AVONDTYDKORTINGEN VAN li E t K A S T E E L o f ZEBELYKE VE11HAALEN ten dienfte van de jfettgd, door MEVPvOUWE p E GENLIS, VH het Fransch vertaald, TWEEDE DEEL. In 'sGRJFENHAGE, BylSAACvAN CLEEF» MDCCLXXXVI.   ft AVOÜ DTYDKORTINGEB ,-, Leoncius Eugenie agter de Haag beluisterde* „ was dat niet een weinigje onbefcheiden ? " » „ Uwe kiesheid behaagt my zeer, myn lieve Ce?, far, en uwe aanmerking is ook allergegrondst. ^ Het is waar, dat Leoncius wel-verzeekerd was, „ dat Eugenie van niemand anders dan van de» „ goeden Jeronimo zou fpreeken, en dat hy ook „ zeer wel wist, dat zy geene geheimen met Va„ lentine te verhandelen had.- Maar met dat al, -,, deed hy zeer kwalyk 5 dat hy haar beluisterde. „ Zodra eene zaak in zig zelve te mispryzen is , „ muet men die nooit doen, hoedanig ook het „ oogmerk zyn moge, dat men daar mede bedoc„ le. Ik zal tragten, myne lieve Kinderen, om „ u wel te leercn onderfcheiden , wat goed en recht, wat kwaad en fchandefyk is; en, wan„ neer gy eens die ontfchatbaare kennis zult ver„ kreegen hebben, dan ben ik verzeekerd, zult 3, gy de deugd beminnen, om dat niets beminne„ lyker, en de ondeugd haaten ,om dat niets ver„ foeilyker in zig zelve is; en, als gy waarlyk gelukkig, en algemeen geacht en bemind wilt s, zyn, neemt ü dan vast voor, nooit iets beris5, pelyks te doen, hoedanig ook de byzondere om- ftandigheeden , en hoe zuiver de oogmerken „ daar van in uwe eigene oogen zyn mogen." Dit gezegd hebbende, ftond Mevrouw de Clemire op ; en , na dat men elkander eenen goeden nagt gewenscht had, ging elk naar zyne kamer, Mc?  VAN HET KASTEEL r, Mevrouw de Clemire was 'er verre af, toen zy zig ter ruste lag, om het grievend verdriet, dat des morgens by haare ontwaaking op haar wagtte, te voorzien. Zedert de twee laatfte maanden-, hadden alle de Brieven, die zy zo van Parys als uit het Leger ontf'angen had, haar verzeekerd, dat de Vrede voor de opening van den Veldtogt zou1 geflooten worden. Maar, hoe was zy té moede', toen zy om agt uuren des morgens de brieven. ontfing, die haar berigteden: ,, dat de beide Legers in elkanders gezigt (tonden, en dat een hoo'fdtreffen thans s, onvermydelyk waè." De Kinderen , van dceze ontrüstcnde tydi'ug onderrigt, deelden hartelyk in het zielgrievend leed én de angfiige zorgen hunner Moeder; alle de onnozele vennaaken waren gedreind , de Kinderfpeelen gedooid, en de nog onlangs zo beko'orlykc' avond- Uurtjes vaii uitfpanning wierden nu in eené dille, zwygende rieerOagtigheid, of wel in traahen geOecteu.' D'eeze benaauwde en treurige tyd duurde veertien dagen. Eindelyk, daags voor' den eerften Mey, wanneer des morgens, om negen uuren, Myn Heer de Abt overluid een Kapittel uit het Euangelie aan de Kinderen voorlas , die daar ïTiet alle aandagt naar luisterden, hoordé fiien eensklaps een verward geluid van (temmen, waaronder zig die van haare Moeder duidelyk onderfclieidde.' Alle drie de Kinderen vloogen naar' A z d$  '4 X.VONDTYDKOR.TIWGEN de deur, en op het oogenblik waren zy in de armen van hunne Moeder, die, hen tederlyk omhelzende, uitriep: de Jlag is gefchied, is gewonnen, en uw Vader is wil. Op deeze woorden fprongcn de Kinderen om den hals hunner Mosder, en konden hunne kinderlyke blydfehap niet uiten dan door transen en fiiikken .... Mevrouw de Clemire, op haare geliefde Moeder kenende , en haare dierbaare wigten beurtelings aan haar kloppend hart drukkende , vertoonde aan het geheele Huisgezin , dat rondom haar verzaameld was, een alleraandoenlykst Sehouwfpel . . . . „ Na eenige weinige oogenblikkcn ftilzwygens, die door de vreugdetraanen en fnikken nu en dan afgebrooken wierden, ging Mevrouw de Clemire zitten; en, omringd door haare nu zo gelukkige kleine familie, la» zy de brieven, welken zy zc* even ontfangen had, en die haar deeze blyde tyding berigteden, overluid voor. Alle de byzonderheeden, daar in vermeld, vermeerderden de algcmeene vreugde , want het bleek daaruit ten klaarden, dat die zo gelukkig gewonne dag den gewenschten vreede ten gevolge zou hebben. Zulk eene blyde ommekeer deed nu de vrolykheid en vergenoeging, en dus ook de fpeelen en vermaaken, op het Kasteel op nieuws her-leeven. Dceze zo heuchelyke dag was juist die, waarop men de Mey zou planten. 'Er wierd bepaald, dat men dit op- het voorplein van het Kasteel zou doen ;  VAN HET KASTEEL. 5 flóen; en men wagtte met ongeduld het uur af, wanneer dit kleine Land-Feest een aanvang zou neemen. Nauwlyks was men van de tafel opgeftaan , of men liGord-e reeds het geluid der Pypen , Hoboën en Veldfluiten. Het gezelfehap begaf zig toen ten eerden naar het Voorplein , en vond het reeds vervuld met Muzikanten, die allerlei fpeeltuig behandelen, en voorts de geheele Land-jeugd fay een verzameld. De jonge Knaapen, in witte Kamizeoltjes, met bloemen linten en ftrikken zeer netjes uitgedoscht, omringden den Meyboom, die voor hen op den grond lag, en hielden de koorden vast, die op het beftemde tydffip door hen getrokken moesten worden, om den Mcyboom op te haaien , wanneer hy geplant zou worden. Op een reker teeken zag men een troep jonge Meisjes naderen , elk een korfje met bloemen in de hand dragende, waarmede zy den Meybeom vercierden. De eene hegte 'er een fchoonen ruiker aan vast, de andere woelde 'er een flinger van bloemen om heen; en in een oogenblik was de boom met allerhande fraaye veldbloempjes aartig omwonden, terwyl 'er eene meenigte festonnen en kroontjes van violieren , anemoonen en narcisfen Itigtig van afhing en wapperde. Toen dit verrigt was , kwamen twee achtbaare gryzaarts op een defrigen tred te voorfchyn, elk een fles wyn in de hand houdende, waarmede zy den wortel van den boom begootten. Na dit plegtig offer, dronk men eea A 3 eer-  6 AVONDTYDKORTINGEN eereteug op de gezondheid van den Heer. Cefa£ moest nu, daar hy de perfoon van zyn Yader verbeeldde , volgens het gebruik hun befcheid doen, Hy naderde deftig, groette in het rond, nam met yriendelyke ftaatigheid den beker, half vol met wyn gevuld, uit hunne handen, en dronk dien , met eene zeer bevallige houding, tot den bodem toe uit. Dit afgeloopen zynde, wierd de groene Mtyboom om hoog geheft en geplant, waarop de jonge Knaapjes en de boeren Meisjes elkander de hand gaven, en een rondendans om den boom maakten, tenvyl zy ter eere van de lieve Mey lugtig opzongen. Ccfar , Caroline en Pulcherie mengden zig onder hunne dansfen, en herhaalden nevens de anderen lugthartig het flotvaars van elk coupletje. De fpringdansfen (#) volgden hierop , en de vreugd wierd beflooten door allerhande kin,derfpeelen in de tuinen van het Kasteel. Cefar., die ongelooflyk vlug en fterk was voor zyne jaaren , was gansch de minde niet; inzonderheid in het verlos-fpel, waarin men bovenal vlug en fnel ter been moet zyn , om zyne makkers voor by te loopen; waarin veel behendigheid te pa$ komt, om zyne tegenparty kundig te ontflippen; waar men goede trouw en opregtheid betoonen kan met (a) Sptingdansfen, foort van Boerendans in B.ourgonjo p gebruik.  VAN HET KASTEEL. U woordde de gewaande bedelaar,) zond gy my voor (kezen eenen nagt kunnen herbergen1? — „ Helaas I ( antwoordde de Boer , terwyl hy zynen onge„ nooden gast minzaam by de hand in zyne hut „ bragt,) gy zult hier eene flegte huisvesting vinden, want gy treft juist een ongunstig oo5, genblik: ik ben in eene groote beflommering; „ myn Vrouw zit in arbeid, en haare gillen zul„ len u de rust beletten; maar kom ilegts ondef dak, dan zyt gy ten minfte voor de koude nagt» „ lugt bevryd, en gy kunt ons zober avondmaal „ met ons deelen." Dit zeggende, leidde de Boer den Czaar in een klein voorvertrek, alwaar verfcheide kleine kinderen waren ; twee lagen 'er by elkander in een wieg zeer gerust te flaapen; een klein Meisje van drie jaar lag nevens dezelven op een (luk mat, insgelyks in diepe rust; terwyl haare beide ouder Zusjes, de eene zeven, de andere zes jaaren oud , den Heemel al fchreiende op hunne kniën om de fpoedige verlosüng van hunne Moeder baden, die in eene naaste kamer lag, en wier bittere fchreeuwen men duidelyk kon hooren. Blyfhier, (zei de Boer,) ik zal u iets voor ons avondeeten gaan haaien. Dit zeggende, ging hy heen , en kort daarna kwam hy weer, een fles Mee , eenige Eijeren en wat Brood met zig brengende. Zie daar, ( zeide hy , ) alles, wat ik u kan voorzetten , %t vast wat met myne twee Meisjes; ik zal mid-  VAN HET KASTEEL. ï$ en zyn Hofftoet te zien voorby trekken. Klein en groot ftoof onder een de deur uit, en fcliaarde zig voor de hut. Eenige rytuigen reeden, het een na het ander, langzaam voorby, en eindelyk kwam dat van den Czaar zelve, 't welk vlak voor de hut flil hield: de lyfwagt omcingelde het, en hield het volk, dat met geweld toefchoot en opdrong , om hunnen Vorst te zien, in bedwang. Het portier werd geopend, en de Czaar trad af. Hy kreeg terftond zyn Gastheer in 't oog, en trad vrïendelyk naar hem toe. „Ikheb u een Gevader „ voor uw kind beloofd, (zeide hy ,) en ik zal „ myne belofte volvoeren. Geef my uw kind, ,, en volg my naar de Kerk." Op deeze woorden ftond de Boer, onbeweegelyk van verbaasdheid, den Czaar met zo veel ontfteltenis als blydfchap aan te zien. Hy bekeek met opgefparde oogen dan den Czaar, dan zyne van goud en edele gefteentens fchitterende kleedercn; als mede den ryken ftoet, die hem verzelde, en kon zyne eigene oogen nauwlyks gelooven. Hy kon in dien grooten Monarch, omringd door zulk een grootscli gevolg, den armen bedelaar in gefcheurde lappen, met wien hy den vorigen nagt op den ruwen en harden grond gedeeten had, niet herkennen. De Czaar vermaakte zig, van zynen kant, een geruimen tyd met de vertwyffelde onzeekcrheid en de verwarring van den goeden JJoer. Vervolgens vatte hy het woord weder op: „ Gis-  i6 AVONDTYDKORTINGEN i, Gisteren, (zeide hy,) hebt gy de pligten vari j, Menschlievenheid en van Godsdienst betragt, i, en nu kom ik my van dien pligt kwyten, die 5, het ftreelendst is voor een Vorst, die- zyn volk t, bemint; te weeten, die van de deugd te belooi, nen. Ik zal u niet uit den Hand trekkent ü waaraan gy zo Veel eer doet, en waarvan ik de .,, ftille genoegens inwendig benyde; maar ik zal „ dien itaat veraangenaamen, door u die goederen „ te fchenken, welken nog aan uw volkomen gej, luk ontbreeken. Gy zult talryke kudden fchaa„ pen, vette en vrugtbaare landeryen, heerlyke „ boomgaarden, en eene goede en gezonde woo„ ning hebben, waar gy uwe edele deugd van. s, herbergzaamheid naar welgevallen met ruimte' j, kunt oeffenen; en boven dit alles neem ik het „ kind i 't welk ik deezen nagt heb zien gebooren worden, voor myne reekening: want (voegde 4, de Czaar hier lachend by,) gy zult u wel her„ inneren, dat ik u voorzegd heb, dat hy eens ti een groot Man in de waereld zou worden."" — Op dit zeggen, fchoot het gemoed van den dankbaaren eerlykcn Boer zo vol, dat hy geen woord konde uiten 4 maar fchielyk heen liep, om zyn kind te haaien, terwyl hem de traanen met groote droppels over zyne wangen liepen. Hy kwam met het wigtje in den arm te rug, en lag het onnozel kind voor de voeten van zynen Heer. De Czaar nam het zeer bewoogen in den arm, reed 'er me-  VAN HET KASTEEL, ij de naar de kerk, en hield het onder den doop. Vervolgens b'ragt hy het weder aan zyne Moeder? vermits hy het niet van het Moederlyke zog wilde berooven, en beloofde, dat hy het zou laaten afhaaien, zo haast als het gcfpeend zou zyn. De Czaar völbragt alle zyne bcloftens, en deed het Jongske in zyn eigen Palcis en onder zyne oogen opvoeden, waarna hy verder voor hem zorgde, erf volgens zyn gegeeven woord een Man van heni maakte. De Boer wierd msgelyks verzorgd, en nevens zyn gelukkig huisgezin met weldaaden1 överlaaden* * * 4 „ Wel, (zei Cefar,) wat moet het niet een fpyt geweest zyn voor die inwooners van het ,', Dorp, die den Czaar niet hadden willen berber- gen!" — „Dat was het inderdaad; zy von* ,-, den in dien fpyt. de billyke ftraf hunner orii, barmhartigheid. De fchaamte en fpyt zyn d « natüurlyke gevolgen van iedere flegte daad." — „ Hoe is het mogelyk, {zeide Pulcherie,) dat d ,•, flegte menfchen deeze zo eenvoudige aanmer,i .king niet van zelve maaken? " — „ Om dat een be^' ,•, dorven hart het licht der reden verduistert, en ,ï niet dan zyne booze aandrift volgt." — „ Wat s* zyn de boozen niet te beklaagen i zelf om hun» „ ne boosheid." . „ Zo is het: ook doet by Sadi> ee" Perfiaansch Dichter, een verfra'ndjV' DEEL»" tf ^  2$- A V OKDTïDK O-U T IN G E If- j, Wysgeer dit kort , doch nadrukkelyk gebed t „ Groot e God, zyt de Boosdoeners genadig; want „ gy hebt reeds alles voor de goeden gedaan, toenw gy hen goed gemaakt- hebt.'" Dit zeggende, rees Mevrouw de Clemire op 9, verliet de Boerdery, en doeg met haare Kinderen' den weg naar het Kasteel- in. Onder hef wandelen fprak men van niets anders, dan van den Czaar Iwan. „ Mama, (zeide Pulcherie,) ik wensch„ te wel, dat gy ons beloofde, om by elke wan„. deling, die wy het geluk zullen hebben van „ met u te- doen, ons iets merkwaardigs uit de „ Gefchiedenis te vernaaien." „ Ja toe, „ lieve Mama;, doe dat! " „ ója, dat „ goed verzonnen! " „ Zo, ik begryp u, gy „ moet dan 's morgens en 's-avonds eene historie „ hebben; my dunkt, dat gy wat veel op myn „ geheugen fteunt." — „ Nog meer op uwe j, goedheid , lieve Mama ,. en daar hebben wy „ ook reden toe." „ Nu, ik zie wel, da; , ik uw goed vertrouwen maar zal moeten vol- doen." — Hierop omhelsden de Kinderen verftheideue maaien hunne goede Mama. Men was nu tot aan het Kasteel genaderd; men trad iw huis, en Mevrouw de Clemire ging met haare üogters in haare kamer, terwyl Cefar met den Abt boven naar de zyne ging. Na het middagmaal had Mevrouw de Clemire eenige brieven te fchryven, zo dat zy haare beide Dogters- met den Abr Vft-  VAN HET KASTÉÉL; 1$ beileden in de Zaal liet; want het Was het fpeelttur. Na verloop van een quartief uurs kwam zy weder binnen, en vond Caroline en Pulcherie iri een hoek van de zaal zitten leezen. „ Wat leest *, gy daar?" vroeg Mevrouw de Clemire. - ü Mama, het is een Boekje, dat Juffrouw Ju,, lieniie ons geleend hééft»*? — „ Is Juffrouw ,, Julienne gefehikt, om u nuttige böékeh te gee,, ven ? Maar bovendien, ffloogt gy zo maar boeken leenen, zönder eerst myne toeftemmlng te' ,, vraagen?" „ Dat heb ik reeds aan de Juf- ,, fefs gezegd, (zei de Abt* die met dén Pastoor' „ aan het ander einde Van dé zaal zat té fchaa»ü ken,) mdar zy hebben my niet willen gelooven. Myn Heer Cefar is veel vvyZer: die blyft ,, by ons fehaak-fpel, eh zit intusfen in het Journaai van Parys te leezen." — ,, Kom aan,,, (hernam Mevrouw de Clemire', zig tot haare' • 5, Dogters hoorende,) laat eens zien, wat leesé gy toch?" —„Mama*... het is .... het heet....Ü F>e Prins Fercinet en de Piinces Gracïeüfe."'—= Zo ! eene vertelling van Tovergodinnen ! eene 3, fchoone beezigheid! kan die ü behaagen?" 3, Mama, het is zeeker verkeerd; maar ik moet „ u evenwel bekennen, dat het leezen van al die' i, mooije dingen ons veel vermaak doet." —- ? „ En waarom toch?" „ Om dat ik veel „ houde van al dat wondcrbaarlyke, dat boven- ., natuurlyke, die Kryftallen Paleizen met Ba 3, goi*.  '2,0 AVOND TYDK.ORTINGBN „ gouden en zilveren deuren en portaalen; dat ,, alles is, dunlu my, heel aa'rtig." ,, Maar ,, gy weet immers wel, dat dit wonderbaarlyke onmogelyk is? " ,, Voorzeeker, Mama, ,, het zyn maar fprookjes." — ,, Maar hoe komt het dan ,dat dit alleen 'er u geen walg van doet ,, krygen?" „ Wy vinden ze ook zo mooi niet, als de huttonen, die Mama ons vertelt; „ ik zou een heelen dag zo na Mama kunnen luisteren, en ik voel heel wel, dat die Vertel,, lingcn van de Tovergodinnen my ichielyk zou,, den verveelen." — ,, Te meer, om dat, zo gy al fmaak voor het wonderbaarlyke hebt, gy dee,, zen fmaak oneindig beter zoud kunnen voldoen in nuttige boeken." — Hoe zo , Mama? " — „ Uwe onkunde alleen doet u denken, dat bet ,, wonderbaarlyke niet beftaat, dan flegts in die ,, verzonnefprookjes. Maar de natuur en de kunst „ beiden leveren vcrfchynfels op, die veel tref,, fender zyn, dan de wonderbaarlykfte gevallen ,-, in het fprookje van den Prins Percinet." -—— ,, 6 Mama, dat is gewis by vergrooting gefproo,, ken! " —,,Neen waarlykniet; en,omuhiervan ,, te overtuigen, zal ik eene Vertelling epftellen, die zo ongemeen vreemd en wondcrbaarlyk zal zyn, als 'er ooit een gemaakt of verzonnen is; en waariï» tefFens de gevallen, hoe wonderbaar- lyk ook, echter allen mogelyk zullen zyn." — Op dceze hoogte van het gefprek ken Cefar het niet  VAN H F T KASTEEL. 2* Iiiet langer uithouden; hy liet het Scbaakfpel, en het Journaal van Parys daar, en zig tot Mevrouw de Clemire wendende; zeide hy: „ hoe, Mama, „ zou dat inderdaad mogelyk zyn?" — „ Gy „ zult het zien. Ik zal de werkende Perfoonen, „ die in myne vertelling moeten voorkomen , ver„ zinnen, en de gevallen insgclyks. " — „ Maar „ al het vreemde en wonderbaarlyke, zal dat egt „ waar, en in de natuur mogelyk zyn?" — ,,ója, „ al wat u als een wonder, of zelf als toovery zal „ voorkomen, zal in de natuur waar en mogelyk, ,, zelfs gebeurd zyn, of nog dagelyks gebcu- „ ren," „Dat is byna onbegrypclyk. Maar, „ Mama, een ding weet ik echter zeeker; en dat „ is, dat 'er in uwe vertelling geene Paleizen van „ Kryfial, en geene Pilaaren van Diamanten zul- „ len zyn. " „ Wyl gy het fchynt te be- „ geeren, zullen 'er Paleizen van Kryfial, Pi,, laareu van Diamanten, en zelf eene geheele „ Stad van klinkklaar Zilver in zyn." , „Is 't mogelyk! en dat alles zonder tovery, „ zonder zwarte kunst, alles natuurlyk en zelf „ gebeurd ? " „ Zonder tovery, zonder „ zwarte kunst, zeg ik u , alles natuurlyk en „ zelf gebeurd! " . „ Wel, het gaat myn „ begrip te boven. Och, Mama, wat brand ik „ van verlangen , om die Vertelling te hoo„ ren." — „ Dat wil ik gelooven, maar gy 3, zult doch wat geduld moeten hebben, want ik B 3 „ heb  42 AVONDTYDKOR T INGEN „ heb wel drie weeken werk, om die op te ffcel„ len. Het is noodig, dat ik daar toe eenige „ boeken, die over de Natuurlyke Hillorie han„ delen , als ook eenige Reisbeichryvingen eens „ herleeze." — „ Hoe, vindt men in deeze nut„ tige boeken zulke merkwaardigheeden, die in „ wonderbaa'rlykheid alle de toveryen van Prins „ Percinet te boven gaan! Maar, hoe komt het „ dan, dat die de Vertellingen der Tovergodinnen „ niet geheel-én al hebben doen vervallen ?" — „ Dat is , om dat men die boeken niet kan ver» „ Haan, wanneer men niet eenige voorafgaande „ kundigheeden bezit, wier verkryging een wek „ nig moeite en oefïening vereischt." — „Maar, „ Mama, hoe zullen wy dan zonder die kundig* „ heeden uwe Vertelling kunnen verltaan?" „ Qm dat ik,voor uw gemak,geheel geen kunst„ termen gebruiken zal , maar alles verftaanbaar, „ klaar en duidelyk zal maaken;dat ik u de bloo„ te uitwerkingen zal voordragen , zonder de „ oorzaaken daar van uit te leggen. Ook kan ik „ u verzeekeren, dat, zo. gy het niet te voren „ wist, gy myne Vertelling gewisfelyk voor een „ Tovergodinnen Vertelfeltje zoud houden." —> „ Maar drie geheele weeken te moeten wagten." — „ Dat is niet anders: en bovendien in al dientyd „ geene Avondvertelling, — geerte ftukjes uit de Qefchiedenis, als wy wandelen." — „ 6 HeJ} mei!" „ Velt uw eigen vonnis» Caroline » en  -V ft N HET KASTEEL. 5$ V» en Pulcherie; had ik u beiden niet verhoeden, • 3, eenig boek te leezen, dat gy niet van uwe 9, Groot-Mama, of van my gekreegen had?" — 3, Ja, dat is waar; zelf zouden wy, lieve Mama, 3, nog veel langer boetedoening verdiend hebben, j, als gy niet zo goed op ons waart." Om zig zo veel mogelyk wegens het gemis der Avondvertellingen te troosten, bragten de Kinderen den geheelen tyd van hunne fpeeluuren in hun Tuintje door. Mevrouw de Clemire kwam daar ■tegen den avond by hen, en Pulcherie, haar een tfchoon Hiacinten - Bed wyzende, riep met vervoering uit: „ Och, lieve Mama, dit alles hoort my 3, toe t wat hebt gy uwe Pulcherie niet gelukkig gemaakt , met haar dit lief bekoorlyk (tukje grond te fchenken! Zo ik nu maar kon onthou.,, den, om u nimmer ongehoorzaam te zyn, zou, ,, 'er niets aan myn geluk ontbreeken. Ach, lieve Mama! gy, die even zo goed zyt als die „ Wysgeer, (waarvan gy ons verhaald hebt,) die voor de boosdoenders en flegte menfchen „ bad, bid God ook voor uwe Pulcherie, dat zy „ zig van haare onbezonnenheid en van haare al „ te groote nieuwsgierigheid mag beteren , en dat „ geene van haare Hiacinten mogen nerven." — Zo dat gy dan nog uw Tuintje in lang niet 3, moede zyt?" — „ Neen zeeker niet, Mama, „ ik kryg het dagelyks hoe langer hoe liever." — „ Dit verwondert my niet; de eenvoudige ver« B 4 '„ maa-  54 AV0NDTYDKORTINGEN maaken zyn altoos de duurzaamlle. Men wordt Troon en Scepter moede; maar men zal een ,? fhikje lapd, dat ons dagelyks nieuwe genoegeijs opleevert, niet ligt moede worden. Diocletianus , door zyn geweezen Ryksgenoot Maximianus aangezogt wordende, om den Troon , „ dien zy beiden verlaaten hadden, weder te beklimmen , fchreef hem alleen tot antwoord: ,, Kom, en zie, myn Vriend, de fchoone moeskruiden die ik in myne tuinen vanSalone geplant „ heb (c). — ,, Wat zou hy dan wel gezegd hebben, als hy myne Hiacinten had gehad!'; — Pas maar op, dat uw fmaak voor uwe bloemen niet al te fterk worde; geene uitfluitende ver,, kiezingen! Men moet zig in alles voor uiter- (lens wagten." „ Hoe zo, Mama? zou „ de fmaak voor bloemen eene ongeregelde drift j, kunnen worden? " — „ 'Er is byna niets, „ daar men geen misbruik van kan maaken, zo ,, haast als men d» paaien van redelykheid te bui,, ten gaat, en zyne eige zinnelyklieid flegts raadpleegt en involgt. Zoud gy wel kunnen ge,, looven , dat 'ermenfchen gevonden worden, die dwaas genoeg zyn, om tot twee a drie honderd „ Louïzen voor een enkelen bloembol te geeven?" — „Piemel, welk eene dwaasheid!" — „ Ik (i heg  vin hét kasteel; j$ "ft kan zelf met Zeef veel Waereldkennis een dwaas •» blyvcn ; en men kan , zonder die kennis, uitltee'i; keilde hoedaanigheedcn en zeer veel geest bezitït ten '•> ja zelf zeer bevallig en inneemend zyn ; ii want de Weezenlyke bevalligheeden zyn alleen de vrügten van verftand en fmaak. Hcgt dus' }, nooit eene byzondere waarde aari kleinigheej-, den, die niet dan oppervlakkig en van geene ,-, beteékenis zyn. Het is alleen het verftand en „ het hart, waarop men acht moet geeven, en niet op het uiterlyk voorkomen, zo als kleding,' ii bonding, fpreekwyzen en manieren. Zo uw voorkomen zeedig, uwe wys van fpreeken inÜ getoógen en befchèidett is; wat kan het dan icheele'n, welke uitdrukkingen gy bcezigt, of 9% noe gy uwe woorden fchikt?" —— Maar ' ji, Mama, ik heb echter veele van onze Edellie99 den uit de nabuurfchap gezien, die ook zeidéri Bourgogne en de Hofftad, zonder dat my dit, Si 20 veci ik weet, in hun mond ooit geftooten1 i, heeft. Het is zelf niet eens in my opgekomen • „ om dit belachelyk of vreemd te vinden ; en ü evenwel, ik moet het bekennen , myn Heer de i, Luzanne is my zo befpotteryk vóórgekomen, ii dw ik . . ." ,, Zoek eens de waare oor- h zaak van dit onderfcheid; mogelyk is 'er ée- h ne." „ Ik geloof, dat ik die haast raaden „ kan, (zei Pulcherie,) het is, om dat hyzig in'-' f, beeldt veel te weeten, daar hy niets Van Weet" o. Bïfii. C „ hy  'gSg- AVOND'TY r> K0 RT IN G"E'W „ hy zou Mama wel willen doen gelooveiv, dat „ hy zeer bevallig is." — „ Juist getroffen : hy „ beeldt zig in, het geen zo niet is; wil zig 3, hooger doen gelden , dan hy waarlyk is; ejv niets- is belachclyker. — Hy heeft nooit in de „ groote waereld omgang gehad, en hy zou w „ gaarne willen wys-maaken , dat hy daarin uitge„ leerd is , en alles op een hair na weet. Hy „ heeft eenige Werkjes- geleezen, waar in de le- venswys , en fpreektrant der g*-oote waereld „ befchreevenis, en op het goed geloof dar Schry- vers van die boekjes, welken ten deezen op- zigte zeiven dood onkundig zyn, heeft hy alle „ hunne verkeerdheeden aangenoomen en nage- volgd." „ Maar, Mama, hy heeft voorzeeker in geen 5, gedrukt Boek ooit gevonden, dat het gebruikc„ lyk is, als men eene Dame van haar Broeder „ fpreekt, dat men dan maar alleen zyn naam-, „ zonder iets meer, noemt; en hy vroeg u.flegrs* ,, kort weg, toen hy van myn Oom fprak: Hoe „ vaart Verglan? Hy heeft, twyffel daar geen- 3, zins aan , hy heeft deeze onbefehaafde wys van ,, fpreeken in gedrukte Boeken gevonden. Hy yr heeft insgelyks daar uit geleerd, dat men in het 3, byzyn van Dames zyne goede vrienden familiair jy en jou mag noemen ; ja zelf, dat dit in de ;, grootfte en deftigfte gezelfchappen plaats had. 3, Hj heeft daar in- ook gezien, dat men de Jon- „ k*r-  VAN HET KASTEEL. 35 „, kertjes van de mode de jolt's coureurs de toilettes 6, ie cmlhfes noemt; dat een Man, van zyne s, Vrouw fpreekende , haar Mevrouw heet; dat „ anderen , van haar tegen hem fpreekende, haar ,, insgelyfcs Mevrouw zuilen noemen , en zeggen , 9, by voorbeeld: Ik ben tot uwent geweest, noch 9? gy ■, noch Mevrouw, waren te fpreeken. Hy heeft 0, duizend andere dingen daar in gezien, die van „ even kwaaden fmaak zyn." — ,, Het geen my ,, 't meeree geërgerd heeft, is dat geen, 't welk 9, hy van myne Tante zeide." — „ Ten opzigte „ van de dood van haar Oom? " — ,,0 ja , dat „.was waarlytc fchreeuwend! " „Welnu, dat heeft hy al mede in die fchoone boeken ge,, leezen. Hy heeft daar in gezien, dat het mede al vry gemeen is, menfehen te vinden, die in ,, het byzyn van achtingwaardige Vrouwen, zelf 3, Vrouwen , aan wie zy tragten te behaagen, „ zig niet ontzien, om dicrgelyk foort van gevoe- lens uit te venten, en zulke aanftootelyke re- deuen te voeren, tegen den naaften erfgenaam „ van den overledenen, die in de diepfte rouw en 9, met pleureufes, die taal gelaaten aanhoort." —■ ïs het wel mogelyk? Maar, men zal al evenwel 9, in die boeken niet beweeren, dat zy, die zulke 9, taal voeren, aangenaame, beminnelyke en ach- „ tingswaardige menfehen zyn ? " „ Men zegt s, wel, dat zy verachtelyk zyn, maar tevens , dat ^ zy bevalligheid en geest bezitten; en men fchetst Ca „ haar  '3<6 AiVONDTYIÏKORTIN Cl N „ haar af, als alle harten vermeesterende, en cV „ hersfens van de meest geachte jonge Juffers oy ,-, hol maakende." — „Maar dat is niet mogelyk, „ Mama! " '- „ Zo is het ook ; diergelyke „ fchilderftukjcs beftaan alleen , dank zy den Hee„ mei, in her-verbysterd' brein van den maaker» „ De waereld is nog zo bedorven niet, om niet alleen bevalligheid en geest te vinden in hem , ,, die zo ■"onbefchaamdelyk alle de regels van we!.„ voegelykheid fchend, maar zelf zou zulk eene ve-> 3, regaande buitenfpoorigheid en verfmaading van 3, alle zeedigheid en deugd by de minst kiefchea „ niet geduld worden." — „ Maar waar hebben dan deeze Schryvers zulke dwaaze onwaarho „ den toch van daan gehaald ? " — ,, Dat zal ik 3, u wel t'eenigertyd eens zeggen; voor als nu „ zond gy de uitlegging, die ik u daar van gee3, ven zou , niet begrypen. Ik heb* eene korte „ Vertelling voor uwe jeugd opgefteld, die ten „ tytel voert: de twee Reputaties: Daar zult gy „ het antwoord op uwe vraag vinden."'' ■ Onze jeugd is nog zo naby niet! Wanneer zal „ de tyd myner jeugd beginnen, Mama?" „ Wanneer gy vyftien a zestien jaaren oud zyt-, „ zo gy u intusfehen wysfelyk gedraagt." — Zo ik my wysfelyk gedraag! O*, ik verfta u-, w om niet meer onder de Kinderen gereekend te „ kunnen worden , moet men ook verftandig zyn; 3, en dit-beding doet my waarlyk beeven; . . . „ want  VrA N H ^E T 'KASTE -E ,L. 0» ^, want, by voorbeeld, men moet dan niet meqr s, al te nieuwsgierig zyn: en zie daar! Die twee s, Reputatien.! Dat is zulk een vreemde tytel, {, dat ik . . . .zeg eens, Mama,-wanneer ik op myn fc, twaalfde jaar niet meer al te-nieuwsgierig was., j, zou ik het dan mogen leezen?" — „Neen: om dat uw verftand dan nqg niet ryp genoeg zou zyn, om het te kunnen verftaan." —„ Berispt gy dan in deeze vertelling de Werkjes, „, die de waereld zo kwalyk afichilderen ? " —■ „ Oordeel zelf, of ik het moet doen., en let voor„ al wel op, dat onze berisping nooit moet val„ len op zaaken , die in zig zelve beuzelagtig zyn. ,, Dus moet gy eerst acht geeven, of deeze wcrken fchadelyk zyn, al of niet. En in de eerfte plaats zie ik, dat zy zeer gevaarlyk geweest zyn, voor Myn Heer de Luzanne , die, dit alles voor waar houdende., en zig gaarne mede 53 als een man van de Mode willende voordoen 9 en insgelyks alle Meisjes behagen, en het hoofd „ op hol maaken, de zotte Toilet-Beertjes heeft nagebootst. Bovendien veroorzaakt dit foort ,0 van Boekjes nog een ander en veel grooter w kwaad, te weeten: dat van zig de waereld, w en de zeeden, zo als ik reeds gezegd heb, veel ,3 erger, veel bedorvener te verbeelden, dan zy „ waarlyk zyn. In een woord, om de menfehen diets te maaken, iets 't geen nooit beftaan heeft, v te weeten: dat zonder eenig bekleedzel de onC 3 „ deugd  38 AVONDTYDKORTINCE» deugd bevallen kan, en dat een onbefehaamd gedrag met bevalligheid gepaard kan gaan, en de menigte, ja zelf eenvoudige, onbedorvene ,, deugdzaame zielen misleiden en wegvoeren."—> Nu zie ik het al, Mama; gy hebt zeker in uwe vertelling die werkjes berispt."—,,Dcs temeer, om dat 'er nog veel erger, veel aanftootelyker toneelen in voorkomen, dan die, welken ik u genoemd heb : gy zult 'er eenigen in myne ver- „ telling bcfchreeven vinden." ,, O, wat brand ik van verlangen, om die veel aanfloote,, lyker toneelen te mogen weeten. O lieve Ma,, ma, zeg 'er my toch een klein weinigje van."— Gy zoud niet genoeg 'getroffen zyn door de buitenfporige onwaarfchynlykheeden , die daarin doordraaien."— O neen, vergeef my, Ma,, ma; al wat onwaarfchynlyk is, vermaakt my nu reeds." Dat is in 't geheel de geestgefleldheid niet, welke ik in u begeeren zou, om myne vertelling te leezen."— ,, Wel ,, nu, dan zie ik wel, zal ik nog moeten wag,, ten : maar voorzeeker zult gy geen gewag ge,, maakt hebben van die uitdrukkingen, welken ,, myn Broeder berispt heeft, wyl gy zyne aan~ merkingen al te beuzelagtig gevonden hebt." ■ ,, Ik ben wel genoodzaakt, daar van te fpreeken, om te kunnen aantoonen, dat die fchilderyvan de groote Waereld valsch is, en flegts in de verbeelding beftaat. Moet ik niet bewyzen, dat  V % N 'H E T K A S T 'E E ïïh $9 „ dat de fchryvers van die foort van Werkjes de Waereld niet gekend hebben; en kan ik dat ,, ooit beter tooncn, dan door te bewyzen, dat „ zy geheel onkundig zyn van de .weezenlyke ge- ,, woonten en gebruiken." Dat is waar; „ zo dat gy in die vertelling ons zeeker verbieden „ zult, om eene enkele van die Werkjes te lee,, zen." —— En waarom dat? O neen, in tegendeel, ik heb deeze vertelling juist gemaakt, „ om dat gy fommigen dier (hikjes niet alleen zonder gevaar zond kunnen leezen , maar „ zelf met vrugt." Hoe'! zyn 'er dan ook ,, .goeden?" — „ 'Er zyn veelen, waarin men „ geen ander gebrek vindt, dan dit, van 't welk 3, wy zo even gefprooken hebben. Gy zult 'er „ beven dien eene zeer aandoenlyke teergevoelig„ beid, uitmuntende grondbeginfelen , vernuf- .,, tige gedagter., en treffende fchilderyen in aan,, treffen, en meest altoos een leevendigen, gcesti.„ gen en natuurlyken fehryfftyl. Het is maar al„ leen te bejammeren , dat de fchryver met zulke „ verheeve verdiensten de Waereld niet gefchetst ,, heeft, dan naar fommige boeken, welken hy meer dan anderen had behooren te verachten'. Zo hy ,-, fangen had; en nu zie ik, dat al het geene, ,-, 't welk ik aan uwe geneegenheid toefehreef, ,-, niet dan het uitwerkfel van eene kwaadaardige „ fpotzugt geweest is."— „OHemel,Mama!"— „ Het is natuurlyk, het is zelf noodzaakelyk-, dat men zyne Moeder raadpleegt, haar zynt ,-, gedagten en gevoelens mededeelt, over alle de indrukken, die nieuwe of vreemde voorwerpen ,., op den geest maaken , ten einde daar uit te weeten, of men wel of kwaalyk oordeelt, „ zo dat ik het heel eigen vind, dat gy my met ,-, openhartigheid uwe gevoelens zegt over die ,, perfoonen, die gy ontmoet; mits dat uwe aai»merkingen'geene beuzelingén betreffen; maar f, zo in tegendeel men in de gefprekken ietsmogt zeggen, dat 11 voorkomt de betaamelykheid te „ kwet'fen, geef ik u altoos verlof, orti my uwe aanmerkingen daar over mede te deelen. —-Die vryheid, alleen met my genoomen, zal m-y een blyk- van uw vertrouwen- zyn; maar . „ ZO'  <6" AVOJJDTYD KORTINGEN „ zo gy u die met anderen vergunt; is het een „ blyk van eene verregaande onbefcheidenheid, „ of van kwaadfpreekendheid." o liefde „ Mama, wy hebben fchuld." . t) ja ? en „ wel een groote fchuld: de kwaadfpreekendheid, „ die verfoeijelyke ondeugd , is voor al in de „ jeugd zo belachelyk en aanftootelyk als haate„ lyk. Is men, niet flegts in uwe jaaren , maar zelf agttien en twintig jaar oud zynde, in ftaat, „ om behoorlyk over anderen te oordeelen, met „ beflisfmg van hen te fpreeken; ja zelf hen te „ veroordeelen ? Op die jaaren heeft men nog „ geene gevestigde achting; en hoe zal men die „ verwerven, zo men zulk eene losheid, onbe„ fcheidenheid en kwaadaardigheid toont? Wanneer men nog zelf zonder ondervinding is, hoe „ zeer heeft men dan niet de infchikkelykhcid en » tocgeevendheid van anderen nodig; c„ wie zou ,* die kunnen hebben voor een jong, onbezonnen „ en kwaadaartig kind? Wanneer dit zig aan de „ kwaadfpreekendheid overgeeft, verliest het al„ le de natuurlyke tedere aanvalligheeden, zyne „ jaaren eigen; en doet billyk befluiten, dat het " noch oordeel, noch verftand, noch goede grond3, beginzelen bezit." Deeze vermaaning maakte des te dieper indruk op het gemoed van Cefar en zyne Zusters, wyl Mevrouw de Clemire ten befluite verklaarde, dat deeze grove misflag het wederopvmen der 4W.  VU» HET K A S T E E t. 4? Vertellingen merkelyk zou vertraagen. — „ Ere „ hoe lang wel, lieve Mama?" (riepen zy zeer bedrukt.) — „ Ik zal aan de Vertelling, die ik re „ beloofd heb, gaan arbeiden."— En wanneer „ die af zal zyn, zullen wy dan geene Avond- Vertellingen meer hebben?" — „ Neen: wy , zullen die eerst veertien dagen daar na hervat- ten."— „Och Heer ! welk een langen tyd !"— „ Gy moet over de oorzaak, en niet over de ge■n volgen, bedroefd zyn; want gy weet,dat eene te onvreedenheid over de ftraf, de draf zelve zou verlengen en verzwaaren." — ,,0 liefftev. Mama , hoe zouden wy te onvreedeu zyn?' „ Wy weeten immers, dat gy de goedheid en „ rechtvaardigheid zelve zyt; en het is meest uit „ een opregt berouw over onzen misdag, dat wy Z zo bedroefd zyn." Hier ontvielen de Kinderen eenige traanen , en het Moederlyke hart wierd zelve geraakt. Mevrouw de Clemire kuschte die af, trooste haare Kinderen, die door de opbeuring van zulk eene goede Moeder het grievende van hunne draf minder gevoelden. Middelerwyl maakte Mevrouw de Clemire eea aanvang met het vervaardigen van haare Vertelling, en den 15 Juny gaf zy aan de Kinderen het aangenaam berigt, dat dezelve voltooid en in het net gefchreeven was. De blydfchap was onuitfpreekelyk; hoewel de Kinderen tevens een augtje loosden, op de gedagten , dat zy nog veertien dagen -»ftden moeten wagten, eer zy de voorleezing daar  4*5 KVÖNÖTYDKORTINGfiW daarvan zouden moogen hooren. Doch de afwis-* felende vermaaken , die het aangenaamfte jaargety in zulk eene verfcheidenheid en menigte opleeverde, deeden die berooving minder gevoelen, dan! in de lange Winteravonden. Dè kersfen begonnen nu reeds rood te worden; en men kon reeds iii het bosch de geurige aardbeziën plukken. Cefar had van August geleerd, om knaphandig in de takken der boomen te klonteren, waaruit hy menigmaal de aartigfte nestjes , of pas uitgebroeide vogeltjes , als in tritïmph met zig bragt. Gelukkig was dan die zyner Zusters, welke met dit gefchenk begunstigd wierd! Groot was dan de blydfchap , groot de dankbaarheid; echter nooit zo' groot, of men bedroefde zig doorgaans over het gejammer van het tedere Moedertje dier beestjes j niettemin, men hield de netjes, en kogt vast kooitjes. Dan kwam weder een ander vermaak op til, waarmede men zig druk beezig hield; te weeten: om mantjes Van teen en de aartigfte korfjes van biezen te vlegten , om daar in alle dé Bloemtjes van het veld, en de aardbeziën uit hei Bosch te Verzamelen.- Dceze verfch'eidené vermaaken deeden echter de zorg voor het Tuintje en deBloemen niet verwaarloozen. De Narcrsfen en de Angelieren waren nu in plaats van de Hyacinten gekomen; en de Sering had, wel is waar, zyne Bloemen verboren ; maar dit verlies was niets, daar men aan den anderen kant de lieve Roozenkn'opje* zag opengaan* ^  VAN HET KASTEEL. 49 Op eenen fchoonen morgen, die Mevrouw de Clemire nevens den Abt en haare kleine familie uitlokte , om in den Tuin te wandelen, vroeg Pulcherie verlof , om haare Roosjes eens te mogen gaan zien, en op het eerfte woord vloog zy ylings heen. In haar Tuintje komende, vond zy haar fchoonfte roosje geheel opengegaan. Zy wilde die afplukken, om ze haare Moeder aan te bieden, doch zy had geen mes noch fchaar by zig. Het takje was dik, en met fcherpe doorntjes aan alle kanten bezet. De arme Pulcherie had even zo min overleg als kragtj wat zou zy doen? Zy wilde gaarne de Roos plukken, en geen beter raiddel weetende te verzinnen, nam zy een flip van haare jurk, en wond daar de hand in; zig verbeeldende , dat een dun katoenen bekleedfel haare hand. genoeg voor de doornen befchutten zou. Hierop vat zy met een Mout vertrouwen de tak aan; maar op het zelfde oogenblik geeft zy eenen luiden fchreeuw, en haalt haare bebloede hand fchielylc te rug. De tak ontglipt ,-fchudt heen en weder, en de roos laat, door den fchok, de helft van zyne bladen vallen. Op dit gezigt barsten de traanen uit de oogen van de arme Pulcherie. In weerwil van de geweldige pyn, die zy aan haare vingers leedkonde zy nog de zorg voor haar geliefd Roozenboompje niet vergeeten; zy ftond met een droevig gelaat haar geleeden verlies te bejammeren, m was maar alleen bedugt , dat het bloed, 't II. DEEL. D Welk  jfc> AVON D f YT'K 0R Tl'N CSlt Welk van haare hand droop, de frisheid derblaad^ jes zou bederven. Zy trok dan haare hand weg, maar vond eene zagte troost, in haare traantjesop het nu haif 'uitgevallen Roosje te laaten vallen. Op dit zelfde oogenblik vliegt Mevrouw de Clemire, bleek beftorven en doodelyk ontfteld, het Tuintje in; de Abt en de twee andere Kinderen volgen haar. Zy had van verre de fehreeuw van haare Dogter geboord, en kwam-vol fchrik toefchietcn, om te zien, wat 'er gaans was. Ophe:gezigt van haare Moeder, ftond Pulcherie een weinig verïcegen ; en, befchaamd over haare zwakheid , wierp zy zig in de armen van haare Moeder, Na dat zy met korte woorden haar geval verhaald; had, voegde zy 'er af fchreijende by. — ,, Och, „ lieve Mama, het was myn fchoonfte Roosje, ,y en ik had het u , myne lieve Moeder, toege-- dagt!" Zo, dan is eene Kinderagti-* „- ge weekhartigheid de oorzaak niet geweest vai? ,, die gil , welke my zulk een ysfelyken fchrik aangejaagd heeft?" — ,, Mama! Ik weet niet, dat ik zo hard gefchreeuwd heb."——» En ik weet niet, dat ik ooit harder gil gehoord heb ! " Dat komt, Keve Mama, om da; gy aan Honds hoorde, dat het myn ftem was... ,-, Maar, lieffte Mama, gy zyt zo ontfteld; gy „ kunt u naauwlyks op den been houden; gr. ,, doch, bid ik u, zitten." ——— ,, Zo, dan. fchrei-  VAN HET KASTEL L. 5- i; fchi'eiuc gy alleen ord uw Roosje, dat gy my zo gaarne had willen aanbieden ; niet waar? Nu, dat is regt teerhartig van u! —,, Lieve Mama!"— Wel nu, myn Kind wat deert u ? waarom '„ zytgyzo onthutst?"— ,, Lieffte Mama, dat , is dat is , om dat ik ook een weinig door ,, de pyn gefchreeuwd heb." Deeze open¬ hartige belydenis van Pulcherie werd beantwoord dóór de hartclykfte liefkoozingen en aangennamfte loftuitingen van haare Moeder. —;—- ,, Zo, myn waarde Kind , (riep Mevrouw dè Clemire uit,) wees altoos zo opregt en edelmoedig, om uwe zvvakheeden te belydeti. Eigen u' nooit een lof toe, dien gy niet verdient, en die flegts" uit dwaaling vóórtfpruit. 'Er is iets laags, iets' i, onbillyks in geïccgen, den lof te kunnen hooren, dien men zelf gevoelt onwaardig te zyn. ,, Het is te gelyk ècne onbillyke aanriiaatiging, ,, en eene lafhartigheid. Eene wel geplaatde ziel fmaakt geen genoegen door den blooten lof, maar door hét gevoel der daad, waarop die lof j; (leunt." Het is waar, (zeide de Abt,) dat Juffrouw Pulcherie natuurlyk openhartig is, iets , het ,, geen men met recht in haar mag roemen. Alleen was het maar te wenfehen, dat zy zoveel moed als opregtheid bezat." „ Gelukkig „ voor my, dat de moed geene eigenlyke verH diende in een Vrouw is; antwoordde PulcheD a rie."—<  5- AV0NDTYDKOR.TINGEN ,, rie."— Dat is zo; (hernam de Abt,") daar een ,, Vrouw doorgaans in kragt en fterkte aan een „ Man niet evenaart , behoeft zy hem ook in ,, heldhaftigheid niet gelyk te zyn; zy is even min gefchikt om den degen te dragen, als om een Leger te gebieden : ook kan zy zonder fchande minder moed bezitten; doch zo haar die geheel ontbrak, zou zy zeer te beklaagen j, zyn, en ook zo veel achting niet verdienen. ,, Men cischt, wel is waar, juist geen heldcnmoed in haar, maar me» zou in haar geene ,, weekhartigheid infchikken; want lafhartigheid is altoos laakbaar." — Daar by, (zei Me» „ vrouw de Clemire,) zo gy om eene ligte kwetfuur fchreit, wat zoud gy dan wel doen, wanneer men u een tand uittrok? Hoe zult gy duizend andere fmerten van het leven uit(taan; zo als zwaare hoofdpyn, Colyck, en ,, Zenuwkwaaien?" ,, Ja, Mama, ik zou zeeke-r gaarne wat meer moed bezitten." ——Dat hangt flegts van u zelf af."—Hoe dat?"— Doe als uw Broeder; leer, even als hy, fmcrt lyden, zonder te klaagen; dat is het ganfc'ie j, geheim." ,, Maar dat is evenwel heel moci- jelyk." ,, In 'tgeheel niet; met een wd- ,, nig vermogen op u zelf, en eenige opletten d- ,, heid, zult gy 'er wel ras in flaagen; wanneer men ligt klaagt, meet men daar door zyn leed „ uit, en voelt het fterkerj wanneer men fn te- *> gers-  VAN HET KASTEEL. 53 „ gendeel-zig inhoudt, om 'er niet van te klaagen, wendt men zyne gedagten 'er van af. By ,, voorbeeld: toenwy onlangs wandelden, en gy v dorst had, riept gy honderdmaal: Ik heb zulk een .„ dorst,' Och, wat heb ik een dorst '. Ik fterf van ,, dorst! en zo voort. Zeg my nu eens, heeft u dat wel iets geholpen? Gy waart toen regt lastig, en vermoeide ons door uwe geduurig ,, herhaalde klagten, en waart niet in ftaat, om het geringde deel in ons gefprek te neemen. En nog hebben alle uwe klagten u geen droppel water kunnen bezorgen." ,, Dat is waar: ,, ik heb de dwaaze gewoonte van ligtteklaagen; maar, dat ik u daar door verveeld hebbe, dat „ fpyt my wel het meeest. Ik voor my, wanneer ik Mama over iets hoorde klaagen, zon het my niet verveelen, maar bedroeven. „ Gy kunt ook geene fmert, het zy dan weezen,, lyk, of ingebeeld, lyden , waarin ik geen deel neeme, om dat ik uwe Moeder ben; dus bedroefden uwe klagten my zo wel,als zy my verveelj, den; doch zo gy myn Kind niet geweest waart, ,5 zou dit nutteloos beklag my niet dan verach,, ting voor u ingeboezemd hebben. Want in het algemeen, zal men eene geringe fmert niet „ beklaagen, dan wanneer men ziet, dat die met ,, geduld geleeden wordt." ,, Liefde Ma- „ ma, ik zal my beetcren; dat beloof ik u." Vyf of zes dagen na dit gefprek, toen de boete, D 3 tyd  §4 AVO NDTYDKQR T INGEN tyd van Pulcherie verftreeken was, gaf Mevrouwde Clemire aan haare Kinderen te kennen , dat zy nog dien zeilden avond haare JSfa.tuurlyke Toyerventelling zou voorleezen. Onbéfchryflyk groot was hunne blydfchap. Na het eeten fpoedde zig een kder naar de zaal; en Meyrouw de Clemire plaatMe zig aan een klein tafeltje, en haalde een dikken rol papieren uit haar zak. . ,, Eer ik een aanvang maake met u dit voor te leezen, myne Kinderen, zeide zy, moet ik u alvorens myne ,, gedaane belofte te binnen brengen, te weeten: om u niet dan buitengewoone en vreemde , doch tevens ook mogelykc dingen te yerhaalen; ,, gebeurtenisfen, die u onmogclyk zullen toe,, fchynen , en die nochtans of voorgevallen zyn , ,, of zeer natuurlyk kunnen voorvallen; in één woord, zulke verfchynfels , die of plaats gehad hebben , of plaats kunnen hebben, en waar. ,, van het beïïaan bekend en beweezen is. Ik heb in dit Mukje niet dan de gevallen verzonnen; „ dat is juist dat gedeelte, 't welk u het meest geloofbaar zal voorkomen; maar al dat geen't Welk u mnderiaarlykien als eene betoovering zal ■toefchynen, al dat u de Vertellingen der Tovergoodiimen zal te binnen brengen; dat, ,, dat alles is de zuivere waarheid,en befraatwer- kelyk in de natuur." ,,0, wat zal dat ,, mooi zyn! Waarhccdcn, die men nim „ gelooven kdn' wel, dat is veel aartiger, dan waar-  VAN HET KASTEEL. lyf, myn Zwi! ( roept hy treurig uit, daar hy hem in de armen gekle nd houdt, en een vloed van manen Mort.) Laaien wy veel liever deeze af* gryfeJ ke plaats verlaaten. Deeze omgefterte muur begunstigt onze vlugt; wy zyn digt by de Taag; kom, haten wy ons voor eenen wisfen dood op de daar liggende Schepen beveiligen / Alphonfus leende den eenen arm aan zyn Vader; en in den ander zyn Koffertje vasthoudende, gingen zy den Tuin uit, en een ruim Hein over, waar alle de Huizen om verre geworpen, en door eenen hevigen brand verteerd waren. . Na duizende verfchrikkelyke gevaaren met moei, te ontkomen te zyn , kwamen Don Ramiro en zyn Zoon nog eindelyk aan boord vaneenfehip, waarop de braave en edelmoedige Fernandez het bevel voerde. Deeze Fernandez was weleer door Ra, miro zeer verongelykt geweest; doch nu zag hy, hy deezen algemeenen 'rampfpoed, in zynen geweezen vyand niet dan een ongelukkigen Man, die zyne hulp noodig had. Hy ontfangt Don Ramiro met de uiterfte hartlykheid, omhelst en troost hem; want het medelyden van weldenkende zielen is zo kiesch en teder, dat zy de wreedfte fmert voor een poos verzagt. Terwyl Don Fernandez Ramiro dus troost, ontglipt hem zelf niet eene enkele klagt oyer zyn eigen aandeel in E 4 ^c  7* AVONDTYDKORTINGEW de algemeene ellende. Don Ramiro , hierover ten imerften verbaasd, vraagt hem: „ gy had insge„ lyk aanzienlyke goederen : heeft deeze omwen- „ teling u ook niet van alles beroofd?" Myn Huis te Lisfabon is nevens de anderen door denbrand verteerd. „Dat is een zwaar ver- „ hes!" O neen; myn huis was klein en eenvoudig. En uwejuweelen, uwe kleinodi- en , hebt gy die nog kunnen redden ? " Ik bezat ze niet.— „ Had gy een Buitengoed ?"— Ja, maar verre van Lisfabon geleegen, waar ik het grootfle gedeelte van myn leven doorbreng; het ligt in Alentéjo (f j. „ Ik heb daar van ge- „ hoord; het is te wenfchen, dat de Hemel dit „ landfchap voor de aardbeeving zal bewaard heb:, ben! Is uw Kasteel aldaar fraai?" — Neen: maar zeer gemakkelyk en bewoonbaar. — „ Hebt „ gy daar niet eenige zeer voordeelige üHgtingen „ opgengt?"— O ja, ze voldoen aan hun oogmerk. — „ Van wat aart zyn die ? "— Het is ,een Gasthuis en een Manufactuurfabryk. — „ Brengt „ dit laatfle veel op?" - Ja, éet ^ meenigte menfehen -brood, -en draagt de helft der kosten van het Gasthuis. - „ Ik zie aan alles, dat *. gy een nuttig gebruik van uw geld gemaakt ,, hebt.... (i) Alentéjo is eene Provincie, tusfehen de Taag en de Guadiana geleegen. Ev0ia is 'er de Hoofdflad van.  VA is* HET KASTEEL. 73 hebt. . . . Ach, dat de Hemel u die goederen „ bewaare! Het is nog ysfelyker, met een zo weldadig hart zig van de middelen, om die ,, weldaadigheid uitteoeffenen, beroofd te zien"— Men moet zig dan troosten door de gedagten van nuttig te hebben mogen zyn.— Deeze laatfle woorden persten Don Ramiro een diepen zugt ten boezem uit. Hy beklaagde zig nu bitterlyk, zyne groote fchatten niet beter hefteed te hebben; zyne oogen gingen open: doch te laat voor zyne rust en voor zyne eer. Don Ramiro verkreeg door de tusfenkomst van Fernandez van zyn Koning een zeer maatig inkomen, het geen hem echter voor gebrek bewaarde. Hy belloot om in ftille afzondering te leeven in eene der Provinciën van het Koningryk, en verkoos Beira ( k), alwaar hy zig met zyn Zoon op een eenzaam afgeleegen buiten verblyf ter woon begaf , aan de aangenaame boorden van de Mon- 'dégo. Dan , door fpyt verflonden , en door zyne wroegingen geknaagd, kon hy daar de rust, die hy zogt, niet vinden. Alphonfus, by wien de omwenteling van zynen Maat den ingewortelden hoogmoed en eerzugt niets verminderd had, voelde zig fteeds door die heete drift aangeblazen, en getrooste zig flegts zyne < k) Waaivan Coimbra de Hoofdftad is. E 5  74 AV0NDTYDKORTINGEN zyne vernedering , door de dwaaze verwagting van eens tot veel hooger en meer gevestigden Hand van eer en grootheid te zullen ftygen, dan die van zyn Vader immer geweest was. Hy imeedde dagelyks duizend fpoorlooze herfenfchiminige ontwerpen, waarvan zyne onkunde en verwaandheid hem niet toeliet de dwaasheid te befpeuren. Onbekwaam tot eenige nuttige oeffeinng of leerzaam onderzoek, befteede hy den ganfchen dag met Romans te kezen. Dit fehadelyk en beuzelagtig tydverdryf verhitte en vervoerde zyne verbeelding meer en meer, en gaf hem te gelyk de verkeerdfte begrippen van de menfehen en van de Waereld. Niet verre van zyn verblyf was dk zo berugte Fontein der Liefde geleegen j eene beïiaaming, welke zy ontleend heeft van twee Gelieven, die welëer, door eene buitenfpoorige drift vervoerd, dikmaals by de boorden van deeze Fontein byeenkwamen. Het was aldaar, dat Don Pedro en zyne fchoone en teergevoelige Ines zo meenigwerf hunne liefdebetuigingen in elkanders boezem uitftorteden ( /). Twee zwaare Balmboo.- men , (/) Dui luidt inderdaad de overleevering. Deeze Fontein wordt thans nog in Portugal by deMondégo aangeweezen, onder de benaaming van Fmtein der Liefde. Camoè'ns, in zyn fchoon Dichtftuk , de Lu/iade, doet deeze Fontein ontfpringen van de traanen , die de Ny'mphen van de Mond'égo Horteden over den dood van Ijjes,  VAN HET KASTEEL. f$ men, die zedert onheugb.iare tyden aan den rand deezer Fontein geftaan hebben , overfchaduwen haar met haar lommer, en zyn aan eikanderen gehegt door een flinger van Eikeloof en Wyngaards ranken. Het water Mort met geweld van eene he? melhooge rots, en maakt den fchoonften waterval , die, in het nederftorten, op een bed van gladde keifteeuén affluitende, aldaar eene breede Rivier vormt, welke met een zagt gemurmel langzaam voortftroomt tusfchen de altoos groene boorden, die met Citroenboomen, Myrtthenftruikeii en Lamier-roozen bezet zyn. Alphonfus ging in dit betooverd verblyf dikmaals wandelen , en aan den oever der Rivier zitten leezen. Op een zekeren morgen, dat hy laater als naar gewoonte zig daar heen begaf, hoorde hy, de Fontein naderende, de ftem van twee Perfoonen , die in eene onbekende taal met elkander fpraken. Eene deezer Remmen onderfcheidde zig boven de andere, door haare ongemeene zagtheid, pn inneemende welluidendheid , zo dat zy terftond al den aandagt van Alphonfus wekte. Hy naderde met ontroering, en fchoof zagtkens eenige Myrthen ftruiken van een, door welkers opening hy, zonder zelf gezien te.worden, het bekooG» lykst en belangrykst voorwerp ontdekte. Het was een jong Meisje, ongeveer vyftien jaar oud, en yau eene uitfteekende fchoonheid, welke, op het groen neergezeten, naasï een man van jaaren, die haar  76* AVOND TYD KOR. TIN GEN haar Vader fcheen te zyn, aandagtig luisterde naar iets,'t welk haar opgetoogen hield. Men zou uit haare houding beflootcn hebben, dat hy haar «en zeer aandoenlyk verhaal deed; hy wees haar de Palmboom en de Fontein; zo dat Alphonfus giste, dat hy haar de treurige liefdens-gefchiedenis van Ines verhaalde. Dit jong Meisje hield, daar zy haare oogen ftyf op den onde man gevestigd had, een diep itilzwygcn; doch men kon aan de trekken van haar gelaat genoeg befpeuren, wat het geene was, 't welk haar verhaald wierd. De nieuwsgierigheid, de angst, het medelyden, teekenden zig beurtelings in haare fpreekende trekken, met zulk eene kragt van uitdrukking, dat Alphonfus zig byna verbeelden kon, het verhaal zelve van woord tot woord te hooren. Welhaast ziet hy haare traanen zagtkens over haare wangen rollen; en hy befchreit met haar den deerniswaarden dood van Ines. Vervolgens (tollen eensklaps haare traanen; zy beiterft; afgryzen en verontwaardiging vervangen de zagte droefgeestigheid. Alphonfus fiddert en verfoeit met haar de ysfelyke uiterften, waartoe de wraak den ongelukkigen Don Pedro, door zyne drift vervoerd, hem ge- foragt had! Het verhaal der gefchiede- nis van Ines is ten einde , en de onbekende oude man vervolgt met fpreeken. Waarfcbynlyk maakt hy nuttige aanmerkingen over het gevaar der driften, en over de misdadige en doo- dc-  VAN II 2 T KASTEEL. 7f delyke onvoovzigtigheid van een jong Meisje, dat, zonder de goedkeuring van haare Ouders, over haare perfoon durft befchikken. De bekoorlyke onbekende werpt zig eensklaps , vol van de tederfte aandoening, in de armen van den ouden Cjati; en toen, haare nat betraande oogen naar die Fontein wendende, die weleer getuige was geweest van de tederfte eh onbezonnenfte liefdensgelofte , zugte zy; en te gelyk op haare knien vallende , drukte zy haare beide handen famen, en befte die biddend op naar den Hemel. Zy fcheert toen aan den oorfprong van haar leven eene eeuwige gehoorzaamheid te zweeren! en in deeze houding had haar gelaat iets Hemelsch; iets dat der Engelen , ja der Godheid zelve gelyk was. Alphonfus kon de heevigheid zyner gemoedsbeweegingen niet langer beteugelen. Eene onwillige uitroeping ontglipt hem; en vreezende ontdekt zyn, vlugt hy in aller yl van agter de ftruiken. Opgetoogen wegens 't geen hy gezien had, volgt hy vol gedagten het eerfte pad, dat zig voordeed. Dan, welhaast uit zyne mymering herkomende, keert hy weder te rug naar de Fontein ; maar zyne fchoone onbekende was daar niet meer. Treurig ftaat hy daar, en befchouwt de plaats, waar hy haar zo even gezien had. Hy verbeeldt zig , hoe zy daar geknield aan de voeten van haaren Vader las;. Hy waant haar nog te zien; en echter neemt deeze ftreelende verbeelding het pyn- lyk  jS AVONDTYDKOR.TINGRN hyk gevöcl niet weg, dat hy haar byzyn mist. Zyn hart is overilelpt, en zyne oogen zyn vol traanen. Hy blyft neerflagtig ftaati, in diepe gepeinzen verzonken , toen hyonverwagt eene ysfelyke fchreeuw hoort, die tot in het binnenfte van zyne ziel doordrong. Hy loopt, hy vliegt naar de plaats, van Waar hy de fchreeuw gehoord had. Welk een voorwerp doet zig op voor zyne oogen! .... Het is zynefchoone onbekende, bleek, bedorven, en met loshangende hairen , met den angst deS doods op het gelaat, vlugtende voor een woedenden Stier, die haar vervolgt. Alphonfus fnelt naar haar toe, neemt haar in zyne armen, en rukt haar weg op het oogenblik dat zy, door den fcbrik bevangen, magteloos op den grond viel, flegts eenige treeden af van het verflindend Dier, dat haar vervolgde. Alphonfus , met zulk eene dierbaare vragt belaaden, vliedt, wat hy vlieden kan, om het woedend Beest, dat hem nogfleeds vervolgt, te ontfnappen. Hy flaat fchielyk eenen anderen weg in, en bereikt gelukkig eene hooge Rots, waarop hy zyne verloste fchoone veilig nederzet,- agter de Palmboomen , die de Fontein met hunne fchaduw belommeren. Ylings komt de Vader van het jonge Meisje buiten adem aanloopen. Zyne Dogter in veiligheid Ziende, dankt hy den Hemel en haaren Verlosfer. Hy is de Fontein reeds genaderd, toen de Stier, Zig eensklaps omkeerende , op deeze nieuwe prooi aan»  VAN HPT K A S V E B L. aanrukt. De oude Man heeft geen tyd, om zig, doov liet klimmen op de Rots, te redden. Te vergeefsch tragt Alphonfus hem zyne eene hand toe te reiken, daar hy met de andere zyne bekoorlykc fchoone, die nog altoos in zwym lag, vast hield. De onbekende roept hem in het Portugeesch toe, dat hy zyne Dogter op deeze fleile Rots doch niet verlaate , en verfchanst zig agter de dikften der Palmboomen. De Stier doet eene poogihg, om door de beide boomen heen te dringen; de tusfen ruimte is eng; in dolle woede werpt hy zig daar in; zyne hoorens warren zig in de takken; de buik wordt tusfehen de boomen vastgeklemd; hy flaat, fchopt, wringt, en valt, daar hy nog 'i eene poging doet, om los té raaken, kragteloos op den grond neder. De onbekende neemt dit oogenblik waar, en haalt een Koker uit den zak , waaruit hy een Naald trekt, dien hy in het agterfte van den Stier diep indrukt. Maar hoe groot was de verbaazing van Alphonfus; toen hy zag, dat de Stier, ysfelyk brullende, en eene laatfte poging doende om op te fhan , waggelde, neer viel, nog een weinig worftelde, en eindelyk den i geest gaf* * * * ,, Verbaazend , Mama ! (riepen de Kinderen „ allen te gelyk uit,) dit is evenwel niet moge" lyH • Vergeef my!" (hernam Mevrouw dé  So AVONDÏYDKORÏÏNGEW de Clemire.) „ Wel toch, Mama, (zet „ Caroline,) wat woud gy ons al wysmaaken? een Stier zou door het prikken van een Naald of Speld gedood kunnen worden !" „ Dat is zeer mogelyk, zeg ik u!" (hervatte Mevrouw de Clemire.) ,, Zie nu eens, (riep ,, Pulcherie uit,) of ik zo veel ongelyk had, toen ,, ik zo bitter fchreide over het fteeken van die Roozendoorn ?" ,, Die Doorn was zo „ gevaarlyk niet, als de Naald van mynen onbe- „ kenden 1" „ Was die Naald heel , heel lang , Mama?" ,, Neen , geheel niet; „ hy was zelf zo lang niet als de fïaale Spellen, waar mede ik myn Hoed vast fteck." ——• „ Dat is ongelooilyk! En zullen wy in de Noo„ ten, die Mama gemaakt heeft, de uitlegging van dit wonder vinden ?" ,, Voorzee- ker." — „ O, wat zal dat fraai zyn." < Ik heb nog veel vreemder zaaken te vertellen , ,, en die u nog veel ongelooflyker zullen voorko- », men." „ Mama, welk eene fchoone ver- „ telling is dit ! weest zo goed, lieve Mama, ,, van die te hervatten , en wy zullen u niet „ meer lïooren." — Mevrouw de Clemire ging toen voort, als volgt. * * * Alphonfus Mond niet minder verbaasd, dan gy lieden, over de zo fpoedïge als vreemde wys , waar op  VA' NT HET K A1 S' T E" É' t. Sï óp zyn onbekende Vreemdeling den Stier geveldr had; hy was van zyne ontzetting, welke hem als' een roerloos Beeld deed ft'aan, nog niet herkomen, toen de oudé Man de Rots beklom, en zyne Dogter m den arm vatte, op het oógenblïk, dat zy, tot zig zelve komende, de Oogen voor hét éérst opende. Alphonfus was niet weinig ontroerd,1 toen hy de hartelyke omhelzingen van Vader en* Dogter zag. Deeze laatfte verftond het Portugecsch niet, en kon dus Alphonfus niet bedanken ; maar zy vertelde in weinige woorden aar! haar Vader het doodlyk gevaar, Waar uit Alphonfus haar gered had. De onbekende betuigde op de vuurigfte wyze zyne erkentenis aan Alphonfus voor den gewigtigen dienst, dien hy aan zyne' waarde Dalinde ( dit Was de naam der jonge Juffer,) beweezen had,- Terwyl hy fprak, wierp dit Meisje een fchroomvallig oóg op Alphonfus ,1 waarin nochthans zo veel uitdrukking van dank-' baarheid doordraaide, dat zy alle de welfpreekendheid van haar Vader verre overtrof. Alphonfus , verrukt , tot in de ziel doordrongen Van blydfchap; en zo veel mogelyk een Onderhoud, dat hem zo veel geneugte gaf, Willende rekken, deed, fchoon met zeer verftrooide hersfens, eenige vraagen aan den Vader van de bekooflyke Dalinde; onder anderen, hoe hy van zyne Dogter was af* geraakt? De Vreemdeling verhaalde hem hier op f }, dat hy , beezig zynde met eenige kruiden rè J*i DEEL.' F ü pink-  -f» AVONÖTYDKÖRfINGEN plukken, zyne Dogter, die hem hier in hielp « een weinig van hem was verwyderd geraakt, ,, fchoon echter zo verre niet, dat zy buiten zyn gezigt was; dat hy, kort hier na opziende, ,, haar in volle ren had zien voortfnellen; dat zy reeds zes honderd fchreeden van hem af was 1 eerhy den Stier, die haar vervolgde, ontdekte; dat hy hierop uit al zyn magt haar was nagelooj, pen; doch dat hy, over eene uitlteekende dronk „ van een boom gevallen zynde, dit toeval hem had opgehouden, en belet, haar in tyds nog ,, te kunnen inhaalen." — Toen hy ophield met zyn verhaal, vroeg Alphonfus hem: of hy nagt enigen tyd in Portugal zou vertoeven? „ Neen, ,, (zeide de Vreemdeling,) myn voorneemen is, if om eerlang naar Spanjen op reis te gaan, welk Land ik van voorneemens ben, om nauwkeu., rig te bezigtigen." Op deeze woorden voelde Alphonfus zyn hart fferk kloppen; hy doeg zyne oogen droefgeestig neder, en hield een diep ftüzwygen. De onbekende nam deeze geieegenheid waar, om hem nogmaals voor den gewigtigcrr dienst, aan hem beweezen, te danken, rees op, nam zyne Dogter by de hand, en vertrok. Alphonfus dond een geruimen tyd roerloos. Eindelyk tot zig zeiven komende, verlaat hy met drift de Fontein, wil den onbekenden inhaalen, en hem duizende vraagen doen ; vooral, wil hy ttit hem verneemen, wie en waar van daan hy is?.,.,  van h Ë t kasteel. 