AVONDTYDKORTINGEN VAN HET KASTEEL. o' f ZEDELYKE VERHAALEN ten dienfte van de Jeugd. door MEVR.OUWE DE GENLIS. Uil het Fravseh vertaald. VIERDE DEEL. In 's G R AFE NHA G E, By ISAAC van CLEEF, mdcclxxxviij.   AVÖNDTYBKORTINGEÉJ VAN HET M M S T JE M Zi 0 F éÉDELYKE VERHAALEN ten dienfte van de Jeugd. 33 y ééne der avondvertellitigen, op het Kasteel van Champcery, zeide Mevrouw de Clemire aati liaare Kinderen, dat zy eenige Zede/yke Vertellingen had opgefteld , ter onderrigtinge van hunne jeugd O) : toen nu haare jongde Dogter, Pulcherie, den ouderdom van zestien jaarën bereikt had, gaf zy hun de drie vertellingen, die in dit Deel vervat zyn, 'er by voegen de: „ Gy zult in het vervolg, myne lieve Kindereu , zeer veele ( a) Zie het Tweede Deel, black. 56. lV. DEEL» A  S AVOND TYDKORTINGEN ,9 vertellingen kunnen leezen, die onëindig aafr* genaamer zyn dan de mynen ; maar hier ten y, minften zult gy zuivere Zedekunde, en ftrikte \ Waarheid vinden; en wanneer deezen u behaa,, gen , zo heb ik nog drie anderen in gereedbeid, welken ik u dan insgelyks geeven zaL" DE TWEE REPUTATIE Ss Eene zedclyke vertelling. öLtf uzincour, vergenoegd met eene middenmaat!ge, doch voor zyne behoeftens genoegzaame bezitting, leefde in die IHlle geruste vergeetelheid , welke de bron is der zuiverde en duurzaamfte genoegens voor elk welgevormd hart, dat dezelven naar eisch weet te waardeereii : hy bewoonde een klein bevallig Landgoed , in het hartje van Champagne, twee mylen van de Stad Rheiras geleegen : federt eenige jaaren Weduwnaar geworden , vond hy in de beoefening der weetenfehappen , en in de tedere liefje en zorge voor een ee«> nigen Zoon, eene aangenaame tydkorting ; eene volkomene vergoeding van zyn gelecdcn verlies, sn al het geluk, waartoe zyne redelyke verlan* geus zig uilftrekten, Toea  VAN HET KASTEEL. § Toen de jonge Luzincoür den ouderdom vaii negentien jaaren bereikt had, gaf zyn Vader heni zyn voorneemen te kennen, om hem naar Straatsburg te zenden — Myn Zoon, (zeide hy,) gy zyt, gelyk ik u meermaals gezegd heb, van geene adelyke geboorte, en gy bezit ook geej„ ne rykdommen ; maar daarëntegen heb ik my beyverd , om u eene opvoeiling te geeven 9 welke u in ftaat kan dellen , om u ten eenigen s, tyde met eere en onderfcheiding in de wereld „ te vertoonen, wanneer gy ilegts eene pryslyke werkzaamheid en eene welgeplaatde eerzugt ,, bezit: offchoon gy reeds veel verdands en oor,, deels laat blyken, zal ik u nog niet afvraagen , ,, welk een' levensdand gy voor u zeiven verkiest 5 ook zal ik my wel wagten om die keuze voor u te doen ; het uadeelige hiervan heeft eené S5 beklaag'elyke ondervinding my al te welgeleerd : j, zender myn eigen fmaak te raadpleegen, hadden myne Ouders my van myne vroegfte jeugd af tot den Tabbaard gefchikt : een gevoel van ,5 deugd en eer bewaarde my wel voor de ysfelyke ellende van een flegt Magidraatsperfoori te zyn; maar ik hnd. eerie onverwinnelyke afkeer tegen myn beroep , en myne fterke zugt j, tot de v:eetenfchappeit deed my eindelyk op myn veertigde jar.r beflaiten, om hetzelve geheel vaarwel te zeggen ; des had ik de twin„ tig beste jaaren van myn leven gcfleéten in de A % waar-  4 AVOND TÏDKORTINGKH u waarneeming van een amt , dat my tegcïïftond; in de vervulling van pligten, die my pynlyk vielen ; en toen ik my eindelyk in vryheid vond, om myn' fmaak voor de letteröefeningen intevolgen , en my eeniglyk bezig te ,, houden met dat geene, waarvoor ik eigenlyk ,, gefchikt was, was myn leeftyd reeds te verre verloopen , om immer in dien kring groote vorderingen te kunnen maaken , en my met roem te doen onderfcheiden : gy begrypt des ligtlyk , myn Zoon, dat myne denkwyze en ., fmartiyke ondervinding, my gcenzins toelaaten , om uw toekomend lot naar myn eigen fmaak en keuze, mogelyk geheel 'ftrydig met de uwen, tc bcpaalen; en dat ik u niet overhaasten zal, om zelf al te vroeg uwe keuze .., te doen, zo lang gy nog in die jaaren zyt, waarin onze fmaak en talenten nog niet volkomen ontwikkeld en gevestigd zyn ; maar in- „ titsfehen zal ik u naar Straatsburg zenden, om „ aldaar een paar jaaren doortebrengen, welken tyd ik verlang dat gy bedeeden zult in het „ naarstig bywoonen en btö..'fenen der Collegien ,, over de Rechisgeleerdhcid, om dat men nimmer eentgeti Iaven.sflan ,, ne Wysgeerige vertelling is vol van trekken, die niet konden misfen hun te behaagen ■ s, daarby zyn zy vervoerd van verbaasdheid , ,, dat een Jongman van myne jaaren twee zulke ,, overheerelyke ftukken heeft kunnenfchryven — ,, ik heb daaromtrent van drie deezer Geleerden brieven gekreegen , die ik u by gelegenheid s, eens zal laaten zien ; zy dringen ten fierkfteii by my aan, om toch hoe eerder hoe liever de ,, Provincie te verlaaten, en by hen te Parys te ,, komen; zy verwagten my daar; zy branden van verlangen om my te zien, en binnen twee maanden ga ik op reis." Nog dien zelfden avond toonde Damoville aan zynen vriend de brieven, waarvan hy hem gefproken had; zy behelsden inderdaad de fterkfte loftuitingen over de uitmuntende bekwaamheden van Damoville, en inzonderheid over de weörgaêïooze fchoonheid van zyne Wysgeerige vertelling — A 5 'Uk  AVGNDTYDKORTINGEM Luzineour kon zyne verbaasdheid bezwaarelyk verbergen ; hy had deeze zo hoog opgevyzelde Vertelling insgelyks gelcezen , en wist zig nog wel te herinneren, dat daarin aan veele hedendaagfe Geleerden en Academisten eene onmaatige lof was toegezwaaid; maar hy herinnerde zig tevens , dat geen tydfchrift hem minder bevallen , en meer verveeld had ; doch, daar hy uitermaaten zedig, geheel niet met zig zeiven ingenomen, en bovendien zonder ondervinding was, dagthy, ter goeder trouw , dat het aan hen haperde : in den grond van zyn hart, had hy te meermaalen gedagt , dat het Damoville volftrekt aan goeden fmaak en wdar vernuft mangelde ; maar nu zeide liy by zig zeiven: ik zie, dat ik in myn oor„ deel over myn' Vriend gedwaald heb , en ik zie ,, het met blydfchap : Damoville zal zig een lui„ fterryken naam maaken in den fchitterenden loops, baane, dien hy thans met zo veel roems heeft s, ingflagen, en ik ik zal in zyn geluk- „ kig lot deelen : het is geoorloofd, het is ftreea, lend, zig te verhovaardigen over den roem van een' Boezemvriend." Luzineour ondertusfehen, door zyn'Vader ernftig ondervraagd zynde , naar welken kant zyn fmaak meest overhelde, betuigde hem, zonder omwegen: ,, dat hy, even als Damoville, een heer- fchenden trek tot de letteroefeningen had ; „ maar, (voegde hy 'er by,) ik weet maar al te s, wela  VAN HET KASTEEL, II j, wel, dat bloote fmaak en neiging geheel iets s, anders zyn dan wezenlyke talenten en bekwaam- heden ; ik ben niet verwaand genoeg , om my ,, te verbeelden , dat ik immer die verheven ne Schryvers, welken ik zo zeer bewonder, zal kunnen envenaaren; het zal myne eerzugt ges, noeg vleien, myn hart genoeg voldoen, wan3, neer ik door arbeid en vlyt eens den tytel van „ een nuttig en achtingwaardig Schryver verwers, ven mag: fpreek, myn lieve Vader! heb de goedheid, my ten leidsman te (trekken; geef s, my uwen raad, om my voor dwaaling te behoe- den ; zo gy de keuze, waarop myn fmaak ge= s, vallen is, niet mogt goedkeuren, zal ik diege- willig laaten vaaren." Op deeze woorden omhelsde Luzineour zynen Zoon met de hartlykfte aandoening — Neen, myn Zoon, (zeide hy,) het is 'er verre van daan, dat ik my verzetten zoude tegen eene keuze, welke ik ten hoogden billyke: ga met ,, Damoville naar Parys; oefen uw verftand, en vorm uwen geest in den fchoot der kunsten en ,, weetenfehappen; doch waak zorgvuldig, dat 's, gy daar uw charakter, uwe goede grondbeginzeis, en uwe zuivere zeden ongefchonden bes, waart : eer gy het onderneemt, om zelf te fchryven, moet gy alvoorens oplettend waarneemen, en ryplyk overweegen ; en wanneer „ gy waarlyk een nuttig fchryver worden wilt,  I* AVONDTYDKORTINGEN ,, zo raadpleeg altoos de Natuur en uw eigen hart: vooral moet gy beftendig u zeiven gelyk blyven: vaar nimmer uit tegen de onvcrdraag- ,, zaamheid, door het fchelden , verdoemen en vervolgen der zulken, die niet van uw gevoe- 3, lenzyn; fpreek nooit met ophef van de troostryke onderfteuning der JVysbegeerte, wanneer gy geen tegenfpraak kunt lyden; wanneer de ,, berisping u verbittert; wanneer de waarheid u grieft; eindelyk, myn Zoon, maatig u nimmer ,, den verheeven tytel van Wysgeer aan , wanneer ,, gy zelf niet het edel voorbeeld geeft van ,, rechtvaardigheid, gemaatigdheid, kloekmoedig- ,, heiden ftand^vastighcid; wanneer gy beleedigingen niet vergeeven, kuiperyen en partyfchap- ,, pen niet verfmaaden kunt ■ maar ik heb geen de minfte vrees vooru; ik ken uwe edele denkwyze; zy zal u wa*aren roem , en de ach* ting van alle braaven verwerven : al ware het, ,, dat gy geen fchitterend vernuft, geene uitftee- ,, le.ide talenten tezat, zult gy echter, op eens waardige wyze, met vuur en kragt, van de deugd weeten te fpreeken: een onfchuldig edel ,, hart is alleen in Raat, om dezelve naar waarde te fchetfen ; gy zult haar onder haare waare eigenaartige gedaante voordellen; en om haar ,, als beftendig en onveranderlyk, gelyk zy is, aantewyzen, zult gy haar den Godsdienst ten s, grondflage geeven; als dan zult gy haar zo weh »j da**-  van het kasteel. %i daadig, zo volmaakt, zo natuurlyk affchilderen, dat de Godlochenaar zelf gedwongen zal „ zyn, haar hulde te bewyzen, en fchaamrood „ te worden, dat hy haar zo lang heeft kunnen miskennen." De jonge Luzineour beloofde zyn' Vader, dat hy zyn' raad naauwkeurig in acht neemen, en alles aanwenden zoude , om zyne goede verwachtingen niet te leur te ftcllen : hy bleef nog eene maand by hem ; toen vertrok hy , in gezelfchap van Damoville , naar Parys , alwaar hy zyn intrek nam by een beroemd Advocaat, een' Neef van zyn' Vader, terwyl Damoville in die zelfde ftraat eene kamer huurde — daags na hunne aankomst was 't eerde werk van Damoville, om t?rdond een bezoek te geeven by die geleerde lieden, die op een zo vleienden toon aan hem gefchreeven hadden: hy werd met ongemeene vriendlykheid door hen ontvangen, en welhaast deed men hem het voordel, om aan een Dagblad te fchryven : men gaf hem de grondbeginfelen op, welken hy moest aanneemen; en men werd wel rasch gewaar, dat hy alle die uitgeftrektheid van vernuft bezat, welke men in hem zou kunnen verlangen ; men voorfpelde hem reeds by voorraad, dat hy het zeer ver brengen, en een grooten naam zou maaken. Terwyl Damoville , geheel - en- al aan zyne nieuwe Befchermbeeren overgegeeven, zig met de ftrcelendfte vooruitzigtcn kittelde, en de fchitte- rend-5  14 AVONDTYDKORTINGErr reudfte hoop voedde, hield Luzineour eene gantsch Verfchillende levenswyze — Darnay, (dus was de Advocaat, by wien hy zyn intrek had, geheeten , ) was getrouwd met de Zuster van een zeer beroemd Schilder , en verkeerde dagelyks met de eerfte meesters in die kunst : deeze ommegang viel juist in den fmaak van Luzineour, die natuurlyk een liefhebber van de fraaie kunsten , en volkomen overtuigd was, hoe noodzaakclyk deeze zo verheven fmaak , in een' man van letteren, cp klaare en wezenlyke kundigheden gegrond moet zyn — Luzineour had leeren tekenen, en verftond de Muzyk ; hy luisterde met zo veel oplettendheid als leergierigheid naar de gefprekkem der kunstöefenaaren, die dagelyks ten huize van Darnay byéénkwamen; hy maakte een meerbyzondere kennis met fommigen hunner; ging met hun naar hunne huizen, zag hen werken , vergezelde hen, wanneer zy een Kunstkabinet gingen bezigtigèn , of de zaal der Louvre bezogten : op deeze wyze befteedde hy zyne voormiddagen; het overige van den dag bragt hy door in de Schouwburgen of openbaare Wandelplaatfen , en ailé avonden, eer hy zig ter ruste begaf, verzuimde by nooit, om al het merkwaardige , dat hy in het beloop van den dag gehoord of gezien had, naauwkeurig in een Dagboek optetekenen; eene gewoonte" waaraan hy zig zyn gantfche leven lang gehoud en heeft. Te  V A W HET KASTEEL. I# Te midden in deeze aangenaame tydkortingen * betreurde hy zeer het gemis van zyn' Vriend Damoville , die hem geheel verwaarloosde : hy had hem federt de laatfte drie maanden zelden of nooit gezien, en vergeefsch getragt, om hem het huis en den ommegang van Darnay en deszelfs vrienden aangenaam te maaken ; maar Damoville kori daar onmogelyk fmaak in vinden; hy hield veel te veel van zelf te praaten en te redentwisten, hy bedoelde alleenlyk te fchitteren, en niet zig te onderrigten ; des moest het gezelfchap aan het huis van Darnay hem noodwendig verveelen; ook verfcheen hy 'er flegts éénmaal , vertoefde niet lang, en kwam'er federt nooit weder — ondertusfchen bragten verwaandheid en gloryzugt hem tot Luzineour te rug, van wiens gevoelens ten zynen opzigte hy zig een gantsch verkeerd denkdeeld gemaakt had : hy onderftelde in hem eene hooge gedagte van zyne talenten en verdiensten : een verwaand mensch is niet gefchikt, om de kieschheid der getrouwe vriendfehap te befefren en te. gevoelen ; haare tedere omzigtigheid, belangneeming, en dienstvaardigheid, welken uit het hart voordkomen, zyn in zyne oogen niet anders, dan eene verfchuldigde hulde en ontwyfelbaare erkentenis zyner meerderheid ; en in den tederften Vriend zal hy niets anders zien, dan zynen bewonderaar : kortöm , Damoville ondervord, dat Luzinconr hem noodzaakelyk was, om te voldoen  ï6 AVONDTYDK0RTINGEN doen aan zyn brandend verlangen, om hem zyn behaalden roem medetedcelen, en zig met deszelfs bewondering te kittelen : ten dien einde begaf by zig op zekeren morgen naar het huis van Luzineour, maakte hem eene koele verdediging, dat hy hem zo lang had fchynen te verwaarloozen , en bragt tot verfchooning by, de menigvuldige gewigtige bezigheden , welken hem de handen dagelyks vol werk gaven , en den onbegrypelyken last en arbeid, waarmede hy bezwaard was; het geene hy met alle de opgeblaazenheid van een ver-, waanden gekskap uitmeette; en hy befloot met Luzineour op nieuw verzekering te geeven van zyne altoos opregte en ftandvastige vriendfehap. Deeze, met alle zyne bekwaamheden zo ligtgeloovig als doorgaands goedhartige en niet ergdenkende lieden zyn , werd door deeze hernieuw* de vriendfehapsbetuigingen hartlyk getroffen ; en nu kwam Damoville tot de hoofdzaak — ,, Myn vertrouwen in u, (zeide hy,) kent geene paa» len, en ik zal 'er u een blyk van geeven , door u getrouwlyk en naauvvkeurig te onderrigten van alles wat my betreft: ziehier, myn Vriend, ecu brief in verfen , die nog niet ter druk,, prrsfe gegeeven is ; hy is gerigt aan den Phi„ lofooph van Ferney (£); ik zond hem dien , ,, om- (b) Dc beroemde Yoltaire.  VAN het kasteel. i? omtrent drie weeken geleeden, en ik ontving hiciöp heden morgen een antwoord in ver,, fen, 't welk ik u zo ftraks zal voorleezen; maar hoor eerst myn' brief" — dit zeggende, haalde Damoville een rol papieren uit zyn zak, en las, met eene fchelklinkende (tem , een zo verveelenden als langwyligen epistel , die van het begin tot aan het einde niet dan een zamenweefzel van de laagde en lompde vleiery was : desniettemin vergeleek de Philofooph van Ferney , in zyn antwoord, de talenten van Damoville by die van la Fare en de Chaulieu — „ Damoville, (zeide hy,) bezat hunnen bevalligen fchryfftyl en ge,, maklyke uitdrukking , zonder dat men hem hunne achteloosheid en gebreken konde ten laste „ leggen." Luzineour verdomde, en , als buiten zig zeiven van verbaasdheid, kon geen woord voordbreugen : Damoville hield dit voor eene dilzwygende verwondering, en voer voord metfpreeken — ,, Gy „ kunt ligt begrypen , ( zeide hy , ) dat, wanneer ik myn' brief laat drukken, ik te gelyk dit antwoord in 't licht zal geeven" Dat zou ik u niet raaden; zei de zedige Luzineour ■—■ En waarom niet?" vroeg de andere — Om dat het my zeer onbefcheiden voorkomt, zyn eigen lof te laaten drukken — Stel u gerust! dit is eqn algemeen aangenomen gebruik , een Schryver mag niet alken zonder den minden fchroonj, ïv, deel. K J5 ver-  ïS AVÖNDTYDKORTINGÈrl a verfen en onrym tot zyn'lof laaten drukken; „ maar hy kan zelfs, in eene voorrede Voor zyn ,, werk , alle de loftuitingen, welken hy in de fi fraaie gezèjfchappfen of geleerde kringen heeft opgezameld , op eene kunstige wyze invlegten; „ ja, wat meer is, wanneer hy een fynen fmaak heeft, ftaat het hem vry, om ze zelf te fchep„ pen, en een gelukkigen trek uittedenken, dien f, men dan gemeenlyk eenen kweekeling , die ,i het voor zyne rekening neemt, of wel eenen 3, afgeHorvenen Vriend, in den mond legt : by aldien deeze kleine vryheden niet geoorloofd „ waren, hoe zou men dan, bid ik u, inden „ omtrek van .zo weinige jaaren , zulk een groot aantal beroemde Schryvcrs hebben zien te voor„• fehyn komen?" — ik moet u ec'iter bekennen, (antwoordde Luzineour,) dat ik bezwaarehk be~ grype» kan, hoe een Schryver zyne eigenliefde tot zulk een trap van huiienfpoorigheid voeren kan, zonder het Publiek te verontwaardigen ! — Wel nu, wat zwaarigheid! het Publik is veront- waardigd; het laakt den Schryver, die dus zyn ,, eigen roem verbreidt; maar, terwyl het. hem laakt, neemt het echter ter goeder trouw dien uitgebazuinde^ lof voor egte munt aan; het j, gelooft hem op zyn woord, en het oordeelt e* veneens over den befc'ieidenen zedigen Schry- ver, als over hem, die het niet is: van hem, „ die niets tot zyn eigen lof vermeldt, zal het on- „ der-  VAN HET KASTEEL. tjj - derOellen , dat hy ook niets te vermelden heeft i „ toon u nederig, en men zal gelooven, dat gy ,, u zeiven recht doet; dat gy uwe eigene waar„ de kent, en dat het u aan verdienften ontbreekt i ,, daarentegen , zo gy u verftout cm oubefchroomd „ uw eigen lof uittebazuinen, zal men even eens „ denken dat die lof u toekomt; men zal u , wel is waar, hoogmoedig en opgeblaazen noemen, „ maar men zal tevens uwe talenten bewonderen» Wanneer men dus over het Publiek 'denkt; op wat prys, bid ik u, kan men dan deszelfs goedkeuring feilen? - „ Maar, myn Vriend, „ zeg my eens, waartoe fchryft men toch? is bet " om de menfehen te verlichten, te onderwazeni jj is het, om hunne achting, hunne erkentenis te „ verdienen? ■ ■ ja, dat zyn zo de fraaie „ bloemtjes , welken men in eene voorrede ten toon fpreidt; maar zoudt gy nog onnozel ge,', noeg zyn, om ter goeder trouw te gelooven, H dat .dit het waare doelwit der Schryvers is ? — ,, neen: men fchryft alleenlyk , om zig een' naam te „ maaken; om repütatietekrygen, wyl men weet, ,, dat dit de beste weg is, om in de wereld tot !' zyn fortuin te komen, en het bovendien altoos aangenaam is, loftuitingen te behaalen, zelfs „ by den grooten hoop, dien men veracht * , maar, om tot myn' brief wedertekeeren , wat dunkt 'er u van ? Het komt my voor , dat gy wat al te verkwistend zyt met uwe loftuitingen B a u Ho*  *° AVONDTYDKORTINGEN Hoe kan men ooit te veel loftuitingen geeven u nan den Autheur van Alzirë, vznMahomit, en „ zo reële andere nïeesterftukken van het too„ neel?" jyeefl gen,h/yl, nkf . pm ^ Kant béfchouwd, kan men hem geen lof toezwaaien, die zyne uitfleekende talenten in dat vak niet volkomen billyken; maar gy geeft hem de tytels van Phi. lofooph , van wyzen; en die heeft hy nooit verdiend: ts hy verheven boven de zwakheden , die de gevolgd zyn van nyd, haat en verbittering? is hy zelfs wel eens gelukkig en vergenoegd? „ Hy is „ zeer weldaadig." _ jIy heeft em ede"gel>rufk van zyne rykdommen gemaakt; maar hy heeft zyne ryanden fchandelyk gelasterd , onbarmhartig bedorven Zyne fchriften zyn opgevuld met „ PhitoforAie, cn hebben eene gantfche omwen- „ teling ten wege gebragt» O ja, Zy hebben den Godsdienst vernield , en de zeden bedorven — „ Niemand heeft beter en na'drukkelyker dan hy, de rechten der menschlykheid verdedigd" . Gy vergeet, dat Fenelon vóór hem gefchreeven heeft : gy acht het onmogélyk , dat een Schryver eeniglyk gedteeven worde door het verlangen om nuttig te zyn? ach, myn Vriend, herlees den Thelemachus , dat ontftervelyke Boek, opgebeld om Koningen te or.derwyzen, en het gantfche menschdomte verlichten ; en wanneer gy dan de declamaties of de Puntdichtjes van Voltaire den voorrang kunt geeven boven dit verheven flelzel vert zedekundedan moet ik  VAN HET KASTEEL. 21 ik u in waarheid beklaagen Wat men ook moge zeggen, men zal althans Voltaire den roem niet kunnen betwisten, dat hy de eerde „ dichter geweest is , die in zyne verfen de taal der gezonde reden en der Wysgeerte gefpro- ,, ken heeft" Het moeit my, dat gy in de werken van Boileau, en zeer veele andere Schryvers, de taal der gezonde reden niet vindt maar, meent gy dat Pope geen wysgeerig Dichter is ? gy hebt zeketiyk zyne Proeve over de Mensch geleezen ? welk wysgeerig (luk van Voltaire kunt gy toch daarmede gelykftellen? Maar al ,, evenwel, gy zult ten minden niet ontkennen, dat Voltaire een'geest bezit van eene verbazende uitgebreidheid, en dat hy in waarheid een uni,, verfecl man is" — Wat noemt gy een univerfeel man? — ,, Het is een man, die een meester is in alle takken van weetenfehap : ik wil gaarne , hier onder vier oogen , toedaan , dat Voltaire ,, niet is, gelyk men hem mogelyk een weinig al ,, te ligtvaardig genoemd heeft, vainqueur des ,, deux rivaux qui re grient fur la fsene —- maar welk Treurfpeldichter van deeze eeuw zoudt gy met hem gelyk dellen?" Geen een; zelfs niet den Auteur van Rhadamistus en Electra : Crébillon bezat ongetwyfeld veele talenten ; met dat al, heeft hy ftegts twee Stukken gemaakt, die waardig zyn, om op den duur den Schouwburg te ve; fieren : offchoon Piron de Metromanie gemaakt heeft, zal B 3 men  £2 AVONDTYDKORTINGEET men hem geèna'ns gelyk ftellen met Molière ; en. het komt my voor, dat men even min Crébiliongelyk kan ftellen met Voltaire ,, En wat zegt gy van de Gefchiedenis?" De Gefchiedenis van Kat el XII. is eene aangenaame Roman : de Eeuw. van Lodewyk XIV. is een fchitterend werk; maar vindt men daarin den ftyl, die de Gefchlcdkunde vordert ? en bovendien , wat heeft men aan een'' Schryver, die altoos partydig, altoos door drift vervoerd is; bezeetcn doorpartyzugt, on'öpheudelyk de reden, de redekunde en de waarheid opofferende aan byzondere oogmerken, aanperfoonlyke belangen, en aan de ydele begeerte om te fchitteren? „ Eu ,, zyne kleine losfe ftukjes? gy vindt die ongetwyfeld ellendig, armhartig?" — Neen, daar zyn 'er onder, die waarlyk allerliefst en bevallig zyn; maar Gresfet heeft hem in dit vak verre overtroffen:, de verfen van Gresfet , niet minder fchitterend als die van Voltaire, hebben oneindig meer welluidendheid en zagtheid; en gy zult my niet een eenig van de kleine losfe ftukjes van Voltaire kunnen bybrengen, V welk met grond boven de Chartreufe, of de Epitre iur laConvaïefcenee , van Gresfet, gefield kan worden •— Maar de vrolykheid van Voltaire, rekent gy die vopr niets?" — Welke vrolykheid? ontneem Voltaire zyn zugt om kwaad te doen, om zig te wreeken, om zyne vyanden belachelyk te maaken; geef hem reden , bstaametykheidy eerbied voor den Godsdie..st; en gy zulë  VAN HET KASTEEL 23 vult hem geheel ontkleeden van è\t Md'gewend* vrolykheid, welke by hem alleen het uitwerkfel is van ongodsdienftigheid , kwaadwilligheid, en verfmaading der goede zeden: hy heeft nooit op eene onfchuldige wyze weeten te fchertfen; hy bezit zo weinig natuurlyke vrolykheid, dat, in weerwil van zyn uitfleekend vernuft, wanneer hy eens grappig zyn wil, zonder den Godsdienst af de zedigheid te kwetfen, hy niet dan platheden voordbrengt; dan komt 'er eene Gardeufe de Casfette voor den dag . . dan ziet men hem een Fier en Fat, eene Mevrouw de Croupillac ten tooneele voeren — O, van zyne blyfpelen kunt gy alles zeggen, wat gy wilt" En zyne opera's ? — „In dat vak, wil ik u gaarne toeftaan , beeft hy niet -zeer gedaagd; maar zyne Henriade! wat ,, zegt gy daarvan?" Dat 'er overheerelyk- fchoone trekken in zyn , en dat ik dit ft uk gaarne zou willen bewonderen, indien het my flegts moge., lyk ware, het van het begin tot het einde zonder verveeling uitteleezen. ,, By aldien gy dit werk al niet voor een meesterftuk houden wilt, zult gy ten minnen Voltaire de verdienfte niet betwisten , dat hy het eenigfte heldendicht „ gemaakt heeft, 't geen wy in onze taal bezit- ten?" Weet gy de reden wel, waarom wy *er geen meer hebben? het is om dat de Dichters, die groote talenten bezitten, altoos liever treurfpeIsn. dan heldendichten zullen maaken 1 'er hoort £ 4  24 AVONDTYDKOR TINGEN zeer veel tych toe, om èen goed heldendicht cpteftellen; het is eene foort van werk, welke eene langduurige en diepe overpeinzing vordert, en waarvan de goede uitflag eenen meer duurzaamer en gegronder, clan fchitterenden roem ten wege brengt; terwyl de toejuichingen , die men op het tooneel verkrygt, veel kittelender en ftreelender , en tevens veel gefchikt er zyn, om ons fortuin te maaken : ik wil wel gelooven, dat een verheven dicht/luk , zo als by voorbeeld, het Paradys verboren , onder alle de voordbrengfelen van den geest dat geene is, 'f welk de meeste genie vordert; maar ik houde my tevens verzekerd , dat een Autheur , die de bekwaamheid bezit, om een uitmuntend treur/pel te maaken, ook in ftaat zal zyn, om een even goed heldendicht els de Henriade, wanneer hy zulks onderneemen wilde , opteftellen — Om op Vol,, faire te rug te komen, moet gy niet in hem ,, die verbaazende verëeniging van talenten en ,, kundigheden bewonderen?" Fontenelle was een man van letf er en , oneindig kundiger en geleerder dan Voltaire (: deeze laatfte zal nimmer (O Ook was de Heer Fontenelle Lid van de Academie der Weetenfchappen, en men heeft 'er nooit aan geiagt , om den Heer de Voltaire daartoe aameneemen.  VAN HET KASTEEL *5 mer op den lyst der groote Meetkundigen gefield worden : de Geleerden houden hem voor een zeer fiegt Natuurkundige : het is bekend , dat hy de allereerfie beginfelen der Scheikunde niet verflond: alles, wat hy over de Natuurlyke Historie gezegd heeft, is even zeer van reden als van waarheid onthloot , en toont klaarblykelyk zyne diepe onkunde ten deezen opzigte — al verder, hy heeft veel van de kunsten gefproken , maar zonder ze te beminnen , zonder ze te kennen ( d) : vraag het aan de beste Kunst'öefenaars, en zy zullen u zeggen, dat hy hieromtrent noch fmaak, noch onderfcheiding, noch kundigheden bezat : ook is het maar al te waar, dat het in Voltaire eene zo kinderagtige als enbefchaamde aanmaatiging was, zig als een univerfcel man te willen doen voorkomen : in één vak flegts was hy waarlyk een meester ; zelfs komt het my voor , dat zyne fchryfwyze in prefa duidelyk aantoont , dat hy minder dan iemand anders de gaaf bezat, om van toon te veranderen, en naar gelang der onderwerpen zyn' fiyl te verwisfelen : hy fchryft eene gefchiedenis, eene roman , een1 brief , allen in den zelfden toon ; zyne vo$rfianders noemen deeze verbaazende gelykformigheid het Cachet van Vol- (d) Hy heeft zelfs gezegd, dat hy geen gevoel had van defhoonheden der Schilderkunst en der Muzyk, B 5  *5 AVOND TYDKOUTINGEM Voltaire; zy verbeelden zig hem te pryzen, door te zeggen, dat men, zelfs in een klein briefje, altoos Voltaire vindt; dat men 'er hem altoos kan uit proeven; zy bedenken niet, dat dit altoos wedervinden , dit altoos uit proeven, alleenlyk daarem zo zeker gaat, om dat hy inderdaad flegts eene eenige fchryfwyze heeft, en federt zestig jaaren beftendig dezelfde fchertferyen , dezelfde declamaties herhaalt: Montesquleu heeft niet meer dan drie werken gefchreeven, en tot driemaal toe heeft hy , met die gelukkige gemaklykheid, welke fmaak en genie alleen geeven kunnen, van toon weeten te veranderen 3 en dien ftyl aanteneemen dien de verfchillende onderwerpen, welken hy behandelde, vorderden : men zal van hem niet zeggen, dat men in de Teraple de Grude het cachet van den Autheur van 1'Efprit des Loix herkent; maar het is zeker, dat men niet kan mis feu, in de Zadig die zelfde hand te herkennen, welke de Algcmeene Gefchiedenis fchreef: is het dan, om aanfpraak, te kunnen maaken op den roem van over alle onderwerpen te kunnen fclryven , genoegzaam, dat men aan ieder werk, V welk men opftelt, flegfs een verfchillenden tytel geeft? neen waarlyk'; men kan, in een groot aantal werken, ioonen, dat men van veelerleie zaaken een gebrekkig denkbeeld heeft; en ook kan men, in een eenig wak, een groot aantal van veelerleie wctzenlyke kundigheden aan den dag, hggen. De heroLwde Scltyver van d$ Natuuilyke Üis-  VAN HET KASTEEL. 2JT Historie (e), Aef/ï door zyn voorbeeld beweezen , dat een en het zelfde menfch, by de uitgefirektfte en diepfte kundigheden, de fchitterendfte verbeeldingskragt en de leevendigfle gevoeligheid bezitten kan, benevens de behoorelyke kunst , om altoos op dezelfde meesieragtige wyze, aandoenlyke voorwerpen , treffende en grootfche tooneelen , fombere en verfchrikkelyke tafereelen te fchetzen: men vindt in zyn werk de volmaakfte modellen van alle de ver* fchillende foorten van ftyl en welfpreekendheid; beurtlings een roerend Dichter, een treffend Schilder , een diepdenkend Bovennatuurkundige , een verheven Wysgeer, heeft de Schryver ieders waaren toon weeten te vatten; zyne genie, zo buigzaam als uitgeft'rekt, omvangt alles, en weet zig naar alles te ploojen ; met even de zelfde gemaklykheid , treft hy de fynfle trekken der kleene onderdeden, als hy het gantfche geheel van het omverzienlykst glan omvat: nimmer heeft eenlg Fransck Schryver zyne taal zo wél verflaan , zo veel naauwkeurigheid met zo veel bevalligheid verëenigd, en eenen tevens zo julsten en bondlgen als fterlyken en fchitterenden ftyl gefchreeven — ,, Omtrent dit punt zyn wy 5, het ééns, (viel Damoville hem in,) ik wil ,, zelfs wel bekennen, dat ik altoos van gedagten geweest ben, dat een Autheur, die een ,, mees- (e) De Heer de Bufton.  pS AVONDTYDKORTINGIN j, meester is in één vak van Letterkunde, insges, lyks in veele anderen met roem zou kunnen ilaagen" Niets is waaragtiger, (hernam Luzineour;) by voorbeeld, indien Racine zo lang geleefd had als Voltaire; indien hy ook den lust gehad had, om voor een univerfeel man doortegaan , kan men dan weltwyfelen, dat de Autheur van Athalia en Britannicus niet op eene meesterlyke wyze de gefchiedenis zou gefchreeven hebben? die zelfde man, die het menfehlyke hart zo wél kende; die met zo veel kragt en waarheid de liefdedrift en jalozy van Phedra, van Roxane , de moederlyke tederheid van Clytemnestra, de aandoenlyke genegenheid van Berenice, de vervoering van Hermione wist te fchllderen, zou die de bekwaamheid niet gehad hebben , om een belangryken Roman , en even zulke goede looneeldukken, als Nanine, 1'Ecosfoife, en Charlot , opteftellen? meent gy dat de tedere, de bevallige Racine, byaldien hy Opera's gemaakt had, minder zou geweest zyn dan Quinault? hy bezat bovendien de moeiclyke kunst, om met fmaak te berispen, en met kieschheid te fchertzen : wy hebben nog eenlge brieven van hem, waarin men al dat zout, en die geestige bytende fcherts aantreft, die met volkomen verdiensten zo veel reputatie aan de Lettres Provinciales gegeeven hebben: en wat de vrolykheid aangaat, de waare onopgef nutte vrolykheid, men zal die aan den Autheur der Pleiters niet betwisten : wat zullen wy dan van den  VAN HET KASTEEL. *J den grooten Corneille zeggen? de eerfte Souver ain , en de waare tyetgeever van het tooneel, is'hy de fchepper van de twee clasfen , die waardig zyn de» Schouwburg te ver/teren , en aldaar te heerfchen; het Treurfpel en het Blyfpel (f): hy ontrukte Molière de eer, van aan zyne Natie het eerfle goede ftuk van charakter aantebieden; en toen Racine verfcheen, bezat Vrankryk reeds alle de mee sterft ukken van Corneille (g) — ,, Regt uit gezegd, ben ik » het (ƒ) En zelfs het Helden-Blyffel — Dom Sanche van Arragon is het eerfte ftuk , dat men in deeze clasfe gemaakt heeft: men moet ook nog in aanmerking neemen , dat Corneille in het Lierdicht volmaakt wel ge-, llaagd heeft. (g) Het is eene aanmerking van den Heerede Fontenelle: Corneille heeft niet een enkelen Auteur vóór zig gehad, em hem ten leidsman te flrckken ; maar Racine heeft Corneille gehad: zo dit verfchil een onëindigen afftand tusfchen Corneiïle en Racine daar ftelt, wat moet men dan niet zeggen van Voltaire, die beiden Corneille en Racine tot zyne voorbeelden gehad heeft ? ook heeft Voltaire zig dit voordeel ten nutte gemaakt, zo veel hem immer mogelyk ware: men vindt in zyne werken een aantal verfen , die hy uit Corneille en Racine heeft overgenomen, insgelyks charakters, omftandigheden , ja zelfs' geheele onderwerpen : by voorbeeld: het is aan Polyencte, dat wy het weeskind van China, te danken hebben : in Polyeucte verhaalt Paulim, dat zy weleer Seve- rus  go AVONDTYD KORTINGEN hst byna met u eens, (hernam Damoville;) „ het is inderdaad niet wel mogelyk, om in goe- den ernst Voltaire gelyk te ftellen met Corneil,, te en Racine; doch Voltaire heeft zig een' aan- hang weeten te maaken, die thans geheel- en,, al de overhand heeft: daarenboven heeft hy , door de vrygeestigheid en beuzclagtigheid zy,, ner fchriften, byna alle lieden van de groote wereld met zig gefleept; en des dient men dien droom wel te volgen." Meent gy inder¬ daad , rus beminde, maar dat deeze, toen van middelen verftooken, door haare Ouders werd afgeweezen , die haar dwongen om Polyeucte te trouwen ; dat zy federt voor haai' Gemaal eene wezenlyke genegenheid heeft opgelat , en nu door angst gefolterd wordt, op de gedagte, dat Severus, thans met het opperst gezag bekleed, ieder oogenblik verwagt wordt, en over het lot van Polyeucte zal kunnen hetchikken, enz—in het Weeskind van China, zegt Idatné uitdiukkelyk even het zelfde: Gt.igiskim , weleer de onaanzienlyke Tenugin, v. ordt door haare Ouders afgeweezen; hy verfchynt daarna, met öiagt gewapend; alles bukt voor hem; Idamé vreest het ergite voor haar'Gemaal, enz. — men zou veele andere foörtgelyke vooibeelden kunnen bybrengen , even treffend als dit: om aan de nieuwsgierigheid der jonge liefheb, btrs ten deezen opzigte te voldoen, zullen wy ten eenigen tvde dit onderwerp hervatten, en het dan min of meer uitvoerig behandelen.  VAN HET KASTEEL. 31 daad, dat eene reputatie , die men door kunst/treeken , of door cabaalen verkreegen heeft, vast en duurzaam zyn kan** — „ Ten minden, men krygt ze „ fnel; en dat is het wezenlyke: 's menfchen, leven is kort, en deszelfs duurzaamheid onze,, ker; het zoude eene dolheid zyn, een goed, ,, dat men verlangt, geduldig aftewagten, wan,, neer men het, met een weinig behendigheid en 3, werkzaamheid, fchielyk verkrygen kan" — E11 welk is toch dat goed, dat gy verlangt? — „ Per„ foonlyke confideratie, eer, fortuin ..." Wat noemt gy per foonlyke confiaeratie? ,, Ik wil „ onder het getal van de hoofden der heerfchende „ party zyn ; ik wil vrienden , aanhangers , toffe,, denaars, hefchermelingen, vyanden hebben; ik ,, wil ..." — Wat zegt gy daar? vyanden'. —■ 3, O ja; het is noodzaakelyk, dat men in de gezelfehappen en in eene voorrede zeggen kan: ,, myne vyanden: bovendien, zyn zy zeer nut,, tig voor een' man van letteren; zy verfchatTert „ hem de gelegenheid om, wanneer hy zulks be„ geerc, den belangryken toon aanteneemen van ,, een' man, die vervolgd wordt, enten zelfden tyde'behendiglyk te verdaan te geeven , datmen hem alleenlyk daaiom haat, om dat men hem ., benydt; eene gedagte, die ik gaarne bekennen wil, dat wel een weinig afgedeeten is, maar ,, echter zulk eene gelukkige gedagte , dat zy ?; niets van haare kragt verlooren heeft, en dat men  32 AVONDTYDKORTINGEN men haar nog dagelyks met een gevvenschten „ uitflag herhaalt; in één woord, 'er komenduizende omftandigheden voor , waarin vyanden ons van den allerwezenlykften dienst zyn ; men legt hun alle de kleine onaangenaamheden ten laste, die men nu en dan moet ondergaan ; wan„ neer een werk geen opgang maakt, wanneer „ ons credit een krak krygt, wordt het alles op „ hunne rekening gefteld, alles aan de cabaal ge- ,, weeten" Gy bedoelt dan niets meer, dan flegts een oogenbllk te fchitteren? — Ik bekreune my zeer weinig aan eene reputatie, die zig ,, tot aan geene zyde van het graf uitftrekt; eene tegenövergeHelde handelwyze zou my mogelyk „ veel zekerer den lof der nakomelingfchap doen verwerven; maar ik hegt geene waarde aan haa„ re goedkeuring; ik wil genieten, terwyl ikaan„ weezig ben; en ik behoor tot het getal van die „ geenen, die, naar eene, wel een weinigperfoo„ neele, maar echter zeer wysgeerige berekening , „ alleenlyk ryk willen zyn, zo lang zyleeven,en „ geene zwaarigheid maaken, om alle hunne goe„ deren op lyfrenten te zetten : ik bemin of acht „ de menfchen niet genoeg, om het romanesq ,, ontwerp te vormen, van hun nuttigtezyn; zy „ behandelen den geenen, die hen vermaakt, en zelfs die hen bedriegt, veel beter dan hem, die zig beyvert om hen te onderrigten" Een Schryver, die hen verveelt, heeft altoos ongelyk; men  VAN HET KASTEEL» 3§. «88 moet hen de waarheid altoos onder eene dangi* rtaamegedaante voor-draagen; een fyn gevoel verfraait alles; het kan de geftrengheid der zedekunde verzagten,en aan de lesfeit der Wysheid zelve bekoore* iykheid byzetten „ Ja tog; en als dan zal het Publiek van zulk een Moralist geheel geen werk„ maaken; het zal hem onder de clasfe der Ro„ manfchryvers plaatfen" — Wanneer het naast Richardfon is, kan de Autheur zig dit gemaklyk getroosten ,— ,, Om by de wereld het voorkomen van een diepdenkend mensch te hebben, „ moet men wel een weinig verveelend zyn" — Maar men wordt dan niet geleezen ,, Maar 5, men wordt bewonderd; ook geeft men flegts één werk van die foort in het licht, alleen om ■„ zyne reputatie te vestigen" — Gy fpot er mede mgetwyfeld? Ik heb nooit ernftiger ge- fproken, dan nu; en ik zal 'er u eene proef „ van geeven, die alles afdoet Wy zyn hier alleen : ik durf op uwe befcheidenheid ftaatmaaken ?" Wat beduidt die vooraf- jpraak? — „ By aldien gy aan iemand ontdek„ te , 't geen ik u in vertrouwen zeggen zal, zoude ik myne befchermers, myne vrienden, en alle myne uitzigten onherftelbaar verlie- 9j zcn" Jk vleie my, dat het niet noodlg zal zyn, u daaromtrent gerust te ftellen ,, Wel nu: 'er is een zeker klein Werkje uitgekomen, „ zo ontzachlyk droog ; zo doodlyk verveeiv, deel. C .., lend4  AVOHDTÏDKORT1HGEIÏ t, lend, dat men onmogelyk de courage hebbefl kan, om het van het begin tot het einde, eri in éénen dag uitteleezen , hoewel bet niet „ meer dan zestig bladzyden groot is; men vindt 'er echter veel gezond verftand, en eenigever„ nnftige gedagte.'i in ; maar de ftyl js lomp, ,, ongcpolyst cn laugdraadig; heeft noch zuiver;, heid, noch vuur, noch bevalligheid; kortom r „ in dit gantfche Werk is n;et een enkele trek, die waardig is geciteerd te worden — en „ metdatall', heeft dit elendig Stukje, de hoogfte „ reputatie: waarom? om dat de Autheur vee„ ie voernaame vrienden heeft, en om dat die vrienden zyn werk ten fterkften aangepreezen, „ en aiomine als een meesterftuk hebben opgevy„ zeld : na alle deeze loftuitingen , heeft nie«, mand het durven waagen, rondborftig te be„ kennen , welk een diepe verveeling het hent „ verwekt heeft; maar de een galmt den ander „ na, dat het een meesterflnk is: die geenen zelfs welken niet meer dan de eerfte bladzyde „ geleezen hebben, of die Öegti den blooten ty« „ tel kennen, voegen zig by den hoop, om dee„ ze uitfpraak te bekragtigen ; en op deeze wy„ zeis het, "dat men, van echo's tot echo's, wan,» neer men eerst ftegts eenige ftemmen gewonnen „ heeft, om den toon te zetten, de algemeene „ ftemmen krygt; en zie daar de reden , myn s, Vrisnd, waarom ik my aan de intrigue, aan n derj  VAK HET KASTÉÉL. 5, den geest van partyfchap overgeef; zie daar s, de reden, waarom ik aan de loftuitingen van j, den Philofooph vanFerney zulk een hoogen pryS hegt" — Hoe kunt gy toch in zulk eeft lof eenlge waarde ftellen? heeft hy dien zyn gantfche leven lang niet aan midden/naatige Schryvers verkwist? heeft hy ooit van zig zeiven kunnen verkrygen, om uitfteekende talenten, om wnare genie sp eene waardige wyze te pryzen ? herinner u zyne Aantekeningen op Corneille , die wy te Rheims met zo veel verontwaardiging geleezen hebben ; herinner u zyne aanmerkingen over Crébillon, Jean Baptiste Roufeau, Boileau, la Fontaine (/?). zyt gy onkundig van alle de herhaalde pogingen, die hy, zo in profa als in verfen, gedaan heeft, orii den roem des voortreffelyken Schryvers van den Teüemachus te bezwalken en te verminderen ? Weet gy niet, hoe fterk hy Montesquieu haatte, en hoe dikwyls hy ondernomen heeft, deszelfs Werken aan* t et asten ? zoudt gy in zyne tegenwoordigheid wel durven zeggen , dat Jean Jaques Rousfeau genie bezit ? hebt gy dat verfc':rikkelyk pasquil, dat fchandelyk gedenkftuk van den zwartften en laag- hartigflen nyd, niet geleezen? „ Vaar niet ,, verlui i ■ '1 >■ ' ■"' ■ ■ 1 '« (/;) Zie de Aantekeningen op de Eeuw van Lode« wyk XIV. LaTontaine, zegt de Heer de Voltaire, leeft (legts iéne verdienfie; hy is natuurlyk. C a  5* AVONDTYDKOR TINGEN „ verder uit, myn waarde Luzineour; dit alle» „ is my volkomen bekend ; maar wat gaat my dit aan? ik ben onbekend; ik heb een vermo-. „ genden fteun noodig, in den loopbaan dien ik ben ingetreeden; zyne befcherming is niet al- leen nuttig, maar zelfs noodzaakelyk; en ik „ moet my des wel beyveren, om die te verkry„ gen: bovendien , zult gy het ongetwyfeld llie'' vollïrekt onmogelyk houden, onder zyne „ yverigfte voorfhnders, eenige lieden van we- rzenlyke uiriieekende verdienften aantetref„ fen?" — Neen, gewislyk nietj men heeft 'er ten/gen, dit weet ik — „ Wel nu, ik zal myn best doen , om eene plaats in dien kleinen kring 3, te verdienen" — Maat denkt gy "er wel aan y dat deeze party, wier, op eene zo lange reeks van jaaren gevestigd gezag, haar zo gedugt doet voorko. men, reeds zeer veel van haar aanzien verhoren heeft, en fterk ten val begint te neigen ? dat zy kaar opperhoofd niet zal overleeven ? en Voltaire is reeds tagtig jaaren oud! Zo als Luzineour dit gezegd had, trad Darnay de kamer in ; waardoor een onderhoud werd afgebroken, 't welk Luzineour zeer droevige ovevweegingen deed maaken over het charakter van zynen Vriend. t Eenige dagen daarna, kwam Damoville, Luziii. eour weder opzoeken, omhein voorteflaan , ofhy iiem wilde vergezellen naar zeker huis van zyn "kanis — „ Gy zult daar, (zeide hy,) eenige ge- 2, noe-  VAN HET KASTEEt. 37 noegelyke uuren flyten ; want men vindt 'er ,, alle avonden regulier het beste gezelfchap van 9S Parys; de vrouw van den huize is eene oude Da,«, me, weduwe van een'Finacier ; men zegt, „ dat zy in haare jeugd zeer .vermaard geweest is, door een ftuk tien twaalf meer gerugtsmaa., kende dan romauesque gevalletjes; maarregenwoordig, van die ongeregeldheden te rug gekomen, en alleen met fatfoenlyke lieden verkeerende, leeft zy, zeer phllofophisch, in eene ,, gelukkige kalmte van hartstogten; de hetïnnering der dwaalingen baarer jeugd boezemt haar, voor de zwakheden der jeugd, eene toegeeve„ lykheid in , welke by geene mogelykheid tot een hooger graad kan worden uitgeftrekt; geen ,, mensch kan omtrent dit punt verdraagzaamer „ zyn, dan zy ; ook duldt men in haar, uit eene billyke wedervergelding, zonder moeite, haar onmaatigen trek tot het Pharaon, eneeni3, ge Parolis de Campagne, waaiïn zy zig wat al te dikwyls toegeeft" En die Frouw, zegt gy, ontvangt tot haarent het beste gezelfcbap van Parys? ■ ,, Gewislyk; zy heeft een „ fraai huis; geeft esn heerelyk Soupé; wat kan men meer verlangen?" — Ik wist wei, dat 'er eenige byna even zo verachtelxke vrouwen zyn, welhen men niet uit de ordenielyke gezelfchappen gebannen heeft; maar die allen, waarvan men my gefproken heeft, zyn van eene aanzienlyke geboorC 3 tli  3§ avoktdtvd kortingen te; en ik kon my ligtlyk begrypen, dat het, uit eerbied voor eene doorluchtige en verdienflelyke familie, niet onmogelyk was, dat men zodanige perfoon met al te ftrenglyk behandele, wanneer zy , by een groot fortuin, veel geest en bekoor elykheden bezit „ Kom, kom, myn waarde Luzin- „ cour, (hernam Damoville,) de wereld is zo „ naauw gezet niet; Mevrouw de Surval is vyfen-vyftig jaar oud; zy js eene babbelaarfter; „ zy verveelt u doodlyk; zy is eene regte mal- ' ,9 looiej en desniettemin zult gy gantsch Trankryk. „ tot haarent zien: hebt gy lust om 'er van avond met my heen te gaan?" — Met al myn kart: ik ben regt verlangende, om de zogenoemde wereld eens te zien, en te leeren kennen; maar ik zal 'er gantsch onbeflagen ter ys komen , en een bed.eesd voorkomen hebben , want ik ken den toon en de gebruiken niet „ Lees, met oplettend- ,, heid, de Romans van Crébillon; ik beken, zy ss zyn zeer verachtelyk ; maar zy hebben eene „ weêrgaelooze verdiende , te weeten , die van „ een juist en getrouw tafereel van de groote. „ wereld te fchetzen" Jk kan dit be- zwaarelyk gelooven: wel .is waar, ik ken de wereld niet, maar het gezond verftand alleen leert my genoegzaam, dat het onmogelyk is, dat de ondeugd, Zig immer engeftraft, openlyk en onvermomdkan vertoonen; men kan z' alleenlyk dulden , waneer zy zig omkleedt of maskert; wanneer een man epen- lyk  VAN HET KASTEEL. 39 lyk een bedorven hart, of eene lompe beestagtigheid laat blyken, geloof ik niet, dat hy veele vrouwen zal kunnen verleiden; kortom, het komt my onbegrypelyk voor', dat een toon van waan en gemeenzaamheid de gefchlkte toon zou zyn, om in de groote wereld te behaagen Maar, ""hoe is „ het mogelyk, Jat gy nog altoos aan die oude „ vooröordeelen blyft haogen, daar gy ziet dat meest alle de Aurheurs, die de groote wereld ,, gefchetst hebben, bet omtrent dit punt déns ,, zyn; met Créblllon, by voorbeeld ? gy. maakt ,, immers veel werks van de ZeJelyke Vertellingen , inzonderheid die van Marmontël?" Ja zekerlyk: ondertusfchen fcheelt het veel, dat zemy allen ah waarlyk zedelyk voorkomen: de Autheur zelf erkent (/) , dat Laufus en Lydia, de Herderin der Alpen, Annette en Lubin , en deHuwely-. ken der Samniten, eigenlyk geene Zedelyke Vertellingen zyn; in Gelukkiglvk zie ik ook weinig zedelyks; even min vat ik het zedelyk doelwit der Vertellingen, de Egtgenoot Sylphe, Soliman II, en de Vriendfchap op de Proef; en het komt my voor, dat ""er in Alcibiades, Lauratte, en de vier Flesjes , niets minder dan zedelyk heid te vinden is — „ Het is zeker, dat men in deeze Vertellingen wat ai te leevendige fchilderingeu , en veel „ meer (j) In zyne voorrede. C 4  40 av0ndtydkortingen s, meer vernuft dan betaamelykheid ontmoet ; j, maar het is hier de vraag niet, of de tytel aan „ het werk past; het komt'er alleeniykop aan, of de Autheur al of niet met Crébillon overëenftemt, in het tafereel dat hy van de groote wereld ,, fchetst?" Zekerlyk moet men toeftemmen , dat de algemeene gefprekken, de tooneelen der groote wereld, de toon der Mannen en Vrouwen in de Egarements du cceur & de 1'efprit, de treffendfts en naauwkeurigfte overeenkomst hebben met de fchilderingen van dien aart, welken men in de Zedelyke Vertellingen aantreft — Wel nu, gy zult niet ontkennen, dat het algemeen erkend is, dat men in de Zedelyke Vertellingen het waaragtigfte tafereel van de hedendaagfe zeden vindt?" Algemeen erkend, zegt gy! ik ten mi aften weet het niet: ik weet wel, dat in de Provinciën niemand 'er aan twyfelt ; maar men zoude de lieden van de wereld hier zeiven over moeten hooren — De Autheur was gefchikt, om met de beste gezelfchappen te verketren" . Zo is het ; maar men weet, dat Crébillon daar nimmer werd toegelaaten ; hoe zou het dan mogelyk zyn, dat hy derzelver waar en toon zou hebben kunnen vatten? derhalven , wanneer de Autheur der Vertellingen in dit punt met hem overëenftemt, is het dan niet veel waarfchynelyker te denken, dat hy , in filaatze van naar het leven te fchilderen , zig (tn dit geval,) vergenoegd heeft met copïèeren? -r- jj Hoe  VAN HET KASTEEL» Hoe het ook zy, gy zult uwe burgerlyke gezelfchappen eens daar laaten; gy zult de wc reld zien, en welhaast van gedagten verande- ,, ren" ■ • Byaldien de wereld wezenlyk zodanig is, als de Werken, waarvan wy fpraken, haar voor/lellen, zal ik 'er my niet lang in ophouden ; zy is dan naauwlyks der moeite waardig -van he/ludeerd te worden ; bovendien, wanneer zy zulke allerlompst belachelyke en flegte perfonaadjen oplevert , heeft een waarneemer weinig fcherpzinnigheid of loosheid noodlg, om haar fchielyk te leeren kennen. Nog dien zelfden avond, na dit gefprek, werd Luzineour door Damoville by Mevrouw de Surval gebragt: 'er was veel gezelfchap, en 'er werd gefpeeld : het bezoek duurde niet lang, en Luzineour had geene gelegenheid, om eenige aanmerking van belang te maaken. De nieuwsgierigheid dreef hem welhaast weder derwaards : uit achting voor Damoville , hield Mevrouw de Surval hem dikwyls te foupeeren, en hy had nu volkomen tyd, om een tafereel, dat voor hem zo nieuw was, naauwkeurig waarteneemen: zyne verbaasdheid was ongemeen groot, toen hy zag, dat de Autheur , welken hy befchuldigd had de wereld niet wél te kennen, inderdaad met alle getrouwheid, hoewel met wat al te fterke trekken, die tooneelen fchilderde, die zig thans voor zyne oogen vertoonden. C 5 Oo-  4* AVONDTYBKORTINCEN Onder de vrouwen, die by Mevrouw de Surval kwamen, waren 'er drie of vier, wier naamen aanzienlyk genoeg waren , dat men ze wezenlyk voor Dames van rang mogt houden, en zy fcheenen in eene zeer naauwe vriendfchap met de andesen te leeven : wat de Heeren betreft, Luzinco:w ontmoette 'er dikwyls van den eerften rang, zo door hunne geboorte, als door hunne tytels en bedieningen; des kon hy geenzins twyfelen, of de kring, waaiïii hy zig thans bevond, beftond wezenlyk uit zulke lieden , die men fatfoenlyk gezelfchap noemt ; Damoville was hier by uitftek gezien, inzonderheid by de vrouwen; hy maakte Verfen , Couplets en Rymtjes voor den vuist; hy fprak met zelfvertrouwen , en verduisterde Luzineour geheel- en- al, die zyne befchroomdheid wel allengs verloor, maar alle zyne ingetogenheid bleef behouden. Itiiusfchen zag Luzineour, midden in deeze talïyke byëeukomst, met wezenlyke onderfcheiding , eenen man , die hem voorkwam eene zigtbaare meerderheid boven alle anderen te hebben, en deeze van zynen kant wist de verdiensten vanLu•zincour te waardeeren : het was de Burggraaf van Valrive: hy was vier- of vyf- en- dertig jaaren oud, had een inneemend en geestig voorkomen , edele manieren, eene koele welleevendheid, cn een zeer bevalligen en verftandigen ommegang i Luzineour ontdekte welhaast, dat eeri byzonde? fce-  VAN HET KASTEEL. 4^ belang hem het huis van Mevrouw Suwal deed bezoeken: de Burggraaf was verliefd op eene Dame, Mevrouw d'Herblay geheeten : Luzineour vond in zyn gantfeben gedrag eene grilligheid, welke hem onöplosfelyk voorkwam: de Burggraaf veranderde geduuriglyk van toon en manieren: met Luzineour en twee of drie andere Heeren, die ftegts nu en dan by Mevrouw de Surval kwamen, was hy vriendlyk en vertrouwelyk; als dan liet hy niet minder gezond verftand als vernuft blyken : by den grooten hoop was hy koel en ftilzwygend : wanneer hy met de vrouwen fprak, was zyn toon los, gemeenzaam, fpotagtig; inzonderheid, wanneer hy zig onderhield met die Dame, waarmede hy het meest fcheen ingenomen te zyn. In weerwil van deeze fchynbaare grilligheid, voelde Luzineour dagelyks in zyn hart de neiging tocneemen , welke hy voor den Burggraaf had opgevat: deeze neiging bleef niet onbeantwoord; maar Luzineour had tot nog geene gelegenheid gehad, om den Burggraaf op zy gemak , dat is zonder getuigen , te onderhouden: deeze langgewenschte gelegenheid werd hem eindelyk toevallig verfchaft : op zekeren avond had de Burggraaf geen lust, om zig aan tafel te zetten , en geduurende al den tyd van het Soupé, vond Luzineour zig met hem in het Salon alleen ^, ik ben zeer in myn fchik, (zei de Burggraaf,) a*. dat  '44 AVeNDTY» KORTINOEW „ dat ik eens een uurtje afzonderlyk met u fpreeken mag: wilt gy wel zo goed zyn, uit hoofde van het fterk belang, dat gy my inboezemt, „ de onbefcheidenheid te verfchoonen, dat ik u eenige vraagen doe? ik zal u nietvraagen, tot welk een levensftandgy u meent te bepaalen ; gy hebt fmaak in de fraaie letteren , gy beoefent ze met vrugt; dit laat ziggemaklyk begrypen „ maar wat doet gy toch in dit huis ?" Ik wilde de wereld leeren kennen en befiudeeren —• Die ftudie kan alleen der moeite waardig zyn in fatfoenlyk gezelfchap maar hier?" ■ Wel nu? — Wel nu, dat vindt gy zeker hier ,, niet" Maar ik vind 'er evenwel u ——— Lieden van myne jaaren kunnen, zonder opfpraak, en zonder gevaar, zig nu en dan deeze uitfpatting vcöorlooven; het is alleen nieuwsgierigheid, of trek tot hetfpel, of tydkorting, of eene konftondige grilligheid, welke ons dit huis doet bezoeken; zie daar de reden, waar,, om gy hier nu en dan lieden aantreft, welken gy naderhand weder in de groote wereld zult ontmoeten" —■ En de vrouwen? „ De vrouwen ! gy zult 'er hier niet eene enkele vinden, die in fatfoenlyke gezelfchappenwordt toegelaaten" Maar ondertusfen zie ik 'er hier drie of vier, die door haare geboorte daartoe wel gerechtigd fchynen —i ,, Daarom zyn zy 'er ook in haare eerfte jeugd in ontvangen ge» s, weest3  VAN HET KASTEEL. 45 4, weest, maar'er federt uitgebannen: een met re5j den getergd Echtgenoot heeft twee middelen, om 5) eene fchuldige vrouw te'ftraffen: hy laat haar ,» opfluiten, of wél, wanneer hy zyn eigen ot>ëer niet fchroomt aan den dag te brengen, laat hy zig openlyk van haar fcheiden : in bet laatfte ge,, val, levert hy haar over aan de gerechtigheid der fatfoenlyke maatfchappy, welke nimmer verzuimt zulk eene uit haaren kring te verbannen ; inzonderheid, wanneer die vrouw, in ,, eene doorluchtige en aanzienlyke familie, geene vermogende en yverige verdedigers vindt : in dien toeftand, zal deeze ongelukkige , byaldien ,, haar nog eenig gevoel van fchaamte is overgebleeven, de vlugt neemen; zy zal in eene afgelegene Provincie haare fchande en berouw gaan verbergen; maar, wanneer de hartstogten, waardoor zy vervoerd geweest is, haare ziel gantsch-en-al verlaagd en bedorven hebben, ,, zal zy Parys niet verhaten ; zy zal dan de algemeene verachting onbefchaamdlykbraveeren, en zig meer en meer haatelyk maaken, door zig die verontwaardiging en afkeer op den hals ,, te haaien, welken onbefchaamdheid en moedwilligheid altoos noodwendig inboezemen: ondertusfchen heeft zy gezelfchap noodig, en hoe talrykei** hoe liever: wyl zy nu niet meer in ,, het geval is, om zeer kiesch te zyn in haare ^ keuze, verbindt zy zig met alle vrouwen, die, even  45 AvONDTYDKORTINGEN „ even gelyk zy, uit de fatfoenlyke gezelfchappeik zyn uitgefloten; zy raakt even daardoor in ken,i nis met veele anderen, die 'ernimmcrinwerden „ tocgelaaten; kortom, zy flyt haar leven in drie of vier foortgëlyke huizen als dit ; zy neemt M den toon aan, dien zy daar in trein vindt; en s, zy onderfcheidt zig niet van het overige gezel„ fehap , dan door eene kwaadaartigheid, wel- ke de ongeregeldheid haarer zeden evenaart; want , om zig flegts te kunnen wreeken op ü eene wereld , welke haar verbannen heeft, „ kosten de fnoodlte lasteringen haar niets; zy wenschte iederëen te kunnen overtuigen, dat „ de vrouwen, die haar willen zien, even zo vetachtelyk zyn als zy zelve, en zy fchendt a den goeden naam van die allen, zonder onder- fcheid, en zonder iets te ontzien." Den Hemel zy dank! (riep Luzineour uit, op een ailervergenoegdften toon,) ik vind my dan hier in het Jlegifte gezelfchap! Gewislyk, „ ( hernam da Burggraaf,) en deeze ontdekking „ fchynt u niet zeer te bedroeven ? " Inte. gendeel , zy verrukt my van blydfchap , gevolglyk wordt in alle die Werken van de Mode, waarin wy, onïrvaarehe bewooners der Provinciën, o:;s verheelden een getrouw tafereel van de zeden det Hoof dj! ad te vinden , niets anders afgtfchihlerd, dan'','geen wy in dit en foortgelyke huizen zien?" — u VoUUekt niets anders — maar ik zie hier ij op  VAN HET KASTEEL» 5, op den fchoorfteen een Deel van de Zedelykê s, Vertellingen liggen ; laat ons eens twee of drie 9S van die tafeieelen leezen; ik houde my verzes, kerd, dat gy dezelven vergroot zult vinden, s, zelfs na al het geene gy in dit huis gezien „ hebt." Dit zeggende, nam de Burggraaf het boek, ert floeg het open, zo als het viel —. Dat kom* s, wèl, (zeide hy, ) zie hier de Goede Moeder: ,, deeze Vertelling is ééne van die, waar in men de meeste Portraiten en Tooneelen van de wereld „ vindt herinnert gy u nog het onder- „ werp?" — Niet al te dnldelyk. — Het is „ eene tederlievende en deugdzaame Moeder, welke zig geheel overgeeft aan de opvoeding „ van haare Dogter: twee jonge lieden tragien 5, de hand van de jonge Emilia te verwerven — ,, de een is geestig en verftandig; de ander is „ een gekskap, die geene gelegenheid laat voor» s, bygaan , om de laagfte en onnatuurlykfte gevoe- lens, de diepfte verachting voor goede zeden en betaamelykheid, zonder eenige vermomming te vertoouen: de Autheur noemt deeze haate* ,5 lyke en belachelyke perfonage degevaarlyke Ver5J glan; en inderdaad, zonder zig de moeite te gee- ven van eene liefdedrift te veinzen, welke hy „ niet gevoelt, doet hy zig door de zedige en gevoelige Emilia beminnen : de Moeder ont„ dekt het geheim haarer Dogter zeer gemaklyk; 33 maai  4* AVONDTYDKORTINGEN maar volkomen gerust, dat de genegenheid van Emilia voor Verglan niet beftendig van duur kan bly ven, ontvangt zy dien knaap on- „ verhinderd tot haarent laat ons nu eens leezen: ,, De fc'iikking tusfen den s, ,, Marquis d'Auberive en zyne Vrouw, was ,, toen het algemeene onderwerp der tafelge,, fprekken; men zeide, dat zy, na een vry ,, hevig verfchil en bittere klagtcn van beide ,, kanten over hunne wederzydfche ongetrouw,, heid, eindelyk overeenkwamen, dat zy el,, kander niets verfchuldigd waren; dat zy al,, les afgedaan hadden met hartlyk te lachen ,, over hunne dwaasheid, van jalours geweest ,, te zyn , zonder verliefd te weezen ; dat „ ,, d'Auberive zyn woord gaf, om den Ridder ,, de Clange, Minnaar zyner vrouw', te zien; ,, en dat zy van haaren kant beloofd had, de Marquifinne de Talbe, waaraan d'Auberive 9, ,, zyn hof maakte, op eene heufche wyze te ,, zullen ontvangen; dat de vrede tusfen de ,, gezamentlyke partyën bekragtigd was opeen Soupé , en dat nimmer twee paar gelieven 5, ,, elkander beter verftaan hadden: op dit ver- ,, ,, haal, riep Verglan uit: dat was regt braaf „ ,, gedaan !y* ". Men moet hier in aanmerking neemen, (zei i, de Burggraaf, ophoudende met leezen,) dat Emilia by dit gefprek tegenwoordig is, en dat haar  VA» HET KASTÉÉL. 4? ,s haar geen woord van dit verhaal, en alF wat daarover gezegd werd, ontfnapt: nu moet gy „•weeten, dat het in fatfoenlyk gezeifchap nim,-, mer gebeuren zal, dat eene jonge nog onge,4 trouwde Juffer, iets dergelyks te hooren krygt; ,, 'er zyn volftrekt geene Moeders, die in tegen-» woordigheid eener Dogter zulk een eigenlykge„ fprek zouden dulden; en de onbedagtzaamfte, „ de bedorvenfte man zal het zelfs nooit in be- denung neemen, om op zulk eene ruwe wyze te kort te doen aan het geen hy der jeugd en der onnozelheid verfchüldigd is : zie hier des }i een trek , die volftrekt ftrydig is tegen onze zeden : het geval van cTAberive fchildert die ,, niet beter af : men zal in de wereld veele zig aan niets bekreunende mannen aantreffen, die „ alles weeten, en zig over niets moeielyk maa- ken; maar men zal nooit een enkel voorbeeld kunnen bybrengen van 't geen de Autheur der „ Vertellingen de fchikking van den Marquis d'Auberive gelieft te noemen; de man en de ,, vrouw, elkander hunne wederzydfche onget'rouw- heid vertellende , en alles in V vriendïyke af,, maakende, door 'er hartlyk over te lachen — ■ die bekragtigde vrede, in een partytje van vies, ren, waarin de twee paar gelieven elkander zo j, wél verft aan alle deeze befchryvingen s, behelzen niets dan even zo valfche en bersfen„ fchimmige als aanftootelyke tafereelen : de' IV. DEEL. D if we*  $0 AVONDTYDKOElTINGErï ,» wereld kan wel eens vergeeven aan hem, dïö zig te buiten gaat; maar hy, die zig verlaagt, a vindt nooit verfchooning: eene onbetaamelyki, heid , in koelen bloede gepleegd; eene moedwil,, lige overtrecding der welvoegelykheid, zyn in rt haare oogen fc'handelyke vergrypen, die niet te „ herftelfen zyn —- ook moet ik u nog zegit gen , dat men in het zo even geleezen (tukje „ den toon der fatfoenlyke wereld niet vindt: de „ Marquiftn de Talbe, waaraan d*Auberive zyn „ hof maakt, ia eene uitdrukking van zulk een „ Oegten fmaak , dat men ze zelfs in de byeen* f, komst van Mevrouw de Surval niet zou bezi„ gen (*)." „ Maar, laaten wy roet onze leezing voordgaan — Verglan houdt, in een lang gefprek , f, geduurig (taande, dat d'Auberive eene heerelyks „party gekoozen heeft; hy zegt, dat een man „ wet- (k) Waarom is deeze uitdrukking van een flegten fmaak ? ik weet het niet: zo zyn 'er veele anderen , die het gebruik aPkeurt, zonder dat men kan zeggen waarom : het is des onmogelyk, dat het zuiverst en fynst vernuft deeze kleine gewoontens kan gisfeti, oni dat zy doorgaands zo kinderagtig als onredclyk zyn ! e-venwel, wanneer men de wereld wil fchilderen, moet men ze weeten, en die weetenfehap kan mert niet an* 'ïers verkryg«n, daa door in de wereld te verkeeren,  VAN HET KASTEËa. 5* p-, weleer het belachelyk voorwerp der verachting vas het Publiek werd, by den eer ft en misftap van „ Mevrouw zyne beminde; hy keurt de hedendaagfe ,, zeden goed; hy fpreekt met veel lof van deri meineed, van het overfpel, en hy voegt 'er by, dat men zo regt trek zoude krygen om ié trouwen : zyn medevryer, Belzors, fpreekt deeze gevoelens tegen met zo veel gevoel als verü ftand: de goede Moeder mengt zig mede in het gefprek, door 'er hier en daar eene aanmer,, king by te voegen: Emilia hoort alles aan: eindelyk wordt de Marquis d'Auberive aange;, diend : laat ons hier weder den Auteur zelven j; hooren — „ „ Ha, Marquis! gy komt juist „ ,, van pas, riep Verglan; ik bid u, zeg ons, „, ,, of het waar is, 't geen men van u vertelt? 5j ,, men zegt , dat uw Vrouw u de rhabarber „ ,, vrylaat, en dat gy haar de zeenebladen infebikt — Kom, kom, (zei d'Auberive, cp ,, „ een losfen toon,) het is niet waardig, dat 5, ,, men 'er van fpreéke — ik heb (taande geü ,, houden, dat het de verllandigfte party was; ,, ,, maar hier, onze Belzors veroordeelt u zon- „ ,, der appél En waarom dat? zou hy ,, dan anders gehandeld "hebben? myne vroinv „ „ is jong en bevallig; zy is coquet; dat is zeer „ natuurlyk; met dat all', geloof ik, dat zy ,, zeer braaf is; maar, al ware zy het ook iet„ wes minder, het is niet meer als billyk,Da ti H da*  50 AVONDTYDKORTINGÈIï ,, 'dat elk het zyne heeft : tot hier toe doet ,, men niets dan my pryzcn; hetgeen ik ge» ,, daan heb, is dood eenvoudig eh natuurlyk, ,, ,, en ieder mankt 'er my complimenten o,, ,, 'ver, als of het iets wonderbaarelyks ware; ,, ,, het fchynt, als of men dagt, dat ik geene ,,- ,, hersfens genoeg had, om eene verftandige if ,, party te kiezen Ei lieve, hoe vaart ,, thans Mevrouw de Marquifin ? vroeg Me,, vrouw dit Troëne , om het gefprek op iets if ,, anders te brengen Wonderbaarlyk wel, ,, Mevrouw ' Ik wed, zei Verglan, dat ,, ,, gy haar nog eens wederom zult neemen — ,, Op myne eer, dat kon wel gebeuren; reeds ,, ginter avond , toen wy van tafel gitigen , heb ., ik my zeiven betrapt, dat ik haar eenige „ ,, douceurs zeide. " " Och! ziedaar, by voorbeeld, iets, (viel Luzineour hem in , ) dat rolftrekt ongeloovelyk is. — ,-, Ik ,, vraag het tï zeiven, ( hernam de Burggraaf,) of ., gy ooit iets dergelyks in dit huis gezien hebt?"—• /Nooit; zulk eene ónbefchaamdheld loopt tegen alle waarfchyfielykhëid aan~- ,, En heiïnner u altoos, 3, dat' dit tooneel onderfteld wordt plaats te hebben by de achtingwaardigfre Vrouw ter wet, reld, eri in de tegenwoordigheid van haare Dogft ter, die nog ongehuwd is; en dit alles opent „ de oogen van Emilia niet! haar hart veronty, ftkuldigd; in Verglan kef gebrek, dat by de ze- n dt fi  VAN HET KASTEEL. 53 £ den zyner Eeuw had aangenomen .' zy gaat met „ haare Moeder naar de Comedie; Verglan komt „ in haare Loge; men fpeelde hes en Nanine: Belzors, diep getroffen, imelt in traanenweg; „ Verglan befpoi hem over zyne gevoeligheid; „ by het uitgaan van de Comedie ontmoeten zy „ zekeren Ridder, Dolcet, in den diepen rouw; hy had geërfd van een ouden Oom van hem: ., Verglan, den Ridder geluk wenfchende over „ zyne aanwinst van tienduizend Kroonen inka„ men, laat zig deeze gelegenheid niet ontfnap» „ pen, om zyn (legt hart cn zyne laage gevoe» „ lens te toonen: Emilia is getuige van dit toor „ neel, en kan zig evenwel van Verglan niet los„ maaken : dien avond ziet zy hem Troquedille „ fpeelen met Belzors : Verglan is de ilegtfte , fpeeler van de wereld; Belzors fpeelt alleredelmoedigst; Emilia zugt: ik bewonder deneenen, , zegt zy, en ik bemin den ander." „ Des anderen daags gaat Mevrouw de Troëne „ met haare Dogter in de Tuileries wandelen; zy vindt'er Verglan ook, en houdt hem in haar „ gezelfchap: laaten wy nu deeze pasfage eens „ leezen „ ,, De pragtige wandeldreef, waarin deeze vy-;er pronkte, was vervuld door die jonge nymphen, die. door haare bekoorelybheden en talenten, de weelderigde begeerten wekten: Verglan kende ze allen a, „ en lonkte ze toe, haar met zyne oogen na.-  #4 AVONöTVDKORT INGEST ,, ,, volgende: deeze, zeide hy, is Fatmé; he£ lieffte, tedcrfte, gevoeligfte fchepfeltje; zy ,, leeft als een engeltje roet Cleon ; in zes 9, „ maanden tyds heeft zy hem twintig duizend s, ,, kroonen gekost ; zy leeven met elkander ,, ,, als een paar tortelduifjes deeze is de. ,, ,, vermaarde Corlnne; haar huis is de tempel ,, der weelde; zy geeft de pragtigfte foupés ,, van geheel Parys, en doet de honneurs van S3 ,, de tafel met eene bevalligheid, welke ieders ,, hart verrukt — deeze blonde, welke zulk 5, een zedig uitzigt vertoont, heeft drie min- ,, naars te gelyk ; zy zal het ver brengen , op 3, ,, myn woord, en ik heb het haar voorzegd — ■>■> » gy zyt dan haar vertrouweling ? vroeg Mevrouw du Troëne — O gewis ! ik ben de man niet, voor wien zy veinzen; zy ken- „ nen my te wèl; zy weeten wel, dat ik my 3, niets op den mouw laat fpellen." " Hoe is het mogelyk., zig te verbeelden, (vielLuzineour hem in,) dat iemand zulk' een taal kan voeren, in de tegenwoordigheid van eene jonge Juffer , waarmede hy wenscht te trouwen P ,, Ja s, z,elfs in tegenwoordigheid van iedere eerlyke s, vrouw, wie ook, al ware zy ook vyftig jaar 3, oud — en , niet tegengaande dit ergerlyk gea, fprek , neemt Mevrouw du Troëne, Verglan, s, mede naar huis! dien avond krygt zy het beft! zoe!l van eene jonge Weduwe, welke op «ene, s> al*  VAN MET KASTEEL. 