GJSWrDE TüONE ELS TUKKEN. ui t ds heilige geschieden is ontleend, door H. MORE. met kunstplaatjes. * te AMSTERDAM ïsr ALLART en HOLTROP. M d c Cl xxxii ï.   v* o o r y, n w i G T By het in 'c licht zenden van die feetteifëfcï^,^ je, voornaamlyk ten dienste der Wevhnd wigtige enderneeming vordert: en ding na 53 gcene andere vrvgt van deeze myne zwakke „ en  VOORBERIGT. Vil en onvolmaakte pooging, dan dat ik een iveg mag gebaand hebben aan andere bekvoaa- ,, mer Perfo$neny om dezelve geheel en gelukkig 9, te volvoeren? -' "»  INHOUD. MOS ES. bi. J D A VI D EN G O L IA TH. . 37 BEESAZAR. • • . , I2I D ANI € L I53 M O-  MOSES.in het BIEZENKISTJE. " I wUI asfert eternal Providence, And jnftify the ways of God to man, paradise lost*  PERSOON EN. iiebreeuwsche vrouwen. jochebed, Moeder van mqses. mirjam, zyae Zuster. egyptenaar s. j5 e prinses. Koning p 11a r a o' s 'Dogter en haare Hofjufferen. Het Toneel op de oevers van den Nyl. Uet onderwerp is ontleend vit bet Ildt ' lloofdfi. van bit Boek exodus.  MOSES in het BIEZENKISTJE. eerste deel. j o c ii e b e d , m ! r j A M. jochebed, Waarom werd myn gebed verhoord? waarom heeft de Hemel, in zynen toorn, myne begeerte vervuld, wanneer ik om een Zoon fraeekte? Vrouwen van Egypte, gelukkige, driewerf gelukkige, Moeders! Geen Dwingeland ontrukt aan u de dierbaarfte Panden; gy zyt niet gedoemd om de Zuigelingen, door u ter wereld gebragt de Zuigelingen, die gy met uwe melk A * voed-  4 m o s B t voedde, voor uwe oogen te zien ombrefigen! Gy fmaakt de verrukkende aangenaamheden der Mocderlyke liefde, en Voelt dc fmertlykfte pynigingen niet, welke zy kan veroorzaaken! Gelukkige , driewerf gelukkige, Moeders] - Hoe veel verfchilt hier van uw lot —— bcklaaglyke Dogters van 't verdrukte Israël! Was het hier om ? was het hier om, dat de rechter arm van god zyn verkooren volk uit de kaaken des dooddreigenden gebreks redde, door de zorg van den Godvrugtigcn joseph? josEPH,het ukgekooren werktuig des Hemels, befloot den doorlugtigen Stam van abraham te behouden, toen de Hongersnood woedde in Caaaatt —— Israël, toen gefpaard , moet nu verloor en gaan! O, verborgene Magt! die uwe wyze befluiten , met een kleed van duisternisfe, bedekt hebt, om den trots der Menschlyke wysheid te fnuiken, om der vermetelen indringing te verwarren, en het Geloof uwer Schepzelen te beproeven! klaar deeze twy- f«-  in het biezenkistje. 5 feling op. Leer my dit raadzel der Voorzienigheid ontknoopen. Waarom de Vaders behouden, indien de Zoons moeten verloorcn gaan? m 1 r j a Mé Ach, myne Moeder! waarom/klaagt gy zo bitter? j o c ii e b e d. Myn Zoon! myn Zoon! ik kan het overige niet uitten. Gy, die Zoonen hebt, kunt alleen myne genegenheid weeten! Gy die ze verlooren hebt, of vreest te verliepen, alleen myn hartelced kennen'Niemand anders kan ze gisfen. De beangstheden van eenc Moeder zyn alleen voor Moeders te begrypcn. Waarom ben ik eene Moeder ? [m i r j a m. Met herhaalde beden hebt gy dcczen Zoon van den Hemel afgefmeekt, en de Hemel heeft ze verhoord. A 3 j 0-  6 . MOS E S J O C H E E E D. O droevig lot! elendig Menschdom! zo zwak is de Mensch, zo onkundig , zo blind, dat, onthieldt cod ons niet zomtyds, 't geen wy verzoeken, wy, op onze eige bede, zouden omkomen. — ■ Gy weet maar al te wel, myn Kind, het harde befluit van den wreedcn Egyptifchen Koning piiarao. „Dat al het Mannelyke van eene Hcbreeuwfchs Moeder gebooren ,moet fter„ ven." Och! leef ik om u dit te vermelden? moet fterven « cenen harden dood fterven! Myn Kind, myn Zoon, myn Jongstgeboorenen, myn Zuigeling, moet gedood. m i r j A m. Die onfchuldige , die hulplooze, moet die fterven? J O C II E B E D. Neen; indien de traanen, de gebeden, de voorzorgen van eene tederhartige Moeder iets  ?n het biezenkistje. ? iets kunnen uitrigten, zal hy niet fterven. —— ik heb iets bedagt, myne mirjam! En, zeker, de god der genade, die my deeze gedagten ingaf, zal het helmlyk befluit myner ziele, om 's Kinds dierbaar leevcn te behouden , zegenen. m i r j a 3vf. Hoopt gy dat pharao,... j o c ii e b e d. Ik hoop niet op pharao; ik hoop óp c o d , den eeuwigen Rots - fteen! mirjam. Bedenk, ö Moeder! hoe veel gevaars gy alrecde gcloopen hebt, en ontwyk de groo„terc, die nog voor de deurc ftaan. Drie maanden, drie hachlyke maanden, hebt gy 't Leeven uws Zoons gefpaard, en hem in uw huis verborgen. Kwam dit pharao ter ooren »■ A 4 j o-  moses j o c ii ë b e d. ö, Dat het de Dwingeland weete, én voele wat hy gebiedt! Ja, hoor my, Hemel , fchiet uw' rechttreftenden blixem. ——— Maar zwyg ongodsdienstig gemor! Is het, eeuwige Liefde, uw wil niet ? Gy laat dit fchynbaar kwaad toe, om ecnig verborgen goed hervoort te doen komen. Ja, ik wil uwe Genade pryzen, en uwe Goedheid zegenen, voor *t geen ik heb, en uwe Wysheid niet bedillen, om *t geen ik vrees te verliezen. Ik dank' u, daar myn aaron behouden blyft, daar myn eerstgeboorene veilig leeft: myn eerstgeboorene, my gefchonken, eer dit heilloos vervolgend Gebod uitging. mirjam. Wie is, egter, verzekerd, dat's feilen Dwingelands woede,zich ook niet tot diens leeven zal uitftrekken ? jo c H E" B E D. Ik vrees voor hem ; voor u; voor allen. * Eene  in HEf b i e z én Kistje. $ Eene teerhartige Moeder leeft in veder keven. Van kind tot kind verfprciden zich haare vlugge genegenheden, en, blyven, hoe ook van het een op 't ander overgaande, belTcndig. Vcrdecling verzwakt geene Ouderliefde, noch wordt deeze, door beïtendig werkzaam te weezen, uitgeput. Alle andere driften veranderen met de verandering der omftandigheden; zy klimmen of daalen met dcrzelver voorwerpen; zy konren op en gaan hcencn, zy vcrftootcn elkander. Moederlyke Liefde hcerscht zonder Mededingfter, en altoos. m i r J a Maar, zeg'my, wat heeft de Hemel u ingeboezemd tot behoudenis van myn1 Broeder ? J o e h e b e r>. Zints den ongelukkigen morgei, waar op hy eerst, het leevenslicht aanfchouwde , js myn rustlooze geest bedagc geweest A 5 op  M O S E S op allerlei middelen om zyn leeven te bewaaren. Menig een ontwerp door Liefde ingegeeven, werd door Voorzigtigheid, als gevaarlyk en onraadzaam, afgekeurd. — Met deeze handen heb ik een klein Kistje van biezen gevlogten, met lym de zyden digt geftreeken, In 't zelve had ik vóór myn klein hulploos Kind te leggen, en op den oever des Nyls te zetten. MIRJAM, 't Is hoogst gevaarlyk. JOCHEBED> 't Is gevaarlyk het Kind te waagen • het te houden een wisfc dood. MIRJAM. Ach! bedenk,dat de gaapende Krokodil, de Dwingeland van den Nyl, het verdeedigloos kind ligt aanvat en verflindc J O G H E B E D. Hou op —~; laat af myn gevoelig hart, door  in het biezenkistje'. jt door zulke gedagten, te verfcheuren. De Krokodil, en alle de dooddreigende Monfters der diepte, zyn in myn oog niet half zo verfchriklyk als pharao, die Ileidenfche Vorst, en Koninglyke Moordenaar» m i r j a m. Indien het Kind verflindendc Watergedrochtcn ontkwamc; zal het, egter, door den wind en de golven omkomen. J o e h e b e d. Weet dat god overal en aan geen plaats beperkt is. Hy beftaat in'tongemectenruiin» Op zyn bevel ftecken de woedende ftormen ©p; hy doet de fchuimende baaren zich verhelTen; op zyn bevel zwygcn de winden en de golven laaten af van haare verhciïinge.Op hem,niet op een vloeschlyken arm, vertrouw ik op n e m , wiens beloften- nimmer feilden, heb ik myne hoope gevestigd. A 6 m1r-  r2 ïi o s e s MIRJAM. Wat moet ik doen? gebie uwe Dogter; want uwe taal heeft eene heilige ftoutheid., in myn jongen boezem, verwekt. j o c ii e b e d. Gaa dan, myne mirjam, gaa,en neem het zagt fluïmerend Kind. —— Laat my 't zelve niet zien bewaar my voor die boezemfmert. —— Zeker ik mag het nog eéns even begluur en, nog één kus, — » misfehien den laatftcn geeven. Niet meer myne Ziel. Dit zou ge¬ vaarlyk weezen ——— ik zou het Kind howden. Ik zou den Zuigeling, in myne armen gevat, niet kunnen loslaaten, tot den dood overgeeven. Doodde immer eene Moeder haar flaapend Kind ? Ik durf het nies waagen De taak is u aanbevolen. Och, maak myn Kind niet wakker; neem Het zagtlyk weg, en leg het voorzigtig neder aan den oever der Riviere. M i R-  IN IIET BIEZENKISTJE. .53 M I R J A M» Schoon alle de Tovenaars en Bezweerders, die de Egyptenaars raadpleegen, en voor alvermogend houden, hunne kunst te gader te werk fielden, om dit Biezenkistje, met zo veel fchrooms gewaagd , te behouden; zy zouden het niet vermogen. Hunne bezweeringen en betoveringen konden thec niet. behouden. J O C II E B E D. Weet dit Biezenkistje is beïeezen met toverzangen, die het Afgodisch Egypte niet kent met aanroepingen van den leeven- denGOD. Ik voegde de buigzaame biesjes te zamen, en by elk biesje Hortte ik myne hartgrondige gebeden uit. MIRJAM. Ik ga. J O C II E B E r>. Eer gy gaat neem dit nog in agt. A 7 Wan-  14 moses in het biezenkistje. Wanneer gy het Kind in 't water hebt nedergezet, verlaat het dan niet terftond: wagt op eenigen afïland en merk op wat 's Hemels wil over 't zelve befchooren heeft. Leg het neder onder de ruigte aan gindfchen oever , ter plaatze waar de Vorstlyke hoven aan den Nyl komen. — Ik durf niet volgen, 't Agterdogtig oog zou myne verwildering bemerken. Ja mirjam, de moederlyke tederheid zou het Kind verraaden. ——l Vaar wel. 6 god myner Vaderen, befchut het Kind! MO  MOSES in het BIEZENKISTJE. tweede deel, TOONEEL aan den oever des Nyls. MIRJAM. Het Kind nedergelegd hebbende. Ja, ik heb het Kind in zyn waterbedde in zyn watergraf vrces ik} — nedergelegd. —— ik beef - welk een harde taak. Hoe kan ik my van fchreijen onthouden f Maar, ach myne Moeder! wie zal uwe boczemfmert verzagten! De biezen en de ruigte zullen nog eenigen tyd deeze dierbaarc vragt boven hou-  I(5 M O S E 8J houden: doch eerlang zal dezelve zinken! Lief Kind! —— vaar wel! [Ik Zal u, egtcr, niet verhaten. Neen. Ik zal wagten tot de greetige golven ww klein Kistje wegvoeren. Ik wil neder zitten en voor u zingen. • Gy kunt het niet hooren;doch 't zal my opbeuren, terwyl ik uw lot wagt.j Zy zit neder en zingt. ZANG. .1. ui *■• Gy, die den zwakken kragten biedt, ö Israëls God! verhoor myn lied; Myn zang is niet de zang der dart'le Egyptcnaaren. Maar ftrekt ter uwer eer, ó-Heer der Legerfchaaren.' II. Gy winden, dienaars van myn god j. En golven, aan zyn wys gebod Gehoorzaam, wilt het Kind uw hulp en gunst bewyzen: En If'rel zal gods hand , als eeuwig billyk, pryzen.. III.  in het biezenkistje. '37 III. Schoon 't graf dit Lentefpruitje wagt. De redding ftaat in godes magt: Ja , 't kan zelfs, hoe de Vorst „na 't jeugdig bloed moog haaken, Een Godsman worden, om den Landzaat vry te maaken. Zy ftaat op en ziet rondsom» Wie komt daar aan trecden? zy fehynt eene vorstlyke houding te hebben. Misfchien is zy door 's Hemels hand gefchikt tot behoud van ons Gcflaeht! «——— Zagt! —— Ik zal onbemerkt alles afluisteren: deeze boomen zullen my verbergen. Zy fchuilt agter 't geboomte; De r R i ns e s van Egypte treedt nader, van een ftoet Hofjufferen vergezeld. .prinses. Niet verder Jongvrouwen! Ik heb vóór hier uit te rusten, en de aangenaamheid van dit koele windje te fmaaken, en moge- lyk  m o s e s lyk te baaden in deezen helderen flroom. Onze heilige Wet (*) gebiedt veelvuldige en geregelde wasfingen, zo noodig om de hitte onzer'Lugtftreeke te verzagten ■ jantiie blyf by my, —— dat de overigen , op een' afftand, wagten. Zy vertrekken alle, op één na, De prinses ziet rondsom. Zeker, of ik heb het geheel mis, zie ik aan den digtbegroeiden oever des NyU, een Kistje in 't riet verward; ziet gy het ook? j a n t ii e. Ik zie iets ; maar wat weet ik niet. prinses. Gaa heen; onderzoek wat het is. jan the gaat heen» mirjam. Van achter het geboomte. Welk (*) De oude Egyptenaars waren gewoon, vier keeren, elk etmaal, zich tejwasfen,  in het biezenkistje. ic) Welk een heil! welk een onverwagt heil! Hy is ontdekt. Myn broeder zal behouden worden ? Wie is deeze Vreemde ? Ach! 't is de Dogter van den wreeden p h aRao. Indien zy naar haaren ontmenschtcn Vader aart, zal zy ook wreed zyn. 't Gerucht fpreekt, nogthans, van haare zagtaartig- en goedertierenheid. — Ik zal de uitkomst afwagten, en den Hemel bidden, dat deeze haar beweege hem te behouden. janthe te rug keerendc. prinses. Hebt gy ontdekt wat het is ? janthe. 6 Prinfes! ik heb de vreemdfte vertooning aanfchouwd. In dat Kistje ligt een flaapende Zuigeling. Het fchoonfte Kind, 't geen ik ooit zag. prinses. Wie weet of geene ongelukkige Htbmun- ftbt  U o s e s fcbe Vrouw dus haar Kind nedergelegd heeft om 's Vorften wreed bevel niet te volbrengen. Ongelukkige Moeders! dikwyls bloedde my het hart over uwe gedachte Zoonen. janthe. Indien dit Kind een dier Kinderen mogt weezen, Prinfes, gy weet. welk gevaar gy loopt. prinses. Geen gevaar moet ons van Liefdewei ken te riigge houden. mirjam. Van achter het geboomte. Duizend zegeningen daalen neder op 'c hoofd der Prinfesfe! prinses. Al te veel hebben de Zoonen van jacob geleden van Koning phara o's onverzoenïyken haat. Te zeer heeft ons Huis deezen Stam  IN HET BIEZENKISTJE. Jf Stam van Vreemdelingen geplaagd. Is 'c niet. genoeg dat wreedc taakzetters hun hard behandelen en in flaavernyc drukten. Is 't niet genoeg dat myn Vader zyne Grootheid , zyne Paleizen, zyne Tempels; Gebouwen waar op de wereld een bewonderend oog flaat, verfchuldigd is aan den harden arbeid van het mishandelde Israël. Aanhuil hebben zyne aangroeiende Steden haaren luister dank te weeten. Hun arbeid ftigtte het fchoon Ramefes en Pythom. In 't einde voegt zyne toeneemende bitterheid moord by flaaffchen dienst: En zal. dit kleine hulplooze Kind omkomen? Dat verhoede de Regtvaardigheid, dat verhoede de Hemel! •J A N T tl E. Ik weet de Vorst, uw Vader , vreest voor de fterkte van dat iteeds aangroeiend geflacht ; 't welk hoe meer verdrukt te meer toeneemt: hy vreest hun aantal. PX.IN-  22 m o S E s prinses. ap i s verhoede het! zou pharao voor Israël vreezen! Dan, fchoon genomen dit verdrecvene Gedacht, dit Hoofdloos Volk, immer tot zulk eene ontzaglyke grootte aanwiesch. ('t Geen alle de Goden, die Egypte dient, afwenden!) Dit Kinds leeven kan nóóit hun van dienst zyn: en de dood van 't zelve hunne grootheid niet beletten. janthe. Ik weet het niet. Door de geringde werktuigen worden zomtyds de grootfte gcbeurtenisfen te wege gcbragt. DitKind kan, misfchien, leeven cm het verdrukte Volk meer diensts te doen dan een Leger. prinses. Hoe kwaalyk voegt het uwe tedere Jaaren en Scxe myn borst te verharden tegen de heilige aandoeningen van Medelyden ? Zo zwak, zo onbefchermd is onze Kunne, zo zeer blootgefteld aan gevaaren, en hulploos, dat,  IN HET BIEZENKISTJE. 03 dat, indien de Hemel ons het Medelyden niet geboodt, memchelyke voorzigtigheid ons medelydend. moest maaken ; ten einde wy het Medelyden , 't geen wy anderen weigeren, niet ontbr.eeken. ja? jj, wil het Kind redden. Breng my ter plaatze waar het ligt Wy zullen het kleine Kistje, 't welk den Zuigeling tot wieg verftrekt, uit de biezen haaien. De.PRiN«Es en janthe vertrekken. MIRJAM.' Voorwaards treedende. Hoe zeer fchieten woorden te kort, om myne ongemcete blydfchap uit te drukken ? De Prinfes wil hem befchermen: zege haar Hemel! Zy ziet de Prinfes naa en verhaalt haar bedryf. Met welke onverduldige fchreeden treedt zy na den oever! Nu nadert zy de plaats, waar 't Biezenkistje ligt! Met welk een medelyden, met welk eene engelagtige zoet- aar- V  24 MO JES aartigheid, buigt zy zich om 't gelaat des Kinds te aanfchouwen! Zy vat de kleine hand in de haare. —— Het Kind ontwaakt> —— zy lacht het aan hoor ■ het fchreit fchrei voort, zoet Wicht, fchrei voort, tot dat gy elke fnaar van medelyden geroerd, haare aandoeningen geheel gaande gemaakt en haar hart geftoolen hebt. ——— Zy neemt het Kind in haare armen. ■"■»■ 6 Beminnenswaardige Prinfes! hoe zeer wordt de fchoonhcid door goedheid opgeluisterd ! —— Daar drukt zy het aan haar edel hart, en geeft het, met eene bezorgde tederheid, over aan haare Gezellinne. Zy wyst haar na het Paleis , en de Prinfes zet haare fchreeden weder herwaards. De Jufferftoet gaat heen met het Kind, PRINSES. Wederkeerende. Pleitte immer onfchuld en kinderlyke fehoonheid met zulk eene ftomme , maar alles vermogende, welfpreekenheid? Indien ik,    I • • Zy neemt liet Kinè in nci ln ima-t-e armen .   in lier biezenkistje. 25 ' ik, eene Vreemde, deeze zagte beweegingen gevoele; wat moet dan de Moeder, die dit Zoontje ten vondeling lag, voelen!Gaa, zoek eene Hebreemvfibe Vrouwe, op dat zy het Kind zoogc, en by haar verberge. Zie daar is 'er eene. m i r j a m. Vrcede zy u, 6 Vorstinne.' vergeef het ftout indringen uwer Dienstmaagd; die verrukt ftondt op het befchouwen uwer Goedheid. prinses. Ik heb een Kind uit het water gered, 't welk ik, als 't myne, wil opvoeden. m i r j a m. Ter zyde, Myne vervoering zal my verraaden - Edelmoedige Prinfes.' prinses. Kent gy eene Hebreeuwfcbe Vrouw, aan welke ik dit Kind kan toevertrouwen? b mir-  ZÓ M O f J5 S MIRJAM, Ik ken eene braave Vrouw uit den Huize van levi, zy heet joch eb ed, en is de Vrouw van amram. Zy ftaat, onder haar gedacht, bekend voor braaf en tederhartig; ik ben verzekerd zy zal het Kind opvoeden met de Liefde eener Moeder (Terzyde) Hoe zeer fpreek ik de waarheid ! in de daad met de Liefde eener Moeder. In haare wanhoopig uitgcftrekte armen zal ik dit dierbaar Pand wedergeeveu; de Voedfter zal de Moeder weezen! prinses. Laat die Vrouwe fchielyk in 't Faleis komen. Ja, ik wil het Kind tot vorstlyke grootheid opkweeken: hy zal myn Zoon weczen en moses heetcn: want ik heb hem uit den gevaarlykcn vloed getoogen. Zy gaan heen. Zy knielt. Crootc Ongeziene! die edele daaden ver-  in het biezenkistje. 