8j- is?.... Hy kan mi zelf niet bezeffen , hoé het mogelyk is, dat hy hem heeft laaten vertrekken , zonder alvorens dit voor hem zo belaflgryk onderzoek te doen. Hy loopt, hy draaft, dan gints, dan herwaarts, zonder eenig fpóor vtfn den onbekenden, èn de hem reeds zo dierbaare Dalinde te ontdekken. Dood vermoeid, en ten eenemaale raadeloos, keert hy naaf de Fontein te rug; Zo s!s hy die reeds naby was gekomen, ontdekt hy' iets glinlterends op den grond liggen: Hy bukt Zig, en ziet een hemelsblaauw, met goud geflikt,? lint. Zyri hart klopt ftefker. Het is de Sjerp van Dalinde!..; Het was juist de plaats, alwaar Dalinde, door fchrik bevangen, ttfagteioos neerviel; én het was daar, dat Alphonfus haar opnam; dat hy, om haaf lugt te geevéii, de ilrik losmaakte. Alphonfus, tot in de ziel bewoogen. raapte die aan zyne óogcn zo' dierbaare Sjerp met Vervoering eri eerbied van den grond öp. De Sjerp van Dalinde is de Gordel der bevalligheeder en der onfchuld zelve. En een diepen langen zugt fldakëtidë, doet hy de gelofte, van dit dierbaar pand, 't welk hy aan het gunstig geval verfchulüigd is, altoos heilig te zullen béwaaren; Ondertusfchen verloopen de uuren, en Alphonfus kali niet befluitén, oni die geWyde plaats te verhaten; en de nagt zou hem waarfchynlyk verrascht hebben, zo Don Ramiro hem aldaar niet was komen vinden, F b ffnri  $4 AVONDTYDKORTINGEN Don Ramiro had zig nooit met de opvoeding van zyn Zoon kunnen inlaaten. Zelf had hy nooit zyn vertrouwen begeerd; hy bezat die ook niet. Diensvolgens gaf Alphonfus hem ook niets van zyn geval te kennen; by verborg hem zelf zorgvuldig zyne verwarring en aandoening. Geheel overgegeeven aan zyne romanske denkbeelden, en aangevuurd door zyne verhitte verbeelding, was hy nu voor geen ander vermaak vatbaar, dan om geheele uüreri en dagen te flyten aan de boorden van die geliefde fontein, alwaar hy zyne Dalinde voor de eerftemaal gezien had. Hier bragt hemalles het voorwerp te binnen, dat de reden daar uit had moeten verbannen. Hier Melde zig Dalinde op het aandcenlykst aan zyne getroffen verbeelding voor; hier, daar zy voor haar Vader, met de onfchuld van een Engel op het gelaat neergeknield lag; en dan dagt hy, het leevendig beeld van deugd en reinheid, opgeluisterd door de üitfteekendfte fchoonheid, hier op aarde gezien te hebben Digt by dit Bosch, op dit plaatsje is het , dat Dalinde hem het behoud van haar leven te danken had;op deeze Rots deed zy voor het eerst haare oogen open; daar wierd hy doof een opfl'ag van die betoverende oogen begunstigd ; onder het lommer van deeze Palmboomei heeft zy te meermaal gezeeten; deeze Kristallyne beek heeft haar fchynfel meenigmaal ontfangen — op deeze wyze verteerde zig de klagende Alphonfus dagelykif  VAN HET KASTEEL. §g dagelyks van hartzeer, aan den oever van deeze noodlottige Rivier. — Even gelyk de Fabelgefchiedenis ons den ongelukkigen Narcisfus , dat kleinmoedig flagtoffer eener dvvaaze liefde, afbeeldt ; even zo zat Alphonfus , bleek, neejflagtig, zonder moed of lust, met nat betraand? oogen, de Fontein der Liefde treurig aan te zien. De Echoos der omliggende velden, die weleer zo meenigwerf den naam van Ines weergalmden , vervangen nu geen ander, dan dien van Dalinde. Die bekoorlyke naam wordt in alle de boomen gefneeden; die zelfde Palmboomen , welken voorheen met den naam van Ines pronkten. Op zyne Guitarre fpeejt hy de Romances, die hy ter eere van Daliude gemaakt heeft % en hy graveert in de Rotfen de vaerfen, die treurigheid en liefde hem ingaven. Alle deeze Romanesque bedryven hielden zyn geest eenen geruimen tyd fterk bezig. Doch gelyk alle fterke aandoeningen, die niet door de reden gebillykt worden , zelden Rand houden; zo ging het ook nu met Alphonfus. Welhaast wierd zyne verbeeldingskragt minder leevendig; de walging en vcrveeling velgde op deeze overdreevene gevoelens. De treurliederen en klaagtoonen namen een einde. De Echoos wierden ftom, en het veld , het groen , het woud en de becken , verloorcn het betooverend vermogen , om hem tot een Dichter te vormen, en eene onuitputtelyke Roffe tot diepe en lange gepeinzen op te keveren. F 3 Don  30 AVO NU TYD KOR ï IN GE N Don Romiro intaslen, getroffen door de al te merkbaare verandering, die hy in het gelaat en het humeur van zynen Zoon befpeurde, vroeg hein. ernstig, wat daar yan de oorzaak ware; en Alphonfus belped hem, dat hy door zelfvervceling verteerd werd. En daar hy niet vergeeten had , dat de onbekende hem gezegd had, dat hy zig een gcruimen tyd in Spanjen meende pp te houden , gaf hy aan zyn Vader te kennen , dat hy van, verlangen brandde om eene buitenlandfche Reis te doen , en inzonderheid Spanjen te bezigtigen. Don Ramiro, die yan zynen kant mede niet zeer gefchikt was voor de genoegens ? die de afzondering en het buiten leeyen, op hunnen waaren prys gefchat, verfchalfen kan, nam dit yoorftel yan zyn Zoon met blydfchap aan, en een paar dagen daar na gingen zy beiden naar Spanjen op reis. Zy doorkruisten yoor eerst de Provincie van Tra-losMontes, en van daar trokken zy voort, yan den kant van Galliciën, in Spanjen. Vervolgens bezogten zy alle de Noordelyke gedeeltens van dat Kpningryk, als Afluriën , Rispyen, Navarre, Arragpn, en kwamen eindelyk in Catalonien. De hal/uitgedoofde liefde van Alphonfus voor Dalinde ontvlamde op nieuws, nu hy zig in Spanjen bevond. De hoop en het verlangen, yan haar daar te zullen aantreffen , hernieuwden met kragt die liefdedrift, welkers oorfprong flegts in eene verhitte verbeeldingskragt beftond. Hy,  VAN HET KASTEEL. *7 Hy brandde van ongeduld, om Madrid te berci. ken , vermits hy zig vastelyk verbeeldde, dat hy Dalinde ongetwyfleld in die Hoofdftad van Spanjen zou aantreffen. Maar Don Ramiro wilde voltrekt eenigen tyd in Cataloniën vertoeven. Hy had te veel nieuwsgierigheid, om alles, wat aldaar merkwaardig is, te zien, inzonderheid den berugten Berg, Mant Serrat genaamd. Deeze Berg beftaat enkel uit Rotfen, en is zo hoog en fleil, dat, wanneer men deszelfs top bereikt heeft,, de daar naast liggende Bergen fchynen weg te zinken , en byna met de beneden liggende Valeyen gelyk te zyn ; terwyl hy voor het befpiegelcnd oog een zo grootsch als uitgebreid gezigt vertoont, (g) Aan den voet van deezen Berg is een van ouds geftigt Klooster geleegen. ( A) „Doch het fchoonfte gedeelte van deezen Berg is dat, 'twelk de wildernis genaamd wordt. Daar is het, da* ,, men (g) Men ontdekt, zegt men, van deeze verbaazende hoogten zelfs de BalearifcAe Eilanden, hedendaags Majer- en Mhiorka genaamd, die 'er den afftand van zestig m.ylcn verre van af geleegen zyn. Zie hier over : No«■utM Voynn en l-spagne, gedaan in Jen Jaare 1778. Tom.1. (h) Sint Ignacius heeft zig daaraan eene ürenge boete toegewyd ; en het was ook aldaar , dat hy het ontwerp vormde , om de Orde, onder den naam van. 5 uitkomst bewaarheid te zien! Myn Zoon maak- „ te  VAN HE* KASTÉÉL. 9$ te inderdaad grooten opgang aan het Hof. Zyt! naam, myne geweezene dienden, die nu door zyne tegenwoordigheid op nieuws herinnerd wierden; maar nog meer dan dat alles, zyn verftand, zyn braave inborst, en perfoonlyk© bevalligheeden verkreegen hein aan het Hof die •, gunsten, welke de blinde liefde Van zyn Va* ,, der, en de wangunst der Hovelingen, niet anders befchouwde, dan als dén eerften trap, om „ verder ten top van eer te ftygen." Omtrent deezen tyd zag hy eene jonge Dame, welke, by fchoonheid, bevalligheid, en deugd, al den luister paarde, dié eene hooge geboorte en aanzienlyke fchatten geeven kuni, nen. Myn Zoon zogt zig by haar en haare Familie aangenaam te maaken, en bood haar vervolgens zyne hand aan, het welk ik door myne goedkeuring bekragtigde. Dit aanzoek, „ door my gewettigd , bepaalde zyn lot. De „ Ouders der jonge Juffer bewilligden in de verbintenis, die myn Zoon den gelukkigften aller ,, ftervelingen moest maaken, doch egteropvoor„ waarde, dat hy eerst eene bediening aan het Hof moest verkreegen hebben. Myn Zoon ,, verzogt die, en fcheen naar wensch te (lagen; ,, men beloofde hem, dezelve binnen drie maanden te zullen geeven; doch men vorderde tevens, „ om byzondere redenen, die men hem deed be>- fi grypen»dat hydeeze §ullst n°£ zou^eh°1'" »V dein-.  94 AvÖNDTYbkoRTIWGÉfi den , tot dat tydftip , wanneer hy daar werklyk i, bezit van zou rieemen. Echter wierd hem ver„ lofgegeeven, om deeze blyde tyding aan deOu„ ders der Juffer mede te deelen. Hy vloog heen , en vertelde haar zyn verkreegen geluk. Hier ,, op wierd hy als een aanftaande Echtgenoot haar j, aangebooden, en ontfing van haar, nu dit op „ eene voëgzaame wyze konde gefchiedeh, voor i, het eerst de blyde verzeekering, dat zyne lief„ de haar niet onverfchillïg was; welke betuiging „ hem ten toppunt vari geluk voerde. Daar het „ huwclyk geen voortgang kon hebben, zo lang hy niet met de toegezegde bediening bekleed „ was , verwon de kinderliefde zo veel op zyne „ geneegenheid, dat hy de Stad verliet, om my „ dit blyde nieuws in perfoon in alle zyne om„ ftandigbeeden mede te deelen. Ik fmaakte op „ dat tydllip de Ilcemelfche wellust, door een i, Vader beter te gevoelen, dan door Woorden te „ bëfchryven, om een zo teder beminden Zoon 4, niet alleen aan myn hart te drukken , maar herri „ zynen naam, zynen Vader, zig zelve waardig, „ in alle myne en zyne wenfehen geftaagd, en „ ten top van geluk te zien. Helaas! onkundig „ Van myn lot, waande ik my de geïukkigftè Va,, der te zyn; terwyl een wreedaard, cengedrogt, „ een fchandvlek voor de menfehelykheid , het „ heilloos ontwerp fmeedde , dat my te 'gèlyÈ », van eene teergeliefde Echtgenoote , en\an ,i eenötó  VAN HET KASTEEL. $5 „ eenen zo braaven als vuuvig beminden Zoort ,, beroofde." ,, Ten ecneniaal vervreemd van alle valsheid en „ bedrog, en de opregtheid zelve zynde, had „ myn Zoon de goede trouw van een Vriend in „ fchyn, doch inderdaad een fnood en gevaarlyk Verraader, die zyn geheim (legts uit zyn boe„ zem lokte, om myn Zoon des te wisfer ilagtoe „ te brengen, niet in twyffel getrokken. Deeze „ Verraader ! die Adder ! welke , uit het duister ^ voort gekroopen zynde, door eene grilligheid „ van zyn Vorst , tot ftaat en eerampten was verhoeven, vermoedde, dat hy door den tyd „ in myn Zoon een gevaarlyk mededinger in de „ gunst van den Koning zou vinden; doch zyrt j,, nyden vrees ontveinzende, zogt hy het vertou„ wen van myn Zoon, onder fchyn van opregte „, vriendfehap, te winnen, het geen hem des te „ gemakkelyker viel, om dat myn Zoon natuur- „ lyk opregt was." Op deeze hoogte van het verhaal des Kluizenaars, wierd Don Ramiro merkelyk ontroerd; maar de Grysaard, te zeer vervuld door het gevoel van zyn hartenleed , dat zig nu op nieuws in zyn gemoed verleevendigde , merkte de blykbaare verwarring van Don Ramiro niet , en ging vast met zyn verhaal voort. „ Myn Zoon was te onvoorzigtig, s, of (laat ik liever zeggen,) te eerlyk, om niet in de ftrikken van zynen vyand te,vallen. Iïy * Rel-  9"> AVO'NDf YDKORTIttRÊN i, fieldt dit aTfchüwetyk fchepfel in het vertrouj, wen van alle de (lappen , die hy deed, om dit door hem zo vuurig begeerde ampt te verkrygen. Deeze, die den tyd nog niet ryp zag, i, om myn Zoon ten val te brengen, fcheen uiJ, terlyk zyne pogingen te onderfteimen, en in j, zyne blydfehap te deelen. Doch het afweezen van myn Zoon verfchafte hem tot bet uitvoeren van zyn b'oosaartig voorneemen, eene gunstige „ geleegenheid, welke hy, als een listig Hoveïj 1]'ng, zig ook niet liet ontdippen. Hy had hii, derdaad veel vermogen op den geest en op het „ hart van onzen Vorst. Hy wist myn Zoon „ op eene kunstige wyze verdagt te maaken, het „ geen hem gemakkelyk viel by een jong zwak i, Vorst, die nog zonder ondervinding was. Het „ gegeeven woord wierd ingetrokken, het toegej, zegde ampt aan een der gunstelingen van deei, zen onwaardigeu lieveling des Konings opge„ dragen, en myn ongelukkige onichuldige Zoon j, op myn Landgoed gebannen. „ Deeze ysfelyke ommekeer vernamen wy niet; j, dan door het bevel des Konings, die myn Zoon i, verbood,- de Provincie te verlaaten. - Ter* 4, zeiver tyd ontving myn Zoon een Brief van H zyne toegezegde Bruid j welke omtrent dm ,-, luidde: iïYN  V A n ii e t kasteel. 9? Myn Heer! ,, Cy hebt ons op eene onwaardige wys misM leid. — Wy weet en met zeekerheli , dat hel ■„ voórgegeèveh Ampt u nimmer beloofd is. At„ les is dus afgedaan. Denk nooit meer, zelfs tot ii aan den naam van haar, die het zig altoos tot eene onuitwischbaare fchande zal reekenen , it i, flegts een oogeilblik te hebben kunnen achten.''' „ Na dat myn ongelukkige Zoon dit doodelyfc briefje gcleezen had, riep hy op de hartroe,, rendlte wys uit: zó dat ik dan op eens verliezen ■„ en myne eer, en al, wat ik meer dan my zelve 5, bemin l.... Dit zeggende befiorf hy; zynekni* •„ ten knikten, eh hy zeeg (daar hy my beide zyne armen toereikte,) gevoelloos op den grond j, neder. Ik vlieg tot zyne hulp; maar! allerys■„ felykiïe verfcheurende herrinnering ! — Terwyl 1, ik meende, myn Zoon tederlyk aan myn hart ü te drukken , had ik reeds geen Zoon meer'. -—i 5, Zyne beklagenswaardige Moeder, die getuige was van dit grievend fchouwfpel, fcheen als ., door dehzclfden flag getroffen. Haar verftand i, wierd gekrenkt; zy verloor het gebruik daar' i, van geheel-en-al, maar het gevoel van haare i, fmert niet. Een rampzalig flagtoffer der Ouderi, lyke tederheid, duurde het niet lang, of zy i, volgde haar ongelukkig Kind in het 'graf!....; i, Gedoemd, om de beide voorwerpen myner te-s 11. deel; G „ der" ■  98 AVONDTYDKORTINGEIM ti derfle liefde te moeten overleeven, fleepte ik ,, dat ongelukkig leven met moeite voort, alleen in de hoop van hen te mogen wreek en a O gy, Opperfie beheerfcher van hei lot der arme „ fiervelingen, (riep ik in wanhoop uit,) Hei,, lig en Rechtvaardig God, wiens Oor deelen over 3, my thans worden uitgeftort! Ach, laat het u be,, hagen, om Uit den Afgrond van ellende, waar ,, in uwe Toorn my geflort heeft, myne fmeekftem , die tot u roept, te hoor en! De klaagflem deronf, derdrul'te onfchuld fchreeuwt tot u om wraak:' 3» gy hebt die nooit afgeweezen. ... Het is niet om ?, geluk of zeegeningen, dat ik u thans durf fmee5, ken; neen, hei myne is in dit leven onherftelbaaf ?, verbrooken; het is alleen om wraak, dat ik tot „ u roepe; dit kan ik doen, want het is uwe recht- vaardigheid, die dit evenzeer vordert. Dat de lafhartige Verrader, wiens helfche list my myne ,, Vrouw en Zoon ontrukt heeft, dat dit Monster „ zyne gerechte ftraf bekome, eer hy meerder onnos-,- zele flagt^offers aan zyne doemwaardige ftaatzugt nevens my opoffer e, dat hy en de gunst zyns mees„ ters, die hy godloos misbruikt, en zyne groote goederen, die hy dwaaslyk verfpilt, op eens moge „ verliezen. ... Hy is Vader Dat hy, even r, als ik, gevoele , wat het zy, als Vader te lydeu ;~y dat hy, rechtvaardig God! vooral rampzalig zy t- „ in dien Zoon! Hier zweeg de Iicrmtet ? daar hy Don Ramiro,. wien'  VAN HET KASTEEL» t)Q Wiefi dc grond als onder de voeten brandde, eene beweeging zag doen, om op te (laan. „Gy fchrikt! (zeide hy,) eene zo heevige wraaklust en haat doen u yzen, en veelligt ichrooii men, om het befluit myner treurige gefchiede3, nis aan te hooren? Maar ftel ü gerust; ik heb l\ niets, dat bloeddorstig of akelig is, u meer te verhaalen. De Hemel had deernis met myn ondraaglyk leed, verzagte het folterend gevoel 5, van myn verlies , verlichte myn verftand, en ver3, anderde myn hart; ik kwam tot inkeer, en ik ,, wraakte wel haast die geweldige gevoelens, wel3, kenonze Godsdienst veroordeelt."— Hïerzweeg de Hermiet andermaal; doch Don Ramiro was niet in ftaat, om een woord te uiten. Zedert eenige oögenblikken hadden ontzetting, angst en ver- twyffeling hem ten eenemaal verdomd Einde- iyk fprong hy fchigtig op, en riep gansch verwilderd uit: Waar ben ik? in welk verblyf heeft het lot my gebragt !—„ Ach, Hemel ! ( viel de Hermiet,op zyne beurt verbaasd,Don Ramiro in.) ,, Wat is dit? wat beduidt die verbystering, waar ,,• in ik u zie. Welk eene onvoorzigtigheid heb ,, ik begaan Zou myn Vyand ü bekend ,, weezen? Zou hy mogelyk uw Vriend zyn?"— Ja, die Vyand, die Vervolger, dat Monster, in een Woord, Don Ramiro... — „Ja, die is het; gy ,3' hebt de oorzaak van al myn leed en zielenfmert genoemd." — Don Ramiro.,.. „ Ach, G a her-  .toer A-V ONDTYDKORTINCEIT „ herhaal! herhaal! bid ik u, dien haatelykett naam niet meer voor myncooren Ik kan „ de klank daar van niet hooren , zonder eene byntt. ,., ftuiptrekkende aandoening te gevoelen." Onge~ ïükkige AivareZ, hoor dan ten minflen tot uw troost , dat de Hemel zelf u gewrooken, en uw Vyandgeftrafu heeft!' ,, Wat hoor ik ? Zou hy, die zo vast „. gevestigd fchecn, gevallen zyn ? Zou hy myn' Vaderland niet meer naar willekeur regeeren? " — Van allesberoofd, dooreen elk verlaat en, een fchandvlek voor zyne Nabeftaanden, een fpot voor hen, die zig, zyne Vrienden noemden, en een voorwerp, van afgryzen voor elk regtfchapen mensch. is hem niets overgebleven,, dan een vrugteloos naberouw en altoosduurende wroe* gingen. ,, Zo hy ellendig is, beklaag ik „ hem." — Gy! kunt gy hem- nog, beklaagenf kan het mogelyk zyn? ,,. Twyffcrhier geen „ oogenblik aan Maar wat is dit! „, Ik zie uwe traanen rollen. . . Welk een ftraal van licht döet zig eensklaps op? .... Hemel l ,, zou het mogelyk zyn!" jTa! uw ver¬ moeden is maar al ie gegrond. Ja, ik ben dt& rampzalige, dié niet waardig is het licht te aan* fchouwen , en die hier thans voor uwe voeten kruipt, riep Don Ramiro, zig voor den gryzaard in het" ltof werpende,met af de heevigheid der wanhoop uit. Op deeze uitroep, trad de ongelukkige Alvarez, door een natuurlyk afgryzen overwennen, éenige treeden al fidderend agterwaards. • =• Ter-  VATST HET XASTEEL. 102 Vertoef, vertoef, myn Vader! (riep Don Ramiro, daar liy tot by den Kluizenaar op zyne knien voortkroop , ) vertoef, bid ik u, en hoor myn fmeeJten! Verwaardig u de vervloeking, die gy -over ee■91 en ellendigen eens uitgefprooken hebt, en die de •Goddelyke gramfchap reeds voor een gedeelte vervitld heeft, nog te herroepen. Ik héb uwen haat dubbeld verdiend; wat zeg ik! 'er is niets, dat het afgry*zen, 't welk myn byzyn u moet verwekken, kan evenaaren! . . Maar, ik ben rampzalig. . . Ik heb mets, volftrekt niets, dan myn Zoon! .... Hy Aan my nog troosten, zo 'er immer voor zulk eenellendeling nog troost te wagten is. Vaar dan niet Toort, o myn goedertieren Vader, met hem te vloeken.. vaar niet voort met te wenfehen, dat,t hy het middel in 's Hemels hand' zy, om den kelk van bitterheid voor my ten boorde toe vol te gieten. Op deeze nederige fmeekingen van Don Ramiro iloeg de Hermiet zyne banden gevouwen faam, en die ten hemel heffende, ïicp hy uit: ,, Rechtvaardige God, alvvys zyn ■t, uwe raadsbefluiten, en onnafpeurlyk uwe we,, gen; dat gy my myn vyand geknield voor myne s, voeten onderwerpt, dat hy my zelfden geheiligden naam van Vader geeft; dien naam, die s, weleer al myn roem en zaligheid uitmaakte, ra een woord, dien naam .... welken hy my zo wreedelyk ontroofd heeft! .... Maar, ftel u gerust, (vervolgde hy, terwyl hy een oog vol f, deernis op den byna van weebezwykenden RaG 3 » miro  102 '«.V0NDTYDK.0RTINGEN s, mirowierp;) (lel u gerust, ik/zeg het u ander- maal; de haat is lange uit myn verbryzeld ,, hart geweeken. . . . Ik wil u zelf ten redder zyn. Ik beu gewrooken; maar gy zyt onge. lukkig; gy hebt mogelyk hulp en byfland no- dig; zeg, fpreek! kan ik u nog van dienst zyn? Word gy vervolgd? ik heb vermogende vrien,, den; zyt gy voortvlugtig , myn afgezonderd ,, verblyf ftrekke u ten fchuilplaats; en als gy deeze myne Kluis met my wilt deelen , zult gy „ de geheiligde rechten dergastvryheid in de ruim,? Re maate genieten. Schroom niet, ooit laage 3, verwytingen van my te zullen hooren! .... myn hart kent geene laagheid. . . . Neen,veel 3, eer zal ik, in al wat u betreft, u ten Vriend, ,, ten Vader zyn!" 6 Grtotheid van ziel ! ( riep Don Ramiro verrukt uit, ) hoe vernedert gy my ! Hoe is het een fterveling gegeeven, zig tot dien trap van deugd te verheffen! — ,, Neen, Ramiro, (hernam de Gryzaard,) misleid uniet, door ,, eene deugd aan de meiischjyke natuur toe te ., fchryven , waartoe zy door eigen kragt niet in ,, Raat is. Bewonder den zwakken Alvarez niet; ., maar bewonder veeleer in hem het werk der Goddelyke goedheid, en de voortreffelykheid ., van ©nzen verheevenen Godsdienst." - Dit gezegd hebbende, trad de Hermiet met open armen naar Don Ramiro, die in dezelve vol harteiyk berouw neerzonk , terwyl zyne traanen, die  VAN HET KASTEEL. I03 die overvloedig langs zyne wangen biggelden, op het eerlyk hart van den edelen gryzaard afrolden , op dat hart, dat Vaderlyk hart, dat hy zelf welëer zo wreedclyk verfcheurd had. Een quartier uurs na deeze aandoenlyke verzoening, kwam Alphonfus van zyne wandeling terug. Kort hierop nam Don Ramiro affcheid van den Hermiet, ging de Kluis uit, en verliet voorts den Berg , met een hart, verfcheurd door wroeging , en het gemoed beroerd door angstvallige bekommeringen ,;die hem een afgryfelyk toekomende deeden dugten. Hy kon uit zyne verflagene gedagten niet weercn de angstige herinnering van den vloek , door Alvarez welëer over hem uitgefprooken. Hy zag reeds maar al te klaar de daadelyke uitwerking van dien , in zynen val, en in het volflagen verlies van alle zyne rykdommen; en, in weerwil de redelmoedige vergeeving van den Hermiet , had hy te zeer 's Hemels wraak te dugten, om niet te vreezen, dat die vloek, welke de eerfte woede en fpyt den ellendigen Alvarez ten hals uitwrong, zyne volkomene uitwerking zou hebben. Och! (riep hy uit, trillende van angst,) hy beval den Hemel zyn wraak; die Hemel heeft hem gewrooken, en zal hem nog verder wreeken. En die wraak zal ysfelyk zyn! O myn Zoon! Gy, gy zelf zult het werktuig in 's Hemels hand zyn, om zyne oardeelen over- myn fchuldig hoofd uitteftorten. G 4  194 AVOND TYDKQR TIN Gij» Myn Zoon, myn éigen kind! zal de Beul zyns Fat ders, de wreeker van Alvarez zyn ! Vol van deeze naargeestige gedagten , wierd Dor» Ramiro fombcr, afgetrokken , ftilzwygend en peinzend. Menigmaal , wanneer hy zyn Zoon aanzag, liepen zyne oogen vol traanen. Hy ondervond dan eene angstvalligheid, die wel geen bepaald voorwerp had, maar die hem voor al, wat zyn Zoon betrof, deed beeven. Dan was zyn hart onuitfpreckelyk bekneld. In een woord, hy genoot niet dan zeer onvolkomen het genoegen, van Vader te zyn. Hy verliet nu Oataloniën , na dat hy Terxugona en Tortofa gezien had,en begaf zig opreis naar Madrid. Hier vleidde zig Alphonfus, zou hy zyne Dalinde eindelyk weder zien. Nochtans wierd zyne verwagting te leur gefield; offchoon hy, na de befchryving, die hy van haar gaf, op het fpoor kwam, dat zy aldaar geweest was; dat haar Vader Thelismar genaamd, en een gebooren Zweed was, dat hy nog eenigen tyd in Spanjen vertoeven zou, en dat hy nu op weg naar Grenada was. Deeze onderrigtingen , die Alphonfus buiten wee\in van zyn Vader had ingenoomen, verwekten in hem de brandendfte verlangens , om ten allereerflen naar Grenada voort te reizen. Don Ramiro, die aHerweegen zyne angflige voorgevoelens, en grievend hartzeer met zig voerde, was hier ligt top  VAN HET KASTEEL IC-jJ te beweegen; en, daar hy overal inwendig als een onrustige gejaagd was , hoopte hy, by elke plaatfelyke verrandering, ook verligting voor zyn Boe-»_ zemkwaal te zullen vinden. Hy verliet dan Madrid zonder weerzin, eerder dan hy gedagt, en zig voorgefleld had. Zy begaven zig regelregt naar Toledo, alwaar zy de alom vermaarde Alcazar ( £ ) , of het geweezen Moorfche Paleis, waar van de bouw-orde deels Romeinsch, deels Gotisch, en deels Moorsch is, bezigtigden; en het geen hen het aanmerkelykfte in dit Paleis voorkwam , was eene foort van Gasthuis voor de arme behoeftigen der Stad en van het omliggende Land, het welk dc Aartsbisfchop van Toledo aldaar had opgerigt. Dit gebouw was gedeeltelyk gefchikt voor de beöeffening van allerlei handwerken , en verder voor allerlei foort van kunsten , als voor Teekenen , Schilderen, enz. Men voedde daar omtrent tweehonderd kinderen op , die allen de lust tot den arbeid en tot deugdsbeoeffe-; ning reeds vroeg wierd ingefcherpt. De Bejaarden , zo Mans als Vrouwen , hadden mede hunne afzonderlyke vertrekken, in dit groot, ruim en ou- (k) Men ontmoet te Séville insgelyks een Akazir, of Moorsch Paleis, doch veel minder fraai dan da.t van Toledo. Ga  IOÖ AVONDTVD KORTINGEN' ouderwetsch Paleis, door den Godsdienst aan het lydend gedeelte der Menfehen toegewyd ( /). Na een kort verblyf in de Stad Toledo, floegen onze reizigers den weg in naar Cordua. Zy trokken de Siërra Morena over Cm) , het welk eertyds eene onbebouvyde wildernis was, doch nu door de weldaadige nyverheid eener kundige hand, tot eene aangenaame en zeeryrugtbaare woonplaats ge- (l) Men vindt in Toledo ook nog een ander gebouw, dat ieders verwondeiing wekt, te weeten heï Stadhuis, by het Paleis van den Aarts-Bisfchop ilaande, waarvan de bouw-orde alierfchoonst en konftigst is. Op een der nuturen, by het opgaan der trappen van dit Stadhuis, leest men eenige Spaanfche Vaerzen, die volgens eene letterlyke overzetting aldus luiden. Edik en verfiandige Mannen , dit Toledo befluurt, legt alle uwe hartstogten af, by het opklimmen deezer trappen; legt daar, af alle byzondere geneegenheeden , alle menfehenvrees, alle ècgeirlykheid; vergeet Iikr het byzondcr , en denkt alleen aan het algeineen belang; en daar God uïieden tot pyiaaren va» dit grootsch gebouw gefield heeft, weest dan ook Altoos recht ,vastt en onverzettelyk. (m) Eene lange keeten van Bergen, dus genoemd, om dat zy meest met Rosmaryn en Heestergewas begroeid zyn; waar door zy, fchoon boven groen, echter van beneden af en in de verte gezien, zig zwart vertconen.  VAN HET KASTEEL. I4> gemaakt is (»)• — Cordua is geleegen aan den oever der Rivier Guadalquivir, en wordt door eejie lange reeks van Bergen befchut , die altoos groen zyn, en een gedeelte van de Siërra Morena uitmaaken, Deeze Stad Cordua, welëer zo vermaard, heeft van zynen ouden luister niet behouden, dan een grooten omtrek, alwaar niet dan half (») Deeze Bergen, volltrekt onbebouwd, dienden, verfcheidene eeuwen agter een, flegts tot eene fchuiiplaats voor Dieven en Wolven. Eenige braave Vaderlanders drongen te vergeefs 'er op aan, om dezelven te bebouwen. Eindelyk werd dit nuttig ontwerp tot ftand gebragt door deu Heer Olavides, die, na de Wildernisfen van Andalufiè'n bevolkt te hebben, insgelyks de Siërra Morena met bouwlieden en inwooners voorzag. De Regeering heeft deeze inrigting begunstigd, welke ook zeer wel gedaagd is. Dan , niettcgenftaande de menigvuldige gunstbevvyzen, en herhaalde ontheffingen van fchattingen , van den kant der Regeering, zyn deeze Volkplantingen vol van weerbarstige en onvernoegde geesten. Doch hunne over 't algemeen zeer weinig gegronde klagten , zyn de vrugten van dien wreveliger! aart der menfehen , die hen wel gaarne het gemak en den overdoed zou willen doen fmaaken-, zonder zig te verleedigen tot den Arbeid, welke hen dien bezorgen moet. De vqornaamfte plaats der Volkplantinge van de Siërra Morena, heet Carolma. Men kan over dit alles uitvoerige berigten vinden in de, nieuwfte Reisbefchryvingen.  £08 AVOKDTïDKORTIKSEK half vervallen huizen Maan, als mede de kostbaare Mosquée, door Abderamen weleer aldaar gebouwd (ö). Don Ramiro vertoefde flegts drie dagen te Cordua, waar na hy zyne reis voortzettede. Alphonfus zag niet zonder eene heevige ontroering de puuren van Grenada (p). Hy vleide zig, dat hy zyne (o) Ten tyde der Mufulmannen, was deeze Mosqrée een gebouw, in de form van een langwerpig vierkant, met een plar dak, op boogen rustende. Dit gebouw was geheel buiten alie evenredigheid; zynde met meer dan vyf- en dertig voeten hoog, en daarentegen vieihonderdtwinrig voeten breed, en vyfhondtrd-tien voeten lang, de dikte der muuren daaronder begreepen ; het dak werd onderfteund, volgens fommigen door duizend, volgens anderen door omtrent agthonderd colommen. Deeze Mosquée had toen tagtig Poorten; alle nagten brandden in dezelve meer dan vierduizend Lampen , die, naar men rekende, jaarlyks by de twintig duizend pond oly verteerden. Tegenwoordig is 'er niet meer dan een gedeelte van deeze Mosquée overgebleeven. Men heeft 'er eene Kerk van gemaakt, welke men ingaat door zeventien deuren, Deeze Kerk is vyf honderd voeten lang, en tweehonderdveertig voeten breed; en het dak rust nog, als voren, op een groot aantal colommen van allerhande foort van marmer. (p) Grenada is geleegen aan den voet van de Siërrafïavoila, of den Sneeuw-Berg, en gebouwd op twee afzon?  tfüN HET KASTEEL. IOjj zyne geliefde Dalinde eindelyk aldaar zou aantreffen; doch deeze hoop ontzonk hem ook helaas eerlang. Niettegenftaande zyn geest te zeer ingenoomen was met het denkbeeld van Dalinde, es zyn hart te zeer verlangend was, om veel byzonder acht te geeven op de fchoonheeden, die hy op zynen weg ontmoete, trof hem echter de bekoorlyke ligging van Grenada, als mede de fchoone gebouwen, welken die Stad in zig bevat eu xonderlyke ftukken gronds, die door de Varro van een gefcheiden worden; de Ger.il befproeit haare muuren. Deeze twee Rivieren worden vóortgebragt uit de gefmol-' ten fneeuw, waarmede de Slerra-XavaJa altoos bedekt is. (?) De alleraanmerkelykfte gedenkteekenen van Greiiada zyn : het Kasteel van Alhambra, een oud Moorsch Paleis; binnen wiens omtrek men een ander ontmoet i van veel hater tyd , en dat echter reeds vervallen is; zynde gebouwd door Keizer Karei V. Van dit laatfte zyn thans niet meer dan de vier muuren ovcrgebleeven J ■het werd voorbedagtelyk van ccn kleenen omtrek gemaakt, ten einde het Moorfehe Palcis te kunnen behouden , 't geen tot een Zomerverblyf gefchikt werd". Men vindt in de Alhambra nog een aantal ovemlyflelen der oude Moorfehe pragt; als marmeren colommen, fonteinen, fchilderftukken, en ceneonnoerreyken.eeriigte opfchriften. Onder anderen bewondert men aldaar het kostbaar Hof, genaamd het Leeuwen-Hof. De Genera ifh een ander Moorsch Paleis, 't welk gemeenfchap heeft met de Al/tambra; het is gebouwd op een zees  110 AV0NDTYDK0RTINOEN en de oude en opmerkingswaardige gedenkteèkens , waarvan de overblyfzels nog een denkbeeld kunnen geeven van de grootheid en luister der Moorfehe Volken. Alphonfus bezag met verrukking de Alhambra en üeGénéralifi Hy vermaakte zig des tc meer op die plaats, welke overal met Opfchriften en Vaarzen bezet was, om dat zy hem de Ridderlyke befchaafdheeden en krygsbedryven, en de geneigdheid der oude Koningen van Grenada voor de fchoone Kunne leevendig herinnerde , als mede .de rampfpoeden der ongelukkige Abencerrages (;•), de «ter hoogen Berg; van alle kanten ontfpringen 'er waterfonteinen ; de tuinen zyn AmPhitheatersgewy7e »e. bouwd, en deszelfs ligging is allerbekoorlykst, en L fraayer dan die van de Alhambr*. (O Ten tyde van Boabdd of Abdali, laatften Kofimg van Grenada, waren de Abmtnaps en de Ze„nsdC twee vennogendfte Families in die Stad. Albin-Hamet een der Abencerrages, wierd tot gunfteling des Konings verheeven. Dit wekte den nyd en wraakzugt der 7egris, die zyn ondergang zwoeren. Een van hen by den K0ning allcen iynde ^ ^ ^ ^ ^ > * Albin Hamet, in de tuinen van Généralif, voor de knien der Koninginnc geknield had zien liggen , en dat zy hem met een bloemenkrans bekroonde' Op dit bengt, gaf de Koning zig aan alle de yverzugtïae woede over, welke de wraakzugt der Zegris hem tragte m te boezemen. Hy befloot dan , om alle de Aben-  V'Aft HET KASTEEL. III de vervolgingen ën de zegepraal eener zo deugdzaame als belangryke Vorstinne ; in een woord, van Abencerrages, den een na dea ander, op het LeeuwenHof re lokken, om hen aldaar te vermoorden, Dit wreedaartig befluit wierd ter uitvoer gebragt. Elk flagtoffer, dat binnen de doodelyke muuren intrad , wierd door een der Zegris gegreepen, en naar eene groote marmeren kom gefleept, en onthoofd. Zesendertig Abencerrages verlooren op deeze jammerlyke wyze het leven. Een Page, die zyn meester ftil agterna gefloopen was, wierd gelukkig niet ontdekt, zag deeze gruwelyke flagting, en had nog even tyd, om het gering overfchot tan het huis der Abencerrages» 't welk nog niet gekomen was, te waarfchuwen. Hier op vatte de ganfche Stad van Grenada de wapenen op. 'Er vielen meenige doodelyke fchermutzelingen voor; doch eindelyk wierd dit oproer nog gelukkig gefluit, door het voorzigtig beleid van Mufa , 's Konings Basterd - Broeder; waar na Abdali openlyk verflag deed van de gewigtige oorzaak , die hem tot deeze geweldige daad had aangezet, en verhaalde voorts de vermeende misdaad der Koninginne. Vervolgens wierd die ongelukkige Vorstin veroordeeld , om leevend verbrand te worden , zo 'er zig, binnen den tyd van eene maand, geen vier Ridders tot haare verdeediging- opdeeden , die haare zaak tegen vier andere Ridders van haare befchuldigers handhaafden. Intusfen wierd de Koninginne in een toren opgeflooten. Verfcheidene Moorfehe Edellieden booden zig tot haare voorvegters aan; doch zy wilde geen van allen daar toe aanneemen; vermits zy liever verkoos, haare zaak in handen van Spaanfcha Ridders te ftelle-n, wier moed zy  iia Avondtydicortingek alle de verwonderingswaardige lotgevallen, waarvan hy het verhaal welëer in het breede in zyne geliefde Romans geleezcn had. " In- zy zeer had hooren toemen , en in wier dapperheid zy meer betrouwen liefde. Zy fchreef hen tot dien einde ; Waardoor zo veel tyd verliep , dat deeze Ridders niet eerder, dan op het oogenblik, dat de Koninginne het hioordfehavot optrad, te voorfchyn kwamen. Op hunne fchilden Honden deeze woorden: Voor de waarheid! Zy traden het ftrydperk in, en hielden een kampgevegt met de Zegris, welke zy overwonnen. De valfche befchuldiger der Koninginne kreeg een doodelyken wond ; doch , eer hy ftierf, beleed hy zyne misdaad. De Koningin wierd hierop in vryheid gefteld, en in zegepraal naar het Paleis gevoerd, waar Abdali aan haare veeten viel, eft haar om vergiffenis fitieekte; doch de Koninginne, wier deugd allerbitterst gehoond was, kon hem die niet verkenen , maar ontweek het Hof, om in afzondering haare dagen te flyten. Het gering overfchot der Abencerrages verliet Grenada en den Koning, die, zig nu van zvns beste, getrouwfte en dappeifle Bevelhebbers ontzet, en aan de genade zyner Vyanden zag overgeleeverd , dia eenige weinige maanden daar na hem van een Troon bonsden , welken hy door zo veele euveldaaden ontcerd, en met zo veel onfchuldig bloed bevlekt had. Schoon deeze gefchiedeais op eene deftige en aandocnlykejwys, als een egt voorval, by veele Schry veren is te boek gefteld, kan men het echter niet anders dan als een Roman aanmerken, waar van de grond waar, doch de byomftandigheeden verzonnen zyn. Zie hie** over Travth thrmgh Spain, by Henry Swidurne, Esq.  VAN HET KASTEEL. lig ïntusfchen verloor Alphonfus het denkbeeld zyner geliefde Dalinde nooit uit het hart; en was onvermoeid in zyne navorfchingen , om haare verblyfplaats op te fpooren. Eindelyk vernam hy, dat zy en Thelismar Grenada zedert veertien dagen verlaaten hadden, en naar Cadix vertrokken waren , alwaar zy zes weeken meenden te vertoeven, en voorts fcheep te gaan , om naar Africa over te fteeken. Dit berigt maakte Alphonfus ten eenemaal neerllagtig; hy ondernam zelf niet eens zynen Vader te beweegen , om naar Cadix te gaan : vermits Don Ramiro te Grenada aankomende, vol* ftrekt verklaard had, dat dit de plaats was, tot welke zig zyne reize zou bepaalen, en dat, wan* neer hy die Stad verliet, hy onmiddelyk naar Portugal te rug zou keeren. De driftige lust tot reizen,het brandend verlangen, om Dalinde weder te vinden, de hoop, om elders beter fortuin te maaken, dan in zyn Vaderland, de zugt naar roem, de liefde,- maar inzonderheid de groote verwagting, die hy van zig zelve had, waarby nog kwam de ledigheid, de zelfverveeling, en de nieuwsgierigheid, — dit alles fpoorde Don Alphonfus aan, om het roekelooste en wreedfte befluit te neement te weeten dat,van heimelyk te ontfnappen , naar Cadix te vlugten , en zyn Vader ftil daar te laaten. Hy nam, wel is waar, niet zonder eenige moeite noch wroeging, een zo geweldig befluit; maar hy tragte die heil- li. deel. H zaa-  Ii4 AV0&DTYDKORTINGEN zanme" waarfchouwing, die hy in weerwil van zig zelve voelde, met geweld te onderdrukken. Iïy fcherptc zelf zyn vernuft, om fpitsvindige redenen te vinden , ten einde zyn gedrag voor zig zeiven , zo al niet geheel te verdeedigen, ten minlTen te plooyen : ja zelf dceze zo fchuldige daad , ware het mogelyk, een edel voorkomen te geeven, „ Myn Vader, (zeide hy in zig zeiven,) heelt alle zyne goederen verlooren; hy bezit thans niet meer dan een zeer maatig inkomen , naauwlyks toereikende voor ons beiden ; wanneer ik ï, hem nu van myne Perfoon ontflaa, verminder ,, ik zyn last, en verdubbel zyn inkomen. Myn onderhoud , ik gevoel het klaar, moet hem thans drukken. Ik heb zelf zedert eenrgen tyd „ al opgemerkt, dat myne tegenwoordigheid hem pynigt. Hy is ftilzwygend , peinzend; myn gefprek verveelt hem, en myn byzyn is hem ,, dikmaals tot last. Daar by, wanneer ik mytraglf uit het duister te trekken, en in 't vervolg roem en eer verwerf, is het immers ook voor myn „ Vader, dat ik yver. Ik begeer zelf geene fchatten noch eer, dan om hem die aan te bieden. Het is de zugt tot roem, de zorg voor zyn ge-* luk, die my flegts voor een tyd van hem zal 5, verwyderd houden ; myn afweczen zal hem voorzeeker eenige traanen kosten, maar daar en ,y tegen zal myne terugkomst het geluk van zyn ft volgend leven kunnen vestigen." —■ Op zulk een  VAN HET KASTEEL. ÏI5 een trant redekavelde Alphonfus by zig zeiven dan,fcHoon hy dus zyn gemoed tragte tebevreedigeri, (tonden de traanen hem in de oogen, en zyn geprarigt hart ontlaste zig door zugtcn. Indien by flegts dat hart geraadplcegt had, zou de eer, de reden en zyne pligten wel dra al hun recht op hem verkreegen hebben; maar hy zogt zig zelveri flegts te verblinden ; en hier in daagde hy ook eindelyk, zonder nochtans de (tem van zyn geweeten , die zig nog geftadig in hem verhefte, te kunnen; fmooreh. Eindelyk bepaalde hy zig, om zyn ontwerp door te zetten , en vertoefde nu geen oogenblikmet de uitvoering. Hy wist een knegt, die onlangs in zyns Vadert? diénst was getreeden, oni te koopen, eh gaf hem kennis van allé de maatregelen , die hy tot zyne ontvlugting beraamd had.' Zy fpraken af, dat Alphonfus zig ?s avonds hciinelyk zou weg maaken; dat de knegt hem aan de poort der Stad met twee gezadelde paarden wagten zou; dat men voorts daar mede in vollen ren zou floorryden tot Loxe, waarvan de knegt zeide den weg zeer wel te weeten. Alphonfus bezat juist geen gereed geld, maar hy had de juweelen en andere kleinodiën, welke hy by zig droeg, op dien jammerlyken dag, toen de aardbeeving té Lisbon voorviel, gelukkig gered. Don Ramiro had' dezelven grootendeels verkogt, uitgezonderd twee kostbaare ringen , welken hy aan zyn Zoon gefchonken had. Alphonfus verkogt nu een dier ringen, H s waar-  3l6 . avondtydkor tingen waar voor hy vierhonderd Piasters ontfing (s), het geen hem eene fom voorkwam, die toereikende genoeg was, om, zo het vereischt wierd, de ganfche waereld rond te reizen. Toen de beften.». de dag, tot zyne vlugt bepaald, daar was , veinsde hy des avonds een zwaare hoofdpyn te gevoelen ; zo om onder dien fchyn zyne ontroeringte bedekken, uls om tevens zyn Vader te verpligten, om vroeger als gewoonlyk naar bed te gaan. En inderdaad, Don Ramiro nam reeds om agt uuf 'savonds affcheid van zyn Zoon, die toen wectende, dat dit een langer affcheid dan voor eenen nagt was, zyn hart ongemeen bekneld voelde. Vol angst vlugte hy naar zyne kamer; maar ook daar vervolgden hem zyne wroegingen. Hierfchreef hy, onder een vloed van traanen,een langen brief aan zyn Vadér, waarin hy hem een breedvoerig; verflag deed van de beweegoorzaaken , die hen* tot deeze vlugt hadden aangefpoord, zonder dat hy hem nochtans den weg, dienhy neemen zou, melde, gelyk ook niet de dwaaze liefde, die hem beheerschte. Hy verzeegelde vervolgens zyn brief, en lag dien op een tafel, waar zyn Vader hem den volgenden dag vinden moest. Toen dit verrigt was, (O Een Piaster bedraagt omtrent dc waaide van een Franfche Kroon.  VAN HET K A S T E E L. Xlf was, wond by zig in een langen dikken reismantel ; en, daar hy een verren togt te doen had, deed hy ook zyne dunne fchoencn uit , en trok een paar dikke, (terke, met fpykers beflagene fehoene aan de voeten; voorts (tak hy zyn geld-beurs in de zak, als mede een bricven-tas, waar in de andere ringen de Sjerp van Dalinde beflooten was; eindelyk, nam hy een dikken (tok, die van onder met een groote yzeren punt voorzien was, in de hand; en dus reisvaardig, opende hy het raam, fprong higtig op het gras neer, liep een klein binnen-plaatsje over, en deed, zonder van iemand gezien te worden, een zydeur, welke op ftraat uitkwam, en waar van hy de ileutel had, open. Hy flapte fpoedig, en met verhaaste fchreeden, de Stad uit , en vond honderd treeden buiten de Poort zyn knegt met de beide Paarden gereed ftaan. Hy fprong op het een, en zyn knegt op het ander; en zy floegen vervolgens den weg naar Cadix in. De duisterheid van den nagt verhinderde hem , om zo fpoedig voort te ryden, als zy anders wel zouden gewild hebben; de vrees van agterhaald te zullen worden , eene meenigte van treurige denkbeelden , de wroeging en geftadige ongerustheid, het geduurig opkomend berouw, verfcheurden beurtelings zyne ziel, en joegen hem een onöverwinnelyken angst aan, die nog vergroot werd door de (tikdonkerheid, welke hem omringde. Het was H 3 nu  } 18 AVONDTYDKORTINGF. N nu omtrent twee uur geleeden , dat hy in deezcq loeftand was voortgereeden , toen hy eensklaps uit zyne treurige mymeringen gewekt wierd, door. het ontzachlykfle fchouwlpel, dat hy immer zag. Uit de djepfte duisternis yan eenen ftikdonkerert nagt werd eensklaps het heerlykfte licht herbooren , het welk Alphonfus van alle kanten omfcheen. Verbaasd, flaat hy zyne,. nu door het fchittcrend licht fcheemerende, oogen Hemelwaards ,en wordt boven zig in de lugt een grooten vuurbol gewaar, die hellend naar beneden op de aarde fcheen te zullen ncderftorten , en voor het oog al grooter en grooter wierd. Deeze bol fcheen doorfchynend te zyn, en vertoonde de fchoonlte kleuren, die men begrypen kan, terwyl hy op zyn weg agter zig in de lugt eene lange heldere flreep naliet , die langzaamer hand flauwer wierd, en eindelyk geheel verdween. Hy befchreef in zyn loop een gedeelte van den Horifont; vervolgens fcheen hy zigtbaar te ryzen ,en fchootyan tyd tot tyd eenige vonken en vuurftraalen, die even als vuurpyleq in eene gulde regen neder kwamen. Eindelyk fplcet zig deeze ysfelyke bol van een, en 'er kwamen Twee groote vuuren uit, die, zig van de hoofdftof fcheidende, de gedaante aannamen van twee reer genboogen, die zig, de een naar het Noorden, en de ander naar het Oosten , in de lugt verfpreidden. Toen begon de bol langzaam te verminderen , en eindelyk geheel te verduisteren, waar na de  V A S II E T IC A STEE L. ÏXQ de voorige dikke duistcrnisfen de plaats van dit wonderbaarlyk helder licht innaaien AI- (?) Deeze Vuurbol was eene Vtrkeeveling. Men geeft deeze benaaming aan zekere verfchynfels, die gevormd worden, en zig vcrtooncn in het vak van den Dampkring ; dat is, in de klomp lugt, die ons onmiddelyk omvangt, en waarin wy ademhaaien en keven. Zodanige Verheevelingen zyn de Wolken, de Donder, de Regen, de Hagel, de Sneeuw , de Nevel, de Daauw, de Dwaallichtjes, de Blixem, de Winden, de Stormen, enz. De Natuurkundigen onderfcheiden driecrly foorten van Verheevelingen, te weeten: Vuur- Lugt- en Water ytrhteveXmgtn. De eerlte zyn : de Donder , de Blixem , de Vuurbollen , en andere verfchvnfelen, die tot de Electriciteit behooren. D,e Lugt - Verheevelingen zyn de Winden , enz. De Water-Verheevelingen zyn allen, die ons her Water onder deszelfs verfchillende gedaantens vertoonen , als Wolken , Regen, Daauw , enz. Zie het men aangehaalde Werk van d.n Heer de b o m a r e. De Vttwbol is een verfchynfel, dat men reeds in dc oudfte tvden heeft waargenomen. Weleer joeg zulk een Bol Ron.e-i een doodsangst aan. Aristotelcs, Seneca en Plinius hebben dien befchreeven. Het is het zelfde Lngtverfchynfel, dat eertyds. , en nog heden ten dage door h?t Gemeen , beftempeld wordt met de fchriknaa- men van Vlammende Zwaarden, Vuurige Draaken. • Ik heb . de omftandigheeden van den Lugtbol , die in myne Vertelling voorkomen, niet verzonnen, maai-overeen-, kemftig de natuur befchreeven. «4  f20 AV O NDTYD KORTINGEN Alphonfus was, meer dan hy zelfvcrwagte , dooi1 dit fchouwfpel getroffen. Alles word ligt een kwaad voorteeken in de oogen van hem, die een fchuldig gewectcn heeft. Dit ondervond nu ook Alphonfus; hy voelde zyne angst en onftekenis op dit gezigt verdubbelen. Hy gaf dus zyn paard de fpooren, om zyn benauwd gemoed, ware het mogelyk , door de heweeging te verligten. Hy reed in een vollen draf voort, zonder dien een oogenblik te verminderen, By het aaubreeken van, den dag, ontdt-kte zyn knegt, dat hy den regten weg gemist had, en dat zy op een dwarsweg verdwaald waren. Alphonfus floeg nu zyne oogen rondsom zig heen , en zag niet dan eene woeste valey, hier en daar met rotzen bezet ; en ziende , dat 'er geen gebaande weg was, flapte hy van zyn Paard, bond het aan een boom, en ging (lapvoets, gevolgd door zyn knegt, naar de hoogfte rots, in hoope om van derzelver top de Stad Loxe te ontdekken, waar van hy, naar zyne gedagtcn, niet verre moest af zyn. Nauwlyks was Alphonfus twintig fchreeden opgeklommen, of hy voelde zig door eene onwederllandelyke kragt op de rots als vastgehouden, en de flok, dien hy in de hand hield, als aan den grond genaageld , even af hy daarin gegroeid was (tv) — Q myn Vader, (riep hy (») Men moet -tig herinneren, dat de zookn van Al-  VAN HET KASTEEL. 121 tiy in doodsangst uit,) de Hemel fchynt u door eene ongehoorde ftraf aan my te ureeken! Hy kon niets meer uitbrengen ; zyne traanen .moorden zyne item, de angst, wroeging, zelfverwyt, alles vereenigde zig , om hem ter neder te liaan; de hairen reezen hem te berge; eene doodfche bleekheid betrok zyn gelaat. ..... Ach, Mama! (riep Pulcherie eensklaps zeer verlcegen uit, ) ik vrees, dat hy in een mar,, meren beeld herfchapen zal zyn." — „ Wel! juist zo erg niet! (hernam Mevrouw de Clemi„ re al glimlachende) maarhy ftond de zelfde ang- „ fteu Alphonfus fchoenen met yzere fpykers heilagen waren, cn dat zyn ftok insgelyks een yzeren punt had. — De liragt dus , die hier werkte, is die van den zeilfteen; £ynde het eene van deszelfs aanmerkelykfte eigenfehappen, dat hy het yzer aantrekt. Zulke zeiMeenen worden in de Yier- Mynen gevonden. Ik heb het geval van den Zeilfteenigen Rots in Spanjen geplaatst, om dat zulks eene treffender uitwerking maakt in de eerfte oögenblikken der vlugt van Alphonfus. Voor 't overige , die foort van waarfchynlykheid , welke men in een vertelfel zou mogen vorderen, is 'er genoeg; wyl de omtrek van Loxe inderdaad vol rotfen js, en 'er zeer veele Yzer-Mynen in Spanjen zyn. H 5  122 AVONBTYDKORTINGE'W 5, ften uit, als of dit weezenlyk gebeurde; want p, by dagt dit even als gy." ,, Dat geloof ik wel; want die onweerftaiidclyke kragt, waarmede hy vast gehouden wierd , moest hem ook alles doen dugten." Nochtans had die onöverwinnelyke kragt niets bovennatuurlyks ! ■- ,, Gy hebt ons gezegd, dat al het wonderbaarlyke. „ waar zou zyn. ... En al evenwel, die Vuur. bol, en die noodlottige Rots. . . . Dit alles komt my zo vreemd , zo ongelooilyk voor! ... Maar ,, lieve Mama , laaten wy liever tot den armen Alphonfus wederkeeren." — Mevrouw deCle- piire ging hierop met haar verhaal voort. * * < * Hy was dan als een paal vastgehegt, en vol angst, zo als ik u gezegd heb, toen de lugt zig met wolken dekte, de wind eensklaps vreesfelyk optlak, en 'er eenige groote regendroppelen nedervielcn. Maar hoe klom de verbaazing van Alphonfus ten top, toen hy gewaar wierd, dat deeze droppels op de witte rots niets anders dan als bloed fcheenen. Wel haast ziet hy zyne handen en zyne kleederen door dit roode vogt bel'met,en de regen zelf in kleine ftroomen van de rots afvlieten, en een beek van bloed daar om heen maaken O). Al- phon- (v) De zogenaamde Bloedregens hebben alleenlyk plaats by  VAN PUT KASTEEL' pbonfus, door yzing en fchrik bevangen , doet eene geweldige pooging, om van die doodelyke plaats los te komen; by laat zyn (lok, die regt overeind op den grond. bleef (laan , daar blyvcn, pn zig voorts ©verwerpende, doet by eene geweldige ruk, en fpringt, en rolt gedeeltelyk den rots af naar beneeden in het zand, alwaar hy eenige oögenblikken gevoelloos bleef liggen. Ter zelfder tyd kwam zyn knegt (die mede byna half dood van. fchrik was over de bloeddroppels, dien hy even als zyn Meester had zien nedervallen ,) naar hem toeloopen. Hy hielp Alphonfus weder op den been , en berigte hem, dat hy den regten weg ontdekt had; plaats by ftormagtig weder, en inzonderheid in den Zomer. Zie hier, wat de Heer de b o m a r e 'er van zegt: ,, het is zeer natuurlyk, dat de meeste Infecten , die „ hun voedfel op de blaadjes z'oeken, door de zwaare „ rukwinden weggevoerd , en vermorsfeld worden ; waar„ door de (hikjes geheel bebloed nedervallen , en hetei- genlyk bloed van Infecten regent." Ik wil wel bekennen , dat deeze uitlegging my niet zeer voldoende voorkomt; want byaldien 'er niets anders vereischt werd, om dit verfchynfel teweeg te brengen, dan een geweldige wind, vergezeld door regen ,in de maanden van July of Augustus, zou 'er zeekerlyk niet een enkel mensch zyn , die niet te meermaalen in zyn leven bloed had zien regenen; 't geen echter gewis-, felyk zo niet is.  1*4 AVONDTYDK.ORTJNGEN had; waarop zy beide hunne Paarden opwagten , ^smaakten, en hunne reis vervolgden. Alphonfus, eindelyk te Loxe aangekomen, ruste daar twee a drie uuren uit; hy huurde daar twee muilezels en een wegwyzcr, waarna hy verder voortreisde, en den berg Orospeda (w) overtrok. O) Wanneer men van Ltxe komt, moet men het Gebergte Ompeda overtrekken, in wiens nabuurfchap men van Archedona , een Stadje midden in de rotfen gebouwd , op de grenzen van Andalufiën, de Sma de los Enamorados ontdekken kan. Dit is eene Rots, die door een zeer treurig voorval is vermaard geworden. Een jon» Frantch Edelman werd door de Mooren krygsgevangen gemaakt, ten tyde toen deezen Grenada nog beheerschten. De Moorfehe Koning fchonk hem zyne vryheid, hield hem aan zyn Hof, en overlaadde hem met gunstbewyzen. De Ridder verleidde 'sKonings Dogter, en wist haar overtehaalen , om heimelyk met hem haar's Vaders Hof te ontvlugten. Zy ontfnapten by eenen donkeren nagt. Doch de Hemel vervolgde in dit fchuldig Paar eenen ondankbaaren en een laagen Maagdenroover, benevens eene misdaadige en ontaarde Dcner. Met het aanbreeken van den dag, ontdekte zy eene bende Mooren, die hen najoeg; de angst deed hen eene Rots van eene verbaazendeüeilte opklauteren. De Moorfehe troepen omcingelden de rots van alle kanten. Toen, door berouw geknaagd , door wanhoop verbysterd, wierpen zy zig neder van boven de Rots af, welke zedert tot heden toe den naam draaagt van de Rots der Gelieve».  VAN HET KASTEEL. 