01 2419 1776 UB AMSTERDAM   WYSGEERIGE VERHANDELING VAN AUGUSTUS MATTHIAE, ter BEANTWOORDING der VRAGE, fVF.LKE ZTN DE VOORNAAMSTE HOOFDSTUKKEN? EN WELK* DE NATUURL TKE EN ZEDELTKE OORZAAKEN DER ONDERSCHEIDENE GE AARTHEID OF VAN HET VERSCHILLEND C HAR ACTE R , 'T WELK HET EENE VOLK VAN HET ANDERE ONDERSCHEIDT? IS HET GEPAST, DAT DE LEERAARS DER ZÉ DE KV N DB , IN II ET GEEVEN VAN VOORSCHRIFTEN VOOR DE PUBLICOJUE ZEDEN, OP DAT VERSCHIL ACHT SLAAN V ZO JA> IN HOE VERRE? AAN WELKE DE EERE-TRYS VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT, in den jaare mdccxcvu. IS TOEGE WEEZEN. Waar. by gevoegd zyn twee verhandelingen^ over dezelfde stoffe, Eene Nederdiiitfche van W I L L E M d e V En eenc Latynfehe van LODE.WYK-GEORGE BEl^SsP TE L E X D E N, By 3AM. bk ]Oa LUCHTMANS» 1801;   E BEZORGERS .VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT Mn den LEEZER! "Iip^e reden, die wy vyf of zes Jaaren geleeden H Tm hadden, om te klagen over de gelegenheid M M der tyden, voor ftille letter - oefFeningen zo JlL,éér ongefchikt, over de geftremde of belemmerde onderlinge gemeenfchap en betrekkingen der geleer« de waereld, over de afwending van een's ieders gedagten op den loop der publicque zaaken j — deze klagteis, na verloop van zo veele jaaren, waarlyk noch minder gegrond, «och van minder invloed en uitwerking op de belangen en verrichtingen van het Stolpiaansch Iniütuut. immers, terwyl de yver voor geleerdheid flaauw en als aan 't kwynen is, vindt men 'er weinigen, die, in de jegenswoordige bekrompenheid hunner omftandigheden > zelfs met betrekking tot de meest nodige behoefcens , hunne beperkte uitgaven willen vermeerderen met zig wysgeerige Verhandelingen aan te fchaffen ; weinigen ( en hier van daan dat men als fchoorvoetende zig tot den druk van zulke fchriften verleent ) — weinigen, die, door het aanhoudend vervolgen in den aankoop der Stolpiaansche Verbandelingen, de kosten der uitgave, zelfs fpaarzaam, helpen goedtnaaken. Daarenboven vermeerden, met de * 2 moey-  IV moeylykheid der tyden, ook de moeylykheid onzer bezorging; want, indien wy eene ftoffe opgeeven, die geheel verwyderd is van dat foort van overdenkingen en betrachtingen, welken heden by zeer veelen het meest geliefkoosde onderwe-p uitmaaken, waar meede zy zig onleedig houden, fchynt bet eene niets beduidende taak aan een groot gedeelte onzer jegenswoordige Liefhebbers der Wysbegeerte; een arbeid naauwlyks waardig, dat iemand zyne oeffeningen daaraan befteede: Betreft in tegendeel de vraag het onderzoek van een ftuk, 't welk in verband ftaat met dien geest der tyden, waarvan wy zo even gewaagden,dan fchrikt de eene voor 't gevaar, 't welk 'er in is, om opentlyk voor zyn gevoelen uit te komen, of vreest zig aan hatelykheid bloot te (lellen: Een ander wordt geflingerd en van zyn voomeemen afgedreeven door de geweldige botfing der ftrydige en daarna uiteenlopende gevoelens der twistende Partyen : En nogthans hebben wy nimmer gemeend over ons te kunnen neemen het opwerpen van gefchi!-ftukken, waar van 't voorlid aan de meenigte, immers aan de eene of andere Volks - partye , meest konde bshaagen; veel minder, ,dac wy zodanig gefchi 1 - ft uk,, ter behandeling voorgefteld, reeds vooraf, en alvorens nog eeBig onderzoek by 't dingen naar den Prys had plaats gehad, zouden beflisfen door ons, by de opgave zelve , voor 't een of ander der ftrydende gevoelens, te verklaaren; eene handelwys, die, regel-regt {trekkende om 't vooroordeel in plaats van 't oordeel te ftellen, van dien aart is, dat wy gerust vraagen, of men iets bedenken kan, 't geen meer nadeel's kan toebrengen aan 't onderzoek naar waarheid, of meer beneden hem is, die den edelen naam van Wysgeer wil dragen. T  v 'T is dan aan dezen algemeenen ramp , aan dit verval der Wetenlchappen, dat wy het dagelyksch afneemen toefchryven van 't getal der geenen, die in de loopbaan, nu byr.a vyftig jaaren geleeden door den Heer Jan Stolp aan de zuivere en onopgefmukte Wysgeerte toegewyd , naar den Eere-Prys willen (treeven ; zo dat 'er wederom ilegts drie Schryvers geweest zyn, die de vrage, in den jaare 1796. ter behandeling voorgefteld, beantwoord hebben: Deze vrage was: ,, Welke zyn de voornaamjle hoofd■ /lukken, en welke de i>atuurlyke en Zedeiyke oorzaaken der onderJcheidene ge'dartheid of van bet verfchillend charafter, 't welk het eene Volk van bet ander onderfcbeidtl h bet gepast, dat de Leeraars der Zedekunde in bet geevcn van voorfcbriften voor de pnblicque zeeden op dat verfchii acht Jïaan? Zo ja, in hoe verre?" Maar, gelukkig! de kleinheid van 't getal der Verhandelingen wordt door haare innerlyke waarde vergoed, byzonder door deze omftandigheid, dat drie Geleerden, elk .door hunne byzondere verdiensten achtenswaardig, hoe zeer zy ieder eenen zeer verfcheidenen weg in hunne redeneeringen zyn ingeflagen, nogchans op een en \ zelfde punt zyn uitgekomen, en een en 't zelfde gevoelen, met de besce overeenftemming , omhelsd hebben: weshnlven men bykans zoude kunnen zeggen, dat hun eenparig gevoelen voor 't waare, immers voor wel geftaafd, moet gehouden worden. De eerfte Verhandeling is van den Heere Augustus MATTHifi; een man, die de bevallige Griekfche en Latynfche Letter - kennis met de ftrengere beöeifening der Wysheid weet zamen te paaren, en die, nu tot het openbaar Leeraars - Ampt in zyn Duitsch Vaderland bevorderd, wel-eer by ons Ne* 3 der-  V! derlanders, toen hy in vroegere jwen in Holland zig eenigen tyd met 'er woon heeft opgehouden, zig wegens zyne geleerdheid heeft doen kennen, niet minder dan wegens zyne geöeffende oordeelkunde en de minzaamheid van zyn omgang. Deze is het, wiens Verhandeling is bekroond geworden: En nogthans kunnen wy even min den wel - verdienden lof weigeren aan den geleerden, wel - doordagten en ny veren arbeid van den Wel - Eerwaarden Heere Willem dkt Vos, die het Ampt van Leeraar by de Doopsgezinde Gemeente te Amfterdam, fchoon in een gevorderden leeftyd, met de kragten en yver der eerfte rype jaaren en met gevestigde achting, bedient. De derde Schry ver is de Wel - Eerwaarde Heer LodewykGeorge Bekenn, Bedienaar van 't Euangelium te Varel in 't Hertogdom van Oldenburg, die zyne/ ervarenheid en wysgeerigen trant van denken getoond heeft in eene Verhandeling, welke, toen ook onder de best-gekeurde gerangfchikt, gevonden wordt in \ Deel der Stolpiaanfcbt Verhandelingen, over elf jaaren in 't licht gegeeven. Overigens wenfchen wy, dat de nieuwe Eeuw, die wy ingetreeden zyn, gelukkiger en voorfpoediger voor de ftichting van den Heere Jan Stolp, gelyk mede voor de Leydiche Academie, moge voortgaan, dan in de laatfte jaaren der afgelopene Eeuw heeft plaats gehad, en dat beiden hunne geledene rampen en verliezen, door nieuwen voorfpoed en aanwas, mogen zien vergoeden! Vaar - wel De  VII De Vraag uit de Natuurlyke Godgeleerdheid, den iodcn November 1798. voorgefteld, en herhaald den 5. December 1800. is de volgende; 3, Welke zyn of de denkbeelden en aangenomen gevoelens of de leer/lellingen geweest der geenen onder de Ouden, 't zy ganifche Volkeren, 't zy Wysgeeren, die de Zielen geloofd hebben na den dood over te bleven , over derzelver verdere volmaaking na het verfcheiden uit dit leven? " Op den 5. December 1800. is het volgend VraagItuk uit de Zedekunde opgegeeven: „ Welk is het vermogen der Gefchiedenis , wanneer dezelve op de regte wyze befchreeven of geleerd wordt, ter bevordering der Zedenkunde, voornamelyk zo als die door gebeele Volkeren onderling betragt kan worden ? Welke zyn de regels, volgens welke de Gefchiedenis befchreeven of geleerd moet worden , om tin nutte van 't Menscbdom te verftrekken? Welke zyn de nadeelen, welke maar al te dikwyls, uit eene verkeerde wyze van dezelve te befchryven of te keren, ten verderve der Maatfcbappye, voortvloeijen ? - Men verlangt , dat deze nadeelen met voorbeelden gefaafd worden. "   AUGUSTI MATTHIAE DISSERTATIO de Quaestione, ®UAE SINT PRAEC1FUA CAPITA AC QUAE CAUSAE PHTSICAE El MORALES DIVERSAE INDOLIS, QUA ALIAE AB ALIIS NATIONES DISCREPANT 'i AN ET OUATENUS IN PRAECEPTIS MORUftï TR.ADENDIS ETHICAE DOCTORES EJUS DIFFEREN- , TTAE RAT 10 NE M HA BERE CONVENIAT? C A P U T P R I M U M De indole 'populorum ejusque caufis in univerfum,. Ouum omniho ih rerum natura conremplanda nihil jucundius neque fruéluofius eft , quam rerum varietatem et difcrepanriam, earurademque in maxima diverfrtate fummum ordinem et concentum notare, turn in natura hominis exploranda (quod ftudium homine digniflimum) mirationem. maxime facit generis noflri infinka paene varietas, quum non foium finguli hommes ingenii ftudiis, animi A ccr*  % AUGUSTI MATTHIAE corponsque dotibus, fed etiam univerfi populiforma, (latura, viribus corporis,colore, viétu, veftitu, animorurn vigore ingeniorumque folertia, alii ab alii?, ita differant, ut vix omnes ejusdem generis e(Te ribi perfuadeas. Cujus cognitionis quum fumma fuavitas elt , tuiu etiam utilicasnam et , una ex paree, quae quantaeque fint tnentis humanae facultates, quae vis et praeftantia, quae copia, quam immenfurn Ipatium , in quo fe exerceat, oftendit ; et quae imbecillitas atquê infirmitas , quot quantique errores, demonftrat , et animum humanitate ac facilitate imbuit, ut aliorum errores, libidines , ftudia ac judicia a noftris diverfa, aequius feramus. Qua de caufa quoque ad hominum animos formandos , mentemque fubigendam, nihil praeftabilius elt, quam peregrinationes ad exteras nationes lufceptae, modo peótus bene ad eas praeparatum habeas ; et revera eos , qui nunquam alienas regiones adierunt , fed natalis foli limitibus fefe conrinuerunt, aretis finibus mentis aciem circumfcriptam habere videas. Quibus vero hoe non contigit, ut ipfi exteras nationes adirent, ii fimilem , etü non parem , fruóturu capere poterunt ex peregrinato•tum , qui quidem fatis graves ac fide digni fint , coramentariis feu relationibus. Efl: etiam haec praecipua hiftoriaelaus, quod , dum , quae a quovis populo bene vel male gefta funt, exponit , et diveriarum rerum publicarum rationem ac naturam explicat, indolem cujusvis gentis atque ingeniurn, iis tradendis , üluftrat, et variorum populorum , etiam eorum , qui interierunt, imagines legentium mentibus informat. Sed quum lariffime patet illud ftudium, turn reliquae varietates, quae funt corporis, coloris, viefcus, veftitus, ad curiofitatem potius aliquam explendam aptae funt, quam ad mentem acuendam et formandam i at fructuofisfima elt  DISSERTATIO. 3 efl diverfae , qua alii ab aliis populi differunt , indolis cognitio. Et haec quidern quaeftio huic difputationi uni* ce lubjecta elt. Quam antequarn fufcipiamus, explicandum videtur, quid fit id , quod vulgo ingenium populi feu indolem vocare confuevimus, et quo mentis animi. que habitu illud conftituatur; nam ad mentem animurnque ejus vocis vim unice fpe&are , corporis autem externam fpeciem atque habitum, viótumque ac veftitum iftam quaeltionem non attingere, per fe liquet. Quum vero dicimus , mente atque animo gentes alias ab aliis differre, non id dicimus , diverfa effe mentis vel animr genera, quorum aliud alii populo obtigerit , neque diverfos gradus, ut alia in alio gradu gens a natura conftituta fit, id quod vix humanum elt dicere; nam mens in omnibus una eft, iisdem apud omnes initiis facultatibusque conftans, nee in plures diftributa fpecies. Verum ejusdem materiae formae effe poffunt plures; et quamvis, qui quidem fana mente praediti funt, iisdem omnes mentis facultatibus a natura inltructi fint, tarnen , quum alia fit vis memoriae, alia judicii 3 confiJii, prudentiae, phantafise denique alia, pro diverfis temporibus, locis, conditionibus, fieri poteft 3 ut diverfe neque pari omnes modo bomines illas mentis facultates excolant atque exerceant, ita ut alios eximia mentis acie,* prudentia, confilio exceü lentes, alios in reliquis infirmiores , memoria tarnen vigentes, alios denique ad poëfin artesque reliquas, quae phantafiae tributae funt, aptos reperias. Quae diverfi, tas ad univerfas quoque gentes pertinet. Conftat enim inter omnes , populis, qui auftrales plagas incolunt, ut Graecis veteribus ,. ut italis 3 ut Francogallis , ingenia effe ad elegantiores artes, poëdcam, muficam , picluram , ftatuariam , denique ad omnem venuftatem in cultu ac victu magis, quam ad feveriora ftudia difcipüA 2 nas-  4 A ü G ü S T I MATTIIIAE nasque graviores tractandas, idonea; alias vero gentes, . -ut Anglos, ut Germanos, ad ea Itudia, ad quae mentis acie ac judicio potius quam phantafia memoriave opus elt, philofophiam dico ac mathefin , ut. & ad principia ac caufas artium Icientiarumque omnium eruenda ac detegenda , quam ad ipfas artes hurnaniores exercendas , natura ferri; funt etiam , qui in omnibus rebus artibusque ac fcientiis traétandis non tam cum judicio, vel elegantiae venuftatisque fenfu, verfentur quam memoria ac doctrina utantur. Quae diverfitas quum ex facultatura mentis atque intelligentiae, aliarum prae aliis , majori vi atque ufu oriatur, turn multo major in animorum generibus pofita elt. Sunt enim nonnullorum animi calidioresj quidquid agunt , cum ardore quodam atque impeai adminiltrantes, ad res gerendas promti, paraü, apti, ceterum gravibus motibus afFeétibusque ac perturbationibus obnoxii (quales vulgo fanguinei ac cholerici vocan-' tur); alii frigidi, languidi, inertes , in omni re agenda tardi , fuperiorum vel aliorum potius exempla , quam fuum ipfi judicium fequentes , ( phlegmatici}; alii denique, in medio utroruraque pofiti, fedatiores ac leniores, ratione potiffimum, modo, confilio omnia temperantes, ad contemplandas quam gerendas res procliviores. Quae diverfae animorum affeéliones (feu temp&ramenta) a feniuum majori minorive, ut ita dicam, trritobilitate , id eft facilitate ea , quae extrinfecus accidunt , recipientli animoque impertiendi,proficifcuntur, ac propriam quamdam animorum vim ac-celeritatem in motu vigoremque («Vfly«av) conftituunt. Notandum vero, ilhis animorum affeétiones maxiraam habere cum facultatibus mentis conjunótionem , ita ut qui calidioribus fint animis , ratione ac confilio plernmque fint infirmiores , at imaginandi facultate feu phantafia ac fenfu pulchri, ejus- que,  D I S S E R T A T I O. 5 «me, quod in quaque re elegans fit, maxime polleant; phlegmatici autem , quum feniibus fine obtufis, turn, etfi memoria , et ingrati atque improbi laboris patientia valeant, tarnen neque ingenii acumine excellant, neque fenfum pulchri ullum, nee imaginandi facultatem habeant. Sunt etiam aliae diverfitates populorum in moribus inque judiciis tam de eo , quod vocatur honeltum et decorum, quam de artium difciplinarumque ordine , loco, dignitate.pofitae; nam morum elegantia et faciiitate atque humanitate nulla umquam gens Francogallos fuperavit; Germanicis autem populis animi integri , candidi et veri, laus ab antiquis inde temporibus tributa eft , quum Italis ingenii callidi ac fraudulenti, aliis rufticitatis, fe'ritatis, immanitatis Iabes adhaeferit. Apud Fran cogallos maxima olim laus fuit, vigere principum gratia, elegandam in vieru, veftitu, ore ac vultu, prae fe ferre, blandiri aliis fcire, digito monftrarier et dicier bic ejl; Germani vulgo primam omnium rerum putant, multas habere majorum imagines, tituüs ac nominibus, aliisque infignibus decorari, etiam mukarum rerum fcie-n» tiarn et doótrinam multiplicem habere; aliis populis aliae res voluptati funt. Sed hae diverfitates , quum roagna ex parte ab iis, quas prius nominavi , certis mentis animique affectionibus proficifcuntur , tum fluxae funt atque inftabiles , mutatisque temporibus mutantur et ipiae. Q lis enim dubitat, quin Galli, conftituta libera republica, fenfim frivolarum*atque fpeciofarum potius quam utilium artium ftudiumdepofiturifinr,etadakiora, gmvi<~>ra 3 bomineque libero digniora animum applicaturi ? ht genus animorum et certa affeélio , mentisque habitus peculiaris , quibus rebus maxime inter fe dirTerurit Eaiiones, numquain immutantur, nee quidquam nifi di- A 3 ver-  6 AUGUST! MATTHIAE verfas fonnas ac fpecies induunt. Qui enim calidioribua et ferventioribus vividioribusque funt animis, et ingenium habent ad ftudia leviora et liberalem menti delecW tionem afferentia, ut poëfin, ut muficam, ut piélurara, maxime idonea , ii pro diverfis temporibus atque rerum conditionibus ad diverfa negotia et ftudia illis mentis animique dotibus uti poflunt ; nam cum. eodem animi ardore atque impetu et reipublicae liberae jura defendere, et regibus principibusque in vicinis gentibus vexandis vel opprimendis vel fubigendis, infervire et, omnibus intra civitatis fpatium coërcitis cogitationibus, fua quisque pri« vata ftudia ac libidines perfequi poffunt. Itaque, qua olim animorum vi e calore ad jura publica privataque defcribenda, respublicas firmandas, imperium proferendum Romani, deinde etiam Lombardici populi , imprimis Mediolanenfes, ufi funt , ea nunc iidem in religionibus ac fuperftitionibus tuendis, traftandis artibas elegantioribus , aliis, quae animum obleétant & indoli appofita funt, fequendis verfantur ; nee dubium, quin , ubi eadem inciderint tempora , eamdem atque antiqui* tus animorum vim acfomtudirrem expediant. Galli vero, etfi , reipublicae forma , religione, ceterisque inftitutis mutatis , ad ftudia alia , quam quibus fub regum ec principum imperio delectabantur, animum traduéturi videntur, tarnen animorum vigorem , hilaritatem, feftivitatem, morum facilitatem, mobilitatem ingeniorum , quibus, qui illam incoluerunt regionem , femper infignes fuërunt , nulla rerum commutatione amittent. Quamvis vero indolis diverfae , qua aliae ab aliis gentes uifferunt , cognkio etiam per fe fummara et voluptatem haheat et utilitatem, tarnen non continet fe in eo mens humana, fed, altius exfurgens, caufasetiameamm di-  d i s- '5 te* r: t a t i o. ? diverfitatum exquirere cupit. Caufarum enim cognidone nihil mens humana magis expetit, et habet ea quum in omnibus rebus tum in hac imprimis quaeftione fummam utilitatem. Quo enim accuratius cujusque vel virtuds vel vitii, ipfatn alicujus gentis indolem attingends, eaufam perfpexeris, eo facilius fuccurri aiteri, alteri obviam iri poteft. Aperit etiam haec quaeftio nonnulla, quae ad regendas civitates , respublicasque tuendas fpectant, nam quae res vim habent ad indolem populi alicujus immutandam, vel conftituendam, eaedem faepius etiam ad civitatum falutem ac fortunas momentum afferunt; quibus cognitis, ea, quae perniciem civitati afferre pos* fint, provideri ac depelli, quae juvent et rempublicam ad altiorem potendae vel dignitatis gradum videantur eveélura , admoveri poffunt. Caufae vero diverfitatum in populorum indole duplicis generis efle poffunt; vel enim funt naturahs feu phy/ï■eae, vel mor aks, Phyficae caufae funt eae , quae extra hominem in rebus naturalibus pofitae vel, quafi per circuitum , dum ad fenfus et corpus accidunt, animos etiam et mentem attingunt, ut coeli natura , regionumque ea fpecies, quae fenfum pulchri et ejus , quod fub» lime vocatur, afficit, vel natura fua homines, ad quos pertinent, certis quibusdam ftudiisadftringunt, quae ftudia fingula deinde fingulas etiam animorum affectiones efficiunt , ut agrorum habitus. Morales vero caufae vocantur eae , quae non in rebus naturalibus , fed in iis , quae hominum animis et mente efficiuntur, inftitutis populorum ac tegibus , religione , educatione fitae , animos hominum invicem , et dire&e quidem , movent. *Sed de his caufis multum inter philofophos difceptatum elt; fuerunt enim qui , quidquid inter diverfarum gen- titttn  S AUGUSTI MATTHIAE tium ingenia diverfitatis intercederet , a phyficis tan» tum caufis repeterent ; alii phyficarutn caufarum ullam ad hominum animos vim effe omniuo negarunt, nee nifi moralibus caufis indolem cujusque- gentis proprianv conftitui contenderunt. Qua in caufa ufu venit id , quod in omnibus fere quaeftionibus philofophicis faclum reperias, ut ad unam tantum partem quaeftionis utrique attenderent, ejusque, quod eorum cuique plurium rerum caufam continere videbatur, amplificandi & ad omnes rerum eventus accommodandi ftudio & libidine abrepti, caufam fuam everterent potius quam juvarent; nam, duna ex duabus thefibus, inter fe oppofitis , alter alteram fumma vi defenderet, eamque, quae fuse cujusque ièntentiae contraria effet, omni opera impugrjaret, neu^tris vero in mentem veniret , poffe eas thefes fpecie tantum fibi oppofitae videri , fed re vera conjnnctionis aliquid intercedere, faclum eft, ut ea philofophiae pars-, quae metaphyfica vocatur, et in rebus, extra fenfuum judicium pofitis, mentis acie expforandis verfatur, plena incertitudinis et nugarum videretur y et in contenttum veniret. Habet vero ratio eorum , qui a caufis moralibus omnes ingeniorum varietates repetunt, magnam per fe commendationem facilitatis-, quia faciliusintelleólu eft-, quomodo verbi caufa educatio vel rerum publicarum adminiftrandarum ratio indolem populi alicujus movere poffit ; at quo paclo coeli temperies indolem cuique genti propriam effingere queat , nullo mo.do explicari et exponi poteft. At fruftra caufis moralibus omnia expedire tentaveris; nam nulla cogitari poteft moralis caufa, quae non ab alia rurfus caufa derivanda fitet ea eft mentis humanae natura, ut, feriera illam caufarum atque effeéluum perfequendo , fubfiftere , nifi. in eo,  DISSERTATIOL g eo, quod per fe abfolutum fit, neque ab alia caufa pendeat, nequeat. Si enim omnem ingeniorum diverfitatem diverfis rerum publicarum formis easque adminiftrandi rationibus effici dicas, quaeritur denua, unde di. verfa illa civitatum genera orta fint,et quï faébum fit, uc alia aliam formam civitas adfcifceret. ltaque legum fuarum quaeque civitas in civiura indole atque ingenió caufts pofitas habet ; enimvero quaeritur , quaenam fint omnino ejus indolis atque ingenii caufae. Si educationis varias rationes diverfuaeum inter populos ultiraam caufam continere dicas , facile ineelligas , huic ipfi rei altiorem rationem fubefle debere, quae efficiat, ut non omnibus idem fit liberorum educandorum modus. Ea» dem ratio eft, fi a religione, a populorum diverfis ftudiis varietates in ingeniis populorum obvias derivemus; nam quamcunque caufam in hominum inftitutis ac moribus pofitam attuleris , femper aliam caufam, qua prior illa demum efficiatur, quaerere neceffe erit , nee uraquaoi caufarum. feries ad finem perduéta videri poteft , donec ad ipfam rerum naturam perveneris, Quae enim in ipfe rerum natura fita funt, eorum altior et ulterior caufa , nifi in numinis divini fapientia, quaeri non poteft, ltaque ad coeli diverfam pro diverfis locis naturam feu chma et ad foli agrorumque varios habitus, regionuin fitum ultimo loco redeundum erit , ut caufam varietatum illarum fufficientem, per fe abfolutam et perfeclam,. nee ab alia ulla caufa pendentem habeas, ultra quam al! tius afcendere non llceat. Quamvis vero iis, quas dixi, phyficis caufis reliquae fere omnes illarum diverfitatum caufae contineantur, tarnen omnes diverfitates ab iis , tanquam a proximis initiis, deiivare. veile, parura intelligentis foret.. In longa & enim  f ^nc0" las, regionum auftralium natura imbelles, ignavos , molles effe , feptentrionales gentes et virium robore et virtute animi antecellere judicarent. Nempe aeftu ac caloremolliri, languefcere, enervari corpora,^contra vel omnino vel magna ex parte earent, Etfi vefO, bellica vi gentes fub calidiori coelo habitantes borealibus populis nihil cedere , his exemplis aliisque evincitur, diverfa tarnen ejus in utrisque natura eft. illi enim gravi cum tra atque odio bella gerunt , in ikqus fufcipiendis magis quod ipfi fentiunt, quam quod mente ac judicio exploratum eft, fpeétantes, gravius holtes ulcifcuntur, et faepe non nifi adverfariorum- pernicie et interitu animos explent; feptentrionales contra animis magis fedatis ac compofitis ad bella feruntur , et ea lenius adminiftrant, magisque confilio et judicio , quam caeco animorum impetu , ad fortitudinem incitantur. Priores maxime ad virtutem et quaevis pericula fubeunda aecen.dere poteris, modo fenfus eorum ac phantafiam, magno aliquo propofito bono vel oftentatis praetniis , quae fenfibus maxime blandiantur,. impuleris et affectus conv moveris; hos magis monendo ,. adhortando , quid ipfis dignum, jüftumque fit exponendo , omnino ad eorum judicium rem. deferendo, fortes et ad quidvis arduum paratos effeceris. ltaque Arabes quantum ad imperium proferendum adjuvarit fpes in tempoiis aeternkate fuminis praemiis, divitiis, lautiffimo vi&u ac cultu , mulieribus pulcherrimis fruendi, notum eft; et eorum , qui feculo duodecimo navibus pedibusque in Afiam , Arabes e Palaeltina ejeauri, perrexerunt, plurimi fuerunt ex meridionahbus plagis, kali, Hifpani, Galli, et fi qui ex gennbus frigidioribus intererant , ii magis gloriae amote quam pietatis opinione, dufti id faciebant. Con-  D I S S E R T A T I O. i7 tra in borealibus Europae partibus, et bella lenius , clementius, huinanius gerendi ratio primumj inventa eft, er jura pacis bellique defcripta funt. Quod fi fortitudinein per fe ipeótes , negari nequit , eam veram elfe virtutem , quae confilio , prudentia , ratione nitatur , et in animi, fpecie ejus , quod rectum juftumque fit, graviter commoti, vi pofita fit, non eam, quae ex animi impotentia oriatur, illamque et per fe plus valere, et diutius vigere ; atque hoe certe fenfu dici poteft, homines fub frigidiori coelo degentes aullralium plagarum incolis fortitudine ac conftantia plerumque praeftare; at fi ad vim animorum in utrisque attendas5quatenus erigere fefe ad quaevis ardua tentanda valent, populos calidiorum plagarum non inferiores effe borealibus inveneris. Videamus autem quid fit, quod animorum illam varietatem efficiat , ut alii vehementibus ac fubitis , alii levioribus et tardis, motibus atque affeélibus perturbentur. Cujus rei nulla alia caufa reddi poteft, nifi quod illi rerum fenfibus objeótarum fpecie gravius commoventur, adeoque in iis fenfuum major prae judicio ac ratione vis ineft. Ac revera in eo maxime difFerre auftralium et feptemtrionalium hominum mores conftat, quod illi ad omnia , quae fenfus fuavi aliqua titillatione perfundant , amorem , lufus , etc. procliviores fint , quae autem mente , fine fenfuum fru&u, comprehendenda fint , reformident ac fugiant. At hic certe animorum habitus coeli natura magna ex parte efficitur. Atque ad eam caufam referri poife videtur etiam hoe , quod inftituta ac leges apud plerasque gentes orientales atque auftrales v. c. Arabes , Indos, Sinas per plura faecula intacta atque incorrupta fervata funt. Nam et qui homines fenfibus maxime dediti funt , ii difficilüme plerum- C que  i5 AUGUSTI MATTHIAE que ad eam, cui adfuefacti fint, conditionem mutandam permoventur, et omnia, quae valde antiqua funt,venerationis quodam horrore fenfus perfundunt. Accedunt aliae caufae , quas in fequentibus expendemus. Ita fit, ut fervitutis jugum gentes illae patienter et aequo animo ferant, et pauciffimae ac leviffimae rerum commutationes, nifi quas fingulorum hominum libido atque ambitia attulit, apud eas acciderint. Dummodo enim vita fuaviter frui liceat , etfi quid gravius acciderit a principe, amoribus illud ac lufibus levare et compenfare, de jugo excutiendo non laborant. Praeterea is eft regiae poteftatis in ilüs praefertim regionibus fplendor , ut fenfus hominum nulla re magis permulceantur. At ii , qui , etfi a fenfuum imperio non iramunes , mente tarnen ac judicio eos moderantur , borealium plagarum incolae , quum in curis ac laboribus fere degant , de victu quaerendo folliciti, et, quid fit futurum cras, animo perpendentes, moleftius aliorum injurias ferunt, forte fua ac conditione non contenti altiora ac majora femper appetunt. Cum fenfibus ar&iffime cohaeret imaginandi facultas((pdnW*) l e. rerum abfentium nee fenfibus objectarum adumbratio ad fenfuum rationem exaóta. Quam eo vividiorem credere par eft , quo cujusque fenfus fint acriores ac valentiores. Ea itaque calidiorum inprimis regionum incolas pollere ex eo patet, quod et omnis poëfis ac mufica in illis plagis, Ionia, Graecia , Sicilia» Italia originem cepit, et gentes illas etiamnum facultate poëtica excellere, etcantu, carminibus, allegorico dicendi genere inprimis dele&ari. peregrinatorum recentiorum teflimonio novimus. Ad hanc ingeniorum indolem cum coeli iis in regionibus natura mugnam vim habet , tum aliae plures caufae accedunt , quas nunc tempus nondum eft enumerare. Quod vero populi feri atque  D I S S E R T A T I O; t$ «jue agreftes , qui Americam feptemtrionalem incolunt, aliique etiam fortia majorum faóta cantu celebrant , et allegoricum dicendi genus maxime adhibent, id non ftudio vel ad animi obleétationera illi faciunt, fed inopté linguae patriae facere coguntur; at Arabes, Perfae, Indi, qui in altiore humanitatis gradu conflituti funt , ftudiofe figuras orationis et comparationes feótantur, etfi propria vocabula habeant. Qua in re maxime perfpicitur, quanta fit coeli vis ad ingenium formandum. Ut enim quaeque gens proxime meridiem pofita eft, ita oratipnem floridam, infiatam, tropis figurisque oneratam potius quam ornatam, maxime amant, qua in caufa funt Arabes, Perfae, Indi; Graecorum autem, ut temperatius coelum, ita dicendi genus moderatius minusque luxurians , qui quidera in medio caloiis atque frigoris pofiti, verae venuftatis atque elegantiae exemplar prodidere. Recentioribus temporibus Itali primi literas elegantiores refufcitarunt.; qui vero magis ad Septemtrionem vergunt, Galli, quum vimpoè'ticam illorum non affecuti funt, tum ingenii elegantia ceteris populis, qui boreales plagas incolunt, praeftant. Quare non immerito -Humius pronuntiaffe videtur, Anglos, etfi ingenii acumineac folertia nullis cedanc, vinei tarnen a Gallis ingenii elegantia ac venuftate Ut autem gentium fub calidioribus plagis pofitarum homines fenfibus acrioribus et vi phantafiae majore praediti funt, ita funt ad fomnia de rebus extra fènfuum judicium pofitis fanatica procliviores; quod neceffe eft iis accidere , qui fenfuum opinionibus ac vi phantafiae abrepti ratione funt imbecilles. Quocirca recto Montesquivius monachorum originem naturae coeli calidiori vi- ( * ) Hu ME Esfays Tom. I» p. 84- C 'a  to AÜGUSTI MATTHI AR videtnr tribuere Nam et originem illa inftitutio in Aegypto habuit C**)« et viguit vigetque maxime ia Afia et Europae partibus meridionalibus. Hinc fa&ura etiam eft, ut nullam cultus divini rationem gentes illae adfcifcerent, nifi quae et fenfibus blandiretur,etadphantafiam accommodata effet. Inter eos animi motus, ad quos coeli natura inprimis vim habet , primum locum obtinet inftinélus ille, quo mares ac foeminae fe invicem appetunt. Ea enim libtdine maxime ardere omnes eas gentes , quae in calidioribus plagis habitant, conftat ; nee minus notum , populos feptemtrionales natura frigidiores ad Venerem effe (***), ut dubitari nequeat, quin, quo calidius fit coelum, eo magis inflammetur atque accendatur hominum libido. Quae res cum per fe magnam inter homines diverfitatem efticit, tum aliarum, quae in indole diverfarum gentium obfervantur , varietatum caufam continet. Trimum enim, quibus in regionibus iis cupiditatibus maxime agitantur homines , ibi uberiorem etiam prolis proventum effe , majoremque hominum multitudinem , nifi aliae caufae impediant , neceffe eft ; quot autem quantaque adjurnenta habeat ad mores formandos civium multitudo,capitefequenti demonftrabiraus. Deinde, quo ardentior frigidiorve marium in foeminas animus , eo fors ac conditio fexus foeminini facilior graviorve exiftit. In iis enim regionibus, ubi languidiores coeli ( * ) Espr. dtsLoix L. XIV. ch. 7; (**; Gibbom Hifi. of the deel. and fall af the Rom. Emp* ch. 37. Tom. VI. p. 193. fqq. cd. BafiL. (***) Vid. de Gérmams Caes. B. G. VI, 2c. Tactt. Germ. de As» mericanls Pauw Recherches fur les Amtr. Tom. I. p. "34. Herder 14, Th. II. S. 7. fq. Fergusoh Hifi* 0/ Gril Society p. 170. ed. BafiL  DISSERTATIO. m coeli natura mares reddidir, v.c» apud barbaros Canadenfes , incolas novae Zelandiae etc. foeminae fervili pene loco habentur; quibus a plagis quo longius difcefieris , eo majori illae ftudio coluntur, ita ut imperium etiam in mares exerceant , et dominae non appellentur folum , fed revera habeantur. Cum calore coeli crefcit deinde marium ardor ; quod enim quisque impenfillime amat, id diligentiffime ftudet conferrare ; itaque ingruit dira peftis , zelotypia , er foeminae a confpeclu omnium , niü cui addiftae fint, fummo ftudio arcentür clauftrisque continentur. Quantum autem ad hominum mores, formandos, poliendos atque emendandos , etiam ad ingenium excitandum profit Jiberior , certis tarnen verecundiae finibus circumfcripta, marium cum foeminis confue* tudo , alio tempore locus erit demonftrandi. Quae haótenus differuimus , ea maxime ad zonas , quas vocant temperatas, pertinent; nam coeli vel calor extremus, vel nimiura frigus, eamdem fere ad hominum animos vim habent, eosque hebetant ac debilitant , frigus , fenfus hominum obtundendo ac callum iis obducendo, ita ut nihil extrinfecus veniens magnam ad animos movendos vim habeac j calor autem extremus id facit, dum fenfus ita irritat, ut animus eorum vi a cogi. tatione abducatur et totum fe ad fenfuum imperium convertat atque accommodet. Has fere eflè puto, quas diverfi coeli natura in animis efficere poffit, diverf tates. Alii enim animorum affectus , quos nonnulü ad clima tanquam ad caufam retulerunt , vel ex hls ipfis , quae attulimus, fequuntur, vel aliis caufis tribuendi funt. Ut vero ea , quae hucusque attulimus , comprehendamus , et in unum quafi caput colligamus, videtur coeli natura ad habitum animorum generaliorem y quo vel vehemenC 3 tes  aa AUGUST! MATTHIAE tes atque acres, vel languidi ac remifü, irritabiles ac fegnes dicuntur, adeoque ad vim animorum internam et -ad temperamenta , quae vocant , vim tantum habere ; at reliquas gentium diverfarum inter fe diverfitates, quae vel in variis eorum ftudiis, vel vario easdem res tractandi modo, vel in inftrtutis , legibus, rebus gestis , mo> Tibus cernuntur, ad alias caufas pertinere arbitror: Unde fit, ut gentes nonnullae, etfi animorum habitu ac temperamento non mutato , diverfam tarnen diverfis temporibus indolem videantur prodere. Neque enim perfuadere mini poffura, Graecorum nationem , quae olim belli pacisque artibus illuftriffima fuit , nunc autem fervili ingenio , frauduleutis artibus , fuperftitionibus depreffa jacet, animorum diverfum a priftino illo habitum induiffe, temperamentumque mutafle ; contra pro certisfimo habeo, eundem animorum impetum atque ardorem, eamdem fenfuum ad animos movendos vim atque , ut ita dicam, irritabihtatem, idem ingenium voluoiie , varium , ad omnes artes difcipïinasque aptum , iis etiamnum ineffe , quo olim, temporibus , locorum fitu , propinquitatibus , aliisque momentis , quae magis in fortuna quam certa ratione ac confilio pofita funt, coaéli atque invitati, ad bella fortiter vel inferenda vél defendenda, ad libertatera fummo ftudio tuendam , ad artes elegantiores colendas ufi fint ; mutatis autem temporum rationibus , domino fuperbo ac crudeli impofito, indolem illam ad alia ftudia , quibus unice conditionis fuae duritierri mollire dominorumque injurias vitare, frangere , ulcifci fe pofte arbitrantur, fraudes atque infidias , fe convertiffe, nee aliud quidquam dëeffe , nifi libertatem publïcam, lene imperium, aliaque , quibus hominum animi formantur; quin laetiflima artium bonarum feges ibi de- nuo  DISSERTATIO. *j mio efBorefcat Id quod fieri poruiffè nen-io mira- bitur, qui plures homines eodem temperamento, v c fanguineo, natura inftruétos, alium tarnen alia ftudia , a» lias artes, pro diverfa educationis, ut uno omnes caufa* vocabulo compleétar 3 ratione fequi viderit. ( * ) Ferg, p. 16ÓY CAPUT TERTIUM. Be vi, quam foli atque agri natura, nee non re~ gionis habitus t ad indolem gentium forman~ dam. habere potest.. T)ost clima, inter caufas indolis phyficas, fecundam nuJT meravirnus agrorum ac foli naturam , quae quidem triplici ratione fpéetari poteft. Aut enim quaeritur, quale fit genus agri, quandoquidem ille aut ad fruges ferendas , aut ad pafcua atque armenta gregesque alendos aptus eft, aut, filvis faltibusque horrens, variasque ac commodas feris latebras fuppeditans , venandi ftudiunv adjuvat. Deinde vero id quoque fpectandum eft, quasnam ille res ad viótum idoneas hominibus largiatur, ea. rumque quaTis fit proventus, et utrum difficiiis an prorn» ta comparatio ; quibus a rebus pendent et vitae cornmoditates et inopia. Denique vim magnam habet non folum totius regionis habitus, quatenus illa eft vel montuofa, filvis ac fakibus confita , fluviis ac rivis irrigua , diitrü buta , permeabilis . vel plana campis late p-ftentibus, nu. da, arida j fed etiam adfptctus ac facies regionis, et loco-  24 AÜGÜSTI MATTHIAE eorum fitus , quum aliae terrarum partes mare contin* gant j aliae aqua circumfufae fint, quas infulas voca. mus, ex hisque nonnullae facilein , aliae difficilem aditum atque acceflum habeant. Qualis agri ac foli natura fit, five ad fruges ferendas feu ad pafcua , feu ad venationem aptior inveniatur, talia hominum ftudia, eamque vitae tranfigendae ac fuftentandae viam et rationem efle neceffe eft. Ubi enim folum eft pingue ac fertile nèc filvis impeditum , neque paludofum ac humidum nimis, ibi homines ad agrum colendum fponte duci videas ; quae autem regio montibus filvisque ac faltibus maximam partem obfita eft atque obduéfca, ferarumque magnam copiam alit, ejus incoiae, vitara carne ferina ac venatione tolerare debent. Alia loca funt, quae, quum nee ad fruges ferendas valde idonea fint , nee filvis ferarumque receptaculis horreant, pabuium tarnen pecori fatis copiofum praebeant, quae foli natura in muItisHelvetiorura partibus, et Afiae iis regionibus, quae Tartariae, Tibeti nomine notae funt, aliisque multis obtinet; quas provincias qui habitant , eos ad rem pecuariam faciendam ftudia atque animos convertere neceffe eft. Ichthyophagos autem, qui pifeïbas vefcuntur, et homines mercaturae ftudiofos in plagis maritimis-reperire licet, quae quum per fe: nihil ad vi&uni homini fuppeditent, mari vivendurn eft. Diverfa vero illa hominum ftudia, ex foli natura orta , diverfam ad hominum animos vim habent tribus maxime de caufis, quod et quibus in rebus tractardis continuo verferis earura fimilirudinem quafi quandam animus contrahit-, et res aliis aliae majori cum labore et corporis et animi ac contentione majori exerceri ac tractari volunt , et quo plus laboris ac ftudii vitae aliquod genus exigit, quoque magis vitae inftrumenta atque adjumen- ta  D I S S E R T A T I O- 25 tain promtu fa.it, eo inaequaliores etiam hominim fór-: tunas ac condkiones, jura atqua officia, fieri neceffe eft. Nam , ut latiios viieraus continuis animalium maéhtionibus duritiem quamdam ac ferociam animi contraherey et eos, qui duros mari ac terra labores, aeftum, frigusy emnem coeli intemperiem , cibi etiam nonnunquam pe~ Buriam ferre et pericuia maxima adire coguntur, militesac nautas.afperos ac feros mores induere , ita eas genses, quae, agri natura coactae, venationibus vivunt, fortes quidem atque animofos, ad quod vis periculu.ii fubeundum paratos, at eosdem feros r inhumanos, crudetes elïri neceffe eft ;. ac tales priihuos Germajios- fuilfe.; et Americae feptenurionalis incolas etiamnum effe. accepiafius (*). Qui autem populi agriculturae ftudent» excitandis novis rebus, quam deftruendis ac perdendisr intentiores, omnium periculorum immunes , glebae ad? icripti , et .intra breve fpatiuin cogitationes fuas , ftur dia, animi vim continentes, eos fortitudine animi venatoribus valde inferiores, mitiores ac manfuetiores, pacis fervandae ftudiofos, fociabiles, ad amorem atque amicitias proclives , videas. Pecoris autem cura,, in tenellis ac parvulis alendis ac fovendis pofita opera , quotidiana confuetudine effifta, fpecies quaedam mutuae caritatisy quot quantasque habet ad animos emolliendos ac dele* niendos, a caedibus, rapinis , injuriis abftrahendos op. portunitates ? Itaque. id genus poëfeos , quod maxima mores candidos, lenes, placidos exhibendo , animum permulcet, Idyllia dico , inter nationes, rei pecuariae deditas et ortum habuit, etfbruit maxime; nee quis. quam' C*) Dc Americanis vid. Carver, D  26 AUGUSTI MATTHIAE quam Theocrico Siculo vel Helvetio Gesnero inventus elt major ac fuavior ejus generis canninum conditor. Quam vero apud eas gentes fanéta fint hospitii jura , ex iis, quae de Beduinis, Arabiae paftoribus, peregrinatores memoriae prodiderunt, cognofci poteft (*). Hujus vero diverfitatis , qua agricolae , paftores, venatores diltinguuntur , caufa alia , eaque gravior in eo fita eft , quod non eamdem ftudiorum tria illa genera animi ac corporis contentionem defiderant. Nam quo magis animum ac mentem in opere aliquo faciendo intendi neceffe eft , eo magis cogitandi , res praeteritas cum praefentibus eonneftendi ac comparandi,futura ex praefentibus colligendi , caufas rerum perfpiciendi , omnino actionum ac totius vitae certam aliquam rationem conftituendi facultas acuitur ac perficitur • quo fit , ut qui in difficilioribus rebus, et mente magis quam corpore,tra£r.andisoperam pofuerunt, fagaciores aliis, intelligentiores ac folertiores videantur. Jam venandi quidem ftudium furamam corporum ac virium contentionem , fenfus acerrimos, membrorum expeditum ufum defiderat s mentis vero aciem neque exigit multam , neque adjuvat. Res vero pecuaria ad corpus durandum atque exercendum non ae.;ue multas habet opportunitates , mentis autem quamdam exercitationem affert, quum ad pecudes non folum alendos, confervandas, propagandas, fed etiam ad augendas greges diligenter attendendum fit. At agricultura et corpus et mentem exercet , labore in fodiendo , arando, ferendo, metendo, corpus , mentem vero (*; Comparationem Eechiinonim ac populorum Americae vid. ap. Volmet Vvy. «j Syrië, Tom. i. pag. 242.  