u r- cKj'CCsz^usy/z., ottert. . *ff. Yruda^ . /€ZUC CHAEITKjdoor sijne "vroede onlftelilvaïtiii onmaol--I  C H A R I T E E N POLYDORUS; DOOR» J. J. BARTHELEMY, Schrijver van liet werk: Reize van de* jongen Amcharfts door Griekenland; NEVENS EENE BEKNOPTE L E V E N S G ESCHIEDENIS VAN DEZEN BEROEMDEN MAN. NAAR HET FRANSCH, VRIJ GEVOLG». IN DEN H AA GE) BIJ l C LEEUWESTYN, MÖCCXGIX*   AAN DEN LEZER. Tot verpoozing van ernftiger werkzaaniheden vervaardigde dl beroem^Jhnj.er der Rei2e va„ den jon gen an.chusis door Griekenland' deze roman, die, zoo wel ah ** ooi deel, diepe kunde en zuiveren fmaak een aoorflaand Bewijs oplever , 1 Tot eene aangename verpoozing\an re ze Z dJ- hzen Van genoemde Z% dteP*mmge gepeinzen weggevoerd en uwen geest ernfiigwerkzaam ^'tJïn? ' bitn * ~vrije vertaling van dit werkien  IV aan den lezer, /waak wist te vertolken , geringe vlek* ken in een aangenaam tafereel weg te wisfchen , en, door eenige kleene meestertrekken het bekoorlijke van het geheel te vermeerderen, Geenen ondienst meenden wij u te doen, met btj dezen roman eene beknopte gefchiedenis van het leven eens fchrijvers te voegen, die u gewis reeds meer of min bekend is, wiens werken gij of gelezen hebt, of nog lezen zult, en van witn gij ten minften gaarne iets zult vernemen, daar zijn roem in gansch küropa is uitgegaan. Wij hebben u verder niets meer te zeggen , dan dat de hier medegedeelde levensgefchiedenis bejlaat in een beknopt uittrekfel uit een Kloge hiitorique de j j, b art hele viy., te vipden vóór des fchrijvers CEuvres di verfes, na zijnen dood verzameld'» en onlangs, te Parys uitgegeven. de uitgevers.  CHARITË en POLYDORUS, éérste boêk, riEGMvs zwaaide den fcepter over Atth ka. Dit landfchap werd onder zijne regesring een der bloeijendlte gewesten van drie* kenland, en deszelfs inwooners vergaten , in den overvloed, de onheilen des oorlogs, hen berokkend door de plunderende invallen van den zeerover minos. De getrouwfte dienaar des konings was pisistratus: in de laatfte onlusten had hij het rijk gered, en9 door zijnen wijV zen raad, den ftaat van binnen in orde ge-» houden. Thands meende ag/Eüs zijnen raad giet meer te behoeven, §« pi sist ka* A  i CHARITE en POLYDORUS. tos verliet het hof, niet, om, gelijk hij verdiende, een verblijf van rust te zoeken, maar om eenen oord vaarwel te zeggen, al. waar zijne deugden en bekwaamheden hem. begonnen in verdenking te brengen. Op de linkerzijde van de haven Ptraus, tien ftadiën van Athenen, (*) rijst een aan* genaam lachende heuvel, reeds zedert lang, door de dankbaarheid der volken, aan den Zeegod nfptunüs geheiligd: hier verzamelen, in eenen tempel van den eenvoudi. gen Doriichen bouwtrant, zich de bewoo* ners van Attika, op zekere dagen van het jaar , in digte drommen, om dezen God dank toe te zwaaijen voor de uitfteekende befcherming, hun verleend, Eene eeuwige lente heerscht in dit gelukkig klimaat; nooit CO /« het oorjpronglijke ftaat twee fis* uien, •waarfchijnlijk als twee franfche mijlen gedacht; maar tien ftadiën maken nog niet eens volkomen een vierde gedeelte eemr mijl uit.  CHARITE ek POLYDORUS. g Worden de boomen hier van hunne fïeradiën ontkleed; het geruisch van het water 9 de frisfthe koelte der lucht, een zacht en aangenaam gevoel, dat de ziel vermeestert bij de intrede van deze heiiige plaats; dit alles kondigt alhier het verblijf eener weldadige Godheid aan. Aan den voet van dezen heuvel zocht pisistratus eenc fchuilplaats tegen de onrechtvaardigheid der menfchen en do ondankbaarheid zijner eeuw. Eene lange reeks Van overdenkingen had hem voorbereid op de nukken der fortuin: ondervinding had hem geleerd, hoe weinig men, bij c;e uitfteekendfte verdiensten zelfs, op dankbaar*heid moge (laat maken; een geheim inwen. dig gevoel riep hem onophoudlijk toe , dat het mlsfchien een ongeluk zijn zou» deugdzaam te wezen, zoo niet de deugd zelve hare eigen belooning ware. De vriende-->fchaar,die gemeenlijk het geluk volgt, was nu met hetzelve verdwenen ; het waren zijne huisgoden alleen, benevens zijn zoon, die hem in de eenzaamheid e© A 2  4 CHARTTE EN POLYDORUS. het afgezonderd verblijf kwamen gezelfchap houden. Naauwlijks was polydorus de tederfte kindshi id ontgroeid. S os t r a t a, zijne moeder, was kort na zijne geboorte geflorven, en uit dien hoofde was het knaapje, dit pand van wederzijdfche liefde, aan pisistratus zoo veel te dierbaarer geworden. Van alle andere bezigheden thands ontflagen, verdeelde hij zijne zorg tusfchen den eerdienst der Goden en de opvoeding van zijn kind. Dezelfde man, die, eenen geruimen rijd, het lot eens koningrijks beftuurd had, wist nu zich bezigheid genoeg te bezorgen , in den ftand van eenvoudig burger. Niet ver van zijne eenzaame wooning onthield zich eene jonge weduwe, sterote genaamd. Ztdert twee jaren dezen afgelegen oord ter fchuilplaats verkozen hebbende, beweende zij choerephontes, haren voorigen gemaal, door de hand van anoroceos gedood in den aanvang va»  CHARITE en POLYDORUS. 5 het oorlog. Charitb, hare dochter, hotw.1 nog maar vijf jaar oud, deelde reeds in Hare grievende fraart; teder omflingerde 2ij menigmaal met hare kleine armen de treurende moeder, haar toeroepende > „ Ween n toch nie?., moederlief 1 gij zegt immers, 9, dat mijn vader bij de zalige Gaden leeft. Leef gij dan ook voor mij, voor u en „ voor mijnen vader 1" Ontroerd floot sterope dan de dochter in h«re armen, en fmeekte met een verhelderd gelaat : Ach! dat de Goden u flechts voor mij fparen! Door uwe liefde zal choere„ phontes doud mij minder fmartlijk 9, vallen ; uwe onfchuld en vrolijkheid zul», len mijn hait weêr aan vreugd gewen» nen." Nabuurfchap en wederfpoed verbonden Pisistratus en sterope me,- eikander. Medelijden nogtbands, waar voor eigen rampen ons zoo vatbaar maken , zoo min als de deelneeming, welke ons de deugd inboezemt, waren de eenigfte beweegredenen, die hen elkander meer deeden na* A3  € CHARITE en POLYDORUS. deren - zij hadden beiden erkend en ondervonden , dat de ongelukkige nergends toevlucht vindt dan bij den ongelukkigen. Weldra vereenigde hen de zuiverde vriendfchap: wederzijdfche hoogachting maakte den grondflag van die vercemging uit, en onderlinge toegenegenheid voleindigde dezeive. Pi si stratus was de jaren, waar in (de liefde den fcepter zwaait, nog niet te boven, en sterope bereikte ze nog ïiaauwlijks: beiden intusfehen hadden de liefde vaarwel gezegd . en eer zouden zij hebben opgehouden, elkaêr te zien, dan zich nog aan deze gevaarlijke hartstocht over te ge» ven: ook verfehrikte hen niets in hunne wederzijdfche neigingen. Pisistratüs beloofde dagelijks, bij het denken aan so5 t rata, hare aifche getrouw te blij. ven; en sterope behoefde geene eeden, om zich zelve te verzekeren, van niet wéér te zullen beminnen: ciiöjj rephonxss toch was niet meer.  — CHARITE en POLYDORUS. 7 De naauwe verbindtenis der oudeten, overeenkomst van jaren en finaak, en de gewomte van met elkander o.m te gaan; alles vereenigde zich, cm polydorus en charite nadi.r te verbinden,• weldra maakten de beide familiën fltcltös eene eenige uit. PiisiS'i ratus beminde sieripe's dochter reeds als zijne eigene.; cn c,-. a rite was aan hare n oeder niet dieri.-arer, dan de jonge polydorus. s t e ,.. o pe kende geene andere zoigen - dan voor de twee kleinen, en zij verdeelde ze gelijklijk tusfehen beiiien: zij bereidde hen voedfel, en pastte ze met moede.Iijke tederheid op, terwijl pisistratus hunne denkbeelden ontwikkelde, die toenee^ende ouderdom en nadenken bij hen allengs tot rijpheid bragten. Vroegtijdig reeds gewende pisistratus hen toi dankbaarheid aan, en blijmoedigen eerbied voor de (Joden; hij verklaarde hen de wonderen der Natuur, maakte ze op de verwonderenswaardige orde opmerkzaam , die in hare grootfle verfchcidenheden zelfs doorftraalt, en leerde hen uiwi]A 4  t CHARITE en POLYDORUS. den in den lof der Goden, terwijl hij hen orpheus verheven liederen voorzong. Zomwijle nam hij ook deel in hunne on. febuldige vermaken, vervaardigde een of ander nieuw lied voor de lier, of liet ze met eikander danfen op het geluid zijner bosch. fluit. — in deze zalige rust leefden cha*r te en polydorüs wèl tevreden;want zij leefden in elkanders gezeifchap, en wisten nog de oorzaak niet van hun geluk. Zij kenden geene andere bezigheid, dan te behagen, die zij beminden; wederzijds hielpen zij elkander een nuttig gebruik maken van pisistratus lesfen en onderwijs. In den beginne had men hunnen ijver willen aanvuren, door hunne eergierigheid te* gen elkaér te ontfteeken, maar wel rasch gaf men dit denkbeeld op • hoe toch kon *er een tweeftrijd plaats grijpen tusfcben ten » die beiden alle hunne vermogens al. ïeenlijk infpanden, om elkaér den prijs te bezorgen ? Met blijdfchap zagen pisistratus en sterope de ltesds aangroeijende genegen- '  CHARITE EN POLYDORUS. 9 feeid hunner kinderen: hunn^ jaren veroorloofden hen nog niet , elkaér met eenen anderen naam te beftempeleo, dan met dien van broeder en zuster, maar hunne ouders beftemden hen, om wel dra eenen veel heiliger naam te voeren: zij verbeidden alleenlijk het tijdfHp, daar toe door de wet bepaald. — „ Achtenswaardige s ter 0pe !*• zeide eens pisistratus,,, deze verbindj, teriis zal ons verbond voor eeuwig be. „ vestigen, en ontrukt mij u eens de dood, „ mijn zoon zal nogthands bij u blijven. „ mijn zoon zal de uwe zijn." „ De „ dood?" viel stêrope hem in de re. de, „ hoe? u zou ik dan mede verliezen? ?, uwe asch zou ik ook nog beweeneny De „ vriendfchap zou mij, zoo wel als de lief,t de, doen treuren? Neen, geloof dat niet! kennen de rampfpoeden van het leven s, hunne grenspalen niet minder, dan zijne „ goederen en genoegens, zoo heb ik niets „ meer te vreezen: de pijlkoker van het s> noodlot is voor mij geledigd." A5  10 CHARITE en POLYDORUS^ Zqo vond de ongelukkige sterope Iiaar venna k onophoudlijk in hare fmart: zich dagelijks in hare tianen badende, kende zij ge.n ander geluk, dan haren kommer uit te weenen; meirigwerf overviel haar de nacht, aan den voet eens booms', in diepe treurigheid verzonken ; de dag keerde weder, en sterope weende n.;g. De herinnering aan het v.«orig geluk intusfehen lenigde c ogenfchijnlijk hare fmart over het tegenwoordig ongeluk Ten tinde dus ganscblijk te leven in dit genot van den voorleden tijd , had sterope de gefchiedenis der liefde van choerephontes en haar zelve te boek gefield. Menigmaal verdiepte zij zich in het digtfte van het woud, in de lommerrijk fte bosch^adjen, om dit fchoone werk , ongefloord, te kunnen doorlezen. Dan riep zij met doordringende toonen der hevigfte fmarte tot haren rampfpoedigen gemaal: wanneer haar luid gefnik hate bevende ftem niet fmoorde. Eens hadden , terwijl dit hare bezigheid uitmaakte, toeval en zonnehitte beide kinde-  CHARITE en POLYDORUS. ii ren aan den kanr van een afgelegen bed-je ge. voord . naar ó t beekje in het eenzaam bosch ld' den ikwerf hterope's fchreden : de kinderen wisten het niet. Plotsling hoo-en zij de ffem harer moeder: zij rijzen op en willen tot haar fnell-n. daar zij echter mee. nen te befpeuren, dat moeder alleen begeerde te zijn, houden eerbied, en aandacht op het gene zij tas, ben te rug, en zij na. deren ha^r niet. Zij luisterden en werden getroffen; tranen vloeiden langs hunne wangen, en ftilzwijgend zagen zij elkander aan : het levendig gevoel, dat sterope doordrong, fcheen ook in hun hart te zijn overgevloeid. Maar het gene zij gevoelden, was geenszins de grievende indruk , welke den kommer verzclt; het was in tegendeel die bevallige en zachte aandoening, waar mede het denkbeeld der eerde aangenaamheden van de liefde elk hart bezielen moet. Sterope was juist tot die plaats in hare gefchiedenis gekomen, waar haar ge. liefde haar tot het outer voert, en hymen ,  ia CHARITE en POLYDORUS. de huwelijksgod, eindelijk hare fhmdvas-'. tige trouw bekroont. De treffende fehilde- . rij van het verhaak, dat zij zelve in dit; gelukkig ooger.blik gevoeld had, ce blijd- , fchap van haren geliefden, de zoo dikwijls; herhaalde eeden, die zij thands op nieuw,, als in verrukking , herhaalde; het beeid der genoten we;lust, waar a;n hare weemoe- i digheid tegenwoordig nieuwe bekoorlijkhe-1 den leende ; alles trof, alles ontroerde de j luisterende kinderen; reeds lag charite's hand in de hand van polydorus, en hij drukte die van tijd tot tijd. Een enkele blik, een kwijnende glimlach waren tot hier toe de eenigfte uitdrukkingen geweest van I hunne aandoeningen en gevoelens; in dezen oogenblik kenden zij zich zeiven niet meer. Polydorus wierp zich charite in de armen, vurig drukten zijne lippen den mond van zijne geliefde; driemaal beproefde hij te fpreeken, driemaal ftierf hem het woord op de lippen ; zijne vlottende ziel was hare zinnen, Lzoo min als haar verfl;aDd> { magtig.  CHARITE en POLYDORUS. 13 Het genoegen, dat zij beiden fmaakten, eed hunne opmerkzaamheid fleigeren ; ter 0 p e, die ze niet opgemerkt had', is ongehinderd voord, en het flot van haar èrhaal leerde hen, dat 'er vermaken weren gevonden, die zij nog niet kenden. — en blos verwde c ha rite, een opbe* end vuur fchitterde in de oogen van po» ydorus: maar hoe ftond hij eensklaps erwonderd! charite ontrukte zich aan ijne omarming. Nog grooter evenwel was Harite's eigen verbazing; zij weérreefde polydorus wenfchen, en vroeg ich zelve de rede af van deze verandeng. IDe avond viel, en sterope had haar Dsch nu weêr verlaten; ook zij moesten lands de eenzaamheid vaarwel zeggen, waar liefde en toeval hen de oogen gepend had, zonder hen te verlichten : zij joesten weêr huiswaard keeren. Stilzwijïnd ging polydorus voor uit, ea m a r 1 t e , de oogen neêrgeflagen, volgde «n met een langzamen tred; zij gingj  14 CHARITE en POLYDORUS* zedert, nu en dan liet beekje bezoeken; maar zij v.rbood polydorus, haar tli verzeilen, en hij verzelde haar niet Intusfchen breidde het oorlog zijne ver-, woestingen op nieuw over Attïka uit. De- , zelfde androgeos, die, in een gevecht, voorheen sterope's gemaal gedood had, , belegerde nu Athenen met een vreeslijk heïrf en die ongelukkige Had zag zich genoodzaakt, om, kort daarop, eenen fchandelij. ken vrede aan te neemen, wreedaartiger dan net oorlog zelf. Voor deeze onweersbuijen beveiligd, leef* den pisistratus en zijne familie m die kalme rust, waar op ons de onfchuld regt geeft, en welke het erfueel is van een 'afgezonderd verolijf, ver van den omgang der menfeheft. de opvoeding hunner kulde, ren was het, die hun ge.uk niet minder, dan hunne bezigheid, uitmaakte Ree os naderde het tijdiup, waar op hywen hen vereenigen zou Tot deze plegtigheid bepaalde men den dag na het feest ym nsptunusj ajet ongeduld verbeidde  CHARITE en POLYDORUS. 15 nen van alle kanten dezen ftaatlijken dag. 'i s 1 s t r a t u s vond in dit huwelijk den leun en troost zijns ouderdoms; stërö>e gevoelde in haar hart' die ohwillekcuri;e aandoeningen herleven, welken de eentemimgheid in de liefde iteeds opwekt, en lie voor gevoelige zielen zoo bekoorlijk lijn : een geheel nieuw leven bezielde po-Vöorüs en CHARiTE. Dezen, over iet geluk', dat hun te beurt viel, getrofen, vroegen zich zeiven gansch verbaasd: Hoe ? zou het dan mogelijk wezen, de 1 vriendfchap die ons beiden vereenigt, , nog vaster te knoopen? Neen, om ons , met de> tëdëifte banden aan een te ftren* , géien, behoeven onze eeden de tegen. Woordigh Ad d r Goden niet." Men wachtte enkel de. oogenblikj waneer de ilaa lijke plegtighcid zou plaats rfj eri; geene voorbercidfelen behoefden icn te vertragen; vrienden hadden zij niet i nodigen % de wederfpoed laat maar weiigen over, die 'ér geheel voor béftemd ijn en de proef doorftaan. Daar te boven ,  i6 CHARITE EN POLYDORUS, konden zij ook nog wel anderen liefhebben ? was het hen mogelijk, nog andere gewaarwordingen te kennen, dan die hen met elkaêr verbonden ? Hunne liefde was uitgeput; alle de aandoeningen van bun gemoed vereenigden zich in het eenig gevoel van onderlinge liefde, en naauwlijks waren dezen hen daar toe genoeg. Gereed, om zich tempelwaard te begeven, hoorden zij eensklaps, van verre, zuchten, fnikken en weegekiag. De ftad was veroverd en de plundering v >erde de ©verwinnaars ook in de omliggende velden ; een jammerend klsaggefchrei doordrong Af fikcfs valleijen; de dood en verderf dreigende trompet deed hare treurtoonen alom weêrgalmen; zij bragt de verfchrikkingen van den krijg ook tot in de vreedzaame wijkpkats van pisistratus. Eenen oogenblik ftond hij in bedenking, of hij niet misfchien, in deze vijanden, zijne vrienden mogt hopen te vinden ; de verdrietlijkheden , waar mede men hem gekrenkt bad, vertoonden zien thands levendig voor  CHARITE jen POLYDORUS. if zijnen geest: maar welhaast zegepraalde bij hem de liefde tot het zuchtend vaderland. Met betraande oogen keerde hij zich tot zjnen zoon en zeide: „ Mijn aangenaamfte „ wensch zou het gewislijk geweest zijn» „ u ftceds aan mijne zijde te mogen zien } » het geluk mijns ouderdoms had mij dan. „ de rampfpoeden van mijn leven doen ver„ geeten ; maar ik moet mij dit geluk ont„ zeggen. De krijgstrompet roept mij toe» „ dat het vaderland uwen arm belioeftj „ ga! Naderhand zal het uwe diensten veelligt miskennen s en gij zult deszelfs on. „ regtvairdigheden naar uwe weldaden be„ rekenen. Evenwel ga! uw eerlle pligt „ is, het vaderland te dienen; de tweede „ zal zijn, te vergeeten, dat gij het immer „ gediend hebt." Onbeweeglijk ftond de bedremmelde polydorus daar; nu Haarde zijn oog op bet oog zijns vaders, en dan weèr op zij. ne geliefde. De verfchrikte charitë poogde nog te betwijfelen, wat zij zo evetë gehoord had; en sterope noemde wee» B  i8 CÏTAR.ITE ïn POLYDORUS. siende choerephontes, en herriep zich den oogenblik, toen liij haar eens verliet, om in den dood te gaan, Thands na» dert gewapend krijgsvolk hunne wooning, een fchazr van jongelingen en jonge dochters verzelt hen: bleek is hun gelaat, fchrik en ontzetting leest men in hun oog •, de woeste foldaten dwingen hen, om te volgen , en dreigen hen nog grooter ellende. Eindelijk breekt de aanvoerer dier barbaarfche bende bet ftilzwijgen af. „ Wie gij „ook zijn moogt," zegt hij tot pisistratus, „ lever ons oogenbliklijk de „ beide kinderen, die daar voor u knielen. 3, Kent gij de vredesvoorwaarden niet, die 3, minos u heeft voorgefchreeven ? weet 3, gij misfehien niet, dat androgeos „ door verraad vermoord werd, en dat zijne fchim wraak eischt ? Zij zal bevre„ digd worden! zeven jongelingen en zeven 3, jonge dochters zult gij jaarlijks den Mi3, notaunis overleveren. Voort! het lot zal „uit u kiezen." — » Androgeos! riejp STiROPEj., dat tnonfterl voor de  CHARITE en POL YDORÜS. ïo „ tweede reis wil hij mij ontroven, het '9 gene ik bemin, opdat hij mijn moordenaar „ worde! ontneemt mij liever het leven, „ afgrijslijke dienaars zijner wraak! of vreest voor eene vrouw ! fiddert voor eene moe- „ der! '* Wanhoop had l haar deze woorden ingegeven, woedend viel sterope op den aanvoerer der horde aan , cn ontrukte den verbaasden barbasr zijne fpeer; maar zijne ruwe fpitsbroeders hóudenharen arm. Charite omvat hare moeder, om ze te befchermen: maar thands begaven sterope hare kragten, zij zeeg in onmagt neder, en, aan hare zijde, viel hare dochter, bezefloos, op den grond. De bevelhebber intusfchen van deze ontmenschte bende greep , onmeêdogend, de jonge charite: bij fleept ze bij dehairen voort, en levert haar den krijgslieden over, die hem verzeilen.- Welk een toonccl voor den ongelukkigen polydorus! hij zelf voortgeftuuwd door die barbaren, zag van verre deze wreede behandeling; bezwaarlijk hief hij zijne oogen, met tranen 8 *  m CHARITE en POLYDORUS. bevochtigd, ten kme\ om de regtvaardig* heid der Goden in te roepen: zijne handen, in ketenen gekluisterd, kon hij reeds niet meer verheffen." Smart, gemoedsbeweegmg en het wreed» aattig mededogen der beulen, die haar voortfleepten, verfchaften charite welhaast op nieuw het gebruik harer zinnen. Hare ©ogen, zo dra zij het licht weêr zagen, zochten polydorus: zij zag hem, even als zij zelve, overgeleverd in de handen der foldaten, die hem wegvoerden ; haar brak het harte, zij riep hem , gaf eene doordringende fchreeuw, en zeeg andermaal in ©nmagt. Pisistratus was bij stero» je achter gebleven; hij poogde haar leven *e behouden , als of het leven haar niet de grootfte kwelling geweest ware In de nabijheid eener rots, die de zee met bare golven befpoelt, riep de aanvoerer zijne foldaten bij een, en vergaderde de rampzafge flagtofFers, die hij geroofd bad; Men brengt .jcpiter van Kreta een offer» benevens den overigen befchermgoden  CHARITE en POLYDORUS. af van dit eiland: te gelijk nadert men de heillooze Urn, die de begeerte van her noodlot ontdekken zal. Het gefchrei verdubbelt, angst en vertwijfeling vermeesteren op nieuw aller harten. Het noodlot heeft reeds beflist; u veroordeelt het, bemrnlijke melanthis! eenige hoop van een aanzienlijk geflacht; het verfchoont de jeugdige anaxamene niet, fraaijer , dan praxiteles zijne guidtfche venus vormde. Polydorus nadert, charit e vart op de knien, zij roept de liefde ann, en de liefde bevrijdt polydorus. Nu vreest charite niets meer; een blik had, in het hart van haren geliefden , alle die aandoeningen opgewekt,weiken haar e'gen gemoed beflormd'eu; zij nadert zelve.— O noodlot! laat u nog eens verbidden!maar te vergsefsch , het is de regtvaardigheid moede: de lievenswaardige charite werd tot het wreedrte offer beftemd. Door plotslingen fchrik getroffen , ftond polydorus daar, bleek, fpraakloos, gelijk een beeld; eene doodiijke verttijving &3  22 CHARITE en POLYDORUS. greep hem aan in alle zijne leden; ftommt,. fombere bedwelming volgde op de grievend» fte fmart; halfgebroken toonen, woorden zonder famenhang, geween, gefchrei, en alle de uitdrukkingen der woede gaven blijk van de overmaat zijns ongeluks-, van dè overmaat zijner wanhoop. Eindelijk bezweek hij voor de fmart, en de doodflaap breidde zich over zijne oogen uit. Hij ontwaakt weêr; maar enkel tot nieuwe fchrik en ontzetting: geheel alleen, aan den oever ter neêr geworpen, flaat hij het oog weêr op, en ziet, ver in het verfchiet, niets, dan de onafmeetlijke vlakte der ijdele zee en harer diepe afgronden. Met hunne rovers Waren de overige gevangenen verdweenen, c h»a rite zelve was aan zijn oog ontrukt. Zijne zware ketenen voelt hij niet meer, hij Maat op, en ziet te vergeefsch rondom zig heen: niets anders vindt hij, dan eene onafmeetlijke woestenij. Alleen de rots herkent hij weder, den getuigen zijns rampfpoeds. Hij wenscht zich den dood, hij Vrêl zich in de golven Horten; maar veelligt  CHARITE EN POLYDORUS. 