381 01 1819 0578 UB AMSTERDAM c 1   regt aanwyzende weg HET EEUWIGE LEEVEN. de terugroeping dps dier pre d Fraaie, eener GEHOUDEN van D • M ü L L E R WT HET HOOGDUITSE VERTAait " ^k"- ^fttfVÖ&Mftiitir , """" ,I!Ü TE HJ""*- 1 Q°4 zal b3 u uubraS. fmm- rr„ °P toten™ d " AMSTERDAM, Auteur en jn Commisiïe hy J. q ROEDER.  Pfalm 50, i-% 1.Myn Jefus, welk almagtig is, Die komt en doet hier fpreeken, Met genade, liefd' en donnerbhx , Hy komt en wil zig wreeken, . De waereld fpreekt hy magtig aan , Van 't eind tot eind roept hy ze dan, \M il bouwen en ook breeken. UitZion, ik meen uit Godes macht, En uit zvn volk breekt zyne wacht, - Heer laat my niet bezwyken. a. Op myne wacht ftaa ik hier nu, ^Habak. En treed op myne vaste, a a, i-3- ik treede nu myn God vor u, O Jefu help, doe haaste, Want ik geef nu naukeung let, Wat gy my zegt, myn God ik zet, Het door u voor myn ogen, Op dat ik kan antwoorden doen, Alswy myn' vyand fpottend yoen, En my zo doen aankomen. 3.Nu Jefus, gyïpreekt zelfs tot my, Ik zal de fchildery nu vry, Hier duidlyk af doen teeken; Op dat het alle vroomen zien, En voor het groote onheil vhen, En God om genade fmeeken. En . dat met zulke woorden nu, De prophezie zal nu-door u, Wel haast in 't licht doen komen, Dog nu het duurt my God zo lang, Nu word myn arme ziele bang, i,Mauh En doet u niet meer geboven. » 16, 24. 4. Maar Jefus door u geloot ik noe, *j Aanu, en dit, en fpreeke dog, , Pfa'm. En'word met fteek behoonet, li6,10. O Jefu leer my zeiven doen, Naar u wil, doe my liefryk voen, Dat ik mag zyn bekroonet,. Door u, met wysheid en verftand, Ach hou my niet uwe regte hand, ' En lyd my in u naamen, ^ Öp uwer efnen baan myn God, d d Pfelm Gy zyt myn Heef, gy kunt het dog, 143 ,10. U Geest fpreek door my amen. Ik vermaan u myne vrienden, dat gy u om het'"'etui o-enis van Jefum eu zynen knecht met laat misleiden, devvyl de uitlegging nog met daar is, maar zo God wil en ik leef, zult gy zy fpoedig bekomen. 5. Ach ja én amen fpreek door myn, O Jefu maak de zondaars ryn, . Die u doen byftand geeven, In,'t werk van u myn God en Heer, Ach o-aa de boosheid zelfs tekeer, En&geef de vroomen 't leeven. O Jefu fpoor de zondaars aan, En doe bekeeren ons alsdan, . Ach leid ons in uwe'regte,. Ach zoek' dog u verloorne Schaap, En wekzy uit den zonden flaap, Maak ons tot uwe knehte. 6. Achjefii geef de dooden't licht, ' En geef de blinden het gezigt, Doe wondern haast met teeken; Om ;t bidden van u Godes lam, Voorvyanden aan ;t Cruiszes ftam, Laat nu de dooden fpreeken. En leer ons uwe Kinder doen, Naar u wil, doe ons liefryk voen, Door uwe genaad te zaamen, Dan treeden wy voor u myn Heer, En geeven u zelfs lof en eer, Door u doen fpreeken Amen.'  DOORREED E. te» hy te nU, Am wMi b£ ZtjT ""g'f"""'\ «*• *** ™te, «. fo. •** «?™te», iéMf A, W/ «, M, LI f •> «« ^> ^ ^~ W,^, «.^^ ^ . m  yoorreebe. 'iv c'Zach 2, 13- d Jef. 54» 15 ló. 17 2, 22. iPfaln 84, 8. 1. Wel op , wé/ 0/» komt nu maar aan , Want ik doe nog niet beeven , Den fpotter wagt ik ook voortaan, Want door God doe ik leeven. Ik vrees niet hart, en beef niet meer, Want ziet door mynes Jefus eer, Staa ik vast doe niet fchroomen. Daarom zo fpoedigt met u macht, Want dan zal ik door Godes kragt, U anders doen aankomen. 2. Wel op gy vroomen fpoedigt u , Om Jefum recht te eer en , Gaat tot den Heiland Jefum nu, En laat u recht bekeer en, Want dan zult gy met lust en vreugd, Haast komen doen tot Jefus feest, Het zal u recht behaagen, Dat werk dat Jefus doet door my , Gy zult ook fpreeken open vry, Looft God, doed u verklagen. 3. Wel op myn Jefus fpoedig u, Om my en V valk te teeren,, Myn Heiland Jefus ach kom nu, En doe ons recht bekeeren, Tot uvjer eer myn God en Heer, En ga de bofen al te keer , De waarheid doe verhoogen, Want dan zoo loven wy met macht, U zelfs myn God door uwe kragt, Met hart en met vermoogen. 4. Nu Jefus hou my vast myn God, En laat my door u leeven. Maak al de boosheid zelfs tot fpot,. Sierk my laat my niet beeven , Want ik kan my niet houden doen, jjch Jefus doe my zeiver voen, Met uwe kragt en Jlerkte. Heer Jïerk my machtig hier en daar, En maak de boosheid openbaar, Te fchanden door u regte. 5. Myn Jefus hou nu zelfs de wacht, Op werk van u uit genaden. En geef daarop recht goede acht, Dat Satan niet doe fchaden , Want Satans knecht fpreekt felver vry, Dit woord ty goed om beul daarby, Te geeven te verbranden. Myn Jefus ach geef goede acht. En hou volkoomen zelfs de wacht, Doe zulke zelfs verbranden. 6. Want door u fchryf ik opentlyk, Door u is dit volkomen , Ja recht en rein fpreek ik f gfyk, Zoo heb ik 't nu vernoomen. jtfl wat hier nog verkeert tn is, Dat rust op my Heer Jefu Christ, Zoo doe ik door u fpreeken. Want gy myn Jefu zyt myn mac/i/j En daarby hout gy zelfs de wacht, Gy doet door my uitbreeken. 7. Nu Jefus geef my de eer doch niet, Neen geef ze u zelfs myn Koning , Gy menj'chen eert my niet, ach ziet, Eert God in zyne wooning. Eert Jefum Christum allemaal, Dan nouden wy het jivontmaal r Met Jefum in zyn namen. Dan fpreeken wy_ ook hier en daar, Lof, prys zy Jefum ja voorwaar, Doen wy zoo Jpreeken amen. JN tnHebr.'j, 13. enHebr. io, 37. fpreekt, toen hyvan denPrïester Mekhifedsk tegen de afwykende Hebreeën fpreekt, daar fpreekt hy rondborstig uit, dat van dien zulks gefchrevenwas, uit een ander geflagt was, en zo gy dit nog niet verftaat, zo volgt doch de aanwyzing tot het eeuwige leeven, ik meen tot Jefus in dit boek, en weest maar jiil voor den Heeren, want hy heeft .zig opgemaakt uit zyne heilige plaatze, c en legt u log niet te fpoedig tegen dit werk des Heeren op, want tk zou u maar aan den daage des oordeels moeten in het gerecht verdoemen, d daarom vermaane ik u, laat af van den mallen moffen Jongen, want gy gelooft tans niet, wat de Heer met my voor heeft, e maar zo er een fpotter lust heeft, om met den Heeren te ftryden, die word verzocht, om zig ten fpóedtgsten in de wapens te pellen , op dat ik door den Heeren in flaat gefielt worde, om de omverwerping der Godloozen verder te voltoien, want daar door zal de regt aanwyfnde weg tot het eeuwige leeven geopenbaart ■ worden, op dat men zie en erken, dat de regte God te Zion woond. f Heer Jefu waak op, en roep de Godlofèn zelfs op tot het ongeluk, en maak zy met uwe waarheid bef hamt, en laat my by u niet te fchanden worden.  IN DEN NAAM VAN JESUS VANG IK AAN. IJ00""' metU Heer Je^s gaa ik in In fmart:jn droefnis openbJS]™' Met Ziel en Lichaam needer, Heer help, Heer fterk my allen tyd, Heer laat my in den grootften ftreid, U nogthans regt bekennen, Heer help, Heer haal my dog aan u, Want anders val ik nog van u, In geluk en leed daar needer, Weer help gy my in groot en ^ ün laat my u, 0 Jefus myn, liegt kennen, eeren, roemen. ^ a. weer help gy niet alleene my, Aehhelp uw Volk oJefus myn, Zy komen dan niet weder, Zy zyn verftrooit, verdoold, verdwaalt, Van wolven en van dieren, Na hergen gaan zy hier en daar, En komen nog niet weder, De Wolf die beit, en flindet zeer, Hy fpaart geen klein nog grootes meer, Hy werpt zy nu daar needer, Heer help , Heer zoek ons allemaal, ün brengt gy ons tot uwen Maal, 6. Op dat wy. u vereeren. Amen. DE HEERE ZAL PREDIKEN L Eene Aanmerking en Opwekking tot Boete. 3- Dit is het woord van Goddes Lam, . Gefprooken door dien braaven man Die David heeft geheeten, * Hyfprakik zal in SionsLand, Het woord met eenen Lofgezang, Verkondigen met vreugde, - Naar dien het Volk het kan verftaan, 7* Op dat zy met vergeefs heen gaan, Om 't woord van God te hooren. ] . «« volk weer zetten in't bezit, Glyk als >t voor heen deed groeien 5 4. Men zal ook zeggen over al, Dat God het is, die in't getal, Het werk doet zelfs volbrengen. Het zal in vreugde gaanen toe. a God zal het Volk ook lieven doen / J?f?' Ver booven alle volken, Die niet in Gods gebooden ftaan, Maar naar den wil der boozen gaan, Hun hartens wil volbrengen • rw"^ƒ?en luistern naar h« woord, Hat God laat preeken, aan den oord, ■ Fn n ? 'S Heeren huis d0« gooien * ~n nu, fPreeKt gy myn God tot my • Spreekt gy het woord ook open vry Alhier in deeze Landen , Naar dien de fpraak in 't Land hier wlf Op dat ik daar door zy in ftaat, J *a%ef 5I Het volk hier toe bekeeren. 15. 16.' iJte dan doen luisteren naar het woord Dat * door u fpreek aan den oord. Waar ik u heen doe zenden. Ja die zal ik met lust en vreugd, Kas brengen tót myn bruylofefeest, Dat ik heb toe bereidet. c e w Maar gy myn God gy weet het reeds, S*P£ Hat ik naar deze landes wys , 1 - 6. Het woord niet regt kan fpreeken. Wejl ik naar deeze landes wys, Nog nooit geleerd heb naar de ry, Het fpreeken nog het fchryven. Geen mensch heeft my het ooit geleerd ™ nu zou ik geheel verkeert, In deeze zaake handlen, Indien ik maar zo blind toe gieno-, kn u niet eerst by dit begin, «7?aar zeIfs deed over preeken. Wilt gy myn God, ach hoor dog toe, % hier toe zelfi bereiden doen, En zelfs door my volbrengen, let fchryven, fpreeken, fpelden ook; + -»an zal ik hieruit uwe boek, Door u het recht doen hooren , ^et daar myn Lichaam Ziel en hand, Ik  'Alnmtent vtrm&cming en opwekking tot Boete. Ik geef het nu, in uwe hand, Naar dien gy 't hebt bekeeret, Maak gy my den toch regt bereid , _ Om >t woord van uw rechtvaardigheit, Naar uw regt te leeren. ^jef.49, 8. Maar gy myn God gy moet my ook. d ii. ' Den weg bereiden in uw boek, «Jef 45, Naar dien gy 't hebt gefproken. e. l' °" 3* Gy moet my leiden by de hand, Gy moet my zetten in den ftand, Waar gy 't kunt door my werken, Het werk van uw rechtvaardigheit, Het werk van uw barmhertigheit, Naar dien 't kan vrugten brengen. Ja vrugten laat het brengen tog, Tot 's menfchen geluk tot uwen lof, Hier en in alle landen, o. De eer, die laat nooit myne zyn, Neen geeft zy u, o Jefus rein , Nooit geeft zy my, myn Koning ! Zyis, zyblyftu t' allen tyd, Laat toch maar u rechtvaardigheit, In vollen ligte branden. Wat gy nog kwades aan my ziet, Van eerzugt, die tot myn verdriet, Nog in myn hert doet branden, Dat neemt tog alle gansch uit my, En laat den ootmoeh grooien frey,>r Toe uwer eer myn Koning, io. Zo zeegene nu o Goddes licht, Het werk van u , dat uw gezicht, Door my doet zelfs verrigten. Laat my tog u vergeeten niet, Het zou maar zyn tot myn verdriet, Zo ik u niet regt vreesde. Heer laat my tog tot uwer eer, Uw lof doen hooien meer en meer, Hier en in alle landen, Sterkt gy my maar tot uwer eer, En laat den flaap my tog niet meer, In uwen werk doen fchaden. ii.Het licht laat in my liefryk zyn, En leid my in den genaden fchein, Van uwe waarhei t zei ven, Geeft gy den woorden ook de kragt, Die gy door my fpreekt in de nagt, ƒ pr 92, Op uwer harp en fnaaren. f 3..3- 4- Het gaat zeer kostelyk, Jefus myn, Wan gy de harpe zeiven zyt, En zelfs de fnaar doet ftreelen, Dan gaat de Klank van allen kant, Op dat zy in het ganfche Land, Den klank wel ras doen hooren. ia. Heer laat het Lied van u myn Heer, Maar klingen doen tot uwer Eer, In allen Land op Aarde, En fpreekt tot alle die 't zien kan, Ziet, hoort het Lied tog in den klang, En let tog op de fnaaren. g fler^5. Let op het woord, dat gy hier hoord, 3°- 3 • Gy zult wel ras aan veelen oord, Het ongluk zien opdaagen, Ik wil zo fpreekt de Heer ja zelfs, Die trotsheit en het groot gewelt, Der Goddeloozen dempen, h AJef.13, 13. Nu menfchen hoort tog nn recht toe, En laat ons rechte boete doen, Ach laat u tog bekeeren, Vertoeft niet meer het is nu tyd, Dat wy van bittere haat en nyd, Volkomen af doen wyken, Gaat heen tot Jefum, Chrilten al, Zo gy nog lust hebt aan zyn maal, Ja bid hem zelfs om kragten, Tot's Heeren lof, zo nut voor u, Op dat uw Ziel ih rust by u, Door Jefus zy behouden. 14. Voor 't ongluk dat nog komen zal, Om onze groote zonden al, Daar meê wy God gehoonet. Toen wy zyn langmoet achten niet, Maar liepen zo het onz gebiet, En ons, ons Hart deet leeren. Wy achten uw gebooden niet En dachten, de Heere ziet ons niet, Toen wy de zonde volgden. Of God ons wel tot Boete riep, Wy achten zulke Itemme niet, i spr. De zond deet ons bekooren. Sal 1, 15. Ach Heer heb toch met ons geduld, 2°-23« Met ons, daar wy ons zonden fchuld, Door u, voor u bekennen , Wy bidden om barmhertigheit, Wy zoeken uw rechvaardigheit, Die gy ons hebt gewonnen. Vergeef ons, onze zonden fchuld, En  I. Cap. Algemeens yermaaning tot Boete> op de pruikelende leeraars toepasfelyk. APf.128; 1-6. / Pf. 94. 18. En heb met ons uit genad geduld, Verdelg ons Zonden alle. Op dat wy leeven u tot eer, En fpreeken, Heer geeft u de eer, En neemt ons in uwe hande. 16. Ach Heer neemt my ook in uw hand, En zeegne my ook in dien ftand, Daar in gy my laat leven, k Vergeeft my al myn zonden fchuld, Daar meê ik tergde uw geduld .Toen ik. uwe weg niet kende. Toen ik fprak dat de Leeuwen magt, Niet komen zoude in die Stadt, Al waar ik by deet woonen. Ik heb geftruikelt Heer myn God, / Ach laat uw woord toch niet tot fpot, Om myne dwasheit woorden. , 17. Gy fpreekt tot my, fpreekt tot myn lof En geeft het woord den rechten ftof. Naar dien ik 't u doe leeren. Maar neen myn God ik kan het niet, Deweil de vyand by my ziet, Die my hier doet befchaamen. De Menfchen zullen 't gelooven niet, Dat gy dit werk my zo gebiet, En zelfs door my doet leeren. Dog Heer zo 't u behaaglyk is, Dat ik zo gaan moet in 't verdriet, Gaa meê, fpreekt door my Amen. HET I. CAPITTEL. EENE ALGEMEENE VERMAANING TOT BOETE, OP DE STRUYKELE N D EN LEERAARS TOEPASSELYK GEMAAKT. m Math 17, 5- Komt herwaards tot my, alle gy die vermoet en beladen zyd, ik wil u verkwikken, neemt myn juk op u, en leert van my, want ik ben zachtmoedig en van harten ootmoedig, zo zult gy ruste vinden voor vwe Zielen, want myn juk is zagt, en my nelast is ligt' Matt. 11, a8. ap. 30. 1. T~~\it zyn de woorden van onzen verlosJL/ fer en Zaligmaaker, daar mede hy ons tot zig roept, wanneer hy ons zondaars trachtet rechtvaardig en zalig te maaken, en ons hart en voorneemen, van het verderf te verlosfen. a. Want de Vader wil ons buiten Jefus niet aanneemen, hy wil ons ook niet rechtvaardig en zalig maaken, maar hy wyst ons van zig en leit ons tot Jefus, en fpreekt van Jefus tot ons, „dit is myn lieve Zoon, aan welken ik een welbehaagen heb, dien zult gy hooren. ,, m 3. Dewyl nu de Vader ons van zig wyst, daarom dewyl wy voor hem zondaars zyn, en zyne geboden niet gehouden hebben ; 4. Zo ontvermt zich het Vader Hart van fefus, 't welk de genade van God is over : ons, op dat wy niet eeuwig hoeven te fterven en verderven , en fpreekt in onze grond- ■ leere tot de zondaars: £. Koomt herwaards tot my alle gy, die gy moede geworden zyt, om goeds te doen , en met zonden, zorgen, en onruste beladen zyt, ik wil u verkwikken. 6. Neemt maar op u meine leer en de ver-, volging die zig, in myn ryk, en om myne leer over; u verbreid, en leert van my, want ik ben zagtmoedig, en van harten Ootmoedig. 7. En indien gy dit, door my worden en van my leeren wilt, als dan zal u ook myne ■ leer zagt, en de vervolging om my ligt zyn. 8. Alzo liefryk roept ons Jefus tot zig myne Vrienden, om ons zondaars zalig te maaken, 2n uit het helfche verderf te verlosfen. 9. Daarom 0 Mensch! zo verachte de geladen ttemme van God in u hart, en in 'jyn woord niet, maar volge haar, en fchaamt 1 niet, een veracht Schaap van Jefus te zyn. 10. Want ofhy hier wel arm ? en beA a droefc  1. CaF. Algemene nmtaning tot Boete, op de firuikelende leeraari toepatfdyk. droeftop Aarde gekeft heeft, zo is hynogthans niet arm, maar de Heer, God en n Rom. Koning van Hemel en Aarde. « Ja hy is de 94> e waarachtige God en het eeuwig leven, en de i5 ijób.Schepper, en onderhouder van alle dingen, o 5, 20. iU Maar hy is om u en my arm geworcColof. denj en hy heeft om ons een veragt leeven 1 ' 1Ó' gevoert, enden kruis dood geleden, en een vloek is hy voor ons geworden, op dat wy, door hem van den vloek, die op ons lag, zouden verlost worden, en door zyn leiden en Armoede ryk, en tot HeerJykueit gebragt /'Gal. 3, worden, p '3- ia. Daarom zo gaat tot Jefus en zyne ge- J ' meente, en fchaamt u niet, dat gy tot ue kleine kudde van Jefus behoort, want het is zyn wille dat hy ons,zo wy hem maar regi 4 Luc bekennen en navolgen, het ryk geeft, q ia, 32. 13. Op dat wy ïoeo Jaar. r en daarn; r Op. eeuwig met hem leeven, en regeeren, joh. 20, £n zyn aangezigtj en heerlykheit zien mo ■/Op. gen. t Joh. 22, I4. Daarom zo komt tot Jefus met uw 4- 5- zonden en laat u bekeeren, en bekennet zy Ipena?' woord voor rein en zuiver met hart en monc ', en laat 't u niet ergeren, dat wy heede eene zulke kleine gemeente zyn; 15. Want of wy ook wel heeden gering weinig en veragt zyn, en van onze eigene herders verftrooit, verjaagt, en veelen i dwaling geleid worden, zo zullen wy noc thans voor altoos niet zo verftrooit blyven. 16. Maar Jefus onze getrouwe Herdei zal ons weder zaamelen,en ons twee deelc ' .u]er.66, tot een deel, u en die zig bekeeren tot zj 6.' 7. 8*. deel maken. 17. Want hy zal 'tmet de hovaardigei misleidefchen leugen Herders een ein< maaken, op dat zy ons niet-meer verleide x ez want zy zullen geene Herders meer zyn. x 34,9.10. 18. En Jefus zal ons verftrooide en ve dwaalde weeder t'zaamen brengen, en c wyden, gelyk een getrouwe Herder zy y Ez. kudde wydet. y 34*"V- 19. En alsdan zullen wy veel, en door h< tü£ l6, in 't goede fterk worden, want hy zal 0 Heiden, welke nog gelyk de onreinen die 5ó, leven, tot zynenberg brengen, z en het ga: ■ 1 i i ! : ! i 1 1 fche Ifrael zalig maaken a en geen een daar «^omvan agter laten, b 26-' 20. Ja dan zal des Heeren Jefus hui's, berg, b Ez. en gemeente, 't welk eens is, grooter, ho-39. 28. ger en meer zyn, als alle andere valfche 2°heuvels, berge en gemeentens. c c Jef.2, 21. Want de Heere Jefus zal de dwingeland-2. 3fche Koningryken verdelgen, en met de lpottende gemeentens een einde maaken, en welke heeden de menfchen door het prediken tot zonde leiden, zul 1 en alsdan niet meer als leeraars onder zyn volk gezien worden, d ^Jef.29, aa. Want de zon des vreedens zal hel'-10- 21 • onder ons ichynen, en Jefus zal levendig, kragtig en dadig onder ons gezien worden, alzcT dat oorlogverwoesting en bloetftorting . een einde neemen zal e _ e jef. 2, 23. Daarom gy menfchen kinder, gy, die 4gy ook wel tot JefusHeer, Heer! zegt, en hem nogtans niet kent, veragtet ook gy de roepftem Jefus door zyne booden niet, maar gaat ook gy tot zyne gemeente in, op dat zyn . , huis vol werde, want het is nog ruimte daar. f /Luc. \ 24. En gy Herders en Leeraars, die gy J4. 22> i onder ons van den wege der waarheid getreden, en wel aanziende, maar nog geene , doorziende Godgeleerden zyt, want uwe 1 werke zeggen, dat gy huichelaars en geene 1 kinderen van God zyd, 05. Daarom gaat ook gy tot Jefus met verloogning en beleidenis uwer zonden, en zegt , hem , dat gy zyne kudde verftrooit, en woln ven onder zyne gemeente geweest zyt, en ti veragt ook gy den roep Jefus, daar meede hy u heden door zyneboodens tot boete roept, , niet. e a<5. Maar volgt ook gy de genade van God, , en o-eeft opregte vruchten der boete, want uwer veele zyn Hangen en addergebroed- is 27. En betoont als dan met u geloof door ie de goeden werlte in liefde dadig, dat gy nieuwgeboorne kinderen vanGod en getrouwe m knegten van jefu zyt. )k 28. Want als dan kont gy eerst regt leeren re erkennen, dat gy heden arm, elend, jam-g Op. t- merlyk, blind en blood zyd, en nog zien nog Jon. 3^ hooren kont, g 29- Ai"  I. Cap. Gebed en overgeeving in de handen „an Jefus, zyn ryk ^ 29. Alzo kontgy ook u ziel door Jefus met goudene kleederen weder verderen, en met het vercierzel van Jefus Christus rechtvaardigheid bekleden. 30. Ja alzo kont gy ook den raad van Jefus volgen, en goud voor niet van hem koopen, dat met vuur gezuivert is, en witte kleederen dragen, en uwe ogen met den H. Geest zalven. 31. En alsdan kont gy waaken en door de poort, ik meen door Jefus in de ftad van God gaan, en u macht en overwinning zal aan het hout des levens, 't welk de overwinnaar is, foh 16 Sez,en worden h op dat gy zalig zyd en Gods 15. C;p' gehouden houden kunt. , 22, 14. 32. Want buiten dit verderen is u wasfchen en vercieren te vergeefs, ja indien gy u ook met loog wascht, en veele zeep /[er 2 daar onder deet' 20 glinstert uwe ondeugd 22> ' ' te meer voor my, fpreekt de Heer, Heer! i 33- Sljndien gy u nog daarby met purpur kleecrafc, en met kleinoodien vercierdet, en u aangezicht blankettet, en met ftrikken op de fchoenen verheerlykdet, zo is 110 stans alles te vergeefs. 34. Want uwe voorftaanders, die u heden voorftaan , en u leugen roemen\ en op u verheft zyn , die zullen u, wanneer uwe fchaamte door den Heer ontbloot word, k jer> 4> verachten, ja zy zullen u naar 't leeven trag- 35. En of gy verblinde leiders ook tegen '. my fpreekt, wat de Duivel is, en zegt, dat er geene verzoeking aan des Heeren dage te : / Job 1, vreezen is, zo zyd gy tog leugenaars. / . a, ï. Maar juist daarom, dewyl gy met u ] gebulkop den preekftoel tragt de menfchen te 1 verleiden, en zegt, dat het onbetaamlyk zy, 1 aan des Heeren dage om het dagelyks brood c te bidden. l 37. Zo laat u de Heere Jefus het geefte- £ lyke brood van den heemel ontbreeken, en de Heer gebied het brod des Duivels, dat c het u verzoeke en verblinde, en aan den c dag dés Heeren in de gruwelykfte zonde z trekt, en tot Godslastering bekwaam maakt, e en gy in uwe hovaardy blyft. 38. Alzo dat uwe leering, die gy ons zo 1; geeft, dwaasheid, zonde, vloeken, en te^ns liet woord van God te fpreeken is. m mKsq, 39- Daarom roep ik door Jefus, in zyne I3' kragt, met zyne woorden u toe, gaat ook gy leeraars met uwe zonden en verklaag «reweten tot Jefus, die gy tog met zonclen en onruste des harten beladen zyd, want hy kan u verkwikken, en wil u gaarne vertrolten. 40 Zo gy nu zyn woord en leere op u neemt, en van hem leert, want hy is zanmoedig en van harten ootmoedig, en zo ^y dat van hem leeren, en door hem worden wilt; zo zult gy met my nog moeten uitroepen: Heer Jefu! u juk is zagt en uwe last is licht, want de Heer dragt het alsdan zelfs met vreugde. « Ja en Amen. Amen. ^Ko8> 20. EEN GEBED EN OVERGEEVLNG IN DE HANDEN EN GEWELD VAN JESUS, ZYN RYK AANGAANDE. 41, Zo neemt dan nu Herr Jefu de last op u, dewelke gy heeden op my legt, en wat oy nogtotzynen tyd op my wilt leggen, dat moet gy ook voor my dragen, want anders val ik ichandelyk en jammerlyk daarneder, en moet een befpottelyk einde neemen. 42. Daarom zo geve ik my, dewyl gy jan my gewonnen hebt, aan u met ziel en ichaam, met goed eri bloet over. 43. En dewyl gy my in u woord en in nyn harte roept, zo kome ik tot u, en bid in verlang [u tot een heimelyken en openyken raadgeever,en tot een leidsman en wegvyzer in het geestelykfche en daagelykfche perk, naar uwen raad en welbehaagen, want :oor uwe gnadenleiding aan my , wil ik in we leer blyven, en daar in leiden, leven n fterven. 44, Zo laat dan nu myne zonden niet weer voor u in 't gedachtenis komen, maar verelg zy, en het zondige, dat gy nog in my iet en gewaar word, dat neemt uit myn hart n gebeentens. 45: En het ryne hart uwes HyJigen Geestes iat in myn wasfen en toeneêmen, op dat uwe  ó" I. Cap. Zugt om heiliging en ferking. uwe waarheid in my toeneem, en uwe Hylige Geest my daarin bevestige. 46". Op dat zo indien , ik voor Koningen en Voriten , om uwes Naams willen, mogt ge]yd worden, ter verantwoording; ik nogthans door u, u vry bekenne, en de waarheid niet verberge, maar klaar en duidelyk, wanneer het tyd is, hun voorlegge. 47. Zo heeft gy dan nu, o Jefu! aan my gewonnen; alzo dat ik nu door u opentlyk in het ligt geeven wil, wat gy my heimelyk geleerd, en in het oor belast hebt, want gy hebt my overredet, en ik heb my overreden laaten. 48. Maar dewyl nu zo veele werkheiligen en zelfs beheerfchers heeden op Aarde leeven; zo zullen zy my en de verlocheningsleere, welke gy door my leerd, belaghen, en den fpot daar mede dryven, en in de drinkhuizen, zullen zy liederen van myn digten en zingen. 49. Dewyl wy heeden in eenen tyd leeven, dat zig ganze benden verzaamelt hebben, om, in het geestelyke de tooren van Babel weer op te bouwen, alwaar gy voorheen de eerzugtigen verdreeft en hunne fpraake verwaardet. 50. Ach zo verwaard gy dan nu ook heeden de fpraak der eergierigen en roemzugtigen, op dat zy zig niet langer verftaan , want anders zouden zy van haar begonnen werk en natuurkundige dingen niet aflaaten, maar zeggen : dat hebben wy gevonden. 51. Heere zo laat nu aan my, en die u volgen willen, met uwe genade niet af, maar antwoordt den werkhyiigen en eigenwyzen: ziet dit heb ik gevonden, en laat my met uwen woord niet befchaamd worden. 52. Maar antwoordt uwe vyandenmetuwe woord door my, en laat haare wysheid door uwe, van haar gehoudene dwaasheid tot fchande en tot-fpot worden, en neemt de last, welke heeden om onze zonden willen uwe volk drukt, op u. 53. Want het is verbrooken en verfcheurd, en byna gantsch en al ter needer gevallen, en tot fpot en hoon geworden , en menfchenhulp is gantsch vergeefs, om het weer op te regten. 54 Daarom zo ontfermt u over ons, en bouw ons op, want gy zyt groot, en uwe naam is groot, en kont het met de daad be- o Jer. 10. 6 toonen. 0 ' 55. Zo vangt dan naar uwe genade aan, om ons weder op te bouwen; en laat ook het wTerk myner handen, dat gy door my doet, daartoe bevordert en gezeegent zyn, want ik geef aan u over, en beveel aan u alleen den gantfchen opbouw uwes ryks. 56. Zo maakt dan my en alle die u volgen willen, getrouw en gehoorzaam, en zy ons genaadig en vriendelyk, en vordere het werk onzer handen by ons, ja het werk. uwer handen wild gy zeegenen en bevorderen,Amen„ ZUGT, OM HEILIGING EN STERKING. 1. Heer'Jefu! myn Schepper, verlosfer en Heiligmaaker, help my na uwe geregtigheit, en neem alle kwaade bronnen*^ zondige leering uit myn hart en bloedj^r 2. En fchept in my een rein hart, en leg u welgevallig voorneemen in my, en laat u heilige en welbehaaglyke voorneemen in my wasfen en toeneêmen, en laat het vrugten tot het eeuwig leeven voort brengen. 3. En dewyl ik niet kan nog weet, hoe, by wien en waar ik iets goeds methet goede werken kan., zo wilt gy my van al het . kwaade verlosfen, en het goede door my volbrengen, hoe, by wien en waar het tyd is, want door u alleen kan ik het goede werken, als het tyd is. 4. Daarom zo haast u om my te helpen, en vertoeft niet, om my rechtvaardig en heilig te maaken, want ik heb u, en uwe rechtvaardigheid nodig , daarom help my, en regt ons weder op, en vermeerder u ryk, want gy alleen Heere Jefus, kunt het weder opregten. 5. Zo helpt my dan nu, en laat my u en uwe werkende hand aan my recht kennen, eeren, leeren en doen, en fterkt, bevestigt en verzee geit my in uwe leer, en leid my in uwe wegen, alzo, dat iknietmeer van u kan wyken, nog ter regten nog ter linken. 6. Zo opent my de ooren , en verligt my de  n. Cap. Fan de pligt ee.es Leeraars, bejïraffing der godloozen, vermaamng tot boete enz. de oogen, en laat my in het ryne geloof willen doen en niiM„ volbrengen het werk, alwaar uwe Zie'l een h^at^eThÏÏS ^ gegeevenhebt, laatmy uitryne^S^en ^^7^ HET II. CAPITTEL. VAN DE PtlGT EENS LEERAARS*, BESTRAFFING DER Gontn„, VERMAANING TOT BOETE, EN GEBED VOOR D E B O E T V A A R^ lOE^ E " Gy Menfchenkind, ik heb » tot een wagter gezet over het huis Israels, gy „fy uh m„ mond het woord hooren, en haar van mynentweegen waarfchouwln Ezech. 3,17. ' O Heer, help! o Heer! laat alles wel gelukken, Amen! tt J » » Matth. 1 , tl. 2. Luc. , 28. 