01 1065 8363 UB AMSTERDAM  G&eót&ttevoorAet 1X12) eet.   SCHOUWTOONEEL DER NATUUR, O F SAMENSPRAAK EN Over de Bysondsrhedek der ^TUURLYKE H13TORIE5 Die men bekwaamst geoordeeld heeft om den jongen Lieden leerzucht in te boezemen, en hun verfiand op te leiden, NEGENDE DEEL. Uit het Fransch vertaald. Door P. LE C L E R C q, Te DORDRECHT, By ABRAHAM BLÜSSÊ in ZOON, UDC C t XXXIII»   INHOUD DES NEGENDEN DEELS. Bewerp van het laatfle deel der bezigheid van den Befchouwer der Natuur. Blz. i Eerste Onderhoud. 's Menfchen Verordening. 11 Tweede Onderhoud. s Menfchen Voogdy. , a+ Derde Onderhoud. s Menfchen Foogdy, beweezen door de evenmaatigheden en de uitmuntendheid des menfchelyken lighaams. 44 Door 's nienfchen leest en hoofd. _ 49 Door de trekken van zyn aangezicht. Door den', aart van 's mehfchen bewecgingen. De evenmaatigheid zyner leest met alles dat hem omringt. 57 Zvn been. . ' ,. , ™ De fteun^ls des menfchelyken lighaams. tbid. * a De  I N H O Ü D. De kuit. Bladz. 64 De arm en de hand. 66 De Appifche weg. 71 's Menfchen maag. 80" De mond. 103 De lippen. 104 Het tandvleesch. 105 De tanden. 106 De fnytanden. ibid. De vier hondstanden. ibid. De twintig baktanden. 107 De tong. 108 De kwylklieren. 109 De ftem. 111 De fpraak. 112 Aangenaamheid van den zang. iao Vier f) f. Onderhoud. 'x Menfchen Voogdy, beneezen door de voortreffelykheid zyner zinnen. 124 Vyfue Onderhoud, 's Menfchen Heerfchappy, beweezen door zyne vermaakelykheden. 141 De verordening «a- de regel- der-vermaakelykheden. i$0De vermaakelykheden zyn 's menfchen einde niet. 153 De vermaakelykheden zyn zyn' richtfnoer niet. 154. Zesde Onderhoud. V Menfchen Heerfchappy, geholpen door de zekerheid der dierlyke dienden. 156 Zevende Onderhoud. ^-.Menfchen Heerfchappy, beweezen door de Ve u h ud. 'j Menfchen Regeering, beweezen door zyne Geheugenis. 203 El vp e On 1; e r houd. Menfchen Regeering, beweezen door de uitgeftrektheid van zvnen Wille, door de keur zynerVryheid, en door het bellier van zyn Geweeten. 216 De Wil. 217 De Vryheid. ai 8 Het Geweeten. 221 Twaalfde Onderhoud. De AlgemeeneWeetenfchappen. De Algemeene Redenkunst. 129 I. Deel. Tastbaare proeve aangaande de behulpfels onzer kundigheden. 238 II. Deel. Het gebruik der tastbaare middelen, en de oefl'ening der Rede- . neeringe. 256 Bepaaling van den zin des middelyken denkbeelds. 293 Netheid der verdeelingen. 296 ♦ 3 Be-  I N H O ü D. Befluit en herhaaling der Hoofdftukken. Bladz. 300 De manieren van ontbindinge en famenftellinge. 304 Dertiende Onderhoud. De Algemeene Weetenfchap. 307 De Veh richtingen. 313 De Godsdienst. ibid. De mcnfehelyke Weetcnfcbappen , de Huishouding, de Artfcnykunde , de Rechtsgeleerdheid, enz. 318 Voortreffelykheid van de Historie der Natuur. 319 Nutheid der Burgerlyke Historie. 320 De weetenfchap der teekenen of der woorden. 323 De Weetenschap der Betrekkincen en Maaten. 325 De Getal en. ibid. De Legpenningen. 3*8 De Cyfr'erletters. 329 De Romeinfche CyfFers. ibid. De Maat e n. 334 De rechte- en kromme-Linie. 336 Het liniaal. ibid. De effe, bultige- en holle vlakte. 337 Het wiskundig punt. ibid. De lengte. De breedte. De dikte. De vastigheid. 338 De ingeftelde maaten. Het garstekorentje of de linie. De duim. De palm. ibid. De voet. De elle. De vadem. De linie. 319 De  INHOUD. De ioife of Franfche roede. De natuurlyke maaten. Bladz. 340 De pasfer. S4C De circulaire lirje. De ftraal. 34a De boog. 343 De pees. De middenlyn. 344 Verdeeling van deu cirkel door de middenlyn. 34S Door den ftraal. 34Ó De eigendunkelyke verdeeling. ibid, Be graaden, minuuten, feconden , tertiën, enz. 347 De loodrechte. 350 De fchuinfche. 351 De evenwydige. 353 De eenmiddenpuntige» ibid, De winkelhaak. 355 De beweeglyke winkelhaak. De transporteur of halve cfrkel. 356 Het fchietlood. ibid. Het waterpas. 357 De hoeken. De top. 358 De rechte hoek. De ftompe. De fcherpe. 359 Het astrolabium. De wyslinie, jda De knie. De fcala of meetfchaal. 364 Smaldeeling der meetfchaal. 367 Gebruik der meetfchaal. 368 De hoeken der cirkclftukken. 370 De hoek aan den omtrek. De hoek in het middenpunt. 37a De driehoek. 376 De gelykbeenige. 380 De  I N H O U D. De uitwendige hoek. Bladz. 381 De onmeetbaare. liet parallelogram of de vierhoek. De hoeklyn. Het vierkant. Het raam. De rhombus. of ruit. 3, die de oorzaak en oorfprongk onzer goederen is, alleen voegt daar ftil en zonder ophef en verwonderinge van te fpreeken. De eerde les, welke zy ons geeft over de opperhoofdigheid, die den menfche gegeevcn is, wordt gevonden in de orde zelve, in welke God zyne werken gewrocht heeft. Hy bereidt eene wooning. Hy hangt *er alle lichten in , die de inwoonder noodig zal hebben. Hy ciert dezelve met verfcheiden foorten van fchoonheden en gemak: hy wyst een overgroot getal bedienden hunne plaatfcn, hunnen arbeid en hunne verrigtingen aan. Hy eindigt met 'er den mensch in te brengen. Deeze fchikking is niet duister: en de rust des Heeren, of de ophouding van allen arbeid, na een verftandig fchepfel op de aarde geplaatst te hebben, leert ons genoegzaam, dat de erffenis of het bezit van alle die dingen voor dat fchepfel bewaard was. Maar de H. Schrift heeft deeze gewigtige waarheid niet aan de onzekerheid onzer redeneeringen overgelaten. b 5 z?  26 Schouw tooneel scmT' Zy wiI niet dat de mensch eene fchroomVoocdy. achtige hand uitftrekke over de goederen , waarvan zyn verblyf vol is, maar dar hy ze gebruike met de gerustheid van eenen Heer, die zyne Hcerlykheid en zyne rechten kent. Zy onderrecht ons duidelyk en klaar van des Scheppers voorneemen , ons kerende dat God den .mensch naar zyn evenbeeld gemaakt heeft, naardien hy hem verordende tot gebieden , heerfchen en alles op de aarde in orde te brengen. Alles, wat de Wysgeeren gezegd, en alle bepaalingen, onderzoekingen en redeneeringen , welken zy over den menschop één gehoopt hebben, kunnen niet haaien by de diepte van deeze weinige woorden : God fchiep den mensch naar zynen beeide. Dat is veeleer een woord dan eene reden, gebruikt om ons iets te doen bevatten, in het welke wy het grootfte belang hebben. Het is Hechts één woord: maar alles is in dat woord begreepen. Dè wyze, op welke de Godheid haar oogmerk werkftellig maakte, in dit laatlïe haarer gewrochten, luistert deszelfs voor-  der. Natuur, Il.Onderh. ij voortreffelykheid op , en ftrekt een 4 bewys zyner eerfte verordeninge. God vqogdï. riep den mensch niet uit de nietigheid met één woord, gelyk de overige dieren: maar hy gebruikte eenen klomp aarde, om de werktuigen van deszelfs lighaam daarvan te maaken. Hy boetfeerde daar een fchoon beeld van, en liet het eenigen tyd levenloos, zonder kennis, en tot alles onnut. Dit is Gods beeld niet: dit is de voogd of het opperhoofd niet, 't welk hy over de aarde denkt te Hellen. Tot nu toe is de ram, die op het groen tapyt der weiden huppelt, en het hert, dat door de velden rent, waardiger dan die onbeweeglyke, die roerboze klomp. Hy zoude zelfs den adem en het leven kunnen hebben gelyk de dieren , en evenwel nog minder zyn dan zy. In het loopen zullen zy hem fchier alle voorby ftreeven. Hoe zal hy zich, naakt en ongewapend, kunnen bevryden voor den klaauw der arenden, voor den tand der leeuwen, en voor de hoorns van den ftier? Alles verandert in het oogenblik, dat God den adem des levens in de neusgaten  28 ScHOUWTOONEEL ÏcmT ^ van dit bewerktuigde beeld blaast, Voogdy. en bem de gaaf der reden fchcnkt. Het geene ik in de beesten zie is een beginfei van vernuft, den lighaame toegevoegd, maar bepaald enkel aan de byzondere behoeftigheden van dat lierhaam , en befloten in de eenvormige oeffeninge van eenige werktuigen. Het is niet eveneens met den menfche. Hy heeft de reden zoo even ontvangen: door haar is hy van alles voorzien: door haar kent hy in de Natuur geene meerderheid, dan alleen die van zynen Schepper; en hy oeifent zelf eene rechte meerderheid over den buitenkant en over het binnenfte der aarde, die hem alleen noodigt om alles te bezoeken en te onderzoeken. Zy biedt hem alle haare fchatten, alle haare onuitputtelyke rykdommen aan, die alle verloren zouden zyn, indien hy van haar weggenomen ware. Als men van eenen Koning zegt dat alles, van het eene tot het ander einde zynes ryks, aan hem onderworpen is, wil men daar mede niet zeggen, dat alle volken van hem afhangen in hetneemen van hun voedfel, noch de bos-  der Natuur, //• Onderh. 29 bosfchen in hun groeven, noch de heesten in hunne venneemgvuldigmge. Alt, VooGDT. men zegt dat alles aan hem onderworpen is, verftaat men dat hy het gebruik van alles neernen, en in alles de orde brengen kan. Dus is ook de mensch Koning der latuur. Het is zyn geluk, dat zonder zyne bemoeyinge, en zonder voorzorge van zynen kant, de visfehen hun voedfel vinden langs de kusten, en alle dieren in de velden, ittdieri hy met alle deeze zorgen belast ware, zoude hy 'er onder bezwykcn. Alle zyn zy begaafd met vernufts en behendigheids genoeg, om in hunne eigen behoeftigheden te voörzien, en om zich zelf te leiden. Geregelde en onveranderlyke voortteelmgen vermeerderen alle dagen de verfcheiden voortbrengfels der aarde. De mensch vindt vernieuwde rykdommcn, zonder dat hy zich met hunne vernieuwinge behoeve te bemoeyen. Maar hy richt hun gebruikf en het ftaat aan hem dezelve te gebruiken of te bewaaren. Hy gaat den oorlog overbrengen in de fchuilplaatfen der wreede dieren, fen roeit ze uit, of bedwingt en temt ze.  3° S C H O V W T O O N E f. L teST f-Hy vermindert de hoeveelheid derfchadelyke: hy vermeerdert en voedt by kudden de foorten, welken hy noodig heeft: hy bezoekt alles, en vermeerdert 'er de nuttigheid van, door er eene nieuwe gedaante in te brengen. Zyne voogdy gaat over alles. Hy heeft die geiten, welken wyzien klauteren op het hangen der bergen, uitgelaten; den ganichen dag houden zy zich bezig met eenige grasfcheutjes te zoeken, tot op de toppen der rotfen; en 's avonds komen zy weder t'huis op het teeken, dat hy haar geeft. Hy is het, die den hond tot zynen ftedehouder gefield heeft by de fchaapen, die zich in de vlakte verfpreiden. 's Menfchen fiem richt den togt der groote kudden. Men hoort zyne gebiedende fiem overal. De wegen, de oevers der rivieren, de havens, en de fieden daveren van het geraas der lastbeesten, die onder hem en voor hem arbeiden. Van de toppen der bergen tot in het diepfie der ingewanden , is alles vol kostelyke ftonen,wier gebruik Hechts naar zyne bevelen wacht, en die in eene eeuwige ledigheid zullen bly-  d er Natuur, II. Onderh. 31 blyven , ten zy zyne handen dezelve VjJJ»* verwerke en ten nutte niaake. Alle voogdy. , foorten van vogelen en viervoetige dieren komen zich by troepen rondom hem fchaaren, gelyk benden flaaven, altoos gereed om zynen grond te verbeteren, of om hunne fchouders te buigen onder den last, dien het hem behaagt hun op te leggen. Indien het fomtyds gebeurt, dat een meer magt de overhand krygt op zyne begeerte, en op zyne voorzorgen; indien, by voorbeeld, een heir vliegen of fpringkhaanen fterker is dan hy,'dat is omdat hy eenen Heer boven hem heeft, en hy dat gedachtig moet blyven. De mensch is dan geboren om te heerfchen. Hy, die den fcepter zwaait, enhy, die den herdersftaf draagt, zyn waare regeerders. Verkiezen wy eenen man die zich voor den geringften van alle erkent: verkiezen wy eenen anderen die zyne vryheid afgeftaan, en door de vrees van aan zyn eigen geleide overgegeeven te zyn, zich onder eens anders beltier gefteld heeft; zal men daarom zeggen, dat hy van zyne hoedanigheid van voogd afgeftapt is? Al hadde hy flechts het beltier van eene deur, het be-  3-2 Sci-IOUWTOONEEL ,bellel over cene keuken, over het Vcogby. hnnen, of over eenen moeshof; of oeflënt hy zyn vooruitzicht, zyn geduld en zyne behendigheid ; hy regeert ; hy is nut en te waardeeren; hy is een mensch. Maar zoo hy aflaat van regeeren, ontaart hy. De reden en de deugd worden vruchteloos in hem. Dan keert hy weder tot den eerften ftaat van den mensch: hy is niet anders meer dan een klomp flyk, of ten hoogde een fchoon beeld , of eene ydele gelykenis. Deeze denkbeelden, voor den mensch zoo eerwaardig, komen aan den eenen kant zeer natuurlyk van de twee woorden , door welken de H. Schrift ons onderrecht van onze voortreffelykheid, en van onze gelykenisfe met den oppermagtigen Heere aller dingen: en aan den anderen kant zyn zy klaarblykelyk overeenkomftig met de bevindinge, die de visfchen, het gevogelte, het gedierte der aarde, en de geheele algemeenheid van de voortbrengfelen der natuur, aan den mensch alleen onderwerpt. Maar het is niet genoeg die waarheden met den eerden opflag der oogen te vatten. Met  der Natuur, ILOnderh. 33 Mee aandacht afkomende tot de byzon- 's Menderheden der verfcheiden oeffeningen y"*£Dï. van 's menfchen heerfchappye, zullen wy leeren onze rechten kennen, en ze beter te doen gelden. Hier vinde ik my tegengehouden door eene wysbegeerige zwaarigheid. Indien de mensch een middelaar is, geplaatst tusfehen God en de ftoffe; indien hy belast is met Gode de eere te geeven, die domme wezens hem niet kunnen geeven; indien hy naar Godgelykt, door zyn verftand en door zyne heerfchappy , terwyl hy door zyn lighaam met minder fchepfelen gelyk Haat; zoude dan de orde niet vereifchen dat wy van de geestelyke natuur en van de lighaamelyke natuur in het algemeen handelden , om door ontvouwing van deeze beide onderwerpen beter te doen begrypen wat de mensch is, die ze in zich vereenigt'? Het is waar dat de Wysgeeren met veele orde voortgaan in de tytels der ftoffen, waarmede zy zich bezig houden. Het eene boek zal handelen van de denkende zelfstandigheid : het andere zal ons leeren wat het lighaam IX. Deel. C we-  34 Schouw tooneel 's Mf.n- wezenlyk is: een ander zal ons zeggen Voogd*. wac de band der denkinge en der {toffe is. Och! wat valt het ligt beloften te geeven! Maar hoedanig is, bidde iku, de uitvoering van die grootfche beloften? Wat voordeden, wat licht hebben zy aangebragt? De uitgebreidheid, waarvan Descartes zoo veel geruchts gemaakt heeft , verwart het lighaam met de doordringelyke uitgebreidheid cn met de vaste uitgebreidheid. Maar welk verfchil is 'er tusfchen beide ? Waarfchynlyk het zelfde, dat 'er tusfchen het lighaam en de nietigheid is. Malbranche vond een verrukkend licht in zyne verftandelyke uitgebreidheid. Andere vinden 'er niet dan duisterheden in. Voor Descartes en Malbranche wist men zeer wel , dat de gedachten der ziele gevolgd wierden door de werkingen van het lighaam, en dat de lighaamelyke indrukfels gevolgd wierden door eenige gedachten in de ziele. Descartes en Malbranche hielden ftaande, dat men de ffoffe niet verftond, dat het wezenlyke ftuk was te erkennen , dat die correfpondentïe of gemeenfehap des lighaams en der ziele  der Natuur, Il.Onderh. 3£ ziele beftond uit krachte van een be- '« MenVel des Scheppers, uit krachte van ee ^™^ET. ne wet, van den aanbeginne ingefteld. Deeze wet is een woord, dat men voor hunnen tyd niet zeide. Maar wie wist niet, dat de gedachte van den geest en de werking des lighaams wederzydsch op elkander volgden door Gods bevel? En wat heeft die wet ons meer geleerd dan één woord? Wie zal ons, na zoo veele Hellingen voor af, en na zoo veel twists over alle die gefchillen, leeren wat een lighaam, wat het brein, en wat een drup bloeds is? Ons verftand fuft gelykelyk voor hef eene en het andere. Het is met het licht, dat wy uit den Godsdienst en de bcvindinge trekken, niet gelyk met het geene, dat de Wysbegeerte ons belooft, zonder woord te houden. Wel is waar, dat de H.Schrift ons geene nette bepaaling van een lighaam geeft, door aanwyzing van het genacht en het verfchi!: het was waarichynlyk niet zeer noodig. Maar zy leert ons op de eerlte bladzyden , dat de mensch Gods beeld is, omdat hy, gelyk God, eene algcmeene heerfchappy C a moet  36 SCHOUWTOONEEL 's Men- moet voeren, en dat zyne voogdy zich Vqogdy. uitftrekt over alles, wat op aarde is. Niets is klaarder, niets grooter. By deeze eerfte waarheid voegt zy terftond eene andere, die niet minder gewigtig is, en de eerfte volmaakt; te weeten, dat de mensch alles bezitten zal, op voorwaarde van den geenen, die hem alles gegeeven heeft,openlykte eeren. Waar zal men eene korter, genoeglyker en verflraanlyker leering vinden? Niemant is 'er, die niet verftaat wat eene heerfchappy is, cn tevens de billykheid der erkentcnisfe niet bemerkt. Wel is waar, dat, indien gy de zaak aan Wysgeeren voorftelt, hunne gevoelens over de weezenlykheid der bezittinge , en over de noodzakelykheid der hulde , verdeeld zuilen kunnen weezen, of zy zullen alles in de war brengen door redenen duisterder dan de zaak zelf. Sommigen zullen u zeggen, dat deeze heerfchappy eene overweldiging, eene inbreuk is. De mensch is een dier zonder voorrecht; cn hy mag zich geen éénen trap boven den os en de gans verheffen. De anderen zullen zeggen, dat men 's menfchen rechten onbil- lyk  der Natuur, //. Onderh. 37 lyk in twyffel trekt: wy oeftenen en 's Mengebruiken ze, uit kracht van de voor- y"^^ treffelykheid der denkende zelfstandigheid, en der. denkbeelden, welken wy van de Godlyke Wysheid hebben. Dat is te zeggen, dat zy u met de overnatuurkunde en gedachten, die veel twists onderhevig zyn, aan boord zullen komen , om u iets, dat zeer eenvoudig is, en 't welk de bevinding ons allen genoegzaam leert, te doen begrypen. De wysbegeerte vraagt, of het Gode betaamde Adam aan eene hulde te onderwerpen, en te beveelen dat, by verweigering van die hulde, Adam en zyne nazaaten fterflyk wierden. Het is geene geringe zwaarigheid, geen kleine last, Gods beflüiten op onze denk- ^ beelden te pasfen; echter neemen de Wysgeeren dien zonder beraad op zich, als of zy bevel van hooger hand hadden, om ons daar van te onderrechten. De H. Schrift en de bevinding zeggen ons daar zoo veel niet van; maar wy kunnen ons vergenoegen met het geene zy ons zeggen. Zy zetten zich onderling licht en klaarheid by. De H. Schrift leert ons, aan den eenen C 3 kant,  38 Schouw tooneel ♦s Mew- kant, dat de eerfte dienst, van den Voogdy mensch geëischt, de getuigenis zjmer dankbaarheid is geweest, door eene uitwendige erkentenis van alles ontvangen te hebben; en dat de weigering van gehoorzaamheid des eerften menfchen geftraft is geworden door de onderwerping van hem zeiven en van zyne nazaaten aan den dood. Wy befpeuren, aan den anderen kant, in de ondervindinge van alle eeuwen , dat alle volken de noodzakelykheid erkend hebben van eenige voortbrengfelen der aarde af te zonderen, om de heerfchappy der Godlyke natuur, van welke wy dezelven ontvangen, te erkennen en te eeren. Wy ondervinden niet minder de gemeene noodzakelykheid van ftcrven , als eene verfchrikkelyke ftrafie, waartoe wy allen veroordeeld zyn. De H. Schrift en de bevinding leiden ons dan tot dezellde waarheden; enfehoon zy ons niet alles zeggen, wat ons goeddunkt te vraagen , is het geene zy ons leeren zeker, leerzaam cn nut. In plaatfe dat 'er geenen ftaat te maaken is op het antwoord der wysbegeerte : en waarom zoude men met haar  der Natuur, //• Onderh. 39 "haar te raade gaan, als zy ons op den 's Mendoolweg kan brengen? Zy wil verdei ^vy. gaan als ons mogelyk is te komen 5 en wy moeten, als wy wys zyn, ons onderzoek pasfen op ons vernuft en onze kragtcn. Nu hebben wy tot hiertoe in alles en overal bevonden, dat ons gezicht helder genoeg is, om het eene ding niet met het andere te verwarren , en om 'er allengs de rechte waarde, het gebruik en de eigenfchappen van te leeren kennen, maar dat wy geen klaar denkbeeld van den aart der wezens hebben. Laaten wy ons dan wachten, om niet te vallen in eenen afgrond van gefchillsn en twistredenen over Gods natuur, over de orde zyner befluiten, over het wezen der ziele, over dat der lighaamen, en over den aart hunner vcreeniginge. Laaten wy ons vergenoegen met het geene ons mogelyk is daarvan te weeten, zonder gefchil en met vrucht; want alle weetenfchap, die op losfe en betwistbaare gronden fteunt, is vruchteloos, en verdient den naam van weetenfchap niet. Wy kennen Gods beltaanlykheid door deeze redeneering, die zoo kort C 4 en  40 SCHOUWTOONEEL 's Men- en zoo voldoende is als die, waardoor Vooonv. men bewyst, dat de drie hoeken van eenen driehoek gelyk zyn aan twee rechte. Daar is een wezen, dat van alle eeuwigheid beftaat, of de nietigheid zoude alle wezens, welken wy zien, voortgebragt hebben: 't geen niet zyn kan; want de nietigheid kan niets voortbrengen. Nu is hetgeene,dat altydgeweest is, of eene almagtige Verftandelykheid, die de waereld in orde gebragt heeft, wanneer en zoo als zy heeft gewild; of het is de waereld zelf, die zich zelve , in 't groot en in 't kleen, in orde gefchikt heeft zonder wysheid, zonder voorneemen, en zonder bewerp. Maar de waereld heeft van zich zelve niet in orde kunnen fchikken, noch volIhmdige en onveranderlyke voortteelingen beraamen en voortbrengen, zonder kennisfe en zonder voorneemen , welken men geen van beide aan de ftoffelyke waereld kan toefchryven. Dan is 'er eene eeuwige Wysheid, die alles, wat wy zien, heeft gemaakt, wanneer en gelyk zy gewild heeft. Ik weet dat alle menfchen niet redeneeren. Maar  der Natuur, i7. Onderh. 41 Maar zonder redeneeringe voelen wy 's Menallen den onvermydelyken indruk var y^y. een Vermoogen, dat volftrekt heerscht, en van eene Verftandelykheid, die in alles, wat ons omringt, eene onderlinge gemeenfchap brengti Na Gods beftaanlykheid kunnen wy zyne wysheid en zyne weldaaden belchouwen: maar zyne natuur is ontoegangklyk voor onze reden. Wy kennen onze ziel, onze begeerten, onze blydfchappen en onze gedachten, omdat niets innerlyker tegenwoordig voor ons is. Alle die dingen zyn ons zelf. Wy kennen ons lighaam, omdat wy 'er aan vast zyn. Maar kwellen wy ons niet onnuttelyk, alswy onzen geest infpannen, om te weeten wat de Godlyke natuur is, wat de denking, wat het leven, wat de doordringelyke ruimte, wat de vaste ruimte, en eindelyk wat de band is, die eene verftandelykheid met het lighaam vereenigt? De Wysgeeren laaten niet af van onze befpiegelingen naar dien kant te wenden; en het is tastbaar dat wy geheel iets anders noodig hadden te doen. Want het is eene openlyke en ftraf baaC5 re  42 SCHOÜWTOONEEL 's Men- re halsftarrigheid, geftadig een nieuw*Voogdy. Sieri? °og ce Haan op het geene God. onder een ondoordringelyk dekfel verborgen houdt : niets is in tegendeel verftandiger, en niets brengt ons meer vrucht aan, dan het licht dat God ons vertoont, te volgen, en de kennis door welke God toelaat dut wy het eene ding van het ander onderfcheiden, zoo verre te brengen als moogelyk is, en haar gebruik te leeren volmaaken. Wy hebben niets anders meer noodig: en gelyk wy het water genoegzaam kennen, als wy het weeten te onderfcheiden van eene andere hoofdftöffe, het kunnen kooken, doen bevriezen , zoet maaken, uitdampen, verdikken, doen vloeyen, doen fpringen in zulk eene hoeveelheid als ons goeddunkt , zonder echter te kunnen zeggen wat water is ; laaten wy dus vorderen in alles, wat ons moogelyk en voordeeiig is. van God, van onze ziele, van ons lighaam, van ons beroep, en van Gods voorneemens omtrent ons te weeten. Dewyl onze ftaat volftrekt eischt, niet van alles onweetende te zyn, en niet alles te weeten : Nee nïl, neque omniet; is het immers  der Natuur, II. Onderh. 43 mcrs voorzichtiger dat wy ons keeren 's Mess naar den kant, van waar ons het licht voogdV. toefchynt, dan dat wy ons onderzoek wenden op den aart der wezens, dat is naar den duisteren kant, naar de fchaduw, waarin de Wysgeeren zoo gaarne wandelen. Nu zyn 'er geene klaarer denkbeelden, geene bekwaamcr om onze ziel te verheffen, noch geene, die minder moeite kosten dan zulke, die zich gezamenlyk in de openbaaringe en in de natuur over 's menfchen heerfchappy opdoen. Als het tyd zal zyn,. om van zyne tegenwoordige heerfchappy over te gaan tot de verwachtinge van een' gelukkiger ftaat, zullen wy desgelyks bevinden, dat de Godsdienst en de openbaare getuigenisfen , de twyffelingen, welken de reden voorbedachtelyk fchynt te vermeerderen, door een veilig licht verdryven. 5s MEN-  44 Schouw toon eet.. 'sMENSCHEN V O O G D Y, Beweezen door de evenmaatigheden en de uitmuntendheid des Menfchelyken Lighaams. Derde Onderhoud. Gods voorneemen omtrent den mensch zynde, zich zeiven door hem op de aarde te doen vertoonen, moet alles, wat in hem gelegd is, tot de uitvoeringe van dit voorneemen iïrekken, en den mensch middelen verfchaffen, om eene algemeene voogdy en magt te oeffenen. Het menfchelyke lighaam, 't welk een van de twee deelen van ons wezen is, dat zich het eerst vertoont, is wonderlyk gemaakt tot dat oogmerk. De ontleeding der deelen, uit welke het 's Men- schen Voogdy.  der Natuur, III. Ondefh. 45 het menfchelyke lighaam beftaat, moet 's Menons hier niet bezig houden. Schoon die weetenfchap den geest zeer wel voldoet, en dat 'er geene is, waarin men , federt de vernieuwing der weetenfchappen, grooter opgang gemaakt heelt; is echter haar voornaamfte oogmerk de inwendige werktuigen, door welken het menfchelyke lighaam in zyne werkingen met dat der dieren overeenkomt, teontlecden; maar ons onderzoek moet hier gaan over het geene den mensch van het beest onderfeheidt, over het geene zyn lighaam in Haat fielt, om de fterkfte en fnellie dieren te beheereu. Wy hebben hier noch fnymes noch onderzoek noodig, om in het gebruik zyner werktuigen de oefening eener heerfchappy, die van eene zoo groote uitgeftrektheid is als de aarde, te bemerken, en om gewaar te worden dat God zyne gelyknis zoo wel op het lighaam van den mensch , als op deszelfs ziel geprent heeft. Hy, die het oog heeft gemaakt,ziet zonder behulp van het oog. Hy, die het oor en de tong vormde , hoert zonder het behulp van het oor, en doet zich  46' Schouw toöneel 's Men- zich verftaan , zonder het behulp der VgocDr. tonSe- Weshalve moeten wy, in de gelykenisfe der zinwerktuigen, 's menfchen gelykenis met God niet zoeken; want die zyn juist het geene, waardoor hy hem niet gelykt. Maar de indruk van het beeld des Almagtigen wordt gevonden in de voortreffelykheid van de uitwerkfelen dier werktuigen. Deeze zyn zodanig dat de mensch, door hun behulp, waarlyk Koning der natuur is,de werkzaamheid des Scheppers nabootst, en alles op de aarde regeert, als haar wezenlyke voogd. Terwyl wy ons byzonderlyk bezig houden met 's menfchen lighaam, en vervolgens met zyne ziele, moet men altoos gedachtig zyn dat wy fpreeken van een lighaam, dat onder de voogdy van eene, verltandelykheid is ; en dat door het menfchelyk verftand geholpen of gediend wordt, door Ughaamelyke werktuigen. Als wy de behendigheid van zyne hana zullen roemen, meenen wy het beginfel deezer behendigheid niet uit te fluiten. Als wy de weetenfchap van dien mensch, die zoo veele nutte gebruiken, zoo vecle dion- ftige  der Natuur, III. Onderh. 47 füge handelgreepen uitvindt, meener. 's ménwy desgelyks de hand, die ze ter uit voogdy. voer brengt, niet uittefluiten. Het zal alleen zyn om eene bekwaame orde te houden , dat wy eene byzonderlyker aandacht verleenen aan het eene vermoogen, en vervolgens aan het andere, maar niet om ze onafhangklyk te maaken. Wy willen het geene, dat God zoo naauw vereenigd heeft, niet fcheiden. Als wy in den arend roofzuchtige neigingen en eenen trek tot vleesch zien, •met klaauwen en eenen bek, bekwaam om zynen roof te vatten en aan ftukken te fcheuren, oordeelen wy met rcd.n, en zonder toevlugt te neemen tot de ontleedinge der inwendige werktuigen , dat des Scheppers voorneemen niet geweest is , dat die vogel zich zoude geneeren met kleine zaaden, waaraan zyne nebbe geen' vat heeft; of mee gras en kruiden, gelyk de gans, dewyl hy die vervaarlyke klaauwen niet daar-1 toe noodig had. Als wy in tegendeel de neigingen van den tortel en het cysje gade (laan, en hunne dunne pooten en weeke nebbe zien, verzekeren wy, zonder te vreezen dat wy ons zulleri ver-  48 ScHOUWToONEEL *s Men- vergisfen, dat het voorneemen des Vqoccy. Scheppers niet geweest is deeze vogels van vleesch en roof te doen leeven. Gods voorneemen, ontrent het fchaap en den leeuw, blykt klaar uit de gedweeheid, die het eene by den mensch houdt, en in de woestheid, die den anderen naar de bosfehen en woestynen dryft, zonder iets van den mensch te eifchen. Het hoorn of de hoef, die den voet van het paard vastigheid geeft, en de kracht zyner fchenkelen, wyzen ons de reizen en diensten aan, waartoe het bekwaam zal zyn. Wy krygen geenen lust om onze tanden te zetten in een ftuk kryt of in een blok marmer , noch om de vruchten der boomen in het metfelwerk onzer muuren te gebruiken. In alles onderrecht de overeenkomst, welke men ziet tusfchen eene foort of een werktuig en een volftandig uitwerkfel, ons genoegzaam van de verordening dier lighaamen. Wy kunnen dan oordeelen, door's menfchen geftalte en leest, door zyne zinnen, en door de overeenftemming zyner werktuigen, in de voortbrenginge van eene meenigte uitvverkfelen, dat hy ge-  der Natuur,///. Onderh. 49 geboren is, om van alles, wat de aarde 's Men voortbrengt , gebruik te maaken, en voogd*. om alle haare deelen onder zyn bewind te brengen. 1. 's Menfchen voortreftelykheid doet 's Menzich ten eerfte kennen, door de waar- ^^g0^est digheid van zyn hoofd zelf; en door het voordeel, dat de opgcrechte ftand van zyn lighaam hem geeft, 's Menfchen aangezicht is het fchoonlte en fraaifte , dat in de natuur te vinden is. Het recht zyner heerfchappye vertoont zich nergens met meer luister, fchoon het in het overige zyns lighaams met dezelfde weezenlykheid te vinden is. a. De grootheid, de majefteit heeft De trekken haaren zetel op zyn voorhoofd. De ^gezicht, allernetfte evenmaatigheid ziet men waargenomen in den omtrek van zyn aangezicht, en in het bewerp van alle zyne trekken. De boogen , gemaakt door zyne wenkbraauwen en zyne oogleeden , het oog bevrydende van het zweet, en de kleene ftofjes, die het zouden kunnen verdonkeren, doen het wit van' het oog des te beter affteeken , en deszelfs beweegingen beter IX. Deel. D zien,  50 SCHOUWTOONEEL ? i?lEN" z'en ' 200 we^ a's deszelfs glans en Voogdy. voorneemens. Men kan zeggen , dat de bevalligheden en het gezag op zyne lippen geplaatst zyn , vermits zy met eenen grimlach de blydfchap rondom verfpreiden , en door de verfchcidenheid der geluiden, welken zy uitfpreeken, bevelen geeven, die terftond uitgevoerd, of tot op een' verren afltand overgebragt zullen worden, zelfs tot aan geene zyde der zeen. Maar hy, die tot heerfchen verordend was, moest het woord niet altyd gebruiken om gehoorzaamd of gehoord te worden. Zyn aangezicht is de fpiegel zyner ziele. De kostelyke kleuren, waarmede God deszelfs trekken gepierd heeft, drukken beurtelings de bezadigdheid van zynen geest uit, door hunne kalmte, of zyne verborgen beweegingen, door eene fehielyke verandering. In zyne wangen, en in de ganfche uitgeftrektheid van zyn aangezicht, loopt een overgroot getal van kleene fpieren en draaden, verfpreid in deeze fpieren , die zoo veele uitdrukkingen als beweegingen maaken. Eenigen verheffen zyne wenkbraauwen , maaken de  der Natuur, III. Onderh. 51 de opening zyner oogen wyder , en 's Men* geeven hem eenen zwier van trotsch- voogdt. heid of veronnvaardiginge. Anderen trekken zyne wenkbraauwen nederwaards, fomtyds dermaate dat het gezicht zyner oogen daar door weggenomen wordt; en zy geeven, door de meenigte van kreuken en rimpelen, die het bcnedenfte deel van zyn voorhoofd fronfen, zyne droefheid en diepe gedachten te kennen. Eenigen zyn verordend , om eensklaps het leevendigfte rood of eene groote bleekheid, op zyne gewoone kleur te doen volgen, en om beurtelings zyne blydfchap, zyne bekommeringen, zyne toeftemming, zyne weigering, zyne fpyt, zyne mismoedigheid, of zyne gerustheid uit te drukken. De dieren hebben eenige van 's menfchen hartstogten. Maar de groote verfcheidenheid der telkenen, die ze openbaaren, is den mensch alleen eigen: en waarom is het genoeg, dat zyn aangezicht bloot zy, om te doen blyken of hy vrolyk of droevig is; of hy overdenkt, of dat zyn geest zich ontfpant; of hy dreigt, of hy (treek, of hy vertoornd, dan of hy wel te vreden is? Da Is  52 S'CHOUWTOONEEL g*^f" ï« het niet, opdat zyns gelyken, en Voogd*, de dieren zelfs, terftond onderrecht zouden worden van de begeerten of van de bevelen des geenen, die recht heeft om te gebieden. Het zoude te gering of te moeijelyk voor hem zyn, indien hy genoodzaakt ware geftadig de fpraak te gebruiken, om zich te doen hooren. Men leest zyne gedachten in zyn gelaat; en hy bevindt rondom hem de ftilte en rust; of bedryven, werkingen, en een gedrag, overeenkomftig met het geene hem aangaat. Het hoofd , of liever de geheele mensch, trekt uit den rechten ftand van zyn lighaam een krachtig voordeel, rot de oeffeninge zyner heerfchappye. Alle dieren zyn naar de aarde gebogen, en kruipen 'er op. De mensch alleen gaat met opgercchten hoofde, en houdt zich, door dien ftand, in alle vryheid om te werken en te gebieden. Dat hoofd, verordend om de beweegingen des lighaams, 't welk het onderfteunt, te richten, en om te waaken over het bellier van alles , wat de aarde voortbrengt, trekt niet alleen voor-  der NatüüR) Hl. Onderh. 5.3 voordeel van zynen ftand en deftig- *s Menheid. Het is de zetel des verftands. Het heeft fcherpe zinnen, en alle noodige werktuigen, om van alle kanten berichten te ontvangen, of om dezelve aan alle kanten te geeven. Zyne oogen ftaan op de hoogfte verdieping op de wacht, en zien daarom des te verder. Als de oogen onder hunne leden rusten, blyven de ooren open, en. worden van alles onderrecht, van alles gewaarfchuwd. En daar het oog of het oor den mensch niet van onderrechten kan, wordt hem dikwerf door den neus ontdekt. Zyne tong heeft, by de onderfcheiding van de fchatting, welke de ganfche aarde hem betaalt,het voorrecht van alles, wat in zyn verblyf is, by eenen naam te noemen, en om alie noodige bevelen af te vaardigen, tot deszelfs beheering en beftiering. Dat hoofd is zichtbaarlyk tot de heerfchappye gefchapen,dewyl 't het eenigfte is, dat verftand met de ganfche waereld kan houden. De beweesringen der dieren zyn, in pe aart van elke foort, aan een vry kleen getal be- ;fchen bc_ paald. Men ziet byna altoos dezelfde weegingen. D 3 weer;  54 SCHOUWTOOKEEL •s Min- vveêr; omdat de dieren alle flechts éé- SCHiiN Ti Voogdy. ncn trant, die hun eigen is, hebben. De beweegingen, en handelingen van den mensch zyn ontelbaar, omdat zyne wysheid en werkingen zich tot alles moesten uitftrekken. . Indien de mensch aan de aarde vast was, gelyk de viervoetige dieren, zoo wel met zyne armen als met zyne beenen , zoude hy op dat oogenblik de meenigvuldigheid zyner bedryven en werkingen verliezen. Hy zoude niet langer kunnen regeeren: en het vermogen , om de aarde te verfraaijen met verfcheiden werken, zoude hem niet wedergegeeven worden, dan met de vaardigheid , die de rechte ftand van zyn lighaam en de vryheid van zyne handen hem geeven. Maar in plaatfe van hem te vernederen , door hem met de landdieren te doen kruipen, laaten wy hem ophefTen in den hemel, ten einde hy vandaar over alles heerfche. Laaten wy onderftellen dat zyne armen geheel met 'lange en dikke vederen bedekt zyn: nu zyn ze in twee vleugels veranderd. Hy begint ze uit te breiden: hy neemt zyne vlugt .*  der Natuur, III. Onderh. 55 vlugt: hy klieft de lucht, en gaat met J Mbkfnelle wieken de andere deelen van voocdy. zyn verblyf bezoeken. Laaten wy zien ofhy zich beter bevindt, by den dienst zyner vlerken, dan by dien van twee armen. Wint hy by die verandering? Hy verliest 'er zyne heerfchappy by. Zyne armen, met pennen bewasfen, worden reistuigen, die hem geen' anderen dienst kunnen doen , dan hem van de eene naar de andere plaats vervoeren: hy zal ze nergens anders toe kunnen gebruiken, dan om te vliegen; en van dat oogenblik af verliest hy alle zyne voordeelen. Als hy zynen hemel verlaat, om op de aarde te komen, trekt hy zyne vleugels in, en plakt ze, om zoo te~fpreeken, tegen zyne zyden, om ze voor de fmet van flyk en vuiligheid te bewaaren. Nu is' hy geheel verminkt en tot alles onbekwaam , behalven tot het zoeken van zyne kost. Geeft gy hem zyne armen weder, zoo geeft gy hem alles weder; gy herftelt hem in zyne bekwaamheid en rykdommen. Zyn akker zal beploegd, zyn wynftok gemoeid, zyne bosfchen omgehouwen, D 4 en *  56* SCHOUWTOONEEL imf' f," Zy" voorraad 0Pgedaan worden. Voogdy. lk 2ie hem die zelfde armen verlengen, en ukftrekken tot in de ingewanden der aarde, tor op den grond der zee, waar zyne vleugels hem veeleer een hinder dan een behulp in zyne onderneemingen waren. Eenige neuswyzen, Wysgeeren geheeten, zullen misfchien zeggen , dat God hem vleugels by zyne armen had moeten geeven. Maar God heeft ons nog beter voorzien. Men heeft de Amerikaanfche vogels nooit twee duizend mylen verre zien reizen, om de vogels van ons waerelddeel te komen bezoeken : maar de mensch gaat in zestig dagen van het eene tot het ander Cartagena. Zoo dat hy beter vleugels heeft dan de Toucan en de Tlanquechul (a~), dan onze fnelfte vliegers , de Arend en de Valk. Als hy de vruchten zyner plantaadjen wil gaan inzamelen , of zich voorzien van de rykdommen , die zyne mynen van Peru hem (V) De eerfte van deeze vreemde vogels is ee. ne Amerikaanfche Aexter, wiens bek zoo groot io als Zyn lyf : detivede is een Mejüikaanfche vogel, die eene lange platte nebbe heeft, voor zoo breed als eene palet. Hy leeft Van visch.  der Natuur, III. Onderh. 57 hem verfchaffen, kan de Oceaan, die 's MenJ voor den Adelaar gefloten is, hem niet tegenhouden. De Schepper heeft den menfche niet naar de gclykenis van eenen vogel willen vormen, omdat hy 'er eenen Koning van wilde maaken. De vaardigheid om alles te hehee- De wt^ ren, en zyne werkingen te veranderen, ^"^jeefli naar vereisch der omflandigheden , is met alles het eerfte behulp, dat de mensch in ^hem den edelen ftand zyns lighaams vindt. Maar de evenmaatigheid zyner leest met het geene hem omringt is voor hem eene nieuwe bron van gemaklykheden, om zich meester van alles te maaken. Met. eene kinderlyke geftalte, zoude hy de voortbrengfels der aarde niet kunnen verteeren; hy zoude ze zelfs niet kunnen teelen. Met eene reusachtige geftalte , zoude hy zich in kommer en behoeftigheid bevinden, en de aarde hem het noodige voedfel niet kunnen verfchaffen. Verre van de dieren, die radder en fneller dan hy zyn, te benyden, doet hy ze voor hem loopen en draaven; of het water en de winden geeven hem ü « vleu-  58 Schouw tooneel KmNN' vleuSe,s' die hem rondom den geheeVqdgdy. -*en aardkloot voeren. Hy wenscht geene breeder fchouders, om zwaarer pakken te draagen. Hy laat die eer aan zyne bedienden over; en zoodanig zyn het paard, de os, de ezel, de kemel en de olifant. Hy klaagt niet dat hy niet voorzien is van klaauwen als de leeuw, of van flagtanden als het wilde zvvyn. Het voegt den Koning der Natuur ongewapend te zyn. De goedertierenheid en de vrede zyn zyne rechte goederen. Maar moet hy zich vcrdeedigen, dan komen de dieren hem te flade; deeze befchutten hem. Hout en fteen maaken hem eenen wal tegen zyne vyanden. Het zout, de zwavel, vuur en fraai, en de ganfche aardefpannen famen, om hem voor alle belediginge te bevryden. Hy heeft, om de rechte waarheid te zeggen, flechts eene tamelyke fnelheid, flechts eene middclmaatige fterkte, flechts eene middclmaatige geftalte. Echter wordt hy, om de losheid zyner gedaante, en om de juiste getemperdhcid zyner vermogens, gehoorzaamd en gediend van het fnelfte, het fterk- fte  der Natuur, III• Onderh. 59 fte en het verfchrikkelykfte, dat op de >s Menaarde te vinden is. Wy zullen deeze voogdy' . waarheid nog beter voelen en tasten, door een byzonderlyker onderzoek zyner werktuigen. 3. Het geene wy zoo even aange- ^ynbeen. merkt hebben, van het geheele maakfel in 's menfchen lighaam, en van de juifte evenmaatigheid , die gefteld is tusfchen zyne leest en de algemeene heerfchappy, die hem toegefchikt was, kunnen wy op nieuw waarnccmen in zyne beenen en armen. 's Menfchen been fchynt in den eer De ïtainfte opflag veeleer een fraaije ftut, dan.menfcheljHf een werktuig van fnelheid. De mees- ken^gte viervoetige dieren en de vogels zyn in der daad fneller dan de mensch. De eerfte, op vier voeten gedragen wordende , kunnen de moeijelykheid van lange togten beter uitftaan, en reizen fpoediger. De vogels, by de beweeglykheid hunner pooten , de hulp van twee vleugels voegende, bezitten nog eene volmaakter vlugheid. In tegendeel , uit het maakfel van 's menfchen beenen , en uit den bal der voeten waarop zy fteunen, te oordeelen, fchynen zy  6o Schouw tooneel sm*. zy pyjaaren en grondzuilen , bekwaa.Voogdy. mer om hem voor Hutten te verdrekken, dan om fpoedig voort te komen in zyne reistogten. Wel is waar, dat hy door eene derke ocffening. tot eene vry groote (helheid kan komen. Maar die raddigheid en leenigheid, welken Griekenland in Achillcs of in zyne wordelaaren roemde, en die ons heden nog tot verwonderinge kan (trekken in tuimelaars en fpringers, zyn geene natuurlyke voorrechten van den mensch. Is het hem eene fehande daarvan verdoken te zyn ? Niet meer dan niet geboren te zyn met vingeren, gewapend met kromme nagelen, of met geene tanden, verre uit den mond (lekende, gelyk de Olifanten. De fnelle gang is de rechte verdiende van eenen bode: en de mensch is geboren tot heerfchen. Ook onderdennen zyne beenen hem met eene waardigheid, die hem luister byzet , en eenen Heer te kennen geeft, Dat zy, door hunne onderlinge verplaatfihg, een gemakkelyk en veerdig reistuig verdrekken, is flechts voor kleeöe aflïanderi, om zyne bevelen en toezicht  der Natuur, III. Onderh. €i zicht te brengen op plaatfen die hem jMufl omringen. Maar als hy geheele land- Vooomel ftreeken doorreizen, of dieren, die hem voorbyftreeven, inhaalen wil; aan wordt hy gediend, en zyn togt is die van eenen Heer. Honden, van allerlei foort en bekwaamheid , booren door heggen en ftruiken, door wouden en kreupelbosch, loopen over berg en dal, zwemmen over rivieren en beeken, en fchieten op zyn bevel toe op het wild, dat hy najaagt, of brengen hem met eerbied den roof, die getroffen is door den blixem waarmede hy gewapend is. De kameel, het paard, de os, het rendier en andere dieren, even nut oi om hunne fnelheid, of om hunne lterkte, of om %un geduld, bieden zich beurtelings aan, om den bouw zyner landeryen te bevorderen , en om zynen oogst in te voeren , en hem zeiven te brengen waar hy weezen wil. De rivieren brengen van het eene tot •het andere landfchap eene reeks van fchuiten, ieder van welke drie of vier maal honderd duizend ponden, en veel meer voeren kan. De zee eindelyk maakt hem den toeganek tot alle luchtftreeken ligt. & 5 Maar  6 a ScHOÜWTOONEEL 's Men- Maar ichoon hy op zulke groote'afyóoooY. banden veeleer gedragen worde, dan hy zich zeiven draagt, verricht zyn been, door eene byzondere gedaante, en door fpieren, die eigen aan het zelve zyn, een oneindig getal werkingen en dienHen, overeenkomilig met de behoefte zyner heerfchappye en zyns bewinds, maar onnut voor zyne flaaven, aan welken zy geweigerd zyn. 's Menfchen been loopt fpichtig af naar de aarde , daar het eindigt met eenen platten grond, om het lighaam te Hutten, door een' edelen en verzekerden Hand, en te hoeden voor den val, zonder de losheid der beweegingen te hinderen door de breedte van het beflag; en fchoon het been der lastdieren vast Haat op eene platte oppervlakte , trekken zy daarvan geen ander voordeel , dan de Hevigheid van den ftand. Hun klaauw of hoef is leelyk. Hy heeft noch leden noch dryfvederen. Maar de bal van 's menfchen voet, geholpen door de bewecglykheid der teenen, die deszelfs uiterfte deel boorden , en door de zenuwen, die, om zoo te fpreeken, ontelbaar zyn, en  der Natuur, III. Onderh. 