Boekbinderij KLOOSTERMAN TEL, 23 41 62 - A'DAM   ONDERWYS in den CHRISTE LYKEN GODSDIENST met Aanhaaling van LUTHERS Kleinen Catechismus. Uitgegeeven door E. H. MUTZENBECHER, Generaal Superintendent en' eerfte. .Raad van het Confistorium in liet Hertogdom OLDENBURG. Uit het Hoogduit sch ver fa ald door WILHELMUS RA BE, Leéraar by dc Eyangelifch- Lucherfche Gemeente te Arnhem. Te ARNHEM, by J. II, Moeleman, Boekverkooper* mdccxcix.  Qeens Exemplaaren worden yoor echt erkend, dan die door den Drukker deezes getekend zyn.  VOORBERICHT BUITENLAND SCHE LEZERS. Reeds by het aanvaarden van myn tegenwoordig Ampt in 't Jaar 1789. gaven my de meeste Predikanten hier te Lande mondelyk en fchriftelyk den wenfcli te kennen, dat zy zowel tot Óndenvyzing der Catechumenen als tot gebruik der V>)lwasfenen in de Schooien in plaats van den Oldenburgfchen Catechismus van N. Alardus, die reeds 16B9. 'gedrukt wierdt, een voor onze tyden gelchikter Leerboek erlangen mogten. VVy over-r -legden gemcenfchappelyk , of wy een reeds voorhanden zynde daartoe voorflaan wilden, dan of het raadzaamer zy, om een nieuw te vervaardigen. De meerderheid (temde voor het jaatfte 0 en dit gaf my reeds in den Winter 1795. en .96» aanleiding, om in gemeenfehap met myrien waardigen Vriend, den Hoofdpredi-, * 2 . kant VOOR  iv VOORBERICHT. ker van de Lambertus Kerk hier ter Stede, den Heer Hollmann, die zelf door eene zevenjaarige ondervinding by twee Gemeenten op het Land juist onze behoeften kennen kon, déeze ondeiwyzing in den Christelyken Godsdienst te ontwerpen en uit te werken. Wy maakten ons daa! by tot eenen regel, de Leeringen des Christendoms, met vermydihg van alle geleerde Dogmatiek en fpitsvindige, voor den Christelyken Godsdienst niet noodzaaklyke bepaalingen, in eene duidelyke Taal, met eene geduurige aanwending op hart en wandel, en dat niet in Vraagen en Antwoorden, maar naar den wensch der meeste Leeraaren in aanëengefchakelde ftellingen voor te draagen, onder eiken Paragraph eenige Vraagen ten beste der zwakken te plaatzen, de voornaamste bewyzen uit den Rybel 'er geheel by te voegen, de duistere uitdrukkingen in eene Parenthcfe' kortelyk te verklaaren, de overige Plaatsen echter flechts aan te haaien en daardoor'ruimte te fpaaren, by elke gepaste gelegenheid deels op Luthers kleinen Catechismus, die ook by de in dit Land te verkoopene exemplaaren gevoegd is, deels op toepasfelyke plaatzen uit ons in het jaar 1791. uitgekomen nieuw Gezangboek heen te wyzen. Wy moesten daaihy op kortheid en  VOORBERICHT. v en' zelfs op eenen engen Druk zonder veele Afbreekingen acht geeven, ten einde het boekje door eenen geringen prys den Landman des te amgenaamer zyn mogt. Naa eene herhaalde zorgvuldige doorleezing deelden wy onzen arbeid zommigen der efvaarenfte Predikanten van dit Land mede , verzochten om hunne Aanmerkingen en maakten daarvan met dankbaarheid naar onze beste overtuiging gebruik» Zq wierdt het in het voorleeJene voorjaar onzen Doorluchtigflen Hertog voorgelegd , en deeze ftemde myn voordel gunÖig toe, „dat dit Leeiboek in fteede van „ den tot hiertoe gebruikten Catechismus „ in de gezamentlyke Schooien naa en naa „ door een vry gebruik en als1 dan door eene „ Landvorftelyke Verordening ingevoerd , ,, en naa voleindigden druk een tóerei„ kend getal van exemplaaren aan de Predi„ kanten, zowel voor hunne Schoolmees„ ters als ook voor diegeenen, welken dit ,, Jaar Belydenis van hun Geloof zouden „ afleggen, benevens eene opVorftelyke „ onkosten gedrukte Aanwyzing voor d& ^ Schoolmeesters tot het recht gebruik van „ het Boek uitgedeeld worden zou." Het een en ander gefchiedde in September des voorigen jaars en met een gevolg, hetwelk aan myne verwachting en aan die van mynen Vriend niet alleen vol* 3 deed  VI VOORBERICHT deed, maar dezelve ook overtrof, 'twelk óns echter de aangenaame hoop geeft, dat wy geenen geheel vergecffchen arbeid ondernomen hebben ; want , door de werkzaame en voorzichtige poogingen van onze Heeren Amptgenooten wTordt dit Boek thands reeds in de meeste Kerken en Schooien deezes Lands, zonder het minde opzien gemaakt te.hebben, in plaats van het voorige zoo naardig gebruikt, dat'er bykans 7000 exemplaarcn hier te Lande verkocht zyn; en ook onze voor een groot gedeelte niet onbekwaame Schoolmeesters weeten het onder aanwyzing hunner Predikanten överëenkomftig met het oogmerk en volgends het hun gegeevene Voorfcbrift zoo goed te gebruiken, dat 'er tot deszelfs algemeene invoering waarfchynlyk geeneuitdrukkelyke Hertoglyke Verordening verder nodig zyn zal. Daar de Uitgeevcr thands voorncemens . is, om het op de Paaschmis deezes jaars te brengen, zo hebben de Opdèllers nodig geacht, dit Hiftorhch Bericht van het ontdaan deezes Boeks aan 'de buitenlandfche Leezers mede te deelen. Wy hoopen voor 't overige, — en de inlandfche ondervindingen , die wy tot dusver gehad hebben , fchynen ons i$i dceze hoop te bevestigen , dat het ver-  VOORBERICHT. vu verzamelen der Itoffen op weinige bladen voor de verltaanbaarheid niet nadeelig zal geworden zyn, en dat nadenkende Leeraars en Predikers het ons dank weeten zullen, wanneer .enkele Dogmata, ( Leerftellingen,) wel is waar, nietfchoolsch en angftvallig, maar toch naa eene zorgvuldige overweeging Schriftmaatig, en zo voorgedraagen zyn, dat het eiken Leeraar naar zyne byzondere overtuiging vry (laat, de hem nodig ichynende nadere bepaalingen ter plaatze, daar ze behooivn, in te fchen. Intusfchcn voelen wy zeiven het onvolmaakte van onzen arbeid zeer levendig , en wTy zullen ons derhalven elke gegronde onderwyzing ook van buitenlandiche Beoordeelaars in 't vervolg met zorgvuldigheid ten nutte maaken* Oldenhurg, den i Maart I798. MüTZENBECHRR» 4   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. Zodra ik gewaar wierd, dat de Hoo* Eerw. Heer E. H. MutzknpjEch&ii^ eertyds Leeraar in onze aanzienlyke Gemeente te Jmfleldam, en nu Generaal Superintendent, enz. in het Hertogdom Vldenburg, een Onderwys in den Christelyken Godsdienst had ukgegeeven , maakte ik er weldra myh werk van, om hetzelve ter leezing te bekomen, vermits ik daarvan iets voortrefelyks verwachtte en nam, toen ik zag, dat ik my in myne verwachting géenzints bedroogeii had het befluit, om hetzelve m U Nederdmtsch te vertaaien en daardoor voor myne Landgenooten verftaanbaarer en nuttiger te maaken. Een Lid myncr Gemeente was op myn verzoek bereidwillig, om het te drukken, 't geen my de Lorre&uure gemakkelyk kon maaken en my des te meer aanfpoorde, om het frTn^i? befluit werkel^k ter uitvoer te  x VOORBERICHT. By dc menigte van Leerboeken, die onder ons van tyd tot tyd ten diende der Jeugd aan 't licht zyn gekomen, zou het bykans nodig zyn, eene verfehooriing voor deeze vertaahng te vraagen; dan, zoo min ik ook zommige van deèze Ondervvyzingen in de Chrjstelykc Leer haare waarde betwisten wil, waaronder ik inzonderheid, tclle het alom bekende en geachte Werkje van den fchrandcren, opgeklaarden en nu vereeuwigden Deiman, 't wélk als een Uittrekzel uit een grooter Werk is ui toekom en'onder den Tijtel; Korte ScJftèU of Uïtirekzel uit de KrJechctifche Arnleiding tot de kennis der Christeiyhe Leere , in de Ondcry/yzing der Menfchen tot Gelukzaiiglttid; zo moet ik evenwel aan dit door rny vertaald Werkje cc voorkeur geeven, en twyfiele in 't geheel niet, of kundige Lcezers zuilen dit Onderwys allezins voortref! yk en in hetzelve melige fchoonc zaaken vinden, die men in andere Boekjes te vergechsch zoeken zou, 't geen voor my aanmoediging genoeg was, om het mynen Landgenooten in hunne Moedertaal arm te bieden. Voor li overige is de Naam van den vei dien del yken Schryvcr te zeer bekend, dan dat liet nodig zou zy;i, om dit Leerboekje door verdere Loflpraaken aan te prvzen. Of-  VOQR.BER.ICHT. xf OfTchoon de Anthcnr hetzelve niet in Vraagen en Antwoorden, maar* flechrs in Stellingen heeft uitzege even, heb ik echter de Nederduitfciw Vortaalino; in Vraagen en Antwoorden gebragt, '\wl ik oordeelde, dat men in ^deeze'Landen aan zulke Vraagboeken toch altoos gewoon was en dezerve alsdan eenen beteren aftrek hebben zou, alhoewel ik anders bekennen moet, dat een Leerboek j. hetwelk de waarheden van den Godsdienst in Stellingen voor/iraagt, voor de Leerlingen in meer dan dén opzicht nuttiger is, dan eén zogenoemd Vraagboek: ik heb mv tot dat "einde bediend van de Vraagen, welke in de' Uoogduitfchc Uitgaave onder de Paragraphen geplaatst zyn, en ook wel eens, wanneer het zich -doen liet,* van twee Yraaffcn êéne ^ of van éóne fmfe twee gemaakt, alhoewel dir maar zeer zelden geichied is; ook heb ik de Aaninerkiugen vraageuderwyze vertaald. Het Locaale heb ik of geheel laatcn, of daarvoor iets anders, herreen hier te Lande gcbrnikclyk is , W plaats gefield; zie hiervan een voorbeeld " op BJadz u6. Vr. 339 vergl. met de Jioogd: Uitgaave, Pag. 95. J; nI( Wat de Schriftuurplaatzen betreft, ZO heb ik my daaromtrent nav het ■ oor- fprpng-  xii VOORBERICHT. fpronglyhe gevoegd en van dezelve, met uitzondering van eenige weinige, flechts de eerfte en ïaatfte woorden aangehaald, cm hel Werkje niet te vergrooten en voor elkeen verkrygbaar te" maaken , offchoon het voor diegeenen, ' welken gewoon zyn, rm wbordelyk van buiten "te keren., gemakkelyker zyn zou,, indien de verkorte Spreuken geheel waren afeèdrukt* Nadat dit \yerkje echter de pers reeds verlaaten had, heb ik hetzelve eens met opmerkzaamheid nagezien en daardoor ontdekt , dat zommige Schriftuurtcxten niet op de rechte plaats Maan en gevolglyk ook niet bewyzen, 't geen zy'op eene andere plaats naar het oogmerk van den Autheur bewyzen zouden. De rede daarvan is, dat ik my dikwyls dr orde plaatzing van dezelve in de orighieele Uitgaave heb misleiden laaten, terwyi ik tevens ook doöjveelvuldigc bezigheden van myn Ampt genoodzaakt wierd , om met de Vertaaling allen mogelyken fpocd re maaken, en het my dus aan tyd ontbrak, om elke aangehaalde Bewysplsats in den Bybel op te liaan, waardoor ik anders de Bewyskracht had kunnen ontdekken, om dezelve de rechte plaats te geeven. ïntusfehen twyffele ik in 't minile niet, of dit anders zoo uit— BDiintïiki Werkje zal desniettegenftaande «et'  VOORBERICHT. xm, met nut kunnen gebruikt worden, terwyliik ech:er myne Amptgenooten , welken hetzelve in hunne Öcmeenten mog| ten inv,oeren, verzoeke, om by het Oiidcnvys van de Jeugd op de bedoelde-Be^ wysplaatzen te lerren en hunnen Leerlingen te toonen, waar dezelve moeten geplaatst worden ,wenfchende niets meer, dan dat her klein getal van Exemplaaren, die 'er, by voorraad van gedrukt zyn, fpocdig moge uitverkocht worden, om het "dan voor de tweedemaal te kunnen drukken en van de daarin voorkomende gebreken te zuiveren.' Wyl ik echter niet Voorzien kan, of een goede aftrek eenen tweeden Druk bevorderen zal,' zo heb ik goedgevonden, om de kwaalyk aangehaalde Schrit> tuurplaatzen, voor zo ver ik ze heb kunnen ontdekken , achter dit \Verkfe optenoemen en dezelve haare eigenlyke • Standplaats aan te wyzen. Niets zal my aangenaamer zyn, dan te vernoemen, dat dit Leerboekje in de eene of andere Gemeente is ingevoerd, rerivyf ik met geheel myn hart wenfche, dat de bermhartige God het gebruik van-hetzelve zegenen moge, dat de waarheid daardoor moge uitgebreid en de Godzaligheid hoe langs zoo meer bevorderd worden. Ar n he m, W. RA BE. «en 20 Novemb* 1799. ; , ' ' , IN~  INHOUD. I. Van den MêNslti. Néör zyne voorreekten en naar zyne befte?nniing. Vraag i—6. Afiïykingvan dezehe door de Zonde. V;\ 7—10. Zondige Toe (tand. Fr. n—-i 3. Gebruik deezer Leere.Fr.i^-i^JIulp voorden zondigen Mensch in den Godsdienst. Fr, 16. II. Van den -Godsdienst. Fatbaarheid des Menfchen voor denzeiven. Fr. 17—21. Verval ven denzeiven. Fr. 11. Schikkingen •van God tot bevordering van denzeiven 5 inzonderheid door den Bybel. Fr. 23—24. III. Van de Heilige Schrift. Wat zy is en hoe zy is gefchreeven, Fr. 25—26. Oude Tefiament, Opftellers en fiyzondere Boeken van hetzelve. Fr. 27—29. Apo- - cryphe Boeken. Fr. 30—33. NieuweTcftament, Opftellers en byzondere Boeken. Fr. 34.—38. Gewicht des Bybels. Fr. 39. Goddelyk Aanzien van deszelfs Opftellers, Fr. 40—42. Gebruik des Bybels. Fr.\^- 44. IV. Christelyke Leer van God. Geloof aan God uit de befchouwing der PFaereld. Fi\ 45'—46. Daar is 7naar één eenig God. Fr. 47—49. Volkomenheden van God. Fr. 50—79. Goddelyke Voorzienigheid. Fr, 80—91. Van de Engelen. Vr. 92—95. Het flerklte hewys van Gods voorzorg voor de Merfchen door Christus. Fr* 96. V. Bybelscü Onderwys van Jezus Christus. Verwachtingen der Jood??? van Christus. Fr. 97'—gcf.Ge/oofsbelydenisvan hem, Fr, 100—■ 101. t'erklaaringen van Christus en zyne Apostelen over zyne perjoon en gebruik deoze? Leert, Fr. 102--I04» Oogmerk van-  INHOUD. xv van Jezus komst in de ÏVaerelJ en zyne befte inning, om een Lee r aar, Voorbeelden Verlos/er der Mepfchen te zin. W.ick-ik Dood van Jezus en inperkingen vand>>i zelven. rr. l i6-l2S. Zyne opfUnditr van den dooden , Opvaaring ten ïhmel en Uitbreiding zyn er Heerfchdppy over de Menfchen door zyne Leer. Vr. 12:9 i§& " VI. ChRISTELYK OnüERWYS van de DWöDEIt de Plichten der ÖtastöEN. Van de Wét Gods. Vr.i 37-i41. Wat'pij elft en deugd zy. Vr. 142—144. AlgeMeene Voorfbiïiften over dezelve. Kr. I45--14S. Inzonderheid 1. Van de Ciiristclyke • Gezindheden en het Gedrag tew opzichte vav God Godsverëering. Vr. 247—148. D,oreerbied jegens hem en ootmoed. Vr.140.-k0 .Liefde. Vr. 154—158. Dankbaarheid. Vr. 159—160. Vertrouwen. Vr. 161-166 Bevorderingsmiddelen deezer QodsVereé- • ring.Vr. 167—16!}.Bewyzen van dezelve door aanbidding en oefening des Geb-ds Vr i6j~i88. door gemeenfehappehken Godsdienst. Vr. 189-^204. door den Eed. Vr. 205 2ii. 2. Van de Christelyke Gezindheden en het Gedrag ten opzico fe vaS'ons.' zelven; Zelfiitfde. Vr. 212-216^ Zorg voor het Ligchaam. Vr. 217-21^. voorde Ziel. Vr.520- 227. voor de uiterlyke Goederen des Leevens, voor ons nooddruftig Bejt&an, voor onzen goeden Naam en , rooronzeVernoegeu:.Vr.22$~23Q.Deu°-J der Kuischheid. Vr. 240-244.. 3. Van de Christëlyke Gezindheden en x het  xvi ï N H O u r>. wet Gedrag ten opzichte van onze 'Medemenschen. Menfchenliefde,Gerechtigheid, Billykheid en Goedheid. Vr. «45 -252. Aïgemeene Uitingen der Menfchenliefde. Vr. 253-261. Byzondere Betooningen der Gerechtigheid en Goedheid jegens anderen ten opzichte van hun Leeven, hunne innerlyke en uiterlyke Welvaart. Vr. 262-285. in enkele gevallen jegens Noodlydenden, Vyanden, Vrienden en Weldoeners. Vr.286-297.Vw het huislyk, burgerlyk en kerkelyk Gezelfchap* frr. 298-- 321. —— Van het gedrag jegens de Dieren. Vr. 322. VII. Van de Bevordering der Christelyke Gezindheden en Deugden. Hoe ieder goed-werden en hlyve.n kan. Vr. 323—324. Hoe de gevallen Mensch verbeterd zal worden door Boete, Geloof en Heiliging. Vr. 325-341. Verplichting tot Heiliging door den Doop op den Vader, 'Zoon en Heiligen Geest'. Vr. 342- 357. Gods Geest is de Stichter en Bevorderaar van onze Deugd. Vr. 358—368. inzonderheid ook door het van Jezus ingeheide Avondmaal. Vr. 369—391. Uitwerkingen der Christelyke Verbetering en Deugd. Vr. 392-398. VIII. CmnSTELYK Onderwys van het eeuwig Leeven. Zekerheid van hetzelve, Vr. 3 9 9--403 Gefteldheid voor Godvruchtigen en Qodloozen. Vr. 404-414. Op/landing, Oordeel. Vr. 415-419. IX' GODDELYRHEID EN VoORTRBFFELYKHEin van Jezus Leer, uit haaxen Inhoudhaarejlichting en werkzaamheid, Vr. 420 -427.  I. VAN DEN MENSCH. Vf' r' een voo^echt heeft de , , , 7 v, Mensch boven andere Schepzelen der A?rde? " Antw De Mensch heeft boven rndere Schoeien der Aarde d,rrin een groot voorred t, d^ er Zyn konfb- geVQrmd y Vrmesn*reMy*J 9* onfterflykè Ziel huisvest^ Vi. o. w-t is de Ziel des Meofchen? •t tST^?* 18 drt weezen in denMensck, ^™}}Jenken' cn gewaarworden kan beiTlmd?^'"06.1'5 de MenSch bekwaam e11 Antw. De Mensch te en *«/ door zyn en deszelfs rechte aanwending (&e* J^™*) Weeds i^r, en door zvnen vryen V,? w 6Cf en 7Ster in 'c worden. Vi. 4. Wat komt hem d??rby te hulpe? lrr^W' yne £il?en ' Verbeeldings- « hïfpe k^.GdieUgen ZuIkn hem tob* & Vr.  'j, Van den Mensch. Vr. 5. Wat wordt van den Mensch wegens 'Zyne voorrechten gezégd? . 'Antw. In zo ver'de Mensch met verfland en eenen vryen -wil begaafd is, wordt van hem gezegd, dat hy naar Gods Beeld gefchapen is. Gen. I. vs. 16, 27.^ Vr. 6. Maar wanneer hv deezc voorrechten niet goed- aangewend of zelfs wei gemisbruikt heeft, wat wordt dan van hem geè'ischt ? Antw. Dat hy tot het Evenbeeld van God moet vernieuwd worden. Eph. IV. vs. oa Col. III. vs. 9, ïo. Vr. 7. Wat gebeurt'er, wanneer de Mensch zyne Bekwaamheden niet recht gebruikt? Antw. Wanneer de Mensch zyne Bekwaamheid niet gebruikt, dat géene te leeren, ernfrig te willen en uk te oeffenen, wat goed en God welbehsaglyk h9 dan zondigt hy, art is, hy wykt v.n dat geene af, wat hy zyn en worden zou, (van zyne Beklemming) hy doet onrecht -en tegen Gods Gebod, (hy handelt onzedig.) 