55 jj, alleraandoenlykfte wyze over het verlies van „ haaren Man i'preekt: Verglan fpot met haare s, droefheid , en raadt haar, om zig te troosten , door een aai tig Jongman te trouwen — ein„ delyk brengt Emilia het zo ver, dat zy haare „ genegenheid voor Verglan te boven komt; zy a, ziet geheel van hem af, en trouwt met Belzors, En zie daar dan , ( zei Luzineour , ) het geen men in Champagne eene fchiidery van de wereld en de zeden noemt; en zie daar, waarom men, in de groote Steden der Provincie, zo veele jonge lieden vindt, die den toon en de gevoelens van Verglan hebben aangenomen : zy willen den man van de wereld, den man , die de hoofden doet draajen, naarbootfen; zy verbeelden zig die gevaarlyke man te zyn, door deezen zo belachelyken als uitfpoorige* toon zig eigen te maaken , en zig voor te doen als Heden van bedorvene zeden Voeg hierby, s, (hernam de Burggraaf,) dat een Jongman , die dus bedorven is, wanneer hy te Parys komt, ,, en by den aanvang in fatzoenlybe gezellchap„ pen toegang krygt, dat hy aldaar zo kwalyk „ ontvangen zal worden, en 'er zig zo kwalyk „ geplaatst vinden, dat het hem onmogelyk zyn „ zal, aldaar lang te blyven ; hy zal als dan die gezelfchappen opzoeken, alwaar men dergely„ ke manieren duldt, en daar alleen zal hy zig „ voortaan ophouden : des zal een zotskap, door „ het leezen dey Werken waarvan wy fpreeken , X>■ 4 5» nood-  $6 AVONDT YDItOR TINOEN noodwendig de nabootfer van een' fchelm woiv den: jonge lieden, die zwak en ge.nak.yk te s, verleiden zyn, zullen een gedeelte van hunne goede beginfels verliezen, zig verbeeldende , dat men in de groote wereld zig ongeftraft aan zyne driften mag overgeeven ; en de wetten, de betaamelykheid en de zeden opeulyk verachten ; terwyl de deugdzaame en gevoelige man, deeze treurige dwaaling aan-r neemende, de wereld vervloeken en ontvlug,% ten, en, hoe zeer natHurlyk gefchikt, om de maatfehappy te beminnen, een ongezellig wes, zen en een menfehenhaater worden zal." De Schryvers , die dus uit onkunde de wereld belasterd hebben , moeten zig wel veele vyanden hebben op den hals gehaald! :— ,, In geenen dee» ,s le: niemand heeft zig zelve kunnen kennen in ,, de afbeeldingen, door hen gefchetst; en des. heeft ook niemand reden gehad om misnoegd ,, te zyn Fenelon fchilderde het Hof; het tafereel was treffend; men vond volmaakte ge,, lykenisfen^ maar men verbeeldde zig haatelyke 33 toepasfingen en zinfpeelingen te vinden, en de, „ Autheur van Telemach'us werd gehaat." ,, Om op de Zedelyke Vertellingen te rug te 5S komen: gy ziet, hoe noo.dzaakelyk het zyn zoude, dezulken beter te onderrigten, die ,3 daarin een opregt afbeeldfel onzer zeden mee- m nen te vinden" Een werk, waarin dit WK*  VAN HET KASTEEL. 5? noroordeel vernietigd werd, zou ongetwyfeld zeer nuttig zyn (/) : een man van de wereld zou alleen, in ftaat zyn, om deeze gewigtige taak cp. zig tenee- men 5J Indien ik de pen opvattede, zou ik „ my daartoe verpligt rekenen ; het zoude my „ ongetwyfeld moeielyk vallen, zulk een achting5S waardig Schiyver te berispen; maar ik zou hem 53 durven zeggen; ik fchryf voor de jeugd; was „ het myn pligt niet, baar omtrent zulk een ge„ wigtig punt het noodige licht te geeven? ik erken in u talenten, oneindig boven de mynen verheeven; maar het zy my vergund u te mo„ gen zeggen , ik ben in het geval van de we„ reld veel beter te kennen : voor het overige 'er zyn reeds twintig jaaren verloopen , fedcrt „ de Zedelyke Vertellingen het licht zagen: me? een weinig meer ondervinding zou de Autheur „ de gebreken, welken men hem verwyt, zeer s, gemaklyk in eene nieuwe uitgaave kunnen ver- be- (_/) Des te meer, wyl de vreemdelingen ons beoordeelen naar deeze ongetrouwe tafcreelen, welken hen zulk een valsch en onregtmaatig denkbeeld van onze zeden en begrippen geeven : dat de Engelfchen • in hunne meeste werken ons zo (legt behandelen, is om dat zy de T'raniche Autheurs copië'eren: zie daar de reden waarom zy de Vranfc/ie Petits-maitres zo belachelyk,, cn van zulk een ilegten fmaak voorftdlen.  (I AVBNDTYDKORTlNOEfi „ beteren , en een weik, zo verdienstlyk in veele opzigten, zyns volkomen waardig maaken" — Zo als de Burggraaf dit gezegd bad, kwam het gantfche gezelfchap weder in het Sallon, en het gefprek werd nu algemeen, De Burggraaf intusfehen, eene naauwere verbintenis met Luzineour wenfehende aan te gaan, verzogt hein tot zynent: zy werden welhaast vertrouwelyke Vrienden: Luzineour deeh'e den Burggraaf alle zyne ontwerpen mede, en las hem eenige Manufcripten voor: deeze van zynen kant bekende aan zynen nieuwen Vriei-d, dat hy gantsch niet gelukkig was — Deeze betuiging bedroefde Luzineour — „ Beklaag my niet, (hernam de 9, Burggraaf,) ik bezit alle de voorrechten, die s, iemand gelukkig kunnen maaken; maar door „ eene vreemde noodlottigheid, weet ik dat ges} luk niet te genieten: ik ben dikwyls te onvreden , lustloos, en my zeiven tot een last; en „ echter, ik heb een gevoelig hart, Vrienden, s, eene braave familie , die ik hoogachte en be„ minne; de beste der Moeders; een beminnelyk en „ deugdzaam Broeder; eene allerliefïte Schoonzuster; en, ten overmaate van dit alles, eene ernllige genegenheid, eene wezenlyke liefde „ beheerscht en vervult myn hart, federt meer dan vyf jaaren" Hoe! (riep Luzincous verwonderd uit,) kan Mevrouw d'Ilerblay u «ene wezenlyke liefde inboezemen? Is het  VA» HET KASTEEL. 5J? -„ wel mogelyk, (zei de Burggraaf al lachende,) dat gy u verbeelden kunt, dat zy het is , van wie ik fpreek? " — Maar hoe kan ik zulk eens. wezenlyke liefde overeenbrengen met uwe geduurigs opwagting by Mevrouw d'Herblay? Meent ,, gy dan, dat eene wezenlyke liefde ons bevei- s, ligt tegen een voorbygaanden trek?" Zo zou ik ten minsten denken • ,3 Welnu, zie hier, by voorbeeld, weder iets, dat in de s, groote wereld geen plaats heeft" Meit kent 'er dan de liefde niet hier werd dis onderhoud door een bezoek afgebroken. Des anderendaags bragt de Burggraaf zyn' Vriend by zynen Moeder en Broeder: Luzineour werd 'er met zo veel inneemendheid als beleefdheid ontvangen: zyne zagtzinnigheid, zyne ingetogenheid, de aangenaamheid en eenvoudigheid van zyn onderhoud, deeden hem, in deeze nieuwe verkeering, even zo veel opgang maaken, als Damoville in de zyne: hy werd 'er welhaast op een gemeenzaamen voet toegelaaten, en als dén der vertrouwde Vrienden van het huis aangemerkt: het eenige fte, 't welk hem in den beginne trof, was de zonderlinge verandering, welke hy in de manieren van den Burggraaf befpeurde, vooral by de vrouwen: de ongemeene befchaafdheid ziende, waarmede hy met alle de Dames , die by de Gravinne de Valrive kwamen, omging, en de eerbiedige houding en toon, die hy by haar aannam,, herkende  49 AVONDTYDKORTINOEN de Luzineour in hem den zelfden man niet, dien hy zo los, zo fpottend, en zo weinig kiesch by Mevrouw de Surval gevonden had : byna alle avonden, van zes tot tien uuren, ontving Mevrouw de Valrive bezoeken tot haarent : eene zwakke gezondheid verpligtte haar om het huis te houden ; doch zy was eene liefhebfter van goed gezelfchap; de minnelykheid van haaren inborst deed elk fmaak in haaren ommegang vinden , en de kring haarer kennisfen was zeer uitgebreid. Luzineour luisterde naarftig toe, deed in ftilte zyne opmerkingen , en iederen ogtend ging hy naar den Burggraaf, om hem verflag te doen van al het geene hy daags te vooren had waargenomen :— Tot Iiier toe , (zeide hy,) ben ik verrukt van al het geene ik zie: welk een verbaazen d onderfcheid tusfen het tafereel, 't welk ik hier befchowv, met dat, 't welk my het huis van M'vrouw de Surval vertoonde: het komt my voor, dat al'e de per [bonen , dit ik by Mevrouw de Valri^ ve ontmoet, beminnelyk, geestig, verpllgtend zyn ; de algemeene gefprekken zyn, wel is waar, niet zeer gewigtig , maar 'er hcerscht in dezelven zekere bekoorelykheid, die ik niet weet uittedrukken; ieder [preekt met bevalligheid, met ongedwongenheid ; de gemeenfie complimenten hebben iets by uitfek aangenaams in de wyze van voordragt; de af-, zonderiyke gefprekken zyn wel juist niet leerzaam j  V A « H ï T KASTEEL. 6t Jtyn mgelyk wat al te beuzelagtig; maar daarentegen, welk eene zagtheid, welk eene befchaafdheid tn betaamelykheidheerscht'erin dezelven! welk eene Wederkeerige in achtneemïng van welvoegelykheid! Welk eene kiéschheid! welk eene gelukkige keuze van uitdrukkingen I nooit ontaart het verfchillend inzien van zaaken in twisten ; de eigenliefde fchynt nooit beledigd te zyn; zy vertoont zig alleen door de zugt om te behaagen en zig aangenaam te maaken: het zyn de bevalligheden, die haar ontwikkelen; men kan haar vleien; haar genoegen geeven; maar men zoude zeggen, dat het onmogelyk is, haar te lwetzen . „ En des, (zei de Burggraaf, al glimlachende,) komt het u voor , dat ieder „ geest bezit ? ik bid u , zeg 'er my ,, eens eene of andere trek van" ■ ^eh! (hernam Luzineour,) /* moet bekennen, dat het my niet mogelyk is; alles, wat ik hoor, behaagt my; en wanneer ik my naderhand de dingen, die my verrukt hebbc-a, wil herinneren, ben ik zeer Verbaasd, dat ik 'er als dan niets aanmerkelyks in vinden kan — „ Dit is het uitwerkfel der be., valligbeden; zy zyn het, die de verleidendfte „ begochelingen ten wege brengen: gy hebt daar " zo- even de loffpraak gedaan , niet van de we,', zenlvke verdienden der perfoonén , welken gy ;* nog'"niet meer dan ter loops en oppervlakkig , gezien hebt, maar van het geene men , en met „ reden, bon ton fraaie manieren noemt: om „s det-  6* AVONDTYDKORTINGÈN H deeze voordeden te bezitten, moet men eene „ verpligtende en kiefche befchaafdheid hebben ; „ met kunst weeten te verbergen, all' wat on,, ze eigenliefde een onaangenaam en aanftoote„ lyk voorkomen kan geeven ; nimmer een woord zeggen, dat laage gevoelens of eenflegt „ hart aanduidt; eindelyk moet men zig nooit i, anders vertoonen , dan met de ftriktfte betaarrielykheid, zagtzinnigheid, infchikkelykheid, ingetogenheitt, fmaak voor onfchuldige vermaa„ ken, en liefde tot de deugd; zie daar het uiterlyk voorkomen, dat men volftrekt moet hebben, om in fatfoenlyke gezelfchappen te ver,, fchynen : het is ongetwyfeld maar al te dikwyls 5, niet dan bedriegelyk; maar het is reeds veel „ voor de deugd,dat men zig niet alsbehaagelyk s, kan voordoen, zonder haare taal en haaretrebken aanteheeraen." Twee dagen na dit gefprek , bevond Luzineour zig des avonds, met den Burggraaf, by Mevrouw de Valrive; het gezelfchap was twaalf perfoonen fierk; kort daarna werd de Marquifi„„e de Chnmprofe aangediend, eene jonge en bevallige Dame, welke Luzineour nog niet gezien had: Èy zettede zig naast den Burggraaf, en Luzineour was zodanig agter hem peplaatst.-; dat hy alles verftann konde, wat Mevrouw de Champrofe zeide: iy fprak ftilletjes met den Burggraaf, toen een klein,zeer ielykmannetje,Dorfain geheeten,naar haar  VAN H Ê T KASTEEL. 6$ haar toetrad; en , na eenige oogenblikken met haar gefproken te hebben , haar verliet, en zig naar bet ander einde van de zaal begaf: Mevrouw de Champrofe, zig toen weder tot den Burggraaf kecrende, zeide hem zagtjes: ,, Die Dorfain is inderdaad een achtingswaardig man; hy heeft ,, zelfs uitfteekende verdiensten; maar hy is vari een zeer onaangenaam maal'fel van een ,, regt verfchrikkelyk maakfel" Luzineour, deeze vreemde uitdrukking hoorende, wierp de oogen op den armen Dorfain, en vond inderdaad , dat hy gewislyk niet Van een bevallig maakfel was : op bet zelfde oogenblik, trad een jong Heer, die een zeer aangenaam voorkomen had, en 'er fchilderagting uitzag , naar Mevrouw de Champrofe; vroeg haar naar haare gezondheid , en verliet kort daarna het gezelfchap: de Burggraaf fprak toen openlyk tot lof van deezen jongen Heer, en Mevrouw de Champrofe , zig daarin met hem vereenigende , voegde 'er by : ,, Dat hy „, van een bekoorelyk maakfel was" — Luzineour was zo verbaasd over deeze zonderlinge wyzevan zig uittedrukken, dat hy 'er den volgenden dag den Burggraaf over onderhield —— Heeft Mevrouw de Champrofe, (zeide hy, ) den naam, van. wezenlyk du bon ton te zyn?— O ja; zy heeft ){ vernuft , bevalligheid en edelheid" Zy heeft echter zeer vry'ê uitdrukkingen ,, Hoe zo?" My dunkt, dat men, zonder onbe-  *Si AVOND TYDKORTIN GEN taamelykheid, van een ft andbeeld zeggen kan, dat het van een bekoorelyk maakfel is; en nog du/fik tiiet zeggen , of eene jonge Dame, voor- een talryk gezelfchap , met welvoegelykheid zulk eene loffpraak Van eenen Antinous, of van eenen Apollo geeven kan? ,, Neen zeker niet; zy zou zig ,i van zulk eene uitdrukking niet bedienen" En Mevrouw de Champrofe bezigt die echter, fpreekende van de Heer en, die in de kamer zyn: heeft zy niet gezegd, dat Dorfain van ! „ Niets minder dan dat: zy fprak van den Magiftraatspcrfoon, die daags te " vooren in het openbaar eene Redevoering ge'„ daan had , welke op deeze wyze door Me, vrouw de Champrofe gepreezen werd" ik beken, dat ik dit nooit zou geraaden hebben Maar, zeg my ook eens, waarom zy , tn plaats Van myne gevoelens, altoos myn gevoel zeide? Het komt ons voor, dat deeze laatlïe uitdruk' king veel tederer is'4 — Het tegendeel H waar, hy, die voor zyn'Vriend, voor zyne Mmnaares flegts één gevoel heeft, zou wel gebrekkig beminnen : wat is toch vriendfchap zonder vertrok wen? wat is liefde zonder achting? om derhalveii eene ernftige genegenheid, eene waare liefde uittedrukken moet men myne gevoelens zeggen - • Gy hebt gelyk: mogelyk hebben de Vrouwen „ deeze bedenking niet gemaakt , of misfchten ' zyn zy thans met minder te vreden, dan m " vroeger tyd: hoe het ook zy, de verzekering \ van één gevoel voldoet haar tegenwoordig, en " zy zeiven belooveu van haaren kant niets " , k meer: XV» DEEL. » 55  £6 AVONDTYDKÖRTINGÊTf ff meer: dit is wel minder romanesq , maardaafi* „ entegen ve^l gemaklyker. " Terwyl Luzineour dus de groote wereld waar-» nam , en aan zynen nieuwen Vriend zyne aanmerkingen en overweegingen mededeelde, bragtDamoville rog altoos zynen tyd door in de verkcering met het huis van Mevrouw de Surval, en met de lieden van letteren, die hem onder hunne befchermifig genomen hadden. Luzineour intusfehen , hem de wereld willende keren kennen, verkreeg van Mevrouw de Valrive verlof, om Damoville aan haar aantebieden 3 terwyl deeze, alleen om zyn' Vriend te Voldoen, zig liet overbaalen, om met hem naar Mevrouw de Valrive te gaan: hy zogt aldaar itittefchitteren, en fprak veel; men vond hem van eenkwaaden lm aak , en hy werd zeer koel ontvangen* Naar huis gaande, zei hy tegen Luzineour: dat Mevrouw de Valrive eene onaangenaame, fty„ ve, gemaakte vrouw was, en dat niemand van „ allen die hy daar ontmoet had , het minfte greinte geest bezat" en , niettegenflaan- de de ernftige raadgeevrngen en verinaaningen van Luzineour , verklaarde hy volflrekt , dat hy in zulk een verdrietig huis nooit weder een voet zon zetten. Eenige dagen daarna , verzogt Damonvifle Lu« 2'mcotir op een Diné, 't welk hy aan agt of tien fcedsn yan letteren gaf; het gezelfehap bleef lang  van het kasteel. 6? «ah tafel: vervolgends praatte men tot vyf uuren* en toen namen zy allen hun affcheid : zo dra Luzineour zig met Damoville alleen bevond, zei de laatfte tot hem: Welnu, wat denkt gy van onze gefprekken? — „ Gy zyt eerst begonnen, (antjj woordde Luzineour,) met elkander lof toe te t, zwaajen; vervolgends hebt gy uw gal uitge,, braakt tegen uwe vyanden ; daarop volgden ,, "breede betoogen, lange aanhaalingen, en verj, drietige twisten , maar met elkander gelproken hebt gy eigenlyk niet; dit verdient geen„ zins den naam van onderlinge gefprekken; elk „ praatte voor zig zeiven, en volgde zyne eigè„ ne begrippen, zonder zig aan die van de anderen te ftooren: gy weet niet van behoorelyk toeteluisteren , en beurtlings van elkander nut te trekken ; gy zyt verltroöid, ongedüi,, dig, of diep in gedagten ; wanneer gy niet „ fpreekt, denkt gy aan 't geen gy zo llraks zeg„ gen zult, en gy hoort onverfehillig naar het „, geene anderen zeggen. Verhaalt iemand eert „ of anderen belangryken of geestigen trek, zo zit ,j gy al dien tyd uw geheugen te martelen, om 55 'er u een te binnen te brengen, die nog aange« naamer is ; en het fchynt, dat gy alleénlyk by 5, elkander komt, om elkander uittedaagen, en de loef aftefteekên , en niet om elkander te j, vermaaken, of te onderrigten : eindelyk, gy r} hebt allen eene klugtige dolligheid 7 Van naamE a ii lyk  «5 -AVONDTYDKORTINGEN „ lyk uwe hersf"enen te pynigen, om het gefpfefe „ zulk een draai te geeven, dat gy gelegenheid „ vindt, om iets by te brengen, dat gy een zet noemt (m). Alle die zogenaamde zetten zyn ,, gemeenlyk ter eere der lieden van letteren, of h wel byzondere gevalletjes van lieden van lette„ ren, enz. Deeze kleine aanhaalingjes. dus opéén geftapeld , worden eindelyk verveelendj u die ze aanhooren, vinden 'er juist altoos dat f, bcbaagen niet in, 't geen zy u veroorzaaken; zy zyn boven dien middenmaatig leerzaam, en ti doen uw onderhoud veel gelyken naar die laffe boeken, opgevuld met historietjes en kwinkfla„ gen, zonder fmaak byéén verzameld, zonder „ orde zamengepiakt, die men in een vlugtig oo„ genblik wel eens kan doorbladereu, maar die „ men by geene mogelykheid agteréén kan lee„ zen , en waarïn men niets aangenaams en gees„ tigs vinden kan, dat niet reeds overal bekend f, is, cn zyne kragt verboren heeft. " Deeze fpottende aanmerkingen van Luzincouc maak- («O Dat is te zeggen, of een dikwyls vry langdraadig historietje, of eene fp'renk, of een geestige» zet: onze hedendaagfe lieden van letteren hebben van deeze ïaatfte uitdrukking het byvocglyke geestig afgelasten; en men moet erkennen, dat men dikwyls gedwongen i;, èteit uitlaating giidtekeurcn.  VAN HET KASTEEL. «5$ maakten Damoville niet moejelyk : Luzineour behoorde nog niet tot de clasfe der Amheurs, en Damoville befchouwde hem derhalven als een man zonder beduidenis, wiens gevoelen niets af- of toe-deed; zyne rondborstigheid vermaakte hem, en hy lachte hartlyk over 't geene hy zyne nauwheid noemde Luzineour bleef nog altoos even vlytig het huis van Mevrouw de Valrive bezoeken, die Dame, veel vertrouwen voor Luzincour hebbende opgevat, liet hem blyken, dat 2y gantsch niet gelukkig was, offchoon zy een aanzienlyk inkomen , een braaven beminnelyken Echtgenoot , bloedverwanten die zy hartlyk lief had, en zeer beminnelyke kinderen bezat: maar zy had eene zeer zwakke gezondheid; de openbaare Schouwfpelen vermaakten haar niet; de bezoeken verveelden haar; zy had geen genoegen in haar eigen huis, en zy had de kragten den lust niet meer, om uit te gaan: Luzineour, ten uitterften ongerust over den kwynenden toeftand, waaün hy haar zag, fprak 'er in 't geheim over met haat' Doftor „ Mevrouw de Valrive , , (zei deeze , ) is in een ftaat van crijis; dit kan nog eenigen tyd aanhouden" Wat meent gy daarmede? „ Ik zal het u uitleggen: de „ Vrouwen te Parys leiden een leven, (inzonderheid federt de laatfte vyfrien jaaren , ) dat haar alle die kwaaien op den hals moet haaien, die Mevrouw de Valrive tegenwoordig lydt.  fO AVONDTYDKORTINGE8 De Bals, de Sledevaarten, en de Thee doea een onnoetnelyk aantal vrouwen jammerlyk omkomen" Maar het dansfen is echter eene zo gezonde als aangenaame oefening! < s, Zo is het: wanneer men 'er zig met gemaatigd. heid aan toegeeft; Iner, gelyk in alle andere dingen, kan het onmaatige niet dan fchadelyk ., en verdervelyk zyn. Hoe gezond het dansfen ook zy op het vrye veld, in de opene lugt9 5, op het groene gras, is het gewislyk niets minder dan gezond, in eene beflotene zaal, vol brandende lichten , te dansfen , alwaar men ,, door de dampen en uitwaasfemingen verflikt" En wat hebt gy tegen de Sledevaarten te zeggen ? Dat dit ook al eene ,3 oefening is, die alleen gezond kan zyn voor Dames van Kasteelen , die den geheelen winter buiten zyn" En de reden waarom? —\ •f. Om dat zy aan alle de veranderingen van het ,, weder gewoon zyn, en dagelyks te voet in de opene lugt wandelen; terwyl daarentegen onze ,, Dames van de Stad altoos opgefloten zitten of 5S in haare warme vertrekken , of in haare digtgefiotene rytuigen , of eindlyk in haare Lo3, ges, die thans ftoof-kabinetjes zyn , ongenaakbaar voor de koude: bovendien, wanneer aa men buiten Sledevaarten hield , zouden die ja plasfi'er• partyën nooit luisterryk genoeg zyn, s>. op niet da,ar" gelaaten of verfchooven te wor?-. ,» den,,  VAN HET KASTEEL. 7* it den, wanneer men zig niet wél bevond; ter„ wyl hier, daar en tegen, zo dra alle fchikkuv ,, gen tot zulk eene party gemaakt zyn, 'er met. „ eene enkele jonge Dame zal gevonden worden , *, die van dit vermaak wil afzien, wanneer zy *, een beginfel van verkoudheid of zinking op [[ de borst gevoelt; neen, niets houdt haarde* gen ; zy Kapt h» de flede ' zy vrcgt *?" l, heen ; zy komt wezenlyk ongefteld te huis, met eene daadlyke verkoudheid, welke zv al [\ wederom zal verwaarloozen, ter liefde van ee*, ne nieuwe Sledevaart ; zy zal een gezette borstkwaal krygen; en het vermaak, van alle it de Straaten van Parys doorgegierd te zyn, "% beevende en half dood van koude , met be*' traande oogen , een bont enblaauwgezigt, een l dikken rooden neus, met de houding van een Z kromme kattenrug , en onder het gerammel S5 van duizend belletjes , wier jammerlyk geklink„ klank hooren en zien doet vergaan, en belet „ een woord te fpreeken met zyn reisgenoot, „ dien men niet zien kan , dien men het agterfte ,, toekeert; dit kostlyk vermaak zal haar het Ie- ven gekost hebben Wat de Thee aan- „, gaat het is algemeen bekend, dat deszelfs ge" duurig gebruik allerfchadelykst is. De Vreuwen leeven byna alleen van Hoorn, van Thee * [[ van Koiïy, van Boter, van Gebak; behoeft " men zig dan wel te verwonderen , dat zy Ë 4 u m^  7* AVONDTYDKORTINGEN * meest allen een bedorven maag , een zwakke borst, en zenuwkwaaien hebben? ook duurt „ haare jeugd , haare fchoonheid , fiegts een „ oogenblik ; op haar vyf- of zes - en * twintig. „ fte jaar begint haare conftitutie reeds te veranderen en te bederven: en hoe veelen leggen, „•vóór dien tyd, reeds in het graf! Eindlyk, in die jaaren, of daar omftreeks, fcheidt men uit „ met dansfen: dit is eene vermoejenis te min. der, en het nagtbraaken houdt op: zo de beginfelen van het leven reeds uitgeput zyn, bezwykt men; zo niet, kunnen flaap en rust de kragten nog weder herftellen: zie daar de re„ den , waarin dit tydperk van zes- en- twintig „ jaaren te Parys voor de Vrouwen zo gevaarlyk „ is: het is nu tien jaaren geleeden, dat Me„ vrouw de Valrive, die zig thans in haar zesen- dertigfte bevindt, hetzelve gepasfeerd is, en dit tydffip is voor haar nog zeer hache- lyk" Hoe moet ik dat begrepen? . ,, Ik zal het u zeggen: dit is juist die leeftyd , ,, waarin de minstdenkende perf>onen zeiven „ noodwendig verzadigd zyn van alle de vermaak„ lykheden , die de wereld kan opleveren ; de , walging, de verveeling veröorzaaken hen dan , Fapcurs; zy worden lustloos en log; zy blys ven t'huis, en verveelen zig daar doodlyk; „ want hoe kan men het in huis uitharden, zon» dey fmaak voor het leezen, zonder lust om zig »j te  VAN HET KASTEEL. 73 j, te oefenen? men geeft zig uit voor ziek} dit „ is ten minsten eene bezigheid : men neemt „ een' Doctor aan; men fpreekt met hem alleen „ van zig zelve; en dit is een vermaak, dat nooit „verveelt: zie daar de reden, waarom men dik„ wyls zo veel Doctooren de plaats ziet vervan„ gen van Minnaars, die zig verwyderen: ein„ delyk , niet langer kunnende fchitteren , en al„ Ier oogen tot zig trekken, houdt men zyne „ kamer, en brengt een gedeelte van den dag in „ eenzaamheid door: de volftrektfle ledigheid •„ brengt natuurlyk tot nadenken; men zegt „ zelfs, dat zulk een toeftand niet altoos kan „ duuren; vroeg of laat, dient men tog einde„ lyk eens van die ziekte geneezen te worden ; „ en wat zal men dan aanvangen? het Bal, de '„ Schouwburgen, de Festynen, de Soupers priés hebben geene aangenaamheid meer; men heeft „ zelfs den fmaak voor den opfchik verlooren; „ pluimen en bloemen kan men niet langer draa„ gen, en de juweelen zyn niet meer in de mo■„ de; wat zal men doen? ■— men moet echter „ eene party kiezen: natuurlyk vertoonen 'er zig „ drie aan de verbeelding; maar de keus is moe„ jelyk; het komt 'er op aan, of men cm fraai „ vernuft, eene fpeelfler, of eens geregelde vrouw „ zal worden. Mevrouw de Valrive is thans in „ dien toeftand; zy twyfelt, zy wankelt, zy „ maakt zig mismoedig; zy lydt inderdaad veel; E| ss en  f4 AVONDTYDEORTINGEM „ en zy zal ziek blyven tot het ooogenblik tos» j, dat haare befluitloosheid zal bepaalen" Maar het komt my voor, dat zy, met zulk eene foort van ziekte zig gemaklyk die menigte geneesmiddelen zou kunnen bejpaaren, die gy haar dagelyks laat inneemen" — Wat zal ik doen ! ik heb s, haar meer dan déns gezegd, dat zy niet ziek ,, is; maar zy blyft ftyf en fterk ftaandehouden , s, dat zy op de dood af is; en ik vind het niet ,, raadzaam, haar al te zeer tegentefpreeken" —■ Maar waaróm neemt gy uwaffcheidniet?— Dat s, was nog veel erger : zy zou zig dan laaten ,, electrifeeren, ofwel eene of andere nog gevaars, lyker dwaasheid doen : 'er is niets zo onge3, rymd, dat als dan niet zou kunnen onderno,, men worden door eene vrouw, die niet weet ss wat te doen, wie alles verveelt, die met een grievend hartzeer haare jengd en fchoonheid „ vervloogen ziet, en die nog begeert, dat de ,, wereld zig met haar bezig houde: de vrouwen 5, van den ouden tyd hadden duizend kleine on» fchuldige huismiddeltjes , om de aandagt tot zig re trekken; zy waren bang voor muizen, a, voor fpinnekoppen; zy fchtikten op het gezigs ,, van twee kruislings liggende mts/ia; van het ,, omvallen van een zoutvat, en wat van diergelyke 3, viezevaazeu meer is: alle die kunstjes zyn nu ouderwets; en bovendien de Wysbegeerte, „ welke haar thans belbraalt, gedoogt dergelyka «v? ZVYïk.*  VAM HET KASTEEL. ?S zwakheden en kinderagtigc bygeloovigheden „ niet: de denkbeelden zyu nu uitgebreider; de s3 oude kleine middeltjes zyn verworpen; flaauwtens en ftuiptrekkingen vervangen nu alle de grillen van den ouden tyd; de verhevene geess, ten , door de weetenfchappen verlicht, verdiiïe hulpmiddelen der ou- „ de Geneeskunst: wanneer men de kragten en „ eigenfchappen van den Zeilfteen , en alle de uitwerkfelen, die de Ekctriciteit kan voordSJ brengen, in den grond kent, begrypt gy ligt- lyk, dat men zig niet zal willen behelpen , met 9? zyn Dïètt te houden, of Kéfs-nat te drin- ken." Luzineour had tegen deeze redeneering niets het minften intebrengen ; hy vond dat het den Doelor geen zins aan gezond verftand ontbrak, en hy verwonderde zig niet, dat hy de vrouwen zo wél kende; want zyn beroep moest hem natuurlyk die kennis verfchaffen: de mannen gebruiken nooit een Doctor , dan wanneer zy wezenlyk ziek zyn; maar de vrouwen laaten ze haaien telken reize, wanneer zy niets anders te doen hebben, of korsfel van humeur zyn; en alzo verllyten zy wel de helft van hun leven met Doctors. Ingevolge van dit gefprek, bediende Luzineour zig van het vertrouwen , 't welk Mevrouw de Valrive in hem ftelde, om haar den best mogelykpn raad te geev?ni doch nu befpeurde hy welhaast ,  ?6 AVONDTYDKORTINGEN haast, dat het haar volltrekt aan geest ontbrak: die bevalligheid, die losheid van manieren, die ons eigen wordt wanneer men altoos in de groote wereld verkeerd heeft, hadden Luzineour zo zeer begocheld, dat hy tot nu toe Mevrouwde Valrive voor eene even zo vernuftige als beminnelyke Vrouw gehouden had: federt ontdekte hynog, met niet minder verbaazing, dat zy geene deminfle gronden van Godsdienst bezat: hy fprak haar daarover aan, en zy bekende het hem rondborstig, of, om beter te zeggen, zy roemde 'er op: hy zag duidelyk, dat zy zig verbeeldde, hem door deeze bekentenis eene hooge gedagten te geeven van de fterkte van haaren geest: zy haalde eene me-nigte werken aan , welken haar, zo zy zeide, van de vooröordeelen haarer jeugd hadden weeten vrytemaaken — ,, Zoude ik u mogen durven vraagen, Mevrouw, (hernam Luzineour,) of gy 'er u thans gelukkiger door bevindt?" — Vooröor- deelen zyn altoos lastig Maar moet gy u niet onderwerpen aan all' wat de welvoege- „ lykheid vordert?" Ongetwyfeld: wanneer men dje niet naauwkeurig in acht nam, zou men al zyn fa foen en aanzien verliezen Der- halven neemt gy zorgvuldig alle de uiterlyke pligten van den Godsdienst waar ? " , . Ik kan 'er my niet van onttrekken; inzonderheid, daar ik kinderen heb • ,, En gy doet dit, ,s terwyl gy niets gekeft ! —.— wat moet u *» zui.ka  VAN HET KASTEEE. 77 zulks doodlyk verveelen ! " Dat kunt gy denken „ By aldien gy geen fttrktn geest „ waart, zoudtgymetyver , met genoegen zelfs, „ even die zelfde oefeningen verrigten , die u thans zo verdrietig voorkomen des, wat '„ wint men 'er by, door dat geene te verwer„ pen, dat gy vooröordeelen noemt, daar men „ zig tog terzelfder tyd , tegen dank, aan dewelvoegelykheid moet onderwerpen? als dan is „ men wezenlyk een flaaf; men handelt niet h meer vry; de bedryven en het gedrag hebben ,, geene overeenkomst meer met onze gevoelens „ en meeningen" Gy hebt gelyk: het is maar al te waar, dat men dikwyls zeer te beklaagen is , wanneer men meer weet dan anderen ■ Zyt gy wel volkomen zeker, Mevrouw, dat „ gy de waarheid weet?" ■ Ik heb u immers de Werken genoemd, die ik geleezen heb? — En ', ongetwyfeld hebt gy ook die Werken geleezen, die ze wederleggen?" — Wat zou my dat baaien? ik ben volkomen overtuigd; niets kan my tot andere gedag ten brengen „ Het komt my „ voor, dat het groot gewigt der zaake wel verdient, dat men 'er met allen ernst over denke; en dat men ten minden, in een ftuk van twyfeling, zig tragt kundig te maaken van deredenen voor en tegen; wanneer men u eens bewees, dat de werken , waardoor gy u hebt laaten wegfleepen, met valfche aanhaalingen zyn -» op-  7$ AVONDTYDKOR.TINGEN ,, opgevuld ; dat derzclver Autbcirs de Heilig© s, Schriften, die zy aantasten ,niet eens kennen 5 dat hunne diepe onkunde ten deezen opzigte gelykftaat met hunne kwaade trouw , en dat • » zy zig zeiven byna op iedere bladzyde tegen» fpreeken " — Men zou my dit niet kunnen bewyzen, zonder my doodlyk teverveelen — bovendien , ik herhaal het u nogmaals, niets kan my van gedagten deen veranderen ; een onverdraagzaams Godsdinst ftrydt alzo veel tegen myn hart, als tegen myne reden Gy zult dikwyls langwy- lige vertoogen tegen de onverdraagzaamheid ge,, hoord en geleezen hebben ; maar verlangt gy te kennen, wat men daarömtrent het fterkst, het ,, aandoeniykst , en het verhevenst zeggen kan ? — dan moet gy het Éuangelie leezen :" — Alle de Gcdvritgtlgen zyn onverdraagzaam , vervolgziek — Ja, de valfche Godvrugtigen , dié den naam en niet de daad hebben; maar, om „ dat de Valfche Philofoophen den Godsdienst in ,, hunne gefchriften fmaadlyk bejegenen , en „ noch de vastgefteide orde , noch de goede ze- den eerbiedigen, zal ik daarom niet zeggen , „ dat de Phllofophie haatelyk en gevaarlyk is; laat or-s even zo den Godsdienst , de Godsvrugt niet belasteren, om dat 'erHuichelaars zyn" —•• Maar et ken ten minsten, dat het onmogelyk it, Godvrugtig te zyn , als men geest bezit — „ Meent ,, gy, Mevrouw, dat Nicolai, Pascal, Racines 5 9 I'S-  VAN HET KASTÉÉL. 79 H Fenelon, niet wel zo veel geest bezaten, als '# Wy?»— Zy £«««> W»*/'»" S"* Z Phihfophie - „ Hoe, Mevrouw; een ma» als Fenelon! zoudt gy denken, dat die geenePhi" lofopbie bezat?" - H$ had uitfteekende talen'fen hy meende het zeer wél - maar dat maakt t,og den man niet uit, dien men een Philofooph noemen kan — „ Ja, van denhedendaagfen tyd ! „ zyne fehriften ademen niets dan deugd en gods',' vrugt; zyn eigen gedrag en wandel waren bet volmaaktfte voorbeeld zyner lesfen ; in allé omftandigheden altyd even groot, bragtert /, gunst en ongenade geene de minfte verandering ten wege in zyn charakter en in zyne zeden 1 i aan bet fcbitterendfle Hof van Europa, zag „ men hem altoos eenvoudig weldaadig, belang* loos ; de vervolging kon hem noch ter neder (laan, noch verbitteren; hy had vyanden, en de haat was hein onbekend - hy beging eene Z dwaling; toen meende de nyd te zegepraalen , „ maar Fenelon verhief zyne glory ten hoogften *, top, door zig zeiven te verÖordeelen — geloof *, my, Mevrouw, de Philofophifche GoJlocheZ naars zullen nimmer het voorhield eener zo „ verheevene wysgeerte geeven" Inderdaad, gy zyt een verbazend mensch: een Jongman Van uwe jaaren eene Vrouw te willen bekeeren .' — dit is waarlyk iets nieuws; maar ik moet u verklaa*en, dat ik een weinigje charakter heb, en dat ik tn$n*  tö AVONDTYDKÖRTINGEN' myne gevoelens weet ftaande te houden en te verdedigen Maar gy hebt my nog niet gezegd, welke.de redenen zyn van die gevoelens" ■ • Myne redenen? ■— ik heb 'er wel twintiggegeeven , die onwederleggelyk zyn —■ maar, zie daar; gy kent den Baron de Fercenay, die hier dikwyls komt? het is niet mogelyk, meer geest te bezitten danhy — wel nu, hy gelooft aan niets, vol» ftrektaan niets, zeg ik u: o! dat gy hem eens hoordetfpreeken! — ,, Ik zou hem hartlyk beklaagen; maar bovendien, zou ik u wel durven zeggen, dat Mynhcer de Vercenay niet veel kennis bezit" 1— Gy bedriegt u: onder alle de lieden van fatfoen Weet ik al niemand, die zo kundig is als hy ——'— Ik zou geHagt hebben, dat hyiu zyn gantfche leven op zyn hoogst vier of ,, vyf hedendaagfe Schryvers geleezen had" —■ Hy heeft alles geleezen: vraag het hem zeiven maar —> ,, Ik wil het liever op uw woord gelooven"—■ Het is een ongemeen man inderdaad, zo als ik u zeg een denker —-— een .... Dit zeggende, trok Mevrouw de Valrive aan de fchel; haare kameniers kwamen binnen; zyzettede zig voor haar toilet, en Luzineour nam zyn affcheid. Dien zelfden avond ontmoette hy weder den Doctor van Mevrouw de Valrive — Ik geloof, zeide hy tot hem, dat uwe zieke tegenwoordig op het punt is van haare party te kiezen „ Dan ,3 wil  van het kasteel. Sl %, wil ik wel wedden, dat haar befluit zal zyn , ,, een fraai vernuft te worden " Dat is by my buiten twyfel: maar zeg my eens, bid ik u, hoe zal zy dat aanleggen? „ O , niets is thans geraaklyker dan dat : voorheen moest men gantsch-en- al van gezelfchap veranderen: men „ liet alle de lieden van de wereld vaaren, om „ zig geheel aan de lieden van letteren overte„ geeven; dit is tegenwoordig niet meer nood„ zaakelyk; men heeft thans het gemak , dat men in alle clasfen, in alle rangen, een gantfchen „ hoop Autheurs aantreft: Mevrouw de Valrive „ zal inzonderheid zulke lieden van de groote „ wereld , die voor lieden van geest te boek „ ftaan, tot zig trekken; zy zal ze wél onthaalen , en hun drie of vier maal 's weeks eenDinc' 3be  $2 AVONDTYDKORTINGEN „ alle de voorleezingen byrevvoonen , die in dff ,, uitgeleczene gezelfchappen gefchieden: bovendien, zal zy in plaats van eene Loge in de Opera, 'er eene in de Franfche Comedie moeten neemen; want het zal haar niet vryftaan, eeire eerde reprefentatie van elk nieuw Stuk te ,, uiankeeren"— Wanneer zy geene lieden van klieren in haar gezelfchap ontvangt, zal zy des alleen voorleezingen höoren van werken , die door lieden van de wereld gemaakt zyn ,, Vergeef het my: de man van letteren die eenige reputa,•, tie heeft, zal altoos welkom by haar zyn , mits dat hy een Manufcrpt in zyn zak hebbe; en J5 wanneer zyn werk by het gantfche gezelfchap bekend is, ziet men hem niet meer, voor dat hy weder iets nieuws gemaakt heeft" ■ Des wordt hy eveneens behandeld, als een Zanger , of als een Muzikant? ,, Het is waar, dat, zo de lieden van letteren de waardigheid van ,-, hunnen ftand beter gevoelden, zy foortgelyke,, infehikkelykfreden niet zouden hebben dan voor perfoonen van hun eigen kring, of wel voor zulke lieden van rang, die duurzaame verbintenisfen met hun wenfehen aantegaan : ik voor 9-, my, zo ik een jong Autheur raad moest geeven, zou ik hem zeggen: ,, ,, Laat u nooit dooruwe eigenliefde om den tuin leiden : om de „, ,, ydelc toejuichingen van eenige particuliere u lieden te bekomen, moet gy u nooit ver- „ » laa-  VAN HET KASTEEL. 4, „ langen , om een vernederenden rol te fpM„ len : zyt op uwe hoede tegen de verwaand„ „ heid; zy veriaagt, zy vernedert hem, die „ 'er zig aan overgeeft ; zy offert alles op, voor een oogenblikje voldoening; zy zou u „ „ onbeftepdig en ongerymd maaken ; u een „ „ pedanten, leerftelligen toon geeven, en befpottelyke voorredes doen fchryven , en ten '„ ,, zelfden tyde u de fterkfte vernederingen met blydfchap doen verdouwen."" Luzineour vond dien raad zeer verftandig, en nam wel ernftig voor om daarmede zyn voordeel te doen. Te midden onder de nieuwe voorwerpen, die hem omringden , was het voor Luzineour, (veel gevoeliger voor de vriendfehap, dan voor het ver» maak zelf van waarteneemen en kundigheden te ▼erkrygen,) een grievend hartenleed, dat hy fcdett eenigen tyd den Burggraaf niet meer te zieQ kreeg, die zelfs het huis van zyne Schoonzuster vermydde: het was te vergeefsch, dat Luzineour hem overal zogt; federt meer dan zes weeken, kon hy hem nergens aantreffen: eindlyk, na duigend vrugtlooze pogingen , vond hy hem eens op zekeren avond tot zynent: de Burggraaf ontving hem even vriendlyk en ongedwongen, als o( zy niet opgehouden hadden elkander dagelyks te zien: Luzineour zag 'er zeer bedrukt uit, en den Burggraaf hem de reden vraagende , zeide hy I s> Gy had my zo plegtig uwe vriendfehap , vM Fa 5> vetf»  .AVONOTYDKORTINGEN „ vertrouwen toegezegd!" Welnu? —*• Hoe kan het mogelyk zyn , dat ik twee gehee,, Ie maanden lang uwe deur voor my gefloten ,, vind?" Hoe komt gy op die gedagten? > telken reize, els gy gekomen zyt, was ik of'uit, ofikfliep — ,, Gy fliept! en dat om elf ,, uuren, op den middag! " —■ En dan het Bal, het fpel? Gy danst niet meer, en gy zyt ,, geen liefhebher van het fpel" Dat doet 'er niet toe; ik heb al evenwel gefpeeld, en ben op bet Bal geweest ,, Ik vind u zeer veran- ,, derd " Dat kan niet anders zyn; ik ben dood af: maar ik moet u wat nieuws vertellen, dat U veel plaifer zal doen: ik ben in onmin met Me- vrouw d'Herbley ,, Maar hebt gy my ook niet eenig dtoevig nieuws te vertellen?" —• Neen: wat-wilt gy daarmede zeggen? ,, Ge- loof my , dat ik door niemand uitgezonden ,, ben; ik heb my tegen geen mensch uitgelaaten, niets hoegenaamd gevraagd; ik heb myne aanmerkingen vonr my zeiven alleen gehouden, maar uit uw geheele gedrag was het my zeer ,, gemaklyk te gisfen " Ik verfta u niet: verklaar u nader •— ,, Is 'er niet eenige verkoe- ling tusfehen u en Mynheer uw' Broeder?" Niet in het mlnfle, dat zweer ik u — ,, Gy zyt dan in onmin met Mevrouw de Valrive?" ■ Het lykt 'er in^t geheel niet na: wie heeft u toch zulk eene onwaarfchyuelyka vertelling kunnen doen ? —. „ Gy  VAN HET KASTEEL. 8< Gy komt 'er echter in 't geheel niet meer? — in 't begin van den winter zag ik 'er u alle ,, dagen" Jk zeg het u nog eens, myn waarde Luzineour, federt twee maanden heb ik niet een enkel oogenblik voor my zeiven gehad ,, Ach ! en gy verwondert u nog, dat gy niet gelukkig zyt? myn waarde Burggraaf, leef wat meer in „ 't gezelfchap van uwe liefhebbende familie, van uwe hartlyke vrienden; en dan zult gy ,, dat zuiver geluk fmaaken , waarvan de ver- ftroojing u thans berooft, en dat een hart, als „ het uwe, alleen kan voldoen" Gy hebt gelyk; ik gevoel het : ja , ik wil my losmaaken van die fpoorlooze verflroojing, welke my afmat, en reeds lang verveelt; ik wil my het aangenanme Lente-weder ten nutte maaken : zo gy hei goedvindt , laat ons zamen een reisje doen. Luzineour nam dien voorflag met blydfchap aan.; en de Burggraaf, getrouw aan zyn gegeeven woord , ging in de maand April wezenlyk met hem op reis: de twee Vrienden bezogten Holland, Engeland, Zwitzerland, en kwamen nietdanomtrent het midden van den winter te Parys te rug: by zyne aankomst aldaar, vernam Luzineour met ongemeene blydfchap , dat Damoville den prys der Poëzy by de Franfche Academie behaald had : Luzineour las dit Dichtfhik, en toen was hy inderdaad ten vollen overtuigd, dat Damoville zig Vrienden had weeten te maaken , die hem met F 3 meer  SC AVONDTYDKORTINGEN meer yver en vuur dan rechtvaardigheid dienden 3 Damoville kreeg eene Medaille; maar het Publiek, 't welk zig reeds federt lang niet meer door Medailles laat begochelen , vond daarö n het bekroonde Stuk niet minder flegt; of liever, even daardoor nog flegter, dan het wezenlyk was; want bet ergert zig over eenzydigheid, en die, welke het by deeze gelegenheid zo zigtbaar meende te befpeuren , benam het alle de toegeevendheid, welke het anderzins natuurlyk heeft voor jonge Autheurs, die hun proefftuk doen. Door deezen zegepraal aangemoedigd, verfterkte Damoville zig nog meer in zyne meening, dat het nutloos is , te arbeiden en zig kundig te maaken , en dat het genoeg is, bezoeken afteleggen, en de gunst van vermogende befchermers aantekweeken: zes maanden daarna, gaf hy een Roman in 't licht, waarin hy de zeden en de wereld' fchilderde; dat is te zeggen, zo als hy die by Mevrouw de Surval gezien had: hy zei tegen Luzincour 5 dat de uirgaave van dit werkje hem ,, een aantal vyanden op den hals zou haaien: ik wil u wel belennen, (vervolgde hy,) dat de ,, portraitten naar het leven getekend zyn; ik „ heb ze een weinig opgehoogd, om ze des te pi„ quanttr te maaken; maar zy zullen daarom niet minder treffend zyn : by voorbeeld , de Held ,, van myn ftuk is völftrekt gefchoeid op den leest „ van den Burggraaf de Valrive: ik heb hem flegts u een  VAN HET KASTEEL. 87 is een oogenblik gezien by Mevrouw de Surval; „ maaT ik heb hem naauwkeung beftudeerd gy zult een volmaakt gelykend afbeeldl'el vin„ den van zyne manieren van met de vrouwen „ omtegaan, zyn lasten toon, zyn (botzieken. geest, zyne verftrooide houding" — Maar, myn Vriend-, (viel Luzineour hem-in,) ik heb u immers reeds gezegd, dat deeze kwaad* toon hem met natuurlyk eigen is Myn waarde Lu- „ zincour, wy hebben eene verfchillende manier #, van de zaaken te befchouwen; bovendien., uwe „ vooringenomenheid ten voordeele van den Burggraaf, verhindert u hem te zien, zo ais hy „ waarlyk is ; gy fchryft hem fo.lide qualiteiten '., toe, waaiöp hy zelf niet eens aanfpraak maakt, en gy ontzegt hem die bevalligheden, „ waaraan hy alleen te danken heeft, dat hy zo „ wél by de vrouwen gezien is: ik ken hem be„ ter dan gy: zo gy eens wist, wat Mevrouw „ d'Herblay my van hem verteld heeft! Lovelace was nog maar een leerling, by hem „ vergeleeken." Kunt gy eenig geloof gee¬ ven aan het getuigenis van eene zo verachtelyke vrouw, als Mevrouw d'Herblay? — „ Zy is niet „ verachtelyker dan een andere; dan Mevrouw „ de Valrive, by voorbeeld, die, federt dat de „ Baron de Vercenay haar verlaaten heeft, een Zangertje van. de Opera genomen heeft" Mevrouw de Valrive l -- „ En dan dat Coupletje , F 4 *» düt  <5S AVONDTYDKORTINGEN dat men op haar gemaakt heeft" Welk Coupletje? — ,, Dat zo druk gezongen is" — Ik ken noch het Couplet, noch die verfoeielyke historie , die men waarfchynelyk nergens verteld zal hebben , dan in het gezelfchap van Mevrouw de Surval Ik ben wel juist niet van het uwe, ,, maar ik ken alle de perfonaadjen, en alle hunne „ historietjes volmaakt; dat voorvalletje metMevrouw de Champrofe, de dubbele ruiling van ,, Minnaars tusfchen haar en haare Vriendin ; het „ Tracraat, in tegenwoordigheid van getuigen getekend, in een liefdenskabinetje al- le die fraaiheden komen in myn werk : oordeel nu zelf, welk een leven, welk een op- ,, fchudding het maaken zal evenwel , ik ,, heb myn best gedaan , om de trekken een klein weinigje te vermommen" — Gy had u die moeite wel kunnen befpaaren: ik verzeker u, dat de Burggraaf, dat Mevrouw de Valrive, en Mevrouw de Champrofe uwe Roman zeer koel en onver Ichillig geleezen hebben ,, Dat is de beste party gekoozen; 'er zullen genoeg andere perfoonen zyn, die hen herkennen, zonder dat ,, zy zig zeiven behoeven te verklappen, door een onvoorzigtigen fpyt te toonen " — Ik betuig u, dat gy uw geheele leven kunt doorbrengen, met der gelyk e tafereelen te maaken, zonder dat het U gelukken zal, hen ten minflen fpyt te veroorzaakin —.en Luzineour had waarlyk gelyk. Da*  VAN HET KASTEEL. 8 Damoville beroemde zig, dat by een Libel gemaakt had, om dat hy de vryheid genomen had , in zyn werk eênige voorvalletjes intelasfen, die hem door Mevrouw d'Herblay verteld waren; maar die zogenaamde voorvalletjes waren niet anders, dan lompe ongerymde lasteringen, waarvan niemand ooit een woord had hooren fpreekcu: de portraiten waren niet getrouwer derhalven had Damoville het genoegen niet, van veele vyanden te maaken; veel leven, veel opfcbudding te verwekken ; zelfs kreeg niemand het in het hoofd, dat zyn oogmerk met dit ft uk je was, een Hekelfehrift te fchryven : des niettemin verzekerden meest alle de Journaalen, dat 'er, federt de Romans van Crèbilon, geen werk uitgekomen was, waarin de toon der wereld, en het tafereel der zeden beter getroffen waren: het verflag, dat men verder van deeze Roman gaf, verbaasde Luzineour nog meer, die de loftuitingen zo uitfpoorig vond, dat hy die by geene mogelykheid alleen aan kwaaden fmaak kon toefchryven : Damoville berigtte hem, met zyne gewoone onbefcheidenheid , hoe men zig van de goedkeuring van zekere Journalisten kon verzekeren ; men maakt met twee of drie van hun kennis ; men geeft hun eenige kleine losfe 'ftukjes voor hunne Journaalen; by anderen bedient men zig van de voorfpraak en invloed van zyne vrienden en befclierm;rs, enz.: Luzineour wierp hem tegen, F 5 dat  AVONDTYDKORTINGEN dat men dus veel tyd verloor en zig veel verveeling moest getroosten , om niet dan ellendige loftuitingen te verkrygen , waaraan geen enkel mensen eenige waarde hegtte : Damoville antwoordde hem hierop, dat hy zeer wel wist, dat het wclgemeendfte uittrekfel te Parys juist geene groote uitwerking deed; maar dat het gantschniet nutloos was in de Provinciën , en in vreemdeLanden. Omtrent deezen tyd , deed Luzineour een reisjenaar Champagne; hy bragt twee maanden by zyn* Vader door, en vertrok vervolgens naar Italiën: daar hy , ten eenigen tyde , over de Kunsten wenschte te kunnen fpreeken, zo al niet als kenner, ten minsten met fmaak en ondervindig, begeerde hy dit beroemde Landfchap in perfoon te zien : een daadlyk Kuns oefenaar moet verfcheidene jaaren lang te Romen doorbrengen ; maar voor een' man van Letteren is het genoeg, 'er zig flegts eenige maanden optchouden: de een moet daadlyk ftudeeren, arbeiden, en alles in den grond onderzoeken ; vfflor den ander is het genoeg , dat hy getroffen worde, dat l,y by zig bcwaare het gevoel en het denkbeeld van het fehoone, van het groote, verëenigd met het bevallige ; het -is derhalven noodzaakelyk , dat hy Sint Pieter te Romen , het Pantheon, den Apollo van Belvidére , en zo veele andere vermaarde Gedenkftukken gezien hebbe, waarvan alle de befchryvingeu , de tekeningen,  VAN HET KASTEEL. 91 de copyen , die 'er van getrokken, en de geleerdfte vertoogen , die 'er over gefchreeven zyn , nimmer een volkomen denkbeeld kunnen geeven. Na eene reize van zes maanden , verliet Luzineour Italiën: te P;>rys te rug gekomen, nam hy, volgends hunne affpraak,zyn intrek by den Burggraaf, die, voor altoos afftand gedaan hebbende van den vermoejenden rol van een Man naar de Mode, nu eindelyk eene levenswyze hield, welke met den fmaak van Luzineour volmaakt overëenilemde. Geduurende de reize van laatstgemelden, was Damoville door zyn letterkundig gezelfchap belast geworden met het fchryven van een Journaal; en Luzineour , geërgerd over verfcheidene artykelen, met des Schryvers naam getekend, en die men hem in Italiën had toegezonden , kon zig niet weerhouden, om 'er met Damoville over te fpree- fcen , Inderdaad, (zeide hy tot hem , ) gy toont eene partydigheid, die aanfiootelyk is , Hoe zo ? " Gy pryst werken, die zo plat zyn, dat . . . Gy meent zekerlyk dat kleine Stukje van Blimont? het is een ellendige prul, dat fta ik u toe; maar Blimont was my „ nadrukkelyk aanbevolen door eene Vrouw, die veel invloeds heeft,en welke ik te vriend moet ,, houden; ik meen Mevrouw d'Herblay: zy is thans de Maitres van een' man van rang; zy „ heeft op zig genomen, om een Penfiöen voor 3> my  o2 AVONDTYDKORTINGEN my te folliciteeren; die hals van een Blimont is ,, by haar in gunst; zy vindt in hem fyne gedagten, een pïquanten en bevalligen ftyl; kon ik my nu wel ont: rekken, om deeze loffpraak te herhaalen ? ik reken my ze,"ven nog gelukkig, dat ,, ik 'er zo goedkoop ben afgekomen; want, zo zy by geval eens had gelieven te begrypen , dat Blimont génie bezat, zou ik dit ook al heb- ben moeten zeggen" ■ Schoone redenen waarlyk! en die losfe gedagten , zo gemeen, zo verveelend, waaiin, naar gy zegt, zo veel diep' denkendheid te vinden is? Ik heb die met ,, alle gerustheid durven pryzen , om dat ik tog wel verzekerd was, dat niemand ze zou leezen : ik lo< p geen gevaar dat men my zal te* genfpreeken; want ik daag den ftoutmoedigften leezer uit, om 'er meer dan drie bladzyden in te leezen; in dat geval, wanneer wy een Au,, theur onder onze befcherming genomen hebben, zeggen wy maar ftout weg, dat zyn werk ,, fubiiem is ik heb u voorheen reeds een ,, voorbee'd van dien aart bygebragt" jfa, het is uw fchuld niet, zo ik niet beter onderrigt hen: voor V overige, zou ik deeze overmaat van goedwilligheid nog wil kunnen infchikken; maar hoe is het mogelyk, die fcherpe gispingen, zo vol bitterheid, zo ter kwader trouw gedaan, te dulden ! hoe kunt gy oubechaamd s;.noeg zyn , rm eenen Blimont te prezen, e.t eenen 'leiv.il zo ongeuadg te  VAN HET KASTEEL. 9S te behandelen? ,, Natuurlyk (tel ik de ta- ,, lenten van Terval , op een hoogen prys; ik „ heb dat getoond; ik heb het allervoordeeligst ,, verflag van zyn eerfte werk gedaan " ■ Maar dit laat ft e is oneindig uitmuntender dan het eerfie Dat is zo; maar het is niet vol- ,, gends onze gronden gefchreeven" Het is waar, dat hy 'beweeren durft, dat de Godsdienst de eenige hcgte grond ftag is van de Deugd • ,, Kortom , hy heeft alle de Pkilofoophen vreeslyk- geërgerd" Gy wilt zeggen, allen, die zig aangemaatigd hebben, deezen edelen naam te voereif> — sj ik wil niet over woordentwisten : aan„ gemaatigd of niet, zo als gy 't verkiest; maar ,, de zaak is , dat hy zig een groot aantal vyan„ den gemaakt heeft; en al waren de gevaarlykfte „ van die vyanden myne befchermers niet geweest, zou ik nog niet dwaas genoeg geweest zyn, ,, om die allen tegen my in het harnas te jaagen , door eene zo ftoute als lompe onpartydigheid: „ zyt verzekerd, myn waarde Luzineour , dat ,, ik noch ongeryrnd, noch grillig ben; en dat ,, het nooit zonder eene zeer goede reden is, dat , ik een ongunstig oordeel veile over voortreffe., lyke werken, of laffe (hikken fchyn goed te , keuren en te bewonderen: by voorbeeld, in ., myn laatfle blaadje , zeg ik veel kwaads van de ,, nieuwe Comedie; en met dat al, regr uit ge- zegd, vind ik ze allerliefst" En nog geen zes  94- AVO WD TYDKORTINGEN zes maanden geleeden , was de Autheur onder het getal van uwe Vrienden? „ Zie daar het „ fchoone ! ik heb hem opgeofferd aan de erken* „ tenisi voorleeden Jaar heeft de Schryver van „ zeker Journaal even die zelfde infchikkelykheid" „ voor my gehad,- een weldaad is nooit verhoren; i, hy is my dien dienst komen herinneren : de Autheur van de nieuwe Comedie is zyn vyand; „ ik heb my van deeze gelegenheid bediend, „ om myn fchuld te voldoen: ik heb den Autheur „ en het Stuk zo belachelyk voorgeteld, als in myn vermogen was mogelyk zult gy my nog zeggen, dat ik voorheen de talenten van „ een ander man van letteren, Dorgeval, hoog„ lyk gepreezen heb , en dat ik tegenwoordig „ ftaande houd,dat hy een zot is; maar dit komt „ niet uit grilligheid; gy moet weeten, dat wy „ elkander niet meer zien , en dat wy onverzoene- „ lyke vyanden geworden zyn" Tegen zulke goede redenen is waarlyk niets intebren- gen met dat air, wil ik u bekennen, dat, wanneer ik ooit hefluit en mogt een Journaal te fchryven, het myn fmaak zou zy, om het zeldzaam voorbeeld te geeven van de volmaakt/le onpartydigheid— „ Een romanesq, een onuitvoerlyk ontwerp]"— Het isgeenzins romanesq; want reden, bil lyk heiden perfoonlyk belang zouden alleen genoeg zyn , om my tot de volvoering daarvan in ftaat te ft,Hen : de kwaade trouw van een Journalist misleidt niemand-, al*  VAN HET KASTEEL. 95 alle de kleine kunstgreepjes, waarvan hy zig hédient, om dezelve te vermommen, zyn reeds voor lang afgefleeten : het is te vergeefsch, dat hy, zyne pylen fcherpende, om een uitmuntend Schryver, die by hem in ongunst is, te tref en , by den aanvang van zyn Uittrek/el zig beroemt op zyne alom erkende onpartydigheid, en ons flaatelyk verzekert, dat fcyaltyd met genoegen pryst, en met leedweezen berispt: te vergeefsch is het, wanneer de Autheur onder zyne vrienden behoort, dat hy met deftigheid aankondigt en belooft , ftrenglyk te zullen oordeeien : men laat zig niet meer door deeze kunstige voeraffpraaken misleiden; of, om beter te zeggen, na dat men ze geleezen heeft, weet men al, wat men van het Uittrekfel te denken hebbe; en dus, wel verre van te misleiden, onderl igt men : het is daaróm, dat ik u raade, deezen ouden trant te laaien vaar en; en gy zoudt wél doen, wanneer gy eene andete manier tragtte uittedenken, die een weinigje minder bekend, en wat minder lomp is — „ Laaten wy weder op de onzydigheid komen : ik „ houd altoos ftaande, dat ze onmogelyk , en bovendien ongerymd is : wanneer uw boezem„ vriend, of uw weldoener, eens een liegt werk ., fchreef, zoud gy 'er kwaad van zeggen?" —■ Dit is het eenige geval, waarin ik niet vrylyk de waarheid zou kunnen zeggen; zulk een geval zal zeer zeldzaam voorkomen ; maar dan zelfs zal ik nooit tegen myn gsweeten fchqven : wanneer ik ge- titod-  9* AVONDTYBKORTINGEN noodzaakt ben, om zulk een Uittrek fél te maaken, ah waar van gy [preekt, zal ik dus aanvangen: ,, Het werk , waarvan ik thans verflag moet geeven, is van myn' boezemvriend; des zal ik my alleen bepaalen, om een denkbeeld te geeven van zyn „ ontwerp , en eenige ftaahjes bytebrengen van zyne „ wyze van behandelen ; en daar myn oordeel billyk „ verdagt moet zyn, zal ik voor ditmaal geen oor- „ deel vellen'1'' En wanneer gy van uw' „ vyand fpreekt, zal uw oordeel dan ook niet „ billyk verdagt zyn?" Neen: de vriendfchap vermag alles op my; maar myn hart zal nimmer den haat kennen En meent gy dit aan het „ publiek te zullen wysmaaken?" ' Ik zal het met de daad toonen: men zal ten mlnjlen overreed worden, dat ik genoeg reden en grootheid van ziel bezit , om mynen roem daarin te feilen , dat ik my onver andèrlyk een voorftander van recht en waar- heid betoone „O, dat is overheerelyk fraai! „ maar, met alle die grootheid van ziel, zou uw „ Journaal een laf ftukje worden" Fry wat minder laf dan het uwe : gy zegt nimmer openhartig, V geen gy denkt: men weet, dat duizenderleis kleine byzondere belangen u doen fpreeken: wanneer gypryst, denkt de leezer reeds: ha, ha.'hy is omgekogt; de Autheur is van de vrienden , enz. wanneer gy berispt, denkt hy: zo ! hy is in onmin met den Au.heur, 'de Autheur is zyn vyand, hy vreest de vyanden van den Autheur, enz: wa meer mat  VAN HET KASTEEL. 9? men dus over u heden denkt, wat prys kan men dan toch op uwe oordeelvellingen /lellen? men leest ze zonder belang, en zelfs zonder nieuwsgierigheid', Want, om 'er zig een juist denkbeeld van te maaken , behoeft men alleen uwe vooringenomenheden, uwe bekommeringen, en uwe vyandlykheden te kennen : in plaats van dat, zal myn Journaal, zonder juist beter epgefleld, of in beter ftyl gefchreven te zyn , ongetwyfeld een veel piquanter voorkomen hebben; men zal ten minften zeker zyn, dat men 'er altoos de getrouwe uitdrukking der gevoelens van een waarlyk onpartydig man in vinden zal — Als men u „ dus hoort f'preeken , zou men waarlyk denken, ,, dat wy hier redeneerden van een'ernftig werk, ,, beftemd om tot de nakomelingfcbapovergebragt „ te worden: bedenk toch, dat het hier alleen te doen is om een Journaal, een dagpapier, een vliegend blaadje , dat de meeste lieden alleenlyk koöpen , om tezien, welke (lukken'er ,, gefpeeld worden; datmen.'s morgens leest ui,t ,, tydkorting'; dat men 's avonds verbrandt, en waaraan men den volgenden dag niet meer ,, denkt" 1 Ja, dit is doorgaans het lot van onze Journaalen; maar is dit de fchuld van den aart van het werk, ofwel van de'Schryvers? — Ik heb wel eens hooren zeggen , dat Addifdn , Pope , Steele, en andere beroemde Schryvers zig insgelyks vermaakten , om zulke vliegende blaadjes epteftellen; men ontving ze des morgens, men las IV. DEEL. O Stf  AVO NDTYO KORTINGEN ze op het ontbyt, en die blaadjes werden noch verbrand, noch verürooid; de intekenaars deeden ze de eere aan , van ze zorgvuldig byéén te verzamelen , en tot een boekdeel te laaten inbinden — 33 En met reden : geen mensch zal ontkennen , 3, dat de Spe&ator een overheerelyk werk is; voor3, maals was het eenig doelwit der Amheurs, wèl a, te fchryven ; zy hadden niet meer geest dan j, wy; maar zy dagten meer: daar toe hapert het 3, ons volltrekt aan tyd : met het leven, dat wy ,s hier leiden , kunnen wy noch diep denken, noch zwaar arbeiden" Ik begryp zeer klaar, dat het allermoeielykst is , tenzelfclen tyde Cabaalen te maaken, en wèl te fchryven ,, Voor 't overige moogt gy vrylyk gelooven, dat ik zelf weinig waarde hegt aan datjournaaltje , waarmede ik my flegts voor eenige ,3 ledige oogenblikken belast heb ; ik zal het binnen kort laaten vaaren, om een ander aan3, tevangen , dat van een geheel verfchillenden aart, en veel gefchikter zyn zal, om myn for- 3, tuin te maaken" En wat is dat voor een Journaal? ■ Het zal niet publyk worden : het is eene byzondere correspondentie met vyf ,, a zes vreemde Souverainen " — En wat zult gy toch met die vreemde Souverainen verhandelen"? — ,, Het zyn Vorsten, die fmaak hebben in onze Letterkunde, en alle de nieuw uitkot M mende werken wenfchea te kennen , adfs vóó> ». de  VAN HET KASTEEL. esp de Journaalen 'er verflag van geeven: des zal ,, ik hen de Werken onzer Vrienden in hun ge„ heel toezenden; en en opzigte der overigen, ,9 zal ik my vergenoegen , met hun een kort öït,, trekfel, en eene onpartydige beöordeeling toe te fchikkcn" — Zeer wel, wanneer de Autheur uw Vriend niet is, zvdt gy den Forst wys traaken, dat zyn werk niet der moeite waardig is cm geleezen te worden ■ ,, En wanneer de Vorst myn uittrekfel doorloopt, zal hy 'er niet aan kun- nen twyfelen" Gewislyk, indien de Vorst een onbepaald vertrouwen op u /lelt, zal hy al zeer juiste denkbeelden krygen van den wezenlyken ft aai onzer Letterkunde, en van de verdienften onzer Aatheurs ,, Maar ik verbind my niet, om de Leermeester van den Vorst te zyn; ik geef my ,, alleenlyk op als zyn Correspondent; dcrhalven, ,8 of hy juiste of valfche denkbeelden krygt, dat raakt my weinig" — En welk voordeel meent gy uit deeze correspondentie te zullen trekken? — ,, Voor eerst, het genoegen van myne Vrienden van dienst te zyn , en hunne reputatie in vreemde landen te vestigen, of ftaande te hou5S den" —' En tevens uwe vyanden te lasteren; in een kwaaden naam te hengen maar al ver- der? ,, Eer, glory: men krygt pennoenen, portraiten, vleiende brieven, waarvan men de 5S copyën publyk maakt, ze behendiglyk weet te „ doen inlisfchen in de journaalen, ja zelfs in G s 3, zy-  jeo AVONDTYDKORTINGEN zyne eigene werken" — Zeg my nu eensr, bid1 /'£ «, door welk middel men zo eensklaps met zes vreemde Souverainen in correspondentie kan geraaken? — ,, In de eerfte plaats moet men ver- ,, nuft en genie bezitten" Ja, dat kon ik wel denken ; dit geeft 'er het recht toe: maar nu de middelen? — ,, Men moet zorgvuldiglyk zyn hof maaken by de Ambasfadeurs der vreemde Mogendheden: wanneer men dan vervolgends een Werkje uitgeeft, neemen die Ambasfadeurs de moeite, om de eerfte exemplaaren daarvan aan hunne Meesters aantebieden; by welke hulde de Autheur een wèl gefchreeven brief aan den Vorst byvoegt: voords, moet men niet verzui,, men , om zig ten fterkften te doen aanbeveelen door zyne Vrienden, door lieden van letteren, wier reputatie gevestigd is, en wier getuigenis j, gewigt byzet: by voorbeeld, Dalinval heeft my voor Duitschland en Rusland dien dienst beweezen" — Ik begryp het thans volkoment en nu weder van uwe correspondentie gefproken: is het mogelyk dat gy u met eene diergelyke onderneeming kunt heiasten? — ,, Wat wilt gy daarmede ,, zeggen ? " — Hoe l gy zoudt in /laat zyn , om de reputatie uwer vyanden heimelyk te vernielen; hen aan t et ast en , zonder dat zy zig kunnen verdedig gen, of U beantwoorden! zy zullen volftrekt niets weeten van de befchuldigingen, die gy hun ten laste legt, en van het belachelyk daglicht , waarin gy heg  VAN HËT KASTEBt* tS* hèn voorjlelt! gy zult hen in de wereld ontmeten 4 met hun foupeeren, en dikwyls, pas na dat gy hen rtrlaaten hebt , uwe depêches gereed maaken , waarin gy hen met zo veel verbittering als kwaade trouw mishandelt! <- Ja, Damoville, ik moet het u voor de vuist zeggen, 'er is In dit gedrag eene lafhartigheid, die myn afgryzen wekt „ Gy s, neemt alles ook zo tragicq op : des heb: gy s, dan, in alle de brieven, die gy in den gaut„ fchen loop van uw leven gefchreeven hebt, u nimmermeer eene bytende berisping, eene gewaagde beöordeeling veroorloofd?" — Kunt gy de afzonderlyke correspondenties tusfehen vertrouwde Vrienden gelykf ellen met die , waarmede men a wil belasten? — Maar, volgends uwegrondbeginfelen , is het afgryzelyk, buiten weeten van een Aurhsur te fchryven , dat zyn Werk allerël,, lendigst is" — Ik fchryf het ten minflen nooit, dan aan een vertrouwd Vriend; en daar ik 'er geen groot belang by heb, om hem myne gedagten daaromtrent te doen aanneemen , zal myne berisping niet befludeerd, noch bedriegelyk zyn; ik zalfegts cent losfe aanmerking in 't voorbygaan doen, en my niet van alle de behendigheid, waartoe ik in ftaat ben , bedienen, om myn' Vriend te overtuigen, dat ik gelyk heb: eindelyk, zo ik al eens een verkeerd oordeel vel; zo ik den Autheur het recht niet doe, dat hem toekomt, zal ik ten minflen noch aan zyne reputatie , noch-aan zyn fortuin, eenig nadeel toeG % bren*  >02 AVONDTYDKOR TINGEW brengen , en op zyn hoogst aan eene kleine losheid. fc'n'dig zyn ,, Zo dra wy 'er ernftig over ,, ipreeken, Ra ik u toe, dat die foort van coïrespondentie , waarmede ik my ga belasten, van mynetn bont eene volmaakte billykheid vor- „ dert " Maar wanneer gy al waar lyk onpar- 'tydig zyt, kunt gy u dan nog niet bedriegen, en verkeerd oordelen , zet der. zulks juist opzet telyk te doen ? neen , neen de braafheid veroordeelt alle die 1/eimelyV.e berispingen, welken men in den luiatelyken rang der libellen plaatfen moet : zo gy iemand leftryjen wilt, leg dan geene heimelyke hinder laagcn ; bfeng. dan geene trouwlocze flagen toe, onder begunstiging van de Jchaduwen des nagts; paar dos uw aanval by helderen dag, cn mem Uitiï xaam: wanneer ik een werk wilde berispen, zouden myne beweegredenen zuiver zyn; ik zou een zedelyk doelwit hebben; ik zou kloekmoedig alles afkeuren , wat my voorkwam tegen deugd en goede zeden ie ftryden ; maar , weelende dat ik voor dwaaling vatbaar ben , zoude ik wenfehen, dat men my weerleggen , en beter onderrlgten kon: wanneer men my alleen met fcheldwcorden en pasquillen beantwoordde , zou ik dit voor een bewys houden, dat men niets weezenlyks tegen my wist intebrengen; en des zeker zyn de dat ik gelyk had, zou het my weiding moeite kosten, gemaaiigd te zyn — ,, En zo „, men u eens bewees , dat gy ongelyk gehad bad?" - Dan zou ik 'er zelf openhartig, en zsn-  ÏAI {IET K A S T E E t. zonder omwegen , voor uitkomen ; ik zal nooit voorbedagtlyk ongelyk willen hebben, des zal zulk eene bekentenis voor my geheel niet pynlyk zyn -—' ,, Gy praat goed , myn waarde Lu/incour \ maar, wanneer gy ooit zelf eens Autheur wordt, „ zult gy welhaast van gedagten en van taal vcr,, anderen." Dit laatfte op een fpotagtigen en fcherpên toort gezegd hebbende , ftond Damoville fchielyk op , en nam koeltjes zyn affcheid: na dit gesprek verliepen 'er wel twee maanden , eer Luzineour weder iets van hem te hooren kreeg: hy verbeeldde zig , dat men nu geheel met hem gebroken had; doch, hoe zeer Damoville in denkwyze met Luzineour mogt verfchillen, kon hy zig echter niet weêrhouden, hem hooglyk te achten, en belang in zyne vriendfehap te ftellen: de gewoonte van vertrouwelyk met hem omtegaan, maakte hem het gezelfchap van Luzineour noodzaakelyk % vastlyk bepaald, om zyne raadgeevingen niet te volgen , ondervond hy nogthans ten zelfden tyde de behoefte van hem raad te pleegen , en hem zyiie nieuwe vorderingen in het letterperk, en zyne vleiende uitzigten medetedeelen: hy verliet hem dikwyls in een gemelyk humeur; doch kon echter niet zonder hem blyven; en wanneer hy hem een tyd lang verwaarloosd had, kwam hy hem onverhoeds weder opzoeken , en hem op nieuw alle zyne oogmerken en alle zyne geheimen mededeelen. G 4 ft*  IOA AVON OTYDRÖRTIKGEW Intusfchen volgde Luzineour ftandvastig hê\ ontwerp van levenswyze, 't geen hy zig by zyne aankomst te Parys had voorgefchreven; hy gaf vyf of zes uuren daags aan de gezelligheid en vermanken, cn bedeedde den overigen tyd aan de letteroefening, en aan de vervulling dier pligten , die aan zyn hart dierbaar waren; hy verzuimde T>jet, de goede vriendfehap met Darnay aantekweeken , dien Advocaat, by wien hy twee jaaren lang gehuisvest geweest was; en' hield de naauwekennis met verfcheidene beroemde Kunstöefenaars zorgvuldiglyk aan ; natuurlyk , eenvoudig en zedig , waren zyne manieren zagt en edel, zyn onderboud btlangryk ; kortom, de Vrouwen vonden, dat hy een aangenaam maakzel; de mannen , dat hy wezenlyke verdienden, en zyne Vrienden, dat by de beminnclykde en hartverbindendde hoedanigheden bezat. Gevoelig , en gevolglyk weldaadig, ging hy fomtyds de duistere fehuilhoeken opzoeken, alwaar de ellende de zielverfeheurendde tafereelen vertoom: die rampzaligen zo van digt naby befehouwende , opende zig zyn hart voor duizend nieuwe aandoeningen; hy kende het medelydenj dat gevoel is in elk menschlyk hart ingedrukt ; maar het blyft daar werkeloos, zo lang geen treffend en roerend voorwerp het opwekt en gaande Biaakt: gelyk aan het vuur, dat in allelichaamen, k bet marmer zelfs, befloten ligt, kan het dikwyls,  VAN HET KASTEEL. tO$ wyls, wanneer het door geene uitwendige oorzaak geholpen wordt, om zig te ontwikkelen, voor altoos verborgen blyven — En nu , (zei ,, Luzineour tot zig zeiven,) nu ben ik in ftaat, om een belangryk werk te maaken : ikkanfehry,, ven, en zonder kunst zal ik de harten weeten „ te treffen, te roeren: ik heb delydende mensch* lykheid gezien; ik heb al het verfcheurende, al het verhevene gezien, dat fmart, kloekmoe* „ digheid , en erkentenis kunnen opleveren > „ de doordringende kreet des wanhoops heeft „ myn oor getroffen — fehrik, afgryzen, mededogen, bewondering, alles heb ik ondervon„ den; ik moet het menschlyke hart kennen; om ,, met waarheid, met nadruk te fchilderen , heb „ ik geene verbeeldingskragt, geene genie no^ „ dig; het is genoeg, dat ik my flegts getrouw„ lyk herinnere, het geen ik gezien, het geen ik „ gevoeld heb." Eindelyk gaf Luzindour een zedekundig werkje in het licht, 'twelk zulk een' opgang maakte, dat het alle zyne vervvagtingen overtrof; men vond 'er waarheid en gevoel in: Luzineour, nog geene reputatie hebbende, kon des ook geene vyanden hebben; zyn ftuk werd algemeen goedgekeurd; de lieden van letteren zeiven overlaadden hem met loftuitingen; verfeheidenen wilden hem zien, hem in perfoon leeren kennen; men polfte zyne denkenswys, men doorgrondde gemakiyk zyne beginG s 6-  Xo6 AVONDTYDKORTINGEN f len , en de eerfte vervoering geraakte wel ranch bekoeld: Luzineour merkte het; maar deed niet den minften ftap, om de kleine zamenzweering, welke men van toen af aan tegen hem begon fe fmeeden, aftewendeu: men had berouw, dat men zo pnbedagt eenen man gepreezen had, die een beflistei! afkeer had, tegen allen geest van partyfchap; maar het kwaad was gedaan ; en , terwyl men middelen uitdagt, om het te herftellen , fmaakte Luzi:*o>ur middeierwyl, in rust en vrede de voldoening, van een nuttig werk gemaakt te hebben, en het vleiend vermaak, van het zelve, nog vóór het uiteinde van het jaar, in alle de taaien van Europa ovengez* t te zien. Het was omtrent dezen tyd, dat Luzineour kennis kreeg aan eene jonge weduwe, Aurelia geheeten , welke verfcheidene lieden van letteren tot haarent ontving, en aan wier huis Damoville federt vyf of zes maanden zyn meesten tyd doorbragt : Aurelia was de Weduwe van een ryk Koopman te Nantes; zy had geene kinderen; en zi.