63 en zich in de hiel en in den ganfchen 's Menklomp vcripreiden,verfchaft eene won vÖood*^ dcrbaare verfcheidenheid van beweegingen , het zy de mensch daartoe toevlugt neeme ? om de noodzakelykheid zyner behoudenisfe; het zy hy m de diensten der dieren, die hem dienen , treeden of dezelven nabootfen wille. Hy gebruikt de beenen van het paard niet altyd, en bedient zich van zyne eigen fhelheid. Dan maakt hy zyne beenen flap, huppelende als de ram. Dan fchiet hy voort , ylt als de geit of de gemfe, en fpringt over plaatfen, waarop zyn voet geene vas-tigheid kan vinden. Dikwerf doet hy zyn ééne been al den last van zyn lighaam draagen, gelyk de kraan: en 't geen men van geen ander dier ziet, hy houdt zich in evenwigt, en brengt zyn lighaam in verfcheiden Handen , fchoon naauwelyks op de punt van een' enkelen voet rustende. Hy draait als een tol op zyne hiel: hy bedenkt een oneindig getal pasfen , de eene ftemmig, de andere los en rad: * hy ver- * Het fan* eenigt ze allen, en doet ze op elkander volgen, met eene verfcheidenheid en eenen  €4 SCHOUWTOONEEL *s Men- nen val, bekwaam om te gelyk het oog, ygocDY ^et oor en den Seest» altoos begeerig ' " naar gelykmaatigheid, te behaagen. Gewoonlyker verwaarloost hy die poogingen , wier verdiende, voornamelyk in • de moeijelykheid der uitvoeringe beftaat, en vergenoegt zich in het danfen met het verkiezen van het geene , 't welk de losheid zyner beweegingen kan bevorderen , of zyne natuurlyke vaardigheid vermeerderen; weinig gezet op de nabootfing van de fprongen en grimasfen der aapcn, of van de heftigheid der fpringhaanen, om daarin zyne verdienfte te Hellen. De fpieren en zenuwen, die zoo veele verlengingen, intrekkingen, uitfchietingen , glydingen , draaijingen , buigingen en dienften van allerlei foort verrichten, zyn in een pakje verzameld, net gerond achter den fchinkel van het been. pe Kuit. Deeze klomp wordt dus een gemakkelyk kusfen, om dit teedere en zoo noodzakelyke been te leggen en te doen rusten. Het is tevens een wal tegen alle beledigingen , welken dit been zoude kunnen ontvangen van eenen  der Natuur, HLOnderh. 65 nen kant, waar het oog dezelven nie' 's Meur; kan voorkomen. Voogd*. De uicerfte einden van alle draadjes, zich kruisfende, daalen af tot onder den bal, waar zy ophouden, en onder wege vastgemaakt zyn aan de verfcheiden deelen, die volgens zonderlinge aandryvingen en indrukfels moeten buigen en draaijen. Twee vleefige klompen, rondachtig gebogen , dekken het onderlig van de hiel, en het eind van den bal, opdat, door het gewigt des lighaams, op die kusfentjes fteunende, de vaten, die'er in liggen, niet gedrukt, noch van hunne werkinge beroofd zouden worden; en opdat het midden van den bal, een hol gewelf maakende, of eenigzins van de aarde los zynde, daaronder genoeg lucht laaten konde, om tegen dit gewelf wederfiand te bieden, en dus den mensch altoos bekwaam tot nieuwe beweegingen te maaken. Veele andere blyken van voorzorge, waarvan dit werktuig vol is, ga ik voorby: maar ik moet niet nalaaten te zeggen , dat de pylaaren des lighaams in het klimmen dikker worden , niet alleen om het lighaam op eenen over- /X. Deel. E een-  $6 ScHOÜWTOONEEt 's men- eenkomdigen deun te plaatfen; maar Voogdy. VooraI om het zacht tc zet^n, als het van zynen arbeid moet uitrusten. De arm en de hand doen nog meer tot de uitvoeringe zyner magt. .De arm en Dewyl de mensch eenen arm heeft, de hand. zeg jjj fat voogd is van alles, wat op de aarde gevonden wordt. Dit is een natuurlyk gevolg. Deeze arm is het teeken en het werktuig van eene zeer wezenlyke heerfchappye. Ziet de dieren. Het eene is een geboren jaager: het heeft alle diendige werktuigen om te jaagen. Een ander is geboren tot een visfeher: het heeft een' langen hals en bek, om diep in het water te kunnen reiken: en omdat het in het water zoude kunnen gaan, zonder zich vuil te rnaaken in den modder, heeft het lange en fchubbige bouten zonder vederen. De roeping van een ander is pakken te draagen, of dezelven naar zich te trekken : zyne fchenkels en fchouders zyn daartoe gemaakt. Alle hebben zy hunne dienden en het gereedfehap, dat op die dienden past. Alle hebben zy een ambacht, waarin zy volmaaktelyk wel flaagen: maar verwacht 'er verders ' .. .» - ..niets  der Natuur, IILOnderh. 67 niets van. Of indien gy ze, door Ha- 's MéTngen , honger en oeflening , africht voogdy, tot eenige ongemeenet werkinge; indien gy ze noodzaakt om van beweegingen naar uwe begeerte te veranderen, en volgens de teekens, welken gy hun geeft; alle die behendigheid zit in u, en onderftelt geene byzondere behendigheid in hun; nog minder drukt zy 'et eenig voorneemen in uit, of eenige volmaaktheid, welke Zy door de redeneering verkreegen hebben. Met één woord, hunne vrye werkingen zyn bepaald, zoo wel als het gereedfehap van hun beroep: maar 's menfchen arm een algemeen werktuig zynde, {trekken Zyne werkingen en zyne regeering zich Uit gelyk de voortbrengfels der natuur. Die arm, zich fiyf üitftrekkende, doet den dienst van eenen hefboom of hevel. Zich buigende in de verfcheiden leden, die hem verdeelen, bootst hy den vlegel, den boog en alle de foorten van dryfvêren na. Met het fluiten der vuist, waarmede hy eindigt, flaat hy als een hamer. Als hy de palm van Zyne hand kromt, houdt hy 'er vocht in, als in E 2 ' een'  68 Schouw tooneel 's Men- een' kop; en hy brengt het van de eeVuoüdy. ne naar de andere plaats over, als in eenen lepel. Zyne vingers krommende of toenypende , maakt hy 'er haaken, nypcn buigtangen van. Zyne beide armen zich uicflrrekkende , bootfen de balans na; en als een van beide ingetrokken en korter gemaakt is, om eenig gewigt op te houden, maakt de andere, zich naar den tegengeftelden kant uitdrekkende, het evenwigt uit, en het overwigt, gelyk in den under, door de lengte van den hevel goed. Maar men verkleent de bekwaamheid van den arm , als men zyne dienden vergelykt met die van onze gemeene werktuigen. De arm is waarlyk, zonder zyne verdiende te breed uit te meeten , de ziel cn het model van alle werktuigen. Hy is 'er de ziel van; want de uitmuntendheid hunner uitwcrkfelen komt altoos voort van den arm en de hand, die dezelven bediert. Hy is 'er het model van; want zy zyn alle nabootfingen en uitbreidingen van zyne byzondere eigenfehappen. De arm, zich dyf uitdrekkende, en eenen deen of een ftuk hout opbeurende, heeft het denk-  der Natuur, III. Onderh. 69 denkbeeld van den hevel of dehandfpaak 's Mengegeeven. De arm verlengt, om zoo y "0EyDYte fpreeken , zich zeiven , dien hevel aanvattende. Zyne kracht kan honderdvoudig en meer groot worden. Dan zet hy een blok marmer op den kant, of doet eenen ftapel boomcn, dien hy omgeworpen heeft , tot hem naderen. Wapent zich die arm, die een' vry ruuwen Mag kost doen, en, door zyne hand tot éénen klomp te brengen, het eerfte denkbeeld van alle hamers gegeeven had; wapent zich die arm, zeg ik, met eenen moker of knods, dan kan hy met eenen (lag een' os ter aarde vellen. Hy doet hooge eiken vallen, en van de toppen der bergen nederftorten, vanwaar hy de eene voortftoot naar zyne wooning, de andere dicht by zynen wyngaard brengt, of op den oever van eene rivier, naarmate hy zyn huis moet vertimmeren, eene wynpers of eene fchuit moet maaken. . 's Menfchen hand kan het vuur en de vochten vervoeren, de aarde omwroeten, het hout, den fteen en alle andere lighaamen aanvatten : maar zy E 3 doet  JO ScHOUWTOONEEt, *s Men- doet al dat werk flechts in het kleen, Voogdy. dikwyls mec hinder cn nadeel, en met gevaar van zich te bezeeren of te branden. De kennis der dienden, welken zy hem aanbiedt, en der gebaren waarvoor zy zich bloot Helt, heeft hem het denkbeeld van behulpfelen gegceven. De lepels, ,de nyp- en buigtangen, de fchuppen, de fpaden, de vorken, en alle gereedfehap, zyn zoo veele handen, die in het groot doen het geene zy in kleiner beflag doet. Zy fielt zich buiten aanftoot met dezelvenin haare plaats uittefieeken: en het geene haare tederheid haar belet door haar zelve te verrichten , bewerkt zy voordeelig door de fneede, of door de hardigheid der gereedfehappen, welken zy gebruikt. Want die hand, in fchyn zoo zwak, die hand, die verfkauwen of zich bezeeren zoude, indien zy onmiddelbaar op lieen of op metaalen floeg, behoeft flechts eenige Hukken hout of yzer te bellieren, om zich alles te onderwerpen, en alles tot 's menfchen nut te verwerken. Die arm, die niet veel langer dan eene elle, en alleen vyf of zes duimen breed  der Natuur, HL Onderh. 71 breed is, doet wonderen, als hy doorVJju»de kracht van gereedfchappen, die hem VOOGDÏ. beveiligen, geholpen wordt. Dan fchynt niets hem tegen te kunnen houden. Hy verbryzelt de rotfen en doorboort de bergen. Hy beteugelt de rivieren, en weet ze langs nieuwe wegen te leiden. Het yzer en alle metaalen verkrygen de gedaante , welke hy hun geeven wil. Hy komt den weêrftand van fteen en marmer te boven: hy vormt ze als week wasch, het zy hy 'er boogen van wille maaken, om de twee oevers eener wyde rivier te vereenigen; het zy hy ze kromme tot eenen wenteltrap, om alles voor hem in zyn huis toegangklyk te maaken, het zy hy ze tegen elkander legge en de einden over één zette, om in de modderigfte velden, gelyk van Rome naar Brindes, eenen weg zoo De APPi. hard als yzer te maaken, welke nogbe- *he weg. reeden en begaan zal worden, na eenen dienst van twee duizend jaaren *. Maar mogelyk is 's menfchen hand niet gelukkig, dan als zy op gevoelelooze dingen werkt. Welken weêrftand * Z'u Misfons reize tiaar Italië. E 4  ?2 SCHOUWTOONEEL •« Men- ftand ondervindt zy niet wegens de VoooDsr. dieren t Deeze weêrftand , verre van 's menfchen hand te onteeren, vermeerdert haare verdientie en waarde oneindiglyk. De hardigheid en zwaarte van het marmer of metaal hebben nooit de hand, die ze verwint, onteert. Hoe weet zy een blok marmer te befchaaven, en daaruit een edel beeld, omhangen met eene losfe kleedy, de trekken van Lodewyk den XV. te doen voortkomen? Het geene zy door haar zelve niet kon verrichten, doet zy met behulp van den beitel en den hamer. Hoe heeft zy durven onderneemen eene klok van dertig duizend ponden honderd en meer voeten van den grond te beuren ? Hoe heeft zy de uitgeftrekte boog van het zuilgebouw der Louvre met eene kroonlyst van twee fteenen durven voltooijen? Hoe heeft zy den zwaaren marmeren Atlas op den top des achtergevels vanhetftadhuisvan Amfteldam weeten te krygen? Zy heeft de hevels, de katrollen, de kapftanders en andere werktuigen, in welken eene zeer kleene kracht een zeer groote te boven gaat, te hulp genomen. Met deeze hulpmiddelen verwint 's menfchen hand  der Natuur, IlI.Onderh. 73 hand alles, wat haarwederfiaat; endee- 'scM*Nze foort van toovery, waarin zyne eer voo£DY. beftaat, onderwerpt de zwaarfte en onbeweeglykfte klompen van itoffe aan de kleene kracht van zynen arm. De woestheid der wilde dieren, dienende om de ganfche natuur te bevolken, zonder dat de mensch 'er in voorzie, belet 's menfchen hand niet dezelven onder het juk te brengen , en 'er zyn voordeel mede te doen, als hy ze noodig heeft. Het is waar dat zy zwak is: zy zoude den tand des tygers niet kunnen wederftaan. De olifant zoude haar metéénen flag van zyne fnuit verbryzelen: indien zy den kameel den kop in ftukken poogde te Haan, zoude zy 'er zich niet in ftaat toe vinden. Die hand echter weet den leeuw en den tyger in kooijen te fluiten. Zy brengt de olifanten van de eene naar de andere waerelditreek over. Zy zal een' talryken hoop van deeze groote dieren, uit het diepfle van Spanje, tot in het hart van Italië dry ven, gelyk zy eene kudde fchaapen van de eene in de andere weide dryft. Indien zy de Rhöne op haaren weg ontmoet , hoe zal zy den fchrik ontneemen aan het dier, dat fchroomt voor ecneleE 5 ment,  74 SCHOUWTOONEEL ^Nm' ment, 'c welk het niet kent; of hoe zal zy Voogdy. de fnelheid van den fixoom met dat logge en ftugge beest te boven komen ? Zy maakt een vlot, 't welk zy met groene zoden belegt: zy doet 'er verfcheiden olifanten te gelyk op gaan, als op een groen ftuk gronds: met behulp van eenige fehipboomen maakt zy de vlottende weide los, en duwt haar over naar de andere zyde der rivier, zoo gemakkelyk als of zy eene musch of een lchaap overvoerde, 's Menfchen hand temt den beer, die haar komt kusfchen, en doet den kemel knielen, om zyne banden te ontvangen , of den last, dien zy hem op wil leggen, opteneemen. Verre van haaren lof te verminderen, voltooit men dien, als men zegt, dat zy altoos krachten, die haar niet eigen zyn, te hulp moet roepen ; dat zy gebruik maakt van ftoffen, die voor haaren tyd gemaakt waren; dat zy zich weet te bedienen van de evenredigheid, die 'er is tusfchen het gewigt des waters en de ligtheid van het hout, om de rivieren met de zwaarfte fchepen en vlotten te belaaden; dat zy haare onmagt vergoedt door gereedfchappen, door tegenwigten, door verfnellinge der  der Natuur, III. Onderh. 75 der beweegingen , welken zy overa' ^f^1" in de natuur voor haar bereid vindt VooaDÏ# Daar in zelfs beftaat het wonder. De levenlooze dingen, de iierkfte dieren, de zwaarfte gewigten, de allerbepaaldfte beweegingen , gehoorzaamen haar vroeg of laat: alles wordt haar onderhoorig. Niet alleen temt zy de woede der wreedfte dieren; maar zy gebruikt hunne hevigheid en driftigheid zelfs tot haaren dienst. Haare behendigheid weet alles tot haar voordeel te keeren: en, fchoon die hand zelf weinig om het lyf heeft, fchoon zy niets van het geene, dat zy gebruikt, voortgebragt heeft, zoude men, als men haare overwinningen en gewrochten gade flaat, haar voor de hand des Almagtigen aanzien. ja, dus fpreekt een Wysgeer, die meer op zyne gedachten dan op die der H. Schrift bouwt, en het fraaije bewerp van den mensch te vernederen gefmeed heeft, door middel van hem alle gelykenis met God te beneemen: 5s Menfchen hand fchynt uit te munten in zekere werken, die een zweerafcl van nuttigheid en grootschheid hebben.  jS ScHOÜWTOONIEI, 's Men- ben. Zoodanig is een paleis, een o©rVoogdy. logfchip, een tuighuis, eene zeehaven : maar zult gy ook eene groote g&lykenis van den mensch met God vinden in de kleene werken, waarmede hy zich gemeenlykst bezig houdt? Wordt zyne waardigheid niet krachtig verminderd door ambachten , waartoe noch kracht, noch vernuft vereischt wordt, gelyk die van fpinnen en naaijen? De helft van het menfchelyk gedacht houdt zich met deeze verachtelyke werkingen op. De kunst van fpinnen , verre van verachtelyk te zyn , is mogelyk meer te waardeeren, dan de bezigheden der Wysgeeren, die 'er zoo averechts over oordeelen. Men kan hen hier met hunne eigen wapens dooden. Alle roemen zy in hunne overnatuurkunde al 't geene, 't welk met weinig toebereidfelen groote uitwerkingen voortbrengt. Dus, door eene wet van beweeginge, welke zy zeer eenvoudig noemen, zonder dat zy ze verdaan , vinden zy fraai den mensch, gelyk den paddedoel (fchoon zy, om het hier ter loops aan te merken , zelfs van deezen laatdennoch het maak-  der Natuur, HL Onderh. 77 maakfel , noch de voortbrenging wee- 's Menten) te doen voortkomen: dat heet ze- ^odï. kerlyk weinig befteeden, om veel voort te brengen. Laaten wy hunnen regel toepasfen op de kunst, die het voorwerp hunner verachtinge is. Twee of drie vingers drukken de laatfte draaden van eenen bundel van vlas, wolle, katoen, floret, of fyne bast, gewonden om het eind van een ftokje. Na deeze draaden verdikt en in één gedraaid te hebben , maaken dezelfde vingers het eir.d van dien draad vast aan eene ligte houten fpil, waaraan men een ringetje van gebakken fteen fteekt, om haar wat zwaarte by te zetten, tot dat zy door de draaden, die 'er allengs opgewonden worden, zwaar genoeg geworden is. Dat houtje, gedraaid wordende, deelt dezelfde beweeging mede aan den draad, die 'er aan vast is, en maakt dat de nog losfe veezeltjes van wolle of katoen, enz. vast op elkander moeten gaan zitten, door de noodzakelykheid van naar den zelfden kant te moeten draaijen. De einden van de volgende veezeltjes vinden zich genadig verward in de einden der eerfte, die ze  ?8 SCHOUWTOÖNEEL "& Men- ze medefleepen. Alle naderen en buiVoogdy. gen zv zich> dezelfde reeks volgende, tusfchen de vinger, welke ze uittrekt, en naar malkander drukt. De rechter hand windt vervolgens om de fpil het garen , dat de linker gemaakt heeft: en beide hervatten zy, beurt om beurt, haaren arbeid: zoo eenvoudig is deeze Werking. Men zoude hier de netheid, die deezen draad overal eene gelyke dikte weet te geeven, kunnen pryzen. Men zoude , met eene rechtmaatige verwonderinge kunnen vraagen, hoe de vingers van eene Indiaan fche vrouw bekwaam zyn om eenen draad, dien het oog naauwelyks kan zien, te voelen, en eenpaarig te rekken en te richten. Laaten wy echter niet langer blyven liaan op een werk , dat zoo weinig moeite vereischt. Het fchynt niet dat het tot groote eer van het menfchelyk vernuft, noch tot groot nut van het menfchelyk gedacht kan ftrekken. Maar in de eenvoudigheid zelve, en in de gemakkelykheid van deczen arbeid, zal zyne grootile verdicnfte beftaan, als 'er groot nut voor het menfche»  der Natuur, III. Onderh. 79 fchelyk geflacht uit voort kan ko- '* Mewmen. Wy hebben daarvan alreeds ge- v"™DY. iprooken-, en het zal genoeg zyn ons hier te binnen te brengen, dat men, met gemeene en groote wielen , op eene nog fpoediger wyze, deeze draaden fpint, die door hunne verzameling zullen dienen om alle bedenkelyke weeffels te maaken, van het touw en grove dweildoek af tot het fynfte neteldoek toe, 't v/elk zoo klaar is, dat het, op de hand gelegd, niet anders dan de hand laat zien , gelyk aangetoond zal worden in het XII. Deel: daar wy van de gewrochten, die met de hand van wolle en katoen gemaakt worden, zullen fpreeken. Het is dan die arbeid, die ons kleedt en ons van huisraad voorziet. Hy voorziet ons van de banden, zonder welken wy niets kunnen famenvoegen, hechten, noch beftieren. Hy levert ons het koord, dat zich ftyf laat fpannen tusfchen de twee punten van eenen boog, en een' moordadigen pyl dryft in het lighaam van het korhoen en den faifant. Deeze zelfde arbeid verfchaft ons banden voor alle landdieren, en maakt de net-  80 ScHOUWTOONEEL 's Men- necten, door welker middel de mensch Voogdï tot 'n dieplte der wateren heerscht. Hy is aan den zeilden arbeid verfchuldigd het dieplood, dat zynen weg richt op een element , dat geen fpoor van de geenen , die 'er hem op voorgegaan zyn, voor hem nalaat; die arbeid verfchaft hem het zeil , dat hem de voortbrengfels der beide halve ronden gaat ophaalen. Wy-kunnen dan met recht zeggen, dat de kunst van fpinnen den mensch in het bezit zyner heerlyke goederen ftelt: en het geringfte van alle werken ftelt ook deeze waarheid in den heldoren dag, dat de mensch geboren is om te heerfchen, omdat hem armen en vingers gegeeven zyn, al gebruikte hy ze alleen om te fpinnen en een ftuk doek te maaken. Wy toonen onze hoogfte verwondering over vingers, die hunne vaerdigheid toonen op de luit of op den klavecimbel. Maar de vingers, welken wy verachten, omdat zy niet anders kunnen dan fpinnen , verdienen veelëer onze eerbied en dankbaarheid. Wat zoude 'er van ons worden, zoo de vrouwen de kunst van fpinnen en naaijen lieren vaa-  der Natuur, III. Onderh. 81 vanren en in het hoofd kreegen on * Men- VdtUCU , til O SC HEN zich eenen naam te maaken gelyk ae VooGD5r. Wysgeeren, door hec uitvinden van ftelfels, of haar leven doorbragten met twisten gelyk de knorrige Overnatuurkundigen, die altoos met elkander overhoop liggen? o Wonderlyke bezigheid! Noch de klagten, die zy doei! over de Voorzienigheid, noch de aantrekkingskrachten , noch de draaikringen , waarmede zy het hoofd gaerne breeken, hebben ons voorzien met het o-enot van eenen duim breed lands, van te voren onnut. De gemeenfte arbeid is in tegendeel het eerfte behulp van alle onze onderneemingen , en rechtvaerdigt tastbaarlyk de belofte, welke God den mensch in de H. Schrift doet, om alles aan zyne heerfchappy te onderwerpen. Dus doet de hand der Vrouwen meer eer en nut aan de maatfchappy ,dan het hoofd van vecle Wysgeeren. Indien wy vervolgens overgaan tot den verfchciden arbeid, die ons het yzer verfchaft en fmeedt, en ons huizen timmert en klederen maakt, dan zullen wy overal nieuwe trappen van volmaakt- IX. Deel. F heid  82 Schoüwtooneev, scH^r* he,ld Sewaar wor tandvleesch Zyn, ftrekt dit laatlle eenYleesfh* feherm voor de tonge en het gehemelte. Het tandvleesch maakt aan den voet der tanden twee wezenlykewallen, ichuinsch afloopende, en in het midden bultig, niet alleen om eene nette ichut. ting oei de tong te maaken, maar om tot gronditeun te verfirekken voor twee ryen tanden, die 'er hunne wortels vry diep ingefchoten, en 'er de kleene vaatjes, door welke de tanden hun leven en onderhoud ontvangen, in veripreid hebben. , G § Dee  IOÓ SCHOUWTOO NE E L *s Men-. Deeze werktuigen, vooral verordend Voogdv. om te vermaaien en te ontbinden, zyn van eene beenachtige en volmaakt har* Be tanden, de zelfftandigheid. Maar vermits het beentjes zyn, wier dienst gewigtig is, en die dikwerf gebruikt worden, zyn zy bekleed met eene foort van vernis of eene verglazinge, die nog harder is, den mond door zyne wittigheid verciert, en deeze dierbaare werktuigen bevrydt 'voor dewryvinge der harde fpyzen, en voor den indrang van fyne en geestryke vochten. »e ftytan- De fnytanden ftaan voor in den mond , ten getale van vier of liever acht, omdat de ryen dubbel zyn, zoo wel als de kinnebakken. Zy loopen boven dun af, in de gedaante van wiggen , cn zyn fcherp als lemmers van mesfen, om de harde fpyzen, welken de mond kan bevatten en naar de maag zenden , door hunne fcherpte te fnyden. De vier J)e twee hondstanden, die de vier &en.dS """"" fnytanden verzeilen, de een ter rechter en de ander ter flinker zyde, zyn rond, langer en puntiger, om het geene veezelachtig taai en eeltachtig is en weer-  der Natuur, ULOnderh. X07 weêrftand biedt, te verpletten en grof ^«t- ' te breeken. vóogdï. Alle volgende tanden, die te famen, ten getale van zestien , gemeenlyker ££™dne'£ achtien en fomtyds twintig zyn, hebben eene breede vierkante oppervlakte. Men noemt ze' kiezen, baktanden, of maaltanden , omdat de bovanfte, zich op de oppervlakte der benedenfte zettende , zichtbaarlyk gemaakt zyn om te vermaalen. Het uitwerkfel deezer fchikkinge is de brceking fyner te maaken, naarmaate dat de fpyzen onder breeder molenfteenen, om zoo te fpreeken, voortfehieten , en het punt naderen , Waar de kakebeenen, aan elkander vast zynde, krachtiger werken. De fnytanden, die zich eerst vertoonen, fnyden het geene, waarop de andere zich zullen oeffenen. De hondstanden doorbooren alles, en doen het werk ten grove. De maaltanden verbryfelen het 'verders , en befpaaren , door eene genoegzaame kaauwing, aan de maag der arbeid, die zy te veel zoude hebben op brokken, die alleen in groote Hukken gebroken zouden zyn. Alle die deelen zyn van kennis ver- fto-  ïo8 SCHOUWTOONEEL iaÏÏT *°ken- ^ doe" achter niets blindeVooodi-. mSs > maar arbeiden in tegendeel eenpaarig en eensgezind tot het zelfde einde. Hoedanig is dan de Wysheid, die hen beftiert ? Is het die van den mensch ? Hy wordt gemeenlyk bediend, zonder de kunst deezer bereidinge te kennen j en het verftand van den grootlten ontleeder doet hier niets toe Hier, gelyk elders, is de deugd van het werktuig eene verligting voor de menfchelyke reden: maar de meerderheid van deeze vindt zich daarin weder, dat het aan de fchranderheid deezer reden gegeeven is alles te bezoeken, en alles bekwaam te maaken door het kooken, mengen en eene juiste be. reiding. ■P-fa* De tong is geene fpier, maar eene wonderbaare verzameling van verfchciden fpiercn. Zy kan in één oogenblik en zonder andere voorbereiding , dan het bevel des geenen, die haar gebruikt , zich verlengen, zich korter maaken, zich doen zwellen , zich fcherp maaken zich rond, plat of ftyf houden, zich araanen en buigen, en dan tegen net gehemelte, dan tegen het eind,dan te-  der Natuur, HLOnderh. 10$ tegen den voet der tanden (laan, en be- 's Mewï » weegingen doen, waarvoor de tong des y"^1^ nachtegaals, in veele opzichten, in raddigheid moet wyken, Zy is geboord, vooral omtrent haa- De kwyK ren wortel, met klieren, vol van een klier'n' i nat, dat eenigzints ziltig of zeepachtig is, en, door de beweeging der tong cn kinnebakken uitgedrukt zynde , in den mond vloeit, als dezelve werkt, en dus de flikking bevordert. Aan den wortel der tonge beginnen twee pypen, die op elkander liggen, te weeten, de flokdarm en de longepyp. De eerfte ontvangt de fpyzen en dranken, om ze in de maag te brengen ; de andere, die onder den flokdarm ligt, brengt de lucht in de longen, en geeft uittogt aan de lucht, die 'er uitgaat: om deeze reden wordt zy ook luchtpyp geheeten. Zoo dra 'er in de longepyp iets anders dan lucht komt, het zy van buiten komende, of zich van de longe losmaakende, krygt zy eene huppelende beweeging, en fchudt alle ringen van het kraakbeen, waaruit zy beftaat, Zy doet krachtige poogingen, om dat vreemde lighaam uit te werpen, door eë-  HO ScHOUWTOONEKL schen** eene ftmP'lcrit'ge beweeging, welke meri VoocDï-i hoesten heet. Het is niet ligt te befeffen h dat de Schepper, hoe gevaarlyk het zy dat 'er het minfte lighaam in de longepyp valle, evenwel voor alle fpyzen, welken wy nuttigen; den weg, dienzy neemen moeten öm in den flokdarm en in de maag te komen ^ over de opening van de longepyp bereid heeft. Maar, door eene kunst ; wier ftoutheid den Vinder van alle werktuig-kunde waardig is, heeft men boven op de longepyp eert ophaalbrugje of klepje, dat opengaat om doortogt te geeven aart de lucht, het zy ze door de inademing naar de long gaat* of'er door de uitademing uitgaat; maar dat neervalt , en de opening der pyp het fluit, zoo dra het minfte vaste deeltje, of het minfte drupje vocht, aich voor den flokdarm vertoont. De grootfte verwondering en kunst deezer voorzorge is ^ dat het kleenfte ftukje fpyze* in zynen nedergahg, de zenuwen vari den wortel der tongè drukt $ welke drukking altoos gevolgd wordt vari het redervallen van de klep öp de longepyp , eer het voedfel of de drank ser bykomt; Maar  der Natuur, III. Onderh. in Maar deeze wonderen, welken men 's Mw*. hiec zonder verbaazinge kan zien, zyn in het menfchelyke lighaam in zoo groot een getal als de werktuigen, waaruit het beftaat, dat is ontelbaar» De ontleedkunst gaat ze na zoo veel zy kan, geeft hun elk eenen naam, kent de werking der tastbaarfte, twist over het gebruik der andere, en bekent dat het maakfel van allen , als men het poogt te doorgronden , een afgrond is, waarin de reden verzinkt, en het oog niet dan duifternisfen Ziet. \ Wyders, al Was dit maakfel ,diewonderbaare werkkunst, die veel overeenkomst met die van het lighaam der dieren heeft, ons volkomen bekend, zouden wy ze hier niet tot voorwerp neemen. Het bewerp, dat wy volgen moeten , is Gods gelykenis in den mensch te bewyzen. Waarin draagt de mond dan het merk des geenen, die gezach over de ganfche aarde moet voeren ? 's Menfchen ftem, Waarvan Wy nog De fteü| niets gezegd hebben, fchynt in den eerften opflag niet heel bekwaam, om ons in ons voorneemen behulpzaam te zyn, dewyl de beesten ook eene ftem heb-  tl* SCHOÜWTOONEEL IST heb5e" ' enT men Code noch mond Voogdy. nocn ftem kan toefchryvcn, ten z? men eene verbloemde taal rebruike Het is waar, dat de landdieren, de vogels, en zelfs een groot getal Cekurven diertjes eene ftem hebben, en fehreeuwen, fluiten of brommen, om elkander te waarfchuuwen, en dat zv dit geluid weeten te veranderen, om hun genoegen of-hunne gramfchap uit te drukken. Maar de veranderingen hunner ftemme zyn zoo bepaald, als hunne belangen en betrekkingen. De fpraak ftelt een oneindig verfchil tusfchen den mensch en de beesten. Uaar is niets in de natuur, 't welk de menfchelyke ftem niet kan beduiden, door zoo veele uitfpraaken of ftembuigmgen. De mensch fprcekt van alles omdat 'er niets is, 't welk, in eenig 0= *** °pza i' "iet ondenvorPen zy aan zyn Dc fpraak. oordeel en voogdy. De fpraak , die zich tot alle voorwerpen van het heelal en tot hun verfchciden rebruik uitftrekt, geeft dan de uitgeftrektheid van s menfchen rechten te kennen: en zy itelt de dieren niet alleen verre beneden hem; maar zy maakt den mensch ' ' tot  der Natuur,///. Onderh. 113 tot Gods eenig beeld, dat op de aar- 'a Men* . ° SCHEN de is. Voogdï. De fraaiheid en nuttigheid der fpraake beftaan niet in het geraas, maar in de algemeenheid der beteekenisfe. De mensch kan zyne gedachten zeer verfcheidenlyk uitdrukken. Philocietes , met zynen voet op de plaats wyzende, waar Herkules pylen waren, deed daar door zekerlyk een ftuk van ongetrouwheid aan zynen vriend , dien hy beloofd had aan niemand te zeggen waar hy zyne pylen gelegd had. Indien zich te doen verdaan het zelfde is als fpreeken, kan men met den voet, met de handen , met de oogen , en mee het hoofd fpreeken. Schynt een man verrukt van blydfchap , of neêrgeflagen van droefheid; hy heeft ons alveel daar van gezegd, eer hy den mond geopend heeft. Zyne oogen, de trekken van zyn aangezicht, zyne gebaarden , zyn gansch gelaat komen met zyne gedachte overeen, en geeven ze zoo wel te kennen, dat wy ze duidelyk genoeg verdaan. De mensch is een redenaar van het hoofd tot de voeten. Alle zyne beweegingen zyn aanduiden- /X. Deel. H de:  H4 ScHOUWTOONEÉt, scheT' de; ,zvne uitdrukkingen zyn oneindig, Voogdy. gelyk zyne gedachten; en wy hebben elders genoegzaam waargenomen , dat zyne teekens, zyne feinen, zyne aankondigingen , zyn fchrift, zyne verfcheiden gedenkteekens zich naar alle plaatfen uitftrekten, en zyne voorneemens aan de veerite nazaaten bekend maakten. Maar zyne ftem neemt, als zy wil, de plaats deezer teekens : en zy doet niet alleen zoo veel als deeze teekens; maar het geene, dat zy alle tefamenniet kunnen uitdrukken, doet fy alleen zeer duidelyk verftaan. Zy is het buigzaamfte aller werktuigen, en door de wonderbaare verandering der geluiden, waarmede zy het oor treft is zy het gemakkelykfte middel om een vervolg van teekens te vormen, en daaraan een vervolg van gedachten vast te maaken. De gedenkteekens van de geboorte eens Kinds, dat Heer cn Zab>maaker des menfchelyken geflachts zoude zyn, kunnen van eeuvve tot eeuwe de aandachtige verftanden bezig houden , met te onderfcheiden wat zy bcteekenen en wat zy zeggen willen. Maar een Prediker zal, in tegenwoordig- leid  der Natuur,///. Onderh. 11$ heid van vier duizend toehoorders, vt Men» door de enkele beweeging zyner ton ^f ge en lippen, de bewyzen dier geboorte van zeventien eeuwen verre voor hun v erfland brengen , en alle gevoelens , welken zy inboezemt, verwekken. Hy voert ze alle vier duizend te gelyk eene reeks van byna agttien eeuwen boven het tydftip , waarin hy fpreekt. Zy bevinden zich in het gezelfchap van Profeeten, Herderen en Wyzen. Alle worden zy bewoogen, of ten minfte onderrecht van de voortreffelykheid hunner roepinge. Zulk een vermogen is aan een' mensch, aan eene tong vergund, om de harten der meenigte te beroeren, ten minfte hunne aandacht te vestigen op God en zyne werken, op het voorleden, op hunne afwyking van het goede , en op hunne waare belangen. De mensch doet zich op honderd verfcheiden wyzen verftaan ; en de fpraak is nogby deeze teekens gevoegd, opdat hem geen middel om verftaan te worden zoude ontbreeken. Maar wie kent in het voorrecht, dat de mensch, de mensch alken., geniet, Ha orö  '3 MZN- FCHEN VOOGDY. 1*5 Sc H OU WTOONEEL om zyne verfcheiden gedachten, zyne voorneemens en overleggingen te kennen te geeven aan alles, wat hem omringt, en dezelve mede te kunnen deelen aan de geenen, die verre van hem zyn , of na hem zullen komen ; wie kent daarin zegge ik , het eenigfte beeld van God op aarde niet ? God «preekt inderdaad in de ganfche natuur, die alleen gefchapen is, om zyne voorneemens en oogmerken bekend te maaken. Vruchteloos zouden wy toticmant zeggen, dat wy hem goed willen doen, a s wy hem geen woord houden: maar .als wy hem dienst doen in een' dringenden, m een' hoogen nood, fpreekt onze dienst. Onze vriendfchap is dan waarlyk welfpreekende. Die man bemei-Kt dat men hem bemint, zonder dat men het hem doe verftaan door plig* Plegingen., of door woordelyke verzekeringen. Alles, wat wy van de be' chouwinge der natuur aangemerkt hebben, en alles, wat wy 'er by kunnen voegen is flechts eene achtervolging van •wcldaaden, eene leerzaame reeks, eene keten van gedenkftukken en eetuigemsfen van heilzaaame waarheden. De  der Natuur, III. Onderh. lif De ganfche natuur is dan Gods ftem 's Mf.n*en de uitdrukking van zynen wille. Wie heeft de prediking der hemelen niet gehoord? Waar fpreekt God niet tot de meenigte en tot eiken mensch in het byzonder? Hy fpreekt totdenfnoodften booswicht, en geeft hem zyne teedere liefde te kennen, doende zyne zonne over hem opgaan, zoo wel als over den rechtvaerdigen, en hem met de goeden deel geevende aan het gebruik zyner weldaaden. De Wysheid roept; haare ftem wordt duidelyk gehoord in de ftütè der eenzaame plaatfen, gelyk in de vergaderinge der volken, die elkander haare gaven en leeringen mededeelen. Men hoort haar op de bergen , die zy voor ons met nutte bosfchen bedekt, en in de dalen, waarin zy jaar op jaar haaren oogst vernieuwt , en ons daarmede voedt. Men hoort haar op de wateren , waar zy ons eenen weg opent, en in de ingewanden der aarde , waar zy fteen, lei , metaalen en alle dienftige ftoffen bereidt, om ons te dekken of van huisraad te voorzien. De mensch is dan het beeld, en het eenigfte beeld van H 3 God  Ïl8 S C H O O W T O O N E E L 's Men- God op aarde, vermits hy 'er de eenigVoooDy. fte is' die van a,les oordeelt, en tevens kan uitdrukken wat hy 'er van denkt. De zang. Zie hier nog iets anders, dat de uitmuntendheid der fpraake verheft. In de rust van den nacht, die my behulpzaam is om de algemeenheid der menfchelyke fpraake met de algemeenheid van Gods fpaake te vergelyken, komen aangenaame klanken myne ooren treffen, ik hoor eenen hoop menfchen, die afgezonderd leeven en zich in myne buurt in een groot koorgezang vereenigen. Naauwelyks heeft het fein, dat hen vergadert, opgehouden, of ik hoor eene klinkende ftem , die met deeze woorden tot hun fpreekt. „ Komt ; „ laaten wy met heilige verrukkingen „ tot Gods eere zingen. Laaten wy „ een vrolyk gejuich aanheffen, en ons „ gezang doen ryzen tot God, tot de „ Oorzaak van alle onze goederen." Het koor beantwoordt deeze noodiging. De ftem begint weêr aan te heffen; erf ik hoor ze een' heiligen beurtzang zingen. Hier vertoonen zich twee nieuwe voordeden, beide bekwaam om de de  der Natuur, HL Onderh. 119 de verdienfte der menfchelyke ftemme ^mmnog beter op te helderen; het eene om voogdy. tot God zeiven te kunnen fpreeken; het andere om de zoetigheid van den zang te voegen hy het nut der beteekenisfe. Het zoude tyd zyn, fchynt het, om te doen blyken wat deel het lighaam, door de fpraak en de vereeniging van verfcheiden {temmen, neemt in de aanbidding , waarmede de mensch belast is omtrent God, voor zich zeiven en uit naame van alle de fchepfelen. Hy fpreekt tot God , als een vriend tot zynen vriend. Het vertrouwen is het zelfde: de uitftorting is dezelfde : en welverre dat God zich over zulk eene gemeenzaamheid zoude vertoornen, vertoornt hy zich alleen over onze ftilzwygendheid. Maar het zal best zyn_ het ruime onderwerp van den Godsdienst voor het tegenwoordige voorby te gaan, dan 'er een ftuk af te neemen, zonder het overige te verhandelen. Laaten wy dan in de menfchelyke ftem niet anders meer befchouwen, dan die wonderbaare buigzaamheid, die, na ons met de uitdrukking van alle onze beH 4 hoef-  120 SCHOUWTOONEEL hocf«gheden voorzien te hebben, ons Voogdv. nog met eenen zang bedeelt, bekwaam om onzen arbeid te verzachten, en om ons in de eenzaamheid voor onderhoud te dienen. In alles vereenigt de mensch in hem aheen alle voordeden, die niet dan afzonderlyk gefchonken zyn aan andere loorten van dieren. Hy bezit ze allen, en geniet ze door hunne vereeniging in een' zeer hoogen trap. De vogels vliegen: maar de mensch vaart, 't welk veel meer is. Alle dieren gaan over van de eene plaats naar de andere: de mensch alleen geniet het voorrecht om zich te doen overbrengen. Verfcheiden foorten van dieren zingen: maar hun gezang is dom of van alle beteekemsfe verftoken. Het is alleen voor het oor. s Menfchen zang alleen is eene verllaanlyke taal, die het oor bekoort, den geest vermaakt en van God zdvcn verftaan wordt. ^Tmhëid f N? dC Sewoonlyke oenening der van den ]Praake > waardoor onze voorneemens gMg. en behoeften te beteekenen, is het eene groote verligting voor onS uit dezelve ftemme ook de zoetigheid vaneen.' fraai-  der Natuur, HL Onderh. i21 fraaijen zang te kunnen haaien. En *« Me»» deeze zoetigheid is zoodanig, dat de vougdï», volmaaktfte fpeeltuigen , welken wy met de menfchelyke ftemme paaren om haar te onderfteunen, altoos verre beneden haar zyn.. Eenigen zyn dof cn naauwelyks te hooren. De anderen zyn heesch of fchor, of geeven een geluid als of het door den neus ginge. Anderen geeven geluiden, die kort en zonder duurzaamheid zyn. Anderen geeven achtervolgende geluiden, maar van eene Itugge en koude gelykheid. Zy, die een heel vol geluid hebben , zyn het loeijen onderhevig. Zy, die heel helder klinken, zyn fcherp of gillende: en hunne gebreken worden alleen door de vereeniging bedekt. Eene fchoone fiem is, in tegendeel, een achtervolgend , buigzaam , aangenaam, of liever betooverend geluid. Zy is het lieffelykfte van alle geluiden. By de zoetigheid, die een vermaak is, dat het oor ondervindt, maar't welk de reden niet kan verklaaren, heeft dat geluid de verdiende om alle verfcheiden toonen, en alle beweeglyke en zielroerende uitdrukkingen, te kunnen vormen. Daar H 5 is  122 SCHOÜWTOOKEEL twl™' is ,eiSenIvk Se™ ander geluid, dat VooGDr. Zld heeft- Maar het zy men byzonderlyk die heeriyke overeenftemming, voortkomende van de vereeniginge van verfcheiden ftemmen en toonen, wille befchouwen; het zy men, zonder nadeel der overeenftemminge , zich liever aangedaan voele van die verrukkende zoetluidendheid, voortkomende van de buigingen en de kunst, door welke men den zang past op het onderwerp en op de beweegingen des harten; laat die zang niet na eene fpraak te zyn , om den mensch waardig te weezen : nu moet alle fpraak en taal verltaanlyk zyn; dewyl men alleen fpreekt om zich te doen verftaan. De zang neemt den draai, de drift en de gevoelens van den zanger aan. Hy bootst deszelfs gemoeds geftalten vernuftig na: maar hy eert altoos het grootfte van 's menfchen rechten, 't welk is te denken en te kennen te geeven, wat hem deert of vermaakt, of wat hem in het algemeen aandoet. Het geluid, dat uit een levenloos fpeeltuig voortkomt, kan, gelyk dat des nachtegaals, het oor eenige oo-  der Natuur, Hl.Onderh. 123 ©ogenblikken vermaaken. Maar het geluid, door 's menfchen ftem gemaakt, Vooobt^ moet van zin niet verftoken weezen, of het wordt ongerymd. Het is zelfs omdat de zin ons behaagen, onze aandachc vestigen, en ons met meer kracht treffen zal, dat men 's menfchen ftem met eene reeks van fraaije geluiden, by wyzc van byvoegfel, paan. By aldien dit maatgezang zoodanig beladen wordt met zangkunstige cieraaden , of zoo fchielyk wordt aangezet, dat de zin niet gehoord kan worden, kan het niet langer 's menfchen ftem heeten. Het is het geraas van een fpeeltuig, dat zy by andere voegt: en dan ziet gy eene meenigte monden opengaan , de tanden zich vertoonen, en de lippen beweegen,om niets te zeggen. 'sMEN-  124 schouwtooneel 'sMENSC HEN VOOGDY, Beweezen door de voortreffelykheid zyner Zinnen. Vierde Onderhoud. sc ™T' "^et voegt eenen ontleeder wel ■> door Voogdt. de optelling .en de befchryving der vcrfcheiden foortcn van werktuigen , de wyze voorzorgen, die de werking van het geitel des menfchelyken lighaams en zelf de oeffening zyner meerderheid over alle andere dieren bevorderen, gelecrdelyk aan te toonen. Wat ons belangt , wy zullen ons vergenoegen met onze bewyzen te haaien uit het" geene, zonder leeringe en zonder toebereidfel, voor alle oogen klaar kan vertoond worden. Zoodanig is, by voorbeeld, de  d er Natuur, IV. Onderh. 125 de voortreffelykheid onzer zinnen. Zy 's Men* zyn de rechte bedienaars onzer kundig vo0eodï( heden; en het is niet ondienftig de rechte waarde onzer zinnen te kennen, vooral nu eenige hedendaagfche zotten, Wysgeeren geheeten, hun uiterfte best gedaan hebben, om ze in verachtinge te brengen. Het zy God ons ter zaligheid leiden wille, het zy hy ons de kennis en het gebruik der gefchapen dingen wille mededeelen, hy onderwyst de reden door behulp der zinnen. Maar die Wysgeeren zeggen: luistert niet naar uwe zinnen : luistert naar de reden, en luistert nergens anders naar. Zy zal u alles leeren: zy zal u de ganfche natuur en zelfs de orde van Gods befluiten ontdekken. Deeze beloften zyn ydel ; en die verdwaalde Wysgeeren bragten ons ook tot geen eene kundigheid, die genoegzaam is om ons vast te doen gaan , zoo lang zy op den weg, die niet van God is, hebben willen wandelen. Eene reden, die alleen,, en flechts overnatuurkundig voortgaat, is eene reden, die op den doolweg is, of 'er in 't kort op zal geraaken: daar zy, in tegen-  12.6 ScHOUWTOONEEL 's Mem- gendeel, van waarheid tot waarheid Voocdï. gaac * en weezenlyk over de aarde heerscht, als zy, volgens des Scheppers beraaming , met alle haare zinnen verzeld gaac , en zich door hunne bediening doet onderrechten van het geene, dat zy vervolgens kan beheeren , en door haare Ichranderheid ten nutte maaken. Vraag aan eenen man, die blind geboren is , welke kleuren aan den hemel moeten blinken, als hy de ondergaande zonne den rug toekeert, en als 'er aan den tegengeftelden kant regendruppen vallen. Die man, hoe veel oordeel hy anderzints hebbe, weetniet wat licht of kleur is. Hy begrypt noch de ftraalbuiging , noch de noodzakelykheid der wederkeeringe van eenige fïraalen in zyne oogen. Hy zal u van den regenboog niets anders weeten te zeggen, dan het geene zyne ooren 'er van gehoord hebben. Maar het oor niet gefchapen zynde, om van de kleuren te oordeelen, zal zyne reden in dit opzicht van hulpe verftoken blyven: en alles, wat zy van de fchoonheid des regenboogs zal meenen te bevatten en te  der Natuur, IV. Onderh. 127 te bevroeden, zal weinig van eenen s Mew- 1~ u 1 ' SCHEN droom vericheelen. Voocoy. Vertoon aan Defcartes eenen anauas, varsch van den Meel gefneeden, er» volkomen ryp. Verzoek hem het inwendige van die vrucht, welke men onlangs voor de eerftemaal in Europa heeft beginnen aan te kweeken, wel te onderzoeken , eh u te zeggen welken fmaak zy moet hebben. Men heeft recht omalies te eifchen van eene reden gelyk de zyne,die alles bevat,alles verklaart, Zy heeft uit het denkbeeld van eenegelykaartige ftoffe , in beweeginge gebragt , de Wording der waereld , het rechte maakfel van de vaste- en dwaalfterren, het kunltig geitel van 's menfchen lighaam, de dieren en planten, met één woord het heelal kunnen doen voortkomen; en omdat zy zeer net de oorzaak weet, weet zy ook, by wyze van gevolg, het maakfel der levende en groeijende wezens, die 'er uitwerkfels van zyn. Het zal Defcartes dan niet moeijelyk vallen de werkkunst van het fpruitje, dat in het zaad van den ananas zit, te verklaaren en u voor af te zeggen, welken fmaak, en welke hoedanigheid  128 SciIOUWTOONEEL sch'nN" heid zyne vrucht moet hebben. Doch Voocdy. dn zy verre: Defcartes zal dien fmaak nooit ontdekken, noch in zyne reuen, noch in den famenloop der elementen of der vaatcn, fchoon hy de vrucht jaa de geheele plant mogt ontleeden of ontbinden, op zulk eene wyze als hy goedvindt: zyn geheemeke zal 'er hem aileen van kunnen onderrechten. Indien nu zyne reden geheel onbekwaam is en fuft, als hy uit het maakfel van een lighaam, dathy, naar welgevallen , ontleedt en onderzoekt, de noodzakelykheid van deezen of geenen fmaak moet afleiden ; hoe durft hy zich dan vermeeten, ons de wording der zonne te yerklaaren, en ons te zeggen: de zon is dit en dat, en niets anders. Hy kent dezelve veel minder dan onzen ananas. De Newtoniaanen, gelyk Whiston en anderen , die dwaalllerren hebben willen maaken, en rekenfehap geeven van alles, wat 'er op gebeurt^ door aantrekkingskrachten en uitrekeningen, geeven ons geene beter gedachte' van hunne natuurkunde , devvyl zy desgelyks verftomd ftaan over een zoo kleen voor-  der Natuur, IV. Onderh. 129 voorwerp, als den fmaak van eenen ana- '» Mènnas, voor dat zy dien in den mond ge- vdogdt. nomen hebben. Stahl, Beker, en alle Scheikunstenaars , zullen 'er, door hunne ontbinding, meer olie, meer zout, meer aarde, meer vaste beginfcls dan in andere vruchten in kunnen vinden; en nog is hunne reden deeze kennis verfchuldigd aan het oog en de hand. Maar zy zullen den fmaak van den ananas niet meer kunnen bevroeden dan wy, ten zy door het oordeel van het zintuig , dat 'er over moet beflisfen. Het bekyken der ftoiFen, die na de ontbinding overblyvcn, kan den Scheikunstenaar niet wys genoeg' maaken, om te voorzeggen of die vrucht fchadelyk of heilzaam zal weezen. De bevinding zoude , gelyk dikwyls gebeurd is, die voorzegging kunnen wederfpreeken en leugenachtig maaken, dèwyl 'er geesten en andere beginfels zyn, welken het vuur wegneemt of verandert, en wier volkomenheid en vereeniging den fmaak der vrucht maakt. Maar zie hier Natuurkundigen, die een' geheel anderen weg inilaan, om IX. Deel. I fchie-  • I 30 SCHOÜWTOONEEL vmên- fchielyk te komen tot het geene, dat VaoooY. men van de rechte waardy van den ananas kan ontdekken. Zy wachten zich wel den tyd te fpillen met toevlucht te neemen tot de algemeenheden, welken de reden verzint, en die nooit eenig licht op eenig byzonder geval verfpreiden. Zy fteekcn eerst de'vrucht in den mond, die terftond overhroomd wordt van eene lekkere firoop, en zich nog lang daar na op eene aangenaame wyze geprikt voelt, door een lieffelykcn geur, die tot in hunnen neus opklimt: zy verfhouten zich te gisfen, dat die vrucht gezond zal weezen; en de bevinding bewaarheidt deeze voorzegging. Het ftaat dan aan onzen fmaak, gevoegd by de ondervinding , ons te leeren of eene vrucht, die ons onbekend is, een aangenaam en nut voedfel zal zyn. Dit is de rechte Wysbegeerte. Het is eveneens met alle andere na•tuurlyke lighaamen , met welken van onze zinnen zy overeenkomst moogen hebben; want het is door de zinnen, dat wy 'er over moeten oordeelen. De reden firykt al tyd een vermetel vonnis, als i zy  der Natuur,/^ Onderh. 