125 trok. Hy trok de oude Stad Antequera door, en reed voort, zonder zig ergens op te houden, tot Mallaga. Geduurende het overige zyner reize vicï 'er niets merkwaardigs voor, en hy kwam eindelyk zonder eenig toeval te Cadix O), alwaar hy in de eerfte Herberg, die men hem aanwees, zyn verblyf nam. Toen hy de trap, die naar zyn vertrek leide, opklom, hoorde hy het geluid van een harp, en eene Vrouwen-item, die daar by zeer fraai zong. Alphonfus ontftelde, en door de Hem geleid , ontdekte hy, waar het geluid van daan kwam, en luisterde oplettend aan de deur van die kamer. Hy hoorde toen de lieffelykfte VrouwenItem , en het verrukkelykst accoord op de harp. Deeze z 1 hemelfche ftemme, die hem tot in de ziel geroerd had, kon hy niet miskennen. Buiten zig zelf vervoerd en geheel verbysterd, vliegt hy de trap weder af, ondervraagt met drift den man van het huis, dien hy juist ontmoette; hy verneemt met verrukking , dat zyn hart hem niet misleid heeft, en dat inderdaad zyne tot nu zo vrugteloos gezogte Dalinde aldaar, nevens haar Va- (x) Men moet, om daar te komen , zig in de Ha•ven van St. Maria, 't welk een aartig Stadje is, een paar uuren van Cadix geleegen , fcheep begeeven. Dit klein overtogtje is niet zonder gevaar, en 'er blyft mes»ig fchip,  ÏÏG AVORDTYtiKORTIKCÊN Vader, thans gehuisvest waren. Op deeze ont; dekking duet hy zig de plaats van het huis, waar D'alindes venstcr-raamen uitzigt op hadden, aan\vyzen; vervolgens fluit hy zig in zyne kamer op, om aan zyne vreugd een vryen teugel te vieren. Hy zond Voorts om een Guitarre , en des avonds' na den eeten klom hy naar beneden, en plaatfle zig inet dat inftrument onder de vensters van Dalinde. Hy waagde met eene beevendé hand eenige kleine preludiums. Het venster gaat open. Alphonfus vreest, dat Thelisniar hem beluistert, en weeten» de, dat deeze het Portugeesch verfiaat, durft hy niet waagen, die Romance te zingen, welke hy aan de Fontein der Liefde voor Dalinde gemaakt heeft; maar met eene zwakke ën beevende ftem zingt hy het folterend hartzeer' over het afweczeri van een geliefd voorwerp. Na verloop van eed quartier uur, wierd het Venster géflooten. Dert volgenden avond zofig en fpeelde onze verliefde Alphonfus vrugteloos ; het venster ging niet open, en deeze te leurflelling maakte hem even zo wanhoopend, als of alle zyne ureelende verwagtiugen voor altoos vernietigd waren. Desniettemin fmeeddc hy düizende ontwerpen, ter vervulling zyner vuurige verlangens, zonder zig tot een vait die vastelyk te kunnen bepaalen. Hy brandde van begeerte om Dalinde te zien; en kon niet befluiteh, om zig by haar op den voet van een geluk- zoe-  VAN HUT KASTEEL. I27 zoeker aan te melden. Zyn eerfte ontwerp, toeri hy befloot zyn Vader te verlaatcn, was geweest, om Thelismar op te zoeken, en zig aan hem als reisgenoot aantebieden, om hem op alle zyne togten te vergezellen. Hy twyffeldc geenzins , of zyne bekwaamheeden en kunde zouden dit voorflel zo nuttig als aangenaam doen voorkomen; en bovendien dagt hy, dat de eenvoudige erkentenis van Thelismar, voor den geWigtigen' dienst, dien hy Dalinde beweezen had, hem de geleegenheid, bm die aan Alphonfus met de daad te betoonen , niet blydfchap zou doen aanneemen. Wanneer' onze hartstogten ons een ontwerp inboezemen, dan verblinden zy ons tevens omtrent de moeijelykheeden, die in derzelver uitvoering veelal opgellooten liggen; zy ftootcn alle heilzaame over* Weegingen te rug , fchroomen om iets door te denken, dat baar mogelyk van haar geliefd ontwerp zou verwyderen, en zien haare dwaasheid niet, voor dat het te laat, en buiten hoop van lïerftel geworden is. Vol angstvallige gedagten , geffingerd tusfen hoop en vrees, was Alphonfus onzeeker, wat befluit te neemen; terwyl hy intusfen zig zorgvuldig voor de oogen van Thelismar en zyne Dogter verborg; toen hy op een zekeren avond by geval boorde, dat Thelismar alles tot zyne reis gereedmaakte , en dat hy met het aanbreeken van den dag ftond fcheep te gaan op het fohip 1'Intrcpi- de,  128 AVOND TYD K ORT I N G E N de (31), dat hem moest overvoeren naar Ceuta Cz)* Deeze onverwagte tyding bepaalde eensklaps de onzeekerheid van Alphonfus. Hy wy Helde nu geen oogen- (y) De Zeevaartkunst beftaat uit drie deelen: 1. het bouwen der Schepen; 1. het laaden en ballasten van dezelven ; 3. de kunst, om hen op Zee te beftuuren 3 welk laatfte de eigenlyk gezegde Zeevaart - kunst uitmaakt. Het ontbreekt ons niet aan goede Schryveren t over de voortgangen , welken deeze nuttige kunst gemaakt heeft, die thans tot eene groote volkomenheid gebragt is. Het was van ouds her gebruikelyk; de Schepen den naam té geeven vin de dieren, die op derzelver Voorfteeven ftonden afgebeeld. Dit gebruik heeft de Fabelkunde zeer verrykt , en ons tevens de uitlegging van \eele Fabelen aan de hand gegeeven. Dus is de reis van Perfeus met een Vliegend Paard niet anders, dan zyne reis met een Schip, 't welk het beeld van een Vliegend Paard in zyn Voorfteeven droeg, De vermaarde Vleugelen van Daedalus laaten zig op gelyke wyze uitleggen^ Het gebruik , om de Schepen naamen te geeven , is gebleeven ; doch deeze' benaamingen rigten zig thans niet meer naar de beelden, waarmede zy vercierd zyn* maar hangen af van de bloote verkiezing. (z) Eene Stad in Africa by de Engte geleegen , regt tegen over Gibraltar. Jan , Koning van Portugal, veroverde die op de Mooren. Zedert de omwenteling van dat Koningryk, heeft zy aan de Kroon van Spanjen toebehoord , waar aan zy by het Verdrag, te Lisfabon gcflooten, afgtftaan wierd, in den Jaare 1668.  VAN HET KASTÉÉL. t2$ öo'genblik meer, verkogt den Ring, dien hy nog over had; vervolgens ging hy den Kapitein Vatt het Schip opzoeken, en haalde hem over, om hem aan zyn boord te ontfangen. Alphonfus begaf zig, ingevolge van dit accoord, den volgenden morgen vroegtydig aan het voornoemde Schip ; hy nam aanftonds bezit van zyn vertrekje; en, ni terloop van een quartier uur, hoorde hy de Item van Thelismar: kort hietöp wierd het anker geligt, en men ging onder zeil. Daar nu Alphonfus wist, dat hy aan de tafel van den Kapitein eeten zou, en vastflelde Thelismar en zyne Dog' ter aldaar te zullen aantreffen, befloot hy aan dert eerstgenoemden een bezoek te geeven. Hy liet diensvolgens belet vraagen, en wierd zeer vriendelyk aangenoomen ; waar op hy in de uiterfte ontroering en de onbefchryffelykfte verwarring in de kamer van Thelismar trad. Hy vond hem alleen. Op het geluid, 't welk hy door het opdoen van de deur maakte, wendde Thelismar het hoofd om , zag Alphonfus aan, en herkende den redder zyner Dogter. Hy ftond op, vloog naar hem toe»; en omhelsde hem met alle teekenen eener opregte vuurige vriendfchap. Alphonfus , döor vreugd vervoerd, voelt de hoop weder in 't binnenst van zyne ziel herleeven. Echter benam hem dit eene zekere foort van vrees en belemmering niet in het' beantwoorden der vraagen, welken Thelismar hem deed. Hy fchroomde zyne misflagen te belyden 9> ft. DEEL.- I ttt  tyt AVO N D TïDKOüjTIKGËrf en antwoordde met een g: bewimpeling, dat zyrr Vader welëer groote goederen bezeeten had, e» een vermogend man was geweest; doch dat hyy nu niet meer dan het flegts noodwendige bezittende, zyn tyd in waarneemingen en onderzoekingen afgezonderd fleet, aan de ftille boorden der Rivier Mofïdego. Hy heeft de brandende lust, die ik tot reizen toonde , goedgekeurd ; zig i, vleijende, dat ik, door de uitmuntende op„ voeding, welke hy my gegeeven heeft, ten eenigen tyd bekend zou raakcfl, en een weinig y, roems verwerven." Hoe oud zyt gy; en wat was uw voornoemen, toen gy uw Vader verliet ? Ik wist, dat gy in Spanjen waart; ik vernam, dat gy naar Afrka ftond overtefteeken, en ik ,., vleide my, dat gy my de gunst wel zoud willen? ,, bewyzen, om my op uwe reizen met u te nee- men." Gy helt u niet bed)'oogen; ik moet alle de deelen der IVaefeld bezoeken; zo gy my op deeze togten verzeilen wilt, zal het my aangenaam zyn. Op deeze woorden omhelsde Alphonfus,' die nu het toppunt van alle zyne wenfehen meende bereikt te hebben, den goeden Thelismar , en zwoer, dat hy hem nooit veriaaren zou. — Maar alvorens moet ik u waarfehuwen, (zei Thelismar,) dat myne reizen niet dan binnen drie of vier jaaren,/ Cp zyn best genoomen, geëindigd zullen zyn ; zal uw Vader zulk eene lange afweezendheid wel goedkeu-' unP &VONDTYDKORTINGEH des te beter zyn werk kunnen zien. Alphonfus merkte welhaast op, dat dit kind met handfchoenen en zonder voorbeeld teekende. — Is het niet vreemd, (vroeg hem Thelismar,) dat men op die jaaren reeds zo uit het hoofd zonder eenig hulpmiddel kan teekenen? Zie eens, hoe deeze bloemen sl fraaijer en fraaijer onder zyne vingertjes worden. — ,, Meesterlyk! treffelyk! (riepAIphon„ fus uit,) waarlyk, een zeer zuivere teeke„ ning! . . Gaa zo voort, myn kind ,... maak deezen omtrek wat ronder. ... zo, nu is 't wel! .... Als een eerde meester doet hy dat; waarlyk, ik zou het zelf niet verbeteren kunnen." — Deeze loftuitingen trokken de aandagt van het kind geen oogenblik af; het bleef fteeds met de grootfte oplettendheid doorteekenen, cn verfchoof van tyd tot tyd zyn kleine handje; om zyn werk met opmerking na te zien, wanneer het tevens het ligte ftof, door zyn teekenpen verwekt , weg blies. Toen de bloem afgemaakt was , en Alphonfus die bezag, vloog hy, van verwondering opgetoogen, hem om den hals. Op het zelfde oogenblik gaf hy een luide gil, en fprong van fchrik agterwaards. —• Zagt wat, zagtwat'. (riep Thelismar al lachende uit,) gy zond myn jongen kunstenaar wel breeken kunnen. ,,0 „ Hemel! (riep Alphonfus, die zyne verbaazing s, niet kon bedwingen,) het is een PopJ." - Juist  V A N HET KASTÉÉL. 14! Juist zo! (hernam Thelismar,) dat is het geen men een Automate heet! (b) — ,, En het jonge s, Juffertje?" Het is de Zuster van den Teekenaar! - Maar zy fcheen echter te leeven; want zy haalde haar adem ! " Het kwam u zo voor! Dat aartig beeldje beweegde inderdaad haare vingers! Gy ziet hier uit, myn waarde Al-' phonfus, dat men dwaas zou doen, eene buitengewoone waarde te feilen in de beoeffening van zulke kunsten, die bloote Automates , levenlooze bewerktuigde beelden, even goed kunnen verrigten. » Ach! (riep Alphonfus,) ik zaj myne Guitarre ,, en myne teekenpennen nu maar in ftukken brec- ken." Daar zond gy zeer kwalyk aan doen; (hernam Thelismar,) men moet zig, wel is waar, inderdaad verbaazen, wanneer men ziet, dat ver. fandige menfehen hun ganfche leven genoegzaam flytsn ,met op de Guitarre te fpeelen of bloemetjes te teekenen : maar geen mensch kan het laaken , wanneer gy deeze beide bekwaamheeden befchouwt, niet als eene weezenlyke hoofdzaak, die een mensch een gan- O) Ieder een heeft in het jaar 1783, die twee Automates , welke men toen te Parys vertoonde, gezien. Maar thans wordt 'er een vertoond, dat veel verwon» derlyker is; want het fpeelt meesterlyk op het fchaakbord, en tegen wien men wil. Het woord Automate is een Grieksch woord, en bet eekent; ik word aangezet.  t.%1 k V Ö tf T> T Y D K C' R f I N G É ll ganfchen dag beezig houdt, /K/wr y7f£/i ver van een Meir, dat met Citroen- en Popüflerboomea beplant was. Hier zette Alphonfus, doodelyk afgemat, zig een weinig ter ruste; en, daar hy eene fmoorende dorst had , wierd zyn verflauwde moed en zyne byna bezweekene kragten eenigermaate verleevendigd op het gezigt van een zo helder water. Hy leschte zyne dorst met groote teugen, en at insgelyks eenige vrugten; doch hy bevond zyne kragten zo fterk uitgeput, dat hy het niet durfde onderneemen, om verder te gaan, Hy lag zig dan uitgeftrekt op het gras neder, regt tegen over een berg, die met groente bewasfen, en hier en daar met boomen beplant was. Het was nu omtrent drie quartier uurs geleeden , dat hy dus in deeze eenzaame en afgezonderde plaats lag te rusten, toen de lugt op eenmaal met wolken bedekt wierd: de wind ftak op, en 'er vielen eenige regendruppeien. Een oogenblik daar na hield de regen geheel op; maar de wind verdubbelde met groot geweld. Alphonfus regte zig op, en zag toevallig naar den berg; alwaar zyn oog welhaast door het vreemdfte en wonderbaarlykfte fchouwfpel getroffen wierd. Hy zag, namenlyk, op den top van den berg zig eensklaps ecneColom verheffen, die van onder goudgeel en verder donker purper was. Deeze Colom maakt zig los van den berg, daalt met een fchrikkelyk geweld neder, en voert in zyne vaart al, wat zy op haaren weg pntmoette, met zig, rukt de boomen uit den grond, L 5 wringt  17° AVOND TYD KOR TIN GEN wringt de takken af, zwelgt de blaaden en ftruiken, die zy los rukte, in, en komt eindelyk digt by den grond neder, dryft over een gragt heen, die zy met puin, fteenen en zand, welke zy, met zig gevoerd had, vervult, teekent haaren doortogt met diepe groeven, en in haare ysfelyke vaart maakt zy het verfchrikkelykst geluid, gelyk aan dat van het brullen van een Slier. Deeze fchrikbaarende Colom neemt haaren weg naar het Meir, flurpt, in het overtrekken, al het water op, en droogt de plas geheel uit; vervolgens naar het Noorden trekkende , verdwynt zy uit het gezigt, en verliest zig eindelyk in een naby geleegen bojich O). Op dit vreemde lugtverfchynfel volgt eene («) Een Hoos is niets anders dan een zwaare dikke wolk, welke door tegen elkander aanfehietende winden faamgepakt, en in een kleiner omtrek gebragt, door deeze ftrydige blaazing, de gedaante van een Cylmdrifche draaikolk verkrygt, waardoor dan ook het water in zulk een cylindrifche form op de aarde nedervalt. De hoeveelheid van water is dan zo groot, en de val zo fchielyk en onverhoedsch, dat, wanneer zulk een Hoos ongelukkig cp een Schip in Zee nederftort. het onmiddelyk in den grond geboord wordt. In den Jaare i7s?, ja de maand van July , lloeg een donderflag in Beije'ren eene diergelyke wolk neer, die, zig regt «vcreinde ngtende , volkomen de gedaante van een Hoos aannam. Deeze wolk , door een warlwind voortgevoerd, dreef ©ver een groote Plas, of kom vol water, zoog al het vost  VAN het kasteel. 171 e?.ie ysfelyke hagelbui van groote en fcberppuntige (leinen , die alle de gedaante van Herren hacW vogt naar zig , en voerde het tot eene onöogbaare hoogte in de lugt op, waar na zy het zelve met een zo groot geweld door de lugt verfpreide, dat het eene dikke rook geleek. Deeze Hoos, of Draaikolk - wolk , rukte verfcheidene Boomen uit den grond, en wierp by zyne overtogt een aantal huizen om ver. — Een diergelyk lugtverfchynfel vertoonde zig by de Oost-Zee, den 17. Augustus 1750. Het was eene Colom van water, aan eene zwaare wolk vastgehegt, en die door den wind naar de aarde gedreeven wierd; zy trok alles naar zig, wat zy op haaren weg vond, groentens, ftruiken , koorenairen en planten, en voerde die omtrent dertig voeten hoog in de lugt met zig, waar na zy dezelye van een fcheurde, en aan ftukjes als kaf op de aarde liet nedervallen. Men zegt , dat, als men in tyds door een kanonfehoot op deeze Hoozen fchiet, dezelve bersten en verder geen leed doen. . . . 'Er is nog eene andere foort van Hoos, die men Typhon noemt. Deeze daalt niet uit de lugt neder, maar ryst uit de zee op, en verheft zig in de hoogte. Zulke Typhons worden verwekt door de onderaardfche brandftoffen; het geen mep opmaakt, door dien de Zee als dan ysfelyk kookt en bruischt, en de lugt vol zwavelagtige vuurftoffen en dampen is. ■ Zie hier over den Heer db bom are, op het woord wind. Men leest in de Geiknkfchriften der Academie van Stokholm, dat men, den 17. Augustus 1746. te Nyftad eene foortgelykc Colom ontdekte, die van de aarde oprees ,  ï?2 AVOND TYTKORTIN OEN hadden, als ook nukken glas, gelyk aan het feberpe lemmet van een Ponjaard (»). Alphonfus moest zyne rees, de Koppelen opvoerde, cn de planten en gewas- fen uit den grond rukte. . . . Doch men heeft te Beziers 'er nog eene andere, welke veel ongemeener was, in 1727 gezien. Deeze wolk - Colom was purperagtig van kouleur , en fchernde verfcheidene jonge Olyf-Takken , als mede eenige Boomen uit den grond. Zy nam ook een zwaaren Noote 3oom op, en verplaatfte die wel veertig a vyftig treeden verre; haaren weg teekende zydoor een glad effen gebaand pad, waar voor *t minst drie rytuigen naast eikanderen konden ryden. Zy was verzeld door eene zwaare damp, en een geluid , als dat eener bruifchende Zee. ... In dit zelfde Jaar vertoonde zig nog een andere Hoos in de Provincie la Brie. By haaren overto^t over een Sloot, wierp zy dezelve vol puin en fteenen , en teekende haaren weg met diepe groeven, even of de Hegge 'er was overgegaan. In den Jaare 1776. zag men te Carca=fone eene andere Colom , of Hoos, van eene vervaarlyke hoogte; zy fcheen van een naast geleegen berg aftedaalen , ?n was van onder af tot aan het midden donker geel van kouleur, doch verder fcheen zy als vuur. Haar geluid was als dat van eene meenigre brullende Stieren. Zy llone in de Rivier d'Auda neder, welke zy voor een groot gedeelte uitdroogde. Zie hier over Diclionnaire des Mervtules de la Nature Tom. 11. op h-t woord T R OMB E (») In 1740. viel 'er te Romen eene allergeweldigfte hagelbui, zynde de fteenen zo groot als JEenden- Eye-  VAN HET KASTEEL. 173 zyne veiligheid onder een boom zoeken, en hield zyn hoed als een fchild boven zyn hoofd, om zyn aangezigt zo veel mogelyk te befchutten; doch kreeg verfcheidene kvvetiluireu op zyne handen. Eindelyk hield de ftorm en de hagelbui op, eensklaps bedaarde de lugt, en Alphonfus , verdomd van angst en verbaasdheid, door de hageldeenen op verfcheidene plaatfen gekneust , afgemat en uitgeput doorvermoeijenis, door gebrek aan voedr fel verzwakt, en byna bezwymende van flauwhartigheid , vervolgde gautsch treurig zynen weg. Na Eyeren. Te Thuringen, in Duitschland , viel 'er in 173Ö. eene dergelyke hagelbui; doch waar van de fteenen zo groot als Oyevaars-Eyeren waren. . . . Vallade veneekert ons, in zyne befchryving van de Orcadifchs Eilanden, dat 'er in de maand van Juny 1680. een gewéldige ftorm ontftond , waarby ftukkert glas, wel een Voet dik , nedervielen. Morton heeft te Northampton in 1693. een ftorm bygewoond, waar by ftukken glas nedervielen , die twee duimen lang, en een duim dik waren ; bovendien zag hy nog bolronde .{teentjes, van een duim middellyn, waarop vyf glinfterende ftraalen fehit- terden , hebbende de gedaante van Sterren In 1720. vielen 'er te Crembs hagelfteenen, waar van fo-mmiCTen zes pond weegden. Ditlionnaire des Merveilles de la Nature, Tom. I. , op het woord gseie. De Hagel is eigenlyk bevroozen water , of wel de regen, in de bovenlugt door de koude verftyfd, en ge- ery-  A VOND T V Ü_K OR TINGEN Na verloop van cen quartlcr uurs, ontdekte hy^ tot zyne groote blydrchap, een huisje. Het verlangen , om deeze wooning te bereiken, gaf hem nieuwe kragt. Dit huisje behoorde aan een Spanjaard, die hem met veel meedoogenheid inname Alphonfus gaf aan deezen man te verdaan, dat hy door moordenaars overvallen en gekwetst was ; en de ander onderrigte hem, dst hy flegts twee eii en een half myl van Guimar af was. Alphonfus,- buiten ftaat om zynen weg verder te voet vervolgen, befloot om aldaar eenige dagen uitterusten , en fchreef een kort briefje aaii Thelismar, 't welk de Spanjaard op zig nam, aaii zyn opfchrift t-e zullen laatert bezorgen. Vervolgens Cryftallifeerd, eer zy op de aarde nedervalt. Nicephorus Califtes vcihaalt, dat, na de inneeming van Romen , door Alarik, 'er hagelfteenen vielen, die ieder agt ponden weegden In den Jaare 814. viel 'er insge- lyks, by Autun in Bourgogne, eene zo zwaare hagelbui , dat 'er Hukken ys onder gevonden wierderi, die zestien voeten lang, zeven breed, en twee dik waren. . . In den Jaare 1723. vielen 'er te Leicester hagelfteenen, vyf duimen groot. In het bekende onweder, "t welk in Picardie in den jaare 1711. in de maand van Augustus voorviel, was de kleinfte hagelfteen een pond zwaar, en de grootfte weegde agt ponden. . , . . Verfcheidenen deezer fteenen waren, puntig als een naald , of als de tanden yan een krauwel, enz. Vs User de e 0 m a r e , op het woord Cnle.  VAN HET KASTEEL. I"5 gcns maakte Alphonfus gebruik van de gulle aanbieding zynes medelydenden Gastheers; gebruikte een weinig voedfel, liet zyne wonden verbinden , en lag zig voorts ter ruste in een goed bed, dat voor hem gelpreid was. Na omtrent drie of vier uuren geflapen te hebben, ftond Alphonfus vry verkwikt op , kleedde zig in alle haast; en de eerfte perfoon , dien hy, het vertrek uitgaande, ontmoet, is Thelismar. Vervoerd van blydfchap, vliegt hy hem in de armen. Thelismar van zynen kant ontfangt hem met eene zo hartelyke Vaderlyke tederheid, dat de vreugd van Alphonfus daardoor ten hoogften top fteeg. Hy begon reeds eert verhaal te doen van al het geene hem wedetvaareu was; toen Thelismar hem vriendelyk den mond fl00t. Ik wil deezen dag nog niets weeten, ( zei hy,) laaten wy voor als nog flegts voor uwe gezondheid zorgen. Een rytuig wagt ons reeds aan de deur; kom, gaan wy den eerlyken menschlievenden Spanjaard, die u zo regt Christelyk geherbergd heeft, bedanken, en terftond naar Guimar te rug keeren ! Zo als hy dit gezegd had, trad de edelmoedige Spanjaard binnen , gevolgd door den man, die het Briefje van Alphonfus voor Thelismar had moeten brengen, doch het nu weder met zig te rug bragt, vermits hy Thelismar niet had aangetroffen, als die juist de Stad was uitgegaan, toen hy 'er inkwam. ,, Wel, hoe hebt gy dan kunnen weeten , ( vroeg Alphonfus aan .. The-  17. Myn lieve Alphonfus, ( zei Thelismar,; met een Wil'  van het kasteel. 177 weinig minder eigenwysheid, en wat meer voorzigtigheid, zond gy dit ysfetyk gevaar niet geloopett hebben; en al, wat u in dit geval als iets wonderbaarlyks heeft toegefcheenen, zou u dan als zeer natuurlyk zyn voorgekomen." — ,, Ik begryp ligt, ( hernam Alphonfus, ) dat ik met meer ,, voorzigtigheid uwen raad gevolgd, en niet in een onbekend land zonder gids zou rond ge« zworven hebben;maar hoe myne verwaandheid oorzaak kan zyn, dat ik my verwonder over dingen, die in zig zelve verwondering verdie- nen, dit kan ik waarlyk niet begrypen ! " Zonder deeze, ik herhaal het nogmaals, (zei Thelismar,) zonder deeze uwe verwaandheid en eigenwysheid zoud gy geen hei min/Ie gevaar geloopen hebben. Overal, waar wy tot nog toe (amen geweest zyn, heb ik « altoos flegts met één denkbeeld vervuld gezien; te weeten, dat, van alles kundig te fchynen, en aller verwondering en oplettendheid tot u te trekken; door het verhaal van alle de merkwaardige byzonderheeden , die gy in uw leven gezien hebt. Wy hebben geduurende onze reis ver fcheidene lieden van buitengemeene bekwaamheden en verdienfle ontmoet; als Werktuigkundigen, Wiskundigen, Kruid- en Plantkundigen, Sterrekundigen, enz. gy hebt die allen fteeds veel verteld, van het geen gy meende te weeten, zonder ooit de minfle lust te laaien hlyken , om op uwe beurt te iooren, wat zy ftonden weeten, of zelf een oogenblik te luisteren ii. deel. M naar  178 AVONDTYDKORTINGEN naar dat geen, V welk zy wilden zeggen. Komt gy eigens in eene vreemde plaats, zo haast gy u flegts van de iuwoonders kunt doen verftaan, wagt gy tl wel van hen iefs tot uwe onderrigting te vraagen, maar gy haast- u in tegendeel, om hen al wat gy meent te weeten te zeggen. Deeze foort van dwaasheld en eigenwysheid geeft geene gunflige gedagten van uw oordeel en verftand, en berooft u te gelyk van al het voordeel en nut, 't welk gy anders uit uwe reize trekken zoud. By voorbeeld, wanneer gy,, zedert dat wy hier gekomen zyn, in plaats van u geftadig op te houden, met aan een elk, het geen ons op de Azorifche Eilanden overgekomen is, te vertellen, u bevlytigd had, om eenige byzonderheeden van dit land, van deszelfs inwoonderen, en van hunnen oorfprong waarteneemen en optefpooren, had gy reeds kunnen weeten, dat uwe fpelonk niets buitengewoons in dit land is, en dat gy daar „iet in kond gaan , zonder gevaar van uw leven ! „ Hoe dat zo?" Om dat deeze Spelonk, een der Grafkelders der oude Guanches is. Deeze Grafkelders zyn meestal in wildemisfen en afgeleegene plaatzen gegraaven, en alleen by de Guanches békend, die derzelver ingang zeer zorgvuldig ver her. gen, en 'er zelf niet dan in het geheim en des nagts ingaan; en wanneer zy daar by geval een Vreemdeling aantreffen, houden zy dien voor een ontheiliger, voor een fhgl offer, 't welk ter dood verwezen'is] endoor, eene ontmsnsehte bygeloovigheid achten zy zig ver-  VAN HET KASTEEL. 17? verpllgt , cm hem van V leren te berooven. ( 0 ) ■ Wel nu, (zei Alphonfus met een weinig bit. ter- O) Edens, een Engelsch Reiziger, verhaalt in zyne Reisbefchryving; „dat hy, een Doftor in de Geneess, kunst zynde, geleegenheid had, om in die hoeda^,nigheid gewigtige dienften te bewyzen , aan de inj, wooners der Canarifche Eilanden, en zig uit dien s,hoofde zo diep in hunne gunst wist in te dringen, ,,dat hy verlof van hen verkreeg, om hunne Graf- kelders te mogen zien; een voorrecht, 't welk zy 3,niet ligt aan iemand vergunnen, en 't geen men, zonder hunne bewilliging, zig zeiven niet bezorgen ^, kan, zonder zig aan het uiterst levensgevaar bloot te „ Hellen." ,,Zy hebben eenen byna afgodifchen eerbied voót j,de overblyfzels hunner Voorouderen, en de onbe- fcheidene nieuwsgierigheid der Vreemdelingen hier- omtrent wordt by hen voor eene weezenlyke heiligschennis gehouden. . . . Deeze Grafkelders zyn oude onderaardfche hooien, die of door de natuur, of wel ,,door de hand der menfehen in de rotzen gemaakt zyn. ... De Lyken zyn allen in geitenvellen ge,,naaid , met een foort van gaaren, 't welk meede van ,, geitenvellen gemaakt, en zo net en kunstig genaaid „is, dat men de naaden niet zien kan. Doch het geen ,,wel het opmerkelykst is 111 de bewaaring deezer lyken , ,,is, dat zy alle hunne gedaanten behouden, en in hun geheel blyven, zonder de minfle verderving; Men 's,ziet in alle die lighaamen , zo wel mans als vrouwen , e,de oogen nog in hec hoofd, doch geflooten; ook hebben zy het hoofd-hair, de neus, de lippen , de Mi ,, tan-  i8o AVONDTYDKORTINGEN ,, terheid,) ik ben dan voor 't minst aan myne ,, onbezonnenheid en onkunde het voordeel ver- ,, fchul- tanden, en de baard , in volle gedaanten, en even of ,-, zy leefden. ... Op een zekeren dag, wanneer de Schryver van dit verhaal op de Konynen-ja°t was, gebeurde het, dat de Fret, waarmede hy de Konyj,nen uit de hooien opjoeg, weg raakte, in eene warande , alwaar verfcheidene hooien waren , zonder dnt j,mcn eenig fpoor van hem ontdekte. Dan, vermits „het beestje een klein belletje aan den halsband had, „ ging een der Jagers, aan wicn het .toebehoorde , op 35't geluid af, het diertje, op die hoogte, waar het verdweenen was, tusfen de rotzen , hooien en ftrui,,ken opzoeken, en ontdekte by die geleegenheid den ,j toegang tot eene der bovengenoemde Grafkelders, », trad daar in , enz." 55 Zo men de oudilen van dit Geflagt der Guanches „gelooven mag, zo is 'er eertyds onder hunne Voor,5 vaderen een byzondere ftam geweest, die het geheim ,, bezat, om de lyken te balzemen, en dit geheim als 55 eene geheiligde verborgenheid befchouwde, en zorgïj vuldig bewaarde. Deeze flam was ook insgelyks het 5s Priesterdom toegewyd , en deeze Priesters hadden gee„ne vryheid.om eene Vrouw uit eene andere Stam te „trouwen. Doch na dat zy door de Spanjaarden aangevallen en overwonnen wierden, zyn de meeften van hen gefneuvekt en omgekomen , wanneer hun "e5,heim met hen is verboren geraakt; en de overleeve„ring, die zy daar van nag behouden hebben, beftaat „ flegts in de kennis van eenige der kruiden en fpeceryen , welken tot dien balzem gebeezigd wierden." ,, Alrt-  VAN HET KASTEEL. l8l „ fchuldïgd , van die merkwaardige Grafkelders te kennen." Ik heb geen ongelukken en byna doodelyken aanval behoeven aftewagten, ( viel hem Thelismar in,) ik heb noch honger, noch 'dorst , noch onguur weder uitgeftaan; ik heb ook niet het gevoelig hart myner vrienden ontroerd, door hen in ongerustheid en angst wegens myn ontydig wegblyven te flor ten; en echter heb ik insgelyks een dier Grafkelders bezogt. ,, En hoe hebt gy ,, dat dan aangelegd?" ■ Ik wist, dat 'er zulke Grafkelders waren. Ik brandde van verlangen, om die te zien. Ik had eenige diensten aan een der aanzienlykften onder de Guanches beweezen, en wist hem, tot erkentenis van dien, over te haaien , om my Abregé de 1'HiJloire générale des Voyages, par Mr. de u H a r p e , Tom. I. Van alle de Oude Volken, was 'er geene, by wien het balzemen der Lyken meer algemeen plaats had, dan by de Egyptenaars. Men heeft zelf Lyken onder hen gevonden , die meer dan tweeduizend jaaren gaaf gebleeven waren. In een dier gebalzemde Mummies ontdekte men , in de holligheid der borst, een takje van Rmemaryn, 't welk nog nauwiyks verdroogd was. Dè wyze, waarop wy thans de Lyken ba'.zcmen , is niet voor in de' laatfte eeuwen in Europa bekend geweest. Te voren deed men groote infnydingen en ont'lcedigingen aan de lyken , men befpenkelde dezelve, en men wond fcct verder in een bereid osfenvel of huid. Encyclefedie. M 3  1.8 2 AVONDTYDKORTINCEN my in 't geheim in een dier Grafkelders te geleiden. — Op deeze woorden had Alphonfus niejts in te brengen ; hy zweeg dus flil „ en zag befchaamd voor zig neder. Na eene korte tusfchenpozing, vatte Alphonfus het woord weder op. ,, Ik vleye my, (zeide hy,) .,, dat het geen ik u nu verder te verhagen heb, echter eenige verwondering zal baaren. Na ,, dat ik, zo als ik reeds gezegd heb, de Graf„ kelder dus gelukkig ontkomen was, dwaalde ik een geruimen tyd. Eindelyk kwam ik aan den .„ oever van een zeker Meir." . . . Al genoeg! ( viel hem Thelismar in , ) het overige is my reeds bekend. „ Hoe dat? (riep Alphonfus zeer verbaasd uit,) ik was immers alleen, en ik ,, heb het nog aan geen mensch verteld." Na dat gy een weinig water uit het Meir gedronken , en eenige wilde vrugten geplukt en gegeeten had, gingt gy op den grond leggen om te rusten. Een ysfelyk onweder trok te faam; en .... O ,, Hemel! is het wel mogelyk! door welke tover- ,, kunst hebt gy dit kunnen weeten?" De Water-Colom daalde van den berg; droogde het Meir uit, en .... „ Wat hoor ik, (riep toen Alphonfus uit, die nu haast begon te vermoe,, den, dat al het gebeurde tovery was,) wie heeft „ u dit alles kunnen berigten ? Ach, wees zo „ goed, en leg my dit nieuw wonderftuk eens „ uit! ". ... Toen u dit alles wédervaaren is, zag  VAN HET KASTEEL. 183 zag ik u; (hernam Thelismar.) — ,, Maar wair ,, zyt gy dan geweest ? " — Hier te Guimar op tnyn Terras! ,, En ik was drie uuren verre van Guimar af!" Dat is ook zo, en nochtans, gelyk ik zeg, zag ik u. — ,, Ik twyffel 'er ook niet aan; want ik zie maar al te klaar, dat gy, o Thelismar, een bovennatuurlyk weezen „ zyt." Myn lieve Alphonfus , ik hen niet meer dan een eenvoudig mensch, en bezit geene b,ovennatuurlyke vermogens. — ,, Leg my dan, bid ,, ik 11, dit wonder-raadzel uit!'' Dat kan ik onmoogelyk zo fchielyk doen; ik zou u, wel is waar, ligt eenige woorden kunnen zeggen; de blootenaamen van zaaken leer en, eenige uitwerkfelen der natuurlyke oorzaak en mededeelen; in een woord, eenige oppervlakkige denkbeelden , eene gebrekkige kennis geeven; doch dan zou ik u als een kind moeten behandelen! Maar wilt gy de oorzaaken en eigenfchappen der dingen weeten ? wilt gy eene gegronde kennis van zaaken hebben ? —,, Ja gaarne : ik wensch niets liever dan alles te leeren, waardoor ik de verwonderlyke dingen, die gy doet, zelfbegry,, pen kan." — Wel nu, dan zal ik u boeken geeven; en wanneer gy die met aandagt geleezen zult hebben, zullen wy daar over met elkander praaten ; en dan zal ik u langzaamerhand al dat geheimzinnige , 't welk uwe verwondering en nieuwsgierigheid nu zo zeer gewekt heeft, verklaaren. s, Ach, geef my toch fchielyk die dierbaare boeM 4 ken ;  184 AVONDTÏDKORTINGES „ ken; met welk eene drift zal ik die leezen ! .... ,, Ja gewis, ik zal alle andere dingen daar voor ,, laaten leggen." Dat begeer ik niet; in tegendeelf Gy hebt fmaak voor de Dichtkunst; wel nu, kweek dien fmaak aan, door 'er u op eene verft andige wyze in te oefenen; lees Dichters, maar lees niet dan goede Dichters. Laaten verft andige Zeedekundige Schryvers de plaats van de voddige Romans by u vervullen. Befteed flegts twee uur en daags met het leezen van die boeken . welken ik u geeven zal; denk meer , fpreek minder, en geef weer acht, op het geen gy hoort. . . , Dit is alles , wat ik tot nog toe van u begeer. Dit gezegd hebbende, bragt Thelismar Alphonfus in zyne boekenkamer, en gaf hem een douzyn Boeken. — Wanneer gy die Werken zult uit-gcleezen hebben, ( zei Thelismar, ) zal ik u deelgenoot van een fchat maaken, die de verlichting vanuw verftand verder voltoijen zal. , . . Zie hier dit koffertje! het bevat de belooning, die ik uwen arbeid en vlyt beb toegedagt. - .— „ Ach, (zei Alphonfus, met een diepen zugt,) zal het my „ dafl nimmer gegunt zyn', om eene grooter bes> looning te hoopen?" — Hy zweeg, bloosde-, en floeg zyne oogen, die vol traanen Honden, verlccgen voor zig neder. — Alphonfus l (hernam Thelismar,) ik bemin u, en wil u zulks ook nizi verbergen; maar om dat loon, 't welk gy begeert, te verkrygen, moet gy u alvorens alle myne «ch-  VAN HET KASTEEL. 185 achting waardig maaken. — O, myn Vader! myn dierbaare Vader! (riep Alphonfus met vervoering uit , daar hy aan de voeten van ,, Thelismar nederzonk,) laat ik u met dien te,, deren naam mogen noemen ! Wagt alles van ,', my. Ja, ik zal die hooggefchatte achting ver- krygen; die achting, zonder welke het my on,, mogelyk zou zyn te leeven! Wat moet ik doen, ,, fpreek! " —- U van duizende zwakheeden beeteren, en wel byzonderlyk van eene zotte verwaandheid, die u doet gelooven, dat gy alles reeds weef; gy moet uwe fchandelyke onkunde tragten te verwisfelen voor eene grondige kennis van nuttige weetenfehappen ! ,, Alles zal my gemakkelyk vallen , wanneer ik flegts " Luister dan; ik heb u daar zo even te kennen gegeeven, dat ik in uw kart geldezen heb: Ik geef u vryheid, om te hoepen ; maar ik eisch ook tevens, dat gy my nimmer een woord rept van de inwendige neiging, die uw hart vervult! ■— ,, O Hemel! ... en ,, van het voorwerp ook!" —- Haar naam zelf moet gy nooit voor my uitfpreeken. ,, Ach! ,, welk een ftreng vonnis! " — Gy moet 'er u aan onderwerpen; en u herinneren, dat, zo gy myne achting inderdaad verdienen wilt, gy my hier van geen flerker proef kunt geeven, dan door my te toonen, dat gy u zelf bezitten kunt. ,, Wel ,, aan; ik wil, ik zal my onderwerpen; ja met j# blydfehap zal ik my onderwerpen! Maar, wanM 5 „ neer  l86 iVONDTYDK ORTIKGEW „' neer gy zelf nu eens van haar fpreekt?" Dan kunt gy my antwoorden, maar verder moet gy geen woord reppen, V welk daarop eenige de minfle betrekking heeft. — „Ik zal u gehoorzaamen, en my nog gelukkig reekenen, dat gy my niet „ verbiedt, aan haar te denken." — Neen, dat verbied ik u niet; maar wil u wel toeflaan , om fomwyl eens aan haar te denken. Som- „ wyl! Ach, altyd! in alle de oögenblikken van „ myn leeven!" — Hoe nu! treed gy reeds te rug? ,, Hoe zo?" Hebt gy my r.iet beloofd, dat gy u emftig zoud toeleggen, om nuttige kundigheeden te ver krygen?— Ja zeker ! " En hoe zoud gy dit kunnen doen, wanneer gy ge- ftadig op Dalinde denkt? Dal in de, zegt gy! .... God dank! dat ik het niet ben, die haar naam genoemd heb!" . . Alphonfus! — „ Ach, vergeef my!" — Welnu, Alphonfus, verbind gy u , om, wanneer gy leezen , of met my redeneeren zult, niet aan Dalinde te denken? „ Niet van haar te mogen fpree- ken! niet aan haar te mogen denken! Hoe zal ik dat kunnen doen?" Biet eene goede wil, en het behulp onzer reden kunnen wy alles doen! — „ Maar deeze pooging zal zeer be- ,, zwaarlyk en hard zyn! " Gy weigert my dan? De Hemel bewaare my! Myne on- derwerping en gehoorzaamheid kent geene paalen. '£r is niets, dat gy, myn waarde Leids- ,, man,  VAN HET KASTEEL. 187 „ -man, Raadgeever en Vader, niet van my eifchen en verkrygcn kunt!" * * * Hier eindigde Mevrouw de Clemire voor dien avond haare vertelling; en haare Kinderen wenschten haar een goeden nagt, dien de jonge luidjes van hunnen kant in droomen van wandelende Colommen en betooverde Spelonken doorbragten. Zy verbeelden zig vastelyk, dat hunne Mama al het wonderbaarlyke en vreemde, 't welk zy by een had kunnen raapen, in deeze laatfte Avondvertelling reeds verfpild had; doch deeze verzeekerde hen den volgenden ogtend , dat het geene zy van de vertelling wisten , niets was in vergelyking van het geene zy nu nog hooren zouden, en dat zy bet wonderbaarlyklte van alles voor de ontknooping en het flot van haare Historie bewaard had. Deeze verzeekering verdubbelde de reeds brandende nieuwsgierigheid der kleine familie, die des avonds door Mevrouw de Clemire voldaan wierd; welke, haar gefchrift weder voor den dag haaiende , aldus voortging. * * * Alphonfus bevond zig, in weerwil van het verdrag met Thelismar geflooten, om nimmer van Da-  ïSS AVONDTYDK.ORTINGE N Dalinde te fprccken, en niet altoos aan haar t& denken , de gelukkigfte aller ftervèlingen. Hy zag nu zyne geneegenheid door haar Vader zelf goedgekeurd. Hy kon zig dus aan de ftreelendfle hoop overgeeven. 'Er ontbrak nu niets aan zyn geluk, dan alleen een brief van Don Ramiro, en de verzeekering van de vergiffenis, die hy hem zo ernftig verzogt had. Thelismar verliet de Canarifche Eilanden niet, zonder dat hy bevorens de alom beroemde Piek van Teneriffe gezien had (p). Vervolgens ging hy, met zyn kweekeling aan boord, om naar Kaap^r^ te fteevenen. Geduurende hunnen togt, volgde Alphonfus het nieuwe voorfchrift van letter-ocffening, 't welk Thelismar gemaakt had, naauwkeurig op; doch het koste hem niet weinig moeite, om zyne begeertens in bedwang te houden , en niet van het voorwerp zyner liefde tegen Thelismar te fprecken. De vrees van Thelismar te mishagen weerhield hem. Nochtans waagde hy fom- (p) Berg van Teyde , of Teyt&e, genaamd. Deeze Berg, die zeer veel in gedaante overeenkomt met een Suikerbrood , verheft zyn fteilen kruin in het midden van het Eiland Teneriffe. Zyne hoogte is zo verbaa^end , dat ze wel vyftien myien wegs uitmaakt. Echter beweert men, dat de Berg Chïmbo Raco , een gedeelte van de vermaarde Cordelieres des Andes in Peru, nog veel hooger is.  VAN HST KASTEEL. 189 fomwyl eenige uitdrukkingen, die , hoewel niet regtflreeks , echter genoeg verflaanbaar waren; docli waar van Thelismaar altoos veinsde den zin niet te vatten. Eindelyk kon Alphonfus dit bedwang niet langer uithouden , en vond, om zig daar van met fatfoen vry te maaken, een middel uit, 't welk hem onfeilbaar en overheerlyk toefcheen. Hy had tot dien tyd toe de Sjerp van Dalinde, als het kostbaarfle, 't welk hy bezat, zorgvuldig bewaard. Nu bedagt hy, om die aan Thelismar te rug te geeven. Deeze afftand zou hem gewisfelyk grievend fmerten ; maar hy verbeeldde zig, die fmert rykelyk vergoed te vinden door het vermaak, om eenmaal zyn opgekropt hart te ontlasten en lugt te geeven, en van zyne liefde en Dalinde eens Vry uit tegen Thelismar te mogen fpreeken. Daar by vleidde hy zig, dat Thelismar deeze daad grootmoedig zou vinden, en hem ter bclooning de Sjerp te rug geeven; waar door hy dan niets verliezen zou. Vervuld met deeze denkbeelden, trad hy, op een zekeren morgen, met een zeer opgeruimd gelaat, by Thelismar binnen. — ,, Ik kom (zeide hy,) eene belydenis doen, welke ,, tevens door eene groote opoffering gevolgd zal ,, worden." En welke is die? vroeg hem Thelismar. ,, Ik zal maar eerst moet gy my toeftaan, dat ik ... van haar mag fpreeken. . . . Het is, geloof my, om my zelve te „ be-  I90 AV0NDTYI/KOR TINGEN befchuldigcn , dar ik dceze vrylieid begeer.. .. „ en om myn misdag te verbeteren." Wel nu ! laat hoo'ren, wat is het eigenlyk ? .... Ik onder/lel echter, dat die niet grof is. — Zy ,, is het zeeker in myné oogen. De tederfte, de vuurigfte liefde, eene liefde, die voor altoos bet lot van myn leven bepaald heeft." Ter zaak, Alphonfus! wat hebt gy my te zeggen ? — Gy weet, hoe heevig ik Dalinde bemin !" — Alphonfus! deeze vooraffpraak mishaagt my! Maar ze is nochtans noodzaakelyk. In *t geheel niet: gy moest my een misflag bekend maaken. „ Wel nu! de gelukkige, voor altoos „ gelukkige dag, dat ik Dalinde voor het eerst van myn leven mogt aanfchouwen, die dag, toen ik een geheel nienw aanweezen ontfing!.... kort na uw, voor my zo zielgrievend, ver„ trek, — wanhoopend, en door droefheid ge„ heel ter neergeflagen , zwörf ik, als een zinnelooze , te vergeefsch , de trceden van Dalinde opfpoorende. ... Ten laatflen, door eene my ,, onbekende tooverkragt vervoerd, keerde ik op myne flappen te rug, en naderde de Fontein 4, der Liefde. . . . Het lot, of . . . veel eer de Godheid, die over deeze Fontein gebood, door myn lyden getroffen, deed my de gelukkige bezitter worden van het dierbaarfle onder- „ pand!" Dit was zekerlyk de Sjerp van Dalinde, want ik herinner my duidelyk, dat zy dis  VAN HÉT KASTEEL. IQI He toen verkoren heeft. Ziehier dit dier- „ baar gefchenk der liefde, (riep Alphonfus met ,, nadruk uit, de Sjerp uit zyn zak haaiende.) Zie hier die Sjerp, de eenige troost eens wan„ hoopenden minnaars. Ik bezat die, zonder uw medeweeten; en zonder dat, mag ik het geluk niet genieten van die te behouden. Eene maar 9, al te billyke befcheidenheid vordert van my, dat ik die aan u affta." ■— Uwe kiesheid (antwoordde Thelismar,) is zeer gegrond; geef my die Sjerp, Alphonfus; en ik wil my wel verbinden, om by de eerfte proef, die ik van uwe opregtheid en vertrouwen op my zal gewaar worden, u dezelve wedêr te rug te geeven. Hoe! (riep Alphonftfs ,, eenigzints onthutst uit,) zoud gy myne opregtheid en vertrouwen op u dan in twyffel trekken?" Daartoe denk ik alle reden te hebben, zo dra gy u van list omtrent my bedient. „ List! zegt gy? " — Gy bloost, Alphonfus, en gy hebt daar toe ook reden. Maar ik wil gaarne gelooven, dat, zo gy my inderdaad door uw gedrag misleid had, uwe fchaamte nog grooter zou geweest zyn, ... Zo gy my dóór uwe gewaande opregtheid, kiesheid en grootmoedigheid bekoord had; zeg my, met welk een gelaat zoud gy den lof, dien ik u ter goeder trouw deswegens zou geeven, ontfangen hebben! — „ Ach! (riep Alphonfus uit, terwyl hy tot fchreijens toe bewoogen was, ) „ gy kent myn hart beter, dan ik zelve. . . „ Het  Ipa AVQNÖTYftKORTINGEN „ Het is niet dan al te waar; ik zogt flegts een voorwendzel, om zonder fchroom van Dalinde „ te fpreeken." En gy vleide u, dat ik, door uwe grootmoedigheid misleid, u de Sjerp zou gelaatenhebben? — ,, Ik misleide my zelve." Dit is eene groove dwaaling; wy kunnen ons zelve niet misleiden, omtrent dat geen, 't welk in onze oogmerken laakbaar kan zyn. Ons vernuft zoekt te vergeefs eenige fpitsvindige uitvlugten, om ons te verontfchuldigen ! Te vergeefs herhaalen wy geftaar dig: deeze daad doen wy uit grootmoedigheid, uit braafheid; en zo voorts. Ons hart, ons geweeten. veroordeelt ons! ,, Wat heb ik beftaan I Ach, ,, Thelismar! deeze misflag,waar van ik nu eerst „ al het laage voel, zou my die voor altoos van „ uwe achting beroofd hebben?" Neen: de opregtheid, waar mede gy die erkent; het berouw , V welk ik in u befpeur; de verwaarloosde opvoeding , die gy ontfangen bebt; het weinig overleg, waar voor gy tot nog toe vatbaar zyt; dit alles pleit in uw voordeel, en maakt u verfchoonlyk. Zo ik u van arglistigheid verdagt, zou ik niets van u hoopen; Snaar, in weerwil van de flinkfe flreek, die gy omtrent my in 't werk gefield heb, erken ik \ voor natuurlyk opregt , openhartig en edelmoedig. Ik houd my zelf verzekerd, dat gy, myn waarde Alphonfus, nog eens flagen zult, om u van alle gebreken geheel te beteren. — Dit flot der redeneering van Thelismar trooste eenigzints onzen Alphonfus , die  VAN HET KASTEEL. IQJ die wel vastelyk voornam, om geene' geleegenhekl te laaten voorby flippen, waar in hy Thelismar van zyne opregtheid en vertrouwen konde overtuigen. Onze reizigers deeden allereerst het Eiland van Gorée aan ( q ); waar na zy zig naar Ruffico begaven (r), en van daar te land naar het Fort Sint Louis op Senegal. Hier zagen zy de Sereres, eene volkplanting van Vrye Negers, wier zagte eenvoudige zeeden, en gulle herbergzaamheid zy niet genoeg konden bewonderen ; deugden, die zy waarfchynlyk te danken hebben aan de zugt tot arheid en den Landbouw, waarin zy boven andere onbefchaafde Volken , die doorgaans traag zyn, en den Landbouw verwaarloozen, uitmunten. Op een zekeren avond , dat Thelismar, Alphonfus , en hun byhebbend klein gezelfchap reisgenooten , die hen ©p dit togtje verzelden ; zig in eene onbebouwde en afgeleegene plaats bevonden , zagen zy daar een wonderboom, die niet boven de zeventig of tagtig voeten hoog was, maar waar van de wanhebbelyke ltam voor het minst negentig voeten in den omtrek had. Deszelfs (q) Dit Eiland behoort aan Vrankryk; en in zes mylen van Kaap Verd geleegen. (r) Ruffico is drie mylen van het Eiland Gorée geleegen. II, DEEL, N  104 A V O N D T Y O K ü R T I N <; F. N zelfs onderfle takken ftrckten zig genoegzaam waterpas over de aarde uit, en daar zy vcrbaazeinl dik , en oneindig lang waren, deed haar eigene zwaarte hen omkrommen, en met de uiteimlens op den grond hangen , zo dat men onder eenen zulken boom een zo uitgeltrekt lommer en eene zo ruime fchuilplaats vond, dat 'er zig voor 't minst diie of vierhonderd menfehen onder zouden hebben kunnen verfchuilen (j). Na dat onze Rcis- (s) De Franfchen noemen deezen boom de CalULisloom, en zyn vrugt Aapo.brcod. Hy groeit te Senegal, alwaar de landzaaten hem goïti, en zyn vrugt boüi noe • men. Zyn eigenlyke naam is Btabab. Zyne buitenfte takken ftrekken zig lynregt over de aarde uit, en zyn doorgaans zestig voeten lang, terwyl zyn ftam omtrent agt en zeventig voeten in den omtrek heeft; doch verfcheidene reizigers hebben 'er aangetroffen, die nog veel dikker waren. Rai verhaalt ons, dat 'er tusfen de Niger en de Gambie boomen van die foort zyn, welkers ftam zo dik is, dat zeventien menfehen , met üitgeftrekte armen eikanderen vasthoudende, dezelve niet omvatten konden; het geen bereekend zynde, wel vyf en tagdg voeten in den omtrek zou uitmaaken. De Xeabab, zegt myn Heer de Bomare, is gewis onder de groeiftoffen verre weg de grootfte, die tot heden toe bekend is. Men vindt echter in de Werken van verfcheidene Natuurkenners nog andere voorbeelden van bekende boomen, van zulk eene onbehouwen dikte, dat men ze a's monfters in de natuur mag aanmerken! Rai brengt hier omtrent het getuigenis van verfcheidene Rei-  VAN HET KASTEEL. 195 Reisgenooten een tyd lang dit wonderftuk der natuur met opmerking befchouwd hadden, vervolgden zy hunnen weg. Eenige flappen voortgaande, vonden zy op een kleinen affland van dien boom een Leeuw liggen, die dood fcheen tc zyn. Alphonfus wilde hem volflrekt van naby bezigtigen ; en Thelismar volgde hem. Toen zy by den Leeuw gekomen waren , ontdekten zy , dat hy zieltoogde , en onbeweeglyk op den grond uitgeltrekt lag. Hy had den muil opgefperd, die bloedig en vol mieren was. Alphonfus kreeg deernis met het arme beest, en nam zyn zakdoek, Waarmede by hem van het ongedierte, dat in zyn muil rond kroop, verloste. Vervolgens haalde hy uit zyn zak een fles met water, die hy by zig droeg, en goot dié den Leeuw geheel in den bek; terwyl Thelismar intusfchen met een geladen Pistool gereed Hond, om vuur te geeven, wanneer liet Reizigers by , die in de Brafiliën een boom gezien hebben, wiens ftam hondeid twintig voeten omtreks had! Ook wordt 'er, in de jongde befcuryvingen van China, van eenige andere rog veel wonderbaarlyker boomen gefprooken ; waar v. n 'er een in de Provincie Suchu, digt by de Stad Kien, gevonden wordt, Hy wordt Simnich, of de duizend-jaarige boom genoemd, cn is zo uitgeltrekt, dat een eenige zyner takken fchaduw kan verfchaffen aan twee honderd fchaapen. Een dergelyke boom, in de Provincie van^ ihekienga, heeft meer dan vier honderd voeten in den omtrek. N a  AVOND TYDK O Tv T I NGE N bet beest eens al te fchielyk zyne kragten herkreeg. De Leeuw fcheen een weinig te herkomen , hy zag Alphonfus kwynend aan , die zig verbeeldde, dat hy in deszclfs oogen een gevoel van dankbaarheid kon befpeuren, en hem ook niet verliet, voor dat hy hem alle mogelyke hulpe had toegebragt. Alphonfus en Thelismar voegden zig vervolgens weder by hun klein reisgezelfchap, en trokken een Veld door,dat met hoog opgewasfen gras en ftruiken begroeid was; wanneer Thelismar, die vooruitging, onverhoedsch in een diepe grep viel, die hy niet gezien had, en eensklaps uit het gezigt van Alphonfus verdween. Deeze, doodelyk verfchrikt, fchiet toe, en ziet Thelismar onder in de grep leggen, die tot hem zeide: dat hy eene zwaare kneuzing had bekomen, en dat het hem onmogelyk was, zonder hulp op te itaan. Hier op bukt Alphonfus voor over, om hem in zyne armen te neemen, en uit de grep te ligten, wanneer hy een ysfelyk geblaas digt by zig hoorde, en te gelyk in het diepfle van de grep, regt tegen over Thelismrfr, eene verfchrikkelyke Slang gewaar wierd, die met verfcheidene gekleurde ringen op zyn rug geteekend, en wel ten minnen twintig voeten lang was (*). Dit gedrogt kwam, met (O 'Er is een Slang, die de Slang uit het Koningryk Da-  VAN HET KASTEEL. I97 met een opgebleven kop, en met groote boeten en kronkels, op Thelismar aankruipen, die alle moei- Tia-nd f enaamd wordt. Deeze beesten zyn zeer gemeen in dit gedeelte van West - Africa. Wanneer de Negers het ongeluk hebben, om door deeze Slangen geltooken of gebeeten te worden , Itrooijen zy aanftonds eenig buskruid op de wond, en iteeken het in vlam, ten einde het fenyn door dit middel uittebranden. Wanneer zy dit niet ten allereerften werkftellig maaken, neemt het vergif de overhand, dringt door, en eene ft.oedigc dood is daar van doorgaans het gevolg. De Serens, een der Neger - ftammen , vangen dceze Slangen met het net, en eeten ze op. Men vindt 'er, die vyftien a twintig voeten lang, en een half voet dik in d n omtrek zyn, geheel groen, of ook wel zwart van kleur, en met allerlei fchoone ftreepen over het lyf. De Boifmingua of Boifininga', anders genaamd de RatelShmg, is zeer gemeen in de Indien. Hy is zelden meer dan vyf voet lang, en zo dik als een mensch om de dyen. 2,yn ratel \s eigenlyk agter het einde der Haart, en beftaat uit een/: meenigte van ringen, die op elkaadcren fluitende en hol zynde, een ratelend geluid maaken. Het fchynt ,dat de wyze natuur niet gewild heeft, dat dit gevaarlyk gedierte zyne aannadering konde verbergen ; want, door dien het uiteinde deezer op elkaiideren fluitende hoedjes, fchellcn of ringetjes, aan een fpier van het laatfte wervelbeentjc der ftaa-rt vast zyn', is het hem niet mogelyk , om de minfle beweeging lt doen, zonder gehoord te worden, m. de eomake. Op de Slaavenkust, In het Koningryk van Juida , en in dat van Benin, bewyzen alle de kiwooners eeneh N 3 God-  jpS A V O XI) TYDK OR.T1NCEN moeite deed om op te (taan, doch zig onmogelyk konde oprigten,en weder op den grondnederzeeg. Op dit gezigt fprong Alphonfus in de grep, en plaatfte zig tusfen Thelismar en de Slang, terwyl hy, in aller yl zyn Sabel uittrekkende, met zulk een geweld op dit ondier aanviel, en hem zulk een wisfen flag tocbragt, dat hy dit monfter midden door hakte. Toen keerde hy zig weder tot Thelismar; en het gelukte hem, fchoon met moeite, om hem op den been te helpen, en uit de kuil te ligten. Deeze getrouwheid en dapperheid van Alphonfus trof Thelismar gevoelig: gy hebt my het leven gered, (zeide hy,) want ik kon my noch verroeren , noch verdeedigen ; de Slang fchott op my pan, en zyne /leek is doodelyk. Ik beloof u, dat Dalinde van dit geval niet onkundig zal blyven! Alphonfus, te fterk ontroerd, om Thelismar een gepast antwoord te kunnen geeven, drukte hem met drift in zyne armen. Zagt.' (riep Thelismar,) zagt wat! ontzie myn regter arm een weinig, want hy is gebrooken. ,, O Hemel! wat zegt gy ,, daar? ©oddelyken eerdienst aan eenen foort van Slangen, die zy -Beticht Slangen noemen. Deezen zyn niet vergiftig , noch kwaadaartig, en zeer tam. — Het zou eene doodfchuldige misdaad zyn , wanneer men een dier Slangen eenig leed deed, of doodde. De Negers merken hen aan als weldaadige Godheeden, terwyl zy alle overige Slangen, die vergiftigd zyn, zorgvuldig uitroeijen.  VAM HET KASTEEL. 199 ,, daar?" riep Alphonfus doodelyk verfchrikt uir. Anders ( hernam Thelismar,) zou ik immers myne wapenen wel gebruikt hebben, om den Slang afte* weer en? — ,, En gy hebt niet eens geklaagt? " — Dat moed gy, myn waarde Alphonfus, die zelf zo veel moed bezit, niet vreemd vinden. — ,,0 myn „ dierbaare Vader, al die moed ontzinkt my, nu ,, ik u zielyden. Kom, laaten wy onze reisge- ,, nooten inhaalen!"' Dit zeggende, tilde hy Thelismar voorzigtig op zyn fchouders, en droeg hem, in weerwil van zyne tegenftand, zonder te rusten tot de plaats, waar hun overig gezelfchap hen wagte. Ondertusfchen was Thelismar genoodzaakt, om in een der Negerhutten , welke zy op die hoogte aantrojfen, ftil te houden. Deeze lieden ontfingeu hem met veel menfehelykheid, en booden hem alle hulp aan. Thelismar had zyn eigen Heelmeester by zig, door wien hy terftond zyn arm liet verbinden, en na verloop van agt of tien dagen , was hy weder zo verre herfteld, dat hy zyne reis koude vervolgen. Zy kwamen nu in het land van Foulis. De Koning van dit Volk was Siratick gehecten: welke benaaming fommige Schryvcrs ook aan zyne Staaten geeven. Hy ontfing onze Europeaanfche reizigers met zeer veel vriendclykhetd, en ftelde hun voor, om hem te vergezellen •Qp eene jagtparty tegen een Leeuw, die zedert ccai&en tyd veel verwoesting in zyne Staaten had N 4 aan*  200 A V O N 0 T Y D Iv 0 R T I X G F. N aangcregt. De Koning, die jong en dapper was, zyne vaardigheid en moed willende toonen, befloot den Leeuw alleen in perfoon te beltryden. . Zo haast dit beest verfcheen , deed hy zyn gevolg, en de Vreemdelingen {til houden, hen beveeleudc , niet van hunne plaats te wyken , waar na hy , 0p een fchoon Paard gezeeten , op het wo dend dier aanrukte. De Siratick fchiet een pyl af. De Leeuw, gewond zynde, vliegt brullend van pyn op hem aan. Op dit oogenblik ver.geet Alphonfus het bevel des Konings, en hem in gevaar achtende, fchiet hy als een pyl'uit een boog, met den degen in den vuist, tot zyne redding toe. Dan, daar hy al te onbefuisd voortrende, brak hy in bet voorby ryden , tegen een boom zyn degen , die in verfcheiden Hukken fprong. Door den geweldigen floot, floof Alphonfus zelfs byna uit het zaal; zyn Paard viel onder hem neder, en op dit hachelyk oogenblik kwam de Leeuw, die een gewapend man op hem ziende afkoomen , den Siratick verlaaten had, regelregt op zyn nieuwen beltryder toefebieten. Dit woedend en verflindend beest had hem reeds bereikt, en fprong hem op het lyf, daar hy zyne gedugte klaauwenin de onderbuik van Alphonfus Paard geflagen had. Alphonfus, ontwapend en zonder tegenweer zynde, hield zyn dood voer onvermydelyk. De Negers durfden ook hunne pylen piet op den Leeuw affchieten, uit vreeze van Al- phon-  VAN HET KASTEEL. üOÏ phonfus zeiven te treffen. Thelismar van zynei kant had Alphonfus willen volgen, toen hy hein zo onverhoedsch den Koning ter hulpe had zien toefchieten; maar de Negers , reeds verbitterd over de onbezonne vermeetelheid van deezen roekefoozen Jongeling, hadden zig met geweld tegen zyn voorneemen verzet, en hem, in weerwil van zyne pogingen en klagten , vastgehouden. Doch zyn angst fteeg ten top, toen hy den Leeuw op Alphonfus zag aanvallen ! Rampzalig Jongeling! (•riep hy in vertwyffeling uit,) gy zyt onherftel* baar verhoren! . . . Dan — o verbaazing! o onverhoopte vreugde! — Naauwlyks heeft de Leeuw het grimmend oog op zyne prooi geworpen, of eensklaps bedaard alle zyne woede; men ziet hem even als een zagt fchoothondje, kwispelftaarten , en zig by Alphonfus nederleggen, terwyl hy zynen door den pyl gekwetften en bebloeden poot ophief, en zagtjes op de hand van Alphonfus lag, als het ware om hem zyn wond te toonen, en om hulp te fmeeken. Alphonfus fidderde; dan, zig te gelyk het geval met den ltervenden Leeuw, dien hy kort te voren ontmoet had, herinnerende , riep hy verbaasd uit: O edel en grootmoedig beest, ik herken ul Ach, dat uw voorbeeld voor altoos den ondankbaaren, en allen , die de gedagtenis van eene genootene weldaad kunnen uitdooven, befchaameMaar, daar nu uwe erkentenis my liet leven [paart, zal ik op myne beurt ook het uwe N 5 red-  t'Ot AVOND T YD KOR T IN G E N redden, en het zelve verdeed/gen des noods ten koste van myn eigen! Dit zeggende, wisehte hy het bloed,- dat uit den gewonden poot liep, af, en fcheurdc zyn zakdoek aan ft ukken, waar van hy een verband om den poot van den Leeuw lag. Thelismar en zyn byhebbend gezelfchap, als mede de Wilden , zagen dit Schouwfpel van verre, met zo veel verrukking als verwondering, aan. Eindelyk rees Alphonfus van zyn neergezonken , €n onder hem gekwetst en ftervend Paard op, het welk hy nu niet meer gebruiken kon. De Leeuw liep nog al geftadig, als een tam huisdier, om Alphonfus heen, likte de voeten van zy"cn weldoener , en bewees hem duizend liefkoozingeu. Vervolgens ging Alphonfus langzaam van hem af. De Leeuw bleef een poos ftil (taan, en zag hem met treurige oogen na. Toen eensklaps , als of hy iets te vreezen had, keert hy fchigtig om , en vlugt in het naast by geleegen bosch; terwyl hy alle de aanfchouwers over dit vreemd geval geheel opgetoogen en onbeweeglyk van verbaazing liet. O) The- (») De Franfcher» van het Fort Sr. Louis eene Leeuwinne gevangen hebbende, die zy aan een keet en vast gemaakt hadden, kreeg dit beest een ongemak aan de kinnebakken. Dit verergerde zo zeer, dat het arme dier welhaast op het uiterfte lag. Zyue oppasfers maakten hem los, en wierpen hem half dood in het naast  VAN HET K A S T E E L. fiOj Thelismar drukte Alphonfus, met alle de aandoening van een teerbeminnend Vader, aan zynen . I , rraast by geleegen veld. In dien toeftand lag hy genoegzaam zieltoogende , wanneer de Heer Compagnon, fchryve der Reisbefchryving van Bambuch, van de jagt thuis komende, hem vond. Zyne oogen waren reeds geflooten , de muil opgefperd, en vol mieren. De Heer Compagnon had deernis met dit arm beest, waschtc hem de muil fchoon uit met water, en goot hem een weinig melk in de keel. Dit eenvoudig middel was van eene verwonderlyke uitwerking. De Leeuwinne wierd naar het Fort te rug gebragt, en herftelde langzaamerhand; doch na dien tyd haaren weldoener niet vergeetende , vatte zy eene zo groote geneegenheid voor hem op, dat zy niets wilde nuttigen, dan van zyne hand; en, toen zy geheel herfteld was, vcrzelde zy hem overal, en liep met hem het ganfche Eiland rond, even als een hondje, met een lind aan den hals. Een Leeuw van den Groot - Hertog van Toscaanen , eens uit de Diergaarde gebrooken zynde, kwam in de ftad Florence, alwaar de ontfteltenis algemeen was, en alles op de vlugt toog. Onder de vlugtenden bevond zig eene Vrouw, die haar kind op den arm droeg , en het ongeluk had van het te laaten vallen. De Leeuw greep aanftonds zyne prooi, en fcheen het te zullen verflinden, toen de Moeder, door de tederfte liefde en angst voor haar rampzalig wigt gedreeven, terug keerde, naar de Leeuw toe fhelde, zig voor hem neder wierp, sn haar kind met het deemoedigst gelaat van hem af- fmeck-  S«4 AVÖNÖTYDKORTINGEN «en boezem, en bragt hem tevens, oflchoon ü zagte'bewoordingen, zyne roekeloosheid en 011- voor- rmeekte. Het bees flond ftil, zag b ar met aandagt aan, terwyl haare traanen hem fcheenen te venmir* wen , en liet eindelyk het kind los, zonder her etni* leed te doen. . . . , De- rampfpoeden en de wanhoop oeffenen dus haar vermogen zelf op de wildfte en on- getemdftc Dieren! Doch het geen in dit geval zeekerlyk het allertreffendfie voorkoomt, is die cnwederftandelyke drift ter behoudenis van ons kroost, die alle gevaaren tart, niets ontziet, en de verflindendfte dieren zelf, voor wien elk vlieden zou, in "t gemoed doet fnellen; die vergeeting van zig zelve, die moed , die hartstogtelyke onberedeneerde natuurdrift , die alle bedaarde overweeging voorbyfnelt, en dceze raadelooze Vrouw, op het gevaar van haar kind, het woedend Beest, 't welk uit zynen aangebooren en verflindenden aart niet dan naar' bloed en moord dorst, deemoedig te voet doet vallen! Zie daar gewisfelyk het uitwerkfel van dat natuurlyk inftinft, 't welk ons altoos, in wanhoopige gevallen , tot de onwaarfchynlykite hulpmiddelen zelve doet toevlugt neemen, en ons overreedt, dat "er geen fchepzel, hoe woest van aart, zonder deernis, tonder eenig gevoel van mededoogen is. Abregé de l'HiJloïre générale des Voyages, por Mr. de u H a r p e , Tom. ii. Het is eene zeekere en beweezene waarheid (zegt de Heer de Buffon) dat de Leeuw, wanneer hy jong gevangen , cn by tamme huisdieren opgevoed wordt, zeer  VAN HET KASTEEL. 