-;, in den ouderdom van vier - en - twintig jaaren , meesteresfe van haare perfoon en daaden, en in het bezit van een fatzoenlyke inkomen vinden'e, was zy te Parys te rug gekomen , en huisvestte by eene oude .Tante, welke haar had opgevoed, en waarvan zyde eenige erfgenaame was; by een beminnelyk voorkomen, bezat Aurelia een zuiver en geoefend verlhnd, een fynen finaak, en es-  VAN HET KASTEEL. ÏO? eene eiele gevoelige ziel; maar met alle haare redelykheid en doordringendheid , had zy ten zelfden tyde eene al te leevendige verbeelding, om altoos met juistheid te kunnen oordeelen: zy liet zig ligtlyk voorï>meemen; doch die vooringenomenheid duurde niet lang; zy beminde de waarheid, en zogt die opregtlyk; zy had in haar charakter noch die halftarrigheid , welke zig tegen haar verzet, noch dien dvvaazen hoogmoed, die haar van zig ftoot: men zag haar dikwyls van begrippen of gevoelens veranderen; men befchuldigde haar dan ten onrechte van onbeftendigheid of grilligheid; en zy was alleen beter onderrigt, en van eene dwaaling te rug gekomen: natuurlyk billyk en edelmoedig, was niemand gereadcr in eene misvatting te erkennen en te herftellen ; haar hart, eeniglyk gevormd om lief te hebben, was ontoegankelyk voor haat, nyd of verbittering: de eerfte drifc voorby zynde, vergaf zy niet alleen gemakly'c e»ne flegte behandeling, maar vergat ze onwillig geheel en al; in vveêrwil haareroverweegingen en eigene ondervinding, was zy gefchapen , om tot het einde van haar leven toe geloof te (laan nan de oprechtheid van verzoeningen , en dat 'er geene vyandfehap beftaan kan, die niet eenmaal weder in vriendfehap kan verkeeren : vin alle gemaaktheid vrwyderd, buiten (taal om te veinzen of zig te bedwingen, was zy niet altoos even beminnelyk, en ontbrak het haar fom-  ÏOB AVONDTYDKORTINGEIf fomryds aan voorzigtigheid; zy toonde al te veel •nverfcbilligbeid aan de zulken , die haar niet gevielen , en gaf zig al te veel over aan de perfoonen, die haar behaagden s wanneer men geest „ talenten en bevalligheden bezat, konde men haar ligtlyk misleiden, ten minsten voor een oogenbbk ; zy was altoos geneigd , om te gelooven dat deugden met bevalligheden moeten vereenigd zyn: dit is een verleidelyk denkbeeld; het hegt eene onuitdrukkelyke bekooring aan de zo (tree* Jende aandoeningen , welken de bewondering verwekt. Eene zo aangenaame begocheling was noodzaakelyk voor Aurelia; zy zou geene genoegens hebben kunnen fmaaken, waafiii het hart geen deel kon neemen; men kon haar niet behaagen , zonder haar belangneeming inteboezemen; en zy onderftelde wat al te gemaklyk deugden en verdiensten in die perfoonen , welken haar beminnelyk voorkwamen : het gezelfchap van Aurelia was tevens aangenaam en gemaklyk: zy hegtte geheel geen gewigt aan beuzelingen; zy liet zig niet regeeren, en regeerde zelve niet; zy had gebreken en deugden , die zelden zamen verëenigd zyn, en aan haar peifoon en charakter eene eigenaartige en treffende zonderlingheid byzetteden: tot uitfpoorigheid toe vertrouwelyk, verraadde zy zig ligtlyk, maar zy bragt nooit anders dan haare eigene geheimen aan den dag; en nimmer was de vriend- fchap  VAN HET KASTEEL. 1^9 fchap in het geval, van haar de minfte onbefcheibeid te kunnen verwyten ; zy was los, onvooiv zigtig en bedagtzaam tevens; zy bezat vastheid en kragt van geest; zy wist zig aan de noodzaaJkelykheid te onderwerpen, tegenfpoed met lydzaamheid te draagen , en kloekmoedige befluiten te neemen en te volvoeren: deeze dierbaare hoedanigheden eener verhevene ziel deed zy alleenlyk werken in de groote voorvallen des levens; maar in den dagelykfen ommegang toonde zy eene toegeevendheid, welke men voor zwakheid had kunnen aanzien : haare natuurlyke werkzaamheid , die zeer fterk was , hield zig alleenlyk bezig omtrent nuttige of gewigtige voorwerpen; en zy had nooit een vast en bepaald begrip, dan wanneer de noodzaake'.ykheid zulks volftrekt vorderde: in alle onverfchillige zaaken , liet zy zig met zo veel gedweeheid als leerzaamheid leiden en heftuuren: kortom, Aurelia had in haar charakter een onüitputtelyk fonds van zagtheiden vrolykheid; zyonderfchei ide zig door de kieschheid en edelheid haarer gevoelens; pragt en fchatten verfmaad'e, kuiperyën en cabaalen verachtte zy: met eene minder leevendige verbeelding, eene meer gemaatigde gevoeligheid, zou zyPhilofophie en eene verhevene denkingskragt hebben kunnen bezitten; maar zy gaf zig te veel over aan de eerfte indrukken: veel driftiger om kundigheden op te doen, en Juist te leeren redeneeren , dan zig toeleggende op  (ÏÏC5 AVONDTYDKORTINGEN op de gewigtige taak van op haar hart en charakter te werken, en. het gebrekkige te verbeteren , verkrceeg zy opgeklaarde denkbeelden , zonder zig te volmaaken : zy bleef altoos zodanig als de Natuur haar gevormd had; en, oifcboon zy geene gemeene ziel bezat, had zy alle de gebreken eener dsgelykfe vrouw. Luzineour werd door Aurelia welleevend, maar koel, ontvangen ; zy fprak hem echter over zyn werk-, en prees het ten fterkften, met een' toon, die hem overtuigen moest , dat zy opregtlyk meende 't geen zeide: te midden onder dit g^fprek, trad Damoville binnen, en maakte zig meester van het onderhoud: Aurelia fcheen met deelneeming naar hem te luisteren : Luzineour bemerkte dit, en befpeurde tevens , dat twee of drie van Damovilh>$ vrienden, die mede in 'c gezelfchap waren, met elkander fcheenen afgefproken te hebben , en zig te verftaan , om Damovilles talenten op het voordeeligfte te doen uitkomen : van den anderen kant, fcheen Damoville gantsch niet te vreden, Luzineour by Aurelia te ontmoeten: Luzineour durfde dit eerlle bezoek zo lang niet uitrekken, als hy we! gewenscht had ; maar twee of drie dagen daarna deed hy een tweede bezoek, en vond 'er Dimovüle op nieuws: Luzineour werd nu door Aurelia rog veel koeler ontvangen, dan de eerfte naai; hy vertoefde 'er niet lang, en ging fouptv-ien by Mevrouw de Valrive; by was ver- ftrooie?  VAN HET KASTEEL. III ftrooid en gemelyk, zonder zelf te weeten waarom, en ging vóór twaalf uuren reeds naar huis. Tn plaats van naar bed te gaan , wandelde liy meer dan twee uuren lang de kamer op en neder, zyne gedagten maalden onöphoudelyk over Aurelia, en over Damoville ,, Het is zi. tbaar, ,, (zeide hy in zig zeiven,) dat Damoville op ,, Aurelia verliefd is , of ten mitiften , dat hy 'er den fchyn van zoekt te vertoonen; hy heeft ,, haar alreeds door zyne vertrouwdfte Vrienden weeten te doen omcingelen, die haar het hoofd ,, vol zullen praaten van zyn' lof; het zal des ,, niet moeielyk vallen , Aurelia diets te maa« ken , dat Damoville een wonder is van ver,, nuft, talenten en deugden: zy is liefhebfter van de Letterkunde, en men' zal haar des ligt- lyk het hoofd doen draaien ondertusfchen is Damoville niet in ftaat, om eene wezenlyke genegenheid voor iemend te gevielen hy wordt alleenlyk gedreeven, dit is maar alteze5, ker, door de Iaage drift, om eenluisterryk fortuin te maaken : hy zal die jonge Dame bedriegen, welke zo zeer verdient, het hart van een braaf man te bezitten — maar, in allen geval- le, wat raakt het my? ik ben gebeetén, dit voel ik, dat Damoville, die my onö diou93 delyk zo veele beuzelingen in vertrouwen komt 3, vertellen, my niets het minste van zulk een sa ontwerp gezegd heeft maar ik ken hem ,t in.»  112 AVONR.TYDKOR.TINGEN „ immers reeds voor lang? — ik kan geen ftaat# maaken op zyne vriendlchap — ik begryp my des niet, waarom dit gebrek aan vertrouwen „ my juist nu zo veel fpyt en gemelykheid ver. wekt." Luzineour, zonder zig zeiven reden te kunnen geeven van het geene 'er in hem omging, gevoelde eene onöverkomelyke droefgeestigheid, en eene inwendige ontevredenheid, hoedanig hy nog nimmer ondervonden had: den volgenden ogtend kreeg hy een bezoek van Damoville , hy werd rood, zo als hy hem zag, en door eene onaangenaame ontroering bevangen, waarvan de oorzaak hem onbegryplyk was : Damoville, van zynen kant , was in den beginne een weinig bedremmeld, doch hy herftelde zig fchielyk ; hy fprak veel, maar zonder eene enkele maal den naam van Aurelia te noemen — Gy zult morgen, zeide hy, in de Mercure een'' brief van my zien over de Muziek Over de Muziek! en wat kunt gy toch over de Muziek zeggen ? " — Wat ? ik zal van Gluck en van Piccini fpreeken —- ,, Maar gy hebt nooit iets van de Mu- ziek geweeten" Bat doet 'er niets toe: het is thans volftrekt noodzaakelyk, dat een man van letteren ook over de Muziek fchryvc — Gy ,, zult derhalven fchryven over eene zaak, wel- ke gy volftrekt niet verftaat; gevolglyk moet s, uw ftuk noodwendig flegt zyn: gy zult u be- 1*»  Van het kastéél; ii$ \, lachelyk maaken, door eene dwaaze verwaand,, beid, en de haatelyke medeoorzaak zyn eener ongelukkige verbittering tusfchen twee lieden van genie, gevormd om elkander wederkeerig te bewonderen , en die gewislyk elkander recht zouden doen, zonder alle uwe veffchillen , en alle die kleine voor- en tegen fchriftjes, ,, die de droevige voordbrengfels zyn van eenert „ onbezonnen yver: een groot Muzikant, en al,, gemeen als zodanig erkend , die het in 't hoofd ,, mogt krygen een werk opteftellen , om het ,, Publiek te bewyzen , dat men zeer kwalyk doet, met te gelyk in Gluck en Piccini behaagert ,, te fcheppen, zou iederéén verveelen, en niemand overtuigen; want, in weêrwil der diep,, zinnigste redeneeringen , wanneer men eene' ziel en ooren heeft , zal men altoos beiden, Gluck en Piccini, met verrukking hooren : oordeel derhalven, wat men te denken hebbe Vari die Letterkundigen , die de razerny hebben, ,, om ten deezen opzigte den fmaak der Natie de it wet te willen voorfchryven , en naar hunne grilligheid te bepaalen ; en die, buiten ftaat i, om te beflisfen , of een Duo al of niet volgends de regelen der kunst is opgefteld, ons Voorfnateren van partitle en factuur , en op eert ,, meesteragtigen toon zeggen : Gluck is een bar~ it baar; of', Piccini heeft geen genie: deeze dwaasij heid is zo klugtig dat men 'er hartlyk om zou IV. DEEL. H a l*s  ^14 AVONDTYDKORTÏNGÉN lachen , byaldien 'er geene verbittering en haat ,, onder gemengd ware; maar uwe onverdraag,, zaatnheid en uwe bittere uitvaaringen maaken deeze dwaasheid zo droevig als zy wonder- baarelyk is" ■— Wat zal men doen? men dient den ft room wel te volgen: alle myne Vrienden zyn Piccinisten ' ,, Ik verg u niet, een Gluckist te,zyn; maar wees onzydig" Dat ware twg veel erger; ik ZOU dan den haat der heide partyen my op den hals haaien Zo 'er iets in j5 de wereld is , dat een waar Phüofooph mag haaren, dan is het gewislyk de geest vanpar,, tyfehap , wyl die zo veel bökenfpoarigheid, ., bekrompenheid en onrechtvaardigheid ten wege brengt" Het zy daarmede Zo het wil, men heeft my dien brief verzogt ; ik heb hem gefchreeven; morgen komt hy in V licht; de teerling is geworpen ; zie daar my een gedeclareerden Pic* cinist, en we! voor al myn leven: zomen mogt goedvinden , met my te fpotien, om dat ik geen Muziek verfta , daarvoor-heb ik een prompt hulpmiddel in gereedheid; ik zal het voorbeeld van één onzer teg-vpartyen volgen , die, gebelgd over een dergehk Verwyt, In zyn vyftlgste jaar ten meester in deMuziék aannam , en cp de viool leerde tpeelen : gy ziet, myn Vriend, dat ik zelf weinig waarde hegt aan myn'' brief over de Muziek; maar gy zult in het zelfde Journaal een ander ftuk van my vinden , d«i veel belangryker is: het is eene Verhandeling over  VAN HET KASTEEL. tï$ bver de Engelfche Letterkunde „ Hoe moet ,, ik dat begrypen? en federt wanneer hebt gy dan het Engelsch geleerd? — Nog geen drie maanden geleeden verftond gy nog geen enkel „ woord van die taal! " Ik heb ze federt geleerd , en ik hoop 'er my met den tyd verder in te volmaaken — En intusfchen fchryft gy al vast „ over dit onderwerp!— dit lykt al heel veel naar den Vioolfpeeler van vyftig jaaren , waarVan „ gy zo ftraks fpraakt — Maar nu, in deeze géleerde Verhandeling, doet gy daarï'n ook eenige » aanhaalingen?" O ja ; ik haal vetfiheide- ne verfen van Milton aan ,, la het En- gelsch?" — Welzekerlykl — „ Maar, myn lieve Damoville , hoe hebt gy het toch gefield, „ om de Proeven te corrigeeren ? Gy hebt, by ieder woord, het oorfpronglyke moeten inzien ; „ want gy zult my nooit wysmaaken, dat gy het Engelsch verftaat: ik zal u niet verraaden* ,, ik geef 'er u myn woord op, maar gy moet s, op dit ftuk eens voor de vuist met my fpree„ ken ; die zaak komt my regt wonderlyk voor " , Wonderlyk 1 'niets minder dan dat t, 'dit gebeurt dagelyks „ Hoe ! EngelfcHé „ verfen aantehaalen, over derzelver fchoonhes, den en gebreken te redeneeren, te beflisfen^ „ en dat zonder een enkel woord Engelsch te verfhall!" — Niets is gemeener dan dat; mén heeft daartoe niets anders nodig dan het oorfpigngü *  *l<5 AVO ND TYD K O R TIN GE N lyk werk, eene goede overzetting, en een Woordenboek — „ Maar ieder een, die Engelsch kent, „ zal duidelyk kunnen zien, dat gy het niet ver* ,, ftaat" — Die lieden kennen de Engelfche Au- tfieurs, en heten onze Verhandelingen niet kort gezeid, ik ken my niet onttrekken , om die Fragmenten uittegeeven: het is volftrekt noodzaakelyk, voor onz* Provinciën en de Buitenlanders, dat een man van letteren de reputatie hehbe, van eene taal, welke thans zo algemeen verfpreid is, volmaakt te verftaan —- Maar apropos , ( vervolgde Damoville,) ik heb u reeds gefproken van een klein toone elftuk je , waar dan ik in 't voorheden voo?jaar werkte; het is thans af; ik moet het morgen by Aurelia voorhezen; wilt gy het komen hoo- ren? „ Maar, (antwoordde Luzineour, met eenige verlegenheid,) zal Aurelia my wel ver„ gunnen ...?" — Ja, ja, (hernam Damoville,) laat dat aan my over; ik neem u voor myne rekening Op dit zeggen , aarfelde Luzin¬ eour eenige oogenblikken ; doch, na eene poos overdenking», nam hy het voorfiel van Damoville aan. Deeze had zig niet kunnen weerhouden, om hem van eene Voorleezing te fpreeken, welke in tegenwoordigheid van dertig perfoonen ftofid te gefehieden , en waarvan hy zig den groottten ro hlin-  Ï20 AVONDTYDKORTINGEN blinde genegenheid had voor Luizincour ; dat ,, deeze , van zynen kant , wel verre van aan zulk eene tedere vriendfchap te beant,, woorden, den fchitterenden roem van Damo- ville niet zonder den laagften nyd kon aanzien; ,, dat hy hem verfchrikkelyk beledigd had; kort- om, dat hy een arglistig , door en door ge,, veinsd mensch was, die, onder een uiterlyk ,, aangenaam voorkomen, de ongevoeligfte ziel, en het gevaarlykst charakter verborg." Aurelia dus vooiïngenoomen zynde , meende Damoville, dat hy nu niets meer te vreezen had;, hy verlangde gepreezen te worden , inzonderheid in tegenwoordigheid van Aurelia; hy wist wel, dat Luzineour geen pryzer was; maar Aurelia zou zyn ftilzwygen natuurlyk voor fpyt, door nyd veroorzaakt, moeten aanzien; eene bedenking, welke Damoville boven alles bewoog, by Luzineour aantehouden, om by de voorleezing van zyn tooneelftuk tegenwoordig te zyn: zonder zulk een haatelyk oogmerk te kunnen gisfen, begreep Luzineour echter zeer wel, dat Damoville by deeze gelegenheid niet ter goeder trouwe met hem te werk ging; ook gevoelde hy durdelyk, dat het zeer belemmerend voor hem zyn zoude, een liegt ftuk te hooren voorleezen, waarvan de Autheur zyn vriend was; maar hy dagt, dat hy ondereen aantal van dertig perfoonen , juist niet byzonderlyk ondervraagd , noch opgemerkt zon wor»  VAN HET KASTEEL. Z** worden: hy had een fterk verlangen , om Aurelia geduurende deeze voorleezing waarteneemen; en zig verbeeldende, aüeenlyk door eene eenvoudige beweeging van nieuwsgierigheid gedreeven te zyn , liet hy zig den volgenden dag, op het beftemde uur, ten huize van Aurelia vinden. Hy vond aldaar een talryk gezelfchap byéén verzameld: Damoville was 'er nog niet; en intusfchen werd 'er niet dan van hem gefproken; eenige perfoonen, die zyn nieuwe ftuk kenden , verzekerden Aurelia, dat het een klein meesterftuk was: vervolgends fprak men, met even zo veel vuur, tot roem van zyn' Brief over de Muziek, en zyne Verhandeling over Mllton : Aurelia had dien morgen beide deeze ftukjes geleezen, en fcheen 'er door verrukt te zyn; zy merkte op, dat Luzineour alle die loftuitingen zeer koel aanhoorde; dit verfterkte haar in de gedagten , die men haar ten zynen opzigte had ingeboezemd; de duldeloosfte van alle kwellingen is ongetwyfeld die, welke een nydigaart ondergaat; en ondertusfehen is het juist die , waarmede niemand medelyden heeft; even daarom was het, dat Aurelia , met oogmerk om den doodlyken fpyt , dien zy in Luzineour onderflelde, te vermeerderen, zig toegaf, om Damoville met eene uitfpoorige vergrooting te pryzen : Luzineour begreep dit oogmerk niet; hy meende eenvoudiglyk, dat Aurelia's hersfens geheel- en- al bedweld en verBi 5 by-  JS2 AVOND TYDKORTINGKN byfterd waren: in weêrwil van zig zeiven, bedroefde hem deeze gedagten; hy weid gemelyk, en viel in eene diepe mymering : eindelyk verfchynt Damoville ; hy wordt door Aurelia op de allervriendelykRe en alkrönderfcheidendfte wyze ontvangen. Alvoorens zyne leezing aantevangen, zoekt Damoville zyn Auditorium gunstiglyk ten zynen behoeve vooiïnteneemtn : zeven of agt perfoonen van dit gezelfchap moesten den toon geeven aan de overigen: elk deezer perfoonen kreeg vooraf een aangenaam complimentje: aan de eene werd ftilletjes ingefluisterd, dat het alken haare goedkeuring was , waarop men wezenlyk prys pielde; een ander werd overluid geprezen over zyn' fmaak, en zyne natuurlyke toegeevendheid, enz.: — na alle deeze kleine voorbereidingen , ging Damoville eindelyk zitten; hy had de gemoederen in zulk eene goede gefteldheid gebragt, dat, zo dra hy zyn werk uit den zak haalde, 'er een dof gemurmel yan toejuiching opging, veroorzaakt door het enkelde gezigt van dit dierbaar Manufeript: op het zelfde oogenblik, hoorde men het gedruis van alle de Roeien, die in be-veeging waren, om zig digt naar den Voorleezer toetefchuiven: Aurelia verzogt, met een'toon vol deelneeming, datme» zig toch geliefde Ril te houden : toen beg >n Damoville, met eene zagte, beianginboezemendc ea zedige houding, met het kezen van een Voorbe-  VAN K E T KASTEEL. I23 rigt,waarïn het gezelfchap werd bekend gemaakt, dat zyn kleine ftukje aan den Philofooph van Femey was toegezonden , dat de Aacheur hierop een allervleiendften brief ontvangen had , ( waaruit eenige pasfages werden aargehaald,) en dat eindelyk deeze goedkeurig , en die van nog agt of tien andere bekende perfoonen, den Autheur had overgehaald, om zyn werk in het licht te geeven: dit Voorberigt werd beiloten met eene foort van beknopte fchetfe van het ftuk, dat is te zeggen, met eene zeer uitvoerige loffpraak, waarvan het flot duidelyk genoeg te verdaan gaf, dat V federt twintig 'jaar nooit zulk een fraai werk gefchreeven ■was, en dat de Autheur zo veel vermaardheid ah genie bezat: men maakte eenige aanmerkingen over dit Voorberigt , 't geen men vond zo zedig als wèl gefchreeven te zyn: vervolgends ging Damoville over tot de voorleezing van zyn Blyfpel: hy had alreeds gewaarfchouwd, dat het comiqe in hetzelve edel en fyn was , en dat het alleen den geest zou doen lachen: en inderdaad , niemand had den minden trek tot lachen ; maar betuigde eénpaar glyk, dat nooit eenig Autheur het belachelyke van den tegenwoordigen tyd beter getroffen had: by iederen trek riep men uit: 0 , wat is dat overheerelyk fchoon gefchilderd! dit geroep was zo algemeen, dat zelfs een oud Raadsheer van Touloufc, een bloedverwant van Aurelia, die, eerst daags te voren te Parys aangekomen zynde, niets v?n  124 AVONDTYD KORTINGEN van zeden of gebruiken wist, getrouwlyk met de anderen uitgalmde: o, wat is dat overheerelyk fchoon gefchilderd! Getuige van deeze algemeene vervoering, was Luzineour des te meer belemmerd, wyl hy eindelyk befpeurde, dat Aurelia hem zeer opmerkzaam gadefloeg, en met verontwaardiging befchouwde : by begreep duidelyk, dat zy hem in ftaat achtte , om eene jalouzy te gevoelen, welke onder de Autheurs maar al te gemeen is: deeze gedagten maakte hem wanhoopig; hy was op dit oogenblik wezenlyk niet geheel van jalouzy bevryd; maar zy was van een geheel verfchillenden aart met die, welke Aurelia in hem veronderftelde ; hy vond het (hik van Damoville alieramhartigst: om echter Aurelia tot andere gedagten te brengen, deed hy eene uiterde poging op zig zeiven ; hy maakte Damoville eenige losfe complimenten , maar, wyl hy niet minder wreevelig dan bedremmeld was, deal hy zulks zo onnatuurlyk en gedwongen , dat iederéén 'ervan getroffen was: verfcheideneperfoonen fluisterden elkander in 't oor; aller oogen waren op Luzineour gevestigd, en Aurelia wierp een veiachtelyken blik op hem, gepaard niet een verfmaadenden glimlach, die zyne verwarring en yerflagenheid ten hoogden top bragt, Dïmoville zegepraalde; hy nam alles, wat 'er omging, naauwkeurig waar, offchoon hy veinsde 'er niets van te bemerken: zyne voorleezing was  VAN HET KASTEEL. ti$ nu geëindigd; hy ftond op, trad naar Aurelia, en met een' toon, die de opregtheid zelve fcheen, zeide hy zagtjens tot haar: ,, Weet gy wel, Mevrouw, wat myne verrukte ziel thans het mees„ te bezig houdt? dat zyt gy Mevrouw, en myn „ waarde Luzineour — ik heb het onuitfpreeke„ lyk geluk, van my met uwe goedkeuring verëerd te zien; en ik heb tot getuige van een zo ftreelend, zo zagt genoegen, eenen Vriend, die myn hart kent die deel neemt in myne ,, vreugde o ja, ik twyfel 'er niet aan; hy neemt 'er hartlyk deel in hy mag nu of dan eens onbillyk jegens my geweest zyn; maar ,, ben ik zelf volmaakt? myne kieschheid is on„ gemeen fterk; ik heb ze fomtyds wat al te ver- ,. re laaten gaan, inzonderheid met hem „ maar ik heb altoos zyne gevoelens recht ge„ daan by voorbeeld, ik ben vastlyk verzekerd, dat zyn vriendenhart op dit oogenblik in blydfchap zwemt" Deeze ligtgeloovig- heid kwam Aurelia zo aandoenlyk voor, dat haare oogen door traanen bevogtigd werden ; zyfloeg ze neder , en keerde het hoofd om, cm haare ontroering te verbergen: vervolgends Damoville tedcrlyk aanziende, zeide zy: dit ten minflen is zeker, dat gy waardig zyt, een opregi Vriend te bezitten Ik bezit dien, (hernam Damo- ville;) ten minflen, (vervolgde hy, een die„ pen zugt ioozende,) ik vleie 'er my mede — ,» by  JÏS AVOrJDTYDKÖRT'TÏCÈN by aldien het eene ydele verbeelding zyn mog,, te — zou het wel wreed zyn, my daarvan te willen berooven" — Dit zeggende, nam Damoville eene treurige houding aan, welke het ge*voelige hart van Aurelia ten diepften trof: haare ontroering tekende zig op haar gelaat; en Luzincour , fchoon aan het andere einde der zaal gc» zeeten , kon de aandoening en vertedering van Aurelia duidelyk bemerken s het was toen , dat hy Damoville waarlyk benydde ; hy gevoelde zulk eene fterke hartklopping , dat hy , niet langer kunnende ontveinzen het geen 'er in zyne ziel omging, opftond, om naar huis te gaan: op het zelfde oógenblik, werd hy door Damoville geroepen: beevend, en met een ontfleld gelaat, ging hy naar hem toe: Damoville had zyne plaats niet verlasten; hy zat nog altoos nevens Aurelia -* Myn Vriend, zeide hy tegen Luzineour, wanneerzie ik u weder? Deeze eet.vou dige vraag fcheen Luzineour geheel buiten zig zelvcn te brengen, hy antwoordde met eene yskonde koelheid: ,, dat hy zeer veel te doen had , en ... " hy kon niet voordgaan; want hy wist zelf niet, wnt hy zeide, of wat hy wilde zeggen Ik zal u morgen ogtend komen zien, hernam Damoville ,, Neem toch die moeite niet ik zal niet t'huis zyn" • Maar vroeg, by uw ont- byt? Luzineour, op dit zeggen geheel in 't naauw gebragt, antwoordde zeer droog: dat *) hy  VAN HET KASTEEL» 14? I, hy eenige dagen buiten ging doorbrengen " — vervolgens zig naar Aurelia keerende, vroeg hy t of zy iets te beveelen had? Aurelia , zonder hem aantezien , antwoordde flegts met eene enkele knikking van het hoofd: Luzineour maakte toen eene diepe buiging, en vertrok oogenbliklyk: zo dra hy buiten de zaal was, zei Damoville, (Aurelia met eene verbaasde houding aanziende:) — 5S Ik fta verdomd! — wat fcheelt hem toch? — „ het is onbegrypelyk! — heb ik iets gezegd, „ dat hem moeite kon doen ? — dit is de eerde „ grillige bui van dien aart niet ,• die ik van hem „ ondervind; maar ik wil u wel bekennen, dat ,, het my zeer verdrietig valt" — Aurelia, door medelyden met Damoville aangedaan, zugtte; en van onderhoud veranderende, om zyne gedagten aftekiden , bragt zy het gefprek weder op de verrukkelyke voorleezing, welke men zo even gehoord had, Luzin;:our intusfehen, gantsch wanboopig, ging terftond'2yn waaren vriend, den Burggraaf de Val» rive , opzoeken, en gaf hem berigt van al het voorgevallene ,, Ik zal nooit in myn gantfche ■ leven (vervolgde hy,) weder een' voet in dit ., doodelyke huis zetten: men had my zulk een aanlokkelyk fchildery van deeze Vrouw gemaakt, dat ik myn verlangen, om haar te keren kennen, heb ingevolgd: vóór ik haar zag, „ had ik eenigeu van haare brieven geleezen, die - , ,> zo  Ï28 AVONDTYDKÖRflNGErT zo veel gezond verftand als waar vernuft iin,, duidden — zy is ook inderdaad eene achtings„ waardige vrouw — maar zy is fmootelyk verliefd op Damoville —- het is onmogelyk, dat zy het minfte greintje goed Oordeel bezit - ik zal my nooit kunnen troosten over den belachelyken rol, dien ik heden avond by haar gefpeeld heb ; ik was overdelpt van gemelykj, beid; myne hersfens waren op hol" —• Kort gezeid, myn waarde LuzinCour, (viel de Burggraaf hem in ,) gy zyt dan eindelyk verliefd geworden — „ Verliefd! — ik! — hoe zou ik iemand j, kunnen beminnen, wier hart niet meer vry is , eu die zulk eene onredelyke keuze gedaan heeft?" Gy vleit u heimelyk, dat die keuze tiog niet gedaan is; en, zo zy waar lyk geest en geVoel bezit, zal zy welhaast van haare dwaaling terug komen: ga haar dikwyls zien; gy zult haar met weinig moeite van al haare vooringenomenheid ge- «eezen Het is my niet meer mogelyk, Da- moville als myn' vriend aantemerken ; fedcrt langen tyd heb ik zyne beginfelen en gevoelens „ leeren kennen: met dat all', ik heb hem ééns ,, liefgehad; de herinnering deezer oude vriendje fchap lege my pligten op , die ik niet zal verraaden : ik zal Aurelia onkundig laaten van het „ charakter van Damoville" — Maar, om de voorkeur te verwerven , is het genoeg dat Aurelia uwer verdienften recht doe —- Ten minflen, wenschte j, ik f  VAN HET KASTEEL. I2JP ^, ik, dat zy geene haatelyke ondeugden in my „ vooronderftelde: het is my onmogelyk, ik beken iS het, van haave achting verftooken te zyn ■ ik zal haar wederzien; maar, zo zy Damoville wezenlyk bemint, zal ik weeten te zwygen , en nooit zal zy myne gevoelens te weeten komen." Eenige dagen na dit gelprek , ging Luzihcctir weder by Aurelia ; hy vond haar alleen , bezig met leezen: haar aangezigt Was bevogtigd met haare traanen : Luzineour, dit ziende, ftond verlegen, en maakte eene beweeging , om weder heentegaan : Aurelia wenkte hem te rug : Luzineour naderde: Aurelia, haar boek, half opengeilagen, öp haar fchoot houdende, was eenige oogenblikken zonder te fpreeken : eindelyk, haare oogen naar Luzineour opheffende , zeide zy: Een werk moet wel belangryk zyn , wanneer het nog zo ,, veel aandoening verwekt by eene tweede leezing; ik heb dit ftukje geleezen , toen het eerst nieuw uitkwam, nu omtrent een jaar geleeden, en gy zyt getuige van den indruk , dien het nu nog op my maakt" Luzineour, door die woorden fterk ontroerd , zeide met eene beevende ftem, dat de Autheur wel gelukkig was — ,, Gelukkig inderdaad, (hernam Aurelia,) zo het ,, waar is, dat hy zyne eigene ziel in dit werkje „ gefchilderd heeft" — dit zeggende, (laat Aurelia het boek open, en biedt htt Luzineour aan, IV. DEEL. I dis t  IfO A V O ND TYD K 0 R T IN GR N die, het oog flaande op eene bladzyde, welke do->r Aurelia's traanen bev >gtigd was, met verv >er'ng zag, dat het zyn eigen werk was — O, hoe ftreelend , hoe vleiend is die getuigenis ! riep Luzjucour uit; doch niet durvende voordgaan, hield hy piotreling ftil ; Aurelia zag hem fterk aan: Luzineour, na een oqgenWik zwygeas, het woord weder opvattende, vervolede aldus: Hoe, Mevrouw! zoudt gy meenen , dat het mogelyk ware , met de kragt der waarheid gevoelens uittedrukken, Waarvan men zelf niet doordrongen is? Ik heb het altoos voor ontnogelykgehouden , (her„ nam Aurelia,) en evenwel" . . .Wel nu, Mevrouw? ,, Mag ik eens onbewimpeld met u „ fpreeken ?" Ik bezweer u zelfs , zulks te doen — ,, Gy weet de be' O'irelyk heden der vriend„ fchap op de hartroerendfte wy-ce te fchil leren ; „ maar weet gy ook wel alle de pïigten van een „ waar vriend te vervullen?" — Gy hebt my wel willen belooven , Mevrouw, onbewimpeld te zullen fpreeken des hen ik gerechtigd om u te vraagen , wat u zulk eene twyfellng heeft kunnen inboezemen? ,, Myne eigene waarneemingen" ■ Behaagde het den Hemel, Mevrouw, dat, met een 2.0 zuiver vei ft and, gy my nimmer beöordeeldet, dan volgends uwe eigene begrippen — Wel nu , terwyl „ gy my wel vergunnen wilt, voorde vuist te fpreeken, moet ik u bekennen, dat ik zeerver„ baaad geweest ben, over de zonderlinge ma- „ nier,  VAR HET KASTEEL. igs' j,, nier, waarop gy de voorleesing van voorleden Vrydaghebt aangehoord" — Het is waar, (antwoordde Luzineour, glimlachende,) dat de ulterlyke fchyn tegen my was; ik heb dat zelf maar al te wèl gevoeld, en dit is het juist, dat my zo be- fpottelyk gemaakt heeft Luzineour zeide dit met zulk een natuurlyken toon, en met zulk eene bedaarde houding, dat de uitvoerigfie opheldering hem niet beter zou hebben kunnen rechtvaardigen 5 Aurelia, ten fterkften getroffen, befchouwde hem met de uiterfte verbaasdheid Ik kan van Ss myne verwondering niet terug komen, ( zeide zy; ) gy brengt niet eene enkele reden by, „ en evenwel overtuigt gy my" — Dit is, ( hernam Luzineour,) de kragt derzuivere waarheid Maar waarom had gy dan zulk eene gedwongene houding?" Ik was in de doodlykfte verlegenheid : tot myn ongeluk, had Ik bemerkt, dat gy tegen my vooringenomen waart , en my verdagt hield, dat ik den roem van Damoville benydde \dU gedagte maakte my verdrietig, en deed my alle die lompheden begaan, die gy hebt opgemerkt —- ,, Ik „ verdagt u ten onrechte; dit kan ik my nimmer vergeeven" Op deeze woorden, met een* toon vol nadruk en bevalligheid uitgefproken , was de verrukte Luzineour op het punt om zig voor de voeten van Aurelia te werpen; hy wist zig echter intetoomen, en zyne fterke ontroering 4voor een gedeelte te verbergen S Aurelia deed hem I a nog  I?,S AVÖNDTYBKORfTNeEN nog eenige vraagen — Ik beken u, (zeide zy,) dat ik het ftuk van uw' vriend met wat al te veel vergrooting gepreezen heb, maar gy zelf, ,, hoe denkt gy over dit werk?" — Het komt my ztgt even zo goed voor , als de meeste plukjes van één en drie bedryven , die federt de laatfte vyftieit jaaren ten tooneele gevoerd zyn, en waarin men zogenaamd de zeden der wereld fchildert : by voorbceld: ik heb al zo veel fmaaks in het Bh'fpel van Damoville , als in de C;rele , of de Fainte par amour : die Marquis, die zo algemeen geliefkoosd wordt; die zo flerk in de mode is; die zo veele Vrouwen verleidt, door borduurwerk, kousfebanden en breizakken voor haar te maaken, is een wezen , dat nimmer b>ft'aan heeft, en alleenlyk eenvrugt van de blooie verbeelding: zo de beuzelagtigheid fomtyds al eens het recht heeft, om de Vrouwen te behaagen, zo is het althans gewisfelyk niet die van een" man , die zyn leven verflyt met borriuuren , breien »ƒ knoopen; alle die platheden kunnen op het tooneel behaagen, om dat een bekwaam en geestig Acteur ze die bevalligheid weet bytezetten , welke hem eigen is; en dat voords het grootfte deel der aanfchouWers , de wereld niet kennende , ter goeder trouwe gelooft, dat dit lomp tafereel de waarefchlld-ry daarvan vertoont ', maar niemand is in (laat, die zelfde ftukken te leezen, welken men met vermaak ziet fpeelen — Het is zeker, dat een ftuk „ niet gezegd kan worden goed te zyn, wannces m men  VAN HET KASTEEL. 133 men het niet met genoegen en deelneemiag [ee„ zen kan: maar gelooft gy, dat een flegt ftuk „ zig lang op het tooneel kan (taande houden?" — 9Ja zeker; zo lang 'er dit zelfdeActeur in b.'yft fp'eelen, die het in credit bragt, toen het voor de eerfte maal vertoond werd „ De duurzaamheid on- e, zer dwaalingen is geëvenredigd aan die van ons „ leven: wy bedriegen ons onöphoudelyk ; maar wy laaten ons ten minften geredelyk van onze „ dwaalingen terug brengen : zonder deeze ge„ lukige gemaklykheid, zou dit korte en broofehe leven niets anders zyn, als een bedrie„ gelyke droom; maar helaas! wie zou zig dur„ ven vleien, immer te kunnen onderfcheiden, „ wat waarheid is, wanneer eene begocheling langer dan vyftien jaaren duwen kan?" Elgenlyk gefproken , is 'er in het geval van ftraks geene begocheling; het is niet het ftuk, maar de bekwaamheid en onnavolgbaare talenten van den Acteur , die men in den Schouwburg toejuicht: voor 'f overige komt het my voor, dat men in 't algemeen deftukken en derzelver Autheurs recht doet, en hen zonder verblinding beoordeelt: ook moeten wy opmerken , dat het publiek niet moelelyk te voldoen is omtrent een taoneelftuk, dan naar evenredigheid van het getal van de Bedryven : indien het ftuk kort is , is men toegeevend omtrent deszelfs gebreken ; als het lang is, vordert men , dat het goed moet zyn ; em zie daar de reden, waarom zo ieele middenmaat  154 AVONDTïDKORTINGEN tlge, en zelfs zo veele flegte fuiken, van één eli van drie Bedryven, zig op het tooneel hebben kunnen ftaande houden. Om weder op Damoville te komen, (hernam SJ Aurelia,) ik heb nog maar ééne twyfeling, en gy kunt die ophelderen ; want ik gevoel S9 dat gy myn geheel vertrouwen winnen zult: zeg my eens , of gy wezenlyk meent , Damo» ville even zo hartlyk te beminnen, als hy u s, bemint?" Ik zie Mevrouw, (antwoordde 9S Luzineour,) dat gy eene al te hooge gedagten hebt omtrent de gevoelens van Damoville jegens my, van der jeugd of aan zamen opgevoed, houden wy natuurlyk veel van elkander ; maar die verbintenis heeft niets vertrouwelyks , niets hartvereenigends in Z'g: onze fmaaken, onze gezelfchappen verfchillen gantsch en gaêr , en wy zien elkander zeer zelden — „ Ik weet dit, (viel Aurelia hem driftig in,) maar is het zyne fchuld , of de uwe? ss dit althans is zeker, dat hy u als zyn dierbaar„ den vriend befchotnvt" — Neen, Mevrouw — '» Hoe ! neen !" — Zyne byzonderfle vrienden zyn die, waaraan hy het voorrecht verfchaft, van u, Mevrouw , te leeren kennen — Nnauwlyks had Luzineour dit gezegd, of de deur ging open; Damovile werd aangediend , en trad binnen: Aurelia bbosde: Luzineour, thans gerust gefield en wèl te Y-reden, toonde niet de minfle verlegenheid; maar Damovilie fcheen een weinig onthutst • dan  VAN HET KASTEEL. 135 hy herftelde zig fehielyk , en agtérvolgends zyn gemaakt ontwerp , overlaadde hy Luzineour met betuigingen van vriendfehap; vervolgends verweet hy hem tederlyk, dat by hem bedroogen had , door hem vvysvemaaken , dat hy eenige dagen buiten ging doorbrengen Het Is waar , zei Luzineour glimlachende, dat ik geen roet buiten Parys gezet heb; ik zeide het alleenlyk, om my te redden : ik ben niet zeer onderhevig , om gemelyk te worden; maar ik moet bekennen, dat ik hel voorheden maar al te zeer was; ik heb 'er zo even met Mevrouw over gefproken , (vervolgde hy , op Aurelia wyzende; ) wyl zy 'er de oorzaak van was, zo ■was het ook billyk, dat zy 'er de eerfte opheldering van kreeg: deeze openhartige wyze van zig te verklaaren verbaasde en verbysterde Aurelia: wat Damoville betreft, hy wist niet wat hy denken moest, en zyne ongerustheid was ongemeen groot: na een oogenblik zig met deeze kleine zegepraal gekitteld te hebben, ftond Luzineour op; nam zyn affcheid van Aurelia, en zig naar Damoville keerende: A propos , ( zeide hy, ) ik ben met eene eommisfte voor u belast: Mevrouw de Valrive en Mevrouw de Champrofe hebben grootlyks hun verlangen betuigd, om eene voorleezlng van uw ftuk te mogen hoor en ,, O! (hernam Damoville,) ,, ik word afgemat door dergelyke lastige verzoeken: ik heb het gisteren nog by Mevrouw de „ Hertoginne van *** voorgeleezen; en zy heeft I 4 „ my  13$ A VOKDTYDKORTIIfQES „ my eene tweede leezing verzogt tegen morgen t s, waarlyk, men maakt misbruik van myne toe- „ -geevendheid I " Wat zal ik aan die Dames antwoorden? — „ Ik heb het gisteren aan Mevrouw „ de Clary geweigerd, die my 'er geweldig over „ geplaagd heeft; en nog heden morgen heb ik „ ftellig afgeflagen , by Mevrouw de Prinfesfe „ van * * * te gaan Kortom , gy weigert „ het dan aan Mevrouw deFalrive en aan Mevrouw de Champrofe? Ja, rond uit; en ik verzoek het u als een gunst , myn waarde Luzineour, dat gy u nooit weder met dergelyke boodfehap„ pen laat belasten" .— Na dit laatfte antwoord ontvangen te hebben , ging Luzineour heen, en liet zyn' medevryër alleen by Aurelia. Vervuld van hoop en blydfchap, erkende Luzincour eindelyk by zig zeiven , dat hy inderdaad fmoorelyk verliefd was: hy haastte zig, om zig in zyne kamer optefluiten , ten einde ongeftoord de zoete herinnering te mogen fmaaken van het aangenaam en brlangryk onderhoud, 't geen zulk eene aanmerkelyke verandering in zyn lot ten weg© bragt: hy herinnerde zig woord voor woord, het geen hy gezegd had, (altoos vindende, dat hy het nog veel beter zou hebben kunnen zeggen,) al het geen Aurelia hem geantwoord, en zelfs al het geen zy gedagt had: eindelyk, om tien uur des avonds, bragt hy zig te binnen, dat hy by Mevrouw de Champrofe moest foupeeren; hy be-  TAN HET KASTEEL. ij/ gaf zig in aller yl derwaards , en men zettede zig aan tafel toen hy inkwam : zig tot Mevrouw de Champrofe vervoegende, om haar verflag te geeven van den flegten uitflag der commisfie, waarmede zy hem belast had, viel zy hem by het eerde woord in de rede — Ik heb daar zo even (zei„ dezy,) het allerlieftte Briefje ter wereld van Damoville (») ontvangen , waarin hy my belooft, ons zyn ftukje aanftaanden Maandag te komen s, voorleezen" — Luzineour glimlachte, en antwoordde niets : foortgelyke trekken verwonderden hem niet meer; hy had zeer duidelyk hegreepen , dat Damoville het alleen, in tegenwoordigheid van Aurelia , geweigerd had , om 'er zig by haar een verdiende van te maaken; en hy twyfelde in 't geheel niet, of het (lot zou zyn, dat Damoville zyn duk by Mevrouw de Champrofe zcu komen voorleezen, Na (») Mevrouw de Champrofe heeft ongetwyfeld gezegd Minheer Damoville; maar, wanneer men fchryft, is men wel verpügt, die tytels van Mynfaer en Mevrouw dikwyls wegtelaaten , als die eene onaangenaame herhaaling zouden geeven: ten dien opzigte, is het niet mogelyk , in een Roman of in een Comedie zig flipt te houden aan het gevestigd gebruik ; maar ik ken ook flegts dit ééne geval , waarin het ons vryftaat, daarvaa aftegaan. 15  ttf AVONDTYDKORTINGEN Na het foupé, vroeg men aan den Burggraaf de Valrive, of hy het ftuk van Damoville kende? — Wyl de Autheur, (gaf hy ten antwoord ,) het zal laaten fpeelen en drukken , heb ik geen' den minden trek, om het hem te hooren voorlee,, zen" — jfa, ik was vergeet en, (hernam Mevrouw de Champrofe,) dat gy eene byzondere afkeer tegen de voorleezingen hebt ,, Ik beken ,, gaarne, dat ik liever alleen lees; ik kan dan, ,, het geen my behaagt, nog eens overleezen , op ,, myn gemak nadenken, al het geen my niet be,, valt overflaan , het werk laaten liggen , als ,, het my verveelt, en ik ben niet verpligt, om myn' geest uitteputten in complimenten en lof,, tuitingen :het leezen voor zig zeiven , in 't byzonder, is verre het aangenaamst; en de voorleezin,, gen zullen wel weder uit de mode raaken, dit ,, (Iel ik voorzeker" Ik geloof het niet; men wil gaarne zelf beoordeelen, eer het pulhiek nog ui/ fpraak gedaan heeft — ,, Maar ieder nieuw ,, uitkomend werk kan my dit genoegen verfchaf,, fen; zo dra het geadverteerd is, laat ik het knopen , lees ik het, en beoordeel het, eer het ,, publiek nog uitfpraak gedaan heeft Boven- dien, kan men een Autheur bcöordeelen, die zig met zo veel heusehheid aan onze goede ,, genade komt overgeeven; die niets anderster wereld fchynt te verlangen, dan onze goedken,, ring; die ons eene zo vleiende vertrouwelykheid, eene  VAN HET KASTEEL. 13? /, eene zo onbeperkte toegeevendheid betoont; die tot ons komt met de ftreelende verzekering, van ons te zullen verbaazen en te verrukken ? zal s, men nu eene zo aangenaame begocheling gaan vernietigen, door hem op eene wreede wys de waarheid te zeggen ? de rechten der herbergzaamheid, de erkentenis, de befchaafdheid, als, les verpligt ons, niets te verzuimen , om hem s, vergenoegd en wèl te vreden van ons te laa,, ten gaan: wanneer wy eene verveelende houding betoonen, maaken wy hem wanhoopig, ,, en onze goedkeuring maakt hem gelukkig; zouden wy nu zo onmenfchelyk kunnen zyn, van s, hem die te weigeren ? dit zoude zo onrecht,, vaardig als barbaarsch weezen; want, met eene ,, voorkezing van hem te verzoeken, heeft men 5, zig ftilzwygend verbonden, zyn Werk te zullen pryzen: het is alleen op deeze onderfïelde voorwaarde, dat hy zig verbonden heeft, by 5, ons te komen leezen: hy is onze vriend niet; ,, hy behoort niet tot ons gezelfchap; des kuns> nen wy wèl verzekerd zyn, dat hy de waar,, heid niet vanonswagt; en, wanneer wy des „, ter goeder trouw aan onze verbintenis willen voldoen , moeten wy hem betuigen dat zyn ,, Werk , hoe liegt het ons ook moge voorko. men, een meesterfluk is, en dat wy 'erdoor verrukt zyn " 'Er is wel veel waarheid in al *l geen gy daar zegt, (hernam Mevrouw de Chaai*  Ï4Ö . AVONDTYDKORTINGEN Champrofe,) maar ook veel vergrooting; ik kan -« verzekeren , dat ik dikwyls by de voorleezingen, waarvan wy fpreeken, berispingen heb hooren maaken ,, O ja, dit is eene beleefdheid te meer van den kant der toehoorderen" — Hoe zo? — „ Dit volgt van zelf: immers, de Autheur kan niet voorby, om aanmerkingen tevraagen; men weet, hoe men die uitdrukking moet opvat,, ten, endaar de beleefdheid ten zelfden tyde vor- dert, zig aanteltellen, als twyfelde men geheel niet aan zyne opregtheid, verzuimt men ook ,, wezenlyk niet, om eenige berispingen te maa- ken, die bovendien het voordeel hebben, van ,, de loftuitingen des te meer prys by te zetten —* ,, maar, welke berispingen? het zyn nooit anders ,, dan kleine, beuzelagtige tegenwerpingen, die ,, de Autheur altoos op eene zegepraalende wy,, ze weet te beantwoorden en te wederleggen: heeft men wel immer eenen Autheur rond- uitgezegd, of van ter zyde doen verftaan , ,, dat het gehecle bellek van zyn werk niet deug- de? dat het kwalyk gefchreeven , of dat het ,, volftrekt zonder fmaak was?" —— Z)us beschuldigt gy alle de toehoorders van zulke voorleezingen van valsheid en veinzery! — Geheel niet; want, wanneer ik 'er zelf by tegenvvoor,, dig ware, zoude ik my eveneens gedragen : 'er is een groot aantal waarheden , veel te aanfloo„ telyk, dan dat men zig veroorloven kan , die „ vrj  VAN HET KASTEEL. Ht ,, vry uit te zeggen , inzonderheid wanneer men in de wereld verkeert, en aldaar behaagenwil: ,, wanneer eene verblinde Moeder u vraagt, hoe haare Dogter, een fcheel gebocheld fchepzel, s, u voorkomt; zult gy haar dan zo vlak-uit antwoorden, dat het een lelyk ding is? wanneer een gekskap u een laf gezegde van hem vertelt, ,, 't geen hy voor een geestigen kwinkllag opgeeFt, en u vraagt, wat gy 'er van denkt; zult ,, gy hem dan in 't aangezigt toeduwen , dat het een lompe zet is ? allevraagen, die alleenlyk uit verwaandheid, en door eene onverschilligeperfoon gedaan worden, vorderen onvermydelyk een vleiend antwoord ; met dit te geeven , is men niet valsch noch geveinsd; men is alleenlyk befchaafd; men fchikt zig naar het gebruik —■ Gy hebt grondig beweezen, dat bet onmogelyk is, de waarheid te zeggen aan een' Autheur, voor wiett men geene byzondere vriendfchap gevoelt: maar zeg my eens, of gy denkt, dat de Autheur s in den grond van hun hart de loffpraaken, waarmede men hen overlaadt, op hun waar en prys weeten te ftellen? —• Zy' o, niets minder dan dat; zy zyn ten dien opzigte van eene allcrverbaazendfte ligtgéloovigheid: onder lieden van de wereld heeft de ver,, grooting haare paaien; wanneer men die óver,, fchreedde, zou men ophouden befchaafd en ,, vernligtend te zyn ; men zou het voorkomen hebben van te fpotten, en des beledigen: ee- n&  »4* AVONDTYDKORTINGEN ne Vrouw moet ten minden aangenaam zyn j' „ om met genoegen aantehooren, dat men haaf bevallig noemt; wanneer zy lelyk is , vergenoegt men zig, met haar te verzekeren, dat zy piquant is, of veele talenten bezit; kortom , de „ eigenliefde maakt ons niet volflagen verblind omtrent ons zeiven : het is zo niet gelegen met lieden van letteren: zeg ftout weg aan een Au„ theur, die niets dan eenige kleine weinig be„ duidende werkjes gemaakt heeft, dat hy on„ eindig veel genie bezit, en hy zal u met de „ grootfte goedhartigheid ter wereld gelooven 3 zo dra een Autheur het voorwerp van eene loftuiting is, kan hy nooit zien, dat 'er iets „ vergrootends in is; hy zal lachen overdedronkenfchap van vreugd , waarin de fchynbaare verrukking van eenige voorleezings-gezelfchap. *„ pen één'zyner mededingeren gebragt heeft, en „ hy zal even dezelfde ligtgeloovigheid betoonen , „ zo dra hy zig in dezelfde omfrandigheden bevindt: voor 't overige, wanneer de Autheurs „ al omtrent dit ftuk beter verlicht waren, zou,, den zy nog den fmaak voor de voorleezingen „ niet verliezen; want, ftaatkundig befchouvvd, „ vinden zy 'er altoos hunne rekening by " Hoe zo? Wel, het is een zeker middel, om zig met weinig kosten en in korten tyd, eene fchitterende reputatie te bezorgen : by voorbeeld, Mevrouw, vergun my te onderflel- „ len.  VAN HET KASTEEL. S43 len, dat, nicttegenftaande het allerlieffte Brief- ,, je van Damoville , zyn ftuk flegt is " ■ Wel nu, en verder? ,, Ondertusfchen, ingeno- ,, men met het Briefje en de beleefdheid van den Autheur, zyt gy V3st voorneemens , omhein ,, in zulk een gunftig licht te doen voorkomen , als u flegts immer mogelyk zyn zal; gy zult „ een vyftien of twintig perfoonen by deeze voor„ leezing verzoeken, hen met veel ophefs fpree» kende van al het goeie dat men van zyn werk ,, gezegd heeft ; zie daar reeds twintig lieden, ,, gunftig ren zynen voordecle vooringenomen : ,, geduurende de Voorleezing , zult gy u bekoord , verrukt vertoonen ; gy zult genegen ,, zyn den Autheur te verpligten; een weiuigje eigenliefde zal zig onder deeze goede geneigd» ., beid mengen; gy zult niet gaarne zien dat ee„ ne party, door u aangelegd, onaangenaam af,, loopt; het is u niet onbekend, hoe veel vertrouwen men in uw' fmaak, in uwe kundigheden (lelt; van die bewustheid zult gy misbruik maaken , door twintig perfoonen te misleiden ,. die vastlyk van meening zyn , zig naar uwe uitfpraak te fchikken; gy zult hen laaten gaan met de verbeelding, dat zy zig zeer vermaakt ,, hebben, en dat het werkje een meesterftuk is; of ten minften gy zult hen overreeden, om den Autheur zo fterk te pryzen, dat zy naderhand „ nooit hunne woorden zullen durven inhaalen ; c? want,  *14 AVÖNDTYDKORTINGEN want, wanneer men ééns de vergrooting of de ,, vleiery tot eene zekere hoogte gebragt heeft * rekent men zig uit een piint van eer verpligt, om die (taande te houden: ik weet, dat 'er in uwe byëenkomst twee Engelfchen, een Pool, en een Duitfcher zyn zullen, die, tegen ,, het einde van den winter, naar hun Vaderland ,, 'ban terug te keeren ; zy zullen daar eene vuurige bewondering der talenten van Damoville met zig brengen ; zy zullen daar aan ied.r verhaalen, dat Damoville in Vrankryk de uit,, frekendfte vermaardheid bezit; dat 'er niet dan van hem gefproken wordt; en zie daar , de ,, Hoven van Engeland, Polen en Duitschland, van den lof van Damoville weergalmen : in,, tusfchen wordt zyn ftuk op de Franfche Comedie ,, gefpeeld; het wordt verworpen; maar daar is ,i tegenwoordig niets fchandelyks in; men heeft ontwyfelbaare middelen uitgevonden, om den Autheur niet alleen voor fcbande te bewaaren, maar zelfs te doen toejuichen: by de eerfte vertooning zyn alle de Loges vervuld met doorluchtige befcherraêrs, uit eerbied voor welken ,j het Publyk zig betaameiyk gedraagt: door eene edelmoedige uitdeeling van een groot aantal vry,, lootjes, bewerkt men, dat het ftuk drie vier,, mm! agteréén gefpeeld wordt; en dan is men, ,s door de onpasfelykheid van een' Acteur, ver„ pligt , de verdere vertooningen te ftaaken : ru laat  VAN HET KASTEEL. 145 n laat de Autheur zyn ftuk drukken ; in zyne „ voorrede wenscht hy zig ze!ven geluk over „ dien fchitterènden uitflag, en bedankt het Pu„ bliek , met zo veel gevoel als zedigheid, voor de loftuitingen, welken hy voorgeeft ontvan. „ gen te hebben: oordeel nu, welk een indruk t, zulk eene voorrede maaken moet in Engeland, Polen en Duitschland, alwaar men reeds zo gunstig was vooringenomen : te Parys „ wordt 'er wel een weinig mede gefpot; maar de lieden van de wereld, hoewel ten halven beter onderrigt , blyven altoos ftaandehouden , ,, dat de Autheur uitfteekende talenten bezit, en „ het gerugt daarvan blyft zig beftendig in de ,, Provinciën en vreemde Landen uitbreiden ; te meer nog, daar meest alle de Journalisten een allergunstigst verflag van zyn werk geeven" — Maar al evenwel zullen 'er , onder zulk een onnoemelyk aantal Journalisten , ten minflen nog wel één of twee zyn, die gezond en onpartydig oordeejgfj? _ j5 O ja' maar, wanneer deczen zig vermeeten, eenen Autheur te berispen, die alle „ de middelen , zo even door my opgenoemd, weet in het werk te ftellen, is het gemr.klyk, hen voor nydigaarts, kwalykgezinden en fleg,, te menfchen te doen doorgaan" — Nu begryp ik, dat Autheurs „ die niet hy ultneemendheldkiesch zyn, zig met deeze foort van repu.atie kunnen vergenoegen ; te meer, daar zy het voerdeel heeft van iv. D££L. K nis-  54fJ AVONOTYDKORT IN G Si? niemands nyd te wekken : het zoude'alleenlyk tó wenfshen zyn , dat zy een weinig meer foliditeit had. Op deeze hoog'te van het gefprek, kwam Luzineour, die, onder het fpeelen van een partytje Piquettcn , alles aangehoord had, naar hen toe; en zig tot den Burggraaf wendende, zeide hy: Het wordt tyd, dat ik de zaak der arme Autheurs kome verdedigen , welken gy daar zo ongenadig behandeld hebt ,, Gy, myn vriend, (ant- vvoordde de Burggraaf,) hebt niets gemeens met die lieden, met welken ik de vryheid genott men heb een weinig den fpot te fteeken ; ik ,, tast alleen de Cabaalzoekers aan ; ongelukkig ,-, hy, die zig myner berisping aantrekt ; want ,,■ zulk een befehirldigt zig zeiven: zonder van u ,, te fpreeken, myn waarde Luzineour, zoude ik ,., u verfebeidene lieden van letteren kunnen op- noemen , die ik wezenlyk hoogacht en be,, wonder" Deezen doen dan geene voorlee¬ zingen ? —— ,, Het is mogelyk dat zy zig naar ,, deeze node fchikken, of uit zwakheid, of uit eene wezenlyke toegeevendheid ; en zie daar ?, het geen ik altoos denk, wanneer de Autheur ,, anderszins een man is, die zig nkt met cabaa„ len of (iinkfehe wegen ophoudt." Maar Waarom, (zei Mevrouw de Champrofe , ) Zyt gy zo vrees lyk tegen de arme Cabaalmaakers verhitterd? wat kwaad hsbbsn zy ut och gedaan? —,, Een zeer  VAN HÉT KASTEEL. 147 zeer groot kwaad; zy verveelen my, en maa- ,, ken flegte werken" Gy verwyt hen daar leis , waaraan zy .geheel ónfchaldig zyn ■ „ Geenzins : wanneer zy , in plaats van den „ gantfchen tyd aan die ellendige cabaaien te „ verkwisten, ernstig overpeinsden, en naarftig „ werkten, zouden zy, of beter fchryven of het „ fchryven ftaaken : ik ken 'er , die wezenlyk ' vernuft en natuurlyke talenten bezitten; maar „ wat kunnen deeze gelukkige gaaven der Natuur hen baaten, zonder oefening , aankweeking ert „ overdenken? daarenboven, de trek tot cabaa- 4, len verdroogt de zielsvermogens, verdooft dé gevoeligheid, en bluscbt den geest uit: hoé zou een man , onöphoudelyk bezig met kiri- 5, derlyke, beuzelagdge denkbeelden, en zig al„ leenlyk , ter verkryging van roem, met laage hulp„ middeltjes behelpende, edelheid en verheven55 beid van ziel kunnen behouden? welk eenen ,, gewigtigen dienst zou een onpartydig en ver„ ftandig man van letteren niet aan de Letter5, kunde bewyzen, wanneer hy de moeite nam, js om alle de verborgenheden en kleine geheimen 3, der cahaal, naakt en bloot voor bet oog van „ het Publiek ten toon te ftellen ! " Maar bedenkt gy wel, (viel Luzineour hem in ,) hoe veel kloekmoedigheid 'er toe behooren zoude, om dier gelyk e eene onderneeming te durven beJlaan? wanneer men tegen den Godsdienst en tegen K 2  »48 AV0NDTYDKORTINGEN de goede zeden fchryft, behaagt men aan verre het grootfte gedeelte van het Publiek; men ergert niet dan wezenlyk eerbiedwaardige lieden , en deezen weeten wel te verachten, maar niet te haaten; zy vergenoegen zig, met den Autheur te beklaagen , of te verfmaaden; maar de geheimen der Cabaal aan den dag te brengen zou juist het middel zyn, om zig een onnoemelyk aantal verbitterde vyanden cp den hals te haaien , en wel des te gevaarlyker , wyl geene banden , geene beglnfelen , ook hoe genaamd', fterk genoeg zyn, om de overmaat hunner gevoeligheid en wraakzugt intetoomen: zie daar dan den fioufmoedigen Autheur het ftagtofer van alle die kleine hulpmiddeltjes en geheime kunstgreepen, welken hy de onvoorzigtigheld gehad heeft, openlyk te befpotten; die te kennen, die aan den dag te brengen , beveiligt hem niet het minfte daar tegen: verbeeld u de verfchrlkkelyke gevolgen van zulk eene onderneeming ! het gefchreeuw , het gedruis , de woede , de dolle haat, de in het harnas gejaagde Journalisten, de bittere berispingen, hekelfchriften • kortom alles , wat getergde eigenliefde , verbittering, cn het vermogen eener gedugte Cabaal kunnen uitwerken! •— Maar beken met my, dat het iets greotsch zonde zyn , dit alles te voor,, zien en 'er echter niet door te worden afgefchrikt — men zou ongetwyfeld duizend heimelyke haatelykheden te vreezen hebben; las» y, ter , paskwillen, alles wat gy zo even hebt „ op  VAN HET KASTEEL. 149 f, opgenoemd , uitgezonderd het gefchreeuw en „ gedruis: die lieden, waarvan wy fpreeken, „ maaken geene vrygeestige werken , fchryven niet tegen Godsdienst en Regeering, dan al5, leenlyk om gerugt te maaken ; door zulke gronden. bezield, zullen zy zig wel wagten, om, door „ openbaare klagtcn of gefchreeuw, het gerugt te „ vergrooten, 't welk natuurlyk en uit zig zelf „ gemaakt moet worden dooreen werk, dat met ftoute en nuttige waarheden tevens vervuld is; ,, in tegendeel, in zulk een geval zullen zy uiterlyk eene groote oiiverfchilligheid , eene foort van fmaadelyke minachting vertoonen; zo gy hen over dat werk fpreekt, al ware het ook „ binnen agt dagen tyds geheel uitverkcgt, zul., len zy u achtloos antwoorden , dat zy bet „ niet geleezen hebben; nogthans , zo gy voor een' vyand van den Autheur gehouden wordt, „ zullen zy u op een beflisfenden, maar altoos „ koelen en bedaarden toon zeggen , dat het werk niets waardig is , en bovendien van eene aanftoo„ telyke kwaadaartigheld; vervolgens , zonder'er verder over uitteweiden , zullen zy van-gefprek ,, veranderen, en van geheel andere zaaken fpree„ ken." Wel nu, (riep Mevrouw de Champrofe uit,) ik vind dit alles over heer e ly k: openbaare misnoegdheid, driftige uitvaaringen zouden niemand overtuigen i maar die uiterlybe koele bedaardheid zet hun K 3 £'•  15° A V O ND T YDKO R T INGETÏ gevoelen by, en geeft den laster, (ten minflen voor het oog van dwaazen,) het voorkomen van verfland: maar hoe nu met zulk een vvys ontwerp overééntebrengen, die fcherpe hekelfchrlften en libellen, waarvan gy zo even fpraakt ? immers maaken zulke fchriften veel gerugts P en het is bekend, dat zy het aangerande voorwerp meer vermaardheid byzetten, dan zy in flaat zyn hetzelve tebenadeelen — „ OnS5 getwyfeld! maar de hartstogten maaken de lie„ den onbefiaanbaar met zig zeiven: het vermaak van iemand, dien men haat, zonder genade te s, kunnen havenen; de hoop van hem zwartte 5, maaken, en ten diepften te grieven, doen alle ss andere bedenkingen oyer het hoofd zien: eindelyk, in de openlyke verkeering, heeft men », niet durven berispen en veröordeelen , dan met ss de vertooning van eene zekere gemaatigdbeid 5, en befchcidenheid ; zelfs is men dikwyls ge» „ drongen geweest, ten einde een uiterlyk voorkomen van billykheid en onpartydigheid te hebben , eenige loftuitingen onder de berispingen te mengen; en in een naamloos gcfchrifr, neemt „ men ryklyke vergoeding van al dat bedwang, ss 't welk de welvoegelykheid en eene ftaatkundige vcinzery ons hebben opgelegd" Ik verwonder my zeer, dat een man van de wereld dit alles zo juist weeten kan Wanneer- wy flegts. S9 de moeite neemen van opmerkzaam te zyn , ^ Yerftaan vyy 'er ons beter op, dan alle de iV>/_  TAN HET KASTEEL. 15* I, lofophen: zy, die hun leven in de beste en tal„ rykfte gezelfchappen doorbrengen, moeten wel „ bekrompen van begrip zyn, byaldien zy niet „ gemaklyk een fyneir kiefchen fmaak verkrygen , „ en hec menschlyke hart leeren kennen : tot nog s, toe heeft geen Schryver de verkeerdheden, de " wezenlykebefpottelykheden, en de kleine kunst. „ greepen der lieden van letteren , uitvoerig, en met hunne waare kleuren, durven fehilde„ ren (o): byna alle de Autheurs toonen zigtss baar, dat zy hen willen vleien, en veelen heb,, ben eene vergclyking willen maaken tusfchen „ hen en tusfchen de lieden van de wereld, wel55 ken zy njet kenden , en vooral niet verzuimd , s, (ter eere van het lighaam, waartoe zy behoo „ ren,) by ieder punt van deeze gelykenis, al ,, het nadeel aan onze zyde te ftellen: hoe difc*, wyls ben ik niet, by het befchouwen van deeze valfche tafereelen, in verzoeking geweest, om , aan die lieden van letteren te antwoorden s „ even gelyk de Leeuw in de Fabel : „Avec plus de raifon nous aurions le desfus, „Si mes confrères favoient peindrc ($)." 5S Zie («) Men fpreekt hier flegrs in het algemeen ; men erkent met genoegen, dat billykheid en waarheid veele uitzonderingen moeten toelaaten. (f ) De Leeuw door den Man terneer geveld; ces Fatel va» la Fontaine. K 4  152 AVONDTYDKOR TINGEN Zie daar, (hernam Luzineour,) iets, V geen gy thans niet meer zeggen kunt; want byna alle uwe confrères fchryven tegenwoordig — ,, Zo is het; „ maar zy hebben zig nog niet gemeenzaam ge„ maakt met de Druipers; en, in ftuk van Let„ terkunde, hebben de Manufcripten weinig ge,, zag' . Het komt my voor, dat een beroemd Schryver , in de Perfiaanfche Brieven , de lieden van letteren, de Journalisten, en zelfs de Franfche Academie , mg al onbewimpeld de waarheid gezegd heeft „ Hy heeft over dit ftuk, ge- „ lyk over zo veele anderen, heerelyke zaaken gezegd; mnar, naar myne gedagten, heeft hy „ eerder een vinnig hekelfchrift, dan eene oordeel„ kundige berisping gemaakt; en ruwe fchimpredenen, zyn nooit bevvyzen—De meeste „ ,, Autheurs (zegt de Heer de Montesquieu,) ,, gelyken naar de Dichters, die een pak flagen zullen dulden, zonder zig te beklaagen; „ ,, maar die , niet zeer naauwgezet omtrent „ ,, hunne fehouders, het zo fterk zyn omtrent hunne werken, dat zy de allerminfte berisping .., met kunnen verdraagen, enz. (q): "" . „ bo- (q) De manier, waarop hy van de Franfche Academie fpreekt, isevenonbetaamelyk — „Ik hebhoorenfpree,» ken, (7.cgr &M ,\ van eene zekere foort van rechtbank, ,, de Franfthe Mademie geheeten ; nergens ter wereld jj wordt  VAN HET KASTEEL. 1^3 5, bovendien, zyn de berispingen van den Heer de Montesquieu al te volftrekt en onbepaald; ,, by fchynt geene uitzonderingen toetelaaten , „ en alle de lieden van letteren, zonder onderfcheid, in ééne en dezelfde clasfe te rangfehikken; hy fchynt te gelooven, dat zy allen Ca- ,, baalmaakers en verachtelyke wezens zyn; nimmer wil hy toeftaan, dat 'er onder zyn, die verdienen als goede modellen voorgefteld te ,, wor- wordt 'er een gevonden, dien men minder eerbied „toedraagt; want men zegt, dat hy zo dra geene uitspraak gedaan heeft, of het Publiek vernietigt zyne ,, arresten: de lieden, waarüit deeze rechtbank beftaat, hebben geene andere bediening, dan onöphoudelyk te „fnateren; de Lofreden plaatst zig van zelve in „hun eeuwigduurend gefnap; en , zo dra zy in haare ,, verborgenheden zyn ingewyd, worden zy door de ra„zerny van lofredenen uittefpreeken bevangen, en bly„ ven daarmede voor alroos befmet: dit lighaam heeft veertig hoofden — wat de oogen betreft , die ko- men geheel niet in aanmerking; het fchynt alleenlyk ge,,fchikt te zyn om te fpreeken, en niet om te ziens „het ftaat niet vast op zyne voeten; want de tyd , die „zyn geesfel is, fehokt en wrikt het alle oogenblikken, „en vernielt alles, wat het gemaakt heeft: voorheen ,,zeide men, dat zyne handen gaarne gevuld werden; „ik zal u daar niets van zeggen, en laat de befbsfing over aan dezulken, die 'er meer van weeten dan ik.'" K5  Ï5+ AVONDT YDKORTINGEN ■„ worden, en zig waarlyk door hunne verdiens» „ ten en door hunne talenten onderfcheiden, en dit zou evenwel de taal der Reden en der Onpar- „ tydigheid zyn! " Ik ben volkomen van uw> begrip, (hernam Luzineour,) ik vind, dat men, in het berispen der lieden van letteren, al te zeer de welveegelykheid en de rechtvaardigheid uit het oog verhoren heeft, en ten zelfden tyde hunne treffendfte befpottelykheden niet genoeg naar waarheid heeft gefchilderd (r). Niet (r) Ik heb nogthans veel waarheid gevonden in de navolgende berisping: de Autheur fpreekt van de valfche Philofoophen , en drukt lig aldus uit : ,,By aldien de fraaie vernuften zig vergenoegden, s! met het Gemeen de wet voor te fchryven , tenopzigte ,,van die gewigtige beuzelingen, die hen bezig houSJden, en hun hoogmoed daarmede voldaan ware, dat S5zy in 'tftuk van fmaak den toon fielden, zouden zy jjten minflen flegts nutlooze wezens zyn ; maar zy ,, dingen naar een willekeurig gezag over de ernstigfte -,zaaken: de regeering, dezeden, de Godsdienst zelf 3,behoort onder hun aangemaatigd gebied: men mag niets gelooven , dan 't geen zy waardig keuren geloofd ,, te worden : zy draagen zig voor als verdraagzaamen , ,,en zyn de bitterfte vervolgers van allen , die anders ,, durven denken dan zy : zy noemen zig Wereld-burss ges, en zyn niet eens Burgers van hun Vaderland , 't ss welk zy niet fchroomen door de gevaarlykfle' Leer- nftel-  VAN HET KASTEEL. SjJ Niet lang na dit gefprek, kwam Luzineour in de gelegenheid van te ondervinden, dat de Burggraaf, in der daad, in alles wat hy gezegd had, zig aan geene de minde vergrooting had fchul» dig gemaakt. Ondertnsfchen had Aurelia haare vooringenomenheid tegen Luzineour nu geheel laaten vaaren; maar zy was nog niet verlicht omtrent het charakter van Damoville; zy onderdelde nog altoos , dat hy de leevendigde vriendfehap voor Luzineour ge- 3)ftjkels te bederven; eindelyk, zy verfieren zig met ,,den grootschklinkenden tytel van Philofooph; dienaam, SJdie, in zynen oorfprong, geen ander denkbeeld aan s, den geest vertoonde, dan dat van een Beminnaar der t, wisheid , heeft door hen eene veel edeler betekenis i, gekreegen : de Philofoophen der Oudheid waren Ikgts de leerlingen der Wysheid; de onzen zyn de waare s,Wyzen zeiven: in die hoedanigheid hebben zyzigop- geworpent ot wetgeevers, met flegts in't ftuk van letterkunde, maar ook van het ftaatsbefhiur en van het ,, Geloof: zy zynftigters, inftellers, Apostels; wat zyn ,5 zy al niet ?" Verhandeling over de Vriendfehap. Dit ftukje, zonder vooringenomenheid , zonder verbittering, niet uit valfche glorymgt, en met eene kloeks, moedige rondborftigheid gefchreeven , is het werk van ,, eene Vrouw, Mevrouwe de * **, Schryffter van verscheidene andere werken, die aiomine geacht zyn, en het verdienen,  ïgÖ AV'ONDTYD K OR TINGEN gevoelde, en zy verbeeldde zig alleenlyk, dat eene onmaatige en onredelyke kieschheid hem dikwyls al te ligt geraakt, al te veel vergend, en zelfs onrechtvaardig maakte : Aurelia , het werkje van Luzineour overleezende , kon zig niet wederhouden, heimelyk te erkennen, dat Damoville noch de juistheid van oordeel, noch den kiefchen fmaak, noch de veihevenheid van ziel van zynen Vriend bezat; maar niemand fprak haar tot lof der talenten van Luzineour; men las hem wel, maar men prees hem nooit; in tegendeel werd 'er door veele lieden kwaad van hem gefproken: van den anderen kant, was Aurelia ten fterkften getroffen dooide reputatie, welke Damoville fcheen te genieten: deeze vermaardheid vleide haare verwaandheid, en woog het getuigenis van haar hart op : ten opzigte der lieden van 'et'eren, waarmede Damoville haar in kennis gebragt had, begonnen haare oogen zig te openen; zy vond in hunne belachelyke aanfpraaken, een zo ongefchikten als buitenfponrigen hoogmoed , veel meer waanwysheid dan gegronde kennis, en zy zei dikwyls tegen zig zelve : waartoe dient dan toch het vernuft-, wanneer het de kunst van behaagen niet kan lei ren ? wanneer het ons noch eene fyne denkenswyze , noch een goeden fmaak , noch die bevalligheden byzet, die al het bekoorelyke der gezelligheid uitmaaken ?" Tegen het einde van den winter, gaf Damoville in  VAN HET KASTEEL. *57 in vertrouwen aan Aurelia te kennen, dat 'er een Phikfophhch werk van hem in het licht Hond te komen, 't welk een groot gerugt zou maaken: zyn Roman had, tegen zyne verwagting, geen den minsten opgang gehad ; maar voor ditmaal was hy zeker van zyn ftuk : in dit werk werd de Godsdienst openlyk aangetast; het werd gecenfureed, verboden, en gevolglyk , in minder dan veertien dagen, tot het laatfte Exemplaar toe uitverkogt: Luzineour, bedugt dat zulk een fterk geval van de nadeeligfte gevolgen voor den Autheur zou kunnen zyn, onderftelde , dat hy gantsch ter neêrgeflagen, of ten minsten zeer verfchrikt zou weezen: hy kwam exprès van buiten, om hem alle die diensten aantebieden , die in zyn vermogen waren: het was om'rent vyf uuren des avonds, toen hy by Damoville aankwam, en vond hem gereed om uittegaan ; hy ging met hem in zyn Kabinet, en , zo dra zy alleen waren, zeide hy tot hem: Ik zie met genoegen, myn waarde Damoville, dat gy moed bezit Op dit zeggen, barste Damoville in lachen uit ,, Hoe nu? „ (riep hy,) meendet gy my geheel uit het veld geflagen, geheel onder den voet te vin- (jeil ? gy weet dan niet, myn vriend , dat myn werk, zo dra het verfcheen, oogenbliklyk uitverkogt is? nooit maakte eenig werk zulk een verbazenden opgang; ik heb 'er niet een enkel exemplaar van overig , en ik ben reeds  tJ8 AVOMDTYDKOR.TINGÈN j, reeds bezig aan eene tweede uitgaaf; Want ik zal 'et twee of drie ftukken by voegen, die „ een vreeslyk gerugt zullen maaken moge- lyk zullen zy aan myn werkje de eer van dé houtmyt verfchaffen : zo ik niet door al te groote eerzugt verblind worde, verbeelde ik my, dat ik s, my redJyker wyze daarmede vleien mag" —• Maarzo men u eens bande? — ,, Behaagde zulks s, den Hemel! welk een gewigt, welk een aanbes, S ig zou men daardoor myn werk byzetten ! ik zou my naar vreemde landen begeeven ; ik zou daar als een eerst licht, als een vervolgde „ Held ontvangen worden; en van daar zou ik j, Vrankryk overftoomen met een zee van fchrif„ ten , die nimmer uit myn pen gevloeid zouden „ zyn, wanneer ik hier gebleeven ware; want de „ bezwaarelykheid, om die in Vrankryk te laaten „ drukken, is eene hinderpaal, welke my voer„ taan myne talenten naar een anderen kant zal doen wenden: ik heb myn proef gedaan; dit is ,, genoeg; ik zie my thans onder de Philofoophen geplaatst (O; zy hebben my befchermd en s, ftaande gehouden ; ik heb my van myneverplig- ting Men moet niet vergeeten , dat het Damoville, ch fiier de Autheur is, die fpieekt: ik zal gewislyk nooif de Philofiofken verwarren met de lieden, waarvan hieï gefproken wordt.  