2? verwekt en genoegen fchept in 't geen gy verwekt. Ik dank u, dat gy u verwaardigde het teder maakzel van 't meêlydend menscbiyk hart in opmerking te neemen ; wanneer gy .Mensenliefde als eene pligthebt voorgefchreeven» Hebt gy de ziel natuurlyk tot Goedertierenheid geneigd; gy hebt Goedertierenheid-ook tot een pligt gemaakt. Genaêryk Vermogen! maak de ftreelende verrukking zo zuiver als regtmaatig, verhef ze boven den wellust der zinnen; zo zoet ah Vermaak , zo beftendig als de Rede, en ï.zo fterk als eene ingefchaape [neiging. B 2 MO-  MOSBS in het BIEZENKISTJE, DERDE DEfcL. jociieeeö treedt in. Ik heb bykans de plaats bereikt —— met voorzigtige fchreeden moet ik naderen tot t&ax het Biezenkistje is nedergelegd: ten einde niemand van 's Vorften dienaaren my befpiede. Arme Zuigeling! reeds heeft de Honger uw korten flaap afgebrooken; de koude golven hebben, misfehien > uwe huiverende Leden doen verftyven. Wat moet myn Kind reeds hebben uitgeflaan! — Niemand ziet my — Maar zagt, beluiftert my ook iemand? Ach!hoe zwaar valt het aan tedere Liefde voorzigtig te weezen ! 't Is nu de tyd om hem te omhelzen en te voeden. —— (Zy ziet ntiitem) Waar  moses in het biezenkistje. 20 Waar is mirjam? zy heeft haare kleine vragt verlaaten , misfchien door vreeze ; misfchien werd zy ontdekt. Hoe wild en zwervend zyn de gedagten ! Hoe fchriklyk is de gisfingf De tederheid eener Moeder vormt duizend bekommernisfen en gceftbeftaan aan 't geen niet is. Zy kykt na de Rivier. Ach my! Waar is myn Kind? Zielbedwel- mend gezigt! Het is hier niet. Het is verlooren —weg —-• verdronken —~ Gefehokt, door elke ryzendc golf, dryft myn Kind. Water koud water is uw graf, myn Zoon!' ö, Neen Ik zie het Biezenkistje Verrukkend gezigt! ! Zy gaat denvaards. Wat zie ik? Helaas! het Kistje is ledig» De Koffer bleef; maar 't Edelgeftecnte is weg! Gy fpaarde hem ó- golven! doch uwe goedheid betekent. niets; een onverzaadelyk Dier, wreed als pharao, nam B 3 het  3© il O S E S het leeven weg door ti gefpaard. En ik zal nooit " rnyn Kind weder aanfchouwcn! mirjam treedt binnen. J O C H E B E D. • Kom beween, met my, het verlies van uwen Broeder! mirjam» Kom aanbid, met my,jACOBS god! j O C H E s £ Om Mirjam, het Kind is dood! m i r j a ai, Het leeft, het leeft.! JOCHEBED. Onmogelyk —— ö fpot niet met myne fmerte! ziet gy het ledige Biezenkistje niet? mirjam. De Egjptifche Prinfes heeft het Kind daar uitgenomen. J o.  in het biezenkistje. 31 j o c ii e b e d. piiarao's Dogter? ■ Dan zal myn Zoon zeker gedood worden. m i r j a Mé Zyn leeven is veilig: want zy heeft vóór hem op te voeden, als haar Zoon. j o c ii e b e d. Vallende in verrukking op haar kniën. ood, den hè ere, zy de eere! ö dat hy, voor altoos, verheerlykt worde, die Mededoogen ftortte in een Heidensch hart, en het kwaade ten goede keerde. Zy ftaat op. m i r j a m. Gelukkige uitkomst } onze vuurigfte hoop overtreffende! j o c ii e b e d. Hoe.' zal myn Zoon aan een Hof — [aan B 4 een  m o s e s een Vorstlyk Hof worden opgevoed? en ondcrweezen in alle Kunften en Weeten- fchappen der Egyptenaarenf Nogthans ach! mirjam ik vrees, dat hy, nevens de befchaafde Kunften, ook ondcrweezen zal worden in hunnen gcdrogtlyken Godsdienst! Rampzalige verruiling voor den dood! Ja, zou hy in ginds prachtig Paleis, de hand, die hem dus wonderdaadig beLieldt en redde, verlochenen. Zou hy daar, en zeker zal hy het doen , aan pharao 's Hof opgevoed wordende de Afgode- ry der Egyptenaaren omhelzen, de gefneeden Beelden eeren? dan wenschte ik dat hy niet behouden ware. Ach! zal hy, tot fchande zyner Vaderen, het Geloof verlochenen! — MIRJAM. Hoor dan, om uwe vreeze te verbannen, en uwe vreugd in top te heffen, verdere wonderen. Weet, de edelmoedige Prin»  in ii et ï!iezenkistje. 33. Prinfes beveelt aan uwe eigene zorge het lieve Kind. jochebed. Verhaal my dit brecder —'<— myn blydfchap luistert met greetige ooren. m i r j a m. Door haar gelast, ziet gy my hier verfchynen,ten einde ik eene Hebrecuwfcbe Vrouwe zoek om het Kind te voeden. Gy, myne Moeder, gy zyt die Vrouwe. Ik verhaalde haar u wel te kennen, en te weeten dat gy het, met eene moederlyke tederhartigheid, zoudt doen; zy, die het te wereld bragt, verklaarde ik de Prinfes, kan hem niet meer beminnen. j o c 11 e b e d. ö god; wiens aldoordringend oog het hart befchouwt , en ziet wat 'er in omgaat, ontvang myne gedagten voor dankzeggingen! Ik heb geen woorden. » Hoe B 5 ge-  M O S E S gebrekkig is de Menschlyke taal, om myne Dankbaarheid, myne Verwondering, en myne Vreugd uit te drukken! mirjam. Ja, gy zult, in 's Kinds gemoed, de zuïverfte voorfchriften van het zuiverfte Geloof indrukken. J O C H E B E D, ó Ik zal zyne tedere ziel met Deugd vervullen; en zyn' boezem met de vlam der Godsvrugt verwarmen. Staa my by Hemel! met uwe genade, en bekroon mynen arbeid met uwen invloed; zonder u zouden zy niets betekenen. Dan, dan, mirjam wanneer hy, tegen den dag des kwaads , gewapend is, met de geheele wapenrusting gods, omgord met de Waarheid, gedekt door den fchild des Geloofs, en voorzien met den helm der Zaligheid; wanneer hy heeft leeren waaken en bidden , mag ik hem laaten trekken na een gevaarlyk Hof, en  IN HET BIEZENKISTJE. 35 en veilig vertrouwen in eene gevaarvolle Wereld, waar verleidingen en verzoekingen hem, van alle kanten, omringen! m i r j a m. Dat de Hemel uwe Godvrngtige zorgen beloone! j o c i-i e b e d. ó amram» ö myn Egigcnoot! wanneer gy deezen avond, vermoeid, t'huis komt, om uit te rusten van den zwaaren arbeid u door den wrecden pharao opgelegd, wat wonders zal ik u dan vernaaien! ja — uw geliefde Zoon was verloorcn en is wedergevonden, was dood en leeft! m 1 r j a m. Hoe vrolyk zullen wy den avond flyten, in den lof te vermelden van jehova; die dus alle menschlyk vooruitzigt verydelt en de middelen van fchynbaare vernieling in vcrlosüngs-middelen verandert! jochebed. Was myn Kind niet ver weezen geweest B 6 tot  30 moses in het biezenkistje* tot het loopen van zo veele gevaaren, als eene tederhartige Moeder met fchrik herdenkt , het was niet behouden geworden. mirjam. Merk hier ook op, dat, hadt een andere hand het gered; het aan een even gewis bederf was bloot gefteld gebleeven. j o c h e b e d. Dat wy dan alle onze harten verédnigcn om de hand des Hemels te zegenen; dewyl dezelve dien armen verfchoveling uit den huize van Israël, door pharao ten dood gedoemd, door myne veel waagende tederheid , verborgen gehouden ; en door die zelfde tederheid, welke hem bewaarde, ten vondeling gelegd, nu, om de wonderen van genade te voltooijen, myn Kind voor 't verderf behoed heeft, door pharao's Dogter behoed door de Dogter van hem, die zyn leeven zogt. Wys en ondoorzoeklyk zyn uwe wegen , 6 god der Barmhartigheden.' Mirjam, breng my by myn Zoon!  DAVID en GOLIATH. 6 Bienheureux mille fois, L'enfant que le Seigneur aime, Qui de bonne heure entend fa voix Et que ce Dieu daigne inftruire lui-méme! Loin du monde clévé; de tous les dons des Cieux Il'efl: orné dès fa nahTance; Et du mechant 1'abord comagieux N'altere point fon iunocence, A t h A LI ë.  PERSO ONEN. saul, Koning van Israël. a e n e r, 's Konings Veldoverftcn. isaï. eli ab, n abinadab. \ Zoonen van isaï. d a v i d. J goliath, Reus der Philiftynen. Philiftynen , Israëliten, enz. Rei van Hebreeuwfche Maagden. Het Tooneel, de Legerplaats, in de Valei van Elah en de byliggende Vlakte. Het onderwerp is ontleend uit bet XVHde Hoofdft. wsamuels Eerfte Boek.  DAVID en GOLIATH. eerste deel, tooneel: Een Schaapherders Hut in eene Vlakte. DAVID. Zittende in den lommer eens wyd uitgeftrekten >Booms, fpeelendö op zyn Harp, en zingende. L O Groote Heer van alle dingen! Schiet uit mv tbroon, vol Zegeningen, Uw klaarheid in myn duift're ziel, En doe myn jeugdig hart ervaaren, Dat ze, in uw fchaduw, veilig waren, Wien 't fchoon der Nederigheid feeviel, ir.  40 DAVID II. Geef me in myn toeftand welgevaliii, Hoe eng beperkt door 's Vaders (tallen , Zo ver en vreemd van 't Vorstlyk Hof; En maak dit jeugdig hart te vreden 3 Met Land- en Veemans zaligheden 5 Schoon ik vergeetcn lig in 't ftof. III. Myn rnst wordt door geen waak benomen; Ik flaap, daar my geen gouden droomen Den vaak ontrooven, zalig voort. Geen wind van Nyd, aan Hooffche daken 'Gewoon, befmet myn veldvermaaken : Ik .flyc myn dagen ongeftoord. IV. Ginds lokken Toorens, hoog verheevens Die 't heir der wolken aanltoot geeven, De woeste winden na hun top; Ginds heffen Eiken, bree d van takken , Als kon geen ftorm hun grootheid knakken s Den fteilen kruin, vol trotsheid op. V.  en goliath. 41 V. Wel, dat myn kart voor Eerzugt gruwe, Althans de kronkelpaden fchuwe , Waar Eerzugt valfche vrugten biedt. O Godheid! zegen myn bedryvcn, En laat ik u gehoorzaam blyven; Terwyl uw wyze wil gefchiedt. Hy legt zyn Harp neder en ftaat op. DAVID. Het Herders leeven zou geheel doodsch en verveelend weezen, zonder de verrukkende en zorgzagtende toonen van zang en fnaarenfpel. Hierdoor krygen bosch en beemd, veld en bron ooren. Met deeze myn geliefde Harp, die dagelyks mynen arbeid verligt, beurde ik den droefgeestigen Vorst op, als de koude en geestverdoovende hand der mistroostigheid hem aangreep. « god myner Vaderen! hoor my. Hier heilig ik myn Harp, myn Zang, my Zeiven, tot uwen gezegenden dienst; genegen en gereed om gode in den Hemel eere te gee>  -42 b a v i d gceven en den Menfchcn vrede op Aarde toe te wenfchen; om myne dankbaare Ziel voor u uit te ftortcn; om uwe Magt, uwe Wysheid, en Goedheid, met alle andere volmaaktheden, te verheffen; om de bchoorlykheden der Hemelfehe Deugd op te haaien. lk tragt, fchoon met zeer on- gelyke fchreeden , het werk der Heiligen boven dat der Cberubim en Serapbim na te volgen. —Myn Hart, myne Bekwaamheden , alles wat ik bezit, is 't uwe, ö Vader 1 Genaéryke go dj ontvang myne nederige aanbieding. Offergaven van gedachte Stieren en Bokken zyn u niet welgevallig , maar zie ik kom om uwen wil te doen, ö god-' Het leevend offer van een gehoorzaam Hart breng ik u toe. Dit zal i* meer behaagen, dan duizenden van Rammen, Feestplegtigheden, Nieuwe Maancn» en Sabbathen! Deeze, nogthans, zal ik onderhouden ; doch niet om ze in plaats te ftellen van weezenlyke Godsvrugt, of eene gemaklyke verruiling voor daaden van hei-  EN G-OLIATH. 43 heiligheid des leevens: maar als de zinnebeelden van betere dingen en zwakke uitwendige merktekens van inwendige Heiligheid en verborgene Waarheid. Maar zie, myn Vader isaï komt. — Om den ten avond hellenden leeftyd van hem te vervrolyken, woon ik hier als een eenvoudig Schaapheer, wel te vrede, fchoon Israël in de wapenen is en Koning saul, in 't gindfche veld gelegerd, den Pbiliflyn uitdaagt, ISAÏ, D A V I D. I S A I. Gezegend zy de Almagtige, die my, ity mynen ouderdom vergunt op een Zoon, gelyk gy, te mogen roemen! Gy zyt de ftaf, die my in myn gëkromden ouderdom onderfteunt en den zwaaren last der hooge jaaren, met genoegen, doet draagen. Hoe veel anders was uw lot, eerwaardige e h l Maar  44 DAVID Maar twee Zoonen, om den avondftond üws lecvens te veraangenaamen, en uwe grysheid te zegenen, en die beiden u een vloek! ö Hemel! is 'er op de gehcele lyst der verdrietige plaagen en afmattende kwellingen, welke het Menschdom treffen, wel één zo fchriklyk voor de tedergevoelige menschlyke Natuur als een ontaart Kind! DAVID. ö Myn waarde Vader j Lang moogt gy leeven, in uwe hooge jaaren, ryk van eere, om de aangenaamheden, de duizendvoudige aangenaamheden en vermaaken van huis» lyk geluk te genietenI en te fchenken: huislyk geluk, de beste gave der Natunre, waar mede zy ryklyk vergoed de geweigerde andere geluksgoederen. ISA ï. ó Myn Zoon! onder alle de bevalligheden , die uwe Jeugd vercieren, moet ik jj met eene vaderlykc tederhartigheid, meest uwe  EN GOLIATH. 45 fiwe beproefde Nederigheid pryzen. Want fchoon de Ziender op uw hoofd de heilige olie uitftortte, ten teken uwer aanltaande Grootheid, en ten gewisfen onderpand der hoogfte waardigheid; biyft gy hier omzwerven, wel te vrede met den arbeid, na geen rust haakende. — En, 't geen nog zwaarder valt voor een edele Ziel, te vrede met onbekend uwe dagen te flytcn, te vrede met uws laagen Vaders kudde zorgvuldig gade te flaan. ö, Aardsch Zinnebeeld van Hcmelfchc dingen! zo waakt hra'èh Harder over zyne Kudde; de zwakke vergadert hy in zyncn fchoot en de zogende leidt hy zagtkens. DAVID. Vader weet gy iets uit het Leger? want, fchoon zo naby aan de Legcrplaatzc, fchoon de frötfclïe krygsftandaarden ontrold zyn in gindfche vlakte, en de Philiftynen tegen over Koning s a ü l liaan, onder wiens banieren aiync Broeders optrekken, heb ik de fchaa- pen,  46 david pen, door u aan myne zorge toevertrouwd, niet verlaaten, om den kryg te leeren. i s a ï. Gy hebt wyslyk gedaan. ——. Driewerf gelukkig Land 't geen eens zich zal onderwerpen aan iemand, die zo wel geleerd heeft te gehoorzaamen! Gehoorzaamheid is de wisfe weg tot Eere. Hoogvliegende Eerzugt klimt zo zeker niet tot den hoogftcn top des Geluks, als Gehoorzaamheid. Men hoort, op een grooten afftand, het geklank der Trompetten. Maar welk een fchiclyk opwellende drift, myn Zoon , heeft dit Trompetgefchal , fchoon zo verre af dat wy naauwlyks den laatften wederklank hooren, in u verwekt? Welk een gloed op uw gelaat, welk een helden-vuur in uwe oogen doen komen ! Myn jonge Schaapharder fchynt eensklaps in een Held hervormd! n A-  EN GOLIATH. 47 DAVID. Vader , gy hebt my nog niets van den Oorlog verhaald , en myn hart klopt van verlangen om het te hooren. I S A ï. Onzeker is de hachlyke Oorlogskans. Ik vrees voor uwe Broeders, dus blootgefteld aan geduurig gevaar. Niet om hunnen wil alleen voelt myn medelydend hart weedom. Ik fchrei ook om dat de verdelgende Oorlog in myn bemind Vaderland ontftookcn is, cn myn geliefd Jerufalem dreigt! — o Oorlog! wat zyt gy? wat blyft 'er, naa het bekaaien der roemrykftc overwinningen van al uw gewaande eer over? voor de Overwonnenen, ketens! voor den moedigen Overwinnaar , wat ? — Helaas \ te hecrfchen over verwoeste volken.en een woestyn,door de Misdaad van één mensch, door de Eerzugt van éénen ontvolkt! Ledige Vlakten, beroofde Velden, beklccden de plaats van veel»  43 D A V I D veelbeloovende Oogllen, de Olyf- en Vygenboom met den Wynftok treuren! Hier ftrekken de ledig geplunderde Tempels tot Ichuilhocken van wilde Dieren, en ontheiligende Vogelen; daar liggen, eertyds, volkryke Steden in puinhoopen, de hoog opgetrokkene Paleizen zyn niet te onderfchciden dan door den rook, nog opklimmende uit den nauw gebluschtcn brand. Wanneer dé vreugdezang van duurgekogte vrolykheid by de behaalde zege wordt aarigeheeven, het oor des Overwinnaars groet, en zynen hoogmoed ftreelt; hoe zeer worden dan die zamenftemmendë toonen ontheiligd, door het fchorre wangeluid van 't gegil der Maagden, die haare verflaagene Broeders betreuren! De Moederen, die haare beklemde handen zamenwringen, en met herhaald gefchreeuw, om haare gedachte Zoonen, roepen.' Hoe zeer is het groen der Lauwrieren bcmorscht met bloed, en befmet met de traanen der Weduwen! n A-  en g o l ia t ii. 49 david, Driewerf droeve Waarheid! Wanneer , nogthans,deRegtenvan ons Vaderland,deszelfs heilige Wetten gefchonden, gefmaad, en met voeten getrapt worden, roept de Godsdienst roept god zelve ons tot verdeediging van zyn gehoonden Naam. Het ware eene veragtlyke zwakheid, eene Iaage zelfliefde, werkloos te blyven, als de fchorre Krygstrompet ons tot kloeke daaden roept, en aanfpoort, om, met veragting van den dood, den Afgodifchen Heiden te bevegtcn. isa ï. god en het Vaderland vorderen het leeven, 't welk zy gaven Geene andere oorzaak kan wraak wettigen. da vi d. Deugdzaame Vriendfchap is eene edele zaak! ö, bevondt zich de vorstlyke jonathan in gevaar, hoe vergenoegd zou ik, C in  50 DAVID" in zyne verdeediging, fterven. Toen ik, reeds lang geleden , -nog een kleine Jongen zynde, my korten tyd in zyns Vaders Paleis onthieldt, eerst om zyn ontftelden geest, door myn zang en fnaarenfpel ,tot bedaaren te brengen, vervolgens als zyn Wapcndraager, genoot ik de goedgunftigheden van dien dapperen Prins. Hoe aandagtig zat hy te luisteren, als ik op myn harp de onfchuldige vermaaken fpeeldc, die het Hcrderslceven vergezellen! Hy betuigde, gelukkig Jongeling! veel gelukkiger in uwe aangeboorene waarde , veel ryker door de bekwaamheid, welke de Hemel u verleend heeft, dan of u een Kroon boven 't hoofd hing. De Jalourfche Monarch bemerkte onze aangrocijende Vriendfchap, en als ik in gunst toenam by hun, die den Koning omringden , verminderde zyne Koninglyke Goedheid , tot ik eindelyk Betbkhems ftille velden voor het Hof verwisfelde. Thans zou hy de veranderde weezenstrekken,totmanlyke volkomenheid opgegroeid, mi  EN GOLIATH. SI myne rustiger geworden geftalte, in 't veld gehard, niet kennen. isa ï. Ik heb iets voor u te verrigten, myn waarde Zoon, 't geen u wonder wel zal aanftaan. Gaa, myn Kind, in aller yl na de Legerplaats, in de Valei van Elab% waar de Koning saul het Heir van Israël gcbiedr. Groet uwe Broeders, let op hunne verrigtingen, en zie of vvysheid hunne daaden beffunrt. Breng hun ook, want zy zullen, in het veld, wel eenige verfrisfing verlangen, zulke eenvoudige fpyzen als ons herderlyk leeven oplevert. Bezorg aan den dapperen Bevelhebber, onder welken zy dienen, zulke landgefchenken als aan onzen ftaat voegen. Dit alIcs ^ gereed in onze wooning. david. ' Met vreugd zal ik deeze fpyzen mynen Broederen brengen, cn den Bevelhebber C 2 de  52 DAVID de Landgefchenken overhandigen , welke uw erkentelyk hart hen toefchiktc Welk een verrukkend gezigt moet een veld, met tenten bezet, fcherp gepunte fpeeren, de fchitterende fchilden en wapenrustingen en al het oorlogstuig, niet opleveren! Maar ach! veel grooter zal myne vreugd, veel fterker myne verrukking weezen, kon deeze arm alleen de zaak van »t gehoonde Israël wreeken, en het leeven behouden van duizenden onfchuldigen, misfchien ter dood gedoemd! ISA ï. Laat uw Jeugd, myn Zoon, niet verbyfterd worden door daaden van ftout beftaan, als of moedbetooning alleen Deugd ware, en de bedaarde kunften des Vredes,de bedryven van Waarheid en Regtvaardigheid , niets betekenden. Wanneer gy den fchitterenden ommeflag des oorlogs, het gladde fchild, de gepluimde helm , de drillende fpeer aanfehouwt, verfmaad dan de nederige  EN GOLIATH. 