131 zy beltaat zonder het behulp der zin- '« Me»» nen; dewyl zy zelf, na dat zy 'er dooi vooobx. de zinnen van onderrecht is, daarvan niets kan doen begrypen aan de geenen, die of van bekwaame werktuigen tot dat oordeel verftoken , of buiten het bet-eik , tot de oeffeninge der zinnen noodig, geplaatst zyn. In plaatfe van één voorbeeld, zyn 'er tien duizend , die gelykelyk zullen toonen , dat de menfchelyke reden veel waagt, als zy alleen zonder het geleide der zinnen wil gaan ; maar dat zy voorzichtig en overeenkomftig met haaren ftaat te werke gaat, als zy wacht totdat zy den raad der zinnen, die voor haar de werktuigen van eene beftendige en algemeene openbaaringe zyn, ingenomen heeft. Laaten wy hier echter niet te fchielyk voortflaan , en ons wachten voor vergisfinge, door onze reden dus te verflaaven. Want indien zy ontdekkingen kan doen, zonder behulp der zinnen, is het dan niet billyk dat wy de reden haar ampt aanwyzen, en dat wy het zelfde doen aan de zinnen? Doen wy de wysheid der reden, die zoo I a fchran-  132 Schouw tooneel. ■s Men- fchrander en zoo verheeven is, geen Voogdy. ongclyk , als wy de zekerheid haarer gebruikelyke kundigheden doen afhangen van het bericht haarer zinnen ? Indien die zinnen ons gegeeven waaren, om onze reden te onderrechten en haar in Haat van te werken te ftellcn, zfcuden zy dan zoo onvolmaakt weczen als zy zyn? Onze zinnen doen ons alleen het buitenlte der voorwerpen kennen: en wat de beginfels der lighaamen, of het maakfel der kleene vaatjes, of de werking van het kleenfte werktuig belangt , de toegang daarvan is aan onze zinnen ontzegt. Als een hoon, de reden aangedaan , moet men het zeggen van een Lid van onze Akademie der Weetenfchappen aanmerken, wanneer hy zich liet verluiden , dat alle Ontleeders, en zelfs alle Wysgeeren, gcleeken naar onze koetfiers, die alle ftraatèn van Parys doorryden en noemen kunnen, maarniet binnen de huizen komen. Dit is de zuivere waarheid , als men fpreekt van Wysgeeren, die mecnen dat hunne kundigheden eindigen , waar de reden hen niet meer kan leeren. Maar laaten wy die wyze van filo-  der Natuur, IV. Onderh. 133 flofofceren aan gemcene veritanden o- 's Menverlaaten. De zinnen moeten ons lee- S^DÏ< ren; en daar de zinnen te kort fehieten, moet de reden hun gebrek vervullen en het overige ontdekken. Is het niet, vervolgen die Wysgeeren, om de reden te noodzaaken alleen te gaan, dat de zinnen haar gegeeven zyn in een' min volmaakter trap, dan aan de meeste dieren ? Een vogel ontdekt op de aarde een korentje zaad, dat voor ons niet zichtbaar is. Kan onze reuk in het allerminfte in vergelykinge komen met dien van eenen hond en van de roofvogelen? Maaken de beide horentjes , die op het hoofd van eene kat ftaan, haar gehoor niet bekwaam om het geritfel van het kleenfte muisje te hooren? Waarom verheft men dan den mensch om zyne zinnen, waarin hy beneden de dieren is, in plaatfe van hem te verheffen om de zuiververftandelyke wysbegeerte, waar in hy zyns gelyke niet heeft? Die praatjes hoort men hun geftadig herhaalen. Ik laat hem, wicn het lust, de zuiver-verftandelyke wysbegeerte zoo hoog waardeeren als hy wil. Wy pryzen I 3 hier  134 ScHOUWTOONEEL iSF hier den mensch S en ik meene dat ik Voogdv. dc Iroffe myner lofrede moet haaien uit wcezenlyke voordeden, veelëer dan uit het vermogen om fraai te kunnen droomen , en onafhangkelyke ftelfels voor de zinnen te maaken. Wy neemen den mensch zoo als hy is, en wy bevinden dat zyne reden den gelukkigen uitflag van haar onderzoek verfchuldigd is aan het gebruik , dat zy van het bericht der zinnen maakt. Ik beken dat de dieren veel fynder aandoeningen van de zinnen hebben, dan dia wy ondervinden. Maar die dieren munten zelden uit in meer dan één ftuk, dat haar eigen aandeel maakt. De voortreffelykheid van den reuk is voor den brak , die zich in de duisterheid onder ftruiken en flxuwellen begeeft; en het fcherp gezicht is voor den windhond, die het gebruikt in eene vlakte. In plaatfe dat de mensch, door de vereeniging zyner zinnen, onderrecht kan worden van alles, dat hem en de ganfche aarde aangaat, en van het geene God, tot deszelfs behoeve, in de vorige eeuwen gedaan heeft. VM twee "iborten van iboo of haver,  der -Natuur, IV. Qnderh. 135 ver, die ons op het oog en den reuk even gezond zullen fchynen, weet het v"^, paard de beste zeer wel te ondcrfchei «den, en verwerpt volftandig de foorr, die oud of bedurven is. De fynheid deezer kenisfe is betrekkelyk met zyn belang. Maar dat is alles, wat het weet: het weet niet, welk land die haver voortgpbragt heeft, noch welk hooiland het beste hooi geeft. Het is, ten anderen, volftrekt ongevoelig voor alles, wat geene betrekking heeft met zynen ftaat of met zyne manier van leven. Het wordt niet aangedaan van den reuk der keurigfte fpyzen , noch van den glans des gouds, noch van den geur der welriekendfte gommen van het Oosten. In plaats dat de mensch alles beproeft, en alles eenen naam geeft. .Met een' enkelen opflag van het oog onderfcheidt hy dikwerf het geene, dat uit het eene landfchap voortkomt , van de voortbrengfelen van een ander landfchap: en gy zult in het kabinet van den Ridder Hans Sloane, of in dat vah den Heer Bonnier de la Mosfon , de Haaltjes der gefchenken, welken de mensch van de eene tot de I 4 an-  I36" SCHOUWTOONEBL ''cimT' a"dere poo! ontvanSt» volkomen ontdekVoogdï. ken- Nadat zyne zinnen hem onderrecht hebben van de uitwendige eigenfchappen en weezenlyke hoedanigheden dier ver-* fcheiden voortbrengfelen, redenkavelt hy over het gebruik, dat 'er van ce maaken is : hy vergelykt ze'met eikanderen , of hy verbetert ze de eene door de andere. Hy onderzoekt waartoe zy dienen kunnen; en op deeze wyze leiden die uitwerkfels, welken hy 'er in bemerkt, hem tot de ontdekking van nieuwe. Dus moeten zyne zinnen en de reden , zyne natuurkunde cn zyne heerfchappy,gelykelyk te famen voortgaan. Zy, die ze fcheiden, maaken dikwerf veel geruchts. Maar zy gaan buiten de orde des Scheppers: zy geeven in hunnen tyd op van wonderen, die de fpot der volgende tyden zyn. Hunne reden vervliegt, en hunne heerfchappy ontfnapt uit hunne handen : omdat zy verder willen regeeren, dan hun toegelaaten is, weigert de itoffe hun te gehoorzaamen. Van Helmont, de ganfche aarde de verandering der metaalen en het algemcene geneesmiddel , waarvan hy een denkbeeldig  der Natuur, IV. Onderh. 137 dig itelfelgefmeedhad, beloofd hebben- '« Mekde, verlaat de aarde zonder iets uit te VooGDya, werken, en laat zyn huisgezin in een' beklaaglykeniïaat. Leibnits, in zyne denkbeelden belloten, brengt de monades [ondeelen~] of harmonia prajiabilittt \yoorpefchikte overeenftemming] voort. Defcartes heeft, in zyne reden, het goud en het yzer uit eene gelykaartige (toife zien voortkomen: Boerhave, integendeel , heeft door honderd tasrbaare famenitellingcn bevonden, dat iets,'t welk geen goud is, nooit goud wordt, en dat het kwikzilver nooit zal ophouden kwikzilver te zyn. Schoon de mensch aireede veel verfchuldigd is aan zyne zinnen, aan welken hy alles, juist wat hy kan weeten in de orde des hemels, op den buitenkant en tot in de ingewanden der aarde , te danken heeft ; zie hier nog , nieuwe gunften , welken hy door het zelfde middel ontvangt, en die met de vorige te vergelyken of daar zelfs boven zyn. Is hy de wetenfchap van alles, dac op de aarde gebeurd is, federt dat zy bewoond is geweest, mitsgaders alle die vcrmakelyke lesfen dergefchiedenisl 5 fe,  138 S C HO U W T O O N E E L scm™~ fe? dle z.°° bekwaam zyn om zyne wys. Voogdy. neid te fcherpen, en zyn hart te verbeteren , niet alleen aan zyne zinnen verfchuldigd? Zyne reden kan deverfcheiden gedenkftukken, die zyne zinnen hem verroonen, tot zyn voordeel doenftrekken; maar zy vindt in haar zelve noch de dagteekeningen,noch de gebeutenisfcn, noch de beweegredenen. Ook gebruikt God- den dienst van 's menfchen zinnen , als hy den mensch een' veel dierbaarer fchat wil fchenken, dan de enkele kennis der verrichtingen, ik meen de genade des geloofs, en de gehoorzaamheid aan het Evange, Jium. De reden kan ook van zelve de kéur der middelen, door welken God den mensch zalig heeft willen maaken, niet meer bevroeden, dan zy door de dicpfte overdenking het voorleden kan wecten , of het geene in het middelpunt der aarde is. ■ Maar God heeft den rnensch niet onbewust noch onzeker willen laaten van alles, dat hem genoeg was te weeten. De gedenkteekens cn de tastbaare getuigenisfen van het geene dat men gelooven en doen moet, zyn altoios behendig. Wat verlegenheid voor  der Natuur, IV. Onderh. 139 voor de reden, als zy zich zelve ee- VJjw* nen regel van geloof en zeden moet voogdy. voorftellen? Hoe jammerlyk heeft zy zich dikwerf daarin vergrcepen? Wat gerustheid, in tegendeel, als deeze regel gemaakt is, van het eene gedacht tot het andere overgaat, en het den menfche genoeg is ooren te hebben, om dien regel te hooren *. * F>d"e* De zinnen en werktuigen der men- auétufchen zyn zoo verftandig by eikanderen gevoegd, dat de reden, door hun behulp , betrekking heeft met het heelal; dat het voorleden tegenwoordig voor haar wordt; en dat zy haare wysheid of haar vernuft kan oeffenen over alles, wat God in haar verblyf geplaatst heeft. Zy leert door de zinnen al het geene, dat haar voornamelyk aangaat, wat haar nutst is te weeten, en wat zy genoegzaam weet om het te regeeren. Daar is niet dan onzekerheid en kwelling voor haar, als zy zich in haar zelve befluit. Zy voelt dat zy zelf niet dan duisternis is, en wel verre van het bericht haarer zinnen te verfmaaden , dat zelfs haar Haat medebrengt, gebruik daarvan te maaken ; het is het eenigfte middel, dat  14° schouwtooneel •s m™. dat haar gegeeven is om iets juist te Voogd?. wceren. Zy zai zich dan geene natuurkunde, geene gefchiedenis noch godsdienst maaken; maar zy zal ze van elders ontvangen. Het is waar, dat zy waarneemt, opmerkt, oordeelt, werkt, en regeert; maar op voorwaarde, dat haare zinnen fteeds haare vcrmaaners, haare raaden en de bedienaars haarer heerlchappye moesten weezen. Zy kunnen een onderwerp van klagten zyn voor eenen Wysgeer, die waanwysfelyk buitenden kring zyner werkinge wil gaan: maar een gezond verftand, dat de rechten en paaien der menlchelyke reden kent, belydt ootmoediglyk, echter met dankbaarheid, dat de zinnen , fchoon bepaald in hunne berichten, de eerfte fteunfels zyner heerfchappye zyn , cn zelfs de werktuigen, door welken God hem tot de zaligheid roept. 's MEN-  der Natuur, V. Otiderh. 141 'sMENSCHEN HEERSCH APPY, Beweezen door zyne vermaakelykheden. V y f d e Onderhoud. De reden en de zinnen fpannen fa- 's Mewtrieri, gelyk wy gezien hebben, om der mensch eene waarlyk algemeene heer- Schah?ï. fchappy, die her beeld der heerfchappy van God is, te doen voeren. Kunnen wy het zelfde van zyne vermaakelykheden zeggen? Laaten wy dezelve overzien; wy zullen bevinden dat zyne vermaakelykheden desgelyks aan de geheele waereld verknocht zyn. Dit kan goed gemaakt worden in de kleenfte en onverfchilligfte dingen. De bel, die een kind vermaakt, beftaat gcrneeniyk uit een ftuk kristal, dac ge-  'I42 SCHOÜWTOONEEL *s Men- gehouwen is uk defteilfte rocfen der AlHeer. Pen of van Madagaskar (V), en uitzilSCbappy. veren bellen, wier fïoffe uit Duitsland of uit Peru komt. De papegaai, welke men by dat kind gezet heeft in eene koperen kooi, om het te vermaaken, is het zelve toegezonden van St. Domingo of van Zanguebar: het metaal der kooi is meer dan zes honderd voeten diep in Dalekarlië uit de ingewanden der aarde gegraaven. De pluim , die het op zynen muts draagt, is getrokken uit de vleugels van den' ftruis, die zich in de woeftynen van Nigrrrïë, of van Zaara (b~) onthoudt. Als wy Hechts een' kleenen maaltyd doen, hoe veele landfchappen twisten om de eer om ons den wyn, die onzen dorst zal lesfen, te verfchaffen ? Lust ons liever een kop warmen dranks, Kanada levert ons zyn vrouwenhair (c); de Caraques hun cacao en banilles; Sina en («) Een van de grootfte eilanden der waereld Beoosten Afrika. (*) In het hart van Afrika. (c) De Franfchen trekken dit kruid als thee in het water; en dit aftrekfel is by hen van eeu geneesmiddel een gemeene drank geworden.  der Natuur, V. Onderh. 143 en Japan hunne thee, en Arabië zyne 's Mrwkoffy. De bitterheid , die in deezkruiden en zaaden is, zal terflond ge- schaïp^ temperd worden, door het aangenaame zout van het riet, dat in Martinique of in Cayenne wast. Het kopje , waarin wy dit vocht fchenken, wordt ons toegezonden van Meaco QcP), of van Nanking (7 ), of uit Saxen of van Chantilli. Voor zulk eene vergangkelyke noodzakelykheid, brengt de mensch de goederen der vier waerelddeelen by eikanderen; en dit kan gefchieden , zonder dat hy de maatigheid in het allerminlte te buiten ga. Ik verkorte de ontelbaare mèehigté zyner behoeftigheden en vermaakelykheden , met te zeggen dat hy, dezelve in den hemel of op de aarde overziende, alle punten van den kloot kan onderfcheiden, door zoo veele verfcheiden gaven, die zy in zynen fchoot werpen. Dit is de aangenaamfte wyze, om zich zeiven eene Aardbefchryving te maaken, en tevens eene be- zig- (a) Groote Stad van Japan. (V) Groote Stad van Sina,  Ï44 schoüwtoöneel *s Men. zigheid, den geenen, voorwicn de aar- h"eu- de gevormd is, waardig. sqj.vri'Y. Maar hoe ! omdat de mensch zich veel vermaak kan aandoen , en veele middelen van genoegce over al weet te vinden, zal men daarom zeggen dat hy Gods beeld op aarde is? Onteert die niecnigvuldighcid van vermaakelykheden hem niet veeleer dan dat zy hem zoude verheffen? In zyne gretigheid, om alles tot over zich over te brengen, vindt men waarlyk den overweldiger en tyran. De Deïsten neemen een zweemfel van matigheid aan, als zy onze vermaakelykheden beftraffen en befchimpen. Men ziet echter dat zy ze niet verfmaaden, en kit hunne zedenleer niet gcftreng is: ook is 'er geene wysbegeerte, waarin minder gevolg en juistheid is dan in de hunne. Zy houden den mensch voor een dier, dat geene meerderheid boven andere dieren heeft; en echter gebruiken zy alles , zonder de minfte zwarigheid ; en zonder eenig aanzien, bedienen zy zich van allos, dat zy magtig kunnen worden. De heerfchappy, die de H.Schrift ons toe- fchryft,  der Natuur, V. önderh. 145 fchryft , achten zy niets ter waereld Merkwaardig, en zy maaken zich vry van alle wyze regelen, die deeze magt bepaa- échap*^ len. Zullen zy wyzer worden, als zy zich tot Kluizenaars maaken? Het zoude de uiterfte buitenfpoorigheid zyn zich hier alles te ontzeggen , en niets van elders te verwachten te hebben. Zekerlyk weet de Deïst niet wat hy is, noch wat hy veroordeelt, noch wat hy toeftaat; omdat die reden, welke hy tot zyne meesteresfe neemt, gemaakt is om te luisteren , en niet om te onderwyzen. Laaten wy dan ons zulk een denkbeeld van de vermaakelykheden maaken, als de natuur, de ondervinding, en de geopenbaarde Godsdienst ons daarvan geeven. De vermaakelykheden onteeren den mensch niet, dewyl zyGods werk zyn; en hy bezondigt 'er zich niet mede, omdat zy een gefchenk van den Schepper zyn. Het bewind, dat een Landvoogd voert, kan hem gelegenheid geeven om veel kwaads en buitenfpoorigheden te begaan. Maar de magt, welke hy heeft, (trekt hem daarom rot geene fchande : het misbruik, dat hy IX. Dtel. K 'er  146 Sghouwtooneel In^* 'er vart maakt> kan hem aHeen on? Heer- tceren. Dus kunnen de vermaakelykschappv. heden , als zy blyven in de orde , waarin God haar gefield heeft , de voortrelfelykheid van 's menfchen ftaat doen blyken : en niets ontcert hem, dan de overmaat, waartoe hy haar gebruik brengt, en de vergeetenheid van het voorneemen des geenen, die de vermaakelykheden gemaakt heeft , en haare uicdeeling geftadig onderhoudt. ■ De Wysheid , die alles gefchapen heeft, is dezelfde, die gekomen is om het ongeregelde, dat in onze waereld was, weder re recht te brengen. Zy heeft 's menfchen wil alleen gericht. Al het overige was goed: de Zaligmaker heeft ons het gebruik der vermaakelykheden niet verboden. Wel is waar , dat hy den mensch overal krachtige beweegredenen voorhoudt, om de reinheid, de betaamelykheid, de waardigheid, en regel-maat te houden in alles , wat wy doen,. en vooral in het gebruik der vermaakelykheden. Hy heeft ze ons vertoond als voorwerpen van eene krachtige dankbaarheid , of als de ftof-  der Natuur, V. Otiderh. 147 tfloffe van eene voortreffelyke offerande, "s Mfife en fomtyds van eene noodwendige ont h"^. beeringe, in veel gelegenheden. Maar sghaïty. hy heeft niets, fchoon gevaarlyk, als kwaad veroordeeld of afgcfchaft. Hy heeft ons alleen beroofd van het geene, dat met de eerfte initellinge ftrydigwas, of van het geene, dat eene perfoonlyké gefteldheid gevaarlyk voor ons maakte. Men zoude bezwaarlyk één vermaak, dat hy ons geweigerd heeft, kunnen noemen. Hy noodigt ons om den glans, waarmede God de leliën des velds bekleed heeft, te befchouwen. Hywildatwy de kostelyke kleuren , waarmede God de kruiden der weiden en velden vercierd heeft, gadeflaan. Ik weet dat deeze noodiging verder gaat, dan ons gezicht te doen weiden op de bloemen en cieraaden, waarmede ons verblyf be* fpreid is. Als hy ons aanzet om te befchouwen met welke zorge God zich gewaardigt de fchepfels, die zoo kort van duur, tot ons dagelyksch gebruik verordend, en fteeds wederkomende behoeftens zyn , telkens te verfraaijen, doet hy ons ook bemerken hoe waard, K a hoe  148 Schouwt ooneel Men- hoe dier wy zelfs aan des Schepper* Heer- voorzienigheid zyn. Maar dat kan geen i,cHAH>ir. verbod van vermaakelykheden heeten: het is haare toelaating en verédeling: het leert ons, in zeker opzicht, het dubbel gebruik van alle vermaakelykheden, 't welk is ons te leeren, mitsgaders ons te dienen. Verre van de zinnelykheid, die zorg draagt dat het aangezicht gewasfchen en het hoofd gezalfd zy, te kaken, wil hy niet dat men dit' gebruik nalaate, zelfs op eenen vrywilligen vastendag, uit vreeze dat de nalaating van eene behoorlyke gevoeglykheid, die ieder van ons verwacht, geene bekendmaaking worde van het goed, dat wy zonder verpligtinge gedaan hebben. Hy eerde het huwelyk, zich op eene bruiloft bevindende; en uit medelydcn met de fchaarsheid van den Voorraad der geenen, die de feest gaven, veranderde hy het water in fmaakclykenwyn; eene opzetcelyke fchepping, die, verre van den wyn te veroordeelen, de vrolykheid, die het uitvverkfel der voortreffelyke hoedanigheid van dit vocht is, in tyd en plaatfe toelaat. Hy eerde zelfs de uitftorting van een' kostely- ke :  der Natuür, V. Onderh. 14O ke welriekende olie, omdat een voortref- JMg* felyk voorneemen de beweegreden daar- Hee11. van was. Men ziet hem altoos met scha»*. aandacht lettende, niet om ons te gebieden dat wy ons hier of daar van moeten onthouden, maar om den mensch weder te brengen tot het geene de ziel van den Godsdienst is, dat is, tot de liefde tot God en den naasten, die alleen ons kan noopen om den eenen te «éren en den anderen te helpen. Hy leidde zelf een gemeen leven, en hield, o-elyk andere Wetgeevers, niet aan op uiteriyke voorfchriften, van dit of geene te verrichten; voorfchriften , die zckerlyk onze ongebondenheden heilzaamlyk kunnen voorkomen, of na behooren ftrarfen, maar die met geweldige hartstogten kunnen beftaan. Maar hy beftookt de hartstogten zelfs, omdat de beftiering van den wille noodwendig het gebruik der goederen, welke hy misbruikte, moet richten. Des Zaligmakers Leerlingen , door zynen Geest geleid, hebben geleerd dat alles, wat uit des Scheppers handen gekomen is, onzer dankbaarheid waardig is. Hunne leer, zoo wei als de zyne, ten K 3 op-  SCHEN Hf.ehscHArry. * Httni 15. in 1 Cor. 3. De verordening en de regel der «rmaakeJykheden. 150 SCHOCWTOONEEI opzichte der vermaakelykheden, ftrekc om ons te leeren ons daarvan te onthouden, om des te vryer en minder afgetrokken van den Goddelyken dienst te zyn; of dezelven alleen te gebruiken, volgens den regel der liefde, en vols- gens de wyze bepaaling der Kerke, • uan welke het ftaat haare kinderen te richten *. • Als wy zelfs de eerfte verordening :r onzer vermaakelykheden befchouwen, ■ zullen wy er blyken van eene groote liefde, en van eene opperde wysheid in vinden. Gods tecdere zorg voor den mensch vertoont zich openlyk in de. hoedanigheid en het getal der vermaakelykheden , welken hy hem toegedeeld heeft. Hy heeft aanlokfeis van vermaak gehecht aan alles , wat ons noodzakelykst is, en het getal der vermaakelykheden met eene foort van rykelykbeid vermeerderd. Wat glans in de fakkels, die ons verlichten.' Wat heerlykhcid in het gewelf, dat ons dekt-! Wat aangenaame verfcheidenheid van kleuren, van geluiden , van reuken, van fmaaken, van evenmaatigheid, en van alle foorten van wellustigheden in onsverblvf.' De  der Natuur, Y.Ond&rh. 151 De grootfte Koningen verlaaten hun- 's Me», ne lusthoven, oin met hunne onderdaanep het gezicht cener fchoone landou- schamy. we te genieten. Daar is niets grooters, niets dat meer aandoet, dan de eenvoudige Natuur. Wel is waar, dat de Koning onder verguld panneelwerk flaapt, en dat de herder zich onder een ftrooijen dak begeeft: maar de zuivere natuur fielt hen beide gelyk: beiden worden zy door de zelfde zon verlicht : beide hebben zy het genot van dezelfde elementen , en leeven onder denzelfden hemel : zy bewoonen weezenlyk het zelfde paleis , in het welke zy flechts byzondere vertrekken hebben. De vooruitziende wysheid des Opperllcn Wezens ftraalt niet minder dan zyne goedheid door, in de vermaakelykheden, welken hy ons vergunt: hy heeft zich niet vergenoegd met ons belang te doen necmen in het gebruik en in de beaieninge van alles, wat hy ons fchenkt, door de by voeging vaneenig vermaak, en door het iireelen van eenen onzer zinnen: maar hy heeft gewild, dat dit vermaak krachtig ware, K 4 en  *52 SCHOÜWTOONEEL % Men- en zelfs dat het zyn genot voorkwame, SÊÏ. of dat deszelfs afweezenheid en miswHArpv. fing met droefheid en fomtyds met fmart verzeid ginge , opdat het vermaak voor den mensch eene waarfchuwing, zoo wel als eene verligting, ware; dat is, by het voordeel van den • mensch te onderlleunen in het geene dat hy tot behoudenis van zyn wezen doen moet, moest het vermaak hem ftrekken tot een gefladigen vermaaner, die hem noodigde en aanzette om er zich toe te begeeven. Daar zyn zeer yeele dringende noodzakelykheden, waarin de reden niet voorzien zoude hebben , zonder deeze behendigheid en voorzorge des Scheppers. De reden zoude 'er zich met onachtzaamheid toe begeeven , of 'er zich van onthouden hebben, dan door vergeeting, dan uit inzicht. De honger , de dorst, en .alle aandoeningen, die ons dreigen, mitsgaders alle vermaakelykheden, die \>ns voorkomen, vergoeden de misfla"* gen der reden en haare verlïrooijingen, en voorkomen 's menfchen eigen on* dergang, door krachtdadige of dringende middelen. Maar  bei Natuur, V. Onderh. 153 Maar hoe nut en Merk de beweegre- *s Msiu denen zyn, om den mensch tot de vermaakelykheden te noopen, zyn zy ech- schappï. ter zyn einde of richtfnoer niet. De DevermaM vermaakelykheden zyn 's menfchen ein- keiykhedeniet, dewyl zy alle tot een hooger einde ftrekken. De eetlust dryft ons tot eindg niet# eeten. Wy ceten om te leeven; en wy leeven om te arbeiden. Alles wordt, door den Godsdienst, ook gericht tot het einde, waartoe alles ftrekken moet. De onderlinge trek der beide kunnen heeft het huwelyk tot zyn einde ; en het einde des huwelyks is om voor de Kerken den Staat onderdaanen, die ze beide in wezen houden, te verwekken. Maar als de mensch geen ander einde heeft dan zyn vermaak, wordt de maatfchappy beroofd van byna alles, dat zy met recht verwachtte. Hy meent haar dienst te doen door zyne verteeringen, alles op zyne genoegre overbrengende. Maar terwyl de geenen, die zyne pracht en zyne hartstogten ten dienfte ftaan, grooten overvloed hebben, moet hy noodwendig verder van zich ongelukkige armen maaken, door de «roote ongelykheid der verdeeiinge. ö K 5 De  J54 SCHOUWTOONEEL i£Z" De S°dswucht heefc verftandiger en nutHeer- ter oogmerken: alle haare gangen ftrek«cHArpy. ken tot het gemeene welzyn. Haare matigheid, en zelfs haare onthoudingen verre van anderen, door het fpaaren van zekere kosten, te benadeelen, ftelien haar des te beter in ftaat, om de ir.aatfchappy te helpen, en om haaren onderftand te verfpreiden op plaatfen , waar de onderftand van verteeringen, iii 't wilde gedaan, niet zoude kunnen komen. kffiT' r ,Gely:{ de vermaakelykheden 's mende? zyn" fhen ei»de "iet zyn, zyn zy nog minzyn richt- der zyn richtfnocr. Zy kunnen in teftoerniet. gendeel niet dan ongeregeld en fchadelyk zyn, als zy op niets uitkomen: want zy zyn aan eenen regel onderworpen, alleen tot bereikinge van het einde, waartoe God haar gefchapen had. Buiten dat is alles verkeerd. Een mensch bezondigt zich met eeten, als hy geen recht meer heeft tot her leven; en wat recht heeft hy om te Ieeven, als hy niet werken wil? Zich van eens anders goed meester te maaken is zelfs eene vcrbrceking cn omkeering van alle orden en regel: maar welk  der Natuur, V. Onderh. 155 welk goed is hem waarder en dierbaarer. Men. dan zyne Vrouw ? Het is desgelyks d> maaci'chappy en het gezonde veritam scha^ï. beledigen, als men hecland vervult met booswichten en elendigen, die noch beroep noch beltaan noch opvoeding hebben : weshalve bederven de echtbreuk' cn de hoercry de vermaakelykheden, en vernietigen haar einde. Alles op aarde is den mensch gegeeven : maar alles, wat inden mensch is, is aan de reden en aan eenen regel onderworpen. Wy zullen op zyn' tyd zien dat deeze reden, zoo wel als het geweten, dat haar verzen:, niet overgegeeven is aan de gcvalligheid haarer eigen beflisfingen, noch aan de regels haarer inbeeldinge. Zy is zelf haar eigen licht niet. Zy is in het eerst beftierd geworden door geboden , aan de eerde menfchen gegeeven. En ledert dat de Zaligmaaker in de waereld gekomen is, vindt zy haar richcfnoer en eene volkomen gerustheid in de eenvoudigheid des geloofs, in de predikinge des Evangeliums. 's MEN-  156 S c IVO uwtoo neil 'sMENSCHE'N IIEERSC HAPPY, Geholpen door de zekerheid der dietiyke diensten. 's Menfchen werktuigen onderwerpen zichtbaarlyk de ganfche aarde aan zyn onderzoek cn aan zynen arbeid : laaten wy hier by zeggen, dat zyne werktuigen het eerfte bevel van zynen wille gehoorzaamen: deeze wil heerscht dan over de aarde, en onderwerot ze zich. Het fchynt in 't eerst zeer wonderbaar, dat onze wil, die naar haaren zin over alle aardfche üghaamen heerscht, geene heerfchappy ter waereld meer heeft, als het aankomt op het befrier van de werkinge der vaten , die het in- 's Mjtir- SOfEN Heer-  der Natuur, VI. Onderh. 157 inwendige van ons eigen lighaam u^VM** maaken. De long, hecharc, de maag, Heer. en zelfs de harfens, wachten in veele schappy. dingen niet naar 's menfchen bevelen. Zy hebben eene eigen werking, die onaf hangkelyk van onze begeerte is, en zelfs fomtyds ftrydig met alle onze begeerten. De mensch kan, door voorzorgen, die hemde ervarenheid geleerd heeft, en door redeneeringen, op de bevinding (leunende, wysfelyk trachten de goede orde in zyne inwendige werktuigen te hcrftellen of te onderhouden. Dit vermogen is aan het oordeel van een' goeden Arts vergund. Maar de mensch kent de werktuigen zyner harfenen niet, hoe zoude hy hunne werkingen dan kennen? Hy weet zelf niet hoe zyne maag de fpyzen verteert; enwy vinden hier, gelyk in alle andere dingen , dat ons van alles , waarover wy niets te zeggen hebben, flechts weinig of geene kennis vergund is. Ik weet wel met welke vrymoedigheid of liever laatdunkendheid een Wysgeer ons zal zeggen: de verteering is niet anders dan de werking van eene verwaaiende (pier. Een ander,  S C Hö"ü W T O O NE E L ?aSM" der' die met de vermaalinge fPot, zal Heer- «zeggen, dat het eene óntfrtndina is' ™y. die door middel van een zcepaehti<' water gefchiedt. Anderen brengen andere ontbindende vochten by, om de deelen der verzwolgen fpyzen los te maaken. Maar laat ons deezen Wysgeeren vochten, kruiden, peul-vruchten warmoes, brood, vleesch van allerlei foort ter hand (lellen; wy zullen hun ook voorzién van vyzels,(lampers, wryfïleenen met hunne loopers, water, olie, zeep, zout, vitrool, geest van (alpérer, en zoo veele ontbindende vochten, als zy begeren: ook zullen wy alle die toebereidfels paaren met zeeven, builen, tcemfen, met één wdbrd met alle middelen om te vermaalen, te breeken, te wryven, te ontbinden, te verbryzelcn en door te zygen : en zy zullen noon m (laat zyn om éénen drup rechte gyl, veel min éénen drup bloeds te kunnCn maaken. Zy kunnen de witheid van de melk wel namaaken door het mee van eenige amandelen in water te weeken, en dat amandelmelk heeren' 'naar tusfchen deeze, de gvl en rechte melk is een overgroot verfchil. Ik  der Natuur, VI. Onderh. 159 Ik Helle dat de mensch zoo verre '» Mkj* kome, dathy de werking zyner ingewanden wat klaarer begint te bevroe- schappy» den; het zal echter altoos waar blyven, dat het eene werking is , waarin zyn onmiddelyk beilier niets vermag. Hy heeft magt over do keur der fpyzen en de vermaaling, die 'er van gefchiedt tusfchen zyne tanden. Maar zoo dra het brood , dat zy verbryzelen, door den llokdartu doorgegaan is , is het aan 's menfchen zorge onttrokken: de maag, daar dit voedfel in komt, verfchcelt niet van eenen afgrond. De mensch weet niet of het 'er wel of kwalyk in verteerd zal worden; en de ganfche werking zyner ingewanden is volftrekt ontoegangklyk voor zyn toezicht. Alles gefchiedt zonder hem , en gemeenlyk in zyne afweezenheid, gelyk men hem billyk kan aanmerken als hy flaapt; 'want de verteering laat in den flaap niet na haaren gang te gaan. Zullen wy hier eene onvolmaaktheid in vinden? Het is veelëer eene gemakkelyk ontlasting van moeite , en eene voordeelige bevryding van zorge. De mensch  IfJO SCHOUWTOONÉÉL *» Men- mensch is daar door ontflagen van eeHeer- ne ^asuSe oplettendheid, welke hy zoudbHAi-rv. de moeten bezigen, het zy over de verteering , het zy over de ontelbaare byzonderheden van zoo veele inwendige werkingen , die hem veele moeite gekost zouden hebben, indien zy naar zyne bevélen en zyn beftier hadden moeten wachten , om hunnen dienst waarteneemen. Maar waar toe dient deeze ontlasting anders, dan om hem in itaat te {tellen om geltadig buiten zich te werken, en zich geheel-enal over te geeven aan de oeffening zyner bekwaamheden? Het geene, dat ons toegelaten is van de inwendige huishoudinge des menfchelyken lighaams te bevroeden , is een nog veelgrooter wonder dan alles, wat wy in de natuur gezien hebben: maar laaten wy de waarheid zeggen: zoo dra wy hooren fpreeken van maag, van ingewanden, van gal, van verteeringe, van gyl, van vochten, van fcheidinget) en uitwerpingen, ftoot onze inbeelding zich daaraan; en de werktuigen zelfs, zoo wel als het geene zy afvoeren, zyn alle voorwerpen , welker gezicht wy my-  der Natuur, Onderh. 161 mv'den: het komt ons aflchuwelyk voor 's Menen doet ons yzen, ten zy het voornee- Heer. men en de gewoonte om 'er ons medejscHArry. bezig te houden de walging allengs verminderd hebben. Wy hebben eerte zekere overnatuurkunde, die de Oorzaak van ons wezen gaarne zonde verwyten, dat zy de ver1'cheiden deelen van ons verblyf met zulke groote fraaiheden gecierd heeft, en tevens den mensch een' byna ontebovenkomelykén afkeer, om zoo te fpreeken, Voor het gezicht der inwendige vaten van zyn eigen lighaam gegee» ven heeft ; fchoon ons aan derzelver maakfel en werking ten hoogfte gelegen is, en hunne werking nooit te net beftierd kost zyn, omdat zy een deel van ons wezen uitmaaken. Het geene, dat hier eene ydeleWysbegeerte doet morren, is inderdaad een wys ontflag, en eene voorzorg , die van een oneindig nüt is voor 's menfchen heerfchappy. Het geene , dat God onze zorg en vernuft toebetrouwt, heeft gemeenlyk niets aanftootelyks; en het aanlokfel zelf maakt den arbeids dien wy 'er aan beiteeden, zoet en genoeg- IX. Deel. L lyk.  I die onder de menfchen van de eescHAPPï. ne tot de andere eeuwe overgaan, maar wier gezag zy geoordeeld hebben, om hunne oudheid , niet hooger te moeten fchatten. Uit deeze verfchooninge blykt, dat zy alle een voorrecht, in den mensch veronderftellen, te weeten, dat hy van zyne reden net en zeker antwoord kan krygen op alle vraagen,welken hy goedvinden zal haar te doem Dat is noch zyn beroep, noch de orde van zyn verftand. De meeste van hun hebben in tegendeel verwaarloosd gebruik te maaken van het zeer weezenlyk en eerwaardig voorrecht, 'twelk de menfchelyke reden heeft; 't welk is haar gedrag te richten, en haare heerlyke goederen te verbeteren , op den raad der ondervindinge , en door uitwendige getuigenisfen, die haar in de orde der natuur en in die der opcnbaaringe genoegzaam onderrichten. Het is eene algemeene vergisfing by hen, te verwachten dat hunne reden , die gemaakt is om licht te ontvangen, hun een genoegzaam licht zal geeven. Zy meenen dat zy bekwaam is om dooi  der Natuur, VIII. Ondê'h. \ 77 door bewysredenen, welken zy itt haav 's Mehzelve vindt, te begrypen het geene Goc, Heer. voor zyne eigen Werking éh weeten- schappy. fchap bewaard heeft. Hét is niet te ver•wönderèn , dat zy zoo Verfcheidenlyk van den weg afgedwaald, èn de duisternisfén allengs hoe dikker, voor hun geworden zyn : zy Wareh buiten den kring hüfinêf wérkinge én kennisfe gegaan; Sedert dat 'ër menfehen in de waereld geweest zyn, heeft de ervarenheid hun geleerd dat hunne weetenfchap betrekkélyk is met h'urtne Werkzaamheid; dat zy verltands gënoég hebben tot dedingen ," die zy kunnen doen en maaken; maar dat hunne kennis zeer bepaald is in het geene' onaf hangkélyk van, hun is en wérkt; by voorbeeld in het maakfel en' de wefkingê der Werktuigen van hun eigëh lighaam , of in dé' kennisfe der werkingen van hunne geestelykè vermogens. Dat allés gèfchiedt, zonder dat zy wëeten op Welk eene wyze. • i ., Deeze aanmèrking' is de oplosfing eeher yraage, die de diepdenkendite Wysgeeren zeef verlegen gemaakt heeft, IX: Deel. M Op  1/8 ScHOUWTOONEEL 's Men- Op welke wyze, vraagen zy, ziet de Heb*- mensch de waarheid ? Hoe verkrygt schai'ïy. hy zyne weetenfchap? Is zyn verftand een fpiegel, waarin de waarheden zich komen maaien? En hoe begrypt men dat een verftand een fpiegel zy? Ziet hy de waarheden in God , in wiens zelfftandigheid zy onveranderiyk zyn ? Brengt hy, als hy ter waereld komt, met zich eenen fchat van algemeene. waarheden, die het geene, dat wy natuurlyk verftand of den grond van onze redenkavelingen noemen, uitmaaken? Of by aldien ons verftand niet anders doet, dan het geene wy in het byzonder door onze zinnen leeren, algemeen te maaken, en op alle andere gevallen uitteftrekken, hoe of met welk recht zal hy dan meer uitgeftrektheid brengen in zyne oordeelen, als 'er is in de altoos byzondere berichten , die zyne zinnen hem gedaan hebben. Deeze vraag over den oorfprongk onzer weetenfchap, zal ik beantwoorden met eene vraage, over de mededeeling onzer werkzaamheid, in de verfcheiden leden onzes lighaams. Hoe brengen de dierlyke geesten, zoo zy'erzyn, hunne wer-7  der Natuur, VIII. Ottderh. 179 werking eensklaps voort van de harfencn 's Mewtot in de teenen der voeren? Hoe kunnen zy werken op eene wyze, zoo ftrydig met schaphw' het geene in alle weegkundige en tuigwerkelyke werkingen gefchiedt? Men weet dat in alles, wat in evenwigt gebragt is, eene kleene kracht eene groote kan beweegen of verwinnen 5 maar de kleene kracht doorloopt fnellyk eene groote ruimte, terwyl de groote zich langzaam beweegt in eene zeer korte ruimte. De fnelheid wordt eene vereffening des gewigts. Een gewigt van vyftig ponden, aan den unfter gehangen, verheft zich naauwelyks een half duim, terwyl het pond, dat omtrent het einde van de roede des unfters hangt, eene ruimte van vyftig halve duimen, of vyfen-twintig heele duimen doorloopt. De hand des voermans zyne as, die door her breeken van een rad gevallen is, willende opbeuren, draait het handvatfel van de dommekracht twaalf en vyftien maal om, om de as een duim op te ligten. Overal elders doorloopt de bewogen kracht, in gélyken tyd, zoo veele ruimte als de beweegende kracht: men maakt ze in alles gelyk. Wil men, by voorM 2 beeld,  derNatuur, VHI.Onderh. 183 kc alle gemeenfchap afgefneeden is, in 's Memeene zelfde waarheid en in gemecne denkbeelden te vereenigen. Elk be scrncn. merkt ligt dat men, om te gaan en zelfs volmaakt wel te danfen, zich niet behoeft toeteleggen op de ontleeding van het been en de harfenen. Een dansmeester zoude weinig voordeel met deeze betrachtinge doen. Het is desgelyks eene verloren moeite,en misfchien duizendmaal befpottelyker en gevaarlyker,als men zynen geest wil infpannen, om den oorfprongk onzer denkbeelden te onderzoeken, en, door diepe overdenkingen , den aart des natuurlyken verfcands naar te fpooren. De werkzaamheid des lighaams en het natuurlyk verftand zyn twee werktuigen, waarvan God ons voorzien heeft. Deeze gefchenken zyn vruchtbaar in groote uitwerkfels. Wy behoeven ze alleen in het werk te ftellen, zonder nuttelooze poogingen te doen, om de mededeeling van de beweeginge der fpieren te verftaan, of om de bron onzer bevattingen openlyk te zien. in plaatfe van ons zelfs in te laaten kT het onbeflisfelyke gefchil over den M 4 oor-  184 SCHOUWTOONEEL JJMtaN. oorfprongk der gemeene denkbeelden, Keer- fot wiens opheldering wy Gods natuur schakt. in den grond zouden moeten kennen, ' mitsgaders die van onze ziele, en de' wyze, op welke onze ziel'met God en het lighaam vereenigd is; in plaatje van dat, zegge ik, moeten wy ons vergenoegen met te weeten of te zien dat dit zoo is, zonder dat wy het hegrypen.' God heeft het goede gebruik onzer beenen niet doen afhangen van de befpiegelinge der harfenep, waaruit de zenuwen, die onze beenen beweegen, voortkomen. D.e harfenen, die deeze werking doen, zyn een klomp, die niet te verklaaren is. God heeft desgelyks het goed gebruik onzes verftands niet doen afhangen van de befpiegelinge der geestelyké natuur. Wy voelen deszelfs vverkzaamheid én werkingen duidelyk, zonder te weeten wat het is. Laaten wy ons dan bepaalen aan de waarneemin als wy van de rechte redeneerkunst fpreeken, dat de gezondheid en de kracht van ons verftand niet in deeae afzonderingen beffaat. Zy , die het door dit middel fterker en ryker meenen te maaken , verzwakken en verarmen het deer- N 3 lyk,  200 ScHOUWTOONEEL 's Men- Wik gy van God fpreeken, gy kunt Heer- 'er vo'gens c'e vergevende reden van scMArry. fpreeken, als gy hem aanmerkt als een Wezen, dar het beginfel van alle wezens is, mitsgaders als de algemeene Oorzaak, by welke de magt, de vryheid en de orde is. Deeze denkbeelden, fchoon zy ons op verre na niet doen begrypen wat Gods natuur is, zyn net en vol van waarheid. Maar ver-; mits zy afgetogen en niet heel tastbaar Zyn, zullen zy ons nooit zoo zeer bewecgen, als die yan eenen vader of eenen rechter. Deeze zyn bekwaamer om het gros der menfchen tot hun nut te beweegen; en zy zeggen, zoo wel als de cerile , niets als zeer zakelyks cn waarachtigs. De noodzakelykheid, waarin wy zyn om tegenwoordig te leeven, niet met zuivere verdandelykheden, maar onder lighaamen en af hangkelyk van eene meeni;;te lighaamelyke banden, maakt de dienden der inbeeldinge noodzakelyk voor onzen daat. Onze inbeelding fpreekt ons van dedingen niet, zoo. als zy in zich zeiven zyn, omdat wy ze zoo niet kennen, en om- . dat ons voor het tegenwoordige weinig aan  der Natuur, IX. Onderh. soi aan die kennis gelegen is; maar vó\- 't Men? i gens het belang, dat wy 'er in moe- y"™. ten neemen. Van hoe groot een be- schaïïy. lang is het, by voorbeeld, niet voor ons , dat wy onzen Vader beminnen, en onzen Rechter ontzien en vreezen; dat raakt ons nader, dan dat wy ons in diepe overdenkingen inlaaten oyer het wezen door zich, en over het wezen by toeval? De enkel wysbegeerige reden, zelfs zonder tot valschheden te vervallen, is weinig leerzaam, omdat zy weinig gehoor krygt; en haare onderrcchtingen kunnen, als zy behaagen zullen , de wyze cieraaden der inbeeldinge niet ontbeeren. Aan den anderen kant, en overeen- Gevaaren komftig de reeds gemaakte aanmerking ^el" inbeel* over de noodzakelykheid van de famenitemminge onzer vermogens, zoude de inbeelding, die zoo lieffelykis, als zy zich in het gezelfchap en onder het geleide der reden bevindt, niet anders kunnen dan ons doen dooien-, indien zy alleen was , of zich vermetel den voortgang aanmaatigde. Daar kan iets valsch of te veel weezen in de lighaamelyke beelden, welken zy ons verN 5 toont;  202 ScHOUWTOONEEL toont; en haare rafereelen, zonder beleid , ontaarden in buitenfporigheden. Weshalve moeten de inbeelding en de reden altyd famen gaan, in eene volmaakte verftandhoudinge. Maar waar in beftaat eigenlyk de overeenftemming, waarin wy haar gacrne willen zien? Dereden, zich krachtig houdende aan de waarheden , die door de bevinding bevestigd zyn, behoudt altoos aan zich het oordeel, over het geene zy moet doen verftaan, en de keur der beelden, welken zy dienftig acht te hulpe te roepen, om zich uit te drukken; terwyl de inbeelding, altoos gehoorzaam, haar zedig de hand biedt, en toelegt om de lcsfcn van haare meesteres beweeglyker en zielroerender te maaken, zonder zich zelve te veel te laaten zien. Het is deeze volmaakte gehoorzaamheid der inbeeldinge aan de reden, die de wclfpreekendheid haare alverwinnende kracht, aan de dichtkunst al haar vuur en afbeeldfels, aan het onderhoud zyne vruchtbaarheid en natuurlykheid , aan alle kunften en bekwaamheden en gaven het onfeilbaar geheim om te gelukken en te behaagen mededeelt. 's MEN- *s Men. schkn Heek- SCHAPPiT.  der Natuuu, X. Onderh. 203 's MENS C HEN REGEERING, Beweezen door zyne Geheugenis. Tiende Onderhoud. Dc inbeelding is de eenigfte hulp niet, -s menwaarmede God. de reden heeft willen SCHEN fterken en verfraaijen. Hy heeft 'er het geheugen bygevoegd; en door dit nieuwe vermogen , toont hy nog byzonderlyker 's menfchen roeping , welke is, kennis te neëmen van alles , wat op dc aarde omgaat, en boek te hou-, den van alles, omdat hy vóogd overalles is, en eik ding op zynen tyd te werke moet ftellén. Dc dieren zyn zekerlyk niet zonder eenige geheugenis. De beesten , die in de onafhangkelykheid moeten leeverr en,  SC-4 SC'HOUWTOONEEL 's m«w- en, verre van ons, zelfs in hunne eiRegÈV Se behoeftigheden voorzien , onderwee, kennen ligt de toegangen van hunnen roof, en de teekens van alles, dat hun aangaat. Zy, die by den mensch moeten blyven, en geftadig op zyne bevelen wachten, kennen zyne wooning, de trekken van zyn wezen, zyn dak, en zyne ftemme. Zy gewennen zich aan alles, wat hy van hun eischt, en zyn akyd gereed om op het eerfte teeken te vertrekken. Maar hun geheugen is beperkt in eenen zeer kleenen omtrek van dienften , die lteeds dezelfde zyn , en van herhaalde teekens. Als gy hen daar buiten brengt, zult gy geene opmerking noch herdenken meer in hun vinden. Maar 's menfchen geheugen is, om zoo te fpreeken, zoo groot als de natuur. Het is een groot pakhuis , waarin hy de naamen en den ftand der Herren weglegt, mitsgaders de achtervolglyke verplaatfingen en de nette wederkomflen derhemelfche lighaamen, op zulke tyden en in zulke ftippen des hemels. Hy vindt er in weder de naamen , de aanzichten en het beroep van verfcheiden duizenden van medeborge- ren  2o6" Schouwt o. oneel Pcn' Wordc hec vermogen om zich de JU&ee- dingen, die hy mee meer ziet, weder Rjkc. te binnen te brengen, in tegendeel, gefterkt naarmaate van de oeffeninge, die hy 'er aan geeft. Zyne geheugenis zal, als hy wil, de (tukken, die het leven des menfchelyken geflachts uitmaaken, bevatten. Zy onderhoudt hem, op eene genoeglyke wyze , met de byzonderheden van alle waereldftrecken, en herhaalt hem het goed en het kwaad, dat 'er van eeuwe tot eeuwe in gefchied is. En zoo zy hem al ongetrouw is, is het zelden om andere redenen dan omdat hy haar geene bezigheid genoeg geeft; want zy is doorgaans niet verder weigerachtig, dan hy haar ledig laat; en hoe meer werks hy haar geeft, hoe gedienftiger en vaerdiger zy zich toont. De gedenkteekens van alle volken hebben paaien: maar 's menfchen geheugenis heeft 'er geene. Zy voegt de eene gefchiedenis by de andere. Het geene, dat zy eens in eene goede orde gelaaten heeft, vooral als zy het vasthoudt met de banden van redeneeringe en lust, is een pand, dat zy u bewaart voor al uw leven. Het  der Natuur, X. Onderh. 