25 j heeft charite Attlka's oevers nog niet ! verlaten; misfchien vergunt hein het nood| Jet, haar nog eens weder te zien. — Dit denkbeeld houdt hem te rug; tot dat oogenblik toe wil hij leven. Vol liefde en ongeduld loopt polydorus het ftrand af; niets regelt zijnen tred, niets hindert zijnen loop: de ftijlfte rotfen verfchrikken hem niet, hij fpringt ze over; zijne fmart geeft hem nieuwe kragten. Nu vertoont, in doodlijke ftilte, zijn wilde blik alleen den akeligen toeltand zijner ziel; dan drukt zijn woest gefchreeuw de kwelling uit, die zijn hart verfcheurt. De wreedaarts intusfchen , die de lieve charite wegvoerden, hadden den oever inog niet verlaten; tegenwinden hielden de fchepen van Kreta nog op de reê van Pi. \raus, toen polydorus daar aankwam^ |Ver in het verfchiet zag hij dè wimpels ider masten in de lucht flodderen , en thands ©pende zich zijn hart, het eerst weêr voor lachende hoop. I Terwijl hij naderde, trof hij eenigen aan3'  24 CHARITE en POLYDORUS, die, even als hij, de woede van het noodlot waren ontkomen, en met hem deelden in de fmart, zich van alles beroofd te zien, wat hun lief was en beminde. Duizend middelen beproefde polydorus, om eene boot te vinden , die hem naar het fchip van zijne charite bragt ; maar allen geheel te vergeefsch : en niet minder ijdel was zijne lr.atfte proef, om door zijn klaaggefchrei het hart der rovers zijner beminde te treifen. Die gevoelloozem kenden geen mededogen, en, woester nog dan het monuer zelf, wiens dienaars zij- waren , fpotteden zij , daar te boven, met de fmart van dezen ellendeling. Troostloos wierp polydorus zich op het ftrand neder, en haakte naar het einde van zijn lijden : hij leefde nog maar alleen, om het fchip te zien, waar op charite ziclr bevond; en wanneer nu zijn ijslijk lot beflist zou wezen, wanneer het fehip de haven verlaten zon, dan tvHde hij, dit was zijn befluitj zich in de baren ftoiten- jfóaaï  CHARTTÈ en POLYDORUS. $ Maar langer duurde de ftilte van den wind, dan men in den beginne vermoed had. De Kretenzers, die al hunnen voorraad niet op de reê wilden verteeren, zon« den eene boot aan land, om nieuwe levensmiddelen te haaien. Een jong inwooner van Kreta, die over de boot het bevel voerde, zag polydorus, uitgeftrekt op den grond liggen, in de vreeslijkfte wanhoop en vertwijfeling. Mededogen vermeesterde zijne ziel op het gezicht van dit treurtooneel, hij vroeg hem naar de oorzaak zijner tranen. Maar toen polydorus hem zijnen wederfpoed ontvouwde, floeg de Kretenzer de oogen ter aarde, en andwoordde, dat het niet in zijn vermogen ftond9 hem charite weder te geven. Meermalen kwam, óp dezen dag, die zelfde boot weêr aan land, en haar bevelhebber, door het lot des ongelukkigcn getroffen, verzuimde niet, telkens bij hem te komen, en hem door redenen te troosten, O," riep polydorus uit, „ dat Ath&* »■tieri's befchermgodes u fteeds met eefi  26 CHARITE en POLYDORUS. „ gunstig oog moge aanzien! ja, gij zijt „ minder wreed, dan de barbaren, die u „ zenden! Daarom vergun mij het eenige, „ wat ik nog hopen mag; beloof mij, dat „ ik haar weêizien, ze maar voor één ,s oogcnblik weêrzien zal, en ik fterf min„ der rampzalig!" Straton wenschte in de daad polydorus dezen dienst te bewijzen; maar hij zag hoe ftreng de gevangenen bewaakt werden, hij dacnt aan de ontmenschte denkwijs der fcheepshoofden, en erkende, dat hij beider leven maar vrucht, loos in de waagfchaal zou (lellen. Hij verklaarde hem de onmogelijkheid van de zaak. Polydorus, die zich reeds van den grond had opgebeurd, om des jongen Kretenzers kniën te omhelzen, ftortte wederom ter aarde, met eenen zoo luiden gil, dat de echo, den ganfchen oever langs , er van •weergalmde. Straton, getuige zijner •wanhoop, poogde te vergeefsch hem te doen bedaren, terwijl hij hem zijnen bijftand belootdt: polydorus zag alle zijne hoop verdwenen.  GHARÏTE en POLYDORUS. % De wind bleef intusfchen beftendig ftil, en de fchepen, de haven niet kunnende verlaten, bleven gerust voor anker liggen. Vruchtloos bjagjten de Kretenzers ju pi ter offers: deze God, die hen anders met zijne bijzondere befcherming verwaardigde , en wien zij, in zijne kindsheid, befchermd hadden op hun eiland, was nu doof voor hunne gebeden. Neptunus, de befchermgod van Attika, vergramd, dat een oord, die onder zijne hotde ftond, den Kretenzeren eene zoo wreede fehatting betalen moest, hield ze in de haven terug, verwijderd van hun vaderland Toen befloten de Kretenzers andermaal, zich aan land te begeven, «>m den God der zee een plegtig offer te bieden. Straton werd gelast, achter te blijven, om de fchepen te bewaken, terwijl de bevelhebbers afwezig waren. Met dit nieuws fnelde straton naar polydo,- us. „ En nu," voegde hij 'er bij, „ laat qds van dezen „ ©ogenblik gebru k maken . gij zult uwe js charite weerzien." „ Wat? us  28 CHARITE en POLYDORUS. 3, haar weérzien?" riep polydorus.' „ mijn Iaatfte wensch zou dan ook vervuld „worden? Groote Goden! gij weet, ik „ heb, tot dezen oogenblik, enkel door de „ hoop geleefd, van haar nog eens weêr te „ zien. Edelmoedige vriend ! gij fchenkt „ mij de hoop weêr: gij eindigt mijn lijden, zoo niet het noodlot beiloten heeft, dat mijn rampfpoed eeuwig zal duren." Straton brak zijne dankbetuigingen af, om de bekwaamde middelen naar te fpeuren, ten einde de waakzaamheid der foldaten van Kreta te verfchalken. Polydorus was jong , en kon ligt voor een meisje doorgaan: zijn blank vel, zijne tedere en fijne gelaatstrekken verwekten bij straton het denkbeeld, om hem te verkleeden: gretig ftemde de vurig beminnende jongeling daar in toe; duizendmaal wierp hij zich straton te voet, en noemde hem zijnen redder, Zijnen vader. Den volgenden dag keerde polydorus, ZOO dra de zon uit de kimmen fteeg, als een meisje 'verkleed, terug naar het ftrandr  GHARITE en POLYDORUS. 23» met ongeduld verbeidde hij het tijdftip, wanneer het offer een begin zou necmen,. zijne wenfchen liepen het vooruit. Met verrukking riep hij zich zeiven toe, dat hjj c harite zou wederzien, dat ieder 0©* genblik hem nader bij haar bragt, en het gelukkig tijdftip fchierlijk naderde, wanneer hij aan hare voeten zou liggen. Reeds fprak bij met haar, reeds hoorde hij hare Keflijke Hem, reeds floot hij ze in zijne armen: door zoo ftreelcnde gedachten bedwelmd , genoot hij bij voorraad reeds zijne aandoeningen, zijn geluk, en aan zijn verder noodlot dacht hij in het geheel niet meer. Eindelijk naderde de oogenbük van het Offer. Straton liet men achter, om de fchepen te bewaken; dan weldra verliet hij zijnen post, om de belofte te vervullen, die hij polydorus gedaan had. Van verre zag de tederbs. minnende jongeling de boot, die hem kwam afhalen, en naauwKjks kon zijn hatt de blijdfehap inhouden. S.TRATON nadert, en neemt hem bij de. G 3:  3o CHARITE en POLYDORUS. hand. ., Kom," zegt hij „ rampfpoedig „ vreemdeling! fmaak de eenigfte gunst, „ die uw vijandig noodlot u toeftaat: maar „ zweer mij, dat gij, vóór den afloop der „ offerplegtigheid, ftilzwijgend naar deze „ boot terug zult keeren, die u dan weêr ,, aan Prand moet brengen." polydorus hoorde niets, en beloofde alles. De zeven jonge dochters waren bij elkander ia ééne gevangenis, en de zeven jongelingen had men op een ander fchip gebragt. Polydorus, in vrouwlijk gewaad, floop de wacht der Kretenzers voorbij , zonder dat mer hem herkende, en bereikte, door straton geleid de plaats,. waar zijne geliefde was opgefloten. De deur ging open, en hier vertoonden zich alle de ijslijkhedcn van wanhoop en angst; met verwarde hairen, met oogen, die wild in het hoofd omrolden, hoofd en boezem met bloed bemorst, juist zoo als men de Monaden ziet, wanneer bacchus haar bezielt , verwachtten de gevangene «mge dochters, fidderend , den oogenblik  CHARITE en POLYDORUS. 3* van hare ftraf. Onder haar bevond zich charite, uitgeflrekt op den grond liggende, terwijl zij hare onfchukiige handen ten hemel ophief, polydorus treedt binnen; de duisternis laat hem niet toe» iets te onderfcheiden; hij roept charite ! jen charite, in verbazing, twijfelt nog aan haar geluk. Hij. herbaalt : charite! jnaar te vergeefsch poogde c harite hem te andwoorden, bare tong zoekt woorden en vindt ze niet. Eindelijk ontdekt hij haar, vliegt haar te gemoet, omhelst haar, en reeds hebben beiden hunnen kommer vergeeten; zij zien elkaêr, en dit is hen genoeg. Hunne zuchten, hunne uitroepingen , hunne vi eugde en fmart drukten uit, ja fchilderden de afwisfeling der verwarck; aandoeningen, die hun gemoed beflrormden. Door zijne gezangen hief eens orpheus: de fbaffe der helle voor eenen tijdlang op, en zoo droogde thands ook het gezicht dezer geliefden , voor eenige oogenbiikken, de traanen der overige gevangene meisjes-: voor het eerst gevoelden zij eenige verzachting. C 4 "  $2 CHARITE en POLYDORUS, In haar lijder. Straton had zich ver» wijderd, maar welhaast keerde hij te rug. Het offer was volbragt; het was reeds hoog tijd om weêr de boot te beklimmen. Vruchtloos zocht polydorus deze kostbaare oogenblikken te rekken: hij verliet Zijne beminde , juist toen men straton. berigtte, dat men 'er niet meer aan denken mogt, om de boot in zee te laten ; reeds Iiadden de bevelhebbers der Kretenzers hunne fchepen beklommen. De wind begon zich te verheffen , de matroozen ontrolden de zeilen, en, met een duizendwerf herhaald vreugdegejuich, vierden zij den gunstigen uitflag van hun offer, daar zij hunnen wens ch bekroond zagen. Straton omhelsde polydorus, floot hem op nieuw in de gevangenis, en beval het nood», lot de gevolgen van deze gebeurenis aan,  TWEEDE BOEK. xveeds verdwenen de vale fchaduwen van den nacht, de gouden zon verlichtte het hemelgewelf, en de rampzal'ge llachtoffers van minos wraak zagen met den nieuwen dag ook hun lijden vernieuwen: toen de. Opperbevelhebber der fchepen de overige bevelhebbers liet bijeen komen, en met hem de gevangenis bezocht. Bij hunnen aanblik meenden de ongelukkige jonge dochters, dat nu het tijdftip was geboren, hetwelk een einde van haar lijden zou maken: lid» derend en verfchrokken liepen zij in alle hoeken, met het jammerlijkst klaaggefchrei, als of deze nutlooze vlucht haar aan haar lot had kunnen ontrukken. Gharite bleef beweegloos Haan, het matte hoofd, fcjnagende met haren arm. Op eenen af», C5  34 CHARITE en POLYDORUS* fiand van ha-r ftond polydorus; de vrees van ontdekt en herkend te worden * weêrhield heiT eenen enkelen blik te werpen op haar, die hij zoo tederlijk, zoo> Vuurig, beminde. Met verbazing bemerkten de Kretenzers „ dat men het aantal der offers, in de vredesvoorwaarden bepaa/d , had' overfchreden, en philokles, een van hun, die derzelver infcheping bezorgd hadden, zocht vruchtloos de reden eener zoo zonderlinge vergislïng te ontdekken. Toen verwekte de God der liefde, die voor de belangen waakt van twee , die elkaêr beminnen, eene opwelling van mededogen in het hart van den Opperbevelhebber der Kretenzers. Dit monster, dat de ijslijkfte verwoesting in alle de fa•miliën van Attika had aangeregt, daar het tevens charite zelfs den armen harer bezwijmende moeder had ontrukt, werd her. eerst door menschlijk gevoel getroffen, en nam het belluit, om eene dezer ongelukkt» gen aan haar vecslijk noodlot te onttrekken, —mm t> wij zjjri dienaars eener ge-  CHARITE EN POLYDORUS. 35 j, ftrenge wet", zoo fprakhij tot zijne toch tgênooten , terwiji hij de gevangenis verlies, „ maar zou het ook wel onze pfgt zijn, „ derzelver wreedheid nog te vergrooten? Ze„ ker neen! Een dezer jonge dochters is „ geenszins beftemd, om in de ftraf der ove. „ rigen te deelen. Laat ons derhalven die „ wreede vergisfing, terftond verhelpen: het . 3, orakel , dat baar doemde, zal ons thands ook de gelukkige noemen, die het wil be„ vrijd zien. Ik zal het oogenbliklijk gaan 9, raadplegen." — Met deze woorden verliet hij het fchip. • De zee, die Kreta van Attïka fcheidt, is dezelfde, welke ^c^eus wanhoop zoo beroemd gemaakt, en van hem haaren naam heeft gekregen. Zij is met een oneindig aantal van eilanden bezaaid, wier talrijke gedenktekenen derzelver roem . vermeiden. Hier is het, waar de treurende latona, afgewezen van de ganfche Natuur . eene fchuilplaats zocht tegen juno's gramfchap. Delos, een der Cykladen, was de eenigfte hoek det aarde, die het waagde, haar i»  3ff CHARITE en POLYDORUS. zijnen fchoot te ontvangen; en de overleve». ring voegt 'er bij, dat dit eiland, voorheen ginds en herwaard drijvend, zonder eenige vaste plaats, ten dien tijde, door jupiter's eigen hand, tusfchen de eilanden Gyarus en. Mykonos, bevestigd geworden is. Zeilt men. verder op, dan ziet men het eiland Scyros», als de wijkplaats van achilles beroemd;, en digter bij Atükd's kusten ontdekt men het, klein eiland Seripluis, welks inwooners, al, vóór langen tijd, op het gezicht van medusa's hoofd, in ileenen werden herfchapen. Ja het aantal' dezer Cykïaden of, eilanden, is zoo groot, dat de fchippers in dit gewest , in eene vaart van daar de zon boven Phccnicie's bergen rijst, tot daar zij in de zee van Epirv.s neêrzinkt, 'er ligtIijk nog meer zouden ontdekken.. Inmiddels had de bevelhebber der Kretenzers het orakel gevraagd, en liet nu de beminlijke charite verfchijnen, voor wel* ke de Godes zich verklaard had. Hier op beval hij, dat men bij het naaste der omliggende eilanden het anker werpen, e*.  CHARITE EN POLYDORUS. $? i eciie boot in zee zou laten, om de vrijge^ I fproken jönge dochter aan land te zetten. Aan niets anders denkende, dan aan haren beminden , en geheel doordrongen van het gevoel baars ongeluks, hoorde cöa|rite de woorden niet, die haar noodlot ' eene andere keer deeden neemen: in hare 1 grievende fmart verzonken , was niets, van ! hetgene omtrent haar gebeurde , in Maat, om haar te verftroojen : men Mond bij haar, charite zag niet; men fprak met haar, Charite hoorde niet, ja zij had veelligt iniet eens bemerkt, dat zij van plaats ver» llwisfclde, indien zij polydorus niet had nmóeten verlaten. Reeds wilde phoebus apollo zijne dagreis befluiten , en van den hemel in the* ■ Tis fchoot zinken; reeds namen, met den iigfens der zon, beweging en werkzaamheid i öp aarde af, ja de ganfche Natunr fcheen : thands te willen uitrusten van het gewoel en de onrust van den dag: maar voor hcharite alleen was geene rust te vini den j en men noodzaakte haar, in de boor  g8- CHARITE en POLYDORUS. te klimmen. —— Hoe zuchtte, hoe weende, hoe fmeekté zij! te vergeefsch! zij moest nu het fchip vaarwel zeggen, dat haar zoo waard geworden was; zij volgde het met hare oogen, zoo ver zij zien kon: dan welhaast ontrukten de winden, en de fchaduwen van den nacht, hetzelve aan haar gezicht. Onder de woeste krijgslieden, die haar verzelden, alleen gekten, vroeg zij vruchtloos naar haare beftemming; allen rondom haar namen het diepfte tïilzwijgen in acht. Toen men den oever bereikt had, beval men de ongelukkige cha rite, zich aan wal te begeven; de gewapende manfchappen, die haar verzeld hadden, klommen weêr in de boot, en lieten haar, zoo hetfcheen, op eenen woesten zandbank ftaan. Goden! welk een toeftand voor de arme charite! nu zij zich plotslings, aan eenen onbekenden oever, zag uitgezet, en niet, dan van verre,'nog hoorde het geklets der riemen, die het water kliefden. Vedaten was zij van de ganfche Natuur, en  CHARITE en POLYDORUS* 30 liet gezui3 des noordewinds, het geklots der baren , en meer, dan dit alles nog, de duisternis van den nacht, vergrootte het akelige van haar lot. Zij keert zich fmeekende tot de Goden: „ ó jupiter! „ neptunds! minerva! regtvaardige, „ menschl evende Goden ! gij kent de on„ fchuld mijner wenfchen; waarom hebt gij „ ze verijdeld? waarom hebt gij mij toch , gedoemd tot eene zoo vreeslijke verban„ ning? —— Heb ik ooit uwen dienst ont„ heiligd of verzuimd ? bedreef, wilde ik ,9"ooit iets. kwaads? Neen! getrouw „ was ik uwe wetten, fteeds gehoorzaam „ den bevelen mijner moeder; reeds wilde „ ik den fchoonften band van hymen, mijn „ hart zoo dierbaar, knoopcn : ach! hoe „ wreed heeft het noodlot dien band ver* „ fcheurd ! ■— Mijn rampfpoedige gemaal 5, is mijnen armen ontrukt; en, nogthands, „ mogt ik hem wederzien, mogt ik hem „ weêr in mijne armen fluiten, aan mijnen „ hijgenden boezem drukken, met welk eenen tranenvloed wenschte ik niet dit  ■%0 CHARITE ÏN PÖLYDORUSo 3, geluk te koopen! — Ach, polydor! „ wat zal uw lot thands zijn ! —— Dan „ waarom viel mij niet hetzelfde lot te 9, beurt? waarorn deelde ik niet in uwe gevaren? ó Goden! die ik aanroep, hebt „ mededogen met mijne ramp! wilt gij mij „ daar door ftraffen ; welk misdrijf heb ik 9> gepleegd? wilt gij mij beproeven ; waar,, om laat gij mijnen geliefden zoo veel lij9, den? o polydorus! rampzalige9 9, door mij rampzalige polydorus! —„ Gij hoort het in uwe holen, in de diep. „ te der zee, Nymfen en Faunen! Gij, s, halfgoden! die deze heitlooze kust be- woont, en gij Goden der zee in uwe 3, vochtige grotten! gij hoort het, en weent „ over het treurig lot van onze zoo tedere liefde!" Het overige gedeelte van den nacht bragt charite al weenende door; de onrust haars harte dreef baar den flaap uit de oogen. Met het aanbreeken van den dageraad, daalde zij de rots af, die ver boven zee en vlakte nitftak 9 en ze, als het ware-,  CHARITE en POLYDORUS. 41 re, overzag , om in een naburig woud eene toevlugt tegen rtorm en onweêr te zoeken, toen, onverhoeds, eenige herders, die hunne kudden aan den oever der zee dreven, uit het digfte lommer van het bosch ten voorfchijn kwamen. Verfchrikt vlood chari te op dit gezicht, en dacht hun oog te ontfnappen, terwijl zij zich ging verbergen tusfchen de rotfen, waarmede de oever bedekt was. Dan de herders, getuigen barer ontzetting en vlucht, volgden hare voetibppen, vonden en grepen har.r zonder veel moeite. Aan hare klederen zagen zij, dat zij eene vreemde was en, zonder de reden te bevroeden, w?arom zij aan deze woeste kust was gebannen, voerden zij charite met zich, en floten haar, als. eene verdachte perioon, in een vreeslijk, hol op. Het eiland Naxo was het geweest, wer~ waard de wind en het toeval charite hadden verflagen; dat zelfde eiland, welk» kort daar-a zoo beroemd werd door a r l°ADNe's rampfpoed er; bacchus liefde>.  42 CHARITE en POLYDORUS» Oenarus, die hier koning was, had nooit liet geluk van den echt en de vermaken der liefde genoten: daar hij echter genoodzaakt was, zich eenen navolger op den troon te kiezen, had hij het ontwerp gefmeed, om zijne zuster cydippe aan den jongen agenor uit te huwen, den eenigen nog overigen affhmlirg uit een beroemd geflacht, dat zelfs zijnen oorfprong ontleende van Naxo's oude koningen. Agenor werd, om die reden, als de waarfchynlijke erfgenaam van den troon befcbouwd, en hij genoot de eer en magt, die deze tijtel hem gaf. De tijd der voltrekking van zijn huwelijk was nog niet bepeald. Dagelijks zocht de jonge prins nieuwe beweegredenen op, om dien dag te verfchuiven: niet als of de hoop van te regeeren, hem, door deze verbindtenis, in geenen deele fcheen beves». tigd te worden; maar dewijl hem het ver» fthil van jaren, tusfchen cydippe en hem, eenen echt deed vreezen, die enkel fijne eerzucht flreelde. Zeer wel befpeurde cydippe a q$»  CHARITE en POLYDORUf. 43 nor's onverfchilligTieid, en, had zij de minste ontevredenheid daar over, aan den koning, haren breeder, Ia'en blijken, hij zou haar gewislijk nimmer tot dit huwelijk gedwongen hebben : • maar zij beminde den jongen prins, en het was de liefde , die haar alle verdriet, dat zij 'er over gevoelde, deed ontveinzen. Zoo was het aan 't hof geftcld, toen de jonge charite op dit eiland kwam,, alwaar men de regten der gastvrijheid , metzoo veel wrevel, omtrent haar fchond. Niet alleen had men haar opgefloten, maar zelfs met ketenen geboeid. Toen haar echter eindelijk vrijheid, om te mogen fpreeken, vergund werd, verhaalde zij, aan die Barbaren, dat zij eene Atheenfche was, dat een Kretenzer fchip haar uit haar vaderland geroofd, en vervolgend» aan deze kust uit* gezet had. Het eenvouwig natuurlijke van haar vcn haal, en de bevalligheden , waarmede zij het wist te doen verzeld gaan, overtuigder* ken y die haar hoorden vertellen, dat zij de B 2.  44. CHARITE en POLYDORUS. waarheid fprak. Zij fchonken haar de vrijheid weêr, en beloofden haar onderltand, wanneer zij in hunnen arbeid en zorge deelen wilde. — Van den volgenden dag af, vertrouwde men haar een gedeelte der kudden, om te weiden, en zij moest zich in dezen nieuwen ftand voegen. Zoo ging s terope's dochter, meteenen herdersftaf in de hand, in het diep.'Ie van 't woud, fchapen en lammeren hoeden: wel te vre» den, dat zij, met hare fmarte en het aandenken aan den ongelukkigen polydorus •n hare verlatene moeder, kon alleen zijn, en vrijen loop laten aan hare tranen. Van arbeid vermoeid en afgemat van verdriet , had zij zich eens nedergezet aan den voet van. eenen boom, ter wijl de Usap hare betraande oogen had gelooken. Agenor, de prins van Najco* te. ver. afgedwaald op de jagt, kwam juist dit oord langs,; hij zag c h a *u t e ,. en door dit. gezicht 9 als door de verfchijning eener Godheid,, getroffen,, had hij haar, indien hij geenen herdersftaf ia Hart, hand gezien had, gewislijk voorDiAN%  €HARITE en POLYDORUS. gehouden. Hij flaat ftil , befchouwt het Animerend meisje, en bewondert zoo veele bekoorlijkheden, in ha»r vereenigd , wier glans, door den flaap en de hitte des dags, nog meer verhoogd werd. Zijn Harende blik wordt door lieide ontvonkt,.zijne ver? rukte ziel wordt dronken van een ftreelend vergif; verblind, door hevige drift verwonnen, nadert hij de fchoone; hij kent zich zeiven niet meer. — Ongelukkige charït te ! — Zij ontwaakt, en geeft eenen luiden, fchreeuw.. Te vergeefs werpt agenor zich aan hare voeten; fnellcr dan een pijl, vlugt c ha rite daar heen ,- en verdwijnt voor zijne oogen; eene tweede ata l a n t e gelijk, laat zij den prins van Naxo in het gewoel en de verwerring zijner oproerige driften. Agenor verzamelde enkel zijne gedagten» om de wonde dieper te gevoelen, die. hem geflagen was. Eene verborgene mags, voerde hem meermalen op nieuw hei waard vruchtloos zocht hij aldaar charite: zij, kwam in het bosch niet weêr. De/e verwijdering verdubbelde de liefde van te,D 3  45 CHARITE en POLYDORUS. jongen prins ; door den tegenflrand aangevuurd, dien hij bij zijne nieuwe hartstocht vond, befloot hij, alles in het werk te Hellen, ten einde die te bevredigen, Charite fcheen in hare eenzaamheid die rust en kalmte te hebben gevonden, waar voor zij, van alles verwijderd, wat haar lief was, nog vatbaar kon wezen: zij bad het vertrouwen der wilde inwooners van dit gewest gewonnen; de herders, die haar, in den beginne , als eene weggelopen misdadige flavin hadden mishandeld, vereer, den haar nu als eene befchermgodes ; gelijk zij zeiven, nam zij den zwaarften arbeid op zich; zelfs fcheen zij die, zonder moei¬ te, met hen te deelen. Het noodlot echter benijdde haar deze rust , die zij zoo duur zou boeten. De herinnering aan gemelde voorval wcêrhield haar, om in het woud te rug te kecren ; thans verwijderde zij zich niet meer van het ftrand, en, met treurige blikken, aanfchouwde zij de baren, die haar van haren minnaar gefcheiders hadden, en welken de laatlte getuigen haa*r tederheid waren geweest.  