53 ge deugden des ftillen leevens niet. Denk geenzins , dat de Hemel alleen met goedkeuring nederziet op werkzaame verdienften en de woelige taal der Helden, Staatslieden en de altoosbezige Bezorgers van 's Lands welvaaren. Zy hebben hun loon weg, in rykdom, in eere, en den welverdienden roem hunner bedryven. In deezen zin is de Deugd haare eïge vergelding. Rykdom zal, als een natmulyk gevolg , uit werkzaamheid voortvlocijen; voorfpoed den arbeid bekroonen. Eer is het loon van luisterryke daadeu,in \ eigenaartig beloop der dingen. Oneindige Wysheid fcfrikt dus, dat de uitwerkzels geëyeö, rechgd zyn aan de oorzaaken, en natuuriyke einden, door natuuriyke middelen,' bereikt worden. Maar, in de toekomende waardering, welke de Hemel zal doen van 't geen hier oP;aarde gefchiedt, zal geen minder bclooning ten deele vallen aan de zagtcr en lydelyke Deugden: ftille Vergenoegdheid, en heldhaftige Zelfvcrlochening, veel ^ C 3 e(je.  54 1) A V 1 1> edeler dan alle de bekwaamheden, die de Faam uitbazuint, wanneer haar trompet de ftoute daaden vermeldt, welke Landen en Volken verwoesten. —— Doch op aarde zyn die Deugden niet altoos gelukkig: vermids de eeuwige Regtvaardighcid die zegeningen weglegt, om ze , in den grooten dag der algemeene vergelding , uit te deelen. —— ö Myn Zoon! de in 't oogloopende; Deugden, die na kennisneeming en roem dingen; de fchitterende Bedryven , welke opgemerkt worden , hebben haar loon weg.: Doch 'er is een vermaak, onbekend by do driftige dingers na Roem; het hooren vari: de zagte èn goedkeurende ftem des Géweetens. De Hemel merkt op de zugten door onderdrukte Deugd om hoog gezonden, ei* hoort de halfgefmoorde klagt,die 't mensch-lyk oor niet bereikt: deeze wischt van de; kaak der lydende zorge, de traanen, door: 't oog der Stervelingen niet gezien of verfmaad. » a4  en goliath. 55 d a v i d. Gelyk da Morgendaauw eene aangenaame frisheid uitftort, het Kruid verkwikt cu 't Gebloemte verjongt, zo verkwikken uwe woorden myne Ziel en vervullen ze mee vernieuwde dankerkentenisfe. isa ï. Gaa dan, myn Kind , dat de genaeryke CrOD, die onze Vaders zegende , myn geliefden Zoon zegene! d a v i p. Vaar wel, myn Vader! Dat geen der voorfchriften van uwe eerwaardige lippen gevloeid door my verwaarloosd worde. Dat gecne Deugd, die uw dagelykschleeven verciert, door my onnagevolgd blyve. Ik zal met alle zorgvuldigheid my hier op bc- ylytigen. .... da vid gaat hceneu. ï ï ! r ■. 1 £j .a 'U vtS «l Hy is vertrokken ! en nog volg* hem myn C 4 tuu-  5<5. 1) A v i 'd tuurcnd oog zo lang het hem, met moge]ykheid,kan zien. —— Ach! wie kan zeggen wanneer ik myn Zoon weder zal aanfchouwen? Wie de raadflagen des iieeren ontvouwen? of bepaalen wanneer de dag, door den Hemel gefteld tot het vervullen der groote oogmerken, zal aanbrceken? Deeze Zoon, deeze zegen myns Ouderdoms, is tot iet groots beftemd, en het verkooren Werktuig des Albefchikkenden Hemels, tot treffclyke daaden. »• Nog herdenk ik den dag, en dezelve zal nooit uit myn geheugen gaan, toen de eerwaardige samuÈl het nederig Betblehem bczogt , voorgeevende te komen offeren, om het oogmerk zyner reize voor eenen nayverigen Koning te verbergen. Hy heiligde ons , eerst my en myne Zoonen ; want vermeerderde Heiligheid moest het vermeerderen van Waardigheid voorgaan. Als hy verklaarde, van den allerhoogsten gelast te zyn om onder de Zoonen van isaï een. Koning voor Israël te. zoeken , greep ver-  en g o t i A t h. 57 verbaasdheid myne verwonderde ziel aan. Nogthans was het geen wilde ongeftuirae vreugd, geen ichielykc opwelling , gdyk ydele zielen bevangt op het voornitzigt van eeretrappen. Neen, 't wns ecue gemengde biyrifchap, gekuischt door Ichroomvallige Deugd: eene gift zo fchittcrend en zo geva arlyk mogt ten verdervc ftrekken van hem, die daar door zou verheeven worden, .Myn ecvstgebooïene, de jeugdige éliab, kloek van gclhirc, bood ik aan; doch god, die niet aanziet wat voor oogen is, maar het hart, verboodt den heiligen Propheet, mynen eerstgeboorenen te verkiezen; want sa ül, zeidc hy, ftrekte ten bewyze, dat fchoonheid van geftalte en bevalligheid van gelaat, het gebrek aan Deugd niet vergoeden, samuel verwierp alle myne andere Zoons desgelyks; tot eindelyk de Propheet, op myn jongften Zoon, op 't hoofd van den uitverkoorenen david, de heilige Zalf-olie uitftortte. Hoogmoed bekroop hem, egter, nooit; noch vervoerde C 5 hem  53 DAVID EN GOLIATH. hem tot fmaaden zyner ouder verworpene Broederen, die, trotfcher van aart, hem zo minzaam niet bejegenden; maar hy vergaf ze allen, ' Aan flille befpiegeling, aan nederigen arbeid, aan gebeden en dankzeggingen overgegceven', woont hy hier. * óMogten deDeugden,die 't ftille Land verderen , ten eenigen dage het Hof opluisteren ! zyn Naam by dien der Heiligen en Propheeten voegen, zyn Geflacht tot roem ftrekken, het Menschdom onderwyzen, en de Wereld heiligen! DA.  DA V [D e N; C O L I A T H,. , T W E E Ö E D E E L. " Tooneel; De Legerplaats, el ja b p abinadab, abner, i s u a g* ' li ten. e l i a b. Tot nog is de uitflag van deezen ïangduiirigen Oorlog onzeker 1 tot nog vermyden, met eene draaiende voorzigtigheid, de Legers van wederzyden, tot een beflisfendcn flag te komen. C 6 A B r-  6o D a v I D abinadab. Deeze nadering op de grenzen van ons Land wyst uit, welk eene hoop van overwinning den vyand bezielt. In Epbes-Aammin heeft hy zich ftout gelegerd, en de onbefneedcn Pbiliftyn richt zyne Tenten op in Juda's heiligen grond. e l i a b. Veertig dagen lang heeft die hoonende Keus, de ftoute goliath, de voorvegter der Philiftynen, trots een Israëliër ten nryde uitgedaagd. Maar wie is vermetel genoeg om het tegen een zo veel magtiger tc vvaagen ? Wie is zo gefield op gewis verderf, dat hy de uitdaaging aanvaarde, en den dood in den mond loope, daar hy zeker zal moeten bukken voor de reuzenJu-ag: diens,ovcrgrooten Kampvegtcrs? abinadab. *t Is omtrent de tyd, dat hy, in de ttabygeleg^ie valei, die de Legers van een fcheidt,  EN GOLIATH, (Jj fcheidt, gewoon is te verfchynen om zyne dagelykfchc uitdaagingen te doen. e l i a b. Ik ftaa zeer verwonderd, myn Broeder, dat 'er geen boodfchap van onzen Vader komt. Op zyn gemak en in vollen overvloed leevende, telt hy weinig de moeilykheden, welke zyne Zoonen dagelyks moeten uitftaan. Maar, zie zyn Lieveling nadert ons! abinadab. • Hoe, david hier? Wat komt die onverwagtc gast doen? e l i a b. Ons bedryf befpieden. Ongetwyfeld is hy gezonden om onze daaden te ziften met een vermeende wysheid en baardloóze ernsthaftigheid. Op elk woord zal hy letten; de kleine zeer vergecflyke misdagen der jeugd vergrooten, en onfchuldige yrolykheid als ergelyke boosheid wraaken. C 7 DA-  6z d a v i d d a v i d treedt nader. Vrede, myne waarde Broeders! e l i a b. Behelst uw groet waare Liefde of trotfche Smaad ? d a v i d. Niets dan zuivere Liefde! Zo lieflyk als de Olie is, die op het heilig hoofd van A aron werd uitgeftort en nederdaalde op den boord zyner klecdinge: zo lieflyk, myne Broeders, is Broederlyke Vrede; zulk eene Liefde vervult myn geraakt hart op uwe aannadering. e l i a b« Staak vry dat verbloemd fpreeken , al dat heilige verzugten , al die treeken van voorbedagte vroomheid, al die zoetvloeijende redenen, en looze wclipreekcnheid, waar mede gy uw vooringenomen Vader be-  EN GOLIATH. 63 bekoort. Zeg maar, wat gy hier komt uitvoeren? Is het om uw hoogmoed te voeden, of te voldoen aan uwe zwervende begeerte om ongeoorloofde vermaaken te zoeken: of verfchynt gy als een vrywilllg verfpieder, om de bedryven uwer Broederen na te gaan? Waar hebt gy de arme Schaapcn gelaaten? Zorg voor dezelve te draagenv, voegt uwe onkunde en jaaren beter dan hier bedryfloos rond te zwerven. Wat is de rede uwer komfte? D A V I D. Is daar geen rede voor? Waarom, myn toornige Broeder, fchittert het misnoegen u ten oogê uit? waar toe die onheufche taal? Ik ben niet gekomen om bedryfloos rond te zwerven, noch om myne oogen te verlustigen met al den grootfehen toeftel des oorlogs, noch om voldoening te fchenken aan een zwervende drift, noch om een nieuwsgierig oor te leenen aan de hier èn daar verfpreidde gerugten; maar, om te toonen dat  64 d avid dat ik een liefhebbend Broeder ben, breng ik u den zegen van uwen hoegbejaarden Vader , met het eenvoudige gebak en de landfpyzc ten gefchenke. Zeg my nu waar de moedige Oveirfte uws Legers zich onthoudt? e l i a b. Waarom vraagt gy dit ? wat legt 'er uw aan gelegen dat te weetcn' ? Zie hem daar, den grooten abner, beroemd in den kryg. d a v i d. Ik breng u, magtige abner! van myn Vader, (een eenvoudigen Schaapherder in gindfche vlakte,) de nederige gefchenken, die zyn geringen ftaat voegen. abner. Heb dank , hupfche Jongeling! Met genoegen aanvaarde ik uw gefchenk. Hoe ziet uw  EN GOLIATH. 65 I uw iceveudig oog dus rond met het vertoon I van een onvcrzaadelyk genoegen? D A V I D. Daar.de ganfche wapenhandel my nog vreemd I is, heeft ieder geluid voor my iets nieuws; I alles wat ik zie, trekt myne aandagt, elk I geluid verwekt in my verwarde aandoeninI gen; dan hoe weinig ook onderfcheiden, 1 nogthans vol bekooring , en verrukkend. I 't Is alles eene aangenaame vervoering! Ach! I nieuwe denkbeelden, in 't gemoed opkoI mende, en afgezet met de gloeijende kleui ren, die de verbceldingskragt op nog onbekende voorwerpen legt, hebben iets treffends en bckoorelyks ! Ach ! welk een I krygsgeluid vervult myn verrukt oor? Een trompe'tgefchal wordt aangeheeven. ABNER. 't Is de Pbilifiyn, door zyn Heraut, in de gelederen zyn aankomst bekend maakende. El-  66 d a v i d Eiken morgen herhaalt hy zyne uitdagingen aan onze benden. i) a v i d. Hoe, welk een Vhïlifiynï Wie is hy? E L i a B. Waarom dit gevraagd? Voor uwe onbedreevene jeugd en boerfche onkunde ware het beter , eenige kunst des Landbouws te leeren; eenig geheim om de befmetting uwer Kudde te voorkomen; eenig middel om de vagt uwer Sehaapen zuiverder te houden. — Deeze geringe kim- ften van zagten onroemzugtigen Vrede, voegen uwer laagheid veel eer , dan dus na hooge dingen te tragten en na krygsverrig tingen te vraagen. r> a v i d. Hoe zeer ook door die fchampere taal gedrongen, zal ik u niet antwoorden. Wie zyn eigen geest overwint, myn Broeder 1 is  en goliath. 6? is de eenige Overwinnaar* —— Doch wat wil dit krygsgeluid zeggen? Jk bid u vermeldt my, wie die ftoute Pbiliftyn is, die Israëls moedige Legerhoofden uitdaagt? abner. Onbekende Jongeling! zo beminnelyk en zagt in uw voorkomen, zo beleefd, zo geduldig, wiens opregte en moedige weczenstrekken het jeugdig gelaat opluisteren, gy hebt myn hart gewonnen. Ik zal het u ontvouwen. t» a v i d. Heb dank, magtige abner. abner. Drie maaien, en niet meer, laat hy dagelyks dit trompetgefchal hooren. Deeze Oorlogsheld, deeze Kampvegter der Pbïli. fty»ett, is een der Enaks- Kinderen, goliath geheeten. Zyn vreeslyke geftalte , welke geen der Israëliten evenaart, is meer dan  65 B A V I D dan zes ellen: op zyn hoogen kruin draagt hy een blinkenden koperen helm, zo zwaar dat de kloekfte Man onzes geheelen legers onder dien last zou bezwyken. Een fchubagtig pantfier omvat zyn grof lichaam, by 't welk de dikfte eik in Safari's bosch dun fchynt. Een koperen fchild hangt tusfehen zyne fchouderen, en een koperen fcheenharnas boven zyne voeten. Zal ik ü verhaaien wat men van zyn fpiesfe zegt en geloof vinden? De fchagt is als een weversboom, en het lemmer weegt zes honderd fiklen yzers; geen fterflyke hand, dan de zyne , kan die zwaaijen. Voor deczen Kampvegter gaat een Wapcndraager en draagt zyn fchild. Driemaal eiken morgen, fteekt de heraut van deezen Reus de trompet van uitdaaging, aanbiedende in één enkel tweegevegt, met ééns einde te, maaken aan deezen langduurigen oorlog; dan, wie durft deezen Kampvegter onder dé oogen treeden ? O A-  en goliath, 6y d A v i d. Zeg my, magtige abner! welke zyn de trotfcbe uitdrukkingen zyner uitdaagingen? abner, Trotslyk gaat hy tot de verfte grenzen van EJabs valei. Zyn Heraut blaast de toon van een aangeboden veldflag, waarop de moedige Reus, met eeneftem, niet ongelyk aan het geraas eens zwaaren donders, deeze uitdaaging laat hooren : „ Waarom „ ö Mannen van Israël, uw Leger in Slag„ ordeninge gefchaard? Waarom noodloos „ het leeven van duizenden gewaagd ? „ Waarom een oorlog gerekt, dien wy op „ éénmaal kunnen eindigen? Zyt gy geene „ Knegten van saul uwen Koning ? „ Ben ik, gelyk myn trompetgefchal aan- duidt, geen Pbilifiyn<2 Kies een Man uit „ uwe geheele Legerbenden, van de be- proefdftc dapperheid, ik wil met hem in „ Twee-  70 d a v i d „ Tweeftryd trccden. De uitflag van den5) zeiven zal het lot van Israël en dat der PbUiftynen beflisfen. Indien hy de ovcr„ winning behaale , dan zullen wy u tot 5, knegten zyn; doch indien myn arm ovcr- wint, dan zult gy ons dienen. Zendt my „ ccnen Kampvegter, indien uwe verwyf„ de benden 'er een' kunnen uitleveren. Ik daag u uit!" d a v i d. Wat zal het loon zyn voor hem , die deezen trotfchen Afgodendienaar overwint? abner. Hy zal zulke groote gaaven, zulk eene ryke vergelding genieten, als ouderdom en blooheid in vuur en vlam zouden zetten , was de kans niet zo verbaazend hachlyk! d a v i d. Welke gaaven? welk eene bclooning? a £*>  en goliath. 7? abner. Koning saul heeft den Held, die deezen ftoutcn goliath onder de oogen treedt en overwint, alle waardigheid en gunfte toegezegd. Het huis zyns Vaders zal vry weezen in Israël, en de hoogfte Eere ontvangen, die Israël kan verleenen. De moedige Overwinnaar zelve zal geen minder loon hebben-dan de Dogter des Konings , die gadeloos fchoone Prinfesfe. d a v i d. De fchoone michal! —— In dz daad zy is een prys, na welken een Koning zou dingen. En heeft tot nog niemand deeze vermetele uitdaaging aangenomen? Hoe is dit gcheele Leger der Israeliten, gods eigen Volk, befchroomd om de gehoonde Eer van god, en hunne eige Eer , te handhaaven ? De Koning zelve voerde in zyne jeugd wonderen van dapperheid uit! Prins jonathan vreesde de Pbiliftynen niet aan .de  72 d a v i d de Steenklippen Bozez en Sene (*) , toen de aarde van haare grondvesten bewoog om de overwinning te befchouwcn , die zyne band alleen op de Onbefnedcnen behaalde. Toen hy, met een roemryk vertrouwen uitriep, „ By den heere is gcene verhinderinge om te verlosfen „ door veclen of door weinigen!" Dit was de taal eens Helds! Waarom toeft hy dien Snoiker te gemoete te trceden? —— Heb dank, edele abner! Wilde gy uwe edelmoedige aanbiedingen geftand doen ? Ik durf het niet vraagen. ABNER. Spreek vry uit wat gy begeert; ik ben gereed om u daar op te dienen. d a v i d. Breng my dan, ö abner! tot den 'Koning ! 'Er is eene zaak, die deeze ftoutheid zal regtvaardigen. eli ab. (*) i Sam. xiv.  EN goliath. 73 e l i a 9. Zwyg, ydele Snorker! abner. Ik vat u op uw woord, en zal u terftond geleiden in de tegenwoordigheid van .den Koning, myn' Meester. In gindiche Tent zit de angftige Vorst te wagten na het gevolg der uitdaaging Van deezen dag. d a v i d. Edele abner! heb dank. Indien gy't my vergunt, wil ik aan u in 't byzonder, myn hartsgeheim ontvouwen, cn myn boezem, die van grootc oogmerken zwanger gaat, cn na krygsroem dorst, uitftorten.  D A V I D eu GOLIiAT H. DERDE DEEL. ïookïel! De Tent van saul, s a u l, Waarom ben ik tot Koning verhoeven ?. Wat heb ik gewonnen met myne bcnyde grootheid en magt, indien ik, met het verlies van Deugd, den Vrede der ziele verlooren heb.' Waarom vervoerden bedricglyke verrukkingen myne Ziel, toen samuel de Kroon van Israël op myn jeugdig hoofd zette? Ik zoute vrede , gelukkig, in zoverre  bavid en goliath. 75 re Stervelingen gelukkig kunnen weezen , geleefd hebben in de nederige tenten van Benjamin. Het werk eens Schaapherders was myn vermaak', en elke fchuldlooze dag werd met vrede gekroond. Maar nu hangt een wolk van-naare zorgen voor altoos over den gewaanden zonnefchyn myner dagen. Belooft de morgen eenig heil , de avond brengt verdriet. Ik zal nimmer het Huislyk genoegen fmaaken, 't welk de minnen myner Onderdaancii genieten. .—— 't Is waar, ik heb Zoonen, wier deugden een byzondcr Pcrfoon zouden verderen, en een zegen doen ncderdaalen op hunnen geringen Vader. Ik bemin hunne Deugden ook; maar 't is met eene Liefde door jaloufy vergiftigd. -jonathan bezit al het goede, •al het beminnclyke , 't geen eens Vaders gedegenheid in een Zoon kan wenfehen. — JSTiet meer hier van. Hy is te Volks- behaagend; het Volk is verflingerd op de .bevalligheden zyner Jeugd ■ Vervloekte Volksbehaaglykhcid • die veroorzaakt, dat D 2 ccn  ?6 £> A V i D ccn Vader de verdienden van een' i&8o«^ dien hy bemint, verfmaadt ! Hoe yverde hunne diepgewortelde genegenheid voor de behoudenis zyns verbeurden leevens, als hy door 't Lot verweczen was om te Beth-aven te fterven (*), wegens het verbrecken van het ftreng gebod, dat van al myne benden dien dag niemand eenig vocdzel zou gebruiken, op ftraffe des doods. Myne Onderdaanen morren over deezen verdrietigen Oorlog. Nogthans heeft niemand myref gewapende Legerhoofden moeds genoeg om dien Man van Gath te beflryden. — ö Was 'er een Kampvegter, die deezen pochenden Reus , wiens herhaalde bedreigingen, my door de ziel fnyden, durfde onder de oogen zient •■>—-— 'Er was een tyd. . . . . Niet meer hier van! Ik ben niet die ik voorheen was. Indien de dappere jonathan de uitdaaging aanvaardde; 't zou ficgts dienen om hem dieper in 's Volks gunst CÖ l Sam, xiv.  EN GOLIATH. 77 gunst in te dringen; en myne Kroon nog losfer op 't hoofd te doen ftaan. Myn gewonde geest zou de harde vergelyking tusfchen Vader en Zoon met geen geduld kimmen hooren. saul, abner. abner. Welk een diep gepeins, ó Koning! houdt fa dus opgetoogen, en kluistert uwen werkkaamen geest; terwyl de bedryfvolle Oortog andere zaaken vordert,-dan peinzend p verleg cn doodJyke wanhoop? saul. Kom nader, abner! Myne afgematte hiel bezwykt onder den zwaaren last der 'tegenheden. ó! Waar is die geest, die öyn borst in hevigen gloed deedt ontbranden, toen ik onder de Oudenen heilige Wyzen gezeten, elk na myn Prophetifche lenï , met ftille en gevestigde aandagt, deedt luif teren, en de verbaasde menigte, D 3 vol  73 D A V ! D vol verwondering uitriep, ,, is s aul onder „ de Propheetcn!" —— Waar is de dappere arm, die den Amalehit vcrfloeg en den lieren rag ag met de zyncn fpaarde? — Dit is voorby. - Het licht van Israël is uitgedoofd. , de zon myns roems, van ftraalen beroofd , gaat onder! ——- Staa op Moab, Edom en Ammon ! kom Gaza , Asb~ dod\om.