01 1067 3720 UB AMSTERDAM  BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, EERSTE DEEL.     BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, Bevattende de Levensbeschrijvingen van voorname STAATSMANNEN, KRYGSHELDEN, GELEERDEN in allerleije vakken van Wetenschappen, DIGTERS, SCHILDERS en andere KONSTENAREN: en verder, Zodanige Personen, die door de ene of andere daad, zig beroemd, of aan den Vaderlande verdienstelijk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterschetzen, zeldzame Anekdoten die men elders te vergeefs zal nasporen , onpartijdige beoirdeling hunner Daden, optelling hunner Schriften, en aanwijzing der Schrijvers welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt, Uit Handschriften , een groot aantal van de beste Schrijvers in verscheidene Talen over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berigten. VAN DE OUDSTE TIJDEN AF TOT HEDEN TOE, door J. A. de CHALMOT. Met Pourtraitten. EERSTE DEEL. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART MDCCXVIII   VOORBERIGT Van DEN SCHRIJVER. De nimmer betwiste waarheid van het gezegde door den Fransen Schrijver Gourcy, in aanmerking nemende, en de mijne makende: dat, namelijk, ieder Burger onwedersprekelijk verpligt is, voor zijn Vaderland werkzaam ie zijn, een ieder naar mate van de gaven die hij heeft ontvangen: en zijne voorbeschikking; bewoog mij al terstond, toen ik na enen arbeid van ruim 25 jaren, in 1793 het door rnij geheel verbeterd en meer dan twee derde vermeerderd Algemeen Huishoudelijk Woordenboek van N. Chomel , benevens het Vervolg daar van, te samen XVI boekdelen in groot 4to. uitmakende, volledig zag; welk werk, het is waar, al mijn ledigen tijd in het genoemde tijdvak heeft weggenomen, doch op ene allezints aangename wijze; want ik heb het genoegen gesmaakt ; dat het met genoegzaam algemene goedkeuring is ontvangen; het welk inzonderheid uit het sterk verder daar van blijkt, doordien de 7 eerste Delen , het eigentlijke werk uitmakende. waar op ruim 1500 exemplaren zijn gedrukt, op een niet noemenswaardig getal van enige weinigen, ge* 3 heel  VI VOORBERIGT heel zijn uitverkogt; en, dat ofschoon het Vervolg uit negen Delen bestaande, in een min gunstiger tijdvak voor het beoeffenen van zodanige konsten en wetenschappen welke daar in worden verhandeld, is uitgekomen; dewijl een ieder weet, dat ons Gemenebest toen door opeengestapelde schokken en omwentelingen, zodanig wierdt beroerd, dat het meer dan eens. naar zijnen val scheen te hellen, en dus weinig lust liet om werken van dezen aart te lezen, en de tijd, dien men nog aau de lectuur gunde, verstonden wierdt, met het doorlopen van de menigte schriften, die 'er over de gebeurtenissen van het Vaderland in 't licht kwamen; met dit al zeg ik, de tijdsomstandigheden in agt genomen, heeft dit werk een redelijk goed vertier gehad, en wordt om deszelvs belangrijkheid (ingevolge het getuigenis van de Schrijvers der Algemene Vaderlandje Letteroefeningen, die der Nederlandse Bibliotheek en van de Boekzaal, in de veelvuldige uittrekzels, welke die tijdschrijvers daar van hebben gegeven,) nog dikwils begeerd. Ik was zeg ik al terstond bedagt, om een ander werk op het touw te zetten, ten einde den ledigen tijd, dien mij mijne overige bezigheden gunden, op ene nuttige en teffens voor mij leerzame wijze aan te vullen. Mijne gedagten bepaalden zig toen als het meeste met mijne verkregen kundigheden overeenkomende, op het vak der Geschiedenisfen, en wel op dat gedeelte daar van, 't welk men Biographie gewoon is te noemen, en zodanige Mannen doet kennen, die in welk enen kring ook, nuttig aan de Maatschappij zijn geweest, of wel in enig bedrijf uitgemunt hebben. Dan daar dit vak in zijn geheel genomen, een onbepaald ruim veld oplevert, beperkte ik mijn voornemen alleen tot dat gedeelte daar  VAN DEN SCHRIJVER. VII daar van, het welk de Nederlanden in 't algemeen, en wel ons Gemenebest in 't bijzonder betreft; en hier toe bepaalde ik mij zo veel te liever, doordien 'er geen opzettelijk werk, over dit onderwerp, in de nederduitse taal voor handen is. Dit nu heeft aanleiding gegeven, tot het vervaardigen van mijn Biographisch Woordenboek der Nederlanden, waar van dit thans in 't licht gegevene Deel, nog