1 Joh. III. vs. 4. Vr.S.Gp' hoe v.eelerley wyze kan de Mensch zondigen? Antw. De Mensch kan zondigen 1) tnwen* dig door kwar.de gedachten en begeerten, en uitwendig door kwaade woorden en werken , Matth. XV. vs. 19. Jrc. I. vs. 14, 15. Bïatth. XII. vs. 36. (onnutte, dat is, leugenachtige eu bedrieglyke woorden. ) 2) Of voor zich zeiven, of met anderen, doordien hy zich aan vreemde zonden fchuldig maakt. 1 Tim. V. vs. 22. Maaku niet deelachtig aan vreemde zonden, 3) Weet end en opzet tehk,j niet  Fan den Mensch. 3 niet flecfits, wanneer hy het kwaade doet maar ook, wanneer hy het goede verzuimt! irn*■' lT' Luc' XLl' vs' 47- volg. ivjatrn. VII. vs. io. Jr.- 9- Kan de Mensch ook flruikelen 9 Antw. Ja! ky kan ook uit" cnweeteivdheid vr v-vr flruikelen. Jac. HL vs. l i. AlA. VS. T^. Vr. 10. 'Wanneer is en leeft de Mensch goaloos? Antw. Wanneer hem het zondigen tot eene gewoonte wordt. Gal, V. vs. 19-21. Vr. 11. Wat zyn dan alle Mcnfchen, en waarooor laaten zy zich ligt tot het kwaade verleiden? . Antw. Alle Memchen zyn Zondaars: wmt m hunnen natuurlyken toetad laaten zy zich deeis door hunne neigingen en lusten, Yzin_ nelykheid) deels door hunne omf^Mkiééën en verbmdtenisfen in de waereid li/a tot het kwaade verleiden. Hiob XIV. vs. 1 verel Ifoofdd. XV. vs. 14^ l6. Rom. IIL • nEp!1V11; vs- 3. ^ Kinderen'dès \ Vngeioofs hebben wy ook ellen eertvds orze wandeling gehad in de lusten van om'vlecich' en aeeden den wil van V vleesch en V ernnft {dat «, der viceschlvke of der zondige nei- • gingen) en waren ook Kinderen des ioorm (ural waardig) van natuur (in onzen 'natuurlykeit toeftand, voor onze onderwvzinff en verbetering door het Christendom) "pelykook de andere (onverbeterde Meufchen.) Vr. 12. Hoe noemt men deezen toeftand naar welken alle Menfchcn ligt tot het kwaal «e kunnen verleid worden? A 3 ' Antw*  tl P'an den Mensch. Antw. Deezen toeftand pleegt men Erfzonde te noemen. Rom. V. vs. 12. Gen. VIII. vs. 21. Het Dichten — van jeugd op. Vr. 13. Maa-r wat yerftaat dan de Bybel door Zondaars? Antw. Wanneer de Bybel van Zondaars fpreekt , dan worden daardoor volwasfene Menfchen verftaah, die met overleg handelen kunnen. Vr. 14. Waarom is het voor ons gewichtig, dat wy weeten, dat wy door onze zinnelykheid enz. ligt tot het kwaade verleid worden? Antw. Niet, orn daarin voor onze werklyke zonden eene ontfchuldiging te zoeken, waar om in te zien, hoe zeer wy aanwyzing tot het goede, verbetering en waakzaamheid nodig hebben. 1 Joh. I. vs. 8. }sc. I. vs. 14, 15. Rom. VII. vs. 18. Matth. XXVI. vs. 41. Vr. 15. Welke zyn de gevolgen van deezen toeftand voor den Mensch? Antw. In deezen toeftand van zwakheid en gevaar valt het den mensch zwaar, om te keren en te volbrengen, wat recht en goed. is; hy berokkent zich door eiken misftap kwaade gevolgen, en door eige toeilemming in de zonde wordt hy flraf'vaardig. Gal. V. vs. 17. Spr. XIII. vs. 21. Hoofdd, XXIÏ. vs. 8. Jef. LV1I. vs. 21. Jer. II. vs. 10. Rom. VI. vs.21. Vr. 16. Waar vindt de Mensch hulp tegen deezen toeftand? Antw. Om voor deezen .toeftand bewaard of van denzeiven terug gebragt te worden, vindt de Mensch hulp in den Godsdienst. Hiob 3vX\TIII. vs. 28. 1 Pet. I. vs 15- 17. VAN  5 ii. van den Godsdienst. Vr. 17. Wat verftaat men door Godsdienst? Antw. Godsdienst heet of: aanleiding, aan God, den Schepper, Onderhouder en Heer aller Dingen te gelooven, en zynen wil te doen, of toont de. gezindheid en het gedr^ aan, waartoe ons dit geloof aan God leidt. vr. 18. Hoe wordt Godsdienst ook nog anders genoemd? Antw. De vreeze Gods. Pf. CXI vs 10 De Weg Gods of tot God. Mmk XXII. vs'. 16. Godzaligheid. 1 Tim. IV. vs. 8. Vr. 19. Welke is de Christelyke Godsdienst? Antw. De Christelyke Godsdienst is' die, welken Christus geleerd heeft, en dien een Cnnsten hebben moet. Vr. 20. Tot welk eene overtuiging kan de verffcmdig nadenkende Mensch komen? Antw. De nadenkende Mensch kan door de befchouwmg der waercld tot het geloof komen, dat alles, wat zichtbaar is, door ecnen onzichtbaaren, almagtigen , alwyzen k-u gucuciucieiiun acuepper voorts'ebragt d^t heet, dat 'er een God is. Pf. XIX vs r volg. Rom. I. vs. 19, 20. Hand. XIV.' vs.'ir." Hebr. III. vs. 4. • Vr. 21. En waartoe leidt hem zyn Ferjland en Geweeten op? Antw. Hy kan, wanneer hy zyn verftand gebruikt, dat is: wanneer hy over dat geene A 3  6 Van den Godsdienst. nadenkt, wat waar, recht 'en eerfyk is, en naar hetzelve ft reeft, Phil. IV. vs. 8. en de Hem van zyn Ge weeten volgt, dat beet: wanneer hy zyne overtuiging volgt van dat geene, wat recht of onrecht is, Rom. II. vs. 14,1 T. erkennen en volbrengen, 't geen God vvelbehaaglyk is. Vr. 2e. Hoe hebben de Menleken zich omtrent deeze Bekwaamheid, die God hun gaf, gedraagen ? Antw. De Menfchen hebben deeze, hun van God verleende Bekwaamheid tot den Godsdienst deels in 't geheel niet gebruikt, ' deels gemisbruikt, en zyn daardoor rot Godvergeetenheid , Dwaalingen , Bygcloof en Godloosheden vervallen. Pf. XÏV. vs.-2, 3. Rom. I. vs. 23. 28. -32. Vr. 23. Hoe is God daarom den Menfchen te hulpe gekomen ? Antw. God is den Menfchen ten allen tyde door nadere Onderwyzingen te hulpe gekomen, opdat zy aan hem, die Hemel en Aèrdö gefchapen heeft, ook als aan hunnen Schepper en Weldoener gclooven, hun doen en ' lasten mar zy.ien wil inrichten, en hem door clankbaare liefde en vertrouwen vcrëeren. Vr. 24. Waar vinden wy deeze nadere Onderwyzingen van God? Antw. Wat God daarin onder een deel der $len]'chen en door Menfchen inzonderheid ouder het Volk van Israël gedaan heeft, is iu' de Heilige of Gödfyêe Schrift begrecpeu, die "ook de Bybel of Gods IVevrd-^ïiu^md wordt. VAN  ML 1 van de Heilige Schrift. Vr. 25. Wat verftaan wy door de Heilige Schrift ? 'ö m Antw. De Heilige Schrift is die verzame- Hng van Boeken, waarin ons geleerd wordt hoe God zich aan de Menfchen nader geopenbaard, dat is, het geloof aan hem en de Aanleiding tot zyne verè'ering onder een erooc deel der Menfchen bevorderd heeft/ Pf. CXLVn. vs. 19, 20. He.br. I. vs. 1, 2. Nadat God eertyds menigmaal en op menigerley ■ wyze tot de Vaders gefproken heeft door de 'Pr&pneeten; zo heeft hy ten laatften in deeze dagen \m> de Jaatere tyden) tot ons gefproken door den Zoon. Vr. 26. Wanneer en in welke Taal zyn de Boeken der H. Schrift gefchreeven? Antw. De byzondere Boeken van onzen Bybel zyn op verfchillende tyden voor en na* Christus geboorte in de Hebreeuwfche en Griekfche taal gefchreeven; oin ze dus alle wel te verdaan, daartoe wordt menigvuldige kennis verëischt. Vr. 27. Hoe heet het ééne deel des Bybels, en hoe worden deszelfs Opftellers genoemd? Antw. Het ééne deel des Bybels heet het Oude Teftament, dat is, Boeken, die ten tyde der oude gefleldheid van den Godsdienst gefchreeven zyn, en deszelfs opMellers worden Vropheeten genoemd, dat is, Mannen van God A 4 ver-  8 Van de Heilige Schrift. verwekt, om de Menfchen omtrent hem en zyn en wil te onderwyzen. Vr. 28. Wat betekent het woord Teftament in den Bybel? Antw. Teftament is volgends Hebr. VIII vs. 6 — 13. eene fchikking tot de kennis en aanneeming van Gods •wetten en beloften, gevol glyk : geftcldheid van den Godsdienst.- Vr. 29. Welke zyn de gewichtigfle Boeken des Ouden Testamentsl Antw. De gewichtigfle Boeken van dit Deel zyn: 1) He vyf Boeken van Mofes, welke de Gefchic denis der Voorvaderen en der vorming van 't Joodfchc Volk door de Wétgeèving van Mofes behelzen; 2) De overige Hiftorijche Boeken, welke de verdere gebeurenisfen met het Joodfche Volk, deszelfs wederkeeringcn tot Afgodery en de gevolgen daètyan verhaalen, naamlyk: de Boeken %ofua, dei'Hechteren, twee Boeken van Samnël, der Koningen en Chronyken, het Boek van Efra en Ne hernia's; 3) Het Boek Hiob, vol leerryke voorftcllingen van God en zyne Regeering, en den Plicht des Menfchen , zich aan dezelve te onderwerpen; 4) De Pfalmen, dat is, eene verzameling van heilige 'Liederen tot onttteeking van Godvruchtige Gezindheden en Verwachtingen ; 5) De Spreuken en de Prediker van Salomo», die veele gewichtige voorfchriften tot een Wys en Godvruchtig gedrag geeven; 6) De Schriften der Prophceicn, waarin hunne Redevoeringen aan het Joodfche Volk ter bevordering van de 1 Godsdienst begreepen zyn: Jefaïas, jferemias, Ezechiël, Daniël, Hofe as, Joël9 Amos> 0 badjas 9 Jonas, Mie ha, Na-  Fan de Heilige Schrift. « -Nahum, Èabacuc, Zephanja, Haggat, Zachdrias en Malachias. Vr. 30. Hoe lang voor Christus geboorte hadden de Jooden deeze Verzameling reeds en .welk Aanzien hnó. zy by hun? Antw. Deeze Verzameling was reeds eenire Eeuwen voor de .geboorte van Christus geflooten. en had onder de Jooden het Aanzien van Godlyke Boeken of heilige Godsdienftige Schriften. Vr. 31.jHadden die Schriften, welke onder den naam van Apocryphè Boeken by onze Noderduitfche Bybels- gevoegd zyn bv de Jooden hetzelfde Aanzien en Gezag' als de zo even genoemde? Antw. Neen! zy wierden by hun niet zo noog geacht. Vr. 32. Welke van deeze Apocryphè Boeken zyn de leerryktxe? Antw. Het Boek der JVysheid en Jezus isirach. Vr. 33. En welke de gewichtïgftè ren Aanzien van de gefchiedenis van den Godsdienst? Antw. De Boeken der r3faccaheèrs. Vr 34. Wi t behelst het tweede Deel van den Bybel? Antw. Het Nieuwe Teflament, ebt is Boeken voor den Christelyken Godsdienst, wier behryvers Evangelisten en Apostelen ffènoeind worden. 0 . Vr. 35. Wie heeft ons , daar Christus zelf Hechts mondeling leerde, de gefchiedenis van zyn Leeven en -enkele van zyne Redevoeringen jchpftelyk opgeteckend ? ^5 Antw.  ïo Van de Heilige Schrift. Antw. Twee vnn zyne onmiddelbaare Leerli?lgqn, Mattheih en Jo hannes, en twee vertrouwden yan zyne Jongeren, Blaren: en Lucas. Hunne Schriften noemt men Evangeliën en de Opftellers' van dezelve de j/&r Evangelisten. . Vr. 3rv.*' haaring van Johaunes fecit in de taal der Pro- • ' pheeten de ov.rwjining v n 't Chdstendom over het Joodendom en loeiden dom voor. Vr. 39. Waarom is deeze Bybel voor ons eer. gev/ichüg gefchenk van God? Antw. Wyl by ons op de lee-rrykile en zeker/'  Fan de Heilige Schrift. II kerfte wyze zegt, wat de Mensch was, toen hy uit de Hand van God kwam, Gen. I. vs. 127, 31. Wat hy door eige fchuld geworden is, Rom. III. vs. 10. Pf. XIV. vs. 2, 3. Eu v/at hy. door Gods Hulp worden kan en zal, 'wanneer hy Gods Geboden opvolgt, en op zyne Beloften zyn vertrouwen (lelt. Pf. CXIX vs. 9. 2 Tim. III. vs. 15. Rom. I. vs. io\ _ Vr. 4.0.^ Wat hadden de Opftellers der heilige fchriften op eene byzoudere wyze van God ontvangen? .Antw. Hun beroep , hunne bekwaamheid en hunnen moed, eene betere kennis van den Godsdienst door hunne Redevoeringen en fchriften te bevorderen. < - Vr. 41. Waar mede hielden zy zich bezig? Antw. Zy gaven wyze lesten in opzicht van de Toekomst (voorfpellingen) en'bevorderden de kennis vecler dingen, die hunnen'Tvdgenooten onbekend of duifter waren, (Gehamenisfen.") Vr. 42. Wat wordt daarom van hun gezegd? Antw. Dat zy gefproken hebben, gedrce^c'n van den Heiligen Geest, dat dus hunne Schrift ff n van God zyn ingegee^en. 2 Tim. III. vs. jcT. x&lle Scarift, ifan God ingegeeven, is nut tot leering, tot beflraffing, (overtuiging) tot verbetering , tot ondenvyzwg in de gerechtigheid (aanwyzing tot reehtfehapenheid) op dat een Mensch Gods (een Leeraar van den Godsdienst} volkomen zy,tot alle goed werk, (rot alle Bezigheden van het L^èmé&ropt)geftètét. ^Petr I. vs, 21. De heilige Menfchen Gods hebben gefproken gedreeven Van den Heiligen Geest. » Cor. III. vs. 5, 6. . Vr.  12 Fan de Heilige Schrift. Vr. 43. Hoe moeten wy ons daarom omtrent «en Bybel gedraageri ? Amw.Wy moeten denzeiven hoogachten en ter bevordering eener rechte vcreering van God naarftig gebruiken. Joh.V.vs.39. iThefl*. II. vs. 13. Vr. 44. Waartoe moeten wy inzonderheid het Nieuwe Testament gebruiken? Antw. Wy moeten het inzonderheid als Christenen met alle naarlïigheid gebruiken, om uit het onderwys van Christus en zyne Apostelen te keren--, wat God voor ons is, en wat wy door Christus, worden kunnen 'en zullen. Match. XIII. vs. 23. Luc. XI. vs. 28. IV. Christelyke Leer van God. Vr. 45. Welk een Geloof voorónderlleHen Christus en zyne Apostelen meestendeels by hun onderwys? Antw. Het geloof aan God, den Schepper, Onderhouder en Regeerer van alle dingen'. Vr. 46. Waarom konden zy dat doen? Antw. O-.n dat zy, allereerst tot volws.tfene Menfchen fpraken, die door eene verflandige Bcfchoirwing der fFa er cld tot het geloof komen konden, dat 'er een God is, en dat hy van ons Menfchen meet vereerd worden. Hand. XVII. vs. 24, Rom. I. vs. 19, 20. Rom. II. vs.' I4? 15. Vrn.  Christelyke Leer van God, 15 Vr. 47. Wat voorönderfrclden zy onder de ■ Jooden by dit geloof aan God? Antw. Dat deeze God raavr een eenig God is. Mstth. XIX. vs. 17. Niemand is goed, dan de eenige God. Vr. 48. En waarom ? Antw. Om dat Mofes reeds alle zyne onderwyzingen in den Godsdienst op dit geloof «bebouwd had. Deut.VI. vs. 4. Hoort Israëlfde Heeri (Jehovnh is) onze God, is een eenig Heer. (Jehovah is één) vergl. Mare. XII. vs. 20. # Vr. 4?. Hoe fpreekt Mofes daarom reeds in t begin van de Schepping der Waèreld? Antw. Hy fpreekt 'er van, als van een werk Gods, om de Israëiiten te leeren, dar de Onzichtbaare, die Hemel en Am-de en alles, wat daarin is, gefchapeii heeft, alleen de waare God is, en van de Menfchen aangebeeden moet worden. Gen. I. vs. 1 en 31 Cap. II. vs. 1. volg. Exod. XX. vs. z. ik ben de Heer, uw God. vs. 3. Gy zult ge ene andere Goden negens my hebben, vs. 5. Bidt ze niet aan en dient hun nie\ Vr. 5©. Welke is de eer ft e volkomenheid in God, als den Schepper aller dingen?1 Antw. Hy is Almagtig, dat is, hy kan a> les doen, wat hy wil; want van hem zyo alle krachten in de 'gehcele Natuur, en % ftaan hem alle ten diende. Daarom moet ons ook cte gedachte aan hem met Eerbied en Vertrouwen vervullen. Matth. XIX. vs. 26. My God zyn alle dingen mogelyk. Pf. CXV* vs. 3. Onze God is in den Hemel, 'hy kan ■ deen wat hy wil. Gen. XVII. vs. 1. 1 Ghron. XXX.  ld. Christelyke Leer van God. XXX. vs. ii, 12. Pf. XXXIII. vs. 8 , 9. Pf. CXXI. vs. 2. Matth. X. vs. 28. Eph. III. VS. 20, 21. Vr. 51. Wat belyden wy daarom ook in het eerjle Artykel van het Chriflelyk Geloof? Antw. Ik geloof in God, den Vader, den Alniagtigen Schepper des Memels en der Aarde. .Vr. 52. WTaar door is verder de Schepper aller dingen boven alle zyne Schepzelen verheeven? Antw. Daardoor, dat hy Alveetend is, dat is, alles, het voorleedene, tegenwoordige en toekomende op de' volmaaktlte wyze kent en das niet Hechts alle Lotgevallen, maar ook de geheimfte gedachten, begeerten, woorden en werken der Menfchen. 1 Joh. III, vs. 20. God kent alle dingen. H.br. IV. vs. 13. Geen Schepzcl.is voor hem (god) zichtbaar, maar alles bloot en ontdekt voor ■zyn" oogen. Pf. CXXXIX. vs.. 1 — 4. Vr. 53. Waartoe moet ons deeze Leer van God den Alweetenden nnnfpooren? Antw. Om zelfs ook in '| verborgen het kwaade te myden en het goede tè doen, cvby alles, wat ons overkomt, ons daarmede gerust te (lellen, dat Godweet, wat ons goed en nuttig is. 1 Pet. IJl. vs. 12. Hiob XXXIV.'vs. 21, 22. MatUfc.VI. vs. S. Um Vader weet, enz. Vr. 54. Hoe wordt God genoemd, wyl hy alles weet en overal werkt? ■ Antw. O•"e^aHegmwoordlg. Hand. XVII. vs. 27, 28. God is niet verre van eenen iegelyk OU"  Chriflelyke Leer van God. êiider ons; want in hem (door hem) lee^'eu worden wy bewoogen [beweejren wy ons] ei zyn wy. [Door God hebben wy Leuven BeI weeging en Voortduuririg.] Y1*' 55' Wït leeren wy oir ruk? Antw. D t de booswicht zich nerjsrendj voor God verbergen of zich aan zyne öppennagt onttrekken, en dat de Godvruchtige zich overal in God verblyden en vertroeven kan. Pf. CXXXI'X. 7-10. ÏVaar zeil tk heen gaan voor uiven Geest, [ w°ar gy niet zyn en werken zoucte?] waar zal ik heen vlieden voor uw aangezicht, ("waar ffv my met zien zoudtf] Foer ik ten Hemel, % zyt gy^ daar. Bedde ik my [maakte ik myn leger] m de Hel [de diepte der AaedeJziet zozytgy ook daar. Nam ik vleugelen des dageraads; m bleef aan de uiterfte Zee [ vlood l\ van t Oolien na 't Wellen;! zo zou i& hand my toch aldaar geleiden, en wS Rwhtèr hand my houden [zo zou ik my toch aan uwe «aagt niet onttrekken.] ' " Jcr. XXIII. vs. 23, 24: Pf. XXIII. vs. 4. Of tk al wandelde in een duifter Dal, zo vrees % geen Ongeluk; want, gy zvt by 'my. Vr. 56. Waarom wordt God ook in den volkomenften zin goed en heilig genoemd? ; Antw. Om dat by fiechts wil 't reen recht is, en mets kwaads willen kan. Van hier zyn wefbehaagen aan alles, wat recht, en goed is, en zyn mishaagen aan alles wat onrecht en kwaad is. Mare. X. vs. 18 1 joh. 1. vs 5. Iry verkondigen u, dat God \en Licht [de Waarheid en Heiligheid zelve] | en t» hem is geene Duisternis [geene dwaa- \geen Ou ge lui*; want, gy zvt by mv. gyn wdbebaagen aan alles, wat recht en poed is, en zyn mishaagen aan alles wat  té Christelyke Leer van God. dwaaling, geen onrecht.] J^c. I. vs. 13. God is geen Verzoeker [fpoort niet aan] tot het kwaade, hy verzoekt niemand, [hy wordt ook niet tot het kwaade aangefpoord.] Pf. V. vs. 5----7. Spr. XI. vs. 20. Hand. X. vs. 35. 