0. I |it zyn de woorden, welke de Heere JL/ voorheen tot zyn knegt Ezechiel gezegt heeft, toenhy hem tot een Propheet en leeraar ov,er zyn volk Ifrael maakte. 9. Hiefe-.geefc hem de Heere duidelyk te verftaan, waar toe hem de Heere gemaakt, beroepen, verkoozen en toebereidet hadde , en alwaar hy agt op geeven moest. lol Namentlyk op de Item des Heere, en zyne beveele, op dat hy niet vreemde zonden en het bloed der menfchen op zyne ziele ladet. j 11. Want van het 18 tot her 2ifte Vers ; zegt hemde Heere, dat hy, indien hyniet ] de godloozen van des Heeren weegen waar- ] fchouwden, de Heere het bloed van zynes < knegts hand eifchen zal. 12. Deweil nu de Heere voorheen een zo : ftreng gebod aan zyne knegten gaf, dat wanneer zy niet des Heeren bevel v< lbragten, hy het 1 bloed, namentiyk der menfchen zonden, van 1 haare hand eifchen, en haar, de Godloozen, \ verdoemen wilde 13. Zo heeft ja hy, de zelfde Heere, ] welke voorheen een zulk ftreng bevel aan zyne e knegten gaf, ons, zyne knegten, geen geringer g bevel in het nieuwe verbond gegeeven. 14. Maar in het 24 Cap van Matth. van r het 48. tot het$[fte vers, en in Luc. 12. v. v 45, en 46, zegt de Heere , dat zo wy ons, 0 bi zyne knegten, in zondige gezelfchappen begee venen ons tot geeftelyk en lichaamelyk vreeten en zuipen gewennen, waar meede wy onze zwakken meede Broeders en Zusters 'laagen en aanftoot tot dwaalingen geeven • F^de Heere, ons ook Haan, en met Blindheid overvallen, en de verdoemenis ten Loon, en de Hel tot een troost geeven 531. 16. Deweil nu de Heere van ons, zynen cnegten, zo veel eischt, daarom, deweil hy iog meer dan voorheen, ons zynen knegten, :oebetrouwd heeft, want de klynfte en oW eerdlte van ons, zynen knegten,moet,indfen iy aan het ryk van God deel hebben wil, in leleer tot zaligheid, meer ervarenheid heb>en, dan Johannes, p en veel meer als 'er ran te vooren geen een gehad heeft. ; -17. Zo is het ja billyk, onze groofte, ; oogfte, en noodiglte pligt, dat wy ons door ' em ten allen tyde aan hem houden, en al ons ferk met Jefus in gebeden aanvangen. 18. Op dat wy doorhem voor Blindheid, dronkenheid en Ongehoorzaamheid. en voor rgeriyke dingen aan onze evenmenfchen geeeven, bewaard mogen worden. 19. Op dat wy als gehoorzaame, nugiemaatige en voorzigtige knegten van jefus 3or hem wandelen, en getrouwe huishouders ^er zyne beveelen en geheimenisfen m; gen :vonden worden. £0  g- Cap. II. Van de pligt eens Leeraar, bejlraffing der godloozen. y Matt. 18, ig. 16. 17. I ► » 1 7 z Matt, êi'5- l a ai' r r '» k :t P t 1 i 1 j qi Tim. 4. 3- 4- Hand. 20, 29. s?o. en Ez. 13. r Joel 2, 12; 13. j Lucas 13. 7- 611 9. !t 'Math, 25 . 30 •< !ez. oö, 24 v Mart 13. 42 -4- ten, die gy in het ligt gegeeven hebt/ niet herroept, gelyk gy ze in 't ligt gegeeven hebt ,u de Heere uwe God uit zyne gemeente dryven zal, op dat gy geen Leeraar onder ons zyn volk meer blyft. iq. Dewyl my God het nu belast heeft, dat ik u mondelings en fchriftelyk ftraffen, leeren en vermaanen zal, op dat hy u bekeere, zoo gy u wilt bekeeren laaten, of u uitroeien, zo gy niet wilt bekeerd zyn. 30. So neem ik, wyl gy u aan God verzondigt, en zyne waarheid voor leugen geagt en uitgelegt hebt, ook God tot een getuige op myne ziel, dat ik door den Heere Jefum naar zyn woord y opentlyk gedaan heb, wat hy my hymelyk en in het oor gezegd heeft, 31. En u. gewaarfchouwd en geftraft heb met mondelinge en fchriftelyke reeden; wilt gy u nu niet bekeeren en óods item niet meer volgen, daar meede hy u heeden nog wedei doör zyne booden tot boete roept, zo zy u bloed en zonde op uwen kop. 32. Op dat ik u nu niet onthoude, hoe men gewooniyk van u fpreekt, maar dooi des Heeren fterkheid u het opentlyk in hei aangezicnt zegge: 33. Zo noemt men u gewooniyk een door geleerde Wolf, maar dewyh-.gy voor Goc . een dief zyt, en Jefus zyne eer fteelt, z< • laat ons jefus u, aan uw werk ook wel lee t ren kennen. c| 34. Daarom myne broeders en zusters , wacüt u voor de valfchen Propheeten, die i r lchaapspellèn tot u komen, maar inwendi c zyn zy grypende wolven, aan hunne vruch , tent zult gy ze erkennen, z 45. En nu myne vrienden, geeft acht 0 zyne werken, zo zal u God zien laaten, wj hy is, gy kunt het wel zien als hy preedike gaat en aflaat, wat voor liefde hy tot Jefui , heeft, n 36. Want hy kan uit hoogmoed niet mee 1- tot God bidden, gelyk andere leeraars, das :r aan kunt gy wel zien, wat hy is. 1- 37. Dog zo het Jefum hehaagd, en I13 -r myn eenige God, 'my voorgaat, zo wil; t- door hem, hem navolgen, op dat ik u nu c 00. Daarom gy Herders, die onder ons ie leugen meer dan de waarheid predikt, ;n in het gebed nalaatig geworden zyd, en ie onwaarheid in den druk, en de leugen in iet ligt gegeeven hebt. ai. Vraagd uw geweeten onpartydig voor 3od, of gy u ook wel altyd vast aan Jefus, ;n aan zyne van de waereld dwaasgeagte eer gehouden hebt. 22. En alsu uwe geweeten zou antwoorden wy hebben de waarheid niet rein na haaren nhoud verkondigt, maar wy hebben zy ge Iraait. 23. En gevleyet, nadien ons de oorenjeukten , en wy zyn alzo van de geenen, van welke de Schrift zegt, q 24. Ach dan vertoeft dog geen dag nog oogenblik, om u tot den Heere te bekeeren van ganfcher harten, met vasten, met weenen en klaagen. 25. Verfcheurt u hart, en niet uwe kleederen, eh bekeerd u tot den Heere uwen God, want hy is barmhartig, genadig, geduldig en van groote goedertierenheid, er het berouwd hem haastelyk om te ftraffen. r 16. En nu merk 't wel en doet boete; want anders zal er over u uitgefprooker worden : houwd af den onvru^tbaaren boom. want hy hindert het land. s 27. Daarom werpt hem mët den onnut ten knegt in de uiterste duisternisfe uit, daa: zal zyn weening en knerfing der. tanden, daar zal u worm niet fterven, en het vuu zal niet uitgeblust worden, u want de Adem . namentlyk de toorn des Heeren Jeius, hak Openb. 19, v. 15. zal het aanfteeken, gely een zwaavelftroom, naar Jezaja 30. v. 3c hebt gy nu ooren zo hoort het. x 1%. En nu noemik, op dat gy het verftaai u met naamen, cn fchryf tot u in de naam van Jefus, en door zyn gebied en g-.i de tot u Muller, daar gy als Leeraar ondi ons zyd, dat, zo gy uwe predik, die gy o der ons gedaan hebt, van de opftandirgd dieren, Luifen en Vlooien, Muifen en Re  vermaamng tot boete, en gebed nor de boetvaardige». ö 9 a Matt. 5,44 45. i ( 1 < t l b i Joh. r i, 8. 9. d Pf. 37, V 5- Spr. d Sah i6,, 22. fc is w heft WÜ ^ G°d d°et> diö bJyft 'm eeuvvi2' 45. En wat baat het dog den menfchen, wanneer hy ook de gantfche waereld gewan en groot in dezelve was, en fchaaien aan zyne ziel verkreeg , dewelke van het kwaad dog met weder kon verlost worden ? f 4<5. Daarom myn broeder, zo gaa nu door den Heere tot hem, gelyk ik u aan zyn plaats gezegt heb, want waarlyk, waarlyk, ik zeg u, al wat u geestelyk en lichaamelyk ontbreekt, dat kont gy van hem ontvangen, vant hy IS ryk van goede gaave, en zal u niet iititooten. g 1 47. En indien gy den Heere de eer o-eeft,3 n zyne waarheid voor waarheid, en°uwe ;ugensvoor leugens beleid, zo wil ik,zo God nl en ik leere, u tot zyner tyd niets van *ods verborgendheeden onthouden, wat God iy dan gebiet om u te zeggen, en indien het dan niet te gering is, om het woord uit den lond des verachten knegt Gods te hooren. 48. Want myn Vriend, myn Heiland heeft yn hart en leeven zo bereit gemaakt, dat met de gaave, dewelke God my geeft :estelyk en lichaamelyk gaarne Jooden en ydenen, en de gantfche waereld tot een dienst :bruiken wil, en al reeds doe, maar wie looft onze preek, en wie volgt het woord !S Heeren ?o gehoorzaam, dat hem de m en kragt des Heeren geopenbaart word ? h hl[ 49. Want God woond in my, en ik in X' m, na zyn woord /' want God en ik hou-*'J< 1 nagt en dag het Avondmaal met meikan-s> naar Joh. 14, 21 en 23- Op. Joh. 3, 20. door deze levendige kragt Gods in my, 1 ik zo gereed , om God en Menfchen te nen. jo. Want ik kan het u myn broeder, met orden niet befchryven, die zaaligheid, die d myn ziel, ja zelfs myn vleesch en bloed gelyks geeft, want myne gebeentens worna de llaagen, die God my gegeeven ft, weder verheugt met de kragt Gods , ït-myne ziel is gelyk een hoonig fontyn, als een fontyn levendig water, na zyn >rd Joh, 4, 14. 1. Daarom myne vrienden, myne broeder» up cenmaai omitoote, maar gy door den Heere bewaaret word , om deeze woorden niet te vertwyfelen aan de genade, welke hy u dog met bloet en dood verdient heeft. 38. Daarom wil ik nog een woord ftraffen, en dan door Jefus vertredene genade bidden en vermaanen. 39. Want indien ik u door den Heere aan de zondige zyde aanzie, zo noeme ik u een heuchelaar, maar indien ik u door den Heere aan de zyde van God aanzie, zo is tot nu toe noch eene goddelyke genade aan u Werkende, dewelke u heeden noch gaarne ' van al u kwaad zuivern wil, en aan deeze 1 zyde u atnfchouwende, noeme ik u heeden noch gaarne myn vriend en broeder, naar € Mal. 2 , 10. j, 40. Want hebben wy niet alle eenen Va- v der, heeft ons niet alle een God gemaakt? ( waarom veracht dan de eene den anderen', t en ontheiligen het woord der liefde, ons u van God gegeven? a Hebt lief uwe vyan- n den, zegenet die u vloeken, doet wel den geenen, diev u haaten, bid voor degeene, n die u leed aandoen en vervolgen, op dat gy ik kmderen zyd uwes vaders in den Hemel, want g< hy laat zyne zon opgaan over de boozen en E over de goeden, en laat regenen over de g( rechtvaardigen en onrechtvaardigen. at 41. En van deze goddelyke zyde u aan- de gezien, bid ik u myn broeder, gy wilt u ar log aan den Heere Jefum overgeeven, en u aten van hem leeren, bekeeren, rechtvaar- he lig en zaalig maaken. • $e 42. Want waarlyk myn vriend, zo gy u de er regter tyd aan hem overgeeft, en hem en we zonden beleit, zo zal u zyn bloed ryn be laaken van al uwe zonden, b die 43. Daarom bekeert u en beveelt getroost en Heere uwe wege, en hoop op hem, wo' ranthy zal't wel maaken, c en uwe mis- Go aad verdelgen gelyk eene wolke, en uwe daa )nde als een mist, d daarom zo keert u tot der ;m, zo zal hy u verlosfen. nee 44. Zo laat dan nu vaaren de oogenlust, vlee- wai heslust en het hoovaardige leven, want het en ydel, zondig en van de waereld, en de wot aereld vergaat met haare lust, maar wie 5 B e ijoh. 2» iS-ró. 17. f Matt. IÖ, 2fij. Joh. 6, *si. f.57.  II Cap. Van de pligt eenes Leeraars, befiraffing der godloozen, *Pf i8, 26. 27. / 2 Sat 12, 1 m Cv! 1 » I; i Tin « , «3 Jefum fprak: ik wil den Heer myne overtreeding beleiden, vergaf hy my myne zonden naar zyn woord, n » 60. Daarom bekent gy ook den Heere uwe 5. zonden, en verbergt uwe misdaad niet, want zo gy zy wildet verbergen, zo zoude een vreesiyk oordeel over u uitgefprooken worden. . 61. Dewyl wy in de kerk van Jefus- geenenPaus tot een hooft, en ook geene Sinoden tot een opziender hebben, voor wiens gehoor en opzigt zich de Leeraars wel verbergen konnen, dewyl de eene te Room, de andere dan hier en daar is. 62. En dewyl zy niet alweetend 'nog alhoorend zyn, zo konnen zy het niet weeten, waar de Leeraars overal te gelyk dwaalen. 63. En daarenbooven zyn zy dikwerf dwaafe menfchen, die het ydele liefhebben, en zich de ooren toeftoppen, en de oogen verblinden laaten, en voor geld zonde verkopen. 64. En dewyl zy Jefum de eer fteelen, zo fteelt Jefus hun ook de wysheid, en verblind hun de oogen, en verftopt hun de ooren, ; en verhart hun de harten, op dat zy niet recht zien, hooren, nog verneemen , maar . de waarheid in leugens verkeeren moeten. 65. Maar ons hoofd en opziender is J«fus ■ Christus, welke de Aarde door zyne kragt , gemaakt, en den waereldkrys bereit door zyne wysheid, en den Heemel uitgebreidt , door zynen verftand, 0 door hem is alles ge, fchapen, en hy is voor alle, en het beftaat alles in hem, p 66. En hy is ons hoofd en Koning, aan - welken wy, en alle die hem navolgen, heb- - ben verlosfing, en die hem gelooven, onte vangen vergeeving der zonden. 67. Daarom zo gaat tot hem, op dat gy :- verlosfing en vergeeving der zonden ontvangt, il en niet in de handen des levendigen Gods valt, n want het is fchrikkelyk, daarom laat u ww1- nen, en neem zyne vermaaning ter harte, q 1- 68. Want zo gy uwe preek niet herroept, L- zo heeft my de Heer reeds in 't fpiegel laten zien, dat hy de Heer, het zelfs herroe- )t pen zal, de eersten dagen, en u tot zyner. a*ers en myne zusters, gaat heen tot dezen fefum, tot dezen God der liefde, want al, ja al watu nog ontbreekt, dat kont gy by hem ontvangen, want hy is vriendelyken lieflyk naar Pf. 135, 1-3. den menfchen, welke zyn woord niet verkeeren, maar recht aanneemen en daar na doen , want by zulken is hy heilig, vroom en rein, maar by diegeenen, welke in de drinkhuizen loopen en daar in zwetfen en raazen, is de Heer verkeerd, k 52. Daarom zo laat u dan nu bekeeren, en bekeert u met uwe zondenvrienden, en hoort het woord met vreugde uit Gods mond. 53. En wanneer gy u bekeert hebt, en troost der ziel en zaaligheid by u ontvangt, zo zegt ook den onbekeerden, dat zy zich bekeeren en het woord uit Gods mond hooren, en daar na doen, rïaar Jac. 1, 22-27. want dat heet zich malkander te dienen met de gaave , die wy van den Heere ontvangen hebben. 54. En nu nog een woord ter vermaaning aan u myn broeder, en wie het hoort er hooren wil, ach myn vriend , myn vriend! myn broeder ! als gy u bekeert, myn broeder ! 55. Ach laat dog u hart van God bewegen, en verftokt uwe ziel niet, maar her roep uwepreêk, en beleid Jefum uwe zonden in het verborgen ,j en ook opentlyk want gy hebt opentlyk gezondigt. 5Ö. Een David zondigt in 't verborgen en hy beleide het opentlyk ter regter tyd i. en hy ontving vergeeving / !• 57. Een Zaul vervolgde God en zyne ge meente, en hy beleide het, m en God maak i te hem tot een leeraar der gemeente, de • welke hy te vooren vervolgde met groot drygen. 58. Ook ik zelfs heb in ?t geestelyke bloei fchulden, hoogmoed en goddelyken dielft: voor God gedaan, en door nalaatigheid e vermeetelheid heb 'ik my aan God verzot digd, en ik moest het voor God en mei fchen beleiden, enfchaamrood worden, wi de ik in rust en zaaligheid leeven. 59. Maar toen ik door den Heer t Pf 3% 0 jer.10, 6. 10. 12. 13. p Col. 1,. 14 - 20. q Hebr. 10, 21. tot 32.  vermaaning tot hete, gebed foor de boetvaardig en rjoh. i 29. en 36. j > f d i] v e 13 In zc b< to ly w he vc zy m< he raar Weder van u opgeregt worden, ver treedt gy hem als dan, en laat u geloofTr hem met ophouden, maar rechtvaart e zaahg maaken. ° ,Jl' En 20 hy zich wil van u laaten opregten, zo vergeef hem ook alle zyne zon. den, en laat zyne misdaat niet voor u in het gedachtenis blyven, maar geeft hem aïsc'an leeven, troost en zaaligheifvoor zyne zie ? op dat hy een getrouwe wachter zy, en S trouw het woord uit uwen monde hóór 77- En zo hy het woord uit uwen monde rotz, en laat alsdan zyne treeden niet meer ^yden, maar geeft hem een hart, dat hy by die verzoeking u tot een raadgever zoeke m het woord uit uwen mond dSe. 7 loet' ™ aar en. Luc. 17, 10. ö la 72. Met deeze woorden vang ik ook hee- z( en in 't gebed voor u myn Koning aan, en in >reek tot u: door u heb ik in deeze zaak zo ft; er gedaan, wat my belast is , want ik ben m ;n onnutte knecht, en héb het gedaan, o-e'k gy my het gezegt hebt. 73- Zo geeve ik door u,.deze zaak, en al ït geen, zo gy my belast hebt, aan u over, ' maakt het nu daar meede, als het u wel- ry :haagt, en naar dien het tot uwer eer, en wo t geluk voor de menfchen dienen kan. doe 74' Wil hy u ftem niet meer hooren , ge- uw k hy u ftem door my niet hooren nog doen 1de, zo laat ter regter tyd uwe ftraffe aan os m geopenbaart worden, totwaarfchouwing or ons, en verlost uwe gemeente uit n mond. gx 75- Maar wil hy uwe genade nog aannee:n en volgen, ach dan zie met genade op n neder, en laat dezen ftruikelenden lee- ï  Van de pligt eenes leeraars, heffing der godlozen, S2, _ A^t wnrden « tier 57. U werk, u woord fpreekt Amen. * is.Matï. Ach zie dog wat wy zyn, a8,ao. w zyn yerfcheurdelein, ?p Jf * Wy zyn gelyk weezelyn, ' Die eeenen vader weten. \ ■ 82 Ach vader neem van ons, het flyk van 82. ACH onze z0ndenj Ach neem van ons het vuil, 't geen onA emw ze ziele wonden En vuile harten maakt. _ Ach zend dog tot ons m, Den-geest der liefd' en rouw, Op dat wy lieven u. El fpreeken, gy maakt trouw. 83. Ach neem dog ook van ons, De leerars onze zonde , Die ons uit hoogmoet u Verkondigen met den monde. Hun werk fpreekt, dat is waar. Zend leeraars tot ons in, Die u wel met den mond. Dog daar by uit den grond, Doen leeren, zo moet 'tzyn. TJ NAAM WORDE GEHEILIGT, 84. Want zo moet ja van ons, * U naam geheiligt worden, Van ons, daar wy alom, Op aarde voor u leeven, En fpreeken, heilige ons, Op dat wy u vereeren, En uwen roem vermeeren; Want zo moet van ons allen, U roem tot u opwallen. *< De fpotter kan ons dan ^ - Met zyne list niet fchaden, Want wy zyn vast in God, En zyn by hem in genaden. De Spotter kan na huis doen gaan, Heer maakt gy ons dog vaste, En heilig onze harten, Op dat wy u by allen, Uit genaden wel gevallen. V RÏK KOME, $9. Want zo moet ja door u, Het moet ja hier en daar, Recht vast geplantet worden, Dat is voor zeker waar. De Spotter moet ja ook, In zyn hart dau doen fpreeken, Wat ftaa ik langer itü. Wel aan! ik wil uitbreeken, Om wel te doen. U. Ach vader wilt gy ons Niet zulkes laaten zien? Spreek Amen, ja dan^zal t Ter regter tyd gefchien, De tyd komt haastlyk aan. Gy wilt tot allen tyden , Ons hart daar toe bereiden, Op dat wy als de vroomen, Tot u in vreede koomen. 88. De fpotter kan dog niet TJ woord doen weederftaan, Ach neen! wat gy maar fpreekt, Dat moet zo ras voort gaan, Geen mensch kan tegen ftaan, Wv bebben 't ja ervaren , Door u fpreek ik, — en waag het, Wel op, u ryk laat komen, Gy wilt ons daartoe vroomen. „ WIL GESCHIEDE Of AARDE GELTK IN DEN HEMEL, go TJ wille laat door u Van ons zo wel voortgaan, Gelyk hem de Englen deen, Die voor u aanzigt ftaan, Zy gaan ja fpoedig heen. < Wy zyn dog ja met mmder, Wel op, gy Godes kinder, Tracht gy ook zynen willen, Door hem zo te vervullen, oo. Laat u de kwaade rotten, Nu vry daarom befpotten, Het kanu dog niet fchaden; Gods genaad zal u begaaven. Dat u de fpot niet meer te harten gaat. Want zo kontgy by allen, God recht doen welgevallen,  »er maaning tot hete, gebed nor de boet vaardigen. En gy hebt ja gezien, De Spotter moet in den afgrond vJien. ONZE DAAGELYKS BROOD GEEFT ONS HEDEN, . 91. Tracht niet naar ydele gaaven, Zy doen u lichtlyk fchaden, Als gy hst brood hebt heeden, Waar door God houd u 't leeven, Wat vraagd gy dan naar geld en goed , God! gy wilt ons in 't leeven , Het daaglyks brood dog geven! Wy zyn ?t niet waart t' neemen, Ach houd ons dog in 't leeven. 9,2. Voor al wilt gy ons herten, Met geestlyk brood verfterken, Want anders zou in 't wiegen, De Duivel ons bedriegen, \ Ep fchandelyk doen te gronde gaan. Heer gy wilt ons bewaaren, En geene gnade ipaaren, Heer Jefu doe 't dog niet verzeggen, Ons op u genaden hand te leggen. VERGEEFT ONS ONZE SCHULDEN, GELYK WY ONZEN SCHULDENAAREN VERGEEVEN, 93. En zo gyzoudet merken, Dat onze zond ons boosheid deed verfterken , Zo wilt gy dog doen fpreeken : De kinder'n kunnen den vyand niet wreeken, Wel aan! ik wil 't hun alle maal vergeven. Zo reinig dan ons harten, En laat het ons niet fmarten, Dat wy zo veele dagen, Ons met de zond gedraagen, 94. Niet dat wy >t ons verbleiden, En nu de Zond niet myden,Neen, dat wy u weder vonden, En zyn in goeden gronden, Ach Heer! vertroost ons hart dat niet? Ja dit moet ons zo vroomen, Dat wy den vyand der zonnen, De zond aan ons begangen, By ons niet laten prangen. 95. So wilt gy nu ons harte, Regt zuivern van den fmarte, ' En alle zonden wellen, Volkomen by ons ftilien, Want. dit maakt ons ja vry van zond. Zo zullen wy der vyanden, Die onze vleefch en beenderen, Verdelgen • willen van de aarde, De zond vergeven — door u w aardt* LEID ONS NIET IN VERZOEKING, 96. Zo wilt gy nu van boven, Ons naar uwe gnad* verfchoonen, En laat het Zatans woelen, Ons niet in 't hart doen voelen. Op dat wy niet te gronde gaan En zo de vyand ons deedverklaagen, Zo laat u woord hem dog verlaagen, Wyk weg gy booze geesten, Van die, die my fteeds vreesden. 97. En gy, o God der genaden! Wilt ons niet overlaaden, Met proeving kwader fmerten, Ach neem zy uit onz' herten, En draag de lasten al voor ons.! Daar toe zyt gy gekoomen, Op dat wy als de vroomen, U regt in liefde roemen, En nu onze hart niet meer bedroeven. 98. En zo het ja nog mogt gefchieden, Dat ons de fmert zelfs bragt tot Knielen, Ach Jefus doe dan fpoedig helpen, En laat ons niet verdrenken. Want dit zou ja regt droevig ftaan, Zo zou de vyani lachgen,' En openen zyne kaaken, Met overluide ftemmen, Daar, daar! ik zie hun ongeluk glimmen. MAAR VERLOST ONS VAN HET KWAADE. 99. Nu gy wilt ons van >t kwaade, Verlosfen door uwe genade, En tg  »4 En zo de hoogmoed by ons deet waagen En fpreeken, dit zyn myne gaaven, Dat ik dit alles zo doen kan, Zo, wilt gy tog hart loopen, En ons niet doen verkoopen, Ach neen ! gy wilt ons helpen, Dat w' ons niet zelfs verdrenken. 100. Nu Jefus! gy wilt hooren, En uwen roem verhoogen, Hier en aan allen enden, Wilt gy uw werk volenden ; Op dat men duidelyk zienen kan, Dat gy zyt God alleen, Die byde groot en kleinen , Kan flaan en ook helpen, Op dat wy niet in h ftof verdrenken* want uwe is het ryk, en dekragt, en de heerlykheid in eeuwigheid amen! fOi.Want gy zyt ja alleene, De God der groot en kleinen, Hier en aan allen enden; Zal ik 't door u zo melden , Wie zoude my terug doen gaan, Ik overgeef ü myne zaaken , En geloof door u, gy zult't welmaaken. En nu zal ik door u voortgaan. En voor alle duivelsknegten niet meer ftaan, 102. Want u is ja de kragt, Om allen tyd te helpen, En waarom zoü uwe magt, My dan niet zo veel fchenken, Als my aan Ziel en Lichaam noodig is. Want uwe is ook het ryk, En aller landsgebiet, De Ravens gaan zelfs voorts, Wanneer gy zy maar aanziet. 103. Daarom vereer iku, Als aller Heer en Koning, Door uwe Heerlykheid, Zing ik als uw verloste; Van Zatans listen ganfch bevrydt, Wel aan gy menfchen kinderen, Gaat tot het heil der zondaaren, Weet gy hem niet te noemen, Den meefter aller meefteren. 104. Hem is het ryk op de aarde, Menfchen kragt kan hem niet fchaaden, Het booze moet vergaan, Zyn Ryk blyft eeuwig ftaan, • Gat heen tot deezen God en Heere, De Heerlykheid en vreugde,. Zal hy ons wel bereiden, Door hem doet u vermaanen, En fpreekt lof prys zy Jefus, Amen ! HET III. CAPITTEL. eene uitstorting des herten van eene III. Cap. Eene uitstorting des harten nor God, Onderzoekt my God en ondervindt myn hert, beproeft my, en ondervindtl hoe tk het meen, en ziet op ik op den kwaade weg ben, en leidt my op den eeuwigen weg. Pfa/m 139. v 23. 24. 1 • \ ch Heer myn fchild en wapen, _ myn XX Leeraar en wegwyzer Jefus Christus, myne vryheid en fterkte ; ach zie dog met genade op ons van boven neêr, en onderzoek en beproef ook myn hart. voor god, om de terugroeping dierpreek. 2. En doorgrond dog het voorneemen dat gy in my g'elegt hebt, en zie of het zo ryn, heilig, goddelyk en u wel behaagelyk, en tot uwer eer en tot vermeerdatring van u ryk toerykend is. Want  om de terugroeping van etne dierpreek* aiG; 6, i. • x Matt. 19, 13Luc. 19, 10. y Luc. IS, 7. 15 Weinigen de regte waarheid daar van uitgelegt hebben; • • 11. Is dit voorneemen in my, 0 Jefu' nu uwe voorneemen, en is het, zo ais oy my hebt geleert, heilig, rein en waarheid, ach! dan heiligt en reinigt onze harten en maakt het zaaligmaakend voor ons. 12. En neemt ook uit myn hart den hooo-moed, die zig om deeze zaak by my verroert, en laat myin Broeder- en KinderJyken eerbied voor u, myn God volbrengen, in het reine-geloof, het werk der waarheid en der liefde. 13. Zo laat dan nu geen grootsheid nootrots zig by my verroeren, nog opblaazen by my gezien worden; maar ootmoed, zaotmoedigheid, gehoorzaamheid en waareBroederliefde met welfpreekendheid laat door my kund en openbaar worden. 14. Zo laat dan nu myne zwaare tong oereed zyn, om uwe waarheid zuiver te verkondigen, en maakt myn Ziel en Lichaam bekwaam daartoe, en leidt my zeiven in uwe waarheid. 15- Zo laat my door u dit goede uitvoeren, na dat het de menfchen kunnen hooren, verftaan en begrypen, en na dat het tot uwer eer en tot Vmenfchen heil kan verftrekken. 16. En legt uwen geloof, zeegen en Goddelyke kragt op deeze woorden , op dat het veelen tot zegen en heiligmaaking mag brengen. 0 0 17. En zo zig de vyanden tegens my verzetten, indien gy uwe waarheid rem verkondigt en hunne dwaasheid en leugen tot hoon -n ipot maakt. i«. Zo wilt gy my dog in 't goede Herken ïn bewaaren,dat ik nietyan u wyk, wanneer ny myne vyanden om uwehtwegen be'pot:en, hoonen en belagchen. . Ja als dan wilt gy ook nog, indien het ag betaamt, de waarheid regt door my lee•en, en wanneer ook gelyk het bloedig wraakzwaard voor my blinkde, zo laat mvniette"ug gaan. 20. Maar tot troost voor uwe Kinderen, m tot eer voor uwe naam, laat uwe waarheid .oor my verkondigen, en my een hart geven , 3. Want ziet, bevooren ik gedaan had, 1. wat gy my bevoolen hebt, in uwe woord, u was 'er een kwaad voorneemen in my, dat ik de Preêk van de verzinning en opftanding der dieren, welke uwe dwaalende knegt onder ons heeft gedaan, zoude met beftraffing en zeer harde woorden herroepen. 4. Dewyl dan in de waarheid de opftanding der dieren niets is, en de dieren maar ftof en niets zyn, en moeten ook weder tot ftof en niets worden. g. Maar nu ik door u gedaan heb, wat ik te doen fchuldig ben, zo is het voorneemen van uwe geest in my, het welk voorheen ftreng en hard was, nu met liefde en vermaaning verwisfeit geworden. 6. Want toen ik zulk ftreng voorneemen begon te volbrengen, bragt gy my gelukkig te binnen, dat ik voorheen ook tegens u gezondigt en uwe gebooden gefchonden had, en gy my nogdians weder hebt aangenoomen, toen ik ter regter tyd door u omkeerde en boete deet. 7. Zo heb ik nu door u zulk werk der liefde, dat gy aan my gedaan hebt, my ook laaten leeren en onderwyzen, want ik heb het ter harte genomen , wat het is, dat gy gekomen zyt, om de zondaars tot boete te roepen en regtvaardig en zaalig te maaken, wat verlooren is, x ja dat zelfs meer vreugde by den Engelen in den Hemel is over eenen zondaar die boete doet, dan over negen en negentig regtvaardigen, die rein en heilig leven, y 8. En daar zulke leering der liefde aan my gedaan, tot nut voor my en myne Broederen, heb ik nu door u beflooten, om deezen grond tot een grond van deeze betragting te leggen, dien de Dier- Prediker uithoogmoed : tot een grond wilde leggen. 9. En door u voorgaan , de waarheid van , deeze heimelyk verborgene wysheid in deezen '. gronde, met vermaaning, beftraffing, lee- ; ring en met vertrooiting klaar en duidelyk \ iaar te leggen. 1 10. Daarom, dewyl reeds om deeze woor- < ien veel tweedragt geweest is, en mogelyk. <  ï6 III. Cap. pan den onwillen der geestelyhn fhepe/s, z Mat;, 10, 28. Ach help my dog 0 leevens Vorst, En laat my niet tot fchaden, Het werk door u zyn aangevangen, Heer doe met uwe waarheid prangen, Op dat ik niet tot fpot en hoon, Onvruchtbaar ftaa voor uwen troon. Ik engste my en bidde u, O God van groote genade, Ach help u volk, o Jefu nu, Uit hunnen duistern graave, Ach laat my dog met alle vroomen , Tot uwe hemels maaltyd koomen, Tot uwe rechten laat my ftaan, En totu lammes bruiloft gaan, Amen. DES HEEREN TERUGROEPING EENE LEERREDEN OVER DE ONSTERFELYKHEID DER DIEREN, GEHOUDEN VAN EENEN LEERAAR MüLLER. deren Gods, want wy weeten, dat «t gantfche fchepzel met ons zucht en beangst is tot nog toe. Rom. 8, 19 -22. Ach Heer Tefu' eeeft ons dog oogen dat wy zien , en ooren dat wy hooren, en plant u Sftfon^^en laat ons door°u licht zien het licht en de wonderen m uwe wet, en help, en laat alles wel gelukken, Amen, VAN DEN ONWILLEN DER. GEESTELYKEN SCFïHE», TOT TROOST EN WAARSCHOUWING OP ONS TOEGEPAST., sg.TPVitzyn de woorden des Heeren, door \j den mond van Paulus gefprooken, waar meede de Heer tracht zyne beleiders weder te vertroosten, wanneer zy in vee • lerly ongeluk en vervolging daar neder ftorten. 