D I S 3 E R T A T I O, n vero ad commodiffimum rerum ftatum exquirendum, ad fegetes ab injuriis arcendas , ad calamitates , quae quidem accidere poifint , providendas ac praevertendas „ damna a tempeftate inflidta refarcienda excitans. Hoe vero in aliis terris ac regionibus aliter fe habet: funt enim nonnullae ea fertilitate, eaque coeli temperie fiuuntur, ut perexiguam curam ac laborem cultura exigar,, quum fponte fere omnia proveniant ; aliae folum habent ita exile ac macrum, ut vix pervienctffimo iabore, quantum fatis fit ad viétum , efficiaturj alii vero agri ne« que funt nimis ingrati, neque feniks nimiura, ut et Iabore aliquo in colendo opus fit , et tempus fuppetat ad recreandum animum. De qua agrorum diverfitate , re* fpeótu ad eorum , quae reddunt, copiam habito, quamque illa' vim habeat ad animos incolarum formandos, mox pluribus agemus. — Ex iis vero ,. quae hactenus difputavimus, reéte concludtie lidet , eas gentes, quae in venationibus vitam degunt, viófcumque capiunt, ftu« pidos efle ac imbecillos, acres , animofos . impigros ,,, cum in feris perfequendis ac capiendis , tum in inferendis vel defendendis bellis , eosdem , fimulac fe^ remiferint, et, viétu, quantum in diem fatis fit, comparato, caufa laborem diutius ferendi fubfit nulla , fegnes, focordes, omnium pigerrimos reperiri ; paftores , graviori nee corporis nee animi labori ferendo pares, quum otii multum largiatur pecoris cura, oblectationis caufa multa quaerere, fingere , comminifci , res a majoribus geftas ac fama transditas oratione ac cantu repetere, ea , quae animos eorum molles ac delicatos inprimis moveant, ut teneros amorum lufus , carminibus celebrare, quae fenfibus offerantur res externae, ad eas fe applicare , coelum tueri ? fiderum motus atque ordinem obfervare et D a no>  a8 AUGUST I MATTHIA& notate; agrorum denique cultores , etfi pro foli , quod habitandum iis obvenit , natura diverfa diverfis modi» animo afficiantur, in univerfum tarnen agri bonicate media, defidiam fugere , femper aliquid manibus vel mente tractare, non jocos tantum , fed etiam feria agere, ad artes novas inveniendas, vel acceptas ab aliis perÊciendas folertiores reliquis, maximas opportunitates ad numanitatis cultutn habere. Quae venatorum, paftomm agricolarum diverfae indoles cum ex agri , quera incolunt, habitu per fe fpeétato effici posfunt, tum rerum etiam veritate comprobantur. Venatici enim populi, ut priltini Germani, ut Americani, quanta defidia ac focordia post gravisfimos perlatos labores langueant, quantoque ftupore mentes oppreffas habeant, cum ex Caefaris ac Taciti comraentariis, tum ex recentiorum peregrinatorum relationibus conitat. Pafïoralem autem vitam qui agunt populi , ut Beduini, quantum carminibus ac cantui dediti funt fjquaravis ad. hoe coeli etiara natura ferantur) quantoque omnia , quae libera* tem animo oblectationem afTerunt, poëfin, aftrologiara aeque atque aflronomiam , rerum naturalium cognitio nem ftftdio ampleéluntur ! ( * ) Agrorum cultores ad omnes artes difciplinasque aptisfimos effe, vel ex eo colligi potest, quod omnes artes ac difciplinae apud eos et ortum habuerunt et incrementa fumferunt; quin etiam , quos in Oceano, quem dicunt, Pacifico populos ex ( * ) Cic. Divin. I, 42. " Arabes et Phryges et Ciüces, quod paftu „ pecudum maxime utuntur, campos et montes hyeme et aeltate peragran„ tes , propterea facilius cantus avium et volatus notarunt; eademque et Pi„ fidiae caufa fuit et huic noftrae Umbriae."  D I S S E R T A T ï O. 29 ex agrrs viétum quaerentes adierunt recentiores peregri^ natores, reliquos ingenii folertia antecellebant. Nee aliam caufam fuisfe fufpicor diverfitatis, quam inter Gallos Germanosque obiervavit Caefar , quum illos fummae genus folertiae, eosdera ad res novas perquirendas curiofisfimos effe , virtute autem Germanis cedere dicat,niü agriGallici ubertatem in eoque colendo pofitum Itudium , quo et ingenium excitatur atque acuitur, et ad mentem et corpus perpetuo occupandum adfuefiunt animi. Indorum gente nihil mitius nee manfuetius, qui nihil, 'quod vita fruatur, laedere audentes, fed colentes ac foven'tes, lacte , oryza, arborum fruct-ibus vivunt, teniperantes, moderati,placidi, fumma humanitate, frugalitr.te et pfidenria. Eadem caufa fuit jfögypnorum, nifi quod ex regiom's, quam incolebant, diverfo fitu ac natura diverfum quoque colorem ingenii traxerunr, quod mox explrcabimu?. In TEgypto autem omnium fere artium et difciplinarum incunabula fuisfe , quis ignotat ? Nee minus indi artium et litterarum ftudiofi, apud quos ordo ab antiquiffimis inde temporibus peculiaris exftat eorum , qui rerum divimrorn et humanarum fcientiam fervabant. De Gailorum Druidi? idem memo* riae prodidit Caefhr. ( * * } Neque vero quantum in artibus difciplinisque illae gentes profeccrint , quaeren'dum eft; tantummodo ftüdium earura fpectandum. Habet vero etiam agrorum natura ex ufti fpecfota vim «d certas rerum publicarum formas defcribendas, non folum <*> ( * ) Strabo p, 703, 717 cd. Almelov. (**) B. G. VI. ij. D 3  3o AUGUST! MATTHIAE lum per fe, fed etiam eo , quod majorem alii aliis agrt incolarum multitudinem recipiunt. Ex his prius iSlud ar» gumentum, quo agrorum vis ad rerum publicarum ge» nera conftituenda fpeétatur, ad fequens potius caput, in quo de ratione , qua leges ingenia hominum mutare ac temperare valeant, traótabimus, referendum videtur, quia in iis legum vis eft propior > remotior agrorum. Id vero non videtur hoe loco praetermittendum , quantum ad fuas cuique posfesfiones diftribuendas vitae tria illa genera valeant. Qiiae quidem nullae fere funt inter homines venationi unice ftudentes, nam et tractnsjin quo venantur, omnibus communis eft, et ipfi fedes continuo mutant. (*) Idem paftores faciunt, qui tarnen-greges atque armenta habent propria y quae ut funt cuique amplisfima, ita quisque divitislimus habetur. Sicexfortunarum inaequali diftributione oriuntur dominorum ac fervorum ,#patronorum et clientium diftincliones ; omninoque hic vitae flatus magnas habet ad posfesfionura jura cognofcenda et conftituenda opportunitates. Nihil autem aptius ad notiones de posfidendi f. proprutatis iure excitandas agricolarum vita; ii enim non folum certas fedes ac domicilia habent , fed certas etiam agri portiones, quas colant, muitoque major inter eos eft imperantium ab iis, quibus imperatur , fejunélio. Ita , fuas quoque posfeffiones tenente , quid interfit inter jus et injuriam ,, primum difcernitur; exiftunt honefti et pravi diftmétiönes , dominorum in fervos, fervorum in dominos, parentum in liberos jura et officia defcribun* tur; ^ ^ ^ ^ ^> ^ t& ^> ^ ^jf ^ ^ ^ ^» ( *.) Dc Germanis vid. Ca es. B> G. VI* 2a.  DISSERTATIO. 31 tur; at oriuntur etiam difcordiae, rixae , odia , omnisoque animi ac mentes hominum variis modis agitantur, ut mirandum non fit , agricolarum genus omnium effe folertilTimum. ( * ) De multitudine autem hominum, quantum ex agrorum habitu pendeat et hic, et mox alio loco , traótandum videtur. Igitur hoe per fe intelligitur, hominum multitudinem aeque magnam non poffe aii augerique in locis vei campertribus ac paftui pecorum aptis vel fylveftribus et montanis, atque in agris frugum ac fruétuum feracibus , quandoquidein ad pecora pafcenda opus eft longo ac lato camporum ac- pafcuorum traftu , ne ullo anni tempore gramen pecori defit; earum autem regionum , ubi venando viótus quaerendus eft9 fylvae fa'tusque majorem partem obtinent, qui exftirpan vel aedificiis compleri nequeunt, ne femotis ac fugatis propinquitate hominum feris cibus deficiat. Ea vero loca , quae agriculturam admittunt vel poftulant $ varium pro bonitate agrorum .varia incolarum numerum admittunt; fed hoe mox commodius explicabitur. Quam autem quantamque vim habeat ad animos et mores leniendos, poliendosque , et ad confocianJos homines, incolarum multitudo, ibidem demonftrabnnus. Vidimus vim , quam agrorum iratura , fi ad ufum eorum fpecies, ad hominum indolem ac mores fingendos habet; jam quaeritur, fitne eorum, quae in quavis regione ad vicfum hominum pertinent , fatis largus proventus, nee ne. Nam quo major eft rerum ad vitam neceffariarum copia, earumque quo facilior comparatio, eo ( * ) Pauw Rech. fur les Amïrïc. Tom. I. p. 85.  32 A TJ G U S T I MATTHIAB eo minus operae ac laboris homines in iis parandis po» nere neceff,1 habent ; quo autem minus operae ad primas illas naturae neceffitares explendas adhibendum eft, eo languidiores, inertiores, focordiores , rnolliores hominum animos mentesque fieri oportet. Omnis enim vis animi ac mentis ab exercitatione pender. Qui autem homines agrum incolunt fterilem , non fatis ad vitam füftentandam, vel cum maximo demum labpre, alimentoruro fuppeditantem , neque finitio.i funt regioni, unde,_ quae ipfis natura deneget, quaerere pofiint, eos necefTeeft, inopia, continuo labore atque aerumnis oppreffos, animi atque ingenii nullam fere vim , nullum ufum habere, belkmque quam hominibus , Itupiditate ac torpore menti?, effe propiores; Ubi enim fucceffu labor deftituitui-., ibi caufa , cur laborem fèras , nulla eft. Fortunatiflimi et ingenii'animique praeclaris dotibus inftruftiiiimr: runt ii', qui agros colunt medios inter utrosque, neque ninus. benigne res ad vitam neceffarias largientes, fed hominum mediöcrem quamdam culturam esfpectantes, neque nimio in colendo labore vires hominum atterentes, arque ebranden tes. Quarum rerum documenta , in fingulis etiam hominibus, videre licet. Qui enim homines inter opes divitiasque nati et delicate educati nunquam vel perraro iis, quae natura' defiderat , caruerunt , fed cupiditates fuas ac libidines explendi copiam femper ac poteftatera habuerunt , quam illi imbecilli ac debiles mente atque animo effe fólent , ut mirandum non fit, tam paucos- et effe et fuiffe reges, principes aliosque in fummis gradibus collocatos homines, qui ea potentia , eo honore eaque reverentia, quam etpoftulant, et ufur? pant, digni viderenturi1 Fauperes autem atque egenos quoties animi magnitudine , vi ingenii confpicuos reps- rimus!  D I S S E R T A T I O. rs ritmis! nam, ut quaeque regio pauperrimos, ita fere ftu-, pidiffiïnos homines procreare folet. Contra ii , qui mediocribus fortunis, raulto labore et affiduitate, ad coinmodiorern vitae ftatum eniti debuere, nullis deliciis fraéti et debilitati, ingenii vi (quippeexercendaerat,)folertia,. conftantia , fortitudine longe aliis antecellunt. Gravisfimum vero ejus rei indicium eft hoe, quod earum gentium, quae, domo egreffae , alias regiones ac populos fub poteftatem redegerunt, ut Gothi, Franci aliique antiquae Germaniae populi, quibus nativum folum parum fecundum ac benignum, fed tenue, faxofum, montibus ac fylvis obfitumerat, eaedem quum fertiliora locat occupaflènt, brevi tempore ita de antiqua virtute ac gloria delapfae fint, ut ab aliis pati, quae ipfae olim intulerant, cogerentur. Quumque eae regiones, quae fub calidiori fole pofitae funt, ubetius fere folum habeant iis , quae magis ad feptemtrionem fpeétant, faétum, ut feptemtrionales potiffimum populi aultrales provincias invaderent, quum agrorum tenuitate ad vires exercendas magis cogerentur. ( t ). Gallos quidem jam fuo tempore a Germanis virtute vinei fcribit Caefar ; idem Germanos propter ubertatem agri Ga!lici,quum ipforum ager effet. exilis ac tenuis , Rhenum tranfnTe narrat. Hinc fit etiam , ut, qui montofa loca.incolunt populi, ii fortitudine , conftantia , animi robore, alios, qui in planis ac depresfis-habitant regionibus, longe antecellant: quippe dif- ( *) Falfo haium rerum caufam a, climabe repetit MoNTisq. Es$r. <£. hm L. XVII. 2. Cf. Volney Voy. de Syrk II. p. 270. E  34 AUGÜSTI MATTHIAE difficilius raontoFa atque afpera loca coluntur et fubiguntur, majoremqite in viola quaerendo hominibus laborem praebent. ldcirco Helvetii jam Caefaris tempore omnium Gallorum fortiiiimi habebantur. Cum Hispanis , quo« rum provincia erat montibus fylvisque denfisfiima, raris vel nullis urbibus, etfi frugum omnis generis ferax , tarnen duriora et afperiora agriculturae initia habens , per plura fecula bella gerenda fuerunt Romanis ; Galliam , quae montibus ac fylvis tantum non tota vacua , et foli ubertate ac facilitate ad agriculturae ftudium per fe invitabat homines, minus oéto annis Caefar fubegit. Neque ex Hispanis ulli in defendenda Ubertate pertinaciores fuerunt et acriores Cantabris et Celtiberis , qui feptemtrionales easque afperrimas ejus provinciae partes incolebant; iidem feculo nono foli ex Hispanis ab Arabum dominatione fefe immunes praeftiterunt ; et etiamnum Bifcayae populi regiae poteftati atque arbitrio minus , quam reliqui , obnoxii funt. Ex Italiae populis nulli fortius Romanis refiiterunt , -nee , inter focios recepti, magis eos de m adjuvarunt Samnitibus ac Marfis, qui raediterranea eaque afperrima Italiae loca incolebant; iis confines Campani, agri maxima ubertate utentes, ob mollitiem fnfames fuerunt. Sed fatis jam exemplorum dedimus, quibus conficiatur, in regionibus omnino parum fertilibus, adeoque afperis, na'ici genus hominum durum , laboriofum , moderatum , praeftanti fortitudine ; et, quamvis loca montofa ob id ipfutn , quod montofafunt, vircutem beliicam multum adjuvent , ut poftea videbimus, propria tarnen ea vis in afperitate foli fita eft, quam quae fortitae funt regiones , etfi planiflimaefint, eadem incolarum animos, nifi aliae impediunt caufae, virtute imbuunt. Huc accedit, quod inter ho- mi-  •D I S S E R T A T I O. 35 mines, in folo afperiori degentes, faepe incidere debent tempora, quum de victu, quippe qui rarior eft,-et majori labore quaeritur, contendendum et decertandum eit , unde nafcuntur difcordiae, inimicitiae, bella, etiam gen» tis unius in plures tribus vel populos , eosque faepe ho Itiles, difparatio; itaque haec etiam caufa eft , cur homines tales ferociores, bellicofiores, crudeliores effe foleant ; quaeque ob rixas illas populares faótae erant , gentium disjui,ct.iones , eaedem illas poftea adjuvant. Americam quidem feptemtrionalem quam tenent populi rudes ac feri , ii tantum abeft ut in unam nationem coïerint, ut potius in innumeras fere difcerpti fint partes, unius faepe pagifeu vici feptis finitas, quarum quaeque, qui aliis pagi funt, pro hoftibus- habet, iidem ferocia ac crudelitate erga alienos confpicui ,-in venationibus, rapinis, caedibus aetatem agentes. (*) Eadem pene de antiquis Germanis tradita accepimus, nifi quod ii, fortaiTe ob majorem rerum ad vitam neceffariarum copiam , humaniores perhibentur fuiffe. Contra Gallorum nomina potius plura erant , quam populi ; neque enim inimicitias illi et bella inter fe gerebant , nifi de principatu (quod genus contentionis eft mitiffimum , propterea quod ii , quos viceris , ob eamdem caufam , qua agreffus fis , confervandi funt) fed civitates aliae cum aliis foedere ac clientelis ita inter fe junétae erant, ut jam tum eos in unam nationem coaluiffe dicas. Incolae Novae Zelandiae ita feri atque inhumani funt, ut, quum ad eos appuliffet et aliquamdiu ibi verfaretur Cco* (*) Vid. ingr. Caever. E 2  36 AUGUSTI MATTHIAJ Cookius, nullus fere pagus, ne minimus quidem, effet, quin ejus opem ad finitimos fuos bello perfequendos et «exflïrpandos depofceret. ( * ) Nihil iis injuriarum, quas fibi iilatas nulla vel leviffima faepe de caufa opinantur , impatientius nee promtius ad vindictam. Itaque jure quodam talionis utuntur, nee viélis hoitibusparcunt,fed carne eorum iram explent(**) , folertiflimiinlocis fumma arte contra holüum vim rauniendis. Apud eosdem nul. lum fere agriculturae veitigium repertum ; fed pifcibus vefcuntur. ( * * * ) Tandem hominibus in folo afperiori degentibus et omnibus curis ac cogitationibus in victum quaerendum intentis non poteit ingenium effe valde elegans, quandoquidem tempusdeelt ad liberam animo obledationem quaerendam, et, cojptinuo labore exhaidtis viribus, cibo potius ac fomno quam rebus ad mentem ingeniumque idoneis recreari amant homines, Contraria his omnia efficit agri ubertas, quae ut quo* que loco laetillima elt -, ita vis ejus maxime elucefcit. Arva quidem nulli hominum curae obnoxia haud fcio an ullibi inveniantur : quae fi üllibi funt , tantum abeft , ut homines ad fummurn humanitatis cultum evehant, ut potius, quum caufa, cur labore ferendo et animum et corpus exerceant, adfit nulla, defides inertesque, adeoque ftupidos efficiant. Itaque talium agrorum incolae per fe non multum proficiunt , nee ad meliorem atque humaniorem vitae Itatum facile perveniunt, fed ope plelumque aliena,Qve peregrinus hoftis agrurn irivaflt, feu qui- X *) Tfeis. Voy. de C o o k Tom. I. p. 190. (** ) Trols. Voy.de Cook p.209. 246. fq. Foiste» Reife urn die Weit. C* **; Ibid. p. 244.  DISSERTATIO. 3/ quidam ex humsmiori gente profecti raeliora docent, ex focordia illa inertiaque emergunt. Omnino in tota ifta quaeftione de vi rerum externarum ad hominum mores •conformandos tenendum eft hoe , nullam neque coeli neque agrorum naturam hominum moribus tam adverfariam effe , ut illa cura atque opera humana corrigi nequeat. Sed nos agri vim per fe fpettamus. Itaque in agri fertilitate media , id eft , quae et cultura indigeat, et facilem habeat cultum, homines molliores ac remitfiores fieri, gravioribus laboribus ferendis impares, per fe conficitur. lidem , quum multum a labore ruftico vacent , multa obledamenta quaerere ac comminifci , jucundius reraiifiusque vivere, focietatem aliorum, in primis marium cum foeminis, ac confortionem amare, fenfuum appetitionibus magis aliis indulgere neceffe eft. Ita fit , ut res etiam illas plurimum appetant , quae per fe quidem nullam habent dignitatem nee pondus , fed multum valent ad aliorum admirationem movendam , ut ornatum in cultu ac viclu, divirias, alia; quarum refum appetitionem vanitatem vocamus. Ejus comes eft levitas , feu rerum , quae ineidere poffunt , prae vo« luptate ac fruót.u praefenti negligentia : Quid enim de inftantibus multum laborent ii , qui res ad vitam neceffarias faciles paratu vident P Ceterum iidem funt humani, benevoli erga fuos aeque atque alienos, faciles moribus (neque enim tempus teraere incidit, quo de primis vitae neceffitatibus inter fe decertondum fit,) fi nondum multum ad vitae cultum profecerint, rerum novarum, omniumque quae animos ab opere vacuos ac remiffos moveant , incredibüe quantum appetentes ac curiofi; etiam mobiles, verfatiles ac folertes ingeniis; nam animus a curis liber alias aliis modis voluptatem ac delectationem quaerit; et, ut novae res fopL 3 pe*  3S A U G U S T I MATTHIAE petant, inventione opus elt. Ad haec confirmanda nullo meiius uti exemplo poffum , quam eorum populorum , qui infularum in Oceano pacifico fitarum , quaeque ab habitantium indole partim amicae , partim fo~ cietatis vocatae funt , ordinem & quafi chorum incolunt, quos qui adiere , ita defcribunt: Vitam eos agere neque tam laboriofara , ut corporis vires atterantur , neque ita ab omni cura et opera vacuam , ut videantur eiTe inertes acdefides, quum ea fit foli, quod tenent, natura , ut culturam quidem exigat , neque vero eam valde difncilem et arduam ; itaque negotia eorum effe tam levia tamque parum diuturna, ut temporis fatis fuppetat ad animum corpusque recreandum ; mares agros colere , aedificia ftruere , pifcatum exercere, denique ea curare, ad quae viribus corporis opus fit; feminis res doraeflicas unice curae effe, textoriam , ccCtïones ciborum, cetera , focietatem maxime appetere , inprimis fexuum confociationem, plurimum fub dio & in campis de gere frequentes , fermones jocosque ferentes et ludentes; ornandi corporis omniumque , quae ad decus ac famam valere videantur , fiudiofiiTimos ; quodcunque novi, invifitati atque inauditi oblatum fit , cum ardore appetere et dolo plerumque parare conari; eosdem moderatos-, temperantes, conftantes, a fallaciis ac fraudibus alienos, benevolos acmanfuetos, in iis, quae advictum,cultum, veftitum fpectent,folertiffimos. (*) Eamdem , quam defcripfimus, indolem antiquorum Gallorum fuiffe ex Caefaris commentariis patet, qui faepius eos ho- J * > m■ ^"'P^nes rerum a Cookio in itmeribas geftarum, inpr. Tro:, V* dt Cooic II. p. 7o fq. Livl, UI. fh> Fokstek &fi um ' me Welt.. J  DISSER TATIO. 30 homines molles, infuetos laboris, fumma mobilitate atque inconftantia , fumma etiam folertia , et ad omnia imitanda atque efficienda , quae ab quoque tradantur , aptiffimos , denique novarum rerum curiofisfiimos vocat. ( * ) Diverfitatem tarnen aliquam facere debuit regionis eorum magnitudo atque ambitus , eaque longo tractu ac ferie porrecta, et ob id ipfum ad excitandas et fovendas disfenfiones aptior , qua de re mox videbimus. Neque multum a majorum moribus defciverunc Galli hodierni f. Franci, quo quidem genere nihil fere ad ingenii folertiam, mobilitatem , elegantiam , ad bumanitatem cultus , mores lepidos , confociationis fludium , etiam vanitatem ac levitatem celebratius. Sed in his multa vel temperata funt vel rautata crebris difcordiis , bellis inteftinis, commutationibus rerum , etiam cafu ad* fcitis alienis inftitutis. Francis fimiliimi funt Perfae hodierni, de quibus ita locuples teflis, Chardinus (**): Perfae animi atque ingenii non minus , quam corporis, dotibus excellunt ; imaginandi vim feu phantafiam habent acrem , facilem, fecundam ; aptum ad difciplinas , artes liberales, ad opificia artificiaque , etiam ad rem militarem ingenium, laudis ac famae cupiditatem f. vanitatem magnam, ingenium mobile, verfatile, omnibus temporibus fe accommodans , mores faciles , politos, elegantes; proclives ad voluptatem, luxuriam, profufiones pecuniae ; praefentibus voluptatibus qualibuscunque fruuntur , de confequentibus non laborantes; peregrinos et exteros fumma humanitate ac benevolentia excipiunt ac protegunt. Eorum folum penurü magis % Jt» <&ot* % ii* % & C * ) V. Caesar B. G. III, 8. 19. VII, 20, 22. 30. Cuardin Voy. en Perfe Vol. IV. p. 99- fqq-  4o AUGUSTI MATTHIAE gis hominum } quam fuo vitio fterile et infecundum : agricultura vita fuftentanda eaque non adeo facili, quurn aquam ad irrigandos agros e terrae vifceribus elicere et extrahere debeant, nee facile gens ulla fodiendi et cuniculos meatusque fubterraneos agendi petitie* (*). Quae foli natura vix dubium' quin indolem illam gentis effecert, adjuvante tarnen imperii illius forma , cui unice debüri videtur ea , quae Perfis etiam tribuitur, aftutia, calliditas, mala fides. ( ** ) hb eadem caufa ex parte faltem pendere videtur populorum Orientalium gravitas, tranquillitas, focordia, defidia, quae genera funt mollitiei, fed ejus rei vim fibi vindicat etiam infuper partim coeli natura , partim regnorum illorum adminiftratio, partim religiones. Sunt etiam in regionum fpecie et habitu exteriori , quae nonnihil ad animos incolarum formandos et certo modo afficiendos valere videantur. Montium quidem multitudinem et alperitatem multum conferre ad homines duros , animofos , fortes reddendos , propterea quod ii plerumque infru&uofi funt , fupra monuimus : fed alio etiam refpe&u eadem res vim habet non disfimilem. Primo enim montium jugis regiones contra exterorum vim et invafiones a natura munrtae funt: neceffe autem , ut quisque fecurisfimus fibi videatur, ita fidentisfimum eiTe. Deinde ipfa montium altitudo coelum paene contingèns , locorum praecipitium et praefractorum afperitas , rupes impendentes et ruinam minantes, fylvarum obfeuritas et folitudo , animum erigunt, attollunt, facro quodam borrore et fpt. ritu fublimiori implent, quum, quanta vis fit et majeflas naturae rerum, fentitur. Contra regionum planarum et ^•^^•^^^^^^^^^^^^^^^^ ^^^^ ( * ) Chasd. Vol. IV. p. II. 218. %. <**) Chard. ib. p. 105.  DISS-ERTATIO. 4t et depreffarum adfpectus deprimit etiam animos hominum , nulla varietate delectac et movet; fed, quum*femper fit idem , ad eumdem etiam et aequabilem rerum ac vitae curfum anxie fervandum adfuefacit; eaedem regiones , nifi fluminibus magnis et rapidis praetextae funt, hoftium incurfionibus maxime funt obnoxiae, imbellesque animos hominum, quum viribus fuis diffidant, efficit. Denique montibus populi alii ab aliis d.fcernuntur ac disjunguntur, adituque intercluduntur , unde rfafcuntur odia , inimicitiae , bellorum non intermiffa feries. Eadem fluvi.>urI elt ratio, qui, quum alias ab aliis gentes ac populos fejungant, et eos , quos continent ac comptectuntur , tutiores a finidmorum injuriis adeoque ferociores praeltant, et p< pulis a fe feclufis, quum cuique portio aliqua terrae ab ipfa natura tributa fit, eam fummo ftudio tuentur; eos , qui trans flumen habicartt , alienos et holtes habent; ideoque inimicitiarum et difcordiarum opportunirates funt multae. Sed hoe inter rudes populos et in magna penuria viétus fere tantum locum habet. Ubi vero rerum ad vitam necefl'ariaruin fatis magnus eft proventus et agriculturae homines ftudent, delenitis vitae genere animis , inimicuiï>que uepofitis, populi ifto modo montibus vel amnibus feclufi et in fuas quisque civitates colleéti, gloriae poaus atque artium omnium aemulatione quadam vincere fe invicein ftudent C:*3, nee ftumina tam ad disjungendos atque abahenandos populos et fempiternis difeordiis et contentionibus implicandos , quam ad eosdem , quamvis longisfimo intervallo diftantes , confociandos valent. Oppor- ( * ) Cf. Ferg. Hifi. *f Civiï Society p. 182 fqq, F  4* AUGUST! MATTHIAE portunisfiraa enim funt ad ea , quae in altera regione abundent , in alteram tranfportanda, aliisque impertienda, et ad ea inde petenda , quibus ipfe carere natura foli cogaris, Itaque mature mercium commutandamm exittit confuetudo , quae ipfa multum prodest ad hominum mores emolliendos et humanitate imbuendos , quum omnes homines non holles fed amicos habere adfuefcant. Accedit, quod per fluvios nova vires animi ac corporis exercendi via aperitur, novae artes inveniendae, atque emendandae meditandaeque rationes, quibus vel in aqua verfans a periculis tibi cavere posfi§, vél mercibus importandis vel exportandis commodisfime tibi confulas. Quas ad res majores etiam opportunitates habet infularum , parvo fpatio inter fe dillantium , et diverfa foli natura variisque bonis praeditarum fitus, ut intelligi pofiit earum infularum , quae inter Afiam ac Graeciam interjacent, incolas maturius ipfis Graecis artes difciplinasque tra&affe et ad humanitatis cultum pervenilfe , et infularum coronam vel cho. rum , qui in Oceano Pacifico eil, homines alere, omnium humaniilimos, benevolentilfimos ac folertifTimos, Contra ii populi , qui regiones ad mare fitas & oras late patentes incolunt, rebusque maritimis inprimis ftudent , etfi primo adfpeclu majores etiam illis commoditates ad vitam omni elegantiae & humanitatis cuku expoliendam habere videri poffur.t, tarnen ferocia potius, ftiperbia atque duritie quadam, confpicui funt; id quod jam animadvertit Homerus, qui veritTime Phaeacum , e mari viventium, mores depinr;kafperos acferoces (*). Accidit autem illud tribus maxime de caufis; primum eiiim, quam vim etiam montes ac fluvios habere fupra - • mo- ( * ) Od. {, v. 270 fqq.  