213 weezen, als met het oogbeeld; en de- '• Menwyl dat, 't welk door de einden der ^^E_ ftraalen op den bodem des oogs getee- ring. kend wordt, niet langer duurt dan de fchokking, zal het eveneens zyn met het beeld, 't welk, zoo als men zegt, in de harfens geteekend wordt. Zoo dra de fchokking van het brein ophoudt, zal het vermeende graveerfel, 't welk vermeende geesten daarin gedrukt hadden , verdwynen. Welke fchildery kan dan in de harfens overblyven? Wat kan ten andere het beeld van eenen fmaak zyn? Wat kan de lengte en breedte van een geluid weezen? Zoude het penceel van Raphaël of le Brun den reuk van een^n angelier kunnen vertoonen en van dien eener roos onderfcheiden ? Heeft eene kleur trekken , die af te teekenen zyn? Welke fireepen moeten de geesten maaken , om het purper, veelëer dan het karmozyn,in de harfens te teekenen?Daar is geen beeld zonder maaten. Maar de meeste van onze aandoeningen , noch trekken noch maaten hebbende , hoe kunnen 'er beelden van gevormd worden; en nadat de fchokking der zinwerkO 3 tui-  der. Natuur, X. Ondcrh. 215 mensch een fchryfvertrek en handvest- £M«» kamers te geeven, om alle de hande- Rece1. lingen , die hem raaken , te kunnen *inc. brengen, en eene daglyst van alles, wat hem aangaat, te houden. Maar waarom geeft God hem een' blaffert en handvest-kamers, ten zy omdat hy hem verordent tot regeeren. O 4 's MEN-  ?i6" schouwtoonèei sMENSCHEN REGEERING, Beweezen door de uitgeftrektheid ' van zynen Wille, a\or de keur zyner Vryheid, en door het bejlier van zyn Geweeten. Elfde Onderhoud. scH^r* P°d heeft den mensch ni« alleen beRegee- \waam gemaakt om te kennen, door jong. hem genoegzaam te verlichten in alles wat hem omringt, en door hem toetelaaten zich daar nader en nader van te onderrechten door nieuwe proevenmaar hy heeft hem toegelaaten zich het gebruik daarvan toe te eigenen: en uit vreeze dat hy zich aan de werkeloosheid en nutteloosheid zoude ovenreeven, heeft hy hem eene krachtige begeerte van gelukkig te zyn ingeboezemd :  der Natuur, XL Onderh. iij zemd: die is het beginfel van zyn ge- £Mendrag en van alles, wat hy onderneemt Regee- en doet. RIN0- Zyne werkzaamheid , die hem be- De wil. kwaam maakt om te denken, te ontwerpen , uit te voeren, en de werktuigen zyns lighaams tot verfcheiden werken te gebruiken , zoude verfiappen, tot moedeloosheid, traagheid en verftyvinge vervallen kunnen, indien zy door de liefde van zyn welzyn niet gewekt wierd. Hy zoekt en houdt ftand ter plaatfe, waar hy de oorzaak van zyn geluk meent te vinden. Volgt den mensch in alle zyne beweegingen, en zelfs tot in zyne vadzighcid; gy vindt hier zyn' eindpaal waaruit hy vertrekt. Welke daad gy hem ook ziet doen of nryden, hy tracht, zich daar toe begeevende of 'er zich van onthoudende, zich gelukkig te maaken. Dat brengt Phiüppus 'zoon van den Hellefpont tot den Granicus; dat doet hem overgaan van Afia naar Afrika, vandaar tot in het dicpfte der Indiën, en brengt hem uit Indië weder aan den Euphraat. Dat zelfde ftelt Pepyns zoon zich voor, als hy met een heir uit Vrankryk naar ü 5 Lom-  218 SCHOUWIOONIH ÏST Lot"bardye trekt, en uit Lombardye Recee- naar Saxen trekt. Dat kan den zoon van *wg. Hugo Capet bekooren, als hy alle zyne bekwaamheden en de langduurigheid zyner regeeringe gebruikt, om zyn volk door eenen duurzaamen vrede, en door de wederkomst van den overvloed in onvruchtbaare jaaren, gelukkig te maaken. De hoop om gelukkig te zyn, maakt den geleerden begeerig naar ontdekkingen, en den weetniet naar beuzehngen. De zelfde hoop moedigt den werkman aan, die zyne fchouders onder de zwaarfte pakken zet, en een'dief zei ven, die eens anders goed rooft, om zonder arbeiden te beftaan. Het is dan die liefde voor het geluk of het welzyn, die de grond onzer begeerten is , en welke men kan houden voor het algemeene roerfel van 's menfchen leven. Dus verfcheelt onze wil niet van onze liefde voor het geluk, of van onze begeerte om gelukkig te zyn. fe!dVry" Maar rchoon door een' geftadigen cn duurzaamen indruk , tot ons geluk getrokken worden, ftaat de keur der middelen om daar toe te geraaken aan ons. Wy laaten onze gedachten en  220 SCHOUWTOONEEL %W onze vryheid, in geene deezer gevallen, REGEE. onveranaerlyk of vernietigd. Zy wordt lykheid, die haar dwingt, noch ververdrukt ' eCnen dWan§' die haar Dus volmaaken alle vermogens, wel- tVIVn^n mensch bemerken, het beeld des A magtigen in hem. Deeze vryheid ftrekt vooral het merk zyner heerfchappye; vermits, gelyk de Opperheer vryelyk in het heelal doet alles, wat hy wil, en als meester over de ganiche natuur gebiedt, de mensch desgelyks met alleen de vryheid heeft om te werke„ of niet te werken, maar als meester het befchik heeft over de dieren, de planten, de bergftoffen en ovcr alles, wat in het verblyf, dat hy bewoont, onder zyne zinnen valt. Maar wat ftaat het te vreezen dat chergelyke gaven hem hoovaardig zullen maaken; dat hy, om zoo te fpreeken, bedwelmd worde van zyne eigen voortreffelykheid, en min geneigd^y om eer te geeven aan den geenen, die hem met goederen overlaadt, dan om overal zynen eigen wille te vertoornen, of  der Natuur, XI. Onderh. 221 ©f bereid te zyn om zyne eigen groot- '* Mekheid te vinden in alle gefchenken, wel- S™^E_ ken hy ontvangen heeft. Zal God,die-ring. zyne weetenfchap paaien gefield heeft, zyne heerfchappy onbepaald laaten ? Zal hy hem toelaaten zyne hand onverfchillig uit te ftrekken over alle voortbrengfels der natuur, om verre te werpen, te volmaaken, te voltrekken, en zich toe te eigenen alles, wat hy wil, en geene andere wet dan zyn' eigen zin, of het gevoel zyner kracht te volgen? Zie hier wat God onaffcheidelyk met de reden vereenigd heeft, om haar heerfchappy maatiger te maaken , en om zyne magt eenen regel voor te fchryven , of om zyne begeerte eenen breidel te geeven. Hy heeft het geweeten Het ge.' aan de reden verknogt. Zoo dat men nog, in een' zeer waarachtigen zin, kan zeggen, dat het met 's menfchen vryheid is, als met die des Almagtigen. Deeze oeffent zich niet los weg noch onrechtvaerdiglyk : de wysheid en de zucht voor de orde richsen alle zyne wegen: en men voltooit de teekening van zyn beeld in den mensch, als men zegt dat God hem bekwaam gemaakt  222 ScHOUWTOONEEL % Men- maakt heeft, om de voeglykheid, de Regee- evenmaatigheden, de bezadigdheid, de ring, orde en billykheid, die alle zyne werken moeten verzeilen en zelfs richten, te bemerken. De mensch doet geen' eenen tred, geene daad, die geen voorneemen geen einde hebbe: en hy voelt inwendig dat dit einde billyk en eeriyk moet weezen. Hy weet dat hy altoos eenen opzichter en eenen rechter by zich heeft , die alles gade flaat j en aan wiens doorzichtig oog niets ontvliedten uit vreeze dat de mensch, Godvergeetende, verzuimen zoude zyne werken op hun recht einde over te brengen, of dat hy zelfs verre genoeg zoude ontaarden, om alles te onderneemen, zonder onderlchcid van billykheid of onbillykhcid, heeft God, by het gevoel van het geene goed en eeriyk is, ia den grond zyns herten den raad en' het bericht des gevveetens geplaatst, tegen het welke de mensch zich altemet kan verharden < maar dat nooit aflaat tot hem te fpreeken, en dat, zoo wel als zyn vrye wille, een onvernielbaar vermogen is, omdat het desgelyks Gods werk is. Schcon het geweeten niet al-  der Natuur, XI. Onderh. 223 altyd krachts genoeg op den mensch 's Memheeft, om zyne averechtfche gewoonten r"^, te verwinnen, of derzelver uitwerkfèls hinc. te fchorten , itoort het hem , of ontroert hem ten minnen in het kwaad: het waarfchuwt hem ; het houdt hem tegen in het midden zyner ongebondenheden. Hy heeft overal, binnen in hem, niet alleen een getuigen van alle zyne daaden , of zelfs een' onpartydigen rechter, die hem pryst in al het goed, dat hy doet; en die hem zonder barmhertigheid veroordeelt in alles, wat hy tegen de billykheid of tegen de waarheid beftaat. Het geweeten verheft hem heimelyk de verdienfte van alles, wat waarachtig, wat rechtvaerdig, wat betamelyk, wat keminnelyk, wat pryswaardig is , en zet 'er hem toe aan. Hy kan het geene, dat zich met het merk van valschheid, van onrechtvaerdigheid, van lafheid, van leelykheid of fchande voor hem vertoont, niet goedkeuren, zonder dat zyn geweeten het hem verwyte. Het eerfte geroep, dat het ons doet hooren, gaat de kwaade daad voor. Als hy 'er zich dan toe begeeft , is het met ongerustheid ; dan moet  224 Schouwt o oneel, 's Mek- moet hy de duisternis zoeken. Of als Regee- de ftemme des gemoeds verdoofd wordt, ring. door de muitery der driften, die hem voortfleepen, hoe veele verachting hy in dat oogenblik voor de rechtvaerdigheid mooge toonen, zyn geweeten zal niet toeven met hem daar over te ftraffen i door hem de fehandelykheid emleelykheid van het voorleden te binnen te brengen. Het knaagt hem inwendig, door hem de fchennisfen der opperfte orde, zyne geheimfte voorneemens | dé weezenlyke beweegredenen , welke hy voor zich zei ven vermomt, en zyne al-lerverborgentte belangen omftandiglyk te vertoonen. Dit geroep des gemoeds wordt overal gehoord: het is het zelfde in alle eeuwen en onder alle volken. Het af-gryzen van de ondeugd', en de vreezei van de orde te itooren , zyn geweest, voor de wetten , die niet anders zyri dan de uitdrukking van eene wet, welke wy binnen in ons gemoed hebben; Voor dat 'er plakkaaten of geboden té Athenen en te Rome waren , heeft men 'er de dievery, de echtbreuk, de tyranny en het bedrog verfoeid. Alle  der Natuur, XLOnderh. 22$ gêfchiedenisfen, die ons nog van de 's MenVerfcheiden volken én beroemde manhen overblyven, zyn eene reeks Van ver- ring. wytingen tegen de ondeugd, en van lof aan de deugd gegeeven. Wat is het belang, dat men neemt in fchriften, die zoo verre van onze tyden, zaaken en gewoonten verwyderd zyn ? Het is niet andefs vdaU het geheime oordeel , 't welk het geweeten 'er over geeft. De weetenfchap, de fterkte, de welfpreekendheid en alle gaven zyn overal geroemd geweest. Overal heeft men ze aangemerkt als eene uitvloeijing des Opperften Weezens, of als eene gelukkige deelachtigheid zyner gunsten. Maar de deugd is altoos gehouden geweest voor de volmaaktfte navolginge én mededeelinge der Godheid. De mensch kan zyne verfcheiden ver-1 mogens afzonderlyk volmaaken, zonder zyne beweegingen en neigingen te richten. Hy kan een goed Huurman, een gaauw timmerman zyn, zonder een eeriyk man te weezen. Maar de liefde voor de orde richt alles in hem. De rechtheid van zynen wil deelt zich aan zyne vermogens mede: zy duldt niets IX. Deel. P öth  226 S CHOUWTOONEEL '* Men- onnut in hem, en volmaakt zyne ganRegee- fche beftiering. Weshalve is 'er niets ring. dat hem nader by de volmaaktheid des Almagtigen brengt, dan de liefdevoor de orde, dan de zucht voor den regel: en daar is niets beminnelykers, niets grooters op aarde, dan eene volftandige deugd, dat is, eene beftendige ge-" trouwheid aan de bevelen des gemoeds, of aan het geene ons geweeten ons als overeenkomftig met de orde vertoont. Zoodanig is het kort begrip der voordcelen , die met den eerften opflag zich in den mensch vertoonen. Zoodanig is de eerfte fchcts zyner gelykenisfe met God. Dewyl God nog veel meer voor den mensch gedaan, en hem eene onvergelykelyk grooter volmaaktheid bereid heeft, dan het geene wy zoo even gezien hebben, zal het tyd zyn die te onderzoeken, en onze hoop te kennen, als wy gekomen zullen weezen tot zyne hoedanigheid van aanbidder, en tot de rechten, die 'er aan verknocht zyn. Zyne regeering, zyne algemeene voogdy is te eerwaardig een ampt, om zich met deszelfs atgenaeene befchouwinge tever-  der Natuur, XI. Onderft. 227 genoegen: het is billyk en genoeglyk 's Me«deszelfs uitgeftrektheid, verplichtingen ^™^E en gelukkige uitwerkfèls te kennen, iüng. Laaten wy dan leeren regeeren. De uitvoering van al het geene, 't welk de mensch beftiert ert voortbrengt, hangt af van de denkbeelden en regels, van welken hy zich door genoegzaamé proeven zoo wel verzekerd heeft, dat hy-'er gerust zyne weetenfchap van kan maaken. Laaten wy dan weder terugge keeren, en ons nu beter op ons gemak en met meer zorge over zyne fraaifie uitvindingen onderhouden. Wy zullen de gewaande weetenfchappen, de ingebeelde kundigheden, en meenig hoogvliegend onderzoek, mitsgaders alle bekendmaakingen van ontdekkingen, waarvan niets geworden is, ter zyde fiellen. Wy zullen ons onderhoud met nog meer zorge wenden van die duistere overnatuurkunde, die zich het recht om alles te beflisfen aanmatigt, omdat zy over alles zwarigheden weet in te brengen. Eene ongelukkige vruchtbaarheid , wier gewoonlyk uitwerkfel is alles in de war te brengen , en eindelyk 's menfchen waardigheid 'zoo verre P 2 te  228 SCHOUWTOONÈËI, 's Men- te verdonkeren, dat hy niet meer is dan Regee- bet viervoetig of gekurven dier, dan de ring. Hechte inwoonder van een hol of eene korf. Wy zullen de algemeene weetenfchap, wier uitwerkfèls haar lof zyn; die al het goed, dat wy weezenlyk genieten, op aarde brengt; en vooral die geene, welke , door de tastbaare overtuiging van een ander leven, al den arbeid van dit leven beftiert en aanmoedigt, voordragen. Ik ben verzekerd , myn lieve vriend, dat gy my over deeze keur bedankt, en dat ik ze niet behoeve te verdeedigen. Het geene ik u bekend maake kan de Historie der Reden heeten. Ik zal ze niet doen zwellen, door de ftrydige gevoelens der Wysgeeren ; omdat ik u van den beginne af aan beloofd hebbe den mensch te volgen, niet in zyne doolingen, noch in onderneemingen, die hem te boven gaan, maar in het pryswaardige en grootfche, dat hy heeft. Zoodanig zyn de weezenlyke vruchten van zyn verftand, en de beproefde middelen , door welken hy geleerd heeft over alles op de aarde te heerfchen. DE  derNatuur, XII. Onderh. 229 DE ALGEMEENE WEETENSC HAPPEN. DE ALGEMEENE REDENKUNST. Twaalfde Onderhoud. Dat ik u hier, Myn Heer, eene Lo- De Algegica of Redenkunst, verfchillende van Re^. veele andere welken gy kent, aanbiede, kunst. is zekerlyk omdat ik haar voor goed houde. Maar ik pryze haar niet met eenig vertrouwen, dan omdat zy niet .van my komt, en dat ik ze hebbe van alle lieden van een gezond verftand, die in de voorleden eeuwen, zoo wel als in de onze, door eene erkende en algemeenlyk gepreezen juistheid van reden, boven anderen uitgemunt hebben. Daar zyn veele waare en welgegronde dingen in de Categoria of onderfchikking van Ariftoteles, in het Orgamim P 3. van  29.0 SCHOÜWTOONEEL De Alge- meene Redew- kunst. van den Kancelier Bacon, in de Bedenkingen van Defcarces, in de Logica van Clauberg, in /' Art de Penfer van Port Royal, in de Logica van Crouzas, in de Proeve over het Menfchelyk Verftand van Locke. Maar het goede, dat 'er in gevonden wordt, is vermengd met onderzoekingen, welken de fchranderfte deezer Schryveren ons edelmoediglyk raaden achter te laaten, als niet heel noodzakelyk. In de Bedenkingen en in de Proeve is het goede vermengd met beloften, wier ydelheid de uitkomst aangetoond heeft *, zelfs dikwerf met gedachten, bekwaamer om ons op den doolweg te brengen, dan om ons te beftuuren. Twee of drie voorbeelden van deeze laatften zullen genoeg zyn om u een denkbeeld van eene Redenkunst, welke men heel ligt ontbeeren kan, mede te deelen. „ Locke meent dat alles , wat niet „ met de klaare en door zich zelfs baar„ blykclyke beflisfingen der reden be„ ftaafi kan> geen recht heeft om aan„ gedrongen of ontvangen te worden, als een geloofsftuk. Daar hebt gy terftond het oordeel van het * Zie dl Historie des Hemïls. P«B- SU- jlmfterd. druk.  der Natuur, XILOnderh. 231 het geene, dat men als een geloofsftuk De algeverwerpen of aanneemen moet, aan de r|'jn. reden toegefchreeven, om 'er onherroe- kunst. pelyk over te beflisfen. Vandaar de befluiten en vonnisfen van alle die verlichte redens, die niet nalaaten elkander onophoudelyk tegen te fpreeken; doch echter alle,zoo men ze gelooven mag,niet anders dan beflisfingen, die klaar en van zeiven baarblykelyk zyn, uitdrukkende. De ftokregel, die men ons voor een richtfnoer onzes Christendoms geeft, fchynt niet heel bekwaam om Christenen te maaken. Hoe zal men deezen regel in den mond van eenen man, die zich voor zoodanig uitgeeft, overeenbrengen met Paulus, die wil dat ons verftand onder het juk des geloofs bukke, en dat wy de offerande van eenert Mesfias aan het kruis aanneemen, fchoon zy onze reden eene dwaasheid fchynt, dat is, onbeftaanlyk met het geene de menfchen voor volmaaktelyk klaar en zelfs baarblykelyk door zich zelf achten. Wel is waar, dat Paulus wil dat onze gehoorzaamheid aan het geloof redelyk zy, omdat 'er niets redelyker is, P 4 dan  232 ScHOUWTOONEEL De Alge- dan zich te houden aan de zekerheid Reden- der tastbaare getuigenisfen, en aan daakunst. den, wier bewyzen in onze handen en voor onze oogen zyn. Maar Paulus noch de eerfte Geloovigen hebben die redenkunst, welke het geloof aan de beflisfingen der reden onderwerpt, nooit gekend. Hunne redenkunst is altoos geweest zich wel van de openbaaringe te verzekeren, door den famenloop en de vereeniging der getuigen, en die openbaaring vervolgens te houden voor eene vervulling, eene hulpe, eenen regel , en de eere der reden. Dezelfde Locke bewyst met recht, en overeenkomftig met eene algemeene ondervinding , dat onze kundigheden zeer naauwe paaien hebben: maar hy meent dat onze kennis zoo bepaald is, dat wy, door de verfcheidenheid der voelingen en der uitwerkfelen, onze ziel niet vaneen lighaam kunnen onderfcheiden, gelyk wy de lucht en haare eigenfchappen zeer wel onderfcheiden van het water en het Zout, door de onderfcheiding van hunne tastbaare uitwerkfèls , zonder dat wy één van deeze drie lighaamen kennen, Hy meent ook dat on§  der Natuur, XII. Onderh. 233 ons verftand zoo naauw bepaald is, dat De Ar.ge-; wy niet weeten of eene verzameling van ftoife, een blok marmer , een padde- kunst. ftoel, vooral een lighaam, gefchikt op de wyze van harfens, (al kent hy de harfens veel minder dan eenen paddeftoel,)het vermogen niet zoude kunnen hebben pm te denken , te bemerken, te oordeelen en te redeneeren. Zie daar weder een ftaaltje van eene redenkunst die aan veel twists onderhevig is; en byna alle Leezers ontkennen het niet alleen als eene zaak, die tegengefproken kan worden,maar als eenegedrochtelyke ongerymdheid. Moet men zich dan niet ten hoog*1 fte verwonderen , dat een man, die de reden zoo verre ftoffelyk maakt, dat hy haar gelyk ftelt met eenen klomp flyks, met wat ftofs, dat in dc zonnewemelt, echter die reden in een' hoogen rechterftoel durft plaatfen, om met volle magt over het geloof te vonnisfen, en te oordeelen wat God ons had moeten voordellen of niet voorftellen om te gelooven. Hoe vreemd het Christendom en het gedrag, die zulk eene redenkunst tot richtfnoer hebben, moeten zyn, zullen p 5 wy  234 ScHOUWTOONEEL De Alge- wy 'er geen nadceliger oordeel overvelReden- len' dan te zeggen dat zy op verre na kunst. niet onbetwiste-ïyk is, en dat deeze en de andere redenkunften niet volftrekt noodzakelyk zyn. Het geene wy hier zoeken is eene manier van redeneeren, die, ons de langwyligheden en duisterheden befpaarende, ons echter tot algemeene , en om zoo te fpreeken tot tastbaare waarheden leide, het zy in allerhande zaaken, het zy in het ftuk van weetenfchap of openbaaringe. Wy kennen een groot getal van verftorven Schryveren en leevende menfchen , die veel eer ingeleid hebben met eene ongemeene netheid van redeneeren, en door een' kennelyken opgang, dien zy in allerhande foort van onderneemingen en befpiegelingen gemaakt hebben, zonder eenige van de hier voren aangehaalde of andere redenkunften gei leezen te hebben. Gaat regels van redenecren voorftellen aan dien Advocaat, die de verwondering van rechters en toehoorders is, of aan dien Koopman, die door zyne vroomheid en fneedigheid in den handel den grootften roem verkreegen heeft, en van de regeering om  der Natuur, XILOnderh. 235 om raad gevraagd wordt in netelige za- De Alge. ken , den koophandel betreffende: zy r^n. zullen u zeggen dat zy geenen rolwagen kunst. 1 noodig hebben , dat zy gaan kunnen. Maar hebben die 'yoortreffelyke verftanden , die openhartig bekennen dat Zy de redenkunst niet verftaan, dan weezenlyk geene ftelrcgels , waarnaar zy zich richten? Verre van daar. Men zoude zelfs een' redeneertrant en rechte redenkunften maaken, indien men hetgee■ne, dat men hier hoort zeggen en ziet doen, tot ftokregels bragt. Allen, die net hebben kunnen denken, en in alle tyden gedaagd hebben door de rechtheid hunner redeneeringe, hebben eene uitmuntende redenkunst gehad. Zoodanig was de redeneerkunst van Julius Cefar, dien verftandigen krygsen ftaatsman , die zyne bewerpen uitvoerde , en de poogingen der oneenige Gallen te leur ftelde. Zoodanig was de redeneerkunst, die de voorzorgen van Karei den Wyze en de veldtogten van den fchranderen Turennc beftierde. Het is dezelfde redenkunst, die den grooten Colbert het invoeren van verfcheiden nutte kostwinningen ingaf; die Jacob Coeur  236 ScHOUWTOONEEL jpe Acge- Coeur en Antoni Crozat in de onderneeReden- minge van hunnen koophandel befiiereunst. de; die Horatius, Vida en Despreaux in Maat gefteld heeft , om ons zekere regels, die vast gaan , over de kunst van wel te fchryven te geeven ; die de beste dingen, welken Cicero, Quintilianus en Rollin ons van de welfpreekendheid eu over het aankweeken van bet veritand gezegd hebben, geregeld heeft. Dat onze gaauwe Staatsdienaars , onze groote Rechtsgeleerden, onze vermaarde Advocaaten, onze verftandige Kooplieden , met den mond of met de penne de verwardile zaaken ophelderen, en de gevolgen van onvoorziene toevallen fneediglyk verbeteren , dat is omdat zy net redeneeren. Hoedanig is dan hunne redenkunst? zoo zy 'er eene hebben, behoeven wy geene andere : zy zal ten minften zekerer zyn dan eenige andere. Elk kan de gedrukte redenkunften nazien, en 'er het goede, dat 'er in te vinden is, uitnaaien. Maar uit vreeze van 'er valfche gevoelens uit te trekken, en die voor regels te neemen, of van den rechten weg af te raaken, door te veel  der Natuur, XII. Ottderh. 23? veel aan beroemde naamen toe te gee Dé alg*«' Ven, laaten wy trachten ons vooraf var. r^Èn" de redenkunst, die alle groote mannen kunst. gemaakt of geleid heeft, meester te maaken. My dunkt dat men zich daar over niet behoeft te beraaden. Zy kan geheel en-al tot deezen historilchen ftokregel gebragt worden. Alle voorzichtige menfchen, die zich wyfelyk beraden en bepaald hebben in het fh/k vanweetenfchappen ,vanhuis^ ftaats- of andere zaaken, of van godsdienst , zyn gekomen tot de kundigheden en zekerheid , die hunnen ftaat voegden; eerftelyk, omdat zy ftaat gemaakt hebben op het geene wel beproefd en genoegzaam getuigd was; ten tweede, omdat zy gebruikt hebben het geene beproefd was, om te komen tot het geene zy niet kenden. Zoodanig is de korte historie hunner voorzienigheid, ert in eenen zin de historie zelf der reden. Zoodanig is, in der waarheid, onze gewoone redenkünst, zoo wel als die der voorleden eeuwen. Men kan 'er zich in oeffenen, op heel iets anders dan op de redenkunst denkende. Elk leert in zynen Haat net den-  23$ ScHOUWTOONEEL ÜJt Alge- meene Reoen- t. Deel. Tastbïafe proeve denken, als hy zich flechts wil oeffenen met waarneemen, aanmerken, opletten en redeneeren. Hoe veele krygslieden en vrouwen komen alle dagen, door deeze aangewende redeneerwyze, tot een wonderbaare juistheid, Zonder dat zy weeten wat eene redeneerwyze is. Men kan 'er eene erndige betrachting van maaken, en zich zeiven ftokregels, gegrond op de paaien onzes verftands, en op den üitflag onzer poogingen, voorfchryven. De vrucht deezer redeneerkunst Zal ons op den rechten weg' doen treedert, en ons bevestigen zoo' wel iri het geene aan 's menfchen geest in 't algemeen toegedaan is, als in de werkelyke oeffening onzer eigen bekwaamheden. Het eerde deel deezer algemeehe redenkunst bedaat in de kennisfe van het geene men door eene wel beproefde waarheid verdaat; het tweede hoe menovergaat van het geene bekend is tot het geene het niet is. Om in het eene en in het andere wel te dagen , heeft men noch meesters noch boeken noodig. Daar zyn oneindig veel vraagdukken, waarover wy God, de reden, onze  derNatuur, XII. Onderk. 239 ze zinnen, de ganfche" natuur en de De AtGmimaatfchappy vruchteloos ondervraagen. Wy krygen of geen antwoord, kun t. of zoo wy meenen dat ons eenig ant- , J . , ° , aangaande woord gegeeven is , kunnen wy er de b'dmipniet zeker op gaan, omdat andere lie- fels onzer den van overdenking ftaande houden, ^^'she" dat zy gansch ftrydige antwoorden op de zelfde vraagen gekreegen hebben. De eene en de andere roepen even ftyf en fterk, dat zy niet anders dan de bellisfingen der rechte reden voortbrengen; beflisfingen, die van zei ven altoos klaar enbaarblykelykzyn. Van daar komen alle die gefchillen en alle hunne gevolgen, waarvan het minfte dikwerf de nutteloosheid en de twyffelmoedigheid is, met het ongenoegen van niet te weeten waar men zich aan houden zal. Dusdanig is het gefchil over de foorten en gedaante der eerfte hoofdftrJFen , die de lighaamen uitmaaken. Zyn 'er kundigheden, wier toegang voor onzen geest geflooten is, zullen wy dan onderneemen den doortogt met geweld te openen ? Laat ons liever, zonder te klaagen, gerust daarvan afzien. Maar zyn 'er kundigheden, waarvan  £40 SCHOUWTOONÉÈL De Alge- van wy bemerken dat de deur voor ons Iieene 0pen ftaat, en welken men als met het1 kunst"!" oog cn de hand kan vatten , zy zullen ons deel Weezen , en ons waard worden, naar maare haarer nuttigheid. Welk teeken van den gemakkelyken toegang tot eene waarheid kan nu zekerer weezen, dan de tastbaare ondervinding, Welke wy 'er van kunnen neemen, of de proeve der gewisfe uitwerkfelen, die 'er op pasfen ? Deeze ondervinding is een zekerer teeken om de waarheid te bevroeden , dan de toetsfteen is om het goud Of eenig ander metaal te beproeven. God zoude ons ongetwyffeld alleen bezig kunnen gehouden hebben met zuiver verftandelyke befchouwingen, of ons alle waarheid vertoonen , zonder dekfel, zonder omflag, zonder betrekkinge met het tastbaare , en zonder mengfel van lighaamelykheid. Maar dit heeft hy niet gedaan. Wie zal zyne beraaming durven wraaken ? wie Zal tot hein durven zeggen: „ Waar„ om hebt gy my niet ten eerfte ge„ plaatst in den kring der herrielfche ,, verftandelykheden ? hebt gy myne „ ziel in deeze ftofFelyke waereld willen „ plaat-  242 Schoüwtooneel' m,LGE' .verbin£?en met de menfchen, hen te beReden- [«teni uit de maatfchappy te gaan, door kunst. hun dezelve noodzakelyk te maaken het zy tot verligtinge hunner behoeftig! heden, het zy tot de verkryginge der algemeene waarheden , het zy tot de kennisfe der heiJzaame waarheden. Hy doet hun in den grond hunner zuivere reden glausfen van waarheid, welken zy flechts even zien, en begeerten, die hen werkzaam maaken, onderVinden. Maar indien zy uit de duistermslen, waarin hy hen laat, willen uitgaan, moeten zy in de maatfchappy gaan zoeken; en daar zullen zy de voetirappen van alle noodzakclyke waarheden vinden. Om hen niet te gewennen tot eene manier van denken en doen, die hen zoude maaken tot hoovaardige kakeiaars, tot vernuften met zich zei ven ingenomen, tot fpytige menfchenvlieders, die zich afgezonderd en verre van de bezigheden der maatfchappy zouden houden ; kat hy toe dat de onzekerheid vermeerdert, en dat de duisternisfen verdubbelen , naarmaate der poogingen , welken zy doen om zich te verneflen boven de zinnen in het gewest des  244 SCHOUWTOONEEL meeneGE' onderworPen ♦ en onze zekerheid en Reden, rechte gerustheid van de bevindinge onkunst. zer zinnen heeft doen afhangen. Ik noeme tastbaare ondervinding of beproefde klaarheid , die zich in de werkingen der menfchen verklaart door een' éénpaarigen indruk, en door gefladige en volftandige uitwerkfèls met onze denkbeelden overeenrtemt. i. Zoodanig is eerftelyk de indruk, die de 'getallen, de maaten en evenredigheden op ons maaken. Het zyn berichten, het zyn overeenkomften, die overal dezelfde bevonden worden: men bemerkt ze overal; overal worden zy aangenomen. Men twyffelt alleen aan zulken, die al te verward zyn. In China en in Vrankryk bemerkt de hovenier, die een ftyf gefpannen touw rondom eene onbeweegelyke pen doet loopen, en desgelyks de landmeter, die een der beenen van eenen pasfer doet draaijen rondom het andere been, in één punt vast ftaande, dat alle punten van den getrokken cirkel op een' gelykJh afftand van het middenpunt zyn, omdat die afftand in eene rechte lyn overal dezelfde lengte van het touw, of  der Natuur, XILOnderh. 249 alleen op de aarde was, zoude hy in her De Algegeheel niet letten op deeze dingen: maai £edenzich hier bevindende met anderen, die kunst. hem kunnen fehaaden, bemerkt hy, door het onrecht, 't welk hy vreest, het onrecht, dat hy zyns gélyken kan doen. Het gezicht van hetmyn en hetdyn is in der waarheid het gezicht der gerechtigheid niet. Maar God openbaart den menfchen de eerfte beginfels van de gerechtigheid, by gelegenheid hunner be- ■ , hoeftigheid, en door de bediening hunner werktuigen. Niets is wyzer ingefteld, dan deeze orde. Ware de mensch onfterflyk en geplaatst op eene dwaalfterre, waar hy zyne foort niet in weezen hield door het huwelyk, Zoude hy geen denkbeeld van de voortreffelykheid der kuisheid, noch van de fchandelykheid der echtbreuke hebben. Waartoe zoude het inderdaad dienen, dat God hem waarheden van geen gebruik mededeelde ? In tegendeel indien hy een 'zesden zin had, zoude hy kennis hebben van nieuwe plichten, die het gebruik van deezen zin richten, cn zyn misbruik veroordeelen zouden. Weshalve is het betrekkelyk met zyne behoeften, dat de mensch Q 5 zich  der Natuur, XII. Onderh. 251 Pat is de orde: deeze moet men flechts de Algkvolgen, en geenszints ons zeiven inlaa- Reden. ten in de grondelooze befpiegelingc kunst. van de oorzaak onzer denkbeelden. Zy gaat ons te boven. 4. Behalve de achting , welke wy moeten hebben voor de afzonderlyke berichten, welken wy van eiken_ onzer zinnen ontvangen, kunnen wy niet nalaatcn ons te verwonderen hoe zy elkander helpen, en gezamenlyk werken ora ons te doen komen tot de waarheden, die ons aangaan. De mensch heeft dikwerf noodig meer te weten, dan hy werkelyk door zyne oogen kan te weten komen. Hy zoude gaerne onderrecht willen weezen van het geene buiten het bereik van zyn gezicht omgaat, of van het geene, dat in verre tyden gebeurd is. Hy is dikwerf verlegen in de onderfcheidinge van recht en onrecht, naarmaate het geval verward, en de toepasfmg der eenvoudige beginfels moeijelyk is. Hy ziet als door eenennevel, en begeert een leven, waarin de deugd en de ondeugd een lot, verfchillende van het geene in dit leven voorvalt, ondervinden moogen. God heeft  252 SCHOUWTOONEEL SÜST hecft. in ls ™*Mm verlegenheden Reden- voorzien. Zyne zinnen zyn hem behulntofsx. zaam, om hem re leeren het geene zvne reden hem niet leert. Het geene, dat de een zyner zinnen hem niet leert leert hy door behulp van een' anderen! JJikwerf ipannen verfcheiden van zvnc zinnen famen, door verfcheiden berichten, om hem des te beter te overtuigen. Noch zyne reden noch zyne oogen toonen hem het geene elders gebeurt of het ..eene eertyds gefchied is: zyn oor kon t hemtehuTpei zyn oor onderrecht hem van alles, door vernaaien, door getuigenisfen, door gezantfchappen Dikwerf zeggen het oog, het oor, en de hand hem het zelfde. Dus is de mensch verfchuldigd, niet aan zyne reden , maar aan zyne zinnen, en vooral aan den dienst zyner ooren de kcnms van het geene, waarin hy by vreemdelingen belang heeft, de kennis der Historie. Eindelyk het oor is het voornaamfte werktuig, waardoor God hem van de geopenbaarde zedenleer onderrecht, en van alle waarheden, die hem gerust nellen en zalig maaken. •L»e oogen en de waarteekens kunnen on-  der Natuur, XILOnderh. 253 ongetwyffeld medewerken, om de bc- Dè Au»; richten van het oor te fterken: maai gelyk wy, door een gezantfchap, ken KUnst. nis krygen van het verbond , dat een vreemd Vorst met ons wil aangaan; hebben wy desgelyks alles, wat wy ter zaligheid gelooven en doen moeten, verftaan door een tastbaar en onfterflyk gezantfchap, dat tot ons afgezonden is, om ons te openbaaren het geene in onze reden niet opgefloten was. Onze wysheid en rechte redenkunst is niet eene reden , die kenbaarlyk niets genoegzaams door haar zelve doet, tot geleide en regel te nemen; maar de afdwaalingen en angstvalligheden onzer zwakke reden te vestigen, door de eenvoudigheid en de zekerheid der tastbaare middelen, die God ons aan de hand geeft om haar te fterken, en om haar te onderrechten van alle noodzakelyke waarheden. Laat ons ze in 't kort by een brengen. De eenpaarigheid der berichten en der maatregelen, die volflandig bewaarheid worden door dezelfde uitwerkzels. Eerfte algemeen middel. Zoodanig is de bron, waaruit wy de befchouwen- de  254 Schouw tooneel uLf™' de H? werkdaadigewiskonften fcheppen. Reuen- Het gevoel onzer ziele, onzes ligkunst. haams, der omringende lighaamen en der oorzaake j die derzelver onvermydelyken indruk op ons allen brengt. Tweede algemeen middel. Zoodanig is de bron, waaruit wy de kennis fcheppen wegens de natuur en eene zedige overnatuurkunde , die de wezens onderfcheidt door hunne verfcheiden uitwerkfèls, zonder verder te wil!en indringen. Het gevoel van het geene men ons verfchuldigd is, en van het geene desgelyks door ons gélyken van ons geëischt wordt. Derde algemeen middel. Zoodanig is de eerfte bron, waaruit wy debeginfelsder zedekunde en der gerechtigheid fcheppen. Eindelyk de tastbaare bevinding der waarteekenen, of gedenk■(lukken der getuigenisfen , en des onafgebroken gezantfchaps, die ons de boodfehap der. zaligheid van deri eenen tot den anderen dag verkondigen. Vierde algemeen middel, om den mensch te verlichten. Zoodanig is de bron, waarin wy de gezonde en bondige Godgeleerdheid, de volle kennis des geloofs en der zeden vinden. De  derNatuur, XII. Onderh. 255 De befchouwing der maatfchappye De Algs*.. der natuur en der openbaaringe dus to: J^j^ de ondervindinge en tot overtuigende kunst. getuigenisfen brengende , brengen wy onze reden in de orde, door God ingefteld. Wy gaan tot het licht: wy gaan tot het zekere; en niets dan eene zoo gemakkelyke leerwyze , en zoo overeenkomftig niet onzen ftaat , is bekwaam om ons hier in onze verlegenheden te troosten', en gerust te ftellen in de keure van den weg, dien men in het onderzoek der waarheid moet houden. Het eerfte deel der Redenkunst zal dan voor de geleerden, zoo wel als voor de onweetenden zyn, om te erkennen hoe zwak onze reden is, als zy niet geholpen wordt, en om voorts te berusten in de beproefde middelen, om haar gebrek te vervullen. Maar men moet die middelen wel gebruiken , en zich dezelven ten nutte maaken ; en het ander deel der Redenkunst draait noodwendiglyk op de manier van het geene, dat ons bekend is, te gebruiken om te komen tot het geene het nog niet is. Het eerfte middel raakt alle menfchen, zonder onderfcheid. Hunne reden is. even duister. Maar  ©e Alge me ene Reöen- junst. II. Deel. Het gebruik der tastbaare middelen en de oeffe ning der re. deneeringe, *-$6 SCHOUWTOONEEE ■ Maar het goede gebruik der tastbaare middelen, welken zy ontfangen heeft, om zich te onderrechten en te volmaaken, onderfcheidt den goeden redeneerder van den gemeenen man : en men bevindt in deeze redenkunst, dat de allerlaatdunkendfte geleerde minst bekwaam is om een goed wysgeer te worden , omdat de vaste meening van in zyne re len te vinden het geene God hem vermaant elders te zoeken, hem het meest in gevaar brengt om de waarheid mis te loopen. De gewaarwordingen , welken wy van de dingen en van hunne hoedanigheden hebben, het geene wy door de be_ richten onzer zinnen ondervinden, het . geene 'er van blyft in onze inbeeldinge ■ en in ons geheugen, met één woord alle voorwerpen onzer gedachten, worden denkbeelden genoemd. Deeze denkbeelden , te famen gevoegd, zyn als fchildcryen van het geene in en buiten ons is. Deeze denkbeelden zyn waar en weiger fchikt, als zy juist overeenkomen met de dingen , welken zy vertoonen, of dat zy dezelfde orde en overeenkomst, die in de dingen zeiven zyn, onder elkan-  derNatüur, XII. Onderh. 257 kander hebben. Want wy vergelyken De Alg^ verfcheiden denkbeelden met elkande ^Er!"E, i 1 Reden- ren, en oordeelen of het eene aan het kunst. andere vast is, dan of het eene hetr andere uitfluit. Wy vergelyken ook verfcheiden oordeelen. Wy brengen ze by elkander, om het duistere te beftraalen met het licht, 't welk wy gewaarworden op een ander oordeel, dat 'er mede verbonden fchynt: en wy worden der juistheid onzer gedachten zeker , naar maate wy van buiten de zaaken zelf gefchikt vinden, gelyk wy ze befeft heb- ' ben; of dat wy onze bevattingen bewaarheid vinden door geregelde en beftendige uitwerkfèls. De mensch kan zyne redeneering té Werke flrellen over afgezonderde denkbeelden van zuivere verftandeiykheid , of over voorwerpen van gebruik en van een' gewoonen dienst in de maatfchappy. Zie hier eene redeneering Van de eerfte foort. Hy is, by voorbeeld, onbewust van de overeenkomst van de grootheid X met de grootheid A 4- de grootheid B , gevoegd by de grootheid C. Maar hy weet aan den eenen kant dat A + B 4- C ge* IX. Deel. R lyk  l6l SCHOUWTOONEEL Dje Alge- proefde denkbeelden, die, aan den eeR'den nen kanc overeenkomftig zynde met de kunst. gemeene welvaart, en aan den anderen kant met den vreemden handel , hem plaats geeven tot de vereeniginge der beide denkbeelden, over welker lamenvocging hy onzeker was, dat is, dat het denkbeeld van de welvaart van den Staat net gepast is op dat van den vreemden handel. Die welbekende en in 't algemeen beproefde denkbeelden van vergelykinge zyn deeze: 1. Te doen gelden het geene onnut zoude zyn, gelyk yzer, hennip,hout, het overtollige koren, of anderen voorraad , dien men te veel heeft. 2. Door ruilingen en aanmerkelyke winiten de ongemaatigdheid der jaargetyden, de verwoestingen van den oorlog , en de onvermydelyke verliezen van veel noodigen voorraad, of de fchaarschheid der voortbrengfels des lancls te herftellen. 3. Tot de fmeederyen, de touwflaageryen, het linnenreeden, de tuighuizen, den noodigen uit- en invoer,; en den werkelyken dienst der fchepen, te ge-  S&f SCHOUWTOONEEL De Alge- Na dit onderzoek der meerderheid meene van Karthago boven Lacedemon, kan Reden- t, ", , , ^b-Nsr, men te Karthago onzeker zyn wat het best is, den koophandel vry te laaten aan alle ingezetenen in het algemeen, of dien over te geeven aan eene maat^ fchappy van kooplieden , met verbod aan de andere ingezetenen om 'er zich mede te bemoeijen. Hooren wy daarover een' Griekfchen Wysgeer, die met het burgerfchap van Karthago befchonken was, en waar men hem vergund had eene fchoole op te rechten, op voorwaarde van zich aan het gewoone gebruik te houden, en Zyne wysbegeerte te bepaalen aan de Meetkunst, de Tuigwerkkunst, de Zeevaart en de Natuurlyke Historie. Hy is een Redenkunftenaar, en neemt voor de redeneering zyner leerlingen aan te kweeken: maar in plaats van eene afgezonderde redenkunst, die Zyne fchoo^ le zoude doen verloopen en hem by de Regeeringe gehaat maaken, te onder^ wyzen, haalt hy uit den koophandel zeiven, dien hy onderwyst, en uit de heerfchende zucht des volks waarin, hy ingelyfd is, de voorbeelden zyner leer- wy,  der Natuur, XII. Onderh. 265 wyze, overtuigd zynde dat de gewoonte De Alge» vart redeneeren, en de geftadige voor- r^denbeelden van goede redeneeringen , de kunst. beste lesfen der redenkunst zyn. Men vraagt, zegt hy, of men het denkbeeld van openbaare welvaart moet hechten aan dat van een volmaakt vryen koophandel, die, zonder uitzondering, voor alle ingezetenen open ftaat. Maar dat denkbeeld van koophandel is in 't eerst te ruim en te algemeen. Het bevat te veel (toffe en lands, om het voorwerp van een oordeel, dat zich nergens in vergist, te worden. Want het geene , dat men met zekerheid van eenen tak van den koophandel kan zeggen, is nieE even waar ten opzichte van alle andere takken, vermits het dry ven en de voordeden van den handel verfcheelen, gelyk de waaren, die in- of uitgevoerd worden, en gelyk de behoeften en de zinnelykheden der volken , waarmede wy te doen hebben. Men kan den koophandel van onze voortbrengfels van Afrika afzonderlyk van den vreemden handel befchouwen: en in deezen buitenlandfchen handel kan dc ftaat der zaaken, welkeh\Wy in onze R 5 volk-  2Ö6 ScHOUWTOONEEL ©EAr.GE- volkplantingen van Sicilië en Sardinië Reden- doen ' zeer ver^cheiden zvn van den KUNoT. koophandel, dien onze zeelieden doen op de Gelukkige Eilanden of met andere vreemdelingen, die ons niet gehoorzaamen. Zie daar dan drie vraagftukkcn in plaatfe van één. 1. Te weeten, of het denkbeeld van het gemeene welzyn onaffcheidelyk verknocht is aan den verkoop van ons koren en dadelen , by voorrecht afgedaan aan eene maatfchappy van eenige koop- v lieden, met uitfluitinge van alle overige burgeren en ingezetenen? 2. Of het denkbeeld van gemeen welzyn zich ligt laat overeenbrengen met dat van een' gansch vryen handel in alle onze volkplantingen? 3. Of het denkbeeld van openbaare welvaart beltaanlyk is met den vryen handel in verre landen, die van ons niet afhangen? Op de eerde vraag, welke is, of het met de gemeene welvaart overeenkomt, dat w,y de eigenaars en gebruikers onzer hoeven en landeryen nooclzaaken, om voor een' maatigen en eenpaarigen prys hun koren en dadels te leveren aan  derNatuur, XII. Onderh. 267 aan eene maatfchappy, die ze by voor- De al?s« 1 1 1 ... meene recht zal verkoopen; zie hier de tos- reden. fchenmiddelyke denkbeelden , die ons kunst» s te hulpe komen. Geene hoop van fortuin voor onze landlieden en boeren. Alle lust en yver voorden landbouw wordtgedoofd. Onze hoevenaars zullen ons, in fchaarfche jaaren, de huur niet kunnen betaalen. De boeren zullen arm worden; en uit hunne armoede moet noodwendig die van de ambachts- en arbeidslieden, die van de boeren beftaan, volgen. Indien de maatfchappy, die den verkoop doet, zelfbepaald is aaneen'maatigen en onveranderlyken prys, is die koophandel byna voor elk zonder prikkel , en zonder lust en leven. Het koren, dat, als het in de handen van byzondere menfchen is, ligt goed géhouden wordt, broeit en bederft dikwerf op openbaare zolders: dit geeft aan de bevoorrechte maatfchappy oorzaak om verhooging van prys te verzoeken. Wordt die toegeftaan, zoo heeft men duurte , die den gemeenen man bezwaart , in de noodwendiglle mondbehoeften : en de maatfchappy , die  284 SCHOUWTOONEEL SL^TGE" kan v^réenigen met dat van openbaar Reden- welzyn of gemeene welvaart, komen kunst. 'er tusfchendenkbeelden van ondervindinge, die de beide eerfte oneindig verre van elkander houden. Het kort begrip der kwaaien , welken de eigenwillige belasting veroorzaakt, is dat zy den koophandel vernietigt, en deu aart van een gansch volk bederft. Integendeel verbetert de evenredige fchatting , «Is zy wel gedaan en wel onderhouden wordt, veele onheilen, en brengt 'er geen één mede. Hier ondervindt men dat de redenkunst van den Boer, die van den Rechtsgeleerden, en die van den Koopman, fchoon met heel verfchillencle denkbeelden in fchyn, in der waarheid op het zelfde oordeel uitkomt , op een oordeel, gehaald uit de bevindinge, en dat zy dus drie trappen van zekerheid krygt in plaatfe van éénen. Een man, die op het land woont, cn wien ik vroeg wat men in zyn dorp zei van het invoeren der evenredige belastinge, antwoordde my met zyne hocrfche koddigheid , dat hy voor dcezen zyn varken tusfchen twee matrasfen verfmoordc, uit vreeze dat een zwecm- fel  jjèr Natuur, XII. Onderh. 285 fel van welgefteldheid zyn aandeel in de De AlgéA foelastinge zoude doen vermeerderen : i1EEN?, ö - ,5 reüen- maar dat ny tegenwoordig zyn varken kunjst. onder het fpeelen van de viool deed Aagten, en dat zonder voor de minfte verhooging te vreezen. Vraag aan den Rechtsgeleerden wat hy van die beraaminge denkt; hy neemt ten eerfte toevlucht tot een grondbeginfel , dat hem tot een tusfchenmiddelyk denkbeeld dient. Dit beginfel is, dat 'er geen geluk is dan waar eene billyke en geregelde vryheid plaats heeft; maar dat zy zoodanig niet kan weezen, ten zy onder de regeering der wetten: waaruit volgt dat, de vastftelling der belasting veranderd zynde in eene bekende wet, en 'in een plakkaat, dat het zelfde voor yder is, elk dus zynen ftaat weet en wat hy geeven moet, zonder dat hy de eigenzinnigheid van den Elu * of den Ingaerder te vreezen hebbe. De koopman ftemt desgelyks dc goede ft * Koningklylfe Officier, die, in zekere uitgeftrektheid lands, met zyne Medebroeders, den ömflag der belastingen doet, en over alle gefchillen, daar over ontftaan, oordeelt,  der Natuur, XII. Onderk. 