, q«i me . adhuc integrum & vigentem, tam vili & mmi femper odiofo fervitio „ liberavit." Hieronymo Squarzafichi, in een Leeven van petrarcha, gevoegd voor dezelfde verzameling zyner Schriften , berigt ons, dst de rechte naam dier Vrouwe lauretta was, en dat de Dichter 'et laura van maakte. Dus veranderd, verfchafte hem dezelve ontelbaare zinfpeelingen op den Laurier, en de Gefchiedenis van apolr.o en oaphne. Stondt het hem niet vry, in veele zyner Sonnetten tc zinfpeelen op den Dichterlyken Laurier, die hem ten zelfden tydewierd aangeboden , door Afgezanten uit Fiar.kryk en Italië, en waar mede men hem daadlyk te Rome bekroonde ? uit dit oogpunt befchouwd was 'er een gelukkige zamenloop tusfchen zyne tederheid door laura, zyne zugt tot Lof en de Dichtkunst, en deeze fchonk vuur en groptscbheid aan zyne denkbeelden, die een dier drie driften betroffen.  over de FABELEN en ROMANS. ^9 ben wy reden om te denken, dat dezelve, in den beginne, eer eene dwaaze, of, ten hoogden genomen eene zelfzoekende, dan eene tnisdaadige verbintenis geweest hebbe. ■ Adelaide Markgravinne vanBaux, wilgde veel in aan den Troubadour peter vidal, zo lang zyne Liefdedrift loutér Dichterlyk was; doch, wanneer hy de domheid nam om haar, terwyl zy, op zekeren dag, een flaapje nam, een kusje te ontdeelen, verbande zy hem uit haare tegenwoordigheid, en wilde zich nooit, zelfs niet op het verzoek van haaren Echtgenoot, met hem laaten verzoenen. — Vidal, haar onverbiddelyk vindende, vervoegde zich tot eene andere Dame, op welke by verliefde; zy-heetewolf, en een Wolfshuid aantrekkende, onderwierp hy zich aan 't gevaar van, om haaren wil, als een Wolf gejaagd te worden. De Honden ontdekten hem op die wyze toegetakeld , maakten jagt, vervolgden hem tot op het gebergte, en hy zou ten prooye van derzelver woede gedrekt hebben, indien de Schaapherders hem niet met veel moeite, gered hadden Vidal, egter, hoe vreemd en wonderlyk ook in zyne Liefde, was in alles niet belachlyk. Zyn raad aan een Jongleur is keurlyk, en toont, dat, fchoon 'er, in deeze dagen, weinig Geleerdheids in Europa mogt weezen, de beginzels eener goede Opvoeding, en vaneen beleefd gedrag, voor een goed gedeelte, wel verdaan wierden C*). Lief- O Ik verzoek de vryheid om de Iaatfte afdeeling, tot een ftaal rit dit tretjelyk ftuk, hier te mogen plaatzen. „ Veroordeel nooit an'. dere  So VERHANDELING Liefde was de eenige ftoffe niet, door deeze Dich>' ters bezongen. By voorkomende gelegenheden ver* eenig- „ dere Jongleurs; zy die ttreng vonnisten over lieden van hun eigen beroep, toonen eene laage en nydige Ziel te bezitten, en leggen huri „ eigen jaloufy, meer dan de gebreken hunner Broederen, aan den (j (Jag. u Indien men u verzoekt te verhaalen wat gy in de We« „ reld gezien en gehoord hebt, wees niet al te omflagtig, deel het „ ftuks wyze mede; beproef de geftcldhcid uwer- Toehoorderen, to t „ gy ontdekt dat zy fmaak vinden in uw onderhoud; fpreek dan van , de braave Heeren, die gy ontmoet hebt en van de Dames met alle „ hoogagting; eri tragt de zodanigen, die U hooren liefde tot de Deugd „ in te boezemen. Indien 'er in 't gezclfchap Lieden van hoogen rang „ en verheeven geest zyn, laat dan uwe welfpreekenheid, -welke het „ onderwerp u inboezemt, in item en gebaaren blyken. Wees deftig „ en bevallig, onthou u van alle gemeene en laage uitdrukkingen. „ Eenige Jongleurs vinden alles gebrekkig; doch draagen zorg om zich „ zelven ten hoogften top te heffen : zo verre gaat hunne trotsheid en onkunde, dat zy, fchoon in tegenwoordigheid des Kouings, den .. vryen en gemeenzaamen toon Van Lieden, die veel beduiden, zou„ den aanneemen. Volg de zodanigen niet; hoe meer zy gekend boe „ meer zy veiagt worden. Wat u betreft, hoe veel kennis, geest en „ vernult gy ook moogt bezitten, poch 'er nooit op: wees zedig en „ gy zult Lieden genoeg vinden , die uwe bekwaamheden en verdiens„ ten zullen regt doen en verheffen. Schuw alle buitenfpoorigheden ; „ vüe allen kwaad gezelfchap, doch geef geen blyk dat gy iemand „ veragt: want de geriilgfte en flegtfte Perfoon kan zeer ligt uw vyand worden; en zy vervolgen zomwylen, de zodanigen, die zyhaaten, „ met zulk een ingeyreete kwaadaardigheid, dat ze hun by de braaven „ en verftandigen zelfs verdagt maaken. Prys, terwyl gy jong enfterk „ zyt in uwe Schriften den eerbied den ouderdom Verfchuldigd aan, „ en laat deeze in uw gedrag dooi draaien. Hou altoos deezen grond„ regel vast, dat zy, die verkeeren met Lieden, welken hun Leeven „ in Deugd gefleeten hebben, daar uit voor zich zelven eenen lang. „ duurenden zegen tot belooning, zullen trekken"- Zie McjufTf, dobsoks Litermi His'.ory of the Trjubadturs. pag 333.-—349*  over de FABELEN en ROMANS. Sr eenigden zy hunne ftemmen met die der Pausfen , der Monniken en der Koningen van Europa, om den geest ter Kruisvaart op te wekken. Het Hekelende, het Godsdienstige, het Staatkundige, Rukken der Gefchiedenis, gevallen byzondere PeWbonen overgekomen „en zelfs Godgeleerde Gefchülen, vindt men in hunne werken ingeweeven. Dan hun Dichtwerk, in welk eene gedaante ook, behaagde, en verkreeg, zo door den vlyt der Opftelleren, als der Zingeren, een uitgebraden loop en vermaardheid. Een Boek, 0f een Dichtfluk, in eene leevcnde taal, was, in dit Tydperk , een zeldzaam verfchynzel. Geheel Europa hieldt 'er het oog op gevestigd. De Taal van Provenceen de Schryfvvyze, daar gebruiklyk, geraakte in zwang, en de nabuurige Volken wenschten te beproeven, of hunne Taaien tot dezelfde of dergelyke einden kohden gebruikt worden. Zulks beffondt men eerst met een goeden uitflag in Italië; waar verfcheide Mannen van groot vernuft, omtrent deezen tyd ontfïonden, wier gezaghebbende invloed, de Italiaanfche Taal tot eenen Band bragt, niet veel van den tegenwoordigen verf'chillende. Onder deezen waren d an te, petrarcha en abc. cacio, die allen bloeiden op 't einde van de Dertiende of in 't begin van de Veertiende Eeuwe. Dante Bak uit in de Dichtkunde, en fchreef zyn Inferno, Paradifo en Purgatotio, in een Bouten, doch buiten' fpoorigen Fabel-ftyl, mengende hekelende aanmerkingen , onder zyne Dichterlyke befchryvingen en verbloemingen: veele deezer zyn zeer fchoon uitgewerkt, en II. deel, w „. „ B zom»  S2 VERHANDELING zomrnige plaatzen deekcn uit in kragt van taal en een» e voudigbeid van fpreekwyzen. Petrarcha vervaardigde veele Dichtftukken , Brieven, Proeven en. Zamenfp;aaken in 't Latyn, welke hy voor de eenige duurzaame en dandhoudende Taal aanzag: want wat zyne Italiaanfche Verzen aanbelangt , hy geloofde niet dat ze eene Eeuw zouden duuren, of zo lang verdaan» baar weezen. Doch hier in taste hy grootlyks mis: zyne Latynfche Werken zyn nu bykans vergeeten, terwyl zyne Italiaanfche Sonnetten , nog de verwondering zyn van Europa, van wegen de kieschheid van gevoelens en de fraaiheid van dyl. Derzelver verdiensten, in de daad, waren zo alles overtreffend,dat men alleen op petrarcha lette, en diens Leermeesters de Troubadours liet vaaren en vergat. —— Boccacios voornaamde Werk heet Decameron. 't Zelve bedaat, uit eene aaneenfchakeling van Vertellingen, eenige erndig,•zommige boertig, en veele tot in het onbetaamelyke loopende. Hy veronderftelt, dat een' zeker aantal Mannen en Vrouwen, by elkander kwam op een tyd dat de Pest te Florence woedde, en, tot hun onderling vermaak, deeze Vertellingen voor elkander ophaalden: Zyne verbeeldingfpeeldeonbegrensd: zyn Styl in ondicht wordt, nog heden ten dage in Italië, zo hoog geacht, dat een Italiaansch Schryver, niet lang geleden, het on'mogelyk verklaarde, dat iemand, die EoccAcio niet geleezen hadt, een denkbeeld kon Vormen van de kragt der Italiaanfche Taaie (*), De (_*) Vktnde della Litteratura : del C. Denini:.  •over de FABELEN en ROMANS. S« De Veertiende Eeuw bragt ook den beroemden geoffry chaucer voort, die, fchoon de eerfte Schryver niet in 't Engehch, de eerfte onzer groote Schryveren is, en, met reden, de-Vader der Engelfche Taaie en Letterkunde genaamd mag worden. Zyne Werken beftaan meest uit overzettingen of naavolgingen van de toen bekende Schryvers in Provence en Italië • doch hy heeft ruimfchoots overgezeten naagevolad, en zo veele fchoone trekken van eigen vinding daar in gemengd, dat hy voor een oorfpronglyk Schryver mag gaan: hy fchenkt ons, boven al in zyne Canterbury Tales, eene natuurlyker fchildery van de Zeden der Engelfchen dier Eeuwe, dan wy by iemand anders ontmoeten, Hy gaf, egter, geene vastheid aan de Engelfche Taal, gelyk zyne Tydgenooten petrar. cha en boccacio aan de Italiaanfche deeden. Veele by hem-gebezigde woorden geraakten ras in onbruik, en zyne Taal wordt tegenwoordig niet recht verdaan dan door de zodanigen, die zich eenige moeite gegeeyen hebben, om dien Schryver te begrypen. Hyftierf in den Jaare veertien honderd. Eenige zyner Dichtftukken, inzonderheid 't geen getyteld is: Knight's Taaie, door dryden, in den hedendaagfehen ftyl ' gebragt, zyn gefchreeven in den fmaak der Ridderfchappe; doch niet met die buitenfpoorigheid, welke zich nu begon te vertoonen in de Spaanfche en Franfche Romans, en naderhand gevolgd en met alle beval, ligheid van Taal- en Styl opgecierd werd, door ARtos1 o in Italië en s p e n c e r in Engeland. Van den corfprong der Oude Romans, tot welke F 4 * wy  VERHANDELING wy nu, naa dit breedvoerige Gefchiedkundige verfkg, gekomen zyn, hebben wy reeds reden gegeeven. Dezelve vloeide voort uit de Ridderfchappe. De eerfte Schryvers van deezen trant ftelden eene foort van Ver' dichtzels op , verfchillende van alles wat men tot nog geleezen hadt. Zy ondernamen het de Lotgevallen dier Helden der Dooiende Ridderfchappen te befchryven. De Wereld was toen onkundig, ligtgeloovig, enkragtig gefteld op wonderbaare en heldhaftige daaden, zy geloofde in Reuzen, Dwergen, Draakenvbetoverde Kafieelen, en in alle bedeuklyke Betoveringen. Deeze verfchaften de ftoifen tot de Oude Romans. De Dooiende Ridder kwam voor als Verliefd, Godsdienstig, Dapper, op hachlyke Avontuuren gefield, en Maatig. Eenige Toovenaars waren hem gunftig, andere vyandig. Om eere te doen aan zyne Zielsvoogdesfe, en zich haarer waardig te gedraagen, ftreedt hy tegen den Krygsman, velde den Reus, hieuw den Draak in Bukken, verbrak de bezweering der Toovenaars, verwoeste het betooverd Kafteel, en vloog door de lugt op een houten of gevleugeld paard; of daalde, met een Toovenaar ten Gids, onverzeerd door de geopende aarde ,tot in de diepfte holen op den bodem des Oceaans. Hy ontdekte en ftrafte denvalfchen Ridder, bragt den Ongeloovigen te onder; óf bekeerde hem, herftelde den Vorst als baliingzwervende in diens Staaten , en gaf de Jongkvrouw, uit de gevangenis verlost, haaren Ouderen weder; hy ftreedt in de Ren en Steekfpelen, hieldt feest in de Zaal, en nam deel in den iviygshaftigcu Ommegang; of3 wanneer de Too- ve.  over de FABELEN en ROMANS. 8f venaar, die zyn vyand begunftigde, overwon, deedt hy boete in de wildernisfe, of kwynde in den kerker, of graasde misfchien, in de gedaante van een Paard of Hart in de valei, tot dat eenig ander dapper Ridder de bezweering verydelde, hem zyne gedaante, zyne wapenrusting, en vryheid weder gaf. Èindetyk was hy, naa het uicftaan van ontelbaare moeilykheden, rampen, en het behaalen van overwinningen, zo gelukkig, dat hy zyne Zielsvoogdesfe trouwde, een Heer, een Prins, of mogelyk een Keker wierd. Het blykt uit dit verflag, dat op. natuur, waarfchyn. lykheid, en zelfs mogelykheid, niet veel gelet wierd in deeze Opftellen. Nogthans was geheel Europa, met dezelve ingenomen, en by elk Volk , 't geen eenigen eisch op het voorftaan der Letteren maakte , kwamen 'er veele te voorfchyn in Dicht- of Ondicht gefchreeven. Eene lyst daar van op te geeven is onnoodig, en zou dezelve zeer verveelen. Amadit van ®am Jen, wat een der eerften, en is, naar 't oordeel van cervantes, een der besten. Verfcheiden anderen worden 'er vermeld en kennelyk gefchetst, doordien voortreflyken Schryver, in zyn verilag van de zuivering der Boekery van don quichot. Zo lang deeze (maak duurde, voor alles wat ongeloof baar en gedrogtlyk was, mogen wy veronderftellen -dat waare Geleerdheid en de natuurlyke eenvoud.gheid der oude Schryveren, geene algemeene agting verwierf. Diensvolgens lagen, fchoon de kennis' van Gneksch en Latyn, thans met traage fchreeden in de Wester-wereld, opgang maakte, homerus, virgiuF 3 us,  VERHANDELING us, cicero, en alle de beste Schryvers, zeer ver» fchoovcn. De eerfte verhaalen , die by ons rond gingen, wegens het beleg van Troye, fchynen niet ontleend uit homerus; maar van dak.es phrygius en dictys cretensis , twee Schryvers in ondicht, die 'er een Fabelagtige en wonderbaare Gefchiedenis van gefmsed hebben; en tot zo iaat als deLeefrydvan george buchanan, waren onze Latynfche Dichters, vin a, uitgezonderd, indien ik niet mistast, 'ermeer opgefteld omcLAUDiANUs dan vai g iLius,'in hunne zesvoetige Verzen te volgen. Ovidius was een geliefd Schryver, deels uit hoofde van de verbaazende Fabelen in zyne Herfeheppinge, deels ongetwyfeld van wegen zyne Minnedichten, zo welflrookende met de verliefde Geestneiging dier tyden. (*) De drift tot Romans ging zwanger van andere flegte gevolgen. Men fcheen van eenen krygshaftigen aart en vuurige verbeeldingskragt, tot dwaasheid toe verrukt door de verondeiftelde bekwaamheden en verrig. tingen der Dooiende Ridderen , kwam in verzoeking om zich daadlyk in dat Charadter te vertoonen ; fchoon de Dooiende Ridderfchap thans als fchadelyk gekeurd, en (*~) „ Om den fpot te ontgaan der zodanigen, die met myne ongewoone ltandvastigheid den Draak fteeken, is my iets te binnen ge. „ fchooten. Ik mug voorwenden dat ik gunstig ontvangen bei® Ik „ zal geloof vinden : want de Vrouwen laaten zich ligt wat wys maa„ ken. Dit zegt ovidius en alle Minnedichters." Deeze plaats word gevonden in arnaud danikl, een Troubadour van de Twaalfde Eeuw» Mijl. vfl'roub. p. 215.  over de FABELEN en ROMANS. j57 en, in eenige gedeeltens van Europa , door de wetten verboden was. Deeze dwaasheid fchynt in Spanje den hoogden top beklommen te hebben: waarvan m;n de volgende reden kan geeven. De eerde Romans waren in de taaie diens Ryks gefchreeven. De Spanjaarden betoonden zich toen, gelyk nog, een dapper en onderneemend Volk. Lang waren zy verflaafd geweest door de Mooren uit Africa , die zy, naa een zevenhonderd jaarigen oorlog (volgens het verhaal hunner Gefchiedfchryveren), en naa het leveren van drie duizend en zevenhonderd veldflagen , eindelyk uit Spanje drm Zulk een kryg bragt veele wonderbare Avontuuren mede, deedt de Spanjaarden, vinmg, romanesk en trots worden , en verderkte hun in hunne verkleefdheid aan hun eigen Godsdienst Pn hunnen afkeer van dien hunner vyanden. Dan de eindelyke uitrooijing der Ridderfchappe en van alle de harsfenfchimmen, daar uit gebooren was nu op handen. Wat Wetten en Geweld niet vermog. ten werd te wege gebragt door den geest en 't heekelend vernuft van éénen enkelen Schryver. Deeze w^s de doorluchtige miquel de cervantes saa v e d.r a. Hy werd te Madrid gebooren in den Jaare mdxlix. Hy fchynt alle voordeden eenergel ukfcfeo opvoeding genootcn en in befchaafde Geleerdheid wel onderlegd geweest te hebben. Veele jaaren volgde hy de Spaanfche Legers , in geen hoogerrang dan die van gemeen Soldaat. Als zodanig woonde hy den flag van Lepanto, onder Don johan van oosrEN1"YKï V, en hadt het ongeluk, of liever, gelyk hy dagt' F 4 °dc  VERHANDELING de eer van zyn flinker liand te verliezen. Hier door onbekwaam tot den krygsdienst geworden, begon hy zich tot fchryvcn te zetten ; en vervaardigde' verfcheide Tooneelftukken, die op 't Spaansch Tooneel veel opgangs maakten, hem geld en eere verfcbaften. Door gebrek aan geregeldheid in uitgave en onbegrensde edelmoedigheid, verfpilde hy het eerfte; ova fchuld was hy in oe gevangenis gezet, toen hy het eerfte Deel zyner Gefchiedenis van Don Qjtichot opRelde; een Werk, door ieder een bewonderd, van wegens den geest daar in doordraaiende ; doch t geen teffens gehouden moet worden voor een allernuttigst Werk , 't welk-, eene groote omwenteling te wege bragt in de Zeden en Letterkunde van Europa^ door de wilde droomen der Ridderfchappe te verbannen, en een fmaak voor de eenvoudigheid der Natuur te doen herleeven. Don qutchot komt voor als een Man, dien wy niet kunnen naalaaten hoog te achten,uit hoofde van zyn welgeoefend Verftand en de goedheid van zyn Hart; maar die, door dag en nagt zich bezig te houden met het leezen der oude Romans, zyn redelyk vermogen , dermaate verzaakte , dat hy ze - voor waare Geichiedenisfen hield* , en het ontwerp beraamde , om in het character en met al den toeftei van een Dooiende Ridder de Wereld door te trekken, zyne verwilderde verbeelding zag de gemeenzaamfte gevallen des leevens aan voor Avontuuren, gelyk aan die hy in zyne Boeken van de Dooiende Ridders jeleezeii hadt. Dus werd de bukenfpoorigheid de Bo.»  over de FABELEN en ROMANS. 89 Boeken als 't ware in een groep geplaatst met de eenVoddige verfcfiynzelerï der Natuure , en de weezenlyke voorvallen des leevens,dit deedt de gedrogtlyke'on. evenredigheid van de eerfte zo fterk aflteeken , dat ze den onopmerkzaamften befchouwer in 't oog liep. Dc Perfoon , de voorgeevens , de verrigtingen van den Doolenden Ridder worden in duizend belachlykc fchiïderyen als ten toon gehangen. Met één woord, het geestige en het hekelende is hier onwederftaanbaar; en de uitwerkzels daarvan waren onmiddelyk. Dit Werk vcrfcheen niet of de Dooiende Ridderfchap verdween als fneeuw voor de zon. Het Menschdom ontwaakte als uit een' droom. Zy lachten zich zelven uit, dat zy zich zo lang doorongerymdheid hadden laaien om den tuin leiden, en ftonden verwonderd die ontdekking niet eer gedaan te hebben. Het verbaasde hun te ondervinden , dat Natuur en gezónd Verlland een keuriger onthaal konden verfchaffen , dan zy ooit gefmaakt hadden uit de hoogvliegende en verwilderde harsfenbeeiden der Dooiende Ridderfcharme. Want dat dit wezenlyk bet geVal was , dat Don n üichoï fterker geleezen wierd, en meer in den fmaak viel, dan ooit eenige hitman mogen wy afleiden uit de fchielyke en veelvermogende uitwerkzels, welke de', zelve op de gevoelens dss Menschdoms hadt, zo wel als uit de verklaaring des Schryvers zelve, die ons verhaalt, dat 'er meer dan twaalfduizend ftuks van het eerfte Deel verkogt waren,eer hy het tweede voor deDrukpers kon gereed maaken — een verbanzend vemer, op een tydj de ^ ^fc. F 5 koo-  fo VERHANDELING koopen en zeer klein getal uitmaakten in vergelyking van dat der tegenwoordigen. „De Kinderen", fchryft hy , „ neemen het in handen , de Jongens leezen ,, het, en de Ouden geeven 'er hunne goedkeuring ,, aan. 't Is zo ras niet nedergelegd door den eenen, „ of de ander vat het op, men kyft en fmeekt als 't ,, ware om het onder 't oog te krygen. Kortom," vervolgt hy , „ deeze Gefchiedenis is het vermaak„ lykfte en onfchuldigfle onderhoud, dat men ooit ge,, zien heeft: want, in 't geheele Boek, is geen de „ minde fchaduw van een oneerlyk woord, noch ee„ nig denkbeeld eenen goeden Catholyk onwaar„ dig (*)". Don q u i c h o t gaf den doodfteek aan de Oude Romans, en deedt eene nieuwe foort gebooren worden. De verciering onideedt zich voortaan van haare gedrogtlyke grootte, vreeslyk voorkomen, en harslenfchimmigen toeftel , en tot den peil des gemeeneh leevens afdaalende verkeerde zy met de Menfchen als haars gelyken, en als een befchaafde en vriendelyke Metgezellin. Niet dat juist elk volgend Roman-fckry. vér, het plan of de wyze van cervantbs volgde; doch het was van hem dat zy leerden buitcnfpoorigheid te vermyden , en de Natuur te volgen. — De Natuur, op welker kennis men zich thans zo zeer toelag, als derzelver beoefening voorheen verwaarloosd was. Maar eer ik tot de Nieuwe Romans overgaa, ten welken opzigte ik zeer kort zal zyn, is het cigenaartig ge» (*} Zie het Derde Deel van Don Qiiichtt, by 't begin.  ©ver de FABELEN en ROMANS. 91 gewag te maaken va:i eene foort van Romaneske Verhaaien , die noch Oud noch Nieuw kunnen genaamd worden ; doch een' vreemd mengzel is van beider. Van deeze foort zyn de Groote Cyrus, Clelia en Cleopatra, elk beftaande uit tien of twaalf groote Boekdeelen, welke men voorgaf dat gegrond waren op de oude Gefchiedenis. In dezelve zyn alle bedryven en characters, weezenlyke en verdichte,allebeginzels van Staatkunde en Zeden, Griekfche, Romeinfche, en Leenftellige, zo door een vermengd en verward ; als of een Schilder julius gesar verbeeldde theedrinkende met Koningin elizabeth, jupiter en dulcinea del t o b o s o, hebbende op zyn hoofd den Lauwerkrans van oud Rome, aan 't lyf een Gothifche Wapenrustig, kantte Lubben op zyne handen, en een Babakspyp in zyn mond, en een Piftool, nevens een Tomahawk in zyn gordel. Maar ik zou te verre van grond gaan, als ik het ondernaam eenige ; deezer verbaazeud uitgeftrekte voortbrengzelen te ba. oordeeleu: want, om de waarheid te zeggen, ifohad nooit gedulds genoeg om de helft van deeze Boékdceleu te doorleezen; en heb ik niemand ontmoet , die wy een ander berigt van dezelve kon geeven , dan datzeondraaglyk verveeld en onuitfpreeklykongerymd waren. De nieuwe Romans kunnen verdeeld worden in Ernftige en Boertige, en kan men in deeze nog veele on. der verdeeiingen maaken. 1. Van de Emfiige Romans volgen eenigen de Ge. fchiedkundige fchikking, en, in Bede van beginnen, gelyk homürus en virgilius, in 't midden van  VERHANDELING het onderwerp (*), geeven zy een aaneengefchakeld verhaal van het leeven van één Perfoon , van zyne geboorte af, tot hy zich in de Wereld vestigt; of tot zyne Lotgevallen veronderfteld mogen worden, een einde te neemen. Van deezen aart ;s Robinfon Crufie. Het berigt gemeenlyk van dit welbekende Werk gegecven, is als 't volgt. Alexander selkirk, een Schoisch Zeeman, verviel, door'een toeval, 't welk my vergeeten is, op het onbewoond Eiland jtuan Fernandes in deZuid-zee. Hier bleef hy vier Jaaren alleen, zonder eenig ander middel om het leeven te behouden , dan met Geiten te vangen, en zodanige andere Dieren te doodden, als . hy kon bekomen. Om zich voor gevaar, geduurenda den nagt, te befchutten, bouwde hy een hut van ruw op elkander gehoopte fteenen, 't welk een Heer, die 'er in geweest is, (want dezelve ftondt nog toen anson daar kwam) my befchreeven heeft als zo klein, dat'er nauwlyks een perfoon in kon kruipen, en zich in de langte uitgeftrekt nederleggen. Selkirk, werd verlost uit deezen verboren ftaat door een Engehch Schip , en keerde na huis. Onlangs heelt een Fr.msch Schryver vermeld, dat seuurk zo grooten fmaak gevonden"hadt in den wilden ftaat, dat hy denzelvenongaarne verliet; maar dit is niet overeenkomstig met de waarheid. De Franfche Schryver, verwart, ofdeweezenlyke Gefchiedenis van selkirk, met een Fabelagtig berigtï van zekeren philip quarl , naar robin- soh C*0 ïfcy M Poety and 2{ufi:k Part. 1. Chap. 5.  over de FABELEN en ROMANS, ov, son crusoe gefchreeven, waar van het een elendige naarvulgmg is; of hy misduidt moedwillig het geval, om zo veel hyka'n, eene beuzelende opvatting te rcgtvaardigen, \velke zints den tyd van rousseau, in zwang gegaan heeft onder de Ongeloovigen en hoogvliegende Befpiegelaars op 't vaste Land ;. naamlyk, dat'in 't wilde te leeven, ons natuurlykst eigen is, en dat hoe meer een Mensch naar een Beest gelykt, in zyne geest en lichaamsgefteltenis , in zyn gedrag en handelingen, hoe gelukkigeren volmaakter hy wordt. Selkirk wierd te raade zyne Gefchiedenis in Gefchrift 'te Rellen, en uit te geeven. Zelve hier toe niet in Baat zynde verhaalde hy alles, wat hy zich kon herinneren aan daniel defoe , een bekend Schryver, die men zegt, dat, in Bede van den armen selkirk regt te doen, de opgegeeve doffe tot zyn eigen gebruik bezigde, en ten grondwerk van Robinfon Crufoe deedt dienen, welke hy, kort daar op, uitgaf en zeer inden fmaak des Volks vallende, hem veel gelds in de beurze bragt. Eenigen hebben gedagt, dat een Liefdensgevalnoó* .dig is om een Roman belangryk te maaken. Maar Robinfon Crufoe, is, fchoon 'er niets van Liefde in komt, een der inneemendBe Vernaaien, immer gefchreeven, ten minsten in dat gedeelte, 't welk het onbewoonde Eiland betreft, gegrond zynde op eene drift, nogfterker dan die der Liefde, de zugt tot Zelfbehoud, en daarom gefchikt tot het gaande houden der nieuwsgierigheid van ouden en jongen, geleerden en ongeleerden, die het in handen neemen. Ik  94 VERHANDELING Ik wil gaarne gelooven, dat defoe de voordeden deezer uitgave deelde met den armen Zeeman; want 'er heerscht een geest van Mensenliefde in, welke men niet zou verwagten, van een Schryver, die een inhaalige bedrieger was. In de Voorreden van het Tweede Deel, fpreekt hy met de uiterfte geraaktheid over het nadeel hun gedaan, door die het Eerfte verkort hadden lom het te goedkooper te kunnen geeven. „Het onregt," fchryft hy ,, 't welk deeze lieden den Eige„ namen van Werken aandoen, is een handel, van „ welken elk eerlyk Man moet guwen. Men mag hun tarten te toonen, welk een onderfcheid 'er is tus,, fchen dat te doen, en iemand op den weg af te zet„ ten, of huisbraak te pleegen. Indien zy geen onder,, fcheid tusfchen de misdaad kunnen aanwyzen, zul,, len zy bezwaarlyk kunnen toonen, waarom 'ereenig „ onderfcheid in de ltraffe zou weezen." Is het te denken, dat iemand, die eenige maate van voorzigtigheid bezit, op deezen trant zou fpreeken, indien hy bewust was, zelve fchuldigyerklaard te kunnen worden aan die eigenfte oneerlykheid, welke hy zo fterk afkeurt en wraakt? Maar, wat hier van ook zyn moge; want ikhebgeen grond om, aan den eenen of anderen kant, iets ftellig tc verzekeren, men moet toeftemmen, dat Robinfon Crufoe, door den ftrengflen Zedekundigen geplaatst z:;l worden, onder die Vertellingen, welke men niet alleen met veimaak; waar ook met nut, kan leezen. Die Roman ademt allezins een geest van Godvrugt en Goedwilligheid; dezelve (telt in een zeer treffend licht het  over de FABELEN en ROMANS. 9$ het aanbelang der handvverldyke Kunsten, welke zy die niet weeten wat het is zonder dezelve te leeven' zo los en ligtvaardig kleinagten; men krygt daar uk het lcevendigst denkbeeld van de verfchriklykheden der eenzaamheid en gevolglyk van de aangenaamheden des gezelhgen leevens, en van de zegeningen, welke wy ontkenen uir de verkeering en onderlinge hulpbetooaing; enwystonsaan, hoe iemand, door met eigen handen te arbeiden zich een onafhanglyk beBaan kan bezorgen, en verfcheide bronnen van gezondheid en vermaak openen. Ik ftem, derhalven, in met r 0 u ss e a u, dat Robinfon Crufoe een der beste Boeken is welke men den Kinderen kan te leezen geeven ! De ftyl is eenvoudig, doch niet fraai; de Taal geenzins zuwer; en het Tweede Deel der Gefchiedenisfe js verveelend, Eene tweede foort van Hedendaagfche Erndi*e Romans, ls, die in welken men de Dichterlyke fchïk. *>»g volgt, en, om den tyd des bedryfs te bekorten J t rnidden der Gefchiedenisfe begint. Van dien Bern pel zyn deels de Carel Grandifon en de ClarhC* Harhwe, uit de pen van den Heer Ric hardson ge» v oetd. Deeze Scnryver heeft een geheel" zonderling plan van verhaalen gevolgd; de Perfoonen, die aandeel in het bedryf hebben, zyn de Verhaalers. Het gefchiedt door Brieven, waar in de Gefchiedenis, van tyd tot tyd, word voortgezet, en de driften vrylyfc Jpeelen naar maate zy ontdaan uit de verwisfeling der omBandigheden, e„ terwyl de Perfoonen, daar in betrokken, vcronderdeld worden onkundig te zyn van 't  9<5 VERHANDELING 't geene ftaat te volgen. In deezer voege worden de onderfche-ide Perfonadien beurtlings ingevoerd, fpreekende, of,'t geen 't zelfde is in dit geval, fchryvende, overeenkomftig met hunne aandoeningen en characters: zo dat de Fabel gedeeltlyk iets van het Heldendicht, en gedeeltlyk iets van het Tooneeldicht heeft: 'Er zyn eenige voordcelen aan deeze wyze van vernaaien ver» knogt. Dezelve voorkomt alle vervroeging van de ontknooping, en houdt den Leezer in dezelfde opgetoogene vervvagting , in welke de Perfoonen zelve verouderfteld worden zich te bevinden. Voorts behaagt die fchryftrant , dor-r de verfcheidenheden van ftyl, gefehikt naar de verfchillende geaartheden en gevoelens der Brieffchryveren. Maar die fchryfwyze heeft ook haare ongelegenheden. Want , indien de Fabel niet kort en eenvoudig is, kan die trant van verhaalen bykans onmogelyk mislèn tot eene bystere langte uit te looper, en met herhaalingen opgevuld te worden. In de daad richardson zelve, kan, met al zyn vindingryk vermogen, langwylig worden en vervallen tot het dikwyls onnoodig vermelden van kleinigheden. — Zyne ajfndoenlyke en hartstogtlyke tooneelen , zyn ook overlaaden , en zo lang gerekt dat de geest der Leezeren zich afmat. Ook kan niet ontkend worden dat hy aan zyne geliefde Vrouwlyke Characters te veel preutsheids, en den door hem voorgetrokken Mannen iets gemaakts toefchryft. Clementina wilde hy, buiten twyfel, ten voorbeeld van Vrouwlyke Uitmuntenheid (tellen; maar, fchoon zy eisch moge maaken op de ecrbiedenis van eene Heilige , is het onmogelyk haar  over de FABELEN en ROMANS. 97 haar als eene Vrouw tc beminnen. En Grandifon, hoewel teffens een goed en groot Character, is, in alle deelen, zo volmaakt, dat men geen kans ziet om hem na te volgen: hy vertoont zich op zuik een arBand en zo Baatlyk, dat alle gemeenzaamheid geweerd, en, by gevolge, alle hartlyke verknogtheid onmogelyk wordt. Alworthy is een Man zo goed als Grandifon; doch zyne Deugd is enkel menfchelyk, en eenig mengzel van onze zwakheid daar by hebbende, en geen vertoon van meerderheid aanneemende, noodigt zulks ons uit, om kennis met hem te maaken, en verbindt ons hem te beminnen. Met dit alles is richardson, nogthans, een Schryver van ongemeene verdiensten. Zyne Characters zyn wel getroffen , en op 't keurigst onderfcheiden, enhy fchildert de werking der Driften met eene meesterlykehand, die in alle trekken blyken oplevert van eene wyduitgeftrekte Menfchenkennis. Zyne gevoelens in 'c Buk der Zedekunde, zyn diep doordagt en oordeelkundig; het mangelt hem aan geen vernuften geest; in zyne zamenfpraaken is hy zomtyds gedrongen; doch veele zyner gefprekken zyn fraai en leevendig uitgevoerd. Van wegen het goed oogmerk zyner Schriften , verdient hy den hoogden lof; hy was een Man van ongemaakte Godsvrugt, en nam de verbetering zyner Medemenfchen zeer ter harte. Egter vertoont hy, gelyk de meeste Romanfchryvers, eenige zyner llegte Characters, bevalligcr dan noodig' was tot zyn plan, 't geen het voorbeeld geil, d e e l. G vaaj,  93 VERHANDELING vaarlyk kan doen worden. [k ben niet van gevoelen, dat de Schryvers van eenig Verdichtzel, 't zy in dicht of ondicht, zyne flegte Charafters geheel flegt moet maaken: want zulks zou, aan den eenen kant, niet natuurlyk weezen; dewyl de fnoodflen onder de Menfchen, doorgaans iet goeds in zich hebben; aan den anderen kant zou het zyn oogmerk benadeelen, door de vertelling minder innemend te doen worden; naardemaal de Gefchiedenis van een Perfoon, zo overgeevcn boos, dat hy geen dCne goede hoedanigheid bezat, walging of affchuw zou verwekken, in ftede van vermaak. Doch wanneer een Cliarafter als richardsons Lovelace, dien de Leezer moet verfoeyen van wegen zyne misdryven, vercierd is met jeugd, fchoonheid, welfpreekenheid, vernuft, en alle andere lichaams- en ziels volmaaktheden, ftaat het tedugten, dat bedagtlóoze Jongelingen, in bekooringe zullen komen om hem na te volgen, zelfs terwyl zy zyn gedrag mispryzen en wraaken. 't ls geene voldoende verdecdiging te zeggen, dat hy, in 't einde, géftraft wordt. De Leezer weet dat de Gefchiedenis vercierd is: dan hy weet ook, dat zulke vermogens en begaafdheden, als zy zich in het daadlyk leeven vertoonden , onwederftandelyk overwinnend zouden weezen ; en hy kan zelfs in de verbeelding komen , dat een Cbaracïer zo cierlyk gefchetst, een geliefd Character by den Schryver moet geweest hebben. Is 'er dan geen rede om te vreezen, dat zommige Leezers meer zullen overhellen om den vroiyken Snoodaart te bewonderen, dan voor de ftrafie hem overgekomen te vreeën? AeUl'  over de FABELEN en ROMANS. 99 AchiÏÏes by homerus, en Macbeth by siiakespeare * zyrt niet zonder groote en goede boedanigheden, gefehikt om onze bewondering te verwekken , en ons deel te doen neemen in 't geen hun overkomt. Maar geen Perfoon loopt gevaar van bedorven te worden, door hun'voorbeeld; hun misdaadig gedrag op zulk eene wyze befchreeven en ingerigt zynde, door de kunst der Dichtere:!, dat het blykehaatlyk in zyn eigen aart te weezen, en een bron van elenden voor hun zei* ven, en het Menschdom. Ik mag 'er by voegen, dat de Straf van Lovelace^ naar onze begrippen , eerder een eerlyke dan eenfchandelyke dood is, welken hy zeker niet verdiende; eii dat de onmiddelyke oorzaak daar van niet gezogt moet worden in zyne fnoodheid; maar in zyne mindere bedreevenheid , dan zyn party in het behandelen des geweers: met een weinig meer ■afgerigtheids hier in zou hy, zo verre uit het beloop der Gefchiedenisfe kan opgemaakt worden , gezegenpraald hebben over deii Wrecker van clarissA, gelyk hy over haar in het oordeel der Wereld gezegenpraald hadt. Was zyn misdryf vertoond, als de noodwendige oorzaak eener reeks van kwellingen, hem allengskens tot fchande, onheil, en wanhoop brengende, of, door waarfchynlyke oorzaaken, (trekkende tot het bewerken eener voorbeeldlyke Bekeering, dan zou het Verdichtzel, uit een zedelyk gezigtpunt befchouwd, nuttiger en misfchien belangvoller geweest hebben. En, tot het volvoeren van zodanig een plan , dunkt my, bezat richardson alle bekwaamheden, in de hoogde maate. ■ Ik G » breng  100 VERHANDELING breng deeze aanmerkingen in 't midden, eerder met oogmerk om myne eigene denkbeelden, wegens-dusdanige Verdichtzels op 't klaarst voorteftellen , dan om iets in 't' minde te onttrekken aan de eer van een Schryver, die zyn Vaderland tot roem ftrekte, wiens bekwaamheden en deugden ik, in alle opregtheid, ten hoogden bewonder. Richardsons trant om een Roman in Brieven te fchryven , is door veelen gevolgd ; inzonderheid door rousseau; in zyne Nieuwe Eïoife; een Werk niet min merkwaardig van wegen deszelfs fraaijen ftyl, die zeker alleruitfteekendst is, dan ter oorzaake van de tastbaare en menigvuldige onbeftaanbaarheden. Want het is vol Natuur en Buitenfpoorigheid, vol gezonde Wysbegeerte en verwilderde Befpiegeling, vol nuttig Onderwys en gevaarlyke Leering. II. t. De tweede foort van Nieuwe Romans is de Boertige; en dezelve kan, ten opzigte van de febikking der Gebeurtenisfen , gefmaldeeld worden in Gefchiedkunding en Dichterlek. Van de Gefchiedkundige foort zyn de Romans van marivaux, en de Gil Bias door den Heere l e sace. Deeze Schryvers vloeijen over van geest en vernuft, en geeven natuurlyke befchryvingen van de hedcndaaglche zeden, in een eenvoudigen en zeer aange«aamen ftyl. Hunne Werken kunnen zonder gevaar . geleezen worden, zynde meest van een zedeleerenden aart. Alleen fchynt de le sage te veel op te hebben met bedriegers en beurzenfnyders: want deezen voert hy veelmaal in, en maalt ze niet altoos af metdiebaat- ïyfce  over de FABELEN en ROMANS, ici lyke kleuren, welke zodanige pesten der'Maatfchappye verdienen. Zelfs zyn Held Gil Bias heeft hy te veel den Schurk gemaakt: 't geen , daar hy de'verhaaler is zyner eigene lotgevallen , deeze onaangenaame uitwerking te wege brengt, dat wy, zo lang wy leezen , in 't denkbeeld zyn , van in liegt gezelfchap te verkeeren, en vermaak te fcheppen uit den ommegang met een Man, dien wy niet kunnen achten. S mol let volgt dezelfde Gefchiedkundige fchikking in zyn Roderick Random, en Peregrine Pickle; twee Werken van welke het my fmert te moeten zeggen, dat ik dezelve bezwaarlyk eenigen meerderen lof kan geeven, dan te zeggen, dat ze geestig zyn, en den Leezer gaande houden. Hy munt, echter, uit in het fchetzen der Charadters van Zeelieden, met welke hy , in de dagen zyner jeugd de fchoonfte gelegenheden hadt om mede bekend te worden. Hy fchynt een groofen voorraad van grappige gevallen opgedaan te hebben, en vertelt ze met veel leevendjgheids en kragt van zeggen. Maar zyn flyl klimt dikwyls tot het zwellende, en veele zyner grappige fchilderyen loopen bruten alle paaien van waarfchynlykheid. Het blykt nergens dat hy wist hoe een geregeld Verdichtzel te vor. men, door de gevallen van elkander te doen afhangen en te gader laater werken tot één en 't zelfde hoofdoogmerk. Van wegen de Zedeleer zyner Romans kan ik hem geheel niet pryzen. Hy is dikwyls onverfchoonelyk ongebonden. Snoodaarts, Hoerewaarden, en Menfchenhaaters, behooren zyne meest geliefde Characters. Een tweegevegt G 3 fchynt  ro2 VERHANDELING fchynt hy gehouden te hebben voor een der uiterfte poogingen van menfchelyke Deugd, en het behendig fpeelen op de Billard, voor eene zeer edele bekwaam-, heid. Twee* zyner Stukjes verdienen, nog¬ thans, met meer onderfcheidinge, vermeld te worden Graaf Fanthom , fchoon een onwaarfchynlyk Vertelzel, is vermaaklyk, en over 't geheel niet onzedig, hoewel het op eenige plaatzen aan kieschheid mangelt. Eu Sir Launcelot Greaves, fchoon nog onwaarfchynlyker, heeft nog grooter verdiensten, en is waarlyk oorfpronglyk in de uitvoering, hoewel het denkbeeld ontleend zy uit Don Quichot. 