641  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2757 1859  ANTWOORD OP DE VRAAG» Welke zijn de Oorzaaken van bet Bejlag op de Tong ? Welke zijn deszelfs verjcheidenheden? In hoe verre is het een kenmerk van den onder f(beiden Aart en van de Oorzaaken der verfehillende Ziekten ? Wat grond geeft het den Geneesheer tot het maaken van een goede Voorzegging; en welke aanwijzingen verfchaft het hem in het behandelen der Ziekten? DOOR DAVID HEILBRON, C: Z:, Mei. Doftor in 'sHage, enz. waar aan, door het BATAAFSCH GENOOTSCHAP der PROEFONDERVINDELYKE WYSBEGEERTE TE ROTTERDAM, het ACCESSIT is toegewezen. TE ROTTERDA W?— ByDIRK VIS, BoekverkQoper, 1792. Liet Privilegie van de Edele Groot Mogende Heeren Staaien van Holland en IFestvriesland.   VOORBERICHT. J}iretleurs van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam meenden in dit Jaar het genoegen te hebben om wederom een Boekdeel van Verhandelingen in het licht te geeven; dan, daar het aan het Genootfchap niet heeft mogen gebeuren in den tijd van vier Jaar en één eenige Prijsverhandeling te bekoomen, en bovendien de Schrijvers van enkele andere Stukken met der zeiver benoodigde verbetering het zelve maanden lang ophouden, is het Direcleuren onmooglijk geweest dit voorneemen ter uitvoer te brengen. Zij hebben derhalvcn be/loten den voorhanden zijnde voorraad in afzonderlijke Stukjes aittegeeven, om daar door aan de Schrijvers het genoegen te verfchaffen, dat der zeiver Verhandelingen niet langer in het duister blijven. — Ook hebben zij, terwijl het hun voorgekomen is, dat de vertraaging der uitgaave van de ingekomen Stukken de Schrijvers niet zelden heeft afgefchrikt, om aan het Genootfchap hunnen arbeid medetedeelen, voorgenomen om in het vervolg zig bij het zelfde plan te houden, * 2 ten  VOORBERICHT. ten einde hiér door den moed tot het inzenden van Verhandelingen en Berichten betrekkelijk de Proefondervindelijke Wijsbegeerte, welke zederd eenigen tijd zoo wel bij dit als bij andere geleerde Genootfchappen meer endeels is uitgedoofd, wederom eenigzins optewakkeren. Daar te boven zijn zij nog nader in dit begrip gevallen, ten einde aan de zoodanigen , die alleen bij bijzondere Verhandelingen belang hebben, en dus weerhouden worden, om het gantfche Werk °f g-heele Boekdeel en van het Genootfchap aantckoopen, op deze zuijze te gemoet te komen. Wanneer nu de dus uitgegeevcne Stukjes een bekwaam Boekdeel zullen kunnen uitmaaken, zal men ook zorgen om bij het laat ft e het gewoon Voorwerk te plaatfen, ten einde het volleedige Werk den voorigen vorm te doen behouden. A N T-  ANTWOORD OP DE VRAAG» Welke zijn de Oorzaaken van het Bejlag op de Tong? Welke zijn deszeifs verfcbeidenheden ? In hoe verre is bet een kenmerk van den onderJcheiden Jart en van de Oorzaaken der verfchillende Ziekten? Wat grond geeft het den Geneesheer tot het maaken van eene goede Voorzegging; en welke aanwijzingen verfehaft het hem in het behandelen der Ziekten? DOOR DAVID HEILBRON, C:Z:, Med. DoCtor in 'sHage, Lid van het Utrechtfche Genooifthap Vlijt is de Voedfter der Weetenfchappen enz.; AAN WELK ANTWOORD HET 4CCESS1T VAN EENE ZILVERE MEDAILLE IS TOEGEWEZEN. ONDER DE ZINSPREUK: (f) Difficile est reüé cogitare, reftè fcribere: difficilius, ut nobiscum idem fentiant, alios adducere. Me ad. Ct) Deze Zinfpreuk is bij vergisfing geplaatst voor het Antwoord van den Heer G. Coopmans op deze zelfde Vraag, te vinden in het negende Deel, welk Antwoord was ontvangen onder de Zinfpreuk: Safe latent altd te&a caligine caufx   VERHANDELING OVER HET BESLAG op de TONG. INLEIDING. Onder de verfchillende takken , tot de Geneeskunde betrekking hebbende, kan men zeker geenen van meerder aangelegenheid befchoüwen dan de Semiologia; door dezen word de Geneesheer in ftaat gefteld den aart en de oorzaaken der bijzondere Ziekten te kennen, derzelver uitkomst gegrond te voorzeggen en de geneezing behoorlijk interichten. Zeer gegrond, derhalven, zegt G run er: Hac certo doclrina medica pars ([Semiologia) Medico videbitur esfe pernecesfaria, nee fine ea Medicus vèrus magnusque ullo modo aliquis esfe potest (ÏÏ). Ziet men echter terug op de veelvuldige en zomts bedriegelijke teekens , die zig in bijzondere en wel voornaafnelijk in heete Ziekten opdoen, zal men weldra de groote uitgebreidheid, als ook de moeielijkheid dezer zoo onontbeerlijke weetenfehap ontdekken. Hippocrates , die zoo fcherp vooruitziende Arts, heeft reeds gezegt: Acutorum morborum non omnino certa funt pranotioncs, neque mortis neque fanitatis (F). De groote Cel sus, gaat nog een flap verder, en noemt de geheele Geneeskunst, om die redenen , ars cm- 00 Nova Semiologia in Proëmio § 3. (iO dpborism. 19 Se£t. a. X. Deel. A 2.  4 VERHANDELING over het conjctturaUs (O > en neeraen wij eindelijk de dagelijkfche ondervinding in aanmerking , herinneren wij ons wat moeite het veel maaien kost om voor het Ziekcbedde den aart, de oorzaak , uitkomst &c. der Ziekte wel te kennen , terftond zullen wij de veelvuldige zwaarigheden dezer weetenfehappen erkennen, en, dat 'er veel vereischt word dezelve te bezitten , toeftemmen. Ongelukkig ware nochtans het menschdom , indien de moeielijkheden der Kunsten en Weetenfehappen (waar mede zij alle opgepropt zijn) de eerfte onderzoekers derzelve eenen affchrik verwekt hadden ; nimmer zouden wij het genoegen gehad hebben , de kunsten en weetenfehappen in zoodanigen bloeienden ftaat als tegenwoordig te zien , en alle hoop van meer en meer nabij de kennis der zoo wijze natuur te komen ware ons ontrooft; gelukkig voorwaar voor de geheele Maatfchappij , dat onze Voorouders niet zoodanig gedacht hebben, zij hebben integendeel alle zwaarigheden tegenftand geboden , dezelve te overwinnen zig beijverd , en ons alzoo tot nadere ontdekkingen en ophelderingen den weg gebaand. De edele Geneeskunst, die men met regt, wanneer zij van een waar Geneesheer geoefend word , als een der voornaamfte kunsten aanmerken kan , is het ook gelukt zoodanige befchermers aantetreffen , welke dezelve als 't ware uit haaren ruwen ftaat in eene geregelde kunst hérfchept, en alzoo voor het geheele Menschdom nuttig gemaakt hebben. De onfterfiijke Hippocrates is het, die dit heilzaam werk begonnen heelt, met eenen onvermoeiden arbeid heeft hij al het gebeurde in eene Ziekte op het naauwkeurigfte nagefpoort en aangeteekend , en hier uit zijne in de meeste opzigten zoo gegronde gevolgtrekkingen opgemaakt , en op deze gronden hebben zijne opvolgers voortgevaaren het begonnen gebouw te voltooien , of, laat ik liever zeggen , uittebreiden. Dc (c) Libr. 2. Cop. 6. Piig. 57-  BESLAG op de TONG. 5 De Geneeskunde nochtans zeer groot, en de levenstijd kort zijnde, (het welk reeds Hippocrates niet ontglipt is) was het die eerfte Stichters onmogelijk , om op eens tot het innïgfte dier kunst intedringen , veele zaaken bleven hun dierhalven onbekend , en in de hun bekende dwaalden zij zomwijlen. Alhoewel nu door de veelvuldige ontdekkingen , die 'er van tijd tot tijd gedaan zijn , een geheel nieuw licht over de Geneeskunde verfpreid , en dezelve in eene geheel andere gedaante hervormd is, kunnen wij ons evenwel op lang na niet vleien , dat die kunst tot dien trap van volkomenheid , zoodanig als zij behoorde te zijn , reeds gedegen is ; de als nog veelvuldige onzekerheden , en zelfs dwaalingen, overtuigen ons hier van dagelijks \ poogingen dierhalven om nader tot den kern der Geneeskunde te komen kunnen niet anders dan hoognoodzaakelijk en allerheilzaamst aangemerkt worden; allcrprijzenswaardigst is uit dien hoefde ook het oogmerk der Beftuurderen van het Bataaf ch Genootfchap in het voorftellen eener Vraage, over de oorzaaken Ifc van het Bejlag op de Tong; niet alleen^de groote aangelegenheid der ftoffe zelve, welke ons zoo door meenigvuldige en tevens gewigtige Scbrijveren (fü nmhvmq.-jó-Ji na gnivrib^j ob nrr/ rj>b\ >Hav/ ian § VI. Eene witte of bkeke Tong kan ook vnn de verfchillende omftandigheden, zoo der vaste, als der vloeibaare deelen afhangen; betreffende de eerstgemelde , deze kunnen of al te zeer verftijfd zijn , of krampagtig famengetrokken worden , waar door zij eene mindere hoeveelheid bloeddeeltjes ontfangen kunnen , en dus moet zig eene bleekheid op de Tong vertoonen ; de bleekheid der Tong in de koude der koorrfen , in zekere gemoedsaandoeningen («) en in meer diergelijke omftandigheden , alwaar de vaten vernaauwd en famengetrokken zijn , bevestigen dit ten fterkften; de laatstgemelde kunnen eene bleeke of witte Tong verwek- f avlaiab m 3gpv yh.ooii 'ïad'W 'ffim - «H**» ™h&%> (») Die de uitwerkingen der verfchillende grm^pdssandneninjen en de algeroeene medtgevoeligheid der Zenuwen gadedaat, zal het n'iins bedunkens niet vreerad fchijnen, dat de Tong n et zoo veele zenuwtakken voorzien ook eenige veranderingen ondergaan moer, wannerr bet yeheele zenuwgeftel aangedaan word, zoo als waarlijk bij de meeste gemoedsaandoeningen gt-jtcbied, B a  12 VERHAND E L I N G over he* ken, wanneer zij over het geheel minder bloeddeeltjes dan natuurlijk in zig bevatten , en met eene overmaat van flijm , wei, of andere diergelijke waterige deelen overlaaden zijn; zoodanige omftandigheden in de vogten plaats hebbende, is het zeer gevolglijk , dat de anders roodziende deelen bleek of wit zien; de bleekheid in eene Leueophlegmatia , in fterke bloedvloejingen , in de vrijfterziekte en in meer diergelijke ongemakken , alwaar eene mindere hoeveelheid bloeds plaats heeft, overtuigen ons hier van ; overvloedig acht ik het ook dierhalven om te verklaaren, waarom de Tong in diergelijk voorval ook haare roodheid verliest, en eene witte kleur aanneemt. | VII. Eene geele kleur der Tong kan men, mijns bedunkens, veilig aan eene overmaat van gal in de vogten toefchrijven; dat de gal, met de vogten fterker , of in eene meerdeie hoeveelheid dan gewoon vermengd , op de oppervlakkige deelen van ons ligchaam eene geele kleur veroorzaakt, is van alle Geneesheeren algemeen aangenomen , zeer natuurlijk is het dierhalven , dat de Tong aan zoodanig een voorval ook haar aandeel hebbe; deze geele kleur verandert ook zomwijlen in eene geelgroene (o) , of wel in eene zwarte, het welk zeker van de bederving en fcherpwording der ftilftaande ,galftoffe op de Tong voortgebragt word.; deze laatst gemelde toevallen ziet men echter zelden geboren worden, ten zij in eene aanhoudende heete ziekte, alwaar de vogten door eene langduurige hitte verdikt en fcherp worden , ik zal ook dierhalven de verklaaring dezer .toevallen uitftellen , tot dat ik nader over de uitwerkingen der aanhoudende ziekten op de Tong zal gefproken hebben , en dus hier tot het onderzoek der oorzaaken van de veranderingen der hebbelijkheid van de Tong overgaan. §. VIII. Eene verdrooging van de oppervlakte der Tong kan men in het algemeen of aan eene verftopping of faamentrekking van derzelver vaatjes , of aan gebrek van het noodig vogt in dezelve, of (net welk wel het meest plaats heeft) aan deze beide te gelijk toefchrijven. Het Hippochates fchijnt deze kleur met het woord'XAwfij aangeduid te hebben.  BESLAG op de TDN<3. 33 Het eerfte betreffende, dit bewijst de drooge Tong, die men gemeenlijk aantreft in de koude der koortfen, in bijzondere gemoedsaandoeningen, als b. v. in fchrik, droefheid &c. en in verdere diergelijke omftandigheden, in welke wij weeten , dat 'er eene vernaauwing der hairige vaatjes plaats heeft, waar door de omloop der vogten in dezelve verhinderd, en de Tong droog gemaakt word. Ten opzichte der vloeibaare deelen , deze kunnen zoo wel door eene tegennatuurlijke hoedanigheid , als hoeveelheid eene drooge Tong verwekken. In hoedanigheid, wanneer zij uit eene of andere oorzaak verdikt, en minder vloeibaar zijn , waar door zij de dunste uiteinden der vaatjes op de Tong niet kunnen doordringen , het welk dan zeker eene droogte op dezelve ten gevolge moet hebben. In hoeveelheid, bij aldien zij, of in eene groote meenigte door eene bijzondere weg uit het ligchaam ontlast zijn, zoo als b. v. m een pisvloed, in fterk zweeten &c. of dat zij in een bijzonder deel des Mechaams, en voornaamelijk in den onderbuik opgehoopt zijn Qp); in beide deze gevallen word in de bovenfte deelen eene mindere hoeveelheid vogten afgekleinst, waar van daan de Tong ook minder bevogtigd word, en eene droogwording ondergaat. Wat eindelijk het laatfte betreft, dat naamelijk de droogte der Ton- van eene tegennatuurlijke gefteldheid der vaste en vloeibaare deelen te gelijk voortgebragt word; uit hoofde van het naauwe verband derzelve , heeft dit zeker het meeste plaats , en wel voornaa- me- dierhalven ook een vogtige Tong, in die ziekte, als een gunftig teeken oeicnouwt t, J Cal Prailift. 