287 kroeg dubbel te betaalen; hy zal zich Bi Ax.cjs# zeiven en de zyne van een goed kleed £EENE voorzien, in plaatfe van een lomp tyk, Ku™tT -! dat hem noch 's nachts noch 's daags dekt; hy zal op een veeren bed of eene goede wollen matras flaapen , veeleer dan op ftroo , gelyk hy van te voren deed. En als de inwooders van eene wélbevolkte landftreek gewoon zyn zich fatfoenlyk te kleeden, en zich van ordentlyk huisraad te voorzien, dan zal men eensklaps eene groote vermeerdering gewaar worden in de neeringe en in de reedery van wolle. Deeze dierbaare koopmanfchap zal niet meer tot een' Hechten prys vervallen, door eennoodzakelyk gevolg van de vreesachtigheid der landlieden, die dezelve fchroomen te gebruiken , en door een uitwerkfel van de begeerte der ftedelingen, om luisterryker ftoffen te draagen. En de verkooping der zyde, der wolle, en der levensmiddelen van allerlei foort, noch de verfcheiden takken van. den koophandel kunnen niet bloeijen, zonder dat de ganfche Staat daar voordeel by hebbe. De evenredige belasting, die den burger en den boer moed geeft,  der Natuur, XII. Öhd&rh. 289 lyk geplaagd te worden , den moed. DeAlgjs. de naerftigheid en den yver dooft, dt vertecring doet ophouden, en dus alle kunst.. bronnen van flytinge uitdroogt. Maar is de welgefteldheid des volks, die een gevolg is van de zekerheid van zynen arbeid, en van de wyze evenredigheid der bclastinge met het vermogen der belasten , zoo vast verknocht aan de zekerheid van den Staat en aan het waare algemeene welzyn, als wy meenen? Hier onderneemen twee redenkunften die zaak te onderzoeken. Laaten wy eerst de redenkunst van den ryken landheer hooren, wy zullen vervolgens komen tot de redenkunst des gezonden verftands, en tot die dermenfchelykheid. De eigenaars der landgoederen, die gemeenlyk denken dat zy geboren zyn om de aarde te bezitten, met uitfluitinge van anderen, zien met eenen opflag van het oog en door eene fchranderheid, die hun eigen is, dat de armoede des volks het getal der handen, die hunne landen moeten bebouwen, vermeerdert, en dat, hoe armer het volk zal weezen, hoe minder de bebouwing IX. Deel. T en  290 ScHOUWTOONEEL De Alge-en de inzameling zal kosten. Nu is het Reden- zc^crlyk het hoogfte geluk van den kunst. Staat, als deeze bebouwing en behandeling der landeryen met weinig kosten en met zachtheid en ondervverpinge gefchiedt. Daar is dan geen beter middel om alles in orde en teugel, en de rechte onderfchikking in eenen Staat te onderhouden, dan het volk te drukken, en daardoor in eene beltendige armoede te houden. Ik was voorneemens hier eerst de redenkurist der menfchelykheid te hoören: maar zy zoude ons te veele dingen te zeggen hebben; weshalve zullen wy ons vergenoegen den ryken te brengen rot de denkbeelden der ondervindinge en hunner rechte belangen. Gy wilt gelukkig zyn, kan men hun ie gemoet voeren, en gy vernietigt zelfs uw geluk door uwe averechtfche manier van redeneeren. Wat is een geluk , van het welk gy niet zeker zyt ? en hoe kunt gy zeker zyn van uwen ftaat, als gy deszelfs grondflag omwroet? Gy geeft overal te verftaan dat uw ftokregel is, het volk in eene harde be-  der Natuur, XlLOnderh. 291 behoeftigheid te houden, om het ge De Aloëdweeg en handelbaar te maaken. Ik j^*1^ Helle met u, dat gy, door de vermee- kunsi** nigvuldiging der armen, naar uwe begeerte, en op uw bevel, arbeiders,die zich met een gering loon vergenoegen, kunt vinden. Zy zullen kunnen leeven, zoo lang zy die Hechte daghuur trekken: maar als de arbeid gedaan is, hoe zal het die arme menfchen dan gaan? Gy weet dat zy niets te eeten of te breeken zullen hebben, en genoodzaakt zullen zyn om een' fnaphaan op den fchouder te neemen , of te gaan bedelen. Zoude het niet beter voor u zeiven zyn hun een zwaarer loon te geeven, en met alle andere eigenaaren te beftemmen om aan alle daghuurders, ter plaatfe daar uwe goederen gelegen zyn, een' geftadigen arbeid te bezorgen, dan hunnen arbeid te misfen, of aan ontelbaare behoeftigen aalmoezen te geeven, (want gy zyt zekerlyk de eerfte, die zy aanfpeeken in hunnen nood,) of u zeiven dikwerf, door onwillige en altoos ongenoegzaame fchattingen, genoodzaakt te zien den voortgang dier ellende eenigzints te ftuiten. Ta De  292 SCHOUWTOONEEL De Albe- De daghuurders maaken den groot* meene fl.en H00p van een volk uit; en als zy Reden- . , , , . , • kunst. met gelukkig zyn , kunt gy met verwachten gelukkig te weezen. Hunne welvaart kan alleen het getal der geenen, die fchatting betaalen, vermeerderen , en den hoop der geenen, die om hunne armoede fchattingvry zyn, verminderen, en beletten dat hunne onmagt de geichatte peribonen, die altoos voor de 011 vermogenden betaalen moeten , niet drukke; want gy weet, myn Vriend, dat elke landftreek, en elk dorp in 't byzonder, de fomme waarop het gefchat is, zonder den geringften afflag, moet opbrengen; zoo dat hoe meer armen 'er zyn, hoe meer de welgeftelden bezwaard worden. De welvaart der daghuurderen geeft plaats aan eene meenigte van kleene verteeringen, en by gevolg aan uitgaven van geld, die overal en alle dagen herhaald worden, waarvan de flyting der waaren en de bloei der binnenlandfche neeringen en hanteeringen afhangen, en by gevolg ook de vertiering van den oogst uwer hoevenaaren, waardoor alleen de huuren of pachten uwer goederen.in den zelfden ftaat  294 SCHOUWTOONEEL De Alge- past, moeten in de toepasfing, welke Remn- men 'er achtervolgelyk van doet, op kunst. twee andere paalteekens over en weêr den zin desin den zelfden zin genomen worden : middeiy- anderzints zouden zy ophouden eenege- b"eIdsCnk" meene maat te zy°- Het is dan cene e 1 s" noodzaak den zin des tuslenmiddelyken denkbeelds wel te bepaalen, de dubbelzinnigheid en duisterheid daarvan weg te neemen. Hier komt men toe door cene nette bcpaaling van het gebruik der woorden. By gebrek van deeze opheldering, misleidde Ebbo,AartST bisfehop van Reims, zich zei ven en anderen, zeggende: De geene, die van dc maatfchappy afgefneeden is, heeft de voordeden daar van verloren: hy verliest zyne goederen , zyne onderzaaten, zyne kroon en alle zyne rechten. Nu is Lodewyk de Goede van de maatfchappy afgefneeden : hy heeft dan nergens meer recht toe. Dc maatfchappy, van welke in het eerst gefproken wordt, is algemeen: die , waarvan vervolgens gefprooken wordt, is bepaald aan de Kerkelykcgemeenfehap. Deeze beide maatfehappyen zyn  der Natuur, XII. Onderh. 295 7un Aan rm^n*» n-pm^np tnoat» f>n T "n^ Ar™ u " o o — — — - devvyk de Goede, het zy wel, het zy kwalyk, van de gemeenfchap der Kei kunst/ ke gefcheidén, is daarom niet van de maatfchappy afgefheeden. Zeer gemeenlyk vertoont het middeiykc denkbeeld zich by wyze van voorwaarde; zoodanig dat de zekerheid van het voornaame voorwerp dan afhangt van de zekerheid van een ander voorwerp , dat men onderzoeken , en waarvan men zich verzekeren moet. By voorbeeld : indien 'er eene. rechtvaerdigheid is, die de deugd beloont, is het niet in dit leeven, maar in een ander: nu is 'er eene rechtvaerdigheid, die de deugd beloont: daar zal dan een ander leven zyn. Het voornaame denkbeeld , waarop men ziet, is de bcftaanlykheid van een ander leven. Men ziet het niet: men zoekt zich te overtuigen van deszelfs zekerheid, door het verband dat het noodwendig heeft met de Goddelyke Rechtvaerdigheid, waaraan wy niet kunnen twyffelen. Indien het mogelyk ware dat een man, die recht redeneert, in het minfte twyfT 4 fel-  296" SciIOUWTOONEEL De Alge- felde aan de rechtvaerdigheid, die de Rf.oIn- deugd zal loonen, kan die twyffel wegkunst. genomen worden, door eene diergelyke redeneering , en met behulp van een tweede middelyk denkbeeld, op nieuw by wyze van voorwaarde voorgefteld, om onderzocht te worden. Daar is eene Rechtvaerdigheid, die de belooning der deugd voor zich behoudt, indien de geene, die dc orde in de lighaamelyke natuur gebragt heeft, ook orde in de veritandelykheden heeft gebragt. Nu brengt de geene, die orde in de natuur brengt, geene minder orde in dc verlTandclykeden ; vermits hy haar kennis , afkeer van onrcchtvaerdigheid, achting voor het goede , het geweeten en de verwachting van een' beter ftaat geeft. Daar zal dan, vroeg of laat, een tyd van ftraffe voor het kwaad cn van loon voor de deugd zyn. De deugd van deeze redeneeringen hangt van de zekerheid van het voorwaardelykc af. Netheid Somtyds wordt de voorwaarde , of i!r^en.rdee' ccni& ander middelyk denkbeeld, voor"ö * gefteld by wyze vap verdeelinge , of van verfcheiden gevallen , die de eenig-  derNatuur, XII. Onderh. 297 nigfte zyn, waarop het aan kan ko- De Algemen, en in welke men zich bevinden jj™***. kan. De netheid deezer redeneeringen kunst, hangt van de juistheid der verdeelinge' af. Die man is in een klooster gegaan, en'heeft geene zucht voor de wectcnfchappen: wat zal hy 'er anders worden dan een luyaart ? Deeze redeneering , die de kwaadfpreekendheid zoo eigen fchynt , is valch of onzeker, by gebrek van netheid der verdeelinge. Men kent 'er Hechts twee foorten van monniken in, eenigen die zich op de weetenfchappen leggen , en anderen een vadzig en lui leven leidende. Maar daar is nog eene derde foort, die pryswaardig zyn, te weeten , die zich overgeeven aan het gebed en aan den arbeid der handen ; een arbeid, die zoo veel te nutter is," omdat de godvrucht 'er de regel en de prikkel van is. Daar zyn nog oneindig veele andere redeneeringen van verfcheiden gedaante en aart, die alle met kracht, zinrykheid cn zeer weinig woorden uitgedrukt kunnen worden; maar welT 5 ke  298 SCHOUWTOONEEL De Alge- ke de fchoolwysbegeerte verlengt, en Reden- daar kundig alle ftuk ken bygevoegd kunst. heelt, om 'er eene reeks van lluitredenen van te maaken. Zy komt vervolgens weder te rugge , en neemt elk voorftel afzonderlyk weder op , om deszelfs aart en eigenfchappen tot zoo veele verfcheiden regels te brengen. Dit alles kan op reden fteunen. Debefchouwing deezer regelen, en de toepasfmg, die men 'er van maakt op regelmaatige redeneeringen, kan fomtyds dc zekerheid van meetkundige betoogingen hebben. Maar het leven is te kort, om het tot zulk onnoodig zinnewerk te befteeden. Men kan redeneeren, en zelfs heel net, zonder deeze lange en verdrietige lecrwyze: zy maakt het. redenceren niet ligter: zy valt zelfs moeijelyker dan een vaerdiger en fpoediger redeneertrant. Door deczen wordt het verftand werkzaamer en doordringender: de andere maakt het zwaar, en trekt zyne oplettendheid van dc zaaken af, om het alken te vestigen op het beieict der redenecringe. Dit wint men, by zich al te veel op te houden met de kunst en de regels. De plooi van  der Natuur, XII. Onderh. 299 van het verftand der fchoolgeleerden is De alob» dikwerf gelyk de gang van zekere dans- £*E*E meesters. Het verftand tan deeze i; kukIt!" in hunne beenen: men ziet ligt dat het daar alleen zie. Zonder zoo veele moeite heeft een man, die wel opgevoed is, een edeler tred dan zy, omdat hy natuurlyker is. De geene, die de redeneeringen , welke hy doen moest over een onderwerp, dat men hem voorftelt, zoude willen fchikken naar de regels der fchoolredenkunst, zoude naar een kind gélyken, dat in het Latyn fpreeken acht gave op zulk of zulk eenen regel der Spraakkunst. Dit bedwang zoude den yver van zynen geest verkoelen, en hem van zyn ftuk afbrengen , hem minder bezig houdende met de zaak,, dan met de wyze, op welke hy 'er van fpreeken moet. Het is ten andere eene zaak, door de bevinding onwcderfpreekclyk bevestigd, dat de welfpreekendheid en de overtuiging derven op de lippen, die zich niet dan met fiuitredenen openen. Wy kennen volken, welken het geftadige gebruik van de brabbeltaal der fchoolre- den-  3©S S C II O U VV T O ONE E L De Alge. denkunst onbekwaam maakt tot den meene predikftoel en tot de balie. Reden- r % kunst. Het is derhalve genoeg dat de geest zyn onderwerp aandachtig befchouwe, BCllUlt Cïl 11*1 i berhtaling en dat hy zich vooral gewenne te onder hoofd- derfcheiden of het geene, dat hy meent zaaken. £e bemerken, tastbaarlyk en naauw verbonden is met de denkbeelden van vergclykinge , die duidelyker bekend zyn dan het geene hy bewyzen wil. Deeze laatite is de herhaaling van het hoofdzakelyke der ganfche redenkunst. Als men daar niet wel op past, gebeurt het dikwerf dat men onderneemt eene in wezen zynde zaak te bewyzen door eene andere, die 'er geene overeenkomst nier de heeft, noch 'er het bewys van is; of, het geene nog erger fchynt, dat men wezen tracht te geeven aan het geene niet is, door behulp van het geene desgelyks niet is. Een man wil doen blyken, dat de aarde onbeweegiyk in * Logcht: maar de reden kan, fchoon schap. men alle die regels weet, zeer onbedreeven en zeer fchroomachtig en onzeker blyven. Maar tracht zy naar juistheid, ftoutheid en uitgeilrektheid; zal zy daartoe kunnen geraaken door hetvcrkrygen van algemeene kundigheden , en door de Iterke gewoonte van net den famenhang van het geene zy nog niet: weet niet het geene zy zeer net weet I te bemerken : zy zal zich volmaaken i door op haare eigene en eens anders ; vergisfingen naauwkeuriglyk te letten; | door zich vast te houden aan de waar-f heden van ondervindinge ; met éém woord door een groot gebruik der re-v deneeringe , veeleer dan door dc be-.:> fchouwing zelf der redenecringe cn de-ra werkingen des menfchelyken veritands:f Zoodanig is de Redenkunst van alleeeu*'i wen. Waarin beftaat dan de weetcn-fl Ichap, welke de mensch verkrygen kan| om zyne reden te oeffenen? Welke zyn'■ vooral de kundigheden, die zyne redens wérkftellig zal kunnen maaken en op|! Zyne behoeftigheden toepasfen? Het is tyd, myn Vriend, om te bly- i ven  310 ScHOÜWTOONEEt, De Alge- ruimte; en hy fpreekt 'er net van, omweeten- dat hy zich dan binnen de paaien zyns schap. beroeps en zyner weetenfchap houdt. Wil hy dit punt befchryven als Wysgeer; dan weet hy langer niet wat hy zegt; hy weet niet wat één punt in de natuur is. Alle bepaalingen , welken hy 'er van geeft, leiden dikwerf tot het ongerymde en altyd tot het onbegrypeJyke. Eén punt is genoeg om alle fchoolen verlegen te maaken en tegen elkander in het harnas te jaagen. Maar wat behoeft de mensch dat punt te kennen , dewyl de fchepping van dat kleene wezen zyne magt te boven gaat ? Met des te meer reden fchopt de wysgeerte alle waarfchynlykheid met den voet, om ons verftand met haare beguichclingen op te houden, als zy van dit punt, dat zy niet bcgrypt, wil overgaan tot de wordinge der waereld , of tot de orde van Gods befluiten; alszy, in weerwil van de inwendige overtuiginge haarer paaien, aangaande het maakfel der byzondere wezens, onderneemt de faamenflelling der waereld tot een verllaanbaar itelfel te brengen, of ons uit haar eigen  312 ScHOUWTOONEEE De Aloe- bemerken, in het bejaagen van kundigweeten- heden' dic ons waarfchynlyk geweigerd schap. zyn, zullen wy ons haasten om defoort van weetenfchap, waarmede de mensch zich met reden kan vergenoegen, en die hem beter en gelukkiger kan maaken , nader te bevatten. De mensch is geroepen of om geesten te regeeren, of om orde te brengen in de lighaamen, die hem omringen. Niets is eenvoudiger en met eenen vruchtbaarcr dan de weetenfchap, waar mede God hem bevoordeeld heeft, om die dubbele regeering te bevorderen. Verrichtingen en Maaten zyn voornaamelyk het geene , waarop de oeffening zyner reden en zyner gebruikelyke weetenfehap draait. Wy hebben op de aarde niets dicrbaarers dan den Godsdienst, en na hem de Rechtsgeleerdheid , die de maatfchappy richt, en in weezen en ruste houdt; vervolgens de Artfenykunde , de Muishouding, het Stads- en Landsbeftier, de Landbouw, dc Ambachten, de Kimden cn Koophandel, die de fteunfels des levens zyn. In alle belangen van den mensch, in alles, wat hem aan-  314 ScHOUWTOONEEL De Ar.cE- Deeze verrichtingen zyn inderdaad opWeeten-. gehottvi, cnonveranderiyk uitgedrukt in schap. boeken, welken men niet te veel kan beminnen en eeren. Maar zy worden ons heel anders aangeboden dan in boeken. Uit vreeze dat deeze verrichtingen, offchoon hunne kennis van de uiterlle aangelegenheid voor ons is, verwaarloosd of verdacht zouden worden, heeft God derzelver voetflappen en getuigenisfen overal verfpreid. De Zondvloed, de Beloften aan Abraham gedaan , en de opflanding van eenen zyner Nakomelingen ; dar zyn de drie voornaam fte verrichtingen der openbaaringe. De aarde is met de gedenkteekens van alle drie bedekt: ik hoopeudit eens te doen blyken ; en ik nodige u om daar zelf van te vooren naar te zoeken. Maar daar is nog iets ligters en overeenkomiliger met het bereik dergemeene verhanden, dan de H. Schrift en de befchouwing der waerteckenen. De rechten onzer érfèmsien worden bewaard by openbaare lieden, van eeuw tot eeuw gemagtigd om ons de verrichtingen,die ons onze rechten bekend maaken, met de onfchendbaare befcheiden , die 'er ons  der Natuur, XIII. Onderh. 315 ons van verzekeren, overtegeeven. Maar De Ver- v noch de Notarisfen noch de Bewaarders l™™' * onzer gemeene gedcnkfchriften komen ons nergens te gemoete, om ons van onze voordeden en goederen kennis te geeven: in plaatfe dat de geenen, onder wie de befcheiden onzer zaligheid inbewaaringe gefield zyn, bevel hebben om ons te waarfchuwen en te voorkomen. Zoo dat zy Gezanten zyn, zoo wel alsBewaarders; en dit is eene dubbele verligting voor onze reden. Indien een bloedverwant ons eenig goed in eigendom nagelaaten heeft, zal onze reden het ons niet door overdenking bekend maaken: maar onze reden brengt ©ns by den Notaris. Dat God om onzen wille beloften gedaan en eene openbaaring gegeeven, dat hy ons met eene leer van zaligheid en eene erfenisfe begimdigd heeft, zegt de reden ons niet op eene wyze, dié bekwaam zy om ons gerust! te Hellen: maar zy kan te rade gaan mee de geenen, die dit pand bewaaren : zy wordt met eenen vermaand cn aangezocht, om in dit opzicht niet onverfchillig te blyven. Het is dsn haare wysheid niet in gisfingen te zoeken,ofGod zich  316 Schouwtooneel De Ai.ce- zich geopenbaard heeft, of hoe hy zich Weeten- aun net menfchelyk gedacht heeft rhoescHAr. ten openbaaren. Maar is 'er eene openbaare gedenk rolle, waarin de befcheiden van die groote gebeurtenisfe bewaard worden: en brengende geenen, die zeggen dat zy gemagtigd zyn om ons dezelve bekend te maaken, verrichtingen by, die door waerteekens bevestigd zyn ? Is de echtheid en waarheid dier gedenkrolIe cn de zending van hun, die'er bewaarders van zyn, door goede getuigenisfen beweezen? Daar komt het alles op aan: de reden leidt ons tot dit onderzoek; en zy heeft, om zich daar ter dege van te onderrechten, eene wolke van tastbaare getuigenisfen, die altoos in weezen zyn, er waarmede zy ten allen tyde te rade kan gaan. Dus leidt de Genade, die den Christen maakt, hem door reden ; en hy is ten hoogde onredelyk als hy luistert naar Wysgeeren , die door fpitsvindigheden ons, ondanks de verrichtingen , onze rechten en verwachting trachten te bcnecmen , of de gedenkrolle verbeteren door dingen, die zy uit hun harfenvat gehaald hebben. De reden vermag niets te-  der Natuur, X///. Onderh. 317 tegen de openbaarheid der gedenkfchnf- JJ^JJJJf ten; en het gebruiken van een middel, GEN, zoo overeenköffiitig met onze behoeften , is een gedrag zoo vol van goedheid voor het menfchelyk gefiacht, als van wysheid cn voorzichtigheid. Degedenkrolle, dat dierbaar pand, fielt ons alle gerust: de bewaarders zelfs, endever- itandigen en wyzen, zyn 'er zoo wel aan onderworpen , als de onweetenden en dwaazen : zy ftrekt een licht en een richtihoer voor ieder. De reden is dan ten boogde te pryzen, dat zy geen' anderen leidsman der zaligheid zoekt, dan die ons gegeeven is, en dat zy niet over den grond van den godsdienst redeneert, omdat deeze godsdienst zyn vol beflag heeft, en dat de baarblykelykheid van Gods werk daarin genoeg is voor den mensch, om zyn gansch gedrag te richten, en daarmede overeen te brengen. Het is desgelyks een blyk van een zeer fchrander oordeel , de ydele ftelfels der wysbegeerte daar te laaten in alle zaaken van belang , die door onze handen moeten gaan, en in alle dingen, die onder ons gezag gedaan worden. De reden  3l8 S CHOUWTOONEEL 0e Alge- den vergenoegt zich in dezelve met ee* WeTten- niSe beproefde verrichtingen, die voorsohap. beelden en grondregels van gedrag voor haar worden, en daar zy alle dagen eene verftandige toepasfing van leert maaken. De men- De Huishouding, de Artfenykunde, de Weeten! Rechtsgeleerdheid, de Koophandel, het fchappen, Stads- en Landsbeftier en alle kundighou^ng", heden' die van gebruik zyn, wat zyn deArtfeily. die anders, dan verzamelingen van de Rechts edC zckerlte verrichtingen , die over elke leerdhefd, ftoffe mogelyk zyn te vereenigen, en •nz. waaruit de reden de gevolgen trekt, die zoo wel haare nieuwe proeven als haare gewoone gangen kunnen richten? Zoodanig is onze ftaat. Hy brengt alle verftanden tot eene foort van gelykheid , de grootfie vernuften vernederende door het gevoel van hunne paaien ; en de bepaaldfie aanmoedigende door de gemakkelykheid van door eens anders verftand geholpen te worden, en van den eenen tot den anderen dag eenig nieuw licht, eenige nieuwe kun- digheden by de vorige te voegen. De twee fchoonfte bronnen van kundigheden , en die de meeste ftoffen verfchaffen voor de weetenfchappen, welken  der Natuur, XIII. Onderh. 319 ken ik zoo even genoemd, hebbe, zyn deVih, de Historie der Natuur en de M:'sto- r|chtin. rie der Maatfchappye. Men zoude de CEN' eerfte Pakhuizen der gezonde Wysbegeerte kunnen noemen. Ik zal u flechts weinige woorden van de eene en de andere zeggen. Wy zyn veel verpligt aan de geenen, die de weetenfchappen in orde gebragt hebben, en dezelven met eenen goeden leertrant op de manier der fameniteliinge onderwyzen. Maar deeze wyze is op verre na de vermaakelykfte niet; en de Historie der Natuur , die de ver voortreto richtingen , die bekwaam zyn om to' lykheid grondflag voor de meefte fraaije wee- tori/dS* tenfchappen te verflrekkcn , op eene Natuur, ontbindende wyze, of wel in het kleen en byzonder voorhielt, vestigt de verftanden veel meer dan de algemeenheid van een ftelfel, dat te gelyk een gansch groot voorwerp in zyn geheel bevat. Zy doet in eenen zin, voor eiken byzonderen mensch, het geene God voor het menfchelyke gedacht gedaan heeft. In plaatfe van hemde dingen met een algemeen gezicht te vertoonen, heeft God ze hem flechts by deelen voorgehouden metwy- de  320 SCHOUWTOONEEL De Alge- de tusfchenruimtens, op verfcheiden mff.ne plaatfen en in verfcheiden tyden. My ^hap™N" heeft hem alle ftukken zyner weetenfchap laaten verzamelen, en hem de eere der verzameiinge gelaaten. De Natuurlyke Historie vertoont ons desgelyks, in alie foorten van kundigheden, een goed aantal van verrichtingen, die het verftand door hetaanlokfelder nieuwigheid bezig houden. Het wordt 'er allengs in aangekweekt door het oordcel, dat het geeft over de dingen, die 'er in voorkomen: het flaat gade: het neemt waar: het maakt aanmerkingen: het doet proeven en ontdekkingen. Dewyl dan de Natuurlyke Historie dus het vermaak en het voordeel der ondervindinge vereenigt, is zy, vooral voor aankomelingen, de natuurlykfte en zekerde weg, dien zy volgen moeten: zy zullen kunnen fpreeken van dingen, welken zy gezien hebben. Mütheid Het is eveneens met de burger!yke te Burger-H|storie, die eigenlyk de Historie des £«.HiS~ menfchelyken Verftands, . de Weetenfchap des harten, en de Schoolc der maatfchappye is. Men vindt veele menfchen van kennis, die meer werks maaken van éénen goeden ftokregel of van éénevcr- ftan-  De Alge- meene Weetenschap. 322 SCHOUWTOONKEL ne verltanden, om die aan te kweeken en vruchtbaar te maaken. Dit is juist het voorrecht der historie : zy bekoort den leezer, door hein kennis te geeven van verrichtingen, die geen zweefflfel van leeringe hebben; maar die de zaaden der beste leeringen zyn, enweezenlyk waarheden, welke het verftand 'er zelf met meer voordeel uit trekt, bevatten. Ik bekenne dat een enkel woord van den Heer de Turcnne fomtydsmeer aandoet en leerzaamer is, dan het verhaal zyner veldflagen. Maar de verdienfte van dat woord, de waarde van die fraaije gedachte, of van dat edel gevoelen is niet wel te bemerken, dan door behulp van de verrichting, die 'ergelegenheid toe gegeeven heeft. Behalve de bezadigdheid en de orde , die in zyne veldflagen heerfchen, kan men vrucht trekken uit de voorzorgen , welke hy voor dezelven genomen heeft, en uit het gebruik, dat hy 'er van heeft weeten te maaken. Men kan zelfs veel voordeel trekken uit de bakentenisfe zyner misflagen zeiven : de historie geeft telkens nutte lesfen , en fchynt 'er geene te geeven. Dit is de manier, welke de Wysheid  324 S CHOUWTOONEEL De Alge- te verftaan, en gebruik te maaken van Weeten- ^e kennisfe en weetenfchap, die voor schap. ons geweest zyn. Men kan de taaien leeren op tweederhande manieren, of >. door eene aangenaame en geftadige verkeering met lieden, die wel fpreeken, en door het leezen der werken van goede fchry veren, of wel door eene lange beoerfening van de algemeenc regelen, waar toe men de famenftelling van de deelen der reden, en alle toevallen , vreemdigheden en veranderingen , die 'er in voorvallen , gebragt heeft. Het leeren van taaien is van een overgroot gewigt , omdat het de toegang tot de weetenfchappen is. Ik zal ook niet nalaaten dit ftuk afzonderlyk met u te verhandelen, als wy tot de opvoedinge gekomen zullen zyn: en ik hoop dat ik, na u overtuigd te hebben van de juistheid , die in de oprechtinge der openbaare beproevingen heerscht, u zal doen blyken waar het aan hapert dat het voordeel daarvan niet veel grooter is. Gy ziet, door deezen enkelen opflag van het oog, hoe veel de verrichting op eene vermaakelyke en zekere wyze tot onderwys toebrengt, 0»-  3*6 Schouw tooneel r>z Aloe- onderfchcidt, en zich het gebruik van Weeten- alIes' wat gevonden wordt in het goed, schap. dat hy in eigendom bezit, toeëigcnt. Het is wel waar, dat een groote Rekenaar altyd geen Meetkunftenaar is; en dat de geene, die de betrekkingen of redens der linien enfiguurenindengrond verftaat, dikwerf weinig van de weegkunst en tuigwerkkunst kan weeten: maar als wy tot de maatfchappy van den mensch met zyns gélyken gekomen zullen zyn,zult gy zien hoevoordeeligdie verdeeling der bekwaamheden is, en hoe de weetenfchap van eiken byzonderen mensch een algemeen goed wordt. Wyders is de eerfte grond van alle die bekwaamheden zeer weezenlyk in elk van ons. Als wy fystematifche of leerftellige Wysgeeren en doorgronders der natuur willen worden, haaien wy duisterheden en zwaarigheden uit ons zeiven: maar wy worden tuigwerkkundig en meetkundig geboren. Het geene wy nu alle zyn, dat is de bekwaamheden, welken wy met ons ter waereld brengen, zyn genoegzaam in ftaat om ©ns de foort van kunst of weetenfchap, waartoe wy byzonderlyk geroepen zyn, te  derNatuur, XIII. Onderh. 327 te ontdekken: daar wordt flechts eene r>f. Gbta.gelegenheid of een dringende nood ver- L£N' eischt, om het beginfel van behendigheid , dat andere behoeftigheden in ons flaapende gehouden hadden , in ons optewekken en uitwendig te doen vertoonen. Robinfon Cruloe weet, in de eenzaamheid, waarin zyn ongelukkige fchipbreuk hem gebragt had, de klei »iet te bereiden noch te bakken. Hy fielt vruchteloos veele middelen in het werk, dan om het afvallen van de wanden zyner hutte te beletten, dan om het inzakken van de kanten van een aarden pot, dien hy rond en vast zocht te maaken, voor te komen. Hy neemt honderd proeven op verfcheiden manieren: en eindelyk wordt hy, door alles te bezoeken, pottebakker, timmerman en metfelaar. Een kind, dat op zyne vingers begint te tellen, en over dertig dagen een nieuw kleed belooft wordt, of als men hem zegt dat het dan vastenavond of St. Nicolaas zal zyn, gaat ergens in eenen hoek dertig fteentjes brengen, en neemt 'er alle dagen één af, om te weeten hoe verre het nog van de vervullinge af is. Dus leert het kind aftrekken X 4. zoo  328 ScHOUWTOONEEL DeAloe- meene Weetenschap. Pc Legpenningen, * Calculi, zoo wel als famentellen. Een volwasfen man , van het voordeel eener goede opvoedinge verftooken , weet, zonder de kennisfe der vermeenigvuldiginge en der deelinge, de dingen, die hem aangaan, zeer wel uit te rekenen, zich dezelven verbeeldende door veele Hokjes; het zy om van eene dikwerf herhaalde fomme een geheel te maaken, het zy om eene fomme in verfcheiden gelyke of ongelyke deelen te verdeelen. De noodzakelykheid geeft hem daar geen licht in; maar zy dwingt hem om toevlucht te neemen tot eene fnedigheid, welke hy bezat zonder dat hy het wist. Zie hier nog een ander, die de overdenking verre genoeg weet voort te zetten, om zich zeiven bekwaame regels te maaken, waardoor hy geleid kan worden in andere gevallen, terwyl hy in zynen geest fommen weet uit te vinden , en noodige uittrekkingen te doen, door middel van zyne te vluchtige denkbeelden te hechten aan handclbaare voorwerpen, gelyk fteentjes *, of ftukjes lei, waaraan hy eenen naam «n verfcheiden waardyen geeft, volgens de  derNatuur, XIII. Onderh. 333 zal ik 'er u niet langer mede ophouden. Di GetaLaat ons veel liever overgaan tot het LEN' fchoonfte deel van het fchouwfpel der gehecle Natuur. Laat ons den mensch bezig zien, om zyn verblyf bewoonbaar te maaken, en om voordeel van alles te trekken, door het gebruik der maaten en der tuigwerkkunde. Een vry billyke vreeze zoude ons hier tegen kunnen houden. De Meetkunst, die de grootheden meet, en de tuigwerkkunst, die de kunst is om gemakkelyk te arbeiden, en alle beweegende krachten meet of weegt, zyn onuitputtelyke weetenfehappen. Zy worden zoodanig door het veelvuldig gebruik, op het welke men haar toepast. De nieuwsgierigheid voegt'ernog voordellen en vraagftukken by , die niet altoos even nut zyn: maar de beginfels zyn eenvoudig; en ik hebbe zelfs niet voor u de beginfels te leeren. Ik wil 'er Hechts een zeer kleen getal van dingen uitneemen. De rechte linie en kromme linie, de hevel of hefboom, en het hellende vlak, zullen alle onze toellel zyn; en wy -zullen ons zelfs met de eenvoudigfte overeenkomilen of betrek-  der Natuur, Xlll. Ónderh. 337 6. Het liniaal is vervolgens tot vol- CsiUuinaaktheid gebragt door middel van1ENhet te pasfen op een ftuk ys, zoo effen als het waterpas, of op een ftuk marmer , gepolyst door de eenpaari- ge fchuuring van een arider ftuk marmer. 7. Het liniaal, gehouden tegen twee punten, is genoeg om met de penne of een potloodje de geheele rechte linie ce trekken, dewyl dit liniaal den kortften weg vart het eene punt tot het ander vertoont en helpt vinden. 8. Het liniaal , zonder ongelykheid zynde , dient ook , als het van alle kanten op eerie vlakte gepast wordt, om te doen zien of deeze vlakte ef- Dedfen fert is: . , 9. Of, zich verheffende, bultig: De bultige, 10. Of, inzakkende, hol. De holle. tl. Het punt kan natuurkundig aangemerkt worden als het kleenfte deeltje der ftoffe. In deezen zin is een punt alzoo onbegrypelyk voor ons als het heelal. 12. Of men kan het wiskundig aan-Hft^ merken als het begin of het einde ee- punt. ner lengte, als hebbende de kleenfte IX. Deel Y dik-  derNatuur, XIII. Onderk. 339 a-o. De breedte van zyne hand, de De Ma*- ' j ten. palm of vier duimen. De palm. 21. De lengte van zynen voet, ofDevoet. twaalf duimen. 22. De lengte van zynen elleboog De eiie. af, tot den tip van zynen vinger, of anderhalf voet. 23. De lengte van zyne beide armen De vadem, uitgeftrekt. Maar dewyl de natuur ons in alle die dingen niet dan veranderlyke maaten gaf, waar uit zekerlyk verwarring en onzekerheid voort moest komen, moest de Regeering de eerfte maaten in elke Heerlykheid bepaalen, door eene openbaare maat, naar welke alle maaten geykt moesten worden. 24. De eerfte gemeene maat is de De linie.; breedte van een garften korentje, ge- ykt en bepaald. Deeze maat, die in de natuur en van de eene Heerlykheid in de andere veranderlyk is, is ten minfte tot eene beftendige lengte gebragt in de uitgeftrektheid van eene Heerlykheid. Men geeft haar in een' nieuwen zin den naam van linie. 25. Twaalf liniën, in deezen zin, De duim. dat is , op den voet van de kleenfte on- Y 2 zer  34° Schouw tooneel Dfe-Ai.ge- zer maaten, maaken, naast elkander op w«ten. ecn liniaal SeleSd zynde > den duim schap. Uit. De voet. 26. Twaalf duimen, dus bepaald, maaken den voet uit. De toife. 27. Zes voeten maaken de toife of Franfche roede uit. 28. Drie toifes maaken de Paryfche perche of meetroede uit. De perche is elders van 22, van 24, of meer voeten. Twee duizend toifes maaken de kleene myl : twee duizend twee honderd twee • en - tachtig toifes maaken de gemeene myl , waarvan vyfen - twintig met eenen graad van den •middaglyn overeenkomen. Ik zal van de overige zwygen , wier verfcheidenheid nog veel grooter en zelfs eigendunkelyker is. Om wel te werken, is het genoeg dat men weete welke maat men gebruikt. De natuur- 29. Behalve de ingeftelde maaten zyn ïyke maa. 'er natuurlykc , zynde de verdeeling van eene grootheid in twee helften, drie derde deelen, vier vierde deelen , enz. 30. Men neemt op een liniaal, en op alle andere uicgeftrektheden , zoo- -• i • " da-  der Natuur,XIII. Onderh. 341 danige maat als men wil, wanneer men DeMaa'er flechts twee punten op vat: want (door het tweede en zevende Voordel) zal men altoos den kortften weg, die tusfchen twee puften is, uitdrukken, als men 'er het liniaal tegen aan brengt, en langs het zelve eene linie met de pen öf het potlood trekt. 31. Door het voorgaande voorltel, De pasfer. kunnen twee liniaalen, aan den eenen kant or eenen nagel draaijende, en de twee andere einden naar welgevallen opcnende , gemakkelyk dienen om den aiftandvan twee punten te neemen cn te behouden: dit noemt men eenen pasfer. 3" De pasfer wordt tot volmaaktheid gebragt, door de ecnpaarigheid van de beweeginge van zynen kop , en door het beloop zyner beenen, zoodanig dat zy met twee punten eindigen , om twee punten met meer netheid te neemen en elders over te brengen. 33. Alle rechte linien van eene zeilde openinge van den pasfer zyn gelyk, dewvl zy gelykelyk de kortfle weg zyn tusfchen twee punten, die even verre van elkander zyn. Y 3 34- De  De Alge meene Weete'n. schap. De circulaire linie. Dï ftraal. 342 Schouw tooneel • 34- De zelfde opening van den pas. er is de gemeene maat van de kromme hmen, ten zy men zeker weete dat haare kromte gelyk en volmaaktelyk eenvormig zy. 35- Als men een been van den pasIer in een punt zet, kan men met het ander been eene ronde linie trekken, die m zich zelve loopt, en eindigt waar zy begonnen is. Men noemt haar circulaire linie, kringronde lyn, omtrek van eenen cirkel, of enkelyk cirkel en kring. Tig. 1. 36. Het punt in het midden heet middenpunt. 37- De linie,getrokken van het middenpunt tot den omtrek, heet radius of ftraal. Fig. 2. 38. Alle ilraalen zyn gelyk , vermus zy allen zoo veele rechte liniën zyn van dezelfde openinge des pasfers. Ftg- 3- 39. Alle punten van den omtrek zyn evenverre van het middenpunt, dewyl het de uiterfte einden van zoo veele ftraalen, en gelyke openingen van den pasier zyn. De kringronde linie, zoo eenvormig  der Natuur, XIII. Önderh. 343 rhig zynde in de fchikkinge haarer De Maadeelen, ten opzichte van het midden ÏEN" punt, als de rechte in de fchikkinge van haare deelen , ten opzichte van twee uiterfte einden, zullen alle Hukken van den cirkel, met dezelfde openinge van den pasfer genomen, gelyk zyn. 41. De zelfde opening van den pasfer kan voor gemeene maat dienen op den zelfden omtrek, en op gelyke omtrekken; maar niet op ongelyke omtrekken, omdat 42. De kromte in de omtrekken verfcheelt, gelyk hunne afftanden ten opzichte van het middenpunt. 43. Echter, gelyk men eene kleene linie met eene groote vergelykt, de kleene in zoo veele deelen verdeelende naar gerade van de groote; zoo vindt men desgelyks gewisfe overeenkomften tusfchen een' kleenen cirkel en'eenen grootcn, de eene en de andere in veele evenredige deelen verdeelende , halven , vierendeelen , achtendeelen , enz. 44. Een deel van den omttek is een De bopg. boog. Fig. 4. Y 4 45- De  344 SCHOUWTOONEEL %j£G* 45- De getrokken linie, van het ee. Weeten- ne eind van den boog tot het andejchap. re gefpannen, is de pees van dien De j,Ces. boog. 46. Een deel van eenen cirkel, begreepen tusfchen eenen boog en eene pees, heet Segmentum of cirkclftuk. 47- Een deel van eenen cirkel, begreepen tusfchen twee ftraalen en eenen boog, heet Se&or of uitfmdfd. Fig- 5- " J} pewid- 48. De pees, die door het midden- denijn. pimtJoopt> hee£ mjdden]yrK ^ 49. De middenlyn is het dubbel van den ftraal, dewyl zy uit twee ftraalen beftaat. go. Alle pcezen, die niet door het middenpunt loopen, zyn korter dan de middenlyn: maar als men van de twee punten, Fig. 7, die de pees a b, of de pees A B bepaalen, twee linien naar het middenpunt trekt, zullen zy twee ftraalen zyn, die te faamen zoo grooc zyn (door het voorgaande) als de middenlyn ; maar deeze twee ftraalen in het middenpunt eene bogt of hoek maakende worden eene kromme linie : en eene kromme linie getrokken van de pun-  der Natuur,XIJLOnderh. 345 punten A B of ab, is noodzakelyk lan- Vg** * ; -■ -j n-otr^lrpn van dezelt- o-er dan ae icv»^ Sy«w».»—, -r- ö ^ 1 1.„- „Jo imnrtp V. de punten ( aoui xv.lv. *: r. ', ...:Jj„„i,m ri;P ere vk deeze dan is ae miuucuiv», «»v &—j- -■ kromme zoo lang is als twee ftraalen, grooter dan de pees a b of AB, en dan alle andere peezen, die niet door het middenpunt gaan. Qe pees, die niet door het middenpunt gaat, fnydt den cirkel in twee cirkelftukken , het eene kleener , het andere grooter, Fig. 8, en het grootte cirkelftuk is dat, waarin het middenpunt bep-reepen is , vermits de middenlyn, die door het middenpunt gaat, grooter is dan deeze pees, (voorgaand voorftel.) , rn Als men fpreekt van eenen boog en zyne pees, wordt dat verftaan van het kleene cirkelftuk, ten zy men er verdeeld worden door eene natuurlyke cirkelverdeeling, of door eigendunkelyke ver- ^54.§be eerfte natuurlyke verdeeling Do«de gefchiedt door de middenlyn , die, den cirkel in twee volmaakt gelyke heUv y - ten  346" SCHOUWTOONEEL ™ELGE- «*%dt: want indien deeze cirkel van wfiETEN. koper, en de middenJvn in L , n en net op eikanderpasfen: of ZOo iS gouden de punten van de eene Kde S zvn V " °P den zeifden afftand ^n, ais die van de andere, 'tm boorden « j^** ftraaJ> lin?^! 7^ natuur]yke verdeelmS gefchiedt door den fh-mf ™; d*"r°vTek„fbra?' *™ * . 7 gebragt, hem werkelyk en onvpr het welk opening geeft tot veele »2' dunkdyke 56> De eigendunkelyke verdeetino- U verdeeiLg. Je geene, welke eenen van diezesfoo veVSeeTtmef ^ «^™£n verdeelt. Het gebruik heeft de verdee% van eenen boog door den rtiaal ge- mee-  derNatuur, XIII. On&erh. 347 meeten, dat is, wiens pees een (haal fcia* is, vastgefteld op deelen,die men graaden heet, en die in het kleen gevonden worden op een zesde deel van een klcener cirkel, gelyk die 60 graaden m het groot zyn, in het zesde deel van den grooten. ,,11 „ b S7, Deeze verdeeling is gemakkelyk, De^raa. omdat zy zich laat fmaldeelen in tweemaal dertig,in driemaal twintig, m zesmaal tien, in vyfmaal twaalf, m tienmaal zes, in viermaal vyftien. 58. Het zelfde gemak vindt men m Deden o-eheelen omtrek, die zich dus vei- den< terti. deeld vindt in 360 gelyke deelen, deel- en, enz. baar in twee halve cirkels, elk van 180 graaden, en in 3 derdedeelen, elk van 120, in 4 vierdedeelen, elk van 90, in 8 achtendeelen, elk van 45 graaden, enz. 59. Men verdeelt eiken graad nog m 60 minuuten, elk minuut in 60 feconden, elke feconde in éo tertien, en dus Voortgaande , indien de gefmaldeelde deelen eene genoegzaam tastbaare uitgcftrekthcid hebben, om verdere tmaldeelingen toe te laaten. 60. Door behulp van deeze verdeellngen en evenredigheden , welken zy  348 SCHODWTOONKEL ■ . iLiï*- lm het kk™ tot het groote geeven W*£TEN. kan men vry net in het groot uitwer' ken het geene men flechts" in het Ween gemeeten heeft, en in tegendeel d maaten van een zeer groot ftuk gronds op een zeer Meen bellek overbreCi om er; gemakkelyk alle verdeelingen n feh.kkmgen, welken men voorheeft o 6'f°Me ^"^"'opvoorteftellen. 6i. Men kan niet alleen cene rechte lime met eene rechte of eenen d ke ct eenen cirkel, 0f een deel van eenen cirkel met een ander vergelykenmaar de deelen van cirkels zyl Sok té ^^njetrecbteJmiëp^oÏÏnl om £ï andCre d0Ct kcmcn: 62 Als men gelyke boogen heeft in den zei den of in gelyke cirkels, heeft men ook gelyke peezen, dewyl deze fde opening van den pasfer gelyke dee. lm m dezelfde kringronde liniegeeven 63. Wederkeerig en gcvolglyk onderfchraagen gelyke peezen gelyke boogen in den zelfden cirkel. 64. Indien menuit tweepunten, naar goed-  dërNatuur,X///. Onderh. 349 goedvinden genomen, A en B ,elk voor middenpunt genomen, twee cirkels SekTote elkander doorfnyden, mCen n F/ff ii. zullen de punten vandoorfov'dingeCenD even verre van A en B af zyn; en wederkerig zullen A enB op gélyken afftand van C en D zyn, omdat hun afftand van elkander dezelfde opening van den pasfer is. II De twee boogen van twee gelyke cirkels, die elkander doorfnyden, zyn gelyk! de'wyl zy eene zelfde pees hebben, dat is eene gemeene maat C D, met dezelfde opening van den pasfer ^De^A^ttmiddenpunren van gélyken cirkels getrokken , looit net door het midden der afgeSen boogen. Want deeze hme recht zvnde, en (door het 64 voorft.) met haare twee einden A en B even verre vandrdoorfnydingenCenDzynd^ kan in haare ganfche lengte met meer naderen tot C dan tot D; en gevo glyk moe zy net loopen door het midden Ter boogen, die CD tot hunne gemeene maat hebben. 67 De zelfde linie, die den boog u» <' twee  35° SCHOÜWTOONEEL -ÏA10-™ Wffen fnydt, fnydt ook de pees Weeten- 111 twee gelyke deelen. * schap. 68. Eene linie, Fi bet welke (door het 2. voorn.) zoo ved wals de geheele linie. J 71. VaH  berNatuur, XIII. Onderh. 351 71 Van het gegeeven punt D, bui- De Maaten dé linie AB, Fig. 1*. kan men op ™^ deeze linie flechts eene loodrechte trek- fche. ken, zynde C D : want alle anderen, die uit het zeilde punt D getrokken zyn, gelyk e, f, g, h, zyn fchuinsch, dat is hellende; en zy hellen zoo veel temeer naar B als zy meer tot A naderen. 72. De fchuinfche, die 'tveerst van de loodrechte afwyken, zyn delangfte; want de h, g, f, e zyn de helften van zoo veele kromme linien, die in D en C eindigen: nu zyn deeze kromme langer, naarmaate zy verder van de kortfte D C wyken: dan moet het met de helften het zelfde zyn. 73. Het zelfde middel, dat zoo even gebruikt is, om eene rechte linie door eene loodrechte door te fnyden, dient om een' halven cirkel of eene pees in gelyke deelen te fnyden, en om hee middenpunt van den cirkel te vinden: want de linie, wier einden gy brengt met eene gelyke openinge van den pasfer op gélyken afftand van twee uiter- ■ fte punten van den boog, zich in haare ganfche lengte even verre van die ojterfte punten houdende, gaat nood- wen-  352 SCHOUWTÖONEEL De Alok. wendig door het juiste midden van dert Weeten- booS > door het midden van de pees •chat. en door het middenpunt; dewyl deeze drie punten elk afzonderlyk even verre van de uiterfte punten van den boo»ai zyn. ° 7\> Het zelfde middel dient om eenen cirkel in vier vierdedeelen te fnyden: dewyl ieder halve cirkel natuurlyker wyze gemeeten wordt door drie ftraalen, die elk cene pees van 60 graaden zyn, zoo maakt de linie, die loodrecht op de middenlyn in het middenpunt valt, aan beide kanten eenen hoek van po graaden, die zoo veel zyri als 60 en 30. ' 75. De cirkel dient dab om eene loodrechte te vinden, en om de loodrechtheid van eene linie op eene andere toetfen. v 76. Indien gy cene loodrechte moest oprechten op het eind van eene geffeevc linie AB,^. tg. brengt uwen pasfer, naar welgevallen geopend, van A in 13, en trekt wat meer dan een vierdedeel van eenen cirkel: Breng de o* pening of ftraal van B in D, fnyd dan, door de 70. bewerking, den boog B D in  354 SCHOUWTOONEÈL Df. Alge- de andere uit een zelfde middenpunt geWeeted»- trokkcn worden; Fig. 15: want alle schap. punten van de buitenfte E zyn de uiterfte einden van gelyke ftraalen; en alle punten van de binnenfte I zyn de uitterfte einden van ftraalen, die alle gelykelyk verkort zyn. Gy hebt dan eene ruimte tusfchen beide , die overal gelyk is. Deeze cirkels en boogen heeten eenmiddenpuntige; en zy, die het zelfde middenpunt niet hebben, heeten uitmiddenpuntige. 