VAN HET KASTEEL. 15* ft ting jegens hen gekweeten; alle hunne grond5, beginfelen aanneemende, ben ik hun gelykgewor„ den, en ik kan voor altoos op hunne ftandvas5, tige en getrouwe vriendfehap ftaatmaaken'. dit is genoeg: ikbeb reden om voldaan te zyn" — En wanneer men u van uwe vryheid beroofde ? —• „ Ei wat! zy zyn zo zwart, zo kwaadaartig ,, niet, als wy hen affchilderen ■ welk Philo- iboph onder ons is toch het flagtölfer zyner ,, ftoutheid geweest ? wy fpreeken altoos van ver,, volging, om dat wy 'er ons weinig aanbekreu,, nen, of iets te pasfe komt, als wy flegts braaf ,, kunnen redeneeren, inzonderheid uitvaaren; 5, maar, het is reeds lang geleden , dat men niet meer vervolgt; men had 'er de misbruiken en ergerlyke ongerymdheid reeds van erkend, eer ,, nog de fchriften van Voltaire het licht zagen: heeft men wei één der Stigters van de hedendaagfche VVysgeerte , den Schryver van de Ge„ fchiedenis der Godfpraahen vervolgd (O? 'er ,, beltaat echter geen werk van dien aart, waar* ,, van het oogmerk minder vermomd, en gemaklyker te doorgronden is Qu) : en, federt Fontenelle, welk man van letteren heeft ooit, om ,, even (O De Heer Fontenelle. («) Ook heeft men dit werk zeer gepreezen, alhoewel het zeer verveelend en liegt gefchreeven is.  X6o AVOND TYDKORTIN GEN even die oorzaak > zyn amt, bezitting of vrybeid verlooren ? ik ken'er geenen : neen, neen: men is volmaakt overtuigd, dat men den Gods,, dienst geen doodlyker fiag kan toebrengen , dan door in deszelfs naam vervolgingen aante,, rigten : zo dat, myn vriend, ftel uw hart gerust; uwe bekommeringen zyn loutere hersfen- fchimmen maar, (vervolgde Damoville,) het is ruim half zes; wilt gy met my naar de Franfche Comedie gaan?" Luzineour nam dien voorflag aan, en ging terftond met Damoville daar heen. In de Comedie gekomen zynde , namen de beide Autheurs plaats in het Parquet : na het eindigen van het eerfte ftuk, za^ Damoville eenige treden van hem een' Autheur van zyne vrienden ■ ,, Zie ik daar Blinval niet? (riephy,) ik wist niet, dat hy reeds te rug was; hy heeft e"en klein reisje in Vlaanderen gedaan: eenige dagen ,, vóór zyn vertrek heeft hy een foort van Dichtftuk in profa in 't licht gegeeven, dat weinig opgang gemaakt heeft; men vindt 'er echter veel Philofophie in" Ja, (antwoordde Luzineour al lachende,) maar het is niet verboden , en de exempiaaren zyn by den Boekverbooper blyven liggen — zo als hy dit gezegd" had , ftond Damoviile op , om Blinval te gemoet te gaan , die naar hem toekwam : Blinval betuigde Damoville zyne hartlyke deelneeming over zyn behaalden roem, en  VAN H È T K A S T E É t. töi kn zelfs over zyn geluk 5 vervolgens fprak Damoville, op zyne beurt, grootlyks tot lof van het Dichtftuk van Blinval; deeze loosde een zugt — Maar kunt gy by mogelykheid begrypèn , ( zei„ de hy,) dat men het noch gecenfureerd noch ,} verboden heeft? Inderdaad dit is onbegry- j5 pelyk „ En dan die trek over de ver- draagzaamheid?" — O, ik heb nooit iets {leuters geleezen „ Ik durf zeggen, dat men nimmer in eenig werk iets fterkers gefchreeven „ heeft; gewislyk , de meening was zigtbaar ge^ noeg j Wel nu, zy hebben dat alles laaten *, pasfeeren! - Maar ik heb zo de laatfte hand >, g^egd aan een ftukje over de vervolging, dat „ hen uit hunne verdooving trekken zal, of ik 3, moest my deerelyk bedriegen: op myn eer; zo .5 dit niet lukt, moet men het beroep laaten vaa3, ren; het is geen oogvol meerwaardig." Luzineour luisterde met opmerkzaamheid naar deeze wonderlyke zamenfpraak: tot zynent te rug gekomen, tekende hy dezelve op, zender 'er iets in te veranderen — „ Wanneer ik ooit, (zeide hy by zig zeiven,) de verdraagzaamheid predikte, zal ik nimmer de zo verveelende als af„' gelleetene dagelykfe argumenten herhaalen ; ik zal my vergenoegen, met dit klein gefprek tusfchen Blinval en Damoville getrouwlyk oVefte„ fchryven : waarheden , zo eigenaartig üitgeM drukt, moeten eenen diepen indruk maaken -™ SV. D BElrt -* 4* 3r°  ï6z avondtydkorTingïS 5S arme Autheurs, die de goede zaak laat vaarettg, alleen om uwe werken debiet te verfchaffen ! wat zal 'er van u worden , wanneer gy, ia ,, plaatfe van die verontwaardiging te verwekken, „ wier uitwerkfelen u zo voordeelig toefchynen , «, niets anders te weeg brengt dan het mededogen 3, der Braavèn , en die koele Mille verachting^ welke dwaasheid, met kwaadwilligheid vereenigd, moeten inboezemen!" Na dat Luzineour deeze aanmerking op zyn Dagboek had aangetekei.d, ging hy uit, om by Aurelia te foupeeren ; hy had haar nog niet wedergezien , federt Damoville zyn Philofophisch werk had iri 't licht gegeeven : in weêrwil van alles, wat men over de voorgewende verdiensten van dit werk gezegd had; in weerwil van den nieuwen luister , dien zo veel zogenaamde eer aan de reputatie van Damoville had bygezet, kon Aurelia geen behaagen vinden in alle die ydele decldmafün , die alleenlyk ftreklen ter ondermyninge van den Godsdienst. D; moville kon veinzen ; maar zyne natuurlyke losheid en oribedagtzaamheid maakten hem ongefchikt tot eene hebbel57ke en langdnurige ontveinzing : dronken van glorie , en van de biutenfpoorige loffpraaken der zuikefl , die hy Philofoophen noemde, was het hem niet mogelyk, de overmaat zyner vreugde te maatigen of te verbergen : het viel Aurelia toe» nis: moeielyk , in den grond van zyn hart te lee~ zen.;  VAN HET KASTEEL. 163 gen; zy ontdekte daar ten duideiykften zyne oogmerken, zyne dryfveeren, zyne ftaatkunde, met één woord, zyn geheele ftelzel: dwaalingeh en misvattingen had zy kunnen infchikken , maar zy vattede de diepfte verachting op, tegen een' man zonder grondbeginfelen, zonder charakter, aan deri geest van partyfchap overgegeeven , door de beuzelagtigfte verwaandheid gedreeven, moedwillig,' wit berekend zelfbelang liegt, en gevaarlyk ; minder verblind, dan willens en weetensweggeüeept; met één woord, volftrekt alles opÖiFerende aart eene -uitfpoorige eigenliefde, en den toomloozen zugt, om veel van zig te doen fpreeken : Aurelia, Damoville des hebbende leeren kennen , fchepie behaagen in deszelfs handelwyze te vérgelyken met die van Luzineour ; zy kon den eerften niet in zyne waare eedaante zien, zonder ten zelfden tyde den anderen volkomen recht te doen; zy erkende nu, hoe zeer de reputatie van Luzineour verkieze- lyker was dan die van Damoville • De laatfte, (zeide zy by zig zelve,) wordt fterk toegejuichd maar door wie ? doorheden, die „■ zyne talenten alleen daarom verheffen, oni „ dat hy zig geheel aan hunne cabaal heeft overs, gegeeven; die zyne fchriften niet waardeeren*1 3, dan alleen, om dat zy 'er hunne eigene gèvoe5, lens in wedervinden: men heeft hem gezegd: Doordring u zeiven van onze grondbeginfelen en „ fiellingen; neem ze over; febryf ze na; herhaal, L a hst  If?4 AVONDTÏBKORTINGÏN .» het geen wy reeds dertig jaaren lang herhaald* hebben, en dan znllen wy allen uit éênen monde ,, flaande houden, dat gy een man vangeniezyt—> „ zie daar het geene, waarop zyne reputatie eeniglyk gegrond is Luzineour heeft gee- i, ne toejuicheni; de reden is, dat hy een afkeer heeft van kuiperyen, cabaalen, ftreeken en al,, Ier. geest van partyfehap: hy heeft vyanden; ,, dit komt, om dat hy alle waarheden durft zegi, gen, welken hy meent nuttig te zyn: hy heeft geene doldriftige aanhangers ; dit komt, om dat hy, wel verre van de hartstogten te vlei,-, en, diebeftrydt, om dat hy den Godsdienst 9, en de zeden eerbiedigt, en veel meer gedreeven ,, wordt door het verlangen om te onderrigten, dan door de zugt om tebehaagen: onder welke ,, eene Vefleideïyke gedaante men de zedekunde s, ook moge voordellen , men zal 'er, in den grond befchouwd , altoos eenige geftrengheid ,, in vinden : het is mogelyk , eene heilzaame les ,, met genoegen aanteftooren, 'er de nuttigheid, ,, de noódzaakelykheid van te gevoelen ; maar nooit ontvangt men die met vervoering; des kunnen dergelyke werken , meer bondig dan ,., aaniokkclyk,nimmer de verrukking wekken, zelfs niet van die geenen, die 'er fmaak in vinden; men pryst ze met meer achting, dan warmte» „ eindelyk, wie zyn de bewonderaars van Luzin■„ eour? 'de waardige leden derBurgerlyke maat- fchap,.  VAN HET KASTEEL. l<3$ 8, fchappy; allen, die nog fmaak hebben in eere „ en deugd: en wie zyn zyne vyanden? GodSf lochenaars, geweetenloozen , eigenzelfzoekers, „ alle de lieden zonder grondbeginfelen en zoiir „ der zeden: het groot getal zoude eenigen fchrik s, kunnen inboezemen ; maar , met dat alles, zul„ len zyne hevigfte tegenftanders nooit durven zeggen, dat een Autheur , wiens zedekunde „ van eene onberispelyke zuiverheid is, een veré, achtelyk Autheur zy ; terwyl de billyke en ge- ftrenge Reden als zodanig befchouwen zal, in s, weêrwil der fchitterendfte talenten, alle die „ rampzalige Schryvers, die het 'er op toeleg- gen, om hunne leezers te bederven" Zodanig waren de overdenkingen van Aurelia, welken zy echter niet goedvond voor als nog aan Luzincour medetedeelen: eer zy befluitenkon , hem «en onbepaald vertrouwen te fchenken, wilde zy zyn charakter, en inzonderheid zyne gevoelens, naauwkeurig en in den grond leeren kennen. Op zekeren dag zig met Luzineour alleen bevindende, zeide zy tot hem; De eenvoudigheid van iiwe handelvyze behaagt my zeer ; evenwel, vind ik fomtyds, dat gy wat al te ver gaat in het verachten van het fortuin en de tereJtroonen, waarop, gy , in het vak van letteren, zulk eene rechtmaatlge a.anfprark maaken kunt —~ ,, ïk verzeker u, , Mevrouw, (antwoordde Luzineour,) dat, „ wel verre van dje eer , waarvan gy fpreekt ,  ï66 AVQNDTYDKORTINGEN ss te verfmaaden , ik ze integendeel op een hoör gen prys ftelle" En ondertusfchen hebt gy molt medegedongen , om den prys der welipreekendheid te behaalen l ,, Maar bedenk toch , Mevrouw, hoe moeielyk zuik eene ondernees9 ming zy; de Academie geeft u een onderwerp SJ op, fchryft u naauwkeurig voor, hoe lang het werk zyn moet , en gelast u vervolgens , te 95 pryzen en welfpreekend te zyn: met den besten ss wil ter wereld, is het volflrektlyk noodig , zal ik „ haar, zo veel in my is, gehoorzaamen, dat het onderwerp my behaage; dat de perfoonaads, je, die het voorwerp der loffpraak zyn moet, 9, juist even die zelfde is , die ik onder alle de ,5 groote Mannen, die immer beftaan hebben, „ zou hebben uitgekoozen , indien ik één van hun in 't byzonder bad willen verheffen ; en dan nog ss bovendien, dat de maat van het werk, zo als 3, die door de Academie bepaald is, volkomenlyk s, met myn plan overëenftemme: zo alle deeze toevalligheden niet zamenloopen, wil ik u wei ,5 bekennen, dat ik noch gevoel, noch waarheid, ,3 noch yuur zal hebben; ik zal koud , gedwon,, gen, onnaauwkeurig zyn; met één woord,. myn werk zal allerrampzaligst weezen"— Doe Jlei>ts aW wat gy kunt; men zal den goeden wil voorde daad aanneemen ; het bomt my voor, dat dit fe* dert langen tyd alles is , wat men van u verlangt — s, Vergeef het my, Mevrouw, men is ongetwy- 3, feld j  VAN HET KASTEEL. s6f feld, zo als gy wèl zegt, in veelen opzigten „ van eene zeer merkwaardige toegeevendheid ; „ maar men vordert Heilig ééne zaak, waaraan „ het my volftrekt onmogelyk zyn zoude ray te l, onderwerpen" Wat is dat toch? — : , Het is een aangenomen gebruik , (en deeze „ algemeene gewoonte beeft het tot eene volftrek*, te wet gemaakt,) dat men alle onderwerpen, „ op den zelfden toon moet behandelen ; dezelfl, de uitdrukkingen , dezelfde figuuren moet be„ zigen, om een Kunstnaar of eenen Turenne; „ een fraai vernuft of eenen Hendrik IV. te pry], zen; zo dat men, alvoorens den perfoon, dien men pryzen moet, te kennen, voorüf zyne " Verhandeling zou kunnen gereed maaken, den naam in blanco laaten, en des reeds by voor, raad zyne lofrede vervaardigen , in afwagting , der keuze, welke de Academie doen zal: wan„ neer dan de groote man genoemd is, moet men , 'er eenige kleine Anecdotes, eenige uitgezogte „ oezegden byvoegen; want dit zyn opfierfelen , ]\ die 'er volftrekt toe behooren " Gy keldert het my volkomen op : ik ben thans overtuigd, dat iyna alle de lofredenen, die ik geleezen heb, op deeze wyze zyn opgefleld — maar, apropos, (vervolgde Aurelia,) weet gy wel, dat het ftuk van Damoville morgen in de Franfche Comedie gefpeeld wordt? ik heb "er eene loge, en ik verzoek u aller* vriendelykst om met my te gaan -— Luzineour k 4 durf"  $6*8 AV0NDTYDKORTINGEN durfde dit verzoek niet weigeren, en den volgen-t den dag vergezel ie hy Aurelia naar haare loge. In weerwil der cabaale. en der verftandige maat-r regelen , die Damoville genomen had , was de uitflagvan het (tuk juist zo, als de Burggraaf de Valrive voorfpeld had : van het eerfte vers af, gaven de herhaald.' handklappingen ten duidelykften de goede gezindheid te kennen van een gedeelte der aanfchouweren , die het parterre uitmaaken; bovendien zag men in de loges verfcheideine Dames, die, zig de voorleezingen herinnerende, met vervoering toejuichten; meer dan édne waaier werd 'er door gebroken : deeze gemaakte Verrukking bleef fiandhouden geduurende de helft van het eerfte bedryf; het verminderde merkbaar by het tweede, want toen begon men toereluisteren; en by bet derde Bedryf fcheen de verveeling het vuur der yverigfte voorfianders zei ven geheel te verkoelen: met dat alt', was het gordyn niet zo dra gevallen, of eenige befchroomde en beevende ftemmen verhieven zig , om den Autheur opterocpen; doch geen echo beantwoordde hen; het bleef eene doodfche ftilte , en de Autheur vertoonde zig niet: Aureliat, haare loge uitgaande, zei tegen Luzineour: Men mag doen wat men wil; het ftuk ligt *er toe, en is voor altoos weg: arme Damoville! hoe bedrukt zal hy van avond zyn! — wat zullen wy hem toch zeggen? want 'er is geen middel, hoegenaamd, om voor hern te verbloemen-, M  VAN HET KASTEEL. *Ö? dat zyn ftuk gevallen is; en wat kan men toch doen, om een' Autheur te troosten, die zulk een[ (lag onder, gaan heeft. Alle deeze aanmerkingen van Aurelia toonden klaar, hoe weinig ondervinding zy bezat; zywerd. 'er welhaast zelve van oveituigd : volgens zyne belofte, moest Damoville by haar komen foupeeren ; hy werd aangediend ; Aurelia ma;ikte zig reeds geretd, om hem iets vertroostends te zeggen , over de onrechtvaardigheid van het Publiek , wanneer Damoville, met eene zegevierende houding naar haar toetreedende, baar vóórkwam, zeggende: „ Ikkom wat laat; maar, by het uitgaan „ van de Comedie, heb ik verfcheidene lieden s, van myn kennis ontmoet, en' ik kon niet voorby om de gebruikelyke complimenten en geltik„ wenfchingen aanteneemen en regt uit gezegd, ik heb reden om zeer voldaan te zyn ; ik was reeds gewaaifchouwd, dat 'er eene gedugte cabaal zyn zou ; mogelyk zal zy op ■„ een' ander' tyd gelukkiger zyn , maar heden ten „ minflen heeft zy zig niet durven verwonen; „ zy heeft duidelyk gezien, dat zy het Publiek „ niet zou wegfleepen : maar eilieve , Mevrouw , zeg my eens , of gy een weinig voldaaa ZYt?» Op deeze zeer onverwagte vraag, raakte Aurelia geheel bedremmeld , kreeg een kleur, flamelde, en antwoordde niets; en Damoville , zig naar de overigen van 't gezelfchap keeL 5 *en"  I?0 AVONDTYDKORTINGEN rende , verpligtte ieder door dezelfde vraag, om hem te herhaalen , dat zyn ftuk een allerVitneemendst genoegen gegeeven had : vervolgens zig weder naar Aurelia keerende, zeide hy: . Hebt gy wel opgelet, Mevrouw, hoe het Pu5, bliek de trek, waarmede het tweede Tooneel van het derde Bedryf eindigt, gevoeld heeft — O ja! het heeft zeer oplettend toegeluisterd; het was ten uiterflen ftil „ Het eerfte Bedryf is „ allergeweldigst toegejuichd, om dat het alleen „ fchitterend is; maar op het oogenblik, toen de „ deelneeming aanving, is 'er, gelyk gy zeer wel „ hebt opgemerkt, eene allertreffendfte verdub5, beling van i pletrendheid geweest : geen ge- ss druis eene diepe ftilte toen was „ het , dat ik wezenlyk voldaan was; en wel s, des te meer, wyl het ftukje eigenlyk niet ges, fchikt is, om aan het Parterre te behaagen; het is te zeer vervuld met fyne, kiefche trek„ ken, die . . . ." Op dit oogenl lik werd 'er aangediend, dat het foupé was opgedischt: men zettede zig aan tafel: Damoville (telde zig by uitftek vrolyk aan; des niettemin behoefde men niet zeer doordringend te zyn, om duidelvk te befpeuren, dat hy in den grond van zyn hart niet zo vrolyk, niet zo vergenoegd was, als hy zyn best deed om zig te vertoonen: na het foupé begon Damoville weder van zyn ftuk te fpreeken , en hy vergat niet, Ci8  VAN HET KASTEEL. !?* om de eigenliefde van alle die geenen , die de voorleezingen bygewoond hadden , te verbinden , om ftaande te houden , dat het een uitmuntend ftuk was „ Gy hebt voorzien , (zeide hy,) ss dat het moest behaagen: het is juist zo als gy „ voorzegd hebt : wanneer men geest en fmaak „ bezit , is het eene onmogelykheid , dat men 3, zoude kunnen mistasten omtrent de verdiensten ■„ of gebreken van een werk van vernuft en ver- ■„ beelding" Kortom, Damoville betoonde by deeze gelegenheid, dat hy boven het fortuin verheven was ; nimmer had men een ongeluk met minder neêrflagtigheid zien draagen; nimmer was men zo fterk overtuigd geweest, dat hy zig in alle gevallen wist te redden , en hy deed zulks met eene onbegrypelyke tegenwoordigheid van geest: door het vertoonen deezer geveinsde weltevredenheid , bragt Damoville wezenlyk verfcheidene lieden in een verkeerden waan — Daar hy zo wèl voldaan is, (zeide men,) moet hy \r ook zekerlyk goede redenen voor hebben Met dat all', kon hy deeze looze ontveinzing niet op den duur uithouden : in zyne voorredens , toonde hy wel zyn genoegen over zynen zogenaamdeq verkreegenen roem ; maar ten zelfden tyde hield hy in zyne Verhandelingen over algemeene onderwerpen ftaande , dat 'er noch fmaak noch kennis meer beftond, en dat wy weder in de oude bariaarschheid wegzonken; en zo zal men doorgaans zien,  ï?2 AVONDTYDKOR.TINGEN zien, dat een vermomde opgekropte fpyt ten langen laatften zig zelve verraadt. Zonder de gevoelens van Aurelia volkomenlyk doortezien, had Luzineour niet veel moeite om te bemerken , dat zy zeer veel van haare hoogachting voor Damoville verlooren had; maar deeze Latfre bezat de kunst van zig zeiven te doen gelden , in zulk een hoogen graad, dat Luzineour zig niet durfde vleien , dat Aurelia dsszelfs wezenlyke verdienden in het waare daglicht befchouwde: Damoville wist zig zeiven by Aurelia te pryzen, met eene behendigheid, welk? indruk moest maaken; bovendien bragt hy geduuriglyk de verpligtende complimenten te pas , welken hy in afwezigheid van Aurelia ontvangen had; maar hy deed zulks met zo veel doorfleepenheid , dat hy het lompe en aaiiftootelyke van deeze dwaaze zelflof geheel wist wegteneemen : dan eens nam hy een voorkomen van gevoeligheid aan ; en , weetende , (zo fprak hy,) met welke eene vriendelyke deelneeming Aurelia zig wel wilde verwaardigen, hem te vcrëeren, berigtte hy haar een op nieuw b hadden roem; ende.'ze vertrouwelykheid kwam uit het harte voord, en niet uit eigenliefde; hy zou zelfs moeielyk geweest zyn , zodenrand anders, buiten Aurelia, het w"st; hy zou 'er zelfs in 't gebed niet van fpreeken , ware liet niet om der vriendr fchap eene voldoening te veiTcbaifjn, welke voor haar de (heclenulte en die.iLaarlteis: behalven dat, was  TAN HET KASTEEL. 1?3 Was hy al te zeer bedugt, om den nyd en jalouzy nog grooter te maaken , die reeds zo vinnig waren in hem te belasteren en te vervolgen i dan weder een anderen toon aanneemeude, vertelde Damoville, al lachende, en met de houding van 'er geheel geen geloof aan te liaan , een ontvangen compliment, dat al te fterk was, om in goeden ernst overgezegd te worden: in dat geval, fprak hy 'er van, als van eene vergrooting, eene klugtigeg**heidi onder zulk eene vernuftige en zedige form kan al wat men wil, doorgaan; het is alleenlyk verdrietig, dat dit kunstje zo gemeen en bekend is; het ontfnapte der opmerkzaamheid van Luzin. cour ook niet; maar hy kon nog niet duidelyk ontwaar worden , welk een indruk het op den geest van Aurelia maakte. Op zekeren avond dat Luzineour zig ten huize van Aurelia bevond, kwam 'er een bediende van den Burggraaf de Valrive , met verzoek , of hy ten allerëerften by hem wilde komen aan het huis van zyne Schoonzuster: Luzineour ging terftond derwaards: in de kamer van Mevrouw de Valrive treedende, verfehrikte hy geweldig over de ontfteltenis, welke hy op alle de aangezigten za» _)? Myn waarde Luzineour, (zeide de Burggraaf tot hem,) wyl ik zo (braks naar Verfaiiles vertrek, en morgen niet te Parys kom eeten, heb ik u daarvan willen waarfchouwen" • Maar wat is 'er dan toch gebeurd? viel Luzineour hem  t?4- AVONDTVDK.ORTINGEN hem in — ,, Een verfchrikkelyk ongeluk: deBaroa de Yerzenay heeft heden avond om agt uuren zig zeiven öm het leven gebragt , en het is zo rugfbaar, dat 'er geen hoop meer is, om dit „ ysfelyk geval te fmooren" De Baron de V-rzenay, zegt gy, heeft zig zeiven om het leven gehragt! — Zyne zaaken (tonden zeer verward; „ maar, daar hy veele Weldaaden van den Koning trok , had hy gemaklyk , door het befpaaren van eenige nutlooze uitgaaven , en het verkoopen van een Landgoed, in vier of „ vyf jaaren tyds alle zyne fchülden kunnen be,, taaien , en zyne zaak en herlïellen : hy was van „ een grootfchen fmaak, een liefhebber vanpragt „ en praal, en kon niet befluitcn, om die opöfferingen te doen, Welken zyne omftandigheden vorderden: door zyne fchuldgisfchers lastiggé5, vallen; in de noodzaakelykheid om eindelyk ü party te kiezen ; door geen beginfel van Godss, dienst weerhouden, heeft hy zig van een aan„ wezen beroofd, dat hem tot een ondraagelyken last geworden was: hy laat eene braave Vrouw en drie Kinderen na, diethanS, helaas! tot den „ bedelzak gebragt zyn , vermits zyn dood zyn rampzalig huisgezin vari alle 's Konings weldaa„ den, en van alle de pennoenen , die hy trok, be- rooft zie daar , waartoe de godlochening den mensch vervoeren kan! en dan durven 5, die verdervelyke Schryvers die den Godsdienst  VAN HET RASTEELo ifS H Zoeken te ondermynen en te verdelgen , nog 91 van vveldaadigheid en menschlievendheid fpreeken i » _ Op deeze woorden , loosde Mevrouw " de Valrive een diepe zügt — Het is maar al te waar, (zeide zy , ) dat de ongelukkige Baron, in zyn gantfche leven , geene andere dan dergelyke werken geleezen heeft „ Eene zeer merk- „ waardige omftandigheid, ( zei de Burggraaf ftil„ letjes tegen Luzineour,) is, dat hy zig ver4, zekerd hield, dat het berugte werk van Damo„ ville een meesterftuk was : by heeft dit gecert„ fureerd en verboden boek met gretigheid gekogt en geleezen, en men heeft even dat werk opgeflagen vinden liggen op de tafel , waaraan „ hy zig om hals gebragt heeft" Luzineour fid(jerde „ Zy, die foortgelyke werken in 't „ licht geeven, (vervolgde de Burggraaf,) denken nooit aan deeze ysfelyke gevolgen : zo de „ ftoutfte, de ongevoeligfte onder hen ze kern it voorzien, cli 'er één oogenblikeniftigoverdenken, zou hy van fchrik moeten te rug deinzen i "de zelfmoord is nooit in Engeland zo algemeen geweest, als zy federt vyf- en- twintig jaar in [] Vrankryk is; dit is de vrugt dier verdervelyke ], boeken , waarmede de godloosheid de wereld befmet" Hft is zeker, (hernam Luzin¬ eour . ) dat verfcheidene deezer werken het Ma•teriaüsmus ademen; maar het komt my voor, dat 'men over 't algemeen zeer zeldzaam het beftaan van God  1?6" AVON D T VDKORTINGEIf God durft lochenen, en dat het Deïsmus veel meet in zwang is dan het Athéïsmus ,, Dat tornt, om dat men begreepen heeft, dat de Deïsten „ natuurlyk meer Profelyten moeten maaken , dan de Atheïsten : alles wat ons omringt , getuigt het beflaan van een eeuwig wezen , ,, Schepper van het Heelal: eene waarheid, zo „ diep in het harte der menfchen gedrukt, aanneemende, geeven de vyanden van den Gods,, üienst minder ergernis aan gevoelige zielen, ,, en kunnen kleine verftanden des te geroaklyker ,, verleiden; zy fpreeken onöphou lelyk van God; ,, maar ftemmen eenpaariglyk oveiëen in te ont., kennen, dat de boosdoeners in het toekomend leven eene eeuwigduureude ftraffe zullen moeten ondergaan : ondertust'chen , wanneer men het zo verre brengen kon, dat myn hart genoeg bedorven werd, om te gelooven , datLodewyk IX. en Cartouche thans één en hetzelfde lot on,, dervinden, wat zou my dan toch wederhou.len , ,, om een misdaad te begaan, die my voordeel ., aanbrengt, Wanneer ik flegts verzekerd ben, ., dat zy Verborgen zal blyven ? wanneer myn leven my ondraagelyk is , wie zal my beletten „ om my van dien last te ontflaan ? eindelyk, ,, hoé zal ik wederftand bieden aan myne hartstog,, ten , en aan de telkens terugkomende gelegen„ beid van in het geheim, en ftrafloos, kwaad te 33 doen, wanneer ik my overreeden kan, dat God alle a de  VAN H~E T KASTEEL. ïff de bedryven myns levens met onverfchillig,, heid befchouwt, en dat zyne rechtvaardigheid my nimmer rekenfchap zal afvergen ? dit zyn de afgrysfelyke gevolgen deezer fpoorloozé leerftelfels ! ach! zo die gewaande Philofoophen de.bange zugten der ongelukkige weduwe van den Baron Verzenay konden hooren! zo zy haar konden zien met hangende hairen , bleek, „ fidderende van afgryzen , haare ongelukkige Kin„ deren met haare traanen bedaauwende, en met „ eene beevende (tem, door fnikken afgebroken, uitroepende: ■— O myne Kinderen, hebt toch al- toos eerbied voor den Godsdienst'. verfcheü* rende kreet van een wanhoopig hart, dat zyne rampen alleenlyk wyt aan die fnoode Schryvers» wier doodlyke gefchriften den Godsdienst met zo veel verbittering en kwaadaartigheid aanranden ! " — Het geen my *t meest verbaast, ( viel Luzineour hem in,) is dit, dat men dwaas genoeg zyn kan om te gelooven , dat zy zulke verdervelyke dwaalingen verfpreiden, alleen uit liefde tot het menschdotn ! ■ was het, om de dweepzugt uitte- roeien? maar die was niet meer aanweezig, toen deeze werken in het licht verfcheenen , en bovendien , vond men in het Evangelie de beste wapenen, om haar te beflryden : wilde mm zig laaten voorftaan, het menschdom eene zulverer , eene Verhevener Zedeleer aantebleden, dan die van het Evangelie? ongetwyfeld neen: men kon zig de vol fa-ene JV. OEEL. M m  AVONDTYDK0R.TINGEN onmogelykheid van zulk eene onderneeming niet ontveinzen ; men durfde niet ontkennen, dat hy, die de voorfchriften van het Euangelle naauwkeurig opvolgde , de verflandigfte en de volkomenfte van alle menfchen zyn zou', waarom wil men dan toch dien Godsdienst vernielen, die de kuischheld, verfchuldigde gehoorzaamheid en eerbied voor Overheden en Wetten, als vol ftWekte pligten voorfchryft; die om beveelt, goed, geduldig, gemaatlgd, weldaadig, toegeevend, billyk te zyn; die ons den haat en de wraak verbiedt; die ons niet alleenlyk beveelt tevergeeven, maar zelfs goed voor kwaad te vergelden! waarom wil men toch den menfchen een geloof ontrukken , dat hen Zo heldhaftig deugdzaam kan maaken ? daardoor ontheft men tevens de boosdoeners van een geheiligden band; men berooft de deugd van een redelyk doelwit, en van de ft'reelende hoop Op eene belooning, zo regt gefchikt, om haaren moed aantewakkeren , en haare kragten te verflerken ; eindelyk men ontrekt den ellendlgen de zekerfte aller vertroostingen, de eenige, die hen met lydzaamheid onderwèrpelyk kan maaken aan alle de vervolgingen van den Haat en de Nyd, het verlies van de dierbaarfe voorwerpen hunner tederheid, de rampfpoeden deezer wereld, en de overmaat van kommer en gebrek ,, De Hemel zy gedankt, 5, (hernam de Burggraaf,) de waare dryfveeren, 5, die de vyanden van den Godsdienst doen fchryven, kunnen geenaius tvvyfelagtig zyn, en zyn ook  VAN HËT KASTÉÉL. ï?$ s, ook thans algemeen genoeg bultend — Zoalshy dit gezegd had, kwam men hem aandienen , dat zyrt #ytuig gereed was; waaröp hy ormiddelyk opftond, en naar Verfailles Vertrok: Luzineour nam kort daarna affcheid van Mevrouw de Valrive, welke zagtjes tot hem zeide: Dit verfchrikkelyk voorval treft myn verf and even zeer, en brengt my weder te rug tot die grondbeginfelen , we 'ken door gevaar* lyke boeken en gefprekken byna geheel waren tilt ge* roeld Luzineour, de gelegenheid thans niet gefchikt vindende, om dit gewigtig punt verder te verhandelen, verliet haar; en te veel van droefgeestigheid doordrongen, om naar Aurelia te rug te keeren, ging hy naar huis, en vond daar een' brief voor hem liggen , dien hy driftig opende, en daarïn een fchriften ondertekening vond , welken hem onbekend waren: deeze brief behelsde het navolgende: Uit hei Kasteel van * * * den 30 April 17—. Ik heb het genoegen niet, Mynheer, van byu „ bekend te zyn ; en nogthans ben ik u de lee„ vendigfte en tederfte erkentenis verfchuldigd: „ ik kan my van dien pligt omtrent u, zo veel „ van my afhangt, niet anderskwyten , dandoor u myne gefchiedenis te verbaalen — zie hier s, dezelve in weinige woorden : " s, Ik had nog naauwlyks myn tiende jaar beM a SJ reikt,  15» AVOND TYD KORTINGEN reikt, toen ik myn' Vader verloor ; ik werd ,, toen opgevoed door eene zo deugdzaame als ,, verftandige Moeder: ik heb flegts ééne Zuster; „ en al myne tederheid was tusfchen haar en myne Moeder verdeeld: de jaaren en het ver(land deeden deeze natuurlyke gevoelens nog flerker toeneemen: ik trad in den dienst; myne Moeder en Zuster bleeven op het Kasteel, al,, waar ik geboren ben; en geduurende tien jaa,, ren, heb ik nooit verzuimd, het grootfte ge,, deelte van den tyd , waarover ik befchikken „ kon, aan haar toëtewyden : ik maakte het ge„ luk uit van de tederstgeliefde Moeder; ik vond ,, in myne Zuster de beminnelykfte vriendin; „ moest ik niet hoogst g. lukkig zyn ! een dwaaze ,, hoogmoed, eene kinderagtige verwaandheid, „ vernietigde alle deeze gelukzaligheid." ,, Myn naam is niet doorluchtig ; maar myne ,, familie is ééne der oudften van Franche - Com,, té: ik begtte veel waarde aan' dit voordcel; eene ,, zwakheid, welke des te gevaarlyker is, om dat ,, de gevolgen niet treffend genoeg zyn, om ie,, mand eene vuurige begeerte inteboezemen , ,, om dezelve te boven te komen ; maar ik onder„ vond welhaast, hoe doodlyk dezelve voor het geluk van het leven zyn kan : ik wilde myne ,, Zuster aan een voordeelig en luisterryk huwe,, lyk helpen; zy floeg het af, en bekende my, dat „ haar hart niet meer vry was; en myne Moeder keur-  VAN HET KASTEEL. l8l i, keurde haare gevoelens goed : de keuze , welke zy gedaan had, maakte den fpyt, dien haare weigering my veroorzaakte, nog grooter: zy ,, beminde een' man van verdienden, die een ordentelyk inkomen bezat, maar die man was geen Edelman! ik deed al wat in myn vermo- ,, gen was, om een huwelyk teverbreeken, waarvan myn hoogmoed de enkele gedagten nietverdraagen kon: alle myne pogingen, alle myne gebeden waren vrugtloos; myn Zuster trouw- ,, de met haaren Minnaar ; ik verliet de Provin- ,, cie, en all', wat ik aan myne Moeder verfchuldigd was, vergeetende, zwoer ik, dat ik 'er nooit weder een voet zou inzetten, ten einde alzo nimmer eene Zuster weder te zien, welke nu byna het voorwerp van mynen haat geworden was, en waarvan myne Moeder zig niet wilde fcheiden." ,, Ik ging naar Parys, en gaf my over aan alles wat myne gedagten verflrooien , en afleiden kon van eene herinnering, welke my het hart verfcheurde : ik maakte aangenaamc verbin- ,, tenisfen ; maar hoe koud en fmaakloos kwamen my die voor, wanneer ik, in weêrwilvan my zeiven , my die ftreelende hartlyke verkeering heiïnnerde, door de Natuur endegewoon- „ te gevormd, en waarvan ik de bekoorelykheden zo lange gefmaakt had — zes jaaren lang heb ik in dien toeftand doorgebragt; misnoegd, rampM 3 „ zalig,  182 AVONDTYDKORTINGEN zalig, vrugtloos zoekende my zeiven te ver-» dooven; my diets te maaken, dat myne Moeder het geluk myner Zuster, en geyolgyk het „ haare, aan myne ydele verwaandheid had behr.oren opteofFeren : nooit een wezenlyk ver3, trouwen op iemand anders, buiten myne Moes, der en Zuster, gefield, en 'er nooit aan gedagt hebbende, om twee zo waarde vriendinnen te ,, vergoeden, fmoorde ik dit bitter verdriet in den ,, grond van myn hart : ik was verdoken van ,, die raadgeevingen, die de Vriendfehap of de Re- s, den my hadden kunnen aanbieden maar ,, eindelyk, die beilzaame raadgevingen, die ik 5, zo zeer behoefde, zyt gy het geweest, Mynheer, die ze my gegeven hebt : toen uw werk in het licht verfcheen, was ik niet te Parys; „ en verfehtllende bezigheden hebben my verhin,, derd het te leezen , tot nu in Maart laatstlee., den-: het is op dat tydftip , dat ik voor de eer,, (te maal eene Jcezing begon, welke zulk eenen diepen en zonderlingen indruk op myn hart moest maaken, dat het my onmogelyk is te ,, zeggen , of het werk wél gefchreeven is, of de denkbeelden nieuw zyn, of het ontwerp goed ,, is; ik was niet in (laat om te oordeelen; ik 3, kon alleenlyk gevoelen, aangedaan zyn,' en traanen (torten; het was niet flegts een boek voor my; het was een teder Vriend , die tot my fprak, die my naauwkeurig ondervroeg, - »» die  VAN HET KASTEEL. 1»S t, die my beter kende , dan ik zelf; die , my mya, ne zwakheden naakt voor oogen (tellende , my M 'er over deed bloozen; my de middelen aan „ de hand gaf, om 'er my van te verlosfen, en ,, ze te boeten; die onder de grievendfte verwys, ten de flreelendfle vertroostingen mengde ; die my eindelyk de waare bronnen van geluk aanwees O gy, die eeniglyk fchreeft ten be- „ hoeve van den Godsdienst , der goede zeden, en het wezenlyk heil der menfchen, ontvang s, den aangenaamften prys uwer edele pogingen: „, verneem, dat 'er een hart bellond, dooreen s, woesten hoogmoed vervoerd en verbysterd; 55 zig zeiven, en al wat hem dierbaar was, ramp„ zalig maakende, en dat uw gefchrift alleen hem s, voor altoos aan de reden, aan de Natuur, en „ aan de deugd heeft wedergegeeven O ja, „, het is tusfchen myne Moeder en myne Zuster, s5 dat ik u deezen brief fchryve: gy zyt het, die my aan de voeten myner Moeder gebragt hebt'. „ ik heb myne vergiffenis verkreegen; ik heb de „ Kinderen myner Zuster in myne armen gedrukt; s, het is aan u, aan u alleen, dat ik hunne onnozele liefkozingen , de wellustige traanen die „ ik geftort heb , die ik heb doen Horten , dat onÜitfpreekelyk geluk , dat ik thans geniet , te danken heb! De eensgezindheid, de vre- , de in dit huis herfteld, de vreugde , welke men 9S aldaar ziet heeifchen , zie daar uw werk, uwe M 4 wel-  l84 AVONDTYD KORTINGEN weldaaden ! zulk eene zuivere en verhevene ,, glory moet een hart als het uwe roeren: wan- neer Hiat of Nyd u lastert, u vervolgt, hoe gemaklyk zal het dan voor u niet zyn , haare „ woede te braveeren ! bedenk dan, dat dengd,, zaane huisgezinnen u eerbiedigen en zegenen, en herlees nu en dan deezen brief. DE GRAAF DE F*** Het zoude onmogelyk zyn, met woorden uittedrukken al het geene deeze brief aan Luzineour deed gevoelen : zagte traanen bedaauwden zyn aangezigt O ! ( riep hy uit,) hoe verëerend is het beroep, dat ik verkoozm heb , wanneer men de pVgten daarvan getrouwlyk vervult ! het is de ondeugd alleen die het kan verhagen — Luzineour hal gelyk: wie zou de letteren kunnen verachten , wanneer de Schryvers alleenlyk door zulke deugdzaame beweegredenen gedreven werden.' de letteren werden vereerd in de Eeuw van Lodewyk XIV., en zy verdienden het te zyn: alle de beroemde Schryvers dier luisterryke Eeuw eerbiedigden den Godsdienst; verfcheidenen wydden hunne talenten aan deszelfs glorie O), en brag- ten (v) Pascal, Boifuet, Nicole, de twee Arnauldes, Fiechier, Bourdaloue, Masfillqns, eni.  VAN HET KASTEEL. I§5 ten onftervelyke werken voort, die altoos duurzaam zullen blyven, en derzelver Schryvers en de deugi tevens beftendig zullen doen beminnen en hoogachten. Luzineour ondertusfehen , de onzekerheid niet langer kunnende draagen, waarin hy zig omtrent de waare gevoelens van Aurelia bevond, nam eindelyk het befluit, om haar de zynen bekenJ te maaken; zig ter goeder trouwe verbeeldende , dat eene vrouw, drie jaaren lang bemind , dit geheim nog niet doorgrond zou hebben: vol vrees en ongerustheid begaf hy zig naar Aurelia; zy was zo even van eene openbaare zitting van de Franfche Academie t'huis gekomen , en fcheen niet wel gehumeurd te zyn : zo dra zy Luzineour zag, riep zy uit: Ik ben door en door verontwaardigd'; 'er is geene rechtvaardigheid, geene redelykheld, geene hoflykheld meer; alles , alles is weg! ■ Goede Hemel, Mevrouw, wat is 'er dan ge- ,, beurd ?" Een groot man heeft ons gezegd , dat de allerbefchaafdfte Natie altoos die zal zyn , alwaar de vrouwen het best behandeld worden ,, Ik hoop, dat die groote man, d;e zo wêl uit» gefproken heeft toch een Franschman geweest zal zyn" Geenzins: het was een Rngelsch- man (»')•" mm behandelt ons in Vrankryk zo gun- (») Cook, Reine naar Otaheite. M 5  186 AVONDTYDK0RTINGEN gunftig niet; oordeel zelf: zie daar, wat ik zo eyen gehoord heb: een Philofooph, de loffpraak wille -i Ie doen van eene Pr in fes, die reeds voor vyftig jaaren overheden is, heeft geen kans gezien om haar te pryzen, dan ten kosten van alle de Prinfesfen, van' alle de vrouwen , die immer bed aan hebben, die tegenwoordig beftaan, en dit alles in eene enkele uitdrukking ,, Dit is waarlyk eene zonder» ,, linge beknoptheid!" — Beknopt genoeg , zeker l hoor hier de uitdrukking: offchoon eene vrouw, en Prinfes, beminde zy de letteren — wat dunkt u toch van zulk een Baaltje? ,, Zou men niet hebben kunnen antwoorden, dat de Redenaar, offchoon een Philofooph en Academist, by deeze gelegenheid weinig hoflykheid , en weinig billykheid betoond heeft?" — Des te meer, wyl eene doorluchtige Prinfes dit Academisch Schouwfpel met haare tegenwoordigheid vereerde: offchoon eene vrouw en Prinfes, bewees zy echter, door aldaar te verfchynen , dat zy de letteren beminde—i Maar heeft het Publiek deczen bitteren trek tegen de vrouwen fchynen goedtekeuren ?" —« Het heeft zig vergenoegd, met den lompen Redenaar uittejouwen zie daar alles! ■—■ ,, Maar my s, dunkt, dat dit zo al om en naby alles is, wat in dit eeval gedaan kon worden" Hoe! onder zulk een aantal toehoorders is 'er dan niet een enkele braave Ridder geweest, die moedsgenoe? bezat, om voor ons te antwoorden ; om onze goede zaak  VAN HET KASTEEL. l8? Zaak te verdedigen? „ Maar wilt gy , dat „ iemand zig vernederd zou hebben , om op der* gelyk eene dwaasheid te antwoorden ? wanneer „ men u met eenigen fchyn van reden aantastte, zoudt gy ongetwyfeld verdedigers gevonden hebben: by voorbeeld, zo die Philofooph, in ,, plaats van de vrouwen te befchul ligen, dat 3, zy de letteren niet beminden, haar eens juist het tegendeel verweeten had; dat hy vervolgens ,, die onmaatige drift , welke zy voor de letter,, kunde betoonen , getragt had in een belache* lyk daglicht voorteftellen, als dan zouden de Ridders u van eenig nut hebben kunnen ges, weest zyn" — Maar niets is waaragtigsr: inderdaad, nooit hebben de vrouwen zo veel gefchieven, zo ftet k de letteren beoefend: waar waren dan de gedagten van dien Philufopph, toen hy zo iets zeide , dat kant nog wal raakte? ,, Hy was waarfchynelyk in eene verftroojing van gedag,, ten; de wiskundigen zyn daar veeltyds aan on„ derhevig; hierqm zoude men hun kunnen raa- den, wat ,meer te rekenen, en wat minder te fchryven." — Maar om weder op de vrouwen ie komen , ik wil u wel bekennen, dat ik een vuurlg belang «v?em in de, eer van myne Sexe — ,, Dit gevoel is uwer waardig; het is edel en natuur- ,, lyk" Men heeft gezegd, dat die fchoone Eeuw van Lodewyk XIV., die zo veele groote Mannen heeft vo.orlgebragt , insgelyks de Eeuw der vrou-  185 AVONDTYDKORTIN GEN vrouwen was; ik vrees, dat men dit van ome. Eeuw niet zal kunnen zeggen — Die vrees komt my ongegrond voor: het is waar, dat ik geene vrouw kenne, die tot Ambasfadeur benoemd geworden is; noch de zuster van een'Soldaat, ,, die een Keizer getrouwd heeft (x), maar voor ,, 't overige, vind ik alle de andere punten van ver,, gelyking ten voordeele der vrouwen van deeze Eeuw" Ambasfadeur en Keizerin! daar zulten wy nu nooit meer toe geraaken , en dat fpyt my allergeweldigst — ,, Hoe vuurig wenschte ik, om u dien fpyt te beneemen, dat ik een kroon be<:at, cm u dezelve te mogen aanbieden" ■ Het komt hier niet aan op galanterie: ik verlang alleenlyk de bewyzen van 't geen gy zo even gezegd he htt tot rotm van de vrouwen deezer Eeuw ■ ,, Wel nu, Mevrouw, hoe volkomen is uwe eerzugt ten deezen opzigte niet voldaan! men heeft, in ,, deeze Eeuw, vrouwen op den troon het voor,, beeld en het modél zien vertoonen , van die ,, zagte en weldaadige deugden, die der mensch,, lykheid eere aandoen , en van die fchitterende ,, hoedanigheden, die den Held uitmaaken: in ,, deeze Eeuw hebben de viouwen over allerleie ,, onderwerpen , uitfteekend fchoon gefchreeven ; de beste hedendaagle Romans zyn het werk ,, van {x) Cat/iariaa, Gemaalm van Cz.ar Pttir den GreioitQ,  VAN HET KASTEEL. 150 i, van Vrouwen : de Perftaanfche Brieven , de „ Brieven van Mylady Catesby, enz. kunnen ge„ wislyk wel opweegen tegen eene Prinfes „ van Cleef en Zaide (v): de vrouwen hebben zig niet minder onderfcheiden in Werken van Poëzy ; men zoude 'er verfcheide„ nen kunnen aanhaalen, d.e Mevrouw Deshou„ lieres hebben geëvenaard , en zelfs eenigen, ,, die in een veel verhevener vak de uitfteekend„ fte talenten hebben aan den dag gelegd (z); die Cantates, Heldendigten O), en Treur- „ foei- ( y) Mevrouw de Tèene'm en Mejuffer de Lusfan behoo- ren insgelyks tot deeze Eeuw. ( s ) My dunkt, by voorbeeld , dat "er , na de Cantates van Rousfeau , volftrekt geene betere voorhanden zyn , dan die van Mejuffer de Louvemour; zy is het, die alle die verrukkelyke Cantates gemaakt heeft, welken door Clérambo-tt en To-fgaris in Muziek gebragt zyn ; als Arime , Cefhahs en Aurora, Zephyrm en Flora , Pfydé , Cupido, door eene honingby gefio'ien ; Medea, Alpkus en Artthufa , Leander en Hero , Pygmalïon , Pyarms en Thisbe : Mejuffer de Louvencour bezat nog verfcheidene andere talenten ; zy muntte uit in de Muziek, en was ééne der deugdzaamfte en fchoonfte Dames van haaren tyd: zy overleed in den jaare 1712. {a) Onder anderen twee Dichtftuldten in verfen, door die zelfde Vrouw opgefte'd, en by de fpelen van Floia met den eereprys bekroond ; het céne ten tytel voe-  JOo AVÖNDTYDKORTT NCÈIt „ fpeUen (b) gemaakt hebben : de vrouwen van i, de Eeuw van Lodewyk XIV. hebben naauwJyks eenige andere werkjes gefchreeven , dan „ en. Voerende : de Liefde en de Fortui» ; het andere over de fligthgvm Athene»: eene Ode, over de verbeelding, van deteKde Schryifier, is insgelyks door die Academie bekroond. (è) In de vorige Eeuw zyn "er geene vrouwen geweest die Treurfpellen gemaakt hebben, dan alleen Mevrouw Deshoulieres; zy heeft 'er twee gemaakt; Cenfe, rik en Antonms: zy overleed in den jaare 1694. — Mejuffer Barbier, in 1745 oveileeden, heeft eene verzameling van Toneelftukken gemaakt, geheel uit Treurfpellen beflaande, welken zeer in achting geweest zyr — Mevrouw de Gomez., in 1770. overleeden , heeft verfcheidcne Treurfpellen gemaakt, die men met veel genoegen "p het tooneel gezien' heeft, inzonderheid dat, 't *elk ten tytel voert: Habi,; men vindt'er inderdaad Mum gevoel en fchoone varfen in: Mejuffer lernard t in deeze Eeuw overleeden , heeft, behalven verfcheidere aangenaame Dïchtltukjes , en eenige aartige Romans, twee Treurfpellen gem«kt, Brutm en Uodamia: het eerfie inzonde heid heeft een Herken opgang- gehad: de Heer de Voltaire heeft zig wel willen verwaardigen, cm 'er een trek uit overteneemen , dien men altoos in v.yn T>eur:pel, Brutus, byzonderlyk heeft toegejuichd : in het Treurfnel van Mejuffer Btrnard, zegt Brutus, zig met zyn' Zoun alleen bevindende; Hoti  VAN HET KASTEEL' 101 H enkel van tydkorting (O; maar, federd twint, tig jaaren, hebben de onzen eene menigte van *, nuttige en waarlyk zedckundige Werken voord„ gebragt: eindlyk, zie ik op dit eigen oogen„ blik zelf verfcheldene vrouwen in Vrankryk, die Hou of, rampzalige ! laat myn beroerden geest , In 't wei, dat hem beknelt, nog twyflm , 't geen hy v ent I Ach! hè ik nog een Zoon, of heb ik bei verbonn? T I T V S. Helaas! gy hebt 'er geen In het Stuk van den Heere de Voltaire , zegtBrutus, met zyn' Zoon alken zynde: Rampzalige! niet nader.' 'k Was van Wet Zomen, die ik tesr beminde, Vader', 'k Hib d'een verloeren — ach! wat zeg ik Titus ! — één* Spreek , heb ik-nog een Zoon! /preek op! TITUS. Gy h bi 'er ge:n. (c) Uitgezonderd Mevrouw de Marquifinne de Lam* bert; en nog zou men haar in deeze Eeuw kunnen plaatfen, wyl zy eerst in den jaare 1722. geftorvenis$ wel is waar, in den ouderdom van 86. jaaien.  192 A VONDT YB KOU T ÏNCF N „ die de letteroefeningen met roem, en in ver„ fchillende takken aankweeken ; in Engeland zyn „ zy 'er niet minder gelukkig in gedaagd (<ƒ): „ in Rusland, is het eene vrouw, welke den „ lett.rarbeid eener beroemde Academie beftuurt, „ en aldaar den post van DireEleur perpetuel be- „ kleedt inderdaad, Mevrouw, zo dit al- „ les u niet voldoet , zyt gy wel moeielyk te „ voldoen" Ja, maar die geleerde Vrouwen van de vöorlge eeuw l — „ Gy benydt Mevrouw „ Dacier, naar my dunkt" — Wy verft aan geen Griek sch meer; dit moet gy toeft aan. — VVan„ neer ik u onbewimpeld de waarheid zeggen „ moet, de mannen verdaan het evenmin: wy „ leeren de Griekfche letteren kennen ; vervolgeus werken wy naar goede overzettingen, en „ dan zengen wy , dat wy Griekse!, verdaan ; „ zie daar het gantfche geheim : ten opzigte der „ overige taaien vindt men thans verfcheidene „ vrouwen, die Engelsch, rtaliaansch , Spaanseh f> en (d) Onder anderen, de Schryffter van Evelina en Ceciha, en de beroemde JuiTer Hannah More, welke verféheidene zo bclangryke abachtingswaar^ige werkjes van 7-edekuride heeft opgetóeld, benevens twee Treurf; ellen, die voor agttien maanden met een ongemeen genoegen te Londen gelpecld zyn, en nog aan den Schouwburg (landhoudeu.  VAN HET KASTEEL. Ï93 (, en zelfs Latyn verdaan" Latyn! Ja zeker: gy kent 'er drie" Ken tk drie vrouwen, die Latyn vetfiaan? ,, Ge- „ wislyk : Mevrouw N***; Mejuffer N * * *, haare Dogier ; en Mevrouw de Marquifume de L * * * verdaan het zo volmaakt, als de be- „ kwaamde man van dudie" Wat zegt gy daar! ik heb 'er niets van geweten ! en evenwel, kan ik deeze Da-nes federt drie jaar , en zie ze byna dagelyks : dus kan eene vrouw zedigheid en kennis zamen paar en ; zy kan geleerd zyn , niet flegts zonder pedanterie, maar zoider eenig verlangen ter wereld , dat men zulks weete Maar laaten wy de vergelyklng tusfchen de vermaarde vrouwen van de voorige Eeuw en de onze verder voordienen l zo ver ik weet, zyn 'er geene Franfche vrouwen in de Eeuw van Lodewyk XIF. geweest, die de Meetkunde verflaan hebben; en wy kunnen Mevrouw du Chatelet by brengen: weet gy 'er ook eenigen in andere Landen? ,, Engeland, Zwitzerland, Holland, Duitschland en Italiën , leveren ons in deeze Eeuw een aantal vrouwen op , die zig wezenlyk onderfcheiden door , de diepte en uitgebreidheid haarer kundigheden; zelfs heeft eene vrouw, in deeze Eeuw, eene eere ontvangen , welke onwederleglyk bewyst, dat zy talenten moet bezeeten hebben, onëindig verre verbeven boven die van alle de „ Geleerden haarer Natie, die toen bedonden: , iv. B£Ei. N „ een  ÏJ>4 AVOND TYDKORTINGEN een Paus , even beroemd door zyn verftanÜ ,, als ongemeene kundigheden, Benedictus XIV. t gaf aan Maria Agnezi, eene vermaarde Wis- kundige , in den jaare 1758 , den post van ,, Apostolisch Profesfor, by de Univerfiteit teBou- logne" — Eene vrouw Apostolisch Profesfor f dat verrukt my! welke verdiensten moet niet eene vrouw gehad hebben, die op zulk een post koude aanfpraak maaken! — ,, Ë;i Benedictus XIV, die, ten behoeve van de allertiittteekendfte ver,, dienden, eene zo ongewoone zaak deed, zal ,, die insgelyks niet eenigen lof by u verwer- vl - ? " —■ O ja: offchoon man en Paus, wist hy zig boven de vooröordeelen , ten nadeele der vrouwen, te verheffen ,, Men zal altoos van die vooröordeelen te rug komen, wanneer de opvoeding eene goe ie form krygt; wanneer de ,, vrouwen zig gefev^n te oveireeden, dat 'er ,, geene talenten, geene kundigheden zyn, wel- ken zy niet even goed kunnen verkrygen, als ,, de.mannen" ■ Wy gelooven dat niet; zie daar de reden , waarom wy 'er geene 'moeite toe neemen: alle ernjllge fludiin fchynen boven ons begrip te zyn: het is eene overmaat van nederigheid, wel■fre ons zo beuzelagtig maakt: ik ben regt in myn fchik, dat gy dit ontdekt hebt: maar 'er is nog èètte zaak , die my ontrust: men kan niet ontkennen^ dat 'er vrouwen van genie geweest zyn: de EngelJehe Koningin Ehfabeth, en zo veele andere Heldin-  VAN HET KASTEEL. 19$ dintien , zyn 'er omvederleggelyke beWyzen van: ondertusfchen blyft men haïftarrig ftaande houden, dat 'er zekere werken van verbeelding zyn, die eene kragt , eenen nadruk bezitten , welken de vrouwen niet kumen hebben', by voorbeeld, men zegt dagelyks , dat eene vrouw nimmer een uitmuntend Treurfpel maaken kan: het is waar, dat de Treurfpellen van Me juffers Barbier en Bernard, en Mevrouw de Gemez opgang maakten , toen zy nog nieuw waren; maar wat is 't? zy hebben zig op het tooneel niet kunnen ftaande kouden — ,, Maar „ bedenk dan, Mevrouw, dat men, federt de' Cleopatra van Jodelle (e ), niet meer dan vyf vrouwen zal kunnen aanhaalen , die Treur„ fpellen gemaakt hebben, welken op de Franfche Academie zyn gefpeeld geworden : gy zult ,, my gaarne toeftaan, dat het eene foort van mi4, rakel geweest zou zyn , wanneer 'er in dit „ klein getal, een talent gevonden werd, 'twelk ,, met dat van Racine konde vergeleeken wor-' den: die vyf Schryl'fters, wel verre van nietsbeduidende werken te hebben voortgebragt, „ hebben in der tyd veel opgang gemaakt; wat „ kon men redelyker wyze meer verwagten ? van „ den anderen kant, denk eens aan het onnoeme- „ lyk (e) De eerfte Franfche Academie, die in 't licht gegeeyen is, N 2  I96* AVOND TYDKOR.TINGEW lyk aantal Treurfpeldichters , die Corneille voorgegaan en gevolgd zyn; hoe veelen zyn ,, 'er in 't niet gezonken, tegens éénen , die zig uit het (lof verheeven heeft ! wat al Au- thcurs die reeds volflagcn vergeeten zyn! -—■ hoe veele anderen, die het welhaast zullen worden! ik zie des niet, op welke gronden men ,, bcweeren kan, dat diefoort van talenten een uit,, fluitend voorrecht der mannen is, en dat de ,, vrouwen 'er geen aanfpraak op kunnen maa,, ken: zo lang die fmaak niet meer algemeen onder de vrouwen geworden is , kan men haar ten deezen opzigte niet bcöordeelen: voor't overige, erkent men, dat zy fc'noone verzen j, kunnen maaken; ook-zal men niet ontkennen dat zy vernuft , verftand , verhevenheid van ziel, en gevoeligheid kunnen bezitten; en wat ,, behoort 'er meer toe, om een goed Treurfpel ,, te maaken? dikwyls zelfs behaagt men het Pu,, blyk, in dit vak, met veel minder omflag — Gy /preekt van de vrouwen op eene manier , die my veel genoegen geeft; maar vindt gy niet, dat men haar (f) donder alle deeze redeneeringen , zoude ik gemakIyk hebben kunnen bewyzen , dat eene vrouw dit zeldzaam en verheven talent bezitten kan , wanneer het my geoorloofd ware, by de reeds aan gehaalden nog éénen naam bytevoegen,  VAN HET KASTEEL. 1f? haar in 't algemeen zeerflreng beoordeelt ? 'er is lammer eene Eeuw geweest, minder galant dan deeze Uit is voor utieden een zeer goed teken; bet 9> is een bewys , dat 'er tusfchen de mannen en de „ vrouwen wezenlyk een mededingerfchap van „ talenten ontdaan is: wy willen u wel pryzen, „ wanneer gy Oegts beminnelyk zyt; maar wanneer gy eenige meerderheid betoont in iets an„ ders buiten dat, evenveel wat, houden wy het ,, recht aan ons , om dit kwalyk te neemen : wy s, zyn de meesters: wy moeien ons best doen, ,, om de fübordinatie te handhaven : wat my be„ treft, wanneer ik de opvoeding, welke de vrouwen doorgaands ontvangen, in aanmerking nee,, me, begryp ik niet, hoe men niet meer ge,, neigd is om haar te bewonderen : men ver„ beelde zig eens , dat Corneille en Racine , in „ hunne kindsheid en in hunne jeugd, tot in den „ ouderdom van agttien of twintig jaaren toe, ,, niets anders geleerd hadden , dan danfen en clavier fpeelen; dat zy vervolgens van niets anders gehoord hadden, dan van bals, partyen, bezoeken; verbeeld u hen op dat tydpeik dagelyks verpligt , om op ontelbaare morgenboodfchapjes te antwoorden , niets anders fchryvende, dan billetjes of vifite kaartjes ; niets anders kezende, dan het Journaal van Parys: meent gy , dat zy in dien toeftand een Cinna „ of Athalia gemankt zouden hebben?" .—■ N 3 Gj  I08 AVONDTYD KORTINGEN Gy hebt gelyk: men ontzegt ons de genie op wat ai te /os/en voet. Dit gefprek tusfen Aurelia cn Luzineour werd d )or een onverwagt bezoek afgebroken : Luzineour ging heen, zonder de gelegenheid te hebben kunnen vinden, om haar zyne gevoelens te verklaaren : hy beminde haar opregtlyk , en derhalven boezemde Aurelia hem eerbied in: verzekerd, dat hy haare vriendfehap verworven had, vreesde "hy, door eene nadere ontdekking, zig blootteftellen, om een voor hem zo dierbaar goed te verliezen: van haar verwyderd, was hy vol van hoop , en nam zig voor, om haar zyn hart te openen; by haar zynde, verloor hy al zyn moed, en durfde haar nergens anders over fpreeken , dan over onverfchillige zaaken: eindelyk koos hy de party van te ichryven: hy begon wel tien brieven; was met geen een te vreden, en verfcheurde ze allen : vervolgens bedenkende, dat hy op het punt was, om een Tooneelftuk in vyf bedryven aan de Franfche Comedie te geeven, zeide hy by zig zeiven : ,, het is nog de tyd niet, om my te ,, vcrklaaren; zo myn ftuk verworpen wordt, ben „ ik niet waardig om aanlpraak te maaken op het „ geluk, dat myn hart zo vuurig wenscht; en „ mag het my gebeuren , dat myne onderneeming „ wèl flaagt, dan zal Aurelia mogelyk gunftiger ,, voor myne wenfehen zyn" — Deeze bedenking deed hem befluhen , om nog een korten tyd het ftil-  VAN HET KASTEEL. 199 j&iïzwygen te houden , hoe moeiclyk die poging hein ( ok vallen mogte. Terwyl hy aan de laatfte overziening en verbetering van zyn ftuk arbeidde, maakte Damoville, om de oplettendheid van hetPublyk wakker te houden, openlyk bekend, dat hy den laatften zang van een Heldendicht voltooid had: zyne Vrienden verzekerden zeer ernftiglyk , dat dit werk volmaakt was ; ieder was nieuwsgierig , om dat nieuw meester/luk te kennen, en de voorleezingen namen weder een' aanvang: de verzen werden verheven , de fchilderingen verrukkelyk gevonden: over het ontwerp zelf kon men weinig oordeelen, want men hoorde nooit dan afgebrokene Hukken, maar men kwam eenpaarig overeen , dat de Dichter ten minften zo veel genie had als Virgilius: het werk maakte zo veel gerugts, dat de vreemde Vorften , waarmede Damoville in correspondentie was, hun verlangen betuigden , om het te leezen: Damoville zond hun zyn manuscript toe; de vleijendfte loftuitingen , pennoenen , portraiten , waren de belooning van deeze hulde. In dit tydftip van triumph en glory, zag Damoville. zig, ondanks zig zeiven, genoodzaakt, om zyne voorleezing;n voor een tyd optefchorten; zyne oude befchermfter, zyne vertrouwde Vriendin, Mevrouw d'Herblay, overleed: zyne verknogtheid aan die Dame Was al te zeer bekend, dan dat hy zig met weivoegelykhe'id koude ontN 4 flaan  200 AV0NDTVD KORTINGEN flaan van de verpligting , om doodlyk bedroefd te zyn: dus zag men hem niet meer in de-gezelfchappen; hy fljot zig veertien dagen lang op: na verloop van dien tyd , verfcheen hy weder in de wereld: op zekeren avond kwam hy by Aurelia; hy vond haar alleen met Luzineour: Aurelia fprak hem over zyne lange afzondering — ,, Ik heb my opgeflooten , (antwoordde Damoville,) om my eeniglyk met haar bezig te houden : ik ,, heb haare Loffpraak gemaakt: wilt gy ze eens hooren?" — En hou is het mogelyk, dat gy , in zulk eene diepe droef'held gedompeld, hebt kunnen fchryven? — Ik heb ciit op my zeiven vermogt: zo gy een oogenblikje tyds hebt, om ,, het te hooren , durf ik my vleien, dat dit klei,, ne opftelletje u behaagen zal: gy zult 'er in vinden de eigenaartige uitdrukking eener wairagti- ,, ge droefheid en van alle de gevoelens, ,, waarmede ik doordrongen ben" — Dit zesgende loosde Damoville een diepen zugt, vervolgens, na een oogenblik ftilzwygens , haalde hy zyn manuscript voor den dag; en, met drooge oogen en eene vaste Hem, las hy de lykrede eener Boezemvrieudin, welke hyzo onlangs verlooren had: deeze Loffpraak, gefchreeven met zo veel gezogte fraaie trekken en gemaakte kunst, als yskoude droogheid, was doorzaaid met kleine Anecdotes, gelukkige flagen, en treffende gezegdens, der overledene toegefchreeyen; alles toebereid met een fa 11$  VAN HET KASTEEL. ZOt fans van hevige uitroepingen, en een paar douzyn oudbakkene of onverftaanbaare fpreuken over de droefheid en over de vriendfehap: eene foort van wysgeerige en bovennatuurkundige poespas be« floot dit kleine meesterftuk van gevoel, dat, gelyk men ziet, volkomenlyk naar de regels der Academifche Rederykkunst was opgefteld — ,, Inder5, daad, (zei toen Aurelia,) ik zal my nooit kunnen begrypen, hoe men zig kan verledigen , tot de moeite van wèl te fchryven, een outwerp te vormen, en eene volledige verhande„ ling opteftellen , in de eerfte oogenblikken eener hevige Iroef heid ; het komt my voor, dat ,, men in zulk eene gefteldheid, noch aaneenge„ fchakeld denken , noch regelmaatig werken kan ; en ik moet u bekennen, dat eene droefheid, welke zig met zo veel kunst en vernuft uitdrukt , ,, my niet zeer hartgrordig voorkomt" ■ ■ Kunst! wel, ik verzeker u , dat 'er geene de mlnfle kunst in deeze Loffpraak te vinden is ■ Het is waar, dat 'er niet veel zamenhang inde ,, denkbeelden, noch zelfs veel aanëenfehakeling in de uitdrukkingen is ; nogthnns is dit die fo-irt van wai orde niet, welke ik in zulk een ,, ftuk zoude verlangen: ik kan eigenlyk nietzeg,, gen , wat 'er aan ontbreekt; maar ik heb niet „ gefchreid; dit moet ik aan u wyten ; want het „ is zeker myn fchuld niet: zie daar, gy moogt ,, my vry gelooven ; als men wezenlyk bedroefd N 5 „is,  £03 ATONDTYDKORTINGEW rs, is men niet in ftaat, om eene fierlyke ver. „ handeling opteftellen: ik weet wel, dat heden „ ten dage, zo dra een fraai vernuft eene per„ foon, welke hem het dierbaarst is, in gevaar ziet van het leven te verliezen, hy minder be- zig gehouden wordt, door zyne angflige be,, kommeringen, dan door de zorg, om in allen „ gevalle, by voorraad, eene Loffpraak gereed te maaken, waardig om de nagedagtenis van het „ beminde voorwerp te veiëeuwigen; maar die „ mode zal wel overgaan; want, met dezelve te „ volgen , wil men der wereld diets maaken , dat „ men met eene ongemeene teêrgevoeligheid be,, gaafd is, en men bewyst 'er juist het tegendeel ,, mede: by voorbeeld, wanneer ik niet gewee„ ten had, dat gy Mevrouw d'Herblay niet lief „ had, zou ik het uit deeze Loffpraak hebben „ kunnen zien" Hoe! dat Ik haar niet lief had! ,, Gy vergeet, dat gy my dit wel hon- „ derdmaal gezegd hebt; vraag het aan Luzin„ cour: gy hebt rtns dikwyls van haar gefpro- ken, als van eene vrouw, vol van looze ftree„ ken , en verachtelyk in 'alle opzigteu; maar toen leefde-zy nog, toen was zy nog volmaakt gezond; het was toen het geval nog niet van „ haar te pryzen" O, nu verwondert het my gee/rzlns, dat myne Loffpraak u niet, heeft doen fchrelen; gy woart vooringenomen; gy dagt, dat ik het niet o^r^gtlyk meende — „ Ik betuig hj.t  VAN HET KASTEEL. 2©3 f, u nogmaals; al had ik uw geheim niet gewee- „ ten , zou ik tog niet gefchreid hebben" ■ Gy kunt my dit niet wysmaaken: ik moet heden eirond in gezelfchap van twaalf of vyftlen perfoonen foupeeren; ik zal hun myne Loffpraak voorleezen , en ik wed om al wat gy wilt , dat zy allen in traa- tien zullen wegfmelten Damoville bedroog zig andermaal; hy las zyne Loffpraak aan een talryk gezelfchap voor, en ■— niemand fchreide, maar dit is waar, dat hy wel duizendmaal hoorde weergalmen , dat 'er nooit iets zo aandoenlyk, zo hartroerend gefchreeven was. Dien zelfden avond, Toupeerde Luzineour by Aurelia: het gefprek viel op een' man van letteren , een Lid van de Franfche Academie, die op fterven lag : men noemde alle de perfoonen op, die aanfpraak konden maaken, om zyn' opvolger by de Academie te zyn; Damoville was aan het hoofd van die lyst; maar Luzineour hoorde met verbaasdheid ook den Eurggraaf de Valrive noemen: verlangende te weeten, of deeze wezenlyk van gedagten was naar die plaats te dingen, fprak hy 'er hem over, zo dra hy hem zag — ,, Ik ! „ (antwoordde de Burggraaf,) ik zou naar die ,, plaats dingen ! ik bid u , wat recht van aanfpraak „ zou ik daar toch op hebben f " Gy bezit geest, zyt niet ontbloot van kundigheden, en be. mint de fraaie letteren ; zie daar alP wat de Academie van een" man van de wereld vordert; en fom- tyds  204 AVONDTYDKORTINGfïN ( tyds ze'fs is zy zo goed, van zo veel niet eens te efchen ,, Wanneer de Academie , gelyk voormaa's , die geenen verkoos , welken zy ,, wezenlyk verlangde te benoemen, en wanneer dan de keuze op my viel, zou ik 'er my zeer ,, door veiëerd achten, en gelooven die eer te ,, kunnen aanneemen , zonder my belachelyk te ,, maaken ; maar, in plaats van dat, 'er openlyk naar te dingen ; 'er aanzoek om te doen, wanneer het Publyk niet weet, of ik wezenlyke kundigheden bezit; of ik wel eens de gronden van myne taal verlta; zie daar een ftap, waar,, toe ik wel bekennen wil, dat'ik nooit zou ,, kunnen befltiiten: het komt my zeer natuurlyk voor, dat iemand, hy zy dan wie hy zy, die een werk in druk heeft uitgegceven , zigop den „ rang der mededingeren ftelle; dit kan hy doen , ,,• zonder al te hoogmoedig te zyn: ieder weet, ,, dat het, om aangenomen te worden, niet vol,, ftrekt noodzaaklyk is, zeer uitfleekende talenten te bezitten; en, in allen gevalle, zou zulk ,, een Autheur kunnen zeggen : ik heb een werk „ in V licht gegeeven; lees het, en beoordeel my ; ,, maar wat zal een man vin de wereld zeggen, ,, die nergens zyne talenten getoond heeft, dan in .le dagelykfe verkeering ? ondertusfehen , ,, moet hy zig openlyk aanbieden ; by alle de Aca,, demisten bezoeken afleggen , en om de openge,, valiene plaats formeel folliciteeren : om eene s, zaak  VAN HET KASTEEL. *°5 J, zaak te verzoeken , moet men 'er een zeker „ recht toe weeten byte brengen: maar nog eens, „ wat zal by toch zeggen? ,, Myne Heeren, „ ik betuig u, dat ik volkomen zo veel geest „ ,, bezit, als ik noodigheb, om onder ulieden „ te worden aangenomen ; ik heb nog wel „ „ geen werk uitgegeeven; maar ik zou'erzeer ,, ,, fchoone kunnen uitgeeven ; ik heb nog wel ,, niets gefchreeven, maar ik zou verrukkelyk „ „ kunnen fchryven ; ik heb tot mededinger» „ ,, drie of vier lieden van letteren, die, dit „ durf ik u verzekeren, zo veel niet waard' zyn als ik: alle de lieden, waarmede ikver„ keer , zeggen my , dat gy niet voorby „ ,, kunt , om my den voorrang te geeven, enz."" ■ Zie daar de beste en eenige ,, ,, lil*. ,J ,, reden, die hy zoude kunnen geeven: ofhyzig werkelyk met woorden dus uitdrukke, of niet, doet 'er'niets toe; zyne daad, zyne bezoe,, ken, zyne follicitaties zeggen dit alles ontwy- felbaar " ■ Evenwel zien wy by de Academie verscheidene lieden van de wereld , die allerwezenlykjle verdiensten bezaten, en echter nimmer cenig werk hebben in het licht gegeeven ,, Dit fta ik u toe; maar gelooft gy, dat zy allen die aanmerkingen gemaakt hebben ?" —■ Luzineour kon niet ontkennen , dat de Burggraaf gelyk had, en dat het inderdaad voor een' Letterkundigen zo verdrietig als moedbeneemend was , in zya  fiOÖ AVONDTYDKORTINGEN zyn eigen vak eenen mededinger te vinden in een* man van de wereld, die geene andere gronden van aanfpraak heeft bytebrengen, dau de goede verwagting, welke hy van zig zeiven heeft, en de loftuitingen zyner vrienden. Intusfchen naderde de winter: het ftuk van Luzineour werd by de comedie aangenomen , endenoodige toebereidfelen gemaakt, om het ten tooneele te voeren: nog even te vooren liet Damoville zyn Heldendicht drukken: het Publiek wagtte met een hevig ongeduld het tydftip af, dat dit zo alom geroemde werk in 't licht zou verfchynen , en geen enkel mensch fprak van het ftuk van Luzineour: eindelyk, in de maand January, kondigden de Journaalen hetDichtftuk van Damoville aan: nog dien zelfden dag werd het huis van den Boekverkooper 'er om afgeloopen; in den tyd van twaalf uuren werden 'er wel twee honderd Exemplaaren van verkogt; maar de Boekverkooper bleef zyn gantfche leven lang met de geheele rest der oplaage zitten , en, eer de week nog ten einde was, was dit ontfierflyke werk reeds voor altoos vergeeten. Het ftuk van Luzineour maakte zulk een allervolkomenften en fchitterendften opgang , dat het alle zyne verwagtingen verre te boven ging; het leverde eene zo juiste als treffende fchildering op van onze hedendaagfe zeden; het was onmogelyk, zelfs voor den bitterften vyand, te ontkennen , dat de Autheur de wereld volmaakt kende , en  VAN HET KASTEEL. 207 en dat het tafereel, 't geen hy daarvan gefchetst had , allergetrcmwlykst naar het leven getroffen was: de nyd had volftrekt niet meer dan één middel, 'om haar gal daar tegen uit te fpuvven, waarvan zy zig altoos by dergelyke gelegenheden met voordeel bedient;,te weeten, dat van toepasfmgen te maaken , en aan enkele perf niaadjes van verbeelding, bekende naamen te geeven: de Autheur had flegts in 't algemeen gefchilderd , *en men fchreef hem byzondere bedoelingen toe ; wyl men hem de verdiensten van een getrouw Schilder niet betwisten kon , tragtte men ten minden hem haatelyk te maaken : men bragt het ook waar]yk zo verre, dat 'er in de gezelfchappentengrooten dee'e eene foort van opftand tegen hem verwekt werd: tegen deeze zeide men: ziet gy niet duidelyk, dat gy het zyt, dien hy daar heeft zoeken ten toon te feilen'? tegen anderen : hy heeft zelfs zyne vrienden niet ge/paard ,, Zie eens aan , (voegde men 'er by,) hoe naauwkeurig die ., perfonaadje van zyn Huk naar den Burggraaf de „ Valrive gelykt; het is, of men hem ziet, dezelfde toon, dezelfde zwaai! het is waar, hy heeft aan de perfonaadje gebreken gegeeven , die de Burggraaf niet heeft; maar daar zit hem eigenlyk het kwaadaartige : hy heeft zyn' vriend in het ftuk gebragt, om hem te kunnen laste,, ren: dat is monftreus , aller affchuwelykst\ —en die verachtelyke Coquette , welke zulk „ ce-  S=>5 AVONDTYPICnRTTNOEN 9, eenen gewigtigen rol in zyn ftuk fpeelt , dat is ,, Mevouw de Champrofe! — wie zon harr niet kennen aan zekere manieren, die haar alleen eigen zyn; zekere wyze van denken, die niemand ,, anders kan aanduiden dan Mevrouw de Chatnprofe; zekere uitdrukkingen, welken zy zo dikwyls gebruikt? het portrait is treffend; maar ten zelfden tyde zeer ontëerend voor Mevrouw de Champrofe; zy is nooit voor eene arglistige flegte vrouw gehouden ; en zie daar evenwel de lelyke trekken , waaronder- hy haar ver* toont: foei dat is ysfe'^k! " Zodanig wérd de arme Luzineour behandeld, eenig.cn alleen, om dat hy den toon der wereld, waarvan andere Autheurs zelfs geen denkbeeld hadden , volmaakt naar waarheid getrolLn had: ééae zyner perfonaa ijes had in den omgang de bevalligheden van den Burggraaf de Valrive; eene andere gebruikte eenige uitdrukkingen van Mevrouw de Champrofe, zie daar het geen men treffen 'e P.irtraiten noemde. Aurelia onderrigtte Luzineour van alles, wat van hem gezegd werd : op zekeren avond liet zy hem by zig roepen — ,, Ik kom daar, f zeidezy ,) van eene vrouw , die dol kwaad op u is; het ,, is Mevrouwde Sézac" — En waarom dat? — Men heeft harr in 't hoofd gebragt. dat zy het ,, is, welke gy met uwe Coquette bedoeld hebt; 3, zy zee^t, dat gy in vroeger tyd haar huis be- zogt  VAN HET KASTÈELs 200 I, z^gt hebt, en dat het maar alte zigtbaar is, dat gy haar hebt willen affchilderen" — Dan past dit Portrait tegenwoordig niet meer op Mevrouw de Champrofe? ,, Neen; want Mevrouw de ,, Sézac heeft 'er nu aanfpraak op gemaakt; zy houdt ftaande, dat het niet mogelyk is, haar ,, dit te betwisten , en zelfs zy bewyst het" —r~ Zo als Aurelia dit gezegd had, trad Damoville binnen, en, zig tot Luzineour keerende, zeide hy: ,,• Gy haalt u al aartige historietjes op den hals; ik kom daar zo van eene Dame, die verwoed op u is, en u haar leven lang het portrait ,, van uwe Coquette niet zal vergeeven" Ik heb daar zo op 'toogenblik, (antwoordde Luzineour,) deeze nieuwe haspeiaary gehoord; maar ik kan u verzekeren, dat ik even zo min aan Mevrouw de Sézac als aan Mevrouw de Champrofe gedagt heb — ,, Het is hier om Mevrouw de Sézac •,, niet te doen;" hernam Damoville Van ■wie fpreekt gy dan? Van Mevrouw de •4, Balgny" Mevrouw de Balgnyl maar ik ken haar niet; ik heb haar myn leven niet gezien ! —. Dat doet 'er niet toe; zy vindt zig zelve in die ,, Coquette, en alle de lieden, waarmede zy ver- ,, keert, zyn het daarin met haar eens" ~ Luzincour haalde de fchouders op, en zugtte —-. ,, Bedroef u daar niet over, Luz-incotir, (zeide Aurelia;) de zuiverheid uwer oogmerken moei u al dit ydel gefchreeuw, en alle die belacheIV. ü E£.L„ ü ly-  *!