D I S S E R T A T I O. *3- monuimus, eo facie hoe , quod mari , tanquam muni. mento objecto, aliorum injuriae arcentur ; quae ciufa etiam eft , quod infularum , accelfu difficilium , incolae plerumque funt atroces atque immanes (* ) ; deinde, fi rei navalis ftudio maris imperium paratur , rit , ut, quum ad injurias, quibuscunque libuerit, impune inferendas fatis fefe validos videant, potentiam fuam ac vires non magis finibus coerceri, quam ipfum oceanum, fibi perfuadeant: id quod optime et lenfit et explicavit Moncesquivius (* *); denique mores eorum, qui rei mnriumae ftudev.t, quum in perp-'.uis fere perieulis verlèncur , animique ad fuas aeqiu atque aliorum aerumnas , calamitates , nuferias fentiendas obdurentur, afperos, duros, feros feri necelfe eft; quod quum primo proprium tant'iinmodo*fit nautarum, mox tanquam contagione, ab iis, qui maxime rem publicam juvant, ad reliquos etiam cives ferpit ac permanat. CAPUT QUARTUM. De vi, quam rerum publicarum forma et admit niflratia diverfa ad animos civium habet, Confideranti , quot quamque diverfa fint rerum publicarum genera , ac formae , qui faclum fit , ut aliae aliis diutius durarent; quantum aliae in aliis ter- rae ( * ) Ita de incolis infulae ferorum Hominum (Stvage Hand ) prope Namockam f. Rotterdam inful. fitam, judicat Forster Reifi uni ditlVett II. S. 426. (**) jE/pnt <*« L> Toai. II. p. 22e. F 2  4* AUGUSTI MATTHIAE rae locis invaluerint, quamque parum in unam faepe provinciam conveniat forma, quae in altera vel femper fuit, vel, nifi fumma cum violentia & rerum converfione, extirpari non potuit, dubium videri non poteft, quin fuum quaeque civitas adminiftrandi modum prculiarem poftulet. Neque vero ejus rei caufa in confuetudine civium vel indole peculiari unice pofita effe poteft : illa enim civium indoles reipublicae forma plerumque magnaex parte demum conftituitur et efficitur; fed alia caufa fubeffe debet, in qua acquiefcere liceat , et quam ad aliam caufam referre non fit neceffe; itaque coeli temperiem eam mödo vim habere vidimus, ut vel tardiores vel alacriores animos reddat,- fequitur, ut caufa ultima diverfae rationis, qua civitates conltitutae funt, et reguntur, pofita fit in foli natura et , quod inde derivatur, vitae genere. In eo itaque folo, quod nulium viftum , nifi ex venatione , vel parcuin faltem fuppeditat, quum homines laxius liberiusque vagentur nullis certis fedibus adftriéti, quumque nifi viribus corporis aut fortitudine nemo nemini praeftet , fortunarum autem fumma fit aequalitas, rem publicam non unius , vel paucorum arbitrio, fed-com»uni omnium confilio regi neceffe eft. Itaque et populi Americae feptemtrionalis,qui venatu potiffimum vivunt, maxime omnium funt liberi et fui juris ; et antiqui Germani ita res publicas delcripferunt et conftituerunt , ut femina ab iis jacta videas earum legura , quibus Angli (qui quidem ex Europae gentibus primi civitatumbene conftituendarum viam aperuerunt) rem publicam fapientiflime temperarunt. lidem , quum provincias imperii Romani occupaffent 3 non regna , fed popularia imperia verius inftituerunt , quandoquidem jus legurn fanciendarum vel abrogandarum penes univerfos erat; regi, prae-  DISSERTATlO, 45 praeter imperium in bellis et jus dicendi munus , nihil xelinquebatur. Quae inftitata poflero tempore hominum vel ignavia vel fcelere malisque artibus in plerisque evanuerunt. Clientelarum vero jura , quae feuda vulgo barbare vocant, quum priscis Germanis ignota effent, infiituta funt tum , quum viéïores victos et ipfos et terras jure quodam belli inter fe diftribuiffent. Contra inter eos populos, qui 'paftoritiam vitam agunt, quum pccudum numero , qui major aliis , aliis minor effe debet, aeftimentur divitiae , fumma fortunarum inaequalitae reperiatur neceffe eft, ka domini et lei vi macure diftinguuntur.; jus in greges fblis domini s ac patribus familiae refervatum eft, ex eorumque arbitrio omnia , quae ad gentem nliquam pertinent. , geruntur. Oriri autem inter dominos gregum cum tinitimis, qui diverfae gentis funt, frequentes de pafcuis, de finibus, de ipfis pecudibus diffenfiones ac contentiones, adeoque homines ad injurias vel depellendas vel ultro inferendas femper promtos ac paratos effe neceffe eft; quas ad res quum duce opus fit, deligitur is , qui maxi mis divitiis maximaque familia poliet. His ut in omnibus , quae ad communem falutem ipeófcant , quia celeritate maxima opus eft , fumma cum religione ac fide obtemperetur atque obediatur, ut rei miütaris, ita conditionis illius ratio exigit. Ita fit , ut non folum ea, quae ad bella pertinent, fed etiam , quae ad ipfam civitatis difciplinam fpeéfcant, ex unius arbitrio omnia adminiflrentur, fiquidem ne fingulae quidem familiae alio roodo reguntur. Ad despotica igitur, quae vocant, imperia tales gentes fuapte natura ac fponte ferri cum ilta argumenta evincunt, tum illarum nationum , quae talibus imperiis fubditae funt , quaeque a paftoriuis gentibus originem duxerunt , Turcarum , Tartarorum , F 3 Rus-  45 AUGUSTI MATTHIAE Rusforum , Polonorum exemplis confirmatur C * X Agricolae autem , quum certis fedibus adfcripti fint 't juraque poffesfionis aceuratius finita ac defcripia habeant, ament quietem , nee'tam duce ad bella perpe* tua , quam ad communes lites dirimendas judice indi» geant, a venatorum vita laxa ac libera aeque atque a paftorum facili obfequio abfunt. Ab juribus enim posfësfionis aceuratius conftitutis reliqua omnia et jura et officia quae hommibus inter fe comtnunia funt, manant, unde juftitia coh'tur, et leges, quarnm ooe fuut» quisque jus vindicet, confticuuntur, hominumque focietas certis finibus adftringitur. Jgitur inter agricalas demum legitimaimperia locumhabent,quare verisfime ai^ti* qui Graeci Cererem-, frugum genitneem ,. eamdem 3tt moda publicis postponere non dubitant. Itaque , etfi aemo fere est , quin patriae naturali quadam caritate ducatur , tarnen ii, qui fub regum vel optimatium imperio vivunt, patriara amant magis eo , quod patriae felute fua quisque commoda contineri videt, qua labefa&ata3 civium etiam bona corruunt; (quam ob rem nihil  D I S S E R T A T I O; 49 nihil fere magis ufu venit in regnis, quam patriae falutem prae privatis utilitatibus contemni ac defpici:) at liberi cives rationem illi quidem habent pnvatae utilitatis , fed fine civitatis incommodo, et patriam eo magis diligunt , quod fe ipfi fufpiciune , et humanae naturae dignitatem legibus luis fultentari ac fervari intelligunt. Itaque gentibus liberis maxime proprius eft de^ cor ille animi, quem fpiritumpopulanem (public fpirity vocare licet, quo olim dum integris legibus respublica ftaret, Graeci et Romani, recentioribus temporibus An~ gli, quippe qui primi civitatis fapienter legibus tempé, randae viam aperuerunt, ac monftrarunt , confpicui. fuerunt, et qui magis imminuitur , quo ci vi bus minus libere atque ex animi judicio vivere licet. Conjuncla elt cum eo animi quaedam elatio ac fuperbia , per totam gentem diffufa , qua quisque nullo fefe imperio , nifi legibus abipfo fancitis, id eft, menti ac rationi fuae ob» noxium eife gloriatur. Qua etfi alii etiam populi ,ob artium ac dilcipiinaruin in civitate fljrein vel res in bello praeclare geftas vel alia bona, efferri poffunt, tarnen in rebus publicis et caufam illa habet akiorem atque generaliorem , quippe quae in fuo cuique animo ac mente pofita elt, et, ubi reliqua acceiunt, major atque acrior effe debet, — Sed , ut quaelibet virtus vitium ière altquod adjunétum habet ex immoderantia ortum , ita generofus ille animi fpiritus faepius in arroganriam deflectitur, hominesque, praeter fua, nihil quidquam bonum vel laude dignum habent, et externa omnia defpiciimt ac coneemnunt. Unde fit, etiam, ut , quum nimium fibi ipfi placeant, aliena atque externa faepe ne co>gnofcere quidem ftudeant, fintque omnium, quae non ad ipforum patriam ae vitae genus pertineant, valde imperiti atque ignorantes. G Eos»  $0 AUGUST I MATTHIAB Eos, qui mature adfueverunt, mentem ac rationem , fuumque judicium in omni re gerenda fequi , nee ab aliorum auétoritate pendere par est, etiamfi aliae caufae non cogant ( quae tarnen neque defunt u!H vitae generi, et in regionibus ad civitates liberas conftituendas apris, id est, parum fertilibus, et hominum potius opere ac labore, quam n aturae beneficio , habitabiles 3 inprimis magnae funt) fuapte fponte ad laborem atque induftriam ferentur , inertiam ac defidiam refugient, quoniam mens humana atque animus, fimul atque excitatus est, fefeque cogitando exercuit, et vires fuas ufu cognovit , femper fibi propofitum habere debet aliquid, quo cogitandi vis occupetur. Itaque , etü ar* tes multae ac difciplinae feveriores in iEgypto, aliisque regionibus, quae regum imperio paruerunt, ortum habuerunt , tarnen et illae incrementa ceperunt magisque excultae ac perfectae funt a Graecis , Romanïp, Italis medii aevi, et liberales elegantioresque artes, ut poëfis, ut eloquentia, in liberis fere civitatibus maxime floruerunt. Frugalitas vero , Aó, est, modeftia ac temperantia in viétu omnique cultu, ubinam magis locum habebit, quam apud eos, qui et perfe, quod verum, juftum ac fimplex fit , praecipue fpedant, opesque magis ad publicam utilitatem, quam privata commoda ac luxuriam parandas exiftimant, et fibi perfuafum habent cives omnes aequalitate juris frui, ad hanc autem tuendam aequali omnium fi non forte ac conditione, certe vitae cultu atque habitu opus elfe , ne faftu et" magnificentia opulentiorum pauperiores vel offendantur, vel inimica reipublicae confilia ineant, vel animis demisfis fuam fortem lamententur, et aequalitatem ad fpeciem magis fibi oftentari quam revera obtigisfe arbitrentur! Contra ea ad rempublicam omnibus modis ornan- darji,  D l S S E R T A T I O. 5* «fatn , aedificia publica , quae majeftatem populi referant, et quae vel civibus ufui fint vel iis, qui iniquitate fortunae adfliéti fint, receptum et auxilium praeftent, exftruenda et magnifice inftruenda omni ftudio fenïmur. Denique, ut generofi, liberalrs ac fubiimioris fpiritus homo non , nifi quod verum ac fimplex fit , amat, omnem fucum et ornatum alienum refpuit, ab omni affeótatione in diélis faólisque alienus , ita homines li* berae civitatis naturam unam ducem fequuntur , fenfa" animi libere eloquuntur, nee, quod aliis gratum fit ac biandiatur, nifi animus hoe fentiat, anquirunt. Itaque erga parentes, uxores, liberos, cognatos, amicos funt pii , officiofi , benevoli , humani , at cum feveiitate* quadam, neque enim videri honefti, fed effe volunt : id quod vitio iis vulgo vertitur a monarchicis homini<* bus, qui civibus rernmpublicarum rufticitarem et afperitatem agreftem exprobrant, elegantram vitae ac morum fub regum imperio tantum einorefcere perhibentes. In litteris artibusque , quid fimplex , ufui aptum,, fincerum fit , quam magnifica , fplendida, vana, magis;anquirunt, Itaque omnis naturalis elegantiae in dicendo ac fcribendo magiftri femper fuerunt et erunt Graeci fcriotores , qui in liberis rebus publicis vixerunt ; at exftinéra Ubertate , impofitoque cervicibus iVlaeedonum jugo , venuftatem non in naturae veritate fed in fuco orationis ac cincinnis , verbis magnum fonantibus , doélrinae copia expromenda pofuerunt , quod inprimis in poëcis Alexandrinis obvium. Ex Romanis fcriptoribus qui fub Augufto et post eum vixerunt, pauci funt, qui magis ingenio et fimplici elegantia, quam arte et ornatn orationis, fefe commendent. Noftris temporibus Galliy G 2. etfl  52 AÜGÜSTI MATTHIAË etfi in dictis faótisque ad fummum oranis elegandae-faftigium fibi perveniiTe videntur, haud immerito tarnen nimii ftudii in ornanda oratione infimulantur. Rebuspublicis & natura et vi contrariae funt eae civitates , quae , fine legum praefidio, a voluntate atque arbitrio unius pendent. Ibi enim , quum nihil fuum habeant homines, et cujusque cum vica , tum fortuna in alius pofita fit poteftate , fit , ut fefe ipfi viles habeant, viribus fuis diffidant, judicium, quippe quo ne uti quidem fine periculo licet, paene nullum habeant, ad aliorum imperia, monita , nutus, exempla totos fefe accommodent , unde omnium hominum , ut pecudum , fumma inter fe fimilitudo exoritur. Quum autem animi humani vis nulla re penitus tolli et extingui poffit, oftendere autem animi motus in talibus imperiis periculofum fit, neque alia ratione, nifi aftutia, a potentiorum injuriis fibi cavere queant homines , fequitur, ut ad firaulanda ac dilTimulanda animi fenfa callidisfimi fint, aftutia omnes fuperent , fine fraudibus et mala fide nee agant quidquam nee loquantur, quos vi aperta vincere poffe diffidant, occulto et ex infidüs ulcifcantur. Quam ob rem gravisfimas etiam ac maxime inveteratas fimultates et inimicitiasexercent, quod, quo magis coërcere animi motus neceffe est, eo acrius ii, copia data, erumpunt. In iisdem nullus patriae amor ; fuam quisque falutem , fua commoda unice fpeétat ; ignaviae atque inertiae dediti funt; qua enim ratione impigri atque ïnduftrii efTe poffunt, qui, quod paraverint, fe tuto posfidere poffe diffidunt! Senfuum voluptatibus frui fummum Bonum ducunt ; id enim folum miferis folatium ; quod fibi acquifiverunt vel fortunae cafus largitus est, quam primum confumere et profundere properant, ne denuo ante fru6tum amittant. In vita con>  DÏS SERTATIO. 53 eommuni adulatores, fubmisfi, humiles erga potentiores, erga inferiores, uxores, Iiberos, fervos, fuperbi etcrudeles. Atque haec non minima caufa effe vide* fur foeminarum iis in regionibus captivitatis: alia vero ejus rei ratio.in eo pofita est, quod ibi9 ubi nemo fere proprium quidquara habet, id faltem , ad cujus ufum natura fua . maxime proclives funt earum piagarum homines, moribus , inflitutis , religionibus tutum praeftare voluerunt. Inter refpublicas et defpotica imperia media eft monarchia, id est, civitas „ quae ab uno quidem eoque hereditatis jure regnante adminiftratur, certis tarnen legibus temperata est. In iis regnis quum magna fit et fortunarum et conditionum inaequalitas, diverfique ordines, fjunus nobilium , qui proximum a rege locum tenent; alter eorum, qui litteras et difciplinas traêtant, religionesque adminiftrant et interpretantur ; tertius eorum, qui manu viélum quaerunt, agricolarum, opificum artihcumque ; quartus denique militum , qui et leges tueantur et vim externam arceant ) fintque vehui gradus dignitatis , exoritur honefta quaedam ac Ebera hominum concertatio , fiquidem ad altiorem quisque gradum enititur, fe inprimis dignum, qui laudetur et in honore habeatur, vult exiftimari , resque gerere , quibus gloriam confequaeur, ftudet. Ica ambitione et honoris ftudio omnes ducuntur, et ita quidem , ut fumma etiam pro honore pericula fubeant, omniaque praeclare faóta non a vi animi interna , et communem falutem unice fpec"tantes ut in rebuspublicis fieri par eft, proficifcuntur, fed gloriae et honoris caufa fiunt , patriam propter lè ipfos diligunt et contra alienos armis defendunt, ne, ea adfliéta , ipfis labes adfpergatur; laborem nullam fugiunt, quo ad meliorem vitae ftatum vel dignitatem fefe G 3 evehi  54 AUGUST I' MATTHIAE evehi pofte fperant, in eoque omnes alios fuperare cxP piunt, quod vel fortunae beneficio oblatum vel fua o« pera partum fit , ad fplendorem in viótu ac culru irnpendunt, et ne , fi diffluxerit, in infamiam incidant , fummo ftudio confervare laborant; in confuetudine quotidiana officiofi , faciles, venufti , urbani , ut laudem inde capiant, et alii fimiles erga ipfos bianditias adhibeant; itaque animi fenfa , fi quae aliis ingrata effe posfint , non expromunt, fèd artificiofë celant, aliique videri , quam. revera funt , affeéhnt. Jn litterarum ac difciplinarum ftudio artibusque magis , quod placeat , gratum, fplendidum fit, quam fimplicitatem naturae fequuntur. Ut monarchia inter respublicas et despotica imperia, ita inter monarchias et respublicas media eft ariftocratia , i. e. ordinis nobilium feu optimatium r haereditatis jure transditum , imperium. Sed , quumadfummam unicepopuli attendamus , quomodo ejus ingenium legibus et eivkatis fósmu conformatum fit, ad vim legum declarandam nil referre poteft, five pluribus five uni popuJus paceat: alieno enim imperio , non fuis ipfe legibua regitur. In monarchicis- vero et ariftocraticis imperiis inprimis id confiderandum , quaiibus populus legibus utatur, et liceatne iis tutis ac fecuris civibus vivere , nee vitae , privatis posfesfionibus , fortunis continuo timere. Nam. is- rebuspubücis quidem confentaneum eft ,, nullas leges ab univerfo populo juberi, nifi quae univerfis conducant fecuritatemque omnium rerum affet«Dt;qiiod contra in despoticis imperiis. Sed monarchiae atque ariftocratiae in eo maxime inter le differunt, quod aliae mitisfimas ac fapientisfimas leges , aliae faeviores et minus omnibus utiles habent. Qua in re tenendum fcft hoe, ut y quo fapientioribus legibus civitas feu mo- narchica  DlSSER TATIÖ. 55 narchica feu ariftocratica regatur, eo propius illa ad rerumpublicarum naturam accedat, ita cives, quo tutiores ac fecuriores fint , eo magis ingenium habere liberale , modeftum, generofura, denique , quale libera civitatis forma efficere iblet. Haec fere funt, quae in animis hominum èfficit civitatis forma, ejusque adminiflrandae ratio; qua in dispu* tatione fi nimis, quod eife debeat , quam quod revera Kit, fpeétaffe cuiquam videbor , is reputet velim, cujus rei vim propriam accurate perfpicere velss , eam per fe -effe conliderandam , fecretis et amotis omnibus , quae aliunde accedere posfint; quum autem indoles hominum non fola reipublicae forma conftituatur, fed coeli etiam» foli, aliorumque , quae mox indicabimus, vim patiatur, his ipfis vim, quam leges civitatis per fe habent, iraminui, mutari ac defleéti neceffe elt. Tarnen vel iic quodque civitatis genus eam , quam oftendimus, vim ad animos omnium habere , etfi aliis caufis aliquantum debilitatam etfractam, nee ad omnes , qui ejusdem civitatis funt, pertinentem, videas. Tum nihil dixi de pravis mltitutis atque ufibus , quos vulgo abufus vocant, qui in nullam fere civkatem , five libera illa fit , five monarchica vel ariftocratica, etfi fapientidime primitus conftitutam, -non irrepferunt ; illi enim funt vel monarchici vel ariftocratici g:neris, ut in rebuspubheis, vel despotici, ut in monarchicis imperiis ; et, fi jam tantum invaluerunt, ut vim aliquaai ad animos civium habeant, vis eorum eft par ei, quam vel monarchicae atque ariftocraticae vel despoticae civitatis formae inefle demonr fteavi. Eadem ratio eft civitatum e diverfis rempublicam adminiftrandi generibus mixtarura. € A-  5 quem finem aliqua religio ab initio fibi propofitum habuit , is incorruptus et ab aliarum rerum admixtione vacuus maneret. In Graecorum enim religiones, quum primitus folius phantafiae vi effictae atque exomatae fuiffent ab hominibus fapientibus et civitatibus ordinandis vel regendis praepofitis, ingefta funt praecepta moralia , quibus hominum animos et a ferina. vita ad humanitatis cultum fenfim perducerent, et faciliores fibi ad parendum redderent ; ex quo geneie funt myfteria fere omnia , inprimis £- leufinfa,,  D 4 3 S E R T A T I O. 5 7 leufiüia, oracula, Jovis£ênao,,<«êri» etc. nomina. Romanos autem praecipue religionibus ad rem publicam domi fbrisque adroiniftrandam ufos fuifTe conflat , eorumque religionem , etfi Graeca origine adeoque poëtica fuit ,. quum ftudiis et ingenio ejus populi-magis ad reipublicae adiniiiiftrationem accommodata fuerit, verius inter polieicas referas. Ad politicas autem religiones. praeceptaetiam atque inftituta moralia accesfiffe haud rairum , quum fine probis moribus nullam civitatem regi poffé intelle&um elTet. Chriftianam autem religionem quis ignorat, quam faepe et ad fenfuum judicium atque ufiim dtflexa fit ,. et ad opportunitatem imperantium accommodata i Sed, quod in quaeftione de civitatum generi*. bus fecimus , ut tres tantum respublicas adminiftrandi modos per fe confideraremus , mixtas autem civitatum formas praeteriremus, idem hoe in loco fequemur, et tria modo illay quae demonftravimus,. religionum genera per fe fpe&abimus , quia , quae religiones a propria vi degenerarunt , ad. nnum ex tribus illis generibus de» flexas efle necefle eft.. Poëticae igitur religiones cum ortum habent et maxv me vigent inter eas gentes, quae vel calidiori coelo ftuuntur, vel id folum eumque agrum incolunt, in quo non nimio eolendi vel arandi labore opus fit y et fatie temporis a fblito- opere ad animi remilTionem ludumque fiiperfit , turn inter eos populos efflorefcunt, qui primum cultioris humanitatis gradum tenent. Nam, ut in fingulis hominibus puerili aetate fenfuum ratio ac phantafiae vis maxime valet,. ubi ad maturiorem aetatem ventum eftmaturius etiam judicium ac prudentia exi« ftit, idem in totis gentibus locum habet. Earum autem religionum ea vis eft, ut phantafiam, a qua ortae funt., vicufim adjuvent, ingenium hominum elegantia ac veil nuftate  58 AUGÜSTI M A T T H I* A E nuftate poliant 9 ad poëfin , piéturam , muficam omnesque litteras atque artes elegantiores aptum efficiant, hilaritate et ludorum obledfcationisque omnis ftudio animos perfundam ., homines faciies accefïu et moribus 9 martfuetos ac .plaeidos, decori maxime vi et fenfu reddam. Politicarum vero religionum plures funt fpecies, aliae feveriores, mitiores aliae. Ex his feverisfima haud dubie judaeorum religio fuit, quippe qui , quum a Moife juffi effent, unum Deum putare'et colere , eum .quem Abrahamus , auctor gentis , deum ftirpis fuae peculiarem habuerat, eumque ab omnibus ceterorum populorum diis diverfum, iisque , quippe fallis , adverfum , eumdem unicum reipublicae fuae caput ac moderatoïem habebant , adeoque facerdotum imperio obnoKÜ fiebant. Mitior multo Mahometana religio, quum nee deum gentis peculiarem adfeifcat , fed internuntium modo divini numinis alium , ac vel Judaei vel Chr-iftiani, ftatuat, et facerdotium cum regia poteftate con< jungat. Romani vero cum faciies erant ad peregriuos deos recipiendos , tum aliarum gentium deos , a luis nomine tantum discrepantes , re fimiles rebantur, fuis» que nominibus appellabant. Debent vero ii , qui politicam religionem inftituere volunt , fupremum numen, quippe cujus poteftas ad ultima et minima pertineat, ab omni humana conjunctione ac fimilitudine removere, ita ut menti ne imaginem quidem ejus capere liceat, feverumque peccatorum punitorem ac remuneratorem ptrhibere, et timore potius ejus , quam caritatis quadam admiratione , animos hominum imbuere ; facerdotibusqie , quippe interpretibus divini numinis , fumtUtöa pit 'ftatem in ipfa fenfa ac cogitata civium perÊMttêre , unde fit, ut, (quod Europae etiam gentibas ab  D l SS E R T A T I O. ^ ab feculo inde undecimo ex parte accidit), quae ta.< lem religionem adfciverunt gentes, ii eleganti ac venufto ingenio non multum polleant; nam nulla re phancafiae vis magis erigitur , quam divini numinis , nutu fui omnia moderantis,. adumbratione. Ita faótum , ut, mentis quafl quadam fervitute oppresfï, nihil fublime nee elatum fentirent Judaei , mores haberent infuaviores , afperiores, feveriores, erga peregrinos , quippe qui fuo deo adverfarentur , omnem vim atque injuriam , omnemque perfidiarja conceffam effe exiftimarent , ad rempublicam vero fuam tuendam magis timore , quam generofo ftudio , devincirentur. Equideim Ifra&litis nihil magis obfuiffe judico , quin ad omnem humanitatis cultum , folerti et callido ingenio freti , pervenirent , quam id ipfum, quod , quum eo loco et conditione effent, ut ad poëticam religionem ferrentur, coaéli funt eam recipere, quae, etfi rationi magis confentanea , tarnen nee fenfibus eorum , nee phantafiae,, id eft, ingenio, quale tum erat, blandiretur. Chriftiana denique id propofitum habet, ut hominum animos a pravis libidinibus abducat et purget, ad honefta accendat, hominum inter fe focietatem firmius jungat, denique mores emendet ac corrigat, non fpem praemiorum , in hac vita , gloriae, famae , divitiarum y oftentans, fed gratuitam virtutem , qua Deo O. M> gratus et acceptus fieri posfis, exigens , hominesque , quum partim ad hunc rerum ordinem corpore ac fortuna pertineant, meliori tarnen fui parte , animo, mente ac ratione,. alius civitatis effe cives edoceat ; qua religione nihil eft msgis rationi confentaneum ,. nihil humanae naturae praeftantia dignius , nihil ad homines ad quaevis altiora evehendos accommodatius. Sed quae eft humana imbecillitas, rationis imperium detrectans et fenfibus potius H. a ob-  :6o AÜGU'STI lATTHIAE obfequens,fadumeil, ut magis ad placita ac dogmata de rebus extra humanam cognitionem pofitis attenderent, de iis fübtilius quam verius difputarent, acriterque inter fe contenderent, in caerimoBÜsque ac ritibus interpretandis et anxie obfervandis omnem operam ponerent, et in iis Chriftianae religionis vim pofitam judicarent, moralia praecepta minus perpenderent; ex qua perverfitate vix dici poteft;, guanta mala gene'ri humano aceiderint. C A P ü T SEXT ÜM, De educatione et tmfts quibus dam fort uit is. Tnter caufas diverfitatis, quae "inter ingenia diverforum i. cum hominum tum populorum obfervatur , vulgo et merito quidem primo loco memoratur educatio ,id eft, inftitutio morum ac difciplinarum , quam a parentibus , propinquis, raagiftris parvuli accipimus. Eadem inftitutio in quovis populo ita comparata efte debet , ut et moribus, inftitutis, legibus, et vkae genen, ftudiis, ingenio cujusque gentis confentanea fit et refpondeat; et, ü quis alienos mores adfcifcit vel adfeclat , vix populaHum fuorum rifum effugiat. Itaque quum ab indole cuivis genti propria educatio pendeat , ea vero indoles fingatur ac conformetur caufis iis , quas , fi non omnes , at graviffimas tarnen, enumerav/imus, fequitur educationem perfe quidem nullam vim propriam ad hominum ac populorum indolem, quippe qua illa demum finiatur,habere , et eos, qui mores atque ingenium populorum inf>ïrutione pueromm fiagi contendunc , eos omnium illarum caufarum vel phyficarum vel moralium , quas fepa- ra-  '13 ï S S E R T A T ï C 61 ratim enumeravimus, vim uno illo vocabulo complecti. Fuerunt quidem legumlatores iique fapientisfimi, qui in rebuspublicis conftituendis inprimis refpicerent ad educacionem puerorum, et ea civitatis leges fervari et confirmari exiftimarent, fed , qui mores , quaeve indoles ■ad unumquodque civitatis genus fervandum maxime idonea;eft, eadem ex quoque reipublicae genere, modo ea bene conftituta fit , fponte ;enafcitur , adeoque major differentia eft in verbis quam in re jpfa , >ut nihil dicam de eo., quod illi legumlatores ad coeli., fub quo habitant , temperiem, foli naturcm , et quae inde »oriunt.ur in hominum animis diverfitates, ad conditionena pppularium , multumne an paruin exculti effent-, quibusque hominibus contermini, refpicere neceflè habuerunt. P*rum vero interest , utcum inftitutionem aliquam ad certam coeli fblique naturam aliasque I S S E R T A ;T I O, 6$ Orientalibus fumma cum diligentia et ftudio cuftodituu potius quam colitur, in Europa autem fummo honore habetur atque impenfius colitur, etfi non eadem ab omnibusasfiduitate; cujus diverfitatis caufam fupra diximus partim in coeli temperie , partim in agrorum natura et civitates regendi diverfis rationibus quaerendam effe. Nihil vero cogitari poteft , quod majorem ad animos hominum temperandos et confinnandos vim habeat, quam honefta, decora, libera, nullis , nifi pudicitiae ,.finibus circumfcripta feminarum cum maribus confuetudo. Quum enim conjunótionis appetitu omnes trahamur, neque ulla fere veheiaentior cupido animis hominum innata fit , quando ejus, quod appetas , non eft copia nimis facilis, fed ftudio quodam et animi contentione id quaerendum et conciliandum eft , vires animi exercentur atque augentur, moresque , quum a mafcula feritate ad maliebrem mollitiem attemperandi ac defleclendi fint , mofliuntur ac manfue'fiunt. Quum autem feminae eximio quodam pulchri ac decori lënfu a natura praeditae fint, eodem vel ftmili faltem imbuuntur etiam hominum animi, et ftudiofio-res fiunt omnis elegantiae, quam a moribus ad ftudia, artes difciplinasque quas traétant, transferunt , qua in re adjuvant quoque eos pudicitiae leges, quibus nihil ad mores poliendos» mitigandos, et omni feritate exuendos falutarius. Contra feminae nullam rem magis in maribus fufpiciunt, quam animi magnitudinem, conftan.tiam, fprtitudinem T unde fit , ut mafculum genus virtute ac rombus fa&is gloriam et gratiam quaerere annitatur, ut vere dici posfit, libertatis, qua Europaei prae reliquarum orbis -partium incolis gaudent , initium fuiiTe feminarum liberam conditionem; animo enim fortitudine imbato et fuae fibi dignitaris confcio férviliter imperari non poteft, Praeterea et ob feminarum inge- i nia  é€ AUGUSTI MATTHIAE nia ad jocos et hilarkatem propenfiorct , et ob placendt ftudium in maribus, liberali utriusque fexus confuetudine jucunditate quadam atque hilaritate hominum animi peifunduntur. Itaque Europaei remisfiori et hilariori funt animo ; graves, feveri ac triftes Orientales. Confuetudinem utriusque fexus defcripfi eam, quae et naturae maxime confentanea fit , et faluberrimam ad hominum animos ac gentium indolem vim habeat. Quam citra ultraque regulam vitia multa ac mala éxoriuntur, Ubi enim nimis libera eft illa focietas, feminisque non tam aequale cum maribus jus et par dignitas, quam imperium potius ,conceditur, a conditione, qua natura eas effe voluit, defcifcunt animi impotentia et levitate,nihil fibi non perrailfum arbitrantur, modeftiam ,eontinennam, pudicitiam, tanquam aniles fuperftitiones, fpernunt,ad voluptatem , lufus , delicias fefe unice natas omniumque rerum furnmam ad fe pertinere exiftimant ; unde fit, ut non tam fincera animi ingeniique bona mares expetant , quam ad fpeciofas ac fucatas artes mentem accommodent , mores non mites ac manfuetos , fed molles atque effeminatos induant , pro elegantia vitae cultusque et orationis, inanem fplendorem feètehtur, et affeétent honefta potius et decora rerum vocabula, quam ipfam honeftatem in pretio habeant , ab ingenua hilaritate ad levitatem , inconftantiam, omnesque ineptias delabantur. Qui autem feminas ad libidinem modo.et naturae impstus explendos fibi adjunctas, ceterum haud multum a brutis animalibus diftare putant homines , ii moribus fere funt agreftibus, inhumanis, illiberalibus, rudes ingeniis, nulla gratia oris , neque orationis, ignati, moroft, feveri ac triftes. III. Ut ad finguiorum hominum , ita ad univerfarurn gentium indolem , animum ingeniumque immutnnda per-  D I S S Ë R T A T I O. permultum potest opum ac divitiarum posfesfio; fedj earum , ut varius modus acquirendi, ita varia etiam ad hominum animos vis est. Nam et divites vocantur n populi, qui propter foli fertilitatem omnia, quae ad vitae ufum neceflaria ,funt vel faltem maxime neceffaria, abunde posfident, ita ut nullis rebus aliunde importatisopus fit; etii, qui, etfi in fumma foli tenuitate,tarnen vel induftria fua vel fecunda fortuna ufi effecerunt, ut maxima fit nummorum inter eos-copia et ufus frequentisfimus. Ac de priori quidem divitiarum genere eo loco, qui erat de foli natura, locuti fumus; alteri-, us autem generis duae funt caufae , induftria civium, vel bellorum prosper eventus. Vel enim in magna agri ubertate, majorem fructuum, frugum, aliorumve terrae bonorum copiam excitant, praeter quod ipfis opus fit, quam ad exteros exportent, nihil vel pauca inde, reportantes; vel ad artes artificiaque et opificia fefe ap-> plicant, et quae paraverint, exteris transdunt. Harurn igitur divitiarum, quae ex induftria civium nafcuntur, cum eadem est ratio ac vis, quae ipfius induftriae, ut vires animi mentisque acuant et exereeant, et ad laborem ferendum excitent , tum proprium earum est id, quod animum erigunt, ad liberalem obleftationem quaerendam, artes litterasque adjuvandas excitant, tranquiU litate quadam et humanitate imbuunt, ab inanibus ostentationibus , ftudiis frivolis , prodigalitate , revocant et ad id, quod vere utile fruóhiofumque fit, intendunt," ab alienis imperiis ferendis. averfos reddunt , (Junde ad libertncem civilem firmaudam maxime aptum est' hoe divitiarum genus.) Sunt vero etiam populi , qui non fuapte induftria ^ fed bellis gerendis, aliis nationibus fubigendis et fpoliandis, magnas fibi opes pepererunt; quod genus diviI a tia-  68 AUGUSTI MATTHIAE tiarum est pesfimum atque perniciofisfimurm Quum enim cafu potius ac fortunae beneficio, malis artious, caedibus, rapinis, non fuis cuique meritis eae divitiae obveniant, fit ut, quod femel fecunda fortuna obtulerit, nunquam defuturuin rati , partim praeteritoiurn malorum et periculorum fölatium et praemium in opum ufu folutiori quaerentes, levius fefe efferant homines , et impotentia animi ad omnem faftum, fuperbiam, mollitiem defabantur; cujus rei exemplum videre Keet in iis, qui patrum opera ac kbore partas divitias nullo ipforum fudore naéti profundimt, vel ex humili conditione ad magnam opulentiam fortunae cafu fubito evecti arrogantius diffolutiusque fe gerunt. Atque hoe est illud divitiarum genus, quod civitates plurimas perdidit, mores civium corrupit, tyrannos iibe-' rorum hominum cervicibus impofuit, omni iibertati et virtuti inimicum ; id quod non fatis animadverterunc illi philofophi paulo feveriores, qui -omnem divitiarum poflësfionem civitatum liberarum et morum publicorum perniciem effe contendunt:: Divitiae enim labore atque induftria comparatae tantum abeft, ut res publicas pesfumdent, ut eas potius excitent atque confirment. Lapfa vero eft Romanorum. respublica , deleta Cartbagine, Graecia Afiaque devicta , fpoliatis provinciis, et' mammis inde opibus Romam collatis, quo ficto avantia, ambitione , faftu ac fuperbia opulentiorum , infirmiorum invidia et odiis, feditiones , bellaque civilia orta exitium libertati attulerunt. Neque Graeciae libertas diverfa forte perculfa corrüit. Conltat enira inter omnes, quantum maximae opes , quae , Perfis ad Piataearn vi&is, praedae loco in manus yiétorum pervenerant, priftinae morum fimplicitati ac fancl:itnti mali anulerint. Hispani vero, firmisfima olim et bellicofisöma gens,quid eau-  DISSERTATItX 69 «aufae effe dicamus, quod a veteri gloria ac virtute ad mollitiem, ignaviam atque inertiam , fubito defecerunc, nifi regionum locupletisfimarum ,auro, argento ,aüisque pretiofisfimis naturae donis abundantium, in Araerica posfesfionem ? Omnino , ut quaeque gens maxime exteris provinciis bello capiendis, earumquebonis jure quodam fortioris fine magno ipforum labore fruendo, divitiai «comparare fhidebit ita ingenio errt ad avaritiarn, ambitionera-, privatarum rerum ftudium omniaque vitia maxime procfivi. Tertium vero hoe diviriarum genus quum per -fe mores corrumpit, animosque mollitie , ignavia , luxu deprimit , tum funefta alia efficit eo , quod maximam in fortunis hominum inaequalitatem affert. Nam ubi divitiae vel ex foli natura, vel fua cujusque induftria quaeruntur ,-etfi fortunae non poffunt effe non inaequales^ tarnen neino'fere elt, nifi mala valetudine vel fenio opprelfus, quin commodam vitae conditionem , me» diam inter egeftatem atque opulentiam , modo ne laborem fugiat, comparare posfit. At in iis divitiis, quae aliorum populorum bona invadendo pararrtur , quum pleraque fortuna regat, fit, ut pauci , forttma adjuti, locupletentur , etiam direptis patriae opibus , reliqui eadem, qua antea, vel pejori etiam conditione maneant; ex qua fortunarum inaequalitate necesfe eft oriri pau* periorum in divices invidiam atque odia , beatiorum faftum ac fuperbiam, deniquedifcordias, feditiones,bellaque civilia ; id quod inprimis in liberis rebus publicis accidere folet. itaque eorum populorum , qui alienis maxime opibus pafcuntur , et in quibus maxima elt fortunarum inaequalitas , indoles five eft parum generofk ac liberalis , ceterum avara, fraudulenta , novarum rerum ftudiofa. Qui vero populi ea fortunarum aequaI 3 litate  7o AUGUSTI MATTHIAE litate fruii 'tur, fine qua nuüa civitas recle inftitui, nee admirriftrari poteft , ii, «nifi aliae caufae irapediant , ingenui funt, moribus candidis , a ferviïi erga fortunatiores animi humilitate ac fuperbia in inferiores aeque remoti. Quam fortunarum aequaiitatera , praeter illam juris , ad conftituendas ac firmandas civitates inprimis neceffariam effe probe intelügentes antiqui legumlatores maximum , quando per tempora atque homines licebat, in ea confervanda ftudium pofuerunt, inter quos eo usque progreffus eft Lycurgus, ut nullas privatas posfesfiones relinqueret , omniaque bona civibus inter fe communia effe vellet; nobis vero, in fumma temporum atque hominum diverfitate , nihil aliud reliétum eft nifi ut primum cives ad laborem , induftriam, artium honeftarum atque utilium ftudium excitemus ; deinde ea , quae ad vitae commoditates pertinent , omnibus ita in promptu ponamus, ut» nifi- quis otio et inertia diffluat, omnibus , modico labore fufcepto , iis potirfc ac frui liceat ; qua ratione et divitiores fuperbire , et humiliter fervire vel fortem fuara dolere paupeiïores , quum auxilium in fe fibi pofitum intellexerint, definent. Neque vero hoe loco praetereunda eft vis , quam habere videtur regioniscujus incolae in imam coacli funt civitatem , ambitus , qui quo erit vaftior. hominibusque abundantior, eo magis et foli natura varia, et ftudia hominum multiplicia exiftent , quorum e conjunctione comparationeque exoritur ea , quam diximus,. p.nimi mentisque quafi dilatatio , non unius artium genei'is finibus aréte circumfcripta , fed reliqua etiam li. beraliter refpiciens , ampleótens , colens; exiftet etiam hominum diverfas artes , vel aliorum aliis in provincüs easdem tra«5tantium, aemulatio; tum tot hominum millibus in unam focietatem congregatis, et mutuo amore ac  DISSERTATIO. 71 •ac favore fefe amplectentibus, humanitatis quodam fen~ fu imbuuntur animi , ita ut ad alienos etiam homines, qui ejusdem non fint civitatis, fimili ftudio ac favore profequendos adfuefiant; quo inprimis ducit etiam hoe , quod, quo major eft focietas, eo virium fuarum ac fa^cultatum magis fibi confeii homines animos tollunt et .generofiorem indolem fa munt. Quando vero in republiea magni ambitU9,et viris opibusque potenti, fedes ac'fumma imperii in unam urbem confertur, fit , ut quicunque arte vel difciplina aliqua excellant, eo confLuant, ubi majorem famae celebritatem , praemia etiam arapliora fefe confecuturos confidant , utqae urbis ejus cives legum , ficut reliquarum, ita earum etiam , quae ad artium et difciplinarum omnisque elegantiae rationem ac tractationem pertinent, jus penes fe effe animum indueant , easque reliqui regni cives, ^TfoTrcteas quadam reverentia ducti, patienter recipiant. Itaque, dum omnes mores , et vitae cultum, qui in metropoli invaluerunt , imitari ftudent, fumma omnium indolis fimilitudo atque aequalitas exiftet. Accidit autem hoe maxime in regnis, in quibus fumma rerum ad unum delata eft , minus in libeiis civitatibus. IV. Permultum etiam valent ad certam gentis alicujus ingenio notam certumque K^W^e? imprimendum tempora et locus, ubi ea primum orta eft et in eam , qua videmus, focietatem coaluit. Romani enim quod ad belli maxime artes fefe appücuerunt, et bellica virtute atque armis omnes alias gentes longe fuperarunt , faóturn elt eo, quod inter eos populos civitatem conftituerunt , quibuscum continuo de falute atque imperio armis erat dimicandum , Etrufcos , Volscos, Aequos, Sabinos , quorum bellis exercitatos Romanos alii deinceps populi eadem feritate ac pertinacia exceperunt. Ne.-  72 AUGUSTI MATTHIAE Neque alitér Hifpani maximarn fortitudinem ac virtuvtem, qua fub Ferdinando ec Carolo regibus excellue. runt, fibi compararunt , nifi bella cum Mauris , acerri» ma gente, ad internecionem usque gerendo. Qui veropopuli initia ceperunt civitatesque condiderunt in iis regionibus , quae a barbaris ac feris bellicofisque gentibua [ remoiiores npn fatis amplam bellis gerendis , at maximarn otio , materiam praebebant , ii primo ad artium omnis generis ftudium fefe applicuerunt, mox ad omnem mollitiem degenerarunt , ut Graecorum coloniae in Afia minore, Italia, Sicilia. Ut vero, quae in tenera aetate imbiberis, altisfimead extremam usque feneétutern mentibus inhaerere folent, ita quam populus aliquis indolem in primis civitatis initiis induerit ,. eam ad ultima tempora , vel veftigia faltem retinere folet. Quoniara vero femel de bellis fermo incidit , totam hoe loco de eorum vi quaeftionem abfolvamus. Omnina omnium bellorum ea eft vis ad hominum animos , ut „ quum attentos ac diligentes eos effe , omnesque viresad mala vel propulfanda vel aliis inferenda intendere cagant, denique motus ac perturbationes animorum, quas pas/torus, vulgo nomïnant, excitent ,, alant , foveant , mira quadam ac fingulari vi atque ardore hominum animos augeant ac confirment , ita ut ad ninil non fufcipiendum audendumque apti fiant. Maxime vero hoe [ efficiunt bella civilia ; neque enim aliud bellorum genus magis ad univerfos pertinet neque graviores inimicitiasr, odia , furores habet. Itaque faepe inter gentes , nulia antea re confpicuas, tempeftatibus civilibus excitatis, magnani virorum omni taudis genere confpicuorum copiani emergere videmus ; deinde quum omnes vires ingenii animique, quas in fe fitas gens aliqua habet , quaeque antea y nulla vel exigua fefe cxplicandi copia data , quafi  DISSERTATIO. 