\ Dat Ekron zich verhelTe! dat As~ kalon juiche! want saul is niet meer, di$ hy voorheen was. abner, r Ik breng u nieuws, ö Koning 1 SAUL. Wat nieuws kan my baaten? Eene neder» gedrukte ziel weigert te hooren na de ftemme des bezweerders, hoe ervaaren hy is om met bezweeringen om te gaan. ■■ Wat nieuws kan my baaten, mynen verflaagenen geest opbeuren, zo lang die Reus van Gatb, eiken morgen, zyne uitdaaging laat;  EN GOLIATH. •70 Jaat hooren aan myne bevreesde Krygsbenden; en niemand dezelve aanneemt? ABNER. 2e is aangenomen SAUL. Door wien ? Hoe? Wanneer? Welk Prins, welk Veldheer, welk beroemd Held, welk ervaaren Krygsman, welk dapper Soldaat, durft de uitdaaging aanneemen van dien trotfehen Vyand? Spreek, myn Veldheer, myn abner, fpreek. ABNER. Geen Prins, geen Veldheer, geen beroemd Held, geen ervaaren Krygsman , geen dapper Soldaat, durft de uitdaaging aanneemen. Maar 't geen u grootlyks zal verbaazen, magtigfte Vorst! 't is iemand in de bedryven des Vredes opgevoed, een nieuwling in de wapenen , eens Schaapherders Zoon. D 4 SAUL,  8p d a v i d saul. Bedriegery! Niet meer van die beuzelpraat. Deeze voegt uwe ernsthaftigheid niet: of gaa het vertellen by ligtgeloovige Kinderen en Vrouwen; zy hooren gaarne het verwonderlyke en zyn gefield op 't ongelooflyke, 't geen wyzer lieden verwerpen. Ik kan my niet wederhouden van uwe buitenfpoorigheid uit te lachen, als ik 'er aan denk. Eens Schaapherders Knaap zal hem onder de oogen treeden, dien de volken vreezen te ontmoeten! abner. Is dapperheid dan byzonder eigen aan hooge geboorte? Ware dit het befluit des Hemels, weet dan, verfmaadend Vorst,dat saul de Benjamiter nooit geregeerd hadt. Neen. De Roem fpreidt haaren zieldoordringenden ftraal op Throoncn en Hutten, geheel geen agt flaande op alle die valfche en harsfenfehimmige onderfcheidingen,door ydele menschlyke gewoonte ingevoerd. saul.  IN 'G 0 L I A r il. '<Èl SAUL'. Waar is de Knaap ? abner. Hy wagt buiten. Zulk ccn nederige 2-agtheid, gepaard met de heimlyke bewustheid van bekwaamheid: zulk ccn manlyke" houding, gemaatigd door zo veel minzaamheids: zulk een bevallig gelaat en fchoone geftalte zag ik nimmer. SAUL. Breng my dier! Knaap. a b N e r. ■ Jiy wagt op uw Vorstlyk welbehaagen. A e N e r gaat heen. SAUL. Wat moet ik hier van denken ? ■ ■ ■ abner zelve is dapper; hy kent den Mcnsch; hy oordeelt zo ligtvaardig niet, I> S dat  82 1» a v i d dat hy zich, door veel beloovende woorden en kimftenaaryen ,zou laaten bedriegen. ■ Gewis hy heeft kenmerken van inwendige waardye ontdekt. Maar ziet hy komt en de Knaap mede. ——— Met vollen regt prees hy de braafheid op, zyn gelaat te leezen. ■■ ■ - abner en david treeden binnen. D A ï I Di Vrede! magtigfle Koning \ . abner. Zie hier den Jongeling, die zich tenKampvegter heeft aangeboden. SAUL. Zyt gy de Jongeling, wiens hoogryzende heldenyver'dingt na het ontmoeten van dien Zoon Eneks? » a-  £ N G O I, I A T ff. IJ T> A V I D. Indien het den Koning behaage, my zulks te vergunnen. / SAUL. - Onmogclyk» Welke ondervinding beeft uw Jeugd van den Wapenhandel? Waar leerde gy.de fchriklyke kunst des Oorlogs? Onder welken gryzen Veldheer hebt gy gediend? Welke ftoute bedryven uitgevoerd? Welke geregelde dagordeningen,'welke aandringende hcirlcgers, weike veldtochten, welke belegeringen hebt gy gezien? Hebt gy ooit een gebrooken wal beklommen, ooit een regenvlaag van pylen doorgedaan, of dc fchriklyke fpecr des Krygsmans leeren voeren? Het gebruik van helm en fchild is u onbekend. DA VIP. Wapenrustingen heb ik nooit gezien. —— Ik verftaa niets van de kunst des Oorlogsr He-t trompettcngefchal, dc aandrang van D 6 hek-  34 dayid heirlegers, de gebrooken wal, de geregelde dagordening, de Krygsmansfpeer, het gebruik van fchild en helm is my nieuw. —— Myn y ver voor god, myn Vaderlandliefde tot Israël, en eerbied voor myn Koning, zyn de eenige gronden waar op ik myn verzoek vestig. saul. Maar, wakkere Jongeling , gy Zyt niet beroemd in den kryg. Uw naam klonk nooit in een vreemd Land. Dezelve werd niet genoemd van daar dc Enphraat de Asfyrifche Landfchappen befpoelt tot den verafgelegen Nyl. D A v i ©. 't Is waar, magtigfte Koning, ik ben zo min beroemd als ryk , een nederig Schaapheider uit Juda's Stam. Doch grootheid heeft dikwyls kleine beginzcls. De Nyl , van welken gy fprcekt, die met zyn brecden vloed vrugtbaarheid cn gezondheid ver- fnreidt  en goliath. 85 fpreidt door veele ftreeken, ontfpringt uit een gering cn nauwlyks noemenswaardig beginzel. De Eiken, die , met hooge en bladerryke toppen ,. lommer verfchaffen ter verkwikking der afgematte Krygsknegten, lagen eertyds beflooten in den onaanzienlyken eikel, ö Koning! wie nimmer begint , zal nooit roemryk eindigen. Gy zelve waart eertyds onbekend, tot eene gunftige gelegenheid uwe waarde aan 't licht bragt. Edeler en hooger uitzigten dan 't verwerven van Menfchen lof, vervullen myn jeugdig hart. Ik zoek de gehoonde Eer van den, co'd, welken gy dient, te handhaaven. ABNER. "t Is braaf gefprooken. s a u l. Ik bemin uw moed, Jongeling.' maar ik durf uw onervaaren arm niet vertrouwen tegen den fterken Reus te vcgten. 't Gezigt van Bloed, hoe dapper gy u vertoont D 7 nu  8(5 D A V I I» nu het gevaar nog verre is, zou uw bloo* zende kaak doen verbleeken. D A V I D. Neen, ö Koning! Deeze jeugdige arm is met Bloed geverfd geweest, fchoon dezelve nooit Menfchenbloed vergoot. De bezigheid van uw Dienstkncgt is de Schaaphoedcry, Met alle zorgvuldigheid paste ik myns Vaders kudde op, een brullende Leeuw cn woedende Beer kwamen uit het digte eens wouds op myn vee aanvallen , en rukten een Lam weg, en llingerden den blactendcn prooi in den roofgierigen bek. Door medelyden met het hulploos Dier gedrongen , voelde ik myn arm als met nieuwe kragt vervuld , cn viel op de fchuimbekkend verfcheurende Dieren aan. Ik greep den Leeuw by zyn baard, fmcet hem op den grond; het worftelend Beest poogde myn hand te ontkomen, zette de verfchriklyke maanen over einde , fchudde dezelve om 't mager lyf, wroette met zyne tanden in den grond,  EN GOLIATH. 87 grond, de vuurigè oogen draaiden in den kop; waar op hy met een gebrul, dat de omleggende bergen deedt weergalmen, ftierf. Zyn woedende medegenoot ontkwam myn arm niet. Uw Dienstkncgt verflöeg den Leeuw en den Beer, en bragt zegepraalende de tekens zyner overwinning t'huis. • Zou ik dan vreezen den onbefneeden Pbili* ftyn te gemoet te treeden? Neen — zou die god, die my voor den muil des Leeuws en des Beers bewaarde, my niet bewaaren tegen deezen Afgodendienaar? saul. Hy zal, Hy zal u bewaaren j Gaa heen, moedige Jongeling, wees dapper en gezegend! De god, dien gy dient, zal u, in 't gevegt, befchermen, en uw arm meer dan menschlyke fterkte byzetten. abner. Zo was eertyds het verdaan eens Leettws door de hand van sampson , eene waarfa or-  5S D A V«ï D E N G O L I A T IT. borge van zyne aanftaande overwinningen op den Pbilijiyu (*). SAUL. Gaa abner; dat de Jongeling wel toegerust worde met fchild en fpeer. Draag zorg dat hy, wei voorzien van alles wat pen Krygsman voegt, tc voorfchyn trcede. Zoek uit myn wapenkamer het beste pantfier,en gordt myn eigen beproefde zwaard, hem op zyde. d a v i d. Verfchoon my, ö Koning! aan een pantficr zyn myne Leden niet gewoon, het fchild zou eenen, die den last der wapenrustinge nimmer voelde, belemmeren. SAUL. Doe gelyk 't u behaagt, myn Zoon: dat uw Zwaard en jacob's god u befchntte.' D A- (*) Richt, xiv.  DAVID en GOLIATH. vierde deel. T o o N e e t,; Een ander gedeelte der Leger* plaatze. D A v I D. Eeuwige Rcgtvaardigheid, in wier gêdugte fchaal de uitflag des Krygs hangt! Eeuwige Genade , wier Goedheid het al beftraalt! heer der Hecrlykhcid' hoor myn fmeeken, te deezer uurc ! ó, Leer myne handen den ftryd, onderwys myne vingeren ten oorloge! Gy zyt altoos een Helper in den nood! Dat uwe Goedertierenheid my als een fchild dekke; en uwe eeuwige armen  9 d avid men my onderftcuncn! Dan [zal ik , hoe ook het Heidendom raaze, niet vreezen. —jehova wees my ten beukelaar! Gy, die dc wonderen uwer Magt meermaals betoonde door geringe werktuigen, ftaa my by in 't handhaaven van uw zaak! Uwe Wysheid zal, uwe Goedheid wil, uwe Almagtkan, uwe groote ontwerpen, door een zwakken arm, volbrengen! Eene verborgene aandrift bezielt my, en ik haak onverduldig na den ftryd. 't Is geen heete drift van opwellend jeugdig bloed, die my aanzet den hoonenden vyand onder de oogen te treeden. Ik dorst na roem na geen verganglyken roem van Menfchen , het doel der ydele Eerzugt. david, eliab, i s r a ë l i t e n» e l i a b. Wat hoor ik, ledig omzwerver! Gyhcbt de vermetelheid gehad u in de gedugte tegenwoordigheid des Konings te begeeven?  SN GOLIATH, 5* david. Hy,die den heer vreest,zalvrymoedig' Maan voor 't aangezigt der Koningen 3 en niet bcfchaamd worden. e l i a b. Maar welk een buitenfpoorige droom heeft u aangezet tot dit bedryf van de roeklooste ftoutheid? Gy hebt voor, gelyk ik verneem, goliath in een tweegevegt te ontmoeten. david. Dit had ik voor. Hier ter plaatze verwagt ik alle oogenblikken zyn verlangde komst. eli a b» Gaa na huis, foei, fchaam u, keer weder! Haal niet dwaaslyk het verderf o ver u zeiven. Uw Vader, die zo zeer op" u gefield is, zal weenen als hem uw Herderskleed in bloed geverfd, gebragt wordt; hy zal zyn baard en gryze hairen uitrukken als of  91 david of hem een magrig verlies in zyn ouden dag overkwam, en fchreijcn, even als die partydige Aards vader, wanneer hy joseph's Moedigen rok ontving uit handen van zyn ginder beminde, doch niet min liefde ver« dienende Zoonert. —Dan van waar dat blinkend cieraad, 't welk nutloos u op zyde hangt? david. 't Is de gift des Konings; maar gy hebt gelyk myn üroeder, het ftaat my niet wel. Ik meen ook geen zwaard te draagen,geen fpeer te torfchen. Ten einde niemand zégge dat ik op iet anders dan op 't fchild des Eeuwigleevenden vertrouwde. e l i a b. -37/ 'i'Jj.i .IS XTffiStiDl , r'JOl ZUm fitl HftxJ 1 Dan zoekt gy den dood in den mond te ïoopen. david. En wat is de dood? - Is het ltervcn zo fchriklyk, myn Broeder! Oflaat-  EN GOLIATH. 93 het ichriklyk weezen r, is het tevens niet onvermydelyk ? Indien wy, door den dood te ontwykcn, als een- pligt van aanbelang ons roept het leeven te waagen , dien voor altoos konden ontkomen, en ons aan 't algemecne fterfiot onttrekken, dan zouden zelfliefde en voorzigtigheid, met haare fyn gefponne bewysredenen, geleerde vertoogen, drogredenen en twytfelingcn, te voorfchyn treedon, om ons te wederhouden. Maar dcwyl dc dood zal komen, hoe wy 't leeven ook rekken met alle behoedzaamheden te werk te ftcllcn, om dien laatften vyand af te weeren —— is het een weinig langer te ademen, niet ons fterflot te ontgaan; maar alleen het uit te ftellen. Geringe winst' die wysheid met een onverfchillig oog befchouwt. Waarom begeeren wy den droesfem uit 's leevens kelk te drinken, en een vogt te fmaaken, 't geen, ten besten genomen, fmaakloos is? Waarom niet ftervcn (indien het den Hemel zo bchaage,)in 't beste des leevens, wanneer al-  94 DAVID alles rondsom ons vrolykheid is , cn de Jeugd, door alle ,bekoorlykheden der nog kloeke zinnen, dagelyks, tot nieuwe genietingen genoodigd wordt? Dit doende, zouden wy eene offerande, wel onvolkomen A y J D E L I A B. Hy komt nader en nader. Ik agt het ongeraadcn zo digt by hem te genaaken. — Ik zou een leeven, 't geen naderhand den Lande van dienst kan weezen, roekloos blootftellcn. — Vaar wel. E L I A B gaat heen. goliath verfchynt hl volle wapenrusting, De Schilddraager gaat voor hem uit. De beide Legers vertoonen zich in 't verfchiet, elk aan eene zyde der Valeije. G oMAtii begint te fprecken eer hy opkomt, david biyft ter zelfder plaatze ftaan, met eene onbefchroomde houding. GOLIATH. Waar is de dappere Krj'gsheld, die Je uitdaaging van het Hoofd der Pbiiïftynen durft aanneemen? Welk overwinnend Koning, welk Veldheer in bloed geverfd, maakt hier eisch op ? Met welk regt ? Hoedanige geloofsbrieven brengt hy mede om dce-  EN GOLIATH. ifj deezen kans te waagcn? Welke Steden heeft hy in de asfehc gelegd, welke Landfchappen verwoest ? Op welke hoofden van Helden , harten van Koningen, in den ftryd gedood of voor 't altaar geveld,kan hy roemen? Is zyn Wapenkamer digt bezet met Speeren, Zwaarden cn Pantfiers van overwonnen Volken door zyn arm alleen te on- dergebragt? Waar is de Sterveling zo ftout, zo vermetel, zo zeer zyn leeven moede, 'dat hy het beftaa tegen deeze opgeheven Speer te vegtcn, die nooit dan treffend ftcckt ? Kogthans zweer ik, dat ik zynen uitgeblaazcn geest dc eer misgun van door deeze regte hand te fneeven. 't Zal zyn dood verzagten, te wecten dat hy de eer hadt oin met den gevreesden Zoon van enak te ftryden. 't Laatftc naageflacht zal den naam vermelden van hem, die, in zulk een ongclyken ftryd, tegen' QatVs'zégepraalenden Kampvegter durfde opkomen. Komt,nadert,6 Goden der Pbiliftyntnxtegen E is.  98 da $ % m Israèls god. Blaas myn Heraut, blaas:het Krygsgefchrci. De Hentat fteckt de Trompet. david. Zie uw Tegenpartydcr! goliath. Ik zie hem niet. david. Zie hem hier! goliath. Zeg my maar? Wys hem my aan. Ik vcgt. tegen geen Jongen. d a v i d. Ik flat gereed om met u in Tweegevegt te trceden. goliath. Hoe, dit is fpotterny! Dwerg! deeze zal  en goliath. 99 ti duur te ftaan komen. Steek den draak niet met dingen, die boven u zyn. Maar zeg my wie van het talryk Leger, den dood van my verwagt? Wie de Man is dien Israël zendt om myne uitdaaging te aanvaarden. david. 's Konings Leuze is op my gevallen. goliath. Op u! op uj by dagon, 't is endraaglyk! Gy, Dwerg! - Gy, de Kampvegter uws Volks! 't zou op een anderen tyd my doen lachen; maar 't is thans geen lachenstyd. Gaa heen, kleine Knaap, en terg my niet langer. david. Ik daag u uit fnoode Afgodendie¬ naar! hebt gy het Leger van den leevende. god, welken ik dien, niet gehoond? Door my wil Hy op uwen kop uwe zonden en de E - zow-  100 DAVID zonden uws Volks wrccken. In diens naat» gewapend, durf ik onbefchroomd den ftoutften Tegenpartyder, die immer zyne fpcer in 's vyands leden ftak , ontmoeten, GOLIATH, fpcttc-nde. In de daad! 't is zeer fchoon, by myne Goden! de Jongeling komt als een Redenaar voor den dag. Trotfche Knaap! hou u aan dien bloedloozcn woordenkryg, en gy zult 'er behouden afkomen. Caa, met dc tong dappere Kryger, waar uw herdersftaf omhangen wordt met kransfen van veldbloemen; 't voegt u, tedergevingerde Held! beter om zagte deuntjes te fpeelen, dan om, op 't gefchal der Krygstrompet, op te komen. Ik>wil de eer myner Speer niet bezoedelen met uw onedel bloed. Zal ik uw aartige blöozende wangen met afzigtigc wonden bedekken? Gaa liever heen, dartel met de Syrifcb» Meisjes,gelei haar ten dans, laatcn zy uwe loshangende lokken vlegtcn: zy  ÏN goliath. ioi zy zullen, misfchien, ü voor haaren verlooxcn adonis groeten. david. Hou op, onbezonnen Spotter! ó vertel het niet te Catb, laat het niet hooren te Askaj Jon, hoe eertyds uw verflaagen Grooten door I den fterken sampson, een algemeen graf vonden, wanneer hy de pyhiaren omvatte en het fchuddjnd gebouw deedt nederploffen goliath. Schampere Jongeling! mogclyk hebt gy taiet gehoord van dien fmaadvollen dag , j wanneer uwe zwakke heirkra'gten in EbenIbaëzer, twee keeren de ncderlaage kreej gen ; wanneer uwe Vcrbonds-Ark, dat beroemde onderpand van veiligheid cn voorfpocd, verlooren werd; wanneer ik-met ideezen rechten arm uwe gelederen dunde, , ■ _ ' en C*; Richt, xvi. JE 5  102 david en met ecnen flag, de uitgekoozen bewaarders der Verbonds-Arke , hophni en ïhineasj nedervelde. De beroemde Ark zelve bragt ik te dsdod (*). DAVID. • Ik.herdenk ook, daar gy eene zo onaangenaams waarheid durft vermelden, hoe alle uwe Afgodifchc Priesters befchaamd en verlegen ftonden over de oneere van hunnen Afgod, wanneer de nèdërgeftortte dagon voor de Ark als een broos gebrooken Beeld lag. Toen zogten de Afgodifche PbiUftyntn hulp by Israël, de Edelen beleden dat de heere god was, en zy gaven de heilige Arke blyde , met ontzag cn Godsdieuftigcn eerbied, te rugge! g 0- (*) i Sam. v. De Schriftverklaarders zeggen , dat de Ghaldeeuwfche paraplirafe, goliath doet pochen, dat hyHopHNi en p n l N E a s gedood en de Ark weggevoerd hebbe.  