E S T E L L E.   E STELLE. DOOR M. BE I L OU AN. XJIT HET FUSSCE ix. AM S TE RD AM, Bij JO HANNES ALLA11T, M D C C X C.   PROEVE ° ▼ b * hit HERDERSDICHT. Vccle Authcurs hebben gefproken over het herdersdicht, hebben de herderlijke Dichters beoordeeld , gave„ voorfchriften voor dezelvcn, en weinigen ftemmen in de namer van befchouwing daaromtrent overeen : de eene (0 wil dat de herders galant 2lJn en veel geest bezitten; de a„. dere (s) i„ tcgendeeJ beweert) ^ ^ zig nimmer moet verwijderen van die gulde eenvoudigheid die de voornaamfte bevalhgheid aan de werken der Ouden bij- CO 'onteneue , Redevoering over het herdersdicht, bladz. i55 I. deel, a 3  VI ÏROEVL OVEJS, HET zet; nog anderen (i) eindelijk houden het figuurlijke voor de voornaamfte verdlenften van het herdersdicht. Mijn oogmerk is niet om deeze verfcliillende gevoelens, waarvan geen een geheel het mijne is, nauwkeurig te onderzoeken; ik wil Hechts rekenfchap geeven van de wijs op welke ik het herdersdicht befchouw , en de middelen die ik het ..gefchiktst houde om een 2ekeren graad van belangrijkheid, mogelijk zelfs van nuttigheid , daaraan te geeven. Ik heb altijd op deeze foort van gedichten hooren aanmerken, d2t zij koel en verveelend zijn; gebreken die nooit verfchoonbaar zijn, vooral niet in Frankrijk. Men bewondert waarlijk de herderszangen van theocritus en virgilius ; men kent van die van fontenelle eenige lieve verzen , die men alleen fchijnt geleerd te hebben om zig te ontdaan van de anderen te herleezen ; en zo dra men een werkje aankondigt waarvan de helden herders zijn, fchijnt het of deeze enkelde benaaming den llaaplust opwekt. (i) De Abt DEsroNTAiNES , RedeToeiïng over het herdersdicht, bladz. P'aatften in hunne herderszangen eene bevalligheid , en natuurlijkheid misfchien te veel gepreezen in hunnen tijd en te veel vergeeten in den onzen: fontenellb , en la motte , hebben de hunnen met geestige gedachten, met fijne trekken en betoverende „ zuchtte om de liefde — die bij zig zeiven „ gelukkig en te vreden is; Parijs bij naame „ nauwlijks kent; die de grenzen der wereld „ met die van zijn eigendom berekent, en ,, meent dat 'er geen grooter zeën zijn dan „ de Marne of de Seihë: in dien gelukki„ gen ftaat begon op het ftrand van OJfe de' „ ftille loop van mijne fchoone dagen : het „ zij ik de ploeg gebruikte of de fikkei, d« „ arbeid mijner handen onderhield mijn huis,, gezin ; en was de avond daar , had de zon „ haaren loop volbragt, dan was ook mijn „ werk voleind, dan vond ik mijnen haard omringd met mijne kinderen , en dikwijls kon „ ik zelf daar nauwlijks plaats vinden; de eene „ fliep in zijne luuren, de andere in de wieg „ hen kusfehende wond mijn vrouw het gefponnen garen: de tijd werd als een ge-> heiligde zaak bij ons befchouwd, én de le„ digheid had bij mij geen' toegang. Ci) boileau heeft segrais geroemd, e*>hij had gelijk naar zijne eigene gewoonte. Zie hier den ftijl in welken segrais zijn herder^ zangen fchreef: A 5  I fïxöfiVE OVER HET verzen doorzaaid: vecle anderen, meer nieuwe Dichters (i), hebben de roerendde de muzykaalde toonen uit de veldfluit gelokt, m. gessner vooral, overtreft, naar mijne gedachten , hierin zelfs de Ouden, gessner mist mogelijk die betoverende dichtkunde die in viroilius de geringde omfchrijving veradelt; hij bekoort niet altijd het oor als die Romeinfche dichter, maar hij fpreekt beter tot het hart en boezemt het zuiverder gevoelens in : men vormt zijn' fmaak als men virgilius , men voedt zijne ziel als men gessner leest: de eene doet MELiiié en gallus beklaagen,de andere doet de onfchuld en de deugd beminnen en hoog achten. Na deeze rechtmaatige en oprechte hulde „ timarete is weggegaan! die ondankbaa„ re, verachtende mijne zuchten en mijne traa* Vnen, laat mijn verwoeste ziel ten prooie „ aan mijne fmarten : ik zal nimmer hoopen „ dat zij eens den medelijdenswaardigen loop 5, van mijne fmarten zal willen duiten; doch 3, ik beminde haar meer dan het leven — .„ w. en ik zag haar alle dagen." (l) De Abt mangenot, m. berquin, U. iEONARD, Mejuffrouw ijsvesque, Mevrouw verdier , wier idylle op Vcmclufe met de ichooöde van de Oudheid lun. vcrgelekeo worden,  HERDERSDICHT. XE aan mijne meesters en mededingers , zij het mij vergund wedertekeeren tot mijne gedachten over de oorzaak van het koel onthaal dat men aan de herderszangen geeft. Ik ben van oordcel dat geen werk van frrraak eenig duurzaam genoegen geeven kan , zonder belangrijkheid: maar is het wel gemaklijk , in een tooneel tusfchen twee of meer zamenkouters, die allen van de» zelfde zaak handelen , wier denkbeelden over het zelfde onderwerp gaan, die komen en wéér vertrekken zonder drangreden , om dat belangrijk te maaken ? en evenwel is dat het herdersdicht. In de beste tooneelftukken is het eerfte tooneel doorgaands koel om dat de perfoönen ons nog onbekend zijn, en dat zij zig flechts vertoonen om ons te ontdekken wat men zal behandelen, en tot deelneeming te bereiden; men hoort hen, in de hoop dat deeze aandacht met vermaak zal beloond worden; doch wanneer het vermaak niet volgt wordt men gemelijk; dewijl de menfchen misfchten het allergierigfte zijn op hunne aandacht; zij vergeeven het niet dat men die heeft opgewekt voor niets; ejj A 6  xii proeve over het dit natuurlijk gevoel kan alleen de wreedheid verfchoonen , met welke zeer goede lieden het ftuk verachten, of het boek verfcheuren, van denzelfden man , dien zij , een oogenblik daarna, zeer gaarne zouden willen verpligten. Het herdersdicht heeft zeer bepaalde grenzen die het nauwlijks mogelijk maaken om 'er veel belangrijks intebrengen; als dat belangrijke verfchijnt , is het ftuk geëindigd , en men moet een ander beginnen : eene verzameling van herderszangen gelijkt dan niet kwalijk naar .eene verzameling van eerfte tooneelen van een tooneelftuk , en de leezer heeft geen groot ongelijk om het boek neerteleggen, en tegen deeze fuoit van gedichten vooringenomen te blijven. guarini en tasso (i) hebben dit ge. voeJd , dewijl zij de eerften zijn die in plaats van herderszangen eenefoort van herderlijke dramas maakten , waarin de tooneelen elkander opvolgen , die als een tooneelfpel voordgaan , en ons een lange daad , welke bij trap* pen na het einde loopt, voorftellen. Weggefleept door den fmaak hunner eeuw, (i) guarini en tasso fehreeven in it «stiende eeuw,  HERDERSDICHT. XIII doorweefden zij Amintas en den Getrouwen herder met fijne en geestige trekken, dikwijls zelfs al te fijn , wier overdaadige verkwisting op den duur een' leezer die een vriend is der eenvoudigheid, vermoeit, cn welke mogelijk twee werken ontfieren die , meer eenvoudig,, puikftukken geweest zouden zijn. Deeze manier van het herdersdicht te behandelen is , geloof ik , beter dan losfê zangen ; maar zij behoudt nog te veel koelheid, want het tooneel verdraagt zig niet recht met het herderlijke; daarin is alles zacht en rustig ; de droefheid fchreit en vertelt haare. fmarten zonder gerucht , zonder toorn, zonder uitroepen der wanhoop ; het geluk geniet , zonder het te zeggen; of fpreekt het van zijn genoegens, het is om het zachtjes aan het oor der vriendfehap te vertellen: op het tooneel iri tegendeel, hebben de hevige driften alleen uitwerking ; men beweegt niet dan door hevige fchokken; men raakt niet als door fterke ftooten : de gramfchap van het treurIpel heeft niets gemeens met de fmarten van den veldzang. Het gelach der blijfpelen gelijkt niets naar de zachte vrolijk. A 7  5iv proeve over ii et heid der herderen: deezen hebben een taal op zig zclven; men hoort die niet buiten hunne vallei ; en op het tooneel overgebragt, zijn zij zo kwalijk geplaatst, zo kwalijk voegende , als een boer in 't midden van een paleisHet beste middel zeker om h*t herdersdicht belangrijk en meest nuttig te maaken , zou wcezen het overtegieten in een dichtftuk waarin het al zijne eenvoudigheid en zachtheid kon bewaaren , en tog overeenftemmend blijven met het overige van het werk. Dit deed m, de saint« lambert in het dichtftuk over de Jaargetijden : zijne fchoone befchrijvingen van de ontwaakende Natuur in de lente, van de rijke boerderijen in den zomer, van het vermaak en de gefchenken van den herfst, van de ftrengheid en de treurigheid des winters, zijn waarlijk verhevene herdersdichten: het herdersdicht fluit het verhevene niet uit, wanneer Hechts de dichter, zonder van Lier te veranderen, weet aftedaalen tot zachtere toonen : 't is op deeze wijs dat in dit zelfde werk de tafreelen van een herftellenden kranke die een Lente - morgenlucht komt inademen ; van een' Landheer die zijn leven fa  ■ I 11 B t k. £ D I c 1 T. xv weldoen beftcedt ; de epifode van lise , van den Landhuurder , van de twee gelieven bij een graf, zonder dat de iee* zcr het gewaar wordt, in een tcderert eeuvoudigen toon komen , die de waare herderlijke is: deeze Stukjes alleen geeven aan m. de saint-lambert de eerfte plaats onder de herderlijke dichters ; zo als de philofophie , de fmaak , de fchoone verzen , van het overige van zijn werk , hem in een gelijken rang met onze beste dichters plaatfen CO. CO Wij fpreeken niet van m. den Abt de hlle, nicttcgenftaande de zo fchoone , zo naïve befchrijvingen, die hij van de Natuur doet — zijne betoverende dichtkunst heeft de boerfche fluit verworpen, en wij handelen Hechts over het herderlijke. M. de Marquis de marnezia is hieraan nog nader gekomen in zijn dichtfluk op de Landlijke natuur : dit werk waarin over 't geheel zulk een zuivere liefde tot de Natuur, en een getrouwe affchildering van haare fchoor! heid heerscht, dat het niet anders dan in de fchaduw derbosfehen, op den rand der beekjes of op de toppen der bergen kan zamengefteld zijn, doet ons bejammeren dat de Autheuj hier niet meer herderlijke epifodes heelt ingemengd , alwaar zijn beminnelijke aart e»  XVI PROEVE OVER HET Maar wie zou na de Jaargetijden een werk van deeze foort durven beproeven ? het is veel voorzichtiger, eenen verfchillenden weg inteflaan : de plaats daar onder is ook nog fchoon, en de roman kan na het dichtftuk met belang geleezen worden. Het herdersdicht op deeze wijs fchikken* de , bewaart men de voordeelen die de tooneelvorm daaraan geeft , . wrant de roman laat toe , ja vordert zelfs tooneelen: de noodzaakelijkheid om dezelven in de Drama onderling te verbinden door andere tooneelen , brengt noodzaakelijk Iangdraadigheid voord; maar in een Roman zijn twee woorden genoeg om ze zamen te voegen . de overgang is fchielijk, leevendig ; men fnelt van gebeurtenis rot gebeurtenis; men houdt niet ftil - als bij die, die belangrijk zijn; de zamenfpraaketi, de verhaalen , en befcfifijvingen zijn dooreengemengd , en vcrpoozen elkan ler; het is een lagthend veld met bosfehen , beekjes , met boomgaarden en heuvelen doorfneeden; de leezer wandelt 'er lang zonder vermoeidheid ; maar zijn levendig gevoel zig zo fchoon xoade* hebben kunnen ontwikkelen.  hrrdkrsd i c ht. XVII doe hem denzelfden weg afloopen op een uitmuntende vlakte, doch met minder veranderingen , hij bewondert dezelve en vraagt om te rusten. De bekoorelijke roman van Daphnis en Cloe (1) heeft federt langen tijd mijn gezegde bevestigd: dit onnavolgbaar voor» beeld vm natuurlijkheid , van bevalligheid , van naïviteit, heeft altijd meer vermaaks verfchaft dan theocritus en guarini ; en het zou dit nog meer doen zonder cenige al te vrije beelden die altijd uit zulk een werk moesten verbannen zijn : de liefde der herders moet zo zuiver zijn als het cristal van hunne fonteinen; en even als de fchoonfte herderin al haare bevalligheid verliezen zou , als zij de fchaamte verloor, even zo moet de voornaamfte bekoorelijkheid van een herdersdicht zijn dat het deugd inboezemt. sanmazarius (2) is geloof ik de eerfte der CO De geheele wereld kent de Roman van toNGus: men weet niet zeker in welk een* tijd deeze Autheur gefchreeven heeft; C=) sannazarius heeft in het Italiaansch een herderlijke Roman, het Arcadia genaamd,gedicht, waarin men eenige fchoonheden vindt,en eene zekere melancholique fchildering die veel bevalligs  xv] ii proeve over het nieuwe Schrijvers die het herdersdicht in een roman bragt;de fchoone dagen van/taJi'ën begonnen toen ; honderd jaaren daarna hadden de ietteren een fchitterend oogenblik in Spanje, en montemaijor (i), gil pol© heeft voor gevoelige zielen; maar het ontbreekt dit werk volftrekt aan belangrijkheid en daad. (i) georges de montemaijor, een Por- tugeescb, heeft in het Spaansch in de zestiende eeuw een Roman, Diana genoemd, gemengd met verzen en proza , gefchreeven; deeze Roman zondigt sloor haar geheel beleid, door onwaarfchijnlijkheid, door de menigvuldigheid der epifoden , en heeft (dat meer is) de hoofdfeil van te beginnen met de ontrouwheid zonder reden van de heldin $ en de toverkunst te gebruiken om de drift van den held te geneezen : de bevalligheid van den ftijl verzoet dit alles; elk verhaal, elk ftukje • poëzij vertoont een teder, een zacht, een gevoelig charakter dat den leezer verbindt, en hem traanen doet Horten onder het leczen van kwalijk gevondene gefchiedenisfen , die onmogelijk , en met de zaak der Roman niet verbonden zijn. D« Diana is één van die werken waarin de firiaak dikwijls gekwetst wordt , maar waarin het hart bijna altijd geniet; men moet ze leezen maar niet vcrtaalen , om dat de bevalligheid zig niet laac Tertaaleq. Ik heb montemaijor veel bepeinsd,  xe&dersl'i cht. XIX (i), lope be vega O), figuëroa , mi. chael de cervantes , hebben sanmazarius nagevolgd : na hun arbeidden sidneij in Engeland (3), en de Marquis d'uRFé in Frankrijk (4), in ditzelfde vak. Alle deeze verfchillende werken, de Diana van Montemaijor uitgezonderd, die altijd zijn' en ik erken mét dankbaarheid, dat Esteïïe groot© verpligting aan hem heeft. (1) gil polo heeft de Diana van montemaijor. vervolgd : michael de cervantes geeft een groote loffpraak over dit vervolg, en verheft het boven het oorfpronglijke: het fpijt mij dat ik niet met h€t oordeel van cervantes kan inftemmen. (a) lope de vega heeft een Arcadia gemaakt j figueroa eene Amarilles; michael de cervantes eene Galathea : alle deeze werken zijn ver beneden de Diana. (3) sidneij heeft het Arcadia, door de Graavin van pembroke begonnen , voltooid: dit Arkadia is eene groote Roman , in den fmaak van Casfandra en van Cleopatra, uitgezonderd dat 'er dé herders met de ridders in vermengd zijn. (4) De gcheele wereld weet dar de Marquis d'urfc in zijn Astrea zijne eigene lotgevallen met diana van chateau morand j die hij federt getrouwd heeft, verhaalt.  xx proeve over het roem bewaard heeft, hadden een lot, vol. ftrekt verfchillend van dat der goede boe. ken in onze dagen ; zij werden in het eerst te veel gepreezen , vcrvolgends weinig geleezen , en eindigden bijna in vergeetelheid : die vergectelheid is voor fommige te ftreng, vooral voor de Astrea : deeze herderin die zo lang de wellust van Frankrijk was, en die wij uit onze oude Bibliotheken verbannen hebben , zou ons kunnen zeggen, zo als junie zegt: . . . . 'K heb nooit met recht verdiend , Zo min die fchittrende eer, als fchendige verfmaading. Astrea heeft een groote verdiende van vindingrijkheid : veele belangrijke epiföden , eenige aangenaame befchrijvingen , trekken van naïviteit , van zachtheid en gevoel, maar vooral de fchoone charakters van diana en silvander zullen het voor de vernietiging bewaaren; doch , dit boek heeft tien deelen , en de langdraadigheid, een verfchrikkelijk gebrek in elk werk van fmaak , is nog veel onverdraaglijker in herdersdichten. Deeze langdraadigheid komt meestal door de menigte van epifoden, die eene duh-  herdersdicht. xxi belde ongelegenheid veroorzaakt , naamlijk van te vermoejen, en den leezer van de hoofdzaak afteleiden. In de Astrea ,en het Arcadia van sidneij doet de menigte van perfoonen dikwijls celadon en mussidohh; vergeeten — verveelt den geest van den leezer en maakt hem daardoor koel en onverfchillig; daarbij, alle die Prinfen, alle die helden worden te ver gehaald. In 't herdersdicht moet alles roeren. De herders hebben geen' omgang als met hunne naaste buuren; zij verlaaten zeldzaam hunne valeien , hunne bosfchen noch de oevers van hunne beeken; de we* reld eindigt voor hen een mijl buiten hun dorp : men moet dan, als ik het zeggen mag, de uitgellrekcheid van een herderlijke roman doen overeenftemmen met de plaats waar in zij fpeelt; het ftuk vormen naar het tooneel, en de epifodes zodanig inrichten als eens een Engelschman zeer vindingrijk gezegd heeft (i): zo als de heien,die Jlechts korte flroperijen maaken , hunne korven niet verlaaten als om die te kunnen verrijken , en £i) m. robinson , die mij de eer heeft aangedaan van mijne werken in het Engelscb te vertaaien , en die ze zeer opgefierd heeft, heeft aan het begin van Galathea een proeve over de herderlijke Roman, vol nieuwe en geestige opmerkingen , geplaatst.  PROEVE OVER HET zfg nooit zo ver van dezelven verwijderen, dat zij die uit bet oog verliezen. Alle andere herdersdichters hebben zig van een middel bediend dat ik niet kan toeftemmcn;dat is de toverkunst: theocritus , ViRGILIUS , SANNAZARIUS, MONTEMAIJOR , LOPE m vi-GA hebben allen de toveikunst in hunne veldzangen : ik bewonder zeker de fchoonheid van hunne verzen ; maar ik tem geen belang neemen in gelieven , die zig verliefd maaken door minnekruid — of die door een' drank ophouden te beminnen. In het herdersdicht moet alles eenvoudig , en natuurlijk zijn. Een waar herder is onkundig dat 'er andere middelen zijn om harten te winnen dan het zijne te geeven; hij moet zig niet kunnen ver» beelden, dat men van eene eerfte liefde kan geneezen worden; en als men hem zegt dat een toveraar of toveres den ftaat van zijne ziel zou kunnen veranderen, dan moet hij zijne fmarten boven zulk eene ge* ueezing verkiezen. Geen herdersdichter, zou met reden een herderin die door rijk» dom of grootheid' verleid' was, tot zijne heldin durven, neemen : mij dunkt dat de toverij niet minder verwerpelijk is , eh nog weinige* in de. Natuur beftaau  HERDERSDICHT. 'Er blijft mij nog over om te fpreeken van een groot voordeel van een herderlijke Roman, naamlijk de vermenging van poëzij en proza; een mengfel dat behaagt, doet uitrusten, en een bron van nieuwe fchoonheid wordt. Gij hebt flechtseen ongclukkigcn herder te fchilderen die in de fchaduvv van een wilden vijgenboom zit, met het hoofd in zijne hand leunende , zijn fluit voor zijne voe. ten gevallen , zijn hond naast hem rusten, de , en die hem teder en droevig aanziet; verkies u flechts de duidclijkfte , de eenvoudigfte woorden , die het meeste uitdrukken x om uw tafreel allerfchoonst te maaken : was het in verzen, de maat, de rijm , een zekere overvloed die altijd in de poëzij heerschr, zouden u noodzaaken , hoe groot uwe gaaven zijn , om u van andere uitdrukkingen te bedienen; om een toevoeglijk woord of een overvloedig bijwoord te bezigen; dit woo»d alleen zou zeker verveelen ; het profa geeft u vrijheid om het te verwerpen , en geeft u het gemak om uwen ftijl tè fluiten, en digt in elkander te dringen , dito mogelijk hee eenige geheim is, om *;et te verveelen : wanneer gij uwen 'ee7er onderwerp waarop gij zijne aandacht  XXIV TROEVE OVER HET wilt vestigen nu getoond hebt; als gij met het vermogen der duidelijkheid , der nauwkeurigheid , der waarheid, een levendig beeld gevormd hebt, maak dan verzen , en vooral, maak ze goed, zij doen zig van zeiven op. Het is aangenomen dat ieder herder zijne ongenoegens in de fmarten be zingt; dat dan de uwe zig in zachte harmonifche verzen beklaage; wees dan dichter ; vergeet de nauwkeurigheid, de kortheid die gij in uw verhaal hebt waargenomen ; omwikkel uwe denkbeelden ; blijf ftaan op een teder denkbeeld, op eene droevige erinnering,op de hoop van een toekomftiggeluk , en men zal u leezen , ja men zal u mogelijk herleezen: deeze zelfde verzen in een' herderszang of in een herderlijke drama, voorgegaan of gevolgd van andere verzen, zouden niet de helft van het vermaak doen dat zij tusfehen het proza in verfchaffen. Ik geloof daarom niet dat die verzen lang weezen, noch dat zij al te dikwijls in het werk komen moeten ; want die verlengende, vermindert men aanftonds het effect; daarbij, de herhaalingen die in een' herderszang bevalligheid hebben , en die men bezigen moet, zo dikwijls als moge-  II E R D E R S h l C II T. XXV gelijk \%, doen voor de tweede en derde keer vermaak aan ; behaagen nog de vierde keer, maar vermoejen de volgenden: een herder moet dan altijd zwijgen eer men wenscht dat hij ophoude: de lezer die aan het einde van zijn' zang hem gaarne zou zeggen : Nog meer! zal nog grooter vermaak genieten , door eenige bladen verder een nieuwen zang te vinden. Maar dat hij eenigen tijd blijve zonder dien te vinden ; want de wijs om deeze kleine ftukjes poëzij intevlechten is ongelukkig altijd dezelfde ; het is altijd een herder of een herderin die ze zingt of fchrijft ; een reden te meer om er gierig mede te weezen : nog is het daarbij noodig door eene geduurige verandering van voorwerpen, de eenvormigheid van de lijst der fchilderij te vergoeden; daarom moet de Autheur zig wel wachten van altijd klagten te zingen; hij moet trachten fomtijds een weinigje vrolijkheids in zijne zangen te mengen; en zelfs als het mogelijk is een weinigje philofophie daarin te vlechten; hij heeft een toevlugt tot de romance I. DSEL. B  XXVI ÏROEVE OVER HET als de romances zig met zijn onderwerp verdraagen kunnen: eindelijk zal hij