1 Pet. III. vs. 12. Vr. 57. Wat vol^t daaruit? Antw. Dat wy uit zyne Onderwyzingen op de zekerde wyze leeren kunnenwat goed en récht is, en ons 'over zyn welgevallen dan maar alleen kunnen verblyden, wanneer ook wy het goede beminnen en doen. Vr. 58. In hoever heet God Jlwysy Antw. In zover hy als de aliw-gtige, ?1weetende en heilige God alles in de WVereld zo heeft ingericht en nog beftuurt, dat daar door zo veel goeds, als mogelyk is, bevorderd Wordt. Vr. 59. Wat moeten wy derhalven doen? Antw. Wv kunnen en moeten op hem vertrouwen, dat hy met ons alles wel zal maaken, ook dan zelfs, wanneer ons zyne Wysheid oudoorgrondelyk zyn zou. Rom. XI. Vs. 33, 34. O, welk eene diepte des Ryk~ doms, beide, der ïVysheid en der Kennisfe Gods! Hoe geheel onbegrypelyk zyn zyne Oordeelen [ Raadsbefluiten ] en ondoorgrond^lyk zyne pVegen! [Leidingen] ÏVant, wie heeft den zin [Oogmerken] des Heer en gekend, cf wie is zvn Rnadgeeve*' geweest? Pf. CIV. vs. 24. Pf. XXXVII. vs. 5. Pf. LXXIII. vs. 33» 24- Vr. 60. Hoe. moeten wy ons deezèn God voorftellen ? Autw. Ais eenen Geest, ea wel als den  Chriftelyke Leer van God. tf volkomenjlen Geest , wy! hy de oorfnrong van al het. Leeven is ( Hiob XXXIII. vs. 4S en wy hem, wel is waar, biet zien, maat Vit zyne werken op zyn hoogftè verft?nd en zvjen vrytn, almagtigen en heiligen wil een befluit kunnen maaken. fch. IV. vs. 04. God tem--4H-Gee9t-erHn~Mtnrheid Tm et den Geest en door Oprechtheid, niet flechts door niterlyke gebruiken) ^mUddn? (verëeren.S Hiob XII. vs. 7-10, 13, ï Tim. I. vs. 17. G^, afc» Koning (Heerfcher,) den On-erganglyken en onzichtb-ren en -Ween w¥?en en * fle Geest kan de Raadsbesluiten der Go'ddeiyice voorzienigheid niet vprydelm ^ Wd ***** Antw. Geenzinrs ! De Bybel leert ov< veelmeer, dat de Duivel in 'zyne Boosheid Deperkr is, en wy dus voor hem en zvne magt niet bygeloovig vreezen moeten, maar ons daarentegen zorgvuldig in acht moeten neemen, dat wy hem in zynen 'zin en ramp" laligen toeftand niet gelvk worden. " 1 P« d J5} t G°d keeft de ^gezondigd hebben, met verfcheond, enz. 1 Joh  Christelyke Leer van God. I Joh. III. vs. 8. JVie zonde [opzetlykj doet, die is van den Duivel, [is hem gelyk'-j want, de Duikel zondigt van het begin. Hiertoe is de Zoon Gods verfcheenen, opdat hy de Werken des Duivels [Godloosheid en Ellende der Zonde] verjlooren zoude. Hebr. JLL vs. 14. 15. Vr. 06. \D00r wien heeft God den Menfchen zyne voorzorg in V byzonder bewcezen? Antw. Door Jezus Chriftus. Toh. III. vs. 76. 1 Joh. IV. vs. p. V. Bybelsch Ondeiiwys van Jezus Christus. Vr. 97. Was de Komst ven Jezus in de Waereld geheel onj'erwacht? Antw. Neen ! de Voorvaderen der Jooden waren reeds lang op dezelve voorbereid geworden. Vr. 98. Welke verwachtingen hadden dan de Israëli ten ? Antw. Volgends den Inhoud hunner Godlyke Schriften hoopten zy op eenen nankotneling van Abraham, door wien alle Volken der Aarde zouden gezeegend worden, Gen. XXII. vs. 38. vergl. Gal. III. vs. 16.; op eenen Propheet, die, gelyk Mofes, de Stichter van eenen beteren Godsdienst zyn zou, Deut. XVIII. vs. 15. 18. 19. vergl. Hand. III. vs. 22.; op eenen Koning, [Mesfi-s, Chriftus, Gezalfden] Jef. IX. vs. 6. 7. vergU Luc. Lvs. 32. volg., die eeuwig heerfcben zou, Pf.  %ybelsch Onderwys van Jezus Christus. 2p Pf. CX. vs. i. vergl. Matth. XXFL vs. 444.; op eenen Knecht of G«war»/ r^// GW die, wel is waar, onanigenaame Lotgeval len voor de menfchen beleeven, maar door onderwerping ?rn God en zachtmoedigheid dezelve heerlyk overwinnen zou, Tef LUI * en op eenen Verlosfer, die de Menfchen Tr Vel"derf der z«iPdft bevryden zou. |ei. L1X. vs. 20. vergl. Luc. I. vs. 63. 74% 75- Vr. 99. Z)if7ten zyn Vr 101. Van welke Staaten des Ferlo^ers fpreekt men naar aanleiding van deeze Geloofsbelydenis ? Antw. Van den Staat der Vernedering en Ferhoogmg, of van den nederigen en verheerlykten toeftand van Chriftus. Phiiipp. II. vs.  3Q Bybelsch Onderwys van Jezus Chrijlus, vs> 5—7. Hebr. II. vs. 7—9. zie den Cate« chismus, Art. II. Hoofdd. II. Vr. 102. Wat zeide Jezus van zich zeiven? Antw. Dat hy van den Hemel gekomen en van God gezonden was, Joh. III. vs. 13. Cap. VI. vs.41—46. ^-vs.43. Vil. vs. 28.29.; dat hy de Zoon , ééngebooren Zoon van God was, Joh. IIÏ. vs. 16.; dat zyne Leerde Leer van God was, Joh. VIL vs. 16. Hoofdd. XII. vs. 49. 50. ; dat hy, die aan hem geloofde eir hem zag, ook aan dien geloofde en dien zag, die hem gezonden had, den Vader, Joh. XII. vs. 44. ft.; dat, wie den Vader eeren wilde, ook hem eeren moest, Tob. V. vs. 23; dat hy de volmaaktfte kennis van God |had, Joh. VI. vs. 46. en de magt, om alles tot de uitbreiding van zynen Godsdienst in te richten, Math.XXVIII. vs. 18. en het Oordeel te houden, Joh. V. vs'. 27.; en dat hy zyne Heerlykheid by God had gehad , eer de Waereld was, Joh. XVII. vs. 5. Vr. 103. Wat zeggen Jezus Apoftelen van hem? , .. . Antw. Zy zeggen van hem, overeenkomftiff met zyne eige verklaaringen: dat hy het Woord is (de wvfle Leeraar, de vertrouwdfte gezant van God, door wien hy de menfchen onderweezen heeft) Joh. /. vs 1 9. 17. ver^- Hebr- L vs' 15 de Zoon' en het 'Evenbeeld van God, door wien ?Ues gemaakt is, Joh. /. vs. 2. 3. Hebr. ƒ. vs ï—3 ; dat hy de ééngebooren ( eenige) Zoon van den Vader is. Joh /. vs. 14. en de Eersttebooren voor alle Schepzelen, Gol. 1. vs. 15.5° dat hy de Heer is over allesr ter  Bjbelsch Onderwys van Jezus Christus. 31 Éere Gods des Vaders, Philipp. 1L vs. o-u en van hem verordineerd een Rechter der Lel vendigen en der Dooden. Hand. X. vs. ±2 2 Cor. V. vs. 10. 4 vr. 104. Waartoe zyn ons deeze Ondenvvzitïgen omtrent de hooge waarde van ïezus met gegeeven? en waartoe-zyn ze ons 0/ gegeeven? , Antw. Niet daartoe, om ons de //Wy** gejleldhetd van zyne /Vr/^/z te verklaaren maar om ons te leeren, wat hy in zyne vereemging met God voor om «/hoe zeer wy hem de■ mmgfle vertering fchuldig , en hoe tok wy verplicht zyn, om zyne ultMaaken vast te geiooven, zjne voorfchriften en zyn Poorbeeld getrouw opvolgen, en zyne m-fW2? om ons danftaar ^ W^. j0v;5' !svr"38-, PhiIipp-7/-vs- 5- 8-11. vr. io$. Waartoe kwzmjezusin de Waereld? Antw. Hy kwam volgends zyne en zyner Apoftelen Leer in de Waereld, om de menlenen van Onweetendheid, Bygeloof, Zonde en haare verderflyke gevolgen te bevry- * den, nen tot hunne waare Gelukzaligheid bekwaam te maaken en hen daar van te verzekeren. Joh ///. vs. 16. Luc. XIX. vs. 10. 1 Tim. L vs. 15. Vr. ioó\ wordt hy daarom genoemd? Antw. of Heiland, Zaligmaaker en Verlosfer Matth. ƒ. Vs, 21. Hoofdd. XX vs. 2V. Hertog of Leidsman tot Zaligheid ^ n /* IOr\ Aanvangyr en Voleinder onzes Qeloofs Hebr. XII. vs. 2. vr. ,o7 n?at gebeurde me; jezu d hy dit werk van God kon ter uitvoer brengen t Antw.  32 Bybclsch Onderwys van Jezus Christus* Antw. Om dit hem van God opgedraageii werk te kunnen uitvoeren Joh. X. vs. 17. i3. Hoofdd. XIV vs. 31.) wierdt Jezus by zynen Doop voor den Zoon v n God verklaard, Matth. ///. vs. 17., door verzoekingen beproefd, Luc. IV. vs. 1. volg., met de garven des Godlyken Geests uitgerust en door zyne Darden en Lotgevallen als diegeenc verheerlykt,. welke den Raad Gods ra.ngrrnde de Zaligheid der Menfchen volbrengen zou. Hand. X. vs. 38. God heeft Jezus, van Nazareth gezalfd < tot zyn werk uitgerust met den Heiligen Geest en kracht r inet de kracht des Godlyken 'Geests. ) Joh. XVII. vs. 4. Ik heb u (Vader ) verklaard op d Aaide (u, ris den God det Liefde, den Menfchen bekend gemaakt) en voleindigd het werk, V welk gy my gegeeven hebt, dat ik V doen zou. Vr. 108. Wat deed Jezus eenige Jaaren lang tot c'at einde? Antw. Hy onder-vees het Joodfche Volk in eige Perfoon, Luc. IV. 43. 44. van ood en zyne rlgemeene genade jegens de Menfchen. Joh. /. vs. 17. 18., van het geloof en de deugd, waar door de Menfchen God welbeharglyk zullen worden, Mare./, vs. 14. jk. Mrtth. V. vs. 20., van de onftcrflykheid en de vergelding naa dit Leevcn, Joh. XI vs. 25. 16. Hoofdd. V. vs. 24. Hy verkondigde zynen Dood, zyne Opfbnding, Luc. XVIII. vs< 31" -" 3 3 • ■> de uitbreiding zyner Lcere en de vernietiging van den joodfehen Godsdienst. Matth. XXL vs. 43»  foheUck Onderwys van Jezus Christus. 33 Vr. 109. Wat bewees Jezus doox zyn Onderwys en door zyne Wonderen ? Antw. ]>t God met hem was. H-nd It .vs. is. Nazareth heeft zich ah den Man van God (den Godlyken GeznnO « (Jooden) [Daadn, Wonderei en Tekenen bewezen, dewelke God door hem ^fentf m' 2- ^^,datgy - Antw' Wj} JQZ™ zich door dit alles als eenen van God gezondenen Leeraar bewees zo wordt hy een Propheet, en zyn werk om U onderwyzen, zyn Propheetisch< Ampt £ noend. Luc. XXIV. vs. 19. ^ £r& Propheet magtig van Daaden en Woordm God door zyne Wonderen V door zvne «^rvoor eenen Propheet verklaard, enTm het Volk daarvoor erkend ) feJ/™ W°rd£ M% Antw. Omdat hy door zyne Leer eene betere kennis van God onder de Menfchen le bragt heelt. Joh. VIII. vs. is f£ Waereld, enz. Hoofdd. XII. vs! 30, 4®« " Vr. 112. Wat deed Jezus zelf ten aanzien' van zyne Foor fchriften? «Hnz-ien Antw Hy volgde ze alle naauwkeuri- oS> etn gaf het heerlykfte Foorbeeld in elke Deu °d in ongeveinsde en werkzaame Go^zaliolekf in nauwgezette getrouwheid in zyn Beroep' £teemeene edelmoedige Menfchenliefde en c iö  34 Bybehch Onderwys van JezuS Chriftus. in ftandvastig Geduld onder alle Lydens en zelfs in den Dood. Vr. 113. Hoe wordt Jezus daarom genoemd? Antw. Ons Voorbeeld. Job. XIII. vs. 15. 1 Pet. II. vs. 21. Chriftus heeft ons een voorbeeld nagelaaten, opdat gy zyne voetftappen zoudt naavolgen. Vr. 114.- Hoe eindigde Jezus zyn heilig Leeven? Antw. Jezus eindigde zyn heilig en onfehuldig Leeven, 't welk hy op Aarde leidde, naa veele onverdiende Lydens en Vervolgingen, als een Misdaadiger, aan 't Kruis. Vr. 115. Hoe drukt de Bybel zich over den Dood van Jezus uit? Antw. De Bybel zegt ons, dat hy denzeiven tot Ferlosfing (Bevryding) der Menfchen, als een Offer voor hunne zonden naar den wil van God uitgedaan, door denzeiven reiniging van -zonden en verzoening met God bewerkt heeft, en dat zyn bloed vergooten is tot vergeeving der zonden. Matth. XX. vs. 28. Hebr. IX. vs. 26. Hy is verfcheenen door zyne eige Offerhande, om de zonde tot niet te doen. 1 Pet. II. vs. 24. Hy heeft onze zonden zelf in zyn ligchaam geofferd op het Hout, (heeft door onze zonden geleeden, toen hy zyiv Ligchaam aan 't Kruis dooden liet) opdat, enz. Philipp. II. vs. 8. Hebr. I. vs. 3. Hy heeft gemaakt de reiniging van onze zonden door zich zeiyen. I Joh. II. vs. 2. Hy is de verzoening voor onze zonden, (Stichter van onze Begenadiging) en niet alleen —— der geheele Waereld. Eph. I. vs» 7. Aan welken (door Chris-  Bybehch Onderwys van Jezus Christus. 3$ Chris rus) wy hebben de verlMfar* Ak Bloed (zynen Dood) naZ^fl^l geeving der zonden naar den Uil J Z ^ ne Genade. Matth. XXVLys?^ Vr. 116. Wat heeft God door'den /w van je^p 5 kragtlgffe .bew™n™ D°°* Antw. God heeft daardoor, dat hv 7nif« zynen Zoon in den Dood gegeeven hPPft op 't kragögfte beweezen, da? hTL Mph* ' f.hen lief heeft, en hunne verbetering \TzT Iigheid bevorderen wil. * WV? en za" Vr. 117 En kunnen wy om deezen AntwnTfcZr ?* Z£kerheid tt? Antw. Dat God ons by eene oprechte ver ivkj zyne hef de jegens ons, dat' nn daars waren. . zon~ Vr. 118. Hoe moet echter de heilisre G^A de zonde evenwel aanzien? ö °°d Antw. God kan naar zyne heiligheid do geen z^if JT' ^ ^ *<^*n* ■geen zy is, te weeten. voor eene lirafwaar dige overtreeding zyner heüige wetten en voor het verderf der Menfchen. Cn Vr. 119. /^/to zondaar te en zal Onrl dus maar begenadigen * d L^v";sIV4- 1 Joh- een vffe, voot de zonde en zyn Dood een •Zoendood genoemd worden? , en Ca Antw.  36* Bybelsah Onderwys '-'au Jezus Chrhfüh Antw. Omdat hy den Dooi onfchuldig leed, uit gehoorz- i mheid oflitrent len wil V, n God, "en uit liefde tot net menschiyk gedacht, i Pet. II. vs. 22—24. Hy heeft geene zonde gedaan, enz. Hebv. IX. vs. 16, 28. Philipp" II. vs. 8. en omdat hem de Dood, g©yk alle zyne lydens, door de zonderi der «Menfchen veröorz/.akt wierdt. 2 Cor, V. vs. 21. • Vr. 121. Welke mèeningèn zouden daardoor inzonderheid wedeHegd worden? Antw. D t Je/ms een aardfefce Helper zyn wide, L 'C. XXIV, vs. 21. vergl. vs. 46, 4;/. en d t God door Offerhanden verzoend of geëerd kon worden. Hebr. X. vs. 4. Vr. 122. En welke verzekering vinden de Menfchen daarin ? Antw. Zy kannen daarin tegelyk eene zeer tróostryke verzekering vinden v;n de genade Gods jegens -Hen, die zich óprecht verbeteren. Luc. XXIV. vs. 46, 47. 2 Cor, V. vs. 15. Vr. 123. Welken figuurlyken Naam draagt Christus ook daarom? Antw. Den Naam van Hoogepriester of Middelaar tusfehen God en de Menfchen. Hebr. VIL vs. 26. Hoofdd. IX. vs. 15. 1 Tim. II. vs. 5. Vr. 124. Waarvan wilde Christus de Menfchen ver losfen? Antw. 1) Van de Wet der Befnydenisfe en der Offerhanden, die voor de Jooden een zw^ar en onverdraaglyk Juk was, en hen met eene flaaffchê vreeze'voor God en met; verachting van andere Volken vervulde. Rom. VIL  • Byhelsch Onderwys van Jezus Christus. & Hoofdd. III. vs. 23-25. Epb. IL vl 14-1V-' Jiwr met van Gods algemeene Wet der ze! .den weike heiig en onveranjerlyk biyft M. th V vs.. if. ^ v.„ Je ö/weeteöd: be d, het Bygeloof, de Zonde en haar Ver- CU.lt. GOJ. f. VS. 12, 13. ! p r 1 v« Tó 19. Rom. VIII. vs 1? • & Dood en deszelfs ve^irïkWu/eu. * Th \heeftden Dood, enz. Hebr. II. vs. 15. Christus verdoste degeenen, enz. y ^ Antw Daardoor, dat hy ons d;>or zvne Leer, door zyn VoorbeeldI en door zyn Tv! den en Sterven van Gods g^wde verzekerd tot Nar igheid in de Hdiiging verplcht' P 'de zekere Hoop v^n een beter SevS ' gegeeven heeft. ^eeven Vr 136. Welke Menfchen kunnen zich dus fZstel p ^ ^ ™ ï** -! gnstelyk weezen verfóeijen en vlieden, en in al het goede toeneemen en volharden. 1 Cor. VI. vs; 20. | Nt\rl"J'me zou Weldaad v*n Te- I^WPSÖD? °P de fch£°delykfte wyze ton&DiLZ-Ch in.°fzicht v^ de zonde na- ' °n ln °PZ,C^ van zyne verste- i\ xs.n8laatig,bcwyzen meer? I£S' zy ons veel- ^ 3 Antw»  38 Bybelsch Onderwys van Jezus Christus: Antw. De in Jezus verfcheenen genade van God en 4e Liefde van onzen Verlosfer verplichten ons ten flerkften, om den Hecre tot Eer te leeven, die voor ons geflorven en opgeilaan is. 2 Cor. V. vs. 15. Christus is daarom, enz. Vr. 129- Is. Christus in den Dood gebleeven? Antw. Neen! God heeft hem op den derden dag wederom van den Dood opgewekt. Matth. XXVIII. vs. 1. volg. Mare. XVL vs. 1. volg" Luc. XXIV. vs. Vr. 130. Waardoor is Jezus opwekking bevestigde Antw. De zekerheid deezer gewichtige ge- beurenisfe heeft hy door de Apostelen en veele andere Getuigen en door de uitbreiding zyner Leere bekrachtigd. Joh. XX. &n&X I Cor. XV. vs. 3---8. Ik heb u ten eerfte gegeeven, (geleerd) V geen ik ook (door On-, derwys) ontvangen heb , dat , enz. Hand. X. vs. 30--41. Zy] [de Jooden] hebben Christus gedood en aan, enz. Vr. 131. Waarom is de Opwekking van Jezus voor ons gewichtig? Antw. Wyl wy daardoor ook overtuigd worden, dat hy de Zoon van God is, dat hy het Werk van de Verlosfmg der Menfchen volbragt heeft, dat zyne Verloften in een nieuw heilig Leeven wandelen zullen j en dan ook .een onfterfiyk Leeven hoope'n kunnen. Rom. I. vs. 4. [Jezus Chriftus, onze Heer is ] krachtiglyk« beweezen een j • Zoon Gods, naar den Geest, die daar heiligt\ j fdoor den heiligen Geest, dien.hy zynenJ . - BeJ  Byhelsch Onderwys van Jezus Chriftus; 3q Bdyderen gegeeven heeft] zédek dien tyd dat hy opgeftaan is van de Dooden Rom' 11 den Doodtf^ * * ^ndenor'r tio'i 71 I32' ëmg Christus ra^ft da,en naa zyne opftanding heen ? * S Antw. Hy verwyderde zich van de A-r^ en ging tot God in den Hemel, waar hv bo ven alle menschiyke Lotgevallen eTflepTalin' gen verheeven is. Hand. I. vs. i™,? P p}ï~ ■den^opgewekt en gezet, enz, Rom. XIV. vs. Clnïtus^ch^f emen T°^d **** ' Antw. In eenen verheerlykten toéftand in welken hy eene Godlyke waarde en fie}3 geniet, doordien hy door zyne Lee! dTrl mdheden, den Wandel enK^ ^ j0h' V' ^-Hoofdd7. Vr. 134 Waartoe dient ons deeze Leer ? : Antw' Deeze Leer van Jezus verheerlvkLis voor ons een verblydenc! Bewys, hoeVa ƒ achtjg God met hem was, en hoe zekeTwJ op zyne Beloften vertrouwen kunnen S zy zal ook eene Opwekking voor ons zvn om naar datgeene te trachten, 't we k ons' p, Jet. XCoi. ffi. vTi*. ^ * * C4 Vr, , .—«"^ «v-iiiuuwen Kunnen Maar zy zal ook eene Opwekking voor ons zvn om naar darm»™*» -..„„u...' . zvn »  40 Byhelsch Onderwys van Jezus Christus. Vr. 135. Hoe wordt Christus daarom ge* noemdl- Antw. Onze Heer, onze Herder, onze Koning en hel.Hoofd zyner Gemeente, Philipp. II. vs. 9—11. Hebr. XIII. vs. 20. 