2. De tweede foort van Nieuwe Boertige Romans zyn die, waar in de 1'chikking der voorvallen, de Dichterlyke orde volgt, en die eigenlyk genoeg Boertige TooneelBukken, of liever Boertige Heldendichten , mogen geheeten worden: dewyl ze een Verhaal bevatten , ?n ontleend zyn uit het gemecne leeven, en de Perfoonen neemen uit den middelbaaren of laagen rang. Henry Fjeldïng heeft deeze foort van Romans in Engeland tot volmaaktheid gebragt. Hy fchynt meer geests en vernuf'ts (*) en grooter kennis van het Menschep) De groote Lvttelton, naa verfcheide byzonderheden van. f opb, swii't en andere vernuften van dien tyd vermeld te hebben, \>,egon, wanneer ik hem vroeg na den Schryver van Tom Jones, zyn antwoord met deeze loffpraake. Henryfif. lding, verzeker ik i; hadt meer geest s en ycfnufts dan allen, ranwelken wy ge/prooken hel/hen te. zanten genomen. Dit getuigenis van zyne Lordfchap, die fieiding, van zeer naby kende, heb is waardig geagt der vergetelaisfe te ontrukken.  over de F ABELEN en ROMANS. 103 Mcnschdom,dan eenig Schryver van deezen laateren tyd, shakespeare uitgezonderd, bezeten te hebben; zyne groote natuutlyke bekwaamheden waren verfynd,door een kiefchen fmaak, verkreegen door het beoefenen van de beste Schryvers der Oudheid, fchoon het niet kan geloochend worden, dat hy, by zommige gelegenheden, te veel vertoons maakt, en van zyne Geleerdheid en van zyn Vernuft. Eenige hebbben,beweerd, dat Jofeph Andrews, het beste Werk is van fielding. Doch de grootBe verdienste daar van, beftaat in den PaBoor Adams: zyn Charaéter is waarlyk een meesterftuk van vinding, en naast Don Oidchot , de belachlykfte Perfoonadie, die ooit in een Roman te voorfchyn tradt. Dit Werk, hoe vol van keurige geestige flagen, is, in veele opzïgten, te laaken. Verlcheiden plaatfen Booten door derzelver onkieschheid. Men kan zich niet gemaklyk verbeelden , wat den Schryver bewoogen hebbe , om, by de andere gebreken zyns Helds Vader, wilson , Leugen en Lafhartigheid ten laste te leggen , en hem dan, door zeer onwaarfchynlyke middelen, een leeven van deugdzaame gerustheid te laaten leiden , en, over 't geheel, een agtenswaardig 'Charaéter te verkenen. Eenige jeugdige ongeregeldheden, eeraaugeBipt dan befchreeven, meer toe te kennen aan onvoorzigtigheid, en een ongelukkigen zamenloop van omBandigheden , dat aan gewortelde hebbelykheden van zinnelyken lust, en gevolgd van ongelegenheid, neêrflagtigheid en knaaging, derzelver eigenaartige uitwerkzelen, mogen in een Boertig Vertelzel, toegeG 4 fchree-  104 VERHANDELING fchreeven worden aan een begunstigd Perfoon, en kunnen, door eene voeglyke fchikking, een zeer leerzaam gedeelte van het verhaal vormen; doch misdryven, die tot onëere {trekken, en eenige kenmerken opleveren van een verhard hart, en beleedigenden aart, behooren nooit te komen in het Charaéter, 't welk de Dichter of de Roman «Schryver onzer hoogagtinge wil aanpryzen. Op dit beginzel zou field ing kunnen verdeedigd worden, ten aanziene van al hetberispenswaardige in het gedrag van tosi jones, indien hy min byzonder geweest was in zyne befchryvingen; en, naar den zelfden regel, is 'smollets (telzel van jeugdige ongebondenheid, in zommige zyner Ligtmisfen gevolgd; geheel niet te verfchoonen. Fieldings Tom Jones en Amelia, zyn zyne beste Werken, en misfchien de beste van deeze foort in de geheele Wereld. De Fabel van de laatfte is geheel en al Dichterlyk, en in den rechten fmaak van 't Heldendicht , beginnende midden in 't bedryf, of liever, zo naby het einde als mogelyk was. de voorgaande ontmoetingen, by wyze van verhaal, invlegtende. Het inleidend gedeelte van de eerfte, volgt de fchikking der Gefchiedenisfe; doch de Fabel wordt geheel Dichterlyk, zo ras het groot bedryf van het Stuk aanvangt, dat is, als ik het wel begryp, onmiddelyk naa de ziekte van Alworthy: want, zints dat tydperk gaan de de gevallen'voort in een onafgebrooke reeks, to: den cindelyken uitdag, welke omtrent twee maanden laater voorviel. Zints den tyd van homerus , heeft de Wereld geen kuns«  over de FABELEN en ROMANS. 105 kunstiger Heldendichtige Fabel gezien. In de Characters en Lotgevallen, is eene wonderaartigc verfcheidenheid; nogthans zyn de omBandigheden alle zonatuurlyk, vloeijen zo gemaklyk uit elkander voort, en werken zo geregeld mede om de ontknooping te vvege te brengen, dat ze , teiwyl zy dezelve fchynen te vertraagen, de nieuwsgierigheid des Leezers altoos gaande houden, die, in Bede van tc verzwakken, meer en meer onverduldig wordt, hoe verder de Gefchiedenis vordert, tot ze, op 't laast,in volkomenebekommerdheid verandert. En, wanneer wy, het Boek geheel uit geleezen hebbende, te rug denken op de geheele fchikking, Baan wy verlfeld, dat onder zo veele gevallen, 'er zo weinige overtollig zyn; en dat, in znlk eene verfcheideuheid van vercieringen, eene zo gfoote waarfchynlykheid heerscht; als mede dat een zo zeer zamengefteld, en zo veel bevattend Vertelzel, alles blykbaar op eene volmaakte éénheid van doel uitloopt. Deeze aanmerkingen kunnen toegepast worden, zo op Tom Jones als op Ameïia; doch ze zyn voornaamlyk met opzigt het eerfigemelde Werk mgerigt ; 't welk een wyd veld voor oordeelkundige aanmerkingen zou openen, indien ik my niet haastte om deeze Verhandeling ten einde te brengen. Naa den tyd van fielding, die in den Jaare mdcchv. overleedt, fchynen de Boertige Romans, zo verre ik 'er kennis van gekreegen heb, allengskens afgenomen, van het eenvoudige en natuurlyke tot het onwaarfcbyn' lyke en gemaakte overgedragen. Dat niemand de nuttigheid der Romans afmeetc by G 5 de  io<5 VERHANDELING de langte myner Verhandelinge over dezelve. Romans leezen is eene gevaarlyke verlustiging. Eenige weinige van de -beste, drekken ongetwyfeld om een goeden fmaak en goede Zeden te vormen; maar verre de meeste zyn zonder kieschheid gefchreeven, drekken om het Hart te verderven, en het vuur der Driften aan te dooken. Eene hebbelykheid van Romans te leezen veroorzaakt een wanfmaak van de Gefchiedenisfen, en van alle weezenlyke Weetenfchappen, trekt de aandagt af van de Natuur en van de Waarheid, en vervult de Ziel met buitenfpoorige denkbeelden, ja, maar al te dikwyls met misdaadige neigingen. Ik wenschtedaarom myne Jeugdige Leezers wel tegen dezelve te waarfchuwen, of indien zy , verlustigings halven, of om daar van mede te kunnen fpreekcn, zich zomtyds hier Toe begeeven , laat het fpaarzaam en zelden gefchieden. VER.  VERHANDELING strekkende tot opheldering van het verhevene. L/onginus, Geheimfchryvcr van zenobia, Koningin van Pa/myra, die, omtrent het midden deiDerde Eeuwe, door Keizer aurelianus overwonnen werd, ftefde verfcheide Boeken op, over de Wysbe. geerte en Oordeelkunde, en onder andere eene Verhandeling over het Verhevene , het eenig gedeelte zyner Schriften , 't welk onzen tyd bereikt heeft. Hy is een Schryver, die niet min uitmunt door de juistheid van zyn oordeel, dan door de kragt van ftyl en byzondere ftoutheid en hooge vlugt van gedagten. Mannen van Geleerdheid hebben zich, om ftryd, beyverd, in het verheffen en ophelderen van dat Werk, 't geen, met de daad, een der beste ftukken is ons overgebleeven van de Oordeelkunde der Ouden, en *t de aandagt van elk Letterminnaar dubbel verdient. Maar hy heeft het woord Hupfos in een algemeener zin genomen, dan men gewoonlyk hegt aan het woord Verhevenheid, niet altoos het Verhevene onderfchei. dende, van het Fraaye en het Schoone. Deeze onderfchciding behoort, egter, gemaakt te worden. Beide, Vis waar, geeven zy ons vermaak; doch de vol"  io8 VERHANDELING voldoening, welke wy van het eene ontvangen, verfchilt van die het andere vergezelt, 't Is behaagelyk een fchoon Gelaad, eene welbehuisraade gefchikte Kamer te zien; 't is ook behaagelyk een bultigen Berg, een groot Kerkgevaarte, een trots Paleis te bcfchouwen; doch zeker verfchilt de eene foort van vermaak, 20 veel van de andere als Genoegen verfchilt van Bewondering; of de zagte toonen eener Fluit van de het alles overmeesterend gebrom eens vollen Orgels. De Spraakkunstenaars zyn het niet döns over de herkomst van het woord Sublime. Het waarfchynlykfte gevoelen is , dat het afgeleid moet worden van fupra en limus, en dus letterlyk aanduidt verheeven te zyn boven het fiyk of den modder deezer Wereld. Hoe, dit ook zyn moge, het betekent in 't Latyn, waar uit wy Engelfchen het ontleend hebben, Ferhee* venheid of Hoogte. En dewyl alles wat zeer verheeven is, als een hoog Gebouw, of een hoogeBerg, eene foort van vermaakfchenkende verbaasdheid te wege brengt; van hier zyn zodanige dingen in Kunst of Natuur, welke dezelfde uitwerking op het gemoed hebben, ten aanzien van uitwerking, met denzelfden naam befiempeld. Groote diepte, die óirafïéheidelyk gepaard gaat, met groote Hoogte, (want wat hoog is van beneden, is diep van boven,) wordt ook onder het Verhevene begreepen; naardien het de Verbeelding verbaast en vermaakt. Want ieder moet opgemerkt hebben, dat het , wanneer wy anders veilig Baan, aangenaam is, van een hoogen Berg op eene vlakte  over tiet VERHEVENE. 109 vlakte, of van het opperfle van een huis, op deonderfcheide voorwerpen daar onder, neder te zien. „ 't Is genoeglyk", naar de taal van lucretilts, ,, aan Land (taande, de zukkelingen van den Zeeman op den ongeftuimen Oceaan te aanfchouwen; „ doch niets is vermaaklyker dan, van de hoogte der Weetenfchap, neder te zien op de zodanigen, die „ op de paden der dwaaling wandelen: niet om dat ,, wy vermaak fcheppen in eensanders ongelegenheid; „ maar om dat 'er genoegen fteekt in rampen te zien, ,, voor welken wy zelven vry zyn." — 't Is deels met de zaak in dier voege gelegen; doch de Dichter tast geheel mis, wat de oorzaak betreft. Een Zee in ftorm fchenkt genoegen, uit hoofde van derzelver ver* baazende grootheid en ongeftuimigheid; het is behaagelyk van eene hooge plaats nederwaards'te zien: dewyl grootheid en aangenaame verwondering hier mede plaats grypt;maar anderen in gevaarte aanfchouwen, of ongelukkig door hunne onkunde, moetaltoos fmert verwekken, by iemand van een bedagtzaam ge* moed, hoe zeer iemand ook bewust moge weezen, van eigene veiligheid en wysheid. 't Behoort ons niet te bevreemden , dat wy zulk een Helling aantreffen by een' Dichter, die in de begrippen van epicurus ftondt: dewyl alle de inzigten van dien Leermeester op Zelfvoldoening uitliepen; maar hetiseenigzins vreemd, dat creech, in eene aantekening op deeze plaatfe, dien Schryver, met deeze woorden verdeedigt, „ De Dichter verzekert hier niets, dan 't „ geen  110 V E R HAND E LIN G „ geen geftaafd wordt door de algemeene Ondervin* „ ding, wanneer wy iemand met ziekte of pyn zien „ WorlTelen , roepen wy terftond, O hoe gelukkig ben „ik:'(*)". Elke edele Ziel gevoelt de valschheid deezer Leere. Dezelve maakte, egter, eene geliefde ftelling van swift, gelyk blykt uit de Verzen op zyn eigen dood, waar in hy een uitbreiding geeft aan eenen dwaazen of dubbelzinnigen grondregel van roche foucault. (f). Op CO Creech's eigene woorden zyn „ ld adferit Poeta, quod omnes „ fentiunt,qui dolore aut morbo laborantem videt, protirms, O ma „ felicem!" 0 De Grondnelling luidt: dans Fc&yerfite de nos meUlieurs atlili Mus trouvons toujours quelque chofe, qui ne tiousdefplaiftpas." ■ In den Tegenfpoed onzer beste Vrienden ontdekken wy altoos iets, „dat ons behaagt." Dit kan betekenen, of dat wy,terwyl onze beste Vrienden met rampfpoed worfrelen, altoos eei ig genoegen fmaaken, of dat de tegenfpoed onzer beste Vrienden, voor ons altoos ten bron ftrekt van eenige voldoening. De mfte aanmerking is waarheid : want als onze Vriend in nood is, of wy zelven ons daar in bevinden, twyfelen wy niet eenige vertroosting te zullen erlangen, even als wy hongerig zynde uit ccten , dorstig zynde uit drinken, of vermoeid zynde uit rust, eenige vernoeging verhoöpen: om niets te zeggen van de lioogere genietingen, die Weetenfchap of Deugd fchenken i maar dit is eene kinderagtige aanmerkina, en heeft geene byzondere betrekking op het rochefoucaults Stelzel. Ik veronderftel derhalven, riat denree* mug is, dat ,de rampen, welke onze beste Vrienden overkomen, ons altoos zekere maat van genoegen fchenken; en dit, fchoon geene Jünderagtige waarnceming., weet ieder, die niet bedorven is door verregaande Zelfzockenheid , dat geheel niet door gaat: 't is natuurlyk dat wy wenfchen om 't geeu wy weeten, dat genoegen met zich brengt; doch welk foort van een Mensch moest hy weezen, die, tot zyn eigen ge*  over het VERHEVENE. m Op deezen grond af, zonden de begeerlykfte posten in de geheele Wereld zyn, Opzigter van een Hospitaal, genoegen, kan wenfchen, zyne beste Vrienden in ongelegenheid te zien! By deezen grondregel voegt swift, in zyne uitbreiding, /« alle de Ongelegenheden onzer Vrienden, gaan wy e:rst te raade met onze eig,. «e hyzondere inzigten enz. Wat kan dit betekenen? Een Kind, dat aan myne zyde fpeelt doet een gevaarlyken val, een Vriend,dienevens ■ny te paard rydt, wordt van zyn Paard geworpen, en breekt zyn been. Wat doe ik, in dit geval? Ik gaa het eerst van alles, zegt swift (hoe, eer ik hem help of'er medelyden over voel?) Ja, eerft gaa ft met eenig eigen byzonder inzigt te raade ; dat is, (indien het iets betekent,) ft overweeg hoe ik dit osgeval tot myn eigen byzonder voordeel kan doen dienen. Wat, by zulk eene gelegenheid , inde Ziel van swxft omging, W£et ik niet; doch in my, en in de meeste andere Veez.ns van menfehelyke gedaante, ben ik verzekerd, datzulk een denkbeeld niet zou opkomen. Zonder op ons zelven in h geheel te denken, houden wy terftond allen mogelyken byltand verleenen • of deeden wy het niet, wy verdienden uit de Maatfchappy verbannen te worden Maar, misfehien, neemt de Schryver het woord Eerst m den zln van yoornaamlyij wa„„eer ^ neder | „ Wanneer onze Vriend zich in ongelegenheid bevindt, is.onze Voor„ naamfte begeerte, met dat hy 'er uit verlost moge worden; maar „ dat wy „,t zyn ,eed> eenig voorde£] „ _ zal de zaak niet verbeteren: want, op deezen voet zyn Liefde, Haat, Fnenden Vyand woorden van gelyke betekenis. Zou het ook weezen dat swift, weetende, dat het Couplet niet vol zou zyn, zonder een tweeden regel, en het rymen op Friends, de vryheid nam, om, in dit eene geval — het eene Vers te maaken om den wil van v ander; want éér, om den zin, en één on 't rym, oordeelde hy toen voldoende? Doch hy brengt voorbeelden by om te- bewyzen, uit de Rede en 0,dem,ütng, dat wy, in alle de ongelegenheden onzer Vrienden eerst met onze eigene byzondere inzigten te raade gaan; hy beweert tt' oT7 ^ Vfie"d 0"^'-*'« **■; "och zich in gun,. t.Se omitand,gheden bevindt, Wy wenfchen eenen even gelukkigen of '  na VERHANDELING tad, Voogd in 't Gekkenhuis, of Bevelhebber over een hoop Galei-Slaaveu te weezen: immers zou men dan alle oogenblikken, reden hebben om zich te verheugen, op het denkbeeld, dat men vry was van alle die elenden, welke ons omringen. Over 't geen wy bewonderen, of als groot aanmerken , fpreeken wy eigenaartig in zulke bewoordingen , als of wy het begreepen in eene hooge plaats te zyn : en 't geen wy aanzien als van minder belang, drukken wy uit met woorden, die eigenlyk een laagen Hand beduiden. Wy gaan op na honden, wy gaan afm het Land. De Jooden fpraaken op dezelfde wyze van hunne Hoofddad, by hun het Voorwerp van eerbie- de- pF gefüfetigcr ftaat te verkeeren; dat, als onze Vriend met de Jicht woiftelt, wy hem geduldig hooren grommen, en hlyde zyn ons niet in zyne plaats te bevinden • dat de een Dichter alle Mededingende Dich i tcrs liever in de hel wenscht, dan dat zy beter Verzen zouden maaken dan de zyne: meer andere bedenkingen van gelyken aart; doch even min ter zaak dienende, hoe geestig ook uitgedrukt, dringt hy aan. Met iéa woord zyne bewyzen komen hier op neder. „ Nayver is na„ tuurlyk; eenige Menfchen, inzonderheid Dichters en Vernuftige „ Schryvers-worden ligt nydig: en wy agten het goed gezonde dagen. te flyten, daarom is 'er in deeze Wereld zulk een ding niet als op., regte Vriendfchap, of belangloos Medclydcn." Dit mag vernuft heeten, maar het is onzin! Men noeme deeze Aauteekening geen buitenftap, 'sMenfchen Ziel zotl eene zeer onbevoegde Oordeelaresfe weezen, over de Verhevenheden van Natuur- en Kunst, als zy zo laag, zoveragtlyk, zo baatvol ware, als zommige Schryvers ons zouden willen doen geloovei?s Onze fthaak voor het Verhevene is door twee aanzienlyke Schryvers (die wy vervolgens zullen aannaaien,) gehouden voor een bewys van de Verhevenheid onzer Natuur.  over het VER IIEVËNË ït<$ denis; Jeruzalem " zingt de Pfalmist, ,, is de Stad, waarheen de Stammen op gaan;" en de Gclykenis van den barmhartiger! Samaritaan, begint in deezer voege; ,, Een zeker Man ging af van Jeruza- km, na Jericbo." Overeenkomstig'.met het zelfde taaleigen, wordt de /7e;;;".  ii4 VERHANDELING ke grootte is der dingen, vergeleken met anderen van dezelfde foort, die deeze gemoedsbevveeging verwekt, dan derzelver volftrekte hoeveelheid van iïoffe. Een Huis kan verheven zyn, 't geen in weezenlyke grootte veel minder is dan een Heuvel, die geen aanzien heeft; een Rivier twee fladien breed, leevert een heerlykvertoon op, fchoon de Waterplas met den Oceaan vergeleken, niets te beduidden hebbe. Een groot Getal mag mede, wanneer het bewondering verwekt, tol denzelfden rang gebragt worden. Een Leger, een Vloot, een lange reeks vanjaaren, de Eeuwigheid, en dergelyke, zyn Verheven; dewyl ze teffens behaagen en verbaazen. In het befchouwen van zodanige voorwerpen of denkbeelden, zyn wy bewust van iets, 't welk gelykt naar het uitbreiden onzer bekwaamheden, en het infpannen van onze geheele bevatting, om de grootheid te begrypen, van 't geen onze aandagt bezig houdt (*) Deeze Zielswerkzaamheid behaagt, gelyk alle Zielswerkzaamheden, wanneer geene moeilykheid dezelve vergezelt, en het genoegen vergroot door onze bewondering van het voorwerp zelve: want bewondering is altoos aangenaam. In veele gevallen, gaat een groot Getal gepaard met andere groote denkbeelden, die de eigen grootheid daar van vermeerderen. Een Leger of een Vloot, doet ons denken aan Magt, aan Moed, aan Gevaar, en verfchaft eene verfc heidenheid van fchitterende beelden. Eene lange opeenvolging van Jaaren , brengt om (*) Spectator Niimb. 412. gerard on Tejle,  over het VERHEVENE. 115 «ris voor den geest de wisfelbeurtigheden der Menschlyke dingen, en de onzekerheid des Leevens, 't geen Vroeg of laat i door den Dood, dien al verdelger, z»l worden weggenomen. En de Eeuwigheid herinnert ons het ontzettend denkbeeld van onze eigene Onfterflykheid, en is verbonden aan een nog verhevender, en, in de daad het verheevenfte van alle, te weeten het denkbeeld van hem, die het Onmeetlyke'met zynë Tegenwoordigheid vervult, alle dingen voortbrengt^ onderhoudt, beduurt eu van Eeuwigheid tot Eeuwigheid is. Over't algemeen wordt alles, wat in ons die genoeg-, lyke bewondering verwekt, Verheven gerekend, 't zy het gepaard is met hoeveelheid en getal, dan niet. De toonen van een vol Orgel verwekken , buiten wy. iel, een denkbeeld van magt betoon; doch onaf hang-, lyk daar van vermeesteren zy ons met een zo zoet geweld, dat wy teffens verrukt en verbaasd worden; eii wy gevoelen doorgaans eene verheffing der Ziele als wy ze hooren, zelfs fchoon het oor niet' afgerigt is op eenige maatklank. De rollende Donder en Onweêrs vlaageri zyn nog verhevener, als iemand zonder vreeze zulks hoort: dewyl dit geluid nog meer verbaast, en de verbeelding vervult met een groots dankbeeld van her Uitfpanzels des Hemels , door 't welk de Blixeme* fchitteren en de Donderdagen klateren, en van dat Almagtig W-eezen, 't geen de geheele Natuur beduurt. Het gebalder des Gefcluus geeft desgelyksj wanneer wy het als onbefchadigend aanmerken, een fchrikbaafend vermaak; deels door de overmeesterendeaandoeH 2 uilige  Ii5 VERHANDELING nïng, waar mede het cor wordt aarigdaan, deels dooi* de denkbeelden van magt en gevaar, van zegepraal en fterkte, welke het aan de verbeelding opleve Zodanige Zielsaandoeningen , welke eene hooge magt van Zedelyke voortreflykheid ontdekken, of op eenigerlei wyze verbonden zyn met een groot getal of eene groote hoeveelheid, verwekken eene behaaglyke bewondering. Godvrugt en Goeddaadigheid zyn verheeve Aandoeningen: want het voorwerp van de eene is god zelve, het grootfte en beste Weezen, en dat van de andere is het geheele Menschlyke Geflacht, of het ganfche zanienftel van gevoelige Weezens. Dapperheid en Edelmoedigheid zyn verhevene Gemoeds. beweegingen: vermits zy eene maat van Deugd ontdekken, welke men niet overal ontmoet, en zich vertoont in daaden, die teffens moeilyk te volvoeren en heilzaam voor het Menschdom zyn. (*; Groote Verftands bekwaamheden, als het Vernuft van homerus of van newton, kunnen wy niet befpiegelen zonder verwondering en vermaak, en moeten, gevolglyk gebragt worden tot die foort van dingen , van welken ik thans fpreek. Ja groote Lichaams¬ sterkte is een verheven voorwerp: want wy worden op eene aangenaame wyze verrukt, als wy dezelve zien (♦) Dit denkbeeld van Dapperheid wordt omhelsd -doorde Stoiey. tien, en alle de bette Zedekundigen: ., Die Moed," fchryft cicero, „ welke alleen op zeirbelang bedagt is, en niet geregeld wordt door „ billylihcid en goeddaadigheid, behoort eer Sloutheia dan Dapperheid „ te hecten."  over het VERHEVENE. 117 zien werken, of daar van hoorcn. ■* Daar is zelfs eene verheve Schoonheid, die verbaast, cn be koort; doch deeze zal alléén , of voornaamlyk, gevonden worden in Perfoonen, die fraaije gelaatstrekken met eene-grootfche gedaante vereenigen, zo als wy mogen verouderftellen , dat een Beeldhouwer der Oudheid eene juno of minerva , een aciiilles of apoll o zou verbeeld hebben. Wanneer groote Hoedanigheden de overhand hebben in eenig Perfoon, vormen zy 't geen een verheven Charaéter geheeten wordt (*). Elk braaf Man behoort in deezen rang; maar een Cliaraéler kan verheven zyn, 't welk niet geheel'goed, ja, over 't geheel , zeer liegt is. Want de toets van 't Verhevene, beftaat niet in Zedelyke goedkeuring; maar in die genoeglyke bewondering, waar mede zekere voorwerpen den aanfehouwer treffen. Sarpedon, in de Wade is een verheeven, en te gelyk een goed Character; by de Dapperheid van een Held, voegt hy de Goedaartigheid van een gunstryk Vorst, en de Ge- maacigdheid van een verflandig Man. Achil- les, fchoon, in veele opzigten, niet deugdzaam, is nogthans een zeer verheven Charaéter. Wy haaten zyne wreedheid, driftigen aart, en wraaklust; doch wy bewonderen zyn moed, fterkte, fnelheid, edelmoedigheid, fchoonhcid, verftandsbekwaamheden, de vuurigheid van zyne vriendfehap, en ouderliefde (f). Met C*5 Giraso en Tuste. CD &&f ó'n Poctry and Multck Pari. i Chip. 4. H 3  ?i5 VERHANDELING Met één woord, ondanks zyn geweldige gcaartheid, * ei'-in.Zyn gedraS' 't algemeen, een mengzel van gpedheid en grootheid, 't geen ons behaagt en verbaast. , JUL1,7S CESAR heeft m£n ^ ^ bonden voor een Man van Brikte Deugd; doch, alg wy zyne Gedenkschriften leezen, is het onmogelyk niet getroffen te worden, door de Verhevenheid van zyn Charaéter; die Berkte van geest, welke voor niets bezwykt; dat zelfs bedwang, 'tgeen nooit van Breek geraakt; die onverfchrokkenheid in gevaar; die behendigheid in 't onderhandden ; die bedaardheid en bedagtzaamheid te midden van de kommerlyke omBandighedcn; en die onvermoeide werkzaamheid, welke m elk zyner veldtochten zo veele groote daaden op een flapelt, als een Held zouden vormen. - Ja 2elfs m den Satan, gelyk milton dien in zyn Paradys Verhoren befchreeven heeft, fchoon hy geene hoedanigheden hebbe, die uit een Zedelyk gezigtpunt bcichouwd, goed kunnen heeten, ja, fchoon elk oogmerk van dien boozen Geest ten kwaade firekt, enten kwaade alleen, nogthans is 'er de grootheid in van een gevallen Aartsengel; daar is kragt om te ftryden tegen de woedenBc hoofdftoffen; daar is eene ffout. heid, welke voor geen magt, dan die des Almagtigen beeft. Deeze hoedanigheden zyn verbaazend d en hoewel wy, altoos des Satans boosaartigheid verfoeien yoelen wy ons dikwyls gedrongen die grootheid tebe' wonderen, die ons ontzet en verfchrikr. 't Bevreemde niemand, dat wy zomtyds bewonderen., wat wy niet kunnen goedkeuren. Deeze twee Aan-  over het VERHEVENE. 119 Aandoeningen kunnen vanen gaan, en doen 't dikwyls. Sarpedon en hector , epaminon- das en aristides, d a v id en jonathan, keuren wy goed, en wy bewonderen ons over bun; doch ze zyn niet altoos gepaard: want de braafheid werkt op deeze, de grootheid op geene: 't geen groot is, is altoos niet goed, en iets kan goed weezen, 't welk niet groot is. Troyen in brand, Palmyra m ruinen, de Oceaan in een Borm, de Etna m woedende uitbarsting, vergezeld van fchorre donderwagen, zyn grootfche vertooningen; doch geeven onze Zielen geenen onmiddelyken indruk van 't goede; eene hel: dere Bron is geen grootsch voorwerp , fchoon dezelve in veele deelen der wereld boven alle fchatten der . Aarde zou gefield worden. Even zo'bewon¬ deren wy, in de hoedanigheden van Ziel en Lichaam , het Berke, het braave, het welfpreckende, het fchoouc'hetverftandige, het geleerde; het deugdzaamealleen draagt onze goedkeuring weg. 'Er zyn-Schryvers geweest, één ten minsten, die door bewondering met goedkeuring te vermengen, zich beyverdcn om Verftands Bekwaamheden met Zedclyke Deugden te ver. warren; maar het is eene 'fchandelyke onnaauwkeungheid en laage drogredenkunst; iemand mogtevengoed zyn best doen, om Misdryven met Ongelukken te verwarren, en Sterkte van Lichaam met Zuiverheid van Ziel, en zeggen, dat een Schurk te zyn en een Been te verliezen, even zeer drafwaardig is, en dat iemand zo veel lofs verdient, om dat hy met eene gezonde gefteldtenis gebooren is, als een ander, dewyl by vroom leeft. H 4 Maar'  r*a VERHANDELING Maar, indien verheve denkbeelden gekend worden door derzelver vermogen, om eene aangenaame bewondering te verwekken, en indien de Satan by „„. vos'm zyn Paradys Verhijrcn^ een verheve!;denk_ beeld ,s, volgt dan niet, dat wy over zyn Charaéter verbaasd moeten liaan, en 'er behangen in icheppen* ün is het mogelyk vermaak te fcheppen in een Weezen dat de oorfprong is van 't kwaade. en de vyand van God en Menfchen? Ik antwoord, dat, fchoon wy weeten dat 'er een booze Geest is van dien naam, wy ook weeten dat miltons Satan deels een ingebeeld weezen zy en vvy gelooven, dat deeze hoedanigheden in \ byzonder, welke wy in hem als groot bewonderen, zodanig zyn: want wy hebben geen reden om te denken dat hy weezenlyk die floutheid, onwedertlandiykeirer'kte ofgrootschheid van gedaante bezit, welke de Dichter aan hem toelcbryft, Zo verre als wy derhalvcnden Satan bewonderen , wegens de verhevenheid van Charaéter, merken Wy hem/aan . niet als den grooten vyand onzer Zielen; maar als een vercierd Weezen en enkel een Dichterlyk Held. Nu kan de menschlyke verbeelding gemaklyk denkbeelden veréénigen welke in de Natuur niet zyn zamen verbonden, en dezelfde Perfoonadie, ,n 't eene opzigt een voorwerp van verwondering maaken, die,- in een ander opzig,, verfoeilyk is: en zulke vindingen zyn in de Dichtkunst ' te waarfchyulyker ; dewyl men zodanige Perlöonen ia bet daadlyk leeven ontmoet. Achilles en alexander , by voorbeeld, bewonderen wy van ' \v haamsflerkte, of bezield door verhevene driften, als moed , Godsvrugt, goedertierenheid. De Schildery van güido rheni, Michaël verbeeldende daar hy zegepraalt over een boozen Geest, heb ik altoos bewonderd, wegens het verhevene,fchoon dezelve zommige kunstkenners niet behaagt. De houding van den Engel, die met zyn rechter hand een zwaard opheft in eene dreigende geftalte, verwekt in my het denkbeeld van waardigheid en bevalligheid zo wel als van onwederflaanbaare fterkte. Niet min vervvonderlyk is de majefteitvolle fchoonheid van zyn perfoon; en zyn gtlaad, hoewel eenigermnate veragting of yerontwaar- di.  laS VERHANDELING diging uitdrukkende, behoudt die zagte bedaardheid * •welke wy oordeelen tot het weezenlyk Charaéter van eenen Engel te beknoren. Zyne Leden en Vleugels, 't is waar, ftaan in eene tegen overgeftelde rigting; doch dit tegen overftaan is zo verre van gemaakt of gedwongen te weezen, dat, wanneer wy het bedryf en den Hand in opmerking neemen , wy toettaan moe. ten, dat het niet alleen'natuurlyk, maar onvermydelyk en zodanig is als een gevleugeld weezen, eenigen tyd, zonder ongemak, in zou kunnenblyven(*> Guido Daagde niet even gelukkig in zyne afbeelding van den Tegenpartyder; deeze is een te geringe en te tclachlyke figuur om te kampen tegen een Aartsengel, of te vorderen dat het twintiglte gedeelte gebruikt wordt van dat vermogen om hem te onder te brengen, 't geen de Engel tegen hem fchynt te werk te itel- len. De Schilderkunst is ook verheven , wan- neer zy groote verfchynzels der Natuure maalt, als bergen, Üeiltens, ftormen, ruwe rotzen, ruinen en foortselyke voorwerpen. Ten tyde dat raphacl zich met onderfcheid begon te vertoonen, hadt men in Italië twee fchilderltyléti. Zyn Leermeester pietro perugino fchiiderde de Natuur na met eene nauwkeurigheid, die aan bet flaaffche grensde; zo dat zyne beelden min deftigheids en bevalligheids hadden dan het oorfpronglyke. Micacl angel o liep in een tegen overgefteld uitetlte, en vergrootte, met een verbeelding vol groor- fche VcrlwndelingoverdeVtrUildir.gsh.mi, II-Hoo'rdft.IV. AM. §. Z>  over het VERHEVENE. 1£q fche denkbeelden , en (leeds na het verhevene ftrecvede , de evenredigheden der Natuüre derraaate, dat hy. zyne Menfchen in Reuzen hervormde, en aan alle gedaantens eene uitgeftrektheid gaf; die bykans gedrogtlyk mogt heeten; Aan het kunstkeurig oog van rapiiaël kwamen beide deeze ftylen gebrekkig voor; en beide in dezelfde maate: deeze dagt hem laf door de ftiptheid, geene byna belachlyk door debuitenfpoorigheid (*). Hy floeg daarom , een middenweg in, maatigende het vuur van angelo, met de ftiptheid van perugino; hier door vertoonde hy het waare Verhevene der Schilderkunst, waarin de bevalligheden der Natuure opgeluisterd zyn; doch niets is reusagtig , oneevenreedig , of onwaarfchynlyk. Wanneer wy zyne ftukken beoefenen, fchynen wy te verkeeren met eene foort van Menfchen , ons in de daad gelyk ; maar van eene heldhaftige waardigheid en grootte. Deeze groote kunstenaar is in de Schilderkunst, 't geen homerus is in de Dichtkunst'. Homerus ver. groot op dezelfde wyze, en herfchept Menfchen in Helden en Halfgoden; en, om meer grootsheid aan zyii (*) Ik vind, dat de Heer j o shua re y no l d s ,een aTierbêyoegdst R'egter, aan wiens oordeel ik het myne gaarne, in dit geval, onderwerp, gunttiger over het Verhevene vari michacl angelo denkt.' Ik herroep, derhalven , gedeeltelyk het boven gezegde ; doch hou my verzekerd, dat rnyn toegeevende Vriend zich niet zal flooten aan dee. zé myne aanmerking: dewyl ik ze ichrsef eer ik zyne hcerlyke Redeveering & Wintermaand des Jaars 1772 , in de Koninglyke Academie gehouden, geleczen hadt. De weinige Rukjes , die ik van m1 chaè'r, angelo geleezen heb, trioeten van de flegtst uitgevoerde geweest zyn. II. Deel. j  £b VERHANDELING zyn Verhaal te geeven, ciert hy 't zelve op met wonderbaarlyke gebeurtenisfen, die, fchoon ten zynen tyde niet onvvaarfchynlyk, nogthans verbaazend waren. Maar ARiosTo,endeoudeRomanfchryvers,gelyken naar michael angelo door hunne Voorvegters niet in Helden, maar in Reuzen en Monsters te hervormen. Achilles, hoewel boven allen in derkte uitdeekende, zou zonder zyne Wapenrusting niet ten ftryd treeden; maar een Krygsheld in dat flag van Romans kan gewapend of ongewapend , met één flag een Ruiterbende ter aarde vellen , boomen met wortel en alles uit den grond rukken, of een duk van een fteenrots op den vyand neder fmyten. Het waare Verhevene is altoos natuurlyk en gelooflyk; doch onbeperkte vergrootingen, die alle evenredigheid en allen geloof te boven gaan, zyn gefchikter om gelach dan verwondering te verwekken. Op verfcheide wyzen wordt deDicbtkunst verheven; en naardemaal dit de eenige fraaye kunst is, die ons thans voorbeelden kan opleveren, zal ik daar uit, een of twee Proeven van de onderfcheide foorten van Verhevenheid ontkenen. I. Dichtkunst is Verheven, wanneer dezelve de Ziel verheft. Dit, in de daad , is een algemeen character van Grootheid. Maar ik fpreek hier van gevoelens zo gelukkig begreepen en uitgedrukt, dat ze onzeaandoe. ningen verheffen, boven de laage inzigten van Zinnelyke Lust en Gierigheid, en ons bezielen met Liefde tot Eer en Deugd, tot een daal hier van kan drekken , het verhaal door virgilitjs, in zyn Achtde Boek , gegeeven van den Perfoon, het Gezin en het Koning- rylc  over het VER.TIEVENE. ijt ryk van evander, een Arcadisch Prins, die, in al de geleerdheid der Grieken ondervveezen, zich nut zyn Volk nederzette in dat gedeelte van Italië, waar weinig eeuwen laater, de groote Hoofdftad des Romeinfchen Ryks gebouwd werd. Te midden der armoede, behoudt de braave oude Maueene Wysgeerige Vorftelyke Deftigheid. ,, Deeze wooning, (zegt hy ,, tot ene As, die hem bezogt,) is vereerd geweest ,, met de tegenwoordigheid van hercules. Durf, „ myn Gast, de rykdommen veragten, en vormt fu „ alzo naar de gelykenis van God", of, gelyk zom» migen het vertaaien: „ maak alzo u zelven de Oni, flerflykheid waardig". Aude , hospes , contemnere opes j & te quoque dignum Finge Deo. Daar is een kragt in de uitdrukking, welke onze taal niet kan treffen. ,, Ik veragt, (fchryft dryden,) „ de Wereld als ik dit lees, en my zelven wanneer ik „ het onderneem dit te vertaaien (*). 2. Dichtkunst is Verheven, wanneer dezelve een leevendig denkbeeld oplevert, van eenig groot Verfchynzel in Kunst of Natuur. Eene edeler befchryving van deezen aart, herinner ik my voor tegenwoordig niet, dan die virgilius geeft, in het Eerde Böek zyner Landdichten, van een donkeren Nagt, met (4) Vondel zet ze dus over. — —- —— myn Vriend leer pracht en praal Verfmaeden: draag u, in dit flecht en arm onthaal, Gelyk die Godt, niet tchuw van myn bekrompe wooning, Ia  132 VERHANDELING met Wind, Regenen Blixem ; ju pit er, vertoont zich , omcingeld van Wolken en Winden, zwaayende zyn Blixemftraalen, de Bergen omkeerende; tcrwylde Oceaan fchuimt, de Aarde beeft, en de wilde Dieren weg vlieden, de Regen by Bortvlaagen nederftort, in het afloopen de huilende Bofchen mede neemt, en geheel het Menschdom met ontzettende verbaasdheid vervult. Ipfe Pater, media mmborum in noéte, corufca Fulmina molitur dextra, quo maxima motu. Terra tremit, fugere fera, & mortalia corda Per gentes humilis Bravit pavor. Ille flagranti Aut Atho, aut Rhodopen , aut alta Keraunia telo Dejiciti mgeminant auflri, & denfisfimusimber; Nunc nemora ingenti vento nunc littora plangunt (.*). Volgens vo ndels Vertaaling, die, by 't oerfpronglyke, veel afvalt. . Jupyn, nu aan 't verbitteren, Schiet met zyn rechte vuist de blixems, dat ze fchitteren In 't midden van den nacht derwolckbreuk naerbencên , Dat d'aertboom davert, dreunt, de dieren onder een Aen 't vluchten, volck by volck, te reuckloos in 't fchimpen, Het hart in 't lyf, van angst en ootmoct, quam te krimpen; Ter- (♦) Giotg. i. 3ï8.  over het VERHEVENE. 