onder den zedigen tijtel van zang, fomtijds kleine odes maaken, in navolging van ANACREON en HORATIUS. Wat den ftijl der proza aangaat die moet iets hebben van de Roman, van het herderlijke, en van de poëzij ; hij moet eenvoudig zijn , want de Autheur verhaalt flechts ; hij moet naïf zijn, om dat de perfoonen waarvan hij fpreekt en die hij doet fpreeken , geene andere welfpreekendheid als die van het hart hebben; hij moet ook edel zijn, want overal moet de deugd doorftraalen, en de deugd drukt zig altijd edelaartig uit. Verders is het juist niet noodig dat 'er 3iict dan herders in een herderlijke Roman voorkomen ; ik denk integendeel dat het beter is, perfoonen van cenen anderen aart, van een' verhevener itaat, onder hen te mengen ; indien zij maar niet uit de wolken vallen, en dat zij eene zichtbaa-» re betrekking met de herders hebben : behalven de verandering die dit in het werk geeft, is het zo troostlijk, belden  II E R D E li S D J C H T. XXVH en Prinfen , eenvoudige herders te zien naderen, hunne vrienden te worden en zig broeders te noemen , om dat zij denzelfc den fmaak hebben , en om dat hunne welgefchapene harten dezelfde zaakcn beminnen, de Natuur en de deugd. Het is voornaamlijk door dat middel, 't is door het fchilderen van dcugdzaame en gevoelige harten, die de hevigfte driften opofferen aan hunne pligten, en eindelijk het loen van die offerhanden in hunnen pligt zeiven vinden; het is door de deugd in een allerbeminnelijkst licht te plaatfen , en haar te omringen met alles wat haaren glans kan doen fchitteren; door te toonen dat zij even zo zeer tot het geluk van den herder , als tot dat van den Vorst noodig is, door dat alles dunkt het mij mogelijk te zijn, een vrij hoogen graad van nuttigheid aan het herdersdicht te geven. De tegenwoordige herders leezen zeer zelden; maar de meesters hunner kudden leezen wel; en als an* deren, meer kundig dan ik, naar de ^ ginfels die ik opgeef werkjes fchreeven waarin het tafreel wegens de zeden op* B a  XXVIII PROEVE OVER HET het land , de altijd aangenaame befchrijvingen van de fchoonheden der Natuur, een gelukkig mengfel van proza en verzen , bovenal lesfen van een zuivere en Uille deugd, zig met het belang van 't onderwerp vereenigden, zulke boeken zouden , geloof ik , noch verveelend noch nutloos zijn , en de arme bewooners der dorpen zouden het zekerlijk ondervinden als hun Heer dezelven dikwijls las. Ik onderneem het geen anderen zonder twijfel zullen verbeteren: het is mogelijk niet goed, te beginnen met beginfels en regelen optegeeven die dit flag van werken moeten volmaaken; ik vrees zelfs dat ik het eerfte daarvan zal afgeweeken zijn; maar men weet, voorfchriften zijn gemaklijker te geeven dan voorbeelden ; zo daarenboven een enkele van mijne aanmerkingen nuttig is, aan den geen' die mij zal verbeteren , dan is mijn tijd niet verlooren. Ik heb nogthans nooit meer begeerd om iets wèl te doen : zonder zelfs tot de herdersdichten , die ik altijd beminde , te behooren, had mijn werk een vermogend  HERDERSDICHT. XXIX belang voor mijn hart; het tooneel is in de Provincie, in den oord zelfs daar ik geboren ben. Het is zo zoet van zijn vaderland te fpreeken; zig de plaatzen te erinneren alwaar men zijne eerfte jeugd fleet ; alwaar men de eerfte aandoeningen gevoelde ; de naam Hechts van die plaatfen bevat een geheime bekoorlijkheid voor onze ziel — deeze fchijnt zig te verjongen door het denken aan die gelukkige kindsheid, waarin het vermaak zo vlug", de fmart zo kortftondig, en de blijdfchap zo zuiver is : die erinnering is altijd verzeld van nog zoetere erinneringen; zij die ons het leven gaven , zij die ons het eerfte onder hunne tedere bezorging namen, onze eerfte, onze beste vrienden, veraangenaamen de tooneelen die ons geheugen herroept; men gelooft nog bij hun te zijn ; men bevindt zig nog zo als men toen was ; men vergeet de moejelijkheden , het onrecht dat men federt ondervond ; de rampen die men zig berokkende ; de misftappen die men beging , en men herinnert zig niet dan gevoelens die altijd beter zijn dan de daa. B 3  XXX PROEVE OVER HET HERDERSDICHT. den i in weêrwil van ons zeiven vloe* jen dikwijls zachte traanen, en men roept met den eerften der Latijnfche Dichters uit: lln unquam patrios, longo post tempore, fines, Pauperis & tuguricongeftum cefpite culmen , Post aliquot,mea rcgna videns, mirabor ariftas?  E S T E L L E. EERSTE BOEK,   Tk heb de herders van den Tang bezongen; ik heb hunne onfchuldige zeden befchreeven, hunne getrouwe liefde , en het geluk dat een zuivere en tedere ziel geniet : het was voor de eerfte maal dat mijne ongeoefende vingeren op de veldfluit rustte; mijne bevende Item beproefde nieuwe zangen , en mijne ongeruste ooren vroegen aan de echos der bosfchen of deNimphen mij konden hooren; en nu, minder onkundig maar niet minder fchroomvallig , vorm ik tederer zangen voor mijn hart. Ik wil mijn vaderland bezin» gen — ik wil zijn fchoone hemelftreek afmaaien, waaronder de groene olijven, de koraalen moerbeziën , de guldene druiitrosfen zamen onder eenen altijd helderen hemel groejen — waaronder op de lagchen» B 5  2 e s t e l l e. de heuvelen niet violieren en afodillen bezaaid , tallooze kudden vermenigvuldigen ; waaronder, eindelijk , een vernuftig en gevoelig , een werkzaam en vrolijk volk, door zijnen arbeid aan de behoefte , en door zijne vergenoegdheid aan de ondeugden ontfnapt. Ik groet u , fchoon Occitania, heerlijke Landftreck, van ouds bemind van de volken die u kenden 1 de Romeinen verfierden u met de eerfte pronkftukken van hunne kunst; gij wiens behaagelijke Juchc de trotfche kinderen van het noorden uitlokten zig in uwe vlakten nederteflaan ; gij voor wien de Arabier zijn uitmuntend Iberiën verliet, en dien de Franfcben befchouwd hebben als de fchoonfte prijs der overwinningen van karei, martel : de Natuur, voor u overdaadig , ftortte in uwen fchoot alle de fchatten uit, die zij in het overige gedeelte der wereld verdeelde : onder uwen hemel , zo helder , maar minder brandend dan die van Spanje, vallen oogften, overvloediger dan die der landen van Enna ? uwe druiven doen die va« Faleme en Masjigus vergeeten : de ♦lijf tiert op mwe kusten, zo wel als op I  eerste boek. $ de oevers van Durance : uwe boomen voeden de worm die het purper der Koningen fpint ; het marmer , de turkois en het goud zijn voordbrengfels van uwen vruchtbaaren grond; de wateren die de gezondheid wedergeevcn vloejen van uwe hoge bergen; de heilzaamfte planten groe* jen bij menigte in uwe velden; hoe veele groote mannen uit uwen fchoot geboren, maakten niet uwen naam bij vreemde vol* ken beroemd! de troon der Ca/ars was de antoniussen aan u verfchuldigd ; en die ééne weldaad heeft u de dankbaarheid der geheele wereld verworven — het oosten gedenkt nog aan den wijzen en braaven raimond , die als de eerfte der Christenen het kruis van Toultuze op de wal» len der heilige ftad plantte: Arragon bc»> roemt zig op Koningen, die gij het leven gaaft: Rome bemint de gedachtenis derPaui fen die zij van u ontvangen heeft; Frank-* rijk verhovaardigt zig op uwe krijgshelden en op uwe regeerders ; de betoverende Dichtkunde is haare eerfte fchuilplaats ann u verfchuldigd — o grond ! vruchtbaar in helden, in talenten, in vruchten en fcha> ten —■ zijt van mij gegroet*  4 ESTELLE. En gij Herderinnen van mijn Land, die onder een hoedje van ftro bevalligheden verbergt waarop anderen zig zouden verhovaardigen ! gij wier hart, zo rein als de hemel die u bedekt, die heilige liefde tot uwe pligten bewaard hebt , die een heimelijk genoegen mengt onder de offerhanden welken zij van u vordert; die beminnelijke en ftrenge zedigheid, eenig fieraad der jongheid ; die treffende eenvoudigheid eenig overblijffel der guldcne eeuw ! leent uwe ooren aan mijne zangen — .— estelle was u gelijk; estelle had uwe zwarte en fchitterende oogen, uwe lange bruine hairen , uw zacht en minzaam gelaat , waarop de vreugde en de zedigheid zig vereenigen met die natuurlijke bevalligheid, die altijd de fchoor.e welke haar zoekt ontvliedt, en nimmer verlaat die haar onbewust bezit : estelle had uwe deugden en uwe bevalligheden , zij was nogthans ongelukkig; mogt gij het nimmer weezen I mogten uwe fchoone oogen nimmer traanen Horten als om mijne heldin te beweenen. Op den oever der Gardon, aan den voet van het hoog gebergte van Cevennes, tus-  eerste boek. 5 fcben de Stad Anduza en het dorp Mas* fantin is eene vallei waarin de Natuur alle haare fchatten fchijnt verzameld te hebben — daar wandelt men in ruime velden, met kronkelende beekjes doorfneeden , onder priëelen van vijgen , en acacia ; daar ziet men de iris, en bloejende heesters , de narcisfcn rondom zig den grond verfieren; daar ademen de granaatboom, de hagejjora en kleine esfche hunne geuren in de lucht; een kring van heuvelen, digt met boomen bezaaid , omringt deeze vallei aan alle zijden, en hooge met fneeuw bedekte rotfen bepaalen den gezichteinder. Nabij deeze bekoorelijke wijkplaats met recht het fchoon» ftrand genaamd, leefde onder de regeering van louis den twaalfden, herders en herderinnen, waardig zulk een betoverend oord te bewoonen : van het dorp Masfanne , Marueje en van Arnasfan, vergaderden zij zig in de vallei van het feboone ftrand — hanne kudden , nu vereenigd , dan verftrooid , zochten de wilde tijm op de heuvelen; ontzachlijke honden hielden de wacht aan den kant van het gebergte , en de herders met hunne herderinnen aan den oever van een beekje B 7  6 estelle. ncêrgczeten, genooten de zachte vermaaken die een fchoone hemel, een goed Kon'ng, de onfchuld en de gelijkheid van ftaat kunnen opleveren. Van alle deeze herderinnen, de eer en het fieraad van hun Land , was estelle de fchoonfte , de tederfte, de deugdzaamfte: zij was de dochter van den ouden raimond en de wijze margaretha ; zij beminde haare ouders met een eerbied bijna aan die voor het Opperwezen gelijk : vroegtijdig onderricht van haarcn pligt, en rustloos bezig met dien te volgen , had zij zig nimmer verbeeld dat dit haar ooit moejelijk kon vallen: alle haare gedachten waren zo zuiver als de Gw ion zelve , alle haare begeerten hadden flechts het geluk van anderen ten voorwerp : eenvoudig , zacht , vrijmoedig , gevoelig , was het geluk en de deugd bij haar dezelfde zaak. estelle woonde te Masfanne nemorin, een herder van het zelfde dorp, had haar van zijne kindsheid af bemind; beiden van dezelfde jaaren, beiden even fchoon, gingen zij altijd van hunne tedere jeugd af zamen na het veld: altijd droeg t*e-  li £ R S T e BOEK. ? morin het korfje of de ftaf van estelle : bij elke nieuw ontluikende dageraad plukte NEMORiN de blaauwe bloemtjes die estelle beminde , en die zij tusfchen de lange lokken van haar zwarte hairen invlogt —. nooit waren deeze lieve kinderen zonder elkander — dan eens vereenigden zij hunne kudden, zaten op dezelfde graszeden neder, en in hunnen zoeten bevalligen kout, was elk het meest voor de kudden des anderen bezorgd : dan eens plukten zij vijgen en moerbeziën, en als hunnearratjes de ,hoogde takken niet bereiken konden, beklom nemorin den boom, en liet in den fchoot van estelle de beste en fchoonfle vruchten nedervallen; op een anderen tijd hingen zij lijsterflrikken aan de geneverboomen, en die het eerst een gevangen vogeltje in den ftrik ontdekte, liep fchielijk na den ander op dat die het vermaak van het zelve te krijgen genieten konde : hun genoegen en hunne moeite deelden zij onder elkander: deeze onfchuldige vriendfehap was bekend door het go heele dorp, werd goedgekeurd van alle edele harten, en de ouders van estelle. werden daardoor nimmer ontrust, tot dat  I ESTELLE. zekere gebeurtenis hun die in een ander licht deed befchouwen. Het was op den eerften dag van Mei, dat men de fchaapen fcheerde; deeze arbeid wordt altijd door een vreugdefeest ver» zoer; in de vroegfte morgen bcgeeven de herders en herderinnen zig met de fchaapen die gefchoren moeten worden, in de vallei; ieder herder neemt daar een teenen baud en werpt het onfchuldige beest, onkundig van het lot dat men hem bereidt , op den grond en bindt zijne vier pooten zamen : het fchaap op de aarde nedcrgelegd, heft den kop al blaitend na boven ; het beest beeft op het gezicht van de gro He fchaar waarmede het de herders zig ziet wapenen: men zet zig neder in een' kring, men begint het fcheeren, en het geluid der fchaaren , de zangen der jonge herderinnen , het luidruchtig gefehater van een algemeene blijdfehap, verhinderen de ruispijpen niet , waarnaar zij danfen die geene kudden hebben : wat verder oefenen fterke jongelingen zig in't fpringen, in 't worftelen: anderen op kleine paarden, vlug als Rheën, dingen na de eer van het hardst te draaven : anderen doen  EEIISTE ÜOEK. 9 met een kolf van forbenboom, palmhou* tenc klooten met zulk eene fnelheid in de luchc vliegen, dat het oog die naauwlijks volgen kan: eenige herders ftaakcn hunnen arbeid om met de herderinnen te danfen, terwijl de jongfte meisjes hunne zwaare fchaaren neemen, en met haare zwakke en ongeoefende handjes de uiterlte topjes van de wol affnijden , uit vrees van het fchaapje te benadeelen. Het uur .van den maaltijd daar zijnde loopt ieder om het eerst, ten einde zig rondsom een ruime tafel te plaatfen, die vol ftaat met eenvoudige landfpijs: de maatigheid en vreugde zitten bij deezen maaltijd voor; de vermogenden hebben er de onkosten van gedraagen, en de behoefcigen veriieren denzelven: de echtgenooten en minnaars voegen zig bij hunne vrouwen en minnaaresfen ; de moeders fpreeken van den prijs die hunne zoonen gewonnen hebben; de grijsaarts vertellen de gevallen hunner jeugd ; de jonge lieden hooren hen ; de herderinnen zingen nieuwe deunjes; de muskadel leeft in de bekers, zijn geurige adem veroorzaakt de vrolijkheid zonder de losheid te voeden; elk is ver-  10 estelle. genoegd; elk is gelukkig; elk verlaat de tafel weder voor den arbeid, met denzelfden ijver waarmede zij de arbeid voor de tafel verlaaten hebben , en de dagen worden doorgebragt met den arbeid , met ver* manken , en liefde. Ah de avond gedaald, en de wol na het dorp gebragt is, zet men zig neder onder een ouden populier , federt langer dan eene eeuw tot deeze plechtigheid geheiligd : zijn achtenswaardige ftam is met een dubbelde bank van zoden omgeeven —• daar zetten zig de grijsaarts neder , houdende in hun midden een jongen hamel, met linten en bloemkranfen omringd , zijn» de de rn'js na den zangftrijd. Don eerften dag dat men dien voorfielde overwon zeker herder, heuon genaamd, een bloedvriend van estfxle , alle de herders van den Qordon ; hij was van de oevers van Dvrance herwaards gekomen, cm zim familie to bezoeken ; de grijsaarts weezen hem den prijs toe , en , het zij uit vriendfehap voor estelle, die nog niet meer dan twaalf ;aren bereikt had; het zij uit begeerte om raimond te behaagen, de cvci winnaar bood den hamel zijne jonge  eerste boek. I X nichte aan, en vroeg haar in vergelding flechts om een^ enkeld kuschje. nemorin die op zijne jaaren niet onder de wedftrijders had kunnen komen; nemorin die nauwlijks veertien jaaren telde , trad terftond uit den kring van kinderen waaronder hij zig bevond, en zig met een toornigen blik na helion wendende, zeide hij, de prijs is nog niet voor u, gij hebt nog mij niet overwonnen. De geheele vergadering juichte deeze ftoutheid lagchende toe : nemorin verzocht dat men hem wilde hooren; hij bragt den hamel weder in handen der Rechters, plaatfte zig in het midden der vergadering, en riep den jongen isidores , een knaapje dat hij onder de kinderen van zijne jaaren het meest beminde , en zag de herders rondom met zedigheid aan. Ik heb zo wel als gij, zegt hij, de uitmuntende ftera van den beroemden helion toegejuicht; maar is dan het gelukkig Pro* vence het eenige Land alwaar men bekwaam is om den zangflrijd te winnen ? de begeerte om mijn vaderland te wreeken verheft op dit oogenblik mijnen geest: helion roemde de fchoonheden van het ftrand van  12 estelle. Dufance ; flechts zijne weinige landgenoo» ten kennen haar : ik zal de liefde bezingen , mijn onderwerp is bij de geheele wereld bemind: dit zeggende , krijgt hij een fluit, die hij altijd in zijn tas droeg, en fpeclde een teder roerend airtje : daar na geeft hij het fpeeltuig in de hand van isij;ores die , dezelfde toonen herhaalende , hem in den zang van deeze woorden verzelde: Veracht niet roekeloos mijn kindsheid, Hij dien gij als een Godheid eert, Wiens mngt heftaat in flechts een glimlach, Waarmeê hij zoetlijk elk regeert: Die in den hut en 't hof zijne onderdaanen vindt, Is immers ook, als ik, een kind? De woeste maakt hij zacht en teder, Befchroomden ftort hij floutheid in t Ontneemt den wijzen man zijn vrijheid En geeft daarvoor het zoet der min : Die in den oorlogsheld en wijsgeer dienaars vindt, Is immers ook, als ik, een kind ? Hij fchiep wat leven heeft ontvangen, Zijn heerfchappij heeft perk noch maat, Garu over hemel, zee en aarde, Zijn arm bezielt all' waf beftaat, De koning der natuur, van all' wat leeft bemind s Is immers ook,als ik,een kind?  eerste boek. 13 Hij fchenkt, zegt men , zijn zoete gunften, Voor weinig Iijdens met geduld, En dat om 't lijden* te verzoeten , Hij't hart met zoete hoop vervult: De Koning die alom zijn onderdaanen vindt» Is immers, zo als ik., een kind? De kunst nog vreemd op mijne jaaren Heeft mij estelle vroeg geieerd; Men voelt den gloed der zon reeds 's morgens Wanneer haar vuur bij dag verteert, De vorst van goön en mensch.van al wat leeft bels immers, zo als ik, een kind? (miud, Zo zong nemorin , en de prijs werd hem met algemeene ftemmen toegeweezen: helion zelf juichte , met eene gemaakte glimplach, zijn jongen overwinnaar toe : alle de kinderen fchreeuwden van blijdfehap, en bragten verfcheidene kroonen aan nemorin: deeze fnelde naden hamel, dien hij wilde opneemen , hij floeg 'er zijne armen om , doch hij kon hem niet opbeuren ; maar isidores en zijne jonge fpeelgenooten kwamen hem helpen , en hij lag dien aan de voeten van zijne estelle : ., Ik heb de liefde bezongen," zegt hij, „ en zo de liefde mij deed overwin-  14 estelle. „ nen, 't is om dat gij dan den prijs zoudt „ hebben." estelle bloosde , haare moeder aanzien, de : margaretha gaf haar vrijheid het gefchcnk aanteneemen , doch de herderin draalde daarmede nog; maar eindelijk nam zij met een beevende hand het groene lint, dat om den hals van het beest geftrikt was, aa i : de toejuichingen verdubbelden ; de kinderen vooral, die zig, na de overwinning van nemorin , als de voornaamften befchouwden, deeden hunne blijde vervoeringen in een fchaterend gejuich uitbarsten ; allen vorderden dat estelle , nemorin zou omhelzen; allen vorderden het met luider ftemme : estelle , hierdoor verfchrikt, vloog in de armen van haare moeder, zij weigerde te gehoorzaamen ; doch deeze en de Rechters verpligtten haar tot de navolging van die gewoonte omtrent de overwinnaars : hierop neigde estelle haar aangezicht, bloozende als de eglantier , na nemorin, doch altijd de hand van haare moeder vasthoudende ; nemorin naderde , floeg de oogen neder, viel op zijne knieën, en zijne brandende lippen durfden naauwlijks het levendig rood van estelle's  eerste boek» 1^ Wangen naderen: o wat maakte die kusch hen beiden ongelukkig! o hoe zeer bJies zij het vuur aan , dat reeds in hunne harten ontgloeide! meer dan het uitgedrukt olijffap de vlam, waarin men die werpt, in kracht doet toeneemcn. Van dit oogenblik af gevoelde neaiorin dagelijks de neiging die hem na es» telle trok , aanwasfen ; en eiken dag vond de tedere herderin haaren nemorin beminnelijker; de jaaren gaven aan hunne onderlinge genegenheid meer fterkte; weldra bekommerde estelle zig over de onwillige beweeging die haar ontrustte ; weldra kende nemorin , met fchrik , al de hevigheid van het vuur dat hem verteerde, maar het was geen tijd meer om het te blusfehen; beiden waren zij getroffen door eene fchicht , wier wond nimmer moest gencezen , en beiden hadden zij hun hart , de liefde , en zestien jaaren , te bevrijden. De oude raimono , vader van estelle , ontdekte met verdriet de drift des jongen herders : raimond had zijn dochter aan een' Landman van Lezan beloofd , en , een naauwkeurig nakomer van zijne belofte ,  1ó estelle. verkoos hij veeleer te fterven dan zijn woord niet te houden; ten uitcrftcn naijverig over zijn gezach , werd hij onverbiddelijk , zo dra men hem hierin tegenftond: zo ftreng voor anderen als voor zig zeïven , vorderde hij van elk hart de ftrenge deugd van het zijne: hij was een goed vader , een goed echtgenoot, maar , niet zeer teder zijnde , hield hij alle gevoel dat geen pligt is, voor eene zwakheid. Zijn eerfte zorg beftond in nemorin zijne wooning te ontzeggen, cn estelle te verbieden den herder voortaan te ipreeken: estelle zou zekerlijk gehoorzaamd hebben, maar dagelijks ontmoetten de gelieven elkander in de vallei; zij wierpen elkander verliefde lonken toe , en, zonder hes bevel van RAimond te overtreeden , zonder elkander te naderen, zonder elkander een woord te zeggen, hadden zij elkander alles gezegd wat zij te zeggen hadden. Deeze zachte kalmte duurde echter niet lang: op zekeren morgen dat de jonge herder zijne fchaapjes uitdreef, zag hij den vader van estelle hem naderen; deeze verzocht hem , op een ftrengen toon, om een kort onderhoud: nemorin verliet beevende zijne kudde,  eerste boek. de , deed den grijsaart nederzitten op den fteen. waaruit zijne lammeren dronken , en met eerbied daarbij ftaande , hoorde hij deeze woorden: Jk kom hier, nimorin ! om mijn geheele ziel voor u openteleggen ; om u rechter te maaken over mijn gedrag: ik had een' vriend , maurice genaamd ; reeds veertig jaaren hadden wij elkander bemind, toen, in eenen ongelukkigen winter, alle mijne fchaapen ftierven, mijne wijngaarden trof hetzelfde lot , mijne olijfboomen verhagelden , mijne vrienden en nabeftaanden verlieten mij; maar maurice , wiens rijkdom hem voor de behoefte beveiligde , deelde zijne goederen met mij: deezen vriend heb ik verlooren , en in zijn laatfte uur heeft hij mij doen zweeren, dat ik mijne dochter estelle met zijnen zoon mhril veréénigen zoude : meril bezit alle de deugden van zijnen vader; hij is verliefd op mijne dochter; hij maakt ftaat op het woord dat ik aan mijnen ftervcnden weldoener gegeeven heb en dunkt u zelf wel dat ik dit zou kun. nen breeken ? raimond zweeg , en nemorin durfde i. deel. c  estelle. niet antwoorden — ik verfta u, zeide d# grijsaart; mijne achting voor u verklaart uw zwijgen : ondertusfchen, gij bemint mijne dochter, en uwe liefde voor haar is reeds in 'c openbaar bekend ; belooft gij mij die te zullen verdooven ? zweert gij deezen oord te zullen verlaaten waar gij estelle ontmoeten kunt ? gerust op uw woord zal ik geheel onbekommerd zijn : zo deeze pooging voor u te groot is, dan heb ik mijn partij gekoozen; dan onttrek ik estelle aan haar vaderland , aan haare ouders, aan all' wat haar lief is; ik zal haar met meril vereenigen, en, moet het weezen, dan zullen wij de zee overfteeken, om te woonen daar gij niet zult zijn. Zo fprak de grijsaart, en nemorin, geheel verbrijfeld, kon naauwlijks antwoorden — raimond , zeide hij eindelijk, als ik u beloofde uwe dochter overal te vermijden, en te poogen om eene neiging te vergeeten die mij dierbaarder is dan het leven, zoude ik u bedriegen; ik zou mij zeiven bedriegen; maar het is niet billijk dat gij, om mij te ontvlugten, estelle uit haar vaderland zoudt vervoeren ; het is niet billijk dia gij, om mijn vergrijp, dit gehce-  E'fcKSTE BOEK. ]. 