EN G O L I A X H. 103 GOLIATH. By Asdods Tempel', gy liegt! Nu Wil ik met u fixyden, Vliegen - Kampvegtertje ! daar gy my dus hoont. Reeds zie ik uwe vcrbrooken leden, van elkander gefcheurd, verfpreid, ten roof' der Vogelen des Hemels Hoor, Knaapje! rondsom myn fpeer zal ik uwe aartige hairlokken flingeren, en uw hoofd vol wonden in de lugt opftceken , wanneer uwe opengefpalkte, nog beweegende, lippen, den even ontvangen doodQag vérmeiden. — Vreest gy niet? DAVID. Neen, weezenlyke Heldenmoed wordt niet aan 't wunkelen geholpen door woor.den-fnorkery; maar de valfche, alleen uit drift gebooren , heeft geen vast beginzcl: deeze is als ebbe cn vloed, naar gclange dc geesten werken,dc oinftandighcden veranderen. Weezenlyke aangeboorene Heldenmoed, de Afftammeling van Dapperheid en Geloof, hcerscht beftendig in de ftandvastc ziel, en E 4 wykt,  104 david f wykt, even min als de Poolftar, van 'c I zelfde bepaalde punt. goliath. Alle de vloeken van de Goden der Pti.'h \ Jïynen komen op uwen kop! Met deeze fyn ' gefponne taal beoogt gy alleen een leeven, 't welk gy met woorden fchynt te vcragten, ' te rekken. DAVID. Zegt gy dit? Kom dan! Gy ver-, fchynt tegen my met Zwaard , Speer en Schild! Ik, in den ontzaglyken naam des gods van Israël, den leevenden heer der j iiEiRsciiAAREN, dien gy hoont! Ik breng geen Schild, geen Wapens mede, behalven deeze vyf gladde Steenen, uit een beek vergaderd, met een eenvoudigen her- j dersflinger. Dan, hoe ongewapend en ver- ': deedigloos ik ben , zal de god, dien ik diene , u door myn overwinnenden arm 1 neder vellen. Deezen dag zal ik de Onbe- fnce- 11  ei* goliath, 105 I fneedenen doen bekennen dat 'er een god !. in Israël is. Ik zal u, ondanks uwe hoogI geroemde kragt en vervaarlyke grootte, als I een kreng op 't veld uitftrekken. Uw lichaam niet alleen, maar ook de lïchaamen der Pbiliftynen, zal ik den Vogelen des Hemels cn den Dieren des Velds tot fpyze geevcn, dezelve over de vlakte van Elab verfpreiden; tot dat de Pbiliftynen in hunne becvende tenten cn vlugtende benden, erkennen, dat Israë/s god, in de daad, god is! Jk daag u uit! goliath. Volg my. „ Ik vertrouw op deeze david. Ik vertrouw op den Hemel' De god des ji Krygs fterkt myn arm, en vervult myne ziel I met eene ongewoone aandrift. E 5 DA-  DAVID en GOLIATH VYFDE DEEL. tooneel; De Tent van saul, SAUL, van zyn Rustbeddc opftaande. Och! dat ik de duistere kunst der Voorfpellinge cn Wichelaary verftond! dat ik de Geeften, uit de onderaardfche plaatzcn , kon doen opdaagcn! Och! dat ik, als de Cbaldeetmfcbe Wyzen den uitflag van nog onuitgevoerde daaden kon voorweeten! Dan zou ik myn geluk kunnen vervroegen. Waar toe ben ik vervallen ! — Een Speelbal van beuzelende harsfenfchimmen ,• een veragt-  david en goliath, »o7 ■ lyke Slaaf van ydelc vrees, van bcangfte verbeelding, begeerig om de kimstcnaaryen te kennen, die de anders gehaate Gelukzeggers gebruiken. Verdikt bloed, bedwelmende zwaargecstigheid , vervoeren ons tot fehandelyke Bygeloovigheid , die fnooue vyand'n, wier betoverende treeken ons van Deugd vervreemden. — Waarom heeft ■myn geraakte hoogmoed, met fmaad, de ■hcilzaamc waarheden verworpen, die de heilige s a m u k l my voordroeg ? Waarom hem uit myne tegenwoordigheid gedreevcn? Hy zou nu myn nedergeboogen geest kunnen opbeuren, en myn verduisterd hart verlichten met een troostryken uraal van den Godsdienst. Hy durfde my bedreigen met het verlies myns Ryks, cn ik heb hem, om die eerlyke vrymoedigheid, van 't Hof verwyderd. Een ander, en vreemdeling, riep hy uit, zal uw Throon beklimmen! Deeze onwelkome voorfpcl-- ling heeft'myn Kroon zwaar gemaakt; myn Iegerftode met doornen bezec. Ieder teken E 6 van  108 DAVID van ontluikende verdienden, 't welk ik in Vriend of Vyand zie, ontroert myne raadlooze ziel. Ik meen in hem een mededinger te befchouwen. Maar deezen morgen doorftak de pyl der jaloufye myn hart, op 't gezigt van den jongen Kampvegter, hoe beminnelyk hy 'er uitzag in het bloeijendst zyner jeugd, o Jaloufy! haatlykst gedrocht der helle! uw doodlyk venyn grypt myne leevenskragten aan, verandert den frisfen blos myner kaaken in doodlyke bleekheid, cn mergelt my uit. Een geklank van Trompetten en een Vreugde - gejuich. Wat gerugt hoor ik? De ftryd is volftree- den. -—- Al weder Luister Dit Gejuich kondigt het aan! Nu, ó god van jacoe! indien gy saul niet geheel verlaaten hebt, dat uw licht cn gunst my deeze keer nog beftraalen! —— Maar abner komt Ik vrees wat hy zal vermelden. Ydele hoope, met een fchoon gelaar,  en goliath. 109 Iaat, maar kreupel gaande, heeft my lang bedroogen. abner. Vrede zy u, ö Koning van Israël! Ik mag u als Koning groeten. De Jongeling heeft overwonnen! goliath ligt verflaagen! saul. Verhaal het my nog eens. ■ . ■ Myn gehoor mogt my bedriegen' abner. De Jongeling heeft overwonnen! goliath ligt verflaagen! saul. Dan is god nog genadig, ondanks myne overtreedingen! Doch, braave abner, hoe ging het toe ? Verhaal my alles. Waar is myn Kampvegter, dat ik hen terftond aan myn dankbaar hart drukke, en als een Koning dankzegge. En,nogthans, . wie weet het? Deeze Vriend zou myn E 7 erg-  IIO DAVID ergften vyand kunnen weezen. —— Niet meer hier van Verhaal my , dappere abner, alles, en vermeldt my de groote daaden van mynen jongen Held! abner. Zy Monden in 't middelpunt des Slagvelds: en de Legers waren, te wederzyden, in volle dagordening gefehaard. De trotfche Reus wandelde met ftouten tred door de valei heen en weder. De Jongeling tradt hem, met een zedig vertrouwen, te gcmoete. Geen cieraad, geen toenel, geen wapenrusting hing om zyn bevallige geftalte. goliath maakte, m:t alle ftaatlykheid, zich gereed tot het gevegt. Op ééne plaats flegts hadt hy in zyne welgefiootene wapenrusting, eene opening om adem te haaien; De fcherpziende Jongeling merkte op waar zyn helm open was. Terwyl de Reus onderhaalde om een' flag te geeven , die zyn Tegenparty terftond zou verpletten, flingerde de Jongeling uit zyn' welbeftuurden flin- ger,  EN GOLIATH. til ger, een' fteen, die diep trof in het voorhoofd des Vyands; waar op deeze , met een gefchreeuw zo luid en verfchriklyk als dat der Lybifche Leeuwen van jongen beroofd, waggelde, Kronkelde en nederplofte. 't Zwaarwigtig Lichaam viel op den grond, cn werd dóór zyne eigene zwaarte verpletterd; zyn fchitterende wapenrusting verfpreidde zich over 't veld, en de vaste grond beefde door den flag, Met bloed en ftof begruisd, vloekte hy zyne Goden, en blies, hun lasterende, den laatften Ieevensadem uit! De jonge Overwinnaar toog terftond 't zwaarwigtig zwaard van den Reus ter fcheede uit, en fcheidde het Hoofd dood zynde, nog verfchriklyk van den romp. Nog zag het grimmig, dreigend en gefronst. SAUL. ö Roemryke daad! (ó dapper Overwinnaar! A 35-  h2 david abner, De moedige Jongeling fcheen geheel bedaard , en nogthans onverfchrokkcn. Nooit zagen deeze oogen zulk eene gemaatigde dapperheid eene dapperheid zo ver¬ hoeven door zedigheid. 6 a u l. Gy weidt uit in zynen lof, door het vermelden van noodlooze omftandigheden. !t Was dapper uitgevoerd ; maar anderen hebben ook gevogten. abner» Niemand zo dapper. s a u(l. i Wat volgde hier op? abner. De juichende Israëliten vielen aan op de bee-  Let Htjuftl run clen J0pu.fi en liet ZwrujcsL ;   en goliath. 113 beevende Pbiliftynen! en zetten ze nog naa. Hunne ontlcderde benden namen, in wanorde, de vlugt. Terwyl een vreugdege.roep den dapperen Verlosfer volgde. —— Zie hy komt.' draEgende het Hoofd van den Reus cn het Zwaard; zyne welverdiende zegetekens. 0 , saul, abner, david. david, draagende het Hoofd en 't Zwaard van goliath. Hy knielt en ligt ze beide neder aan de voeten van saül. saul. Van harten welkom , myn roemryke Kampvegter! welkom myn Verlosfer! Hoe zal ik de opwellende dankbaarheid van myn vol erkentlyk hart uitdrukken ? of uw dappere daadcn den verdienden lof geeven ? d a-  114 david david. Magtigfte Koning! Aangenaam klinkt de lof, als dezelve ons gegeeven wordt door de zodanigen, wier eigen groore daadea den lof, welken zy fchenken, verdienen. Maar 1 dat men deeze ééne gelukkige gebeuriéffe, door den Hemel befchikt, aan my niet toefchryve. Ik zou met even veel kundigheids en moeds hebben kunnen ftry« den en niet overwinnen; dan zou fchaamte, kwaad gerugt en de ongcn^e myn lot geweest zyn. Maar Voorfpoed draagt den lof van Dapperheid weg. saul. Dit ftaat my niet aan (ter zydej) In alles voortreffelyk! Hy zweeft boven my heen! (tegen david) Zedige Jongeling, gyhebtgelyk: goed geluk, als gy wel zegt, verdient den lof, dien wy aan Menfchelyke Dapperheid geeven. da-  jk ti goliath. 115 david. Men zegge liever den god der heis.* «ch aaren komt de lof toe! saul. Zeg my, Jongeling! hoe is uw haam? En uit wiens Geflachte zyt gy herkomftig? david, Myn naam is david, myn Vader heet isaï, een nederige Betbkbemitb, uit juda's Stam. «au l. david ■ de Zoon van isaï! Die naam is my geenzins onbekend. Ik herinner my ook, fchoon duister, uw gelaat , uw geftalte, uw item. a b n e r. Herken in deezen. Held, uw lieflyk fpee- len-  HÓ david lenden Harpcnaar,wiens fpeelcnde toonefi, de zwaargeestigheid, onder welke uw geest 'gedrukt ging, verligtte. saul. Zyt gy die zedige Jongeling, dien ik om zyne kunde en deugd tot myn Wapendraager benoemde ? david. Die eere hebt gy my beweezen. ó Ko. .ning! SAUL. Waar toe deeze verberjrng? Zeg my, dappere david! waarom hebt gy uwe Ge'boorte en Naam tot nog verborgen gehouden? david. 6 Koning! Ik wilde niets van gunfte vorderen; of my iets laaten voorftaan op gedaane dienuen; maar, onbegunftigd, cn niet be-  en goliath. bevoorregt, op de ftcrkte van myne eigene daadcn fteunen. a b n e IK.. Hy verdient de toegezegde ccre. Waarom , <3 Koning! mart gy met zyn dobberend hart gerust te nellen, door hem de toegezegde bclooning te fchenken ? Uwe beminnelyke Dogter is met het regt eens Overwinnaars de zyne. saul. (Tegen david.) In de daad, gy hebt haar gewonnen. «——- Zy zal de uwe zyn. Ja ■ - het woord eens Konings is zyn zegel. d a v i d. Welk een zege! Hoe.' zal zy dc myne wcezen, om wie ftrydende Vorsten, hunne kroon zouden nederleggen! Een  IlS » a v i d Een gefchal van Muzyk-inftrumenten wordt op een afftand' gehoord — Juichende en zingende. — Een groote ftoït. — Eene Rei van Hebreeuwfehe Vrouwen. saul. Wat betekent dit? Wat vreugdcgefckai vervult myne ooren? Wat wil al deeze toeftel ? Dit vrolyk klinken van chimbaal en harp? Waar toe deeze zegebetooningen ? Die Vrouwen, ten reie gaande , en met hartüreelenden zang. ABNER. Zy zyn gekomen om verfchuldigde eere te bcroonen aan david. saul. (Ter zyde.) Eens Mededingers lof is wangeluid in 't oor der jaloufy. Een  EN GOLIATH, jI0 Eeii Krygstoon , waar op een Rei van Hebreeuwfche Vrouwen aanheft, L Recht, recht nu Vreugdefeesten aan, Doet Isracls roem 't Heelal verftaan. Geen Heidensch Afgod hcersclit 'er meer: Komt eeren wy den Opperlieer. Laat vry 't Afgodisch heir op menfchen kragten bouwen. gq c, die den Vyand floeg,zyIsraëls vertrouwen, II. Philiftia nw eerzon zakt, En Dagons roem ligt afgeknakt : Ja , allen Volken zy gemeld Den val van Dagons trotschften Held. Hem, die de Godheid vreest, zal andere rrees verlaaten t Hem deert geen forfche fpeer, noch koperen harsasplaateo* III. Zie hoe 't geflaagen Leger vlugt. Wat heil] hun noodkreet klieft de lugt. Hoe  110 D A V 11) EN GOLIATH. Hoe rookt het flagveld van hun bloed; *t Verwonnen Krygsvolk vak te veet ; Het land weêrgalmc en beeft, dcor zo reel krygs-elenden , En d a v 1 r> s zege treft den lallen rug der benden! IV. *i Is waar, Vorst saul heeft als Held, Zyn duizenden ter neêr geveld; Blaar DAVifis hand deedt nog veel meer, ITy floeg tien duizenden ter neer; Ja, saul roeme vry, als Vorst, op zyn victorie , Blaar davids zege blinkt met tienmaal grooter glorie.  BELSAZAR. Hoe! zyt gy uit den Hemel gevallen, 6 Lucifer! ó Zoon des Dageraads! Hoe! zyt gy ten afgrond neergeftooten: gy, die de Heidenen deedc beeveu! JESAÏA,  PERSOON EN. belsazar, Koning van Babyion. nitocris, de Koninginne Moeder. HOVELINGEN, STARRE WICHELAARS Cn RYKSGROOTEN. DANiëL, een Joodsch Propheet. GEVANGENE JOODEN. tooneel te Babyloa, in den avond. Het onderwerp is ontleend uit bet Vdt Uoofdfl. van D a Ni ë l 's Voorzegbeek.  BELSAZAR, EERSTE DEEL. t o o n e e l: digt by het Palels van Babylo». daniël cn de gevangene jooden. daniël, Vader des Lichts en des Leevens! Eenige Oorfprong van allen goed! wiens tedere Barmhartigheden, van tyd tot tyd, in een lange volgreeks van jaaren , de Kinderen Jsmêh onderfteund en behouden hebben! Gy, wiens Magt den regtvaardigen noach redde uit den verdelgenden Vloed, het graf F s des  1*4 BELSAZAR. des Mcnschdonis. Gy, wiens hoe Jende Voorzorge en uitgeftrekte Hand, don jeugdigen ts ASk verloste van den öpgcheeven Arm, opgeheeven volgens uw bevel, om ccn Zoon, een ééngebooren Zoon , door zyne'tï Vader ter dood vcrweez.cn, tc {Lachten; ö zaligend Geloof! door zulk eene Gehoorzaamheid getoetst ! 6 gezegende Gehoorzaamheid dus door Geloof geheiligd! — Gy, die door uwe genade, het uit- gekoozen Gedacht, in de Woeftyne , bc« hieldt, 't zelve voedde door wonderfpyze , fchoon het morde cn wederfpannig was, ondanks de reddende wonderwerken ! ö Hoor uw Knegt dankl! Hoor cn zcud hulpe! ö god, wiens Almagt Mannen verwekte om ons Gedacht te rerdecdigen; die den dapperen josua ten velde deedt trek-i ken, den Kampvegter uws Volks ten ftrydperke zondt, waar het groote Licht des Nagts in zyne baaue ftil hieldt, en de Dagtoorts haaren loop niet voortzette. rei  BELSAZAR» 125 REI VAN JOODEN. I. Wat deedt, 6 held're Zon, uw ftraalen, In 't neigen na de Westkira draaien > Wat hieldt het fchynzel van de Maan, Ju 't Dal van Ajalon, meer dan zyn tydperk aan? II. Was 't niet op j o s ü A s bevel, Den dapp'ren Gids van Israöl ? Ja, beiden toefdet ge, op zyn beden! En kost, door godes wil, geen hairbreed verder treeden, III. Wat hand kon ooit de kragt of wetten Der werkende Eeuwigheid beletten ? Wat Hukte 't Maanlicht, in zyn kring? Goo's magt, die 't Starrenheir aan 't Ilemclwelfzel hing, D A N I ë l. ó Gy! die, wanneer zy te onvrede,over 't beftuur vanjEiiovAH, eenen Koning begeerden, in uwen toorn hun saul ge'gecven hebt, en toen weder den KoninglyF 3 ' ken  ïlS helsazar. ken Schepter uit zyne hand rukte om dien aan david te fchcnken. •«■-■ -- david den beminden — david, den roemryken, Dichter, Propheet en Koning! —— Gy, die salomo, zyn Zoon, een prachtigen Tempel, uwen naam ter cere ,. liet bouwen. Moor uwe Knegten, en fchenk hun vergiffenis; indien wy,door harde noodzaaklyk- heid gedrongen , u hier dienen hier, waar wy geen Tempel, Altaar, of Heiligdom hebben. rei van j o oden. ö, Juda! dat uw Zoonen klaagen, Uw fraaijc Tempel ftaat uiet meêr. 6 s a l o m o! geen rook ftygt als in uwe dagen Van 't heilig zoen altaar ten throon van d'Opperheer : Uw fraaije Tempel ftaat niet mtér. Nooit hebben vreemde Koningryken. Zo weidsch een Tempelchoor befchouwd, Met zo veel kostlykheids; doorwerkt met louter goud. Niet vreemd was 't dat geen Huis met zo veel glans mogt pryken, Daar  belsazar. 127 Daar god dat Huis ten Woonfteö koos. De glans der Godheid, die altoos Zyn zigtbaar aanzyn meldt, blonk van de Cheru-. bynen, JEu moge alleen in 't oog des Hoogeupriesters fchyneu. * Hoe ftreelde zich de geest des Tyriërs met hoop Daar hy aan de Eeuwigheid zyn Kunstwerk dagt te wyden! Maar, Godheid! welk een Mensch voorziet den wond'ren loop Van 's Aardryks wisfeling en wenteling der Tyden. De Vreemd'iing fcheen verflomd door zo veel pragt en praal, By 't Vaat- en Tafelwerk van 't kostelykst metaal. Hoe ftondt zyn ftaarend oog verwonderd! Het zag dsn Libanon van Cederen geplonderdj Verwerkt in "t breed Gebouw. —— Met reden riep de Vorst, De Stichter van dat Huis, daar diep ontzag zyn borst Doortintelde, verrukt van zo veel gunstbctooning, Kiest god zich dit Gedicht, dit ineuschlykHuis ter wooning? F 4 GOD,  128 BELSAZAR.. god, wien het uitgeftrekt gefpau Der Wolken niet bevatten kan: De Godheid, in wier hand het lot van alle landen, Van 't wyd Heelal zelf ftaat, vau wier gedugte magt, 't Aardsenglendom bevelen wagt, Verkiest ter Woonfteê zich een Huis van men* fcheakaudeu. d A N i ë l. Ja, Gy zyt altoos tegenwoordig, Opperftc Magt j Niet bepaald aan tyd, niet omfchreeven door plaats, aan geen Altaaren of Tempels verbonden. De Geloovige vindt U, in voor- en tegenfpoed, in Kerkers en op Throonen , in Vryheid en in Ketens. Gy waart by het heilig Broedertal in den brandenden oven : de ongefchroeidc Martelaars zegenden U in 't midden der hoogopgaande vlammen,* zy zogten en vonden U; zy riepen uwen Naam aan, en Gy hebt ze uitgered. eerste jood. Hoe zeer is onze ftaat veranderd! Juda, uw  HEÏ.SAZAR. jijf) nw Roem is gevallen, uw vreugd in harde Oaaverny verwisfeld; uw ongelukkige Zoonen ademen de befmette lugt van Babyion, waar fchandlyke Godheden den leevenden god hoonen; waar dc Priesters der ydcle Afgoden, het maakzel van menfehenhanden, uwe Dienaars met verfmaadheid aanzien cn veragtlyk behandelen. d a n i ë L. 't Is 's Hemels wil! tweede jood, Indien ik u vergeet, ö Jerafalm* Indien ik uwer niet gedenke, zelfs in de uuren van bcdagtlooze vreugde; indien ik-uwe vervallen Wallen niet liever zie dan de hooge Toorens van Babyion, dat dan myn tong weigere dc toonen van zoeten zang te volgen, dat dan myn regtehand vergeetc,met zamenftemmende klanken , de Harp van isaïs Zoon, in de Liederen van Sicn, te volgen, F 5 eer-  j3© s elsaear» eerste jo od. Hoe dikwyls hebben , aan de altoos groene oevers van den Eupbraat, waar de treurende willigen ecu doodfche fchaduw gceven, de fmaalende DabyJoniers, met al den trots, die voorfpocd vergezelt, en de ongevoelige vrolykheid der Gelukkigen, ons een Zang afgevergd ? Een Zang, gelyk aan die wy,in beter dagen, zongen voor korach's Zoonen, of die asapii, door den Hemel onderweczen , op verrukkende maat zette. Op zulk ccn voorilag bloedden onze gewonde harten op nieuw; cn de zwaare keten der flaavernye knelde toen de vrygebooren ziel met verdubbelde fmerte: de beevende lip deedt het zingen haperen, en de traan, het oog ontrollende, getuigde den weedom des hanen. Want wie kan den lustig ftroomenden Eupbraat, de hangende Willigen, en de graazige Oevers zien, zonder in zyn imertlyke geheugenisfe te hei-roepen, de Velden van het vrugtbaar Palutine, de Valei-  B E L S A Z A r. I3I Ieï.ien van Soljma cn den Stroom der Jw daane? D A N I ë L. Een vast Geloof en volkome Onderwerping aan 's Hemels wil, moet ons, zonder murmurecrcn, een lot, 't welk ons te hard fchynt, Iecrcn draagen. Herdenkt wat de eerwaardige reeks van Aardvadcren, Heiligen en Prophcetcn verdraagen hebben in het voorftaan van de zaak der Deugd! — En zullen wy, ó Mannen van Juda\ niet durven beftaan wat zy beftaan hebben? zullen wy fchroomen, ftoutmoedig door het louterend vuur der beproevinge te gaan ? De Hemel, is myn getuige, ik zal voor den dood niet fehrikkea, onder welk eene gedaante hy ook komc, indien het go de bchaage, myn Geloof door doodsgevaar te beproeven cn te verfterken. Ik zou liever den hongerenden Leeuwen , in den kuil voorgeworpen worden , dan in gebreke blyven om den, last myns gods in den GodsF 6 dienst  132 BELSAZAR. dienst te volbrengen. Agt dit geen pochen. Ik- vertrouw niet op eigen kragten; maar ftcun op uwe fterkte, ö Geest van god! eerste jood. Propheet ! uwe woorden onderfteunen ons, en beuren onze bezwykende zielen op. D A N I ë L. Slaat het oog op 't ginds gelegene Paleis, waar de trotfchc belsazar zyn wellustig Hof houdt! Ik kende het voortyds onder eenen anderen Heer ,nebuciiadnezar, zynen Grootvader, die de gevangene Stammen van herwaards voerde, met de heilige en ryke overblyfzelcn onzes voorheen wydbcroemden Tempels,met den fchat van gouden Vaten, en OlTerfchaalen, die,in gelukkiger dagen, dat Heiligdom vercierden. t weede jood. Mogt Hy, tot wiens dienst zy geheiligd waven, dezelve vcor ontheiliging hoeden , cn  ZET. sazar. 