CHARITE e'n POLYDORUS. 4? Met iederen morgen voerde zij, vol van 4 zulke verontrustende gedachten, hare kudde rter weide; en wanneer de avond den arbeiJ deren rust van hun werk kwam aankondi» gen, telde zij haar vee, en dreef het langzaam en treurig naar de Hal te rug. Zoo vervulde charite de pligten, haaf :door haren nieuwen ftand opgelegd, toen zij -eens des avonds, van verre, eene jonge flavin op haar zag komen toeloopen, jriie haar mededogen fcheen af te fmeeken. JCharite werd ontroerd, want lijdenden (zijn ligt bewogen, en zij liep de rampfpoe. ;dige te gemoet. De jonge flavin wierp zich voor haar neder, en bad haar, haar eene ifchuilplaats aan te wijzen, om zich tegen de woede harer heeren en meesters te bei veiligen, die zij ontvlood en welken haar 3 nog vervolgden. Dit zeide zij. Charite ; neemt ze in hare befcherming, belooft, hiar, gedurende den nacht, in hare wootóng te verbergen, en, den volgenden morgen, om bijftand voor haar te fmeken bif 4e hutbewooners*  4« CH-ARTT-E en POLYDORUS» Naauwlijks was haar het woord uit den mond, of zij "iet eene fchaur gewapende trawanten op zich afkomen, die haar omringt, knevelt en gevangen wegvoert. Zij. vraagt, wat zij misdaan hebbe; men andHvoordt haar niet, fleept haar met geweld voord, en werpt haar, na eenen weg van verfcheiden flaciën te hebben afgelegd, op, nieuw in den kerker. — O noodlot 1" riep:zij uit, „ houd gij dan niet op, mij fteeds te vervolgen en mij op nieuw te „ kwellen ? is dit het loon voor deugd en- „ menschlievendheid?" Drie. geheele. dagen lang werd charite alhier aart de ijsljke kwelling har; r nagedachten overgelaten; drie geheele d*gen lang fmachtte. haar lighaam zonder voedzel; nu en dan flecbïs look eene ligte en afgebroken iluimering hare. oogen, wanneer zij van weenén vermoeid, niet meer in ftaat waren», zich open te houden. Te midden van dit lijden, intusfchen „ vertoonde zich zomwijlen polydorus fkeeldtenis voor haren geest- en leenigde,. (mm  CHARITE en POLYDORUS. 4j hare fmart. Nog had zij den geelen flufer, dien de jonggetrouwden op h ymen's feest plagten te dragen, en welken haar geliefde haar op denzelfden dag gegeven had, waarmede zij hunnen rampfpoed een begin za. gen neemen. Charite ontdeed zich van dit kostbaar cieraad, teekende daarop, met een ftukje krijt, den naam van polydorus, fchreef 'er dan den haren onder, of flingerde beide namen door elkander. Op den vierden dag kwamen de barbaren, die charite aan haar vreedzaam herderleven ontroofd hadden, haar eindelijk uit de gevangenis halen: men voerde haar voor den regter. Kleonidas, age« NOr's gunstling, verheft tegen haar zijne ftem, en verklaart zich, haar befchuldiger te zijn. Hij beticht haar, dat zij de vlugt van eene zijner flavinnen hebbe begunstigd, en eischt, uit dien hoofde, dat zij mede tot flavin worde veroordeeld. In de vergadering verheft zich een verward gemompel, een teeken van goedkeuring, daar ieder den eisch van kleonidas E  5o CHARITE en POLYDORUS. billijkt: de regters, door zijne gefchenken gewonnen, en aan den jongen prins , hunnen befcherniheer, verkocht, veroordeelen de beminlijke charite, zonder hare verdediging aan te hooren: men verklaart haar voor flavin, en reeds dwingt haar nieuwe meester haar, om hem te volgen. Kleonidas ging enkel naar agenor's bevelen te werk: deze jonge prins, meer dan ooit door charite's bekoorlijkheden getroffen, had zich van dit wreedaartig middel bediend, om haar aan een verblijf te ontrukken, dat, hoe rampzalig het, voor 't overige,' ook ware, haar nogthands voor de vervolgingen der menfehen fcheen te beveiligen , terwijl men het ook, niet zonder veel moeite, had opgefpoord. Welhaast verfpreidde zich het gerucht, dat de prins van Naxo eene der flavinnen van zijnen gunstling beminde: ook tot cydippe drong die mare door, en deze ontftak in toorn tegen het ongelukkig voorwerp zijner min. Zij liet kleonidas bij 2ich koraen, en begeerde het vreemde meis-  CHARITE en POLYDORUS. 51 je van hem tot hare eigene ilavin. Vrucht' loos zoekt kleonidas haar te vcrfehalken ; cydippe bedreigt hem met hare eeuwige ongenade, indien hij fiaar niet oogenbliklijk de jeugdige charite fchonk. Hij moet gehoorzamen. Twee dage» Hechts was charite in het huis van kleonidas geweest, en had reeds, geduurende dien tijd, onophoudelijk de dringende vervolgingen van agenor's liefde beproefd ; de hoop op vrijheid was het minste, dat de jonge prins haar voor oogen deed fchitteren, om hare liefde te winnen; maar charite, met eeuwige banden amt polydorus gekluisterd, behoefde niet eens eene vlugtige herinnering aan hem, om het verlangen van Naxo's prins te weêrftreven : zij had hem fpoedig als de be. werker van het wreede plan erkend, vol« gends welk zij, als flavin, bet flagtoffe* van den prins moest worden. Cydippe werd fchaamrood bij deu aanblik harer nieuwe flavin; charitb's E t  52 CHARITE en POLYDORUS* fchoonheid bezielde hare ijverzucht op nieuw: zij zwoer haar, in haar hart, eenen eeuwigen haat, en welhaast was 't hare eenifïte bezigheid, c h a iute te kwellen. Alle wreedheden, die verfmaadde liefde en wraakzucht maar uitdenken kunnen, werden omtrent haar te werk gefteld: verachting, beledigingen , de zwaarfte arbeid, de wreedaartigfte behandeling, met één woord, niets werd gefpaard; geen lijden keurde cydippe te zwaar, om 'er zich, aan hare mededingfier, door te wreeken. Charite, intusfchen, gaf, onder het verduren der laagile bejegeningen, nogthands aan dezen vreeslijken toeftand de voorkeur boven het ijslijk lot, van kleonidas flavin te zijn: de naam dezer prinfes befchermde haar ten minsten tegen agenor's onderneemingen, dien zij nog zoo veeje redenen had te duchten, en voor welken zij, ver uit cydippe's gezicht, zich niet zou hebben kunnen beveiligen. Evenwel bleef ook het paleis van deeze piinfes zelf geen veilige fchuilplaats voor  CHARITE en POLYDORUS. 53 charite. Agenor had middel gevonden, om 'er heimlijk binnen te fluipen, en thands ware het met charite gedaas geweest, indien hij zijn plan ,3ad kunnen doorzetten; maar c ybippe ontdekte hem, en verijdelde alle zijne aanilagen. Om nu den prins alle hoop te benemen, zond zij, den volgenden morgen, chari. tb naar eenen afgelegen hoek van het eiland: zij gaf haar tevens gewapende wachters mede, die haar tegen alle aanvallen verdedigen, en tot den zwaar/ten arbeid noodzaken moesten. Meer dan twee maanden bragt charite in deze eenzaamheid door; men (laakte hare boeijen alleen, wanneer zij arbeiden ■moest; en zoo dra men baar eenige rust vergunde, floeg men ze op nieuw in ketenen. Noodzaakte de brandende hirte van den dag, of uitputting van kragten haar, •het zoo moeilijk werk, eenige oogcnMikkeu te ftaken; dan mishandelde men haar, zonder hare vermoeidheid eenigzins in aanmerJung te nemen, zoo lange, tot zij den arE 3  54 CHARITE en POLYDORUS. beid weder hervattede. Zoo verduurdde zij, onafgebroken, de wreedfte kwalen, even als 10, eens door juno vervolgd, en overgeleverd aan de waakzaamheid van den fteeds onvermoeiden a e g ü s. age nok vernam eindelijk het lijden van charite, waar toe cydippe haar, zijnen wege , had veroordeeld; hij vorsch*e haar verblijf uit, enbefloot, het zij door ;medelijden of door andere redenen bewoogen , om haar te bevrijden. Door kleonidas zorgvuldigheid geholpen, verzas melde hij, in korten tijd, een aanzienlijk, getal vrienden en Haven , en begaf zich, aan bet hcofd dezer bende, naar den oord, alwaar de ongelukkige charite bijkans bezweek, onder de harde ilagen van haar noodlot. Het was nacht. Charite bewoonde hetzelfde afgelegen huis met hare beulen. Men trapt de deuren open: agenor treedt binnen. De wachters grijpen de wapenen, en zoeken het indringen te beletten. De jonge prins verdubbelt zijne poogingen j het  CHARITE en POLYDORUS. 55 gevecht begint, en weLra wordt het woedend. In deze verwernng, begunstigd door de duisternis van den nacht, flaakt charite hare boeijen, en ontvhigt in aller ijl, terwijl men aan de andere zijde vecht, om in te dringen en den ingang te weeren, — Verfchrokken en (iddeiende vlood zij, zonder dat zij het waagde flechts éénmaal orn te zien: zij vergenoegde zich, de Goden om befc'ierming te fmeeken, die zij reeds zoo menigmaal, en zoo dikwerf te vergeefs, aangeroepen had. Reeds opende eos de poorten des hemels, toen de ongelukkige fchoone een bosch bereikte, dat zij, in de halfduistere fchemering, nog voor zeer ver afgelegen gehouden had. Hier hoopte zij zich te verbergen; maar naauwlijks had zij eenigen tijd, door heggen en (huiken, gedwaald,of zij ontdekte de heillooze plaats, waar Naxó's prins haar het eerst had gezien. — Tot dus ver had zij hare tranen nog te rug gehouden; maar dit gezicht deed ze, eensklaps, in menigte vlieten. — „ O mij rampE 4.  56 CHARITE en POLYDORUS. 90 zalige 1" riep z;j uit, „ waar zal ik toe„ vlugt vinden ? Zal ik de herders weêr „ opzoeken, welken ik diende en die mij „ verrieden? zal ik mij overleveren aan „ cyditpe, die mij haat? of aan den „ prins van Naxo, wiens liefde mij ver„ fchriklijker is, dan de woede zelfs van zijne minnares ? — Ach! onder wat on„ gelukkig gefternte heb ik mijn daar9, zijn ontvangen, dat ik eerst mijnen „ geliefden verliezen moest, en dat, nu het noodlot mij dwingt , tranen te weenen, die hem niet geweend worden!" Bij deze woorden keerde zij zich ftrandwaards: de overmaat van haar lijden verwen baren geest, zij wil zich in de golven ftorten; maar de uitputting harer kragten gedoogt niet, dat zij zich naar den oever der zee flecpe. Overftelpt van jammer, en van vermoeijenis afgemat, zijgt zij neder; de kragtiooze Natuur bezwijkt onder deze laatfte proef, die plotsling, met haar leven, cok hare rampen eindigen zou. Het overige gedeelte van den dag bleef  CHARITE en POLYDORUS. 57 zij in dien zelfden toeftand; de zielvermoeijendfte denkbeelden kwamen onophoudelijk haar gemoed beftormen; zij fliep niet, en evenwel kwelden haar de vreeslijkfte droo.men. Nu zag zij den ongelukkigen polydorus, aan het monster van Kreta geofferd, uitgeflrekt op de aarde liggen, en worstelende met den laatften fnik ; zij aanfchouwde zijne bloedende ledematen, door den Minotaurus verfcheurd: dan vertoonde zich, tot hare ontzetting, de prins van Naxo voor baar oog, gereed, om zich haren ellendigen toeftand ten nutte te maken; zij fidderde en knerstandde van toorn. Dit denkbeeld doet haar geheel ontwaken uit den flaap, die haar met eene ijzeren hand nederdrukte; zij wil zich opbeuren, de ongelukkige! maar zij bevindt zich in de armen van eenen man, die haar tederlijk aan zijnen boezem drukr. „ ö Barbaar 1 6 mon„ fter!" fchreeuwt zij: maar hemel l wat wonder! zij voelt zich oogenbhkiijk met tranen befproeid; zij ziet op: het is polydorus! De ftem begeeft haar , zij E 5  5S CHARITE en POLYDORUS. verbleekt, en haar wanhopige minnaar klaagt gewrocht, dat gij ooit ten voorfchijn „ bragt! — '* Dit gebed werd geftoord door het gefchreeuw der matrozen; de don» der brulde, de winden loeiden, de fcheeps. bevelhebber verbleekte; de ftuurman, fidderende van angst, vond geen hulp meer  64 CHARITE en POLYDORUS. ïn zijne kunst: de nacht komt, de fchrik verdubbelt, en rondom vertoont zich het beeld des doods voor hun gezicht. Het onweder duurde tot den anderen morgen: maar toen de vriendlijke Urén de paarden voor apollo's wagen fpanden, riep iEOLus, uit de diepte zijner holen, de weêrfpannige noordewinden terug, en kluisterde ze weldra met zijne magtige hand: dan, fchoon gekerkerd in hunne duistere gevangenisfen, hoorde men ze nog van verre brullen en razen, verftooid, dat zij zich in hunne woede beteugeld zagen. Toen ru de fchaduwen weken voor het licht, zocht polydorus oog het fchip, waar op charite zich bevond; maar te vergeefsch dwaalde zijn blik de vlakte der zee rond. Ver van zijne geliefde hadden de winden hem verwijderd. Inmiddels wilden de zeerovers, die den rampfpoedigen polydorus fcheep hadden, zich van hunne Haven ontdoen, en derhalven befloten zij, hunnen vaart naar Sestos te rigten, alwaar juist het feest van ado.  CHARITE en POLYDORUS. 6$ adonis gevierd werd. De toevloed van vreemdelingen, die dit feest herwaard lokt, fcheen hen een gunftig tijdftip voor hun oogmerk te wezen. De ftad Sestos ligt op- den Cherfonnefus * op den top van een voorgebergte, dat denzelfden naam voert. De zee, die hare muren befpoelt, heet de Hellefpont, dus genoemd naar helle-, de zuster van ph r yx us, die zich eens, op zijne doorvaart r.aar bet beroemde ram met bet gouden vlies» omtrent deze plaats in het water Hortte. Volgends een oud en heilig gebruik, viert men, in deze Gad, jaarlijks bet feest van adonis en venus; en het was,verhaalt men, gedurende dit feest, dat de verliefde leander voor het eerst de jeugdige hero zag. Tn alle de omliggende ftseeken werd dit feest gevierd ; uit geheel Griekenland en uii~ Afie vloeide men dtrwaard. Schaarswijzekwamen de inwooners- van Abydos, Kolo~ phan, Efezen, ja zelfs die onder de cederen* van den Libanon woonen, naar Sestas bedeF  66 CHARITE en POLYDORUS. vaarten, om venus bunne fmeekingen en geloften op te dragen. De inwooners van Lemnos, van Tempé; alle de volken, die tusfchen de zee en het gebergte Cytheron woonen, vergaderen in dezen tempel, om die Godin te aanbidden, en, met haar* den dood te beweenen van haren ongelukki. gen lieveling. Geduurende dit feest viert men tevens het feest van e r o s , en, voor deze viering bepaalt men eenen bijzonderen dag: op dezen dag juist was het, toen de zeerovers San den oever landden. Polydorus wordt, met de overige flaven, op de openlijke markt ten toon gefield, Zijn aanblik ftremt het feest; men loopt, men dringt op hem in, men ftrooit bloemen voor hem heen; het volk, dionken van vreugd, meent er os zeiven te zien, die, door hunne hulde bewoogen, zich in hunne fpelen kwam mengen. Dan, polydorus, het oog ter aarde gezonken, zond zelf geiteirne gebeden op tot aphrodites ^oon,: dit feest, waarop algemeen* vreugd  CHARITE en POLYDORUS. £7 beerschte, bood hem niets anders , dan eene fmartlijke herinnering van voorheen gefmaakt geluk. ' Inmiddels begonnen reeds de chooren op te treden: de jongelingen en jonge dochters, die ze uitmaakten, in een wit gewaad gekleed, naderden met eenen Jangzamen, ftaatlijken tred, en zongen beurtlings het heilig loflied. „ Ontvang onze huldiging," begon het ganfche choor, „ vermogend God, die het „ heel-al beheerscht! gij, die promo. „ theus met het hemelscb vuur begif„ tigde, den choos ordende, en lucht» „ water, licht, en aarde met elkaêr verè'c„ nigde! nader ons , geest der Natuur; ver3, laat Cytherd's kusten, om in bet midden „ onzer te woonen, „ Verre zij van ons," hernamen vervolgends de jongelingen, „ die heillooze god. „ heid, welke de wenichen vooraf' gaan en „ die door berouw wordt gevolgd; nimmer „ verzelt haar het geluk: ijverzucht, komst nier en wanhoop verlieten met haar panF a  m CHARITE en POLYDORUS. „ do ra's doos. Volgt haar niet, ö jonge„ lingen ! want zij is een bedrieglijk hes„ fenbeeld, en de vermaken, die haar ora,; ringen, zijn een even bedrieglijk beeld van „ bet waar en zuiver geuoegen." „ 'Er is eene andere liefde," andwoordden hier op de jonge dochters, „ de gunstrijke „ God, die eens op aarde woonde, ten tijde „ van cybele,. en welken der ftervelingen „ wenfchen zomwijle uit den hemel riepen: „ onfchuld en deugd bouwden hem eenen „ tempel voor het geluk der menfchen: als, ,. de oorfprong van bet ware goed, fchenkt „ hij het zijnen getrouwen vereereren. Hii „ is het, die de hoop bezielt, in het mid5, den der tegenfpoeJen, en die ftandvastig» „ beid fchenkt, wanneer het lijden ons „ drukt.. Haast u . jonge dochters ! om zijn vermogen te erkennen, en gelooft, dat », hij aHeen uwen eerdienst waardig zij." „ Ja! deze is fa«t," riep p-ol ydorusjtlotsling, „ wien zich mijn hart ten God y> koosf en, voor u is het, geliefde cka^ dat ik hem fme»kend, aanroen."1;  CHARITE en POLYDORUS. 6$ Deze uitboezeming trok' 'svolk aandacht op nieuw tot polydorus: men belchouw» de hem met eene verbazing, die met de innigfte deelneming gepaard ging, toen, uis de menigte, een grijsaard ten voorfchijn trad, op hem toefchoot en liem teder omhelsde. „ Goden!" riep hij, mijn zoon I „ mijn zoon! dien mij de fchikgodinnen „ ontroofd hadden, en welken het noodlot , „ met mijne rampfpoed bewoogen, mij we„ der zendt." — Maar welhaast erkende hij zijnen misflag, — „En evenwel," riep> hij, „ 6 goden! wat treffende gelijkheid ! — 3, Vergeeft het mij ^ inwooners van Sestos t ik zag, ik meende, in dezen flaaf, mij.„ nen zoon weder te zien: zijn gelaatstrek • „ ken troffen mij, maar derzelver gelijkvor» „ migheid, met die van mijnen zoon, is?, „ niets anders dan een fpel van het toeval, „ dat mij misleidde, en enkel mijne fmait M moet vergrooten." Met deze woorden drukte nausikrates polydorus aan zijnen boezem; ea. die rampfpoedige, zelf door mededogen ons*  ?ó CHARITE en POLYDORUS. roerd, vergat zijn eigen lijden, toen hij I zag, dat zijne tegenwoordigheid anderen droefheid verwekte. Thands wilde de bevelhebber der zeerovers hen van elkander fchei. | den; maar polydorvs gezicht wasvoor 1 naüsikrates te dierbaar en te vertroos- I tend: die edele grijsaard betaalde voor hem I den begeerden kfprijs, en nam hem terftond I met zich. Het volk intusfchen, dat in dit ganfche voorval het levendigst aandeel had I genomen, prees naüsikrates gelukkig, en beval hem zijnen jongen ilaaf aan. Zoodra zij den oever bereikt hadden, beklom de grijsaard, met "polydorus, zijn fchip. AbyJos, waar naüsikrates woonde, de gebooiteftad des jongen l e ander 's, ligt juist tegen over Satos, aan de overzijde van den Helkspont. Gedurende de ganfche overvaart befchouwde naus i. krates polydorus met aandacht, en voorzag reeds, met fmart, de verbazing zijner bedroefde gade, op het zien van dezen ilaaf.  CHARITE en POLYDORUS. ft Deze verwachtte, met ongeduld , haren gemaal aan de kust, en reeds bef.huldigde i zij hem, wegens zijn lang vertoeven, van traagheid, toen het fchip den oever bereikte. Na usikrates fprong aan wal; zijne brave, teêr beminnende echtgenoote liep hem te gemoet: maar naauwlijks kreeg zij polydorus in het oog, of verbaasdheid fcheen haar van haare zinnen te berooven. „ Goden f nep zij, „wat zie ik?" — En reeds breidde zij hare armen uit, reeds wilde z ? haren gewaanden zoon aan haren boezem drukken." „ Bedaar J mijne „ lieve themisto!" voerde haar daar op de grijsaard te gemoet: „ het wreede nood» „ lot heeft u uwen zoon ontroofd; maar de „ goedertieren Goden willen u verzachting fchenken van uw leed." ——» „ Neen hernam zij met eene fidderende ftem, „ neen; het is mijn zoon nietl Dezen ,, morgen nog befprengde ik zijne asck „met gewijdde melk. Neen, «Au.st> ,, kraies! hij is het niet: zijne fchira heeft dea Styx reeds verbasen ex.  72 CHARITE en POLYDORUS. verneemt mijne klagten niet meer." —— Na dat the.misto, allengs bedaard, het verhaal van haren man gehoord had,, hoe zonderling zij met elkander waren bekend geworden, werd polydorus haar niet minder dierbaar, dan hij door naüsikrates bemind was: zij werden niet moede, hem te zien en te omarmen; nu en. dan hielden zij hein voor eene dienstvaardige Godheid, nedergedaald, om- hen in hunne droefheid te troosten. Polydorus, door dit fchouwfpel inwendig ontroerd, deelde in de aandoeningen der goede oude lieden: hij droogde hunne tranen, ja hij vergoot tranen met hun; niet, om zich zeiven te beweenen, want, midden in al zijn lijden, genoot hij nog het geluk, om anderen gelukkig te maken» Eindelijk voerde het grijze paar den jongeling naar huis: zij woonden nabij de. poorten der ftad. Bij de intrede gevoelde p-olydorus zich van» heiligen eerbied doordrongen: de orde en edele eenvoudigheid,. iie hier heerschten., vertegenwoordigden aan. zij*  CHARITE en POLYDORUS. 73 zijnen gerst, wat men van die beide oude lieden vertelt, welken eens de Goden in hunne lage ftulp ontvingen. De ganfche rijkdom der beide Echtgenooten beftond in een klein aantal morgen Iands, die zij, door hunner handen arbeid, wisten te doen gelden ; en in eenige kudden vee, waarvan zij jaarlijks, op het feest te Ses* tos, een gedeelte plagten te verkoopen. Den volgenden dag vertrouwde men polydorus de kudden ter hoede, en de zorg voor den landbouw ; niet als eenen Haaf, van wien men Hechts arbeid vordert, maar gelijk eenen zoon, dien men met goederen befchenken wil. Polydorus wakend oog en onvermoeide oplettendheid vermeerderden weldra de inkomsten zijner weldoeners. Onafgebroken werkte hij dag op dag : vóór het krieken van den dageraad was hij, des morgens , reeds op het veld, en, des avonds , voerde hij de kudden huiswaard ; dan bragt hij den onden lieden de melk, en zijn aanblik fchonk hun welhaast weêr dat zuiver G  74 CHARITE en POLYDORUS» genoegen , uit tedere liefde geboren , waarvan zijne afwezigheid hen beiden beroofde. In dezer voege vond polydorus, te Abydos, die onfchuldige levenswijze weder, waarvan zijn aanleg, gewoonte en opvoeding hem de waarde hadden leercn kennen; hij beminde zijne nieuwe meester en meesteresfe omtrent even zeer, als hij door hen bemind werd; hij ma&kte hen gelukkig, en zij zouden ook hem gelukkig gemaakt hebben, zo polydorus, verwijderd van charite, ongeftoorde vreugd had kunnen genieten. In de nabuurfchap der Rad had ero s eenen tempel, door gansch Griekenland wijd en zijd bekend: hij was gebouwd op den top van eenen berg, alwaar die God, gelijk men vertelde, eens de wijk nam, terwijl hij de trouwlooze zielen ontvlood, die zijnen eerdienst ontwijdden. Dien tempel bezocht polydorus eiken avond, zoo dra hij zijn werk verrigt had; en iederen avond fmeekte hij dien God zijne befchersring af, van wien hij, tot hier toe, niets  CHARITE en POLYDORUS. 