405 voorzigtigheid onder het oog. • Byaldien gy vooraf (zeide hy,) eenige onderrigtingen wegens dee* zeer ligt zyne aangebooren wildheid verliest, en zo mak wordt, dat hy niet alleen met hen zeer gemeenzaam fpeelt, maar zelf zeer vriendelyk en ilreelendc voor zyne meesters of oppasfers is; inzonderheid, zo lang hy nog jong is; en dat, by aldien zyne ingefchaapene geneigdheid al eens weder boven komt, hy die zelden tegen zyne meesters of weldoeners oeffent. Ik zou hier nog verfcheidene byzondere gevallen kunnen byvoegen, waar in ik, wel is waar, vry wat vergrooting en onwaarfchynlykheid gevonden heb, doch die nier te min genoeg doen zien, dat de giamfchap van den Leeuw edel, en dat Dier waarlyk grootmoedig is. Men heeft zelf voorbeelden ontmoet, dat hy eenen geringeren vyand fpaarde, en zig door zulk eenen kleine beleedigingen ftraffeloos liet aandoen ; dat hy, gevangen zynde, wel droefgeestig en dof, doch nimmer woedend, maar integendeel zagter en handelbaarder wierd, gehoorzaamheid aan zyn meester, en dankbaarheid aan zyn oppasfer bewees, kwispelftaartende de hand lekte, die hem het eeten bezorgde, ja zelf fomwyl grootmoedig het leven fchonk aan die elendigen , welken hem ten prooye voorgeworpen wierpen, hen vervolgens diezelfde grootmoedigheid by aanhoudendheid bctoonende, even als of hy door deeze edele daad zig een pligt van befcherming had opgelegd, door niet alleen vreedzaam met hen om te gaan, maar zelf hen van zyne fpys meede te deelen, ja fomwyl te dulden ,  20ó avondtydk0rtingeN deeze foort van Jagt genoomen, of liever de byzori. derheeden , die men ons daar van verhaald heeft, aangehoord had, zoud gy geweeten hebben, dat de Siratick niet in gevaar was, en dat hy , op diergelyke gevegten afgerigt, den Leeuw flegts afwagte, om hem een lans in de keel te drukken; dat hy vervolgens van het Paard zou afgefteegen zyn, en het beest verder door middel van zyn Sabel afgemaakt hebben. — ,, Ik beloof u, ( antwoordde Alphon,, fus,) dat ik in het vervolg meer acht zal gee,, ven op het geen ik hoor, en minder onvoorzigtig zal zyn. Met dat al, heb ik nu het le,, ven van myn Leeuw gered; dat edele, dank- ,, baare , grootmoedige beest!" . Dat hebt gy; (hernam Thelismar) maar nu is de Siratick ook ongemeen misnoegd op u, wegens de minachting, die gy voor zyn bevel hebt getoond; en niet tegenftaande uw oogmerk, om hem het leven te redden , kan hy u niet vcrgeeven . dat gy hem den roem der overwinning ontrukt hebt; zo dat wy zeer voorzigtig zullen doen , wanneer wy niet lang aan zyn Hof vertoeven Qv". Til¬ den, dat hem die door hun geheel ontnoomen wierd; als het ware liever verkiezende, zelf honger te lyden dan de vrugt van zyne eerfte grootmoedigheid te verliezen , en zyn eigen werk te vernietigen. (v) Zie hier omtrent: Abrégi de i'HiJlo.re d:s Voyages, Xgn. ii.  VAN HET KASTEEL. 20? Inderdaad , Thelismar en Alphonfus vertrokken , nevens hun byhebbend gezelfchap , reeds den volgenden dag van Ghiofel , en reisden de Senegal nog verder op , tot aan het Dorp van Embakené , op de Grenzen van het Koningryk Gaiam. Vervolgens trokken zy de Rivier van Gomblea over , en het Koningryk van Farim regt door (w), en na c^at ZY no§ een groot deel lands doorreisd hadden , kwamen zy eindelyk te Guinö aan. 1 let was in die Landftreek, dat Alphonfus eene ontdekking deed , die hem geweldig verbaasde. Zy trokken juist een bosch door, en hy onderhield zig op eene aangenaame wyze met Thelismar. Hun gefprek liep byzonderlyk over de on- fterfelykheid der ziel. Zoud gy gelooven, (zei Thelismar,) dat'er menjchen gevonden worden , zo zeer ontbloot van gezond oordeel en verftand, om te durven ftaande houden, dat wy boven de beesten niets meer vooruit hebben dan eene uiterlyke meer befchaafde gedaante; ja die in duidelyke woorden gezegd hebben , dat, zo het Paard ( het vernuftigfte onder de beesten,) in plaats van zyne engekliefde pooten, even als wy handen en kunstig gemaakte vingeren had, hy alles zou kunnen doen, WO.Ï (u>) Of van St. Domhige.  'avondtydrortikgen wat wy verrigten (*).. — „ Hoe zou hy Tecke- „ nen en Schilderen kunnen?" - . Wat zuucl gy V van denken? — „ Ik! Ik geloo 'er niets „ van! Hyzou, op zyn best gcnoomen, eenige „ lompe niets gelykende trekken zetten." 1. De Papegaai, de Exter en de Kaauw, en verfcheidene andere Vogelen, die de gaaf van fpreeken bezitten, kunnen wel eenige woorden, die men hen voorzegt, na-aapen; maar zy kunnen die niet begrypen , en gevolglyk ook niet ter fnee te pasfe brengen. Eaarby zyn 'er weezenlyk beesten, wier Hg, haamelyk maak fel, zo in 't ui ter lyke als inner lyke] met dat der menfehen overeenfiemt, die, even ah wy, op twee beenen gaan, eu twee handen heiben, om de dingen aan te vatten; en nochtans bouwen *y geen huizen, hutten of Paleizen, Ja zelfs zyn zy in fommige optigten minder vernuftig dan veele andere dieren. — „ Gy meent, geloof ik, den Aap; „ die heeft in waarheid handen, als menfehen han" denWeI nu> wat zeggen 'er die wvze „ Schryvers van, welken het Paard tonden en voeten willen geeveff?» Zy erhennen% dat inderdaad de Aap, wat zyne gefialte betreft zeer veel overeenkomst heeft met den mensch, maar dat hy, door zyne onbezuistheid en verregaande he¬ ven- 00 Men vindt deeze vreemde Redeneenvj £e in e n werk, ten Tytcl voerende; van het Verftand.  van het kasteel. s09 rendigheid, zig ongefchikt maakte, om met bezaadigdheid iets aftezien en 'natedoen, en dat, zonder dit ge brek, hy den mensch zeer gelyk zou zyn. (3/) — ,, Maar hy zou echter niet kunnen fpreeken?" — Neen: dat zou hy niet: fchoon men in fommige foorten heeft opgemerkt, dat zy een tong en gelyke fpraakdeelen als den mensch bezitten, (z) en dat hun her sfen ge ft el in allen opzigte gelyk is aan dat der menfehen. . ,, Wel, hoe kan dat zyn? de Aap is immers zo klein?" Zoud gy denken, alle de foorten van Aapen gezien te hehben'i Jazeker!" —- En gy hebt geene dan wilde en zeer leevendige gezien? j> Ja, geene anderen, en hierom kwam my de aan. merking der ftraks genoemde Schryveren vry ,, gegrond voor. En als ik het regt inzie, kont ,, het my ook voor, dat weezens, die altoos in „ beweeging en zonder eenige opmerking zyn, ,, hoe wel gemaakt die anderzints ook moogen weezen, niet zeer gefchikt zyn, om te leeren en uittemunten." En zo nu deeze aan¬ merking , welke u zo voldoet, niet fproot dan uit eene (y) Alles, wat wy hier Thelismar in den mond leggen, ftaat woordelyk in het zo even aangehaald» Werk. O) Zie den Heer de Buffon , Tom. XVI. van de 'Viervoetige Dieren, in 1 amo. ii. deel. O  öro A V ON DTïBKORTiriCEN ne diepe onkunde van algemeen bekende zaaken ? — ,, Hoe zo! zouden die,welke Schryvers genoemd worden , van zaaken , die algemeen bekend zyn, ,, onkundig weezen?" Deeze vraag is wel een leevendig bewys ,dat gy, myn waarde Alphonfus , weinig in uw leven geleezen hebt. Zo als Thelismar deeze woorden gezegd had, deed Alphonfus eene beweeging van verwondering, en Thelismar zagtkens aanftootende, zei hy: „ Zie eens voor u! Zie eens, welk een vreemd figuur zit daar on„ der dien boom ! " * * * Laat ons bjer de Avondvertellirtg afbreekert... zei Mevrouw de Clemire, myn borst is deeze reis wat vermoeid. Deeze woorden flooten de Kinderen den mond, die anders wel gaarne iets meerder van dit vreemd figuur hadden willen weeten. Den volgenden avond, quarrier voör negen utiren, voldeed Mevrouw de Clemire aan het brandend verlangen der Kinderen, en haar gefchrift tiit den zak haaiende , las zy voorts het geea Volgt. ; *' ♦ * Thelismar keek op: en zei vervolgens tot Alphonfus. —- Wel nu, wat dunkt u van dit ju  VAN HÉT KASTEEL, èll guur?— ,, Het is zeeker een Wilde, (hernam ,, AJphonfus,) maar hy is wel leelyk. ... Ei zie $ hy ftaaf op. i. hy heeft een ftok in de hand.., ,, hy vlugt voor ons!" —— Welnu, (zei The» fis mar,) houd gy dit fchepzel voor een mensch? —« s, Voorzeeker! *' antwoordde Alphonfus. Enals het nu eens een Aap was? — ,, Een Aap ! ,, zulk een groote Aap! . . ' Hy is grooter dan ik, en hy loopt even als wy; zyne beenen zyn ,, juist zo gemaakt als de onzen." Hét is ^venwel maar een heest, en niets meer, ( a ) maar een zeer zonderling heest, welk de mensch niet befchouwen kan , zonder hy zig zelve in te treeden ^ Zonder zig zeiven te keren kennen, en overtuigd lé worden, dat zyne uiterlyke gedaante geenzins het trefelykfte noch edelfte gedeelte van zyn weezeii is }) Wat verbaast gy my! . . . . Eu ,, die Aap, als het dart een Aap is, welke zo beJS daard daar onder dien boom zat, heeft die, ,, gelyk de kleine Aapen, ook mede Zulke fchie = jS lyke beweegingen?" — Neen, in 't geheel niet: Zyn tred is deftig, zyne beweegingen afgemeeten, Zyn inborst zagtaaftig, en zeer verfchillined van de an~ (a) Den Ourang - Outang. Men vindt 'er, fonjwyl, die zes voeten lang zyn. (&) De Héér de Buffon. O 3  £12 AVONDTYJjKCR TIN GEN andere Japen (c). — 7/y heeft geene ongel lifde klaauw, als let Paard. Hy is wel zo groot als wy, en gelyk met ons in ge ft alten. Be Schepper heeft dus voor den mensch geene gantsch ongelyke gedaante aan die der heesten willen fcheppen. . . . Doch ter gelyker tyd, dat hy hem deeze ftofelyke deelen, in maakzel overeenkomftig met die der Japen , toegevoegd heeft, heeft hy dit diertyk lichaam door zyn geest bezield. Zo hy deeze gunst beweezen had, ik zeg niet eens aan den Aap, maar aan ds ■flof klomp, aan het ongerormdfte, het meest van alle zintuigen beroofde fchepzel, zou dit foort van d.er welhaast den mensch gelyk zyn. Bezield door dien alles bekwaammaakenden geest, zou het bovenalle andere Schepzelen uitgemunt, het zou gedagt en ge. fprooken hebben. Welk eene overeenkomst 'er plaats hebbe, tusfen den Hottentot en den Aap , is echter de afftand, die hen fcheidt, onmeetbaar, door dien de eerfte inwendig met denkenskragt, en uitwendig met het fpraakvermogen boven den ander begaafd is. (dy Ah (c) De Heer de Buffon, van eene andere foort van Aapen, Gibbon genaamd, fpreekende, zegt: Veezt Aaf is ons van tenen zeer zagtzmnigen aart voorgektomen , en niet vild noch ontembaar van zeeden ; zyne daade» en bedryven zy» nut rmw noch onffutmig; hy vatte zeer zagt en bedaard alles *an , wat men hem gaf, om 0} te knagen, tnz. enz. id) De Heer de Baffon.  VAN HET KASTEEL. 213 A'phonfus hoor Je dceze reder en van Thelismar met het grootfte genoegen. — „ Wel nu, (zeide hy,) ik ben zeer benieuwd naar het antwoord ,, dier Schryvers, die beweerd hebben , dat het ,, lighaamlyk maakfel alleen den mensch boven de ,, dieren verheft?" Zy kenden dat foort van beesten niet, '/ welk gy daar zo even gezien hebt; zo min als veele andere foorten van dieren, die door de Reizigers befchreeven zyn! Echter zyn hunne werken niet oud, en in de laat ft e eeuw gefchreeven , wanneer de ontdekking van deeze beesten, gelyk ik u reeds gezegd heb, aan een elk bekend was. Zo als Thelismar dit gezegd had, bevonden zy zig aan den oever van een Meir, 't welk door hooge rotzen omringd was. De wegwyzer of gids , die hen geleidde, ftelde hen voor, om aldaar hun overig gezelfchap, 't welk zy voor uit gefpoed waren , in te wagten. Thelismar deed zo, en zette zig iutusfen onder een boom neder, terwyl by een paar boeken uit zyn zak haalde, waar van hy het een aan Alphonfus gaf, en hem een hoofd" ftuk aanwees., 't welk hy hem aanraadde met oplettendheid te leezen. Alphonfus beloofde hem dit,'er hyvoegende, dat by op een kleinen affland alleen zou gaan zitten, ten einde niet gefloord te worden, en met meer afgetrokkenheid te kuunen leezen. Hier op ging hy een weinig voorwaards, en na een paar honderd fchreeden gedaan te hebben , hield hy aan den oever van het Meir flü; O 3 en,  fiI4 AVONDTYUKORTINGF. N en, in plaats van te leezen, verviel hy ongevoelig in eene diepe mymering. Het geruis en het gekabbcl yan het water, het frisfche groene gras, het gezigt der rotzen, alles brengt hem hier een denkbeeld te binnen, 't welk hy te vergeefs van zyn geest poogt te verwyderen. Hy herinnert zig nu leevcndig de Fontein der Liefde; hy ziet Dalinde, Tiy kan niet dan aan haar denken. Eindelyk, de heevige begeerte, om eens den klank van deezen geliefden naam te hooren, en dien zelf uittefpreeken, niet kunnende wcerftaan j bovendien gerust, dat Thelismar hem niet hooren kon, zingt hy met eene zagte ftem een Coupletje, dat hy op haar gemaakt had. - Zo als hy de laatfte regels van feyn Versje uitgezongen had , hoort hy iemand naderen, keert het hoofd om, en ziet Thelismar, Hier op zwygt hy eensklaps (til, en veinst naaritig te leezen. . . Maar op het zelfde oogenblik laat zig eene zagte heldere -doordringende ftem , die van tusfehen de Rotzen fcheen voor te ko* men, hooren, en herhaalde woord voor woord het gezongen Coupletje, Thelismar, vast nader komende, hoort: den naam van Dalinde uitfpreeken, en ziet te gelyk, tot zyne groote verbaazing, dat het Alphonfus niet is, die zingt! en deeze is van zynen kant niet minder verbaasd. £o haast dit welluidend gezang ophield, wilde hy Thelismar vraagen , wat dit voor een wonder was? tfien hy. dopr eene andere ftem, geftuit wierd, die even  VAN HET KASTEEL. 2l van fommigen zelfs fteile , dorre en ontoegankelyke rotzen zyn ; de anderen zyn meest met hout bewasfen. Men nam de proef, of deeze plaats niet eene fchoone Echo zou uitleeveren, waartoe haare ligging zo gefchikt fcheen. Een bekwaam Trompetter, op een klein ftukje und, 't welk niet door het Meir befpoeld wierd, geplaatst, en zig naar het Noorden keerende, blies een airtje, en hield voorts ftil. Oogenbliklyk hoort men eene Echo dit air opvatten , en duidelyk, hoewel een toon laager , herhaalen. Deeze Echo hield naauwlyks ftil, of eene tweede verving haar, en herhaalde het zelfde air, even duidelyk, doch weder een toon laager dan de eerfte Echo. Hier op volgde eeie derde, insgcgelyks een toon laager dan de tweede, waarna, het Muziek ophield, en eene diepe ftilte volgde. Deeze proeft neeming wierd vervolgens herhaalde reizen hervat, en altoos met den zelfden uitflag. O 4 Eer-  SlS AVONfiTYDKORTIN Ufi N betoovering?" riep Alphonfus uit. —. Men moet waarlyk bekennen, dat de Woudgoden deezer Rot- Ecrtyds was 'er in het Kasteel van Simonette een zeker Venfter - Raam, uit het welke men veertig maal hoorde herhaalen of nazeggen, het geen men gezegd of gefprooken had. Addisfon en anderen, die door Italiën gereisd hebben, fprecken van eene Echo, die zesenvyftig maaien een Pistoolfchoot weerkaatste, zelf by mistig of dampig weder. In de Memmes de ïAcademie de Sciences te Parys van het jaar 1692.. wordt insgelyks van eene Echo gewag gemaakt-, die te Genetay, twee mylen van Rouaan, gehoord wierd, en die deeze byzondere eigenfehap had, dat de perfoon, die het geluid maakte of zong, den weergalm zelf niet hoorde, maar flegts het geluid van zyne eigene ftem: daar integendeel de omftanders het gezang zelve niet, maar wel de Echo hoorden, die het gezongene met verfcheidene verwonderingswaardige en overheerlyke variatien herhaalde: terwyl zy dan\ens digt na by, en dan weder op een verren afftand fcheen. Somwyl hoorde men haar zeer klaar en duidelyk, en dan weder geheel niet: de een hoorde flegts ééne Echo , of weerklank; anderen weder verfcheidenen te gelyk : de eeik hoorde die ter regter, de andere ter flinker zyde enz. Deeze verwonderlyke Echo is, zo men zegt, nog in weezen; doch zeer verflauwd en bedorven door hooge boomen , die men daar omftreeks geplant heeft. Echo is eigcnlyk een Grieksch woord, en betcekent klank of gelmd. In de kunstverhandeling over de E- choos  VAN HET KASTEEL. *'7 Rotzen gevaarlyke vertrouwden zyn, (zei Thelismar al glimlachende,) De Nymphen van de Fontein der Liefde waren gewisfelyk veel befcheidener ! 3 Jaar geef my, zo het u gelieft, myn boek te rugy en zeg my nu, of gy zeer voldaan zyt over het Hoofdftuk, dat ik u verzogt heb te leezen. Alphonfus bloosde, en loosde een diepen zugt; waar op Thelismar niet verder vroeg, maar zig by de overigen van hun gezelfchap, die intusfen aangekomen waren, vervoegde. Thelismar bezogt de Goudkust, de Koningryken van Juida en van Benin; en in dit laatfte Land ontmoette hy eene natie Wilden, die meer befchaafd en minder ruw waren , dan hunne nabuu» ren. Van daar trok hy naar Congo; en bet waa in dit gewest, dat Alphonfus op het punt was van zyn leven te verliezen, door de gevolgen vaa zyne onvoorzigtigheid en natuurlyke voorbaarigbeid. Het kleine reisgezelfchap was op weg, en hy alleen ging omtrent twee of drie honderd fchreeden vooruit. Men was niet verre van eene kleine waterplas , die omringd was met hutten, waarin zig Wilden onthielden. Alphonfus, aan den choos wordt de plaats, waar de perfoon, die 't geluid maakt, zig bevindt, Centrum Phonimm , en de plaats , die 't geluid weerkaatst, Centrum Phonocampticum genaamd. Entydopedie. O 5  «ï8 AVO ND TYD KORTING EN den oever genaderd, meende aan de overzydé een fteenen muur te ontdekken, welke de plas infloot.. Niet kunnende bezeffen, wat dceze muur beduidde , ging by daar heen, om te zien , waar toe dezelve dienen moest; doch nader by komende, Wierd hy wel dra gewaar , dat die gewaande' muur beweegde. Hy meende toen ook duidelyk te zien, dat het Krygsvolk was , 't welk in 't rood gekleed, en in dagorde gefchaard ftond. Verder befpeurde hy eenige uitgezette wagten, die, Èo haast zy hem gewaar werden , eene vervaarlyke noodkreet aanhieven. Vervolgens hoorde men een luid gefchal, waar van de omliggende landftreek daverde,en't welk veel overeenkomst had met den klank van Trompetten. Alphonfus zag wel, dat hy ontdekt was; en een oogenblik ftil ftaande,om zig te beraaden , of hy voorwaards zou gaan , of wel te rug zou keeren, zag hy, tot zyne gro'ote verbaazing, deeze ganfche gefchaarde rey zig beweegen, opwaards van de aarde ryzen , en in de ïngt wegvliegen. Dit gezigt verdomde hem; dan hy zag welhaast, dat deeze gedugte bende krygsvolk niet anders dan verbaazend groote Vogels waren , allen van eene roode kleur , welke zo fchitterend was, dat, toen zy hunne vlerken in de lugt uitgefprêid hadden, zy geheel van vuur fcheenen te zyn. Alphonfus, die een geladen fnaphaan by zig droeg, en gaarne een dier vreemde vogels aan Thelismar wilde wyzen, fchoot in de  VAN HET KASTEEL. £1$ tie vlugt, en trof 'er een. Op het' geluid der fchoot, kwamen eenige Negers, die de hutten% op den oever van het kleine Meirtje gebouwd , bewoonden, toe'fchiefen5 en Alphonfus, die den gefchooten vogel voortlleepte, gewaar wordende, liepen zy r'egt op hem aan , en maakten een ys:lyk gefchreeuw, Op het zelfde oogenblik vlogen alle de overige Negers hunne hutten uit, en omringelden Alphonfus, die door een hagelbui van pylen en fteenen begroet wierd , en gewisfelyk bezweeken zou zyn , indien niet Thelismar en het verdere gezelfchap ter zyner hulpe was toegefchoten; waarop de Negers de vlugt namen, en Alphonfus dus nog gelukkig met eenige ligte Jiwetfuuren en eene fcherpe vermaaning van The» listnar vrykwam, aan wien hy nu voor ditmaal ern(tigbeloofde, in het vervolg voorzigtiger te zullen zyn. Thelismar onderrigte Alphonfus , dat de Negers voor deeze vogels eenen buitengewoonen eerbied hadden, en niet dulden konden, dat hen het minfle leed gefchiedde; zo dat zy den dood van dit door hen heilig gehouden beest op de gruwelykfte wyze gewrooken zouden hebben , indien Alphonfus niet fpoedig ware ontzet geworden. Thelismar onderrigte hem verder, dat het luid gefchal, 't welk hy voor dat van Trompetten gehouden had, de kreet dier vogels was geweest ; en dat deeze kreet zo fcheï was, dat jnen die wel op een quartier uurs afftand kon hooren,  AVONDTYDKORTINGEN ren. Dit laatfle geval maakte Alphonfus inderdaad iets meer bedagtzaam, en hy leerde 'er uit, dat de voorzigtigheid eene zo noodzaakelyke als achtingwaardige deugd is. (f) Thelismar al verder (ƒ) Deeze Vogel wordt Flamingo , Vhenuoptcre of Bétham genoemd; by de Grieken is zy onder dis van Phnicoptcre bekend , 't welk in hunne taal Vogel met vlammende vleugelen beteikent; om dat, wanneer hy tegen de flraalen der Zon opvliegt, zyne vleugels geheel vlammend en verlicht fchynen. Wanneer deeze Vogel no« jong is, zyn de vederen roozenkleur ; doch ouder zynde, worden zy vuurrood. ,, Deeze kleur is echter het eenige niet, dat hem onderfcheidt, (zegt de Heer ,,de BufFon,) het byzonder maakzel van zyn bek, de ,,pooten, welke ongemeen hoog en wanftaltig zyn; de buitengewoone lange hals, en zyn hooger op de pookten verheeven,hoewel veel kleiner, lighaam dan dat ,, der Oyevaars, maaken hem tot een zonderling foort ,,van fchoone Vogel, en van het merkwaardigst maak-,, fel onder de grootfte Watervogels." ,, Deeze Vogels worden het meest in de oude wae«reld, van de Kusten der Middelandfche Zee af tot „aan den Zuidelykften kant van Africa gevonden. Zy „zyn ook in meenigte in de westelyke Landftreeken „van Africa, als in Angola en Congo, alwaar de Ne,,gers eenen byna GodsdienfHgen eerbied voor deeze „dieren hebben, en niet dulden kunnen, dat men hen „eenig leed doet, cf een derzelven om het leven zou „ brengen." Deezfc  VAN HET KASTEEL. 221 eter zyne reis vervolgende, vertoefde nu en dan by eenige Stammen van Wilden, met oogmerk, om hunnen aart, zeeden, Godsdienst en gevvoontens van naby te leeren kennen. Doch van alle deeze onbefchaafde Volken kwam hem geene belangryker voor , dan de Hottentottcn. Hunne deugden overtroffen verre hunne gebreken. Zy voldeeden op de naauwgezetfte wyze aan de pligten der vriendfehap en herbergzaamheid. En hun- Deeze Flamingo moet zeeker een Trek-Vogel zyn: Men vindt ze op het Eiland van St. Domingo , en op de Antilies of Voor-Eilanden , in groote mtenigte. Zy vliegen altoos by hoopen ; en zig nederzettende, plaatfen zy zig nevens elkander, zo dat zy van verre vry natuurlyk voor eenen van roode fteenen gemetzelde muur aangezien , en van naderby komende, voor eene ry gefchaarde Soldaaten in roode monteeringen kunnen gehouden worden. Zy zetten ook, even als het krygs- • volk, wagten uit, die hen waarfchuuwen, wanneer 'er eeni" onraad is, en als dan een fchel geluid of fcherpe helklinkende kreet maaken , die men van zeer verre hooren kan, en veel overeenkomst heeft met het geluid van eene trompet; waaróp dan de heek troep in • de lugt opvliegt. Hun vleesch is, naar men zegt, zeer fyn van fmaak om te eeten, zo dat het zelf by de oaden reeds voor eene zeer uitgezogte lekkere fpys gekouden werd, enz.  S22 AVÖNl)TYbkOH.flNGEW hunne liefde voor recht en billykheid , hüoüd Waare heldenmoed, als mede hunne goedaardigheid en kuisheid verheffen hun verre boven alle de overige Wilden (g). Het is als iets byzonders aan te merken, dat de opvoeding der Jeugd onder hen aan de Moeders of Vrouwen is toebetrouwd, tot den .ouderdom van agttien jaaren toe. Dag eerst worden de Jongens onder den rang der Mannen aangenoomen , met wien zy tot dien tyd geene de minde gemecnfchap hebben, hunne Vaders zei ven niet uitgezonderd (/&). Gedüurende hun verblyf by de HottefttottVtT, ging Thelismar, met Alphonfus, eens op eenen morgen uit wandelen. Hun wegwyzer, of gids, droeg hunne mondkost in een zak op den rug, vermits zy voorneemens waren, om het middag* maal onderweeg te houden. Doch, terwyl zy een brug overgingen, welke over een klein riviertje lag, liet ongelukkig de gids den zak in 't water vallen. Op het zelfde oogenblik nam hy, zeekerlyk uit vrees voor de misnoegdheid der reizigers t in alle haast dc vlugt. Dit geval bedroefde Al- ph (g) Zie hier ever l'Jbregé deïuiftom générale des Veyg* ges, Tom. UI. (A) Zie het hier boven aangehaalde Werk, het zelfde Deel.  VAN HET KASTEEL. 22$ phonfus, die reeds een geweldigen honger had, Wel het meeste. Ik ben genoegzaam zeeker, myn weg wel te zullen vinden, (zei Thelismar,) maaf laaten wy, eer wy ons weder op marsch begeeven, een weinig onder die fchoone boomen gaan rusten, Zy gingen dus op het gras neder zitten, en Alphonfus, die vast de prikkel der honger voelde, klaagde bittcrlyk, dat hy nog een myl ver moest gaan, eer hy eenig voedzel konde bekomen; doch Thelismar deed hem zwygen, zeggende : houd u ftil, en luister'. Toen hoorde Alphonfus eene fchelle kreet, waarop, tot zyne groote verbaazing , Thelismar donr eene andere, doch veel bedaarder, kreet van zyne kant antwoordde, en terftond van zyne plaats oprees. Kom voort, Alphonfus , ( zei hy,) vermits gy dan zulk een dringenden honger hebt, zal ik u te eeten geeven. Dit zeggende, herhaalde Thelismar eenige maaien na eikanderen dezelfde kreet, die hy reeds te vore» gedaan had ; en hierop wierd Alphonfus in de lugt eene fraaije vogel met groene en witte veereu gewaar, die regt naar hen toe kwam vliegen Laaten wy deezen nieuwen wegwyzer volgen, (zei Thelismar,) hy zal ons, het geen wy door de lompheid van den eerften verboren hebben, weder vergoeden. Alphonfus, niet weetende, wat hier van te denken , ging ftilzwygend voort, zyne oogen flyf gevestigd houdende op den vreemden vogel,  Iüa avondtydkortingen gel, die eenige oögenblikken daarna op een groeten hollen boom zig nederzette. Wagt hier 'een weinig, ( zei Thelismar,) de vogel zal ons wel waarfchuwen, als hy iets goeds voor ons ontdekt heeft. En inderdaad, de vogel ziende, dat zy weiifelden om te naderen , verdubbelde zyn gefchreeuw, vloog naar hen toe, en dan weder te rug naar den boom, klappende met zyne vlerken, en toonde door zo veele teekenen , als hem mogelyk was, dat hy hen duidelyk dien boom aanwees. Kom aan ! ( zei Thelismar, ) hy iicodigt ons zo gul, dat wy hem niet behoor en te weigeren. Dit zeggende, naderde hy den boom , dien de vogel aangeweezen had , en vond, tot groote verbaazing van Alphonfus , in het holle van den boom eene geheele honigraad. Terwyl onze reizigers beezig waren, om zig van dien buit meester te maaken , en den honig daar uit te haaien, was de vogel op eene naby (taande haag gevloogcn, van waar hy met zeer veel oplettendheid waarnam, wat 'er omging. ■ Het is riet meer dan billyk, dat hy mede zyn part van de vangst geniet; zei Thelismar, en hier op nam hy een lepel vol honig, en lag die op een blad neder, het welk de vogel , na dat zy weggegaan waren, zeer vrolyk kwam oppikken. Binnen een half uur tyds, wees de vogel hen op de zelfde wyze nog twee andere boomen, die ins- ge-  VAN HET KASTEEL. 423 gelyks vol honig waren; en Alphonfus, die nu volkomen verzadigd was , begaf zig nevens Thelismar weder wel te vreden op weg (/). The- (i) Deeze Vogel wordt de Coucou mdicatenr , of de aamfyzende Koekkoek genoemd. 5>Het is in het „binncnfte van Africa , (zegt de Heer de Butfon ,) op ,,een kleinen afftand van de Kaap de Goede Hoop, ,,dat men deeze Vogel het meest aantreft, die, door ,,zyn zonderlingen aart van de wilde honigraaten opte- fpooren en aan te wyzen , zeer bekend is. 's Morgens 5, en s'avonds is de gewoone tyd, wanneer hy zyne kreet van C'iirs! Cliirs! laat hooren, welke kreet zeer ,,fchel is, en de Jaagers en andere menfehen, die in de• wildernisfen naar de wilde honigraaten zoeken, ,,fehynt te willen oproepen. Deezen, aan zyne kreet gewoon, geeven hem door eene andere, doch veel ,,ftaatiger, kreet antwoord; terwyl zy vast op het ge,5 luid van de Vogel afgaan. Zo haast hy merkt, dat men hem verdaan heeft, zet hy zig op den boom, in wiens holligheid de honigraad verborgen is. Zo ,,dan de Jaagers niet fpoedig genoeg by den boom ,, komen, verdubbelt hy zyn vorig gefchreeuw , vliegt ,,van den boom af, naar de Jaagers toe, en voorts weder naar den boom, waarop hy neciftrykt , giat j, zitten , klaptvviekt , en allerweegen zyn ongeduld, 5>om de gevondene fchat aantewyzen, ailerduidelykst ,,te kennen geeft. Hy verzuimt dus niets, om zyn, verlangen naar de lekkere honig, waar van hy zoni, der de hulp der menfehen waarfchynlyk niet kan S.DEii. P- n nut«  22Ö AVONDTYD KORTINGEN Thelismar verliet eindelyk de Hottcrïtotten, en begaf zig fcheep naar Madagascar. Vervolgens doorreisde hy de geheele Oostkust van Africa; en toen „nuttigen, te doen blyken; het zy de ingang der holligheid voor hem re eng is, om daar in te komen, „het zy hem eenig ander bcletzel verhindert; want „hier van vinden wy by de Schryvers niets vermeld. „Dit is zeeker, dat hy op een zekeren affland van „den boom geduldig afwagt, dat men hem zyn ge„regte aandeel van den gevondenen buit toedient, tn „zeer oplettend toeziet, wat daar van wordt; het geen „men ook nimmer verzuimt om hem te geeven, ten „einde hem den moed niet te ber.ecmcn, van meer „te zoeken; terwyl men aan den anderen kant voor„zigtig zorgt, om hein niet zo veel te geeven, dat „ hy in eens zyn genoegen heeft, vermits hy als dan „niet meer zoeken, en dus voor deeze foort van jagt nutteloos zyn zou." „Men zou zig zeer bedriegen , wanneer men zig ,, verbeeldde, dat dit eene verzonne Hiftorie, of los „ verhaal van een of ander Reiziger is. Neen : dit is „de egte waarneeming van een doorkundig Schryver, „die in perftön dceze Honigjagt,en de uithaaling van „ verfcheidene honigraaten heeft bygewoond, en die „daar van een beknopt verflag geelt aan de Koning„lyke Academie te Londen. Zie hier de befchryving, j,dSe hy van deeze Vogel geeft; te weeten: van het „wyfje, van welk foort hy 'er twee gefchooten had, ,,tot gioote ergernis der Hottcntotten; want in elke „ Land-  VAN HET KASTEEL. 2-2? toen dit Waerelddeel verlaatende, zette hy,na een kort verblyf op bet Eiland Socatora , voet aan wal in 't gelukkig Arapiiifl. Hy bezogt Mecca (£) en Medina (/), trok een groot gedeelte der. woe- Landftreek is het leven van een nuttig Schepzel een „dierbaare fchat voor het algemeen. H_y heelt boven „op den kop eene gryze kleur, de hals, borst en nek „wit, met een wcinigje groen gemengd, 't welk „langzaam vermindert, en op de borst geheel ver„dwynt, de buik wit, de bek van boven bruin en „naar onderen geel, de pooten zwart, en zyne lengte „zes en een halt" duim." De Heer de Buffon verhaalt ons nog in zyne aa.nteer keningen , dat het wel eens gebeurd is , dat de Jaager. door het gefchreeuw. van deeze Koekkoek misleid, de, prooi der wilde dieren is geworden; waarom men naderhand gezegd heeft, dat deeze Koekkoek zig hcimelyk verllond met het wild gedierte, om het aas v^r hen op te zoeken. Hifi. Nat. Tom. van de Vogels, gedrukt in j2mo. (*) Mecca is eene Stad in Afia, in het gelukkig Arabiè'n geleegen, en omtrent zogrootals Marfeille. De pragtige Tempel, die aldaar ter eere van Mahomed gebouwd is , lokt eene meenigte Mahoniedaanen van allerlei landlheeken in bedevaart derwaards. Zy was de Geboortsftad van Mahomed, (i) Medina is insgelyks eene Stad in het gelukkig Arabien. Het woord Med'mach beteekent, in het A;abisch, in het algemeen eene Stad, en ten opzigtc van  £228 A-V O ND T V D K O R. T IN G E N woestynen door,en door dcLandengte van Suez naar Africa te rug keerende, kwam hy te Cairo (;»). Hy zag met genoegen en bewondering de wydvermaarde Pyramides vaji Egypten (»), en begaf zig deeze de Stad by uimeemend/ieid ; vermits Mahomed, hun Propheet, 'er den Zetel van het Ryk der Mufuimaiineri vestigde, en 'er zelf overleeden is. De naam van deeze Stad was te voren Lotreb. In het midden der Stad ftaat de pragtige 'Mosquée, waar de Mahomedaanen hunne bedevaarten doen. In de hoeken derzelve ziet men de Grafplaatzcn van Mahomed , Abubecker, en Omar. Medina wordt door een Scherif beftuurd, die beweert uit het geflagt van Mahomed afkomöig te zvn, en een volftrekt onafhankelyk b;wind voerr. Encyclopedie. («) Cairo is deHoofdftad van Egipten. Sultan SeJim veroverde die in 1557. op de Mammelukken, en zedert dien tyd (laat zy onder het Turksch gebied. Het oude Cairo is 'er drie vierde rr.yl aan den oever der Nyl'vaa afgeleegèn. Dc Copluen (*) hebben 'er een zeer kostbaar e Kerk. (») Dc Pyramiden van Egypten wierden eigenlyk gebouwd, cm tot Begraafplaatzen te dieren voor die geenen, welken dezelve Heien oprigten. Die niet gegoed genoeg waren , om dergelyke kostbaare gebouwen (*) Men heet Cophten otCopten, die Christenen , welke de Secte der Jaeoiyten of Monophyjiten zyn toegedaan. Men is het niet eens omtrent de oorfprong deezer benaaming. Sommigen willen, dat zy afkomt van Copte, of Coptas, eene Stad ia Egypten,  VAN II ET KASTEEL. ïlc, z'g van daar naar Aléxandrie. Alhier vond hy een wen te zetten, lieten zig onderaardfché kelders of gewulven graaven, wcL.e men nog he.i:n ten dage geftaadig ontdekt, en waarin dikwyls nog gebalzemde Lyken gevonden worden. Alle de Pyramiden hebben in het midden eene doorgang, welke op eene groote Zaal uitloopt, alwaar eigcnlyk de Lyken geplaatst worden. Elk déezer Pyramiden was met veel regelmaatighcid geplaatst; de drie grootilen, welken nog in weezen zyn, waren aan het hoofd van eenige kleindere, welke men nu niet meer dan met groote moeite ontdekken kan, daar zy geheel onder het zand begraven zyn. Zy zyn allen op eene cffe rots gebouwd, die niet een zeer wit zand overdekt is. In alle deeze Pyramiden zyn diepe vierkante putten , welke in dc rofs uitgegraven zyn; en in fororaigen zyn de muuren met Hitrtglyphifche beelden verfierd, welke mede in de rots uitgehouwen zyn. De drie fraaifte en meest 1 ekende Piramiden zyn omtrent negen mylen van groot Cairo geleegen. De voornaamfte van allen is boven op eene rots, in de zand - woeftynen van Africa, een vierde myl ten westen der vlakten van Egypten geleegen , gebouwd. Deeze rots is omtrent honderd voeten hoog boven de vlakte verheeven , en kan zeer gcmakkelyk beklommen worden. Zy zet door haare fraaije. gedaante cn gqmakkelyke beklimming zeer veel luister aan dc pragt der Gebouwen zelve by. In deeze Pyramiden ontmoet men kamers, galdejyen , enz. Om de Pyramiden van buiten nauwkeurig p 3 te  '*30 AVOND TYD K OR T I N CTE ff een vaartuig gereed liggen, dat hem naar bet Eiland Tbera overbragt (o). The. te befchouwen, moet men eerst tot de helft der hoogte klimmen , alwaar men een klein vierkant vertrekje vindt, 't welk alleen tot eene rustplaats dient, om van 'de vermoeijing een weinig adem te fcheppen; wanneer uien eindelyk boven op de Pyramide is, vindt men ■aldiar een klein plat, van waar men het fchoonfte uitligt heeft. Als men nog onder aan den voet is , ■fchynt de Pyramide in een punt te eindigen, doch den "top bereikt hebbende, is dceze vlakte, of dit plat tien of twaalf groote fteenen breed , en heeft aan iedere zyde een Vierkant van zestien of zeventien voeten -. doch men kan niet weder naar beneden klimmen dan aan de buitenfte zyde , en deeze afklimming is zeèr ■gevaarlyk. Als men die Pyramide van den ceheh hoek tot den anderen van voren meet , heeft de Vader Van'fleb gevonden , dat dezelve diichonderd fchreeden breed Vas, waarna hy een koord nam, en het zelfde voorftuk daarmede nog eens afmeette, 't welk hy bevond 128 vademen, dat is omtrent 704 voeten, te bedragen. De ingang der Pyramiden is niet juist in het midden. De hoogte, wanneer men die van voren afweet,is , volgens denzelfden fchryver, 112 vademen , elk van vyf en een halve voet, het geen omftreeks 600 voeten uitmaakt. (*) Echter kan men niet juist opgeeven, hoe veel zy Weeder dan hoog is, vermits het zand , waarmede zy bedekt is, de afmeeting belet. Encycbpdi,, (») Een der Eilanden in den Archipel geleegen, ten SfatPieters-kerk te Romen Isflqjts 443 voeten toj"  VAN HET KASTEEL. 231 Thelismar had, Bedelt twee maanden, verfcheidene maaien de vertaaling van de Ilias en de Odisfca van Homerus met Alphonfus gcleezen. Zyn jonge Vriend was niet weinig vergenoegd dat hy de verzengde lucrdrrcek, het onbebouwde land en woeste wildernisfeu , als mede het onbefchaafd volk van Africa verliet, en naar dc zagtere lugtft'eek van Europa, en bet zo bevallig Griekenland (fond over te fleeken; een land, waar van elk gedeelte , iedere plaats, hem de bckoorlyke verdichtzelen der Fabelgefchiedenis zou' te binnen brengen , als ook de zagte en inncemende zeeden, door Homerus zo trcliclyk befchreeven. Zo haast zy op het Eiland Thcra voet aan wal zetteden , vernamen zy , dat de Vuurberg, op dit Eiland geleegen , wederom aan dc inwoonders groote bekommering wekte; dat hy geweldig fmookte, en groote vuurPcoli'eii uitbraakte. Den volgenden dag begaven zig onze reizigers, reeds voor zonnen opgang, op weg, en lieten zig dien Vuurberg wyzen. Zy waren omtrent een uur gaans van deezen vuurkolk, toen hun wegwyzer (lil hield, en ben waarfchuuwde, dat hy zig verbeeldde eenig onderaardsch geluid te hooren. llieröp luisterden Noorden van Candia. Het maakt een gedeelte uit van die, welke men Swm« of Ssntorln: noemt, om dat Sint Irene de Patronesfe deezer Eilanden is. V 4  S$2 / AVONDTYDK0RTING£N den Thelismar en Alphonfus met aandagt, eit hoorden inderdaad een dof gerommel, 't welk van onder den grond fcheen voor te komen. Dit niet tegen (taande , lagen zy nog een half quartier weg af. Dan, naar maate zy al nader en nader kwamen , nam het onderaardsch geluid toe; welhaast wierd het vergezeld door een ysfelyk geblaas; en op het zelfde oogenblik zien zy de dikke blaauwe zwaveldamp van den fmookenden berg zig verdunnen, en eene roodagtige kleur aanneemen. — Laaten wy nu te rug keerenl zei Thelismar; en naauwlyks had hy dit gezegd, of zy hoorden een vreeslyk gekraak; waarop zy in aller yl naar.den zeekant vlugtcden; en , omziende , zagen zy den ganfchen berg als in éénen vuurgloed , de verfchrikkelykfte vlammen uitbraakende, en te midden onder de vuurflroomen , eene groote meenigte brandende ftoffen naar alle kanten uitwerpende. Hun Leidsman, door fchrik bedwelmd , brengt hen op een doolweg, en, na een wyl omgezworven te hebben, bevonden zy zig regt tegen over den brandenden berg, in een veld, dat met Po. pulier-boomen bezet was. Zy wierden toen met fehrik en yzing de vuurflroomen gewaar, die van boven den berg met geweld tot beneden in de va-> lei nederftorteden, en zig allerwegen in de vlakte verfpreiddeden. Deeze vuurflroomen „brandden, zengden en rukten alles uit den grond, wat zy in hunnen loop ontmoeteden; men. zag op een verre*  Van itet kasteel. 233 ren affland zelf de bloemen en het gras verdorren, de bladen der boomen verfchroeïen en afvallen , de beekjes opdroogen , en de vogels, byna verflikt, van de gezengde takken op den grond neeritorten. Ter gelyker tyd vergaderde zig eene dikke wolk van witte heete asch , en ligte brandftoffen ; die zig naar om hoog verheffende, de lugt verduisterden, en zig famenpakkende, weder als een vuurregen nederftorteden, terwyl een hagelbui van fteenen, die met een ysfelyk geweld van den berg afrollende, de lugt door den weerklank der omliggende bergen met een verfchrikkelyk gedruis en gerommel vervulde, de planten en gewasfen vergruisde. Alphonfus en Thelismar verlieten zo dra mogelyk deeze veryaarlyke vlakte; en na eenen geruimen tyd op onbekende wegen omgezworven te hebben, kwamen zy eindelyk aan den oever der zee. Naar maate zy het ftrand naderden, wierden zy duidelyk gewaar, dat de golven gansch onftuimig en verbolgen waren, en welhaast zagen zy het akelig fchouwfpel van eenen volflagenen ftorm, offchoon de lugt zeer bedaard was. Zy befchouwden een wyl tyds met zo veel angst als verbaazing dit vreemd verfchynzel, dat hunne opmerking nog meer wekte, toen zy eensklaps uit het midden der kookende en bruifchendc golven groote vuurvlammen zagen opttygen, die op het oogenbli zig in de lugt verfpreidende , cn geheel voer het oog verdwynende, P 5 plaats  «34 AVONDTYDKORTINOEtf plaats maakten voor eene meenigte brandende rotfen, die uit den kolk der zee opgeworpen wierden, en boven de baaren uitltakeh (p ). Eindelyk (ƒ>) Het Eiland Thera , in den Archipel geleegen , 't welk twaalf groote Franfche mylen in den omtrek heeft, is door de kragt van eenen onderaardfchen vuurkolk uit den grond der zee opgereezen, en na dit Eiland , zyn 'er nog zes kleiner Eilandjes in denzelfden golf, en op gelyke wyze, te voorfchyn gekomen. Deeze kolk is zedert fteeds kookend geblceven, en in den jaare 1707 ontvlamde hy heeviger dan ooit, eri keverde toen als voren het verwonderlyk verfchynzel uit van een op nieuw uit de ingewanden der zee opkomend Eiland, 't welk zes mylen in den omtrek had. De zee was toen zeer onftuimig, en braakte eene menigte vuurvlammen, waaruit eenige brandende Hukken rotzen met een ysfelyk gekraak te voorfchyn kwamen. De grond, op de kust van Thera, is door de heevige fchuddingen dermaaten van een en los gerukt, dat de fchepen aldaar geene vastheid genoeg vinden, om te kunnen ankeren. De Heer d e b om a r e. Eene der geweldigfte uitbarftingen van deezen Vuurpoel is geweest, den zo Mey van den jaare 1737, (wanneer zy voor de twee - cn - twintigfte maal kookte.) De berg wierp toen op verfcheidene plaatfen eene onnoemelyke meenigte brandftoffen , gefmolten lood, ftaal en yzer uit, 't welk eene lava of vuurftroom vormde, die a!s een zee van vuur met geweld nederftorte, het omliggende land overftroomde, en verwoeste»  VAN i! E T KASTEEL. 23 j cklyk bedaarde de zee, en alles wierd (lil. Eenige Inwoonders, op het ftrand gekomen, berigtc:den Thelismar, dat de Vuurberg niet meer fpuwde, en de uitbarfting nu geëindigd was. Alphonfus en Thelismar lieten zig den weg naar hunne wooning aanwyzen., en twee dagen na dit altoos gedenkwaardig geval verlieten zy dit ongelukkig Eiland. Zy te, waar na het zig in de zee ontlaste. De Heer de Montealegre, die dit verflig aan de Academie te Parys mededeelt, zag met fchrik een dier ^vuurftroomen, en bevond, dat dezelve zig wel zes of zeven mylen van zynen oorfprong af in zee uitftorte; dat zy wel 50 a €0 duimen breed, en i; a 30 vademen diep was, en in zommige klooven en dieptens zelf wel izo, enz. De Heer de bom.ue. De uitbrakingen der Volcans of Vuurbergen worden doorgaans voorafgegaan of vergezeld door een onderaard.sch geluid, als dat van den Donder, en door een ysfelyk gekraak en geblaas, enz. De Gefchiedfchryveren verlmlen ons, dat de vermaarde Vuurberg Vefuvius tot tweemaalen toe zulk eene meenigte brandftoffen uitwierp, dat de asfehen diarvan tot in Egypten, Lybiën en Syriè'n overvloogen. In ióoo was 'er te Arequina in Peru eene zo geweldige uitbarfting van den Vuurberg, dat het land, in den omtrek van 30 a 43 mylen, met asch, rook en fulpher vervuld en bedekt was, op zommige plaatfen zelf tot de dikte van twee vademen. De Lava, of vuurltroom, welke de berg Etna  AVOjNrDT'YDKORTINcEN Zy begaven zig toen naar het Eiland van Policandro (g). Hier vonden zy een Zweedsch Reiziger, een Vriend van Thelismar , die zig aanbood, om hen op alle hunne wandelingen te vergezellen, en al het merkwaardige aan te wyzen Hy bragt hen in het huis, dat hy bewoonde, hen verzoekende aldaar hun intrek te neemcn. Des avonds na den maaltyd, zei hy tegen Alphonfus: . gy ziet, dat deeze woning eenvoudig en zonder de mnfte cieraad is; doek, zo gy de pragt en luister hemnt, kan ik dien fmaak voldoen. De onverwagte ontmoeting van Thelismar heeft my zo zeer verbljd, dat ik op ftaande voet het ontwerp gemaakt heb, van een luisterryk feest ter zyner eere aante- reg- E na UItwerpt, ftrekt£ zigdikwyls affland 18000 fchrecden uit. ... Men heeft fommige Vuurbergen gezien , die eene meenigte kookend water visben, ho.ornen, fche]pen en andcre -terpen. I„ den jaare ^ ^ & ^ de vuurfpuuwing van een deezer bergen geheel -gedroogd. Zy fcheen .elf geheel cn al door du» berg opgeflurpt te zyn , vermits deeze vuurkolk naderhand het omliggende land met zout wa ter overftroomde Men vjndt fa de " anden, even als m de watme, zodanige vuurbraakende bergen. Encyclopedie. (?) Eene der Cyelades, ten zuiden van Paros en Antiparos geleegen.  VAN HET KASTEEL. 237 regten, in een Paleis, waar van de pragt en kostbaarheid u waarfchynlyk zullen verwonderen. Dit' zeggende, ftond Frederik (dus was de Vriend van Thelismar geheeten , ) op , riep zyne bedienden , die met eenige fakkels aankwamen, en ging met Thelismar en Alphonfus naar buiten. Na een halfuur wandelens, kwamen zy voor een ysfelyk gevaarte van fteile rotzen. Zie hier myn Paleis, (zei Frederik , ) het voorkomen is wel niet zeer bevallig, doch men moet niet altoos op het uiierlyk voorkomen oordeelen. Laat ons hier een weinig vertoeven, en myn Volk eerst ingaan! Hier op deelden de bedienden van Frederik de fakkels , die zy mede genoomen hadden, uit, aan een douzyn lieden, die hen gevolgd waren; elk van hen (tak zyn fakkel aan, en ging onze reizigers vooruit. Toen Frederik hen genoegzaam vervvyderd achte , volgde hy hen met zyn gezelfchap. Na dat zy omtrent honderd fchreeden gegaan hadden, wierden zy eensklaps een triumphboog gewaar, van eene ontzachclyke grootte, en waaruit een fchitterend licht voortkwam , dat hunne oogen verblindde. Kom nader, ( zei Frederik) volg my in het Voorportaal van myn Paleis ! Hoe komt het u voor? Dceze vraag rigte zig tot Alphonfus, die niet in ftaat was om te kunnen antwoorden, vermits hy geheel verbaasd, verftomd en buiten zig zeiven gevoerd was, door het luisterryk fchouwVpel, dat zig hier aan zyn verrukt gezigt vertoonde.-  "38 AVOIVDTYD KORTINGEN *. De wanden van dit pragtig Voorportaal fcheenen met goud en edele gcfteentens ingelegd en het platfönd met iïftonneö en hangers van kryflal vercierd te zyn. De grond zélve, waar over zy ghlgcn, WAs mede ffict ^ jdfde ^ kend (lof ingelegd (r). _ „ Och, (O De opening, mond of ingang der Spelonk van Fonwndo, (op de Landkaarten doorgaans Policar.dro genaamd,) u zeer ruim, en binnen is de Spelonk door geftolde of gecryftallifeerde druppen of vogten, welke van boven uit den top des bergs afvloeijen, bezet Zy *yn van eene yzeragtige aart, fcherp en puntig, zo dat men, daar op trecdende. zeer ligt de voeten kan kwetzen Het gewelf kevert de fraaüle en keurig fte fchoonheeden in de grootfte verfcheidenheid op Echter zyn deeze gecryftallifeerde vogten of druppen met her ecnigfle wonder, 't welk men hier ontdekt Men vindt 'er ook nog eene zeekerc foort van yzerag' Oge bergftoffen , waar" van elk fuikje de gedaante van eene fter heeft, en glad en blinkend als gcpolyst ftaal *yn; terwyl zy 0p fommige plaatfen eene roodaoriae Ifcnr hebbben, en even als diamanten of esmJudes fchitteren. . . . 0p andere plaatien deezer Spelonk ziet men groote ronde bollen, die even als druiven-trotfen van de verwulfzels afhangen, en rood of git zwart, doch allen zeer glinfterend en fchitterend zyn. Het fraaüle gedeelte van het gewelf bellaar in de ftolling van die zelfde vogten, doch die als cryftal zyn, fom- -mui°, en fcherp als een gefleepen mes Doch  VAN HET KASTEEL. 239 * * * Och , Mama, (viel Caroline Mevrouw de , Clemire in,) vergeef my, dat ik u hier ftoor ! , maar nu kan ik waarlyk niet langer zwygen Zeg my toch, waren dit egte fyne Diamanten?" —r „ Neen, zy fcheeneu flegts zo; maar zy kwamen nochtans de egte diamanten in fraaiheid en fynheid zo naby, dat de groot- ftc kenner dezelve met uit elkander ondcrlclici- , den zou hebben." ,, Wat is dat wonder- , lyk! Een Paleis van Diamanten! . . . Zeg, , lieffte Mama, is het wel waar, dat 'er zulk , een Paleis geweest is?" — Geweest! wel ,, ja; het is 'er nog!" Heden nog!' — „ Ja zeeker! ik zeg u de waarheid." „ En. dat op het Eiland Policandro? Wel, dat moet ,, een bekoorlyk Eiland zyn! Zult gy het ons, ,, lieffte Mama, morgen op de kaart wyzen?" — „ Ja , dat beloof ik u." —— Zoud gy my „ wel willen toeflaan, Mama, dat ik by onze , eerfte Geografifche les u de geheele reis van Al- Doch , het geen dit nog alles overtreft , is, dat "er ftukken onder gevonden worden , die door de natuur zo gelykvormig en regelmaatig verguld zyn , als of zy door de kunstigfte hand des bekwaamikn werkman* bearbeid waren. Mtri'tilles de la Nature, lam Premier.  240 AVO NDT YDRORTfNGEN ,, Alphonfus aanwees; want ik weet die nog „ volmaakt wel, gelyk ook alle de vreemde „ mcrkwaardigheeden , die hy ontmoet heeft." — Dat mag ik gaarne iyden; maar laaten wy in„ tusfen onze vertelling weder opvatten." Frederik deed aan Alphonfus de groote uitgeftrektheid van zyn kostbaar Paleis opmerken ; en na dat zy nu meer dan twee uuren in liet befchouwen van het zelve doorgebragt hadden, keerden zy weder naar huis. Alphonfus vernam toen van Thelismar , dat het zogenaamd Paleis van Frederik bet enkele gewrogt der eenvoudige natuur zelve was; iets, het geen hem nog meer verbaasde, dan het Palcis zelve. Daar Thelismar Italicn reeds gezien had, was hy nu niet van oogmerk om derwaards te reizen; doch zyn vriend Frederik, die naar Reggio Hond te vertrekken, drong ten flerkftén aan, dat hy hem verzeilen zou, en Thelismar bewilligde hiertoe des te.gereeder , vermits dit het gedeelte van Italiën was, 't welk hy het minst gezien had. Alphonfus en zyn verder gezelfchap verlieten dus het Eiland van Policandro, en vertrokken naar Morea (s). Zy zagen daar de puinhoopen van , Epi- (0 hen groot Schier - Eiland, voorheen Peloponne-: Tu* gelieeten.  VAN HET KASTEEL. éïjli Èpidaurus, en die van Lacedemonien. Van Mofea vertrokken zy naar liet Eiland Cephalonie, alwaar zy zig weder hïfcheepten, om verder naaf Reggio (t) overtefleeken. Daags na hunne aankomst in deeze Stad, óntbceten onze reizigers op de kamer van Thelismar,* wier venfïerraam'en op de zee uitzagen. Hun gefprek werd wel dra geftoord, door éen' verward' vreugdegejuich, dat zig van alle kanten deed hooren. Alphonfus ftond fchielyk op, om' te zien,' wat hier van dé oorzaak Was. Boven aan den trap ontmoette hy een grooten hoop menfehen die in Vollen ren naar bénéden (looven. Hy vroeg' hen,wat dit gefchreeuw beduide, en wat 'er toch' te doen Was? Zy antwoordden hem, al voortloop pende: wy gaan de Kafteelen van de Tövergodhi Morgana zien.... Hierop ging Alphonfus weder binnen by het overig gezelfchap, en gaf hén dit vreemd b'erigt te verflaan. Zy deeden terftond de Venflérraamen open, en zagen toen liét vrèemdfte fchouwfpel', dat immer oogen b'efchouwden en allés Overtrof, wat zy tot nü toe op' hunne reizen ontmoet hadden. De zee, die den oe„■ ver van Sicilien befproeit, zwöf langzaam op ,; en' (t) In het Koningryk Napels. 'Er is nóg eene andere Stad' van dién naam ifl Iulien, in het Hertogdom1 van Modena;' li. DEEL." '&  24£ AVONDTYDKORTINCES „ en de golven reezen allengs tot zulk eene vervaarlyke hoogte, dat zy welhaast eene groote zwaare keeten van zwarte bergen vertoonden, „ terwyl die kant der zee, welke Calabrien befp'oek, zagtkens heen golfde, en eindelyk zo „ gelyk en effen wierd, dat zyne oppervlakte een „ glad gepolyste fpiegel gelyk was, die eeniger„ maaten afhelde naar den kant van Reggio. ,, Hierop vertoonde zig op deezen fpiegel het al,, lerfchoonfre fchilderlhik , dat immer het kun„ ftigst penceel afmaalde. Men zag namenlyk zeer onderfcheidenlyk eenige duizende groote zuilen, die op zekeren affïand in verband met „ elkander geplaatst waren, en al de fchitterende „ kleuren der regenboog vertoonden. Eensklaps veranderden die zuilen van gedaante, en na„ men die van de pragtigfte triumfboogen aan, die welhaast weder verdweenen, en plaats maaltje ten voor eene menigte trotfche Kasteden, die u alle eikanderen volmaakt gelyk waren. Deeze wisfelden weder af met eene menigte torens; daar „ na weder even zo veele eolommen, toen boo„ men, toen onroeetelyke bosfehen van Cyprès „ en Palmboomen («). Na deeze laatfte vertoo- ning («0 De Heer Swinburne, Schryver van een zeer uitmuntende Reishefchryving van Spanje, reed, boven aangehaald , heeft ook nog een ander werk in 't licht ge- geeven,  VAN HET KASTEEL. £43 iiing verdween dit bctooverd fchildery geheel- en al; de zee nam weder zyne vorige gedaante aan, en geeven, 't welk ten Tytel voert: Travtls in the two Sicilië s, of Reizen door beide de Sici'fn. In dit werk vindr meti de befchryving van het geen by de inwoonderen bekend 35 onder den naam van la Fata Morgana ; of het Veest vande Toverjod.me Morgana , eene bertaaming , die , volgens het gevoelen van den Heere Swinburne , zynen oorfprong •ontleend heeft van het algemeen Volksbegrip , dat dit Verfchynfel weczenlyk door eene Tovergodin of Tovenaar verwekt wordt. Het gemeen , door dit wonder* haar Schouwfpel bekoord, Ruift ten huizen uit, en verdringt eikanderen op de ftraarén, onder een geftaadig vreugde gefchreeuw. Dit vreemd verfchynfel vertoont zig zeer zeldeh te Reggio. Ook heeft de Heer Swinburne hetzelve niet gezien; doch hy zegt, dat men de 001 zaak daarvan zeer kundig befchreeven en uitgelegd 'vindt in een werk van Kircher Minazi, als mede by anderen. — De Heer Swinburne geeft van dit verfchynfel eene zeer volleedige befchryving, getrokkeh uit een verflag, 't welk Vader Angelucci, die daar zelve ooggetuigen van geweest is, daar van gegeeven heeft. Dee~ze befchryving van Vader Angelucci, door den Heers Swinburne aangehaald , heb ik byna -woorde'yk gevolgd , en in myne vertelling ingelast, zonder 'er iets af of toe te doen , of eenige vercieringen daar by te voegen, Daar dit ftuk vry Tang en wydloopig is, -zal ik my hier vergenoegen, om het flegts aan te Wyzen, op dat men feet zelve zoude kunnen naarflaan. in gevalle men aan Q » de  544 AVÓNDTYDkORTINGÉN en het volk, waar van de oever krielde, klaptfe van verrukking in de handen, terwyl zy met een herhaald vreugde-gefchreeuw den naam van de» Tovergodin Morgana uitgalmden. s, Wel nu, Mama, (viel Pulcherie in,) daas s, zyn wy nu eindelyk in de Toververtellingea j, verward." ,, Gansch niet; dit laatfte ver- >, fehynfel is, even gelyk al de anderen, op de „ eenvoudigfte natuur gegrond". — „ Is 'er dan „ eene Toveres Morgana?''' — Ik heb U ver- teld, wat de inwoonders van Reggio zeiden. „ Het gemeen is overal ligtgeloovig en onkundig; hun de getrouwheid der vertaaling mogt twyfelen (*). De Heer Swinburne legt de reden en oorzaak van dit wonder verfchynfel zeer geleerd uit. Doch daar deeze uitlegging boven myne bevatting gaat, en men , om die te begrypen eenige kennis der Gezigt- en Meetkunde zoude moeten hebben, heb ik de vertaaling daar van agterweege gelaaten. 'Er wordt ook nog (doch zeer oppervlakkig) van dit wonder verfchynfel gewag gemaakt in een werk, 'twelfe in het Fransch in vier deelen gefchreeven is,, en ten Tytel voert: Tabka/t de ÏVmvers. (*) TraveJs in the two' SiciKes by Hcnrtf Swinbmae Ef* m 4to png. 366. ' »  VAN HET KAST E E L. 2,45 ',, liun geest liegt zig keel gemakkelyk aan verdicht-. y, felen, en neemt die voor waarheid; aan." —* Ja maar, dat betoovcrdSchildery evenwel? " —. Is het uitwerkiel van natuurlyke oorzaaken."—> Nu kan ik vo'Jlrekt niet begrypen , waarüm men zyn ganfche leven niet enkel befteedt in ,, reizen, leezen, en in kimdigiaceden op te doen, om doch zulke vreemde en belangryke zaaken te lecren kennen. Maar wees zo goed, lieffto Mama, en neem uw handfehrift weder op." —« Mevrouw de Clemire ging toen voort, als volgt:. * * * Alphonfus dagt even als gy, myne lieve Pulcherie. De verwondering, welke op het zien van zulke vreemde en verrukkelyke verfchynfels, in hem verwekt wierd, deed de brandendfïe nieuws-» gierigheid en de ieverigltc lust tot kennis in hernopkomen. Langzaamerhand wierd hy opmerkzaam, en verloor zyn kinderagtige neiging totbeuzelaryen en niets beduidende tydkortingen. Hy* luisterde met oplettendheid, wanneer een anderfprak, fprak zelf weinig, en altoos met orazigtiglieid. Doch, naar maate hy in kennis toenam, ondekte hy in zyn voorig gedrag misilagen , waarvan de herinnering hem des te meer griefde , om dat hy zig dezelve nu waarlyk fchaamde, 6n, daar over een opregt berouw gevoelde-, 't welkQ. 