21. Hand. II. vs. 36. God heeft deezen Jezus , dien gy gekruist hebt, t\t eenen Heer en Chriftus gemaakt. Eph. I. vs. 22. En wyl hy ons door zyn verdienst tot onze verbetering, gerustftelling en zaligheid bevorderlyk is, heet hy onze Voorfpreeker, die voor ons bidt. 1. Joh. II. vs. 1. Qf jemand zondigt, enz. Rom. VIII, vs. 34. Chriftus is ter Rechterhand, enz. Hebr. VII. vs. 25. Hy kan zaligmaaken, enz. Vr. 136. Wat heeft Christus tot uitbreiding rn zyne weldaadige Heerfcirppy over de Menfchen nog ingefleldl Antw. Hy heeft nog voor zyn heengaan tot God het Predikampt ingefteld , gaf zynen Apostelen , volmagt, en maakte hen door zynen Geest bekwaam, zyne Leer-onder aller* ley Volk te prediken, en de Menfchen houden te leer en alles, wat hy hun in den Naam van God en als Gods Wet geboden had. Matth. XXVIII. vs. 18—20. Jezus fprdk (tot zyne Tongeren): My \s gegeeven, enz. Eph. IV. vs. 11, 12. Christus heeft-zomn iren, enz. Joh. XIV. vs. 26. Hebr. II. vs. 4. God heeft haar (der Leere van Jezus) enz. C-IISÏS<*  41 V I. Chrïstelyk Onderwys van de Deugd en de Plichten der Men&chen. Vr. 137. Wat véfft&an wy door de Antw. Door de Wet Gods, die door Christus tot de Menfchen gefproken heeft, (Hebr ï. vs. 1.) verlban wy den ons bekend ge, maakten Wil -v?;? God, onzen hoogden Heer en Vader, die ons voorfchrvft, hoe tij gei zind zyn en wat wy doen cn laaten zulien om hem wel te behaagen. Jac. IV. vs. 12! jp^/jrr is een — verdoemen. 'Matth. VII vs" 31. Tvom. VH. vs. 12. Vr. 138. Waardoor kunnen de Menfchen reeds erkemlen, of Onrecht is? Antw. God heeft den Mensch Ferfland en Geweetcn gegeeven, om te • erkennen en te onderfcheiden . wat Recht of Onrecht is (Afdeel. IL fojfj ' * Vr. 1391 7/^ wordt dit genoemd? ' Antw. Hetgeen de Mensch op deeze wyze als een Voorfehrift van zyn gedrag erkent,, wordt do Natuurwet genoemd. Rom. II. vs. 14. Be Heidenen, die de. (den Isr-- é'liten gegecvene) Wet zyn zich zeiven eene Wet, enz. Vr. 140. Wien heeft Go0.-dccze Wet 'm 't byzondcr laaten infeherpcr. \ Antw. Deeze Natuurwet heelt hy den Is■■raëliten, als zyne Wet, met veeJe andere C 5 ^ . Ker-  Christel. Onderw. van de Deugd, enz> Kerkelyke en Burgerlyke Wetten op 't na> druklykfte ingefcherpt. Exod. XX.* vs. 2. volg.'Maar deeze laatstgenoemde Wetten zouden Hechts voor de Jooden tot op Christus gelden. Rom. VÏI. vs. 6. Col. II. vs. 16. Gal. III. vs. 24, 25. ':' Vr. 141. Wie heeft ons op 't volkomenfte geleerd, wat goed en God welbehaaglyk is? Antw. Christus heeft ons op 't volkomen< fte door zyne Leer en zyn Voorbeeld omtrent datgeene onderweezen, 't welk voor alle Menfchen irf alle tyden goed en God welbehaaglyk is. Matth. XI. vs. 29. Philipp. II. vs. 5. 1 Pet. II. vs. 21. Christus heeft ons een, enz. Vr. 142. Wat heet Plicht? Antw.-Alles, wat wy uit gehoorzaamheid omtrent de Wet Gods te doen en te laaten hebben, is voor ons Plicht. 'Vr. 143. Wat is Deugd? Antw.'De heerfchende Neiging, uit achting voor de Wet Gods overëenkomfdg met onzen plicht te handelen, is Deugd. Vr. 144. Wat is Christelyke. Deugd? Antw. Onze deugd is eene Christelyke Deugd, wanneer wy uit liefde tot Christus zyne Gezindheden aanneemen en zyne voorfchriften, als Gods Wetten, opvolgen. 1 Cor. IX. vs. 21. Vr. 145. Wat eischtChnstus tot eene deugdzaanie Gezindheid? Antw. Tot eene deugdzaame Gezindheid eisc-ht Christus 1) dat wy God boven alles liefhebben, dat is, verè'eren; 2) dat wy onze Naasten, dat is, eenen iegelyk, dien wy hel-  - Christel. Onderw. van de Deugd, enz. 43 helpen kunnen, als ons ze!ven beminnen of het met zyne welvaart even zo eerlyk' en erntfig meenen, als wy het met onze ei«-e welvaart meenen zullen. Matth. XXII vs 37 --9. Cap. VII. vs. 12.. ' * Vr. 146^. Wat leert hy ons daardoor? Antw. Dat alle Plichten jegens ons zeiven en jegens andere menfchen ook Plichten jegens God zyn, en dat alle Deugden en Plichten der Chriftenen in eene onaffcheidely/te^r^/^ onder elkander liaan. 1. Joh. IV. vs. 20 21 Jac. II. vs. 10, "li. v I. Van de Christelyke Gezindheden en het gedrag ten opzichte van GOD. Vr. 147. Wat zyn wy God, onzen Schep* per, Heer en Fa der fc huldig ? Antw. Wy zyn hem de hoogde Verëering ichuldig, dar heet, wy zullen zulke gezindheden jegens .hem hebben, die met eene rechte kennis van datgeene, V welk hv voor ons is, overëenkomftig zyn , en deez* gezindheden door woorden èn werken H* wyzen. Vr. 148. Welke Natimen draagt deeze Godsvereer in g in den Bybel? Antw. Zy wordt in den Bybel Godsvrucht ITr P- °nS d°01' de He"nnering aan Gods Majefteit en Heerlykheid voor het kwaade bewaart; Vroomheid, wyl zy ons door  44 Fan de Chrijlehjke Gezindheden, enz door Liefde tot God tot het goede aanzet; Godzaligheid', wyl zy ons onze wedvaart of Zr li^hcid daarin vinden last, dat wy God bt'hragen; en Godsdienst, wyl zy ons Aanleiding geeft, om God te dienen of naar zynen wil te leeven. —God fléthts uiterlyk te eeren, is eenefchandelvke Huichelrary. joh. IV. vs. 24. Matth. XV. vs. 7. 8. Hoofdd. XXIII. vs. 27. 28. Zie ook de verklaaring van V eerjle Gebod! Vr. 140. Wannéér hebben wy den diepften Eerbied voor God? Antw. Wanneer wy uit Overtuiging, dst hy oneindig boven .ons verheevtm heilig en goed is, fchroomen, iets te denken, te fprceken , of te doen, 't geen hem mishaagt. Gen. :"XXLX. vs. 9I Hoe zou ik zvlk een groot, enz. Ma.tth. X. vs. 28. i Pet. I. va. 17. Pf. XXXIIi. vs. 8. 9. Vr. 150. Waarvoor bewaart ons deeze, Be;bied voor God? Antw. Voor alle minachting vn datgeene, ?t welk God cn zyne verëering betreft, voor zekerheid in zonden , voor knechtülyke of ür.t ffche vrecze , die'Hechts om der ftraflÈ wil het kwaade vermydt, voor het misbruik van Gods Naam, voor al het buiten dien ©nbeta-miyk vloeken, cn voor Godslaltcring. Rööi. VIII. vs. 15 1 Joh. IV. vs. 18. Zie ook het tweede Gebod! Vr. 151. Welke kennis ligt by deezen EerX bied voor God altoos tot eenen grondflag? Antw. De kennis, dat wy diep o nde r Go m vernederd zyn, alies fjechts van hen en door hem hebben, en nkts a's een Recha vanj  Fan cle Chrffelyke Gezindheden, enz. 4^ v*n hem eifchen kunnen.' Gen. XVIII. vs. ■ 27. 32. »vs. iq. ik bcti gedaan 'hebt. Luc. XVII. vs.- 10. Wanneer gy gedaan hebt zo fpreekt; wy zyn omutte (Vee- ne byzonfiere Beiooiiing-'waardige) Knechten, pnz. Vr. 152. Hoe noemt men deeze levendige kennis ? 0 Antw. De levend? :e kennis van deeze onz Nederigheid, Afhanglykheid en Onwj-rdighcid voor God noemt men Ootmoedigheid. Vr. 153. Wat vindt zonder Ootmoedigheid geene plaats? Antw. Zonder deeze Ootmoedigheid vindt geene gehoorzaamheid jegens Gods Onderwyzingen, geen vertrouwen op zyne Beloften, en geene gewiilige Onderwerping aan zyne fchikkingen plaats. Pf. X. vs. 4. r Pet. V. vs. 5. 6. Houdt *ast, enz. Matth. XXVI. vs. 39. Myn Vader! is V mme hit m enz. 1 Cor. XV. vs. 10. Vr. 15 ,;. 'Wanneer beminnen wy God? Antw. Wy beminnen God , wanneer wy ons hem altoos met vreugde als dengeenétt voorftellen, die al het goede in zich "verenigt en vol is van vaderlyke Goedheid jegens ons, zyne Schepzelen. Pf. LXXlïl. vs. 28. Dat js myne Vreugde . dat ik my totGod boude. vs. 25. 26. Wanneer ik fleehts. n (God tot eenen Befchermer) heb, zo Waag ik niets, naar Hemel en Aarde, (zo zoek ik niets verder in den Hemel en op de Aarde.) Al ware V, dat my ook Lyf eji Ziel verfmachtte, (alle aardtehe verkwik- kiiir  46" Van de Chriftelyke Gezindheden, enz. kingen ontgingen) zo zyt gy toch, God, altyd dè Troost myns Harten, en myn Deel. Vr. 155. Hoe zullen wy hem beminnen? Antw. Wyl niemand in dien zin goed is, als de eenige God, zo zullen wy hem ho-% ven of meer dan alles beminnen. Matth., XXII. vs. 37. Gy zult God, enz. 1 Joh. IV. vs. 16. Hoofdd. II. vs. 15, i6~. Vr. 156. Hoe - leeren wy God boven alles beminnen ? Antw. Wanneer wy ons eene levendige kennis zyner , ons verblydende Eigenfchappen, verwerven en by ons onderhouden,, en ons aan de groote bewyzen zyner Liefde naarling herinneren, die hy inzonderheid door Chriftus geopenbaard heeft. Pf. XVIII. vs. 2. 3. Hartlyk lief — Rots (fterkte, dat is, Befchermer ) — Hoorn myns Hei Is [myn magtige Redder] en myne befchutting. Joh. #7. vs. 16. 1 Joh. IV. vs. 8,9, 19. Vr. 157. Hoe bewyzen wy, dat wy God meer dan alles-beminnen? Antw. Wy bewyzen dit 1.] wanneer het voor ons eene vreugde is , dikwyis aait hem te denken en de Waereld als zyn werk te befchouwen, Pf. LX///, vs. 6. 7.; 2.] wanneer wy gewillig en zorgvuldig zyn, alle zyne Geboden te houden, ook daar, waar wy'tegen onze Kiften ftryden moeten, 1 Joh. V. vs. 3.; 3-] wanneer wy ernftig wenfchen en te bevorderen zoeken, dat ook onze Eveumenfchen God beminnen , Pf. XXXV. vs. 18.; 4.] en zelfs uit Liefde tot God onzen Evenmenfchen genegenheid en  Fan de Christelyke Gezindheden, enz. en Liefde bewyzen, i Joh. IV. vs. 20, 2i, del"' % ZUilen Wy dan zeker y^ Antw. Alle Godvergeetenheïdalle Ongehoorzaamheid jegens Gods Geboden, alle Onvcrfchilligheid omtrent hem en alle Haat' omtrent de Menfchen. Il^ J?9" Dr00^ gezindheid Kfcrordt deeze.Ltefde tot God voornaamlyk by ons bevorderd'* . y* Antw. Een uitmuntend middel tot bevordering van deeze Liefde tot God is de cte l\eiging, God als onzen grootften en liefderykften Weldoener in ons gehele L«e ven te eeren, en zyne Weldasden naai zvnen wil behoorlyk aan te wenden. Tac I tbvZndfS T** °iave m alle ^Lmene L DyzondereJ Gaave komt van boven neder van den Vader des Lichts [de B on van a? |%,Gelu^Kgheid.] Pf. CVI. vs. 1 i I^'V.; vs, 18. Luc. vs. i^'-tl' God zyn?* Wy Jegens Antw. Wanneer wy dikwerf over de en het der weldaaden naden, ken, die ^ van hem ontvangen en o ernftrg daaraan herinneren, hoebilJyk en goed het is, by de aanwending zyner Weldaaden zynen ■ heiligen Wil voor Oogen te hebben En jmst daardoor bewyzen wy ook, dat wv Bent XXY^MrheifjegCns aod hebbed Deut. XXX//. ys. 6, 7. /^ fo-t». Hiob X. vs. i2. Col. ik vs. 17 ^pr. XX/. vs. 3. ö* Vr.  48 Fan de Chijfelyke Gezindheden, enz. Fr. 16*1. Wat heet op God vertrouwen* Antw. Wy vertrouwen op God, wanneer wy met volle zekerheid verw chten, dat God in 'alle Omftrndighedeu alles voor ons wel m"~ken kan en zal. Fx. 162. Hoe zullen wy op hem vertrouwen ? Antw. Wyl ons Leeven en alle onze Lotgevallen , onder zyne almagtige, wyze en goedertierene Regeering ftaan, zo zul'en wy op hem boven alles vertrouwen. 1 Pet. V. vsf. 7. Pf. XXXFII. vs. 5, Spr. III. ys. 5. Ft. 163. Hoe leer en wy op God vertrouwen ? Antw. Wanneer wy 1] door Opmerkzaamheid op de wegen zyner voorzienigheid ons lioe langs zoo meer overtuigen, drt God als een licfdeiyke Vader voor alles zorgt, wat wy naar Ljgcba^m en Ziel nodig hebben, en niet ophoudt, ons in het Leeven, Lyden en Sterven wel te doen. Matth. FI. vs. 24. volg. Pf. LXH. vs. 9. 2 Sam. PIL vs. 18. Wie ven —-.bebt? 2] wanneer wy dikwyls bedenken,, 'hoe billyk en goed het is, van God altyd het befte re verwachten, HebrJ X. vs. 35. Rom. ;/7/A vs. 28, 3i.volg.j Jer. XFII. vs. 7,' 8. 3] wanneer wy ons] tiikwyls het heerlyk voorbeeld van Jezus? voordellen, Hebr. 'X//. vs. 2, 3, Laaten \ 'wy op Jezus zien, enz. Fu 164. Hoe bewyzen wy, dat wy God bo-i 'ven alles vertrouwen? //ntw» Wanneer wy 1 ] 'al het goede] *3ecnuin de vr.u hem voorgefchreevene GV-i . ' ■ ds\  Fan de Christelyke Gezindheden, enz. 4$ de verwachten en de ons daartoe verleende middelen getrouw gebruiken., 2] Wanneer wy de vervulling zyner beloften in ootmoed en gelaatenheid aan Gods wysheid en goedertierenheid overlaaten. 3] Wanneer 'wy in Lydens en Droeffenisfen Geduld en Hoop bewyzen, dat is, dezelve zonder murmureeren en met onderwerping aan de fchikking — 11 God draagen, en zeker gelooveu, dat zy ons heilzaam zyn en eenen goeden uitgang voor ons hebben zullen. Matth. IV\ vs. 7. Gy zult God, uwen Heere, niet verzoeken. (Met niet daarop laaten aankomen, dat God 11 .daar redden en zegenen zal, waar gy *t niet met reden verwachten kunt.) Pf.°XXXVlï vs. 3, 4. Pf. CXXX. vs. 5. Rom. XII. vs.' 11. Matth. XXVI'. vs. 39. 1 Cor. X. vs. 13. Hebr. XII. vs. 11., Vr. 165. Waardoor zal ons het rechte ver* trouwen op»God bewaaren? Antw. Het vertrouwen op God zal ons bewaaren 1) voör Ontevreedenheid, die ons misnoegd en ongeduldig maait, zodra het v niet naar onzen' v/ensch g-rt, Klaagl. Hl. vs. 39.; 2) Voor Wangeloof, wanneer men 'er aan twyffelt, of de leidingen van God wel de beste zyn. 3) Voor Bygeloof (valsch Geloof.) wanneer men van God, van Menfchen en andere Schepzelen, of van deeze en geene Handelingen iets goeds zo verWacht, of iets kwaads zo vreest, als men het op eene verlbndige wyze niet verwachten of vreezen kan. Deut. XVIII. vs. 9--12. Jer. X. vs. 2, Col. II. vs. 20—23, Ö Vr,  §4 Van de Christelyke Gezindheden, eriz; 4en en Alömtegenwoordigen in Gedachten of Woorden bezig te houden. Vr* 175. JVanneer looven w$ God? Antw. Wanneer wy ons met God onder-* bonden over de Magt, Wysheid cn Goedheid , die hy in zyne Werken geopenbaard heeft. Pf. CXLVIII. vs. 11 13. Vr. 176. JVanneer danken wy hem? Antw. Als wy ons met God óver zyne menigvuldige en grdote weldaaden onderhouden , die wy of onze Medemenfchen van hem ontvangen. Pf. XCII. vs. 2. Pf. C XXXVI* vs. 1,7, 8,9, 25. Vr. 177. Wat is Bidden en Voorbidding? Antw. Als wy ons met God over datgeentf onderhouden, wat wy of anderen behoeven. Vr. 178. Wat heet bidden in eenen byzon* deren zin? Antw. Wanneer wy God met vertrouwen om dat geene fmeeken, 't welk tot onze of tot de waare welvaart van anderen nodig is. i Tim. II. vs. ii Vr. 179- JVaardm heeft God ons Gebed niet nodig? Antw. Om dat hy ook zonder onze aanbidding de Allerverhevenfte blyft, ook zonder ons bidden weet, wat wy behoeven, en ook zonder ons bidden en dankzeggen' genoegen is, om ons wel te doen en te helpen. Vr. 180. Maar, waaróm zullen wy evenwél tot God bidden? Antw. Wyl het onze Plicht is, hem ooi: door ons Gebed te verëeren; want God heeft geji Recht, van ons te eifchen, dat wy hem ook  Wan de Christelyke Gezindheden, enz. 5^ dok door ons Gebed voor den Heer ole'tf ülles en . :voor den Geeyer van al her goede erkennen; en de oefening yan, 'c Gebed be hoort mede tot de, orde, m 'yvéhe God ons drtgeene geeven wit, wat ons goed is Tsr l' Vr \t\^kï..Y* 15. Pbilipp. W/ysl 6. Eph. V, vs. 20. Matth. VII, vs 7 8 I Thesf. V. vs. 17, 18. Bidt zonder ophouden (wordt nooit nalaatig in \ Gebed) enz. Vr. 181. Hoe moet .ons Gebed geliejd zyn wanneer het God welbejtaa^lyhi zyn "zal ? »»AK" \qdqv ^befaagfok Gebed moet weiklyk de gedachten en wenfchen onzer Ziele bevatten.. Joh. IV. vs. oa Pf ytv ys. iS. Matth. xv. vs. 8. Ons veKgen in hetzelve moet op dat gevestigd zvn, 5*r ons nodig en goed en met den wil van God overëenkoinüig is.. 1 Joh., V, vs. 14, ]-c IV vs. 3. En ieder Gebed-moet met 4wdacht, Ootmoed ^ Fer trouwen op God ffcdacht of gefprooken -worden. In deeze oef, lening moeten wy nooit . nalaatig wórden maar . ook ter . vervulling, onzer rechemaatige wenfchen al datgeme doen, wairtoe God ois vermogen en gelegenheid geeft. ', . Vn 182. War wil het zeggen: in den Naam van jezus bulden? .. . , .Antw. Wanneer wy zo bidden, als op Vr -161. geantwoord is, dan bidden wy in dan Naam van Jezus, dat is, Christelyk, of als zu ken, die zynen Naam draagen, "die echter ook zynen Geest (zyne Gezindheden) beb:ben- LTTvs-5. Matth. XXVI. vs. 39, 42. 1 lim. II. vs. 8. , Vr. 183, Wat vtor Gebeden meet men vi& I} 4 kie-  52 Van de Christelyke Gezindheden, enz. Vr, 167.^Waartoe moeten wy onze kennis Van God volkornener ma; i Fan de Christelyke Gezindheden, enz* Antw. Tot het Christelyk vieren van de toe den Openbaaren Godsdienst beftemde Dagen Wordt verëischt: i) dat wy nooit anders, dan wanneer wy het voor ons Geweeten verantwoorden kunnen, verzuimen, de Kerk te bezoeken, maar ons naarftig, met aandacht, en aanwending voor ons zeiven tot Zingen , Bidden en A nhooren van de prediking des 'Goddelyken Woords met de Gemeente verëenigen, door het vieren des Heiligen Avondmaals ons in Christelyke Gezindheden verït erken en de gelegenheid tot weldaodigheid, omtrent de Armen gebruiken. Luc. VIII. ys. t8. Pr'ed. IV. vs. 17. 