133 en eenmaal weder, in een tyd van genade, den Tempel herltellcn! d a n i ë l. Ik werd, met eenige begunfligdc Jongelingen van Joodfcben bloede in 's Vorften Palcis gehuisvest, en onderweezen in alle de weetenfchappen van het Oosten. Maar Hy, wiens grooten Naam onze Voorvaders aanriepen , bewaarde ons voor de gevaaren van een Hof, cn waarfchuwde ons de vcrlokzels , door de tikkelende weelde ons aangeboden, te wederftaan. Zagte weelde! veel gevaarlyker voor de Jeugd dan wederfpoed, armoede, of ketenen. tweede jood. Wie zich kan hoeden voor het lokaas van zinnelyken lust, zal bevinden dat de pylen der Verzoekinge verftompt affluiten op het fchild der Maatigheid. 't Zyn de langere begeerlykheden, die den Mensch bederven, en het onilcrfiyk licht, *c welk in hem is, F 7 uit-  134 belsazar. lücdoovcn. De Zinnen voeren de Ziel als een roof weg, en de geest des Mentenen wordt tot den Dierenftand vernederd. d a n I ë L. . Twee keeren, heb ik, door den Geest n van god, Droomen voor den Koning uitgelegd. (*) Zyn Ziel was geraakt: twee maaien bekeerde hy zich, en viel voor den god van DANiëL neder; doch Magt, Vleijcry en Voorfpoed , bedierven hem weder. Wanneer hy van de hooge wallen van dit Paleis , den luister der Koninglyke Stad aanfehouwde, die voorraadfehuur der weelde, welke de Enphraat, uit alle oorden der Wereld, derwaards heenen voert:wanneer hy het oog doeg op de fchoone Toorens, de koperen Poorten , de vaste Wallen, de hangende Tuinen, verbaazende werken der kunst, wonderen der Wereld! werd de Vorst verdwaasd door de grootheid zyns Rykdoms en dc uitgeftrek hcid zyner Magt; hy waande een God t» zyn ; in C*> Dan. n. en IV.  b e L s a z a r. 133 in dc vervoering zyner dwaasheid riep hy uit: „ Is dit niet het groote Babel, dat ik ge5, bouwd heb , tot een Huis des Koningryks, door de fterkte myncr magt, en ter eere myner heeriykhcid! Ik verfmaad „ onderwerping, ik ken geene Godheid bo- 9, ven my! " Terwyl de onbezonnen Godslasteraar fprak, daalde oogenbliklyk 's Hemels wraake neder en beroofde hem van 't Redesvermogen door hem misbruikt: hy werd verbannen uit de Maatfchappy der Menfchcn, cn een metgezel van de Diereu des Velds, eerste jood. Zyn godlooze Kleinzoon, de trotfche belsazar, geeft hem in hemeltergende .beledigingen niet toe; ja hy derft den dap. peren geest en werkzaame ziel zyns Voorzaats : want de Slaaf des Vermaaks, fchoon .gebonden aan zyde zagtc koorden, is vaster gehegt, dan die by wylen door de geweldige woede der Staatzngt vervoerd wordt.  12,6 belsazar. wordt. Staatzugt is een heftig, maar kortbrandend vuur. Wellust verteert doer eene aanhoudende vlam. De Oorlog heeft duizenden verflaagen; doch verdervende weelde tien duizenden geveld. Zy komt den jongen wellustigen Koning voor onder allerlei verrukkende en ftrcelcndc gedaanten , Vleijery kluistert zyne ziel, Liefde verraadt, en Wyn verhit hem. Haare toverbeelden waaren rondsom zyne bcdfponde, zvvymeldranken houden den Vorst in een zoeten,maar ftoogstgevaarïyken fluimerflaap. —• - Schoon Babyion thans omringd is door de ftrydhaftigc benden van den jongen cyrus, den dapperen Perfïfeben Prins, die, verecnigd met der Meden Vorst darius, door overwinningen beroemd, de Stad dreigt te beftormen, hebben de over 't hoofdhangende fchriklykheden, welke altoos eene belegering vergezellen , geen vermogen om den bedwelmden Koning, tot rede of gevoel te brengen. d a-  3 E L S A Z A k. 137 D A N I f li Zelf deezen nagt, zo algemeen gedugt, daar een magtig heir voor de poorten ligt, — "- deezen nagt, houdt dc ongebondc belsazar, als in fpyt des gevaars, een kostbaar Feest, ter eere van belus, den geliefden Afgod der Babyloniers. Laaghartige Tafelfchuimers maiken zyn fnood Hofgezin uit, wier godlooze .vlcijeryen zyne gedrogtlyke Misdryven koesteren; zy regtvaardigen zyne Ondeugdei , en verheffen zyne hoogmoedige taal, als ware hy eene Godheid. Wat hy zegt, zeggen zy: wat hy beveelt, voeren zy, blindeling, uit; met luidrugtige toejuichingen doen zyzyne Godslasteringen wedergalmen. En wanneer hy het geërgerd oor der Deugd eene wonde toebrengt, roepen zy: Vrede zy den Koning! belsazar leevc! Deezen nagt zullen duizend Edelen zyne Hofzaal vullen: Prinfen, en de ganfche Jufferitoet des Hofs, behalven de deugdzaame Koningin ,  135 »elsazak. in, dc verftandige nitocris; hoe ongelyk aan den godloozen Koning, haaren Zoon! Zy vermengt zich nooit met de middenagt-buitenfpoorigheden, noch vereert den heilloozcn maaltyd met haar byweezen. De Koningin is ryk in alle deugden, die eene Vorstin kunnen verderen,of eene Vrouwe bevalligheid byzetten. Zonder de wysheid haarer voorzigtigc raadflagen zou dit ongelukkig. Ryk reeds lang ten val gekomen zyn. Geene wydvermaarde semi ramis, de pronkpaarl van Asfyrie, kon op < een grooter verftand of ftandvastiger ziel roemen. ~ Onder de zagte Regeering ; van evilmerodach, haar' Koninglyken Heer, hadt ons Volk vrede. Onze gevangen Vorst, de ongelukkige jojaciiin, grys geworden in den naaren kerker, (laakte hy, om de langvergeetene aangenaamheden der 1 dierbaare Vryheid en 't lieve licht nog eens i te genieten; hy goot in zyne wonden den i verzagtenden balzem van vriendfehap, en i ze- ■  BELSAZAR* 'i$0 zegende den avondftond zyns leevens met Vrede. Op een' afïtand hoort men het fteeken der Trompetten. eerste jood. Dit Trompetgefchal duidt aan, dat de Maaltyd eenen aanvang heeft genomen! tweede jood. Luister! het buitenfpoorig geraas neemt toe : het gewclfzcl wedergalmt van het vreugdegejuich ; het vaste Hofgebouw fchudt. Dat wy vertrekken ,, myne Vrienden, deeze dwaasheid is geen onthaal voor de ooren der bedagtzaamheid. Indien iemand van ons Gedacht hier zo naby wierd gevonden, 't zou alleen ftrekken om ons bloot te ftellen aan den ruwen aanval Van uitjouwenden hoon cn godlooze fpotterny deczer dwaaze relial's Zoonen, door deeze Feestmaaltyd aangehitst tot fchandelyke bedryven. d A-  14<3 se lsazar. I> a N I é l. Dat 'wy dan fcheiden en van hier gaan J Doch wanneer zien wy elkander weder? Wie weet het, dan de alweetende»-— Nogthans, myne Vrienden , voel ik eene meer dan meuschlyke aandrift in myn boezem. In een Prophetifche vérriukkirig opgetoogen (*), zie ik dingen, nog voor 't fterflyk gezigt verborgen. Ik zie de wraakroede in de Iugt wanken, om eerlang den 'godloozen Koning te treffen. De Engel des 'vérdèr'fs daalt reeds neder en zwaait het tweefnydend zwaard der verdelginge : welhaast zal het treffen, en Babyion weencn,gclyk eertyds Stoa weende. Wagt een weinig tyds , en gy zult deeze Koningïnne der Steden in 't ftof der aarde zien nedergeboogen. Hoe zal deeze trotfche Beheerfcheresfc der voor haar knielende Wereld, in den drek der verncderinge kruipen, beroofd CO Zie de Voorzeggingen van Jef. 't xlvxi Hoofdd. ea elders.  BELSAZAR. Ï4I rool'd van luister! Eenzaam weeklaagende Duisternis zal haar roem , en befchaamd llil- zwygen haar hoofd bedekken. Ween, ó Dogter van Ckahlea 1 want gy zult vallen; geen Sidonifcbe mantel zal uwe leden meer bedekken ; een zak , in ftedc van Purper, zal u omgorden; Hinkende ftof en vuile asfche de plaats van welriekenden Nardus en Casfia inneemen, Gy, die weleer be¬ tuigde: Ik ben \ en niemand meer! gy, Vorstlyk Babyion! zult vallen! uwe eer is verdonkerd. Het ltrcelend geluid van lustig fnaarenfpel, het verrukkend maatgezang der Syrifcbe Maagden, zal niet meer gehoord worden, noch wedergalmen op het ftryken der wellustige toonen. Eene ftemme van bitter geklag zal opgaan; het gekras der Raavens, het gepiep der Vlcdermuizen,hct gefchreeuw der Nagtuilen cn de ftem van al het haatlyk gevogelte zal, met kwaadfpellend geraas, de ftilte uwer wallen afbrecken. Terwyl Verwoesting, de Syfen der Verdelging den Tyd uit de handen rukken- dc,  112, BELSAZAR dc, met haar fchrikwekkende majefteit, eu vcrvaardmaakcnden ftoet, opdaagt, in dollen overmoed op uwe waggelende toorens, inftortende muuren en vallende kolommen mikt. Dan, wyzende op de vernielingen door haar aangerigt, roept de vyand uit, JPit was eertyds bet groote Babyion 1 BEL-  BELSAZAR. TWEEDE D E E I. tooneel; Het Hof van belsaza r. De Koning j gezeten op eenen kostlyken Throon ; Prinfen, Edelen, en Oppasfers, Ilofjuffrouwen , Muzyk , en een iheerlyk Gastmaal. eerste hoveling, opftaande en knielende, II eil, magtigfte Koning! tweede hoveling.' Jjelsa2!ar Icevc altoos! derde hoveling. Zon der Wereld, Licht der Koningen, beil i vier-  144 belsazar.. vierde hoveling. Zie , met den diepften eerbied, met een eerbied, voegende aan de nederigfte Schcpzels van Koninglyke Magt, duizend Edelen voor u nedergeboogen ! - Wydvermaarde Prinfen en Prinfésfen van den hoogïten rang , hoe ryk, hoe fchoon , verdvvynen tot niets voor uw ontzaglyk oog: zy leeven ot fterven, op den lach of 't donker gezigt des Konings! belsazar Zulk eene hulde past uwe liefde als Onderdaanen toe te brengen, en voegt den Vorst des Menschdoms. eerste hoveling. Dc Wereld zal zich knielende voor den voetbank uwer voeten nederwerpen, cn I niet alleen lof; maar aanbidding, toebrenl gea; belsazar ftaat op en komt nader Laat vry de ftaatige • Wysbegeerte Zelf vod  BELSAZAR. I45 verlochening prediken; laat nydige Armoede en grommende Ouderdom vry uitvaaren tegen Vreugde, welke zy niet kennen; laaten dc misleide Jooden, die hoopen op een ingebeclden Hemel hier naamaals, zich zeiven kwellen, en de daadlyke zegeningen deczer Aarde verzaaken om andere te verkrygen, welke zy nooit zullen genieten. Onze Goden mogen minder belooven , zy geeven ons meer: myn geest kan zich niet verzadigen met maagere onthouding, cn hongerende hoope. Laaten deeze verkeerd oordeelcnde Israëliten, die geen fyne geesten, geen werkzaame zielen bezitten, hunne lompe aandoeningen Deugd noemen; laaten zy den kring van geregelde Godsdienstoefening, cn dagelykfche pligtplccgingcn rondloopen; en daar zy den fmaak om gelukkig te zyn, derven, gelooven dat hunne harde ftrengheid Deugd is. Indien 'er Goden zyn, willen zy zeker dat wy gelukkig zullen weezen. Waarom gaven zy ons anders de zugt tot Geluk? es G waar  I46 belsazar. Waar toe de middelen om deeze begeerte te voldoen? Dc zwakke banden, die gemeene zielen binden, te durven brecken , is een edel beftaan. eerste hoveling. En daarom dc verbeven ziel van Koning bslsazar waardig. tweede hoveling. Aanfchóuw deezen Maaltyd, waarop men Goden zou vergasten. belsazar. Deezen nagt, myne Vrienden! zal uw Koning gezegend worden met al wat vermaak mag hecten: de Nagt is onze; cn zullen de nydige Goden, die ons geluk zien, en ziende benyden, deezen nagt ons ftoo ren? Brengt alle dc ryke Speceryen van 't Oosten aan, de rcukgeevende Casfla, de druppende Mirre; de vloeiende Amber, en alle welriekende gommen: Ontroof Cileai van  belsazar. t+m van zyn Balzems,b elsazar gebiedt het; en laaten de Bosfchen van Aralie hunne geuren derven. Plukt de frischte Bloemen , ontneemt ze der bloemryke Lente. Vlegt den groenen Myrth met de kortduurcnde Roos: en daar de gcvlogte Bloemkrans fchielyk verdort , zullen wy 'er uit leeren, het vlugtig vermaak aan te grypen, en vast te houden, eer het ons verlaat. « Komt, vult den toclachenden beker voor den Koning; belsazar wil geen oogenblik laaten voorby glippen zonder eenig kenmerk van wellustig genot na te laaten ! Dat elk der Gasten den vollen beker drinke. De Hovelingen knielen en drinken. eerste hoveling. Breng dien den Koning 1 Het Licht der Wereld! de Roem der Aarde! wiens woord de ftcm des Noodlots is! G 2 bel.  1^5 BELSAZAR.» BELSAZAR. Ja, wy zyn den Goden gclyk, wanneer wy Magt hebben, cn die gebruiken. Wat is Rykdom, zonder de gezegende middelen om voldoening te fchenken aan onze lusten? Ik wil geen wensch, geen hoop, geen gedagte, zonder genot laaten. Wat is Hccrfchappy? Het voorregt om te ftraffen en tc genieten; het voelen van ons Vermogen door anderen daar voor te doen vreczen; het drinken uit den beker des Wellusts, tot wy, door den wyn vervrolykt, ons zclvcn onlterflyk agten. Dat is Heerfchappy! Myne Voorvaders fraaaktcn 'cr luttel van. Van dc dartelende Wereld en alle h.wre bekoorelykheden afgezonderd, leefden zy in 't lastig en vervcclend bewaaren van hunne ftaatlyke Majefteit, vet buiten 't gezigt der bewonderende Werclt der Wereld, wier verbaazend opzien de helft der bekoorelykheden van Grootheid uitmaakt. Zy wisten niet wat! Heer-: fchap.  BELSAZAR. I49 fchappywas,zy kenden ze alleen by naam: of zagen ze in 't gezigt van beevende Slaavcn: alles wat zy van de Koninglyke Waardigheid voelden, was zorg. — Maar ik wil zelve zien en ondervinden. Jeugd, Rykdom, en Grootheid zoeken my om ftryd te zegenen. Magt en Verihaak trekken my met zagte koorden: beide wil ik ze omhelzen met wellust myner ziele -—— omhelzen. . Maar dit is de Tyd des Vcrmaaks. ——- Magt zal met Ferzugt naderhand eene beurt krygen ; zy voegen aan hoogcr jaaren. Dc zugt tot Grootheid zal onbelemmerd heerfchen, wanneer alle de zagtere aandoeningen verftompt zyn. Strenge Heerfchappy met opgeheven hand den yzeren fchepter zwaaijen, alleen ten throon gezeten. Jeugd is de tyd van Ver¬ maak ! EERSTE HOVELING. Dat de flaaf omkomc , die met gedienftigen raad zich aankant tegen het verlangen des Konings , wiens minste weósch eené Wet is I G 3 BEL-  !5o belsazar. belsazar, Dat de Lier en zagte Luit fpeele; laat my Muzyk hooren ; laat de Dichtkunst haar edel vermogen te werkftellen. • Waar zyn de afgerigte Mannen, die voorgeeven, door welgekooze klanken en licfJyke toonen, den geest in vlam te kunnen zetten, en, op hun wil,te doen bedaaren? die de kunst verftaan om de ziel, als een i gedwee werktuig, aan de veelvermogende: zamcnltemming der klanken te binden en aan de kunftige hand des Speelders te onderwerpen? Zo toverkragtig is de Zang- en Speel-kunst! » Dat zy aanheffen -4 doch in 't begin geen van die zielverrukkende toonen , welke ons zoetvoerig bedwelmen: maar zulke ftoute maatklanken, als gefchikt zyn om myn geest te ontfteeken, om den trotfehen Perfiaan te verag-; ten; dien vermetelen Jongeling, die roek-, loos nu zelfs onze Stad belegert, en den on-i verwinnelyken belsazar dreigt.  BELSAZAR. J5I Een Concert, naa 't welk een Dichter deezen Lierzang uitfpreckt: Vergeefs zal cvrüs uit het Ryk der Perfeu daagen , En d'ongclyken ftryd met onzen Koning waagen ; • dariuS) met der Meden magt, Verfterke vry zyn oorlogskragt. Zo lang de Euphraat deez' wallen blyftbefproeijen, En belsazar ons noodlot fchikt, Zo lang zal, zonder vrugt, zich 't krygsgedrogt verraoeijen, Daar 't met den fcherpen fchigt des bongerd op ons mikt. Nu hier een Halve-God het roer in handen heeft, Dat cyrus nederbukk', door zulk een arm ... verfchrikt; Tcrwyl darius deinst, en voor zyn grootheid beeft. Daar Dura's dal den Oppergod befchouwt: Den hooggevie.rden Bel, gefmeed uit louter goud; G 4 En  I5i belsazar. En wy op zyn altaar de heiligfte offers brengen , Roep: onze ftera ook hier zyn fterke Godheid aan. Nu wy zyn hoofdbewind de rykfte gaaven plengen. Maar in hos hoog een eer de groote Belmoog ftam! Geen minder offereer zy dankbaar toegemectcn Aan onzen belsazar, als God ten throon gezeten: Den grooten belsazar, die, als God Bel geëerd, De Volken met één' wenk regeert. De drinkfchaal zy om hem gekroond met gloriepalmen , Daar de Echo's van 't Paleis God belsazar weergalmen. belsazar. Genoeg j In verrukking word ik weg gevoerd: myn hart fpringt op de grootfche toonen van 't Snaarenfpel! Ik voel dat ik zelve een God ben ! —— Waarom geen God? Welke zyn de Goden, die on¬ ze Vaders dienden ? Wie was de groote NI M-  belsazar. 153 I nimrod, onze vorstlyke Grondvester? Wie, de nog grooter belus, voor wien wy deezen Nagt Feest houden, dien wy met Zang vereeren ? Waren zy geen jonga Helden, ftcrflyk gelyk ïk; die door hun ftout beftaan zich Goden gemaakt hebben ?, Zy waren flegts Menfcbcn. Ja, zom- migen, thans als Goden geëerd, waren minder dan Mcnfchen. Wat was anubis, heden door de verftandige Egyptenaars gediend? Een Hond! - — zal ik-'dan, jong, dapper cn een Koning, niet meer durven? niet meer doen?niet grooter dan allen zyn? « Ik wil dit denkbeeld bot vieren. Schenk my op nieuw den beker vol; die teug zal kunnen dienen om dit denkbeeld te koesteren cn te verheffen. Hy drinkt. De OJywpifcbe jupiter zelve fmaakte zulke onftcrflyke teugen niet. eerste hoveling. • Wat kan dat Canaan, die Hemel in hooG S pe ;  BELSAZAR. pe; dat Niet in de bezitting, die harsfcnichimmige Zege der misleide Jeoden, dat beloofde Land van Melk en Honing over- j vloeijende, wat kan dat ingebeelde | Paradys fchenken,'t geen haalt by deezen ; edelen Drank ?... BELSAZAR. Hou op! Gy hebt in my eene ge- dagte doen opkomen — by den Hemel! ik zal ze voldoen een heerlyke gedag- te!Deeze zal het vermaak der Feesthoudmg; tot verrukking opvoeren, en ons een nog; nooit geproefde vreugd doen fmaaken. EERSTE HOVELING. Wat meent de Koning? BELSAZAR. De Jcodml Gy hebt immers van de Jooden gefprooken? EERSTE HOVELING. , Ta, 6 Vorst! ik fprak van dat ten onder J 6*.  ■ B fe ï- S A 4 A R. K55 gebragre cn uitgedreevcn Vol!:, de fchattingfchuldigen vaa uwe Magt i de Gcvangenen, wier lecvensadem afhangt van uw oppcnnogend welbehaagen. belsazar. Toen dat vermeesterde Volk herwaards gevanglyk gevoerd werd, waren toen de beste Schatten cn ukncemcndfte Cicraaden van hunnen Tempel, hunnen god geheiligd en hun zeer dierbaar , niet onder den Buit; zetten deeze geen hcerlykheid by aan de Zegepraal van nebucadnezar, en worden ze niet nog in Babyion bewaard? eerste hoveling. Ze zyn hier in bewaaring, myn Vorstj tweede hoveling. De ? ooden befchouwen, met een bvgeloovig ontzag, deeze heilige gedenktekens van hun oud Geloof. De gevangen ftaat heeft de eerbicdenis voor die Ovcrblyfzels niet G 6 ver-  l55 busaza&i verminderd. Schoon wy hunne Wet belachen, en hunne Perfoonen befpotten, hebben wy, nogthans, nimmer deeze kostbaare Vaten, ten heiligen dienst gefchikt, ten gemcenen gebruike gebezigd. belsazar. Dit verheugt my ! Gaat heen, brengt zc hicr; . zy zullen onzen Feestmaal- tyd verderen. Staat 'er niemand op? Zal bel sazarniet gehoorzaamd worden? ^ En zuit gy hem niet gehoorzaamen- de, leeven? Vanwaar die vreemde wederhoorighcid, - dit fammelcn? - Van waar die nieuwe eerbied voor de hulplooze Jooden ? Die belachlyke vrees om hun te beledigen, die zich niet kunnen wrecken? Zend; zonder uitftel na de bewaarplaats dier Heiligdommen. Dat ze alle nier gebragt worden. , Wie wederftreeft «erve! Zy gaan heenen. De fchuimendc Wyn zal meer vreugdj wek*  belsazar, I57 wekken , wanneer dezelve gefchonken wordt uit de kostlykc Vaten, eertyds cicraaden van den wydvermaarden Joodfcben Tempel, thans in de asfehe gelegd. 