75 dan wreedheid beproefd bad — Naüsikrates bemerkte des jongelings droefgeestigheid, en het deel, dat de grijsaard hier in nam, opende weldra polydorus hart, 200 dat de menschüevende naüsikrates, met het vuur der jeugd, het verlangen en de grievende fmart zelfs ge. voelde, dat men ontwaart, van zijne geliefde verwijderd. Hij troostte den jonge- * ling, en, door vaderlijke zorge, tederheid' en liefde, zocht hij hem een tweede vader te • worden: eene beminde echter kon hij hem niet wederfchenken. Achter zijn huis had naüsikrates eenen tuin, zoo eenvoudig als het huis zelf. Op deszelfs achtergrond was een Mirthenboschje geplant, en te midden dasr van Hym en's ftandbeeld geplaatst. Menigwerf begaf zich de grijsaard derwaard, om zijnen1 befchermgod voor de weldaden te danken, waar mede hij hem gezegend had. Maar één dag vooral in het jaar' was daar toe bijzonder beftemd , om die Godheid dankbare offers te brengen: dit was naamlfjk de dagfc» G 2  ?6 CHARITE en POLYDORUS, die het ge!uk der beide echtgenooten had zien beginnen. Dan nodigden zij' hunne vrienden, om, met hen, de verjaring van hun huwelijk te vieren; zij bekransten zich met bloemen, piengden drankoffers in wijn, en offerden zomwijle zelfs eene jonge koe óf een geitje. Toen het feest geëindigd was, vei wijderden zich de gasten, en polydorus bleef, aan den voet van het ftandbeeld, alleen, met heviger verlangen naar charite, dan hij ooit gevoeld had. De nacht viel, en hem overraschte de flaap, Naauwlijks was hij, onder zijnen weldadigen in? vloed, bezweken, of een fchrikverwekkende droom verontrustte zijnen geest. Hij meende het flandbeeld, bezield, zich plotsling te zien bewegen, en dat de huwelijksgod zelf hem , met eenen fakkel in de hand, zijne jonge echtgenoote vertoonde in de armen eens mededingers. Hij knerstandde bij dit gezicht, en woedend fprong hij over eind. „ Qnregtvaardig noodlot!" riep hij ait» »» gij vervolgt mij, in de armen van  -CHARITE en POLYDORUS. 27 ,, den flaap zelf,? De rust, die de N.tuur ook aan bet laagfte fchepfel vergunt , is voor mij dan niet eens eene weldaad i — 5, Neen, mijne lieve charite! de ken uw hart: leeft gij, dan zijt gij mij ook ge- „ wislijk getrouw. Maar hoe," voer hij, na eenige oogenblikken gepeinsd te hebben , voort, „ zou deze droom ook een bode zijn, mij door de Goden toegezon- „den? Charite! gij zoudt mij „ verraden? een ander zou uw hart hebben „ geraikt? Ha, waar vind ik dien vermetclen? waar zal ik heen gaan,0Ti hem veor „ zijnen euvelmoed te ftraffen? — Weg „ van bier, wil ik! ik moet vlugten! — „ Maar — naüsikrates! themis» to! kan ik u verlaten? ö mij Qsgeluk„ kige! Waarom toch moeten hoogachting „ en dankbaarheid mij weerhouden, terwijl liefde en echt mij roepen! " Hij wierp zich op den grond, en de flaap look op nieuw zijne oogen. Zijne verhitte ver. beeldingskragt voerde hem denzeliden droom weêr voor deu geest, die hem vooraeei! G 3  ?8 C HA RITE en POLYDORUS. gekweld had „ Ja, bet is ?eker,„ nep hij, na een korte fluimering, uit: ,, ik « twijfel aan chasite's ontrouw niet », meer; hymen zelf ontdekt mij dit „ vreeslijk geheim. Van hier moet ik , van „ hier! in de armen haars minnaars zal ik „ haar nog toeroepen: trouwkooze! ,, Maar Goden 1 naüsikrates verlaten! » en themisto! hun den fleun, „ de vreugd huns ouderdoms te ontroven? „ hunne weldaden zoo ondankbaar te beloo„ nen ? ó wrecde Goden!" Van dit oogenblik af was polydorus mistroostiger. Naüsikrates was niet in ftaat, hem op te beuren; door de vriend, lijkfte gefprekken van themisto, kon zij hem geen ongedwongen glimlachje aflokken. Hij zocht de eenzaamheid, en vermeed hen zelfs, die hij voorheen zoo gaarne met zijne tegenwoordigheid verblijdde, Naüsikrates volgde hem. „ Wat „ prangt u op nieuw zoo geweldig?" vroeg hem de bekommerde grijsaard. — , Va„ der! meester!" fprak polydorus ein-  CHARITE en POLYDORUS. delijk, met tranen in de oogen, „ gij doodt „ mij door de blijken uwer goedheid. Waar „ kan ik anders gelukkig zijn , dan bij; „charite? en wien heb ik meer te „ danken dan u? gij, die mij uwe tederfte „ liefde fchenkt, zonder dat banden der „ Natuur u aan mij verbinden?—" „Zoon! „ ik verfta u," antwoordde de grijsaard, „ ik zie den ftrijd uws harte."— Hij greep den jongeling bij de hand, leidde hem naar huis, en ftilzwijgend ging de ontroerde polydorus aan de zijde van den grijsaard, die hem, al vertellende, zocht te vervrolijken. Den anderen morgén vroeg, kwam naüsikrates en themisto, met weenende oogên, bij polydorus. „polydorus!" fprak naüsikrates, „ gij j, waart ons weder een zoon; maar ouder„ liefde zal het geluk van den zoem niet „ verwoesten. Neem dit gefchenk aan, als „ een blijk onzer vriendfehap ; heden nog „ vertrekt 'er een fchip naar Griekenland," Polydorus was geheel buitea G4 '  8o CHARITE en POLYDORUS. zich zei ven; liij kon zich het geluk niet verbeelden, zijne charite, zijnen vader zijne moeder weder te zien. Hij wierp zich aan hunne voeten, omvattede hunne kniën, en kon geene woorden vinden, om hen te danken. Zij beurden hem op, en drukten hem nog eens aan hunnen boezem : allen weenden zij eenen vloed van manen. „ Dat de Goden „u zegenen!" zeiden naüsikrates. en themisto, en zij hragten polydorus naar den oever. Jaarlijks zend AbyJ.os kostbare gefchenken aan den pod van Epidaurus, en het fchip, dat dezelven zou overbrengen, moest juist dcnzelfden dag uitloopen. Daar de goede, ouden gevoeld hadden, dat het hen onmogelijk ware, hunnen tedergeliefden polydorus beide tot vader en geliefde te verflrekken, of ten minste hem, door derzelYer. verlies, niet ongelukkig te zien, zoo hadden zij van tieze gelegenheid zich bediend, om hem naar Griekenland te doen weêrkeeren.  CHARITE en POLYDORUS. .8.1 Vertederd en ontroerd nam polydorus van de oude lieden affcheid, die de dankbaarheid hem reeis als vader en moeder had leeren beminnen; hij fmeekte de Goden voor hen om zegen, en wenschte hen een gunstiger lot, dat hen den ouderdom met meer vreugde kon doen fmaken. Maar toen nu voordeeüge winden in de zeilen bliezen, en het fchip, met eene fnelle vaart, de baren kliefde, toen bezielde hem eene andere hoop: die naamlijk, van charite bij hare tedere moeder te zullen wedervinden; of hoe hij, zoo deze hoop hem bedroog, haar op alle de Cykladen zou gaan zoeken , en wéér te rug brengen in de. armen harer moeder. Zoo haast het fchip, te Epidaurus^ ge. land was, verliet polydorus zijne reisgenooten, zonder den dag te verbeiden, waar op de gefchenken naar den tempel van ^skulaap g.ebragt worden, en haastte zich, om zich naar Kor'mthen te begeven. Eenige ftadiën van Epidauris, bejegende hem-een grijsaard, die eene kudde vee vooï G5  $2 CHARITE en POLYDORUS. zich heen dreef. „ jonge vreemdeling !* fprak deze hem aan, „ wenscht gij ftad» waard te reizen, dan raad ik u, tot mor» gen te wachten. Gij moet een bosch „ door, dat wel nief lang, maar vol bijpa„ den is, die u, in de duisternis , ligtlijk zou» den kunnen doen verdwalen. Wacht tot „ morgen, ik raad het u: reeds werpen de „ bergen hunne fchaduw, en de zon Haat s, gereed, in de kimmen te duiken. Blijf 9> bij mij, wanneer gij wilt: melk en vruch„ ten bied ik u aan, om u te verkwikken, „ en frisfche bladeren, om 'er dezen nacht » op uit te lusten " „ jk neem uwe uitnodiging aan," zeide polydorus, „ dat ju pi tbr, de God der gastvrijheid • „ u dr.ar voor Joone! '» # Thans "aderden zij des grijsaards wooning: een talrijk huisgezin kwam den ouden man te gemoet, vrolijk verwelkomde men polydorus, alles drong zich om hem heen, en gulhartig werd hij geherbergd. Hier op verhief de grijsaard zijne Item, en deed het volgende verhaal: „ Vreemdeling!  CHARITE en POLYDORUS. 83 niet altijd heeft 'de rust, de vrede, wel„ ken gij ons thr.nds hier ziet fmaken, in „ deze ftreken gebeerscht. Zedert weinige dagen eerst, en door de dapperheid van „ een eenig man, is ons de veiligheid ten „ deel geworden, die wij genieten. —-* „ Vóór niet zeer langen tijd woonde 'er „ een wilde reus in deze gewesten 9 onder „ den naam van sin nis bekend: deze „ rover bragt altó» reizigers, door de wreed- fte martelingen, om het leven. Zijne „ fterkte was zoo verbazend, dat hij twee %, der dikfte pijnboomen tegen elkander ter „aarde kon buigen; en, wanneer hij dan „ zijn flagtoffer aan beide boomen tevens „ vastgebonden had, liet hij ze beiden eens» „ klaps los, op dat de geweldige beweging, „ waarmede zij weêr om hoog fnelden, „ de ledematen dier ongelukkigen verftheur„ de. Ik was zelf in perfoon getuige van „ de laatfte zijner gruweldaden; maar ge» „ zien heb ik ook, hoe hij zijne regtvaar„ dige ftraf ontving. Nog itolt mij het ,, bloed in de aderen, als ik 'er aan denk.  H CHARITE en POLYDORUS. s, Ik ging naar de flad, en fnelde met zoo „ veel fpoed het bosch door, als mijn ou„ derdom en mijne kragten maar toelieten, ,, toen ik ee en jongman ontmoette, cie „ eene jonge dochter, van bijna dezelfde „jaren, verzelde. Zij vroegen mij naar „ den weg, en zeiden mij, dat zij Kreten„ zers waren. Ik verliet hen en wcnschte „ hen geluk op reis; maar naauwlijks was j, ik eenige treden voortgegaan , of ik hoor,, de hen beiden luidkeels fehreeuwen : ik keerde mij om ; de reus had den jongman „ gegrepen, en fleepte hem bij de haircn „ vo irt. Zijne echtgenoote vo gde hem al ,, weenende, en fmeckte den bat baar om „ genade, maar zijn hart werd'er niet door „ getroffen ; veel eer fcheen hij nog meer „ te vergrimmen." „ Naauwjijks was de Kretenzer, op eene „ zoo wreede wijze, vermoord, of the,, seus naderde dezen oord. Het is on» mogelijk," voer de grijsaard voort, „ dat „ gij van dien held niet zoudt gehoord . „ hebben, die thands het voorwerp is der  CHARITE en POLYDORUS. Sg I, algemeene bewondeiing van Griekenland, „ terwijl hij in de vo tftappen van alci„ d e s wandelt. Hij had, na den MinotauIrus omgebragt te hebben, verfcheiden „rovers, die Hellas verwoestten, nh: den „ weg geruimd , en, offchoon jegmvs ^ „ zijn vader, reeds, zede«t een jaar, dood „ is, geeft hij nog aan gevechten en wa. „ penroem de voorkeur boven den fchitte„ renden glans van "den troon, - The„ seus dus kwam 'er op toe, juist in den „ oogenblik, toen de jonge Kretenzer den „ laatften fnik had gegeven. Hij greep het „ monfter aan, ontwapende en doodde het „ door dezelfde martelingen, welken die „ barbaar zelf had uitgevonden. Nadat de „ held den reus had doen fneuvclen, ont„ wortelde hij alleen de beide boomen - die „ ten werktuig zijner wreedheid hadden „ moeten ftrekken , om zelf de fpooren dier „ ontzettende barbaarschheid te vernietigen. „ Doordrongen van fmart en fchrik, bleef „ ik op eenigen afftand ftaan, toen ik de „ jonge Kretenzerin zag , die , weenende9  86* CHARITE en POLYDORUS. „ de veiflrooide ledematen van hare gade „ opzamelde: ik ging tot haar, om haar in * dit vroome wefk te helpen, en bragt „ haar vervolgends in mijn huis, Eenige „ dagen daar na, liet zij, op de "plaats', „ waar de ongelukkige het leven verloren „ had,eene graftombe oprigten. en, niet ver „ van daar, heeft zij een ander gedenkte„ ken doen plaatzen, voör eenen ftarer „.broederen, die, zoo zij zegt, reeds vóór „ lange geftorven is." „ Ten deze beide ftukken voltooid wa„ren, hebben wij haar, gemeenfchaplijk, ' „ ter zelfde plaatze eene hut gebouwd, al, „. waar zij zich zedert onthoudt, tusfehen „ de dwalende fchimmen van gade en broe„ der. Men moet haar huisje voorbij, wan„ neer men naar de Rad gaat: morgen zul» len wij baar eens toefprecken. Jongeling ! », dat zijn voorvallen voor uwe jaarenen , ,, bemint gij vroomheid en deugd, hoed u* „ die vreemdelinge zal u het hart raken! « Voor het tegenwoordige echter begeef u » ter rust: morgen zal ik u wel melden,  CHARITE en POLYDORUS. 87 | „ wanneer tvij op reis zullen gaan." „'Ach, mijn vadert" riep polydorus ïj uit, „ het is vreeslijk en bejammerenswaar„ dig, te verliezen, het gene men bcI „ mint." Polydorus zeide niets meer, en beI gaf zich in het vertrek, dat men voor hem had gereed gemaakt. Het gebeurde, hem zoo even verhaald, voerde eene menigte denkbeelden voor zijnen geest. „ Ach !" riep hij menigmaal zuchtend uit, „ de lief„ de maakt de menfchen flechts rampfpoe„ dig. Wanneer twee hanen, op denzelf. „ den toon geftemd, elkaêr ontmoeten, „ rukt zij ze van een, of levert ze ten min„ Ren over aan de kwellingen der afwezig„ hcid, der ontrouwe. Ja mensch! onder „ alle gefchenken der Goden, is een gevoe„ lig hart het meest te duchten !" Met het krieken van den dag wekt menthes, zoo heette de grijsaard, polydorus, en zij begaven zich beiden op reis. |I„ Misfchien," zeide menthes toen zij het bosch intraden, „vinden wij de jonge  88 CHARITE en POLYDORUS. „ vreemdelinge niet in hare hut: zj moet | „ zich morgen fladwaard begeven, om zich I „het nodig levensonderhoud te halen;! „ nogthands zult gij de beide gedenkteke. I „ nen zien, door haar opgerigt." Zij hadden nog niet lange gewandeld, I toen zij dezelven in het oog kregen. Zij I Ronden digt bij elkander, in eenen hoek I van het bosch, toevallig met cypresien be- I plant. Zij beftonden uit twee, niec zeer I hooge, pyramiden, waar op twee urnen I van zandfteen: op beiden zag men een op- 1: fchrift. Polydorus naderde de eene, I en las 'er deze woorden: den onge- I luk ki gen c ho re bus; ook tot de ande- I re begaf hij zich, en vond geboekflaafd: I den ongelukkigen polydorus, , Hij Rond fpraakloos, en zijne fidderende I kniën knikten. Menthes liep toe, om (i hem te onderfteunen. In woede fprong I polydorus tegen de zuil van chore- t bus, als of hij die met zijne zwakke han- I den had kunnen omver halen: maar de | kragten ontbreeken hem, en ruglings valt 1< hij, I  CHARITE en POLYDORUS. 8£ hij, naar de andere zijde, tegen het ge* denktelv-ei dat zijnen naam voert. Intusichen komt de vreemdelinge uit de Rad te rug ; zij verneemt r'en ouden men» thes en nadert hem. Welk een gezicht voor haarï een mensch, als verfti'fd, tegen de zuil van polydorus geleund, hét gezicht naar den grond gekeerd! Hij bekomt , beurt zich op, charite z:ct henii „ Polydorus!" riep zij uit, „ mijn „ dierbare gemaal! zijt gij het in de daad, „ dien ik hier wedervinde ? of is het uwe „ klagende fchim, die rondom deze tombe „ waart?' — Polydorus radet haar, zonder haar te andwoorden, grijpt ze aan, floept haar tot het gedenkteken van c n orebus, en verheft tegen haar zijnen'dok. Men the s hcurft zijnen arm. en Cuk- * Ri t e , door zijne woede ontüelü, vak in onmagt aan zijne voeten; gewislijk zonder de ijverige hulp van den grijsaard, wa^e de finart alleen in Raat geweest, haar van het leven te beroven. Lang duurde het, eer charite wterft  fp CHARITE en POLYDORUS. uit haare bezwijming bekwam: dk gevaarechter gaf polydorus liefde op nieuw al hare tederheid weder Ijverzucht had hem verblinds de herinnering aan zijnen droom bad hem verleid i maar het dreigend gevaar, het gezicht des doods, de vrees, van charite te zullen verliezen, dit alles gaf hem aan zich zeiven, aan zijne beminde en aan de liefde te rug; hij zag niets, hij geloofde niets meer, en, toen charite bare oogen weêr opende, vond zij zich in de armen van den tederften gade. ——«, „ Laat mij," zeide zij, „ ach! laat mij derven! waarom roept gij mij in het le„ veh terugV Hij, wien ik bemin, bemint „ mij niet meer. Waarlijk dit ongeluk ont- brak 'er nog aan, om de Goden alle „ hunne wreedheden aan mij te doen be= „ proeven." Charite! Rel u ge- ,, rust! ik bemin, ikbemin u."—„ En nog» „ thands houdt gij mij voor fchuldig ?"— ^ Erebus dochters folterden mijn hart; s, zij goot.en in mijne zipl bet vergift der o ijverzucht,; naar ik z$g, dacht mij., ja:  CHARITE en POLYDORUS;* fft „ ik zag in de daad alle de opperde Go. ,, den op eenmaal in éénen uwer allesbe„ zielende blikken ; de Eumeniden wijken „ voor hunne magt; ik bemin u, chari„ te! ik aanbid u! — Het leven verdien „ ik niet, dat ik u zoo verdenken kon; — „ kon? ——- Neen, geloof het niet; mijn „ hart zoo min als mijn verftand, deelt„ in deze ijslijke verwerring." — „ Hm„ ter," viel cearite hem in het woord, 9, en vergun uwe gade, zich te verdedi- „ gen." „ Gij,. u verdedigen ?" riep polydorus uit, „ waaromtrent? wegens „ een gewaand misdrijf, waarmede, ik „ dwaas! u befchuldigde? — Gij u verde„ digen? gij fchuldig? neen, dat zijt. gij y> "iet , gij kunt het niet wezen. Ik wil „ niets hooren, niets weten;, ik vind u we„ der, en zoo rein en kuisch, als ten da» „ ge toen onze rampfpoed begon. Gij „ zijt mij.getrouw; mijne liefde, mijn be„ rouw, mijn hart, uwe tegenwoordigheid,, n uwe °°§en zeggen het mij." — ,„ Hoos* „ mij, toch. aan ,** zeide charite, heat Hia.  CHARITE en POLYDORUS. eindelijk in dc rede vallende, „ ik veroor„ deel u niet, nooit zal ik mij over uwe „ onregtvaardigbeid beklagen; zij deed mij „ immers zien, dat gij mij beminde. Ja, onfchuldig ben ik, mijn polydorus 1" — Bij deze woerden Riekte zij hare armen uit. Polydorus zonk aan haren boezem, vreugdetranen befproeiden hare wangen, en, mond aan mond, genoten zij bet zalig gevoel, dat, in de omhelzing der liefde, de geliefden doorflroomt; een genot, zoo veel te zaliger , daar zij het zoo lange ontbeerd hadden. Menth.es in^tusfchen, door dit fchouwfpel vertederd, dankte de Goden., wier wijsheid en goedheid zich dagelijks zoo zichtbaar doen blijken. Zoo dra zij, na de cerfle verrukkingen der liefde , bet gebruik der fpraak hadden wedergekregen, fprak charite polydorus, in dezer voege, aan: „ Wilt gij „ niet., dat ik mij verdedige, hoor dan ten „ minsten bet- verhaal mijner rampfpoeden.. „ Zie deze graftombe aan, die mijne han«  CHARITE en POLYDORUS. 93 ,, den voor uwe dwalende fchim hebben op„ gerigt. Achl ik rekende u voor eeuwig „ verloren; en het aandenken aan u alleen , „ de hul ie, die ik daar aan toewijdde, „ fchonken mij nog kragt, om het leven te „ verduren. Gij herinnert u den oögenblik „ nog wel, toen de barbaarfche zeerovers „ ons zoo wreedlijk van een rukten. » Ik zaS u uit mijne armen voeren, „ en naar een ander fchip fleepen: dezelf„ de oögenblik, die ons zoo even veree„ nigd had, flortte ons in nieuwe rampen „ neder. Naauwlijks bad het noodlot u „ aan mijne fmachtende wenfchen wederv gegeven, en, nu reeds zoude ik , op „ nieuw, alle de verfchrikkingen der fchei* „ ding ontwaaren- Mijn ha^t was ver„ fcheurd, en ik voelde mijne ziel ontvlug„ ten, om u te volgen. Ten minsten had „ ik gehoopt, dat onze rovers elkaêr niet ^ verlaten , en ons aan denzelfden oever „ uitzetten zouden; ja, in mijn ongeluk, 8> nog wel te vreden, wanneer ik het. »: fchip, dat u droeg, maarniet uit het oog, H-3  94 CHARITE en P0LYD0RU$. verloor, klaagde ik reeds minder hevig „ over de wreedheid van mijn noodlot,) „ toen plotsling de woedende golven mij ,, voor uw leven deden fidderen. Luide. „ riep ik aphrodites voor u om be-! fcherming aan; ik fmeekte den bijftand: „ af van den God, wiens zachte ketenen! „ wij dragen: maar te vergeefseh bezwoer, ,, uwe charite, in tranen, de magt. *» der, Goden; uw fchip verdween; door de „ woede der golven weggerukt , verzonk „ het in den afgrond, der zee, en het ge99. fchrei van hun, die mij verzelden • verze-. „ kerde mij, dat 'er geene hulp meer voor „ het andere fchip, geene hulp voor. mijne. „. gade was." „ Ik zal het niet wagen, u den toeftand „ van mijn hart te fchilderen: doordrongen „ van de grievendfte fmart, buiten verltand; en bet gebruik mijner zinnen , wist ik „ niet, wat 'er, in de eerfte oogenbJikken,. „ op het fchip omging Ik riep den dood 2 „ mij weêr tot u te voeren, maar hy ver3, hoorde mijne bede niet, ik wilde hem.  CHARITE en POLYDORUS. 95 „ in de baren zoeken , een wreedaartig „ medelijdenreddede mij, tegen mijnen wils „ ik moest leven, men dwong 'er mij toe; „ en ik leefde in de hoop, eens voor uwe „ asch een gedenkteken op te rigten , en „ het dan, onophoudelijk, met mijne tranen. „ te befproeijen." „ Eenige dagen daar na landden wij te „ Kreta; ik wierd, te Gnosfus, als flavin „ verkogt, aan eenen ouden man, met na„ me phorb as. Hij fcheen mij een man „ toe van talenten ; eenvoudig en zacht van „ inborst, was hij tot weldoen en men* „ fchcnmin genegen: zijne vrouw, xanw tippe, daar en tegen, was heerschzuch* „tig, nijdig en wreed. Gelukkig verwij„ derde zij mij uit haat gezicht, terwijl zij. L mij, voor mijne werktaak, een gedeelte „ van den tuin te bearbeiden gaf." „ De eerde proef mijner kragten was L hier, eene kleine graftombe van graszo» L den op te rigten. Toen dezelve voleinL digd was., riep ik driemaal de fchim aan van mijnen lieven jolïdorüs, en ktc*.  95 CHARITE en POLYDORUS. „ zwoer de Goden van den StyX, zich met „ dit fchamele gedenkteken te vrede te „ willen houden. Naauwlijks had ik die „ laatfte liefdepligtea volbragt, of ik be. „ fpeurde, rondom mij, het gedruisch van * eenen zachten wind, Schierlijk keek ik 9, om, maar zag niets, en keerde te rug tot ,» mijnen gewoonen arbeid." „ Alle morgen vond aurora mij aan „ den voer van dit gedenkteken; met lui. d r ftcmme, riep ik u, en liet ten minften „ vrijen hop aan mijne tranen. Op zekeren s, morgen, toen ik aan dezen oord kwam, „ bemerkte ik de overblijffefs van een of„ fer; 'er was wijn geplengd, en het of„ ferdier van h ek at.*, een zWart fchaap^ „ had, met zijn bloed, de graftombe bevochtigd. Ik naderde, en fprak: „„Wie >? «» g'j ook zijt, aan wien ik deze weldaad 9y„ verfcbuldigd ben, wees van mijne altijddurende dankbaarheid verzekerd."" Toen ik deze woorden had uitgefpro. „ken, trai cho rebus ten voorfclrijn. »* C a o r e b u s , p,h o r b a s zoon, wasset,, „ wiens-  CHARITE en POLYDORUS. 97 „ wiens grootmoedige hand dit offer gebragt „ had." „ „ Mijn Heer!" "„Zeide ik , mij „ aan zijne voeten werpende,'' „ dat de „ „ Goden u het loon uwer vroomheid mo„ „ genfchenken!'' " „Chorebus poog„ de mij wederom op te beuren; ik be„ merkte, dat zijne oogen met tranen be„ vochtigd waren. Het duurde lang, eer „ hij mij andvvoord gaf * hij fche.n ver„ ilomd, fiddevde, en viel, neven mij, op „ de kniën. ik wilde vlugten." „ „ Blijf!"" „ riep hij," „ „ de hulde, die ik u bie„ „ de, is noch uwer, noch mijner on„ „ waardig. Hoor mij aan , gij zult cho„ „ rebus Ieeren kennen; gij zuit hem „ „ beklagen en misR hien belijden : hij ver. „ „ dient een beter lot!" " „ Ik gehoorzaamde zijne bede en bleef. Chorebus , zijne tranen gedroogd „ hebbende begon zijn verhaal in dezer „ voc*e :'» „ „ Het vertrouwen op de men» „ fchen, dat, zoo men zegt, teérgevoe» n „ ligheid inboezemt; de genoegens der „ vriendfchap en der liefde zijn, voor mijn I  $8 CHARITE en POLYDORUS. „ haft, nog onbekende goederen. Van mij„ ,, ne geboorte af aan, heeft men 'er zor»» »» êe voor gedragen, om alles van mijn ,, „ ouderlijk huis te verwijderen, wat deze „ „ gewaarwordingen in mijne ziel kon op„ „ wekken, Zonder eenige verbindtenis „ „ met menfchen, afgefcheiden van alles, „ „ en onbekend met de wereld, kende ik ,, „ mij zeiven niet. Maar ik zag u, bemin„ „ lijke charite! en, zedert dat tijdj» s> ftip9 heeft de wereld, in mijn oog, „ „ eene gansch nieuwe gedaante gekregen : „ „ ik gevoelde de behoefte, van te be„ ,, minnen, tevens met de aangenaamheden „ „ der liefde. Ja, charite! ik bemin „ „ u: die belijdenis beledigt u, maar wees „ „ onbekommerd: nooit zal ik weêr uwe „ „ tederheid kwetfen of uwe ftandvastig,j „ heid beledigen. — lk ben van uw ramp„ „ fpoedig lot onderrigt; ik was bij mij„„ nen vader, toen hij u, te Gnosfus, „ „ kocht. Door uwe bekoorlijkheden ge„ „ troffen, vernam ik bij hen, die u ver9, n kocht hadden, naar uw vaderland en  CHARITE en POLYDORUS. 