73 quafi fopitae latuerunt, bellorum civilium furoribus maxime excitentur et in luce ponantur, fit, ut tum demum gentes propriam aliquam certamque ac firmam indolem induere videantur ; nam et Galli et Angli , quae gentes prae ceteris in Europa indolis peculiaris notam impreflam habent, post bella demum civilia, fummo cum furore et partium ftudiis utrobique gefta , qui qualesqne effent , oflenderunt. Neceffe autem eft , domelticis turbis homines fieri animofos , acres, bellicofos, ut vere dici posfit,nullo tempore populum magis terrori effe finitimis, et magis armis foris valere, quam poftquam, bellis civilibusaliquamdiuagitata, gens confederit acconquie* verit (*). Confentaneum vero eft hoe, ut, quum:hpmines per aliquod tempus difcordiis inteftinis vexati et afflicti fint, tandem concordiam , otium, pacem fummopere expetant , et quidvis pati, quam quiete carere malint ; unde faétüm , ut'Angli , furoribus domefticis defeffi , patienter regum Henrici VI lf, Mariae, Elifabethae, dominationem ac fuperbiam perferrent, et Galli , compofitis fub Ludovico XIV. civilibus turbis, gravisfimum jugum fubirent. At, quae aliquamdiu Jaboribus exhauita jacuerit , ferocia animorum, eam mox, data copia, denuo erumpere folere , eorumdem populorum exempla demonftrant. Denique folent etiam homines , quas in acerrimo illo confliótus genere excitatas collegerunt vfres, eas, parto otio, ad pacis artes difciplinasque omnes ftudiofe, conferre , unde apparet, cur fartum fit, ut apud omnes fere gentes artes vel fub ipfa bellorum civilium tempora, vel paullo poft, demum flo- rere ( * ) Mo n tesqu. Conjiderai. ch. II. K  74 AUGUSTI MATTHIAE rere inciperent. Cecerum , quae hic de bellis civilibus dilferuimus , valent etiam de commurationibus rerum iis j quas univerfi adjuvant , nou de iis , quas nonnulli tantum vel unus moliantur, Eft; vero illa vis , ut dixi , communis quoque bellis externis, iis, quae ab univerfo utrimqne populo, mutuis odiis, fufcipiuntur, qualia funt quae ad tuendam patriam, leges, libertatem, vel, inter liberas respublicas, de imperio geruntur. Sed in his inprimis ipe&andum eft , qui fit eventus ; profperus enim bellorum exitus hominum attollit animos eosque ferociores atque acriores efficit ; neque haec vis intra paucorum annorum post pacem factam fpatium fefe continet, led, quamdiu memoria non penitus exolevit, viget floretque, ut mtelligi queat , ad gentium animos confirmandos et tollendos inprimis valere rerum praeclare ac fqjüter geftarum memoriam litteris fervatam. Neque raro accidit, ut gens, rebus fortiter geftis antiquitus clara , ubi adverfa fortuna ufa eft , excitet fefe et ad priftinam belli gloriani recuperandam omni opera annitatur. Ifta vero animi fortitudo, quae bellis feliciter geftis acquiritur , non folum foris fed domi etiam , in republica bene adminiftranda, libertateque publica tuenda confpicitur , ut pulcherrimum rerum humanarum ordinem mirari debeat is , qui confideret , quae maxima generi humano incident bellorum calamitas , eam multis aliis commodis , hominum nimirum fortitudine , magnitudine animi , conftantia , refhrciri ac compenfari. Oblervare vero licet etiam hoe,qui populusmultum fefe in bellis, tam externis quam domefticis, exercuerit, in quibus doli atque infidiarum minimum , at plunmum vis apertae infit , eum fide in diótis faélisque fervandis praeftare. Contra crebrae clades in bellis, inprimis republica non- dtua  D ISSERT.ATIO. 75 dum confirmata, acceptae , quum populus aliquis victus vi&oribus omnia concedere , leges alienas accipere, tribuca pendere cogitur , animos hominum deprimunt atque enervant ; perdita enim fui fiducia omnis fortitu» do peric. Cujus rei luculentum exemplum habemus populos a Romanis deviéfcos et in provinciae formam redactos, quos, ecfi initio fortisfime atque acerrime repugnactes , fimul viélorum imperium fubierunt , omnis virtus ac fortitudo fübito deftituit , ut poftea ne contra exiguam quidem barbarorum ingruentem multitudinem armis tutari fefe poflënt. Extinéta vero fortitudine , vis omnis animorum ac mentis infringitur, nihil cum ardore aliquo ac contentione fufcipere valent, artes" difciplinaeque jacent; atque, ut ii , qui , imperiis defpoticis fub. diti , fraude ac dolo malo, quum jure ac lege nequeant, res fuas tutari conantur , ita ii , qui, armis fuperati, externam vim fubierunt , infidiis maxime , clandeftinis confiliis, ac fraudi ftudent, Quod quidem Italica gens vulgo dicitur effe fraudulenta, ad vindictun et occultas caedes praeceps, ejus rei caufa cum haec effe videtur, quod animi natura calidi fuperbis principum imperiis exafperantur, tum quod , exterorum incurlionibus per complura fecula vexati ac fatigati , quum nunquam fere lui juris effent, fed modo his, modo illis , ut quemque fors viclorem conftituerat, parerent, impatientia malorum, quae depellere et virtus et ficultas deerat, ad extrema delapfi , infidiis, dolo, ficis fefe ulcifci, quam animum non explert, maluerunt. * Ut vero j quae bella de libertate vel de principam inter duas nationes fiunt, animos tollunt et confirmant, i«-a, fi quae bella ita geruntur , ut alterutra gens, fpoliara altera, locupletior atq'ie opulentior fi it , ea mores civium corrumpunt, quod fupra demonftravimus. K 2 Con-  76 AUGUSTI MATTHIAE Confiderandura vero eft etiam , quodnam fit diverfa. rum gentium inter fe conjunftionis genus, quaeque proportio virium. Poffunt enim duo populi juxta fe pofiti effe ita, ut alter altero fit virib.i>, copiis, opibus inferior, vel ita ut pares fint. Quod fi eo potentiae gens aliqua pervenit, ut, qui eam pioxime attingant, populi debiliores atque infïrmiores fint, et ad nutum potius vicinorum , quam ad fuum ipfi arbitrium, res fuas adminiftrare cogantur, accidere folet, ut, una ex parte , opulentiores illi fefe remittant, indiligentiores ac fecuriores fiant, animi omnem intentionem fugiant, atque ita fenfim ad mollitiem et inertiam delabaniur, alteri vero humiliores aniinis demittantur , quum fiduciam in fuis ac civitatis facultatibus nullam habeant , utque nihil magni incipere audeant, civitatis commoda , quippe minus certa , prae privatis negligant, denique, mente , ingenio, animis fiant deteriores. Quare nihil generihumano, artibusque ac litteris, accidere poteft falutarius , quam plurium civitatum, copiis aequalium , vel certe non nimis difcrepantium , quaeque commercio foederibusve inter fe conjunétae fint, juxta fe pofuio , qualis rerumpublicarum Graeciae fuit , et in Europa adhuc locum habet. ita enim fit, primum ut altera aiteram civitatem fuf'piciat, ab ea fibi cavendura putet, n , quum hominum mobilia et incerta firn coniilia, altera aiteram opprimat, adeoque vires quaeque iuas nunquam remitti patiatut; deinde, ut alteri alteros quovis laudis genere antecedere ac ftiperare allaborent. flubernmaque ex iitat aemulatio, fine qua nee privatus quisquant, nee respublica, quidquam laude dignum gerere pnteft. Equidem non dubico , quin Romai'orum moribus, virtuti, adeoque reipublicae maximum detrimentum arrulerit everfio Carthaginis, quacum de principatu acerrima fue-  DISSERTATIO. 77 fuerat contentio, quaque deleta 5 quum nihil amplius Romani timerenc, mollitiei ac luxuriae fefe dediderunt. Francogallis autem, in aperto eft, quantum ad vires exercendas acuendasque, fubigendum ingenium, rempublicam conftkuendam ac confirmandam, proluerit fempiterna cum Anglis.aliisque contentio. Quod vero Graeci prima et libertatis et vitae cultioris initia et fundamenta pofuerunt, maxime in caufa fuit diverfarum rerurapublicarum honefta quaedam contentio atque aemulatio; et Europae populi hodierni litterarura artiumque ftudiis et vitae cultu humaniore reliquis populis , qui alias orbis partes incolunt, longe praeftant, eo quod in plures illa respublicas, vel a regibus vel ab optimatibus vel univerforum civium fuffragiis adminiftratas,discerpta est, quarum alia aliam non fpeculatur tantum fed etiam aemulatur, atque aequiparare ftudet. Germani etiam ut intra plus minus quinquaginta annorum fpatium tantum in litteris artibusque proficerent, ut nunc cultisfimas nationes aequare, nonnullas etiam fuperare vidcantur, faclum est praecipue eo, quod ea regio in -multas civitates defcripta est, quarum quaeque allaborat, ne vicinis ulla laude cedere videatur. ( * ) Atque hic finem faciamus disquifuionis de caufis diverfae populorum indolis feparatis; monenda autem quaedam fuperfunt de earum caufarum vi in univerfum et c-njunctaone. Nam caufie ülae, ut eas, per fe quamque confiderfmdo , oratione diftinximus et feparavimus, ita in ipfi rerum natura non fuut feparatae, fed ad cujusque populi mores formandos, non tantum coe- .^^^^^^^^^^^^^^^^^❖❖■^^•❖^ (,* ) Cf. Hüme 's Esfays, Vol. I. p. 108. K 3  78 AUGUSTl MATTHIAE coelurn valet, fed etiam foli agrorumque natura, regionum fitus, leges civitatis, denique omnes una caufae, quas commemoravimus, dum fuam quaeque vim exercet, conjuncram vim habent. Quae caufae li ad unum omnes finem tendunt, ut ad ingeniorum elegantiam , artiumque et fcientiarum humaniorum ftudium, (quae res antiquis Graecis obtigit;) cujusque caufae vim maximam, amplisfiraam, abfolutisfimam elfe neet ffe est; at fi ex caufis illis altera alteri adverfatur , ut fi coeli , agrorum , religionis momentis obftat ratio , quam gens aliqua cum finitimis populis habet (_ quam politicum rationem appellare confuevimus) qua in caufa fuerunt Romani, vel leges civitatis obfunt, ibi cujusque caufae vim contraria vi imminui et frangi, omnesque ita temperari, ut nulla , quam vim per fe habitura fit, eam in conjunétione illa et quafi difcordia habere posfit, id quod in omnibus fere regnis et rebuspublicis hodiernis locura habet, par eft. Ita fit, ut caufae alicujus efficacitas caufarum contrariarum accesfione faepe ita debilitetur atque obfctiretur , ut illam nullam omnino di= xeris. Thebani, etfi exiguo intervallo ab Athenis diftabant, ita ut coeli habitum diverfum fuilTe vix putaveris, tarnen ingenio et moribus valde disfimiles erant, quia pro diverfa agrorum natura , regionum fifu, vitaeque genere abfimili , diverfa utrique ftudia fequebantur, neque vero animorum etiam genere feu tempcramento eos disfimiles fuiflfe Athenienüum , rebus ab iis gestis et tota hiftoria penitius infpectis , unde utrosque eodera animorum impetu et fervofe , fed alteros ad alteras res ufos fuilfe colligas , invenies. Accidit etiam non* .numquam, ut, quum phyficarum caufarum vis ceffaverit, deduéto in diverftm plagam populo , morales caufae, quae phyficarum vi ortae fint, pnorurn illarum vim  DISSERTATIO. 79 vim mutuentur, id quod in coloniis videre licet, quae metropoleos mores, ftudia, vitae genus confervare folent, et in Judaeis, qui, etfi per 1700 jam annos patrio folo carentes, et in diverfisfimis plagis hab;tantes, tarnen eosd^m ubique mores coalervant et non fokm externa fpecie , fed etiam animis atque ingenio, gentem fe effe calidioris coeli etiamnum indicant. In Europaeorum veto inprimis populorum ingeniis explorandis et pernoscendis difficultatem facit etiam morum inter gentes , foederibus , commerciisque et politico, quod vocant, fyflemate junétas, fimilitudo et quafi con. tagio, qua factum eft , ut quisque populus multa externa imitatione adfcisceret , quae «b iis , quae ipfius indoli propria fint , difcernere quum officium eft ejus, qui caufas ingeniorum diverforum indagare vult, tum res eft valde impedita ac difficilis. Inter caufas autem phyficas diverfae populorum indolis vulgo referri etiam folet alimentorum genus, quod equidem praetermittendum exiftimavi, quia et nulla ejus certa ad animum vis cognofci poteft, et omnia, quae ad ea , tanquam fontem, vulgo referuntur, aliis non minus idoneis nonnumquam etiam melioribus rationibus explicari poffunt. Nam etfi , quae noftra eft valetudo , diverfa alimenta fingulorum hominum corpus et animum diverfe afficiant, tarnen ea vim fuam amittunt in iis, qui et corpora ad ea adfuefecerunt, et vitae genus viótui confentaneum inftituerunt. C Ar  Sö AUGUST! MATTHIAE CAPUT SEPTIMÜM. De refpetlu , quem Ethices doElores ad illas diverfitates , in ingeniis populorum obvias, habere debeant. Exploratis atque enumeratis caufis, quas quidem reperire potuimus diverfae indolis, qua aliae.ab aliis gentes differunt, tranfearaus Jam ad aiteram quaeftionis partem, et, utrum magiftros doct,rinae momm in praeceptis Ethices tradendis ad illas nationum 11 püpuiorum varietates refpicere conveniat, et, fi conveniat, quatenus earum habenda fit ratio, expendamus. In unaquaque autem doótrina fpe&anda primum attendendum eft ad eorum , quae in ea traduntur, vim ac naturam , materiamque ei fubjeélam, deinde ad methodum „ qua tradi illa poffunt vel debent. Itaque primum praêceptorum moralium, adeoque difciplinae moralis, ipfam vim et naturam per fe confideremus et exquiramus, an ad eam immutandam ac variandam differentia populorum quidquam valeat , ita ut , pro diverfa indole , alii honefta putent, quae turpia aliis videantur , neque id errore duóti, fed ipfa rerum natura coacti faciant. Qua in re quo aceuratius verfemur, videndum erit primum hoe, qui fons fit quaeque origo praêceptorum moralium et morum doótrinae. Potest enim eorum praêceptorum vis et caufa fita efle vel in fenfuum voluptate, vel in mente ac ratione, vel in fenfuum mentisque conjunclione quadam. Quod fi reperiemus, difciplinae moralis fundamenta in iis pofita efle rebus, ad quas coeli, foli5 agrorum, legum, aliarumque caufarum vim pertinere in fuperioribus declaravimus, eam quoque pro cujusque populi indole diverfe conftitui debere fequetur; fin in men-  DISSERTATIO. 81 mentis rationisque, quam nullis ingeniorum diverfitatibus immutari diximus, vis honefti continetur, neceffe eft , eam femper unam eamdemque ac conftantem effe, nee ulla re poffe variari, Sed vereor, ne fupervacaneam atque inanem operam fufcepiffe videar, fi prae« cepta moralia et morum doélrinam non a fenfuum ratione pendere demonftravero. Contraria enim fententia jamdudum invaluit, Etenim quomodo in fenfuum ratione pofita effe poffunt ea praecepta , quae , quid faciendum omittendumve fit, nulla nee temporis nee loei nee futuri eventus habita ratione, edicunt et quafi imperant? quum, ut fenfibus obfequaris et indulgcas, nulla res cogere, tantum hortari ac Juadere posfit, in faciendis autem iis , quae fenfibus blandiantur , femper et ad tempora et loca et futurum eventum refpiciendum fit. Quid ? quod incidunt faepe tempora, ubi aliud praecepta moralia poscunt, aliud fenfuum ratio fuadet, et, fi hanc prae illis fequaris, angi te et cruciari fentis? Itaque nescio, an ullus unquam philofophus fuerit, qui in fenfuum judicio pofitum doctrinae moralis atque honefti fundamentum exiftimaret; nam ii ipfi, qui finem bonorura in corporis voluptate litum ad eamque adipifcendam omnes aótaones totamque vitam dirigendam contsnderunt , viam tarnen ea potiundi non fenfibus , fed ratione , mente , judicio monftrari cenfuerunt. Quum vero a fenfuum corporisque appetitionibus prorfus disfideat moralis pbilofophia, nee quidquam fenfibus concedat , nifi adnuente et comprobante ratione , fieri non poteft , ut illa rationi cum fenfibus communis fit, et ii , qui praecepta moralia et virtutem partim ratione, partim fenfu quodam morali conflimi fibi perfuaferunt , ( * ) fenfum non ( * ) Ut Hume Enqitiry concerning the princtples af marais. Append, L ,pag. 308. Tom. II. fqq.) 1  8a AUGUSTI MATTHIAE non corporis fed animi intellexerunt , cujus naturam fi aldus indagare voluisfent, vidisfent haud dubie , nihil aliud eum effe , nifi ipfius formulae honefti et legis moralis confufam et obfcuram notionera. Itaque in confelfo est , virtutem honeftatemque , et , quae ejus eft interpres , doctrinam moralem in mentis rationisque natura et ipfis quafi radicibus pofitas effe; Rationis autem vim quum unam effe, iisdemque in omnibus hominibus elementis atque initiis conflare, etfi diverfe a diverfis hominibus ejus facultates exerceri ac coli posfint, in primo jam capite demonftraverimus, fequitur, praecepta moralia omnibus, qui quidem mente praediti fint, paria atque aequalia effe, et ad omnes aeque pertinere , nee locorum, temporum , civitatum diverfitatibus mutari ; quae fi diverfa effent apud diverfos , neceffe foret , nulla ea omnino effe, nullam adeo morum difciplinam, nee virtutem honeftatemque ullam, fed ea nomina tantum effe agendi rationum, quae apud quamque gentem ufu forte recepta effent. At funt tarnen gentes, quae id , quod nobis honeftum et virtuti confentaneum videtur, negligant et contraria potius fequantur, ut antiqui Graeci et Romam' , et etiamnum Sinenfes, liberos exponere, quod nos crudelisfimum et atrocisfimum judicamus, non dubitabant; populi nonnulli barbari parentes aetate confeétos trucidant, alii alia facinora admittunt. Enimvero ex eo, quod a nonnullis gentibus pro honeftis habeutur ea, quae aliis turpia videntur, non magis confici poteft , vim honefti pro diverfis populorum ingeniis fuapte natura diverfam effe , quam fi ex eo , quod aliis populis vera faepe videntur, quae alii falfa judicant, colligere velis, nullam omnino veri inveniendi facultatem mentibus ho- mi-  DISSERTATIO. 83 minum inefle, vel, fi infit , nullam tarnen certam ejus rationem efle. Num vero ex eo , quod in quaque -eivitate funt, qui atrocisfima et turpisfima facinora, caedes, rapinas, furta perpetrent, colligere debemus, eorum hominum mentibus nullam omnino honefti , ejusque quod rectum juftumque eft , notionem infidere , rationemque nonnullorum iis luminibus carere, adeoque vim virtutis non ad ipfam humanae mentis naturam pertinere r At ita valde injurii videbiraur , qui noftris legibus et praeceptis adftringere conemur eos , ad quos nihil ea attinent. Confiderandum vero primum hoe , etfi ratione ac mente omnes a natuta inftruéti fimus, in eaque infita fint et veri videndi et ejus, quodreélum fit, cognofcendi prima elementa ac femina, tarnen ea expediri et in cognitionem venire non pofte , nifi tempus, locus, opportunitas ea adhibendi data fit , ufusque acceflerit. Itaque inter eos homines, qui omnia communia habent, et ubi nullae funt privatae posfesfiones , nullus locus eft juftitiae cognofcendae , quippe quae in difcernendo eo, quod cujusque proprium fit, cernitür. At fimul in eam conditionem perducta eft hominum focietas*, ut fua quisque propria bona habeat, et exiftunt, qui aliena invadere atque occupare Conentur , ftatim quid juftum fit nee ne difceptari incipit : Quod ipfum argumento efle poteft, elementa juftitiae omnium mentibus imprefl fa effe, quandoquidera id , quo aliquid judicamus ,• et ad quod res exigimus , prius efle debet eo , quod ei judicio fubjicitur. Itaque , fi populus alicubi inveniatur, qui nullam virtutis alicujus notionem habeat , ibi materia ejus , quam ignorat , virtutis deeffe cenfenda eft, fed honefti vim ab eorum mentibus omnino alienam efle non fequitur. Deinde vero ad primas illas de L 2 eo,  84 AUGUSTI MATTHIAE eo, quod honeftum, juftum , reéhim eft, notiones, quae, dum obfcuraeet cönfufae funt,nee ad certam formulam redaélae, fenfus moralis nomine comprehenii pnsfunt, ad ipfam vitam rerumque ufum recte accommodandas opus eft judicio bene fubaéto; neque adeo mirandum, fi populi quidam, qui vel mentis facultates excolendi nondum occafionem et copiam habuerunt , vel in eo conftituti funt loco, ut ad certa ftudia, quibus civitatis falus contiheatur , omnes actlónes dirigant, aliter, ac nos, easdem actiones aeftimant, nonnumquam etiam ad noftrum judicium graviter errant, fiquidem nee parvuli noftri, quid quoque tempore honefte vel turpiter faftum fit, pariter atque ii, qui rerum ufu triti funt, dignoscere et explicare poffunt. Conftantiam quidem, fortitudinem, juftitiam, temperantiam, nescio an ullus fit populus qui non maximo pretio habeat; fed earum virtutum nomina alii ad alias res populi accommodant, ita ut, quum conftanter vel fortiter nihil nobis aélum videatur, nifi quod in rerum externarum et ad córpus magis quam animum pertinentium defpicierttia, memisque judicio ac vi pofitum fit, populi contra nonnulli feri ac barbari fummam conftantiam ac fortitudinem judicant, nullum periculum detrectare, dolores corporis acerbisfimos, fi aliena manu allati funt, fpernere, eorumque vel in maximis tormentis ne vultu quidem fenfum prodere , in rebus vero adverfis, calamitatibus, morbis, animis deficere ac concidere non erubescunt ; quumque nos bella aperta vi gerere, imbellibus hoftibus parcere, captivos humane habere , fortis ac generofi animi efle cenfeamus, illi infidiis, dolis , fraude adverfarios petere , ubi fuperiores proelio difcesferint, non armatos folum hoftes, fed iner-  DISSERTATIO. 85 inermes etiam atque infirmos, fenes, pueros, mulieres trucidare vei in fervitutem abftrahere , captivos fummis cruciatibus afficere , belium , pulchrura , fortiter factum putant. Iisdem ignoscere et veniam dare adverfariis, turp'e et ignavum , nobis honeftum et pulchrum videtur. Denique fpecie nonnumquam magis quam re ipfa in honeftatis ac virtutis notionibus adhibendis aliae ab aliis gentes differunt. Si enim inquirimus, qua re vulgo homines id quod honeftum, rectum, juftum fit, metiantur, et quidnam fit illud, quocum fi confentiant aétiones, honeftae et pulchrae vocentur, invenimus, eos in illis judiciis fere femper utilitatem communis focietatis fpectare, ad eamque omnes actiones referendas & exigendas ducere. Quod decretum etfi non ejusmodi est , ut in difciplina morali condenda pro principio , quod caput fit obligationis ejus, qua omnia & fingula praecepta moralia nos adftringunt, fumi posfit, ut falfo quidam philofophi arbitrati funt (id quod hujus loei non est examinare et demonftrare) tarnen et utilitatis communis adjuvandae ftudium per fe honeftisfimum est et legi morali accommodatisfimum , et nulla urnquam invenietur formula, quae communi captui fenfuique aptior fit. Itaque,quicunque ita actiones aeftimant, ut , quae utilitati publicae confentaneae fint , honestas, turpes autem contrarias habeant, reóte dici posfunt, eamdem, ac nos, normam in vi virtutis judicanda fequi. Nullum autem ferme populum inveneris, qui non ad eam regulam aótiones omnes omniaque judicia dirigenda exiftimet. Quod enim apud alias gentes, ut Sinenfes, parentes jus habent liberos fuos exponendi vel interficiendi, eoque jure nonnunquam utuntur, aliae fenes decrepitos trucidant, id non atrocitate ingeniorum vel fcelere faciunt , fed quia nimis amplo L 3 pro-  85 AÜGÜSTI MATTHIAE prolis proventu tirnent, ne victus reliquos deficiat, vel quia decrepitos non amplius pares efle labori, quo victus quaerendus esc, ferendo, reliquisque adeo, qui in. tegris viribus funt, oneri fore exiftimant, utilitatis pu> blicae in hoe ipfo rationem habentes. Quod vero antiquis Graecis et Romanis fumma laude dignum videbatur, tyrannum, id est, eum, qui imperium liberae civitatis occupasfet, etfi amicitia, genere, beneficiis conjunótisfimum, trucidare, quis non videt, eos partim ex publica utilitate rem aeflimasfe , quum eo facinore in libertatem, qua falus patriae continetur , civitas vindicetur , partim ad animum ejus , qui talem caedem perpetrare fuftineat, omnia fua commoda ac ftudia, fuasque nesfitudines, prae communi omnium utilitate, parvi pendentis, refpexiffe ? Apparet igitur, praecepta moralia (nifi aliena admisceas, quae potius prudenriae confilia dixeris ) disciplinam morum , virtutem honeftatemque ^ ipfa vi mentis ac rationis humanae niti, et, fi qui fint populi, qui ea praecepta negligant et contraria fequantur, eos potius ad meliora ducendos, quam erroribus eorum indulgendum effe. Ex quo fequitur, diverfis populorum ingeniis, ejusque diverfitatis caufis quibuscunque, non posfe immutari et diverfo modo conftitui morum doétrinam , neque morum magiftros in iis praeceptis tradendis debere diverfae gentium indolis ullam rationem habere, qua vis eorum infleclatur. Nam quis, quaefo, amorem patriae ( qui in eo cernitur, ut quisque ad publicam utilitatem, vel cum fuo detrimento, omnia dirigat, civitatisque falutem extremum finem putet ) in rebus publicis liberis, ubi fuapte jfponte hominum animis innascitur, commendandum, contra in despoticis imperiis obedientiam fervilem et abjeftam docendam Ethices  DISSERTATIO. 87 ces doótoribus exiftimet? Num vero pudicitia, matrimoniorum fides , prolis amor , temperantia in frigidioribus tantum regionibus, at fubcoelo ferventiori impudicitia probanda et commendanda cuiquam videri potest, autluxuries atque iuteraperantia viótus in terris omnibus naturae bonis affluentibus adjuvanda ? Profecto valde lepidam morum doctrinam haberemus, quae ea hominum ftudiis commendaret, ad quae fuopte ingenio atque impetu ferrentur ! ( * ) Jam fi methodum praecepta morum tradendi fpeótamus, et utrum pro diverfis populorum ingeniis diverfa adhibenda fit, examinamus, occurrit ftatim illud, quod virum bonum et probum non vocamus eum, qui officiis praeceptisque moralibus fatisfacit ea mente , ut quam maximam et quam longisfime duraturam utilitatem ac voluptatem fibi pariat , fed eum , qui in officiis fervandis id tantum fpectat, quid ratio et lex moralis jubeat, adeoque legis ipfius quadam quafi reverentia ductus, ficut nee civis bonus reóte dicitur, qui leges publicas fervat, quia id maxime et longisfime fibiprofuturum fperat, (nam idem, utilitatis ratione adverfante, eas infringeO fed qui iis, ob id ipfum, quod leges funt publice datae et ad falutem civitatis inftitutae, paret. Itaque ne methodum quidem apud diverfos populos diveifam fequi debent morum praeceptores, fed praecepta moralia ita ubique tradere, ut animos ad ea ob id ipfum, quod rationi et.legi morali confentanea funt, non utilitatis vel voluptatis caufa, fervanda adfuefaciant, et reverentia mentis, ejusque, quae rationi infita est, % J* «kul» *b# %dt* ^J? (*) Conf. Hume adialogue ad calcem Disquifitionis kc (Enquiry conc. the pr. of mor.) tom. II. p. 342. Helyexius de l'Efprit, T. I.p. 148- fqq-  88 AUGUSTI MATTHIAE est, normae honefti impleant. Quum autem non cum perfeétis hominibus negotium nobis fit, iisque, qui fua fponte rationi obtemperent , quaerenda est via 5 qua rudes adhuc animos et fenfibus deditos paulatim ad vim rationis in eo, quid faciendum omittendumve fit, cognoscendara , adamandam , reverendam ducamus. Neque enim, h quis parvulos pueros erudire et ad veram honeftatem ac virtutem inftituere vult, ftatim legis moralis formulam proponere potest, ad quam eos omnes aétiones conformare et dirigere velit, fed primum animus ad imperium rationis ferendum praeparandus est, et iis ftimulis excitandus , qui et naturae cujusque per fe fefe commendent, et, dum fenfuum vim frangant, rationi et legi morali viam ad regendum animum aperiant. Dubium autem non est, quin pro diverfis populoru n ingeniis, animorum generibus, vitae inftitutis, legibus, diverfae res eam animos- ad virtutem praeparandl vim habeant. Nam ut diverfa animorum genera five temperamenta effe diximus, quorum aliud alii popu» lo naturae dono obtigerit, aliud calidius et ferventius (fanguineum), aliud affeétus et motus animorum placidiores habens, fenfibus minus addictum, et rationis vi maxime utens (quod , dum aptius nomen inveniatur,mdanchulicum appellare liceatj^tertiumdenique languidum, frigidum, iners (pblégmaticwn'), ka funt etiam tres rationes in virtute fequenda , feu virtutum habitus, finguli fingulo temperamento convenientes. Q ii enim calidioribus animis praediti funt, ii, quum fenfibus facile moveantur, virtutes et omnino aétiones magis ex eo aeftimant, quomodo fenfus eae afficiant, quam quae vis in iis infit rationis. Et naturae beneficio factum est , uit iidem fenfum , quem dicunt , tnternum acriorem habeant , et facilius , quid in quaque. re coii-  DISS ERTATIO. 8» conveniens , confentaneum , decorum fit , fentiant. Itaque natura funt humani, benevoli, benigni, clementes , pii, magis eo , quod pulchrae funt et fenfuï interno confentaneae humanitas, beneficentia, dementia, quam quod ratione ac mente praecipiuntur. Sed ita fit etiam, ut molles fint et nimis -remisfi, nee quidquam, quod fuae cujusque fentiendi rationi adverfecur, ferre vel adfpicere valeant. Quorum vero fedatiores funt animi, ii magis id , quod per fe honeftum, juftum, rectum fit, fpeéhnt, magisque rationis quam fenfuum admonitiones fequuntur, funtque ii, quos fecundum certa principia et decreta vitam inftituere dicimus. Sed ii faepenumero fines egrediuntur, et nimis feveri rigidique morum cenfores fiunt, quoscunque contra ipforum decreta agere viderint, averfantes, eoque nonnunquam 'acerbitatis progrediuntur, ut totum genus humanum, quia paucisfimi fecundum rationis praecepta vitam inftituunt, contemnant, odioque habeant. Tandem pblegmatici homines neque fenfum pulchri fatis acrem ad judicanda ea, quae honefta vel turpia fint, habent, neque certa agendi praecepta ac decreta ob animorum inertiam et ignaviam mentibus informare folent, ducuntur vero maxime confuetudine, exemplis aliorum, educatione , legibus, religione, ceterum ex propria utilitate omnia fere metiuntur. Est vero ejus generis, quod calidius feu fanguineum vocavimus, fpecies etiam eorum , qui id maxime curant, quid alii homines de fe fuisque aftionibus judicent , bonae exiftimationis, honoris, gloriae avidi, ceterum vani , in externa fpecie ad honoris fructum couiponenda anxii , ad minutias et inanem magnitudinis fpecem propenfi: Qcbjlerici.) Neque vero haec ita intelleéti volo, quafi univerfae genees , ut certa aliqua animorum affectione nocabiles fint, M ita  eo AUGUST! MATTHIAE ita honefte vel turpiter facta femper ea, quam cuique temperamento confentaneamefledixi, ratione aeftiment; nam eorum, qui vel privati commodi vel laudis captandae caufa, vel fenfu quodam pulchri ducti, vel rationis praeceptis parentes, virtuti confentienter vivunt, in unaquaque gente valde permixta funt genera; fed alii tarnen virtutum habitus in alio populo maxime eminent, ut apud Germanos laudis cupiditas, apud Gallosejus, quod decorum et pulchrum fit, fludium , apud Anglos denique vitae genus ex fuo cujusque judicio inftitutum maxime cernuntur. Ad has itaque animorum affectiones attendendumEthices doétori in iis, qui prima virtutisrudimenta faciunt, videtur. Calidiores igitur animos facillime ad virtutis viam ingrediendam permoveris, pulchritudinem virtutis, vitiorum turpitudinem exhibendo et ob oculos ponendo; in melancholicis mentis facultates, quae ad veri cognitionem pertinent , exercendae et corroborandae, judicium fubigendum eft ; ad cholericos et gloriae avidos maximam vim habet aliorum de ipfis exiftimationis certae ac conftantis, fola virtute comparandae , animis objecla fpecies; ii vero , qui privati commodi maxime ftudio ducuntur, virtutem fequi, fi honeftate et publica utilitate fuum quisque commodum continere intellexerint, non dubitabunt. Quod virtutis incitamentum etfi non minus iis , quae in cholericis et fanguineis adhibenda dixi , a vera honeftatis vi et proprio decore alienum eft, (quia , ut fupra demonftravi, nemo dici poteft honefte agere, benevolus , pius, benigüus , juftus effe , qui non ipfius legis moralis reverentia duétus, fed fuae utilitatis vel alienae exiftimationis captandae caufa , virtutis potius umbram , quam ipfam virtutem fequitur) tarnen iis rationibus ac momentis ad virtutem uti poflumus, tanquam primis gradi- bus  DISSERTATIO. 9l bus, quibus ad ipfam virtutem adfcenfus fit, ad quam quum via patefafta eft , ftudendum , ut ipfi illi gradus paulatim evertantur, et reverentia ipfius Jegis moralis impleantur animi. Fraeter hos , quos ad diverfa populorum ingenia habendos efle dixi refpeótus, eft etiam alia ratio, quae itidem magis ad methodum, quam ad ipfam docïrinae rao. ralisfummam, pertinet. Quum enim alias gentes ad alia vitia procliviores effe conftet ( ut eos , qui calidiores plagas incolunt, ad ea, quae fenfibus grata fint, fectanda, adeoque ad mollitiem , luxuriam natura ferri , graviterque anitBis perturbari , frigidiorum regionum homines pro temperantia, conftantia , fonitudine, faepe inertiam, pertinaciam , crudelitatem affumere ; cives liberos nimium fuis placitis , decretis, agendi rationibus inhaerere; eos, qui defpoticis imperiis fubditi funt, fervili plerumque et abjeclo ingenio , atque adulationi , malis artibus, frcudi deditos effe diximus)ad haec etiam attendere oportet morum et Ethices doctorem , et quae cuique genti maxime propria et naturaJia effe videantur vitia, in iis impugnandis eruendisque, et in ipfa naturae vel legum pravarum vi frangenda fummam operam collocare ; quam ad rem , per fe patet, quanto ufui fit caufarum , unde quaeque euafcantur , cognitio. Neque vero morari quemquam debet hoe , quod faepenumero opera optime collocata effect-u fuo deftitui videri poteft ; nam, quando officia hominum defcribuntur, utrurn iisdem ea exfequi per caufas extrimecus allatai liceat , non quaeritur, fed nullum fere eft naturae vel legum vitium, quod bona inftitutione leniri ac corrigi nequeat. Eft autem hoe maxime eorum , qui publicas religiones adminiftrant, praecepta morum tradere , et ea, quae diximus, providere, nee quodquam genus hominum efc, M 2 quod  02 AUGUSTI MATTHIAE quod plus ad civium mores formandos, corrigendos ^ eraendandos conferre poffit , modo morum praecepta , quae praecipua eft et luculentiffima Chriftianae in primis religionis pars, potius quam obfcuras et nullam ad animos temperandos vim habentes difceptationes tradere velint. Haec funt, quae ad Quaeftionem de refpeftu, quem Ethices doctores ad diverfa populorum ingenia habere conveniat, refpondenda duxi. Neque vero hifce finibus tam anguftis omnis caufarum, quibus diverfa gentium indoles efficitur , cognitionis utilitas continetur, fed ea maxime ad eos, qui civitates regere , leges pravas abrogare vel novas ferre inftituunt, omninoque ad politicam, quam vocant, fcientiam pertinet. Haec autem difputatio, ut a difciplina morali, ita ab hujus Quaeftionis confilio aliena eft. D E  BEANTWOORDING VAN HET VOORSTEL: < Welke zyn de voornaamfte Hoofdtrekken, en welke de Natuur£ lyke en Zedelyke oorzaaken der onderfcheidene Geaartheid, 9> of van het verfchillend Karakter, 't welk het eene Volk van „ het andere onderfcheidt ? — Is het gepast dat de Leeraars „ der Zedekunde, in het geeven van voorfchriften voor de pu„ blicque Zeden, op dat verfchil acht flaan? Zo ja, in hoe verre? Ut enim in corporibus magnae disfimilitudines funt, fic in animh exhtunt etiam majores varietates. Atque haec differentia vaturarum tantam habet vim, ut nonnunquam mortem fibi ipfi tenfcifccre alius debeat; alius in' eadem caufa non debeat. Ita Cicero de Officiis Bh. i. Capp. 30. & 31*   W. de VOS VERHANDELING OVER DE GEAARTHEID der VOLKEN, enz. Twyffelachtig is het, by het inzien der opgehangen Vraag, hoe gewichtig de eerfte afdeeling te houden zy. Als een Natuuren Menschkundig onderzoek zou daar omtrent veel te zeggen vallen, waar by Geichiedenis en Ondervinding moeten te hulp geroepen worden, om nopens de verfcheidenheden onder de Volken het waareen aanneemlyke op te geeven. Ook kan men breed uitweiden over de aanleidende oorzaaken van verfcheidenheden , zonder nog iets te roeren aan het tweede Artykel: of, en in hoe verre, de Leeraars der Zedenkunde daar op acht te geeven hebben. Vermits echter de Vraag opgegeeven is, als tot het vak der Zedenkunde behoorende; zo zie ik niet, waarom het voor de beantwoorders onvoeglyk, ja niet natuurlyker zyn zou, terftond op dat zedenkundige als het gewichtigfte ftil te ftaan; uit welke bronnen het dan ook blyken mogt, dat de Volkskarakters wezenlyk ontftonden en veroorzaakt werden. Volkskarakter wordt hier toch, het geen men in de Wiskunde noemt, eene gegeevene Grootheid; grootheid , die , hoe zeer zy op duizenderlye wyzen verfchillend beftemd kunne worden, evenwel de hoofd- con-  5)6 W. dU VOS VERHANDELING conclufie der berekening, in haare famenftellende deelen tot de uitkomst, geheel onveranderd laat. Ik meen alzo gerechtigd te zyn, eh oordeel het duidlykheidshalven welvoeglyk, in de eerfle afdeeling my de Vraag voortefleilen : Welken invloed kunnen of moeten de verfchillende Volkskarakters hebben op de ni fpraaken der Zedenkunde ? om daar na in de tweede afdeeling te onderzoeken: in hoe verre de onderfcheiden geaartheden der Volken, als mede haare oorzaaken met eenige voldoende juistheid bepaald kunnen worden? EEPvSTE AFDEELING, Welken invloed kunnen, of moeten de verfchillende Volkskarakters hebben op de Uitfpraaken der Zedenkunde? Twee of drie aanmerkingen moet ik hier vooraf laaten gaan. i. Vooreerst houd ik het, by wyze van voorbereiding of grondfbg deezer redeneering, voor toegedaan, dat de Volkskarakters nooit wyder uit een kunnen loopen, dan de individus zelve, zo als zy zich vertoonen, by alle zulke famenvloeijingen van Menfchen, die eenigzins talryk te noemen zyn. Men gedenke hier aan de verfchillende karakters der Kinderen in eene Dorpfchool, aan de vergaderde menigte in de Kerk, in den Schouwburg, of aan de duizenden, welke zich in eene volkryke Handelftad laaten vinden op de Markt by het oeffenen van Doodftraf. Zulk eene menigte bevat  over. de GE AARTHEID der VOLKEN, enz. 97 vat lieden van allerleien aart , gewoonte, opvoeding, vooroordeelen; of ook wel veele Perfoonen, levende onder verfchillende regeeringsvormen. Snooden, Gierigen, Wraakzuchtigen zyn hier vermengd met fchranderen , Deugdzaamen, Wellustigen , of welke andere claffe men ook gelieve op te noemen. En het is gewislyk de uiterüe limiet van Volkskarakter , dat men één eemgen uitgekipten uit deezen ganfchen hoop, ten Model fteile van de doorgaande geaartheid , waar aan de duizenden of tien duizenden, welke eenig volk uitmaaken , alzins op de voikomenfte wyze beantwoorden. Elke man of elke vrouw uit deeze fchaare , kan dus hier het Staal - Monfter zyn van het volk of de volken, waarover men verkiest te redeneeren. Deeze voordrage is meen ik zo duidlyk, dat zy haare eigene overtuiging van gepastheid van zelve medebrengt. En wilde men over dit Poftulatura verder redentwisten , dan moet ik naar de tweede afdeeling verzenden en my daarop voor als nu beroepen. 