* AVONDTYDKOaTINGEN f, lyke onrechtvaardigheden doen vei achten : wan* 5, neer men uwe (childery van de wereld en uwe n poftraiten vergelykt met de tafereelen van dien aart, welken de meesten onzer Autheurs om aanbieden , moet men erkennen , dat men ia uwe werken minder misdaadige verkeerdheden , a veele minder aanftootelyke charakters aantreft; t, men ziet 'er uit, dat de wereld op verre na zo veragtelyk, zo fnood niet is, als fommige „ fchryvers voorgeeven: ondertusfchen verwekt t, uw werk een algemeen misnoegen j en waar» om? om dat een Arnhem, die eene gegrond* kennis van het menfchlyk hart en de zeden bezit, zig niet van de Natuur zal verwyderen ; niet fiegts mogelyke, maar waarfchynlyke zaaken zal vomlraagen; hy zal geene hersferi* i, fchimmen fchilderen; geene monfters voordbren* ft gen: alles zal waar, natuurlyk zyn; en in zott danige portraiten Van verbeelding kan elk 3, mensch zig zelf als in een fpiegel herkennen. " Deeze verfbndige aanmerkingen konden de Beêrflagtigheid van Luzineour niet geheel verdry. Ven : de haat had het vermogen niet , om hem bevreesd te maaken, maar bedroefde hem: het getal zym r vyanden was des te grooter, om dat nimmer eenïg Autheur zulk eene voïkomene en ftandvasrfge onpartydigheid betoond had: haat, gevoeligheid, nyd waren nooit de beweegöorzaaïm zyner berispingen; en nooit werd hy, door ftiat-  VAW HET KASTÈSï,. &11 ftaafkundige omzigtigheden , of kleine plaatslyké belangen verhinderd, om met kloekmoedigheid te berispen , al wat hem berispelyk voorkwam , n altoos alleen met die bepaalingen en die gemaatigdheid , welken reden , rechtvaardigheid en het algemeen welzyn hem yoorfchreeven : zulk eene bil— lyke en bezadigde handelwyze zal nooit aanhangers maaken; zy verwerft Wel eene algemeene achting; zy kan zelfs aan anderzins middenmaatige werken eene fterke aantrekkelykheid byzetten , welke ons als 't ware dwingt om ze te leezen, en eene, naar maate van haare zeldzaamheid , des te achtingswaardiger verdiende; maar zy verfchaft den Schryver geene openlyke toejuichers, en haalt hem integendeel een aantal vyanden op den hals: by voorbeeld: Luzineour was geen blinde bewonderaar van Jean Jacques Rousfeau; hy veroordeelde deszelfs dwaalingen, ert ftrydigheden met zig zeiven; merkte in hem als een groote fout aan, dat het hem altoos aan grondbeginfelen, en dikwyls aan fmaak ontbrak; maar hy bewonderde Uit den grond zyns harten de uitneemende genie en verhevene talenten van deezen zonderlingen man, en inzonderheid deszelfs edele belangloosheid, en opregten afkeer van alle cabaaleh en kuiperyën : door zig dus over hem uittelaaten, mishaagde Luzineour hooglyk aan de doldriftige voorftanders van Rousfeau, en haalde zig ten zelfden tyde den haat van deszelfs onverzoenlyke vyanden 0 a op  JW*» AVOND TYD KORTING °.N op den hals: even hetzelfde ongeluk trof hem 3' wanneer.hy zig onderftond zyne gedagten te zeggen over den Philofooph van Ferney; de vyanden van dien Philofooph namen het Luzineour kwalyk af, dat hy hem had durven pryzen over zyne wel* daadigheid^ over het edel gebruik dat hy van zyn fortuin maakte ^ Myne Heeren, (gafLu- „ zineotir dan ten antwoord,) ik ben te Ferney geweest; ik heb 'er noch een Philofooph, noch een gelukkigen Wyzen gevonden ; maar ik heb 'er een' man gezien , die alles toebragt tot het „ geluk zyner afhangelingen, en die 'er hartlyk van bemind was: ik heb zo moeten zeggen, en ,, ik heb zo gezegd" —— De vyanden van dien Philofooph namen het ook zeer kwalyk, dat Luzincour niet alleen Crébillon niet met Voltaire had gelyk gefield, raaar dat hy niet beweerd had, dat Crébillon veel meer genie en oorlpronglykheid bezat Myne Heeren , (zei Luzineour dan weder,) het is zeer mogelyk, dat ik my be,7 driege, inzonderheid omtrent dit punt; maar dit is myn gevoelen; het geen ik dagt, moest' „ ik zeggen, en ik heb het gezegd, " Deeze antwoorden, wel verre van fe voldoen, verbitterden nog meer; maar de vrienden van den Philofooph maakten nog vry wat meer fpels Welk eene verwaandheid! (riepen zy uit,) welk eenè vermetelheid! welk een hoogmoed.' een enkele Mwalht , die nog Philofooph , noch Encyclopedist,  van het kasteel. 213 uist , noch Gluckist , noch Piccinist , met één woord, die volftrekt niets is , vermeet zig, om van letterkunde te fpreeken ; om te beflisfn; om eenen Voltaire te beöordeelen en te berispen ,, He- t, laas, Myne Heeren, (antwoordde de arme Lu,, zincour zediglyk,) ik weet wel, dat liet ti al9, leen toekomt , te beöordeelen en te beftisfen: ook betuig ik u, dat het nimmer myn oogmerk geweest is, noch om te beöordeelen, noch om s, te beftisfen, zo als gylieden dat verftaat; dat is te zeggen, dat ik my zou hebben willen opwerpen tot een' hervormer, en den oorlog ver,, klaaren aan elk, die juist niet eveneeas dagt ,, als ik: ik laat my zelfs niet eens voortraan, dat myne gevoelens nieuw zyn; ik heb u dezelven met vertrouwen en zonder hoogmoed medeges, deeld , om dat ze reeds voorlang aangenomen zyn by een groot aantal lieden , die ik u vera, zekeren durf, dat lieden van verlland zyn: ein„ delyk, Myne Heeren , zy het my vergund , u ons, der het oog te brengen, dat het niet noodig is , genie , en zelfs veel geest te bezitten , as om eene oordeelkundige berisping te doen ; ,, dat daartoe niets anders behoort , dan gezond verftand en billykheid" Luzineour fprak te vergeefsch ; men hoorde hem niet, en bleef altoos ftaande houden , dat hy even hoogmoedig als kwaadaartig we.s. Alle deeze onrechtvaardigheden beletteden niet, dat het Puhliek veel fmaaks, veel bthagen in zyne O 3 vver-  3Ï4 AVONDTYDKQRTINGEN werken vond: men havende hem geweldig in eenige byzondere gezelfchappen ; maar hy werd geleezen, hy werd geacht, en hy werd vertaald. Luzineour volvoerde nu eindelyk zyn befluit, om zyne gevoelens aan Aurelia te verklaaren; hy fchreef haar, vaardigde den brief af, en wagtte tot zynent angstvallig het antwoord, 't welk het geluk van zyn leven beflisfen moest: doorduizende verfchillende denkbeelden gefchokt, wandelde hy met groote flappen door zyne kamer; hy had meer dan een'uur lang in dien toeftand dooi ge» bragt, toen Damoville by hem inkwam: dit bezoek verbaasde hem; want federt langen tyd was alle verbintenis tusfchen hun byna geheel afgebroken , maar verwaandheid en kwaadaartigheid bragten Damoville nu tot zynent, en ftelden Luzineour op eene harde proef — ,, Ik kom hier, myn ss waarde Luzineour, (zei Damoville,) orn u een geluk bekend te maaken , daar ik naauwlyks naar durfde dingen, of waarmede ik my ,, ten minflen flegts flaauwlyk vleide" Wat is u clan gebeur ,, Vooreerst: 'er is eene plaats by de Academie opengevallen; Dorfenne s, is gister avond overleden" Ik twyfel geenzins , of gy zuil het alle uwe mededingers afwinnen —>. Inderdaad, ik verbeeld my, eenigen grond te ,3 hebben, om het te hoopen" — Zonder u complimenten te maaken, kan men dit met zekerheid vootfpellen —— ,, Dit is het juist niet, waaiöp it myn hart tgenwoordig het meest gefleld is: ik 9. bet.  TAH HET KASTEEL. tS| „ bemin Aurelia ; dit kan voor u geen geheim „ zyn , want uwe doordringendheid is my be- „ kend" Wel nu? viel Luzineour hem in, met eene onbefchryvelyke ontroering „ Wel „, nu, (hernam Damoville,) myne gevoelens zyn haar reeds voor lang bekend" -»-« Reeds voor iang? j5 Eindelyk heb ik haar deezen ogtend „ gefchreeven, om haar nadrukkelyk te veizoes, ken, zig ftellig te verklaaren; en zie hier haar s, antwoord" — „ Gy hebt een' medevryer; „ „ het is een man van letteren; ik acht u beis, „ den, maar ik bemin alleen de glory: 'er is ,, „ eene plaats hy de Academie opengevallen: 9, „ hy, die verdient dezelve te verkrygen , is „, in myne oogen alleen myne keuze waardig, 9, ,, des zal ik u niet antwoorden, voor dat de s, ,, Academie uitfpraak gedaan heeft." " — LuZincour , dit briefje geleezen hebbende , gevoelde tene beweeging van woede en verontwaardiging, welke het hem onmogelyk was te ontveinzen — Zie daar de vrouwen! riep hy uit: het is de glory «iet, welke zy beminnen; zy kennen geen waare glory; zy worden alleenlyk door eene kinderlyke en ver- achtelyke verwaandheid vervoerd en gedreeven Deeze vervoering verbaast my, (hernam Da„ moville, met een fchamperen glimlach, ) hoe „ nu, Luzineour? zoudt gy die gedugte mede„ vryëf zyn , waarmede ik gedreigd wordt?" — Luzineour, door dit bitter gezegde geheel buiten O 4 zig  tt\6 AV0NDTYDK6RTINOEN zig zeiven vervoerd, zei alle die buitenfpoorighe* den, welken gramfchap"en wanhoopige liefde kunnen opgeeven; Damoville zegepraalde; hy hield zig zonder moeite binnen de paaien eener gemaatigdheid, welke zo weinig kost aan lieden, wien alles voor den wind gaat: eindelyk ging hy heen en liet den ongelukkigen Luzineour overftelpt van droefheid: iedere nieuwe overdenking diende alleenlyk, om dezelve te verzwaaren — Ik kan 'er niet meer aan twyfelen, (zeide hy in zig zeiven,) Aurelia geeft de voorkeur aan Damo,, ville; haar briefje zegt maar al te klaar, dat de ,, keuze der Academie haare keuze zal weezen , en zy is zeker, dat die keus op Damoville vallen ss zal: ik weet wel, dat zy zyn charakter niet vol,, komen kent: helaas! ik heb de edelmoedigheid gehad, om haar nooit het minfte woord te zeggen, dat haar zou kunnen doen vermoeden, „' in welk een verachtelyk licht ik hem befchouwe: ondertusfehen heeft zy geen fmaak in zyne werken ; zy acht de mynen ; dit weet ik zeker: ,, zy betuigde my zo veel vertrouwen, zoveel vriendfehap! — eene koele achting, ziedaar alles,t wat ik heb kunnen verwerven, en het hart was voor myn' medevryër! — hy heeft 55 beter dan ik weeten te behaagen; zie daaar de, ,, ontknooping van alles: zy verblindt zig zelve; ,, zy lu.u zig moedwillig verleiden — roet zo veel geest , zo veel yerftands s zo veel natuurlyk •> dooa'-  VAN HET KASTEEL. 21? doorzigt, hoe is het mogelyk , dat zy zig heeft ,, kunnen laaten wegdeepen door een alleenlyk voor ydele vrouwen verlokkelyk aanzoek, maar^ . ,, dat haarer zo weinig waardig is! — ach! on- getwyfeld veroordeelt zy. zig zelve; maar de neiging zegepraalt over de reden" — Zodanig waren de droevige overweegingen , die het hart van Luzineour verfcheurden: onder het (torten. van een' vloed van traanen, nam hy zig vastlyk voor, de ondankbaare Aurelia nimmer wedertezien: een oogenblik daarna, veranderde hy van gedagten , wilde naar haar toe gaan , en haar met verwytingen overlaaden — eindelyk kwam een onverwagte boodfehap alle zyne befluitloosheden bepaalen : hy ontvangt een briefje van Aurelia, waarby zy hem berigt, dat zyhem ten allereerflen verlangt te fpreeken — naauwlyks heeft hy het fchrift doorgeloopen, of hy ftuift ten huize uit, en vliegt naar Aurelia. By haar gekomen, vond hy haar alleen, en verbaasde zig, dat hy geene de minfte verandering op haar gelaat befpeurde: hy had onderweg in der haast eene aanfpraak opgefteld , vol van aandoenlykheid , vol van grootmoedigheid , en geheel gefchikt om de verfchrikkelyke verlegenheid te verdry ven, waarïn hy onderftelde Aurelia te zullen vinden; maar toen hy haar in zulk eene kalme en bedaarde houding zag, begreep hy, dat zyne aanfpraak nu des te nutloozer werd , wyl hy zelfs waarlyk eerustftelling noodig had: het was hem onmoge» O 5 lyk.  *ïS AVONDTYDKORTINCEN lyk, een enkel woord uittebrengen, en Aurelia, hem mev een vriei dlyk gelaat aanziende, vroeg hem: ,, of hy dien morgen Damoville niet gefpro- „ ken had?" Luzineour, door dit begin zeer ontfteld, kon niets antwoorden ,, Ik vind zyn gedrag zeer edel, ( vervolgde Aurelia, ,, op een achteloozen toon,) hy heeft u myn ,, briefje getoond, en vermoedde, dat gy zyn medevryër waart: 'er is iets openhartigs, iets grootmoedigs in deeze handelvvyze" Aurelia hield hier op, als of zy een antwoord wagtte; maar zy kreeg het niet: Luzineour was op het punt van uittebarsten , maar hy wist zig nog te bedwingen; en, deeze eerfte beweeging voorby zynde, nam hy by zig zeiven heimelyk voor, zyn verdriet en zyn fpyt te ontveinzen : by had zig nooit veröjiloofd, om zyne wezenlyke gevoelens omtrent Damoville aan Aurelia toetevertrouwen; en hy verbeeldde zig, dat, wanneer hy de zwakheid had , om zyne grootmoedigheid ten deezen opzigte niet gefland te doen , Aurelia alles, wat hy zou mogen zegsjen, alleenlyk aan minnen\d zou toefchryven ; derhalven nam hy het vaste befluit van te zwygen : na eenige oogen» blikken fiiite van bei.ie kanten, ram Aurelia weder het woord op ,, Wel nu ,( zeide zy, ) wanneer gaat gy uwe btzoeken doen?" » Wtlke bezod-en, 3fev?oi.wP M Uwe follici- tatie-bezoeken by d. Ac^demls^en'1 m Ach t  VAN HET KASTEEL, SJIJ Mevrouw, dat is te veel! (riep Luzineour uit, geheel buiten zig zeiven vervoerd,) nog fchimp te voegen by zo veel wreedheid! ,, Hoor my, Luzineour, (hernam Aurelia, op een zagtzin„, nigen toon , ) hoor my , bid ik u , en wees bedaard : bedenk eens ernstig den toeftand, waarin ik my bevinde: ik bemin de Letterkunde, „ en heb eene buitengemeene drift voor glory; t, ik ben tot twee dingen bepaald een twee? „ de huwelyk aantegaan en geen ander te S9 trouwen, dan een' man van letteren; en wel ,, alleen dien, die de meeste verdiensten heeft; s, onder alle de ongehuwde lieden van letteren, ,, die ik kenne, zyt gy en Damoville de eenigen, ,, die eene reputatie hebben , welke myne groot„ heid kan voldoen: gy beiden bemint my; het „ komt 'er des op aan, om tusfchen u beiden te „ kiezen: geene hartstogt verblindt my; ik heb „, bet vrye gebruik van myne reden : ondertus„ fchen wil ik u wel openhartig bekennen, dat t, ik in den grond myns harten eenige aandoeningen van voorkeur gevoele; en dat, zo ik de neiging gehoorgaf, die voor u zou fpreeken"—■ Wat hoor ik! (riep Luzineour uit,) Aurelia! — ss zou het wel mogelyk zyn? Niets is waar- ,, agtiger, (hernam Aurelia,) maar, ( voeg- de zy 'er glimlachend by,) gy zyt daarom ,, geen ftap verder gevorderd; in tegendeel, ik ss wantrouw my van myn eigen hart; ik vrees, „ dat  *S0 AVONDTYD KORTINGEN dat ik niet zonder vooringenomenheid over u zal kunnen oordeelen , en daarom ontzegik het my zelve; ik ben het niet, die deuitfpraakdoen, za!; ik geef die over aan veertig perfoonen» s, die de verftandigften der geheele Natie zyn; aan eene Raadsvergadering van Wyzen, die eerlang byéén ftaat te komen, en uitdrukkelyk te ,, raadpleegen ,om my uit myne verlegenheid te hels, pen; myne belluiteloosheid wegteneemen , en myne keuze te bepaalen : kortom , ik zeg het u nogmaals; myn onherroepelyk befluit is , myne hand aan niemand anders te geeven dan aan hem, die verdient door de Academie verkoozen te worden" — Maar is het wel mogelyk, (hernam Luzineour,) dat gy ernstig [preekt? — „ Ik betuig het u plegtig" Hoe l gy zoudt my kunnen beminnen, en echter weigeren.gehoor te geeven aan w.v hart, dat voor my fprak ! Ach! bedriegt gy my niet? fpot gy niet met myne ligt gelaovigheid!— ,, Laat ons niet meer van mynege,, voelens fpreeken; wy moeten zo lang wagten, tot dat de Academie uitfpraak gedaan heeft: ik begeer volftrekt, dat gy nevens anderen naar „ de opengevallene plaats dingen zult" — Maar meent gy het in goeden ernst, met my dit te gelasten? wat is toch uw oogmerk? — Myn oogmerk —■ wat gaat u dat aan ? ik heb u gezegd, dat ik u beminde; zo gy die hedriegelyke belydenis gelooft, hebt gy geene achting voor my; en als „ dan  VAN HET KASTEEL. 2*1 \t dan heb ik geen vonnis van de Academie noo- dig, om u te vergeeten" — Gy doet my fidderen, (riep Luzineour uit, voor de voeten van Aurelia vallende.) vergeef toch aan myne ontroering, aan de verbaasdheid, waarin de vreemdheid uwer woorden en gevoelens my fort neen; ik twyfel geenzins aan uwe opregtheld; maar eene ZO flreelende belydenls maakt tevens myn geluk en myne ftraf uit : gy bemint my ; ik behoor gelukkig te zyn, en ik ben het Inderdaad; en evenwel, gy beneemt my alle hoop; gy zegt myn' medevryer uwe hand toe, want hy zal door de Academie verkoozen worden; ieder verwagt, ieder weet dit, en het is unlet onbekend ■ Neen , ( hernam Au- ,, relia,) ik kan het niet gelooven : zo gy aan- zoek om die plaats doet, zult gy ze hebben''— Maar bedenk toch , Mevrouw , dat Ik niet één vriend onder de Academisten bezit: in tegendeel. . . My dunkt, datgy, in alle uwe werken, nooit ,, dan met eerbied van de Academie gefproken hebt" —— Gewislyk, en zo zal ik altoos blyven fpreeken ; maar wat baat my dit ? eenige kleine puntdichtjes of fchimpfchaoten op een geheel lighaam in 't algemeen, kunnen nooit zeer grievend zyn; dit is eene kleine ondeugendheid, welke men gemaklyk vergeeft: maar 'er is een andere fout, van een veel emdiger aart, waaraan ik niet verzekerd ben , geheel cnfchuldig te zyn: het zou naam lyk zeer mogelyk weezen, dat'er in myne werken eenige grondbegin- fi-  S22 AVON D T YD K OR T IN O 35 N felen en eenige gevoelens gevonden werden, die de tegenwoordige Hoofden der Academie niet goedkeurden ,, Waar ontrust gy u toch over? wan- neer uwe zedekunde zuiver is; wanneer uwe grondbeginfelen nimmer gevaarlyk kunnen wors, den, moet de Academie die wel goedkeuren: ik weet, dat Damoville meer bemind is dan „ gy; maar wat doet 'er dat toe ? het is hier de ,, zaak niet van gevoel en van vriendfehap; het „ komt 'er alleen op aan , om rechtvaardig te 3» zyn" Zo is het: maar merk wel op, Me¬ vrouw, dat die Rechtbank de eenige is, waarde Vrienden en Vyanden niet verpligt zyn, zig van mede/lemming te onthouden ; oordeel des, hoe billyk de vonnlsfen zyn moeten — ,, Zy heeft nogthans „ blyken van groote onpartydigheid gegeeven: de ,, Heer de Montesquieu heeft allerongenad'gst met haar gefpot in zyne Perfiaanfche Brieven ; bovendien fprak hy ten nadeele van alle lieden „ van letteren, zonder onderfcheid; en onder„ tusfchen is het even dat zelfde werk (g), 'twelk „ hem tot Medelid van de Franfche Academie beeft doen aanneemen" Deeze onpartydigheid is zelfs des te aanmerkelyker, wyl de Academie een heerlyk voorwendfel had, om den Autheur der Perfiaanfche Brieven, in weérwil van zyne uit- fee- (|) Dit is zyn eerite werk geweest.  VAN HET KASTÉÉL. «23 Jteeketide talenten, niet aanteneemen , wyl dit werk tnet gevaar lyke gro idbeglnfelen en trekkan tegen d.tt Godsdienst is opgevuld — . Hoe het ook zyn mo„ ge, ik begeer, dat gy die bezoeken d >en zult, en 'er nog heden een aanvang mede maakt" — Ik zal u gehoorzaamen ; maar ik begryp u niet ■ Ik geloof het wel, (zei Aurelia, al lachende,) ,, en uwe gehoorzaamheid zal ook daarön van „ des te meer waarde in myne oogen zyn „ maar het wordt laat, laat ons dit gefprek af„ breeken , en ga uwe bezoeken doen; daarna „ wagt ik u by my te foupeeren" Luzincouf wilde 'er nog eenige bedenkingen tegen inbrengen ; maar Aurelia hoorde hem niet: hy verliet haar toen, zonder dat hy van den eenen kant de waare beweegreden van haar gedrag vatten , of van den anderen kant haare opregtheid in twyfel trekken konde. Luzircour kwam des avonds by haar te rug, mismoediger dan ooit: de wyze, waaróp zyne bezoeken ontvangen waren, lieten hem geen den minden draal van hoop meer over: hy beklaagde 'er zig over aan Aurelia, die nog altoos op den zelfden toon met hem bleef fpreeken : hy wist niet, wat hy denken moest, en werd door de doodlykde ongerustheid gepynigd: nogthans , hoe grillig Aurelia zig ook uiterlyk vertoonen mogt, rekende hy zyn geluk nog niet wanhoopig; wyl hy verzekerd was, dat zy hem heimelyk de voor* keur  *H AVÖtfDTYDKORTINGEN keur gaf eindelyk naderde de dag, die zyn lot beflisfen moest: Aurelia begeerde , dat haare beide Minnaars juist op dien dag by haar kwamen eeten, om in haare tegenwoordigheid de uitfpraak van de Academie te verneemen. Na den eeten, deed Aurelia hen belooven , dat zy zig zonder morren zouden onderwerpen aan het vonnis , dat nu ftond uitgefproken te worden : Damoville, reeds verzekerd van de ftemmen der Academie, maakte een breeden ophef van de grootmoedigfte gevoelens : Luzineour kon. noch fpreeken , noch denken : op het punt zynde , dat zyn lot voor altoos beflist moest worden, namen twyfelmoedigheid en wantrouwen in zyn hartdeplaats in van alle de andere aandoeningen, die hem tot nu toe gaande gehouden en gevleid hadden : het fcheen hem op dat oogenblik zonneklaar te zyn ^ dat Aurelia zig heimelyk met zyn' medevryër verftond, en dat zy geen ander oogmerk gehad had, dan om de glory van Damoville te vergrooten * door hem een' mededinger te geeven , die zynen zegepraal nog luisterryker in de oogen van het Publyk kon maaken: de ongelukkige Luzineour verbe'eldde zig des, fchandelyk bedrogen, befpot, verraaden te zyn; hy hield eenfomberftilzwygen: Aurelia nam hem waar met een fchalkagtig oog , en fcheen zig te vermaaken met zyne ysfelyke ontroering, welke hy niet langer in ftaat was te ontveinzen. Om  VAN HET KASTEEL. 91$ Dm vyf uuren , ontving Aurelia een briefje; zy jving 'ermede in een nevensftaand kabinetje: een oogenblik daarna, liet zy Damoville en Luzineour verzoeken , om aldaar by haar te komen : zo als zy hun beiden zag, trad zy naar hun toe, zeggende: ,, Tk heb u in eigen perfoon de uitfpraak van de Academie willen bekend maaken" Op deeze woorden , werd Luzineour beurtlings rood en bleek: Damoville wist reeds al te zeker hoedanig die uitfpraak zyn zou, om de minfteongerustheid te gevoelen; echter gafhy zig het voorkomen van met een driftig verlangen by Aurelia aantedringen, om aan hunne angftigë nieuwsgierigheid te voldoen Zeer gaarne, (hernam ,, zy, ) en ik geloof, dat geen' van u beiden zeer verwonderd zult zyn, wanneer ik uzegge, Da,, moville, dat gy alle de ftemmen voor u gehad ,, hebt en nu moet ik eene verbintenis vol- ,, brengen, welke aan myn hart dierbaar is; ik heb myne hand toegezegd aan hem, die ver,, dienen zoude de plaats te verkrygen, welkt u gegeeven is; hy heeft zig die alleenlyk weeteri waardig te maken" Hoe, Mevrouw! (viel Damoville haar in,) wat wilt gy daarmede zeggen? ,, Dat de Academie u gekoozen heeft, en dat ik Luzineour tot myn' Egtgenoot ver- kieze" Op deeze onverwagte verklaaring, wierp Luzineour , dronken van blydfchap, zig voor de voeten van Aurelia En meent gy, iv. DEEJü P (yiel  tló AVONDTYDKORTINGEW (viel Damoville in, dol van woede,) meent gy, Mevrouw, dat gy niets te vreezen hebt van de bit* lyke gevoeligheid van een' man , dien gy zo trouwloos bedrogen hebt? — Ik heb u niet bedrogen, (hernam Aurelia, op een koelen toon;) herinH neru de uitdrukkingen van myn briefje; zy waj, ren aldus —> ,, 'Er is eene plaats by do ,, Academie opengevallen ; by , die verdient ,, dezelve te veikrygen, is, in myne oogen, 3, ,, alleen myne keuze waardig"" —- de ze- digheid van Luzineour en uwe verwaandheid „• hebben alleenlyk die dwaaling veroorzaakt, waar* ii % gy beiden gevallen zyt; wanneer de een zo si wel als de ander geweetenhad, zig zeiven recht ., te doen, zou dit briefje u niet hebben kunnen "ti misleiden" ,, Voor 't overige, (vervólgde Aurelia,) za! ik de gramfchap , die gy betoont, zeer gemak- lyk kunnen doen bedaaren : het is federt lang ,, Damoville, dat ik u kenne; een mensch als gy is niet zo rr.oeielyk te doorgronden, als gy u si verbeeld hebt: maar bovendien , zie hier eenige ff brieven, die allen twyfel omtrent uw gedrag geheel wegneemen" Dit zeggende , trok Aurelia een brieventas uit haar zak, die zy opende , 'er eenige papieren uithaalde , en die aan Damoville toonde -— ,, Kent gy dit fchrift? ( vcr- „, volgde zy,) het is het uwe" . O Hemel, (riep DamoviUe tut,) door welk een /nood va raad zyn  VAN HÉT KASTEEL. Hf fcjjffï deeze brieven in uwe handen gekomen? — Gy *, fpraakt daar zo even van gevoeligheid, (herj, nam Aurelia,) oordeel nu, of die van eené Vrouw ook te vreezen is ! ik wordt ver- ,, fchrikkelyk door u gehavend in deeze brieven, ,, door u aan Mevrouw d'flerblay gefchreeven j „ verfcheidene andere perfoonen worden 'er evert „ onbetaamelyk in behandeld: Mevrouw d'lleri, blay, uwe vertrouwde Vriendin op dien tyd , i, kreeg vervolgens reden, om zig over u te beklaagen; zy brak niet met ü, maar zy wreckté zig: meenende, dat ik voorneemens was met u te trouwen, liet zy my deeze verzameling é, van brieven , veertien dagen voor haar dood 4 5, ter hand ftellen: gy ziet, (voegde Aurelia 5ef by,) dat gy alle de redenen niet wist, die ik y, koude hebben, om niet te fchreien, toen ik U haare Lofrede hoorde voorleezen: ik vlei my, dat deeze ongevoeligheid u thans minder vreemd zal voorkomen." Na dit gezegd te hebben, ging Aurelia zltteti* en hield op met fpreeken : Damoville , half dood van fchaamte, fpyt en angst, ftond onbeweegelyk overeind op zyne plaats : 'er was eenige oogenblikken een diep ftilzwygen: Damoville, eindelyk het Woord weder opvattende, zeide: ,, Volëindig, ,, Mevrouw, volëindig met my ie bewyzen, tot welk een' graad de gevoeligheid en haat eener ■a Vrouw doodiyk zyn kunnen : toon die brie» ? 3 u vea  S-S AVOND TYDK OR T IN GE N t, ven aan myne vyanden, maak ze publiek, be„ derf my onherftelbaar , gy hebt het in uwe „ magt!" —■ Ik durf'my verzekeren, (viel Luzineour hem in ,) dat Aurelia niet infaatis, diergelyke gevoelens te koesteren -— Stel u gerest, i, Damoville, (hernamAurelia,) Mevrouwd'Her- blay was u toen uoodzaakelyk; zy haatte my, 3, zonder my te kennen; en, alleen om haar te bchaagen, hebt gy geene zwaarigheid gemaakt, 3, om kwaad van my te fpreeken; gy hebt my }, zwart gemaakt, gelasterd; maar ik haat u daar„ om niet; ik ben 'er zelfs niet gevoelig over ; ik f, weet waarom gy het gedaan hebt; het ontbreekt „ u aan vaste grondbeginzelen • gy meent, dat deugd en opregtheid niet gefchikt zyn, om for- tuin te maaken ; des zyt gy alleenlyk flegt uit t, een berekend belang: ik heb my niet willen wreeken , maar alleenlyk u eene nuttige en naf, drukkelyke les geeven; ik heb u willen over,, tuigen van de fchreeuwende ongerymdheid der vêïfoeielyke handelwyze,welke gy gevolgd hebt: f, wat voordeel hebt gy toeh van a:Ie uwe kunst„ naaryën getrokken? gelooft gy thans, dat men door cabaalen en kuiperyen te gelyker tyd het „ Publiek overreeden kan, om fmaak in uwewer„ ken te vinden; de vreemden aanzetten, om ze „ te vertaaien; de achting van braave lieden winSt nen, en di> voorkeus verwerven boven uwcu mederryër, die zyne refutatie alleen aan zyne sï ver-  V A N» H E T KASTEEL. 229 £ verdienften en talenten te danken heeft? „ vaarwel! zie daar alle uwe brieven ; ik „ ftel ze in uwe handen; ik heb ze alleenlyk be„ waard, om ze u te rug te geeven" Damoville greep gretig de brieventas aan, welke Aurelia hem toereikte; ging in aller yl de kamer uit, en verliet het huis van Aurelia voor alioos. Toen gaf Luzineour zig ongeftoord over aan alle de vervoeringen , welken liefde , erkentenis, en overmaat van blydfchap kunnen inboezemen — „ Ik heb u bedrogen, (zeide Aurelia, ) maar ik ,, wilde u op de proef ftellen; ik had 'er zeer veel belang by, omu wèl te kennen : federtlangen tyd, ,4 heb ik uw charakter opmerkzaam gadegeflagen , „ en ik ben eindelyk volkomen overtuigd, dat ik, „ uw geluk uitmaakende, tevens het myne voor „ altoos verzeker." Nog den zelfden avond van deezen hcuchelyken dag, ging Luzineour, zig met moeite van Aurelia losrukkende, den Burggraaf opzoeken : hy fleet een gedeelte van den nagt met hem, om zig over zyn geluk met hem te onderhouden: hy had oogenbliklyk aan zynen Vader gefchreeven: deeze , ten toppunt zyner wenfehen , kwam te Parys: hy wilde eenen Zoon, hem zo waard' en die het zo zeer verdiende te zyn, met eigene hand naar het altaar geleiden: Luzineour ontving de hand zyner dierbaare Aurelia: by het uitgaan van dekerk, nam zyn Vader hem in zyne armtn, en hernvuuP 3 ri->  *3° AVONDTYDKORTINGEM VAN 'TKASTEXL,' riglyk tegen zyn borst drukkende, riep hy uif' " ° myn Zoonl * had het u wel gezegd, da,t braafheid, af keer van Jaage middelen , en eer» bied voor Godsdienst en zeden, de achtings, " Waard,ge A"theursonderfcheiden, en den grond V leggen tot duurzame reputaties: de liefde tot de „ waare glorie brengt alleen wenfchelyke eer en » voorfpoed voord, en vroeg of laat moet het ge3S W de belooniugzyn van deugden en talenten^ DAPH.  $> A P H N I S en P ANDROSE5 of, DE OREADES: ]Een& zedelyke vertelling.  Tasee Pagna ferhtte, il lupo Pagns Ma tl crudo amor dl lagrime ft pasce Ne Jene mof ra mal fat elk. Aminta, di Torquato Tasf»,  *3$ VOORBERIGT. JTk heb willen bewyzen, dat de Liefde niet dan eene ydele begocheling is; dat zy het geluk belooft, en niets anders doen kan, dan het te flooren of te vernielen: ik heb my verbeeld, dat de zinfpelingen der Fabelkunde deeze zedelyke waarheden in een treffender daglicht (telden ; vervolgends heb ik een gefchikt onderwerp inde fabels opgezogt, en 'er een gevonden , dat volmaakt met myn plan van gedagten overëenftemde : zie hier hetzelve: Daphnis, een jong Herder van Siciliën, cn Ijj Zoon van Mercurius, beminde eene Nymph, P 5 „ mes  #3* VOORBERIGT, ,, met welke hy van den Hemel verwierf, dat ,, die geen van beiden, die 't eerst de huwe» lykstrouw fchond, blind zou worden : Daph» nis, zyn' eed vergcetende, en op eene an., dcre Nymph verllingerd raakende, werd oo- „ genbliklyk van' het gezigt beroofd " . Dkt. de la Fable , par Chompré. Wyl ik reeds voorlang wist, dat de Fabelen nog een aantal trekken opleveren, die niet bekend zyn , en zeer veele belangryke Perfonagies, Heldinnen, Nymphen , en zelfs Godheden, die even onbekend zyn gebleeven, was ik wel verzekerd, dat ik ten minflen nieuwe tafreelcn zou. kunnen aanbicdén ; cn in die vak , is zulk reeds eene vry zeldzaame verdienfte: ik kan my echter niet beroemen, dat ik, tot het opflellen van dit kleine vertelfcltje, zeer diepe mvor-fchingen heb moeten doen: een deeltje in duodecimo is my genoeggeweest; het is de Diclior.&ïre de la Fable, dat in de  VOORBERIGT. £3$ handen van alle jonge lieden is; dat met reden door ieder een geacht wordt, uit hoofde van de verbazende menigte van zaaken welken het behelst, en dat alleen eene vry uitgebreide kennis van de Fabelkunde zou geeven , wanneer men de moeite nam om het te leezen, maar het wordt zo weinig geleezen , dat ik het noodig licht, tot regt verftand van deeze Vertelling, alhier, even als voor een tooneelltuk, een lyst teplaatfcn, waarop men de naamen myner voorïiaamfte Perfonagies vinden zal: voor 't overige, Is dit een gebruik, dat by de meefte Erigclfche Autheurs gevolgd is. (a) Richardfon geeft, in den aanvang zyner Clarisfa, 'eene lyst van alle zyne Perfonagies: ik zie niet waarom wy dit gebruik niet zouden kunnen volgen, dat Veel klaarheid byzet; gelyk wy uit die zelfde Romans het gebruik hebben overgenomen , om die lastige zeid» by, antwoordde hy, hernam hy, enz. in de onzen agter wegen te lakten, PER-  PERSONAGIES. VENUS. DE LIEFDE, MERCURIUS, Zoon van Jupiter en van Maya. DRY AS, Dogter van Faunus, en Godinne van de fchaamte en de zedigheid: het was den mannen niet geoorloofd, hy de offerhanden, welken men haar aanbood, tegenwoordig te zyn; zy hehoorde tot den rang der Veldgodinnen; men eer~ de.haar in de Steden, maar zy bewoonde alleenlyk de Velden, de Bosfchen en de Bergen. D A P H NIS, Het der van Siciliïn, Zoon van Merenrins, en Minnaar van Pandrofe. PANDROSE, éène der Oréades, dat is BergN\ mphen. C V N I S C A, Dogter van Archidamas : zy was de eerde, welke den prys der wedloopen met wagens behaalde , by de Olympifche fpelen ; het geen haar groote eerbewyzingen deed toekennen. Zie Diclionn. de la Fable, Het grootfte gedeelte van het Bedryf valt voor in Siciliên, en ik heb het Tooneel geplaatst op den Berg Ethna, waarvan ik Pandrofe onderflelle één der Berg - Ny mphen te zyn. VEiV  VERVOLG VAN MET VOORBERIGT. Befchryving van den Ethna* J"Jet was op den berg Ethna, dat Pröferpina, bezig zynde met bloemtjes te plukken, en 'er kroontjes van te vlegten, doorPlutogcfchaakt werd; Cyane, welke zig tegen deeze fchaaking wilde verzetten, werd in eene Fontein veranderd : men kan van den Ethna de rivier Aciu ontdekken, welke nog heden ten dage dien zelfden naam voert : de vermaarde draaikolken van Scylla en Charybdis zyn insgelyks in Siciliên, ge-  *3S VERVOLG van het gelyk ook de Fontein Arethufa: hét Mcir der Palisqüön was op den Berg Ethna j zie hier deszelfs oorfprong: Thalla, ééne der Zanggodinnen, door Tupiter bemind zynde, en voor de gramfchap van Jüno bedugt, fmeekte de Aarde , om haar intezwelgcn : haar gebed werd verhoord: in dien toeftand werd zy Moeder' van twee Kinderen, Tweelingen, welken Paliques ofPalisquesgehccten werden, om dat zy tweemaal geboren werden ; de eerftemaal* toen hunne Moeder hen onder de aarde ter wereld bragt; en de tweedemaal, toen zy uit de aarde te vooffchyn kwamen, en het daglicht fenfehouwden : 'er ontftonden twee Mciren, tfoodlyk voor meinëedigen en misdaadigers, ter plantfc, alwaar zy op den top van den Ethna gèfebreri werden : de inwooners van Sicfllëft offerden aan de Palisöucn, gelyk als Godheden i ês Öichters hebben verzonnen , dat de fmeÊtffm van Vulcarius op den berg Ethna ge-  VOORBERIGT. 239 vesrigd waren, en dat de Cyclopen aldaar geduuriglyk arbeidden aan de bliksems yanjupiter. ttict. de la Fable. Ik geef hier alleenlyk die ophelderingen, welken tot regt vermand myner Vertelling volftrekt noodzaakelyk zyn; die van minder nood'zaakclykheid zyn geplaatst in Aantekeningen, onder het Werk zelf: ik heb op verre na alle de bclangryke en weinig bekende trekken niet gebezigd , die ik in de Dictionnaire de la Fable gevonden heb , gelyk elk kan nazien, wanneer hy in die Dicïionnaire de Historie van Lybas leest, welke my een zo fchitterend by-werk zou hebben opgeleverd, (wanneer ik dit kleine ftukje uitgebreider had willen maaken,) en gewislyk een zeer fchoori onderwerp voor eene Opera zyn zoude; gelyk ook de aangenaame gedaantewisfelingen van Phyllts, Penstere, Phalo'ê, en oneindig veele anderen: hoe veele nieuwe zaaken zou ik des  i?4o VERVOLG van het VOORBBRIGTA hebben kunnen voordraaien , wanneer ik , in plaatfe van my naauwgezet aan myne kleine Dicïiónriaire te houden , ook nog had willen putten uit zeventien of agttien Werken, die de geheele Fabelkunde bevatten fT): maar, wanneer ik Schilder of Dichter ware, zoude ik die zeventien of agttien Deelen met opmerkzaamheid overleezen , ten einde niet verpligtte zyn, om oudbakken befchryvingen , en tafereelen, die by iedereen bekend zyn, natefchryven. (*) De Ilias, deOdysféa, de^néis, met de Aan^ tckefiingen, de Metamorphofis van Ovidius, Herodo* tus, en de twee eerfte Deelen van Diodorns Siculi»* fceden van Griekenland, door Ménard, enz. enz. IM PIT-  DAPHNIS enPANDROSEj of, DE OREADES («): Eene zedelyke vertelling. Xi)e fombere en ftille nagt, heerschte overliet Heelal; de God des Dags vergat, in den fchoot van Thetis, den Olympus en de ftervelingen; hy liet aan zyne Zuster de zorg over om de wereld te verlichten ; de ongevoelige Godin liet met leedweezen haar licht fchynen; zy verfmaadt, zy haat de Liefde, terwyl haare zagte en tedere klaarheid die begunfligt: reeds flonkert aan den trans des Hemels de ongelukkige Orion , flagtöffer eener vermee* („) Berg-Nymphcn. iv. deel. O  - , - AVON'DTYDKORTINÖEtï meetele liefde; hy wagt het oogenblik af, waarÖp Diana, in haar langzaamen en afgemeeten loop, hem (laat te naderen; reeds ziet men de Nymph , door Jupitcr bemind, en haar' Zoon , den jongen Arcas; de tcérgevoelige Andromeda vertoont zig, ter zyde van haaren minnaar; inzonderheid onderfcheidde men de flikkerende (ter van Venus; alles fprak, alles ademde liefde, in den Hemel en op de Aarde; alles getuigt, alles fcbildert zyne mogendheid.- de fiere Diana ziet het, en zugt; maar, haare oogen wendende naar het weelderig Eiland van Paphos, ontdekt zy daar een fchouwfpel, dat haar voor eenige ©ogenblikken troost verfchaftï het is haar vyand, het is de Liefde, Knellende in traanen op den fchoot zyner Moeder; hy doet de omgelegene bosfchen en bergen van zyne fmde verzugtingen en gefchreeuw weêrgalmen ; zyne gratnfehap is die van een baldaadig kind; elke poging, om ze te ffillen, dient alleen, om ze nog geweldiger, nog hardnekkiger te maaken: te vergeefsch wil Venus, om de Liefde te bedaaren, hem flreelen , en in haare armen drukken ; hy Root haar te rug, woelt en tiert; zyne fmart fchynt van oogenblik tot oogenblik nanfewakkeren , en zyn fpyt (laat tot woede over: Venus , op haare beurt verbitterd, werpt hem van haaren fchoot af, en vcnvyt hem bitterlyk zyne vervoeringen — Ontembaare en wreede jongen! (zegt de Go„7 dinse,) zal dan de zagtfte en infchikkelykfte „ toe-  V A II HÉT KASTEEL. 243 ,, tóegéeVendheid ü altoos nog woester, nog ori- ,i handelbaarér maaken? doch ik bezef maar al te klaar de oorzaak van eene zo hevige droef„ heid; gy hebt ongetwyfeld niet zo veel VerWaf„ ring, zo veel onëenigheid kunnen veroorzaa1 ,, ken, als gy altoos behaagen fchept te verwekken — verdeeldheden te ftooken tusfchen Goden ,, en Menfchen, zie daar uwe fpellen , uwe vermaaken: uwe trouwlooze traanen vlieten nooit dan uit een wreéden fpyt, dat gy al dat kwaad „ niet hebt kunnen berokkenen, waarvan uw ,, boosaartig brein onöphoudelyk zwanger gaat" — Op deeze woorden kwam de Liefde tot bedaarTen , en met eene onderworpene en tedere houding, naderde hy weder tot Venus, Welke heril reeds de armen toereikte : de Godinne droogt zagtjens de traanen der Liefde af met den Godfyken fluier , die op haare fchoone haireri floddert _ ti Ondankbaare! (zeide zy tot ,, hem ,) ik behoorde u niet meer te beminnen; maar welke gevoeligheid kan beftand blyven tei, gende traanen der Liefde? Gy klaagt, gy zugt, ,, en ik vergeet myne gramfchap: helaas! het geluk van u te vergeeven is ongetwyfeld eenegenoegzaame vergoeding van uwe ondankbaarbeid : fpreek , openbaar my uwe verdrietelykM heden; myn hart zrtl ze met u deelen." ,, Wel aan, (antwoordde de liefde,) luister' ti dan naar myn droevig verhaal: het is u beQ 2 a kendj  »44 AVOND TYDKORTINGEN kend, dat ik all' wat in myn vermogen -is, ge-* daan heb voor Daphnis, dien zo gelitfden Zoon van Mercmius; welk ander Herder van Sicili„ ën kan met Daphnis vergeleeken worden ? Apol,, lo zelf en de Zanggodinnen zouden hem ter j, naauwemood den zangprys durven betwisten ; de God der welfpreekendheid fchonk hem zyne „ fchitterende en verhevene talenten ; maar de „ gelukkige gaaf van te bekooren is Daphnis „ aan my alleen verfchuldigd: helaas! eene nutlooze weldaad! Daphnis, wel is waar, ziet alle Herderinnen van Siciliën , om ftryd , naar de „ glory dingen van hem te behaagen , en duizend ,, bekoorelyke Nymphen op het bezit van zyn hart yr aanfpraak maaken; maar eene eenige heeft dat ,., hart weeten te winnen, en vast aan zig te ver,, binden, en op die ééne vermogen myne fchig,,'ten niets: onder de vlugge Nymphen, die den ^ vcrfchrikkeiyken berg bewoonen , alwaar men r, dag en nagt het geraas der fmederyën van Vulcanus hoort , wordt de fchoonfte der Berg,, Nymphen, Pandrofe, welke voor geene Go„ dinneu behoeft te wyken , door Daphnis alleen „ bemind, en het verflaalde hart deezer maagd t, blyft vry: Daphnis kwynt te vergeefsch, en „ vergaat van fmarte : de trotfche Nymph ver» tt fmaadt zyne hulde, en weigert naar zyne zan7J gen te luisteren ; zy ontvliedt Daphnis , cn ,, veracht de Liefde! ach! zo de fchoon- beÜd  VAN HET KASTEEL. 545 •fl heid my altaaren oprigt, wyl zy alleen door „ my regeert; wyl haare glory alleen myn werk ,, is, wat was ik dan niet gerechtigd van Pan„ drofe te verwagten! de ondankbaare intusfclaen „ verfmaadt myne weldaaden , en braveert myne „ magt: de hoogmoedige Diana en de woeste Dryas, zie daar de Godheden, welken zy boven my „ durft ftellen! de Dogter van Faunus wint het „ my af; zy verftaat de kunst, om Pandrofe in „ haar boerfche grot te lokken , en by zig te „ houden: Pandrofe eerbiedigt en raadpleegt me„ mand anders dan Dryas; zy luistert met genoegen naar de droevige lesfen eener ftugge „ droeve reden, en haar hart is ongevoelig voor „ alle de bekooringen der Liefde ! o Venus! o myne Moeder! moet ik zo veel hoons; die over- „ maat van fchande verdraagen?" Deeze bittere klagten uitgeftort hebbende, werpt de verftoorde Godheid zig in de armen van Venus; zyn Godlyk aangezigt is bedaauwd met traanen ; Venus mengt 'er de haaren onder: even zo ziet men by den opgang van den dagaraad , de luisterryke Koningin der bloemen, door eene zagte daauw befproeid, dat edel vogt in paarlendroppeleii uitdoften op het ontluikend knopje, dat onder haar groeit: de bewoogene Venus laat even zo haare traanen biggelen, op het bekoorelyk voorhoofd der Liefde. „ Troost u , myn Zoon , ( zeide zy tederlyk Q 3 5» tot  H$ AV0NDTYDK0R.TINGE5I 3S tot hem ,) kom , vrees niets; zyt gy niet ze„ ker van te verleiden, wanneer gy het flegts zo 5S verre brengen kunt, dat men naar u hoort? „ gy, die duizende verfchillende gedaanten zq wèl weet aanteneemen, waarom vertoont gy u „ aan het vreesagtig gezigt van Pandrofe onder 5? zulke trekken , waarvoor zy een affchrik heeft ? s» gy zyt nooit gevaarlyker dan wanneer gy uverS3 momt: hoe dikwyls hebt gy op die wyze de „ onftervelyke Goden, en Jupiter zeiven niet misleid? het zal u nog veel gcmaklyker vallen, >, Dryas en Pandrofe te bedriegen : verberg u„ we moorddaadige fchigten , uw' boog, uwe pylkooker, vooral uwe vleugelen cn uwe „ zegepraal is gewis" Op deeze woorden, glimlachte de Liefde, en hernaam den moed: hy omhelst Venus, en, zig met een ftellen vlugt Verheffende , neemt hy zyn vermetelen vaart naar de gelukkige boorden van de Arcthufa. De blonde Dageraad verheft zig reeds, en verguldt den Horizont: by de eerfte (traalen van haar ?agt licht, fchynt de Natuur als te ontwaaken; de bloemen openen haaren fchoot, en vervullende Jugt met welriekende geuren : de wispelturige minnaar van Flora doet de blaadjes wapperen , In fpeeïr door de roozenbeemden : de tedere Phiiomeel doet het bosch weergalmen van den welluidenden klank haarer klagende en aandoenlyke ^emj Echo antwoordt op haare droeve toonen; en,  VAN HET KASTEEL. 247 en , ongelukkig even als zy , fchept zy behangen , in die te herhaalen; alles herleeft, alles herneemt gevoel en kragten. De Liefde werpt van om hoog uit de wolken ? zyne oogen op Sicilë.i, op de toppen en van den Ethna ziet by de Oréades hier en daar verfpreid ; Pandrofe onderfcheidt zig boven de anderen; de Liefde houdt zig een oogenblik Uil, orrideNymph te befchouwen : even gelyk de verfcbrikkelyke Arend, boven de wolken dry ycnde, een begeerélyk en fcherp gezigt werpt op de onnozele Duif, welke reeds gedoemd is om zyne prooi te worden ; even zo zegeviert de Liefde , by het befchouwen der innecmende bevalligheid, derbekoorelykehouding der hemelfche fchoonheid van Pandrofe , welke hy zig vleit, dat nu welhaast voor hem bukken zal — De Nymph roept haare Gezellinnen ; allen verzamelen zig rondsom haar, op het geluid van haare ftem, en de fchitterende lugtige troep daalt den berg af, en wendt haare fchredcn naar de grot van Dryas: de Liefde volgt toen den raad van Venus; by neemt eene andere gedaante aan, zig herfcheppende in de trekken der jonge lieftallige Coronis , de beminde gezellinne van Pandrofe; en, onder begunstiging deezer vermomming, dringt de vermetele Godheid door in de geheiligde grot, waarvan hem de ingang tot nu toe was ontzegd geweest. Alles ergert de oogen der Liefde in deeze vrecdy 4 zaa-  243 AVONDTYDKOR TINOEN ™™ Plaats , de gewyde fchuilplaats der onfchuJ4 en gelukzaligheid: de grot, het werk eener God;"ne, vertoont aan het verwonderd oog het ge«gt van een gr«,otfchen tempel, tevens trotsch en eenvoud,g; colomtnen van zuiver albast, met flmgers van laurieren en onftervelyke bloemen vertod, onderfchragen het gebouw; dewandenzyn bekleed met marmer van Paros, van eene fchiterende witheid; eene Godlyke hand heeft op de lambnfeenngen de fchoonfte Bas-Reliëfsgemaald verbeeldende de gefchiedenis dier deugdzaame' vrouwen, die het fieraad hunner Sexe , en de eere van hun Vaderland waren; hier vertoont het marmer die grootmoedige Heldinnen, die zW zei ven voor het algemeen welzyn opofferden j'men «•et Dogters van Antipoenus (b) haar leven ten beste geeven, ter behoudenisfe van Thebe . en de kloekmoedige Hyacinthides (,), even het zelfde voor- O De Dogters van Antipoenus offerden zig zelvea op voor het behoud der Thebaanen, in gevo]ge° J „£ fpraak van het Orakel.dat gezegd had, dat de Sud «er uit de handen van Hereuhts verlost I0U lot den wanneer 'er „iet ééne der aanziende Familiën gevonden werd, die zig ten haaren behoeve wild" ; pneren : alle de Douers van An.' , ^ i.- .. ' aLUS van Antipoenus brasten zit. hierop om het leven. Dia. de la FMe. 8 10 De Hyacinthides zyn de Dogters van Erecthéus a  VAN HET K A S T E E L. 24Q. voorbeeld aanbieden ; op den doodlyken houtmyt, waarop de Dogters van Eehion (d) verteerd werden, ziet men uit hunne asfehen te voorfchya komen, en zig in de lugt verheffen , twee jongelingen, met kroonen op hunne hoofden; een luisteren gloryryk wonderwerk, juist gefchikt om eene verhevene deugd te verëeren, en een ongelukkig Vader te vertroosten. Ter zyden deezer Heldinnen zyn alle de belaugryke flagtüffers der ouderliefde geplaatst ; de , «,-..■ Koning van Athenen: zig ter verlosfinge van hun Vaderland opgeofferd hebbende , werden zy Hyacint/iidu bygenaamd.naar de plaats, alwaar zy geflagc werden, zynde de naam dier plaats Hyacinthus: zy werden insgelyks de Maagden geheeten. Dief. de la Fable. (d) Echion, Koning van Athenen , had twee Dogters, welken zig lieten Aagten, ter verzoening e der vergramde Goden, die het Land met eene verfchrikkelyle droogte bezogten: uit hunne asfehen kwamen twee Jongelingen te voorfchyn , met kroonen op hunne hoofden , die den edelmoedigen dood deezer Prinfesfen verhieven : 'er is nog een ander Echion geweest, Vader van Penthéus , die één der geenen was , welken Cadmus hielpen in het bouwen van Thebe; en het is naar hem, dat de Thebaanen F.chumdes zyn genaamd geworden : eindelyk is 'er nog een derde Echion geweest, die Heraut by de Argonaaten was. niiï. dt la Fable, Q5  ?5° AVONDT YDRORTINCEK de zeven Dogters van Alcyon (O, hunnen Vader niet kunnende overleeven, en zig indebaaren ftortende; de bekooriyke Erigone (ƒ), zig zelve om (<) Alcyon was een Reus, Broeder van Porphyrion: hy doodde vier-en-twintig Soldaaten vanHerculus, Cn werd zelf door dien Held gedood : zyne zeven jonge Dogters waren daarover zo fterk aangedaan , dat zy zig Uit wanhoop in de zee wierpen , alwaar zy in Ysvogels veranderd werden. Diel. de la Fable. (ƒ) Erigone hing zig op aan een' boom, toen zy baars Vaders dood vernam, dien Mera, de hond van Icarus, haar berigtte, door geduuriglyk op het graf van zyn' Meester tc gaan blaffen: deeze Erigone werd bemind door Bachus, die, om haar te verleiden, zig in een druiventros herfchiep : de Dichters hebben verzonnen, dat zy herfchapen werd in dat Geflernte, 't welk de Maagd geheeten wordt — Zie hier de oorzaak van den dood van Icarus, Vader van Erigone: wyn gefchonken hebbende aan eenige Boeren, die de kragt van dit nat niet kenden, werden zy allen dronken j waarop eenige andere Boeren , zig verbeeldende dat hunne makkers vergeeven waren , Icarus om het leven bragten: oogenbliklyk werden de Vrouwen deezer Boeren door eene razerny' bevangen, welke niet eerder ophield , dan na dat het Oiakel Feestdagen , ter eere van Icarus, bevolen had : dit is de oorfprong der Icarifchc fpe, len , welken betonden in het balanceeren op eene koord, aan twee hoornen gehegt en gefpannen ,/t geen wy thans  VAN HET KASTEEL. 2$\ om het leven brengende by het gr:f van Icarus; de fchoone Hypfipyle (g), zig blootftellende, om f- — • ' 1 ■ ■ " 1 »" - foori-dansfen heeten; dienende dit fpel waarfchynclyk ter nagedagtenisfe van den droevigendood van Erigone, welke zig met een koord aan een' boem ophing: Mera, de hond van Icarus, die zyn graf ontdekte, werd berfchapen in het Gefternte, dat men de kleixe Uondfter heet, en Icarus in een ander, 't geen men meer t Bdö* tes te zyn — 'Er is nog een andere Icarus geweest, Zoon van den vermaarden Dédalus. — De Vader vaa Penelope vyordt insgelyks Icarus geheeten. Viel. de la Vuile. (g) Men weet, dat de Vrouwen van Lemnos hunne mannen , en alle andere mansperfoonen vermoord hebbende, Hypfipyle, om haar' -Vader Thoas te redden, veinsde hem gedood te hebben, terwyl zy hem heirne-r lyk verborgen hield: het overige der gefchiedenis van Hypfipyle is minder bekend „Jafon, op zynen „togt om het Gulden Vlies te verkrygen, deed het Ei5Jland Lemnos aan , alwaar hy Hypfipyle trouwde, ,j welken de Lemniaanfche Vrouwen tot Koningin verkozen hadden: Jafon verliet Hypfipyle voor Medca : s,de Lemniaanfche vrouwen, te weeten gekomen zyn,, de, dat Hypfipyle haar' Vader in 't leven behouden ,,had, verjoegen haar uit het Eiland; zy viel in de handen van zeeroovers, die haar verkogten aan Lys,ctirgus, Koning van Nemea , door wien zy belast werd met de zorg,-om zyn' Zoon Archemorus optevoeden: Hypfipyle zettede op zekeren dag den jongen s?Prins, aan haar opzigt toevertrouwd, op een pieter-  %5- AVÖNDTYDKORTIKGEN om 'er haar troon, en haar leven te verliezen, om Thoas aan de woede der vrouwen van Lemnos te onttrekken: ook ziet men 'er de dappere Harpalice (//); gelyk aan Pallas, braveert zy, in het midden van een bloedigen ftryd, alle gevaa- ren , feüe- bed ter neder , terwyl zy den Vorsten , die Tro,,je gingen belegeren, eene Fontein aanwees: de jonge Prins werd door een flang bekroopen, en dood ge- beeten : Lycurgus wilde de achteloosheid van Hypfi,,pyle met den dood ftrafifen, maar die van Argos na- men haar onder hunne bcfcherming : het was ter <*e,,dagtenisfe van dit ongelukkig toeval, dat de Nemeï,,fche f(,elen werden ingefteld, die om de drie jaaren ,, gevierd werden : de overwinnaars kleedden zig in rouwgewaad, en kroonden zig met pieterfelie." viel. dt la Fable. (h) Harpalice was de Dogter van Harpalicus, Koning van eene landftreek in Thraciën : haar Vader, in een gevegt zig in den uitterften nood bevindende, en reeds door Néoptolemus in de hand gekwetst zynde , vliegt Harpalice hem terhulpe; redt hem uit het gevaar, en dry ft de Troepen van Néoptolemus op devlugt: zy muntte uit in den wedloop van Paarden 'Er zyn nog twee andere Harpalices geweest; ée'ne, wier gefchiedenis opgevuld is met euveldaaden, en eene andere, welke van droefheid ftierf, om dat zy Iphiclus, dien zy beminde, geene wederliefde had kunnen inboezemen. Dicl. de la ïahlc.  ▼ A N HET KASTEEL. 253 ren, en den dood, die zig onder duizend verfchillende gedaanten aan haare oogen vertoont ; ziet niets dan haar' Vader; zy werpt zig voor zyn lighaam, en tragt alle de Hagen teonderfcheppen, die men hem wil toebrengen; zy ontrukt hem eindelyk aan de handen zyner vyanden , en voert hem zegevierend in Thraciën terug: verder vindt men, onder deezen heldhaftigen troep, de tedere Zusters van den jongen Hyas (;'); die van den roekeloozen en rampzaligen Phaëton (£), en de Meleagriden (/): de beminnelyke Godin der ichaam- (i) De Hyades, Dogters van Atlas en Etharia, werden dus geheeten naar den naam van Hyas, haaren Broeder , dien zy zo tederlyk beminden, dat zy ontroostbaar waren over zyn' dood: de Goden , begaan met haare droefheid, veranderden haar in fleiren: anderen willen , dat de Hyades Nymphen waren , die Jupiter in Herren veranderde, om haar te onttrekken aan de graml'chap van Juno, welke haar wilde ftraffen voorde zorg , die zy genomen hadden in het opvoeden van Bachus. Ditl. de la Talie. (k) DeHtliades, Dogters van Phoebus en Clymene: zy waren drie in getal , Lampethufa , Lampetia en Phaéthufa: zy werden herfchapen in Populieren , en haare traanen in Amber. Biel. de la 'Fable. (,/) Zy beweenden zo onöphoudelyk den dood van haaren Broeder Meleager, dat de Goden haar eindelyk , uit mededogen , in Hoenders heifchiepen. Biel. de la Fable,  *$4 ^ VONDTYDKORtlNgJj} fclmmte Tia 1 inzonderheid behagen gefchept, orfi cie beeltenislen dier deugdzaame Nymphen te fchetfen , die alle de Krikken der Liefde hadden weeten te Vcrmyden; Panopef*), Arethufa, Syrinx, en de fchoone Daphne; Tucia enClaudia («), zo waard' aan O) Panope ééne der Zee-Nymphen , maakte zig by uitneemendheid achtingswaardig door haare wysheid , en de zuiverheid haarer zeden : zy was eene dier Godbeden , welke Uien Littoralee , öf Strand - Godheden noemde; een naam, herkomstig van het gebruik der Ouden, om, zo dra zy het ftrand bereikten, de ge- loften te vervullen, die zy op zee gedaan hadden , . "Sr is nog eene andere Panope geweest, welke Heren* Ls ter vrouwe nam , en by wie hy eenen Zoon verbekte, die,naar zyne Moeder .Panopus genaamd werd dik Tailt. .(») Tucia en Clauda waren Vestaalfchc maagden: Tocia , van een misdaad befchuldigd zynde , bewees haare önfchÈSd , door water in een zeef te putten, eri -»et dus te draagen, van den Tiber af tot aan den Tempel van Vesta: de deugd van Qsndia verdagt wordende j deed Vesta een wonderwerk , om haare onfchuld te' doen Hyken: zy alleen trok met haar gordel het Schip *oörd, waarop het Standbeeld van de Moeder der Goden 7i3 bevond, 'tgeen men uit Phrygiën gehaald had' j en welk Schip, den Tybet ingevaaren zynde, aldaar zo vast a,n den grond raakte,- dat verfchcidene duizende tenfehea te vergeefsch hunne kragtcn infpanden, om het lm tc fcrygen, en vooidteirekken. m.de UW*Hét  VAN HET KASTEEL. 253 aan Vesta; Anaxabia (o) door Diana befchermd, en Bolina (/>), welke ongevoelig was aan de liefde van den bcminnelykftenonder alle de Goden; zy Wordt verbeeld op bet oogenblik, dat zy, om zig aan de vervolgingen van Apollo te onttrekken, zig in de zee werpt; zy meent daar een wisfen dood te vinden ; maar haar Minnaar zelf, terwyl hy zugt om haar al te ftrenge deugd, kan zig niet weerhouden haar te bewónderen ; hy roept Jupiter om hulp aan; oogenbliklyk wordt de Nymph uit den dood opgewekt, en, waardig om O) Anaxabia was eene Nymph, welke verdween in den tempel van Diana, alwaar zy de vlugt genomen had , om de vervolgingen van Apollo te ontwyken* Viel. de la Fable. (p) Bolina wierp zig in de zee, om de vervolgingen Van Apollo te ontgaan : deeze, door medelyden bewogen , gaf haar het leven weder, en fchonk haar de onftervelykheid. Ditl. de la Fable. Ik had deeze Naamlyst verder kunnen uitftrekken, en ook nog de Nymph F.a kunnen aannaaien, welke, den Rivier-God Phafis ontvlugtende, de Goden om hulp riep, die haar in een Eiland veranderden; als ook Coronis, welke Minerva in eene Kraai herfchiep, om baar aan de vervolgingen van Neptunus te onttrekken: het is niet die Coronis, die door Apollo bemind werd , en Moeder was van Exculapius: "er zyn verfcheidene andere Nymphen van dien naam geweest. Ditl. de ia Faik.  &5 avondtydkorting'es laat , en valt in golvende plooien langs haare fchouderen en gordel:de Liefde zelve kan zig niet wcê'rhouden, om de frisfche helderheid , de inneemende bekoorelykheid, en dezagte majefteit, welke op haar voorhoofd blinkt, te bewonderen ; hy brandt van verlangen , om Dryas te naderen , en haar meer van naby te befchouwen; maar eene hem vreemde aandoening wederhondt , bedwingt hem; en door eene bekooring, welke de Liefde niet bevatten kan, trekt de Godin hem tot zig, en houdt hem op een' afftand. Iutusfchen verfpreiden de Nymphen zig in de Gr.-t: Pandrofe plaatst zig aan de voeten der Godinne, en de Liefde , onSffcheidelyk van Pandrofe , en altoos onder de gedaante van Coronis, blyft by haar: toen geeft Dryas, naar gewoonte , der Nymph de allerheilzaamfte lesfen, en zegt ten befluite , met eene ftcra volzagtheid : ,, Mynewaar„ de Pandrofe! wagt u inzonderheid altoos voor ,, de ftrikken. der Liefde; het is dan niet, wan,, neer hy zig onvermomd in zyne waare gedaante ,, vertoont, dat hy het meest te vreezen is ; maar f, bovenal dan, wanneer hy zig verborgen houdt: „ op deeze wyze verraschte hy Mélantho (b), „ Leu- (è) Mélantho werd door Neptunus bemind, die dn gedaante van een Dolphyn aannam, om haar te fchaaisn, Diïl. de la falie.  VAN HET KASTEEL. »6l Leucothoë (O, de onnozele Calisto , en „ de fchoone Pomona : hy zegepraalt alleen „ door bedriegeryën , door ydele begochelin„ gen ; hy belooft het geluk , doch kan niet " anders doen, dan het te ftooren ofte vernie, 5 len» Dus fprak Dryas: Pandrofe beloofde haaren raad te zullen in acht neemen; dcLiefde glimlachte; de goedhartige Nymph roept haare gezellinnen, en zonder erg op den arm der gevaarlyke Coronis leenende, verlaat zy de grot van Dryas: ter naauwcrnood heeft zy haare voeten uit deeze gewyde fchuilplaats gezet, of eene vreemde ontroering bevangt haar hart: verlegen, peinzende , volgt zy de Liefde, die haar geleidt, en haar op'een verren afftand van haare Gezellinnen verwydert: hy brengt haar langs wegen, met bloemen bezaaid; maar, ter zyden deezer onbekende paden, ontdekt Pandrofe , met angst, fcherpgepunte fteilten, en vervaarlyke afgronden -Ach, Coronis .'* (zegt zy, met eene zwakke en beevende ftem,) (c) Leucothoë, Dogter van Orchamus en Eurinome, werd bemind door Apollo, die haar verleidde, door de gedaante en het gewaad van Eurinome aanteneemen : Clytia , medevryster van Leucothoë , gaf 'er Orchamus berigt van , die zyne Dogter levendigliet begraaven : Apo*. lo herfchiep haar toen in een'boom, die wierook draagt, Viel. de U FJie. R 5  3(?2 AVONDTVDKORTINCEN ftem, ) Coronis, waar brengt gy my? Wy as zyn boven op den Ethna; (antwoordde de ges, waande Coronis;) ziet gy daar den rook niet, ss die zig in digte golven in de lugt verheft? wy s, zyn naby den fteilen top: ftel u gerust, bes, koorelyke Nymph! hoe nu? wat reden kuntgy s, toch hebben om bevreesd te zyn?" Ik weet het niet, (hernam Pandrofe;) en nogthans. heb ik nooit die ontroerenis gevoeld, die ik thans ondervind: waar zyn myne Gezellinnen? laat ons die gaan opzoeken'. Pandrofe wil Polixe, Djmas , Phaloë, haare geliefdfte Vriendinnen, roepen; maar, door eenfnellenenmoeielykengang afgemat, begeeft haar kragt en ftem: de Liefde noodigt haar , om een weinig uitterusten , in een boschje van myrthen en roozen, niet verre van den vervaarlyken kolk, op wiens bodem de zwarte Cyclopen de bükfems van Jupiter fmeeden . Pandrofe laat zig gezeggen , en zet zig neder op een groen zoodje ; zy kan zig geen denkbeeld vormen van al het geene 'er in het binnenfte van haar hart omgaat; te vergeefsch-wil zy de herinnering aan Daphnis uit haare verbeelding verbannen ; zy meent hem te zien en te hooren; zy brengt zig alle de verzen te binnen, die Daphnis voor haar gemaakt heeft; de bekoorelyke toonen der ftem en lier van den Herder klinken in haare ppren; gezangen, zo zagt, zo welluidend, en Wflken de Nymph nimmer had aangehoord, dan s3  VAN HET KASTEEL. 263 al vlugtende; even gelyk de vreesagtige en vlugge Hinde, die niet dan van verre luistert naar het geblaas van den hoorn, en het woest gefchreeuw van den verhitten Jager, die haar met drift najaagt , en wien zy even driftig ontvlugt. In eene zwaarmoedige mymtr'mg gedompeld, houdt Pandrofe een diep ftilzwygen : de Liefde be- fchouwt haar met een fchalk oog eindelyk , het woord weder opvattende, zeide hy: „ O Pans, drofe! hoe bekoorelyk is dit oord! welke ftree- „ lende herinneringen brengt het te binnen! „ het is hier, het is by dit boschje, dat de be„ minnelyke Dogter van Ceres bloemtjes plukte, en roozenkransjes vlegtte, toen de gedugte „ Koning der hel zig voor haare oogen vertoon„ de: het is hier, dat de liefde dien woesten , onbuigzaamen en wreeden God wist tevermur- ^ wen Te vergeefsch wil de onbedagte „ Cyane zig verzetten tegen vervoeringen , door de Liefde ingeboezemd; zy verliest tevens en „ haare gedaante, en het leven; zy is niet meer dan een vlietende ftroom; gy ziet haar kronke„ len midden door deeze groene beemden: hos ftreelend is het, , aan haare boorden te myme- reni Ik verbeelde my de klaagftem van Cyane te hooren; haar gemurmel fchynt ons 33 toetercepen : O N mphen , vreest toch om weder/tand te bieden aan de Liefde ! — Wat „ verder ontdekt gy de Fontein Arethufa: door «de  404 AVONDTYD KORTINGEN s, de Nymph te herfcheppen, meende Diana haai „ aan de vervolgingen van Alpheus te onttrekken ; 9, maar Alpheus, door de Liefde befchermd, wisï 55 zig weldra met het voorwerp zyner tederheid „ te verëenigen : zie eens , hoe de fontein als „ van vreugde haare wateren opwerpt , weder laat vallen, en al fchuimende uitltort in het „ grondlooze fop der zee: het is de Liefde, die aan haare golven deeze driftige beweeging byzet; hy voert Arethufa weg, en geleidt haar „ tot haaren minnaar Slaat uwe oogen „ eens aan deeze zyde van de rots; het is aan den voet van den trotfchen Ceder, die haar „ befchaduwt, dat de tedergevoelige Galathea zig „ met Acis onderhield zie daar de Rivier, „ een eeuwig gedenkteken van de droefheid der „ Nymph, en van het vermogen der Liefde ( d), ., Maar welk gerugt treft onze ooren ? met het vallen van den dag, ziet men de Herders hun„ ne kudden naar de (lallen dryven, onder het »> vrolyk opzingen van minneliederen ; zy gaan i» ieder de Herderin, welke hy bemint, in de ,3 flulp (d) Men weet, dat Polyphemus, Acis onder eene rots verpletterde, en dat Galathea het bloed van haaren mhv, naar in eene Pivier veranderde: men vindt nog Lede* ten dage >n Sieüié'n de Rivier Jtk  VAN HET KASTEEL. £^5 ftulp opzoeken : hoe ftreelend zoet moeten die „ oogenblikken zyn, wanneer wy ze beöordeelen naar de leevendige blydfchap; waardoor wy hen bezield zien ! hoort gy wel die bekoorelyke „ concerten , het geluid van veld - fluiten en liee, ren, met die welluidende ftemmen verëenen ? „, de bosfehen, de valeien, en de rotfen weder9, galmen van den naam der Liefde! ach! zo die Godheid zo veele fmerten veroorzaakte; ■9, zo het waar was, dat hy zodanig ware, als s, Dryas hem affchildert; zou men hem dan wel ■9, met zulke leevendige vervoeringen hulde 9, doen? maar, wat deert u, Pandrofe? (vervolgde de Liefde,) gy fchynt ontfteld ? " — Ach! (zei Pandrofe,) ik verheeld my de ftem te herkennen Coronis, hoort gy 't wel? ■ ■9, Welnu, (hernam de Liefde, glimlachende,) welke ftem verbeeldt gy u te herkennen ?" Die van een' Herder, antwoordde Pandrofe, gloeiende van fchaamte ,, Maar ( vroeg de Liefde ,, al weder,) van welken Herder?"-—'Ach, Coronis-, (zei Pandrofe,) myne waarde Coronis! gister fprak ik u nog van hem zonder vrees en zonder verlegenheid en thans! ik weet niet waarom fchynt het, als of ik zyn' naam niet durf uit fpreeken maar, groote Goden, die ftem nadert l Ach, Coronis, laat ons vlugten! Het is geen tyd meer! " riep de Liefde uk —: naauwlyks bad hy dit gezegd, of eens-; R 5 klaps  2Ö6 AVONDTYDKORTINGEN klaps verfchynt Daphnis, fnelt naar de omftelde Pandrofe, en werpt zig aan haare voeten :Pandrofe wil hem vergeefsch ontvlugten; de Liefde houdt haar tegen: de Nymph beklaagt zig wel over dit geweld, maar onderwerpt 'er zig aan, en laat geene gramfchap blyken ; nogthans, na Daphnis eenige oogenblikken te hebben aangehoord, rukt Pandrofe zig eindelyk uit de armen der Liefde los , „■ O Pandrofe ! blyf ! ( roept Daphnis uit, ) ,, blyf! gy begeert myn dood; gy haat my; ik dank de Goden, dat ik niet onftervelykben ! —s>, ja, zo gy weigert my te hooren, zal ik my in deezen diepen kolk nederftorten, en een einde maaken aan een leven, dat my niet mogelyk is „ langer te draagen" Pandrofe, door fchrik verwonnen, nadert hem al beevende, en laat zig door de Liefde geleiden, die haar zegevierend in hét boschje te rug voert: zy luistert nu naar de klagten van Daphnis; zy herhaalt hem duizendmaal , dat zy niet dan eene tedere vriendfehap voor hem gevoelt, en dat haar hart altoos ongenaakbaar zyn zal voor de Liefde: evenwel, de herder is voldaan; en Pandrofe, hem verlaatejnde, belooft hem zig des anderen daags wederom te zullen laaten vinden in dit boschje, alwaar de pagt hen overvalt, Zo dra de dageraad veifcheen , ging Pandrofe, 'vol van ontroerenis en angstvalligheid, en door een droevig voorgevoel beklemd, Di yas opzoeken , ea  VAN HET KASTEEL. 