3, doos-  AVONDtYDKORflNGÊN door elk opkomend denkbeeld op nieuws verleevendigd wierd. Hy kon nu niet meer begrypen, hoe het mogelyk was, dat hy zyn Vader had kunnen verlaaten. Het aanhoudend ftilzwygen van Don Ramiro verfcheurde zyn hart geftadig, en ftortte hem in eene diepe zwaarmoedigheid. Hy brandde nu van verlangen, om te Conftantinopolen aan te komen, zig vleijende, dat hy daar eindelyk brieven uit Portugal zou vinden ; en , fchoon hy eene opregte geneegenheid voor Thelismar had opgevat, fchoon hy byna zeeker was , eens de hand van Dalinde te zullen erlangen, nam hy echter voor, om Thelismar te Conftantinopolen te verlaaten, en weder naar Portugal te rug te keeren , wanneer hy geene tyding van zyn Vader zou verneemen , als liever verkiezende , zyne beste hoope en het geluk van zyn leven vaar wel te zeggen, dan een pligt, die hem nu zo heilig en dierbaar was geworden, niet op te volgen. Dit befluit nochtans kostte hem veel, en verdubbelde ?yne droefgeestigheid, waar van Thelismar te vergeefsch de oorzaak zogt , welke hy vrugteloos Zogt te verdryven, en die hy in tegendeel nog vermeerderde, door de blyken van zyne genegenheid te verdubbelen. Inzonderheid dagt Thelismar hem best uit deeze naargeestigheid te zullen trekken , doordikmaals met Frederik in zyne tegenwoordigheid van Dal inde te fpreeken : dan even dit onderhoud diende niet, dan om zyn heimlyk hartenleed nog  VAN HET KASTEEL. 247 nog meer te verzwaaren. — Eindelyk nam Thelismar van zyn vriend Frederik affcheid,-ver!iet Reggio , en keerde weder te rug naar Griekenland , 't welk hy geheel en al doortrok, en kwam eindelyk, op het einde der maand April, te Conftantinopolen aan. Alphonfus vond volgens zyn verlangen een brief uit Portugal; hy ontfing die met eene onbcfchryflyke ontroering; doch, hem geopend hebbende, zag hy, dat de brief van een zyner goede vrienden , en niet van Don Ramiro was. Dezelve behelsde : „ dat Ramiro weder in Portugal gekomen s, was, en zelf een geruimen tyd te Lisfabon had ,, doorgebragt; dat hy nochtans weder van daar „ vertrokken was, en gezegd had, dat hy eene reis ging doen, die waarfchynlyk agttien maan- „ den duuren zou." Men voegde hier by: dat niemand twyffelde, of hy had verfcheidene „ geheime mondgefprekken met den Koning ge„ had, en dat zyne reis eenige nog niet bekende onderhandelingen tot oogmerk had ; dat „ men nog des te meer dagt, dat hy by zyne terugkomst weder in gunst herlleld', en in het „ bewind der zaaken geplaatst zou worden, ver5, mits agt dagen na zyn vertrek zyn vyaud en-op„ volger in het ftaatsbeftier in ongunst gevallen*, „ en van het Hof verbannen was. " De vriend, die Alphonfus dit berigt zond , voegde 'er by: „ dat hy Ramiro niet bad kunnen fpreeken, gelyk ö 4 »  *M AVONDTYDKORTINGEN hy hem verzegt had, uit hoofde dat hy een ge, f, fu.rn.en tyd in Vrankryk had doorgebragt, » niet van daar te rug in Portugal gekeerd was, V dan na dat Ramiro reeds zedert drie weeken vertrokken was.'? Alphonfus uit dédagteekening van deezen brief ppmaakende, dat zy„ Vader niet dan na verloop yan vyftien of zestien maanden te rug zou kecren, liet nu het ontwerp, om voor dien tyd naar Portugal te gaan, geheel vaaren. En inderdaad geheel en al ontbloot van tydelyke middelen zyn' de , zou hy zonder den byftand van Ramiro niet hebben kunnen beftaan. Hy bepaalde zig dan pm zyne reize te vervolgen; te meer, daar by vast flaat maakte, om binnen het {aar in Europ* te rug te zyn. Het aanhoudend ftilzwygen van zyn Vader bedroefde hem nog wel even zeer, doen nu gerust gefteld zynde omtrent het lot van Ramiro, onderwierp hy ,ig 00k geduldig aan het zyne; niet twyfetende, 0f de tyd zoude hem eindelyk de liefde van een Vader doen herwinnen, dien hy hoopte door zyn opregt berouw en kinderlyke onderwerping te zullen vermurwen. Alphonfus , m minder treurig en peinzend hernam zyne gewoone levenswys, en leende ,{s joren, een opmerkzaam oor aan het leerzaam'onderhoud van Thelismar, die van zynen kant zo ftej te vreeden was over deeze verandering, 4at Al-  VAN HET KASTEEL. 549 Alptenfus het waagde, om een woord van Dalinde te fpreeken. In den beginne vergenoegde zig Thelismar, met hem zyne gedaanc belofte op eene zagte wyze te herinneren. Alphonfus, door deeze toegéevende behandeling ftonter geworden , verviel te meermaalcn in die zelfde fout; tot dat Thelismar eindelyk in goeden ernst zyn ongenoegen betoonende, Alphonfus zig genoodzaakt zag tezwygen; doch niet, zonder altoos re tragten, om op eetie of andere wyze van ter zyde den naam van Dalinde in het gefprek te mengen, en zig bitter te beklagen over den dwang, hem opgeleid. Frederik had aan Thelismar brieven van aanbeveeling gegeeven voor een zyner Vrienden , zynde een Griek, die een zeer aangenaam huis bezat, op den oever van het Canaal der zwarte Zee. Deeze Griek , Nicander genaamd , was niet te Conftantinopolen , toen zy in die Stad aankwamen. Thelismar en Alphonfus begaven zig dus , na verloop van veertien dagen, naar Buyuc Déré, pen Dorp, agt mylen van Conftantinopolen geleegen ( v ) , waar Nicander en zyn huisgezin een' gedeelte van den zomer doorbragten. Het wasr den (v) De ligging van dit Dorp is zeer bevallig; de Staars - Minifters , en andere aanzienlyke of gegoede lieden , hebben daar hunne lusthuizen. Zie hier over Voyage Literaire de la Grece , par Mr. guts, l. Deel. Q 5  s5» AVONDTYDKORT INGÉN den eerden May, om tien uuren 's morgens „ dat onze reizigers Buyuk Déré intraden, alwaar zy de draaten opgepropt van jongelieden vonden , alben zeer zindelyk en keurig opgekleed, met kroontjes van bloemen op het hoofd, zingende en fpeelende, en bovendien alle de buizen insgelyks met flingeringen en feitoenen van roozen vercierd ; en de vensterraamen vervuld door een aantal jonge Griekfche fchoonheeden, omringd door hunne Slavinnen, in pragtige gewaaden uitgedoscht. Dit Schouwfpel verrukte onzen jongen reiziger ; en Thelismar, van de gebruiken dier plaats bewust, onderrigte Alph, lus : „ dat men op deeze wyze t, gewoon was, elk jaar den eerden dag van Mey „ te vieren; dat op deezen plegtigen dag alle da '„ jonge minnaars kroontjes van roozen boven de „ deur van hunne meisjes hingen , en onder hun„ ne vensters zongen (»■)." - Helaas! (riep Al- ■ («0 „De Minnaars (zegt a the neus, een oud „GriekschSchryver,) verderen de deuren hunner Min„naresfen met bloemekransfen, even als waren het „deuren van Tempels." - Van hier is waarfchynlyk afkomtlig het gebruik der hedendaagfehc Grieken , om, op den eerilen 'dag van Mey , de deuren hunner huiïen, en die hunner'beminden , met bloemenkransen te verderen. Zie meerdere byzonderheeden wegens deeze vrolyke plegtigheid in de Vvpy littéraire dt U Grttt\ 3 Edit. far Mr. g u ï s , T. ƒ,  VAN HET KASTEEfc. 251 Alphonfus, een diepen zugt loozende,) wat zyn 3$ gelukkig van gehoord te worden,' Deeze gunst bewyst hier niets." — Maar, wanneer vu twee mededingers naar een meisje zig gelykelyk aan haar deur of onder haar venflers bevinden? ■ ,, Dan hangen zy ook beide hunne krooucn op, en zingen beurtelings." Na dat onze beide vreemdelingen zig een geruimen tyd in de eerfte (traat hadden opgehouden, vervolgden zy hunnen weg, en Alphonfus wierd van verre een huis gewaar, dat nog veel fraayer vercierd was, dan alle de anderen. —- Voorzeeker, ( riep hy uit, ) is dit het huis van eene eerfte fchoonheid! En inderdaad, toen zy nader kwamen, wierden zy op een balcon twee jonge Dames gewaar, die beide eene uitlteekende fchoonheid bezaten ; terwyl zy tevens alleraangenaamst verrascht wierden, door 't berigt van hun wegwyzer, dat dit het huis van Nicander was. Alphonfus en Thelismar traden binnen, en Nicander kwam hen verwellekomen; waar na zy hem de brieven van Frederik overgaven. Toen Nicander die geleezen bad, omarmde hy Thelismar en zyn jongen reisgenoot met de grootfte hartelykheid, en betoonde hen de uitfteekendfte blyken van vriendfchap en achting, gepaard met de vuuriglte begeerte, om hun verblyf aldaar zo aangenaam en langdutirig te maaken , als in zyn vermogen zou zyn. Nicander, als ook zyn geheele gezin, fprak vry goedFiansch,. en  252 AVOND TYDKO 11 TIN GEN ' en Thelismar verllond die taal in den grand. Alphonfus fprak ze mede een weinig; althans genoeg, om zig zonder moeite te kunnen uitdrukken. Nicander riep terltond eenige Slaaven, die, onze reisgezellen , in eene groote zaal, die rondsom met marmer van Paros belegd was, geleiden en alwaar men fchielyk een bad voor hen gereed maakte. Na dat zy uit het bad gekomen waren r>j kwam Nicander hen vinden, e„ geleide hen voorts m het vertrek, alwaar Glaphire,zyne Huisvrouw, zig met haare beide Dogters, Glycere cn Zoe, be- (*) By de oude Grieken was het in gebruik, dat wanneer een Vreemdeling hen bezogt, dc Heer van het huis hen by de hand nam, ten teeken van vtiendfehap en vertrouwelykheid; en een der eerfte pligten van herbergzaamheid was, hem naar het Bad te geleiden , en andere kleederen aan te bieden Wanneer de he- dendaagfche Grieken door een Vreemdeling bezogt worden , gaat de Heer van het huis hem te gemoet, omhelst hem, geleidt hem in een der fraaifte vertrekken, en, terwyl hy zig met hem onderhoudt over de ohN moetingen, die hy op zyne reize gehad heeft, maaken de flaaven intusfehen het Bad gereed, en hy vindt daar fchoon linnen en een ander gewaad, om zig te verldeeden; zyn afgelegde kleederen worden door°de flaaven weggenoomen , die dezelven fchoonmaaken cn her. Keilen, geduurende den tyd van zyn verblyf in het huik. Ui Heer G u y s, I. Deel.  VAN HET KASTEEL. 25$ bevond. Zy zaten op een Sopha, nevens haare Moeder, en eene oude eerwaardige Vrouw, die de voedfter van Nicander geweest was, cn die men volgens het gebruik der hedendaagfche Grieken gewoon is , in de dagelykfche wandeling Paramanct te noemen, welke zagte tedere benaaming, daar zy zo veel als tweede Bloeder (y) beteckent, de dank- (51) Nog hedén ten dage, gelyk oudtyds, maakt de Voedfter van den Heer of Vrouwe des huizes , in alle de fatfoenlyke Griekfche hanzen , een gedeelte van het gezin uit. By de oude Grieken bleef de Vrouw, die een kind gezoogd had, beflendig by hetzelve , zelf na zyn huwelyk. By de hedendaagfche Grieken , even gelyk by de ouden , is de Voedfter dooigaans eene Slavin, welke daartoe gekogt wordt, Wanneer de tyd der bevalling nadert. De fterke verkno"theid der Griekfche Voedfters voor de kinderen, die zy gezoo0d hebben, is zo natuurlyk in haar karakter , dat zy uit dien hoofde Paramanti genoemd worden, eene tedere cn veel nadrukkelyker benaaming dan de oude, wyl zy tweede Moeder beteekent. De Voedfter blyft altoos in huis, wanneer zy een kind gezoogd heeft, en is van dat oogenblik af als het ware in het °-ezin ingelyfd. De Slavinnen worden nog heden ten da^e , gelyk oudiyds, met veel zagtheid en menschlievendheid by de Grieken behandeld , en na verloop ■van zekeren tyd , vrygemaakt; fommigen zelfs worden no°- zeer iong als kinderen aangenoomen , cn kin! ren vmt hei hait geheeten. Dc dienstmaagden-, of flavini. nen f  «54 AVONDTYLftORTllVGEN dankbaare gevoelens van kinderliefde te regt uit» drukt. De twee jonge Griekfche Dames waren kostbaar gekleed; zy hadden beiden eene lang* fleepende, losfe en om het lyf flodderende tabbaard aan, die met een rykgeborduurden gordel van edele gefteentens om hun middel vastgemaakt was. O) Nicander en Glaphire deeden Thelismar «en , werken nu nog , gelyk oudtyds , met hunne Meesteiesfen aan borduurwerk, en neemen alle de huisdienden waar. Deeze dienstmaagden blyven nooit thuis , wanneer haare Meesterrafe uitgaat, maar zyn verpligt haar overal te volgen en te vergezellen; zynde dit een overoud gebruik by de Grieken. Dc Wetgeever zaleucus, de trotsheid en weelde van zynen tyd willende beteugelen, gelaste, dat geene vrye Vrouw zig door meer dan eene Dienstmaagd zou laaten geleiden , ten zy wanneer ze dronken was. Dt Heer g u y s , /. Deel. (*) De Griekfche Dames hebben altoos veel behagen gefchept in zig met edele gefteentens op te tooyen; hunne gordelbanden , hals en armcieraaden zyn 'er rykelyk mede bedek; en. offchoon zy ook veel fmaak vinden in haare hoofden met de fchoonfte bloemen der Lente te verderen , zo pryken altoos de fchitterendfte diamanten onder de jasmynen en roozen. Zy fchikken zig dikwils op, offchoon zy niet buitens huis gaan, en niet verwagten door iemand gezien te worden. Het is alleen by zeer fmertelyke voorvallen , dat zy alle deeze der  van het kasteel. 255 mar .verfcheidene vraagen aangaande zyne reizen , en al wat hy gezien had, waar na men zig aan tafel zette. Op het einde van het maal ging Zoe haar Lier haaien, en zong, terwyl zy met haar Speeltuig accompagneerde, verfcheidene Duo's met haare Zuster, (ö) Toen dit aangenaam Concert cieradiën afleggen. Het gebruik van den fluyer is mede leer oud by de Grieken, en nog heden ten dage in zwang gebleeven. De fluyer behoort tot de kleeding eener Giiekfche Vrouw, en is onderfcheiden naar de verfchillende angen. De Meesteresfe en de Dienstmaagd , de vrye Vrouw en de Slavin, draagen verfchillende foorten van fluyers. De oorfprong van derzei vet gebruik wordt do >r de Grieken aan de Vrouwelyke fchaamte en zeedigheid toegefchreeven. De fluyers der hedendaagfche Griekfche Dames zyn van neteldoek, aan de randen met goud geflikt. Zie den Heer guys, 1. Deel. (a) De Griekfche Maahyden, wanneer 'er flegts ee„nige vrolykheid by plaats heeft, worden altoos met Zang en Speeltuig befloten. De Lier der hedendaagfche Grieken heeft veel overeenkomst met die van Orpheus, volgens de- befchryving van Virgilius. De Guitar en de Lier zyn de voornaamfte fpeeltuigen by de Grieken , en het Land - volk maakt ook veel gebruik van Veldfluitjes. TJit den aart deezer fpeeltuigen kan men opmaaken, dat de Muziekkunst niet fterk by hen wordt aangekweekt.  s5£ AVONDTYDKORTINGEtf eert geëindigd was, (telde Nicander zyne «rastert eene wandeling voor, en ging vervolgend met hen naar buiten. Hy geleide hen in liet Veld; en, by eene groote we.de gekomen zynde, zagen zy eene meenigte jeugdige Veldelingen, zo Jongens als Meisjes-, d.e allen in het wit gekleed, niet bloemen vercierd waren , en palm of mirthe of oranjetakken in hunne handen droegen. Deezen dansten op het geluid der Lier; anderen plukten bloemen-, en zongen den Voortyd ter eere. - Ziet gy daar, (vroeg Nicander,) dat jonge Meisje, met een kroon van roozen op het hoofd, en nog fraijer opgefchikt dan de anderen? Dit is de Koninginne van dit Feest? zy verbeeldt de Godin der bleemen} en onder de benaaming van Flora (b) omfangt zy de hulde van deeze Veldelingen. Doch haar ryk is even als dat de? jeugd en fchoonheid van korte duur, en eindigt met ' tien avond van deezen dag. . Zo als Nicander dit gezegd had, gaf het jonge Meisje een teeken , waaróp het ganfche gezelfchap zig om haar hèeri fehaarde; en eene der jonge Dogters een lied ter ee- (b) De hedendaagfche Grieken hebben dit VeldFeest, ter eere der Godinne Flora, nog in fland „ houden. Op foorrgelyke wyze wordt by hen en b/de Bulgaaren, in den Herfst - tyd , het Feest van Ceres °z vierd. c  VAN HET KASTEEL. , 25? eere van Flora aanhief, By het einde van elk vers herhaalden de Jongelingen deeze laatfte woorden l We est welkom, fchoone Nimph, Godin deezer maand. En hier op ging men voort met dans* fen. Na dat Nicander zyne gasten eenige maaien heiveld rond geleid had, bragt hy hen weder naar huis. Zy vonden daar Glaphyre, en haare Dogters, in een kring van alle haare Slavinnen gézee^ten, zig beezig houdende met borduuren, en beurtelings het eert of ander toepasfeiyk hiftorietjè of een zeedekundig Verdichtfel verhaalende (c). Schoon Alphonfus het Grieksch niet verftoftd,be* Viel hem echter dit tafereel üitermaate : zyne verbeelding en hart wierden getroffen ; het was dé jonge Zóe, die het woord voerde. Thelismar verzogt haar voort te gaan , en hieröp hervatte (c) Het borduuren is de voomaamfte beezigheid der Griekfche Vrouwen. Wy zyn de Borduurkunst aan de Grieken verfchuldigd , onder wien dezelve zeer oud is, en die zy tot den hoogften trap van volmaaktheid gebragt 'hebben. De Fabelen, Vertellingen en Romans hebben insgelyks hunne oorfprong aan de Grieken tè danken. Onder het werken vertellen zy elkander inzonderheid de oude Vrouwen aan de jongen, en zy ftellen 'er eene eere in , om zeiven aangenaame en vfrtnaakelyke Vertelfels uit te denken. II. DEEL. R  25 8 AV ON DTYD KORTINGEN zy, met de grootfte bevalligheid , die door het zcedig rood, 't welk haare wangen bedekte, nog meer opgeluisterd wierd, haar verhaal. Het was de gefchiedenis van eene jonge Dogter, die op het punt was van haar Ouders huis te verlaaten, en in den egt te treeden. Zy befchreef met zo vee waarheid, als gevoel, zo nadrukkelyk als eenvoudig , de inueemende en hartelyke droefheid van een dankbaar en liefhebbend kind, dat zig van tederminnende Ouders affcheurt. Glycére luisterde naar dit verhaal met de fterkfte aandoening; eindelyk ontglipte eene onwillige traan de dikgezwollen oogleeden, rolde langs haare kaaken op haar werk, en befproeide den bloem, die onder haare kunftige handen fcheen te leeven. Op dit aandoenlyk oogenblik riep haare Moeder, die haar met opmerking gadefloeg, haar met eene ontroerde ftem, en reikte haar de armen toe. Glycére vloog op, en wierp zig aan de knien van haare Moeder, terwyl zy in have traanen fmolt. Het verhaal wierd plotfeling afgebrooken. Nicander nadert zyne beminde Glycére, en omhelst haar tederlyk ; terwyl haare Zuster, die by zulk een aandoenlyk toneel niet ongevoelig bleef, insgelyks haar werk verliet, en naar haar toevloog. De Slavinnen zelf wierden door dit treilend fchouwfpel van kinderliefde bewoogen ; en Nicander, zyne Vrienden in eene bygeleegen zaal geleidende, verklaarde he» de oorzaak van deeze ontroering, door  VAN HET KASTEEL. 259* door hen het onderwerp der vertelling van Zoe jnedctedeelen, en hen te berigten, dat Glycére haar eigen geval in dat verhaal vond afgefchetst, daar zy den volgenden dag in den egt ftond tetree den. Eu inderdaad , haar aanftaand'e Egtgenoot zondhaar reeds dien zelfden avond eeir.: keurig opge■derde korven met kostbaarheeden en edele geftocntens ten huwelyks-gcfchenke, zo voor haar als voor haare familie, en den volgenden dag begaf zig die gelukkige Jongman , gevolgd door zvr.e bloedverwanten, naar het huis van Nican.der; waarop de jonge, fchoone , aandoenlyke .Glycére te voorfchyn gcbragt wierd. Zy had een zilver geweeven en met goud en fync pacrlen geborduurd kleed aan , het welk met een gordel van diamanten om de middel vast gemaakt was. Haave lange los flodderende- hairen ffingerden op eene bevallige wyze om de welgevormde-fchouders-, en een kroon van bloemen, met edele geftcentens doorvlogten, pronkte op haar hoofd. Zy wierp zig al fchreijeiide in de armen van haare Moeder; en ontfing, op haare knien- geboogen, den Ouder.lyken zegen, dien Nicander met zeer veel aandoening , doch met eene vaste, mannelyke, nadrukkelyke ftem, overluid uitfprak; terwyl de al te zeer ontroerde Moeder geen woord kon uitbrengen, en alleen de beide handen haarer byna bezwytnende Dogter tusfen de haaren geklemd hield, 11 a en  a6ö AVONDTYDKORTtNCÊN en ten hemel hefte, ter zelfder tyd haare betraande oogen op de fmeekendfte wyze ten hemel (bande , als of zy door een inwendig gebed den uitgefprooken zegen over haare Dogter fcheen af te fmeeken. Na deeze aandoenlyke plegtigheid traden de bloedverwant -n der beide Egtgenooten den huize uit , gevolgd door den ganfchen (toet hunner flaaven, om zig dus in ftatie naar de Kerk te begeeven. Zy wierdeu vooruitgegaan door een troep fpeelers en zangers. Hier op volgde de jonge Bruid , die door haar Vader aan den eenen, en door h.rare Moeder aan den anderen kant onderfteund wierd. Zy ging langzaam en met neergeflagen oogen, waar uit fomwyl eene traan rolde, welke zy vergeefscb poogde te verbergen, en die' langs haare bleeke wangen , op den zwoegenden geprangden boezem, nederviel. — Men droeg, volgens het gebruilt, den Huwelyks fakkel voor baar. Haare Bloedvrienden, haar Bruidegom, nevens zyne Bloedverwanten , en deSlaaven der beide huizen,flooten deezen pragtigen optogt,diein dceze orde de Kerk intrad. Na het voltrekken der plegtigheid, geleide men de jonggetrouwden even ftaatelyk naar hunne wooning, die met groene takken en brandende lampions verlicht en vercierd was. Men bood alle de tegenwoordig zynde gatten de kenrigfte en fynfte wynen in gulde fchaalen aan, en aan de jonggetrouwden een ruiker  VAN HET KASTEEL. ï6l Jcer bloemen, die met gouddraad aan een gebonden was, hen zeggende : Fereenigt u dus, gelyk deeze Bloemen. Op deeze woorden gevoelde Alphonfus eene ontroerende rilling, en zyne oogen veftigden zig op Thelismar. Vervolgens ging men in eene kostbaar vercierde Zaal, alwaar men de uitgezogtfte fpyzen en fynfte wynen aan de aanweezenden toediende. Verders befloot men deezen plegtigen dag met allerhande dansfeu en fpeelen (d). Alphonfus kwam van dit Feest droevig en zwaarmoedig t'huis. De herdenking aan Dalinde, en de vrees van nooit het geluk te zullen genieten, waar van hy nu ooggetuige was geweest, vervulde zyn geest met treurige denkbeelden. Deeze droefgeestigheid hield eenige dagen aan ; doch de nieuwheid der afwisfeleude voorwerpen, die hem dagelyks omringden, de geduurige vermaaaken , maar boven al de tedere zorg, liefde en deelne.ming van Thelismar, deeden die eindelyk geheel verdwynen. Dagelyks na de wandeling, begaven Thelismar en Alphonfus zig getrouwelyk in de Zaal der bor- duuj- (d) Wegens de Trouwplegtigheeden der oude en hedendaagfche Grieken kan men zeer merkwaardige byaonderheeden vinden , in het reeds te mecmaakn *aftgchaalde werk van den Heer ems. R 3.  ■£02 AVONDTYDKORTINGEN (■Uilriters. Glycdre en de jonge Vriendinnen van Zöè, begaven zig daar insgelyks. Nicander leide Intusfen zagtjes aan de beide Vreemdelingen fret zaaklyke der vertellingen uit, die beurtelings door ^de jonge Griekfche Dames verhaald wierden: doch wanneer Zoe fprak, luisterde Alphonfus met meerder oplettendheid. Dikwils wisfelde hy van plaats 'met Nicander of Thelismar, ten einde de Borduurfters beter te kunnen zien werken. Nooit befchouWde hy iemands werk met zo veel belang, en fiorid "hy langer by het borduurraam , dan by dat van Zoe. Hy prees eens ieders werk, maar hy zag niet dan dat van Zoe. Hy had zig weder op fiieuws aan het teekeilen van Bloemen gezet, het welk hy zedert een geruimen tyd, zo als wy verhaald hebben, verzuimd had, en dagelyks bood hy haar nieuwe teekeningen aan. Kortom, hy 'roemde onophoudelyk en met vervoering den aart en zeeden der Grieken , als ook dc aangenaamheid 'der Landftreek; terwyl Buyuk Deré, naar zyn oordeel, de bekoorlyklte plaats was van aller), ' die hy nog immer gezien had. Op een zekeren morgen, dat hy zig met Thelismar alleen bevond, roemde deeze hem zeer wegens zyn ingetoogen en verftandig gedrag, omtrent het ftuk van Dalinde. Ik ben ten ■uitterflen over tt voldaan, myn waarde Alphonfus, ( zei hy tot hem.) Ik zie nu, dat gy eindelyk eens een weezenlyk vermogen op u zelve verkreegen hebt. — „ Hoe  VAN HET KASTEEL. Hoe zo?" vroeg Alphonfus eenigzins verbys- terd> Ja, ik kan u hier over myn genoegen üiet verbergen. Zedert drie weeken heb ik niets dien aangaande in u te berispen gevonden: Gy leert de drift, die u beheerscht, intoomen en verbergen; en die diepe droefgeestigheid, welke uwen geest zo geheel vermeesterde, en my bedroefde, ovenvinnen. In de famenleeving zyt gy vriendelyk, oplettend, voorkomend; en het geen u meer dan dit alles moet. kosten, gy fpreekt niet meer van Dalinde. Geloof wy, dat ik al de waarde van deeze opoffering gevoel. Dit zeggende , omarmde Thelismar Alphonfus, die deeze vriendfehaps betuiging met eene blykbaare koelheid en verleegcnheid ontfing, en niets antwoordde. Dus was 'er een oogenblik ftilte , en Alphonfus wandelde met langzaame fchreeden het vertrek op en neder. Eindelyk keerde hy zig fchielyk en met drift om. Neen, Thelis- .,, mar! neen! ik kan, ik mag u niet bedriegen; „ ik zou uwe goedheid onwaardig zyn, zo ik u „ misleide." Hier hield hy plotfeling op, en bloosde. Wat wilt gy zeggen? hernam Thelismar. „ Ach! (riep Alphonfus,) „ ik zal mogelyk uwe gunst verliezen." — Myne gunst verliezen, en dat door eene grootmoedige belydenis! Alphonfus, kunt gy dit weezenlyk denken ? — Wel nu, weet dan, dat myn hart nog altoos ,, het zelfde is. Ja, ik bemin Dalinde! Dalinde „ alleen vervult myne ziel, en zonder de hoop R 4 „-van  2Ö4 AVONBTYLRORTINGEN „ van eens uw Zoon te zullen worden, zou my „ het leven tot een last zyn. ... En echter, „ zo ik zedert eenigen tyd niet van haar gefprooken heb, zo ik myne vorige vrolykheid herx, noomcn heb, fchryf dit niet toe, myn waar„ de Vader, aan myne ingetoogenheid noch aan „ myn verftand; — integendeel .... ik moet „ het u belyden. . , . ."• Kom in myne armen, waarde Alphonfus! Edelaartige Alphonfus, dit blyk van uw vertrouwen in my, en van uwe openhartigheid, biliykt myne geneegenheid vooru. —- „ o Myn befte Vader ï o x, myn tedere infchikkelyke Vriend!" riep Alphonfus , overftelpt van ontroerenis, uit. Zie nu eens, myn waarde Alphonfus, welk een wispeltuurig en bedriegelyk ding de liefde is, wanneer zy niet op de ftandvajligfle vriendfchap gegrond is. Ken paar groote zwarte oogen , een open gelaat, een bevallige lach, en vier of vyf vertelling-fes , die gy zelf niet- eens verftaan kunt, hebben geduurende drie volle weeken het voorwerp eener zo- heevige Hef. de, als die, welke gy voor Balinde gevoelde, geheel en, al uit uwe ge dagt en gewisebt-. — Het is waar, dat Zoe my op eene aangenaame wyze „ afleidt, en my zelf belangryk voorkomt; zy „ deed my , wel is waar, minder aan D-alinde „ denken ; maar deeze lag doch altoos in het binnenfte van myn hart begraven." — Neen, Alphonfus, misleid doch u zelve niet ;■ gy- hebt nog gee.  VAN HET KASTEEL. 265 geene vafte geneegenheid voor Dalinde, om dat gy van haar niets meer dan haare uiterlyke gedaante kent. Maar die zo bekoorlyke gedaan- ten befluit in zig de zuiverde, de gevoeligfte ,, ziel. Ik ken haar ook door haare brieven, haare begaafdheeden, haare tedere liefde voor u; in een woord, Dalinde is de Dogter van „ Thelismar ; en moet dat alleen niet genoeg zyn, om haar teder te beminnen?" Dit alles is nog niet genoeg, om eene vafle, duurzaame , en diep gegronde geneegenheid te ve/ligen; want die kan niet beftaan, zonder de vriendfchap en het vertrouwen. Maar laaten wy weder tot Zoe keer en; hoe h 't mogelyk, dat gy den indruk, dien zy op u maakte, niet gewaar werd? Ik heb ,, daar zelf niet aan gedagt. " ~ Let dan nit eens op , welke gevolgen dit gebrek aan otnzigtigheid kan hebben! Ik h?b reeds meer dan eens gemerkt , dat Nicander en Glaphyre de zigtbaare voorkeur, die gy aan Zoe betoont , niet goedkeuren Daar by, zo veel oplettendheid , en eene zo duidelyke verknogtheid zouden immers welhaast het groot ft e nadeel aan den goeden naam van 0:n jong Meisje toebrengen. Gy zoud ook boven dien de onrust en fmert in een huisgezin gebragt hebben, alwaar men ons met zo veel gulheid ontf.tngen heeft, en die alle onze dankbaarheid te regt vordert. — 0 Hemel! (riep Alphonfus „ gansch verflagen uit,) gy doet my waarlyk R 5 » bee'  t66 AVONDÏÏ 1>K ORT1NGIN „ bcevcn; in welk een gevaar ben ik geweest? ,', Voortaan zal ik wel naauwketirig acht op alle -, myne daaden geeven , en die dagelyks ten sS fcherpfien onderzoeken ; en, dat nog bete? i, is, ik zal ti raad vraagen; ik zal a alle myne ., gedagten mededcelen, en dit hart zal nooit iets geheims voor u hebben." Nu moet ik ook (vervolgde Thelismar, ) my emirent u van myne belofte kwyten , die ik niet vergeeten heb. Dit zeggende, deed Thelismar een koffertje open, haalde 'er de Sjerp van Dalinde Uit, en bood die Alphonfus aan. — Zie deer X zeide hy tot hem ,) neem dit voor u zo dierbaar pand aan, het komt u volkomen toe; gy hebt het regtmaatig verkreegen, wyl ik het u toegezegd heb voor de eerfte blyk van opregtheid en vertrouwen, dat gy my 'titanen zoude. ,, Ach, ThtliMnar! (riep Alphonfus bewoogen uit,) welk een oogenblik verkiest gy? . . . Is het my wel geoorloofd, om in dit huis een zo dierbaar pand \, van uwe hand te ontfangen?" — Ja, dat is n geoorloofd, (hernam Thelismar,) zo gy nog (leeds die zelfde gevoelens bezit; zo dit pand u nog alHoos even dierbaar is. — „ Dan kan ik het gerust aanneemen;" riep Alphonfus. Te gelyk -wierp hy zig voor de voeten van Thelismar, en ontfing geknield de Sjerp van Dalinde , terwyl -hy met vervoering de hand kufte, die hem dit zo dierbaar pand toereikte. Alphonfus! (zei The-  VAN H F. T K A S T £ E L. <2&f Thelismar met deftigheid,) deeze gift , uit de hand eens Vaders ontfangen , is geen beuzelagtig gefchenh. Op dit oogenblik fluiten wy beiden eene verbintenis. Ik neem u van mynen kant tot Zoon aan; ik beloof u eene braave deugdzaame Egtgehoote. Gy moet u die waardig maaken, niet flegts door eene belachelyke drift, of eene herfenfchimmige liefde; maar door eene vafte deugdsbetragting. Vaar voort met uwen geest te verlichten, uw verftand te oeffenen, en uwen imborst te verbeteren. Op deeze wyze zult gy Dalinde best overtuigen, dat gy weet , wat opregt beminnen is , en tevens die dankbaarheid betoonen , die gy my voor alle •myne liefde verfchuldigd zyt. De komst van Nicander brak dit onderhoud af. Alphonfus, te zeer ontroerd en bewoogen, om het byzyn van een derde te dragen, (loop ongemerkt heen, en zogt de eenzaamheid, ten einde zyn van blydfchap overftelpt hart in vryheid te kunnen ontladen. Het zal niet noodig zyn u te zeggen , dat hy nu geene bloemen voor Zoe meer teekende , dat hy zig nu ook niet zo lang meer by haar borduurraam ophield , en dat hy zelf, zo meenigmaal het dc beleefdheid niet volftrekt eischte, vermyde, om zig in de Zaal , waar geborduurd wierd, te vertoonen. . 'Middelerwyl ondervond het huis van Nicattder een grievend verdriet. Een hunner Vrienden , van een klein Reisje naar het Eiland Cal- ki  AVONDTYDKORTTNGEN kif» te BuyukDéré t'huis gekomen zynde, wierd ziek,en ftierf binnen den tyd van vierdagen. Nicander gaf aan Thelismar een aandoenlyk berigt van den waardigen Vriend, dien hy verlooren had ; by verhaalde hem: „ dat deeze man voor alle eer„ ampten en grootheid, waarop hy zo door zyne „ geboorte, als door de verbintenisfen met voor„ naame huizen, eene gegronde aanfpraak kon „ maaken , bedankt had, om zig alleen aan de „ letteroefeningen, en aan de ftille genoegens », van waare vriendfchap over te geeven. Deeze „ Wysgeer C vervolgde Nicander,) leidde eenaf„ gezonderd leven op een allerbekoorlykst Land55 goed, naast het myne geleegen; hy gaf een „ groot gedeelte van zyn inkomen aan de armen „ en behoeftige lieden, en befteedde het overige aan de verfraaijing van zyne wooning. Alle „ zyne begeertens werden door deugd en Gods„ vrugt geregeld, en zyn fmaak helde alleen over „ tot de eenvoudige bekoorlykheeden der Na„ tuur. Hy werkte zelf in zyn Tuin; kweekte >5 zelf (O D" is het negende Eiland in de Zee van Marmora , oudtyds genaamd Démonen , of het Eilan d der Geniet. De Heer d'Anville noemt die verkeerdelvk het Princen Eiland. Dee?.e benaaming wordt door 'de inVooners alleen aan het vierde dier Eilanden gegeeven. Deeze Aanmerking is van dm Heen Guy-s.  VAN HET KASTEEL. 20*9 ti zelf zyne bloemen aan; voede eene meenigte vogelen op , en had eene uitgebreide Volière ,, aangelegd ; dusdanig waren zyne onfchuldige „ uitfpanningen. Bemind door zyne Vrienden, „ aangebeeden door zyne Slaaven, gezeegend door „ de ongelukkigen, die hy hielp en redde, was ,, hy het voorwerp van ieders achting. Hy had „ eene Zuster, die waardig was zyne Vriendin, „ zo wel als zyne Zuster te zyn, die met hem „ woonde , en hem overal volgde, en die zig „ nimmer wegens zyn gemis zal kunnen troosten. „ Morgen zullen wy zyn dierbaar Lyk ter aarde beftellen; en zyne Zuster is voorneemens, om „ de rouwftatie in eigene perfoon te geleiden" — Maar hoe zal zy dat kunnen doen? vroeg Thelismar, — „ Kom, myn Vriend, (vervolgde Ni„ cander,) gy, die onze zeeden en de werking tt der eenvoudige natuur wilt leeren kennen , kom, „ en wees morgen zelf ooggetuige van deeze droevige plegtigheid. Gy zult dan de droef„ heid in al haare kragt en werking zien. Onder ons wordt die nooit ingebonden; zy vertoont „ zig vrijelyk naar buiten in alle haare leevendigs, heid. By een volk, dat een flaaf der welvoe„ gelykheid en der opgedrongene gebruiken is, „ moet de droefheid flom zyn; maar by ons is „ zy kragtig, nadrukkelyk en welfpreekend." Dit onderhoud maakte de nieuwsgierigheid van Thelismar gaande; hy nam reeds vooraf belang in de  =7° AVOND T Y J1KOKTINCEN de fombere plegtigheid, welke hy ftond te zien; ook verzuimde hy geenzins, om den volgenden .dag met Alphonfus Nicander agter het Lyk van zynen Vriend te volgen. Men begaf zig eerst naar het huis van Euphroiine •, (dus was deZuster van den Üverleedene geheeten.) Zy wierden daar in eene groote Zaal, die met zwart behangen was^ geleid, alwaar het Lyk met ongedekten aangezigite, en in kostelyk gewaad gekleed, voor een elk ten toon lag. Eenige Slaaven, op hunne kniën -geboogen, omringden de kist, en gaven door fchreijen en fnikken hunne droefheid te kennen. 'Thelismar wierd onder den hoop der Slaaven een oud man gewaar, die meer inwendig en dieper bedroefd fcheen dan de anderen. Nicander fprak hem aan, en behandelde hem met veel onderfcheiding. Hieiöp vroeg Thelismar: „ wat dit voor „ een man was?" Hy is een der geweezene Slaven van myn ovcrleedenen Vriend, en heet Zaphire; ( antwoordde Nicander, ) hy heeft hem zien gebooren worden; en, daar hy ha gebruik van zyne hemen ven-oren heeft, kan hy de Lykftatie niet volgen ; het geen hem nu nog meer bedroeft. Hy zei my daar zo even, dat hem nu nog flegts één vermaak in deeze waereld overbleef; te weeten, van , de beminde vogeltjes van zyn geliefden meester verder op te pas feu , en zyne bloemen en tuin, y aar van de overleedene zo veel werk maakte, waar te neemen. Ni-  VAN HET KASTEEL. 2"t Nicander fprak nog, toen Thelismar en Alphonfus beiden verfchrikten door eenige ysfelyke gillen cn aakclige fchreeuvven, die zy van verre hoorden , en die hen tot in de ziel ontroerden. Ach! (riep Nicander,) dit is de ongelukkige Euphrofine. En op het zelfde oogenblik verfcheen 'er in de Zaal eene Vrouw, in lang fleepend rouwgewaad, bleek bettorven en nat bekreeten, met loshangende hairen, en die half gedraagen, half voortgelleept wierd door eenige Slavinnen, die haar onderfteunden. Zy naderde langzaam ; de diepe droefheid en wanhoop, die op haar aanzigt afgeteekend was, zette haare natuurlyke fchoonheid iets treffends, iets hemelsch by; en haare klagten, haare fnikken en traanen, gaven zulk eene waare en grievende wanhoop te kennen, dat men die niet zien noch hooren kon, zonder daar door tot in de ziel ontroerd te worden, en te gelyk door üddering, angst en fchrik getroffen te zyn. Middelerwyl naderde de Patriarch, verzeld door zyn achtbaaren ftoet. Men tilde het lyk van den grond; de Lykgezangen namen een aanvang; en de rouwltoet ging ten huize uit. Na dat men het Dorp doorgetrokken, en omtrent een quartier uur wegs in het open Veld had afgelegd, kwam men eindelyk op eene afgeflotene plaats , of Kerkhof, met graffteden , ftandpylaaren en cyprès - boomen •bezet. Hier werd Euprofme het graf, dat het ftof-  4?a AVO ND TYD KORTINGEN ftofFelyk deel van haaren Broeder befluiten moest, gewaar. Op dit gezigt gaf zy een luiden gil, erl bedekte baar aangezigt met haaren fluyer. Eindelyk naderde de flatie het graf, en het lyk werd neder gezet. De Patriarch deed de gewoone gebeeden; vervolgens omarmde hy voor het laatst den overleedenen, en trad een weinig ter zyden. Toen fchoot Euphrofine met drift toe, ligte haaren fluijer op , en zeeg by de kist neder . . . O myn Broeder, myn dierbaare Broeder, (fchreeuwde zy vol wanhoop uit), tmtfang het ham vaarwel Pan uwe ongelukkige Zuster .... Oprechte, tedere, braave Vriend, ik zie u dan voor de laatfte maal! . . . _ Myn Broeder! . . . Myn waarde Broeder! . . . Maar is dit waarlyk myn Broeder? ... — Ach ja! — in dit doods gelaat herken ik nog zyne beminnelyke trekken l Maar, o verfcheurendSchouwfpel daar ik zyn yskoud aangezigt met myne heete traanen befproeije! daar ik hem met het grievendst gevoel te rug roep! daar ik aan zyne voeten Jlerf! blyft hy koud en roereloos; hy heeft geen weet van zyne ongelukkige Euphrofine . . . Ach, die ysfelyke kalmte is die des doods. . . . Myn Broeder , gy zyt niet meer dan een beeld gelyk; en, terwyl ik u omarm, omarm ik een fchaduw. . . . Hoe! verlies ik u dan voor eeuwig? Zal ik u nooit meer zien? Zyt gy dan voor altoos aan myn gezigt onttoogen? Voor altoos 1 wreede ge dagt en! o Myn ziel kan zig aan  van het kasteel. 273 aan dit verfcheurend denkbeeld niet onderwerpen! Ik zal, ik kan deeze bittere fcheiding niet dulden. Ik zal nooit toeft aan, dat eene barbaarfche hand ü uit myne armen rukkeHoud op , W>eedaarts , gaat niet verder! Houd op, met dit graf té delven! . . Ach, hebt deernis met myne klagten, of. . . vreest myne woede! ... Zo als Euphrofine deeze woorden uitfprak , naderde de Patriarch, om het lyk weg te neemen . . . Euphrofine gateen luiden fchreeuw ; haare flaavinnen fchooten toe, en voerden haar, in weerwil van haare klagten en tegenfland, op eenen afftand van het giaf weg. Euphrofine fcheurde haare kleederen, trok haare zwarte lokken uit het hoofd, en fmeet dié in het graf. Dan, op eens (tolden haare traanen, en zy zag met een verftyfd oog en eeri verfteend gelaat, de kist, die nu iri het graf neef gezonken was, aan; doch, toen zy de zerk* dié den mond van het graf dekken moest, zag opligten, riep zy als verwilderd uit: o Groote God$ het is dan met hem gedaan! Op het zelfde oogenblik beftierf zy als een doode , (loot haare oogen , en zeeg in de armen van haare flavinnen neder; Men droeg haar van het graf weg, en toen zy weder hy zig zelve kwam, geleidden haare vrienden en naastbeftaanden, volgens het gebruik, haar tot haarent te rug. In het naarhuis gaart moest men den Tuin, dien haar Broeder met zó' veel zorg bad aangekweekt, door gaath Hier zag ii. deel. & mett  274 AVOND ÏYDK0K. TIN GEN men den ouden Zaphiri, met een fpade in de eene , en een gieter in de andere hand. . . . Dit gezigt deed Euphrofine fidderen: ij vfoog .jaar den Slaaf , en riep verbysterd ek: o Z*pkiri ,>wat doet gy? — ,, Helaas! (antwoordde deeze, ) „ ik draag zorg voor de bloemjes, waar van myn meester zo veel werk maakte! " . . . 0 Ongelukkige ! (riep Euphrofine, daar zy den Slaafde fpade uit de hand rukte,) weet gy dan niet, dat myn Broeder dood is ! alles is met hem dood! alles is weg! deeze plaats kan voor ons voortaan niet anders dan eene wildernis zyn, eene plaats van weedom en traanen ! Dat al, wat het wel eer verfierde, vernietigd werde! . . . Maak deeze Volière open! laaten die beesjes, wier gezang en vrolyk huppelen myne ziel verfcheuren, weg vliegen En die Bloemen, die wel eer door de dierbaare hand van mynen Broeder geplant wierden, dat die met hem vergaan Dit zeggende, vloog Euphrofine, ten eenemaal verwilderd en buiten zig zelve, den Tuin rond, rukte en fcheurde de bloemen en planten uit den grond, en fmeet de blaadjes en takjes ginds en herwaards (ƒ). Dit (ƒ) Men vindt, by. den te meermaal aangehaalden Heer guys, de belangrykfte befchryvingen, eil de hartroerendfte tafereelen van de Rouwplegtigheeden der Griekan. De voornaamftc trekken van dit Verhaal zyn van hem ontleend,  VAN HET KASTEEL. S7& Dit aandoenlyk fchouwfpel maakte den diepflen indruk op het gemoed van Alphonfus. Toen zy weder te rug gekomen waren, vroeg hy Thelismar: ,, hoe het kwam, dat de zelfde oorzaaken „ zulke ftrydige uitwerkfelen konden te weeg „ brengen ? vVaarom was het een troost voor den „ flaaf, de bloemen van zyn meefter optepasfen ,, en aantekweeken; en waarom was het voor de „ Zuster een troost, die te vernielen ? " Wdke van die twee uitwerkfelen (vroeg Thelismar op zyne beurt,) zoud gy voor uverkiezen? — Wel, (antwoordde Alphonfus,) die van den „ flaaf kwam my de natuurlykfte voor; en echter „, heeft my de andere meer getroffen! '* — Een* gewoone gevoeligheid (hernam Thelismar,) wekt ook gewoone aandoeningen; een diep hartzeer, eene verregaande gevoeligheid brengt vreemde aandoeningen , vreemde uitwerkfelen voort. By voorbeeld, zo deeze zonderlinge Vrouw, deeze Euphrofine, die wy nu met verbaaztng en fchrik ah een vreemd verfchynfel befchouwen, by deeze hartstogtelyke ziel, verftand en Bordeel paart , zouden haare werken , wanneer zy eene fchryffter was, oorfpronglyk zyn, geest en leven bezitten; men zou daar zekere nieuwe denkbeelden moeten vinden, kragt van uitdrukking en waarheid. — „ Is dit niet, (vroeg Alphonfus,) het geen men genie noemt?" Wel neen, (zei Thelismar,) zo de genie alleen de vrugt was van eene gevoelige ziel, zou zy dan wel S a vük  / V O N Ö T Y D K O ft T I N G E S zulk een zeldzaam en dierbaar gefchenk des Hemels zyn. Zou zy dan wel zo begeerd. . . . wel zo benyd worden? Thelismar en Alphonfus bleeven nog eenige dagen te tiuyuk Déré, en vervolgens namen zy affcheid van Nicander en van zyn beminlyk Huisgezin. Zy verlieten toen Griekenland, en trokken naar Afiën door Natoliën. Zy hielden zig eerst te Bagdad (g), en daar na te Basfora (A) eenige dagen op; voorts bleeven zy een geruimen tyd op het Eiland Bahrein , in den Perfifchen Golf geleegen. Zy zagen daar de zo vermaarde Paarl-Visfchery (/). Van daar begaven zy zig over (g) Bagdad is eene groote Stad, op den oever van den Tiger. De Turken namen die in, in den Jaare 1638. (h) Basfora is eene fchoone Stad , even boven de plaats, waar de Tiger en de Euphraat zig vereenigen , geleegen. De T»irken bemagtigden dezelve in i6<58. Zy is honderd mylen van Bagdad geleegen. (/) De Schelpvisch, die de Paarlen in zig bevat, is eene foort van Oester, welke voornaamenlyk in de Oost - Indifche Zeen , en by het Eiland Tobago, in dc West-Indien , gevangen wordt. Er zyn vier groote Paarlen-Visfcheryen in het Oosten. De eerfte gefchiedt by het Eiland Bahrein, in den Perfifchen Golf; de tweede op de kusten van gelukkig Arabien , naby de Stad Catifa; de deide behoort e;ngn Arabifchen Vorst toe; de  VAN HET KASTEEL. 277 över Zee naar het Koningryk Vifapour. Gedturende deezen togt wandelden Alphonfus en Thelismar eens op het verdek van het fchip, en onderhielden zig over de wonderen der Natuur." — Nu, (zei Alphonfus,) geloof ik die allen te M kennen." . Myn waarde Alphonfus, (ant¬ woord¬ de vierde gefchiedt op de kust van het Eiland Japan. Men rekent ook vier Paarlen - Visfcheryen in de WestIndien, en 'wel allen vier in den Golf van Mexico, langs de kusten van Nieuw-Spanjen. Men vischt ook wel Paarlen in de Middellandfche Zeen, gelyk mede in, een gedeelte der Noord-Zee, en by Schotland; doei deezen zyn van minder aanbelang. De voornaamfte Paarlen-Visfchery is by het Eiland Ceylon, en brengt de Hollandfche Oost-lndifche Comr pagnie aanzienlyke voordeelen aan. Eigenlyk laat die. Compagnie niet voor haare eigene rekening visfehen; ïnaar zy vergunt den mwooneren. des Lands, om zo veele Vaartuigen , als zy willen, tot die Visfchery uit te rusten; doch ieder Vaartuig moet haar eene belasting van ten minften veertig Kroonen betaalen. De Hollandfche Commisfarisfen komen van Colombo, onv het opzigt over de Visfchery te neemen. Op den bepaalden dag, wanneer dezelve zal aanvangen , is 'er een. groote toevloed van Volk en Vaartuigen. De opening daar van gefchiedt met den vroegen morgen , en wordt door eene Canonfchoot aangekondigd. Op dat Sein fte^ &eu alle de Vaartuigen in Zee, voorafgegaan doortwe: S 3 s:^  S78 AVONDTYDKORTINGEN woordde Thelismar , ) wyl gy dan zo ge/eerd zyt ^ iegmy, bid ik a, eens uit, watjoort van verfchynfel het ts, dat zig thans voor ons oog vertoont. Keer u eens deezen kant heen, en flaa uwe oogen op de golven. Alphonfus , nader toetreédende za<* werkelyk het Schip zeilen in een kring van vuur* die groote Hollandfche floepen, die de een ter regter de ander ter linkerzyde gaat ankeren, om elk Vaartuig de fchetdpaalen aan te wyzen, welken het niet ma« overfchreeden. Hierop werpen de Duikers zig in 7e°e ter «Lepte van drie, vier en vyf vademen. Elk Vaartuig heeft verfcheidene Duikers , die beurtelings te water gaan Zo dra de een boven komt, gaat de ander naar beneden. Zy zyn aan een koord gebonden, wiens eene eind aan het Vaartuig is vastgemaakt, op zulk eene wyze dat deMatroozen, doormiddel vaneen katrol, die kun' nen laaten fchieten , of. optrekken , naarmaate zulks vereischt wordt. De Duiker heeft aan zvne voeten een fleen gebonden , ter zwaarte van omtrent dertig pon den om des «e fchielyker naar den grond der7eete daalen, en aan zyn gordel een foort van zak, om de Oesters die hy vangt, daarin te bergen. Zo dra hy «g op den bodem der Zee bevindt, raapt hy fchielyk ce Oesters op die hy aldaar vindt, en fteekt zeinzyrt zak Wanneer de Duiker weder opgehaald wil worden geeft hy een Sein , door fterk te trekken aan ccn klein' koordje , zynde een ander dan dc dikke koord, waaraan hy is vastgebonden. Zeldzaam kan ccn Duiker het langer  VAN HET KASTEEL. J>79 die door de dikke duisternis des nagts zig nog fchitterender vertoonde. De ganfche oppervlakteder Zee was met kleine fterretjes overdekt. Iedere ftrook vuur gaf, wanneer zy van een berfte, een fterk flikkerend licht van zig, en de ftreep, die het Schip in Zee agter zig naliet, was zilver- ag- ger dan een quartier uurs onder water uithouden. Hy heeft de voorzigtigheid, om alvorens katoen in zyne oorenenneusgaaten te floppen. Wyl de Oesters dikwils aan de rotfen onder water vastzitten , is ieder Duiker voorzien van een yzer inftrumentje , om ze los te maaken. Deeze lieden beweeren, dat zy volmaakt de voorwerpen zien en onderfcheiden kunnen ter diepte van zestig voeten. De Visfchery duurt tot aan den middag; en dan keercn alle de Vaartuigen naar den Oever te rug. Aldaar aangekomen zynde, laat de eigenaar van ieder Vaartuig de gevischte Oesters in groeven werpen, die in het zand zyn uitgegraven. Daar blyven zy in de open lugt liggen , en men wagt, tot zy zig van zelve openen , ^ het geen doorgaans na verloop van drie of vier dagen gefchiedt,) ten einde 'er de Paarlen gemakkelyk te kunnen uitneemen, zonder ze te befchadigen: De Paarlen vervolgens fchoon gewasfen zyde, heeft men vyf of zes kleine zeeven, in elkander gezet, zodanig dat 'er eene bekoorlyke ruimte is tusfen iedere zee£ De gaten der tweede zeef zyn kleiner dan die der eerfte, de gaten der derde weder kleiner dan die der tweede, en zo vervolgens tot de onderfte toe. De Paarlen, die ta groot zyn, om door de gaten de eerüe zeef te S 4 rol-  &§Q AVONDTÏDKORTINGEM agtig glinlterend wit, met Hemels • biaauwe en fchitterende fterretjes overdekt Dit moet ik waarlyk bekennen , ( zei Alphonfus , ) v is een allerpragtigst fchouwfpel , en gebed vreemd en onbekend voor my."- jjCIat ons naar bed gaan, (zei Thelismar,) enzogydce- zen rpllen, zyn de beste en duurfie, en zo evenredig tot de onderfte zeef toe, welke niet doorboord is, en waarin het Paarlengruis wordt opgevangen. De Hollanders hebben z,g het recht voorbehouden, om de grootfle Paarlen te koopen; ten minnen hebben zy altoos de voorkeur, om die te naasten tegen den hoogftcn prys, die er voor geboden wordt. De natuurlyke kleur der Paarlen is wit. Men vindt er echter ook, fchoon zeldzaam, van andere kleuren Die van eene onregelmaatige gedaante, welken noch rond zyn, noch de form. van een Peer hebben , worden i^geheeten: zodanig zynde Schotfche Paarlen De Parangones zvn Paarle„ van eene bnite grootte. In den jaare ,6,,. bood me„ philips II Koning van Spanjen, een Paa, aan, wdke Ivkst de gedaante van een Peer had, en zo groot was als een Duiven Ei. • (*) Eene r^„* Zee is M w op fommtge plaatfen , mzondeiheid by de Maldivifche Manden en op de Malabaarfche Kust. Men heeft opgepot, dat de Zee, op de meest verlichte plaatfen, Z vuld is met kleine diertjes, die een olyagtig vogt „it hun-  VAN HET 'KAS T E E L. 2ÜÏ zen nagt wakker word, ben ik verzeekerd, dat gy heilzaame aanmerkingen zult maaken over de kooge gevoelens, die u nog altoos omtrent uwe kundigheeden byblyven , en die u doen vermoeden, dat gy reeds alles weet, daar ondertusfen het eerfte voor■u erp , dat zig opdoet, u terftond van het tegendeel overtuigt. Alphonfus antwoordde niets: maar Thelismar omhelzende, gingen zy beiden ter rust. Alphonfus had nu omtrent een half uur gellapen , toen hy door een klein gerugt in zyn kamertje; gewekt wierd. Hy had, toen hy was gaan liggen , het licht uitgedaan, cn nu wierd hy, tot zyne groote verbaazing , een ilerk licht in zyn vertrek gewaar. Hy vloog overend, en fchrikte, toen hy tegen over zyn bed op het houtwerk deeze leesbaare brandende letteren gefchreeveu zag ; Wyze en zeer kundige Alphonfus, uwe vrees is ongegrond ; want dit vuur, dat gy ziet, brand niet. (/). AJphonfus, zo befchaamd als verbaasd, lag zyne hand hunne lighaamjes uitwaasfemen , 't welk op de oppervlakte van 't water dryft, en het fchynfel van licht veroorzaakt. Dceze diertjes zyn zo klein, dat ze niet dan door middel van een goed vergrootglas kunnen gezien worden. (/) De lighaamen , welken zig in den duister als verlicht vertoonen, worden Phosphori gcheeten. 'Er zyn xmtuurlyke, en door-kunst gemaakte Phosphori. Van de eerfte foort zyn zekere wurrojes, oesters, rot hout, ftin-  2S2 AVOND TYDK OR TINGEN hand op die gefchreevene Letteren, en daar fiy werkelyk gewaar wierd, dat zy niet brandden, nep hy vol verwondering uit: niets verbaast my meer, verflandige en doorkundige Thelismar, dan dat gy delesfen, die anderzins de eigenliefde kwetzenzouden, zelf bevallig weet te maaken! Zo als hy deeze woorden uitfprak, ging de deur van zyne kamer open, en Thelismar trad, met een kaars in de hand, al lachende binnen, en na dat hy Alphonfus den aart van dit vuurig fchrift had uitgelegd, wenschte hy hem goeden nagt, en ging zelf ter ruste. * * * „ Het is waarlyk tyd, (zeide toen Mevrouw „ de Baronnesfe,) dat wy ook ter ruste gaan; „ want de Avondvertelling heeft deeze reis lan„ ger geduurd dan naar gewoonte." Hen volgenden Avond hervatte Mevrouw de Cie- ftinkende visch, kat-oogen, enz. De Scheikundigen hebben verfcheidene middelen, om Kunst-Phosfhorenhzm te ftellen, als het Calcineeren der fteen van Boulogne het g,eten van geest van Nitrum op kryt, aluin onder honing te braden, enz. En deeze laatften zyn des te zonderlinger, om dat men 'er verfcheidene aartige proeven mede verrigten kan, als papier branden, vuurige letters fchryven, enz.— Zie dm Heer ds esmake.  VAN HET KASTEEL. fiS"3 Clemire de voorleezing der Historie van Alphonfus op de navolgende wyze. * * * Onze twee Reizigers kwamen eindelyk te Vifapour aan , en bezogten aldaar de Diamant-Mynen (m) ; vervolgens begaven zy zig naar het Hof van (m) Tot de tegenwoordige Eeuw roe , kende men geene andere Diamant-Mynen , dan in de Oost-Indien; ■maar zedert heeft men ze ook ontdekt in Brafiliën in America, gelyk mede van Robynen , Topaazen , en andere kostbaare Gefleentens. De rykfte Diamant-Mynen worden gevonden in de Koningryken van Golconde, Vifapour en Bengalen, aan de boorden van de Ganges, en op het Eiland Borneo. De Diamant is de zuiverfte, hardfte , zwaarfte en doorfchynendfte van alle Steenen. Hy is dóórgaans zonder kleur; echter vindt men 'er ook van allerhande kleuren ; en 'er zyn geene Diamant fteenen van fchooner rood, dan de Robynen , vanfehooner groen, dan de Esmeraud, en van fchooner blaauw, dan de Saphir. De Diamant is zo hard , dat hy niet gefleepen kan worden dan door zyn eigen ftof, door het wryven van Diamanten tegen elkander verkreegen. Hy vreerftaat de vyl, en verkrygt de eigenfehap , om in de duisternis te verlichten , het zy door hem eenigen tyd aan de ftraalen van de Zon bloot te ftellen, het zy door hem fterk by 't vuur te watmen, ejiz. Ook heeft hy dc  284 AVONDTYDEORT1NGÏN van den Grooten Mögol. Thelismar, gehoor bydien Vorst verzogt hebbende, verkreeg die gunst en begaf zig, verzeld door Alphonfus , derwaards! Zy gingen verfcheidene vertrekken door, welkevervuld waren met fchoone Vrouwen, die allen in kostbaar gewaad gekleed, met lanfen gewapend waren , en de binnenwagt van het Paleis uitmaakten. Eindelyk kwamen zy in eene groote lan¬ de eigenfchap, gelyk de meeste doorfchynendc fteenen , dat hy, gewreeven zynde, ftroo, veeren enz. aantreku Echter is hy niet heiland tegen de Kragt van ajle Wen van vuur. Eenige proefnemingen , te Florence gedaan, hebben beweezen , dat de gewoxme Diamant gevoelig is' aan het Zonnevuur, zodanig dat hy verfmelt; terwyl de' Robyn daaraan weerftaat, en aileenlyk een weinig week wordt. De vyf fchoonfte Diamanten, die men kent, zyn : 1. Die van den Grooten Mogol, weegende z79. karaatcn, en negen zestiende van eenkaraar. z. De Diamant van den Groot - Hertog van Toscaancn , weegende 135 en een halve karaat. 3. 4. De twee Diamanten van den Koning van Vrankryk , /, Samy , die 106 karaaten weegt, en le Pk, of le Regent, die y.,7 greinen weegt; deeze koste, naar men zegt, i en een half Millioen , cn was nog veel meer waardig ; en eindelyk. 5. De Diamant van de Keizerin van Rusland, die 779, karaaten weegt. Men verzeckert , dat de Diamant, dien de Koning van Portugal bezit, 12. Oneen weegt; doch dezelve is niet volkomen zuiver. De He» de bom ar é.  VAN HËT KASTEEL. lange gaandery , die met goud laaken behangen was. De Keizer was op eenen Perlamoeren Troon gezeeten, die met Robynen en Esmarauden bezet was. Vier Colommen , geheel met Diamanten bedekt, onderfteunden een verheemelre van zilver laaken met Saphufteenen geborduurd, waar voor feftonnen en llingers van Paarlen afhingen. Aan een dier Colommen hing, by wyze van eereteeken , de boog en pylkoker , nevens de Wapenen , en de Sabel van den Keizer, rykelyk met edele gefteentens bezet, en door een ftrik van Topaageh en Diamanten aan elkander vast gemaakt. De Keizer zelf was in goud laaken gekleed. Zyn Tulband was mede rykelyk met de kostbaarfle fteenen bezet, en in het midden derzelve pronkte een Diamant, welke zulk een glans van zig gaf, dat zy de oogen deed fchitteren , en zo ongemeen grQOt was , dat zy de ganfehe breedte van zyn voorhoofd bedekte. Verfcheidene fnoeren paarlen derden zyn hals en armen , en ontelbaar veele kostbaare fteenen zyn gordel en halve laarsjes. Hy had eene Tafel van masfief goud voor zig ftaan; en alle de Ryksgrooten en Heeren van het Hof, op het kostbaarst uitgedost, Honden in eene eerbiedige houding voor hem, en omringden zynen Troon. Thelismar bood den Vorst eenige meetkundige werktuigen aan, waar van hy, door behulp van een Tolk, aan zyne Keizerlyke Majeft.«it het gebruik verklaarde. De Keizer fcheen zeer  2«Ö AVffNDlïüKoilTINCEN zeer bekoord over het onderhoud en de gefchenvan Thelismar, en zeide hem, dat bet zy* geboortedag was, welke door het ganfehe ryk gevierd wierd; waarom hy Thelismar, nevens zyn .