24. Want in den i8den vers zegt hy, dat al het lyden, wat ons nog in dit leeven omgeeft , niets zy te vergelyken tegen de 011uitfpreekelyke vreugde, welke ons de Heer in eeuwigheid zal laten ten deel worden , ar Wanneer hy ons alle, die wy hier om zynes' naamens wille lyden, zal in zyne wooning neemen, op dat wy by hem zyn, alwaar geen leed nog gefchreeuw meer zyn zaU maar al het lyden in vreugde en verblydmg verandern moet, a ... to„OP aö. En om ons nu nog krachtiger te vertrooften,leid ons de Heer tot den geestelyken dienaaren van Jefus, welke de Emanuel den dienst der ydelheid onderworpen, naame- a Op. {oh. 21, 3- 4- ven, dat ik niet vrees voor de geenen die wel het Lichaam, maar de Ziel niet kunnen doo- den. ; ai'. Maar kinderlyk en gehoorzaam laat my u, myn Heiland vreezen, die gy niet alleen magt hebt het Lichaam, maar ook om de Ziel te dooden en te verderven in de Hel. z a'a. Zo fterkt my dan nu, Heer Jefus! en leidt my in uwe waarheid, want gy zyt de weg, de waarheid en het leven, daarom geeft niet my, maar uwen naam de eer, Amen! Ik zugte hart Heer Jefu Christ, Naar uwe genaad en gaaven,  tot troost en waarfchoumng op ons toegepast. b Luc. I c Lu;. i s> 30. ( 1 v t e rfjud. g v. 6. d o b ni di dc ne ge go H< de dal bel dei v«. ^cucu Tcigaijgiyicen aienst gebooden heeft- 27. En dewyl nu de Heer wist, hoe nuttig het lyden ook voor ons is, wy zyne aeloovigen nogthans dikwerf daar voor ziddlrn en beeven, b en het lyden tegen onzen wil doen verwachten. 28. Zo wyzet ons de Heer nu tot aanmerking der Creatuur en geestelyke fchepzelen van God, en fpreekt met andere woorden tot ons: 29. Dat ons dat niet zo zeer hoeft te verwondern, dat ons het lyden dezer tyd zo dikwerf tegen onzen wil overvalt. 30. Want ook de Engelen en fchepzel, welken de Heer over wind en water, en over andere zyne werken heeft wacht gegeven, waaren in het begin tot desen hunnen dienst onwillig geweest. 31- In welken onwillen en tegenwillen teren Gods gebied ook veele, ja zelfs legio- i [en afgevallen waaren, c die haare Vorstenloemen met behouden, maar haare heerlyk- £ ieid en behuizing verlaten, en omhaaren on- , n\ en tegenwil tot den dienst van God, nu 1 K de eeuwige verdoemenis overgegeeven, n tot ft oordeel behouden zyn, met eeuwi- z en banden in de duisternis, d fj 32. Daarom vertroost ons de Heer nu ver- v er, en fpreekt, dat wy in het lyden teoen ïzen wil dog niet afvallen zouden van de e ilydems aan God gedaan, maar wy zouden >t ?t nu daar voor houden, dat al het lyden ft ets te vergelyken is, tegen de heerlykheid , de aan ons zal geopenbaart worden. or 33. En nu waarfchouwd ons de Heer ver- m f door de onwillige fchepzelen, welke hun- n wil niet met den goddelyken wil vereeni- de n wilden, en zegt; q 34. Dat zo wy onzen wil niet met den ( idelyken wil vereenigen laten, maarden ke «re gelyk de affallende Engel tegen ftaan; tec 35- Wy dan ook wel een voorbeeld aan afvallende fchepzelen neemen mogen, we het ons gelyk hun gaan moet, offchoonwy eer :eerde en geloovige Christenen zynde, en der 1 geest van God gehat hebbende. if! \6. Welken dog de afvallende = Engelen ( ? 2 P vers maakt dmdeiyk, daar de Heer fpreekt, dat wy huldig zyn om God te dienen, en zo wy t met doen, maar onzen kwaaden wil tot gehoorzaamheid volgen, wy fterven, ik sen, verdoemt worden 42. En zo waarfchouwt en vertroost ons Heer met de geestelyken fchepzels van 43- Hy waarfchouwt ons met de afteweeïen, welke om haaren onwil en tegenwil en Gods wil verworpen zyn. H- En hy vertroost ons met de fchepzels, ke haaren wil met den wil van God verigt, of heten vereenigt maaken, en nu dienst der verganglykheid onderworpen , met naar haaren, maar naar Gods wil. ; VRAA-  9 III. Cap. Wat voor diensten de geestelyken fchepjels uitvoeren. h Ebr. I, 14- i Pfalm J04, 4> \ Ebr, 6, 19 / Pf; J9.i -wPf 104, »I«f aö. 0 Ai S. 8 Cap. ó. den wind over den aard bodem lyden , en den dienst der ydelheid ten uitvoer brengen, p 52. Hy heeft zyne fchepzels aan de groote waatern gebonden , en hun magt en beveel gedaan, dat zy de ftroomen te rug keeren, op dat de waaterenhet aardryk niet weder bedekken, q 53. Hy zal zy weder verlosfen van den dienst der ydelheid, r en de godloozen dooi haar verdelgen, s en de ryne fchepzels toi de vryheid' der kinderen Gods brengen. 54. Hy heeft zyne fchepzels gelaagert er zyn Cherubim magt gegeeven, om den boon des leevens te bewaaren, * op dat de men fchen met hun zoeken en najaagen, den wej tot den boom des leevens niet zouden vinden maar de zelfs eigen en werkrechtvaardigen l 55. Moet het bloothouwende zwaard de s Cherubims, ik meen, de wraak des levendi , gen Gods verdelgen. 56. Maar over degeenen, welke nietdoo - haare-, maar door des Heeren rechtvaardig t heid willen zaalig worden, heeft hy zyne Cre£ - tuur, ik meen, zynen Engelen macht gegever i 57. Om zulke menfchen te behoeden t 1 alle haare weegen, op dat zy ons by al h e ongeluk lyden , en in de duisternis op de hai draagen, op dat wy onzen voet niet aan e !p nen fteen ftooten. u r 58. Ja de God welbehaaglyken moeten 1 y Engelen fterk maaken, op dat zy Koningry :n overwinnen , en die tegen Gods wil werke :r verdelgen, x 59 Ja die tegen Gods wil arbeiden , mc c. ten de fchepzelen benauwen, (en hun) door d d- rechtvaardigen zyn aanfteekend ongeluk a; t, kondigen. ie 60. Op dat God de godlooze en zon< ar groote verdelge, en de rechtvaardig m a- drige verhooge, heerlyk en groot maake. 61. Deeze en andere meer, zyn de w ia- ken, welke de Heer zelfs, en dagelyks d. :er zyne fchepzels bewerkt, en welke wy Se en dagelyks zien, hooren en verneemen, en d< den Heere geloven kunnen, want door ne geloov verneemen wy, [dat de weereld di yn Gods woord gemaakt, en al wat men ziet ed niets geworden is. 2 b Ö2.M p Zach. 6, i-7- q Pfalm 104, 9* r Op. ;Joh. 9, 13 " iss v. 11. 1 l . /1 Mof. r 3 . 24. , s r , P ït id u Pf.91, le 9 tot 12. ce i> x Dan. e„10, 13. 20. en en21. m- Cap. 11, lig ' ;e- yy Dan. er-5, 5<5. JU/ tot 30. els )or iiet >or uit z Ebr. aar11' 3* VRAAGE, WAT VOOR DIENSTEN DE GEESTELYKE SCHEPSELEN UITVOEREN? 45. Nu vloeien uit deeze woorden de yrace • Wat zyn het nu voor vergankelyke diens* ten', welke de geestelyke fchepzels onderworpen zyn, waar zy van verlost worden f 46. Deeze vraag zal nu de Heer door zyn woord opentlyk door my oplosfen, want de geestelyke fchepzels zyn en worden _ alle tot dienstbaare geesten uitgezonden, tot dienst voor de geene, welke de zaligheid beërven zullen, ik meen willen, h want om ons maakt hy zyne Engelen tot winden, en zyne dienaars ot vuurvlammen, i 1 47. En deeze diensten, welke de Heer hui gebiet, en macht overgeeft, beftaan deel in wonderen, en deels in getvoonelyke werken welke wy dagelyks zien, hooren, voelen en door den Heere merken en gelooven kun nen, dewyl den geloovigen de Geest en he woord van God zulks leert, en in de waar heid hun hart verzeegelt, want God lei zvne geloovigen, welke regt en vast op her hoopen, in de diepte en in de verborgen wysheid van God. k . 48. De waereldwyzen noemen de dag< lykfe werken, welke de Heer zelfs en doe zyne fchepzelen bewerkt, en waar zy van vr worden, de werken der natuur, 't welk e< aan \ andere hangt, en het een uit het and< ontfpringt, en van zig zelfs door den g woonelyken loop ontftaat, maar zy liegen > 49. Want de Heer heeft de Zon eene wo ning aan *t uitfpanzel des Heemels gemaak en leid zy uit, gelyk een Bruidegom uit zy lm kamer, / hy maakt de maan, om het Ja -7-daar na te deelen, en hy wyst de Zon hf ,imren needergang. m -ivo/.;rsv 19. 50. Hy roept het heir der ftarren met 1 AO men , en leid zy uit, n hy roept het wai uit de Zee in de hoogte, en laat het reger op de aarde, hy heet Jehova 0 nos 51. Hy, myn en onze hoofd, gebiet z} '9, fchepzels, dat zy voor hem treedenen 1 beveel hooren, op dat zy naar zyn geb  III. Cap. Wat voor diensten de geestelyke fchepzels uitvoeren. lg «Job. 3 8. < l ] b i Mof. 2 het 18. Cap. £ e ■v c i Mof. xi het 19. Cap. ii e 1? d 2 Mof r. het 3 en 4. Cap. s « 4 Mof y 22, 22 33- , X t( ri k bloed wraakzwaart voor hun heen gaat, pn de vyanden moedeloos maakt, f 73. Een David zondigt uit hoogmoed ,aan den Heer, en de Heer laat hem van drie beftraffingen eene verkiezen, en hy kiesdte de pest, en het geestelyke Schepzel komt met de wraak des Heeren, en flaat zevennoduizend dood. g 74. Een geestelyke bode van God gezonden , komt tot de Maagd Maria, en verkondigt haar, dat Jefus de Zoon des levendigen Gods, door de kragt en overfchaduwing des Heiligen geestes, van haar zoude gebooren worden, h welke ons, ik meen die hem aanneemen, tot de vryheid der kinderen Gods brengen moet. T$. Een Engel komt en verkondde den Herders, dat de Heiland gebooren is, welke die tot hem komen, zalig zou ma>| ■ en eene menigte der Hemeifche lle:r ren preizen God voor het genaden wonder, dat hy aan ons arme Zondaars betoont, i ; 76. Ja waarlyk een wonder, de Schepper Ier Schepzelen word gebooren alleen Schepsel; hy, de eerstgeboorene der Schepzelen,* ie eerfte en de laatfte, k de aanvang en het1 ïinde,/word als een kind gebooren, om ons ot de vryheid van God te brengen, die wy net onze zonden verlooren hadden. / 77. Maar de geene, welke deeze genade 1 iet willen aanneemen, moeten de geestelyke chepzelen met fchrik en groote ltraffingen n, erdelgen, m en in den oven des eeuwigen Ic uurs werpen, « op dat zy in de wynpers \\ es torns van God gepynigt worden van n euwigheid tot eeuwigheid. 0 ij 78. Deeze en andere meer, zyn de won- 4C erwerken , die de Heer zeiven en door zy- % e Schepzelen in uitvoering brengt, en waar o e Schepzelen van bevryd en verlost zullen J° rorden, want het zyn ydele en verganglyke 19 rerken; maar God zal zyne kinderen en zy- ; Schepzelen tot zyne eeuwige vryheid bren-p :n, * en wel tot zulke vryheid, die eeuwig Joi yft. 4 Y 79. Maar nu vloeijt uit deeze," woorden de C a vraag; /Jof.S, 13 - 155 b.Mof. 9.1-4Pf. 44, 2-4. £2Sam. 24, 9. tot 25. 1 Chron. liet 22. Cap. 'zLuc. r, 16 - 3*. Luc. 2, '■ '4- Co! r, 3. Op. >h. 1 , en 18. Joh.i, -3- Op. h. het 9. en i. Cap. Matt. , 30. . -42. 49- Op. 1. 14, - 20. Dp. • 7, 17Dan.44. 62. Maar of wy deeze (ten deele) ook dagelyks zien, hooren, verneemen en gelooven kunnen, zo weeten wy nogthans niet hoe het toegaat. 63. Want de wind blaast waar hy wil, en gy hoort zyn geluit wel, maar gy weet niet van waar hy komt, nog waar hy heen gaat,« en juist zo zyn nu de wonderwerken voor ons oog hetzelve. 64. De wonderwerken gefchieden ook van denzelven God en fchepzelen, waar de dagelykze van uitgevoerd worden, maar dewyl zy zelden en niet veel gedaan worden, zo noemen wy ze wonderwerken. 65. En zy beftaan in zeldene aankondiging van de weldaat en ftraffe Gods, en in deszelfs uitvoering. 66. Maar dewyl wy in de Schrift een grote meenigte hebben, waar wy den dienst en 3e onderwerping der fchepzelen,' in hunne besigheid, der ydelheid kunnen ontdekken. 67. Zo zal u de Heer door my, op dat iet door de lengte niet te duister worde, :emge kort en duidelyk aantoonen. 68. Eenen Abraham verkondigde de Heer : net zyn fchepzel het geluk, dat wy in den ieere hebben, en het ongeluk der godloo- ! en, kon hy hem niet onthouden, b 69. Eenen Lot komen de Schepfelen zeg- 1 en, dat zy de Godlooze wilden verdelgen, n als hy met de zynen wilde levende bly- \ en ; zo moest hy zig fpoedig van den Zodo- ^ lieten afzonderen, c 70. Eenen Mofes verfcheint het Schepfel ^ 1 't bosch, en belooft Israè'ls verlosfing, C n beroept tot zyn werk, den Mofes tot zyn C negt, en toont hem, wat hy uitvoeren A loet. d c' 71. Een Bileam wil uit eergierigheid te- j ens den Heer woeden, en het geestelyke chepzel van God treedt hem met de wraak V an God in 't gemoed, e 53 72. üen gezandte van den Heer, en een o-, orst over 't heir der kinderen Israël, komt h »t Jofua, en toont hem, dat zy, de kinde- ;n Israël de vyanden niet zo verzaagt maa^n, maar dat hy de Heer zeiven met zyn  ao. III, Cap. Waarom beangftigen zich de geestelyke fchepzelen f r Joh 14- 30 s Joh 16, IS t Joh 14» 3i u Mar 14. 32 34 * Luc 22, 43 44- y Eb: 10, 15 14. * Epl 5, wy hem nooit zouden uitdrinken en het quaat niet overwinnen. 87. Een knecht des Heeren klaagt in Luc. ia, v. 50., ik moet een Beeker uitdrinken, en hoe is my zo bang tot het voleindigd is. 88. Een en de zelfde van God gezuiverde knecht des Heeren klaagt in Ff. 89, v, 47. over de verberging des Heeren, en over den torn zyns Gods. 89. En in het 39 tot 46(1 e vers word van den zelfden knecht des Heeren getuigt, dat de Heer hem zo geflaagen en het zwaard der kracht en overwinning genomen heeft, dat de boosheid en vyanden van God overwinnen en een tydlangfchreuwen, daar, daar! daar legt hy , dat zien wy gaarne, a <■ 90. Een Paulus fpreekt dat hem het leiden3 tot aan de ziel gegaan was, en dat hy zich met zyne medeleiders niet anders voorgefteld hadde, dan datzy 'tmet den dood betaalen moesten, b 1 91. Een geestelyk Schepzel van God gezonden om metden Duivel te ftreiden, word eenen- twintig dagen wegens den harden ftryd met den Duivel opgehouden, om die van God ontfangene boodfchap aan Daniël te bren- : gen. 92. En hy kan de overwinning niet eerbe- ■ haaien tot dat de vorst Michael van God ge- ■ zonden wierd om hem te hulp te komen, c : 93. En hy, de zelfde Engel had kort te ■ voren den Michael geholpen, opdatMicnael 1 de vyanden onverwond. d : 94. En in het 10de Cap. v. 21. fpreekt de zelfde Engel, dathy tot zynen tyd met den l Duivel en zyn ryk ftryden moet, en den vorst - Michaelvan God noodig heeft, om de overwin- - ning te behaalen. , 95 En dewyl nu de Engelen en geestelyke s Schepfels van God, gelyk wy, niet weten, t den algemeenen dag hunner en onzer verlos- - fing, e 96. Wat wonder dan, dat de geestelyke , Schepfels in hun dienst zich met ons beangftit gen en zuchten, met hoopen en wachten om - van den dienst der ydelheid ontbonden tewor- - den, welken zy doch voorheen tegen hunnen wil , onderworpen zyn, om den wil van God, alleen Pf. 35, 1. 1 2 Cor. 8-9. c Dan, 10, 13. d Dan. 11, l. e Matt, 24, 3$, vraag *. zo dan de Schepzelen tot zulke vryheid van GW zullen komen, waarom beangftigen zy zit weeten dat de geestelyke fchepzelen zugten. f Dan 2, 44. Cap. 7. 27. f Op Joh. s, 11. 12. Cap. 7, 12. 1 h Op.' Joh. 4( 8. n. < e c t t, z i cl g g h di i 5 'Mof. 12, 23. k 2 Cc r. !5» 50. /2 Petr. 2, 12. m Pr. Fpn 51, Op. ?.h. 16, 2. iMof. , 19- 0P. >h, 20, [. leen op hoop om weder daarvan verlost te worden. 97. Wand een daghuurder zucht ja met hoop naar den avond, en een wachter welke voor zeker weet van zyn wacht verlost te worden, en geen dag nog uur weet, wanneer de aflosfer komt, zucht en beangstigt zich voor zeker, met hoop en wachten na-den verlotfer, om van den langen en harden post ontllaagen te worden.? 98. En juor een loognaar houden, dat hemel en aar■ en het ydele wat daar in, daar op en daar wi onder, is moet vergaan en tot nier worden 103. Want de vleeschelyke dierenzaHe" 'kmeen Zy kunnen in het ryk van God n^ gaan dewyl de Heer zelfs fnreekt, cht hm, z;el in >t bloed beftaat, / en dït vleesch en bloed het ryk van God niet beërven kan ƒ 104. Maar dat hervuilen vergokt en datzy, de dieren- van. natuur daar toe Je' boorer, zyn dat zy gebruikt, gevangen gellagt worden. / . bcvcujötn en 105. Zo dan nu de ziel der dieren weder moet tot aarde worden,, en de aarde wed" m mets veranderen moet, gelyk de Heere gaan moet, en de aarde gelvk een kWrw>r lolyl de hemel en de aarde tot niet moet mg der dieren niet zyn, en de dieren kunnen Stfftof In1" Vl,eeSCh 6n W-d mo twe-, enoominl „ T'u den' Waar^« het! laatz meer te vindpn Q geen u de o^gZ'Z^^Uvl an daan haaien, da.r doch Imn ziel en hch am tot aarde, en de aarde in ^e nde n eï leer zal gevonden worden. "j6t 107. En nu kunnen wy door rf^n tj it deze waarheid zien^ dat et l ¥ i de heilige Geesten des Heeren tv^^? -a de vryheid der kinde^G^^ '^^^^^^^'^ ■ vraag, ^yn het dan maaralleen de Erve. na. En deeze vraag bidde ik u, 0 Fefu r .tgyverder.duidelykdoormyb4ntio0r: den,  V, Cap. Van de beangjiighig der rleeschelyke tieren en beftrapg ,der Qodloozen. den en- my. en. alle die het hooren willen, laaten tot waarfchouwing, dankzegging, en tot nut gefchieden, en de waarheid bidde ik, wiltgy niet onthouden. ui. Maar opentlyk en duidelyk leeren, met beftraffing, vermaaning en vertroofting, en met geloovige gebeeden wilt gy door my einden , en alles in het ryne geloof, dat door liefde daadig is, volbrengen, en my op uwe effene baan leiden. 112. Want niet door my , maar alleen door uwe waakzaamheid en genade naar u woord gaan al myne voorneemens gelukkig voort, Amen. HET IV. CAP ITT EL. VAN D E BEANGSTIGING OER VLEESCHELYKE DIEaEN, EN BESTK.ATFIN& DER. GODLOOZEN. Wy M, dat al het fchepzel zagt met ons, en beangst is tot nog toe. Rom. 8, a*. q 4 Mof. 22, 23- 33- BT ALLE LEVENDIG EN IS BAT MEN WENS C H T , NAMELYK HOOP. Pr. Sal. 9, 4. Hier word niet alleen van den mensch, maar ook yan het onverftandige Vee gefprooken, is nu by het vee. in zyn deel hoop, zo is daar ook beangstiging in hem, dewyl natuurlyker wyze uit beangfiiging hoop. volgt, is daar nu hoop by, zo is er ook zuchting by, is daar zuchting by, zo is daar ook verlosüng voor, is verlosfing voor haar, zo moet ook een lof tot eer den verlosfer worden, en dit bid ik u 0 Jefu, wilt gy dog korteiyk beantwoorden, en u een lof ter eer aanftemmen. °y zyt myn vader en moeder niet, gy hebt ook geen Ziel te verliezen, daar omloop toe. 6 fn of het ftomme dier ook moê is, en mer meer kan , zo laat een zulke diermoordenaar niet af, maar flaat en fpreekt, trek toe. 7 En wanneer het ook voor hem, voor en onder zyne last daarneeder valt, zo agt een zulk godloos mensch het met, maar uit hoocmoed en kwadaardigheid fpreekt een zulk Bileam: och dat ik heeden een zwaard by my had, ik zou u dooden, dewgl gy my hoont en befchaamt. 7, En zulke beangstiging brengt hem ja nu natuurlyker wyze tot zugten, en hoop, om van zulk een dry ver verlost te worden, dewyl een Os zyn Heer, en een.Efel de kreb zynes Heeren kend. r 8 En of het dier ook nu met fpreeken kan, zo fpreekt men dog gewoonelyker wys by het aanzien van zulk overlaaden dier, dat zugt y Jef. 11 1 T*V£ myne vrienden, leert nu de onder' jj vinding, en de daat zegt, dat beano-fti^ing in het onvernuftig vee woont, daarom zullen wy er ook niet veel woorden van maaken, wyl wy het dagelyks zien. 2. Want toen eene Ezelin de oogen van den Heere geopent wierden, dat zy den Encrel des Heeren met het bloothouwende zwaard in den weg ziet,_ beangstigt zy zig, en gaat ftraks rechts en links, q o En de dagelykfe ondervinding , wanneer wy de Bileams onbarmhartige en onnutte dieren moordenaars zien , met het vee omgaan, fpreekt, dat beangftig'mg in hemis. _ 4. Want hoe dikwerf zien wy met een dieraotig mensch zyn vee overlaaden, en dewyl hy zelfs in ;t vreeten en zuipen een dier is, an hy 't niet voor zonde , of hy zyn vee buiten genaade behandelt, en onbarmhartig met hem omgaat, 5. Maar hy fpreekt tot zyn vee: wel op,  Een ingang tot Jefus om wysheid' fOpenb Joh. 5, 13. t Dan. 12, 9. laatste tyd .getuigen zal, dat kunt gy, Zo °-j het verftaat, in het n Cap. der Openb. Joh vinden. EEN INGANG TOT JESUS OM WYSHEID. 0 Jjfy geeft "iet my, maar uwen naam de eer',-.om uwer genade en waarheid bitten', en neem den hoogmoed en etrzugt uit myn hart. 18. Zo gaa dan nu een iegelyk heen, 'om in zyn deel God te dienen, met de gaave, die hy van God ontvangen heeft, en dewyl heeden veele de rechte gaave, waar meede zy God dienen moeten , ontbreekt, zo gaat met my heen. 19. Ja wilt gy God dienen, zo gaat met my heen tot Jefus, en koopt wysheid, want door den Heere gaa ik heen, en haal zy naar zyn woord. » 20. Want alzo kund gy zy naar zyn woord rinden , zo gy dan zegt dat zy u ontbreekt, maar buiten dit is uw zoeken en naipooren e vergeefs. _ ai. Want indien gy ze niet zo zoekt, zo nnd gy ze nooit, maar hoe meer gy zoekt 10e blinder gy word, ja gy moet aan 't einle zo blind worden, dat het u gaat gelyk len Dier-Predikers, van welke de fchrift preekt, dat ze zyn gelyk de dieren, x enusfchen de menfchen en dieren geen ver-; chil weeten. '• 22. Maar of gy wel zo blind zyt gelyk een < lier, zo zyt gy nochtans niet zo gelukkig als iet vêe, want (dit) moet weder tot ftof en liets worden, maar gy zuid in uwe zonden terven en door uw verderfelyk leven ter hel ;aan. 23. Daar zullen de hogmoedige en eer■ugtige Bileamskinderen vergadert worden, n gelyk de fchaapen leggen te zugten van den Tand dêr zonne, en van den dood geknaagt porden, y en eeuwig fterven, en nooit verIerven. z ? z J< Van ujac. r, 5. 6. Sp. Sal. het 2. 4. en Jde Cap, 'Sp.Sall ;,i8-2i. ■ Pet. 2. 2. Pf. 9. 21. Pf 49, ' Opb. ih,9, 2- Dan. 7, S5 10. 18. 22 en 27 Op. Joh. 1911 tot 7- J Dan. 12, 9. ifOpenb. Joh. u.2S, ue genaae itaat voor u noch vry, Zo doet de Heer 't u leeren. Gy moet niet denken lieve vriend, Dat ik u haat, neen ongevynst Spreek ik u als een broeder aan, Doetgy Gods woord,gy zyt myn ma Ik lieve u, en'haat u niet, Of gy als vyand my aanziet, En met als broeder lieveu Kom, gaat gy met in 't goede ruim, Ik gaa m Godes wondertuin, Gy weet ja wat ik meene. Hoe heerlyk is het daar te zyn, By God, die alles is en myn' Ach vriend! als gy dit weet en ziet, Acht dan de kwaade bende niet. Kom waag het nu, en betert u, Dat moet u ziel voor eeuwig nu , Door Jefum recht doen leeven. Ik lchryve nu niet meer tot u, Dog fteeken moet ik doenen nu, jy wilt het zeiven leezen. Een huichelaar fpreek ik, dat zyt gy, ^Met uwe ganzen rott daar by, jy heuchlaars, zo komt nu maar aan, Dan zal ik u recht fpotten aaa. ieipottend wil ik u nog voen, 3og gy zult my belachen doen, God zal u ook uitlachen. Jog betert gy u heeden noch, ?ods genade ftaat voor u ja dooti vollen licht noch open. ö' rod roept ja niet alleene myn, Neen al, en ook u wolven fyn, u 0 gaat nu heen en betert u, Tot waarfchouwing zy dit voor u. vant zo ik op een ander maal, 'm u doe gaan in groot bretaal, pod zal >t doen anders klingen .had net reeds voor heen gemaakt, og God, wiens oog lang liefryk waakt, 'ee t zelfs om u terug breno-en och hoort gy deeze ftemme niet, ie heden lielryk fpreekt, ja ziet > blyft gy geene leeraars meer, Neen, God gaat u met toorn te keer J gaat nu heen tot Jefum Christ, ie myn en ook u Hyland is, Zo tr. » W 55, 6. 7. BESTRAFFING EENS D I E R P R ê K E R S , C MET VERMAANING VERMENGT. . £ -II 30. Gy Möller, wilt gy 't hooren niet, t Wat God door my nog leert, ach ziet! I Ach leez' het hier en merk het nu, 41. E En laat dog nu bekeeren u. E Want anders moet gy haast vergaan, S< En in het zondaars huis doen ftaan, En eeuwig daar in weenen. Z Dog heeden fpreekt dé Heer tot my, D D Met uwen Geest, ja ganz gewis, Dien gy ons hebt gegeeven;-» 37. Da moeten wy ja groot en klyn, U vrolyk zien, 0 Jefu myn, En heerlyk met u leeven. 0 5. Da moet ja al het leed en pyn , Al ver van onze wooning zyn, De heerlykheid is magtig groot, Wy zien zy daar in 't woord zo blootp Doch of het daar ook duidlyk ftaat, Wy zien 't in fpiegel hier dog gaat q In God, 'tzal duidlyk worden. 38. Van aangezicht zien wy daar God, En geeven hem zelfs eer en lof, Zo doen wy God lof geeven. r . Wat zal ons loflied zynen dan ? Zo fpreekt my nu de hoerer an, De antwoord is zo licht en klaar, In Godes woord zelfs openbaar, s Verborgen is 't voor my en u, Zo betert dan u leeven nu, Dat is voor u veel beter. 39. ; Doch zo gy 't nog verftaanen kan, Wy lezen 't in Gods Woord voortaan, Door wien 't de Heer zal leeren. t Hier om bemoei voor eerst u niet, I Want aan het laatste einde ziet, ] Dan zal 't de Heer getuigen vast, En dit zult gy niet zienen haast I Ik bid tot u, 0 Godes lam! ( Ach doe bewaaren my voortaan, ] Dat ik niet al te hoog doe fteigen j 40. C Dat goede dat nog voor my is, Dat doe door my ook ganz gewis, S En laat in uwen roem my ryzen.  iv. Capt. Beftratfing der kwetaden Herders, met vermaaning vermengt! Zo gy hem wilt aanneemen. En laat met vreugd ons fpoedig gaan, Op dat wy tot Gods rechten ftaan, En eeuwig eer hem geeven. 42. Zo gaat nu heen en betert u, En laat dog dat verleiden nu , En preêket Godes woord recht ryn, Gelyk als het u betaamt te zyn, Want heeden leert gy vynzery, En niet zo 't u betaamd te zyn, Het doet veel kwaad aan *t rechte, De hoogmoed heeft verblendet nu, Men ziet het kwaad uit de oogen u, Gy zyt zelfs duivels knechte. 43. Doch wat doe ik hier nog lang gaan, By u de kwaade Rott te ftaan, Nog eenmaal wil ik opentlyk, Befpotten u doen al te gelyk, En opentlyk wil ik alsdan, Voor alle bidden, welk voortaan, Zig doen tot Jefus keeren. Ta voor u volk o Jefu myn , Laat my recht geloovig biddend zyn, Ach doe zulks goed vermeerdern. 4.4. Want deeze Herders in >t getal, Zyn Herders van het dwaas geval, Zy gaan te fuipen hier en daar, Gelyk alle hoerers dat is waar. Ja dieven zyn zy door en door, De eene gaat den andern voor, Zy gaan zo tot den galgen; Drum gaa ik fpoedig weg van u, Wyl ik u hou voor gek, maar nu Zal ik nog naar u fteeken. 45. O armes volk in zonden root, Hoe zyt gy doch zo naakt en bloot Waarom hebt gy gevolget doch De Amfterdamfche zotten noch, Ach oopen dog u oogen nu, Hoe zyt gy doch den Duivel nu Zo fpoedig nageloopen? Hebt gy nog dat vernomen niet, Wie preekt dat is geen Duivel, ziet Die is ja zelfs een Duivel. 4<5. En zulke Leeraars hebt gy daar, *t Zyn Duivels knechten allegaar, Zo laat gy u verzoenen nu, En leert, wat God fpreekt zelfs totu. Zo gaat tot Jefum Christum aan, En betert u nu recht voortaan, En laat u recht bekeeren. Hy zoekt u zelfs, en roept u nu, Zyn ganfches hart hangt zelfs aan u# Hy wil u zelfs doen leeren. 47. Hy heeft het ja gebooden my, lk zou u vriendlyk roepen vry, Zo komt gy nu en volget haast, En neemt God in u harte vast; lk roepe u ja niet tot my, lk wys tot Jefus u gansch vry, Gelyk hy my heeft gebooden, Hy is ja zelfs myn Hyland doch, Die >t lydens juk voor my ja noch, Moet gansch alleen doen boegen. 48. Want anders zou ik droevig gaan, En by den Duivel moeten ftaan, Doch wylhy nu myn Hyland is, Nu acht ik niet de Duivels list. Ik acht der ganfchen waereld niet, Want hy is zelfs myn Hyland ziet, Myn Koning, troost en helper. Drum gaat tot Jefus fpoedig doch , Want hy is ons voldoening noch, Ons Heiland , God en helper. 49. En gy 0 Jefus Godes lam, Daar gy voor ons'aan 't Cruifes ftam. Zo jammerlyk zyt omgebragt, Ach geeft doch op myn bidden acht! Ach zie dog Jefus wat wy zyn,Wy zyn verwond van 't hooft ja fyn, Tot voet met zond belaaden. Ach helpt ter regter tyd ons dog, En doet tot uwe eer ons nog, In uwe bloed weêr baaden. 