267 en fchuddcde haar hart uit voor deeze getrouwe raadgeeffter: de Godin zugtte, en beklaagde Pandrofe _^ sl Beminnelyke Nymph! (zeide zy tot „ haar,) het is dan gedaan! de liefde heeft uw „ hart verleid ! mogt de gevaarlyke Zoon van „ Mercurius; mogt Daphnis al den prys deezer overwinning gevoelen en waardeeren ! mogt 5, eindelyk de fakkel van Hymen tot uw waarge„ luk ontdoken worden ! die verftandige en vrees, delievende Godheid fchikt zig kwalyk met de „ Liefde, hy eischt duurzaame gevoelens, en de „ Liefde boezemt geene anderen in, dan die 011„ beftendig zyn (e): hinderpaalen, angften , be- ,, korn- (e) Volgends de DiSlionnaire de la Falie-, en byna alle de Autheurs, was Hymen de Zoon van Bacchus en Venus: maar zie hier eene andere Fabel, die veel aariiger is. ,, Sommige Autheurs zeggen , dat Hymenéus ,,een Jongman van Athenen was , van eene duistere 5, afkomst, maar van eene verrukkelyke fchoonheid; hy s, werd verliefd op eene Juffer van eene aanzienlyke ge„boorte , en hy vermomde zig in een vrouwenges,waad, om by haar te kunnen komen : op zekeren ,,tyd, dat hy onder die vermomming zig aan den Oei ,,ver der zee bevond, met zyne Minnaares, en veele s, andere jonge Juffers, het Feest van Ceres- Eleufinia „vierende, werden zy allen door Zeerovers opgcligt, „en Hymenéus, welke men voor een meisje hield, s? qevens de anderen; de Zeeroovers voerden hunne prooi J9 Op  SÖ5 AVONDTYDKOR.TINGEÏ» kommernisrcn voeden de liefde; het is eenligte „ gloed die rasch verdooft, wanneer hy niet geduu„ rig wordt opgeltookt — maar laat ons niet in het duistere toekomende tragten intezien ! ont„ vang, o myne waarde Pandrofe, dit onderpand „ der tederheid van Dryas; dien fluier, dien my„ ne eigene handen geweeven hebben; draag dien „ altoos; leg hem nooit af; hy kan de liefdeniet „ beftendig maaken, maar hy zal u telkensfchooner doen voorkomen in de oogen van uwen „ Echtgenoot" . , Op deeze woorden, ontving Pandrofe, vol erkentenis, op haare kniën den Godlyken fluier, dien de bekoorelyke Godin der fchaamte haar toereikte, en bedekte 'er zig „op een afgelegen Eiland, en, zig daar aan de vreugd „ ovcrgeevende, werden zy dronken, en vielen in flaap : „Hymeijéus ontnam hen toen hunne wapenen , voorlag 'er de Juffers mede, en alle de Zeeroovers werden gedood: de Jongman liet alle de Vrouwen , wcl,,ke hy verlost had, op het Eiland , en begaf zig naar „ Athenen, alwaar hy een accoord floot met de Ouders ,,der gevangenen: hy vroeg voor rantfoen, dat hy met „zyne M.nnaares mogt trouwen, cn verkreeg het: dit „huwelyk was zo gelukkig, dat men by allen, die „vervolgends gevierd werden, altoos den naam van „ Hymeneus aanriep, wien de Grieken federt tot eene ,, Godheid maakten " Danc hkt, Disfertationfc les Ceremonies üuttialés des Antfsns,  VAN HET KASTEEL. &0> mede met eerbied: de fluier, aan baar hoofd vastgemaakt, bedekt haare fchoone hairen, en haare fierlyke majestueufe taille; maar zet haar tevens eene nieuwe en inneemende bevalligheid by; en, offchoon hy een gedeelte haarerbekoorelykheden aan het gezigt onttrekt, ftelt hy haare fchoonheid tevens in een helder licht. In weêrvvil haarer belofte, kon Pandrofe nietbe. fluiten , om naar het boschje wedertekeeren 5 maar zy ontwykt haare Gezellinnen, wier zuivere en onfchuldige vrolykheid haar thans tot een last is; zy zoekt de eenzaamheid , en wandelt droefgeestig ginds en herwaards op den Berg: in deeze mymering komt zy toevallig by den kolk van Scylla Pandrofe fiddert op het hooren van het verfchrikkelyk gehuil der ongelukkige Dogter van Phorcus Rampzalige Nymph! „ (roept zy uit,) hoe ysfelyk is de-toeftand, ;, waartoe de Liefde u gêbragt heeft! helaas! voor welk een ellendigen rampfpoed zou de onverfchilligheid u bewaard hebben! zo uw hart nimmer de Liefde gekend had, zouden wy u ,] nog op deezen oever ouder de Nymphen zien "t praaien, en haar allen door den luister uwer fchoonheid verdooven! Uwe verzugtin- " gen dringen door tot in het diepfte myner ziele; '* nooit te vooren hebben zy zulk een fmertlyken ]; indruk op my gemaakt — o doodlyk en fchrikverwekkend voorbeeld! — ach! laat ons deeze lfuw*  9?Q AVONDTYDKORTINGÈf* ü gruwzaame plaats ontvlugten ! " Dit zeg¬ gende , verhaast de Nymph haare Mappen ; zy komt welhaast by dat gewyde Meir, zo ontzachiykvoor meinëedrgen i de trouwlooze Minnaar, de verraaderlyke vriend, durven deszelfs geheiligde boorden niet naderen : de oever is verlaaten en eenzaam; de beminnelyke onfchuld en deugd alleen kunnen dien, zonder vrees en zonder gevaar, bewandelen (ƒ). De Nymph houdt hier ftil, en zet zig neder aari den voet van een Wilgenboom : -een oogenblik daarna vertoont Daphnis, door de Liefde geleid * zig voor het oog van Pandrofe , nadert haar eerbiedig, werpt zig voor haare voeten, en zweert haar eene eeuwige getrouwheid: Pandrofe, diep getroffen , fterk ontroerd, gevoelt al het gewigt van eenen eed, aan den over van het Meir der Palisquen uitgdproken : niet langer kunnende twyfclen aan de opregte tederheid van haaren Minnaar, weê houdt de fchaamte haar nog alleen, orfl de gevoelens, die zy ontwaart, tebelyden: Daphnis intusfchen wil weeten, wat hem te wagten ttaat, en dringt de Nymph ten fterkften aan, om z'g te verklaaren Spreek, (zegt hy,) „ o myne Pandrofe! fpreek ! moet Daphnis het ge„ luk, het leven verzaaken; of verwaardigt gy .„ u, (ƒ) tin Uur der Palissen. Zie het Voorberigt.  VAN HET KASTEEL. S?.! 4, U, om hem op uw dierbaar bezit te doen hoo- s> pen?" ' Pandrofe antwoordt niet ; maar haare wangen verwen zig met het teVendigst incarnaat, en de oogen neérflaande, vat zy zagt*. jes haar fluier aan, en bedekt daarmede haar gloeiend aangezigt: de gelukkige Daphnis verftaat dit antwoord (s) - „ O aaübiddelyke Nymph ! „ (roept (y) Ik zoude veelliever wenfchen, dit antwoord van Pandrofe, een antwoord, zo kiesch en zo bekoorelyk, te hebben uitgedagr, dan twintig Vertelléls, gelyk als dit, te hebben opgefteld; maar ongelukkig is het al weder de Viélhrmaire de la Walk , waaraan ik dit denkbeeld verfchuldigd ben — zie hier de trek: ,, De Vader van Penelope was Icarus geheeten , een „edel en vermogend Lacedemonicr: niet kunnende heruiten, om zig van zyne Dogter te fcheiden , be„ zwoer hy Ulyslés, om toch te Spana zyn verblyf te „vestigen; doch te vergeefsch: Ulysfes met zyne Ge„ maalin op reis gegaan zynde , liet Icarus zyn wagen ..infpannen , en maakte zulk een haast, dat hy hen in„ haalde , zyne lieve Dó'ter wederzag , en nogmaals „zyn aanzoek by Ulysfes verdubbelde, om hem te be~ ,. weegen van naar Spirta te rug te keeren : Ulysfes verbolgens aan zyne Gemaalin de keuze gelaatenhebben„ de , om met haar' Vader te rug te keeren , of hem „naar Ithaca te volgen, antwoordde Penelope niets; „maar de oogen nederllaande , bedekte zy zig met „haar fluier: Icarus drong toen niet verder aan, liet ,,haar  Afa AVÓNDTYDKORTINGfEN „ (roept hy uit,) o verrukkende belydenis, die „ alle myne vvenfehen vervult: ja, Pandro- „ fe, op deeze plaats, getuige van myn geluk, „ zullen myne handen een Altaar voor de fchaam„ te oprigten, en op dat Godlyk Altaar zal ik ,, het ltandbeeld der Liefde plaatfen ( /z) . ,i O „haar vertrekken, en dééd op die plaats een Altaai .> voor de fchaamte oprigten." Dia. di U Fable. _ Hoe is het mogelyk, dat die trek zo weinig bekend is! ik heb my verbeeld, dat dit antwoord nog aandoenlykerzyn zoude, door te onderftellen, dat Pandrofe , even vóór haar huwelyk , uit de handen van de Godin der Schaamte zelve den belangryken fluier ontvangen had : intusfehen heeft het eenvoudig verhaal van de Vittimmaire de la Fable meer indruks op my gemaakt, dan het tooneel, dat ik verzonnen heb: maar het denkbeeld ïs zo kiesch, heeft zo veel bekóorlyks, dat het altoos , lelfs dan wanneer het bedorven is , vermaak moet doen. (*) De eeden waren zeer in gebruik by de Ouden 4 cn met verfcheidene plegtigheden vergezeld: fomtyds deed men plengingen; als dan, op het oogenblik, dat de Priester het mes in den gorgel der llagtoffers ftiet, plengde men den wyn der gewyde vaten , en riep men Uit : dat Let bloed van hem, die zynen eed durf, [dunden, en het bloed van zyn gejlagt, over het aar dry k vermen worde ï gelyk het bloed deezer fiagtoffrs over onze altaaren wordt Leftortt • & Som-  va:i hét kasteel. 273 %i O gy, ontftervelyke en edelmoedige broeders t onverzoenlyke vyanden van euveldaaden eii ,, meineed, gy, gcdugte Godheden, wie .Sicilil, ën aanbidt 1 hoort myne eeden : by dit'zuiver en verfchrikkelyk Water, zweer ik Pandrofe eene 0, eeuwigduurende getrouwheid ; wanneer ik im■s, mer dien geheiligden eed verraade, zal ik niet s, meer waardig zyn, Pandrofe en het daglicht te 5, aanfchouwen : o vermogende Goden! berooft s, my dan van het licht, dat op het eigen oogenblik de helderheid des Hemels my voor altoos „ ont- Somtyds doopte men, by het afleggen van den eed, de handen in het bloed en in de ingewanden der flagtoffcrs: fomtyds wierp men een ftuk gloeiend yzer in zee, onder het uitfprefcken der gelofte, dat men zyii woord zou houden , tot dat dit ftuk weder van zelf óp de golven zou boven komen : de ftraffe des doods en onté'ering wrs vastgefteld tegen allen die, die hunne eeden verbraken; maar van deeze wet werden de Redenaars , de Dichters en de Minnaars uitgezondeid : de wyze van eed te doen voor de Koningen was, den fcepter op te ligten: de Godheden, welken de Grieken by hunne eeden aanriepen, waren oneindig; dan eens namen zy de 7.on tot getuige, dan de Styx, enz. Pythagoras zwoer by het getal van vier, dat, volgends hen-u het zinnebeeld der Godheid was: Socra,tes narriiden waar* agt 'igtn God, den God der Vriendfehap, ten getuige. ——— ■fdoews des Grers, par Mémrd. TV. Tl F. E Li S  V4 AVONDTYDKORTINCEIÏ „ ontroofd worde; die kastyding, ysfelyker datl ,, den dood, zou nog altezagt eene ftraffe zyn u voor zulk eene misdaad" Op deeze fterke betuigingen, werd het fchoon gelaat van Pandrofe door traanen van zuiveren wellust bedaauwd; zy ftaat op, nadert den oever van het Meir, en, naast Daphnis op haare knieën vallende: Onfervelyke Goden! (riep zy uit,) ik vertinde my tot dienzelfden eed, dien Daphnis heeft uitgefproken! . Op dit plegtig oogenblik, vertoonde de Liefde, de gedaante van Coronis verlaatende, zig onder zyne eigene trekken voor het oog van Pandrofe ; hy belooft haar een zuiver en duurzaam geluk, ea begeert onder zyn opzigt den zaligen egt te doen Vieren, die nu welhaast de twee Gelieven vereenigde. Het duurde niet lang, 0f Pandrofe betreurde de bekoorlykheden dier ftille rust, welke nu voor altoos voor haar verlooren was : gevoeliger dan ooit, befefte zy echter maar alteklaar, dat zy niet gelukkig was: Daphnis verzekerde haar altoos van zyne tederheid'; hy fprak nog altoos dezelfde taal, maar zy had dien nadruk van waarheid niet meer, die het hart overtuigt: Pandrofe durfde zig niet beklaagen; Daphnis verbeeldde zig, dat zy vergenoegd was; cn dit was ongetwyfeld een ongelyk temeer: de bcminnclyke Nymph vertrouwde haare geheime verdrietelykheden alleen aan Dryas toe; zy ftortte in haaren boezem bittere traanen, welke  VAN HÉT KASTEEL. 2?;» ke de Godinne zelve haar aanraadde, om altoos Voor Daphnis te verbergen. Intusfchen kwam de onbefcheidene boodfchapfter van den opperften der Goden, de vlugge en gezwinde Faam, na geheel Griekenland doorkruisd te hebben , haaren fnellen Vlugt naar Siciliën rigten, en zettede zig neder op den top van den Ethiia (/)• Van daar verkondigt zy wyd en zyd , dat de nieuwe ipelen in Elis ftaan gevierd te worden , en dat de Dogter van Archidamas , de fchoone en fiere Cynisca, by de Olympifche fpeelen, dingen zal naar den eercprys van den wedloop met-wagens, dien de Grieken nu onlangs hebben ingevoerd: dit berigt verwekt in Daphnis eene nieuwsgierigheid, welke hy niet kan te boven komen; en de vreesagtige Pandrofe heeft de kragt niet, om zig te verzetten tegen een befluit, dat haar wanhoopig maakt: Daphnis vertrekt, en laat Pandrofe in de diepfte droefheid gedompeld: te vergeefsch tragt zy haare gedagten te verftrooien; angst (i) De Faam was de dagelykfé boodlchapüer van Jupiter: met vlugge wieken en een bazuin voorzien , vloog zy de wereld rond, en plaatfte zig op de verhevene plaaifen , om allerleie nieuwstydingen ie verkondigen: het was haar onmogelyk te zwygen. Dïcl. di Ui tatik S 2  276 avond tyd kortingen »"gSt en bekommernis verflinden haar; de wreeds en fombere jalouzy verfcheurt en verteert haar harte: eindelyk neemt zy hetbelluit, om Daph™ op zyne (tappen te volgen : zig niet durvendwenden tot de oorzaak der kwellingen , welken zy verduurt, de Liefde niet durvende aanroepen , rigt zy haare gebeden tot Jupiter „ Oppermr» „ gende Beheerfcher van Goden en Menfchen ! « (zegt zy,) ik fmeek u vuuriglyk, dat gy my 9, wilt overvoeren naar du plaatfen, welken Daphf, ms thans bewoont, en my onzigtbaar te maar, ken voor ailer oogen, zo lange ik zulks begee- „ ren zal " Haar gebed werd verhoord : op het oogenblik zelf, bevindt zy zig in Eles, en in het ruim en luisterryk renperk van Olympus : de Avedioop der wagens ftond een' aanvang te neemenPandrofe, onzigtbaar, en midden onder den drom der aanfchouweren, ziet niets dan Daphnis en vliegt naar hem toe; i„ die eerfte «ogenblikken gevoelt zy mets dan de vreugd, van zig aan de zyde van den beminnelyken Daphnis te vinden *aa» moet dit oogenblik van geluk duur betaaten. Eensklaps ziet men de krygshaftige Dogter van Arcfiidamas met eene éere houding in het napeik verfchynen: zy ftaat op een lierlykenwa.cn in de gedaante van een fchelp , ingelegd met goud WQlfcs glans de oogen verblindt;, een purperen »ok, een gouden gordel, en een diadeem van paer-  VAN HET KASTEEL. 277 faerlen maaken haar. opfchik uit, tc gelyk trosch, en eenvoudig: haare eerbiedwekkende en majestueufe fchoonheid trekt aller oogen, cn houdt ze gevangen ; zy ment, met eene geruste ftoutheid, haare vier forfche paarden, naast elkander gefpannen, en houdt by deu flagboom ftil : nu werpt zy een fier en verfmaadend oog op alle de Prinfen en Helden van Griekenland, die met haar in het ftrydperk durven treeden; men ziet, dat zy zeker is van de overwinning; alle harten wenfehen ze haar toe, en haare mededingers zeiven verbaazen zig, dat zy zig hebben durven verbinden , om haar die te betwisten. In het midden van dien ruimen omtrek, dien de wagens moeten doorloopen , verheft zig een' flaatig Altaar', op het welk een metaalen Arend, met uitgefpreide vleugelen, geplaatst is; door middel van een verborgen veer, raakt de Arend in beweeging, en klapt met zyne vleugelen; op dat oogenblik geeven de fchelklinkende trompetten het fein, om den ftryd aantevangen, en de wagens fnellen het renperk in : de fchoone Cynisca raakt welhaast alle de anderen vooruit; zy wordt aangemoedigd door het gedruisch der fpeeltuigen, en de luide toejuichingen der aanfehou■ weren : te vergeefsch poogen haare vernederde medingers, éensklaps van bewondering tot nayver overgaande, haar te verfchrikken door een woest gefchreeuw; en, daar zy haar niet kunnen inhaaS 3 Jen,  8/8 AvONPTYDKORTINGEN Jen, haar ten minften angst aantejaagen, en den moed te beneemeu : Cynisca blyft altoos bedaard en onverfchrokken; zy is ongevoelig voor het gefchreeuw van den Nyd; zet haar roemryken loop moedig voort, en ziet niets dan de onftervelyke laurieren, waarmede het Vaderland haar bekroonen zal: eindelyk, bereikt zy gelukkig de fcheipaal, fpringt lugtig van de wagen, en omvat den ouden eik, den geheiligden boom, die het eindperk van den wedloop is, en die vóór deezen gegedenkwaardigen dag nog nimmer door eene vrouwenhand is aangeraakt: een algemeen vreugdegejuich verheft zig in de lugt: op het geluid der fpeeltuigen, en van duizende ftemmen die haaren naam uitgalmen, wordt Cynisca in eene zegekoets naar het andere einde van het ftrydperk gevoerd, by het graf van Endymion ; men plaatst haar op een pragtigen troon, fchitterende van goud en zilver, en verfierd met het heerlykfte purper van Tyrus , en met festonnen van wyngaard en laurieren : Cynisca ontvangt den eereprys , dien zy behaald. heeft hierop wordt 'er een aanvang gemaakt: met nieuwe fpelen. 'Er moet gedongen worden naar den prys voor den besten Zanger : Daphnis begeeft zig in he£ ftrydperk: Pandrofe, altoos onzigtbaar, volgt zyne flappen: de Nymph, door eene doodelyke'ongerustheid gefolterd, ziet al beevende haaren trouw.lopzen Daphnis de fchoone cn gevaarlyke Cy- nk-  VAN HET KASTEEL. 2?9 feigca naderen; zy heeft maar altcklaar in het hart van haaren wispeltuurigen Gemaal geleezen —~ maar zy tragt zig zelve te misleiden ; zy wil nog twyfelen aan haar ongeluk; zy vreest het voorwerp haarer liefde ongelyk aantedoen, door zig overtcgeeven aan eene jalouzy, welke haar maar alteveel eene droevige waarheid ontdekt: intusfchen vat Daphnis de lier aan , welke hem wordt aangeboden, hy zingt, en't eerfte woord , dat uit zyn mond komt, is de naam van Cynisca : de ongelukkige Pandrofe buldert; zy hoort Daphnis , aan haare zyde, der lof haarer medevryfter zingen; zy hoort de zelfde hartstogtelyke uitdrukkingen weder, welken Daphnis voorheen pleeg te bezagen , toen hy zig nog over haar wreedheid beklaagde: Helaas, (zeide zy,) het was die toon, waarmede hy Pandrofe zong! ■ De verrukte Grieken juichen den fchoonen Zanger toe meteen wydklinkend handgeklap ; Daphnis, ongevoelig aan glory, denkt aan niets anders dan aan Cynisca; men reikt hem den eereprys toe; hy ontvangt de'myrthenkroon; en, driftig naar Cynisca toefrtéllende , legt hy lier en kroon voor haare vow ten(*). Op (/,) Onder alle de fpelen was de wedloop met wa:ns de edelfte : zy werden op tweeërlei wyzen befpan,. :r», of met twee of met vier paarden ; deete' laatS 4 ften  AVONDTYDKOIITINCEN Op dit doodlyk oogenblik worden zyne oogen door een digten nevel bedekt, die hem het gezigt van de fchitterende helderheid des daags ontrukt J hy doet een luiden fchreeuw : Gerechte Goden I roept ften werden cytxirigen geheeten : de Ouden fpanden die. vier paarden niet, gelyk wy , twee aan twee, maar allen naast elkander: de wagens hadden de gedaante van een fchelp , en liepen op twee wielen, met een zeer korten disfel: in het midden van het renperk, was een Altaar, waarop een metaalen Arend geplaatst was, met uitgefpreide vleugelen , die zig, door middel van een verborgen veer, oprigtte, en met de vleugelen klapte; dit ■was het teken van den aanvang van den ftryd : het renperk van Olympia was het fraaifte van allen; zynde een zeer ruimen omtrek, van 600 voeten lengte, in de gedaante van het voorfteven van een fchip, omringd van Loges of Stallingen voor de Paarden en Wagens: aan het einde van het renperk ftond, ten fcheipaal, een dikke ftaia van een eiken- of pyn-boom , ter hoogte van omftreeks eene elle boven den grond verheven , en ter wederzyden onderfteund, door twee witte en gepolyste fteencn — de eereprys voor den besten Zanger of Dichter was een myrthekroon — Alle vyf jaaren vierden de V;ouwen en Dogters te Olympia een byzonder Feest ter ccre van Juno, waarby men de meisjes, in ctrfe clasfen verdeeld, om den prys deedloopen: dejon Neen, (viel Daphnis haar driftig in,) neen, ti ik beminde haar niet; ik bedroog my omtrent 3i de  &oS AVÖNDTYDKORTINGSN sé'de gevoelens, welken zy my inboezemde, en i', ik heb nooit de Liefde gekend, dan toen ik u. „ zag; zyt gy nu gerust, bekoorelyke Cynisca ? — „ maar hoe ! gyfchreit!" — Helaas ! (zeidePandrofe,) ik betreur het lot van deeze ongelukkige Nymph ■ en gy, Daphnis, zult haar ten minflen we! beklaagen? „ Zy zal my altoos dier- „ baar zyn, (hernam Daphnis, al zugtende;) maar, de banden breekende, die ons verëenigden, gaf ik haar haare vryheid weder; eene „ nieuwe verbintenis zal haar welhaast vertroos„ ten" — Wat durft gy zeggen? (riep Pandro- ,, fe uit;) neen, nooit: ach, wreede! kunt i, gy gelooven, dat het mogelyk is, u immer te vergaten? — „ Aanbiddelyke Cynisca, (zeiDaphins,) hoe kan ik ooit naar waarde myneerkens, tenis betoonen ? maar oordeel niet over het hart van Pandrofe naar het uwe; vergelykniets „ met uwe gevoelens, dan die, welken gy my i> inboezemt" Het was aldus, dat Daph¬ nis niet een enkel woord konde uiten, dat nies een doodüeek was voor de al te gevoelde Pandrofe. Zo dra de nagt haare vaale vlerken had uitge-* fprcid, voerde de onzigtbaare hand van Jupiter Pandrofe en den flnpenden Daphnis aan den voet van den Ethna : de herder verbeeldde zig , by fcyr.e ontwaaking, nog altoos by den Ikrg Olym-  VA N HÉT KASTÉÉL'.' i% ftis te zyn, en de Nymph onderhield hem in dee2e dwaaling. Pandrofe , getrouw aan den pligt dién zy zig had opgelegd , was de beltendige gelcidfter van Daphnis, van den morgen tot aan den avond: zy voerde hem alleenlyk naar.de plaatfen, alwaar alles haar de beeltenis vart haar voorig geluk herinnerde : dan eens zat de herder aan dea voet van een'boom, waarop zyne hand voormaals den naam van Pandrofe gefneèden had; dan eens rustte hy in het boschje, alwaar de Nymph zyne eerfte eeden ontvangen had: ondertusfclienfprak detrouwlboze herder niet dan van de Dogter van Archidamas; en, in de armen van Pandrofe, zwoer iiy eene eeuwige liefde aan Cynisca. Duizendmaalen was de ongelukkige Nymph op het punt, om haar geheim te verraaden, cn telkens werdzy wederhouden door de verfchrikkelyke Vrees, Van Daphnis tot wanhoop te brengen : in den grond haars harten, was zy vast vart voorneemen, om zig éénmaal bekend te maaken , maar Zy gevoelde, dat zy 'er altoos by winnen moest, met het uittelteilen; de erkentenis van Daphnis 2ou 'er des te vuuriger door zyn : deeze gedagte herleevendigde en onderhield den moed van Pandrofe; zy vleidde zig eindelyk, dat de tyd de liefde van Daphnis voor Cynisca zou verzwakken ; maar zy bedroog zig: Pandrofe, altoos beledigd, altoos tv. t>Bel. T iris-  S^fif AïONB TYÜKORTIKGEIJ misnoegd en ongelukkig, was nimmer vuurig cil hartstogtlyk ; Daphnis was niet verzekerd bemind te zyn, gelyk hy beminde; hy was onrustig en argwaanend; de gerustheid wiegt de liefde in fiaap, de ongerustheid houdt haar wakker, en. Voedt haar. „ O Cynisca, (zeide hy,) ik ben u alles verij lchuldigd, en echter deelt gy niet in de gevoe„ lens, die gy my inboezemt; dikwyls maakt u„ we koelheid my wanhoopig; gy luistert onverst fchilüg naar de liedefen , die ik voor u opftel„ le; ik kan niets zingen dan Cynisca; die dier„ baare naam is altoos in myn' mond, en zo vee! „ liefde kan u niet trelfen! ~ hoe nu, Cy- nisca! ben ik dan alleen aan het medelyden ver„ lchuldigd die edelmoedige diensten , welken gy si u wel verwaardigen wilt my te bewyzen? • „ ach! zo dit waar is, verlaat dan den ongelukf, kigen Daphnis; zo gy hem niet bemint, wagc o u dan van u te verbeelden dat gy hem troosten „ kunt" Ondankbaars! (antwoordde Pan¬ drofe,) ja Daphnis, gy kunt niet befiffen, hos fchrihkciyk ondankbaar gy zyt! sj Q ver_ u wyt vol bekoorelykheid! (riep Daphnis uit,) tt godlyke en dierbaare Cynisca , door een en„ kei woord neemt gy alle myne ongerustheden tt wegf helaas!' waarom i3 het toch, dat gy u *f «iiaiïier van de vyaafe uitdrukking der liefde be- s, dient ?  VAN HET KASTEEL. 1$$ sa dient, dan alleen om u te beklaagen over uwen minnaar?" Zodanig waren de gefprekken tusfchen de Nympfi ten den herder: in dien wreeden toeftand , zag Pandrofe tweemaal de Lenten herboren worden: eindelyk, na zo lang en met zo veel ftandvastigheid geleeden te hebben, neemt zy eensklaps het befluit, om haar geheim te ontdekken: zy begeeft zig naar den oever van het Meir der Palisquen j zy treedt naar het altaar, voormaals aldaar door Daphnis opgerigt , en op haare knien vallende aan de voeten van het ftandbeeld der Liefde, roept zy dien wreeden God aan, den bewerker van alle haare rampfpoeden — ,3 O Liefde ! (zegtzy,) verwaardig u , om de bron my» ,, ner traanen optedroogen ; geef my het hart s, van Daphnis weder; verwaardig u , om nog a, éénmaal voor my op deeze oevers te rug te s, komen; het is de getrouwheid, welke u aan- roept; kom', verhoor haare fmeekftem, die u „ roept." Op deeze bede, vertoont de Liefde zig om hoog in de lugt; hy zit op een wolk, daalt neder op' het altaar, en fpreekt de Nymph aldus san Gy, het fieraad en de luister van myn Ryk, 3, o Pandrofe ! hoe gaarne wenschte ik het iri myne magt te hebben , uw gebed te verhoo- ren! ■ " ■ maar ik ben wel in ftaat, een hart T a ,"3* ó'ri-  #C4 AVONDTYDKORTIH6EÏ? a ongetrouw te maaken ; doch tot nu toe heb' 55 ik nog nimmer uitgedoofde vlammen weder ,, kunnen doen ontgloeien nogthans, a zo de Liefde dit wonder kan uitwerken, versi dient de getrouwe Pandrofe daarvan het voorwerp te zyn: ik wenfchte het, grootmoedige Nymph; maar durf het niet belooven: ga uwen Minnaar opzoeken ; Jupiter fehenkt u 99 het vermogen , om hem het gezigt weder te geven; zo dra gy den wensch daartoe uitboei, zemt , zal Daphnis het daglicht weder aait'* fchouwen." Dit zeggende, vaart de Liefde opwaards, en zig dompelende in de wolk, die hem draagt, verdwynt hy voor de oogen der Nymph — Hoe! ,, (riep Pandrofe, verrukt van blydfchap, uit,) Daphnis zal het heldere daglicht wederzien; 3, hy zal dit onverwagt geluk aan my alleen ver,f fchuldigd zyn , en ten zelfden tyde verneemen , 3, al wat ik voor hem gedaan heb! ach, kan ik ,, rilt nog eenige bekommernis voeden! dierbaare tt Daphnis, dan beledigde ik u al te zeer! ik zaï ;, alle myne rechten op uw hart herneemen; ik ii zou uwe liefde niet waardig zyn , wanneer ik f1 'er aan fconde twyfelen" — zo fpreekt zy, en Vfiegt naar het Rlyrthen- en Roozen • boschje; zy Vindt 'er Daphnis, en met eene beevende hand de lïand van haaren minnaar aanvattende, geleidt, of li*  "van het kasteel, 193 Üever trekt hem naar den oever van het Meir der Palisquen, en plaats hem aan de voeten van het ftandbeeld der Liefde; toen het woord opvattende, zeide zy: Daphnis, zie het daglicht weder, en herken de hand, die u tot heden t>e geleid ,, heeft!" Daphnis rilt van ontroering: Pandrofe heeft haare eigene ftem wedergekreegen; en die zagte en tedere ftem vervult het hart van Daphnis met angst: hy ziet eindelyk het licht weder , en fiddert, dat hy zig aan den over van het Meir, dat zo dood'yk voor meinSedigen is, wedervindt Op het gezigt van Pandrofe , fchildcren zig dé verbaazingenfmertelykftebefchaming op zyn gelaat ; zyne doodlyke bleekheid duidt maar altezigtbaar aan, de ysfelyke ontroering, die hem beheerscht, en de wreede knaaging, die zyn hart verfcheurt; hy blyft onbeweegelyk op zyne plaats ftaan, en Haat zyne oogen neder, nat van traanen. O Daphnis, (zegt Pandrofe,) laat daar die •9, verlegenheid , die my beledigt ! door u naar deezen gedugten oever te geleiden , heb ik alleen voor u geheugen willen brengen de heiligheid der gewyde banden, die ons verbinden: neen , ik 9, begeer geene nieuwe eeden; ik ben voortaan zeker van uw hart, en ik zou het als een hoon ,, aanmerken , eene gelofte te doe i of te vorderen, 5, clie nutloos is voor myne rust , en alleen T 3 *> flwfc.  |g4 AVON D.T YBKORTINGEN (trekken kan , om ons beiden te beledigen: ik 5S vind in myne tederheid alleen al het vertrouv wen, dat myn Gemaal verlangen kan, voor myn geluk en het zyne." Dus fpreekende, treedt Pandrofe naar Daphnis, toe, en reikt hem de armen ; de herder heft de oogen ten hemel, met alle de uitdrukking der heyigfte droefheid; een zee van traanen bedekt zyn aangezigt; hy houdt eenige oogenblikken een fomber ftilzvvygen : eindelyk, zig voor de voeten van Pandrofe werpende: Neen, (zegt hy,) ik zal d? lafhartigheid niet hebben, van zo veel grootmoedigheid gebruik te maaken, on u te bedriegen: o deugdzaame verlosferes van den on gelukkigen Daphnis l ken uw lot en het myne : ik wyde u myn leven toe, ik zoude het duizendmaal voor u opofferen, zo het mogelyk ware: alles, wat erkentenis en bewondering kunnen inboezemen , gevoel ik voor u; xnaar Hier houdt Daphnis ftil „ Vervolg, barbaar' (riep Pandrofe ,) vervolg, 5, ga voort met my het hart te verfcheuren ! . ik moet afzien van uwe liefde!" Daphnis antwoordt niets „ is het mogelyk! (roept de Nymph uit,) , h0e, zelfs 5S nu nog kan Daphnis Cynisca boven my ftel- „ len!" Hou op! (zei Daphnis,) overftelp. geen ^gelukkigen, die maar al te zeer te beklaagen is! ik heb voor Cynisca geen ander gevoel, dan 't geen  VAN HET KASTE EL. 2Q5f geen ik voor u had, vóór het tydflip myner rampfpoeden; het geen gy my thans inboezemt, minder vuurig, minder hartstogtelyk, wel is waar, is nogthans veel dieper geworteld, en zal myn leven duuven: Cynisca, in weerwil van my zeiven, vervult myne verbeelding; maar gy heerscht voor altoos op Viyne ziel. Op deeze woorden , verbleekt en fiddcrt Pan? drofe; eene doodelyke koude verftyft haare aderen, en dringt door tot haar hart, waaraan de hoop voor altoos ontzinkt ■ ,,' Wat hoor ik! (zegt zy eindelyk,) welk eene nieuwe helderheid komt my beftraalen ? de reden vers, dryft ten langen laatften alle die ydele be- gochelingen ■ hoe ! ik heb het geluk myns levens kunnen doen afhangen van een blind en broosch gevoel, dat de verbeelding s, alleen kan voortbrengen; dat zonder oorzaak s, verdoofd wordt, en dat de allerbillykfte erken- e, tenis niet weder kan doen herleeven ! Daphnis , laat ons voor altoos die doodlyke „ dwaalingen afzweeren ; dat de tedere en ge^ s, trouwe vriendfehap ons trooste, en eene aan}, genaame vergoeding verfchaffe voor allederain9, pen , die wy geleeden hebben : kom , volg my 5 laat ons het ftandbeeld der Liefde verbreeken, en op de brokken van zyn vernield altaar, 9, kunnen wy, voor het oog der Goden, zonder T 4 „ be*  avondtydkortingen van 't kasteel» as bevreesd te zyn van immer meineedig te wor^ s, den, de ftreelende verbintenis aangaan, om el» ss kander op eene redelyke wyze te beminnen s tot aan het graf." HET  HET PALEIS DER, WAARHEID* JEene zedelyke vertelling.  Ühfequium amicos, ventten odium park.  HET PALEIS' DER WAARHEID; ,30e bekoorelyke Koningin Altémire trouwde den ichoonften van alle de Geniën, den beminnelyken en tederen Phanor: nog op den eigen avond van dien gelukkigen dag, fcheen de Koningin vauriglyk te verlangen, dat de Genie haar in zyne eigene Staaten bragt: Phanor zugtte, en, Altémire tederlyk aanziende, zeide hy: ,, Ik heb die voor • u verlaaten; gy heerscht over getrouwe onder- daanen, en over myn hart; laat deeze heer6, fchappy u voldoen ! het is my niet mogelyk, u 5, in myn paleis te ontvangen; maar ik zal'er zelf niet wed r heengaan, vermits gy het niet be- 5S woonen kunt: vraag my niets meer " Ike9 Eene zedelyke vertelling.  X<3<4> AVONDTYDKORTINGER Hoe, Mynkeer! (viel Altémire hem in,) zal \k uw paleis dan nooit zien? Ik durf my s, vleien, (antwoordde Phanor, al zugtende, ) dat gy het nog eens zult kunnen zien" , Maar wanneer toch? (hernam de Koningin met drilt) Over zestien jaar, wanneer gy 'er dan nog begeerig naar zyt" Over zestien. jaar! gerechte Hemel! — En laat ons, tot zo „ lang toe, 'er niet van fpreeken ! voor uwe rust „ en de myne, moet ik dit geheim voor u verborgen houden; het zoude vergeefsche moeite „ zyn , het my te willen ontrukken" De Koningin was verfchrikkelyk nieuwsgierig; zy deed bittere klagten, fcherpe verwyten, werd droefgeestig, ftortte traanen, maar Phanor bleef onverzettelyk: het verdriet, van zulk eenen al 'te zeer beftheidenen Gemaal te hebben, was het eenige dat Altémire immer ondervond : de beide Egtgeuooten beminden elkander tederlyk ; en, zonder de nieuwsgierigheid en eeuwigduurende vraagen der Koninginne, naar het geheimzinnig paleis van den Genie, zouden zy volmaakt gelukkig geweest zyn. Altémire bragt eene Prinfésfe ter wereld, welke de Genie, gelyk men zig ligtlyk verbeelden kan, met alle mogelyke bevalligheden en volmaaktheden begiftigde: naamvlyks had Zeloïde (zo was de jonge Prinfes genaamd,) haar veertiende jaar bereikt, of de Koningin en'de Genie lietenernftrg haa-  VAN HET KASTEEL. iianre gedagten gaan, om een'Gemaal voor haar te zoeken, die haarer waardig was; hunne keuze viel op den Prins Philamir, die Zeloïde tederlyk beminde: de jonge Prinfes Werd 'er over geraadpleegd; en zy bekende, al bloozende, dat zy Philamir den voorrang gaf boven alle die geenen , die naar haare hand dongen. De Koningin , die, met een onbefchryvelyk genoegen , het tydfiip zag naderen , waarop zy, volgends de toezegging van den Genie, haare nieuwsgierigheid zou mogen voldoen, nam het befluit om haare Dogter niet eerder uittehuwen, voor dat zy het Paleis van den Genie gezien had, en in haare eigene Staaten weder zou zyn te rug gekomen : dit zo vuuriglyk verlangde tydftip verfcheen ten langen laatften. Het was nu zestien jaaren geleeden, dat de Koningin getrouwd was, en zy verzogt Phanor ernftig, dat hy haar na zonder vertoeven in zyn paleis wilde brengen • „ Morgen, (zeide hy,) zal ik u daar heen voeren, wanneer gy by dit ,, uw voomeemen blyft volharden, na alles aangehoord te hebben, wat ik u ontdekken moet: ,, deezen avond zult gy myn geheim weeten" — De Koningin verzogt, dat Zeloïde by dit onderhoud mogt tegenwoordig zyn ; Phanor kon hieraan bezwaarelyk zyne toeftemming geeven , maar hy gaf het eindelyk op voor den Herken aandrang derKoninginne: tegen het valien van den avond, be-  302 AV0NDTY0K 0 R. TIHGEN begaf hy zig hl het kabinet van Altémire, ging' tusfchen de beide Prinfesfen zitten , en verhaalde haar zyne gefchiedenis in de navolgende bewoordingen : Gefchiedenis van den Genie Phanor. Ik ben geboren met zeer driftige hartstogten; ónze kunst, die ons zo verre boven de ftervelingen verheft, vermag nogthans niets op ons hart; en de Genie, myn Vader, zag met verdriet, dat 'er eenige honderde jaaren noodig waren , om my gelukkig en verftandig te maaken: intusfchen raakte ïk fmoorlyk verliefd op eene Tovergodin , die in lange na zo jong niet was als ik, en zig ruim zo veel door haar verftand, als door haare fchoonheid, önderfchejdde. Deeze eerfte keuze deed my eere aan: Prudine (zo was de Tovergodin geheeten, ) was grootlyks in aanzien, en men roemde haar alomme als een uitfteekend model van befcheidenheid, voorzlgtigheid en wysheid : zy bezat zo veel doorligt, d.it zy myne gevoelens reeds doorgrond had, eer ik die zelf nog kende 5 het was «it haai'mond , dat ik het eerst vernam, dat ik op haar verliefd was: dit kwam my toén zo vreemd voor, dat ik op het punt was, om haar in alle oprègth'eid te verzekeren , dat zy zig bedroog; dan, wyl ik een onbei»aald veitrortvven in haar ftelde, wilde ik eerst myu  VAÏÏ HET KASTEEL. 3©$ beid  303 A V0ÏÏOTYDK0RTINGEN a heid behandeld} zo gy in myne plaats waart! 0 wreede Genie! o nog veel „ onmenfchlyker Tovergodin! tot welk eene „ vreemde ftraffe hebt gy my veroordeeld" Hier werd de Prinfes in deeze haare beweegelyke klagte gell-uit ; want op dat oogenblik nam de fchommelkoord zulk een fnellen en geweldigen Vaart, dat adem en ftem haar begaf. Ik begreep toen, dat de ongelukkige Elianne op deeze doodlyke fchommelkoord betoverd was; ik trad naar haar toe, gaf haar berigt van haaren minnaar, verbond my, om haar in vryheid te ftellen, en verzogt haar, om my te ondcrrigten van al het geene my onbekend was — „ Helaas, Mynheer! (zeide zy,) ik vrees maar al te zeer, dat 5, gy niet in ftaat zult zyn , eene betovering te ver„ nietigen , die de wraak en de jalouzy hebben „ uitgedagt, en dat gy afgefchrikt zult Worden „ door de voorwaarden, waai aan gy zult moeten y, voldoen, wannneer gy die verbreeken wilr." ,, Zie hier myn geval in weinig woorden : de wreede Phormidas, na my uit de armen van ,, mynen Egtgenoot gerukt te hebben, voerde my „ in zyn paleis; ik wilde my uit wanhoop van „ het leven berooven, en ik zou gewislyk tot 3, een doodelyk uiterfte gekomen zyn, wanneer „ eensklaps de zoldering van de zaal , waarin „ wy ons bevonden, zig opende: de oogen naar „ boven flaaade, zag ik eene vrouw, of liever „ e».  VAN HST KASTEEL. 309 r,V eene Furie, in een yvoren kar, door twee nf5, gryslyke Vledermuizen getrokken: Phormidaa s, lag aan myne voeten; hy rigtte zig vry bedrernmeld op, en de verl'chrikkelyke Tovergodin fprak hem, met eene dreigende ftem, aldus p, aan: Trouwlooze Phormidas! het is dan op deeze wyze, dat gy my verraadt; my, die om uw ent ,, wille den fchoonfien der Geniën bedriege! eens „ bloot e Jlervelinge Is dan hei voorwerp, 't welk 95 gy boven my fielt! verneem , ondank haare l dat het onmogelyk is, my te bedriegen: maar zo gy genade verwerven wilt, geef my dan deeze Pr in* „ fes over; ik beloof u,. dat ik haar In het leven zal fpaaren; maar bedenk dat zy een afgryzen „ van u heeft, dat ik u fmoorlyk lief hebbe, en dat „ ik tot alles in ftaat ben, om my over eenen trottw„ loozen te wreeken" „ Phormidas, doodlyk verfchrikt, zweert op nieuw getrouwheid aan zyne vertoornde min55 naares, en ftelde my in haare handen: hierop ,, vloog de kar met ons door de lugt: in minder „ dan drie minuten waren wy hier, en daaldeiï in deezen tuin neder: toen poogde ik dewreede Tovergodin te vermurwen ; ik wierp my voor ,, haare voeten, en bezwoer baar, om my aan mynen minnaar weder te geeven: na een 00genblik ftilzwygens hief de Tovergodin my ,3 op — Prinfes, (zeide zy,) ik hen niet wraak* n gierig, maar grillig: zo gy aan. een. grilllgm v 3 «> in*  3^3 AV0NDTYDK0R.TINGEN inval, dien ik daar op het oogenblik kryg, wilt ,, voldoen, beloof ik u, al het gebeurde te zullen ver geeven en vergeet en: ik ben eene dolle liefheb,, ft er van fchommelen: zie hier eene fchommelkoord $ ,, ga 'er op zitten; dit is alles, wat ik van uwe „ infchikkelykheld verg! -— Offchoon die vraag 99 my zeep befpottelyk voorkwam, rekende ik my echter gelukkig, 'er zo goedkoop aftekomen , en ik voldeed aan haaren eisch, zonder een oogenblik te aarsfelen; maar naauwlyks was ik op deeze doodelyke fchommelkoordgezeten, of de verraaderlyke Tovergodin fprak, met ees, ne verfchrikkelyke ftem, deeze woorden uit: ,, ik veroordeele u, om dertig jaaren lang op die koord te fchommelen, ten zy dat één myner min* „ naars ophoude my te beminnen, of wel my weet „ te bedriegen, zonder dat ik zulks weete Na s, dit vreeslyke vonnis uitgefproken te hebben, verdween zy uit myne oogen" Zo als de Tovergodin my verhaten had, bes, gon de fchommelkoord zig van zelve op zulk „' eene geweldige wyze te beweegen, dat ik door ,, die ongewoone fchokken in zwym viel: Zinnia s, die beminnelyke Sylphe, dien gy hier by my ziet, bragt my weder tot my zelve: tot myne „ kennis gekomen, gaf ik my eerst aan den gewel„ digften wanhoop over; vervolgends, my de laatfte woorden der Tovcrgodinne herinnerende, gevoelde ik mynen moed een weinigje herleeven :  Van het kasteel. s11 §f Wyl zy meer dan éénen minnaar heeft, (zeide 'e, ik, ) moet zy noodwendig dikwyls bedroogen wor- t, den" ■ ,, Gewislyk, (antwoordde Zumi- é, o ,) maar gelief te weeten , dat zy een ring van ■„ Turkois-ftcen bezit, die zo geel als goud wordt, s, by de minfte ongetrouwheid van dén' haarer min„ naars, of wanneer één van hun ophoudt haar „ te beminnen: de Tovergodin draagt dien ring „ onöphoudelyk alle dagen; en uit vreeze, dat „ men haar dien des nagts, alszyflaapt, zou moa, gen ontfteelen , fluit zy hem alle avonden , eer „ zy naar bed gaat, in eén metaalen kistje, 't „ welk zy nederzet in het diepe van een onderaardfche grot, door haar in deezen tuin gemaakt; en de ingang van deeze grot wordt bewaakt en verdedigd door twaalf monftreuze Crocodillen, vier Bazilisken en zes Draaken, wier afgryzelyke keelen , even als de vervaarlyklte vuurbergen, verteerende vlammen braakcn, en bran^. J? dende fteenen wyd en zyd uitwerpen" Toen de Prinfes dit verhaal geëindigd had, vat- tede de kleine Sylph het woord op ,, Ja, s, Mynheer, (zeide hy,) deeze zyn de gevaaren , „ die u te wagten ftaan ; maar ook daarentegen, welke roem kan de uwe everfaaren, wanneer gy die te boven komt! deeze betoverde tuinen , zyn vol van de fchoonfte Prinfesfen der wereld, „ welken de jalourfche Tovergodin aldaar ge9, vangen houdt, en tot ondeifcheidene ltraflen V 4 ver-  3la AVONDTYDKORTINGEN verwyst: wanneer de Tovergodin geene andere» had opgeligt, dan alleen haare medevrysters, „ zoude meer dan ééne vrouw mogelyk die barbaavschheid kunnen begrypen; maar zy voert allen zonder onderfcheid weg, die haar eenigen nayver inboezemen, even veel ook waar„ ïn het zyn moge; jaloursch op vernuft, optalenten, op fchoonheid, en zelfs op deugden, is het genoeg, om haaren haat op zig te haa,, len, dat men eene fchitterende reputatie bezit, en algemeen hooggeacht of bemind wordt wat my betreft, (vervolgde Zumio,) ik ben mede één van haare gevangenen; voorheen was „ ik haar begutfftigde Page; ik bragt alle haare ,, billetjes van gewigt over; maar ongelukkig begun zy aan myne befcheidenheid te twyfelen, ,, en bande my toen in dit verdrietig verblyf." Hier viel ik Zumio in de rede Wat ik u bidden mag, (zeide ik tot hem,) voldoe myne nieuwsgierigheid; zeg my den naam van dat moiu- fier, van die verfoeielyke Tovergodin! ,, Ach, Myiiheer! (antwoordde Zumio,) gy zult weï verwonderd (laan, als gy haar' naam hoort, „ want zy is zo geveinsd en arglistig, als kwaad,, Sarrig: toen ik nog in haar' dienst was, zag ik ,, 'naar geacht, gevleid en aangezogt doordegroot,, fte Geniën, die eenvoudig genoeg waren , om haar op haar woord te geiooven, dat zy alle S> deugden bezat! met één woord, Mynheer, on-  VAN HET KASTEEL. 313 's, ze vervolgfter is die vermaarde en ingetoogene ,, Prudine" Op deeze woorden P.ond ik ver- ftomd, en zo flyf als een Wok; ik kon geene uitdrukkingen vinden , gepast genoeg voor de overmaat myner ontzetting en verontwaardiging: maar, welhaast de woede deeze foort van verdooving vervangende , riep ik met drift uit: Ja , ik beloof u eene fnelle wraak l uwe zaak wordt de myne: vaarwel Prinfes; vaarwel Zumio; binnen twee uitren zyt gy vry. OogenbliMyk vloog ik heen; en, door de kragt van myn' Talisman bevond ik my voor den ingang van die gedugte grot, waafin de fchat van tnyne trouwlooze minnaares begraaven lag : ik zal u niet ophouden met het verhaal van den hevigen itryd , dien ik had uitteftaan; ik werd aangevuurd, door wraak, gramfchap en haat: om de zege te behaalen, had ik niet noodig, onflervelyk en een Genie te zyn: ik verdelgde de monfters, floeg de deuren van de grot tot gruis, maakte my meester van het kistje, brak het flut aan ftukken ; nam 'er den kostbaaren ring uit, dien ik waarlyk van de fchoontte citroen- geele kleur vond, en ftak hem aan myn vinger, met het vaste voorneemen, om hem nimmer afteleggen: op het eigen oogenblik wedergalmden de tuinen van duizend vreugde-flemmen ; van alle kanten hoorde ik herhaalcn : vryheidl vryheldl dank zy den Genie Phanor ! vryheid, vryheid'. uit de grot komende, zag ik den tuin Y $ ver-  §14- AVOND TYDK0R. TING EN vervuld met vrouwen, in allerhande kleedingen , en meest allen jong en bevallig; zy vloogen heen en weder, omhelsden elkander, fchreidden, en riepen dan weder uit al haare magt: vryheid! vryheid! dank zy den Genie Phanor'. vry beid! vryheid ! De dag begon toen aantebreeken; en ik onderfcheidde, te midden onder den hoop, de fchoone Elianne, leenende op de armen van Zumio : zo dra zy my zag, wierp zy zig aan myne voeten, uitroepende: Zie daar onzen ver/osfer l eensklaps werd ik door alle haare gezellinnen omringd; deezen drukten my de handen, anderen omhelsden my; en ééne van hun, op mynefchouders klimmende , hield niet op , met my op een fchellen en doordringenden toon in het oor te fchreeuwen: vryheid'. vryheidl De geheele hoop herhaalde dien zang met eene geweldige drift en onüitdrukkelyke vervoeringen : in weerwil van al myne glorie , werd my het hoofd zo heet, dat ik het niet langer kon uithouden , wanneer wy eensklaps den vermogenden Koning der Geniën zagen verfchynen, op een witten Olyphant gezeeten: hy bragt de luidruftige vergadering tot zwygen ; en zig tot my keerende : P'ianor, (zeide hy,) ik laat u meester o,, ver het lot van Prudine; fpreckt gy zelf haar ,. vonnis uit!" —rDoorluchtig Forst! (antwoordde ik , ) zy is ontmaskerd, ik hegeer geene andere wraak: maar verwaardig u, het lot deezsr onfchul- di-  VAN HET KASTEEL. 3T5 dige fagtb'fers haarer jalouzy u aantetrekken; geef haar aan haar Vaderland, aan haare Minnaars weder ; heb de goedheid te beveelen, dat elk van haar eogenbllklyk worde overgevoerd ter plaaife , waar haar hart verlangd te zyn. Naauwlyks had ik dit gezegd , of de Genie verhief zynen fceprer over de vergadering; eensklaps verdweenen alle de vrouwen; en de Genie, het woord weder opvattende ■ ■ ,, Ik heb u eene vergelding be- t, Joofd, (zeide hy,) en ik ben bereid, om aan myne belofte te voldoen; maar overdenk wel, j, wat gy my verzoeken wilt; en, wanneer gy •„ alles ryplyk overwogen hebt, kom my dan in myn paleis opzoeken. " Na my deezen verftandigen raad gegecven te hebben liet de Genie my alleen: ik maakte my gereed , om my voor altoos van die doodlyke plaats te verwyderen, alwaar alles my treurige herinneringen inboezemde, toen ik agter een boom Zumio gewaar werd , die zig onderhield met het lieffte aartigfïe meisje, dat ik immer met myne oogen gezien had: myne verbaasdheid was zeer groot, en Zumio, naar my toetreedende, zeide: „ Mynheer, gy ziet my nog hier, om dat ik, met uw goedvinden beflotcn heb, my geheel aan uwen dienst overtegeeven , en u nimmer te verlaaten : wat deeze jonge fchoonheid betreft, zy zal u zelve haare gefchiedenis vernaaien , ,, wanneer gy zulks verlangt'' — Zonder twyfell riep  316 AVONDTVDKORTIN OENF riep ik uit — hierop begon de beminnelyke onbekende te glimlachen; ik zettede my aan haare zyde neder, en verzogt haar nadrukkelyk , om onbewimpeld tet my te fpreeken , en my dereden te zeggen , waarom zy verkozen had, in deezen tuin te blyven — Alle myne gezellinnen (hernam zy,) hadden echtgenoten of minnaars, en brandden van verlangen , om ze wedertezien; ik bewon-. ,. der haare ftandvastigheid, maar ik heb geen1 lust, om die natevolgen." ,, Wyl gy, Myuheer, verlangend zyt, om my ,, te leeren kennen , zal ik u myne lotgevallen ver,, haaien — Ik heb eene zeer levendige verbeel,, ding, eene allergevoeligfbe ziel, en eene al te ,, verregaande kieschheid : het is zeer gemak,, lyk, my tebehaagen, en zelfs myn harttetref,, fen ; maar het is allermoeielykst, myne gevoe,, lens duurzaam te maaken: wanneer ik eerst ,, aanvang my aan een voorwerp te verknogten, ,, komt my alles fchoon voor; ik maak eene foort ,, van godheid van de perfoon, die ik bemin j „ maar , wanneer omlfandigheden of gebeurte,, nisfen my deeze begocheling ontneemen, dan zie ik, dat ik niets meer dan eenehersfenfchim ,, beminne, en ik maak my los;, of, om beter ,, te zeggen, ik ontwaak, ik verlaat een aange,, naam ju droom , dien de waarheid doet ver- zwinden ; en men is onbillyk genoeg, om dee- ze daad van het verltaud oiiihmdvastigbeid te ,, noe-  VAN HET KASTÉÉL. 317 noemen: ik verander niet uit grilligheid, of uit verveeling; ik bedrieg my alleenlyk, en kom van myne dvvaaling te rug." Eindelyk, nu omtrent twee jaaren geleeden <, gebeurde het tot myn ongeluk, dat ik Prudine ,, tot eene medevryster kreeg: federt ruim drie maanden, had eene nieuwe liefde myn hart ge* heel vervuld; de Tovergodin kreeg behaagen in myn' minnaar, en dit kostte my myne vryheid : zy ligtte my op, en bragt my hier: wy wandel,, den indeezen tuin; zy hield myby de hand, ter,, wyl ik bitterlykfehreide, en my gantsch wanhoopig aanltelde — Stel u genist, Agélia, (zeide ,, zy tot my , ) myne wraak zal niet barbaarsch zyn; j» Sy zyf behaagelyk en bemlnnelyk; zo gy wat minder wlspeltuurlg waart, zoudt gy een volmaakt ,, meisje zyn; derkalven , wyl ik , in weerwil van ,, my zelve, belang in u (lelie, wil tk eerder tragit ten u te verbeteren , dan u te firaffen." Deeze fchimpige vriendelykheid der Tovergodinne lïelde my niet gerust; iwtusfehen gingen ,, wy al geduurig voord: boschjes, boomen , tui,, nen , alles verdween eindelyk uit onze oogen, en Wy bevonden ons op eene onmeetelyke vlak^, te, die van alle kanten alleen door den gezigtë'nder beperkt was: zodanig is ten naasten by het uitzigt op een fchip, wanneer het zig in volle zee bevindt; maar de beweeging en het „ gedruisch der golven, en de afwisfelingen van „ de  3iS avqndtydk.or.ti ngem „ de ftraalen der zonne , verfcheidenlyk op de oppervlakte der baaren te rug gekaatst, zetteden aan dit tafereel een zekere foort van leven by ; „ daar in tegendeel in de vlakte, alwaar wy ons „ be,-onden, volftrekt niets was, dat de verbaa„ zende en vol drek te gelykvormigheid brak vaa liet grootsch, maar eentoonig fchouwfpel, dat „ zig voor onze oogen vertoonde: men zag in „ deeze vlakte noch boomen , noch planten , noch bloemen ; zy was over haare gantfche uitge,, breidheid bedekt met eene zeer fyne , overheerelyk fchoon gekleurde groene zode, flegts uit een eenige foort van kruid beftaande; eene diepe kalmte, een eeuwig ftilzwygen heersch,, te in deeze onmeetelyke eenzaamheid ; men „ zag 'er niet dén infect, niet ddne vogel, en de „ hemel, van een fchitterend azuur, was helder s, en zonder wolken." ,, Het gezigt van deeze eindelooze woesteny bragt in den beginne de alleraangenaamfte ge„ waarwording op my voort : diep getroffen, „ door verwondering vervoerd , ftond ik onbe„ weegelyk, en in eene foort van zielsverrukking bedolven Ik ben bekoord, (zei toen de Tovergodin , ) dat deeze plaats u behaagt; zy ,, is regt gefchikt, om de leevendigheid eener al te vuurige verbeelding te maatigen; maar dit is een uitwerk fel, dat men alleen van den tyd en npe t, overwegingen verwagten kan; des begeer ik, dat  VAN MET KASTEEL. 3*9 |ï dat gy hier hlyft; gy zult 'er nooit de minjli ,s verandering gewaar worden; de hemel zal voor tt 5, altoos even helder zyn; nooit zal het geringste „ wolkje deszelfs klaarheid foor en; gy zult nim* „ mer nagt of dageraad zien; nimmer de wlsfel„ valllgheld der jaargety den ondervinden; dit groen „ is onverwelkelyk , en het daglicht , dat u bef raait, zal altoos even fchitterend zyn — Dit zeggende , veroordeelde de Tovergodin my, „ om , met een eenpaarigen en ftaatigen tred, „ geduurende den tyd van dertig jaaren , in deeze „ betoverde vlakte te wandelen; Ten zy, (voegde. „ zy'er by, volgens den gewoonen flenter ,) dat „ één myner minnaars my bedriege , ofophoudemy „ te beminnen, zonder dat ik zulks te westen frome." „ Hierop verdween zy, en oogenbliklyk vond „ ik my door eene onwedcrftandlyke kragt ge„ noodzaakt, om met eene ongemcene langzaam„ beid voortteftappen, zonder dat bet my moge„ lyk was, my regts of links te keeren, myne Mappen te verlengen of te verkorten , Uil te „ ftaan, ofte gaan zitten: deezeverpügting, om ., ouöphoudelyk eene regte lyn te befchryven, ., door altoos op een gelyken en langzaamen tred „ voorttegaan, kwam my reeds van 't eerfte oogenblik af aan zeer lastig voor; maar ik was 'er toen nog verre af, van alle de ysfelykhcid van tnynen tceftand te gevoe'en: ik befchouw„ de nog met verrukking dat onmeetelyk,e:i ryk, „ al-  $5* AVÖNDTYDKORTINGEN altoos groen veldtapyt , by den gezigtè'ihdei gekroond door een azuuren hemelboog van den fchitterendften luister — ,, Is het wel moge5» j» lyk ■> (zeide ik in my zelve,) dat enkel blaauw en groen, een hemel en een veld, zulk een buitengemeen , zulk een trotsch fchouwfpel kunnen vormen ! grootheid en i, ,, eenvoudigheid, zie daar de grondoorzaak van li, het verhevene!" " ,, Deeze wysgeerige overdenkingen, de herïhs, nering aan mynen minnaar, de hoop, dat de Tovergodin welhaast door één van de haaren zou bedrogen worden, alle deeze onderfcheidei, ne denkbeelden deeden my, geduurende eenige uuren , myne eenzaamheid met veel gedulds „ draagen ; maar myne bewondering voor dé ,, plaats, alwaar ik gebannen was, bekoelde weldra; walging verving de verrukking; de ma}i jestueufe onmeefelykheid van dit eeuwig groene „ veld, dat my by den eerden opflag van het oog zo veel verbaazing verwekt had, vertoons) de my thans niets meer dan een zo verveelend , • „ als fmaakloos en ééntoonig fchouwfpel; ik had ,, geene andere afleiding van gedagten , dan eene ongelukkige liefdedrift ; maar ook deeze her,j innering werd ongevoelig uitgewischt ; myne verkoelde Verbeelding fchilderde my de voorsi werpen niet meer dan met flaauwe verwen; ik tt had niet dan verwarde denkbeelden, kwynen- de'  Hm het kasteü, $fl3? 5, de mymeringen ; alle de begochelingen ontzoti* s, ken my; de Liefde verdween uit myne een9, zaambeid, en ik vond my gantsch alleen in het Heelal." ,, Wanneer de reden gevaarlyke dwaalingeü 5, verdryft, geniet men zyne overwinning , iS I, men gelukkig , ongetwyfeld ; maar, zo het roemryk en ftreelend is, zyne hartstogten te ,, overwinnen, het is afgryslyk te gevoelen, dat jf, zy ons begeeven , dat zy zig van zei ven vernieti•,, gen, om dat het vuur onzer verbccldingskragt uitgebluscht raakt, en ons hart verdroogt •—• ■B, Helaas ! het is niet mogelyk deezen yslykefi toeftand te ontgaan, wanneer het ons aan moed i, ontbreekt: 'ef zyn geene duurzaame hartstog4,, ten: één van beiden moet gebeuren; zy Wor- den of door de reden te ondergebragt, of door den tyd verteerd." „ In dien akeligen toeftand , vervólgde ik wee- moedig myne eeuwige regte lyn ; eindelyk •f, fchreide ik zelfs niet meer; ik geeuwde; ik had '„ geen kragt meer, vom droevig te zyn; ik was ter neêrgedrukt, verpletterd door het óndragea, lyk juk der verveeling : het eenige wezenlyk ■,, vuurig verlangen, dat ik nog behouden had, was, om eens weder bezielde wezens, bóomen , ?, buizen en bergen te mogen zien: het enkele 3, gezigt van eenen wolk zou my verrukt , een j, ftorm, een donder, eene regenvlaag van vreug- iv. deel. X 3 3 de  32E AVON0TYDK 5, hoe groot myne blydfchap was , toen ik, dank 3, zy uwe dapperheid, eensklaps gantsch onverwagt het vermogen kreeg, om te loopen of dil te liaan, naar myn welgevallen, en my eindelyk wederom in deezen tuin bevond! gy kunt „ tegenwoordig de reden befelfen , waarom ik verkoozen heb hier te blyven ; ik had geen den j, minden lust, om my weder naar een'minnaar „ te begeeven , in wien ik federt lang geen 33 behagen meer heb , en die my ongetwyfeld ook reeds voorlang vergeeten heeft, wyl 3, het reeds agttien maanden geleeden is , dat wy van elkander gefcheiden zyn : en wanneer het geval al eens wilde , dat hy my getrouw gebleeven ware, zou ik zyne klagten, zyne „ verwytiiigen niet kunnen verdraagén : het is my des onmogelyk, naar myn vaderland te rug 1} te keeren j elk ander Land is my onverfchillig mits  VAN II ET KASTEEL. »2J mits ik 'er maar geene altoos onbewolkte lugt, geen groen veldtapyt zie; dit uitgezonderd kan „ ik my zonder weêrzin overal nederzetten , waar het ook zyn moge." Toen Agélia haar verhaal geëindigd had, ftond ik op; en met myne roede een cirkel in de lugt befchryvende, veranderde ik de tuinen en het Paleis van Prudine in een pragtig kasteel op den top van een' berg gelegen : wy bevonden ons op een terras, vanwaar zig het heerlykst en aangenaamst uitzigt, vol van verfcheidenheden, aan ons oog opdeed: Agélia fcheen verrukt, op het wederzien van watervallen, rotfen, fteiltens, puinhoopen , hutten, graazende kudden en de zee; want ik had in deezen omtrek alle de pragtigfte en vrolykfte voorwerpen , welken de Natuur kan opleveren , byéén gebragt. Agélia was door eene onüitdrukkelyke verrukking als weggevoerd — Regeer in dit verblyf, •;, (zeide ik tot haar,) en zo mynetegenwoordige, heid u hinderlyk is, fpreek flegts , fchoone „ Agélia ; hoe veel het my ook moge kosten, zal ik my van u verwyderen ; uwe rust is my s, dierbaarer dan myn eigen geluk" .—-— Agélia beantwoordde deeze foort van liefdensverklaaring eerst met zo veel aandoenlykheid als verlegenheid; vervolgens hernam zy haaren gewoonen fchertfenden toon; behield een gedeelte van den dag haare vrolykheid, en tegen den avond X a < viel  ATON ÖTYDK.OR.TINGEIÏ viel zy in eene zagte droefgeestigheid, welke haaf nieuwe bekoorelykheden byzettede, en haarzobelangryk maakte, dat ik naauwlyks meester bleef over my zclven. Na het foupé , geleidde ik haar weder naar het terras : den hemel bezaaid met fterren ziende, tintelde Agélia van vergenoegen , bleef onbewegelyk ftaan, en befchouwde dien hemel met verrukking O betoverend fchouwfpel l riep zy uit -— Op dat oogenblik viel ik aan baare voe« ten, en waagde het, om haaT alle die gevoelens ta fchüderen , welken zy my inboezemde : Agélia hoorde my aan , zonder my in de rede te vallen, ik zag, dat zy aangedaan was;- ik zag haare traanen rollen,- ik fmeekte haar my te antwoorden; maar zy hield nog eenige oogenblikken een diep ftilzwygen: eindelyk, haare traanen afwisfchende, zeide zy; Phanor, ik ben niet ongevoelig aan uwe weldaaden, en inzonderheid niet aan uwe tederheid; maar laat my eenigen tyd, om u nader t:, leeren kennen, en myn eigen hart te onderzoeken —1 Dit gezegd hebbende , liet Agélia my alleen. Ik raadpleegde myn dierbaaren Turkoifen ring, en zag met verrukking, dat ik alreeds bemind was: óeu volgenden dag, bezwoer ik Agélia, om zig te verklaaren —— In waarheid, (zeide zy,) ik vrees my zelve te misleiden , en u te bedriegen ■ ,? Neen, bekoorelyke Agélia, (riep ik uit, my ,} rooi haare voeten werpende,) neen, gy be- mint  VAN HET KASTEEL» S25 Trmintmy, ik kan aan myn geluk niet twyfe- », len" Hier hield ik op; want ik zag óm* delyk, dat Agélia myne verzekerdheid ten uiurften belachelyk vond: en inderdaad, wanneermcu den grond van myne gerustheid niet wist, moest dezelve natuurlyk het voorkomen hebben van eene dwaaze verwaandheid : Agélia werd agterhoudend , behandelde my met koelheid , zelfs met verfmaading: ik herftelde my fchielyk, en veinsde alle hoop verlooren te hebben: Agélia werd nu een weinig gedweeër, en beleed my eindelyk, dat ik haar niets minder dan onverfchillig was; zelfs bragt ik haar zo verre, dat zy ten langen laatften den dag bepaalde, waarop het huwelyk twee harten, zo fchielyk door de Liefde zaam vercenigd, voor altoos aan elkander zou verbinden. Daags vóór dien gelukkigen dag , zat ik met Agélia op het terras: zy hield haare oogen ftyf gevestigd op de zee, die de muuren van het terras befproeide: zy mymerde; en ik had met ongerustheid bemerkt , dat zy federt twee dagen verftrooid van gedagten , en minder teder dan gewoonlyk fcheen: ik had echter geene reden, om wezenlyk bekommerd te zyn; want myn ring behield nog altoos de fchoonlte blaanwe kleur : Agélia , na eenige oogenblikken ftilzwygcns , het woord, opvattende : s, Gy moest, (zeide zy,) , wyl uwe kunst alles vermag, dooreen (treek h, uwer roede die *wee bergen effen maaken, ga & 3 ft  325* AVONDTYDKORTINGEN „ deeze rotfen doen verdvvynen; dit veldgezigt! is al te vol gepropt; het oog verwart zig, ,, wordt vermoeid, en vindt niet een eenig voor,, werp, waarop liet met genoegen rusten kan; „ gy hebt 'er veel te veel watervallen in gemaakt; ,, die iteiltens verfchrikken de verbeelding , en „ het gedruisch van alle die ftortvloeden en de golven der zee heeft iets zo fombers, dat het „ hart 'er door bekneld raakt" — Wat hoor ik, Jgélia , (hernam ik, al zugtende,) heeft dit ver blyf reeds opgehouden u te hehaagen! gy hebt het zo bekoorelyk gevonden! het zal voor uwe oogen verdwynen, wanneer gy het begeert; maar het is my zo dierbaar! het was hier, dat Agélia zig verwaardigde, my te beloven, haar lot met bet myne te ver'èenigen. Agélia antwoordde niets; zy wierp een oog vol tederheid op my, en reikte my de hand toe: ik kuschte die hand met vervoering: terwyl ik die tusfchen de mynen geklemd hield, vestigden Agélia's oogen zig op myn' ring; en met eene achtelooze houding, en als zonder erg, trok zy hem van myn vinger, het geen my een weinigje ontftelde; maar haar geen agterdogt willende betoonen, durfde ik my niet verzetten tegen het verlangen , 't welk zy betuigde , om hem van digte by te zien „ Ik kan die Turkoifes „ niet verdraagén, (zeide zy;) deeze is wel van een fchoon blaauw, maar de ring is lelyk, en „ af-  <£T A N HET KASTEEL. 527 $ afgrysfelyk flegt gemonteerd" Dit zeggende, ligtte Agélia den arm op; en, zonder dat het my mogelyk was, zulks vóórtekomen, of, om beter te zeggen, zonder het te voorzien , wierp gy deezen in myne oogen onwaardeerbaaren fchat, den heerlyken ring, wiens bezit my zo dierbaar was, in zee. Door overmaat van verbaasdheid ftond ik eenige oogenblikken onbeweegelyk : Agélia zag my aan met een fchalkagtig oog: eindelyk berstte ik uit; ik overlaadde Agélia met de bitterfte verwytingen; ik befchuldigde haar van trouwloosheid, en gaf my, zonder iets te ontzien, geheel over aan alle de buitenfporigheden , waartoe de geweldigfte gramfchap iemand vervoeren kan : Agélia hoorde my bedaard aan; en, toen ik eindelyk uitgeraasd had, zeide zy: „ Ik beken, dat de eigenfchappen van dien leelyken ring my niet onbekend waren; federt eenige dagen had ik daaromtrent verwarde vermoedens, en ik heb met veel behendigheid Zumio dit geheim weeten uit den „ hals te haaien " Ach, trouwlooze Zumio.' riep ik uit — ,, Hy heeft u niet willen verraaden , t, (hernam Agélia; ) ik heb hem weeten diets M te maaken, dat ik van alles onderrigt was; hy 1, heeft zig aan geene onbefcheidenheid fchuldig gemaakt, en zyn eenigfte misdag is, dat hy zig door eene Vrouw heeft laaten bedriegen: „ dit is een ongeluk, waarvoor alle menfehlyke X 4 „ vos-  S£8 A VONDTYDKOUTÏNGEM s, voorzigtigheid, en de wonderdaadige kunst de* toovery, tot heden toe, de fchranderfle WysSi geeren, en zelfs de verhevenlle Geniën niet s, heeft kunnen behoeden: voor 'toverige, Myn55 heer, zo het om mynent wil is, dat gy het s, verlies van uw Turkois zo bitterlyk beklaagt, dan is die droefheid zeer ongegrond, want ik „ kan u verzekeren , dat ik gee-n den minsten 9, trek heb , om u te misleiden " En waar- (mi dan, wreede, (viel ik haar in ,) helt gy my va» dien onwaardeerbaaren Talisman beroofd, die alle twyfeling voorkwam ; die alle woordelyke verzekeringen van getrouwheid overtollig maakte? — Ja, 3, Mynheer, (hernam Agélia,) ik weet het, die ring ontfloeg my van de moeite, om iets te „ zeggen; maar ik ben eene liefhebfter vanfpree- ken; en bovendien zult gy my wel willen toe5, ftaan, dat de gerustheid, welke die ringugaf, ,5 juist niet zeer vleiend was voor my: nog meer 3 ss vindt gy het van uwen kant wel heel edelmoe- dig, heelkiesch, ieder oogenblik in 't geheim s, deezen ring te raadpleegen, om te weeten, of gy de betuigingen van tederheid, welken ik u 53 deed, wel geloof mogt geeven? ik 5 ifc 3, had geen Talisman, en ik geloofde u wel! — s, wilt gy weeten hoe men bemint ? op het 53 oogenblik, dat gy my de betydenis myner ge- voelens ontwrongt, had gy my deezen zoge„ naraden fchat moeten opofferen, dien haate-  ? A N II ET KASTEEL. 3^f 5", lyken ring in zee fmytcn, en my zeggen: de liefde, en het vertrouwen V welk zy my inboet )} zemt, maakt hem nutloos voor my.'''' Op deeze woorden , ftond ik verftomd; ik viel. voor de voeten van Agélia, ik fmeckte om haare infchikkelykheid, en myne vergiffenis ,, In- fchikkelykheid! (hernam zy,) gy kent'er de ,, waarde niet van ! alle die misgrypen , die ik u s, daar zo verweeten heb, ben ik niet zo edel- moedig geweest, van die intefehikken? ■ toen ik uw' ring in zee wierp, zult gy u zeel j, wel herinneren, dat hy nog niet van kleur veranderd was; maar de dolle, de fchandelykeopvliegendheid , die gy tegen my betoond ,, hebt " Houd op, Agélia, geen woord meer; gy doorboort my het hart! Neen, ,, Mynheer; ik zal geen misbruik maaken van de onmogelykheid, waar'ïn gy thans zyt, om in ,, myne ziel te leezen; myn woord is zo zeker, s, als alle de Talismans ter wereld: ik heb opge» houden u te beminnen , en dat voor altoos." De koelheid, waarmede Agélia deeze verfchriklyke woorden uitfprak, liet my geen den minflen twyfel over wegens myn ongeluk : ik beminde haar fmoorelyk, en gaf my aan den doodlykflen wanhoop over: ik lag voor haare voeten , en be- fproeide die met myne traanen Uit medely- tien alleen, (zeide ik tot haar) verwaardig u , my tiog eenige hoof te laaten! ,, Zie eens, ( her- X 5 „ nam.  J30 AVONDTYB KORTINGEN nam zy,) of gy wel reden hebt, om u ovef het verlies van uw' ring tebeklaagen! De waar,, beid komt u zo hard voor, dat gy die niet „ verdraagén kunt, en dat gy zelf my bezweert, om u te bedriegen wy moeten ons onge- twyfeld tragten vry te maken van begochelingen, die ons nadeelig kunnen zyn; maarwaarom zouden wy die willen vernietigen, die ons ,, vertroosten? Geloof my, Mynheer, be- dien u in 't vervolg nooit meer van uwe kunst, om een diergclyken Talisman te maaken, als waarvan ik u nu verlost heb ; want gy zoudt u ,, zei ven daardoor flegts nieuwe verdrietlykhedeis op den hals haaien: beftudeer de menfchen , leerze door en door kennen; wantrouw u van s, hun in 'talgemeen; maar geef u blindelings over ,, aan de goede trouw van uwe minnaares en van ,, uwen vriend. " Die. raad was verfhndig, maar ongelukkig floeg ik dien in den wind: Agélia was onbuigzaam; alle myne pogingen, om haar hart weder te winnen , waren vrugtloos: overllelpt van droefheid, een prooi van de naarfte wanhoop, verwyderde ik my van haar, en zonderde my af in eene eenzaamheid, alwaar ik verfcheidene maanden doorbragt, geheel overgegeven aan myne droefgeestigheid: Zumio was my gevolgd: offchoon hy de onfehuldige oorzaak myner rampen was, vond ik ecir.er genoegen in zyn gezelfchap, uit hoofde van  VAN HET KASTEEL. 33'ï Van zyne lïerkc verknogtheid aan myn perfoon, zyne inneemende vrolykheid , en natuurlyke zagtaartigheid; bovendien, hy kende Agélia, en ik kon my met hem over haar onderhouden: Zumio had veel gereisd; hy vertelde aangenaam en bevallig; en, om myne gedagten afteleiden, onderhield hy my alle avonden over onderfchéidene helangryke zaaken, welken hy op zyne reizen gezien had. Onder anderen fprak hymy zeer dikwyls van zekere Prinfes Arpalice, in wier lof hy zo breed Uitweidde, en 'er my zo veel verwonderlyks van vertelde, dat hy eindelyk myne nieuwsgierigheid gaande maakte: ik vroeg.hem: of zy wel zo be* minnelyk rvas als Agélia? ,, Ei wat! (ant- woordde Zumio,) zo gy de Godlyke Arpa- lice gezien had , zoudt gy nooit verliefd zyn ,, geworden op die kleine Agélia, dat, wel is ,, waar, geen onaartig dingetje is, en nu en dan ,, nog al tarnelyk redeneeren kan, maar inder- daad een loshoofdje is, vol van grillen , en zo ,, veranderlyk als de wind; daar de Prinfes Ar„ palice integendeel het volkomenfte modél is van alle volmaaktheden: gy zult verrukt zyn door haare fchoonheid, en betoverd door de groot,, beid van haar vernuft, haare deugden, haare ta- lenten, de uitgebreidheid van haare kundighe,, den — en eene ziel! — eene gevoeligheid! — ,, o, dat gy haar eens hoordet fpreeken over de vriendfehap ! " Zu-  f35 AVONDTYD KORTINGEtï Zumio was onuitputtelyk over dit onderwerp j deeze loftuitingen, dag aan dag herhaald, boezemden my eindelyk een vuurig verlangen in, om deeze verwonderlyke Prinfes Arpalice te leeren kennen: nogthans, niettegenftaande den wyzeti raad yan Agélia, betreurde ik nog altoos zeer bitterlvk het verlies van den Turkoifen ring: ik had ïiog éérie gunst van den Koning der Geniën tc goed: na langduurige onzekerheden en overlegg ngen, begaf ik my tot hem, en bad hem, een „ Paleis voor my te vervaardigen , en daaraan „ die toverkragt te geeven, dat elk, die 'er ins, kwam, verpligt zou zyn, zonder eenige ver» ,, momming, zyne geheimfte gedagten te zeggen, „ zo dra by wilde fpreeken i dan, in hoedanig». „ beid van eigenaar van dit Paleis , verzogt ik alleen van deeze algemeene wet te mogen ontheven zyn ; want (voegde ik er by,) een minnaar moet befcheiden zyn, en ik wil my niet blootflellen, om de minfte onbefcheidenheid in dit opzigt te begaan : dat ik voorts (vervolgde ik,) in dit Paleis de voorwerpen „ moge zien, zo als zy wezenlyk zyn, en de woorden hooren, zo als ze opregtlyk gedagt worden; dat allen, die fpreeken, onwederftandlyk genoodzaakt zyn, om hunne waare „ gevoelens uittedrukken, en ten zelfden tydedat hy, die het voorneemen mogt hebben om te bedriegen, of de waarheid te vermommen, niet s> ban  VAN HET KASTEEL» 333 V, bemerke, dat hy juist het tegendeel zegt van 'tgeen hy wilde zeggen, zodanig, dat hy zy- ,, ue eigene woorden niet verfta, maar in de geruste verzekering zy, dat hy waarlyk die valfche woorden gefproken heeft , waarmede hy zig voorftelde , de waarheid te vermommen en te mis eideil: zonder deeze dubbele betovevering, zou ieder de party kiezen, om ftil te zvï-ygen; ik zou dan niets hooren, als eeni- ,, ge losfe afgebrokene uitdrukkingen, en nim- De Genie hoorde my met verbaasdheid en droefheid aan, en liet een diepen zugt ■ ,, Onbe- dagtzame Phanor 1 (zeide hy,) wat vergt gy van my? maar myn eed gedoogt niet, uw verzoek afteflaan : ga heen , keer naar uwe Staaten te rug; in plaaife van het Paleis, 't ., welk gy tot nog toe bewoond hebt, zult gy 'er dat vinden , 't geen gy de dwaasheid gehad hebt te bcgceren — ziedaar (vervolgde de Genie,) een doos, die u bevryden zal van de ,, betovering, aan dit gevaarlyk Paleis verknogt, „ zo lang gy die by u draagt, zult gy niets an„ ders zeggen , dan 'tgeen gy begeert te zeggen; en wanneer gy die doos aan een ander leent, zal ze op hem even dezelfde uitwerking heb,, ben; maar ik kan niet meer dan édnen Talisman van die foort maaken, en het is my volftrekÉ f, onmogelyk, u een tweeden dergelyken te gec- „ ven"  534 AV OND TYDKOR TINGE N et ven" Dit gezegd hebbende, reikte de Genie my de betoverde doos over, en, na hem myne leevendigde dankerkentenis betuigd te hebben , begaf ik my oogenbliklyk naar myne nieuwe wooning. Ik vond daar een Paleis, waarvan het enkele gczigt my vrrukte en bekoorde: het is gemaakt van eene dolfe , welke den luister, de hardheid en de doorfchynendheid van den zuiverften en fchitterendden diamant heeft ; de bouworde is grootsch en bevallig tevens; alle de opfieringen zyn verrykt met topaazen, robynen en paerlen , en boven de goudene poorten van dit vorstlylc gebouw ftond toen dit opfchrift te leezen : Het Paleis der waarheid : zo als ik 'er binnen trad, raakte ik alle de deuren met myne toverroede aan , onder het uitfpreeken van deeze woorden : „ al, „ die voortaan in dit gevvyde Paleis zyn voet zal „ zetten, zal 'er niet weder kunnen uitgaan, dan „ na 'er drie maanden in doorgebragt te hebben; „ en ik zweer by myne kunst, een onherroepe- lyken eed, dat ik deeze wet nimmer zal herroe- „ pen" Vervolgens liet ik de deuren van het Paleis openzetten , en gelastte, dat men elk, die zulks begeerde, vrylyk zou binnen laaten. Van den eerden dag af, had ik reeds gelegenheid om by ondervinding te leeren, hoe gevaarlyk het zy, het Paleis der waarheid te bewoonen; ik ondervroeg myne flaaven, en, daar zy nu verplat  VAN HET KASTEEto $3$ pligt waren , my naar de ftrikte waarheid te beantwoorden , maakten hunne bekentenisfen my zo vergramd en veióntwaardigd, dat ik ze allen weg zond; en ik moet erkennen» dat ik 'er federt geenen gevonden heb, die getrouwer of meer aan my verknogt waren : van een anderen kant, verloor ik zeer veel van myne vriendfehap voor Zumio ; ik zag hem nu volkomen gelyk hy was; ik befpeurde, dat het hem even zeer aan fmaak als aan grondige kennis ontbrak; hy gaf zig in zyn onderhoud wat heel veel toe, in het uitventen van kwinkflagen en woordenfpeelingen , die my toen wel rasch begonnen te verveelen, en ik verwonderde my zelfs, hoe ik immer in dat flag van vernuft had kunnen behaagen fcheppen: ik ontdekte in Zumio duizende kleine gebreken, welken ïk tot nu toe niet in hem had opgemerkt, en bovendien vond ik , dat by onverdraagelyk onbefchaamd was; hy fprak my geduurig tegen, was byna altoos van een ander begrip, en fprak tegen my met eene aanftootelyke vrypostigheid en onbefchaafdheid : evenwel, daar hy, die nu noodwendig de waarheid fpreeken moest, my nog altoos bleef zeggen , dat hy veel vriendfehap voor my gevoelde, hield ik hem by my, cn bleef hem min of meer toegenegen; maar ik beknorde of fchold hem geduuriglyk, en hy antwoordde myop een ruwen toon, dat ik ondraagelyk trotsch was; ik gelastte hem dan, zyn' mond tefnoeren, waarop  AVONBTYDROR.TINGBTV op hy de fchouders ophaalde, den fpot met tny ftak, zig dan eens gfamftoorig, dan eens verdrietig toonde; kortom, wy bragten altoos den ge* heden dag door, of met tegen elkander te kyvcn , • of met tegen elkander te pruilen. Deeze levenswyze my allerdoodelykst verveeiende', hoopte ik telkens, dat eenige reizigers,, door het luisterryk voorkomen van myn Paleis verlokt, verlangend mogten zyn, om hetzelve te bezigtigen; maar de voorbygangers vergenoegden zig met het te bewonderen; zy naderden het met veel drifts, maar niet zo dra hadden zy hunne oogen op het opfchrift geworpen, of zy verwyderden zig terftond, en vervolgden hunne reize: op zekeren dag my met Zumio op een balcon bevindende, zagen wy van verre een pragtigen wagen, die naar myn Paleis toereed; en ik ontdekte, door myne kunst, dat op dien wagen een Koning zat, vergezeld door zeven of agc Hovelingen : zo als Éy nader kwamen, riep Zumio uit: ,, Den Heti mei zy dank! nu fchynen wy eindlyk eens be„ zoek te zullen krygen; ik ben 'er regt hartlyk over verblyd , want ik verveel my doodlyk, „ federt wy hier zyn" Zo als Zumio dit gezegd had , hield de wagen voor de deur ftil; de Koning las het opfchrift, en zyne eerfte beweging was om afteftappen , en in het Paleis te paan; maar de Hovelingen verbleeken , en houden hem al fidderende te rug; de Koning wederftaat hen  VAN HET KASTEEL. 