79. Alle liniën, die uit het middenpunt van eenmiddenpuntige cirkels getrokken worden , de omtrekken doorfnydende, bewerken dezelfde verdeelingen in alle de cirkels, gelyk van halven, vierdedeelen i en van zoo veele evenredige graaden als gy wilt. 80. De cirkels, binnen elkander of buiten elkander, zyn altoos van den zelfden aart, en deelbaar in het zelfde getal van graaden ; zoo dat alle liniën, die door het middenpunt gaan, dezelfde verdeelingen bewerken in alle cirkels. Waar uit volgt dat 81. Alle cirkels, het zy groote of kleene , even bekwaam zyn om uwe mee-  der Natuur, XIII. Onderh. $55 meetingen goed te maaken, door ver Ï*W* deelingen van 180 graaden, die de hebt zyn, of van 90 graaden, die het vierdedeel zyn, of van 60 graaden, die het zesde deel, of van 45, die het achtftedeel zyn van eenen cirkel, en zoo voort. ,'. 8a. Om terflonddie maaten, welke Van "een zeer groot gebruik zyn , te vinden, ontflaat men zich van de moeite van met den pasfer de loodrechte, de fchuinfche en alle graaden, welken men noodig heeft, te zoeken: men gebruikt 'er werktuigen toe, waarop zy net geteekend zyn, en waar gy ze naar begeeren op kunt vinden. 83. Dus fchoon de pasfer en het liniaal u alles kunnen verfchaffen , gebruikt men 'er, om de kortheid, den winkelhaak, den beweeglyken winkelhaak, den transporteur of halven ciri™i Wnnsl noden het waterpas toe, enz. 84. De winKeinaaR, x-*&. ~- haak uit twee onbeweeglyke Innaaien , het eene loodrecht op het einde van het andere vastgehecht, om eene loodrechte linie te richten, of om eenen cirkel m vier gelyke deelen te fnyden. Z a 85. De  356 ScHOUWTOONEEL De Alge- 85. De zwei of bcweeglyke winkelWeeten- naak' l7- beftaat uit twee liniaasciiap. len, aan het eene einde aan een gehecht Debewec met een Pcnne£je ■> waarop zy beiden ïykc win- draaijen. Dit gereedfehap dient om terkciiiaak. ftond eene fchuinfche of eene loodrechte linie te ftellen,naar de opening, welke men 'er aan geeft. Dc tfuns- 86. De openinge van de zwei, en de ponem. afwyking van elke linie, ten opzichte van eene andere linie, wordt gemeeten met behulp van eenen transporteur, die een halve cirkel van geel koper is, verdeeld in 180 graaden, Fig. 18. Men noemt dit gereedfehap transporteur of overdraager, omdat men 'er het getal graaden, dat men noodig heeft, op afmeet, om ze op den grond of op het papier te transportceren of overtedraagen; door de linie, uit een middenpunt getrokken, dezelfde afwyking, die zy op het werktuig hebben , te geeven; dewyl de verdccling, gemaakt door de linien, die in het middenpunt famenkomen, dezelfde in den kleenen en den grootften cirkel zyn. Het fchiet- 87. Deeze bewerkingen en deeze geLood, reedfehappen kunnen dienen, om eene i lood-  der Natuur, XIII. Onderh. 357 loodrechte of eene fchuinfche linie, van dVMa*zoo veele graaden als men wil, te trekken , wanneer men op den grond of op het papier werkt: maar zy kunnen u niet behulpzaam zyn, om iets loodrechts op den grond, by voorbeeld een Hokje recht gezet, op te rechten. Om dit te doen, gebruikt men een fchietlood, dat een koordje is, om een klosje gewonden , en met een looden knopje aan het einde, Fig'. 19. De mensch weet niet waarom een gewigt regelrecht waterpas nederdaalt; maar hy is verzekerd van de zaak; en dat is hem genoeg, om 'er zich van te bedienen, om een ftok of een' muur loodrecht op den n-rond op te rechten, of om te verneemén hoe verre zy , als zy opgerecht zyn, met de loodrechtheid overeenkomen, omdat het koordje, door het lood neergetrokken,'aan alle kanten 90 graaden van den gezichteinder afgehouden wordt. , , 88. Om eene linie of eene oppervlak- Het waterte evenwydig met den gezichteinder te krygen , gebruikt men het waterpas , Fig. 20 en a\. Het is een liniaal, waarop een ftaaftoppuntig ftaat, op welke Z 3 van  358 Schouw tooneel De alge- van boven tot beneden eene holle ftreep Weeten- 1ooPc * d*e loodrecht op het liniaal is, schap. om te (trekken tot richtinge van een koordje,dat,'er boven aan vastgemaakt zynde, onder aan eene ledige plaats vindt, om 'er zyn lood vry in te laaten fpeelen. Uit het maakfel van dit gereedfehap volgt, dat het onderfte liniaal den gezichteinder, waarmede het evenwydig is, verbeeldt, als het koordje op dit liniaal hangt gelyk op den gezichteinder , zonder naar den eenen of den anderen kant over te hellen. Nu moet dit gebeuren, als het koordje in zyne richtende ftreep is, en het gaat 'er niet uit, ten zy dat het liniaal, meer naar den eenen dan naar den anderen kant van den gezichteinder wykende, het koordje noodzaakt te hellen op het liniaal, waar het te voren loodrecht op ftond. De hoeken. 89. Eene linie, die op eene andere valt, maakt eenen hoek met dezelve. De top. go. Het punt, waar de zyden van den hoek zich vereenigen, heet de top van den hoek. 91. De grootte van eenen hoek, vergeleeken met eenen andere, beftaat niet in de lengte zyner zyden, maar in het ge-  der Natuur, XIII. Onderh. 359 getal der graaden, die 'er tusfchen bei- De Maade begreepen zyn, als men den top van **N' den hoek in het middenpunt van eenen cirkel onderftelt, of hem in het middenpunt van eenen transporteur of halven cirkel brengt. 92. Een hoek kan driederlei weezen, recht, ftomp, fcherp. Hy is recht, als hy 90 graaden bevat. Hy is ftomp, als hy meer dan ooDeftompe. graaden begrypt. Hy is fcherp, als hy minder dan 90 Defcherpe. graaden begrypt. 93. De rechte linie, die loodrecht op eene rechte valt, Fig. 22. maakt twee rechte hoeken elk van 90 graaden , te famen 180. graaden. 94. De fcherpe hoek en de ftompe hoek, gemaakt door eene fchuinfche linie, Fig. 23, op eene rechte, zyn te famen gelyk aan twee rechte; omdat zy de plaats van twee rechte heflaan; en zoo veel grooter dan een rechte de eene zyn zal, zoo veel kleener dan een rechte zal de andere weezen: indien de fcherpe 45 graaden is, zal de ftompe 135 eraaden weezen; te famen 180. Z 4 95- Vol-  360 SCHOUWTOONEEL De Alge- 95. Volgens het 93 voordel, maakt Weeten- ^e loodrechte , beneden de middenlyn sciiAr. verlengd, of beneden elke andere linie, zonder acht te geeven op den cirkel, daarvan vier rechte hoeken, Fig. 11. 9Ó. Volgens het 94 voorftel, maakt elke linie, die eene andere linie fchuinsch doorfnydt, Fig. 23, twee fcherpe en twee ftompe hoeken, die gelyk zyn aan vier rechte hoeken, wier plaats zy bellaan, elke ftompe zoo veel meer dan 90 graaden zynde dan de fcherpe minder is. Dan, 97. De hoeken, die tegen elkander overflaan, zyn gelyk, de rechte aan de rechte, de fcherpe aan de fcherpe, en dc ftompe aan de ftompe hoeken. 98. Eene linie, die loodrecht opeenc andere is, valt in dezelfde richting, en brengt dezelfde uitwerkfèls voort op de cvenwydige, Fig. 24, niet meer naar dc eene dan naar de andere overhellende. Dan volgens het 95 voorftel. 90. Maakt eene linie, die loodrecht op twee evenwydige is, daar acht rechte hoeken, vier uitwendige of buiten de liniën ABenCÜ, en vier inwendige of binnen de liniën a b en c d. 100. Ee-  der Natuur, XIII. Onderh. 361 100. Eene linie,die fchuinsch opee- dk Maane andere valt, Fig. 25, valt met de-1EN* zelfde fchuinschheid op haare evenwydige b a, en doet 'er dezelfde uitwerkfèls op. Dan volgens het 96 voordel, ; 101. Maakt eene linie, die twee evenwydige doorfnydt, 'er vier fcherpe 1 hoeken, die onder elkander gelyk zyn, C b, en c B, en vier ftompe gelyk onder elkander, A d en a D. 1 102. De vier uitwendige hoeken A, ■ B, C, D, twee fcherpe en twee ftompe zynde, zyn gelyk aan de vier inwendige a, b, c, d, die desgelyks twee fcherpe en twee ftompe zyn. Ge< volglyk, 103. De overhandfche inwendige , gelyk'c b of a d, aan den eenen kant , | der fchuinfche op eene evenwydige, en : ] aan den anderen kant der zelfde fchuinr i fche op de andere evenwydige, zyn gelyk , en dezelfde als die aan den top , /tegen elkander over zyn. Waar uit [ u volgt dat 104. Twee hoeken aan den zelfden i kant der fchuinfche, in waards als b d, of a c , en uitwaards als B D, of AC, altyd de eene ftomp en dc andere fcherp Z 5 zyn-  3-- Schouw tooneel De Alge -ynde, zyn gelyk aan twee rechte. DeeWeeien- ze voorltelJen zyn van een overgroot si ha*. gebruik in alle deelen der wiskunde. 104. Niers naauwerluisterende,noch noodzakelyker zynde, dan de nette maat der hoeken, heeft de ligtvaerdigheid om dezelve te meeten door middel van eene liniaal, beweeglyk in het middenpunt van eenen cirkel, den graphometer of halven kring doen vinden, dien onze Landmeeters verkeerdelyk astrolabium of fterrenhoogtemeeter heeten \ wy zullen het echter ook met dien bekenden naam noemen. kbium"0" IO?' ^et astr°labiu!n, Fig. 26, is 1 ' een cirkel of een halve cirkel van zilver of geel koper, net verdeeld in 180 graaden, waarop , als het gereedfehap wat groot is, de minuuten van 6 tot 6 geteekend zyn. Het liniaal, dat op het middenpunt van het astrolabium draait, heet alidade of wyzer. Dit werktuig is tot volmaaktheid gebragt, door de wyslinie, de vizieren en de knie. HnicWyS" io^' ^° *inie' die nec d°or net middenpunt van den wyzer loopt, het middenpunt des werktuigs doorfnydende , heet linia fiducia of wyslinie, omdat   derNatuur,XIII. Onderh. 377 - 128. Drie punten B, C, D, Fig. Q?Maa36, alszy alle drie geene deelen van TENeene zelfde rechte linie zyn , kunnen door drie liniën vereenigd worden, en eenen driehoek maaken als B C D. 129. Gemeenlyk noemt men grondlyn of hypothenufa, dat is fpanzyde,de zyde, die over den grootften hoek is: gelyk (dezelfde Figuur^ B D. tegen over den ftompen hoek C: daar is echter geene zyde, welke men geen grondlyn van den hoek, die op haar rust, of die tegen over haar is, kan 'noemen. 130. De drie toppen B, C, D, van alle bedenkelyke driehoeken, zynnoodzakclyk drie punten van den omtrek van eenen cirkel: en vermits men ligt de grootte der drie boogen kan weeten , bedient men 'er zich van, om de grootte der hoeken, die op dezelve ftaan, te kennen. Dat drie punten, de drie toppen van eenen driehoek wordende , op den doortogt van detf omtrek eens cirkels liggen, is klaar; want indien men, volgens het 70 voorftel , de zyde B C en de zyde C D, Fig. 37, in tween fnydt, zullen de loodrechte, naar den zelfde kant B D Aa 5 ver- éi  derNatuuR, XIII. Onder k. 379 121 voordel de helft van die drie boo- De Maagen, of de helft van den geheelen cir- T!iNkei / tot hunne maat hebben. Waar uit noodwendig volgt dat 133. De drie hoeken van ieder driehoek gelyk zyn aan twee rechte hoeken , de helft van den ganfchen cirkel tot hunne maat hebbende, gelyk twee rechte ook de helft van den geheelen cirkel tot hunne maat hebben. 134. Een driehoek kan niet meer dan éénen rechten hoek hebben: want dewyl 'er geen driehoek zonder drie hoeken kan wcezen, kan 'er, als hy eenen rechten hoek heeft, flechts ééne rechte hoek overfchieten, om de beide overige hoeken te maaken: deeze moeten dus elk afzonderlyk minder dan een rechten hoek weezen, naardien zy met hun beide flechts éénen rechten hoek kunnen uitmaaken. 135. Met des te meer reden kan een driehoek flechts éénen ftompen hoek hebben. 136. Indien één der drie hoeken van eenen driehoek recht is, is dc fomme der beide andere 90 graaden , omdat zy met hun beide gelyk zyn aan eenen  der Natuur,XIII. Onderh. 381 rechten hoek, de fomme van 180 graa- d*Ma* den vol maakt, waaraan de drie hoeken van alle driehoeken gelyk zyn, ^409Als men naar goeddunken ee-^f^ ne der zyden van eenen driehoek verlengt, als in Fig. 40, o c E, noemt men den hoek, door de verlengde zyde gemaakt, uitwendigen,c inwendigenof aangevoegden: de beide andere inwendigen heet men de tegenovergeftelden. 141. De uitwendige E, Fig. 40. is gelyk aan de twee tegenovergeftelde o en i; want de uitwendige E en de aangevoegde c maaken te famen twee rechte: maar volgens het 133 voorftel maaken de drie hoeken van den driehoek ook twee rechte: dan maakt de inwendige met den uitwendigen zoo veel als met de twee tegenovergeftelde : dan is de uitwendige gelyk aan de twee inwendige tegenovergeftelden. 142- Indien men alle driehoeken kan begrypen, als ingefchreeven in eenen cirkel, en met de toppen hunner hoeken den omtrek raakende, volgt dat de drie zyden van alle driehoeken zyn de drie peezen van drie boogen , die te la-  388 SCHOUWTO ONEEL D^Aloe- wiens twee zyden om den rechten hoek Weetj,;;- 3 en 4 zyn, zal eene fpanzyde van 5 schap. hebben; naardien de vierkanten 9 en t ó', van die zyden om den rechten hoek, te famen geteld, het vierkant 25 maaken, wiens zyde 5 is.' 148. Dit belet de netheid en nuttigheid niet der meetfchaalen van vero-elykinge:Want gelyk gy, in de grondlyn van een' kleenen driehoek,de linie,den duim, of eenige andere maat, die het gemeene deel is, 't welk gy op uwe meetfchaal genomen hebt, dertigmaal en byna een derde of vierde zult vinden, zult gy desgelyks dertig meetroeden en byna een derde of een vierde in de meetinge in het groot hebben. Paraiuie- 149- De kennis der driehoeken leidt ve^ydige' totdie tex parallelogrammsn of evenvierhoek, wydige vierhoeken, die 'er het dubbel van zyn. Want indien gy de zyde van eenen hoek, van eenen driehoek, met zyne andere zyde vermeenigvuldigt, zult gy eene vierzydige figuur krygen,wiens overltaande zyden evenwydig zyn, Fig. 43. De hoek- ' 150. De grondlyn van den hoek, Jyn- wiens zyden gy verdubbeld hebt, heet diagonaal of hoeklyn, omdat zy, door den  der Natuur, XIII. Onderh. 389 den eenen hoek van den rechthoek, in De Maadcn overgeftelden hoek loopt, en den T£Nrechthoek in zyne twee driehoeken fnydt, of doet blyken dat hy beftaat uit twee gelyke driehoeken, die op één gezet zyn. 151. Als de hoek, wiens twee zyden Het viermen vermeenigvuldigt, recht is, en dc kautzyden gelyk zyn, krygt men een vierkant, dat is, eene figuur, met vier gelyke zyden en vier rechte hoeken, Fig. 43. 15a. Indien eene der zyden van den Het raam. 'rechten hoek, dien men door eene andere vermeenigvuldigt, korter is, is het parallelogram een raam of langwerpig vierkant, wiens vier hoeken recht zyn; en zyne zyden, die tegen elkander over ftaan, zyn evenwydig en gelyk aan elkander, Fig. 44. Het raam heet by eenigen ook rechthoek. 153. Indien dc hoek, wiens zyden gy ntrhnmLt verdubbelt, fcherp of ftomp is, en de of ruit. vier zyden gelyk zyn , komt 'er een rhombus of ruit van ,Fig. 45, die twee tegenoverftaande hoeken fcherp en twee ftomp, alle zyne zyden gelyk, en de tegenoverftaande evenwydig heeft/ Zoo dat de ruit een verfchoven vierkant is. Bb 3 154. In-  392 SCHOUWTOONEEL De alge- Zyn aan de hoogte E of d van het vier» Weeten- kant A. De grondlyn c van dit vierkant jcjfAP. is dezelfde als haar tegenoverffaande C, die de grondlyn is van het fcheeve raam B. De hoogte D van dit fcheeve raam B is gelyk aan de hoogte d van het vierkant A: dan is het fcheeve raam B gelyk aan het vierkant A. Dan zyn de paralklogrammen op gelyke grondlynen en van gelyke hoogten gelyk. Deeze waarheid, die van groote aangelegenheid is, kan nog tastbaarer ge«' zien worden door Fig. 48. Het vierkant A en het vierkant B zyn gelyk, vermits alle hunne zyden gelyk zyn. Nu is het fcheeve raam C, dat op gelyke grondlyn ftaat, en dezelfde hoogte heeft,faamgefteld uit twee driehoeken, die dezelfde zyn als die, waaruit het vierkant A beftaat: dan is het fcheeve raam gelyk aan het vierkant B. Dan is het vierkant A, gelyk zynde aan B, ook gelyk aan het fcheeve raam, dat eene grondlyn en eene hoogte heeft, gelyk aan die van het vierkant. 158. Dc driehoeken, die op gelyke grondlynen en op gelyke hoogten ftaan, zyn gelyk: want het geene, dat waar is van  der Natuur,XIII.Onderh. 393 van de geheelen, is ook waar van de De Maa* helften: nu zyn de driehoeken de helf- TEN' ten der paralklogrammen. T59. Het vierkant , gemaakt op de. fpanzyde van een' rechten hoek, Fig. 49, is gelyk aan de beide vierkanten, gemaakt op de twee andere zyden. Trek, om dit te bewyzen, uit den rechten hoek ABC, eene loodrechte B b : het vierkant, gemaakt op de fpanzyde A C, zal door deeze loodrechte gefneeden weezen in twee raamen of rechthoeken D en E, die te famen het vierkant uitmaaken. Nu is D gelyk aan het vierkant F, en E gelyk aan het vierkant G, alle beide uitkomften van de twee zyden van den rechten hoek, door haar zeiven vermenigvuldigd. Dat D gelyk is aan F , is klaar door het voorgaande. De driehoek h A h is gelyk aan den driehoek i A i, dewyl £y °P getyke grondlynen ftaan, en gelyke hoogten hebben; de een ftaande op de grondlyn Aa; en de hoogte A a a van den eenen gelyk zynde aan de hoogte A B van den anderen. Maar de driehoek h A h is gelyk aan de helft vanD, die gemaakt zouden worden door de Bb 5 hoek-  394 SCHOÜWTOONEEL de Alge- hoeklyn, indien zy getrokken werd wÏet&n- van a in i ? dewyl de driehoek, die de schap. ' helft van dit raam zoude zyn, dezelfde grondlyn A a zoude hebben , en tusfchen dezelfde evenwydige A a en B b zoude liaan als h A h. Desgelyks zoude de helft van F, of de driehoek , die men 'er in zoude maaken, door eene hoeklyn van a a in B, dezelf. de grondlyn A a a hebben, en tusfchen dezelfde evenwydige ftaan, te weeten A a a en B C, als de driehoek i A i. Dan is de helft van D. gelyk aan de helft van F: dan is D gelyk aan F. Dan is, om dezelfde reden , E gelyk aan G: dan is het geheele vierkant, op de fpanzyde A C van den rechten hoek, gelyk aan de twee vierkanten der beide zyden van dien hoek. Hier voelt men eene verwondering, die tot mistrouwen gaat, in zich ontftaan. Hoe kan het weezen, zal men vraagen , dat de vierkanten, gemaakt op de kromme linie ABC, noodwendig langer dan de rechte A C, met hun beide niet grooter zyn dan het vierkant, op A C gemaakt? Het groote begrip van dit vierkant ontftaat daar uit, dat de  per Natuur, XUI.Onderh. 395 de geheele rechte linie A C met haar de Maazelve vermeenigvuldigd is, dat is,her-TENhaald zoo meenigmaal als 'er deelen in het geheel zyn : in plaats dat de kromme ABC maar vermeenigvuldigd is met deelen, minder dan het geheel , te weeten A B door zich zelve, en B afzonderlyk door zich zelve. Qnderftel A C van 10 duimen, maar in twee Hukken gefneeden, het eene van 7 en het andere van 3. Vermeenigvüldig 7 met 7, en gy zult 49 hebben. Ver- ^ meenigvuldig 3 met 3, en de uitkomst zal 9 weezen; en gy zult in 't geheel 58 hebben. In plaatfe dat als tien, het zelfde getal als 7 en 3 , door het geheel vermeenigvuldigd wordt, 7 in plaatfe van dan flechts met 7, met 10 vermeenigvuldigd zal worden , en de 3 desgelyks. Zoo dat dan de uitkomst 100 zal weezen in plaatfe van 58. Daar in beftaat in tegendeel het nadeel der kromme A B C, in de vergelykinge van haare beide ftukken, met de uitkomst van de geheele A C. Laaten wy onderftellen dat een van deeze beide ftukken, of de zyde A B, van 8 duimen is, en de zyde BCvan 6; dat is te famen veel  3 den pasfer vervolgens openen op de lengte van de halve middenlyn van eenen transporteur of överdraagef, en uit het punt A als middenpunt de onbepaalde boog C D trekken; vervolgens op den omtrek van den transporteur de wydte tusfchen nul en 30 graaden..neemen j en die wydte van C tot D brengen , de linie A B trekken, en de hoek C A D zal van 30 graaden zyn, dewyl men hem genomen heeft op den transporteur, waar vaa A C de ftraal, en de boog C D van 30 graaden is. Men meet de lengten pf liniën op het papier , door middel van een liniaal, IX, Deel Cc vol-  402 SCHOUWTOONEEL meen''™" voI»ens het 112 voorftel verdeel j ia wÈTten- ecn groot getal van gelyke deelen: men schap. opent, ten dien einde, den pasfer tusfchen de einden van de linie; en men brengt deeze opening van den pasfer, die gelyk is aan de lengte van de linie, op het liniaal ; en daardoor ziet men hoe veele deelen zy bevat. ^k'eT Men meet op den grond eenen afftand, kenend 'iie toegangkelyk is aan zyne beide einte meeten. den, met een keten van eene of twee roeden lang, en met fchakels van voeten of halve voeten; men legt die keten achtcrvolgens op de lengte , die men meeten wil, en dus kan men ligt zien hoe veele maaien zy 'cr in begreepen i,-. Men heeft ook altoos by zich een'maatftok, die in duimen verdeeld is om het overfchot, dat kleener dan een voet of halve voet is, in duimen, of zelfs, als het 'er op aan komt, in liniën of twaalfde deelen van duimen te meeten. Als de afftand flechts aan één van zyne einden toegangklyk is, kan men dien op deeze wyze vinden. Onderitcl dat men den afftand A B, Fig. 52, die alleen toegangklyk is aan zyn einde A, moete vinden. 1. Plaats het middenpunt van  derNatuur, XIII. Ondefh. 403 van het astrolabium of fterrehoogtc Het Gemeecer in het punt A, zoodanig dat het maatkm^ punt nul, vanwaar men de graaden begint te rekenen op dit werktuig, van deszelfs alidadeoï wyzer, welken men van A naar B richten moet, geraakt worde , en vervolgens naar eenig toegangklyk puntC, van waar men met eenen de punten A en B kan zien. Laat het astrolabium in den ftand, waarin het gezet is, langs de linie A O B zien, en ; geef acht hoe veel graaden de hoek A 1 tusfchen B en C is. 2. Gy moet in eene rechte linie gaan naar het punt C, 1 meetende met eene keten of eene meetj roede, verdeeld in voeten, den afftand A C én dien aanteekenen: vervolgens i moet gy het astrolabium in het punt C zetten, zoodanig dat zyn middenpunt in dat punt kome, en het zoo richten dat dc wyzer, in het punt nul komende, ii waarvan men de graaden begint te rekenen , men door de villeren het punt A zien kunne, en, het werktuig in deezen ftand laatende, den wyzer draaijen, tot ( dat men het punt B door de villeren zien, 1 en den hoek A C B waarneemen kan, al1 toos die der drie letters, welke in het Cc a mid-  406 ScHOUWTOONEEL Dr. Alge- hccfr waargenomen: anders zoude uwe Wkrt'en- werkiriS u den afitand A B niet pet geeschai'. ven; want indien de hoek a C b grooter was dan de hoek A C B , zoude de zyde A B grooter zyn, dan zy inderdaad is: het tegendeel zoude gebeuren , indien men den hoek aCb kleener maakte dan den hoek ACB. Men kan deeze bewerking op het papier ook in deezer voegen voorftel]en. Na eenen ftok of fchaft, in het punt C op den grond geplaatst, de lengte A C met dc keten gemeeten, cn de beide hoeken, op de manier als hier voren geleerd is, waargenomen te hebben, trekt men op het papier eene onbepaalde linie A a; men neemt vervolgens op dc meetfchaal met den pasfer zoo veele deeltjes, als A C roeden begrypt; cn men brengt dezelven van A tot C: vervolgens maakt men de twee hoeken B A C en ACB, met den transporteur, zoo groot als men die, met het astrolabium, op den grond bevonden heeft: dan zullen de liniën, getrokken om die hoeken te maaken, "elkander doorfnyden in B. Bevat dan de lengte, van die doorfnydinge af tot A, tus- \  der Natuur,XIII. Onderh. 407 tusfchen de punten van den pasfer, c Het Gebreng ze op uwe meetfchaal of verdeele liniaal; en zoo veele deelen van de meetfchaal , als gy de linie A B lang zult bevinden, zoo veele roeden zal zy ook op den grond bevatten. Als men op den grond dcnzelfden afftand A B, Fig. 53, wil bepaalen, na den driehoek A C Bgemaakt te hebben, moet men zich naar den anderen kant kunnen uitftrekken, en dc linie A C tot in a kunnen verlengen; zoodanig dat a C gelyk aan AG, en op den grond de hoeken a C b gelyk maaken aan de hoeken A C B en C A B, door de vifieren ziende in het zelfde punt b, door behulp van het astrolabium, achter-' volglyk geplaatst in C en a; vervolgens moet men den afftand a b meeten, vermits de driehoeken A B C en a b C in alles gelyk zyn. Om het punt b te vinden , waarin de gezichtftraal a b ukloopen moet, moet men eenen ftok, die voor baaken dient, langs B C b laaten gaan, tot hy gezien worde door de villeren van den wyzer des astrolabiums, als het met a C den hoek C a b gelyk maakt aan den hoek C A B. Cc 4 Zoo  408 SCHOUWTOONEEL Z°° t "ffland A B' Fl'S- 54i ontoeWeeten. gangklyk is aan zyne beide einden, kan schap. men dien evenwel meeten, als men eene figuur eerst op den grond, en daar na op het papier maakt in het kleen. Laat de afitand A B, dien men weeten wil, ontoegangkiyk zyn aan zyne beide einden. Men moet eene plek gronds verkiezen, waar men de lengte C D, die aan zyne beide einden C en D toegangklyk is, gemakkelyk kan meeten, en van wiens einden men te gelyk de punten A en B kan zien. Als men in het punt C is, moet men 'er het astrolabium in Hellen, en door de vifier ziende drie hoeken meeten, den hoek ACB, die tusfchen de gezichtsftraalen AC en CB is, welke op de einden van den afftand A B uitloopen; den hoek ACD, tusfchen den gezichtsftraal A C en den afftand C D, dien men voor heeft met de keten of den maatftok te meeten, en den hoek B C D, die tusfchen den gezichtsftraal C B, en den afftand CD is, Deeze werking gedaan zynde moet gy recht op het punt D aangaan, den afftand' C D meetende, en denzelven in acht qeemen, als gy tot het puntD gc~ jcor  ber Natuur, XIII. Onderh. 411 die op het veld genomen is : men moer «^«^ den hoek c d b ook gelyk maaken aan Maaten. den hoek CD B, en den hoek a d c gelyk aan den hoek A D C, dien men op den grond gemeeten heeft, en de doorfhydingen der liniën a c, ad, bc, b d zullen de lengte van de linie a b bepaalen : deeze, op de meetfchaal der gelyke deelen gebragt zynde, zal u het getal der roeden, die de ongenaakbaareafftand A B bevat, aanwyzen: want deeze afftand zal zoo veele roeden bevatten, als de linie a b gelyke deelen bevat; omdat , in de figuuren ABCDenabcd, de liniën zich in gelyke omftandigheden doorfnyden, alleen in grootheid van elkander verfcheelendc, maar niet in getal; want alle liniën der kleene figuur zullen zoo veele gelyke deelen van de meetfchaal bevatten, als die der groote figuur roeden zal begrypen. Men kan op dezelfde wyze de hoog- Eenelioogtc van eene kolom, van eene naaldzuil. ^««^ van eenen berg of boom, enz., bepaa- en gg. len, als men niet by den voet kan komen. Het is ten dien einde genoeg, de hoeken A D C, ACBof ACD te meeten, en met de keten de lengte C D tc  416 SCHOUWTOONEEL De Ar.Ge- O H de zichtbaare gezichteinder : dè w|r^EN. groote cirkel verbeeldt het uitfpanfel of schap. de plaats der vaste fterren. Vermits het punt C een punt van den Evenaar is, zoude een waarneemer, in het middenpunt A geplaatst, en zyn gezicht langs eenen ftraal van den Evenaar laaiende gaan, de Aarde doorfchynend als de lucht onderfteld zynde, de Maan in C in den Evenaar zien: dan is A C een ftraal van den Evenaar, en D één zyner punten, waarin die cirkel de oppervlakte der Aarde doorfnydt: nu weet men den afftand, die 'er van alle punten van de oppervlakte der Aarde tot aan den Evenaar der Aarde fs, of men kan ten minfte dien afftand weeten, telkens als men de hoogte des aspunts wil waarneemen ter plaatfe, waar de waarneemer zich bevindti Want als men onder den Evenaar is, heeft men de beide aspun« zie hit ten of poolen in den gezichteinder *. $.'ontof. Weshalve zakt de gezichteinder onder haud. eene pool, of, dat het zelfde is, de pool ryst zoo verre boven den gezichteinder, als men van den Evenaar naar die pool toegaat. Dan is de hoogte van de pool gelyk de breedte, of gelyk de af-  dér Natuur,Z"//7. Onderh. 417 afftand der praatfe,waar men is ten op- Het Gezichte van den Evenaar der Aarde; en j^^^e^*" by gevolg weet men den hoek DAB, die door dien boog gemeeten Wordt; Daarenboven meet de Waarneemer in B dén hoek O B C, dien de gezichtftraal B C maakt met den gezichteinder O H, in het oogenblik dat de Maart zich irt den Evenaar bevindt: dah weet de Waarneemer in B den hoek ÖB C, en den hoek B A D of B A C, die dezelfde is. Ten andere, door de eigenfchap, die de zWaare lighaamen hebben om naar het middenpunt der Aarde te neigen met richtingen, die loodrecht op de oppervlakte der Aarde of loodrecht op den gezichteinder O H zyn^ is dé hoek A B O recht, omdat BA, die eene van deeze richtingen vertoont, loodrecht is op OH: weshalve, indien men by den hoek A B O de hoek OBC dóet, zal de geheele hoek A B C, die uit twee bekende hoeken beftaat, ook bekend zyn: dan weet men, in den driehoek A B C, de twee hoeken A en B; en de halve middenlyn A B der Aarde is b&~. kend. Weshalve, indien men op het papier eene linie A B trekt, die deeze halve IX, Deel, Dd  420 ScHOÜWTOONEEL De Alge- meene Weetenschap. Een ftuk gronds te meeten. Fig. 59. Fig. 59. nus zyn zoo verre van de Aarde, dat zy 'er geen hebben. Indien men den driehoek ACB, net kon trekken, zoude men bevinden dat de kleenfte afftand B C van de Maan tot de Aarde omtrent van 55 halve Aardkloots middcnlynen is , die omtrent 90000 kleene mylen maaken, gelyk men door uitrekening vindt. Om een ftuk gronds te meeten bedient men zich van de vierkante halve roede, en van den vierkanten voet. De vierkante voet is een vierkant, wiens vier zyden één voet of 12 duimen lang zyn. De vierkante halve roede is een vierkant, wiens vier zyden elk zes voeten lang zyn. Zy begrypt 36 vierkante voeten : want indien men dc hoogte in 6 gelyke deelen verdeelt , zal elk van deeze deelen één voet zyn; en indien men zich verbeeldt door de punten der verdeelinge getrokken liniën, die evenwydig met de grondlinie zyn, zal de vierkante halve roede verdeeld weezen in 6 riemen: nu bevat elke riem 6 vierkante voeten. Dan bevatten de zes riemen 6 maal 6 of 36 vierkante voeten:  der Natuur, XIII. Onderh. 421 ten; en om dezelfde reden zal de vier- Het Gekante roede 12 maal 12 of 144 vier- maaten!r kante roeden, dat is, 4 maal zoo veel, begrypen. Nu ziet men dat men, om het getal vierkante voeten, die de vierkante halve roede bevat, te krygen, het getal voeten zyner zyde door zich zelf moet vermeenigvuldigen, dat is, 6 met 6, en de uitkomst 36 is het getal voeten in de vierkante halve roede begreepen; en dat, als men den inhoud van een ftuk gronds, door middel van de halve roede, gevonden heeft, men dien inhoud Hechts door 4 behoeft te deelen, om denzelfden inhoud in roeden te krygen, naardien eene vierkante roede vier vierkante halve roeden begrypt. Indien men een vierkant had, wiens zyde langer of korter dan 6 ware, zoude het grooter of kleener zyn dan de vierkante halve roede: En om het getal van vierkante voeten, in dat vierkant begreepen, te vinden, zoude men ook het getal voeten zyner zyde door zich zelf moeten vermeenigvuldigen. Laaten wy onderftellen , dat de zyde Fig. 6a. van dit vierkant vier voeten bevat; dan Dd 3 zal  428 SïHOUWTOONEEL De Alm- eene fomme, die beftaan zal in vierkanWeeten- te voeten, welke tot vierkante halve roeschap. den gemaakt zynde, zal men het geheele raam a d in vierkante halve roeden hebben , en het overige, dat minder dan eene halve roede is, in vierkante voeten. Een paral- Om een parallelogram of langwerpig leiosram te vierkant gelyk a e b d, te meeten, moet meeten 7 o 7 7 fig. 64. men eene loodrechte lyn trekken tusfchen de twee evenwydige zyden a d en e b, en vermeenigvuldigen de grondlyn a d door de hoogte c d of a f. Laaten wy onderrtcllen dat de grondlyn ad vier halve roeden inheeft, en de hoogte cd drie halve roeden: de uitkomst 12 is het getal der halve roeden , die het parallelogram begrypt. Want indien men, in plaatfe van het parallelogram aebd, het raam af cd te meeten had, zoude de inhoud van dat raam 12 vierkante halve roeden weezen: nu is het parallelogram gelyk aan het raam; want het parallelogram maakende, fnydt men van het raam den driehoek a e f, en met eenen doet men 'er aan den anderen kant een' anderen driehoek bed gelyk aan a e f by: dan is het zeker dat de grondlyn vaneen parallelogram, vermeenigvuldigd mei; zy--  der Na tuur, XIII. Onderh. 429 zyne hoogte, of de loodrechte op die Het Gegrondlyn, zynen inhoud geeft. Indien jj^* ^E,J , de grondlyn, en de hoogte van een pa- E rallelogram , halve roeden en voeten had, zoude men moeten werken, als hier voren van de raamen of rechthoeI- ken geleerd is. Maar indien men eene figuur te mee* 1 ten had, gelyk aecd, wiens zyden ad : en e c evenwydig, en de andere ae en i d c niet evenwydig waren, zoude men ; een ander middel moeten zoeken. Laa: ten wy ftellen, dat de langfle der even1 wydige zyden c e vier halve roeden of : 24 voeten bevat, ende kortlle twintig t voeten: dan telt men het getal van de \ Voeten der beide zyden 24 en 20 byeli kander; en men halveert haare fomme ■I 44, 't welk 22 voeten geeft, welke helft, ] met de hoogte 18 voeten vermeenigvul; digd,eene uitkomst geeft van 432 vieri kante voeten, welke gedeeld door 36» het getal voeten dat eene halve roede 1) bevat, zal men 12 vierkante halve roe1 i den voor den inhoud der figuur aecd hebben; want men kan ligt bewyzen, dat deeze figuur gelyk is aan een raam, j \ wiens tegenoverftaande zyden elk van 22 voe-  430 SCHOUWTOONEEL De Alge- voeten zyn, en wiens hoogte 18 voeten Weetbt*. is- ^e mani'jr om aue vierzydige figuuschap. ren, die twee evenwydige zyden , en twee onevenwydigchebben, te meeten, is dan het getal der voeten van de evenwydige byéén te voegen, de fomme te haiveeren , en die helft te vermeenigvuldigen met de hoogte der loodrechte, van de eene evenwydige op de andere getrokken. Maar als men eene vierzydige figuur te meeten had, zonder evenwydige zyden, zoude men dezelve tot twee driehoeken moeten brengen, eiken driehoek afzonderlyk meeten, en de fommen der beide driehoeken famentellen. Maar ten dien einde moet men eerst eenen driehoek leeren meeten. Eenen drie- Om eenen driehoek te meeten, moet hoek te men ^ gelyk in een parallelogram, eeFig. 65. ne loodrechte van den top op de grondlyn trekken, en deeze grondlyn vermeenigvuldigen met de halve hoogte, of de geheele hoogte met de halve grondlyn; het eene en 't ander zal u dezelfde uitkomst , en den inhoud des driehoeks geeven: of, dat ook het zelfde is, de geheele grondlyn, met de geheele hoogte vermeenigvuldigd, en de uitkomst gehal-  der Natuur, XIII. Onderh. 431 halveerd, zal u desgeïyks den inhoud Het Gevan den driehoek geeven: wanr indien »«UI^J?f* o Maaten. men het parallelogram a d b e te meeten had, zoude men de grondlyn ad door de hoogte moeten vermeenigvuldigen; maar de driehoek is flechts de helft van het parallelogram ab. Dan moet men, om zynen inhoud te krygen, de uitkomst flechts halveeren. Om eenen cirkel te meeten, moet Eenen cirmen den omtrek begrypen als in een zeer \fn £e mee' ; groot getal gelyke deelen verdeeld, en Fig. 67. 1 dat elk van deeze deelen de grondlyn van 1 eenen driehoek is, die zynen top in het i middenpunt heeft; het kleene onderi fchepte boogje verfcheelt niet merkelyk ' van eene rechte linie. Weshalve zal de > cirkel, in drie hoeken verdeeld, en tot 1 driehoeken gemaakt zyn: nu krygtmen 1 den inhoud van eenen driehoek, als men . zyne. grondlyn door zyne hoogte ver1 meenigvuldigt, en de helft der uitkomst ! neemt. Men zal dan de fomme van alle t die driehoeken , of de oppervlakte van ( den cirkel krygen, als men de fomme ( der grondlynen, dat is, den omtrek van 1 den cirkel, vermeenigvuldigt met de ge« meene hoogte van die driehoeken , name-  432 ScHOUWTOONEEL öeAlgï- melyk den ftraal, en de uitkomst haiWeeten- vecrt< Om den omtrek van den cirkel té schap. vinden, moet men de middenlyn drié maal en een zevende neemen: laaten wy onderftellen, dat de middenlyn a i voeten lang is, dan zal de omtrek driemaal 21 voeten en 3 voeten, die een zevende van 21 zyn, lang weezën; zoo dat de omtrek van 66 voeten zyn zal. In plaats van deezen Omtrek te vermeenigvuldigen met den ftraal,die de helft van 21 is, vermeenigvuldige ik die met de geheele middenlyn; en het vierde van de uitkomst zal de inhoud des cirkels zyn. De uitkomst van 66 met 21 is 1386; het vierde van deeze Uitkomst is 3464 vierkante voeten: dit is de inhoud van eenen cirkel, die 21 voeten middenlyns heeft. Om deii Inhoud ten eerfte te vinden, kan men den hal ven ftraal 5*, dat is, de halve hoogte Van alle die driehoeken , vermeenigvuldigen met den omtrek 66, 't welk desgelyks 3461 vierkante voeten geeft; of wel den hal ven omtrek 33 met den geheelen ftraal ui, 't welk u dezelfde forri van 346* vierkante voeten zal geeven. Een oSte- Alle figuuren, welken men op den grond  der Natuur,XIII.Onderh. 433 grond te meeten heeft, worden gebragt Het Getot eenige der voorgaande. Doorgaans ?fU1K DEJl .. H. 1 . , AïaateN. zyn die nguuren onregelmaatig, en be- geimaatig paald door meer dan drie of vier zyden. *luk gronds Laat mende figuur a b c d e f g te mee- ^"el""" ten hebben: men moet ze in driehoeken verdeelen, trekkende van eenen der hoeken, gelyk, by voorbeeld, van den hoek a, liniën naar de andere hoeken, gelyk de liniën ac, ad, ae, af; men trekt deeze liniën op het veld, met touwen te fpannen of met kielfpitten, of maar alleen met bakens van afftand tot afftand te zetten: daar door zal men de figuur verdeelen in driehoeken, gelyk bac, cad, dae^ e a f, f a g. Men moet deeze liniën,: die de figuur verdeelen, aanmerken als de grondlynen deezer driehoeken, en uit de toppen der driehoeken loodrechte op deeze grondlynen trekken, zoodanig als b m, c i, e n, e o, gp. Als de loodrechte niet op deeze grondlynen vallen kunnen, gelyk gP in deeze figuur niet vallen kan op a f, moet men de grondlynen verlengen, zoo verre dat'er de loodrechte op vallen kan; dus moet men af verlengen tot in Pen o, daar zy deloodIX. Deel. E e rech-  43^ SCHOUWTOONEEL XiltfiGE" teravden, vermeenigvuldige ik sovoew-ëten- ten mec een' halven voet, 't welk my schap. tien vierkante voeten geeft; zoo dat de uitkomst van de eerde grondlyn met haare loodrechte 1350 voeten is. Ik vcrmeenigvuidige desgelyks de tweede grondlyn, onderftcld van 12 halve roeden, twee voeten, vier duimen, of 74 voeten 4 duimen , met de loodrechte van 31 voeten : ik werk eerst op de voeten, 74 met 31 vermeenigvuldigende , en myne eerite uitkomst is 2294 vierkante voeten: ik' vermeenigvuldige vervolgens 31 voeten met 4 duimen, of è voet met 31 voeten, 't welk my ioi vierkante voeten geeft: dan is de uitkomst der tweede grondlyn met haare loodrechte 2304$ vierkante voeten. Ik vermeenigvuldige dezelfde grondlyn met de loodrechte c, n, van 14 voeten, eerst de voeten met de voeten, en ik kryge voor de eerfte uitkomst 1036 vierkante voeten: ik vermeenigvuldige ook 14 voeten met vier duimen of een derde voet, het derde van i4ncemende, en myne tweede uitkomst is 41 vierkante voeten; zoodat de geheele uitkomst derzelfde grondlyn a d met de loodrechte e, n, van 14 vbe-  der Natuur,XIII. Onderh. 4.^7 voeten, 1040! vierkante voeten geeft. Ik H" Gee„> vermeenigvuldige de grondlyn a,f, van Laaten!" 33 voeten, met de loodrechte e, o, van 18 voeten, en kryge voor uitkomst 594 vierkante voeten. Ik vërmëenïg* vuldigc dezelfde grondlyn met de loodrechte g P, van 22 voeten, en de uit. komst geeft 726 vierkante voeten. De Vermeeiiigvuldigingen gedaan zynde, zet ikhaareuitkomften onder mal- 1350 kander en telle 2304$ ze te famen, 't 10405 welk eene fom- 594 me van 6015 726 vierkante voe- ten maakt: ik 6015 vierkante voeten. halveeite deeze ' fomme, en be- 3°°7* vierkante voeten. vinde daar door dat dè inhoud 83h:roe:q.ioivoet. van 't ftuk lands abcdefg 30075 vierkante voeten is. Om deeze vierkante voeten tot vierkante halve roeden te brengen, dccle ik ze door 36, het getal der vierkante voeten in eene vierkante halve roede begreepen, en de inhoud is 83 halve roeden, 191 vierkante voeten ; cn Ee 3 dit  438 schouwtooneel De Alge- dit is de grootte der oppervlakte van het w^eten- ^ands' 't welk te meeten was. icha*.' Indien men door middel van uitrekeningen werkt, zyn de juistheid van alle de uitrekeningen, en de zekerheid van het geene, dat men in het kleen uitgewerkt heeft, in het groot te hebben, gegrond op een' regel van eene oneindige uirgeftrektheid, te weeten, dat de overeenkomende zyden van gelyke figuuren evenredig zyn, en dat'er zoo veele kleene deelen in eene der zyden van een' kleenen driehoek zyn, als 'er groote in de overeenkomende zyde van een' gélyken grooten driehoekzyn:daar is eene geduurige opvolging van gelykheid der driehoeken tot eene geheele evenredigheid in de overeenkomende zyden; dewyl de gelyke hoeken op gelyke boogen in de wederzydfche cirkels onderfteund zyn, en dus de peezen, die de zyden deezer driehoeken zyn, volftrekt onder eikanderen in dezelfde betrekking yan figuur tot figuur moeten weezen: deeze peezen komen ook zoo wel overeen, als hunne wederzydfche boogen, die aan beide kanten den ganfehen cir- • kei bevatten. Dus  der Natuur, XIII. Onderh. 439 Dus kan de mensch, door eenige re- Het Gegels van redcneeringe en ondervindin- maaten!*" ge geholpen, als hy op den grond ilechcs de maat van eene linie, en de helling van twee andere op deeze heeft, dezelf. de werking gemakkelyk op een' nabuurigcn grond herhaalen. Hy geeft de toppen, die zyne verfcheiden hoeken bepaalen, eenen naam: de eene is een molen, de andere eene kapel, de andere een toren of een kasteel. Deeze punten en eerfte maaten Hechts ruwelyk afgeteekend hebbende, het zy op eene lei of op een blad papier, gaat hy weêr naar huis; en zonder zich te kreunen aan rivieren , ondoorgangkelyke kreupelbosfchen, moerasfen of meiren, die zynen toren van de molen, en het kasteel van de kapel fcheiden, geeft hy de vereischte juistheid aan de figuur; terwyl hy, ft.il in zyn huis gezeeten, gemakkelyk oordeelt, door dc kennis van ééne linie, hoe groot dc andere zyn. De hinderpaalen, die den togt des reizigers ftuiten, kunnen den Landiueeter niet tegenhouden : het fchynt dat hy vleugels gehad hebbe , om te vliegen over ondoorgangkelyke plaatfen; en als of  44° Schouwt, der Nat. XIII. Ond. DeA«;e- of hy zyne mcetingeia in de lucht ge- Wksten- daa11 na^-> weec en nY " de schap. afftanden beter aan, dan de inwoonders des lands zelfs zouden kunnen doen: hy maakt 'er eene kaart van; en veeie kaarten van aangrenzende landftreeken tot één brengende, vertoont hy landfchappen en geheele koningkryken. Hy weet zelfs den geheelen kloot, dien hy bewoont , met alle deszelfs landen en zeen, op een' papieren kloot net af te beelden. Einde des Negenden Deels.  IXDeel. II J>Uaïr. Zaatstc JUaa'zi/dc . j{et Gebruik Je-r^Haate/i .   der Natuur,VIII. Ondtrh. 175 de gefchapen dingen bekwaam kan maa- 's Menken, is het rechte voorwerp der men- s£*^_ fchelyke hervoortbrenginge , en der schaft. menfchelyke weetenfchap. Zoodanig is dan de maat van 's menfchen werkingen, zoodanig zyn de paaien zyner kundigheden. Gelyk het eene groote eer Voor hem is zoo fraai zoo deftig bevoorrecht te weezen en deeze rechten te oeffenen, vergrypt hy zich aan den anderen kant op eene befpottelyke wyze, als hy beliraat te redeneeren, zwarigheden, tegenwerpingen te opperen, en ftelfels over voorwerpen, die buiten zyne werking en weetenfchap zyn, te fmeeden. Bayle is befchouwender ■wyze een Manichéer geworden: Locke was niet verre van het gevoelen der Materialisten; Newton byna een Arriaan : en veele overnatuurkundigen worden Deïsten , door buitenfpoorig te redeneeren over den aart der geesten en lighaamen , over Gods natuur en over de orde van zyne befluiten. Alle zeggen zy ons, om de ltoutheid of de vreemdigheid hunner gevoelens •te verfchoonen, dat zy alleen met de zuivere reden te raade hebben gegaan, veel-  l8o ScHOUWTOONEEii ÏÜST 5ef!d' dat een Pak zyle, dat in een der" Heer- bekkens van de ichaal ligt, zich verhefschappï. fe en waterpas ftelle met het ftuk yzer, dat in het ander neêrflaat? Dan moet de' beweegende kracht van het zelfde gewigt zyn, en dezelfde ruimte als de bewogen kracht doorloopen: laat 'er, by voorbeeld, over en weêr een pond gewigts weezen, en de doortogt van een halven voet voor het pond zyde, dat neêrflaat > zoo wel als voor het pond yzer, dat opgaat. Dat is onze tuigwerk- en weegkunst : wy hebben 'er geene andere te Mexico, in Turkye, of in Japan. Maar alles gaat anders toe in de tuigwerkkunst des menfchelyken lighaams. Vooreerst kunnen wy niet begrypen^ wat de werking van eenen wille op de harfenen kan zyn. Welke vervolgens het vocht zy, dat het bloed aan de harfens verfchaft, door het welk de harfens alle fpieren des lighaams in beweegiuge brengen, en wiens uitputting gevolgd wordt van vermoeidheid der leden , of van weigering van verdere werkinge; het kan niet anders dan onbegrypelyk fyn weezen, naardien het den klomp des bloeds, waaruit het voortkomt ,  derNatuur, VIII. Onderh. 