0! De Vreugd zal tot verrukking opklimmen, als wy fmerte toebrengen aan, die huilende en biddende Jooden. Ik lach reeds op het denkbeeld van de verlegenheid, welke hun zal aangrypen, als zy ontdekken, het gebruik door ons gemaakt van al den toeftel hunner heilige bedriegery! De Vaten worden binnen gebragt. tweede hoveling. Zy komen! Een overheerlyk gezigt! hoe fchittert alles van Goud cn Edelgeftcente! Hoe veel beter voegen zy op de Tafel van een jeugdigen Monarch, dan in den ftillen Tempel van eenen ongevoeligen God.' belsazar. Schenkt my deezen zwaaren Beker ten boorde toe vol. Nu \braham! laat uw O 7 elen-  158 I e l s A Z A r, clendig Naakroost wagten op de vervulling van de Fabel huns Geloofs —— wagten op hunnen Tweeden Tempel, en den beloofden Koning.' Nu zullen zy zien hoe hy magtloos is om hun te verlosfen; want bezat hy magt om hun te helpen, hy zou deeze ontheiliging belet hebben. Op 't oogenblik dat de Kouing zal drinken, hoort men een Donderdag: hy fpringt op van den Throon, en ziet eene hand aan den wand, deeze woorden fchryvende , mene mene tekel urnARSiN. Hy laat den Beker vallen, en ftaat in de houding eens door fchrik verftomden. Allen ftaan zy op, beevende vau vrees, eerste hoveling, naa een lang ftilzwygen. Welk een fchrikbaarende Vertooning! tweede hoveling. Wat mag dezelve betekenen? De Koning is zeer ontfteld! der-  11, Viertoripnene ^Wbortlen l . . „ ^Moonngr j. -vaai een Hainfl. !........ " j Sclii-ilclylse SeHiarlwrem Ipreelst ! ••58 ér^?J**A Z Ko- ningryk is verdeeld. Het zal den Me¬ den en Pcrfcn gegeeven voorden. BELSAZAR. Hy ftaat vol verbaasdheid op. Propheet! Wanneer zal dit gefehie- den? D A N I ë L. In den tyd door god daartoe bepaald» H 5 Hier  belsazar. Hier mede heb ik myn last voldaan. —— Ik mag niet meer zeggen dan gy gehoord hebt. Maar, ó Koning! gedenk dat uwe dagen geteld zyn: hoor, verftaa dit, bekeer u, cn leef! belsazar. Wat kan bekeering helpen, ó Propheet! Indien de Beiluiten des Hemels onveranderlyk bepaald zyn , kunnen dan Gebeden ons Lot veranderen? d A n i ë l. Zy veranderen onze Harten, cn bewcegen daar door den Almagtigcn tot Genaêbetooning. De Mensch verandert, Gon blyft onveranderlyk dc zelfde. Voorwaardelyk zyn alle de Befluiten des Hemels: en wanneer de donder, gereed om ons te treffen, wordtwederhouden, is't het Gebcd,'t welk den dreigenden flag afwendt. De dagen van Koning ui ski a waren ook .geteld: maai boetvaardigheid en Traancn fpraken vooi Hem;  B E L S A £ ,A R. | ïjrg Hem., en^y.ifraeeken; nooit te vergeefscfr by den Throon der Genade (*). r irA ki ë n 'fchikt zïch' om héén te gaan. E» ' . ; , 'ryg la a :a- NiëL? Zyne Wet neemt hy, met de grootfte ftiptheid, in agt. Drie keeren alle dagen bidt hy , met den diepften eerbied zynen god aan. Met een bygeloovig ontzag wendt hy zyn aangezigt na 't by hem zo geliefde Jerufalem , als of eenige plaatslyke en partydige Godheid, daar gereed was om zyne fmcekingen aan te hooren. Geene ftaatszaaken; geene bezigheid zo overkroppend, geen vermaak zo aanloklyk, geene bediening .van hoe veel aanbelangs, kan zyn I 4 yver  200 d a n i ë l. yver aftrekken van het waarneemen zyner vastbepaalde Godsdienstverrigtingen! piiarnaces. Daar in , daar in, ligt zyn val! Genoeg, myn Vriend, zyn Godsdienftigheid ftrekke hem ten verderve! Daar aan den voetbank van zyn god, waar hy befcherming zoekt, zal ik hem doen nederftorten! s o r a n u s. Wat meent gy hier mede pharnaces? pharnaces. Vraag niet wat ik hier mede meen. —«4 Het nieuwe denkbeeld, 't welk my in de zinnen fpeelt, heeft nog geen gedaante gekreegcn. 't Is nog te vroeg om dezelve daar aan by te zetten. De zaaden van een grootsch beftaan zyn aan 't uitbotten en dringen om voor den dag te komen. ■ Het uur na dat op * t welke de Koning gewoon is ons in Raad te roepen. Eer 't zelve  » a n i ë L, «01 I ve aanbreekt, zal ik aan dit geftneedc ont- I werp gedaante en wcezen fchenken, . I Verzamel, ondcrtusfchen, onze uitgclccze Vrienden: want ik zal den byftand van uwer aller raad behoeven cn het gewigt van agtbaarheid. S O r a n U S. Wie zullen wy vertrouwen ? pharnaces. Met de eigenlykc beweegreden, welke ons aandryft, niemand, dan een uitgekcoze hoop Vrienden, die zich het meest bedroe\cu over de verheffing van danicl. Maar het Plan, 't welk ik ontwerp,moet ontdekt worden aan allen, die eenig aanzicnlyk Ampt bcklceden; aan alle onze Regeerders , Vorsten cn Legerhoofden, zy allen moeten zamenkompnJ 't Is eene algemecne taak. Doch de Jonge araspïs blyvc hier fon uitgemonfterd, hy helt over tot daÏIcl en tot daniSl's godj met greetige 1 5 oo-  £02, D A N I ë L. ooren luistert hy na de vertellingen van dien Man: den naam Jernfahtn noemt hy met eerbiedenisfe, en hy leest in het Wetboek! Ily buigt zich niet meer neder om den gouden Heerfcher des Daags hulde te be- ■ wyzen: maar ziet uit na een groot Pro- 1 pheet, veel grooter, zo zy voorgeeveni dan mitiiras! Verberg,dcrhalven , zorg- ■ vuldig voor hem al het kwaade, 't geen te- ■ gen danicl beraamd wordt. Draag zorg j dat hy deezen dag uit de Vergadering blyve. s o r a n u s. H Is goed bcdagt. — H Is nu omtrent het uur dat danicl bidt; araspes zal by hem zyn, met hem bidden ; cn zy zullen niet in den Raad zitten. Dat wy dan fpoe-! den! Gewigtige ontwerpen ééns beraamd.! moeten volvoerd worden. Het Vernuft} fchrander in 't uitvinden, cn de Moed om het te voltrekken, verwerpen de hulp van marrende Omzigtigheid ! Deeze vatten dd voorkomende .gelegenheid aan; het plan ii gemaakt, beflooten, en uitgevoerd,teffens;: „ . D Ai  DANIËL. TWEEDE DEEL. tooneel: DANiëL's Huis. danicl, araspes. a r a s p e s. Vaar voort, vaar voort, hoogsteerwaardige Grysaart! Verlicht myn duister verftand met een' nieuwen ftraal des aanbreekenden Dagéraads der Zaligheid! Vermeld my meer van dien ver wagten Koning! dien Vrede1 ö Vorst!  •04 b a N i ë L. Vorst! Den Wensen der Heidenen!De Verwagting der Volken! De Hoop van Israël! Dien grootcn Propheet! Waardig den naam van den Balzem Giieads te draagen; dewyl hy de Wonden der Natuurc zal geneczen. Ontdek my ten vollen wat 'er is van den messias! den Verlosfer, den Heilland, dienLyder, dat Slachtoffer, God! d a n i ë l. Genoeg weeten wy om ons Geloof te verlterken; maar niet genoeg om den nieuwsgierigen hoogmoed der ydcle Wysbegeerte te voldoen! Ware alles ontdekt, de Hoop zou haar voorwerp misfen, de Vreeze gods vcrdwynen, en het Geloof ongeoefend blyven." Genoeg zien wy om ons pad te verlichten: het overige is met dikke .duisternis omwonden: 's Hemels fchikkingen beletten het verdere gezigt. a r a s p e s. Caa voort, wyze Man! Ik kan altoos, zon-  D A N I ê L. 205 zonder verveelen, uwe wyze vermaaningen hooren ! Zeg my, hoe zal ik de gunst verwerven van dien god, welken ik nu begin te kennen? D a n i ë L. Door een heilig Leeven, door nederigen Ootmoet , door een ongeveinsd Geloove. ——— ö Geloof! wonderwerkend Beginzel! Vaste grond der dingen, die men hoopt! Bewys der zaaken, die men niet ziet (*)! Wat kan een Mensch, door u gefchraagd, niet volvoeren?De tyd zou my ontbreeken, de Zon ondergaan, de heerfchappy aan 't licht der Maane overgeeven, en deeze weder den hemeltrans verhaten ; indien ik wilde opnaaien, welke Wonderen het Geloof volvoerde door GIDEON, BARAK, JEPHTHA, SAMPSON Cll DAVID. Indien ik vermeldde van de Heilige Propheeten, die, door 't al verwinnend Geloove, on- ge- (*; Heb, xi. I 7  «o6 D ANlêLi gelooflyke daaden uitvoerden, Koningryken vermeesterden, de kragt des vuurs uitbluschten? Zegepraalend Geloof! an*j! deren hebben, door uwe kragt gefterkt, Ballingfchap, Ongenade, Gevangenis, en den Dood zelve, verdraagen. Ee- nigen ftonden, onmismoedig , de bittere fmaadheden uit van onverdiend verwyt; de fchande , dien dood voor Menschlykcn Hoogmoed, verfmaadende: en dit is geenzins voor de minftc daad van beproefd Geloof te houden! . j t A R A S P e S. Hoe zal men dit Geloof verkrygcn ? D a n i ë L. Zoek, door vuurige gebeden, eerst de Wysheid, die van boven is. ——- Wysheid, wier vrugten zuiverheid zvn , en Vrcde! Wysheid! die voorzat, toen de EeuwigIeevende het ontwerp maakte van deeze Wereld; dezelve te voorfchyn riep en fprak, bet  D A N I ë L, £07 bet is alles goed! Wysheid, dc gezc- rendfte Straal , de Glans des eeuwigen chts, de vleklooze Spiegel der Godlyke Magt! Het tc ruggekaatfte Beeld des Alleen •olmaakten! Een doorzigtige Stroom ,voortvloeijende van de oneindige Heerlykheid! Een onbeneveld Licht! Geene befmetting. kan haar aanraaken, geen zonde haar bezoedelen ! Het Goud van Ophir en het Edelgeftecnte van Ethiopië kan 'er in prys niet by haaien! Dc Diamant verliest by haar den Schitterenden luister! Gelyk de Olie van . is zy een fchat, die by 't gebruik »emt, cn vermeerdert door het uitrei• Zy behelst, in zich zelve, de hoofdfbm uitmuntendheid. Indien men Rykdom .n-t, Wysheid is een fchat! Indien Voorzigtigheid, zy fchenkt die meer dan iemand ! Indien Eere , zy heeft ze in haarc re?te hand! Indien Godsdienst, zyn niet alle haare werkzaamheden Deugden? Indien kunde, die verftandige Ondervinding leeraart, zy dringt door in de duistere Waar- he-  203 D A N I ë L. heden der Oudheid; zy weet het voorledene; zy fpelt het toekomende; niet door de verbodene Kunstcnaarycn der Cbaldeeuivfcht Wichelaaren; maar door het diep inzien der Voorkennisfe , door haare vastgaande bedrcevenheid in 't menschlyk hart; dc uitwcrkzcls met dc oorzaaken, de einden met dc middelen afweegende; maakt zy het waarfchynlyke tot zekerheid! a r a s p e s. Red my, ö Propheet, uit de twyfelingen, die myne ziel afmatten en myn zwak verftand verbysteren. Geef my een peillood om dc diepten der Voorzienigheid te peilen, o, Zeg my, waarom de Godloozcn voorfpoedig zyn? Waarom zy wortelen en hunne takken uitbreiden, als een groenen inlandfchen Boom? Waarom dc Regtvaardigen, gelyk tedere Planten, aan verfchroeijende winden blootgefteld, dorren, en een kommervol leeven lyden? ■■ ■■— Verklaar, ö DANiëL! deeze verborgene wegen voor myn  DANIËL . 20p myn kortzicnd begrip! Ik moet nog veel lceren. De glahsryke Zon der Waarheid is zomtyds agter dikke wolken verborgen,-niet dat het haar aan licht ontbreekt; doch de duisterheid ontftaat uit myn zwak Vooroordeel , onvolmaakt Geloof, en ontelbaare andere oorzaaken, die den aanwasch der Deugd ftremmen. D A N I ë L. Volg my araspes! in myn binnenkamer, lees daar het Heilig Boek, het Bock des Eeuwigleevenden! Daar zult gy het einde des Godloozen zien; ontdekken hoe kort hun langst Geluk duurt; gewaar worden , welk een donkere Nagt hun helderften Dag volgt ! Overpeins dit Bock met aandagt; en dat de Geest der Genade, die het zegel der Waarheid op 't gezegend Blad drukte, in uwe Ziel ncderdaale, uwe twyfelingen wegnecme, het duistere opklaare, het ingewikkelde ontvouwe; tot den tyd toe dat Gelooven in zien, en Hoopcn iu genieten vcrandere! D A-  DANIËL. DERDE DEEL. darios op zyn' Throon, pharnaces, soranus, vorsten, stadhouders en hovelingen. p h a r n a c e s. O Koning darius, leef in eeuwigheid! d a r i u s. Welkom! welkom! myne Vorften, Stadhouders en Vrienden! Zegt my, heeft uwe Wysheid iets bedagt, 't welk ten dïenftë van het Algemeen Welzyn kan ftrékken? Is  daniël. Is 'er in ons nieuwe Ryk, het te ondergebragte Cbaldea, iets, 't welk uwe Voorzigtigheid kan bedenken, om den Staat te dienen, den Onderdaan te -bewcldaadigen, den gehoonden te herftellen? den onderdrukten by te ftaan, en den Verdrukker te vernederen? Indien gy iets weet, fpreek vry uit! Waarom ben ik een Koning; dan om de ontzag!ykc fehaal des Rcgts, met een regtmaatige hand te houden; den behoeftigen onderfteuning te verkenen, de Volken te zegenen, door eene zagte Regecring; als Onderkoning van den Eeuwigen oromasdes! pharnaces. Zo volkomen is uwe Wysheid, magtigfte Koning! dat alle raad overtollig zou weezen d a r i u s. Hou op pharnaces! Vleijery, ó Prins! is de dood der Deugd. Wie vleit, is de  D a n i ë L, dc laagfte van alle Menfchen, behalven hy die vleijery ontvangt. Monarchen zyn flegts Menfchen I zo aaudoenlyk cn zwak als die zy bcheerfchen; gebooren, gelyk zy, om te ftervcn. De Lydifcbe Koning, de ongelukkige c re sus, zat onlangs bykans boven de fterflykheid verheeven; zie hem nu gedaald tot den laagen ftaat van een Slaaf, daar hy den ftoet van cyrus vermeerdert ! Ik ftaa, even als hy, bloot voor elenden. Zie deezen Throon! deezen Throon bekleedde de groote nebucadnesarj door zyn Hoogmoed werd hy van den zeiven afgeftooten'. Gindfche Wand vertoondeden trotfehen belsazar de fchrikbaarende Letteren. Ontzaglyke gedenktekens van 's Hemels wraakc! En zou ik, als niet gewaarfchuwd door zulke voorbeelden , den Hoogmoed in 't harte kweeken? —— Nogthans ben ik aan dc treffende onheilen deezen Vorsten bejegend . het edelst pronkcieraad myner Kroone verfchuldigd , den wyzen DANiëL. Indien myn  d A n i S l, 213 myn zeggen eenige waarde , indien myn leeven iets uitmuntends en voorbeeldlyks heeft; aan hem alleen ben ik het verfchuldigd. S ORANUSj ter zyde tegen pharnacej, Nu, p h a r n a c e s, zal hy voortvaaren en uitweiden in daniöl's lof, als of wy dien nooit gehoord hadden: ja deeze walchlyke lyst aanvullen met veele Deugden, alleen in zyne verbeelding gefmeed. pharkaces. d, Groote darius! Laat het woord van uwen onwaardigen Dienaar genade vinden in uwe oor en ; en aangenaam weezen voor den Vorst, die geheel het Oosten te onder bragt! Het mishaage den Koning niet myne gebeden te hooren! darius. •Spreek, piiarnaces, ik weet gy bemint  tI4 D A N I & mint my; ik bedoelde alleen u te beltranen over uwe vleijery, niet over uwen yver, —- Spreekt vry uit, myne Vrienden, gelyk een Man tot zynen Naasten. Gedoemd zyn de barbaarfche grondregels van het Oosten, ftrekkende om eene vrygeboorene Ziel te verflaaven, en van haar dierbaarst g'efchenk des Hemels, de Vryheid, te berooven! pharnaces. Hoor my dan, ö darius! Uwe Vorsten, Legerhoofden, Stadhouders en Voorzitters, en ik, uw nederige Onderdaan, minder dan de minste hunner in verdiensten; doch in yver en pligtvaardigheid gelyk aan den meesten, hebben een middel bcdagt om uw eerst opkomend Ryk te vestigen; om uwe Magt, met vaste heerfchappy, tc fchraagen, en uwe aangroeijende Grootheid, tegen 't geweld des Gevals, te verzekeren. darius. -Ik ben bereid dien voorflag te hooren — vaar voort piiarnaces! p ïi a r-  DAM 5 t, SU PHARNACES. De elendige Babylonïers hebben lang gezugt onder de Regeering van zwakke of dwinglandfche Vorftcn. De fchepter werd even flegt gezwaaid door den laffen merodach en den trotfchen belsazar. Deeze liet de losfe teugels der Regeeringe te flap hangen op 's Volks nek, en verloor zyn gezag, door te veel toe te geeven. Zyn Opvolger hieldt met een tyrannifche hand de harde roede, en floeg het morrend volk tot het bloedde. Op zo vcrfchillende rotzeil is dit Ryk in ftukken geftooten. Hunne Bcvelfchriften waren onbepaald, hunne Wetten flegt ingerigt, hunne Raadflagen verkeerd genomen. Dat getergde Volk, nu zo gevierd, dan zo gedwongen, verdrietig over het lang gedraagene juk, zal ras allen bedwang verfmaaden, allen regel met voeten treeden, en de hand des Beftuurders vcragten. D a-  r» 1(3 D A N I C Lt DARIUS. Welk hulpmiddel hebt gy hier tegen be« dagt, PHARNACES? > PHARNACES. Weet dat uwe Dienstknegten in alles. voorzien hebben. Tot dus lang draaT gen zy het juk der Heerfchappye met onderdanigheid. Maar, om uwe Magt en hunne Gehoorzaamheid te vestigen, en alle: harten aan u te onderwerpen , moeten alle: daaden van Wreedheid, voor welke de: Menschlyke Natuure gruwt, zorgvuldig ge- myd worden. Gy behoorde ecni aanvang te maaken met een Vorstlyk Bevelfchrift van volftrekte Heerfchappy ; dochl vry van alles wat men barbaarsch zou kun-, nen agten. Want weet, ö Koning! heilzaa-i me Geftrcngheid , welgeregeld door wyze Tugt,veroorzaakt meer Ontzags dan de zag^ te Raadsgccvingen en zwakke Maatregels! van niets uitvoerende Belluitloosheid. D M  © A N ï ë L. SI? DARIUS. Kom nu tot het geen gy hebt te verzoeken. PHARNACES. Niet ik; maar wy allen verzoeken u' dat Gy, door een Vorstlyk Bevelfchrift, zo onherrocpelyk als dc Wetten der Meden\ heden beveelt, „dat Dertig Dagen lang, ,, geen Onderdaan in uw Koningryk, van „god of Menfchen iets zal verzoeken, ,, dan alleen van u, ö Koning!" darius. Waar toe dit vreemd Bcvclfchrift? PHARNACES. Het zal, met eene altoosduurende beveiliging, de Kroon op uw Vorstlyk Hoofd zetten. En door een onfchadelyk middel de Gehoorzaamheid van dit Nieuwe Ryk verzekeren. Bedei.k boe zeer het zal .trekken om uw Gezag te vei/heffen, 't Zal ^ uw  ai8 BANiëti uw Naam geëerbiedigd, en, by 't Volk, zonder wedergade, aangenaam maaken. Hoe ! 