9 Ie Land zuudt ftrafien; het ftaat derhalve» aan mij hetzelve te verlaaten —. ifc za£ het bederven -- dit hoop ik zelfs. ;maar ik zou met grooter droefheid, fterven als ik -ww*» met meril vereenigd zag : ont. vang dan mijnen eed (Hier zweeg de, herder, hij leunde tegen den drinkbak , het hoofd op de borst hangende:) ja ik zweer u, voegde hij 'er bij, ik ga mij verwijderen van Masfanne — ongelukkig ben ik een wees , ik kan des over mijn leven befchikken ; ik zal nog deezen dag vertrekken ; ik zal mijne wooning kiezen zo ver als gij het begeert m noem zelf het oord van mijn verblijf, of, Iiever vm —- mijn graf. Ik beklaag u% hervattede raimono am maar dat offer is noodig voor de. rust van. mijn gezin; ik verg u niet meer als óm de Garden over te. gaan; beloof mij dat gij daar bJijvcn zuk, daarna zal ik te vreden en gerust zijn. Wees, gerust , zeide KZMoam, en och. mogt mijne ^stells gelukkig weezen! ik zal voor altoos aan gene zijde der Gardon, gaan. Dit zeggende verliet hij den grijsaart, en C a  20 estelle. viel op eenige fchreden van hem af in onjnagt: raimond fchiet toe, neemt hem in zijne armen, en roept hem in 't leven te rug : de herder opent zijne oogen , doch fluit ze weder ; weert raimond zachtjes van zig af, en bidt hem zig te verwijderen — de grijsaart verlaat hem , onwillige traanen vloejen langs zijne kaaken neder , hij tracht een middel uittedenken om de deugd van den jongen herder te beloonen , en met dit voorneemen flaat hij .den weg in ha de fchoone valei van Remistan. Zo dra nemorin weder bekomen was, begaf hij zig na isidores : deeze was dien zelfden morgen na de ftad gegaan om een' Geneesmeestervoor zijnen kranken weldoener; te haaien: de droevige tsemorin ging:,, in *t wederkéeren van zijnen vriend, het huis van estelle voorbij ^— de deur was geflooten , als ook de venfters der herderinne — haar kudde mogt dien dag niet weiden; raimond had het verboden, uit-vrees dat esteile nemorin zoude ontmoeten —■ de herder raadde gemaklijk het oogmerk van den grijsaart; onbeweegelijk, met gevouwene handen , ftond hij een  eerste boek. £j lange poos het huis aantezien, met oogen die van traanen overvloeiden _ o hoe dikwijls, riep hij uit, zag ik haar niet voor dit venfter ftaan < hoe- dikwijls was ik niet hier , reeds vóór den dageraad, om het oogenblik aftewachten dat zij na t veld ging, _ en m zaI ft ^ ^ meer komen! nu zai ik haar { zien ! Onder >t fprccken van dez£ zeeg hij neder op een gladden fteen , de. zelfde die hij te vooren aan deeze plaat, gebragt had, op dat estelle daarop kötx de nederzitten als zij, de fchaapen uit cfc weide te rug brengende , de deur opende voor de lammeren, en zig vermaakte in het gezicht van den ijver waar mede zij blaetende, na de melk ,van hunne moeders zochten - de ongelukkige herder graveerde met de punt van zijn mes zijn laatst vaarwel in den fteen, kuschte deizeiven duizendmaal, en bedaauwde hem met «jne traanen : vervolgends ging hij met 2SLifhre.de? " ZijnC W°0ni"S l nam ajn fluit, zijn' ftaf, verzamelde ziine kleine kudde, en, gevolgd van den goeden Mdor, zijn getrouwen hond, den fchrik C 3  £2 ESTELLE. der wolven, den vriend der raniTtterèn ^vertrok hij zuchtende —- hónderdrriaalen wendde hij «et ihdtifd -na de hut Van Zijne geliefde , 'dén Mfgfie'n Weg 'rieemënde na de brug van Ners, alwaar hij den Itroom over moest. Aan deeze plaats, mee? dan een mijl van Masfanne gelegen, gekomen zijnde, bleef hij ftaan; deed zijne kudde rusten , en het oogenblik dat hem aan het overzijdfche ftrand zoude brengen willende verfchuiven, legde hij zig neder onder eenen olijfboom ; hij legde zig neder naast zijn getrouwen Medor, Wiens onrustige en vriend» lijke oogen in die van zijnen meester de oorzaak van deszelfs droefheid fchcenen te zoeken: nu wierp de ongelukkige herder een laatfte blik op de fchoone valei die hij ging verlaaten, en zong met een droevigen toon deeze woorden: 'K moet u voor altijd dan beseeven , Gelukkig Land! en u vriendin-! 'K ga ver van beiden 't leven flijten, In traanen van de teêrfle min: Valei, waarin onze eerfte kindsheid Dat wddc en rein vermaak genoot.  eerste h o ek. 33 Dat de onfchuld maar alleen kan geeven'K verlaat uw lieven , ftillen fchoot. ' Gij veld, door mij ontbloot van bloemen, Tot fieraad van estelle's hoofd; Gij roosjes! gij wier gloed en kleuren Door haare fchoonheid werd verdoofd j Gij heldre ftroom die zachter vloeide, Om haar bekoorlijkheên , zo teêr , Te maaien op uw effen fpiegel — Vaart welt —. gij ziet mij nimmer weêr. Gij weide die onze eerfte jaaren Door tederheid reeds zaaqt bezield; Waarin men ons vdór 's levens lente Voor tedere gelieven hield, Gij fchoon geboomt, gij op wier fchorfen estelle alomn e ftaat verfpreid, (Dien naam alleen kon ik Hechts fchrijven,) Vaart wel! — vaart wel in eeuwigheid! Zo zong nemorin , terwijl estelle , die door haar' vader , onder verfchillende voorwendzels , in de hut gehouden werd, op haaren herder peinsde, en na den volgenden morgen verlangde , om hem te ontmoeten : naauwlijks fpreide de dageraad zijne eerfte ftraalen, of zij dreef haare kudde uit, en wekte de jonge roosje C 4  2 4 estelle. haar getrouwe vriendin , de deelgenoote van al haare geheimen ; roosje , die zeventien jaar oud , fchoon , beminnelijk , vrij en,gevoelig was, had tot nu toe noch aan het huwelijk noch aan de liefde gedacht , daar de vriendfchap van estelle voldoende was om haar geheele hart te bezitten. Deeze twee vriendinnen haare kudden zameugevoegd hebbende, traden af na de valei : 'er was nog geene kudde, maar weldra kwamen zij allen ; doch nemorin verfcheen niet; ieder herder, iedere herderin vroeg na hem; estelle alleen durfde zig over zijne afweezenheid niet beklaagen ; Haarde onafgetrokken op den weg dien hij gewoon was te komen; doch de geheele dag verliep zonder cenige tijding van hem te ontvangen : ongerust en bedroefd keerde estelle vroegtijdig .weder na het dorp, begeleide roosje na haare hut, en trad geheel peinzende na den gewoonen Heen, om haare fchaapen te tellen: naderende , ontdekte zij eenige letters op denzelven; herkende de hand van haaren minnaar, vloog ijlings toe, en las de volgende droevige verfen:  eerste boek. ken, terwijl raimond de tafel deed aanrechten: hij plaatfte meril naast estelle, en onderhield hen geduurende het avondmaal over zijne vriendfchap voor maurice, het vermaak dat hij genoot in zig te mogen veréénigen met den zoon van zijnen vriend , en over de tallooze kudden die estelle tot bruidfchat zou hebben. Bij het eindigen van den maaltijd , wilde de grijsaart meril de lieve Item van zijne dochter doen hooren,en beval haar dcrhalven te zingen : vergeefsch trachtte margaretha haar die moejelijke pooging te befpaaren; raimond herhaalde zijn bevel; margaretha zweeg, en de droevige estelle zong , met een gedwongen glimplach , het airtje dat zij van nemorin geleerd had: Hoe gaarne zie ik aan mijn venfier De zwaluwen, die, jaar op jaar, De blijde tijding komen brengen: „ Nu is de lente weder daar s " Zij zeggen mij: „ Hetzelfde nestje n Zal onze liefde wederzien; „ Het is alleen aan trouwe minnaars, „ Dat fchoone dagen nooit ontvlièn. * C 7  30 bstellf* Zo rasch als de eerfte hagelbuien De blaên doen vallen in liet bosch , Verzaamlen zig die lieve vogels , En fchuilen onder 't dak met mosch : „ Vertrekken wij, en laat ons vlugten „ Voor fneeuvv en wind ;" zo Ipreeken zij: ,, Voor trouwe harten is geen winter, „ 'ï is altijd lente, hoe 't ook zij." Indien een zwaluwtje op de reize Het offer wordt eens wreeden kinds, En in een enge kouw geflooten, Beroofd wordt van 't genot naars vrindsj Dan ziet men hoe , door fraart en liefde, Wel rasch het arme beestje fterft j Terwijl haar minnaar, in den omtrek, Gelijk met haar het leven derft. estelle kon den zang niet eindigen ; raimond, die zulks gewaar werd, wilde haar niet verder dwingen; hij verliet cle tafel, en meril , meer dan ooit met de bevalligheden , met de bekoorlijkheden van estelle ingenomen , omhelsde den grijsaart, bad hem zijn geluk te verhaasten, en vertrok na zijnen oom prosper , die te Masfanne woonde. • margaretha , wier moederlijke oogen de oogen van haare dochter niet verlaaten hadden , die al haar lijden kende en  eerste BOEK. c, r met haar deelde, noodigde haar, met eene vriendlijke tederheid, zig ter rustte begeeven : estelle gehoorzaamde , groette haaren vader, wierp zig in de armen van haare moeder, die zij met vërvderfhg aan haar hart drukte , en , haar aangezicht afkee. rende om haare traanen te verbergenkwam zij al zuchtende in de veilige fcbuilpüuts alwaar zij ten minften vrij kon weenen. 1ind8 van het eerste boek»  TWEEDE BOEK. finarten der liefde zijn wreed; maar de rust van een ongevoelig hart is nog erger ; de genoegens zelfs die de grootheid , rijkdom en ijdelheid geeven, hebben tegen de fmarten der liefde geene waarde — De man, ten top van eer verheven, omringd van flaaven , omgeeven van fchatten , ondervindt dikwijls eene ledigheid, veeWfchrikkelijker dan de droefheid; met vermaak flaat hij zijne oogen op zijne eerfte jaaren ; toen was hij arm , leefde , misfchien veracht , in de donkere vergetenheid voord, maar hij beminde, en die erïnnering alleen is hem zoeter dan al het genot van het fortuin of van de grootheid. O Liefde, Liefde! gij alleen kunt onze ziel vervullen; gij zijt de bron van alle goed , in zo verre de Deugd zig met u vereenigt : ach ! dat zij eeuwig uwe geleidfter zij , en gij haare troosteres —  estelle. tweede koe k. 3 3 .kinderen des Hemels ! begeeft u nooit van elkander; wandelt altoos vereenigd zamen hand aan hand: zo gij verdriet of ongelukken op uwen weg ontmoet, houdt dan elkander onderling ftaande: de ongelukken zullen voorbij gaan, en de gelukzaligheid die gij geniet zal duizendmaal meer bekoorelijk wee • zen; de erinnering van voorledene moeiten zal uwe genoegens treffender maaken: zo vindt men na een onweder de grazige wei» den groener, en het veld , overdekt met vochtige paarlen, fchooner; de bloemen, haare hangende hoofden opheffende , fchitterender , en men luistert met grooter wellust na de toonen der leeuwrik en der nachtegaal, die klapwiekende rondsom ons zingen. estelle , eenzaam in haare kamer zijnde , dacht aan nemorin, en aan het ongelukkig huwelijk dat zij binnen drie dagen moesc voltrekken;, zij. kon niet begrijpen waarom haar minnaar haar had verlaaten ; zij verzon alle mogelijke redenen voor zijn vertrek ; maakte een ontwerp om hem te gaan zoeken , en , peinzende op de woorden , ,, een vreemden oever" — die zij in het vaarwel van nemorin geleezen had , befloot zij om langs de oevers der  34 E STELLE. •Garden aftegaan, ten einde aldafar nadere tijding van haaren vriend te bekomen. Naauwlijks lichtte de dag aan, of estelle fnelde na de valei; zij liet haare kudde onder het opzicht van roosje, en ging, flechts gevolgd van haar lieffte fchaapje, den ram die nemorin haar als de prijs Zijner overwinning gegeeven had, langs den Itroom af, aan de zijde van de brug van Ners. Den geheelen weg over ftaarde de droevige estelle op het overzijdfche ftrand —naauwlijks zag zij een kudde of de hoop deed haar hart kloppen ; zij verdubbelde haare fchreden , naderde digter aan den ftroom, en rijkhalzende, met het ligchanm over de golven heen gebogen, zochten haare oogen den beminden herder: een rijzende heuvel, een digt bosch dat zig tot aan den oever uitftrekte, verhinderde haar dikwijls den overzijdfehen oever te be* fchouwen; als dan zong zij, op dat nemorin haar zoude kunnen hooren; maar de zedige herderin willende van niemand dan van hem alleen verftaan worden, verkoos dit Liedje:  TWEEDE 12 O R K. 35 Onlangs verloor de jonge Annette Het mooirte lam van al haar vee % Zij klaagde de Echo haare fmarten, En minlijke Echo klaagde meé : Lief Lam dat mij bedroogt, en wreedlijk fchijnt te haaten, Te ligt heb ik uw trouw onwankelbaar geacht j 'K heb, naar mijn eigen hart, gedacht, Men kon zijn halsvriendin onmogelijk verlaaien. 'K zag dat gij liever, 'tgroen verfmaadend, Gebrek , hoe onweérftaanbaar , had, Dan van een ander 't kruid te neemen Dat ge uit mijn handen daagUjks at: Lief Lam dat mij bedroogt, en wreedlijk fchijnt 'te haaten , Te ligt heb ik uw trouw onwankelbaar geacht 5 'K heb, naar mijn eigen hart, gedacht, Men kon zijn halsvriendin onmogelijk verlaaten» Op 't minde toontje van mijn nnVpijp Kwaamt ge oogenbliklijk aan mijn zij j INu hoort gij mij te bitter klaagen En evenwel ontvliedt ge mij: Lief Lam dat mij bedroogt, en wreedlijk fchijnt te haaten, Te ligt heb ik uw trouw onwankelbaargeacht; 'K heb, naar mijn eigen hart, gedacht, fclen kon zijn halsvriendin onmogelijk verlaaten.  3 6 estelle. Ku was zij gekomen aan den hoek die de Gardon maakt recht tegen over' Ma* rueje : zij had flechts nog een korte engte voor zig om aan de brug Van Ners te komen, toen zij een kudde gewaar werd, • die op het fchier - eiland , dat de ftroom op deeze plaats formeert, graasde: estelle •ftond ftil, zag uit, mm ontdekte noch herder noch hond : zij vervolgde airede haaren weg weder, toen een fchaap van gemelde kudde, dat het digst aan den' ce« ver ftond , begon te blaetcn; op dit geluid werpt de ram van estelle' zig in den ftroom , zwemt na de overzijde , komt in 't midden der fchaapen , loopt na elk van dezclven, fpringt, huppelt, en drukt zo zijne blijdfchap uit over hen wedcrgevonden te hebben. De beweeging die hij in de kudde veroorzaakte, deed den getrouwen Meêor ter hulpe toefchietén , en wel rasch zag estelle van uit een digt bosch van wilde mispelboomen, die een oude ruïne befchaduwde , een' herder verfchijnen — dit wns nemorin : estelle kent hem, en helaas', niemand als zij kon hem herkennen — zijne klederen waren geheel in wanorde, zijne hairen  tweede boek,. 3? hingen over zijn voorhoofd; een doods* kleur bedekte zijn gelaat — Zijne bleeke wangen waren vol van de5 fpooren zijner traanen, en zijne oogen , zonder vuur, hield hij ter aarde geflagen. Met langzaafne fchreden naderde hij zijne kudde, toen het fchaap van estelle na hem toe kwam en rondsom hem heen fprong: de herder zag het, deed het ftil liaan, üoeg zijne oogen op den anderen oever, en zag estelle ftaan, roereloos, leunende cp haaren ftaf , en twee tedere oogen op hem gevestigd houdende. Op dit gezicht gaf nemorin een gil, wierp zig neder voor estelle, en deeze , als door eerte onwillige beweeging gedreeveri, nadert nemorin : beiden bleeven zij niet ftaan als toen zij gewaar werden dat hunne fchoenen reeds van de voorfte golven befpoeld werden ; toen floegen zij treurige oogen op den ftroom die hen van elkander fcheidde , en zagen elkander fpraakloos aan: eindelijk brak de herderin de ftilte af, en zeide : Gij hebt ons dan verlaaten , nemorin ! — gij ontvlugt het dorp alwaar ieder u bemint, waar men dacht dat gij u zonder-  33 e, s, t e l L e, ling behaagd et! welke reden heeft u een* tegenzin in uw Vaderland dpen vinden ? is uw eenig. ongel.uk overgekomen , of vvjilt gij. van vrienden, veranderen? estelle ! antwoordde nemorin , estelle ! zo gij mijn hart kent ; zo gij eenig denkbeeld hebt , van bet diep, het teder gevoel dat mijn geheele ziel inneemt n moet gij verzekerd weezen, dat mijn dood het gevolg van dat vertrek zal zijn ; maar ik moest u ongelukkig zien of zelf ongelukkig worden ; kon ik aarfelen te kiezen? helaas! wij zijn het beiden; ik vrees en hoop het.... vergeef mij dit woord estelle, het ontfnapt mijne tederheid : het ongeluk kent geen' hoogmoed,, Voords verhaalde de herder haar alles wat raimqn» gezegd had het voorneemen dat de. grijsaart had om estelle in een ander Land te voeren, indien nemorin Mafanna niet verlaaten wilde ; indien hij niet gezworen had om nimmer den ftroom Weder te gullen over komen ; deezen eed zal ik houden, zeide hij, uwe rust, hangt *er van af:. ik ken uwen onverbiddelijken vader.; als ik hem wedeaftond, zou hij 'er u voor ftraueu: ach \ < dat hij zeker  tweede boek. 3$ zij van mijne gehoorzaamheid ; duizendmaal zal ik mijn leven waagen voor mijne liefde; maar voor die liefde kon ik estelle niet in gevaar brengen. Op deeze woorden wierp estelle hem een blik vol tederheid en droefiieid toe: vervolgends verhaalde zij hem al het geen na zijn vertrek gebeurd was; de aankomst van meril ; de bepaaling van haar hu. welijk; de weinige hoop die zij op de hulp van haare moeder had ; maar dat dit huwelijk binnen twee dagen zou voltrokken worden , dat durfde zij hem niet zeggen; zij vreesde dat de wanhoop hem zoude overheeren. nemorin, dit alles hoorende, bedwong zijne aandoening, vertoonde zig bedaarder dan hij was, verborg de traanen die zijne oogen vervulden , en ontvijnsde zijne fmarten , uit vrees van die van estelle te vermeerderen; hij vertoonde een' moed die hij niet bezat, om aan estelle moed inteboezemen : gehoorzaam, zeide hij, met een afgebroken ftem , gehoorzaam uwen vader — dit is, de eerfte deugd — en ongelukkig die liefde die een hart minder deugdzaam maakt! — meril is geacht; hij  4o estelle. verdient het te weezen; de liefde die hij voor u heeft zal hem wel rasch nieuwe hoedanigheden geeven ; met estelle loevende, moet hij ^beminnelijk worden; gij zult hem beminnen. ja, bemin hem.... wees gelukkig moet gij om het te zijn uwen nemorin geheel vergeeten , kan mijne erinneiing uwe rust verftooren , estelle ! .... estelle ! . ... oordeel hoe zeer ik u bemin... ik bewillig er in — dan wensch ik , dat gij mij vergeeten moogt —. die pooging, hoe moejelijk zij u zal vallen, zal u echter nooit zo veel kosten als dit céne woord mij kost — Onder 't fpreeken van deeze woorden keerde ne* morin zig fpoedig om, verborg zijn aangezicht in zijne handen , en ging met verhaaste fchreden na de fchuilplaats waaruit hij zo even uirgekemen was: estelle durfde hem niet te, rug roepen — met het hoofd op haar' fchouder hangende , met de eogen op haaren herder gevestigd , bleef zij onbe weegel ijk ftaan. nemorin kwam bij de mispelboomen; bleef ftil ftaan, en kon zig niet wederhouden nog éénmaal zijne oogen na estelle heen te flaan — hij ftrekt zijne armen na haar  TWEEDE BOEK. 4ï haar uit , en roept haar, met een verdoofde Hem, nog eens vaarwel; herhaalc het tot tweemaal toe, en werpt zig in de ruïne — lang bleef de herderin op dezelfde plaats ftaan, in hoope van hem nog eenmaal te zullen wederzien ; maar te vcrgeefsch, hij verfcheen niet. De ongelukkige estells befloot de eenige partij te kiezen die haar overbleef zij roept haar bemind fchaap, dat aanftonds den ftroom overzwemt, en de herderin keert den weg na Masfanne te rug, bij elke trede, als in een diep gepeins verzonken, ftil houdende — nog naauwlijks had zij de ftruiken die de ruïne belommerden uit het oog verloeren , toen zij eensklaps bij den omgang van een haag een' jongeling gewaar werd , die voor haar ftaan bleef en haar de hand bood; het was meril: estelle bloosde op dit gezicht; maar willende zig dit oogenblik ten nutte maaken, vroeg zij hem, met een ontftelde ftem , om haar te volgen in ket pijnboschje dat'niec ver van den ftroom af was: mkril geleidde haar derwaards — en 't was daar , dat estelle,met nedergeflagene oogen, en een beevende ftem, dus tot hem fprak: me- I. deel. jj  4* estelle. ril ! vergeef een jong en fchroomvallig meisje , 't welk tot op dit oogenblik toe gelukkig en vrij leefde, dat zij een zekere huivering gewaar wordt, op het oogenblik dat zij haare vrijheid