2 pag. 49<5. B 3  VERHANDELINGover het melijk in aanhoudende heete koortfen , in welke meestal de vloeibaare deelen, zoo wel als de vaste , tegennatuurlijk aangedaan zijn. Daar het nogthans in die foortziekten zelden bij de verdrooging der Tong alleen blijft, maar zig meestal meerdere toevallen , als fchr aalheid , bruin of zwart wording , onbeweeglijkheid &c. derzei ve daar bij voegen , welke alle nogthans als uitwerkingen der koorts befchouwd moeten worden , hebbe ik het niet onvoeglijk geacht, eenige voornaame omftandigheden , de koortfen in het algemeen eigen , wat naauwkeuriger te onderzoeken, waar door ik mij ook vleije de veelvuldige veranderingen der Tong in dezelve duidelijker te kunnen verklaaren. §. IX. De koortfen, weeten wij, neemen gemeenlijk haaren aanvang met huivering , koude en droogte, waar op eene buitengewoone hitte , vermeerderde droogte en meer andere toevallen , naar den bijzonderen aart en oorzaak der ziekte, geftel des lijders, der lucht &c. verfchillende , volgen , welke omftandigheden , naar maate de hevigheid der ziekte, een, twee of meerdere dagen voortduuren, en op het la.itst, of duur eene ontlasting der ziekelijke ftofFe, of door derzei ver verplaatfing, of door eene vereeniging derzelve met de overige vogten (jijjimüatio") of eindelijk met de dood eindigen. De koude , droogte &c. , in den beginne der koortfen plaats hebbende, zijn haaren oorfpronk verfchuldigd aan eene verftoppende, of prikkelende ftoffe , welke de hair - vaatjes verftopt of prikkelt, waar door dezelve krampagtig famen getrokken worden, en de omloop der vogten in dezelve bezwaarlijk gemaakt word , waar uit dan volftrekt eene terugwijking der vogten van het uitwendige gedeelte des ligchaams naar het inwendige , en hier uit vervolgens droogte, koude, bleekheid &.c. geboren moeten worden De («^ M?n vergelijke onder veele Hoffman de Febribus op verfcheiden plaatfen, Van Swie.tf,°n libr. eifat. als ook Ex,z,e& Obftrvation. de Cognoscend. & curand. Kürbis pag. 46.  BESLAG op de TONG. js De op deze toevallen volgende hitte fehijnt zeker van eene ontfpanning van het hart, flagaderen en verdere vogt bevattende vaten aftehangen; met geweld word nu het bloed naar buiten voorrgeftuuwt , alle vogten in beweeging gezet , en alzoo door een fterker omloop en wrijving des bloeds eene vermeerderde en buitengewoone hitte geboren. Alhoewel nu zoodanige hitte, wanneer zij gemaatigd en van eenen korten duur is , de vaste deelen ontfpant, den omloop des bloeds vrijer doet worden, de vogten verdunt en alle uiterfte deelen eindelijk verzagt en bevogtigt, is het nogthans niet minder waar, dat, wanneer dezelve zeer hevig en aanhoudend is, de vogten integendeel zeer verdikt, en de vaste deelen droog gemaakt worden; door eene al te fterke hitte naamelijk vervliegen de waterige deeltjes des bloeds , de overige deelen, waar uit het bloed beftaat, vereenigen zig des te fterker, alle afgekleinsde vogten worden dikker en taaijer dan gewoon , waar door dan de vaste deelen, die door de vloeibaare zagt en vogtig gehouden worden , ook verdroogen en verharden. Indien deze hitte nu meer en meer toeneemt , worden de vogten op het laatst fcherp , gaan tot bederving over en verknagen eindelijk de vaste deelen , deze, ook van allen toevoer van goede vogten beroofd, worden fietsch , verfterven, en zoo volgt eindelijk de dood. Niet te min gebeurt het dikwijls, dat de natuur de overwinnende hand behoud, en den lijder op de eene of andere wijze (waar van ik zoo even gefproken hebbë, en in het tweede hoofddeel nader handelen zal) red; wanneer dan ook de hitte, droogte &c. verminderen, de omloop des bloeds natuurlijker en gemaatigder en de lijder eindelijk volkomen herfteld word (r). §. X. (r) Veelen zal misfchïen , het eene ik hier over de koortfen gezegd hebbe, al te kort, en zelfs gebrekkig voorkomen; ik vermeende echter, dat dit weinige voor Geleerden genoegzaam voldoende zijn zoude, en , dat ook eene meerdere uhbreiding dezer ftoffe eene al te groote afwijking van hit onderwerp zelve zoude veroorzaakt hebben.  §* VERHANDELING over h e * § X. Op dit voetfpoor nu zal ik tragten voorttegaan met aantetoonen , wat aandeel de Tong aan alle voormelde toevallen hebbe. In den beginne der koortfen, in de koude naamelijk, is de Tong gewoonlijk droog en wit, de oorzaak hier van is zeker gelegen in den verhinderden omloop der vogten in de uiterfte deelen, in dit tijdperk der koorts plaats hebbende; het dauwagtig vogt, dat door de uitwaasfemende vaatjes, en het flijm, het welk door de flijmbuisjes op dezelve gebragt word , zijn door taaiheid deszelfs als ook door de krampagtige famentrekkingen der vaatjes op de Tong, in eene mindere hoeveelheid op dezelve voorhanden ; waar van daan dezelve dan ook droog en wit moet worden. (Zie § VI.) In de daar op volgende hitte nu worden de vogten , door het vervliegen der waterdeeltjes, taaijer en dikker, de reeds verdopte ■ vaatjes op de Tong geraaken nog meer verftöpt, de vogten in dezelve blijven ftilftaan , waar door de Tong geheel droog en fchraal word ; in het vervolg van tijd blijft het nogthans niet alleen bij dié droogte en fchraalheid der Tong, maar dezelve (zoo als ik reeds aangemerkt hebbe) ondergaat ook meerdere veranderingen, zij word naamelijk ruw of fcherp, paers, onbeweeglijk, beevende, en eindelijk gefpleten ; alle deze omftandigheden zijn echter als gevolgen der eerstgemelde verfchijnfelen op de Tong aantemerken, zoo als ik zoo even zal aantoonen. § XI. Eene ruw oïfcberpe Tong , in eene heete koorts (/), hangt zeker af van den vermeerderden omloop des bloeds in het algemeen, en van de verharding der vaatjes en tepeltjes op de Tong in het bijzonder ; door dien de vaste deeltjes naamelijk verdroogd en minder (V) Reeds § I, hebbe ik aangemerkt, dat de Tong in den gezonden ftaat, op deszelfs oppervlakte, door de veelvuldige opwaarts puilende tepeltjes, eenigzins fcherp is; 'er heeft nogthans een onderfcheid' plaats tuafchen die ongelijkheid, en die welke men m koortfen waarneemt, wanneer de oppervlakte der Tong zeer fcherp is, en zig gelijk eea rasp voelen laat.  BESLAG op de TONG. 17 der rekbaar geworden zijn , en de vogten., door den algemeenen vermeerderden omloop des bloeds, met meerder geweld op dezelve gebragt worden, vinden de laatfte eenen tegenftand in hunnen loop, ftooten dierhalven de verdroogde vaatjes en andere deelen der oppervlakte van de Tong opwaards, waar door zij natuurlijk eene fcherpte of ruwheid verkrijgen moet (/). De Tong nu in dien ftaat gebragt zijnde , en geene vermindering in de Ziekte komende, neemt die droogte en fchraalheid meer en meer toe, de vogten op dezelve blijven in het geheel ftilftaan , de vaatjes zijn even als verzengd , alle toevoer van nieuwe vogten is hun ontroofd, en eindelijk vertoont zig eene zeer drooge , fchraale en ingetrokkene Tong, waar op, ten laatfte, die verdikte en ftilftaande vogten ontaarten , en fcherp beginnen te worden ; de vaste deelen , van alle bevogtiging ontroofd, verfterven , en het Epiihelium eindelijk, door de groote fchraalheid, als ook door de knaging van de onder het zelve ftilftaande en fcherpe vogten, van een berst, en gefpleten word: — daar nu in dit tijdperk der ziekte de kragten des lijders gemeenlijk verminderen, en 'er eene algemeene onvermogenheid tot beweeging plaats heeft, word de Tong ook niet zelden op het laatst beevende en bijna onbeweeglijk , het welk aan de zwakheid derzelver fpiervezelen moet toegefchreven worden. Zoo als nu uit het gezegde gebleken is, hoedanig de Tong , bij vermeerdering der koortfen, meer en meer van haare natuurlijke kleur, hebbelijkheid &c. afwijkt , zoo heeft het tegengeftelde ook plaats, dat , wanneer de koortfen naamelijk minder worden , de Tong ook allengskens tot haare voorige gedaante te rug keert, en op het laatst geheel natuurlijk word ; — daar zig echter in het vervolg dezer verhandeling beter gelegenheid zal opdoen , dit uitgebreid te verklaaren , zal ik, alle onnoodigé herhaalingen willende vermijden , mijn voorig rigtfnoer hervatten , en de oorzaaken der overige toevallen op de Tong tragten te onderzoeken. §. XII. Cf) Men zie verder Van S wieten Jibr. citat. Tom. 2pag. 439. X. Deel. C  i8 VERHANDELING over het §. XII. Eene vuile of'/lijmerige Tong word zoo genoemd, wanneer dezelve, in de plaats van met een dauwagtig vogt uit de Vafa exhalantia en een dun flijm uit de folliculi mucofi bevogtigd te zijn , met eene dikke, flijmige en kleverige ftoffe bezet is; — de oorzaak van dit 'verfchijnfel kan fomwijlen in eene tegennatuurlijke gefteldheid der vaste deelen, en voornaamelijk der flijmbuisjes, gelegen zijn; wanneer dezelve b. v. zeer verflapt en verwijderd zijn , word 'er eene meerdere hoeveelheid flijm op de Tong gebragt, welke haar dan (lijmerig en kleverig doet worden; meestal echter fchuilt de oorzaak in de vloeibaare deelen, veelmaalen gebeurt het naamelijk, dat het bloed, en zoo ook de vogten, die van het zelve afgefcheiden worden, met eene groote hoeveelheid flijm vermengd zijn , door welke omftandigheid in alle afgekleinsde vogten eene zekere lijmigheid geboren word , het welk men met regt eene Dispofitio mucoja noemen kan; dat nu ook de vogten, die op de Tong gebragt worden, lijmiger dan natuurlijk zijn, en dezelve dierhalven ook meerder flijmig en kleverig dan gewoon is , behoevt mijns bedunkens geen nadere ontwikkeling uit dien hoofde word ook een zoodanige Tong waargenomen in voorwerpen, alwaar eene flegte verduwing plaats heeft; waar van als gevolgen zijn aantemerken , eene verflapping der vaste deelen en eene min natuurlijke bereiding der vogten , en het is dus zeer gevolglijk, dat ook de vogten op de Tong niet naar behooren afgekleinsd worden, lijmiger dan natuurlijk zijn, en alzoo eene zoogenaamde vuiie Tong veroorzaaken. Even het zelvde heeft plaats in ligchaamen, die met wormen bezet zijn, vermits deze ziekte, volgens de naauwkeurigfte waarneemingen, meestal met een overmaat van flijm gepaard gaat fV), §. XIII. Eene buitengewoone uitgezette of brecde Tong kan men als een gevolg van eene meerdere hoeveelheid vogten op dezelve aanzien, door dien de tepeltjes hier door uitgezet, en van een ge- Cu) De flijmige {toffen , die men in den afgang , in het water &c. van zoodanige voorwerpen dagelijks gewaar word, fchijnen dit gezegde ten fterkften te ftaaven. (v) Men zie van Doeveren, Disftrtatio de Vcrmihus; als ook van den Bosch, libr. ciutx  BESLAG op de TONG. 39 gefcheiden worden , vertoont de Tong zig ook meer uitgezet en breeder dan natuurlijk ; dit verfchijnfel word dierhalven ook meest aangetroffen , wanneer de Tong of hoog rood is, het welk volgenshet gezegde (§. V.) door eene groote overmaat bloeddeeltjes op dezelve te wege gebragt word, waar door de Tong natuurlijk zig ook meerder moet uitzetten ; of dat dezelve zeer (lijmerig en vuil is, in welk geval 'er niet alleen eene meerdere hoeveelheid vogten op dezelve aanwezig is , maar, door dien deze lijmig en kleverig zijn en op de Tong blijven hangen , dringen zij tusfchen de tepeltjes in, waar door niet "alleen de Tong zeer uitgerekt word en zig breed vertoont, maar de tepeltjes niet zelden ook zoo van een gefcheiden worden, dat men dezelve zeer duidelijk onderfcheiden kan , en zij zig even als ronde blaasjes vertoonen , welk laatfte verfchijnfel van fommigc Geneesheeren eene Lingua papillaris genoemd word (cy). Eene fchraale en ingetrokkem Tong daar en tegen ontftaat uit eene verminderde hoeveelheid der vogten, en uit eene verdrooging en verharding der vaste deelen op dezelve 5 gemeenlijk dierhalven verfchijnt dit toeval, wanneer de Tong zeer verdroogd is, en zelden uit dien hoofde, dan in aanhoudende koortfen. (Men zie §. XI.) §. XIII. Betreffende nu eindelijk de verfchillende gewaarwordingen der fmaak op de Tong; de oorzaaken dezer toevallen kan men, mijns bedunkens, veilig aan den bijzonderen aart en de hoeveelheid der vogten in het algemeen toefchrijven, wanneer'er naamelijk een of ander vogt in het ligchaam de overhand heeft, zoo heeft b. v. in eene pradominatio bi/ioja eene bittere fmaak op de Tong plaats ; of wanneer 'er eene zekere fcherpte in dezelve huisvest , is het zeer gevolglijk, dat de vogten, die op de Tong gebragt worden, waaronder men ook het fpeekzel kan rekenen , met dezelfde tegennatuurlijke gefteldheid aangedaan zijn, waar van daan noodzaakelijk op de Tong dan ook eene vreemde fmaak moet gebooren worden. Niet O) Men vergelijke Roeder er en Wagler in hunne fchoone Verhandeling de morbo mucofo, C 2  20 VERHANDELING over het Niet zelden gebeurt het ook in heete en aanhoudende koortfen, dat de Tong geheel fmaakeloos word, en de lijder van het gene op dezelve komt niets gewaar word , het welk zeker van eene al te groote verdrooging en verzenging der vaste deelen , en voornaamelijk der tepeltjes fchijnt aftehangën, waar door dezelve van alle gewaarwordingen beroofd worden. Niet geheel ongegrond fchijnt het mij ook te zijn, te vooronderftellen, dat het fpeekfel over het geheel op de meeste toevallen, die' op de Tong ten voorfchijn komen, eenig invloed hebbe; riet fpeekfel immers is een vogt, het welk naar maate de overige vogten des ligchaams van den natuurlijken ftaat afwijken , ook veranderingen, met deze algemeene overeenkomende, ondergaat; dat ook, ingeval 'er eene verminderde hoeveelheid vogten naar de bovenfte deelen gevoerd word, weiniger afgekleinsd word (.r). Neemt men nu in aanmerking, dat de Tong in den gezonden, ftaat van het fpeekfel bevogtigd word, zal men ook niet ontkennen, dat het fpeekfel, tegennatuurlijk aangedaan, (het zij in hoeveelheid of in hoedanigheid) de verfchijnfels op de Tong door voorgemelde oorzaaken voortgebragt, ook eenigzins bevorderen kan. Offchoon ik nu de oorzaaken van het Beflag op de Tong breedvoerig voorgefteld hebbe, komen 'er echter nog veele bijzonderheden