1 Cor. XVI. vs. 2.; 2) dat wy met de Onzen op deeze Dagen Rust en Uitfpanning van onze gewoone Beroepsbezigheden zoeken \ om ons tot de beöeffcning van 't Christendom in het dage* lyksch Leeven des te bekwaamer te maaken, Zie het derde Gebod! Vr. 203. Wanneer zal dit vieren recht heiU eaam voor ons worden? Antw. Het vieren des Zondags en der ove« rige Feestdagen zal des te heilzaamer voor 'ons worden, wanneer wy ons ook in onze huizen met de Onzen tot aandacht door Gezang en Gebed of Leezen van den Bybel en andere ftichtelyke Boeken dikwyls verëenigen; want daardoor zal de Christelyke kennis, gezindheid en het vertrouwen hoe langs zoo meer bevorderd worden. Col. III. vs. i6\ Laat vermaant u<(onder elkander) ztlven — en zingt den Hcere in (met) uwe Harten,  Van de Christelyke Gezindheden, enz. Vr. 204. Voor welke fchaadelyke Verbeelding Woraen wy daardoor bewaard? Antw. Wy zullen ons daardoor -pp de zekerf Ie wyze voor de verbeelding b~ewaaren als of het bywoonen van den openbaaren Godsdienst en de huislyke Aandachtsoeffemngen de Christelyke Godzaligheid zelve uit' maaken , daar zy eigcnlyk" maar Oefenineen en Hulpmiddelen zyn, om onze Godsvrucht te verwekken en te bevorderen. Tac. I vs* 22, 27. J . -.. , ™ Vr. 205. Wat is een Eed? Antw. Eene Bevestiging van onze Verzekeringen met beroeping op God, als den Getuige onzer Oprechtheid en Eerlykheid ren? ~°6' IVanneer maS' 'een Chri/len zwee. Antw. Een Christen mag in 't gemeene .Leeven, wel is waar, niet zweeren, Matth. V. vs. 34—37. Jsc. V. vs. 12. Maar wel, wanneer de Overheid het van hem eischt! om de fterkfte verzekering te geeven, dat [heni Waarheid en Trouw heilig is. Matth. ■ 3UVI. vs..63 64. ■ Gy zegt het. Hebr. ■ Vi. vs. 16. Deux. VI. vs. 13. Matth. V. ys- 33. • Vr. 207. Maar wat moet hy daarby overleggen? ' J- ;Antw. Een Christen moet zich niet IiEed is» wnit hy dient tot verdeedieing der gerecht tigheid, en men beroept zich 'by denzeiven op  $0 Van de Christelyke Gezindheden, enz.' vrochtige Gezindheden en tot 'Menfchen Hef Je op te wekken, en onzen Medechristenen een goed Voorbeeld te geeven. Col. IiL vs. ió, Hebr. X. vs. 23 —-25.. Vr. 195. l'r'elke Dag whrdt by de Ifraè'llers ope ity-i gegierd'} Antw. By de IfraéUfers was vöpr de tyden van Christus het vi ren van den zevenden. Dag der weeke verordend. Vr. 196. En tot welk einde? Antw. Om de verkering wn den eenigen God, ais den Schepper des Hemels en der Aarde, te bevorderen en eenen, byzonderen Rustdag, in 't byzonder voor de Slaaven en het Vee, aan te wyzen. Exdd. XX. vs. 10. Ezech. XX. vs. 20. L Vr. 197. fVaarij/u vieren wy Christenen den Zondag ? - Antw. Wy Christenen yieren den Zondag in plaats van deezen Joodfchen Sabbat't, als eenen dag van gemeenfchappeiyke Godsyierë'e** ring, wyl hy c)e eerlle Dag der Weeke en die Dag is, op welken Christus, onze Heer, is opgedaan, en zyne Leer allereerst open,lyk van zyne Apostelen prediken liet. Hand*. II. vs. 1. vergl. vs. 14. volg. Vr. 198. Wat zyn Christelyke Feestdagen? Antw. Het zyn zulke Dagen/, die of zedert de vrocgile tyden des Christendoms tot een Aandenken van gewichtige-Gebeurenisfen in het" Leeven vanjezus gevierd of ook inzommigoLanden van de ChristelykeOverheid verordend zyn. Vr. 19 ~>. Moe moeten wy ons omtrent de- , Zelve gedraagen? Antw. Zy moeten ons Christenen heilig zyn.  Fan de Chrijlelyke Gezindheden, enz. 6"i zyn, dat is, tot het bezig houden met deii Godsdienst bedeed worden. Vr. 200. Eu waarom? Antw. Wyl wy sis Christenen Leden zyn van één Godsdienftig 'Gezelfchap, en de gelegenheden en middelen gebruiken zullen, öui 111 het Christendom flecds volkornener té/ worden. . Vr. 201* Welke Feesten' vieren wy in ons Ldnd? J Antw. Het Kersfeest , tot eene •herinnering Jan de geboorte van Jezus; het Paaschfiest en de Hemelvaartsdag, ter gedachtenis van de Opftandirig- onzes Verlosfers en van zyne verwydcring van de Aarde; het Plnxterfest, tot het vieren van de eerde opentyke prediking zyner Leere', en de Nieuwjaarsdag. f*1 Vr. 202.,. Wat' wordt 'er verëischt tot het Chti/lelyk vieren der Zon- en Feestdagen? . Antw* [*] & Hdogduitfchè Uitgaave worden behoeven de kitf. aangehaalde Feesten nog'vi-r andere genoemd, die ik in dit Antwoord heb' moeten weglat./en, ov.det ze in onze' MederJand'che Gemeenten, cf in 't geheel niet, of maar gedeeltelyk in zómmi^eov/» dezelve gevierd Worden, te weef en : de groene P 0:1 derÉ g , eene herinnering aan "de Jndei'l?n«- d-^s H. Avondmnals; de goede of diüe Vrydtó ter gedachtenis van den Oood des Verlosf-rs ; het Oogstfeest, ™ het Eèek der Reform-tie kerkhervorming Dr. M. Lutherus., Ds Vektaaler,  $ Fan de Qhriftelyke Gezindheden, enz. . AMEN! Ja, waarlyk, Gy zult ons verfiooren! Vr. 187. Waartoe heeft Christus ons net Onze Vader geleerd? Antw. Christus heeft on? dit Gebed, wel is waar, niet als een Formulier voorgefchreeven, 't welk by elke gelegenheid zou herhaald worden, maar ons evenwel door hetzelve eene aanwyzing geeven willen, hoe en wat wy bidden zullen. Vr. 188. Wat leeren wy uit dit Gebed?. Antw. Het Gebed des Heeren leert ons 1) dat wy in onze Gefprekken met God niet veele woorden. zullen maaken. -Matth. VI., vs-7.;■ 2) dat wy ons God ais onzen en aller Menfchen Vader zullen voordellen, die in den Hemel, dat is, boven-alles verheeven is, en by wien wy niet -Hechts aardfche., maar allermeest hemelfche Goederen te zoeken hebben; 3) dat wy voor ons Ligchaam €11 voor ons aardfche Leeven fleclus om datgeene bidden mogen, wat wy nodig hebben (dagelyksch Onderhoud)'; daarentegen voor onzen Geest, om datgeene, wat altyd goed voor ons is, naamlyk wysheid en Godsvrucht, Verzekering van Gods Genade en van -zynen Byfhmd tot het Goede; 4) dat wy de verv hooring van zulk een Gebed van God zeker verwachten durven, wyl hy alles regeert, en deeze verhooring tot zynen Lof en tot zyne Verheerlyking- verdrekt. Zie het derde Hoofdjluk van den Catechismus ! • Vr. 189. Wat maakt ons tot cle Christelyke Godsverëerïrig nog bekwaamer? AntwV  Van de Christelyke Gezindheden, enz. 5$ Antw. Ora ons tot de Christelyke Godsyereering fleeds bekwaamer te maaken efi dezelve uiteriyk te bewyzen, zullen wy ook: eene byzondere achting voor den gemeen* Jcnappelyken Godsdienst toonen. Vr. ipo. Wat is waare Godsdienst* Antw. Dat is flechts een waare Godsdienst, wanneer wy in ons geheele Leeven zynen wil doen. Rom. XII. vs 1. Jac. I. vs. 27. Vr. 191. Wat heet dan gewoonlyk gemeen* ichappelyke Godsdienst ? Antw.. De verëeniging der Christenen tót de aanbidding van God door Gebed en Gezang en tot de befchouwing van de Waarheden, des Godsdienscs. , Vr- (Va/meer wórdt dezelve de opeh* èaare Godsdienst genoemd? Antw. Wanneer wy met andere Christenen m de Kerk tot de Aandachtsöeffeningen vergaderen. Vr. 193. En wanneer de hulslyke? Antw. Wanneer wy denzeiven in' onze huizen en met de Onzen aanftellen. Vr. 194. fVaarom zyn wy tot de gemeen* ■fchdppelyke Godsvereering verplicht? Antw. Tot deeze gemeenfchappèlyke Godsvereering zyn wy verplicht: 1) omdat Christus het Leeraarampt heeft ingefteld, wiens oogmerk gemeenfchappeiyke Vergaderingen noodzaaklyk maakt. Eph. IV. vs^ 11 i2 O Omdat wy verplicht zyn, ons en anderen te jttchten, dat is, onze Godsdienftige kennis meer en meer tot onze verbetering én gerustftelling te regelen, uit te breiden en te verlevendigen, ons onder elkander tot Go'd- .vruch*  6a. Van de Chrljlelyke Gezindheden, enz. op de voor ons onöntbeerlyke hulp van God en op den troost van zyn Woord. Zie het tweede Gebod! Vr. 208. Wat is de Meineed? Antw. Wie by zyn zweeren iets anders:, zegt,, of belooft, dan hy denkt, weet, of te houden voorneemens is, die doet eenen Valfchen Eed of Meineed, en begaat met denzeiven eene der zwaarfte Misdaaden, Vr. 209. Op hoe veelerley wyze wordt de. zelve begaan? . Antw. De valfche Eed óf ..Meineed wordt gedaan uit Ligtzinnigheid, of onrechtvaardige Gewinzucht, of uit'Vyandfchap, of uit vreeze ,voor önaangenaame gevolgen zyner Zonden. Vr. 210. Waarom is dezelve eene zeer groote Misdaad? Antw. Wyl hy 1) het vertrouwen der Menfchen op de Heiligheid van den Eed op dé fchr.ndelykfte wyze misbruikt; 2) allen Eerbied voor God,{den alweetenden, heiligen en rechtvaardigen.Vriend der Waarheid verloohent; en 3) zich moedwillig aan de Overheid en zyne Medemenfchen verzondigt. Vr. 211. ,Wclke treurige gevolgen heeft hy voor den Mein'èedigen zeiven? Antw. Hy berokkeht zich zelvén onvermydelyk de treuriglte gevolgen, doordien hy -zich in 'menige'gevallen vap de achting erf het vertrouwen van andere Menfchen, al tyd; echter vari Gods welbehaagen en van zyne rust berooft, en zich zyne verbetering zeer] bezwaarlyk, zoniet geheel en al onmogelykj maakq  Fan de Christelyke Gezindheden, enz. 6£ maakt. Pf. V. vs. 5—7. Exod. XX. vs. 7. Mal. HL vs. 5. Ik zal een [nel Getuige zyn tegen de Meinëedigen. Ezcch. XVII. vs. ió Spr. XIX. vs. 5. Cap. XII. vs. 17, 19. II. Van de Christelyke Gezindheden en het Gedrac ten Opzichte van ons zelven. ^ 212.. ^/ zyn wy Menfchen ons zelven jc huldig? Antw. Wy Menfchen zyn verplicht, ons zelven lief te hebben, of het uit Achtin«jegens ons zelven met de Onderhouding en Vermeerdering van onze waare Welvaart oprecht en ernft% te meenen. Vr. 213. Hoe komen wy tot eene rechte Achting van ons zelven ? Antw. Om Achting jegens ons zelven tè hebben, moeten wy de Foorrechten, die wy als redeiyke Menfchen en als Chriltenen van cod ontvangen hebben, kennen en aanwenden. Pf. VIII. vs. 5—7. 1 Pet. II. vs. 9, 10. Y/'/214' rPoe Dewaareri wy ons voor eene val]che zelfswaardeering ? Antw. Om naar de ÏFaarheid maatig van ons zelven te houden, en om in te zien hoe zeer wy Ferbetering nodig hebben moeten wy ook onze bepaalingen, gebreken en onvolmaakthedtn kennen. E Vh  £6" Van de CiristeWe Cezind^^den, enz"; Vr. 215^ fVelk nut heeft de rechte zelfs? waa. deering ? Antw. Dcer.ë rechte Waardeering van ons 'zelven maakt ons ootmoedig voor God en befc'-ridcn jegens de Menfchen, ën bew-arc ons i)' voor Laagheid, by welke de mehfch, onverfchhlig omtrent Eer en Schande, daar irf 't geheel niet op cht, welke voorrechten hy heeft, of zich toch verwerven zou; 2) voor Eigenliefde, Eigenzinnig heid,. Zelfsbehaagen, Eigenbaat, T. of se h held, Tiel 'n id en Hoogmoed, warrby de Mensch Hechts van zien zelven houdr, Hechts aan zich zelven een beïiacgen en eene pverdfeevene meening van zich zelven heeft en op-nba-rt. Rom. Xü. vs. 3.. Spr. XVI. vs. 18. i Pet. V. vs. 5. Lhrdf \:ast-i enz. Phil'pp. IL vs. 4. vr. 216. Wadrv por moeten wy zorgen, om onzf .wclyaait te bevorderen? AnttV. Om onze Welvaart te onderhonden en tg bevorderen, m« .ten wy op'eene Christ f%8 wyze voor ons Ligchaam, voor onze Z'el, en voor de uiterlyke goederen des Lee* 'yens. zorgen. Vr; Ti 7. iVaanom is het Leeven en de Ge* zo/• drie 'd 7.oo genie'ftig' voor ons? Antw. Wy! het Leeven en de Gezindheid het eerde gefchenk is, 't welk God ons hier' op Aarde tot gewichtige oogmerken verleend heeft, opd^t wy goeds genieten, goeds leere en verrichten, en daardoor voor de Eeuwi :.hei.i geschikt worden. l/r. zit. Hoe zullen wy v©or ons Leeven mrgen ? Antw»  Van de Christelyke Gezindheden, enz. 6/ Antw. Wy zullen ons Leeven fuist daaróm met le zorgvuldigheid te onderhouden lot ken, hetzelve, wel is waa,r, wagen wanneer ons Beroep het verëischt. i joh III vs. 16. m moeten ook —« Wr liet nooit moedwillig opoferen of zelfs wel door eige magt verkorten. (geene Zelfmoord? -r^w^en.) Hom. Shv. v^*^ lo^tr^i ZUlISn Wy V°°r °nZe G- Antw. In opzicht van onze Gezondheid jen wy O alles vermfdew, wat haar verwo sten kan, inzonderheid alle onvoorzichtigheid en vermetelheid, alle omnaatigheid in eeren en drinken ( brasfery en dronkenfchrp} £ het arbeiden, in de rust (luiheid ,, in \ «1 nor van vernoegens, in gemoedsbeweegingen r^fe-0un^n5gheid' ajle kwetlinfen,' en al het misbruik van de Iedemaaten onzes Ligchaams; 2) waneer de gezondheid echter verzwakt en verhoren is; zo zuUen wv .dezelve te fcryfc//,» en tot'dat einde bj' . ver tandtge en «cmn*»**, Aïwftii Ray * Hu.p zoeken en geduld oeffenen. M"tth ■IV. vs. 7. _ Eph. V. vs. 29. L«c. XXI. vs. 34. ^ ring. Spr XVII. vs. 92. Eph. V. vs it zuipt - Spr. XXIII. vs. 29-34 Tef Jertel wordt, (geene onördentelyke Lullen in Slr XXXVnWekt e" gS^ed woïden.) ^ * nI "v^v30"34: c;p- xxxvni. vs. 1 -+. Vr. 22o. de zorg voor het ^2 Amvr,  68 Van de êkriftefyke Gezindheden, enz. Antw. Een aanhoudend ftreeven naar PVyshei/, Deugd en daardoor naar eene waare gemoedsrust Col. I. vs; p li; fVy bidden , dat gy vervuld wordt ,' enz. Vr. 22 3. Hoe kunnen' wy hetzelve in V algemeen bevorderen ? Antw. Wy moeten 'tyd en gelegenheid waarneemen , om (leeds verft; ndiger te. worden en te handelen, en uit Achting jegens den wil van God altoos het goede te willen en uit te oefrenen. Zo zullen wy ook in ailës een goed ge weeten hebben, of, wan-, lieer het verkoren is, weldra weer een geruit geweeten te erlangen zoeken. Matth. &II. vs. 35. ï Pet. III. vs. 10, 11. Matth. VIL vs. 17, 18. Hand. XXIV. vs. 16. Ik oefen my, enz.- M^tth. XI. vs. 29. Vr. 22e. Hoe ftreeven wy inzonderheid naar IVysheid? Antw. Wanneer wy in de kennis van God en Chriftus, van onze Plichten, en de middelen tot onze waare Welvaart meer en meer trachten te wasferi en vrst te worden. Eph. V. vs. 17. Gal.-,VI. vs. 3 5. Vr. 223. Hoe ftreeven wy mw- Deugd? Antw. Wanneer wy met allen vlyt eene Reïnigheid des Harten te verkrygen en te bewaarcn zoeken, dat is, alle onehriftelyke, Godmishaaglyke gedachten en Oogmerken, Gezindheden en Begeerten verfoeijen, of, wanneer ze in ons opkomen, dezelve terftönd door de Herinnering aan God en zyn mishaagen a;n 't kwaade en door de Bcfchouwing van de groote Waarde eener bewaarde Onfchuld onderdrukken. Matth.  Fan de 'Chriftelyke Gezindheden, enz. 6> V. vs. 8. Hebr. XII. vs. 14. 1 pet. II. vs. 1 s. Onthoudt (Irydon. Gal, V." vs'. 24. Die Kruisfigen hun Feesch ( onderdrukken al het onchrilbelyk weezen) met enz. * Vr. 224. Hoe ftreeven wy naar Gemoedsrust ? Antw. Wanneer wv bv alles, wat wy do^n wel bedenken, of "het" ook recht en God welbehaaglyk is , of, wanneer wy geftruike|4 nebben, ons door eene ernflige zinsverandering bemoeijen, het welbehaageh van God wederom waardig te worden. Dm kunnen wy by alles, wat ons bekommerd en neêrflagti* maakt, een kinderlyk' vertrouwen op God pellen en eene volkomene gërustfjelling vinden in zyne Vaderlyke gezindheid en zorg voor ons. 1 Pet. V. vs. 7. Philipp. IV vs. 4. Rom. XII. vs. 12. 1 Joh. VI. vs. 19-—22. 2 Cor. I. vs. 12. Hebr. Xlü. vs. 18. Vr. 225. Waarvoor hebben wy voornaamJyk te zorgen? Antw. De zorg voor onze Ziel moet onze voornaatu'le zorg zyn. Vr. 226". Waarom? Antw. Wyl de Ziel het edalfte Deel van ons uitmaakt, en de behoorlyke zorg voor dezelve zoo gewichtig in h; are gevolgen voor Tyd en Eeuwigheid is. Matth.°VI vs 33- Pred. XII. vs. 13. Vr. 227. Maar (luit dit de zorg voor onzen uiterlyken Welfland uit? Antw. Gecnzints! de zorg voor de Ziel ' kan en mag de zorg voor onzen uüerhh-n Wel-  Van de Christelyke Gezindheden, enz. Welftand niet verhinderen, maar moet ons veelmeer zeker leiden, dat wy ook d aria den wil van God doen, en onze T jvreede h.id "bevorderen, i Tim, IV. vs. 4, 5. Pred. IX. Vs. 7. Luc. XVI. vs. 10——-12. Vr. 228. Welke zyn de uiterlyke goederen des Leevens ? \ Antw. Tot de uiterlyke goederen des Leevens, naar welke wy als Christenen ftreeven zuiien, behooren 1) ons nooddruftig Beftaan, 2) onze goede Naam en 3) onze Wem'oegens. Vu 229. Hoq moeten wy voor ons nooddruftig Beftaan zorgen?. Antw. Door Arbeidzaamheid, dat is, door eene getrouwe en naardige aanwenring van onze krachten in een nuttig Beroep, en door fpaarzaamheid', die met datgecne zuinig omgaat, 't welk wy niet aanftonds gebruiken. 2 Thesf. III. vs. 11, 12. Spr. X. vs. 4. Eph. IV. vs. 28. Joh. VI. vs. 12. Spr* XIII. vs. 11. Cap. XXVIIL vs. 19. Vr. 230. Waarom mogen wy ook naar Rykdommen trachten? Antw. Wy mogen ook naar vermeerdering van onze tydelyke goederen trachten, om ons daardoor des te meer middelen tot een vrolyk genot des Leevens en tot weldoen te verfchaffen. 1 Vr. 231. Waarvoor moeten wy ons echter daarby in acht neèmenf Antw. Wy móeten ons daarby nooit verzondigen, noch door onrechtvaardige hebzucht, die met eene onmaatige begeerte op eene ongeoorloofde wyze geld en goed te gewinnen zoekt; noch door gierigheid, die het  Van de Gariftclyke Gezindheden, enz. f% het als het hoogde goed befchonwt, om mhv lykdora te bezitten, zonder denzcven reent ^.gebruiken; noch door die bét tytfetyk / vermogen op eene ongeoorloofde eu onnutte vvy.e doorbrengt; noch efóde4yg door ofvergenoegzaamheid, die m-t' da-ee ie met tefreeden is. 't wéïit ipen oo eene rechtinaaygé wyze ver.krygen kan. { Tim. VI vs' 17—19. C p. VI. Vs. 6 —10. Hebr. XÈ1 vs. 5. Vr. 232, Möém moeten wy daarby gexM zyn ? Antw. Wy moeten veel-.neer by het trento ns te verdienen; o;', wanneer onze goede l'hsm gekrenkt is , denzeiven met'befeli -idenheid en zon Ier prarlery verde-di^en Philipp. IV. vs. 8. Joh. VIII. vs. «o/V Spr, XXII, vs. 1. $ir. XLI. vs. 15, 16. i Vr. 234. Waarom is een goede Naam voor ons voütrekt noodzaakhk? Antw. Omdat wy zonder deezen noch op hit vertrouwen van anderen, noch op hunne yriendichap reekenen kunnen en ook niet zo £ 4 veel  72 fan de Chtifelyke Gezindheden, enz. veel goeds in de waereld (lichten, als wy ftichten zullen. Vr. 235. Maar waarin moet onze Liefde tot Eer niet ontHarten? Antw. Zy moet niet ontaarten in ydelheid, of in de zucht, door kleine en nietige voorrechten te behaagen, noch in eerzucht, eergierigheid en roemzucht, daar men alles flechts óm de Eer en om den Lof doet. Gal. V, ys. 26. 1 Cor. IV. vs. 3, 4. Vr. 236. Waardoor hebben wy gelegenheid tot vermaaken 1 Antw. God heeft ons in' de ons omringende Natuur en in de verbindtenisfen met andere Menfchen menigvuldige gelegenheden en middelen gegeeven, om onze zinnen vermaaklykheden te verfehaffen. 