50. Ach zoekt u volk 0 Jefu haast, En brengt zy al in u leere vast, Dryft uit u volk alle leeraars vry, Die 't volk doen dryven uit uwe ry; Zy leeren 't volk uit hoogmoed haast, En zyn dog zelfs des Satans vast, Zy doen u volk verdwaalen. Zy tellen 't volk uit hoogmoet hier, En lopen zelfs naar 't wynplaifier, Drum doet zy nu betaalen* gu  Beftraffing vreemder Volken > met vemamlng en zoekende troostmorden doorvlochten. £* x 2 Boek Sam.het rj. 24 Cap. 53' 54* het v. capittel. BESTRAFFING VREEMDER. VOLKEN, MET VERMAANING EN ZOEKENDE TROOSTWOORDEN DOORVLOCHTEN. ï. TTet angstet zig en zugtet hart, Dog ik wil m toeilaagen. X X De kwaade bend in >t zonden finari> De kwaade Rotc die angstet nog, Da De Ons nu tot zeegen worden zyn, Dat tellen van dit volk zo haast, Tot waarfchouwing,fchryft in my vas Op dat, als gy my zeegnen doet, En u volk zo vermeerdert voêt, Gelyk ftaarnen aan den Hemel; Ik niet uit hoogmoed doen mag dan, Gelyk veele u tot fpot voortaan, Uit vleefches hoogmoed fpotten. 56. Want zo gy my bewaaret niet, Ik kan my niet bewaaren ziet, Des Satans hoogmoed zou my haast, Omarmen doen en fpreeken vast: Wel op, telt gy u«volk nu maar, . Gy zyt tot in den Hemel daar, Ja magtig hoog gevaaren, O Jefu, Jefu! doet my dog Bewaaren, anders val ik nog, Drum doet my dog bewaaren. 57. En nu dacht ik te fluiten daar, Met deezen liede daar voor waar, Dochwyl gy fpreekt ik moet voort gaan, En fingen doen, en nog niet ftaan; Zo flaa ik door u Jefus nog, Tot fpot moet my hier worden dog, y Doch gy wilt nu toeilaagen. ° Drum fing nu Jefu zelfs myn God, En maakt de boofe rott tot fpott, En neemt een rust meer Amen. Door Jefus maak ik den lezer en toehoorIer indachtig, dat, wanneer gefchreeven ftat, lat ik dit of dat goede gedaan heb, of nooloen wil, en de oproeping tot geluk en ongeluk der menfchen, dat is alleen gefchied ioor den Geest van God, daarom moet gy detmy, maar Jefum aanzien, want ik ben iok een zondaar, en moet door Jefus bloed -an erf en andere zonden uit genaden gezuiert worden, want anders zoude ik fterven n verderven, daarom myn Hyland geef niet iy, maar uwen naam de eere. t vjer.20, 7 tot 12. , Waar is 't, wy hebben 't nu verdient. Dat gy ons, om ons zond vernielt, Dewyl de zond in 't ganfche land, Begaan nu is door hoogmoeds brand; Die David ook uit hoogmoed deed, Toen vyand hem in 't groote leed, Door Israels zonde bragte, Toen floegt gy in u eigen land, Zelfs jammerlyk met toornes brand, Drie daage en drie naehte. x O Jefus Christ ik roep tot u, Bewaart my dog uit genaden nu, Dat ik de zond niet laad op my, Die ik dog niet kan maaken vry, Ach rynigt my van alle fchuld, En hebt dog met u volk geduld, En fpaart u volk uit genaden. En zo gy wilt verdelgen haast, Zo houd ons aan u recht vast, En doet ons zond wegdraagen. Dog wat bekeeren wil zich niet, Datneemt in toorn weg dat men 'tziet; Door u doen wy dan leeren ook, En koomen daar door in u boek. Nu Jefus, zo 't u wel behaagt, Zo maakt het met de waereld haast, U wil doe haastlyk groeien. Doch wil ik dit nog fpreeken doen, Doet ons in uwe wonden voên, En laat ons daarin bloeyen. Als dit u wel behaaglyk is, Zo fpreekt ook amen Jefus Christ, En zegt de waereld ook daarby, ( Dat gy wilt bouwen en plagen vry. j Nu wat u wil is laat gefchiên , < Dog u laat ons in harten zien, 1 En liefryk u doen leeven. < Ik overgeef u volk aan u, i In uwe handen neem ons nu , 1 Ach doe ons haast aanneemen. e Laat alle plaag en kwaade pyn, n  „s V Canl Beftraffïne vreemder volken, met vermaaning en zoekende troostwoord doorvlochten. z Jef. 57» 1 e-n 13. Cap. 58, 2 en 5. Cap, 59. 2 en 15- a Zeph. 0-9 Doet Jefus eer beneemen. -Hebt gy nog dat gelezen niet, Dat onder Jefu ganz gebied, Geen aangezien moet weezen? De grootste moet de klynste zyn, De klynste moet de grootste zyn, Zo leert God, zo moet >t weezen. b Zo laat nu uwe eere zyn , En geef zy mynen Jefum rein, En zyd geen Zeden draaijer. 6. En leert liet woord van God recht rein, En weist het volk tot Jefus fyn, God zal ons broeders maaken, Doch wilt gy dit niet hooren doen, God zal u door my fpottend voen, Ik acht geen volk met haaken, c Gy leert het woord van God niet rein, De genade verkondigt gy niet fyn, Gy zegt God neemt ze geenen; Hier. lieget gy doch altemaal, Gy fpodt ook met het avondmaal, d God leert recht zoo den zynen. e 7. God wif ons altemaal wel voen, En brengen tot zyn vreugde doen, Waan wy hem nu doen hooren. f Doch zoo wy dit niet hooren aan, En doen, Godjaagd ons felfs voortaan Ter hel, doed ons bekooren. g Zoo kom nu quaade waereld aan, En al wat quaads nu fpreeken kan, Dan wil ik eerst recht fpotten, Wand God fpreekt nu van ver tot myr Ik zou nu ook wat zagter zyn,. Naar poëzy wat fpotten.. 8. Nu fpreekt tot my de quaade vrouw, Wat is dat voor een Galgen touw, Die zulke woord' durft fpreeken? Zyn naam heet Heere Jefus Christ, Die my gebooden heeft, waar ist, Dat ik nu uit zou breeken, De hand'die het gefchreeven heeft, Die kunt gy vinden, want hy leeft, • By Haarlem Stad gebouwfel, Heb ik te veel gefprooken hier, Of uit my zelfs, voor Godes vyer, Brengt rny, doet my naar regten. EE De vloek die fpreekt, ik flaage dog, Doch ik wil u maar plaagen.' Want of gy u wel angsten doet, En naaf des Satans huis toe moet, Zo fpott ik u met vreugde. Want wie zou u beklaagen dog, Wyl gy veracht den Hyland nog, En Zatansknecht doet gelooven. i. Doch Jefus, wat doet gy alhier i Ik leg nog onder dit banier, Die Satans bende heeten. Moet ik dit werk nu werken dan, By deeze rott die u voortaan , Tot fpott doen Jefus heeten; 2 Ach laat haar hart dan met my zyn,, Op dat gy 0 Heer Jefu myn, Uwe werk hier kont vercieren; En roep dan op de kwaade fchaar , En breng haar vleesch en bloed nu maar, Tot voedfel voor de dieren, a 5. Heer Jefu gy wilt Herken my, Des daags moet ik arbeiden vry, Des avonds moet ik wandelen. Des nagts laat gy my geene rust, Gy fpreekt tot my, flaat zy uit haar lust, lk wil met flaan nog handelen. Wanneer ;t u dan zo wel behaagt, Dat ik zo flaa, dat wyslyk gaat,,. Alzo doet my dan lyden, _ Want ik 0 myn Heer Jefu Christ Ben zwak, en doe nog glyden licht, Drum flaat en doet bevryden. T'-eed gy nu op gy kwaade fchaar, Gv Duivelsknechten allegaar, Gy hoofd der dooden bende; I-k heb het reeds voorheen gezegt, Gy zyt wel hoofd, doch Satansknecht,. E^n hoofd der boozen bende. Gy zyt de dief die Jefus Christ, Zyn eer beneemen wil , zo is t, Drum fpot ik uwe Sekten. Gy zyt de Paus, zo noemt men u, Doch ik doe u befpotten nu, Ik acht geen boze Sekten. * Zinode wat wilt gy, 'k meen u", Uwe naam die is een dief die nu,, b Matt. 20, 20. tot 28. Luc 22, 24-27. c Jefaia 4°, 15tot 17. d 1 B. Chron. 11, 13. Gal. Sr 4- e Matt. 26 , 26. en 27. ƒ iTim. 2, 4-6. 2 Pet. 3, 9. Opb. Joh. 3» . 20. Jef. ,.45 . 22. Matt.11, 28-30. g Ezek, 3 » 20. Op. Joh. 3 » 7Joh. 8, 21 en 24. Rom. 9, 15 en 22. Jer. 15, 39. 40.  V. Cap. Een tr.ost gehl Straffe emf £^ " h Zach, ir, 7. # Matt. 10,. 27. 28. 1 I Opb. Joh. 2, 9. Jef. 4°, 10. Gap. 43, ».2.Cap. IS16. Cap. J54i 4. tot i-7- Met. ftraffen in het lydes grond, Nu wild ik fpreeken Amen. STRAFFE EENES LEERAARS. 13- Dog God die fpreekt tot my, wee my k Ik moet nog ftraffen u hier vry, Gy leeraar onzer zonden, ja Moikenbaur zo fpreek ik nur lk ftraf u wel en lief thans u, Door Godes gnad en wonden. £y hebt gehoonet mynen God, ün daarom moet gy ook tot fpot, Zogymet haast doet boete, Wunt ik heb met myn oor gehoord, loen ik Gods licht prees door zyn woord, uat gy God hoont, doe boete, i 4- Gy hebt gefprooken, dat is waar, Uocl zy wilkeurig hier en daar, ^vlgy de genad niet wistet, iJie my.God heeft gegeeven dog, V* gy my ook niet geloovet nog, •w7-m 3ar fteekt' wiit my berifpen. Wilt gy myn woorden gelooven niet, ^0 geloof de daad welk Jefus ziet, Hier nu, werkt door my zeiven. beziet dit, en 't werk van u, Dan zult gy u. dwaasheid zienen nu, V°S gy begrypt niets zeiver. 5. God 1S wilkeurig, dat is recht, JJognietin 't werk der genad, neen recht, God zal 't u duidlyk leeren. loen ik voorheen in zonden hong, gn myneu zonden loon ontvong, En God niet vast liet worden; Maar liep van >t een na 't andere huis,, lot zwatzen gin en tot gedruis, Hoe kon ik waarheid leeren. Ik hong in Satans keeten vast, De zonde ging my aan het hart, Gelyk ik fprak, zo. zal" 't werden.. . Nu Wil oordeelen ik u niet, Oordeel u zelfs, want anders ziet, Doet God u zelfs oordeelen. Wantgy hebt Godes woord gehoont, Voor waarheid hebt gy leugen kroont^ uq dwaasheid ook gepreezen, lk kan 't u al opnoemen niet-,. Dos k Jef. 34. i<4. EEN TKOOST GEBED. 9. Nu zoek ik u Heer Jefus haast, Ik heb u nu, ach hou my vast, Want 't kwaad zal my nu haaten. Ach help u volk 0 Jefu nu, Ach zoek z' zelfs," en breng z' aan u, En doe ons niet verlaaten. Kan 't nu met uwen willen zyn, Zo neem den ftaf der zachten fyn, Help zy uit de zonden graven. Door u neem ik hem in de hand, h Heer maakt de liefd' haar recht bekant, Die ik meen, doet zy omhaalen. 10. Gebruikt heb ik den Mofes ftaf, Welk alle zondaars maaket laf, Ja alle de kwaaden bende. Zy zyn gevallen al omver, Doch wien het kwaad beroeret zeer, Den help uit den elende, En breng zy tot u zoenryk bloed, Dat maakt den fchaden nog wéér °oed, Dat helpt van zonden fchulden. & Zo laat nu o Heer Jefu myn, Dit zugtje wel gezegend zyn, Voor die, welk u doen hulden, tl. Ik zugte en beangste my, Wyfik, wat God zelfs fpreekt zo vry, Niet weet in 't licht te geeven O Jefu , Jefu! doe >'t doch nu, 1 En laat 't gefchiên al regt door u, En laat my u dankend leeven. Ik zugte hier en vreeze noch, Wyl God fpreekt, dat het alle doch, Moet blyven onverborgen, h Ach help my dog Heer Jefu. myn, Gy weet wat my ontbreekt te zyn , Redt my van kwaade zorgen. 2. Ik zugte wel en vrees thans niet, Wyl Jefus zelfs myn onheil ziet, En fpreekt, ik zal niet vreezen. i Nu heb ik weder moet gevat, jö En geloof in God en vrees niet hart, God fpreekt, ik doe niet beeven. En nu dacht ik befluitend voên, Dog Jefus fpreekt, ik mag >t niet doen, lk moet nog langer ftraffen; Want nu ik ben gekomen rond,  3r^- Straffe eenes Leeraar:. I i Cc». 2, 14. Pf. 36, 10. m Matt. 15, 14- Dog eene zal ik leeren, ziet, Zo heeft my God geboden. Ik fprak tot u, gy kont niet ligt, Met uwe lichtheid Godes licht, In vollen licht begrypen. 17. Doch gy, gy fprakt, ach ja ik kan, Met mynen licht wel zienen aan, Het licht in Godes lichte. Gy zyt een leugnaar, zo fpreek ik 't, Kom hier en lees het waare ligt, Dat zal 't u duidlyk leeren; / Indien gy 't waare licht niet heeft, Zo zyd gy blind, ja dood, en leeft, En kont geen waarheid leeren. m Hoe durft gy leeraars het waagen dog, Dat gy wilt leeraars heeten nog, En zelfs niet zyd geleeret. [ 8. Gy moet u fchaamen, dat is waar, Zo zing ik van de leeraars fchaar, Die nog geen waarheid weeten. Dog heeden wil ik einden doen, En u niet meer hier fpottend voên, Maar nu wat zagter fpreeken, Kom Molkenbaur, gaa met my in, Tot Jefu wys ik u, zyn zin Zal hy ons duidlyk leeren. Myn vriend, zyd gy verleid niet nu Ik meen het regt, bezie dog u, Onveilbaar voor Gods oogen. IQ. Nu Jefus help, ach maak my ryn , Van aller zond, van haaren llym, Laat het niet an my kleeven. Maak my van allen vout regt ryn, Zo zy aan my nog zouden zyn, Uw oog doorziet myn harte, Heer maak van zonden alle rein, Die u met hart en mond recht fein, Voor waarheid doen belyden. Mag ik hier zingen godes Lam, Liet amen rein ? het woort duurt lang, Spreekt gy dan hier van amen. io. Zoo gaat nu heen gy Christen fchaar, Tot Jefum alle, hier en daar, En laat u al bekeeren; Komt dan met my in 't huis van lof, Zoo zullen wy het woord van God, De waarheid fpoedig leeren. En achtet niet het leidensjuk, « Joh. 3, 18 en 20. Joh. 12, 47. 48. Joh. 15, 22. tot 24. Joh. 7, 17- o Hofea 14, 10. ƒ Matt. 18, 17. q Spr. Sal. 28, 13 r Spr. Sal. 20, 25. Dat ons nog om ons zondenjuk, Moet raaken kort of lange, Draagd Jefum al uw lasten voor, En fpreekt Heer help, Heer draag ons door, Het leed maakt ons niet bange. 41. Doch wilt gy dit niet hooren doen, God zal oordeelen al uw doen, Zyn woord zal u verdoemen. « Het leezen van het godlyk woord, Dat geeft de ziel geen waares brood, Men moet het doen volbrengen. Zoo lang gy 't niet verrigt en doet, Zoo zyt gy nog des Satans broet, Het woord moet u verdoemen, e Verdoemen doet u 't woord van God, Het brengt tot vallen u al nog^ Tot Satan kunt gy haasten. 22. Tot Satan moet gy Möller nu, Ik weet geen genad by God voor u, In zyn woord meer te vinden. Ik zeg en fpreek hier openbaar, Dat ik u noeme hier en daar, Een tolnaar, heid en zondaar; p Gy hebt op God geftooken lang, God fteekt op u, het word u bang, Haast fluit hy u zyn gnade. O Jefu maak.my zondaar rein, Van zyne zond, van zonden pyn, En -leid my recht uwe paade. Dat is: Zoo hy het gedaane niet terug roept, zoo is hem de genade voor eeuwig toegeflooten. q Heb ik 0 Jeiüs my daaraan verzondigt, dat ik hem zoo broederlyk vermaant en voor hem gebeden heb, dewyl gy fpreekt, dat het hem een ftrik is, r om u te lastere», en daar na genade te zoeken,ja ik vrees het gedaan te hebben, neem van my zyne zonde, en doe uwen wil met hem. Ach Möller hoor dit woord en let, Wat Jefus door my fpreekt en zet, Dit laatfte voor uw oogen, Myn Jefus heeft om uwe fchuld, Om my, uw zond in 't licht geftelt, Ik heb u de eer benoomen, Door God, ik zal u gansch gewis, Door  Vermaaning eenes Leeraars, btfputting mynet zelfs. 3i s jer. n, 19. Om uwen dood aan >t kruyzes (lam Door uw bloed u recht eeren, Doch gy 0 myn Heer Jefu Christ, Gy weet wat groote boofe list, - Jk naar dit werk moet hooren, Verfpotten zullen my nu veel, En ik moet zyn gelyk een kykfpeel, Drom fterk my, fterk van boove». • Ik ben een kind der zonden fyn, Gelyk alle arme zondaars zyn, Geteelt uit zaad der zonde», Myn moeder heeftontfangen my, ln zonden fchuld ja leest het.vry, Zie daar kund gy het leefen. t Ik ben gekooraen uit moeders lyf, God heeft my zeiven uitgeleid, Zie daar ftaat het gefchreeven. « Doch dit mag ik verbergen nooit, Eer my het Sonnenlicht ontmoet, Was God op my gekomen, x Doch wyl ik niet zoo vroom en rein, Als het wel hadde mogen zyn, Ben opgequeekt in vreeze, Zo had ik door des Satans list, De genad voor eeuwiglyk verkwist, Waar Christus niet geweezen. Doch dit mag ik onthouden niet, God heeft my dikwerf in 't verdriet, - Daarin, en uitgeleidet, Als ik het al zou ftemmen aan, Zo zou 'i my zyn te lang voortaan , Glyk daar ftaat , is 't gewezen, y Dog eindlyk ving ik zonden kwaat De zonde aan door 't zonden kwaad, Ik kan zy ai niet opnoemen. Na hoerenhuizen liep ik niet, Doch ftomme zonden leert myn , ziet Ik deed het met vergenoegen. En daar by had de Vrouwen list, My haast gevangen door haar list, Had God my niet behouden. De kaarte was myn liefftes fpeel, Ik kon het fchoon, gewan ook veel ,• Des Sabbats deed ik 't fpoedig.A Het ydele deed ik lieven hart, Doch hier was nog een goede fchat, By my in \ harte woonend , De armen deed ik fpoedig wei, Hét 7. pf. 7', 5-6. u Pf. 22 , 19. II. X Pf. 139. 13 tot 16. y Jef. 45, 4- 6. Pf. 71, 17. - Door mynen lieven Jefum Christ, De eer nog weder geeven. Als gy met uwer hand zelfs fchryft, Dat gy met groote zonden vlyt, Hebt Gods woord gefchonden. Dan wil, met Eenen lofgezang, lk door God met een luide klang, Ude eere nog weer geeven. O Möller, Möller! hoor het nu, 25 En denk het eeuwig vuur voor u, Het ftaat recht in de vlamme. Weet gy niet hoe gy 't maaken zult, Dat gy u zond in 't ligt nu ftdt, En nogthans eer. behoudet. Ik zal door Jefum u als dan., Hecht raaden doen en zie het aan, Wan ik 't door Godjbewerket. Dit is het laatfte broeder woord, Indien gy u niet bekeeret. 23. Ik zugte en beangfte myn, 27. Wyl Jefus fpreekt ik moet hier zyn, Befpot, en van my zingen. Ik moet befpotten zelfs myn kwaad, En daardoor moet ik groote fmaat, Van menfchen zien en hooren. s Doch ik 0 myn Heer Jefus Christ, Ik kan 't niet zelfs myn leevens vorst, Gy moet het zelfs doen werken. Belyd door my myn zonde nu, En laat door bloed o God van u, Myn zonden zyn vergeeven. 24. Nu kan my vraagen Godes kind, 28. Wat is dat voor een menfchenkind, Dat zulke woord durft fpreeken. Èn dit dagt ik te onthouden vast, Dog God fpreekt, wilt gy nu niet haast, Dit woord doen duidlyk leeren, Dan zal ik u niet meer neemen aan, *k Zal u verwerpen nu voortaan, En eeuwig doen verderven. Doch Jefus gy moet zeiven doen , Want ik kan zeiven niet uitvoen, En moest daarom nog fterven. £5. Zoo doe het nu Heer Jefu myn, 29. Door uwe woord recht fein en rein, En wat gy wilt doen leeren , Zoo laat my nu o Godes lam,  a V» Cap, Befpotting myner zelfs. 3 Z 2 B. Sam. 7, 14. Jef. 5e, 6. rfjef.53, 2 - 11. £ Zaeh. 13- 3tot 6. c Jef. 60, i8< èn 22. d Pf In 3?- l\ 45- P< Lees gy dit recht en merkt geheel, Door God gelooft gy die 't weeten. e j Dit lyden zied ?t was opentlyk, j Het was niet lief, neen jammerlyk, Veel zyn er van getuigen. Wilt gy het leezen in der haast, Zie daar ftaat het in Godes plaats, Zo was 't, God doet getuigen, / . 54. In 't lyden was ik angsten vol, In 't zonden vuil was ik zelfs dol, En menfchen deed my 't Hagen. Het ftaat in't huis van God zelfs nog, Kom lees dit nu en merk het dog, Want dit is deels voldaanen. g De zond, waarom God deed zo liaan, Was die, dat ik van God deed gaan, En my zelfs dacht te helpen. Ik hoerde wel, en was een dief, Myn Jefus die was my niet lief, Ik dacht hem de eer te neemen, En daarom waarfchouw ik zo hart, U menfchen , dat gy 't beter maakt, Gy hebt ook wel gehoeret. Denkt hoe het my gegaan heeft, Ik moet nog wel in grooter leed, Doen gaan en zyn geflagen. Doch ik heb mynen Jefum ziet,_ Hy hout my vast ik laat hem niet, Myn Jefus laat my u leeven, Wat ik nog doen moet dat maakt goed Want ik geloof u niet nog u boek, Ach help my ■, lyd my uwe vveeger 36. WTant ik dacht u Heer Jëfus Christ, De eer door Satans boofe list, Door uwe gebied te neemen. Ik wou zelfs als een Heiland zyn, Ik wou niet u ik wou nu fein, U vader buiten genade, Ik dachte God zelfs gelyk- te zyn, Het daaglyks brood nam ik niet fyn, ' Gelyk 't zig betaamt te eetenj, ]k dacht het leeramt aan te trêen, Gelyk °y 't 0 Jefu deed voor heen, Ik wou gelyk gy deed ftryden. h 07 Dog Jefus niet in myne kragt, Neen nu door u en uwe magt, . Zo deed my overkomen, Want toen ik in de duistere nagt, Het kaarten geld bewaard ik zelf, En *af naar myn vermoogen. Doch dit ging nog niet fein en rein, Neen ziet het was een quade lcliyn, Ik dacht daarom te winnen. Toen ik nu zulk en andere zond, Beo-in o-, toen wierd myn ziele wond, Verdoemt, zelfs van myn zinnen. 0 En toen ving God myn aan te Haan, Hy floeg my hier en daar in 't gaan, Door harde Haag van menfchen. Wilt gy het leezen in der haast, Gy vind het veel in Godes plaats, Leest dit nu recht gy menfchen. z God floeg daartoe ook zeiven my, Met krankheid en gevaar ja vry, Ganz opentlyk daarneeder, Wilt gy het lefen in den loop , Gy vind het ook in Godes boek, Zie daar kont gy het leezen. a 11 Do°- dit is nog niet al voldaan, ' Het is nog om een kleins voortaan, Voldaan zal 't fpoedig worden. Ik weet, gy kont het gelooven met, Do°- is 't de waarheid zeiver ziet, God heeft het zelfs gefproken. Het 'yden bloeit my over 't hoofd, In H vriendes huis, van moeder gelooft Moet ik zyn doorgewondet, b Daar op zal volgen vreugde haast, Dan zal God liefryk fpreeken vast, En liefryk doen zelfs zingen. 52 Dan zal het erfland door Gods hand , Myn zyn, door God zal ik het land, Bezitten liefryk leeven c Wilt °y het leezen in der haast, Gv vindt het veel in Godes plaats, 'D«ar kunt gy zien Gods weegen. d Do-h Heer myn God wat doet gy daar Hoe fpreekt gy nu ja gansch voorwaar Zal men my doen uitlachen , Doch ik wil fpreeken van den ftreid Welk mv omgafin 't groote lyd, Toen ik moest gaan en vlugten. o, Toen my de vyand gansch verdreet, En my uit den beroep verwees, WelkHarm van Talgen doed hete) Dit lyden ftaat in ?t boek ook veel, Pfalm 09. Pf. 43» 3V r-pf.38Pf. 39. g Pfalm 107 , 9 tot 14- h Matt. 4, 1 en .11. [a  V. Cap. Befpmkg wyner zelfs.. In .Duin 7.rJfs IrniVIpni-ï nn v,r«~<. n/r„^ i_ i , . ■, , _ - E HET * Rom *, 31 tot 39 * Jef. 53» 9- J < t I V 11 n oö i Joh.a] 5,20. „. ft d V( be Ei de da nji — ~r ""ö1» "'"^ Lauden, hoop en geloove,En met myn oog deczien voorwaar, Toen lag de Satan zelfs wel daar, Ik dée wel naar u haaken, Dog zo ik t God gebeeden had, Zo gaf gy my't ook in die nacht, U geloof dêe my reet waaken. ' 6 38..De kragt en overwinningswoord, waar door de Zatan moeste voort, Dat ftaat aldaar, ■ doe h leezen, i Dog of de Duivel moest voort gaan, Zo bleef het Zatans kwaad nootaan, ln myn hart ik deed beeven, De boze ■ listlprak m my veel, Ik kan niet wyken, in t geheel, Kan God my niet verwerpen, Het 1 licht is reeds zo vast ja ziet, Gy kunt .het my doen neemen niet, Dog toen maakt «v \ my duister, k 0 J 39- Myn Jefus dagt ik, heeft geen kragt, 1 Urn my te helpen, myne magt, Kan my, en 1 moet my helpen. Ik bad om Godes genaa ^ ivel haast, Aan de eene kant gaf God z> vast, v Maar Zatan gaf er teegen, En toen ftreed ik £ -vel nacht en dag, Tot dat ik moede was, en ag, En kon niet overwinnen. De oorzaak a laarvan wist ik niet, Op >t laatste fprakGod ot my ziet, In >t hart van u, zit binnen. ^ , 4°\ G7 menfchen hoort dit woord nu aan , G inwie- u ffl, En daar by geloofd ik Jefum niet, Gelyk ze s het is, waaragtig ziet, / Daarom dêe k y bedriegen, Dog door Gods hand n raak ik op >t laatst, O Jefu Lam van God • Je haast, Help my, neem m> in u hande. g 4i- Ik overgeef m' alleen aan u, Zyt cv hei •or my, dat Zatan nu, My niet meer doet ree •driegen. Toen nam my Jefu by de hand, Do 1 nam my aan, uit Zatans brand Hielp hy, her e my aanneemen, Want toen ik fprak fter t hy nu myn, Moest Hyland, God enKo- Air 'g zyn, Dêe hy my fpoedig helpen. Zo n Luc. s, 13. Jef. fo. 13. Jef. 24 12, nexp my jeius nu ook haast, En laar mvn' zond en fchuld nu vast, Zyn door u bToed vergeevem oea 42. Dog toen ik uit het onheil lacht, Was iknog wild en onbedagt, Ik was 0p 'ty* dee loopen, En toen liep ik nog al te har mv zelfs ^ ^ fmar Ik vond 5 ueJfsTI^r°Sen- Jefus hou my vast aan u, Ik kan my zelfs niet lyden nu, Leid my recht nu uit genaden, En wyl myn' zon .yn al te groot, Om z' op te noemen, wees !? g°^, Verdelg z'al, weesmy genadig 1: 43. Nu Jefus maak van zond myryn! En aat my u voor eeuwig zyn, Laat m' n' getrouw doen dienen^ zoVu jgf£g yk is, Zo doe 't door my HeerTefu Christ preekt waarheid door myzelver S kan myn «teziet cZ?rl™' N°S myne v]eefc^ «te ziet, Gy wilt, gy moet't zelfs toornen, Vant zo ik dwaalën deed nu nog, My 7?u yand befpotten dog, En u zeitl met YQt enoegen, er 44- Hy zou ras fpreeken wo blyft nu , De vaas, welk Jefus, ik meen dan u, 1 leen- "te EnTi(7en' • Hy Z0U ™ aat nn'r S 1 ^i ^ de dVTO ^ aat naar der Hellen hooven. ' Heer Tefus »W ik roep tot u„ En laat m> ™ ^or uwignu, L d ]fsreg£uit „ ^ r een WOord der gnadeaan, Waar door ^Jerenfan, Vertroost S ?7 Jf "fchen hoort ™g aan dit woord, itik van Jefus zing zo voort, Met Amen, St^^H^f? God Vader, Zoon ^n est, Hy sdehyhgeDneêenigheid, Door *S *ft Amen, « ïn hem heb ik ge- » htigheid, Ja leeven, troosten zaalighefd,43, or hem fpreek ik zo Amen, 0 Wilr gv'n' 120 doen neemen niet, Gy moet doen een alle zier, Ziet daar zyn woordmet £ 2. en. p p oh 43.  VI. CaP. Tnm m ***** "* >«• " UMa' " HET VI. CAPITTEL. r«r VOOR. T00DEN EN HEIDEN, STEEKE NAAR GEBED OM GOD EN ZYNE LEIDING. q Pfalm 73, I- r Jer. -31, 3- f Za 9, " / Ez 37, •»'ef 17- 1 T Tèt zugtet en beangstet dog, Het IjL buigt, het krumt, doet angsten ,oe, Alles wat men ziet en hooret, Het ultet en doet angften hart, Het Jooden volk in' onheilsfmarS % haare duiftre wooning, Zy hoopen op verlosfing dog, Zy wachten m MesL nog, En hy is reeds gekoomen, Kmen zyt&gy Jefus Christ, Welk myn en ook baar Heiland ift, q Hoe wel z' u met re^t o-elooven. _ , a. En nu fpreekt gy myn God tot my, r Gaa heen, vertroost myn volk nu vry, In ^rStre wooning, Dog daar heb ikgeen w me niet Dog wilt gy o myn Jefu z et, \% e Sr toe Wyden, Zo wil J tot hun n doen gaan , En haar doen trooften door u Ln In -e woord, haar doen troosten Doo- liever wild ik blyven doen , Hier, u ai. Lmr pryzendvoên, In myn beroep doer kT Want ziet u volk is droevig nu, Zyt duister, weeten niets van u, In haar duisteJeTevei, Dog zal ik tot hun wandelndoen Wilt ey my lyden en ons voen, Met 1 woordf lyd u weege, Zo laat ditdroe vi° vléés en been, Nu leeven, doe hast bekleen, Met uwen Geest en genad Fn aat den Jood zyn blyd aan u, Naar clic j£ ?volk zo lang hebt nu, Met toornesgn, ge4agGêüagen^btgy't volk zo hart, D 7y4veroLn°zyn voorden fmart, Aan troo ,h ^n hoop te gelooven, s Zy fpreeken mett ""•daad nuPuit,Vaar is dog ons V-fê*ffl Daar wy zo lang op hoopten? V ons hoop nu al?i Wie zal ons uit den du 2k rem ftaf, Van Godes torn verlosfen-? V n Godes torn en vloek, In deeze du . ïem doodenhoek, Zo veele Jaaren gedrc 51—5. % wil, C-od fpreekt hier zelfs totu, r Amos:. 3 , 12, Pf. 68, to. 11. [ef. 52. y .K'r, 31, 8- 9- z Hof. 5 , 15. Cap. 6 , 1 tct 4. Cap. 14. i. 6. ■Jer. 29, , 12 - 14. 5 B.Mof. :3Q , 1, ; tot 6. r *Jef. 42, 24. 'Jer. 3, 12 cn 14. - Cap. 4, t.i en 4. Joel 2, n 12. 13. 1- b Pf. 80, n 4- tot 7y e Pr. 94> d Mich. 5, t,ó 7- ^Jef43, at24- 25"L eler.31. fd/jef.49te 9 tot 23. □uCaP 6°' 7„ ê Jef 44, ^O 26- 28. ri- Cap. 61, >e_4 5.Cap, 61. iar/ijef 46. en 34.Zach. 8, n. l$;\oi 23. ion ien ist, Ik wil u verlosfen fpoedig nu, Uit oneglukhaast doen helpen, , Ik heb geflagen u zei s hart, On dat e» uw zond en zonden fmart, Erkent, 'k wil u ras helpen, y Zo gy dan regte boeté doet, En Jefum zoekt, ja waarlykvoe Hy u zelfs, doet u helpen, z Zo gy dan ren uwe zond fpreekt uit, Daar mee gy Gods langmoedigheid, gehoond, zyn woord ver- *èT Dog God roept u tot boet, 't is waar, Maar uit de duisternis niet daar, Moet gy nog lange blyven, Gy moet nog eeten ara* nen brood, Nog zugten moet gy m de nood, l Gy moet nog biddend lyden , De vyand moe u Vagen d°oen, Ja Jagend moet hy u no, voên, de groote met den kleenen, c Op da zond nu regt erkent. En u tot uwen Je fum wend, Dien gy, en ik, gedoodet. d n Maar indien gy doet boete nog, En Je fum" bid om genade dog, Zal u wel haai ï doïn helpen, fja helpenzal E fnreeken, gaa uit u onheil vast, Dit al u 01 ; gSSs hoeken, f Hy zal u brenger, m z> land, En daar by zetten m den ftand , H - zal zyn huis zelfs bouwen, g Hy zal u 11 Gc f houden vast, Tot zyn lof lyd hy u nu haas Zo «tv God nu doet volgen. A , 8 Een Jooden kind fpreekt mynu aan, W l Hydenkind mag my voortaan . Zulk woo doen fchryvenc! leeren, En dit dacht ik i oXuden u, MaarGod die fpreekt, ikz it onuiuuu waarheid u doen leeren, . S ^i^^^Do» Jefum a , C dan te gelyk, Dog ftilblyftgy maar h | TZ Want anders zout gy u en my, M s! fchaden doen en kwaad daarby, En my dc J "tUTodben .ik, gelyk gy ook z> UiUudas ftam, door Godes vlyt, Een z< ^1 David zeiver, Een knecht van my Ik [emm ïhrist, Die my geboden heeft waar  Oproeping tot verantwoording, gebed om God en zyn leiding. %ff t Jef. 40, 1. 2. / Maal. 4. 5- 6. m Jef. 42, 6. 7. Cap 49, 8. «Obadja 6. 7Heb. 7, 13- o Matt.: 11 , 14 j I j p Rom. > 11, 26. 6 Ê f Zach.J! 2, 8. f C V r fef. 45, 1. tot 6. " d G Ik ni G G ■*Pf.2i, t0 14. Jef, W 63. Pf-tO 2, 10-12 jPf. 2,w Er ne wc loc nu Gc w Jef 41, «it 21 - 23. hie Jef. 43, 8-9 Jef. b 45, 20 UTt 2i. dw op door my, Op dat wy weeten nu regt vry. Wie Jefus huis doed heeren. God maakt te ichandén hier en daar, Welk zig mer goden draagen haar, Doen fluiten in de kisten. Haar God die legt in 't kabinet, Maar waan de nood komt, geeft maar let, Haar God komt uit de nesten. 15. Ziet gy niet wel gy broeders myn, Hoe fchoon zy ook gefchildert zyn, Zy doen nogtans niet helpen. Het hout ftaat lü op zynen plaats, Nooit doen zy vraagen, ach hoe gaats, Den armen kranken zondaar. Zy voelen naar den pels nog niet, Hoe kan de ziel doch licht, ach ziet, Hy kan geen sragt doen geeven. Het falven met den Oly■ein, Dat maakt de ziele nog niet rein Het werk is dwaashek) zeiver. 