voor , die van verfchillende omftandigheden afhangen , en deze zal ik nu in het tweede Hoofddeel tragten aantetoonen. TWEEDE HOOFTDEEL. Tweede Vraag. Welk zijn deszelfs verjchcidenhcden. § I. De veelvuldige verfcheidenheden van het Beflag op de Tong zullende onderzoeken, fchijnt het mij niet overtollig en zelfs noodzaak (je) Men vergelijke Hoffman de Infpeftione Salivce*  BESLAG op de TONG. 21 zaakelijk te zijn, een kort tafreel vooraf te laaten gaan, in het welk dat gene, het welk men onder het woord verfcheidenheden van het Beflag op de Tong te verftaan hebbe, kortelijk voorgefteld word. Het Beflag op de Tong onderfcheidt zig dan; Ten ecrjlen , of het zig vertoont met, of zonder zieklijke toe* vallen. Ten tweeden , wanneer 'er zieklijke toevallen mede verzeld gaan, of dezelve Idiopatisch , dan Symptomatisch zijn. Ten derden, wanneer dezelve Sijwptomatisch zijn, tot welke klasfe de plaats hebbende Ziekte behoort, of tot de langduurige , of tot de kortftondige. Ten vierden, hoe het zelve in de verfchillende kortftondige ziekten te onderfcheiden. En eindelijk Ten vijfden, naar de verfchillende tijdperken , en omftandigheden der kortftondige Ziekten. § fï. Betreffende de wezenlijkheid van het eerfte onderfcheid , dezelve word door de dagelijkfche ondervinding bevestigd; niet zelden immers , worden 'er voorwerpen aangetroffen, bij welke geene de minfte fpooren van eene wezenlijke Ziekte plaats hebben , en de Tong echter 'er niet natuurlijk uitziet; de oorzaak hier van kan zeker in een eigenaartig maakfel der Tong, of der omliggende deelen gelegen zijn; wanneer naamelijk de vaten der Tong of vernaauwd , of verwijd waren, waar door zij of eene meerdere , of eene mindere hoeveelheid vogten in zig bevatten , of, dat het Epithelium dikker dan gewoon ware , en alzoo door de aangebragte vogten minder bevogtigd wierd , of, dat eindelijk , bij de omliggende deelen , als de halsaderen, de kwijlbuizen, of ook de tanden, &c. iets eigenaartigs plaats hadde, zoude het zeer ligt kunnen gebeuren „ C 3 dat  22 VERHANDELING o v e r het dat men op de Tong eenige veranderingen gewaar wierd ; Hippoc rat es heeft reeds gezegd, quibus natura voces Junt aspera , asper am quoque linguam habent (cï). Bartiiolinus teekent een geval aan , alwaar de Tong zonder eenige zieklijke oorzaak buitengewoon gezwollen was f» ; een diergelijk word bij Vogel geleezen (O enz- Zonder mij echter te vergenoegen met zoodanig vreemd verfchijnfel alleen aan een lufus natura (tot het welk men in zulke gevallen meestal zijn toevlugt neemt) toetefchrijven, maak ik geene zwaarigheid , om den oorfprong van dit verfchijnfel ook te zoeken in het bijzonder geitel des ligchaams , afzonderlijk temperament , levensregel, ouderdom , ja zelfs in de' onderfcheidene Sexe. §. III. Betreffende het bijzonder geftel des ligchaams , wanneer men in aanmerking neemt, dat het zelve dikwerf van zoodanigen aart is, dat het in alle verfchijnfelen van zulk een voorwerp iets afzonderlijks doet ten voorfchijn komen, zal men met mij ook wel willen toeftemmen , dat de Tong ook min of meer veranderingen, van het zelve afhangende, ondergaan kan; in zoodaanig voorwerp b. v., het welk wij een zwak ligchaam noemen , hebben de vaste deelen haare vereischte fterkte en veerkragt niet, de vloeibaare zijn minder famengepakt, bevatten'minder bloeddeeltjes, en zijn met meerdere wateragtige of flijmige vogten opgehoopt ; of ook in zoodanige , alwaar de werking der maag niet na behooren verrigt word, en in meer diergelijke , is het immers zeer natuurlijk , dat de Tong, zonder dat deze voorwerpen ziek kunnen genoemd worden (jV) , zig eveiir wel niet zuiver, maar vuil, kleverig &c. vertoont, en zoo kunnen andere gefteldheden wederom andere verfchijnfels naar haaren aart voortbrengen. (a) Libr. fecund. Epidemior. $ea, prima. (b~) Histor. Cent. 3 obferv. 43. CO De cognoscend. & citrand. morbis pag. 132. (<•;) Ontkend kan het zeker niet worden, dat in zulke geftellen een fterke Seminium tporbofum plaats heeft; indien 'er zig echter geene Potenties fioeiva bijvoegen, kunnen zi] niet ziek genoemd worden.  BESLAG op de ï O N G. 03 §. IV. Wat nu den invloed der bijzondere temperamenten (onder welk woord eene bijzondere gefteldheid der vaste deelen , en eene pradominaüo van eenig vogt verdaan word) op de Tong betreft* daar het eene bekende zaak is, dat alle werkingen des ligchaams, ja zelfs der ziel aan de bijzondere temperamenten onderworpen zijn, zal men , mijns bedunkens, 'de Tong hier ook niet van willen vrij fpreken ; zoo zal men b. v. in een galagtig temperament, wanneer 'er eene overmaat van gal in het ligchaam plaats heeft, waar door eene ligt geele kleur der huid, des aangezigts, geel en ftinkend water, en meer diergelijke verfchijnfels geboren worden (S Indien 'er onder de veelvuldige braakmiddelen zoodanig een aangetroffen wierd, v, C^ l » -Lor de braaking zijne werking verrichtte en geene afgangen veroorzaakte, SOudTmenmS£& gevallen, volgens het zoo even gezegde , veel meer nut 6 "iït t ne't E « Snnen gebragt worden, zonder dat dezelve gele.enheld gïï et en werd n d Sen te komen? aldL door de Fafi Utleaopgenomen te wordenen veVer eenige uitwerkingen op het geheele ligchaam voorttebrengen. De ondervinding van den Heer PmNots, die getuigt van den Urfarw emeticmr, InSvaUe 'et een braakmiddel noodig was, betere uitwerking, dan van de Ipecacuanha wge\a.le ei een ora „erfcheidene plaatfen) fchijnt hier op te fteunen; de ES" m(e i k wïrkt A » fcbW ! en brengt eene fterke braaking voort, TlpZLba integendeel verrigt veelmaalen haare werking als een purgeermiddel,, waar uit de gevolgen boven gemeld, als dan te wagten z.jn. Intuinen blijkt hier uit, hoe zeer een braakmiddel in fommige gevallen boven een pu^rSell verkiezend, en dat men ook de eerstgemelde in geene al te kleine giften, in dringende nood voornaamfilijk, moet voorfchnjven.  BESLAG o F D E TONG. 2„ Hier bij komt ook de prikkeling die voornoemde middelen voortbrengen , in aanmerking ; door dezelve rog word alles in beweeging gebracht , en des word de Tong ook , (eene vreemde ftoffe in het ligchaam plaats hebbende) aangedaan. Op dezelvde wijze kan de Tong ook droog en fcherp worden door het gebruik van heete en prikkelende Geneesmiddelen, zoo ais de algemeene verfterkende, famentrekkende, en voornaamelijk verdoovende middelen , welk laatfte door Young (//) en Tralles (/') zeer duidelijk bewezen is. Ik geloove ook niet te dwaalen, wanneer ik onder de geneesmiddelen , die veranderingen op de Tong voortbrengen kunnen, de Mercurialia rekene , de fpecifique werking van de kwik op de kwijlklieren is algemeen bekend ; niet onwaarfchijnlijk komt het mij dierhalven voor, dat, eene aanmerkelijke hoeveelheid kwik gebruikt zijnde, door de meerdere hoeveelheid fpeekfel in den mond , en door de groote taaiheid van het zelve, de Tong ook vuil, kleverig en zeer uitgebreid worden kan. 'Gevoeglijk kunnen ook onder de geneesmiddelen , die de Tong droog maaken , de fpaanfche vliegen, zelfs uitwendig aangewend , gerekend worden; haare aanzettende en prikkelende kragt is algemeen bekend, dat zij dierhalven ook door eene fterke prikkeling en eene aanhoudende hitte de Tong verdroogen , is niet onwaarfchijnlijk, Bagliviüs noemt zelfs die dorst, welke na het aanwenden der fpaanfche vliegen door de droogte verwekt word, Sitis Veficantium (Je). Eindelijk kan de Tong ook veranderingen ondergaan door een in bet ligchaam huisvestend vergif, waar van men bij Borellus een zeer duidelijk voorbeeld aangeteekend vindt (/). Op O) De Opio Cap. 34. (O De ufu & abufu Opii Sett. 2 pag. &6. (k^ De ufu Gr" abufu Veficantium Cap. a. % I. Men vergelijke ook de Gortb* Exereit. Med. de Siti pag. 11. CO Centur. II, ebferv. 43. X. Deel. D  26 VERHANDELING over het Op dezelvde wijze nu , zoo als ik meene aangetoond te hebben , dat 'er geneesmiddelen aangetroffen worden , die de Tong van haaren natuurlijken ftaat doen afwijken , zoo worden 'er wederom integendeel andere aangetroffen , welke de Tong, wanneer zij uit eene of andere oorzaak beflagen is , meer natuurlijk doen worden ; onder deze kan men reekenen alle zoodanigen , die in den mond genomen of de vaten der Tong zagter maaken , (zoo als bij de aanwending van Emolüentia in de mond plaats heeft) of, die door hunne verkoelende en verdeelende eigenfchap de hitte op de Tong veiminderen, en de opgepakte vogten verdeelen, zoo als het Juccus femper v'wi , het Sal prune/U, en diergelijke meer • (jii) of ook zoodanige, die een famentrekkende en zuiverende eigenfchap bezitten , en dus de Tong , uit eene flapheid der vaten en overmaat van flijm vuil en flijmig zijnde , zuiver maaken; eindelijk ook de zoogenaamde Maiticatoria, door welker gebruik eene meerdere hoeveelheid vogten in de mond afgekleinsd word, welke als dan de Tong, droog, of fcherp zijnde , min of meer., bevogtigt en verzagt.-. Zoo als nu verfcheidene voedzelen en geneesmiddelen eenigen > invloed op de Tong fchijnen te hebben , zoo heeft het zelvde ook plaats , met opzicht tot de, onderfcheidene luchtsgefteldheden , gemoedsaandoeningen &c;. § VI. Betreffende de luchtsgefteldheid , wat verandering dezelve in het menfchelijk ligchaam over het geheel voortbrengen kan , is algemeen bekend , en van den grooten Gaubius zeer duidelijk voorgefteld (n) het is dierhalven niet onwaarfchijnlijk , dat de Tong, volgens de uitwerkingen der lucht, ook eenige veranderingen ondergaat; een levendig en zeer duidelijk voorbeeld zien wij veel maaien in voorwerpen , die gewoon zijn met een open mond te flaapen, wanneer de lucht koud en droog is (welke luchtsgefteldheid de vaste deelen famentrekt en verdroogt en de vloeibaare i» der (»0 Men leeze Rivrrius Prax. medit, iltr. 17 pag. 546. £s.) Inftit. Pasbtleg. pag. 349 & feq.  BESLAG op de TONG. 27 dezelve doet ftilftaan) , dat derzelver Tong bij bet ontwaaken droog en fcherp aangetroffen word ; en zoo vervolgens heeft dit met de overige luchtsgefteldheden , gemoedsaandoeningen , beweegingen ókc. plaats , welk alles mij te klaarblijkelijk voorkomt om uitgebreid te verklaaren. § VII. Eindelijk behoort men ook, in het befchouwen der Tong, de onderfcheidene ouderdom en fexe niet uit het oog te verliezen ; in oude lieden , bijzonder in de mannelijke fèxe , zijn de vaste ■deelen gemeenlijk harder en de vloeibaare meerder famengepakt, -dan in de jongere voorwerpen en de vrouwelijke fexe , zoo dat de Tong ook in de eerstgemelde, uit hoofde der eigenaartige geftcldTieid des ligchaams in het algemeen, eerder droog en fcherp worden zal, dan in de laats tgemelde. § VIII. In diervoege nu , als 'er op de Tong veranderingen kunnen geboren worden , zonder dat 'er eene waare ziekte plaats hebbe , even zoo kan eene zieklijke omftandigheid der Tong Zelve, of der omliggende deelen vreemde verfchijnfels op dezelve voortbrengen , welke echter volftrekt van die, welke uit eene plaatshebbende ziekte in het ligchaam geboren worden, onderfcheiden moeten worden; zoo als wanneer 'er b. v. eene ontfteeking der Tong (eene ziekte onder den naam van Glosfitis bekend) of een Gezwel of Zweer op dezelve plaats hadde, of dat 'er een of meer fteentjes in dezelve huisvestten, zoo als Borellus verhaalt gezien te hebben (0), of dat 'er fcorbutieke of roosagtige ongemakken in den mond , in de tanden &c. aanwezig waren , moest de Tong immers ook natuurlijk veranderingen ondergaan , die echter onder het algemeene toevallige Beflag niet konden gerekend, en met regt eigenlijdige moesten genaamd worden. § IX. Tot hier toe hebbe ik nu getracht aantetoonen, dat de Tong verfchillende veranderingen ondergaan kan, zonder dat 'er eene wezenlijke ziekte in het ligchaam plaats hebbe; thans zal ik tot CO Litr, 4 ebfervat. 