^genoot, dien avond aan zyne Tafel nodigde. Men d,ende vervolgens wyn voor, in bergcristallen koppen; en elk nam zyne plaats. Hierop trad eene bende Muzikanten in de zaal, die welhaast weergalmde van het geluid van Pauken en Trompetten. Men diende ook allerlei foort van keurige fpyzen en vrugten op goude fehotels voor. De Keizer deed zig een beeker brengen, dien hy vol keurige wyn liet gieten , en aan Thelismar zond. Deeze beeker was van louter goud , met Turquoïfen, Esmarauden en Robynen rykelyk omzet. Toen Thelismar dien op de verjaaring des Keizers uitgedronken had , vcrz0gt die Vorst dat hy dien tot een blyk van zyne vriendfchap behouden zou. Op het einde van den maaltyd bragt men den Keizer twee groote bakken vol met Robynen, die hy midden onder de vergaderde meBigte nrooide, en die door de Hovelingen met greetigheid wierden opgeraapt. Een oogenblik daar na bragt men den Keizer insgelyks twee groote bakken met goude en zilvere amandelen, die even als de vorige met handen vol onder het volk geftrooid , en met niet minder greetigheid opgeraapt wierden. Thelismar en Alphonfus wilden, gelyk gy wel denken kunt, van deeze mil- daa-  VAN HET KASTEEL. S87 daadigheid des Keizers geen gebruik maaken, maar verontwaardigden zig ten uiterften over de fchraapzugt der veriichtelyke Hovelingen. De Keizer fchonk ook aan de Muzikanten en aan eenige Grooten van het Hof, ftukken goud laaken en ryk gehakte gordels. Vervolgens ging men aan het drinken. Thelismar en Alphonfus waren de eenigften, die nugter bleeven. De Keizer zelf, die zig niet langer kon ophouden, viel in üaap. En hier op begaf zig een elk ter ruste. Toen Thelismar en Alphonfus zig alleen bevonden , vroeg de eerfte aan den ander: wat hy van het Hof des grooten Mogols dagt? „ Ik denk, „ (antwoordde Alphonfus,) dat de Mogolderyk„ fte en de magtiglte Vorst des ganfchen Aardbodems is." En zoud gy ook denken, dat hy tevens de gelukkig fte en achthaarfte Forst is? — „ Ik weet niet, of hy gelukkig is, vermits ikon„ kundig ben, of hy waarlyk bemind is by zyne „ onderdaanen; maar my dunkt ,;dat zyne Perfoon „ niets achtbaars, niets, dat den Keizer aanduid, in zig heeft. Het kleinfte Prinsje in Europa zou veel meer ontzag inboezemen." En nochtans is de Groote Mogol met een luister en pragS bekleed, waar by geen onzer Europeaanfche Vorften haaien kan. Het Goud, de Diamanten en alle de weelde en pragt der Aftatifche Forften lap. dan door zig zelve geen waar en eerbied inboezemen. Wat moet men derhahen van het oordeel der dwaa- zt  5558 AVONriTYDKORïlNGEK ze Eilropcaanén zeggen, die zo veel prys op deeis blinkende nietigheeden fiellen? Ik wenschte, dat de rykfte Europeaanfche Vrouw, die dengfootfienfchat aan Juweelen. bezit, en zig byna waant eene Vor ,, Hoe! de nagt! (zei Alphonfus,) het is thans midden op den dag." Thelismar gaf hier¬ op geen antwoord ; maar het lommer zoekende, be* 4 de la Harpe ; en 'er eenige' byzonderheeden uit de Reize van den Heer Tavernier, in het zelfds Deel, bygevoegd. (o) Te Laos, Pegu, enz. heeft men den zelfden eerbied voor witte Qliphanten. (p) De- Heer de tutroN. T |  202. AVOND TYD KOR TIN GEN' begaf hy zig onder de fchaduw van eenige boomen, die daar niet verre vandaan ftonden. Alphonfus, zynen Leidsman volgende, zag intusfchen een foort van gedierte , wiens byzunder maakfel zynen aandagt wekte. Het was omtrent negentien of twintig duimen lang , zonder zyn ftaart te rekenen , die omtrent twaalf duim lang was; by had ooren als een varken, zyn hair was ruig en ftyf opftaande als borftels, en zyne lange ftaart was met fchobben overdekt, en had de gedaante van een Hang. Daar hy ftil lag, had Alphonfus genoegzaam tyd, om hem te befchouwen. Hy wierd gewaar, dat hy zyne jongen, die na hem toeliepen, inwagte. Toen alle zyne jongen by hem gekomen waren, ftak hy hen, den een na den ander, in een zak, die onder zyn buik hing. Vervolgens nam hy zyn loop naar de boomen. Alphonfus, dit vreemde beest van nader by willende zien, en merkende, dat het niet fchielyk voort kon, liep het agter na, en zou het gekreegenhebben; doch het beest, zig aan den voet vaneen boom bevindende, klauterde met eene ongemeene vaardigheid den boom op, en de punt van zyn ftaart om een tak fingerende, bleef hy met zyn lyf daaraan hangen, >ig houdende, als of hy dood was (%). Alphonfus wilde hem op den boom na klim- (q) Dit zonderling dier wordt Sarique of Ofosfdtn genaamd. — ,,De Sarique (zegt de Heer de Buffon,) is 9 9 ee-  VAM HET KASTEEL. 293 klimmen, wanneer hy een herhaald knappend geluid om zig heen hoorde, even als of men met klein geweer fchoot. Op het zelfde oogenblik voelt hy zig door eene onnoemelyke meenigte zwarte kleine balletjes als erweten bekogelen (V). Hy deinst ag- „eeniglyk oorfpronglyk uit de Zuidelyke ftreeken der ,, nieuwe waereld. Men vindt het niet alleen in Brafilién , „Guyana en Mexico, maar ook in Florida , Verginien , ,. enz. Het Wyfje heeft onder haar buik eene wyde „holligheid , waarin zy haare jongen bergt en zoogt. Deeze jongen gaan verfcheidene maaien daags deeze holligheid uit en in." Men vindt in America bovendien nog eene groote meenigte andere buitengewoone dieren; waarover men de befchryvingen der Natuurlyke Historie van dat Land kan raadpleegen. (r) Men noemt Duivels Boom een zekeren Boom , die in America groeit. Deszelfs vrugt is, ryp geworden zynde , van een veerkragtigen aart. Door de warmte der Zon gedroogd, fpant dezelve zig uit, berst met geweld van een, en werpt haare zaaden wyd en zyd weg. Het is van deeze fpteling der Natuur, dat de Boom haaren naam ontleent. Wanneer deeze graanen dus uitfatten , maaken zy een geluid , als dat van het affchieten van klein geweer. Die zelfde vrugten , eer zy rypzyn , geplukt, doen het zelfde uitvverkfel, wanneer men hen voor eene fchoorfteen, of op eenige andereplaats, waar zy eene zagte warmte hebben , langzaam uitdroogt. T 3  *P4 A V O N t> T V D K O U T I N G E N agtérwaarts, en legt zyne hand op zyne oogen, die door de balletjes, waarmede hy gegooid was, zodanig gettoffen waren, en hem zo veel pyn deeden, dat by die eenige mhmuteh moest gefloten houden. Eindelyk opent hy die , en geeft ter zelfder tyd een luiden fchreeuw ! — ,,. 6 Hemel! '»» (riep hy,) ik ben voor altoos blind! . . . . „ ó Waarde Thelismar! o dierbaare Dalinde! ik ■„ zal u nu nooit meer kunnen zien. Och , myne oogen! myne armeoogen! Thelismar! Thes, lismar! waar zyt gy doch? verlaat gy den ar„ men Alphonfus, nuhy vooral zyn leeven blind 3, is? Thelismar, kom tot myne hulp; ik kan i, niets zien! " Zo als hy deeze laat fte woorden ukfprak, hoorde hy een luid gelach digt by zig, en herkende de ftem van Thelismar 5, Hoe! (riephy, vervoerd van fpyt, uit,) The* lismar, kunt gy my in myn ongeluk nog befpot- ten ? Maar neen: dit kan niet zyn!" Én zig te gelyk te binnen brengende , dat Thelismar hem gewaarfchuwd had , toen zy het rytuig uitflapten, dat de nagt hen fchielyk ftond te overvallen , begon hy een weinig geruster te worden , en de waarheid half te vermoeden. Hy ging dan langzaam en by den tast dien kant heen , van waar hy de ftem van Thelismar gehoord had ; en eindelyk kwam hy, daar deeze hem ftond te wagten , en hem in zyne armen ontfing. — Ik kan u (zei Thelismar,) voor dit maal tot geen geleidsman die-  VAN HET KASTEEL. £95 dienen, wyl ik thans e-en zo blind ben als gy. —— ,, Zo, (zei Alphonfus,) danbenik, dankzyden ,, Hemel! flegts met de vrees vrygeloopen; en ik word nu gewaar, dat myne blindheid door niets ,, anders dan door eene Zon - Eclips veroorzaakt is; maar ik had doch nooit gedagt, dat eene Zon Eclips zulk eene zwaare dikke duisternis j, kon verwekken; ook kan ik niet begrypen , door welk eene kunst gy die hebt kunnen voorzien, ,, en met zoveel naauwkeurigheid voorzeggen."— Terwyl Alphonfus nog fprak, begon de Zon reeds te voorfchyn te komen , en de naare duisternis te verdryven. De doodfche ftilte en de akelige donkerheid des nagts maakten nu weder allengs plaats voor het vrolykfte licht; de gaufche Natuur fcheen te herleeven ; de Vogelen hervatteden hun gezang, en zig verbeeldende, den opkomenden dageraad aantekondigen , zongen zy om (tryd met de Heffel yk (te klanken de wederverfchyning van het licht der Zon. Thelismar en Alphonfus klommen nu weder in hun rytuig, en de Zon-Eclips, het vreemde dier, en het zaad gefchut, 't welk Alphonfus zulk een heevigen angst had aangejaagd, leeverde eene genoegzaame ryke (toffe tot een leerzaam onderhoud op, die nog niet geheel was afgehandeld, toenzy te Tlascala aankwamen. Thelismar en zyn jonge reisgezel, Mexico verlaatende, begaven zig fcheep naar Sint. Domingo. T 4 Al-  AVOND TYD KORTINGEN Alphonfus had zig gevleid, op deeze plaats eitldö* lyk eens een brief van zyn Vader te zullen vinden , doch wierd al wederom in zyne verwagting te leur gefield. Integendeel ontfing hy aldaar een brief uit Portugal, waar van de inhoud hem zeer bedroefde. Dezelve behelsde : „ dat Don K Ramiro niet weder in Portugal verfcheenen, en „ dat men nu ten vollen te rug gekomen was van >, de gedagten, dat hy weder ten Hove in gunst „ aangenoomen, en zelf in gezantfchap zou ge„ zonden zyn; dat veele 'lieden integendeel vreest, den, dat hy uit zyn Vaderland gebannen was; „ doch dat men volflrekt niet wist, in welk oord *, van de waereld hy zig thans bevond." Dit doodelyke berigt doeg Alphonfus ten eenemaal ter neder, en vervulde zyne ziel met de grootfte droefheid. Ongerust en beangst over het lot van zyn Vader, voelde hy te gelyk het grievendst berouw en de pynelykfte zelfbefchuldiging, wegens zyn vorig gedrag , met nieuwe en nog' veel fterker kragt dan ooit te voren herleeven. In deeze treurige gedagten weggezonken, zat Alphonfus in eenzaamheid afgezonderd, toen Thelismar by hem intrad.— Ik zogt u, (zeide hy tot hem,) om u te Zeggen , dat gy Dalinde veel vroeger zult zien, dan gy gedagt had. Zy bevindt zig thans, nevens haare Moeder, te Parys, en wy zullen morgen naar Surinamcn vertrekken, om ons verder van daarregt fireeki naar Frankryk in te fcheepen. Doch, in* tus-  VAN HET K. A S T E R L. 297 tmsfen dat gy Dalinde nog niet in perfoon ziet, moet ik u een prefent toonen, dat zy my gezonden heeft. Zie daar, maak deeze Doos open, en zeg my eens, ef gy dit weezen kent? — Ach! waarde Thes, lismar! (riep Alphonfus verrukt uit,) welk ,, een heerlyk fchildery? Welk-eene treffende gelykheid! .... Welk eene volkoomenheid in ,, de uitvoering! . . . Zy is het zelf!" Het zal u nog meer behagen, (hernamThelismar,) wanneer ik u zeg, dat dit het eige werk van Dalinde is. Dalinde ! heeft Dalinde dat met eige ,, hand gefchilderd; wel, dan bezit dat bekoor5, lyk Meisje alle begaafdheeden, zo wel als alle bevalligheid! . . . Ach, laat ik deeze zo dierbaare Teekening nog eens aanfchouwen! Ja, zie daar! hebt gy die zelfde Hemclfche trekken, daar is die bekoorlyke lach Ach! myn dierbaare Vader! hoe gelukkig zyt gy, zulk een fchat te bezitten."— Dat dunkt u zo 1 echter is ''er een Portrait, dat ik veel liever zoü begeeren. Ik wenschte , dat Dalinde zig nog eens teekende; maar het moet zyn in één tafereel met haaren Egtgenoot, en wanneer zy my dit/luk zal geeven, beloof ik u, Alphonfus , dat ik dit aan u zal fchenken. •Alphonfus kon op deeze verpligtende redenen van Thelismar niets antwoorden , maar moest zig vergenoegen , met, ten bewyze van dankbaarheid, de handen van Thelismar tederlyk te drukken, en die met zyne traanen te befproeijen. T 5 I»  2£>§ AVOND TYD KORTINGEN In weerwil deezer vriendelyke behandeling van Thelismar, en de zo gunltige vooruitzigten, die Alphonfus voor zyne liefde mogt opvatccn, was hy 'er echter zeer verre af, van eene ongeftoorde en zuivere blydfchap te gevoelen. Hy befchouw. de het nu als een onvermydelyken pligt, eene keer naar Portugal te doen, ten einde eenig nader licht •nopens het lot van zynen Vader op te fpooren. Hy had nu reeds vast by zig zelve beflooten , om dit zyn voorneemen aan Thelismar bekend te maaken; dan, dit befluit koste te veel aan zyn hart, om niet de heevigfle aandoeningen in hem te verwekken. Daar by kwam nog, dat hy nooit moeds genoeg gevoeld had, om aan deezen zo getron wen Vriend den misflag, die hem naderhand zo veel wroeging gekost had, te belyden; te weeten: zyne heimelyke vlugt uit Spanjen, en zyn weg gaan buiten weeten en zonder toeftemming van zynen Vader. Dit gebrek aan vertrouwen , of liever die fchroomvallige agterhoudendheid, hadden Alphonfus meer dan eens de waarheid doen verbloemen. Doch nu eindelyk, zyne ondraagelyke wroeging en angst niet langer kunnende wederftaan , nam hy het vast befluit, om Thelismar by voegzaame geleegenheid van alles te onderrigte.,, en door deeze ongeveinsde bclydenis zyne misflagen, ware het mogelyk, te boeten en te verbeteren; ja zelf, indien het volftrekt niet anders zyn kon, daar voor de dierbaarfte opofferingen te doen. En met deeze  V A N H ï 1' KAS T E E L. ge gedagten vervuld , vertrol; hy van Sint Domingo. Onze beide Reizigers kwamen des nagt? te Surinamcn O) aan. Zo dra zy in deeze Volkplanting aanlandden, wierden hunne oogen door het luisterrykst fchouwfpel getroffen. De oever was aan beide kanten verlicht door eene meenigte lichten, die, zonder eenige orde geplaatst, een heerlyk fchynfel- van zig gaven. Thelismar en Alphonfus Honden deeze heerlyke Humiliatie met aandagt te befchouwen, wanneer zy zagen, dat eenige van die lichten voortgingen, en naar hen toekwamen. Een oogenblik daar na zagen zy duidelyk, dat het tien of twaalf Perfoonen waren , die lugtig naar hen teeftapten, offchoon zy overdekt fcheenen van deezen lantarentjes. Zy hadden 'er eenigen op hunne mutzen , op hunne voeten, en in hunne handen. Dit gezigt verbaasde Alphonfus , cn wekte zyne nieuwsgierigheid. Hy had hen gaarne eenige opheldering willen vraagen , en die menfehen daarörer annfprecken; maar zy gingen hem fchielyk voorby, en zyn gids of leidsman kon hem niet verdaan. Toen zyinhethuis, alwaar zy logeeren zouden , aankwamen, werden zy in een net eindelyk vertrekje geleid, 't welk zy volmaakt verlicht (s) Surmamen is eene Volkplanting en Hollands Comptoir, 't welk omtrent 30 Mylen uicgefbektheid heeft, langs de Rivier van Surinamen, in Guyana.  S»0 AVOND TYDKORTINGEN licht vonden door twee lantarentjes, waarin die zelfde lichten geplaatst waren. Alphonfus wilde deeze lichtjes van naby zien, en wierd tot zyne groote verbaazing gewaar, dat het niet anders dan groote vliegen waren , groen van kleur, fchitterende als Esmarauden, en die het helderde fchynzel van zig gaven. , Zie daar, (zei Thelismar,) de uitlegging van het geene gy zo even verlangde te weeten. De boomen , die op den oever geplant, en van eene Piramidale gedaante zyn, waren van boven tot onder overdekt wet deeze Infecten, en fcheenen dus op eenen afft and, als verlicht door lusters, die in de lugt hingen. De menfehen, die ons ontmoetten, hadden van deeze vliegen op hunne mutfen en aan hunne voeten vastgemaakt, en droegen 'er eenigen in glaaze kommen in hunne handen. Dien zelfden avond vernam Alphonfus nog verder, dat deeze beestjes ook tot andere nuttige dienden gefchikt waren. Toen hy te bedde lag, wierden zy uit hunne lantaarntje-, gelasten, om in de kamer rond te vliegen : en men verzeekerde Alphonfus, dat zy hem in 't minst geen leed zouden doen, maar integendeel alle de muggen zouden verdryven (*). On- (f) Dit zonderling Infect wordt Acufta geheeten ; en men gist, dat de Cumju,, waaraan gelyke eigenfehappen worden toegefchreeven, flegts eene andere benaaming is van  VAN HET KASTEEL. 301 Ondertusfen kon Alphonfus , die nu , zedert het laatfte berigt uit Portugal ontfangen, door angst en ongerustheid geftadig gepynigd wierd , geen oog luiken. Hy ftond dus voor dag en daauw van het zelfde Diertje. Het is een kleinen duim dik; en twee duimen lang. Het is van zulk eene fchitteren ftien by den Heer de b o m a r e , uit wien dit berigt. getrokken is, V *  38 AVONDT YDKORT 1NGEN aanmaken."- Te gelyk boog hy zig voor over, en fehreeuwdedit maal niervaar hy ondervond eene zo fterke verdooving, en beefde zo geweldig, dat hy zou gevallen zyn , indien Thelismar hem niet in de armen had gegreepen , en vastgehouden. Alphonfus was zo faeevig aangedaan en bedwelmd door den fehok, dat hy byna het gebruik zyner zinnen verlooren had. Toen hy weder geheel bekomen was, zei Thelismar: ik zal u eene nog vreemder uitwerking, die deeze Visch veroorzaakt, doen zien. Wy zyn hier onder ons veertien perfoouen; laaten wy een ronden kring maaken, en elkander de hand geeeen; ik zal de eerfte en digtfte by den Fisch zyn, en gy de laat fte; vervolgens zal ik hem met dit kleine fiokje, 'twelkgy in myne hand'ziet, aanraaken , en offchoon gy door eene keten van twaalfferfoonen van mygefcheiden zyt, zult gy dénflagvoelen, dien ik op het aanraaken van den Fisch irygén zal Hier op wierd de p, oef in 't werk geftcid°, en dé ondervinding bevestigde volkomenlyk het gezegde van Thelismar (w). Den volgenden dag na dit voorval vertrokken on- O) Deeze zonderlinge Visch is de Torpedo, zo ver, nrnrd by alle de Scbryvers over de Natnurlyke Historie, wier gevoelens en gislingen over de oomaken der electnque eigenfehap van deezen Visch men aldaar kan raadpleegen. Zie inzonderheid den Heer Dï -.„rak*  VAN HET KASTEEL. goff onze -Reizigers van Surinamen, en verlieten tevens America. Geduurende hunnen overtogt, beloonde Thelismar het vertrouwen van Alphonfus, door hem dc oplosfing te geeven van iets, waar naar by lang nieuwsgierig was geweest; te weeten: — ,, Hoe Let mogelyk kon zyn, dat The„ lismar had kunnen befluiten, om zyn Vader- land voor een zo langduurigen tyd te verlaa,, ten, en zig van al, wat hem dierbaar was, ,, aftefcheuren." Thelismar gaf hem nu te verilaan : ,, Dat zyn Koning, een groot be- minnaar en voorfiander van nuttige kunften en ,, weetenfehappen zynde, hem verzogthad tot het ,, uitvoeren van deezen lastigen togt; zo dat ik „ (vervolgde hy,) deels door de weldaaden van myn Vorst, deels door myne eigene begeerte ,, tot vermeerdering van kundigheeden, en wel bezonderlyk tot natuurkundige onderzoekingen en ontdekkingen, overgehaald wierd, om deeze ,, zwaare onderneeming te doen, in de uitvoe,, ring van welke myne Vriendfchap voor umyde last en moeite merkelyk verligt heeft. De be¥, geérte, om uw hart te vormen, uw verftand te ,, verlichten , uwen geest te befchaaven , en inzon- derheid de liefde en tedeiheid, die ik, geduuren- de onzen omgang met eikanderen, voor u heb ,, opgevat, waren alleen in tlaat, om degrieven- de fmert en angstvallige oögenblikken, omiffchei„ delyk van eene langduurige uitlandigheid, en V 3 „, die  $lO AVOND TYDKOR TINGEN s, die ik te meermaalen ondervonden heb, te verzagten.'* Inmiddels kwamen onze Reizigers, na eene zeer voorfpoedige togt, gelukkig in Portugal aan; doch alle de nafpooringen , die Alphonfus nopens het lot van Don Ramiro deed, gaven hem, tot zyn bitter leedweezen, weinig of geen licht; alleen dienden zy, om hem meer en meer te overtuigen, dat Don Ramiro niet weder in Portugal verfcheenen was : en eenige flaauwe opgaven , die de vrugt van ongelooffelyke navorfebingen waren, deeden Alphonfus gisfen , dat zyn Vader in Engeland, of wel in Rusland zyn moest. Daar hy nu wist [ dat Thelismar om Familie - zaaken naar eerstgenoemde Koningryk moest overfreeken, bad hy het troostlyk denkbeeld, dat hy, na Portugal verlaaten tehebben, niet lange in Vrankrykzou behoeven te vertoeven; maar, in gezelfchap van Thelismar en zyne geliefde Dalinde, welhaast naar een Land ?ou trekken , alwaar] hy zig vleidde, eindelyk zyn Vader te zullen vinden. De grenzen vanVrankryk genaderd zynde, deed Thelismar hem belooven, dat hy aan Dalinde niets van zyne liefde en hoop zou te kennen geeven.Gy zult nu dagelyksch by haar zyn; (vervolgde by,) en gelyk ik u gezegd heb, myiïe hartelykfte wensch is, om u f men gelukkig door een onverbreekhaaren band vereend te zien, daar gy my heiaen thans even dierbaar zyt. Maar, Alphonfus, gy kunt noch-  VAN HET KASTEEL. 3II nochthans over u zelve niet hefchikken , en moet alvorens de toejlemming van hem , die u het leven gegeeven heeft , verwerven. En , offchoon ik al aan deeze toejlemming geheel niet twyfele , zo is echter de ónmogelykheid van eene weigering niet vol- ftrekt heweezen. ,, Ach, goede Hemel! wat , zegt gy ? " Zo ik u nu reeds aan Dalinde voordroeg als den man, dien ik haar tot een Egtgevoot had toegedagt, zou zy « zeeker met onderfcheiding zien. Is het nu wel raadzaam, in de ouzeekerheid, waarin wy nog wegens de toe/lemming van uw Vader zyn, de rust van haar leven op zulk een losfen voet te waagen? Ik! ik zou de rust van haar leven, of zelf dat van uw leven, ftoo,, ren? Neen: veel liever wil ik haar nooit wederzien Maar evenwel , wy zyn zo zeeker, dat myn Vader zyne toeüemming niet weigeren zal." En zo hy dat echter, door een of ander onvoorzien toeval, eens deed ? „ Hoe ! zou myn Vader zelf myn doodvonnis ,, kunnen uitfpreeken?"— Neen, Alphonfus, dat zou hy niet; want, of ik heb alle myne moeiten en zorgen verhoren , of gy zult, hiervan koude ik my verzeekerd, deezen /lag met geduld dragen en welke rampen kunnen ooit een eer lyk hart ter neder /laan, wanneer de deugd ons byblyft , en wy. een waar en Vriend, een hartelyken vertrooster betUttnl — „ Ach, Thelismar, ach myn Vader, ï, gy z\j*t. altoos over myn lot hefchikken. . . . V 4 « lieht  3Ï2 AVONDTYDKORTINGEN „ Hebt gy niet reeds een onbepaald vermogen „ over alle myne daaden, alle myne gedagten, „ en gevoelens. Deezen onweerftaanbaaren inr „ vloed, dien gy op my hebt, kunt gy nooit verliezen. De reden , de deugd , de dankbaarheid en vriendfchap zyn daar van de onwrikbaare borgen. .. ,.Ja, ik zal de wet, die gy my op„ legt, heilig volgen. Ik zal Daliude zien, en „ zwygen. .... Denk echter eens , welk eene „ opöifering! . . . Doch, gy eischt die van my, „ en dus moet zy ook mogelyk zyn." Onze Reizigers kwamen nu te Bordeaux aan, fin vertrokken op het oogenblik weder van daar, Hun rytuig brak ongelukkig , toen zy omtrent dertig mylen van Parys waren; dus moesten zy op de plaats, waar dit toeval gebeurde, ftil honden. Thelismar fchreef hier aan zyne Vrouw, dat hy ftaat maakte, om den volgenden middag tegen vyf uuren te Parys te zullen zyn; en deezen brief gaf hy aan een Postbode mede , die met het krieken van den dag heen reed. Zo haast het eerfte morgenlicht van dien gelukkigen dag aanbrak, ftond Alphonfus haastig op , omhelsde Thelismar driftig, en riep verrukt uit: — Daar is „ hy eindelyk verfcheenen, die lang gewenschte „ dag, die niet eindigen zal, zonder dat ik my,. ne Dalinde zal gezien en gefprooken hebben l f, O, Wat is dat licht fchoon in myne oogen, " ,, dat nu aanbreekt,'" -r Denk Jlegts (zej The-  VAN HET KASTEEL. 313 Thelismar,) aan uwe belofte, die gy my gedaan hebt, en zyt ot> uwe hoede , om u in deeze eerfte ontmoeting niet te verraaden'. — ,, Ach, zeg my niets: ik heb myn vast befluit geuoomen , en ,,, ben van my zelve verzeekerd." Tel daar zo vast niet op; en, zo gy myn raad wilt volgen, maatig dan eene vreugde, die gy binnen weinige uuren zorgvuldig zult moeten verbergen. Laaten ^vy van iets anders fpreeken 1 —- ,, Maar, kan ik dat doen ?" ' i' Foorzeekcr 1 Wilt gy een volkomen vermogen op u zelf verkrygen, gewen u dan vroeg, om uwe verbeelding te maatigcn, en uwe begeerten aftewenden. . ,, Maar wanneer myn ge. ,„ drag altoos redeiyk verftandig is, wat kunnen ,, dan myne gedagten feheelen?" — Hoe wilt gy, dat men treffende blykeu van moed zal geeven, wanneer het doorgaande gedrag laf hartig is? Hy , die zig door zyne verhitte denkbeelden laat wegvoeren , die eene verleidende herinnering koestert, en een hem behagend'voorwerp niet van zyn geestkan verwyderen , zal die het vermogen bezitten , om de reden altoos en in alle gevallen te volgen, wanneer het op weezentlyke daaden aankomst? Er zyn tweeerly foort van gedagten; de eene. die zig natuurlyk en als van zelve aan den geest voordoen ; de twee* de , die door overdenking in ons te weeg worden sebragt. De eerfte, meestal beuzelagtig of wel gevaarlyk, worden door onze driften, onze gewaarwordingen , of wel door de voorwerpen buiten ons, V 5 in  314 AVONDTYDKORTINGEN in onzen geest verwekt; wanneer men die nu nooit weerftaat, houdt men op vry te zyn, wyl men daar door het vermogen verliest, om zyne gedagten naar zyne begeerte te kunnen verkiezen; alsdan, wanneer de driften in ons heevig zyn , wordt men fpoorloos ; en, wanneer die niet heevig zyn, kwyntmen. Dus moet men zig nimmer vergaapen aan een denkbeeld, alleen om dat het behagelyk is , en zig als van zelve in den geest indringt; maar men moet het veel eer afwenden, wanneer het verleidend of nadeelig kan worden; eindelyk men moet zig uitleggen, om ftoffen tot overdenking op te zamelen, en zyne gedagten op nuttige voorwerpen te leiden. Het is niet voor ons zeiven, maar voor anderen, dat wy onze gedagten door fpreeken uiten: dus moeten wy tragten in de famenfpreekingen te behaagen; maar het vermogen van denken is ons tot ons eigen nut gegeeven, om onzen geest te verrykeu, ons verftand te befchaaven , en ons hart te verbeteren. Wy ontedelen dit heilzaam oogmerk, wanneer wy onze overdenkingen flegts alleen bepaalen tot nietswaardige voorwerpen; en het is eene beweezene zaak, dat de hefpiegelingen van een denkend weezen veel leerzaamer, veel edeler en verheevener zyn, dan zyne lesfetu— Op deeze woorden zugte Alphonfus, cn zweegeenige oögenblikken. Eindelyk deed hy eene pooging op zig zelve om te fpreeken, en Thelismar wendde het gefprek op hunne rcize. Hy deed eene korte optelling van al wat zy gezien had-  VAN HET KASTEEL. %l$ hadden, en Alphonfus luisterde met vermaak naar het geen Thelismar zeide ; voorts fpraken zy over de Natuur en de Scheikunde. — „ Wat zyt gy gelukkig, (zei Alphonfus,) van zo veel te ,, weeteri! Het is niet mogelyk, dat iets u meer verbaazen, of zelf vreemd kan voorkomen 1" Gy vergist u grovelyk, (hernam Thelismar,) de Hemel, de aarde, alles wat ons omringt, is immers het werk van eene opperfte Wysheid; het is een eeuwig boek , waarin de mensch altoos eene ondoorgrondehkc Jlof tot hefpiegeling en verhaazïng moet vinden. Hy z*l tot aan het einde der afwisfelende eeuwen telkens nieuwe verheevene geheimenis/en ontdekken , zonder die ooit' volkomen te kunnen doorgronden ofhezeffen. Aldus voortpraatende, naderden zy vast Parys; en onze beide reizigers, door het heeviglte verlangen, om de voorwerpen hunner liefde, na zulk een lang afweezen, eens weder te zien, byna gelyk, en even frerk aangedaan , raakten ongemerkt van weerskanten in diepe gedagten bedolven. Alphonfus brak eindelyk eerst het ftilzwygen. —,r Beken nu eens, (zeihy,) ,, dat gy voor als nu uwe gedagten niet verkiest; en dat gy als 't ware gedreeven wordt, om u met die beezig te houden , welke zig thans zo ,, natuurlyk aan uwen geest opdoet?" — Zo als A'phonfus dit gezegd had, keerde zig de man te paa.d, die vooruit reed, eensklaps om, kwam aan het portier van het rytuig, en beiigte Thelismar, dat  3I<5 AVOND TYDKORTINGEN dat by een wonder verfchynfel in de boven legt gewaar wierd. Thelismar Irak hierop het hoofd aan het portier, en zag inderdaad even boven de laag dryvende wolken , naar den kant van Parys , een kleinen ronden bol, zwartrigtig van kleur, en die zyne rigting naar gen veld, 't welk voor'hen lag, fcheen te neemen. Thelismar, ten uiterften verbaasd en opgetoogen, befchouwde dit verfchynfel met de grootfte oplettendheid , cn zyne verbaazing nam niet weinig toe, toen hy dit verfchynfel langzaam zag nederdaalen, allengs grooteren geheel doorfchynend worden. Toen trad hy fchielyk uit het rytuig, om het zelve des te beter te fchouwenj te meer, daar de Postillon, doodelyk verfchrikt, zyne paarden deed ftilhouden. — Alphonfus en Thelismar bevonden zig toen juist by eene fchoone weide; zy waren tot op de hoogte van Arpajon, zes mylen van Parys geleegen, gevorderd. Intusfchen fcheen de bol al grooter en grooter te worden. — Het is (zeüde Alphonfus,) een lugtverfchynfel, even als dat, het welk i'k s, eens in Spanjen in den omtrek van Loxe ge„ zien heb." — Het fr geen h.gtverfchyvfel; (hernam Thelismar.) — „ War is het dan?" (vroeg Alphonfus.) — Dat kan ik zelve niet bebegrypen ; (hervatte Thelismar.) . . . Het nadert ons; zie eens, hoe verlicht het jvordt .... Hebt gy een lorgnet? — „ Ja! "— Geef my die. Pit zeggende, vatte Thelismar de lorgnet aan, die  VAN HET KASTEEL. 317 die Alphonfus hem toereikte; en den lichtenden bol in 't gezigt krygende, riep hy uit:— V/V ongelooflik , maar my dunkt, dat ik onder aan den hol een foort van fchuiije, offcheepje, dat daar aan vast gemaakt fchynt , zie hangen. . . . Het zal zeeker eene verbeelding zyn. . . . Zie daar is de lorgnet; neem die zelf, en zie. — Alphonfus nam die ; en , na verloop van weinige oögenblikken, gaf hy een fchreeuw, uitroepende: ik zie'er een mensch in! Thelismar begon hier op te lachen, en zei: i, Nu begryp ik het: het zal de Scyth Abaris zyn , die zedert lange omzwerft (x). — „ Uwe ongeloovighcid verwondert my niet, ( hernam Alphon„ lus,) wantik, die het zie, kan het nog naauw„ lyks gelooven. Maar, genadige Hemel! wat ,, is dit .... nu zie ik duidelyk twee men„ fchen,"—- En dit zeggende, wreef Alphonfus zig de oogen . . . de lorgnet valt hem uit de hand; hy ziet Thelismar aan, die onbeweeglyk een diep ftilzwygen houdt. Ondertusfen naderde de bol vast meer en meer, en zweefde eindelyk vlak boven de weide, waar zig onze Reizigers bevonden. — Nu kan ik 'er niet meer aantwyffelen, ( zei Thelismar , ) deeze goudgeele, glinfleren de, en met purper afgezette bol bevat zeeker in zig leevendige fchepzelen. . . . Ik zie ze duidelyk! 6 wonder! on- be- (x) Aba ris ontfurig van Apollo een pyl, waarmede ty de lugt doorkl.efie.  318 AVONDTYDKORTINGEN begrypelyk wonder! waar voor het fnenschlyk verftand ftil ftaat-. Roemryke overwinning van de on* verzaagdfte ftoutheid en moed des menfehelyken ver* nufts Is het mogelyk, dat de Piemel aan het hloote menfchelyk vermogen toelaat, om zulk een merkelyken afftand tusfen hem en de ftof, waar uit hy genoomen is, en in het welk de natuur zelve zyn graf geplaatst heeft, te durven fteilen ! — Thelismar (prak nog, toen de bol, die boven hun hoofd zweefde, langzaam en fïaatiglyk by hun neerdaalde. Toen zag men duidelyk met het bloote oog, dat tti'de vergulde Kar, of het vaartuig, dat onder aan den bol hing , twee perfoonen waren, en wel twee Vrouwen; voorzeeker (want hoe kon dit anders zyn?) Godinnen of Hemelfche weezen; de eene was in ftaatelyke deftigheid en fchoonheid aan Juno of Minerva gelyk; de andere in het wit gekleed, en meteen kroon van roozen vercierd, fcheen Aurora zelve, ofwel de bekoorlyke Godin der bloemen en der lente te zyn. Alphonfus Huift voortüit naar den bol; doch eene heftige ontroering weerhoudt hem: zyn hart klopt geweldig. — „ Neen! (roept hy uit,) het zyn geene dcrfely- keweezens! Zy naderen Zy omarmen cl- „ kanderen Ja, ongetwyffeld, het is de „ deugd en deonfchuld, die de Hemelen verlaa„ ten, en by ons op de aarde komen woonen, „ om ons den eerden gouden tyd weder te fchen- .» ken Maar, goede Hemel! bedriegen my „ my-  VAN HET KASTEEL. ^ ,, myne oogen? .. . Dalinde ! heeft deeze Godheid uwe gedaante aangenoomen, om ons nog meer „ te behaagen? .... Ik kan myn gezigt niet ,, gelooven; maar myn hart kan my niet mislet- „ den ó Ja , zy is het I zy is het zelf!"— Dit zeggende, roept hy Thelismar met eene ontroerde ftem. Op het eigen oogenblik raakt de bol de aarde, en Thelismar, zelf door aandoening overftelpt , geeft een gil. Bleek beftorven , beevende , verrukt van blydfchap, en echter verftomd van verbaazing en fchrik , liep Thelismar hen te gemoet. De twee neergedaalde Godheeden vloogen beiden in zyne armen. Alphonfus , buiten zig zeiven vervoerd , fchiet insgelyks toe; hy durft het niet waagen, om zig aan de voeten van Dalinde te werpen; hy ftaat plotfeling ftil, en de heevigheid van zyne ontroerenis noodzaakt hem, om tegen een boom te leunen , ten einde niet ter aarde neer te zygen, want zyne knikkende beenen zonken onder hem weg. In deeze eerfte oögenblikken van vervoering en vreugd, wierd de wonderbol, de kar of fchuitje, en het betooverend fchouwfpel , dat zy zo even voor oogen gehad hadden, alles wierd vergeeten. Thelismar zag nu niets dan zyne Vrouw en Dogter, en zyne nieuwsgierigheid wierd door meer dan toverkragt opgefchort. Alphonfus , ooggetuige van deeze hartroerende ontmoeting , fmaakte geene ©ngeftoorde vreugd. Hybefchouwde, weliswaar, Da-  3=0 AVONDTYDKORïlNGErt Dalindc met verrukking; hy verzadigde nu zyrf oog met het bekoorlykfte, dat hy immer kouds zien; hy fmaakre eene ongcmeene vreugde, dat hy nu in (laat was, al het geen zy zeide, te kun', nen verdaan , de tedere gevoelens van kinderliefde, die haar edel hart voor Thelismar vervulden , in al haar kragt en nadruk te hooren uitboezemen ; maar tevens deed dit zo aandoenlyk toneel ook in hem de herinnering aan zyn Vader des te leevendiger opwellen ; en hy wierd door de ondervinding gewaar, dat flegts ééne wroeging veel al in (raat is , om onze zuiverde vreugd te dooren en te vergiftigen. Inmiddels kwam , na het bedaaren der eerde aandoeningen van blydfchap, die der nieuwsgierigheid weder met volle kragt te voorfchyn; en daar de verwondering over het zo vreemd verfchynfel wel opgefchort , maar niet uitgedoofd was, werden nu aan Dalinde en haare Moeder vraag op vraag gedaan, nopens de oorzaaken deezer allerzondcrlingfte ontmoeting* Zy berigteden hierüp: „ dat hun lugtvaartuig een Aeroftatifche Bol was, nu „ onlangs uitgevonden , om daarmede door de „ lugt te reizen; dat zy niet tot dit in den eerden opflag zo gevaarlyk fchynend togtjs beflooten hadden, dan na dat zy door bondige redenen, ,t cn nog meer door verfcheidene gelukkig gedaagde proeven , overtuigd waren geworden van de zee„ kerheid der gronden, waarop deeze proef rustte; fi dae  VAN HET KASTEEL. 321 ,, datzy, weetende den dag, waarop Thelismar zouaankomen, en den wind hen gunftigzynde, zig ,, niet hadden kunnen weerhouden, van hem eens ,, aangenaam te verrasfen, en daar door het 00,. genblik te vervroegen van hem te zien; datzy, „ aan het huis van een groot Natuurkundige gelogeerd zynde, die zulk een Bol in gereedheid j, had, om daar eene Proef mede te neemen , deer ,, ze gunllige geleegenheid hadden waargenoor ,, men, om een bemind Man en Vader te gemoet ,, te vliegen."— Zy voegden 'er by : dat, ,, toen zy boven het Veld van Arpajon in de lugt ., zweefden , zy duidelyk een Rytuig ontdekt ,. hadden , en dat zy zig hierop hadden laaten ncderdaalen."— Na dit kort verflag, naderden de Reizigers den Bol, en bezagen dien van, naby ; waarop de Gemalin van Thelismar een kort en bondig verhaal deed van de Proefneemïngen , die men in de Thuileries en by het Kasteel van la Muette gedaan had. Thelismar was gansch verrukt op de befchryving, die zyne Vrouw hem gaf, van de algemeene verbaazing en ontroering, die men onder het Volk befpeurd, en de toejuichingen , waarmede men den eerden ontdekker deezer ftoute onderneeming , en alle de groote Natuurkundigen, welke zyn fpoorgevolgd en verbeterd, en aan geheel Vrankryk eene zogrootfche als nieuwe vertooning gegeeven hadden, overlaaden had. Thelismar vernam met een even groot 11. DE EL. X g6:-  322 A V O ND f Y D It O R T ï N G E N genoegen, dat alle de geleerden in Vrankryk in de algemeene verbaazing en toejuiching der Natie deel namen. Alphonfus betuigde zyne verwondering: dat de zwartgallige nyd met zyn zwadder den roem van deeze onderneeming niet bezwalkt had." — Een weinig overdenking (hernam Thelismar,) zal genoeg zyn, om uwe verwondering te doen ophouden. Men ontfangt doorgaans met hlydfchap een licht, dat ons dienen kan, om verdere ontdekkingen te doen, en ons nader tot ons doeleinde te leiden. Denk, dat een Natuur of Schei' kundige, wanneer zy eene nieuwe ontdekking doen , te gelyk een ruim veld openen voor eene meenigte liefhebbers; dat zy hen eene ryke ft of tot befpiegeling en navorfching verfchaffen, die hen een fchat van nieuwe denkbeelden kan opleeveren; en eindelyk, zy verfchaffen hen een nieuw middel, om tot roem en eer te ftygen. Duizende luisterryke ontdekkingen kunnen voorfpruiten uit eene verheevene ontdekking. Ieder geleerde is fteeds yverig beezig, om zig eene nieuwe uitvinding ten nutte te maaken , en daar voor zig zelve al het voordeel uittetrekken , dat hen* mogelyk. is. Zo dat, wel verre van den roem der eerfte ontdekking te verminderen, zullen zy veeleer ieder voor zig, alle hunne vermogens infpannen , om die tot meerdere volkomenheid te brengen, en daar door hunnen eigen roem te vergrooten. „. Uwe redenecring bel.oort my ; (hernam Ai„ phonfirs,) 'er is dan ten minden één perk van rf roe^  VAM HET KASTEEL. 3»? $3 roem en glorie, daar de menfehen elkandereri zoeken na te volgen, en ware het mogelyk te U overtreffen , zonder zig daarom onderling té H haaten , en alle mogelyke riadeelèn toe te brenii gen! Edel ftrydperk, daar de overwinnaar zel,, ve gekroond wordt door dë hand zyner mededingers, en waar de roem van eenen de vreugd 9-, uitmaakt van veele anderen, die daar in eené j, ryke bron van eer en glory, als ook eene nieüwe ftofFe tot gelukkige ontdekkingen voor zig zeiven vinden. Waarom d'oCh gee- ven de Letterkundigen niet even zulk eeri pryslyk en edel voorbeeld?" Gy begeert eene onuit roer lyke zaak , (hervatte Thelismar,) Uien ka/i geene beweezen openlyk ei kende zaak verduisteren of ontkennen; eene uitvinding , doorproeven geftaafd , is boven alle berisping verheeven ; inaar het is niet even zo met de voortbrengzels van ons verftand geleegen; een fchryver kan onmoogelyk meetkundig bewyzen, dat zyn werk, hoewel met dè beste oogmerken gefchreevén, goed is. Te vergeefsch' zegt hy dit op duizenderly wyzen in zyne voorreden ; een ieder kan het tegendeel ftaande houden, en, al had hy een eerfte meest erft uk in 't licht gegeeven, de bedurvene fmaak, de kwaade trouw en de wangunst zou niet in gebreeken blyven, om hem dit te betwisten en tegen te fpreeken. Van daar die twist, die fpitsvindige, die hekelfchriften, en al die haatelykheeden, die de letterkundige waereld fchand- X a vlek-  |34 AVO ND TYD KORTINGEN vlekken, en voor elk hater nageflagt altoos ont'èeren zullen. Voeg hier by, dat eenfVysgeerniets nieuws iiiets fchitterends kan fchryven , dat tevens niet van groot nut is voor andere kVysgeeren; daar de geest en begaafdheden van een Man van Letteren niet dan tot zyne eige glorie kan ftrekken. Zo dat men in het algemeen meer vredelievendheid, billykheid, deugd, en overeenftemming onder de Wysgeeren moet wagten, dan onder de Letterkundigen. Na dit gefprek wandelden zy nog een poos in de weide, waar na zy gezamenlyk in het rytuig fteegen, en voorts den grooten weg naar Parys infloegen , alwaar zy tegen den avond aankwamen. Thelismar vertoefde niet lang te Parys, maar vertrok, zonder uitftel, nevens zyne Vrouw en Dogter en Alphonfus, naar Engeland. Zy bleeven een geruimen tyd te Londen, doch vernamen niets van Don Ramiro; waarop zy zig voorts naar het Graufïchap Darby begaven. TeBuxton aange. komen zynde Helde Thelismar eene wandeling voor. Onderweeg zeide hy: ik zalu by eene Fontein brengen, die door de Fabelagtige eigenftchap, die men haar toefchryft, veel beter in Si ei Hen of in Griekenland geplaatst zon zyn, dan in deeze koudere landflreek. Men geeft voor, dat zy niet vliet dan voor ftandvastige Minnaars, en dat alle die gcenen, welke zig aan de minfte omftandvastigheid fchuldig kennen, dezelve niet naderen kunnen, zonder datzy. aanftonds ophoudt met vlieten. Het is reeds lang g*'  VAN HET KASTEEL. 325 gelceden, dat ik dit oud fprookje, 't welk de Fan~' tein van Acadine en de Historie van Argyre (y') in het geheugen brengt, gehoord heb. Naauwlyks had Thelismar dit gezegd, of de gidfen zeiden hem iets in het Engelscli, welke taal Alphonfus niet verfbnd. — Zy zeggen my daar, (zei Thelismar,) dat (y) De Acadine Fontein wordt in Sicilien gevonden, en men fchreef haar de zonderlinge eigenfchap toe, dat men de waarheid of valsheid der Eeden aan haare wateren konde toetfen. Men fchreef die Eeden op fchryftafeltjes, die men in 't water wierp, cn wanneer dezelven niet bovendreeven, hield men zig verzeekerd, dat het valfche Eeden waren. Argyre was eene Thesfalifche Nymph. Celenus , haar Gemaal, haar in doodsgevaar ziende, ftorte door overmaat van droefheid, in eene doodelyke kwyning. Venus, getroffen door hunne tedere liefde, herfchiep den eenen in eene Rivier, en de andere in eene Fontein ; die , gelyk Alpheus en Arethufa , zig verëenigden, doo* hunne wateren onder een te mengen. Intusfen bleef Celenus niet ftandvastig , hy vergat Argyre; en zcr dert had die Rivier dc kragt om in Minnaars het gevoeL hunner liefde uit te dooven', wanneer zy van zyne wateren dronken , of zig daarin baadden. Het fabelagtig Griekenland heeft meer andere wonderlyke eigenfehappen aan Fonteinen toegefchreeven. De Virmaarde Fontein Aganifpe, en Kypocrene, of Hengftenb'on, zyn inzonderheid bekend, alsgefchikt omhetDichtvuaï aan tc blaaigflj. X 3»  3^6 AVOND Tï&KOR TINGEN dat wy flegts honderd treeden van de Fontein af zyn j doch, daar de toegang vol doornen, dis telen cn fteenen is, zullen zy met onze bedienden vooruitgaan., cm den weg te haanen. Laaten wy intusfchen onder deeze boomen wat rusten; zy zullen ons wel roepen , als de weg fchoon gemaakt is. Na verloop van een half quartier, kwam men hen waarfchuwen, dat de weg nu begaanbaar was; zy begaven zig hierop naar de Fontein. — Ik zal u hier (zie Thelismar al lachende tegen zyne Vrouw,) eene proeve geeven van die getrouwheid, waar aan gy, zo ik hoop,' nooitgetwyfeld hebt. Ook is dit water zo helder en zuiver, dat het my tot drinken noopt, zo dat ik met vermaak den toets myner ftandvastig- keid voor u daar aan neemen wil. Dit zeggende , naderde hy de Fontein, en dronk by herhaaling eenige teugen. — Welnu, (zeide hy ,) dat men nu zegge •> dat alle mansperfoonen o.nftandvastig zyn i Gy ziet nu zelf, hoe ongegrond die laster is. . . . Maar (vervolgde hy,) Alphonfus, hebt gy geen dorst? — ,, Neen: (antwoordde deeze alglimlachende,) nochtans wil ik aan die Fontein het \, water wel eens proeven." r Kom aan dan ! zei Thelismar. Doch , zo als Alphonfus naderde en riederbukte om te drinken, kwam hy hem voor, en hem weerhoudende, zei hy zagtjes tegen hem: Hoe nu? zoud gy wel het hart hebben, om u aan deeze proeve te wagen ? Herdenk het voorgevallene in Griekenland met die jonge Zoé. -— , Ach The-  VAN HET KASTEEL. 327 Thelismar , ( hernam Alphonfus , zeer be-. leminerd,) war zy gy wreed! " Met dat al, wat zult gy nu doen? gy hebt u onhedagtzaam 'verbonden , om van deeze Fontein te drinken ! Gy kunt nu niet agter uittreeden! Ik ben u voorgegaan, en . gy dient my te volgen. — Gcduurende dit kortgefprek, was Dalinde hen genaderd; en Alphon-* fus, die vreesde, dat zy het hooren zon, bukte ten tweedemaale ; doeh naauwlyks hadden zyne hppcn het water geraakt, of het hield eensklaps op met vlieten. Alphonfus, ontdeld, befchaamd en verleegcn, kreeg eene hartklopping, die hem byna deed nederzygen. Verdomd van verbaazing, ftond hy onbcweeglyk daar , als in een fteenen beeld herfchaapen. Dalinde zei niets ; alleenlyk bloosde zy een weinig, en dwong zig eene gemaakte glimlach af, terwyl Thelismar dit fchilderymet eene fpottende houding ftilzwygeud befchouwde. Eindelyk vatte hy het woord op , en zei tegen Alphonfus, hem terug dootende: ga weg, ontheiliger deezer geheiligde plaats.'—,, W aarlyk, (hernam Al- phonfus, die nu geheel van zyn duk raakte,) het kan niet anders zyn, of dit is een kunst - Fontein , ,, gefchikt om onnozelen te misleiden i " — Ikverzeeker u, dat zy heel natuurlyk, en zonder eenige de minfle kunst is.-—- ,, Het is zeeker, datzy oppervlakkig befchouwd, ook geheel door de na„ tuur fchynt gevormd te zyn; maar gy, die zo vee- le geheimenisfen weet, zult ook zeeker eene by-' X 4 „ zon.  32^ AVeNDTYDKORTINGEN ii «öndefe kühst bezitten, om den ftroom van dit v, water te ftremmen, wanneer het u behaagt."— ï)ie kunst zou inderdaad'wonderbaarlyk zyn.— „ Ik l, heb u we! meer en grooter wonderbaarlyke O dingen zien verrigten." . Deeze kan ik « evenwel verzeekeren, is boven myn vermogen. Op myne eer, Alphonfus! ik heb geen den minflen invloed gehad op den ftroom van het water deezer Fontein ; en het wonder, daar gy zo even getuigen van geweest zyt, ^ het eenvoudig werk der natuur. Ik zal tragten, u deezen avond de oorzaak van dit vreemd verfchynfel uitteleggen. Intusfen zal ik , die wegens onftandvastige liefde myn geweeten vry ken uwe plaats zonder den minflen fchroom inneemen, «tettegenftaande het ongunftig kt , dat gy daar ondervonden hebt ; nu zult gy het water weder te rug zien komen. ~ Hier0p naderde Tbe,.^ mar de Fontein , die aanftonds met een foelie» ftroom begon te vlieten. Alphonfus ftond mi nog meer verbaasd dan te voren; en, na dat Thelismar zig nog eeh wyl tyds me£ zyne genheid vermaakt had , „am hy hem onder den *«, en verliet hierop deeze fchynbaar betoverde Fontein (*). AU W De Fontein van Buxton, in het Graaffchap Darby, waarvan Childrey , in 2y„e ^W^l vm *Vbmit geWa8 ffiaakt> «Heenlyk alle qtianier uh- ren  VAN H K T KA S TE £ L. 329 Alplionfus was nu zo onkundig niet meer, om in'goeden ernst te gelooven, dat deeze Fontein inderdaad betoverd was; zelf kon hy ten naasten by de oorzaak van dit vreemd geval wel gisfen; maar de geestige fcherts van Thelismar had hem zodanig van zyn ftuk gcbragt, dat hy geduurendc de geheele wandeling zig niet weder herltellen kon. Thelismar fcheen zyne bedeesde verleegenheid niet eens te merken; en toen zy des avonds alleen waren; zei hy tegen Alphonfus; hebt gy wel opgelet, hoe fterk Dalinde bloosde, toen zy zag , dat de Fontein voor u ophield te vlieten? Deezefterke blos, die de uitwerking was eener geheime voorkeur , heeft my doen dugten, dat zy iets van ons doelwit vermoedde; en, om haar uit die gedagten te brengen , heb ik haar quanfuis in vertrouwen verhaald. . . . ,, o Hemel! wat hebt gy haar verhaald?" — Dat gy eene verbintenis had, . ren voor eenige oögenblikken, en ftaat dan weder ftil, Men moet onderftellen, dat Thelismar, van dit verfchynfel der Natuur onderrigt, naauwkeurig op zyn "Orlogie de minuuten telde, zonder dat Alphonfus zulks bemerkte, ten einde de juiste oögenblikken te weeten wanneer het water der Fontein «roomde of (lilftond. Mén vindt , Op verfcheidene plaatfen , foortgelyke beurtelings ftroomeude, beurtelings tülftaande Fonteinen. Zie Dictionnaire des Merveillts de U Nature, Tom. I., als ook den Heer de bomare. X5  33° AVOND TYD KORTINGEN had, die my hekend was; met een woord, dat gy een jong aartig Portugeesch Meisje in uw land bemin. >> Hemel! Thelismar, is het wel moge- ,, lyk?" . . . — Ik heb de waarheid en het verdicht/el faam gemengd, en 'er te gelyk by gevoegd, dat eene Griekfche fchoonheid uwe aandagt een weinig getrokken had, en dat ik u daarom by de gewaande toets - Fontein gebragt had. Ach „ goede Hemel! En wat heeft Dalinde doch op dit „ alles gezegd?" . Zy heeft my hierop eene vreemde vraag gedaan ; zy heeft my den naam van deeze Griekfche fchoonheid gevraagd, en ik heb, zonder eenige bewimpeling, den naam van Zoe genoemd.— „ Hoe, Thelismar, zoud gyonmedogendgenoeg „ geweest zyn , om... ." — Hoe! onmedogend!Ik kan u verzeel er en, dat Dalinde my zonder de minfte ontroering heeft aangehoord. Alleen kan ik zeggen, dat zy zeer oplettend en een weinig verwonderd fcheen. — „ Ja, dat dagt ik wel; ik heb nooit „ aan haare onverfchiiligheid voor my getwyfeki. Ook, toen ik u van onmedoogendheid befchuldigde, was het alleen ten mynen opzigten! en ik „ ben ook alleen te beklaagen,"~ Maar wees doch u zelve gelyk! Zyn wy niet famen overeengekomen , dat Dalinde onze affpraak niet vermoeden moest. • „ Ja, dat is zo; ik weet, dat gy my verbooden hebt, om haar van myne liefde te fpreeken." — Ook heb ik alle reden, om my wegens uwe gehoorzaamheid te beroemen; zy is zo, als ik die zou kunnen  VAN HET KASTEEL. 3 5 ï fifti wenfchen. — Ach ! zo gy wist, hoe veel ze my „ kost, hoe fmertelyk ze my valt!... Toen ik deeze „ wreede affpraak maakte, kende ik Dalinde nog ,, flegts ten halve. . . . Maar zedert deeze laatfte twee maanden, heb ik haar dagelyksch gezien, dagelyksch hooren fpreeken; gy ftaat toe, dat ik op haar bezit maghoopen; en echter, doemt ,, gy my tot zwygen i " ■ D.at is zo; ik heb u de hemd van Da linde toegezegd, mits dat gy alle myne achting verdient. Dc Egtgenoot van Dalinde moet geen gewo.Q i man zyn.— :, Ach , wie kan „ ooit met eenigen grond op haar bezit hoopen, zo hy zig haarer volkomen waardig moest maa,, ken! Ach, Thelismar, vergeef my myne dwaa-ï ze murmureeringen; maar ik kan tot dien prys, „ welken gy op de bezitting van Dalinde fielt, haar nooit verkrygen. Echter is 'er niets, dat ik niet met vermaak zal opofferen, om eens, „ zo 't mogelyk is , haare hand te erlangen Spreek op, wat moet ik doen?"— Slegts eene zaak, die my ten waarborg van alle uwe deugden zal ftrekken, en van derzelver duurzaamheid verzeekeren In één woord, dat gy eene vol- komene heerfchappy over uwe driften en neigingen xult voeren. r „ Wel nu dan , ik vernieuw „ by deeze myne beloften , om voor Dalinde eene ,, liefde te verbergen, die eiken dag, in haar ge, zelfchap gefleeten, meer en meer wortel fchiet, .j en bezwaarlyker yalt intehouden."—- Dat is mi  332 AVOND TYBtOH.Tl.BGEN niet genoeg! Dalinde heeft verftand en een fcherp oordeel; zy ziet myne geneegenheid voor u; zo zy nu niet in de gedagte gebragt wordt, dat uw hart elders verbonden is, zal zy de waarheid ras gisfen Gy moet nu dan ook nogplegtig verzeekeren, dat gy mets doen, niets zeggen zult, dat haar uit den waan kan brengen, dat gy m Portugal bemint! — „ Hoe! zoud gy inderdaad vergen, dat ik haar hielp bedriegen?"— Neen: dat verg ik niet van u. Gy kunt ligt denken, dat zy niets vraagen zal; zo dat gy geen gevaar loopt, om de waarheid voor haar te behoeven te vermommen. Ik heb u zs even gezegd, wat ik haar heb wys gemaakt. Al wat ik u nu flegts verg, is, dat gy myn list niet verraad, door van ter zyden iets te zeggen ofte doen waardoor gy haar uit de dwaaling, waar in ik haar gebragt heb, zoud kunnen hepen. „ Dalinde „ zal dan weeten, dat ik een gevoelig'hart heb; „ en dat dit hart niet voor haar klopt. . „ o Hemel, hoe kan ik dat dulden! "— Laat haar, bid ik u, in die voor haare rust noodzaakelyke dwaaling; ik eisch dit van u, en wagt met reden deeze' proeve van uwe vriendfchap en erkentenis. — „ » zal u gehoorzaamen; maar gy verfcheurt tëge- ,, lyk myne ziel op de wreedfte wyze." jfrem eene uitdrukking, Alphonfus? Zult gy voorde oogen van Dalinde als een tröuwlooze, als een verraader behoeven te verfchynen, daar gy « omtrent n-ets aan haar verhonden hebt? Hetgeen ik van uvsrg, kan  VAN HET KASTEEL. 333 kan haare achting voor u in geene deelen verminderen. Dceze buitenjpoorige teergevoeligheid is dus KietS anders dan zwakheid. Op dit zeggen kon Alphonfus zyn traanen niet verbergen. En Thelismar, hem tederlyk omhelzende, veranderde van onderhoud. Zy vertrokken kort hier na van Buxton ,, en geleidden Dalinde en haare Moeder naar de grenzen van Schotland. Hier fcheidden zy van eikanderen. Dalinde en haare Moeder Boegen den weg in naar Edimburg, om volgens hunne affpraak den tyd, dien Thelismar en zyne jonge reisgenoot zouden belteeden, om een keer naar Ysland te doen, by een bloedverwant en geweezen weldoener van de Vrouw van Thelismar, die haar reeds met ongeduld wagtte , doortebrengen. Deeze fcheiding was allerbitterst voor Alphonfus ; te meer, om dat hy Dalinde overtuigd liet van zyne onverfchilligheid voor haar, en dat hy , by dit doodelyk affcheid, de zielgrievende fmert, die hem verfcheurde, nog moest verbergen. Hy gedroeg zig echter in dit geval met eene mannelyke ftandvastigheid, die de verwagting van Thelismar zeiven te boven ging; en daar hy vreesde zig zclven te zullen verraaden, dmfde hy Dalinde, by het laatfte vaarwel, niet eens aanzien, en haar dat geene zeggen, 't welk de bloote welleevendheid van hem vorderde. Maar, toen hy zig met Thelismar alleen he-« vond,  334 AVOND TYD KORTING EN vond, barflc zyne droefheid in vuile kragt uit j doch de zagte vertroostingen en de ongeveinsde" loftuitingen van deezen tederen achtingswaardiger» Inend lenigden eenigermaaten het grievendfle.gevoel zyner fmert. Zy gingen dan fatnen fcheep j en, op Ysland aangekomen zynde , begaven zy zig regtftreéks naar Shalhot, van waar men haar verder geleidde naar Géizer. Het eerfte verwan* deringswaardige, dat zy in dit Noorderlyk gedeelte van Europa zagen, was een natuurlyke waterval , die van eene ysfelyke hoogte nederftorter doch welhaast wierd hunne aandagt hier van afgewend, en op een veel grooifcher fchouwfpel gevestigd.— Sla uwe oogen eens naar deezen kant, (zei Thelismar tegen zyn Reisgenoot,) zie eens dié pragtigè colommen van Robynen, hoor en Crystal,dis deeze ganfche vlakte bedekken. Alphonfus keerde zig hierop naar de aangeweeze kant, en wierd , in eene vefvaarlyke uitgeftrektheid van rotfen cn afgronden , eene menigte van waterfprongen gewaar, die zig tot eene onüogbaare hoogte en als tot in de wolken verheften, en vanafftand rct afftand geplaatst waren. Van onderfeheidene kleuren zynde, vertoonden zy de grootfte cn aangenaamfte verfcheidenheid aan het verwonderd oog;de eene, van het fchoonfte wit, was aan Albast of Ivoor gelyk; de andere, van het doorfchynendst rood, deed het oog fchitteren; geenen waren we.der van het zuiverfte Cristallyne water, eir ver- tOOftw  V A CT HET KASTEEL. 33$ toonden niet andeis dan Colommen van de edelfte diamanten («). Alphonfus en Thelismar konden zig niet verzadigen met het gezigt van deeze zo heerlyke vertooning. Zy zagen op dit Eiland nog meerdere byzonderheeden, die allen even zeer de opmerking waardig waren. Na dat zy alles, wat op Ysland als vreemd en zonderling wordt aangeweczen, gezien hadden, vertrokken zy weder naar Engeland; alwaar Alphonfus, tot zyne overgroote vreugde, zyne Dalinde weder zag, en welhaast al het geleeden verdriet der afweezigheid vergat; doch al die vreugd werd niet weinig gedreind door de zorg, die hy fteeds moest aanwenden, om die voor Dalinde te verbergen. Thelismar verliet nu Engeland, en begaf zig met een onuitfpreekelyk genoegen fcheep , om naar Zweeden , zyn geliefd Vaderland, te vertrekken, en eens eindelyk, na zo veele omzwervingen, moeiten en ongemakken , in den fchoot zyner Familie eene zagte rust te fmaaken. Aldaar aangekomen zyilde, ontmoette hy den deugdzaamen Zulaski, by Ca) Vergelyk het Uittrekfel uit een Brief van Doctor t » o i l , waarin hy verflag doet van eene reize, door hem gedaan naar Ysland, om waarneemingen te doen omtrent den vermaarden Vuurberg Hecla. Nouvelks d» la Republif-te des Littrss & les Arts, anr,kt 1783 No. Q.Metredi 16. ïtvri.r.  3JÖ AVON D T Y DKORT IN G E N by wien hy te voren op déAzorifcheEHanden gèbui* vest was geweest, en wiens wooning zo wonderdaadig by de aardbeeving bewaard bleef, en ongefchonden »n zee gevoerd wierd. Thelismar vernam met een ongemeen genoegen, dat de Ouderliefde van Zuiaski hem de algemeene achting zynerlandsgenooten had verworven; dat zyn Vorst hem met weldaaden overlaaden , en dat hy zyne beminde nog ahoos even teder en getrouw gevonden had, en nu met haar gehuwd, en de gelukkig/te mensch op aarde was. Thelismar wilde zelve ooggetuige van het huisfelyk geluk van Zulaski zy„, en begaf zig tot dien einde naar zyne wooning, alwaar hy Zulaski tusfen zyn Vader en zyne Vrouw vond zitten, met zyn Zoontje, een kind van nog geen twee jaar oud, op den fchoot.- 6 Zulaski! (nep Thelismar,) wat geluk hy is uw geluk te ver gelyk en. Deeze Vrouw, dit teder kind, uw tegenwoordig beftaan, uw roem, en de achting van alle braave lieden , zyt gy alleen aan uwe deugd verfchuldigd. Dit geluk is des te grooter, enwordt des te zuiverder ge/maakt, om dat het al te zeer de achting trekt, dan dat het onder het bereik van den nyd zou vallen. De hoedanigheden, welke flegts fchitterend zyn , verwekken ons meer vyanden dan verwonderaars; maar die, welke hun oor fprong in het hart hebben , trekken ieders achting tot lig. Men kan de menfehen niet door iets lüisterryks verbidden , of men kwetst hunnen hoogmoed. Wanneet men  VAN HET KASTEEL. 3 '7 men hen door verbaazing treft, worden zy veelalgegejloord. Doch, wanneer hun hart getroffen is, moeten zy der deugd hulde doen. En wat kunt gj niet al heils van dit nog teder wigtje , eeiis de fteun uwes 'ouderdoms , verwagten.' Om hem de uitgeflrektheid der geheiligde plichten omtrent zyne Ouders té leeren , om hem uwer waardig te maaken, behoeft gy hem flegts uwe eigene gefchiedenis te verhaa» len. Ondertusfchen wierd Alphonfus meer dan ooit door angst en ongerustheid gellingerd , wegens het onzeker lot van zynén Vader, dien hy zig nog altoos vleide in Rusland te zullen vinden. Hy verklaarde aan Thelismar , dat hy beflooteri had, om naar Petersburg te gaan. DeeZe kon ligt vermoeden , hoe fmertelyk het voor Alphonfus zou zyn, Wanneer deeze laatlte opfpoöiing even vrugteloos als de vóórgaande mógt aflóop'en, cn riam dus voor, om zynert jongen Vriend te verzeilen , en vertrok kort hieiöp met hem naar Petfersburg. Hier ontmoeteden zy Frederik, den ouden boezemvriend van Thelismar , dien zy voorheen op het Eiland Policandro hadden aartgetroffen.—— ,, Ik ben , naar het fchyht, voorgefchikr^ }i (zei Frederik tot hen,) om tl te doen zien^ al het geen vreemd en wonderbnarlyk in de nas^ tuur kan geheeten wordeii. Zo gy my verzel- len wilt, zal ik u een Paleis van Cristal doen.j zien." Wy weeten (viel Alphonfus hein II. DEEL; Y in,)'  &-3S AV O ND ï YD K O R.TIN GE I» in,) dat gy dus eene Grot noemt, die door de nam tuut gevormd is „ Neen zeeker! (hernam Frederik,) dit is nu geen flegts zo genoemd, „ maar een vveezenlyk, door menfehen handen, „ en; volgens de naauwkeurigfle regels der bouw- „ orde gemaakt, Paleis van Cristal." Deeze zo ftellige verzekering kon echter Alphonfus niet overtuigen, en Frederik, om hem van zvne ongelovigheid te rug te brengen, geleidde hem op het eigen oogenblik naar dit wonderdaadig Paleis. Zo dra zy bet flegts van verre naderden, gaf Alphonfus een fchreeuw van verbaazing, daar hy inderdaad voor zyne oogen een doorfchynend Pileis gewaar wierd , 't welk op de kunfiigfle wyze gemaakt, en uit veelkleurig Cristal was faamge- iïeld. „ Kom nog een weinig nader , (zei „ Frederik,) en zie hier eens deeze fraaijebattery „ van Canonnen!" — Hemel l is het wel moge. lyk! (riep Alphonfus uit, ) Canonnen van Cristal! Naauwlyks had hy deeze woorden uitgefprooken , of zyne ooren wierden op de aangenaamfte wyze geflreeld door het keurigst en welluidends! geluid.