1 Tim. VI. vs. 17. God geeft ons allerley rykelyk te genieten. Vr. 237. Waartoe gaf God ons dezelve? Antw. Tot uitfpahning van onzen arbeid en tot opwekking tot dankbaarheid jegens den geever yan al het goede. Vr. 238. Welke voorzichtigheid moeten wy daarby bewyzen? Antw. De Christelyke voorzichtigheid vordert van ons: 1) Dat wy ons geene zondige vernoegens verfchatTen, die met de gehoorzaamheid jegens God, met de zorg voor onze • onfchuld en rust, en met de H'efdp des Naasten flryden; 2) Dat wy ook by de geoorloofde vernoegens maatigheid en zelfbeheerfching oeffenen, en ons door haar aan de vervulling van ons Beroep en andere gewichtigere Plichten niet verhinderen laaten, 'maar ons daartoe veelmeer bekwaamer maaken. , Pred.  Van de Christelyke Gezindheden, enz. 73 Pred. XI. vs. 9. 1 Cor. VII. vs. 30, U. Sir. IX. vs. 23. «3 Vr. 239. JVaarvoor bewaaren wy ons dan? Antw. Daardoor zullen wy ons voor Wellust bewaaren, dat is, voor de onmaatige begeerte, zinlyke vermaaken als ons hoo^fte goed te zoeken. Luc. XVI. vs. 19, 25. Vr. 240. Waartoe kunnen ons gezellige vernoegens ligt verleiden ? Antw. Gezellige Vernoegens kunnen' ons lïgtelyk door de wederzydfche Neiging tot het andere gedacht |tot menige zwaare ver, zondigingen en Ongerechtigheden verleiden] Vr. 241. Naar welke Deugd moeten wy derhalven ftreeven ? Antw. Naar de Kuischheid, als eene der heiligfle Ghriftelyke Deugden. Eph. V. vs £r5v Tu-Cor- VL VS' 15> 18 > 2a 1 i hesf. IV. vs. 3. Vr. 242. Wat is Kuischheid? Antw. De Beheerfchlng ■ en Maatiglng van ae natuurryke Geflachtsdrift. Vr. 243. Hoe verzondigt men zich te?en dezelve? Antw. Door Gedachten, Begeerten, Woorden en Werken, die de zuiverheid des Harten, de Schaamachtigheid, Tnclu en Eerbaarheid kwetzen. Eph. IV. vs. 29. 1 Cor. XV. vs. 33. Vr. ■ 244. Maar waardoor kunnen en zullen wy ons dezelve eigen maaken en bewaaren? ..Antw. Doordien Wy 1) alles vermyden wat tot Onkuischheid cn Ontucht verleiden kan , by voorb. Onmaatigheid iu Eeten , & 5 Drin-  74 Van de christelyke Gezindheden, enz. Drinken en Slaapen, Luiheid en 1'eedige Een* Zaaihheid', verkeering met onkujfche Menfchen, ön&etaaineiy^e gemeenzaamheid raê* Perfooneh van het andere gedacht, fchandelyke gefprekken , verleidende Boeken en Liederen, enz,; 2) doordien wy o->er ons zelven? onze Gedachten en Begeerten zorgvuldig waaken; 3) ons tegen Verzoekingen w, penen door de Gedac ite aan God, den Aiomtegenwoordigen en Heiligen, aan de Waarde der Kuischheid, aan de ons of anderen treffende verfchrikkelyke gevolgen der Ontucht voor de Onfchuld en Rust der Ziele, voor Eer en goeden Naam, voor Ligchaam en Leeven, enz.; en 4) doordien wy dikwerf her B.fltiit voor God vernieuwen, om rein van Harte en in onzen Wandel heilig te blyven. Matth. V. vs. 8, 2?.. Ze het voorb. van Jofeph, Gen. XXXIX. vs. p. Hoe zou ik, enz. Sir. XXIII. vs. 4 6. ah ook het zesde Gebod! lil Van de Christelyke Gezindheden en het glibrag ten opzichte van onze Meoemen&chen. „Vr. 245. Wien moeten wy als ons zelven, Hef hebben ? , Antw. A's Ch rittenen moeten wy onze ftdafteti, dat is. onzen Medemensch, die ons  Fan de Chriflelyke Gezindheden, enz. 75- ons .meer aangaat, dan eenig ander fchepzel op Aarde, lief hebben ah om zelven. Matth. XXII. vs. 39. Vr. 246. Wat heet dat? j Antw. Wy moeten hem hoogachten, *n zyne Welvaart als onze eige wenfchen en bevorderen. Matdi. VII. vs. 12. Vr. 247. Waarom moeten wy onzen Naas* ie liefhebben ? Antw. Omdat i) alle M-nfchen zoo na ruw met ons verbonden zyn, dezelfde Na tuin*? gelyke gewaarwordingen , zwakheden en benutten, gelyken oorfprong en gelyke beItemming hebben als wy. Eph. IV. vs. 5> 6. Mal. II. vs. 10. 2) Wy hebben de genegenheid van anderen nodig, en het is billyk ' en voor de menschlyke welvaart nuttur, dat wy Liefde door Liefde verwekken en beantwoorden 3) Zonder Menfcheniiefde kan ons Geloof aan God niet waar, onze liefde tot God ea Jezus niet oprecht, en onze Hoop op de Eeuwigheid met gegrond zyn. 1 Cor. XIII. ge* heeL Joh, XIII. vs. 34, 3^. l Toh. jy. vs 20 21 vs. 10, 11. Epli. V. vs. 2. Gal. V. vs. 6, 14. Vr. 248. Waardoor bewyzen wy deeze afcemeene Menfcheniiefde ? Antw. Daardoor , dat wy,r) eiken Mensch hy mag onze Geloofsgenoot zyn of niét* Luc. X. vs. 25—37., ook den geringften! en zelis den ondeugenden, toch als Memch' hoogachten en dus niemand verachten en "p zettelyk krenken, Luc VI. vs. 30 Z I Pet. II. vs. 17, Hebt ~ lief 2 Pet. I. vs 7-\  ?6 Van de Christelyke Gezindheden, enz. 7.; 2) Harte'yke deelneeming voor eiken Mensch gevoelen door Medevreugd, wanneer het hem wel, en door medelyden, wanneer het hem kwsalyk gaat, en gevolglyk :11e blydfcfr p over eenes anderen fchaade, allen nyd, alle wangunst, alle onverfehilligheid eni hardheid verfoeijen. Rom. XII. vs. 10, 15. 1 Cor. XIII. vs. 5, 6. Zy (de Menfchenliefde) fielt zich, enz. Gal. V. vs. 19, 20. ^Openbaar zyn de werken van V Vleesch 4 Vyandfchap, Gekyf, T.veedracht. Jrc. III. vs. 14, 16, 17. Luc. XIX. vs. 41——44. Spr. XXIV. vs. 17, 18.; 3) De welvaart vartj anderen niet alleen hartelyk wenfchen (voorbidding) maar ook werkelyk te bevorderen: zoeken; en ons da.atöm rechtvaardig, billyk\ en liefderyk jegens hen gedraagen. 1 Joh., III. vs. 18. Eph. V. vs. 9. De Vrucht \ des, enz. Vr. 249. Hebben Perfoonen, die uit vreemde Landen tot ons komen, ook eene billyke Aarfpraak op deeze algcmecne Menfchen* • liefde? Antw. T°, zckerlvk! dit blykt dnidelyk' uit Jer. VII. vs. . 'i 13. Spr. XX. vs. 19. 1 Pet. III. vs. io. Vr. 258. Is het eenen Christen wel geoorloofd , eene Noodleugen te doen? AntW. Neen! omdat elke Lemren zonde is. Vr. 259. Wanneer zyn wy verdraagzaam én "reedelievend? * . Antw. Als wy ons beyveren, om eendracht en vreede met and ren te onderhonden, of by 'anderen te bevorderen. Gen. XI11. vs. 8, 9. Matth. V. vs. 9. Rom. Xil. vs. 18. Jac. 111. vs. 16, 18. Vr. 260. JVarnefr zyn wy dienstvaardig? j Antw. Als wy anderen gewillig te hulp komen en hnnne rechtm^tke wenfchen te Vervullen Z'. ^en, 't ^een noodz°-klyk tot de bewyzen -van de Liefde des Naasten be- boort»:  Van de Christelyke Gezindheden, enz. '0 Èoort. i Pet. IV. vs. io. Gal. V. vs. I Cor. X. vs. 24, 33. Vr. 261. In welke zonde vallen wy zonder deeze Gezindheden? Antw. In de zonde der Twistgierigheid'J On^rlendelykheid en Eigenliefde}. - V^ 262. Hoe moeten Wy in opzicht v n het Lee»en en de Gezondheid onzes Nar sten gezind zyn ? Antw. Het Leeven en de Gezondheid onzès Naasten moet ons als zyn gewichtigGe goed heilig zyn. Vr. 263. JVat moeten wy' dus fchuuwen en yermyden ? Antw. Allen moord en doodflag, waardoor men anderen het Leeven rooft of verkort, alle vy ndige gezindheden en bejèeifgingen; pr verleidingen tot fckndelyke uitfp. ttin. g-n. vr. 264. En wat moeten wy daarentegen doen ? Antw. Onzen Medemenfchen in gevaar eii nood bylland bewyzen, zo vee1 wf kunnen •1 Joh. 111. vs. 15. Spr. XXIV. vs. ïï{ Ï2. \Tr. 26$. Welke gevallen k. n men geenen Moord noemen ? Antw. Er zyn enkele gevallen, in welke men het geenen Moord noemt, wanneer het Leeven des Menfchen niet verfchoond of benouden wordt, te weeten, wanneer de Overheid eenen Misdaadiger met den Dood beltrait, de Zoldaat den vv-nd dojdt, of de Aangevallene den anderen uit Noodweer eëne woc-  fco Van de Christelyke Gezindheden , enz. wonde toebrengt, of hem zelfs wel het Lee^ ven neemt. Zie het vyfde Gebod7 Vr. 266- Wanneer vindt de Neodwèen plaats ? Antw. De Noodweer vindt maar alsdan plaats , wanneer iemand door geene andere rechtmaatige middelen, maar hechts door eene gewèlddaadige zelfverdeediging gevaarlyke aanvallen op zyne Gezondheid en zyn Leeven afwenden kan. Vr. 267. Wat móeten wy ten aanzien van de innerlyke welvaart onzes Naasten v'ertnyden ? Antw. Alles, waardoor wy hem aanflobt in V goede, of.ergernis geeven, dat is, hem erger kunnen maaken. Wy moeten hém derhalven noch door woorden, noch door voorbeelden en verleiding dwaalingen , vooröordeelen en kwaade gezindheden inboezemen. Matth. XVIII. vs. 6, 7. 1 Cor. VIII. vs. 13., Vr. 268. Wat moeten wy in tegendeel doen? Antw. Wy moeten hem veelmeer, zo' vee! wy kunnen, ftichtelyk zoeken te worden, dat heet, door onderwys, vermaaning, waarfchuuwing, voorbeeld, wel overlegden lóf, of door broederlyke berisping goede Chriftelyke gezindheden by hem verwekken en bevorderen. Rom. XIV. vs. 19. 1 Thesf. V. vs. II, 14. Rom. XV vs. 2. Gal. VI. vs. 1. Matth. , V. vs. 16. Jac. V. vs. 19, 20. 2 Jhesf. III. vs. 14, 15. Spr. XXVIII. vs. 23. Vr.,  Wm de Christelyke Gezindheden, enz. 2l Vr. 269. Wanneer maaken wy ons reeds éan vreemde zonden fchtddig ? Antw. Niet alleen, wanneer wy anderen werklyk verleiden, maar ook alsdan, S «eer wy den plicht der broederlyke beftr-f sing verzuimen. \ • J . " tf/J-ltf XIJ ys> ^ *. onzen Verlosfer gelykvprmig. Luc. Ixilf vs. 34. 1 Pet. II. vs. St^^;Cir&u$ neeft ons een "oorbeeld, enz. Vr 202. Is • het met deeze Christelyke Liefde jegens Vyandeh ook flrydig, dat ^ ons tegen beleedlgingen befchermen en om Récht met Hulp van de Overheid voor *3 gèfebhi en door Proces/en zoeken te handhaven % Antw. Geenzints! indien het maar zonder Twistgierigheid, Ongerechtigheid, Haat en Vyandelykheid gefchiedu Matth. XVIII vs. 15 17. Luc. XII. vs. 13. 14. Vr. 293. Wat wil dat zeggen: onzen belee* diger vergeeven P Antw. Zo jegens hem gezind zyn en handelen, a;s of hy ons niet beleedigd h-d. Vr. 294. In hoever moeten wy Beleedlsiln%en vergeetent Antw. In zover, dat wy ons niet ot>z»ttelyk en .met bitterheid daaraan herïnneren Vr. 295. ^ moeten wy ons je-ons onze vrienden en Weldoeners gedraagrn ? Antw. Rechtvaardig en liefderyk, $t is wy moeten het goede, \ welk wy hun te banken hebben, recht waardeeren, en, waarvy maar kunnen, ons htune lief ie en goedheid (leeds waardiger zoeken te maaken. Spr. XVIL vs. 17. Cap. XF1IL v% 24. Vr., tg6. Welke ondeugden moeten wy tfo-hrlven vermyden? A.ntw. Ondankbaarheid en Trouwloosheid F 4 om*  $8 Van de Ghriflelyke Gezindheden, 'enz. omtrent vrienden en weidoeners, die ons Voor 'God en Menfchen verwerpelyk maaken. Spr. III. vs. 29. Vr. 297. Wat eischt de gerechtigheid en goedheid jegens onze vrienden van ons naa hunnen Dood? Antw. Dat wy voor eene betaamelyke , niet te vroege begraavenis van hun ^Ligchaam zorgen, en hunne laatfte rechtvaardige en billyke wenfchen en fchikkingen getrouw vervullen. Mare. VI. vs. 29. Toh. XIX. vs. 27. Vr. 298. Waar vinden wy onze naajle vrienden en weldoeners? Antw. In het huislyk, burgerlyk en kerkefyk ( chriftelyk) gezelfchap. Vr. 299. Welke plichten ontdaan daaruit? Antw. De plichten van Echtgenooten, van Ouderen , Kinderen, Broeders en Znfiers , van Heeren en Dienstboden, van Overheden €n Onderdaanen, en van diegeenen, welken onderwazen of onderweezen worden, dat' is, van Leeraars en Toehoorers of Leerlingen. Vr. 300. Wat is de Echt? Antw. De van . God verordineerde verbind-j tenis van eenen Man met eene Vrouw tot, opvoeding der hun van God gefchonkene Kinderen en tot wederzydfche hulp en deelneeming in vreugde en leed. Matth. XIX. vs. 4 6. Spr. XVIII. vs. 22. Hoofdd. XXXI. vs. 10. volg. Vr. 301. Wat zyn Echtgenooten elkander' Jchuldig ? Antw. Beide Echtgenooten (Man en Vrouw) z.W' H?W9g zuIlen Heeren zich rechtvaardig en hefderyk betoonen? Antw. Zy zullen zich omtrent diégtóieh weiken hun dienen,* (het huisgezin") d^rr* door rechtvaardig en Iiefderyk betoonen, dat zy hun het beloofde loon en onderhoud prompt en op den rechten tyd betaalen hen zonder hardigheid en met öillykheid behandelen, en de gelegenheden gebruiken, om hun tot 'hunne verbetering en tot h"rt voortkomen bevorderlyk te' zvn. Co' IV' vs. 1 Eph. VI. vs/ o. Luc. X. vi 7. een Arbeider < waardig. Jac. V. vs. 4. Vr.  $z %an de Chri'fielyke Gezindheden, enz. 'Vr. 311. Wat zyn Dienstboden, enz. daarentegen verschuldigd ? Antw. Dienstboden (Knechten en Maagden) en Daglooners zyn verplicht, hunnen Heeren en Broodheeren Eerbied, volgzaamheid in alle geoorloofde dingen, en getrouwe, dienden te bewyzen, gevolglyk alle trouwloosheid zorgvuldig te vermydenj ook dan, wanneer hun dienst zwaar wordt, zullen zy liever onrecht lyden dan onrecht doen. Tit. II. vs. 9, 10. Den Knechten (geef het roorfchrifc) dat zy, enz. 1 Tim. VI. vs. 1,2. 1 Pet. II. vs. 18. Eph. VI. , -vs. 5 g. Vr. 312. Boe gedraagt zich een Christen in het burger hk gezelfchapï Antw. In het burgerlyk gezelfchap heeft een Chriften liefde voor het Land, in het welk hy gebooren en opgevoed is, of zyn beftaan gevonden heeft, {Vaderland) en neemt op aile mogelyke wyze deel aan den aigemeenen welftand van hetzelve. Ter. XXIX. -vs. 7. Vr. 313. Waaruit is het burgerlyk gezelfchap ontjlaan ? Antw. Uit de verbinding van meerdere huislyke gezelfchappen. Vr. 314. Waartoe is de Overheid verordend en verplicht? , Antw. Het is eene godlyke en weldaadige verordening, dat Overheden en Onderdaa-. nen iti dit burgerlyk gezelfchap met elkander verbonden zyn. De Overheden zyn als Gods Dienaaren verplicht., tot het wel.zyn der  Fan de Chriftelyke Gezindheden, enz, pg - der Onderdaanen voor befcherming en zekerheid door goede wetten, nuttige inrichtingen en handhaving der gerechtigheid te zorgen, en daarin vrfderlyke gezindheden te bewyzen.. i Pet. 11. vs. 13. Roro. XIII. vs. 1, 4, 6. 2 Chron. XIX. vs. 6, 7. Fr. 315. Waartoe zyn daarentegen de Onderdaanën verplicht ? , Antw. Hunne Overheden, als hunne hoofden , door welken God hun weldaaden bewyst, te eeren, hunne wetten en verordeningen gewillig te gehoorzaamen, hunne goede inrichtingen, zo veel als mogelyk is, te bevorderen, de vereischtc behftirfgen getrouw op te brengen, en] hun hunne liefde ook inzonderheid door eene billyke beoordeeling en voorbidding voor hun te bewyzen. Rom. XIII. vs. 1—--3. vs. 5 -7. 1 Pet. II. vs. 13, 14, 17. Eert den Koning. 1 Tim. II. vs. 1 3. Spr. XXIV. vs. 21, 22. Sir. VII. vs. 7, 3. Vr. 316. Wat is het Kerkelyk Gezelfchap of de Chriflelyke Kerk ? Antw. De verbinding der Menfchen, die. de Chriftelyke Leer belyden en zich ter-opvolging van dezelve verplicht houden. Vr. 317. Wie is het Opperhoofd van deeze Kerk ? Antw. Christus. Vr. 318. Waartoe zyn de Leden van dezelve verbonden? Antw. Zy zyn verbonden tot één Geloof, tot eenerley Wetten en H©op, en zullen elkanderen Liefde, en by alle verfchillendheid van gevoelens verdraagzaamheid betoonen,  P4 Van de Christelyke Gezindheden, enz. en juist daarom 8Me liefdelooze veröordeeIingen vermyden. Col. I. vs. 18. Christus is, mz. Eph. IV. vs. 3 6. 15. 16. Luc. IX. vs, 51 56. Ilora. XIV. vs. 4. Vr. 31,9. Waarvoor moet men het Leeraars dmpt houden? Antw. Het door Chriftus ingeftelde Leer* aarampt moet inzonderheid als eene groote Weldaad van God gewaardeerd en aangewend worden. Eph. IV. vs. 11 , 12. Chriftus heeft, enz. Vr. 320. Wat is de Plicht der Leer aar en? Annr. De nangeftelde Leeraaren in Kerken en Schooien zullen de volwrsfenen, als ook de Jeugd met naarfligheid en getrouwheid in de waarheden van 't Chriftendom onderwyzen, en de werkingen van hetzelve tot verbetering cn gerustftelling op alle moa elyke wyze te bevorderen zoeken. Rom. XI'. vs. 7, 8. leert iemand vermaanen. 1 ïim. IV. vs. 16. 1 Pet, V. vs. 2, 3. 2 Cor. ij vs. 24. i - Vr. zn.LVat is de Plicht der Toehoorers cn Leerlingen ? Arïtw. De' /oibrengen, opdathy heilièof God Wbehaaglyk in zynen zin, en onftraffelylt in  95 Van de bevordering der ChAjlelyke enz. in zyh gedrag zy en geduurig nog meer worde-'. 2 Pet, i. vs. 3 8. Hebr. XII. vs. 14., Vr. 324. Hoe hebben wy ons daarom te • gedraagen ? Antw. Wy moeten voorzichtig zyn onder: alle verzoekingen tot het kwaade, 2 Pet. - 111. vs. 17. bewaart u, enz., -over onze • gedachten en begeerten waaken , Matth., JLXVI. vs. 41. 1 Thesf. V. vs. 5 8. 1 Cor. X. vs. 12. , alle aanlokkingen rot zon- • ■de ftandvaftig tegen fland bieden, 1 Cor., XV. vs. 33. volg. Matth. IV. vs. 1. volg.. Hebr. XII. vs. 1, 2. en met alle zorgvuldigheid een onbevlekt geweeten bewaaren. , Band. XXIV. • vs. 16. Vr. 325. JVelk eene verandering moet 'er ' echter met den godloos gewordenen Mensch 1 gefckieden ? Antw. Wie de zo even genoemde Hukken 1 verzuimd heeft en zelfs wel kwaad en godloos ; geworden is, die moet door boete, geloof en 1 heiliging van de zonde terug gebragt, en tot: God en tot datgeene, 't welk hem weibe-■ haaglyk is, bekeerd worden. Vr. 326. Hoe. drukt de Bybel deeze verandering uit? Antw. De Bybel drukt deeze verandering,, welke met den bedorvenen Mensch gefchïe- • den moet, figuurlyk dus uit: de Godyergeeten Mensch moet geroepen, dat is, opgeroepen of opgewekt, 1 Thesf. IV. vs. 7.; de onwetende va. verblinde verlicht, dat is, tot eene erkentenis , die hem verbetert, gebragt, Eph. /. vs. 18. God geeve u verlichte, enz; 'ée verdwaalde bekeerd of op dea rechten Weg •  'Pïm de bevordering 'der Christelyke, enz. $f> weg terug gebragt, ' Hand. XXVI. vs 17 18.; de aan bet kwaad gewende wedergebooren en vernieuwd, of een geheel ander en' verbeterd Mensch, 1 Pet. I. vs. o, \ * Eph. IV. vs. 23, 24.; De Ca*W geheiligd tiZZaZ°f% grreivigd Cn l0t Go^vrucht gevormd, 1 Thesf. V. vs. 21 ; de ih****- worden, 2 Tnesf. III. vs. 3. Zie ook de verklaaring van den derden Artykeli Vr. 327. Wat heet Boete doen ? Amw. Boete doen heet dat döën, wat'tot wrte;;? van onzen zin en van ons /^y>« nodig is,- Mare. I. vs. 15, * fcF'?3^ behooren tot de 'Antw. De Zondaar moet 1) door een erafïig naadenken over zich zelven tot eene levendige kennis zyner zonden komen, hv moet deeze zonden als ilrafwaardige afwykingen van Gods wetten, als eene verlochening van «ynenVerlosfer, als eene vyandelykheid tegen zich zelven en zyne Medemenfchen, ek als de bron van een fteeds toeneemend verderf voor zich en anderen befchouwen, Handli . vs. 19, 20. Rom. VIII. vs, 6-8. 