16» Doch hoon gy volken altemial, Gaat ïeen tot Jefus vreugdezaal, En volgt zyn voord en leere, Gaat heen tot mynen Jeum Christ, Gelooft maar dat hy de Heiland s, Hy zal u zaahg maaken. Hy kan de ziel» naakenrem, Van veetezond, gelyk'leoed echt rein, Het bcht kan hy doen geeven. iy kan de ziele fpyfen goed, Met zynen leesch, en zynen bloed,Ja dag en nacht oen ik 't eeten, 17. Doch wilt gy dir zyn woord niet doen, n zynegenaa niet leerend voen, God zal haast verdelgen. Verdelgen wik gy Tefus iar, Welk uw volk en u woord aldaarjDoen handen en verfpotten. Zy fpotten u toch temaal, Hoewel zy ook het avondmaal, ot fchyn hier doen gebruiken. Zy fpreeken el zoo hefryk fyn, Doch ziet de duivel eit ook zyn, Zyn woonplaatsin haar har- 18. En nvgy Christenkudden hoort, Wat ?d lpreekt, door my neemt dit woord-, it einde ook recht ter harten. God fpreekt n troostwoord nog al hier, En laat bet lynsjuk revier, U volk niet lang doen flaan. Zy zullen myn ja niet alleen, Ween 11, u volk groot en kleen, ln groote haast en plaagen. Daarom neem van ohj alle *En neemr alle lasten gansch opu, Laat ru eerend danken. iS> Gy Lutheraanen hoonrêcbt aan, Laat 11 Ik zou met u liefryk fpreeken. k Door God fprek ik »t nu opentlyk, Ik ben Elias ook te gelyk, / Waar 't boek doed veel van fpreeken, m God wil door my doen leeren u, Bekeeren wil hy door my nu, U, >t recht zal haast uitbreeken. 10. Doch of ik ben een Jood in kragt, Een Heid ben ik ook van genacht, Van Ezaus huis gekomen, n Ik ben \ van wien ook Terus fpreekt, Dat Elias zal onbefweekt, 0 Nog komen, eer God rechtet, Ik ben uit leus volk ook een, Die Jefum houden voor haar >een, En zyn woord recht doen leeren, Ik »en 't van wien ook Paulus fpreekt, Dat uit üion nog Koment breekt, Door wien God, : volk vermeerdert, p 11. Gy Heiden hoort nu ook rechtaan, Vilt gy my broeder noemen dan, Zal God u oor my leeren. Want eer ik tot de Joden : aa, Zal God u door my leeren draa, Den • 'eg tot 't euwig leeven. q Wat nu ons val- 1 die herders niet, Voor waarheid zien in : •ods gebied, God zal 'tras duidlyk leeren 1 ^ant tot een licht heeft my myn God, Ge- 1 taakt de ganfche duistre rott, r Indien gy 't 1 Ded aanneemen, 12. Want indien gy >t aanneemen doed, d od zal door my het licht u goed, De waarad openbaaren. Doch wilt gy myner hooren I et, Wat Jefus fpreekt, door my zelfs ziet, u od zal u door my plaagen, Ja Haan doet u h )d zells door my, lk moet door 's Heeren fc rn vry, U al nog doen verdelgen, s En daarom al tarickouw ik u nog, Door God, gaat al T : Jefum doch, Ik moet u ras verderven. / w 13. Gy 'valfche Herders hoort ook aan, hc at God door my fpreekt, doed voortaan, te neemt het nog ter harten, Ter harten ;mt dit woord doch nu, Want euwigrou- G u doed het u, Indien gy >t niet doed ge- D ven. Leert rein het woord van God doch ee , Want anders wil ik haastlyk u, Door de d tot Ichanden maaken, Myn God roey ge de leeraars fchaar, Welke dierentytino- en r en daar, En dwaasheid zelfs doen leeren! do [4. Gy roomfchen hoort het alle aan, En nu ngt nu op, en zegt haast aan, Waarop u 0* aasheid gronden, » Want God roept u al  3ó VI. Capt. Troost en vcmaaning voor Jooden en Helden, fteeke naar de Godloozen, 9c. c ■ , n„j #i*eert is dat ruste op myne Ziel, maar in het 5 Capittel in het Wat hier in de grondmeening of voor mynen God ver. ., ^ r ^ ^ js> ZQ ■ ,£ VQor deteegenS-, ^^Sè^^^^^S^^fpe4g is niet vdkonien •en de m niet" i 1 ] i * Matth. 24 . 4 tot 13. de 1 ti.de zal tot troost fpoedig daarna volgen. y Matth. 6, 3 tot 15- 1 Tesf. 5 . 14 tot 22. Rom. 12 , 12 , de boofe leeraars van. Doch met meer zoo veréren Gv Amfterdammers kunt ja ziet. Zoo lang f»? God dan niet verbiet, Het woord nog recht oen hooren W nt God dié 't huis gemaakt heeft nu, ïie heeft ia in de ftad voor u, Nog eemg trouwe Jannen Doch volgt den Satans leeraars niet, Haar eeMs niets dan zielsverdriet, Gy kunt 't niet recht 3C|0yPVoor al tot Jefum gaat met haast, En laat Wat u zyn woord fpreekt vast, Daar diep in 't ha.t doen Uvven * Wil uwe hart aan jefus ziet Zig ergern, tl ™ Ldde vliet, De zond, zoekt'jefum weeder. Het bidden laat vooral niet na, In duisternis, God *A Vc. draa Zyn genade en kragt u geeven. Uw bidden laat op jefum gaan , Kunt gy dit nog niet reent verftaan \ Doed 't*met eeavout des harten 21 En zoo u dit nog rouwen doet , Zegt dan ik ben 't die Satan voet, En leugens doet verklaaren Doet "v het haast zo gy 't léést daar, Zoo zul sy toeren doen voorwaar , Dat God u zelfs doed toeren v t ^eren doet u Jefus Christ, Welk myn en uwe Heiland is, En al* die hem doen volgen. Zoo vobt in -eluk en leed hem haast, Op dat wj fe^rlyd vast, Doen gelooven lievend danken 22 Nu Jefus is dit woord recht rein , Gelyk voor u ftaat hier groot en klein, In deeze ganfeh* brieven. Zoo breng het nu ook haast in.t hch Dat ev door my fpreekt uw gcfigt, Zoo doet vai mv Fetuigen. Getuigen moet gy haast van myn WyantSandegrs zou dit lied maar zyn, Voor 't onge luk mvner broeders. En voor myn zelfs, daaron neem m' aan, Op dat u woord nu haast voortaan D°« Doch wyl dftaaHs onbekant, Ik meen i veefe andere laiïd , Zoo wilt gy u ontfemie,, v dit ook meer verklaaren doen, Ook in ytö ander foraaken voen , Naardien gy 't volk kunt leeren. E S t gy 't zeiver doen door myn, Dan moet gy nc rnvn meester zyn , En zelfs betaamlyk werken Zc Sakt nu alles Lr en daar Recht rein u woord to openbaar. Zelfs in alle land op ^e. 24 Nu iefus trekt my kragtig aan, Metwysnek getoóvïnsllcht voortaan' In mynen ganiehen leve Gehoorzaam en ook fpraakzaamheid, M^t reu Itofd'Godvreezendheid, Dat laat zyn .my»s-far n» Hoogmoed entrots neem uit myn hart,1 aat mvn groote zonden fmart, Door '11 bloed z; vereSven. U goede geest gely my nu Wat.kdo. moSt maak recht voor u, Door u word 't goed b WSeAch kan 't met uwen willen zyn, Dan i l&t fchryven gaan recht .rein, Naardien gy t m doet toeren. De deugt moet gy my geeven n Wait anders zou het vleesch voor u*/- My nos zond doen wiegen. Laat my u vreezen hier en da K geluk en onheil openbaar , Laat my u reent 1 lyden U woord laat vast zvn in myn hart, tm iaat de menfchen leerings fmart, Uit myn hart zyn ver- d' aó^Uw lichtgeteugenis hier en daar, Getuigt door my zelfs openbaar, Naardien 't van ons getuiget, Een vriend geeft my myn God ook haast, Vv elK u recht kent doet lieven vast, En waarheid door u leeret En leer u woord door ons recht rein , Naardien1 't kan voor ons nuttig zyn , En voor de menfchenkinder. Zoo zeegne ons werk door u en iaat, Ons leeven in een zaaligen ftaat, Daar 111 gy ons laat leeven. _ 27 Ma°- ik u knecht dan zyn en nu, Regt vroom doen leeven zelfs door u , Door uwe gekogte genade Wilt gy my houden doen zelfs vast, Op dat ik u mag lieven haast, U zelfs en uwe geboode Zoo doen ik houden door u nog, U woord en^ Wyf voo altoos doch, In u, door u myn koning. Wat « nu doen moet zegt gy 't my, Door u doen ik t voor altoos vry, Met groote lust en vreugde. 28 Nu wat voor ons al zalig is, Dat geeft ons nu Heer' Iefus Christ, Naardien gy 't hebt beloovet, De eer lalt voor my zelfs niet zyn Neen geeft ze u zelv o jefu myn ƒ Gy zyt u blyft de eere! Maar zoo ■ het qwaat met lleek my aanziet Acn dan veilaat i mv o Jefus niet, Doe hun zelfs ras befchaamen. i Met uwe waarheidslicht zelfs klaar, Te fchanden I maakt zelfs openbaar. Welke u niet volgend geloo- ' v§j Wat ik in liefd' door u kan doen, Laat dan 1 o-een wraakzucht in my voen , Nog haat doen openbaaren. Doch wat niet kan in vree voortgaan, Laat ' mv u torn nooit tegen ftaan, Maar haast getrouw I verklaaren Laat my de genaa doch fluiten nooit, ; Voor arme zondaars welk gy 't brood , Der genaa - niet hebt geflooten. Geen armes kind laat my ii niet, Vcrftrooijen met den mond ach ziet , Met 't fpot myn leeftyd'wcezen.' Want gy zyt doch myn 'n God en Heer, Welk al myn onheil gaat te keer, 'a My help en geef het leeven. 'n 31 Gy menfchen hoort dit woord nog aan, Van e- mynén God van mynen man, Wiens naam doet Jefus heeten Hy is alleen maar God en Heer, Wat lat ik nu zing' van Godes eer, 't gaaf op ik meen tot vn Tefum Ia u Heer Iefus meen ik nu , Daarom laat j rnvn hart zynj aan" u , In liefde laat m aan u zyn in vast, £n dan fpreek ik voor altoos haast, Door u ar, zelfs'ja, en amen!  VERVOLG VAN DE OMVERWERPING DER GODLOOZEN EN DE REGT AANWYZENDE WEG TOT HET EEUWIGE LEEVEN. HET 7 CAPITTEL. UITSOESEMING DES HARTEN OM DEN" REGTEN WEG, L EERE EN AAK WYZIK6 TOT HET EEUWIGE LEEVEN. Wyst my Heere uwen weg, dat ik wandele in uwe waarheid, behoud myn ham by het benige, dat ik uwen namen vreeze, Pfalm 86, n. *• j^Lch wys my nu Heer Jefus Christ, Den weg dien ik zal wandelen, Ach houd my aan u, o levens Vorst! Laat my voorzigtig handelen j Want ik kan my niet leiden regt, Neen ik ben dwaas, een zondens knecht, En kan my niet regt leiden, Daarom houd my, en leid my goed, Want anders zou het Zatans broed, My haast in 't ongluk wyden. 2. Want gy zyt dog Heer Jefu myn, Een God van genad en trouwe, Ik kan u zelfs niet gelooven rein, Nog my de zond doen rouwen, Dog door u geloof ik vast aan u, Ach Jefus! Jefus ! help my nu, En laat my aan u geloven; Dien,regten weg leid gy my nog, Ach help my nu, ach haast u dog, Doet gy vast in my komen. 3. Want ziet myn God zo fpreekt in myn Dat ik door u zou leeren, Den regten weg, hoe men kan zyn, En door u zig bekeeren. Dog ziet myn God ik kan 't zelfs niet, Daarom doe door my uwe gebiet. En laat m' aan u vast blyven. Want gy zyt dog myn God getrouw, De zond laat my zyn hartlyk rouw, Doe >t werk van u zelfs dryven. 4. Geef goede acht op 't werk van u, Dat door u gaa in Vreede, Laat geen vout daar in blyven nu, Uwe Geest hou m' in uw reede, Dat dit uwe werk in vreugd' voortga In droefnis geef zelfs moet en ftaa ° In ons, in my regt blyde, Want ik kan nog niet vaste ftaan, Ik kan met zonder vouten gaan, Ach leg my in uwe zyde. Zo leer dan nu myn God, en Heer, Den regten weg ten leeven, Gaa al de duivels nu te keer, Den waaren Geest doet geeven. Den geenen, welke knielen doen, Voor u, u Geest laat haar flets voen, Den Geest der liefd' en genade. Want gy myn Jefus zyt alleen, F Die  .3* 7 Cap. heere, hoe een mensch kan zalig en verdoemt werden. / *Jer.n, 15- b Jon. 6, 63. Cor. (5, 50. c Jef.29, 15. ió. Den ouden Adam, die tot fpott Ons wil, doen gaan verlooren , c Want zo een kwaade vleefcb.es lust In u ontftaat, u is 't bewust, Zo zal het kwaade fpreeken, By u in 't hart: loop gy maar aan , Dat is een geluk, gy weet daar van, Dat kwaad doet zo uitbreeken. 10. De derde is een Geest zelfs ryn, Van God, door Jefus is hy myn Belooft, door genad gegeeven, d Die Geest die wil, als 't zonden kwaad En Satans booze vyands baad Ons wil tot zond begeeven, Het kwaade wederftaan, en fpreekt: Het is niet goed dat gy uitbreekt In zond; zo doet hy fpreeken, O mensch beproef u hart nu recht, Of ?t niet zo is , ja geloof Gods knecht, God leerd, zo doet uitbreeken. Vraagt eenes bedroef tenhoe kan ik het kwaade overwinnen? 11. Nu vraagt my dog de droeve mensch, Hoe kan ik dog den kwaaden wensch, Regt uit myn hart verdry ven, Hoe kan ik dog volkomen zyn, En daar by heilig, vroom en ryn, Van Satan my bevryden? "Want ik wou gelukkig zyn wel hier, En drinken uit het groot rivier , Ik meen , uit Gods vontyne, Want wat kan my de waereld dog, En al wat zondig juichet nog, 't Is ydel, ?t is niet myne. Leere, hoe een mensch kan zalig, en verdoemt worden. 5 Boek Mof. 30, 14. Rom. 10, 8. 9. Het Woord is u naa, namentlyk in u hart, en in uwen monde. 12. Dit is het woord dat God zelfs fpreekt, Waar door de mensch in God zelfs breekt, Ik meen in God doet komen. Want werken kan hem helpen niet, Of Die ryk en arm , ja groot en kleen , Kan hoeden doen voor fmaade, 6. Ach Jefus weis my nu dog aan, Wat ik door u zal werken, Want ik vang 't nu in 't geloof maar aan, En geloof gy zult my Herken. Zo fterk my nu 0 Jefu myn, En laat my doch in u vast zyn, Om 't werk van u in genaden, Want gy o myn Heer Jefu Christ, Gy zyt waaragtig , waarheid ist, Spreek ik door u hier amen. Vraage eenes zondaars , hoe kan ik het erkennen , dat Jefus alleen waaragttg ts ? %. Hoe kan ik dit erkennen doch, Dat God waarachtig is en noch, Naar aller geluk doet trachten, Want dikwerf fpreekt myn hart in my , Wie weet of 't wel waaragtig zy, Dat God van allen kragten Myn geluk doet werken, 'k denk in myn, God heeft verftooten u, want zyn . Kunt gy niet meer doen blyven ( En dikwerf denk ik in myn hart, God kan verftooten niet, zyn fmart a Hoed my, zyn moetik blyven. Antwoord wat een Mensch is» 8, De mensch beftaat voor ganz gewis, Juist in drie deelen Jefus Christ, Doet gy zelfs duidlyk leeren, Een dieres Geest, dat is de een , Dat is nu niets dan vleesch en been, En bloed, dat niets kan geeven Tot t Ryk van God, ja leez het nu, b Want God weet wat 'er is in u, c Wyl hy ons zelfs gefchapen, Of gy en ik het ook niet geloof, Als wy dan zyn in zonden, doof, De waarheid doet 't zo maaken. & De tweede is een bofe Geest,. Dewelk ons zondaars, alle meest,. Ja al is aangebooren,, De twee die noemt nu duidlyk God, c EpheF. 4, 22. Col. 3, 9- ^iMof. 3» 15.  7 Cap. Leere, hoe een mensch kan zalig en verdoemt mrden. e Rom. io, %. 9. ƒ Zach. '4, 14. 3 I; gJacob. 3 . 9Ezek.28, T5. Pr. Sal. 7, 3°- Of 't werk ook fpreekt ik'wil nu ziet, God haaien, in hem woonen, Dog dit verftaat het geloof alleen, Want werkent dwaaze menfchen been, , Kan dit nog niet doen haaien, e Maar 't geloof fpreekt tot den werker uit, De dwaaze wil een groote buit, Hy wil nu God betaalen. 13. Van Heemel wil ik haaien doen, God zelfs uit diepens rpoedig voen, Zo doet de dwaasheid werken, De ge!oovige verftaat dit nu, Want die treed zelfs voor God, voor u Treed ik, ik doe 't zo merken; f Ja 'k weet het nu ook ganz voorwaar, En nu wil ik ook hier en daar, Door u 0 Jefu leeren. O Jefu! leer my regt u Geest, Gelei ons tot uwe bruilofts veest, Doe ons pu zelfs bekeeren. 4. En nu myn' broeders hoort het aan , 1 En gy myn' zusters doet het dan, Zal God in u haast woonen; Want of wy wel van God zelfs zyn, Van mynen lieven Jefum myn , Wy zyn doch onvolkomen; Want ziet een boofe zonden kwaad, Dat is in ons, dat God zelfs haat, En menfchen niet doet achten, Maar trotfig is het hier en daar, En fpreekt ik wil, ja wel 't is waar, Het nu maar zo verwachten, r. Dog ziet, dit booze zonden vuil, ii En al die kwaade wondens buil, Die zyn in ons niet magtig, Want indien wy geboren zyn, Dan zyn wy uoor Gods liefde ryn, Door God in hem zelfs kragtig, g Ik heb 't door rt licht van Godes Heer Gezien, ik weet het door Gods Eer, Wyl God my diep laat kyken In 't menfchen hart. Ja diep daar in > O Jefu , laat u genaden zin, My nooit meer doen misbruiken. . Maar als de Jaar e komen dan, 2c Zo wint het kwaade fpoedig aan > In kindern zelfs word 't krachtig, Dat kinder 't boofe loopen na, > h Joh. 6, 44. 1 iTim. 2, 4. 2 Pet 3, 9- k Opb. Joh. 3, 20 / Matth. 4» 17. m Spr. Sal 5, 22 23. Joh, 7 34- |oh. 8 , 21.£1524. Wyl >t goed te zwak is, dan word dr Het boofe by haar machtig, En ouders zyn in >t leeren traag, De kinder van Gods rechte waag, Zy doen zy God niet geeven, In ft bidden Jefum Christtim myn, De roede laten zy maar zyn, wZ° bre;]&en zy z' om >t leeven. 17. Want wy zyq zwak, en menfchen ziei Wy kunnen onze kinders niet, En ons niet doen bewaaren, Wy kunnen ook uit eigen kragt, «iet gaanen tot ons heil en macht, h Ik meen tot Gods genade. Dog God die gaarne wil dat'wy, i iJen waaren zin van God daar by, Door zyn bloed doen aanneemen, JJe klopt in onze harten aan, k Dan liefryk, dan gelyk donnersman, En fpreekt laat u bekeeren, / J>t nu roep ik tot boete u, En morgen fpreek ik, ga dan nu , Met u zond in >t verderven, Want indien g' u niet trekken laat, Zo gaat gy fpoedig met u ftaat, Ier Del, die doet gy erven, m Hy fluit de g'md eer gy \ bevat, U werk is mets, ach laat u hart, Bekeeren van de zonde, Het woord dat is al tyd by u, In uwe hart, ja geboft het nu, Het leid ui uwen monde ). Want indien u de zond omgeeft, Bid fpoetüg dan, want ziet dan leeft O Kul llt f"d«r fpreeken, ujeiu- Jelu! help dog myn, Ik kan my zelfs niet maaken ryn-, Help my, doet zo uitbreeken\ O Jefu fta my fpoedig by, En laat my,u doch open vry, Zelfs opentlyk beleiden, In duistern laat my zoeken u , G Jelu help my fpoedig nu, Van 'c kwaad doet my bevryden • Ach Jefus doet dog wyken niet * Zmy-] &chhelP> want anders ziet, Moet ik nog ftruiklend leeven, Ach help my nu, wam ik km ,% ^ Neem  *o 7 Cap. Leere, hoe een mensch kan zalig en verdoemt worden. 2, 2 n Matt. 9, 14- o Rom. 8, 17- 24. Want ziet twee Geesten zyn in u, De booze moet doen ryzen, Eer gy voor God kunt treeden nu, Hy moet niet by u blyven, Indien gy dan wilt zalig zyn, Zo moet de kwaade weg, zelfs ryn, Hy mag niet by u woonen; Want Jelus is een ryne Geest, Trek aan zyn kleed, gy ziet zyn veest, Gy zult tot hem zelfs komen, p 25. Maar indien gy dit niet wilt doen, Gy kunt niet zalig heeten, De Duivel moet u hart zelfs voen, Gy zult het zelfs wel weeten. Want indien by u booze haat, En daar by Zatans eigen baat Ontftaat, dat is de vuile, q Laat dien niet groeien, anders gaat Gytot den Duivel en zyn ftaat, Want deeze maakt u buile. 26. Wegwerpen kunt gy hem zelfs niet, Want hy is nog wel magtig. Indien gy Jefum niet aanziet, Dan is de Duivel krachtig, Maar 't woord dat is in uwen mond, 't Welk u kan maken regt gezond, Door 't bloed van Jefus genade, Zoek Jefum zo hy openfluit De genad voor u, gy vind een buit, Zelfs Jefum en zyn' waarde. 27. Want zo kunt gy den goeden Geest, By u regt laten groeien, Gy komt zo tot zyn bruilofts veest, In God doet gy zo bloeien, En vruchte moet gy brengen daar, Want Jefus houd u zelfs, 't is waar, Gy kunt van hem niet wyken, r Daarom tot Jefum gaa om u, Het geluk is groot, gy zyt zo nu, In hem kunt niet bezwyken. 28. Zo trek den nieuwen menfchen aan, God doet u zo vermaanen, Ach laat niet af. gy gaat als dan, Door Jefus in zyn namen; Gy gaat door hem, zo in zyn Ryk, By hem zyt gy, by u te glyk Is God, gy zyt zyn eegen, Ach broeders, en gy zusters myn, 0} 0 Opb. foh. 21, 7- ?Jac. 3. 14- 15. r 1 Joh. 3, 9. Nétem uit my al het Ziel verdriet, Met genaa doet my omgeeven, Ik kan de zond niet tegenftaan, Ach help my ik moet anders gaan, Ter hel zelfs in 't verderven, Om my te helpen heb ik veel Begonnen, 't is my nooit geheel Gelukt, ik deê wel fterven. :. Ach help my tot myn Ziels voordeel, Aeh laat my dog niet wyken, Laat my doch niet in 't groot Oordeel Doen vallen nog bezwyken, Ach neem het kwaade al uit my, Doet zuivern my, en maak my vry, Van zond en zonden fchulden, Van aller zond en zonden vloed, Ach maak den fchaden al weer goed, Neem my in uwe wonden. 1. Want ik kan my bewaaren niet, 'z is voor my onbegonnen , Want indien ik des avonds ziet >t Bedacht, ik wierd doordrongen, Ik had gezondigt hier en daar, Myn mond bedroog my 't is wel waar, Zelfs kwaad had ik gefprooken, Want ik kan hem niet toornen meer, O Jefu help, *t is voor u eer, Gy zyt voor my gebrooken. 3, Doet gy nu o gy menfchen kind Het woord maar zo uitfpreeken, Myn Jefus zal by u gefchwind Zyn Geest zelfs uit doen breeken, Gy zult met vreugd het zienen aan, Dat God den ouden zonden man, By u doet fpoedig ruimen, Want zo gy maar in geluk en leed Zoekt naar het ryne Bruiloftskleed, God zal in. u vontynen. 1.3. Daarom 0 Mensch beproef het maar, En doe 't maar zo aanneemen, De waarheid fpreekt door my voorwaar, God zal u 't leeven geeven, U kinder breng tot Jefum vry, Zo gy zy hebt, ik zweer daar by, . Zy zullen zalig fterven, n Indien gy dan blyft by dit werk, Gy zult in God dan worden fterk, Zyn Ryk moet gy ook erven. 0  7 Cap, heere, hee een mensch kan zalig en verdoemt worden, dl Gy doet zo worden, door -God ryn, g' Ontvangt het eeuwige leeven. ap. Komtgy in ongluk en gevaar, God laat het nooit ontbreeken, Hy legt het woord by u , 't is waar, Ach doe 't doch maar uitfpreeken, Met uwen mond, tot Jefum myn, Gy zyt door 't bloed voor eeuwig zyn, Door 't bloed uit Jelus wonde, Door 't Godes bloed ja dat maakt fchoon, God geeft u ook het genaden loon, Gy eet zelfs uit zyn monde, s 30. Wilt gy nog wachten Menfchenkind, Om rechte boet te geeven, Neen mensch,doe wandlen niet meer blind Haast u naar 't eeuwige leeven, Haast u tot Jefum mynen Heer, Hy zal u helpen, 't is zyn eer, Om zalig ons te maaken, Want daar toe is het Godes lam Gekomen, door zyn Cruizesftam, • Om regt voor ons te waaken. 31. Geeft God ti-gluk en voorfpoed hier, Doet gy in welzyn groeien, God geeft door zyne genad rivier U 't woord, dat gy kunt bloeien, In uwe harten legt het daar, Gy leest het in zyn woord, 't is waar, 't Geun u kan zalig maaken, Want indien God u hart verblyd, Gaa dan met juichend lofgeluid , En doe naar Jefum haaken. 32. Spreek Jefus, Jefus, gy zyt myn, Gy hebt my >t g'luk gegeeven, Dat ik kan vrolyk juichend zyn, q 't Is door u dood en leeven, U bloed dat maakt my vroolyk nu, U Geest is 't dat ik ftaa voor u, 't Is al van u gekomen; Want gy, gy zyt myn God en Heer, Ik geef om >t ydele ook niet meer, Gy hebt my aangenoomen. 33. En daar om zy u lof en eer, U Koning aller Koning, Wyl gy door uwe genaden leer 3 My troost uit uwe wooning; Door 't bloed van u rechtvaardigheid, Zien ik het lieil alom verfpreid, t Jac 1, 14 - 20.. Matt. ., 36. 40. Gy zeegnet my uit genaden, En wie zou u doch looven niet, ' Myn Jefus door u fpreek ik ziet, Lof, prys zy u met amen. 34. Spreekt gy nu 0 gy menfchen doek Het woord zo uit in vreede, De daad moet openbaaren noch, Want anders is de zeede , De zeeden leer van Jefus Christ, Welk u en my geheiligt ist, Nog niet een fmaak van waarde, Een geloof dat zonder werken leeft, Dat is noch dood, en beeft en kleeft, Met 't hart nog aan de aarde. / 35. Het geloof dat moet, zo eischt hetGod, Jn liefde dadig blyken , Want anders doet het Gods gebod , By u noch ras bezwyken, Want indien ik met Englen taal, En met het fyn bazuin metaal Op aarde hier deed fpreeken, En als ik wondern deed daar by, Dat berge vlieden zelfs voor my, En hier was zo uitfteeken. Dat ik myn goed aan aarmen gaf, Het kon my nog niet baaten, Want al myn werk dat was te laf, Het deet myn zelfs wel fchaden ; Het geloof dat- in het harte fchynt, En in de liefde, dat verdwynt Niet draa, het is Gods genade, Want dit is ja, zo fpreekt-myn God, Voldoening van de tien gebod, Van 't godlyk ftof en waarde, jr 7. Wy menfchen kunnen zulks niet 2: Van ons hier zelfs doen werken, e: Doch Jefus die onz' zwakheid'ziet, Wil ons wel gaarne fterken, Indien wy 't woord maar fpreeken vry, Dat Jefus ons aan 't hart legd hy, En hem de eer doen geeven, Indien wy 't maar erkennen doen, Dat God het is, die 't werk kan voen, Van >t werkend eeuwige leeven. 3. Dog hier aan 't einde fpreek ik nog Door Jefus, in zyn namen, En zweeren doe ik hier by doch . Met eeuwig ja en amen; G Indien  4* 7 Cap, Letre en Gebed om het Eeuwige heven, jjob 3, 3ó. en Joh. 5, 23- z Rom. 8, 31 en "39- tfjef.45, 22-24. /' 1 Joh. S, 20. i t 4 Hy bid zo, tot u Jefus hier, Dryf weg het groote zondpanier. 45. Dryf alle leeraars fpoedig uit, Uit ons, welk ons verleiden, Zy trachten naar.een groote buit,-c Doe ons daar van bevryden, U volk verkoopen zy maar vry, En zy gaan m de fpeelparty, Help ons daar van myn God en Heer, Ach fpoedige u, 't is voor u eer, 46. Maar welke zig bekeeren doen, Als gy ze om doet werpen, Dóet die met uwe liefde voen, Van Hemel doet ze fterken, Op dat zy naar hun zonden ftaat Regt eeren u, die nooit vergaat, En laat ons hartlyk ook mankaar, Regt lieven doen, myn God voorwaar. 37. Voorwaar wy lieven Jefus u Ook dan, uit hartens gronde, Dooru, en leeren vrolyknu Met harten, uit den monde, Want wie zou u doch lieven niet, - O Jefu! als gy ons aanziet, Dan fpreeken wy myn God tot u, Lof, prys zy u, o Jefus nu. 48. Ach Jefus doet dan helpen doch Uit onheil, onzer zonden, En help de kinder alle noch, Die zoeken naar uw wonden , Welk zoeken naar u hyligheid, Ach laat dog u barmhartigheid In haare harten koomen nu, En laat zy, door u, dienen u. 49. Ach Jefus geef haar ziele doch De rust en zaaFge vreede , En laat z' u leeven, Jefus noch Geef haar u ryne reede, Den Geest van u myn God geef haar, O Jefus maak het openbaar, Dat gy 't gebed hoort van u knecht, O Jefu geef haar 't zalig recht. 50. Dat gy haar hebt met bloed en dood Verdient myn God uit genade, O Jefu help haar uit de nood , Help haar, door uwe waarde, Gezondheid geef haar Jefus myn , En daar by houd z' in 't leeven ryn, Laat Indien gy Jefum Christum niet Aanziet, gy zyt verdoemd en vliet In 't eeuwige verderven, Want eert gy mynen Jefum niet, Gy eert den Vader ook niet ziet y Voor eeuwig moet gy fterven. 40. Doch eert gy mynen Jefum nu, Gy zyt een kind en erven Van Jefum, God is zelfs voor u, Gy kunt ook niet verderven, z De ganze Godheid fpreekt alsdan Voor u, de Duivel moet daar van, Van u wel ras doen wyken, Want God die is ja God en Heer, Daarom zing Jefum altyd eer, God fweert, gy doet niet zvvyken. a \i. En u, gy arme zonden ftof, Wy ftof wel zonder waarde, Nu kunt gy zien hoe ?t godlyk lof Kan fteigen doen uit aarde; Volgt gy dit leerbeeld nu maar na, En doet het maar, gy zult wel dra in uwe hart ontdekken, Dat Jefus is ^waarachtig God, b En dat hy uit het zonden rot, Kan Godes kinder wekken. >2. En nu myn Jefus bid u Geest In my doet tot u fpreeken , Ach Jefus help my, en vertreed My zelfs, doet doch uitbreeken Met bidden, met de daat daar by, Want ik ben arm, en kan niet vry Dit werk uitvoeren opentlyk , Ach Jefus help my, fpreek te glyk. £. Ach maak dit werk doch ryn en klaar, Ach doet my doch bekeeren, Want ziet de huichlaars fpreeken daar, ik doe, glyk dwaaze leeren , i^WTe? nog niet r^n en waar? ü Jefu maak >t doch openbaar!' Ach leer door my myn God en Heer De waarheid rein, >t is voor u eer. 4. JJe eer is ook voor u myn God, Indien gy \ volk bekeeret, indien gy door u waar gebod * Uit ftof, u lof vermeeret, Laat nu , zo bid u Geest in my, u« dwaasheid uit ons gaanen c Zach. II. 5-  8 Cap. Een Boetgebed en intreeding met Jefus in >t Verbond des Vreeden:. Laat haar dit werk van u myn Heer Nog zien, en geef u flets de eer. $U Want ziet myn Jefus, dat is waar, Zy hebben u gegeeven, Een offer, dat maak openbaar In haare hart, geef leeven; O Jefu geef haar 't leeven dog, En geef haar te leeven lange noch, Ik bid door u myn God en Heer, O Jefu geef 't haar, 't is u eer. 52. Kan ik voor haar 0 Jefu nog , Door u, iets goeds doen werken, Door u doen ik het Jefus doch, Ach help haar, doet ons fterken, Sterk haar en geef haar ziele kragt, En laat zy door u eer en macht, In u doen leeven eeuwig hier, Ach drenk zy uit u g'naad rivier. SS- O Jefus noch fpreek ik door u, Ach geef haer >t eeuw'ge leeven nu, En doet zy doch omarmen, O Jefu geef haar ziele rust, En geef haar doch een ryn bewust, Geef haar lust aan den Armen, Om u geef haar! u liefde groot, En laat u genad en zielen brood Haar troosten in u namen, Geef haar ook liefd' aan u myn God En aan u knecht, naar u- gebod, Laat zy' u danken, Amen. £4. Zo help u volk nu hier en daar, En ftaa haar by in 't groot gevaar, Laat haar uwe genade blyken,, En ftaa haar by in aller nood, Geef haar ook leeven in den dood En laat zy niet bezwyken. Ach Jefus help ons al te maal, En breng ons in u bruilofszaal, Uit genaden door u namen, En laat ons leeven tot u eer, En geef u doch myn God en Heer De eer, fpreek zeiver Amen. 43 »* EY myn 3. Waar ;* ai* j Jefus koning., &J y 3- waar » dit woord van my,. myn God al- Kont ey my heiven u\r daar gefchreeven, V ' W UVve 6'mden AchJe.uSmaakmyvry,wantandersmoet Was gy'de Jefus Christ ft, .