— „ Dit voortreffelyk Muziek ( zei Frederik, ) komt „ uit het betoverd Paleis. De ingang is open: „ zoud gy in het verblyf der Schikgodinnen, die dit ,, Paleis bewoonen, durven indringen ? " s Ja; daar heb ik de minfle vrees niet voor, (hernam Alphonfus al glimlachende,) ik ben reeds te veelaan die foort van betoveringen gewoon. En hieiöp trad  VAN II li T. K A S T E E L. 339 trad hy door liet pragtig voorportaal ditkonftigPaLis in; alwaar hy, door een Hemelsch muziek, vergast, in-eene allerkostbaarfle Zaal kwam, waar van de wanden, als ook eene meenigte Colommen, die- dczelven onderflcunden, even eens van zuiver Cristal fcheenen , en met Feflonnen van Roozen v. rcierd waren. In de vier hoeken van deeze Zaal hing, van boven tot onder, een groot aantal Crisüallen armblakers, die met onnoemlyk veelkaatfen be^et waren , en die door de weerkaatfing de gaufche Zaal op de betooverendfle wyze verlich* teden. Maar het geen Alphonfus nog meer dan dit a:!es trof, was eene meenigte van jonge Schoonhceden, die aldaar by een verzameld feheenen, om dit bovennatuurlyk Palcis nog meer luister by te zetten, Hy zou niet veel moeite gehad hebben, om hiar voor Tovergodinnen te houden , wyl zy allen even eens uitgedoscht waren , gelyk men ons Calypfo, of de Nymphen van Diana afbeeldt, ofwel Arethufa, of de fchoone Atalante. Haare opfchikwas toegefteld uit de huiden der beesten, die zy op de jagt gevangen , of in de ftrydperken overwonnen hadden. Een kostbaare haak van Diamanten hegte hunne hermynen of Sabelmantejs om de fchouders vast; en in deeze pragtige kleeding blonk haare ongemeene fchoonheid derwyze uit, dat zy al den luister van dit overheerlyk Paleis, 't welk zy bewoonden, nog verre overtroffen. Toen Alphonfus dit pragtig gebouw verliet, Y % ver*  34° AVONDTYDKORTlNGEN vernnm by e'nde'yk, by welke geleegmheid en op welk eene wyze hetzelve gemaakt was. Men onderrigte hem, namenlyk, dat de ysfehotzen van de Rivier de Neva daar toe de (lukken hadden uitgelee verd (_b). Hoe {b) Gedtmrende den ftrengen winter van den jaare 1740 bouwde men te Petersburg, volgens de regelen der keurigfie Bouwkunde, een Baleis van ys, van 52 en een halven voet lengte , tegen zestien en een halven voet breedte, en twintig voet hoogte. De Neva , een nabuurige Rivier, alwaar het ys twee of diie voeten dik was, had de bouwüoffen tot dit Paleis uitgeleeverd. Naar maate men de Hukken ys uit de Rivier haalde, beeldhouwde en vercierde men die met den verëischten opfchik; vei volgens befproeide menie met water van verfchillende kleuren , dat fchielyk bevroor. Voor h et Paleis rlaatlle men zes Canonnen op hunne affuiten, allen van ys gemaakt, benevens twee mortiers voor bomben; alles in de zelfde evenredigheid als die van metaal. Deeze ftukken Canon waren van 't Caliber van Drieponders; men fchoot echter flegts met een vierendeel. De proef werd genoomen, in tegenwoordigheid van het ganfche Hof, en de kogel doorboorde, op 60. voeten afflands, een p'ank van twee duimen dikte. Deeze proeve zou geloofwaardig kunnen maaken, 't geen om-s magn u s verhaalt, wegens de Vestingwerken van ys, waarvan hy verzcekert, dat de Nooiderlyke Volkeren, ia dringende nood, zig weeten te bedienen. Een  VAN HET KASTEEL. 34! * * * „ Ho; , Mama ! (riep Cefir verbaasd uit,) is ,, dit wel mogelyk? Een Paleis van ys gebouwd! ,, dat kan immers niet zyn!" „ Hetiseven- ,, wel maar al te waar."— „Wel, hoe kwam liet ,, dan, dat dit Palcis, zo flerk met kaarfen verlicht, niet finolt? ..... Hoe kon men doch zulke groote dikke fchotzen vinden , om 'er de muuren van te maaken. . . . En dan heeft ,, Mama ook nog gezegd, dat dit Paleis van 011derfcheidene kleuren was1" —,, De Nooien , die ik op dit ftuk gemaakt heb, zullen u omtrent alles de noodige ophelderingen geeven.— ,, O, ,, wat vertang ik, om die Nooten te zien! . . . ,, Mama! gy hebt wel gelyk; 'er is geene tover- verEen Engelsch Natuurkundige heeft in den jaare 1763-, met het ys eene andere zonderlinge proeve genoomen. Hy nam een bolrond ftuk ys, van twee voet negen duim middéllyn , en vyf duim dikte. Hiervan maakte hy een brandglas, 't welk hy voor de Zon hield , en daarmede op zeven voeten aflland, buskruid! linnen cn papier in den brand ftak. Sommige Schry vers maaken gewag van ys, dat eene 011aangenaame reuk heeft, en in 't vuur biandt, in plaatfe van hetzelve uit re blusfehen; dan dit verfchynfel wordt alleenlykte weeg gebragt door de oly-ofpekagtigeiToffen , die dit ys bevat, en niet door de zuivere water- „ éeelen. Zie den Heer d e bomare. 4 Y 3  34a AVONDTYDKORïlNCEN „ vertelling, die wonderbaarlyker kan zyn, datf die van Alphonfus is. Maar laaten wy , liefftd „ Mama, die fraaije historie verder hooren, en ,. ik zal u niet weder invallen."— ,, Het is voor ,, als nu te laat; (hernam Mevrouwde Clemii, re,) morgen zult gy de rest weeten." Den volgenden avond hervatte Mevrouw dc Clemire haar verhaal, als volgt: * » * Alle de navorfchingen van Alphonfus , nopenszyn Vader, waren even vrugteloos, als die , welken hy in Engeland gedaan had. Door droefheid en fmert moedeloos geworden, was het alleen in de tedere deelneemende vertroostingen van zyn Vriend en weldoener, dat hy die verzagting vond , voor welke zyne gefolterde ziel nog vatbaar wns. — Gy kunt (zei Thelismar,) over uwe hand niet hefchikken , zonder de toeflemming van uwen Vader. De pligten en zelfde wetten verbieden u dit. Gv moet u nu, myn waarde Alphonfus, met geduld aan uw ' noodlot onderwerpen. Gy hebt al gedaan' , wat van u afhing, om hem te vinden. Nu moet gy met gelaatenheid den tyd afwagten, welke door de Wetten bepaald is, om over u zelve te mogen beflisfchen. . . . Van nu af tot op dien tyd toe zult gy Van Dalinde gefcheiden zyn , en haar niet weder zien , dan om haare hand te erlangen. . . . Gyzult dien  VAN HET KASTEEL. 343 dien tusfchextyd jlyten in een huis , 't welk ik in Zweeeien voor myne reize bewoonde. Ik zal 'er n geleiden, en dan verder alleen laaten, om my weder naar Stokholm by myne Vrouw en Dogter te vervoegen. Wy zullen, wel is waar, een poos van elkander gefcheiden moeten leeven! maar wy zullen echter een en het zelfde land bewoonen, en wy zyn beiden verzeekerd, van na verloop van twee jaaren weder vereend te zyn.— „ Ongelukkige , die ik ben! ,s (liep Alphonfus moedeloos uit,) welk eene ,, ballingfchap moet ik ondergaan? ... En dan nog! mogt Dalinde flegts van myne liefde onderrigt zyn; mogt ik maar een eenig deelneemend woord uit haaren lieven mond ontfangen ; „ mogt ik my flegts vleijen , haare deernis te zullen verwerven! Maar ik zal my aan myn lot „ onderwerpen. Ach, datde pynigingen , welke ik fta te lyden, de dwaasheeden van myne jeugd ,, uitwisfchen! Dat de Hemel, door myn berouw „ getroffen, my eens in zyne gunst dien Vader aan myne beede wedergaf, wiens verlies my ,, tot nu toe zo veele traanen gekost heeft! " Thelismar vertrok van Petersburg, en geleidde Alphonfus naar het eenzaam verblyf, 't welk hy voor hem gefchikt had. Dit was een ouderwetsch Kasteel, in eene woeste plaats geleegen, in den omtrek van Salfeberist. „ Dit is dan nu (zei Alphonfus met een diepen zugt, by het „ intreeden van het Kasteel,) de eeuzaame afY 4 „ zon-  344 A V O N D T Y B K O R T I N G E 9f „ zondering , daar ik twee geheele eindelooze„ jaaren flyten moet \ Zonder de wroeging en „ fpyt, wegens myn voorgaande gedrag omtrent „ myn Vader, zou deeze ballingfchap my nog „ eenigermaaten draagelyk zyn; rnaar ik zal al„ leen met myne zielverfcheurende wroegingen >, weczen!" — Behoud een zo billyk berouw, (zei Thelismar,) maar laat u niet ter neder Haan door eene onmaatige droefheid; leg u in uwe eenzaamheid toe, op, die kundigheeden aan te kweeken, waatvqn ik u de eerfte beginzelen geleerd heb; Ik heb u weleer eenfehat beloofd, waar van. gy nu eerst regt de waarde zult kennen. Ziet gy daar ginder op die tafel die reeks van groote Folianten? Welnu, myn waarde Alphonfus, dit is het onfterfiyk werk, dat de kennis, welke gy reeds van de wonderen der natuur verkreegen hebt, verder voqr u zal ontwikkelen en vohooijsn. Ik zal hier nog eenige dagen by u vertoeven, waafèp wy al het omliggende zullen opn.eemen; wanneer gy zien zult, dat in deeze boerfche /treek echter voorwerpen gevonden worden , die uwe aandagt dubbeld waardig zyn. Inderdaad , den volgenden morgen vroeg flapte Thelismar , nevens zyn trcurigen Vriend , met bet opgaan der Zon in het rytuig. Hy verwittigde Alphonfus, dat dit een, byzonder merkwaardig Vitftapje zou zyn; doch deeze was te zeer in zyn eigen leed verzonken , om zig met eenige afleiding te vleijen. Na dat zy omtrent drie mylen weegs af-  VAN HET KASTEEt, 34 5 afgelegd hadden, kwamen zy op eene onvrugtbaa» re woeste plaats, omringd door hooge bergen. — Laaten wy hier een weinig ftil houden, (zei Thelismar tegen Alphonfus ,) indien ik uwen moed niet kende, zoude ik my wel gewagt hebben, om u in deeze woestyn te geleiden; want ik moetuwaarfchuwen, dat wy eene vry gevaarlyke onderneeming gaan aanvangen. Laaten wy vast voort gaan! . . . , Wordt gy daar ginsch tusfehen die rotzen niet verfcheide afgronden gewaar? . . . In een deezer afgronden ft aan wy zo aanftonds nedertedaalen.—r Naauwlyks had Thelismar deeze woorden geüit, of zy zagen twee fchepfels naderen, die het vervaarlykfte voorkomen hadden, Zy waren met eene lange donkere mantel omwonden , hadden naakte armen , en brandende toortfen in de hand.—■ Zie daar (zei Thelismar,) onze geleiders. Wy zullen hier moeten fcheiden., maar elkander na eene korte poos wederzien. Dit zeggende., verliet hy Alphonfu9, en ging met een dier verfchrikkelyke figuuren heen, terwyl Alphonfus de andere (tilzwygend volgde. Na dat zy dus een weinig voortgetreeden waren, be.vonden zy zig op. den oever van een afgrond. Zy bielden hier ftil, terwyl Alphonfus in de opening van deezen afgrond een klein tonnetje gewaar wierd, dat in de lugt fcheen te hangen. Zyn ge■ leider werp zig in deeze ton of vat, en hy plaatste zig nevens hem. Hierop b.egon dit liguur, dat Y 5 nog  34i m  354 A V ON-r>T ïtRORTINGEH », in myn fqhuldig verfcheurd hart roept." m Bedaar doch, myn lieve Alphonfus; op lm ernjligs: fmeek ik u, bedaar doe '1; en luister een oogenblik naar my. . . . Zo het waar is, dat deeze ongelukkige waarlyk uw Vader is; zo eene toevallige overeenkomst in weezenstrekken u niet misleid heeft; dan is 'er nog hoop! — „ Koe ï wat zegt gy ? Hy! „ myn Vader, zou nog keven! " ^ Ja , hy leeft, en zyne wonden zyn mogelyk niet doodelyk. — „ o Goede God! (riep Alphonfus in vervoering uit, daar hy zig op de knien wierp, en zyne „ beide handen ten Hemel hefte, ) o Goede God, zyt eene arme, door wroeging verfcheurde ziel „ genadig, cn verhoor myn gebed; verleen my s, myn Vader! Geef hem aan zynen berouwheb„ benden Zoon weder! . . . Ach, waarde The- „ lismar, breng my fpoedig by hem." Neen , laat ons liever wagten l Uw onverwagt gezigt kon hem thans ligt doodelyk zyn. . . . . ^ Maar hy keft immers? Gy misleid my immers niet ? " Ja zeker, hy leeft. Ik betuig het u, Alphonfus, dat hy leeft. Ik heb zelf last gegeeven, om hem. hier uit te dragen, zo haast hy weder by zyn verftand zou komen; hy is hier niet meer l , , Ie „ hy hier niet meer? .... Dan is hy reeds tot „ zyne kennis-gekomen? Spreek, Thelismar, „ fpreek ! Nog eens : gy misleid my immers „ niet?" Zo gy my niet gelooft, Alphn- fitst èlyf dan hier, en ondervraag allen , die hier zyn...  Van het k a s t e e t. 355 Zyti Ik voor my zal by den gekwetften gaan, öm hem te verzorgen ; want hy is thans in myn huis.—1 Aari uw huis! onder uw opzigt! The5, lismar? is het wel mogelyk? verfta ik u wel? aan uw huis ! " — Hy is met het rytuig, dat éns wagte, keen gereeden. - Ach, lieve 5, Thelismar , laat ons gaan! .... Laat ons 5, fpoedig gaan! Hieiöp verlieten Thelismar en Alphonfus de Gallery. Zy vonden hnnne geleidslieden , die hen. weder uit deezen afgrond naar boven opvoerden. Zy waren nu genoodzaakt, te voet naar huis te gaan: doch toen zy half V/eg waren , ontmoetten zy eenige bedienden", die hen met een rytuig, van het Kasteel gezonden , tegenkwamen. Alphonfus deed hen' verfcheidene vraagen omtrent den toeftand van den gekwetften; waarop zy of niet voldoende , of niet zeer gerustftellend antwoordden ; zo dat zyn angst nu weder levendig, en zyn mistrouwen , dat men hem bedroog , grooter wierd. Deeze boezemftryd waste heviger, om dat hy Thelismar niet durfde laaten blyken, wat 'er by hem Omging. Eindelyk op het Kasteel aangekomen zynde, wilde hy Thelismar in de kamer van den gekwetften volgen ; doch die voorzigtige man t hem te rug houdende, zeide: gy zult geen Meester van u zeiyen zyn, Alphonfus , wanneer gy den Vreemdeling voor uw Vader erkent. Morgen zal ik ft by hem brengen; doch laat my eerst tot, , dat ik Z % hsrd  35°" AVOND TYDK ORTINCEN hem tot uwe komst voorbereide Spaar doch zyn dierbaar leven ! Alphonfus kon de billykhcid van dit zeggen niet tegenfpreeken ; hy onderwierp zig aan den raad van Thelismar, maar fleet den ysfcJykften dag van zyn leven , tusfehen wanhoop , vrees en twyfeling, in den heevigften boezemftryd, dien men zig verbeelden kan. Deeze foltering, welke erger dan de doodelykfte zeekerheid was, niet langer kunnende uitflaan , befloot hy, om Thelismar het geen inwendig by hem omging, te verbergen; en des nagts ftilletjes in de kamer, waar zyn Vader lag, te gaan. Ingevolge dit befluit, begaf hy zig, zo haast Thelismar ter rust was gegaan, in de Gallery, waar de kamer van zyn Vader in uit* kwam. Hy had zig dit vertrek te voren doen aanwyzen, en acht gegeeven, dat het ledikant derwyze geplaatst Was , dat men in het vertrek kon komen, zonder gezien te worden. Hierop doet hy de deur open , en treedt met veel omzigtigheid, zonder geraas al bevende in de kamer. Maar hoe was hy niet te moede, toen hy de ftem van zyn Vader hoorde, en duidelyk veritond, dat hy in de ysfelykfte ylhoofdigheid niets deed dan raaskallen.—Alvares ! ,, (riep die ongelukkige geheel raazend uit,) Al,, vares.' kom, red my uit den afgrond, waarin ,, gy mygeftort hebt! Heb deernis met myne onlydelyke fmart! Werp een oog van meedogen „ op my! . . . Maar vergeefsch! Uit den hoo- » gen  VAN HET KASTEEL. 35? „ gen hemel, waarin gy thans zyt, kunt gy niet tot in deezen afgrond op een ellendeling als ik ,, nederzien. . . . o Wat is die afgrond ysfelyk l In deezen kolk van rampen zie ik allerwegen ,, uw vermoorde Vrouw en Zoon. Hunne be- bloede en met doodsvervven geteekende fchim„ men volgen my overal; daar zy my dreigend aanzien! . . . Rechtvaardig God! wat zie ik! „ uw Zoon, Aivares, wapent myn eigen Zoon met een dolk, om my te doordooten ,, Alphonfus 'wil zelf uw wreeker zyn , en my de hartader afdeeken. . . . Alphonfus ! myn „ Zoon! . . . Laat af. . . . Is het aan u, om ,, myn beul te zyn? . . . Myn Zoon, myn eigen „ Alphonfus, heeft my den dooddeel; gegeeven , „ en nu verlaat hy my nog! . . . Ach, kom ten minden , om den laatden fnikvan uwen derven- ,, den Vader te ontfangen ! " Op deeze woor-, den kon Alphonfus zig onmogelyk langer inhouden ; by vloog naar het ledikant, waar zyn Vader lag, om zig in zyne armen te werpen; doch op hetzelfde oogenblik fchiet Thelismar toe, werpt zig tusfehen hem en het ledikant, en voert hem, in weerwil van zyne traanen en weerdand, buiten het vertrek. Ondertusfchen was de Geneesheer, dien Thelismar ontboden had, gekomen. Ramiro fcheen nu een weinig bedaarder. — Echter durfde deeze kundige Arts zig niet aandonds duidelyk uitlaaten Z 3 om-  35* AVOND TV DKORT ING ÊM omtrent den toeftand van den zieken, voor dathy eerst de uitwerking van een geneesmiddel, 't welk by in 't werk ftejde, had waargenoomen. Kamil ro kreeg kort hierop zyne kennis Weder, en te¬ gen den morgen verzekerde de Geneesheer, dathy voor 't leven van den zieken inftond. De buitenipoorige blydfchap van Alphonfus, opditheuchelyk berigt, evenaarde de verregaande droefheid, die hy te voren betoond had. Daar nu de hoop op het herftel van zynenVader alle zyne zagte aandoeningen verleevendigde, wierd ook zyne liefde voor The¬ lismar weder wakker, en hy was nu, meer dan ooit, enkel gevoel, -liefde en dankbaarheid, voor zynen weldoener. Zedert eenige uuren had Thelismar Alphonfus, voor het eerst van zyn leven, driftig, oploopend, onbilJyk, tegenftribbelend aan zyn raad, en ongehoorzaam aan zyne bevelen gevonden ; doch nu wierd zyn hart gedwee, en zyne verknogtheidaai; Thelismar nog fterker dan te voren. Zo haast Don Ramiro vernam, dat hy zig in het huis van Thelismar bevond, gaf Ijy een fchreeuw van blydfchap, en vroeg terftond om Alphonfus te zien. Het was niet mogelyk, om deeze byeenkomst langer uitteftellen. Thelismar ging Alphonfus haaien, en geleidde hem! voorts in de kamer yan Ramiro. Alphonfus, buiten zig zelve, en jn zyne traanen fmeltende, ftuift de kamer in, en ftielt naar het rustbed , alwaar hy zig op zyne kni«  VAN HET KASTEEL. 359 irnrêii wierp voor Ramiro, die hem de handentoe- reikte. 6 Myn Vader , 6 dierbaare oor fprong van myn leven ; mag tk u dan eenmaal wederzien; zyt gy -eindelyk aan de traanen van uwen boetvaardigen Zoon wedergegeevenEn wilt gy w.v fchuldigen Zoon nog vergifenis verkenen, hem nog in uwe liefdearmen drukken? . . . Ach, voorzeeker, leest gy thans in myn verbryzeld hart; daar ziet gy niets, dan berouw, wroeging en tederheid. 6 Myn Vader, myn ganfihe leven zal voortaan ingerigt zyn, om u gelukkig te maaken; ik begeer ■niet te leeven , dan om myn misjlag te verbeeteren , *n u fteeds te gehoorzaamen. . , . 6 Waarde Vader , laat ik uwe ftem, die geliefde ftem, doch hooren i Spreek een woord ftegts tegsn uw berouwhebbend kind. . . . 6, Dat -myne vergifenis , door uwen ■mond bekragtigd, my de rust van myn leven wedergeeve .... die rust, welke ik zonder uwbyzynen liefde nergens vinden kan. . . . Ach, fpreek doch een woord, myn Vader, een woord van vreede.—Eindelyk loost Ramiro een diepen zwaaren zugt, en zei met eene zwakke ftem: „ mag ik u nog eens zien , myn Zoon, voor ik fterve.... Maar s, is het inderdaad myn Zoon? . . , Is het die Aï„ phonfus, dien ik zo lang befchreid heb ? . . . Zyt gerust, myn kind, ik befchuldig niemand, s, dan my zelve. . , .Ik, ikzelf, was de eenige „ oorzaak van uw misdryf. ... Maar de wraak des „, Hemels fehjnt bevredigd, daar zy ons weder Z 4 fS feant  36b A VONDTYDKORTINGEN „ faam veréénigt, ... Ik zie unog eens, myn ,, Zoon, en recken nu al myn uitgeftaane leed „ genoeg vergoed." De zwakheid van Don Ramiro verhinderde hem, om meer te zeggen; hy bedierf, en liet zyn aangezigt, dat reeds de doodsverw gezet had, op dat van zynen Zoon nederzygen. Alphonfus, verfchrikt, vliegt op, en roept den Geneesheer ter hulpe, die fchielyk toegefchooten, hem gerust fielt, doch tevens Don Ramiro verbiedt, om een woord meer te fpreeken. De ontroering, die deeze ontmoeting in Don Ramiro had te weeg gebragt, vertraagde een weinig zyne berftelling. . . Echter nam dit niet weg, dat hy, na verloop van drie of vier dagen, het bedde kon veriaaren. Toen verhaalde hem' Alphonfus, al het geene hem zedert hunne fcheiding wedervaaren was; waarna Don Ramiro Thelismar in de hartelykfte bewoordingen voor alle zyne goedheid bedankte; en, toen hy zo verre herlleld was, dat hy zonder merkelyk gevaar insgelyks zyne lotgevallen konde vertellen, deed hy dit verbaal aan Thelismar, in tegenwoordigheid van zy- -nen Zoon , met de grootfte opregtheid, zonder iets van het geene Alphonfus tot nu toe nimmer -geweeten had, te verbergen. Hy deed aan Thelismar eene openlyke belydenis van alle zyne mis- rdryven, en verborg ook niets van het geene de • Historie van Alvares betrof, dien hy ais een klui- ze-  VAN HET KASTEEL. 36I zenaar op de Mont Serrat ontmoette. En toen hy niet zyn verhaal gevorderd was op de hoogte, daar Alphonfus hem vejliet, vervolgde hy zyne gefchiedenis aldus: Het vertrek van myn Zoon deed my des te meer hartzeer, om dat ik dit geval befchouw* de als het begin der rechtvaardige itraffe des Hemels , en de uitwerking dier vervloeking, „ welke de wraakkreet eens ongelukkigen Vaders ,, over my had afgebeeden. Helaas', (riep ik, ik den angst myner ziel uit,) hoe rechtmaatig ,, zyn de ftrajfen des Hemels! Weleer bezat ik aan,, zien, eer en rykdommen; ik misbruikte die, „ en de Hemel ontneemt my dezelve. Myne ver,, vloekte Jlaatzugt beroofde den ongelukkigen Alvares van een beminde frou-v en Zoon. De wraak des ,, Hemels ontrukt my insgelyks myn Zoon, opeen ,, tyd, toen hy my alles was, en my alleen wegens ,, myne geleeden e rampen kon troosten; die Zoon, met wien ik weleer zulke hooge uitzigten had, ,, daar alle myne hoop op ruste; die Zoon verlaat ,, my, en welligt zie ik hem nooit weder, dan ... „ om een middel in de hand des Hemels te zyn, om ,, zyne wraakphi'öol over my verder uitteflorten, en „ de vervloeking van Alvares te vol tooi jen En, te midden in myne rampzaligheid, heb ik „ zelf die vertroosting niet, van overluid te mogen „ klagen, en een ander myn leed te wyten. Ne".n: „ ik, ik alleen ben de oorzaak van myn ramp; het is Z 5 niet  AV0SDTÏDKORT1K6EK s, niet een nydig noodlot, noch de 'boosheid der men*. „ fchen , die myn ongeluk gebrouwen heeft. Het is „ alleen myn eigen werk, Op dceze wyze „ jammerende, was ik echter genoodzaakt, om » de biiiykheid des Hemels te erkennen en te bewonderen." „ Ondertusfchen vernam ik dnor veele navorW fchingen, dat myn Zoon naar Cadix vertrokken „ was. Ik kon hem niet aanflonds op het fpoor „ volgen , zo als ik wel gewild hadde. Door „ eene kwaadaartige koorts aangetast, was ikge„ noodzaakt, om my zes weeken te Grenada op „ te houden. Ten einde van dien tyd, fchoon ik ,» nu alle hoop verlooren had, om myn Zoon te 93 agterhaalen, befloot ik echter, om myne voor„ genoomene reis naar Cadix voort te zetten; „ want ik vleide my aldaar ten minflen eenig narigt „ van hem te zullen bekomen. Te Loxe aange„ komen , hield ik in een herberg Uil, alwaar ik „ vernam, naar de befchryving, die ik van myn „ Zoon gaf, en deberigten, die ik van den Waard ,, ontfing, dat myn Zoon daar ongetwyffekl g&„ weest was, en eenige uuren vertoefd had. Ik „ liet my de kamer, welke hy betrokken had, aan-„ wyzen , en nam aldaar myn verblyf met eene „ onbefchryfelyke aandoening. Ik doorfnuffelde „ alle de hoeken, en vond eindlyk op de glazen , onder veele andere fchriften, eenige regelen in „ het Portugeesch, welken ik onderfcheidenlyk »> voor  VAN li E T K A S T E E 363 s, voor de hand van Alphonfus onderkende. 'Het waren korte versjes, waarin de naam van Dalin? „ de te meermaalen voorkwam. Vermits ik dien „ zelfden naam ook nog hier en daarop den muur pt gefchreeven vond, oordeelde ik, dat die naam my mogelyk eenig licht omtrent myn Zoon zou „ kunnen geeven, waarom ik dien in myn zak„ boekje opfchreef. Toen ik te Cadix aankwam, s, vroeg ik ieder een naar Alphonfus, en zelf naar „ Dalinde. Dan, wie ik ook ondervroeg, deeze „ naamen waren aan niemand bekend. Dochein„ delyk vernam ik , dat een jong Porcugeesch ,, Heer, die met zorg zyn naam en geboorte verborg, aldaar tien dagen had doergebragt, en „ toen naar Vrankryk vertrokken was, met eene „ jonge Dame, welke menonderftelde, dathyopgeligt had; en dat men befpeurd had, dat deeze jonge lieden van voorneemen waren , om „ zig in dat Koningryk te vestigen. Ik twylfelde 5S nu niet meer, of myn Zoon was die jonge Heer, en het Meisje die Dalinde, wier naam j, ik zo- meenigmaal, door de hand van Alphon„ fus gefchreeven, geleezen had, en op wie ik. „ nu wel gisfenkon, dat myn Zoon verliefd was. ., Ik nam op ftaande voet het befluit, om insge„ lyks naar Vrankryk te gaan, doch alvorens „ vond ik goed, my naar Lisfabon te begeeven, om aldaar eenig geld van myne jaarwedde te ontfangen. Vervolgens vertrok ik naar Parys.; ,* al»  3^4 AVONBTYDRORTINffEN „ alwaar ik, na veel moeiten, tyd en geld ver» fpillens, eindelyk het fp-or der jonge vlugten„ den ontdekte. Doch de uitflag van deeze na„ vorfchingen kwam alleen hieröp uit, dat ik twee „ jonge menfehen vond, die my voiftrekt vreemd 9, waren." „ Tot op dit oogenblik had de hoop, van my„ nen Zoon te zullen vinden, my alle moeiten en „ zorgen met geduld doen dragen; doch, nu ik „ die hoop verloor, verloor ik ook tevens al myn „ moed, en ik verviel in de akeligfte zwaargees„ tigheid. Der waereld warsch zynde, nam ik >, het befluit om die te verlaaten , en my voor al„ toos by den deugdzaamen Alvares te gaan „ begraven. Ik kwam aan de Mont Serrat en „ vloog naar de Kluis van Alvares; doch die goe„ de eerwaardige man lag op faetuiterfte. Ik vond „ hem, als het ware, op den rand van 't graf „ Hy ontfing my met die zagtmoedige vriende„ Iykheid, welke hem zo byzonder eigen was „ en alleen uit de gerustheid van eene zyner on„ fchuld bewuste ziel kon voortfpruhen. Ik deed „ hem het verhaal van alle myne rampfpoeden ■ „ het geen hy met die deelneemende goedheid „ aanhoorde, waarmede hy my welëer ontmoet „had. Gy kunt u hier in dit ftil verblyf vestigen „ (zeide hy, met eene zwakke flervende ftem ) „ gy zult dat welhaast alleen bezitten. Mogt'gy ,, in dit oord van vroede eenige verligting aan uwe zie-  VAW HET KASTEEL. $6$ 5, ziele fmert en vinden! Mogt het my gegund'zyn , „ om u by myn verfcheiden die rust, die kalmte „ natelaaten, welke ik geniet. „Dus was het zagt en liefderyk onthaal, dat „ ik van den ftervenden Alvares nog ontfing. Ik " kon my niet genoeg over eene zo volftandige „ deugdsbetragting verwonderen. Wel verre dat "„ zyn&byzyn myne angften vergrootte, voncFik my by hem veel bedaarder. Ik fmaakte een tot dus verre voor myne beroerde ziel oube, kend vermaak, in het befchouwen van die zag, te gemoedsgefteldheid deezes eerbiedenswaar'„ digen Gryfaards, in die eenpaarigheid, welke zyne woorden en daaden verzelde, in hem te „ dienen, en alle hulp, die in myn vermogen '„ was, toe te brengen. Elïc oogenblik, dat ik " by hem was , vergrootte myne geneegenheid „ voor hem , die eindelyk zo fterk wierd , dat ik zyn leven gaarne zou hebben willen rekken ten kosten van het myne. In het eerst had ik hem 5, myne laatfte ongelukken flegts ter loops ver-, teld, en my vergenoegd met hem te zeggen, dat myn Zoon de vlugt genoomenhad; dat zyn lot my onbekend was; dat ik op eene valfche M opgaave hem vrugteloosan Vrankryk gezogt „ had; doch nu vroeg Alvares my eennaauwkeuriger berigt; en daar ik hem fprak van de ge„ voudene verfen op de venfterraamen in de Heri berg te Loxe, en den naam van Dalinde noemde.  A V O rl:D TXD5 0 R T I N G E N » de, viel hy my fchielyk in de reden: Ga, (gefs, de hy, ) «» kryg uit deeze kas (die hy my m. „ wees,) een boek, dat gy zult vinden leggen, ^ „ »*«r /« ik zedert tien jaar de naamen opteeken „ van die geenen, welken deeze Kluis komen bezoe„ ken.—— Op deeze woorden vloog ik naar de „ aangeweezen kas, en kreeg daar uit een boek, „ 't welk ik volgens de onderrigting vnn Al val res opfloeg ,- en daar in het volgende vond : „ Den 20 >«ƒ ontfing ik het bezoek van eene „ Zweedfche Familie. De Vader, die Thelismar „ heette, fprak vry goed Portugeesch; hy bekoorde „ my door zyne óngèmeene kunde en zyn eenvoudig „ voorkomen. Hy kwam nu laatflelyk uit Portugal\ „ en ftond naar Cadix te vertrekken, van waal hy „ voorneemens was om zig „aar JfTlCa intefchee„ pen. Zyne Dogter bezat eene ongemeene fchoonb heid en zedigheid. Haar Vader begeerde, dat „ zy my eenige landfchapjes, doOr haar geteekend i, zou vertoonen. Hierop haalde zy eene portefiuil i, le u,t de zak, waarin verfcheidene aartige zeer „ net uitgewerkte ftukjes lagen, allen naar het le« ven geteekend, uitgezonderd eene, #,Jfc zy by *> fotokring getroffen had, en juist de rykfte, en „ het naauwkeurigst uitgevoerd was. Die tekening „ verbeelde de Fontein der liefde, in de Provincie * van Beira. Deeze jonge kunftenares was Dalin9, cc genaamd. r, Deeze aanteekening helderde m eens allemy- ,f at  V & Ut HET KAS TEE t. 3^/ ne twyTelingen op, en verwekte in my de eerfte vreugde, die ik zedert myne terugkomst uit Vrankryk gevoeld had. 'Er bleeven no§ ,, wel oneindig, veelezwarigheedenover, di myn ,-, geest nog fteeds met zorg en kommer vervullt den ; doch echter had ik nu een egt berigt, en „ de hoop van myn Zoon weder te zullen vinden, „ begon nu op nieuws in myn hart te herleeven. „ Alvares zei my nog verder, dat Thelismar hem s, gezegd had, dat hy vier jaarlang dagt te reizen , 1} eer hy weder in zyn Vaderland te rug zou kos, men. Za dat, (vervolgde hy, > wanneer uw Zoon met hem is , zult gy hem niet eerder dan na twee jaaren kunnen zien; doch het zal alleen in ,, Zweeden zyn, dat gy iets met zeekerhcid. van AU J} phonfus zult vernoemen. . . . Vertrek dan, en „ zoek.— Neen , Alvares , neen ; ik zal u niet verlaaten in den ftaat, waarin gy zyt. . « „ Gy hebt op de edelmoedigfte wyze uwen vy,, and geherbergt , getroost en raad gegeeven; „ gy verwaardigt u, zyne hulpe aanteneemen... ,, Zo veel grootmoedigheid, die ik van geen fterfelyk mensch kon verwagten, heeft, boe zeer ,, zy myn berouw vergroot, echter die grieven* „ de angften, welken myne ziel verfcheurden , ge» s, maatigd. . . . Als Alvares niet meer verftoord op my is, fchynt het mytoe, dat de verbolgen» s, heid des Hemels, die my allerwege vervolgde, insgelyks moet bedaaren. Helaas! het is niet ,7 dan  3<5S AVOND T Y DKORTINGEN „ dan aan den Godsdienst, dat ik die deernis, „ welke gy my betoont, moet toefchryven! maar „ zo uw hart die aandoeningen , welken het myne gevoelt, met my konde deelen, zonde ik „ nog op den genadigen byfiand des Hemels dur- „ ven hoopen. Dit zeggende, liepen myne „ oogen vol traanen. Alvares zag my met een „ oog vol deernis aan. Zou het mogelyk zyn, dat myne vriendfchap de wreede wroegingen, die „ u verfcbeuren, zou kunnen verminderen, en uw „ ongeluk verzagten! . . . Wel nu, zyt gerust! „ Ik neem de hulp, die gy my wilt hewyzen, met „ vreugde aan. . . . Uwe hand. . . . De hand „ van Don Ramiro zal dan de oogen fluiten van Al„ vares „ Dit zeggende, kon die braave gryfaard zyne traanen niet bedwingen. Ik voelde maar al te „ klaar, wat 'er op dien tyd in zyne ziel om- " §mS Terwyl hy my van zyne vriend- „ fchapverzeekerde, befchreidde die ongelukkige „ tevens het verlies van zynen Zoon! ... De „ nagt, die op dit gefprek volgde, was benauwder „ voor Alvares, dan naar gewoonte; hy wilde „ dus opfhan, om in zyn tuintje lugt te ichep„ pen. Ik hielp hem, en op myn arm leenende, „ ging hy in zyn tuin nederzitten. Het fiaauwa „ licht der maan befcheen zyn eerwaardig aan* „ gezigt, en zette zyne doodsbleeke kleur eene ,, Hemelfche zagthcid by, zo dat zyn gelaat iets j, ZQ  vanhètkaSteêl. 36^ j, zo Engelagtigs vertoonde, dat men hem ge., makkelyk voor een Hemelsch weezen zOu aan|, genoomen hebben. In deezen Haat hefte hy ,, zyne vermagerde beevende handen ten hemel , en fcheen eenige oögenblikken in zig zeiven als ,, opgewonden te zyn. Vervolgens, zig tot my keerende, zeide hy tot my: 6 Gy , die my zedert drie maanden alle zorg, liefde en hulp be,, wyst, die my alle die teederheid betoont, welke een Vader van het liefderykfle kind kan verwagI, ten.:.. Ontfang nu ook van my, al wat ik ukan nalaaten; ontfang mynen Vaderlyken zegen."— 0Myn Vader.' myn eetbiedenswaardige Vader + f, (riep ik in vervoering uit, daar ik my voorzyj, ne voeten wierp,) wat kondigen my deeze woorden aan ? -—— Ja, myn waarde Ramiro * (hernam Alvares, met eene verzwakte en naar ,, zyn adem hygende ftem.) Gy ftaat welhaast eeti Vader te verliezen , dien gy uit de hapd van den Godsdienst zelve ontfangen had. Binnen weinige oögenblikken, myn Zoon , fta ik ,, voor dat Opperweezen te verfchynen, bywieneeu»'» Wige goedheid en grondehoze genade de verhoeven* fte eigenfchappen zyn. ..... ó Genadige God ! A (vervolgde hy, terwyl hy nevens my op zyne knien neerzeeg,) Genadige God, myn Schepper en Rechter, ik nader dat gedugt tydftip, „ waar in de deugdzaamfte zelf uwe gerechtigheid ■èi te vreezen heeft.. ..Ik durf op uwe genade hoopem II. D SE Li A a „Ik  STO AVONDTYDKORTINGEN „ Ik heb kunnen ver geeven. . . . Zie , in wiens „ armen ik fierf. ... . Zie, voor welk een voer„ werp deeze traanen vlieten. . . . Zie, voor wi en „ myne fiervende lippen u om genade fineeken ,, Verhoor , o myn God, de zugten van Ramiro. Zyn hart is niet bedorven; het is gevoelig, en kan „ zig nog tot u opheffen. . . . Vaar voort met dat „ te zuiveren, en in uwe liefde eindelyk te ontgloei„ jen. Dat zyne oogen geopend mogen worden, en hy de nietigheid van al het ondermaanfche zie, „ zo als ik het nu zie. Schenk hem den vree de „ zyner ziele weder. . . . en, kan het zyn , geef „ hem zyn Zoon, geef hem het geluk weder Ver- „ hoor de laatfie beede van den fiervenden Alvares. „ Dit zeggende , zeeg zyn hoofd zagijes op myn borst neder, en myne traanen bedaauwden zyn eerwaardig aangezigt. . . . Maar helaas! ,> ik had zyn laatfie zugt reeds ontfangen. . ,, en Alvares was niet meer! ... Al de droefheid, welke het verlies van een tederbemind ,, Vriend, een geliefd Vader kan verwekken, ge,, voelde ik op het verfcheiden van deezen braaven ,-, man.... Echter te midden in deeze treurige aandoeningen, fmaakte ik.reeds deheilzaamevrug„ ten van dien zegen, welken hy my zo plegtig ,-, en zo hartroerend gefchonkcn had; en daar ik „ my de laatfie woorden van Alvares te binnen bragt, kon ik my niet meer als een flagtöffer ,, der vvreekende geregtigheid aanmerken. De zagt- Üree-  VAN HET KASTEEL. ,, (Tredende hoop drong nu in myne ziel, en ver-, ,, bande het naargeestig voorgevoel, 't welk myne ,, wroegingen daar in hadden levendiggehouden." ,, In den omtrek van het welëer gering verblyf ., mynes braaven Vriends , aan den kant eener heldere fontein, die met Olyf en Populier boo„ men omfchaduwd was, rigte ik met eigenehan* den de Zandhoop op, die het dierbaar over,, fchot van den deugdzaamfle aller menfehen moest ,, bedekken. Zo haast had ik deeze laatfie ge„ heiligde liefdepligt aan zyn koud gebeente niet f, verrigt , of ik maakte my gereed , om naar Zvvceden te vertrekken. Doch, om zulk eene ,-, lange reis te onderneemen , had ik geld nodig. Hierom fchreef ik naar Portugal, dat ik nog ,, leefde, en dat ik in de onvermydelyke nood,, zakelykheid was, om eene keer naar hetNoor,, den te doen. Ik befloot myn brief, met het verzoek , van my de betaaling van een paar ,, jaar van myne jaarwedde te willen voorüitfchie- ten. Deeze gunst wierd my toegeftaan. En nu ging ik het boschje , waar het overfchot „ van myn Vriend ruste, nog voor 't laatst be» ,:, zoeken. Ik knielde neder , bukte voor over, ü en befproeide met myne traanen de jonge gras- fcheutjes en bloempjes, die op zyne grafzerk groeiden, . . . Vervolgens verliet ik de Mont ,, Serrat, en tevens het Koningryk Spanjen, waar,, na ik myne rëis naar Z'.v?eden voortzette. My* A a 2 f, w  37* AVOND TY0KORT1NGEN „ ne eerfte daad, toen ik te Stokholm aankwam, was, om naar Thelismar te verneemen, en te hooren, of hy reeds in zyn Vaderland te rug was gekomen. Men berigte my, dat hy niet dan na verloop van een jaar verwagt wierd, dat zyne Vrouw en-Dogter hem niet gevolgd waren, en dat zy beiden een Kasteel bewoonnen , niet verre van Salfeberist. Ik maakte ,, my hierop gereed, om hen daar te gaanopzoeken, toen ik vernam, dat men alle oogenblikken een oud Vriend van Thelismar, die Frederik genaamd was, verwagte; dat die Vriend „ lange jaaren met Thelismar gereisd had. Toen wilde ik volftrekt dien Vriend zien en fpree„ ken, en ik bleef dus te Stokholm. Hier wag,, te ik hem ettelyke maanden, by kwam einde„ lyk. Ik zag hem , en deed hem eenige vraagen „ nopens Thelismar; zonder dat ik my echter ,, aan hem bekend maakte. Hy gaf my zo veel licht, dat ik genoegzaam zeeker was, dat Alphonfus leefde, en dat de goede Voorzienigheid hem bewaard , en in de banden en ouder „ het geleide der deugd zelve geplaatst had." „ Gerustgefteld omtrent het lot van myn Zoon , „ gevoelde ik de fmert, van door hem dus verlaaten te zyn, flerkcr dan ooit! . . . Helaas 1 ik was onkundig van zyn beiouw, zyne droef- heid en kinderlyke liefde Ook wist ik niet, dat hy my gefchreeven had. Vermits ik »> niet  VAN HET KASTEEL. 373 niet dan maar even te Lisfabon vertoefd heb, zedert ons vertrek van daar, en dat ik voorts nooit weder in de Provincie van Beïra te rag gekeerd ben, zyn my geenen van zyne brieven „ geworden , die waarfchyulyk allen vcrlooren zyn geraakt." Daar nu Frederik my in 't geheel niet zeg„ gen kon , in wat gedeelte der bekende waereld „ Thelismar zig thans bevond, befloot ik eindelyk, „ om naar Salfeberist te vertrekken. Daar gekomen zynde, vond ik noch die Dalinde, welke „ ik zo zeer verlangde te zien, noch haare Moeder. Men berigte my, dat zy op reis gegaan waren; en dat zy niet (tonden 't huis te komen, voor dat Thelismar terug zou zyn. Ik ging echter naar het Kasteel, cn ondervroeg „ eenige der bedienden, die aldaar hunnen Mees„ ter en Meestresfe opwagteden , en vernam van hen, dat Thelismar dit Kasteel altoos bewoond had, en binnen drie maanden aldaar ftond aan te , , komen. Op deeze nadere verzeekering befloot ik , om, in afvvagting van uwe te rug komst, my „ zo lang te Salfeberist op te houden, en aldaar onbekend te blyven. Myn voorneemen was nu, om my aldaar fchuil te houden, tot dat „ Alphonfus te rug gekomen zou zyn, enmydan ,, onverwagt aan hem te vertoonen; wanneer ik naauw acht zou geeven op de uitwerking, die ,, myn gezigt op hem maaken zou; ten einde, A a 3 „ «•  S74 AVONDTYDKORtINCÈN zo zyn hart onverhoopt niet aan myne Vaderlyke tederheid beantwoordde, myn beiluit te volvoeren, om hem voor altoos te verlaaten , en 5, vervolgeus het overfchot van myn rampzalig leven op het graf van myn dierbaaren Alvares te t, gaan eindigen/' Inmiddels verliep de tyd, en Thelismar kwam s, niet opdagen. Meer dan een jaar lang had ik t, in die vrugtelooze verwagting gefleeten , die t, my eiken dag ondragelyker wierd. Ik was nu op het punt, om naar Portugal te fchryven, en te melden, waar ik was; met verzoek, om 5S my aldaar myn jaargeld te willen bezorgen , toen 5, ik onverhoedsch in eene doodelyke kranke flort, te. Eene heete kwaadaardige koorts beroofde my, geduurende een geruimen tyd, van het U gebruik myner zinnen. Deeze geleegenheid „ nam een knegt, dien ik in myn dienst genoo'3, men had , en die een fchuik moet geweest t, zyn, waar, om my van alles, wat ik bezat, te t, berooven, en zelfs myne kleederen en effecten niet „ zigteneemen. De man, waar ik mynintrekge,, noomenhad, was zomenschlievenden voorzigtig, om dit geval zo lang voor my te verber* ,, gen, tot dat ik genoeg herfteld was, om deeze noodlottige tyding, zonder gevaar van in„, ftorting, tekunnenverneemen. Toen gaf hy my „ het droevig berigt van myn nieuw ongeluk „ Ditmaal onderwierp ik my zonder murmurec- .» ring  VAN HET KASTEEL. S-7S ring aan myn noodlot, en ik bei'ehouwde zelf deezen laatften rampfpoed als een middel van ,, beproeving, 'twelk de Hemel my in zyne gun,, lte fchonk. Deeze gedagte deed al myn moed weder in my ontvonken , en ik wierd nu door ,, de ondervinding geleerd, dat eene Christelyke lydzaamheid de ongelukkigen onëindig meer on„ derfteunt en fterkt, dan de hoop zelve. Hier„ op fchreef ik naar Lisfabon; en, terwyl ik op „ antwoord wagtte, verzogt ik , om onder de ,, werklieden der Zilvermynen geplaatst te wor„ den, en aldaar heb ik nu drie maanden in deeM ze onderaardfche plaats doorgebragt." Zo als Don Ramiro dit verhaal geëindigd had, wierp zyn Zoon, wiens traanen geduurende dit verhaal zyn Vader meer dan eens eene korte poos gefluit hadden , zig aan zyne voeten, en betuigde hem, terwyl zyne ftem door het fnikken telkens als gefmoord wierd, alle die aandoeningen, welken Ouderliefde , berouw , deernis en dank* baarheid aan een teder liefhebbend en aandoenlyk kind kunnen doen gevoelen. Deeze gelukkige Vader , omtrent het dierbaarst voorwerp zyner wenfchen eindelyk volkomen gerustgefteld, was. ten toppunt van blydfchap en aardfche gelukzaligheid , drukte zyn Zoon met een hart vol liefde aan zyn Vaderlyk hart, en befproeide hem met zyne traanen, die in meenigte langs zyne achtbaare wangen rolden ; terwyl Thelismar deeze treffende A a 4 ver-  dfó avond tydkor'f Ikgï{j verzoening met innerlyke verrukking ftüzwygend befchouwde. Eindelyk gingen Don Ramiro , Thelismar en Alphonfus, toen de eerfte geheel herfteld was, naar Stolkholm op reis; en Thelismar geleidde den nu haast volkomen gelukkigen Alphonfus by zyne Dalinde , alwaar hy eene ryke vergoeding fmaakte voor het pynelyk ftilzwygen , dat Thelismar aan zyne liefde voor dit bekoorlyk Meisje had opgelegd. Dalinde bewonderde nu des te meer de edelheid van ziel van haaren Minnaar, en voelde haare achting en liefde meer en meer toeneemen , toen zy hoorde, dat hy haar reeds zedert vyf jaar niet de heevigfle drift bemind bad, en uit dankbaarheid en eerbied voor Thelismar dit geheim- zo edelmoedig als ftandvastig, V00r haar verborgen had gehouden. Hoe groot was de blydfchap en zegepraal van Alphonfus, nu hy door de uitkomst gewaar wierd, dat hy door dit grootmoedig gedrag, en de getrouwheid aan zyn eens gegeeven woord aan Thelismar, de hoogfte achting en het geheele hart van zyne zo deugdzaame als bemin, nelyke Dalinde gewonnen had. Kort hierna verëeende een vaste huvvclyksband dceze zo eensgevormde zielen , en Alphonfus betoonde door zyn uitmuntend gedrag, dat hy de liefde en achting van den verftandigen Thelismar waardig was geweest. Hy boette nu op de plegtigfte wyze zyne-onisdryven omtrent zyn Vader*, door  VAN HET KASTEEL. $7? door eene onbepaalde liefde en tederheid, en de trouwhartigfle zorg en oppasfing. Ook fcheidde hy zig nimmer van hem, maar wendde alle zyne ver* moogens aan, om de pligten van natuur, dankbaarheid en vriendlchap in de volfte uitgeftrektheid te betragten, en het geluk van zyn Vader, Vrouw en Weldoener uittemaaken, * * • Hoe, Mama, (zei Caroline , op een verdrietigen toon,) is de Historie van Alphonfus reeds uit?" — „Ja, kind, (hernam Mevrouw de Clemire, tevens opryzende,) en ookde AvondVertelling.'''' ,, o Dat fpyt my? .... En ,, de aanteekeningen." „Met de voorleezing daarvan zullenwy morgen een aanvang maaken."Ik brand van verlangen om die te zien."—< Daar hebt gy ook reden toe, die zyn onëindig belangryker en leerzaamer dan myne Vertelling; „ doch nu zullen wy naar bed gaan." Den volgenden dag vroeg Mevrouw de Clemire aan haare Kinderen; of zy nu ook vonden , dat zy aan haare belofte voldaan had, van namen- „ lyk eene Vertelling voor hen opteflellen, welke ,, voor 't minst zo wonderbaarlyk was als eene Vertelling der Tovergodinnen , eu waarin nochtans ,, al het wonderbaarlyke op de natuur gegrond, en „ zuivere waarheid was." Ja, voorzeker', Aas „ Ma-  S?S AVONDTYDRORT INGESf Mama ; (antwoordde Caroline,) en nu wy weeten, dat 'er in de natuur zelve zulke won" j, derbaarlyke , zulke merkwaardige dingen beftaan , kunt gy wel verzeekerd zyn, dat wy „ voortaan dat wonderbaarlyke, dat ons zo zeer ,, behaagt, niet meer in de Sprookjes of Tovergodinnen - Vertellingen zullen zoeken. Wanneer gy u eens ernfïig aan het leezen zult begeeven, zult gy inderdaad ondervinden , dat 'er nog veel ,, meer vreemde opmerklyke wonderen in de na„, tuur beftaan , dan die, waar van ik in myne „ Vertelling gewag gemaakt heb. Wanneer ik van alle myne aanteekeningen had willen ge„ bruik maaken, zou de Historie van Alphonfus ,, ten minfteu tot twee dikke deelen zyn uitgedeid; en dan zou zy 'er zeeker by gewonnen hebben; want, om het nu zo in 't kort te bren„ gen , ben ik genoodzaakt geweest, om meenige byzonderheeden en uitgewerkte ophelderingen agterweegen te laaten, als ook een groot aan„ tal van opmerkingswaardige verfchynfelen, die „ zig in meenigte voor een oplettend waarnee„ mer der natuur vertoonen; en echter behelzen ,, myne aanteekeningen niet dan waarheeden, die bekend, en door proeven beweezen zyn: allen, die my eenigzins vergroot of zelf twyfel„ agting voorkwamen, heb ik agter wege gelaaten. Zo ik minder naauwgezet op dit ftuk Ware ge„ weest , zoude ik u van een Dorp gefprooken „ heb-  VAN II E T K A S T E E L. 3 79 5, hebben, waar alle de inwoonders gek worden , wanneer zy den ouderdom van agttien jaaren bereikt hebben ; van een zekeren vrugt, die „, in Vinginie wascht (d), en waar van men niet ., eeten kan , zonder bet gebruik van het verftand , ten minften voor een zeekeren tyd te verliezen, ,, van eenen boom, wier takken, fchoon groen, echter even als een flambouw of fakkel lichten (e); van een zeker Beest, dat ten minften een half myl lang is (ƒ), &c. Dan zou ik de befchryving gedaan hebben van eene zaak, die .. vrv {d) Een foor: van Appel. («) Zie hier over de Natuurkundige Aardbefchryving van den Abt S»orï, Tom I. (f) Offchoon men weete, dat de Zee verbazende groote foorten van Dieren in zig bevatte, als de Wal visfehen, de Cagelotten , enz. zo kan men echter naauwelyks geloof flaan aan het daadelyk aanweezen derzogenaamde Krakens; zynde, naar men zegt, eene foort van Dieren, in de Noordelyke Zeen, die wel eene halve myl uitgeftrekfheid lang zyn. Zy zouden eene vertooning maaken , als van dryvende Rotfen , of Stecnen met mosch begroeid. Men voegt 'er by, dat dg Visfehen door de traanagtige vogten, die dit dier uitwerpt , en de oppervlakte der Zee kleuren , boven hetzelve gelokt worden; en, daar in zulk een zeldzaam fchepfel alle twonderbaarlyk moet zyn , zegt men alverder, dat zyn rug zig opent, en aldus alle de Visfehen, boven hem inflokt. -—* Zie den Heer de bomare.  38» avondtyiiiortingen ,, vry duidelyker beweezen, en veel minder fabelagrig is; dan zou ik u Thelismar afgefchil„ derd hebben, daar hy over de verbolgen Zee, „ en de woedende hoofdftoffen, naar zyn welge>, vallen het gebied fchynt te voeren, en de ons, ftuimige golven doet bedaaren f». Maar ik 5, bad deeze twyfelügtige verfchynfelen niet noo„ dig, daar ik doch genoodzaakt was, om eene „ meenigte van zeekere en beweezene zaaken daar „ te laaten. Voeg hier by, dat ik vanveelenvan „ dit laatfte foort geene genoegzaame, of wel ge„ heel geene kennis heb, Hieruit kunt gy oor„ deelen , welk een vermaak u eene diergelyke „ Vertelling zou gedaan hebben , wanneer ;die „ door iemand van meer kunde, oeffening of on- „ dervinding verhaald was geweest." „ Het „ komt my ook voor, (zei de Abt tegen Me„ vrouw de Clemire,) dat gy by voorbeeld een „ grooter nut voor uwe Vertelling uit de ryke ,» bron Gr) Pr «ni us en na hem verfcheidene anderen , hebben beweerd, dat het uitgieten van Oly de Golven der Zee doet bedaaren. Veele laatere Proeven , onder anderen van den beroemden Heer Franklin, fchynen dit te bevestigen. - Zie over dit onderwerp bepaaldelyk het voor eenige jaaren m het Nederduitsch uirgegeeve* van Oly en Traan in de Zee.  VAN HET KASTEEL. 38Ï bron der Electriciteit bad kunnen trekken; bec zy in daadelyke werking in het lighaatn zelf vart „ de Vertelling, het zy in de uitlegging daarvan „ in uwe Nooten."— „Ik kan u verzeekeren, (hernam Mevrouw de Clemire,) dat ik in dit „ geval niet anders heb kunnen doen, om eene „ afdoende reden; en dat is, om dat ik niets van „ de Natuurkunde zelve verfla! Ik heb daarom* „ trent eenige algemeene oppervlakkige onderwy- zing genooten, zo ah die gemeenlyk onderwee* „ zen wordt; en zo als het dan ook gemeenlyk „ gaat, ben ik daar door niet wyzer als een an„ der geworden." ,, Maar , (viel de Abt hierop Mevrouw de Clemire in,) zo Mevrouw „ my bekwaam genoeg achte, zou ik met ver- maak dat gedeelte der Nooten voor myne ree„ kening genoomen hebben."—,, Myn lieve Heef „ Abt , (hernam Mevrouw de Clemire, ) ee„ ne Vrouw moet nooit, wil zy voorzigtigdoen, „ toelaaten, dat een Geleerde iets aan haar werk befchaaft of by voegt. Hy, dien zy daar toe ver,, kiest , zal altoos voor den opfïeller van haar ,, werk doorgaan; en zy zal nog daarënboven „ befchuldigd worden, Van haar naam voor het „ werk van een ander geplaatst te hebben. Men kan, met zeer veel opregtheid en welmeenend„ heid, een liegt Schryver zyn; maar men kan „ de achting van braave lieden niet verwerven r wanneer men onder den blaam legt van roet eens  1 3&'2 AVOiVDïYDKORTINGL'i „ eens anders veeren te pronken. Zo dat men „ niet zorgvuldig genoeg vermyden kan, alles, wat aanleiding tot zulk eene waarlyk vernederende befchuldiging zou kunnen geeven. Ga, bid ik u, eens u in uwe gedagten na alle die geleerde Vrouwen, welke met eenigen roem gefchreeven hebben ; en gy zult zien , dat zy by„ na allen van deeze foort van laagheid verdagt ,, zyn geweest. Mejuffer de Lusfan had drie ge,, leerden tot haare boezem-vrienden , la Ser. >, re (h), den Abt de Bois-Morand en Baudot ds „ Jully. Men heeft openlyk gezegd en ook ge„ fchreeven, en men zal het (leeds als eene gewisfe waarheid gelooven, dat la Serre de opfteller is van de Historie der Gravinne van Gondez; „ de Abt de Bois Morand die van de geheime Ge„ fchiedenis van het Hof van Philippus - Augustus; „ en Baudot de Ju.ly van de Gefchiedenis van Ka,■, relden VI, van Lodewyk den XI. en de Omwen„ teling van Napels (i). De werken van Me„ vrouw de la Fayette zyn toegefchreeven aan Se- „ gr ais, (A) De Opfteller van verfcheidene Operaas. (i) Mejuffer de Lusfan heeft nog eene meenigte andere werken in het licht gegeeven. Deeze vermaarde Dame was, volgens het algemeen voorgeeven, de natuurlyke Dogter van den Prins Thomas van Savoye, Grave van Sóisfonj, en Broeder van den vermaarden Prins  VAN HET KASTEEL. 383 1, grais, en die van Mevrouw de Tencin (A') aan , den Heer de Pont de-Feyle , waarvan zy Tante , was. De Treurfpeelen van Mejuffer Bemard, , die in der tyd een grooten opgang maakten, , wierden toegefchreeven aan den Heer de Fok* „ teneile, haar Vriend; die van Mejuffer Barbier , wierden algemeen aan den Abt Pellegrin toege, kend (/) &c. Het komt my voor, dat dceze, en andere voorbeelden de Vrouwen eens voor- „ al Prins Eugenius. Zy overleed in het jaar 1758. in het 7Ófte jaar haares ouderdoms. (k) Mevrouw de Tencin , Kanonikesfe van Neuville, en Zuster van den Kardinaal de Tencin, was vyf jaar Geestelyke Zuster geweest in het Klooster van Montfleury in Dauphiné , doch zy herriep haare gelofte , cn verfcheen weder in de waereld. Zy is te Parys overleeden in het jaar 1749, 68 jaar oud zynde. (7) Het is opmerkelyk, dat het juist Letterkundigen zelve zyn, die door hunne fchriften deezebefchuldiging kragt van waarheid hebben bygezet. Ik heb in alle de tvden wel beroemde Vrouwen zien lasteren , maar nobit een eenigen edelmoedigen verdeediger voor haare zaak zien opkomen. Het is echter niet te min waar , dat zeer veele Schryveren hunnen roem verfchuldigd zyn geweest aan denkbeelden en onderwerpen, die zy uit werken van Vrouwen geput hadden. Zonder van Lturfe l'j.Mé te fpreeken, aan wien la Fontaine eene zyner gee,tigfte Fabeltjes verfchuldigd is, {de Dwaashiii en ds Liefde gé-  3» te genaamd,) die deeze goede man, zonder den minflen fchroom, en zonder zelf een woord van zyn diefftal te reppen, zo maar knaphandig geiloolen heeft, kunnen *og de Werken van Mejuffer de Seudery , Mejuffer de iMs/m , Mevrouw de Gomez., Mejuffer de la Torce, en zo veele andere beroemde geleerde Vrouwen, het geen ik zeg bewyzen, daar zy de bronnen gegeeven hebben j aan eene meenigte van Opaaas, Bly- en zelf Treurfpeelen. Maar ook heeft de beroemde Voltaire hef onderwerp van zyn Tancredo uit het Werk van een Vrouw gehaald. Te weëtén , uit de Roman van Mevrouw dë Gravinne dt tcntam, welke ten Tytel voert: de Gravmne van Savoye. Ten tyde, toen dit werkje uitkwam , maakte de Heer de Voltaire eenige dichtregelen , ter «ere van Mevrouw de Fontaine, waarin hy zet: Qucl Dk» vous a donné ce hngage enehanteur ) la Force e? la Deücatesfe, LaSimplicité, laNoilesfe, Qtte Fenelon feul avoit joint &ct Het zoU oneindig grooter geweest zyh , Mevrouw dc Fontaine niet by Fenelon te vergelyken, maar in de Voorreden van zyn Tancredo voor de vuist te erkennen , dat hy het onderwerp van dit ftuk uit de Gravinne van Savoye genoomen had. Mevrouw de Fontaine fiierf in het jaar 1748'.  -VAN HET KAS T È E L. 385 u te neemen, en om zelf nooit geene byzondere ,7 letterkundige gemeenfchap met hun te hebben." liet Slot van deeze aanmerking kwetfte niet weinig de eigenliefde van onzen Abt. Zo ,-, dat dan, Mevrouw, (zeide hy, wet een fcham»* peren lach,) wanneer gy te eeniger tyd eens ,-, voor het Publicq fchreef, en uwe werken in ■,, 't licht gaaft , gy geen mensch zult raadplce,, gen?" — ,,' Vergeef my, myn Heer, (ant- woofdde Mevrouw de Clemire,) ik zou de ,*, waarheid zoeken optefpoorcn, en geene ydele ,, loftuitingen of vleiery begeeren. Ik zou myne ,, werken voorleezen , maar ik zou daar geene uitgekoozeiie zogenaamde fraaije vernuften toe neemen; ik zou die flegts zonder veel omflag' aan myn eigé huisgezin voorleezen, en wan,, ner die in flaap vielen , of zig verveelden , zou ,, ik zeer wysfelyk du voor eene nutte en wel de ,, onp'artydigfte en zekerfte waarfchuwing aan- neemen , en myn werk nooit in 't licht gee,v ven'. * Dc Abt zweeg; hy was een weinig geftookenj' en Mevrouw de Clemire deed ongemerkt het gefprek op iets anders vallen. Een oogenblik daar na fpraken de Kinderen weder onder eikanderen' van de Vertelling, die zy zo even gehoord hadden. „ Wat was Alphonfus doch' geluk-' „ kig, (zei Cefar,) dat hy zo veel gezien had;B.' D£ S B & ,> als  386 AVONÖTïDKORTINCErï „ als ik groot ben, zal ik ook gaan reizen . . „ r» en wel met Papa. . . . Dan zal ik vreemde s, boomen en zonderlinge gediertens zien." ~ Apropo ; (zei Mevrouw de Clemire,) van yj zonderlinge gediertens gefprooken; ik had daar „ nog eene meenigte van kunnen bybrengen, die allen in myne aanteekeningen opgenoemd en „ befchreeven zyn , doeh waar van ik niets in „ myne Vertelling gezegd heb. 'Er fchiet my daar „ zo een te binnen; wilt gy, dat ik udezelvebe„ fchryve?5' — ,, Ja, zeer gaarne, lieve Mama!.... Verbeeld u een ruig monfter, geelagtig van „■ kleur, dat agt pooten heeft, waarvan elk mee „ twee haakjes gewapend is, waar tusfen een ,y natagtig fponsje zit. Buiten deeze agt pooten , „ heeft dit molliter nog twee foorten van handen, „ waar mede hy zyn prooi grypt; en, even ge„ lyk Argus, is zyn kop met oogen bezet; hy „ heeft 'er agt j die ovaalsch gewys inzynvoor„ hoofd geplaatst zyn , en twee ysfelyke fcher„ pe kromhaakige tangen , die uit zyn bek fchynen voorttekomen."— „ oWelk een affchuw- „ lyk monfterdier is dir!" „ Zie hier nog- „ eeri andêr foort van een dier, dat even byzon„ der in zyne foort is. Zoud gy wel gelooven, „ dat 'er in de natuur een zeeker foort van beest „ gevonden wordt , dat zig vermenigvuldigt , „ naarmaate men hem in meer of minder Hukken „ kapt, zo dat elk ftuk een beest op zig zelf wordt?" I  VAN HET KASTEEL. 387 j, wordt?"—■— ,, Heden , Mama, zou dat 5, waar zyn?" De naam van dit beest is j, niet moeijelyk te taaden;" (zei de Abt.) En het ander dier, waar Mama eerst van fprak , kent gy dit dok?"— „ Ik wil wel bekennen, dat de befchryving, die Mevrouw uwe Mama daarvan gedaan heeft, voor rhy volflrekt eert raadzel is." — Nochtans , (zei Me- vrouw dé Clemire, ) is zy volflrekt naar waari, heid. Mogelyk zal ik nog eenige byzonderhee,, den daarvan vcrgeeten hebben; maar het geen' ik 'er van gezegd heb', is genoeg, om het te „ doen kennen aan allen, die de befchryving daar ■, van geleezcn hebben." — Waar wordt dat <ü dier gevonden, Mama?" ,j InVrankryk, alwaar het zelf zeer gemeen is." — „In Vrank- H ryk!" ,, Ja, en zelf in de Provincie „ van Bourgonje, op-Chanïpcery; gy hebt het ,', honderdmaal gezien."— ,, ó Mama, ik kan u ,-, verzeekeren , dat ik hooit iets dergelyks gezien heb."— ,,' Maar ei lieve , Mama, zeg ons j, doch, bid ik u den naam van dit dier." — ,, Wel nu , het heet een Spinnekop (f»J." —• Zo! is het een Spinnekop! dat dagt ik niet!".. „ Hoe! heeft éeu Spinnekop agt óogen . . . « een (tn) De befchryving komt inderdaad overeen met ds j!uis-Sf>innekop. Zie den Heer de bomab e. B b 2  j88 AVONDTYD KORTINGEN een vegtige/pons tus/en zyne pooien . . . en.tan*' »» gen, zy« lek geplaatst zyn /" Zo gy een Spinnekop door een vergrootglas ge-. zien had, zoud gy dit alles duidelyk aan hemt „ ontdekt hebben ; en zelf', wanneer gy eene: ,, groote Spinnekop aandagt;*: befchouwde, zoud. gy dit met het bloote oog kunnen zien." ,, o Mama, ik zal Augustin verzoeken, om my ■ „ groote Spinnekpppen te brengen ; want ik wil. ,, volflrekt de ("ponsjes , de tangen , en de agt; oogen zien." ,, Eu ik zal u de Bejchryving van de Spinnekoppen , zo die in Frankryk, als ■ in vreemde landen gevonden worden, voorleezen. En ik ben verzeekerd, dat dit u veel vermaak zal verfchaffen, door de byzonderheeden , die ,, daarvan verhaald worden." „ En nu den naam van dat andere beest, dat zig zo verme.vuldigt, wanneer men het aan (lukken hakt?" Dat is een Polypus uit zoet water (»)." -—*, o Die («) De Po'ypen van zoet water verfchillcn in grootte en kleur. De Heer Trembley maakt gewag van drie foorten , welken hy hang-artnen noemt. De eerfte foort t\ de klein'fte ; zy is flegts 5 of 6 lynen lang, eft zeer gemakkelyk te vinden. Men heeft flegts uit het water eenige handen vol dryvende planten te haaien, en die iii een groot glas, met water gevuld, teplaatfen. Na verloop van eenige oögenblikken, ziet men dei>%«?, die  VAN HET KASTEEL. 