1 Joh. III. vs. 4 10. Cap. V.. vs. 18. 2 Tim. lil. vs. 13. 2) by moet door de fchaamte het misnoegen, de droefheid en zórg waarJ toe hem dit naadenken over zyne zonden brengt, tot een emftig berouw over en eene verfoepng van dezelve, en tot een vast voer* xeeme», om ze te vermyden, zich opwekken laaten. en op het zonsvuldigftc over zie*,  98 Pan d>e bevordering der Christelyke, enz. zelven venaken, dat hy nooit in zonden weêrterug ^alle. 2 Cor. VII. vs. 10. De Godlyke (God welbehaaglyke) Treurigheid werkt tot Zaligheid een Berouw, (Zinsverandering) dat niemand berouwt; maar de Treurigheid der Waereld .(die ons van God afleidt) •werkt den dood (ellende en verderf.) 2 Pet. II. VS. 20—'22. Vr. 329. Wanneer heeft de berouwhebbende Zondaar maar alleen zielsrust en moed tot verbetering ? Antw. De Zondaar kan by het berouw over zyne zonden maar alsdan rust en moed tot verbetering hebben, wanneer hy zynen toeverlaat op God fielt, dat hy hem zyne zonden vergeeven en hem in genade aanneernen' (rechtvaardigen) zal. Vr. 330. Wat geeft hem deezen toeverlaat? . Antw. Deezen toeverlaat geeft hem het geloof aan Jezus, den Verlosfer der Menfchen f óf het vertrouwen op zyne leer cn zyn verdienst. . Vr. 331. Wat heet in 't algemeen: aan Jezus geheven P Antw. Wanneer men zich verzekerd houdt, dat God eiken Zondaar zyne vaderlyke Liefde verwaardigen wil, die voor dezelve door eene ernftige toevlucht tot hem en door verbetering vatbaar wordt. joh. III. vs. 16. 1 joh. I. vs. g. Vr. 332. Wat behoort daartoe, dat wy aan Èhzits gelooven, of ons vertrouwen op hem, ftellen? . Antw. Dat wy hem voordien houden, die try voor ons zyn wilde, voor onzen Leer- «trti y  Van se bevordering der Christelyke, e&z. pg aar, ons Voorbeeld en onzen Verzoenerdat wy echte? ook zyne Leer als waaren goodelyk opvolgen, zyn voorbeeld „ de deugd na.bootzen, en ons zo door hem me? God verzoenen, tot vertrouwen op God en tot verbetering heiligen laaten. Vr. 333. Waar vinden wy het J ag> G s dso S  ïoo Fan de "bevordering der Chriflelyke, enz; dere plaatzen leert, dat het Geloof zonder de PFerkeh der JVet rechtvaardig maakt? Antw. De Apoftel fpreekt in deeze fchriftunrplaatzen niet van zulke goede werken, die ieder Chriften doen moet, (vergl. Gal. V. vs. 22. Hoofdd. VI. vs. 9.) maar van zulke, die de Joodfchgezinde Menfchen in zyïien tyd deii Chrifteuen riaar de Wet van Mofes wilden opleggen. Vr. 338,. PFanneer moet de Mensch begin" nen zich ' te verbeteren ? Antw. Het begin tot de Chriftelyke verbetering moest by eiken Mensch vroeg en reeds in de Jeugd gemaakt worden, wyl zy hem dan ligter en zekerer wordt, en hy zich over bjiaré goede gevolgen des te meer vèrblyuen kan, Pred. XII. vs. 1. Spr. VIII. vs. 17. ik heb lief, die my (de Wysheid) lief hebben , enz. Vr. 339. lioe móet het befluit tot verbete■Jrtng gefield zyn? Antw.. ï4et befluit tot bekeering van den kwaad en weg" moet op éénmaal levendig en onherroepeiyk in de Ziel zyn. Vr. 340. Maar is dan de verbetering zelve het werk van één oogenblik? Antw. Geenzints 1 de verbetering zeb>e of de afwenning van de zonde en de gewoonte tot het goede kan flechts naa en naa bevorderd, en moet geduurig voortgezet worden. 1 Cor. XVI. vs. 13.: 2 Cor. VII. vs. 1. Hebr. XII. vs. 1. laaten wy afleggen, enz. Vr. 341. TFat is 'er van het uitftel der verbetering te houden P Antw*  Fan de bevordering der Christelyke, enz. ior Antw Het pit/lel der verbetering tot in den ouderdom of tot op het Ziekbed is ten hoogften dwaas, geheel onverantwoordelvfc en ten mterften gevaarlyk. Jer. XHI vs 23. 2 Cor. IX vs. 6. wie fpaarzaamïyk zaayt, enz. Hebr.IV. vs. 1. Sr XVII r vs. 22. >,' Vr. 343 w*#tf handeling heeft Chriftus bevordering der zinsyerandering Antw. Chriftus heeft tot bevordering dezer zm.veraudering en der beftendige gehoorzaamheid jegens alle zyne geboden eene zeer plechtige en veelbeduidende handeling ingefteld, den Heiligen Doop, waardoor dl Menfchen tot het Geloof en de Godzalig, wofdé Chriftenen geheiligd of ingewyej Vr. 343. Wat heet Doopenl Antw. Doof en heet, in 't Water indompelen oï met Water bevochtigen en afwasfehen. , Vr. 344. Waartoe zou de Doop der Christenen dienen ? Antw. Door de handeling van den H Doop zouden diegeenen, welken Chriftenen gillen worden, 1.) in het Gezelfchap en tot - > de voorrechten der Chriftenen opgenomen, en 2.) plechtig verplicht worden, om zich geduurende hun geheele Leeven op de reinigheid des harten en des wandels met allen ernst toe te leggen. Matth. XXVIII. vs. 19 20. Gaat heen en leert alle volken, en dooptze (maaktze tot myne jongeren, doordien gy ze doopt) in (op den) Naam «* leertze houden (en hen houden Jeert) a/P G 3 v/ai Kv;. a  162 Fdn de bevordering der Chriftelyke, enz. v/at——heb. Gal. III. vs. 26, 27. 1 Coiv XII. vs. 13. Joh. III. vs. 5. V zy dan, enz. Hand. Hjr. vs. 38. , enzf Tit. III. vs. 5 J. God maakte ons zalig, enz. 1 Pet. III. vs. 21. (De Doop) is het verbond (eene plechtige belofte) met £voor] God. Vr. 345. Wie wierdt by de eerfte grondlegging des Chndendóras Antw. De Doop wierdt by de cerne grondlegging van 't Chritïèndom aan zulke, vol•wasfenen verricht, die zich tot de aanneeming van hetzelve gewillig verklaarden. Vr. 346. Wat volgt echter in 't algemeen voor ons Chriftenen daaruit? Antw.. Daar de Doop tot de opneeming in de Chriftelyke Gemeente ingeïleld en door de Apoftelen en hunne Medehelpers verricht is, zo volgt daaruit 1.] dat ook de Kinderen der Chriftenen met recht gedoopt worden. Mare. X. vs. 13 16. 2.] dat de Doop eigenlyk maar door de beroepene Leeraars der gemeenten geschieden moet. Vr. 347. Wat heeft men van den Doop te houden, die fchielyk en in geval van nood verricht wordt? Antw. Zulk een Doop wordt flechts om g§ llLll' t5* voIg" dat is> eene tóerrnS tekende Leer; want, de Jooden, welken Chnftus allereerst onderwees, hielden God Hechts voor hunnen Vader, Joh. VIII vs 41. Hand X. vs. 34. verwachtten in den £oon Gods eenen aardfchen Helper, M*tth, G 4 XX,  p_4 ^an bevordering der Chriftelyke, enz. XX. vs. 20, 21., en meenden, dat zy maar alleen of eenigen van hun de krachten dep goddelyken Geests deelachtig konden worden Hand. XI. vs. 15-—18. Hoofdd. XV. vs. 7 ?• Fr. 351. Hoe pleegt men deeze Leer in $.e Chriftelyke Kerk te noemen ? Antw. In de Chriftelyke Kerk wordt deezg Leer van Vader, Zoon en Heiligen Geest de geheimenis, der Heilige Drieëenheid gesp emd. * C Vr. 352- Waar'ómt Antw. Omdat daardoor zo,u verhoed worden, dat men ook niet met de geringste gedachte van de Hoofdleer des Chriflelyken Godsdiensts mogt afwyken: dat rer 'maar een eenige waare God is. Joh. XVII. vs. 3. ï Cor. VIII. vs. 5, 6. ! FT' 353* Waarin zal ons deeze Leer niet enderwyzen ? '■ Antw. Door deeze Leer van Fader, Zoon en Geest zullen wy niet onderweezen worden aangaande de innerlyke Natuur van God, die wy nooit erkennen en begrypea kunnen. Vr. 354. Wat leert zy ons veelmeer? Antw. ï) De gewichtigfle weldaaden des Chriftendoms ,. die wy door de Genade des Hemelfchen Faders, door de Liefde zyns Zoons, en. de Kracht zyns Geests kunnen deelachtig worden. 2 Cor. XIII. vs. 13. 2) onze heilige verplichting, deeze weldaaden behoorlyk aan te wenden. Fr. 355. Waartoè verplichten zich 'dus de Ouderen door den Doop hunner Kinderen ? Antw.  Fan de bevordering der Christelyke, enz. ivo5 Antw. Ouders, die hunne Kinderen naar de verordening van Christus op den Vader, Zoon en Geest doopen laaten, verplichten zich daardoor , hunne Kinderen voor het genat van die weldaaden en de vervulling hunner Chriftelyke Plichten op te voeden. - Vr. 3ró En waartoe zyn de Kinderen verplicht ? Antw. De Kinderen zelve zyn fchuldig, zulke Gezindheden aanteiieemen, te bewaaren en te bewyzen, by welke hunne aanneeming tot het Christendom hun maar alleen tot Godsvrucht ên Zaligheid bevorderlyk zyn Jtan. Vr- 357- Wanneer verplichten zy zich daartoe zelve? Antw. Wanneer zy naa het genooteue onderwys in de Waarheden van den Godsdienst tot Ledemaat en der Christelyke Kerke worden aangenomen. • Vr. 35 2. Fan waar komen alle Zegeningen des Christendomst Antw. Van de Genade of de onverdiende Goedheid van God. Joh. VL vs. 65. Eph. 1I% vs. 8 -10. Philipp. II. vs. 13; God is V, naar zyn welbehaagen (zyne goed¬ heid.) Vr- 359- Wat is dus elke aanleiding en opwekking tot het goede? Antw. Elke aanleiding en opvekkirf 'tot eene rechte kennis van den Godsdienst", verbetering en gerustitelling wordt in de H-' Schrift aan den Geest van God toegeè'ige i en wordt dus met recht eene Genadewerk) r des Heiligen Geests genoemd, of eene we G £ king  lo6 Fan de bevordering der Chriftelyke, enz. king, die wy aan de'goedheid van God te danken hebben, en die ons voor zyn welbehaagen en voor zyne zegeningen itv Tyd en Eeuwigheid vatbaar M'akt, 'fc. Pet. I. vs. 2, 3. Eph, I. vs. 17. God geeve u den Geest.% enz. i Thesf. IV". vs. 8, 9. 1 Vr. 360. Waartoe leidt Gods Geest de Menfchen1? Antw. Gelyk God de Bron is van al het goede, zo brengt ook zyn Geest en dus God %ëtó de Menfchen tot de Kennis der Wakheid en tot de Godzaligheid. 2 Tim. II. vs. «5. Hebr. XIII. vs. 21. Go# enz. Vr. 361. nwi/ God op het Ver Hand en het Hart des Menfchen'? Antw. Niet onmiddelbaar en onwe der [laan* /)'£5.maar doormiddelen, wanneer de Mensch dezelve getrouw gebruikt. Vr. 362. Waar bèfpeürt men deeze werkingen van zynen Geest? Antw. Zyn Geest werkt overal, waar de kracht der Waarheid den Mensch tot naadenken , tot goede Gezindheden en tot eenen naauwgezetten Wandel leidt. Luc. XV. vs. 17. Hand. XVI. vs. 14. Cap. II. vs. 37. Rom. II. vs. 4. Vr. 363. Boor' welke middelen wordt de Mensch tot het goede opgewekt ? Antw. Daartoe wordt de Mensch opgewekt , dan eens door eigenlyke onderwyzingen, dan eens' door Lotgevallen eiiyVerbindtenisfen, waarin hy zich met andere Menfchen bevindt. Pf. CXIX. vs- 67, 71. Vr. 364. Waardoor werkt God inzonderheid by ons Chrlflenen ? Antw.  | Fan de bevordering der Chriftelyke, venz. lof Antw. Door vin JVoord', dat is, door de Jeermgen, voorfchriften en beloften des Cnriftendoms; en daardoor komen wy to-t het waar; geloof, tot gehoorzaamheid jegens de waarheid en tot rust der Ziele, Rome I. vs. 16. Joh. XVII. vs. 17. i Pet. I. vs. fl3 25- (gedraagt 11 als zulken,) die wedergeboren (Gods Kinderen geworden) zyn, mei uit verganglyk bhft ( niet door afdamming van flerflyke Menfchen, maardoor de verbeterende kracht-der eeuWigblyvende goddelyke Leere.) Want, enz. Pf. CXIX. vs. 105. Joh. VIII. vs. 12. Matth. XI. vs. 29. Ft, 365, Hoe moet een Chriften daarom den Bybel gebruiken ? Antw. Tot dat einde moet ieder ChriiTen zich ernftig benaarftigen , uit den Bybel, inzonderheid uit het N.. T. de goddelyke onderwyzingen, geboden en beloften van Jezus naar haaren waaren zin niet alleen te kennen en te onthouden, maar ook op zyn Hart en Leeven aan te wenden. - Vr. 366. Wat moet een Chriften daarom piet doen? Antw. Hy moet de overtuigingen en aandoeningen^ die daardoor by hem verwekt 'worden, niet onderdrukken, maar dezelve zorgvuldig onderhouden en zich daardoor tot goede gezindheden en daaden leiden ea verfterken laaten. Haud. VIII. vs. 30. Jac. I. vs. 21, 22. Eph. IV. vs. 30. Hebr. 111. vs. 15. Heden, Harten niet. Luc. VIII. vs. 11, 15, is. Vr. 367. Hoe "moet men den Bybel leezenj Antw.  |p8 Van de bevordering derChriftelyke, enz. Antw. Het leezen van den Bybel roet het oogmerk, om cfaauloor verbéterd óf geru|j gcileld te worden, verè'iséht, geiyk het vcrmndïg gebruik van ieder "ftichtcyk Lo r, eene keuze van die plaatzen, we ke voor ons de verftaanbaarfte, opwekkeiykfte en troostrykfte zyn.. Vr. 368. PVaï moeten wy doen, o$ln de kracht des goddelyken woords recht werkzaam by ons worde ? Antw. De kracht des goddelyken woords, om ons te verlichten, tc heiligen en gerust te (lellen zal des te werkzaamer by ons.zyn' wanneer wy 1) met het naadenken over "het zelve het Gebed verbinden en daardoor" niet Hechts elke goede Chriftelyke gezindheid en befluit in ons vernieuwen en verfterkeu, maar ook God zelven oin den by/land "an zynen Geest tot wasdom en tot volhandigheid in 't goede aanroepen. Tac. I. v*. % Jud. vs. 20. Pf. LXXXVL vs. ir. 2) warjaecr wy ons door naarftige deelneeming aan de gemeenfehappelyke en openbaare Godsverëering in de Kerk, en door Godsdienstoefeningen met de onzen tot eene naauwgezêtte Aanwending van de Aanwyzingen en de Hoop des Chriflendoms opwekken. Col. IH. vs. 16. Luc. XL vs. 28. 3] wanneer wy waakzaam over ons zelven, over onze gebreken en zwakheden, onze lusten en uiterlyke verzoekingen, ons met alle zorgvuldigheid voor inwilliging in deeze of geene zonde bewaaren en ons beftendig oefenen, om Heeds ryker te worden aan goede werlien. 1 Thesf. V. vs. 6. Gal. VI. v*. a. 1 Tim. IV.  Van de bevordering der Christelyke, enz. ie$ ; ÏV. vs. f. Oefen ü, enz. 2 Pet. I. vs. «■ 4] wmneer wy de vertrouwde verkeering m«Ê • kwaade Menfchen vermyden, en daarènteg n in den omgang ihet goede en godvruchtig Menfchen oprekkingen verfterkin?* tot God. zaligheid zoeken. 1 Cor. XV. vj. fra. Sor I. vs. 10. Pf. tfXVJ. vs. 5. Pf, CXIX vs* 63. 5] .wannéér wy dikwerf aan,onzen Dood en ran den Zamenhang van dit en liet /^vbm.^ £^' chismus \ Vr. 373. Hoe wordt deeze Handeling daarom ook genoemd? Antw. Zy wordt daarom ook beflempeld met den Naam van Qtmmunic* Vr. 374. Verëischt deeze juist veele Communicanten ? Antw, Neen! ook de Kranke kan het Avondmaal tot zyne Opwekking en Gerustftelling alleen , of in tegenwoordigheid zyner Vrienden houden, alhoewel het tot eenen zaligen Dood niet voilTrekt noodzaaklyk, en daarvan ook geene ligchaamelyke geneezing te verwachten is. f*3 Vr. [*J Deeze Privaat-Communie, zo ah men dezelve, te noemen pleegt, die zo wel in deeze als in andere Landen onder de Lurherfchea nog plaats grypt , en als een Overblyfzel Uit het Pausdom te befchouwen is, kan myns ■ oordeels geen Avondmaal met recht genoemd I wor*  Van de bevordering der Chriftelyke, enz m Vr. 375. fVat moet echter niet gcfckleden* Antw. Niemand moet zich uit Hoogmoed of verachting van anderen aan het gemeen- fchap- worden. Immers, de uitdrukking PrivaatCommunie zelve behelst eene openbaare ie* genflrydigheid, vermits dezelve naar eene woordelyke vertaaling niets anders betekenen kan dan een gemeenfckappelyk Genot des Avondraaais door éénen Mensch^ afzondervk Het Grondwoord, V welk in de Latynfche overzetting door Communio vertaald is, i Cor. X. vs. 16. zegt elgenlyk een gemeenfcnVpp»lyk Genot, gevolglyk moet het H. Avond* tnaal niet flechts van éénen, maar van veele Christenen tegelyk ontvangen en genoofn worden. Jezus heeft ook nergends een Bevel gegeeven, om het H. Avondmaal aan Zieken \en stervenden -uit te deelen en de \ Kranke begeert het veeltyds uit %geloovi?heid, zich verbeeldende, dat hy daardoor de vergeeving van alle zyne Zeiden deeldcru tig vordt en hy'nu den gewichtigen (lap uit den *n ^ Eeuwigheid met voordeel voor ■zynen onfterftyken Geest doen kan Indien \eehter een Kranke het Avondmaal aanhoudend zonder Bye:el00f en met een wd Oogmerk begeert, dan zou het veel ftichtehker zyn, wanneer eeniete andere Perfoonen M voorb. zyne Naast beftaan den met hem communiceer den , en op deeze wyze zou het een igemeenfchanpelyk Genot zvn en dus ook beter een Avondmaal kunnen genoemd worden. • Vertaaler.  