133 Terwyl hy Athos, of Epymis hoog gebergt Of Rodope, en al wat de kracht des donders teVght, De kruinen in fm.yt en flaghreg'ens en hun vlaegen Verdubbelt, dat 'erbosch en ftr-anden afgewaagen, En huilen, ftorm op ftorm, en regen plas op plas. De befchryving verbaast, door de- grootheid en ver» fchriklykheid van het Tooneel, 't welk of omwonden is in1 volftrekte duisternis, of zigtbaar gemaakt d:>o? het blixemjicht. De Dichter heeft liet uitgedrukt in een ajlergelukkigften deftigen ftyl, en welluidende ver. zen. ——r— Als voorbeelden van dezelfde foort van Verhevenhei.1, naamlyk vaii grootfche beelden,.met een mengzel van fchrik, zou ik den Leezer kunnen wyzen op den Storm, in 't begin van den Eneas,, op. den dood van Cacus in het AchtfteBoek, op.de befchry • Ving van Azn.Tartarus in het Zesde, en die des Brands van Troye in het tweede. Maar in den, ftyl van fchrik. baarende grootheid, is niets boven en nauwlyks iets gelyk aan miltons verbeelding van de Hel, en den Chaos in het Eerfte en Tweede. Boek van 't Paradys, Verhoren. In het flot van 't zelfde-Werk is, met eene onge» meene fterkte van verbeelding, en fnelheid van verhaal , eene menigte van omftandighedenzamen gevoegd, wonder gefchikt tot het oogmerk om de. Ziel te vervullen met denkbeelden van verfchrikkende grootheid, de nederdaaling Van de Cherubim , het vlammend Zwaard, de Aarts-engel, onze eerfte Ouders uit het Paradys geeidende, en daarop verdwynende;. en bo. I 3 v,ej»  jc4 VERHANDELING ven al het Tooneel dat zich aan hun op doet, als zy om zien. Het Slot vernieuwt het hartzeer, door, met een fchilderagtige nauwkeurigheid, het droevigfte tooneel, 't geen de Natuur kan opleveren, te vertoonen, 't welk zo is ingerigt, dat het troost baart, en onderwerping te wege brengt. Dus loopt bet DichtBukten einde, terwyl wy verfmelten in tederheid , opgebeurd worden door Godsdienstige Hoope, en ous overftelpt vinden door de grootheid der befchryving; welkeen wellust van Zielsverzaadiging is hier! Wie zou deeze Zielsgefteltenisfe, (indien de Natuur het kon verdraagen,) Voor eene, andere willen verwisfelen ! Hoe keurig ftemt het Chriftlyk Geloof overeen met de edelBe gevoelens der Mensihlykheid! 3. Dichtknnst is Verheven, zonder eenigcn praal van Beelden- of Woorden, als zy Schrik inBort door eene gelukkige keuze der omftandigheden. Wanneer Macbeth in s h a ke s p ea r e , de Tooveresfen gaat raadpleegen, vindt hy ze in een hol bezig met het volvoeren van plegtigheden; en, op de vraage, wat zy dotn ? krygt by geen ander antwoord, dan dit korte. „ Een daad zonder naam." Het bloed Bolt op de gedagte, dat haar werk van zulk een gevloekte natuur was , dat zy zelfs geen woord hadden om dezelve uitdrukken, of vreesden 't zeivete gebruiken. Hier is geen deftigheid van Byl noch eer uige opeenBapeüng van grootfche denkbeelden; egter is hier het waare Verhevene: dewyl iets de Ziel ver baast en vervult, zonder eenigen weezenlyken hinder toe te brengen. On-  over het VERHEVENE. 135 Onder andere tekens, welke Didos dood voorgaan , vermeldt virgii.ius, dat zy een offergave van Wyn, Melk en Wierook op't altaar brengende , waarnam hoe. de Melk zwart werd en de Wyn in Bloed veranderde. Hier van maakt de Dichter gebruik om ietallerfchrikkelykst te verbeelden , als hy 'er byvoegt, dat zy deeze gebeurtenis nimmer aan iemand verhaalde, zelfs niet aan haare Zuster, haare Vertrouweling by alle andere gelegenheden, te verBaan geevende, dat zulks haar met zo veel fchriks vervulde, dat zy zelfs geen moed hadt, om 'er van te fpreeken. — Misfchien heeft dit my me er dan veele anderen getroffen: dewyl ik een Jong Heer gekend heb, die zich in denzclfden toeBand bevondt, naa dat hy in den flaap gefchrikt, of, zo als hy zich verbeeldde , een gezigt gezien hadt, twee jaaren voor dat hy het my verhaalde. Ik hieldt Berk by hem aan , dat hy my eenig berigt zou geevenvan zyn Droom ; doch daar in was ééne byzonderheid, welke hy betuigde my niet te willen noch te durven melden, en terwyl hy dit berigtte, vertoonden zyne wild Baande oogen, bleek gelaad, beevende lip. pen, en haperende Item, my zulk een beeld van fchrik als ik, vóór of naa dien tyd, nooit gezien heb. Ik moet 'er byvoegen dat hy, in alle andere opzigten,, zeer bedaard, vriendlyk, en niet boven de twintig jaaren oud was. Schrik heeft, zints lang een Berk en geliefd werktuig geweest, in de hand der Treurfpeldichteren.. Eschylus bediende 'er zich meer van dan eenig oud. Dichter. In zyn Spel de Furiën geheeten voert hy I 4 Ores-  iS6 VERHANDELING Orestes in, gejaagd door een drom deezer fchrikbnarende weezens, met oogmerk om daar door zinnebeeldig afte maaien de knaaging diens Ilelds, wegens het doodden zyner Moeder Clytemnestra, om dat zy deel gehadt hadt in den moord zyns Vaders. Maar, ten einde een grooter Schrik in de Aanfchouwers te verwekken, doet de Dichter zyn best om, met een verbaazende kragt van uitdrukking, de veifchyning der. Furiën te befchryven; en hy bragt 'er niet minder dan. vyftig op het Tooneel, wier helsch gezigt, fchroomlyke gebaaren, en etsfelyk getier , zulk eene uitweiv king by de Vrouwen en Kinderen te wege bragt, dat, in de volgende vertooningen van dit Spel, het getal der Furiën, door een uitdruklyk gebod, eerstopvyftien en naderhand op twaalf verminderd werd. 'Er zyn, buiten tegenfpraak, verheve trekken in'sDichters befchryving van deeze Furiën, en daar iet zeer groots in het denkbeeld van een Perfoon, door zyne eigene overleggingen geplaagd , onder de gedaante van zulke verfchriklykc weezens. Nogthans zou ik bezwaarlyk een Schrik van deeze foort verheven noemen; dewyl dezelve eer aan de oogen, dan aan den geest wordt voorgedeld, en om dat het gemaklyker valt een Man in dier voege te misvormen, dat hy het vertoon van een affchuwelyk lcelyk Vrouwsperfoon aannceme, dan door eene korte befchryving, of welgekoore gedagte, de Verbeelding te ontrusten en te vetbaazen. — Shakespeake heeft, myns oordeels , Schrik van een weezenlyker Verhevenheid ver. wekt, en nuttiger als men 't uit een zedelyk gezigtpunt befchouwt, wanneer Macbetk, in korre en  over het VERHEVENE. 137 ifgéb'rooke uitboezemingen, en zonêcr eenige woordehpraal, een half te rug gehoudene uitboezeming geert aan de fchroomlyke gedagten, welke zyne Ziel vervulde onmiddelyk vóór en naa den moord van Dun. can, zyn Gast, Bloedverwant, Vorsten Weldoender. De angften van eene fchuldig Geweten zyn nooit kragtigerafgebeeld, dan in dit Treurfpe!, 't welk, in den volftrektften zin, met de woorden van ahistoteles, gezegd mag worden , de Ziel te zuiveren door de werking van Schrik en Medelyden, en't welk overvloeit in meer dan eene foort van dat verhevene, waar over ik thans fpreek, dan eenig ander Buk in 't Engelsch.C). 4^ Dichtkunst is Verheven, wanneer dezelve inde Ziel eene groote en goede neiging verwekt, als Godsvrugt en Vaderlandliefde. Dit is een der edelfte uitwerkzels der kunst. De Pfalmen verdienen boven alle andere Schriften, onze aanmerking, wegens derzelver vermogen om Godvrugtige Gemoedsbeweegingen gaande te maaken; doch ze zyn niet alleen, in dit opzigt verheven. Van de Goddelyke Natuur, behelzen zy de heerlyklte befehryvingen , die 's Menfchen geest kan bevatten. De honderd en vierde Pfalm, in 't byzonder,' fchetst de Magt en Goedheid der Voorzienigheid in het fcheppen en onderhouden der Wereld, en der onderfcheide foorten van Dieren op dezelve, met zulk ' C*3 Zie de waardy van 't zelve onderzogt [en verklaard, met de keurigfte juistheid van oordeel, fchoonheid van taal en leevendigheid van verbeelding in Mejuffrouw mo.ktago's, Efay on the writing* and ger.itts cf Schakjpe ire.  333 VERHANDELING zulk een grootfche kortheid en fchoonheid, dat men te vergeefsch zulks in een menfchelyk opftel zoekt. De jlorgi nzaiig van adam en eva (?) en veele andere ge" deeltens in het Paradys verhoren , zyn edele uitboezemingen van Godsvrugt, voortgebragt in de hartverrukkendfte Verzen, en i homsons Lofzang op de Jaarfaifoenen is, indien wy een onbedagt woord of twee overflaan, niet minder. Van die Verhevenheid, welke ontflaat uit dé kragtige uitdrukking van Vaderlandlievende gevoelens, zou' men veele plaatzen kunnen bybrengen uit de Latynfche Dichters, boven al virgilius, horatius, en lucanus; doch 'er is eene plaats in homehu s , die beter dan eenige andere, welke my nu voortkomt, tot myn oogmerk dient. Terwyl hecxor voortrukt om de verfchansfingen der Grieken aan te tast^u; laat een Arend een gewonden Slang in't mid„ den zyns Legers vallen. Polydames merkt dit aan als een kwaadfpellend teken, en raadt hem bevel ten hertocht te geeven, hector verwerpt dien raad, vol verontwaardigings , „ zal ik my , (luidt zyne „ taal,) door de vlugt van Vogelen, laaten aflchrik„ ken van myn Pligt en het volvoeren der Bevelen van „ jupiter? Laaten zy aan myn rechte of ilinker„ hand, naa 't Oosten of Westen, vliegen, ik zal ,, den raadflag gehoorzaamen van jupiter , den ,, Koning der Goden en der Menfchen." Waar op hy ae altoos gedenkwaardige zhiuiting laat volgen. „ Ons Cj 't faraiys verloof en. V. Bock.  over het VERHEVENE. 330 „ Ons Vaderland te verdcedigen is het best van alle „ voortekenen (*)". Indien wy de omllandigheden ia aanmerking neemen, en bedenken, dat hector en homeros beiden in Voortekenen geloofden, moeten wy bekennen, dat dit gevoelen verbaazend groot is. Ik zou hier ook mogen aanhaalcn, uit het zelfde Boek der Wade , sarpedons aanfpraak aan glah. cus, welke de edelBc les van Staatkundige Wysheid behelst, en de opwekkendfte beweegredenen tot Grootmoedigheid, ik zal dezelve niet letterlyk overzetten, maar my bepaalen tot het algemeen oogwit, en ze in ondicht opleveren, ten einde ze niet fchyne een gedeelte van haare waarde te ontleenen van de vervoerende toonen der Dichtkunst. Waarom, ó ,, GLAUcus, ontvangen wy van ons Volk in Lycia de eer der Oppermogenheid, en een zo ruim be„ Baan? Is het niet in de hoope , dat wy ons zel- ven zullen onderfcheiden door onze Deugd, even „ zeer als wy door onzen Rang onderfcheiden zyn? Laaten wy overeenkomstig en beftaanbaar, daar „ mede handelen, op dat zy, wanneer zy ons de „ grootfte gevaaren des Oorlogs zien onder gaan, „ mogen zeggen, dat wy de Eer en de Waardig- „ heid, welke wy bekleeden, verdienen. In« „ dien wy, door gevaar te ontwyken, ons zelven ,,, konden befchutten tegen den Ouderdom en het „ Graf, zou ik noch zelve in de heirfpitze vegten, „ noch (*) Uiad. xii. 243.  i4o VERHANDELING ,, noch u hiertoe aanmaanen. Doch laaten wy, naar» ,, demaal de dood onvermydelyk is , en ons van zo ,, veel duizend zyden kan aanvallen, aanrukken, en „ of Roem in leggen door de Overwinning, of door onze Nederlaage den Roem des Overwinnaars verj, grootcn." Het ftuk over 't geheel is voortreffelyk; maar de grootschheid en edelmoedigheid van het ilot zeggen kan niet te zeer toegejuicht worden. 5. Dichtkunst is Verheven',, wanneer dezelve, op eene leevenidge wyze de zigtbaave uitwerkzelsbefchryfr van eenige dier Driften, welke het Characler verheffen. Van deezen aart is die plaats in *t flot van hetzelfde twaalfde Boek der Wade, waar in de drift en het fchriklyk voorkomen van hector afgefchilderd wordt, de vyandlyke verBerkingen aanvallende, en den vyand tot zyne fchepcn vervolgende. Buitengewoone poogingen van Grootmoedigheid, Dapperheid, of eenige andere Deugd, en buitengewoone ten toon fpreidingen van Sterkte of Magt, zyn groote voor» werpen, en geeven Verhevenheid aan die Schilderyen, of Dichtftukken, waar in zy wel geplaatst zyn. Alle voornaame Dichters vloeijen over van dusdanige voorbeelden. Nogthans kan 'er, in groote Sterkte, by voorbeeld, een onbefchoftheid of lompheid, of eenige andere ver-1 agtlyke hoedanigheid weezen, die het Verhevene vernietigt, roEYPinïMUs kan tegen vyf honderd Grieken op; doch hy is geen groot voorwerp. Wy haaf en zyne barbaarschheid, en veragten zyne dwaasheid tezeer om  over het VERHEVENE. 141 om hem een enkel greintje verwondcrings toe te (laan. Ulisses, die een niets was in de handen van polypiiejius, is onvergelyklyk verhevener, wanneer hy, als een bedelaar vermomd, na zyn paleis gaat, befpot en zelfs geOaagen wordt door een zyner eigene flaaven, die in dienst was van de Weerfpannelingen, die zyne Koningin zogten te verleiden, zyn Huisraad plunderden , en de genegenheid zyns Volks van hun vervreemden: homerus verhaalt ons , dat de Held pal (londt, zonder door den flag van zyne plaats te wyken; dat hy, voor een oogenblik, in overweeging nam, of hy met eenen flag den Verraader ter aarde zou vellen 3 doch dat geduld en voorzigtigheid hem weder hielden. Het woest geweld der Cyclopen is , by lange na zo treffend niet als deeze Schildery , welke Lichaams Sterkte en Grootheid van Ziel verëénigt. Want het geen wy veragren bewonderen wy nooit, eri om die reden kan veragtiyke Grootheid nimmer Verheven zyn. Homerus en vir gil ius hebben ieder eene befchryving gegeeven van een Paard, welke zeer, en met regt, beroemd is. Maar zy blyven meer (taan op de fnelheid en fchoonheid van het Dier, of op zulke driften als weinig of geen waardigheid hebben; en daarom kunnen hunne befchry vingen, fchoon zeef' fraay en vloeijende, eigenlyk den naam van Verheven Biet draagen. In j 0 b s Boek ontmoeten wy de Schildery van een Krygs paard, in den aller verheven den ftyl. De gewyde Schryver weidt uit in de edeler hoedanigheden van dat Dier, zyne fterkte, drift, en ver-  UZ VERHANDELING fmaading van gevaar: veele woorden, van welken hy zich bedient, figuurlyk, en in dezelver eigenlyke betekenis gefchikt zynde, om menschlyke Gemoedsbewcegingen uit te drukken, zetten eene ongemeene leevendighcid en verhevenheid aan de geheele plaats by. „ Zult gy het Paard Merkte geeven? Hebt gy zynen ,, hals met donder bekleed?" misfchien zinfpeelende of op het geraas der aanrukkende Ruiterben den; of op derzelver fpoed, welken de Dichter befchryft, als mogt derzelve vergeleeken worden met den blixem. „ Zult gy het beroeren als een Springhaan? De pragt , van zyn gefnuif is eene verfchrikkinge." De damp komende uit zyne neusgaaten die zich, door het uitzetten , rood vertoonen, „ is als Of hy vuur en rook blaast (*). „ Het graaft in den grond en is vrolyk „ in zyne kragt, en trekt uit den geharnarsten te ge„ möete. Het belacht de vreeze: en wordt niet ont- fteld. Het keert niet wederom van wegen het " Zwaard. Tegen hem rotelt de pylkooker, het l] vlammend yzer der fpietze en der lansfe. Met ,, fchuddinge en beroering flokt het de aarde op," of volgens eene dndere vertaaling. „ Het ziet als ,, wilde het den grond op flokken. (t) Het gelooft niet dat het is het geklank der bazuine. In 't " volle C») Virgilius heeft dit denkbeeld keurlyk uit gedrukt in den voegenden regel. Collectumque premens volvit fub naribus ignem. (f) In een zeer vernuftige beoordeeling deezer plaatze in den G«iriicn, worden deeze woorden anden opgevat.  &$s\ het VERHEVENE. m volte gèklank der bazuine zeg het Ha Ha"- Hét verfma*dt het Krygsserugr zo zeer als wy eene bedreiging, die enkel ons gelach verwekt. „ Het riekt deii „ Kryg van verre, den donder der Voittcn , en het ge„ juich (*).'* Behalven de grootsheid van het Dier zo treiFelyk afgemaald, wordt de Verhevenheid nog zeer vermeerderd, door de plaats waar het zich vertoont: wy zien, als 't ware, een Leger in flagordering gefchaard, en denken den wapenklank te hooren, als mede het Krygsgefchreeuw der ten ftryd gereede'menigte. I» de befchryving van het Groote bedienen, zich de Dichters dikwyls van hoog klinkende woorden. Zulks is overeenkomstig met den aart der Spraake: want wanneer wy, 't geen onze Verbeeldmgskragt verheft uitboezemen, fpreeken wy fterker en deftiger, dan by andere gelegenheden (f). Nogthans moeten wy niet denken, dat hoogklinkende woorden weezenlyk tot het Verhevene behooren. Zonder eene daar aan beantwoordende deftigheid van gedagten en grootsheid van denkbeelden, is een hoog klinkende ftyl belachlyk; en doet ons denken aan Perfoonen, die ons alles doen verwagten, eene veel beloovende houding aanneemen, ivanneer zy niets, of niets van aanlegen^ heid, te zeggen hebben. De Styl is verheeven, die ons een grootsch ontwerp, of een groot beftaan' op eene leevendige wyze, doet bevatten; zulks kan CO Job xxxix. 22,-28. Ct) Esfay tn Poctry and Muziek, lajl Chapttt.  144 VERHANDELING gefchieden in zeer eenvoudige bewoordingen. Ja , de eenvoudigfte en klaarde woorden doen zomtyds eene gelukkige uitwerking om iets, dat in zich zelve groot is, af te beelden: eene daad, waar toe groote tigchaamsfterkte vereischt wordt, is te verbaazender als dezelve volvoerd wordt door een enkelen Wenk. Deeze focrt van Verhevenheid vinden wy volmaakt in veele dier plaatzen der Heilige Bladeren, die de werking der Almagt befchryven, als „GOD fprak daar zy ,, licht, en daar was ücht! ■ Hy fprak en het was 'er, hy geboodt en het Bondt 'er! • Gy doet uwe hand open, zy worden met het goede ver,, zadigd: gy verbergt uw aangezigt en zy worden „ verfchrikt 1" Ik heb aangemerkt, dat de befchryving van het Paard by job niet weinig Verhevenheids ontleent van de woorden, die eigenlyk Menschlyke Gemoedsbeweegingen aanduidden, en op geen redeloos Dier kunnen toegepast worden, dan in een' figuurlyken zin; ,, Het is vrolyk in zyne kragt. Het belacht de vree,, ze. Het gelooft niet, dat het is het geklank der ba,, zuine. In 't volle geklank der bazuinen zegt het „ Ha, Ha"! — Ik mag 'er nu, in 't algemeen, byvoegen, dat het Verhevene dikwyls vermeerdert,wanneer, door behulp van figuurlyke fpreekwyzen, hoe. danigheden van eene voortreffelyke natuur, met oordeel, aan laagere Weezens worden toegefchreeven; van hier zien wy in de Dichtkunst; en in gemeenzaamer Styl, de Drift en Aandoeningen van redelyke Wee- zciis  over het VERHEVENE. gs^ ïxns toegeëigend aan het redelooze, het onbezielde, ja zelfs aan afgetrokke denkbeelden. Wie is niet gevoelig aangedaan door de grootsheid Van gedagten, begreepen in miltons befchryving van 't geen volgde op adams eeten van de veiboode vrugt, in de woorden, welke Aarde en Hemel vertoonen , als met fchrik vervuld over degepleegdeZonde , en de Natuur, of het Heelal, met het gerommel eens doffen Donderflags de fmert uitdrukkende? Hadt de Dichter alleen gezegd, dat 'er eene Aardbeeving gefchiedde, dat de Lugt verdonkerde, 'er eene Regenbui viel, zou het verflag ongetwyfeld in zyne taal verbeven geweest hebben. Maar is het niet veel verhevener, als wy onderrigt worden , dat deeze beroering der Natuure het uitwerkzel was van eene foort van aandoening, op dat oogenblik verfpreid door geheel de onbezielde Wereld. Hoe fchriklyk moest de fnoodheid weezen van dat misdryf, 't welk een uit« werkzel zo groot, en zo bovennatuurlyk, kon baa« ren! Hier zyn twee bronnen van 't Verhevene; heiWonderteken verwekt fchrik; de grootheid van het denkbeeld vervult ons met verbaazing. Een onkundig Dichter zou hier waarfchynlyk een Onweer van Donder en Blixem, en eene Aardbeeving hebben ingevoerd zo geweldig, dat de Bergen van derzelver grondvesten fchokten, en de Bofchen in ' brand opblaakten. Maar milton maakt, door betelOordeel beBuurd, de ontBeltenis van die diep gaande en ontzaglyke foort, welke zich niet anders kan uitdrukken , dan door eene inwendige en algemeene zidII. D e e l. k de  I4Ö VERHANDELING dering; eene aandoening treffender voor de verheel» ding, dan de driften, die zich zelven lugt geeven door bulderend uit te barden; even gelyk die droefheid het hartroerendst is, welke iemand het vermogen van klaagen beneemt, en alleen, buitenwaards gezien wordt, door kwynen en zugten. Daarenboven, indien deeze ontdeltenis des Heelals geweldiger geweest ware, hadden de ongelukkige Overtreeders geheel van fchrik verdomd en vcrbysterd moeten worden, 't geen met 's Dichters oogmerk niet ftrookte: want hy vermeld ons, en alle de omdandigheden des volgenden verbaals, (die wonder fchoon bedagt zyn,) veronderftellen, dat onze Eerde Ouders zo geheel ingenomen waren met het voldoen van hun zinnclyken lust, dat zy geen agt fioegen op de wondertekenen, die de overtreeding vergezelden. Schryvers van een zwak Oordeel vervallen ligt, wanneer zy het bedaan verheven te zyn, tot vergrootende befchryvingen, tot dat zy in hctbelachlykeloopen. Tegen milt ons wel bedagte wederhouding, te deezer plaatze kan ik niets beters overdellen, dan de plaats uit ovidius, waar de Aarde, als een Perfoon, haar hoofd opligt, en de hand voor haaraangezigt houdende, Jupiter klaagt, met eene dein bykans door drift onverdaanbaar, over de jammeren, welke zy moet lyden door den brand, veroorzaakt door de roekloosheid van Phaeton; en, op 't einde baars aanfpraaks, half door vuur en rook verdikt, het hoofd in 't midden des lichaams te rug trekt. Dit is louter belachlyÊ Onze verbeelding kan zich niet fchikkeu naar  óver het VERHEVENE. i47 naar zulk eene buitenfpoorige verciering, noch de Aarde begrypcn een Dier te weezen van zulk eene ge. drogtlyke en zo belachlyk eene gedaante. Maar geen" kunst is 'er noodig om ons te doen Hemmen in' het denkbeeld, dat de Aarde beeft door een boven natuurlyke fchrik by zulk eene betreurenswaardige gebeurte. nis, als de Val van adam en eva; het eerfte misdryf, 't geen de Ondermaanfche Schepping befmette 3 een misdryf, dat Den dood en 's Werelds onheri baarde, ïn de Dichterlyke gedeeltens der Heilige Bladeren Wordt gevoel en aandoening, op de gelukkigfte wyze!' aan 't onbezielde toegefchreeven.. „ Dat de Rivieren" « in de handen klappen; dat de Bergen zich tezamen 3, verheugen voorden heere: want hy komt om de Aarde te richten ! Kunt gy de Blixems uitzen- „ den, dat zy heenen gaan, te zeggen, hier zyrr *» wy? — God zendt het Licht heen, het gaat,' hy' ** rofPt het weder en het gehoorzaamt met beevln- i, ge". Deeze en dergelyke figuuren verleenen een leevendig en verheven denkbeeld van 't Gódïyic Alvermogen, waar aan de Onbezielde deelen der Na-; tuure zo gehoorzaam zyn, als of zy verBand, en eigerf vermogen van werkzaamheid bezaten. Een gemeen Gevóelen kan verheven worden, als men het opheldert, door te zïnfpeelen opeen ioot voorwerp „ 'Eris," fchryft addïson, „ geen^zigt i, m de natuur zo vernederend als dat eens Mans° „ wiens Verbeeldingskragt ontBeld, en wiens geheele' » Ziel in verwarring is." Dit is waar; doch 'er is' K * hiet»;  Ï4« VERHANDELING niets treffen ds in- Maar, als de Schryver 'er by voegt. „ Babyion in puinhoopen levert geen zo naargeestig vertoon op," zet hy groote waardigheid by aan dat denkbeeld, door ons een der affchuwelykfle vertooningen van verwoesting ooit fterflykeoogen voorgekomen,, voor den geest te brengen, en teffens te verklaaren , dat deeze zelfs een zo bedroevend gezigt niet is als de andere. ,, De rampen deezes Leevens „ fchynen fchriklyker , wanneer wy ons dezelve by „ voorraad verbeelden, dan wanneer wy ze, met de „ daad, ondervinden", dat is geene ongemeene waarneeming; doch dezelfde keurige Schryver verheft dezelve door 'er nevens te voegen. „ De onheilen dee„ zes tyds gelyken naar rotzen en overhangende fteil„ tens, op eenen affrand ruw en dor; dan, als wy ,, 'er nader by komen , vinden wy kleine vrugtbaare „ plekken en verfrisfende Beekjes, loopende door de ,, ruwfte en ongehavendfte gedeeltens der Natuure." Deeze gelukkige opheldering behaagt, niet alleen door klaarheid by te zetten aan de gedagte; maar teffens door het grootsch denkbeeld in te boezemen, eeniger rotzige fteiltens, gelyk zy zich op een affland vertoorien aan het oog den Reizigers, en gelyk hy ze vindt nader by dezelve komende. Ln het behaagt des te meer, wanneer wy het voorwerp, waar op gezin* fpeeld wordt, vergelyken met het aangeduidde denkbeeld , en eene zo volmaakte eenftemmigheid gewaar worden. Zaaken, zo wel als Gevoelens kunnen verhevenheid verkrygen door dezelfde kunstgreep. Byen zyn Diertjes  over het VERHEVENE. tutjes van een wondere fchranderheid; doch van te klein eene geftalte om onze verbeeidin^gevangen te neemen. Maar viroilids befchryft derzelver huishouding met zo veele keurlyke zinfpeelingen op de verhevener gedeeltens der Natuure, dat hy onze verwondering opwekt, en over de kunde van den Dichter, en over het vernuft van het Infecl door hem bezongen: welks kleine geltalte eene floffe van verbaazing wordt, als wy in aanmerking neemen, de edele Inftinflen, waar mede de Schepper 't zelve begiftigde. 't Moge vreemd fchynen, 't is, egter, waarheid, dat het Verhevene zomtyds bereikt wordt, door geheel niets uit te drukken: dit kan jgefchieden, wanneer ons door ftilzwygen, of het bedekken van het aangezigt, te kennen gegeeven wordt, dat 'er in de Ziel iets om gaat al te groot voor woorden of ^ebaaren. In eene Schildery , de Opofferina van iphigenia verbeeldende, vertoonde een Grieksch Schilder («0 op het gelaad aller omftanderen, droefheid en hartzeer op verfcheide wyzen,- doch, wanhoopende eene evenmaatige uitdrukking te geeven, op het weezen van haaren Vader agamemnon liet hy hem, 't zelve met zyne handen bedekken. Een denkbeeld zeer bewonderd door de oude Kunstenaaren, en" dikwyls door de hedendaagfche naagevolgd. Zulks was gefchikt om in den aanfchouwer een Iferker aandoe, ring te verwekken, dan eenige trek op 't gelaad des' Va. O ThimaNTEs Zie plin HM. Nat Xvvw .< Tflö. h. «juintil, Ü. 12. ' *6' va 1 »att  j5o VERHANDELING Vaders zou hebben kunnen doen. In de daad, by zulk eene gelegenheid, was het zeer natuurlyk voor 'een Vader zyn aangezigt te bedekken, als niet in ftaat pm zulk een fchroomlyk vertoon te verdraagen: zodat deeze fchikking niet alleen de aandoenlykfte was voor den aaufchouwer; maar teffens de eigenaartigfte in zich zelve. Wanneer ulisses, [in homerus, zyne pligt. pleegingen aflegt by de Griekfche Geesten , die hy door Toverzangen hadt opgeroepen , wordt ons beïigt, dat zy hun oude kennis en Medekrygsheldzagen, allen met hem in gefprek traden, aj'ax alleen uitgezonderd, die, nog gevoelig over den hoon hem door ulysses, te Troye aangedaan, wanneer deeze, in weêrwil van zyn eisch, de wapens van achilles kreeg, ter zyde ftondt, het verfmaadende eenig' 2ints agt teflaan op zynen Mededinger, of eenig antwoord te geeven op zyne vriendlyke aanmaaningen, 't Is zeker, dat iemand , niet minder dan virpilius, dit bewonderde: want hy volgt het na in zyne befchryving der onderaardfche Wereld, waar ene as, dido, ontmoetende , zich tragt te verontschuldigen wegens het verlaaten, zyne ongeKeigdheid tot dit bedryf en het bevel van jupiter by brengende; doch zy, zegt de Dichter', keerde haare oogen elders heen, en nam 't geen hy fprak niet meer in aanmerking, dan of zyeen ftuk marmer geweest ware. Dit ftilzwygen van dido werd gewraakt dooreen zeer geleerd Oordeelkundige, die fcheen te denken, dat, fchoon het ajax voegde niette fpreeken: dewyl- hy  over het VERHEVENE. 151 hy een Held was, het natuurlyk voor eene beledigde Vrouwe zou weezen een trouwloos Minnaar, met de fcherpfte verwyten aan te vallen. Doch ik vat deeze aanmerking op , eerder als een ftreek voor de losheid der tonge, door de Hekclfchryvers aan de Vrouwlyke Sexe ten laste gelegd, dan als eene ernftige beoordeeiing. Dido, zo als virgjlius haar befchiyft, was van een deftiger Charaéter danAjAx by homerus; was dan het ftil zwygen in dien Held iet groots, van wegen de verhevenheid zyner Ziele, dan moet dezelve in haar desgelyks groots weezen. Indien hy, als een Held, boven andere Mannen uïtftak, zy muntte, als eene Heldinne, boven andere Vrouwen uit. Eenige Schryvers, (en't zelve word maar al te dikwyls op den Predikfloel ondernomen ,) hebben getragt, door een uitgewerkte Alleenfpraak uit te drukken, 't geen zy veronderftclden dat omging in de Ziel yan abraham, als hy bevel kreeg om zyn Zoon op te offeren. Ik kan niet nakalen dit, als onoordeelkundig, af te keuren. Het fchynt niet weinig den Vader der Geloovigen te verkleinen, hem af te beelden als in overleg neemende , of hy het Gods-bevel zougelworzaamen, dan niet, of te gisfen met welk een oogmerk hem eene zo harde taak werd opgelegd. Laat een mensch van een aandoenlyk geitel, naa een deezer Redenkunstige uitboezemingen gehoord te hebben, het verhaal van m o z e s leezen, en hy zal voelen, hoe veel fterker roerende het een in de eenvoudige grootheid is, dan het ander met al den opfchik, en welk eene onuitfpreeklyke Verheevenheid het Charaéter van R 4 dea  15* V E R. H A§N DELING den groöten Aartsvader ontleent uit zyn veel beduidend zwygen en vaardige gehoorzaamheid. Hy "wist het gebod was Godlyk, en by gevolge, goed, en dat, welke ook de aandoeringen van zyn Vaderlyk hart inogten weezen, zyn Pligt oogenbliklyke gehoorzaajning vorderde, Hy ilondt, derhalven „ vroeg in ,, den morgen op ," en ving' de reis aan, welke hy toen dagt dat een zo droevig einde zcu hebben. \ Ik mag 'er by voegen, dat 'er iet bykans even groot is in ftilzwygende onderwerping van izaak, die, omjdeezen tyd, bykans dertig jaaren oud zynde, het zou hebben kunnen beftaan wederfiand te bieden, of het vlugtend te ontkomen, indien zyn Geloof en Godsvrugt den Zoon van zulk een Vader niet waardig geweest ware. Zaaken, in zich zelve groot, kunnen, minofmeer, Verheven worden, naar maate den aart van den zinfpeelingen, door welke men derzelver befchryving opheldert. Longinus, die van de Odysfea zo gunstig niet fchynt gedagt te hebben, als dit Werk verdient, vertoont het vernuft van den Dichter als in 't afnee» men, toen hy dit Dichtftukopfteldc; doch hy duidt dit afneemen door twee uitmuntende gelykenisfen aan. ,, In de Odysfea," fchryft hy, „ mag homerus „ vergeleeken worden by een ondergaande Zon, ,, wier grootheid fland houdt, fchoon haare flraalen „ derzelver middaghette verlooren hebben;"Welkeen fchoon denkbeeld! Zet het geen cieraad by aan fret voorwerp, cm 't welk eenigzins te verlaagen het gefchikt is? en, een weinig laater, heeft hy deeze aanroer-  over het VERHE VE°NE. 155 - werking. „ Gelyk de Oceaan wiens oevers by de „ Ebbe de merktekens draagen, hoe ver dezelve zich. „ by den Vloed uitftrekt, zo toont de geest van ho„ me Rus, aan 'rebben als hy de Odysfea fchreef, „ hoe uitgebreid deeze ten eenigen tyde moet geweest „ zyn." Door gemeene Schryvers hoog opgehemeld te worden is zo Ifreelend niet als de berisping te ondergaan van een zo oordeelkundig "Man als longinus, die zyne berisping maatigt met zo veel befchaafdheids en deftigheids. In de daad men heeft ten zynen opzigte aangemerkt, dar hy ten voorbedde ftrekt in elke foort van goede Schryfvvyze; zodanig dat hyin grootsheid van gedagten en fraayheid van uitdrukking, om den voorrang dingt met elk Schryver, door hem. geroemd, Voorbeelden van Begrippen of Beeldtenisfeh, die eene inwendige grootheid hebben, en nog grooter gemaakt worden , door de zinfpeelingen in derzelver bc.' fchryving gebezigd, treft men aller wegen aan by homerus, viRGiLius, MiLTON, en alle uitdeckendeDichteren. Zy fchieten,by de minsteherrinnering, zo veel vuldig ons te binnen, dat men zich verteegen vindt met de keuze. Ach^les, j„ 2yne wapenrusting is een groots denkbeeld; doch homerus fpreidt 'er een bykomenden luister over, als hy hem vergclykt met de Maan, met het licht van een Vuurbaak, 'sNagts op een afdand in een' onweêr gezien, met een Star, met een Staartdar, en met de Zon. Muton vergroot de fterkte onverfchrokkenheid van den Satan. De Vuuren aangedooken in de. GriekK 5 fchê  jfr VERHANDELING fche Legerplaatze, en verfpreid over de vlaktens van Troyen, zouden eene fchoone vertooning maaken; dan homerus, doet zeheerlyker worden, door ze te vergelyken met de Maan en Starren, die het Uitfpanzeï verlichten, wanneer de Wolken fcheuren en de opgeklaarde Lugt zich vertoont met al den luister de$ Middernags. Men merke hier op aan, dat op groote denkbeelden niet altoos gezinfpeeld wordt in de befchryving van groote voorwerpen. Want van twee zaaken, verfchillend in natuur, kan die, welke over het geheel de minste is, een of meer hoedanigheden, in een uitfteekender trap bezitten, dan die, welke, in alle andere daar boven verheven is^ Hoe veel verhevener is, een Man, inzonderheid een wys Man, en bovenal de wyste en een der grootde Mannen, dan een Plant f En , nogthans , worden wy , door het hoogst gezag'* geregtigd om te zeggen, „ drt salomo in al zyne ,, heerlybheid niet bekleed was als een der Leliën ,, des velds." Wy moeten, derhalven, in alle gevallen , letten, op die omdandigheid op welke de zinfpeeling gegrond is. Homerus vergelykt hector by een Steen, vallende van den top eens Bergs. Hoorden wy niets meer van deeze Gelykenis , dezelve mogt belachlyk voorkomen: want iemand zou zich kunnen verbeelden, dat dezelve drekte om de byzondere wyze af te fchilderen , waar op die Held van boven na beneden daalde: en zeker een Man, gelyk een Steen, nederrollende na een diepe plaats, levert geen beeld op 'tgeenwaar- di  over het VERHEVENE. 155 digheid of fraayheid heeft; en iemand kan in onze agting niet opklimmen, als men zegt dat hy een Steen gelykt. Maar, wanneer wy ontdekken, dat de Dichter voor heeft ons, door die gelykenis, onder 't oog te brengen, dat hector onwederffandelyk was als hy aanrukte, en onbeweegelyk als hy ftondt, voelen wy ons getroffen door de eigenaartigheid, en teffens door de ^grootsheid der gelykenisfe; want dezelve verheft, 't geen wy voorheen begreepen hadden van sHelds onverfchrokkenheid. Indien een zwaarebrok Van een Rots, van den top eens Bergs afgefcheurd, door een winterftorm, in eene vlakte neder ftortte, zou geen menschlyk vermogen in ftaat zyn denzelven te wederhouden , en nederleggende zou'er groote kragt vereischt worden om dien van zyne plaats te bewee. gen. „ Ik," leezen wy by Propheet jesaia „ zal Baby. „ Ion, ftellen tot een Erve der Nagtuilen, en tot „ waterpoelen; en ik zal ze met eenen Beezem des ,, verder/s uitvaagen (*)". Het werktuig, waar op gezinfpeeld wordt is een der geringde, en nogthans het denkbeeld daar door ingeboezemd zeergroot: want het is niet de wyze, maar het zyn de gevolgen deiverwoestingen, die hier gefchilderd worden; deeze zou zo volkomen weezen , dat 'er geen de minste gedagtenis van die Stad zou overblyven; even als op een geveegde vloer niets te zien is van het voor heen daar PP liggend ftof, of de trekken die in 't zelve mogten CO Jesaia xiv, ^  Ig* VERHANDELING gehaald geweest zyn. De zinfpeeling heeft ook deeze nadruklyke meening, dat het Volk van Babyion, een fChadelyk overtollig vulnis was, en de Aarde door deszelfs uitvaaging zou gezuiverd worden; zy behelst verder dat alle poogingen van Menschlyke magt (legt* dof zyn, als de arm des Almagtigen zich tegen dezelve verheft. „ 't Verderf dreef Hout zyn ploegyzer door de Schep„ ping", zegt young, van het einde der Wereld fpreekende. Het dry ven van een ploeg door een veld is! geen groots voorwerp. Nogthans bevat deeze fprcekwyze een verheven denkbeeld voor de zodanigen, die weeten, dat eenige oude Volken, wanneer zy ten oogmerke hadden een Stad te verwoesten, niet alleen de Gebouwen nederwierpen; doch de grondvesten omploegden, om aan te duidden , dat dezelve nooit weder zou herbouwd worden. Des Dichters zinnebeeld fchetst dus een volkomene en alles voleindigende verwoesting. — indien ik deeze plaars verder zou beoor deelen, zou ik zeggen, 't is jammer dat dezelve boven de bevatting is van het gros der Leezeren: want het verhevene wordt doorgaans flegter, wanneer Jt zelve met het kleed van Geleerdheid, of eenige andere vermomming, omhangen is. 't Geen wy niet klaar bevatten, kunnen wy niet met rede bewonderen, 'tlswaar, dat, wanneer Verhevenheid met fchrik gepaard gaat, eene zekere maate van duisterheid eene goede uitwerking kan baaren: dewyl onbekende voorwerpen, door een' nevel, of in de fcheemering, gezien, grooter fchynen, dan zeweezenlyk zyn, en eenefchroomlyker even-  over hét VERHEVENE* i$f -Evenredigheid hebben 5 doch het voorbeeld thans overWoogen, is eer twyfelagtig dan duister; de geleerde Leezer begrvpt dat het eene grootfche zinfpeeling bevat; maar den Ongeleerden kan het toefchynen onvoegelyk te weezen aan het voorwerp, uit hoofde van de geringheid. Van veele die my te binnen fchieten, zal ik flegts weinige voorbeelden ophaalen, om te toonen, dat, volgens het reeds aangemerkte, het Verhevene nietaltoos gepaard gaat, met hoogklinkende uitdrukkingen, of een pragt van beeldtenisfen. Deeze, wanneer zy te angstvallig gezogt zyn, of, wanneer zy niet onder» fteund worden door eene daar aan beantwoordende grootsheid van gedagten, worden Winderigheid of valfche Verhevenheid geheeten; eene ouverfchooabaare onvoegelykheid, welke, in emftige Schriften, eene zo flegte uitwerking heeft, als onkunde met onbefchaamdheid gepaard, of een zeer ftaatlyk voor. komen met een gemeen verftand, in de zamenleeving zou hebben. De meesten, die in goeden ernst meeuen, 't geen zy zeggen, verheffen natuurlyk hunftem en ftyl, als zy van iet groots gewaagen ; doch, in, dienzy befchaafdheid bezitten, gaat die verheffing met zedigheid vergezeld: en zy bedwingen veel eer hunne aandoeningen, dan dat zy dezelve op de hun fterkst mogelyke wyze uitdrukken. Goede Schryvers desgelyks klimmen in klank en deftigheid van uitdrukkingen, als hunne denkbeelden tot het Verhevene ryzen; doch nun ftyl is altoos eenvoudig, hunne cieraaden zyn natuurlyk , en zy ftellen dikwyls verhevene denk- beet-  I58 VER HA rJ DE LlNG beelden voor, mét de eenvoud gfte bewoordingen zotider eenig cieraad. Hy, nogthans, die fia het Verhevene tragt , moét geen zo ingewikkeld vertrouwen vestigen op de grootheid zyher Denkbeelden, dat hy geene zorg draagt voor de Uitdrukking. Wel uitgekipte woorden, eri eene fraaye fchikking derzelve, wordendoor longïk r s, met recht, gerekend onder de bronnen van het Verhevene. Zelfs dan, wanneer de gedagte beide goed en groot is, kan de grootheid of fraaiheid verlooTen gaan of verminderd worden, door een niet wel afgerigt Schryver; en dit Op veelerlei wyzeh. Foor eerft, door eene befchryving, welke tot verregaande kleinigheden afdaalt * en te veel woordenbézigt.