181 komt, zoo weinig vermindert. Maar 's Mennaauwelyks is deeze ftofTe in bewecgin ge geraakt, misfchien alleen den door- schawy. gang van eene ftip, of terftond heeft de hevel van den voet al drie voeten gronds doorloopen, of het ganfche gewigt des lighaams een vierendeel van eene roede aflbands overgevoerd, of de werking van eenen langen vlegel al zes voeten verre van den dorfcher gebragt. Hier doet de kleene kracht een"' korren overtogt; en de groote doorloopt eeae wyde ruimte: het bevel om te vloeijen is niet zoo dra,aan het vocht gegeeven, of het bevel van te werken, dat desgelyks aan den arm gegeeven is, wordt uitgevoerd. Aan den arm is het minfte uitftel niet vergund, om de fnclheid des vochts te vereffenen, door de traagheid van het lighaam der fpier. Alles gaat te gelyk af, de wille, de geesten , en de arm. Dit is eene nieuwe tuigwerkkunst, waarvan de volmaaktite werkmeester geen begrip kan krygen, en daar het fnedigfte verftand voor ftift. Ik twyffel niet of alles gaat op eene tuigwerkelyke wyze in de beweegingen des lighaams toe, naardien desM 3 zelfs  i8a S c h o u w t o o n e e h 'scam* Zelfs bewerkingen geholpen en bevorHeer. derd worden, door banden, draaden, soMfpy. aandry vingen , en te rug trekkingen; met één woord, door verfcheiden werktuigen van mededeelinge. Maar deeze tuigwerkkunst gaat ons te boven: zy is van een' hooger orde; en God bewaart die voor hem alleen, zoo wei als de beweeging onzer lighaamen en des ganfchen Heelals, welke gefchieden, zonder dat wy 'er ander deel aan neemen , dan dat van dezelve te willen of gade te liaan. Het geene wy zoo even gezegd hebben van het beweegende beginfel onzer leden, en van het middel van mededeelinge , kunnen wy ook zeggen van den ©orfprongk en den voortgang onzer kundigheden. Onze werkzaamheid is een kostelyk gefchenk. Maar de wyze, op welke zy begint en haaren voortgang krygt, is onbegrypelyk voor ons. Ons verftand is eene onwaardeerlyke gunst, welke wy van den Schepper ontvangen hebben: maar wy bevatten niet wat het beginfel en de band is, om menfchen, die elkander niet gezien hebben, en tusfchen welke  dér Natuur,VIII. Onderh. i8d beeld van eene Verftandelykheid, die de 's Mekt- • waereld beftiert 5 en men doet haar hulde: men wacht op eene Rechtvaerdig- schatpi-. heid, die de goeden zal loonen en de boozen ftraffen: men heeft een' afkeer van de geenen, die van deeze gemcene denkbeelden wyken. De opvoeding of eene valfche wysbegeerte kunnen deezè denkbeelden eenigzints veranderen en bederven : maar in weêrwil van die plaatfelyke grillen, komt men eindelyk overal weder tot het natuurlyke verftand. Het toont zich fterker dan de wysbegeerte en de opvoeding ^ omdat het uit eene voortreffelyker bron voorkomt. Daar is dan een beftendig grondbeginfel, dat den menfchen waarheden, kundigheden, en gevoelens van een algemeen gebruik verfchaft. Dus, het zy dat de opperfte waarheid zich innerlyk tegenwoordig voor alle geesten bevinde; het zy ze dezelfde beginfels met onuitwischbaare letters in alle zielen gefchreeven hebbe;. het zy eindelyk dat God onze vermogens zoodanig gefchikt hebbe, dat wy dezelfde kundigheden, door de gelykenis der aandoeningen , en door de overeenkomst der bevin- din-  134 SCHOÜWTOONEEL 's Men. delykheid , of in al te verheven beHeek- fchuuwingen, die ons uit onzen werschappy. kelyken ftaat zouden trekken , heeft God gewild dat alle, of byna alle onze gedachten verzeld en geholpen zouden worden door eenige lighaamelyke verbeelding. Daar is niets, tot zelfs de werkingen van zuivere redeneeringe , tot zelfs de veritandelykfte denkbeelden, gelyk de werkingen der Rekenkunst cn der Stelkunst, dat niet gevestigd en gericht wordt door zichtbaare teekens. Zonder dit behulp kunnen onze gedachten pief gevormd worden, ofzy ontgaan ons. Onze algemecne kundigheden komen in ons of worden geholpen door middel der zinnen. Daarom neemen zy byna altoos de gef daan te van eenige onzer aandoeningen aan. Hieruit ontftaat dat wy ons God verbeelden als een' goeden Vader , wiens lieve kinders wy zyn; of als eenen Koning vol van inajeileit, wiens heerlykheid zich, voprnamelyk in den hemel vertoont. Wy verbeelden ons onze ziel onder het tastbaar denkbeeld van een geblaas, van een fyn vuur, of van. eene djgjjge vlam,. De gewoonte, waar-  ipó" SCKOUWTOONEEL •s Men- ven, als of zy zyner weldaaden kundig Heer- waren, en onze vermaaningen verftonscMAPPy. den. Deeze fpreekmanieren fchynt het aan nettigheid te ontbreeken. Moest men ze , volgens de begeerte van Locke , niet verbannen? Zoude het niet beter zyn alle waarheden op eenen wysbegeerigen trant uit te drukken ? Men zoude veel winnen met elk ding te bepaalen door het gedacht en het ver. fchil, waaruit het beftaat, en dan verder te gaan door fluitredenen en gevoltrekkingen. Dat zoude zekerlyk koud fchynen, maar het verdriet door eene groote juistheid ruim vergoed worden ; en is dit niet het eenigfte middel om de reden te fterken ? Nuttigheid Zy , die de gewoonte om zoo te jk* jnbeel- fpreeken en te fchryven ingevoerd hebö ' ben, kenden 's menfchen bereik en behoeftigheden niet genoegzaam. Hoe veele jongelingen heeft de brabbeltaal der fchoolen den moed niet benomen ? Een leertrant, die het verdriet en de walging met zich brengt, dient alleen om de fchoolen te doen vervloeken, en van de lïemme der Leeraaren, de Hem-  I98 ScHOUWTOONEEL «wS* Lyk ' omdat zy het ber°oven van de Heer- neunfels, op welken God gewild heeft schamy. dat het gaan zonde: en al kwamen zy door hunne overdenkingen tot eenige waarheden, zoo zyn het waarheden van geen gebruik , of gedachten , die van de meeste verminden aflchampen, zonder er eenigen ingang in te vinden. De drie kortfte hoofdltiikken, die Christus bergpredikaatfie bevatten, een zeer klcen getal van klaarc llokregelen door zeer levendige en beweeglvke beelden ophelderende, hebben de' maatfehappye meer nut gedaan , dan alle redenkunften, die 'er ooit gefchreven zyn geweest, en haar duizendmaal meer voordeel aangebragt, dan Lockcs lange en flapcrige overnatuurkunde over het menfchelyke verftand. Het is in alle eeuwen eene vergisfing en misdag van veeIe Geleerden geweest, dat zy in den mensch gefcheiden hebben het geene God met den naauwften band in hem vereenigd heeft, en dat zy één eenig vermogen willen volmaaken, door het te fcheiden van de anderen, wier gezelfchap haare hulp en volmaaktheid is. Onze reden, welke zy ons beloofd heb-  der Natuur, IX. Onderh. 199 hebben rechter van alles, en bekwaam 's Mente maaken om door behulp van hunne ^EE\" regels, alles te onderzoeken, is niet scuappv. meer verpligt om alles te verklaaren en alles te bepaalen, als zy geroepen is om alles te verdaan. Zy kan God, eenen geest, eerie waarheid, duidelyk kennen, en zich döör gevoel en door bevindinge verzekeren, of zy hem vinden cn tasten mogten *. Maar als men * zeggen wil wat het is, is 'er geen re- 17 gel, noch afzondering van gedachten, noch overdenking, die eenigzins helpen kunnen. Het is eene vruchtelooze ondernecming de reden in het geheim der wezens in te leiden, gelyk de overnatuurkundigen ons mét geene minder ontdekkingen vleijen. Dat heeft God zich voorbehouden. Het is ons doorgaans genoeg dezelve te kennen door hunne uitwerkfèls, door hunne gepastheid op onze begeerten of op onze aandoeningen, zelfs door hunne gelykenis met andere aireede bekende uitwerkfèls. Moet mén zich dan verwonderen , dat de béélden, als wy 'er van fpreeken moeten , van zoo groot een gemak voor ons zyn'? N 4 Wilt  der Natuur, X. Onderh. 205 ren net opgefchreeven. Hy toont u, 's Memals het de nood vereischt, niet alleen de ftraaten van eene groote ftad, maar ring. alle woonplaatfen der aarde , die vermaard zyn geworden door merkwaardige gebeurtenisfen , of door gelukkige uitvindingen, of door fraaije werken, met menfchen handen gewrocht, of door grooten toevloed van kooplieden. Zyne geheugenis bewaart hem in goede orde de naamen , de gedaanten en de .eigenfchappen der dieren en planton , ,en van alles, wat in de natuur eene gedaante of eene beltendige. nuttigheid heeft. Hy befchouwt 'er de naamen en de dienden van ontelbaare gereedfchappen , die zyne. hand behulpzaam zullen weezen,■om deverfcheidenfchatten van zyn verblyf ten nutte voor hem te maaken. Zyn geheugen is een getrouw dagverhaal, waarin hy de reeks zyns levens naziet, en die meenigte van gebeurtenisfen en voorvallen , die tot zyne kennisfe zyn gekomen,doorloopt, om 'er voorbeelden van gedrag en wandel in te vinden. Verre van het gëene, dat hy 'er in plaatst, te verwarren door de al te groote meenigte van voorwerpen,  der Natuur, X. On.derh, 207 Het geene, dat my het meeste ver- 's Mmwondert, is de nettigheid, welke ftand ^N houdt in die beelden, zonder dat de tyd ring!'6" of de overvloed dezelven kan uitwisfchen of verwarren. Iemand vertoont my het afbeeldfel van eenen man, dien ik gekend, maar federt twintig jaaren niet gezien hebbe. Ik klaag terftond oyer zekere gebrekkelykheden. Ik vinde 'er wel eenige gelykenis in : maar de mond is te groot; de omtrek van het aanzicht is. te vond; de oogen zyn te donker en te droevig. Zy, die den man met my gekend hebben, zeggen dat ik gelyk hebbe. Waar is, bidde ik , deregel , dien ik volge? Waar is het ftuk van vcrgelykinge, dat myne berisping billykt? Het is een ander onuitwisfchelyk afbeeldfel, dat het enkele gezicht van dien man in myne geheugenis heeft gelaaten,en dat duizend andere afbeeldfels, daar nevens geplaatst, my niet beletten te ondcrfcheiden. Niettegenlhiandc die vcrbaazende meenigte van bcclWHk Welken hy niet akyd ziet, maar afzonderlyk bewaart , om 'er zich by gelegenheid van, te bedienen, heeft hy een cafeiboekje, om zoo te fpreeken, waa-  *o8 Schouw tooneel *s Men- waarin hy nu en dan opzoekt het geeschen - ne u;t een groot getal boeken, welringM ken hy heeft geleezen, onthouden heeft, en de ftukken, die minder verband hebben, en daarom moeijelyker te bewaaren zyn, naziet; Zoodanig zyn de woorden , de eigen fpreekwyzen, en de byzondere fraaijigheden van drie of vier verfcheiden taaien. Het is de geheugenis, die hem, als het te pas komt, de ontdekkingen der groote geesten van iedere eeuwe verfchaft; mitsgaders de aangenaame gedachten en wellpreekende itukken der goede üichterenen groote Redenaaren ; de aanmerkingen van mannen , die veel ervarenheid in de zaaken van de waereld verkreegen hebben; eindelyk alles, wat hy door eens ^anders arbeid of zyne eigen aanmerkingen heeft kunnen leeren. Als hy door zyne redeneering gekomen is tot zekere waarheden, waarvan hy zich door de bevinding verzekerd heeft, vertrouwt hy ze aan zyne geheugenis. Zy ftaat 'er hem voor in. Zy bewaart ze, en vertoont ze hem als het dc nood ver-eischt, niet met de byzonderheden der bewyzen, maar alleen het  bE-k Na tuur, X. Onder h. 209 het befluit, dat hy uit zyne redeneerin- 's Mengen opgemaakt heeft. Door behulp van éénen ftokregel of één woord , dat kjnc. zy hem op zynen tyd te birtnen brengt ^ befpaart zy hem eenert nieüwen twist en poogingen, onnoodig te herhaalen. Daar vindt hy, in alle gelegenheden j de lyst of de tafel der wet,die ieder 00genblik zyn gedrag; en zyne Werkingen moet richten. Hoe kan het weezen dat één énkel hoofd zoo veele verfchillende denkbeelden in orde kan brengen? dat niets in dat pakhuis verlegd wordt, als hy hei nu en dan met zyn gezicht Hechts eens doorwandelt: "want daar, gelyk elders, houdt 's meesters oog alles in orde* Maar hy vindt in zyn geheugen éeri gemak , dat men in andere pakhuize* niet kent. In deeze moet men dikwerf veele dingen overhoop haaien, öm te vinden wat men 1 zoekt; Men moer ten minfte de briefjes of merken der pakken en baaien nazien , om te weeten wat men moet hebben. In de geheugenis gaat alles op eene andere rrtanifef toe. Het is genoeg dat de menscli zich wille bedienen van iets, 't welk hy gé- IX. Deel, O zferl  210 SCHOUWTOONEEL '3 Men- zien of beproefd , en dat betrekking Regee- heeft mee het voorwerp, 't welk hem ring.. bezig houdt: in plaats van dat hy dan zyn tafelboekje behoeft te doorbladeren,, pm 'er zyne denkbeelden in te vinden, komen de denkbeelden, welken hy begeert, zich van zei ven voor hem verwonen. De andere houden zich verder af. Het denkbeeld, 't welk hy werkelyk nodig heeft, na hem ten diende gedaan te hebben , vertrekt op zyne beurt, altoos gereed blyvende om zich, pp een nieuw bevel, weder te verwonen. Wat mag de hoek der harfens zyn, waar zy naar toewyken ? welke overeenkomst is 'er tusfchen denkbeelden en harfens'? welke vaten, welke loop van geesten, kunnen deeze gangen en komden van,gedaehtén.bevorderen, haar uit haare langefluimeringe wekken, haar terdond weder in flaap brengen , en zoo vaerdige dienden uitwerken? Hoe kan het brein iets tot zulke fyne werkingen toebrengen ? of zouden deeze dingen alleen in den geest, in het zuiverde verdand zyn? Kunt gy het ons zeggen , groote Wysgeeren , die den mensch/grondig befchouwd hebt ? ;De groo-  der Natuur, X. Ondcrh. 2it groote waarde van het gefehenk, des- 's Mèmzelfs groote nuttigheid, en het voorneemén , waarmede de Schepper het iuwo. u gefchonken heeft, maakt uwe verwondering flaauwelyk gaande. Dat heet, volgens u , geen filofofeerem Van alle vermogens , die tot den arbeid der gedachten te famen fpannen, is de geheugenis, zegt gy, het groffte en ftoffelyklte. Zy is Weezenlyk niet anders dan eene ftoffe, die verfcheiden indrukfels ontvangt. Daar wordt niets anders toe veréischt, dan een vloed van dierlyke geesten , die 'er hunnen indruk min of meer diep in graveeren, naar dat zy overvloedig zyn. Zy vórmen 'er een beeld op: en als nieuwe geesten in dezelfde trekken vloeijeri ^ vertoonen zich dezelfde beelden. Niets is natuurlyker. Uit den meesterachtigen toon, met welken gy u verklaart, zoude men zeggen , dat gy de dierlyke geesten , mitsgaders de gootert, die zy zich gemaakt hebben , en waar zy doorloopen, en de vaten, die hunnen loop bevorderen, onder uw opzicht gehad hebt. Het fchynt dat gy èene geheugenis zoudt O 2 küri-  512 ScHOUWTOONEEL 's Men- kunnen oncleeden. Maar het is verre RegÈe- van daan Als ik fpreeke van de voorring. . treffelykheid, welke de geheugenis den menfche geeft, fpreeke ik zekerlyk volgens eene zeer bepaalde kennis, vermits ik 'er niet meer van zegge dan ik 'ervan weete, en het geene eik zeer mogelyk is daar van te weeten. Het is eene waar' neeming, die ten minfte niet van het weezenlyke wykt, en die door de dankbaarheid invloed op het hart kan hebben. Maar als gy de geheugenis ftoffelyk maakt, en haare werkingen en weezen ftuk voor ftuk geleerdelyk verklaart, fpreekt gy ftout van eene zaak, waarvan gy geen zeker denkbeeld hebt; en gy vermindert alle de achting, welke men voor uwe andere gefchriften zoude kunnen hebben. Gy weet dat de lichtftraalen, Van de voorwerpen afgeftuit, derzelver beeld op den grond van het oog maaien. Ik laate ook toe dat men zegge, fchoon men 'er niets van weete , dat 'er een verder beeld in de harfens gevormd wordt: maar al wist men dit zoo zeker als men het weinig weet, zoude het waarfchynlyk met dit laatfte beeld Wee~  214 S C H O U W T O O N EE t, 's Men- tuigen over is, hoe kan 'er eenig teeRiGEE- ken' efnig merk, of eenige ruwe gering. daante in ons overblyven ? Ik wil echter niet zeggen , dat 'er geene voetftappen van het geene, dat wy gevoeld of gedacht hebben, in ons overblyven. Laat men zelfs zeggen, ik mag het lyden, dat 'er trekken cn beelden van alles, wat wy beproefd hebben , in ons overblyven. Dat zyn woorden van een' ruimen zin, die een zweemfel van geleerdheid hebben, en, zoo wel als in veele andere zaaken, ons niets zeggen, en weiken men by wyze van leenfpreuken toelaat, omdat zyons tot geene gevaarlyke doolinge brengen. Maar laaten wy bekennen, dat de geheugenis, zoo wel als het verftand, en zoo wel als alles, wat in ons is, een wonderbaar werktuig is , dat wy gebruiken zonder het te begrypen, en zoo veel te nutter, omdat het wonderen doet, zonder dat wy met de moeite der uitvoeringe belast zyn. Het eenigfte, dat ons gegeeven is, juist te begrypen, in het heerlyk gefchenk der geheugenisfe, is het uitdrukkelyk voorneemen, dat de Schepper gehad heeft, om den mensch  der Natuur, XI. Onderh. 219 en oogen gaan over alles, wat ons om- £m*«ringt. De ongenoegte of de aangenaam. ReG6E. heid, welken wy 'er in vinden, nood- hing. zaakt ons daarvan te wyken of dezelve te naderen. Niets kan de ruimte onzer begeerte en liefde voor het geene, dat ons kan behaagen, vullen of ledigen. Wy kimnen het eene voor het andere voorwerp verlaaten , en overgaan van onderzoek tot onderzoek, of van bewerp tot bewerp, en van de eene proeve tot de andere. Wy kunnen desgelyks, het zy op het oog of op de proef, van een ding, dat zich vertoont,deszelfs volftrekte noodzakelykheid, of enkel nut, of uiterfte onbekwaamheid en ongenoegzaamheid bemerken, ons daartoe begeeven, of in dit opzicht ftil blyven. Deeze magt om te verkiezen heeten wy vryen wille of enkelyk wille. Schoon die magt voor zekere goederen min of meer geneigd kan zyn dan voor andere, door de kracht van het tegenwoordige aanlokfel , of door de banden der gewoonte, federt lang aangenomen, of door eene innerlyke overtuiging van de waare bron des geluks gevonden te hebben, vindt zich echter  der Natuur, XII. Onderh. 241 „ plaatfen, om haar te verkleenen en De Alge„ als in een' drekhoop te werpen ?" Laaten wy onwaardige lastertongen hun- kunst. ne reden laaten onteeren, door zulke imaadheden, die, fchoon zy de Godheid te na komen , veel befpottelyker dan gevaarlyk zyn. Het is niet zonder een gewichtig oogmerkt , dac God dienstig geoordeeld heeft: onze geesten, door zoo veele verfcheiden banden, te hechten aan de ftoffelyke voorwerpen, die ons omringen. Hy heeft krachtdaadiglyk gewild , dat wy een deel zouden maaken van deeze vergangkelyke maatfchappy, om ftoffe tot onzen 'arbeid en tot de oeffeninge der deugd te verfchaffen, terwyl wy eene andere maatfchappy, waarvan hy ons hier alleen de hoope en den voorfmaak geeft, verwachten. In alle foorten van behulpfels, waarmede zyne weldoende wysheid den menfchen heeft willen vereeren en verlichten, als de zinnen, de reden, het geweeten, de hoop op eenen beter ftaat, en het onwaardeerlyk gefchenk der openbaaringe, vindt men God onveranderlyk getrouw aan zyn bewerp, 't welk was de menfchen te IX. Deel. Q ver-  der Natuur, XII. Onderh. 243 des zuiveren verftands. Allen, die zoo De Aloë hoog hebben willen vliegen, zyn met fmaadheid van die hoogten nedergeval- kunst, len. Hy doet in tegendeel het gevoel der weezenlykhcid ondervinden, mitsgaders de rust der .zekerheid, en het genot der uitwerkzelen aan den geenen, die zich aan de tastbaare bevinding houden. Gy zult, myn waarde Vriend, niet van my vermoeden, dat ik door die gevoelige en tastbaare bevinding verfta de byzondere zinlykheden , de droomcnj de verrukking, de perfoonlyke bevindingen, die anderen niet kunnen bevroeden. Wy zullen ons wel wachten voor het maaken van dweeperen' en geestdryveren , die ziekten of ongefteldheden van hunne harfens voor mcdedeeMngen en gemeenfchap van Gods Geest, óf hunne byzondere droomen voor beflisfingen der rechte reden aanzien. Het is in tegendeel om ons voor die ingebeelde verlichtingen te wachten ; het is in tegendeel om ons te hoeden voor die gewaande klaarheden ,* voor die vermeende dieptens van kennisfe, dat God ons aan een' gemêenen trant Q 2 mi  derNatuur, XII. Onderh. 245 of dezelfde opening van den pasfer De Alo!is. Het is eene waarheid der onder £J=N^ vindinge voor ons allen, dat de afftan kunst, den in eene rechte lyn , die op eene gemeene maat pasfen, gelyk met elkander zyn. God alleen bevat deeze en alle waarheden, omdat zy onveranderlyk en eeuwig zyn gelyk hy. Ik weet niet hoe hy ze ons vertoont: maar hy wil dat onze zinnen ons op den weg brengen om ze te bemerken. Ik weet niet hoe zy myne ziele aandoen , of zichtbaar voor haar worden: maar alle menfchen ftemmen toe, dat de zinnen deeze waarheid tastbaar voor hun maaken, dat de afftanden in eene rechte lyn, die gelyk zyn aan eene gemeene maat, gelyk met elkander zyn. 2. Eene tweede foort van algemeenen indruk, die overal dezelfde is , is het inwendige gevoel dat wy allen hebben van onze gedachte of denkinge, van ons lighaam , van de omringende lighaamen, en van die onbuigiyke magt, die ons in zoo fchoon eene orde de gewaarwording van eene zelfde zonne, van de zelfde jaarlykfche omloopen , en van het zelfde heelal Q 3 me"  246 ScHOUWTOONEEL teEGE' mededeelt. Is'er iemand van ons, die Reden- nct mnerlyke gevoel der denkinge of £wfe. des befluits, dat hy in 't hoofd heeft of des werkenden beginfels, dat hen! meester maakt om zyn lighaam te bellieren ; is 'er iemand in de waereld, zeg ik, die dit innige gevoel niet heeft: is er ook iemand in de waereld, die ïn goeden ernst kan twvffelen aan de beftaanlykheid van zyn eigen lighaam, of aan die van den hemel en de aarde? Wie ónder ons ondervindt de werking dier heerfchende oorzaak niet, die,met onzen weerwil, zulke geitadige indrukfels, die als zy wederkomen geregeld dezelfde zyn, in ons veroorzaakt? Het zy wy haar den naam van God willen geeven of niet, wy ontvangen des niet te min haare gunden: wy voelen des metste min haare flagen , zonder dat wy er ons aan kunnen onttrekken. Laat ons gansch Parys een miilioen menfchen in de vlakte van Gren'èHê verfpreiden; de koepel van het huis der lm-a'ides werkt op geenen van hun: en ecHter heeft men reden om uit dè eenpaange manier/, op welke zy 'ervan fpreeken, te denken dat zy hem allen op  der Natuur, XII. Onderh. 247 op dezelfde wyze zien, en dat eene aloïzelfde oorzaak hen in 't ronde aandoet 1UnEN. met dezelfde maaten, dezelfde kleuren, kunst. met één woord met dezelfde gewaarwordingen. Eenige van hun flechts, beter ervaren in het gebruik van evenredigheid, of geocffend in de bouwkunde , zullen afzonderlyk gewaar worden % en ligt doen begrypen aan de anderen dat 'er geene evenmaatigheid en overeenftemminge genoeg is tusfchen het blok van dat groote lighaam en de ipichtigheid of magerheid van de pyramide die 'er boven op ftaat, tusfchen dat heerlyk fteunfel en de dunne naaide die het fchraagt. Zoodanig zyn de denkbeelden , die hen treffen, en waarin zy zich allen vereenigen. Die koepel vermag niets op hen. Daar is dan eene oorzaak,die hun allen geregelde envolftandige aandoeningen indrukt, en hun allen dezelfde taal doet voeren. Men noeme deeze oorzaak God, of mengeeve haar een' anderen naam. .Zyis: zy werkt krachtig en regelmaatig: zy deelt zich aan die millioen menfchen mede: ' zy alleen is 'er de waare band van: zy vereenigt ze. b Q 4 Die  »48 SCHOUWTOONEH - ,Die tie" maal honderd duizend menReden- lehen voelen dan gelykelyk hunne eigen gewaarwording, hun eigen de andere lighaamen daar omftreeks, en de eenpaange oorzaak, die deeze ge- ;rorffn' hl'"s ondanks, in hgun werkt op de tegenwoordigheid van alle gevaarten, die gevoelloos en zonder beweegmge zyn. nhS'lf* Van de werk^gen van eeJ mgen hunner zinnen verftooken zyn, van het gezicht, by voorbeeld, & ben geen denkbeeld van het geene de anderen m die vlakte komt treffen • Weshalve, fehoon 'er een gemeen be^ fofr Z aSemee»e indrukfels is, deelt zy dezelven gewoonlyk alleen door de werktuigen der zinnen mede. Waartut volgt, dat onze kundigheden vermeerderen en verminderen , gelyk onze zinnen. ' h y kPnn,-Een d5de,%emeene indruk is de "II Wfke de mensch heeft van het onrecht, dat men hem doen zoude met hem van het leeven,0f van de middelen om het te bewaaren, of van het genot van hetgeene, dat hy door zynen arbeid verkreegen heeft, te berooven. Indien hy al-  25® Schouw tooneel TE^GZ' ht?ekeerd, VOCk marde onveranderKu^~ lykeH^h eener zedenleer, die zv"en fl richt. Een man, die trouw* e.vader■ van een huisgezin wordt, weet li ï- f Zyne/roilw en wat hy aan me kinders verfchuldigd is. Hoe en waarzIethydegrondenÖzyner plichten m Europa en in Amerika? Dat weeten J7 niet. Maar hy ziet ze, omdat hy vader en gemaal is. y Deeze beginfels komen , gelyk de kleuren , van eene gemeene bron. God alleen is her, die onveranderiyke waarheden bevat, en beftendige kleuren toont. Maar als de mensch van hergebruik zyner zinnen verdoken is,bedeelt ten God met met zulke en zulke waarbeden, die anderen kennen, noch met zulke en zulke kleuren, die anderen zien. pus fchoon onze zinnen noch kleuren noch waarheden voortbrengen, wil God dat onze zinnen dienen, om ze ons te doen bemerken. Onze zinnen hebben in hun zeiven de bevroeding der waarheid met: maar zy wenden de reden naar de algemeene waarheid, die overeenkomst heeft met het geene ons aandoet en treft. Zoodanig heeft God ons gemaakt. Dat  258 ScHOUWTOONEËL Be Alge- lyk is aan D, waarvan de grootheid Ë Reden afgetrokken is. Hy weet aan den ankunst." deren kant dat D — E gelyk is aan X. Waar uit hy befluit dat A + B + C gelyk is aan X. Maar deeze redeneeringen , welken hy maakt over voorwerpen, zoo verre van de zinnen verwyderd, verdrieten hem zeiven, en zyn niet zeer bekwaam om hem nut voor anderen te maaken. Wel is waar, dat wy den mensch hier op zich zeiven befchouwen, en als afzonderlyk verre van de maatfchappy genomen. Maar hy bereidt zich om 'er in te treeden. Dat is zyn noodzakelyke ftaat. Hy zal derhalve wél doen niet net te leeren redeneeren, om het beleid der redeneeringe te wecten; maar te redeneeren om zynen ftaat te bekleeden, en om anderen ten nut te zyn, zelfs door het aankweeken van zynen geest. Het is klaar, dat hy hun welzyn cn het zyne zal bezorgen, naarmaate hy zich in gebruikelyke denkbeelden oeffenen, en altoos de zekerheid, die van eenig gebruik gevolgd wordt , bejaagen zal: daar door wordt hy nut en van -dienst voor de maatfchappy. Wil  der Natuur, XII. Onderh. 259 Wil hy echter zyne afzonderlyke de Algedenkbeelden hebben, dat kan hy doen. Maar die moet hy dan laaten gelden in kunst;" eene andere waereld, of verwachten in deeze aangezien te worden voor eenen inwoonder van Jupiter, voor een dier, dat gevallig uit de Maan op onzen kloot nedergetuimeld is. Hy, die enkel Stelkunstenaar, of eeuwig Overnatüurkundige zoude willen zyn,^behoort niet meer by ons : dat is de man niet, dien wy zoeken. De werktuigen, waarmede de mensch voorzien is, zyn zoo uitmuntendej dat het gebruik, 't welk hy 'er van maakt, hem tot eene les verflxekt. Een groot meester der welfpreekendheid en der zangkunst onderzoekt noch het maakfel der longepyp, noch de werking der tonge , noch de medehulp der tanden en der lippen , om de klanken en de mogelyke buigingen der menfchelyke ltemme te vormen. Die langwyligheden zouden op niets uitdraaijen. Zy ftellen hunnen leerlingen voorbeelden van welfpreekendheid en zang voor„ Zy maaken eerst werkffellig het geene zy door hunne leerlingen uitgeR 2 voeri  2f5o S CHOUWTOONEEL De At.ge- voerd willen hebben; en deeze leeReue E ren desgelyks fpreeken en zingen, niet hunst. door diepe bedenkingen over de ltemme, maar al fpreekende en zingende. De reden is een voortreffelyk werktuig, dat den mensch gegeeven is om hem gezellig te maaken. Als zy zich poogt te volmaaken, zal het niet zyn door zich in haar zelve te begeeven, om alles in haar zelve te zoeken, en haare lesfen buiten de maatfchappy te gaan neemen. Het zyn veelëer de voorwerpen , die het meeste aandoen in de maatfchappy , welke de mensch moet verkiezen om zyne redeneering aan te kweeken; omdat hy ze met meer ge-' mak, genoegen en voordeel vat. Hy is daar toe gemaakt. By voorbeeld, hy flaat het oog op twee groote famenwooningen van menfchen, welkende noodzakelykheid van zich onderling te helpen in eene groote ecnigheid houdt. De eene heeft voor eenen flokregel, flechts twee rangen van inwoonders toe te laaten, te weeten foldaaten en boeren: deeze rangen fchynen hun genoegzaam om de aarde te bebouwen, en om het genot van  der Natuur, XII. Onderh. 261 1 „_ „u-— r\., a andere maatfchappy voegt by de krygs- r^^. en bouwlieden een' derden rang , be- kunst. ftaande uit zeehandelaars, die het overtollige van de vruchten hunner landen naar vreemde landen gaan brengen, om het té verruilen tegen anderen , welken zy noodig oordeelen , of daar zy ten minfte voordeel mede meenen te doen. Lacedemon is de woonplaats van de eerfte foort. Karthago is het van de tweede. Indien het den menfche vryftaat zyne keur te -bepaalen, en burger van de eene of de andere woonfiede te worden, welke zal hy de voorkeur geeven? Dat is de ftofle zyner bedenkinge. Laaten wy hier, het beleid zyner reden zien, zonder dd, reden zelf te ontleeden. Hy twyffelt geenszints aan de noodzakelykheid van boeren of van foldaaten. Maar hy beraadt zich alleen over de nuttigheid van zeehandelaarcn. Hy • weet niet of hy het denkbeeld van openbaare welvaart met dat van vreemden handel moet vereenigen, of het 'er van affcheiden. Het verftand neemt derhalve toevlucht tot welbekende en wclbe_R 3 proef-  der Natuur, XII. Onderh. f263 gebruiken een overgroot getal van men- De Aloefchen of lastbeesten, die niet zouden r^nkunnen lcevcn by gebrek van werk en kunst. loon, of den voorraad zouden verteeren zonder nut te weezen, en oorzaak zyn dat de geenen, die arbeiden, honger zouden moeten lyden. 4. De verplaatfing, en dikwerf de verbetering der luïje, woelachtige, of ongehoorzaame en moedwillige ingezetenen te bevorderen, door het aanlokfel van vryheid, werkzaamheid en het maaken van een' grooten voorfpoed. Alle deeze denkbeelden, en anderen, die 'er op volgen , zyn vohnaaktelyk verknocht aan het geluk van eenen Staat, waarvan het de fteunfels en hulpmiddelen zyn. Aan den anderen kant pasfen die denkbeelden tastbaarlyk op dat van vreemden handel. Dit brengt alle anderen met zich. Met behulp van deeze tusfchenmiddelyke denkbeelden, algemeenlyk beproefd , wordt het verftand gerechtigd, om de gedachte van openbaare welvaart naauw te vereenigen met dat van vreemden handel, 't geen men in den eerften opflag niet zag. R 4 Na  a68 Schouwtooneel De Ar.ge- meene RedenKünst. die altoos fchynfchoone voorwendfels weet te vinden om den duur van dien hoogen prys te verlengen , drukt in plaatfe van te helpen. De bevinding komt hier de redeneering onderfteunen. De landen, waar het koren bewaard en op prys gefield wordt, zyn weinig bevolkt en arm.' De landlieden, beroofd van het byna eenigfte middel om zich te verryken, doen geene verteeringen. Daar nu het land niets verteert, moeten de fteden by gebrek van neering kwynen: en dat gebeurt in die landen. Het platte land is 'er ellendig, en vult de fteden met menfchen, die niets anders kunnen dan bedelen. Alle deeze denkbeelden, die onaffcheidenlyk verknocht zyn met dat der noodwendige levensmiddelen, by monopolium of opkoop verkoft, zyn aan da? anderen- kant onbeftaanlyk met het openbaare welzyn en den rykdom van eenen Staat. Dus zyn de gemeene welvaart, cn de koophandel van noodzakelyke levensmiddelen , aan eene maatfchappy afgeftaan, denkbeelden, die elkander onderling uitfluiten. Dc zelfde tusfchenmiddelyke denk- beei-  der Natuur, XII. Onderh. 269 beelden helpen ons, om te bemerken dat De Alge-* de algemeene armoede van onze volk- R£denplantingen van Sicilië en Sardinië nood- kunst. zakelyk verknocht is met de verkoopinge van hunne en onze voortbrengfelen , als zy aan eene maatfchappy by uitfluiting afgedaan is. Onze volkplantingen aan de zee verfcheelen niet van onze landfchappen op het vaste land. Onze Siciliaanen en Sardiniërs zyn ons al zoo waard als de Karthaginiënfers van Numidië en Byfacènc. Onze koophandel wordt by de eene en de andere even gemakkelyk , en met het zelfdevoordcel gedreeven. Wy weeten hoe 'er de zaaken ftaan. Wy worden by tyds onderrecht van hunnen overvloed en van hunnen nooddruft, om den overvoer der wederzydfche voortbrengfelen daar naar te richten. Wy handelen dus gemakkelyk op onze volkplantingen, zelfs op deafgelegenfte: en vermits het dezelfde belangen en dezelfde behoeften zyn, moet het dezelfde vryheid weezen. Als gy de vryheid en den naaryver wegneemt, bederft gy de volkplanting, die een gedeelte van den ftaat is , en een deel der vervullingen  IJO SCHOUWTOONEEL t)s Alge- gen van de dingen, die ons ontbreeken* Reden ^en °Pz'crite van de derde vraage kunst. verandert alles. Men kan het denkbeeld van het openbaare welzyn van den Staat niet voegen by dat van den vreemden handel, gedreeven, by voor* EngeUnd. beeld , in Albion * of in de Gelukkige t.?f Eilanden + i veelëer door byzondere rtfcheEtlan- 1 ' . J den. Kooplieden, die met vereenigd zyn, dan door eene vermogende en welbefchermde Maatfchappy. Zie hier de denkbeelden van vergelyking, die tusfchen beide komen, en de vereeniging daarvan onmogelyk maaken. Niet by tyds onderrecht te weezeh van het geene by de vreemdelingen omgaat , noch van de gelegenheden der voordeden, die 'er zich opdoen. Daarvan door iemand op de plaatfen zelfs niet getrouwelyk gewaarfchuwd en onderrecht te worden. In tegendeel door achterhoudingen en valfche berichten daarin misleid te worden. Elkander nier. alleen onderling te bederven door het geene men weet te verbergen; maar uit nydigheid en baatzucht famen té fpanneh, om dien der medehandelaaren, die te hoog inkoopt, te bederven. Zyh ei-  der Natuur, XII. Onderk. iji eigen voordeel te misfen, door de waa- De Alg»' ren tot een' laagen prys te verkoopen. ^eene Aan zyne beloften en verbintenisfen KcfiTsT? niet te kunnen voldoen, uit onmagt om zich van een toevallig verlies te herftellen. De onëer en het difcrediet of wangeloof van een volk by de vreemdelingen , veroorzaakt door bankroeten en door het onvermogen van byzondere Kooplieden, die niet betaalen kunnen. Alle deeze denkbeelden zyn onaffcheidelyk van vreemden koophandel, door byzondere menfchen gedreeven , of door zwakke maatfchappyen zonder befcherminge. Dezelfde denkbeelden zyn naauw vereenigd met het nadeel van den Staat, die vluchtige ingezetenen , hunnen uitfchot en zyn eigen crediet of aanzien verliest. Ik hebbe in die denkbeelden van vergelyking eene gemeene maat gevonden, door welke ik recht hebbe om te verzekeren, dat de vreemde koophandel, die met volken, niet aan ons onderworpen, verre van de hand gedreeven wordt en lange reizen vereischt, vervalt als hy elk vry ftaat; maar dat hy groeit en bloeit,< in de handen van eene vermogende Maat-  ÜJ1 ScHOÜWTQONEEL Üte. Algb- meene RedenKunst. * Hedsndaags de Itaap van Matapan ten Zuiden van Mnrea. \ Andaiufte, Maatfchappy, wier dienaars van denzelfden geest gedreeven worden, en die haare verliezen fchielyk kan herftellen, door de wyduitgeftrektheid van haaren handel, die haar aan den eenen kant bevoordeelt met winnen, die de fchade, welke zy aan een' anderen kant lydt, kan vergoeden. Dezelide waarheid kan op eene historifche wyze verhandeld worden, omdat eene zekere historie niet van eene zekere ondervindinge verfcheelt. Karthago , voorhebbende, zonder groote kosten, een goed aantal van krygsvolk, dat zy in haare foldy zoude houden, om haare eigen bouwlieden en handwerkslieden te fpaaren, uit Lakonië te doen komen, had aangenomen den Lacedemoniërs alle jaaren een gedeelte van wyn, tin, en fyne wolle tot de purperverweryen van Tenarus *, tot een' gezetten prys te leveren. Onze zeehandelaars haalden goed koop wynen van de Gelukkige Eilanden, en wynen uitBeticaf, en uit Albion tin en wolle,die byna zoo fyn als de Spaanfche was. Wy waren verzekerd van by tyds de noodige re* cruuten of aanwervelingen te krygen, zon-  der Natuur, XII. Onderh. 273 'donder den landbouw of de reedery on- Öë Af-0** zer Moffen door eenige wervingen te hin- . deren • en wy kreegen de wynen; het kunst» tin en de wolle met het grootffe gemak van de Waereld, zoo om de maatigheid van den prys deezer waaren by inkoop, als om den voordèeligen prys, waarop men ze in Lakonië gefield had, en öm de winflen, welken mén deed op het overfchot, dat rhen langs de Griekfche kusten vertierde. Maar onze kooplieden j deel willende hebben aart den handel deezer vreemde koopmanfchappen , waren Zoo onvoorzichtig , dar. zy ze tot een' hoogen ptys opjaagden, om elkander den voet te ligten; en door" hunne fchade , en hun ver» lies, welken zy niet weder te boven konden, komen , wikkelden zy veele van onze ingezetenen * die hun geld gefchoten hadden, in hun bederf. Onze leverantiën aart de Lakoniërs Werdén ons nadeelig, door de gewoonte, waarin wy de vreemdelingen gebragt hadden, om ons dezelve duur tê verkoopen. Sichéus j Hannon , Adherbal, groote kooplieden van Utika, gaven zich toen by den Raad van Kar* IX. Deel. $ tha-  2J4 SCHOUWTOO NE EL De Alse- thago aan , om den koophandel van Re^en- Albion en der Gelukkige Eilanden te kunst. verkrygen , met uitfluitinge van anderen, op voorwaarde van een zeker gedeelte van den winst in de fchatkist van den Staat te brengen, en den handel van Betika vry te laaten gelyk van te voren. De inwoonders van Albion en van de Gelukkige Eilanden , verneemende federt dien tyd geene andere dan dezelfde kooplieden, altoos even ftyf gezet om zulke hooge pryzen niet meer te befteeden, hebben hunne waaren tot merkelyk minder pryzen als inde voorige inkoopen verkoft. De inkoop en de leverantiën zyn weder voordeelig geworden, gelyk van te voren. Onze byzondere kooplieden bederven zich niet meer, door kwaalyk belegde onderneemingen , of door een" zwaaren handel, die hunne magt te boven gaat: en het deel, dat de Staat heeft aan het voordeel van deezen handel, en het belang des lands, mitsgaders de geregelde leverantie van Grjekfche krygsbenden, die den oorlog beter dan wy verftaan, heeft den Raad bewogen om ,de maatfchappy van Utika te onder. . fteu-  dér Natuur, XII. Onderh. «75 fteutieri in de toevallen, die haar zou- De Arcaden kunnen doen waggelen ; zoo dat Re™£_ het crediet of aanzien des volks ge- kunst. lukkiglyk ftand houdt op de Eilanden en te Lacedemon. Het betreft deri Staat waarlyk weinig, of het tneerendeel van het voordeel van dien handel komt in de handen van Sichéus , Hannon en Adherbal,' veelëer dan in die der kooplieden van Adrumetum, Clupea of Hippone. De Staat heeft geene Verkiezing. Alle zyne ingezetenen zyn hem even waardi Maar de Staat heeft daar belang in$ dat niemand zich uit onvermogen of onbefcheidenheid bederve: en zoo hy met reden voorrechten kan vergunnen, is het aan ingezetenen, die hem verryken ; omdat de rykdommen van den Staat zich vervolgens verfpreiden over het geheéle volk, door allengs de vermindering der belastingen tot verligtinge des volks te bevorderen. Daar toe komt de Staat in den vreemden handel, door de voorzorg van het uitfluitende voorrecht en der befcherminge. De rykdommen deezer maatfchappye zullen met den tyd tot heil des volks gedyen, S a Het  1~6 SciIOUWTOONEEL De At.ce. I ïct zyn deeze tusfchenmiddelyks Reden- volmaaktelyk beproefde en bevestigde •uwst, denkbeelden, die licht fpreiden op de beide anderen, wier verband men niet bemerkte, en zy doen blyken dat het gemeene welzyn onaffcheidelyk is van het voorrecht en de befcherming, vergund aan eene maatfchappy van zeehandelaarcn, om "koopmanfehap te dryven by verre afgelegen volken, die onaf hangkclyk van ons zyn. Om beter den gang des verftands te kennen als het redeneert, laaten wyeen ander voorbeeld neemen in twee zwarigheden, welken men tegen de maatfchappy van Utika inbrengt; de eene das zy nadeeligvoor den Staat is, omdat zy, in plaatfe van onze Aliïkaanfche waaren, nier anders dan geld naar de Eilanden voert; de andere omdat, federt de oprechting der maatfehappye van Utika voor den vreemden handel, de binnenlandfche handel niet beter gaat, maar zelfs flapper wordt dan ooit. Om deeze dubbele zwarigheid op te helderen, heeft het verftand noch beduidingen , noch regels van fluitredenen, noch onderzoek van vermengde of on-  der Natuur, XII. Onderh. 277 onvermengde denkbeelden , noch be- Dr Ar. Gepaalde, byzondere en algemeene voorftellen noodig. Men behoeft in de on- kunstT dervindinge Hechts iets bekenders te • zoeken, dan het geene men tegenwerpt, maar dat 'er betrekkelyk mede zy, om 'er de oplosfing van te geeven. 1. Het is eene geheel bekende zaak, dat de uitvoer van het geld niet nadeelig is voor den Staat, wanneer het zelve , tot eene werkinge van koophandel, daar vast weder inkomt en zelfs met aanwas. Onze maatfchappy brengt inderdaad veel geld in Albion en in de Gelukkige Eilanden: maar alles, wat wy 'er inkoopen, verkoopen wy onfeilbaar en met winfte, het zy in Griekenland, het zy te Tyrus of elders. Dc maatfchappy brengt dan meer geld in het land, dan zy 'er uitvoert, en de zwarigheid verdwynt. 2. De zwarigheid , welke men uk den kwynenden ftaat des inlandfchen handels haalt, is veel ydclcr. Als een kind kwaad wordt, ontlast het zyne gramfchap op alles, wat het rondom zich vindt. Onze kooplieden doen het zelfde: zy zien de maatfchappy van Utika dicht S 3 by  278 ScHOUWTOQNEEL Dc Ar.ge- by hen welvaaren, terwyl hunne verReden, tiering vry flap is. Is dat aan de maatkuNsr. ichappy te wyten? Indien men ze vernietigde , zouden zy daarom niet één ftuk ftof meer verkoopen. Begeeren zy de waare oorzaak van de flapheid des inlandfchen handels te weeten, en wat bet eenige hulpmiddel daar voor is; men behoeft flechts op te klimmen van het eene denkbeeld tot het andere , in het geene men ondervonden heeft. Zy houden 'er zich als met de hand in vast, en volgen elkander vap naby. Daar is weinig handel in het land, omdat ?er weinig verdaan wordt, het zy in kleederen, het zy in mondbehoeften. De meenigte houdt alleen op met veel te verdoen, omdat zy ophoudt met 'werken, en dus van loon verdoken is. Datzy niet werkt, is omdat men haar geen werk geeft, of omdat zy niet werken wil: of het kan beide plaats hebben , omdat de eene zich wel bevinden by hunne luiheid, oordeelende dat het gemakkelyker valt van de mildadigheid der tempelen of van openbaare bedelarye te leeven, dan met èen zuuren arbeid den kost te winnen; en  der Natuur, XII. Onderh. 279 en dat het anderen , die edelmoediger De Algezyn , en gaarne werken willen , aan R**g£ ftoffe of aan den noodigen uitfchot ont- kunst." breekt. De vernietiging van de maatfchappy van Utika is het hulpmiddel deezer kwaaie niet. Zy zoude daar nog grooter door worden, door de ledigheid en nutteloosheid, waartoe een overgroot getal menfchen en ftoffen, die de maatfchappy nu gebruikt, zouden vervallen. Het eenigfte geheim, om de flytingonfeilbaar te bevorderen, is eene algemeene en volftandige oplettendheid van wegens den Magiftraat, om bezigheid te geeven aan allen, die arbeiden kunnen , het zy in 's lands werken, gelyk de wegen, dykaadjes, het aftappen en droogmaaken van moerasfen, of groote gebouwen; het zy in de gemeene handwerken of anderzints; al zoude men fomtyds geld uitgeeven voor werken, die niet heel noodzakelyk zyn. Allen, die werken kunnen , dus van loon verzekerd zynde , zullen zonder vreeze trouwen, zich van huisraad voorzien, en geregeld eenige ftoffen , leder en levensmiddelen flyten. Indien de meeS 4 nig-  a8© Schouw tooneel mpee^GE" niSte.geftadig eenige flyting doet, eai k.eden- de winkelier, de itoffenreeder,debouwfUNsr. man en de landheer verkoopen het geene zy veilen, maaken en verzamelen. De gewillige verfchietingenen de openbaare penningen, belteed om ten allen tyde werk, en by gevolg kleederen en brood voor behoeftige huisgezinnen te bezorgen , zullen ongetwyffeld tot voordeel der rykften gcdyen, en den ganfchen Staat wel doen vaaren. Dus beftaat de bloei des binnenlandfchen handels , die als de ziel der Maatfchappye is, voornamelyk in de ■waakzaamheid van den Magiftraat, zich daar op toeleggende om bezigheid te verfchaffin aan de geenen, die in zeker ety den geen •werk hebben, en de flyting, door de zekerheid van werk en loon, dus te bevorderen. Als de ambachtsman, die heden werkt, niet weet wat hy morgen doen zal, ontvalt hem de moed. Hy ontzegt zich het noodzakelyke; en de wanhoop brengt hem zoo verre, dat hy fchadelyk voor den Staat wordt door diefftal of bedclary. Dit zal altoos de voornaamfte oorzaak van de flapheid des koophandels zyn. Nooit zal de Re- gee-  der Natuur, XII. Onderh. 281 geering dien doen hcrlecven, ren zydoor De Algj^ het beletten der werkeloosheid van vee- ^den* le handen; en dit kan niet gefchieden, kunst. ten zy door de zekerheid van werk; en hoe beter zy in haare wysheid middelen zal vinden, om deeze noodige zaak uit tè voeren, hoe grooter en ftaatkundiger en eener eeuwige dankbaarheid zy waardig zal weezen. Laaten wy Karthago verlaaten, en in onze hedendaagfche gewoontens eenige nieuwe voorbeelden, bekwaam om onze redeneering te oeffencn, en haar beleid gade te flaan, opfpooren. Men wil weeten wat voordeeligst is, of de verdeeling der belasting te laaten aan het goeddunken der ingaerderen, die elkander in elke plaats opvolgen, en daarom genoodzaakt fchynen om recht door zee te gaan, gelyk ook om de kennis, die zy van elks vermogen hebben, zeer bekwaam fchynen om die verdecling en omflag te doen; of wel eene evenredige belasting in te voeren, gefchikt naar de inkomften, de huuren der landeryen en hoeven , of volgens het beroep van yder, die aan de belas-, ting onderhevig is. S 5 Open-  282 ScHOÜWTOONEKL SeeneGE' °Penb£»ar welzyn en eigendunkelyke Reden- belasting zyn de denkbeelden, welken suwsr. men vereenigen of fcheiden moet. Zie hier de denkbeelden van vergelykinge. In het geval der eigendunkelyke fchattinge, vinden de rykften in de vriendfchap, welke zy met deezen en geenen • onderhouder , en in de dienden, welken men van hui kan verwachten, (want het is zeker dat men hen eer noodig kan hebben dan ongegoede menfchen) onfeilbaare middelen om zachtst gehandeld te worden, 't geen niet anders kan dan de zwakften drukken. De ingaerder. heeft tot vyand alle de geenen, die in de fchatting bezwaard meenen te weezen; en wie meent dat niet? Hy laat zyne plaats aan een ander over, die zich op zyne beurt over de knevelaryen der voorgaande jaaren wreekt: dit is eene bron van haat voor de huisgezinnen, die erger is dan de bezwaaring zelf, die 'er gelegenheid toe gegeeven heeft. Waar de wraak niet werkt, zal het gebrek van verftand al zoo groote onheilen voortbrengen. Niets is armhartiger dan de inzichten en het oordeel van een verftand, zonder opvoedinge en  drk Natuur, XII. Onderh, 283 cn zonder richtfnoef. Hy ziet byna al- P De ^ beftaat in eenen knop, onder het werktuig vastgemaakt, en in twee geelkoperen kalotjes, die den knop omvatten; zoodanig dat men, met behulp van eene fchroef, die de beide kalotjes naar goeddunken drukt, en van eene zydelingfche fpleet of opening, waar men de fchaft van den knop in leggen kan , het astrolabium toppuntig of waterpas, naar begeeren , dellen kan; waterpas om de hoeken tusfchen twee voorwerpen op de oppervlakte der aarde te neemen ; toppuntig om dc hoeken te meeten, tusfchen den gezichteinder en eenefterre, of tusfchen eene fterre en eene andere, die hooger is. efcala- 100. Het laatlte gereedfehap, dat men by de andere doet, is de Scala (de Landmecters zeggen Schaal) of een liniaal verdeeld in tien, honderd, duizend, of tienduizend deelen, om van de grooter maaten, niet welke deeze kleene eene bekende evenredigheid hebben, te oordeelen. 