I!a Van de bevordering der Christelyke, enz* fchpppelyk en openlyk vieren des Avonds maals onttrekken. Vr. ^376. Wat is het oogmerk èn de kènis van het door Jezus "ingeftelde Avondmaal? Antw. Deeze infteliiag van Jezus zou eene veel beduidende en zegenryki godsdienstige Handeling zyn. Doordien wy dezelve naamiyk naar. zyne verordening en tot zyne Gedachtenis vieren, zullen- wy 1] ons Geloof aan nem en zyne gouiyte .Leer en onze df.nkbaa.re Onderwerping aan hem , onzen grootften Vriend en Weldoener, openlyk bekennen ; 2] de plechtige Belofte vernieuwen, als zyne -Verlosten te denken en te leeven % 3] ons met onze Medechristenen verenigen tot ééne dankbaarheid en vertrouwen op* God, die ons zulk eenen Verlosfer gaf, tot ééne Liefde jegens hem ,■ ,deö Stichter onzer Zaligheid, tot goede en liefderyke Gezindheden onder elkander, en tot eene gelyké hoop op de Eeuwigheid; want, het is eene Maaltyd ter Gedacntenis onzes Heeren, die ons tot in den Dood heeft lief gehad. Vr. '377. Wat bekennen wy inzonderheid door het Genot van Brood en Wyn in het Avondmaal? Antw. Gelyk Brood en Wyn byzondere Hgchaamelyke Leevensmiddclen Zyn, zo zullen wy door het Genot van deeze heilige Maaltyd bekennen en ondervinden, dat alles wat Jezus tot ons Heil gedaan heeft, onzen onfterrlyken Geest voedzel en Merkte verfchaft. Ook is dit gemeenfchappelyk vieren «les Ayondmaals, waardoor wy te erkennen gee-  Van de bevordering der Chrifelyke, enz. ii§ leeven, dat wy allen, zonder onderfcheid van ftand, de opwekkingen.en vertrooftinren van den Godsdienst van Jezus nodig hebben en dezelve ernftig zoeken, een werkzaam middel, om Hoogachting en Genegenheid jegens iedereen, ook Jegens den geringften onzer Medechristenen , te bevorderen i Cor. X. vs. 16. Cap. XI. vs. 26. Cap. X. vs. 17. • Vr. 378. Wanneer heeft het vieren des Avondmaals deeze werkingen ? Antw. Daartoe kan het vieren des Avondanaals ons dan maaralleen dienen, wanneer wy het waardig, dat is, met dat Oogmerk en met die gezindheden houden, tot wier bevordering Jezus het Avondmaal inftelde. (Zie Vr. 376.) Vr. 379. Wat behoort tot dit waardis: vieren ? ö Antw. Daartoe behoort inzonderheid, dat wy door eene zorgvuldige -zelfbeproeving bewust zoeken te worden 1.) van de dankbaard herinnering . en • verëering van de Liefde onzes^Verlosfers, 2.) van het ernftigItc ftreeven, fteeds reiner van alle zonde, en zo gezind te worden, als Jezus Chriftus ook was. —■ Vr. 380. ,Wat verëischt dus de daartoe nodige zelfbeproeving V Antw. De zelfbeproeving by het vieren des Avondmaals verëischt niets anders, dan tgeen by elke godsdienftige handeling, nodig is, dat wy naamlyk welbedenken, met welk een Oogmerk en met welke gezindheden wy hetzelve houden. 1 Cor. XI, vs. 28, ü Vr,  114 Fan de bevordering der Chriftelyke, enz. * Vr. 381. Wie ontvangt het H. Avondmaal onwaardig ? Antw. Onwaardig gaat diegeene tot het H. Avondmaal, welke ti) geen Christclyk, maar zelfs wel een Onchristelyk oogmerk daarby heeft, b. v. uit enkele gewoonte, om zich met andere Chriftenen gelyk te Hellen, of Hechts om zich wegens zyne voorige zonden gerust te (lellen, zonder dezelve af tejeggen ; 2) welke het niet viert met eene Chriftelyke genwedsgefteldheid en gezindheid, by gevolg, zonder een ernftig naadenken over de Weldaaden van Jezus, zonder een ernftig befluit tot verbetering , zonder genegenheid tot zyne Medemenfchen, zonder verzoenlykheid jegens zyne Vyanden; 3) welke niet naarftig daarvoor zorgt, dat' hy de goede uitwerkzels vaa het vieren des Avondmaals ook iii zyn toekomend Leeven onderhoudt. Zulk een eet en drinkt zich zelven het Oerdeel, en verzondigt zich zwaarlyk.. 1 Cor. XL vs. 27 -29. °-Matth V. vs. 23. volg. Col. III. vs. 12, 13. Vr. 382. Wat zal het vieren des Avondinaals by ons uitwerken f Antw. Hetzelve zal datgeene by ons uitwerken, V welk iedere aandachtige bezigheid met den Godsdienst uitwerken moet. Vr. 383. Waarin zal het ons dus bevèfti. gen? Antw. Het zal ons heveftigen in de dank» baare onderwerping aan onzen Verlösfer , in de naauwgezette aanwending zyner Weldaaden, en in alle godvruchtige en goede ge. zindheden, by welke wy ons alleen met dé Genade Gods en de Hoop der eeuwige Zalig-  Van de bevordering der Chriftelyke, enz, 115 iigheid door Christus vertroosten en daar ) over verblyden durven. Vr, 384. Komt het hier hoofdzaaklyk aan op den zin van de woorden der Ihzetéïngcl Antu^ Neen! deeze uit werk z eis ' k'unn'en plaats vinden, zo verfchillend ook de Inzettingswoorden oHder de Christenen mogen verklaard worden. ö ReThtf5' Zegt Lüthcr teöm meE Antw. Hy zegt: „ de Woorden: voor u „ gegeeven en vergooien tot vergifenis der „ zonden, zyn benevens het ligchaanielvk „ eeten en drinken als het Hoofdftuk in het ! „ Avondmaal." Vr. 386. Wat verzekert Christus derhalven inzonderheid met de Woorden: dat'te ' myn Ligchaam en Bloed? ; Antw. Wanneer Christus zegt: eet, dat te myn Ligchaam, t welk voor u gegeeven wordt J drinkt, dat is myn Bloed, dat voor u wrzeo* ten wordt: zo verzekert hy dengeenen welken zyn Avondmaal houden, daardoor voornaaralyk, datzy deelneemen aan aldatgeene, wat Ky door zynen Dood tot de grondlegging van zynen Godsdienst (van het nieuwe Tellament) en ter verlosfing der Menfchen zou uitwerken. V!"' 3r?' Wat ver'èischt de Voorbereiding tot het H. Avondmaal? ö Antw. De Voorbereiding tot her vieren des Avondmaalt verëischt eene ernlïio-e verzameling der gedachten tot naadenken óver de Weldaaden, die wy onzen Verlosfer te danken 11« heb-  II6 Van de bevordering der Chriftelyke, enz1* hebben, en hoe wy dezelve deelachtig worden. Vr. 388. Is het vaften daartoe ook tiood~ zaaklyk ? Antw. Vallen, of eene ongewoone onthouding van Leevensmiddelen is daartoe even zo min nodig , als tot eene andere godsdienstige handeling; veelmeer kan het ons ligt tot by geloof leiden , en zowel der aandacht als der gezondheid nadeelig worden. Vr. 389. IVaartoe dient de Boetpredikatie en de Abfolutie, of Vryfpraak van zonden? Antw. Daardoor zal de Leeraar de Communicanten in de tot het waardig vieren des Avondmaals noodzaaklyke gezindheden onderwyzen , en hun vergeeving der zonden naar het Evangelie van Jezus onder die voorwaarde verkondigen , dat zy in 't Geloof aan Jezus vertrouwen op Gods Genade Hellen en waare verbetering zoeken en be# toonen. (*) In (*) In de Hoogduitfche Uitgaave wordt ei* genlyk van de Biecht gefproken , welke in het Hertogdom Oldenburg nog plaats vindt $ daar dezelve echter by ons niet gebruikelyk is, zo heb ik hy V vertaaien in de 3%ofte Vraag deeze kleine verandering gemaakt, dat ik dat geene, wat in het Oorfpronglyke van de Biecht gezegd wordt, op de by ons gewoo* fie Boetpredikatie en Abfolutie heb toege* paste Verïaaler,  Fan de, bevordering derChriftelyke, enz. 117 Vr. 3po. Hoe pleegt men Doop en Avond* f maai je noemen? ; Antw. De vnn Christus verordineerde hei» -lige gebruiken, waardoor wy tot het Chris. tendom ingewyd worden of onze gemeenfchap met hem en zyne verëerers belyden en bë* vestigen zuilen, de H. Doop en het H. Avondwaai, worden Sacramenten genoemd. Vr. 391. Waarom? • Antw. Wyl dezelve .uiterlyke, plechtige godsdienftige Handelingen zyn, die Christus bevolen en met de belofte verbonden heeft, dat, indien wyze waardig gebruiken wy zyne weldaaden zullen deelachtig worden! Vr. 392. Wat zullen wy door het betrouw gebruik der Deugdmiddeien des Christendom» hoe langs zoo meer warden? Antw. Daardoor kunnen en zullen wy naa en naa meer en meer. dat worden, wat wv als Christenen worden kunnen en zullen1: voor* Uchtig in de vermyding van alle zonde, opreent en ernftig in de heiliging van ons hart, en werkzaam in al het goede. Vr. 393. Foor welke verkeerde Denkbeelden moeten wy ons echter daarby in acht neemen? Antw Wy moeten daarby niet verwachten, reecis hier geheel volkomen te worden. Ook moeten wy niet denken, dat wy by God eigenlyk iets verdienen, noch ook, dat wyby qnze verbetering in ieder geval van een uiterhk geluk verzekerd worden , of dat het den god» vruentigen Christen hier in de Waereld noodjsanklyk m alle Hukken tfïoet welgaan* 2 p^t. II 3 " UI,  I.l8 Fan de-bevordering der Chriftelyke, enz, III. vs. 18. Hebr. XIL vs. i. Philipp. III. vs. 12—14. Luc. XVII. vs. 10. Vr. 394. Welk een goed heeft eeivwaar Christen gewis? Antw. De.innerlyke Zaligheid. Vr. 395. .Waardoor heeft hy deeze innerlyhe Zaligheid? Antw. 1) Door de verzekering van de Vergiffenis der Zonden of de Rechtvaardiging voor Cod, naar welke God hem by eene oprechte verbetering zyn welgevallen Schenken wil, en hem geen onheil wil laaten treffen, 't welk niet tot zyne Heiliging noodzaaklyk is. Rom. V. vs. 1. 2. 2) Door moed en kracht tot eene voortgaande verbetering uit het vertrouwen op God, zynen verzoenden Vader. 1 Joh. III. vs. 21, 22. 3) Door troost in alle Lydens, ome geduldig te draagen en godvruchtig aan te wenden. Hebr. XII. vs. 11. 1 Cor. X. vs. 13. 2 Cor. IV. vs. 16. volg. Rom. VIII. vs. 28, 31—34. en 4) Door de hoop der eeuwige Zaligheid. 2 Tim. IV. vs. 18. Rom. V. vs. 2. Dit zyn de Fruchten van het levendig Geloof. Vr. 396. Welke goede gevolgen heeft reeds hier onze onvolmaakte Deugd? Antw. Onze onvolmaakte Deugd heeft zekerlyk ook reeds hier in de Waereld menigvuldige goede gevolgen, en wel altoos voor onze inwendige Rust en Tevreedenheid, en dikwerf ook voor onze uitwendige welvaart. ïTim. IV. vs. 8.1 Pet. III. vs.io,n.jéf.IILvs.io. Vr. 397. Maar waarom kunnen wy hier nog geene volhmene Zatheid genieten? Antw.  Van de bevordering der, Christelyke, enz. i x$ Antw. Omdat wy bier op Aarde zinlyke zondige en-fterflyke Menfchen,'blyven, en ge' luk en ongeluk noch een zeker Loon , noch een zeker Kenteken der Deugd of des Lasters is,- zo vindt hier geene volmaakte Zaligheid voor ons plaats. Vr. 398. Waar verwachten wy deeze'? Antw. Deeze volmaakte Zaligheid kunnen wy maar alleen in de Eèwïgheid; vèrwacfit'en. 2 Cor. V. vs. 4. VIII. Christelyk Onderwys van het Eeuwig Leeven. Vr. 309. Wat hebben wy volgends de Leer van Jezus zeker te verwachten? ^ Antw. Een toekomend eeuwig Leeven het welk een gevolg, eene voortzetting en'vergelding van het tegenwoordig fïerflyk Leeven zyn zal. Zie den derden Artykeli Vr. 400. Wat hebben naadenkende Men- ! fchen van oudsher gewenscht en verwacht 2 Antw. Naadenkende Menfchen hebben van ouds af gewenscht, vermoed en verwacht, dat het met den Dood met den Mensch nog niet geheel gedaan is. Vr. 401. Uit welke gronden? Antw. Zy hebben geoordeeld, dat het zich van de wysheid, goedheid en gerechtigheid Gods niet anders denken laat, dan dat God ' H 4 den  f20 Chriftelyk Onderwys van het, enz. den Mensch nog voor een ander Leeven bc* ftemd heeft, wyl i.) de redelyke 'Mensch voor het korte Leeven op Aarde te veel aanleg, te groote bekwaamheden en verplichringen heeft, om in wysheid, deugd en'zaligheid fteeds volmaakter te worden ; 2.) wyl de Lotgevallen der Menfchen in dit Leeven noch mét hunne oprechtheid, noch met hunne godloosheid ten vollen fchynen overeen te Hemmen; wyl de Booswicht zich anders aan de Opperheerfch>ppy van God door gewelddaadige verkorting van zyn Leeven zou kunnen onttrekken. Pred. VIII. vs. 14. Cap. XII. vs. 7. Vr., 402. Maar wien hebben wy dé vafte Hoop eenes eeuwigen Leevens te 'danken f Antw. Chriftus heeft de vafte Hoop eenes eeuwigen Leevens met .het. Geloof aan hem, met 'de' gehoorzaamheid jegens zyne voorfchriften, en met het vertrouwen op zyne beloften en vertrooftingen in het nsauwfte verband gefield. 2 Tim. I. vs. 10. Chriftus heeft den Dood, enz. ■ Joh. XI. vs. 25, 26. Ik ben nimmermeer, fierven. Matth-.' XIX. vs. 29, Joh. VIII. vs. 51. \zo jeinand, enz., • Joh. V. vs. 24—-29. Vr. 403. Hoe heeft Chriftus ons deeze Hoep gegeeven? Antw. Hy leerde niet Hechts, maar bévëstigde ook door zyn eige Lot, dat, wanneer I ook het Ligchaam des Menfchen fterft, de ] Ziel toch.haar Leeven, haar vermogen om te denken.en te willen, haar bewustzyn , j haare herinnering en haar vooruitzicht be-J Jioudt en de toekomende toeftand een ffaltl - v ' ■■ v der I  Chrljlelyk Onderivys van het\ enz. lai der vergelding zyn, en eeuwig duuren zal. Match. X. vs. 28. Luc. XVL vs. 19. volg. Vr. 404. Hoe fteit de Bybel ons het koutend Leeven voor? Antw. Deeze toekomende toeftand 1 naa den Dood kan ons zekerlyk hier niet geheel duidelyk worden1... 1 Joh. HF. vs. 2. en wordt ons daarom in den Bybel onder* zinnebeelden vodrgefteld, die voor den Godvnichtigen verblydend en voor den Godloo■zen verfchriki-elyk zyn. . \ Vr. 405., IFat zegt de Bybel van de Protmen ■ en Oprechten ? . Antw. Dat zy oogften. zullen van het goede, 't geen zy hier gezaavd hebben.. Rom. II. vs. .6, 7. God. zal geeven- />m. enz. Gal. VI. 7 9. " / ■ / 4 Vr. 406'. zyn de Bronnen hunner Zangheld? Antw. De Bronnen hunner Zaligheld1, In welke zy van de onheilen eu plangen deezes Leevens bevryd zyn en de zuiverfté *k grootfte vreugden . genieten zullen.. 2 Tim. IV. vs. 18. zyn 1.) hun bewustzyn van het goede, dat zy hier gewild oh geriaaft hebben; 2.) hunne grooiere bekwaamheid; om daar ■ongeftooj der en meer goeds te werken Matth. XXV. vs. 2i.; 3.) de vreugde,: God en Jezus nader te zyn en met de volmaak, tere Geeften en voleindigde. Rechtvaardigen ■eene vertrouwdere gemèenfchap té. hebbanM;tth.,V. vs. 8, joh. XIV. vs. 2, 3. Hoofd/ XV11. VS. 2A. .1 Joh. III. VS., 2..:,I ,Tji^r ivr. ys. 17, Hebr* Ml vs. 22—hk. 115 • ' Vffi  122 Chrlftelyk Onderwys van het, enz. - Vr. 407. Hoe noemt de Bybel deezen zaligen toe/land? Antw. Den Hémel. 1 Pet. I. vs. 3. 4. Vr. 408. Hoe zal daarentegen de toekomende toeftand der Godloozén gefield zyn? Antw. Deeze zal onuitfpreeklyk ellendig zyn. Vr. 409. Waardoor? Antw. Door de rechtvaardige veröordeeling van hun geweeten, door de onmogelykheid, de gevolgen van hiin godloos Leeven weg te neemen, en door hunne verfehrikkelyke verblyfplaats. ~" Vr. 410. Hoe noemt de Bybel deezen 1 'oeftand? 1 Antw. De Hel. Vr. 411. Onder welk een Zinnebeeld fielt de Bybel deezen Toeftand in 't byzonder voor ? Antw. Onder dat van een onuitlesfchclyk Funr. Vr. 412. Waarom? Antw. Om daardoor het Pynlyke en Ver. fchriklyke van denzeiven uit te drukken. Luc. XVI. vs. 23. Matth. XXV. vs. 41. 46. Mare. IX, vs. 47, 48. 2 Thesf. I. vs. 6 9. Vr. 413. Zal deeze toekomende Toeftand by allen eenerley zyn? Antw. Deeze toekomende Toeftand der Menfchen Zal verfchlliend zyn, naar rnaate de Mensch hier langer of korter goeds of kwaads gedaan, en naar maate hy de gelegenheid, om beter te worden, meer of minder gebruikt of verzuimd heeft. Vr. 414. Maar hoe zullen deszelfs gevolgen gefield zya? Antw*  Chrlfielyk Onderwys van het, enz, 123 Antw, Dewyl de Mensch in het toekomend Leeven onfterflyk is , zo duuren ook dè gevolgen van het aardfche Leeven voor kwaaden en goeden beflendig voort. Luc. XII. vs. 47 , 48. Matth. XL vs. 21—^-24. Rom. II. vs. 12. vergl. vs. 5.6.; want, indien oók de Toeftand van den volhardenden zondaar in het toekomend Leeven op deeze of geene wyze anders kon. worden, zo zou hy toch altoos in vergelyking met de zaligheid des ' Godvruchtigen oneindig ver te rug blyveu. Vr. 415. ffttt heeft' Jezus ons nog van ons Ligchaam geleerd? Antw. Om het naauw Verband van dit en het toekomend Leeven des te gewisfer voor te ftellen, leerde Jezus: 1.) dat hy ook ons Ligchaam zal opwekken, dat is, onzen Geest eene onfterflyjte wooning wedergeeven. 1?};J' vs' 28' vo!S' CaP- VI. vs. 40. Hand. XXIV. vs. 15. ik heb, enz.. Phiiipp. III. - vs. 21. Chriftus zal—- verklaaren f dat, enz. 1 Cor. XV. vs. 35-—53. Vr. 416'. IVat heeft Jezus ons geleerd van het Oordeel over de Menfchen? Antw. Dat hy de Vroómen en Godloozen oordeelen, en hun eeuwig Lot beflisfen, zal Joh. V. vs. 21, 22, 37a Matth, XWi vs'. 31. volg, Hand. XVII. vs.- 31. God heeft ee. tien dag gefield, enz. 2 Cor. V. vs. 10 T-*> xi r. vs. 47,. 48. , Jv" * Vr. 417. fyoi zal het laatfie Oordeel van Jezus gefield zyn ? . -Antw. Het pngfie of laatfie Oordeel van I*  124; Chriflelyk Otiderwyi van hety enz. Jezus overi de ,•Menfchen zal hoogst rechfr vaardig en cnpartydig zyn. Vr. 418. Wat heet dat? \ L Antw. Dat hy, de Rechter der Waereld, van önchriftmen niet eifchen .-zrl-, 't geen hun niet gegeeven was; maar dit hy ook dengeenen geene Zaligheid icheriken\fo#r, die voor dezelve niet vatbaar wierden, en diegeenen han de Rampzaligheid niet onttrekken , welken zich zelven dsarasn fchuldig markten..* (zie de fchifmutplaatum in het Antwoord op Vr. 35:9./) Vu^Wjuatöm is dat gewkkigvom ons? Antw. Omdat alle-r Rust: en Hoop des^ Menfchen daarvan afhangt, reeds hier zo te denken m te leeven, ast hy eens aan da zaligheid des Hemels deel knn neetnen. Col. W\ Wt'* ^* a Pet- llL vi. to, u, M% Eph. VI. vs. 8. , H ' ' - ' I& . . GöDDELYKHEID EN VöORTREFFELYK^Elö van Jezus Leur. VV420. Waarvoor moetjeder naadenkende deeze Leer van Jezus erkennenf Antw. Deeze,tot dusver vóorgedraagene Leer van Jezus moet ieder naadenkende voor eene goddelyke Leer erkennen, v Vr. 42 u Waarom? • Antw, Omdat zy waarheid behelst , die do ftrengae To'eu van mjmSkè^ kan doorHaan ,  Goddéiykheid én Foortrcfetykheid, enz. 12$ ftaan, en ons de jtrstfle en gerustftelleiidfles voorfteMwgen van God, de zekerfte aanwy. zingen, om hem welbelnaglyk te worden» en de opwekkelykfte verwachtingen voor de toekomst geeft, .Vr. 422. Hoe heeft Gods votrzorg zich door haar ^erheeriykt? e Antw. Gods voorzorg voor de Menfchen heeft zich voornaamlyk verhee'-lykt in haare (lichting, uitbreiding en 'werkzaamheid. Vr. 423. Waardoor heeft Jezus zich zelven, inzonderheid onder zyne Jydgetiooten, alsAden ZJtm en Af*zant van,God betoond. Amw. Jezus Chriftus, de (lichter der Chris-' telyke Leere, heeft, alles gedaan, om zich als ,den Zoon en Afgezant. van God allereerst onder, zyne.Tydgenoo,ten te ketoonen; 1.) heeft hy door de onbevlekte Heiligheid zyns Leevens,- door zvue poogingen, om Waarheid en Deugd onder de Menfchen te bevorderen, zich ais het hoogjie Evenbeeld van God beweezen. : 1 Pet. II. vs. 22. T