1 dertig dagen lang, even als de Hemel te zyn, over goed en kwaad te befchikken. Met uwe eigene ooren de behoeften uws Volks te hooren , met uwe eigene milde handen uwe fmeekende Onderdaanen te zegenen! ö darius! Gy zult in hun oog zo goedertieren zyn als een ryklyk fchenken* de Godheid; en in eiks hart te Babyion, even als in Medie heerfchen. Welk een heerïyke ftaat, de gezegende Uitdeeler van al het goede, dc eerst werkende Oorzaak van allen geluk te zyn! Gunstbetooningen met eene ruime hand te fchenken, cn zelve gezegend te weczen, door anderente zegenen! darius. Is dit de algemeene wensch? De Vorsten cn Hovelingen knielen de opfür voorzitter- h Is de wensch van den cerften tot den laat  D A H I Ö L. 21 Cj laatften. Aanfchouw, ó Koning! uwe Vorsten, Stadhouders, Raadsheercu en Legerhoofden. Het Bevelfchrift overreikende. Zie daar, ó Koning! het Opftel door onzen yver vervaardigd. Het Bevelfchrift is gereed. Wy wagten alleen de bekragtiging van uwe lippen, cn de bezegeling van uwe hand. darius. Welk eene ftraue , r h a r n a c e s.' is vastgefteld tegen den Ovcrtrceder van ons Bevelfchrift ? pharnaces. De ftraffe des Doods! ö Koning! Het Bevelfchrift houdt in: „ Indien eenig Ondcr„ daan, in den tyd van Dertig Dagen, van ,l, god of Menfchen / behalvcn van u, ó », Koning! iets bcgecre, Hy zal in den Leeuwenkuil geworpen worden." K 2 DA-  a N i ë L* 229 a R a S P e S. Denk, welk ccnc raagt gy bezit ;* denk in welk eene b'Iaakeridè gunfte gy by darius ftaat; d:iïk van Iioc veel belangs uw Leeven is voor de Stammen uws Volks , nog-nauwlyks in veiligheid gebragt. Leef, ö leef, om de zaak van uwen god dienst te doen! D a N I ë L. god zelve zal zyn eigen' regtmaatige zaak verdcedigen. Hy weet de gefchiktfre werktuigen, om Hem te dienen, te befchikken. Wat my betreft, de wyde Wereld heeft geen lokaas om my te vangen. Wat zou het my baaten, indien ik het Vorstlyk Ebactana, het uitgeftrekte Land van 't vrugtbaar Medi$9 ja de gehcele Wereld verkreeg, indien myn omterflyke Ziel de prys moest wcezen? Vaar wel, K 7 mya  2SO D A N I ë L. myn Vriend! de tyd roept my. Ik heb reeds eenige oogenblikken van myn uur, tot Godsdienstoefening gefchikt, afgenomen om uw nog zwak Geloof te verfterken. Laat ons 's Hemels welbchaagen volbrengen , en de Uitkomst den Hemel aanbevelen ! D A-  D A N I EL. VYFDE DEEL» TooN'EEii! Het Paleis. piiarnaces en soranus. PHARNACES. *t Fs gelukt! soranus, de uitkomst heeft ons Ontwerp bekroond! danicl is gevallen in de ftrikkcn door onze loosheid gefpanneti! soranus. Dat hy zo fchieïyk daar in verward geraak-  C32 D A n I ë l. raakte, verwondert my. Hoe? - Geen dag -— geen oogenblik zyne Godsdienstoefeningen uitgefteid? Dus dolzinnig een zeker gcaar in den mond te loopeu, gaat bykans allen geloof te boven ! Wanneer heeft hy deezen roekloozen flap gedaan? pharnaces. Zo even, en hy is op dc daad betrapt. Daar hy zyn veclvertoonsmaakende Godsdienstoefening, in't aanfchyn van den God des Daags vevrigttc, zag geheel BahjJon den hoon door hem darius aangedaan: want hy hadt, de ftrengheid des bevels tartende, zyne vensters open gclaaten. Onze uitgckoozc benden, geplaatst om op hém re letten, ftoovcn terftond binnen, en greepen hem in het vuur zyns blinden yvers, eer hy zyn Gebed half voleindigd hadt. —-—De jonge araspes, bidt, weent, en dreigt, met al de buitenfpoorigheid van hartzeer, daniül houdt zich ftil: gclaaten en onderworpen, maakt hy zich gereed om  D A N I ë l, 23S om hen te volgen. ■ Maar zie, de Koning nadert. ——. soranus. Hoe , wat is dit? de Koning ziet misnoegd; zyn oog, vol toorns, dreigt wraak. darius. ó, Diep verhoole list! ó, bcdrieglyke trek! My zo onverhoeds te verftrikkcn ! Myn hart te wonden, waar het teêrstgevoe- ligst is in de Vriendfchap! Myn naam te fchenden ! My, by de volgende gedachten , te brandmerken, als de trouwlooze Vom,die zynen Halsvriend liet ombrengen! ö danicl! da*NiëLiWie zal voortaan darius vertrouwen ? Geen Slaaf, in myn ganfche Ryk, van de Indifcbe groote Zee tot de Caspifcbe, of hy is geruster dan Ik, zyn Monarch! Ik heb eene daad gepleegd, die myn Eer, voor eeuwig, fchandvlekt? iuiarna- ces! Gy, gy, gryze Vlcijcr, door¬ trap-  234 d a n I ë L. trapte Staatsman gy hebt uwen niets kwaads vermoedenden Vorst bedroogen. pharnaces. Groote darius! Laat geen ongegronde gevoeligheid u verblinden Waar in ben ik te befchuldigen ? Wie kon zulk eene hardnekkige wederftreeving van de Wet voorzien? Wie denken dat daniöl zich, zo fterk hem mogelyk was, tegen 's Konings bevel zou aankanten ? d a r i tr s. Gy hebt het voorzien ! Gy wist dat zyne Godvrugtige Ziel nooit het Gebed zo langen tyd zou ultftellen. Maar ik, misleide Koning! Ik moest voorzien hebben zyne ftandvaste Godsvrugt. 't Was myn post geweest te doorgronden, dat eenig zelfzoekend oogmerk, iet, 't welk u nader betrof dan uwe geveinsde Liefde en gemaakte yver voor my, u tot den gedaancn voorflag aanzette. —— Gy wist, hoe hoog ik daniëL fchat-  d a n i ë L. 23^ fijhstre, welk een prys ik op zyne waarheidliefde ftelde! Koos ik hem niet, fchoon hy in laagen ftaat, arm, een gevangen Man, een Jood was! Beminde ik hem niet.' Bekleedde hy geen aanzienlyk Ampt? Dit, dit was oorzaak van zyn val! Was hy min groot geweest, hy hadt in veiligheid gezeten, - Zyn luister flikkerde u te fterk « . on- duldlyk.fterk ~ in de oogen. De glans ■ zyner Deugden verdoofde te eenemaal het veel flauwer fchynzel uwer mindere verdiensten. Onbedagt Grysaart! Gaa bedenk eenig middel om my te ontheffen van deezen zwaaren last des misdryfs! Gaa, fcherp uw vindingryk vernuft om het leeven van den cerwaardigen daniöl te redden! pharnaces. 't Is te laat. Hy heeft het nieuw Bevelfchrift overtreeden. Hy durfde Gebeden tot zynen god opzenden, fchoon hy ten vollen wist, de ftraffe des Doods, op dat bedryf, gefteld. En, volgens de onher- roe-  2$6 daniël. roepelyke Wet der Meden, door hem gefchonden, moet hy fterven! darius. Godloosheid Vermetelheid! Gedrogtlyke Hoogmoed! Onherroepelyk ! Behoort iets op aarde die benaaminge te draagen? Aan de Eeuwige Wetten van oromasdes komt dezelve alleen toe. Maar, helaas! Alle menschlyke ontwerpen zyn zo los gemaakt, zo zwak gevormd, zo blootgefteld aan verandering, zo zeer met dwaaling vermengd in derzclver fchikking, dat veranderlyk en fterflyk het zelfde is. Doch waar bevindt zich dan iel? Waarom verfchynt hy niet om my met verwyten te overlaaden? my te befchuldigen van al het kwaad, hem door myne barbaarfche verhaasting op den hals gefchonden ? Waar is hy ? pharnaces. Hy bereidt zich , om het lot hem be- fchoo-  D A N i ë r„ 237 fchooren, te ondergaan! Dit uur moet hy fterven; zulks is de eisch van het Bevelfchrift. DARIUS. Schort het volvoeren van' dit doodlylc vonnis eenigen tyd op! Breng hem hier! — Of laat ik liever tot hem gaan, en van dien Stervenden vergiffenis verzoeken, en zyn laatst gebed. D A-  D A N I Ë L. ZESDE DEEL. TOOKEELJ DAKlëL'S Huis. DANlëLj ARASPES. A R A S P E S. Laat ik u, zo lang mogelyk, byblyvcn! Laat ik de Hem der Wysheid hooren , eer de zilveren koorde door de koude hand des Doods losgemaakt worde! D A N I ë L. Isu ben ik gereed. -»-•■ Cecne droefheid ,  O A N 1 ë L. n~o9 heid, —— geene vrouwlyke zwakheid, braave araspes! Gy behoorde blyde te zyn, myn vreemdelingfchap is ten einde, het Hemelsch Vaderland wagt my! araspes. En ik moet u derven, ö DANiëL! —i Gy moet fterven! ——— D a n i ë l. En wat is de Dood, myn Vriend! dat ik voor den zelven zou fchroomen? —— Te fterven! is te zegepraalen, — is toegevoegd te worden tot de groote Vergadering der Goeden en Regtvaardigen, deiHelden , der Propheetcn, der Heiligen! Och, 't is toegevoegd te worden aan 't Gezelfchap van Mannen door lyden volmaakt • i 't Is myne groote Voorvaders te ontmoeten! 't Is te aanfchouwen de doorlugtige Aardsvaders, met wien 't den heer behaagde gemeenzaam te verkecren ?— 't Is den gezegenden no ach en zyne Kinderen,  240 D A N I c L. ren, Bewoonders der eerfte Wereld , te z-ien> , 't ls , welk een verrukkend denkbeeld! hun te ontmoeten, die wy,hier beneden, gekend, bemind, en verlooren hebben! Den moedigen azaria, de drie Broeders, die,* in den bloei der jeugd, de fchroeijeftde vlammen doorftonden» 't Is niet alleen Helden aan te treffen, die hier op aarde, den ftryd des Geloofs volftreeden; maar Hemeïfche Overwinnaars, MicnAëL met zynen roemryken Engelenftoet, die de vyanden der Waarheid te on- derbragten! *t Is zich met hun te vcr- éénigen in de gezegendfte bezigheid, het verheerlyken van god! Met de ftemmen der hooge Hemelchooren zal ik myne ftcm paaren, om eeuwige Hofannas, voor den Koning der Koningen, aan te heffen! Dien te befchouwen, diens Heerlykheid te zien, ware genoeg, fchoon 'er geen Heilig, geen Seraph in den Hemel zich bevondt. TDat is fterven! Wie zou dan het ftërflot niet willen ondergaan? Wie niet wen-  d A N I ë L. 24X wenfchen te fterven, op dat hy ecuwig mogt leeven? [darius, daniël, araspes.] darius. Waar is hy? Waar is daniSl? — Dat ik hem zie ! Dat ik dien eerwaardigeu- Man omhelze, dien ik gedoemd heb, om , door den muil der hongerige Leeuwen, verHonden te worden ! d a n 1 c l. Vrede zy Koning darius! darius. ó, Beledigde danicl.' Kan ik u dus, zonder klagten, aanfehouwen? Kan ik dulden te hooren, dat, toen de heillooze volvoerders der doodftraffe, u ftuittea in uw nog niet geheel gedaan gebed, uwe CodVrugtige lippen ecnen zegen over darius affmeckten over darius, die uw leeven ..zogt? Uwe Moordenaars rolde een L traan  8.42 D A N I C L. traan van medelydcn, voor hun eene vreemde aandoening, uit de oogen. Zie my niet aan met die vriendlyke goedhartigheid! Ach! ik zou veel eer de ftem des bitteren vcrwyts, van fiere gevoeligheid kunnen verdraagen; maar ik ben niet beftand tegen dit harttreffend zwygen ! dat betoon van geduld! en zagtaartig ontzag! D A N I Q L. Gy zyt nog myn Koning. DARIUS. Ik ben uw Moordenaar! Ik heb uw dood'v onnis ondertekend! DANIËL. li weet uwe ziel denkt edel; gy zyt nog goedertieren! Ware dit anders geweest, ik zou my, met gewillige gelaatenheid, aan 's Hemels fchikking onderworpen hebben; doch tc weeten dat uw wil niet ftemde in 't lot van uwen Kncgt, voegt Blydfchap by dc Onderwerping. D A'  ° A N i ë U H% B a r i u s. ik zweer by Hem, die zyn Throon in de Zon gevestigd heeft, dat uw bloed zal gewrooken worden' Op deeze uwe Vyanden zult gy volkome wraake hebben. d A N i ë l. Hou op, ó Koning! De Eeuwigleevende god heeft gezegd: myne is de Wraake; Ik zal elk, naar zyn werk, vergelden. Dc Wraak der Menfchen werkt gods Ceregtigheid niet. darius. • Ik had gehoopt dat wy langer tyd met elkander den last der Hccrfchappye zouden gedraagen ,en gerust, in hoogen ouderdom, ten grave gedaald hebben! Wie zal my thans raad gecven en myne gangen beftuuren? ó, Ongelukkig lot der Koningen .•Wiezou, indien het Vorstlyk Purper niet begcerlyk in de oogen fchitterde, den Koninglyken L e Man-  244 D a n ! ê l. Mantel omhangen? Eene Kroon — wat is dezelve? ■ Die deeze draagt, draagt tenens de eïenden eens Volks! Hy hoort hun morren, hy voelt hunne misnoegdheden, hy gaat gekromd onder den last van kommer! Zyne beste daaden worden arm 't Geluk toegekend, de mislukkingen alle Hem geweeten! De Vorst zit op eene hoogde ,van allen vermaak beroofd , cn blootgeftcld aan eiken rukwind van 't wisfelzieke lot! Tc verheevcn voor Hoop! Te groot voor Geluk! Tc zeer ontzien voor Vriendfchap ! Te gedugt om genot te hebben van gezellig Genoegen cn de verrukkende bekoorelykheden der vrye Verkeering! Het Lot wilde my van dc rest uitzonderen, en my, fchoon een Koning,met een Vriend zegenen. —— En ik —— ik heb liem vermoord! D A N I ë L. Myn uur nadert! Haat myne' naagedagtenis niet! ó Koning! Befcherm araspes; be-  • * N ï ! t, 24- bemoedig cyrus in het heilig Werk van 't herbouwen myner verwoeste Stad Jerufalem! Vaar wel.' Zj omhelzen elkander» DARIUS. Luistert aanftaande Koningen ! Luistert nog ongeboorene Regeerders der Volken! Leert uit myn misdryf, leert uit myn ongeluk , nooit u zeiven te vertrouwen aan zwakken of boozen,dat de ontleende Magt, waar mede oromasdes de Vorsten bekleedden algemeenen beste moet ftrekken. 1 S D A-  DANIËL. EEVENDE DEEL. TOONEELi De Voorhof van 't PaleLs» De Zon komt op. DARIUS, AR AS P ES, DARIUS. Ach! braave araspes! welk een fchrikvolle Nagt! En de aanbreeken.de dageraad brengt geen bedaardheid van geest, geen rust mede! —•— Geen verkwikkende en zorgzagtende flaap heeft deeze oogen bekroopen, geen fpys is over deeze beevende lip.  D A N i c L. »47 lippen gegaan, zints myn hand het lot van DANiëL ondertekende. Hoor wat het befluit is van myne vrugtloozc boetedoening. De Dertig Dagen, door my zo onvoorzigtig bepaald tot het ftandhouden van 't afgegeevcn Bevelfchrift, wil ik fchikken tot Dagen van gcklag cn bckecring, van vasten en bidden, en het betoon van rouwe. Geen Zang of Snaarenfpel, geen Muzyk hoe genaamd zal myn oor öreelen, thans doof voor alles wat naar vreugde zweemt. a r a s p E s. Myne droefenisfc kent geen perk van duur! darius. Zie dien Kuil! —— Daar moest d anicl dc woede der hongerige Leeuwen ondervinden! Daar-\verdeu de afgefcheurde Leden des gcdtüdigen Martelaars wreed- lyk vcrmaalen! Verberg uwe traancn niet, araspes! 'e Zyn traanen , die de L 4 Deugd  D A N I ë L. Deugd ftort, niet, gelyk de myne, door fchuld en knaaging verbitterd. —— Laat ons nader treeden. —— Wie weet of die ontzaglyke Magt, door hem zo-menigmaal, zo vuurig, aangebeden, hem niet verhoord en verlost heeft! Hy gaat na de opening des Leeuwenkuil*, ó Daniël} Dienaar des leevenden gods! Kan Hy, dien gy zo lang gediend, zo zui\ er bemind hebt, u verlosfen van den muil der hongerende Leeuwen? D A N I ë L, Uit het diepfle des Kuils, Hy kan -— Hy heeft. D A R I U s. My dunkt ik hoorde hem fpreeken. a r a s p e s. ó Wondere kragt der fterke Verbeelding! Al hadt uw ftem de kragt van een trompet,, zy zou DANjé'L, uit dien doodflaap, niet kunnen opwekken. D A-  Hy- kan Hy leeft . . .   d a n i 'é l. 2_<9 D a N i ë L. Hy verheft zyne ftem uit de diepte. Vrede! Koning darius! De god,welken ik dien, heeft den muil der Leeuwen toegeftopt, om myne onfchuld te handhaavcn. darius. Hy leeft! • Hy fpYeekt! —- a r a s p e s. 't Is geene vei beelding; - *£ ;s de klank zyner welbekende ftemme. darius. Waar zyn myne Dienaars ?SchieIyk , vliegt gelyk een blixem, om daniöl te verlosfeu uit den Kuil ; brengt hem hier l . Verbreekt het zegel, 't geen hein van my affluit. Zie, araspes, zie de tamme Leeuwen! Merkt op hoe zv ais Lammeren ftaan. —- Zie, araspes! hebben geen vermogen om hem te befchadigen. Hoe han0cn hunne koppen, hoe heeft alle fcheurziekte hun yerlaaten, op zyn vriendelyk aanzien! ^ 5 aras.  i50 d A N I ë L. ARASPES. Wie dit vertoon aanfchouwt, wie het, in volgende tyden, hoort vernaaien, kan twyfelen of de g o o van danicl is de waare god? DARIUS. Niemand, araspes! araspes. ö Hy komt, hy komt! DAKiëL treedt te voorlchyn, gevolgd van de menigte. D a N I ë L, Heil zy darius! darius. Leeft gy, in de daad? Leeft gy onverze er d? araspes. ö Verheugend Wonder! darius. Ik kan myne eigene oogeu naauwlyks gclooven. —-— Hoe zyt gy ontkomen? D a N i ë L. Dat hoogst heerlyk Wcezen, 't welk zyne  D A N ï ë L. «51 ne Godlyke tegenwoordigheid toonde, toen de drie Broeders , ten marteldood gedoemd, de vlammen van den gloeijenden Oven wcdcrftonden, ondcrftetmde my! De gevangene, vol hoopc, wendde , zelfs in den naaren Kuil der hongerige Leeuwen,, zyn gebed tot den rotsftccn zyns Heils, gereed om te hooren, cn magtig om te verlosfcn! darius tegen araspes. Waar is r n a r n a c e s ? Vat den gryzen Verraader! Vat soranus en de Smecders van het heilloos Bevelfchrift. Dat niemand hunner ontfnappe. De ftraffe , door hun diepge wortelden haat voor den Heiligen DANiëL befiemd, valle met tienvoudige wraake op hunnen kop. ——- Tot den Leeuwenkuil doem ik zyne laaghartige Befchuldigers; alle hunne Vrouwen cn Kinderen zullen in dat lot deelcn. Draag zorg dat geen deczer ontkomej volvoer myn' last, braavc araspes! araspes vertrekt. d a-  25a DANlêL, DAN I ë L. Treed zo niet ter ftraflé , darius! ó, Spaar de Schuldlcozcn, fpaar de Schuldigen mede! Waar geene fchuld is, zou het ftraffen onregtvaardig weezen. En waar fchuld is, ö Koning.' daar vervult knaagend harteleed de plaats van ftraffe. DARIUS» Niet meer! Myn last heb ik gegeeven! Geen één verzoek, behalven dit, zult gy ooit te vergeefsch doen. — Nadert,myne Vrien. den, araspes heeft reeds het gerugt des voorvals verfpreid; en ziet welk eene menigte toevloeit. ' ï vol k. Lang leeve Koning darius! Lang leeve de groote daniöl, 's Volks vriend! darius. Nadert, myne Onderdaancn! Ziet deezen heiligen Man! Dc Dood heeft geen magt gehad om hem te befchadigen. De verfcheurende Leeuwen werden tam op *t zien van  D A N I ë L. «53 van hem, en lagen hun wrecden aart af. De magtige god befchermt,in deezer voege , zyne Dienaarcn! Dus weet Hy de Regtvaardigen , uit de kaaken des doods, te redden, terwyj de Smeeders van het bedrog zuilen vallen in den Kuil,dien zy voor den onfchuldigen gedolven hebben! een HOVELING, Na den zelfden Kuil, waar uit da NiëL wonderdaadig verlost is, wordt p har naces en de Zynen, door araspes, gefleept! Met gebeden en traanen, en al de laagheid van vernederden trots, fmeekcn zy om lyfsbehoud, araspes wil niet hooren. „ Gy hoorde niet na my", riep hy hun toe, „ toen ik om 't leeven „ van DANiëL badt. Zyn god bewaarde „ Hemj Zie nu of uw god na uw ge„ fchrei zal luisteren," darius. Hoort, Volken, Taaien en Tongen, over welke ik hecrsch! Vrede zy binnen uwe Vestingen! Op dat ik uit de gemoederen der Men-  D a W I ë L» Menfchen verbanne het te fchielyk uitgegeevcn Befluit, zal ik de kragt daar van tegen gaan door een veel regtvaardiger. Ik elk Gewest myns wyduitgeftrekten Gebieds, van CbaUea af tot de uiterfte grenzen van Medie, zal dit myn Bevelfchrift uitgezonden, en deeze myn wil bekend gemaakt worden. Haast u, myne Herauten, en verfprcid myn Koninglyk Bevel, door. 't gahfche Ryk. Dat alle myne Ondcr- daanen de kniën buigen voor den god van naniSl —— want Hy alleen is de heere. Laaten zy allen Hem aanbidden, en beeven voor den Naam van Hem, die, in onbezwalkbaarcn luister, zit boven de Hemelen boven den Hemel der Hemelen! Zyne Magt is altoosduurend ; zyn Throon, op Billykheid cn Waarheid gevestigd, zal wyd uitgeftrekt, buiten den bepaalden kring van tyd en plaats, in alle Eeuwigheid duuren! Met zyn rechter arm behoudt Hy, cn wie zal d:cn afkeeren? Hy verdecdigt,cn wie zal befchadigen? — In  D A S [ ë Li In den gcvaarlyken Leeuwenkuil verloste Hy daniSl van de woede der Leeuwen! Zyne Daaden zyn Wonderen; en zyne Werken zyn eene onafgebrooke aaneenfehakeling van Wonderwerken! araspes treedt binnety Aiïe Heil, ó Koning! darius leeve in eeuwigheid! Dat alle uwe Vyandcn het lot van pharnaces ondergaan! darius. araspEi fpreck. araspes. ö Laat ik bevryd wcezen van dit verhaal! 't Is vol van de naarfte afgryslykheden! Schriklyk was het gezigt! De hongerige Leeuwen, greetig op hunnen prooi, verfcheurden de in den Kuil geflorttcn eer zy den grond des Kuils bereikt hadden. D A-  i$6 D A N I ê Li DARIUS. Datmenbelydc,dat het ccn Hooger Hand was, die de woede dcezer Dieren bedwongen hunnen greetigen muil Hopte. 't volk. 't Is waarheid. —De god van dan i c l is ccn mngtig god. ■ Hy behoudt cn verdelgt. ARASPES. 6 Vriend! ö daniöl! nu kunnen de dobberende twyfelingcn nooit meer myn vastgevestigd Geloof doen wankelen. d A N I ë l. god — god alleen . komt de Eer toe !