Ü jk beeven, b kan WXiliSt^ nie alles werken- Waar  8 Cap. Een boetgebed en intreeding met Jefus ih *ti Verbond des Vreeden:, 9 Pfalm -.77, Jtot 10. ] I ] f Pfalm ! 88, ii. 13. ] 12. 'th waar ik heb de ftraf, met myne zond - ■ -verdient, Dat gy my tot aan {t graf," flaat, en daar by vernield , Wyl ik u, en u woord deed fchohden, Ik deed onteeren nu, u en uw' genaden lof, Vereereiv deed ik.u, alsDavids zonden ftof, Welk ik nu ben- en vast gebonden. 13. Dog naar u genaden trouw , geeft gy my 't recht nu niet , Wyl my myn zond nu rouw, en u eer met eerbiet, En moet nog droevig leeven hier, O Jefu troost myn hart, het kan my dog niet baaden, . Dat ik met u fpreek hart, het is my dog maar fchaaden, Ach drenk my uit u genaad rivier. 14. Door .u kom ik tot u, tot u o Jefu myn, Ach help my fpoedig nu, o Jefu maakmy ryn, j Van aller zond en zonden ftraf, Dy klopt by my nu aan, o Jefu help u knecht, ' Van 't onheil, want als dan, lief ik u naar u recht, Tot aan het eind, en laat niet af. 15. Ach oop'ne my de deur, o jefu leid m' erin, Ach ret my van het vuur, en geef my uwen zin Van ootmoed en barmhartigheid, Laat die dog in my groeien, en wasfen * ter eer, De waarheid laat ook bloeien, en vruchte brengen meer, Tot onzer aller zaligheid. 16. Ik ben een dooiend fchaap, en een ver- looren zoon, Ach wek my uit den flaap, geef my u genaden loon, Want die maakt my van zonde ryn; Myn Jefus maak my ryn, van aller zonde» fchuld, En laat my u doch zyn, en zet my in 't verbond', Dan ben ik u, en niet meer myn. 17, Het Waarom moet ik, zo ist, zo fpreekt myn hart u aan. 6". Waarom moet ik dan hier, nog doen in armoed weenen, Noch onder ?t leedpanier, gy doet my onheil geeven, Ik werk in myne ziel, 'k bid u ook geloovig an, En werk, en bid, en kniel, gy helpt my uiet daar van. 7. Eu daarom fpreekt myn hart, tot u 0 Jefu myn, . . . Heeft helpen, uit den zmart, met u een einde ryn, . < • 1 Hebt gy te helpen nuvergeeten uit de nood e Dat ik moet zyn voor u, g'lyk zondaars, die zyn;dood. 3. Heeft u beloft van genad, een eind voor my, myn God? . Dat ik moet als een paard, zyn tegens u gebod,. ,1 :Iebt gy de genaad voor my, verfloten hier en daar, Dat ik moet zyn daar by, in droefheid en gevaar h Wilt gy de wondern doen, waar 't zonden ftof vergaat, Wilt gy de dooden voen, welk in haar zonden ftaat Den Duivel met geweld, zyn fpoedig nagegaan, In "t duister dooden veld, alwaar zy doen vergaan. :o. Zal men in duistern nu, u wonder doenen zien, Waar geen mensch is voor u, en niets, in niet doet vlien, Zalu gerechtigheid, aldaar zyn dan erkent ƒ En u barmhartigheid, in 't land waar. men niets denkt? tl.Denkt gy de zondaars dood, in haare groote zond, Dat zy noch in haar nood, u juichen, voor u wond, In vroolyk op doen ftaan, uit haare graaves kuil, Ach neen zy doen vergaan, in haare zonden buil.  8 Cap. Een Boetgebed en ktreeding met Jefns in >t verhftd de} Vreedentt g Ezek. 3 , 17. tot 21, 17. iiet Ipreektzo in myn hart, treed in 't verbond met God, Doch zie de zonden fmart, fpreekt totmy ik ben rod Hoe zou ik dit dog waagen doen! Dog zie ik kan het niet, myn Jefus neem my an, En heip my ujt verdriet, maak m' in u vroolyk dan, ^ Ach doet my met u genade voen. 18. Voorheen was ik met u in 't verbond : vast myn God, Dog om u, ben ik nu, weer in een droevig lot, En dat, hier, om een zonden kind, Want toen een Müller fprak, da/Vee zou op doen ftaan, Toen liep ik door u ftrak, tot hem deed ik ook gaan, En fchreef gy zyt ja diers gezint. ip. Gy zyt een leugen kind, zo fprak ik hem 2 ook aan, Gy preekt en zyd dog blind, zo was de Grond daar van, Dog toen deed hy wel van my gaan, En ftak nog hart naar my, een d weeper was ik nu, Zo ftak hy naar my vry, en dat myn God voor u, Dog ik bleef nog wel ftille ftaan. oo. Dogjefus toen gy dat, deed alles zo aanzien, 2 t Toen fprak gy hou dog wat, wat doet gy " daar zo bien, Durft gy naar leeraars gaanen doen; Heb ik u nu zo rein, in myne leer gemaakt, Dat gy in God zyt myn, en waarheid niet verfaakt, Kom ik wil u nu anders voen. ïi. Zie daar ik werp myn net, u zeiver op den kop, Doet leezen dit en zet, g en leer zo uit «g den top, En pas dit al zelfs toe op u, Doe leeren nu ook vry, de waarheid fpoedig an, Dan zult gy zyn voor my, 'k fal voor u gaanen dan, Eu wees in my dan vrolyk nu. I :1ec >- 1 * » 'i Jac. P.Mal/ . 7- ». Dog leeren kan ik niet, gy moet het z ven doen, Want uwe Gods gebied, kan ik my n in voen, En ik kan u ook niet verftaan; 'k Heb ook een zwaare tong, dat ik ni fpreeken kan, Myn leever en myn long, is ook geft ken an, En daarom kon ik wel vergaan. ■3. Myn breuke gaan my uit, myn ziels g dachten kan, En al de- zonden buit, niet van my nei men dan, Genefen kan ik my niet doen , 'k Kan met den zwakken niet, regt fpre< ken naar u woord, Kan ook den fpotsgebiet, niet werpen va den oord, En daarom kan ik't niet uitvoen. i. 'k Ben ook nog dwaas en vuil, en zondi loopend nog, En kan de zonden buil, niet doen gene fen doch, Ik kan den andern niet voorgaan, 'kBen ook nog al te jonk, van jaaren zelf daar by, Myn fpraak heeft nog geen klank, ik ber ook nog niet vry, Om altoos in den ftryd te ftaan. .Ik kan den ryken niet, en armen ook' te glyk, Doen leeren naar 't gebied, van u, ik ben niet ryk, En daarom kan ik dit niet regt h Myn hart is ook te zwak, om u woord ganz alleen, Te leeren, *t is geen faak, van Menfchen vleesch en been, Want ziet een ftof is niet u knecht i > 't Is waar myn God ik heb, in duistern : een'ge jaar, Getrachtet met befef, en ook zo openbaar, Om leeraar zyn door u myn God, Dog nu 't er komt op aan, wou ik wel terug doen gaan, ï 07. Wie  ,0 8 Cap. Een Boetgebed en intreeding met jfefüs in 't Verbond des yteedens. 2 1 i Pfalm 5i- O Jefus geef geduld, en maak my vry daar by, Want voor my is myn zonden zaad. 32. Myn' zond is nog voormy, ik zien het daaglyüs nog, Myn misdaad is daar by, gezondigt heb ik doch Voor u , o Jefu ganz allyn, Het kwaad heb ik. voor u, door 't kwaade zelfs gedaan, Ja recht behoud gy nu, want ik kan niet beftaan. v Neen, ach maak my van zonden ryn, 33. Want gy behoud dog recht, indien gy reeknen wilt, Of ik u zonden knecht, wanneer de zonde welt, Ook zeg dat gy my onregt doet,' Rechtvaardig zyt gy dog, u woord dat maakt u ryn, Gy zyt en blyft zo noch, ryn door en door ook myn, Want gy zyt die de waarheid voet. 35. Doch ik ben zondig nog, geteeld uit zondig zaad, Myn moeder heeft my dog, ontvangen in haar kwaad, In zonden, door het zonden vuil, Doch gy myn God hebt lust, om ons van deze zond, En uit de zonden zust, doen helpen door u /vvond, Want die geneest de zonden buil, 35. En dan wilt gy myn God, dat wy u wys¬ heid leeren, U wysheid, die ons lot, en zondaars doet bekeeren, En al het leed in vreugd verkeerd, U wysheid laat gy my, 0 Jefus! zeiver weeten, Die my kan maaken vry, en 't ong'luk doet vergeten, En al u volk tot u bekeert. 36. Ontzondig my nu regt, met bloed uit uwe wond, Want dit maakt uwen knecht, door u, nu regt gezond, Dat ik het leed met vreugd in tgaa, Want Want ik, myn God ik kan, nog niet voor u doen ftaan, Ik kan niet leeren uw gebod. 7. Wie 't leeren van zig zelfs, wil doen uit zyne kracht, En 't regten, die word hels, die komt in Zatans macht, En moet voor eeuwig doen vergaan. Of hy in 't Zatans huis, ook niet verbranden moet, Zyn fteekend zonden luis, dat is zyn grootste goed, Want hy kan niet voor God beftaan. 8. Dog wilt gy Jefus myn, g'lyk ik hier ftaa voor u, Wilt gy my maaken ryn, voor u ben ik dan nu, Geen mensch trekt my van uwe ftof, , Zo ben ik door u hier, getreeden in 't verbond Met u, uit u rivier, maak my daar uit gezond, Want dan fpreek ik tot uwen lof, 19, Dan gaa ik onder Heid , en onder't Christen heyr, Den Jooden doe ik wyd, ja wyden door u eer, Dee u lof hooren hier en daar, Zo gaa my Jefus voor, en zing het lied van boet, Heer help, dan gaan ik door, en val u tans te voet, Dan leer ik vroolyk dat is waar. |o. O God zy genadig my, vergeef my al myn zond , O Jefu maak my vry, en neem my in uwe wond, Naar u genaa en liefdes trouw, k Ach delg myn' zonden nu, naar u barmhartigheid , Maak vroolyk my in u, om u gerechtigheid, En laat myn zond my zyn berouw. ji, Doe wafchen my daar van, met uwe Geestes bloet, Het kwaade word als dan, door uwe zoen weêr goed, Want dit maakt my regt ryn van 't kwaad Want ik erken myn' fchuld, en myne misdaan vry,  8 Cap. Een Boetgebed entntree^g tnet Jefis ^ FtrM ^ y want giyic cte ïzops wyn, en zout het vuil. verdryft, Zo maakt u bloed my ryn, dat >t vuil niet by my blyü, Maar ryn en vroolyk voor u ftaa 37-O Jefu vvasch my nu, u Geest maak mv regt'.wit,. J Dat ik g'lyk fneeuw voor u, zy in uw waar bezit, O Jefu help , verheug myn hart, Dat ik nu blydichap hoor, en ryne vreugd daar by, - > Welk myne ziel bekoor, dat ikrecht in u zy, o 9 n Prn,ben lk ry" Van zonden fl«art. 3»- O Jefu laat u volk, het droevig vleesch i en been, De Jooden uit haar kolk, haast vroolyk' 4 zyn byeen, Ach laat u in haar harte zien. U bidden aan het hout, zy ons verzoe- ningsgoed, Toen wy in zonden ftout, daar riepen uit u bloed- . Kom over ons, men zag ons vlien 39. Verberg 0 Jefu dog, u aanzicht voor myn zond, ^ En delg myn misdaan nog, en zet my-in *t verbond, En maak door my, u volk weer vry, Uw woord aan \ Cruishout daar, en u ' gerechtigheid, Dat is de grond alwaar, ik heb vrymoedigheid, En fpreek, vry geef u volk om my. 40. Ik vraag van u uw volk, van u myn God 45' weêr om, En geef my in den kolk, der droefheid zelfs daarom, Om u, 0 Jefu help zy uit, Uit vyands hand daarby, ik geef my in den dood Door u , om 't volk, maak vry, en help zy uit de nood, En geef ons alle land ter buit. ' 41 ♦ Gy hebt geflagen hart, u volk in toorn aldaar 46.1 Ach help zy uit den fmart, en maak u woord haast waar, j ?t Geen gy uit genad ons hebt belooft, . Heer Jefu „aak my Vry, u Geest hou En-neem hem nooit van my myn Gbd -En recht géwis'in uw gebod. i-U Geest onthou ook myn, die zonden bron van lust, Hy maake my regt*yn,van aller zonden zust En breng my Jefu vast in u, ' Want ik wil ook alsdan , de overtreeders dog, * moi Doen leeren Techt daar van, van uwe wege nog, Dat zondaars zich bekeeren nu • Verl0« my Van de zond, welk bloedschuld voor u ist, 1 Indien men uwe wond, niet acht Heer Jefu Maar zich wil helpen zelfs van * kwaad, Want gy myn Hyland ziet, gy künt door uwe kragt, Doen helpen van k gebied, van Satan* oooze macht, Jt Geen zonde lieft, en u zeifs.'haat. Myn Jefus help myn mond, laat u rechtvaardigheid , Myn tong fpreek uit den grond, van u barmhartigheid, Dar gy kunt helpen recht alleen, " Myn lippen opne my, tot uwen roem aldaar, . Dat myn haart fpreeke vry, helpt gv alleen ■ >t is waar-, Alleen het droevig vleesch en been. tfyn Jefus gy hebt dog, geen lust aan >t oner n;et, k wilde-anders nog, u. geeven-naar U gebiet Brandoffer, varren ook daar by, * :- : ' 1 ' Dl*  g 8 Cap. Gebed om ophumng van Jefus Ryk. De offer welke u, behagen Jefus recht, Een zondaar is het nu, een arme zonden knecht, Die fpreekt myn Jefus maak my vry. 47. Want een beangste Geest, welk zo naar genade haakt, En denkt nu dat hy meest, van God zells is verfmaad, Dat geen behaagd myn Goden Heer, 't Welk dan met luider ftem , en ook in 't hart daar by Roept, Jefu help! ik Ichwem in zond, ach maak my vry, ■ Want die helpt gy, dat is u eer. 4S.Myn Jefus naar u genad, doet wel aan Zions land, Door u zyn wy 't doch waard, fpreek reeht door u gezand, Jerufalem bouwt gy doch op, De muuren bouw aldaar, door u gebiet en kracht, U woord dat is dog waar, in ftand weer zyn gebragt, Dan komt u eer tot aan den top. 49, Dan doen behagen u, gerechtigheid en trouw, Zo oflern wy dan nu, naar onze zond berouw, Brandoffer ook met lust en vreugd, De Gans en Varren doch, doen offern wy alsdan, Op uwe Altaar noch, wy zyn er gelukkig an, Wy zyn dan in uwe bruilofts deugd. 50. Zo ben ik, Jefus door u bloed, Door u weer aangenoomen, Myn Jefus maak myn Qwaad weer goed, Maak my in u volkoomen; Dog ik myn Jefus mag nog niet, Doen treeden in 't autaars gebiet, Gy hebt het my verbooden, En myn geloof, dat gelooft u niet, Neen, ongeloof dat is myn verdriet, Doe 't ongeloof nu uitdooden. £i. Myn Heiland heel myn breuke nu, En al myn ziels vermoogen , Myn teering neem van my , om u Laat m' in u zyn getoogen, Maak my volkomen vry en ryn> En laat m' in u volkomen zyn . De deur laat my in wandlen, Gy zyt de deur Heer Jefus Christ, Gy klopt, ik klop, ja waarheid ist, Laat my voorzichtig handlen. 52. Myn Jefus leid m' uwe kinder voor, Gy zyt my voorgetreeden , Myn Jefus help en leid my door, In uwe waarheidsfchreeden, Laat my-een trouwe Herder zyn, ' Glyk gy, zo laat my ook zynklyn, In al myn doen en laaten, Want anders zou dit leeramt noch, Voor my tot ongeluk weezen doch, Het kon my nog niet baaten. «. Myn Jefus gy fpreekt my zo an, Ik zal van u doen vraagen, Een groote buyt wilt gy my dan, Doen geeven om te draagen, Ja Christen, Jooden, Heiden zal lk leeren helpen van den val, Glyk gy 't voorheen gefchreeven, Zo wilt gy 't my dan geeven doen, Indien ik u volk recht doe voen, Door u dan zelfs gedreeven. eg. Myn Jefus gy fpreekt ook tot my, Ik zal van u doen vraagen, De wondern, gy wilt maaken vry« Doch ik kan dit niet draagen, _ Myn geloof is zwak, ik geloof u niet, Ach help, myn Jefus u gebiet Laat my recht trouw doen werken, Ach Heiland fefus werk 't alleen, En help en fterk myn vleesch en been , Ach heel en doe ons fterken. c6 Doch nu vraag ik myn God van u, ' Door u, een vraag van waarde, Gehoorzaamheid dat geef my nu, Want ik ben ftof en aarde, Ja wysheid en Godvreezentheid, Met ryne deugd, barmhartigheid, Dat ik, g'lyk gy mag leeven, Door u, in uwen naamen hier, Ach drenk my uit u genad rivier, Doet my dit goed dog geeven. tn U Geest myn Hyland bid nog meer, Een vraag die zig laat hooren, Veel  8 Cap. Gebed tm ofboumng fan Jefus Ryk. veel Iegion, geef, >t is u eer, De vraag doet my bekooren ; Veel Millionen geef my doch, De menfchen meen ik, hoo^het noo-, Die zich dan doen bekeeren, ° Met die laat my ten Hemel gaan Door u, ter rechten laat ons ftaan, Heer Jefu wilt ons leeren! S*> Myn Hyland help, bouw op u Ryk En laat ons tot u komen, Zend trouwe mannen uit teglyk En laat ons in u woonen, Laat Jood en Christ, en Heid u doch Kecht kennen, geef u de eere nog, En doet doch in ons wandlen, Ach hoor en geeft met lust en vreugd 6 Ons u doch zelfs, en ook u deugd, Heer doet zo met ons handlen. S9- In deezen land bouw op u Ryk, En overal myn Koning, Want Jefus! u is niemand glyk, Ach help uit uwe wooning Ook in onz' ftad, myn God en Heer! Myn Jefus help, 't is voor u eer, Gy hebt ons ook geflaagen Met valfche leeraars, om ons zond, Vergeef, . en zet ons in »t verbond Van u, wilt ons zelfs draagen. 6 a oo. Doe wondern Jefus hier en daar, Heel ons gebrek, ach maak dog waar Dat gy my hebt gezonden; Want ik moet fchamen anders my, Wyl ik door u nu fpreek zo vry, Dat gy my hebt gevonden. Gy hebt gewonnen Jefus, myn Met bloed en dood, laat m' u dog zyn, En neem my in uwe hande, Dan doe 'k verlaaten ftad en land, En gaa door u , in vyands hand, Doch help my van de bande. *~ *i. Myn vader, moeder, al te maal, ^ Vriend , broeders, zusters in u zaal Der vreugd, doen w' ons verblyden, Indien gy dan, o vriende myn ! Tracht, door het bloed van Jefus ryn Te worden, 't kan u wydenHet rynigt ons van aller zond, ' Indien wy maar het genadverbond Met Jefus recht intreden, j Dan is het lam van God beryd, Gm ons zelfs in den zwaarsten ftrvd ï* rJvndUe3' in tyn fchxeeden. £y kunt zelfs alle dag met God Doen treeden in het waar genot, t Geen Jefus ons gefchonken, GdhvZJ0' T aan 'É Cruis aMaar Gelpykert was, het is wel waar Voor my is hy geklonken, Myn'vriende fpreekt tot Jefu nu • Hier ftaa ik zondaar nu voor u, Ach doet my zoo aanneemen' En maak van aller zond my ryn Voor u laat my doch eeuwig Zyn, En geef my >t eeuwige leeven I. Dan word gy zondaars ryn van zónd Indien gy dan het genad verbond ' Doet ingaan met den Heeren, Ter rechten tyd, met Jefum Christ Dan word gy ryn, ja waarheid ' Gy doet God dan vereeren • Dog gaat gy tot den Vader noch Van Jefum, duivels word gy do*r ÜJ hart doet openbaaren, g' Neen Zf7 "eemt geSn zonda^ aan, WvIt r ' ëy weet *** van! Wyl Jefus >c doet verklaaren Myn Jefus doet haar zelfs in voen, En doet maar duidlyk fpreeken • O zondaar wilt bedenken dit, ' indien u twee in 't waar bezit Deen zetten onbefweeken, En fprakken alle by totu, Voor u geef ik dit alle nu, In£°Chd!itd0e'k voor W houden. Indien gy doet aan dit waar gaan, Gy zult dan niet meer voor my ftaan, k Zal wreeKend u doen voeden Doch nu acht gy dit woord niet veel, Maar dacht: kom, ik zal >t ^eheel Het al maar doen in eeten • Doch nu fpras een van twee tot ti, k Verwerp voor eeuwig u dan nu, Wyl gy >t zeIfs goet gevveeten> L>at gy üier niet van neemen moogt, En nogthans hebt gy kwaad gezocht, En gelooft my niet in >t fpreeken, Welaa»  £© 8 Cap. Bewys waar om men Jefum alleen vereeren moet, aanfpraak aan de Overheid. 6 ( t 5 Mof. 37, 26. m Matt. 11 , 28. tot 30, Welaan sk zal u verwerpen dog, Wyl gy niet gelooft myn fpreeken nog, Daarom zal 'k my aan u wreeken. 6. Doch ziet de andere, van de twee. Die fprak tot u, ik mag het wee, Het ongluk zo niet zienen, Welaan! ik zal verlosfen u, Om u, geef ik my zeiler nu, 'k Zal u nog hulp aanbieden, Oordeel dog onpartydig nog, Van deeze twee, wie moet gy doeh Naar recht, daarvan doen eeren? Dan fpreekt gy, ziet het is wel waar, Ik moet doen eeren openbaar Den Hyland helpers Heeren. 7. En juist zo is 't met God hier nu, De toorn doet vervloeken u, Verdoemen en verbranden; / Dog ziet de gnade fpreekt nu vry, Kom zondaar , komt gy nu tot my, 'k Help u dan van de banden, m En nu fpreek ik hier ook vry uit, Eert gy niet Jefum, ziet een buit Is dan voor u voorhanden, De hel, verdoemnis, vloek en dood, Dan kunt gy zuchten in der nood, En zo dan doen verbranden. r>8. Nu Jefus open de oogen dog Den Christen, Jood en Hyden nog Dat zy u recht doen glooven, Want heeden zyn zy alle blind, Geen een van alle deeze kind, Geen kind doet u recht noemen, En Jefus dit geloof ik voor waar Door u, dat gy moet openbaar Slaan, er 't geloof doet uitbreeken, Want heeden is de waereld dol, In zonden zyn zy vreugde vol, Haar daad doet zo uitfpreeken. 69. Geen God, geen wraak is voor ons meer, Komt, wy gaan God nu zelfs te keer, Haar daat doet zo verklaaren, Te Vreeten, zuipen, zyn zy daar In herbergen zelfs openbaar, r Het werk doet openbaaren, En daarom geloof ik vast myn God , Dat gy moet flaanen onder 't rot Met donner, blixem , hagel, Want anders gelooft de mensch niet meer, Ziet Vorsten zyn zelfs duivels Heer, In Zatan is haar naagel. 70. Den Sabbath houden zy niet meer, In t' Speelen zyn zy zelfs wel Heer, 3 Myn Jefus op doet fpreeken, Zy fchryven vryheid over al, Dog zie de Duivel is in ftal, Myn God gy moet u wreeken, Want ziet de leeraars, welke niet Doen vloeken, zweeren naar 't gebiet, Dat Satan haar doet geeven, Die moogen niet meer leeren doen, Zo doen zy vryheid hier uitvoen , De weezen doen zelfs beeven. 71. De weduwen, welke nauwlyks brood Meer hebben, ziet de vryheid groot Darf nogthans buit doen haaien, En Jefus zie wat nog meer ist, Zy hoonen u Heer Jefus Christ, Op, doetzy maar betaalen, Zy fchryven in Couranten daar, Welk Godsvrucht bouwt, het is zo waar, Met geld zal hy beloonet, Beloonet worden, en zyn groot, Dat is haar aanbod en haar bood, Daar meê zy zyn gekroonet. -72. Gy huichlaars, weet gy dat niet meer, Welk Godsdienst werk, hy is de Heer, Jehova, God en Koning; Emanuel Heer Jefus Christ, Myn licht, ons Hyland , waarheid ist, Hy woont ook in zyn wooning, Maar 'kweetgy huichlaars ftootu draan, Want gy denkt: wat zo timmerman! Hoe kan hy ons bekeeren? Een timmerman , een armer zoon, Zo denkt gy van Gods Zoon, zyn loon Kan ons nog niet recht leeren. - 7 3. Doch huichlaars gaat tot Jefum Christ Met my, zyn loon, ja waarheit ist, Hy helpt, zyn loon is machtig, Want waar de zonden zynen groet, Daar is zyn genade en zyn bloet By zondaars noch wel kragtig; Zegt gy maar, dat gy zondaars zyd, En vlyd u niet, zyn genad aan byt Aan veel kunt kragt betoenen, Dog  9 Ctp. Eene indachigmaaking van myn lyden, tot mos, mf & droefgeestige» jL/og muien gy cue met wilt doen, ?k Zal u nog onbarmhartig voen, Met fchand zal «c u bekroonen. 74. Nu Jefus zie, nu is 't ook tyd Dat gy my recht volkomen leid, En machtig my doet fterkenj Want ziet, ik geloof de boosheid al Zal fpreeken kom, zyn grooten val, Met lust zullen wy nitwerken. Ja 'k lach u fpotter alle uit, Want ziet ik heb een groote buit, De ganze God is myne, Myn Jefus is rechtvaardigheid Voor ons, 'k heb vrymoedigheid, Hy is myn, ik ben zyne. 7S' Myn Jefus ziet, ik ben vooru, Zyt gy voor my, laat boosheid nu My niet meer doen bezwyken, Gy hebt my met u bloed en dood Gekocht, help my ook uit dë nood, Laat u hulp aan my blyken, Want ziet, de vyands booze ftaf Zou my nog fpoeaig maaken laf, Dat ik wel haast zou beeven; Indien gy van my wyken deet, HET 9 CAPITTEL. INDACHTIGMAAKING VAN MVN LYDEN, TOT TK.00ST VOO* DE DUOEFGESTIGEN. °" V°°R Pfalm 25, 4. £. j. |_jeerjeiu icom, wys my den weg, J.JL TDen regten weg ten leeven, Kom Hyland kom, ach leid en zeg, Hoe 'k my moet overgeven Aanu, myn helper Jefus Christ, Kom help, dat my de Satans list Niet meer bedrieg Heer Jefu myn, Kom maak my nu volkomen ryn. *. Leid my m uwe waarheid recht, Heer help my God, myn Koning, Kant nu uwe Ryk in uwen knecht, En help m'. Uit uwe wooning, Want ziet ik taaie! en bid voor u , O Jefu fchryf myn naamen nu In t boek des leevens duidlyk in, 3. Kom Jefus kom, wys my den pad, Uen ik door u moet wandlen, Van dag tot dag^ wacht ik, ja dad Weet gy, recht laat my handden, Maak my voorzichtig en getrouw, En laat myn zond, myn hart zyn rouw, . Een huishouder die ryn en waar Uoc-r u fpreekt » Jefus openbaar 4. De rechte waarheid naar u recht, By booze en by vroome, Naar Ik zou dan zuchten in het leed, Ach Jefiis hou my in >t leeveil /O, Lk wou u hier wel zweeren nu, Onreeuwig trouw te zyn in u, ■ En u gebod, te houden Volkomen, dog dit gaat nog niet, ™ ï ben in Kedar ziet Welk leugens in doen voeden Ik moet een vreemdling zyn alhier, üy Mefechs booze huispanier, Welk wy hier Turken noemen, Ik woon in Kedars hutten nog, * -Alwaar de zonde vloeiet dog, „„ MMyj !Pod doe mY recht vroomen. 77- Myn Jefus kom dog tot ons hier, ün drenk ons uit u genad rivier Al die naar u doen zoeken, Uit uwen mond wilt ons nu voen, En leer ons naar uwe rechten doen, Ach doet uw volk niet vloeken: Tnf ATk ? Heid' en J°od ei> Christ, ■ lot u doen komen, laat de list Des Satans ons niet fchaden, Neen, .al welk door u tot u treên , Leid die zelfs in u genade fchreên , Spreek hier en daar van Amen. « Pfa'.m 120.  52 9 Cap. Eene tndachtigmaaktng »a* my» tydtnt Naar dien 't betaamt, zo laat u knecht In u ftandvastig koomen, Laat my niet roepen heden ja, En morgen fpreeken, ziet maar da Heb ik niet recht geweten nog, Maar dit is nog veel anders doch. §4 Neen Jefus, fpreek dog recht door my In waarheid, ja en amen, Ik kan 't niet, Jefus doet doch vry Door my, in uwen namen; Voor Vorsten, Overheeden daar, Spreek gy maar duidlyk .openbaar De rechte waarheid, naar 't gebiet Van u, ach laat my beven niet. 6. Myn Hyland ik ben zwak en teer , En doe nog fpoedig beven, Ach fterk my dog myn God en Heer, En hou my in uwe leven, Zet my, myn Jefus op u paard, Geef my uwe kragt, ik meen u zwaard Des Geestes, doch ik kan het niet, Doen recht gebruiken naar Jt gebiet. 7. Myn God geef my den rechten böog Van n myn God en Heere, Waar meê g' u waarheid trekt om hoog, En boosheid gaat te keere, Neem my myn Jefus by de hand, En maak u met my recht bekant, Want gy 0 Jefu zyt dog myn, Spreek amen ja en maak my rym Pf. 38. 8. Kom zondaar, kom met my, Dan maakt ons Jefus vry, Tot Jefus gaa ik in, Dan geeft hy ons zyn zin, Want of wy nu ook boet Gedaan, door Tefus daar, Ik val nochtans te voet Voor Jefum, dat is waar, Kom huichlaar, kom, ach haast u dog, En bid met my tot Jefus noch, Doe boete, bid om genade; Myn Jefus neem ons alle aan, Welk door u, tot u komen dan, En zy ons troost en waarde, p. O Jöfu ftraf my niet In toorn, naar 't gebiet Van uwe Graamfchap hart» Kasty my niet in fmart, Want nu ik ben bekeert Door u uit genaden recht, Ben ik noch ongeleert, En noch een zonden knecht; Want ziet, nu denkt myn hart van u» Van u 0 Jefu, ik.kan nu Wel buiten Hyland leven, - Want nu komt Satan ook tot my, En fpreekt, geen Satan is meer vry, Zo doet hy my omgeven* 10. En daarom gaat uw pyl, U toorn met de byl, Van uwen toorn in my, Dat ik moet zuchten vry, Want gelyk den fpyker man Met haamer flaat in 't hout, Zo gaat u pyl nog an, En daar van word ik ftout, En nogtans drukt uw hand my hart, Dat ik om al myn zonden fmart, Niets vrolyks heb te vinden, Uwe toorn drygt, daar is geen vreê In myn gebeente, maar wel wee, Myn zond wil my verflinden. 11. Want myne zond zyn groot, Zy gaan my over ft hoofd, Want gelyk een last te zwaar Men niet kan draagen daar, ' Waar't ons onmooglyk ist, Myn God zo is ;t met my, lk kan Heer Jefu Christ My niet doen maaken vry; Want myne wonden ftinken doch, Myn zonden hart doet ettern noch, Om myner dwaasheid willen, O Jefu help, maak my gezond Aan ziel en lichaam, uwe wond Kan al het onheil ftillen. ia. Ik gaa voor droefhis krom, En zeer gebukt en ftom, En gaa den gantfchen dag Ook treurig met ontzag, Myn lenden zyn daar by Verdorret, en myn hoop Is nü ook gansch van my, Ach help my doch, ik koop, Ik  tot troott voor de droefgeestige». Ik koop door u Heer Christ, Weêr om u hulp, de Satanslist Laat my niet doen waanhoopen , Want daar is niets gezonds aan my, Myn lyf en ziel is noch niet vry, Heer doet my niet verkopen. 13. Het is ook in 't geheel, Met my ook anders veel, Verbryzelt is myn hart, De waanhoop geeft my fmart, Ik ween met hart en ziel, En weene voor u uit', En bid tot u, en kniel, O Jefu ! help my luit, Want al myn onrust is voor u, En myn begeerten zynen nu Voor u niet meer verborgen, Myn zuchten is ook hier en daar Voor u , myn Jefus! openbaar, Myn God! wilt voor my zorgen. 14. Myn hart en geest de kracht En myne zielen macht, Myn oog en zielen licht En uwe aangezicht, Dat is niet meer by my, O Jefu! help my hier En maak my zonden vry, Neem nr* onder u panier. Myn vriende tree Jen wel by my, IV]aar 't ongluk dryft'haar van my vry, Myn broeder doet uit fpreeken: Was hy maar dood! ik kan den fmart Niet meer aanzien, ;t gaat over >t hart; Haar troost doet zo uitbreken. tg. Maar haaters van my veel, Die my ook in 'c geheel Naar 't leeven zelfs doen ftaan, Met kwad doen zy omgaan En fpreeken voor my uit, Injketten fluit hem daar, En legt de dwaafe vluit Maar vaste, 30 is 't waar, Want zo gaan zy met listen om , En lachen doen'zy ook daarom "Dat ik zo ben in koren, Maar ik moet als een doove zyn , En als een ftomme, die niet ryn Kan fpreeken, noch doen horen. 16. Ik moet zyn in 't verdriet Glyk doof, en ftomme ziet Die niet meer fpreeken kan, > Van 'c hooren niets weet van, • Maar Jefus help, dan wacht Ik op u nu myn Heer, Want door u groote macht Geloof ik, dat g' om u eer My helpen zult uit aller nood, Uit vyands hand, ook van den dood, Want gy myn God zult hooren , Want dit denk ik, en geloof het recht, Dat vyand over uwen knecht Zig niet zal doen bekoren. 