26. D ft  28 VERHANDELING over het tot de vcrfcheidenheden van het Beflag, het welk van eene in het ligchaem plaats hebbende ziekte oorfpronklijk is , overgaan , en ecrftelijk het ondeifcheid tusfchen het zelve in kortftondige en- lang> duurige ziekten kortelijk voorftellen. Het onderfcheid tusfchen heete en langduurige ziekten over het geheel heeft Cel sus met weinige woorden aangeduid; Quidam enim (zegt hij) breves ac acutifimt, qui vel cito tollunt hominem, vel qui cito finiuntur; Quidam lór,grr fub quibus neque Jani'tas neque exitium in propinquo est (p) ; en dit onderfcheid is zeker voornaamelijk hier in gelegen , dat in kortftondige ziekten naamelijk de natuur haare genoegzaame krachten heeft, en dus in ftaat is de noodige koorts en verdere vereischten voor den dag te brengen-, zoo dat de tocy vallen, fchoon dikwijls buitengewoon hevig, zeer fchielijk nogthans op de eene of de andere wijze eindigen ; daar integendeel in de langduurige de natuur meestal kwijnt , en de koorts , die in de eerstgemelde meestal eene Conamen Natura is , in deze afwezig blijft, ten minften nimmer in die hevigheid en aanhoudenheid zoo als in de heete aangetroffen word , waar door dan ook de toevallen». offchoon minder hevig , echter aanhoudender zijn, en de ziekte zeer langzaam voortgaat, en eindigt.. Gaat men nu terug tot het gene in het P* Hooftd over de oorzaaken van het Beflag op de Tong gezegd is, zal het niet alleen zeer duidelijk blijken, dat de Tong in langduurige-ziekten naar derzelver biizonderen aart en oorzaak ook verfchillende-veranderingen ondergaan zal; maar ook dat die toevallen , welke op dezelve door eene vermeerderde hitte , uitdamping der waterdeeltjes, bederving der ¥Ogten &c. ftandgrijpen , zoo als in heete ziekten plaats heeft, m die ziekten op geenerlei wijze zig vertoonen kunnen , en 'er dus deegelijk een onderfcheid van het Beflag in die twee verfchil-lende kiasfen der ziekten plaats heeft ; tot een voorbeeld hier -van behoeven wij flechts den toeftand der Tong in eene Geelzugt. naartegaan ; de Gal . is in deze ziekte zomwijlen in zoa- da- Qj Libr. 3 Cap. i pag. 3*  BESLAG op b e TONG. danige groote hoeveelheid in het bloed , en ook zoodanig fcherp , dat alle deelen , en ook de Tong buitengewoon geel zien, ja zelfs dikwerf groengeel , wanneer 'er dan ook eene zeer fterke bittere fmaak op dezelve plaats heeft; zelden nogthans ziet men deze geele, of groengeele kleur tot eene paarfche of zwarte overgaan , zoo als in eene aanhoudende galkoorts gebeuren zoude, ten zij 'er zig eene heete koorts bij voegde. En dit zelfde ondervindt men ook in alle langduurige ziekten, zelf* treft men de Tong in zommige dier ziekten geheel natuurlijk aan , het welk wij dagelijks in de longteering, wanneer 'er geene nieuwe aanvallen van ontfteeking plaats hebben (q), ondervinden, en het welk zeker aan den bijzonderen aart der ziekte , en de daar bij verzeld gaande fleepende of uitteerende koorts moet toegefchreven worden. § X. Wat nu betreft het onderfcheid van het Beflag in de kortftondige ziekten zelve, dit is zeker zeer aanmerkelijk , en ook van een wezenlijk belang , ik zal dierhalven , om het gewigt der zaake , die bijzonderheden wat naauwkeuriger befchouwen. In eene Ontjleckingkoorts dierhalven, alwaar, gemeenlijk, verharde en gefpannen vaten, en verdikte vogten plaats hebben, het hart vervolgens van den beginne af reeds dubbelde kragten aanwend om de verftoppingen en krampagtige famentrekkingen der fijnfte vaatjes te overwinnen , waar uit eindelijk, eene- zeer fterke en aanhoudende hitte gebooren word, is het volgens het verklaarde Qf Hooftd, § X en XI) ook zeer gevolglijk , dat de Tong reeds in den beginne droog, fcherp en zelfs fchraal word , zoo als zij ook inderdaad in alle waare ontfteekingen zig vertoont. Bij deze droogte voegt zig dan ook gemeenlijk eene. witte , of hoogroode kleur, van welk eerstgemeld verfchijnzel de oorzaak moe.t (V) Dat in Longteering dikwijls nieuwe aanvallen van ontfteeking plaatshebben, is algemeen bekrivl. zeer gevolglijk is het ook uit het reeds gezegde., en het nog volgende, dat de Tong alsdan ook drooger worden moet, dan zij voorheen geweest is,. D 3  30 VERHANDELING over het moet gezogt worden in de mindere hoeveelheid bl «jddeeltjes op de Tong , waar aan de verdrooging en krampagtige famentrekking der vaatjes op dezelve veel kunnen toebrengen; en van het tweede, in eene plaatfelijke ontfteeking der bovenfte deelen , en wel voornaamelijk der keel, waar door integendeel eene al te groote hoeveelheid bloed naar de bovenfte deelen, en alzoo ook naar de Tong gebragt word. In het vervolg dezer koorts nu , wanneer dezelve meer en meer toeneemt, word de Tong paersch, zwart, gefpleten, bevende ezv.; deze laatfte kunnen nogthans niet als bijzondere toevallen , de ontfteekingkoortfen alleen eigen , befchouwd worden; algemeen immers is het bekend, dat, hoe zeer de heete koortfen in den beginne verfchillende zijn , zij nogthans op het laatst op eene en dezelvde wijze den dood veroorzaaken, de vogten worden naamelijk fcherp , en gaan tot bederving over, de levensgeesten verminderen , de natuur bezwijkt, en alzoo volgt eindelijk de dood ; het is uit dien hoofde ook zeer klaarblijkelijk , dat de laatstgenoemde toevallen op de Tong , uit evengemelde omftandigheden in het laatfte tijdperk der koortfen oorfpronkelijk zijnde , in alle koortfen op eene en dezelvde wijze voor dén dag komen; alleen vertoonen dezelve zig in de eene koorts vroeger dan in de andere, zoo als in het vervolg blijken zal (V). § XI. In eene Rot- of Gal-koorts hebben veelal de tegengeftelde omftandigheden van eene onfteekingskoorts plaats, de vaten zijn meestendeels flap , de vogten klonterig , fcherp en tot bederving genegen , de toevallen dier koortfen zijn ook in den beginne niet zoo aanhoudend als in de ontfteekingziekten , zij zijn integendeel de eerfte dagen afwisfelende, en eerst na verloop van eenige dagen, wanneer de prikkeling der fcherpe ftoffe eenigen tijd geduurd heeft, wor- (O Hier uit kan men zelfs gegrond beiluiten , dat het onderfcheid van het beflag in kortftondige ziekten, in alle opzigten, ais de dingtiofis, de prognojts &c., ook aileen in den beginne dier ziekten plaats heeft, zoo als ik in her vervolg breeder zal tragten .aantetoonen.  BESLAG op be TONG. 31 worden dezelve aanhoudend, waar van daan eindelijk de fterke en aanhoudende hitte, droogte, en meerdere toevallen in den beginne dier koortfen zoo fterk niet zijn als in ontfteekingziekten , zoo dat de lijders in de eerfte dagen zelfs -over huiveringen klaagen, en eene vogtigc en kleverige huid hebben. Volgens het gezegde is het ook zeer natuurlijk , dat de Tong m den beginne dier ziekten zig niet droog vertoont, ten minden niet zoo aanhoudend , als in den beginne der ontfteekingziekten , en zelfs meestal kleverig en vogtig is , zoo als de algemeene huid: evenwel is dezelve niet in haare natuurlijke gedaante, maar gemeenlijk vertoont zij zig vuil, flijmig, uitgezet, wit en ook dikwijls geel, (welk laatfte toeval voornaamelijk in de zoogenaamde galkoortfen plaats heeft) waar bij zig dan ook veelmaalen eene bedorven fmaak voegt, welk toeval in de ontfteekingziekten zelden aangetroffen word. Hoe grooter hoeveelheid zieke ftoffe 'er nu voorhanden is, hoe meer de eerfte wegen met bedorven ftoffe overlaaden, of de vogten in bet algemeen ontaart zijn , hoe meer de Tong van haare natuurlijke kleur en hebbelijkheid afwijkt, en , wanneer eindelijk de koortfen heviger en aanhoudender beginnen te worden , ondergaat zij ook de.meergemelde toevallen, die van eene aanhoudende hitte &c. af» hangen, zij word naamelijk zeer droog, fchraal en ingetrokken, waar op eindelijk eene paerfche , zwarte kleur , onbeweeglijkheid , beeving, fplijting &c. derzeive volgen.- Deze laatfte toevallen ziet men zelfs in die koortfen , wanneer zij eens aanhoudend geworden zijn, fchielijker voor den dag komen, dan in de ontfteekingkoorifen , waar van de oorzaak, fchijnt te zijn,dat de Tong in den beginne dier ziekten meestal zeer kleverig en met een taai vogt bezet is, en dat ook de vogten des ligchaams in het algemeen in die ziekten zeer tot fcherpwording en bederving genegen zijn , zoo dra dus die vogten op de Tong een weinig lül blijven ftaan en verdikken , neemen zij ook. zeer fcbielijk eene fcherp-  32 VERHANDELING over met fcherpte aan,' gaan tot bederving over, en veroorzaaken daarom eene zoo gezwinde verandering op de Tong, voornamelijk wanneer de Tong in den beginne zeer geel geweest is, vermits de galftoffe, die zig op dezelve geplaatst heeft, fchielijk ontaart en fcherp word, waar van daan die "zoo fpoedige groengeele kleur der Tong in die koortfen voort komt, welke zeer fchielijk tot eene zwarte overgaat; voegt men hier nu nog bij de groote zwakte die bij de lijderen dier ziekten veelal plaats heeft, is het niet vreemd , dat de Tong in die koortfen ook fpoediger onbeweeglijk en bevende word, dan in andere koortfen. § XII. Betreffende nu de overige heete koortfen, als, eene flijm- zinkings- uitflagkoorts enz., offchoon ieder, die de eenvoudigheid bemint , met mij wel zal willen toeftemmen , dat dezelve meestal tot een der bovengemelde koortfen kunnen gebragt worden, en, of van eenen ontfteekingagtigen, of van eenen rotagtigen aart zijn, en dat dus het bovengezegde over het Beflag in de ontfteeking- en rotkoortfen op dezelve ook toepasfelijk zijn , kan men nogthans niet ontkennen, dat 'er gemeenlijk in die koortfen eene of andere afzonderlijke omftandigheid plaats heeft, welke eene bijzondere aanmerking verdient, en ook eenigen invloed op derzelver toevallen heeft, waar uit als dan volgen moet, dat zig bij alle toevallen , en dus ook bij die op de Tong iets afzonderlijks vertoonen moet. Men ziet dierhalven ook , dat de Tong .in den aanvang eener flijmkoorts niet alleen zeer vuil, maar ook buitengewoon wit is, (de -ewone kleur van het flijm) en de lijder ook niet zelden eene geile of zoetagtige fmaak (een fmaak, ons flijm niet oneigen) op dezelve gewaar word. Zoo ondervindt men ook in de Zinkingkoortfen , dat de Tong in den beginne zeer weinig verandert , en alleen eene zeer witte kleur aanneemt, zoo als de geleerde Heer Michell reeds aangemerkt heeft CO ; waar van de oorzaak fchijnt te zijn , dat deze ö koort- CO Ia zijn® bekroonde Prijsverhandeling over de Catarrbaalkoortfen.  BESLAG op de TONG. 33 koortfen ecrjldijk in den beginne meestendeels van eenen remittee* renden aart zijn, en ten tweeden, dat, wanneer zij zuiver catarrhaal zijn , 'er geene materia heierogenea, behalven de terug geweekene uitwaasfeming (de voornaamfte oorzaak dezer koortfen) , in het ligchaam plaats heeft, en 'er dus geene omftandigheden voorhanden zijn , die de Tong buitengewoon kunnen doen veranderen , waarom zij ook indedaad in den beginne dier koortfen weinig veranderingen ondergaat, en alleen een witte kleur heeft , welke men zeker als een gevolg van eene terug geweekene uitwaasfeming en eenen onderdrukten omloop des bloeds aanmerken kan (/). Eindelijk heeft 'er in de uitflagkoortfen ook eene bijzonderheid plaats, het Epiihelium word naamelijk , zonder dat het zelve tot dit uiterfte (zoo als op het einde der gemelde koortfen gefchiedt)' gekomen is , gefpleten en van de Tong afgefcheiden ; welk verfchijnfel men , mijns bedunkens, veilig aan de algemeene oorzaak der ontvelling van de opperhuid , in die ziekten veelal ftandgrijpende , toefchrijven kan. De algemeene ontvelling in deze ziekten heeft naamelijk haaren oorfprong van een overblijfzel der fcherpe ftoffe , die onder de opperhuid plaats gehad heeft, welk de Epidermis prikkelt , doorknaagt en eindelijk van het ligchaam doet affcheiden; daar nu de Tong met dezelvde vogten befproeid word, is het ook zeer natuurlijk , dat het Epithelium door dezelvde fcherpte geprikkeld en doorknaagd word en zig op het laatst fplijt en van de Tong affcheidt. § XIII. In die koortfen nogthans, die wij kwaadaartige noemen, en die wel degelijk van de rotkoortfen onderfcheiden moeten worden , is het dikwijls met de Tong geheel anders gelegen. Die koortfen, van welke de geleerde Heer Bicker metregt zegt (u) dat zij dikwijls dooden, zonder gevaar/ijk te Jchijnen, zijn haaren oorCO Dat die koortfen zig nogthans zelden zonder Complicatie vertoonen, leert de dageiijkfche ondervinding. («) Pringle, libr. citat. Tom, 2pag. 114. in de aanmerking. X. Deel. E  34 VERHANDELING over het oorfprong verfchuldigd aan eene fmetagtige en vernielende ftoffe, welke terffcond in den aanvang der ziekte de leevensgeesten aantast en vermindert en alle deelen des ligchaams haare werkende kragt doet verliezen , waar van dan ook de toevallen in deze ziekten , uit hoofde van het gebrek aan beweeging , zeer gemaatigd zijn , zoo dat de pols zelden koortfig, maar in tegendeel minder flerk dan gewoon is , en zoo ook alle toevallen in eenen minderen graad van hevigheid, dan in andere koortfen, aangetroffen worden. Dat nu de Tong in dusdanige ziekten ook weinig verandert, en veelal in haaren natuurlijken tueftand blijft volharden, behoeft, zoo ik mij niet bedriege, geene nadere opheldering, wanneer men alleen in aanmerking neemt, dat alle de omftandigheden , die op de Tong veranderingen kunnen voortbrengen , in deze koortfen afwezig zijn; derzelver afwijking van den natuurlijken ftaat beftaat dierhalven in die ziekten alleen in eene onbeweeglijkheid en beeving, welke men zeker aan de algemeene verzwakking des ligchaams , in die gevallen plaats hebbende, toefchrijven kan. Dat nogthans alle deze gemelde verfchijnfels op de Tong zig in heete ziekten niet zoo regelmaatig vertoonen , leert de dagelijkfche ondervinding; in het vervolg dezer Verhandeling zal zig nogthans betere gelegenheid opdoen dit uitgebreider te verklaaren, ik zal dierhalven ook hier tot het laatfte onderfcheid van het Beflag, in de verfchillende tijdperken der ziekte naamelijk , overgaan. § XIV. Dat het Beflag op de Tong in heete ziekten , naar de verfchillende tijdperken derzelve, ook verfchillende zij , leert niet alleen de dagelijkfche ondervinding, maar het gene te vooren over het Beflag in het algemeen gezegd is, en eene nadere befchouwing van de bijzondere tijdperken der ziekten bevestigen de wezenlijkbeid , en zelfs de noodzaakelijkheid dier onderfcheidinge ten fterkften ; men vergunne mij dierhalve ook eene k< >rte uitweiding over de bijzondere tijdperken in de aanhoudende ziekten. De  BESLAG op de TONG, 35 De eerfte aanval van koude en daar op volgende hitte, en de vermeerdering dezer en van meer andere toevallen , de koortfen verzeilende , kan men als het eerfte tijdperk der koorts befchouwen ; de ziekteftof is als dan nog in den zoogenaamden raauwen of ongekookten ftaat, en alle pogingen, zoo. der natuur, als van den Geneesheer moeten daar heen gerigt zijn , dat dezelve in beweeging en tot de koking gebragt word; wanneer nu deze en meerdere toevallen beginnen te verminderen. , de omloop des bloeds b. v. gemaatigder word , de hitte en droogte afneernen , 't water minder brandig en zelfs troebel word enz., is het een teeken, dat de fcherpe of famen* gepakte vogten of goedaartiger , of beweegbaarer worden , de vaste deelen zig ontfpannen en dat eindelijk de koking begonnen is ; hoe goedaartiger nu de koorts is , hoe fpoediger deze koking gefchieden zal ; is de ziekte integendeel zeer hevig , of de natuur te zwak dit heilzaam werk te beginnen , zoo vertoont zig dezelve minder fpoedig , en fomwijlen in het geheel niet, als wanneer de gemelde omftandigheden (I Hoofd. § IX) geboren worden, en de lijder fterft. Bij aldien echter de lijder herftellen zal, de koorts geregeld afloopt, en de natuur, noch door misflagen van den zieken of van de omftanders , noch door eene verkeerde geneeswijze enz., ;n haar heilzaam werk geftoord word, zoo ziet men, dat 'er, de ziekteftoffe tot haare rijpheid gekomen zijnde, op gewisfe dagen een verheffing van alle toevallen plaats heeft, waar door alles in beweeging gezet, en de ziekteftoffe om zig te ontlasten voorbereid word (V), waar op gemeenlijk eene ontlasting der genoegzaam rijp z,ijnde ziekteftoffe door een of andere weg , of ook wei door meerdere te gelijk (ev) , volgt, na welke ontlasting alle toevallen verminderen en de Cf) Deze verheffing der toevallen moet naauwkeurig van die der ziekte zelve onderfcbeiden worden, de eerfte vertoont zig gemeenlijk op beftemde dagen en na eene voorafgegaane koking en rijpwording der ziekteftoffe, en is dus ook als eene heilzaame poging 4 de  BESLAG op de TONG. 43 Vertoont zig zoodanige vogtige , vuile , flijmige , witte of geele Tong, en zijn 'er toevallen van eene heete ziekte mede gepaard, dan {trekken die verfchijnfels zeker tot bewijs , dat de ziekte van geene ontfteekingagtigen aart, maar wel rot- gal- of flijmagtig &c. is, het welk volgens het reeds gezegde , mijn bedunkens geene uitgebreide verklaaring noodig heeft; even zoo zoude ook de Tong, in eene zwaare ziekte geheel zuiver blijvende , en zig alleen bevende vertoonende, als een kenteeken van de kwaadaartigheid der ziekte en van de bezwijking der natuur, volgens het gezegde (2 Hoofd. §. XIII.) kunnen aangemerkt worden, en dit heeft dus ook plaats bij alle andere verfchijnlèlen op de Tong, betreffende derzelver kleur, hebbelijkheid, fmaak &c; wanneer een Geneesheer naamlijk de oorzaaken van de verfchillende verfchijnfelen op dezelve niet onbekend zijn , kunnen dezelve hem veelmaalen in plaats hebbende gebreken, en voornaamelijk bij ontfteltenis van andere toevallen, in het onderfcheiden der ziekten zeer veel dienst doen. §. IV. Het zoude nogthans tot veele dwaalingen en mistastingen aanleiding kunnen geeven , indien men zig , volgens het hier voorgeftelde, bij het ziekebed alleen op de befchouwing der Tong wilde verlaaten , en den aart en oorzaak der ziekte uit de omftandigheden derzelve alleen bepaalen ; Baglivius zegt, met zeer veel grond, CorJIantes bujusmodi pasjioncs, qua vocari posfunt Jigna morborum char ader hl ka , inlerdum dara funt, nostrisque Jenfibus obvia, intcrdum objcura & quarum ratio probabilis dijpcuher rcddi potest (V), en niets ftaaft dit gezegde meer dan de dagelijkfche ondervinding; de Pols , die van alle Geneesheeren • voor een voornaam kenmerk der bijzondere ziekte gehouden word, is nogthans fomwijlen geheel anders dan de Tong, zoo verre het mogelijk is, van agreren bij het zoogenoemde fóramen ccecum befchouwt, en het niet alleen bij het befchouwen vnn het voorde gedeelte der Tong berusten laat, het flijm op de Tong word naamelijk door óefellicu/i miiCofi voortgebragt" daar nu het grootfte gedeelte derzelve bij het /pramen ccecum gevonden wordgebeurt het dikwijls, dat de Tong van vooren zeer zuiver is, terwijl zij van agteren zeer vuil cn flijmig aangetroffen word. CO Libr. citat. libr. I pag. 7. F 2  44 VERHANDELING over het dan zij volgens den aart en de oorzaak der ziekte behoorde te zijn; zoo is dezelve b. v. in eene longontfteeking flap en week, daar het de ontfteekingziekte echter eigen is van een fterke en volle pols verzeld te worden; zoo word dezelve ook in fommige zeer gevaarlijke ziekten fomwijleis zoodanig natuurlijk gevonden , dat een min ervaaren Geneesheer de'ziekte van weinig belang achten zoude (d); dus gebeurt het ook dikwijls, .dat de Pols in een rotkoorts hard is, en zig even als in eene ontfteekingkoorts opdoet, en zoo voorts. Dezelve onzekerheden hebben ook bij het befchouwen van het water plaats , het welk de geleerde Heer Coopmans zeer fraai voorgefteld heeft (/) , en eveneens is het gelegen met alle andere kenteekenen , hoe zeer zij dikwijls den aart en de oorzaak der ziekte aanduiden, fomwijlen echter kunnen zij bedriegelijk voor den dag komen, Offchoon nu de oorzaaken dezer afwijkingen (zoo als Bagli vius aangemerkt heeft) dikwijls zeer moeijelijk te ontdekken zijn, zijn zij nogthans meestal in de volgende gelegen , of naamelijk in den bijzonderen aart en de oorzaak der ziekte zelve , volgens welke het noodzaakelijk is , dat bij een of meer dezer -toevallen iets bijzonders plaats hebbe , in welk geval de afwijkingen ook alleen voor den minkundigen vreemd of bedriegelijk kunnen genoemd worden (ƒ) , of in de complicatien der ziekten, wanneer de toevallen zig zeker geheel verward vertoonen kunnen , of ook in bijzondere Epidemien , of eindelijk in de bijzondere geftellen der lijders, gebruikte geneesmiddelen, gemoedsaandoeningen &c. welke laatfte wel het moeilijkfte te ontdekken zijn. Neemt Cd) De Baron Stork noemt zoodanige langzaame pols met regt bedrieglijk. Ce) In zijne bekroonde Prijsverhandeling over bet befchouxven van bet water , elfde Deel der Handelingen van het Genooifchap Servandis Civibus. Cf) Tn eene ontfteeking der long b. v. alwaar de omloop des bloeds dikwerf verhinderd word, is het immers zeer natuurlijk, dat de pols minder hard en vol dan in andeFe ontfteekingziekten zijn zal, zoo is het ook niet vreemd, dat de pols in waare kwaadanrtige koortfen zeer klein en zwak is, enz.  BESLAG op de TONG. 45 Neemt men nu in aanmerking , dat de verfchijnfels op de Tong aan alle deze gezegde voorvallen mede onderworpen zijn , zal men ook met mij wel willen toeftemmen , dat de Tong zig bedriegelijk vertoonen kan , en dierhalven bij het befchouwen derzelve alle andere daar zijnde toevallen en omftandigheden ook in aanmerking moeten genomen worden (g). Niet minder fchijnt het zelve ook plaats te hebben met opzicht tot de voorzegging uit het Beflag , zoo als ik nu zal tragten aantetoonen. VIERDE HOOFTDEEL. Vierde Vraag. Wat grond geeft het den Geneesheer tot het maaken van een goede voorzegging? § I. De veelvuldige zwaarigheden , waar mede de voorzegging der uitkomst van eene ziekte gepaard gaat, heb ik in de Inleiding dezer Verhandelinge reeds aangemerkt; de veiligfte weg voor een Geneesheer in dit zoo gewigtig onderwerp is dierhalven de vermaaning van Glas opte volgen; In genere aut cm (zegt hij) omnis mutatio a conjüetis in optima valetudine malum, £2? quo infignior mutatio eo vchementius^nalum (/?)• Hij moet dierhalven niet bij een eenig toeval ftil blijven {taan ; maar alle verfchijnfels en omftandigheden naauwkeurig onderzoeken, en alsdan, naar bevinding van zaaken, zijne voorzegging opmaaken ; dat nu de verfchijnfels op de Tong met regt (g~) Den grooten Van S wietf n is dit zeker niet ontglipt; over het Beflag der Tong in heete ziekten fprekende, zege hij, quando fordes illx ab inflammatoria immeabilitate nascuntur, plerumque magrta fimul adest ficcitas; fivero viscofo putrido obftruente, plerumque major bumiditas adest , nifi bine Lv caufie fimul concurrant, inflammatoria nempe denfitas ac putredo , ut f_) Loco. ultimo citat0. ^ 3  46 VERHANDELING over het Segt onder die, welke tot het opmaaken der voorzegginge van den uitkomst eener ziekte noodig zijn , gerekend moeten worden, is reeds uit de zoo gewigtige getuigfchriften in de Inleiding gebleken , en door het gene ik in den loop dezer Verhandelinge over het Beflag in het algemeen gezegd hebbe verder geftaafd ; niets blijft mij dierhalven over, dan, op wat wijze en in hoe verre de verfchijnfels op de Tong tot gemelde doelwit dienstig zijn kunnen , eenigzins nader te ontwikkelen. Om nu alle overtollige uitgebreidheden en onnoodige herhaalingen te vermijden, zal ik mij vergenoegen met alleen den invloed van het Beflag op de voorzegging in heete ziekten voorteftellen , vertrouwende, dat men door het naauwkeurig gadeflaan van dit voornaamfte gedeelte, in ftaat zal gefield worden , om van het overige een klaar denkbeeld te verkrijgen. § II. Betreffende de kleuren op de Tong, bijaldien men zig de oorzaaken dezelve voortbrengende erinnert, zal men ook ligtelijk kunnen nagaan , dat zij in het voorzeggen van den uitkomst eener heete ziekte min of meer van nut zijn kunnen; men zoude zig niet te min dikwerf kunnen bedriegen met zig alleen op de kleur der Tong te willen verbaten, en de overige toevallen derzelve niet in aanmerking te neem en; eenige voorbeelden nogthans zullen , zoo ik mij niet bedriege, wel inflaat zijn, het een en ander hier van opteheldercn. § III. Een boog roodc of blaauwagt'ige Tong, welk meest al in ontfteeking of andere diergelijke gebreken der bovenfte deelen plaats heeft, en van eenen meerderen aandrang des bloeds naar dezelve afhangt , kan zeker als een min gunftig teeken aangemerkt worden (f), niet alleen , dat eene groote hevigheid der daarzijnde ziekte daar door aangeduid word , maar men heeft ook in dit geval voor zeer fchadelijke gevolgen te vreezen , die door den fterken aandrang des bloeds naar de bovenfte deelen kunnen voortgebragt worden , als b. v. krankzinnigheid , beroerten , flaapziekten en meer diergelijke, hoe (J) Hippocraïes Efii, Hl. SeQ. 2 JEgr. 7 pag. 718.  BESLAG op de TONG. 4? hoe rooder of blaauwer de Tong zig dierhalven vertoont, hoe erger het met den lijder gefteld is, keert de Tong in tegendeel tot den natuurlijken ftaat terug , en word zij minder rood , kan men alle' hoop voeden , dat de aandrang des bloeds minder , en 'er dus een gunftige uitkomst te wagten is. § IV. Ten opzigte eerter witte Tong, welk toeval meest al in den beginne eener ziekte ftandgrijpt; om den uitkomst eener ziekte hier van te willen afleiden , is het zeer noodzaakelijk , daar bij in het oog te houden , of de Tong droog, of vogtig is; in het eerfte geval, het welk gemeenlijk in ontfteeking-ziekten plaatsheeft, alwaar de witte kleur der Tong meerendeels een gevolg van derzelver droogte is, fchijnt die bleekheid van weinig belang te zijn , men ondervindt naamelijk, dat, wanneer de Tong vogtig begint te worden , die bleekheid als dan ook verwijdert, en , wanneer de droogte der Tong in tegendeel toeneemt, die witte kleur in eene bruine , zwarte &c. verandert, zoo dat de kleur der Tong in dit geval van weinig belang in de voorzegging kan aangemerkt worden (T); dezelve zoude alleen , ftrikt genomen , kunnen aanduiden , dat die ziekte niet met het galagtige gecompliceerd is , en in dien opzigte als een gunftig teeken kunnen aangemerkt worden ; van meerder belang is dezelve echter in het tweede geval, wanneer zij zig naamelijk in den beginne eener ziekte vertoont en de Tong ook vogtig is ; gemeenlijk heeft dit plaats in rot- of fiijmkoortfen , en die bleekheid der Tong heeft als dan haar oorfprong , of van eene groote hoeveelheid flijm , of van een ander ontaart vogt, het welk in het ligchaam huisvest, en op de Tong gebragt word; hoe witter en kleveriger de Tong zig dierhaïVen in den beginne der ziekte vertoont, hoe meer voorraad van ziekteftoffe 'er plaats heeft, en hoe meer men voor eene hevige en uitgebreide ziekte te vreezen hebbe , en zoo ook in het tegenovcrgeftelde (/). § V. (k~) Men ziet hier reeds bevestigd het gone ik van dit Hooftdeel aangemerkt hebbe. (/) In het vervolg dezer ziekte heeft zeker het zelvde plaats, zoo als ik zoo even bij de ontiteeking-ziekeen aangemerkt hebbe, dat die bleeke kleur naamelijk tot eenepaarfche of zwarte overllaat, en dus niet meer in aanmerking komr.  48 VERHANDELING over het « V Eene geele kleur op de Tong , een verfchijnfel, dat van cenl ~ti e of fcherpe gal oorfprongelijk is vejooot^ ook gemeenlijk in den beginne der ziekten , en vooral m d^ welk w£ geziekte noemen, ziet men nu terug op de oor^^ fchijnfel, zoo blijkt het zeer duidelijk, dat, hoe heviger ziekte 'er te wagten zij en ook wannee^ e kleur in het vervolg tot een groengeele o^^^^.