- Want, wanneer wy door verwondering of verbaasdheid getroffen zyn, is hét ons niet natuurlyk Veel te lpreeken, of te le tten op de kleinfte hoedanighedc des voorwerps; 't geen wy befchouWen. Als men op het zien van een groot Gebouw in de eerfte plaats de Vensterraam en en 'de Ruiten in dezelve telde-, zou zulks ten teken Van een kwaaden finaak ftrekken, eri een bewys opleveren j dat het ons aan Verbeeldingskragt mangelde, om de trootheid van het geheel te begiypen, of aan Aandoenlykheid, om 'er genoegen iri te fcheppen. Wanneer een Held, met zyne Wapenrusting ons voorkwam, zouden Wy niet;denken , om' na zyne tanden te zien, of na te gaan of zyn baard wel gefchooren was, of zyne nagels behoorelyk gekort waren ; in den eerften opflage zouden wywaarfchynlyk op niets bykans, dan op zyn algemeen voorkomen en meest  OVER HET VEPvHË VÊNË. zg£ meest treffende trekken agt geeven; 0f, indien die andere kleinigheden , onze geheele aandagt in namen, zou men dan niet met rede zeggen , dat wy geen regt begrip hadden van de waardigheid des Perfoons, {noch eenige weetgraagtte, ten opzigte van die byzonderheden hem betreffende, die alleen onzer kennisneeminge waardig ?yn? Schryvers, derhalven, die al te nauwkeurig de kleine gedeeltens eens grooten voorwcrpg befchryven, moeten en hun eigen geest afgetrokken hebben van de bewondering, welke het Verhevene* 't welk daar in is verwekt, en ook den onzen daarvan vervreemden. Weinig voorbeelden zullen dit in helderen dag Hellen. Hadt. homerus of miltoi* de Zonnewagen moeten befchryven, hy zou waarfchynlyk zich bepaald hebben tothetfehitterendend verblindend voorkomen.of de verbaazende grootte, of eenige der anderen hoedanigheden van dezelve, die men mag veronderffellen, dat op het eerfte gezigt, de verbeelding des aanfehouwers vervulde, en hem in verwondering weg rukte. Maar wanneer ovidius ons vermeldt, dat de As en Disfel'boom van goud was, dat de wielen met goud beflaagen, dat de fpaaken van zilver waren (*) ftaan wy geheel niet verfteld; en zyn gereed om te denken, uit hoofde van de kleinigheden, tot welke het berigt afdaalt, dat de Schryver de Zonnewagen eer befchouwd heeft met het oog van een Wagenmaaker of Zilver- fmit, C) Aureus axrs erat, temo, aureus, anrea fummas Curvatura rota», radiorum argeateus ordo Met. U.  i6o VERHANDELING fmit, dan met het oog eens Dichters of Schilders. Zo» danig een uitgewerkt verflag gelykt meer naar een lyst dan eene befchryving; even of het iets deedt om een recht denkbeeld te vormen van phae t oNsongelukkigen tocht, dat zy de waarde wisten van de Wagen , waar in hy denzelven deedt. Wy leezen by zeker Schryver van een Reus, die, in zyn toorn, den top van een voorgebergte afrukte , en na 't hoofd zyns vyands lmeet: en zo groot, voegt hy 'er nevens, was deeze klomp, dat men 'er Geiten op kon zien graazcn, terwyl dezelve door de higt Vloog. Dit is onnatuurlyk en belachlyk. Een aanfchouwer zou al te zeer verbaasd geftaan hebben over de kragt, die dit gevaarte kon in beweeging brengen,, en het fchrikbaarend vertoon van zulk een klomp door de lugt gonzende, om te letten op eene zo geringe omftandigheid, als hier vermeld wordt. Daarenboven de voortgang van zulk een flut klomp moest te fterk geweest zyn, dan dat de Geiten konden fiaanblyven, of met mogelykheid toelaaten, dat men ze vreedzaam zag graazen; en dit verbaazend lichaam aan onze verbeelding doen voorkomen als of het, in'zyn vaart, gefluit geweest ware , om den aanfchouwer tyd te geeven, tot het naa gaan van de byzonderheden, en dat de arme Geitjes geen gevaar liepen van hunne weide te verliezen. In een verhevene befchryving , zou , fchoon de aangeduide byzonderheden weinig , indien ze welgekooze en groot waren, des Leezers verbeelding de Schildery aanvullen en voltóoyen; en dikmaal zal, gelyk  bvjGR hét VERHEVENE. i$t gelyk bereids is aangeftipt,het beeld niet min verbaazend weezen, indien, in liet algemeen voorkomen , ieti onbepaalds overblyft. Wanneer hector in de verichansiïngen der Grieken indringt, befchryftde Dichter dien Held, onder verfcheide grootfche Zinnebeelden ' inzonderheid daar hy hem by den Nagt vergelykt (*f. . In welk opzigt hy naar den Nagt geleek, laat h omer us aan 'sLeezcrs verbeelding over te bepaalen." Dit brengt geen Heilig denkbeeld mede: maar wy worden opgeleid om ons te verbeelden, dat 'ér iétsbyzonder duisters en fchriklyks 'in zyn gelaad was, alshy hef op den vyand vestigde, en dus maaken wy defchüdèry misfehien fterker, dan ze mogelyk zou geweest zyn , indien de Schryver het alles tot mindéré kleinigheden befchreeven hadt Q). Een1 C*} Hom. Lib. XII. by 't einde.' CD Dat Dichterlyke befchryving onderfebeide en leevendig moet weeW,en zodanig dat ze de Verbeelding byftaat en de hand van den Schilder , beftuurt, is eene. erkende waarheid in de Oordeelkunde. De beste. D.chters zyn de ichilderagtigfte. Homerus is. i„ dit opzigt, zover-"wonderlyk , dat hy met regt, zo wel de Prins der Schilderen als der D.ch eren genaamd wordt: en een der oorzaakc-n van de weinig aandoenlykhe-d de, Henriaie beltaan hier in, dat het Tooneel en de Beelden in te algemeene bewoordingen worden voorgeftcid, en die onderfcheiJende byzonderheden misfen, welke de Verbceldingskragt inn'eemen en de Driften roeren. Maar moet alles in de Dichtkunst ichilderagtig zyn? Neen.' Om de Natuur reclu "a « volgen, is Schaduw zo wel noodig als Licht. Wy kunnen kragtig getroffen worden, door >t geen in \ geheel niet zi*r•aar is; en van zigtbaare dingen kunnen zomrniSe niet, en veele be.' II- deel.' t  i6i VERHANDELING Een vernuft, gelyk corwly zou het verhaal afgebrooken hebben, om alle de byzonderheden, waar in hooren niet gefchilderd tewordens de Ziel fdiym dikwyls meer behaagen In beelden van haar eigen maakzel of voltooying, dan in die'er aan voorgefteld worden in alle kleuren en evenredigheden. Uit de plaats hier boven aangehaald, en veele andere, welke 'er by gevoegd zoude» kunnen worden, blykt dat homerus zelve in zyue befchryvingen niet «Jtoos bepaald is; en dat hy weet hoe zyne Leezers aan te doen, door aan derzelver Verbeeldingskragt een gedeelte van de voltooying zyner Schilderye over te laaten. Van hele nas Perfoon geeft hy geen tot kleinigheden afdaalend bericht; doch, wanneer hy ons ver. meldt, dat haare Schoonheid üodanig was, dat ze de bewondering der oüdfte Trojaanjche Raadsheeren opwekte, die zo veel reden hadden, en het erkenden, om geen welgevallen in haar te vinden, geeft byons een Verhevener denkbeeld van de kragt haarer bekoorelykheden, dan te wege gebragt kon worden, door eenige befchryving van haare oogen, mond, geltalte en andere in 't oog loopende Bevalligheden. Algarotti is van gevoelen, dat de Dichtkunst der Noordfche Volken, over 't algemeen min Schilderagtig is dan die der Italieanen, Virgilius, fchryft hy, vertoont ons, in zyne befchryving vaa Dido, als zy ter Jagtgaat, haare kleeding zo nauwkeurig, da: een Schilder derzelve, in elke byzonderheid , vrylyk mogt volgen. Tandem progeditur, magna flipante caterva, Sideniatn picto chlamydem circumdata limbo; Cui pharetra ex auro, crines nodantur in aurura Aurea purpuream fubneftit fibula veftem. Terwyl milton de nud» bellezza van eva befchry ft; met algemeene uitdrukkingen en a'getrokke denkbeelden, die geen Beeld aan de Ziel vertoonen. Gract  «ver het VERHEVENE. &j in hector naar den Nagt geleek, vergelykende zya Schild by de volle Maan; zyne Oogen by de Starren; dea Greee was in all her fleps, heaven in her eye In every gefture dignity and loye. Op deeze beoordeeling zou ik aanmerken, dat de berisping der Noordfche Dichtkunst, in vergelykmg een minsten met die derflL* d'agrche Italiaanen, zeer bezwaarlyk zal goed gekeurd worden door de zodanigen, die onza groote Dichters geleezen hebben en verftaan - «is chaucbr , spencer, shakespeare en THOMSOn' waar nu wy ontelbaare voorbeelden zouden kunnen by brengen van' eene Verbeelding zo leevendig en byzonder, als in het vennoten l van eemge taal mede te deelen. Muton is, wanneer zyn onderwar! het vordert, nauwkeurig hefchryyend te weezen , als in zyn IV Vil IX., en XI. Boek, in dit opzigt niet minder dan hoMërus ' nt* waar dat wanneer zyn Tooneel van Bedryf buiten denbaren e, dagelykjehen Kring ligt, wanneer hy, met oogmerk om verwond^ 1 I i*t VerWeUken' ^"'^-n nooit gezien wordt door ee! mg fterfelyk oog, is het onmogelyk voor hem ftnkt ScMlderigtfe t. ZIT,, Beelde" Z° d°nker §efch3duwd k»""« geen bepaald™ omtiet dulden; gedaantens van zulk een fchrikvervvekkende grootte be boeren in zekere maate met duisternis omgeeven te zyn malt ^ Bth7VinS b£treft' wa3r 0p ^.ott, zyne aanmerking me del d6ZelVe m Verb"£rd Z0U *y» d™ het ver! meld» van meer byzonderheden. Ook is het voorbeeld „iet geheel ge ykaartIg met dat van WBo. De verfchillendheden van kteejg ' ontelbaar; ,„, lndien de nichter K„ 00gmerk had J ^ derfcheiden denkbeeld zouden vormen van „dos toerustL ™ het noodig de befchryving daar van zo byzonder maaken als Uy gedZ Heeft. Doch geene tot kleinigheden komende befchryving is I!0odi2 om de nuia bellezza van eva aan onze verbeelding te venegenwoord'gen, ot het denkbeeld uit te werken, 't geen ieders verbeelding ir, een geval van dien aait, in ftaat is te vormen. '  154 VERHANDELING den glans zyner Wapenrusting by de vuurige Lugt* verhevelingen; het Stof, dat rondsom hem opvloog by Wolken en Duifternis; het geklank zyner Wapenen by het fchreeuwen van een Nagt - uil; den fchrik* welken hy den Vyand aanjoeg , by dé vrees, door Spookverfchynzelen verwekt , met misfchien Veelé andere byzonderheden van dien aart, die onze aandagt zouden afgetrokken hebben van den Held, en gevestigd op de zonderlingheid van des Dichters vernuft. Men - moet in aanmerking neemen , dat de fnel- heid Algaroth beeft eene zeer weezenlyke onrilandigheid over 't hoofd gezien: naamlyk, dat dit verhaal van aoams eerfte ontmoeting van eva, door adam zelve gegeeven wierd aan een Engel, die geen onderrigting wegens haarefchoonheidliehoefde: dewyl hy haar gezien hadt en by welken het zeer onvoegelyk zou geweest zyn op haar lichaams volmaaktheden ftil te ftaan. Adam is daarom kort in dit gedeelte des verbaals; by geeft te kennen, dat, by haar eerste voorkomen, zyne aanda#t voornaamlyk getrokken weid door de kieschiieid en -waardigheid haarer Ziele, zo als deeze zich uitwendig vertoonde in baar gelaad en houding. Met één woord de heiligheid van den Staat der Onfchuld, de zuiverheid der Liefde in het Parndys, het verheven Charaéter van den Spreeker, en de eerbied verfchuldigd aan den Hoorder, en die verhevenheid van gedagten en van ftyl, welkf dit Godlyk Dichtftuk zo byzonder kenmerken, zouden alle gefchonden geweest hebben, indien 'sDichters denkbeelden te deezer plaatze, eenflemmig geweest waren, met die des Italiaanfchen Oordeelkundigen. Algarotti dagt, misfchien om de dartele Schilderyen van tasso, omhet zinnclyke van rinaldo en armida; maar milton verkeer, de met Goden, ademende hemelfche lugt B en hy befchreef de 0«lierflyke vrugten van Vreugden Liefde". Ik weet niet of wel eeniggedeelte van het Dichtftuk meer cers doet aan zyn Oordeel.  over het VERHEVENE. 165 heid van he c tor s beweeging, eene daar aan beantwoordende (helheid, in het Verhaal vordert, en geen tyd voor befchryving over laat; en mag m'en veronderftellen , dat de Perfoonen , die hem zagen, niet zouden biyven ftaan, om op hem te ftaroogen en gelykenisfen te maaken , maar als of zy Grieken waren voor hem te vlieden, of, indien zy tot zyn Volk be! hoorden, met hem op den Vyand neder te ftorten. Wanneer een Schryver, in het voordraageii van 't geen hy Groot oordeelt, alles zegt ,'t geen gezegd kan worden, verbystert hy zyne Leezers, met de veel. vuldigheid der om handigheden ; en , in (lede van hunne Verbeelding op te heffen, laat hy dezelve in een ftaat van weikloosheid , door 'er niets aan te doen te geeven, en baart teffens het vermoeden, dat hy, weinig groote denkbeelden voor te draagen hebbende, befloeren heeft, van die weinige alles°te maaken , wat hy kan. Langwyüge omfchryvïngen, overlaaden het Verhaal, en verlangen het Dichtftuk buiten noodzaake. Korte befchryving, derhalven , en bondige uitdrukking, mogen aangemerkt werden^ als weezenlyk tot het Verhevene behoorende. En nergens bevorderen zy zulks zo kragtdaadig, als in de Dichterlyke en Gefchiedkundige gedeeltens' der Schrifture; die, egter, meer dan eenige andere Optellen , in derzelver grootheid lyden , door de woordenrykheid der Omfchryvingen. Ca stal 10 «, in zyne Heilige Zamenfpraaken, ten deezen op! zigte, zo onvoorzigtig , dat, indien zyn Characler L3 *  i66 VERHANDELING als'een Geleerd en Godvrugtig Man, niet wel gevestigd was, men in verzoeking zou komen om te denken, dat Iry ten oogmerke gehad hadt, eenige plaatfen van het Oude Verbond boertend te behandelen. Hy laat abraham, (by voorbeeld), terwyl deeze het onthaal voor de Engelen gereed maakt, praaten ïnet de beleefdheid en het gefoap van een der Waardinnen door Field ING ingevoerd. In de daad , deeze Zamenfpraaken zyn, op zo veele plaatzenfchertzend, om niet te zeggen onbetaamelyk, dat het my verwondert, dat men ze nog in onze Schooien leesr. Ik weet , ten voordeele wordt gezegd , dat de taal zuiver en naar die van tereniiüs gevormd is. Doch welk denkbeeld van eigenaartigheid in fchryven kan hy hebben, die den ftyl van't blyfpel gebruikt, tot het ophelderen der Gewyde Gefchiedenis? Wat zou men denken van een Engehch Godgeleerde, die in zyne Leerredenen zich bediende van de fpreekwy. «en van mercutio, benedick, ofwill. ho- neycomb? Ook is castalio niet naauw- keurig, zelfs in den gezegden zin. Hy is dikwyls hard : hy gebruikt uitdrukkingen , welke noch by terentius, noch by eenig goed Schryver, gevonden worden; en zyne begeerte om zyn werk geheel een ClaJJicaal voorkomen by te zetten, doet hem eene nieuwe en twyfelzinnïge betekenis geeven aan Latynfche woorden (*), daar hy de gewoone, en, gelyk (*) Als wanneer hy Aivsntitus, voor Prnfelyta, voor Genius voor A*gflus\ Fejufiter, voor Diabolus gebruikt, enz.  oveh. het VERHEVENE. 10*7 lyk men mag zeggen, kunstwoorden der Godgeleerden gebruikende , zich veel klaarder, en zonder eenige onvoegelykheid, zou uitgedrukt hebben. Onze Dichterlyke Omfchryvingen der zyn niet min onteerend voor de oorfpronglyke. stern, hoed en hopkins zyn beneden de beoordeeling• nogthans zullen zy den zodaanigen, dieopdenPre? dikftoel liever een op den draad verileeten kleed zien, dan een met pasfamenten bezet, in derzelver boersch voorkomen , minder ftooten , dan de Pfalmen van brady en tate , met alle de opgepronkte cieraaden. Zien wy de Pfalmen in van bhchanan wat kunnen wy meer zeggen , dan dat die geleerde Schryver , met zyn groot vermogen om zich in t Latyn uit te drukken, den waaren finaal* niet hadt voor de kragtige kortheid en onopgefmukte eenvou. digheid der door den Geest gedreevene Dichteren? arthur jhonston, is zo woordenryk niet, en gevolglyk kragtiger; maar zyn keuze om ze in cou- pletten te fcheiden, was zeer onoordeelkundig Naardemaal de Pfalmen in ondicht zo gemaklyk als m verzen op Muzyk kunnen gefield worden, waarom zullen wy dan die Godlyke Dichtflukken zoeken te dwingen, naar de maat van Romeinfchen of hedendaagfchen Zang? Hy die l ivius in Jambifike verzen bragt, en virgilius in Monniken-rym, handelde , myns bedunkens , niet ongerymder. In de daad, de gevoelige aandoeningen van Godsdienfhgheid worden eer gedrukt dan opgeheeven, door de kunfteu der Europifche verzen maakeren. L 4 Ttn  168 VERHANDELING . Ten tweede. Schoon eens Schryvers denkbeelden groot zyn,'kunnen zy, hogtbans, in Verhevenheid te kort fchieten, door een buitenfpourige vergrooting. Vergrootende fpreekwyzen zyn dikwyls natuurlyk ("£), en kunnen, 'over znlks, het Verhevene bevorderen; d#ch, indien men ze met geen oordeel en eene' behöorelyke in agtneeming der evenredigheden in de I\atuur gebruikt, worden ze belachlyk. Een Vertaaler van virgilius befluit de fraaije befchryving van het vallen eens Esfchenbooms, met deeze verbaazende vergrooting. „ De Èoom", zégt hy, ,> vloog met de half gebrooken Berg heeneh, en „ ftrekte zich fchrikbaarlyk in langte, met de onge • meetene Rcenbrok uit". ' Eer wy kunnen toeftaan , dat deeze grootfpraak eenigzins draaglyk is, moeten wy verondcrftellen, of. dat de Berg een Heuvel was, of dat de Boom ten minftër drie duizend voeten hoog en vyftig voeten over kruis dik was. *Vrp gilius zegt alleen met zyne gewoone eigenaartigheid. Trakitqüe jugis avolfa ruitiam. Wanneer zeker Dichter fpreekt van een zyner Kampvegteren , als met éénen flag een Ruiterbende vellende ; en var. een ander dat zyn Krygsdrift dermaate woedde, dat hy eénigen tyd vogt, naa dat hem het h'obfd was afgeflaagen ; verfchaft hy ons geen denkbeelden van fterkie of moed in deeze Helden, maar van O Esfai on Poetery and Muziek, P. II. Ch. l. Se8. j.  ovee het VERHjEVENE. 163 van zyne eigene dwaasheid. Op deeze wyze te ver.grooten, valt zo; gemaklyk ais met duizend te vermenigvuldigen j men heeft alleen drie cyférs by de fom, te voegen. Tot dien prys zou elk Kind een verheven Schryver kunnen weezen: de eenige hoedanigheden, noodig tot zulke voortbrengsels, zyn onkunde van de Natuur, en eene volflaage over 't hoofd ziening van waarfchynlykheid en mogelykheid. Maar niets is verheven, of het moet in de Ziel eene behangende verbaasdheid veroorzaaken; en niets kan een redelyk weezen behaagen, dan het geen met zichzelve beftaanbaar is , en afgemeeten by den maatrtok der! Natuur. Als cowley het onderneemt, groots te weezen , is hy dikwyls gedrogtlyk (*;. Een waar Dichter verfchaft de verhcvendite denkbeelden, zonder eenig blykbaar geweld op zichzelven te doen; zy komen voort, als of ze hem gemeenzaam zyn, en hy dezelve volkomen naar welgevallen , kan fchikken en veranderen. De een werkt, en zonder vrugt en verkeerd, om te volvoeren, 't geen boven zyne magt is, en (lelt zich belachlyk aan, door teffens zyn trots en zwakheid aan den dag te leggen; van den ander zeg. gen wy, wanneer hy met gemak en bevalligheid de grootfte dingen gedaan'heeft, dat hy zyne halve kragt 'er niet aan te kost lag. De eerstgemelde herinnert on- CO Zie zyne Qavideis doorgaands, byzonder bet verilag van go- LIATII.. 1*5  If3 VERHANDELING ons zekeren a s t e r o p e ü s in de Wade, met al zyn magt , het lichaam in vreemdfte bogten wringende, bezig om de Speer van achilles uit een hoogte te wriggelen , waar in 'sHelds arm dezelve tot het midden hadt ged reeven; de laatstgemelde mag vergeleeken worden by achilles zelve, die de hand aan de Speer aanilaande , dezelve niet ééns uitrukte (*). Ten derden. Laage woorden en gemeene omftandigheden, ingevoerd in de befchryving van iet groots en fraays , zullen de Verhevenheid wegneemen en de Schoonheid verminderen : de voorbeelden hier van zyn ontelbaar , en zo algemeen in 't oogloopende, dat ik my, van de moeite der bybrenginge, ontflaagen agt. Eer ik befluit moet ik nog eenigzïns byzonder handelen, over de natuur van 't geen ik laage Uitdrukkingen noem: want tegen dezelve meen ik dat wy boven al op onze hoede moeten weezen. Voor eerst, om dat zy vlekken zyn in alle foort van Verhevene Schriften ; ten anderen, dewyl ze in de Landtaal zo overvloedig zyn, dat wy ze, zonder groote oplettenheid, of het volgen van veel goeden raad, niet gemaklyk kunnen vermyden. Voor eerst. Die Woorden zyn niet laag, welke ten allen tyde zo noodzaaklyk zyn, dat het onmogelyk is, zonder dezelve, over eenig onderwerp te fpreekenj de meeste egte woorden in elke taal zyn van dien Itern- pel. Ó) Ittittd, XXI. 170. soo.  over het VERHEVENE. X7% pel. Woorden moeten niet voorlaag gehouden worden om dat ze klaar zyn, noch voor fraay om dat geenen, dan Geleerden ze kunnen verltaan: integendeel is alles' wat duister, of twyfelagtig, is voor een aandagtig Leezer in den ftyl te wraaken. Wy mogen gehoord hebben van eenige Perfoonen geroemd van wegen hun fraayen ftyl; dewyl zy, by alle gelegenheden, tot vreemde woorden vervallen, om hunne geleerdheid te vertoonen. Maar dit ftrydt tegen alle regelen van gezonde Oordeelkunde, en tegen den Schryftrant van alle goede Schryveren. „ Daar zy Licht en daar werd „ Licht" is veel fraayer, dan , „ Laat Licht het „ het umvers beftraalen, en oogenbliklyk drong het „ L.cht in exiftentie". Het eerfte zeggen beftaat uit woorden, welke niemand, die zyn moedertaal kent verkeerd kan opvatten; het tweede heeft meer wooi* den dan noodig zyn, deeze daar en boven zyn ffe maakt en liegt gekoozen, ook kunnen ze alleen verflaan worden door den geenen , die nevens zyne moe dertaale iets van 't Lt Is SchoolvosSy zich  m VERHANDELING zich daar op uit te leggen. Rn, daarom moeten wy pns niet verbeelden, dat Woorden laag of niet fraay zyn, enkel om dat ze in 't algemeen gebruikt worden. Maar, ten Tweeden, veele Woorden komen "er, in alle taaien, voor, alleen in zwang by ongeletterde Lieden, of by zeer gemeenzaame gelegenheden, of om uit te drukken 't geen de welvoegelykheid eener befchaafde verkeering vordert, dat wy bedekken : deeze mogen wy Laage woorden heeten, en moeten nooit plaats vinden in eene Verehvene befchryving, in een fraay opftel, of by eene plcgtige gelegenheid. Van dien aart zyn, in de eerfte plaatze, algemeene Spreekwoorden. Deeze , hoewel zy eenen goeden zin hebben zyn te gemeenzaam om in een goeden Styl geleeden te kunnen werden. Wy hebben Spreekwoorden beroemd van wegen derzelver kragt en waarheid; en zommigen zullen zich misfchien verwonderen, dat wyze, als van fraayheid ontbloot, uitmonsteren, Ik ftaa toe, ze zyn klemmend, en bieren elders: want anders zou niemand denk ik ze meldenswaardig agten. Doch met dat alles maaken zy een gedeelte uit van de Taal des Gemeenen Volks, en zyn daar door gemeen. Iemand uit het gemeene Volk, moge een Man weezen van verdiensten en gezond verftand ; doch breng hem in een gezelfchap van aanzienlyke Lieden , gy zult en hy zelve zal ontdekken, dat 'er iets ftyfs in zyne houding is; gy moogt hem hoogagten van wegen zyne braaf» heid; doch gy kunt geen genoegen fcheppen fö zyne, houding en voorkomen; en zult bekennen dathy en het gezelfchap, waar in hy gebragt is, niet by elkander voe-  over het VERHEVENE. 173 voegen. Sancho Pancha is in veele opzigteiii belachlyk ; doch allermeest in zyn Sryl, bykans geheel uit Spreekwoorden beüaande in Gebeden en Leerredenen , en by alle flaatlyke gelegenheden, moet iemand voelen^ dat dusdanige Spreekwoorden eene flegté uitwerking zullen doen, en een beiachlykén draaygeei ven, aan het Onderwerp en den Spreeker befpotlyk • maaken. Zelfs in den gemeenzaamen ommegang worden, zy zelden te pasfegebragt door Lieden van opvoeding ; dewyl ze niet alleen naar het laage des Gemeenen Volks fmaaken; doch ook een vermoeden verwekken van iemands geringe fchran derheid; want hy die Spreekwoorden ophaaltgeeft alleen, wat hy van anderen ontleent, dat is uit den mond van anderen gehoord heeft: en ondeenen ftrekt doorgaans ten blyk van armoede. Gcwoone wyzen van Groeten, fchoon in zich zei ven onfchuldig, fchoon in de vèrkeering aangenaam: de-: dewyl het gebruik ze wettigt, moeten in een fraay Werk niet voorkomen; eens deels om dat ze te gemeen in 't oor klinken, en ander deels, om dat ze haare betekenis ontleenen, van de Zeden op byzonderc tyden en plaatzen heerfchende. Hoe belachlyk zou het weezen, indien een Vertaaler van virgilius, het beflondt eneas by dido deeze woorden in den mond te leggen. — „ 'Mevrouw , uwe Majefteit „ ziet in my, uw allerverpligtfte, gehoorzaamlte en j, nederigfte Dienaar, eneas, Prins van Troyett". Een Schilder, die deeze Zamenkonst verbeelde zou, met even veel eigenaartigheids,den7Vo/tf««/rfM Bekt, een Paruik vol krullen op zetten, een Hoed met  174 VERHANDELING met pluimen onder den arm geeven, en een buiging tot den grond laaten maaken, met al de ftaatlykheid by een Minnet gebruiklyk. 'Er is eene groote deftigheid in de pligtpleegende uitdrukkingen by Homerus: riUAMüs, fpreekt den gedugtften van alle zyne vyanden aan, met dennaamvan„GodlykeACHJLLES !'X*) Achilles begint een gefprek met ulysses O wy„ ze ulysses! Afftammeling van jupiter!" en noemt ajax; die kortling hem met eene tergende bit-* terheid hadt aangefprooken. ,, Godlyke ajax, „ Zoon van felamon, Vorst des Volks!" (t). Milton is mogelyk nog oplettender in het agt flaanopdit vvegvoegelyke: dewyl zyne Perfoon eene grooter waardigheid dan Helden hebben. Adam vervoegt zich tot eva met verhevene uitdrukkingen; eva's beleefdheid jegens haaren Man is even verheven. Zodanige begroetende aanfpraaken zyn niet gemeen geworden door 't algemeen gebruik, en hebben, daarenboven, -eene betekenis , welke ieder een ftaatlyk en groots zai vinden. Een derde foort van Uitdrukkingen, die door derzelver laagheid, elk goed Opftel zouden ontcieren , zyn die Spreekwyzen welke den naam van Straattaal draagen. Een brabbeltaal ingevoerd door onkundigen of gemaakte Lieden, en die iemand , de taal van elk goed Schryver verfiaande, niet zou begrypen. Eenige wei- (») lliad, xxiv. Ct) Ibidem, ix.  ove r hït VERHEVENE. i75 weinige voorbeelden-zullen, beter dan eenige bepaaling, aanwyzen wat ik hier beooge. Te zeggen van iemand, die dronken is, dat hy zyn knip of zyn last heeft, dat hy laveert, dat hy Pietje is; van iemand, die het fpel verliest, dat hy blotje fpeelt; van iemand, die mets meer kan antwoordden, dat hy fiom gepraat is, 9fmet een mond vol tanden zit; van een zaak dn0r gefehrift of tekening bekragtigd , dat zwart op wit ftaat; van iemand, die eene onderneeming mislukt dat hy tuimelt, zandruitert of ridder te voet wordt' van iemand,die zich, door het wel flaagen zyner zaa' ken, in ruimen doen vindt, dat hy zyn koeijen op V droog heeft, of op zyn muiltjes gaat deeze en alle dergelyke fpreekwyzen , zyn ftraattaal ; zy hebben geen gezag uit het taaleigen of de fpraakkunst ontleend; befchaafde Schryvers en Spreekers vermyden ze als laagheden van de gemeenlte foort, of zy moeten oogmerk hebben zich belachlyk uit te drukken 'Er zyn eenige Beroepen, die een byzonder Taaleigen hebben, of ten minsten zekere Spreekwyzen welke niet verdaan worden door lieden van eenig an' der Bedryf. Dus bedient zich de Zeeman van Spreekwyzen, alleen voor Zeelieden verltaanbaar, 'tizelfde gaat door by Timmerlieden, Schilders, Muzikanten en veele andere Kunstenaars. In Verheven Schriften hebbe men dusdanige woorden te fchuwen: eensdeels om dat zy Kunstwoorden zynde, iets van een gemeen voorkomen hebben; doch wel voornaamlyk, om dat ze voor het meerendeel der Leezeren onverftaanbaar zyn.  i?6 VERHANDELING zyn. Eene plaats uit dreydens, Virgiiïüi ■ waar in hy, op eene ongerymde wyze, de Zeemans uitdrukkingen volgt, is dikwyls opgehaald en gegispt; Mil ton dwaalt hier zomtyds van 't fpoor, wanneer op de Bouw en Stemkunde zinfpeelt: met uitdrukkingen, in den Heldenftyl zeer ilegt voegende. Want l gelyk ajddison, met vollen regt, opmerkt, ,, is het „ een der grootite fchoonheden van de Dichtkunst,' j, dingen, die bezwaarlyk te verllaan zyn, ligt ver- fiaanbaar te maaken, en 't geen in zichzelve afgei, trokken is in zulk eene gemaklyke taal voor te liel- ïen, dat elk Leezer ze kan verftaan. Daarenboven ,' ,, (voegt hy'er nevens), moet de kundigheid eensDich. ,, ters hem eer aangebooren of ingeblaazen fchynen l ,', dan uit Boeken en Stelzels ontleend"* Rechtfchaape Dichtkunst vervoegt zich tot heel het Menschdom, en daarom zyn haare denkbeelden algemeen; en haare taal behoort zo eenvoudig te weezen,' dat ieder Mensch , niet gansch onkundig van den1 Dichterlykeh fpreektrant, dezelve kan verdaan. 't Is naauwlyks noodig hier by te voegen, dat alle fpreekwyzcn laag zyn, die tot de taal des Landvolks' behooren; dewyl zy denkbeelden inboezemen van gemeene zaaken en ongeletterde Perfoonen. Laagheid met Deftigheid gepaard, is een dier onbeltaanbaarhe. den , welke gelach verwekken. De taal des Landvolks gebruikt by een deftig onderwerp , zou hetzelve, of ten minden de Schryvers belachlyk doen' worden. De gefprekken by ovidiüs van ajax en' ji.ïss£S , twistende over de Wapenrusting van 'ach i É*-  over hét VERHEVENE. 1*77 Achilles, kiinneh niet verhévöh gdnaamd wor? den ; kUnïïig en fraay zyn ze in eert hoogen graad. De taal van a ja x is, met een draaglyke naauwkeurigheid , Overgezet in de taal des Landvolks van Noord Brhtanje. Wanneer wy het oorfprouglyke leezen, voelen wy ons ernflig aangedaan; doch, als wy de Schotfche Overzetting inzien, vervallen Wy terftond tot lachen* Dit trof my reeds toen ik op de Schoolging; doch kon 'er, toen ten tyde, geen reden van geeven. De denk* Beelden waren bykans gelyk in beide, wat kon dan het eene deftig maaken , en het ander belachlyk ? 't Is het mengzel van laage Woorden en verhevene gevoelens 4 Van boerfche- en héldenzeden, in vergelykiug gebragt met het geen Wy ons herinneren Van het oorfpronglyke-J 't welk een mengzel van geenzins zamenltemmende denkbeelden veroorzaakt, en zulk een mengzel als gevonden wordt in de beiachlykfte varfchynzelen» wanneer wy ze ontleden (*> Het laatfte ftuk, 't geert ik, tett deezen opzigte, te melden heb, is dat Geestige Slagert eene flegte uitwerking doen in verh'eeve Schriften: want iemand denkt niet natuurlyk aan 't geestige , wanneer hy ingenomen is door een dier grootfche denkbeelden 4 welke eene behaagelyke verwondering Verwekken. In de daad, Verheeve Dichters zyn zelden, Mannen van fpeelend Vernuft, die geestige flagen doen. Shakespearê is eene uitzondering; doch hy is in meer opzigteu zeldzaam. De geestigheid, welke wy hier bedoelen, 011 e- (O Proeve over het Lachen en GiUchverwekkenie. U. ffoofdff. U. Du e l. JVl  I?3 V E R II A N D Ê L I N G ontfiaat uit de ontdekking van geringe betrekkingen en gelykheden der kennisneeminge van anderen ontgaan ; derhalven fluit eene begaafdheid hier toe eene hebbelykheid in, van de aandagt te vestigen op omftandigheden en woorden; t«rwyl een verheeven Vernuft het Oög meest gevestigd houdt op de grootere en gewigtiger verfchynzelen van Natuur en Kunst. Zy, die uitmunten in Puntdichten, hebben zelden verheeve Verzen voortgebragt, en Lord chesterfield, dien men den tytel van een geestig Man, van een Puntdichter, niet zal betwisten, toont, in zyne Brieven, dat hy geen fmaak vondt in verheeve Dichters. Doch men denke niet, dat, daar Verhevenheid een der grootfte voortreflykheden in 't fchryvenis, geen Opftel uitmuntend mag heeten, dan 't geen Verheeven mag genaamd worden. Een Boek, 't welk geen de minde aanlpraak heeft op die hoedanigheid, kan behaagen door de fraayheid, leerzaam weezen, ofvermaaken door geest en fcherts, en in alle, of in eenige van deeze opzigten, waarlyk te agten weezen. Beekjes en Velden hebben zo wel bevalligheden als de Oceaan en het Gebergte. Schoon h o r a t i u s niets gefchreeven hadt dan zyne Brieven, waar in hy geene pooging altoos doet om verheeven te zyn, zou men henTaltoos moeten aanmerken als een fraay en leerzaam Dichter. Men verbeelde zich ook niet, dat, daar wy de meeste voorbeelden uit de Dichters ontleend hebben , de Verhevenheid, byzonder en bepaald eigen is aan die Kunst. In de Redenvoeringen van cicero en  over het VERHEVENE. i?) én öemosthiïneS ; in de Öefcjyedeüisféa van hf.roöotus, thucydibes, en Livius; in de zedekundige' Schriften van addison, johnsoïv, van seneca, plaTo en anToninüs, eh, boven ai, in de leerftellige en gefchiedkundige gedeeltens der Heilige Schrift, zyn Veele voorbeelden van het waarlyk Verheevene, zo in Gevoelens als in Uitdrukkingen, 't Zelfde mag gezegd worden van bykans elk deftig Schryver, die met voeg. lykheld en deftigheid de pen weet te voeren. De meeste Schryvers, over dit onderwerp liebbeii beweerd, dat onze zugt tot het grootfche en verheevene, een bewys oplevert \-art de waardigheid der Ziele, en van de uitmuntende eihdens, tot welke dezelve gefchaapen is. De woorden van lomginus , op dit ftuk, zyn zeer gepast. Goö heeft den Mensch; „ niet tot een laag weezen verordend; doch, ons het „, beftaart fchenkedde, te midden van het Heelal plaat„ zende, als Voor eene menigte verzameld by eene „ ftaatlyke plegtigheid, op dat wy aanfchouwers mog„ ten weezen van al de grootheid , ert tevens na t, den prys des roems dingen. Hierom heeft hy, in „ onze Zielen, eene onuitdoofbaare zugt ontftooken i, tot alles wat groot en verheeven, en van alles *• wat boven onze bevatting Godlyk is. Waar uit „ ontftaat, dat zelfs de geheele wereld geen voorwerp i, is, genoegzaam voor diepte en vaardigheid der „ Menschlyke Verbeelding, welke dikwyls zich uit. ,, breidt buiten de grenzen van alles wat ons omringt. ,j Dat iemand zyne oogen laate weiden, door den ges, heclen kring van ons beftaan, en byzonder opmerke M 8 „ hoe  l8o VERHANDELING ,, hoe dezelve vervuld is met heerlyke en grootfchS voorwerpen : en hy zal ras erkennen, tot welke ,, genietingen en naajaagingen wy gefchikt zyn." Deeze zyn de gedagten Van een Heidensch Wysgeer. En hoe edel, (ik hadt bykans gefchreeven hoe God* lyk,) moeten zy voorkomen, vergeleeken met de zelfzoekende , zinlyke en laagkruipende denkbeelden van den Epicurist, of met de bekrompene inzigten en beestagtige ongevoeligheid van den ouden en hedert- daagfchen Phyrronistl lk mag niet naalaaten hierby te voegen, dat addison, in dezelfde wyze van denken gevallen, die gevoelens, met de kennis van een Christen uitgebreid, en met de Godvrugt van een Belyder diens uitmuntendden Godsdiensts, opgeluisterd heeft. „ Het Opperweezen ," luidt zyrte taal, „ heeft 's Menfchen Ziel derwyze gevormd, dat „ niets dan dit Weezen zelve de daar voor gefchikte ,, en eigen Gelukzaligheid kan uitmaakcn. Dewyl, „ dcrhalven, een groot deel onzes geluks ontdaan ,, moet uit de befchouwing van dat Weezen, heeft 't „ zelve, op dat onze Zielen een recht genoegen zou* „ den fcheppen uit zulk eene befpiegeling, daar aart ' ,, een natuürlyk vermaak doen vinden, in de bevatting van het Groote en Verhevene. Onze Verwon,, dering, eene zeer aangenaame gemoedsaandoening , „ wordt terftond gaande op de overweeging van eenig ,, Voorwerp, 't welk de Verbeelding in eene groote ,, maate vervult: en zal, bygevolge, tot den hoogden „ trap van vervoering en Godsdiendige Eerbiedenisfe „ opklimmen, wanneer wy de Natuur befchouvven „ van  over het VERHEVENE. ïSi „ van hem, die, noch door tyd, noch door plaats, „ omfchreeven wordt, en de wydftrekkendfte bevat„ tuig van eenig gefchaapeu Weezen, niet kan be„ grypen." Ik zal 'er alleen nog byvoegen, dat onze Smaak voor het Verhevene, hebbelyk geworden, en op gepaste voorwerpen gevestigd, door ons van de Ondeugd,het Jaagfte van alles, te rug te houden, en de Deugd, om haare inwendige waardye aan te pryzen, nuttig zyn zal tot onze Zedelyke Bevordering. Die zelf- de Smaak zal ons ook aanzetten tot het befpiegelefr der Natuur, welke, allerwegen, de heerlykfte vertooningen oplevert. Geene oefening is van beter uitwerking op het Hart. Zy verwydert den Mensch van zondige, najaagingen, verfchaft eene verfcheidenheid van ichadeloos, wat zeg ik? van nut vermaak> en fcheakt een voldingend bevvys van de oneindige goedheid en grootheid des aanbiddelyken Scheppers,  ï8i VERHANDELING over de nutheid eener taalqi' GElïïRDB opvoedinge, e Verfmaaders van Griekfche en Romeinfche Geleerdheid , zyn , in deeze laatfte tyden, vry talryk geweest, Perrault, la motte en teras. joN) vielen op den fmaak der Ouden aan : Descarf es en malebranche gelietenzich hunne Wysbegeerte te veragten: Nogthans i'cheen men, in 't algemeen , te erkennen, dat het beoefenen, der Oude Griekfche en Latynfche Schryveren,, een noodzaakelyk gedeelte eener befchaafde Opvoedinge uitmaakte. Dit, egter, is onlangs niet alleen in twyfel getrokken; maar ontkend. Men heeft beweerd, dat alles, wat van de Oudje Letterkunde, bewaarens waardig was veel gemaklyker tot ons en de Nakomelingfchap zou komen, door het Kanaal der hedendaagfehen Taaien, dan door Grieksch cnLatynt Over dit Onderwerp zyn verfcheiden lugtig beilaagene Proeven gefchreeven, welker Op» ftellers fcheenen te denken, dat 's Menfchen Geest, thans tot rypheid gekomen zynde, veilig aan zich zelven mogt overgelaaten worden, en dat die Staatlyke Onderwyzers van vroegere dagen, een last waren voor het fpcelend vernuft der tegenwoordige Eeuwe. ,, Want wie, die een kweekeling is van locke en ■„ « c. |vt on, 'm de. Wysbegecrte, kan aristote- „les  mine TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 183 „les behoeven? Welk nuttig voorfchrift der Soera„ tifche Schooien hebben de hedendaagfche Zeden;, fchryvers overgeflaagen? — Is de Wiskunde niet ,, zo klaar en zo volkomen , in 'tFransch, en in \En„ gelsch, ontvouwd, als in de onbekende Taaienv*in 0, arcuimedes, apollonius en eucl1des? „ Waarom zullen wy onze toevlugt neemen tot 9, demosthenes en cicero, om van hun voor„ beelden in de welfpreekenheid te ontleenen, die mas„ sillon, bourdaloue, en de Franfche A.ca„ demisten, (om niet van andere Redenaars te fpree- ,, ken) tot volmaaktheid gebragt hebben? Wor- „ den wy, door voltaire, en diens Uitgeevers, ^ die, fchoon onkundig in het Grieksch, bedrceven- 1, heid bezitten in de Vertaalingen van Madame da„ cier,niet onderrigt,dat tasso een beter Dichter „ is dan h o m e r u s , dat de zesde en zevende Zang van „ de Henriade, alleen meerwaardig zyn, dan de ge. „ heele I/iade? (*) Welk TooneekbVhter der Oudheid „ kan vergeleeken worden by den Onfterffyken Sha.