2. Myne tweede aanmerking, en die ik my verbeeld ook zeer gewichtig te zyn, koomt hier op neder: ons tegenwoordig onderzoek heeft niets te maaken met Burgerlyke Wetgeeving, het is geheel vervreemd van Staatkundige inrichting , en alles is alleen toepaslyk op de rechtmaatige oordeelvellingen wegens het plichtlyke , zedelyk betaamende, deugd bevorderende ; of ook het fnoode, gevaarlyke en verleidlyke; zo als deeze ftelregelen daadlyk zyn optemaaken uit 's menfehen begaafd-' heden en beftemming ; uit de algemeene gevoelens en indrukken des harte ; of uit den wil des grooten Formeerders, wiens maakzel wy zyn. In het voorftel wordt van Burgerlyke 'Wetgeeving niets gerept. By aldien 'er iéfes van zulk eene bedoeling mede vermengd waare,, N was  P8 W. de VOS VERHANDELING was die aanwyzing gewis onvermydlyk geweest. En veele redenen loopen gewoonlyk by den Wetgeever te faamen,, om zich dikwerf met eenen geringen of minderen graad van zedelykheid te vergenoegen. Dat ook de woorden : Uitfpraaken der Zedenkunde , eenzelvig zyn met de omfchryving: het betaamende voor Leeraars der Zedenkunde, behoeft naauwlyks vermaand te worden. In de Stolpiaanfche Vraagen bediende men 'er zich veeltyds van tot het zelvde oogmerk: en alles, wat uit den aart en de algemeene beginzels eener Wetenfchap voortvloeit, naar het oordeel der verflandige Bcoeffenaars als een deel daar van gerekend moet worden, en 'er niet van aftefcheiden is, pleegt men geraeenlyk, als eene leerflelling , voorfchrift en uitfpraak der zelve5 als eene Wet van Wysbegeerte , Wis-, Genees-, of Rechtkunde aan te merken. Zo moet dan alleen de Zedenkundige Wysgeerhier optreeden , om in deeze hoedaanigheid over het gevraagde te vonniffen ; zonder dat hy noodig hebbe eenig vooruit - of rugzicht te neemen op het gebruik, 'twelk men van deeze zyne aanwyzingen misfchien zou begeeren te maaken. Dit is nu buiten zyne taak. Hy moet het voor anderen overlaaten „ en heeft zich met die toepasfing niet te bemoeijen. (*) Te <&4> &^> ^ «^^.^^ ^ (*) Alleen in de verte en by gevolgtrekking kan dus de vraag Hechts gelykheid verkrygen aan het geopperde door I3ac.on de Verulamio , wanneer hy de Augment. Scientiar. aldus fchreef: Qui de Legibus fcripferunt, omnes, tanquam Philofophi, vel tanquam Juris .Confulti, argumentum Mud traftaverunt. Atque Philofophi prop&nunt multa, dictis pulchra, fed ab ufu remota. Juris Confulti autem, fuae quisque Patriae legibus , val etiam Ro. manarum aut Pontificiarum placitis obnoxii et addifti, judicio fincero non utuntur, fed tanquam ex vinculis fermocinantur. Cognitio illa ad viros civiles propne fpedtat, qui optime norunt, quid ferat focietas huraana ; quid Salus  over de GEAAR.THEID dbr VOLKEN, enz. 99 Te mmder nog kan men zich met dat ftuk van B'urgerlyke wetgeeving hier eenigszins vermengen, vermits het toch omegenzeglyk klaar is, dat twee Moraliften, of twee Medici, geheel van eenerleie Studie (de ex. Itirpatie der Kindea-pokjens by voorb. voor zeer mooglyk en wenfchelyk houdende) zeer verre uit een kunnen loopen in hunne advyzen tot het maaken, invoeren of affchafFen van politieke inrichtingen deswege. Die vericheidenheid intuffchen grondt zich dan niet op eenig verfchillend begrip, raakende iets, 't welk eigenlyk hunne konst betreft; maar dezelve koomt al leen hervoort uit de tegenoverftaande inzichten, aangaande den aart dés opanbaaren gezags of der gewenchte , nuttige , en. veel te' waardeerene Vryheid in den Burgerftaat. Niets nu meen ik zou blykbaar meer vervreemd kunnen zyn van het oogmerk uwer vraag, dan U daar op ten antwoord te laaten toekoomen een vertoog , handelende over die aangeweezene, zo dikwerf beredeneerde en betwiste Qusestie; Qusestie, waar over noch de Moralist noch de Medicus in die hoedaanigheid , en ex artis fuae principiis, eenigerleie ftellige uicfpraak doen kan. By gelegenheid van zulke beraamingen kunnen alleen zekere data, uit de Morale, de Medicynen, even als uit den koophandel of de ondervindingen deswege, in aan- ^■O &&&&&& &*&&4>&&&&&&+&<&<& lus Populi; quid aequitas naturalis; quid Gentium mores; quid rerum pit. blicarum formae diverfae; ideoque posfint de Legibus , ex principiis et piaeceptis tam JEquitatit Naturalis, quam Peliticis , decernere. Quamobrem id nunc agatur , ut fontes juftitiae et utilitatis publicae petantur; et in fingulis juris partibus charafter quidam et Idea jufti exhibeatur, ad quam particularium regnorum et Rerum publicarum leges probare, atque inde «mendationem moliri, quisque, cui hoe cordi erit et curae , poffit. N 2  ico W. de VOS VERHANDELING aanfchouw genoomen worden; maar alles, wat verder volgt, moet nu geheel op zich zeiven ftaan; bet kan met de voorige hoedaanigheden van Moralist, Medicus of Koopman, geenerleie gemeenfchap hebben; en het verandert ganfchelyk tot louter ftaatkundige beraadilaaging van den Politicus, of zo gy wilt van elk een, die op Verftand en Wereldwysheid eenige aanfpraak heeft, om te bellisfen: wat de Maatfchaplyke Wet noodzaaken kan ? wat zy noodzaaken mag ? of waar in zy misfchien de paaien des gezags aan het Burgerlyk beduur toevertrouwd zeer verre te buiten gaan, en de nuttigde einden in zich zelve, zou willen bereiken door de allerfchadelykfle en alom verwerpelyke maatregelen. De gefl rengfte Moralist is hier wel eens de man die het minst op heeft.met Burgerlyke wetsbepaalingen , om dat deeze hem toefchynen verre te loopen 'buiten het wezenlyk vak der Staatsinrichting, of om dat hy, wel verre van zich daar uit nut te belooven , 'er veeleer verwarring, uit te gemoete ziet, in alle zulke gevallen, waarin eigene overtuiging van redelykheid en plicht onder de menfchen reeds onvermogend geworden is om hen tot het goede' te noopen. 3. Nog eene derde erinnering moet ik hier nevens voegen. Op de Volkskarakters acht te Haan in het geeven van voorfchriften; zo wel als het Latynfche: ra tionem habere in condendis praeceptis, heeft eene dubbelzinnigheid, welke, zo wy ze ongemerkt lieten doorloopen, niet kan nalaaten, over alles, wat wy hier te zeggen hebben , eenen byfteren nevel van ongewisheid te verfpreiden. Dit op te helderen is miflchien wel de waare fleutel om terftond het gepaste antwoord met de begeerde helderheid te verneemen en daar te ftellen. Om dit met de meeste duidlykheid te doen bezeffen nee-  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. ioi neeme men het eens aldus: Er zy gevraagd, of een onderwyzer in de Rekenkunde en Mathefis, in het geeven zyner Ieffen, ook acht hebbe te flaan, en hoe verre, op de onderfcheiden geaartheid zyner Leerlingen. Wie zal niet terflond vaardig zyn om 'er op te herzeggen ? " 's Mans bekwaamheid of onbekwaamheid is hooger of laager 'te fchatten, naar maate Hy de Discipelen, elk naar zyn Aart, beter weet te ondervangen. Het afgetrokkene en dorre moet hy even bevatlyk weeten te maaken voor den traagen, als voor den fchranderen. Om de denkbeelden te verhelderen, moet hy met deezen meer moeite neemen en langer geduld oeffenen dan met geenen. — By den enkel machinaal werkenden Jongeling , moet hy zich geene verdrietlykheid ontzien, om hem de reden der bewerking in te flampen en zyn oordeel te fcherpen. En den vlug bevattenden moet hy veeltyds tegengaan, en dikwerf te leurflellen in zyne begeerte naar hoogere ontwikkeling , zo lang deeze niet verkiest zich tot het machinaale derwyze te zetten , dat hy 'er de noodige vastheid en heblykheid in verkryge, op dat dit hem tot 'eigen nut gedye, en die losheid voor hem niet telkens de bron zy van duizende verwarringen " ! Zie daar den Rekenmeelter, in het geeven zyner voorfchriften achtflaande, en ongetwyffeld acht moetende flaan, op de karakters. Maar zal dit achtflaau ook invloed hebben op den gemeenen inhoud , op de wezenlyke gronden zyner konst? op dat geen,'t welk hy deswege in het openbaar en in 't gemeen daar ftellen, in druk uitgeeven en mededeelen kan, om alzo het eigene en de Natuur zyner konst zo te befchryven en faam te voegen, dat elk in flaat zy door eigen oeffening zich daar in voort N 3 tfe  m W. d- e VOS VERHAND E LING te helpen ; en de des begeerigen aldaar den waarén Leid draad vinden, waar door zy de eigene begrippen or wikkelr.n en uitbreiden kunnen-? Zal hy een rekenboek kunnen hebben voor de kwaadaartigen, eiï een Ünity voor de zachtzinnigen van gemoed? kortom, zal zyn Rekenboek niet onveranderlyk en geheel eenzelvig moeten zyn; wie en welke ook de perfoonen, of hoe verfchillend de karakters zyn der zulken , dié de Arit-hme-tica degelyk willen beoeffenen? — Wegens die uitfpraak valt hier geloof ik geene twyffel. In zo ver. re 3 en in dien zin derhalveD, kan of raag de Reken- meefter zich met dat karakteristieke in het allergering-; fle niet hemoeijen. Hy flaat 'er even weinig acht op5< als op de kleeding , op den gezonden of ziekelyken toe» ftand, of op den landaart of taal der geenen , aan wiers \ hy geroepen wordt onderrichting mede te deelen. Indien men de zaak eenvoudig wil maaken, en ze van allen omflag van geleerdheid of verftoorende byhangzels poogt te ontdoen, zo heeft het gevraagde in het voorffcel nu deezen allerchjidlykften zin: " Het aangeroerde nopens de Arithmetica , past dit ook op de Zedekunde? of zo neen, welke zyn de redenen, waarommen het een met het ander niet vergelyken kunne? " Wat het eerfte punt betreft. Het aangeftipte uit de Rekenkunde wegens de verfchiilende Methode van onderwys, mag wel voor een zinnebeeld gehouden worden van dat geen , 't welk op alle wetenfchap, op alle konst toepaslyk is j . het zy dezelve in opmerking, V zy ze in uitvoering beflaa; op Geneeskunde, Rechtsgeleerdheid, dadelyke handwerken , Muzyk, Schilderkonst,enz. En is dit ergens waar, wie moet niet toeftemmen, dat het bovenal geldt by het zedenkundige. De yoorflellen moeten hier doelmaatig worden ingericht naar  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 103 naar tyd en gelegenheden, alwaar zy nut ftichten, of verkeerdheden kunnen wegneemen. De aandrangen of beweegredenen, moeten van meer dan eene zyde behandeld , en met eenige verfcheidenheid worden afgemeeten, naar maate alles op de Menfchen, met wien men onmidlyk te doen heeft , meer tot heiïzaamen invloed werken kan. 't Zy iemand als Zedenleeraar den kanfel betreede, op het tooneel zyn werk maake om de zeden te befchaaven, of als Hekeldichter of vertoogfchryver poogt te gispen of te onderwyzen; hoe veel kwaads zal 'er niet wel zyn, het geen hy als te overtollig fchier keurt om het aan te roeren , wanneer het tegengeflelde goede karakter zo gedecideerd en ontwyffelbaar bevestigd is,dat die ondeugden geacht moogen worden , als geheel onbekend te zyn gebleven ? Zo veel zal hy van die afwezige verkeerdheden nu en dan llechts fpaarzaam gewaagen, als hy rekent tot affchrik , ter beveiliging , tot behoedzaamheid en verflerking in het goede dienftig te weezen. De voorhanden zynde en merkbaare gebreken te beteugelen, de neigingen, waar uit dezelve ontdaan, de rechte leiding te geeven , tot het betaamend Evenwicht ; en waare indrukzelen van het plichtmaatige te verwekken en te verfterkeu, dit is het inzonderheid , waar op de kenner en hoogfchatter der zedenkunde zich te bevlytigen heeft, en 't welk zyn Hoofddoel zy» zal, om alzo ter gemeene verbetering ten meeften mede te werken. Daar dan de vermelde ftukken buiten kyf zyn, blyft alleen nog over, te onderzoeken en te beredeneeren , of er in de uitfpraaken der Zedenkunde wegens plichtmaa» tigheid , betaamlykheid en welvoeglykheid , ter zaakeder onderflelde Volkskarakters, eenige meerdere ftrydigheid kunne plaats grypen dan ten opzichte van het Arithraetifch onderwys ? Men  io4 W. de VOS VERHANDELING. Men zou hier de ondervinding eenigszins te baat» kunnen neemen. Waar verfcheenen ooit in de wereld flelzels van Zedenkunde , welke opgegeeven werden , als zLh enkel tot een volk en land bepaalende , en de anderen zo min raakende , dat, 'c geen elders kwaad en unsdaadig te noemen viel , hier goed en deugdelyk was, of als onverfchillig mogt worden aangezien? Zy, die over de Zeden fchreeven, kwamen in het algemeen ten aanzien der hoofdgronden en voornaame plichten even zeer overeen, als de beoeffenaars van eenige andere Wetenfchap. Zy,die in gelyktydige of verfchillende lieuwen even verlicht geacht mogten worden , redenkavelden over de menfchelyke plichten , derzelvet omvang en ftrekking opeen gelyKen voet, waar zy ook. t'huis hoorden , aan welken oord der wereld zy hunne wooningen gevestigd hadden. Zo zy al zelve geene bereisde perfoocen waaren, hadden nogthans veelen hunner, de uitlandfche berichten va;i Zeden, gevoelens en geaartheid, meeflal in derzelver geloofwaardigheid naargefpoord. Zy hadden het menfchelyk hart lang beftu-deerd. Evenwel weet ik. niet, dat iemand ooit naam gemaakt heeft,door het opperen of fchetzen van verfchillende fyftemata van plichten fbydige onderwyzingen bevattende waarheid en logen, deugd en ondeugd, of dezelve voorftellende als moetende afwisfelen naar de: Volksgeaartheid. Dit evenwel zou het natuurlyk en openbaar gevolg moeten zyn, zo ras men onderdek,'dat het acht geeven in den tweeden duidlyk bepaalden zin , betaamlyk moest gekeurd worden. Maar waar toe ons. hier naar buiten begeeven? De zaak zelve diene ons nu. veel liever ten geleide en ten onwankelbaaren riehtfnoere. Wat is Zedenkunde? Wat anders , dan die Wetenfchap, welke opdelfc, aanwyst, en voordraagt den weg. r.:r'--. tot-  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 105 tot 's Menfchen hoogde geluk en volraaaking , naar den ganfchen aanleg van alle zyne onderfcheiden krachten en begaafdheden; en in verband met de bedoelingen dier oppermogendheid , van welke de Menfch dee« ze zyne Natuur ontving, waarvan hy dus in alles afhangt , en welker grootheid door het gansch Heelal als met duizend monden wordt verkondigd? By de overdenking van het blykbaare des Godlyken aanwezens en van zyne Opperheerfchappy over alles, grondt zich de Zedenkunde voornaamiyk op dat geen, waarin de mensch onderfcheiden is van de dieren ; op dc werkingen van zyn veribnd, op zyn vergelyken , redenkavelen , en uitwendig waarneemen niet flechts, maar ook op zyn bewust zyn, inwendig bezichtigen, achtgeeven en nadenken van, op, en over zich zeiven. Zy flaat gade de menfchelyke begeerten en het eigenlyk willen ; zo als de gewaarwordingen des Lighaams zich verbinden met aandoeningen en begeerten der Ziele; wenfchen en verlangens doende ontdaan, die het verdand veeltyds als fchadelyk moet veroordeelen; waar van de gezette aandacht lichtlyk begrypt, dat het volle genot van zelve laftigheden moet veroorzaaken , kunnende het waar genoegen in die verkryging niet geplaatst worden, om dat het gezogte te wankel is, geene duurzaame bezitting kan uitmaaken, en reder oogenblik als gereed is weg te vallen. Voorts ontleedt de zedenkunde nader het goed- en afkeuren, het verblyden en bedroefd zyn ,• zo als allen, die zich zeiven onderzoeken, daar over vonniffen ; en zo als alle menfchen het eigen werken en verkiezen wel weeten, te onderfcheiden van dat geen , waar in zy zich dikwerf lydelyk bevinden; zo als 'er alomme begaafdheden zyn ter navolging ; bezef van orde, fchoonbeid, O over-  ic<5 W. de VOS VERHANDELING overeenkomsc en gepastheid, zo in het natuurlyfce als zedelyke, en zo als de mensen bykans in alle toeitanden de gevoelens kweekt van medelyden en verbindtenis met anderen ; zo als hy zich vaak verheugt of weent, ook met eene ganfche vergeeting of buitenfluicing van zich 'zelven. Inzonderheid wyders raadpleegt de zedenkunde met de algeraeene erkentenilfen der dervelingen, makende het lofwaardige en fchandelyke, waar over men zich fchaamt, of'er roem op draagt by zich zelven; zo als de menfchen in dit pryzen en hoogachten, of ook in dat verfoeijen en afkeuren, minder verfcheiden zyn dan in eenig ander ding ; en de eenpaarigheid deswege wel is te befpeuren, zo maar het naaste verffcandsbegrip tot het verachtlyke of goedgekeurde aan hun op gelykewyze vertegenwoordigd wordt. Overdierbaar is de eigen vergenoeging in dat geen, 't welk prys en achting verdient , offchoon het ook van niemand anders gepreezen , maar alomme door de dwaazen miskend werdt. Uit die goedkeuring van het geen men bezeft rechtmaatig te zyn , vloeit voort Liefde tot alles wat deugdlyk is, en tot alle weezens, die, met zulke bevattingen begaafd, daar aan met de daad beantwoorden. De Vrienfchap der eerlyken en braaven wordt alzo eene alles overtreffende wellust. Dit doet opklimmen tot God , de opperde ikon van al het fchoone; die niet flechts alt Vriend hoog te fchatten is, maar wien ook eerbiedenis toehoort, als wetgeever, als eerde oorzaak van alles, en onverplichten fchenker van zo veele zegeningen; uit hoofde waarvan zyne goedkeuring, zyn welbehagen onwaardeerbaar is boven alles; en geene gehoorzaamheid mag geweigerd worden aan Hem , die zynen wil, alomme bevorderlyk tot ons geluk, zo klaarlyk heeft te kennen gegeeven door die ftuk-  over de GE AARTHEID der VOLKEN, enz. 10? Hukken, welke het innerlyk goedkeuren of verachten omnidlyk van zelve uitlokken, of daar uit verder door nadere redenkaveling en de befchouwing van het algemeene nut der faam verbondene menfchlykheid kunnen worden afgeleid. Is 'er nu by den menfch eene ftille onberoerde, maar altoos krachtige aandrang, aanfpoorende en prikkelende tot eigen welzyo; en die ook dan van verre uitfchynt, wanneer hy door driftsbedwelming het fchadelyke zich berokkent en het zelve boven het goede najaagt ; die drift zelve of aandrang, kan en moet hem dan ook behulpzaam zyn, om wegens het genoeglyke en heil aanbrengende naarbehoorlyke verlichting te zoeken; alle valschheid deswege te fchuwen; en te haaken naar dat geen, waarin zyn hoogde goed geleegen is ; zynde die wensch en dat voorneemen als dan alomme machJg, om alle overige gemoedsbewegingen daardoor in hooge maate te beltuuren, te leiden en te dwingen, en om volgens den aanleg zyner natuure alzo te worden^ een vrywillig deugdminnend en Godc welgevallig Schepzel, onder den byftand van booven kracht bezute.ide- ter temming van veele zvilke fnoodheden , waaruit anders de kortzichtige eigenbaat eenige oogenblikken van een minder, vaneen zinlyk , en dierlyk genot, of ook het byzonder nut van eenige weinigen, voor een korten poos doet te gemoete zien. Op zulke gronden bouwende, fpreeken, fchryven en redeneeren de Zedenkundigen , in hunne nadere uitweidingen, over de afzonderlyke plichten, als voegende voor de menschheid in 't gemeen. Zy geeven voorfchriften voor de pubücque zeden , zo als deeze aan alle oorden konden , moeiten , en behoorden gevormd te worden door de welwillendheid en rechtfehaO 2 Pen"  io8 W. de VOS VERHANDELING penheid der privaate perfoonen, waar uit het publicq beftaat. De Aart en Natuur deezer wetenfchap heefc derhalven met die der Arithmetica eene volle gelykfoortigheid, ten aanzien van de vastheid en onveranderlykheid der beginzelen ; zynde toepaslyk overal, waar Menfchen zich bevinden ; op alle volk, aan 'c welk men deezen eernaam niet betwiften wil; fchoon de beide wetenfchappen eenigermaate verfchillen, zo in het gebruik van even ge*oeglyke tekenen, als in het daarftellen van een even kenlyk of onloochenbaar verband tuffchen de grondftellingen en de daaraan verknogte afleidingen.v Het was den Zedenfchryveren nimmer onbekend, dat 'er een wonder onderfcheid van maakzel en van inborst alomme onder de Menfchen merkbaar zy, dat by den een' laage luiten des Vleeschsheerfchappye voeren; dac de genoegens eener bloote befchouwlyke kennis, ook buiten alle zedelykheid, fornmigen geheel vervoeren kunnen ; dat anderen van natuure als verlieven op het zagte en behaaglyke; dat Eerzucht by deezen alles overweldigt ; dat de angftige bezorgheid voor het toekoomende by geenen de Gierigheid doet inwortelen; dat de een tot nyd, tot haat en toorn lichtelyk opvliegt, en 'er zich toe als ontvlamd gevoelt ; terwyl in een' ander' als van zelv zich openbaaren overhellende neigingen tot de vermaaken des rnedelydens,der weldadigheid ,en Deugdliefde:,de zucht tot al het eerlyke en loflyke tot leidsvrouw en begunftigfter hebbende. Zy witten het wel, dat 'er dus eenige verfcheidenheid van inborst als van de wieg af te befpeuren viel; dat onderfcheiden Lighaamsgeitel daar toe mede werkt; en dat alles ongemeen vermeerderd en bekrachtigd wordt door gewoonten, hebiykheden, on-  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 109 onderwys, tucht, en voorbeelden, onderling oneenftemmig, of ook wel met elkander ftrydig. Met leedweezen vernaamen en getuigden zy het zelv, dat er veel zedelyk bederf alomme onder de menfchen heerfcht; de zuivere reden weinig gekend, weinig met opmerking verwaardigd, en nog veel minder beleefd wordt. Gaarne gaaven zy het toe, dat op zulk eene uiteenloopende befchouwing van inzichten, vermogens,, en vermaaksnajaagingen, de menfchelyke Natuur, op het eerde voorkoomen, de gedaante kon hebben van eenen zekeren Chaos, en ongefchikte ondcreenmenging van alzins Heterogene weezens. Maar zy beweerden tevens, v en zy beweerden te recht, dat hier fchielyk een opperst Richtfnoer ter regeling van alles ; dat hier zeer gemaklyk eene zekere orde en iaamenhang des geheels te ontdekken was, door maar hooger opteklimmen, en alles te bezichtigen uit een meer verwyclcrd gezichtpunt, uit eenen meer verhevenen oogrtand; zynde het de taak der zedelyke wysbegeerte of zedenkunde inzonderheid, om,'tgeen dan onderfcheidener in het oog valt , aan het licht te brengen, daarvan te overtuigen, en te toonen, hoe ook die ordening, dat verband van 's Menfchen zyde daar te (lellen waare. En waarlyk ter algemeene bekrachtiging van dit plichtlyke behoeft men niet langer te twiften. Het is niet noodig daar toe veel bewys om te haaien. Door in zich zelven te treeden bemerkt elk klaarlyk , dat hy begiftigd is 'met zulk eene bekwaamheid ter onderfcheiding des goeds en kwar.ds, en ter verfoeijing Van het fchandelyke. Dat gedrag, die levensloop, die gezindheden, laaten zich dus door nadenken lichtlyk afbakenen, welke hy alleen met zyne goedkeuring kan vereeren; — wanneer namelyk de neigingen tot het goedwillige en lieflyke alO 3 omme  iio W. de VOS VERHANDELING orame de overhand hebben; wanneer algemeen welzyn ons zeer ter harte gaat; en wanneer wy het belang van vrienden, van naastbeftaanden of eigen voordeel, dan alleen wenfchen te zoeken , wanneer eigen zedelyke welftand ter volmaaking, of het gewichtiger geluk van anderen daar niet te^en aan druischt ,• zo dat die gezetheden zich alomme by ons openbaaren, waardoor wy de genegenheid van God en alle braave menfchen gewinnen kunnen. In dier voege de waarheid najaagende, bemerkt de mensch tevens het heerlyke der genoegens uit die waarneemingen fpruitende, zelfs dan, wanneer deeze oeffeningen met moeite , met gevaar en zelfs verzaaking vergezeld gaan. Dit aller waard igfle , waarvoor zyne Natuur vatbaar is, is daadlyke ovsreanfteniming met de hoogfle Gelukzaligheid. Deeze zou allen te beurt vallen, indien elk deeze regelen opvolgde en zy door niemand gefchonden werden. En zo ontftaat van daar de volle bewustheid, dat ook dit ganfche geheel van z'edelyk billyke en rechtmaatige ^edraagingen kracht heeft, en hebben moet, van Goddelyke Wet. Door cie waarneeming of verwaarloozing wordt de menfch een voorwerp van belooning, van blyvende goedkeuring, of van billyke ftraf; zo dat van daar alle braafheid bevefligd wordt en nieuwe kracht ontleent, door de hoop op een beffcendig goed, overfteande tegen de wroeging en eigen befchuldigingen, die ook zo vaak, buiten eenigen aanklaager onder de menfchen, inwendig het gemoed grieven en pyoigen. De wezenlyke Deugd baart aldus blyde Godsdienftige vrolykheid, boezemende den waaiachtigen en eerlyken de heuchlyke gewisheid in, dat hy aldus Gode kan behaagen; dat hy, onder deszelven befluur, niet alleen zich zeiven maar ook an-  cvïp iT CF/ART HIJJDdér VCLKFN, inz. m anderen het befte, heilrykfte nut aanbrengt; en dar. de lieflyke faaraenbinding voor het ganfche Menschdom door getrouwheid in deezen ten meeften zou bevorderd worden. Wollafton was van gevoelen, dat alle denkbeeld van zedelyke verplichting te rug was te leiden tot erkentenis der waarheid, welke elk genoodzaakt was toe te ftemmen, die 'er zich maar mede bekend maaken en 'er naarvórfching over doen wilde. Wat daarvan zy, zo veel blykt wel , dat ook hier gebouwd wordt op gronden, welke der wiskundige blykbaarheid ten opzichte van het onloochenbaare en algemeene der beginzelen nader bykomen, dan van eenige andere onzer kundigheden immer het geval is. Alles is hier berekend naar de hoogfte voortrefiykheid van den Mensch , zo als hy waarlyk in voortgang onbeperkt i», en zo als hy geduurig tot meerdere volmaaktheid kan voortvaaren. In dit plan zyn dus zonder uitzondering allen bevat, die de Menfchlykheid bezitten. En daar naar moeten zich alzo openbaarlyk alle byzondere karakters en ftanden fchikken en voegen, ter bereiking van de grootfte, de befte , en redelykfte doeleinden. De een en de andere kunne acht men gemeenlyk zeer onderfcheiden plichten te hebben. Men verbeeldt zich dat deeze als tot geheel afzonderlyke Karakters gevormd moeten worden; loopende daar omtrent veeltyds tot uiterften , waar van fommigen onlangs, met zo veel oordeel , door Mifs Wollftonecraft gegispt zyn. Maar om te bemerken , hoe hierdoor zelfs de voorfchriften der zedelyke opvoeding nimmer tegen elkander aanloopen; maar alleen die verandering ondergaan, welke voortfpmit uit derzelver toepasfing op de be« ftemmingen ea werkzaamheden eenet aanftaande gelukkige  na W. de VOS VERHANDELING kige Echtsvereeniging, zogeeve men zich eens de moeite , om in het ix^c Deel der Verhandelingen van de Hollandiche Maatfchappy der Wetenfchappen, het oog te flaan , op het by afgezonderde Spreuken of Aphorismen voorgedraagen Vertoog van H. a. Chatelain.-.En hoe blykbaar wordt het dan , dat die gelteloe Leffen alomme kracht, waarde , nadruk , en volle aanneemlykheid blyven behouden , hoe men zien ook mooge. voorftellen , of op hoe verfchillende wyzen men ook verplooije het Karakter, den toekoomenden ftand, het. beroep of de Sexe der geenen , die optevoeden zyn ? Eenige gegeeven plaatfing- van vorst , gemeea handwerksman , of Liefde kweekende en het gemeen gezin, verzorgende Huisvrouw, eenige zulke gegeeven plaatfing mooge hier fommige voorfchriften in de uitvoering van zekeren kant belemmeren, bepaalen, of ook anderen des te meer in dien byzonderen toeftand bekrachtigen , aandringen, of uitbreiden ,• welke ouders evenwel,. ook in den geringften ftand, moeten niet hartelyk wem fchen , dat de hoogst mooglyke toepasling der aangevoerde regelen op elk hunneF kinderen daadlyk mogt zyn werkftellig g'emaakt ? Indien men ook by de Zedenkunde de Karakters der Volken zal in aanmerking neemen ; waarom \ toch , bid ik u, dat by de volken meer, dan by elk ptrfoneelKarakter in 7 Uyzonder ?- En dit zo zynde zou dan niet geheel de Wet los worden naar elks byzondere verkiezingen \ Wat zal 'er dan van Moraliteit en de kracht derzelve tot verplichting kunnen overblyven ? Dat in aanmerking neemen , zal het dienen tot grootere geftrengheid ; of zal het ftrtkken tot meerdere verflapping ? Ruiten reden gewis zouden zy boven anderen bezwaard worden, die meer dan de overigen met tegenkan-  over de GKAARTHEID der VOLKEN, enz. u3 kantingen uit hun geflel te worftelen hebben. En wil men het gierig en laatdunkend volk tot mindere rechtvaardigheid verbinden ; wil men de voorfchriften der kuischheid minder klemmend rekenen voor de welluftige Natie, hoe moet dan het denkbeeld van Zedenkunde zelf als geheel verlooren gaan; als zynde die rechte middelmaat, dat evenwicht van alles, waar toe het tewenfchen was , dat alle menfchelyke geaartheden zo veel doenlyk famen vloeiden ? Cicero, 't is waar, maakt wel in die afdeelingen van Zyn Boek over de Plichten , waar uit ik myne Zinfpreuk koos, eene groote uitweiding over dat byzondere des Naturels; waar uit hy gelegenheid neemt breedfpraakig te redeneeren over het perfoneel welitandige ; zo als de afwyking daarvan, ook tot het betere , zo als hy gelieft te zeggen , wanvoegend en aanftoorlyk is. Dan de kundige Garve heeft reeds van over lang opgemerkt, welk een zwak en verward gedeelte die voordragt uitmaakt van het anders zo beroemde Werk. " Een karakter, ongelyk aan zich zelven, zegt Cicero, mishaagt ons byfter op het Tooneel. " Dit is ongetwyffeld waarheid ; maar waarom ? — Om dat wy in het Tooneel iets meer begeeren , dan in het gewoone Leven, zo als het zelve aldaar afwilfeit, verandert; en veeltyds naauwlyks famenhangt. Op het Tooneel wenfchen wy driften, deugden , en gebreken , tot een zeker uiterile,-en intereffant gemaakt door geweldigen tegenftryd. Maar welk eene reden kan hier dan in gelegen zyn , om, gelyk Cicero her aanvoert, van daar te belluiten, dat, 't geen in de verdichtzelen welvoeglyk is , des te meer in het daadlyk Levensbeloop te waardeeren en naar te jaagen is. Niets waare voorwaar belachlyker in den gewoonen omgang , dan zulk een P copiee-  U4 W. de VOS VERHANDELING copieeren van 't geen op het Tooneel zyne welflandig* heid hebben kan. Öm myne voorige redeneeringen en bedenkingen te verfterken , wil ik hier. nog eens kortlyk faamen trekken het voornaamfle der aanmerkingen , door Garve, by gelegenheid van het gefchreevene door Cicero , te berde gebragt.' Sommige zedelyke voorfchriften zyn voor den menfch aanwyzingen, hoe hy zyne krachten ontwikkelen , zyne Natuur volmaaken kan. Dit gedeelte der Zeden* kunde is het zelvde als de opvoedingskonst. Evenge. lyke oeffeningen en onderwyzingen zyn 'er noodig , om het kind tot een verftandig en deugdzaam menich te doen opgroeijen als om den volwaffen man te geiciden in de yerheffing van zich zelven tot eene hoogere verlichting en Zedelyke goedheid. By de opvoeding moet het onderwys door een zeker foort van Tucht geholpen en beveiligd worden, ten einde de zinlykheid en driften des kweeklings met de aan hem medegedeelde begrip» pen en uitzichten te doen overeenftennnen. De menfch van ryper jaaren moet deeze Tucht aanwenden, om nu ïyne eigene, door ervaring en zelf nadenken opgezaamelde Leergronden , daadlyk in Praktyk te brengen. Beide , de opvoeding , en de Zedelyke arbeid des menlchen op zyn eigen gemoed, flaan ook hier in nog beide gelyk, dat zy by de beste Theorie van even onwiffe gevolgen zyn ; en niet altoos dat geene leveren, wat men 'er van wachten zou. — Gclyk de natuuriyke ontwikkeling des menlchen op zekeren tyd des Levens begint optehouden , zo dat zy althans langzaamer en onzichtbaarer wordt ; zo worden ook met de jaaren , de vorderingen ten goede, gelyk wy ze bedoelen en 'er ons zelven van bewust zyn, fteeds minder merkbaar. Van  ovbr de GSAARTHEID der VOLK-liN, enz. iis Vandaar kan men zeggen, dat'ereen zeker foort van zedelyke voorfchrifcen is, waarin men zich als tot een laager en minder doel moet bepaalen ; maar het. zelve Ook als 'c waare eerder bereiken kan. i Jan laat men de menfchen zo als zy zyn ,• en men fchryft hun enkel voor , wat zy doen , wat zy laaten moeten. Alleen de uiterlyke volbr-enging regelende poogt men de inzichren en neigingen, welke de menfch nu reeds eenmaal heeft, tot de beste handelingen te leiden , waarvoor hy met alle zyne gebreken nog vatbaar is. By het geeven dezer lellen bedoelt men meer , den menfch voor den menfch nuttig te doen zyn , dan wel hem in zich zelven te volmaaken. Zo bepaalt men hem door afperkingen, even als een nog niet ten vollen getemd dier, op dat hy niet fchaade, of men neemt hem als een onweetend kind by- de hand, om hem bruikbaar te doen worden voor de Maatfchappy. — Stemde de Zedenkunde , by de eerfte voorfleiling, over een met Opvoeding ; nu, onder dit tweede voorkoomen , zou zy de gedaante aanneemen van Wetboek ( Burgerlyk Wetboek, als uitwendige Tuchtmeeiter tot bevordering van eenig goed,meeital ter afweering of voorkooming des kwaads, en waarmede wy> ons hier niet te bemoeijen hebben). De algemeene regels der Zedenkunde, als opvoeding voor den nog geheel natuurlyken en onbedorven menfch, zyn deeze : Oeffen, alle krachten; Maak dat alle verflandsvermoogens werkzaam zyn , op daaraan beantwoordende voorwerken • Geef elke neiging haar eigen voedz 1. Neem acht op alles wat U ontmoet, en laat alle toeftanden zo veel op U werken als eenigzins mooglyk is. Zie, hoor, ondervind , en denk aan alles? war Natuur, gezelfchap , konfl en wetenfchap U aanbieden. —Waar ondertuffchen is de menfch, die niet P 2 reeds  lid W. de VOS VERHANDELING reeds by de vroegfle jaaren onverbeterlyke afwykingen en disproportien bezit, wanneer hy by dit algemeen Model vergeleeken wordt ? 'Eene zekere vatbaarheid, een zekere Drift dryft boven. Door dit overwicht des fterkeren beginzels worden andere bekwaamheden onderdrukt. De heerfchappy daarover gaat verlooren. De vryheid des Geests is naauwer beperkt. De menfch kan nu maar op eene zekere wyze denken en handelen , offchoon hy oorfpronglyk krachten bezate , om ook nog op andere wyzen werkzaam te weezen. Wat het hier betekene, dat de zedelyke voorfchriften zich veranderen kunnen naar de onvolkoomenheden der menfchen, is van zelve blykbaar. Het zwakke deel naamelyk moet gefterkt, het te rug gebleevene opgekweekt, en het te welig uitgeloopene moet befnoeid en te rug gehouden worden. De een moet zynen moed en zelfvertrouwen op allerleie wyzen trachten te vermeerderen; terwyl de ander,om' zich voor roekeloosheid en onbefchaamdheid te bewaaren, inzonderheid de beweeggronden moet opzoeken tot behoedzaamheid en tegen al te fchielyke voortvaarendheid. De o verweegënde aandrang tot afgetrokken eenzaame befpiegelingen vindt haar tegenwicht in zinlyke en Lighaamlyke tydverdryven. En eene al te groote Levendigheid der uitwendige indrukken , wordt door ernfthaftigheid en waare verftandsoeffening in toom gehouden. Zo wende een ieder daar toe zyne vlyt aan , en jaage dat geen sa , 't welk by hem door natuurden opvoeding nog het minst bearbeid en ontwikkeld is. Elke eigene zonderlingheid toch van eiken individu, is in zekeren zin eene onvolkoomenheid. 