17. Verblyden moet hy niet Zig over myn verdriet, Dat ik daar in kom om, . Neen, ik weet wel waar om Gy my Heer Jefus Christ Helpt, uit des vyands hand, En uit de booze list Van al het ongluks brand, Om uwe zoen Heer Jefu myn, Om 't geloof daaran, maakt gy my ryn, Ach geef my 'tdog, uit gnaden, Want indien ik nog glydent wacht, JJan zou de booze vyands macht Verheugen! om myn fchaden. 1». Want ziet ik ben tot fpot, En tot een zvvaaze zot Om al myn lyd gemaakt, Myn hoop is ook geknaakt ün al myn zonden fmert, Ook myne misdaads fchuld Gaat my wel aan het hert, . Ik ben met fchaamt gevuld, Want ik toon myne monden an, En zorge nog, dat ik daar van Git fchaamte doe verbergen, Maar vyanden van my zyn ftout, En groeyen glyk het wilde hout, . Zo doen zy dan ook fterven. 15. Gok onbetaamlyk noch, Onbillyk doen zy doch, En haaten buiten gronjd My, om het ryn verbond, Dat ik de waarheid fpreek Door u, het ryne recht * En. SS  44 IO Cap. Opening van den bron der afgodery. En opentlyk uitbreek t Glyk als 't betaamt u knecht; Ja om het goed, doen zy my kwaad, En doen betoonen aan my haad, Zo doen zy zich verzetten Aan my, dat ik op Jefum Christ Doe houden , die de goedheid ist, En door hem ben opletten! »o. O Jefu ftaa my by, En maak my zonden vry, Ach help my uit verdriet, Myn God verlaat my niet, Van my wees dog niet veer! Ach haast, my by te ftaan Uit myne armoets feer! Laat my nu vroolyk gaan, Want dan juich ik tot uwer eer, En fing, door u, u lof myn Heer! HET 10. CAPITTEL. OPENING VAN EEN BRON DER AFGODERY. 2 15. Mof 20, 1-6. Leere en beftrafBng naar het eerste Gebod. l' yn Jefus, gy fpreekt zelfs tot my, L ▼ X lk zal geen God vereeren Dan u, o Jefu! ganz allyn , En u nooit doen onteeren; Doch ziet, de booze Satans wind Die wsaiet my wel aan gefchwind, En fpreekt tot u myn Koning: Kom Godes Zoon, val voor my neêr En bid my aan, de Zatans deur Klimt zo in uwe wooning. a. Myn Jefus zie, de tyd is daar Dat ik door u moet fpreeken, Wat gy myn Jefus zyt, voorwaar Doch gy moet zelfs uitbreeken "Want wat in u is , weet ik niet, Doch door u weet ik 't, waarlyk ziet* En kan 't doch zelfs niet leeren, Myn Jelus, ach! fpreekt zeiver uit, En geef uw kindér u ter buit En doet ons zelfs bekeeren. 3. Want ziet , de Satan wil met my Hier in 't verbond doen treeden, Myn Jefus fchel hem, maak my vry, En lyd m' in uwe fchreeden, En iaat van my den zondaar af, Help my ook van dat zonden kaf En fpreek, gy zyt myn Koning, Want indien gy zyt ryn, voorwaar Gy moet my helpen openbaar, Met donner uit u wooning. 4. U huichlaars, nu fpreek ik u an, Waar om doet gy vereeren My , als den Heyland Jefum dan, Als Jefum mynen Heeren , Gy doet vereeren my den ftof Als Jefum, die alleen is lof! God fpreekt: doet u bekeeren, Want vast vervloekt, verdoemt zyt gy, Indien gy nu niet hoort naar my, En u niet meer laat leeren. 5. U leeraars! alle meen ik u, Ja al die dit doen hooren , Vereert gy my als Jefum nu God doet u zelfs bekooren, Tot Satan jagt hy u voorwaar, Vervloekt, verdoemt zyt gy ja daar, Ik fpreek in Jefus namen, Want eert gy my den Davids Zoon Glyk Jefum, die woont in zyn troon, Verdoemt zyt gy door amen. ©\ Myn Myn Jefu doe *t ryn maaken; Ik kan niet ryn, glyk 't zich betaamt, Daarom maakt vyand my befchaamd, En dóet noch naar my ïiaaken. ai. Nu Jefus help, en laat My in een zaal'gen ftaat, En uwe kinder zyn En maak ons alle ryn, Die Overheid daar by, Welk rechten naar u zin, Ach maak ook zulke vry, Geef haar u ryne min, Op dat zy lieven u myn Heer, En recht oordeelen, u ter eer, Door u , in uwen Namen, Want dan is vryheid over al, Myn Jefus gy woont dan in ftal, Wy fpreeken dan ook amen.  10 Cap. Vraage cm bewys, dat Jefus niet Davids, maar alken Gods. Zoon is ? 6. Myn Jefus, ik wou ftraffen hier Door u, en. duidlyk leeren, Doch ziet, het groote Zond rivier Spreekt: ik kan dit niet werden Wat gy fpreekt, dat ik door u bin, Zy fpreeken: ik zy dwaas van zin, ,Dat Satan door my fpreeke, Oordeelen dat doen zy! noch niet, Dog fpreeken zy: het Satans biet Kon ook wel zo losbreeken. 7. Myn Jefus, zie. doch wat ik zweer, En wat ik draag in harten, En zo gy ziet, dat jSatans leer Doormy gaat, geef my fmarten, -Geef my verdoemnis, vloek en dood, En laatmy zuchten in de nood, En wees my dan niet genadif, Doch zo ik door u fpreeke waar^, Myn Jefus! maak het openbaar, o ™ Gy zyt * maak my rechtvaardig 8. Maar 'k. weet wel wat u huichlaars doet Dat gy my niet recht geloovet, En wat de Satan u in voet Dat gy dit niet doorkloovet, Gy achtet mynen Jefum ziet Als Davids Zoon, het kwaad gebiet Doet u dit valschlyk leeren, En dan vereert gy Vader, noch Den Zoon niet recht, de waarheid doch Doet u dan niet bekeeren. 9. Gy bid, ach Vader wees dog myn Om Jefus willen genadig," Maar ziet, de Zoon van God is ryn, Hy denkt, ben ik niet waardig Dat u gebed tot my doet gaan ? Blyft gy dan ook in zonden ftaan, 1 En ziet, dan doet gy werken, Dan denkt gy, ik wil dit uitvoen , Geen zonde zal ik dan meer doen, Zo kan ik my verfterken. 10. En ziet, tot Jefus kom ik dan Volkomen ryn, en waardin, Marjefus fpreekt daar andewvan, ' Ik ben u noch niet genadioEn dan gaat gy aan >t vasten^daar, Met bidden lange, ja voorwaar God doet u zelfs bedriegen, En dan zb heipt u dit nog niet, Maar God geeft dan een kwad gebiet, Vyand moet u in wiegen, ir. En dan flaapt gy in zonden in God geeft u zeiver fmarte , U hart dat word een booze zin Het kwaad woont\ïn u harte, Gy zoekt dan trost en vind hem niet, En dan doet gy uit ziel verdriet U hart aan het ydele knoopen, De eene kiest voor God het Geld,De andere neemt het Vee tot held , God doet u zelfs verkoopen 12. En dan denkt gy, kom nu maar an, Jk zal >t wel anders maaken, Een raad weet ik, ik weet daar van, Jk zal God nu verzaaken ! Maar God is dan by u verkeert, En gy gaat dan ook heen en ftveert U aan den God der boozen, Het Hout, en Goud, ja Zilver daar, Dat is u God, het is wel waar, * */iEen God is 'c der godlozen. 13. Myn' vrienden ziet, dit woord gaat dit p, Gy kunt het niet doorgronden, Doch kopet van de ryne ziep Uit Jefus ryne wonden, Myn Jefus zal u wafcheri dan Dat u hart dit begrypen kan Door Jefus, in zyn Namen, En al wat God noch door my leert Naar dien gy u dan recht bekeert/ Daar van fpreekt gy dan amen. 14. Want dan fpreekt gy met hart en mond iVlyn Jefus is de Koning, Hy maakt u ziel dan recht gezond En helpt u uit, zyn woonino-• Hy is, zo fpreekt u mond als dan Gods Zoon, u hart dat weet daar van, Wy treeden dan te zaamen En fpreeken, lof zy Jefum Chris*, En prys> en dank, ja waarheid ist, Hern zy ook eer met amen Vraage om bewys, dat Jefus niet Da n is, maar alleen Gods Zoon.is? Rom i< o 15. Een mensch fpreekt my nu aan, Geef my bewys daar van , Dat Jefus is alleen, En Godes vleesch tn been, ~ Eu  ê iO Ca?. Vraage* hoe kan Geest in V vleesch buiten vleesch groeien? o Matth. 21 , 9. p Matt. 15 , 2I' tot 23. Cap. 20, J ^ Matt. 20, 3334 Mi.tt._ 15. 25tot 28. Joh. 19, 6 en 15. r P fel ai 110, u s Matth, 22 , 41. tot 40. t Pfaïó 110 , I Kon genaa bekomen vroeg en fpaë Door my, hy moest verzaaken, Want indien God, was Davids Zoon, Hy was in zond, .van zynen troon * Kon hy ons niet ryn maaken. u ip. Myn Jefus weet ook niet Van Vader, neen, maar ziet, Van moeder fpreekt hy daar, En broeders, 't is wel waar Ik ken naar ?t vleesch geen een van al x Maar ik ben Geest.en krachten, Ik ben gekomen, van den val Om helpen te verfachten, y Op dat wy al, zyn broeders zyn Door hem, in God, hy maakt ons ryu, Zyn genaë wil ons ook vroomen Indien wy door hem, tot hem gaan, En niet meer doen in zonden ftaan, Wy zyn, zyn vleesch volkomen. % Vraao-e, hoe is Christus m deeze waereld gekomen , indien hy van geen vader of moeder weet . J4- x Matt. 12, 48. y Matth. 1, 20. tot 23. Jef. 7, 14 , Jef. 9, 8. 2 Matt. ,12, 49. 50. Joh. 6, 55. I a 2 Tim. 2, a. ïoh. 16, a8. ir  io Cap. Vraage van is vemeedering van Jefus. ^ ft Col. 1, 16. b, Joh. 15'. 26. c Matth 3.16.17. ^Handl. 2, 1-4. e Luc. 1, 34 35ƒ Joh. 1, 14. S Jef 7, H- jef., 9, 8. ' Ant- i woord. g 1 Cor. 7, r.4. ^ Matt. 19. ijtot 15. t Maic. ïo, 13. tot 16. ÉLuc 18. iy- 17. / Matth. ar 18, i-S. iTiacii uuur u vvaarneia leere! Dat ik van u geen eere breek, Noch u, myn God onteere, Ach Jefus zy myn waares licht En geef uw kinder uw gezicht, Myn Jefus maak ons heilig! Op dat wy u recht kennen doen, O Jefus! doe ons in u voen Dan leven w' altoos veilig. 42> Myn' vrienden ziet, gy weet het doei Dat een God is, wy leefen 't nog, Die alles heeft gefchaapen, a° Maar nu leest gy dit daar voor waar b Dat Godes Geest zelfs openbaar c Gaat uit, ons recht volmaaken, d De Geest gong nu uit Godes kracht, Gong in Maria, Jefus macht e In >t vleesch deê geest nu groeien f Want glyk de mensch van 't vleesch; waar ist, In ft vleesch doet groeien, Jefus Christ! God deê in vleesch zo bloeien, g '' Vraage, waar om God in 't vleesch gegaan tt st- b 3. Want nu myn Godin 't vleesch deet gaan, Nu kunnen ook de kinder ftaan Voor God, en tot hem komen, Dewelke dan in G^des vrucht Geteelet worden, Jefus tucht Doet zulke heilig vroomen, g Of Satans knechte nu ook daar Doen fpreeken, dat de Satan maar De dooden doet wegneemen , Dewelke dan in moeders fchoot Den waater doop, niet-om den dood Des vroegen doods, aanneemen. Doch welke hier het doopen noch Uit traagheid doen nalaaten, Die hoonen Jefum Chrisrum doch En doen zyn woord verzaaken, Want Jefus roept de kinder an, k De Jonger ftaan befchaamt daar van i Hy fpreekt: laat kinder komen, k Want welke niet een kind van zin In oodmoed word, de Godes min Kan zulke niet recht vromen /' Maar glyk voor heen in \ oud verbond Men moest het kind befnvdeji / t Mof, 17, 10. 14. Luc. '2, 21. m 1 Joh. 2, 7- Antwoord.m Matt. 2, 9-11» n Matt. 2, 12 o Luc. 2, 15 - 20. > Pf. g ," !• Matth. >J » 15. o. ' Luc 2, - 14. >pheleringm de raag. Mare. t Cor. 5. 23 >t 28. Den agsten dag, het doop verbénd Mooget gy wel zo in weiden, / U kinder brengt tot Jefum dan En gelooft maar, want ik weet daarvan Het doet God zo behaagen, Voor u is 't goed , en voor God eer, Want Jefus is alleen maar Heer, m Door my doet hy dit waagen. 3 Vraage, ^ om bewys daar van, dat Jefus h 1 Go dei eete en macht bleef. 26. De wyzen van het Oosten land En Godes daad doet leeren, m Zy bidden >t kind aan in den ftand Der armoed, doen zy hem eeren, En God dien zy vereeren doen Die doet haar ook recht liefryk voen , Hy doet met haar ook fpreeken; Op dat Herodes valschheid niet De wyzen brengt daar in 't verdriet, Aan haar kan het niet wreeken, n 27. Die Herders heffen, ook is an 0 ■ Zy doen die daad uitbreiden, Zy weeten nog niet veel daar van, Doch 't ftaamlen kan bevryden, Wantftaamlen van de kinder daar, Myn Jefus fpreekt, het is ook waar, Het doet hem recht behaagen , p De Engeln roepen over luit; God geeft den mensch een groote buit, n ' Eert hem, doet ü verlaagen! Eene andere Vreage, van de vernedering ran \ Jefu. * 9 28. Maar nu kan my een mensch alhier Doen vraagen, hart aanfpreeken, J vVaarom word Jefu in 't rivier v Vangroodheid, dan befweeken ? v Want Marcus fpreekt in 't woord aldaar r,. Dat Jefus niet wist openbaar v. Wanneer de dag zal komen , Waar God zal rechten opentlyk, En alle vromen ook te glyk In God volkomen vromen. 29. En Paulus fpreekt aldaar ook vry s si Dat Jefus niet in krachten 7 Zo machtig hoog gefteegen zy, [< Dan Vader, in zyn machten, En aat hy onderdanig ist Den Vader, zo word Jefus Christ L Zo  io Cap. Beweis dat Jefus alken God m t Joh. J4, 28,' tl Joh. 5, 31- .rjoh 7, 16 - iS. yJoh. ; 13- , z Phil. « Lu tot 5 * Jef 1-4. 42,: Jéf 1- - , 94. Hy kon met waarheid fpreeken doch Myn Vader die is fterker Dan ik, en zo ik van my noch Getuigd, ik was geen rechter, En daar by kon hy fpreeken recht Dat hem dit was verborgen, Wanneer God helpen zal zyn knecht, En voor zyn volk dan zorgen, oc. En nu in eenen zulken zin 'Kan Paulus recht behouden, En fpreeken , dat de vaders min c Moet Jefum noch doen voueden, En dat de Vader grooter ist Aan heerfchap, macht en fterkte, r En dat ons Hyland Jefus Christ Moet ftaan in Vaders rechte, d Nu myne Vrienden, zal u de Heer kortlyk het Jlot daar van zeggen. 4 q6 Doch myne vrienden gelooft het maar, 'r ' Want waarheid doet hier [fpreeken, Geen aanzien is in God, neen daar Kan haat zich nicht doen wreeken, Geen aanzien, eW, raag noch ftaat. Doet in de Godheid woonen, Een God een zin, ja deugde, daat, Dat doet uit God maar komen. o7. Een deeze deugd is Jefus Christ, 61 Hy is een Heer der Heere, Ook eer was hy, ja waarheid ist Voor »t aardryk, was zyn eere, Voor Abraham was Jefus doch, e Geen David was te vinden , ±t In krachten was de Jefus noch Eer vyand is, kon Hinden, o S Van Hemel kwam hy vroom en ryn ■ Recht heilig en volkomen, ƒ Geen zonde had de Jefus myn Ook niemand deet hy Ichroomen, Voor vyand fprak hy opentlyk: Toont my een kwaad gebreeken g Maar vyande die gaan te glyk, Geen een kan daar op fpreeken qq Want Jefus Is de ryne Geest Uit God is hy gekomen , Vooralle, zal 't de Vader meest ' Ook opentlyk betoonen, Want met een kracht, van zyne mac Zal Jefus noch verfcheinen, h Ze daar ook wel befchreeven, t En Tefus fpreekt ook zelfs al daar, Indien hy van zich fprak, 't is waar, Hy was niet ryn gedreeven. u oo,'- En Jefus fpreekt ook zelfs, ja ziet Myn leer is niet de myne, En zo ik van my leerde, niet Was ik, God noch de ryne x Maar nu ik weet dat ik God bm, En daar by heb den rynen zm, En waarheid dee verklaaren; Wie dit myn woord nu wil recht doen Door my, dien wil ik in my voen, De daad zal ?t openbaaren. Vraage, dewyl nu Jefus daar onder denlfade verneederigt word, hoe is hy dan God over alles? Rom. 9, 5Antwoord, nu verzoeke ik u, myne Vrier de, dat gy het ^ Vers in dit Capi t< volgt, dan zal het u de Heer duidelyK< te verftaan geeven. 9i. Ja groeien deê myn Jefus daar En blyft noch God, het is zo waar, In Heemel, y en kwam 'neder, Maar Jefus deê verneedern zich z Om ons, en bleef volkomen, Zyn genae en vrolyk aangezicht Kan ons, daar om nu vroomen, Maar nu myn'Jefus zig aldaar Verneedern deê op aarde, Nu moeste Jefus, dat is waar, Is laaten van zyn waarde. 23 Zyn Heerfchap, wysheid en zyn ma J " Moest hy als God verlaaten, En dat zien wy, let op de wacht Aan Jefus kindfe daaden. Want als een kind nam Jefu an , Aan wysheid , kracht en fterkte, Ja lees dit maar, gy weet daar van, z. Hy fteeg ook in zyn rechte, a M 00. En nu, in zyner needrigheid 2- Zie Jefum aan, den Koonmg, Hy 'kon zich in oodmoedigheid Verneedren, uit zyn wooning, Hy kon zich als een n.ensch aanzien tV, En op zich doen toeknopen b 6. Wjt jefus daar van my laat bieii 53, En wat ik zal verkoopen. >■ c 1 Cor. ll\ 3- d 1 Cor. 15. 24* 28. e Joh 8, 58. ƒ Joh16, 28. g Joh.8, 46. :ht /iDan.?, En13"I4"  nd Cap. Vraage -, om bewys daar Tm> dat }k ^ ^ /'Op-Joh. 0. 15-17. k Op. J. 1, 7. /0P, ƒ. 19, 15. j m 2Cor. 4, 6. n Joh, ïó, 15. Joh. 8, 14. « Jef. 42, 18 tot 20. L 4; o Pfalm 40, 13.44 ƒ> Pfalm 5i, 6 £ Pfalm 39, 9r Pf.38, 18. 19. •r Pfalm 25, 7 en 11. 45 /Jer 31, ■ 19. / Pfalm 19, 13. 14- u 1 Petri 2,22-2,4. De anr» woord gaat in God^ e En dan zal alle huichlaars macht Met zidderen verdwynen. i 40. Want dan zal Vader opentlyk Myn Jefum eer doen geeven, En fpreeken daadig ook te glyk Ziet, dit is nu het leeven, Dit is de Heer, alwaar gy doch Met macht hebt naar geftoken, k Gy dachtethemonteeren noch, Maar aan u zal hy 't vroken. / :r. En nu myn' vriende, kunt gy 't ligt Door Godes ligt begrypen, Dat Jefus is het aangezicht m Voor niemand kan hy fwyken , n Hy is God, en deê uit God gaan Tot God is hy gekomen ! Een God is, daar blyf ik op ftaan, Voor geen mensch doe ik fchromen. 2. Myn Jefus, door u ftaa ik dog Maar niet in myne krachte , Myn Jefus help, getuige noch Van my, ik ben te fachte, Ik ben voor u, myn God! noch blind, n Noch doof, en onvolkomen , Myn Jefu help my armen kind, Volkomen doe my vromen. re) flot daar van, dat Jefus geen Davids Zoon is. Gy kunt het 'voeg/yk naast het 19de veers leefn. \. U vleesch ben ik, door u myn Heer En door u zo volkomen, Maar ziddren doe ik voor u eer, Myn zonde doen my fchromen, Want my, den Davids zonden ftof Doen zo myn zond aan grypen, Dat ik niet fpreeken kan u lof, Myn hart wil my bezwyken. 0 . Want aan u, 0 Heer Jefu myn Heb ik veel zond bedreven, ƒ> Myn Jefus help, ach maak my ryn Myn zond- doe my vergeeven, q Want ik. toon myne misdaan an r Myn God, doe niet gedenken De zonde myner jeugd , daar van s Help my, doe my ze fchenken, . Want ik ftaa nu befchaamd en roodVoor u myn God en Koning, t En voor de waereld naakt en blood, Doe aan my genaè' betooning! Zo ftaat, zo bid een Davids Zoo* t Door God, mJefus namen; Maarzo bid niet een, Heerfchers troon, W ant hy is ja en amen. u Vraage, om bewys Jaar van, dat ik Davids Zoon- ben. 46. Myn Jefus, ik word hier en daar Van verren aan geftoken, Dat-ik het ook moet maaken waar Dat gy van my gefprooken; Myn jeius zie, gy weet het recht, JJat gy, tot my, deet fpreeken, Dat ik door u, was uwe" knecht, 60 zou ik ook uitbreeken. 4?" Do°r,u,-,TlFefus! ^ 87'É weet, ±iet> ik het met verborgen, En nu ftaë ik in >t groote leed, Nu doe ook voor my zorgen; Want ik weet dit, 0 Jefu! myn JJat gy my moet verzoeken, Myn Hyland, hou my in ü ryn, doe my niet vervloeken. 48. Gef my geduld, zachtmoedigheid, Vast laat my in u blyven En dan, naar uw barmhartigheid Doe my van >t kwaad bevryden, Want anders moet ik my 0 God' Noch ftooten aan u waarde Myn Jefus! geef my u genot, Want ik ben ftof en aarde 49. Want Jefus! door u genad aan my ' _j, Geef & my in uw bande, En myn, en uwe zaak, daar by Help my ook van de bande, En laat my van u fpreeken .noch Van u, in uwen namen De waarheid, laat uitbreeken doch Spreek door my ja en amen. * ,0. Want z,et, het woord-is in myn mond, ■ w,! ƒ °g meer moet ^reeken, Want anders word ik "zcvd vvyi gy udog wik wreek Doch ik myn Jefus kan het niet Gy moet liet zelfs doen werf en Naar dien u wysheid dit gebied" ' ' -n dan moet gy my Herken, D-r  6o io Cap. Vraage aan u myne hoeders, waaY om gy met ttiar het woord des Heeren leeft. wBf 39, ff \. De waarheid, die moet gy uit voen, Zo fpreek dan nu, naar uwe gebod, Want gy myn Jefus, zyd maar God l Amen. Eene godlyke vraage aan u myne broeders, waar om gy in de wooning des Heeren en in alle u werk niet naar het woord des Heeren leeft f i Joh. 4,19-21. 57. Waar om myn' broeders leeft gy nog!1 c En zyd dog dood in harten, c Waar om vereert gy Vader dog?* j Want dit, dit geeft ü fmarten, i Want nu vereerd gy Jefum niet, 1 En daar om gelooft gy zyn gebiet j Ook zyne Hylands kracht en hand , IS iet recht, gy word een woestesiand. s 58. Gy leeraars ipreekt wel, dat is waar, ! Myn. Jefus zy de Koning, Een Eenig God, ja openbaar Hoort men dit in zyn wooning; Maar recht volkomen zyd gy niet, Ach Vader! fpreekt gy,waarlyk ziet, Om Jefus zy my genadig hier En help my uit het zond rivier. 59. Maar daarom wyl gy Vader zoekt, Zo zyd gy onvolkomen, Nu bid gy wel, maar daar by vloekt Gy, en doet vyand fchromen, Den wolf laat gy maar fchlinden hart U hart is ook in zonden fmart, De orgelklank geeft dwaasheid voor Het Avondmaal gaat niet recht door. 60. Myn Jefus heeft geboden vry x Te wafchen uwe voete, Maar gy zyd nog niet recht daar by, Daarom zo doet nu boete, Dat woord dat is u in den mond Waar door gy worden kunt gezond, Tot Jefum gaat met haast en vlyd Dan helpt hy u ook alle tyd. ; 61. Dunkt U/dat woord van God te hoog ' Kunt gy dit niet recht werken, Spreekt, Jefus breek den Satans boog, Dan zal hy u wel fterken; Myn Jefus breek hem ook voor myn, En maak my recht volkomen ryn, Want gy zyd doch myn God en Heer, Ach laat my zingen u ter eer. 61 Mvn ■1. Want dit gaat door het geloof daar van Dat gy dit recht zult maaken , En fpreeken myne broeders an , Doch dat z' u niet verzaaken; ■ En alle Secten naar de reê Ik meen haar booze werken, Doch Jefus geef myn ziele vreê, En kat uw hulp my merken, ja. Dog ziet de Sectens zyn te veel Ik ken niet al haar namen, Spreek van de boosheid in 't geheel Met waarheid, ja en amen, En geef my dog ootmoedigheid, Ook wraak in uwen namen, En fpreek dan met vrymoe&gheid Door my ook ja en amen. f3. En* neem de zwakken in u hand Op dat zy niet bezwyken, Ach neem zy aan in alle land, Uw genaë laat aan haar blyken;. Ik overgeef z5 u hier en daar, Door u, in uwen namen, U genaë , die maak aan haar ook waaT En fpreek dan nu maar amen._ Een gehfige zugt, aangaande de leering en beJlraffing aan alle Volken, naar het 1 Gebed. Pfalm 139 , 23. 24, 54. Myn Jefus onderzoeke doch Myn harte uit den gronde, Ach Hyland ! ach beproeve noch Dat woord, in mynen monde, Want ziet, myn hart, zo is 't in my, Dat ik moet fpreeken open, vry, En waarheid leeren hier en daar, Ook door u fpreeken openbaar. 55. Ik mag het kwaad niet meer aan zien, De boosheid, in u woon in g, De waarheid wil ik nu aan bien Door u, myn God en koning; En u gebod verheeven doch, Geen kwaad meer fpaaren, waarheid no< Door u doen leeren , hier en daar En altos fpreeken ryn en waar. u 56. Dit, dit myn God, is godlyk werk, 't Is niet myn werk en fterkte, Want zo Le fpreeken, dat is fterk, En niet naar menfchen .rechte; En dit kan ik, myn God niet doen, enktgy at Jefus ;eehe ragt ;enoeg Leeft, im u te lelpen , iewyl ,y 110g >id: acfe /ader ivees ny om Christus willen genadig. x Job. 13 , 4tct 17.  iCap.5, V.S-7. Een ander God verëeret, Dan Jefum, duivels word gy doch, En al, die *r. anders leeret., Uw bloed dat rust op uwe ziel, Help my daarvan, myn God ik kniel In geest, voor u myn Jefus hier, _ Ach drenk my uit uw genadrivier. Eene mdagtig^ maaking en vermaaning aan het valfche licht der Lutherfche Gemeente. 63. Over u, gy afgeweekene, van de ryne 1 zahgmaakende leere in Christus, heb ik >c in den Heere beflooten, om u by eene andere geleegenheid, anders in den Heere aantefpreeken. 64. Daarom vermaane iku heden nog, en voornaamlyk u, die gy nog niet geheel en al verblind zyd, wachtet u, voor de valfche voorgangers en leeraars, die gy onder uhebt. 6$- En gy leeraars, gy die nog iets godlyks aan u draagt, en nog niet geheel en al, uit God geworteld zyd, gaat af van het zondige rivier, op dat uwe ziel niet in toorn 71 van God, met de anderen omkoome. 66. Want indien gy u niet bekeert/en den zahgmaaker Jefum Christ, niet voor deneenigen God alleen vereert, en met de daad betoont, zoo zy uwe zonde op uwen kop en tot zyner tyd zal ik u, door den Heeren vermorfelen en verdelgen, daarom zy u dit in den naam van Jefus, voor het laatfte noo- tot waarfchouwing gezegt, want indien ik regt aan u koome, zoo gaat het buiten genade. Wie het hooren kan , die hoore het' Een vermaaning aan de Gerevormeerden, tot Ee. broederliefde m Christus 07. U Gerevormeerden dat is waar, 7I Ik had tot u gezegd aldaar, !k Wou u niet hart aanfpreeken. Want daarom, dat ik >t kwaat o-etal Van u gefprooken had daar al,*» Nu wou ik my niet wreeken, Aan u, maar nu fpreekt gy van my, Dat ik nog dwaas in harten zy, Gy leeraars doet het waagen : En zegt, of ik myn werk alhier Kan werken, wyl het dwaas rivier My doet zoo veel, verhagen. 58. Aan u wil ifc voor dit maal niet, 72 My wreeken, doch het kwaad gebiet, * ö Jjoor uod, wil ik >t om geven En gy> gy vosfe komt maar 'an , En gaat uit uwe gaaten dan, Zal uwe fchande beven. Van agtern fpreekt gy kwaad van my, Maar komt dan nu ook aan, regt vry, Dan wil ik met u ipreeken. Want dan zal myn Heer Jefus Christ, INogoopnen uwe bofe. list, En zelfs aan u zich wreeken. ">9, Maar dit zeg ik u ook alom, Eert gy den Vader nog, daarom Zal God u blindheid geven, En valschheid, in uw hart voorwaar, Ik fpreek in Jefus namen daar, God neemt u dan , het leven. Eert gy niet Jefum ganz alleen, Gy zyd vervloekt, en uw gebeen Zal God dan haast uitroeien; Doet gy dit niet, uw zond die zy, Voor eeuwig op uw ziele vry, Het kwaad doe in u groeien. >. Het woord, waar door gy tot het licht En tot het ryne Gods gezicht, Kunt komen, doen uit genade; Dat woont, in uwe ziel, en hart^ Waardoor, gy kunt den zielen fmart, Verdryven door Gods waarde; Spreekt gy maar Jefu maak my ryn, Ik ben een zondaar ganz s.llyn , Help my, laat m' in u blyven, Dan zyn wy broeders, hier en daar, God zal ons lieven, dat is waar, Hy doet het kwaad verdryven, amen. ; befiraffing en vermaaning aan het groote goddeloofe panier. , Myn God ! een akelyk gezicht Zie ik hier aan dit valfche licht, Hoe zal ik 't hier met maaka» ? De bafilisken zyn alhier, Ik kan het groote zond rivier Van my niet doen omhaaken. Het werk van fpinnen is haar kleed De waarheid is het volk zelfs leed' Haar afgod fchynt uit harte; Spreekt men van waarheid by haar uit, Dan gaat de bofe, dwaaze vluit, Welk haare ziel geeft fmarte. De Turken, en tirannen , zym Haar broeders in: den valfchen fchyh, 1 -I jfc éi  Ja IQ Qap> Beftraffing en vermaning tot hete voor de klyne Sectens. Ik neem haar ook; te lamen: Door u , en ftraf haar al te glyk . Haar boosheid noem ik opentlyk, En fpreek ih uwen namen! Want ziet,- haar afgod is by haar, In 't bed, ftaat hy ook openbaar, Het hout, kan men daar vinden; Het Cruis ftaat daar glyk als een held, | Wel op ! trekt met my in dat veld, God zal u nu verfchlinden. 73. Roept gy nu ook maar Paulus 'an, Laat Petrus helpen u alsdan En al de menfchen kinder, .Dewelke gy vereeret noch En fpreekt:. ach bid gy voor ons dog ! Maar daarom word gy blinder, En fchaamc in Duitschland u niet meer "Dat daar u God ftaat u ter eer, Dewelke niet kan fpreeken. Wel op! zegt hem nu dat hier is Een God, die zich wil ganz gewis Aan valfche Goden wreeken. 7.4. Den Paus laat nu ook al-s een man Met Mahumet maar komen ;an, Neemt met uw valfche Goden, En gy tirannen, houd nu recht Want ziet, een waare Godes kneeht Wü u met fpotten voeden, Neemt al u Goden ook maar meê, Want ziet, een woeient donner weê Zal u dan noch aan komen, Want God die komt met groote mach En wil verbreeken uwe wacht, Zyn kracht zult gy noch fchromen. 75. Doch dit maal wil ik fachte zyn, En al u groote zonden fchein Niet duidlyk openbaaren, Maar ik vermaan u, dat is waar, Noganet myn harte openbaar, De daad zal ;t zelfs verklaaren , Doet boete met u hart en ziel, Val neder voor Gods Zoon, en kniel, " By hem is groote gnade, Doch voor u alle ook niet meer, Want gy verftootet Godes eer En zynen Geest en waarde. "16. Dog gy, ja alle die dit zien En hooren, dit,. wat God laat bien, Verbreekt der zonden kooren, Zegt Jefum, dat u zond is groot En zoeket naaj het ryne brood, vj uaii iadi uil nu 11.uuJ.cr1 , Doch indien gy dit niet wilt doen, Gods toorn zal u voor eeuwig voen, U zond moet in u groeien, lk zeg my vry van al u zond, : Myn Jefus neem my in u wond En laat my in u bloeien. 77. Doch indien gy een andern God Vereert dan Jefum, gy gaat iot Ter hel, in het veruerven ! Uw zond die zy op uwen kop, Dat ongluk groeie in den top, Voor eeuwig, moet gy fterven, Ach Jelus maak my. nu recht ryn Van aller zond en zondens pyn, Laat my in u vast blyven; 1 Plant in myn hart, u rjiie zin En geef my ook u Hemels min, Doet-my doch niet verdryven. Bejlraffihg en vermaaning tot boete, voor de k/yne Stoten;. 