„ kespeare? Welk Hekeldichter komt in vergely„ king met pope, die by het vuur en de verheven» ,, heid vanjuvENALis, de geestigheid, defmaak, „ en de kortbondig uitgedrukte Zedenleer van hora- „ tius voegt? En wat Oordeelkunde aanbe- „ langt, vindt men by aristoteles, diony- ., s1us, cicero, quintilianus of longi- „ nus, (*) Zie Le Vuist ie della Litcrattira, p. iCS. M 4  lU VERHANDELING over „ kus, iets, 't geen niet Wysgeeriger opgehelderd, en door voorbeelden beter verklaard is, in deSchrii; „ ten van dacier, rolein, fenblon, dry- „ den en addjsonV Daarenboven hoe ver- „ nederend voor een verhevene Ziel, is de talmagtig,,'heid en leerwyze onzer openbaare Schooien ! Waar „ men de beste dagen der vrolyke Jeugd verbittert doof „ opfluiting in eene naare eenzaamheid, en onder de. „ geesfel der Schooldwinglandy doorbrengt , en dat ,, alles met geen ander oogmerk dan om bet geheugen „ te overlaaden met de Woorden van twee Taaien , „ die reeds meer dan duizend Jaaren geleeden dood a, geweest zyn? }s het geene ongerymdheid, te 5, groot om 'er over uitteweiden, dat een jonge Knaap ,, vrolyk van geest, zuffend hangt over een dikke Fo„ liaut, met kaaken, vermaagerd en bleek door 't nagt^ „ blokken, en een voorhoofd gefrontzeld met onty„ dige rimpels, zyne gezondheid opoffert, en alle de vermogens zyner Ziele verzwakt door zorg, en ver,, ftompt door zich op beuzelingen uit te leggen ? — ,, Wiens bloed kookt niet van verontwaardiging; wiens. ,, hart krimpt niet van hartzeer! Eu dap zal de Pe- dant, pt zyn Kluis komende, met Grieksch en trot„ fchen waan vervuld, gelyk bojleau zegt, het „ hoofd zo vol Woorden hebben , dat 'er geene plaats „ voor Denkbeelden overbluft. Zyne bekwaamheden „ (laan by hem zo hoog te boek, a]s ze ouverdraage„ lyk zyn voor anderen; onkundig iu de Gefchiedenis en onaandoenelyk voor de belangens van zyn Vader^ land, 'jiiiiim.i Welk een nutloos, welk een haatlyk „Schep,-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 185 ,, Schepfel! Wie zal zegge.) dat de Opvoeding op een ,, goeden voet is, terwyi dezelve ftrekt om zulk een „ Wanfchepfel groot te brengen, — Luistert, Ou„ ders, en weest wys. -<— Wilt gy, dat uwe Kin. „ deren, gezond, befchaafd, en Sentimenteel zyn? sj Dat zy dan hunne vroege jeugd beilcedcu in edele „ oefeningen: De Schouwburg, het Koftyhuis, de „ Speeltafel, zullen hun fmaak verfynen, hun kennis „ van zaaken doen krygen , hebbelyke aandagt en „ bekwaamheid, om iets af te doen, iiiftorten. De „ Fra»/èfeSchryvers'zullen hun tot Mannen van geest „ en regt vrolyke gezellige Menfchen vormen, en een zeker je ne fcai quoi van fraayheid, aan hun ge ,, heele voorkomen,' hyzetten, maar wat Grieksch „ en Latyn aanbelangt, de Studie van gronovius, „ scaliger en burman, de volmaaking vaneen ,, Duitfche Uitlegger der Ouden en Jefuiten. ™ „ Hemel! wat heeft een Man van Fatfoen daar mede „ te maaken?" De meeste Gefprekken, die ik gehoord, de meeste Schriften, welke ik geieezen heb, van hun, wieryvergloed tegen de Ouden ontbrandt, waren in dergelykcq ftyl van niets beduidend uitvaaren, doorzaai.1 met de hooglte loffpraaken der Franfche Taal en Letterkunde, en wegens de laatfte ontdekkiuge in de Zielkunde, over welke men niet kan zeggen dat wy eenige verpligting hebben aaneen der Ouden van Griekenland en Rome. Hoe gemaklyk valt het over dus een Onderwerp pet dien ophef te Ipreeken? Door eenige waarheid onder uwe valscjiheid te mengen, docr aan de laatiie het M 5 voor  ÏS6 VERHANDELING ovEii voorkomen van eene fchadelooze uitbreiding by te zetten, en, door te fmaalen op de misbruiken der Geleerdheid, alsof zy'er de natuurlyke gevolgen van waren, is het u mogelyk een vertoonmaakend en eenig. zins aanneemelyk Pleit op te nellen, 't welk niet ten vollen beantwoord kan worden, zonder grooter tydverlies en rekking van 't geduld, dan de Voorftander der Oudheid, waardig keurt daar aan te belteeden. Veelen nogthans, en die, myns agtens, beter er» bevoegder Regters zyn, oordeelen, dat eene vroegtydige kennis aan de Oude Schryvers, ten eenigen grondflage ftrekt van waare Geleerdheid, en dat het allen, die de Letteroefeningen der Jeugd beftuuren, voege, dit gewiglig Onderwerp fteeds voor oogen te hebben, als een zaak van het grootfte aanbelang: want,dateen goede fmaak in de Letterkunde, openbaare en byzondere Deugden gunftig is, en, by gevolge ftrekt om,, in geen geringe maate, den roem eens Volks te bevorderen ; en dat naar gelange de Ouden meer of min verftaan worden, de beginzels van waare Geleerdheid, altoos bevonden worden te bloeien, of af te neemen.— Ik zal, daarom, zo kort my mogelyk is, eenige der byzondere voordeden opnaaien, welke, zo 't my toe» fchynt, deeze foort van Letteroefening vergezellen: met oogmerk om, zo veel ik kan, tegen te gaan zekere vooroordeelen, welke ik, met leedweezen, waargenomen heb, dat, ten minflen in Schot/and, veld winnen. Het Onderwerp is ryk; doch ik twyfél. ofzy, tegen welken deeze aanmerkingen, voornaamlyk ingerigt zyn, • - ■ ce  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. iS? de moeite wel zouden neemen, om eene uitgebreide Verhandeling te leezen. De Tegenwerpingen, gemaakt tegen het beoefenen èeï Griekfche en Latynfche Schryveren, kunnen mogelyk tot de vier volgende gebragt worden. Vooreerst, dat die Taalgeleerde Opvoeding de Jeugd verpligt om te veel tyds te fpillen, in het aanleeren van Woorden, Ten tweeden, dat men, die Taalkennis verkreegen heb* bende, niet bevindt, dat dezelve aan die moeite beantwoordt. Ten derden , dat de Letteroefeningen der Taalfchoolen (trekken om het Vernuft te onderdrukken, en eer om de Zielsbekwaamheden te verzwakken, dan te verbeteren, en Ten vierden, dat 'er, in die Schryvers veele befchry. vingen en Leeringen voorkome, die het Verftand kunnen op den dwaalweg helpen, de Driften ontvonken, en het Hart bederven. I. i. De eerde Tegenwerping beantwoordende; wil ik, aangemerkt hebbende, dat het Plan van Letteroefening.zeer liegt moet weezen , wanneer de Gezondheid des Leerlings benadeeld word door te veel blokkens. Eenige Ouders en Leermeesters hebben in 't begrip gedaan, dat de vordering eens Leerlings geeVenredlgd moest zyn, aan het getal der uuren , in het leeren van zyne taak bedeed: doch dit is eene zeer groote misvatting. De Ondervinding leeraart, dat dr r of vier uuren daags op eene Taalfchool wel beftctëd! beter uitwerking te wcge brengen, dan liegen , en genoeg"  i83 VERHANDELING over jioegzaam zyn, om in eenige weinige jaaren , een goeden grondüag van Taalgeleerde kennis op te doen. Domkoppen, 't is waar, zouden meer tyds behoeven; doch Domkoppen hebben niets met Griehch of Latyn, te Hellen. Letteroefeningen,. welke geen vermaak mede brengen, of van geene vorderingen vergezeld gaan, zyn niet alleen overtollig, maar fchadelyk: dewyl zy bekwaamheden , door de Natuur tot andere einden beftemd, verkeerd aanleggen. — Ten zelfden tyde dat de Jongelingen zich tot de Taalgeleerdheid zetten, kunnen zy fchryven, tekenen, rekenen, en de beginzels der Wiskunde leeren, en hunne tusfchen uuren beiteeden in paardryden,, fchermen, dansfen eq andere manlyke Oefeningen. Ledigheid is het grootfle onheil, 't geen jeugdige jaaren kan ovcrkoomen: dc kwaaien , welke deeze in de Ziel voortbrengt en aankweekt , zyn ontelbaar en ongeneeslyk. Waar men de Kinderen, geduurende de uuren van uitrpanning, aan zich zelven overlaat, kiezen zy maar al teveel vermaaken, die verre van fchuldloos zyn, en liegt Gezelfchap. In Sparta was de Jeugd (leeds onder *t opzigt der zodanigen, die gezag over hun hadden, haare Opvoeding beftondt, naar't zeggen van plutarchus, in eene geduurige oefening van gehoorzaamheid; doch nergens heeft men gelcezen, dat de Spartaanfche Jeugd ftomp, droefgeestig, of zieklyk wierd, door mangel aan uitfpanning. Waar eene School is, behoort eene Openplaats tot fpeelen te zyn , en deeze wordt 'er doorgaans gevonden: en, indien de uuren, welke de Jon-  eIne TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 189 Jongens in dit Land, met elkander vcrfpillen in omlopen , al te dikwyls in dobbelen, vegten, vloeken en zweeren, beftemdwierden tót ligchaams oefeningen, onder 't oog van een bedagtzaam Man, zou bet te béter zyn voor Ziel en Lichaam bcïdë; én zy zouden een goed gedeelte tyds over houden , en zich op verfcheide takken van kundigheden bevlytigen, bui. ten 't geen 'er tot het leeren Van Taaien, en het Ieezen van Oude Schryvers behoort. De misflag is, dat wy te veel van hun tyd, niet aan 't Speelen, maar aait de Ledigheid toeftaan; en hier uit komt voort, dat hunne Taalleerende Oefeningen aanloopen tegen andere noodzaaklyke deelen huhrier Opvoedinge. Doch het gaat vast, dat hunne Studiën en Üitfpanningen, volkomen begaanbaar met elkander kunnen gemaakt, en de hefchaavïng der Ziele, te gelyk met het welzyn de* Lïchaams, kan bevorderd worden. Bereikt men deez& einden niet altoos, zoekt men ze zeldzaam te bereiken , de fchuld fchuilt niet by den Leermeester, niet by de' zaaken, die geleerd moeten worden; maar alleen by hun, die de magt bezitten om het Schoolweezen te hervormen, en de genegenheid daar toe derven. Wat hier van ook zy, het kan niet op rekening gefield worden der Oude Griekfche mLatynfche Schry veren, noch op die der nutte Leden in 't Gemeenebest der Letteteren, die Spraakkunfen en Woordenboeken opfeilen: want de bekwaamheden der Kinderen zouden door Leedigheid verwaarloosd , hunne Zeeden door kwaad Gezelfchap bedorven, en hunne Gezondheid door een kwaalyk beraaden opfluiten, gekrenkt kunnen wor-  ioo VERHANDELING over worden, fchoon men het Grieksch en 't Latyn vernietigde. 2. 't fs een ander misbruik der Studie, wanneer de Leeruuren in de Taalfchool, aüe hefteed worden itt de Jeugd Woorden te leeren. Indien een Kind niet andei's dan Woorden vindt in de Oude Schryvers, is dit tewytenaan den verftompenden invloed van den onbekwaamen, onkundige Leermeester. Het aangelegenfte gedeelte der Ongewyde Gefchiedenisfe, ftellen ons de Griekfche en Latynfche Schryvers ter hand. Van hun kunnen Wy ook de Voorfchriften van Menfchelyke Zedekunde leeren, voorgedraagen in de inneemendfte Taal, opgehelderd door de gelukkigfte Zinfpeelingen, en aangedrongen door de keurigfte Voorbeelden, zoo wel als de klemmendfte redenen. Wat vermaakend en leerzaam is in de Fabelkunde , wat de Belchryving fchoon , of het Opftellen zoetvoerigs heeft, wat de menfchelyke Driften kan ftreelen,of opwekken, hebben de Griekfche en Romeinfche Schryvers, tot volmaaktheid gebragt. Dat de Kinderen tot alle deeze fchoonheden zouden doordringen, kan niemand zich verbeelden; maar dat zy in ftaat kunnen gefield Worden om zo zo verre te begrypen, dat zy 'er, in geene geringe maate , leering en vermaak uit haaien, lydt geen twyfel. Te gelyk, derhal ven, met de Woorden deezer twee beroemde Taaien, kunnen zy, zonder eenige meerdere tydkosten, kundigheden bekomen van de Gefchied- , Zede-, Staat-, Aardryks- en Oordeelkunde; die, in «enige vreemde Taaie geleerd, misfchien bevonden zullen worden "dieperen indruk op 't geheugen te maaken,  ërne TAALGELEERDE OPVOEDINGE. ior. ken, dan in de Moedertaale, behandeld. De jonge Taaioefenaar behoort even zeer te letten op de fpreekwyzen, als op het onderwerp zyner lesfen, en ondefrigtingen te ontvangen , zo wel tot het recht verftand Van 't laatfte , als tot het fchikken der eerfte. Hy moet de Schryvers leezen, eerst als een Taaioefenaar, voorts als een VVysgeer, en eindelyk als een Oordeelkundige: en dit alles, kan hy, zonder èenig bezwaar, verrig. ten; ja het met vermaak zo wel als voordeel doen * wanneer men zorg draagt, om zyne taak aan zyne jaaren en bekwaamheden te evenredigen. Men denke niet, dat de eerfte beginzeJs der Spraakkunfte verftaanbaarder zyn, dan de eerfte beginzels der Wysbegeerte cn Redenkunfte. Bevinden wy niet, dat Kinderen, in «aaken, die binnen den kring hunner bevattinge vallen, onderfcheid kunnen maaken tusfchen waar en valsch, den zamenhang van oorzaaken en uitwerkzels bevatten, uit gefielde gronden gevolgen trekken, en zelfs proeven op de natuur doen tot regeling van hun gedrag? En, indien, in de muzyk, het tekenen, enfehryven, en de woordfehikking, de fmaak der Kinderen vatbaar is voor verbetering, waarom zou dezelve het daarvoor niet zyn, in het maaken van opftellen, in ftyl in de rolling der volzinnen, den trant der Verzen, de waarfchynlykheid eener Fabel, en de naauwkeurigbeid der Befchryving? Hoe meer wy letten op het Onderwerp eens Schryvers, des te grooter vordering zullen wy maaken in zyne Taal. Om een Onderwerp wel te verdaan, is het noodig de Woorden en derzelver verband met een Oordeelkundig oog naa te gaan; hoe zal dan ten  Ï9& VERHANDELING óvér een Leerling of Leeraar, wanneer zelfs zyne kennis der woorden zeer oppervlakkig is , als hy op niets anders iet , kunnen denken eens Schryvers meening genoegzaam te Vatten ? De louter Taalkundige Leermeester, zullen wy nooit vinden éen rechten finaak in den Schryver te hebben, dien hy Uitlegt * indien hy denzelven hadt, 't zou hem onmogelyk weezen, zich tot aanmerkingen, alleen de Woorden betreffende, te bepaaien; hy zou botvieren aan zyn genoegen of ongenoegen, als hy daadlyk die aandoeningen gevoelde, en gevolglyk een deel van zyn geestdrift en ontdekking aan zynen Kweekling inftorten. 3. De Zielsbèkwaamheden der Kinderen hebben zo zeer verbetering noodig, en gevolglyk oefening, als hunne Lichaamsvermogens. En 't is vah geen kleirt gewigt eene leerwyze uit te vindert, om hunne Aandagt te vestigen. Wanneer men dit Verwaarloost, worden zy bedagtloos en onoplettend, in zulk eene maate, dat zy dikwyls buiten ftaat zyn tot het verrigren van de oilvermydelyk uoodige zaaken deezes lee. vens. De Grieken en Romeinen haddeh een regtmaatig begrip van de aangelegenheid deezes deels der Opvoedinge. De Spartaanfche Jeugd, hieldt zich , als de zwaa. re Lichaamsoefeningen gedaan waren , bezig met Gauwigheden te pleégen- *t geen, ih een Staat, in. welken rykdom en gierigheid onbekend waren, bezwaarlyk tpt een misdaadig uiterfte kon gebragt worden. Wanneer zy in gefprek traden, werden zy fteeds geoefend, in het oordeelen over de zedelykheid der daa- den,  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. i93 den, over de gefclriktheid der maatregelen in het open. baar Staatsbeduur , of in het met geduld verdraagen , of geestig terugkaatzen, der flagen van welgemeende boert. Zy waren verpligt, zich, zonder haperen, uit te drukken, met de kortde en eenvoudigde woorden , bun mogelyk. Deeze inftellingen moeten hun bedagtzaam , oplettend, en waarneemend gemaakt hebben cp zaaken en perfoonen. Ingevolge hier van, werd hun gezond verlhnd, hun doordringend oordeel, hun bondige en volzinnige ftyl, in Griekenland, niet min bewonderd dan hunne maatigheid, vaderlandliefde en dapperheid. In de bekwaamheid, om iets ter fnee* de te zeggen , ftaaken zy boven alle de Volken der. Oudheid uit. Dewyl zy zich nimmer iets lieten voorMaan op hunne Redenkundige bekwaamheden , was het voorzigtig , de jeugd tot ftilzwygenheid, en het bezigen van weinig woorden te gewennen. Dit maakte dezelve tedig en bedagtzaam. By ons worden zeec leevendige fnappeude Kinderen zomtyds logge ere niets beduidende Mannen: want wy rekenen Kinderen , welke het meest fpreeken, de aartigde: en dewyl het hun niet gemaklyk valle , ten zelfden tyde te denken er. te fpreeken , is het natuurlyk uitwerkzel van af te veel fpreeken, al te.weinig denken. TeAthe- ne leerde men de jeugd hunne eigene Taal naauwkeu. rig, zo in de uitfpraak als in het fehryven; de geringden des Volks zetten waardye op hunne vorderingent daar in. Hunne Redenaars moeten een moeilyken post gehad hebben : dewyl zy, door den minden misdag te begaan, gevaar liepen, om den geheelen kring hun1'. r-KbL. N ' m  104 VERHANDELING over ner Toehoorderen te mishaagen; en wy zullen ons niet verwonderen over de uitwerkzels , hervoortgebragt door de Redenvoeringen van demosthenes, of de zo verregaande naauwkeurigheid , met welke dezelve zyn opgefteld , als wy ons herinneren, dat de minde fchoone trek zyner Redenvoeringe, moest opgemerkt en gevoeld worden door elk zyner Toehoorderen. Eenigen hebben zich verwonderd, dat cicero, die zo veel fmaaks vondt i in de ftrenge eenvoudigheid des Atheenfchen Redenaars, in zyne Redenvoeringen, een zo wydluftigen en hoogklinkenden ftyl gebruikt. Doch cicero wist wat hy deedt. Hy hadt te doen met een Volk, 't geen, met de Atheeners vergeleeken, ongeletterd mogt heeten(*), by't welk demosthenes laf en fmaakloos zou geweest hebben, gelyk cicero by de Atheeners , zwellend en winderig. De Atheeners zogten in alle deelen der Geleerdheid uit te fteeken. De Redenkunst , in alle haare takken , was by hun een voorwerp van'het uiterst aanbelang. Uit de gefchiedenis van soc rat es kunnen wy leeren, dat de Letterkunde kiefcher was te Atheene, zelfs in die bedorvene Eeuwe, dan ter eenigen tyde in ee. nig ander Land. Indien iemand van laagen ftaat, en geringe omftandigheden, met de bekwaamheden enden geest van socrates, zich thans vertoonde, de Deugd (*) Cicero erkent, dat de Romeinen, voor 't grootfte gedeelte, onbevoegde Oordeelaars waren over de verdienften eens Redenaar». Itec tutba £? barbaria forenfis dm locim vel yitiofisjimis oratoribus. D$ OraU Ut. i. § 118.  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. ioj Deugd inboezemende, en van de Ondeugd afmaanende, het regt gebruik der Rede' aanraadende , niet met dé gebaarmaaking van een Geestdryver , of op den. trant eens fnoevenden Opgeevers maar met bedaardheid , eenvoudige taal , en gezonde redenkaveling, kunnen wy niet verwagten , dat de aanzienlyke jeugd, in eenig Land van 'Europa , na hem zou luisteren. Als een Spotter , Vrydenker of Atheïst zou hy mogelyk hunne aandagt trekken , en niet weinig kwaads doen in eenige gezelfchappen onzer aanzienlyke jonge Heeren; doch van deugd en zedigheid, in flegt gewaad gedoscht, vrees ik zouden zy niet gaarne onderwys ontvangen. — De opvoeding der Romeinen was, zints den tyd dat zy zich op Letterkunde toelagen, gelyk aan die der Atheeneren. De Kinderen werden' geleerd, hunne eigen taal zuiver re fpreeken, dzGriekfche Schryvers te leezen en over te zetten. De Wetten der Twaalf Tafelen leerden zy van buiten. En , naardemaal de bekwaamheid , om in 't openbaar te fpreeken , niet alleen een cieraad , maar zelfs eene noodzaaklyk vereischte was, in elk, die in Staats- of Krygszaaken zogt uit te munten, zogten alle Jongelingen dezelve te verkrygen. De Regtsgeleerdheid was mede een ftuk van algemeene belangnecming. De Kinderen zelfs , waren gewoon , in hunne fpclen , de openbaare geregtshandelingeu na te volgen : deeze befchuldigde , geene verdeedigde den veronderfteldenmisdaadiger ; de Jongelingen , en veele der achtbaarlte Staatsmannen, bellcedden, door hun geheele leeven heen, een gedeelte van'hun ledigen tyd, in zich te N a oe.  195 VERHANDELING over oefenen om te redenvoeren over zodanige onderwerpen , als men op de markt, in den raad, en voorde regtcrs behandelde. Hun huislyke opvoeding was zeer flreng. Eene bejaarde Matroone, van beproefde deugd, werd gefield, om het opzigt te hebben over de Kinderen, in derzelver vroegfle jaaren; alles wat in woorden of bedryven misdaadig was, werd als eene haatlyke fnoodheid vermyd. Deeze eerwaardige Matroone droeg zorg, zo in haar Kweekelingen 'goede beginzels in te boezemen, als in derzelver uitfpanningen te regelen, 'en, door hunne gemoederen zuiver te houden, van 't geen fchandelyk in zeden, en verderflyk voor 't verftand was, hun voor te bereiden tot de beoefening der fraaije Kunflen en Weetenfchappen. Wy mo¬ gen ook opmerken, dat de Grieken en de Romeinen naauwkeuriger zich op de Letteren bevlytigden, dan men hedendaagsch gewoon is. Zy hadden weinig Boeken, die zy bezaten waren niet gemaklyk te bekomen: wat zy laazen, laazen zy, uit dien hoofde,met alle oplettenheid. Ik weet niet, of hunne fchryfwyze, en het fchikken hunner Boekdeelen, het gebruik daar van moeilyker maakende , ook niet teffens een langer byblyvcnde herinnering te wege bragt. ,Uit hunne Tafelgefprekken en andere Stukken blykt, dat zy eene zonderlinge vaardigheid bezaten in het aannaaien hunner geliefde Schryveren. Men verhaalt, dat demosthenes acht maaien thucydides uitfchreef, en voor een goed gedeelte dien Schryver van buiten kende. Dit is eene maate van aaauwkeurigheid, waar van het grootlle gedeelte dei  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 197 der hedendaagfche Leezcren geen denkbeeld heeft. Wy fchynen te denken, dat het tot meer roems verftrekt veele Boeken oppervlakkig , dan eenige weinige, met naauwkeurigheid, geleezen te hebben: het gaat, nogthans vast, dat zy, op de laatstgemelde wyze geleezen, onze bekwaamheden kragtdaadiger aankweeken, en den voorraad onzer weezenlyke kundigheden ryklyker vermeerderen zouden , en misfchien fpoediger dan wy kunnen doen op de eerfte, veel eer (trekkende om den Geest te verwilderen, dan te verbeteren. Elk, wie heden ten dage na het charafter van een Man van Letteren dingt, moet een aantal van Boeken leezen, 't zy goed of kwaad gefchreeven , 't zy leerzaam of beuzelagtig, enkel om te kunnen zeggen, dat hy ze geleezen heeft. Hierom hel ik over om te denken, dat de Grieken en Romeinen, in 't algemeen,meer vorderden door hun leezen, dan wy door 't onze. Met het vermenigvuldigen der Boeken is de kennis wyder uitgebreid: doch indien der Menfchen Wysheid in dezelfde evenredigheid is toegenomen, welke Kinderen moeten dan de Ouden geweest hebben in vergelyking met de hedendaagfchen ! Elk Intekenaar in een Leesgezelfchap zou het in zyne magt hebben, om wyzer te worden dan socrates, en volleerder dan jolius caesar! Ik haal deeze byzonderheden van de Leerwyze der Grieken en Romeinen op , om te toonen, dat, fchoon de Ouden zo veele Taaien niet hadden te leeren, als ons te leeren ftaan, noch zo veele Boeken om te leezen, zy, egter, zorge droegen , dat de bekwaamheden hunner Kinderen niet kwynden door mangel aan N 3 oe-  jo8 VERHANDELING over oefening, noch verboren gingen door zich fteeds met lieuzelingen bezig te houden. Naardemaal wy het niet dicnftig gevonden hebben , de Ouden hier in naa te volgen, naardemaal de meeste Kinderen in het tegenwoordig Europa, die niet verpligt zyn,handen arbeid, tot hun leevens onderhoud, te verrigten, of Grieksck en Latyn moeten leeren, of ledig zyn , (want Kaartfpcelen, en eenige der laatstuitgegeevene Werken van voltaire te leezen , dat is geen van beiden , irjyns bedunkens, zo nuttig of zo onfchuldig als op het weefgetouw te zitten.) — vrees ik dat, indien het leeren dier Taaien ter zyde gefield word, niets de plaats daar van zou bekleeden , en onze Jeugd geheel en al tot ydeltuitery vervallen. In dit opzigt, derhalven , naamlyk als middelen, om de bekwaamheden van 's Menfchen Geest te verbeteren, zie ik niet, hoe men de Schooien der Taalkunde kan misfen. In de daad, wanneer wy,even als de Wilden, {leeds moesten bezig zyn om de leevensnoodwendig» heden op te zoeken; of wanneer, gelyk dit by de eerfte Romeinen plaats hadt , onze gefleltenis of geaartheid ons in geftaadigen Oorlog hieldt, zou ik, misfchien, toeftemmen, dat Letterkundige vorderingen, van welk eenen aart ook, weinig beter waren dan een veelkostende overtolligheid; cn indien iemand wilde beweeren, dat, in zulk een ftaat, de Menfchen eene grootere maate van dierelyk vermaak genieten, dan alle de cieraaden van Kunst en Weelde kunnen, verfchaffen, zou ik niet zeer gaarne zyn gevoelen weerleggen. Maar ik neem voor eene toegeftemde waarheid  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 199 heid aan, dat de Mensch tot iets edelers dan louter dierlyke genieting gefchikt is; dat een Staat van ge. duurigen Oorlog, of onbefchaafde Barbaarschheid , ongunllig is voor onze hoogde belangen, als redelyke zedelyke en oniTerflyke weezens; dat zyn befcheiden •deel te genieten, te verkiezen is boven behoefte, rust boven onrust, en heufche goedaartigheid boven dolle woede; en ik fpreek van Kunften niet gefchikt om 't menschlyk leeven te onderhouden j maar te verderen — niet gefchikt om de Menfchen ongevoelig voor koude en honger te maaken ; maar hun in flaat te (tellen, om de zegeningen eenes voordeeliger leevensftaats te genieten , zonder verwyfd of bedorven te worden. 4. Eenige Schryvers hebben zich breed uitgelaaten over de onvoegelykheid om de oude Taaien uit Boe., ken te leeren, dewyl de hedendaagfche zeer gemaklylc ons eigen worden, zonder 't behulp van Spraakkunden of Woordenboeken, alleen door 't fpreeken. Hierom heeft men voorgedeld , dat Kinderen, (voor welken men het leeren der Spraakkunst als een groot bezwaar aanmerkt,) het Latyn zouden leeren door hun alleen te verpligten om het te fpreeken: want dat, hoe flegt hun ftyl, in 't eerst, moge weezen , deeze allengskens zal verbeteren; tot zy, ten laatften, fchoon met weinig kennis der R.egelen, enkel door kiagt der gewoonte, zulk eene bedreevenheid in die Taal krygen, als een Engehchman in het Fransch, door eenige weinige jaaren zich in Farysta onthouden. Op dit beginzel hebben eenige Ontwerpmaakers bedagt eene N4 La.  »oo VERHANDELING over. Latynfche Stad te bouwen, werwaards men de Kinderen zou zenden, om die Taal te leeren; montaigne's Vader maakte het Latyn tot de taal van zyn Huisgezin (*); ook hebben verfcheide Wysgeeren en Leer- mees-. O Efais de M.nuigne, Liv. ii. c. i7- Over bet verpligten der Kinderen tot het fpieeken van Latyn, eer zy 'er fmaak in gekre?ren hebben, verzoek ik de volgende plaats temogen bybietigen, van een Schryver, wiens oordeel, in zaaken van deezen aart, veel behoort te gelden. •" Tot het wel verftaan der zaaken , het eenvoudig fchikken der , woorden, en het ontleeden van dezelven, het dagelyks overzetten , *' en naauwkeurig letten op de misdagen, wil ik den Scboolaar bepas" ,ell) tot dat hy geleezen en vertaald bebbe het Eerfte Boek dcrBrie" Ven'van cscero, door sturmius uitgekooren, met een goed " gedeelte eens BVyfpcls van ie re n tius. Al dien tyd zal de Leer" ling volgens myn raad, geen Latyn fpreeken: want cicero zegt, Z ten aanzien van deeze zaak, met ronde woorden, Lvquendo male Uaui difcunt (door fpreeken leeren zy flegt fpreeken). De zeer ge. " leerde c. eudd^us beklaagt zich zeer, dat, toenhyi^» begon " te leeren , de gewoonte om Latyn over tafel en elders, zonder voor" bedagte toeleg, te fpreeken,hem tot zulk een flegte keuze van woor" den t,ragt, en tot zulke gedrongen en verminkte fpreekwyzen, dat " geen ding ter wereld hem raderband meer hinderde en benadeelde, " zo om vaardig te fpreeken, als om met oordeel te fchiyven. * In de daad, indien de Kinderen opgebragt wierden in zuik een Huis, " of in zulk een School, waar men de La.ynfche Taal zo net en volko"men fprak, als tiberius en cajus crachus, opgebragt werden in't Huis van hunne Moeder cornelia; zeker, dan zou " het dagelyks gebiuik v»n fpreeken, de beste en gcreedfte weg wce- V zen oin het Latyn te leeren. Dan nu , zelfs op de beste Schooien * in Engeland, wordt op de regte keus der woorden, weinig agt ge" flaagen; de eigeniyke betekenis geheel verwaarloosd, verwarring in" gevoerd, en de. bastaardy dermaate de Jeugd aangewend , .dat zy na- V derhand niet alleen hun hinderen in 't fpreeken ; maar ook het oor' * ' ' ' «4^  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 201 meesters tot een regel gefield, dat in de Taal-fchoolen nooit iets anders dan Latyn of Grieksch zou gefprooken worden. Dit alles, of ten minden een gedeelte , zou kunnen aangaan, indien wy veronderflellen, dat het eenig oogmerk van deeze Taaien te leeren is, dat de Kinderen dezelve zo gemaklyk en Zo onnaauwkeurig fpreeken en fchryven, als Lieden , van Taalkunde ontbloot, en onbedreeven in de regelen en voorfchriften van goede opdeden, doorgaans hunne Moedertaal fpreeken en fchryven. Maar zulk eene begaafdheid, fchoon dezelve in eenige zeldzaame omdandigheeden des leevens nuttig zou kunnen weezen, zou niet vergezeld gaan van die zekere en meer onmiddeiyke voordeden, welke „ deel zodanig bederven , dat het lang aanhoudt, eer zy op den reg- „ ten weg komen, indien zy 'er ooit op geraaken Nogthans „ willen alle Ouders , dat hunne Kinderen Latyn fpreeken , °en ik „ vvensch dit ook van harten. Wy hebben beiden 't zelfde oogmerk, „ wy ftemmen in begeerte overéén, wy willen één einde; doch wy ver„ fchillen eenigzins omtrent den weg, die derwaards leidt. Anderen „ willen, dat zy, by alle voorkomende gelegenheden, Latyn fpreeken« e" byaldic" ^ alleen fPreeken ™ te fpreeken.let deMeester niet op,wat „ zy fpreeken: en de Schoolaar weet het niet. ■ Dit is fchyn geen zyn : i, of't moest weezen dat men «ontmoedig was zonder fchaamte, vaar„ d;g zonder kunde , vol van woorden zonder verftand. Ik begeer „ ook, dat zy Latyn fpreeken, doch het Verfland moet de ïon^ be„ ftuuren, en de Rede het gefnap maatigen. Het goed Verftand be„ hoort eerst in de Kinderen te worden opgekweekt; dit met kundig„ heden gevoed , en in 't gebruik van fchryven geoefend, is de eenige „ weg om hun met oordeel en vaardigheid te doen fpreeken^ A 5 c h a m 's Sclwle mmcr Hoek I. Zie ook c i c e r q dc Om. Lil I \. 150, N 5  202 VERHANDELING over ke iemand, met reden , mag verwagten van een gere-. geld Taalonderwys — Want, voor eerst, dient het leeren der Taaien otn in de ledige uuren des leevens eene edele uitfpanning te verfchaffen. Zodanige Leezers nu alleen kunnen , op eene rechtmaatige wyze, bekoord worden door de fchoonheid der Taal, die ge-, let hebben op de regeleh eener goede fchryfwyze , en op de keurigheden der Taalkunde. Want de enkele kennis der Woorden fchenkt luttel vermaaks: en zydie niet dieper in de Taalkennis zyn doorgedrongen, kun-, nen zelfs niet begrypen, met welk een genoegen een Geleerd Man een welopgeflcld Werk leest. Ten tweeden, begryp ik, dat, langs deezen weg van Verkeering, zo 'er het beoefenen der Spraakkunst en der beste Schryveren niet bygevoegd worden, het jaaren zal aanloopen eer iemand eene Taal ten vollen leere; Men moet iets van de Spraakkunst weeten, zal men een wel gefchreeven Boek recht verftaan; doch eer iemand kan doordringen tot de keurigheden, welke men ontmoet op elke bladzyde van een goed Latynsch of Grieksch Schryver , moet hy eerï naauwkeurig Spraakkunftenaar weezen ; de zamengeftelde buigingen en woordvoegingen deezer fraaije Taaien , geeven aanleiding tot ontelbaare aartigheden, en kleine veranderingen van betekenis , van welken de oppervlakkige Leezer, die de Spraakkunst te laag voor zich rekent, geen denkbeeld kan hebben. Daarenboven zyn de Woorden en Spreekwyzen in de Verkeering te pasfc komende, in vergclyking gefprooken, zeer wéinig; en buiten het kezen van Dichters, Redenaars, Gefchied- fchry-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 203 fchryvers en Wysgeeren, kunt gy nimmer eene Taal in derzelver geheele uitgeftrektheid verdaan. In 't Engehch, Latyn, Grieksch en Italiaansch, en, ik geloof in meest alle andere befchaafde Taaien, verfchilt de ftyl der Dichteren en Redenaaren zeer veel van die der gewoone gefprekken ; en iemand kan redclyfe gevorderd weezen in de gemeene Taal, en geheel onkundig van de andere. Maar , wyders, wil ik hier in aanmerking genomen hebben, dat het beoefenen van eene Spraakkunst, zo zamengefteld en volkomen als de Griekfche of Latynfche, zeer eigenaartig den Kinderen mag worden aangepreezen: gefchikt zynde voor hun Verftand , en (trekkende om de verbetering van alle hunne Zielsbekwaamheden te bevorderen. In deeze weetenfchap , hoe afgetrokken dezelve ook moge aangezien worden, zyn weinig of geene zwaaïigheden, welke een Leermeester niet kan uit den weg nimen by een twaalfjaarigen Jongeling van goede bekwaamheden. Woorden, de groote hoofdzaak deezer Weetenfchap, zyn binnen het bereik des Verltancls van elk Kind, en voor deeze is 'sMenfchen geest, in den beginne desleevens, tot eene verbaazende maate vatbaar; en nogthans is 'er in deeze Weetenfchap eene fynheid en eene verfcheidenheid genoegzaam om alle de Verftandsvermogens des jongen Leerlings te ontwikkelen. Wanneer iemand een Schooljongen hoort eenige plaatzen uit een Latynfchen Schryver in orde fchikken, en toonen dat hy niet alleen de algemeene betekenis weet, en de kragt der byzondere woorden; doch ook elk woord kan brengen tot den rang in wel>  sc4 VERHANDELING over welken het behoort; alle de uitgangen weet op te tellen, alle zinsverandering, hoe klein ook, welke kan voortkomen door eene andere buiging of fchikking aan te wyzen ; de letterlyke betekenis van de figuurlyke, en de eene foort van figuur van de andere te onderfcheiden (*), ja zelfs het wysgeerig gebruik (*) De beginzels der Redenkunfte behooren altoos ge'yktydig met die der Spraakkunfle geleerd te worden. De eerfte zullen aan de laatfte vermaaklykheid byzetten; door de onderfclieide deelen der Spraake in een nieuw licht te plaatzen , gelegenheid geeven tot nieuwe kragtbetooningen van de Zielsvermogens des Jongelings , en hem toerusten om de regels eener goede Schryfwyze met finaals te ontvangen en te werk te ftellen; hier door zal het genoegen der Letteroefening, met weinig of geen vermenigvuldiging van arbeid, vergroot worden. Ik twyfel geenzins , of b utle rs fteekende aanmerking , „ dat alle ,, de Regels des Redenkunftenaars beflaan in het opnoemen van zyne „ Gercedfchappen", heeft deeze kunst eenigzins in kleinagting ger bragt. Doch eens genomen, dit ware eene rechte opgave , Cen 't moet een jammerhanig zamenftel van Redenkunfte weezen als dit eene rechte opgave is,) zal egter die Kunst haar gebruik hebben. Niemand oordeelt, dat een jong Zeeman den tyd verkwist, welken hy befteedt om de Naamen en de Dienften te leeren te kennen, van alles wat aaa boord is, en van alle andere voorwerpen, die de aandagt eens Zeemans vorderen, 't Is voor een Plantkundigen geene ydele bezigheid als hy de onderfclieide Geüachteu van het Groeiend Ryk in zyn geheugen plant; noch voor den Starrekundigen dat hy het getal der Geftarnteüs wtete, en ze alle leert by derzelver naamen noemen. In elke Kunst en Weetenfchap zyn fpreekwyzen, welke gemeenzaam moeten weezen voor elk, die ze verftaan, of 'er verftaanbaar over fpreeken zal: en weinig Kunlten zyn zaïnengeftelder, dan de Schryf kunst. Daarenbo. ven," fchoon eenige van de Figuuren der Redenkunst, zich gemaklj-k laaten onderfcheiden, vorderen andere een keuriger onderzoek , eft zelfs eenige kennis van de eerfte beginzelen der Wysbegeerte. En djj regels,, om de fraayheden der Taal te pasfc te brengen, gegiond zynde op  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 205 bruik het fraaye en het laage te fchiften: terwyl hy teffens, by gelegenheid, andere woorden en fmeekwyzen van gelyke, of eene tegenovergeftelde betekenis aanhaalt, en rede geeft van 't geen hy zegt, 0f uit den aart der zaake, of door het bybrengen eens Spraakkunltigen regels, of een gezaghebbend voorbeeld,' als iemand dit alles hoort moet hy overtuigd worden,'dit door zodanig eene oefening het Geheugen kans'ftaat om meer in flerkte en vaardigheid toe te neemen, dat de Aandagt beter gevestigd, het Oordeel en de Spraak meer te werk gefield, en eene hebbelykheid van Op merking en fyne Onderfcheiding gemaklyker verkreegen wordt, dan mogelyk is door eenige andere beziVheid even zeer gefchikt naar de vatbaarheid der Kindschheid. Een jaar befteed in deeze heilzaame oefening zal de menschlyke vermogens meer aankweeken dan zeven gefleeten in het fnappen van dat Franslh 't welk door het dagelyks gebruik geleerd wordt; en 'zou het doorloopen aller Werken van volt ai re de helft niet verfchaffcn van leerftoffe voor het jeugdige gemoed , welke eenige weinige Boeken van livius cicero of virgilios, op de gemelde naauwkeurige wyze bearbeid, opleveren. 