't Is een blyk , dat ergens eenige aanleg of kiem der menfchelykheid niet uitgebot, of ook wel  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 117 wel eenige andere de overigen onnatuurlyk boven 't hoofd gewaffen zy. In fommige gevallen veroorzaakt zulk eene overmaat aan de eene zyde , geene misvorming van het geheel; maar in andere doet zy de ganfche werkzaamheid der ziele verkeerd of krachteloos worden; even gelyk veele geringe onvolkoomenheden de menfchelyke fchoonheid wel verminderen, maar niet vernietigen ; terwyl andere afwykingen , als waare uitwaden, wangeftalten,verlammingen of ontwrichtingen te befchouwen zyn. Eigene karakters van het eerfte flag zou men noemen kunnen volkoomenheden in hunne foort , doch van eenen laageren rang ; zo als een Philofophifche , een Dichterlyke , een Militair geest , wanneer hy alleen en uitfluitender wyze op zich zelven flaat, iets gebreklyks ïs ; maar waarvan ieder in zyne foort toch eenig volkoomen en bruikbaar geheel aanbiedt. Wanneer dit gebrekkige niet meer te veranderen is , dan wordt het plicht het blyvend gebrekkige volgens eigen regelen naar zynen aart te fatzoeneeren en 'er eene goede geftalte aan te geeven. Dan, en dan alleen, kan het waar zyn in zo verre; nihil decere, invité, ut ajunt, Minerva; et, etiamfi fint meliora , proprium cuique fequendum effe. Maar hier valt ook tevens by te zeggen , dat veeltyds door nadenken en fludie, vry veel van dat geen te bekoomen is , 't welk anderen door Temperament verkreegen. Door fommige daaden verders, toonen wy alleenlyk wat wy zyn : 't geen in ons is , wordt daardoor blykbaar voor anderen. Daar toe behooren de meefte onzer redenen, en het "wellevende in den omgang. Door andere daaden brengen wy iets hervoort ; zodaanig zyn de plichten van gerechtigheid van weldaadigheid en van P 3 ons  n8 W. de VOS VERHANDELING ons beroep , waarin dus minder verfcheidenheid kan vallen dan in de eerften. In de verbindingen eindelyk der menfchen onderling zyn eenige gegrond in de aJgemeene menfchelyke natuur; andere worden veroorzaakt door byzondere eigenfchappen of uitwendige toeilanden. Den grondregel, waarop alles hier berust, kaï. men in deezer voege (lellen: alle zulke bedryven en handelingen zyn algemeen verbindende plichten, waar toe gee. ne andere vatbaarheid en karaktertrekken behooren , dan die aan alle menfchen gemeen zyn. Zulke , waar toe eene zekere eigene gaaf des verftands, zekere zielsgefteidheid of kracht gevorderd wordt, verbinden alleen hen , die deeze maat bezitten , of die ze zich kunnen aanfchaffen en dezelve verkrygen. in de algeineene natuurregelen , waarnaar de menfchen denken, oordeelen , begeeren , en wat daaruit verder volgt, befpeuit men de meefle eenpaarigheid ^ die men ergens elders by de Her velingen aantreft. Zy verfchillen het meest in aandoenlykheid en kracht ; kracht om het Lighaam en de gevoelens te beweegen , Vlugheid genoemd ; of ook om die beweegingen en daaruit ontftaane begeerten te beheerfchen , door den naam van Sterkte des Geests uitgedrukt. Algemeen verbindlyk is derhalven alles , waartoe niets meer gevorderd wordt, dan dat men bekend zy met dat geen , 't welk de natuurlyke reden alle .menfchen leert, en waarvan de onkunde ook niemand in de famenleeving van misdaad kan vryfpreeken; maar dat geen , waar toe een zekere graad van hartsaandoenlykheid , een zeker hooger en verhevener verflandsbegrip of moed gevorderd wordt, kan als eigene en afzonderlyke daad geene algemeene verbindlykheid voor allen hebben. "Gebrek aan zulke inzichten of toeftanden verontfcjiuldigt die nalaatigheid,-hoewel  over de GSAARTHEID dsr VOLKEN, enz. 119 wel de menfch in zyn geheel daardoor niet altoos als zedelyk volmaakt kan gerechtvaardigd worden. Dus moeten voor eerst die handelingen, welke enkel, uitvloeden zyn, en ten getuige verftrekken moeren van ons verftand en hart ; onze redenen , manieren enz. deeze , zeg ik , moeten zich noodwendig richten naat den eigenen toefland van dat verltand en dat hart, waar - uit zy voortkoomen. Niemand moet wyzer en beter wiïlen fchynen dan hy is. Over het geheel moet men zich tot het verltandige en edele zoeken te beteren , om zich alzo des te beter te kunnen vertoonen. Dan alleen moet de Konst de Natuur te hulp koomen,wanneer de onvermydlyke gebreken des karakters doorgaans eenen boven maate' te ongunftigen indruk verwekken by anderen ; of zelf het vertoon zouden kunnen maaken van beledigingen ten hunnen aanzien. Zo is 'er, indien gy wilt, eene regel om natuuriyk te zyn,en geene goede hoedaanigheden van anderen , welke wy niet bezitten , op eene gemaakte en ons'blykbaar oneigene wyze, naar te bootzen ; maar ook eene andere regel, om eenige berispenswaardige Natuur, gewoonte of heblykheid , die niet dan alleen langzaam zal te verbeteren zyn , even gelyk het afzichtige des lighaams, door konst zo lang te verbergen , tot dat wy van het gebrekkige geneezen zyn, en ons zelven als natuuriyk bevallig aan anderen kunnen voordoen. Ten tweeden. Onder de plichten des gezelligen le« vens koomen by die der enkele rechtvaardigheid geheel geene byzondere geaartheden te pas. Zy verplichten allen gelyklyk. By de-plichten des beroeps en bedryfs koomen de begaafdheden des verftands; en by die der weldaadigheid , de gevoeligheid van hart in aanmerking , nopens 't geen gevorderd wordt , of geoorloofd is.  lao W. de VOS VERHANDELING is. Een zwemmer heeft geenen fchroom om zich in het water te waagen. Een kloekmoedige kan zich met koelheid in gevaaren begeeven, waarvan de onderneeming by anderen dwaasheid zyn zou. De zwemmer is verplicht eenen drenkeling te redden. De onvertzaagde moet voor het gemeene best al dat goede by der hand neemen,'t geenhy machtig is te bewerkftelligen. Weekhartige perfoonen hebben als eene eigene roeping om byzondere ellendigen ter hulpe toe te fnellen. Zy zya als van natuurebeftemd om het fmartende met eene zagte hand te geneezen. Anderen zyn niet zo licht beweegbaar. Maar, wanneer zy • wel gefteld zyn , zyn zy meer gefchikt, en worden dan ook gewillig, om tot aigem?en nut werkzaam te zyn. —-- Hunne aandoenlykheid heeft een wyder kring tot voorwerp. En fchoon van hier eenigzins ruwer in de dienften, welke zy bewyzen , ja zo gy wilt meer verhard voor particuliere klachten, zyn zy door de fterkte en werkzaamheid van hunnen Geeft zeer gefchikt, om onbaatzuchtig, onpartydig de gemeene belangen van veelen te behartigen. Op zulke verfchillende gronden van aandoenlykheid ofwerkzaame veerkracht, gronden zich ook wel ten voornaamften de verfchillende plichten der onderfcheidene Sexen. Ten derden eindelyk , gelyk hier boven het geval was , zo kan men ook zeggen, dat het nagenoeg even eens gelegen zy met het van karakter af hangende onderfcheid , in de wyze der verrichting van een en dezelvde daad 5 met opzicht op de veranderende toeftanden der menfchen , naar gelang der verfchillende verbindceniffen en plaatzingen jegens elkander. Eenige menfchen koomen zeer licht en vaardig in vertrouwlykheden en betrekkingen tot anderen ; welke wederom anderen > by gelyke uiterlyke gelegenheden , nimmer tot ftand  over de GE AARTHEID der VOLKEN, enz. 121 ftand zullen brengen. Ieder menfch moet ook hier zyne Natuur en de ondervinding, waarin hy het best ilaagt, opvolgen. Hy moet zich niet in zaaken mengen , of anderen dientten opdringen , waartoe hy zich door zyne perfoonlyke hoedaanigheden en omgang, zo als hy zich hier door aan hen ontdekt., den weg niet heeft weeten tebaanen. De deuren evenwel, welke zich hier van zelfs voor hem openen , om vertrouwlykheid te winnen en zyne belangen aan die van anderen vast te kuoopen , behoeft hy geenszins te fluiten of voorby te gaan. Zo, kan men zeggen, is het voor den een plichtlyk en welftandig, alle zyne onderneemingen te bezielen met zekere drift en vuurigheid , buiten welker aanweezen alles by hem iliaprig en traag blyft ; terwyl de ander, om recht geanimeerd te worden , met veel gepeins alles langzaam overweegen moet , om door het eindelyk na veel wikkens genoomen beüuit , die kracht der ziele tot werkzaamheid te ontvonken , waarvan hy alleen beftendigheid verwachten kan. Het langzaame en heftige zyn beide Exceffen ; maar wanneer die Exceffen by volwaflene menfchen onveranderlyk zyn geworden, wordt het plicht voor een ieder , dat geen te doen, 't welk voor hem het best en heilzaamst is. Na deeze zaaklyke voordragt van het voornaamfte door Garve ter dier gelegenheid te boek gefield , mag ik intuffchen niet voorby hier eene aanmerking te plaatzen; dat namelyk , indien iemand al mogt waanen, tusfchen zyne en myne algemeene gronden eenige tegenfpraak te ontmoeten , dat geen nogthans , waarin wy ten Opzichte der individus gerekend mogten worden te verichillen (of liever ons van andere uitdrukkingen te bedienen ) zich onmooglyk laat overbrengen op volken en volkskarakters. Opgemerkt toch is het voorheen, Q hoe  122 W.de VOS VERHANDELING hoe men zich by de enkele perfoonen met mindere vol. koomenheid kunne of moece vergenoegen , vermits de karakters te vroeg beilist zyn , en de aanwinst tot beterfchap en uitbreiding volgens den gemeenen loop niet wel te verwachten zy. Maar hoe ? zou dit het geval kunnen zyn van volkskarakter ? Neen het volk blyfc in dien zin, om alles te kunnen bezitten, wat aan het zelve als volk kan worden toegeëigend , altyd even jeugdig , altyd even krachtig. Het veroudt in zekeren zin niet. Aan deszelfs uitbreiding in vatbaarheden, die de gedaante van volkseigenfchap kunnen aanneemen, zyn geene paaien te zetten. Doof enkele toevalligheden kan het edelfte volk binnen eenes menfchen leeftyd alle zyne veerkracht verliezen. -— Maar een volk dus fchynbaar of wezenlyk veroud en uitgeteerd , of ook het domfte en ongeoeffendfle, 't welk aan de kindschheid als het naafte is, kan ook weder door enkelegebeurtenilfen, van gelyken of flrydigen aart met de voorigen , door het ontftaan van eenige Helden , Wysgeeren , Staatslieden, of Redenaars en fchitterende Leidslieden , die navolgers vinden , zeer fpoedig en op het onver wachtfte opryzen. Het kan of de voorige krachten doen herleeven of tegen alle vermoeden nieuwe en ongewoone vorderingen daarftellen, die hen in veete opzichten met de uitnemendffe Natiën gelyk doen liaan. Hier van ftrekken veele gefchiedeniifen ten onwraakbaaren voorbedde. En by het doorleezen van het tweede gedeelte myns Vertoogs, zal er , vertrouw ik, geene twyffeling des aangaande kunnen overblyven. Geen gezag ter wereld kan hier plaats hebben, en ons raakt ook in dit onderzoek maar zeer weinig de flellige uitfpraak, welke Cicero by die gelegenheid zich uit de pen liet vallen hoe van wegen het onderfcheiden karakter  ©vEivpï GEM&XeiEID m*. VOLKEN, enz. 113 rakter in een en dezelvde zaak en toefhnd , het plicht]yke voor den een , allenthalven met plicht onbeftaanbaar en flrydig zou kunnen worden voor den ander; ten dien gevosge , dat van daar de zelfmoord van Cato voor hem als plichdyk zou kunnen gerekend worden , om dat zyn humeur akoes onverzetlyk was geweest in het geen hy begreep oorbaar te zyn ; en om dat hy die onverzetlykheid , na het eens met ryp beraad genoomen befluit , door zyn ganfche leven heen vastgehouden en verflerkt hadt — Wat men van de toenmaalige gevoelens hier ook mooge bybrengen om dit te vergoelyken ; myns inziens wederfpreekt Cicero zich zelven hier niet weinig , vergeetende hy althans als geheel die zelvde beginzelen , welke hy elders zo dikwyls gelegd had , zo wegens de grootmoedigheid ook in het leed verdraagen , als wegens de eigenlyke befleroming des menfehelyken levens naar het goeddunken der alles befluurende en regeerende Godheid (*). In allen gevalle toch de zaak, waar wy mede te doen hebben, raakt volks karakters. — En het gefielde wegens enkele perfoonen eens als waarheid hatende gelden , wat toch zou dan als zedeleer in het geeven van voorfchriften voor de publicque zeden het gevolg hier van kunnen zyn (*) Veel waarheids is er in het zeggen van Laflantius lib. 111. „ Cato videtur mihi caufam quaefifle moriendi, non tam ut Caefarem fugeret, quam ut Stoicorum decretis obtemperaret, quos feótabatur ,* nomenque fuum grandi aliquo facinore clarifïcaret; cui quidem quid mali accidere potuerit, fi viveret, non invenis. C. enim Caefar , ut clemens erat, nihil aliud efficere volebat, etiam in ipfo belli civilis ardoie, quam ut bene meritus de republica videratur, duobus opticus civibus , Cicerone & Catone, fervatis." q 2  iï4 W. de VOS VERHANDELING zyn ten opzichte eener Natie, aan Cato in dit volhouden van eens verkoozene begrippen gelyk, of ook door een zwaarmoedig temperament als van zelve overhellende, om by gewichtige verdrietlykheden, waarby zy geen uitkomst te gemoete konden zien , veelvuldige voorbeelden op te leveren der zulken , die ter verkorting des levens de handen gewelddaadig aan zich zelve floegen, karakterizeerende alzo die Natie deeze befchryving door Silius Italicus wel eer van de Spanjaarden gegeeven, Prodiga gens animae, et properare facrllima mortetuj Namque ubi transfcendit florentes viribus annos, Impatiens aevi, fpernit noviffe feneftam ; Et fati modus in dextra eft. Zal aan deezen meer ruimte toegelaaten worden dan anderen om over hun eigen leven te befchikken ? of zal men eene wrevele en oorlogzuchtige Natie minder binden aan het rechtmaatige hunner handelingen met andere volken ? De voorfchriften voor de publicque zeden kunnen toch niet handelen over het meer of min verfchoonbaare, 't geen men, door vergelyking van den eenen toefhnd met den anderen , tot mindere berisplykheid kan in het midden brengen. Neen ; die voorfchriften voor de" publicque zeden hebben alleen ten doel om het wettige en rechtmaatige aan te wyzen en de verkeerdheden , waar zy zich bevinden , te fnuiken. Ik meen dat ik geacht zou kunnen worden hier mede myne ftelling voldongen te hebben , dat naame]yk, met alle verfcheidenheid in de manier van onderwys, bemoediging en aanfpooring, hier zo wel als by" eenige andere onderrichting plaats vindende, de voorfchriften  over de GEAAR1 HEID der VOLKEN, enz. 125 ten voor de publicque Zeden 9 (in zo verre de Zedenleeraars in deeze hunne hoedaanigheid daarover beiliflen kunnen,) in hunnen eigen aart en Natuur onveranderlik en eenzelvig, en van zvege de verfchillende Volkskarakters geenerleie afwijfeling dulden kunnen. Ik wil echter ten overvloede nog eens eenige dier Hukken en hoofdtytelen doorloopen, waar op men die verandering misfehien met eenigen fchyn toepaslyk zou kunnen willen gemaakt hebben! De Hoofdzaak zelve, vertrouw ik, zal daardoor des te meer licht ontvangen. Te vondeling leggen van Kinderen. Is 'er by alle Dieren zulk een hevig inftinct tot de voortgebragte jongen; heeft de Liefde der Ouderen tot hun kroost ook alomme onder de Menfchen zo veel aandrang; en is dat beltuur hier zo noodig ter befchaaving en ter uitlokking van vermoogens, die anders geheel begraaven blyven liggen; moet bovenal elk nadenkende yzen op de gedachte, wat hem wedervaaren, wat van hem zou geworden zyn, byaldien men hem dus geheel verlaaten en aan zich zelven overgegeeven hadt; zo'daanig een iosmaaken der naauwfte en tederfte banden kan dan oo"k nooit anders , dan als een zedelyk kwaad , eene fnoodheid van de ergfte foort onder de Menfchen worden aangezien; het Volk ,'t geen zulk eene onbezorgbeid als karakter, aangenoomen hadt, moet wel altoos zeerverachtlyk zyn. Maar zou dan naar de uitfpraak der Zedenkunde akoos misdaadig en zondig zyn de inftelling om alle Kinderen Kinderen van den ftaat te doen zyn, ze aan de byzondere zorg der Ouderen te onttrekken , en hen gelyklyk aan de gemeene opvoeding deel te doen erlangen? Ik antwoord: het geopperde verfchilt nog merkelyk van dat geen, 't welk by eigenlyk te vondeling leggen plaats grypt; het overgeeven en Q 3 bloot-  12$ W. DK VOS VERHANDELING blootftellen naamelyk aan een' ftaat van daadlyk gevaar om door gebrek te moeten omkoomen , zo 'er zich üet een ander gelukkiglyk over ontfermde; 't welk ten aanzien der hulpeloozen aan eigenlyken moord zeer naby komt. Doch verders , wilde men by zulk eene in. richting als boven , elk Vader en Moeder geheel ,en-. bekend doen zyn aan de Kinderen, en hen deeze onder de maffa der geboornen ganfcheiyk doen vergeeten^ zulk eene handelwys waare altoos onnatuurlyk , verfoeijenswaardig, en ftrekkende om veele der lieftykfle gevoelens en genietingen van wederkeerige tederheid als wredelyk engewelddaadig uit aller harten uit tefcheuren , waaromtrent de gevolgen ter aankweeking van veele daaruit fpruitende wanvoeglykheden voor de Maatfcliappy niet dan allerdeerlykst kunnen weezen. De dwang tot zulk een' afftand in weerwil van de keuze der ouderen moet, myns bedunkens, altoos als eene zeer onwettige en ongeoorloofde inbreuk op de volkomenfte rechten van anderen worden aangezien. Maar wilde mcft , met behoud van de kennis aan de nadere perfoortlyke betrekking, het pnblicq opvoeden vrywillig beraamen als den beften maatregel tot algemeen welzyn en tot het eigen nut der opgekweekten zelve ; zo dat de algemeene liefde tot zulk een inftituut aangroeide , door de wetenfchap , welke elk droeg , dat ook zyne Kinderen daaraan deelhaddenen daar onder te rekenen vielen; dan is het buiten het bereik der Zedenkunde hier eenige uitfpraak te deen, dan na dat vooraf geheel redeneerkundig de vraag beflist zy : of die Centraal fchool (zal ik ze eens noemen, ) goede wetten , bekwaame meefters hebben , en waarlyk nut zal kunnen ftichten; of ze uitvoerlyk zy; of zy alle bekwaamheden uitlokken, dan of ze zeer machinaal werken  over de GE AARTHEID der VOLKEN, enz. 127 ken en alle kinderen miflchien tot eenen zeer verdraaiden vorm gewennen zal enz. enz.? Heb uw kind lief. De zorg voor deszelvs welzyn gaa u zeer ter harte. Befchouw het als een pand u toevertrouwd om 'er de meefte winst mede te doen, als uwe waare belooning , welke gy in deszelvs meest geluk zult vinden \ Deeze is de algemeene regel ; maar die zelvde regel verhindert niet, by eigen onbekwaamheid of overloop van bezigheid, 'er veel aan te kost te leggen om dit aan kundige beftuurders, die daarvan door belooning hun byzonder werk kunnen maaken, toe te vertrouwen. Hy verhindert niet die regel, dat men met anderen vrywillig inftemme in een wys beraamd plan, waarvan men gelooft dat het algemeene voordeden aan allen kunne aanbrengen, voordeden, die alleen door vereeniging mogelyk zyn, en waartoe men de afgefcheidene opvoeding rekent nooit te kunnen reiken. In dit geval, in die overtuiging en gelegenheid, blyft het Zedenkundig voorfchrifc , zo als het alle Ouders raakte, in zyne volle kracht. De nadere wyziging kan alleen ruften op de ingewonnen berichten en oordeelvelling, hoedaanige formeering van verftand, van bekwaamheden en hart wy te verwachten hebben uit het aangeweezen beftuur, waaromtrent wy vonniffen willen, of het raadzaam zy onze dierbaarfte panden daaraan toe te betrouwen. Duellen kan iemand gelooven dat deeze fraaijer, gepafter worden, of in zedelyke aanpryzing iets zullen kunnen winnen, onder eene driftig oploopende, zeer irritabele en met veele vooroordeelen wegens rang en adelyke geboorte bezette natie , meer dan onder eene koelbloedige? Worden zy evenwel,kan men vraagen,in het eene geval niet veel verfchoonlyker dan in het andere?  128 W. de VOS VERHANDELING dere? Deeze zelvde vraag kan ook wel inkoomen by verfcheiden andere (lukken. Doch daatop dient, dat de gronden van verfchoonbaarheid eigenlyk niet regelrecht tot het vak der Zedenkunde beboeren,- althans niet tot dat vak , waarover wy hier fpreeken, en 't welk zich bezig houdt met het geeven van voorfchriften der gemeene Zeden. Die Zedeweuen kunnen dan niet anders voorfchryven dan het betaamenae en verplichtende. De verbreeking als verbreeking wyst zy aan: over de maate van het misdaadige in elk byzonder geval moet zy den opperden wetgeever laaten vonnilTen. Het verfchoonbaare zelfs gefield zynde, kan toch ook de Zedeleeraar die bron, waaruit het kwaad, voortfproot, op zichzelve niet laaten beruflen als goed,, en als geene noodzaak hebbende ter verbetering , op dat die aan zich zelv gelaatene befmetting daarna ge* tegenheid geeve tot meerdere verfchooning. Doodflag ïn drift is zeker excufabeler dan opzettelyke moord. Zal dit evenwel de opgereeze drift tot zulk eene heftigheid vertoonen kunnen als geene berisping behoevende ï Slaaverny. 2.eev heeft het my bedroefd dat op uwe vroegere vraag deswege, ten tweeden maale ook voortgezet, niemand zich tegen dien gruwel tot zo veele verwoefling derwyze verzet hebbe, dat gy hem waardig keurde, om uwe goedkeuring weg . te draagen. in onze tyden en tot eer van onze landgenooten hadt men zekerlyk van vooren het tegendeel moeten verwachten. Doch wat hier ook van zy , openbaar is het wel, dat volkskarakter , het invoeren of behouden der fliverny, hy en onder zich zelve, niet meer of minder betaamende kan maaken by de eene Natie dan by de andere. Zo lang toch als men eene Natie befchouwt als één geheel , luiten betrekking tot overige volken , kan zy niet in flry- dige  over ré GE AARTHEID der VOLKEN, enz. ras* dïge deelen gefplitst worden; een gedeelte geneigd om willekeurig te heerfchen; en een ander gedeelte geneigd om aldus beheerfcht te worden. Overdreevene heerfchappy moet by de geplaagden de begeerte baaren, om 'er zich van te ontllaan en vry te maaken. Of is'er eene karakteriftieke overhellende neiging tot alle dienstvaardigheid en believing, dan kan niemand eenig flaaffch beheer bekoomen, of 'er gebruik van willen raaaken. De vraag zou derhalven hier alleen kunnen zyn, of een iterk en robust volk, van wege dat karakter, eene andere Natie ook aldus o'verheerfchen mooge ? of anders, of een volk, listig en fchrander, maar te zwak van Lighaam , om door eigen arbeid in hunne natuurlyke of konstbehoeften te voor. zien recht bekoomen kunne, om eene dommere en meer dierlyke, maar wel gefpierde Natie, van wege dit verfchil van karakters ,te verfchalken; en dezelve niet alleen tegen'haaren wil tot het zwaarfte werk te doemen, maar ook de overweldigde Leden ten eenen maal van alle perfonaliteit te berooven ? De Zedenkunde zal, meen ik, altoos en eenpaarig party moeten kiezen tot de uitfpraak, dat alzo de natuur in alle gevallen byfter verkracht wordt; en zulke verfcheidenheid allen grond , om 'er eemg wettig recht uit afteleiden, op de volilagenfte wyze ontbeere. Huwlyken en wat men daaraan -verbonden mogt rekenen. Wie gedenkt hier niet aan onkuischheden van verfchillenden aart , tot welke klimaat , temperament, en algemeene gewoonte, op de eene plaats neigingen doen woelen , welke men elders meer bevindt te zwygen. Hoe deeze meer in zwang gaan , hoe zy meer onheil baaren, en de Zedenkunde zich daartegen meer verzetten moete. Nimmer ook kan men te veel gewichts er in ftellen , om het rechte oogmerk des Huwfyks te veftigen, en daarvan met eerwaardy te fpreeR ken,  i3o W. de VOS VERHANDELING ken, als volgen* 's menfchen natuur de bron van duizende genoegens, als de kiem der opvolgende Maatfchappy,diede plaatzen der nu leevenden vervangen zal. Alles leert dat dit de naauwfte en onfchendbaarfte vereeniging zyn moet, in haaren aart overeenftemmende met de verhevenfte vriendfchap , en ten aanzien de* onderfcheiden geflachten vruchten baarende, even heilzaam voor de individus, als voor het ganfche volk Ce faamen. Zy, die, door blinde begeerte, tot eene plotfelyke liefde zich laaten vervoeren, niet met wyzen raad kiezen, of op het gefchikt onderhoud voor het toekoomende ter beheering van lust geen acht willen flaan , zyn even zeer te veroordeelen , als zulken, die 'er een ftuk van koophandel van maaken. Hier mag wel altoos gelden het bekende van Horatius foecunda cuJpae feeula nuptias primum inquinavere. En 't zy het eene Volk levendiger, woeliger, praatzuchtiger, of veran. derlyker van inborst zy dan het andere; wat toch zal dit voor de Zedenkunde kunnen bydraagen, om de teugels hier ruimer te vieren, en ze elders naauwer toe te haaien? In alle haare gevolgen is hier de vereeniging zo gewichtig , dat de voorfchriften der publicque zeden alomme daartoe ftrekken moeten , om deze verbindtenis te doen zyn het onverbreekbaarfte van alle mogelyke contracten, 't welk niet te vernietigen valt, dan om zulke redenen, welke het vertrouwen a!s den eerften grondflag des verbonds duidelyk doen verboren gaan, of waarby anders de hoedaanigheden , om aan eenig wezenlykgedeelte te beantwoorden, ontbreeken, zo dat het contract, of voor geheellyk verbrooken, of voor niet aangegaan, en in zichzelve van onwaarde moet gehouden worden. De zaak behoeft voorts hier niet eens van de zyde van plicht befchouwd te wor-  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz, 131 woeden. Waar belang en plicht gaan hier allerwege zo hand aan hand, dac zy geduurig elkander by ftand bieden moeten. Alleen zou men kunnen vraagen, of hier geene uitzondering lyde het ftuk wegens de verfchillende graaden van bloedverwant - ofmaagfishap tusfehen de gehuwden, als zedelyk geoorloofd of verboodën. Myn antwoord is: Naar het oogmerk der echtverbindtenis en de daaruit voortvloeijende betrekkingen zyn ten duidlykften zeer onwelftandig alle verbindteniffen, welke de op - en nederdaalende linien in verwarring brengen. Bier omtrent, zo wel als wegens de Huwlyken tuüchen Broeders en Zufters, vondt men by alle volken doorgaans een gevoel van afgryzen , meer uit eigen bezef dan wel uit bepaalde redeneering voortvloeijende. Dit is als eene wenk der Natuur: zonder dit waaren de gevaaren van eenen naauwen omgang onder elk gezin byfter menigvuldig. Dit brengt derhalven veel toe tot zedelyke orde, welke men. nimmer moet poogen om te keeren. — Voorts fpreekt de Natuur niet "tot eenige bepaaling in verdere ftukken, zo dat daaromtrent geene zedelykheid per fe in aanmerking koomen kan. *t Geen iemand mogt gelooven ftelliger wyze door het Opperweezen aan eenig volk veroorloofd, geboden, verboden, of ook wel naderhand weder te zyn afgefchaft, en de gevolgen, die men daaruit zou willen afleiden, dit alles is thans buiten het onderwerp van ons vertoog. En over de veelwyvery heb ik niet noodic geoordeeld te fpreeken , om dat het, meen ik , overvloedig genoeg beweezen is, hoe zy, volgens den geheelen aanleg onzer Natuur, te veroordeelen is, en zy, die hun waar belang op het oog hebben, daarvan ten uiterften afkeerig moeten zyn. Publicque vermaaken. De Zedenkunde kan hier al R 2 we-  i32 W. de VOS VERHANDELING wederom niet anders dan uitfpraak doen oyer den .aart dier vermaaken in zichzelve en 't geen 'er gewoonlyk mede vergezeld gaat; of voorts algemeene aanmerkingen en leflen daarftellen wegens de maate, welke men daarby in het oog moet houden. Vertooningen van bloedige Dierengevechten kunnen nooit anders dan ruwheid en woestheid aankweeken. —Worftelaars tot verwonding, of caltratien tot de Muzyk hoe zouden zy ooit door Volkskarakter verdedigd kunnen worden ? Voorts kan geene lighaamsoeffening tot vaardige beweeging , 'geene Tooneelrepraefentatie , of {pel, aan den geest of het Lighaam eenige behaaglyke werkzaamheid verfchaffende, op zichzelve onder eenë befluTende veroordeeling vallen; even min als eenige van God gefchaapen fpyze, welke hy tot voedzel of verkwikking ryklyk verleent om ze te genieten. De Zedenkunde kan hier omtrent even min aan het publicq als aan een ieder afzonderlyk eenige andere regelen voorfchryven, dan de algemeene waarfchuwingen., om alles tot uitfpanning te doen gedyen, de verflaafdheid daaraan te fchu wen;" en te vermaanen, hoe laag het zy , ons zo te gedraagen, als of wy enkel tot {pel en luidruchtig zinlyk vermaak, en niet tot iets ernfthaftigs en overgewichtigs gebooren waren, waartoe wy met alle infpanning en krachten ons te bevlytigen hadden. Zou ik hier nog andere Artykelen moeten aanroeren wegens Ei fiaating, uiterfte wilsbefchikking, Vaderlyke macht, kleeding enz. Doch wien is het onbekend dat de Zedenkunde ten opzichte dezer betrekkingen tot anderen geenen anderen regel geeven kan, dan te doen,'t geen ieder redelyk zou achten dat aan hem gefchiedde. De fchikkingen , daaromtrent met de meefle goedkeuring in zwang gaande,of door de burgerwet verordend, zyn  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 133 zyn op zich zelve veelal noch zedelyk goed , noch kwaad. By het afwyken zo wel als by het inftemmen daarmede, kan even zo goed, redelyk overleg en liefdaadige bedoeling , als bewys van haatdraagen of wederwraak , plaats vinden; en alles hangt dus daaromtrent af van de inwendig wezenlyke bedoeling tot het meest nuttige. Een braaf man in de Nederlanden vindt geene reden , ja hy zou het fchandelyk oordeelen, hy zou grillig of wangunftig zyn , indien hy zyne kinderen , die hem alle even waard zyn, niet even zeer en gelyklyk in zyne Erfenis liet deelen. - Deeze begeeft zich met zyn gezin naar elders , alwaar de rechten der Eerstgeboorene of der oudfte zoonen gelden ter bevoordeeling boven de overigen. Zal de Zedenkunde hem nu iets anders als plichtlyk voorfchryven dan voorheen r ö Neen ! indien hy wegens de wyze dier verdeeling alhier in dier voege uit plicht meende te werk te gaan, dat hy het tegendeel zondig keurde (iets 't geen niet wel te gelooveh is) ; dan ook zou plicht hem elders tot dezelvde gedraagingen roepen , in zo verre de burgerlyke wet hem niet lydelyk gemaakt en alle macht ter eigen beftelling, die tegen de Burgerwet aanloopt,hem ganfchelyk ontnoomen hadt. Maar was zyne befcbikking alhier een uitwerkzel der vryheid of voeglykheid, die hy 'er in meende gelegen te zyn, om de Landwet van de plaatze zyner wooning te volgen ; zyne verhuizing naar een ander oord mag hem dan ook even zeer dat zelvde gevoelen doen vast houden , of fchoon de uitwerkzelen voor anderen zeer verfchillend zyn. De meefte bevordering van genoegen en vrede onder hen, die 'er in betrokken zyn, kan en mag hier wel fteeds zyn Hoofdregel zyn. Naakt koomen wy allen in de wereld , en wy gaan R 3 'er  134 W. DE VOS VERHANDELING 'er naakt wederom uit. Mén kan zich denkbeeldig eene Natie voorflellen van karakters en klimaats wege geenerieie gebruik van kleding willende dulden , en ongeneigd , om zich met de zorg daarvoor (by hen aangezien als geheel overtollig) te willen belasten. Bezwaarlyk evenwel is het te gelooven , dat eenig befchaafd volk ooit ten deezen in den oorfpronglyken natuurftaat nebbe willen, ofhebbe kunnen volharden; ongerymd, alle rongeryradst intuflchen is het om de voortduuring eener kindfche onnozelheid by de volwaflenen te denken. In het geeven van voorfchriften voor de publicque zeden zal ook hier de Zeden Leeraar op den zelvden voet als elders te werk moeten gaan. Hy zal de gevoelens van fchaamte over menig dierlyks, dat aan den menfch aankleeft, als een heilzaamen wenk der natuur ter re«; geling van het gedrag in deezen leeren te eerbiedigen, het als nuttig tot veele wel gepaste einden aanpryzen, en zich verzetten tegen alles, wat de verbeelding en lusten onregelmaatig ontvlammen kan, en van daar de bron moet worden van duizende wanorden , welke de eerbiediger van rechtfchapen zedelykheid alomme uit alle zyne macht moet poogen tegen te gaan. TWEE-  •ver.pfcGEAARTHEID der VOLKEN, enz. 135 TWEEDE AFDEELING. Wat valt 'er met .voldoende juistheid te bepaalen wegens de voornaamfte Hoofdtrekken, midsgaders de oorzaaken der verfchillende Volks Karakters ? Over het hoofddoel en de eindelyke ftrekking van het geheele Stolpiaanfche voorftel, 'c geen nu te bearbeiden is , meen ik aireede myn gevoelen duidelyk genoeg verklaard en beveiligd te hebben, welke verfcheidene combinatiën van menfchelyke karakters men hier ook willekeurig geliefde te dellen en aan te neemen. Er fchynt echter bovendien nog begeerd te worden een onderzoek wegens de daadlyk plaats grypende ver-, fcheidenheden, en de herkomst derzelve het zy men dit ( als eene bykoomende nafpooring ) begreep ook wel in dezelvde verhandelingen nuttiglyk vervat te kunnen worden; 't zy men in het vermoeden ftond, dat op deezen voorloopigen grondflag beter zou kunnen gebouwd worden. Myne bedenkingen hebben eenen anderen keer genoomen. Doch ik kan my van daar niet gerechtigd rekenen, om my te ontflaan van het uitdruklykgevraag'de: Welke zyn de voornaamfte hoofdtrekken, en welke de natuurlyke en zedelyke oorzaaken der onderfcheiden geaartheid, of van het verfchillend karakter, 't welk het eene volk van het andere on-  i36* W. de VOS VERHANDELING onderfcheidt ? Ik heb derhalven ook deeze taak nog op iny te neemen. De gemelde vraag dan ( dit meen ik noodig te zyn om het te erinneren) moet, myns achtens, noodwendig deezen , en deezen eenigen zin hebben : waarin veifchillen de volken onderling, ten opzichte yan verjland en hart; ten aanzien van zielsgeaanheïaof^inborst. ? En zy heeft niets gemeens met deeze twee andere vraagen: i. welke zyn de verfcheidenheden der volken in uiterlyke gedaante? 2, of ten tweeden in inwendige Ligbaamsgefteldbeid ? Op de eerde dier twee laatstgenoemde vraagen zoe een zeer beftemd antwoord vallen kunnen. Men zou 'er van zeggen moeten, dat die Hoofdtrekken der Volkskarakters in uitwendige gedaante geleegen waren, noch in lengte, kortheid, fchraalheid, of dikheid van Postuur ; noch in gang , noch in %erais of aanwinst van eenige deelen, noch in afwykende evenredigheden der ledemaaten tot elkander, (armen by voorbeeld nederdaalende tot aan, of beneden de knie; of opryzende tot aan den rand des heupebeens) noch in eenige byzondere bevoorrechting van zintuigen; maar dat deNationaalkarakters in hunne differentien, alleen te zoeken waren in Huidscouleur\ in eenige verfcheidenheid van het hair, en in eene afwilfelende conformatie van-den Hoofd/chedel en der beenderen, die het aangezicht helpen uitmaaken. Tot deeze drie (tukken bepaalt zich hier het onderfcheiden volkskarakter derwyze , en zo geheel volftrekt, dat de fchranderfte ontleedkundige in een Lyk, aan 't welke de huid ganfchelyk afgeftroopt was, en het hoofd met een kleed bedekt werdt, niets hoe genaamd zou kunnen ontdekken, waaruit hy wegens 6 den  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 137 den Landaart des overledenen zelfs het allcrgeringfte in ftaat zou zyn te giffen. ( * ) Op (*) Men zou er nog wel by mogen voegen, dat, de Negers, de Chirreefen en Kalmukken uitgezonderd, aïle andere oordeelvelling , haaren eigen' weg op zich zelve volgende, en niet ter zeivder tyd met uitfkande prentverbeeldingen of voorhanden zynde rndividueete Koppen te raade gaande, meestal zeer onzeker, uitermaate los en wankel zal bevonden worden. Hrk gebeurde my onlangs eene verzaameling van Hoofdfchedcls te bezichtigen, talryker en keuriger , dan 'er miflehien ergens eenige aanweezig is. Die verzaameling was nog daarenboven aangevuld met eene gioote Collegia van Pourtraitten der beroemdfte Mannen en geleerden van allerleie Natiën. By zulk bezichtigen helpt het veel eenigzins een tekenkundig eog te be. zitten en daarby geleezen te hebben , wat Lavater , Camper , JJlumenbach, en lang voor deeze allen Albert Durer daaromtrent hebben opgemerkt. Maar, wanneer men dan alles te faamen voegt, hoe verwondert of bedroeft men zich dan niet over veele voerftanders van befliffende regelen, welke waarlyk op geen vaften voet ftaan, althans voor ons, denk ik, wel altoos onbepaalbaar zullen blyven ! Men bemerkt ja, eenige nuances. Men ziet de bekkeneelen verfchillen, even gelyk blykbaar in het eog loopen de verfchillende ovaalronden der eieren, die ik by duizenden zie ontpakken. Maar even gelyk hier, zo is er ook , ten aanzien der ïnenfchenhoofden, zulk esne geduurige wemeling, zulk eene geftadige variatie van oneindig kleine en verfchillend gecombineerde' Proportien, dat het verftand of de afbeelding naauwlyks gezegd kunne worden ergens een vasten fteek te houden. Nog daarby: uit drie of vierEngelfehe, D?enfche,Fran- fche, Ruffe Koppen beoordeelt men de ganfche Natie. Twee Otaheiters is hier een fchat, die allerzeldzaamst is. 'Wat echter zeggen deeze over een geheel volk, 't welk toch altoos wederom zo veele diftincle vormen aanbiedt ? Hoe veele ryzige , en als dan gev/oonlyk maatig fchraale Engel, fchen, wyken niet geweldig af, en zyn als dan fchier het Kontrast van dat rondgeftopte en breede van aangezicht en Hoofd , waarmede men de Engelfehe Natie doorgaans karakteriieert ? Ik weet wel, hoe meer eene Natie folitair gebleeven is, hoe meer hier alles gelden mag Maar wilde iemand op dit Phyfionomifche van voiksonderfcheid werken-, (met agterlaaüng van dat andere,hier niet te pas koomende, vak der gelaatkunde, 'tweik uit de wezenstrekken den aanleg en inborst tracht op te fpooren) rhyn raad zou aan den zodaanigen zyn , zich eerst en vooral te- bepaalen tot de Jooden , die onder alle andere aardbewooners het meest onvermengd'zyn gebleeven ; welke men zegt dat aan alle oorden met eene algemeene over. cenkomstte erkennen zyn, en waarvan evenwel niemand weet tczeggen, S waar.  i38 W. de VOS VERHANDELING Op het tweede voordel: Waarin verfchillen de volken ten aanzien van innerlyke lighaamsgefteldheid ? weet ik niet dat het nog ooit iemand gewaagd heeft eenige hoofd- «W* Engelfche, of Franfche bloed, in mafla genoomen , van het Zweedfche , of Duitfche ten aanzien van evenredigheid der beftanddeelen merkclyk verfchillen ? 't Geen Malacarne volgens Bonnet heeft waargenoomen, raakende getal van laagen en plooijen in het Cerebellum by vermindering of toeneeming van fchranderheid ; of het geen Soemering en Monro beweeren wegens de maffa der herfenen, vergeleeke-i tegen die van de daaruit voortfprukende zenuwen , als ten aanzien van dieren en menfchen eenige maatftaf* van hoogere of mindere bekwaamheid, zal dat alles, zeg ik, eenig volksonderfcheid bedemmen kunnen? Elk een, die 'er iets van weet, zal moeten toeftaan , dat ten minden alle proeven in het groot hier ganfchetyk ontbreeken ; ^- (* ) ik heb hier geheel niet willen tieeden in 't geen men van de Temperamenten in 't gemeen zou hebben kunnen zeggen, en waarover door zo veele geleerden gefchreeven is. Zeer veel hiervan is keurig byeengezameld in de Oiffertatie van A. J. Deiman Leyd. 1796. De mitigatione poenarum tb diverfum reorwn Temperanentum. Stct. 1. 't Blykt daaruit wel ten vollen hoe veel ongewisheid dit onderwerp heeft, en althans ten aanzien tan volken hebben moet.  cvfr de CEAARTHEID mn VOLKEN, enz. 141 den een; aanweezig, of het laat zich ook by den ander* vinden. ^Het is alleen de verfchillende grootte en maat der enkele deelen ; het zyn flechts de onnafpeurbaar geringe verplaatzingen van inhechtingen , beweegpunten enz., waaruit hier de verandering der figuur ontitaat of waaruit de ongelyke kracht tot faamgeftelde werkzaamheden kan worden afgeleid. Even zo ook, moet men zeggen , liggen in alle menfchelyke zielen alle die grondbeginzels , welke tot hst wezenlyke van eenen verilandigen en vrywerkenden Geest behooren. Geene is'er, van welke men zeggen kan, dat zy eene oorfpronglyke kracht meer heeft bekoomen dan de andore; even weinig als eenig Lighaam begaafd is met een' zesden zin, welken de overigen ontbeeren. Geen menfch wordt bewoogen door dryfveeren , welke by andere menfchen ganich onbekend zyn ; ''even zo min , als iemand begaafd is met ipieren , welke hem byzonder tot het vliegen behulpzaam zouden weezen. Alomme zyn dus ook alzo aanweezig alle vatbaarheden van het denkende, alle grondneigingen van het bege-rend deel der ziele (indien het geoorloofd zy my aldus uit te drukken). Maar elk van deeze heeft in ieder afzonderlyk menfch, gelyk naar den Lighaame, zo ook naar den geest zyne eigene maate. Die- maate is , meer dan naar het Lighaam, alhier vatbaar voor aankweeking en fatzoeneering ; en uit derzelver verfchillende faamenvoegingen ontftaan by noodwendigen gevolge zeer verfchillende Proportien. Hoemoeilyk, ja fchier ondoeniyk het zyn moete, tuiTchen voorwerpen altoos zo veel naar elkander geiykende in het afgetrokkene Pfychologifche eenige vaste en behendige punten te vinden , ter Clasfifieatie van geheele volken, moet hen allen als ten klaarften in de oogen ltraalen, die immer nadachten, hoe gebrekkig, wilS 3 lekeu-  i42 W. Di VOS VERHANDELING lekeurig en onvoldoend altoos nog gebleeken zyn zelfs de beste Rangfchikkingen der zo verbazend uit een loopende en veeltyds ver van elkander afftaande natuurlyke produkten in het Dieren - ryk, de Gswasfen , of Delfftoffen. Dan men zal my müTchien te gemoete voeren, dat het hier onnodig zy vooraf eenige grenslynen te trekken , naar welke wy onze beoordeeling zouden inrichten. Door veele vergelyking ("zal men 'er by voegen) ontdekten de beichry vers der Natuudyke voortbrengzelen op aarde van agteren gelukkig zeer veele diftinctave en algemeene kenmerken, tot eenen althans zeer bruikbaaren leiddraad , waarvan zy voorheen naauwlyks eenig vermoeden zouden hebben kunnen vormen , dat zy 'er zulk eene uitgebreidheid aan zouden hebben kunnen geeven ; de tanden by voorb. ten opzichte der viervoetige dieren ,• bek en pooten by de vogelen enz. Lven zo heeft men hier flechts te raadpleegen met den waaren toeftand van de volken des aardbodems , van fommigen derzelve althans , zo als zy zich waarlyk bevinden en wezenlyk uit een loopen , opdat door die befchouwing , op naauwkeurige befchryving ruftende > de zaak , welke thans gevraagd wordt, blykbaar worde volgens die bewyzen der ondervinding , die alle afgetrokken befchouwing wel geheel aan haare plaats laaten moogen. Dan helaas ! om van de wydte des omvangs, welke men aldus voor zich ziet, niet te gewaagen wie weet niet,hoe byfter gebrekkig en onvoldoende hier alle zulke befchryvingen en getuigeniflen zyn, waarop men met eenige gewisheid mag vertrouwen ? Met eenige waarheid , die er by is, hoe veel onnaauwkeurigs kleeft 'er altoos aan ? en hoe weinig gronds leveren' zy gemeenlyk, om 'er eenige gevolgen op te bouwen of 'er iets leerzaams voor ons onderwerp uit af te leiden? Kan  gvër deGEAARTHEID der VOLKEN, enz. 143 Kan 'er tot verfcheidenheid in zedelyke voorfchriften eenige nuttigheid in lteeken , wanneer ik afgaa op deze of dusdaanige berichten by de Natuurbefchryvers (zie Houttuin Natuurlyke HiftorieD. i.bl. 143. 