^ die galftoffe eene zeer groote fcherpte aang™omen heeft) men ^ plaats hebbende ziekte met grond gevaarlijk noemen kan zoo ook fa het tegenovergeftelde , hoe bleeker geel de 1S °f word, hoe meer grond men heeft eene zagte ziekte en zelfs eene fpoedige herftelling te voorfpellen. Buiten dat gene nu , het welk men volgens deze regels uit eene geele Tong voorzeggen kan, zoude dit verfch|nzel vo gens Hpocrates een zeer vast teeken van eene aanftaande ziektefehei ding fa een Pleuris zijn; auibus in morbo laterali (zegt h,) Ugm circa initia biliofa est , bi intra feptimum diem ludmnW , qutbus vero tertio vel quartOy circa nonum Qn). Men vergunne mij echter aantemerken , dat eene geele of gal* asttóe Tong in een pleuris , volgens reden en ondervinding , veel eerder een bastaard - pleuris of eene complicatie te kennen geeft, dan het gene Hippocrates hier van wil afleiden, en het dus in eenen zekeren zin eerder tot de figna diagnostica, dan tot de pr^nostica behoorde; of men dierhalven door het woorl# niet liever eene kleverige vogtigheid verftaan moet, welk Verfehijnfel in een pleuris, volgens het van ons voorgeftelde, inderdaad eene kokins der ziekteftoffen en eene aannaderende ziektefcheiding zoude aanduiden, en dus ook voor een fignum prognoSticum aantezien is, wil ik gaarne aan des meerkundige om te beflisfen overlaaten (n). § VI. O) Coac' Pr). — Ziet men echter, dat de Tong , fchoon zwart, nogthans uitgezet is, en 'er zig iets glimpend (even als een ver- dezelve ziekte; eene critifche buikloop in een pleuris, of in andere borstontfteekingen word algemeen Diarrbma biliofa genoemd, dat dit echter zeer verkeerdelijk is, hebbe ik elders breedvoerig aangetoond, en word ook door de dagelijkfcheondervindingbevestigd nimmer immers worden in waare borstóntffeefcingra bij eenen critifchen buikloop galachtige doffen , maar wel zeer kleverige en flijmige ontlast. CO Coac. 119. 00 Bij de ontleedkundige befchrijving der Tong heb ik reeds aangemerkt, dat de huid der Tong dezelve is als die der flokdarm, maag, &c. her is dierhalven zeer natuurlijk dat als de Tong zoodanig verdroogt, de gemelde ingewanden ook lijden, en het gevaar der ziekte daar door vergroot word; Van S wikten heeft dit zeer breedvoerig verklaard en het gevaar, welke de verdrooging van gemelde deelen veroorzaakt, duidelijk aangewezen (Jibr. citat, Tem, a pag, 449, & X. Deel. g  5o VERHANDELING over het vernis) bij die zwartheid vertoont, of, dat 'er reeds klooven op dezelve plaats hebbende, dezelve inwendig vogtig zijn , kan men veilig iets goeds uit voorzeggen , en vooral wanneer het water eenigzints troebel begint te worden 3 volgens het reeds gezegde duid zulks eene beginnende kooking aan, en ook, dat.'er eene ontfpanning der vaten en eenen nieuwen toevoer van vogten op de Tong plaats hebbe, waar op men als dan eene heilzaame ziektefcheiding te gemoet kan zien. S VII Ten opzichte der voorzegginge , die in de heete ziekten uit de onderfcheidene omftandigheden van de hebbelijkheid der Tong kan gemaakt worden, valt het volgende aantemerken. Een drooge Tong, een algemeen toeval der heete koortfen , is zeker nimmer een goed teeken , in welk tijdperk der ziekte dit ook aangetroffen word , dit toeval is gemeenlijk een kenteeken van eene fterke hitte , verftopping der vaatjes, oppakking en verdikking der vogten, en eindelijk ook van den raauwen ftaat der ziekteftoffe, hoe drooger dierhalven de Tong zig in den beginne vertoont, hoe heviger ziekte men ook te wagten hebbe , en hoe meer ook deze drooste in het vervolg der ziekte toeneemt , hoe meer er voor eene Heete uitkomst te vreezen zij , begint dezelve integendeel vogtig te worden , mag men met grond in alle tijdperken der ziekte iets gunftig voorfpellen. — En even zoo is het gelegen met de fchraalheid der Tong , welke gemeenlijk naar maate de mindere of meerdere droogte, ook toe- en afneemt. Een vuile Tong , wanneer dezelve zig flijmig, geel of wit daar bii vertoont, geeft zeker een zeer groote voorraad van ziekteftoffe te kennen , en dus ook een langduurende en hevige ziekte ; op het laatst eener ziekte nogthans plaats hebbende , dat de Tong, m geheel verdroogd, zwart en zelfs gefpleten geweest te zijn, zoo genaamt vuil of kleverig word, geeft het zeker, volgens het zoo even gezegde (§ VI) een zeer goed vooruitzigt , en heeft ook gemeenlijk heilzaame gevolgen. ö En  BESLAG op de TONG. 5I En op dezelvde wijze is het met een fa'eede of uitgezette Tong gelegen ; in den beginne eener ziekte naamelijk , de Tong zig zoodanig vertoonende , en een zeer flijmig Beflag op dezelve daar bij plaats hebbende , geeft het zeker ook eene groote hoeveelheid taaije en flijmige vogten te kennen , en dus ook eene aanflaande ziekte van belang, op het laatst eener ziekte echter het tegengeftelde, zoo als uit het voorige duidelijk blijkt. Een beevende of onbeweeglijke Tong geeft zeker , voornaamelijk wanneer de Tong zeer verdroogd en fchraal is, een flegt vooruitzigt, ten minften is het altijd als een kenteeken van den zwakken ftaat des lijders aantemerken ; eene bezwijking der natuur en vermindering van levensbeginfel hebben 'er alsdan gemeenlijk plaats , waar uit de mingunftige -ftaat des lijders optemaaken is ; met regt dierhalven vindt men bij onzen Nederlandschen Hippocrates, onder de ftgna malignitatis een infolitus lingua tremor, gereekend (jf). Wat nu eindelijk de afzonderlijke fmaaken op de Tong betreft, daar dezelve meestal van eene pradominatio van een of ander vogt afhangen , kan men zeker uit derzelver toeftand dikwerf eene eenigzins gegronde voorzegging opmaaken ; wanneer b: v: in een koorts een zeer bittere fmaak op de Tong plaats heeft, kan men met regt een bedorvene, en voornaamelijk galachtige ftoffe in het ligchaam vermoeden , waarom zoodanige fmaak ook meest in de galkoortfen aangetroffen word ; indien nu deze fmaak vermindert, of men eene andere, b: v: een zuure, wrange &c. gewaar word , is het een teeken van eene vermindering der bedorvene vogten, en kan dus ook onder de gunstige teekenen gerekend worden. Allerergst echter is het met den lijder gefteld, wanneer de Tong geheel droog en fmaakeloos, en vooral, wanneer zij geheel koud is, welk Cf) Boerhav. Inftit. Meel. % 919. G 2  52 VERHANDELING over het het welk een teeken is van eene totaale uitdooving der levensgeesten , en alzoo een voorlooper des doods (f). r$f! ir;Rh «v^^ofl *!JO '!fiiit>ö SïflfftÜ "fiStJ fit) f abtKJfiOOVfSV litlEt) § VIII. Zoodanig nu , als de verfchijnfels op de Tong den Geneesheer in het voorzeggen van den uitkomst eener ziekte eenig licht geeven , en of den raauwen ftaat der ziekteftoffe , of integendeel eene beginnende koking derzelve aanwijzen , hebben zij ook min of meer eenig invloed op de fcheiding der ziekte ; de Tong dierhalven , bij de koking der ziekteftoffe reeds ten goede veranderd zijnde , en op een der beftemde dagen zich cenigzins droog verwonende , kan men , voornaamelijk wanneer 'er eene verheffing van meerdere toevallen en vooral een rigor criticus plaats hebben , eene aanftaande ziektefcheiding te gemoet zien ; of men nu in dit tijdperk uit de omftandigheden der Tong de weg, door^welke de natuur zig ontlasten zal , zouden kunnen voorzeggen fchijnt zeker volgens de waarneemingen , als ook volgens de redeneeringen niet geheel onwaarfchijnlijk; zoo leest men b: v: bij Hippocrates (0 dat eene zagte beeving der Tong, met eene roodheid der neus, veelmaalen eene ziektefcheidende bloed- of buikontlasting te kennen geeft e. z. v., en zoo zoude men ook uit het algemeene tot hier toe gezegde kunnen befluiten, dat, wanneer de ontlasting door een der bovenfte deelen gefchieden zal , 'er ook natuurlijk meerdere vogten naar'de bovenfte deelen , en alzoo ook naar de Tong gebragt worden , waar van dezelve dan ook meer vogtig en uitgezet zoude worden , dan wanneer integendeel de ontlasting door een der onderbuiksdeelen gefchieden zal e. z. v. Aan den anderen kant kan ik nogthans niet ontkennen , dat de omftandigheden der Tong alleen mij in deze gevallen even zoo onvoldoende voorkoomen , als meerdere van dien aart; eensdeels ontlast zig de natuur niet zelden door meer dan eene weg , zoo als ik Cr) Men vergelijke de Gorter Prax. med. Tom. II, libr. Ipag. 15. en Riverius apud rega Metb. med.pars 2 pag. 215. (j) Loco ultimo citat.  BESLAG op de TONG. 53 ik reeds aangemerkt hebbe; anderendeels, valt in veele verfchijnfelen , die eene ontlasting voorafgaan , aantemerken , dat derzelver oorzaaken fomwijlen geheel onverklaarbaar zijn , en het gene men van dezelve weet, alleen aan de ondervinding moet toegefchreven worden , en wie zal als dan niet met mij willen toeflemmen, dat in deze gevallen niet alleen een naauwkeurig onderzoek van alle verfchijnfelen , maar ook eene buitengewone groote oplettenheid en langdurige ondervinding vereischt word ? Na dat nu de ziektefcheiding voorbij is , word de Tong ook vogtig en zagt, zoo als reeds boven aangemerkt is, en deze goede verandering der Tong na eene ontlasting kan men als een volledig teeken van eene Crifis perfetla aanzien (f) , dit is dan naamelijk een bewijs, dat alle oorzaaken van de daar geweest zijnde ziekte, en dus ook van de verfchillende verfchijnfelen op de Tong, weggenomen zijn, en men dus ook eene volkoome herftelling te wagten hebbe (¥). Ondervindt men dierhalven , dat de Tong integendeel na eene ontlasting droog of anderzints buitengewoon veranderd blijft , zoo heeft men allen grond om eene Crifis lmperfctta en den voort-» gang der ziekte te vermoeden. Ingevalle 'er nu eene wederinftorting der ziekte , of eene verplaatzing der ziekteftoffe plaats hebbe , of dat 'er integendeel van dit alles niets aangetroffen word , en de ziekte per asfimilationem genezen word, verandert de Tong zeker ook ingevolge van die omftandigheden , en deze veranderingen der Tong kunnen zeker in het voorzeggen van die verfchillende uitkomften wederkeerig den Geneesheer zeer veel licht verfchaffen , het welk uit het reeds gezegde klaar geCO Men vergelijke Glas libr, citat, Commsntar, 4.pag. 31. CO Uit al het gene hier reeds over de Tong gezegd is, blijkt zeker, dat een zagte en vogtige Tong als een zeer gunstig verfchijnfei kan befchouwd worden, zoo als het ook in de d.iad is; wanneer dezelve nogthans buitengewoon zagt en week wierd, en 'er hadde een koud zweet daar bij plaa's, zoude het volgens Hippocr atks (Coac. 23O voor een mingunstig teeken moeten aangemerkt worden. G 3  54 VERHANDELING over het genoeg blijkt, en mijns bedunkens geene nadere ontwikkeling van nooden heeft. Even dit zelfde heeft ook plaats in alle overige omftandigheden der Tong , zoo wel in kortftondige als fomwijlen ook in langduurige ziekten , hoe meer de Tong naamelijk tot haaren natuurlijken toeftand terug keert, of ook daar bij blijft, hoe meer hoop 'er ftandgrijpt , en omgekeerd het tegendeel ; alleen neeme men de verfchillende en veelvuldige CompUcatiën , Epidemiën &c. in aanmerking , en vooral verlieze men niet uit het oog het gene ik in het 2de Hooftdeel , over de verfchillende veranderingen die de Tong ondergaan kan, zonder dat zij van de ziekte afhangen , voorgefteld hebbe; en zoo doende is het befchouwen der Tong in het voorzeggen van den uitkomst eener ziekte zeker van zeer groot belang , en kan den Geneesheer ook uit dien hoofde eenig licht in het behandelen der ziekte verfchaöen , zoo als ik in dit vijfde, en laatfte Hooftdeel zal trachten aantetoonen. VIJFDE HOOFTDEEL. Vijfde Vraag. Welke aanwijzing verfcbaft het ( B e s l a g ) hem, (den Geneesheer) i« behandelen der ziekten ? § I. Daar het mij naauwlijks mogelijk is alle de bijzondere paden van het uitgeftrekte veld , het welk zig thans vertoont, in orde te doorwandelen , zonder den tijd, die ik mij voorgefteld hebbe te buiten te gaan , en ik mij ook vleie met het gezegde in de vorige Hooftdeelen tot het onderwerp, het welk hier verhandeld moet worden , den grond gelegd te hebben , zal ik den kortften weg inflaan, en alleen hoe verre eenige toevallen en omftandigheden der Tong, ons de geneeswijze in heete ziekten aanwijzen , tragten voorteftellen , vastelijk vooronderftellende , dat het een doorziend leezer niet veel moeite zal kosten , de overige omftandigheden , welke ik met ftilzwijgen zal voorbijgaan, uit eigen redeneering te ontwikkelen. § H.  