door enigen staat gevolgd te worden, waar van het tweede Deel reeds ter persse is, en de overigen elkanderen zo Spoedig ene nauwkeurige uitvoering toelaat , zullen volgen: deze zullen dan te samen, een zo veel mooglijk volledige beschrijving van de levens der voornaamste Staatsmannen, Krijgshelden, Geleerden in allerleije takken van wetenschappen, Konstenaars Digters enz. die in de Nederlanden of geboren zijn, of door inwoning als anderzints betrekking tot deze landen gehad hebben, bevatten; waarbij al veeltijds de karakterschetzen gevoegd staan te worden, benevens de optelling der werken die wij aan hun vernuft of geleerdheid zijn verschuldigd; als mede, de aanwijzing der Schrijvers, die van hun hebben gehandeld. Dan in de uitvoering van dit ontwerp, wierdt ik vertraagd, door den arbeid welken ik intussen reeds in 1787 hadt ter hand genomen, met het byeenzamelen van een gants magazijn Staats- en andere belangrijke stukken, welke dit zo merkwaardig tijdvak tot op het laatst van 't jaar 1794, voor onze Nederlandse gebeurtenissen opleverde, en het welk onder den tijtel van: Verzameling van Plakaten, Resolutien en andere authentijke Stukken, betrekking hebbende tot de gewigtige Gebeurtenissen, in de maand September 1787, bevoren en vervolgens in het Gemenebest der Ver * 4  VIII VOORBERIGT enigde Nederlanden voorgevallen , enen bundel van 50 Delen in groot 8vo. bevat, benevens nog drie andere Delen, onder de benaming van Nieuwe Verzameling enz., begrijpende dit laatste, de merkwaardigste stukken gedurende den jongsten oorlog, door dit Gemenebest gevoerd, tot genoegzaam op de laatste revolutie toe, in het begin van 1795 voorgevallen : hier op liet ik volgen zes Delen Registers, waar van de beide eersten, een alphabetische aanwijzing behelzen, van alle de Personen en Zaken in de 50 Delen van dit Werk voorkomende; en de vier overigen, een beredeneerd Register ingevolge de orde des tijds, zo wel over de 50 Delen van de Verzameling als de 3 Delen van de Nieuwe Verzameling, makende dus dit Werk in zijn geheel uit 59 Delen. De moeite en onbegrijpelijke arbeid dien mij het bijeendragen van het Werk zelve, doch wel inzonderheid het vervaardigen der Registers heeft veroirzaakt kan alleen opgewogen worden door de goedkeuring met welke zij zijn ontvangen, en het nut dat daar uit is voortgevloeid , om namentlijk van dit Werk een dienstig gebruik te kunnen maken, dat zonder dit hulpmiddel genoegzaam ondoenlijk was. Deze taak wederom afgedaan zijnde, wierdt ik op nieuw verhinderd, aan mijn ontworpen plan te beginnen, doordien de kundige Vertalers van het nuttige en door het publijk zo gunstig ontvangene Werk, genaamd: Natuur- en Zedekundige beschouwing der Aarde en van hare Bewoonders : gevolgd naar het Hoogduits van J. F. Zöllner en J. S. Lange, het welk zij met keurige aanmerkingen hebben verrijkt, geen lust of tijd hadden, om een zo noodzaaklijk Register daar op te maken; zulks bewoog mij om ook die lastige taak voor mijne rekening te nemen, en dat  VAN DEN SCHRIJVER. IX dat gene te vervaardigen, het welk 't XI Deel van dit Werk uitmaakt, onder den tijtel van: Kort begrip, of beredeneerd Register over het gantsche Werk enz. Ook van dezen lastigen arbeid, genoot ik ene ruime beloning; eensdeels door het genoegen met welke het door de bezitters van het Werk wierdt ontvangen; en ten anderen, door het allergunstigst bericht, welk 'er in de Vaderlandse Bibliotheek over werdt gegeven; en het voor mij al te vleijend oirdeel, welk de Schrijvers der Boekzaal van 1796 bl. 272-281 'er over velden ; getuigende zij daar van onder anderen: Deze Bladwijzer is geen gemene Bladwijzer. Hij behelst niet slegts ene korte, zeer gebrekkige, dikwils bijkans onverstaanbare optelling van enige voorname zaken, maar zelvs een kort begrip van het gehele Werk. De idëen in het Werk vervat, zijn 'er niet ten halven, en zo, dat men 'er naar gissen, naar raden moet, in opgegeven, maar zij komen 'er geheel ontwikkeld, duidelijk en verstaanbaar voorgesteld in voor. Hierom mag deze Bladwijzers zonder enige de minste grootspraak, met alle regt, een beredeneerd Register over de tien Delen van dit Werk genaamd worden. Het is een Bladwijzer, daar men weinige of geen weergae van heeft. Hij kan en mag voortaan