33? hen eenige oogenblikken; ten langen laatften laat hy zig overhaalen , ziet van zyn voorneemen af i de Hovelingen haaien adem, zy laaten den wagen fchielyk omkeeren , ryden weg , en welhaast verliezen wy hem uit het gezigt. Daar zyn zy weg! (riep Zumio verdrietig uit,) zo lang gy halftarrig hlyft, om dit vcrvloekte opfchrift boven de deur te hiaten (taan , zullen wy hier nooit een enkel bezoek krygen — Gy zyt ook verfchrikkelyk koppig — Ik heb dan nooit een Genie gezien, die zo bekrompen van geest is, en evenwel zo ftyf op zyn ftuk ftaat" Maar, Zumio, uwe onbe~ fchofdheid gaat alle paaien te buiten — ,, O, gy zoudt gaarne en waarheid en complimenten te gelyk willen hooren! op myne eer, dat is volflagene dolheid: gy zyt fomtyds zo ongelyk aan u zeiven en zo dwaas, als opgeblazen van hoogmoed" — Ten hoogden geërgerd over de verregaande moedwilligheid van Zumio , was ik op het punt om hem weg te jaagen , toen ik eene figuur vernam , welke alle myne aandagt tot zig trok, en my myne gramfchap deed vergeeten: het was een eerwaarde Grysaart; de majefteit, over zyne gantfche perfoon verfpreid, boezemde eerbied in, en de zagte vriendeljkbeid zyner gelaatstrekken was zo inneemend, dat het onmogelyk was, hem zonder deelneeming te befchouwen: die Grysaart had een boekin zyne handen: jv. DEK L, Y en  AvoSdtydkir TIKCEfT en las al wandelende: toen hy hy het Paleis gekometf was, hief hy zyne oogen op, en las het opfchrift -* »' O gy* die ik zederi veertig jaaren gezogt heb, ü (riejj hy uit,) o Godlyke waarheid! vóór myn laatfte levensuur, zal ik u dan eenmaal 11 onbewimpeld mogen aanfehouwen • "— Dit zeggende, tieedt de Grysaart haastlyk de deur in, en komt in het Paleis* ,, Daar is 'er dan eindelyk één f" riep Zumio tft: dit zeggende, vloog hy fchielyk van my af, om den vreemdeling te g< moet te gaan : ik volg !e myn kleinen loskop, en wy kwamen welhaast by den Grysaart: Zumio vloog hem tegen — ,, Kom in , kom in, goe le man , ( zeide hy tot hem , ) j., en wees hartlyk welkom; inzonderheid, wan- neer gy ons den verdrietigentyd aangenaam weet 3,' te korten , en daartoe , gelooi ik, zyt gy juist fi de regte man, want gy hebt hooge jaaren, gy ,, moet veele dingen gezien hebben ; gv zult ons j, braaf wat kunnen vertellen ; en , om te begin- tren, zeg ons eerst eens hoe gy heet'' — Myn vaam h Gelanor ; (antwoordde de Grysaart; \ t '■ heb myne jonge jaaren in de wereld doorgebragt ; ik heb ontzachelyk vee! gereisd, en federt twintig jaaren leef ik in eene afgezonderde eenzaamheid — i, Ha, ha! ik verfta u, (viel Zumio hem in , > „ gy zyr een Philofooph; dat komt flegt voor ons , wy zullen dan niet veel plaifier met u sr hebben — en gy, van uwen kant, zult u ook „ niet  VAN HET KASTEEL. niet veel vertnaaken ; want de Philofoophen ,, zyn nieuwsgierig; en gy verbeeldt u ongetwyfeld, dat gy hier menfchen zult kunnen beftu,, Heeren ; maar dit is mis: gy zult in dit Paleis niemand vinden, dan de Genie, myn Meester, n en my: Phanor, gelyk gy ziet, is niet zeer „ fpraakzaam, en heeft bovendien niets oorfprong,,, lyks in zyn charakter: wat my aangaat, ik ben, wel is waar, vol van geest, deugden en bevalligheden; maar gy zult weinigtyds noodig hebben , om my door en door te lceren ken,, nen" — Het is waarlyk zo, (hernam Gelanor glimlachende,) wyl ik u van nu af aan reeds veel beter kenne, dan gy u zeiven kent. Hier vattede ik op myne beurt het woord op , en vroeg aan den Philofooph : welke gedagten hy van zig zeiven had? — ,, Ik ben goed, (zeide hy,) ,, maar zeer onvolmaakt: ik kan my niet begry,, pen, hoe ik, na myn gantfche leven betreed te hebben met emffig te overdenken, en op myn eigen hart te werken, nog zo veele gebreken en zwakheden hebben kan; ten minflen dit denk,, beel, altoos tegenwoordig voor mynen geest, bewaart my voor hoogmoed, en maakt my toegeevend : myne openlyke en geheime daaden ,, zyn onbèrispelyk; maar ik ondervind dikwyls inwendige beweegingen, die my vernederen: „ wanneer ik een getrouw en uitvoerig verflag e,, moest geeven van alle de gedagten, die my voor Y a „de  54° AVONDTYTJltORTINeüN' ,, de verbeelding komen, zou men my niet wyzef ,, houden, dan elk ander mensen" Op die treffende woorden, trad ik naar Gelanor toe, en, hem met eene eerbiedige tederheid omhelzende , riep ik uit: o myn Vader ! gy houd: my opgefoogen van verwondering; gy zyt een waar Philofooph; allen j die naar u gclyken, zal ik eeuwigeerbiedigen , eeuwig liefhebhen ! Eenige dagen na dit gefprek , befloot ik het opfchrift , dat zo veele lieden affchrikte, te laaten wegneemen; en, dit verrigt zynde , verliet ik Gelanor en Zumio: ik vertrok, zonder hen een woord Van myn voorneemen te zeggen , en alleenlyk geleid tioor de nieuwsgierigheid, welke de vernaaien van Zumio my hadden ingeboezemd , begaf ikmynaar. de Staaten van de Prinfes Arpalice: bedugt voor de onhefcheidenhcid van Zumio, had ik hem niet willen met my neemen, noch hem myn voorneemen toevertrouwen: eindelyk kre?g ik die vermaarde Prinfes te zien: zy ontving my alleen, des rtvonds: men deed my in eene pragtige zaal treeden , welke op eene alleraangeimmfte wyze verlicht was; alle de waschkaarfen (tonden onder glazen klokken, met wit gaas bedekt, of wel in vaazen van albast; eene kundige inrigting, waardoor een zagt licht werdt voorrgebragt, zeer veel zweemende naar een helder fchynfel van de Maan: de Prinfes was gezeeten op een gouden troon, waar boven een verhemelte was, bekleed met zilver gaas,  VA» HET KASTEEL. 34.Ï gaas, terwyl eenige flingers van welriekende roozen de bevalligfte festonnen en kroontjes vormden , boven het hoofd van Arpalice. Die Prinfes, in een kostbaar gewaad, ryklyk fnet edele gelteentens omzet, gekleed, fcheen my toe vau eenen fchitterenden luister, en eene majeftueufe en regelmaatige fchoonheid te zyn , offchoon nier meer in haare eerfte jeugd: ik bewonderde haare grootfche houding , haar edel voorkomen , de verbaazende blankheid van haar vel, en was niet minder bekoord door haar onderhoud: den volgenden dag nam myne verwondering nog fterker toe: de Prinfes liet my in eene gallery brengen, welke opgevuld was met de fchoonlte fchilderyen, en men onderrigtte my, dat alle die (lukken door Arpalice zelve gefchilderd waren: zy verbeeldden de belangrykfte onderwerpen ; tempels voor de Vriendfehap, offerhanden aan de Vriendfehap; de Vriendfehap zegepraalende over de Liefde; de Tyd de Vriendfehap kroonende en nieuwe fchoonheid byzettende , of wel Altaaren voor de Weldaadigheid ; de Weldaadigheid door de Deugd verlicht; het Medelyden de Weldaadigheid tot zig trekkende, enz. kqnötn, men kon deeze vemikkelyke gallery niet befchouwen, zonder ten fterkften overtuigd te worden, dat Arpalice de gevoeligfte en deugdzaamfte Prinfes was van het gansch Heelal : men bragt my ook in haar ftookIjuis; en, na al dit verwonderlyke bezigtigd te heb. Y 3 bea,  AVONDTYDKORTINGEN ben , zei myn geleider my nog in vertrouwen , dat de Prinfes niet minder ervaaren was in de Meeten Sterre-kunde: wyl ik nu een byzonderen fmaak bad voor die beide weetenfchappen , was ik verrukt over deeze ontdekking, en de groote gedagten, die ik reeds van de Prinfes had opgevat, fteeg nu ten hoogden top. Des avondi was 'er muziek : de Muzikanten fpeelden eene verrukkelyke Symphonie, welke Arpalice gecomponeerd had: vervolgens plaatfte de Prinfes zig voor een clavier, en zong: haare ftem kwam my niet zeer aanmerkelyk voor; te meer, daar alle de inhVumenten , die haar accompagneerden , dezelve byna geheel verdoofden , maar een uitmuntend Muzikant, die naast my zat, verzekerde my , dat zy eene eerfte meesteres in het zingen was; en inderdaad, ik zag duidelyk dat hy gelyk had, want het gantfche gezelfchap was opgetogen van verrukking op het hooren van Arpalice's ftem. Na het foupé vermaakte men zig met Beats rimes en Charades; het geen der Prinfesfe gelegenheid gaf, om al haar vernuft te toonen: ik kon niet te rug komen van myne verbaazing; ik ftond als verflagen, en ik gevoelde, dat het my riet mogelyk zyn zoude , by eene zo volkomene Prinfes langen tyd myne vryheid te behouden. Omtrent middernagt, nam het gantfche gezelfchap arïcheid, en ik bleef alleen met Arpalice, ea  VAN HET KASTEEL. 343 en Tclaïre, hanre boezemvriendin; die twee vriendinnen waren byna liggende op een canapé, el? kander tederlyk in de ai men geklemd houdende, *t welk een verrukkelyk tooneel uitmaakte: ik befchouwde hen met eene (lilzwygende verwondering; zy zeiden elkander alles, wat de vriendfehap aandoenlyks en verhevens kan inb >ezemen , en Arpalice fchetste my eene zo leevendige, zo hart-» roerende fchildery van haar gevoel voor Telaïre, dat ik tot fchreiens toe bewoogen was. Ik kon my niet wi derhouden , van haar een gedeelte der verwondering, welke zy my inboezemde, bekend te maaken; ik prees haare talenten, haare geleeidheid, en ik wendde het gefprek op 4e Meet en Stcne-kunde; maar Arpalice, een ahlerze^igtten toon aanneemende , zeide : ,, Het doet „ my wePleed, Mynheer, dat men u overreed heeft, dat ik my ophield met eene ftudie, zo weinig voegende aan eene Vrouw; zo het al s, waar was , dat ik dien fmaak en die kundighe* den bezat, welken gy in my onderitelt, zou ik my zeiven de wet opgelegd hebben , om "er nooit voor te willen uitkomen : pedanterie en gemaaktheid zyn zo vreemd aan myi e manier van denken '. ik maak zo weinig aanfpr; ak SJ op glorie." Deeze zeldzaame zedigheid maakte haar geheel meester van myn hart: verrukt, vervoerd, I gaf ik my naar myne kamer, om my alleen met de ge-* Y 4 dag-  et ik dan ,, verliezen!'' Eindelyk, wy traden het Pa- 1 is in : toen wierp ik al beevende myne oogen op de Prinfes — hoe groot was myne verbaasdheid, toen ik ontdekte , dat de Godlyke Arpalice vier- en- veertig jaar oud was, een pink dik blan» ketfel, gefchilderde wenkb aauwen, valfche hairen, en een opgevuld keurslyf had; .kortom, ik zag een kaal, gee l, gebocheld, oud wyl: Zumio , die my te gemoet geloopen was. en, door de betovering van het Paleis, niet misfen kon, baar in dien el'endigen toeftand te zien, zoals zy was, barste in een fchaterenden lrch uit, toen hy dit befpottelyk figuur zag, met eene zegepraalende houding i p myn arm leenende : ik w;is zodanig »an myn (tuk , dat ik de Prinfes yllings verliet , zonder my te bekreunen, wat zy van deeze lompheid moest denken, Zumio volgde my ,, Ik wensch u geluk, ,, Mynheer, (zeide hy,) met uw goed fortuin ; ,, gy brengt ons daar eene ongemeene fchoon- heidj de verkryging van zulk een fchat is iets „ grootscli;  VAN HET KASTEEL. 347 „ grootsch; ten minflen is uwe keus een blyk van uwen fmaak, en beveiligt u voor de ongerustheden , die medev ye s en jalour heid u ,, zouden kunnen veroorzaalen " —— Een enkel woord dutte Zumio eensklaps in zyne vrolyk e fcherts; ik noemde Arpalice, cn hy ftond verdomd, en was uit het veld gcflagen: na een oogenblik dilzwygens vattede hy het woord wederop — „ Mynheer, (zeide hy J ik begryp, hce groot uw fpyt en uw verdriet zyn moet ; maar al t, evenwel, hoe zeer die Prinfes niet me*r dan eene geleende fchoonheid bezat; hoe zeer zy al dien luister, die fchoone hairen , die faaie houding , die ons verrukten , alleen ann de kunst te danken had, ten minsten durf ik my nog vleien, dat zy ons niet bedroogen heeft, s, ten opzigte van haare ziel, haar vernuft, en „ haare talenten ; en wyl zy u gezegd heeft, dat zy u M bemint, houd ik my verzekerd, dat gy alle redenen hebt, om over haare gevoe'ens voldaan te zyn" — Maar Zumio , (riep ik uit, ) bedenkt gy wel, wat gy zegt ? wat wilt gy dan, dat ''er van my worden moet, wanneer ik het ongeluk heb, om liefde inteboezernen aan dergelyk een figuur ! de hoop , van haar trouwloos te vinden, is de eenige troost, die my ovetblyft — Zo als ik dit gezegd had, kw m . men my ber'.gten, dat de Prinfes naar my vroeg, en de welvoegelykheid verpligtte my, om naar haar toetegaan. Ik  tS4& AVONDTYDKORT INOES Ik vond haar alleen in een Kabinetje; zy lag uitgelïrekt op een Canapé, en hield een neusdoek en een reukfleschje in de hand: zodrazymyzag, maakte zy de wonderlykfte ftuiptrekkingen , en wreef haare oogen met den neusdoek ,, Wat ,, fcheelt 'er toch aan, Mevrouw?" — zeide ik: zy antwoorde niets; en wyl die ftuiptrekkingen nog al voordgingen , herhaalde ik myne vraag: hierop my met een kwynend oog aanziende, zeide zy: Ik fel my aan, als of ik zenuwtrekkingen had Ik zie het allerduidelykst; (hernam ik ) " Wel nu wreedaart, (vervolgde zy, ) en gy hebt geen medelyden met my? Ver- geef het my : maar waaiöm hebt gy toch ze- nuwu-ekkingen?" . Om dat gy my zo koel ver laaten hebt, zo ah wy in uw Paleis kwamen; en om dat ik u beduiden wil, dat ik eene overmaa- tige gevoeligheid bezit, en u fmoorlyk bemin ,, Bemint gy my inderdaad?" O, niets ter wereld: ik bemin niets — Dit zeggende, veinsde de Prinfes, welke zig verbeeldde op den tederlten toon tot my gefproken te hebben, dat zy fchrej- de, en wischte haare oogen af Na haalde ik adem: van alle ongerustheid ontheven, wilde ik een gefprek rekken, dat my thans begon te vermanken ; en , Arpalice by de hand vattende, zeide ik: ,, Gy ontroert my; wie zou ongevoelig s, kunnen zyn aan zo veele bakoorelykheden , cn aan zo veel liefde? — Maar hoe beeft uwe hand! "—  VAN HET KASTtEt. 349 Vi hand!" Ja, (zeide zy,) ik doe dit voor- bedagtlyk, om u te doen gelooven, het kleine fluiptrekkende beweegingen zyn —■ Dit moet u fchrikkelyk vermoeien" Och, in geenen deele; de gewoonte heeft het my al eigen gemaakt maar zo aanfionds zult gy wel wat anders zien; dan zal ik al myne kunst toonen; by het flat van ons gefprek , zal ik in flaauwte valt len. „ Zeg my eens , bid ik u, waar is Telaïre gebleeven?" Wy hebben hevige woorden gehad ,, Hoe! reeds zo vroeg!" — O ja , en myn oogmerk is, u te overreeden, dat Telaïre gedeelt elyk oorzaak is van den ftaat, waarin gy my ziet ,, Wat is 'er dan tusfchen u beiden ge. beurd?" — Zy heeft my ongehoorde dingen gezegd; dat ik valsch, eigenbaatig, wanzugtlg, ongevoelig ben, en dat ik eene onverdraagelyke trotschheid, en eene onverzadelyke eerzugt heb: ik van myn kant heb haar geantwoord, dat ik ftegts geveinsd heb haar zo fierk te beminnen, om de wereld te doen gelooven, dat ik een allergevoeligfte ziel had; dat ik zelfs, zo zy wat bevallig en beminnelykar geweest ware, haar als eene gevaarlyke mededingfier befchouwd zou hebben; dat ik volftrekt niets voor haar gevoelde, en om haarent wil my zelve niet de min ft e ongelegenheid zou willen doen ,, En ,, daar is zy moeieryk over geworden? wel, v dat is onbegrypelyk 1" — Zy is dol van kwaadheid  35° avondtïdkortingin held heengekopen — ,, Stelt gy nog al eeni,^ rep» trouwen in haar?" — Ik heb nooit in iemand eenig vertrouwen geflell; ik begeer geene Vriendin, ik moet alleenlyk lieden hebben, die zig door my bedriegen of blindeling regeeren laaten; evenwel heb ik zeer dikwyls in myn leven vertronwclykheid getoond, maar eenlg en alleen uit verwaandheid; altoos de zaaken vermommende of veranderende, en 'er eenige my voordeelige omflandigheden hyvoegende; want, om my zelve te doen gelden, kosten Jeureus my niets — ,, Gy zyt in waarheid eene aan,, biddeiyke vrouw! — en dan nog bovendien, „ zo medelydend, zo weldaadig?" Ja, ik ben eene onmaatige llefhebfter van pragt en praal —■ Wanneer wy zamen vereenigd zyn, kunt gy „ o^er alle myne fchatten befchikken: hoe veele ellendigen zullen door u geholpen worden !" —< Neen , zo dwaas zal ik niet zyn; ik zal alles voor my zelve houden Hemelfche Arpalice ! gy ., verrukt my ! welk eene verbaazende veiëeniging ., van deugden, talenten en geleerdheid! want gy ontkent het te vergeefsch; gy zyt zo geleerd ,, als fchoon; uwe eigene lieden verraaden uw „ geheim: daags voor ons vertrek, hebben zy ,, my nog verzekerd, dat 'er in uwe vStaaten geene Meet of Sterre-kundigen gevoi den werd>gt ik Rofamire: zy ontweck my beftendig; en, wanneer ik haar wilde nader ren, zag ik op haar gelaat zo veel verontwaardiging en angstvalligheid, dat ik het niet durfde waagen haar aantefpreeken : op zekeren avond yond ik haar alleen, in dén der kleine boscbjes Van den tuin; zy zat op een bank, en fcheen in de diepfte mymering gedompeld : ik trad naar haar toe; en, merkende d.\t zy gefchreid had, vroeg ik haar de reden van haar verdriet: zyzugt$e ,, Zumio verlaat my daar zo op het 00- genbhk; ik heb gezien, dat hy misnoegd op z 5 „ my  $6*1 AVONDTYDKORTINGEN s, my is, en daarover bedroef ik my" Hy is misnoegd op u! (riep ik met eene heftige blydfchap uit, ) en waarom toch? Op die vraag, zag Rofamire my met verachting aan , en antwoordde niets: te vergeefsch drong ik ten fterkften aan ; deed vraag op vraag; maar ik kon niet een enkel woord uit haar krygen : de hoop begon in myn hart plaats te neemen : Zumio was misnoegd; Rofamire durfde niet tegen my fpreeken; ik verbeeldde my, dat zy myne gevoelens doorgrond had, en dat zy 'er door getroffen was: ik vergat toen alle myne goede voorneemens , en het geen ik aan de eer en vriendfehap verfchuldigd was; ik wierp my voor de voeten van Rofamire, en verklaarde haar myne liefde in de hartstogtlykfte bewoordingen: het was my onmogelyk eenig antwoord te verwerven; maar ik zag geen den min (ten trek van gramfchap op het fchoon gelaat van Rofamire, en befpeurde veeleer in haare oogen eenige beweegingen van blydfchap: toen drong ik, met vernieuwde drift, op antwoord aan: Rofamire, nog altoos zwygende , deed eene beweeging om opteftaan , en my te outvlugten ; vreezende haar te zullen mishaagen , wilde ik haar niet verder belemmeren , en liet haar in het boschje alleen. Vervuld van hoop, of, om beter te zeggen, niet meer twyfelende aan myn geluk, zogt ik de eenzaamheid , om op Rofamire te peinzen : ik hadom-  VAN HET KASTEEL. 363 omtrent twee uuren gewandeld, toen Zumio zig eensklaps voor myne oogen vertoonde; hy was in een vlaag van de allergeweldigfte gramiVhap • ■ Wel nu, trouw looze 1 ( riep hy uit, ) het Is u dan gelukt, Rofamire te verleiden! federt eenige dagen vond ik haar my merend, flilzwygend; maar eindelyk , myn lot is heflist; zo op het oogenblik verklaart zy my, dat zy my niet meer bemint, en dat zy de tederfle liefde gevoelt voor u! „ Ach, Zumio, wat zegt gy daar! myn ■3, waarde Zumio! hoe zeer beklaag ik u ! ■ e, ach, wees nu zo edelmoedig, van uwe liefde s, ten mynen behoeve opteöfferen" Dat moet ik nu wel doen; maar ten zelfden tyde verlies ik al de vriendfehap, die ik voormaals voor u geroeide ,, Myn waarde Zumio !" -— Gy verdient filet, dat men genegenheid voor u heeft; en ik voor my zal zulk een lafhartig verraad nooit ver- geeten ,, Ik heb u niet verraaden , Zumio: ,, hebt gy u immer op my vertrouwd? ncen„ waarlyk! gy hebt reeds argwaan op my gehad, 5, eer ik nog aan Rofamire dagt; zonder uwe ons, rechtmaatige jalouzy, uwe hoonendc uitdrnk,, kingen, uwe driftige vervoeringen , zou Pha- nor nooit uw medevryër geweest zyn : gy hebt ,, my beledigd , verbitterd , myn geduld getergd ; s, met één woord, zo veel fmaadheid, als gy my ,, aar gedaan hebt, heeft my een oogenblik de herinnering onzer vriendfehap-doen verliezen: „ ik  8^4 AVOND TYDKOR TINOEN „ ik ben zwak, maarniet trouwloos geweest —* „ bovendien, met u het hart van Rofamire te ont„ rooven, breek ik geene geheiligde verbintenis„ feu; zy had u nog niet beloofd, u haaren trouw „ te zullen fchenken; zy had u nog niets meer „ dan enkele hoop gegeeven : kom derhalven, „ myn waarde Zumio, uwe gevoeligheid te bo„ ven, en maak mynen misflag niet grooter dart „ zy waarlyk is: Rofamire is veranderd; wel nu, „ vergeet haar, en (foor myn geluk niet door klag' »> ten, die my zouden bedroeven" Dit zeggende, frak ik myne armen uit naar Zumio, om bem te omhelzen; maar by ffiet my woedend te rug, zeggende: gy zyt een monfier! ik heb eenafgryzen van u! - en hierop vloog hy fcbjgtigvaa my af, Myne verbaasdheid was ongemeen groot; maar ik was gelukkig ; ik kon deeze oploopendheid des ligtlyk vergeeven; en zonder my daarover Verder te bekreunnen, haastte ik my naar de bekoorelyke Rofamire: zy ontving my in den beginne met eenige verlegenheid; maar hoe groot was de overmaat myner blydfchap , toen Rofamire my eindelyk bloozende bekende : ,, dat zy my alleen „ beminde; dat zy voor Zumio nooit meer'get, voel had, dan een enkelen trek van voorkeur, „ zo lang zy my nog niet gezien had; maar dat ,, zy my een wezenlyke hefdj toedroeg" ■ . W« hoor m Crie? ffc uit,) cn gy bemint my al- leen  Van Het kasteel. 36"$ fecn om my zelfs wille ? zyt gy wel verzekerd, dat geene eerzugt . . .? ,, Wat durft gy deuken? (viel Rofamire my in,) ach, Mynheer! ver,, ban voor altoos zulk een beledigend vermoe- den; ik heb geene andere eerzugt, dan die van u te behaagen; en wanneer gy my, in ,, plaats van dit luisterrylc Paleis , niets anders ti dan een nederig hutje had aantebiedefi, zou ik u nog de voorkeur geeven boven alle de ,, Koningen, en boven alle de Geniën van het gantsch heelal." Oordeel, hoe zeer ik verrukt moest zyn over zulk een antwoord, gegeeven in het Paleis der Waarheid ! hoe zeer ik my zélven geluk wenschte » bezitter te zyn van dat Paleis, 't welk my thans een zo zuiver geluk verfchafte! ,, Want, „ regt ingezien , (zeide ik in myn zeiven,) wan„ neer wy ons niet hier bevonden, zoude ik dan ,j wel kunnen gelooven , dat 'er geene vergroo- ting is in zulk eene fterke uitdrukking!" Ik ontrukte my niet aan de dierbaare tegenwoordigheid van myne Rofamire, dan om de noodige bevelen te geeven tot de toebereidlëlen van' een huwelyk, 't welk ons des anderen daags zamen moest verëenigen : het Paleis weêrgalmde welhaast van dit nieuws: federt ruim veertien (lagen , kende Arpalice eindelyk de kragt van het betoverd Gebouw, warrïn ik haar gebragt had» zig aan aller oogen onttrekkende, eninhaarkames ♦ op-  &6o a von d t YD K ortin g ew bpgefloten, verborg zy aldaar haare fchaamte eii woedende fpyt, en wagtte met een onüitfpreekelyk ongeduld de vervulling af van den tyd van drie maanden, dieri men genoodzaakt was in het Paleis te vertoeven: Zumio, nu myn volflagen vyand geworden, had zig by haar opgefloten: wat my aangaat, hoofd en hart eeniglyk vervuld met Rofamire, was ik niet in ftaat, om berouw te hebben over myn misgryp , noch te gevoelen 4 hoe ellendig het zy, met reden gehaat te worden. Hoe öftëindig lang kwam my de nagt niet voor ! d° fakkel deshuwelyks moest zig voor mynietdart inet den volgenden dag ontlteeken : ik trouwde de fchoonftë en beminnelykfte perfoon van hetgantsch hei lal; ik was zeker van haare deugd, van deedelhei i van naar charakter, "an de zuiverheid haarer ziele ; ik was ten vollen verzekerd , dat ik vuuriglyk bemind werd; ik vond die gelukzaligheid weder, welke de bekoorelyke Agélia my eens voor een oogenblik Ira 1 doen fmaaken ; en Rofamire , minder leevendig, minder flikkerend dan Agélia , had daarentegen noch haare grilligheid, noch haare zonderlingheid, en fcheen my een geluk te belooven, dat veel wezenlyk r , veel duurzaamer zyn zoude; Zo dra de eerfte ftraalen van den dageraad zig vertoonden , kon ik myn ongeduld niet langer wede (taan ,• ik maakte my onzigtbaar, en vloognaar de kamer van Rofamire ; ik wilde haar een mandje brengen, met bloemen en edele gelteentcns gé- vuld i  VAN HET KASTEEL. 3^? vuld, en waarin ik een briefje gelegd had, 't geen ik verlangde , dat zy by haare ontwaaking vinden zou; ik kwam in haare kamer, zonder gezien of gehoord te kunnen worden: Rofamire lag nog in een genisten flaap: na het mandje aan haare voeten nedergezet te hebben, bleef ik nog een oogenblik ftaan , om haare fcboone trekken te befchouwen : dan , zo als ik wilde heengaan , vie* len myne oogen by geval op eene tafel, welke naast Rofamire's bed ftond; maar, hoe geweldig fchrikte ik niet, toen ik op die tafel zag ftaan even die zelfde doos, dien dierbaaren Talisman , dien de Koning der Geniën my gegeeven had, ora my te bewaaren voor de betovering, aan het Paleis der Waarheid verknogt ! in den beginne dagt ik alleen door eene toevallige fterke gelykenis misleid te zyn ; ik tastte fchielyk in myn' zak, en vond 'er waarlyk myn doos: dit deed my weder ademhaalen \ myne angst begon te verdwynen; ik bezag de doos naauwkeurig, en meende die voor de regte te erkennen; dan , tot meerdere verzekering, de doos, die op üofamire's tafel ltond oplettend beziende, kon ik niet langer aan myn ongeluk twyfelen; ik onderfcheidde nu duidelyk, de twee doozen met elkander vergelykende , dat die van Rofamire dc myne was , en de andere, die ik in myn hand had, flegts eennamaakzel: verdomd, wanhoopig, niet weetende wat van dit zonderling geval te denken, deek ik den  3*>S AVONDTYDKOR TINGEN den waaren Talisman in myn zak , en zet de an* dere doos op Rofamire's tafel: vervolgens het mandje weder met my neemende , op dat zy geen vermoeden van deeze ruiling hebben mogt, floop ik flilletjes weg. Ik zal u myne droefheid, myne gramfchap niet befbhryven; ik kon by geene mogelykheid begrypen , hoe en wanneer Rofamire myn' Talisman had kunnen magtig worden ; maar dit was klaar, da- hy my niet ontroofd kon zyn geworden, dan om my te verraaden — „ Al de kunst der To„ very, (riep ik uit,) is dan niet in (iaat om ,< my in veiligheid te (lellen tegen de trouwloos,, heid der vrouwen ! in dit Palcis zelf, vindt eene Vrouw nog het geheim van my te bedrie,1 gen!" Zo dra R.ofamire ontwaakt was, begaf ik my tot haar; myne ontroering was ongemeen Merk: Rofamire , getroffen door de verandering welke zy op myn gelaat befpeurde, vroeg my met veel bekommering, wat my fchéelde? — Ik heb eenige droevige overdenkingen gemaakt, ( zeide ik,) en ik beken w, ik ben jaioursch op Zumio ,, Gy hebt groot ongelyk, (hernam Rofamire,) en „ gy doet my geen recht" Deeze woorden verrukten my van vreugde, en maai-ten my weder byna zo gelukkig als te vooren: Rufamire, toen het woord weder opvattende, vervolgde aldus: „ Gy kunt voor altoos op myne gerrouw- a heid  VAN HÉT KASTEEL. 363 y, heid ftaat maaken; myne deugd is onwankélbaar en onverzettelyk ; gy zult myne trou\V ontvangen, en ik zou liever den dood ondergaan, dan de fchande van u te verraaden: Ik beb aan Zumio niets beloofd; by heeft geen de minlle aanfpraak op my ; zonder misdaadig te 9, zyn, mogt ik myn hart van hem los maaken, B, en ik heb de liefde aan de eerzugt opgeöfi, ferd" — 0 Hemel\ wat zegt gy my daarl (riep ik uit.) ,, Wat betekent die ontfteltenis? B, (hernam Rofamire, zeer verbaasd,) zyt gy j, dan niet overtuigd, dat ik u vuuriglyk bemin- ne?" Mag ik dit inderdaad gelooven'? Helaas! ik gevoel geene liefde voor u, en ik e, bemin niemand, dan Zumio alleen; maar my5, ne deugd zal gemaklyk over deeze neiging ,, zegepraalen : ik zal Zumio nooit wederzien; é, ik zal my geheel aan u verbinden: erkentenis ,, en pligt vermogen alles op myn hart: gy hebt ,, veel hoogmoed; ik ben deugdzaam, en des kan ó, het my niet bezwaarelyk vallen uteoverreeden, „ dat ik u teder bemiune." Op deeze , maar al te duidelyke verklaaring, WaS het my niet mogelyk , my langer te bedwingen : ik barstte uit, en ontdekte nu aan Rofamire, dat ik den Talisman , dien zy my ontnomen had , Weder in handen had : zy ontltelde doodlyk —:Ach! (riep zy eindelyk uit,) Zumio is ge«j, wroken over eene eerzugtigc Mmnaares , cü iv, ceel. Aa j3 eg.  3?o AVÖNDTYDKORTINGÏN u eenen trouwloozen vriend ! de Hemel is recht- vaardig! . ja, Mynhet:r, de eerzugt heeft „ myn hart Verleid: door Zumio van uwe liefde a voor my onderrigt , kon ik niet ontveinzen, ,i dat het my fpyten zon, den rang ,n het ver- mogen te mislln , die een huwelyk met u aan „ uwe Egtgenoote zou byzetten: Zumio, ver- Öiitwaardigd over deeze openhartige belydenis, overlaadde my met verwytingen , en bragt my „ geheel buiten myn humeur: ik gelastte hem my ,, alleen te laaten; en een oogenblik daarna ver,, fcheent gy, Mynheer: u myne gevoelens niet „ willende bekend maaken, verkoos ik, op alles wat gy zeidet, te zwygen: ter naauwernood „ had gy my verhaten, of ik zag op het gras dien t, doodlyken Talisman blinken, die waarfchyne- lyk uit uw' zak gevai'en was, op het oogen,, blik, toen gy u voor myne voeten wierpt: door een allerzonderlingst toeval, bezat ik juist ee„ ne kleine cristaflyne doos, die volmaakt naar „• uwen Talisman geleek; ik meende in het eerst, „ dat ik myn eigen doos opraapte; maar, zo als ,, ik ze van naby bezag, ontdekte ik eenige ge„ heimzinnige letteren, die op het dekzel gegra„ veerd waren; ik twyfelde toen niet meer, of „ deeze doos was een Tabsman: Zumio had'my „ onderrigt, dat de kragt van het Paleis op u niet „ werkte, en ik verbeeldde my dat deeze d..03 f, wel het behoedmiddel zyn kon, 't welk u van es die  VAN HET KASTEEL. $/X j, die gevaarlyke betovering bevrydde: ik vloog toen terftond naar myne kamer, zogt, en vond ,, myne doos, die volmaakt naar de uwe geleek j 5, de letteren alleenlyk uitgezonderd: met de punt van een diamant graveerde ik die tovertrekkcn op myn doos, en wist dezelven naauvvkeurig natebootzen: zo als ik dit verrigt bad, kwam Zumio by my, en ik nam nu op hem de proef ,, van de kragt van uwen Talisman: ik kon toen „ aan Zumio zeggen, dat ik hem niet meer beminde; en zag by de uitkomst, dat deeze doos ,, my waarlyk het vermogen gaf, van myne we., zenlyke gevoelens te vermommen : Zumio, hier ,, door misleid, ging wanhoopig van my: ik zogt ,, u op, ontmoette u welhaast, en had flegts ééne vrees, dat gy naamlyk reeds kennis zoudt ,, hebben van myn' diefftal, offchoon'er federt ,, nog geen twee uuren verloopen waren: uwe gefprekken deeden die vrees wel rasch verdwynen ; ,, en nu ten dien opzigte gerust gefield, wist ik ,, myne cristallyne doos behendig in uw' zak te fteeken, en behield de uwe: ik begreep zeer ,, wel, dat gy meiter tyd; wanneer wy hier bleven, deeze bedriegsry noodwendig zoudt moe,, ten ontdekken; maar ik vleide my, u ligtlyk ,, te zullen kunnen overhaalen , om dit Paleis fchielyk te verbaten : bovendien, de gunftige „ gelegenheid had my verlokt; de heerschzugt j,, vervoerde my, en ik had den tyd niet gehad, Aa a a» om  372 AV0NDTYDKORTINGEN ,, om allo die overweegingen te maaken, welkeö „ my van deeze onderneeming hadden kunnen af- fchrikken." ,, Thans weet gy alles, Mynheer; het fpytmy zeer, dat ik u bedrogen heb; maar nog meer „ fpyt het my, dat ik den ongelukkigen Zumio ,, aan myne eerzugt heb opgeófferd: dan, hoe „ het zy, ik heb geen misdaad gepleegd; ik ben „- niet verachtelyk: niet meer in het bezit van ,, dien Talisman, dien ik u ontvreemd had, kan „• ik nu nog zeggen, dat de deugd my dierbaar ,, is, en dat ik my nimmer zou verwyderd heb„ ben van de geheiligde pligten, welke zy my ,, oplegt, byaldien myne kunstgreep gelukt wat, re, en ik uwen trouw had mogen ontvangen.'* Op die woorden , my in de onmogelykheid vindende, om de eerzugtige Rofamire myne hoogachting te ontzeggen , van leedweezen doordrongen , door wanhoop overffelpt, en verliefder dan ooit, wierp ik my voor haare Voeten -— O Rofamire ! (riep ik uit,) het is my niet mogelyk, die liefde te overwinnen, welke gy met geen wederliefde vergelden kunt! —- ik ben dan niet bemind! maar Ver vaardig u ten minflen , my het recht te vergunnen, om u altoos te beminnen ; verwaardig u noo-, ttwe toeflemming te geeven, om in dit Paleis te heerfchen; dat het huwelyk myn lot met het uwe voor Altoos verëenige; ik ben gereed, om u naar het Al- U*r te geleiden; km! „ Mynheer, ( ant- e, woord--  VAN HET KASTEEL. 373 f, woordde Rofamire,) ik bezit wel geen held5, liaftig charakter, maar ik heb echtergeenehüge e, ziel: u alleenlyk uit eerzugt trouwende, zou 9, ik dit hebben tragten te vergoeden, door u ges, lukkig te maaken : ik heb die hoop verlooren , en ik zie van u af." Ik bewonderde deeze achtingswaardige kieschheid van Rofamire , en deed vergeeffche moeite, om die te bedryden; Rofamire bi cf llandvasifg by haare weigering; zogt Zumio op, en ond'.rrigtte hem van alles; zy bclloot, nog dien zeilden dag het Paleis der Waarheid te verhaten, en Zumio kwam my berigten , dat hy van voorneemeft was, om haar te volgen ■ ,, Ik vlei my, (voegde hy 'er by,) dat, wanneer wy flegtS eens buiten dit verdoemde Paleis zullen zyn , Rofamire my ligtlyk zal kunnen overreeden , j, dat zy flegts een klein misflagje met my gehad ,, heeft, waaraan ik nooit meer moet denken: vaarwel, Mynheer, en dat voor altoos, zo gy u hier b'yft ophouden; want ik doe 'er een' ?, eed op, dat ik hier nooit weder een'voet zal binnen zetten" ■— Hoe nu, Zumio! gy wilt my dan verhaten! — ,, Ik haat u niet meer; om dat ,, Rofamire u niet bemint; maar ik behou eene fterke gevoeligheid tegen u: byaldien ik u die verbergen kon, zou ik, wyl ik nog altoos in den grond van rnyn hart eenige genegenheid „ voor u heb, en uw' toeftand beklaag, in (laat A a 3 „ zyn,  374 AVONDTYDKORTINGEN ,, zyn, ten einde u te vertroosten , en uwe ei> kentenis en bewondering te wekken, om u eene Vrouw opteöfferen, welke, men mag het ,, kleuren zo men wil, my waarlyk heeft opge,, öfferd — maar gy leest in myn hart; ik kan ,, u niets verbergen; het is my niet mogelyk, my meer edelmoedig, en minder wraakzugtig te toonen , dan ik inderdaad ben; bovendien, ,, wanneer ik in 't vervolg van tyd berouw mogt ,, hebben over zulk eene opoffering, zoudt gy het ,, oogenbliklyk te weeten komen, en ik zou 'er al de vrugt van verliezen; des, Mynheer, ,, vaarwel; wanneer gy uwe vrienden behouden ,, wilt, verkies dan, geloof my, eene andere ,, wooning." Zumio verliet my: ik had de bittere fmart van hem met Rofamire te zien vertrekken, en ik verloor, op dien doodlyken dag, te gelyk myne Minnaares en myn' vriend: Gelanor bleef bymy; want de nieuwsgierigheid hield hem op eene plaats , welke aan een' Philofooph zo veel froffe tot overdenkingen opleverde : medelyden hebbende met myne diepe droefgeestigheid, drong hy ten ftcrkften by my aan , dat ik toch hoe eerder hoe liever myn Paleis zou verhaten ,, Neen, Gelanor, (antwoordde ik,) neen; ik wil ,, hier blyven , tot dat ik eene beminnelyke , ,, deugdzaame en gevoelige Vrouw gevonden heb, welke my alle de rampen kan vergoe- den ,  VAN HET KASTEEL. 375 $, eten, die deLiefde my tot nu toe veroorzaakt e, heeft." Op zekeren dag, dat ik alleen wandelde in een bosch van Myrthen en Orai.je-boomen, kwam Gelanor my opzoeken — ,, Ik maak u bekend , (zeis, de hy , ) dat gy twee nieuwe gasten gekreegen hebt, een' man en eene vrouw, welke 'er al» lerbekoorelykst uitziet: zy kwamen zonder erg s, in het Paleis , en toonden zig zeer bedroefd, „ toen zy vernamen , dat zy verplïgt waren, om „ hier drie maanden doortebrengen : zy raadpleé» j, gen thans met elkander, wat te doen; enikgeloof, dat zy verlof zullen vraagen , om hier te trouwen: maar het is zeer waarfchynelyk, dat die lust wel zal overgaan, wanneer zy flegts s, een quartier uurs met elkander gefproken heb9, ben; want 'er hoort niet meer tyd toe in dit ,3 Paleis, om de tederlte liefde in afkeer te vers> anderen." Zo als Gelanor dit gezegd had, zagen wy den jongman, waarvan hy gefproken had, tot ons komen ; ik trad naar hem toe, en vroeg hem, of hy nog by zyn voorneemen bleef, om zyne minjaaares te trouwen — ,, Ja, Mynheer, (antwoord* de hy,) en dit voorneemen is des te beftendis, ger, wyl het de liefde niet is, die my daartoe beweegt" — Hoe\ gy zyt dan niet verliefdl —• Neen, Mynheer, voorheen beminde ik die zelfs3 de perfoon allervuuriglykst, e.n zy haddezelfAa 4 ^ de  %7$ AVONDTYDKORTINGEN s, de gevoelens voormy; een buitengewoon voor» ,, val fcheidde ons van elkander; myne minnaa,, res werd opgeligt; en zy werd my ontrukt, om mishandeld te worden: ik wist dit; maar ik ,, was onkundig in welken hoek van de wereld men haar ge bragt had; doch de Liefde lag my de verpligting op, om haar overal optezoeken , en ik verliet myn Vaderland, een duuren eed doende yan 'er nimmer weder intekomen , dan na dat ik het voorwerp myner tederheid zou gevonden hebben: myne reis duurde langer dan ,, drie jaaren : de Liefde volgde, of liever geleid* ,, de my , en voerde my langs den weg, dien ik in het eerde jaar doorwandelde; maar eindelyk ,, duurde de reis hem te lang; hy verliet my; ik „ getroostte my zulks , en , offchoon door de Liefde verhaten, vervolgde ik altoos myn'weg; ,, ondertusfchen reisde ik met wat minder haast; ,, ik hield my menigvuldiger op, ik hield my te veel op, en werd ongetrouw." „ De eer en vriendfehap herinnerden my myne ,, eeden ; ik hervattede myne reis; ik vond haar we,, der, welke ik voorheen zo tcderlyk bemind had, en die thans in myne oogen niets meer ,, was, dan eene belangryke en dierbaare vrien,, din: zy was diep getroffen door al het geene ,, ik voor haar gedaan had; maar, niet in daat ,, tot eenig bedrog, bekende zy my openhartig, dat het niet ineer m haare magt was, de liefde s, wel-  VAN HET KASTEEL. 37? welke zy meende dat ik haar nog toedroeg, „ met wederliefde te vergelden; en dat, geduurende eene zo lange afweezighcid, een ander 9, voorwerp haar hart had weeten te treffen: Te„ genwoordig (vervolgde zy,) heb ikmynevry55 heid wedergekreegen; ik gevoel, dat ik voor altoot beveiligd hen, tegen de verleidingen der Liefde: dat myne opregtheid, o Nadir} u een hlyk zy van myne erkentenis! zo gy, na deeze belydd„ nis, my nog bemint, ben ik bereid, om myn leven aan u toetewyden: gy hebt eene vuurlgemin., naar es verhoren; maar gy kunt ir. my eene getrouwe Egt genoot e, en eene tederdievende vrieni, din wedervlnden " ,, Die taal verrukte my ; ik hield op myne ■6, beurt op, myne waare gedagten te ontveinzen; „ ik opende myn geheele hart voor deeze zo edel,, moedige als bcminnelyke vriendin; ik fmeekr te haar, om haar lot met het myne te verëeni,, gen, en zy beloofde my, my haare trouw te ,, zullen geeven , zo dra wy in ons Vaderland „ zouden zyn aangekomen : wy vertrokken op het oogenblik: na verloop van eene maand, naderden wy de geliefde plaats , alwaar wy het eerfte daglicht zagen , wanneer dit luisterryk Paleis zig aan ons gezigt vertoonde: door nieuwsgierigheid verlokt , traden wy 'er in; ., maar , wyl wy verpligt zyn , om hier drie ,, maanden te moeten doorbrengen , zo fmeek ik Aa 5 „ u  S?8 AVOND TYDKORTINCÏN u , Mynl eer, wel te willen vergunnen , dat heê s, huwelyk ons hier verëenige ! " lk fta het toe, (gaf ik hem ten antwoord,) wanneer uwa minnaares het insge/yks begeert. „ Zie daar, „ Mynheer, ( hernam Nadir, ) daar is zy zelve, zy komt naar ons toe; zyt zo goed, het haar „ zelve te vragen. " Op die woorden, het hoofd omdraaiende , zag ik waarlyk deeze jo< ge perfoon reeds digt by ons Ik rilde van ontroererrs; myi hart floeg met geweld; en ik vloog haar driftig tegen Hemel! ( riep ik uit, ) het is: Agelia! —. ]k bedroog myiiet; zy was hetzelve: verbaasdheid, ontfteltenis, een onüitdrukkelyk gemengd gevoel van lrrart, fpyt en vreugd, zo veele onderfcheidene en geweldige aandoeningen maakten my onbeweegelyk : Agelia hield een oogenblik het ftil«wygen; eindlyk, uitbarstende van lachen, zeide zy : „ Wel zo, Mynheer, gy zyt dan vol- ftrekt ongeneeslyk ! want de kragt van ,, dit Paleis is my ree s bekend hoe! is dit „ al de vrugt, die gy uit myne lesfen en raad- „ geevingen getrokken hebt?" Ik kon deeze fcherts niet verdraagén, en vooral niet de vrolyke houding en ongedwongen toon, waarmede Agelia t>t mv fprak: vol van fpyt en wanhoop, antwoordde ik niets, en nam fchielyk myn affcheid, om, haar eene ontroerenis re verbergen, welke te ontveinzen , üiet in myn vermogen was: ik had tot sc2.  VAN HET KASTEEL. 379 ïiog toe niemand vvaaragtig bemind, dan Agelia alleen; deeze hartstogt, welke zo zuiver, zo fterk geweest was, ontgloeide op nieuw; ik zagj Agelia weder; ik vond haar beminnelyker en bekoorelyker dan ooit; zy had zo veel natunrlyks, openhartigs en waarlyk geestigs, dat het Paleis der Waarheid zelf haar niets van haare bekoorelykheden, en ongemeene bevalligheid konde ontneemen. Nadir was niet meer op haar verliefd, en Agelia gevoelde voor Nadir niets meer dan vriendfehap : de hoop kwam weder boven; ik fprak; ik bezwoer Agelia, om een vuurig minnaar den voorrang te geeven, boven eenen onverfchilligen Nadir Bedenk toch, ( zeide ik,) dat Nadir geene liefde meer voer ugevoelt, en dat ik u aanbid ! ■— ,, Myns, heer, (antwoordde Agelia,) de liefde vergaat; s, maar de herinnering van bewcezene dienden blyft in 't hart ingedrukt; én zie daar, hetgeen duurzaame genegenheden maakt : ik heb de 9, liefde van Nadir kunnen vergeeten; maar nooit 5, zal ik het geheugen verliezen, dat hy zig om s, mynent wille uit zyn Vaderland gebannen heeft; dat by drie jaaren lang de-wereld doorkruisd 9, heeft, om my optezoeken, en my te hulp te s, komen" Hoe! gy zoudt barbaarsch genoeg zyn, om Nadir te trouwen voor myne oogen! ■—• gy zoudt my geheel wanhoopig maaken —• ,, Die wan* s, hoop zou niets meer zyn, dan eene kortdondi-  3^0 AVONDTVDKORTINGEN »> ge grilligheid: kunt gy my in goeden ernst aan„ zoeken, om zulk een getrouw, zulk een edel„ moedig Vriend aan u opteofferen; aan u, die „ zelfs niet eens de kleine verdiende gehad hebt, „ (want die verdiende is altoos onvrywillig, en „ des van geringe waarde,) om ten minden een ordentelyken tyd lang eene minnaares te betreu. „ ren, welke gy door uw eigen fchuld verlooren „ hebt ? de bewooners van dit Paleis zyn nietbe„ fcbeiden; ik heb hen ondervraagd; des begrypt >, gy ligtlyk, dat de histories met Arpalice en „ met Pvofamire my niet onbekend zyn: fpreek „ my derhalven niet meer va'n eene hartstogt , „ welke myn hart niet roeren kan: open eindelyk „ eens de oogen, Mynheer! gy zyt uit uwen „ aart deugdzaam, achtingswaardig en beminne„ lyk; maar, zo lang gy die beledigende wan„ trouwelykheid , en die onbedagte nieuwsgie„ ngheid behoudt, welken de hoofdtrekken van „ uw charakter uitmaaken , zult gy nimmer eene „ aangenaame rust, nimmer het waare geluk ken„ nen: zie eens, Mynheer, hoe veel u die dood, lyke dolheid reeds gekost heeft, welke u aan» dryft, om onbezonnen te willen doordringen , in de diepde geheimen van het hart der geenen , , die gy bemint: zonder nog eens van my zelve , te fpreeken, herinner u die bekooreiyke Rofa. ""'re, zo edel van ziel, zo deugdzaam van , aart, zo gevoelig voor weldaaden, zo vatbaar voor  van het kasteel. 381 ,f voor erkentenis ,• overal elders, behalven in dit rampzalig Paleis, zou zy, uwe Egtgenoote geworden zynde, u volmaakt gelukkig hebben kunnen maaken — en die lieve kleine Zumio, die u zo opregt beminde! hebt gy hem nietge- dwongen, om u te verlaaten! ach, Myn- ,, heer, houd doch eenmaal op, om begochelingen te willen vernietigen, die volftrekt nood,, zaakelyk zyn: verlaat dit doodlyk Paleis, of fta voor altoos af van de liefde, de vriendfehap en de gezelligheid, met één woord, van alle ,, die gevoelens, en van alle die genoegens, die de aangenaamheid en bekoorelykheid vanhetle,, ven uitmaaken." Dit gefprek maakte op myn hart een des te dieper indruk, wyl Agelia, met eene onverzettelyke ftandvastigheid, by haar befluit bleef, om Nadir te trouwen: geen ooggetuige kunnende zyn van dit wreede fchouwfpel, koos ik eindelyk myne party; en, ten minften de achting van Agelia willende wegdraagen, overlaadde ik Nadir met weldaaden , en beloofde Agelia, dat wantrouwen y bekommering en jalouzy my nimmer weder in het Paleis der Waarheid zouden brengen — Het zou nog veel verftaudlger gehandeld zyn , ( zeide Agelia , ) een vast befluit te neemen , om 'er nooit weder een voet in te zetten — Ik kan my hiertoe niet verbinden, (antwoordde ik;) maar, om uren minften te bewyzen, dat het myn opregt voor- nee-  382 AVÓNDTYDKORTINGErV „ neemen is, hier zelden te komen, en nboiè j, lang te vertoeven , zo geef ik u , ó myne dief» „ baare Agelia, dien Talisman, dien de eerzugtige Rofamire my ontvreemd had; die doos is , „ gelyk gy weet, een zeker behoedmiddel tegen „ de kragt van dit Paleis; gy moet hier nog om„ trent drie maanden vertoeven; geduurende dien „ tyd zal deeze Talisman u van eenig nut kunnen „ zyn; hy behoort u toe, bewaar hem, ik fta „ hem voor altoos af" Ik zal hem aannee- men , ( antwoordde Agelia ,) mits dat gy my vergunt , hem aan Nadir te geeven: het is altoos verdrietig te bedriegen; maar het is dikwyls aangenaam , te gedoogen, dat men een weinigje misleid worde wanneer ik over Nadir voldaan ben, behoef ik niet te vreezen, dat hy in myn hart leezen kan vergun my des, dat ik hem dien Talisman toevertrouw! ,, Gy zyt 'er volkomen meesteresfe „ van, ( hernam ik; ) het is voor uw eigen gei, luk, dat ik hem aan u affta: en nu, daar dee„ ze Talisman in uwe handen is , en gy des verü zekerd kunt zyn, dat ik de opregte waarheid i, fpreek, zo verwaardig u, om nog éénmaal, ,i voor het laatst, de getrouwe uitdrukking der gevoelens, welken gy my inboezemt, aante- ,, hooren helaas! Agelia, ik heb nooit zo „ bemind, gelyk ik u bemin — ik zal u nooit ,, vergeëten vaarwel! beklaagden ongeluk- „ kigen Phauor! —— uw mededoogen en uwe „ hoog-  VAN HET KASTEEL. 383 d hoogachting zyn de eenige vertroostingen, die zyne fmart kunnen verzagten. " Dit zeggende, zag ik debeminnelykeen gevoelige Agelia de traanen over de wangen biggelen t te fterk aangedaan, om my te kunnen antwoorden , reikte zy my eene hand toe, welke ik met myne traanen befproeide om kort te gaan , ik rukte my van haar los, verliet haar voor altoos , en vertrok uit het Paleis der waarheid, waarïn ik federr dien tyd nooit weder een vott gezet heb. * * 4 Zie daar myne gefchiedenis , (dus befloot de „ Genie,) zie daar het gewigtig geheim, dat ik „ moeds genoeg gehad heb, om meer dan zes„ tien jaaren lang voor u verborgen te houden 5 ik heb, myne waarde Altémire, nimtner aan ,,. uwe deugd, aan uwe tederheid getwyfeld; het Paleis der Waarheid kan niets het minfte toe,, voegen aan myne hoogachting voor u, en het ,, zou die zuivere genegenheid, welke ons ver,, bindt , kunnen verzwakken , of ten minlten voor eenige oogenblikken verdooven ; geloof my, wy moesten deeze gevaarlyke reis liever j, daar laaten ! " Neen, Phanor! (antwoordde de Koningin,) ik wil volflrekt het genoegen fmaaken , van u in het Paleis der Waarheid te her*  3"4 ^AVONDTYD KORTINGEN kerhaalen, dat ik nimmer bemind heb. dan u alleen. De Genie was, in den grond van zyn hart, niet te onvreden , dat de Koningin vollïandig bleef by een befluit, dat zulk een fterke blyk was van haare deugd en getrouwheid ; echter drong hy 'er op aan, dat zy het eerst nog zes maanden lang in rype overweeging zou neemen — ,, Wan„ neer gy , (zeide hy,) na verloop van dien tyd, ,, niet van gedagten veranderd zyt , zullen wy oogenbjiklyk vertrekken" — De zes maanden verflreeken zynde, wilde de Koningin de reis aangaan , en haare Dogter met zig neemen, nevens Philamir, dien jongen Prins, die met Zeloïde zou trouwen — Myne Dogter, (zegt de Koningin,) is zeker van het hart van Philamir; maar zy verlangt , dat hy in haare ziel moge leezen, en , alvoorens haare hand te ontvangen, haare waare gevoelens moge kennen: de Prins is onderrigt van de betovering , aan het Paleis verknogt, en brandt van verlangen , om ons derwaards te volgen : Zeloïde verlangt insgelyks , dat ik haare vriendin, de bemin nelyke Palmis, welke ons zo dierbaar is , met my tteeme; en ik meen haar deezen avond van de eigenfchap van het Paleis te onderrigten. — „ Myn „ oogmerk is insgelyks, (hernam de Genie,) om drie o!'vier hovelingen met my te neemen, wier charakter ik gaarne wenschte te doorgronden ; ik ,j zal hen onkundig laaten, in welke voor hen gedug* a te  vAn hét kasteel. 3S5 H te plaats ik hen meen te brengen; want, wanneer ik hen daarvan onderrigtte, verbeeld ik my, dat zy een of ander voorwcndfel zouden ,, uitdenken, om zig van die reize te ontflaani derhalven , beveel dit geheim wel aan ZcloïJe, s, Philamir en Palmis. " Nog dien eigen avond vertrouwden de Koningin en de jonge Prinfes het geheim aan haare vriendin : Palmis toonde in den beginne meer verbaasdheid , dan verlangen om deeze reis te doen: nogthans, na een oogenblik bedenkens, zeide zy: ,, Regt ingezien, ik heb my zelve niets wezens, lyks te verwyten; myne genegenheid voor u is zuiver en opregt; des ben ik bereid, om ü te volgen" By deeze betuiging, deed Palmis nog de vertrouwelyke bekentenis, dat zy een jong Heer van het Hof beminde , Chryfa! geheeten; dat zy bekommerd was voor zyne naiuurlyRe wispeltuurigheid; Chryfal was in de mode; alle vrouwen dongen naar de eere van hem te behaagen, en dit was niet zeer gefchikt, om eene tedere minnaares gerustheid inteboezemen omtrent de getrouwheid van haaren minnaar; om die reden , verlangde Palmis , dat Chryfal mede van de reis zyn mogte, en de Genie bewilligde in haar verzoek. Eindelyk ging men op reis : de Genie, de Koningin, de jonge Prinfes, Philamir en Palmis waren de eenigflen , die het Paleis der Waarheid en zv. deel. Bb des-  3*m AVONDTY0 KORTINGEN deszelfs eigenfchap kenden; en, naar nrnte zf hetzelve naderden, Verdween hunne vrolykheid, cn werden hunne harten vervuld met droefgeestigheid en angstvalligheid; Zeloïde was de bedaardse van allen; maar de jonge Prins , haar minnaar, weid afgetrokken en mymerend: Palmis toonde eene zigtbaare droefgeestigheid, en de Koningin Was ten uiterden aangedaan over de ontroering, die zy by Phanor befpenrde: de Hovelingen, die onkundig waren van het geheim, deeden vergeeffche moeite, om de verdoofde vrolykheid van den Genie, de Koningin en Zeloïde weder optevvakkeren: de minnaar van Palmis , de beminnelyke en fchitterende Chryfal, had nimmer meer zugt om te frcbaagerf;, en meer bevalligheid betoond; en, wanneer hy Palmis in 't geheim onder hield, fchildeuk bf haar zyne hartstogt af met zo veel gevoel, cn zo veel vuur, dat Palmis zig niet wederbot; den korr, zig zelve te befchuldigen over haare twyfelingen en bekommeringen. Onder de Hovelingen, die zig in 't gevolg van den Genie bevonden was een man van een wonderlyk charakter, hoedanigen men zelden aan de Hoven aantreft : Aiiftens, (dus was deeze man geheet en,) had gewigtige dienften aan den Staat ■Ye weezen ; door zyne eigene verdienden alleen , tot ds it>i3terrykde eerampten opgeklommen, was hy ♦eed» niet jong meer toen hy voor de eerdemaal H» fkm VerfehecH j hy bragt daar onbelcbaafde  VAN BET KASTEEL. 3?^ Eeden, en eene ruwheid, welke hem een voorkomen van oorfprongiykheid gaven , des te treffender , wyl het een zo veel te fterker contrast uitmaakte met dat van alle de andere Hovelingen i een man van dien aart was juist niet zeer gefchikt, om een gundfcling te worden; maar, even om dié reden zelve, Haagde hy in den btgihne byna algemeen : men vermaakte zig eerst met zyne zonderlingheid; vervolgens begon men te ontdekken, dat hy niet minder geestig en verdienftelyk was, dan wonderlyk van humeur; toen tragttemen hem den voet dwars te zetten; maar hy ftond reeds vast gevestigd; de Genie en de Koningin achtten hem hoog; hy -bleef aan het Hof; en, het geen het ongemeende van allen was, in geenerleié gevallen, lioe ook genaamd, verzaakte hy zyri charakter: niet alleen verlaagde hy zig nimmer tot eenige vleiery, maar nooit kwam 'er eene enkelé loffpraak uit zynen mond; eindelyk, offchoon by in daat ware, om zyne vrienden met een onbezweeken yver te dienen-, zeide hy in zyn gantfche leven niet een enkel aangenaam of teder woord , en deed nooit eenige betuiging van vriendfehap. Intusfcb.cn begon men het Paleis der Waarheid te naderen: de Genie hield toen een afzonderlyk' gefprek met de Koningihne — ,, Ik moet u beken«; hen, (zeide hy tot haar,) dat ik niet zonder ;, angst weder in een Paleis zal komen, dat my' \j zo doodlyk geweest is, en ik kan roy zeiven 2 ü hief  3$S AVONDTYBKORTINGEN >, niet ontveinzen, dat ik uwe toegeevendheH „ hoögiyk zal noodig hebben: welk man leeft 'er, die, in een tydverloop van zeventien jaa}, ren , zig niet eenige misdagen te verwyten heeft ? gy zoudt my des zeer bedroeven, wanneer gy .,, my naauvvkenrig ondervroegt over alle de by- zonderheden van myn voorleeden gedrag " 1 Wel nu, Mynheer, (antwoordde Altémire met eenige jrpmelykheid,) ik beloof u dan tot uwe gerustheid, dat ik u niet eene enkele vraag doen zal — ,,, Ik ga dezelfde verbintenis aan;" riep de Genie met drift -=— Neen, Mynheer; (hernam de Koningin,) ik heb my zelve niets te verwyten, en ik vrees uwe nieuwsgierigheid niet ■— ,, En ik, ( zei,r de Genie,) ik moet het bekennen, ik vreesde uwe; en ik zal verpligt zyn, u met denaanw- keurigfte opregtheid te antwoorden" — Beken maar rond uit, (hernam de Koningin,) dat het u thans ten uilerfen fpyt, aan die bekoorelyke Agelia , welke gy zo fterk bemind hebt, dien kostbaartn Talisman opgeofferd te hebben, die u de gelukkige m.'g:r;kheidgaf, om uwe gevoelens in dit Paleis der Waarheid te vérmovr.rcn — Phanor zugtte e<4 antwoordde niets; en de Koningin viel in eene diepe en fombere mymering. Eindelyk zag men de fchitterende muuren van het betoverd Paleis: meer dan één hart was ontroerd; maar men gevoelde te laat alle de gevolgen ysffl deeze gevaarlyke reize: men ftapt van de  van het kasteel. 3§9 Srytuigen af, cn treedt de doodlyke deuren in : zo als hy binnen het Paleis kwam, was het eerfte Voorwerp, dat het gezigt van den Genie trof, de eerbiedwaardige Gelanor , die deugdzaams Philofooph , dien hy nu meer dan agttien jaaren geleeden in het Paleis der Waarheid bad agtergelaaten! Phanor verliet in alle haast de Koningin, en , verrukt dat hy een welvoegelyk voorwendsel heeft, om zig van haar te vervvyderen, omhelst hy Gelanor- vuuriglyk, en gaat met he n alleen in de tuinen-- „ Ach, Mynheer! (zei de Grysaart,) ,, met wie zyt gy toch in dit Paleis gekomen ? " — Met myne vrouw ,, Uwe vrouw! 0 He- mei! hoe hebt gy tot die gedagten kunnen ko» ,, men?" —■ Ik ben zeker van haare deugd —■ ,, O Mynheer ! federt negentien jaaren , dat ik dit Paleis bewoonc, heb ik hier zo veele man» ,, nen met dezelfde gerustheid zien inkomen , en voor altoos jaromerlyk te leur gefield zien ver- trekken" Ik vaor my heb geene reden, om daarvoor bedugt te zyn, wyl Altémire deelgenfchap van dit Paleis kende, en het echter heeft willen bewonen, ik heb geheel geene bekommering over 't geene zy my zal te zeggen hebben; ik ben alleen bedugt voor '/ geene zy myzalnooilzaaken> , aan haar te openbaaren. Maar, wa' ik u bidden mag, wyze grysaart! voldoe toch myne nieuwsgierigheid; de tyd heeft Agella niet geheel uit myne gedagten kujnen banCb 3 vcn%  *£0 AVOND TYD KOR. T INGE ï? tien , en in deeze plaats herinnert my haar alles* der zeg my, of zy na myn vertrek Nadir ge- treuwd heeft? — Ja, Mynheer; en op den eigen dag van haar huwelyk, Melde zy hem den. Talisman ter handen, dien zy van u ontvangen had: Nadir, diep getroffen over zulk een ,, kiesch en edelmoedig gedrag, lag zig zeiven de 5, wet op, om zyne braave Gemaalin nimmer te ondervraagen: op die manier hebben zy hunne drie maanden in de volmaaktfte goede verftandjhouding doorgebragt: ik zou u raaden , Myn- ,3 heer, dit verftandig voorbeeld te volgen" Ik ben 'er zeer toe genegen, zo de Koningin 'e? flegts mede te vreden is Terwyl Phanor zig op deeze wyze met den Philofooph onderhield, wandelde Zel< ïde van haaren; kant met haare Moeder en de overige reisgenooten: de jonge Prinfes ging vooruit, en Philamir. wandelde nevens haar: na een oogenblik ftilzwy- getïs, nam Philamir het woord op Sedert uy, hier zyn, ( zeide hy, ) ondervind ik eene omverkowelyke belemmering: ik durf u van myne gevoelens met fpreeken ; ik vrees dat myne uitdruk kingen tt minder ieder zullen voorkomen Gy fpraakt derhalven met vergrooting, vóór wy nog in dit Paleis waren.' " — Ik vrees het — „ Ondanks, baarel — eu ik heb u tot ditoogenblik toe nog maar ten halveu alle de tederheid betoond, „ welke gy my inboezem;" — Ach! Zeloïde! — welk.  V A H HET KASTEEL. JOÏ ivelk eene verruikelyie belydenis! ■— ,, Zeg my dan, dat gy my bemint! " O ja ; ik heb nooit iets bemind, dan u alleen; en gy alleen kunt het geluk van myn l vtn uhmaaken Ach! (S (riep Zeloïde, verrukt van blydfchap uit,) ik s, ben voldaan ! ■ ons voorbeeld, myn waarde Philamir, kan tot een bewys ftrekken, dat dii t, Paleis voor waaragtige gelieven niet doodlyk zyn kan, en dat, wel verre van de liefde te f. vernietigen, het dezelve nog fterker doet toe» e, neemen, door alle de twyfelingen te doen ver„ dwynen, die eene al te leevendige en kiefche f, tederheid dikwyls veroorzaakt." Zo als Zeloïde dit gezegd had , naderde het overige gezelfchap: de Koningin en Palmis voegden zig by de Prinfes ; Philamir nam zyn affcheid , en de Dames zonderden zig af van dc Hovelingen , die zig hier en daar in da tuinen verfpreidden : Philamir en Chryfal floegen den weg in naar een klein boschje, by den ingang van het-, welke zy een jong meisje op een bank van groene zoden zagen zitten: zy was bevallig: Chryfal wilde haar volftrekt van digteby zien , en met haar fpreeken: na een kortftpndig onderhoud, befpeurde de Prins zeer gemaklyk, dat deeze jonge perfoon flegts ev-n in 't Paleis was aangekomen, en zo min als Chryfal iets wist van de ontooge-» Jykheid, waarin zy zig thans bevond, om haare waare gevoelens te vermommen ; hy vro:g haar ü b 4 naa?  39^ AV0NDTYDK0RTINCEN naar haaren naam, zy antwoordde, cl t zy Azenm geheeten was — ,, Gyhebt, (zeide Chryfal tegen ,, haar,) een klein aarrig mislyk bakkesje " ■ Chryfal die zig verheel de, haar eene zeer fraai opgefmukre loffpraak gezegd te hebben, was zeer verbaasd over de verfmadende houding, waarmede Azema dit compliment ontving ,, Hoe nu? (hernam hy,) gy zyt eene vrouw, en de vleiery treft u niet?" Noemt gy dat rleje- ry' gy vindt my dan wel lelyk 1 ,, Lelyk! ,, maar ik heb u daar zo immers gezegd, dat ik nooit iets zo bekoorelyks als u gezien heb" —« In waarheid, gy raaskalt l in alle gevallen, het kan my weinig verfcheelen ; niettegenflaande alle myne coquetterie, heb ik geen den minflen trek, om u te behangen ,, Dat heet ik nog eerst open- ,, hartig en naïf fpreeken! " Gy denkt, dat ik nnïf ben? gy hebt wel veel doorzlgt —■ ,, Ten minflen, gy zyt opregt" Ik fpreek nooit een enkel woord waarheid, maar ik weet inderdaad een nnïf voorkomen aanteneemen , en de lieden t& doen gelooven , dat ik de onnozelheid zelve ben. Op die woorden barstte Chryfal in lachen uiten Azema, zig naar Philamir keerende: En gy, Mynheer, waarom fpreekt gy niet een enkel woordje mede? ,, Wat belang hebt gy daarby?" (antwoordde Philamir, al glimlachende) Uwe figuur bevalt my ., En ik heb 'er nooit eene gezien zopiquant als de uwe" — Inderdaad ,  VAN HET KASTEEL. 3D3 daad, gy behaagt my zeer; ik durf wel wedden, dat gy by ultftek gevoelig, by ultftek ligt gehorig zyt ,, Althans, ik weet te bem imaen " — O ja , als een kind; dat kan niet mis/en: zyt gy by geval ook fmoorelyk verliefd? ■ ,, Ik gevoel „ eene liefde, waarvan het geluk of ongeluk van ',, myn leven zal afhangen " O, dat kon ik wel denken; en ik ben 'er zeer over verblyd — 3, En waarom dat toch, bid ik u?" — Om dat ik een liefhebfter ben, van die fmoorelyke liefdons ten weinigje te verzetten: de perfoon, rvelke gy bemint, is die hier ook? — ,, Ja !" — Ik zal haar eens gaan zien; en, zo zy bevallig genoeg is, om myne eigenliefde te p;queeren , zal ik u ongetrouw maaken : deezen avond zal ik een wandelingetje doen in het Oranje-boschje; ik waarfchouw 'er u van, ten einde gy my aldaar zoudt komen vinden. Dit gezegd hebbende, ftond Azema op: Philamir, zig met haar onderhoud zeer vermaakénde, wilde haar tegenhouden — Laat my gaan , ( zeide zy,) ik wil my het voorkomen geeven , dat ik u gevaarlyk vind, en uw byzyn ontvlugt Azema, toen eene allerërnftigfte en zedigfte houding aanneemende, deed eene diepe neiging, en ging heen .—. 5J Zie daar, (riep Chryfal uit,) het , dwaaste en zonderlinglte fchepzeltje, dat ik ooit onder myne oogen gezien heb : alle vrou- ', wen zyn coquet en vol kunstftreeken; maar l, deeze is de eenigfte, welke ik 'er ooit zo onB05 „ be-  394- AVONDTYDK GR. TIN GEfi! „ bewimpeld voor heb hooren uitkomen: diezugc SJ om te verleiden en te bedriegen, gepaard met „ zulk eene overmaatige onvoorzigtigheid, maakt „ haar waarlyk zo klugtig als oorfpronglyk: als „ ik in uwe plaats ware , Mynheer, zou ik niet „ verzuimen, om my deezen avond in het Oran- „ je-boschje te laaten vinden" Bedenkt gy wel, wat gy daar zegt Chryfal? „ Ei wat ! „ om dat gy op de Prinfes verliefd zyt, nietwaar? „ welk eene kinderagtighe:d 1 gy zult die kleine „ naauwgezetheden wel afleeren" — Meent gy (vroeg Philamir,) dat het mogelyk zou zyn, om eene Coquette, van het charakter van Azema, heg ■hoofd te doen draaien? „ Gewislyk, ( anN „ woordde Chryfal, ) wanneer gy het wèl by da hand vat, kan het u niet mislukken" Ik! (hernam de Prins , ) ik kan u wel verzekeren , das ik daartoe geen de min/Ie gedagten heb — maar dis wil ik uwel bekennen , dat die befelling, om myin hes boschje te fpreeken, myne nieuwsgierigheid ten piterften gaande maakt. Palmis, die by het omflaan van den hoek eene? wandellaan, juist voor hen ftond, brak dit gefprek af: zy had tot nu toe de gelegenheid nog niet kunnen vinden , om Chryfal zonder getuigen te onderhouden: de Prins, duidelyk ziende, dat zy Chryfal wensohte te fpreeken, nam zyn af, fcheid, en liet hen alleen: Palmis was zeer ontroerd; zy fclnikte, om haaren minnaar te onder- vraa-  VAM HET KASTEEL.' JOJf praagen; en Chryfal, verftrooid en op andere dingen denkende, bemerkte haare ontroerini!; en belemmering niet eens: eindelyk, een diepui zugt loozende, zei Palmis: Gy zwygt Chryfal! maar denkt gy ten minflen welaan my? — Chryfal, op die vraag de hartstogtlykfte houding ter wereld aanneemende, en Palmis tederlyk de hand kusfchende, antwoordde: Neen, in het geheel „, niet; ik denk zelden of nooit aan u; dit kan ik in waarheid betuigen ! " ■ Boe! kan het wel mogelyk zyn! (riep Palmis uit) — Ondanks, baare 1 twyfelt gy 'er aan? (viel Chryfal haar -s3 driftig in:) ach, Palmis! wat zyt gy onbile, lyk! ja, (vervolgde hy , zig voor 'haare voees ten werpende ,) ik heb nooit aan u gedagt, dan om u te bedriegen: eerzugt en verwaandheid verbinden my alleen aan u: Palmis, doe li*' minnaar recht; hy is niet in ftaat om te beminnen; ftel u derhalven gerust; en dat deeze s, myne waaragtige betuigingen den vrede in uw ;., hart hcrllellen! maar hoe? het bloed ftygt u in 't aaugezigt! — wat fcheelt u toch? doof ,, welk eene grilligheid weigert gy my thans te gelooven? begeert gy eeden? zy kosten my niets" ■— Verraader! riep Palmis uit— zy kon niets meer zeggen , haare ftem werd door een' vloed yan traanen afgebroken: overftelpt van fmart , viel zy op een bank neder: Chryfal, nog altcos voor haare voeten liggende, veinsde traanen te fto*.  SOU" AVON DTYD KORTINGEN ftorten ■ „ Gy ziet het, (zeide hy;) ik ftej ,, my aan, als of ik zeer bedroefd ware : fchoone „ Palmis !gy maakt het my verfchrikkclyk lastig; en, offchoon gy natuurlyk zo onredelyk als onaangenaam zyt, heb ik my nog nooit zo doodlyk by u veiveeld , als tegenwoordig" Op die woorden , ftiet Palmis Chryfal met verontwaardiging te rug — Ga uit myngezigt, (zeide zy,) ik heb een afgryzen van u ■ ,, Inder- daad, (hernam Chryfal,) hier fchuilt iets onder, dat ik niet begrypen kan, dit is niet natuurlyk: kom aan , (vervolgde hy op een lug-* ,, tigea toen,) laat ons voor de vuist fpreeken! ,, hebt gy lust, om met my te breeken? wilt gy los van my zyn? het is daarom niet noo- ,, dig, dat wy eene Tragedie fpeelen; laat ons ,, ten minlten vrienden blyven! ik verlang het ,, zeer; want door uwen invloed en gunst ten ,, Move, kunt gy my nog van gtooten dienst zyn ,, voor myn fortuin" — In plaats van eenig antwoord te geeven, ftond Palmis driftig op, en, een verfchrikkciyken opflagop Chryfal werpende, verwylerde zy zig haastig van- hem. Chryfal bleef verftomd ftaan : terwyl hy ove? deeze wonderlyke ontmoeting ftond te denken, hoorde hy van verre een groot gedruisch van ftemmen : hy ging naar de plaats , vaar het geluid van daan kwam, en trad in een ruim groen prieel, vervuld met reizigers, die eerst zo even in het Paleis  V Ml HET KASTEEL. 