BESLAG op de TONG, 55 §11. Een drooge Tong in het begin eener heete ziekte zig vertoonende, daar dezelve meestal eene ontfteekingziekte te kennen geeft, heeft men allen grond eene Cura antiphlogistica voortefchrijven , onder welke geneeswijze wel met regt de aderlaatingen in de eerfte plaats moeten gefield worden (jy) , en vervolgens de overige algemeen bekende geneesmiddelen onder deze klasfe begrepen , als ook verzagtende infpuitingen en verkoelende purgeermiddelen. —Hoe drooger en fchraaler de Tong zig nu vertoont, hoe meer grond 'er is voornoemde weg inteflaan , en vooral de aderlaatingen te herhaaien , en wel voornaamelijk heeft dit laatfte plaats , wanneer de Tong bij deszelfs droogte eene zeer hoog roode kleur heeft, als wanneer door de aderlaatingen, als ook door verzagtende infpuitingen &c. de al te fterke aandrang des bloeds naar de bovenfte deelen moet voorgekomen worden ; ondervindt men nu , dat de Tong na een of meer aderlaatingen en verdere gebruikte verkoelende geneesmiddelen , ecnigzins zagt en vogtig begint te worden, (een teeken, dat de vaten rekbaarer en de vogten vloeibaarer worden , dat vervolgens de ziekteftoffe in beweeging komt en in koking gebragt word) , moet men alle verzwakkende middelen , welke eigenfchap de verkoelende en bloedontlastende meestal bezitten , zorgvuldig vermijden , op dat de natuur in haare gunftige pogingen niet verhinderd , en de ziekte wederom verergerd worde; het gezegde van den grooten Hof f man moet in die omftandigheden zeker in 't oog gehouden worden ; Felix itaque Uk existimatur Medicus (zegt hij) , quifubfamre gjp energid natura operatur, bac duce Juas molitur curationes (w). In dit tijdperk moet men dierhalven alleen tragten een medewerker der natuur te zijn, en zoo de pogingen derzelve niet al te fterk of in- O) Te regt zegt Van S wieten, illa, qua bactenus recenfitafuerint, adnimiumfebris impetum compescendum omnia quidem jummi ufus funt, fed tarnen non adeo fubito posfunt requifitos prtstare effeBus; unde, uli adeo val/da fïbris est, ut metus fit. ne tenerrima vafa destruantur, vel disfipatione liquidi £f calore au&o fic inspisfèntur bumores, ut postea nulla arte refolvi posfint , fummum discrimen expostulat, ut illico efficacisfimum adbibeatur remedium, tale autem remedium prcestat Venaz Sectio. («0 Disfertatio de natura & artis efficacia in medendo % I,  5Ó VERHANDELING over het integendeel al te zwak zijn , kan men veilig daar mede volharden tot dat de ziekteftoffe tot haare volkomene rijpheid gekomen is, en derzelver ontlasting eindelijk op de een of andere wijze volgt (*> Somtijds gebeurt het nogthans, dat, wanneer de ziekte zeer hevig is de Tong van den beginne af niets verandert en in haare eens aangenomene droogte blijft volharden , of ook , dat zij reeds vogtig geworden , echter tot haare voorige droogte wederom terug keert; in beide deze gevallen moet men naauwkeurig onderzoeken , of de oorzaak van deze toevallen der Tong, van eene al te groote hoeveelheid of fcherpte der ziekteftoffe afhangt, dan van de onvermoogens der natuur om de ziekteftoffe in beweeging en tot koking te brengen, en de ziekte eindelijk te overwinnen : heeft het eerfte plaats, dat de aanhoudende of wedergekeerde droogte van het geweld der ziekte afhangt, (om welk te weeten men de overige toevallen en ook de omftandigheden des lijders gadeflaan moet) kan men veilig met de Cura Jntiphloghtica voortvaaren , en zoo men met dezelve opgehouden heeft, dezelve wederom -herhaaleu , en uit dien hoofde alle diergelijke middelen, die inftaat zijn de ziekteftoffe te verminderen, of in het geheel te vernietigen, de vaste en vloeibaare deelen in eenen meer natuurlijken toeftand te brengen en zoo eindelijk de ziekte in het geheel te geneezen, voorfcbrijyen co ook met dezelve aanhouden, tot dat men de Tong wederoiH VQgtig ftf worden, wanneer dan het bovengemelde plaats heeft Q) > ondervindt men ech- fJrt 0f men nu in dit laatfte tijdftip, waar in de bekende greuk van Hippocratrs „aturaauo vergit eo ducenda zeer te pas komt, door den toeftand der Tong de wegderontns ng kennen en ingevolge van dien de geneeswijze inngten kan, fchijnt volgen, het reeds bovengezegde eenen zeer moeielijken taak , en in de meeste gevallen waarhjk ondoenlijk. De ftelling van veele vroege Geneesheeren om na den vierden dag geene aderl-atinEen meer voomfchrijven , en dit zelfs in plaatfelijke omfteekingen, kan zeker niet Gemeen aangenomen worden ; de opklimming der ziekten duurt d.kw.jls veel meer riaren en zoo de kragten des lijders niet buitengewoon verminderen, kan en moet men dikwijls met de aderlaatingen en verdere verzwakkende middelen veel langer aanhouden. Het komt mij ook zeer waarfchijnlijk voor, dat juist in deze verfchillende wijze van geneezen de hoofdoorzaak gelegen is , waarom de vroege Geneesheeren de werkingen  BESLAG op de TONG. 5? echter, dat, de Tong in haare droogte voortvaarende , zeer fchraal en eindelijk paarsch , zwart &c. wordende , de kragten des lijders verminderen , wanneer die aanhouding der toevallen van de Tong aan de onvermogens der natuur moet toegefchreven worden , zoude men zeker zeer dwaalen met in het voorfchrijven van verzwakkende middelen voorttegaan, want deze zouden als dan de kragten des lijders nog meer uitputten , de koking geheel verhinderen , en de laatfte uitwerkfels der koorts eindelijk meer en meer bevorderen; in die omftandigheden dierhalven moet men de werkelooze natuur tragten optewekken , verfterkende en prikkelende nriddeien voorfchrijven, om welke reden voornaamelijk de peruviaanfche Bast en de fpaanfche Vliegen hier te pas komen. De Kina een verfterkende, famentrekkende en rottingweerende kragt bezittende, onderfteunt de natuur buitengewoon, ftaat de vernieling der vaste en bederving der vloeibaare deelen zeer tegen , beurt de levensgeesten op en bevordert alzoo eindelijk de koking en ontlasting der ziekteftoffe ; in dit tijdperk dierhalven , wanneer de tong zeer droog , fchraal &c. zig vertoont, en de leevensgeesten zeer der natuur, de ziektefcheidingen &c. zoo naauwkeurig waargenomen en befchréven hebben , en wij in de meeste gevallen integendeel niets of zeer weinig van deze alle kunnen ontwaar worden, zoo dat zelfs fommige groote Geneesheeren het geheele leerftelfel der Ouden in dit opzichte twijffelagtig gefteld hebben. Door dien de vroege Geneesheeren naamelijk, na de eerfte dagen eener ziekte, geene geneesmiddelen van belang en vooral geene evacuantia voorgefchreven, en de natuur haaren loop gelaaten hebben, waren zij zeer natuurlijk in ftaat, en volgens hunne leerftellingen zelf gedwongen de veelvuldige werkingen der natuur &c. naauwkeurig gadeteflaan, en alle verrigtingen derzelve waarteneemen; daar wij, door het aanhouden van geneesmiddelen en vooral van evacuantia, waar door niet alleen de natuur in haare werkingen geftoord, maar ook eene ziektefcheiding zullende plaats hebben, fomwijlen voorgekomen word, zoo dat 'er, om zoo te zeggen, eene door kunst voortgebragte ziektefcheiding bewerkt word, integendeel meestal buitenftaat gefteld worden, om die zoo geheime werkingen der natuur te kunnen ontdekken ; zonder mij nogthans als beflisfer te doen voorkomen , kan ik echter niet onaangemerkt laaten, dat de uiterftens beider dezer geneeswijzen , of zig altijd op de werkingen der natuur te verhaten, of dezelve integendeel in alle gevallen te willen voorkomen, mij zeer fchadelijk toefchijnen , en ik twijffel ook geenszins, of alle die gene, welke de leer der Ouden niet in het geheel afgezworen hebben, en met die der Nieuwen niet geheel onbekend zijn, met mij wel willen toeftemmen, dat de middelweg wel de veiligfte 'in dit geval is. X. Deel. II  58 VERHANDELING over het zeer verminderen , zoo dat de laatfte uitwerkfels der koorts te vreezen zijn , komt dit middel zeer te pas: het gebeurt ook niet zelden, dat de Tong geheel verdroogd en zelfs gefpleten, na het gebruik der Kina , vogtig en frikkerig begint te worden , het welk de Heer Bicker reeds aangemerkt heeft (z) en welke heilzaame verandering men zeker aan de meerdere beweëging der natuur, en den daar uit ontftaanden nieuwen toevoer van vogten op de Tong, door dit heilzaam middel veroorzaakt, toefchrijven kan (aa). In dit tijdperk is het ook , dat de fpaanfche vliegen zeer te ftade komen , derzelver prikkelende en opbeurende eigenfchap is algemeen bekend , zeer gevolgelijk is het ook dierhalven , dat de bijna uitgedoofde natuur door dezelve dikwerf opgebeurd en haare pogingen begunstigd worden , waar uit eindelijk een heilzaame uitkomst te wagten is (bby Dat nu buiten de Kina en de fpaanfche Vli- (z) Libr. citat. Tom. 2 Not. 85. OO Zeer veel overeenkomst heeft het vogtig worden der Tong na het gebruik der Kina, mer het gene wij veelroaalen in verzweeringen, wonden &c. ondervinden, dat dezelve naamelijk, de natuur te zwak zijnde om etter voorttebrengen, na het gebruik Van voornoemd middel behoorlijk beginnen te etteren en eindelijk te geneezen. (bb) Door veelvuldige proeven en ondervindingen zijn wij overtuigd, dat de fpaanfche Vliegen in den beginne eener heete ziekte en vooral eener algemeene ontfteekingskoorts, (waar van hier de rede is) door gemelde eigenfchappen, fchadelijk zijn; zelfs in plaatfelijke ontfteekingen, daar dezelve op het lijdend deel gelegd zoo zeer aangeprezen worden . behoort de lijder ook door aderlaatingen &c. tot eenen zekeren trap van zwakheid gebragt te zijn, voor en aleer men dezelve veilig voorfchrijven kan (<0: boven dien ben i k niet ongenegen met de De Man (bekroonde Prijsverhandeling over de fpaanfche Vliegen &c. in bet eerfte Deel van bet Genootfchap Servandis Civibus) te gelooven, dat men wel het grootfte nut dier plaatfelijke aanlegging in zinkingagtige gebreken te wachten hebbe, welke ziekten ons ook het meest voorkomen; uit dien hoofde is het ook, dat ik dezelve hier alleen in den verzwakten ftaat des lijders aanprijze, en het verder gebruik derzelve &c. met ftilzwijgen voorbijgaa, zelfs zoude dit mij overvloedig, voorkomen, daar Baglivius, Hoffman, Tralles, Forsten, De Man en meer anderen geleerde deze taak reeds zoo fraai verhandeld hebben, alleen moet ik hier nog aanmerken, dat men met de fpaanfche Vliegen en ook andere verfterkende middelen nier, al te lang wachten moet , tot dat de natuur geheel werkeloos geworden is, en die rciddelen dierhalven niets kunnen uitvoeren. («) De vermeerderde droogte en dorst na de aanwending der fpaanfche Vliegen, waar van irt het 2de Hooftd. § V. gefproken is, fchijnen dit gezegde zeker te bevestigen.  BESLAG op de TONG. 59 Vliegen ook andere verfterkende en fomwijlen ook rottingweerende middelen , als de Campher, de Wijn , de Delfzuuren &c. te pas komen, is algemeen bekend en behoeft geene nadere verklaaring. Zoo nu de Tong naar aanwending van alle deze middelen niet verandert, dan ftaat, om zoo te zeggen , natuur en kunst ftil, de zoo evengemelde middelen kunnen als dan verdubbeld worden, vooral de fpaanfche Vliegen ; — met dit al, wanneer de ziekte buitengewoon heevig geweest en de natuur al te zeer verzwakt is, of, gelijk ook veelmaalen gebeurt, dat men met de verzwakkende middelen al te lang aangehouden, en de verfterkende en prikkelende te laat voorgefchreven heeft, zijn alle deze middelen vruchteloos , de Tong verdroogt geheel en al, word gefpleten en beevende, en eindelijk fterft de lijder; word men integendeel gewaar, dat de Tong naar aanwending dier middelen vogtig, uitgezet enz. begint te worden , kan men met de verfterkende middelen voortvaaren om de natuur verder te onderfteunen, en haar begonnen werk te helpen vorderlijk zijn ; al te fterk prikkelende en aanzettende middelen moeten nogthans, zoo veel mogelijk , zoo dra men ontwaar word dat de natuur wederom in beweeging komt, vermeden worden , op dat 'er niet fomwijlen eene al te groote beweeging in het ligchaam ontftaa , en 'er een nieuwe aanval van koorts geboren worde, welks uitwerking de zwakke lijder misfchien niet zoude kunnen wederftaan; de Kina, Wijn, en een gepaste diéét kunnen hier alles afdoen. § III. Op dezelfde wijze nu als een drooge Tong, volgens het hier gezegde , tot het voorfchrijven van onderfcheidene geneesmiddelen aanleiding geeft, even zoo kan dezelve, om zoo te zeggen , voornaamelijk in den beginne eener ziekte tot eene veilige baak dienen om verfchillende klippen te vermijden , om naamelijk geene verkeerde geneesmiddelen voortefchrijven; hier onder behoorcn dierhalven Eerftelijk , de Braakmiddelen ; de uitwerkingen dier middelen en de fchadelijkheid derzelve in ontfteekingziekten zijn algemeen be- H 2 kend,  6o VERHANDELING over het kend , zeer gevolgelijk is het ook dierhalven , dat, wanneer 'er een drooge Tong plaats heeft , welk verfchijnfel (zoo als meermaalen gezegd is) meestal iets ontftekingagtigs te kennen geeft, gemelde middelen ten hoogften moeten vermeden worden. Vooral is het naauwkeurig gadeflaan van dit verfchijnfel van zeer veel nut, in gevallen alwaar zig bedriegelijke toevallen vertoonen , die in den eerften opflag het gebruik der braakmiddelen zouden fchijnen noodzaakelijk te maaken, zoo als b. v. het veelvuldige braaken, dat men zomwijlen in een ontftcekingkoorts, oF, en welk meestal plaats heeft, in een Maag- én Nierontfteeking , waarneemt; hoe fchadélijk de braakmiddelen in zoodanige gevallen ook zijn , zoude het echter den min ervaarenen kunnen gebeuren , dat hij , de oorzaaken dier braakingen niet aan de ontfteeking der maag, aan krampagtige beweegingen , of aan het medegevoel, maar wel aan eene zondigende ftoffe in de maag verkeerdelijk toefchrijvende , braakmiddelen , en zoo als Tissot zegt, den lijder een vergif voorfchreef, welke fchadelijke weg hij echter niet zal inflaan , wanneer hij niet bij een toeval alleen blijft ftilftaan , en de overige toevallen tevens in aanmerking neemt, welke hem de ontfteekingagtigen aart der ziekte , en dus ook de fchadelijkheid der genoemde middelen zullen aanduiden , en waar onder wel met regt volgens het gezegde de fterke droogte en fchraalheid der Tong kan gereekend worden. Ten tweede de hctte en prikkelende purgeermiddelen; zoo nutteloos en zelfs fchadelijk deze middelen , eenige weinige langduurige ziekten uitgenomen , in het algemeen zijn , waarom zij ook in de hedendaagfche praktijk met regt in onbruik gekomen zijn , is het gevaar derzelve nogthans buitengewoon in ontfteekingziekten , alwaar zij door hunnen aanzettenden en prikkelenden aart de ziekte volftrekt verergeren en minder geneeslijk maaken moeten, en volgens deze fpreekt het van zelf, dat zoodanige middelen, wanneer 'er een drooge Tong plaats heeft, hoogst gevaarlijk moeten zijn. Ten  BESLAG op de TONG. 61 Ten laatften, alle heete en prikkelende middelen, als defpirituofa, diaphoretica O) , opiata (dd) , adjlringmtia } veficatoria (ee$ enz., alle zoodanige , van welke men overtuigd is, dat zij in ontfteekingziekten fchadelijk