billijk, tot een voorbeeld van een goeden en bruikbaren Bladwijzer aangeprezen en gebruikt worden. De Opstellers, denkelijk dezelven als de Vertalers (*), hebben 'er zekerlijk grote moeite en veel tijd aan te koste gelegd, maar zij hebben 'er ook ere van, en (*) De Boekzaalschrijver dwaalt ten aanzien van deze gissing, doordien niet de Vertaalders (zo als boven reeds is gezegd,} maar de Schrijver dezer Biographie, dit Register heeft vervaardigd, * 5  X VOORBERIGT en de goedkeuring van alle kundige liefhebbers. Terwijl de Schrijvers der Letteroeffeningen, 'er onder anderen van zeggen: De vervaardiger (van dit Register), heeft een moeijelijk werk verrigt, en zig, om in den stijl van den dag te schrijven, verdiend gemaakt bij de lezers en gebruikers van dit Werk. Minder gunstig was de beoirdeling der Schrijvers van de Vaderlandse Bibliotheek, over het Werk bij mij en onder mijn opzigt vervolgens gedrukt, voerende tot tijtel: Land- en Stad-Bibliotheek; bestaande in ene keurige Verzameling van belangrijke Geschiedenissen, Karakterschetzen van voorname en andere Personaadjen, snedige Gezegdens, en wetenswaardige Anekdoten. Door een Gezelschap, onder de zinspreuk Utile dulci. Want de Recensent daar van, zonder de minste aanhaling tot bewijs van zijne kwaadaartige oirdeelvelling aan te voeren, verwijst het slegts met dit zo beslissend vonnis: als niet waardig om gelezen te worden, en dat hij geen een enkele Anekdote daar in heeft gevonden, waardig om den lezer mede te delen " enz. Het is hier de plaats niet om aan te tonen, hoe ongegrond en partijdig die Burger ten aanzien van dit Werk hebbe gehandeld, noch welke beweegreden hem hier toe in werking heeft gebragt; het een en ander wordt gespaart tot de uitgave van het VII Deel dezes Werks, dat binnen kort staat in 't licht gegeven te worden. En schoon het vertier van dit boek door die allezints ongegronde beoirdeling niet weinig is gestremt, vindt het met dit al nog zijne Begunstigers, en 'er is stoffe ten overvloede voor handen, om nog enige Delen te laten volgen, waar in een goed aantal Anekdoten zullen geplaatst worden, die nimmer het licht hebben  Van DEN SCHRIJVER               XI gezien, en anderen, die niet dan zeer zeldzaam en dikwils zeer gebrekkig zijn verhaald. Dan wij keren van dezen uitstap te rug tot onze Biographie, over welker behandeling ik mij verpligt rekene, aan mijne lezers dit volgende verslag te geven. Tot het samenstellen daar van, zijn twee middelen te baat genomen; gedrukte werken namelijk van velerleije aart, waar van straks nader; en medegedeelde Berigten van de zodanigen, die zig niet onttrekken, om tot uitbreiding van dit zo nuttig en teffens vermakelijk vak der Geschiedenissen behulpzaam te zijn, en licht bij te zetten: weinigen, ja zeer weinigen, die ik hier toe bij monde of brieven verzogt hebbe, zijn huiverig geweest om mij de verzogte ophelderingen mede te delen ; ja ik heb zelvs het genoegen gehadt, twee door hunne geleerdheid beroemde Mannen te ontmoeten, die mij niet alleen zeer bereidvaardig verscheidene aanmerkenswaardige Anekdoten hebben medegedeeld, welke een helder licht bijzetten ten aanzien van de karakters van verscheidene personen, maar mij ook teffens hunne aanzienlijke Boekerijen op ene verpligtende wijze ten gebruike hebben aangeboden : alle hulpmiddelen , welke gevoegd, bij die welke ik van de zodanigen verwagte, welke prijs stellen om aan nuttige ondernemingen de hand te bieden en geleerdheid te bevorderen , en ik bij dezen op het vriendelijkste uitnodige, om tot dit belangrijke vak der Geschiedenis dat gene te willen bijdragen, het welk tot ontdekking der deugden en luister van hunne voorouders of andere naastbestaanden kan verstrekken, of ook tot mededeling van berigten over loffelijke daden van Staatsmannen , Krijgslieden , Geleerden , Kon-  XII VOORBERIGT Konstenaars enz., ten einde door middel van deze Biographie, zodanige nuttige wezens te doen kennen aan de vergetelheid te onttrekken, en hunne gedagtenis tot de late nakomelingschap over te voeren; geeft mij gegronde hoop, om in mijn voorgenomen taak te zullen slagen, Voorts berigte ik op het voetspoor van den Leuvensen Hoogleraar Paquot, dat men reeds voor ruim derdehalve euw een begin heeft gemaakt, om