397 leis waren aangekomen: 'er waren omtrent dertig perfoonen byéén , op groene bankjes gezeten , en een' kring maakende rondom den wyzenGelanor: Chryfal, in dit prieeltje intreedcnde , vroeg den Grysaart: ,, Waarom alle deeze vreemdelingen „ hier by malkander waren?" ■ Mynheer, Cantwoordde Gelanor,) federt negentien jaaren bekleed ik den post, om de honneurs van dit Paleis waarteneemen; ik verzuim niets, om den vreemdelingen bun verblyf alhier aangenaam te maaken , daarentegen vorder ik jlegts éène zaak van hun; te weeten, dat zy op den eerjlen dag hunner aankomst alhier, my in dit prieel volgen, en antwoorden op eene enkele vraag, die ik aan iedereperfoon doe — ,, En hoe is die vraag? " Ik verlang te weeten, of zy gelukkig zyn —■ „ We! nu, hebt gy ,, veele lieden gevonden, die vergenoegd zyn met hun lot? " ■ Ik fchryfde naamen der zulken op in een boek, en ik ben nog eerst aan de eerfte bladzyde: helaas! men behoeft zig over dit klein getal niet te verwonderen , wyl deugd en verpand alleen gelukkig kunnen maaken — ., Hebt gy uwe ondervraagingen van heden al aangevangen ? ' — Ja; ik heb omtrent met de helft van dit gezelfchap reeds afgedaan: maar gy, Mynheer, wilt gy my ook wel antwoorden? ,, Gaarne! ik heb eene fchitterende reputatie gehad in de wereld cu ,, aan bet Hof; ik heb een groot fortuin gemaakt ^ ,, en meer dan tien vrouwen bedorven, die, vóór „ zy  A V ö N D T Y D K O R T ï r? G E lï h zy ray kenden , een onbefproken goeden mm „ hadden; met dat all5, ben ik niet gelukkig; ifc verveel my otiöphoudelyk ; ik weet niets te ge3, nieten; en het geen ik niet bezit, verlans ik „ met eene drift, welke my verteert" — Het it genoeg, (zeide Gelanor;) laat ons thans tot een anti er overgaan. En gy, deftig vreemdeling, ( vervolgde de Grysaart, zig wendende tot een klein Mannetje, met een bruin opgefchort wezen, ) wat is uw beroep? Men noemt my Philofooph," antwoordde de vreemdeling, op een £ebiedenden en leerftelligen toon — Wel nu, kameraad, (hernam Gelanor glimlachende,) gy zyt dan geluk- %? Ikl geheel niet" En wat belet u, het te zyn? — „ Hoogmoed: ik had my ver„ bonden met eenige perfoonen van myn charakter; wy hadden een groot en ftout ontwerp gefmeed; wy wilden over de geesten heerfchen , ,, een onbepaald gebied voeren ; wy hadden tot Opperhoofd een vermaard Tovenaar, die ons te»* Talisman gaf, waaiöp deeze drie woorden pegraveerd waren : weldaadigheid , VERDRAAGZAAMHEID , WVSISEGEER- s> *« >< ti Myne vrienden, (zei de Tove- „ ,, naar tot ons,) de kragt deezer drie woor,, ,, den is zodanig, dat het, om uw oogmerk ti ., te bereiken, genoeg is, dezelven onöphoui 4t a delyk te herhaakn, en getrouwlyk aan uw :) „ Op-  VAN HET KASTEEL. 39$ 95 59 Opperhoofd verknogt en onderworpen te bly,, ven: met dien Talisman en myne befcherj', „ ming hebt gy noch geest, noch talenten noo,, ,, dig; gy kunt ftoutmoedig zeggen en fchry,, ven alle de buitenfpoorigheden, die u in dé 5, ,, gedagten komen ; gy hebt het uitfluitend ,, recht, om brabbeltaal te fpreeken , ongelyk ., ,, aan u zeiven te zyn, de gevestigde orde té s, ,, Hooren , de gronden der zedekunde om ver,, re te werpen, en de goede zeden te beder,, ven , zonder iets van uw aanzien te verlie,, zen: wanneer men u aanvalt, antwoord op ,, ,, geen eene tegenwerping; wagt u , van im,, ,, mer met uwe vyanden in redentvvist te trce,, ,, den: ik vergun u het gebruik van fcheld,, ,, woorden , beledigingen , en brommendé 33 ,, woorden zonder zin, maar geene redenee,, ,, ringen : herhaalt geduuriglyk deeze drie woor,, den: weldaadigheid, verdraag,, z aam heid, wysbegeertê: wan53 ,, neer men u bewyst, dat gy noch weldaadig ,, ,, noch verdraagzaam , noch wysgeerig zyt, zo ,j ,, laat u daardoor niet affchrikken ; herzegt alleenlyk, en fchreeuwt, met meer kragt en ,, ,, halftarrigheid dan ooit, de drie gewydé ,3 ,, en toverwooorden : wbldaadighetd, ,, verdraagzaam heid,wySbegeer,, te, en gy zult over alle uwe wederparry„ ,3 ën zegepfaalen, ten mitiften zo lang ik int sj ja 't le-  4^5* AVONDTYDKORTINGEN ,> ,, 't leven blyf"" — Zo fprak die bekwaam* Tovenaar: de uitkomst voldeed volkomeulyks aan zyne beloften : maar, belaas ! wy hadden ,, het ongeluk, om dat Opperhoofd, wiens gemis wy nooit genoeg naar waarde betreuren „ kunnen, te verliezen; en federt zyn' dood heeft, de Talisman zyne kragt verlooren; ons gebied is geheel vernield: thans, onttroonde gewelde,, naars, hebben wy geene aanhangers meer; wy ,, kunnen geene beroerenisfen meer verwekken, en zyn in de vergetelheid weggezonken " —— Dit zeggende, loosde de zogenaamde Philofooph een diepen ztigt. Op dit oogenblik trad Zoram, é:n der Hovclin- gen van den Genie, in liet priëel „ Zie ,j daar, (riep. Chryfal, zig tot den Genie kee,, rende, ) wanneer gy een gelukkig mensch wilfl ,, leereu kennen, zo ondervraag deezen; hy is de vrolykheid, de dartelheid zelve zig s, met alles vermakende, hartstogtlyk, vol ver- rukkingen is het niet zo, Zoram?" ■ Ja, ( antwoordde Zoram , )- dat wil ik de lieden doen gelooven ,, Moe! zyt gy dan niet een „ doHe Hef hebber vat) de Muziek, de Jagt, de Schilderyën ? "-.— De Jagt vermoeit my; de fraai fit Muziek is in myne oor en niet dan een verveelend gedrulsch, en ik heb geheel geen' fmaak in de Schilderkunst: evenwel houd ik een Jagt equipage, een troep Muzikanten, een Cabinet Schilde* ry*  tftB HIT KASTEEL. 4Q* t$en; ik ruineer my zeiven, om de wereld diets te maaken dat ik my vermaak , dat ik gelukkig ben. . . ,, Kom, kom; hou op met fchertzen, en „ antwoord ernftig. Het is genoeg, ( hernam Gelanor,) laat my thans die vrouw ondervraagen , welke daartegen over ons gezeeten is, in het midden van dien bevalligengroep van jonge lieden en kinderen Mevrouw, (vervolgde de Philofooph ,) gy zyt waarfchynelyk de Moeder van die kinderen? — O ja, Mynheer, gy ziet my hier omringd door al myn kroost" — Zyt gy gelukkig? Myne kinderen, ( her- 9, nam de vreemde Dame ,) die vraag rigt zig tot „ u; antwoord 'er op " — Zo als zy dit gezegd had, wierpen die jonge lieden zig, met de leevend:gfte uitdrukking van tedere liefde en erkentenis, in de armen hunner Moeder, en riepen uit éénen mond: ,, Ja, ja, zy is gelukkig; zyis ,, over ons te vreden, en wy beminnen haar uit al ons hart." Den Hemel zy dank! ( riep Gelanor uit:) myne oogen hebben heden een mensch gezien , dat vergenoegd is met zyn lot !'mag ik u bidden Mevrouw, zeg my uw' naam .,, Ik heet Eudémonia" Ik wenschle nog wel eenige nadere byzonderheden van uwe omftandlgheden te weeten : federt hoe lang geniet gy een zo zuiver en leevendig geluk, ah op UW gelaat ftaat uitgedrukt? ,, Sedert ik Moe- der ben" — Welk eene levenswyze houdt gy? —• JV. DEEL. Cc Ik  " 402 AVONDTYDRORTINaEtf „ IR leefin.de afzondering; de ééne helft vandeflt ,-, dag wyde ik myne kinderen toe, en het overige aan de lette; oefeningen en aan de vriendf:hap" — Hebt gy veele vrienden? — ,, Neen, „ het getal myner vrienden is klein; maar ik kan „ 'er ftaat op maaken" — Zyt gytyk? — ,, Ik ,, ben het niet, en kan het niet zyn" — Waarom niet? —- ,, Ik ben eene vyandin van pragc er. praal; en rykdom zou my flegts één genoegen kunnen verfchaffen , dat van ongelukkigen te helpen" Hebt gy ook eerzugt? — „ Ik ,, heb ze niet eens voor myne kinderen, wyl reden en ondervinding my geleerd hebben , dat tf eeralmpten en rykdommen niet gefchikt zyn, „ om gelukkig te maaken" — Zo als deeze goede Moeder die woorden gezegd had, haalde Gelanor zyn aantekenboekje uit zyn' zak, en fchreef 'er den naam van Eudémonia in : Chryfal en Zoram verlieten toen het prieel, en floegen den weg in naar ha Paleis. De gantfche kleine Hofhouding van den Genie verzamelde zig in de zaal: Aristéus, die ftyve en ftiiurfche Hoveling, van wien wy boven reeds gefproken hebben, onderhield zig met de Koningin, welke zeer verbaasd was, dat zy in hem een veel minder ruwen toon, en veel zagter manieren dan voorheen bevond, ja, dat zy hem zelfs vcrpligtende dingen hoorde zeggen: toen Zoram •» Chryfal in de zaal traden, was de Prinfes gereed  VA» HET KASTÏEL. teed om muziek te maaken , en (temde haare harp; Philamir ftond nevens haar; de droevige eü ellendige Palmis, in eene kwynehde houding op eene colom kenende, dagt aan den trouwloozen Chryfal, en hield een fombcr ftilzwygen: Chryfal trad naar den Genie, toe, die al mymercmiedoor de zaal wandelde; en, een vleiend compliment aan de Koningin willende maaken , bleet hy, toen hy, nevens de zyde van den Genie gaande, zo digt by Altémire gekomen was, offl door haaf Verdaan te worden, eensklaps dil daan ; befchóuwde haar met eene houding van verwondering; en , zig tot den Genie keerende, zeide hy: Wat kari men duldelyk aan de Koningin zien, dat zy haarè jaaren draagt! men kan haar onmogelyk jonger aanzien dan agt-en-dertig jaar Altémire, hoewel nog fchoon, hegtte weinig of geene waarde aan dit voorrecht „ Gy vleit my;" zeide Zy O ja, Mevrouw; (hernam Chryfal met veel leevendigheid,) dat was eigenhk myn oog- merJi Hoe vindt gy' myn opfchik van „ daag?" — Van een zeer jlegten fmaak, en veel te jeugdig voor uwe Majefeit Na dit op een zeer verpligtenden en zagten toon gezegd te hebben, boog Chryfal zig voorde Koningin, zeef Voldaan over zig zeiven , en over 't geen hy meende geantwoord te hebben, en voegde zig wedef by Phanor. Van een anderen kant, keerde Zoram zig haar Cc a Pal-  4-4 avondtvdkortinCew Palmis; en, haar uit haare diepe mymering V?\U Jende trekken , door haar een aangenaam compli-» ment te doen, zeide hy: „ Maar, myn Hemel! „ Mevrouw, wat hebt gy bekreetene oogen en „ een rooden neus! gy zyt dan van avond maar „ in Jt geheel niet bevallig! neem toch zulk eene „ fmaadelyke houding niet aan ! inderdaad, het „ is geen laf compliment, dat ik maak; ik betuig „ u op myne eer, dat bet de oprekte waarheid „ is." Thans begon de Prinfes, haare plaats genomen hebbende, op de harp te fpeelen: Zoram, zyne reputatie als kenner en driftig liefhebber van de muziek willende ftaande hcuden , trad fchielyk naar Zeloïie toe, met alle uiterlyke betuigingen van de levendigfte Wydfcfiap: de Prinfes zong onder het fpeelen; Zoram veinsde met verrukking toetelursteren, intusfehen valsch de maat Gaande; van tyd tot tyd, als buiten zig zeiven vervoerd, juichte hy haar toe met luider Memmen op de helft van het Air, riep hy eensklaps uit, zyne toejuichingen verdubbelende: O, wat is dat verveeiend! o wat is dat verveeiend! Zeloïde, een weinig van haar ftuk geraakt, hield op met fpeelen Ik ben regt ver heugd, dat Mevrouw zig door die gewaande verrukking laat misleiden; het is alleenlyk, om -my het voorkomen van een dollen liefhebber te geeven, dat ik my die luidruftlge uitroep vergund hebt die taal verwekte eene onüitfpreekeJyke verbaasd-  van het kasteel. /fes Jksasdhe'd by de nverise Hovelingen : men meende , dat het den armen Zoram in de hersXens geflagen was, en dat hy gek werd: Chryfal, zyn gemeenzaamfte en vertrouwdfte vriend, zig over zyn ongeluk bedroefd willende toonen, nam eene Verflagene en ontltelde hou ling aan — Anne Zo&am ! (zeide hy,) dit toeval doet my veel vermaak ; ik zal 'er myn voordeel mede doen, en nog deezen avond by Phanor om utv ampt verzoeken —• Dit zeggende , neemt hy Zoram onder den arm , trekt hem met geweld de zaal uit, en gaat met hem naar buiten. Zeloïde vroeg toen lachende aan Philamir; ,, of \, hy evenééns dagt als Zoram ; en of hy het Air, dat zy gezongen had , insgelyks verveeiend e, vond?" —- Ik! niets minder dan dat! (hernam Philamir , ) ik heb 'er niet naar geluisterd; ik was verflrooid van gedagten De Prinfes bloosde van fpyt; en , Aristéus het woord opvattende: ,, Wat my aangaat, (zeide hy,) ik heb 'er niets van verboren; het Air is wèl aangenaam, en de ftem van Mevrouw is zeer verruk„, kelyk!" — Hoe nu, Aristéus! (viel de Genie hem in de reden,) gy wordt byna galant? . 9, Dit is zeker myn oogmerk niet, (hernam Aristéus , ) ik ben zo ruw en ftroef niet, als ik „ fchyn te zyn; maar myne hoofddrift is de zugf om een zonderling mensch te fchynen: ik breng „ myn leven door met grommen en berispen , ahCc 3 leen-  4°S A VOND TYD KOR TING E Tï leenlyfc uiteen' geest van tegenfpraak; boven* dien heb ik my tot een wet gemaakt, om nooit iets openlyk te pryzen, en niet te vleien dan ,, Ikgts zydelings, en by groote gelegenheden "—> Ha , ha ! ik begryp u ! maar ik bid u , zeg my eens , vfgy my oaitgevleid hebt? — ,, Gyachtmy, om ,, dat gy meent, dat ik u niet vleie, en gy bemint my, om dat ik u vlei: gy denkt ter goeder trouw, dat iemand, met een ruwen toon en grove manieren, geen vleier zyn kan; gy wantrouwt de overige Hovelingen, en met my ,, zyt gy in volkomen gerustheid; maar de vleie,, ry weet zo veelerlei gedaantens aanteneemcn l ,, 'er. is maar één middel, om zig voor haare ver,, leidingen te hoeden , en dat is , wanneer men 'er weezenlyk ongevoelig voor is: gy bemint ,, de vleiery, en ik bedien 'er my van by u : natuurlyk ben ik 'er een vyand van; zo gy ze ,, veriichttet, zou ik my zeiven die laagheidj)im,, mer te verwyten hebben; maar ik kon niet dan ,, tot dien prys uw vertrouwen winnen: zo ik ut ,, fomtyds misleide, zo is het, omdatgymydaar,, toe noodzaakt; het is om dat gy my bedorven ,, hebt, dat ik u bedrieg: ik gevoel myne vernedering; ik zugt 'er onder; het maakt my tegen u verbitterd, en ik dien u, zonder u te ,, beminnen" — Onbefchaamde.' (riep de Genie uit, met oogen vlammende van woede,) vertrek, eh vertoon u nooit weder voor myn gezigt l Op  Van het kasteel. 4°7 ■Op die vcrfchrikkelyke woorden ftond de jonge Prinfes zeer ontftejd op , en, door Palmis gevolgd, ging zy haastig de zaal uit, om in de tuinen een weinig adem te fchep'pen .— „ Helaas! 9, (zei de Prinfes ,) ik begin reeds te bemerken , „ hoe doodlyk dit Paleis is ! die ongelukkige A„ ristéus, die den Staat zulke gewigtige dienden „ beweezen heeft, zie daar hem voor altoos ver- „ looren! en ik zelve, heb ik wel reden, „ om over Philamir voldaan te zyn ! ■ welk s, een antwoord was het, dat hy my gaf! ■ T, het was voor hem alleen , dat ik zong, en hy „ verwaardigde zig niet eens, om naar my te luis- 5, teren! waar dagt hy toch aan ! ach ' dat ik het hem had durven vraagen ! ■ Pal- t, mis, hebt gy geen medelyden met myn ver- driet?" Ik kan niet vinden, (antwoordde Palmis koeltjes , ) dat gy eenige reden hebt, om u te beklaagen ,, Hoe! die onverfchilligheid , die wreede minachting van Philamir! " Gy „ zyt zo vrees lyk ligt geraakt, dat het om te lacne„ is . M Dat is eene wonderlyke uitdrukking!" Helaas! het is thans buiten myn vor mogen , om my anders uittedrukken dan ik denk! —■ vergeef het my Mevrouw! ,, Myn verdriet U treft u niet, ik zie het, gy bemint my niet meer! ach! het is ongetwyfeld niet mo¬ gelyk, in den rang, dien ik bekleed, om zyus 53 zelfs wille bemind te worden; wat ben ik onC c 4 >»  4®8 AVONDTYD KOR TINGEN „ gelukkig!" — Dit zeggende, kon de Prinfia» haare traanen niet bedwingen. ,, Gy zyt zeer onrechtvaardig, (hernam Palmis O laster de menfchlyke natuur zo niet ! wanneer een Wst weeten wil, of de hulde, die men hem doet, opregt zy, en of hy wee» zeilyk bemind wordt, zo laat hy in het diepst s, van zyn hart daalen, en zig zeiven beöjrdeelen ! wanneer hy dè vleiery verfmaadt, wanneer hy in ftaat is, om eene opregte genegenheid „ te gevoelen, dan kan hy verzekerd zyn, te,, dere en getrouwe vrienden e zullen vinden " —Wel nu, Palmis, ik verfoei de vleiery; ik bemin u — Wel nu, Mevrouw, ik heb ,seene vriendin, die my zo dierbaar is, als gy." In plnatfe van te antwoorden, omhelsde Zeloi% de haar lieve Palmis met verrukking Zyt nu voortaan wel verzekerd, (vervolgde dee,, zc,) dat uw rang geen nadeel kan doen aan ,, de gevoelens, welken gy zo tiatuurlyk gefchikt zyt om inteboezemen : in onze afzonderlyke ge,, fprekken , doet uwe vriendfehap, uw vertrouwen de volmaaktfte gelykheid tusfchen ons plaats hebben; gy zyt beminnelyk en gevoelig; ik ben door u metweldaadenoveriaaden; harts„ genegenheid en erkentenis, zie daar de dierbaare en geheiligde banden, die my voor altoos „ aan u verbinden" O myne waarde Palmis / (riep Zeloïde uit J wat maakt gy my gelukkig! —, »» Qy  VAN MET KASTEEL J, Gy kunt thans aan myne genegenheid tvettwyfelen, en met dat al vrees ik nog dit Paleis! „, bedenk toch altoos, Mevrouw, dat, zonder t, die infchikkelykheden, die kiefche inachtnee„ mingen en fpaaringen van elkander, die uit het „ harte voortkomen , de vriendfehap niet in Rand 4, kan blyven" — Zeloïie beloofde dit nimmer te zullen vergeeten, en verzekerde Palmis, dat niets voortaan haare tederheid voor zulk eene waaragtige vriendin zou kunnen veranderen. Terwyl deeze twee vriendinnen zig dus met elkander onderhielden, vergat Philamir niet, dat de coquette Azema hem in het Oranje boschje befcheiden had : het kwam hem zo opmerkenswaardig en vermaaklyk voor, in het hart eener vrouw van dat charakter te kunnen leezen , dat hy geen moeds genoeg bad, om deeze gunftige gelegenheid te wederftaan — ,, Bovendien, (zeide hy,) „ ben ik ten vollen gerust, dat Azema niet in „ ftaat is , om my te verleiden ; en, daar Zeloïde ^, niets van deeze zamenkomst weeten zal, zal zy 'er my gevolglyk ook geene vraagen over e, doen" deeze laatfte bedenking bepaa'de zyn befluit, en de Prins begaf zig oogenbliklyk naar het buschje: hy vond Azema achteloos liggende op een bed van groente; en wel op zulk eene wyze, dat een bekoorelyk voetje, en de helft Van een allerfraaist gevormd been in het gezigt Vielen: zy hield de oogen nedergeflagen, en fcheen Cc 5 in  IlIS AVONDTYDKOR.TINGEW in eene diepe mymering bedolven; haare geheel^ houding was zodanig, als of zy den Prins niet bemerkte, die intusfchen zagtkens tot haar naderde. Zo als Philamir nevens haar was , deed Azems een klein fchreeuwtje, en ftond fchigtig op Hoe nu.' (zei de Prins , ) fckrikt gy van my? —» 9, Ik fpeel myn rol van de verbaasde en de zee, dige, (antwoordde Azema,) maar ik verwagt» te u, en het is al een uur lang, datik my voor- bedagtlyk in die geftalte geplaatst heb, waar- ïn gy my gevonden hebt; ikvleiemy, (ver„ volgde zy, de oogen met eenebefchaamde hou* „, ding nederflaande, ) dat gy myn voet en myn: been gezien hebt" — Philamir glimlachte, en. verzekerde, dat hy nog nooit iets zo bekoorelyksgezien had Azema bedekte haar aangezigt met haar waaier — Wat doet gy daar ? vroeg de Prins —> Het is om u te doen denken , dat ik bloos"—r Jk wenschte wel te weeten, welke gevoelens ik u inboezem Gy behaagt my, en ik heb grooten lust, om u 't hoofd op hol te helpen" ■ • Wanneer myn hart niet reeds met zulk eene waaragtige genegenheid vervuld ware Wel nu?" Wel nu dan zou dit oogenblik niet zonder gevaar voor my zyn •— ,, Ei ei! ge- vaar, zegt gy ? dat is Idugtig ! " Ik geloof, dat het zeer gevaarlyk is u te beminnen: ik heb een allergevoeligst hart —- En ik eene allerleeven- s, ven-  Van het kasteel. 4*t £ï vendigfte verbeelding; dat ftrookt wonder wel met elkander: ik ben zeker, dat ik u verlci- den zal evenwel, uwe gerustheid maakt my een weinig verlegen ; ik zal al myne kunst „ noodig hebben" Het is waar lyk, als of gy in myne gedagten leest „ Ik bezit heden die „ gaaf: nu moet ik, zonder gemaaktheid, onder ,, voorwendzel van het heete weder, myne hand5, fchoenen uittrekken, om u myne fraaie handen 9, te laaten zien" — Zy zyn allerbekoorelykst, zei Philamir, déne van Azema's handen vattende — Ik zal, (hernam Azema,) de vertooning maas, ken , als of ik misnoegd ware over uwe vrypos» tigheid, en eenige oogenblikken pruilen ; ver„ volgens zal ik my aanftellen, als of myne aanB, doenlykheid myne gramfchap weder verdreef." Zo gezegd, zo gedaan! Azema trok haare hand met eene deftige houding te rug, en keerde Philamir den rug toe Zult gy lang prullen ? zei de Prins ,, Maar (antwoordde Azema,) zo 5, lang ten minften, dat gy tyd hebt, om myn „ fchoon hair en fyne taille optemerken " — Ik heb inderdaad nooit de weêrgaé gezien , riep Philamir uit, zig met de kunstjes van Azema tevens vermaakende , en den fpot dryvende; echter kon de Prins zig niet wederhouden, by zig zeiven te erkennen, dat zy zeer-fchoon hair, eene uitmunde taille, en het lieftalliglte gelaat had, dat men met oogen zien kon. Na  AVONDTYDKORTINGEW Na een oogenblik ftilzwygens, nam Azema heft Woord weder op — Zo gy nu geen uilskuiken 9, zyt, (zeide zy, ) moet gy dit oogenblik waarneemen , en voor my op de kmën vallen ; dan zal ik veinzen tederlyk getroffen te zyn " —Philamir kon de fterke nieuwsgierigheid niet we* derfïaan, welke hy gevoelde, om te weeten, hoe Azema zig zou aanflellen, om den rol van tedere aandoenlykheid te fpeelen, en hy wierp zig derhalven voor haare voeten — ,, Ha, ha! nu zyt gy eindelyk daar gy weezen moet!" riep A- zema uit Bekoor elyke Azema! (hernam Phila-. inir ,) zeg my toch, bid ik u, wat 'er tl>ans in u- we ziel omgaat? Ik ben verrukt van blyd- fchap en glory, (antwoordde Azema,) ik heb uwe Zeloïde gezien, en ik haat haar . hoe groot zal myn triumph, en haar fpyt zyn, wanneer zy verneemt, dat ik haar haaren min» naar ontvreemd heb ! want zy zal het weeten; ,, ik zelve zal het haar bekend maaken ; hoe ftree» ,, lend zal het voor my zyn , haar wanhoopig te ,, zien! zy is zo fchoon! en ieders mondt is vol van haar zagtaartig charakter, van haa,, re edele deugden; maar ik zal haar belasteren; ik zal haar, zo 't my mogelyk is, van haaren goeden naam beroaven." Azema, deeze laatde woorden uitfpreekende, v/as ten uiterften getroffen door de verontwaardiging, welke zig op het gelaat van Philamir fchil» der*  »AN HET KASTE! L. 4^3 derde — ,, Hoe, Prins! (zeide zy,) verdenkt .,, gy my van valschheid ? vindt gv eenige ver,, grooting in de heldhaftige gevoelens, die ik ,, myn best doe voor u te betoonei, ?" Ach! (riep Philamir uit, met drift opfïaan de ,) behaagde het den Hemel, dat alle de monfters die naar t* geleeken, genoodzaakt waren , altoos zo opregt lyk de waarheid te fpreeken, zy zouden niet dan verachting en afgryzen inboezemen. Dit gezegd hebbende , begaf Philamir zig haastig van daar: dit voorval gaf hem (toffe tot ern- ftige overdenkingen ,, Tot welke gevaarlyke „ afdwaalingen, ( zeide hy in zig zeiven , ) kan e, de bloote nieuwsgierigheid iemand van myne jaaren brengen! ik begeerde flegts eene proef te neemen , hoe deeze vrouw het met my zou- de aanleggen , en het komt zo ver, dat ik my ,, voor haare voeten werp; ik verachtte haar, ik merkte alle hanre kunstflretkën, maar zy ver,, maakte my, zy kwam mybekoo"e!ykvoor; en, ,, zo zy my niet zulk eene zwjrte en vuige ziel getoond had, zou ik misfehien Zeloïde voor ,, een oogenblik vergeeten hebben." Dus by zig zeiven redeneerende, keerde de Prins droefgeestig naar het Paleis te rug; dan, hy had naauwlyks eenige ftappen gedaan , of hy zag Gelanor, uit een boschje komende, haastig naar hem toetreeden ,, Schielyk, Mynheer! (zeide „ Philofooph tot hem,) fchielyk! belet, zo 'tmo- ge-  4H AVONDTYDKORTI NGEN „ gelyk Is dat Chryfal en Zoram elkander vermoof- „ den!" — Hos zo? Voor omtrent twee „ uaren zamen in de tuinen wandelende, befchul,, digden zy elkander wederzyds van dwaas„ heid; hierop ontmoette zy een' reiziger, die „ hen het vermogen van dit Paleis bekend maak„ te; toen, doodlyk verfchrikt over het geene zy vreesden aan den Genieën aan deKoninginne „ gezegd te hebben, flooten zy zig zamen op, om ryplyk te overweegen , hoe zy het nu zou„ den aanleggen: dit afzonderlyk onderhoud heeft hun doen zien, dat zy zig aan elkanders lot „ niet bekreunden; zy hebben de een den ander' verfcheidene vraagen gedaan, zig gedrongen gezien om wederkeerige belydenis te doen van „ verfcheidene oude en nieuwe vergrypen, en „ eindelyk het befluit genomen , om zamen te „ vegten: zy zyn in het Parterre, flegts twee flap- „ ren van hier" Breng 'er my fchielyk, (zei Philamir,) ik zal myn best doen om hen weder te Verzoenen —- ,, Ach, Mynheer! (antwoordde „ de Philofooph, terwyl hy hem den wegwees,) „ gy kunt u niet verbeelden, hoe allermoeielykst „ het is, zig in dit Paleis te verzoenen!" De Prins kwam in het Parterre op het oogenblik, dat Chryfal en Zoram den degen getrokken hadden : hy wierp zig tusfchen beiden, om hen te feheiden ; en de twee Hovelingen verklaarden hem i „ dat zy geen van beiden lust hadden om te veg- „ ten,  Van het kasteel. 4*5 f, ten, en dat het hun zeer aangenaam zyn zott„ de wanneer men hen zamen koude verzoenen " — Kom aan dan, (zei de Prins,) vergeet hetgeen 'er gebeurd is, en omhelst elkander — Op dit zeggen, trad Chryfal op eene zeer kiefche wyze naar Zoram , die hem van zynen kant met opene armen te gernoet kwam, en op een lachenden toon tot hem zeide „ Ik zweer u een eeuwigen haat;" — Waarop Chryfal antwoordde: ,, en ik insgesJ lyks" — Wat zegt gy daar? riep Philamir — „ Gy hoort dien. verraader, (zei Zoram,) en 5, ondertusfehen ging ik hem even het zelfde zeggen!" In 's Hemels naam, (viel Philamir hem in de rede,) zwyg, en bedaar! — „ Myn„ heer, ( hernam Chryfal, ) zo het my mogelyk „ ware myne gevoelens te ontveinzen, zou ik dien verraader tragten te bedriegen; maar wy #, zyn verpligt, om alles te zeggen wat wy den„ kenen wy kunnen elkander onze wederkeeri„ ge gevoeligheid niet verbergen: ik voel dat het „ onmogelyk is, zig tegen de onoverwinnelyke „ kragt van dit Paleis te verzetten , vermits ik verpligt ben de waarheid te zeggen, ikdiedediep„ zinnige kunst der ontveinzinge zo verre gebragt heb! ik verlies thans de vrugt eener tienjaarise oefening! — Ik moet u, Chryfal, het meeste^ engelyk geeven; (hernam de Prins,) tragt een enkel woord van v,,rontfchuldiging aan Zoram te zeggen , die als dan , durf ik my verzekerd houden %  ■4*5 AVONDTYDKORTINGET* ger.aatigd genoeg zyn zal, om daarmede genoegt? te neemen ,, Het is my niet mogelyk, (ant- woordde Chryfal;) wanneer ik ondernam tot „ hem te fpreeken , zou ik gewislyk nieuwe „ beledigingen voegen by die, welken hy reeds van my ontvangen heeft" — Deeze woorden zetteden Zoram in vuur en vlam ,, Kom, „ (riep hy.) wy m >eten vegten ; de eer vordert het: Prins, verwaardig u, om ooggetuige van ons gevegt te zyn; ik vleie my, dat gy op de ,, eerfte kwetfuur, hoe ligt die ook zyn moge, „ ons terftond van elkander zult fcheiden" . Dit gezegd hebbende, greepen de beide partyen hunne degens weder op, en het gevegt begon: na verloop van eenige minuten , kreeg Chryfal eene kleine kwetfuur aan de hand — Het is genoeg (riep de Prins,) hou op , hou op! Ik ver- „ lang niets liever, (zei Chryfal;) evenwel, „ myn Prins , verklaar u: zo gy meent, dat wy „ verpligt zyn het gevegt voorttezetten, ben ik „ gereed, om op nieuw te beginnen; ik ben wel „ zeer gehegt aan het leven , maar de eer heeft ,, nogthans veel meer waardy in myne oogen" Zoram verklaarde van dezelfde gedagten te zyn Het is genoeg, (viel de Prins hem in de rede,) de eer is voldaan; laat elkander met rust Op die woorden , verlieten Chryfal en Zoram het Parterre, en de Prins keerue naar het Paleis te rug. . . De  ♦ a 11 het kasteel. -07 De Genie en de Koningin hadden met elkander eene zeer onï.tngeuaame ontmoeting gehad : in weêrwil van haare beloften , had Altémire zig niet kunnen wederhouden , om Phanor te ondervraagen 5 zyne antwoorden hadden de Koningin niet minder verbaasd dan verontwaardigd , en de twee Echt* genooten, verdeeld en byna ophoudende elkander te beminnen , pruilden , en fpraken elkander geen woord toe — van een anderen kant, fcheen Zeloïde zo droefgeestig en koel aan Philamir, dat hy bedugt was, of hit voorval in het bosch niet tot haare kennisfe mogt gekomen zyn: het foupé was gantsch niet vrolyk ; de ongelukkige Aristcus durfde zig niet vertoonen; en Zoram en Chryfal hadden geen den minflen lust, om hun Hof ts maaken: Palmis, altoos door droef heid overftelpt 4 hield een fomber ftilzwygen : de Koningin cn de Genie waren in eene diepe mymering gedompeld; en Philamir, door ongerustheid verïlonden, fprak niet dan al beevende tegen Zeloïde , welke zig naauwiyks verwaardigde om hem te antwoorden. Den volgenden morgen, befloot Philamir, die den geheelen nagt had doorgebragt met zyn' toeftand te overdenken, ten langen laatflen , om de Prinfes eene opheldering aftevraagen ; hy ginghaar opzoeken, en, toen hy zig met haar en Palmis alleen bevond, wierp hy zig voor haare voeten —« O Zeloïde, (zeide hy tot haar,) verleen my eene goedgunstige vergiffenis; ik zie , dat gy iv. deel, Dd al-  4'S AVONDTYD KORTINGEN alles weet, en des zal ik u alles belyden"—i Alles weet! (viel Zeloïde hem driftig in,) wat toch? ,, Het geval, dat ik met Azema gehad heb" —•—■ Ik weet'er niets van; maar ik wil alles weeten, tot de minfle omflandigheden toe • Op die woorden, had Philamir hartlyk berouw over zyne onbezonnenheid ; maar het was nu te iaat; hy moest de jalourfche nieuwsgierigheid der Piinfesle voldoen; hy moest openbaaren , dat Azema hem voor een oogenblik zou hebben kunnen verleiden, byaldien zy niet zo veel fnoodheid en kwaadaartigheid had laaten blyken En dus, (hernam Zeloïde,) zo gy niet in dit Paleis geweest waart; zo dat Jlegte vrouwsperfoon in de moge lyk heid geweest ware, om de Jnoodheid haarer ziel vóór u te verbergen, en u niet anders dan bedorvene zeden getoond had, zou zy u ongetrouw hebben kunnen maaken l — ,, Ach, Zeloïde, (riepPhi„ lamir uit,) vergeet eene kortfrondige verby,,, ftering, Waaiöver ik het opregtfte berouw gevoel: ik bemin u, en ik kan niets beminnen buiten u" En ik, (hernam Zeloïde met de hevigfte vervoering,) ik veracht u voor altoos; gy zyt my niet meer waardig, en ik onttrek my voor altoos van u dit zeggende, vloog de Prinfes naar het andere eind der kamer, en ging zig vervolgens in. haar kabinet opfluiten , alwaar Palmis kort daarna by haar kwam. Zeloïde gaf toen ee:i vryën loop aan haare traanen,  VAN HET KASTEEL. 4l£ tien , en herhaalde duizendmaal: dat Philamir een gndankèaare, een trouwlooze, een motifter \vas, en dat zy hem van haar leven niet wilde wederzien —■ Palmis zweeg ; maar eindelyk genoodzaakt om de Prinfes te antwoorden: Helaas, Mevrouw! ,, (zeide zy,) wat wilt gy, dat ik u zeggen zal? ,, zo wy niet in dit Paleis waren, zou ik eerst ,, kunnen veinzen uwe gevoelens goed te keu,, ren ; op die manier zou ik u voorbereiden om my aantehooren; vervolgens zoude ik u allengs tot bedaaren, en eindelyk ongevoelig tot reden brengen " —•— Wat zegt gy daar? tot reden l ( riep de Prinfes , ) vindt gy my dan onredelyk? — Ja, Mevrouw!" — Gy moet wel weinig kieschkeld hebben — ,,0 neen; maar ik heb meer on,, dervinding dan gy" Die manier van denken vermindert zeer myne achting voor u —— ., Tic „ maak u moeielyk; ik verbitter u; ik heb dit ,, voorzien: gy zyt thans door drift vervoerd, ., en ik kan hier in dit Paleis die omzigtigheden niet gebruiken, die uw toeftand vordert" > Gy maakt my ongeduldig'. maar ik bid u, doe uw best, zo gy kunt, om my te bewyzen, dat Philamir verfchoonelyk is ,, Dat zou my tegen- woordig onmogelyk zyn; vergun my derhal,, ven dat ik zwyge " — Neen; ik wil volftrekt dat gy my alles zegt, wat gy denkt — ,, Wel nu dan: ik vind dar gy in dit geval zeeronverftans> dig handelt: Philamir is flegts twintig jaar oud; Dd 2 ... ee-  4«0 AVnfDTYDKORTINOïS jS eene zeer verfchoonelyke nieuwsgierigheid , en geenzins het oogmerk om u ongetrouw te zyn, j5 heeft hem tot die byéénkomst gebragt: die coquette is zeer bekoorelyk; hy heeft zig een oo„ genblik vergeeten; dit is zekerlyk niet wèl gej, daan; maar hy gevoelt het, hy heeft 'er be,, rouw over; deeze konftoiiuige verbystering is ft de eenige misdag, dien men hem verwyten kan , ,, federt hy u, bemint: thans kent hy de coquet,, tcs door en door; hy veracht ze van gantfcher Vj harte; «by draagt u de opregtfte, de vuurigfte ,, genegenheid toe; hy veid ent dus waarlyk wel zyne Vergiffenis " En evenwel zal hy die nooit verwerven — ,, Zoudt gydanzo dwaas zyn, ., oua van uwen minnaar eene naauwgezette en volmaakte getrouwheid te vorderen?" — 0 „ Dat is waar: zo het in myne magt gedaan had, „ eene andere uitdrukking te bezigen , zou ik ., my van deeze niet bediend hebhen" En des, het is dan wezenlyk eene opoffering voor u, wanneer gy deeze vreemde Dame ontwykt? — ,,0 „ ja! zy is beminnelyk en vol geest; haar omme„ gang kwam my„aangenaam voor; het fpyt my, „ die te moeten misfcn ; en ik kan my niet wedcr„ houden, voor de vuist te zeggen, dat üwe jalouzy " Myne jalouzy l (viel Zeloïde hem » met een geweldigen fpyt, in de rede,) welk eene uitdrukking .' welk eene taal! - maar helaas! het is maar al te waar ! ik heb u eene belachelyke jalouzy getoond; ik veroordeel my zelve over deeze dwaasheid en onblllykheld: zo wy niet in dit doodlyke Palels waren, zoudt gy ze nooit geweeten hebben. Philamir, eenige dagen na dit gefprek, op zekeren morgen, volgends zyne gewoonte, in eene laan van Palmboomen wandelende, vernam van verre de fehoone Mirza , welke zeer ontdek! fcheen: zy trad naar den Prins , met eene onge- rus-  43* AVOND TYDK0R.TINGEN raste en befchroomdVhouding; en, kemaanfrr^ kende: „ Ach Mynheer» (ze:de zy,) vetfchoon „ my ik ben in eene doodjyke ongerust- „■ heid! — Tedert een uur lang zoek ik eene brie„ ventas , welke ik ongelukkig verboren heb ; zoudt gy die ook by geval gevonden hebben ?" — Neen: (antwoordde de Prins,) en het fpyt my zeer, om dat ik zie , hoe flerk gy u dit verlies aantrekt ,, Zy bevat myn geheim" Uw geheim l ,, Ik heb de onvoorzigtigheid gehad, „ om myne innerlvkfte gevoelens in dat zakbock„ je bptefchryven — maar ik wil 'er niets meer „ van zeggen vaarwel, Mynheer! zo gy by „ geluk myne brieventas vinden mogt, zo wees „ zo goed, my te belooven , dat gy ze my te „ rug geeven , en vooral, dat gy ze niet openen „ zult" Dat beloof ik u; maar , byaldlen ik zo gelukkig ware van ze te vinden, waar zie ik u weder, om het u te rug geeven? — „ Ik /.al mor- gen weder in deeze laan komen " Dit zeggende, ging Mirza heen; maar , in het heengaan, keerde zy tweemaal het hoofd om, om den Prins te befchouwen, die haar met zvne oogen volgde, en een zugt loosde, toen hy haar uit het gezigt verloor. [«tusfchen gaf Philamir zig alle moeite, om da brieventas te zoeken: hy doorkruisteWlle de Tuinen; maar te vergeefsch; hy vond niets, en tegen den middag lloeg hy den weg in uuar het Paleis 3  van het kasteel. 433 leis: hy ontmoette de drie Hovelingen , Aristéus j Chryfal en Zoram, die met elkander in een druk gefprek waren: zeer verbaasd , zulk eene goede verftandhouding tusfchen hen te zien , trad hy naar hen toe, om hun zyn genoegen daarover te betuigen ,, Ach, Mynheer! (zei Chryfal,) het is ons gemeen gevaar , dat ons weder zamert „ verëenigt" Hoe zo? Als wy het ,, Ryk verraaden hadden, zouden wy in geen grooter gevaar zyn niets kan ons redden; ,, wy zyn onherftelbaar verlooren" — Maar verklaar u nader! ,, De Genie wil ons deezen avond by zig hebben , om ons een Tooneelftuk van zyn opftel voorteleezen " Het ftuk zal mogelyk wel goed zyn Het is rampzalig, by „ ongeluk 3 wy hebben het hem reeds voer zea ,, maanden hooren voorleezen , en toen verze,, kerienwyhem,datheteenmeesterftukwas" •** Nu begrip ik uwe verlegenheid; het is waarfchynèlyk cm u op de proef te Bellen , dat de Genie u deeze nieuwe voorleezing doen wil ,j Geenzins 5 het ergfte is juist, dat hy ten deezen opzigte ,, volmaakt gerust is : hy verbeeldt zig, dat wy ,, hem omtrent alle andere pointen gevleid heb- ben, dit eenige alleenlyk uitgezonderd" — En waaróm wil hy u nu een werk voorleezen, dat gy reeds kent? —- ,,■ Hy heeft 'er verfcheidene yeranderingen in gemaakt; bovendien zyn hier „, twee vermaarde Autheurs aangekomen ; zyn ïv. l l l l. Ee a oog-  434 AVOND TYDK.0 R TINCEN „ oogmerk is, hen te verbaazen , hen te verftommen, door het voorleezen van dit ftuk" V/el nu; hy zal de gedagten zo vervuld hebben met die Autheurs, dat hy aan u niet denken , en unlet ffndervraagen zal — Dat is alles wél; maar intusfchen zullen wy by dit rampzalig ftuk moe,, ten lachen en fchreien , en daar zit juist de . „ zwaarigheid: in dit vervloekte Paleis kan men aauftonds zien, of iemand van harten lacht of fchreit" • Meent gy, dat een Autheur zelfs dit hier ook zou kunnen zien , en niet door eene geveinsde goedkeuring misleid zou worden? — ,, ln„ derdaad', (zei Aristéus,) is 'er wel eene bttovering, fterk genoeg, om eenen Autheur, door „ eigenliefde geheel ingenomen , te beveiligen , dat hy niet misleid worde door de betuigingen van goedkeuring en verwondering, welke de welleevendheid, of de vleiery hem geeft? en ,, dus, myne vrienden , laat ons wèl te moede „ zynf laat ons zwygen , zo wy kunnen; en ik hoop, dat de Genie niet op onze aangezigten zal kunnen leezen" Bovendien, (voegde Philamir 'cr by , ) zal zyne gantfche aandagt gevestigd zyn , op de nieuw-aangekomene Autheurs ; zytre gantfche gramfchap zal op hen uitgeflort worden , om dat zy zonder erg zullen fpreeken ; want Ik onderflel, dat de betovering van dit Palels hun nog onbekend Is — ,, Zo is het Mynheer, (zei Zoraïn. 9y en, tan einde zy'er , vóór het aanvangen der „ VÜOÏ-  VAN HET KASTEEL. 435 „ voorleezing niets van zouden te weeten komen, „ heeft men hen in vertrekken gebragt, welken ,, van die der overige reizigers verwydercrzjn" — Zyn die twee Autheurs te gelyk met elkander gekomen? — „ Neen; de een kort na den anderen; „ en men weet alreeds, dat zy geene vriei den ,, zyn; ook heeft men hen in afzonderlyke vertrekken gehuisvest." Zo als Zoram dit gezegd had , zagen zy de Genie naderen, en vei anderden terftond van onderhoud: Phanor, naar haar toetreedende, zeide: „ ik wed , dat gy bezig waart met over myn „ Stuk te fpreeken" — Ja, Mynheer! antwoordde Zoram, al beevende — „ Ik ben wel verze„ kerd, (hernam Phanor,) dat gy 'er geen kwaad „ van zult gefproken hebben : ik zal no it ver„ geeten, in welke eene verrukking gy alle drie ,, waart by de eerfte voorleezing; heden zult cy „ nog wel anders verrukt zyn , want ik heb 'er overheerelyke veranderingen in gemaakt: die Au„ theurs, geloof ik, zullen niet weinig verbaasd ftaan — daar zy dit Paleis niet kennen, zullen zy vrymoedig fpreeken , en ik fta 'er u borg voor , dat zy niet minder jalouzy dan verwon„ dering zullen betoonen: wat denkt gy 'er van?"— Om de waarheid te zeggen, Mynheer, geen Autheur kan jaloun zyn over uwe talenten ,, L 't „ hoofde van myn' rang, niet waai ? ik verzeker u, dat dit 'er niets toe doet: het is nu omtrent E e 2 „ een  43^ AVOSDTÏCKCRTINGEH s, een jaar geieeden , dat ik dit zelfde ftuk voorlas ,, aan een' man van veel vernuft, maar die ook arbeidde, die ook fchreef: welnu, het was ,, hem onmogelyk, zyne jalouzy tc ontveinzen; ;, hy prees my koeltjes, gedwongen, met eene ,3 ongemeene verlegenheid ; ik had medelydent ,3 met hem, hy leed ontzachlyk! het is tog een ,, wondeilyke zaak, die eigenliefde van een Au? ,3 theur! wat my betreft, ik weet my zcl- ven recht te doen, en misleid my niet: men heeft my, in den loop van myn leven, dikwyls „ bedroogen; maarten deezen opzigte heeft men „ my nog „ooit gevleid: waarom? om dat zulks ,, niet mogelyk was." Deeze woorden en dit zelfvertrouwen deeden de Hovelingen beeven: intusfehen ging men m-het Paleis, en aan tafel: na den eeten, liet Phanor Learchus en Taffis ,(das waren de twee Autheurs gebeeten,) waarfchou wen , dat hy gereed was , om hen te ontvangen: Learchus kwam de eerfte: Phanor deed hem eenige vraagen over Tarfis ,, ik verfoei hem, (antwoordde Learchus;) ou„ dertusfeben verpligt my het grondbeginfel van ,, -myn' haat, om dien ktrnftig te ontveinzen; ik vei lang billyk te fchvnen ; ik fpreek alle kwaad ,, van hem in het verborgen, en ik prys bem in ,, 't openbaar, maar op eene looze manier; myn „ oogmerk is niet, om hem recht te doen; ik „ wil de lieden alleenlyk overreedeu, dat ik hen zulks  VAN HET KASTEEL. 437 17 zulks niet geheel weiger" Op die woorden , bukte de Genie zig, met eene veelbeduidende houding , naar Chryfal, en fluisterde hem in het oor: Hoon gy het wel? zie daar het uitwerkzel van die jalouzy, waarvan ik u zo even 'fprak; zie eens, of ik het menfchlyk hart ook kenne ! Op dit oogenblik, trad Tarüs binnen : na eenige korte woordenWisfeliogen, haalde Phanor zyn inanufcript voor den dag; de twee Autheurs plaatsften zig rcgt tegen over de Hovelingen en Philamir , nevens den Genie ; en Phanor, het woord opvattende, zeide: ,, Ik moet u vooraf waar„ fchouwen, Myne Heeren, dat dit kleinewerk,, je, 't welk ik u zal voorleezen, een meester„ ftuk is" Ja, dat is het gebruik; (ant¬ woordde Learchus , ) men begint zelden eene voorleezing, zonder eene foortgelyke voor afIpi aak te doen: voor 't overige, Mynheer, kunt gy verzekerd zyn , dat wy geen woord zullen zeggen van 't geen wy denken, en dat wy u met loftuitingen zullen overiaaden — Dit antwoord verftomde Tarfis, die niet begrypen kon, hoe Learchus zo verfchrikke» lyk ftout en onbefcheiden zyn kon ; de Genje glimlachte Ja, (zeide by ,) ik maak vol- ., komen ftaat op uwe opregtheid; en ik ben in5, derdaad zeker, dat gy genoodzaakt zult zyn , myn werk te pryzen: gy gelieft dan te weeten, Myne Heeien, dat gy geduurende het eerfte en tweede Bedryf in traanen moet fmelten , by het, E e 3 „ der-  438 AVOND T YD K OR TINGEN m ,, derde en vierde in lachen uitfchateren, en het ,, vyfde grootsch en verheven vinden : bovendien; de ftyl van dit ftuk is fierlyk en zuiver; de charakters zyn natuurlyk en wèl onderhouden; de knoop is met kunst gelegd, en de ont- „ knooping vervvonderlyk " Dit heet ik eerst openhartig fpreeken, (riep Tarfis uit;) gewoonlyk denkt, en zelfs zegt men dit alles, maar op eene dubbelzinnige, ingewikkelde wyze: ik houde veel meer van die foort van hoogmoed, Mynheer, dien gy betoont; 'er is ten minften nog iets comicqs in, en men zou 'er lust door krygen om zedig te zyn — Het is waar, (hernam Phanor,) dat ik, wan,, neer ik tot mynent hen, my niet wederhouden ,, kan, om onbewimpeld te fpreeken: ik begryp ligt, dat myne taal u verbaazen moet; maar gy zult ten minften zien, dat ik my zelden pry- ,, zende , niet te veel zeg " , Hierop floeg de Genie zyn manufcript open, en begon te leezen. Wyl men geduurende de twee eerfte Bedryven fehreien moest, zo trokken de Hovelingen, reeds van het eerfte Tooneel af, hunne neusdoeken uit hun zak , en bedekten daarmede gantsch-en-al hunne aangezigten: byna by iederen regel brak de Genie af, en hield ftil, om aanmerkingen over zyn werk te doen — ,, Let wel op, ( zeide hy,) dit is iets ,, grootsch, dit is diep gcdagt, dit is een nieuw denkbeeld, dit is eene wysgeerige aanmerking"— Ge»  VAN HET KASTEEL. 439 Geduurende deeze afbreekingen en tusfchen de Bedryven, fprak Phanor altoos, en prees zig zeiven zodanig, dat de toehoorders volftrekt niet te zeggen hadden: de twee Autheurs verpynigden zig, om eene oplettende en ingel'pannene houding aanteneemen; en het hulpmiddel, dat de Hovelingen uitgedagt hadden , zeer vernuftig vhuiende, bedienden zy 'er zig insgelyks van, en bedekten hunne aangezigten met hunne neusdoeken: Phanor zegepraalde , toen hy alle de neusdoeken in de hoogte zag: toen hy eindelyk tot het derde Bedryf gekomen was, riephy: Lustig, lustig! droogt uwe traanen af! nu ga ik u vervrolyken. Nu moest men lachen; Phanor zelf ging hen voor „ Wat is dat klugtig! wat is dat s, comicq! (riep hy ieder oogenblik uit) ■ 'er zyn wel eenige wat heel vrye trekken, en enkelde kwinkflagen in; maar dat is de fmaak „ der eeuw; zonder dat kan men de lieden niet „ meer doen lachen: het is al te moeielyk, om „ de betaamelykheid en de vrolykheid zamen te paaien; ik voor my begeer flegts te behaagcn „ en te bekooren; gevolglyk, moei ik my wei,, nig met zedekunde en goede zeden, en offer die zonder zwaarigheid op , zo dikwyls een aeestige zet of een aanlokkelyk tafereel my daar„ toe de gelegenheid geeft" — Dit alles is dui* delyk en klaar, (hernam Learchus,) en dit is ook Ee 4 *«-  440 AVONDTYDKORTING EN onze manier van denken: ondertusfehen is het pro forma noodzaakelyk, in zyn werk, hoe ongebonden het ook zyn moge, eene zekere hoeveelheid kleine wysgeerige en zedekundige uitdrukkingen in te mengen : ten einde van eene regt vrye, regt zedelooze fchildery, is men verrukt, onverwagt eene loffpraak van de deugd te ontmoeten; natuurlyk zou men die daar niet vermoeden, en deeze foort van wanflaltigheld verwekt eene aangenaame verrasfehing en verwondering — „ Ongetwyfeld, (viel Phanor hem ,, in de rede;) en gy zult zien, dat ik deeze fynheid van de kunst gevoeld heb: myn ftuk wordt befloten met vier regelen, die de aan,, fchouwers leeren, dat ik een zedelyk oogmerk gehad heb; en ik kan u verzekeren, zonder my zeiven te veel te willen doen gelden, dat ,, ik geen ander oogmerk gehad heb, dan om de ,, uitfteekendheid van myne talenten aantetoonen —maar laat ons nu tot het vierde Bedryf over- gaan!" Mynheer, (vroeg Tarfis,) moet 'er nog verder gelachen wordenP —— ,, Ha! dat „ geloof ik; ( zei Phanor, ) maar ftil, luister toe !" Geduurende de drie laatfte Tooneelcn van dit Bedryf, deeden Learchus en Tarfis meer dan ééns hun best, om in lachen uittefchateren; en de Genie , zig naar Zoram wendende, zeide hem ftilletjes: ,, Merkt gy wel, hoe gemaakt en gedwon„ gen zy lachen? de nyd knaagt die arme fchepT „ fels!  VAN HET KASTEEL. 441 ,» fels! dit is veel vleiender voor my , dan alle de „ loftuitingen, die zy my zouden kunnen gee,, ven, want ik heb eene zo verlichte als kiefcha „ eigenliefde" Toen de voorleezing geëin¬ digd was, ftond de Genie op, en wreef zig in de handen „ Thans, (zeide hy al lachende,) zullen die Heeren zig moeten verklaaren, en ,, wy zullen nu onbewimpeld zien, wat hun op „ het hart ligt" Mynheer, (zei Learchus,) ik ben in de duodlykfte verlegenheid . ,, Bestig! ,', bestig! " (riep de Genie) ■ En ik niet minder; voegde Tarfis 'er by — ,, Dagt ik het niet! ,, dagt ik het niet, dat het zo gaan zou!" (riep Phanor uit, fchamperlyk lachende) — Mynheer, het is zo moeielyk, u te pryzen — ,, Dat wil zeggen, dat gy geene woorden, gepast genoeg, weet uittedenken; wel nu , dit is reeds eene ,, loffpraak, die gy niet ligt verbeteren zult" — Mynheer, ik heb nooit iets gehoord, zo uitfpoorig zo zot ,, Als myn derde en vierde Be- dryf, niet waar? 0 ! gy hebt gelyk: ook ver,, grootte ik het niet, toen ik u reeds voorafver,, zekerde , dat gy 'er eene vrolykheid in vinden ,, zoudt, die haare weérgaé niet heeft, en, om „ des te hartlyker te doen lachen, tot in het „ zotte loopt — Chryfal, (vervolgde de Genie, „ zig tot zyne Hovelingen keerende ,) erken toch, „ dat het intusfchen allerverrukkelykst is, zig dit 5S alles in dit Palels te hooren zeggen — en gy, Ee 5 » Tar"  4-42 AVONDTYDKORTINGEN ,, Tarfis, (vervolgde Phanor,) gy fpreekt geen woord?" Mynheer, (antwoordde Tarfis, niet eene verlegene houding,) in weerwil van den nyd, dien ik gevoele ,, Wel nu? (riep de Genie, verrukt van blydfchap, uit,) wel nu, Zoram, heb ik het u niet gezegd ? gy hoort het zelf' hy wordt door nyd verflonden ! < ,, maar ik wil niet langer misbruik maaken van de nood .aakelybheid, waaiï'n die arme men- „ fehen zig bevinden, om ons in hunne harten te doen leezen; ik heb reden om voldaan te ,, zyn, en men moet zyn evenmensch niet nutloos vernederen." Na deeze aanmerking, gaf Phanor de Autheurs hun affeheid: toen zy vertrokken waren, fprak de Genie nog eenigen tyd met zyne Hovelingen; gelukkiglyk deed hy hen niet eene enkele vraag; want hy was omrrent dit punt gerust en zonder twyfel; hy onderhield hen alleenlyk over zyne glory, en de fchittereade zegepraal, welke hy behaald had; de Hovelingen raakten met den angst vry; en, zo dra zy alleen waren, zei Aiistéus: ,, Had ik ,, geen gelyk, toen ik u verzekerde, dat wy dit „ gevaar wel zouden te boven komen? alle debe,, gocheliagefl vernietigen zig hier; maar de hoogmoe i is de (lerkfte van alle betoveringen: wat is de verblinding der Liefde zélve, in vergelyking ,, van d van een'Au beur, die zig door de vleiery ,, en verwaandheid het hoofd op holgehragt heeft!" Den  VAN HET KASTEEL. 44J Den volgenden morgen , met her aanbreeken van den dag , begaf Philamir zig naar de laan van Palmboomen; hy vond 'er Mirza nog niet, en vvagtte haar al wandelende in: na verloop van een quartier uurs , vond hy op een grasperkje een blaadje papier; hyzag, dat het door eene fraaie vrouwenhand befehreeven was; syne nieuwsgierigheid niet kunnende wederftaan , doorloopt hy het: hoe groot is zyne verbaazing, de verrukkelykfte verzen te leezen , waarin Mirza fpreekt, en de hevigfte liefdedrift voor Philamir uitdrukt —> ,, O ongelukkige en al te beminnelyke Mirza ! „ (riep de Prins uit,) zie daar ongetwyfeld één „ der blaadjes van die brieventas , welke gy met zo veel angstvalligheid zoekt! waar- fchynelyk zal de wind, in den nagt, dit ftuk ,, papier in deeze laan gewaaid hebben — he„ laas! zie daar dan dat geheim, dat Mirza zo zorgvuldiglyk voor my wilde verbergen! —> „ ach! wat is het gevaarlyk voor my, het out- dekt te hebben! " Op dat oogenblik zag Philamir , Mirza van verre naderen : hy vloog haar te gemoet r ,, Ach, Mynheer! (riep Mirza,) ik heb daar zo even „ myne verloorene papieren weder gevonden; maar 'er ontbreekt één blaadje aan He- ,, mei, wat zie ik! ( vervolgde zy , ) dat blaadje ,, is in uwe handen ! — gy hebt hetgcleezen ? — s, ongelukkige Mirza! myne rampen zyn ten top  444 AVONDTYDKORTINGEN „ gefteegen ! " . Dit zeggende , viel Mirza magtloos op het grasperk neder, en was op het punt van te bezwymen: de Prins, doordrongen van gevoel, en buiten zig zeiven vervoerd, boog ééne knie ter aarde — O Mirza, (zeide hy, met eene afgebrokene ftem:) in welk eene ysfe/yke ontroering dompelt gy my! — hoe ! is het mogelyk ! ~ gy bemint my! — „ Wreede' (hernam Mirza,) ,, wyl gy dit papier geleezen hebt, kan het ftilzvvygen, dat ik my zelve had opgelegd, u my- ,, ne zwakheid niet meer verbergen ja, ik bemin u reder ; helaas ! gy alleen hebt my de geweldigfte, de overheerfchendfte van alle hartstogten doen kennen; ik zal die nimmer te ,, boven komen; ik gevoel het; zy zal my by„ blyven tot in het graf, of liever, zy zal my in het graf nederftorten : ik kan nooit de uwe zyn; uwe trouw is verbonden; gy weet myn geheim, en 'er blyft my, rampzalige! niets o- „ ver, dan te fterven ! " Sterven! o Hemel{ ( riep Philamir uit, ) wie? Ik? ik zou de oorzaak van uw' dood zyn! — ach! dat veeleer ! . . . o Mirza ! befeft gy wel de ysfelykheid van myn' toeftand? de hel ligfe band verbindt my — „ Ik wee: het maar al te wel, (viel Mirza in ,) en zo het al mogelyk ware, dat gy dienzoudt willen vèrbreeken , zoude ik 'er nimmer in toeftemmen: Zeloïde is waardig om u gelukkig 5» te maaken; de liefde maakt my niet onrecht- ,3 vaar»  v a n het kasteel. 44d vaardig: Gelanor heeft my dikwyls van de Prinfesfe gefproken; dit onderhoud was verrukke,, lyk voor my: niets tot uwen lof durvende zeggen, luisterde ik met genoegen naar den lof van een voorwerp, dat u zo dierbaar is; ik kan Zeloïde niet haat:n , wyl zy u bemint" — Welke edele gevoelens! hoe l gy haat uwe medevryster niet? ,, Zonder haar kunt gy niet gelukkig zyn; ik zou myn leven geeven, zo het noodig ware, om het haare tebehouden" — Ach , Mirza l welk eene verwondering boezemt gy my }„i >s Vaarwel, Mynheer 5 gy hebt in „ myne ziel geleezen; ik kan my niet wederhou,, den, u nogmaals te zeggen, (en bedenk, dat ,, ik het zeg in het Paleis der waarheid,) dat „ ik u beminnen zal tot aan myn laatften levensfnik, en dat gy voor altoos heerfehen zult in ,, een hart, zo deugdzaam, zo zuiver, als groot,, moedig en tedergevoelig: onvatbaar voor eerzugt, voor jalouzy , zoude ik u gelukkig hebben kunnen maaken, byaldien . . . vaarwel, ,. waarde Prins!" — Ach! het is te veel! (riep Philamir uit, ) aanbiddelyke Mirza ! helaas ! zyt gy voomeemens heden dit Paleis te verlaat e;.? ik weet, dat de drie maanden welken gy hier blyven moet verhopen zyn ; en ik ben verpligt, hier nog drie weeken te vertoeven ,, Mynheer., ., (antwoordde Mirza,) ik zou oogenlviklyk ., vertrekken, byaldien Gelanor niet ziik ware; my-  44Ö AVO ND TYD K O R. T IN G EN „ myne zorg en oppasfing zyn hem noodzaake„ lyk, en daarom blyf ik; maar ik eischvanu, dat gy niet by Gelanor komt, en bovendien fmeek ik u, het geheim, dat gy toevallig ont„ dekt hebt, aan niemand bekend te maaken: 99 men kan in dit Paleis wel geene onwaarheid zcggen; maar men kan 'er echter zwygen , en niet antwoorden vaarwel, Mynheer, voor de s, laatfte maal!" Dit zeggende, verwyierde Mirza zig van hem met eene ongemeene haast: de Prins wilde haar tegenhouden; maar Mirza gelastte hem . op een ontzagverwekkenden toon, en met eene majeftueuze houding, haar niet te volgen; en Philamir was genoodzaakt, haar te gehoorzanmcn. De verwondering en het medelyden, defchoonheid , het verbrand en de edele denkenswyze van Mirza, kampten maar al te Merk, in het hart van Pbüamïr, tegen de getrouwheid, welke hy aan Zeloïle v-rf hulligd was; bovendien, was zyne eigenliefde allerflerkst gevleid : eene zo hevige liefdedrift aan eene zo tot heldhaftighei d toe deugdzaame perfoon inteboezemen , fcheen Philamir een zo zagtftreelende als glorieryke triumph te zyn: hierhy kwam, de liefde zou der fchoone en verhevene Mirza het leven kosten; hieraan twyfelde de Prins geenzins, cn Zeloïde zou zig kunnen troosten: deeze bedenking kwam Philamirgeduurig voor den geest, en echter beminde hy Ze- lo-  VAN HET KASTEEL. 44? loide nog altoos : hy moest erkennen , dat de Prinfes verre beneden haare mededingfter was , en len zelfden tyde vond hy in Zelo'ï !e eene onüitdrukkelyke bekoorelykheid, welke Mirza niet bezat: Zeloïde trok hem tot zig, drong in zyn hart, en graveerde zig diep in hetzelve: Mirza verbysterde hem, trof zyne inbeelding, deed hem het hoofd draaien; maar zy was a'1 te zeer boven hem verheven, verbaasde hem al te veel, om hem te kunnen bekooren: met dat all', het geheim van Mirza vreezende te verraaden , ontweek hy Zeloïde, zo veel in zyn vermogen was: de Prinfes bemerkte wel rasch, dat Philamir doodlyk bevreesd was, om met haar alleen te zyn; en reden en fierheid vcrmogten zo veel op haar, dat zy niet langer een' minnaar wilde opzoeken , die haar zo zorgvuldiglyk ontweek: na zo veele verdrietelykheden , angstvalligheden, folteringen en zelfftryden, begon Zeloïde eindelyk minder te lyden ; zy had al te veel begochelingen zien te niet gaan , dan dat de liefde niet byna geheel-en-al in haar hart uitgedoofd zou weezen. Eindelyk waren de drie weeken verloopen, en Philamir zag den dag aanbrccken, waarop men het Paleis der waarheid zou verhaten: terwyl de Prinfes nog te bedde lag, begaf Philamir zig voor de laatfte maal, naar de laan der Palmboomen; hy gevoelde een allerhevigst verlangen , om Mirza nog eens weder te zkn; zelfs had hy haar ge- lcbree-  44? A VO N D T YD K ORTING E N fchreeven , om haar op het vuurigst te fmeeken , dat zy zig in die laan wilde laaten vinden ; doch hy durfde niet hoopen, dat de geftrenge Mirza zig zou laaten overreeden , om zyn laatst vaarwel te ontvangen: hoe groot was zyne blydfchap toen hy haar eensklaps zag yerfchynen: Mirza betoonde de uiterfte verbaasdheid, toen zy den Prins zag; zy wilde vlugten j maar hy hield haar te. gen — ,, Ach, Mynheer, (zeide zy ,) ik meeti„ de, dat gy dit Paleis reeds verlaaten had, en nu kwam ik eene plaats wederzien , welke maar ,, al te dierbaar aan myn hart is" Hoe! gy hebt dar: myn briefje niet ontvangen? — ,, Neen , „ in waarheid niet, Mynheer" Philamir was bedroefd, dat hy het geluk, van haar weder ta zien, blootlyk aan het geval te danken bad, en zeide haar intusfehen alles, wat eene tedere en vutirigc erkentenis kan inboezemen Mirza ftortte traanen, en betoonde zulke grootmoedige en tevens aandoenlyke gevoelens , dat de Prins , geheel vervoerd, aan haare voeten viel, en zyne bewondering niet dan door zyne traanen kon uitdrukken op dat oogenblik, hoort hy.agter zig het geritfel van eenige bladeren; hy keert het hoofd om; hoe groot is zyne verlegenheid', of liever zyn fchrik, Zeloïde llegts twee flappen vaa hem af te zien ! De Prinfes , roereloos van verbaasdheid , hield een diep ftilzwygen: Philamir, verftomd, durfd-e geen  VIN HET KASTÉÉL. < *> geen woord üiten: Mirza eindelyk, hét woerd opvattende, cn zig tot de Prinfes iigtei.de, verhaalde haar het gantfche geval ,, Gy ziet4 j, Mevrouw, (vervolgde zy,) dat ik my niets te verwyten heb ; ik fchroom niet, dat myne medevryster zelve in myn hart leezen kan; niet H alleenlyk haat ik u-niet, maar ik heb een lee,, vendig befef van alles, wat gy in dit oogenblik gevoelen moet; ik lyde even zo veel door uwe rampen, als door de mynen : Philamir is aan,, gedaan over myn verlies; dit kunnen wy u niet ontveinzen; maar hy bemint u altoos; en zo hy al in de verzoeking kwame, om ten mys5 nen gevalle den band, die u beiden zamen verbindt, te breeken , zoude ik my daartegen ver,i zetten —- ik ga hem verhaten ! ik zal hem ,5 nooit wederzien ! die pooging zal my het ,, leven kosten1! maar myn pligt is my nog ,, dierbaarer dan myne liefde! En hoé kan hét mogelyk zyn, ( zei Zeloïde, ) dat eene hartstogt, welke de reden niet goedkeurt, zo hevig heeft kunnen worden in een hart als het uwe ? vaarwel, Philamir, (vervolgde de Prinfes,) ik geef u uwe vryheid weder, en ik neem de myne te rug : tnaar, van u af/land doende, doe ik tevens voor altoos affland van het huwelyk! — vaarwel, mogt gy waar lyk gelukkig zyn! Dit gezegd hebbende, ging de Pirnfes haastig weg — Ach, Zeloïde / blyf'. blyf'. riep Philamir, ÏV> DEEL. Ff dood-  45° «VffSDfYDRORTISGEIf doodlyk öntfteld ,, Wel aan , Mynheer^ (zei Mirza, met eene kvvynende ftem,) wel {i aan , volg haar; werp u te vergeefsch voorhaa,, re voeten, en verlaat de ongelukkige Mirza! myne medevryster bemint u niet meer, en gy ,, aanbidt haar 1 helaas! dat ik flegts in ftaat „ ware, om u, ten kosten van al myn bloed ,, haar hart weder te geeven , vermits gy zonder haar niet leevan kunt!" O Mirza! hoe e- de!, hoe verheven is uwe denk wyze! ja gy alleen verdient! .... maar Zeloïde! . . . .ach! ik hen zelf niet in flaat, om te ontwikkelen, wat 'er in liet blnnenfte van myn ziel omgaat! ■ < t, Ach, wreede! (riep Mirza uit,) kunt gy één 5, oogenblik weifelen tusfchen eene vrouw, wel„ ke opgehouden heeft u te beminnen, en de te- dere rampfpoed'ge Mirza? thans, nu de „ hoop weder in myn hart gegleeden is, wanneer gy my nu verlaat, zal ik voor uwe oo„• gen (terven — maar, o Hemel! wat zeg ik! (vervolgde Mirza,) ik verbyster my! he- laas ! ik kan u myne geheimfte gevoelens niet s, verbergen ; laat ik u ontvlugten ! " Neen , neen! (viel de Prins haar driftig in,) ik kan zo barbaars'ch niet zyn, om het beminnelykfle en deugd- zaamfte voorwerp aan den dood over te leveren ■ Groote Goden! wat hoor ik ! (hernam Mirza,) zo gy begeert dat ik in het leven blyve, be- „ looft gy my dan uw' trouw?" De Prins kou  VAN HET KASTÉÉL. 4$ kon niet antwoorden; zyne ftem werd door zyms traanen gefmoord -— „Wel nu, myn waarde Philamir, (vervolgde Mirza toet drift,j laat ons dit Paleis ontvlieden; haasten wyons; laai ons geen oogenblik Verzuimen ! " Dus fprcekende, en verrukt van blydfchap , verdubbelt Mirza haare flappen, en voert den Prins met zig, die een' vloed van traanen fturtte: zy waren reeds tot aan de doodlyke poorten van het Palcis genaderd, wanneer de eerwaardige Gelanor Zig eensklaps voor hun oog vertoonde : Mirza ridderde Ach, Prins! (zeide zy,) laat ons haastlyk vlugten! luister niet naar den Grys- „ aart!" Houd fiand, (riep de Wysgecr,) houd flandl het vlugten is vergeefsch , de pocrten Zy,i gefootenl op die verfchrikkelyke woor- Öen , verbleekte Mirza van angst, en haare bee* vende knieën knikten onder haar: Gelanor tieedt toe; en, haar by den arm vattende, Zeide hy! verraader es! geef my den Talisman te rug, dien ik V heb toevertrouwd, of ik zal u atinklaagen , en aan de wraak van Phanor overleveren • op die bedreiging aarfelde Mirza niet langer '; zy haalde een cristaltynen doos uit haar' zak, en gaf dien aan Gelanor over: de Philofooph , zig toep naat Philamir keerende, zeide: Hoor nu die vrouw fpreeken , waaraan gy Zeloïde hebt cpgeöfet d! > fpreek, Mirza, (vervolgde de Grysaart,) jpretk; ik beveel het u Wyl ik de waarheid zegj-en Ff 2 moetj  451 AVOKDTYDKür,TIi\'GEN u moet, (zeide Mirza,) zo heken ik, dat ik „ niet meer dan liet masker der deugd had; eerzugt en verwaandheid alleen, boezemden my de begeerte in, om deezen zwakken en ligtge- „ loovigen Prins te verleiden " Bet it ge- no-g; (hernam Gelanor,) Mirza gy zyt vry! Mirza verdween; en de Prins, de oogenten hemel heffende, riep uit: o myne Zeloïde! - ach my rampzalige ! wat heb ik gedaan l maar konde ik zulk een natuurlyk mededogen wel Wederftaan? „ Weet gy wel, wat dit mede- „ dogen zo derk maakte ? uw hoogmoed ! met „ een weinigje minder verwaandheid, zoudt gy „ begreepen hebben, dat, zo de liefde al eene „ gevaarlyke ziekte is, men 'er ten minften niet „ varl (lerft: ook zoudt gy tot u zeiven gezegd „ hebben , dat het mededogen nimmer eene'ge- ff heiligde verbintenis mag doen verbreeken " . /ich, Gelanor! wat ftaat my te doen? raad my- zyt myn befchermer! myn leidsman! „ Het „ Haar nog niet gdiecl wanhoopig: Phandl is van „ alles onderrigt; op dit oogenblik is by voor u ,, werkzaam, en fpant alle zyne kragten in om „ de Prinfes te bevre. digen , en haar te bewee„ gen , om u eene edelmoedige vergiffenis te fchèn, „ ken; zo dra gy vevl'chynen kunt, zal hy u laa„ ten roepen" — Zeg my intusfiBen, (hernam Philamir,) hoe die Talisman , dien Phanor weleer *m de fcaoone Agélia gaf, i„ handen van de bedt ie-  VAN HET KASTEEL. 453 ?; wyl gy de fchuldigen veracht , zo beklaag ,, ,, haar neg meer, en red haar, zo het moge- s, ,, lyk is."" Dus fprak de beminnelyke Agélia : ik nam den Talisman aan , en vol- ,, dctd aan haar weldaadig oogmerk: hoe veele vrouwen zyn 'er in agttien jaaren tyds, door ,, my niet bewaard geworden voor de gevoeligbeid en de gramfchap haarer mannen! ik lecnde haar den Talisman ; zy hadden 'er al te veel ,, belang by, cm het geheim te hou len , dan dat ik ten deezen opzigte van haaien kant eeni- „ ge onbefcheidenheid te vreezen had : iedere vrouw, welke deeze doos ter leen kreeg, zo lang zy zig hier moest ophouden , gaf my de- 59 zelve, by haar vertrek te rug; en niet een en- Ff 3 „ krt)  454 avondtydkortin'sem „ keld man heeft, tot heden toe, dit geheim ,, ontdekt." Eindelyk, nu omtrent vier . maanden gelee,, den, gebeurde het, dat ik, in de tuinen wan,, delende, d.iar eene fchoone vrouw vond, welke een vloed van traanen ftortte: het was Mirza: zy onderrigtte my, dat zy, eerst dien morgen in het Paleis aangekomen zynde, by ,, toeval de betovering, daaraan verknogt, ter- „ ftond ontdekt had ,, ,, Ik heb een' man, ,, (vervolgde zy,) die door eene uitteerende ,, ziekte is aangetast, en niet lang meer leeven ,, ,, kan; ik heb hem gelukkig gemaakt, maar ,, ,, ik heb hem bsdroogen; zo hy my onder,, vraagt, zullen zyne laatfte oogenblikkcnvcr,, fehrikkelyk zyn; en, eerhyfterft, zal hy mogelyk wraak willen neemen"" Ik ,, bragt Mirza's angstvalligheden tot bedaaren , door haar deezen Talisman tekenen : een maand ,, daarna ftierf haarman zagtlyk in haare armen , ,, den Hemel dankende, die hem, zo hy zeide, ,, de deugdzaamfte aller vrouwen tot eene gezelhnnê zyns levens gegeeven had: Mirza, nu weduwe geworden, bezwoer my, om haarden „ Talisman in handen te laaten tot het oogenblik ,, van haar vertrek, ten einde haaren goeden naam te behouden, dien eene onbefcheidene vraag haar in dit Paleis zou kunnen ontneemen , by„ aldien zy dit kostbaar behoedmiddel niet bezat.'1 „ Mir-  VAN HET KASTEEL. 455 ■„ Mirza fcheen zig aan my te verbinden; zy is beminnelyk en vol geest; haar ommegang 5, was my niet onaangenaam: intusfchen begreep ik, hoe gevaarlyk zy voor alle andere peil' onen zou kunnen zyn, wyl zy, met zo veel geest en fchoonheid , alleen in de mogelyk„ heid was van te veinzen , en haare gevoelens te ,, vermommen: des vorderde ik van haar, dat 8, zy in afzondering leeven moest; en, toen gy 5, in het Paleis kwaamt, gelastte ik haar, ure ,, ontwyken: ik was meester van haar geheim ; zy vreesde my , en zy was des genoodzaakt my te gehoorzaamen: eindelyk werd ik ziek: „, onder voorwendzel van my te willen oppasfen , ,, rekte zy haar verblyf alhier: gisteren zag ik, dat zy zeer ontroerd was; ik kreeg eenige ag„, terdogt, maar hield my ft: 1: de Geneesheer ,, had my bevolen, nog eenige dagen hst bedde ,, te houden ; dit wist Mirza; maar deezen mor„ gen ben ik opgeftaan, en naar de Prinfes ge,, gaan, welke my alles verhaald heeft: hierop begaf ik my oogenbliklyk naar den Genie , ,, die de deuren van het Paleis heeft laaten fllii,, ten : de Prinfts is onkundig van Mirza's verraadery; en ik ben met Phanor afgefproken , dat ,, hy haar niets van den Talisman zou zeggen , ten ss einde gy , Mynheer, wanneer gy zulks verlangt, ss ü van dien zelfden Talisman zoudt kunnen beFf4 die-  45^ AVONDTYDKORTINGEN „ dienen, om het hart van Zeloïde weder te winj, nen.'* Dit verhaal geëindigd hebbende, gaf de Philo* ftoph de cristallyne doos aan den Prins: opdat oogenblik kwam een (laaf, op last van den Genie, Philamir opzoeken, die, vol van ontroeringen ongerustheid, naar Zeloïde vloog: zo dra hy de Prinfes zag, viel hy voor haare voeten ; ontdekte baar bet bedrog van Mirza, toonde haar den Talisman , en, dien op de tafel liggende, zeide hy: ., Ik kon , door dit voorval voor u te verbergen, „ ca deezen Talisman by my te houden, u overreeden, dat ik Mirza niet gevolgd heb, en dat ik alle haare verleidingen heb kunnen wederftaan ; maar hoe zeer ik my niet van uwe hand berooven kan; zonder my voor altoos van myn „ geluk te berooven , wiHk echter nog liever u ,, verliezen, dan u bedriegen: ja, Zeloïde, ik 5, ben verleid, vervoerd geworden ; ik heb voor ü niet meer dar blind gevoel, die ongeftuinnge drift, welke gy my inboezemde vóór onze komst in dit doodlyke Paleis; maar ik bemin u, zo ;, als ik u al myn leven zal beminnen ; zonder u 5, kan ik niet gelukkig zyn, en in het gantsch ,, F-teelal kan niemand, dan gy alleen, my gelukkig maaken." Zo als hy uitgefproten hal, reikte de beminnelyke Zeloïde hem de hand toe, welke hy met " ver-  VAN HET KASTEEL. 45? rcrrukking vattede en kuschte De gevoelens, welken gy my betuigt en betoont, ( zeide zy ,) zy,t genoegzaam voor myn geluk', byaldien dit Paleis geene andere begochelingen vernietigde, dan die de liefde voeden, zoude ik geen berouw hebben , dat ik het lieb willen bewoonen : maar de lugt die men 'er inademt, is doodlyk voor de vriendfehap zelve! kom Philamir, kom, laat ons dit gevaarlyke verblyfverhaten ! Dit zeggende, ftond de Prinfes op, en Philamir volgde haar: de twee gelieven gingen de Koningin en den Genie opzoeken, die met hun gevolg reeds réisvaardig waren, en men ftapte op de rytuigen. Eindelyk ging men het droevig Paleis der waarheid verhaten, wanneer men eensklaps met eene oiiüitdrukkelyke verbaasdheid , de cristallyne nuturen zag verdikken , kleuren , hunne dooifchynendheid verliezen , en zig herfcheppen in Porphyr en Marmer van eene fchitterende witheid: op het zelfde oogenblik verfchcen tle Koning der Geniën , en zig inzonderheid tot de jonge gelieven rigtende, zeide hy: ,, De betovering is vernie- tigd; gy kunt voortaan zonder gevaar in dit ,, herfchapen Paleis blyven , alwaar gy alle die begochelingen zult wedervinden, die nood- zaakelyk zyn tot het geluk: dat de herinne,, ring aan het Palcis der waarheid ü voor altoos te rug houde van een beledigend wantrouwen, en  458 AVOM)TVDKöRT]NCZN VAN IIET KASTÉÉL. „ en u lcere de opwellingen eener onbefcheidene nieuwsgierigheid te bedwingen ; met één woord, „ vergeet nimmer, dat een blind vertrouwen, H en eene liefderyke infchikketykheid , de zagtfte „ banden uitmaaken, die de harten zamen veris binden kunnen." Einde van het vierde en laat/ie Deeh