't Is verre van myn oogmerk de Franfche Taal, die ik op de kunde m de Menschlyke Natuur, moet de jonge Redenkunfte- r "fenS om agt «gene zlel omgaat: 't geen van alle tooneelen der Mewchlyke waar. neennng het gewigtigfte is, en WMr op mea fa ^ VI0 ™" ies leevens het rnintte agt geeft. ■  scö VERHANDELING over. ik erken nuttig te wee zen voor allen en noodzaakïyk Voor veelen, te verfmaaden. Veel min wil ik iets in 't midden brengen om de oefening onzer eigene Moederfpraake [met kleinagting aan te zien : deeze is voor een Inwoonder van meer belangs dan alle andere Taaien. Ik dring alleen aan op de nuttigheid om de jeugdige gemoederen door de fpraakkundige beoefening van 't Grieksch en Latyn te verbeteren: deeze zyn en geregelder en hebben meer verfcheidenheids dan eenige der hedendaagfche Taaien, en zyn, daarom beter gefchikt tot het oogmerk om het Oordeel en 't Geheugen des Leerlings te oefenen. Ook beweer ik, dat elke Taal, en ieder ding, 't geen men Kinderen leert, hun naauwkeurig moet geleerd worden, in het vast begrip, dat de Ziel meer nuts ontvangt van een weinig naauwkeurige kundigheden, dan door een uitgeftrekte oppervlakkige kennis, en dat het beter zou weezen voor een Jongeling euclides en demosth en es wel te verdaan, dan een geheel Woordenbeek van Kunsten en Weetenfchappen van buiten tc kénnen. Wanneer hy ééns een fmaak gekreegen heeft van naauwkcurigheid, zal hy de waarde daar van leeren kennen, en zich dezelve eigen maaken; en mee oogmerk om dezelfde voldoening te erlangen, zal hy ïrébbelyk dien eigenden trant volgen, zo in de Weeïeufchappen , waar op hy zich naderhand toelegt, en in 't algemeen beleid zyner zaaken: terwyl eene hebbelykheid van oppervlakkig denken , de vermogens der ziele bederft en verzwakt, en veele in voldaagene werkloosheid laat roesten , en al te veel aanleidings geeft  EEto TAALGELEERDE OPVOÉDIfcGE. to? geeft om iemand wispeltuürig en bedagtloos te doen worden en beginzelloos in gedrag. Ik item met roüsseau overéén, dat de Opvoe» ding eer moet drekken om ons te leeren hoe te denken dan wat te denken ; eer om ons in ftaat te Rellen om bekwaam te worden om voor ons zelven te denken, dan'het geheugen te overlaaden met de.gedagten van andere Menfchen- Niet dat ik de verkryging van goede beginzels en juiste begrippen, uit welk een oorfpröng ook afgeleid, ontraadde: want, in de daad, de kennis van den vernuftigden mensch op ;den ganfehen aardbodem zou zeer fchaars weezen , indien hy alles van zich zelven moest ontkenen. i Ja , daar de Ouders, in veele gevallen, het gedrag eens Kinds moeten beftuuren, eer het Kind de reden van zulk een beduur kan onderfcheiden, dénk ik, dat eenige aangelegene beginzels van Godsdienst eri Zedekunde, met een goeden uitflag, in 't geheugen der Kinderen kunnen ingedrukt worden , zelfs eer zy volkomen de bewyzen kunnen verdaan, die ten betooge daar van drekken, of de woorden, welke ze uitdrukken. Met dit alles blyft het waarheid, dat eene Ziel, door eene voegzaame leerwyze voorbereid om eigen ontdekkingen te doen, in een veel hooger daarvan aankwecking zich bevindt, dan die eens louteren Schooljongens , die niets weet dan 't geen hy geleerd heeft. De laatde gelykt naar een Graanzolder, die met kooren kan gevuld worden; doch niets meer uitgeeven dan dezelve ontvangen heeft, de eerde mag vergeleeken wor-  2o8 VERHANDELING over. worden by een vrugtbaar veld, in ftaat om een ovetvloedigen oogst op te leveren, en honderdvoudige vrugten voort te brengen, voor eiken graan korrel aan 't zelve toevertrouwd. Dit byzonder, voordeel nu fchynt gehegt aan de beoefening der oude Schryveren, dat zy niet alleen de Ziel met een fchat van nutte Leering voorzien; maar ook eene hebbelykheid fchenken van Aandagt, en, op eene verbaazende wyze, en het Geheugen en het Oordeel verbeteren. c. Dat de Taalkunde even volkomen uit een Engelfche en Franfche als uit eene Griekfche of Latynfche Spraakkunst kan geleerd worden , zal niemand beweeren, die op het onderwerp agt geeft, en die in ftaat is om de vergelyking te maaken. Oude Taalgeleerdheid is , derhalven , tot de kennis der Spraakkunst noodig. En dat de kennis der Spraakkunst ftrekt om de Taal te zuiveren en te bewaaren, kan, indien dit ftuk bewys behoeve, door verfcheide bedenkingen beweezen worden. Elke Taal is onnauwkeurig, zo lang men dezelve alleen fpreekt': dewyl de Menfchen dezelve nooit Spraakkunftig beoefenen, eer zy daar in beginnen te fchryven en op te ftellen. En wanneer de Taal ter hoogfte volmaaktheid gebragt is , door de herhaalde poogingen, en opeenvolgende zuiveringen van Spraakkunftenaaren , Woordenboekmaakeren , Wysgeeren en kundige Schryveren in 't algemeen, hoe onvolkomen wordt dezelve dan nog gefprookeu en geichreeyen door de Ongeletterden! Hoe ligt dringen onfpraakkundige Spreekwyzen , de uitwerkzels van onkunde en gemaaktheid, in de algemeene gefprek- kcn  , Eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 209 ken en van daar in de fchriften ! Hoe bezwaarlyk vindt men het dikwijls , ondanks alle de tegenverklaring der Geleerden, deeze uit de Taal te verbannen , of het Gemeen over te haaien en ze te verbeteren I Waar de Spraakkunst naauwkeurig beoeffend werd is de Taal altoos fraay en ftandhoudend geweest. Getuigen die van oud Griekenland, die, fchoon dezelve veele veranderingen onderging, gelyk alle Leevende Taaien onvermydelyk moeten doen, langer dan duw zend Jaaren haare zuiverheid behicldt. Wanneer men de Spraakkunst verwaarloost, moet de Bastaardy de overhand krygen. De beoeffening der Griekfche en Latynfche Taal, derhalven, noodig zynde tot volmaaking der Spraakkunst, moet dezelve ook noodig weezen tot de in ftandhouding en zuiverheid der hedendaagfche Taaien zelve, en gevolglyk tot het bewaaren onzer Gefchiedenisfe, Dichtkunst , Wysbegeerte en van alles wat dierbaar is in onze Letterkunde Kunnen welwenfchers van het Menschdom of van de Geleerdheid ooit zo gewigtig eene Leeroefening zoeken in kleinagting te brengen? Of zal men beweeren, dat de kennis der Spraakkunfte een Heer van aanzien, of van openbaar Bedryf, niet voege, als men aanmerkt* dat de bedreevenfte Staatsmannen , de bekwaamde Redenaars, en fraayfte Schryvers, die immer, op het tooneel des openbaaren Leevens verfcheenen, van deezen zal ik alleen julius cesar, en cicero opnoemen , niet alleen zich op de Spraakkunst bevlyII,Dfi«' O tig.  210 VERHANDELING over. tigdén ; doch onder naauwkeurige Spraakkunftenaars moeten geteld worden (*}? 6. By dit alles mogen wy voegen, dat de Tugt, in de Oefenfchoolen der Geleerdheid vastgefteld , de Jeugd tot gehoorzaamheid en onderwerping opleidt • hier aan vroegtydig gewend te worden is van een eindeloos aanbelang, zo voor hunne Zedelyke verbetering, als ten beste van hun Vaderland. • Doch is deeze Tugt niet dikwyls al te gezet, al te ftreng? én ftrekt dezelve, zodanig zynde, niet om de Ziel te verlaagen , door hun op beuzelingen "te doen agt flaan, en iet llaafsch aan het Vernuft, en het uiterlyk voorkomen by te zetten? Deeze vraagen verdienen geen ander antwoord , dan het enkel bybrengen van iets, 't welk daadlyk beftaat, en allen in 't oog loopt; naamlyk, dat van alle Volken, thans beliaande, dat Volle, welks algemeen Charaéter het minst heeft van Slaafagtigheid , en eene Verhevenheid van Ziel cn zugt voor Vryheid betoond heeft , waar van geene voorbeelden in de Jaarboeken des Menschdoms gevonden worden, wegens de ftrengheid der Tugt, op de laagere en hooge Schooien, boven alle uitfteekt; en op den Aardbodem het eenig Volk fchynt, 't welk een regtmatig bezef vaa de waardye der oude Geleerdheid bewaart. Het agtOaan op orde, het hooren na wettig gezag ftrekt zo zeer om waare grootheid van Ziel te bevorderen , als de kennis van eene goede Leerwyze om een rechtfehaapeu Vernuft te vormen. 7. Eeni- (*) Quintil. O'at. fijt. Lib. I. Cap. IV. The Origin. and Pro. gf\s oïLanguage, vol. II. p 491>  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. air 7. Eenige myner Leezeren zullen my metmedelvden aanzien, en anderen my waarlyk uitlachen, over 't geen ik nu zal zeggen ten voordeele eener gewoonte thans in de meeste Landen huiten gebruik en befpot! Ik meen die om de Leerlingen te verpligten, om eenige hunner opftellen in Latynfche Verzen te maaken. „ Hoe!" 2al men my te gemoete voeren , .., ver„ beeldt gy u , firydig met het gevoelen der Oudheid » zelve, en van alle verilandige Mannen, door alle eeu« » wen , dat de bekwaamheid der Dichtkunst door re„ gelen medegedeeld, of door hebbelykheid verkr*e„ gen kauworden? Of, zoudtgy, dir mogelyk zyn„ de, wenfchen ons hervormd te zien in een verzen„ maakend Volk? De Dichtkunst moge haare nuttig„ heden hebben j doch zal nimmer onze Voorraadhui„ zen vullen, nimmer onzen grond Vrngtbaarheid by„ zetten nimmer onze Vloot toerusten , of onze " Geldffllddelen regelen. De Dichtkunst heeft het „ vermogen verloeren om langer Steden te bouwen, „ Tnnmerhout neder te vellen, en gebrooken Beeneu " 'e gen7en : en ffly '&&K dat dezelve zich nooit „ beroemd maakte door den zak of den buik te vullen. „ Keen neen, myn Heer.' een Studeerkamer op de „ bovenlte verdieping in een agterftraat, hoezeer de„ zelve u bevallig in de .oogen fchyne, is de ftand „ niet, waar toe ik myn Zoon .bedoel op te voeden " Veroorlof my, op myne beurt, te vraagen , of het «et oogmerk is om dejongelingen Schryvers van hun be- «ata op te iteUen of Overzettingen te vervaardigen, O 2 , - , en  aia VERHANDELING over en die andere Schooloefeningen te doen, tot welke Scliryven vereïscht wordt. Ik geloof men zal erkennen , dat de hebbelykheid om naauwkeurig en geregeld te denken, om net en fraay te fpreeken , nuttig is en tot cieraad ftrekt in alle leevensltanden. Cicero na en quintilianus, en veele andere Schryvers,bevveeren, dat deeze hebbelykheden allerbest verkreegen worden door veel te fchryven (*), niet door gemeens plaatzen uit de Boeken te haaien (t) , maar door be- ften- (*) Cicero de Orat. Lib. I. §. 150. Quintil. Inll. Orat. Lib. X. Cap. III. q) Om ons te herinneren wat wy geleezen hebben , raaden eenige Schryvers het aanleggen van een Aantekenboek, waar in zy willen das wy optekenen, naar zekere kunst-orde , alle die plaatzen, welke wy aan den voorraad onzer Geleerdheid wenfchen toe te voegen. Doch andere Schryvers, geen min bevoegde Oordeelaars in dit ftuk , hebben deeze handelwyze gewraakt, 't Is zeker dat, wanneer wy leezen met oogmerk om ons Aantekenboek op te vullen , wy veelligt meer letterr op byzondere plaatzen , dan op het oogmerk en de bedoeling van het geheel; dat wy, de geliefde plaats opgetekend hebbende, ons niet zeer bekreunen oin dezelve in 't Geheugen te prenten , weetende waar wy dezelve, in ons Aantekenboek, kunnen vinden. Daar en boven, het Leeven is kort, de Gezondheid eene onbetaalbaare fchat: en, indien wy niet meer denken, dan fchryven of leezen, zullen onze Letteroefeningen ons luttel baaten. Maar deeze gewoonte van geduurig overfebryyen verflindt tyd , verzwakt de gezondheid , en brengt niets toe tot aar.kweeking der Zielsvermogens, dewyl het geen denken vordert , tn geene vermogens oefent. — Daarenboven doet het ons overhellen om onze denkbeelden geheel te fchoeijen op de leest van anderen : en vermids onderfcheid: Schryvers over veele Hukken verfchiliend denken, kan het te wege brengen >Jat wy zo dikinaals van gevoelen veranderen, dat wy ten laatften geen vast beginzel in 't geheel heb. ben. 1 Egier moeten wy, van den anderen kant, toeftaan, dr?  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 213 ■ftendigheid en geregeldheid te geeven aan onze eigene gedagten, uitgedrukt met onze eigene woorden. De verrigtingen der Schooljongens zyn de beginzels van cit heilzaam werk; en men weet dat zy het gelukkig uitwerkzel hebben om het Oordeel te vormen , het Geheugen te verbeteren, de Vindingskragt te verleevendigen, en den jeugdigen Leerling woordenrykheid, zuivere fpreekwyzen, te fchenken, met eene hebbelykheid om naauwkeurig en geregeld te denken. Gelyk nu het oogmerk deezer Schooloefeningen, niet is om de Leerlingen Schryvers in ondicht van hun ' beroep te maaken, zo dient de gewoonte om ze Verzen te doen optellen, niet om hun tot Dichters te vormen. Ik wensch het getal der Verzenmaakeren niet te onder het leezen, en by ondervinding, ons veele dingen vooikomen, welke wy niet moeten vergeeten, en nogthans niet bewaard kunnen' worden, zonder ze in gefchrift te flellen. 't Is dan misfchien best een' middelweg in te flaan, en wanneer wy gebeurtenisfen of gevoelens, welke wy in 't leezen aantreffen, boeken, den Schryver ter zyde te leggen en het met onze eigene woorden te doen. Op die wyze wordt Schryven voordeelig: dpwyl het gepaard gaat met denken en herinne. ring, zo wel als met het bedreevener worden in iets op te fielten. Ea wanneer wy de gevoelens van anderen ons zo eigen gemaakt hebben, dat wy in ftaat zyn om ze naauwkeurig met onze eigene woorden uitte drukken, dan mogen wy gezegd worden, den geest daar van in eigendom te bezitten ; en dan eerst is het dat ons Verftand 'er weezenlyk voordeel van trekt. Indien wy verkiezen een ftaal te behouden van eens Schryvers ftyl, of eenige zyner gedagten , in zyne eigene woorden , te bevvaaren, uit hoofde van iets behaagelyks of kragtigs, 't geen W zyne uitdrukking voorkomt, kan 'er niets kwaads in fteeken, mits. W er «jet te veel tyds mede fpillen. O 3  214 VERHANDELING over te vermenigvuldigen. Ik zal, indien het u zó behaage, den ouden grondregel Pocta nascitur non fit, erkennen; en dat het zo gemaklyk vallen zou, Marmer tot kneedens toe te vcrzagten , als de Dichtkunst mede te deelen aan een wicn het aan Dicliterlyk vernuft ontbreekt. Ego nee ftudium fine divite vena, Nee rude quid posfit video ingenium. Het gebruik, nogthans, waar over wy hier handelen, gaat, myns oordeels, vergezeld van eenige heilzaame uitwerkzels. ——- Vooreerst , fchoon wy, voor altoos, de rechte uitfpraak van 't Latyn en Grieksch verlooren hebben, zal, egter, hoe minder verkeerd onze uitfpraak is, dezelve te aangenaamer en verftaanbaarder weezen. 't Verzen maaken, derhalven, aangemerkt als eene oefening om voorbeelden aan te voeren en de regels der maatklank in 't geheugen te vestigen, moet erkend worden zyne nuttigheid te hebben in het wel regelen der uitfpraake. Ten twee¬ den, heeft het deeze nuttigheid, dat wy door ons gevoel voor de Dichterlyke zaïnenHemmende toonen te verbeteren, de fchoonheden van een Dichterlyk opfiei voor ons vermeerderen. Ik heb reeds vermeld, dat Vermaak eene der voordeden is der Taalgeleerdheid. Goede Dichtwerken nu zyn dubbel behaagelyk voor eenen Leezer, die het Verzen maaken beoefend en by de hand gehad heeft, even als de beelden en kleuren der Disrïykc en Groeijende Natuur, dubbel fchoon zich  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 215 zich opdoen aan 't oog eens Schilders. ,, Ik begin," fchryft pope, fpreekende van zyne vorderingen in de Tekenkunst, ,, Schoonheden te ontdekken, tot nu ,, toe door my niet opgemerkt; elke ooghoek, elke ,, bogt in de neus, de kleinfte maat van licht of don„ ker, op een kaak of in een kuiltje, .heeft bekoore„ lykheden, welke my verrukken (*)." Om dezelfde reden dan als ik het tekenen hun zou aanpryzen, die een rechten Smaak voor de Schoonheden der'Natnure wenschten te verkrygen, zou ik eenigzins het Verzen maaken aanraaden aan de zodanigen, die geheel gevoelig wenfchen te worden voor het verrukkende inzichtwerken. Ten derden , is deeze oefening des te gewigtiger, daar dezelve allengskcns den Leerling een fchat van woorden oplevert, zyne Taalkennis gemak byzet, en hem gewent zyn Oordeel en Smaak; zo wel als zyn Geheugen, je oefenen in de keuze van welluidende en fraaije uitdrukkingen. Door in Ondicht te fchryven, leert hy geregeld denken en fpreeken, en zyne Dichterlyke oefeningen zullen, onder een voegelyk geleide, hem gemeenzaam, doen worden met de Cieraaden der Taaie , nauwkeurigheid aan zyne Gedagten, en eene klemmende kortheid aan zynen Styl geeven. Deeze voordeelen kunnen , myns bedunkens, eenigermaate verkreegen worden, fchoon zyne Verzen, door mangel aan Dichterlyk Vernuft, nooit boven het middelmaatige opklommen; zyn de C*5 P'ope's Lettres to Gay, O 4  ei6 VERHANDELING ova de Zanggodinnen hem gunftiger, zyne vordering zal» naar evenredigheid, grooter weezen. Maar valt deeze Dichterlyke oefening niet te zwaar? Neemt dezelve niet te veel tyds ? Te veel tyds moet "er niet aan opgeofferd, en die last den zodanigen, welken dezelwe te zwaar valt, niet op de fchouderen gelegd worden. Dan, raadpleegen wy met de ondervinding, wy zullen ontdekken, dat jongelingen van middelmaatige bekwaamheden 'er toe in ftaat zyn, en dat ze nooit de Letterkunde benadeelde. Ik ken verfcheide Geleerden, in hunne Jeugd op het tokkelen der Romeinfche Snaaren gefield,- doch nimmer hoorde ik hun klaagen over de nutloos- of zwaarigheid, en ik kan niet denken, dat de groot of buchanan , wilton of addison, browne of gray(*_), ooit reden hadden, om , zich de uuren ,daar in befteed, als verlooren uuren, te beklaagen. -■—i— 't Is over 't algemeen waar, dat het Vernuft zich voordeeligst vertoont in iemands Moedertaale. Nogthans was het ce wenIbhen, dat de bekwaamheid om Latynfche Verzen tefchryven, tmder ons wat meer wierd aangekweekt: het heeft dikwyls ten middel verftrekt om den roem on-, zer (D Izaak hawkins b'bowne Schildk, masker van verfcheide voortreffelyke Dichtftukken, byzonder van een Latynsch over de Onfterflykheid der Ziele; van 't welk Mrs. crater te recht zegt dat het ons Land eere aandoet. ——. Mr- guay van Cambridge, de, I).ichter van de fraayfre Lierzangen, ooit gemaakt, fchreef, in zyne jeugd veele fchoone Latynfche Verzen, door Mr. manson onlangs Vitgegeeven. De Latynfche Dichtkunst vau db groot, mijltoi* $p, AumsoN heeft njeri langen tyd algemeen bewonderd.  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 21? zer Schryveren uit te breiden, en gevolglyk iets toe te voegen aan den Letterroem van Groot-Brittanje. . Van boileau wordt verhaald, dat hy niet geweeten hadt, dat 'er goede Dichters in Engeland waren , tot addison hem de Mufe JngHcana ten ge' fchenke zondt. Veele der beste Hukken van pope dryden en wilton verfcheenen niet onbevallig in Romeinsch gewaad. En die Buitenlanders moeten zeker zich een groot denkbeeld gevormd hebben van onze Herderskouten, die de Latynfche Vertaalingen laazen van eenigen door vincent bourne, ten aanzien van welken men, met waarheid, mag zeggen , dat ze, in zagtvloeijenheid, en keurigheid van uitdrukking, ten minften de oorfpronglyke evenaarden, en nauwlyks, in eenig opzigt, voor] iets, 't geen in ovidius of tibullus voorkomt, 'behoefden te wyken. Genoeg hoop ik gezegd te hebben om de nuttig, heid aan te toonen van die Leerwyze, welke, voor 't grootfte gedeelte, plaats grypt , en, myns oordeels, altoos moet fland houden, in de Taal-fchoolen. Indien de Leezer de waarheid deezer bedenkingen toeftcmt-, zal hy overtuigd weezen, „ dat de „ beoefening der Oude Griekfche en Latynfche Schry„ veren den Leerling niet noodzaakt om te veel „ tyds te fpillen in het aanleeren van Woorden:" want dat, door middel deezer woorden, de Zieleen voorraad van dierbaare kundigheden kan opdoen; en dat de verkryging daar van, voorzigtig beftuurd, Voor jonge Liecjen een der beste behulpzels is om O 5  *i8 VERHANDELING over liet Verftand te befchaaven, welke men in den tegen; woordigen ftaat der Menschlyke Maatfchappye, zich met mogelykheid kan verbeelden. 11. Veel tyds zal ik niet befteeden in het wederleggen der tweede Tegenwerping. „ Dat deeze Taa„ len, geleerd zynde, dien arbeid niet waardig zyn." Nooit leefde 'er een Man van Geleerdheid en Smaak, of hy ontkende die Helling. Zy, die de Oude Schryvers best verfiaan, vinden 'er het meeste genoegen in; niemand veragt ze dan die derzelver waarde niet kent. Of het vermaak en voordeel, ontHaande uit de kennis der Oude Taaien, genoegzaam is om de moeite van het aanle'eren te vergoeden', is een Huk, waar over zy alleen, die ze verkreegen hebben , bevoegd zyn te oordeelen. En zy, des hou ik my verzekerd , zullen zich ten voordeele daar van verklaaren. De bewonderaar van homerus en demosthenes, virgilius en cicero, xenophon en cesar, hero dotus en Livius,zal ons zeggen, dat hy zyne kunde in de Taal dier Schryveren voor niets zou willen misfen. Elk Geleerd Man wenscht dat zyn Zoon een Geleerde moge weezen; en dat niet zo zeer met uitzigt op tydiyk gewin , als uit eene begeerte dat hy de hulpmiddelen moge hebben tot nuttig onderwys en edele uitfpanning. —- 't Is waar, hebbelykheid kan ons eene geneigdheid tot beuzclagtige naajaagingen inboezemen, en inbeelding voor weezenlyk belfaan doen opvatten. Gewoon te zyn aan die foort van Letteroefening, en misfchien ook de trots, of enkel de bewustheid van geleerd te zyn , moge, voor een  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 219 een gedeelte, rede geeven van het vermaak, 't welk het leeren der Griekfche en Romeinfche Schryveren vergezelt. Dan zeker, 't is maar een klein gedeelte, waarvan men dus^edeu kan geeven. De Grieken waren driftiger. Bewonderaars van homerus en d e m o s^ tiienes, en de Romeinen van vir gili u s en ci. cero, dan wy; en nogthans niet in de noodzaaklykheid om zo veel tyds te befteeden in het beoefenen dier Schryveren, en gevolglyk niet zo gefchikt, om 'ér, door lange gemeenzaamheid, eene gelykheid mede te krygen; zy hadden geen rede om zich te verheffen op eene bedreevenheid, „welke hun met alle hunne Landsgenooten gemeen was. De kennis dier Schryveren is de beste grondflag tot de Regtsgeleerdheid , de Geneeskunde, de Godgeleerdheid, de Redenkunst, den Landbouw en andere Loflyke Runden en Weetenfchappen. By befchaafde Volken, en in Gezelfchapoen, waar men een verihndig Charaéter hoogfehat, heeft men die kunde, over *t algemeen, aangemerktalseeneaanpryzende bekwaamheid. Veele Lieden, van groot gezag, hebben het' aanbelang daarvan, als een bron van vermaak, en een gefchikt middel om ledige uuren aangenaam aan te vulten, erkend. En, indadaad, de Zanggodinnen zyn bevalliger, leerzaamer en bchaagelyker Gezellinnen, dan honden,,paarden, fpeelders en narren; en door agt te geeven op de VVysheid der vroegere Eeuwen , tnogen wy vry vastftellen onzen tyd beter te befteeden, dan in het luisteren na en het deeincemen in dekwaad.  «o VERHANDELING over kwaadfpreekenheid, lastertaal en andere dwaasheden des tegenwoordigen tyds. III. Men heeft ingebragt, „ dat de Schoolgeleerd» ,, heid ftrekt om het Vernuft te overlaa4en, en eer de ,, Ziel te verzwakken dan te verbeteren." Hier {opent zich een nieuw veld om in tegenftreevende grootfpraali uit te weiden. Wie heeft niet gehoord van de ftaatlyke Geleerdheid van ben johnson, overgefteld tegen shakespears natuurlyke toonen; en de gevolgen, daar uit afgeleid, niet alleen om den geleerden Dichter; doch ook de Geleerdheid , in kleinagting te brengen? Milton jagten zommigen desgelyks, dat eene overmaate van Geleerdheid bezat, alsmede dat hy al te zeer gefield was om ze ten toon te fpreiden. Men rekent dat de Ouden zeer groote voordeelen trokken, door niet, gelyk wy, verpligt te wee-» zen, om eene menigte Taaien te leeren. Iemand kan , wy Hemmen het toe, zo onmaatigzyn in 't leezen, dat hy Ziels- en Lichaamsvermogens beide benadeelt. Zy, die altoos leezen en nimmer denken , worden Schoolvosfen en Zotskappen. En allen , die het beste gedeelte huns tyds befteeden in Taaien, te leeren, vondt men zelden dat groote vorderingen maakten in Kunften of Weetenfchappen. Eene voikamene kennis zelfs van ééne Taal te verkrygen , is een werk van veel arbeids; fchoon eenigen zulk eene bekwaamheid in dit vak bezitten, dat zy, met eene, maatige bevlytiging, eene genoegzaame kennis van verfcheide Taaien opdoen. Milton hadt, eerhytwiu» 4  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. aai tig Jaaren bereikte, Latynfche, Italiaanfche en Griekfche, zo wel als Engelfche Verzen, opgefteld. Doch de Geesten zyn, over 't algemeen, tot zulk eene taak niet bekwaam, en zulks is ook geenzins noodzaakiyk. Iemand kan zeer gevoelig weezen voor de fchoonheden eener vreemde Taaie, die met gemak en vermaak lee. zen, terwyl hy dezelve niet kan fpreeken , of daar in fchryven. Ik zou, uitgenomen in gevalle iemands Verftand eene gereede vatbaarheid tot het aanleeren van Taaien bezat, en hy eene overhellende zugt daar toe, het geen Jongeling raaden, zich veele Taaien eigen te' maaken. Want zeker, de Mensch is niet op deeze wereld verfcheenen om dezelfde gedagten in de Taaien van verfchillende Volken uit te drukken. De tegenwerping , welke wy thans onder handen hebben, fteunt, zo wel als de voorgaande, 0p 't geen ieder .Geleerde een verkeerde voortelling van 't geval zal heeten.. Niemand, die Grieksch en Latyn verftaat, zal ooit erkennen , dat deeze Taaien tot een hinderlyken overlast ftrekken. En misfchien zou het zwaar vallen te bewyzen, zelfs door een enkel voorbeeld, dat het Vernuft ooit door Geleerdheid leedt. Ben johnsons ongeluk was, niet dat hy te veel wist, maar dat hy geen voegzaam gebruik van zyne kundigheden kon maaken: een ongeluk,'t welk eerder ontftondt uit gebrek aan Vernuft of Smaak, dan uit eene overmaate van Geleerdheid. Met het zelfde Vernuften minder Geleerdheid zon hy waar- - fchynlyk een flegt figuur gemaakt hebben. ■ , Zya fpej  222 VERHANDELING over fpel Catilina is een kwaalyk gefchikte verzameling van gevallen en plaat zen uit sal ustius. Was het zyne leunde van Grieksch en Latyn, die hem belette eene betere keuze te doen ? Om alles te verftaan wat de Gefthiedboeker vermeld heeft van dien Stookebrand , heeft men niet noodig een Geleerde te weezen; want, door rose's Overzetting op te liaan,kan een ieder* die Engehch verftaat, in een halven dag, zich het geheele verhaal eigen maaken. 't Was johnsons gebrek aan Smaak, 't geen hem uit de Gefchiedenis iri het Spel eenige gezegdens en gevallen deedt brengen , die met den aart des Tooneels niet flrooken; 't was gebrek aan Smaak , waar door hy zyne ftolfen naar de orde der gefchiedenis fchikte , 't geen , hoe gepast ook, voor bedaarde onderrigting,niet bekwaam is om die uitwerking te baaren op de Driften en de Vei beelding, welke het Treurfpel beoogt voort :e brengen; 't was het zelfde gebrek aan Smaak, dat hem, door eene ftrikte aankleeving van de Gefchiedkundise Waarheid , zyn Stuk deedt rekken met 'er overtollige gebeurtcnisfen , onbeftaanbaar met de éénheid van oogmerk, en niet dienende ter ontknooping, in te voegen; en het moet ongetwyfeld toegefchreeven worden aan mangel van Uitvinding , dat hy zich zo flrikt aan de Letter der Gefchiedenisfe verhoudt. Hadt hy den raad van horatius zich herinnerd, (en hy kon 'er niet van onkundig weezen : de wyl hy 't geheele Dichtftuk in Engelfche verzen pveizette,) hy zou eenige dier gebreken vermyd hebben  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 2*3 ben (*). Een weinig meer Geleerdheids, derhalven, of liever een tydiger toepasfing van die by met de daad bezat, zou, te deezer gelegenheid,dien Schryver zeer. te ftade gekomen zyn. Sh ake speare's Spel Julius Ce/ar, is gegrond op de Leevensbefchryving van Brutus, door plut a R c h u s. De Dichter heeft veel van de voorvallen en gefprekken, door den Gefchiedfchryver opgetekend, geleezen in thomas north's overzetting, overgenomen. Hy betoont een juisr oordeel in de keuze der plaatzen. De gebeurtenisfen en gevoelens , die, of treffende in zich zelve ?yii_ of dienen om de Characïers en Driften der Menfchen ten toon te fpretden, heeft hy gebruikt; wat voor een TooneelRuk onvoegelyk fcheen, liet hy agterwege. Door plutarchus en soPKocLEsiu.'t oorfpronglyke te leezen, nevens 't geen a ris tot el es over de Dichtkunst fchreef, en den Brief van ii 0 r a t i u s aan de piso's, zou shakespe are, dit Treurfpel beter opgefteld hebben; doch ik kan niet begrypen,hoe zulk eene voorbereiding, was de Dichter tot dezelve in ftaat geweest, zou hebben kunnen dienen om hem een flegter Treurfpel te doen vervaardigen. 't Is zeer • £*) Publica materies privati juris crit, fï Non circa vilem patuiiinique moraberis orbem, Nee verbum verbo curabïs reddere, fidus Interpres, nee defilics iniitatoi in arclum, Unde pedem proferre pudor vetat, aut operis lex. Art. Peet, vs. 135, ;  m VERHANDELING over zeer waarfchynlyk, dat het voorbeeld van shake* sp e a re eenigen ongunffig heeft doen denken over den invloed van Geleerdheid op 't Vernuft: doch een befluit van zo veel aanbelangs, mag men niet trekken uit één voorbeeld, inzonderheid wanneer men toeftemt dat het buitengewoon en bykans bovennatuurlyk is. Uit de verfchynzels van een zo overvliegend Vernuft moeten wy niet oordeelen over de menschlyke natuur in 't algemeen : van het geen in warme landen of onder heeter Lugtftreek gefchiedt, kunnen wy geen regels voor den Landbouw in Groot-Brittanje opmaaken. Laat het ook geene tegenwerping wee¬ zen tegen de nuttigheid der Geleerdheid ,' dat wy menigmaal Lieden van uitmuntende Zielsvermogens aantreffen, wier bekwaamheden nooit, door Letterkennis of Schooltugt, befchaafd en verbeterd zyn. Jets 'i geen niet onvermydelyk noodig is , kan nogthans nuttig weezen. Wy hebben gehoord van Kooplieden, die naauwlyks fchryven of leezen konden, en nogthans een zwaaren uitgeftrekten handel dreeven, op de eerlykfle wyze, groote fchatten wonnen en met een geagten naam pronkten: wie, nogthans, zal beweeren , dat Schryven en Leezen niet nuttig is voor den Koopman? Men heeft Menfchen gevonden, in Ver. ftand en Deugd uitfteekend, die, in den aanvang huns leevens, bykans geheel verwaarloosd waren : wie, egter, zal zeggen, dat de zorg der Ouderen, dat vroege hebbelykheden van opmerking en deugd van geen eindeloos belang zyn voor 'sMenfchen Geest?  Eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. «« M i l t o n was een der geleerdfte Mannen ; die Engeland immer voortbragt. Maar zyne groote Geleerdheid verzwakte zyn Oordeel , noch verftómpte zyné Verbeeldingskragt. Een rykerader van Vinding, zo wel als een kiefcher Smaak , vertoonen zich In zyri Paradys Verhoren, gedicht toen hy zestig Jaaren oud was, dan in een zyner vroegtydigere voortbrengzelen 't Paradys Herwonnen en Samfon Agonistes , zyne Jaatfte Werken, zyn niet zo vol beeldtenisfen, en laaten zo veel fpeelens der Verbeelding niet toe als veelé zyner andere Stukken; doch zy draagen blyk van een volklonken Oordeel- en 'erjontbreekt weinig aart oni elk deezer volmaakt in zyne foort te doen zyn. - Ik 'ftoot my niet aan dien overvloed van Geleerdheid * welke zich, hier en daar, in zyn Paradys Verhoren, vertoont. Zulks zet een eerwaardig voorkomen aan het Dichtftuk by, het verfehaft aan den geest nieuwë tienkbeeldenj en daar is iets, in de naamen van Plaatzen en Perfooneu, door hem genoemd, 't geen niet onbevallig klinkt; Eens toegedaan dat dit alles niets meer is, dan fchoolfche overtolligheid, zal, egterj geenzins volgen, dat miltons Geleerdheid hem, over 't geheel, eenig „adèel deedt; aangemerkt het blykt, dat ze hem, i„ zaaken van hooger aanbelang, voordeel toebragt. En dat dit het geval was, is onloochenbaar. Deeze Dichter fteekt niet meer uit van wegen de kragt en hooge vlugt zyns Vernufts, dan van wegen de kunst zyns Werks, welke hy, d«els' verfchuldigd was aan eeö fynea Smaak in de ToonkunII. Deel, p ^  226 VERHANDELING over dé, en deels aan zyne doorkneede Kennis der Ouden. Zyn Dichtftyl heeft men zelden met een goeden uitflag gevolgd, 't Is niet alleen liet ontbreeken van 't rym; t is niet alleen het onderfcheide plaatzen der rustingen ; 't is niet alleen het doorloopen van den zin van den eenen regel in den anderen,- veel min is het 't mengzel van oude woorden, en vreemde taaieigens, die het verrukkende van mil tons Dichtwerken uitmaaken, fchoon veelen zyner Naavolgeren, wanneer zy hem, in eene of andere deezer byzonderheden, op zyde ftreeven, zich verbeelden reeds veel gedaan te hebben. Maar iemand moest de Oude Schryvers met zo veel oordeelkunde behandeld hebben, als milton, eer hy het »ndcrname zyn mededinger te worden in de kunst van vlocijend dichten. Want, naa alle regelen, die men kan geeven, is 'er iets in deeze Kunst, 'twelk niet kan verkreegen worden dan door een zorgvuldig raadpleegen der oude Leermeesteren , inzonderheid tl omerus, de mosthen es, plato, cicero en vi r gilius: 'elk deezer, of althans de twee eerften en den laatften, kan men gemaklyk bewyzen, dat milton gevolgd heeft. : Met één woord,wy hebben reden om te befluiten, dat milton's Vernuft, in ftede van door Geleerdheid overlaadcn en bezwaard te worden, daar door verbeterd,' verrykt en verfynd is. Ten minften, wy zyn verzekerd, dat hy zelve dus oordeelde. Nooit was 'er onvermoeider Letteroefenaar. En uit den overvloed van toefpeelingen op plaatzen uit Oude Schryveren, welke wy op el-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 227 elke bladzyde zyner Dichtwerken ontmoeten, raögeri wy opmaaken, hoe hoog hy de Letterkunde van Griekenland en Rome Melde, en hoe zeer die fchat vaii kundigheden hem voor den geest fpeelde. Spencer was bedreeven in 't Latyn en in 't Grieksch , zo wel als in 't Itaüaansch. Maar of de Gewoonte zyns tyds, of eenig gebrek in zyn eigen Smaak, deedt hem den voorrang geeven aan de Hedendaags fchen boven de Ouden. Zyn Vernuft was veel bevattend en verheven, zyn Styl ryk , zyn Gevoel voor de welluidenheid keurig ; ert niets fchynt hem ontbrooken te hebben om hem een Dichter van den eerften rang te doen worden, dan eene nauwere kennis met Oude Schryveren. Wy durven 't althans waagen te zeggen, dat, indien hy wat gemeenzaamer met deezen geweest ware, hy, in Zyne Shepkerd's Cakndar, het fchoone van den Herderszang niet zou bedorven hebben door 't inmengen van Godgeleerde gefchillen; ook zou hy zo zeer zich niet hebben laaten betooveren door de fehïtterende ' gebreken van de Qrlando Furiofo, dat hy zyne Fain Q»een liever naar dat Gothisch Model vormde, dan volgens het plan, 't geen homerus uitvondt, en 't geen virgilius en tasso, (mede geliefde Schryvers van spencer,) zo gelukkig gevolgd hadden. Men zegt dat om de zuiverheid van zyn Styl en de ryke verfcheidenheid zyner Vindingen^ en niet om iets bewonderenswaardigs in zyn Plan, ariosto door de Italiaanen boven tasPa s0  128 VERHANDELING over so (*) gefield wordt; en, in de daad, wy kunnen nauwlyks begrypen, hoe een Verdichtzel, zo ingewikkeld , zo ongerymd, zo weinig zamenfremmend in de deelen, en zo buitenfpoorig over 't geheel, meer zou geagt worden dan een eenvoudig, waarfchynlyk, duidelyk en beJangryk Stuk. Nogthans gaf spencer den voorrang aan deneer, ften: een bedryf zo zonderling, aangemerkt diens Dichters bekwaamheden in andere opzigten, dat wy 'er geen reden van weeten te geeven, dan door te "eronderftellen, dat het een uitwerkzel ware van eene neiging , door langduurige gemeenfchap gekreegen. En, indien het met de zaak zo gelegen is, mogen wy dan niet denken, dat hy, even zeer gemeenzaam geweest zynde met betere voorbeelden, ook een anderen en beter finaak zou gekreegen hebben ? Drydens kennis aan vreemde en oude Taaien,belette hem geenszins een volkomen meester van zyne eigene te weezen. Geen Schryver bezat immer een juis- (*) De Academisten della Crusca gaven hunne oordeelvellingen uit over tas so's Gierufalemme Liberata; doch deeze betroffen voornaamlyk de Taal, en waren gegrond op eene al te fterk getrokkene partydigheid voor de Florentynfche Uitfpraak. „ Maar de grootsheid „ van tassos Verzen en Taal, gepaard met zyne in agtneeming „der regelen van het Heldendicht, zullen altoos ruim en ryklyk op„ weegen ariostos meerdere bevalligheid en gladheid van uitdruk- king, als mede zyne grootere vrugtbaarheid in vinding, Jerufalem „ verlost zal altoos het treffendtle, en de Orlando Furiofo het be„ haagelykfte dier twee Dicntftukken blyven. Baret ti, o» Bt» „ Zjr, Vel. It p. j*52-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 220 juister gevoel van de kragt en fchoonheid der Engeh fche woorden; fchoon men niet kan ontkennen, dat zyn afkeer van woorden van eene vreemde herkomfte, en zyne begeerte om, by alle gelegenheden, eere te doen aan zyne Moedertaale, hem dikwyls vervoert tot het gebruiken van laage fpreekwyzen en ftraattaal. Zyne ongelukkige omltandigheden, of de gewoonte zyner Eeuwe, even ongunflig voor goede zeden als voor eenen goeden fchryftrant, lieten hem niet toe zo veel gebruiks van zyne Geleerdheid te maaken als men zou hebben mogen verwagten. De Schryver van Polymetis bewyst, dat hy fchuldig is aan verfcheide misflagen ten opzigte van de oude Mythology, en ik geloof het zal erkend worden, door alle onpartydige Lee. zers, dat een weinig meer Geleerdheids, of wat meer van den Smaak der Ouden, voor hem van zeer veel diensts zou geweest hebben, gelyk het was voor zynen beroemden naavolger. Ik weet niet of eenig Volk ooit een zeldzaamer Vernuft voortbragt dan cowley. Hy vloeit over van tedere Gedagten , fchoone Regels , klemmende Uitdrukkingen. Zyn Vernuft is onuitputtelyk en zyne Geleerdheid verbaazend ; doch zyn Smaak is doorgaande elendig flegt, en fchynt ontleend van donne, martxalis en de flegtfte plaatzen van ovidius: '£ is niet mogelyk zyne uitgebreide Diehtfhikken met genoegen te leezen, wanneer men eenfgen fmaak overgehouden heeft van de eenvoudigheid in de Werken der Ouden. Indien de denkbeelden deezes Schryvers minder, talryk geweest waren, zyne beuzelende gedag. P 3 ten  a3o VERHANDELING over ten zouden min veelvuldig) geweest zyn: zo dat, inéén opzigt, de Geleerdheid gezegd mag worden zyn Verpuft benadeeld te hebben, Nogthans blykt het niet, dat zyn Grieksch en Latyn hem eenig kwaad deeden: want zyne naavolgingen van anacreon zyn bykans de eenige gedeeltens zyner Werken, die men nog leest. Zyn Davideis en zyn overzettingen van Pinda' rus, misfen alle welluidenheid, eenvoudigheid en alle andere bevalligheden der Ouden. Hadt zyn Smaak hem opgeleid tot een dagelyks beoefenen van de bcsic Schryveren der Oudheid, zyne Verzen zouden 'er repeter om geweest zyn. Nimmer heeft men gezegd , dat swift , pope* pf a d d i s o n , (*) hun Vernuft verzwakten door eene te (♦) „ De Heer addison befteedde zyne eerde jaaren in de beoir„ fening der Oude Griekfche en Lstynfche Schryveren: wier Taal en ., Schryfwyze hy, in dien leeftyd zo goed vatte als andere Jonge Hceren een Franjchsn tongval en fraaye houding aannccraen Eene vroer ge kennis met Oude Schryveren mag eene goede Opvoeding in het „Dichterlyke geheeten worden; dewyl dezelve eene zekere bevallig • „ heidj geeft, welke eene ziel,in de jeugd daar mede veivuld, nooit ,, verlaat; doch zelden ooit verkreegen worüt door de zoJanigen,dk „ 'er zich te laat op toeleggen. Hy maakte zich eerst bekend doorzy „ ne Latynfche verzen, uitgegeeven in de Mufe Angeiicar.s: en werd „ bewonderd als een der beste Dlchteren, zints de Eeuw van au„ gustus op de twee Univerfiteitcn,en in het grooïfte gedeelte van „ Europa, eer men van hem als een Dichter in de Stad fprak. 