78. .Gy andern Secten, hoe gy heet, Gy zyt nog onvolkomen, De meesten is de waarheid lee4, Het licht doet gy zelfs fchroomen, Een valfchen God heeft Jancenist, Eu wie kent niet die groot Menist? Wie kent niet ook het vrye koor Want daar gaat boosheid recht ftreeks ; - ■ r door i 79. Voor dit maal ben ik door God ftil, t En bid u noch, doet boete! Tracht fpoedig naar Gods ryne wil, Valt jefum nu te voete, En fpreekt, ■ dat gy zyd dwaasheid vol, Ook in-uw groote zonden dol, Bid ook tot Jefum onzen Heer! ■ Want dit is voor u ziele eer. 80. Legt af al hoogmoed uit u hert Want dit kan u volmaaken, Dan-neemt'God weg u zielen fmert, En gy doet u verzaaken. En dan komt Jefus by u in, De waare, ryne Godes min Klopt in u haat met blydfchap an, Van u word ryne .Godes man. 81. Doch indien gy nog lang vertoeft Om ryne boet te geeven, Uw-zond die blyft op u, gy hoeft Niet trachten naar het leeven, Want  fo Cap. Leere en vermaaning tot Beet*, Want indien gy een andern Heer Vereert, danjelimn! al u eer Gaat tot dien Satan en zyn ryk, Voor eeuwig zyt gy hem ook glyk. sa. Voor u myn God zeg ik my vry Van al haar zonden fchuluen; Haar zond die blyft voor eeuwig by, By haar doe 'l kwaad niet dulden! Werk ryne vryheid hier en daar, En laat ons leven openbaar Tot zyner tyd, in waare vreê, En hou ons- in u ryne fchreê, amen. ^er/ogmng, aangaande de bekeenng der %oden. «3- rvu myn jefus lyd gy myn j Rechnt:eeksn,ar de Jooden fchoole, ] VVat moet nu myn werk tiaar zyn, - Ziet; zy zitten in naar hole! , E>;t, dit is myn werk aoch niet, i Want zy zitten m >t verdriet. t 04 Oopne nu uw vulk het oog, Want zy leven noch in 't duister, m Eaat haar Geest doch nu om hooo t Naar u zien met rynen luister, & ƒ] Geef haar ziel dog ryne boet Dat zy vallen u te voet. pt 85. Ik kan uw voik doch niet recht oNoch my zelfs, ook niet bekeeren, ft V\ ant ik ben een dwaaze knecht, z< Kan u waarheid niet recht leeren, n, En u waare Hemels min Haar niet geven in den zin- D( %6. Doch wat gy kunt door my doen M« _ Voor het geluk van Jooden kinder, o-( En waar meê gy u volk kunt voen b Werk door my,maak ons niet blinder, be Jelus geef ons uw geficht, jie Plant in- ons u waares licht. Eene leere en vermaaning tot boete, aangaande he de verlosfing voor de Jooden. Jer. 3, f3. vo »7- O Israël! hoe lang wilt gy in de dwaa- ho ling gaan, en in de woestyne wandlen, hebt gy noch niet lang genoeg den beeker des nir toorns van God gedronken? wilt gy noch niet in arfaaten, uwen God te vertooren ? fta af, ce] ftaafvanuwehartnêkkigheid, en laat u ver- kn zoenen met dien God, welken gy met voe- futi ten getreeden hebt! on8d!; ^ïr11 i6eren ° dochter van Je™falem, m] li lt He6r we^cmen uwe bande, in' dacu mede gy gebonden zeid. " «P. Neem aan dien God, welken gy ge- aangaande de verlosfing voor de %0deu kruizigt en aan het hout gefpeikelfheb en laat hy nu uwe Hyland en /erloïeV worde, P . Gedenk doch, dat Jefus het is, S welkenMich. §, u fpreekt, dathy deHeï en Hertog in Israël en in alle landen is? 2 St fcSeK imraersIichcbegrypen, dat hy 2 lu? ",et meer koraen kan, dewyl de zelfde plaats reets tot een woestyne is 7 9'. Heeft u niet Mofes gezegd, dat d^ Heer uwe God, u een leeraar In Propheet Zr Yk ^°fCS U ze^en zoude> wat gy doen uk heeft hy * niet gezegd, dat indien gy s^mmm 9^ Is niet Jefrs gekomen? heeft hy niet! ïeroepen? b en gy deet niet hooren, heeft t iy de Heer het niet ook aah u gewrooken, 2 :elyk hy gezegt heeft? J n- Is niet Jefus een fteen des aanftoots oor u geweestf c heeft hy niet om uwe fpot-* ge hppen ook in gelykenisfe tot u moeten l' >reeken, dewelke gy niet begrypen kont* J , P4 Zyd gy met daar om, dewyl ey Te 2! is leere niet omhalsdet, onder alle Volken I; svangen weggedreeven, gelyk de Heer 1} reekt, , dat dewelke hem niet aanneem*S >uden, zig aan hem ftooten en vallen , is dat ^ )ch met lang genoeg aan u voldaan ? 3= 95- Is niet de Heer van eene maagd ;n gezegt had? heeft hy niet ook zynen En- 1' V°°r heen gez°nden? f. Heeft niet ook uwe hoop aan hem u droogen, gelyk hy u gezegd had, g dat, } t u by hem met zou gelukken. f7J 97. Dacht gy niet, dat u Jefus zoude-van t juk des Kayzers verlosfen? en ziet, oY nd u aan Jefus bedroogen, en de Zon des ops ging u toen in den Middag onder, h n re 98. Want toen gy hem dacht tot een Ko- >S g te maaken, ging Jefus zo draa het lyden Am t gemoed, en dewyl gy u aan hem bedro- 9 2 1 vond, zo riept gy met luider ftemme: 9''! nzigt! kruiz'gt! en alzo maakten wy Te- 1 arbeid met onze zonden, en moeite met e misdaad e zjef >S>. Heeft niet eerstJohannes hem moeten 'jef syne leere den weg beryden, gelyk hy 3 1 egt had? è ftaat niet öeeze Leerenocn op1"2 9 2 'Matr. 2 , 3-6. '5 Mof. 8, 159- Jef. 50, ef 28, 5. f Jef. ', 10" •Matt. , 10. c 15. atth. » 34- ef 8', -ISJVIatc.23. ïr. 2, rem. 9- os8, ach. ). 43» 40, Aal. [oh. 3.  t verbond, Laat u het woord van'God doch leeren Ooq maakt dan uwe ziel gezond, Want: indien gy niet zyd geplant »\ t volmaakt gebod -1 Want dlt is Godes grootste min, l6-, Mvn lfV°0r rmenfdien 00k gewin. l' •M^n ,Jfus/eef my dit vermoogen, Belchaaft maak my, myn God daarby 67 uwe waarheid te verhoogen, * t Vermoogen geef my nu ook vrv, Myn hcham maak daar toe befchaafS r fxr ^yne ziele rech* begaaft. 5ö. W ek op myn God de menfchen veele nün ook my zelfs tot deeze daar, De Jooden geef ook hier ten deele, W 1 a ' een vreede buiten haat, vv ek ons op door u ryne Geest Breng ons ook tot ü bruilofts veest. 57- ^ juod ! laat u doch nu bekeeren, Ln treed «tetfëfus in * verbond, i- enk dat gy moet van nieuwen leeren u indien gy werden wilt gezond, ^y moet dcn.vooriiang laaten zyn x nant hy ïs daar-vefbrooken ryn. . ,a. Hebt gy dat nooit in k woord geleefen, uat, mdien g> u bekeert hebt regt, Verbondes aarke niet mag weezen .Daar fpreekt hetGod ja door zyn kneoty He voorhang is gebrooken nu, J God ftaat in \ hyligdom voor u. 9. laat den voorhang nu verbreeken • Van uwe hart, door [efus Christ, üniaat hem, door my tot u fpreeken Dan breekt hy alle booze list, z weem .aan het bloed uit Godes wond, *J* 1S het zegel van't verbond, a 2. üieris'de Godheid nu gebrooken ' ■ JJat genade tot ons komen moet, 1 iviyii Jelus heeft voor ons gefprooken God is door hem, verzoend en goed, Neem aan dit bloed, dan wil God re-t G helpen nu door zynen knecht. ■ Ik heb den Oorlog aangekondigt, Door God, voor u in alle land, Gm u, 'kheb my nochnietverzondigt God zal u helpen van de band , Indien gy dan gelooüGods woord kZalu dan brengen aan den oord. 'k Wil alle booze macht vertreeden Door God ook afleheerfchappy, Indien gydan wilt myne fchreedên : legt volgen, gy zult worden bly, Jerufalem zult gy dan zien Het ongluk zal van u dan vhen. Zo waar als God in Heemef woont Gok ih de landen over al, En met zyn macht opaar de troont 'k Wil u nu helpen van den val, Door volgt V. 101. «Jer.^o-, 4 5x Maith. 27 . Si. y Jer. 2, 16. z Pf »r, [4- 17. » fob. 9, 33 ot 35-  68 io ii I ] èjer.18, 7 - 10. e Pf 95; % - li. Cao. Een ftaamlende aanmerking van de liefde ^fi> ^ ^^ ^n^'M 2en '00V- Irag en /raage lan Je"as, aangaandeom en ^oor ge:rou\vevriende. foh. 16, t ï Door God, indien gy jeium ^nrisr. Aanneemt, >khelp udan, waarheid ist. )4. Wie zig doet teegens my aankanten Die legt zig teegenGodes kragt, En komt aan harde Diamanten God wil verbreeken zulke macht, Hy wil u helpen uit de nood Alleen om zynen zoen en dood, 65. De Volken, weikeu niet hooren En Gode niet gehoorzam zyn, Die wil God door de ongluks kooren Verbreeken, en umaaken ryn , Indien gy dan g'looft Jefum Christ, 'k Zal dan verbreeken alle list. 66. Maar, indien gy hem niet wilt geloven, 'kMaak dan niet vuil myn bruilofts kleed, Kan 't ongluk dan ook niet uit dooven Voor u, en gy blyft in u leed, Want ziet het woord van God aldaar £ Dat is: ja, God blyft eeuwig waar. 167. Maar indien gy doet rechte boete Ik maak my voorde waereld zwart, Daar om val Jefum nu te voete Hylegdmy u, zo diep in 't hart, Een Hylands en verlosfings werk Door God, vooru, is >t my niet fterk. 168. Met bloed moet ik u waarlyk haaien Want anders krygikunoch niet, Door God moet ik voorubetaalen Myn Jefus help ons uit 't verdriet, Dooru, geef ik, in uwen namen My vooru Volk! dit blyft dan amen. 169. Jood en Christ, jaHyd en land Laatu doch nu recht bekeeren, Hoord het woord van zyn gezand c Laat u doch de waarheid leeren, Heeden hoort nu Godes ftem Laat het licht nu in u komen, Hoort dan nu ook fteets naar hem, Doet het ongluk ook niet fchroomen. 170. Ach! vereerd nu eenen God, Eenen Hyland , Heer en Koning, Houdet Jefus ryn gebod Treedet dan in eene woomng, Juichet dan ook al te zaamen, Eenen God vereeren wy Loovet God in zynen namen, God ftaat ons dan alle by m.Werket nu gy menfchen kinder ' ' j^yne vryheid in Gods kracht, Steets alleen in Godes macht; Laat partyfchap niet meer blyven In u hart, geen haat noch twist, Laat God dit maar uit u dryven Ook de Satans booze list. 17a. Op ! myn Jefus en Verlosfer, Werk fteets vryheid hier en daar; Want gy zyd doch ons aflosfer Aller Hyland noch voor waar! Wek myn Jefus op de menfchen. En u Volk nu uit den flaap, Neem van ons de kwaadén wenfchen Zoek ons, u verloorne fchaap! 173. Want gy zyt een Heer en Koning, Juichend val ik voor u neêr, Zo kan ik u eerbetooning Door u, Jefus! geeven weêr, Want gy zyd rechtvaardigheid. Voor my, ik wil u verhoogen, lk ben nu dienstvaardigheid Met u amen opgetoogen, Amen. T74 Ach Iefus! ach hoe doet gy daar zo fpreeken! j G'lyk als of't u aan kragten doet gebreeicen, En niet terftond kunt helpen naar u rechte 1 Uw trouwe knegte. i7c Ach laat my doch dit woord van u recht leeren, En wik myn vrienden doch nu recht bekeeren, Wilt my venreeden biddent in uw naamen , Rein mot een amen. 176 Myn Iefus, door ü val ik voor u neder, En bid u, fpreek dog door my ryn en teeder , Want in uw naam, welk zoenryk is voor veelc Klem ik ten deele. „ , , 177 En fpreek tot u, gy zyd doch ook myn Vader! " En alzo treed ik u, myn God ! nu nader, Want in den Hemellugt en diepe koeken Zyd g' ook in wolken. it8 En nu draag ik myn hart u*oor met beeven, ' Eri bid u geef doch waarheffls geloof en leeven. Ach Iaat voor u myn'vrienden niet verderven ' 'k Wou liever fterven. 170 Want ziet, aU ik was in de droefheid zugten Eh in benauwdheid tot u kwam zUjs vlugten, Toen zond gy my tottrost.hier trouwe vnenue Zelfs ongeviensde. 180. En als ik zag de welJaan u gefchonken, Givk als het voor u duidlyk heeft geblonken , ja voor dit fprak ik: Jefus! geef haar zeeger Op al haar weegen. 181. Ach Vader, ach verlang haar' Jaar en daagen , Door u 0 lefu! dee ik dit zo vvaagen, En gy.-myn God! fprak ja in ryne vreugde Geef ik die deugde. 182. Indien zy dan maar wandlen in myn fchreeden En mv regt volgen in de waarheids treeden. Dan wil ik haar nog wel met angst bez»ekei Maar nooit vervloeken. Io I  10 Cap. Een fiaam/ende aanmerking van de liefde %iïs, aan ÏLA* ^ , * Deze , veerfcn werpt nu alle huichelaars' , methan zeggen, de denk beelden omver, welke fpreken, de aarde zal vernieuwdworden. otyic een ma» de bruid verblydet, Schooner ons die ligt daar wydet. an.Johannes daar een ftem nu hoorde f> 3.) 'kMeen,uitzyn ftoel,fpreekt God nu vry En dat met zulke liefdes woorde Goii ftaat den menfchen nu recht by, Zyn hut, is daar, God wil nu woonen By menfchen, en recht met haar troonen, ' Zyn Volk, de menfchen daar zyn nu , En wy, het Volk, zyn fteets voor u. 212. God doet de traanen daar af veegen O4) Den dood werpt hy van ons ook veer, Welk ons hier angst en fmarte geeven Hy neemt van ons het hartlyds feer, Geen rouwgeroep is daar te vinden, Ons Hyland doet het kwaad verflinden, Het booze dat moet al vergaan, Het ryne kan voor God maar ftaan. 213. De waereld met haar pragt en waarde O.5) Vergaat, myn Jefus fpreekt het daar, Ons Hyland zit daar met zyn genade Zyn ftoel is heerfchapy voor waar, En daar by ook zyn Vaders rechte, Wy zyn door Jefum al zyn knechte, Ons Hyland die maakt alles nieuw < Wy zyn nog reiner als de fneeuw. ; 214. En dan zyn alle zyne booden ' (v. 6.~) > Van alle ydelheid verlost, Myn Jefus blyft het A en O den 't Begin, en't eind, de levens vorst, De dorstigeu die zyn daar zyne Zy drinken uit de ryn vontyne, Het welke uit de goedheid fprinkt, 2 'tls leven, vriende komt en drinkt. zig. Wie overwint die zal daar komen (V.7) En God zal dan zyn Vader zyn, Hy erft het Ryk met alle vroomen Een zoon van God is hy ook ryn , Komt vriende, laat ons daar na trachten Om Jefus en zyn ryk t' afwagten, Haast u met my naar Jefum Christ, 2; Dat wy niet gaan met Satans list. 216. Want die aan Godes hulp verzaagen f>. 8.) E» aan de dwaasheid gloven blyft, In wraak den naasten ook dood flagen Die gruwelyken God verdryft, De hoereerders, die van God wyken, En tovenaars, de wraak zal blyken, En alle leugnaars ook te glyk 22 Die gaan met Satan in zyn ryk. 7* Jef. 30.. 33- Hei hout en zwavel , is 1 de gedreigdetoorn van God aan de goddelofen , dewelke d;>ar met een euwigd uurent geestlyk vuur zal geilookt worden,, afcc dat zy euwigfterven, en nooit veri randen kun» nen. '43 217. De vuurpool is haar eerv en fehatteh ,* Het zwaavel is daar met het hout, Ge toorn van God zal haar daar vatte En in den tooren branden ftout, Hier drygtnu God, maar daar zal 'z blyke Dat Godes toorn niet kan bezwyken, En dat zyn woord is ryn en waar, Me i zal 't haast aanzien openbaar. 218. Maar ziet, de Heer komt ons dan trooste De Engel toont ons dit daar 'an f>. p En van de feeven, die de grootsten Benaudheid had, zegt ons daar van , Komt vriende, hy wil 1 ons ook toonei ivlyn Jefus ach, zeg uwe zoonen Doch van u groote bruilofts ftaat, Zeg van het wyf, dat nooit vergaat, aio. Johannes word in Geest verandert (v. 10 De Geest zet hen* in Godes kragt, ' Een Engel gaat met hem en wanden, Hier op den berg! in Jefus macht, E>e he.l'ge ftad ziet hy neerdaalen Jerulalem, van God met ftraalen, De Engel wyst Tohannes dit, Van Hemel komt dit ryn bezit iao, Gods Heerlykheid nu daar in fchynet EeuEdelfteen,aaar by niets glykt, (* 11) De^duisternis daar al veruwynet En Jaspis niets aan fchoonte rykt, Het wyf, dat is nu geest en vreugde Dit komt tot ons om Jefus deugde, De Jaspis fteen, en ftad is ligt Dit is het Godes aangezicht. »G De muur is hoog en groot gebouwet v 12) Twalfpoorten, die zyn daar in zin / De Engel ftaan daar op, en fchouwet, Dat is, geen deugniet komt daar in, De naamen van twalf Patriarchen Die zyn daar in, glyk als monarchen,' G Israël! ja uw geflagt Dat is daar wier in fchooner praot 12. Van 't oosten zyn al daar drie poorten Van }i noorden zyn er minder nlet. 1 2} Aan 't Zuiden zyn zy niet gefloten ,' Van 't Westen komt daar geen verdriet Dit, dit beduid de veele genade ' "* Daar mee ons God zpgt vroeg en fpade, Dat wy door geluk of ongluks daat Dog komen tor zyn vreugde ftaat 3. De muur heeft daar twaalf vondamenten n Dat is, ?y ftaat recht vast gebcuwr. Pk  Gebod, ojoh 14, 2. 3- De eene : heeft veel meer Heerlykheidals de andere , maar wy zyn alle in een hart en vreugde. p 1 C< v-i% \. i • De twalf Apostelen haar namen Die zvn daar in met ja en amen, 2 Daar om, dat zy getuigden regt De leer, die Jefus tot ons zegt. 24. De Engel hier de ftad komt meeten Cv. 15) Dat is . om ons te leeren ryn, Want God was dit nog niet vergeeten 0 Dat zy voor ons was groot en vyn , En hy meet hier de muur en poorten Dat is, God wil ons niet verftooten , Maar fogt: meet met zyn gouden net, Dat is , zyn troost, en groot gebiet. <2K Vierkantig is de ftad gemeeten O'. PO Lang, groot en breed is eens W maat, Dat is, haar Heerlykheids befeten De zalighci-1 is eens, en ttaat, Twaalfduizend Veldwcegs is de groote. De lengte , broedt', is eens en hoogte, Zo maakt dit gouden net het vyn, Om dat wy eens in vreugde zyn. i26. Een honden vier en twintig Ellen (y. 17) Zoo is de hoogte yan de muur, Dat is, geen vyand kan haar (treilen Want daar om is God zelfs de deur M ar dit Word ons naar menfchen taaien Zo voorgefteld, myn God laat daalen ne rvne wysheid , woord en kragt, Geef licht, dat men dit licht betrag*. 3„ 't Gebouw, van muur, daar is m wyze Ou») ' * En Jasplsfteen , in ryner pragt, De fchoonte van de ftads Pallyfe Is Goud, dat vyn, is hef en zagt, Het welke fchynt glyk glas m eer.e Zoo is dit licht van onzen Heere , O menfchen ! tfagt doch naar dit ryk , Want niets is dit aan fchoonte glyk 222. He? vondament van ftad en muure 0'. 19) Verciert met Edelfteen , is dit, Het eerste Diamants beduure Een Jaspis is dit ryn bezit, Dit word verheerlykt in de ryle Gods veele genad is hier de wyfe Het tweede is een fchoon Saphier De derde is Cbocedonmer „9 De vierde is Smaragd en fchocne (y atf ■ Sardonix is de vyfd' in pragt, De zesde Sardier, komt ten tcone Schrifolith, zevende in kragt, De achstc Beril is in deugde , Topafier, negende in vreugde , De tiende nu is Schnfopras , _ H is ryner dan het fchynent gias. a.o0 De elfde, hyacinth in waarde, C*-*». - De twaalfde, is een air.eihist, Zo komt. die pragt, tot ons uit genade Niets ist, dan glans van jefus Christ, Maar 't is op twalferley gefprooken. Naardien het Israël is gebrooken , O Israël: keer om, uw glans Is fchoonder dan een hemels trans. . jg»j Twaalf poorten, die zyn daar te vinden, Een parel, dat is daar een poort, / 'R Dat is door ]efus ovcrwmden , oi -Heeft hv veel genad naar dit zyn woord , De'ftraaten', die zyn goud zelfs zuiver,- ) q Op. * 19. '9 tot 21. (v. 23.) O 5) Een zeegens wenscl» en af fcheid, van trouwe vrienden. Dit Boek 1/ dan de aanvang of grondlegging,begonnen in het jaar I797« UH OU 1 IS HU UIL uuuvu r. . De ftraaten zyn met goud daar Wier , Glyk fehynend glas , is dit beftier. 2. Geen tempel is daar in van nooden atans list, Geen dier noch zondaar daar in komen iy. Die gruwelyks en-leugen toonen , Maar die, welk hier wier boet gedaan, In 't boek van jefus zy daar ftaan. 2ï6 Nu menfchen, tracht naar deeze wooning Door Jefus kragt met lust en vreugd. Eert Jefum regt, den trouwen Koning! Den eenen Óod, gaat in zyn deugd, Laat ons elkaar in waarheid ftichten Door Jefu;, in zyn woord verhgten, Wilt gy noch hooren Godes zin Door hem, leer ik u al zyn mm. 2" Nu Vriende gaat gy van my wandlcn In eene audre Had van my , Wilt doch nu fteets met Jefus handlen Dan maakt hy u van 't onheil vry , Hv zal u dan in waarheid leiden En met zyn Geest en genad u wydon, Hy u, dan leid naar zynen raad En uwe hart met Heil verzaad. 2}3.1k wensch u |efus en zyn genade Door hem, zyn ziel, uit hartens grond, Myn Jefus haar met u verzaade Recht zet zy met u in 't verbond, Wilt haar nu zeegnen en bewaaren . En geene genade aan haar fpaaren, Behoud zy , in haar ouderdom. Haar hart leid' in u heiligdom. 230. Uw aangezicht laat op haar lichten En in hun, harte fchynen door. Wilt haar met uwe woord ook ftichten Uw woord dat lichte haar ook voor , Laat over haar u aanzicht fchynen Het onheil laat van haar verdwynen, Ik bid door u, zy fteets verlet Met amen ik zy u bevel.    io Cap. Eene vermaanende /eet, hve men ?irh r J . En dasr hv in „o~.„„ ' w w* W overgeeren U ook toe, gy groote macht! Spreekt: myn God is ja en amen, Dan zal hy noch veel bekeeren En den rechten weg u leeren. 115, Dan zult gy in rust en vreê' Leven onder Godes genade, Dan zal van u gaan, het wee Een g'loof komt door Godes waarde Eenen God vereeren wy Jefus maakt ons alle vry. 11 5. Juichend zingen wy als dan Jefus is een Heer en koning, Alle Secten is een man, Wy zyn al in eene wooning, Onze zonden zyn ons rouw, Jefus is ons hartens trouw. 117. Menfchen kinder! door Go'ds kracht Trachtet naar de ryne vreuo-de, Jefus zy ons Heil en macht! & _I7W7 zyn zalig in zyn deugde, wy zyn als dan Jefus kinder, Amen ja, het is niet minder. 118. Doch wilt gy dien Jefum Christ Niet met hart en mond aanneemen, Satan en zyn boze list Moet u in uw hart omgeeven, Gy moet dan het kwaad bewerken, God moet u daar in verfterken. 119. Gy en uwe kinder moet Jn het veld des oorlogs trekken, Dog het zwaard moet u in 't bloed Daar met beven recht verfchrekken, Gy moet in het bloed daar ftaan, Blydfchap zal dan wel vergaan. 120. Ouders gy zult uwe kind D ~ M.ec U dienden weg zien wandeln, Doch, voor weenen zult gy blind Worden, en niet wyslyk handeln , W yl men fchreeven zal voor waar Myn kind legt in 't bloed aldaar! 121. Doch dit fchryf ik ook daar by, Het zyn nu noch een'ge daage Eer gy dit ziet open vry, God doet noch aan u de vraage? Gf gy u bekeeren wilt, Dat hy uwe zonden ftiit. laa.Neêrland! nu verkiefe noch Rust en vreê, of bloedvergieten, Ach zo betert u nu doch! i^aat ae Doet u met verdrieter, * Gaa tot Jefum met u zond God neemt u in zyn verbond 123- Doch wilt gy dit niet meer d'oen, En geen waare boete geeven, Godes toorn moet u voen Gy ziet nooit het waare leeven, Doch, gy zult daar weeten van ' 7 7. lj>reekc u met amen 'an Zucht om Godes- rechtvaardigheid. Pf. 16 r 124.Jefus ach! befchik myn recht Gy doet niet recht met my handeln, ün geelt met aan uwen knecht Vv aar meê ik hier recht kan wandeln, Jeins ! gy eischt meer van my Dan gy naar u genad mag vry «£• Ik heb van dien dag af 'an Toen gy my hebt recht bekeret, Goed en bloed, gy weet daar van, Aangewant, en recht geleeret, Wat den weg van zaaligheed Aangaat, ik ben noch in 't leed. "o-. Gy geeft my 'c vermoogen niet Om u werk recht uit te werken, En gy flaat my, waarlyk ziet, Vyand wil my ook verfterken lk kan zo met voor u ftaan, Hy, wil my, van u, doen gaan. 127. Helpt gy Jefus my niet meer, Ik laat uwe werk dan leggen, En waar blyft dan uwe eer Dat gy alles ryn kunt zeggen, Daar om ftaa met genaë my by, hn dryf uwe werk dan vry. iaS.Ik^geef 't alles in uw hand, Kan uw woord niet recht op binden, Neemt dan nu ook in uhand, Doetu waarheid recht opwinden, k Dacht dit dikwerf zelfs te doen, iVJaar ik kan dit niet uitvoeir ttne vermaanende leer, hoe men zich aan God overgeeven moet. Volgt ook v. 119. Kom zondaar, nu heb ik 't gevonden, Dat wat ons zaalig maaken kan, JJoor mynes Jefus genaden wonden Weet ik volkoomen nu daar van , •kn daar om zal myn God door my De waarheid nu ook leeren vry 130. Ach vriende, tracht gy nu naar genade, En geeft u deeze God noch niet, Loopt  i& Gap. Een ftaamknde aanmerking van d? HrfJ, <*t,r. Wel IegId0,m ,van!^'in vreemde lande,' Inj m'^'dan In den zonden fchyn. 185. VooYhaat oZuToA „ n ?4' n ^ g7 dit d°0r Gods ^ Door UWen zoenV^ dooT ü , d^Sen Dj?°? ' ^ God daW fpreekt, E.) fpreek: mynGod! is dit voor u voloS', Da" ^1 mynes Jefus vvaarde, t88 pn WlIt dlt !ïaar ^eeve"- Gyzult zien, dat bofe list, 'Gy ïükffi % beste 1^1°'ta vrfd°' , „, r W^Sn° u Sen W dag beleven , 'Rn tJ 85ev1n a,men r meen den °Pbouw ™ Gods ryk, ^o.Jelus denk doch aap uw kinder Ja denanvang, God zal >tgeven, fteets naar uwe genad en trouw, Tusfchen les, en tien, te gelyk- Laat zy doch zyn Overwinder, f° heeftGod, my uwe dagen Over u! dat zond haar rouw, Voorgeftelt, wel buiten vragen, Laat Zy doch fteets in u blyven, 1 En Ind;en gy lievet God, Wilt het kwaad van haar verdryven , , , J roüw is hY in zyn gebod. Leid zy doch den regten pad, l96' Maar 3ndien gy als de vroomen, Breng haar hart naar Zions ftad. Leeft door Godes genad en trouw, !Jo. ireet haar uwen geest eu waarde, Godes genaë kan verder komen JNooit myn Jefus haar verlaat, A\s lk dlt> zyn woord aanfchouw h h Laat zy vast zyn door uw genaHe ^at zou zyne hand verkorten, 3 ilou naar hart in uwen ftaat, „ Dat h7 u niet zo kon gorden? 5 Aan my, laat zy niet bezwyken ,J °c m7 zegd God, dit is waar, Uw genaë aan haar laat blyken, J*>£ ra7« God leeft hier en daar Jelus geef haar heldenmoet, WD" heeft God u zelfs verfprooken t W"feUWlg tr°0S£ haar zieIe &'oed- v ^ my' FreyQ> als knecht, w.t zy, goets aan my gegeeven Van God word dit nooit gebroken voor u !S het openbaar, _ Als gy houdet Jefus recht, A.toos geef haar zalig leven £?c belooft u Jefus trouw Tnriïin W W?ord'maak aa" haar waar,tf Hillebrandsu, en uw Vrouw, Indien zy zig voor u boegen, Godj h^ ik dit valsch bericht, Wiit haar ziel in u verhoegen, 0 ^ ™Y dan, het is u pligt, Al, e zond uit genad haar fchenk, ?u Jefus» wilt dit overneemen JNooit aan haare misdaan denk. Ani!ers zou' 't my kwelling geeven, - L^i°pch "f tc banden worden, ^ Do°r u geef ik >t uw vermoogen, Aa?mv 1 U myn god' m °nS -d°ch in u verhoogen? " Aan my, hou ze m uw orden, ^et °"s wilt in liefde wandlen Ik vererf Td rein gebod' ^ Wy&lyk Iaat ons Aandien, llc vergeef haar alle zonden, Gae met ons in alle lande, In1",!' °m UW gCnad en WOnde"» -n H°U °"S in uw waarheids ftande. fm' en door uw kragt» ?°°r " trouw ms' Jaar' ui*reide preek lk zoo m uwer magt. / En in uw Regt ons leide, 0 Wik  IÉ I d Cap. Een Raamlende aanmerking tan de liefde Jefus , aan zyne kinder, naar het i Gehd. 99. Wilt g' ons kxanKiieia, angsi. en ujwuc Geeven, die ons gaat aan 't harte, Aan u laat ons dan ook gelooven Dat gy 't ongluk wilt uitdooven, Want zoo kunnen wy voor allen U myn Jefus recht gevallen, Maar dit zyn geen menfchen daaden Ik kan dit op my niet laaden, Niemand kan dit zelfs uitwerken God! wilt ons in u verfterken. 100. Hyland, u moet 'k 't overgeeven. Want ik g'loof dat gy m' in 't leven Nog wel zult met angst aan koomen, Jefus wilt ons in u vroomen , Neem ons dog niet weg in zonden Leg ons in uw genaden wonden, In uw hand neem alle zaaken Jefus dit ook wilt wel maaken, Laat ons leven in u naamen Spreek van dit nu ja en amen. 201. Nu vriende, gaat fteets wandlen Op Godes wege trouw, Met Jefus wilt doch handlen, Ja fteets ons licht aanfchouw, * Gaat fteets in Jefus namen In vreede hier en daar, li liefde zyd byzaamen Hoe troostryk is dit waar. k Ï02. Tragt ook met uwe gaaven Door God, met uwe kragt Den hongrigen te laaven, Dog fteets in Jefus magt, Hoe vroolyk moet uw leven Door Jefus zyn alhier, Die kroon zal God u geeven / Uit zyne hands-panier, 203. Al wat u kweelt in harten Zegt Jefum dat maar vry, Een tydlang duurt het fmarten Maar God ftaat u ook by, En dan, gaat gy uit 't leiden In jefus Hemel licht, God doet u liefryk wyden Met zynen aangezicht. 2.04 Maar, dit zult g' ook wel weèten Ü hartens vriende myn, ' Wilt gy Zodom vergeeten , \ En Zodoms man zegd vyn, Ziet daar den dwaazen menfchen 1 Vermaning aan de kinder van jcfüs,dat ze op zyne weege wandeAen. Pi'. 37» 3 tot 5> i Job, 8, '4- , k Pfalm 133 i- /Sf.Sal. 16', 34. ïhdach- iis rr>aa king aai dt ipot »ers c.e kinder God*. Doen zy aan hoorent weftfehen 't Is niets dan ziel verdriet. 205. Zoo doet hy u aanfpreeken En lacht u daar by uit, Maar, doet gy in God breeken. Gy vind een zegens buit, God doet u dan zelfs leeren •En leid' u naar zyn raad, Gy zult aldan begeeren Dat Jefus u verzaad. 206. En dan gaat gy in vreugde In uwe ouderdom, Door Jefus ryne deugde In Godes heiligdom, Gy juicht dan voor Gods troone Met alle Seraphim, Ter eere van Gods zoone Met alle Serapbim. 207. Dan doet gy 't leed vergeeten 't Welk u hier dikwerf flaat, God laat ons dit daar weeten m Dat al het leed vergaat, Myn God ! ik wou 't wel waagen Om dit hier fpreeken ryn, Van uwe Hemels faalen, Maar 't is geen werk voor myn. 208. Maar wilt gy zelf hier leeren Uw zin, hier duidlyk van, Door my, en 't volk bekeeren, Spreek hier ook waarheid dan Tot troost voor arme zielen, Die zuchten in haar nood En biddent met my knielen , Ook haaken naar uw brood. 209. Vriende doet u angst aan vallen . Wykt dan niet van God voor allen, Ziet de Heemel, zee en aarde (v Wykt met droefenis en waarde, Aard en nieuwe Hemels kragten Kunt gy van Gods hand verwagten, n Want de Zee mag niet meer blyv Hemel, Aard, wil God verdryvei 210. Jerufalem komt daar daalen f> Daar ziet men dan Godes ftraalen, Nieuwe ftad aldaar doet komen God doet dit Johannes toonen, Dat die ftad is fchoon vercieret Van God, die dit al beftieret, G] Ziet gy u niet om naar den fpotter, gedenkt aan Lots vrouw. 1 Mofes . 19, n tot 26. m Öp. joh. 21. Een gelovigezug't tot Jefus , om den uitleg van het gee.stlyke Jerufalem. 'O «O.Joh. 21, 1. en Een j troost\ r>ke ge'v dachte van het gee.stlyke Jeru~ falem. yk