389 „ 0 Die ken ik niet; dit moet een vreemd dier zyn; dat fpyt my, want hy is veel byzonder- „ der zig eerst flegts als groene flipjes verroonden, hunne armen uitfteeken. Op de minfle beweeging, haalt het Infccr zyne armen weder in , en vertoont zig als voren als een greintje groene ftoffe. De Polypm hebben doorgaans van zes tot twaalf armen. Die diertjes bewecgen zig en veranderen van plaats, maar ten uiterften, traag en langzaam. Wanneer men het genoegen wil hebben, om. de vermenigvuldiging der Polypm door affnyding te zien, moet men 'er een in de holte van de hand neemen, met een weinigje water; en wanneer het dier zynen ftaat van inëentrekking verlaat, en zig uit' breidt, dat oogenblik waarneemen , om het in twee ftukkcn te fnyden. Het ftuk, waaraan het hoofdis.zal op den dag der affnyding zeiven zig beweegen en voedfel gebruiken, mits dat de proef by warm wedergefchiede; wat het agterfte ftuk aangaat, binnen vier-en-twintig uureg zal het zyne armen uitfchicten , en in twee dagen tyds een volkomen Polypus worden, die alledewe.tt kingen van dir diertje verrig*. En hoe zeer men de proefneeming op allerhande verfchillende wyzen inrigte, men zal altoos gelyke verfchynfelen waarneemen. Men fnyde het lighaam van een Polypus in allerhande rigtingen, en in zo veele ftukken , als onze behendigheid toelaat n en men zal even zo veele nieuwe Polypm daarüit zien te Voorfchyn komen. De natuurlyke vermenigvuldigingder Tolypen gefchiedt by afzetzels. Men ziet or een Polypus ©ene kleine uitpuiling, öe gedaante van een knoopje hebB b 3 bea,..  39® AyONDTYDKORTINGfclJ „ der dan de- Spinnekop."—. ,, Daar gy zulk i, eene groote begeerte toont , om dit wonder „ beest te zien, zal ik u dat-genoegen verfchaf» fen-"— „Zult gy dan Polypusfen uit vreemde „ landen voor ons doen komen? Lieve Mama! „ wat zyt gy goed!" — „ Gy zult die morgen „ hebben."— ,, Is het wel mogelyk, Mama?" „ Ja, zeer mogelyk; want. de Vyvers van Champcery zyn daar vol van."— ,, Onze Vyvers?. . „ En wy weeten niet eens den naam van dit won,, derlyk beest."— „ De natuur leevert overal, „ in meenigte , vreemde en opmerkzaame ver„ fchynzelen op. De onkunde alleen kan ons van ,, het vermaak, van die te kennen en (e pewon» deren' berooven ; terwyl de naarftige opmer„ ker, by eiken flap, voorwerpen, zyner aan„ dagten nieuwsgierigheid waardig, ontdekt."— *» Mam«> wy zuUen leezen, vraagen, door ver„ grootglazen zien; wy zullen alle de infecten, die bende; dit is het hoofd van den jongen Polypus. ln ongemeen heet weder, wordt een Polypus in een etmaal, tyds geformeerd en afgefcheiden ; en men heeft dikmaah' een enkele Pol^s wel agttien jongen zien te voorfchyn brengen. Omtrent deer.e , en andere foorten van M*,pm kan men al wederom by den Heer de somare zeer opmerkenswaardige narigterr-wnden.  VAN HET KASTEEL. 391 die op Champcery gevonden worden, met op,„ lettendheid befehouwen ; dan zullen wy ten „ minften de merkwaardige voorwerpen, die ons „ omringen, leeren kennen." De Abt, die het nog niet verduuwen kon , dat hy de Spinnekop uit de befchryving van Mevrouw de Clemire niet erkend had, brak eindelyk zyn langduurig ftilzwygen af, en zei tegen de Kinderen : — 5J Geloof vry , zo als Mevrouw , uwe „ Mama, het zeer wysfelyk reeds heeft aange„ merkt, dat de Verrelling van Alphonfus niet „ dan flegts een klein gedeelte behelst van die merkwaardigheeden, welke de natuur in zulk „ eene rykheid oplevert; by voorbeeld , Mevrouw M heeft niet gefprooken van de Bevers en van „ de Oliphanten."— Dat is misfchien, (zei „ Cefar,) om dat Mama wist, dat wy de be„ fchryving van die beesten reeds kenden." — ,, Maar (viel Mevrouw de Clemire hem in,) ik heb ook niets gezegd van eene meenigte andere ,, vreemde en merkwaardige beesten, gelyk (o) „ de (o) De Toua» is een zeer zonderlinge Vogel, inzonderheid door de ongeévenredigde dikte en lengte van iyn bek, welke, wel verre van hem tot een nuttig werktuig te dienen, in tegendeel, volgens het beiigt van den Heer de buffon, een ballast is, die denVogel in zyne vlugt ftremt. In dien grooten bek van B b 4 den  J'jt AVONDTYDKORTINGEN ,, de Toucan, de (p) Kamichi, de (q) OosMndifche Vleermuizen enz." den Toucan is eene nog nutteloozer tong befloten. Het is*geen vleefchig of kraakbeenig zintuig, maar een weezenlylte Veder, gelyk men ziet, aldaar zeer ongepast geplaatsr, en in den bek als in een koker befiotcr..— Het wooid Joucan beteekent ook, in de Brafilifche taal, een Veder. Men vindt eene groote meenigte Tmcans, in alle de warme climaaten van Zuid - America. Hunne pluimagïe is zeer fraai. 0) De Kamichi is een groote zwarte Vogel in America, zeer merkwaardig, zegt de Heer de buf fos, door de fterkte van zyne ftem , en van zyne wapenen. Hy heeft namenlyk op ieder vleugel twee Tcherpe fpooren, en op den kop eene gepunte kroon van drie of vier duimen lengte, tegen twee a drie lynen middellyns op zyn bafis. Men vindt ook eenige andere foorten van Vogels, met foortgelyke fpooren voorzien , doch de Kamichi is ten deezen opzigte de fterkst gewapende van allen. . (?) Men vindt in verfcheidene Landftreeken Vleermuizen; dóch, in verfcheidene heete Landftreeken zyn ze van eene monftéragtige gedaante, met opzigt tot hunne grootte. 'Er is eene foort, die vry gemeen is in Amenea, en welke de Heer de buffon den naam van Vnmftre heeft gegeeven , om dat zy het bloed van menfehen endieren, terwyldezelvenflaapen , uitzuigen. De Vampire heeft eene alleraffchuwelykfte gedaante. De Reizigers getuigen eenpaarig, dat deeie Vampires het bloed van ■ ilaa-  VAN HET KASTEEL. 393 De Abt, die zyn geest pynigde, om iets uit te vinden , dat Mevrouw de Clemire in haare Vertelling verzuimd had op te noemen , vatte nu weder het woordop.— „Het is zeeker, (zeidehy,) ,, dat zonder zig alleen tot het ryk der dieren te bepaalen, dat van de groei en delfftofFen eene menigte byzonderheeden , der opmerking hoogst waardig , opieevert, die Mevrouw, uwe Mama , onmogelyk allen in het kort bellek van haare Vertelling heeft kunnen inweeven. Doch „ echter dunkt my, dat zy nog al gemakkelyk den Wasch - Boom (r) daar in had hunnen bren- flappende menfehen en dieren uitzuigen , zonder her. wakker te maaken. De Heer de buffon onderftelt, dat het niet met hunne tanden, en ook niet met hunne klaauwen is, dat zy de huid van menfehen of dieren doorbooren, maar wel met hunne tong , welke hy onderdek zeer fcherp te zyn, 70 dat zv fyne openingetjes in den huid ■weeten te maaken, om het bloed uit te zuigen, zonder jnerkelyk ryn te veroorzaaken. Echter heeft de Heer de e u f f o n de tong van den Vampire nooit gezien ; en het is dus niet meer, dan eene waarfchynlyke gisfen, meer of min hier door bevestigd, dat eene andere foort uit het geflagt der Vleermuizen, welke hy naauwkeurig heeft waargenoomen, weezenlyk van zulk eene fcherpgepunte tong voorzien is. (/) De Wasch - 'Baan is eene foort van Heester gewas. B b 5 Mc»  394 AVOND ÏYDKORTINGEN s, gen, als mede den Spek-Boom (s), het Plan„ tje, in de wandeling dat Kruidje-1oer- my- niet s, genaamd wordt (f), enz., enz., enz." Na Men heeft 'er twee foorten van; de eene groeit in Louifiana, de andere in Carolina. Hy heeft veel overeenkomst met een Myrthenboom, en zyne bladeren hebben ten naasten by dezelfde reuk. De knopjes van zyne bloeifems zyn bekleed met eene foort van kleevende floffe , welke veel overeenkomst heeft met Wasch, en de Ingezeetenen maaken 'er kaarfen van. 0) De Spek-Boom groeit in China en in Guyana. Hy heeft de hoogte van een grooten Kersfenboom. Zyn vrugt beitaat uit witte nootjes, waarvan het vleesch de eigenfehappen van fpek heeft; gefmolten zynde, worden 'er kaarfen van gemaakt. Het is ook een Boom, die de Chineezen van hun fraai Vernis voorziet. 0) Het is algemeen bekend , dat het zogenaamde Kruidje-roer-my-nift zyne bladertjes intrekt, en als verwelkt, wanneer men het aanraakt, en dat dezelvenhunne gedaante en frisheid herneemen, zo dra men de hand te rug trekt. De Heer Adanfon heeft in Africa een anderen aandoenlyken boom ontmoet, die zyne bladeren iaat hangen, wanneer men 'er onder doorgaat. Ook verweken men , dat 'er te Panama een gewas is, met doornagnge bladeren , wiens takken zig nederbuioen wanneer men er langs gaat.cn dc klederen vaneen reiziger fchyncn te willen vatten. Uit hoofde van deese neerbuiging voor de voorbygangers, hebben de Inboor-  VAN HET KASTEEE. 395 Na dat de Abt dus eene ganfche Naamlyst mee eene groote wyshoofdigheid had opgenoemd, rees hy op , en verliet de kamer, zeer in zig zeiven yoldaan over zyn gelukkig geheugen. Toen hy weg was, begon Pulcherie te lachen, en zei: „ik geloof, lieve Mama, dat myn Heer de Abt een weinig boos op u is."— ,, Zo gy dat denkt, waarom het.ray dan gezegd? ... Zo het al waar was, dat myn Heer de Abt een weinig ,, geraakt was, zou het hem cenigermaate te vergeeven zyn, vermits hy nooit in de groote wae,, reld geleefd heeft, waar men dikwils, wel is waar, veele deugden kan verliezen, maar waar men hyna altoos iets plooibaars in het karakter verkrygt, en eene welleevendheid, die ons leert ., onze kleine kinderagtige geb.reekjes , en die waanwysheid, welke o.ns eene kwalykgeplaatfte eigenliefde inblaast , te verbergen. Ik heb u meer dan eens onder het oog gebragt, wat gy ,., aan den Leermeester van uw Broeder verfchulriigd zyt. Ik heb u insgelyks te meermaalcn gewaarfchuwd, dat men niet alleen (ook zelf ,, in btiorlingen des Lands hem den naam van goeden dag ge- geeven. In 's Konings Tuinen wordt eene nieuw ontdekte Plant gevonden, afkomftig van Orahiti, welke men Slixgerendt Plant noemt; en ook tot de foort der aandoenlyke Planten behoort, doch veel zonderlinger eigenfehappen heeft, dan de meest bekende foorten.  39Ö AVONDTVDKORTINCHN „ in het grootfte vmrouwen,) geene kwaadiiartige „ aanmerkingen moet maaken op de Pe. (bonen , met „ wien men huisfelyk omgaat; maar dat men zelfde „ herinnering van hunne gebreken moet voorin. „ men of verwyderen, en de gedagten van bun- „ ne misflagen üitdooven." Deesc kleine les trof onze Pulcherie zeer. Zy fchreide; doch, daar zy dit flegts uit gebrek aan genoegzaams overdenking , en niet uit eene opzettelyke boosaardigheid gezegd had, en zy uit waar berouw en niet uit fpyt fchreide , wierd deeze misdag ook wel dra door haare verfhmdige Mama ver, geeven , en zy hernam ook ras haare vorige blygeestigheid. De volgende Avond , a!s ook nog zeven of agt anderen, wierden bedeed met het leezen der Nooten op de Vertelling van Alphonfus. Toen dit afgeloopen was, merkte Cefar aan: „ dat 'er nog iets wonderbaarlyks in de gevallen „ van Alphonfus was , 't welk in die Nooten „ niet was uitgelegd. In de Canarifche Eilan„ den, (vervolgde hy, ) na dat Alphonfus in „ de Graf Spelonken van de Guanches geweest „ was , dwaalt hy om, komt op den oever van „ het Meir, alwaar hy die wonderbaarlyke Colom „ ziet, welke zo veele verwoestingen aanregr J5 als mede die regen, die niet minder vreesfelyk „ was dan de Colom. Toen dit alles gebeurd „ was, en hy daar na Thelismar weder zag wil „ de hy hem dit alles vernaaien; doch Thelismar wist  VAN HET KASTEEL. 397 „ wist reeds alles, en zei, dat hy van het Ter„ ras van zyn huis Alphonfus op den oever van „ het Meir gezien had, offchoon zy meer dan „ twee mylen van elkander gefcheiden waren. —■ Dit is waar, (zei Mevrouw de Clemire,) ik heb dit in myne Nooten niet uitgelegd. Maar s, kom morgen ontbyten op het kleine Belvidere, „ aan het einde der boomgaard; daar zal ik tl het geheim van Thelismar uitleggen." De kleine Familie nam deeze uitnoodiging met blydfchap aan, en was den volgenden morgen reeds voor agt uuren by een verzameld op het Terras van Belvidere , alwaar zy eene groote iïellagie vonden , 't welk de nieuwsgierigheid der Kinderen niet weinig gaande maakte. Zy vroegen aanftonds: „. Hoe dat ding heette ? Wat het was? „ Waartoe het diende?" — en bekeeken het van alle.kanten. Toen Mevrouw de Clemire hunne perfte verwondering een weinig had laaten uitgistcn, zeide zy: dat heet eene Telescoop. Caroline, ga daar eens zitten, vlak voor dit glaasje Zo! . . . Zie 'er nu eens door... . Wat ziet gy?" — „ Een Kasteel, Mama, ][ dat vlak.voor my flaat."— „ En echter (zei " Mevrouw de Clemire , ) is het hier een goede „ myl van daan ; het is het Kasteel van myn Heer ** de Lufanne."—■ Maar, Mama, dat is on°' begrypelyk ! Ik zie duidelyk alle de menfehen , die in het Dasfecour heen en weder gaan, even of  398 A VONDTYDKORTINGEN ii of zy voor my waren. ... Zie daar, daar is s, een Meid, die de kippetjes te eeten geeft..... H Daar zyn Koebeesten , die men in de wei dryfr. „ Daar is eene arme Vrouw, die om een aalmoes ii vraagt."— „ Toe, lieve Caroline, laat my „ ook eens kyken; " zei Pulcherie. Pulcherie gaf een fchreeuw, toen zy op haare beurt mi ook door de Telescoop zag. — „ Ach, Mama, (riep zy,) ik zie Sldonie^ . . . Zy is het zelf. . . . ; Zy fpreekt tegen een Meid. „ Ik zou wel wedden, dat zy de zorg over het ,i Basfecour heeft , want zy fchynt eenige be*, veelen te geeven. . . i Dat is waarlyk lief op ü haare jaaren! ... o, Hoe gaarne wilde ik ook „ reeds zo groot zyn, om het opzigt over ons' i> BasfecoUr te kunnen waarneemen ! .... Kyk, „ zy blikt. . . . Zy ftaat weer op. . . . Zybukt ii weer. . . . o, Zy zal eijeren opraapen. . . ,* „ Net tol... men reikt haar een korfje toe... 0 i, Kyk, daar keert zy zig naar de arme Vrouw, „ die nog aari de deur ffaat! . . . Och, lieve * „ Cefa'r, laat my nog een oogenblikje zien, (zei „ dé leevendige Pulcherie. ) . .: . Daar komt Si„ donie by de arme Vrouw. . . . Zy fpreekt „ met baar. . . . Zy Iaat haar in het Basfecour ■•' komen. ... De Vrouw gaaat opeen bank zit- »> ten Sidonie geeft haar het korfje. 4, Kyk , daar loopt zy heen. ... De Vrouw ii blyft zitten."— „Nu is 't myn beurt," (riep Ce»  VA« HET KASTEEL. 39$ Cefar.) — „ Ach, Broertje lief, nog een klein ti oogenblikje. . . . Daar! daar komt Sidonie te „ rug, voetje voor voetje... Zy draagt iets in haar hand..... Zo, nu zie ik het, het is een groote ,, kom... Daar zal melk in zyn... Ja wel geraaden! Zy geeft die aan die goede arme oude Vrouw^ Ach, die lieve Sidonie! . . . Wat hou ik veel h van haar!" Dit zeggende, ftond Pulcheriö op, en Cefar nam haare plaats. Hy zag nu juist niet veel byzonders. Want de arme Vrouw was reeds weg, en Sidonie was insgelyks van het Basfecour gegaan. Maar hy kon nu volkomen begrypen, hoe, Thelismar van zyn Terras duidelyk Alphonfus had kunnen zien, offchoon 'er zulk een groote afftand tusfehen hen beiden was. . Men fprak nu den ganfehen dag van niets anders dan van de Telescoop, en van Sidonie. Pulcherie kon zig niet genoeg verwonderen over de byzon» dere wys, waarop zy den mildaadigen medelydenden aart van dit lief bekoorlyk Meisje ontdekt j,a(j.— Zy kon niet denken, (vervolgde Pulcherie,)dat wy getuigen waren van haare weldaadigheid, en hetgeen op het Basfecour voorviel."—Het geval (antwoordde Mevrouw de Clemire,) en eene onbegrypelyke famenloop van omftandigheeden ontdekken dagelyksch veel verborge„ ner zaaken. — Daarom is het altoos best, zig ,, zo te gedraagen, als of men fteeds door oog'n getuigen omringd was; want, niet alleen dat „ God  400 AVOND T Y DK 0R TfNffEW God ons ten allen tyden en overal met zyn afziend oog befchuuwt, en onze daaden naar de }, (trikfle reclitaardigheid kan oordeelen, zynnog „ de menfthelyke nieuwsgierigheid, de onbezon3, nc praatzngc onzer bedienden, de ontrouwheid „ onzer Vrienden, al zo veele middelen, waar 3, door onze geheim fte'daaden in het heldersrdaglicht kunnen gefteld worden." Na den eeten vroeg Mevrouw de Clemire aan haar Zoon, wat hem dagt van een werk, waarvan zy hem voor eenige dagen het eerfte deel geleerd had. Dit was het leven van den Dauphin, Fader van Lodewyk den XF. (u). Cefar antwoordde : ,, dat hem dit werk ongemeen beviel , te meer, daar men 'er zo veele byzonderheedeu 3, van de kinderlyke jaaren van den Dauphin in vond; en men in de meeste andere Historie öf Levensbefchryvingen doorgaans van de Hel,, den, wanneer zy reeds mannen , en niet alszy 5, nog kinderszyn, gewag maakt."— „Gyhebt, ,, myn Zoon, nog zeer weinig andere.Historie* geleezen ; zo dat deeze aanmerking flegts op , eene onderftelling rust."— „ Ik verbeeld my, , Mama, dat een kind, waar van een Historie, fchryver zig verwaardigt melding te maaken, , een wonder moet zyn; en daar 'er nu weinige ,, won- (») Door d?!n Abt ph»ïa«d,  VAN HET KASTEEL. 401 wonderen van dat foort gevonden worden , heb ,, ik gedagt, dat 'er in de meeste Historiën by* na of geen gewag van de Kinderen gemaakt wordt." ,, Maar wat noemt gy een won? „ der?" ,, Dat, 't welk de Hertog van Bour» ,, gonje in zyne kindsheid was. Hy beminde de Wiskunde; hy was een liefhebber der Dicht? ,, kunde; hy maakte Fabelen; hy itelde Reden,, voeringen op."— 'Er is niets byzonders in „ dit alles; het was flegts een kind, dat uitmunt ,. te, maar geen wonder kind." — Wanneer „ zulk een kind geen wonder kan heeten. . . . , wat ben ik dan toch?" — ,, Een ordinair ,, kind, en niets meer; maar het hangt flegts van ■., u zeiven af, om meer te zyn. Daar toe be„ hnefde niet anders, dan wat meer oplettend, beid, geduld, en yver om uittemunten."^ Maar, Mama, ik zal immers nimmerRedenvoe„ ringen opftellen! " — ,, En waaröoi niet?v-r, o, Ik geloof, dat myne Redenvoeringen wel liegt zouden zyn."— Waart gy niet wel ,, voldaan over die Kop, welke gy gister getee„ kend hebt?"' — „ Ja, want een ieder zei my, dat hy wel geteekend was." — ,, Gelooft gy, ,, dat hy zo goed was als het origineel?"—^-m ,, Wel neen , Mama!" — „ Maar, voor uwe jaaren, was het echter een meesterfluk. . . . Zo zou het ook met uwe Redenvoeringen gaan." . J5 o, Nu brand ik van verlau- n. deel. Cc „ gen,  402 AVONDïyjDKORTINGEN gen, om ook Redenvoeringeri te maaken. . . , Wat is het ook jammer, dat al myn tyd zo' bepaald is!-"—«— ,4 En, wanneer gy wani, delt, of zit, of in uw Tuintje werkt, denkt „ gy dan alleen op de Boomen, de Planten, en de Bloemen?" Neen, Mama, ik fi denk dan om düizende andere dingen." Wel nu , denk dan op een belangryk onder,, werp;- blyf daar befïendig by; het is op deeze ,, wys, dat men leert opftellen."-^- Geef my ,, dan eiken morgen een onderwerp, Mama." — ,-, Wel nu , ik zal dat doen; mits dat gy my ieder avond , eer wy eeten, verflag geeft van hetgeen ,, gy 'er geduvrrende den dag overgedagtzult heb- ben." „ Dan zult gy my, Mama, nu eens „ een onderwerp voor een Fabel geeven, dan weder f, voor eene Redenvoering, en zo voorts. Ik zal * dat alles in myn hoofd bekooken, en ik denk, „ dat ik my dan niet verveelen zal, als ik alleen 5-, ben.- . . . Want ik verveel my flegts, om dat ,, ik my niet met my zelve onderhouden kan." — „ Dit is juist het geen de ondragelykfte zelfver- veeling veroorzaakt. Wanneer wy niet dan „ verwarde denkbeelden in ons hoofd hebben, zonder eenige famenhang, dan worden onzeer„ gene laffe gedagten ons zelf zo zeer tot last, rt a&zy het voor anderen zouden zyn,zo zy die w iff de dagelykfche gefprekken moesten aanhoott ren ;■ daar wy , integendeel, ons aangenaam; bes.  VAN HET KASTEEL. 403 H beezig bonden , wanneer onze denkbeelden werk„ zaam zyn; wanneer wy, in plaats van over gemeene en niets beduidende zaaken te den- ken, onzen geest vervullen mét belangryke en 5S aangenaatnè onderwerpen." .> Maar , om weder tot uw boek te komen.' Wat hebt gy zo wel het aanffierkelyklte in het zelve gevonden?" „ Dat my ten min- „ Hen liet meefte plaifier heeft gedaan, Mama, „ is eene Fabel, welke de Hertog van Bourgo„ gne zelf gemaakt heeft, toen by nog een kind „ was. Deeze Fabel heet de Reiziger en zyne Hondeü O)."'— ,, Wat is het onderwerp? " — „ Het is Licas, die gaat reizen; hy heeft drie „ Honden, die hem verzeilen', en vier broodjes ,-, tot voorraad medegenomen. Hy komt in een ,-, zeer donker bosch; aan den oever van eene hel- dere beek wordt by eensklaps een monjler ge„ waar. De Honden vallen het monfter aan, en vellen het ter neer .' . . Hierop geeft Licas ,V een brood aari Forax ( dus was een der Hon,-, den genaamd,) en Forax trekt aan (fonds op een ,, gallop weg. Cerberus, eèn andere Hond, krygt s', insgelyks een brood', en loopt insgelyks weg.' „ Gargas, de defdè Hond, nadert mede, in de 91 hoop (v) H« leven van den Dauphin, Vader van Lodé"* <^yk' dén XV. I. Deel. pag. }V. CC i  404 AV0NDTYDK0R.TINGEN hoop om op zyne beurt eene diergelyke beloo„ ning te krygen; maar Licas, die voorzigtig ,, was, ziende dat elk brood hem een Hond deed ,, verliezen, gaf aan Cargas flegts een klein ftuk„ je, en Gargas bleef, om bet overige te kry- gen. ... Dit is het alles, Mama." — ,, Wat is nu, bid ik u, de Zeedeleer van deeze Fa- bel?" ,, Mama! . . . het is maar, wagt; ik heb het boek in myn zak Ik zal u het flot voorleezen... . Hier is het.... ,, Zie hier de Zedeleer Forsten, zo gy ,, verft andige leidslieden gevonden hebt , die be,, hvaam zyn , om u in het Jombere bosch der „ waereld te geleiden en te befchermen , wagt u ,, dan wel, om hen in ftaat te ft ellen, van uwen byftand eerder te kunnen ontbeeren, dan gy hen zeiven ontbeeren kunt. " „ Ik ben verzeekerd, (zei Mevrouw de Cle,, mire,) dat gy den zin van deeze zedeleer niet „ regt bcgrypt. Ik zal tragten de bedoeling daar van te behouden, en het u wat duidely- ker voor te (tellen. Dit is de meening: Forsten, zo gy bekwaamt Staatsdienaars, dappere Bevelhebbers, getrouwe Frienden, hebt „ gevonden, wagt u dan wel, om hen zo veel te „ beloonen, als gy kunt. Wagt uwel, om hunne ,, dienst en vlyt volkomen te betaalen, uit vreeze, ,, dat zy, alles ontfangen hebbende, wat zy van u ., te wagt en hadden, u vet laaten, en zig uwer ge-- „ heet  VAN HET KASTEEL. A05 heel niet meer bekreunen zullen. Forsten, gy ,, moet onrechtvaardig en ondankbaar zyn, om die „ geene, welken nuttig voor u zyn, vaste lyk aan u ,, te verbinden. " ,, Ach, Mama, (riep Cefar,) is het wel mo„ gelyk, dat dit de waare zin van deeze Fabel „ is?" ,, Ja, dat is inderdaad de letterly- ke zin van de zedeleer, daar dezelve mede be,, flooten wordt. Ga dat zelf maar. eens na, en ,, gy zult vinden, dat het zo is." Dat is ,, waar. Hoe is het mogelyk , dat ik dat niet ,, aanftonds gevoeld heb ? Hoe heb ik nog deeze Fabel mooi kunnen vinden?" —• ,, In het ., fchoonfte fraaifte werk , dat- fn alle opzigten de ,, billykfte lof verdient, hebt gy juist die plaats ,, voor fraai gekeurd, die de eenigfle daar in te berispen is. Zo gy minder fchielyk en met meerder oplettendheid last , zoud gy zeeker ,, zulke grove misflagen niet begaan in het beöor- deelen van een boek. " Des avonds na den eeten , op het gewoone uur der Avondvcrtelling , nam Mevrouw de Laronnesfe het woord op." — Cefar (zeide „ zy->) gy hebt u deezen middag beklaagt, dat „ de Hiitoriefchryveren in het algemeen nooit ,, van hunne Helden fpreeken, wanneer die nog „ Kinderen waren ; nu willen wy u bewyzeu, „ dat dit beklag ongegrond is; want wy zullen „ u den geheelen avond met niets anders onderCc 3 „ hou-  4»6 AV0NDTYDK0R.T1NGEW ., houden, dan met trekken u t de Historiën gehaald, en de Helden, waar van gefprooken zaji worden, zullen allen Kinderen zyn." > Ach, Mama, dat zal aangenaam weezen ! " — ,, Dan zult gy kunnen zien, dat de uitmuntende Kinderen niet zo zeldzaam zyn, als gy u verbeeld had." — ,, Dan zult gy ons, lieve Ma- ,, ma, veel hjstorietjes vertellen." — Uwe Moeder , Myn Heer de Abt, en ik, zullen beurtelings eene historie vertellen, die uit deezen of geenen fchryver getrokken is, naar ma- ?, ten ons geheugen het ons zal te binnen bren- „ gen, dat zeekerlyk eene vry goede Avondtydkorting kan opleeveren. Ik ga beginnen, luister toe. " Chan-chi, Keizer van China, had drie Zopnen. De twee oudften waren flegts ordinaire Kinderen; maar de jongde, Kang-hi genaamd, was de vreugd van zyn Vader, en de lieveling van zyne Leermeesters. Hy was zagtzinnig, gevoelig, leerzaam, opregt, vol vuur en werkzaamheid; hy bezat zig zelve; men kon op zyne beloften ftaat maaken; zyn eens gegeeven woord was heilig; wanneer hy een ve.rftandig wel doordagt befluit genoomen had , voerde hy dit 'ook met eene ongemeene fliandvastigheid en moed uit^ f|!f  VAN HET KASTEEL» 4°F die door geene zwaarigheeden km afgefchrikt worden. My brande van verlangen om te leeren en uittemunten, en de liefde en goedkeuring van allen, die hem omringden, te winnen. Hy ontmoette ook niemand, die niet met hem ingenoomen was. Iedere les verfcbafte hem een nieuw genoegen, wyl hy dan telkeus zyne leerzaamheid en zagten inborst hoorde roemen. Hy was ook yan een elk bemind; men fchepte vermaak in zig met zyne kinderfpeelen en uitfpanningen te bemoeijen; hy vond ook inderdaad by een elk die toegeeffelykheid, waar toe een goed gedrag en deugdzaame aart, inzonderheid in een kind, zo veel recht geeft; zo hy by geval eens een kleinen misflag beging, werd hy daar voor nietbekeeven , maar men was met hem daar over waarlyk bedroeft. In 't kort gezegd, deeze jonge Prins ondervond met de daad, dat de beste Kinderen niet flegts het. meest geacht en bemind, maar ook de gelukkigften voor zig zelve zyn. Ondertusfchen wierd de Keizer ziek. Dc oudfle van zyne drie Zoonen was toen flegts twaalf jaar , en de jongde ( onze beminnelyke Kang-hi, ) ging in zyn negende jaar. De Keizer, daar hy voelde, dat zyne ziekte doodelyk zou zyn, deed zyne Zoonen by zig roepen ; en hen verklaard hebbende, dat zyn einde naby was, vroeg hy hun, wie yan hen dagt fterk genoeg te zyn , om den }ast van eene nieuw verkreegene Kroon te torCc 4 frhen,  40$ Avond tydkortincën fchen Qw). De oudde ontfchuldigde zig, uit hoofde van zyne jeugd en onervarenheid, en bad den Keizer, om op hem geen acht te flaan, en over de Kroon naar zyn welgevallen te befchikken. — Op dit zeggen viel Kang-hi op zyne knien voor het bed van zyn Vader. Hy befproeide de hand , welke zyn dervende Vader hem toereikte , cn zweeg een poos. ,, Voor my, myn Vader, (zeide hy eindelyk,) ik gevoel my moeds genoeg, om u optevolgen. Ik bemin den roem meer dan de rust en vermaaken: zo de Hemel u aan uwe Kinderen ontrukt, en uwe keuze op my mogt vallen, zal ik u tot een voorbeeld neemen, en myn Volk tragten gelukkig te maaken," — Dit waarlyk manlyk antwoord maakte zulk een indruk op het gemoed des Keizers, dat hy den jongen Prins aanflonds tot zyn opvolger benoemde, onder de voogdy en het beduur van vier verftandige Raadslieden , met wien hy alles ,wat het Ryk txtrof, overleggen moest (x). Kang-hi toonde door zyn gedrag, dat hy het vertrouwen en de keuze des Keizers verdiende. Hy lag zig meer en meer (w) Chan- chi was de Zoon van Tsun- té. Grondlegger van de nieuwe Dynaftie, Chineesch Tanarye, welke regeerde in het Keifcerryk van Kutay, omaeiit de helft van de laatfte eeuw. (x) Kang-hi beklom den Troon in 1661.  VAN HET KASTEEL. 409 meer op alle weetenfchappen toe; hy befchaafde •zyn hart, en verrykte zyn geest. Hy verwyderde van het Hof alle vleijcrs en indringers; hy beloonde op eene edele wys de verdiensten , deugden en bekwaatnheeden ; hy was rechtvaardig cn goed; hy beminde den vreede, en hy wierd de afgod van zyn Volk , waar van hy de weldoener was (j). * Toen de Baronesfe uitgefprooken had; zei Mevrouw de Clemire tot haare Kinderen: ,, ik zal ,, u geen treffender voorbeeld kunnen verhaalen, ,, dan dat uwe Groot-Mama u daar zo even yer,, haald heeft; want niets is buitengewooner, dan ,, een kind van agt jaar, dat door zyn gedrag en ,, verflandige rede den Troon van het tutgeftrekt,, fte Ryk waardig gekeurd wordt; maar ik zal u ,, iets merkwaardigs verhaalen van een anderen jongen Prins, die door den tyd een der grootfte en beroemde Vorften van zyn eeuw wierd." * * De Hertog Uladislaus regeerde in Polen (z). Hy (y) Beknopte Historie der Reizen, T. VII. pag. 158. (?;) In het Jaar 1094. Cc 5  41* AVONDTïDKORTIKCEW Hy had een Zoon, Boleslaus genaamd Qa ), om» trent negen jaaren oud, wiens werkzaamheid en lust tot de weetenfchappen, zagtheid van aart, geduld en goedheid, de beste hoop deed opvatr ten. Bohemen had nu den Oorlog verklaard aan Polen. Op een zekeren tyd, dat Uladislaus, in het byzyn van zyn Zoon, aan de Bevelhebbers van zyn Leger eenige bevelen gaf, wierp de jonge Boleslaus , die het gefprek van zyn Vader met veel oplettendheid had aangehoord, zig eensklaps aan zyne voeten neder, hem biddende, dat hy hem wilde toelaaten, om eenen Veldtogt onder het opzigt van zyne Legerhoofden te doen. Hy deed dit verzoek met zo veel nadruk en yver; hy wist daar zulke fterke drangreedenen hy te voegen, die zo ongevyoon yoor zyne jaaren waren, dat de Hertog , die zo ontroerd als verbaasd was, zyn verzoek niet kon afflaan, maar hem zyne bede inwilligde; waar op hy hem aan zynen oudften en bedree ventten Veldoverfie aanbeval, die hem onder zyn.opzigt met zig nam. De jonge Prins kwam in 't Leger, en verwekte daar eene algemeene verwondering en achting; hy was oplettend, en gaf nauwkeurig acht op alles, wat 'er voorviel, en wat 'er verrigt wierd. Doch' hy gaf blyken van zulk eene groote vatbaarheid, dat («) Naderhand Boleslaus III.  VAN HET KASTEEL. 4IL dat men zou gezegd hebben,dat het geen hy zag, niet nieuw voor hem was, en dat, het geen hy yoor het eerst leerde, iets was, dat hy meer gezien had, en zig nu flegts herinnerde. Vriendelyk en liefdadig voor den gemeenen Soldaat, befcheiden en met achting vervuld voor de bekwaame Officieren; geene praal noch pragt in zyn voorkomen vertoonende , kon men dc doorluchtigheid van zyne geboorte niet gewaar worden dan aan de grootheid zyner giften; men kende hem aan zyne edelmoedige daaden. Daar by was hy rnaatig; de aarde , waarop hy llceds flicp, verstrekte hem tot de zagtfte Icgcrftee; bytl n.d, met de grootfle moed en mannclykhcid, alle ongemakken van het weder en van dc» Veldtogt uit. Altoos woonde hy, aan het honfd van he- Leger, de moeijelykfle en gevaarlykfb ondeinveuiingen by , zonder immer in dien helden moed , welke hem zo eigen als loflyk was, te hezwyken of te verflauwen. Men zou zelf geuegd hebben, dat hy, even als anderen, zyne bevordering in de waereld door zyne heldendaaden had moeten verkrygen. In een woord, men befpeurde in zyn ganfche gedrag reeds alle die kenmerken, waar door men met zeekerheid kon befluiten, dat hy eens een treffend voorbeeld ter navolging zou zyn yoor alle volgende geflagten, die na hem regeeren zouden. Dit zo roemryk gedrag, vooral in een Priys van die jaaren, was de grootfle prikkel ter aai"-  412 AVONDTYDKORTINGEW aanmoediging voor de Polacken; de Boheemers wierden by eik treffen volkomen afgeflaagen, en Uladisllaus genoot het onuitfpreekelyk genoegen , van aan zyn Zoon, een Kind van flegts negen jaaren, een groot gedeelte der goede uitkomst van deezen roemryken veldtogt verfchuldigd te zyn. Het vervolg van het leven van deezen jongen Prins beantwoordde ten vollen aan de verwagting, die men daar van had opgevat. Hy werd in alle opzigten een Held. Schoon een Krygsman en Overwinnaar, was hy echter meedoogend, teerhartig, gevoelig; en leide zig ten fterkflen toe op het geluk en voorfpoed van zyn Volk, en van zyne Staaten. Hy verwierf te regt hunne liefde , daar hy hen als een Vader beminde. Deeze Vorst hezat te veel deugden, om niet een liefderyke Zoon te zyn. Alle de Gefchiedfchryveren beyveren zig als om ftryd , om ons daarvan de treffendfte byzonderheeden te verhaalen. Toen hy eindelyk het ongeluk had van zyn Vader te verliezen, deed de droefheid, die hy daar over gevoelde, de fchoonheid van zyne edele ziel nog meer dan ooit kennen, en maakte hem nog dierbaarder in de oogen van dat Volk, 't welk hem reeds zo zeer beminde. Boleslaus wilde volflrekt vyf jaaren lang de rouw dragen over den dood van een Vader, dien hy zyn gehele leeven door beweende. Hy wilde, dat zyn beeltenis niet alleen voor altoos onuitwischbaar in zyn hart gegraveerd was, maar dat  VAN HET KASTEEL. 413 dat hy die ook tevens onophoudelyk voor oogen had. Met dit oogmerk droeg hy dag en nagt eene Medaille om den hals, waarop het Portret van zyn Vader gegraveerd was. Deeze Medaille bezag hy dikwyls, om zig daar door (zeide hy,) alle die deugden levendig voor den geest te brengen, die eenen Vader , zo zeer zyne liefde, achting en droefheid waardig, kenmerkten. En eindelyk begeerde hy ook, dat een geliefd Kind nog tot een middel itrekte, om hein dien tederbeminden Vader als 't ware te vertegenwoordigen, en zyne nagedagtenis te eerbiedigen. Hy gaf hem den beminden naam van Uladislaus (b). * * * Aan u, myn Heer de Abt, (zei Mevrouw de Clemire, haar verhaal befluitende, ) nu is ,, het uwe beurt." ,, Ik zal (antwoordde ,, hy,) juist zulke fchoone historiën niet kunnen „ verhaalen, want 'er fchiet my voor het tegenwoordige niets te binnen, dan twee voorbeel,, den, die volftrekt van alle vercieringen ontbloot zyn. . . Myn Heer Cefar is nu tien jaar oud, (b) Lees hier over de Algemeene Gefchiedenis van Eolen , door den Ridder deSalignac, Tom. I, pag. 3-13. en Tom, II, pag. 9.  414 AV0NDTYDKORTINGEN „ oud, en fcheen een weinig verwonderd , toen1 zyn Teeken-Meester hein laatst zei, dat, zo' hy zig zedert twee jaaren meer had willen op' „ het Teekenen toeleggen, hy nu in Haat zou it zyn, om een kop uit zyn hoofd te teeltenen. „ Ondertusfen verbeeldt hy zig, dat het veel is, it wanneer hy nu met eenige naauwkeurigheid naar een voorbeeld teekent. Het zal hem dan ii niet ondienstig zyn , wanneer hy weet , dat „ Pieter Mignard (c), door zyne Ouders tot de „ Geneeskunst gefchikt zynde, daarin het noo„ dige onderwys ontfing; doch in zyn fpeeltyd , „ hield hy zig altoos bezig met teekenen, waar t» voor hy een byzonderen fmaak had. Hy kreeg ,, geen Meester, en genoot geen onderwys hoegenaamd; en echter, door een onophoudelyke „ vlyt (O Geboortig van Troye in Champagne , in het' Jaar ióro, en geftorven in 1695, oud 85 Jaar, aanzienlyke fchatten en een grooten roem nalaatende. Zyn Graftombe wordt vertoond in de Jacobynen - Kerk, in' de Straat Sint - Honoré. De Gravinne de Feuquieres ?yne Dogter, heeft dien laaten vervaardigen, en worde daar boven het borstbeeld van haaren Vader, óp haare kniën" liggende , afgebeeld. Dit borstbeeld was door' JJe-jardin ontworpen, en het geheele ftuk is afgewerkt* door leMoine. Zie hier over het Uittr ekztl uit verfcheidene werken over het Leven der beroemde Schilders „' öiigegeeven door M. P.' D. L. F. tóm. II.  -VAN H £ T KASTEEL. 415 „ vlyt en oplettendheid, bragt hy het door eigfr* ne oeffening, in zyne fnipper uuren, zo verre ^ m dat hy, elf jaar oud Zynde, Portraiten teekende , die volmaakt gelykend waren. —- Toeri ti wierd hy door zyne Ouders by een Schilder gei, plaatst, en hy gaf zig nu geheel aan zyne get, liefde kunst over, die nu zyn hoofdwerk ge,,- worden zynde, hem eerlang een dervoornaam„ fte en kundigfte Schilders van het Franfche „• Teekénfchool deed worden." ,, Een ander Schilder, Jan Baptista van Loo genaamd, begon reeds zoetelyk te fchilderen , toen hy flegts agt jaar was (d). Ik ben verre, om zo veel van den jongen Heer Cefar té eifchen; maar ik wenschte alleen, dat hy , zo „ veel in zyn vermogen was, tragte uittemunten in al, wat hy ondernam, en den edelen moed gevoelde, van niet te vreeden te zyn, met flegts; ,». onder den grooten hoop van ordinaire Kindes, re gefteld te worden." * * * Deeze beide voorbeelden van onzen Abt hadden de eer niet, van de Kinderen grootelyks te be- (i) Men zal in de aanteekeningen over het Leven der Schüders vei&hdien voorbeelden van dien aart vinder»,  4IÖ AVOND TYD KOU TIN OEM behaagen. Cefar, wien deeze aanhaalingen van zyn Leermeester regelrcgt raakten, durfde het nier waagen , om zyn gevoelen openlyk te kennen te geeven ; hy zweeg des: maar Pulcherie, al te levendig om iets te kunnen inhouden, vatte het woord op, en zei, met grooter openhartigheid dan beleefdheid , onbewimpeld weg: , „ dat de Historietjes van Kang-hi en van Bolcs- laus haar vry wat meer bevielen." „ Ik „ zie, Mejuffer, (hernam de Abt,) dat de vermaaningen , die niet eenigzints omkleed , en door een aangenaam Historietje opgecierd, maar regt op den man af zyn, u niet bevallen. ,, Gy zyt in die opzigt even als de dwingelanden, „ die de naakte waarheid niet kunnen verdraagen, maar haar altoos verzagt en vermomd , en door den fluijer van een bevallig geestig Historietje „ bedekt en voorgefteld zien willen."— Ach, „ myn Heer den Abt, (riep Pulcherie zeer getroffen uit,) ik ben niet gelyk de dwingelanden! „ Ik bemin de waarheid, hoe ook voorgefteld; dat verzeeker ik u. . . . Maar ik heb niet wel „ gedaan; dat voel ik nu duidelyk. . . . Vergeef my doch , myn Heer, en heb geene kwaade „ gedagten van my!"—■ „ Myne gedagten," t, Mejuffer, zyn zo weinig van belang."— ,, Om „ my te toonen, dat gy niet boos op my zyt, , bid ik u, dat gy my eens eene vermaaning doet, , die niet omkleed is door een historietje .... ook  van het kasteel. 417 7, en die my alleen betreft. . . . Dat zal my Ü waarlyk plaifier doen."— „ Wanneer men de i, waarheid zo ongeveinsd vraagt, verdient men ,, ook daarin voldaan te worden. Ik Zal u dan zeggen, Mejnffer, dat zedert de groote bette ,i ons het ftudeewertrekje van uw Broeder heeft ,, doen verlaaten, en Wy onze namiddag-les in de beneden-zaal neemen j waar gy een uur onsi der het opzigt uwer Gouvernante werkt, ik meer dan eens gedagt hebt, dat gy, terwyl gy i, zit te knoöpen, of aan uw Borduurraam werkt* wel een weinig meer voordeel konde genieten *i uit het geene gy aan myn Heer, uw Broeder, ,, hoort onderwyzen ; en zie hier Omtrent een voorbeeld, dat ik u nimmer zou hebben dur- ven verhaalen , zonder het Heilig verzoek, dat ü §y my daar zo even gedaan heat." * * * Mejuffer le Fehvre, die daar na de alom beroemde geleerde Mevrouw Dacier geweest is* leerde in haare kindfche jaaren leezen , fchryven, en alleriei foort van Julferlyke handwerkjes, tot aan haar twaalfde jaar. Doch haar Vader, myn Heer le Febvre, had buiten haar nog een Zoon, dien hy met alle zorg en vlyt opvoedde , en zelf onderwees. Terwyl hy hem lesfen gaf , zat Me* juffer le Febvre by hen te borduuren. Op eenen 11. deel. D d ze*  4*8 AVONDTVBKORTINGÉtt zekeren tyd , dat haar Broeder geen voldoend antwoord gaf , wegens het geen hem geduurende het onderwys door zynen Vader gevraagd wierd, fluisterde zy hem, zonder op te zien, flifletjes in het oor het geen hy antwoorden moest. De Vader hoorde dit, en was zo verheugd als verrascht door de vlugheid van geest van zyne Dogter, en gaf zig van dit oogenblikaan haare ondervvyzing over, met af den ernst en vlyt , dk de belchaaving van zulke ongemeene ziels-vermogens dubbeld verdiende (6, toen hy flegts in zyn tiende jaar was. Hy was de Zoon van een Doetor in de Medieynen j en in die vroege jeugd reeds een Schryver. Men gaf zyne nagelaatene werken in het Hoogduitsch uit* Het zyn alle godvrugtige verhandelingen, waarin mendegrootfïe eenvoudigheid , juistheid en fcherpte van oordeel met recht moet bewonderen^ 4 * * Jacquet Marini, gebooren te Venetiën , onderging te Romen, in het jaar 1647? toén nog maat zeven jaaren oud zynde , in het openbaar een onderzoek , waarin hy verfcheidene Godgeleerde, Rechtsgeleerde, Geneeskundige en andere Hellingen , met zo veel vaardigheid als gegronde kunde ^ verdeedigde. * * * De Zoon van den Heer Baratier, Jean Phüippe genaamd, fprak zuiver Latyn , toen hy nog maar vier jaar oud was; met zyn vyfde kende hy het Grieksch. Toen leerde hy het Hebreeuwsch, en' op zyn zesde jaar verflond hy vierderly taaien, benevens de Historiën en de Aardrykskunde. Men rel de VI. wa» flegts twaalf jaar oud, toen hy den Troo» feaklom.  43^ AVDMDTYüKORflNGErl * * * Mén kan ook met recht onder den rang van beroemde Kinderen plaatfen den Baron van Helmfeld, een Z weed. Hy ftierf in het jaar 1674. Zyne jetfgd beantwoordde aan de verwagting , die men in zyne vroege kindsheid reeds van hem had opgevat. Zeventien jaar oud zynde, wierd hy reeds tot Lid van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Londen verkooren. Op zyn twimigfté jaar verftond hy tienderly taaien* was een groot Wiskundige , en een uitmuntend Rechtsgeleerde. * * * ChHstiaan Hendrik Hèlneikein, gebooren te" Lubeck, begon reeds te praaten , toen hy nog maar tien maanden was. Twee jaar oud, had hy reeds eene oppervlakkige kennis van de Algemeelfle Oude en Nieuwe Gefchiedenis en de Aardrykskunde ; en op zyn vyfde jaar verftond hy drie' taaien, die hy allen volmaakt wel fprak. * * * Adriaan Baillet, van wien wy eene zeer fraaije verhandeling hebben over de Kinderen , die door hunne buitengewoone vermogens nitmunteden, brengt eene meenigte voorbeelden by; doch hy had  VAN HET KASTEEL. 433 had zig zelve wel mede op de lyst dier jonge geleerden mogen (tellen. Hy wierd gebooren in het jaar 1649, in het Dorp Neuville, by Beauvais. Zyn Vader was een eenvoudige Boer, en onze jonge Baillet leerde het leezen cn fchryven in ccn Cordeliers Monniken Klooster, alwaar hy dagelyksch les nam. Eu, fchoon het zyn Vader niet van hem vergde, lag hy alledag een goed fluks weg te voet af, aangefpoord door de lust., om te leeren. Weinig tyd daar na wilde een dier kundige en weldaadige Geestelyken, welke zynen ongemeenen yver en weetlust had opgemerkt, zig met zyn onderwys en opvoeding belasten. Hy deed hem onder zyn opzigtfludeeren. Baillet wierd welhaast een groot geleerde , en ftierf in het jaar 1705. Hy is de eenigfte niet, die ons eene verzameling yan aanteekeningen wegens de door hunne vroege kunde beroemde en uitmuntende Kinderen heeft nagelaaten. Verfchdde andere Schryvereu hebben die zelfde taak op zig genoomen , cn ons zeer fraaije werken in dat foort gekeverd (?«)• ,, Het (m) Onder anderen de Hceren GoeziusKleffeker, Wolf , Steek &c. Zie hier over Dictionaire da ïAerveulc, de la Nature , op het woord: Enfam Precocts, of vroegtydig bekwaame Kinderc... Men kan ook onder de vermaarde Kinderen plaatzen : Eduard den VI, Koning van Engeland, Zoon van Hendrik den VIII. en van Jo- II. DEEL. E e han-  434 AVONDTYD KORTINGEN * * * Het zal zeeker uit beleefdheid voor uwe toe„ hoorders zyn, (zei Mevrouw de Clemire tegen den Abt,) dat gy ons verwittigt hebt, dat alle de Kinderen, waarvan gy ons verhaalen. „ zoud, wonderen waren. Ondertusfen, fchoon „ het wel waar is, dat zy zeker meer uitmunten» dan die, waar van wy tot nu toe gefprooken hadden, zie ik echter onder hen flegts één won* hanna Seymour. Hy beklom den Troon nog maar negen jaaren oud zynde; en verftond toen reeds, het Latyn , het Grieksch, het Fransch en het Italiaansch. Maria Smart, Koningin van Schotland, las nog maar dertien, jaar oud, in tegenwoordigheid van Hmdrik den II. de Koninginne Catharina van Medicis, en het gantfche Hof, in de Zaal van de Louvre , in het openbaar, eene Reilenvoering voor, die ty in het Latyn had opg:field, en waArin zy, zegt de Heer Gaillard, beweerde, (tegen het gemeene gevoelen aan,) dat het wel voegt aan eene Vrouw , om geleerd te zyn. Maria maakte ook vaerfen in het Fransch, die zeer fchooq waren voor dien tyd. Zy flaagde ook even fterk in alle Talenten, die tot verfraaijing en verciering dienen kunnen, zo als in het dansfeo, zingen, en in de Muziek. De Gefchiedenis van de vermaarde Pic de Ia Mirandola is algemeen bekend, en een ieder weet, datPascaJ op zyn twaalfde jaar een groot Meetkundige was.  VAN HET KASTEEL. 43$ wonder , en dat is die, welke op zyn tiende ,, maand reeds praatte. Alle de anderen fchynefi „, my niet meer toe , dan zeer uitmuntende , zeef ,, leerzaame en kundige Kinderen."— Het is „ waar, (hernam de Abt,) alle hunne verdien* fte beftond enkel in eene groote onafgebrooke* ,, ne leerzaamheid, gepaard met eene uitneemert,, de gezeggelykheid. Ik heb met aandagt, on* u, der het leezen, de Historiën deezer Kindereri ,, nagegaan, en altoos gevonden, dat zy allen eenen onbepaalden eerbied en eene ongemeene ,, liefde voor hunne Leermeesters hadden , ert „ gevolglyk ook eene blinde gehoorzaamheid, ert ,, eene beftendige zagtaartigheid."—■— „Maar, myn Heer de Abt, (hernam Cefar,) vanwaar ., dat fterk 'geheugen? „ Dat is niet dé „ vrugt van het verftand, noch de vlugheid vart ,, oordeel, maar alleen van die hoedaanigheeden, welken ik daar zo even befchreeven heb. Eert „ Kind onthoudt het best dat geene , 't welk ,, hy met oplettendheid aanhoort. Het klaar be„ wys daar van is, dat men zelden een leerzaam „ Kind ziet, dat niet tevens uitmunt door zyn geheugen. Gaat daarby eens na, hoe onnoemlyk veel tyd een Kind, dat ongezeggelyk en weerfpannig is , verliest, met ongeduldig, verdrietig, te onvreeden en beuzelagtig te zyn, met ongepaste antwoorden, dwaazeredeneeringen, ^, en onnoodig gefnap? Zo men hem beftraft, in E e a plaats  43<5 AVONDTYD KORTINGEN plaats van oplettender te zyn , en zagtzinnig „ toetelnisteren, zoekt hy reeds in zyn hoofdje om, ten einde een armzalig antwoord te geeven, en zig met flaauwe üitvlugten teontfchul,, digen. Men is dus genoodzaakt, om hem te „ doen zwygen. Zo hy al gehoorzaamt, pruilt hy, en murmereert in zig zelve, hoort niets meer, is balftuurig, verftrooid van gedagten, „ en zyne geheele oplettendheid is weg. ... Op deeze wys gaat de les zonder vrugt voorby."— „ Maar ik hoop evenwel, myn Heer de Abt, dat gy my niet voor een weerfpannig ongehoor- „ zaam Kind houdt." Neen voorzeker „ niet, wyl ik nog altoos by u blyf, om u te leeren. Gy Zyt doorgaans gezeggelyk, zagtzinnig en niet onleerzaam; maar gy bezit die hoedaanigheid niet tot zulk een hoogen graad, „ als gy wel zoud kunnen, zo gy zelve het ern„ ftig wilde; in één woord, gy zyt minder, als „ gy zoud kunnen zyn." „ Ach , myn ,, Heer, geloof my: ik heb nooit zo veel lust ,, tot leeren gehad, dan ik nu heb, dat verzee„ ker ik u, nu ik gehoord heb, hoe veeleKinde* ren 'er reeds van alle tyden geweest zyn , die „ zo zeer uitgemunt hebben, dat zy daar door eenen onfterrlyken roem verkreegen hebben; en „ daar hier toe niets anders dan eene groote ieer„ zaamheid en een goed hart noodigis, zal ik myn best wel doen, en zeer oplettend en leer- „ zaam,  VAN HET KASTEEL. 437 -„ zaam zyn, en ik weet wel, dat gy in'tvervolg alle reden zult hebben, om over myne vorde,, ringen te vreeden te zyn."— De beide Meisjes deeden aan haare Moeder dezelfde beloften, en men ging voorts wel te vreeden flaapen; de Kinderen wegens hunne goede voorneemens, en de Moeders wegens het nut, 't welk deeze AvondVertelling in de jonge harten van de Kinderen verv/ekt had. De aankomst van fommige goede bekenden en riabuurige Edellieden , die eenige dagen op Champcery doorbragten, brak de Avondvertellingen voor eene poos af, maar den eigen avond, na hun vertrek, maakte Mevrouw de Baronnesfe daarmede weder eenen aanvang, door het vertellen van de navolgende Historie. Einde van het Tweede DeeU        AVONBf YBKORÏINGEN Van h e ï M M s T M M J5 j Ó f'' mëdelyke verhaalen ten dieiifle vim de ^eugdi ÜGtier zweeg' de Baronnésle, én Mevrouw dé Clcmire vatte liet woord op. Wel nü, myrié „ Kinderen, (zeide zy,) heeft deeze vertelling' j, u wat vermaak gedaan?" —■ „ Wel ja, Maj, ma, en ik zal tragtcn, om ook eens de bemin_j, nelyfce Eugenie te' even'aareri." — „En ik ook, „ daar zy door haar gedrag haare Moeder zo ge- f, lokkig heeft weeten te rriaake'n." En ik,' j, (zei Cefaf ,) zal Leoncius tot een voorbeeld' neemen. Maar, van Leoncius gefpróoken ;> 4, mag ik u wel een vraag doen, Mama? Dat II. deel. A t, LeoiH  VAN HET KASTEEL. ^ niet zig voor gevangen te erkennen, wanneer het geval eenigzins twyfelagtig is; en eindelyk, waar ftoutmóedigheid en eerzugt kunnen werkzaam zyn, door de gevangenen van zyne party te verlosfen, met gevaar en ten kosten van zyne eigene vryheid,» 'Er ontbrak nu aan deezen dag niets meer -dan eene Avond-vertelling; doch Mevrouw de Clemire •beloofde die voor den volgenden dag, en men kwam overeen , dat men 's morgens met het krieken van den dag zou opllaan, ten einde gezamenlyk eene lange groote wandeling in 't veld te doen. En inderdaad, de dag was naauwlyks aangebrooken , of men maakte de Kinderen wakker , die fchielyk het bedde uitfprcngen, en een kwartier uur daar aan met Mevrouw de Clemire , alleen door den getrouwen Morel gevolgd, het Kasteel uitgingen. Na dat zy omtrent een uur gewandeld hadden , begonnen de Kinderen aan hunne maagen gewaar te worden , dat zy niet .ontbeeten hadden. Zy waren nu drie vierde myl van het Kasteel af; de honger was dringend; men befloot dus, om een Boerenftulp te zoeken, waar men een weinig brood en verfchen melk kon krygen. Morel wees 'er een aan , en de Kinderen floegen met zo veel drift als blydfchap den aangeweezen weg in. Eindelyk , na verloop van een half uur, kwam men san de Stulp, alwaar men met verbaazing eene grocte meenigte volks by een vond. Een talryke A 4 hoop  ? AVSNDTYDK0RT1NGEM hoop Boeren , alle op het properst uitgedost, yerzelden een paar jonge luiden, die met hunne Speelnooten in bruihfts gewaad zeer net en zindclyk opgecierd waren. De Landhoevenaar, wien de Boerdery toebehoorde, had dien zeiven morgen zyne Dogter uitgetrouwd; en zy waren zo even met het jonge paar uit de Kerk te rug gekomen , en nu beezig om het Bruiloftsmaal aan te rigten. Mevrouw de Clemire, het gezelfchap vriendelyk gegroet hebbende, ging met haare Kinderen in den Tuin, waar men op het gras in het lommer ging nederzitten, en kort daar na bragt de jonge Bruid een kom met verfche melk en goed roggenbrood. Caroline, door een teelten van goedkeuring van haare Moeder bemoedigd , maakte een groot gouden kruis, 't welk zy op haar borst droeg, los, en deed die om den hals van de jonge Bruid, terwyl deeze zig voor over bukte, om haareen kommetje met vers gekaamde room aantebreden. De Bruid bloosde, en zag Mevrouw de Clemire verleegen aan, terwyl zy de gift beleefdelyk weigerde. Doch Mevrouw de Clemire nam het Woord op, en .zei: „ Nanette, bedroef Caroline ,, niet, door deeze kleinigheid aftewyzen , en ga „ aan inv Vader zeggen, dat ik al de Bruilofts„ gasten tegen aanftaanden Zondag op het Kasteel „ by ons ten eeten verzoek." Nanette, opgetogen van btydfchap door deeze vriendelyke uitnqadighig, maar nog meer van ongeduld brau- den-.  VAN HET KASTEEL. £ dende, om aan het gezelfchap haar gouden krui$ te wyzen, vloog fchiejyk heen, zonder dat zy 'er aan dagt, om Caroline te bedanken , en kwam even fpoedig met haar Vader te rug, die nu, nevens zyne Dogter en Schoonzoon, Mevrouw de Clemire voor haare gunst de fterkfte dankbetuigingen deeden, en beloofden zonder fout te zullen koomen. — „Mama, (zeide Caroline, toen die goede luidjes heen waren,) ik ben even als gy: „ ik hou dol veel van de Landlieden; zy zyn „ zo eenvoudig, zo gul ! Wat is die Nanette „ lief en bevallig; wat ziet zy 'er zagtzinnig „ uit. Hoe bekoorlyk is zy , wanneer zy „ bloost: en dan, wat heeft zy ons lekkere roorn „ gegeeyen, en zulk lekker fmaakelyk brood! — „ Wat een vermaak voor die goede eenvoudige „ menfchen, dat ge hen zo gul tegen Zondag op „ het Kasteel verzogt hebt! Ik ben verzeekerd, „ dar zy het uur zullen zegenen , dat wy zo toe„ vallig in hunne wooning gekomen zyn." —* „ Dit kleine voorval (zei Mevrouw de Clemire,) „ brengt my een trek te binnen, die ik in de Ge<- „ fclrkdenis van Rusland geleezen heb." « „ Och, Mama, verhaal ons toch die trek."—* Van al myn hart; luistert toe." A 5 aak.  |0 AVOND-TYTKORTINCEN * * * AANMERKELYKE TREK VAN CZAA^ JWAN. De Czaar Ivvan (è) had de gewoonte om zig te meermaalen te verkleeden, ten einde dus met zeekerheid te ontdekken , wat men onder het Volk yan zyne regeering dagt en zeide. Op zekeren dag, dat hy in den omtrek van Moscou alleen wandelde, kwam hy in een nabuurig Dorp: en zig gelaatende, als of hy zeer vermoeid was, yroeg hy om een nagtverblyf. Hy had flegts een flordig gefcheurd kleed op het lyf, zo dat- zyn voorkomen de grootfte armoede aanduidde; dan, het geen voor hem het meeste medelyden moest verwekken, was juist de oorzaak dat hy overal verftooten wierd. Vol van verontwaardiging oveF de ongehoorde wreedheid der inwoonders, zou hy dit Dorp wel dra verhaten hebben, zo hy niet een huis ontdekt had, waar hy nog niet had aangeklopt. Dit was het kleinfte en armfte hutje van het ganfche Dorp. De Czaar klopte zagtjes aan; een eenvoudige Boer deed hem de deur open, en vroeg aan den Vreemdeling: „ wat hy begeer- de ? " Ik fterf van honger en gebrek, ( ant- woord- (h) Omtrent het Jaar 1550; Men heeft deeze trek genoomen uit een werk, ten tytel voerende : Tafiss' di Pobgne gc dt'Usisfie, tome 2. pag. 40.  t% AVONDTYDKORTINGEN delerwyl binnen by myn Vrouw gaan, om haar te helpen. „ De liefdedaad, die gy aan my „ betoont, (antwoordde de Czaar, zeer be„ woogen,) met my dus te herbergen, moet „ u geluk en zegen aanbrengen. Gewis, ik kan ,, 'er niet aan twyfelen; de Hemel zal uwe goed- „ hartigheid zeekerlyk beloonen. " Myn Vriend, (zeide de Boer,) bid God Jïegts, dat hy myne Vrouw eene voorfpoedige en gelukkige verlos fing fchenke; dat is alles, wat ik te wenfchen heb. . „ Gy rekent u dan gelukkig."— Gelukkig', oordeel zelf; ik heb vyf Kinderen, die gezonden voor [poedig zyn, een braave Vrouw, die ik liefheb, en een ouden Vader en Moeder , die welvaarend en nog zonder gebreken zyn, en ik vind my in ftaat, om voor hen allen de kost te winnen. . ?j tjw Vader en Moeder woonen dan by u?" Ja voorzeeker; zy zyn in V vertrekje by myn Vrouw. — 5, Wel, dit hutje is voor zulk een talryk huisge- „ zin wat klein." Het is echter groot genoeg, wyl het ons allen kan bergen. En hierop liet de goede Boer zyn gast alleen, en ging in het naale vertrekje. Een uur daar na beviel zyne Vrouw voorfpoedig. De braave Man bragt aanftonds zyn Kindje aan zyn gast. Zie daar, (zeide hy,) de zesde, die zy my geeft l God zal hem, hoop ik, insgelyks als de anderen bewaaren en zegenen l Zie eens mik een dik en vet kind hei is! De Czaar nam het Wigtjc  VAN HET KASTEEL. wigtje in zyne armen, en het zelve tederlyk aanziende , zeide hy: „ Ik verftaa my een weinig op „ de gezigtkunde; die van dit kind lchynt zeer „ veel te belooven; ik wil wedden, dat hy nog eens een groot man zal worden." —■ De Boer glimlachte* en de beide Meisjes fchooten toe, om hun nieuwe Broertje te knsfen, toen de Grootmoeder inkwam, om het weder by de Kraamvrouw te brengen. De twee kleine Meisjes gingen met haar, en de Boer fpreidde een mat van ftroo op den grond uit, nodigde den gewaanden armen Man, om zig daarop nevens hem ter ruste te leggen ; en het duurde niet lang, of de goede Boer viel in een gerusten flaap. Een klein lampje, 't welk onder de fchoorfteen brandde, fpreidde een flaauw licht over 't vertrekje. De Czaar rigte zig op, zag rond, en befchouwde den Boer nevens zyne drie onnozele kinderen, met tedere aandoening, gerust flapen. Eene diepe ftilte heerschte in deeze wooning des vreedes. Welk „ eene gerustheid ! eenvoudig , en deugdzaam „ menschl (riep de Czaar by zig zelve bewoogen „ uit,) wat is die flaap zagt, dien hy daar op die „ mat geniet! Geene angtvallige gedagten, geene „ fchroomende agterdogt, geene eerzuchtige ontwerpen, geen knagend geweeten, geene folterende wroeging, beroeren zyn gemoed of ftoo„ ren zyne rust — zyne flaap is verkwikkend 5 „ het is die der oafchuld!" Met deeze *a  té AVONÜTYDKÖRTINGÈÈr foortgelyke gedagten hield de Czaar zig den geheelen nagt beezig, zonder door overmaat vari aandoening een oog te kunnen luiken. Toen de dag aanbrak, ontwaakte de Boer, en de Czaar nam afleheid van zyn vriendelyken Hospes, zeggende: „ ik gaa weer naar Moscou, en beu „ daarvry wel bekend byeen ryk weldaadig man; 4, dien Heer zal ik het gul onthaal vertellen, dat ü, ik hier genooten heb, en ik ben verzeekerd, i) dat hy gaarn Gevader van uw jonggeboorne zal „ willen zyn 3' zo dat gy my belooven moet, om 9, met het doopen van uw kind te wagten, tot dat „ ik wederom kom. Ik zal hier op zyn langst j, binnen drie uuren te rug zyn ". De Boer floeg aan dit zeggen weinig geloof: doch uit infchikkelykheid voor de goede meening van den Bedelaar, ftond hy zyn verzoek toe; en na deeze belofte ging de Czaar op Weg. Middelerwyl verliepen de drie afgefprookene uuren; en de Boer, zyn goeden Vriend niet ziende opdagen , maakte zig gereed , om zyn kind ter doop te brengen; toen men eensklaps een groot gerattel van paarden en rytuigen hoorde. De Boer' ftak zyn hoofd aan 't venfter, en zag de fïraat opgepropt met Heeren, die pragtig gekleed te paard zaten , en daarby een aantal kostbaare rytuigen, Hy zag aanftonds, dat het de lyfwagt van den Czaar was. Hierop riep hy zyn huisgezin by een, om het genoegen te hebben van den Czaar