aan eenen ander zal afftaan , ik kan de onrust die mijn hart vervult niet doen bedaaren; ik zoek verligting daarvoor bij u ; maar alvoorens ik mijn hart voor u openleg, zo als ik verpligt ben, en zo als mijn voorneemen is, wil ik u ook fmeeken bij al wat u dierbaar is, antwoord mij met alle vrijmoedigheid — hebt gij mij waarlijk lief? estelle ! (antwoordde meril ,) reeds fe« dert twee jaaren bemin ik u; alleen mijne achting en eerbied voor u hebben mij wederhouden u het te zeggen: het geweld dat ik mij zeiven heb moeten aandoen om er niet dan tegen uwen vader van te fpreeken, heeft die drift te levendiger gemaakt; eri de zekerheid van uw bruidegom te zullen worden, heeft die tot den hoogfïen top doen ftijgen — dit gevoel is mij thans dierbaarder , noodzaakelijker dan het leven , en zal niet uitgedoofd worden dan door mijn fterven. Op deeze Woorden verbleekte estelle en hield de belijdenis  Tweede boek. «13 die zij dacht te doen in haar hart beüooten: een oogenblik zweeg zij, en haare ftem pogende te hervatten, zeide zij: meuil « ik heb achting voor u, fch00n ik u naauwlijks kenne : de geheele wereld doet uwe deugd recht 5 hoe gaarne zou ik eer ik uwe bruid word , in de mogelijkheid zijn , om uwe hoedanigheden te beminnen — zeer weinig tijds is daartoe zekerlijk noodig — en om deezen durf ik u vraa* gen; ik durf van u eene goedheid ver. wachten die mijn vader mij zou weigeren — fchort gij zelf ons huwelijk op tot zijne wederkomst Van Maguehnne; mijn hart zal gevoelig getroffen worden door dit bewijs van uwe liefde — zo gij dit hart kendet , zoudt gij het misfehien niet verfmaaden om het een bewijs van uwe erkentenis te geeven. Gij vergt van mij , antwoordde meril «' eene droevige offerhand* - maar daar J die wenscht moet zij gefchieden — ik g* uaimond fpreeken; ik zal poogen van hem te verkrijgen het geen mij alleen alles kost: ik ben onkundig, doch eerbiedig de reden van uwe vordering; dewijl het een geheun is van estelle , is het zeker achD %  44 estelle* tenswaardig; vaar wel, reken veilig op mijn woord; als men de kunst niet heeft van te behaagen, moet men ten roinften die van te gehoorzaamen kennen — dit zeggende verliet haar meril , laatende haar van deeze laatfte woorden zeer getroffen: de zoon van maurice boezemde haar eene achting in , gemengd met medelijden; maar nemorin , nemorin alleen, kon haar liefde inboezemen. Terwijl zij de uitcrfte poging deed, om zig voor hem te bewaaren , was deeze ongelukkige herder ten prooie aan de grievendfte erinneringen, aan de vreezelijkfte overdenkingen ; zonder vriend , zonder trooster, zig verwonderende dat de deugd zijne hevige fmarten niet kon doen bedaaren; bewust dat hij gedaan had zo als hij moest doen, zag hiö zig zeiven met verontwaardiging aan, dat hij geene verzachting in zijn lijden gewaar werd ; wedergekeerd op den oever van den ftroom, ftaarde hij op het plaatsje dat estelle verlaaten had, en kon zijne oogen daarvan niet aftrekken: op een fluk van de rots nedergezeten , de korte oogenblikken van zijn vervlogen geluk beweenende , en de lange jaaren  t w £ 5 d £ boek. 43 van het droevig toekomftige berekenende» begon hij deeze woorden te zingen : 'K bezwijk, bet is gedaan, medogenloos geluk l Zo fteift dan al mijn hoop, u immer te verzachten Verhaast dan mijnen dood; of kan de bange druk U ftreelen , die mijn ziel zo kwijnend doet ver- fmachten? — Is dit dan ai de loon van 't zuiverst liefdevuur , Waarvoor de ftrengfte deugd geen oogenbük kon bloozen ? Heb ik dan daarom, liefde 1 o leven der natuur J Tot aan mijn laatfte zucht voor mij uw'dienst gekozen ? Ik heb voor u geleefd en gij bewerkt mijn dood l Slechts ééne ichuilplaats blijft mij. vrij voor zo veel kwaaien; Die nader ik allengs , bij't groejen van den nood, Daar za! ife onbezorgd in \ rljheia adeinbaalen : 'K zag koits een jongen okn.getdsteid door den wmd, Zijn grond was weggeftormd, zijn wortels lagen open, ° Zijn Vracht ging weg - hij viel - daar hij nu lt te vindt 1 Zo mag ik in het graf ook opde rust eens hoopen. Hier zweeg nemorin; eene diepe droefgeestigheid beving hem; onbeweegelijk ftaan. de, zag hij het water met fpraaklooze verD 3  4 na het verbod vaa niijV ü 3  7 o B S t e l l x. „ vader, mij het eerst dorst naderen; ja, ,, 't is daar maar ik wil 't u niet „ zeggen voor wij aan die plaats geko„ men zijn. " Zij zwoegen beiden en gingen vervolgends na de fontein : zo dra zij aldaar geko» men waren zeide estelle, met een zucht: „ Wij waren nog zeer jong , mijn lieve nemorin en ik; het was maar weinig ., ïijds na zijne overwinning op helion; zie „ roosje, ik zat hier aan den voet van „ deezen boom. , leunende tegen deeze fteenen — ik fpon , en ik dacht aan fs hem ; mijn draad was gebroken , mijn „ klosje lag op den grond , en ik dacht niet ,, eens om het weder opteraapen : op 't onverwaclust zie ik hem verfchijnen — „ van dien weg kwam hij af — met bei„ de handen hield hij zijn' hoed , waarin hij een nestje grasvinkjes had — hij „ b^sde toen hij mij naderde ; wierp „ zig op zijne knieën, bood mij het nestje „ aau,en zong een liedje dat ik nooit ver- geeten zal ; hoor roosje ik zal het u zeg-en ; mogelijk zal ik wel fchrcïën „ terwijl ik het zing, maar zulke traanen  der.de boek. 7 i „ doen mij geen kwaad;en is het, behal„ ven dat, niet goed voor mij dat ik mij ,, aan traanen gewenne?" Dit zeggende omhelsde zij roosje , en hield haar een oogenblik tegen haaien boezem gedrukt; toen poogirg doende om haare ftem wedenekrijgen, zeide zij : ,, Zet }, u daar neder roosje ; daar zat hij ook; „ en dit zong hij : " Ik vond deez' morgen vroeg dit nestjen, Dit eenzaam nestjen, op de bei; Ik nam het ——— toen een oude herder tiet ziende, toornig tot mij zet: Wat doet gij, ongevoelig knaapje ? Uw wreeoe daad verdiende Itraf. Ik antwoordde : ., Ach 1 't is voor estelle l *' Terftond liet de oude herder at". De kleine moeder vloog, al bcevcnd, Mij na, door boscli en veld — hoe teêr Was haar gekerm! — zij klaagde en (chreeuwoe: Ach geef mij toch mijn kinders wéér! Geef, geef ze weêr l het zijn de vruchten, Die 'k van mijne tedre min verkreeg 1 lk amwoordde: Ach 'cis voor estelle." En zie , de droeve moeder zweeg. E 4 "  75 estelle. Schetst, lieve vogels ! in uw zange», Mijn gadelooze en zuivre min: Relaas! een wreede wet belet mij Te zingen voor mijn zielsvriendin: Haar nemorin bemint ftandvastig, Maar vreest voor raimond;zwijgt en zwicht 2ijn hart ipreekt altijd van estelle , Al volgt zijn mond den ftrenglten pligt. Op dergelijke wijze bragten de twee herderinnen den dag door bij de fontein der lotosboomen ; de befcheiden meril eerbiedigde haare eenzaamheid, en dorst baar niet komen ftooren: 's avonds keerden zij vroegtijdig na de hut te rug, alwaar estelle haaren vader meende te zul. len vinden. Maar hij was niet gekomen: margaretha bleef den geheelen nacht door de terugkomst van haaren man wachten ; dan, de zon ging op , zonder dat raimond te • rug kwam ; zij ging ook weder onder, zonder dat men iets van den grijsaart vernam : macvretha fchreide , meril ftelde voor om hem te gemoet te gaan, en estelle , bekommerd voor haaren vader, vergat haar verfchrikkelijk huwelijk , en wenschte hem te rug.  per.dr boks., , Ja- Na een vruchtloozc afwachting van drie dagen werd meril ongeduldig, en wilde na Maguelonne gaan — hij voorzag zig Van een met ijzer beflagen ftok, nam een* knecht met zig , zeide margaretha en haare dochter vaarwel, en beloofde niet te zullen wederkomen als met raimond. j-Iij vertrok: de droevige margaretha bleef alleen met estelle,die te vergeefsch poging deed om haare ongerustheid te ver» drijven ; de beminnelijke roosje verliet haar niet; eiken avond ging de moeder met haare twee dochters, (zo noemde zij haar,) raimond op zijn' weg ten gemoete; eiken dag gingen zij een ftuk wegs verder; de oude margaretha liet zig door de jonge herderinnen onderfteunen om de heuvels te beklimmen , vanwaar zij een ruimes land ontdekken kon ; als de nacht verfcheen hernamen zij den weg na haare wooning; traden vermoeid daarin, maar gaven zig aan den flaap niet over, dan na in een ootmoedig gebed de Godheid gebeden te hebben, de twee reizigers te willen bewaaren. In 't midden van deeze godsdienftige verrichting , hoorde zij eens het geblaf der houE 5  ■3t s T e L L JE. den; estelle haastte zig na de deur; het was de knecht van mek.il; hij was alleen, hij bragt een' brief, en bood denzelven aan , op eene wijs en met eene houding die moeder en dochter beiden zeer hevig ontroerde : de beevende margaretha dorst het zegel niet opbreeken ; estelle even weinig ; roosje opende dit treurig briefje, én las: meril aan margaretha. „ Wijze margaretha I verzamel alle de krachten van uwe ziel; ik moet haar „ den hardden flag toebrengen. De oorlog tusfchen den Koning van ,j Aragon en onzen goeden Vorst is op ^ nieuw uitgebroken;, de Spaanfche ftrooj, pers hebben Maguelonne, overvallen; zij „ hebben de helft der bewooners om „ 't leven gebrngt, geplunderd, de huizen „ omgerukt; en bij het naderen der Coni.* 9, pagniën D^ordonance (*) van Manipel* „ lier, na hunne vaartuigen ge week en , 9> hebben zij niets achtergelaaten als eene (*) Zekere ruiterbenden onder de Franfcte  BERDK BOBi ?5 ,, woeste eenzaamheid en veele lijken ; „ mijn ongelukkige vriend was in de ünd in de nacht van deeze wreede flagiing; „ de weinige burgers, den vijanden onc „ fnapt, zijn na hunnen aftogt wederge- keerd; maar raimond is niet verfchee* nen; ik heb hem overal gezocht, overal ,, na hera gevraagd, en ik heb nu geen ,, hoop om hem wedertevinden: alle de ,, doocten waren reeds begraaven toen ik Ce „ Magaelonn» aankwam — waarom ben ,, ik het ook niet bij 't lijk van mijnen vriend! v, Vaarwel, wijze moeder! bedenk, dat „ gij een dochter hebc voor wie gij must „ leeven ; mij blijft niets meer overig, -,, des ga ik mijne verdere droevige tiagwn ,,. in een woestenij doorbrengen; ver van u, ver van mijn vaderland, zal ik ar„ wachten dat de dood mij, met mijne *.i „ vriend verëenige ; dit is het eenigsc „ middel dat mijn hart weet om met „ zijne ftandvastigheid niet verder te ver* „ moeien, haar die ik geen vaarwel durf „ zeggen." margaretha was door het leezen vaai deezea brief buiten haar zeiven geraakt: E <5,  ■76 ESTELLE. estelle in traanen verfmeltende , deed haar best om haar in het leven terug te roepen, en roosje hielp haar beiden: eindelijk kwam margaretha weder bij haar kennis — maar verligtende traanen kon zij nog niet weenen; haare diepe en zwijgen» de droefheid kon zig zo fpoedig niet herhaaien : na eenige oogenblikken doodfche ftilte liet zij den zendeling van meril bij haar komen , om zelve hem na alle de omftandigheden van haar ongeluk te onder-vraagen ; doch deeze was niet meer in Masfanne ; zijn meester nad hem bevolen aanftonds na Lezan te gaan, om het .goed dat hij aldaar had te verkoopen: meril, beflooten hebbende om zijn vaderland niet weder te zien, wilde zijne dagen op een vreemden grond gaan eindigen. De onvertroosbaare margaretha meende van droefheid te flerven; estelle betoonde haar alle die tedere zorgen die zo ftreeleode zijn voor gevoelige zielen, en die dezulken ook maar alleen bewijzen kunnen: zonder ophouden bij haare moeder zijnde, en op haare oogwenken pa* • iende ponder haar van troost te fpreeken, blende zij haar ongemerkt geduurig troost  derde boek. 77 toe — zelve wanhopig zijnde, daarover dat zij de oorzaak van haar leven had verlooren , en zig overgeevende aan de beweegingen van haare ziel , haare traanen met die van haare moeder vermengende, droogde zij eindelijk deezen af «— alles wat het tederst medelijden kon te werk itellen werd van estelle gebezigd ; de hemel beloonde haar ook met de bewaaring -van haare moeder; maar tot op het oogenblik toe dat zij verzekerd was eenige kalmte in haar verfcheurd hart wedergebragt te heb* ben, wederhield de deugzaame herderin zig van over nemorin zelfs niet te denken. Na twee maanden aan haare tederfte zorg •toegewijd te hebben, veroorloofde estislle haar hart weder eenige gevoelens van liefde te mogen koesteren : nu kon haar niets meer verhinderen de bruid van haaren minnaar te worden ; meril had , zijn vaderland verlaatende, zelf van zijn recht op haar afgezien; margaretha was 'er ver af om zwaarigheden intebrengen tegen een geluk dat alleen haar lijden verzachten .kon; derhalven begon de dageraad van ee» vrolijk toekomende in het oog van estelle E 7  73 estelle, aantelichreu ; zij behoefde nu niet meer als hem weêr te vinden dien zij beminde. margaretha was de eerfte die 'er haar van fprak; estelle bloosde, en omhelsde haar; de goede moeder zond aanftonds haar knechten op het fpoor, om de voctft.ippen van nemorin te ontdekken; estells en roosje zochten hem in het gebergte van Ledignan , in de bosfchen van Saint'NaziTi ; zij kwamen zelfs tot aan de valei van Florian; naderden de boorden van den ViAeurle , en dceden de rotfen van Couta wedergalmen op den naam van nevorin ; dan , alle haare navorfchingen waren vruchtloos , nergens had men den herder gezien — de twee vriendinnen keerden telkens treuriger terug bij de goede margaro tha , die haar op haare beurt vertroostte. Op zekeren dag dat estelle en haar ge.trouwe roosje verdwaald waren, na den kant van Cardet9cn dat zij, van een lange reis afgemat, onder een Terpentijnboom nederzaten begon estelle , van verre de hutten van het gehucht- ziende , dit lied. te zingen:  11k8.de boek. 7 9 Ach zo gij in dit dorp een' herder Gevoelig en bekoorlijk vindt; Bij 't terst gezicht alreeds beminlijk, En die men daaglijks meêr bemint» Dat is mijn viiend, ach geef hem mij Ik heb zijn min, mija woord heeft hij: Heeft hij een ftem die, teêr en klagend, AU' de echoos van uw woud bekoort, Qf zo zijn veldfchalmei het meisje Doet peinzen, als 't zijn Iifenkeri hoort j Dan is 't mijn vriend , ach geef hem mij ! ik heb zijn min, mijn woord heeft iiij: Dan, als zijn mond u niets durft zeggen, Zijn blik het harde hart verzacht; Als, zonder dat hij ooit doet bloozen, Elk cm zijn gulle vreugde lacht, Dan is hij 'tzelf, ach geef hein mijl Ik heb zijn min, mijn woord heeft hij.: Wanneer een arme, die zijn hutje Voorbij gaat, en zijn kudde zier, Hem vraagen mogt om één der lamren, En hij, bij *t lam, dé moeder biedt, Ja dan is hij 't, ach geef Bei» mij-l Ik hth zijn min, mijn trouw heeft hij. estelle had haaren zang nog niet geëindigd , toen een kind van dertien jaaren, 't welk haar hoorde, zonder dat zij het  80 estelle. gezien had, uit een boscbje , niet ver van haar af, te voorfchijn kwam , en met een bewoogen ftem tot haar zeides „ Ik ken hem dien gij zoekt; volg mij, ik zal u ,, uwen nemorin wedergeeven. " Op 't hooren van deezen naam gaf de herderin een fehreeuw van blijdfehap ; zij drukte de hand van roosje; bedankte het kind zo vriendlijk als haar mogelijk was, en beiden volgden zij den kleinen gids: iiilarik. , dit was de naam van het knaapje, bragt haar aan den oever van den ftroom, maakte een fchuitje los, dat met een tee* nen band vastgemaakt was, deed de twee herderinnen daarin ftappen, floeg de hand aan de riemen, en bragt haar aan den anderen oever. roosje was bevreesd, maar estelle ftelde haar gerust : het kind bragt haar bij de bosfehen van Maigron ; zij aarfelden om inet hem alleen daar in te gaan; maar de ouderdom van hunnen leidsman , en vooral de hoop van nemorin te zullen wedervinden, boezemde haar vertrouwen in : zij volgden dan langs veele kronkelpaden, klommen en daalden eenige heuvels op en af, .en vonden eindelijk een  berde boek, 81 klein naauw voetpaadje, dat haar aan de valei van remistan bragt: bekoorelijk oord! maar een oord van verberginge; oord, alwaar de getrouwe nemorin de nachten flcct in het beweenen van zijne minnaares, en den dag op 't gebergte doorbragt om van verre haare wooning te zien. De laatfte ftraalen der zonne befcheenen nog flechts de toppen van 't gebergte , toen hilaiuk en de twee jonge herderin* nen in de valei aankwamen: de angftige oogen van estelle vestigden zig nu op de hut, dan op den boomgaard. op den oever van den ftillen vijver , maar nemorin zag zij niet: eindelijk zag zij van verre zijne kudde graazen, en herkende den getrouwe Medor; op dit gezicht ontfprongea de traanen van blijdfehap haare oogen, en haar hart klopte zo hevig dat zij tegen een' Populier moest leunen tot deeze fterke aandoening wat bedaard was. Zo als zij weder wilde voordgaan , werd zij eenige letters op de fchors van den Populier gewaar, bezag dezclvennader, en las deeze woorden:  &2 ESTELLE. Geliefde boom 1 die mij erinnert, De boomen daar 'k haar' naam op fneed; Vallei en beek! gij doet mij denken Hoe 'k met estllle de uurtjes flcetj Erinring! zoet maar wreed daar bij, Wijk heen l want ach wat baat gij mij I Als fomtijds mij de flaap komt fireelen, Daar ik me in 't lommer nederleg, Dan zie ik. haar, maar 't wreed oniwaakea Neemt dat beminiijk beeld weör weg: Erinring' t zoet maar wreed daar bij, Wijk heen 1 want acli wat baat gij mij l Maar welk een dwaas en fpoorloos wenfchen! Jk leef flechts door mijn boezemfnarc •, Moest ik die fbia$ voor altijd mislen Hoe rasch riep dan mijn ledig kart; Erinring! zoet maar wreed daar bij, Waarom gevliigt'?keer weêr tot mijt estelle droogde Inare oogen af om dec ze verzen nog eens te leezen , toen iiila? kik, nkmorix van verre gewaar werd, den berg afklimmende langs denzclfden weg, waarop zij zig bevonden : estelle verborgde zig aanftonds in een digt bpschje van hazelnooten; roosje en het knaapje verbergden zig tevens, en met een bekreeten  » e k. d e boek.. 83 óog, nam de beevende herderin al de beweegingen van haaren vriend waar: met een ncderhangend hoofd , in een diepe ftilte, daalde hij af; in zijn hand hield hij een groen lintje dat kstslls hem gegeeven had; nu en dan ftond hij ftil, zag het lintje aan , kuschte het, en vervolgde dan weder zijnen weg : toen hij nabij da plaats kwam alwaar de herderinnen zig verborgen hielden, ftaarde hij langen tijd het lintje aan , en eensklaps het hoofd omkeerende, zeide hij, op een tcderen toon , och waarom tracht ik op deeze wijze mij13e fmarten te vermeerderen, door de erinnering van een geluk dat voorbij is? waarom bewaar ik nog de panden van eene ongelukkige liefde? — ik wil u niet wederzien, ongelukkig ldm! uw kleur heeft mij bedroogcn, ga ver van mij afl — ga voo» altoos met mijne bedrogene hoop. Die zeggende wierp hij het lintje van zig af, en fcheen toen meerder rustig; maar de adem van een Sephir voerde het lintje bij de hazelnooten ftruiken; nemorin bukce om het weder opteneemen, maar estelle , fneller dan hij , vat het op , en biedt het den herder aan: ,, Het heeft u niet bedro.-  *4 ESTELLE. „ gen," zeide zij, „ om dat estelle * voor altijd bemint. " nemorin veritomde, en zag haar ftaarende aan; naauwlijks kon hij zijne oogen gclooven , en bleef onbeweegelijk : eindelijk komt hij tot zig zeiven, geeft een gil, valt op zijne knieën, en ftrekt de armen na zijne estelle uit. De herderin , zijne hand drukkende, beurt hem met een lieve glimplach op, uitroepende: „Ja, ik ben het, ik ben ,, het zelve, die mijn' vriend kom wedcrzoeken ! — wij hebben niets meer „ te vreezen ; (la op , nemorin ! fta op , „ ons geluk zal nu eerst beginnen." roosje kwam nu met iiilarik voor den dag , en verzekerde den verftomden herder van het geluk dat hij nog als een droom befchouwde : toen eindelijk de gelukki* ge nemorin in ftaat was het te hooren, bragten zij beiden hem aan den voet van den Populier, alwaar hij tusfchen haar beiden ging nederzitten. Nu vertelde estelle hem alles wat 'er gebeurd was ; het ongeluk dat raimond had getroffen; het edelmoedig gedrag van meril ; zij offerde op r.ieuw veele traanen  derde boek. §5 aan de gedachtenis van haaren vader, e* msmorin behoefde geene overdenkingen om het minde gevoel van blijdfehap , dat zijne herderin beledigd zou hebben , van zig afteweeren. Zo dra estelle haar verhaal geëindigd had, begeerde roosje dat de herder op het oogenblik zou vertrekken om na Mas* fanne wedertekeeren; dan, deeze begeerte deed nemorin zuchten; hij floeg zijne oogen neder , en vestigde die eindelijk met droefheid op estelle: „ Mijn wel„ doener", zeide hij, ,, de achtenswaart, dige remistan, heeft mij doen zwecren „ dat ik hem hier zou afwachten: de goe„ de remistan heeft mij met weldaaden „ overlaaden, hij gaf mij zijn hut, zijne „ kudde , op een tijdftip dat ik van elk „ verlaaten, en gedwongen was, u, lieve „ estelle ! en mijn vaderland te verlaa„ ten; moet ik nu mijn' vriend verraaden ? „ moet ik een' eed veikrachten dien gij ,, gegraveerd ziet in den boom naast dien „ in welken ik dagelijks kwam fchrijven, „ dat ik u zou beminnen tot aan het „ graf?'