99 „ ,, uwe lotgevallen. Zij verhaalden mij, „ „ dat zij u, aan Naxn's kust, gevangen ,, „ hadden genomen , dat gij aldaar eenen f, „ jongman bij u hadt, die daarna zijnen „ „ dood vond in de golven, en wiens „ ,, verlies gij , onophoudelijk, beween* ,, ,, uet. „ „ Getroffen door dit verhaal, vervoerd, „ „ door eene onweêrftaanbare toegenegen„ „ hcid, vojgde ik u , en floeg uwe fchre„ „ den gade. Zedert de twee maanden, „ ,, dat gij dezen oord bewoont, ben ik ,, „ getuige van uwe tranen geweest , en „ „ heb ik in uwe fmarte gedeeld: ach! „ „ die heeft mijne liefde tot u verdubbeld. „ „ Dan ik eerbiedig deze fmart, en voor „ eeuwig zou ik die vlam in mijnen „ „ boezem, ftilzwijgend, hebben opgeflo„ „ ten, had mijn hart zich langer kunnen „ „ wederhouden. Vergeef mij deze on„ „ willekeurige belediging , charite! 9) „ en haat geenen ongelukkigen, die uwen „ „ haat ten minsten niet verdiend beeft." >* n —»„Mijnen haat?"" „antwoordde ik," la,  P*> CHARITE en POLYDORUS. »» », neen, vrees dien nooit; hoe zoude ik „ den weldoener van mijnen gemaal kunnen „ „ haten V Dit offer, hetw Ik gij zijne fcbim »» » gebragt hebt, boezemt mij, voor eeu„ „ wig., de levendigfte dankbaarheid jesi 99 gens u in; meer echter vermag mijn 99 99 hart u niet te geven; geheet behoort 99 99 hetzelve hem toe, wiens fchim ik ver. „ „ eer; en ik wil mijne overige dagen en,s „ kei hefteden, om zijnen dood te be99 99 weenen. Hoor nu ook mij aan: gij „ „ bemint de deugd 3 uw hart is rein,; „ „ luister, en gij zult ontwaren, wat mijn ,, „ hart, wat plicht van mij eisehu''" „ Hier op fchilderde ik hem onze liefde* 3, mitsgaders ons ongeluk: ik dacht bij mij zelve, dat, wanneer ik hem een zoo ge„ trouw tafereel fchetfte, zulks daar toe „ dienen kon, om hem zijne liefde te doen „ overwinnen; maar, zal ik het u zeggen? „ ik bedroog mij. Ik begon van u te fpree* » ken; begon mij de oogenblikken te her„ roepen, mijn geheugen zoo dierbaar, toen * ik bij u was: meer bad ik niet noodig,  CHARITE en POLYDORUS. lol „ om met vuur en geestdrift te fpreeken. „ En zoo mij tot hier toe, zcdert ons af,, fcheid, de naam polydorus dikwerf „ over de lippen kwam; leevenlooze voorwer„ pen alleen , enkel de echo's konden naar mij luisteren: maar thands wilde een me. „ delijdend hart mij aanhooren - ja tranen tt Rorten , misfchien, op het graf van mij„ nen polydorus; wat wonder, dat 9> mijn verhaal betoverde! Toen ik M het geëindigd had , hoorde ik mijne medegenooten, die mij tot den arbeid rie99 pen : ik moest mij tot hen begevenen 9, vtrbet ch o reb us, verbaasd en llerk 9, aangedaan." ,» Den volgenden morgen keerde ik. als naer gewoonte tot den voet van bet ge» dtnkteken terug, daar ftrooide ik bloe„ men, die ik vergaderd had, en zond ge,, beden op tot de Goden van den nacht, ,, zonder dat mij iemand ftoorde; dus bleef 99 ik ook nog eenige dagen in het vervolg ongehinderd alléén. Iic juichte mij zelve in het verborgen toe, om dat ik cüo», • I 3  joa CHARITE en POLYDORUS. t, rebus niet meer zag; en vleidde mij, „ dat mijn verhaal zijne liefde had uitge„ bluscht. — Omtrent dien tijd gaf men „ mij nieuwe bezigheden;- mijne gebieders „ riepen mij tot arbeid in het huis, en „ mijn anders gewoone tuinwerk werd „ door eene andere flavin bezorgd. Niet „ zonder droefheid verliet ik den tuin; ik „vreesde, dat men de eenzaame plaats, „ alwaar ik uwe asfehe offers bragt, ont. „ dekken en uwe graftombe verwoesten „ mogt. Maar het noodlot, mij aanhoudend „ vervolgende , bereidde mij greoteren „ rampfpoed." „ Eenigen tijd daar na nodigde phor» bas zijne vrienden tot een prachtig „ feestmaal. Terwijl ik, gelijk de overige „ flavinnen, mij, met het noodige toe te „ bereiden, bezig hield, meende een der „ gaster, aan mijne ftem te kunnen be., fpeuren, dat ik eene vreemde ware. Hij „ naderde mij en vroeg mij naar mijn va» ,, derlond. * » Ik antwoordde hem, dat ik uit Athenea  CHARITE en POLYDORUS. 103 „ was, vrij geboren, en , door eene lange „ reeks van rampfpoeden, in flavernij ge„ raakt. Ik belpcurde , onder het uiten „ dezer woorden, dat zijne oogen van toorn „ fonkelden: ik fidderde, teen deze ver„ woedde zich eensklaps naar phorbas „ keerde, en hem dus aanfprak „ ,, Hoe „„ komt het, vermetele! dat eene flavin, „ bij het godloosfte volk geboren, in tt » uw huis eene fchuilplaats vindt? Hebt »» »> gij vergeeten waarem Kreta , op den „ blokten naam reeds van eenen Athe. „ „ ner, fuderen moet ? Weet gij niet ,, meer, dat dit trcuwlooze volk den ,, „ edelmoedrgen Aindrogeos, op eene „ „ verraaderlijke wijze, heeft vermoord ? „ „ Dat het den vrede heeft gebroken,. „ „ dien de koning hetzelve, na dit fchan„ „ delijk bedrijf', vergund heeft? Dat einde„ „ lijk een Athener den Minotaurus heeft „ „ gedooi, en den koning zijne eenim »» ge dochter ontroofd ? Weet gij niet, „ „ dat minos, in billijke gramfchap „ „ ontdoken, heeft befloten, dat alle zij14  ic4 CHARITE en POLYDORUS. „ ,, ne onderdanen deel in zijne grarfchap „ „ zullen nemen, en dat zij alle Atheners. , „ „ zonder or.derfcheid, die in hunne magt „ ,, zijn, moeten dooden? Oogenbiiklijk ,, „ lever mij die flavin in handen, of ik „ „ dien den koning uw wanbedrijf en „ 9s uwen euvelmoed aan." '* „ „ Wijze lykophron 1"" ,, zeide phor„ bas," „ ju pit er kent mijn hart! 99 t# het was mij onbewust, wat deze flavin „„ons, dezen oögenblik, beleden heeft. „ „ Ik meende , zij waie op het eiland Naxa „ geboren : zulks hebben mij de genen verzekerd, die haar aan mij verkoch»9 9i ten. Heeft zij echter, in een zoo ge» ,, ,, haat gewest, het levenslicht ontvangen,. ,s „ dan verzet ik mij, in geenen deele, „ „ tegen uwen. regtmatigen toorn, en le« „ ,5 ver ik ze ,ver in uwe magt. Dierbaar ,, was u Kreta's verst , gij hebt hem op„ „ gevued , uwe gramfchap is regtvaar- „ ciig." " „ , Moot mij, godin der wraak! '* 3j hernam l ykophron," „ „ ik verzoek  CHARITE en POLYDORUS. 105 „ „ alleen den noodigen tijd, om dit god„ „ loos flagtoffer te reinigen, en ik zweer, „ „ dat ik het dan zelf, met eigen hand, }, ,, zal offeren , op het graf van mijnen „ „ lieven andro ge o s." ",, Oogenbliklijk w grepen mij de andere flaven , en mijne „ makkers, die thands mijne beulen wer„ den, fleepten mij naar het huis van den „ ommenschten lykophron." O mijn geliefde polydorus ! met „ hoe veel ongeduld verbeidde thands uwe ,j c ti arite den flag, die mij. weêr met „ u zou vereenigen! den dood befchouwde ik als de eindpaal van mijn lijden, en hij fcheen mijn verlangen maar al te zeer te » verwijlen. Inmid iels bereidue men de „ plcgtigheden, tot de reiniging vereischt; „ want aan het hof van Kreta vindt men „ fmaad met wreedheid vereenigd: niet te „ vredcn, dat men alle Athener» aan de fchim van androgeos ,opoffert, be„ fch' uwt men z.- daar, als onreine flagt„ < ffcrs, wier vlekken het wijwater eerst „ afwasfchen moet." 15  106- CHARITE en POLYDORUS. „ De voorbereidfelen afgelopen zijnde, „ kwam men mij van de plaats wegfl.ee„ fleepen, alwaar men mij opgefioten had. 99 Terftond voerde men mij naar het graf, „van ad ro ge os; het volk verzamelde „ zich tot dit fchouwfpel, en alle inwooners „ van Gnosfus verlieten de ftad, om hier„ bij aanfchouwers te wezen. Ik nader „ het outer, de priester wapent zich met „ de heilige bijl, en l Ykophron zelf „ grijpt eenen dolk. In dien oögenblik brengt een vreeslijk oproer de offerpleg,, tigheid in verwerrmg; lykophron „ neemt de vlugt; eene fchaar gewapende manfchappen overvalt de offeraars, men „grijpt mij, men verflrooit het volk, en „ twee mijner verlosfers dragen mij , in „ vollen loop, naar den iever der zee. „ Hier noodzaken zij mij een fchip te beklimmen, dat hen zeilree verwacht; men „ kap wia;, en bevrijd ik u van eenen aan,, ,, blik, die u verlegen maakt. Doe gee„ „ ne moeite, om mij dit voornemen uit „ het hoofd te praten, dat gij misfchien „ gelooven mogt, te moeten doen. Ik „ „ ga heen, om u een andwoord te be,, „ fparen, en, zoo gij mij, voor mijne ,, „ verkleefdheid aan u, dankbaar wilt „ „ wezen, fpreek 'er dan nooit weêr een „ enkel woord van, wanneer ik voor „ „ uwe oogen verfchijn."*' „ Oogenbliklijk verliet bij mij, en, van „ dit tijdftip af, vermeed hij zorgvuldig, met mij alleen te zijn. Eenigen tijd ,, daar na reisden wij zamen naar Epidau„ rus: hier wilden wij eene gelegenheid op- zoeken, om, zoo fpoedig mogelijk, naar  CHARITE en POLYDORUS. Ui „ Korlnthen te komen, ten einde van daaf naar Attika over te tleeken. Bij den in„ gang van het woud ontmoetten wij den wijzen ment hes, die ons den weg wees; niet lange daar na echter bejegen„ de ons de reus sin nis: hij greep ,, chorebus aan, en vermoordde hem „ op de allerwreedfte wijze. Ik moest „ mijnen bevrijder zien fterven, zonder dat „ ik hem anderen bijfland, dan door mijne „ tranen, kon bieden. Hij was dood, u „had ik verloren, mijn geliefde poly„ dorus ! uit dien hoofde bouwden mijne „ zwakke handen eene grafzuil voor uwe asch, en eene voor de klagende fchim „ van chorebus. Deze oord werd mij, „ om die reden, ook allengs zoo dierbaar, „ dat ik ze niet verlaten kon: ik had be,, floten, tot den laatften oögenblik mijns „ levens, hier te blijven; want voor onze „ ongelukkige ouders zou ik, eene ramp„ fpoedige dochter, hun lijden flechts ver* „ groot hebben." Hier eindigde charite haar verhaal*  na CHAR ITE en POLYDORUS. ïoo menigmaal door tranen en omhelzingen afgebroken. In eene zeer natuurlijke beguicheling had polydorus die geheele reeks van gebeurenisfen mede doorleefd: bij gevaren had hij voor zijne gade gefidderd, offchoon hij ze in zijne armen hield, de wreede l ykophronontftak hem in woede ; hij zag dien barbaar met opgeheven dolk voor charite ftaan,en fprong reeds toe om hem weg te rukken. Chorebus treurig lot trof zijn hart; hij wijdde hem zijne tra.nen, en charite,zeafdroogende, fprak: ^, Ja! ik zou hem thands ook vrijer kun„ nen danken, nu gij mij te rug gegeven „ zijt; ik zou hem beminnen als vriend, „ als broeder." „ Hij zij onze broeder V' riep Polydorus, en een zacht koeltje, gelijk de adem van et nen geest, waaide hen van chorebus graftombe te gemoet. VIER.  VIERDE BOEK, Zoo dra had de beminlijke charite haar verhaal niet geëindigd, of polydorus begon met het zijne. Charite luisterde met een gretig oor: nu eens dankte zij , met luider ftemme, den deugdzame» naüsikrates, en dan weêr verweet zij, glimlachende, polydorus zijne argwaan en achterdocht. De aandacht, waar mede de een naar den ander luisterde, belette hen op te merken, dat de oude menthes, aan hunne zijde, in onmagt gevallen was: zwak van ouder* dom, en te hevig aangedaan door een zor* zieltreffend gezicht, Rond hij op het punt, van het leven te verliezen.. Charite bemerkte hem het eerst. „ Wat zie ik ïiep zij eensklaps nit, „ moet dan ook «es». K  / ti4 CHARITE en POLYDORUS». „ zoo dierbaar oögenblik ons door een „ nieuw onheil worden vergiftigd ? Ik her„ ken de Goden, zij z jn Reeds wreed ■ ja, „de weldaden, die ik-van hun ontving, „ waren altijd flechts de voorboden hunner „Hagen. O mijn vader! 6 m enthes! „ hoort gij het geroep uwer dochter niet 9?> meer?" — Intusfchen gaf polydorus zich alle moeite, om den grijsaard weêr te doen bekomen: eindelijk kreeg hij het gebruik zijner zinnen weder-; dan te vergeefsch. zou hij beproefd hebben, zijne wooning te bereiken, hadden polydorus en char5i t e hem niet onderfteund. Ongerust over zijne afwezigheid, had des^ grijsaards familie zich, hier en ginds, over het veld verfpreid; men zocht hem roet ongeduld : maar de ongerustheid verdubbelde toen men hem zag. Men ftortte eenen vloed van tranen, men wierp zich aan zijne voeten , men kuschte zijne fidderende handen ; men hief de handen tot de Goden op*, em befchuldigde ze van wreedheid. Maar, men%hm 5 ftuitto> de klagt, waar mede. men de.  CHARITE en POLYDORUS. u§ majefteit der Goden hoonde: hij liet zijne kinderen tot zich brengen, en omhelsde ze allen met de uiteriïe tederheid* Intnsfchen fcheen de dood den grijsaard te bedreigen, alle hulp was te vergeefsch. Thands zeide charite tot polydorus: „de God, dien men in deze gewesten „aanbidt, is de zoon van apollo en „ koronis. /Eskulaap, door den „ wijzen chiron opgevoed, leerde van 99 dezen Centaurus de plantkunde, en Grien „ kcnland vereert hem< tegenwoordig als den „ God der geneeskunde: hjj is het, tot „ wien wij ons moeten wenden, om, van „ zijne goedheid, de herftelling van de», „ wijzen men.thes af te fineeken.. Be„ geven wij ons naar zijnen tempel, ten „ einde zijn ftandbeeld te omhelzen, en „ hem de hulde te brengen van twee zui„ vere, teder beminnende harten, het eeni„ ge offer, in. de daad den Goden waar„ dig." » O mogt. Epidaaru» God;,"' andwoordde. bolydorus, „ ons. gebed, wrhoorenL K SL  116 CHARITE en POLYDORUS. „laat ons voor ment hes eenen pligt „ volbrengen, die zijne vroomheid zoo zeer „ verdient, en welken hij van onze dank„ baarheid verwachten moet." Bij deze woorden begaven zij zich op weg, e» gingen naar den tempel van /escula» si us Deze tempel is een der beroemdflen uit gansch Griekenland: de toevloed van verfchillende volken derwaard maak; hem even zeer beroemd, als apollo's tempel te Delphi, en die van jupiter te Olympia. Een elkander vervangend choor, van mannen en vrouwen, zingt hier dagelijks, verheven lofliederen, ter eere der Godheid; een talloos aantal priesters en priestcresfen bewoont het binnenfte des tempels; en zijn Omtrek is zoo groot, dat hij hen die 'er fene toevlugt zeeken, ter fchuilplaats verftrekt De tempels onzer Goden toch zijn de zekerde vrijplaatzen door geheel Grie* kenland; en zij, die het misdrijf of de; onregtvaardigheid uit hun vaderland ver-. Ibant, vinden, in deze heilige oorden, de  CHARITE en POLYDORUS. 117 rust, die de ganfche Natuur hen ontzegt. Toen de beide gelieven in den tempel kwamen, bragt men ze tot den boogenpriester, en zij verklaarden hem het doel hunner wenfchen. „ Het is geenszins een 9t vijand der Goden," fprak charite, „ voor wien wij hunne regtvaardigheid af., fmeeken; achl nooit hadden de Goden en de deugd een getrouwer en vroomer „ dienaar; ment hes wijsheid is te Epi„ daurus bekend; voor hem offeren wij onze „ gebeden, aan den God van dit gewest." Onder dit gefprck befchouwde de hoogepriester charite, en ftraks drong reeds het vergift der liefde in het binnenfte van zijn hart t iEsKütAPius hoogepriester is de mag» tigfte burger te Epidaurus; als een koning, heerscht hij in het binnenfte des tempels, en het groot aantal van hun, die denzelven, bewoonen, maakt, in den ftaat, eene aanzienlijke maatfchappij uit, waarover h$ 1 het gebied voert. De tegenwoordige, hooge-v  ri8 CHARITE en POLYDORUS» priester was trotsch en hoogmoedig op zijne magt; onophoudelijk was zijne ziel een roof der bevigfte driften; "en de nabijheid van eenen God zelfs boezemde hasr geenszins meer zachtaardigheid en mededogen in; zij ademde enkel gramfchap, trots enwoede. De liefde vertederde hem in geenen dee-le; zij tekende zich in zijn hart niet anders, dan met woestheid en wreedheids Naauwlijks had- hij charite gezien, of hij ontftak- over polydorus geluk in. woede: hij befloot, het te verwoesten ;,. naardien echter zijne huichelarij zijne wreedheid evenaarde, wist hij zijne driftvervoe*». ring gemaklijk te. beteugelen en te ontveinzen. Het offer begon: met tranen in de oogen, Wierpen beiden,. polydorus en -c h a r i-te, zich het flandbeeld te voet, en vurig fmeekten zij den God, om de herflelling van den deugdzaamen menthej, In dien ©ogenblik beweegt zich het flandbeeld £ eeneflang komt midden uit bet. outer fpricgea,  CHARITE en POLYDORUS. nj i en nadert het offer; voor de offeraars flaakt- 1 zij haare beweging , en keert welhaast weêr- I tot haar voorig verblijf te rug. „ Zie „ daar, de God zelf!'* riep bet volk, in verrukking, die, naar hun geloof, den i tnenfchen, in deze gedaante, plagt te ver- j fchijnen; men dringt' nader, om hein voor de weldaden te danken, waar van zijne i befcherming hen verzekert, Inmiddels beweegt zich het flandbeeld op nieuw, ook j opent zich de sarde, en, uit haren fchoot,. i klimt eene geduchte Rem , die zich aldus. i laat hooren : jj Verre van hier ieder onheilig fïerve„ ling! het is een God, de tot u wil. „ fpreeken. Volk van Epidaurus*. door „ yE s Ko l a a p zoo genadig befchermd,.. „ leen deze Rem een opmerkzaam oor: en. „ gij , edelmoedige vrienden 1 die dankbaar*„ heid en hoop in dezen tempel voerden, „ ontvangt het loon uwer godsvrucht. Men». „ thes zal zijn leven behouden; de Go* , „ den nemen deel in zijn lotv en zij'beschermen zijn- leven» Daar. voor echter., .  i*o CHARITE en POLYDORUS, dat het noodlot u deze genade vergunt,, „ eischt het, dat de jonge charite zich 9, aan den dienst van zijn outer toewijde; „ .  CHARITE en POLYDORUS. 125 fluit, masr belooft hem ook, ocgenbliklijk eene boot op te zoeken , die hem naar de vloot der Athencrs brengen kon. Eenen geruimen tijd gaan zij het ftrand langs, zonder eene eenige boot te kunnen vinden : de visfehers, die zich gewoonlijk aan de kusren onthouden, waren, door de nabijheid des vijands ontileld, naar afgelegen bochten geweken, vrcezeude, zich ?an de woede der Atbeners bloot te ftellen. Evenwel bewogen de beden van den grijzen ment hes, wiens wijsheid en deugd hem den ruwen kustbewooneren eerwaardig gemaakt hadden, een hunner, om polydorus op de vijandlijke vloot over te zetten. Toen zij de eerfte fchepen naderden, ge. voelde polydorus eene geheime gemoedsbeweging, het denkbeeld, van zich onder Zijne kindsheden te zien, vervulde zijn hart met vreugde; bij Hond zelf verbassd , hier een geluk te genieten, waar van charite geene getuige was; de hoop echte;-, dat hij. ook haar weinaast in dit geluk zou h 3 ■  *26 CHARITE en POLYDORUS. deelen, troostte hem en Relde hem gerust omtrent zijne eigen gedagten en gewaarwordingen Zoo dra zijne Rem de fhepen bereiken kon, riep hij , dut hij een At1 ener Ware, door eene reeks v:n or.fpoeden aan deze kust geflagen; dat nij Wenschte, op hunne vloot te dienen, en dat zijne kennis van dit gewrst, hen zijnen raad misfehien kon do.n va,, nut zijn. Dit gezegd hebbende, zonden de Atheners eene boot uit, die hem aan boerd hunner fchepen moest brngen, terwijl de visfeher weêr terug keerde naar de kust. * Het zonderlinge van dit voorval verbaasde de Atheners; polydorus werd hen verdacht. Zich overredende, dat hij '-en fpLn was, door de vjanden afgezonden, befloten zij, hem tot hunnen bevelhebber te brengen : inmiddels kluisterden zij hem in ketenen, en de ongelukkige vond, onder zijne landslieden, dezelfde behandeling weder, die hij» bij de zeerovers, ondergaan bads,  CHARITE en POLYDORUS. ia? De bevelhebber der Atheenfcie vloot was op zijn fchip, van zijne voornaamfie onderbeve.hebbers omringd, toen men den jon* gen polydorus vóór hem bragt. Door dezen laatfi.cn flag geheel verpletterd, bedekte de ongelukkge zijn hoofd? hij wiïde het licht niet meer zien; de dag was hem haailijk geworden. — „ Is Athenen uwe va,, derftad zeide de bevelhebber der Atheners tot hem, „ zoo antwoord mij: wie is „ uw vader?" — „ Wat hoor ik.'" riep polydorus uit, „ welk een item! —• „ Gij zijt het, ja gij zijt het! Het is mijn „ vader, dien ik hier weervind! mijn va„ der , voor wien ik mij nederwerp." „ Mijn zoonf" riep pisistratus uit. „ — Dan % aar van daan, polydorus? ,5 Het monster van Kreta \ — zou hij „ het ontkomen weezen ? Ja, hij is „ het; het is mijn zoon! — Atheners! „ neemt deel in mijn geluk: het is mijn „ zoon; de Goden hebben hem mij weêr- „ gefchonken." „ Zoo zijn dus* „ hernam polydorus, „de geheüae L 4  ia8 CHARITE en POLYDORUS» if bewegingen van mijn hart geregtvaardigd ; ik heb mijnen vader, onder eene vrcem„ de luchtftreek, weérgevonden, mijne ram„ pen nemen een einde, ik heb nu niets ,, meer te vreezen." Hunne verrukking en driftvervoering werden afgebroken door het gcfnik van alle omflanders; weldra verfpreidde dit nieuws zich over de ganfche vloot; bevelhebbers, matrcozen en foldaten kwamen, om ffcrijd a in de blijdfehüp deelen van eenen heirvoercr, dien zij beminden. Na de cerfte oogenblikken van vreugde, ging pisistratus met zijnen zoon alleen , en bad htm, een verhaal te doen zijner rampfpoeden. ,, M;jn zoon" , fprak hij , na hem te hebben aangehoord, „ hoe hard „ de flagen ook zijn mogen, die gij van de Goden ontvingt, hoed u nogthands , s, ooit aan hunne goedheid te wanhopen: ,, de rampen, die zij over de menfchen uit♦, ftorten, ontglippen hunne handen flechts „ ondanks zich zeiven, maar hunne genade ,j en hunne weldaden zijn onuitputbare  CHARITE en POLYDORUS. xz9 fchatten: het berouw treft, de rampfpoed „ ontwapent, maar de wanhoop verbittert i, hen. Even als gij, ten doen gefield aan alle de mishandelingen van het nood„ lot, ondervind ik de eigenzinnigheid der „ fortuin: zij had mij ten toppunt van eer », gevoerd; zonder mij te laten verblinden, „ heb ik de fchatten gezien , waar mede zij „ mij oveihoopte; hare misgunst heb ik mede beproefd en rampfpoed verduurd. „ De keus van mijn vaderland heeft mij, ,, op nieuw, aan het hoofd mijner mede», burgers gefield. JEgbvs was dood, zijn zoon Theseüs, op heldenroem ,, belust, verliet den troon, om Herku» » l e s daden naar te Rreven. 'Er ontllond „ krijg; nu kwam het volk, mij uit mijn „ eenzaam verblijf halen , en ik heb mijne „ rust aan hetzelve opgeofferd. Zie daar » mijn leven , hetwelk thands ten einde is fnelt; het noodlot heeft alle deszeifs tijdj, perken gekenfehecst door eene reeks van afwisfclingen: onwrikbaar ftandvastig» te „ midden van den florm des wederfpoeds * h 5  130 CHARITE en POLYDORUS. „ heb Ik Reeds de deugd voor oogen ge„ houden , n aar riet minder de hi lp der „ Goden , wier pligt het is, de deugd te „ befchermen " „ Gij zeg mij niets van Sterope, „ mijn vadi r!" antwoordde Polydorus, ,, de moeder van charite: w.;t is haar „ lot in uw afzijn? G^den! hoe veie tra- nen heeft haar uw vertrek niet moeten ,, kosten!" — „Ach! mijn Zoen!" hernam pisistratus , . welk eene treur ge „ herinnering vei wekt gij in mijn gemoed ! „sterope is niet meer." „ Zij „ is niet meer!'' viel polydorus hem, Weenend,'in de rede „ O!" voer pisistratus voort, ,, denkt gij, dat zij het „ grievend leed heobe kunnen overleven, „ dat haar getroffen heeft ? De dag , diè haar charite uit hare armen itikte, „ was ook de laatfte dag haars levens ; „ hare Zalige fchim heeft zich, in het rijk „der dooden, met choerepho ntes „ fchim vereenigd, en de asch hunner lig„ hamen, onder elkander gemengd, rust ik  CHARITE en POLYDORUS. r$l l, dezelfde urn. Lnat ons hair lot niet be„ klagen ; de dood was voor haar de groot„ Re weldaad, daar het leven, als men „ eens verloren heeft, wat men bemint,de „ grootfta kwelling is." „ Ach!" riep polydorus thands uit, „ denk dan eens, wat kwalen mijne.