110. De  der Natuur, XlII.Ondet'h. 365 11 o. De Scala wordt gemaakt,door De Maaverdeelirig van de zyde van een liniaal TEN< A B in een zeker getal gelyke deelen, die, ten opzichte van deeze bekende linie A B, zyn 't geen de toifes of de perches zyn, ten opzichte van eene bekende lengte gronds: vervolgens elk deel fmaldeelende in zoo veele mindere deelen, als gy goedvindt, by voorbeeld, elk deeltje in zes deelen, die dus, ten opzichte van de gefmaldeelde ruimte , zullen wcezan het geene de voeten ten opzichte van eene toife zyn. Zie de Fig. die boven de 27 ftaat. ui. Gy kunt de verdeeling van uw liniaal nog veel kleener maaken , het zelve in gelyke ruimtens verdeelende, die tienen zullen zyn, gelyk 10, 20, 30, 40, 50, 60, 70, 80, en dan elk deel in tienen fmaldeelende, die in de tusfchenraimte 10 en 20, 20 en 30, enz. zullen komen. Fig. 27. 112. Om de verdeeling van de Scala of meetfchaal te krygen, verdeelde linie, die deszelfs zyde maakt,by voorbeeld, in acht deelen, het geene fchfer lyk gedaan kan worden. Laat de linie AB, Fig. XXVII, de begeerde of gelyk  3Ö6 Schouw tóoneel weene0"" ,yk zvn aan de zyfe van de Scala ,vreU Weeten- ke gy maaken wilt. Trek volgens het schap. 77 voorftel, de onbepaalde evenwydigé D E: breng acht maal dezelfde opening van den pasfer naar welgevallen op D E. Trek van de laatfte verdeelinge E, door het punt B, de linie E C, en desgelyks van dc laatfte verdeelinge aan den anderen kant D, door het punt A, de linie D C. Trek eindelyk van het punt der famenkomfte C zoo veele linien , als 'er verdeelingen zyn in D E: en deeze liniën Zullen A B in acht punten doorfnyden; en de voorgeftelde linie A B zal in acht gelyke deelen gefneeden zyn. Want hoewel deeze liniën verder van elkander in DE, dan in A B zyn, brengen zy in A B dezelfde verdeelingen voort als in DE, fchoon kleener, en dezelfde gelykheid tusfchen elkander hebbende als de groote; dewyl alle deeze liniën, door twee evenwydige Ioopendc, en zich daar met dezelfde hellingen in vcrtoonende, moeten de liniën uit het zelfde punt C voortkomende, in het kleen op de eene dezelfde orde en fchikking houden, süs zy in grooter beftek op de andere heb-  der NatvxjR,XIII.Onderh. 367 hebben: nu zyn de verdeelingen gelyk de Maain het groot, weshalve ook in hetTENkleen. Uwe linie A B in acht deelen ver smaideedeeld hebbende, die elk.tien toifes of gg*0 tien perches begrypen, zal het u gemakkelyk vallen ronde rekeningen daarop te brengen, gelyk 10, 30, 50-, maar om 'er eene waarde van 15, van 27, van 63, of zoodanige andere hoeveelheid, als gy begeert, op te kunnen neemen, moet gy de Scala volrooijeh door eene fmaldeeling van tien voor ieder der acht tientalem En om de verwarring in eene zoo kleene ruimte te myden, heefc fnen middel gevonden om alle tellingen zeer net te teekenen , dezelve op de breedte van het liniaal neemende op deeze wyze: Trek op A B, zie de Fig. boven de 27, de loodrechte A D en B C, en doorfhydt ze door tien evenwydige, even verre van elkanderen. Eindelyk fnydt de tiende linie D C in achten, gelyk de overltaande A B, en, in plaats van de verdeelingen famen te voegen door evenwydige liniën, trek de dwarschliniën of hoekliniën AE, 10 F, ao G, en dus voortgaande. 113. Het  368 SCHOÜWTOONEEL De Alge- 113. Het gebruik deezer fchikkinare meene • 1 1 1 P ,„., _ o Weeten- ls gemakkelyk. Wilt gy op uwe Scala schap. zoo veel als 23 toifes neemen, zoek de Gebruik ontmoeting der dwarschlinie 20 op de der scala, evenwydige %; en in het punt der famenkomile Z zal de ruimte 3 Z u de begeerde 23 toifes geeven. Wilt gy 58 toifes hebben, neem de famenloop van 50 met 8, gaande van 8 tot Y, de ontmoeting der dwarschlinie 50. 114. Deeze fmaldeeling, en het gemak om zonder verwarringe alle getalen door dwarschliniën te krygen, zyn zulke gemakkelyke uitvindingen , dat men 'er gebruik van gemaakt" heeft op de ganfche uitgeftrektheid van het astrolabium , 't welk, zonder tegenfpraak, het volmaaktfte van alle werktuigen is. 115. Men kan den dienst deezer gercedfchappen veel te hulpe komen : dikwerf laat men na dezelve te gebruiken , door de verzameling, welke men doet van zekere algemeene waarneemingen, die ons door ééne eerfte maat, in de fchikkinge der hoeken gade geHagen , in ftaat ftellen terftond de andere begeerde maaten te zeggen. Wy zul-  derNatuur, XIII. Onderh. 369 zullen hief Hechts de nutfte van die algemeenheden bybrengen. 116. Als men de waarde of de hoeveelheid van een' der hoeken weet, die een' halven cirkel of een vierdedeel van eenen cirkel verdeelen, weet men ook de hoeveelheid, van den anderen hoek, die het fupplement of vervuliel is van het eerfte getal, tot 90 in het vierdedeel van eenen cirkel, en tot 180 in den hal ven cirkel 117. Indien gy van een'halven cirkel, in drie hoeken verdeeld, i^'g.28, twee hoeken Weet, den een, by voorbeeld, van 50 graaden,'en den ander van 25, weet gy ook denderden, die dan 105 is; want 25 en 5® maakt75, en dit getrokken zynde van 180, is het overfchot 105. 118. De hoek in het middenpunt , dat is, die zyn top in het middenpunt A heeft, Fig. 29, heeft tot zyne maat de boog* waarop hy ftaat; want eene loodrechte op het middenpunt B A, maakt daar twee rechte hoeken, die èlk van 90 graaden zyn. En dezelfde B naarC, de helft van den rechten hoek, gebragt zynde, maakt'er eenen IX. Deel Aa ftom-  3.70 S CHOUWTOONEÈL ÏfeJe08" ftomPen en eenen fcherpen hoek, van Weeten- we]]^n de ftompe de 45 graades, die schap. de fcherpe verliest, aanwint. 119. Het is het zelfde met alle hoeken, gemaakt door eene linie, die op eene andere valt, het zy in het middenpunt van eenen uitgedrukten cirkel, het zy in het middenpunt van eenen cirkel, dien men zich verbeeldt, zonder hem te trekken. Maar als de famenkomst van een linie met eene andere gefchiedt in den omtrek van eenen cirkel, of elders dan in het middenpunt, veranderen de maaten naar de omftandigheden, maar blyven dezelfde in dezelfde omftandigheden, en laaten zich bepaalen, zonder werkingen, door fchielyk vatbaare algemeenheden,oe hoeken iao. Eene raaklyn T, Fis. 50. of der c-irtel i- • 1. •. • ö Jw5 wl rtukken eene hme' die den buitenkant van eenen cirkel in één punt T raakt, maakt met eene loodrechte P T twee rechte hoeken , en met eene pees I , die fchuinsch op het punt der aafiraaking* T valt, twee ongelyke hoeken, den eenen ftomp O en den anderen fcherp A. In het eerfte geval, van de loodrechte P vallende op de raaklyn T, heeft elke rech-   der Natuur,XIII. Ondefh. 371 'rechte hoek de helft van den halven cir- De Maakel, dien hy bevat, tot zyne maat. In TEN" het tweede geval, van de fchuinfche I, getrokken op de raaklyn T, begrypt de ftompe O den boog van het groote cirkelttuk T PI, en heeft tot zyne maat de helft van den grooten boog, dien hy bevat: de fcherpe hoek A bevat den boog Van het kleene cirkelftukT AI, en heeft tot zytte maat de helft vart dien kleenen boog,die op eene van zyne zyden ftaat. Want vermits de linie P, die loodrecht op de raaklyn is, twee rechte hoeken maakt, elk van 90 graaden, de helft van den halven cirkel, dien elk van hun bevat; maakt desgelyks de fchuinfche I met de raaklyn T twee hoeken O en A, gelyk aan twee rechte, wier plaats zy beftaan: zy hebben dan te famen, en tot hunne geheele maat, de helft van den geheelen cirkel. Nu heeft de hoek A, die de fcherpe is, van de rechte verlooren het geene de ftompe O aangewonnen heeft. Vermits dan de rechte de helft van den halven cirkel, diert hy bevatte, tot zyne maat had, moet de fcherpe A de helft van den boog van het kleene cirkelftuk tot zyne maat Aa 2 heb-  372 SCHOUWTOONEEI mI^GZ' 5ebbe"; en de ftomPe ° de helft van Weeten- den boog van het groote cirkelftuk schap. t welk met den kleenen hoek den geheelen cirkel maakt: anderszins zouden die beide hoeken de helft van den cirkel met tot hunne maat hebben, gelyk de twee rechte, in welker plaats zy komen. ?an dcf P° hoek in of aan den omtrek, onurck. 1 of die met zynen top aan den omtrekt raakt, dien men ook noemt den hoek in den cirkel ingefchreeven, gelyk hier M is, heeft tot zyne maat de helft van den boog D, waar hy op ftaat: want de drie hoeken A, M, B, gemaakt op de raaklyn in a, beflaan de plaats van twee rechte, en hebben de helft van den omtrek tot hunne maat. Nu hebben , volgens het voorgaande voorftel, de hoeken der cirkelftukken A en B elk de helft van den boog, dien zy bevatten, tot hunne maat. Dan heeft de hoek M, die de hoek in den omtrek is, de helft van het overige van deni cirkel tot zyne maat, dat is, de helft van den boog D, waar hy op ftaat. Waar uit volgt dat ue hoek 122. De hoek in bet middenpunt aa,  der N atv uk, XIII. Onderh. 373 gelyk D (dezelfde Figuur), die zynen De Maatop in het middenpunt: a a hebbende, TENvolgens het 118 voorftel, den geheelen in het midboog, waar hy op ftaat, tot zyne maat «fcnpunt. heeft, het dubbel is van den hoek in den omtrek als M, dewyl deeze, zynen top hebbende in het punt van den omtrek a, volgens het voorgaande voorftel, niet meer dan de helft van den boog D, waarop hy ftaat, tot zyne maat heeft. Daar uit volgt een voorftel, datvan een groot gebruik is, te weeten, dat 123. Alle hoeken, gelyk A, B, C, Fig. 32, die hunnen top in den zelfden omtrek hebben , en welker beenen op den zelfden boog ftaan, gelyk zyn; dewyl zy allen de helft van dien boog D tot hunne gemeene maat hebben. Uit het zelfde beginfel moet ook volgen dat 124. Alle hoeken, die men in een halven cirkel kan infchryven, Fig. 33, 200 veele rechte hoeken zyn, 't welk hunne waarde terftond doet kennen; want dewyl zy alle hunnen top in den omtrek hebben, en op de beide einden van den middenlyn ftaan, hebben zy, volgens het 121 voorftel, de helft van Aa 3 den /  374 SCHOUWTOONEEL de alge- den halven omtrek tot hunne maat, dat Weeten- 1s» 9° graaden. Ia5. De hoek Aj m d.e zy_ nen top tusfchen het middenpunt en den omtrek heeft, heeft tot zyne maat de helft van den boog d e , waar hy op ftaat, en de helft van den boog f ƒ daar de zyden van dien hoek A, boven den top tot aan den omtrek verlengd, op ftaan. Want A, gelyk zynde aan £>, die zyne aan den top tegenoverftaandc hoek is, is ook gelyk aan C, de overhandfche van B, tusfchen evenwydige, volgens het 103 voorftel. Nu heeft C, die in den omtrek is, de helft van den boog d h tot zyne maat, volgens het 21 voorftel, dat is de helft van de, en de helft van e h: maar e h is gelyk aan fg; dewyl, volgens het 77 voordel, zy twee deelen van een' zelfden cirkel en tusfchen evenwydige zyn: dan heeft de hoek, wiens top tusfchen het middenpunt en den omtrek is, tot zyne maat den boog d e , waar zyne zyden op ftaan, en de boog f g , waar de zelfde zyden, boven den top tot aan den omtrek verlengd, op daan. 126. Men noemt fnylyn de linie, die, door  derNatuur, XUÏ. Onderh. 375 door den cirkel gaande, dien doorfnydt De Maaen 'er uitfteekt. De hoekB, Fig. 35. gemaakt door eene pees C , en door het buicenfte deel van eene fnylyn d, heeft tot zyne maat de helft van den boog, die op de pees c ftaat, en de helft van den boog, die op de rest van de fnylyn d ftaar. Want de fcherpe A en de ftompe B zyn gelyk aan twee rechte, en hebben te famen de helft van den geheelen cirkel tot hunne maat. Nu heeft de hoek A, inden omtrek zynde, volgens het iai voorftel, de helft van den boog, waar hy op ftaat, tot zyne maat. Dan heeft de ftompe B de helft van al de rest tot zyne maat, dat is de helft van den boog c, die op de pees ftaat, en de helft van den boog d, die op het binnenfte deel van de fnylyn rust. Hoewel men , als men de toppen van deeze en alle bedenkelyke hoeken in het middenpunt van een' getrokken cirkel brengt, hunne waarde, dat is, het getal hunner graaden, kan weeten; is het gemakkelyk alle nieuwe bewerr king te ontgaan, zoo veel het mogelyk is, doormiddel van eenige ftokregels, Aa 4 die  376 Schouw tooneel £eeene°?' die het verftand gewennen, om met Weeten- eenen opflag van het oog te zién hoe schaf. groot een hoek in zulk of zulk eene omflandigheid is. Het voorgaande kan genoegzaam doen blyken , dat de algemeenfïe middelen , om fpoedig alle foorten van hoeken te weeren, zyn, i. acht te geeven óf zy hunne toppen in het middenpunt of in den omtrek hebben; 2. eenen hoek te vergelyken met twee rechte, die altyd bekend zynde behulpzaam kunnen zyn om hem te doen kennen; 3. eenen hoek te vergelyken met eenen anderen, getrokken op eene evenwydige, die bekend weezende zynen overhandfehen ook bekend maakt, mitsgaders zynen aan den top tegen overgeftelden, die hem altoos gelyk is.' . ■ Pe drie- 127. De driehoek, die eene ruimnout- te i», befloten door drie liniën, die in drie hoeken vereenigd zyn, geeft nieuwe ligre en ontelbaare middelen aan de hand, om alles te meeten wat men wil, omdat de bekende zyden ook de hoeken doen kennen, en dat de bekende hoeken de zyden , welken men nog niet kende, doen kennen. ■ ■ " " i ' ' 128. Drie  I schap. 378 ScHOUWTOONïH ^G!' ver,engd'tot elkander toeloopen en zich Weeten- doorfnyden. Nu is het punt der door- lnydinge E even verre van B en C, dewyl het een deel is van de loodrechte , getrokken op de zyde B C. Maar het ié ook even verre van C en D, omdat net desgelyks een deel is van de loodrechte, getrokken op C D. Dan is het punt van doorfnydinge E op gélyken afftand van B, C, D: het is derhalve het gemeene middenpunt van drie ftraalen, of van drie gelyke openingen van den pasfer E D, EC, E B. Maar als men drie ftraalen heeft, die in een gemeen middenpunt vereenigd zyn, heeft men den geheelen cirkel. Weshalve vallen de drie toppen van alle driehoeken in den omtrek van eenen cirkel, die getrokken is, of kan worden. 131- De cirkel, die de toppen van eiken driehoek var, is ligt te vinden; dewyl, volgens de voorgaande bewerking, de drie toppen kunnen dienen, om het middenpunt en den ftraal te vinden. 132. De drie hoeken van eenen driehoek, in denzelfden omtrek vallende, ftaan op de drie boogen,die den geheelen cirkel uitmaaken, en volgens het 121. voor-  3§0 SCHOUWTOONEEL j*Al«. „en rechten, volgens het 133 voor- Weeten- "Cl. schap. : 137. Als een driehoek gelykhoekig is, zyn zyne drie hoeken fcherp, en ftaan op eenen boog van 120 graaden, waarvan de helft of 60 graaden de maat van ieder is, Fig. 38: anders zouden zy niet gelyk zyn aan twee rechte, die te famen drie maal 60 of 180 graaden tot hunne maat hebben. Geiykbee- 138. Als een driehoek twee gelyke zyK1«e- den heeft, heet hy gelykbeenig, en heeft ook twee gelyke hoeken. Als men dan eenen zyner hoeken weet, weet men ze alledrie: want de beide andere vullen de maat van 180 graaden; en indien de hoek, dien gy kent, een van de gelyke is, kent gy dc andere, dan maakt de derde de 180 graaden vol: indien gy den ongelyken hoek weet, trekt men het getal zyner graaden van 180 af, en men deelt het overfchot in tween, om eiken gélyken hoek te vinden. 139. Indien een van de drie hoeken van den gelykbeenigen driehoek recht is, zyn de andere gelyk, fcherp, en elk van 45 graaden, wiens dubbel of 90, gevoegd by de 90 graaden van den reen-  382 ScHOUWTOOflEÈL SE^'GE" famen dcn geIieelen omfchreeven cirWeeten. kel' die de toppen der hoeken raakt, 6chap. uitmaaken. 143- Het is dan genoeg, dat men den netten Mand der drie toppen van den driehoek in hunnen cirkel weete , om de grootte van eiken hoek en de lengte der drie zyden te weeten: want als men eene zyde weet, met den ftand der drie toppen in hunnen cirkel, kent men de drie boogen, die tegen de drie hoeken over zyn. Maar als men de boogen weet, weet men de hoeken, wier maat de helft van deeze boogen is; omdat deeze hoeken hunne toppen in den omtrek hebben. Als men de boogen weet, weet men ook de peezen, die dezelfde maat hebben als de boogen: dan kent men ook de lengte der zyden , die niet verfcheelen van de peezen, en in hetkleen gemeeten worden met dezelfde opening van den pasfer als de boogen. Weshalve als men ééne zyde weet, met den ftand der drie toppen in den cirkel, weet men den geheelen driehoek. 144. Het is zelfs genoeg, dat men de grootte van eenen hoek weet, met de lengte van twee *yden, om de andere zy-  der Natuur, XIII.Ondcfh. 383 zyde en de overige hoeken te weeten 5 De maaWtmt als men eenen hoek en de lengte TEMi van twee zyden weet, dan weet men het punt des omtreks, waaruit twee zyden voortkomen, en de heide andere punten, waar die zyde in den cirkel in uitloopen. Dan kent meh de drie begeerde punten, volgens het 131 voorftel; dan weet men de grootte der drie boogen : maar de boog, tegen den bekenden hoek over, meet u de pees of de zyde, die u nog overig was te weeten; en de beide zyden, welker lengte gy Wist, zyn de peezen en maaten der boogen, welkers helften u behulpzaam zyn, om de grootte der twee hoeken, Welke gy zocht, te bepaalen. Gy weet derhalve den ganfehen driehoek. 145. Het is desgelyks genoeg, eene 2yde en twee hoeken te kennen, om den ganfehen driehoek te wceten. Die bekende zyde geeft u, door haare uiterfte einden, twee der begeerde punten. Gy weet nog niet waar het derde is, noch van hoe veele graaden de boog is, waar van deeze eerfte zyde de pees Zal zyn; maar gy zult het terftond weeten. Dekennis, welke gy hebt van twee hoe-  384 .SCHOUWTOONEËI, De Alge- hoeken, leert hoe veel de twee andere WeTten. zvden moeten hellen op de vorige, of 6chap. hoe veele graaden zy moeten begrypen. Gy zuk by gevolg dan weeten dat het geene, 't welk van 360 graaden overblyft, de grootte is van den boog, wiens pees gy aireede wist. Gy kunt dan ook terltond weeten in welk punt van den cirkel die beide nieuwe peezen moeten famenkomen. Gy zult dan de drie begeerde punten hebben, en met hun de kennis der drie boogen, der drie zyden en der drie hóeken. 146. Wel is waar, dat gy met de kennisfe der hoeken,en by gevolg der nette neiginge of hellinge der Üniën, vaardig uwe drie punten zult vinden, als gy op het papier of in het kleen op den grond werkt: maar hoe zal men zonder vergisfinge het nette punt der famenkomfte van twee liniën vinden op eenen grond van 5 of 6 honderd meetroeden ? Ten andere, kunt gy op den grond in uwe werkinge gedwarsboomd worden door een bosch, eene rivier, een moerassen meir of ecnigen anderen hinderpaal, die u verhindert in den toegang tot het punt, waarin de beide liniën zich ver-  DèrNatuur, XIIL Onderh. 385 vereenigen. Het hulpmiddel, dat men Dé Maa-dan gebruikt, is in het kleen, het zy op TEN' den grond, het zy op het papier, eenen driehoek te trekken, wiens eene zyde 200 veele kleéfte deelen bevat, als de zyde van de groote bekende linie voeten of meetroeden heeft; dan zult gy, met uwen transporteur of overdraager, op de bekende zyde van den kleenen driehoek , de twee andere liniën met de hellinge van het zelfde getal trekken, als de hoeken Van het punt van hunne famenloop hebben; want de beide liniën moeten het u noodzakelyk geeven, door de maat hunner byzondere hellinge. Gy hebt in den kleenen driehoek dan de drie vereischte punten, om hem geheel te kennen : en zoo veele kleene deeltjes van uwe Scala oï meetfchaal gy op elke zyde zult vinden, met of zonder overfchot, zoo veele meetroeden zult gy, met of zonder overfchot, hebben op de zyden van den grooten driehoek, dien gy begeerde te weeten. 147. Ik zegge dat de gemeene maat, De onmett* die op eene bekende zyde genomen zal b**reweezen, om op de andere zyden overgebragt te worden, zich daar, in het IX. Deel Bb groot  386 ScHOUWTOONEEL De AtoE. groot of in het kleen, één zeker getal W :eten- maalen op bevinden zal, met overfchot souAP. of zonder overfchot; omdat 'er liniën zyn, die niet vergeleeken kunnen worden door eene gemeene maat, die 'er net een getal maaien in begreepen zy, zonder eenig overfchot; en nog is dat overfchot niet te bepaalen. Het is een furdisch, onbetrekkelyk getal, dat ten naastenby, naby een vierde, een derde, of ander gedeelte komt, maar dat 'er altoos een weinig van verfcheelt. Zoodanig kan, by voorbeeld, de grondlyn of de fpanzyde van een' rechthoekigen driehoek weezen, vergeleeken met de eene of de andere zyde van den rechten hoek; neem in de linie D , die een der zyden van den rechthoekigen driehoek A D is, Fig. 41, de kleenfte maat, welke gy wilt,gelyk eene halve linie of U vart eenen duim, die 'er zich twaalfmaal, onderftelle ik, op bevinden zal. Breng dezelfde maat op de fpanzyde A: zy zal 'er zich niet alleen een grooter getal maaien op bevinden, dan gy net kunt bepaalen; maar altoos met een kleen overfchot, met een gebroken getal, dat zelf niet net uit te drukken is. Indien gy ee-  derNatuur, XIII.Onderh. 387 eene klèener maat neemt, zult gyzeeen De Maazeker getal maaien op de fpanzyde A TENvinden, en altoos met eenig overfchot; en nog kleener maat neemende, zal 'er weêr iets overfchieten; maar dit overfchot zal, door het verder verkleenen der maat, eindelyk zoo gering worden, dat het als dan niet meer gerekend kan worden , dewyl de meeting dart juist genoeg gedaan is, voor de werken der menfchen, In de vergelykinge van deeze liniën komt men telkens nader by eene gemeene maat, die zoo veele maaien in de eene, zoo veele maaien in andere, byna zonder overfchot, geteld kan worden : maar dit overfchot is ortvermydelyk, en zelf niet aan te vvyzeri of te bepaalen. Vandaar komt de naam van onmeetbaafe,irrationaale, onbetrekkelyke, die men aan deeze liniën gegeeven heeft, en de getalen hunner maaten heeft men furdifche, irrationaale, onbetrekkelyke genoemd, omdat zy niet uit té drukken zyn door getalen. Daar zyri echter veele rationaale of betrekkelyke rechthoekige driehoeken, dat is, wier zyden door getalen uitgedrukt kunnèn worden. Een driehoek, by voorbeeld, Bb 2 wiens  390 SCHOÜWTOONEEL uZJh™' I5i' Indien eene zyde van denfcher- Wfi eten- pen of Hompen hoek langer is dan de schap. andere, Fig. 45, komt 'er een rhomH« fche«- boïs of fcheef raam van, dat tweefchervejaam. pe en twee ftompe hoeken, ongelyke 1 zyden, maar de tegenoverftaande evenwydig heeft. 155. In veele gelegenheden kan men den inhoud van alle paralklogrammen. of evenwydige vierhoeken, terftond vinden , omdat men ze gemakkelyk kan brengen tot vierkanten, wier inhoud gevonden wordt door eene hunner zyden door zich zelve te vermeenigvuldigen. Men kan verlegen zyn om de maat van het fcheeve raam of rhomboïs B C te vinden, Fig. 46. Men brengt het zelve tot de grootte van het vierkant A B, door het volgende middel. 156. De paralklogrammen, op eene zelfde grondlyn tusfchen evenwydige ftaande, zyn gelyk. Het vierkant A B, en het fcheeve raam B C, Fig. 46, Haan beide op de zelfde gronlyn E, en tusfchen de evenwydige E F. Trek van die verzamelinge met gedachten den kleenen driehoek B af; en gy zult twee driehoeken over- hou-  der Natuur, XIII. Onderh. 29r houden, te weeten, den driehoek A D De Maa .en den driehoek D C, die volmaakte- TEN,Iyk gelyk zyn, dewyl hunne hoeken en hunne drie zyden gelyk zyn. Neem van die beide gelyke driehoeken den driehoek D, die hun gemeen is, dan zal 'er aan den eenen zoo veel overblyven als aan den anderen. Dan zyn de overblyvende vierzydige figuuren A en C gelyk. Indien gy nu B weder by de vierzydige figuur A doet, en gy B aanmerkt als weder by de vierzydige figuur C gedaan, krygen zy over en weder dezelfde grootte B. Nu waren zy aireede gelyk voor die byvoeging: zy zyn dan ook gelyk, na die byvoeging van eene gelyke zaak aan beide kanten: weshalve zyn de paralklogrammen op gelyke grondlynen tusfchen evenwydige gelyk. 157. De paralklogrammen, op gelyke grondlynen en van gelyke hoogten, zyn gelyk. Want de grondlyn dezelfde zynde, is het evenveel of deeze hoogte genomen wordt onder eene linie of daar boven , als deeze hoogte flechts dezelfde is. Neem, by voorbeeld, Fig. 47 > het vierkant A en het fcheeve raam B, wiens hoogte D ik onderltelle gelyk te Bb 4 zyn  404 ScHOUWTOONEEL De Alge- midden is, voor den top van den hoek weeten- neemende. 3. Na deeze werking, moet scHAr. ' gy een tweede op het papier doen. Gy moet niet den pasfer op een liniaal, verdeeld (volgens het 112 voorftel) in gelyke deelen, zoo veele van die deelen neemen , als de linie A C, welke men op den grond gemeeten heeft, meetroeden bevat, en, na cene onbepaalde linie getrokken te hebben, vanAtot C de opening van den pasfer brengen: vervolgens moet gy den hoek C a b gelyk maaken aan den hoek C A B; en de liniën a b en C b, getrokken zynde, zullen zich doorfnyden in het punt b, en de drie liniën C a, a b, C b maaken van eenen driehoek, die gelykvormig zal zyn met den driehoek A C B; zoo dat de zyden van den kleenen driehoek dezelfde betrekkingen tot elkander zullen hebben, als die van den grooten driehoek; en men zal weeten dat, indien AB gelyk Is aan A C, desgelyksCa gelyk is aan ab; en byaldien C a eens a b en het derde van dezelfde linie bevat, AC ook eens den afftand AB en het derde van den zelfden afftand zal begrypen. Weshalve als men met den pasfer de lengte van de zyde a b neemt, en  derNatuur, XIII. Onderh. 465 en de opening op de linie der gelyke Het Gedeelen van uw verdeeld liniaal gebragt is, BRÜ,K nER zal het getal deezer deelen, welken zy Maaten" begrypt, u doen zien het getal der meetroeden, welke de afftand A B bevat. Laaten wy onderftellen, dat de toegangkelyke afitand AC 100 roeden begrypt, dan zal de zyde a c 100 gelyke deeleri van het liniaal begrypen: laaten wy ook onderftellen, na dat de driehoek Cab gemaakt is op het papier, volgens de aangeweezen manier, dat men bevindt dat de zyde a b 75 gelyke deelen van het liniaal bevat, dan zal men ook weeten 1 dat de afftand A B 75 roeden bevat, om ■ dat de zyden van den grooten driehoek zich in den zelfden ftand doorfnyden, als ( die van den kleenen, die hem gelykvor1 mig is; dat dus, vermits de zyde a C van 100 deelen de zyde a b van 75 eens en een derdemaal bevat, desgelyks de zyde A C van 100 roeden ook de zyde AB t eens en een derdemaal bevat: dan is de l afftand A B van 75 roeden. Men moet zeer naauwkeurig zyn in rhet maaken der hoeken op het papier; 1 dewyl zy altoos net zoo groot moeten vweezen, als men dezelven op den grond Cc 3 heeft  der Natuur, XIILOtiderh. 409 komen zyt: daar moet gy het astrola- Het Gebïum zetten, en twee hoeken meeten, ADC, den hoek die tusfchen den gezichtsftraal A D en den afftand C D is, en den hoek B D C, die tusfchen den gezichtsftraal B D en denzelven afftand C D is. Men kan de werking op den grond voltooijen, of de figuur A C D B op het papier brengen. 1. Als mende werking op het veld voltooit, moet men dezelve herhaalen; maar om de langwyligheid te ontgaan, moet men, als men zich eerst in C plaatst, naar de kanten tegen over den afftand CD dezelfde hoeken neemen, dat is, den hoek a C D gelyk aan den hoek ACD, a C b gelyk aan den hoek ACB, en de hoek b C D gelyk aan den hoek BCD. Vervolgens naar het punt D gaande , moet gy de lengte C D meeten, en in de tweede ftandplaats D, dc hoeken C D a en C D b gelyk maaken aan de hoeken C D A en C D B. Maar om het punt a te krygen, waar in de gezichtsftraalen C a cn D a eindigen, zal men op C a een baken moeten laaten gaan, totdat het door de vifieren gezien worde, de wyzer met C D den hoek. CDa gelyk Cc 5 raaa~  4io Schouw tooneel mEENP;°E' mfkende aan den hoek CD A: men WwETEN- za' °P C b ook een baken moeten laaschap. ten gaan, totdat het door de vifiercn van den wyzer gezien worde, als hy met C D den hoek C D b gelrk maakt aan den hoek C D B. Vervolgens meet men den afftand a b, die gelyk is aan den ongcnaakbaaren afftand A 15, dewyl de beide figauren A C D B en a C D b in alles gelyk zyn. D-afme*. Om de figuur AC DB in het kleen eengveidin °P papier te brengen, Fig. 54 en 't kiecn op < 1 V, en, door middel van de hoe- KbrSen ;,'Cn' °P dcn 8Tond Senomcn, en eene meetfchaal van gelyke deelen, den ontoegangkelykcn afftand AB te bepaalen. i. Moet gy cene onbepaalde linie trekken, met den pasfer zoo veele deelen op de meetfchaal neemen als de grondlyn C D roeden lang is,en die opening van c tot d brengen: laaten wy onderzeilen dat C D op den grond 100 roeden bevat,dan zal c d op hetpapier 100 gelyke deelen begrypen. Men moet vervolgen:? den hoek a c d gelyk maaken aan den hoek A C D, die op het veld gemeeten is; en de hoek b c d zal daar door gelyk zyn aan den hoek B C D, die  412 SCHOUWTOONEEL weeneRE" te meeten' eene onbepaalde linie te trek Weeten- ken op het papier, op welke men zoo schap. veel gelyke deelen moet brengen, als de linie C D roeden of voeten begrypt, de hoeken a d c en b c d gelyk maaken aan dc twee hoeken ADC en BCD; en de liniën ae en ad, genoegzaam verlengd zynde, zullen zich doorfnyden in het punt a; van het welke op d b de loodrechte a b trekkende , zal men, door middel van deeze linie, de hoogte A B vinden; want als men de linie a b op de meetfchaal der gelyke deelen brengt, zal men wceten dat A B zoo veele deelen bevat, als a b gelyke deelen begrypt. Op dezelfde meetfchaal dc liniën ac en ad brengende, zal men ook de lengten van de afttanden A C en A D in roeden of voeten vinden. Men zoude op den grond de hoogte van A B ook kunnen bepaalen , door daarop eenen driehoek, gelyk aan den driehoek A C D, en van zynen top eene loodr?chte op D B, gelyk aan A B, te trekkem In deeze bewerkingen moet men de al re fcherpe en de al te ftompe hoeken myden: want vermits het, in het trek-  der Natuur,XIII. Onderh. 413 trekken van deeze hoeken, fchier on- Het Ge, . mogelyk is zich niet eenigzins te vergis- ^ten**" fen, door dezelve grooter of klecner te maaken dan dc hoeken, welken men waargenomen heeft, en dat men, ten andere., in het neemen van die hoeken op den grond, ook eenigzins kan feilen , is het dienftig aan te merken dat de feilen, die uit al te fcherpe of al te ftompe hoeken voortkomen, grooter zyn, dan de feilen, welken men begaat als men hoeken neemt, die nader by rechte komen, of, dat het zelfde is, die veel van die beide uiterften wyken. Men zoude op dezelfde wyze den af- De afftand ftand eener fterre van de Aarde kunnen Grifte meeten, indien men op de Aarde eenen meeten, toegangkelyken afftand, die groot ge- F'S- 57noeg ware , afmeeten kost: maar de ganfche middenlyn der Aarde is kleen, in vergelykinge vart die vervaarlyk groote ontoegangkelyke afftanden. Weshalve zoude men, om dezelve te bepaalen , de middenlyn der Aarde geheel of byna geheel in de bewerkinge moeten gebruiken , en zeer naauwkeurig , efi met alle mogelyke netheid, de hoeken moeten neemen, die de middenlyn der Aar-  ScHOUWTOONEEL De Ar.ge- Aarde, of eene linie, getrokken van Weeten- ccn Punt haarei* oppervlakte, (zoo verschai>. re van het eerite ais het mogelyk ware) zoude maaken met de gezichtftraalen van die punten, tot aan de fterre gaande: maar vermits dit ondocniyk is, zoo om de moeijelykheid van eene genoegzaame lengte op de Aarde te kunnen meeten, als omdat de llerre geftadig van (land, ten opzichte van die punten, verandert, kan deeze manier ons den afftand eener fterre van de Aarde niet ontdekken. Weshalve neemen de Sterrekundigen toevlucht tot andere manieren: echter moeten zy de middenlyn of de halve middenlyn der Aarde daar toe gebruiken: de manier, waarvan ik hier een denkbeeld zal geeven, is bekwaam om zonder lange redeneeringen te doen begrypen, hoe men doen moet, om de afftanden der fterren van de Aarde te bepaalen. F'g- 57- Men weer dat de dwaalfterren, waarvan ik hier alleen fpreeken wil, omdat de vaste fterren zoo verre van de Aarde zyn, dat men tot nog toe niet heeft kunnen bepaalen, zelfs niet gisfen,hoe groot haare rechte afftand van de Aarde  der NATVVR,XIII0nderh. 415 de is: men weet, zegge ik , dat de Het Gedwaallterren, in haare omloopen,, cir maaten** kels, die den Evenaar doorfnyden , befchryven, en dat zy dus de helft van haaren omloop doen in het fsoordelyke deel der Waereld, en de andere helft in het Zuidclyke. Weshalve bevindt eene dwaalfterre zich, in eiken omloop, twee maal in den cirkel des Evenaars. Daarenboven weeten de Sterrekundigen, uit de duurzaamheid deezer omloopen der dwaaliterren, en uit de waarneeminge van haare dagelykfche beweeginge, hec oogenblik , wanneer zy zich aan den Evenaar, of in het punt, in het welke haare loopkringen deezen cirkel doorfnyden , bevinden. Laaten wy dan onderzeilen , dat een Sterrekundige hec oogenblik weet, dat de Maan in den E-, venaar is: dan zal hy haaren afitand van de Aarde kunnen weeten. Het cirkeltje T vertoont de Aarde , A is 'er het middenpunt van, B het punt van denwaarneemer, C de Maan in het oogenblik dat zy in den Evenaar is, D het punt, in wellv de linie, getrokken van het middenpunt der Aarde tot aan de Maan, de oppervlakte der Aarde doorfnydt, OH  418 SciIOUWTOONEEL De Alge- middenlyn verbeelde, en men met alle Weeten- mogeiyke naauwkeurigheid de waargescha.p. nomen hoeken A en B trekt, zullen de liniën A C en B C, zich doorfnydende in het punt der ontmoetinge C, de afftanden der Maane tot het punt B, en tot het middenpunt der Aarde A, in halve middenlynen der Aarde bepaalen. Hoe grooter gy de linie A B, die de halve middenlyn dar Aarde verbeeldt, zult trekken , hoe netter de werking zal weezen. Maar omdat de hoek ACB zeer fcherp is, moet men geene nette bepaaling dier afftanden van eene ruigftruMchc wer^e^y'ie bewerkinge verwachten. De c Z1C ' hoek ACB wordt van de Sterrekunstenaars paralax of verfchilzicht geheeten; omdat een Waarneemer, die in het middenpunt der Aarde ware, de Maan zoude zien in eene plaats van den Hemel, verfcheelendc met die, waar de Waarneemer in B haar ziet: want de Waarneemer in B ziet de Maan in b, ter plaatfe van de Herren, en de Waarneemer in A zoude haar in a zien. De Sterrekundigen, om den afitand eener fterre van de Aarde te bepaalen, zoeken eerst haar verfchilzicht, 't welk bekend zyn-  der Natuur, XIILOnderh. 419 zynde, is haar afitand van de Aarde ge Het Gemakkelyk te vinden: wantin den drie M^ra"* hoek ABC, weet men den hoek des verfchilzichts A C B, en den hoek ABC; omdat de hoek C A Z, bekend zynde door de waarneeming, de hoek ABC ligt te weeten is. Men weet ook de halve middenlyn van den' Aardkloot; dus kan men den afftand B C weeten, als men 'er de halve middenlyn der Aarde zoo dikwerf op brengt, als hy die begrypen kan. De hoek des verfchilzichts ACB verfcheelt op veelerhande manieren, naar den tyd en de plaats, waarin men waarneemt: indien de fterre zoo groot een' afitand heeft, dat de halve middenlyn der Aarde met het gezicht niet te bemerken is, wordt de hoek ACB nul; en dan zegt men dat de fterre geen verfchilzicbt heeft. Van alle hemellichten zyn 'er weinige, die een merkelyk verfchilzicht hebben dan alleen de Maan. Het is dikwerf meer dan een graad, als men het neemt in eenen tyd, als de Maan aan den gezichteinder is; maar de verfchilzichten der andere dwaalfterren zyn naauwelyks van eenige feconden: Jupiter en SarurD d 2 nus  422 ScHOUWTOONEEL Be Alge- zal hec vierkant 16 vierkante voeten be- wSkn- &'rvPen' dat is' + met 4 vermeenigvulscöap. digd. Indien het vierkant eene zyde heeft, die eenige roeden bevat, moet men die zyde ook met zich zelve vermeenigvuldigen, en de uitkomst is het getal der vierkante roeden, in dat vierkant begreepen. Laaten wy onderzeilen , dat de zyde van dit vierkant 8 roeden bevat, dan zal het vierkant 64 roeden begrypen, omdat 64 de uitkomst is van 8, met 8 vermeenigvuldigd. Indien het vierkant eene zyde heeft, die halve roeden en voeten bevat, moet men de zyde ook met zich zelve vermeenigvuldigen, en de uitkomst is het getal der vierkante halve roeden en vierkante voeten, in het voorgeltelde vierFlg. 61, kant begreepen. Laaten wy onderftellen, dat dc zyde van het vierkant vier halve roeden en twee voeten bevat: het is klaar dat het geheele vierkant 1. het vierkant a b c d bevat, wiens oppervlakte 16 vierkante halve roeden is; 2. twee rechthoeken of raamen a i 1 b en a d e f, die vier halve roeden lang en twee voeten breed zyn; 3. het kleene vierkantje a f g i, wiens zyde twee voe-  der Natuur, XIII.Onderh. 423 voeten lang is. Weshalve, om i.het Het Gevierkant a b c d te krygen, moet men M^™V°EE' de zyde d c, van vier halve roeden, A door zich zelve vermeenigvuldigen, en de uitkomst 16 is hetgetal der vierkante halve roeden , die dit vierkant begrypt; 2. om een van de beide gelyke raamen a i 1 b, of a d e f te krygen , moet men ook 4 halve roeden lengte of 24 voeten door 2 voeten vermeenigvuldigen; en de uitkomst 48 is het getal vierkante voeten, die een der beide raamen a i 1 b , of a d e f begrypt; 3. om het vierkantje a f g i te •krygen, moet men de zyde f g, van twee voeten, met zich zelve vermeenigvuldigen; en de uitkomst 4 is het getal vierkante voeten, in dit vierkant vervat. Zoo dat het geheele vierkant bevat 1. het vierkant van vier halve roeden, dat is 16 vierkante halve roeden ; 2. tweemaal de uitkomst van 4 halve roeden of 24 voeten, vermeenigvuldigd met 2 voeten, 't welk aan den anderen kant 48 + 48 vierkante voeten geeft, te famen 96 vierkante voeten; 3. het vierkantje van 2 voeten,dat 4 vierkante voeten*hegrypt: 'dan is de Dd 4 in-  424 SCHOUWTOONEEL De Alge- inhoud ip 't geheel 16 yierkante halve Weeten roeden, en 100 vierkante voeten, die, schap. gedeeld door 36 , het getal vierkante voeten die ééne vierkante zyde begrypt, twee vierkante halve roeden,en 28 vierkante voeten geeven. Weshalve, als men een vierkant, wiens zyde halve roeden en voeren bevat, wil meeten, moet men 1. de halve roeden door zich zei ven vermeenigvuldigen ; 2. die halve roeden tot voeten maaken, dat getal voeten vermeenigvuldigen door de voeten, die de zyde bevat, en de uitkpmst verdubbelen, dat is met 2 vermeenigvuldigen; 3. het getal voeten, die de zyde bevat, door zich zelyen. vermeenigvuldigen, en deeze uitkomst by het vorige voegen: 4. de vierkante voeten tot vierkante halve roeden maaken, zoekende hoe veel maal 36 voeten, die eene vierkante halve roede maaken , begreepen zyn in het getal vierkante voeten, dat men gevonden heeft, en die vierkante halve roeden by de vorige voegen. Als men een. raam of rechthoek te meeten heeft, moet men deszelfs beide zyden met elkander vermeenigvuldigen, en de uitkomst is het getal vierkante halve  der Natuur, XIII. Onderh. 425 ye roeden of vierkante voeten, in dat hp.t Geraam begreepen. Indien eene der zyden ^aten!* 3 halve roeden en de andere 2 is, moet men 3 met 2 vermeenigvuldigen ; en de uitkomst 6 is het getal der vierkante halve roeden, in dat raam begreepen. Indien een der zyden vier halve roeden en de andere drie is, moet men vier met drie vermeenigvuldigen, en de uitkomst 12 is het getal der vierkante halve roeden in het raam vervat. Indien een fig. 6a. van de zyden halve roeden en voeten begrypt, by voorbeeld, zooeenvande zyden 4 halve roeden is, en de andere 3 halve roeden en. 2 voeten, moet men eerst vier halve roeden met drie halve roeden vermeenigvuldigen, vervolgens twee voeten met vier halve roeden of 24 voeten, en men zal eene uitkomst van 12 vierkante halve roeden krygen, en nog 48 vierkante voeten, die eene vierkante halve roede en 12 vierkante voeten maaken. Dus is de inhoud van het "raam of den rechthoek 13 vierkante halve roeden en 12 vieckante voeten. Want het is zichtbaar, dat het geheele raam beftaat uit twee raamen,een dat 12 vierkante halve roeden bevat, en een ander Dd 5 dat  4&6 SCHOUWTOONEEL De Alge- dat vier halve roeden of 24 voeten lang] 'Weeten- en twee voetcri breed is, en dat ditlaatschap. fte raam dus 48 vierkante voeten inheéft: by gevolg begrypt het geheele raam 13; vierkante halve roeden en 12 vierkante; voeten. Tig. 63.. Indien de beide zyden van het raam ook voeten begrypen, by voorbeeld, zoo: de zyde a b van drie halve roeden en drie: voeten is, en de zyde ac van vier halve: roeden vier voeten,zal het geheeleraam vier raamen bevatten, het raam a e van 12 vierkante halve roeden, het raamb e: van vier halve roeden lang en drie voeten breed, het raam c e van drie halve, roeden lang en vier voeten breed, heti raam d e van vier voeten lang cn drie: voeten breed. Om nu het eerfte raam te: krygen, moet men drie halve roeden' met vier vermeenigvuldigen, en dc uitkomst 12 is het getal der vierkante halve roeden, in den rechthoek aebegreepen: om het raam be te krygen, moeti men vier halve roeden of 24 voeten mett drie vermeenigvuldigen, en de uitkomst! 72 vierkante voeten of twee vierkante: halve roeden is de inhoud van het raami b e: om het raam c e te krygen, moet men;  der Natuur, XIII. Onderh. 427 men drie halve roeden of 18 voeten met JetG^ 4 voeten breedte vermeenigvuldigen, ei Maaïen. ide uitkomst 72 vierkante voeten oftwee jvierkante halve roeden is de inhoud van het raam c e: om het raam d e te krygen, moet men viervoeten met drie vermeenigvuldigen, eu de uitkomst 12 is het getal der vierkante voeten, welken dat raam begrypt. Weshalve bevat het ganfche raam 16 vierkante halve roeden , en 12 vierkante voeten. Als men dus een raam, wiens beide zyden halve -roeden en voeten inhebben, wil meeten, moet men 1. de halve roeden met de halve roeden vermeenigvuldigen; 1. de halve roeden van eene der zyden tot ,voeten maaken, en dezelve vermeenigvuldigen met de voeten der andere zyde: jn dit voorbeeld moet men de halve roeden der zyde b d tot voeten maaken, en het getal vermeenigvuldigen met drie, het getal der voeten van de zyde ab ; de halve roeden der zyde a b of d e desgelyks tot voeten maaken, en het getal der voeten van dc zyde b d of a c, ook de voeten van de eene zyde door de voeten van de andere vermeenigvuldigen , en de drie uitkomsten brengen tot ee-  434 SCHOUWTOONEEL De alge- rechte g P en e o ontmoet. Men moet, MLi-ne m ^j-jjing te verkorten, het zoo schap, beleggen, dat eene zelfde linie aan twee driehoeken voor grondlyn verft; ekke : dus dient a d den twee driehoeken c a d en d a e voor grondlyn \ en a f is ook gemeen aan e a f en f a g. Om de loodrechte te trekken , moet gy langs de grondlynen gaan met eenen winkelhaak en een der takken , leggende langs de linie, waarop men gaat, langs den anderen tak kyken, en voorwaart of achterwaart gaan, totdat de gezichtftraal in den top des driehoeks, waar het baken ftaat, eindigt, gelyk men ziet in c i. Vervolgens moet men, uit het punt c tot het punt i, de linie c i trekken, en op dezelfde wyze werken, om de andere loodrechte te vinden. Om de werking te voltooijen moet gy alle grondlynen cn alle loodrechte met dc keten meeten,en de maat van ieder net aantekenen, vervolgens de grondlyn van eiken driehoek met zyne loodrechte vermeenigvuldigen, alle uitkomften by elkander voegen, en de helft der fomme neemen, welke helft de inhoud der figuur zal zyn ; want ik hebbe beweezen, dat een driehoek  der Nat uur, ZZ//. Onderh. 435 de helft is van een parallelogram, var Het g'edezelfde grondlyn en dezelfde hoogte: m™*e"er als men nu de grondlyn van eiken drie- AATEN' hoek vermeenigvuldigt met zyne hoogte , heeft men den inhoud van een raam, van dezelfde grondlyn en dezelfde hoogte als.de driehoek: weshalve om den inhoud van den driehoek te krygen , behoeft men de helft der uitkomst-, en om de fomme van alle driehoeken te krygen, de helft der fomme van alle deuitkomften flechts te neemen. Laaten wy onderftellen, dat de grondlyn a c 11 halve roeden een voet en zes duimen, of 67 voeten en 6 duimen is, 1 en dat de hoogte bm drie halve roeden, (tweevoeten, of 20 voetenis: ik vermeenigvuldige die beide lengten met eli'kander, eerst de voeten met de voeten, ien ik kryge voor de eerfle uitkomst 11340 vierkante voeten: ik vermeenigwuldige vervolgens twintig voeten met zzes duimen : volgens den regel moet imen de 20 voeten tot duimen maaken, lieri die met zes vermeenigvuldigen , 't \welk vierkante duimen zoude geeven, )om die vervolgens tot vierkante voeten ke maaken: maar om de langwyligheid Ee 2 te