* estelle , bedroefd en verwonderd ,doiss  16 £ stelle nemorin niet aanzetten om zijn woord te verbreeken , en zelfs het denkbeeld daarvan kwam bij den herder niet op; roosje alleen zocht beweegredenen} toen de jonge hilarik hen allen aanzag, met een zekeren ernst, en hun zeide dat hun geluk van hem afhing: de tocftemming van margaretha is niet genoeg voor uw huwelijk, zeide hij, gij moet ook die van hilarik hebben. De twee verwonderde gelieven konden dit gefprek niet begrijpen : Hoor , vervolgde het knaapje; dank den Hemel dat gij mij gevonden hebt ; zonder mij was de beminnelijke kemorin nog twee juaren in deeze valei gebannen geweest. Het is bijna drie maanden gcleeden, dat ik op deezen heuvel vogels met de netten zat te vangen, toen de oude raimond, uw vader, die in het bosch verdwaald was, mij vroeg, om hem te brengen in de valei van remistan: ik verliet mijn ftrik'ken ; ik geleide den 'grijsaart, niet zonder opmerking op zijne droefgeestige peinsachtigheid : ;wij vonden den goeden remistan bezig met beieukorven te vlechten,hier,op dezelfde plaats waar wij nu zijn: na hem gegroet te hebben, vroeg raimond mij  derde boek. «7 \>f !tc hun alleen wilde laaien, om dat zij elkander iets geheims te vertrouwen hadden : dit woord geheim maakte mijne nieuwsgierigheid wakker; ik maakte den fchijn van mij te verwijderen, maar verborg mij in deeze zelfde hazelnootcnbooraen om de twee grijsaards te beluisteren : 't was zekerlijk niet wèl van mii ye"daan, dit fta ik u toe, maar mijn rnisflap is u nuttig. raimond verhaalde aan den Ilermiet uwe neiging voor estelle , zijn voorneemen om haar uittehu wel ijken aan meril — en de belofte welke hij dien zelfden mórgen van n had afgeperst, om voor altijd aan de overzijde der Garden te gaan : „ De deugd , de onderwerping van nemorin", voeg* de hij er bij , treffen mij zeer flerk; ik „ beroof hem van zijne minnaares, ik ver* „ ban hem uit zijn vaderland, des wil ik ten minften zijne ballingfchap draagelijk maaken: maar te wèl ken ik nkmorin om mij te vïcien dat hij iets van mij ,, zoude aanneemen; mijn gift moet door uwe handen gaan, en ik zal dubbeld ,, vermaak vinden in wèl te doen en on» „ bekend te blijven. '*  *8 ESTJtLLE. „ Tk weet," vervolgde hij, „ dat gij ,, ledeit langen tijd gekweld zijt van de „ begeerte om wedertekeeren na uw vader- land — dikwijls hebt gij mij aange,, booden om deeze fchoone valei van u „ te koopen ; bepaal nu zelf de prijs, ik ., zal ze u op 't oogenblik betaalen , als ., gij Hechts een middel 1-unt uitvinden * „ om nf.moiun deeze geringe fchaêvergoe„ dirg, voor al het verdriet dat ik hem „ veroorzark, ie doen aanneemen ; en gij „ flechrs behendigheid genoeg bezit, om „ hem door een' eed te verbinden, deeze „ plaats in zeer langen tijd niet te ver„ laaten." Zoo luidde het gefprek van raimond : de twee grijsaards het nu ééns geworden zijnde , overlegden met elkander de wijs op welke menu in deeze valei lokken zoude;zij beflooten zig te bedienen van mij : raimond kocht op het oogenblik dit veld , d?en boomgaard, deeze kudde, en al het goed dat hij u wilde geeven; ver volgends riep hij mij weder tot zig, en zonder mij te onderrichten van zijn voorneemen, 't welk mij ondertusfehen bekend was, zond hij »ij op uw fpoor, met belofte van mij vier  derde boek. 89 vier lammeren te zullen geeven, als ik op mij nam u in deezen oord te brengen. Ik zocht u overal ; ik ontdekte u in het Schier - eiland Ners, en nam, zonder van u gezien te worden, u waar, op den dag toen estelle u kwam fpreeken: den volgenden morgen volgde ik uwe treden na; ik veinsde uwe hulp noodig te hebben tegen een' wolf, en op deeze wijs bragt ik u daar men u wenschte : remistan deed het overige : raimond gaf mij de beloofde lammeren en beval mij het ftilzwijgen, dat ik ook getrouwlijk bewaard heb. Zo fprak de jonge hilarik : nemorin omhelsde hem honderdinaalen, uitroepende mijn vriend! terwijl dan deeze valei, deeze' hut, deeze boomgaard mij toebehoort, geef ik die allen op het oogenblik aan u: wat behoef ik iets te bezitten daar ik met mij. ne estzlle ga leeven ! estelle , de gift van nemorin goedkeurende, fprak langen tijd met bevalligheid over de goedheid van haaren vader; haar minnaar volgde haar daarin na, en deeze twee deugdzaame harten, het geleden leedvergeeter.de, wijdden eenige traanen I. deel. F  po estelle. aan de nagedachtenis van hunnen geweeze. nen vervolger. Terwijl breidde de nacht haaren fluier uit; het werd tijd den weg naar Masfamie weder opteneemen ; nemorin liet zijne kudde onder het opzicht van hilarik , en vertrok met estelle en roosje: op den oever van den Gardon gekomen zijnde , vonden zij visfchers die hun overzetteden aan den anderen oever; en van daar had den zij flechts een kleinen weg afteleggen tot aan het dorp. EINDE VAN HET DERDE SOEK.»  ESTELLE. TWEEDE DEEL.   VIERDE BOEK. Men moet het grievend ongeluk van te leeven ver van het geene men bemint, gevoeld hebben, om zig de verrukking van eene ziel te verbeelden, die het geen zij verlooren heeft wedervindt; men meet de bittere traanen der afwezigheid gefchreid hebben, om al den wellust te gevoelen van de zachte traanen des wederziens. U ongelukkig minnaar beklaag ik , u die door een wreed noodlot gedrongen wordt het voorwerp uwer liefde te verlaaten; elke ftap die gij doet verzwaart uwe fmarten ; elk uur hcri-innert u een verlooren ver. maak; gij berekent met wanhoop alle de oogenblikken die nog verloopen moeten aleer uwe balHngfchap eindigt; gij verbeeldt u die te verkorten door ze telkens te hertellen; honderdmaalen op één'dag wendt gij uwe oogen na den weg die na de plaats leidt alwaar gij uw han achterliet; gij meet ij. DEEL. f 3  94 ESTELLE. die af met huivering, en de reiziger die gij op deezen weg ontmoet, fchijnt u toe een gelukkiger lot te genieten dan een Ko» nirig; ik beklaag u; maar hoe benijdens» waardig zult gij dan weezen als gij uwe vriendin weder te gemoet zult fnellen ! dan , als gij, van verre haare woning ontdekkende , haar aan het venlier ziet wachten, op het gelukkig oogenblik dat zo veel leeds vergoeden moet! — ach ! dit oogenblik! — zo het te lang werd uitgerekt zoudt gij het niet kunnen verdraagen ; uwe ziel die kracht verkreeg tegen de rampen, zou onder zo veel geluks bezwijken. Dit ondervond nemorin toen hij met zijne Minnaaresfe den ftroom overftak , era wederkeerde in die valei die hij gedacht had nimmer te zullen wederzien ; het denkbeeld van dat hij met estelle ging leeven ; dat hij haar zou mogen beminnen , het haar openlijk zou mogen zeggen, en haar binnen weinige maanden zou bezitten, dit denkbeeld , deeze hoop , de aandoening , die hij daarover gevoelde , bedwelmden bijna zijn verftand; hij wandelde fpraakloos voord aan den arm van zijne herderinne , haar geduurig aan zijn hart drukkende; hij  vierde boek. 95 kon zijne verrukking niet uitfpreeken, als door de hand van roosje, en van zijne estelle beurtlings te kusfehen. De nacht was reeds geheel gedaald toen zij te Masfanue aankwamen ; margaretha , ongerust over haare dochter, had herders met brandende takken van pijnboomen af« gezonden, om estelle , die zij geloofde verdwaald te zijn , te gaan opzoeken; het vermaak dat zij gevoelde toen zij haar met nemorin zag wederkeeren, was het eerfte dat zij federt den dood van raimond genoot; zij omhelsde den jongen herder, en vcrvolgends zijne hand met die van haare dochter zamenvoegeude , zeide zij: Haar hort heeft u verkoozen; dat hart en het ,, mijne ftemden altijd overéén; wees haar ,, echtgenoot, nemorin ! en maak haar zo ,, gelukkig als zij bemind is van haare „ moeder." estelle viel met nemorin voor de voeten van margaretha ; de goede moeder zegende hen, en hen toen met tederheid opheffende, zeide zij „ Mijne kinderen ! ik verwacht ééne gunst van u : naauwlijks zijn er nog maar drie maanden verloopen, federt den dood van mijnen dierbaaren F 4  96 «STELLE. „ raimond, fla mij derhalven toe dat ik „ uw huwelijk uitftelle , tot het einde „ van de zes eerfte maanden; ik weet wel J} dat mijn frnart dan nog dezelfde zal » weezen , maar mijn rouw zal minder „ fchijnen; daarenboven, hoe groot mijne „ vriendfchap voor nemorin zij, het enkele denkbeeld dat mijn man hem niet >, verkoozen heeft, noopt mij tot uitftel; ,, vergeef het mij mijne kinderen ! de 9, zedigheid gebiedt, en mijn hart, vorj, dert het. " Onder 't fpreeken van deeze woorden werd margaretha droevig; de twee gelieven vertroostten haar, en beloofden niet van het huwelijk te zullen fpreeken, voor dat de zes maanden verloopen waren : nemorin , na den hemel, margaretha, estelle en roosje, honderdmaalen gedankt te hebben, keerde verrukt van blijdfehap weder in zijn oude hut, en gaf zig over aan de zoete hoop dat zig nu niets tegen zijn geluk kon aankanten. Den volgenden morgen ging hij met het aanlichten van den dageraad na de valei: estelle en roosje vertoefden niet lang met hem te volgen j beiden bleeven zij van  vierde boek. 97 verre ftaan, om den herder te zien, die van boom tot boom voordging, en alle de letters herkende die hij daarop gefneeden had: hij drukte zijne lippen op die welken hij nog vond; en die welken de tijd verwoest had, herftelde hij; nemorin, drou* ken van liefde, werd niet moede van deeze plaatfen wedertezien; met vertederde oogen befchouwde hij alle de voorwerpen die hem omringden, hij kwam er telkens weder , en fprak ze dus aan i Bekoorlijk oord, met bittre droefheid Vooiheen ontvlugt! zijt wed-r gegroet f Beminde plaats daar 'k zo veel tekens Van mijne tederheid ontmoet! Toen een zo (breng bevel, mij arme! Uit dit zo fchoon verblijf verdreef, Vertrok ik, nam mijn liefde met mij, Terwijl mijn hoop hier achter bleef. 'K vond elders ook wel klaare beeken Gebloemt en fchommlend lommer weêrj: Maar en gebloemt, en beek , en lommer ,• Bekoorden daar mijn hart niet meer* Elk keurt zijn vaderland liet béste: Veel fchooner is aldaar 't gt: boomt 5. Z)jn zachte fehaciuw meer bemi-Jijk, Terwijl het beekje zachter ftroomu- ' 'V Si ' ' " " I  5'o l ! T É L L £, Hoe zoet is 't niet het leven te enden Op 'tplekje waarop 't eerst begon; En onder eigen dak te grijzen, Bij haar die eens ons hart verwon! Men was toen in het begin van den zomer , en al de kudden der vlakten moesten, naar het oud gebruik, de oevers van den ftroom verlaaten, om in het gebergte een minder brandende luchtftreek en verfcher weide te zoeken ; de fchaapen "van estelle , vereenigd met die van haaren minnaar , die hilakik den volgenden morgen bragt, maakten een zeer groote kudde uit; er was een opziener noodig om, in een vreemd land, het opzicht te hebben over de herders die ze leidden; raimond had altijd die reis gedaan 9 en margaretha drong er op aan, dat nemorin dezelve in zijne plaats zou doen. 't Is uw zaak,,mijn zoon ! zeide zij, het eigendom van uwe, bruid te bewaaren; daarenboven, uwe terugkomst, uwe neiging Voor estelle, de ftandvastigheid, waaraan gijf omtrent haar niet zult ontbreeken, zouden den lasterzucht een voorwendfel geeVen; gij moet u verwijderen nemorin; jeleid onze kudden na 't gebergte; gij zult  vierde boek. $(J niet het begin van den herfst wederkomen; de rouw van esjellb zal als dan geëindigd zijn, en uw huwelijk zal uwe onderwerping aan mijnen raad beloonen: dit wijs beduit van margaretha drukte wel het hart der twee gelieven; maar zij zagen de noodzaakelijkheid daarvan : de herderin zelve, in wcêrwil van de grievende fmart die zij gevoelde , op het enkeide denkbeeld van nemorin andermaal te moeten verlaat en, drong daarop aan; en de ongelukkige herder, altijd aan den wil van estelle onderworpen, dorst zig niec meer beklaagen zo dra zij gefproken had. Het oogenblik van hec vertrek der kud» den , is een feestlijk oogenblik in het Iciioone land dat estelle bewoonde; men bereidt 'er zig lang te. vooren toe ; ieder hoevenaar, ieder herder tekent zijne fchaapen met een letter , of cijffer; hij verzamelt de herders, die hun na 't gebergte moeten brengen; geeft hun zijnen raad, zijne bevelen; overhandigt hun wapens om de kudde te verdedigen, medicijnen om ze te geneezen, en voorraad voor hen zei ven: de dag en het uur waarop alle de kudden van een dorp op dezelfde F 6  IOO ESTELLE.. plaats moeten vergaderen , worden bepaald, en 't is van daar dat zij gezamenlijk vertrekken. De marseh wordt geopend door de geiten , een ligte woeste troep , die met opgeftokene koppen voor zig heen loopen , fpringen, zig verftroojen , wederkeeren, en de moejelijkfte wegen zoeken , dikwijls de toppen der rotfen beklauteren, en daaraan blijven hangen, om het uïterfte van het gras aftefcheeren ; zig noch ftooren aan herders noch aan honden , maar haare eigene zinlijkheden volgen. Na deeze komen,op een lange tusfeheniuimte, de groote en iïerke rammen, die géfchooren zij om hunne wol onderfchelden te kleuren : hunne horens zijn met linten beftrikt ; hunne fierheid en deftigheid worden door deeze fieraadjen vergroot, zij worden gevolgd van honden met blinkende halsbanden , waarvan de ftaalen punten in de zon fchitteren : deeze gehoorzaam e en getrouwe wachters j ftaan den voortogt af aan de rammen, wanneer er niets te vreezen is, maar bij het minfte gevaar treilen zij zig in denzelven.. Achter hun volgen de jonge fchaapen met 'é&èfa.  V i E R D E BOEK. IOI ver moeders, maakende een ontelbaar heir, welker bellen een geftadig doch zacht geklank maaken, en dat zig met het geblaet der fchaapen , met het geblaf der honden , en met het gezang der jonge herders aanig vermengt. Deeze Iaatflen fluiten den trein : in hunne beste kleederen uitgedost, zijn hunne hoeden en fluiten verfierd met bloemen die zij van hunne minnaaresfen gekreegen hebben : met een jagtfprigt in plaats van een flaf gewapend mengt zig iets heldhaftigs onder hunne gewoone natuurlijke zachtheid ; omringd van alle de bewooners van het gehucht , trekken zij op, onder het fpeelen van vrolijke liedjes, die door algemeene toejuichingen beantwoord worden: de herderinnen verzamelen zig op hunnen weg; veel en van haar fchreien ; allen wenfchen zij hun eene. fpoedige terugkomst toe , allen gaan zij met hunne herders, hand in hand, tot aan zekere beek , alwaar de twee troepen van elkander fcheiden > en beurtlings deeze liederen zingen, j F I  103 ESTELLE, DE HERDERS. Vaart wel, bevalge Herderinnen! Wij fcheiden van deez' fchoonen (treek, Wij Ipoeden ons na andere oorden , Vol tedre zorgen voor ons vee ; Daar zal tot dat wij wederkeeren Voor ons vermaak noch liefde zijn. DE HERDERINNEN. Vaart wel, beminde vrienden , broeders t Getrouwe minnaars 1 vaart fteeds well En brengt dezelfde harten weder Aan haar die gij zo teder mint: Hier zal tot gij zult wederkeeren, Voor ons vermaak noch liefde zijn. DE HERDERS. Uw kudden zullen welig tieren, Op 't afgelegen hoog gcbergt, Waar uwe herders zullen lijden, En tot verzachting in hun 1'mart, Zal daar, tot dat zij wederkeeren, Voor hen vermaak noch liefde zijn. DE HERDERINNEN. Als hiet een reiziger komt wandelen En ons verlaaten, Land zal zien , Vraagt hij voorzeker, hoogst verwonderd;,r  vierde boek. i03 De herderin die hem verzelt: „Zou in dit oord, zo gantsch veiruklijk, „ Noch zoet vermaak, noch liefde zijn ? " de herders. Als om ons ongetrouw te maaken, De herderinnen van dien oord, Ons komen troosten in ons lijden , Zij dit ons antwoord : gij zijt fchoon 1 Maar kan 'er, tot wij wederkeeren, Voor ons vei maak of liefde zijn? de herderinnen. Als ons nmfchien een Steedfche mii naar Belaagen komt met zijn gevlei, Dan zal hij ongetwijfeld hooien, ^ Al wat gij doet is vruchteloos : Er kan tot dat zij wederkeeren, Voor ons vermaak noch liefde zijn. Zodanig is de orde van dit feest dat nemorin met zo veel droefheid zag naderen: hij was bij het vertrek niet tegenwoordig ; zo veele getuigen zouden hem in zijn affcheid bedwongen hebben: terwijl de kudden zig in de valei zamenvoegde , en dat die van margaretha met de anderen vertrokken, onder het opzicht van viey  IÖ4 ESTELLE. herders die nemorin gehoorzaamen moesten , was deeze ongelukkige minnaar, volgends affpraak , met estelle , aan de fontein der lotosboomen. Beiden waren aldaar reeds lang vóór het bepaalde uur: roosje verzelde haare vriendin: zo dra nemorin zijne herderin gewaar werd , ijlde hij na haar toe; estelle ver» haaste ook haare fchreden; zij naderden elkander, wilden fpreeken , maar konden geen woord uitbrengen; de tong kleefde aan het gehemelte ; iets vreezelijks drukte hun hart ; zij zagen elkander weenende aan, vatte den elkander bij de hand , en nog, altoos zwijgende, zetteden zij zig neder bij de fontein, terwijl roosje achter hun ftaan bleef. Ik moet u dan nogmaals verl'aaten! zeide eindelijk de herder; ik moet dan op nieuw alle de kwellingen gevoelen die ik dacht dat mij den dood veroorzaakt zouden hebben ! en gij hebt zulks gewild! gij hebt het bevolen ! ach vriendin! vriendin ! ja ik zal u zonder twijfel gehoorzaamen, maar gij zult wel fpoedig hooren hoe duur die gehoorzaamheid mij zal te ftaan komen. Deeze woorden fpreekende laat de herder  vierde boek. 105 de hand van zijn vriendin los , en keerc zijne oogen vol traanen af; estelle bleef eenige oogenblikken zonder hem te am> woorden ; eindelijk zegt zij, met een afgebroken ftem: Zie daar , hoe gij mij vertroost; zie daar hoe hij die mijn hart bezit , zorgt om het te fpaaren! ondankbaare ! ik moet hier blijven, en gij durft u beklaagen! durft gij uw vertrek vergelijken met dat het welk ik mij niet zonder fidderen kan te binnen brengen! denk dat de tijd van uwe wederkomst bepaald is; dat de hand van estelle u wacht, en dat ons niets meer zal ftooren Och vergeef mij mijn lieve estelle ! riep de herder, haare hand neemende, verfchoon de verwarring die mijn vertrek mij veroorzaakt — ik verlaat u — ik verlaat u — dit ééne woord , dit verfchrikkelijk woord is genoeg om mij van mijn reden te berooven: de droevigfte voorgevoelens komen mijne ziel beftormen; de akeligfte denkbeelden vervolgen mij; een verborgen ftem waarfchuwt mij dat ik het grootfte ongeluk te gemoct ga .... och mijne vriendin! mijne lieve vriendin ! zweer mij dat gij mij altijd zitfE  ioö estelle. beminnen; gij hebt het mij duizendmaal gezegd, en tog hebt gij *t mij niet genoeg gezegd ; herhaal het nog honderdmaal; beloof mij, dat gij nooit uwen vriend zult vergeeten; beloof..... U vergeeten! viel estelle hem in; zie de plaats alwaar gij mij laat; alles is vol van u; hier zal ik u overal zien : daar gij heenen gaat,kunnen duizenden van nieuwe voorwerpen uwe droefheid verftroojen ; maar hier zal alles mijne droefheid voeden: deeze weide, deeze fontein, uw huis, dat van mijne moeder, alles wat mij zal omringen , alles wat mijne oogen zullen zien , zal mij nemorin herinneren; dagelijks zal ik in deeze weide komen, en ik zal 'er mijnen vriend niet ontmoeten ! ik zal mij nederzetten bij deeze fontein , en mijne traanen zullen de plaats alwaar gij thans zit, bevochtigen; ik zal uwe woning voorbij gaan, zij zal mij een verfchrikkclijke woestijn fchijnen te weezen — ik zal de mijne intreeden zonder hoop van er u te zullen vinden : ach mijn vriend! mijn tcdergeliefde! vrees niet dat ik u zal vergeeten ; vreezen wij veeleer uwe angfien gaan in mijne ziel over, ik wordt  vierde boek. 10? «o wel als gij akelige voorgevoelens gewaar; gisteren avond is de nachtvogel op mijn venfter komen zitten ; ik heb zijn fomber gefchreeuw gehoord tot aan het fchemeren van den dageraad ; het deed mij, in weêrwil van mijn zelve, Adderen — mijn vriend ! mijn tedere vriend! —■ vertrek niet; kom weder bij mijne goode moeder; onze traanen zullen haar bevredigen; vertrek niet nemorin, blijf bij mij; bij uwe wederhelft ! zeg mijn vriend ï antwoord mij; wilt gij niet vertrekken ? roosje deeze woorden hoorendc , haastte zig om nader te komen: nemorin , vervoerd van blijdfehap , was gereed om de begeerte van estelle intewilligen, doch roosje , wijzer dan zij , kanttede zig daar tegen aan; zij herinnerde hun het bciluit van margaretha om hen niet voor den herfst te laaten trouwen; het beledigend gerucht voor esielle , dat de wederkomst van nemorin veroorzaaken zou ; de gehoorzaamheid en de eerbied die zij aan hunne tedere moeder verfchuldigd waren, en vooral de moeite die zij haar zouden veroorzaaken. roosje fprak, en de gelieven fchreiden »  j03 estelle. maar zij onderwierpen zig aan de redenen van roosje ; nemorin ftond op om te ver» trekken; estelle hield hem nogmaals te ™gi zij gaf hem een' band van haare hairen dien de herder op zijn hart lag ; vervolgends zijne lippen op de hand van estelle drukkende , zeide hij, met een afgebrokene ftem ; vaar wel! herhaalde het honderdmaal, 'er telkens bijvoegende dat het voor de laatfte keer was, en kon niet hefluiten zig op weg te begeeven: estille herhaalde ook haar affcheid , beval hem te vertrekken doch trok haare hand niet te rug: eindelijk fcheide roosje hen ; en in weêrwil van hunne traanen , in weêrwil van de klagtën van nemorin, trok zij de ongelukkige estelle voord, die nog eens haar hoofd omkeerde, en ftil hield om hem de handen toe te rijken? De herder, nu geheel onbeweegelijk, volgde haar met zijne oogen; weldra zag hij haar niet meer; echter bleef hij haar nazien; eindelijk eene poging op zig zei-, ven doende , verwijdert hij zig van de fontein , en gaat den weg van Lezan op. Het was bij dit dorp dat nemorin zijnc kudde ontmoette ; hij vervolgde den  viès.db boek. ioq Weg na Anduza > bereikte de bosfchen van Valorij, en richtte zijne fchreden na Mêlouza ; na tien dagen reizens kwam hij aan de oevers van den zwakken ftroom van Galaizon. Daar was het dat hij den zomer moest doorbrengen; zijn eerfte zorg was de meest eenzaame en afgelegene weiden te zoeken, om van zijne droefheid niet afgetrokken te worden: verwijderd van alle andere herders; alleen bezig met de eenige estel* le , verdiepte hij zig in 't gebergte; hij beklauterde de ftijlfte rotfen , om zijn gezicht vrij te laaten weiden na de zijde van Masfanne; ongeduldig om den dag te zien eindigen omheinde hij zijne kudde lang voor den nacht , en haastte zig om in zijne ftulp terug te treeden , hopende dat de morgen rasch zoude komen. Reeds zeventien keeren had hij de zon zien ondergaan, en zijn moed was geheel bezweeken, toen hij op zekeren morgen , in dieper naargeestigheid