- boe- zem verfcheuren. Ik heb charite „ verloren, en misfehien heeft een barbaat „ h:ar van bet leven beroofd." „ ïft neem deel in uwe vrees en bekommering/* zeide pisistratus, „ en ik zal niet ,, ophouden , u gerust te ft^len; ik zal „ uwe liefde te hulp komen, terwijl ik mijn. „ vaderland dien. Tot dezen oögenblik „ toe veifchoof ik het bevel, om de ge* wapenden aan land te zetten; ik ver„ wachtte nog eenige fchepen, die de ftorm s, van de overigen verftrooid heeft; thands „ zijn zij allen bijeen. Morgen , met het „ krieken van den dag , zal men bet te„ ken tot den aanval geven; gij zult den „ gewapenden troep aanvoeren, die de Rad i  132 CHARITE en POLYDORUS. „ van de landzijde belegeren zal, terwijl ik „ intusfchen, met de vloot, de haven zal „ poogen in te nemen." De nacht had zijnen fluijer nog niet opgerold, toen polydorus, vol ongeduld, reeds zijnen vader kwam bidden , dat bij bevel ter ontfcheping mogt geven. Pisistratus verhoorde zijne bede , en prees zijnen moed ; maar gaf hem tevens twee krijgslieden tot raadsmannen mede, zoo verftandig, als bekend in het leger: kleobu» lu5 en demodokus waren het, die polydorus verzelden. De ontfcheping gefchiedde zonder tegenftand; en, met het krieken van den dag, vertoonden zich de gewapende benden, in orde gefchaard, voor de muuren van Epidaurus. Bij dit gezicht vliegen de ontflelde burgers naar de wal: eene langduurige vrede had hen aan lediggang gewerd: weinig gewoon aan de moeilijkheden des oorlbgs, vreesden zij., bij voorraad reeds, desztlfs gevaren en verrnoeijenisfen. Polydorus  CHARITE en POLYDORUS. 133 bediende zich van hunne eerfte verbaasdheid , om terftond een aanval te doen: maar nasuwlijks nadert hij de muren , of het moedloos volk legt de wapenen, voor zijne voeten, neder. Men opent hem de poorten, fmeekt zijne genade af, en polydorus trekt, als overwinnaar, de ftad binnen, die hem beledigd en zoo onregtvaardig behandeld had. De hoogepriester intusfchen, in het binnenfte des tempels opgefloten, weigerde, den voorhof te openen, en maakte zich, ter verdediging, gereed. Hij was het, welken minos gebruikt had, om het volk van Epidaurus over te halen, dat zij de Atheners, op eene zoo hoonende wijze, afwezen: thands vreesde hij hunne gramfchap, en wilde zich ontrukken aan hnnne wraak. Polydorus fnelt derwaard; kleobulus verzelt hem, terwijl demodokus zich het overige gedeelte der ftad onderwerpt, en de vloot van pisistratus den mond van de haven bemagtigt. De verliefde jongeling nadert thans de  134 CHAIUTE en POLYDORUS. deuren des tempels : vruchtloos wenscht de hoogepriester, 2ijnen aanvallen, zoo dikwerf herhaald, tegenftand te bieden : polydorus dringt 'er binnen, en werpt alles over hoop, wat hem in den weg komt. Kleobulus onderfteunt hem, met zijne Atheners, en houwt alles neder , wat nog vechten wil ; eindelijk be. zwijkt de hoogepriester zelf; hij geeft zich aan kleobulus over , en, weldra, kluistert men hem in ketenen. Inmiddels was polydorus onzichtbaar geworden: te vergeefsch zochten de krijgs» lieden hem in den voorhof des tempels, en rleob ulus, hier over ontrust, begon reeds een hinderlaag voor hem te vreezen, toen men hem eindelijk verfchijnen zag, met de wapenen in de vuist. Geheel bui. ten zich zeiven en woedend, zwaait hij het zwaard over den hoogepriester. „ Geef mij „ haar weder!" roept hij, „geefmijcH ri„ t e ! of dit flaal zal u oogenbliklijk voor » alle uwe trouwloosheden ftraffen." „Houd opl" zeide de hoogepriester»  CHARITE en POLYDORUS. 135 „ ik bezweer u, bij den God dezes tem„pels, dat het lot van charite mij ,, geheel onbekend is: zij werd mij op 55 denzelfden dig weêr ontrukt, waar op ik 5, ze u ontroofde; en zedert vernam ik van „ haar niets meer: .sskulapius ftraffe „ mij, zoo mijn mond geene waarheid „ fpreekt." „ Meinëedige!" andwoordde hem polydorus; „ dagelijks mis,, bruikt gij den eerwaardigen naam der „ G ,den; ontvang het loon uwer euvelda„den!" Bij deze woorden zwaait bij, andermaal, het zwaard; maar, in denzelfden oögenblik, verheft een uit hun, die in den tempel gevonden waren, en die de Atheners hadden gevangen gemaakt, zijne (tem, en roept uit: ,, O mijn vriend! „ mijn lieve polydorus! vind ik u hier ,, weder?*' polydorus Iaat het zwaard zinken, en herkent si ra ton, dien edelmoedigen Kretenzer, die hem eens bij charit e bragt, toen hij de hoop, van haar ooit weder te zien, reeds geheel en al had opgegeven. Hij fnelt zijnen vriend in de  t«ó* CHARITE en POLYDORUS. armen, omhelst hem en Raakt zijne boeijen. „ Vrees n'ets voor charite," voerde straton hem te gemoet; „ ik heb ze „ in veiligheid gebragt, ik heb haar ont„ rukt aan de geile drift des hoogenpries„ ters."' „O mijn vriend!" andwoordde polydorus, „ hoe vele weldaden! „ welke uitfteekende dienRcn I boe zal ik „ die immer kunnen vergelden ? Dan, waar „ is zij? hoe bevindt zij zich? Breng mij „ bij haar, haasten wij ons! Gij fchenkt ze „ mij andermaal weder.'' Inmiddels gaan zij met elkander voort. Straton had charite eener arme vrouwe aanvertrouwd , die , den h oogenpriester onbekend, in een gebouw, binnen den tempel, afgezonderd leefde. Aldaar was charite opgefloten, zedert den ongelukkigen dag, die haar van haren geliefden fcheidde. Reeds hoort zij polydorus flem. „ Hij is hét! hij is het!" roept zij uit, —• „ dierbare gemaal!" —■ En reeds lag polydorus in haare armen. „ Ons ,ï doel is bereiktzeide hij eindelijk; „ de „ Go-  CHARITE fiN POLYDORUS. f37 „ Goden zijn moede, ons te vervolgen; „ thands heeft het noodlot ons voor eeu„ wig verbonden," Nu verhaalde polydorus zijne beminde alles, wat 'er, zedert hunne fcheiding, gebeurd was: sterope's dood bedroefde charite op nieuw, en bevochtigde hare oogen met tranen; maar polydorus droogde ze af, en de tegenwoordigheid van eenen zoo teêrbeminden gade lecnigde, ten minfte, hare fmart: zij verlieten allen den tempel, om zich met pisistratus te vereenigen. Op den weg vroeg polydorus aan straton, welk voorval of ongeluk hem uit zijn vaderland verdreven had ? „ Het medelijden, dat uw lot mij „inboezemde," andwoordde straton, ,, was de eenigfle oorzaak van mijne ver„ banning: mijne landslieden kwamen bet „ te weten, en rekenden het mij tot een ,; misdrijf. Door hen vervolgd, ben ik in „ dezen tempel gevlugt, om mij voor hun. „ ne gramfchap te beveiligen: hier w:onde M  t$& CHARITE en POLYDORUS „ ik reeds zedert twee jaren. In het op-. „ roer, dat de kunstgreepen des hoogenM priesters onhngs deden uitberRen, her» », kende ik charite weêr, ik zag u „ uit hare armen rukken, ik [zag uwen regt„ matigen toorn. Hoe gelukkig was ik! „ want nu kon ik, door mijne hulp, haas „ andermaal , voor u , redden."' Toen straton zijn verhaal geëindigd Siad, omhelsde polydorus hem; charite omhelsde beiden, en de twee gelieven betuigden hunnen edelen, vriend de dankbaarheid, die zij; hem verfchuldigd waren. Inmiddels was pisistratus in de ftad gekomen , en trad nu ten voorfchijü, onder het gejuich van het volk en 2ïjne krijgslieden. Charite fnelt hem te gemoet, en werpt zich aan zijne voeten; feij beurt haar op , en fluit haar,, met den, aederen naam van dochter, in zijne armen. Hier op zegt hij tot foly dor u's, die me» de zijne kniea omvattede: „ Lang- gey> «oeg, ja al te. lange, heeft het nootlot  CHARITE en «POLYDORUS. ng, „ uw geluk gedwarsboomd; laat ons ee* „ huwelijk niet langer verfcbuiven, dar de „ Goden gewislijk zegenen," De toejuiching verdubbelt ; alles geeft, door geroepen handgeklap , zijne goedkeuring te kennen,. Pisistratus intusfohen begeeft zich* «empelwaard, ontzet den boogenpriester van. 2ijn ambt, en benoemt, in zijne plaats, eenen burger,.die, te Epidaurus, algemeen in achting Rond. De beide geliefden naderen het. ou ter: de vlam gaat op, de offerdieren worden geflagt, on de hoogepriester, zoo even door pisistratus benoemd „ ontvangt, in naam der Godent, de. eeden' der beide echtgenooten* De Atheners bleven maar zoo lang in de ftad, als , ter viering van H vmen's feest, vereischt werd. Na dat pisistratus-,. Van Epidaurus inv/ooners, eene voldoeninggevorderd had, geëvenredigd aan de-bele»' diging en hoon , den Atheneren door Ififei toegevoegd, maakte hij de: no0dige fehik. Wagenv. om in. 2ijtr, vaderland terug m Sieeren..  140 CHARITE en POLYDORUS. Vóór hunne afreis, bezochten de beide gelieven nog eens den ouden menthes, wien zij rijklijk met gefchenken overlaadden; ook/bfagten zij, ten zelfden dage, door een talrijk gevolg verzeld, op chorebus graftombe een offer. Zoo dra zij alle hunne pligten vervuld hadden, beklommen zij, met hunnen getrouwen straton, het fchip van pisistratus, en de vloot ging onder zeil. Te Athenen werd pisistratus ontvangen , als de wreeker van zijn vaderland; deze edelmoedige burger echter keerde tot zijne voorige eenzaamheid te rug, minder belust op de toejuiching zijner medeburgers, dan op de genoegens van een ftil en afgezonderd leven : zijne kinderen volgden hem. Toen c h a r i t e in dezen oord aankwam , bezocht zij de graftombe van sterope en choerephontes; zij befproeide hun graf met tranen, en bewees de asfcbe van hun, die haar eens het aanzijn gaven, alle die eerbetooningen, waar-  CHARITE en POLYDORUS. 14s toe teérbartigheid en kinderliefde haar noop. ter. Eenigen tijd daarna reisde straton, op verzoek van polydorus, naar Abydos, teneinde naüsikrates en the. mist o te bewegen, om zich in Attika met de woon te zetten. Weldra kwam hij terug, en hij bragt die oude lieden mede; zij hadden al het hunne verkocht, om ben! te volgen; themisto droeg alleenlijk de bjkbus, waarin zich de asfche van haren zoon bevond. Polydorus ontving ze met alle uitdrukkingen en bewijzen der tederfte kinderliefde. Van dit tijdftip af maakten zV} ^ gezin uit, en het was de dood alleen, die ben fcheidde. Charite en polydorus bereikten eenen hoogen ouderdom 5 de hemel zegende hunnen echt; zij hadden een groot aantal kinderen , die in talenten en deugden uitblonken; en toen, in bet vervolg, na den heldhaftigen dood van ko o rus, de Atheners hunnen regeringsvorm M 3  X4& GH AR ITE EN POLYD 01U5. veranderden, en het beftuur [over hunne Republiek aan Archonten toevertrouwden, koos men den eerften dier Archonten uit de afftamlingen dezer, alleszins eerwaardige^ familie»,  BEKNOP TE LEVENSGESCHIEDENIS van l l BARTHELEMY* * Jan jakob barthel-emy , wiens familie reeds zedert lange te Anbagne, in Provence^ woonde, en, geenszins uit hoofde van ijdele en pralende tijtels, maar van deugden, die haar erfdeel fchenen te weezen, eene algemeene achting genoot*, zag het eerfte levenslicht, den 20 Januarij 1710% op eene reize, die zijne moeder, magdalena Rasti-t, gedaan had, te Casfis, eene klei* a'e ftad en haven tusfchen Marfeilte en Tonton, Nog maar vier jaren oud, verloor hij deze moeder , wegens- haar verlicht verftancl 300 wel, al& uit hoofde -van^ haar deugd* aaamhait, eerwaardig, latende zij 3 behalve»;  144 LEVENSGESCHIEDENIS hem, nog drie jonge kinderen na. Zijn vader, jozefbarthelemy, nam zijne eerfte opvoeding alleen op zich, en zorgde voor hem met de tederheid eener moeder. Vroegtijdig gewende hij hem aan gevoeligheid van hart, en leerde hem zijne moeder beweenen. „ Dagelijks," zoo fchrijft bij zelf, „ nam mijn ontroostbare vader mij bij ., de hand, voerde mij aan eenen eenzamen ,, odrd, deed mij aan zijne zijde nederzit„ ten, berstte dan in tranen uit, en fpoor„ de mij insgelijks aan, om de tederfte „ moeder te beweenen. Ik Hortte tranen „ en lenigde zijne fmart. Zoo vertederende „ tooneelen, welken» eenen geruimen tijd „ lang, menigwerf vernieuwd werden, maak ■ „ ten eenen diepen indruk op miin hart." Aan den rand van het graf zelfs vertoonden zij zich aan zijnen geest, en goten zij bal. fem in zijne ziel, bij de bitterheden des doods. Die eerfte aandoeningen en gewaarwordingen worden nooit geheel uitgewischt; zij alleen zijn de vooibereidfelen tot eene goede  V4N J. J. BAR THELEMY, 145 ©pvoed/ng en verzekeren derzelver gevolg. Die van den jongen barthelemy viel bij' uitftek wèl uit, zelfs zonder veel moeite te vereifchen, en hij beandwoordde alleszins aan de gunftige hoop, die men omtrent hem had opgevat. Twaalf jaar oud, zond zijn vader hem naar 't Collegia, in het naburig Marfeille , alwaar hij de fchoonfte vorderingen maakte, onder het geleide en beftuur van pater rayna ud, naderhand meer bekend geworden, door zijne welfpreekendheid op de fpreekgeftoelten van Parys. Deze voortreflijke leermeester, een man van genie en fmaak, die weldra den uitmuntenden aanleg van den jongen barthelemy befpeurde, en 'er zijn grootRe vermaak in vond, om zijne ontluikende vermogens te ontwikkelen, was tevens in naauwe vriendfchap verbonden met chalamont de la visclede, die, meermaalen door akademiè'n bekroond, en. kei in Proyence beroemd was, en zich zeer veel aan raynaud's kweekling liet gelegen liggen. Barthelemy herinnerde N  ï4 LEVENSGESCHIEDENIS zich zijner nog menigwerf, toen de wereld' hem reeds vergeten had. Zoo is het dik- ■ wijls de dankbaarheid alleen, die den geleer- ■ den man in gedachtenis bewaart. Barthelemy verliet vervolgends, , zich tot den geestlijken ftand bepalende, , zijne eerfte leermeesters, verliet het collegie,, en ging, bij de Jefuiten, de wijsbegeerte: en godgeleerdheid hooren. Dezen lieten hem echter nog tijds genoeg over, om zich i toe te leggen op de beoefening van het I Grieksch en der Oosterfche talen. Hij deed dit met zoo veel ijvers, dat hij in eene ge- < vaarlijke ziekie fcortte, en , eerst met zijne: intrede in het Seminarium, weêr op zijn verhaal en tot voorige kragten kwam. Hier'oefende hij zich, boven al, in het; Arabisch, terwijl een jonge Maroniet, die te; Rome tóas opgevoed, en zich, te Marfeille,, bij eenen ocm onthield, welke handel op: de Levant dreef, hem , daarin ïesfen gaf, en hem, door dagehjkfche gefprekken, 'eri zelfs zoo ver in bragt, dat hij het gemak» lijk fprak. Op aandrang van zijnen leer*  VAN J. J. BARTHELEMY, 147 meester, leerde barthelemy eene re» devoeriig, in de ArainTche taal, van buiten , en hield dezelve, in eene zasl van het kweekfchool, met veel bijval, voor eene vergadermg van Oo^terfche Christenen. Dit maakte gerucht en biagt hem een bezoek ten wege, zco zonderling ds onverwacht, te weten van eenen gewaanden Rabbi uit *S>, rie, die zich voor zeer bedreven in de Oosteriche talen uitgaf. Deze arme Jood beklaagde zich bitter over de onverfchilligheid, waarmede men hem behandelde, 'er bijvoegende, dat een man van zijne geleerdheid, in het verlichte Frauhyk vooral, op een beter onthaal had mogen hopen. Eenige kooplieden, die hij dagelijks lastig viel, bragten hem bij den jongen Jbarthelemy, flechts één - en - twintig jaren oud, en baden hem dringend, zich met dezen vreemdeling in het ftr'jdperk te willen begeven. Terwijl de jongeling zich hier over verontschuldigde, zeggende, dat het Hebreeuwsch geene taal was, die men gewoonlijk fprak, en, zonder voorberei-  h8 levensgeschiedenis ding, zoo maar voor de vuist gemaklijk fpreeken kon , haastte zich de Rabbi, om, als het ware, een voorfpel te maken door het opzeggen van den honderd negenden psalm. Zoo haast hij het eerfte vers daarvan geëindigd had, viel barthelemy hem in het woord, hem omhalende op één of twee fpreekwijzen uit de Arabifche zamenfpraken der grammatica van erpeniu s. Vrijpostig andwoordt hem de Jood met het tweede vers van gemelden psalm; zijn partij vervolgt zijne zamenfpraak; het gefprek wordt levendig, van den eenen kant zoo wel als van den anderen, en eindigde niet, voor dat de psalm ten einde was. Barthelemy bemerkende dat de geleerdheid van den Rabbi hiermede geheel was uitgeput, fpreekt nog eenige woorden, ten einde den toehoorderen allen twijfel omtrent zijne zegepraal te benemen. Zijn partij kent hem de overwinning toe, en betuigt, op zijne ganfche reis door Afie9 Afrika, enz. nergends een zoo bekwaam man, als dezen jongeling, te hebben aangetroffen.  van j. j. BARTHELEMY. 149 Je laatfte daar tegen, voor hem in edelmoedigheid niet willende onder doen, zegt aan de verbaasde kooplieden, dat deze onbekende hem voorkwam, hunne weldaden en gunst alleszins waardig te wezen. Een voorval van die natuur moest noodzaaklijk barthelemy met roem bedekken, en dit gebeurde ook, ondanks alle zijne poogingen, om het publiek hieromtrent te verlichten. Gaarne verhaalde hij dit voorval, Waarin hij een nieuw bewijs vond der onbefchaatndheid van winderige gelukzoekers en van het .voordeel, dat zij »er meestal uit halen. Barthelemy verliet de kweekfchool, doordrongen, naar zijne verzekering,van de verheven waarheden van den Godsdienst, maar ook zonder de minfte neiging, om voordaan in den geestlijken Rand te trede». Zijne ganfche ziel was voor de letteroefeningen geftemd. Hij keerde nu, naar Aubagne9m den fchoot zijner familie, te rug. Hij zou zijn leven in eenzame rust gefleten hebben J en niets had hem mis N3  I5o LEVENSGESCHIEDENIS fchien ooit in zijn geluk geftoord, zoo niet talente-ien natuurdrift hem hadden voorgefluwd, en waar tegen hij niet in flaat was zich te verzetten. In gevolge hier van ondernam barthelemy verfchUlcnde reizen naar Marfeilk, om zich door den geleerden oudheidkenner cary in de geheimen der penningkunde te laten ondenigten. Ook ging hij naar* Aix, en bezocht de bibliotheek van den piiefident de mazaügues, met hai.dfchrifren van den doorluchtigen peiresc vercierd, en met de kostbaarfle uitgaven der oude fchrijvers. Dit was voor hem eene foort van tempel, alwa«r hij, bijkans geheel alleen, de fchim.men der dooden opriep: weldra boezemden dezen hem het voornemen in, om zijn vaderland te verlaten, ten einde hen fchitterender eerdienst te bewijzen. Hij begaf zich voor eerst naar Parys, alwaar hij leermeesters, gidfen en vrienden vond. Als zoodanig leerde hij de boze kennen , oud gcheimfchrijver eener beroemde akadcni-e5 die der opftiiriften en fraaije let-  v a n jf. j. BARTHELEMY. 151 teren naamlijk, welke bijkans haar geheel beftaan aan hem te danken had; commisfaris der boekerij, die hij met zoo veel wijsheid als werkzaamheid voorftond; en opziener over een muntkabinet, welks voornaamRe fchatten men aar< zijne fchrandere zorg te danken had, Dit laatfte ambt had dezel* ve aan bimard la bastie toege^-cht, maar een A te vroege dood ontuikt fter wctenfchappen dien geleerden man, en deboze wierp nu het oog op bui helemy, en verwerf, dat deze hem, in het jaar 1745, dat is, Hechts agt maanden na zijne aankomft te Parys, als medespzier.er werd toegevoegd Hier floot hij ook eene vertrouwde vrieudfe-ap n:et bougainville, een cicrlijk fchrijver en beminlijk geleerde, die roem zocht, maar onder het geftadig geleide van godsdienst en deugd. Vroegtijdig verloor hem de akademie, wier ziel en leven hij was. Hij wist, ftervende, barthelemy geen grooter blijk van hoogachting te geven, dan hem het overfchot te vermaken der handfchriften van den N4  152 LEVENSGESCHIEDENIS geleerden freret, aan wiens nagedachtenis hij , door het in 't licht geven van velen zijner nagelaten fchriften, een groot j gedeelte van zijn eigen leven had toegewijdNog telde barthelemy onder zijne eerfte en getrouwfte vrienden, den eeiwaaidigen poncem -iGNE , zo ijverig voor de akademie bezorgd, en die op dezelve eenen zoo geruimen tijd, den invloed had, welken deugd en verdiensten alleen in ftaat zijn te-geven. De roi-in , waarin barthelemy deelde, riep hem, in het jaar 1747, ter vervuiling eener vacante plaats aan de akademie , verwekt door den dood van b urette, een oordeelkundig man, bekend door zijne gymnastifche fpelen en de muziek der ouden. Zeker beroemd noogieeraar der univc-fiteit, dien men reeds den laatften Romein noemde, uit hoofde zijner bekwaamheid in de taal dier wereltioverwinnaars, welke men begon te verwaarloozen, c h a r- . les le beau, had de meeste ftemmen voor zich. Offchoon reeds eenmaal, ten behoeve van zijn eigen leerling bougainville, afftand gedaan hebbende %  van J.J. BARTHELEMY. 153 ontweek bij nog eens alles, wat hem de voorkeur zou hebben kunnen doen geven. Barthelemy werd dus gekozen, en , weinig tijds daar na, zijn mededinger, Dit was alleenlijk het voorfpel tot eenen edelmoedigen ft;ijd. Bougainville «aamlijk het fecretarisfchap der akademie, wegens zwakheid van geitel, nedei gelegd heb. bende, droeg aan den graaf d'a r g e n s o n", barthelemy tot zijnen opvolger voor. De minister vo eed gaarne san dit verzoek, maar barthelemy bedankte, en deed le beau voor hem kiezen. De laatfte; in het vervolg, van dien post ;ribnd doende, welken hij tot hier toe met voorbeeldigen ijver bekleed had, wilde dien, op zijne beurt, aan Barthelemy doen geworden, zeggende: „ rj ben ik bet fecretaris„ fchap verfchuldigü, en u geef ik het dus „ weêr over." „ Ik Raa het aan eenen „ anderen af," hernam die regtfchapen man oogenblik ijk, „ maar aan niemand fta ik „ het regt af en het vermaak, om te zeg,j gen, dat men u niet in edele daden heeft N5  154 LEVENSGESCHIEDENIS „ kunnen te boven ftreeven," En zoo eindigde deze ftrijd, der oude fchoole van Pythago kas waardig ? waar de edelmoedigheid het gewoone nitwerkfel der hoogachting, en naar omftandigheid van zaken, meer of min grootmoedig was. Dit gevoel bezielde bauihelemy's, gedrag, bij het overlijden van den geleerden O e boze, in het jaar 1753, wiens post hem toekwam te vervullen, zijnde hij agt jaren lang zijn adjunct geweest. Intusfchen had een ander de laagheid, voor zich zei» ven daar om aanzoek te doen. barthelemy, die 'er van verwittigd werd, wilde den naam van dezen lagen eigenbelangzoeker niet weten, die een aan hem ondergefchikt perfoon was. Zijn hart kende geene wraakzucht, en hij wilde zich zeiven het naargeestig denkbeeld fparen, van eenen anderen te moeten verachten. Hij onthield zich van alle aanzoek bij den koning, latende aan zijne vrienden het genoegen, om, alleen, ten zijnen voordcele met den vorst te fprceken. De laatfte inmiddels haastte  van j. j. BARTHELEMY. 