144, alwaar hyde opgaaf van Linnseus meest fchynt gevolgd te hebben ). " De Amerikaan is rood van huid , galachtig van temperament, recht van geftalte. Hy heeft zwart, recht , dik hair , wyde neusgaten , het aangezicht vol fproeten , de kin omtrent baardeloos. Hy is hardnekkig , vrolyk , «vryheidminnend. Hy fchildert zyn lyf met roode ftreepen. Hy wordt geregeerd door de gewoonte. — De Europeërs zyn blank van vel, bloedryk, en lyvig van geitel. Zy hebben geelachtige, la*nge hairlokken, de oogen blaauw. De aart is wispeltuu* rig , vernuftig, bekwaam tot uitvindingen. Zy draagen klederen , die digt om 't lyf fluiten. Zy worden door wetten geregeerd. — De Afiaanen zyn bruin van vel, zwartgallig , taay van leden. Zy hebben zwart hair,, en graauwe oogen. Zy zyn ftreng van aart, beminnende de pracht en praal, en geldgierig. De klederen hangen hen los om 't lyf, zy worden door gevoelens geregeerd. — De Afrikaanen zyn hard van huid, en van een flap, waterig temperament. Zy hebben zwart r onder een gedraaid, wollig hair op 't hoofd ,• de huid zagt als fluweel; de neus plat opgewipt en dikke lippen. De vrouwen hebben lang-neerhangende borften. Deeze menfchen zyn boosaartig , lui, en achteloos. Zy befmeeren hun lighaam met vettigheid , en worden door willekeur geregeerd. " Of wil men die karaktertrekken opzamelen uit de oordeelvellingen en beflisfingen van verftandige Mannen, die het menfchelyk hart van nader by beftudeerden , zo als zulke uitfpraaken ginds en elders zyn verfpreid in  I44 W. de VOS VERHANDELING in de werken van Wysgeeren , Staatslieden , Hifloriekundigen of Reisbefchryvers, wat leveren die fchetfen ïneeftal anders dan ruwe omtrekken, te ongewis om 'er fchier iets met volle juistheid in te erkennen ? of hoe zyn ze overlaaden met byhangzels , weike wederom alles onder een verwarren , wat men van den aanbeginne duidlyk meende uit een gezet te zyn ? Hoe vindt men eiken fchryver zeer vooringenoomen voor zynen Landaart ? en welk eene geduurige tegenfpraak ontmoet men van daar by de vergelyking?. Ten aanzien dier volken , welke van dien kant elkander bet naafl bekend moeften zyn , loopt dit het meeft in het oog, Franfchen en Engelfchen by voorb. hoe flaan zy hier geduurig als tegen elkander over in het beoordeelen der-beide Natiën ? — En deeze te faamen befchryvingen leverende over een derde volk , hoe weinig blyven zy hier weder gelyk aan elkander in het opmaaken van ka» rakterfchetzen ? Daarenboven , by het denkbeeld van Natie 5 moeit: ik toch dat geheel, 't welk alles bevat, in zynen ruimen omtrek fleeds voor my hebben. Maar die beoordeelaars hoe fchielyk daalen zy altoos af tot fmaldeelen, en fnipperingen,die juist het denkbeeld van het Nationaal verjlrooijen ? Zy doen ons ftilftaan by het hofleven en de zeden der Grooten. Zy befchyven de levenswy'zen en denktrant van het gemeene volk in de laagfte Claflen. De Middelftanden en Geleerden maaken foms een aanhangzel. En niet zelden harmonieeren deeze deelen z<* weinig , dat men naauwlyks zeggen kunne , wat 'er van het Nationaal karakter overbly ve. Meeftal wyders ziet men zich wel genoodzaakt , om by de voorltelling van Nationaal karakter de Vrouwen en de Mannen afzonde/lyk in opzicht te neemen. Eenige luchtige uit- fpraa-  over' de GE AARTHEID der VOLKEN, enz. 145 fpraaken vloeijen ook gemeenlyk van zelve in , in die berichten of uitgebragte vonniflen. Maar is 'er in die alle nog wel eenige fchyn of fchaduw ter befliffing van dit alhier zeer gewichtige Problema: " Het karakter der „ mannen of der vrouwen by eenig Volk gegeeven zynde, hoe laat zich dan uit het eene van deeze bei„ de tot het andere benutten ? Heerfcht hier eene „ wet van eenpaarigheid en vafte faamenknooping ? „ of ftaat- het een van het ander geheel afgefcheiden j, en altoos op zich zelve ? " Naar myn inzien ook zou Nationaal karakter toch iets moeten zyn , 't welk aan een Volk beftendig en onveranderd eigen bleef onder allerleien lotwiflel, by toeneemende zo wel als afneemende kennis, befchaaving, tegenfpoed of voorfpoed; even gelyk wy door iemands eigendomlyk karakter dat byzondere zyner geaartheid verftaan willen hebben , 't geen hem byblyft door alle ftanden. Hoe waar ondertuflchen is het niet, dat dezelvde Schryvers ons wegens de Natiën gansch tegenoverftaande en ftrydige karakters leveren, en in de daad naar waarheid leveren op veifchillende Epoques? Is het waar van elk individu: Nemo adeo ferus eft, ut non mitefcere posfit, Si modo culturae patienter cummodet aurem. wat moet 'er niet by de Volken gebeuren? Ja hoé zou men hier de levensperken zelve wederom nader moeten fplitzen , indien het waarheid ware, 't geen by Kempff (kurze abband. von den Temperam.~) als een zeggen van Boerhaave wordt opgegeeven: dat de Italiaanen, Portugeezen en Spanjaarden tot op hun achttiende jaar levendig, en zeer tot het fpel geneigd zyn, maar dar, na hun dertigfte jaar men geene anderen T aan-  i45 W. di VOS VERHANDELING. aantreft dan droefgeeftigen, knorrigen, melancholiken! Om niet befchuldigd te worden van hairklooveryen, fchyn ik my zelve toe genoodzaakt te zyn, het reeds aangevoerde by de (tukken wydloopiger te betoogen. En hier toe neem ik voor my het werk van eenen ongenoemden Engelfchen Schryver, in dit vak tenminften zo verdienflelyk en oordeelkundig, als ik geloof dat 'er ergens eenig ander kan genoemd worden ; en wiens gefchrift A°. 1773. ce Amfterdam by de Erven F. Houttuin in het Nederduitfch is in het licht gekoomen. Het voert ten Tytel:" Befchouwing van den aart en inbor/l der Engelfchen, Franfchen , Italiaanen, Spanjaards, Duitfebers en Hollanders; waarin der zeiver onderfcheiden uitmuntende hoedaanïgheaen en gebreken onpartydig befchreeven worden. " De Vertaaler, ryklyk in zyn fchik met de gunftige uitfpraaken des Engelfchen Schryvers over de Nederlandfche Natie , laat zich in zyne voorreden aldus hooren." Wie weet niet dat toomloos« heid en onftuimigheid den Engelfchen ; wispelturigheid den Franfchen\ geveinsdheid den Italiaanen; laatdunkendheid den Spanjaarden; troischheid op geboorte den Duitfcheren; en een algemeen mistrouwen en overgr-oote zuinigheid (om het uit befcheidenheid voor onze landgenooten met geen'anderen naam te noemen) den Hollanderen zo onaffcheidbaareigen zyn, dat, hde zorgvuldig zy dit voor het oog der wereld trachten te bedekken, en welk een uit-erlyken glimp zy hier aan zoeken te geeven , men altoos recht hebbe, om met Horatius te zeggen: Naturam expellas furca , tarnen usque recurret. Dit OKaffcheiabaare; deeze Natuur, die niet te verzaaken valt ook by ander verloop, wordt hier, gelyk gy ziet, te recht aangeftïpt, als het waare wttzin van dat geen, 't welk karakter heet. — Dan laat ons hoo-  over de GEAARTHEID der VOLKEN, enz. 147 hooren , wat men deswege by den Auteur aantreffe. De Engelfchen van vroegere tyden , als niets gelykende naar de latere, hebbende afgefchetst , begint de Schryver het karakter dier Natie ( Ieren en Schotten daar zekerlyk onder begreepen, voor zo ver zy nimmer worden uitgezonderd) te befchouwen als onverminderd en onveranderd gebleven federt het tydftip der Re. volutie (denklyk de vaftftclling der Proteftantfche opvolging); en hier loopt zyne taal genoegzaam op deezen zin : De vreemdelingen vergiffen zich niet , met ons eene gemoedsgeftalte toetefchryven , onraaatig verknogt aan alles, wat het ook zy, 1 geen wy als meeft begunftigd oogmerk najaagen ; en geneigd om geheel en al op ons- ei»en oordeel te vertrouwen. Hier over behoeft men zich niet te verwonderen , als men maar overweegt , hoe moeilykhet vallè, als men , gelyk juist ons geval is , van eene alleruiterfte onderdrukking tot eene uitfpoorige vryheid overftapt. Wy denken, wy fpreeken , en, 't geen nog meer is, wy handelen zonder bedwang in alles, wat tot Burgerlyke of Godsdienftige Vryheid betreklyk is, dewyl wy middel hebben gevonden , om beide aan vry meer dan bloote befchouwing te onderwerpen. Hier van daan koomt het, dat, volgens het algemeen getuigenis der vreemdelingen , de vooroordeelen op geen volk zo weinigen invloed hebben ,als op de Engelfchen (p. 9 en 10). Men beklaagt zich over onzen plompen aart en boerfche handelwyze, om een iegelyk het zyne te zeggen. Maar is die misflag niet veeleer een geluk, dewyl dit veeleer uit de manlyke ftoutmoedigheid van ons karakter voortkoomt, dan uit de ftuurschheid van onzen geest, welke een ieder , die deze Natie te recht kent , zal moeten toeftemmen , dat vriendelyk , dat mededoogend en edelT % moe-  148 W. de VOS VERHANDELING moedig is ? Wy verachten in den omgang geredelyk de veinzery. Maar dit ongevallige vergoedt zich ryklyk , door ons in alie zaaken van gewicht met fterkte te begaaven, en ons tot voorbeelden te {tellen van ftandvastigheid en kloekheid. Aan deezen onbuigzaarnen , of zo als anderen het noemen, onbeleefd ruwen inborst hebben wy onze Vryheid te danken. Van daar , dat, fchoon het gemeen minder befchaafd of welleevend zy, de hoogere ClalTen echter meer kracht van oordeel bezitten , dan men" ergens elders in lieden van hunnen rang vinden kan (p. 14, 15). Eenpaarig hebben we! by ons onder lieden van hoogen en laagen ftaat plaats de vreemdfte ultfpoorigheden van allerhande foort; niet alleen zulke, die op zich zelve origineel zyn, maar ook gepaard met de aUerernftigfte gevolgen. Verfchriklyk zyn ïbmtyds die, welke uit vergiftiging voortkoomen. Geneigdheid tot euveldaaden is maar al te gemeen de uitwerking van bovenmaatig drinken. Allerdroevigst is de gewoonte om de handen aan zich zelven te flaan , waartoe onder ons dikwerf genoeg zyn de onnozellte en ongegrondfte voorwend /.els. De fraaije Sexe doet in dat verlchriklyk llag van onvertzaagdheid niet het minfte onder voor de mannen. Evenwel koomen de buitenlanders eenpaarig over een wegens de zagtheid van aart, ongeveinsde zedigheid , en grootere bevalligheid, waarin meelt alle andere vrouwen door de Engelfche zekerlyk overtroffen worden ( p. 14 — 27). Men befchuldigt ons van eef.en wreeden aart , als genegen om denzelven tot in bloedige en wreede fchouwtooneelen te volgen. Ziet dit enkel op eene verzotheid Onder ons laagfle foort van menfchen ; op tydkoitingen van eenen ruwen en in lig. haamsverrichtingen beftaanden aart; op gevechten van dieren , en fomtyds van kampvechters ; zo kan men niet  over de GEA ART HEID der VOLKEN, enz. 140 niet ontkennen , dat vertooningen van dien trant nog zeer kort hooglyk werden gepreezen, dat zy zelfs aanmoediging en toejuiching konden aantreffen van geen kleen getal lieden van hooge geboorte ; ook kan men niet loochenen, dat er nog eenige fchaduw is overgebleeven van deeze onftuimige en onaartige vermaaklykheden. Doch zy , die hier uit befluiten willen , dat wy van een bloeddorftig karakter zyn , gaan zekerlyk de behoorlyke maate ver te buiten. De menfchlievendbeid is eene aangebooren deugd in ons> welke een vreemdeling, wel onderricht, en kennis hebbende van onze wyze van denken en wezenlyke geaartheid , nooit geaarzeld heeft aan ons toe te ftaan. Ook is er geen volk, meer beroemd ten aanzien van perfoneelen moeden dapperheid-, en 't geen echter daarvan minder vertooning maakt , of meer geneigd is tot een vreedzaam gedrag. Dit blykt volledig uit den onderling vriendelyken omgang der bevtlhebberen van onze vlooten en legers. Deezen befpaaren hunne dapperheid voor de vyanden des Vaderlands , en hunne gezellige.omgang wordt niet geftoord door dien geest van oproer en twistgierigheid, waarmede het krygsweezen onder andere Natiën zo veel gekweld worde. — Geen gedeelte van Europa is er , of het draagt getuigenis van de veelerleie verbeteringen , die aan de fchranderheid deezer Natie haare geboorte verfchuldigd zyn. Aan alles, wat den ftempel draagt van Engelfch konflwerk , wordt in veele plaatzen de voorkeur gegeeven. In alles, wat uit onze handen koomt, ziet men een' Itraal van oordeel en volmaaktheid. Zodaanig is het karakter, dat men van deeze Natie fchetzenJtan j zyn de ongetvoyffdd de beroemd/Ie van geheel Europa , in 't welke men geen ander groot ko« ningryk vinden kan , alwaar de inwooners ons aanbie- T 3 den  15© W. de VOS VERHANDELING den die vtrfchillendheid van karakters en voorvallen welke men in dit land in zo grooten overvloed aantreft (p. 29 — 37), - Dat nu de Franfchen volgens onzen Schryver optreeden. - Van weege de algemeene onderdrukking aller Claflen door de inrichting hunner Monarchaale regeering, hebben zy weinig van die ftoutmoedigheid en kracht van redeneeren, waarom zy voorbeen zo vermaard waren; geevende in alles, wat tot de publicque zaaken betrekking heeft, hunne gevoelens: liever op eene vriendelyk bedekte wyze te kennen. Of fchoon zy aan geen volk toegeeven in de voordeden , die uit eene befchaafde opvoeding fpruiten , en in allerhande foort van verftandsgaaven uitmunten; zo fchyr.en zy zich zelven veel hooger te achten uit hoofde der bekwaamheid van zich aangenaam en bevallig temaaken , dan geneigd om van deeze achtenswaardige vermoogens by edeler en ernftiger omftandighsden gebruik te maaken ( p 59). Het groot verlangen en de groote ftudie van een Franfchman beftaat derhalven in zich in te dringen in de gunst'der Grooten, les Puiffances, & la NobleJJe (woorden by hen nooit gebruikt zonder eenen byzonderen nadruk). Om dit begunftigd oogmerk te bereiken , gebruiken zy eene zee van konstgreepen en loosheden. Een Franfchman geeft alles op ter zaake dier Glorie. Minnaare-s, vrouw, of dochter worden maar al te dikwyls voor de gunstbewyzen van het hof tot eene belooning opgeofferd. Aan dieonnatuurlyke en fchandelyke toegeeflykheid hebben zy dien algemeenen geest van Galanterie te danken. In Frankryk is byna niets te vinden van dat geen,'t welk den naam van liefde verdient. Eeiie aanhoudende verwifteling van voorwerpen dcet de ftandvastigheid van genegenheid als iets vreemds zyn, en maakt alle banden los. Zy evenwel, die zo weinig in ftaat  over m GEAARTHEID der VOLKSN, enz. 151 (laat zyn om zich aan eenevrouw te verbinden, zyn in het algemeen op de verkeering met de fraaije Sexe zo verflingerd, dat deeze bekoorlykheden van gezelfchap hun Summum bonum uitmaaken. Veel meer, dan by eenig volk, wordt bier alles, wat tot frnaak en kieschheid behoort, aan de uitfpraak der vrouwen onderworpen. Door deeze altoos duurende verkeering met de vrouwen is de deftigheid byna uitgewischt by de mannen , terwyl uit dezelvde oorzaak de zedigheid en zachtzinnigheid in de fraaije Kunne plaats gemaakt hebben voor levendigheid en vrypofligheid , zo dat zy, onder lieden van aanzien inzonderheid, zich aan de ongebondenheid met mindere fchaamte en agterhoudendheid overgeeven dan eenige andere vrouwen in Europa (_ p. 60. - 61). Eene byzonderheid (leest men hier) is'er, waarin de Franfchen van alle andere Europeefche Natiën onderfcheiden zyn. En dit beiïaat in de manier, op welke zy den dood te gemoete treeden. De Engelfchen, zo hoogen als laagen, houden gewoonlyk in hunne Iaatfte oogenblik» ken eene onvertzaagdheid en bedaardheid, die aan alle vreemdelingen tot verwondering (trekt. De invloed, zo 't fchynt, eener Godsdienftige kleinmoedigheid maakt den Franschman meestal zeer afkeerig van hec denkbeeld des 'doods: zy worden belachlyk bydeeze gelegenh ïid. Uit deezen grond van fchrik en beangstheid fpruit het uitfchieten van geen geringe foramen, om de onkoften van zo veele duizenden Misfen te vergoeden. Echter zyn de Frart' fchen het eenigfte volk niet, dat deeze affchildering verdient, dewyl dezelve nog veel toepaslyker is op fom nigen hunner meer Zuidwaards gelegen nabuuren ( *). - Pron- kery { * ) Vergelyk hiermede het voorkoomende op deze zelfde bladzyde, regel j<5 — 18 van boven.  tSa W. de VOS VERHANDELING" kery,en 't geen het mterde der Mode genaamd mag worden, is, het geen de Franfchen vermaak vinden om met de allernaaawkeurigfte gelykvormigheid na te volgen. Hoewel de ouderdom der kleeding van onder debelachlyke opgefmuktheid doordeekt, zo geefc veekyds- defchaarfchheid zich onophoudelyke moeite, om ze telkens, eene gedaante van vernieuwing te geeven, wanneer eenige verandering van Mode het vordert. Geene zindelykheid kennende, zyn hierin de Franfchen van alle volken onderfcheiden , dat veelen , wanneer zy zich opftraat vertoonen, zo net en fraai zyn , als hun kaptafel: hen maaken kan, (jiitidos et comptos a capfula totss; z muntendite Staatkundigen te voorfchyn koomen, opgekweekt in de fchool der wysheid en kennis, welke de aandacht van alle Hoven van Europa tot zich trokken. Van zveege de Revolutie , ftaat de Engelfche Natie diep in defcbuld der Hollanders, en behoorde dit nin> mer te vergeeten. Het gedrag van Holland was met betrekking tot andere Natiën altoos het zelvde. Steeds waakzaam op alles, wat 'er omging door geheel Europa, verfcheenen zy ftaag op dit toneel met geen mini der crediet en aanzien voor zichzelve, dan voordeel voor die party , welker zaak zy omhelsden. Geen volk floot ooit zyne Traktaaten met meer oordeel, of kwam zyne onderfcheiden verbindteniflen naar, met groo. ter eer en getrouwheid ( p. 368 - 369). Billyk en redelyk was hunne fierheid , in het flaan van dien befaamden gedenkpenning, waaruit Lodewyk de XlVde en zyn Minifterie zulk eene ongegronde en onrecht- vaar-  over dë GE AARTHEID der VOLKEN, ehz. itfi vaardige ergenis opvattede (p. 270- 381). Het flrekt den Hollanderen tot eer, dat zy alleen zich be« paaien tot, en finaak vinden in zulke vérrnaaken, die de redelykfte en eenvoudigfle zyn ; die men zich lichtst verlchaffen kan, en die den geest niet vermoeijen. Be' daardheid en matigheid beltuurr hunne huislyke fchikUingen. Zo al ooit , benadeelt het kostbaarè zelden de omdandigheden van lieden, die in Holland onder de fatzoenlyke geteld moeten worden. In het aanleggen van deeze foort van zaaken paaren zy fmaak met netheid en gevoeglykheid ; en bezitten de kond om het te gelyk mer fpaarzaamheid en met luider te verrichten, verwervende alzo de goedkeuring der grootde kenners van pracht' en daatfie. De Hollanders zyn in *t algemeen een befeheiden en openhartig volk. Eene openhartigheid van denken en fpreeken maakt het karakter van de meeden hunner uit, en in het wezenlyk oeffenen van menfchlievendheid koomen zy geenszins te kort , maar geeven 'er overvloedige blyken van. —— Ten aanzien van vreemdelingen is het niet meer dan redelyk en voorzichtig, dat zy tyd moeten neemen om de verdienden hunner gasten te onderzoeken , door de eenige zekere proef, naamelyk van hun gedrag ; rt geen , wanneer het pryzenswaardig is, bevoegd maakt tót alle aanmoediging , die men recht heeft te verwachten. Onheilen, welke iemand onverdiend overkoomen, treffen hier altoos zeeker trood en onderdand aan. En niemand wordt hier aan zyn ongelukkig noodlot overgegeeven , dan zy , die dbor c'gen fchuld ongelukkig zyn. Hunne eerlykheid en onkreuköre trouw in hec beduuren van den zoo kodbaaren vertrouwden fchat der Bank bleek , toen zy in het gevaarlykst tyddtp*, met de allerdipde en voor zich zelv allerfchaadlykde X naau^  lós W. de VOS VERHANDELING naauwkeurigheid hunne trouw en verbindteniflen nakwaamen omtrent een iegelyk, die by deeze verzamelplaats der rykdommen eenig belang hadt. Het gefchikt en regelmaatig gedrag der Hollandfche zeelieden en foldaaten (als een gevolg van het volmaaktfte faraenftel van wetten en goede orde) is altoos, waar zy ooic geporteerd waren , voorbeeldig geweest, en dikwyls gebleeken een voorbeeld ter navolging te zyn voor meer dan eenen Staat. Vooringenoomenheid is op geenerleie wyze een gebrek der Hollanderen. Deeze Natie is te koel en te omzichtig, om zich door een' fchoonfchynenden redeneertrant te laaten misleiden. Daaden alleen,zyn de. voorwerpen , die by hen in aanmerking koomen. Uit deeze alleen vormen zy hunne denkbeelden ; ja uit deeze zelfs nog niet, voor dat zy wel bewaarheid zyn. — De gaaf hunner fpaarzaamheid, zo algemeen by de nabuuren een voorwerp geworden van belachlykheid, is in.weezenlykheid een fonds, waaruit zy de allerkrachtdaadigfte voordeelen getrokken hebben; niet meer tot hun eigen profyt , dan tot verwondering dier vreemdelingen , die zich omtrent hun karakter zo vrymoedig uitlaaten. Eene manlyke dapperheid om zwaarigheden te keer te gaan, en in het lyden den . moed niet te laaten zinkeu , is iets, 't welk, door on. telbaare bewyzen in het groot, het voornaamfte en zonderlingfte uitmaakt van het karakter deezer Natie. Hun. ne beftendigheid en helderheid van geeft maakt hen mooglyk de gelukkigften en vergenoegdften aller fterveiingen. Daardoor kennen zy niet die verrukkingen van vreugde , welke by driftiger en levendiger Natiën in zwang gaan ; maar laaten zich ook niet onderdrukken door zwaarmoedigheid en beneveldheid van geest, wel-  over de GEAAETHEID der VOLKEN, enz. 163 welke zo algemeen de prys is deezer kortfiondige vrolykheden (p. 401 — 443 ). Bezichtigen wy evenwel hier ook de tegenzyde der Medaille.' Door veele reizigers worde deeze Natie vertoond als plomp en oninfchiklyk ; en dat de grootte van iemands L'apitaal het eenige is, dat in aanmerking koorar 9 om hem achting en aanzien te verwerven. Schoon dit de onbefcheiden hooge aanfpraaken van veele zwervende vreemdelingen en gelukzoekers beteugelt, kan men echter niet ontkennen , dat by de Hollanders de omzichtigheid J veelmaaleu verbaffcert in eene fmaadlyke onverfehiiligheid voor alle die geenen , ^van wier .omltandi^htden de voorfpoed niet wel verzekerd is. De redenen deezer ruuwe, onvriendelyke behandelingen zyn afteleiden uit de natuur hunner Staatsconjiitw Sie* - Het is geenszins het geval in Holland , zo als elders, dat een man eenigermaate armelyk, die zich door vernuft en geleerdheid aanzienlyk heeft gemaakt , onder de gegoeden als hun gelyke verfchyiïe , en met be«" leefdheid, ja zelfs met eerbiedigheid behandeld worde. Zonder geld zal iemand te 1 vergeefs zyne vermoogens en bekwaamheden aan den dag leggen ; j 1 het hem totverwyt zyn, dat hy.de voordeeligfte beziging daarvan verwaarloosd hebbe. - Daar zy door de kracht des ryksdoms alleen hun land onderfteunen, en een achtenswaardig aanzien in Europa verkreegen hebben, zyn zy geneigd om op dien grondflag hunner grootheid te fterk te bouwen. Die ongemeene verknogtheid aan rykdom en de middelen daartoe verbant byna alle andere overweeging uit de pemoederen. En zy is de grondoorzaak van die onbeleefdheid in hunne zeden , over welke de vreemdelingen zich zo fterk, en zo billyk be> kktagen. Dit ook maakt in Holland gewoonlyk het ee» X 2 mg-'-  1-64 W. de VOS VERHANDELING Big oogmerk uit der opvoeding en de ftudie voor lie-~ den van allerleien rang. Die zorgeloosheid en minachting voor de begaafdheden des verftands is ongelukkig zeer verfpreid. Daaruit vloeit voort verachting, en afkeerigheid van alles, wat tot die begunftigde najaaging geene betrekking heeft ; maakende hun gedrag en omgang zo veelvuldige maaien trotfch en hoonend voor die geenen , welke zy zich verbeelden dat in dit gewichtig artykel met hen op geen' gelyken voet ltaan. By veelen , die uit de mindere claflen tot eenige middelen geraakt zyn , wordt dit tot eenen bovenmaatigen graad "van uitfporigheid voortgezet , en de geringften onder -het gemeen offeren aan den God des ryksdoms met zulk eene uitfluiting , dat deeze alle andere aanprikkelingen tot eerbiedigheid uit hunnen omgang geheel en al uitwifcht, en hunne moedwilligheid .en onbefchaafdheid onverdraaglyk is omtrent die geenen , van welke zy niets meer te verwachten hebben. Zo zy door eenig uitzicht van gewin niet beteugeld , of door gezag in bedwang gehouden worden , zyn zy voifirekt onhandelbaar. Dit is waarlyk het Nationaal karakter der Hollanders , en Iieerfcht fomtyds maar al te zichtbaar onder de eerfte Mannen in hun Land. Het hadt ook plaats onder de afgevaardigden te velde naar het leger in "Vlaanderen onder Marlbouroug. — Zo zyn de verbindteniflen en verknogtheden tuflchen byzondere perfoonen, volgens de aanmerking van Montesquieu , hier veeleer -bondgenootfchappen dan vricndfchaps - vereenigingen. Behalven den rykdom worden alle andere voor"geevingen weinig geteld. Hier in behoeven zy , wat levendigheid en drift beiangt, voor geene der allervlugge natiën onder te doen; en daarmede bezield, verandert hunne zwaarmoedige, ftaatige aart op andere zaa- ken  over be GE AARTHEID der VOLKEN , enz. 165 ken in eene vlugheid, van welke zy in andere gevallen volftrekt vreemd zyn; zynde dus dit land boven vergelyking het vruchtbaarfte van alle Europeefche Natien in een' overvloed van ftervelingen , wier eenige yverzucht, vermaak , geluk , oneer beftaat in meester te zyn van veel gelds. En dit is federt lang het kenmerk geweest van het grootfte gedeelte van deszelvs Kooplieden. In list en bedrog zyn zy zeldzaam ervaaren, waartoe hunne aangebooren plompheid hen zeer gelukkig niet gefchikt doet zyn CP-398~4°7)Wat heb ik , geleerde Beftuurers van het Stolpiaansch • Legaat, wat heb ik my eene moeite gegeeven, die gy misfchien noodloos keuren zult. Ik wil het gaarne aan uw oordeel overlaaten, of het bygebragte gemist, en de hoofdzaak, waartoe ik hetzelve aanvoerde, even goed in het licht gefteld konde worden: my kwam her voor, dat uwe gedaane vraag , naar den trant, waarop ik ze befchouw, iets foortgelyks zeer noodig en onvermydlyk maakte. — Wat toch zullen wy vastftellen wegens onbekende en afgelegen volken, indien 'er zo weinig gewisheid is te bekoomen, raakende hen , tot wien de toegang voor een ieder open ftaat, en omtrent welken het niet kan onthreeken aan. alle wenfehelyke narichten; de voornaamfte en beroemdfte volken van Europa ? Het gefchryf van den Engelschman behaagt, geloof ik, onder het leezen, even goed, als eenig ander werk over dezelvde ftof. Wy ontmoeten ginds en elders veele waarheid. Is hier een volflagen gebrek van onpartydigheid? wie zal dit durven zeggen? Moet men by het tekenen van ' de karakters der Natiën en haarè verfcheidenheden niet altoos tot zulke details koomen : Op hoe onnoemlyk veele punten intuflehen bemerken wy hier alomme geweldigen aanftoot, zo niet, by nadere vergelyking, reX 3 #1- •Cii -ita -Wl £&I .Q£I -«r -q  16*6* W. de VOS VERHANDELING gehechte onbeflaanbaarheden, die zich zelv als vernietigen en om verre flooten? By het commentarieeren over die befchryvingen , wat al zou 'er gelegenheid zyn 9 om die op duizend plaatzen aan te wyzen? By het overzien van alles, welke gaapingen tot het manken van bepaalde grensfcheidingen ? HetHolIandfche volk fchynt: nu eens minder eene eigen Natie, dan wel een aggre* gaat of amalgame van alles, wat elders werkzaam weezen wil. Hoe kan het dan eert eigen karakter hebbenK' Het fchynt boven allen eene fom te bezitten van wys- heid, van beleid,.van ftaatkunde, van grootmoedigheid , van menfchlievendheid en rechtmaatige beoor-deeling; en het geld echter doet 'er alles zo af, dat al het overige daarby fchier niets gerekend wordt! eene gefteldheid voorwaar, welke het eigen graf zou moeten zyn van alle die goede hoedaanigheden , welke men van hun uittrompet, en waardoor men zegt dat zy zich als tot een voorbeeld der volken gefield hebben. ik ben, dit bemerkt gy wel, zeer verre af van met den onbekenden Engelfchen Auéfeur te vreden te zyn» Maar weet gy eenige uitvoerige karakterfchetzen der Europeefche volken, welke U meer vergenoegen, of by wien zulke oneenpaarigheden en ftrydigheden zich niet even blykbaar alomme ontdekken ? Zo verre zy my bekend zyn , zyn zy alle geftaadig ziek aan het zelvde euvel (*) En wat is dan by al dit gedachte en (*) Slechts 4 of 5 dagen voor de verzending van dit ftuk, las ik het nieuw uitgekoomen lilde deel der Karakterkunde van W. A Ockerfe. Het is hier myre zaak niet dit ftuk te Let.ordeelen of te zeggen , hoe veel naauwkeurigheid of onbeftemdheid daaraan eigen zy. De gcheele in richting fchyi.t my toe weinig te ftrooken met myre gelegde gronden. En die grinden worden toch ginds en elders duidlyk erkend en soegtltaan Zie onder anderen p 44 en 45 - 40 en 50. p. 99 en 100 vergeleekcn met p. 127. p. 132- 139- 163. 164. 168. 193,  cver de GEAAR1HEID der VOLKEN, enz. 167 en befchreevene het flot der.zaake? -» Dat 'er geene verfcheidenheden zyn der Volken in karakters? Dit ware de algemeene ondervinding en opmerking te floutmoedig tegengefprooken. Neen, maar ik zegge liever, en ik geloof naar waarheid, dat alles op te groote verheid van ons af, of te veel ondereengemengd is, om eenige valïe kenmerken van het verfchillende , tot de rechte algemeenheid, die hier vereischt wordt, ftukswyze op te geeven. Na al het befchouwde, laat de uiterfte navorfching voor den fcherpwikkenden geest fchier geenen anderen indruk over, dan, wanneer men eenig uitgebreid landfchap van verre en als in den mist alleen onder 't oog kan krygen. Men bemerkt wel eenige variatie : hier befpeurt men bergen, ginds ryzen boflchaadien. Ook doen zich fchemeringen op van lieden en dorpen , maar voor het oordeel des rechten onderfcheids is alles te duizelig, om het met naauwkeurigheid te beftemmen. — Door habiiude kan men fchier vast en onfeilbaar worden in de konst, om valsch geld op het gevoel en de aanfchouwing te onderkennen ; ook de gehalte des gewichts ganschelyk buiten geflooten zynde. Zy, die deeze kundigheden bezitten , moogen die ervaarnis door geffcadige dadelyke voorbeelden aan anderen overdoen ; maar onmooglyk is het hun , die kennis aan anderen mede te deelen door louter woor* delyke befcbryving der karakteriftieke tekenen. Alles moest meer gevoel zyn en aandoening der uiterlyke zintuigen , dan dat het een voorwerp worden kon van verltondsbevatting , die zich door fchrift of woorden openbaaren laat. Zo houde ik bykans alles, wat van volkskarakters te zeggen valt. De ervaarnii en ondervinding kan dikwerf veel doen gillen. Naar die gemaakte gisfing flaagt men niet zelden. De onderfcheiden land-  16*8 W. de VOS VERHANDELING landaarten der perfoonen, in een koffyhuis tegenwoor»* dig, zullen veeltyds door den bereisden oordeelaar naar/ waarheid worden aangeweezen. Maar ook die weten? fchap fchynt my ten grooten deele toe onmedédeelbaar, wanneer alles rusten zal op algemeene aarimerkingen wegens inborst en karakters, waartoe de uitwendige zintuigen ganfchelyk niet behoeven binnen geroepen te worden. Over de gevraagde oorzaaken der verfchillende volkskarakters heb ik nu nog eenige aanmerkingen voor te. draagen. Alle Produkten, dieren en gewaiïen toonen iets van1; den eigen landaart. De aarde, zelfs de vochten r het klimaat, en het voedzel van den grond kunnen das niet; nalaaten de menfchelyke lighaamen eenige verfcheidenheid by : te zetten. Dit is eene onbetwistbaare Natuurkundige waarheid, offchoon het tevens waar zy, dat de mensch van alle dieren daarin verfchille, dat hy r l aan geene plaats met uitfluiting verbonden, in den ei. genlykften zin dé ganfche aarde bewoonen kunne, en zyne begaafdheden zich aan alle oorden , zo al niet. even zeer, nogthans alomme, op het luifterrykst ontwikkelen kunnen. Maar dat zonderlinge en eigen landaartige , waar zit het? Waartoe bepaalt het zich, en ■kan men dit aanzien als eene befliffende beflemming; van nationaal en blyvend volkskarakter? Een goede, rype Franfche perzik of peer heeft iets verfchillends van. die, welke op onzen bodem groeijen. Een keurig proever niet alleen , maar zelfs een kenner op het oog zal zich niet bedriegen. Doch, fmaak en gezicht faa~ menpaarende, wat valt 'er meer van te zeggen , dan dat het aanzien iets anders , de fma.ik iets geuriger, vafter, piquanter zy? Buiten afbeeldingen en dadelykl aan-  ©ver-de GE AARTHEID der VOLKEN, enz. 109 aanbieding der vrachten om het onderfcheid te bemerken, zal, geloof ik, de zvoordelyke bejbhryving weinig baaten. In dit vak ook kan in het Nationaalè, en da Jcbilder, en de man van gevoel en nadenken, die de wereld gezien heeft, verbaazend verre vorderen;, maar door fchriftelyke onderrichting zal zich hie: van, verbeeld ik my , ook maar weinig van het eigene , waar het hier om te doen is, laaten vatten.- Zou ondertulfchen dat landaartige, waarvan wy zo aanflonds fpraaken , hec karakter der volken ten aanzien van verjland en hart beftemmen kunnen ?; Dit zou zich' laaten hooren <,'• byaldien men daaruit de karakters der menfchen wilde afleiden, in zo verre zy woonachtig zyn op dezelvde, of op verfchillende aardryksbreedten.— Maar zo meent men het toch nooit, wanneer men van* volkskarakters fpreekt. Men wil 'er altoos-onder verflaan hebben de onderhoorigen aan eenen gemeeneiï regeeringsvorm, welke van daar gezegd worden eene Natie uit te maaken. Allerklaarst is het wel, dat de natuur, lyke ligging bier opi met geen' eenpaarigen voet werken kan. Wat al deelen van Frankryk-, Duitschland en Rusland moeiten dan ten deezen meer van elkander verfchillen, dan zy geacht kunnen worden van de nabuuren onderfcheiden te zyn? De Nederlanders moes~ ten volgens de kaart dan gewis nader koomen aan de inwooners van Picardie en Normandie, dan deezen aan; die van Gasconje en Languedoc. Daarenboven hoe blykt het uit alle gefchiedenisfen ontegenzeglyk, dat de volkskarakters geduurig afwiffelen en binnen korten tyd als van het een toe het ander uiterfle loopen } Deze lotwiffelingen worden door onzen ongenoemdenSchryver en door alle Hiftorien derwyze betoogd , dat men telkens genoodzaakt zy aam Y het -  i7o W. de VOS. VERHANDELING het zelvde volk een zeer verfchilfend karakter in vers fchillende Eeuwen toe te kennen. Uit den flaap ontwaa. kende, kan, by de geringde flikkering, elk volkfpoedig voortvaaren tot alle krachten van den raensch, die gewpon zyn beroemdheid, overleg, fchranderheid, moed, en volharding by te zetten. 