dan ooit te vooren verzonken, vóór het krieken van den dageraad opftond en zig op den uithoek van een' rots nederzettede. De dageraad verwde den zichteinder  Ii O ESTELLE. nog niet; de fterren bezaaiden de ruimte des hemels nog met fchitterende vuuren; de ondergaande maan fchilderde haar zwak en becvend licht op de beeken; de afge» legene echoos der retfen, beantwoordden de ééntoonige geluiden van de bewooners der moerasfen ; de geheele ftreek was met een fomber floers bedekt; eenige lichtende wormtjes, gintsch en hcrwaards dwaalende, waren in de donkerheid alleen te onderkennen. Na dat nemorin langen tijd die algemeene diepe rust, die zijne droefheid aankweekte , befchouwd had, keerde hij zijn aangezicht na het oosten en zong deeze woorden : Gij lieve Morgenfterl bodinne van den dag! Die u te langzaam volgt, vertoon uw'glans zo ftreelend! Helaas 1 ik zucht des nachts : ach dat ik 't zonlicht zag'l En naauwlijks rijst de zon, of ze is voor mij ver> veelend, Ver van het voorwerp mijner min, Heeft zelfs haar glans iets haarlijks  vierde boek. Ui In dit zo doodsch gebergte is alles ftil in rust j De trouwe rammen zijn bij hun geliefde fchaapen, Terwijl het dartiend lam op zijne wijs hen kuscht; 'T konijn kan in zijn hol gerust en vreedzaam flaapen; Maar ver van 't voorwerp mijner min, Neemt mij alleen de kwelling in. Of ik fchoon zeker ben, dat de allernaauwfte band, Mijn lot eens zal aan 't lot van mijne estelle boejen; Dat ik 't volmaakt geluk verwacht met haare hand, 'K voel tog een heimlijke angst in mijnen boezem groejen j Ver van het voorwerp mijner min , Neemt zij mijn hart te wreedlijk in. Zo zong de ongelukkige herder , en de vlijtige dageraad begon het gebergte met roozen en goud te beftroojen; nemorin weleer zo gevoelig voor de fchoonheid der Natuur , nemorin befchouwde den majestueuzen opgang der zon nu zonder eenig vermaak. Geheel bedroefd keerde hij tot zijne  112 estelle» kudde weder , toen hij van verre eene herderin zag aankomen die hem naderde ; zijne eerfte beweeging was te vlieden, om niet in haaren weg te komen; maar hij meende de herderin te kennen ; bleef derhalven vervolgends ftil ftaan , en zag haar met oplettendheid aan. Zij naderde rret langzaame fchreden , met gevouwene handen , in een gedaante die niet dan droefheid eh vermoejenis te kennen gaf: nemorin befchouwde haar met oplettendheid, en hoe groot was zijne verwondering toen hij — roosje herkende. Vol van ontroering en fchrik ijlt hij na haar toe ; ziet traanen in haare oo« gen , en durft haar niet vraagen na de oorzaak van haare reis: doodsch bleek,met een opgefperden mond, wachtte hij zwijgende af dat roosje hem van zijnoot verflag zou doen. Ach! ongelukkige nemorin ! zeide de herderin , ik heb niemant den droevigen pligt , die mijne vriendfehap thans vervult, durven toebetrouwen; estelle heeft het mij verzocht ; estelle heeft van mij gevorderd dat ik u de laatfte verzekeringen van haare liefde, de laatfte groet van haar hart  vierde boek, ïjj hart zou overbrengen ... „ Wat zegt gij » " nep nemorin,,, estelle is dood « " estelle leeft nog, maar zij is dood voor u. Dit hoorende viel nemorin , beroofd van alle gevoel, neder; roosje ging water haaien uit een nabuurige bron, fprengde het op zijn aangezicht, nam ziine hand , en nep hein op de tederue wijze bij zijnen naam; de ongelukkige opende de oogen en dezelven,diep bedroefd , na roosje kee. rende : zegt hij: maak een einde aan mijn leven! ach doe het uit medelijden! g& telle is ongetrouw; estelle bemint mij met meer! mijn leven is thans eene verfchrikkelijkc misdaad — estelle is ongetrouw ! — estelle bemint mij niet meer! Deeze woorden andermaal herhaalende viel hij nogmaals met het aangezicht ter aarde; hij kuschte dezelve vuunghjk, aIs 2ijne ]aatfte fch drukte de fteenen en grasjes die hij met bittere traanen befproeide — estelle aanbiau' zc& ^osje, en die liefde, die nooit kan „erven ; die liefde die haar dierbaarder ls dan he£ Jeyen ^ voor altijd ongelukkig raaaken. II. deel. g  114 estelle. Op deeze woorden beurde nemorin zijn hoofd op: zij bemint mij nog ! riep hij nit; zij bemint mij dan nog! gij verzekert het mij? gij bedriegt mij niet? ach! zo haar hart nog voor mij is, fpreek dan, dan kan ik alles draagen. roosjs herhaalde dat estelle niet ongetrouw kon weezen: de herder, meer bedaard, wiesch zijne traanen af, en leende een aandachtig oor aan het verhaal van de getrouwe roosje. Het is nog geen sgt dagen gelecden, zeide zij, dat de gelukkige estelle mij zonder ophouden zeide dat gij binnen twee maanden haar bruidegom zoudt zijn: wij kwamen iederen morgen bij elkander aan de fontein der Lotusboomen; wij fleeten daar geheele dagen met van u te fpreeken, en als de wederkeerende naoogfters, ons dee« den bemerken dat het tijd was om na huis te keeren , kwamen wij weder bij margaretha , en fpraken met haar nog meer van u. Op zekeren avond dat wij met dit genoegelijk onderhoud zamen bezig waren , hoorden wij driftig op de deur (laan; wij ontftelden allen, en na wij een weinig be-  vierde boek. , t * daard waren , g?ng estelle met mij de deur openen: oordeel van onze verwon, dering, toen wij raimond en merjl kenden: de eerfte beweeging van estelle was haaren vader te omhelzen; zij hield hem lang ,„ haare armen, en zonder aeht te ftaan op meri, , ging zij mama O mijn vriend ! nog vloejcn mijne t-anen als ik mij de vervoering, de u t«innigheid van margaretha " kon haare oogen niet gelooven; zIj ko„ zig met losrukken uit de armen van den gnjsaart; zij bedaauwde hem met haar^ traanen die zij telkens afdroogde om hem andermaal aantezien, en zig wèl te verz ! keren dat hij het zelf was, dien zij teZ haaren boezem drukte: Rai^d , wifn" aandoeningen zijne ftem verboorden " de vruchtloos te fpreeken ; bc j£ « vanzime vrouw en zijne dochter omhelsd kon de zo min aanvallige grijsaart niet volI doen, aan de verrukkingen die hem a dit oogenblik ontroerden. . Toen eindelijk de algemeene blijdfehap wat bedaard was nam * w, nam raimo.vd me- G a  Il6 estelle. ril bij de hand, bragt hem voor maroaretha en haare dochter, en zeide: Zie hier mijn verlosfer,hier is hij die u uwen man, en u uwen vader wedergeeft : hoor het verhaal van het geen hij voor mij gedaan heeft. Toen, in weêrwil der poogingen van meril , vertelde raimond hoe de Spaavfcbe roe* vers op den eigen nacht van zijne aankomst te Maguehnne, de ftad hadden verrascht en geplonderd; hoe hij, ten eerften ontwaakende , flechts gewapend met zijn' ftok , zig langen tijd had verweerd; maar voor de menigte bezwijkende, en met wonden bedekt, eindelijk genomen en met ketens belaaden, in het fchip der overwinnaaren gefleept werd, die met het aanbreeken van den dag vertrokken : men bragt hem na Barcehna alwaar de rovers, na zijne hertelling, zulk een grooten prijs op zijne vrijheid fielden, dat de edelmoedige raimond befloot, liever in flavernij te blijven , dan het bederf van zijne vrouw en dochter te veroorzaaken , door haar zijn ongeluk te doen weeten: onderworpen aan alle de rampen van zijnen ftand, was hij Matroos op de vijandlijke fchepen, en toen  tierde boek. i1? hij eens op het ftrand te flaapen lag, zag hij op 't onverwachtst meril verfchijnen. Deeze, waanende dat raimond dood was, en ons zulks bericht hebbende, had al zijn goed te Lezan doen verkoopen, om zig in Rousfilhn neder te zetten: aldaar, door vijandlijke matroozen onderricht, dat raimono in Barcehna gevangen was, liep hij met al zijn fchat daar heen , en fchikte die tot de losprijs van raimond: de deugd, zaarae meril hefchouwde deezen dag, als de fchoonfte zijns levens : gelukkiger in Zijne armoede dan hij ooit in zijnen rijk. dom was, ging hij met zijnen vriend op weg na Masjanne, alwaar zij nu aangekomen zijn. RAiMQNi, fchreide toen hij ons dit verhaal deed; eindigde het met zijne dochter bij de hand te neemen, en tegen den goeden meril te zeggen : „ zie daar al het „ goed dat mij overblijft; want alles wat „ ik bezit is niet genoegzaam om mijn „ randzoen te betaalen; aanvaard het mijn 99 vnend' niet om u volkomen voldaan v te rekenen, want ik wil voor 't overige « gaarne uw fchuldcnaar zijn ;. maar om G 3  >I# E S T E L L li „ bij 't geen gij voor mij deed, nog meer „ bijtevoegen. " Hier viel nemorin roosje in de rede: 't is dan gedaan, zeide hij, mijn ongeluk is dan volmaakt; ik acht en bemin mijn* medeminnaar : meril heeft de hand van estelle verdiend; dat zij gelukkig zijn ! dat /ij gelukkig zijn , en ik alleen te beklangen! Roosje wilde hem troosten , maar ne* mcrin bad haar *f verhaal te vervolgen. Na deeze daad van meril , vervolgde roosje , gevoelden estelle en margaretha wel, dat nu niets in ftaat was , om een huwelijk optefchorten , waaraan raimond al zijn geluk verbonden hield; deeze grijsaart, zonder te onderzoeken wat 'er federt zijn afweezen gebeurd was; zonder nieuwsgierigheid of onvergenoegdheid te toonen , nam estelle alleen, en haar op zijne gekneusde armen , de nog verfche tekens van zijne ketens aantoonerde, zeide hij : ,, Wanneer zult gij nu mijnen wel,, doener trouwen?" — — Morgen , antwoordde estelle. raimond omhelsde haar ; maar ziende  vierde b o h k. ii9 dat zij verbleekte, liet hij haar bij margaretha en ging heen, om alles tot dit huwelijk te doen gereed maaken. estelle fchreef u toen eenen brief, maar ik heb dien verbrand, hij zou uw lijden Hechts vergroot hebben; uwe wanhoop vreezende, en fidderende voor het vreczelijk ongeluk dat dit over mijne vriendin brengen kon, ben ik met hilarik ver» trokken om u die akelig nieuws te zeggen; om met u te komen weenen en de troost aan te bieden die de tedere vriendfehap geeven kan — zie daar de redenen die mij herwaards bragten; vergeef mij mijn* vriend het leed dat ik u veroorzaak. Zij zijn dan vereenigd? vroeg de herder , met een fombere houding: Zij zijn bet, antwoordde roosje ; en nooit werd een huwelijk onder zulke droevige voortekens voltrokken : de ongelukkige estelle , bleek , de oogen rood bekreeten , werd na het outaar gefleept, en willende knielen viel zij op den grond neder : torn zij den eed moest nitfpreeken werd haare frera door een' vloed van traanen verfmoord — haare oogen ïlooten zig voor het licht : margaretha en ik , die alle G 4  E 8 I E t l ï, haare beweegingen gadefloegen, wij vloodcn m haar toe ; wij deeden haar tegen onzen boezem rusten; meril wilde alles opfchorten, jnaar estelle , haare krachten herneemende, greep de hand van meril , en heeft met een vaste diepe ftem het verfchrikkelijk woord, dat haar voor altoos verbindt, uirgefproken. Uit den tempel wederkeerende, viel haar een hevige koorts aan; wij allen vreesden voor haar leven: meril altoos bezig omtrent haar, zonder ophouden oplettend, en nooit lastig , heeft haar alle mogelijke tedere zorgen toegediend: het is drie dagen ge» leden dat de echtgenooten een lange onderhandeling met elkander hadden; bij het einde van dezelve fchreiden zij; maar estelle was na dien tijd rustiger: federt is de koorts bedaard , en haar leven is behouden , ten minften als zij u niet wederziet ; want van u, nemorin ! hangt het af, om haar in het graf te doen nederdaa» len : zo gij ooit tracht haar te zien 9 zo gij u voor haar durft vertoon en, dan is het met mijne vriendin ged-aan; uwe tegenwoordigheid zal haar dooden; ik bid u derhalven , nemorin! ik fmeek het bij mij-, ne duurzaame vriendfchap , bij de deugden  VIERDE BOSK, 121 van uw hart, bij uwe liefde voor estelle , om niet weder te keeren in uw vaderlandj gij hebt geene hoop meer, alles is voor u gedaan; voeg niet meer bij uwe rampen , door die van uwe minnaares te vergrooten, door de jalouzij van meril te ontfteeken, door haar het offer van haaren echtgenoot en van haaren minnaar tevens te doen worden. roosje zweeg : nemorin was in eene woeste ftilte gedompeld ; zijne oogen Haarden op roosje, zonder dat hij zag; zijne ademhaling was afgebroken; hij kon niet fpreeken , niet fchreien: roosje wachtte eenige oogcnblikken; vervolgends hem de hand toerijkende zeide zij: haat gijmij ? dit enkele woord deed den herder in traanen wegfmelten. Zou ik u haaten ? riep hij, gij, de eenigfte op de wereld die zig verwaardigt mijne ongelukken te beklaagen 1 ik u haaten ! beste vriendin! ach! zo lang dit droevige hart zal flaan, zal het doortrokken zijn van de tederfte vriendfchap voor u ; maar het zal u niet lang meer beminnen — evenwel zal ten minnen zijn laatfte gevoel dat zijn van uwen wil te volgen: ik zal vertrekken, lieve roosje! ja, ik zal mjj C 5  122 * s t e l l r. ieder dag verder verwijderen van haar, en alles wat mij dierbaar is; ik zal, zo het mogelijk is, de geheele wereld tusfchen haar en mij plaatfen — vaar wel, mijn vriendin, mijne eenige vriendin , vaarwel voor eeuwig ! — roosje ! voor eeuwig ! dit woord was mij voorheen zo zoet.' wat is het mij thans bitter! ö fpreek haar toch nooit van mij! dat zij toch onkundig blijve van de ellende die ik lijde; dat nooit bij haar mijn naam van uwe lippen kome; Roosje ! die naam zou haare rust ftooreu zeg haar flechts, dat ik vertrokken ben; dat ik ver van haar ga leeven; mij mogelijk van mijne ongelukkige liefde zal geneezen; mij dwingen om haar voorbeeld te volgen en vergeeten.... neen roosje ! — neen nooit! nooit! — zeg haar... zeg haar liever dat mijne laatfte zucht voor haar zijn zal, dat ik bij mijn verfcheiden haaren naam zal uitfpreeken; dat haar aanbiddelijk beeld .... ach roosje ! roosje I mijn hart misleidde mij niet, toen ik haar vaarwel zeide ; het haare waarfchuwde haar ook — maar hoe meer ik van haar fpreek, hoé meer moejelijk mij het ver« trekken valt : vaarwel ! lieve vrien-  VIERDE BOf^ din ! vaarwel! nooit zult gij mij wederzien —- hier wierp hij zig om den hals van de herderin en drukte haar in zijne armen. Zij die haar leven nog niet geduld had dat een herder haare hand kusclue, ontvong , zonder eenige vrees , de tedere groet van haaren vriend; zij zelve omhels de hem ; haare traanen met de zijnen vermengende; zij drukte hem aan' haaren boezem ; haare zedigheid verweet haar niets; zo zeker is het dat de vriendfehap alle haare aandoeningen zuivert: eindelijk rukt de ongelukkige herder zig van roos* je los, en verwijdert zig ichielijk ; zonder aan Medor te denken; zonder zig te bekommeren over de kudde die hij verliet : roosje , verfchrikt door zijne wanhoop , Haat op, en loopt hem na; zij roept hem weder, haalt hem in, en, heflïütende om hem in deeze eerfte oogenblikken van fmerr niet alleen te laaten, volgt zij zijne treeeze ]aatfte woorden fDreekend Boorde ik eenig gerucht, ik hoofd om en zag a&elaids met oelphi* ' * ftond °P om haar te groetenverborg de bloemen in mijnen boezemft vemsde mij te willen verwijderen, ma* delphine hield mij tegen Herder! zeide zij, het vlugten ila* aan re ^ Miine^ U " * v!L7 - zanSenantwoordde ik,bee. jende, zrjn voor niemand van belang; ver* geef eenen vreemdeling dat hij zig ia ^ bekoorelijk oord vergat. Gij kunt hier zonder vrees blijven «ide adelaide toen, deeze weiden behooren mijnen vader en veel aan u fchuldt 'om ' * "edi tC H 2  140 estelle. Dit zeggende bloosde zij ; zij wierp een verlegen oog op delfhine , even of zij haare goedkeuring afvroeg over »t geene zij gezegd had: ik wilde antwoorden, maar ik konde niet : wlpuine had medelijden met mij ; zij vroeg mij na mijn'naam , mijn vaderland , en welke oorzaak mij naar Saint- fiifdyte gebragt had: ik vei telde haar mijn ongeluk, in den goeden CAsnvuK verlooren te hebben; zonder haar van mijne geboorte te onderrichten , verborg ik haar niet dat ik geen eigen verblijf v geen' vriend , geen' befchermer meer had; en dat ik foldaat wilde worden bij :de troepen van gaston de foix : delphike bragt mij van dit voorneemen af; adEixaide voegde daarbij, dat casimir de eeni-ge niet was die de ongelukkige deugd beminnen kon In dit oogenblik deed een gerucht van herten de weide weêrgalmen ; weldra ver» fcheen er een troep honden, van verfcheide«e knechts geleid j in hun midden «en grijsaart, met een ernftig en edel gelaat, met een langen boog gewapend, en die -de hevelen aan alle de jagers gaf. Hij fcheen in het eerst verwonderd zij"»  VIJFDE Ba EK. J4,, re dochters in het veld te vinden — maar dklphink vloog hem om den hals wenschte hem een voorfpoedige ja«, en verzekerde hem dat zij alleen om zijnen wille zo vroeg opgeftaan waren OU zoekt, zeide zij, fedcrt eeni tijd een opperherder; en zie hier 'er een van Ceven.es, alwaar de herders zo beroemd zijn; ik fta.voor hem in; gij Züh Jiem niet afflaan als gij ZuIt Weet£n Hij voor ons gedaan heeft. , D£lpüine vertelde toen haaren valer het .gevaar waarvan ik haar van beveiligd hadde oude aguzan ondervraagde mij ; ik herhaalde het geen ik reeds aan zijn doch» ,«» gezegd had; de grijsaart nam mij ia ztjnen dienst; reikte mij de hand ten te. ken vanvriendfchap,, en beJastte ^ ztjtie jagers om mij bij de fe.aapskoojen te Z° UlS ik heenen g^g ontmoette ik de oogen van adelaxoe ; deeze enkele blik was genoeg om mij mijne reden geheel te doen verhezen. Ik haastte mij en n. de Z IZ1 miin.0PZiCh£ ' *« vo,gend tl g lk. ZG in die w^de welke feVÜ°r mijn zo lief sewör4cü isCf H 3  14* estelle. adelaide kwam daar nogmaals bij mij; ik dorst haar naderen , tegen haar fpreeken, en zij antwoordde mij met die zachtheid , die bevalligheid , die zedigheid, die de liefde zuiveren op 't zelfde oogenblik dat zij die doen wasfen , en de hevigfte der driften tot de beminnelijkiie deugd maaken. adelaide fprak mij van mijn lot; het was van haar afhangelijk; zij deed wen* fchen voor mijn geluk , onderrichtte mij in de beste wijs om haaren vader te be* haagen ; ik maakte gebruik daarvan : na verloop van eenige weeken was ik de gun^ Heling van den grijsaart: ik had het beHuur over de landhoeve, over de kudde , en het huis; adelaide wenschte mij geluk met mijne vordering; ik was die aan haaren raad verpligt, en ik kon haar naaT mijn welgevallen niet fpreeken over mijn geluk, en mijne dankbaarheid; uit vreeze van te veel te zeggen, zeide ik niet genoeg; de eerbied die haare tegenwoordigheid mij inboezemde was nog grootcr dan mijne liefde. Onze zoete ommegang werd van tijd tot tijd drukker : adelaide cn delfhine kvva»  VIJFDE UOEK. M3 men alle morgen na de weide; het overige van den dag was ik op het kasteel; nooit fprak ik het woord liefde uit ; nogthan» was adelaide niet minder verzekerd dat ik haar aanbad; nooit zeide zij mij één woord dat haar vader niec hooren mogt, en nogthans was ik zeker dat zij mij beminde : eindelijk dorst ik haar mijne geboorte openbaaren; deeze belijdenis deed haar hart genoegen aan ; een ftraal van hoop fchoot in onze zielen — dwaazen daar wij waren ! het grievendst ongeluk was nabij ons. Op zekeren dag kwam adelaide laater dan gewoonlijk mij in de weide zoeken ; zij was droevig; dat fchitterend rood was niet meer op haar wangen , dat haar de gloejende appelen deed gelijken ; haare ,©ogen hadden allen glans verlooren; haare handen beefden en zij drukte de mijne : mijn vriend! zeide zij, met een zwakke ftem ; gisteren avond heeft mijn vader mij gezegd , dat hij beflooten had mij, op dat mijn zuster de fchoonfte partij der geheele Provincie zou kunnen doen, den fluier te doen aanneemen ; de fchrik heeft delphink een' gil doen geeven; zij heeft zig voor H 4  '44 estelle. de voeten van mijnen vader geworpen- ; Zij heeft hem gefmeekt om een huwelijk te verbreekcn dat ons beiden ongelukki? maaken zou: mijn vader, toornig om haar verzoek en mijn zwijgen, ftiet haar van zig, en dreigde mij, op een vreezelijken toon , dat hij mij morgen in het klooster van Anduze brengen zou , van waar ik nimmer zoude uitkomen : de traanen en klagten van mijne zuster vermeerderden flechts zijnen toorn; zijn eerzucht is gc« vlijd door het denkbeeld dat hij den jongen Graaf van assier tot fchoonzoon krijgen zou, en de tederheid voor mij is aan de eerzucht opgeofferd. (*) Maar ik zal niet na het klooster gaan , mijn vriend! de ontroering, de fchrik die mij dit akelig nieuws veroorzaakt, de woede waarin ik mijn' vader gezien heb, de vrees van u niet wedertezien , heeft mij zulk een vreczelijke ontfteltenis veroorzaakt , die ongelukkige gevolgen hebben CO Deeze orgelukhige vooibcelden van ndchjke meisjes aan de ecizucht van haare vaders, of het belang van haare familie opgeofferd , zijn in Langucdoc meer algemeen Geweest , .dan in eenige andere Provincie. *  rijfde boek, 14.5' moet ; een hevige koorts heeft mij den geheelen nacht afgemat ; mijn hoofd en mijne ingewanden branden ; ik kan mij naauwlijks ftaande houden ; de zekerheid die ik heb dat ik bezwijken zal onder mijn ongeluk, heeft mij kunnen doen bc* iluiten u nog eens te komen zien, om deze fchoone weide, de fchuilplaats onzer liefde, mijn laatst vaarwel te zeggen: mijn hart word op het zien daarvan vertederd , mijne traanen vloejen als ik gintsch op dien ouden wiJg ftaar — waarbij ik voor de eerfte keer onderfteun mij, mijn vriend, breng mij van hier, hier zou het verlies van het leven mij fmarten. Dit zeggende, gevoelde ik haar bezwijken , ik onderfteunde haar , ik noemde haar' naam; zij antwoordde niet meer; ik bragt haar nog in zwijm na het kasteel , alwaar haare vrouwen haar te bed bragten. ïn weinig tijds werd de kwaal op zijn hoogfte: de oude aguzan wilde dat ik delphine de hand zou bieden, in de zorgen voor haare zuster; hoe zegende ik dit zo ftreelend gebod ! ik verliet adelaide geen oogenblik meer; altijd bezig met haar optepasfen , zonder ophouden bij haar H 5  J4ó jè