155 zich, om barthelemy regt te doen» en fchonk hem dit blijk van vertrouwen, reeds alvoorens d'argenson hem daartoe het voorftel deed, Deze minister verRond zich op mannen van kunde, en zijne ftem gold wel zoo veel, als die des ko« •nings. De nieuwe opziener, niet te vrede, die ■kostbare verzameling in orde te brengen, weke zijner zorge was toevertrouwd, bediende zich >an zijn vertrouwen bij den graaf d'argemson, om bij den koning uit te werken, dat dezelve hem vergunde» eene reis naar Ital'x te doen. Zijn oogmerk hier bij was, om, door inwisfeling, de fchatten van dit kabinet te vermenigvuldigen. Den last hier toe kreeg hij den 25 Augustus 1754, en dezelve ging van eene gratificatie verzeld, groot 600c livres Niet te min vertrok hij eerst in het volgende jaar, na zich alvoorens te hebben verbonden met zijnen getrouwen en achtenswaardigcn vriend, den praefident de cotte. Te zamen doorreisden zij Frankryk's zuidlij-  ï5ö LEVENSGESCHIEDENIS ke Provinciën, en kwamen, na Genua, Parma, Bologne en Flormee bezocht te hebben, eindelijk te Rome, Gebouwen, opfchriften, handfchriften noch ichilderijen, niets ontglipte zijn geoeflend en caautvziend oog: Zijne fchranderheid doordrong, zijn juist gevoel ontwaarde alles. De genius der oudheid ontdekte hem menigwerf zijne geheimen; die der kunfiren en wetenfchappen alle i1 zijne fpringveeren, gelijk de verklaring van verfcheiden gedenkRukken zoo wel, als de befchrijving van eenige gewrochten der fchilder- en beeldhouw-kunst, die hij heeft nagelaten, ten overvloede bewijzen kan. Te Rome, werd barthelemy aan bene dictüs xiv voorgeiTeld, welke hem met die vrolijke fpraakzaamheid en goedhartigheid ontving , die dezen doorluchtigen Paus in alle gevallen kenfchetften. Snnelli, passionci en albani, die het Roomfche purpur, dror hunne kundigheden , en liefde tot de fchcone kunften en wetenfchappen, eer aandeden, ontvingen hem met onderfclieiding, en juichten , tot  van j. j. BARTHELEMY. 157 aan zijnen docd, zijne werkzaamheden toe. In alle (leden van Italië, waar barthelemy zich ophield , werd hij , terwijl zijn roem vóór hem heen gings op dezelfde wij* ze ontvangen. Paciaudi, gori, passeri, olivieri en meer andere geleerde kenners der oudheid, zochten zijne vriendfchap; eduard c 0 r s 1 n 1, die vermaarde tijdrekenaar ,lesueur en bos» ko wits, bekwame wiskundigen , jozef simon assemanni, de herfteller der Syrifche letterkunde en opziener der bibliotheek van het vatikaan, en vele andere niet minder geachte mannen betuigden hem, op de vleijendfte wijze , hunne hoogachting; de beroemde bouwkundige pironese ging met hem Rome's gedenkRukken bezoeken $ en pater j a c q u i e r , een der eerRe uitleggers van newton, hielp hem in zijne meetkundige onderzoekingen. De rijkRe kabinetten Ronden voor hem open, en hij voldeed zoo zeer aan het wezenlijk doel zijner reis, dat hij meer dan driehonderd penningen aanwon, waarvan fomtnigen eenig in  ïsS LEVENSGESCHIEDENIS hare foort waren, en bijna allen , door hare zeldzaamheid, hoog in waarde. Het gezicht van Rome, die zoo dikwerf beroemde ftad, nog rijk door hare eigen ruïnen, boeide de aandacht van barthelemy niet zoo geheel alleen, dat hij het Oog niet mede zou gekeerd hebben, naar die vermaarde ftad, welke de uiibertling eemJ vulkaans voor de verwoesting van tijd en domheid bewaard had. Intusfchen booi zij niet meer dan eene enkele mijn aan voor oudheidkundige ontdekkingen, die men met minder verftanden oordcel, dan wel fehrarrpzucht, geplunderd had Na dezelve in aanfchouw te hebben genomen , vertrok hij naar Portici, alwaar zich de rijke fchatten van oudheden uit de opgedolven fteden Herculanum en Pompeja bevonden. De kostbaarfte van allen maakten ongetwijfeld de oude hand. fchriften uit, zoo men ze had kunnen lezen.' dan hier toe moest men ze ontrollen, en zulks heeft men tot dus ver zeer verkeerd en zeer langzaam, flechts omtrend «wee of drie, gedaan. Een ftuk van het  van j. j. BARTHELEMY. 159 eene, overal gefchenrd, drie cn twintig regels uitmakeKde, hield men voor ieders oog, als een groot geheim, verborgen , en, als eene zeldzame gunst, w-rd aan barthe. limy toegeftaan, om het te moget? zien. Hij befchouwde het zoo oplettend, dat hij het geheel in zijn geheugen en verbeeldingskragt behield. Hier op, zich, onder zeker voorwendfel, inden hof begevende, tekende hij het op een Rukjen papier. Het bevattede eenige trekken uit de democratifche ftaatsorr wenteling, waar door de wijsgee. ren uit pythagoras fchool , ijvetige voorilanders der arifiocratie , in de vijfde eeuw vóór de gewoone tijdrekening , genoodzaakt werden , de Reden van groot Griekenland te verlaten. Nog denzelfden dag zond barthelemy dit kostbaar fragment aan de akademie , onder verband van geheimhouding evenwel, ten einde paterno , den opziener van het kabinet in Portici, enMAZOCCHi, die hem geholpen had, niet in ongelegenheid te brengen. Deze laatfte werd zijn vriend en vereerer , terwijl  Iéo LEVENSGESCHIEDENIS barthelemy, niet ophield, zijne godsvrucht, zedigheid en groote geleerdheid te bewonderen. Hij maakte ook kennis met den prelaat bayardi, een man, lastig door zijn veelweten , maar beminlijk door zijn goed hart. Hij was belast met bet verklaren van alle de Oudheden, te Herculanum, Pompeja en Poestum ontdekt. Na die fteden , welken na zoo vele eeuwen op nieuw ten voorfchijn gekomen zijn, te hebben doorkruist, keerde barthelemy naar Rome terug, en vond aldaar zijn geluk in de vriendflhap der gravin van stainville, naderhand hertogin van choiseül, en van haren gemaal, fransen gezant te Rome. Veertig jaren eener vriendfchap zoo rein, als de deugd zelve, hadden den indruk niet kunnen verzwakken, welken de zeldzame en uitmuntende eigenfehappen eener zoo achtenswaardige vriendin thans op hem maakten. Het was eenige maanden vóór zijnen dood nog, dat hij deze fchets van haar charakter ontwierp: „ De Gravin van n stainville, nog maar agttien jaar », oud  van j. j. BARTHELEMY. i5r „ oud, genoot, in ruime mate, de acliting^ „ die men gewoonlijk alleen eene aanhoul „ dende beoefening der deugd toekent. Af„ les boezemde bij haar belangneming in; », haar ouderdom, hare geftalte, hare tede„ re gezondheid, de levendigheid, die alle „ hare woorden en daden bezielde , haar „ wensch om te behagen, dien zij zoö ge. „ maklijk bevredigen kon, en weiks voldoe« ning zij eenen gemaal te danken had, ha„ re tedere liefde en achting zo waardig; „ die buitengemeene gevoeligheid, welke haar, „ bij het onheil of geluk van anderen \ zei* * ve ongelukkig of gelukkig maakte ; die „ zuiverheid van ziel eindelijk, welke haar „ nooit toeliet, van iemand iets kwaads te „ vermoeden , enz." In geluk vergat niemand minder zijne vrien. den,dan de hertog van choiseux, maar ook in her ongeluk vond men geen Randvastiger vriend. Benoemd tot minister, en in groot aanzien, zocht deze beroemde man barthelemy (leeds met weldaden te overladen, en kwam hem vóór, eer hij 'er om O  $62 LEVENSGESCHIEDENIS verzocht werd. Hij bezorgde hem penfioenen en inkoraften, buiten het gene hem zijn ambten jaarlijks opbragten ; eindelijk benoemde hij hem tot algemeene fecretaris der Zwitzers en Graauwbunders. Dit geluk nogthands maakte barthelemy even min hoogmoedig, als het geld hem gierig maakte: hij was 'er alleenlijk op bedacht, degelceiden , die hij beminde, en wier behoefte hij, ker.de, van zijn vermogen mede te deelen. Somwijle wees hij een voordeelig aanbod van de hand, met verzoek > anderen daar mede te begunftigen, en meermalen ontzegde hij zich zet» Ven, ten dienst van anderen, rust, gemak en genot. Zoo verdeelde hij ? bij voorbeeld, onder twee zijner vrienden, een aanmerklijk -penfioen, dat hem de Mcrcurius bezorgde, «u zond hun de fchriftlijke verzekeringen» die hij, op hen luidende , had doen uitvaardigen, zonder 'cr hen zelfs van te verwittigen. Even zoo offerde hij aan een ander geleerde het voordeelig previlegie van dit tijdfehrift op. Dus werd bet derde gedeelte, zijner inkomften hefteed, en hij vond  van j. j. BARTHELEMY. ft% er zijn vermaak in. Intusfchen was barthelemy nog rijk genoeg, om aan allede behoeften der weelde te voldoen; maar zijne' matigheid bewaarde hem voor derzelver bevrediging. Soms plagt hij te zeggen: „ ik zou eenen wagen genomen hebben , zoo ik niet gevreesd had , op weg , tot mijne befchaming, misfehien geleerden te „ voet te ontmoeten , waardiger dan ik." Eenigen onder hen nogthands. te eergierig om niet jaloers te zijn , fpaarden den befcheiden barthelemy niet, die hunne listige en heimlijke ontwerpen enkel ontweek door het wèl belleden van zijn fortuin. Drie zijner neven voedde hij op , en verfchafte hen ambten, terwijl hij zijne overige talrijke familie in Proveace onderhield en den ongelukkigen te hulp kwam, vooral wanneer zij fmaak in de weeten fchappea fchenen te hebben, dat bij hem eene veelvermogende aanbeveling was, en waarvan verfcheiden vreemdelingen de vruchten finaak* *8ö* Hij bezorgde zich med$ eene fgméMé O %  164 LEVENSGESCHIEDENIS en fraaije bibliotheek, die hij, eenige jaren vóór zijnen dood, verkocht. ' Alvoorens hij naar Italië vertrok, had hij bij de akademie der fraaije letteren agt voorlezingen gehouden, waar van de meeften ge*' wigtige onderzoekingen ten onderwerp hadden, en meestal betreklijk op de penningkunde. Weêr in Frankryk terug gekomen , haastte hij zich, om der akademie rekenfehap af te leggen van de ontdekkingen, die hij in Italië, bovenal te Rome, gedaan had. In plaats van de gedenktekenen dier ftad op zich zeiven te onderzoeken, fpeurde hij lie» ver de oorfprong dier gewrochten na, en de gefchiedenis der kunften , zeden en gebrui» ken. Dit tafereel, met zoo veel wijsheid en bekwaamheid ontworpen, ging verzeld van eene menigte nieuwe en fchrandere opmerkingen aangaande de obelisken, het co. lisfeum , de Trajaanfche zuil, verfcheiden bas-reliëfs, ftandbeelden, praalgraven, triumfbogen, enz. die het tweede gedeelte diep belangrijke memorie uitmaakten, waarin  van J. J. BARTHELEMY. 165 men den tekst van verfchillende opfchriften ziet aangevuld. De [akademie was over zijn werk zoo voldaan, dat zij bet terftond liet drukken, zonder op deszelfs bekendmaking, in de verzameling harer memoriën, te wachten ; eene gunst, die zij zeldzaam toeftond, en welke barthelemy tweemaal ten deel werd. Ondanks alle deze eerbewijzen, verdubbelde onze wijsgeer niet te min zijne poogingen , om te beandwoorden aan het verheven denkbeeld, dat Europa van hem had opgevat. Zijn fmaak in de Oosterfche letterkunde ontwaakte op nieuw, en hij wanhoopte geenszins, hier in nieuwe ontdekkingen te maken. Met reden fcheen hem die, omtrent het Phcenicisch alphabeth, van het grootfle aanbelang. Twintig opfchriften bijna, en allen zeer kort, midsgaders eenige weinige woorden, gegraveerd op weinig bekende medaillen, is het eenig overblijffel der taal van een volk, dat eens den uitgeftrektften koophandel dreef, verfcheiden volkplantingen aanlegde, en aan de verO 3  — 166 LEVENSGESCHIEDENIS lichtfte natiën der wereld de fchrijfkunsfc leerde. Deze gedenkftukken warea enkel raadfels, en de geleerden , die ze onderzocht hadden, hadden zich als in ijdele gisfingen verloren. Hunne poogingen had» den enkel verwerring in de rangfehikking van dit Alphabetb gebragt. Barthele. my had dit begrepen en ontveinsde niet* dat hij een pad ging bewandelen, met valflrikken en bedrieglijke voetfiappen als bezaaid. Allereerst poogde hij de waarde der ^hcenicifche letters te bepalen, die meii naauwlljks van de Samaritaanfche onderfcheiden kan, daar zij oorfpronglijk volflrekt dezelfden zijn, maar van tijd tot tijd verscheiden veranderingen ondergingen. Hier uit befloot bij, dat een Phcenicisch alphabeth niet eeniglijk moest afgeleid worde» Bit deszelfs overeenkomst in de oorfpronglijke trekken met die van andere bekende alphabets; het moest, volgends hem, ontfpruïten uit den boezem der gedenkftukke» zeiven. Het eenigfte, waar van men eene Griekfclie verklaring had, was.» het gent  van J. J. BARTHELEMY* I6> men te Mahha bewaarde, en dat de grootmeester naderhand aan de akademie vereerde. Barthelemy bediende zich van deze uitlegging zeer wel, om de Phcè* niciiche woorden te ontcijferen en te verklaren ; dsn , naardien hem dit hulpmiddel bij de medaillen en andere opfchriften ontbrak, was het gevolg hier ook niet zoo gunitig, en vonden 'er meer gisfingen plaats. Hij gaf vijf Phcenidfcbe alphabeths op, maar geen een daar van werd volledig bevonden, en allen zijn zij meer of mindep verfchillend. Intusfchen gaf hij nimmer der* moed ep, om zijn doel te bereiken, al verder nieuwe opfchriften ontcijferende, waar* bij men geenszins, gelijk bij dat van Maltha* letterkundige vertalingen aantrof. Hoewei swinton 'er reeds voorheen de proef van badi genomen, was het nogthands een weinig ge» waagd, dezelve te hernieuwen, voor eener* man boven al, die noch zich zeiven, noch* anderen bedriegen wilde. Bart belèmx echter waagde de proef op het gedenkftufe van carpsntras, een Egyptisch ba&»  158 LEVENSGESCHIEDENIS reliëf, waar onder vier regels fchrift, Zijne verklaring van het bas-reliëf is zeer waarfchijnlijk, en men moet zijne poogingen bewonderen, ter ontraadfeling der betekenis van woorden, die hij vooronderftelde, Phcenicisch te zijn , maar [welken men veelligt eer, als met de Egyptifche vermaagdfchapt, kan aanmerken, die, volgends hem zeiven, van zeer nabij met de Phoenicifche overeenkomt. Vervolgends opklimmende tot al. gemeene denkbeelden, befchouwde hij de onderlinge betrekkingen dier zelfde talen, mede tot de oudfte, die men in Griekenland fprak, en waagde het, daaruit het befluit op te maken, dat zij allen denzelfden oorfprong hadden. „En deze bronzeide hij, „onder een ander beeld vertoond, is gelijk aan „ eene groote machine, waar van de ftuk„ ken verfpreid,zijn onder de verfcbillende „ volken van Afia, Afrika en Europa; en, s, wanneer die eens zullen verfleten zijn ; zal 9; het onmogelijk wezen , ze te herkennen », en tot hun geheel te hereenigen." In een enkel opzicht alleen zou men b art hele-  VAN J. J. BARTHELEMY. ió> ï-em y kunnen berispen, dat bij hier naamliik m te zeer vooringenomen fcheen met bet mia . gegrond dan geestig denkbeeld zijns vriends, de guignes, aangaande den Egyptifchen oorfprong der Chineezen. Als 'er gevoelens van anderen te beoordeelen Honden, ging onze wijsgeer te veel met zijn hart te *aden, ja fomwijle boezemden die hem eene geestdrift in, welke bij voor zijne eigene begrippen niet gevoelde, en waar van tijd en overdenking hem ter naauwer nood ge. nezen konden. Terwijl barthelemy de denkbeelden aan den dag legde, waar van wij zoo even fpraken, riep hij toegevendheid omtrend dezelven in. Maar de eigenliefde Raat niets toe, of maakt aanfpraak op alles ; en die der Geleerden is gewoonlijk juist de handelbaarfte niet. Deze waarheid werd op nieuw bevestigd, door de behandeling , die hij van Doétor swinton, lid der Koninglijke Sociëteit te London» ondergaan moest. Deze ge. leerde, na zich van den eerRen arbeid der Franfche akademie bediend te hebben, fckreef P  i?o LEVENSGESCHIEDENIS j^ich zeiven haare ontdekkingen toe, en hekelde haar zonder ze in het minst te {paren. Tegen alle regt en rede , tegen de ontwijfelbaarfte getuigenisfen aan, beweerde hij haar vooruit te zijn geweest ; terwijl bij zijnen mededinger verweet, dat hij zich omtrend de waarde van verfctieide hebreeuwfche blieven had laten bedriegen, even als of dit niet fomwijle den bekwaamden man gebeuren kon, bij eene met de andere zoo verwantfchapte taal, en vooral in het lezen van opfchriften, wier copijen het altijd meer of min aan naauwkeurigheid ontbreekt. Barthelemy beantwoordde alles met rede, geduld en befcheidenheid, en, gedurende de ganfche tien jaren, dat deze twist duurde , verliet hem zijne gematigdheid nooit, welke ook in ftaat was, alle ftemmen Voor hem te vereenigen. Doctor maty zelfs, de land- en kunsrgenoot van bar. Thelemy's mededinger, fchreef hem, dat hij na bet lezen der ftukken, zich liever met onzen wijsgeer wilde bedriegen, dan gelijk hebben met zijnen tegenpartij.  van j. j. BARTHELEMY. \?i Intusfchen weêrhield hem deze penneftrifd niet, van zich dagelijks meer op de penningkunde toe te leggen. Hij begon eene verhandeling over de grondbeginfelen dier vvetenfchap, waarvan hij flechts vier hoofdRukkcn heeft afgewerkt, echter zoo duidelijk als onderhoudend gefchreven. Dit fragment, eens uitnemenden letterkundigen zoo wel als eens waren wijsgeers waardig, vervult ons met grievenden fpijt, dat hij het ganfche werk niet voltooid heeft. Ongetwijfeld liet hij het enkel Heken, om zich geheel en al over te geven aan het uitwerken zijner Reize van den jongen anachar. sis, en de onderfcheiden belangrijke verhandelingen , die hij der akademie voorlas. Alle de verhandelingen in het algemeen, die barthelemy, gedurende vijf- enveertig jaren, met onvermoeiden ijver, in de zittingen der akademie , voorgelezen heeft, zijn vol nieuwe en kostbare onderzoekingen, nuttige waarnemingen, fijne en fchrandere gisfingen , en dikwerf gelukkige ontdekkingen. Men ontwaart 'er gee. Pa  £72 LEVENSGESCHIEDENIS ne winderige ftelfels noch baarlijke gefchirien in; nooit wordt de lezer beledigd door vermetel beflisfende uitfpraken. De gegrondfte of waarfcbijnlijkfte denkbeelden , in tegendeel, vindt men 'er dikwerf, met een verftandig mistrouwen, of in de gedaante van bedenkingen en twijfelingen , in voorgefteld. Men befpeurt overal eene verwonderlijk goede keus in de proeven, en eene zeldzame naauwkeurigheid in zijne aanhalingen. Een fchrander oordeel ziet men 'er geftaêg vereenigd met eenen klaren en cierlijken ftijl; en is, gelijk ongetwijfeld, de kunst van wél gisfen , een wezenlijk deel der zedenkunde, nergends treft men beter modéllen in die kunst aan, dan in de fcbrif. ten van barthelemy; nooit laat hij zich door valfchen fchijn bedriegen, nooit neemt hij de uitgeftrektheid zijner kunde voor den maatftaf van alle wetenfchappen of zaken; iets, wat menigmaal het geval is bij onverlichte geleerden, die wetenfchap, maar geene wijsheid, bezitten. Het was te midden der ernftigfte fludiën,  van j. j. BARTHELEMF, ,f3 dat de werkzame barthelemy, zich zeiven eene verpoozing bezorgde, door het vervullen van vriendfchapsplicht. Mal esherbes, uit het geflacht van lamoignon ontfprooten, dat Reeds de letterkunde en derzelver beoefenaars beminde , legde 2ich met allen ijver op de letterkunde toe. Vroegtijdig leerde hij B a r t h e l e m y ken»en , en wist hem te fchatten. Hij wercï zijn vriend, en maakte hem met zijne Zus. ter, de Gemalin van castanier d'auRiac, bekend. Deze Iaatfte had eenen eenfgen Zoon, harer tederfie zorge waar* dig. Zij wenschte hem gaarne eenige fchriften in handen te geven, die 2ij„ VerRand„ 4maak en hart konden vormen. Ba r the lemy deed het voorftel, om 'er, met hem' te zamen, een te vervaardigen, en gaf 'er defchets toe op. De jonge B>AtJRlAc werkte 'er met meer haast en ijver aan, dan met een gelukkig gevolg. Barthelemy herdeed alles, en liet o'aüriac het vermaak, om het, als zijn eigen werk, zijner moeder, gedrukt, te overhandigen; P 3  174 LEVENSGESCHIEDENIS en dit was de Roman, charite en polydorus, die wij den lezer, hier vóór, vrij vertaald, in het Neêrduitsch aanbieden. Men vindt'erden zuiveren geest en gezonden fmaak der oudheid in, en het werkjen draagt alle blijken, hoe bekend de Schrijver daar mede was. De vertelling is aangenaam en belangwekkend; de flijl eenvoudig en edel. Nog beter dacht onze wijsgeer met den jongen d'a uriac te flagen, wanneer hij de baan der verdichting verliet, en hij bedroog zich ook hier in niet. Eene oude wet van de Perfen diende zijne aanmerkingen ten tekst, en hij vond 'er de ftof in tot eene kleine zedenkundige verhandeling, welke de volgende ontwijfelbaare waarheid ontwik* kelt: —— De geheele menfeh beRaat in Zijn hart, en hier in alleen is het, dat hij zijne eer en zijn geluk moet zoeken. ——— In het geene philokles, in tegenwoordigheid van den jongen an Ac harsis, over het geluk wordt in den mond gelegd, vindt men dezelfde waarheid weder, benevens eenige aanmerkingen, die daar been  van J.J. BARTHELEMY. 