zijn (ff). § IV. Een vogtige , vuile en flijmige Tong, in het begin eener heete ziekte plaats hebbende , vereischt zeker , volgens het gene gezegd is over de oorzaaken dezer verfchijnfelen , eene geheel andere geneeswijze , zoo als ik hier kortelijks zal voorftellen. in het algemeen heef: 'er bij zoodanig verfchijnfel op de Tong een bedorven en feherpe ftoffe in het ligchaam en voornaamelijk in de eerfte wegen plaats , het voornaamfte doelwit des Geneesheers moet in die gevallen dierhalven zijn die zondigende ftoffe in beweeging te brengen , derzelver fcherpte te verbeteren , en uit het ligchaam te drijven ; de braak- en purgeermiddelen zijn het uit dien hoofde , die hier het eerst in aanmerking komen , door 'de eerfte voornaamelijk word de zondigende ftoffe niet alleen zeer opgelost en in beweeging gebragt, maar ook zeer fchielijk uit het ligchaam gedreven , daar de tweede den onderbuik zuiveren , waar door dus niet (cc) Men moet noodzaakelijk onderfcheid maaken tusfchen Diaphoretica en Dia'pnoka, onder welke laatfte zagt uitwaafemende middelen, die geene prikkeling verwekken, verftaan worden, en die in de daad in de ontfteekingziekten met zeer veel nut voorgefchreven worden, daar de eerfte integendeel door hunne heete en aanzettende eigenfcbappen hoogst gevaarlijk zijn. (dd) Wat ook fommige nieuwe en voornaamelijk engeifche Schrijvers over het nuttig gebruik van de Opium in ontfteekingziekten ons voorgefteld hebben, en als nog voorftellen, blijft het, mijns bedunkens, nochtans eene onwederfpreekelijke waarheid, dat dit middel en alle deszelfs bereidingen in waare ontfteekingen, zoo lang dezelve niet ten onder gebracht zijn, allergevaarlijkst zijn, en men dierhalven dezelve ook vermijden, en in fommige gevallen , alwaar eenigzins rustverwekkende middelen te pas komen , zagte Paregorica voorfchrijven moet. O) Men vergelijke het gene in het voorige § over de fpaanfche Vliegen gezegd is. (ff) Betreffende nu dit onderwerp in het vervolg der ziekten, welke geneesmiddelen een drooge Tong als dan naamelijk verbied, is reeds uit het gezegde in het voorige § (zoo ik mij niet bedriege) duidelijk gebleken. H 3  62 VERHANDELING over het niet alleen de zondigende ftoffe uitgedreven , maar ook de kwaade gevolgen, die van eene ophooping der ftoffen in den onderbuik , in den voortgang der ziekte zouden kunnen ontftaan, voorgekomen worden. (gg). Behalven deze komen ook andere geneesmiddelen te pas, als oplosfende, verkoelende , bloedzuiverende ckc., welke in de daad genoegzaam bekend zijn, en geene uitvoerige verklaaring vereifchen. — Naar maate de Tong nu meer of min vuil of beflagen is , moeten de gemelde middelen (den toeftand des ligchaams over het geheel echter niet uit het oog verliezende) in meerdere of mindere hoeveelheid toegediend en zelf herhaald worden , tot dat men ontwaar word , dat de Tong minder vuil word , en meer tot haare natuurlijke gedaante terugkeerd ; ondervindt men echter integendeel , dat de Tong , na alle die ontlastingen en verders aangewende middelen , niet alleen in haare tegennatuurlijke gedaante blijft volharden , maar zelfs wanftaltiger word, zoo dat men op dezelve eene fterke droogte (hh) eene groengeele of zwarte kleur &c. waarneemt, teekenen , dat de koorts aanhoudender word en in hevigheid toeneemt, (gg~) De ftelling van veele en wel meest der vroegere Geneesheeren, om voor het toedienen der braak- en purgeermiddelen , eerst zoogenoemde refolveerencle middelen voortefchrijven, fchijnt mij alleen plaats te hebben in kwijnende ziekten; in heete daar en tegen, in welke dikwijls eene fchielijke ontlasting vèreischt word, komt het mij veel veiliger voor, de genoemde middelen ten eerlten toetedienen, en vooral de braakmiddelen, die, bij tusfchenpoozingen voorgefchreven , buiten hunne ontlastende eigenfchap, zoo ik mij niet bedriege, onder de beste oplosfende middelen kunnen gereekend worden; men vergelijke onder veele De Man, Verhandeling over de Rotkoorifen te Maurik. CbV) De drooge Tong, die in het opklimmen dier foort van koortfen plaatsheeft, word zeker meestal van eene verzwakking, eene zoogenoemde bederving der vogten &c. verzeld en vordert dus ook de hier aangepreezene geneeswijze; niet zeldengebeurt het echter, (en misfchien meerder dan men gelooft) dat 'er in het beloop der gal- of rotkoortfen onverwagts eene ontfteeking en wel voornaamelijk der onderbuiks ingewanden geboren word, in welk ^eval de genoemde geneeswijze de ziekte zeker zoude verergeren, en eene cura antipblogistica integendeel hoogst noodig is ; daar nu in zoodanig geval de Tong zig natuurlijk (volgens het gezegde) droog en fchraal vertoonen zal, is het ook zeer gevolglijk, dat,- de Tong in den loop der gal- of rotkoortfen droog wordende, men wel gadeflaan moet, of die droogte alleen van de vermeerderde hitte en mindere bevogtiging afhange, dan of 'er eene ontfteeking plaats hebbe; welk men het best uit de overige omftandigheden des lijders, de pols, het water &c, zal kunnen ontwaar worden.  BESLAG op de TONG. 63 neemt, zoo moet men de evacueerendc middelen achterlaaten, en de gevolgen , die als dan van zoodanige aanhoudende koorts te wagten zijn , tragten voortekomen , of de reeds daar zijnde , te keer gaan ; daar nu de gevolgen dezer koortfen meestal groote verzwakkingen \ bederving der vogten &c. zijn , is het ook zeer gevolglijk , dat de verzwakkende rnidd-den den toeftand des lijders merkelijk verergeren zullen , die daarenboven (zoo als reeds in de vorige aangemerkt is) de werkingen der natuur , (die in diergelijke ziekten fomwijlen al geheel gering zijn) geheel en al zullen verhinderen iets ten goede des lijders voorttebrengen ; rottingweerende, verfterkende, opbeurende en diergelijke middelen meer zijn het dierhalven , die alsdan het meest te pas komen , en voornaamelijk kunnen onder dezelve gerekend worden , de Kina , de Tlant- en Delfzuurcn , de fpaanfche F liegen , de Camphcr enz. Offchoon nu in het toedienen dier middelen verfchillende bijzonderheden plaats hebben , achte ik het nogthans onnoodig dezelve hier voorteftellen , vermits het reeds gezegde , in het 2de § van dit Hooftdeel over de geneeswijze in het laatfte tijdperk der ontfteekingkoorts, hier ook meestal plaats hebbe ; met deze voornaame uitzondering echter, dat in die koortfen , in welke de Tong in den beginne zeer vuil, geel, flikkerig &c. is, en die uit dien hoofde ook meestendeels van eenen gal of rotagtigen aart zijn (van welke hier gefproken word) de laatstgemelde verfterkende en opbeurende middelen vroeger en in grootere hoeveelheid moeten voorgefchreven worden, dan in de ontfteekingkoortfen , zoo dat men zelfs fomwijlen reeds in den aanvang dier ziekten, (wanneer 'er groote vrees voor vermindering der levensgeesten en bederving der vogten plaats heeft) genoodzaakt is , verfterkende en rottingweerende middelen bij de evacueerende te voegen. § V. Zoo als nu uit het gezegde gebleken is , tot welke geneeswijze een vuile Tong en de gevolgen daar van in eene heete ziekte over het algemeen aanleiding geeft, even zoo verftrekt dit toeval tot een wegwijzer om fchadelijke middelen te vermijden. Zoo-  64 VERHANDELING over het Zoodanigen toeftand der Tong dierhalven plaats hebbende , behoort men vooral fpaarzaam te zijn met aderlaatingen en verdere bloedontlastende middelen, vermits dezelve den zwakken ftaat der vaste deelen en de ontaarting der vloeibaare , welke bij zoodanige lijderen veelal plaats heeft , merkelijk zullen vermeerderen , en dus de ziekte over het geheel verergeren ; van zeer veel belang is de aanweezenheid eener vuile en kleverige Tong dierhalven in gevallen, alwaar zig bedrieglijke toevallen van ontfteeking opdoen, zoo als b- v: in een galagtige zijdewee of rotagtige longontfteeking, in welke gevallen de vuile en kleverige Tong zeker als een der vaste teekenen (70 kan aangemerkt worden om den aart der ziekte te kennen en dus ook de noodige middelen voortefchrijven ; en even zoo moet 'er met alle verzwakkende middelen eene ingetogenheid plaats hebben , zoo als , met de braak- en purgeermiddelen , die , fchoon hoognoodig, echter niet al te fterk werkende zijn moeten, om niet alleen de daar zijnde hitte niet te vermeerderen, maar ook om geene al te groote verzwakking des ligchaams voorttebrengen ; dus moet men ook met de Sa/ia media eenigzins fpaarzaamer omgaan , dan in de ontfteekingziekten , want hoe zeer dezelve in den beginne der ziekte als verkoelende middelen hun nut hebben , zouden zij echter, in eene al te groote hoeveelheid voorgefchreven, den reeds verzwakten famenhang der vaste en vloeibaare deelen nog merklijk kunnen verminderen , en het gevaar der lijderen vergrooten. En zoo vervolgens moeten alle fpirituoja , die de bedorvene ftoffe in de eerfte wegen merklijk zullen aandoen en fcherpmaaken , en de hitte des ligchaams over het algemeen vermeerderen , vermeden worden , zoo ook de opiata , welke middelen , fchoon bij laatere proeven gebleken is , dat zij in uitwendige gevallen fomwijlen de rotting tegengaan, in inwendige echter nimmer als rottingweerende kunnen be- C») Offchoon de mindere hardheid der pols, in de gal- of rotziekten meestal plaats hebbende als een Signum diagnosticum der ziekte zoude kunnen aangemerkt worden, komt mij'de Tong nogthans in het hier gemelde geval veel veiliger voor, vermits het niet zelden gebeurt, dat de pols in waare longontfteekingen ook zagter is, dan gewoon- lijk in waare ontfteekingen plaats heefc, en de zagtheid der pols in dit geval dierhalven als een twijffelagtig teeken moet befchouwd worden.  BESLAG op de TONG. 6Vj befchouwd worden, dewijl zij daar en boven van eenen zeer prikkelenden en heeten aart zijn , en alle ontlastingen (uitgenomen de uitwaasfeming) doen ophouden, daar nogthans bij de zoo genoemde Febres gastrka, het tegengeftelde , vooral die door den afgang, hoogst noodig is. En zelfs niet alleen in den beginne der ziekte , maar ook in het vervolg derzelve , wanneer de Tong begint droog te worden , zijn alle gemelde middelen even fchadelijk en zelfs eenige fchadelijker , het welk uit de voorige gezegde genoegzaam afteleiden is, en geene herhaaling noodig heeft. § VI. Het is nu niet alleen, dat afwijkingen van den natuurlijken ftaat op de Tong aanleiding tot de geneeswijze geeven , maar ook het tegengeftelde geval , eene zuivere Tong zoude den Geneesheer fomwijlen ook eenig licht in het behandelen zijner lijderen kunnen verfchaffen ; uit de voorige is gebleken , dat in waare kwaadaartige koortfen de Tong weinig of niets verandert; indien men dierhalven eenen lijder aantrof, alwaar de teekenen eener waare kwaadaartige ziekte plaats hadde , en de Tong vertoonde zig ook niet buitengewoon veranderd , zoude het laatstgemelde verfchijnfel niet alleen den naarcn toeftand des lijders bevestigen , maar ook den Geneesheer afhouden om verzwakkende , ontlastende en meer diergelijke middelen voortefchrijven, die alle zeker den ftaat des lijders verergeren zullen , en hem liever aanzetten om prikkelende , opbeurende en diergelijke meer toetedienen , zelfs zoude men in dit geval, fchoon 'er toevallen voorhanden waren , die fterke ontlastingen vereischten, echter zeer omzigtig met zoodanige moeten te werk gaan, en den bijzonderen aart der ziekte niet uit het oog verliezen. Of misfehién de vlugge loogzouten in den beginne dier ziekten niet van eenig nut zouden kunnen zijn, fchijnt, volgens de proeven van Pringle en andere met hem, niet geheel verwerplijk , vooral wanneer men de onderdrukte levensgeesten , gelijk in die gevallen meestal plaats heeft, en ook het nut, welke eene fterke zweeting; (voornaamelijk, wanneer zij door wfeïïio aangebragt zijn) in dezelve fomwijlen te wege brengt, in aanmerking neemt. X. Deel. I § VII.  jó VERHANDELING over het BESLAG op de TONG. § VII. Zoodanig als nu uit het tot hier toe verhandelde gebleken is , hoedanig eenige verfchijnfels op de Tong tot de geneeswijze in' heete ziekten aanleiding geeven , zoo heeft het zelve ook bij andere verfchijnfelen op dezelve plaats , en zoo wel in heete als kwijnende ziekten, naar maate de Tong naamelijk meer of min veranderd is en de oorzaak der plaats hebbende ziekte uit dien hoofde aanduid , kan men de geneeswijze ook eenigzints beftieren , om de daar zijnde ziekte tegentegaan, of, die te vrcezen is, voortekomen. Op den anderen kant, kan ik echter niet onaangemerkt laaten, dat al het gene ik in dit laatfte Hooftdeel gezegd hebbe , alleen in zoo 'verre aanneemelijk is , als een eenig toeval alleen , over het geheel, inftaat is de geneeswijze eener ziekte aantewijzen ; clat dit echter niet altijd mogelijk is, leeren wij uit de verfchillende Epidemiën , complicatiën der ziekten als ook bijzondere geitellen , omftandigheden &q. der lijderen : zeer gegrond zegt dierhalven (onder veele) Sydenham (kk) Keperiuntur mor bi, qui fub eodem genere ac nomenclatura redadi , ac quoad nonnulla fymtomata féi invicem confimiles, tarnen 6? natura interfe discreti, diverfum etiam medicandi modum postulant, zoo leest men ook bij Gaubius (//) posfunt caufa natura convenire, tametfi diverfas corporis part es occupant, ideoque nee easdem praeifé funclioncs turbant ; Eindelijk merkt de geleerde Selle aan (mmivarii quoque morbi existunt, qui quamvis diverfam pr