'Ei' is ,, misfchien geen zwaarder taak dan de natuurlyke wildheid van Ver. nuft te temmen, en de Verbeelding aan den band te leggen. Onze oude Engelfche Dichters vloeijen doorgaans over van gedwonge;.e „ bevattingen, en gemaakte fpreekwyzen: en zelfs zy, die gezegd wor„ den der nauwkeurigheid het naast te komen, zyn maar al te zeer „ ge-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 231 te bevlytige beoefening van het Latyn en Grieksch, In tegendeel hebbe men aan hunne kennis deezer Taaien, die zuiverheid van ftyl, welke hunne Werken merktekent, toe te fchryven. Alle onze uitmuntendfte Wysgeeren en Godgeleerden bacon, newton, cu dword t H,H o o k e r, T Aï l o r, ATT'erbury en stelllingfleet, waren door en door bedreeven in de oude Letterkunde. En elk redelyk bewonderaar van den Heer locke zal erkennen, dat, indien zyne Geleerdheid gelyk geftaan hadt met zyn gezond Verftand en kloeken Geest, zyne Werken nog agtenswaardiger voor hem zelven en nuttiger voor 't Menschdom zouden geweest hebben. In Werken van Geest en Vernuft zou iemand ligt denken heeft men de kennis der Oudheid nietzeernoodig; het is eens zodanigen Schryvers voornaame oogmerk en taak, zich naar de zeden der tegenwoordige Eeuwe te fchikken. En , indien Letteroefening na. deelig ware voor eenig Zielsvermogen , mogten wy vermoeden, dat eene fpeelende Verbeeldingskragt, de Moeder van geest en aartigheid, 'er het meest by zou lyden. De Gefchiedenis, nogthans, onzer eerfte Vernuf- „ gefield op onnatuurlyke fchoonheden , cn haaken na iets meer dan „ volmaaktheid. Indien adbisons voorbeeld en voorfchriften gele„ genheid gegeven hebben, dat men nu meer op nauwkeurigheid ge„ field is, mogen wy zulks met regt daar aan tocfchryven, dat hy „ eerst gevormd wierd naar de modellen der Ouden, en gemeenzaam „ met de gepastheid der denkbeelden en de zuiverheid van ftyl. tic „ ke Ls Account of the Life and IFritings of Addifon. P4  «S? VERHANDELING over suften in dit vak, (shakes peare altoos uitgezonderd,) wyst bet tegendeel uit. 'Er is zo wel meer Geleerdheids als meer Vernufts 'in de Hudibras dan iu eenig Boek van dezelfde grootte. In het Venei fel van de Ton, den Snapper, den Spettator, in de Gedenk-, fchriften van Martinus Scriblerus, en in veele gedeeltens der Werken van field im g, ontdekken wy tefi fens een fchitterend Vernuft en een overvloed van Geleerdheid. Ik heb my, in deeze korte aanmerkingen , bepaald tot de Engelfche Schryvers. Doch dezelfde zaak kan beweezen worden door voorbeelden by elk geletterd Volk van het hedendaagfche, en zelfs van oud Euro-, pa. Want wy moeten niet veronderftellen , dat de Griekfche en Latynfche Schryvers, om dat zy zich niet op de kennis veeier Taaien beviytigden, ongeletterd waren. Homerus en virgiltus bezaten al de Geleerdheid huns tyds. De Geleerde Mannen, in die dagen, lagen zich met meer ernst op bet verkrygen van kundigheden toe, en hadden grooter dorst na kennis dan de hedendaagfche in 't algemeen: armoede , ongemakken en gevaaren tartende, reisden zy na verre Landen, bezogten Piaatzen en Perfoonen, door Geleerdheid beroemd, om zich in ftaat te {tellen tot het onderuyzeu des Menschdoms. En, hoe geleerd wy «mogen weezen in hedendaagfche fchriften, kan onze nieuwsgierigheid nauwlyks nalaaten zich tot de oude uit te ftrekken, wanneer wy overweegen, dat het grootfte gedeelte van deeze het werk zyn , en de gedagten Ijehelzen van Mannen, die de grootfte rollen des werk- zaa-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 233 natten leevens zelve fpeelden , terwyl de meeste He. dendaagfche Boeken alleen de'denkbeelden behelzen van peinzende Schryvers, die enkel het daadlyk leeven by befpiegeling kennen , en dat nog onvolkomen, en hunne bepaalingen over de beginzels van groote gebeurtenislen , over de aandoeningen en gevoelens aan het daadlyk leeven eigen, weinig beter zyn dan gisfingen. Mogen wy, wat hier ook van zy, niet verzekeren, „ dat, zonder *t behulp der oude Geleerdheid „ bet Vernuft niet kan hoopen, die eere te vervver. „ ven, waar toe het geregtigd is, 0f die volmaakt, „ heid te bereiken, na welke het natuurlyk haakt?" De uitzondering is zo weinig, en zo zonderling , dat het noodloos is 'er op ftil te ftaan. Wanneer wy deeze ftoffe in 'tafgetrokkenebefchouwen, zullen wy tot hetzelfde beft uit komen. Want welke is de uitwerking van Geleerdheid op eene wel gefielde Ziel? ftrekt dezelve niet om den voorraad on. zer denkbeelden te vermeerderen , om onze ondervindelyke kennis te bevestigen , en te befchaaven : en ons eene hebbelykheid te fchenken van aandagt, herinnering, en waarneeming, en ons te helpen onze gn, dagten, aangeleerde of eigene, in orde te fchikken • duidelyk en fraay uit te drukken? Dit kan eene rigtmg geeven aan ons uitvindend vermogen, zeker 't zelve niet verzwakken. — Het allerflegtfte uitwerk, zei, t geen Geleerdheid in de Schriften der Ouden tan te wege brengen by een verftandig Man, is dat zy zomtyds een Oorfpronglyk Vernuft in een Naavolfer hervormt. Dit gebeuit, nogthans, niet dikwyls P 5  234 VERHANDELING over. en, wanneer het gebeurt, behoeven wy 'er ons misfchien niet over te beklaagen. Welgeflaagde verftan* dige Naavolgingeh kunnen zo vermaakend, zo nuttig weezen, als oorfpronglyke opftellen. Iemand zou de Landgedichten van virgilius niet willen verruilen voor twintig zulke Dichtltukken als dat van hesiopus, noch popes Eloifa voor alle de Brieven van ovidius. Het zesde Boek van den Eneas, fchoon eene naavolgingj van het elfde Boek van de Odysfea, is onvergelyklyk veel verbeevener; en het voorval tusfchen Diomedes en Ulysfes , hoe voortreffelyk ook, moet men bekennen, dat minder is, dan dat tusfchen Nifus en Euryaius. Men zou verfcheide Zangen uit The Fairy Queen kunnen vermelden, welkerbewaa» ring het verlies van Tht Caftle of Indolence niet zou vergoeden; en, niet tegenflaande de verdienften van cervaktes. geloof ik dat 'er weinig Oordeelkundigen in Groot-Brittan je zyn, die in hun hart niet denken , dat fielding zyn voorganger overtroffen hebbe. Wanneer de Geleerde Wereld roem kan draagen op zulke Naavolgers als virgilius enTAsso, boileau en pope, heeft dezelve niet veel reden om over de fchaarschheid van oorfpronglyke Schryvers klagten uit te ftorten. IV. De vierde en laatfle Tegenwerping tegen het beofenen der Latynfche en Griekfche Schryveren hierin beflaande. „ Dat die oude Werken, Befchry vingen en „ Leeringen behelzen , {trekkende om het Verftand te „ verleiden, het Hart te bederven ," — is ongelukkig op de waarheid gegrond. Indedaad, in de meeste Taa-  eene TzYALGELEER.DE OPVOEDING!1;. Taaien zyn 'er maar al te veel Boeken, on welken deeze berispende aanmerking past. En, fchoon eene bedroevende waarheid, gaat het nogthans zeker, dat een Jong Heer, in zyn kamer, en van kwaade voorbeelden verwyderd, als hy het ongeluk heeft van in zeker vak van Boekoefening te vallen , 't welk thans niet ongewoon is , zyn Verftand kan bederven, Hart bezoedelen, en de beginzels leeren van bykans allen bederf, waar voor de menschlyke Natuur vatbaar is. Maar, om dit droevig uitwerkzel te wege te brengen is de kennis der hedendaagfche Taaien alleen genoegzaam. Zedebedervend en Godsdiensthoonend fchryven is eene der kunften, waarin dcHedendaagfcheq onbetwistbaar de Grielen en Romeinen overtreffen. Het blykt niet, uit het geen ia hunne Werken overgebleven is, dat eenigen der Oude Wysgeeren ooit zo verre gingen als eenige Hedendaagfche in Ongods. dienfiigheid en Zedeloosheid aan te pryzen. De Heidenfche Godgeleerdheid is te ongerymd om onzen eerbied voor het Euangelie te verminderen; maar eenigen onzer Wysgeeren,-gelyk men ze noemt, hebben zich zeer bevlytigd, en, zo ik vrees, niet zonder opgang te maaken, om de Menfchen allen ontzag voor Godsdienftige Waarheid, Natuurlyke en Geopenbaarde, te doen afleggen. Jupiter, en de Goden van zyn Genacht, kunnen in een Oud Heldendicht voor Machines doorgaan, doch zouden in een hedendaagsch, zelfs in die betrekking, belachlyk weezen: eenbewys dat zy, ondanks de betoverende verzen , waar in hunne daaden zyn opgezongen, in de Wereld alle ag-  336 VERHANDELING over agting verlooren hebben, en dat de Afgodifche Fabelen der Griekfche en Latynfche Dichteren, geen kwaad meer kunnen doen. Wat gevaar is van de Twyfelaary van pyrrho en de Godverzaaking van epicurus te dugten! De taal van empiricus, en de Verzen van lucretj-us, mogen de aandagt trekken; doch de redenkavelingen , zo van den een ais van den ander, zyn,te kinderagtig om eenig gezond beginzel om ver re ftooten, of' eenig goed hart te bederven. De gedeelrens der oude Wysbegeerte, die meest beoefend worden, en altoosmeest beoefend werden, zyn de Peripatetifche en StoicynfcheLeerftelzels: en deeze kan men nie* alleen zonder gevaar; maar met vrugt, voor 't Verftand en het Hart, leezen. De fchoonfte Verhandelingen der Heidenen over de Zedekunde zyn, 't is waar, onvolmaakt; doch derzelver Schryvers tot eere gerekend, wegens hun goed oogmerk, en het aanwenden hunner uiterfte poogingen. Dwaaling in die Weetenfchap, zo wel als in de Godgeleerdheid, fchoon by ons het uitwerkzel van vooroordeel en hoogmoed, ontftondt by hun veel al uit onkunde; en de zodanigen onder hun , wier Naamen beroemdst zyn, en wier Leeringen best verftaan worden, als socrates, aristotel.es, cicero, seneca, epictetus en antoninus, hebben waarfchynlyk het Menschdom dienst gedaan en doen het nog, door de aangelegenheid der Voorfchriften, de fraaije Schilderyen van byzondere Deugden , de hartroerende Raadgeevingen , de gepaste. Voor-  eene TAALGELEERDE OPVOEDINGE. 237 Voorbeelden, en de klemmende Bewy. of door zodanige Zielsgebreken of Lic» haamsongefteldhedeu, als te wegebrengen, dat hy met geene mogelykheid een aangenaam Egtgenoot kan weezen. Ten aanziene eener Verbindtenis - van welke het geluk des Leevens zo weezenlyk afhangt, behooren wy voor ons zelven te mogen oordeelen en bepaalingen te maaken, naar onzen eigen vryen Wil. Wy hebben, 't is waar, gehoord van Wetten in eenige Landen, die alle Burgers het trouwen geboden; doch dit blykt eene verkeerde Staatkunde geweest te hebben; want van gedwonge Huwelyksverbintenisfen kan men geen geluk verhoopen voor de Getrouwden, en geene goede Opvoeding der Kinderen wagten. In Stukken van deezen aart is het beter uit te lokken, dan te dwingen. Eu dit zou met eenen gelukkigen uitflag kunnen gefchieden, indien een los ongebonden gedrag altoos het voorwerp was van wettige ftraffe, en fteeds een gevoelig onheil mede bragt; en indien byzondere voordeden beftemd waren voor hun, die den Huwelyken ftaat omhelsd hadden. In geen deezer opzigten kan ik veel tot roem zeggen van de Deugd of Wysheid der laatere tyden. Wat de eerfte betreft, mag men vraagen, wat betekenen goede Wetten, als de Zeden kwaad zyn? En tenopzigtevan  ds BLOEDVERWANTS. GENEGENH. 263 de tweede, weet ik niet of eenig hedendaagsch Volk het der moeite waardig geagt heeft, dat gedeelte van de Staatkunde der Romeinen na te volgen , die zekere voorregten toekende, aan den Vadervan drie Kinderen , en den voorrang der Burgemee(teren en Raadsbeeren niet bepaalde naar hunnen ouderdom, doch naar 't getal hunner Kinderen: of die foortgelyke inftelhng van het Atheenfche Gemeenebest, welke vorderde, dat een Burger, door getrouwd te zyn, eenigzins eene waarborge gegeeven hadt, voor de zekerheid van zyn goed gedrag, eer hy met het Bevelhebberfchap over een Leger mogt vereerd, of eenige andere open» baare post toevertrouwd, worden. Wanneer de Zeden eens Volks draaglyk zuiver zyn; wanneer het vlytbetoon aangemoedigd wordt, en geene onredelyke belastingen op de leevensnoodwendig. heden plaats vinden, ziet men de Huwelyken doorgaans bloeyen, zelfs fchoon de Wetgeevende Magt, geene byzondere voordeden daar aan verknogt hebbe. Want de redenen voor die Verééniging zyn natuurlyk en fterk. Zy kunnen tot de volgende gebragt worden.— Voor eerst. Die aandrift, welke ftrekt tot in Handhouding en voortzetting van 't Gefiacht, welke gemeen zynde aan alle Dieren, ten aanziene van den Mensch niets heeft, 't welk dezelve byzonder kenmerkt. — Ten tweede eene voorkeuze van den eenen Perfoon boven den ander, gegrond op eene weezenlyke of ingebeelde meerderheid in Ziels of Ljchaamshoedanigheden, of in beide teffens, die, daar dezelve vergelyking influit en fmaak voor fchoonheid, zo wel al» de bewondering van verltandelyke of Zede& 4 lyke  *64 VERHANDELING over lyke uitmunfenheid, byzonder eigen is aan Redemagtige Weezens. De drilt, dus ontftaande uit bet zien van aangenaame hoedanigheden in een ander, wordt doorgaans Liefde geheeten, Deeze zet eene kieschheid by, aan het Iuftinct, in de eerfte plaats gemeld, voos welke laagere Weezens niet vatbaar zyn; en uit dis zelfde Inftincl: krygt dezelve eene vuurigheid, waar door die Liefde onderfcheiden is van de Vriendfchap, welke plaats kan hebben tusfchen Perfoonen van dezelfde Sexe. Goedgunftigheid, Genegenheid, of eene begeerte van den beminden Perfoon gelukkig .te maaken, is eene derde beweegreden tot die Verééniging, Dit moge 't zelfde fchynen met de Liefde, zo even vermeld; doch wy moeten ze van elkander onderfcheiden, om dat ze niet altoos zamen gaan. Wanneer, by voorbeeld, de drift , ontftaande uit verfcheideuheid van Sexe , verfynd door de bewondering van aanvallige hoedanigheden, haar eigen voldoening zoekt, fchoon ten verderv.e van 't bewonderd voorwerp, of wanneer deeze door voldoening in onverfchillighcid of haat verandert , heeft zulk eene Drift, fchoon rnen ze Liefde moge hecten, zekes niets in zicli van het Goedwillende: want indien zy deelt in die aandoening, zal zy door met dankbaarheid, en andere tedere gemoedsbeweegingen gepaard te zyn, nog goedaartiger, nog edelmoediger, worden dan voorheen. In de vierde plaats, mag men zugt tot Nakomelingfchap ftellen. En eindelyk, inde vyfde plaats , 'er byvoegen het uitzigt op eigen Geluk, m* AUe deqze beginzels van gedrag zyn den Mensch  de BLOEDVER.WANTS. GENEGENII. 263 Mensch natuurlyk, en vormen ,veréénigd, eene Drift, welke hen tot Eere ftrekt, en Geluk fchynt te belooven. Maar, indien één of meer derzelven ontbreeken, zal eene verbintenis, op andere beginzelen gegrond, meer of min onnatuurlyk weezen, naargelange de redelyke en edelmoedige min of meer heerfchen. De opgemelde Neigingen aan den Mensch natuurlyk zynde, en ftrekkende om de Verééniging, waarover wy handelen, hervoort te brengen, zo volgt, dat deeze betrekking natuurlyk voor hem moet weezen; of, met andere woorden, dat de Voorzienigheid, met hem deeze Neigingen te fchenken, beoogde, dat hy de verbintenis, tot welke zy hem opleiden, zou aangaan. Voor deeze Verbindtenis zyn de Menfchen, wyders, nog gefchikt, door de byzondere Characters der beide Sexen. De eene van een tederder maakzel' zynde, en boven dat byzonder geneigd en bekwaam, tot het geen het inwendig beftuur van een Huisgezin mag genaamd worden ; de ander van een fterker geftel , van een onderneemender aart, en gefchikt om een Gezin tegen geweld van buiten te belchermen , leveren hunne wederzydfche bekwaamheden veréénigd een volkomen zamenftel op van de vermogens, weezenlyk tot de Huislyke Staatkunde behoorende. Er zyn verfcheide tluishoudelyke Pligten, voor welke de Natuur den Man niet gefchikt heeft, en veele Diensten zo Huislyke als Burgerlyke, tot welke eene Vrouw niet bekwaam is. Vrouwlyke zwakheid wordt 'vergoed door Manlyke fterkte, en 't geen hard is in 't Manlyk Character, door de zagtheid van hetVrouwly* R 5 te  VERHANDELING over -! ke gelenigd: over 't algemeen zyn de byzondere bekwaamheden van de eene Sexe eene aanvulling der byzondere onbekwaamheden van de andere. 't Is waar, men ontmoet zomtyds Mannen, die veel van de Vrouwen, en Vrouwen, die niet weinig van de Mannen hebben; maar deeze beiden zyn in zulker voege aanftootelyk, dat de onnatuurlykheid daar van ten vollen blykt, en de woorden, met welke wy dusdanige Charaders befchryven, zyn vol fmaad en afieuring. De naam van Mansfelder , fluit het denkbeeld in van eene onbehaaglyke Vrouw; en die van Verwyfd aan de andere Sexè toegevoegd, betekent een veragtelyk Man .fft zou hier by mogen voegen, dat de Kleeding van de eene aan de andere niet voegt, dat de Natuur aan elk eene zeer onderfcheide ftem gegeeven heeft, die der Mans acht toonen zwaarder zynde, dan die der Vrouwe. Cicero onderfcheid Vrouwlyke van Manlyke Schoonheid, de eerfte Venustas, de laatfte Dignhas heetende. En, in de daad, moet te Romen, waar de Mannen zich bykans altoos in de epen lugt bevonden, en met ontdekte hoofden, bloot gefteld aan dehetteder Zonne, in eene warme lugtftreek, de kleur en de vorm hunner gelaadstrekken, zeer veel verfchiid lebben van die der Vrouwen, welke doorgaans ecu zeer huiszittend leeven leiden. By ons, en onder eik befchaafd Volk , zullen veele van die uitwendige befchaavingen , welke een Vrouwe wel voegen, een* Man misftaan, en die gebreken, welke verfchoonlyk ,. ja zomwylen behaaglyk zyn in de eene Sexe, zou. den  de BLOEDVERWANTS. GENEGENH. fl6> den in de andere ondraaglyk weezen. Die losfe le&» vendigheid, by voorbeeld, welke men in een Man niet mispryst, zou men voor onbefchaamdheid in een Vrouwe aanzien: en die befchroomdheid, welke aan 't Vrouwlyk Characïer niets onttrekt, zou een Man, niet alleen belachlyk, maar eerloos doen worden. Ik zoek dit Stuk niet verder uit te breiden, 't Is genoegzaam openbaar, dat de Man en Vrouw onderfcheidene Characters hebben, en tot onderfchcide bezigheden beftemd zyn; ook mogen zy veréénigd aangemerkt worden, (indien ik zo mag fpreeken) als volvnaakter Dieren; zy hebben als dan de middelen om gelukkig te worden, meer in hunne magt, dan wanneer zy van den anderen afgezonderd leeven. En niets meer behoeft 'er bygebragt te worden om te be. wyzen, dat de Huwelyks Verééniging natuurlyk is en heilzaam. Door deeze Verééniging fchynt de Voorzienigheid ten oogmerke gehad te hebben, om deeze zeer gewig- tige einden te bereiken. ■ Voor eerst, de Vol- duuring van het Menfchelyk Gellacht, op eene wyze met Deugd, Welvoeglykheid en een goed Staatsbe.' ftuur beftaanbaar. tweeden, de Opvoeding van Menschlyke Schepzelen, tot de volbrenging der verfchillende Pligten op hun rustende,alsRedemagtige en Zedelyk werkende Weezens. Eu ten derden het Geluk der geenen, die deeze Verbintenis aangaan. Hier worden eenige Vraagen in 't midden gebragt, over welker beantwoording men het verre van ééns is,' SÉ  268 VERHANDELING over eii gevolglyk zeer eigenaart'g van ons nader zullen overwogen worden. — Voor i. Of het met de Natuur overéénkomt, dat de Getrouwden alleen twee Perfoonen zyn, één Man, en ééne Vrouw? Ten n. Of de Huwelyks Verééniging het geheele leeven moet duuren? Ten ui. Of de Opvoeding der Kinderen den Ouderen moet overgelaaten, dan het Algemeen opzigt toevertrouwd worden ? l. De eerfte Vraag zou men met andere ivoorden* dus kunnen uitdrukken, is de Veelman- of Veelwyvery geoorlofd? De eerfte zegt men, dat plaats heeft in het Koningryk Tibet, in de Oost-Indien; doch is zo zeldzaam, dat wy 'er niet byzonder op behoeven ftii te ftaan: te meer, dewyl dezelfde bewyzen tegen de Veelman- als tegen de Veelwyvery gelden: en tegen de faatfte zal ik ze aanvoeren; de eerfte ftaat, 't is. waar, bloot voor andere zwaarigheden van eenen byzonderen aart; doch ik zal ze niet byzonder behandelen , ze loopen elk in 't ooge. Is het dan regt dat één Man, ten zelfden tyde> meer dan ééne Vrouw hebbe? Ik zeg, neen, ent grond deeze]ontkenning op de volgende redenen. Foor eerst. Alle Mannen hebben regt op geluk: en wy hebben getoond, dat de Voorzieniglieid, door de Verééniging der twee Sexen het geluk des Menschdoms, zo wel als eenige andere gewigtigeoogmerken , bedoelde te bevorderen. — Verder de neigingen, welke tot deeze Verééniging aandryven zyn gemeen aan aller Mannen, zo dat de Natuur, dezelve niet meer voorden eenen dan den anderen fchynt gefchikt te hebben-. Alle*  de BLOEDVERWANTS. GENEGENH. 269 Aller aanfpraak daar op is derhalven even goed. GeVolglyk is 't niet geoorlofd een onfchuldig Perfoon van dit voorregt te berooven, 't geen, echter, noodwendig het geval zou weezen, indien de Veelwyvery Handgreep. Want het getal der Mannen, die gebooren worden, is by!;ans gelyk aan dat der Vrouwen, zynde als twintig tot negentien , naar eenige of als veertien tot dertien, volgens andere berekeningen, zo dat, indien alle Mannen en alle Vrouwen trouwden, élk Man maar ,ééne Vrouw, en ieder Vrouw maar éénen Man zou kunnen hebben. Brengt men hier op in, dat, overeenkomstig met die berekeningen , ééne Vrouw onder de dertien of negentien , twee Mannen zou mogen neemen, dan dient tot antwoord, dat de Mannen, door hunne fterkte en onderneemenden moed zich aan veele gevaaren blootgelleld vinden, als in den Kryg en ter Zee voor welke de andere Sexe geheel beveiligd is; dat* over zulks, om de beide Scxen, ten aanzien van het getal, gelyk te houden, een klein overfchot van Mannen noodig was. Deeze gelykheid is eene beflisfende aanduiding, dat de Veelwyvery niet met de Natuur zamenftemt. Indien dezelve natuurlyk ware, zou 'er eenige zorge voorgedraagen weezen. De Huishouding der Natuure firydt -'er volftrekt tegen. Vergunt my hier by te voegen, dat deeze nauwkeurige evenredig, heid der Sexen, Ifandhoudende door zulk een reeks van Eeuwen, en in alle Landen , (want wy hebben goede redenen om te veronderflellen, dat dezelve altoos en overalJand greep,) een handtastlyk bewys op-  &70 VERHANDELING oVeü oplevert van de zorge eener wyze Voorzienigheid^ voor de inftandhouding van het Menschlyk Gedacht, en daarenboven, een aanhoudend wonderwerk is, (indien ik my dus mag uitdrukken,) om te verklaaren , dat de Verééniging van één Man en ééne Vrouw na» . tuurlyk, de Veelwyvery onnatuurlyk is. Ik erken, dat, 't zy uit ongeneigdheid, 't zy uit ongunstige omftandigheden, veele Mannen nooit trouwen; doch dit zelfde kan, met evenveel waarheids, Van veele Vrouwen gezegd worden. Zo dat de balans der Sexen nog gelyk blyft. Een Man kan niet meer dan ééne Vrouw neemen, zonder de oogmerken der Voorzienigheid te wederflreeven, en inbreuk te maaken op de Regten zynen Medemenfchen. Ten Tweeden. Veelwyvery is onbeftaanbaar met die Genegenheid, welke getrouwde Perfoonen elkander moeten toedragen. Eén meer dan alle andere te beminnen is natuurlyk en zeer algemeen; doch twee of meer, by voorkeuze boven alle andere lief te hebben, en ze nogthans even zeer te beminnen, is zo zeldzaam, datwy het onnatuurlyke en onmogelyk mogen heeten. Zulk eene Liefdedrift althans, zou in een Dichtftuk of in een Roman niet geduld worden; elk Leezer zou zeggen dat het eene ongelooflyke verciering was: dewyl het nimmer in de daad gebeurt. In een Tooneelfpel ontmoeten wy het zomtyds, dat een Losbol, zyne Liefde aan twee Vrouwen verklaart, of dat eene Vrouw niet weet wie van twee Minnaars te kiezen; doch dit kan zonder eerloosheid niet gefchieden: want indien de Liefdedrift voor de éene op- regc  de BLOEDVERWANTS. GENEGENH. m regt is; moet die voor de andere geveinsd weezen. Zelfs in Landen, waar de Veelwyvery heerscht ont dekt men doorgaans, dat, welk ook het getal def Vrouwen moge weezen, de Man maar ééne Begunstigde beeft. Het gevolg hrer van is dat zy, door alle de overige, gehaat wordt, en de Man haarenhalve En dit brengt my, om, in de derde plaats, op te nierken, dat de Veelwyvery den Huislyken vrede verloort; en, te dier oorzaake, rechtsreeks is aangekant tegen eene der hoofdeinden der Huwelyks Verééniging. De Wyven haaten elkander als mededingers, *? dmg£n een byzonderen haat toe aan haar, die voor een tyd diepst in de gunst des Mans deelt. De Kinderen trekken natuurlyk ieder de ly„ hunner Moederen , en zyn, in fede van Broeder en Zusterlyke Liefde te kweeken, vol van jaloufy en nyd. Hier door wordt het Huisgezin de zetel van gefiadigen twist, en de Man moet een dwingelandsch gezag oefenen,en maaken,dat cte Huisgenooten, aan hemdoorLiefdeniet verbonden, hem door Vreeze gehoorzaamen . Deeze waarneeming heeft de ervaarenis tot waarborge. In Gewesten waar de Veelwyvery plaats grypt, zyn de Vrouwen de Slavinnen van den Man, en elkanders Vyandinnen; zy worden in .het Serail, als in eene gevangems, opgeflO0te„5 en opgepast door ^ «en, die teffens voor wagters en verfpieders diehen en, zo t fchynt, een noodzaaklyk gedeelte ui&aa- «1- d?K Ï Verfoeiienswaard'g Huishoudelyk Stel~7 dC K"lderen ^ °P den Vader te onvrede, wegens zyne partydige gunstbetoonÏDgen, en onderling mis.  27a VERHANDELING ovèh misnoegd, uit hoofde van de ftrydige belangen: za« menzweeringen, vergiftmengingen, en moorden, zyn niet zelden de doodlyke gevolgen. Zeker eene Huishondelyke inrichting, die, om in weezen te blyven, bedryven vereischt, welke der Menschlyke Natuur tot fchande (trekken, kan niet redelyk; en een Huisgezin , in dier voege tegen zich zelven verdeeld, niet gelukkig weezen. En, fchoon, ondereen Volk, uit dusdanige Gezinnen beftaande, die droeve en ffcille rust moge weezen, welke uit vrees gebooren wordt, kan 'er geen gulheid, bevlytiging, vryheid, of tedere genegenheid plaats vinden; die befchaafdheid en bctaamlykheid, welke de vrye en gepaste verkeering der beide Sexen vergezellen, kan 'er niet zyn; noch ook die mededeeling van gevoelens, waar door Letterkunde, vry Onderzoek, kennis van en liefde tot de "Waarheid, bevorderd wordt in de verlichte deelen der Wereld. — Dit ftemt weder met de ondervinding overeen. De Turken, die de Veelwyvery veroorloven, zyn de ledige, de onkundige, de kruipende Slaaven van een' Dwingeland, en des ongerymditen Rygeloofs; in hunne eigene Huisgezinnen worden zy geplaagd, door agterdogt en jaloufy: Eerbaarheid is onder hun zo weinig bekend, dat men zegt, dat zy geen woord hebben om dit denkbeeld uitte drukken; en het beginzel van vrees alleen onderfchraagt het Ryksbeftuur. Wanneer een eigendunklyk Vorst niet langer gevreesd wordt door zyn Volk, is het uit met hem, en, als hy aflaat het Volk te ontzien, wordt zyne dwinglandy oudraaglyk. Naa  de BLOEDVERWANTS. GENËGENfl. 273 Naa 't geen wy bygebragt hebben, is het bykans overtollig, in de vierde plaats, *er by te voegen, dat de Veelwyvery, Ouderliefde en Kinderliefde verdoovende, onbedaanbaar moet weezen met een goede Opvoeding der Kinderen, en dus drydhmeteen ander voornaam einde des Huwelyks. De Vader zal waarfchynlyk eene partydige Liefde toedragen, aan de Kinderen zyner meest begunstigde Vrouwen. Vist gaat het, dat, indien hy Kinderen verwekt heeft by verfcheide Vrouwen, hy dezelve alle niet even zeer kan beminnen; zyne liefde moet ook van hun vervreemd worden door de af keerigheden , welke hy ouder hun ontdekt, en van welke hy weet zelve grootendcels de oorzaak te zyn. Eenigen zyner Kinderen zalhy, by gevolge, aanzien als zamenfpannehngen, en, eigenveiligheidshalve, blyde zyn, wanneer hy onder de overigen , eene party tegen hun kan vormen : dit verwydt de fcheure reeds in zyn Huishouden ontdaan ; zyn eigen voorbeeld wettigt de verdeeldheden. Hoe is het mogelyk , dat, in zulk een Huisgezin, de Kinderen naar eisch zullen worden opgevoed, of dat Deugd eene zaak van algemeene belangneeming zal weezen! Zelfs onder ons, wanneer Man en Vrouw niet zamenftemmen, ten opzigte van het Beduur hunner Kinderen, wordt de Opvoeding doorgaans verwaarloosd. De Moeder heeft een Gun deling, de Vader een ander; en de Kinderen, het voorbeeld der Ouderen volgende, neemen hunne grilligheden en vooroordeelen over , worden losbandig, ongehoorzaam, en verfmaaden de Tugt. Onder de Turken kan II. Deel. S de  a74 VERHANDELING over. de Opvoeding niet aanzien worden als eene zaal; van groot aanbelang. In Ryksbefluuren, zo zeer onder den yzeren Schepter der Dwinglandye bukkende, wordt de Man, die zich boven anderen onderfcheidt,. door zyn vernuft, door zyn vlytbetoon, of zelfs door zyne deugd, het voorwerp der jaloufy van eenig met magt bekleed Perfoon: weshalven de eenige weg, om ongeftoord te leeven, beftaat in onbekend en veragtlyk te blyven. Genoeg hebben wy gezegd om te bewyzen, dat de Veelwyvery onnatuurlyk, deugd en geluk verwoestend is: maar om te beweeren dat dezelve, in allemogelyke gevallen, misdaadig moet gerekend worden, durf ik niet op my neemen vast te Hellen. Onder Christenen, is dezelve misdaadig, als verbodendoor onzen Godsdienst; in alle Christen Landen wordtdezelve geltraft, en in zommige met den dood. Dan den Aartsvaderen ' en jPooden was dezelve niet verboden, en fchynt, in zommige gevallen, toegeftaan, als eene ftraffe wegens hunne onmaatigheid, om dezelve te begeeren. De grootfte onheilen , welke david bejegenden, zouden hem niet getroffen hebben, indien hy zich met ééne Vrouwe vergenoegd hadt; én de lustopvolging van salomo, in deeze byzonderheid, heeft een ónuitwisbaare fmet op een der fchittcrendfte Charaéters, die zich immer onder het Menschdom vertoonden, naagelaaten. II. Het tweede Vraagftuk is; of de Huwelyks Verééniging het'geheele Leeven moet duuren? liet Huwelyk wordt ontbonden, door den Dood en door 9  de BLOEDVER WANTS. GENEGENH. 3*275 door Egtfcheiding. De Egtfcheiding is van tweeëfhien aart, de eene gedeeltelyk, of van Bed en Tafelt gelyk de Regtsgeleerden fpreeken; deeze zondert dé Gehuwden van elkander af; doch het Huwelyk wordt niet vernietigd: en wanneer dit gebeurt, is de Vrouw*, naar de Wetten van Engeland', in de meeste, fchoon niet in alle gevallen, geregtigd tot zeker onderftandgeld van haaren Egtgenoot, welks hoeveelheid, doof het Kerkelyk Hof bepaald wordt, naar deu toedragÉ Van 't geval, en den ftaat der Partyen. De andere foort van Egtfcheiding, de Ontbinding des Huwelyks* bands geheeten, vernietigt het Huwelyk geheel en al, en laat de Partyen zo vry, ais of zy nooit vereenigd geweest waren. Deeze volkomene Egtfcheiding wordt in de Leer van christus alleen toegeftaan, in geval van Overfpel; doch deeze zegt niet, dat dezelve, naa 't bewys van dit misdryf, moet "plaats grypen : van hief mogen de Christen Wetgeevers vrylyk, ten deezen aanziene zodanige bepaalingen maaken; als menschlyke Wysheid oorbaarst vindt ten algemeenen beste. Want indien, op beweezen Overfpel, het Huwelyk altoos geheel moest ontbonden worden , doet'er zich maar al te veel reden op om te dugten, dat, wanneet Man en Vrouw op elkander te onvrede waren, eene begeerte om gefcheiden te worden, hun in verzoeking zou brengen, om die fnoode fchenddaad te pleegen. Doch zo heilig wordt de Huwlyksband by de meeste Christen Volken gehouden, dat, volgens de Kefkelyke Wet en de Rykswet van Engeland, dit misdryf geenj S 2 gs.  a76 VERHANDELING over genoegzaamen grond oplevert , tot eene volflaagene Ontbinding van het Huwelyk, maar alleen tot eene fcheiding van Bed en Tafel: de Partyen alleen kunnen dit in brengen, als een rede voor de volflaagener Egtfcheiding: doch de Wethouderfchap kan dien eisch toeltaan, of van de hand wyzen. (*) De eenige zaak die, volgens de Engelfche Wetten, een Huwelyk kan vernietigen, is dat het zelve, van den beginne af, van geene verbindende kragt geweest hebbe, en dat het ongeoorloofd was, als in 't geval van te nabe. Maande Bloedverwantfchap, Nogthans wordt in Engeland, op de aanklagt van Overfpel, het Huwelyk zomtyds geheel ontbonden, niet volgens de gemeeneRykswet, doch door eene Parlements Afie, ten dien einde vervaardigd. Ik vermeld deeze byzonderheden, om het gevoelen des Menschdoms te toonen, wegens de flaakmg van den Huwelyksband, geduurende het leeven der Partyen. Want de Wetten van verlichte Volken, itv* zonderheid die langen tyd hand gehouden hebben,, moeten aangemerkt worden als de opgave van Rede en Ondervinding met elkander veréénigd, en verdienen , daarom in elk onderzoek , 't geen betrekking heeft op 't menschlyk bedryf, veel aandagts. 'tls de duidelyke Leer des Christendom!, zo wel alseen (*) In Schotland vernietigt het vonnis van Coramisfarisrcn, geveld overde befchuldigingvanOverfpel, indien'er niet van beroepen woidt, het Huwelyk te eenemaal; zo dat men zicbniét tót de Wetgecvende Magt behoeft te begeeven.  r.E BLOEDVERWANTS. GENEGENH. 