175 leiden, barthelemy voegt 'er zelf eenigen anderen bij uit de fchriften der ouden getrokken. Niet minder kostbaar echter is de verhandeling , die wij thands bedoelen ; zij bevat de eerfte denkbeelden van den fchrijver, die hem in zijn ganfche leven, Reeds ten rigtfnoer hebben verftrekt en welken hij nooit uit het oog verloor. Ook kan men dezelve , wegens haren onderwijzenden vorm, als een uitnemend gefchikt leerboek befchouwen, en liet zij zich zeer goed, bij de opvoeding der jeugd, gebruiken, naar* dien het edel gevoel, dat 'er in doorftraalf, de deugd beminlijk maakt, en onze pligten gemaklijk om te vervullen. Met één woord, alles, wat 'er in voorkomt, draagt het waar en oorfpronglijk kenmerk van barthel e m y's groote ziel. Hij zelf vond mede geen echt vermaak, dan in gefchriften, met trekken vervuld van eene welfpreckendheid , vol edel gevoel. Euripides en racin e waren zijne geliefkoosde dichters. Ook las hij gaarn in de Confesfiën van den H. augustinus, de kragtvolle en warme P 4  J?6 LEVENSGESCHIEDENIS tótdrukkii gen bewonderende , die het bart dezen Kerkvader menigmaal ingaf, ten fpijt der koude regelen van fmaak. De vriendfchap kon niet alleen alles vm barthelemy bekomen , maar zij gaf bem ook de middelen aan de hand, om anderen gelukk-g te maken, en, fomwijie,, om hen eenen roem te bezorgen , dien hij, yoor zich zeiven verfmaadde, de graaf van CAylüs verftrekt ten bewijze van het gene ik beweer. Deze doorluchtige man was met genie en finaak voor kunst en wetenfchap geboren , zonder eenige geleerdheid te bezitten; hij verftond grieksch noch latijn. Overgegeven aan de vermaken, en een gedeelte van zijn leven, in het geestig gezelfchap van den zorgloozen m au repa s, doorgebragt hebbende, vond hij een ledig ijdel, toen deze door lodewyk xv gebannen werd. Gelukkig was hij de vriend van barthelemy, en. die befloot, hem van den last te bevrijden van een ledig en werkloos leven. Hij riep hem zijne reis, door klein AJU weêr in het geheugen, en  van J. J. BARTHELEMY. q% poogde zijne oude zucht voor de kunften en wetenfchappen weêr op te wekken. Hij moedigde hem aan door de hoop eener duurzame achting en vermaardheid, hem tevens de middelen opgevende, om zich die te verwerven , door het uitgeven eener nieuwe verzameling van Oudheden. Caylus, door dit denkbeeld getroffen, aarfelde niet, om 'er zich van "te. bedienen ; en gaf, maar weinig tijds daar na, het eerfte deel dier verzameling in 't licht met hulp van barthelemy, die hem belangrijke aanmerkingen daarbij leverde. De andere deelen volgden elkander fpoedig, en zouden, misfchien, nog vermeerderd zijn geworden, hadde onze oordeelkundige geleerde den fchrijvcr niet herinnerd, dat bij een einde aan zijne onderneming moest maken, welks verfpreiding zich verfcheiden aanzienlijke geleerden , te weten le beau, belly, p a c i a u d i , en meer anderen om ftrijd behartigden. Het gezelfchap van letterkundigen, dat het Journal des Sayans uitgaf, mogt zich P5  173 LEVENSGESCHIEDENIS niet minder verheugen, barthelemy in hun midden te zien : en dit geluk had het voornaamlijk aan deszelfs voorzitter, malesherbes, te danken, die 'er zijnen vriend toe overhaalde. Zijne oordeelvellingen gingen zeker, en bedoelden fteeds den opbouw der wetenfchappen , die hij met geestdrift beminde. Barthelemy nogthands wist altijd de eigenliefde der fchrijvers te fparen, in het klein aantal van beöordeelingen, welken hij in dit Journal Ie. verde. Eenigen daaronder zijn wezenlijk modellen van fmaak en oordeelkunde, en men leest ze dikwerf met even veel vrucht en deelneming, als de werken zeiven , waar van zij een getrouw verflag doen. Deze foort van arbeid, minder fchitterend dan nuttig, werd afgebroken door het vertrek van den Hertog van choiseül, die in ongenade gevallen was, naar Chantehup, Barthelemy, die hier bij ook een gedeelte zijner inkomflen verloor, maar even milddadig bleef, verzelde hem derwaard, en ftelde alles te werk; om 'er den Hertog het  van J. j. BARTHELEMY. i?9 verblijf aangenaam te maken. Zijne zucht om te behagen ftrookte met de gevoelens van zijn hart; de middelen , om beide te bevredigen, kostten hem weinig "infpanning, en nooit hielp hem zijne verbeeldingskragt met meer getrouwheid , dan hier. Zij gaf hem gelukkige parodiën en fchertzerijen van verfchillenden aart in de pen, waarmede hij een zoo talrijk als aangenaam gezelfchap vervrolijkte. Met winst gaf hij eenen ieder, die zich in zijn bijzijn bevond, het vermaak terug, dat men hem deed. Onder die gefchriften van hem , wier waarde meest afhangt van de manier van' inkleeding , benevens de omftandigheden en het charakter der perfoonen , wier deelneming zij opwekken moeten, is 'er een, de pen van gresset waardig; zijne Chanteloupée naamlijk, een klein fchertfend heldendicht, in drie gezangen, vol bevalligheid en aangenaamheid, en zoo aartig als eerlijk gefchreven. Eenige jaren daarna we.rd deze onfchuldige vrolijkheid door eenen val geftoord,waar-  i8o LEVENSGESCHIEDENIS bij barthelemy het fleutelbeen brak ; maar bij genas niet zoo fpoedig, of flraks begaf hij zich weêr , met denzelfden ijver en goeden uitflag, aan zijne gewoone werkzaamheden. Men Rond verbaasd, hem van de vrolijkfle onderwerpen tot de allerbelangrijkfte te zien overgaan. Reeds voor lange had hij zijne Reis v«« anacharsis begonnen, en hij las 'er , met verdiende toejuiching, vrij lange hoofdftukken uit voor, onder anderen dat over de feesten te Delos, terwijl men hem fterk aanmoedigde, om dit werk, tbands ook bij onze landgenooten met zoo vee! roem bekend, door auarts uitmuntende vertaling, voort te zetten. Dertig jaren lang, naamlijk van 1757 tot 1787 , arbeidde barthelemy aan hetzelve, niette vrede, de enkelde pïaatfen uit zeer verfchillende Griekfche fchrijvers met alle vlijt en fchranderheid te hebben bij een gezocht, die eene gefchiedenis, eene landflreek, zeker gebruik, de eene of andere merkwaardigheid of bijzonderheid der Griekfche oudheid betreffen , was zijn voor-  van j. j. BARTHELEMY. iti naamfte dreven, om deze op zich zeiven ftaande berigtcn zoodanig te rangfchikkeu en met elkaêr te verbinden , dat 'er een fraaij geheel uit ontftond , het welk zich insgelijks door het uitwendig kleed en de manier van uitdrukking aanbeval. De voorlezing aan zijne vrienden diende dus, om hen te raadplegen , wat zij 'er van dachten; nooit flreed hij , met trots en aanmatiging, voor zijn eigen gevoelen, ja mem'gwerf verdedigde hij juist het tegenovergeflelde, om zich zoo veel te meer van het zijne te verzekeren. Tien jaren lang op deze wijze te werk •gegaan zijnde, wilde hij nu ook eerst nog den fmaak van het publiek toetfen. In ge. volge hier van, liet hij twee vrij lange Rukken uit die reis drukken, dat over de muziek naamlijk, en dat over de feesten te Delqs; maar hoe zeer men die algemeen toejuichte, nog had hij het ganfche werk niet uitgegeven, ware niet de dood van den Hertog de choiseul tusfchen beide gekomen. Zijn gefolterd hart naamli/k had nu  t32 levensgeschiedenis den bijftand noodig van het verftand, of bet moest flerk worden afgetrokken; en daar toe was niets beter in Haat, dan het volvoeren en uitgeven van een werk, gelijk dit, waar in de teêrgevoelige fthrijver zich tevens den troost verfchafte, om zijnen weldoener, onder den naam van ar sames, en deszelfs ontroostbare cchtgenoote, onder die van phedime, te doen herleven en te vereeuwigen. Dit voornemen dan eindelijk vastgefteld zijnde, overzag barthelemy zijn handfchrift nog eens met alle naauwkeurigheid. Hij befpeurde 'er verfcheiden gapingen in, die hij gemaklijk aanvulde; en aan de nieuwe (lukken, die hij 'er bijvoegde, gelijk die Van pindarus, aristippus enz. ziet men zekerlijk de blijken niet van de hand eens zeventigjarigen grijsaards. Hij maakte niet alleenlijk gewigtige verbeteringen en bijvoegfels, maar had tevens den moed, verfcheiden regels en bladzijden door te fchrappen en te bekorten; iets, dat der jeugd zoo veel kost en de grijsaard zich  van j.j. BARTHELEMY, ig5 zeldzaam veroórlofr. Zijne jaren en zwakheden overwinnende, wist hij het verlies van een zijner oogen zelfs te vergeeten. Maar zijne zoo werkzaame als verlichte eigenliefde, maakte zich ten uiterfte ongerust. Ter naauwer nood was het ceiRe deel afgedrukt, of hij deed poogingen, om de uitgave van het werk te onderdrukken. Alle de overige deelen moest men hem, om zoo te fpreeken, met geweld ontrukken: fomwijle fliep hij 's nachts niet in zijn eigen huis, maar verborg zich bij zijne vrienden, om het leveren van copij te ontwijken. Eindelijk, na verloop van drie jaren, zag hij, in het jaar 1787, bijna in weêrwil van zich zeiven, eene druk van dit werk voltooid, dien men binnen weinige maanden had kunnen volvoeren; maar thans verdubbelde ook zijne vrees, en betuigde hij zijnen vrienden, dar de afkeuring van zijn droevig lapwerk, dus noemde hij zijn gefchrift, hem onverdrarglijk Zou wezen, en dat hij zich, om de uitwerkfelen daarvan  *8* levensgeschiedenis te ontwijken, in Proyence zou gaan verbergen. Welhaast echter deed de algemeene toejuiching, waar mede het publiek de Reis van anacharsis ontving, dien angst ophou* den, of flelde zij ten minflen een perk aan de hevige werkingen der eigenliefde, die ds cmflandigheden, onder welken hetzelve verfcheen, anders wel hadden kunnen regtvaardigen. Alle de geesten waren naamlijk, in dit tijdperk van beweging in Frankryk, vooringenomen , en weinig opgelegd, om zich te laten verlichten: men wilde niets meer lezen, dan waar door men in zijn gevoelen bevestigd werd; de gefchiedenis was eene foort van wapenbuis geworden, waar elk vernielende wapenen ging opzoeken; en zie daar, 'er verfcheen een werk, door de menschlievendheid in de pen gegeven, dat gezonde wijsbegeerte ademde, grootendeels vervaardigd in een vreedzaam afgezonderd verblijf alwaar, en in eenen tijd wanneer, men de Franfche omwenteling nog niet voorzien.  van J. J. BARTHELEMY. ï% zien kon. Wat gevolg-kon de fchrijver mi van zulk een werk verwachten ? Alles fcheen 'er zich tegen te vereenigen; en nogthands was de uitflag gewenscht, ja overtrof dezelve alle verwachting. Menigwerf herhaalde barthelemy dit, en Reeds met de ver. wondering, die het uitwerkfel eener zedige befchcidenheid is. Zijn eerfte zorg, waar toe zijn feart hem drong, was deze, om Pater raynaud',. die nog leefde, een exemplaar van ditwe-k aan te bfede», het welk hij deed met de volgende woorden van horatius : Ouodfth-o etplaceo ift plnceo) tuum est Alles, waar naar ik fh-eef, en waarin ik behaag (indien ik behaag,) is het uwe. Woorden, die, zeer treffend bartheiemy's denkwijs en gevoel omtrent zrnca eerftcn leermeester uitdrukken. Deze achtenswaardige grijsaard fcheen zfTnén dood te hebben vertraagd , om zich tc verheugen bi- den roem, zijns kweekling*?, wiens le^s Q  0 LEVENSGESCHIEDENIS zelf ten einde liep, offchoon het nog zoo lange gerekt werd, dat hij drie uitgaven van zijnen anacharsis zag, benevens verfcheiden overzettingen van dit werk in andere talen, terwijl het in gansch Europa met roem vermeld werd, Verfcheiden geleerde genootfchappen in dit werelddeel hadden het tijdfh'p, waar op de uitgave van dit werk het zegel op bar. thelemy's roem drukte, niet afgewacht, om hem in haren fchoot te ontvangen. Al te veel vermenigvuldigd, kwamen zij niet allen even zeer in aanmerking, en de tijtel van medelid der akademie der fraaije letteren alleen was bijkans voldoende, om hem het lidmaatfchap in de overigen te bezorgen. Het oudfte van allen intusfchen, onbillijk misfchien ten opzichte van andere beroemde fchrijvers, wier naam niet in hare xol geboeklïaafd wordt, en ver van te eisfchen, dat barthelemy, naar het gewoone gebruik, 'er daadlijke en herhaalde flappen toe deed, liet hem in het geheim aaisfpoQrai, om zich bij hetzelve to»-U daan  van j. j. BARTHELEMY. % te bieden. Onze wijsgeer nogtnands durfde dit zelfs niet wagen, toen hij vernam, dat het genootfehap, zonder zijn aanzoek zelfs, hem benoemen zou. Nu voiaeed hij aan de voorafgaande gebruiklijkheden, en met algemeene Remmen gekozen zijnde, ia plaats van den kundigen en braven beaijzee, verhief hij, in zijne intreerede, op den eenvoudigen toon der waarheid en in eenen keurigen ftijl, den lof diens mans naar waarde. Van zich zeiven fprak hij met de zedigfte befcheidenheid, zeggende, op geenen anderen roem aanfpraak te maken, dan op dien, van, zestig jarenlang, in de moeih'jkfte vakken van .geleerdheid, gearbeid ta hebben, midsgaders den lof, dien het lid. maatfehap van de akademie der fraaije letteren hem bijzettede, terwijl hij 'er dankbaarlijk bijvoegde: „ Ik weet niet, wat mij hier „ het meest bekoort, het verlangen, om mijne 4J meesters te hooren, of dat, van mijne „ vrienden te zien." De algemeene achting, die bartsele hy genoot, had zijn geluk ligt kunne©  188 LEVENSGESCHIEDENIS fn gevaar brengen, maar hij wist de klippen te vermijden, die hem overal omringden, De Minister saint-priest kwam hem, uit naam van looewyk xvt, die zijnen anacharsis gelezen had, het ambt als opziener der prachtige Bibliotheek te Parys opdragen, bij welke hij, meer dan veertig jaar lang als opzichter van het medaillen-kabinet, gearbeid had. Eerst kwam onze wijsgeer in verzoeking, om dezen post op zich te nemen, maar vervolgends bedankte hij *er voor, zoo wel "uit hoofde van zijnen ouderdom, als wegens de menigte van in het kleine loopende, werktuiglijke bezigheden, met het ambt van eenen Bibtiotheekbewaror, voor al wanneer de boekerij zoo uitgeflrekt is, onaffcheidlijk verknocht. Thands bedeedde hij weêr al zijn tijd en vlijt ?an zijne geliefkoosde wetenfehap, naamlijk aan de penningkunde. Het zijner zorge aanvertrouwde kabinet bragt hij in de fchooufte orde, en verrijkte het, door wijze fpaarzaamheid, met de zeldzaamlïe ea  vanJ. J. BARTHELEMY. fraaifte munten, uit alle gewesten der aarde Twintigduizend bad hij 'er gevonden, met nog veertigduizend had hij het verriikt,.en vier maal honderd duizend had hij gezien en in handen gehad. Van alle muntpenningen, die h,j aankocht, toetfte hij naauwkeurk de echtheid en de bijzondere hoedanigheden waarin zij van elkaér verfchilden, van allen hmld hij een register, dat met eene duide. bjke en naauwkeurige befchrijving derzelven ronkte i en aan eene zoo verveelende, wemrg betekenende, bezigheid, offerde bij.fleeds met gelijken ijver en onvermoeide RandvaSt,gheid, zijne tijd en kragten op Van deze munten wilde hij, 200 dra zij. «en anacharsis voltooid ware, eene naauwkeurige en beredeneerde befehrijvin* mCt P,ate"' uitSeve"- De onderneming was mt hoofde der platen, kostbaar, ef hu had daarom de goedkeuring en onderReumng der regering nodig. De eerfte geWierd barthelemy, en de laatfte werd hem mede beloofd, maar de verwerving la * finantiën, midsgaders de „ieuWe Q3  igo LEVENSGESCHIEDENIS van dingen, welke daar uit ontftond, "feragt deze ganfche onderneming wel haast in vergetelheid. Voords arbeidde hij geftadig, als een waardig en allezins ijverig lid van de akademie der fraaije letteren. Nooit vergat bij, dat hij zich in hare fchool had gevormd en zijn eigen beilaan in de geleerde wereld aan haar te danken had. Haren roem, op zijne beurt, door zijnen arbeid en zijne ontdekkingen vcrgrootende, meende hij tevens eenen geheiligden fchuld te voldoen en daarbij de achting te vermeerderen, welke hij zelf genoot. In de keus van nieuwe leden , was barthelemy onomkoopbaar, en hield hij alleen den roem en het welzijn der akademie in het oog» Niet minder ging het geluk zijner medeleden hem ter harte , en menigmaal deed hij, voor hen, aanzoek bij den minister om posten of penfroenen. Toen de fkatsomwenteling eenigen hunner in armoede , en anderen in behoefte geflort had, fcheen hij meer over hun lot, dan om zijn eigen, be*  van J. J. BARTHELEMY. 191 I kommerd, en herhaalde onophoudelijk, al zuchtende, de woorden; „Ontbreekt hen „ het een of ander ? Ach! zoo zij iets be„ hoeven, waarom komen zij mij niet „ zien?" Deken geworden zijnde eener akademie, j welke eene nabijzijnde verwoesting dreigpe, gaf barthelemy zijn verdriet daar j over op alle wijzen te kennen. In de laatRe bijeenkomflen, waar nog een klein aantal zijner medeleden verfcheen, verwelkomden zij hem met blijdfchap, en omringden I hem vervolgends treurig en neerflachtig * even als fchepelingen, op het vooruitzicht van fchipbreuk, zich rondom eenen ervaren loots vereenigen, om troosr. en bemoeI diging van hem te vernemen. Men drong hem, om voor te zitten; met één woord , men hoorde hem met dien eerbied en bejegende hem met die oplettendheid, waar op verdienRen en hooge jaaren niet altijd rekenen mogen. Veelligt zijn de menfchen, in gemeenfchaplijken nood, meer billijk o£ müider vatbaar voor nijd. Wel dn gebeur-  ipz LEVENSGESCHIEDENIS de ook, het gene men met angst voorzag? de akademiën werden alien door een en het-i zelfde befluit der Nationale Conventie, den 8 Augustus 1793 vernietigd, en dus ook dit beroemd genootfehap. Gelijk, na eene woedende orkaan , die de' hoornen, rondom eenen bejaarden eik, heeft! om ver gerukt en uitgeroeid, de eik eenzaam , verlaten en bijkans ontworteld daar flaat, zoo eenzaam en verlaten ftond thans barthelemy, na de vernietiging der akademie, vindende hij alleenlijk troost enheul in het beoefenen der penningkunde, en misfehién zou hij daar over toch nog een zees belangrijk werk in het licht hebben gegeven, hadde hij niet eene nieuwe uitgave van zijnen anacharsis willen bezorgen, midsgaders eene verzameling der onderfcheiden verhandelingen, welken hij der akademie voorgelezen had, met aanmerkingen verrijkt. Maar, dikwijls werd barthelemy in de volvoering dez.r ontwerpen geltoord door het grievend denkbeeld,, in welfe eenen, tretu  VAN J. J. BARTHELEMY. 193 treurigen toefland de wetenfchappen zich bevonden. Reeds zedert lange had hij derzelver verval in Frankrijk vernomen, en haren geheelen ondergang, als onvermijdelijk en met fnelle fchreden naderende, voorfpeld. Hem had men grootendeels de daarftelling eener tweede klasfe van vrije leden, bij de akademie der fchoone wetenfchappen, te danken, benevens een nieuw reglement, ten einde den zich allengs verliezenden werklust te doen herleven. De vernietiging van dit genootfchap echter benam hem nu alle hoop, en, fprak hij eens van zijne werken, of van zaken, die met zijne geliefkoosde letteroefeningen in verband Ronden, dan zeide hij al zuchtende: „ waartoe zal het dienen ? men zal 'er zich „ niet over bekommeren, men zal alles „ gaan verwoesten." Dan vertoonden zich het nietige der menschlijke weetenfchap en de ijdele beguichèling van roem en vermaardheid voor zijnen geest, ja, al hadden hem geene gewaarwordingen van eene andere natuur gekweld, die bem het leve» R  194 LEVENSGESCHIEDENIS zelfs bijkans ondraaglijk maakten, dit alleen ware genoeg geweest, om hem eenen j tegenzin in het zelve te doen krijgen. Maar zijne ziel werd ook zoo hevig gefchokt door de algemeene rampen, dat hij bijna : gansch ongevoelig werd voor het verlies van zijn eigen fortuin, en weldra in het geheel niet meer dacht om de gevaren, die hem, in eigen perfoon dreigden. De flaatsomwenteling, naamlijk, in zijn vaderland was uitgeborften en had hem van I alle zijne inkomften beroofd; daar hij te vooren op vijf-en-twintig duizend livres jaarlijks rekenen kon, was hij thands tot eenen flaat van behoefte gebragt: maar zelfs liep hij nu welhaast gevaar, zijn leven op het fchavot te moeten verliezen. Het vreeslijk tijdflip was gekomen, dat algemeen erkende verdiensten eene genoegzame reden uitmaakten, om iemand te verdenken, ja zelfs ter dood te brengen; en nogthands reddeden hem die verdiensten nu. Met en beneven verfcheiden medeleden der Bibliotheek , door een laaghartig aanbrenger befchuldigd, werd  van j. j. BARTHELEMY. 195 de wijze en deugdzame barthelemy, den 2 September J793, in de MagJelonetten gebragt. Zijne intrede in dit verblijf van rouw en tranen echter geleek naar eenen triumf; alle de gevangenen, die 'er zich bevonden, vervoegden, zijne aankomst vernemende, zich beneden aan den trap, en ontvingen hem, met eerbied en vertedering zelfs. De kerkermeester, v auber tr a no, wiens naam der vergetelheid verdient ontrukt te worden, bejegende hem met de meeste oplettendheid, en poogde hem, door zijn deelnemend medelijden zoo wel, als door zijne daadlijke hulp en onderReuning, nuttig te worden. Gedurende dit tijdftip vernamen twee afgevaardigden, dan ton en couRTOis, zijne gevangenneming; zij vervoegden zich bij het committé van veiligheid, en gaven hunne bevreemding te kennen; het zelve werd befchaamd, en, na Zestien uren gezeten te hebben, w.rd barthelemy weêr in vrijheid ge eld» Het lettcikun. ig Europa was hem te veel verfchuluigd, om geen deel te nemen in R 2  I9<5 LEVENSGESCHIEDENIS zijn lot. ' Op de eerfte tijding zijner ge* vangenneming was de ontfteltenis algemeen; en, zoo dra hij ontflagen was, weêrgalmde alles van vreugdegejuich, terwijl de buitenlandfche nieuwspapieren 'er zich niet dub» belzinnig over uitlieten. Frankrijk zelf toonde zich mede gevoelig, en men wilde eenigermate de belediging herftellen, den fchrijver van anacharsxs aangedaan, De minister pa Ré bood hem, op de vleijendfle en vereerendfte wijze, den post van Boekbevvarer aan; mondiing en fchriftlijk herhaalde hij zijn aanbod, maar te vergeefsch. Barthelemy bleef ftandvastig weigeren, en andwoordde beft heiden, zijne onbekwaamheid in zaken van aanbelang was thands zoo groot, dat hij liever bevelen «ntvangen dan geven wilde. Hij floot zijnen brief met de verzekering, dat een ouderdom van bijkans tagtig jaren, gepaard met zijnen zwakken toeftand, hem geene» anderen wensch overlieten, dan zijne overige dagen in ftilie rust te mogen doorbrengen.  van j. j. BARTHELEMY. ï# Het was echter de wil der Voorzienigheid niet, dat hij dezen wensch zou verkrijgen; eiken dag werd zjn hart nieuwe wonden gcflagen; niemand kon hem meer troosten, en zijne meeste vrienden werden het flagtoffer der partijzucht en van bijzonderen haat. De eenigfle vriendin zelfs, wier omgang hem opbeuren kon, in het grievendst Jijden, de gravin van choisbul vnaamlijk, werd in hechtenis genomen en verbeid, de het lot zijner overige vrienden. Omtrent dezen tijd befpeurde men eene merkwaardige verandering bij hem. Zijne zucht tot roem, die, gelijk plato hem leerde, den wijsften np zelfs niet, dan met zijnen dooi, verlast, fcheen thands te verflauwen , en hij bekommerde zich minder, dan tot hier toe, om de toekomst. Zijn zucht, om te behagen, bekoelde insgelijks, en, gedurende het jaar i79ii werd hij, van dag tot dag, zwakker. De vermindering zijner zielvermogens befpeurde men mede aan eene zekere verachting van het menschdom, dat hij met bijnamen ging R-3  i98 LEVENSGESCHIEDENIS beftempelen, die menfchenhaat alleen hémt kon inboezemen, doch waar toe hem de tijdsomftandigheden ook veel aanleiding ga* ven; de verzwakking zijner lighaamskragten kondigde zich aan door herhaalde flaauwten, die zoo vele blijken waren van zijn naderend einr'e De hevige koude van den winter, in de jaren 1794 en 1795, verhaastte waarschijnlijk mede zijnen dood. Na eene kortdurende ziekte, ftierf hij, den 30 April 1795a i° de armen van eenen neef, barthelemy courcai, dien hij op het tederst bemind had, wiens vader hij, om zoo te fpreeken, was geweest, en die hem ook, met ware kinderlijke liefde en zorgvuldige tederheid, in zijnen ouderdom en in zijne laatfte ziekte had opgepast, Barthelemy was flerk van lighaamsgeflel en had eene aanzienlijke lengte, maar was daarbij fchoon van leest, en zijne geheeie getialte had een antiek charakter; de Natuur fcheen zijne gedaante en gelaatstrekken naar zijne zeden en werkzaamheden, te hebben gevormd.  van J. J. BARTHELEMY. r9p Hij vernam op zijn ziekbed, dat zijn oude vriend breguigny insgelijks zijn einde naderde en de grievendfte fmarten leed; dit deed hem niet minder aan , dan deze vriend over barthelemy's lot bekommerd was, dien hij niet hopen kon. te zullen overleven. Zoo wandelden die twee grijsaarts, om zoo te fpreeken, hand aan hand naar het graf. De gravin van choisbüLj die tedere en deugdzame vrouw, verloor barthelemy nooit uit zijne gedachten. „ Dat „ zij niet verneme, in welk eenen toeftand ,, ik mij bevinde", zeide hij, gereed om te Rerven, „ het zou haar te fierk treffen." Welk een vriendfchaplijk hart! welk eene deelneeming, zelfs bij zijnen laatften fnik! Nog ging de dood onzes wijsgeers van eene merkwaardigev bijzonderheid verzeld, die echter niet moeilijk valt te verklaren, daar onze gewoonten ons menigwerf eene fchijnbaar willekeurige daad doen verrigten, op het oögenblik, dat wij ze voor eeuwig gaan vaarwel zeggen. Na dat hij vlugtig  üoo LEVENSG. van J. J. BARTHELEMY. een nieuwspapier doorloopen had, begeerde hij eenen horatius; hij floeg hem open bij den vierden brief uit het eerfte boek, fcheen 'er een oögenblik bij te verwijlen), en gaf een wenk, dat men hem dacier's vertaling daar van brengen zou. Dan, zijne reeds koude handen konden dit boekdeel niet langer houden; hij liet het vallen, verviel in eenen zachten doodflaap, en weldra was hij niet meer. In diepe ftilte werd hij vervolgends begraven, zonder de minde ftaatzij of pracht; maar hem volgden de tranen zijner vrienden, en nog leeft hij in geheel Europa, door zijne voortreflijke werken.