s t e l l e. bed geknield , terwijl delpiiine aan het voeteneinde zat , fleeten wij negen dagen cn negen nachren ; wij fchreiden zo dra adelaide fluimerdc , en als zij ons aanzag vertoonde ons aangezicht zig geruster : ach ! mijn vriend ! hoe pijnlijk is die geveins» de vreugde! hoe veel hebben wij geleeden ! delwiine en ik verborgen onze traanen onder een lachend gelaat, en veinsden eene hoop te voeden, die niet in ons hart was : de dood , de dood die wij voor adelaide duchtten , ware ons honderdmaal zoeter geweest dan deeze geduurige angst. De oude aguzan intusfehen, getroffen door het gevaar zijner dochter , had na Montpellier om hulp gezonden : tot den elfden dag wachtte de geneesheer om ons eenen ftraal van hoop te geeven, of liever om ze ons geheel te ontneemen; hij kwam den elfden dag, de toevallen vermeerderden , de geneesheer verliet ons; ik viel roerloos neder toen ik hem zag vertrekken, Weder tot mij zeiven gekomen , nam ik mijne gewoone plaats bij het bed van adelaide j zij kende niemand; de ijlhoof-  vijpde BOEtt 14? digheid bedwelmde haar fcdert vier dagen; zij ftaarde telkens op mij , en mij mee dien ontróerenden lach aanziende , die zelfs de traanen van onverfchilligen doet vloejen, riep zij mij toe: „ Ik ben gezond, mor» „ gen trouw ik met isidores ; morgen word ik de vrouw van den liefften man; „ daar na zal ik fterven ; ik heb het be„ loofd , gij moet mede op mijn brui„ loftsfeest tegenwoordig zijn en met mij „ fterven " — terwijl zij deeze zrnneloo» ze woorden fprak , reikte zij mij haare hand; doch toen haar vader verfcheen, ftiet zij mij weer weg , fprak van het klooster , en haare verwarring werd wanhoop. Haar ziekte nam toe met den nacht, het was de twaalfde die delphine en ik dus hadden doorgebragt , zonder dat de flaap onze oogen geflooten had: delphine deed haaren vader vertrekken en viel, bez weeken van vermoeidheid, op een rustbed neder, alwaar een zachte flaap , in weêrwil van haare droefheid, haare zinnen bemagtigde; alle de bediendens van adelaide waren in flaap; ik waakte alleen in haare kamer; zij was ftil, overwonnen door H. 6  1 4 8 estelle. haare ziekte ; zij rustte , of fcheen te rusten; ik befchouwde haar jangen tijd ; zag dat aangezicht, dat, weinige dagen te vooren het fchoonfte in de JNatuur, nu gloeiend brandend , met een gefpannen vel overdekt was ; dien mond, eertijds de fchuilplaats der liefde , waaruit nimmer andere dan goedhartige en tedere woorden voordkwamen , brandde nu van een heete fchiclijkcn adem ; ik wilde dien inademen, .ik hoopte haar kwaad overteneemen, en met haar te fterven; ik naderde zachtjes met mijn hoofd aan het haare , ik lag mij op haar hoofdkusfen , en verzamelde met een akelig vermaak, den adem dien haare boezem ontlastte. In deeze foort van geluk dat ik genoot, daar ik mij op hetzelfde hoofdkusfen met adelaibe vond; de zwaare vermoeidheid en het waaken der voorige nachten , deeden mij, in weêrwil mijner pooging, vervallen , niet in een flaap , maar in diepe bezwijming die mij het gebruik mijner zinnen benam ; alle mijne krachten waren uitgeput — alle mijn zinnen waren verftompt; door het fterke lijden afgemat, gevoelde ik mijne fmart niet meer , en  V ij F D E BOEK, 149 ik ondervond die vreczelijke rust, die de vernietiging geeft: mijne oogen intusfehen ilooten zig niet, maar waren geftadig op haar gevestigd; terwijl ik meende te zien, en ik zag haar wezenlijk, het hoofd omdraajen— zig zachtkens opbeuren ; leunende op haar elboog, en mij fterk aanziende, fprak zij tot mij die woorden die ik mij verbeeld nog te hooren: „ Geliefde van mijn hart! ik moet u „ verlaaten; ik moet u veriaaren voor al- tijd: ik bedank u dat gij mij bemind „ hebt; gij hebt alle de dagen van mijn „ leven die ik u gekend heb gelukkig „ gemaakt: ik fterf mijn vriend ! maar ik „ ben gerust dat ik in uw hart niet fterven „ zal; en dat een ander mijne plaats niet „ zal vervangen : voor mij, wanneer men , „«zo als ik hoop, ook nog na den dood „ beminnen kan, zal mijne ziel zig altijd ,, met u bezig houden , terwijl zij de „ uwe bij haar wacht — zij zal u overal „ volgen; altijd de onzichtbaare getuigen „ uwer daaden en gevoelens zijn — denk „ hier aan zo dikwijls als gij uwe vrien„ din beweent, dan zullen uwe trainen l» minder bitter zijn; vaarwel , vaarwel H 7  i 5 o estelle. mijn vriend ! mijn dood is niet droevig, ,, nu ik bijna in uwe armen fterf; zij zou ,, nog zoeter zijn als ik u zeggen kon, „ vaarwel mijn echtgenoot! — ontvang dec,, zen naam mijn tedergeliefde, ik geef ,, hem u op dit oogenblik; ik neem god, „ die ons altijd ziet , en de dood die ,, reeds over mijn hoofd zweeft, tot ge„ tuigen — daar is hij reeds, ik gevoel hem — neem fchielijk deezen ring, ,, dien ik van mijne kindsheid af gedragen „ heb, en die ik u geef als een pand van ,, mijnen trouw; ontvang nog deeze kusch „ van uwe echtgenoote , het is de eerfte „ en de laatfte die zij u ooit gaf. M Op deeze woorden voelde ik haare lippen rusten op mijn voorhoofd , en een brandende traan viel uit haare oogen op mijn wang; ik kwam weder tot mij zeiven —— maar zij was niet meer —- zij was niet meer nemorin! ik vond het ringetje dat zij van haare kindsheid af gedragen heeft; ik voelde op mijn aangezicht dien brandenden traan die haare oogen ontvallen was Ik ftond op — ik riep , ik klaagde, ik "noemde haar mijn wederhelft, ik (loot haar  V ij f O E BOEK. 15 * in mijne armen, ik drukte baar tegen mijn hart: delhiine, wakker wordende, wilde mij vruchtloos doen bedaarcn ; ik ftict haar van mij af : zij verdubbelt haare pooging; zij vreest de komst van haaren vader ; zi] beveelt de bedienden die toefchictcn, om mij los te rukken van het lijk van haare zuster, men trekt mij van haar af ; men wil mij wegbrengen ; ik werp mij op den grond, blijf daar als vast. genageld liggen — ik fleep mij na het ledikant waar tegen ik mijn hoofd wondde, zo dat mijn bloed zig mengde mee mijne traanen en van mijn aangezicht af ftroomde; delphine fmeekte mij op haare knieën om haar te volgen buiten de kamer — zij deed mij het kasteel verlaaten vrcezende den toorn van haaren vader, voor mij , die door zo veele getuigen van mijne liefde onderricht was ; zij dwong mij een' eed af, dat ik mij van dit droevig oord verwijderen zou; deezen eed was ik haar fchuldig; ik verborg mij in de nabuurige bosfehen met een ftomme droefgeestigheid belaaden , onvatbaar voor eenig denkbeeld, 's nachts in holen dwaalende «ndcr het flanken van benauwde gillen I  152 estelle. roepende : „ adelaide " ! cn den geheelen dag mee het aangezicht op de' aarde liggende, om de zon niet weder te aanfchouwen. Eindelijk verliet ik deeze bosfehen; ik toog van 't eene dorp na het andere, mij overal over het zelfde ongeluk beklagende, en biddende om brood, dat men mij even als aan eenen onwijze gaf: gisteren hoorde ik dat de Spanjaarden ons den oor» log verklaard hebben; dat zij ons vaderland, met vuur en ftaal in de hand doorrennen; ik zoek hen , op dat zij mij zouden dooden ; ik vraag overal aan welken kant de vijand zig bevindt, om mij in hunne lanfen te werpen. Zie daar de historie mijner ongelukken; dit is mijn lot: geloof mij mijn vriend' fchrei met mij en zoek mij niet te vertroosten. Zo luidde het verhaal van isidores : nemorin drukte, zonder te antwoorden , hem langen tijd in zijne armen : beflooten hebbende elkander niet weder te verlaaten , Honden deeze twee ongelukkigen op, en begaven zig op weg, wanneer een gerucht dat zij gewaar werden achter de haag tegen  VIJFDE BOEK. 153 welke zij gezeten hadden, hen hunne oogen na dien kant deed wenden; zij zagen een' krijgsheld ftaan die han met betraande oogen aanftaarde. Deeze oorlogsheld die nauwlijks negentien jaaren bereikt had, was van een lange rustige geftalte; zijn aangezicht zacht en fchoon, had al de bevalligheid der jongheid; zijn lange zwarte hairen vielen aan lokken op zijne wapenrusting; zijn ftormhoed, met pluimen verfierd, lag aan zijne voeten; een witte fcherp met goudene le» liën bezaaid , droeg een' degen met diamanten verrijkt; alles kondigde hem aan voor een' Prins , en zijne oogen, zijne trekken, zijn air van grootheid, van moed en goedheid, zeiden dat hij een held was. De twee herders, van eerbied getroffen , wilden in ftilte vertrekken , toen de Prins hen naderde , en hun zeide : Blijft, goede herders! blijft — ik zie niet gaarne dat iemand anders voor mij vlugt, als de vijanden der Franfchen: ver* borgen achter deeze ftruiken, heb ik uwe gefprekken gehoord ; ik heb traanen om uw ongeluk geftort; ik verzoek u van mij al de troost aanteneemen die mijn rang,  *S4 E S T E L L E. mijne vrïendfcfcap, u kunnen aanbieden: ik ben een Prins geboren, maar ik ben mensch, en mijn hart trekt tot mij alle mcnfchen waarvan mijn rang mij verwij» dert: fielt u dan gerust, herders! zijt gerust en verwaardig u vertrouwen te Hellen ©p bet woord van gaston de foix. Op deezen grooten naam vielen de twee herders met de eene knie op den grond : gaston , neef van lodewyk dfn twaalfden was Gouverneur van Occitanie ; zijne goedheid , zijne rechtvaardigheid , zijne liefde voor de ongelukkigen, hadden hem reeds bemind gemaakt , bij alle de bewooners van de landftreek; er was geen herder, die niet van gaston had hooren fpreeken; zij wisten allen dat hij de oorzaak van hun tegenwoordig geluk was; de moeder die alle morgen haar kind leerde het Opperwezen te danken, leerde het te gelijk den naam van gaston zegenen. De Prins fchoot toe om de herders op te beuren : wat ben ik blijde , zeide hij, dat ik mijn leger verlaaten heb om hier een frisfche morgenlucht inteademen ; gisteren heb ik twee ongelukkigen gered; god geeft mij deezen dag de belooning  v ij f d e b o e k. J 5 $ door mij twee anderen te doen ontmoeten. Onder 't fpreeken van deeze woorden reikte hij zijn hand aan de herders, die de» zelve kuschten en van verwondering ween» den: verlaat mij niet weder, voegde gaston daar bij, kom met mij en verdedig uwe broeders: de deugdzaame lodewyk , de harten der Koningen naar het zijne beoordeelende, dacht dat onderhandelingen zekerder waren dan de overwinningen; hij is voor zijn vertrouwen geftraft; de ontrouwe Koning van Jrragon zendt een leger onder 't opzicht van den waakzaamen mendoza ; de helft van Languedoc is verwoest $ Mekdoza Egt reeds onder de muuren van Kinies j ik ga hun befchermen of fterven; vo!gt mij, braave herders! verwisfeit uw* ftaf voor een lans en laat de glorie van uw vaderland nuttig te dienen u troosten , daarvoor, dat gij de liefde vergeefsch diender. Dit zeide hij , en de twee herders, heflooten hebbende deezen held niet te ver•laaien, gingen met hem na zijn leger. einde van het vijfoe boek.  ZESDE BOEK. O. grootheid! hoe fchoon zijt gij als- dff deugd u nuttig maakt! wat is het tooneel zoet voor een gevoelige ziel, als een vermogend mensch toefchiet om zijne broe* dors te helpen ! hoe dikwijls heeft mij dit verheugd! hoe dikwijls heb ik ongelukki. gen gezien, die weenende omringden hem die hunne moeite eindigde! hem die gebo< ren in het koninglijk purper, zijn paleis verlaat om zig na hunne hutten te begeeven ,— om die te herftellen als zij verwoest zijn, om er den overvloed en de vrede in te doen woonen ! ik zie hem alle dag doezen weldaadigen ftcrveling , zijn uitgefirekte eigendommen dcorloopende, en het uur verkiezende waarin de armen hem popdig hebben : daar waar de winter het allerflerkst heerscht ; waar het vuur ve; woestirgen aanricht ; waar overftroomende rivieren de hoop des landmans ver-  estelle. zesde boek. 157 ■nietigen , of waar hongerige wolven de fchrik zaaiden; daar mag men hem zekerlijk wachten , bezig om het ongeluk te volgen: zeer dikwijls verfchijnt hij zo fchieiijk als dit, om deszelfs voetftappen uitte wisfchen; hij verfchijnt, en de arme is rijk; de ongelukkige droogt zijne traanen; de onderdrukce herkrijgt zijne rechten; het is om hun dat hij zijn rang bemint ; voor hun is hij rijk; zijn weldaad zelfs is zijn loon, vooral als hij ongekend blijft: ach! dat zijne zedigheid zig gerust ftelle , mijne achting en mijne liefde zullen mij zijnen naam doen verbergen. isidores en nemorin, geleid door den beminnelijken Prins, die zig over hun lot bekommerde, volgde in ftilte zijne fchreden tot aan het leger; zij befchouwden den neef van hunnen Koning; zij bewonderden de aanbiddelijke zamenvoeging van grootheid en goedheid ; wanneer de jonge gaston, om hun verdriet te verftroojen, met hun van hun vaderland fprak; van de voordeden die het van andere Staaten van lodewyk onderfcheidde , en van de beroemde ftad, waar de Troubadours alle jaren de drie goudene bloemen gingen, be-  153 ESTELLE, twisten, welke de prijs der genie zijlJ; maar de Prins was onkundig van de oorfprontr van dit oud beroem;! gebruik; REm0rin was begeerig om het hem te verbaalen, zong de romance van clemenck isaurb , vannr^vVan,een' hei'der V3n het «™« ^an i Anêge hem geleerd had: clemence jsaure. Er was een fchoone te Toulouze, clkmence isAURE was haar „aam: Lautrec ontftak voor haar in liefde tn kreeg ook 't pand van haare trouw Doch beider ouders, onverbidlijk, ' Weeiftonden wreed hun tedre min , Want edle harten die gevoelen, Z'jn fteeds een prooi voor 't ongeluk. alphonsus, vader van i6AüRE, Verk,eSt voor haar een ander man, Maai z,j getrouw aan haaren minnaar, Z'J V1el hem biddende te voet: Ach ! zegt ze, dat veeleer uw gramfchan Mifn t emdpaaI aa° * Ieve» Mijn leven is in uwe handen Maar'thartis voor mijn vriend lautrec.  zesde boek. 159 De gujsaart, die de wraak veel zoeter, Veel fchooner, dan de liefde vond, Belaad clemence wreed met ketens, En fluit haar in een' toren op: lautrec, ten doel van 's vaders woede, Kwam klaagen voor bet wreed geltieht, Zo als een vogel aan het kootje Waarin 't gevangen gaaiken zit. Eens hoort de tedere clemence, In 't holst des nachts haar minnaars ftem, Begeeft zig zuchtend voor de tralies En zegt, terwijl zij bitter fchreit: „ Mijn lieffte vriend 1 verpijn uw fmarten, „ Zijt oj) isaure 's woord gerust} „ Niet zwaar zijn mij mijn zwaare ketens „ Nu ik ze draag om uwen wil s „ Ontwijken wij intusfchen 't onweêr; „ Vlucht gij na 't bof van vorst philip $ „ En maak dat hij uw' moed bewonder'» „ En dat hij onze min befcherm'; „ Vertrek,en neem tot pand van trouwe, „ Het eenigfte dat ik nog heb; „ Neem deez' bouquet van wilde roozen» „ Vau violettcn en fouci.  ;j<50 E S T E L L E, „ Min de Eglantier met uw isaure, „ De violet is haare kleur,* „ Het zinnebeeld mijns treurig harten „ Ziet ge in de droevige fouci : „ Deez' bloemtjes, nat van mijn traanen „ Heb ik voor'c laat.-1 gekuscht, mijn vriend» „ Dat ze onophoudlijk u doen denken, „ Aan onze liefde en onze fmait.'* Zo fpreekt ze, en werpt de lieve bloemen Door 't venlter haaren minnaar toej Maar tevens ziet hij, haaien vader, En kie^t al beevende de vlugt: Hij neemt terftond de wijk naar Frankrijk Vast pijnzende op zijn wederkomst; Efi roept den waarden naam clemence, Al de echos in den omtrek toe. Weldra verneemt hij dat het oorlog Aan alle kanten weêr ontfteekt, En dat alrêe de fterke wallen, Door 't britfebe heir belegerd zijn: Terftond keert bij te rugge , en naauwlijks, Bevind hij zig op 't hoogst der fchans, , Of ziet Touloufes beste troepen Voor hunnen vijaad reeds gevlugt.: Een  zesde boek. itfl Een enkel held biedt hen nog waêrftand, > .Maar zou weidra gefneuvekt zijn, Het was isaure's wreede vader! lautrec fchiet toe en bied hem hulp: Hij ilaat, hij fchreeuwt, en hij ontzet hem; Befchermt den grijsaart door zijn Jjjrj Men wondt hem; eduards foldaaten Bezwijken echter voor zijn' moed. g, Dan ach! de ontvangen wond is doodlijk» lautrec fterft op het bed van eer; Hij roept alphonsus ,die hem wreedlijk Ontwijkt, fchoon hij hem fterven ziet: „ Gij wreedé vader van clemence," 2s§c hij, 5, ik mogt uw zoon niet zijnt 1 „ ik wreek me op u , door u te redden; —. », Tot dien prijs is de dood mij zoet. v Dan ach ! verhoor voor 't minst mijn bede, ,, En fchenk't geluk uw dochter weêrt „ Zeg haar , zeg haar toch, dat ik ffcervend Mijn laatfte groet u mede gaf, „ En breng haar dees bebloede bloemen, „ De heflle fchat die ik bezit; „ Maar laat ik ze eerst met vee?e lippen „ Nog eenmaal kusfchen _ nu,"vaarwel l* II. DEEL. t  1 62 estelle. Zo Ipreekt hij, en zijgt zielloos neder : alphonsus , door berouw gewond , Neemt het gebloeinte, en brengt zijn dochter, Dit akelig en doodlijk nieuws: Wel rasch verteerde 't bitterst lijden Het hart der tedre minnaares; Zij ftelt, daar zij den dood voelt nadreH, Haar laatüen wil dus op 't papier: Ik wil, dat ter gedachtenisfe Van mijn getrouwe liefde, elk jaar, Eén deezer bloemen word' gegeeven Azn elk bekwaamften Troubadour : Zij gaf, op dat men deeze bloemen In goud zou bootfen, al haar goedj Haar vaderland, dien wil gehoorzaam, Houd dit gebruik tot heden toe. nemorin had de Romance naauwlijks feëindigd, toen zij aan de fontein van Bourbon kwamen, alwaar het leger van den jongen held lag: de twee herders bleeven op dit gezicht ftaan; de bondels van fchif terende lancen; de tenten waarvan de wimpels in de lucht golfden; de vaandels, de  zesde soek, i <$ j' (landaarden, bezaaid met goudene leliën, alle die oorlogstoerusting, zo nieuw voor hen , wekten hunne bewonderingde Prina werd het gewaar en glimlachte over hunne opgetogenheid : Herders J zeide hij , op een bevalligen toon , ziet hier onze hut'ten ; zij zijn minder vreedzaam dan de uwen maar de liefde bewoont ook deezen; en in het midden van het geklink der wapenen zuchten wij hier even als gij, en even als gij zijn wij getrouw. Terwijl hij fprak zag hij de voornaamfte Officieren van het leger voor zig; den dapperen narbonne , den wijzen MIrepoix den voorzichtigen crussol, den jongen bernts en den beminnelijken duroure. Deeze waak «ame krijgslieden, wier edele voorouders de glorie van Occitania waren, bragten hunnen Generaal een' foldaat , van het garnifoen van NimeS) gewond en f tende van afmatting: deeze jonge f0,daat ftclde gaston een' brief ter hand van ta. leyrand, den Gouverneur der ftad en verhaa-de, dat hem, van de Spanjaljen vervolgd, wier leger hij midden doorgegaan was , twee pijlfchooten getroffen hadden, die evenwel hem in zijnen weg I *  I©4 e S ï e l l Ké niet gefluit hadden: de Prins overlaadde den foldaat met gefchenken en beval aan nemorin de zorg voor zijne wonden. De herder had dit bevel niet noodig;hij herkende den jongen zendeling; het was hilarik , dat beminnelijk knaapje, dat estf.lle na de fchoon e valei bragt: nemorin omhelsde hem duizendmaalcn; en zo dra zijne wonden verbonden waren, vroeg hij hem wat hem zijn vaderland had doen ver* laaten — federt wanneer hij uit Masfantit Was gegaan: hij durfde den naam van rsTelle niet noemen , maar hij verdubbelde zijne vraagen omtrent alles wat die herderin betrof. Gij zijt dan geheel onkundig van ons verfchrikkelijk orgeluk? antwoordde hilarik : een detachement van het Spaanfcbe leger is doorgedrongen tot in het hart van onze fchuilplaatfen, heeft onze goederen verwoest, onze kuade vernield, onze huizen verbrand; nooit „Wat zegt gij ! " riep nemorin uit — en wat is 'er van estelle geworden ? " Zij is gevlugt met de meesten van onze inwooners : estelle , meril , de oude raimond , margaretha , roosje en ik,  ZESDE boek. wij zij„ een fcmifSw, mn nen de m„uren van N * ..oopcen ie[ [e ^ «ar w ; ™ar de vreezede mendoza kwam e, belegerde den volgenden dag de Bad onz Gon.ernenr had bijna gebrek aan Jns middelen _ hlj lie, ee„, ft om een' hrt f "oortetrekken, om een brief aan saston te brengen- lk bood mij aan, het is „,jj „,uk. „ * * Prins i, onderricht, dat zo 1 ' " dagen wacht, Nim„ 1''" ■"*""« zig overtegeeven * °ng0n ZaI ** --gebed ingenon^n wC:sb~;„d: it-ciera zijne komsr nr- tad dan ZT '™e*iimS Tenvij, nemoiin zelf de hoedanigheden *» «--"en medeminnaar bewonderde, £ * 3  166 * S t E L l E. riep gaston krijgsraad , en men befloot tot den ftrijd tegen mendoza ; in alle de zwaarigheden was voorzien; alle de uuren waren bepaald ; maar het was van veel belang om nog dien zelfden nacht aan den Gouverneur der ftad bericht te zenden, op dat hij zig tot eenen uitval konde bereiden, die de overwinning zeker zou maaken : hilarik, gewond zijnde, kon niet na Ni» mes terug keeren; een andere kloekmoedige zendeling moest voor den dageraad twaalf doodlijke plaatfen doorgaan, en de vijandJijke wachten kunnen ontfnappen; de on* derneeming was gevaarlijk; evenwel, neSfloiiïN bood zig aan om het te beproeven. gaston omhelsde hem , en gaf hem een' brief voor den braaven taleyrand; isidokes wilde zijnen vriend niet verlaaten; beiden wapenden zij zig met een' lans, en namen de reis aan. Aangemoedigd door alle de drangredenen die op ftandvastige zielen vermogen hebben, flapten zij in zes uuren de large ruimte over, die zij moesten afleggen : het eerfte fchemerlicht verfcheen nog niet, toen zij reeds bij het Spaanfche leger waren: terftond verlieten zij den gewoonen weg ; na-  ZESDE boek. 1(j7 men een omtrek midden door de wijngaarden, en bereikten dat gedeelte der ftad *t welk zij dachten het minst bewaakt te zijn. Doch de voorzichtige mendoza , die vreesde door gaston overvallen te worden , had het geheele land met fterke wachten bezet: de ongelukkige herders naderden in ftilte achter een lange heg, die , hunnen weg bevoordeelende, hun aan het gezicht van eene vijandlijke post onttrok; bij het draajen van deeze heg, bevonden zij zig recht over de post, maar zagen zig ook eensklaps omringd van agt foldaaten, die