27? een begin zei der Britfche Wet, dat dc Huwelyks Verééniging 't leeven lang moet duuren. En dat hetzelfde befluit mag opgemaakt worden uit Wysgeerige bedenkingen, dat is, uit de Natuur van den Mensch, en het einde van de Inftelling des HuweJyks, zal niet zwaar vallen te bewyzea. Het eenig Stelzel van een Huwelyk voor een tyd, *t geen eenige fchaduw heeft van aanneemelykheid , is dat der zodanigen, die voorgecven, misfchien om te beproeven hoe verre men het zou kunnen brengen, dat Man en Vrouw overeenkwamen, om elkander, voor zeker bepaalden tyd, getrouw te weezen; en dan, indien zy bevonden, dat zy niet gelukkig vva« ren, te fcheiden, en vryheid te hebben om elk op zich zelven te blyven, of een ander ter Egtgenoote ie kiezen. Ik heb zulk een gunstig denkbeeld van de Menschlyke Natuur, dat ik geloof, dat, zelfs indien 'er Wetten van dien aart waren, veele Mannen ert Vrouwen afkeerig zouden weezen van de fcheiding, uit hoofde hunner Kinderen, en de betrekking tot elkander. Doch, in het vervaardigen van Wetten, heeft men zich zo zeer niet te verhaten, op de moge3yke Deugden van byzondere Perfoonen, dan wel te letten op de waarfchynlyke rampen te dugten, uit de algemeene verkeerdheid van het Menschlyk Hart. Gemaklyk valt het te voorzien, dat het voorgedraagene Stelzel losbandigheid by den Snoodaart zou te wege brengen, den Braaven aan verzoekingblootfiellen, de gevoelens van kieschheid 'en agting, welke de beide Sexen voor elkander moeten koesteren, vernietigen, S 3  .a78 VERHANDELING over 't geluk dei\Huisgezinnen vergiftigen, wanorde inden Staat baaren , en nadeelig zyn aan de Opvoeding der Kinderen. Dan, om tot andere aanmerkingen, dit ftuk betreffe ide, over te gaan. Voor eerst. Het kan niet gelochend worden, dat fchielyk aangegaane Huwelyken waarfcliynlyk ongelukkiger zullen weezen, dan die gegrond zyn op welberaadene keuze, En, indien dit waarheid is, moet alles wat ftrekt om Man en Vrouw bcdagtzaam te maa • ken, in de keuze van Deelgenooten voor 't geheele leeven, by de uitkomst (trekken tot het geluk der Gezinnen. Maar, wanneer zelfs de ontzettendegedagte, dat de Huwelyks verééniging niet gefcheiden kan worden dan door dea Dood, niet altoos eene onberaadene keuze voorkomt, wat zou, als wy het nadenken, het gevolg niet weezen, indien het aan de veréénigde Partyen ftondt, om hunne Verééniging te eindigen, en eene andere aan te gaan, zo ras het hun goed dagt ? Niets anders zcu hier uit gebooren worden, dan zulk eene verhaasting en grilligheid in het vormen van deeze Verbintenis, als alle hoope op Huwelyks - geluk uitfluit. Ten tweeden. Men zal even zeer erkennen , dat Perfoonen, door opregte Vriendfchap veréénigd, meer kans ftaan om gelukkig te zyn, dan zy, die zonder Vriendfchap zamenkomen. Nu is het de aart der waare Vriendfchap, eene volduurende Verééniging te verlansen; j i alle Braaven hoopen het gezelfchap hunner Vrienden in eene andere Wereld, voor eeuwig, te genieten. De Menfchen mogen voor een bepaald aan*  BLOEDVERWANTS. GENEGENH. 279 -aantal jaaren, een Deelgenootfchap in eenigen Handel aangaan: Heeren en Diensrknegten mogen onderling zich, voor eenige maanden of jaaren, aan elkander verbinden. Winst of wederzydsch belang dienen ten grondflage van zodanige Verbintenisfen: en indien 'er Vriendlchap bykomt, zal deeze blyven duuren, wanneer de Verbintenis in anderen opzigte ontbonden is. Maar, wie dagt immer op het aangaan eener Vriendfchap voor een tyd! Zouden wy dien Man voor onzen Vriend kiezen, die ons verklaarde, dat hy voor één of twee jaaren onze Vriend zou willen weezen; doch. dat wy voortaan onverfchillig omtrent elkander zouden zyn? Zouden wy met mogelykhcid kunnen denken, dat zyne genegenheid opregt was, of dat hy eenige genegenheid in 't geheel in zyn hart te onswaards omdroeg? Daarenboven, wanneer een Man eene Vrouw be' tuigt, dathy zyn leeven wenscht door te brengen, om haar gelukkig te maaken, (en dit moet het heerfchend gevoelen weezen in elk Huwelyk op agting gegrond,) is het dan niet waarfchynlyker, dat zy hem alsecnEgtgenoot en Vriend zal beminnen, dan, byaldien hy zeide, of veronderfteld wordt, te zeggen, dat hy gaarne met Haar twee of drie jaaren, of misfchien langer, zou willen leeven , als zy hem bleef aan ftaan, en hy niet van zinlykheid veranderde? Op een voorllag van deezen aait zou ieder Vrouw, die eenige kieschheid, eenig verftand, eenige deugd bezit, zeker een zeer verfmaadend antwoord gereed hebben. Was het met de zaak in deezer voege gcleegen, alle S 4 ag-  28o VERHANDELING over. agting en'vertrouwen tusfchen Man en Vrouw nam een einde; en by de eene Sexe zo wel als de andere, zoujhebzugt, of belang, of eenig nog flegter beginze:, de eenige dryfveer zyn, of fchynen te weezen, 't geen in dit geval op 't zelfde uitkomt, tot zulk eene Verbintenis voor een tyd. Hier uit zou weder¬ zydfche verdenking, wederzydschmishaagenontdaan; en elk overhellen om een byzonder en onderfcheiden "belang, ten koste van dat des anderen, te behartigen. Terwyl, wanneer een Man en Vrouw met elkander, voor hun leeven, verédnigd zyn, uiteen beginzel van agting, (zonder welke geen Huwelyk wettig kan weezen,) 't nauw mogelyk is, dat zy afzonderlyke belangen zullen hebben; of, indien zy, in gevolge van eenige gemaakte voorwaarde , 't geld betreffende , de eene Party ryk wordt ten koste van de andere, zal de belangltelling in hunne Kinderen , zo zy niet alle natuurlyke toegenegenheid hebben uitgefchud , hun met edelmoediger gevoelens vervullen. Ten derden. Verdient het in aanmerking genomen te •worden, of het voorgedraagene Stelzel, die denkbeelden van Kieschheid niet zal verzwakken, welke de verkeering der Sexen altoos behoort te vergezellen. Door kieschheid verftaa ik hier, eene byzondere aandoening en zuiverheid van genegenheid , welke alleen voldaan kan worden door de bewustheid, dat men, zonder eenige mededinger het geheele hart des beminden Perfoons bezit. Het natuurlyk uitwerkzel hier van is eene begeerte om te behaagen, niet alleen door een edelmoedig en eerbiedig gedrag; maar oek door geeen  de BLOEDVERWANTS. GENEGEMII. aSjr geene gedagten of wenfchen te koesteren, dan zodanige als het voorwerp der Liefde goedkeurt, 't Is dit, 'c geen de verééniging van welopgevoede gemoederen onderfcheidt van de woeste neigingen van een enkel dierlyk Menfch of eenen Wilden: en, vermids dit zedigheid in taal en gedrag bevordert, en elke ongeregelde drift in bewang houdt, moet het van belang zyn en voor de algemeene geregeldheid en het byzonder geluk: Maar hoe is 't mogelyk, dat deeze kieschheid eenig deel zal konnen uitmaaken van de verknogtheid der zodanigen , die geen ander oogmerk hebben, dan om, voor een bepaalden tyd, zamen te woonen; en die, mogelyk, geduurende dén tydhunner byeenwooning, hunne gedagten vestigen op andere lotgenooten des leevens, luisteren na voorttellen , of plans ontwerpen , tot eene andere verbintenis. Perfoonen in deezer voege veréénigd, zouden, in deeze opzigten, ten minden agterdogtig omtrent elkander zyn; 't geen alle Kieschheid van genegenheid moet verbannen, en nauwlyks kan misfen, in onderliggen afkeer, te eindigen. Ten vierden. Zou dit Stelzel heilloos zyn voor de Opvoeding der Kinderen. Hier door0worden zy of kunnen zy, zelfs in hunne Kindschheid, overgehiar ten worden aan de zorg van één der Ouderen, die, alle hoogagting voor de ander verboren hebbende, en nu waarfchynlyk door eene nieuwe verbintenis inge-, nomen, niet veronderdeld kan worden, eenigengloed van Ouderliefde voor hun over te houden. De ander der Ouderen kan ook eene nieuwe verbintenis aangaan, S 5 en  s82 VERHANDELING over. en Weinig genegenheids hebben om op de voorgaande, of eenig Perfoon daar toe betrekkelyk, dan met wederzin» te rug te zien. Dus worden de Kinderen verwaarloosd door één der Ouderen, of misfchien door beiden. Of een tweede of een derde opvolging van Broeders en Zusters kunnen hun opgedrongen wordeu, voor welke zy, afgefeheiden van het tegenwoordig Gezin, en den oorfprong hebbende van een Gezin , 't geen niet langer beftaat , geene byzondere geneigdheid kunnen koesteren. Langs deezen weg zouden de banden des Bloeds over 't hoofd gezien,, of vergeeten, en Bloedverwantfehap zelve al te zamengefteld eene zaak worden , om zich te laaten bevatten door een gemeen verftand; Ouderlyke, Kinderlyke, en Broederlyke en Zusterlyke Liefde, zou verboren gaan, het mensch. lyk hart verharden, en de Maatfchappy in een Tooneel van verwarring veranderen. En fchynt het niet mogelyk voor menschlyke Staatkunde, een hulpmiddel tegen deeze kwaaien te verzinnen, zonder derzelver oorzaak weg te neemen, door het vastftellen van geregelde Huwelyksverbintenisfen. Indien het der moeite waardig was, breeder over dit onderwerp' uit te weiden, 't geen te klaar is dan dat het verder opheldering vordert, zouden wy kunnen overweegen, hoe de byzondere belangen van Mannen en Vrouwen, Ryken en Armen, de Jongen en Ouden, Sterken en Zwakken , lyden zouden by het Stelzel der Huwelyken voor een tyd. En het zou ligt vallen aan te toonen, dat het den Jongen, den Gezonden, den Ryken, middelen zou ver-  de BLOEDVER WANTS. GENEGENH. 283 verfchafFen tot de verregaandfte losbandigheid, tenvyl de Armen, de Ouden en de Zwakken droevig verkort troostloos heenen leefden. Metéén woord, het Huwelyk moet voor 't geheele Leeven zyn. Indien 't zelve , paar 't goeddunken der Partyen, bepaald kon worden tot een korter tydsbedek, zou het oorzaak geeven tot zo veele onheilen als Veelwyvery zelve; alle kieschheid, betaamlykheid, zedelykheid, goede orde en genegenheid wegneemen. Eens toegedaan, dat eene geregelde indelling des Huwelyks zomtyds met ongelegenheid vergezeld gaat, wanneer de Perfoonen, voor al hun leeven moeten veréénigd blyven , en zy veréénigd niet gelukkig kunnen zyn. Wat zou hier uit volgen? Moeten de heiligde regtan der Maatfchappye opgeofferd worden, aan de grilligheid van eenige weinigen, die misfchien, als zy het in hunne magt hadden, zien van de tegenwoordige verbintenis te ontdoen , en eene andere aan te gaan, even ongelukkig zouden weezen als voorheen? De onheilen, waar over men klaagt, kunnen niet herdeld worden, door de Maatfchappy te ontbinden; maar door het hervormen der Opvoeding, en het regelen van de driften der Jonge Lieden van beide de Sexen. Laat, wanneer dit gedaan is, onderlinge genegenheid, wel beraaden gevormd, het beweegmiddel weezen tot Huwelyks verééniging; laaten de veréénigde Perfoonen, uit een bezef hunner eigene zwakheden, zorgvuldig wcezen. om wederzydfche verdraagzaamheid en infehiklykheid aan te kweeken; laaten zy ongeregelde gedagten bedwingen , en zich vlyüg toejeggen op de Pligten van hun daat, en  £84 VERHANDELING over en 'er zal geen rede zyn om te klaagen, dat de Sexen ongelukkig worden, door eene Verééniging voor hun ganfche Leeven, Ik weet niet of Huwelyken voor een tyd, in derzelver duur afhangende van den wil der Partyen, ooit plaats greepen in eene geregelde Maatfchappy: dit mag men aanzien voor een bewys, dat ze niet beftaanbaar zyn met goede orde, of met de einden der Huwelyks verééniging. 't Is waar in zommige Landen zyn de. Egtfcheidingcn algemeener geweest, en, om ligter oorzaaken, dan in andere, toe gelaaten. Doch, voor 't mcerendeel waren zy onderworpen aan Regterlyk onderzoek en niet aan de bepaaling der gepaarden overgelaaten. Onder de Jooden, mogt, voorde verkondiging van het Euangelie, de Man zyne Vrouw van zich wegzenden, als hy haar een •fcheidbrief gaf, gelyk de ichrift het noemt. Doch het hoogst gezag leeraart ons, dat, in de vroegere Eeuwen der Wereld, wanneer het Menschdom minbedorven was , hetmetde zaak in diervoege niet gefchaapen ftondt, en dat mozes die Egtfcheiding niet toeftondt, om dat ze goed was; maar om grooter kwaad voor te komen, welke hy reden hadt te wagten van de bekende hardigheid der harten des Joodfchen Volks. Romülus ftondt ook den Mannen, by zommige gelegenheden, toe, hunne Wyven weg te zenden: want een Romeinfche Vader hadt eene foort van regterlyk gezag over zyn Huisgezin. Maar, indien het waarheid is, dat'er geen voorbeeld van Egtfcheiding in Rome was, voor het vyf honderdfte en twee en vyftigfle jaar naa de Bouwing der  de BLOEDVER WANTS. GENE GE NH. der Stad, mogen wy dan niet befluiten , dat deezeWet van romülus voorbaarig gemaakt, en niet overeenkomltig was met de gevoelens des volks, en dat dezelve in Mand bleef, enkel dewyl men ze over 'e hoofd zag, gelyk dat het geval is van veele oude Wetten by alle Volken? Kuwelyken van zekere foort waren, door de Wetten van romulus, voor altoosduurend verklaard. Djonysios, de Gefchiedfchryver, keurt zulks ten hoogMen goed: naardemaal dit, zyns oordeels, voor Man en Vrouw, ten beweegmiddel ftrekte tot een voeglyk gedrag en onderlinge toe- • geeflykheid. „ Deeze Wet, " fchryft hy, „ verpligt„ te de Vrouwen, die geen anciere wyk wisten, om „ zich gereedlyk te fchikken naar de zinlykheid hun,, ner Egtgenooten, en verbondt de Mannen aan den „ anderen kant, hunne Vrouwen te behandelen als „ eene noodwendige bezitting, die zy, om geenerlei „ reden, konden verhaten." Het kan niet in twyfel getrokken worden, of, wanneef getrouwde Perfoonen weeten, dat hunne verééniging voor hun geheele leeven is, zy zullen geneegener weezen om zich naar elkanders geaartheden te fchikken , en 't geen verkeerd is in hunnen eigen aart te hervormen, dan by aldien zy he: in hunne magt hadden om deEgtverbintenis te verbreeken, zo ras zy het onderling niet ééns waren. Weshalven de volduuring deezer Verbintenisfe blykbaar ftrekt om het geluk der Gehuwden te bevorderen, en de zeden te zuiveren III. In de derde plaats Melde ik my voor te onderzoeken of de Grootbrenging en Opvoeding der Kinderen  2S6 VERHANDELING over ren den Ouderen behoort overgelaaten, of der Open* baare Bezorginge aanbevolen te worden? Gereedlyk zal men toefiaan,dat 'ereendoorfteekend gebrek moet weezen in het beftuur eens Volks, waar de Wet geen hulpmiddel aan de hand geeft voor, of geene ftfafte fielt op de verwaarloozing der Ouderen ten deezen opzigte. Al te veel Ouders zyn 'er, die weinig agt flaan op de Opvoeding hunner Kinderen; ja, het is te vreezen, dat niet weinigen niet alleen van onoplettenheid te befehuldigen zyn, maar tevens van 't misdryf, dat zy de beginzels der Zeden hunner Kinderen bederven, door toegeevenheid en een (legt voorbeeld. Ontmoeten wy geen jonge Wich¬ ten , die vloeken en liegen , zo ras als fpreeken fchynen geleerd te hebben ? En kunnen wy veronderftellen , dat iets zodanigs zou kunnen gebeuren onder het opzigt van goede Ouders? Ik fiem toe, dat de aart van eenige Kinderen balfhiuriger is dan die van anderen, doch 'er zyn eenige Ondeugden, en vloeken behoort onder dezelve', tot welke wy geene verzoeking hebben, in eenige onzer natuurlyke aandriften, die Kinderen, gevolglyk, nooit uit zichzelven gewennen, en door de vermaaning van oplettende Ouders gemaklyk kunnen voorkomen, of geneezen worden. JViaar, indien de Staat de banden van Ouderlyken Pligt los maakt, door de Kinderen, van derzelver geboorte af, in Kweekfchoolen op te brengen, onder 't oog van Leermeesteren , door openbaar Gezag aangcfteld, flaat het te dugten, dat de Leermeesters nog verwaarloozcndcr zullen weezen: dewyl zy eene mindere  »E BLOEDVERWANTS. GELEGENfl. s37 dere maate van genegenheid dan de Ouders bezitten, als mede dat de invloed van flegte voorbeelden, in deeze grootere Maatfchappyen niet min heilloos zou weezen, dan inde Huisgezinnen. 'Er zyn apenbaare Inrichtingen onderons, om de Kinderen, op een affland hunner Ouderen, op tè brengen; doch Huislyke Opvoeding wordt ruim zo gunstig voor de Deugd bevonden, en is zeker overeenkomftigermet de Natuur. Kostfchoolen voor jonge Dogters heeft men zo gevaarlyk voor de Deugd gevonden, dat verftandige Ouders, die hunne nog kleine Dogters derwaards zenden, doorgaans zorge draagen haar van daar te neemen, eerzy op houden Kinderen te zyn. Terwyl ik, derhalven, de Onoplettenheïd van veele Ouderen, omtrent een van de noodwendigfte Pligten des Leevens bejammer, kan ik niet in het begrip der zodanigen treeden, die beweeren, dat de Ouders in 't algemeen met de zorge over hunne Kinderen niet behooren belast te worden. (*) Want indien i Kin- O Over de wyze van Opvoeding zyn dc Ouders onder het Ge. meene Volk onkundiger dan omtrent eenig ander deel van hun pligt.' Zy volgen de een den ander in dit opzigt; en iemand, die niet in de gelegenheid gefield is, om hun gedrag van nabv te befchouwen zou naauwlyks gelooven welke omgerymde gebruiken onder hun in' zwang gaan. De Boeken over de Opvoeding, waaronder zeer nuttige zyn, komen niet in hunne handen, en zyn niet gefchikt naar hunne bevttting. Indedaad zy fchynen onwillig om raadgeevingen, indit "uk te ontvangen. Ik voed, „ zeggen zy," myne Kinderen op, even » gelyk ik opgevoed ben, waar op een heurche Nabuur "er byvoegt." „ En  ,«8 VERHANDELING over. Kinderen en derzelver Ouders genoodzaakt waren,' van elkander afgezonderd te leeven, zonder de Ver- knogt- „ En als zy het doen , gelvk gy gedaan hebt, dan zullen zy wel „ doen." Wanneer de zaaken op dien viet; gaan, heeft men , in ie Opvoeding, zo min als in eenige andere zaak , verbetering te wagten. Dan hoe dit kwaad te verhelpen 1 Door de Kinderen van hunne Ouderen af te zonderen, en der zorge van Vreemdelingen toe te vertrouwen? Neen. Zulk een hulpmiddel zou erger dan de kwaal weezen. Hoe dan? Door de Ouders, in deezen hunnen onvermydelyken pligt. te onderrigten ? Ja; dit zou een gemaklyker, een na- tuurlyker , en kragtdaadiger handelwyze weezen. Ik heb, daarom mcenigtnaal gewenscht, dat de Leeraars van den Godsdienst in Openbaare Redenvoeringen cn byzondere Vermaaningen, niet alleen eene goede Opvoeding, in algemeene bewoordingen, aangepreezen, gelyk zy met de daad doen; maar dat zy de Wyze der Opvoeding, in 't byzonder, ontvouwden en aandrongen: teffens de heerfchende verkeerdheden daar in afichetzende. Het Onderwerp , zal men tnisfcliien zeggen , is al te wydluftig om in eene Redenvoering afgehandeld , cn al te gemeenzaam om op den Predikftoel voorgedraagen te worden. Hier op dient tenantwooid, dat het in voeglyke Taal uitgedrukt, waardigheid van het aanbelang der zaake zou ontleenen; en dat de betrekking tot het Burgerlyk Leeven dezelve verftaanbaar en helangryk zou doen worden. En zeker, de Opvoeding is een ryker rtofle dan veele, over welken het eens Leeraars pligt is zich uit te laaten. 't ts niet noodtg, dat hy 'er in treede met de keurigheid van een locue of rousseau. Indien hy alleen eenige der grootfle misbruiken kon hervormen, van welke de Huislyke Opvoeding overvloeit, zou hy een zegen voor zyne Gemeente, en een Eer voor zyne Bediening weezen. Ouders niet alleen zouden voordeel trekken van zoda. mge R(denvoeringen. Hy, die der Ondervvyzer lesfe geeft kan ook nuttige aanmerkingen 'ef in voegen voor die onderwcezen moeten worden, Een Kind, 't geen den pligt der Ouderen, naar eisch, hoor! ontvouwen, kan niet wel inisfen zyn eigen pligt te leeren.  de BLÖEDVERWANTS. GENÈGENH. i$ knogtbede;i vaiL. Bloedvërwantfchap, grootlyks verzwakt worden, zo niet geheel verlooren gaan. Dit nu moet onovereenkomftig weezen met dë oogmerken der Voorzienigheid, die de banden van Natuurlyke Geneigdheid zo Merk niet zou gemaakt hebben, in elk Dier, en boven al in den Mensch , indien hit teri Voordeele van het Dierlyk Leeven, of de Menschlyke Maatfchappy fïrekte, dat ze klein geagt of verbrookeii wierden. Dat de Natuur de Moeder tot de Voeddef van haar eigen Kind beftemde, en dat zy dë jammeflykfte gevolgen te wagten zou hebben, als zy moedwillig dit oogmerk der Natuure dwarsboomde, ïs al te klaar, om eenig bewys te vorderen. En wanneer de Moeder, met 's Vaders hulpe, dat gedeelte van haaren Pligt Volbragt heeft, waar in ieder Moeder , doorg aans, het grootfte vermaak vindt, euwanneer dus de verknogtheid der beide Ouderen aan hun Kind verfterkt is, door langen ommegang, en die gegewaarwordingen van onuitfpreeklyke voldoening , die élke uitoefening der Ouderliefde vergezellen. : Wanneer, zeg ik, de Ouderlyke Genegenheid dus ten hoogften top is opgevoerd. Waar zal een Kind dan zo veel tederheids, zo yverig een belangheemiug in zyn tydlyk en eeuwig welvaaren ontmoeten als in 't huis der geenen, uit welke 't zelve gebooreri wordt ? De wederkeerige betragting van de Ouderlyke en Kinderlyke Pligten is, daarenboven, bevorderlyk tot het Geluk en de Deugd van allen daar in betrokken. Deeze fchenkt eene byzondere gevoeligheid aan 't H'Deijl- T mensch.  ago VERHANDELING over mensclilyk hart, boezemt een' geest» van Edelmoedig, heid, en een gevoel van Eer, in, 't geen een zeer gunftigen invloed moet hebben op het algemeen Welvaaren, zo wel als op de Zeden van byzondere Perfooren. Wanneer wy leezen, dat epaminondas, na den flag van Leuctra betuigde, dat een hoofdoorzaak zyner blydfchap , de bedenking was van het vermaak, 't welk zyne Overwinning zyn Vader en Moeder zou fchenken, is het dan mogelyk voor ons te denken, dat deeze Man, de grootfte en misfchen de beste,dien Griekenland ooit zag , (*) zo edelmoedig of zo beminnelyk zou geweest hebben, als hy nietgeweeten hadt, wie zyne Ouders waren ? Indedaad 'er zyn weinig Deugden, die een grooter eer op onze Natuur te rug kaatzen, dan die van Ouder- en Kinderliefde. Wanneer wy eenige ongemeene voorbeelden daar van in de Gefchiedenisfen of in Dichtwerken ontmoeten, kry. gen zy terftond toegang tot ons hart, en 'sLeezers fcevogtigd oog draagt getuigenis van derzelver beminmelykheid. Onder de Zegepraalen der Heldeneeuwen, vertoont zich hector nooit zo groot als op het huislyk tooneel, wanneer hy den zegen des Hemels over zyn Kind affmeekr; noch trekt priamus, by eenige andere gelegenheid, onze agting zo kragtig , of roert ons medelyden zo fterk, als wanneer hy, met leevensgevaar, na 's vyands Legerplaats gaat, om, in de tegenwoordigheid van zyn geweldigften Vyand, het lyk van (*) Spaminondas princips, ut ojpinor, Grxc'ne, ctCERO Tuscxl.  de BLOEDVEÏIVVANTS. GENEGENH. agr van zyn Zoon re vraagen. De liefde van achilles aan zyne Ouderen levert een onderfcheidende trek in diens Charafter op: en die om Handigheid alleen, geeft een beminnelyke zagtheid aan hetfchriklykstmenschlyk weezen, ooit door een Dichter befchreeven. De ontmoeting van ulysses en diens Vader, na eene afweezigheid van twintig jaaren, kan men niet leezen zonder zodanig eene ontroering, als elk Leezer, die eenige aandoenlykheid bezit, zal overtuigen, dat homerus een blyk van zyn gezond oordeel opleeverde, als hy Ouder- en Kinderliefde ter Zangftoffe uitkoos; wanneer hy zyn vermogen om de tedere Driften op te wekken, wilde toonen. Virgilius bezat te veel verftands om zyn Leer* meelier, in deeze byzonderheid, niet na te volgen. Hy weidt over die deugd, met veel welgevallen, uit, en ;tragt ze, met de bevalligde kleuren, te fchilderen. Zyn Heid dient ten luisterryken voorbedde. Wanneer an c hi ses weigert Troye te verhaten, en zyn befluit te verdaan geeft, om in de vlammen om te komen, is* eneas, ten einde hy zyn Vader niet mogt overleeven, of getuigen weezen van den moord zyns Huis. gezins , op het punt om een gewisfen dood in den mond te loopen; en niets minder dan een wonderwerk belet zulks. Hy torscht dan op zyne fchouders den zwakken Grysaart na eene veilige plaats, gedraagt zicht voortaan iteeds, als een Zoon en Onderdaan betaamt, (*> en (*) Op den dood van priambs en diens Zooncn werd anchim, Koning der Tiojaanen, cn wordt dicnsvolgcns door virgil rT ft tis  soa VERHANDELING over en fpreekt van diens dood met de tederfte en eerbiedigHe uitdrukkingen. Als een Vader is hy even liefderyk; en zyn Zoon blyft in Kinderpligt niet in gebreke. — Turküs, overwonnen zynde, vernedert zich om iyfsgena te fmecken, ten wille zyns ouden Vaders, die hy wist dat ontroostbaar zou weezen, over zyn dood. De jonge, de edele, de fchoone laosus, derft in de verdeediging van zynen Vader, en de Vader haakt na zyn eigen verderf, om dat hy niet leeven kon zonder dien Zoon, en wenscht met hem in 't zelfde graf te rusten. De klagten van e van der over. zyn pa i las gaat allen lof te hoven. En niets, zelfs in dat Dichtwerk, het hartrcerendde van alle menschlyke opftellen, is aandoenlyker dan het verhaal van den dappren Jongeling euhyalus, wanneer hy , by de onderneeining die hem het leeven koste, zyne hulploze Moeder den Trojaanfc'iai Vorsc aanbeveelt. „ Zy weet niets, betuigt hy, van dit bcdaan; en ik gaa heenen zonder haar Vaarwel te zeggen: want „' ik neem de Goden tot getuigen, dat ik het gezigt „ van'eene fchreiende Moeder niet kan verdraagen!"— Laat iemand virgilius met aandagt en fmaak leezen, en dan, indien het hem mogelyk is, een wreed Vader of een ongehoorzaame Zoon zyn. En laat hy zyn eigen hart vraagen; of de Menschlyke Natuur. 'niet Vs vertoond als HoofdbeveH:cbber op de» Tocln van eneas. Na diens dood ï$enea s voor Koning by zyne Navolgers uitgeroepen^ Euiia Lib. I vs. 548 en 557.  be ELOEDVERWANTS. GELEGENH. 293 niet beroofd zou weezen van veele haare? beste aandoeningen en de Menschlyke Maatlchappy van haare dierbaarfte vertroostingen, indien de denkbeelden dier Ontwerpmaakeren tot ftand kwamen, die de Staatkunde willen verbeteren, door het vernietigen van de Verbintenisfen der Bloedverwantfchappe. 't Menschdom heeft, door alle eeuwen eerbiedenis voor hooge Geboorte, en eene voorkeuze, gegeeven aan Lieden uit deugdzaame Ouderen afdammende, Onder verfcheide goede redenen hier voor in 't midden gebragt, is het geen van de minde, dat wy meer vertrouwen kunnen dellen op de Eer van zodanige Perfoonen, dan op die, welke geen luisterryke of braave Afkomst kunnen fchandvlekken, door een onwaardig gedrag, of die verder opcieren door hunne deugd. —— Levert dit geen bewys op, hoe men begrypt, dat de banden van Bloedverwantfchap met onze Natuure zamendemmen, en dat eene Staatkundige inrichting, drekkende om deeze te verbreeken, door de Ouders en Kinderen van elkander af te zonderen, en aan elkander onbekend te doen worden, nadeelig moet zyn voor het algemeen Welweezen, en voor elks byzonder geluk? Bacon heeft eene keurige waarneeming, op dit onderwerp pasfende , ,, Ongehuwde Lieden," fchryft hy, ,, zyn de beste Vrienden, de beste Mees,, ters, de beste Knegten; doch niet altoos de beste „ Onderdaanen: want zy verhaten ligt hun Land, en „ meest alle vlugtelingen uit hetzelve zyn Onge- trouwd." „ Wat de Krygslieden betreft, (laat „ hy een weinig daar na volgen,; ik vind, dat de T 3 Veld-  294 VERHANDELING over ,, Veldheeren, in hunne opwekkende Aanfpraaken, „ doorgaans het Volk ' unne Vrouw en Kinderen ,, te binnen brengen, en ik geloof, dat de veragting ,, van het Huwelyk onder de Turken, de geraeenc „ Soldaat by hun laf hartiger maakt. Voorzeker Vrouw „ en Kinderen zyn een Leerfchool van Mensehlieven,, heid: en Ongehuwden, fchoon zy m?nigwerf groo- ter liefdegaven kunnen fchenken, om dat zy ruimer „ inkomften hebben , zyn, nogthans, van den ande„ ren kant, veeltyds, hardvogtiger en wreeder, de„ wyl hunne tederhartigheid niet zo veel geoefend is" (*). Myn voornaam oogmerk, met dit alles by te bren» gen, is eene van plato's Refpiegelingen om ver te werpen. Deeze Wysgeer oordeelt, dat aan de Ouders de zorg voor hunne Kinderen niet behoort aanbevoolen te worden: dewyl zy veelligt hun bederven door eene overmaatige genegenheid. Zyn plan komt hier op neder, dat Kinderen , zo fchielyk als zy gebooren zyn, moeten gebragt worden op daar toe voor hun ge. fchikte plaatzen, onder de bezorging van Voedflers en Leermeesters op Openbaar Gezag aangefteld; dat de Ouders hunne Kinderen niet moeten kennen: en dat het opkomende Gedacht, van.de vroegtle Jaaren af, moet geleerd worden zichzelven'aan te merken, als Kinderen van het Gemeenebest. Hy denkt ook, dat dé Vader en Moeder niet in Huislyk Gemeenfchap behooren te leeven; en elkander niet te zien dan bv gelegenheid van zekere plegtige Feesten; en dat zelfs deeae (»} Zsfay VUl.  de BLOEDVER WANTS. GENEGENH. 395 deeze vryheid behoorde geweigerd worden aan allen die niet in den bloei des Levens ^ of van een gezond Lichaamsgeftel waren. Met één woord zyn plan ftrekt om de Huisgezinnen af te fchaffen, allen denkbeeld van Bloedverwantfchap uit te wisfen, en de zamenkomst der Sexen onder de Zedelyke Weezens', gelyk te doen worden aan die der Beesten: 't geen de Menfchen erger zou maaken dan Wilden, alle de Kieschheden der Zedigheid en Huwelyksliefde verbannen , en de Maatfchappy berooven van de kragtdaadlgfte middelen ter vorderinge, welke Mannen en Vrouwen ontleenen uit elkanders gezelfchap en ommegang, 't Zou ons desgelyks ontzetten van die hebbelykheden der onderlinge verknogtheid, welke in 't Gezin den oorfprong ontkenen, en , gelyk wy gezien hebben , zo veel toebrengen tot het verfraayen en opluisteren onzer Natuure (*); ook zou het verftompen veele van de In de uitmuntende Inrigting van de Beheerfctieresfe aller Rus. fcn, tot opvoeding baarer Edellieden, worden de Kinderen, van tyd «ot tyd, door hunne Ouderen bezogt, en mogen zy met hun Briefwisfeling houden : geen Kind onder de vyf jaaren wordt 'er toe gelaaten. In deezer voege draagt die groote en wyze Vorftin zorge voor de in ftandhoudding der Kinderliefde, terwyl zy tenens, door de kragtdaadigfle middelen de befchaaving van haar Ryk bevordert. Want , langs deezen weg, moeten haare Edelen welhaast die der befchaal'dfte Volken in welleevenheid evenaaren; en de verbeetering van haar gen.eene Volk zal als een noodwendig gev»lg (land grypen. Haare Edellieden , in de daad, zyn ten deezen opzigte, de eenige voorwerpen niet van haare zorge: op de belangen der Opvoedingc des middelbaaren leevensihnds is zy niet minder oplettend. T4  «96 VERHANDELING over de edelfle prikkels tot Werkzaamheid en Vaderlandsliefde. Indien wy op deeze Aarde geplaatst waren „ met geen ander oogmerk dan om eene rol te fpeeten, als Marionetpoppen of Tooneelfpcelers , in het Spel van een Volksregeeriug; indien wy geen byzonder belang te behartigen hadden, terwyl wy bier lee^ ven; indien wy onze gemoederen niet moesten bereiden, door hebbelykbeden van Godsvrugt en Goedwilligheid , tot eene Gelukzaligheid in een' Toekomen^ den Staat; in 't kort, indien wy SchepzeJs waren, geheel verfehillende van die wyzyn, mogt men zeggen , dat dit Plan iets betekende. Maar den Mensch. «ecmende, gelyk hy is, en naareischlettendeopdereg-, ten, welke hem toekomen, en op zyne eindelykebeftemming, kunnen wy geen oogenblik in twyfel hangen om 't zelve, als ongegrond onnatuurlyk te wraaken, en teffens als onbevorderlyk tot Deugd en Geluk te verwerpen. En welke,zult gy vraagen, zyn devoordeelen, die deeze verbeeld ingryke Wysgeerveronderftelde,dat uit zyn Plan zouden volgen V Hy denkt het Gcmeenebest zoudaar door bevryd worden van alle de onheilen der Gierigheid, tot welke de Mensch allerfterkst wordt aangezet, door de Verknogtheid aan zyn Gezin. Doch hier in. tast hy geheel mis. Verknogtheid aan een Gezin wekt Vlyibetoon, en omzigtig Huishouden, 't geen altoos .behoort aangemoedigd te worden, als (trekkende, om byzonder en algemeen Welweezen te wege te brengen; doch heeft niets gemeens met Gierigheid, welke men weet dat de Goedhartigheid verbant, en meer heerscht in ge.  de BLOEDVERWANTS. GENEGENH. ao?- gemoederen verhard tegen de eifchen van Bloedverwantfchap, dan by de zodanigen, die hunne Kinderen en Bloedverwanten beminnen. Hy oordeek, wyders, dat, langs deezen weg de Staat zal voorzien worden van gezonde Burgers , dan hier in zal hy we. der zich vergisten. Want de lichaamsgefteltenis van een Kind kan liegt weezen,als die des Vaders goed is, en zwakke Ouders hebben zomtyds fterke Kinderen' Lichaams fierkte is, daarenboven het eenige vereifehe niet vaneen goed Burger, Wysheid en Deugd ,dikwyls in zwakken Lichaamen huisvestende, zyn van veel meer aangelegenheids. Demosthenes, cicero, en, in 't laattle gedeelte zynes levens, julius' cesar, droegen een zwak lichaam om: cn een der grootfte Mannen, die Sparta ooit voortbragt, ik meen agesilaus, ging mank. En men heeft by ondervinding geleerd, dat, zonder onderworpen te zyn aan de bepaalingen, voorgefteld in ditonnatuurlyk Plan van Staatkunde, de meeste Menfchen zulk eene maate van gezondheid genieten, als vereischt wordt tot aliedege- woone leevensbeezigheden. Plato verbeeldt zich verder,dat, door zyn fïelzel, weerfpannigheid en oproer zullen voorkomen worden , welke hy fchynt te denken, dat doorgaans ontltaan onder Perfoonen door de banden van Bloedverwantfchap aan elkander verknogt. Doch dit houdt geen Heek. In Burgeroproerenzien wy menigwerf, dat Ouders en Kinderen tegen Overgeftelde Partyen aanhangen; en een der aanltootelykfte onheilen, Burgeroorlogen vergezellende, is dat zy verdeeldheid onder de Bloeverwanten verwekken, den  s$8 VERH. over de BLOEDVER.W. GEtf. den Broeder tegen den Broeder, en den Vader tegen den Zoon de wapens doen aangorden. Wat aanbelangt de al te verregaande liefde, welke zommige Ouders hunnen Kinderen toedraagen, dit is, buiten twyfel, een kwaad, en ftrekt om meer onheil» ie baaren: doch zulks benadeelt flegts eenige weinige byzondere Perfoonen en de kwaade gevolgen worden dikmaals gelukkig tegen gegaan door eene geringe maa. te van Wereldkennis — teiwyl het voorgeflaage hulpmiddel het Gemeenebest dreigt met onvergelyklyk veel grooter rampen, die daarenboven ongeneeslyk zyn. ■ Voorts hebben Leermeesters, zo wel als Ouders, zich fchuldig gemaakt aan Partydigheid omtrent hunne gunftelingen, doch niemand kwamhet ooitin den zin om de Opvoeding af te fchaffen, om ontheven te worden van deeze ongelegenheden. In de daad dit zou, verfchoon deeze gemeenzaame gelykenisfen , even eens zyn als of men de beenen liet afzetten , om geen jichtpynen in de groote toon te krygen, of dat men alle tanden en kiezen liet uittrekken, om bevryd te weezen van tand en kiespyn. De De beste voorzorg tegen de onheilen van dwaaze Ouderlyke genegenheid, beftaat in rechtfchaapc Ouderliefde aan te kweeken; en wanneer de Ouders verftand rentten, zal dit altoos eene genoegzaame voorzorg weezen. Einde van het Tweede en Laatfte Deet •  By A. L o osjes, pz. Bock verkooper te Haarlem, in de Damftraat, zyn gedrukt en te bekomen de volgende Werken: Verhandeling over de zedelyke Vryheid van den Mensch »n gr. 8yo. (dit Huk is ingeleverd geweestbyTeyIers Fundatie.) . . . m f - • n Hess vyf Liederen tot lof des Heeren, (uitliet lloosduitsch) gr. Svo. . . s Van der horst .Leerrede by de Vereeniging der twee Doopsgezinde Gemeentens, in gr. 8vo. - : 8 Wynands, Leerrede tot affcheid van de Utrecht Mie Gemeente, gr. Svo. . t - • 8 Cornelius de hoofdman, in drie Boeken met plaaten op fchryfmed. gr. Svo. (dit werkje is reeds m meer dan eene gemeente tot nryzen aan de jeugd uitgedeeld.) . . ~ , *. \G Proeve van gewyde Poëzy, meteen Tytelvignct, (beItaande in Gewyde ïooneeilhikken en Geestelyke Gezangen, mede gefchikt om tot pryzen te dienend gr. Svo. op Schryfmed. . . . i fi6 Gedenkzuil voor van den capellen tot de poll, met plaaten, en ecu flotvignet, gr. 8vo ordin. papier. . , , 2. • * Best papier. . 3:3 De Vaderlandfche Dichter, (betraande in eene verzameling van VryheidlievendeDichtlhikken,? met vignetten, ordin. pap 2 • - A. Lo osjes, p z de Ruiter in Tien Boeken , met een fraai Tytelvignet van buis en R. vinkeles, 4to. ordin. pap. . . o • i> Groot pap. . .' * • 5 : 12 " ~~ Minnezangen en Jeugdige Gedichten, 2 ftukjes met een Tytelvignet, kif Svo. V: 9 '"■ * Menalkas, kl. Ivo. . - : iS  A. Loosjes, P z. Vadert. Zeeheld, 8vo. ƒ - : 15 » • ■ i-^— St. Éuflatius genomen en hernomen » in vyf zangen, gr. Svo. . . I \ 3 — Vlugt van h. de groot, Bur- gerfpel, kl. Svo. . • • - : 8 Groot pap. . . • i - : '5 * : De Sentimenteele, Tooneelftuiqes, kl. 8vo. i 3 . ' . - : 8 Groot pap. . • • - • 15 § - * Menzikof, kl. 8vö. « - : 18 Groot papier. . • • 1 : - _____ —-—— Capell. tot den Poll, Treurfp. - : 12 ; Volks • Liedehoek, . - : 3 - Gellert, Tconeelfp.'gr.Svo. - : 12 „ . Slag by Nieuwpoort, en Emilia van Nasfau. • • • • 1 : iö , __, De Vryburger, Töoneelfpe], met een plaat j kl. 8vo. t . - : 12. Groot papier. . . . - : 15 , _ ■. yofeph, in zes zangen, met zeven Konstplaaten in 4to. . • 4 : 16 Groot papier. . ï • 7 : 4 Beat t ie, Verhandelingen over het Geheugen , de Verbeelding, en de Droomen, vertaald uit het Engelsen, door p. loosjes , az. Leeraar der Doopsgezinden , 2 deelen in gr. 8vo. . 3:12 Befpiegeling der Kindschheid, met een fraaije plaat, gr. Svo. . • • [* - : 18 _ . Jeugd, gr. Svo. met ph • : 18 A. Moens en A. v. Overstraten^ Èsther, in 4 boeken op best pap. in gr. gvo. De overige twee Leevensftanden zullen het volgende; jaar het licht zien.