'Het verwyfde, altoos blind konings minnende, en altoos zo licht veranderlyke, nooit lang by een ftuk blyvende Franfche volk van eertyds, hoe ongelyk is dat nu niet by onzen leeftyd geworden aan zich zelve? Hunne daaden hebben gefprooken, hoe zy gtys geworden meeningen fpoedig hebben kunnen vaarwel zeggen; en zich van het eens genoomen beiluit door geene tegenkantingen, hoe groot ook, hebben laaten affchrikken. Ik heb geene Franfchen te verdedigen noch te berispen; doch het gebeurde en de ervar'enis heeft by de huisvefting. elk een het getuigenis afgeperst, dat, onder een gelyk getal Militairen van geene macht in Europa, licht zouden aan te treffen zyn zulk een aantal rondborftigen, ongeveinsden, befcheidenen , dankbaaren voor gunstbewys, licht te vredenen , ontblooten van alle zucht tot kwelling, ftrikt . eerlyken, foberen, vyanden van alle onrechtvaardigheid, wel geharden tegen koude en hitte, en te gelyk hardvochtigen om zich hunnen toeftand te laaten welgevallen , als de Franfche Soldaaten zich over het geheel betoond hebben. Zo waar is het, dat aan volkskarakter minder eenige vorm van duurzaamheid kan worden toegeëigend dan aan den inborst van elk particulier , welke zich ras derwyze zet, dat het heblyke niet gemaldyk te veranderen is. De menfch wordt gevormd door onderwys en opvoeding; terwyl, buiten alle redeneering, de zucht tot navolging, in alle omftandigheden, hem aanvauglyk de zeden, manieren en denktrant  ovlER de QEAARTHEID der VOLKEN, enz. 171 trant der geenen, die hem omringen, aangenaam en achtenswaardig doet te vooren koomen. Dit alles, na dat het gefteld is, of gekweekt en uitgebreid wordt, moet ook gewis by de volken veel bydraagen tot het vormen , tot het kwynen, tot het in ftand bly ven, of verbeteren van Nationaal karakter. — Waar verftandsoeffening en gelegenheid tot nadenken meest ontbreekt; Gf ook waar men dat alles reeds het meest heeft te recht gezet; aldaar kan hetNationaal karakter het langst eenzelvig. bly ven. De man* evenwel in welftand kan, na het vergaderen zyner groote fcllatten, door weelde bedorven worden; en zo ook kan by een volk het vroeger werkzaame door de ruimere genieting geheel vergaan en uitflyten; terwyl de Animerende of opgewekte induftrie by de nabuuren ook zeer wel de van buiten plaats grypende oorzaak zyn kan, dat hetzelvde onveranderde karakter van naarftigheid nu meerder gelegenheid vinde om voor anderen blykbaar te worden. De Chineefen , allen omgang met vreemden verbannen hebbende,.moeten daarom door veele Eeuwen heen meer naar zichzelven gelyken. Waar die omgang vryer is, wordt de famenfmelting allernatuurlykst grooter; en 'er worden telkens nieuwe karakters gevormd, onderfcheiden van die, welke aan de wederzydfche perfoonen toebehoorden, voor dat zy dus onderling aan elkander bekend waaren. Van daar dat de zeden der groote fteden zo zelden de goede Patroonen zyn, om 'er een gansch volk naar te beöordeelen: 't zyn ondertuffchen de groote fteden fchier alleen , waarop de karakterbefchryvers meestal de aandacht geveftigd hebben. Maar de overige bewooners des lands weeten doorgaans wel veele gebreken der Hoofdfteden op te tellen, welke zy rekenen dat aan hen in 'fminfte niet Y 2 te  i72 W. de VOS VERHANDELING te last gelegd kunnen worden, en waaromtrent zy ge.' houden willen zyn van de overige landgenooten ryklyk te verfchillen. In hoe veele (tukken is ook dit door de Revolutie wel ten opzichte der inboorlingen van Frankryk bewaarheid ? Nog eene vraag moet ik opperen, en dan zal ik eindigen. Zy, die over volkskarakters in het breede gewoon zyn te redeneeren, zyn zy het nog wel eens het zy in het Politicque of Moreeïe, waaruit eigenlyk volkskarakter op te maaken valle, en wat 'er eigenlyk tot het vellen van een goed oordeel in deezen behoore? Wetgeeving, Regeeringsvorm en God^dienftige opimen by voorbeeld, zyn deeze uitwerkzelen, of zyn het oorzaaken van het volkskarakter? Beide kan geloof ik , waar zyn. Doch ook beide fchynen my veelal toe 'er te weinig mede te-maaken te'hebben om'er op af te gaan. Waarom zou de inborst van twee vol fc?n niet wezenlyk zeer famenHemmen, ja gansch en .al kunnen overeenkoomen onafhanglyk en buiten ee mge aanmerking van Staatsinrichting, Rfigeeririgsbeftuur en opmien ? Waar de vermoogens van het veruVd en de^ geneigdheden van den wii elkander evenaaren' kan daar niet nog het oordeel over bykoomende zaaken zeer onderfcheiden vonnilTen ? Waarde ziefcvermoogens naar het fiompe overhellen, de kracht van onder- w ^ ï£inig 'u* 6n men meestaI h^ * l^t gebof, dat de wysheid der voorvaderen het belle richtfncer is, waarop de nakoomelingen kunnen afgaan In dat men van alle nieuwigheden zich enkel daarom af keeng betoont. waarom zou daar het vernuftige, vrienccyke, rredelydcnde, zachtzinnige en vredemimende .karakter zich niet even zeer verfoeiden kunnen onder volken, ander, reheel verfchillende van Godsdienst en Staats-  over =»eöEAARTHEID der VOLKEN, enz. 173 Staatsbeftuur ? Men voert ook die gemeene opinien, en de ingevoerde burgerlyke beheerfching doorgaan! wel van ter zyde aan in de opmaakingen der volkskarakters; doch, hoe verre men ze tot een bafis neemen, of naar goedvinden uit het oog verliezen wille, weet ik ook niet by iemand onderfcheidenlyk verklaard te hebben gezien. Ziet daar, myne Heeren, wat ik achtede dat over uw onderwerp gezegd moest worden, byaldien men recht opgehelderde denkbeelden in waarheid zogt te bekoomen en uit te breiden. Ik heb, meen ik, vooreerst getoond , hoe de voorfchriften der publicque zeden , uit hunnen eigen aart, geene wezenlyke verandering in hunne natuur en algemeene oogmerken gedoogden; en de Zedenleeraars, van dien kant, en in die hoedaanigheid, zich naar den inborst der volken niet behoorden te fehikken * hoedaanig men ook die verfcheidenheid willekeurig (lellen, en ze zich, als zodaanig mooglyk ,voor den geest mogt brengen. En ik heb daarna gepoogd aan te wyzen, boe byfter gebrekkig, onbepaald en nevelachtig (leeds zyn die beöordeelmgen van volkskarakters, waarover wy zeer geredelyk den mond zo vol hebben, als van iets, dat klaar en overtuigend op te maaken is, maar waaraan myns achtens fchier alies nog ontbreekt, wat 'er by behoorae te zyn, om het tot een'grondflag te doen worden, waarop men het betaaïue,yke van onderfcheiden zedelyke voorfchriften, verfchillende naar den eigen aart der Natiën, zou kunnen velligen, of deeze met eenige fchynbaare redenen zou kunnen verdedigen. Weinig kan ik voorzien, hoe 'er een gefchrift der Zedenkunde, myne gelegde regelen ganschlyk bedrydende, zal kunnen te voorfchyn koomen. By de Geneeskunde laat Zich om de verfchillende lighaamsgeY 3 (leid-  i74 Wi de VOS VERHANDELING fteldheden , afwiflelende^naar de klimaaten en Hggin; gen, het eerst en gevoeglykft denken. De afwykin-. gen, geloof ik, zouden ook daar maar zeer gering bevonden worden, en flechts enkele ftukken betreffen. De algemeene regelen en gronden der Geneeskunde moogen ook hier wel volftaan, om goedgekeurd te worden voor alle menfchen de ganfche wereld over j en zy zouoen geene andere modificatie noodig hebben, dan die-, welke altoos de leflen der verftandigen vergezellen, noopens het voorzichtige in de toepasüng op de individu^ van onderfcheiden fterkte en pafïien. Maar het vak vans zeden en plichten, ruftende op 's menfchen geheeien redelyken aanleg en hooge betrekkingen, hoe zal het hier met eene lighaamsgefteldheid, waartoe wy veeltyds niets af of toe kunnen doen , met mooglykheid vergeleeken; kunnen worden? Ik heb gepoogd, myne Heeren, der waarheid naar myn befte inzien hulde te doen, en dwaas, zeker waare myne onderneeming geweeft in het toezenden van dit gefchrift, indien ik niet ftond in het volle vertrouwen, dat waarheidsliefde en onpartydigheid ook by U het eenige richtfnoer zyn zou in het beoordeelen. Zo maar niet alle vertoogen geheel onvoldoende bevonden worden, ten dien gevolge, dat 'er van de rouTchienftrydige ontwerpen ten deeze niets in het licht verfchyne, dan houd ik het daarvoor , dat de uitflag in verfcheidene opzichten niet anders zal kunnen weezen dan dat ik *er of aangenaame voldoening, of opheldering van het wetenswaardige , en nuttige onderrichting, die. my altoos dierbaar is, uit zal kunnen opzaamelen. LU-  LUD0VIC1GE0RGII BEKENN, ■ V. D. MINISTRI VAKELIAE IN DUCATU OLDENBURG1CO, . DISSERTATIO PHILOSOPHICA. Ita nati fumus, ut communitcr ad virtutes apti esfemus. Cicero.   LUDOVICI GEORGII BEKENN, V. D. MINISTRI V ARE LI AE IN DUCATÜ O L D E N B U R G I C O , DISSERT ATI O PHILOSOPHICA. "W^ndofes nationis est propria quaedam confiliorum , II quam plurimi fequuntur, ratio. Quae homines in|| eunt confiüa, a ftudiis imprimis , quibus dediti funt, proficiscuntur; flndium vero iis rebus excitatur, quibus maxima inest vis animum permovendk ld autem folum animum eommovet, quod prae ceteris fenfu interno percipitur. Non enim fufficit, ut ejus rei» quam appetimus aliisque praeponimus , notionem ali«quam, fenfu interno conceptam, habeamus, five clara fit, five obfeura , adeo ut, ea fbblata, nihil, quod eoncupiscamus, relinquatur; fed etiam talis fit ea notio oportet, ut prae ceteris emineat, ne omnis propenfio et ftudium animi, e cunótis aequalibuspariter fuapenfi , penitus tollarur. Omnis igitur, quae de naturarum difcrepantia inft> tuitur, Quaestio, eo redit, ut inquiramus, quaenam fit ra^tebus, quas mente percipimus, difrerentia. Quas au* tem omnes excutere, et quae inde oriuntur confilia explanare, immenfi fane operis eftet et a fcopo noftro a* lienum j quare praecipua hu jus- difcriminis capita recenZ fe-  178 LÜDOVICÏ GEORGII BEKENN feamus. Cui rei ut fatisfaciamus , in intiraos mentis humanae recesfus defcendendum est; atque id, quo efficitur, ut res percipiamus, earumque ideas et notio* nes acquiramu3, aceuratius dispicere neceffe est. Primum a natura ita fumus conftituti, ut rerum percipiendanam aut comprehendendarum omnis vis fita fit in mente; nam, antequam res animo concipiuntur, tanquam rudis et indigefta moies, ut Poeta loquitur, confiderari debent. Opus est mente, quae eas componat, quafi coagmentet atque in unum jungat, id quod mens ope notionum quarundam , ei infkarum, efficit, quibus tanquam formulis utitur. Eam mentis facultatem fi tollas, nee fatis intelligi nee èxplicari potest, quomodo percipere aliquid, ejusque, quod percipimus, nobis confcü effe queamus , cum rerum varietati, fi per fe et tanquam extra mentem pofita confideratur, nihil infit, unde rei alicujus notio et fenfus oriatur. Sicut autem formae, ut in hac firnilitudine pergam, plane nullae funt, nifi aliquid praebeatur, cui inducantur, ita iilae notiones omni prorfus fignificatione carent, nifi aliquid fit, ad quod referantur, vel quod fub iliis comprehendatur. Ut praeterea has notiones fua quafi fponte ad res percipiendas affert anima humana, fic illa incompofita et indigefta varietas, quae mentis auxilio ad fenfum internum perducitur, aüuude pendet; quare cum aliunde quafi data et accepta fit, materiam perceptionum eam nuncupemus. Oenus autem notionum duplex est; primum,'quod finibusexperientiae, cui refpondet, circumfcribitu/,- alterum, quod omnem experientiam longe exfuperat. Ilias, quas intelle&us fuppeditat, notiones fenfu ftrictiori feu categoriat , has , quas rationi debemus, idcas appêüare licet. Quae pofteriores cum nullibi lo- cum  DISSERTATIO PHILOS OPHIC A. 179 curn habeant nee habere posfint, praeterquara quatenus fibi ipfi confeius est homo , fe tota rerum natuna fuperiorem ec fortiorem eam negligere et posfe et juberi, id quod modo in volendo et nolendo contingit,. has folum valere, ubi liberae voluntatis res agitur, ia rebus fcilicet ethicis, facile intelltgitur. Quamquam notiones et ideae merae funt fbrmae, qui» bus , quantum fieri potest, induta, rerum extra mentem pofitarum varietas ad fenfum internum pertingit, tarnen ad illas ipfas animum advertere easque m rebus perceptis a materia ita diftinguere posfumus^ ut illarum imprimis nobis confeii fiamus , ficut ex altera, parte in rerum varietate fic haorere posfumus , ut eam tantummodo cernamus. Quo triplex diverfae hominum indolis conftituitur ratio ; alii enim id , quod fenfus afficit, et quidem quatenus eos afficit, maxime cemunt, ideoque cunfla animi confilia ad illud dirigunt,quos diS-^mws vocare fas fit; alii, categorias contemplantes et fpectantes, his in confaliis perfequendis obtemperant, quibus nomen prudentium tribuimus; aliorum denique menti prae ceteris obverfantur ideae * ad quas ftudia referre folent;, ratïonaks hos appellabo. Ab his differunt illi, qur neque notionibus neque rebus, in cognitione fenfuum pofitis, admodum commoventur, fed illo potius , qui inter utrasque vi imaginationis- exiftit, concentu. Mira enim quafi confpiratio eft mentis et iraaginationis , quarum altera imagines reperit,. quibus notiones aptisfime exprimuntur et adumbrantur; altera autem notiones affert, quae ad istas imagines intelligendas quam maxime accommodatae funt; unde efficitur, ut res, quibus haec harmonia adjuvetur, nulla emolumentorum habita ratione, cum inZ 2 figni  l8o LUDOVICI GEORGII BEKENN figni deleétatione ad animum affluant; aliae autem , quibus illa turbatur, licet nullum inde damnum aut malum immineat, vehementer difpliceant. Qui hanc utra. rumque animi facultatum conipirationem praecipue contemplantur eaque deleétantur, quoniam tenero pulchritudinis, quae hac potisfimum continetur, fenfu gaudent, elegantcs audiant. Praeterea, cum, quae in cognitione fenfuum pofita funt , ea omnia in fpatio et tempore efle percipiantur, fpatium autem et tempus non rebus, quatenus extra mentis cognitionem effe videntur, fed ipfi animae infint, fcilicet tanquam medium aliquod, in quo rerum varietas, antequam ab ipfa mente comprehendatur, iolagi. nationis, ut in fcholis dicitur, productivae, ope com« poni debet; £*) erunt forfan, qui putent, etiam eorum hominum , qui ad tempus et fpatium aciem mentis imprimis convenant , nobis effe faciendam mentionem. Neque falluntur , qui diverfum inde hominum genus conftitui jubenr, quos matbetnatkos commode vocaveris. Verum enim vero, cum fpatii et temporis vix aliqua ad confilia capienda fit relatio, nee hujusmodi ingenia ad ullum ftudium egregie praeter cetera fe adjungant, nifi quod forfan magis ad illos fe applicent, qui categoriis, ut diximus, ducuntur, nemo facile hujus rei ulterioreui dijquifitionein hic defideraverit. Quamvis haec generatim exponenda effe duxerïm , tarnen minime is fum, qui putem, has quatuor naturas , ficuti defcripfi , ita ufu quoque difpertitas occurrere! Tantum enim abest, ut tam accurate et folerter defïm'tis limi- & & & 4» ^ ^ (*; Ut fpatium et tempus animo humano ir.eTe , nee ipfis rebus quafi adhaerere, rtacuamus, monet, praeter gravisfimorum ^ Kxxtio Kritikder relnen Vemwift p. 22. feq. expofitorüm argumentorum conclufonem ipfa facilior hujus caufae, quae omnis aevi philofophis haud param ne-ocii facesüvit, expeditie  DISSERTATIO PHILÖSOPHICA. i2t limitibus opera circumfcripferit natura, ut potius maximam ubicunque varietatem quaefivisfe videatur. Sed, cum quaelibet humana indoles ad unum alterumve genus propius accedat, et ad id ipfum, tanquam ad caput et fontem, merito referatur; haec utique fufficiunt, utquodvis, inter homines intercedens, naturarum discrimen inde rite derivari et explicari posfit et debeat. Quibus rebus breviter expofitis concluditur profe&o, eam, quam dixi , hominum in percipiendo difcrepantiam, fontem effe et caufam omnis, de eo quod juftum est , judiciorum discriminis et confifiorum , quibus ineundis ratio vitae continetur, diverfitatis. Nam primum, qui notronibus generalisfimis maxime reguntur, eos ad regulas paucas easque generalisfimas confilia et adiones dirigere necesfe est, difcrimine, quod pro temporum, locorum et perfonarum varietate inter actiones exiflit. penitus neglecto; quo fit, ut fibi quidem bene conftent, et in unafententia permaneant; fed rarius ea, quam.prudentia commonfiret, via ad propofitum finern pertendant. Deinde, cum ideis verfentur, quae per fe nihil cum fenfibus , cupeditatibus aut averfionibus conjunctum habent, illis animi affectionibus, quibus mifericordia, benignitas , ceteraeque virtutes , quas humanuaie compleftimur, excitantur et aluntur, carent; et, quamvis, quae verkas et juftitia praecipiunt, probe norint et vita exprimant, ea tarnen, quae humanitatis funt, aut ignorant aut parum curae habent. Hi homines porro, quoniam nee modum nee finem rerum , fenfibus perceptaTiim, accurate defcriptum habent, cunc1:a mirum in modum amplificata et auda apud animum repraefentare confuefcunt; ex quo efficitur> ut ab una quidem parte, quod generofum et magnificum est, dictis et fac.tis ostendant,- ab altera autem in fecundis rebus elati Z 3 et  i&i LUDOVICI GEORGII 3EKENN et infolentes, ia adverfrs frafti et deinkfi, impotentes 'r iracundi et vindiche cupidisfimi haud raro deprehen* dantur. Deinde, quum hominum natura tra comparata fit, ut eo magis tendant, quo a fenfibus impellantur omnes istae notiones univerfales, ne ea quidem excepta, quam de recto et jufto menti informatam habent, plus valeant neceffe est ad revocandum hominem a pravis confiliis, quam ad impellendum ad egregia facinora» Quamobrem liujus indolis hommes aébionibus, quibus fingulorum aut omnium commoda promoventur , non eadem,qua a delittis fibi cavent,folertia©peram dabunt*. Prope ab his abfunt, quos prudentes nuncupavimus. Hi enim quoque > dum ad caufas et progresfus rerum maxime attendunt, omnemque curam in eo collocant, ut, quod fibi propofuerint, obtineant, tenero caritatis et humanitatis fenfu plerumque deftituuntur; id quod.* cum non, ficuti priores, ad regulas et notiones generales , quibus, propius ad reéti et honefti praecepta ao cedentibus, humanitatis defe&us quodammodo rependk tur, confilia raoderentur , virtutis ftudio magis officir. Cum perinde ut omnes notiones, ftricte fic dictae, itatota de caufis rerum earumque exitu cogitatio, cujus in vita plurimus est ufus, nusquam nifi in experientia locum habeat , fieri nequit, quin , qui ei unice inhaereant, cnafta experientia et ufu metientes, id tantum, quod ufus docet, probent. Ex quo efficitur, ut eorum pauci inveniantur , quibus, fibi minus profpicientibus, diverfam honeftaxis et utilitatis rationem eile perfuafura fit, aut qui, fi quid amplius, quam proprium commodum, fpeftandum effe cenfeant, id in qua alia Te, praeterquara in comrauni utilitate, ponsnt. Eandem ob caufam quoque accidit, ut ejusmodi ingeria cunfta confilia et inftituta, quae a quotidiano ufu abhorreant, quibusve nihil  DISSERTATIO PHILOSOPHICA. 183 bil confentaneum aut fimile in rebus, fenfibus objectis, reperiatur, pro nugis et vanis ivS-ova-^óvrar fomniis habere foleant. Cum notiones, ut fupra diximus, nihil per fe fignirkent, fed omnem, qua gaudent, vim et fignificationem a rebus, fenfibus perceptis, repetant, hujusmodi indolis homines id potisfimum in confiliis refpicient, quodaptisfime notioni caufae fubjiciatur, atque huic typi etfchematis loco commode infervire queat. Quid a item, quaefo, reperiemus , quod magis idoneurn fit ad hanc notionem repraefentandarn , quam opes et potentia. Mirum igitur non est, quod, tales homines cum avaritia atque ambitione, tanquam propriis vitiis, maxime conflictari, et his, nifi caveant, abreptos , quum fapienter et prudenter agere prorfus idem ducant, in conquirendis divitiis et paranda potentia , modo leges patrias obfervent, nee uil urn inde fequatur damnum aut tur» pitudo, per fas et nefas callide ferpere, videamus. Ab his plurimum difcrepant, qui, quod fenfus afficit, imptimis animadvertunt, eoque comnioventur. Hi funt faciies illi, commodi et manfueti, quibus te libenter ad. jungas, quorumque in focietate effe haud exiguam affert voluptatem. Dolent nimirum aliorum res adverfas, aeque ac fuas, eorumque voluptate pi oinde atque illa, qua ipfi fruuntur, gaudent; neminem ultro laedunt ; arrident omnibus , obfequendo , dando et affentando eorum amorem provocantes. Quippe cum ipfi aerumnas et dolores graviter ferant et voluptatibus vehementer dele&encur, et proinde aliorum malis ocius contriftentur aut bonis laetentur, ad mifericordiam, maufuetudinem, et comitatem magis.proni funt, praefertim fi amor accedit et benevolentia: Non id quidem, ut humanitatis officia praeftent, fed potius ut ingratum, qui ex alterius incommodis oritur, fenfum amoveant, at- que  i«4 LUDOVICI GEOKGI1 BEKENS que fibiinet ipfis laetandi occafionem quaerant. Contra » quae vera et jufta funt, parum inteiligunt, et, etiamfi norint, dummodo fibi manfuetis et mifericordibus efle liceat, parvi pendunt. Dum a notionibus generalioribus parum inftruéli funt, nee ad caufas et effeéius ita attendunt, ut certos fines defcriptamque agendi riormam habeant, inconftantiam et temeritarem eorum inde haud dïfficile coiligasj quae quidem a nimio quaeftus ftudio eos immunes praeftent, efficiunt tarnen , ut, praefertira cum, otio et mollitiei dediti, laborem et molesrias refugiant, in obeundis ofEciis fegnes, in fervanda fide leves, atque in mandatis exequendis negligentes et incurii efle foleant. Nunc tandem ad beatos fllos devenio,-quos prae ceteris in fidem et tutelam recepisfe natura videtur, qui cunctis ingenii dotibus ita funt ornati , ut nuila emineat aut eluceat, nulla deprimatur aut occultetut; quorum vivida imaginationis vis nunquam intelleétum aut rationem deftituit, nee ab iliis fruftra fub» fidium fperat ; quibus ad id , quod mente conceperints repraefentandum non unquam aptisfimae fpecies et formae defunt, nihil contra fingentes, quod legibusa ratione aut intellectu latis adverfetur. . Verum enim vero admodum pauci inveniuntur, quibus tam exceLlens" et divinum ingenium natura concesferit ; eorum utique major est numerus ■, qui, • quam vis non tanta, imaginationis vi polieant , nee ceteras mentis faculta.' tes, tam fingulari concentu eum illa confpirantes, nacti fint, hoe tarnen a natura acceperint, quod ad hunc confenfum imprimis animum advertant eoque delectentur. Quum quod pulchrum et decorum est, refte ftpiant, et, ad id animum applicantes , in confiliis et aétionibus, quod elegans, honeftum et decorum, ceteris posthabitis, feótentur, apparet, fore quidem, ut a faftdj ira-  B13SERTATI0 PHILOSOFHICA. iBp iracundia,. iippotentia et reliquis vitiis, in quae, ut fupra demonftravimus , qui in ideis maxime verfantur, laepius prolabuntur, liberi fint, nee, ut reliqui, ad ava* ritiam molliiiemve et lubidines pariter ferantur. Veren» dum autem est, ne, cum fenfu hujus, quae inter imaginationem et intelleótum intercedit, harmoniae folum capiantur, et ludendo quafi (quid enim ille confenfus, quo nihil, quod efficiatur, intenditur, nee extra delectationem quid quaeritur, -aliud est, quam merus lufus ?) unice gaudeant, gravitatem feverkatemque amittant, aut, elegantiae et decoro tantum ftudentes , virtutem in vita urbana et ad leges patrias moresque, ab antiquis inde temporibus probatos et traditos, compofita, confistere, falfo opinentur, aut denique honoris et gloriae, cui, ficut pulchritudini, nihil veri et folidi inest, cupidine efferantur. Quamquam ex his patet, alius indolis alia propiorem ad virtutem elfe relationem , tarnen haec non ita di&a effe velim, quafi horum hominum aliquis reóti et pravi confeientia plane vacuus et deftitutus elfe posfit. Mira enim in quolibet homine, quantumvis rudi et inculto, est vis confeientiae, quae fcium inlcium, nolentem vo-' Jentem , pungit et ftimulat, ut in confiliis et a&ionibus, quod juftum et bonum fit, confequatur ; eam contémnere f ptimo cuique probent, fed , quales in Ariflocratia efle folent, tale», qui , quam a parentibus haereditatis jure obtinent, poteftatem qualibet rniione et modo retinere, defendere et amplificare cupiant; libenter largiaris, hos ut, quod arripuerint, imperium liabiiiant et a feditiofts populi, omni gubernationis focietate privati, atque jira Hbi inique praerepta , graviter ferentis , tumulti^ bus fibi caveant , oportere libera fubditis confilia adi* mcre , opportunfratemque divitias parandi illis intersludsre,. ne-opibus ad res novas moliendas pelliciamur. Mi- «<=» ^ 4> <^ o o ■ ^ ^ <±> q ^ ^ ^ df) Gickio pro P. Smit C, 45. G c  io2 LUDOVICI GEORGII BEKENN Mirum fane non est, fi, quae tarn iniquo imperio fubjecta est , natio tam nobiii et .generofo iiberratis 0mniumque , quae cum ea conjuéta funt, rerum ftudio , quam grato voluptatis aut pulchritudinis fenfu priverur et, quam optimates praeivere , calliditatem , quantum licet, imitetur. Sin vero ea lege conftituta est respublica et moderata, ut populo fua conferventur jura et, quantum fieri potest, nullius de Ubertate plus detrahatur, quam ad libertatem omnibus vindicandani opus est; fi praeterea ille, five (fi plures funt) illi cives, quibus fumma rerum a libero populo commisfa est , auctoritate et potentia fatis muniti funt, ut ftrenue et viriliter Rempublicam adminiftrent et faluti publicae feliciter confulant; in imperio igitur, ut dicitur , mixto omnia alia evenient. lila enim ipfa libertatis aequabilitatisque lex generaliora civibus confilia perfuadebit, quies vero et diuturna , qua fruuntiu' , fecuritas , opulentia, atque rerum ad vitam jucundam pertinentium expeditior ufus, fenfus acuet atque imaginationem larga variarum fplendidisfimarumque imaginum et formarum copia inftruet. •Quocirca nulla unquam gens acuto pulchri et decori fenfu magis emicuit, quam Graeci, nee ullius urbanitas adeo celebrata fuit , quam Athenienfium mtmns , dum Solonis legibus obtemperabant , paulo ante calamitofa belli Peloponnefiaci tempora et fub ipfum hujus belli, quo durante faepius hujus civitatis forma mutata est, initium. • Pervenimus tandem ad tertiam hujus disquifitionis partem, an et quatenus in praeceptis morum publicorum condendis Ethicae doélores hujus indolis dilfarentiae rationem habere conveniat? Duplex omnino est ad hanc quaeftionem refponfio ; alia fi de eo quaeri- . ' ' tur,  DISSERTATIO PHILOSOPHICA. 103 cur, quid PhiJofophum, qui ex primis initiis procédens de moribus praecipere et docere mftituit, deceat; a';a , fi eum refpicis, qui, quae in hac caufa ingenio et :ned;i:atiore invcnerk , aut ab aliis .inventa examinave* Vit et probaverit, populo perfuadere fatagic Ad haec ;,:urr.;vjni refert, utruin nihil amplius , quam externos populi mores ex praeceptis Ethices componere cupias, wi illum ad verura perfectae virtutis fontem perduci rubeas. Cum Philofophi munus eo contineatur et abfolvatur, ut ex noiimUms, quid verum falfumve fit, deducat et explanet, unus autem ,üei cujusübet fit conceprus proprius, atque una tantum' via et ratione , quod raturn et fixuin est, conficiatur, five id ut ex notione ipfa analytice explices, five fymhetice aliunde efficias, faquitur, quantaquaeque fit indolis disfimilitudo, eam mini me diverfam Philofopho-, de monbus praecepturo commendare rationem. Jam quis contendat, non unam eandemque fentiendi et agendi normam ita omnibus posfe praefiniri,. ut ab ea recederc nemini liceat, fed pro varia hominum indole et conditione aliam alii esfe defcribendam, ut ex quatuor, hacbenus expofitis-, indoiis hominum capitibus quadruplex ipfius perfectae virtutis exiftat ratio. Talia qui defendit, videat , ne to:ara caufam irritam reddat .et kbèfactet , atque omnem de moribus tradendis disquifnionem conveliat. Etenira, 'fi rectum et juftum ex varia hominum natura unice pendet,, et, indole mutata,1 panter officia commutantur , concedendum- quoque est, omnem bene fentiendi recteque agendi rationem ot poteftatem in fola natura esfe fiéasj atque'hominem ed nullam actionem esfe obligatum , nulJumque < adeo officium ei irjungi posfe, « quo natura abhoireat. Quo C c 2 o-  rc4 LUD0V1C1 GEORGII BEKENN omnis pervertitur libertas; natura enim toilit hbertatem~ quam autem fi*fuftuleris , quae ulla quaeib esfe aut effingi potest perfecta virtus ? Turn, cum ipfa indole non modo ad ea confilia, quae huic confentanea funt, ineunda impellatur homo ; fed ipfius adeo naturae vi fic ïllis alligetur et quafi asftgnetur, ut plane nihil, quam maxime voluerit, mutare queat; acïum fane est ageie., de moribus aliquid praecipere. Libertas enim in vi et poteftate, quodcunque rectum et juftum est, non .folum non adjuvante imo etiam repugnante et reclamante natura, eligendi et peragendi cernitur. Quodfi ■igitur libertate hominem privamusita illum naturae fervire necesfe est, ut ex ejus imperio et nutu totus pendeat. Inter naturam enim et libertatem tertium aliquod cogitari et ftatui nequit. Tune, fi qua est juftitia, ea unice praeceptis naturae, cuivis homini propriae, continetur ; et , ut quisque maxime indoli óbfequitur et cupiditatibus inde natis fefe tradit, ita optimus et juftisfimus est habendus. Natura autem ipfa viam monftrante et muniente, num alio quopiam praeceptore et «moderatGre indiget homo? Luderet fane operam, ne quid gravius dicam, qui hominem, fie inftitutum et conformatum, monere fuftineret. Tenendum igitur est, unam tantum in qualibet gente de moribus disferendi Philofopho reliquam esfe rationem , quam quo acutius et fubtilius quis ita inftituit, ut cuilibet, reéle intelligent! et examinanti,non modo decreta perfuadeat, fed ad asfenfum eum cogat, eo praeitantior et excellentior in hoe genere merito judicatur. Aliud autem illi est prepofuum, qui , quae ipfe de .moribus explorata habet, apud populum (*), qui dis- puta- (*) Mc hoe loco voce populi non "folum plebem, fed quemlibct hominm extra BLlofophum, comprehendeic, vix est quod moueam.  Ö'ISSERT A TI O PHILOSO'PHÏCA. ros putationem ex prirnis initiis repetitam ncc capit nee curat, aut denique illa non indiget, ita ut inteüigatur et probetur, commendare cupit. Ea quidem est confeientiae, et, quae ad jufte et bene agendum impellit, rationis vis, ut nullus homo inveniatur, qui, bona fide et confentiente judicio , nihil inter juftum et in< juftum , bonum et malum , interesfe fibi perfuadeat. Nihilo minus non potest fieri , quin homines , indole quam maxime difcrepantes, et alii alia in perceptis potisfimum contemplantes , non folum diverfum jufti et boni conceptum menti informent aut faltem fibi iaibrmare videantur C#), fed etiam de fingulis ofiiciïs, fub tali notione comprehenfis, fepius errent. Quid? quamvis in his fibi defcribendis non fallantur, vitiofitate et debilitate quadam naturae, meliora, ficut Poeta Medeam effinxit, probantes deteriorafequunttir, atque aegre eo perducuntur , ut , quo tarnen tota'virtutis vis et dignitas conftat, omni fpe commodi damnive metu foluti et vacui, virtutem per fe diligaut et colant. Quae cum ita fint, qui de praeceptis morum publieorum condendis cogitat, primum fibi demandatum exiftimet, ut, omisfa omni fubtiliore disquifitione, ex jufti idea, quae nationi, .cui praecepta tradtt, /propter indolem praecipue obverfetur, cundh officia piane et perfpicue deducat, deinde ut ea vitia-, ad quaeob ingenium proclivis est populus, fortiter et validisfimis argumentis oppugnet, atque virtutes, his contrarias, ftudiolius inculcet ; tum denique , ut , represfis et confraclis, quibus perverfis et a genuina virtute alienis hu- 4f ^ 4> o ^ <£. (*) Conf. quae Locke egiegie de hac re difpatavit in I/ai cK-antats VEnienkimnt humain, L. IV. Ch. IV. J 9. •C -c 3  io6 LUDOVICT GEORGII BEKENM ïiujusraodi homines inftigantur, fliraulis, veris et quasperfectae virtuti conveniunt, utatur incitamentis. Ex quatuor autem locis, in quos indolem humananv civifimuSj quatuor, quibus juftum et bonum concipitur, proficiscuntur notiones. Qui ideis incumbunt, hommes, cum, quod generofum et magnanimutn fit, natura feftentur, virtutem fub fpecie generofitatis nobiÜtatifque animi effingere et appetere fülent. Qüocircar qui gentem hoe ingenio praeditam vinute imbuere cu» pit , illi morum doctori laborandum est , ut, quaecunque homini obeunda funt, officia cx praeftaiuia generis humani , ejusque fupra ceteras res omnes eminentia, expücet, idque folerter aperiat, quod in hominisanimo .excellens, nobile et generofum, merito praedicatur. Quod eum in confeientiae et rationis , de jufcoet red-o praecipientis , principatu cernatur et eluceat;.. haud ardui et magni fane negotii fere exiftiino , hominibus perfuadere, omnem virtutis praeftanciam in nulIa alia re 3 nifi in obfequio legi , ipfa ratione latae 9, praeftito ponendam efle. Quo> fimul profpicitur, quod nlioquin talia ingenh difficilius caveanr, ne propter resr. cum admiratione et celebratione populorum gestas , elatius de fe fentiant, nee ob fortium ccnftlioruni oon» fcientiam, fed eam lolam ob caufam , quo omnis- animi generofitas continetur , quod fcilicet rationis dicta* minibus' morem gesferint ,. fibf aïrideant et placeanr.. Stoicam igitur de moribus disferendi- rationem, fi non iofam, humanae naturae tenerisque et gratis animi affeóVionibus nimis adverfara , attamen aiiam , ei confi» ttïilem et affinem, libentisfime autem Kantmna», quam praeftantisfimus auctor ipfe expofuit & Ine'" iuf. «& <5» & & ■ <£• ❖ «r» 4* ratioDuae autem funt res, quae acri hujus-indolis hömiiium virtutis ftudio vehementer officium; primum, quod vir6utem propter commoda-, inde parta , colendam effe cenfeant; deinde, quod ipfi rationis de perfecta virtute praecepta, propterea quod ab hominibus vita et fac* eis parum exprimuntur, hr dubium vocent. Plurimuny igitur virtuti noceret, qui de illa raonere inftkuit , Cé ad-ingenium nationis ita- fe accommodaret, ut in un;i> felicicate finem bonorum poneret. Contra, quanto magis isti homines nihil nifr'militatem fpe&ant, et ex fuis com'raödis bonum et juftum describunt, tanto- ftudio* fiüi illorum doctorr tncumbendüm est , m ,. ne: oimis» perfecta virtus pervertatur , cum Ariftötete' döceaty e* tiamfi iii voluptatibus'et moleftiis* verfêtüT, tarnen nor* commodorum, qoaeparit, caufa, fed propter femet ipfam honeftatem effe eligendamt Jmprimia- autem fibf snnitëhdum effe ducito, ut, quum animis penitus i& fixunr habeant , hominem de aequo- et jafto praeceptia tantum teneri, quantum temporis conditio et rerum, in quibus verfètur,. ftatus ftlis obfequhim praeftare fi* nat, ut,, inquam, ab bacillos revocet temeraria et pervcHa cpinione. Quod ut fuccedat, oftendko., quantum adcaptum vulgl fieii potest, quanta quaeque fit ex-  DISSERTATIO PHiXOSOPHI CA. 109 sxperientiae in cognoscendo via , illam tarnen mintrne ad morum difciplinam ita posfe converti, ut inde, quod juftum aut injuftum bonum malumve fit, re&e dijudicetur. Cum hi homines , non magis a generaIioribus notionibus, quam a tenero. caritatis fenfu inftru&i, errores circa officia tam juftitiae quam humanitatis aegre caveant, qui illos fingere et formare ftudet , fiugularem in utrisque accurate defcribendis et declarandis induftriam collocato , ambitionem autem , avaritiam et fordidum quaeftus ftudium , propria quafi et comraunia horum ingeniorum vitia, forcicer impugnato ec reprimito. Aliam autem, inter homines manfuetos et placidos, ficut illorum fupra effinximus fpeciem, de moribus praecipientes, ingredi debemus rationem. Hos, cum reéte agere idem ducant atque humane , placide et clementer, ita erudiamus, ut humanitatis caritatisque fenfus enoda' tioni et explicationi officiorum pro fundamcnto fub* fternatur. Natura huraana ita a fuinmo rerum moderatore est comparata, ut multa, fi non virtutis at fi. militudinis virtutis ei inesfe deprehendantur femina, unde nullo noftro judicio et confilio multa , quae rationi conveniunt, enascuntur. Est fympathia , nti in fcholis dicitur, qua nihil humanum a nobis aiienum putamus; est focietatis mutuique confortii araor; est aequabilitatis quoddam naturaliter infitum ftudium; funt alia plura virtutis analoga naturae principia. Quibus in unum collatis et fub caritatis aut humanitatis aut morali denique fenfu comprehenfis, aliquam morum difciplinam, facis probabilem, condiderimus, qua ifti homines magis ctpiantur, quaque falubrius utantur, quam fi forte aliquam ex imis rationis penetrahbus depromferimus. Si talis morum doctn'nae exemplum aliquod habere cupias confulas, quae Hutchefon , Sinjth, Herder, Hennert D d et  no LUDOVICi GEORGII BEKENN et Hulshoff in hunc modum difputaverunt. Summopere autem cavendum est, ne, dum hac via procedimus, in audicorum aut leélorum animo falfam et perniciofam opinionem confirmemus et nutriamus , grato et jucundo, quo commiferando aut benefaciendo commoveamur, fenfu, omnem virtutis vim et eminentiam fpectari. Id contra , quantum posfumus, adnitamur, ut convincantur , faepius talia vel fenfu morali commendari officia, quae homini molefta et ingrata fint, quin imo ipfi humanitati adverfari videantur. Quod cum irnprimis in officiis veritatis et juftitiae cadat, quippe in quibus commiferationis caritatisque fenfus haud raro offendat, horum cum humanitate arctisfimam copulationem aceuratius declarare atque ad illa praeftanda invitare et ftimulare ne praetermittamus. Meminerimus denique, quanta his hominibus mollities, levitas et inconftantia animi inesfe foleat, ut, his naevis recifis et expunéris, in confiliis perfequendis ftrenuitatem, in promi&fis fervandis fidem, et in moleftiis fufcipiendis «t ferendis fortitudinem fubftituere omni nifu conemur. Finem tandem difputationis faciam in illis , qui ad pulchritudinem et venuflatem, modum et ordinem, ut in quavisre, ita et in confiliis et factis, praecipue convertantur. Facile est inttllect-u hos, dum non, nifi pulchritudinis et decoris fenfu, ducuntur , totam quoque virtutem ad id, quod deceat, effe relaturos. His utique tum maxime probabens,, cum ex omni tam'mentis quam corporis facultatuaa concencu et harmonia , quidnam in confiliis pulchrum fit, quid honeftum, quid deceat aut dedeceat, feite enodare , atque elegand ornatoque dicendi genere auditoribus commendare, et fuavïter eorum animis inftillare valueris. Optes igitur notisfimam Academicorum aut quae Shaftesbury placuit, illi  DIS SKRTATIO PHILOSOPHICA. ui illi fimillimam de moribus disferendi methodum. Est autem in hoe genere moleftum , quod in maximis et fplendidisfimis ingeniis plerumque exiftant nimiae honoris et gloriae cupiditates. Neque ferri potest, quod virtutem non ea, quam ejus praeftantia exigit, reveren«ia colant, atque ejus amplitudinem inter arétos urbanitatis vitaeque, ad mores patrios accommodatae, cancellos concludant. Quocirca identidem monendi funt, honorem et gloriam, ficut umbram, comitari quidem virtutem, hanc autem ipfam, tanquam corpus, ob propriam , quae fummam gloriam ipfamque adeo, quae confequitur, digni. tatem longe fuperat, excellentiam efle expetendam, Quod cum fplendidisfimis verbis exornarent Academici ( O eorumque feéhtor Shaftesbury ( 2 ), ardentisfimo virtutis ftudio inflammaverunt lect.ores. Quorum exemplum eo ftudiofius nos iraitari oportet , quo facilius illi homines animum inducunt ut credant , haud majori cum turpitudine in a&ionibus decus, quam in ceteris rebus pulchritudinem , ignorari et negligi. Ut tandem provideamus, ne in merum elegantiae et urbanitatis ftudium abeat horum virtus , folerter acuendus est pudoris et poenitentiae fenfus, qui longe alius est et multo acrius pungit , cum forte honeftatis praecepta violaverimus , quam fi quid contra urbanitatem admiferimus. Ut ne quis arbitretur, me , qualis indolis nationis fit ratio, talem quoque ejus doéWis in praeceptis morum % J* *W»