hun toefchreemvden dat zij zig zouden overgeeven : isidores doorfteekt den eerften die zig vertoont met zijne lans; oogenbliklijk valt hij zelf, wentelende in zijn bloed neder; nemorin wil hem befchermcn, hij ontvangt een diepe wond ; en terwijl hij de hand tot zijnen vriend uitttrekt , om hem optebeuren , werpt men zig op hem, en ontwapent hem. Vriend! zeide isidores, met een ftervendeftem, wensen mij geluk,ik fterf, ik zal adelaide weder ontmoeten : mijne eeni. ge fmarc is, dat gij in dit vreezelük gevaar I 4  Ï08 K STELLE. alleen Overblijft; mijne eenige fmart...... hij kon niet voordfpreeken, hij ftierf; de Spanjaarden fieepten nemorin na den Ge» neraal , dien hij verzocht had te mogen fpreeken. Voor mendoza genaderd, van alle kanten omringd , krijgt hij den brief dien gaston hem vertrouwd had ; en , den Spanjaard met eerbied en moed aanziende , zeide hij: Mijnbeer j ik heb gezworen dat ik eer zou fterven dan u deezen brief overgeeft ven ; open dan mijn borst om hem te „ leezen. " Dit zeggende verfcheurt hij den brief en eet de ftukken op. Aanftonds doet zig een algemeen gefchreeuw hooien, en duizend zwaarden werden tegen nemorin opgeheven ; doch mendoza keert hen af, en roept: „ Houdt op ! braave Castlliaanen ! houdt ,, op ! eert een fchoone daad, die gij zon„ der twijfel ook gedaan zoudt hebben: ,* de wecrelooze moed was den Spanjaar* „ den altijd heilig — en gij jonge en wak*, "keire foldaafl keer weder tot den geenen », die u zond; zeg hem dat mijne waak„ zaamhcid li den weg na Nimes moest  ZESDE BOËE. JC$ „ fluiten — maar dat, zonder dat ik mij ,, beangftig over zijne geheime voorneemens, mendoza hem een middel voor» „ flaat om de belegerde ftad te bevrijden : „ dat hij verfchijne met zijn leger; dat in ,, de tegenwoordigheid der Spanjaarden eö „ Franfchen hij met mij alleen in het ,, ftrijdperk treede; zo hij overwint zal het beleg opgebroken worden ; ik geef „ hem mijn woord ; ik zal hem ook zijn woord afvraagen, of hij de ftad aan mij ,, zal overgeeven als hij overwonnen wordt. " Dit gezegd hebbende deed hij de wonden van nkmorin verbinden , en befchikte een efcorte om hem te rug te brengen: op deeze wijs, zeide hij, vergelden de Span* jaarden de deugd , zelfs in hunne vijanden : mogten de Franfchen altijd dezelfde edelmoedigheid vinden bij andere volken, wanneer hunne krijgshelden het voorbeeld zullen vernieuwen dat gij zo even ons gegeeven hebt ! nemorin , getroffen door verwondering over mendoza , maar onvoldaan dat hij zijne onderneemmg mislukt zag; en vooral , dat hij zijnen vriend had verlooren, I 5  1 i • «STELLE. bad den Spaanfcben Generaal om isidores de laatfte eerbewijzing niet te ontzeggen; en na deeze droevige weldaad verkregen te hebben, haastte hij zig om het caiLp te verlaaten ; hij ontmoette weldra gaston , die hem met foelie fchreden naderde. De herder gaf den Prins bericht van Zijne vruchtloozc reis; hij wijdde op nieuw eenige traanen aan den ongelukkigen isidores, roemde zijne deugd, zijnen moed, en fprak naauwlijks van 't geen hij zelf verricht had: gaston dacht met fmart aan den gefneuvelden, maar zo dra was hij niet onderricht van de uitdaaging van mendoza , of wenschte zig zeiven geluk met zijn leven voor zijn vaderland te kunnen waagen — hij brandde om handgemeen te worden en beval de marsch te ver» haasten. Intusfchen doet de Gouverneur van Nimes , van het verdrag van mendoza onbewust, en geen hoop meer op de komst van gaston hebbende , oenen bloedigen uitval, voor beide partijen even doodlijk : binnen zijne muuren te rug gedreeven ; in weêrwil van alle de pogingen zijner dapperheid tot het uiterfte ge bragt, ftak  hij het witte vaandel op, wanneer eensklaps de fchildwachcen op de hoogten geplaatst de aankomst van het Franfcb» leger aankondigden. Op het zelfrie oogenblik ziet men aan de poort een' trompetter van mendoza , met een' brief voor taleyrand : men bragt hem geblinddoekt voor den Gouverneur : in deezen brief gaf de Spanjaard bericht van zijn' tweeftrïjd met gaston, en verzocht hem het lot der ftad, in de hand van deezen Prins te willen fteilen. tal^lvrand neemt dit aan, en zweert zig te zullen overgeeven als de Hertog van foix overwonnen wordt; de burgers, onderricht van dit beding, hielden zig reeds voor verlost. De jonge gaston , na zijn leger nedergeflagen te hebben, in de fchoone vlakte van Vistre , zond na mendoza om te vraagen na den dag des ftrijds, het uur, de plaats, en de wapens: de Spanjaard Haat hem den volgenden dag voor, met den dageraad, ta voet, met het zwaard en den dolk, in de tegenwoordigheid der beide legers: ga», ton overhandigde zijn pand , en ontving dat van mendoza : het ftrijdperk wordt aan- I G  *7* ESTELLE. ftonds afgeftoken; de twee krijgshelden bereiden zig , en de beide legers zonden hunne wenfchen ten hemel. Zo dra de dageraad het oosten deed glanzen zag men de wa/len van Nimes vol van foldaaten , de hoogten des ftrijdperks, de daken der tempels en der huizen, waren bedekt met een' toevloed van volk; de Spaanfcbe lancen fchitterden op den top van den Magne: onderfeheidene Franfche of Castiliaanfche posten bezetteden de top» pen der heuvels; en de verder afgelegene gebergten waren vervuld met de bewooners der ftreeken , die hunne handen ten hemel hieven , en fmeekten om bewaaring voor hunnen verlosfer. Op het bepaalde uur verlieten de Spanjaarden hun leger: bedekt met fchitterende borstwapenen, die de ftraalcn der zon we* derkaatften, marcheerden zij in volle orde in de vlakte , en ontwikkelden allengskens hunne battaillons, met pijlen gewapend : een diepe flilte heerscht onder hen; onbeweeglijk op hunne plaats; flechts gereed om te gehoorzaamen, zien zij niemand aan dan hunne Chefs de heldhaftigheid en d dahujïë , die , wederhouden door de hand van zijnen meester, zig verhittede, ongeduldig onder hem werd, en het fchuim , waarmede het zijn gouden toom bedekte, ver van zig af deed wegvliegen; de geiteenten fchitterden op zijne wapenen; een roode pluim befchaduwde zijn helm, een fjerp van de zelfde kleur onderving zijn glinlterend zwaard; hij naderde met een  2jïsd* auEK. i*e gerus-e cn moedige houding, deed zig het ftnjdperk openen , liet zijnen hengst bij den inging ftaarlj en wandelde, terwijl hij gaston afwachtte. Deeze Prins kwam fchielijk aanrennen witte pluimen golfden op zijn hoofd; z=in harnas, van blinkend faal, fchitterde meer dan diamanten; op zijn fchild zag men het teken der liefde, dit zelfde wa, ook geborduurd op zijn bebloemden sjerp; fnei als de blikfem vliegt hij, komt, fprir,gt de palifaden over, eer men 2e opendoet groet meniwza, en vraagt het teken De trompetten klinken; de twee vi 'anden met een'zwaard in de eene, een' dolk in de andere hand, vallen elkander met he vigheid aan. gaston meer driftig dan zijn dappere tegenpartij , geeft hem op een oogenbhk -er fteeken , die alle vier af„ werden : MKNuozA, op zijne beurt, „adert eene fchrede tot gaston - brengt hem het zwaard in 't aangezicht — brengt het weder fnellijk onder het flaal van zijnen vijand, en geeft hem een «eek i„ de zijde waaruit aanflonds bloed vloeide. Op dit gezicht verbleekten deVr^/tf,»  i/o estelle. en de Spanjaarden gaven een fchreeuw van blijdfehap : maar de vaardige gaston draait, in het zelfde oogenblik dat hij gewond werd, zig ter regterzijde om, en maakt door die beweeging zijne wond minder diep, en zijnen linker arm uitftrekkende> brengt hij zijnen vijand een ponjardfteek in den hals toe : zijn dolk brak op de wapenrusting , maar het bloed van men* doza verwt daarom niet minder dezelve, en de Franfchen beantwoorden op hunne beurt het geroep der Castiliaanen. gaston had thans alleenlijk zijn zwaard; mendoza , zulks gewaar wordende , wierp ook zijn' dolk weg: Prins! zeide hij, geen voordeel; onze wapens moeten gelijk zijn zo als onze verdienden. Dit zeggende treft hij gaston , en brengt hem een' flag op het hoofd toe , die den held doet waggelen; gaston deinst achter, waards, nadert weder van ter zijde, eu alle zijne krachten vereenigende, doet hij zijn fcherpfnijdend zwaard op den itorm* hoed van den Spanjaard vallen; de flagwas vreezelijk ; de gekliefde ftormhoed valt in het zand; mendozv zelf valt mee zijn linkerhand op den grond, maar rijst  ZESDE BOEK* I?? veel verfchrikkelijker weder op — houd ftand, riep gaston, het gevaar is niet gelijk. Terftond maakt hij zijn' ftormhoed los, werpt hem weg en vervolgt den ftrijd. De beide legers, getroffen van verwondering , beefden gelijklijk voor hunne wak. kere Gebieders : hunne hoofden waren niet meer bedekt als met hunne zwaarden , en hunne verdubbelde ftooten, deeden het hart der dapperfte foldaaten Adderen van fchrik ; toen men op 't oogenblik een' Courier , met ftof bedekt, zag naderen , die met alle mogelijke fnelheid van zijn paard , bij de barrière komt, en de twee helden toeriep dat zij moesten ophouden. Op zijn herhaald geroep, en op het geroep der beide legers, ftaakten rundoza en gaston , gelijklijk verwonderd , den ftrijd — de Courier deed zig, in naam van den Koning van Frankrijk ,de barrière openen , en ftelde gaston een' brief van Koning lolsewyk ter hand : na dat hij denzeiven geieezen had , wierp hij zijn zwaard weg. Geen ftrijd meer, riep hij uit; enze twee Vorften zijn geen vijanden meer:  178 ESTELLE. mijn zuster germaine trouwt met uwea meester , en wordt een waarborg van duurzaamen vrede tusfchen lodewyk. en feroinand : voor mij in 't bijzonder is deeze vrede aangenaam ; terwijl ik de vriendfehap van mendoza hooger fchat dan de eer van hem tegenftand geboden te hebben. Zo fprak hij; en de Spaanfche held door 20 vee] edelmoedigheids getroffen , wilde met eerbied de hand van den broeder zijner Koninginne kusfehen : gaston omhelsde hem , en de twee krijgshelden traden buit n het ftrijdperk, om den vrede te verkondigen. Dit gelukkig nieuws werd welhaast verfpreid; duizende vreugdeftemmen reezen ten hemel; de poorten der ftad werden geopend; de inwooners kwamen hunne huizen den Franfchen en Spanjaarden aanbieden ; de dappere Generaals gingen hand aan hand aan het hoofd der legers, die, vcreenigd, onder een fchaterend gejuich Nhnes intraden : beiden werden zij bij taleyrand gebragt, alwaar hunne weinig gevaarlijke wonden verbonden werden : hunne foldaaten werden bij de burgers  zesde bok k. 1? 9 verdeeld, en de ftrengfte krijgstucht belettede alle onorde, die de algemeene blijdfehap zoude hebben kunnen ftooren. nemorin, alleen ongelukkig onder zo veele gelukkigen, had gaston niet verJaa* ten : zo dra deeze Prins in zijn paleis ge«> komen was , ging de droevige nemorin de ftad doorloopen, wenfehende en fchrik-> kende estelle te ontmoeten; hii durfde geen onderzoek na haar doen ; hij beefde om haaren naam te noemen , maar vraagde allen die hij zag, of zij roosje en margaretha niet kenden ? men hoorde hem naauwlijks; men antwoordde hem niet; foldaaten, burgers, vreemdelingen, alles was met de algemeene blijdfehap ingenomen. Den geheelen dag bragt de herder door met een vruchtloos onderzoek; des avonds dwaalde hij nog eens door dc ftad , toen hij den ouden Tempel van diana voorhij kwam — op ééns bevond hij zig op een algemeene begraarplaats , alwaar veele nieuwe graven hem de akeligheid der belegeringe herinnerden. In dit ontzettend verblijf, hield nemorin ftand; hij plaatfte zig op een ouden zerk , en daar, op den grond ftaarende,  l8o « s T k l l £. de eenige fchuilplaats alwaar de onge'ukki- gen vreedzaam rusten; omringd van de fchaduwen des nachts en met fombere denk-beelden omgeeven, hoorde hij in de diep. fte ftihe het gillen van een cenzaame nachtuil, naast hem op een ijzeren kruis gezeten: hij gevoelde een geheimen wellust om zig geheel aan zijne fombere droefheid overtegecven; maar wel rasch hoort hij, eenige fchreden van zig af, zuchten en klagten ; de herder luistert, flaat zijne oogen op , en onderfcheidt in de donkerheid een vrouw in een rouwgewaad, knielende op een graf , met gevouwene handen, het hoofd met een floers bedekt: nemorin nadert haar, en hoort haar deeze woorden fpreeken: „ O gij die van mijn hart bezat alles „ wat het der achting kon af/taan ; gij die „ mij wildet gelukkig manken en wiens ,, geluk ik niet bewerken kon , vergeef „ mij, mijn waardige echtgenoot! dat ik „ mij altijd aan uwe kuifche liefde ont„ trok; dat ik het offer van uwe reine „ begeerte aannam : ik moest ; ik was „ uucr riet waardig; gij verdiendet eere ,, vrouw wier hart gij geheel bezat; en  zesde boek. 15 „ het mijne kon nooit de eerfte vlam uitblusfchen die het verteerde : ach! zo „ gij van uit uwe hemelfche woning nog in de grond mijner ziele leest, dan ten „ minften, mijn Echtgenoot! kunt gij niet ,, twijfelen aan de oprechtheid van mijn ,, berouw: de bittere traanen die uw graf ,, bevochtigen moeten u bevestigen , dat „ mijne achting, mijne vriendfehap voor ,, u, mij zo dierbaar waren als mijne eer„ fte liefde." Op deeze woorden, op het geluid van deeze ftem , geloofde nemorin te droo» men ; onbeweegeiijk buiten zig zelv', hoorde hij nog lang eer hij zig verzekerd hield dat het estelle was: toen hij niet meer daaraan kon twijfelen, nadert hij de herderin, valt voor haar op zijne knieën, en roept al fnikkende uit: zijt gij het die mij weder» gegeeven zijt? zijt gij het waarlijk wier knieën nemorin omvat? estelle , in 't eerst verfchrikt, herkende wel rasch haaren herder; maar zonder hem tijd te laaten van te vervolgen, zeide zij op een ernftigen toon, gij zijt op het, graf van meril , en gij (preekt tegen zijne weduwe ! zij moet u, zij wil u niet hooren,  18* ZSTKLLK. Dit zeggende , vlugt zij: nemorin , doordrongen van vreeze blijft geknield op het graf, met een open mond en uitge«rekte armen — de begeerte ondertusfchen om de woning van estelle te weeten, deed hem tot zig zeiven komen; hij ftaat op, fnelt haare treeden na, en ziet haar in een armoedig huis ingaan, dat de herder langen tijd bleef aanitaaren: eindelijk ,met een hart vol onrust, zig niet meer aan de hoop durvende overgeeven, keerde hij na het Paleis van gaston weder, en vertelde alles san zijnen doorluchtigen befchermer. De Prins troostte den herder; hij deed meer, hij nam maatregelen om het geluk van estelle en nemorin in zekerheid te «ellen : wel dra gaf hij bevel dat alle de inwooners van Nimes zig den volgenden morgen in het perk moesten vergaderen: gaston zorgde heimelijk dat de oude raimond er met hun verfcheen: de Prins, gevolgd van zijne Officieren , en van nemorin , vertoonde zig in 't midden van dit gevoelig volk, dat de vervoeringen zijner vreugde deed juichen toen zij hunnen vcrlosfer zagen. „Medeburgers! "zeide hij: „ ik heb voor  zesde boek. l8s „ u geflreeden, maar 't is de beste Ko„ ning die u verlost; hij geeft u den „ vrede ; gij zijt alles verfchuldigd aan „ lodewyk , niets aan gaston ; laat ons zamen den Hemel bidden, dat hij nog „ lang deezen vader des volks voor ons fpaare ! " Ik verzoek intusfchen uwe erkentenis voor één' van uwe landgenooten, die door mij den last had ontvangen om u den dag van mijne aankomst te berichten , maar door de Sfaanfcben genomen werd , en liever den dood wilde ondergaan dan den brief dien ik u gefchreven had overtegeeven: hier is hij, deeze deugdzaame foldaat ! voegde hij 'er bij , op nemorin wijzende ; er is flechts één loon dat zijn hart verdient; het is van raimond dat ik het vraag; nemorin aanbidt uwe dochter; de roemvolle dood van msril laat hnar meester van haar woord; verpligt dan nw vaderland, met estelle aan haaren waardigen minnaar te geeven; gaston de foix bidt er u om — gaston is er verre af van u iets te beveelen; maar hij houdt bij u allen aan, medeburgers ! om u met hem te vereenigen., ten einde raimond te beweegen.  i s 4 estelle. Hij zweeg; al het volk riep; raimon» wierp zig voor de voeten van den Prins; nemorin was er reeds; de held beurt hen op, en doet hen elkander omarmen. Vergeeft gij mij mijn geluk? vroeg de herder met een beevende ftem aan den grijsaart— Mijn dochter is voor u, antwoordde deeze; maar dit huwelijk, van nu af aan vastgefteld, kan niet dan na het eindigen der rouwe over meril voltrokken worden; gij kent de deugd van estelle en gij zoudt niet willen Niet een zweem van gevoel hebben, viel de herder hem in, dat niet door mijn' vader goedgekeurd werd. Dit zeggende, vroeg hij hem om zijnen zegen; raimond gaf hem dien ; de geheele vergadering juichte hen toe, en gaston nam op deeze wijze zijn affcheid: Ik verlaat u , Medebburgers! zeide hij, om de rampen van den oorlog te gaan herftellen; om de verwoeste dorpen hulp toetebrengen ; taleyrand en crussol gij zult mij daarin behulpzaam zijn; en u, nemorin! u be< last ik met de zorg om mijne fchatten onder de inwooners van Masfanne te verdeelen ; bouw hunne huizen weder op , plant op nieuw hunne wijngaarden, geef hun nieuwe kud-  zesde boek. i 8$ kudden , onderfteun en help alle ongelukkigen van uw dorp, en vrees niet mijne goederen uitteputten — ik ben nooit rijk dan wanneer ik geef. Op deeze woorden vertrok de held, om zig te onttrekken aan de verrukkingen der dankbaarheid en der liefde; hij ging men« doza vinden, en vertrok met dien held, die alle de plaatfen, ftaande den oorlog genomen, in zijne handen moest wedergeevca : alvoorens te vertrekken gaf de Prins aan nemorin een kistje met goud, om er naar zijn welgevallen mede te handelen , en deed raimond nogmaals zweeren , dat hij zijne belofte zoude volbrengen. Hoe groot was de blijdfehap van roosjs en margaretha toen zij nemorin, begeleid van raimond, haar zagen naderen! estelle was op 't verhaal van al het gebeurde bijna bezweeken : haar bloozen en zwijgen waren haar eenig andwoord: nemorin haar rouwgewaad eerbiedigende, fprak geen enkel woord , liet zig geen zucht ontfnappen die zijne herderin kon mishaagen, ja, zelfs fchroomachtig door zijn geluk dorst hij estelle naauwlijks aanzien; naauwlijks fcheen hij zig te durven 21. deel, n  156 estelle. erinneren dat hij ooit bemind werd: tege» roosje fprak hij er van ; bij haar gaf hij zig aan zijne verrukkingen over; bij haar was hij minnaar. Den volgenden morgen verlieten zij JVimes en namen hilarik met hun: wel rasch kwamen zij te Masfanne, en van dit oogenblik af, hield nemorin zig bezig om de weldaaden vnn gaston uitteftorten; hij herbouwde de hutten, liet de akkers bezaajen , riep de bouwlieden te rug ; en om dat de dagen fpoediger zouden voordvlugten befteedde hij die allen in wéldoen. Eindelijk was het lange rouwjaar geëindigd en de gelukkige nemokin werd de echtgenoot van estelle: roosje geleidde hen na het altaar , en kon naauwlijks haare blijdfehap wederftaan; telkens hield zij ftil , en riep elk die hen op weg ontmoette om hun estelle te doen bewonderen , om hun te fpreeken van haare deugden, van haare voorledene fmarten, van het geluk dat zij nu zou genieten ; gevoelvollen traanen rolden langs haare wangen af; en terwijl de tedere estelle , den zoeten eed uitfprak om nemorin altijd te beminnen, kon roosje , in weêrwil van  zesde BOEK, 187 de heiligheid der plaatfe en de tegenwoordigheid des Priesters, zig ia h:ure b]ijd, fchap niet bedwingen; zij wierp zig om den hals van haare vriendin j van dit oogenblik af werd roosje een huisgenoot Van kstelle. maroaretua en RAIMOND, altijd bemind, altijd geëerd van dit bemin, nel.jk gezin, hVeten in hun midden eenen Jangen en vreedzaamen ouderdom; de vrede , de vriendfehap , de liefde waren de ervenis die zij hunne kinderen nalieten Wier nagedacht nog leeft, in het fehoone Land van mijn geboorte. Gelukkig Land! waar uit het fortuin mij verbannen heeft , maar dat daarom niet minder dierbaar aan mij hart is, ik heb ten minften uw lof gezongen; ik heb u de laatfte toonen van mijne veldfluit gewijd ! ja ik zweer het bij uwen lieven naam , lk zeg de herderlijke zanggodin voor eeuwig vaarwel. Ik wil niet dat andere liederen de veldfluit ontvviiden waar. OP ik mijn Land bezong; en welk onder, werp zou mij thans ook behagen, na ik de lagchende velden , alwaar de fehoone Natuur mij het eerfte trof, heb afgemaald? ichoone valeicn 1 gelukkige boorden < K £  i s 3 estelle. waar ik , nog jong zijnde , bloemen plukte t fehoone boomen! door mijnen grootvader geplant, en wier kruin de wolken raakten ! die hij, op zijn' ftok leunende , mij deed bewonderen! vloejende beekjes die de velden van floiuan bevogtigen , en die ik in mijne kindsheid met zo veel vermaaks en zo veel moeite overhuppelde : ik zal u niet wederzien; ik zal verre van de plaats mijner geboorte, van de plaats waar mijne vaderen rusten verouden; en als ik eenen hoogen ouderdom berijk, zal de fehoone zon van mijn vaderland mijne zwakheid niet weder bezielen; ach! waarom kan ik ten minften niet hoopen dat mijn zielloos overfchot gebragt zal worden in de valei, waarin ik, nog een kind zijnde , onze lammeren zag fpringen ! ach mogt ik flechts zeker zijn , dat ik flaapen zal onder dien grooten lotosboom; waarbij de herderinnen van het dorp zig verzamelen om te danfen ; hoe wenschte ik dat haare deugdzaame handen de graszoden bévochtigden, die mijn graf zouden bedekken ! dat de minnaar en zijne minnaares dezelve altijd voor hunne rustplaats verkoozen; dat de kinderen, na hunne fpeeltjes, aldaar  Zesde boek, 189 hunne verwelkte tuiltjes op flrooiden» — hoe wenschte ik eindelijk dat de herders dier landftreek fouwijlen vertederd wierden, door er dit graffchrift te leezen : In deeze ftiile fchuüplaats, Rust onze beste vriend; De ftad was wel zijn wonin^ Maar hier was fteeds zijn'hart.   ■