de letterkundige geschiedenis van de Nederlandse Provintien te beschrijven : Gerard Geldenhauër, bekend onder den naam van Noviomagus, gaf immers al in I533 ene geschiedenis van Holland in 't licht, waar in hij het naamregister der Schrijvers van die landstreek heeft ingeweven. In de beschrijving der Nederlanden door L. Guicciardin waar van de eerste druk in 1567 uitkwam, ontmoet men ene korte lofspraak van de geleerde Mannen welke ieder stad van dit Gemenebest, in het bijzonder heeft voortgebragt. In 1581 gaf Kornelis Callidius een naamregister uit, van de voornaamste Schrijvers die Duitsland zederd den aanvang van de XVIde euw, tot op zijnen tijd toe verligt hebben, en plaatste onder dat getal zodanige Schrijvers, welke in de Nederlanden zijn geboren dit zelvde heeft Trithemius voor hem gedaan, en zederd is zulks nog te werk gesteld door Melchior Adam, wiens werk egter van vrij meer aanbelang is, dan dat van Callidius. Suffridus Petri, deed in 1598 op ene meer bijzondere wijze de Friesse Schrijvers kennen, en niettegenstaande zijne dwalingen en vooringenomenheid, ten aanzien van de oudheid der Friesse natie, gevoegd bij zijne andere gebreken, kan men hem egter met geen regt den roem ontzeggen, van de eer-  VAN DEN SCHRIJVER. XIII eerste Schrijver te zijn geweest, welke dit vak met enige nauwkeurigheid behandeld heeft, Pancratius van Castricom, gaf in 1601 ene lijst der Hollandse Schrijvers uit, die wel talrijker, maar egter even schraal als die van Geldenhauer is. Goudhoeven heeft iets uitgebreider over de Geschiedschrijvers der Verenigde Nederlanden gehandeld, in zijne Kronijk van Holland, die voor de eerstemaal in 1620 het licht zag, vervolgens in 1636 met verbeteringen herdrukt is, en nogmaals met aanzienlijke vermeerderingen in 1685, door Mr. Simon van Leeuwen, onder den tijtel van Batavia illustrata, ofte verhandelingen van den oorspronk voortgank zeden eere staat en godsdienst van oud-batavien / enz. is in 't licht gegeven. Albert Miraeus, besloeg nog groter veld in zijne lofspraken van 100 nederduitse Schrijvers, die hij op het voetspoor van Paulus Jovius ontwierp, en in 1602 der wereld mededeelde. Van weinig belang is de Bibliotheque sacrée van Guilleaume Gazet in 1610 gedrukt, zo wel als de naamlijst der Schrijvers van Artois, gevoegd bij de Chronique Belgique van Ferri de LoCRE, in 1616 uitgegeven. Ten aanzien van de levens der eerste Professoren van het Hogeschool te Leijden, vindt men vrij nauwkeurige beschrijvingen in de Academia Leijdensis, welke in 1614 uitkwam, en tot op het jaar 1625, door den beroemden Meursius is vervolgd, Valerius Andreas en Franciscus Sweertius, zijn de eersten, die opzettelijk ondernomen hebben, elk ene volledige Boekzaal der Schrijvers van de zeventien Nederlandse Provintien te vervaardigen. Die van Valerius Andreas kwam in 1623, en die van Sweertius in 1628 in 't licht; hun ontwerp was vrij na  XIV VOORBERIGT na aan elkanderen verwant; ook maakte de twede gebruik van de nasporingen des eersten, en voegde 'er aanmerkelijk bij; Valerius Andreas, nam op zijne beurt den arbeid van zijnen mededinger te baat deedt nieuwe ontdekkingen, vondt hulp in de voorlichtingen van sommige geleerde Mannen, die met enen warmen ijver voor den roem van hunne natie waren bezield; maakte op ene nuttige wijze gebruik van enige boeken, die zederd de uitgave van het werk van Sweertius het licht zagen, en bevondt zig door deze verenigde hulpmiddelen in staat, zijne Bibliotheca Belgica, met meer dan twee derde vermeerderd, in 1643, in 4to. op nieuw het licht te doen zien. Dit werk, het uitgebreidste, nauwkeurigste en best in orde geschikte , 't welk tot dien tijd toe te voorschijn is gekomen , verzwolg genoegzaam al het nuttige, 't welk Sanderus over Flaanderen hadt medegedeeld, insgelijks dat van M. Z Boxhorn over 't graavschap van Holland, en Filips le Brasseur over 't gewest van Henegouwen; het eerste in 1624, het twede in 1632, en het derde in 1637 en 1640 uitgekomen. Valerius Andreas gaf nog in 1650 in 't licht, een Dagregister van het Hogeschool te Leuven, waar van hij reeds lang te voren een kort ontwerp hadt medegedeeld. Nog hadt men in dat zelvde jaar aan Henninius, de uitgave van het leven der Groninger Professoren te danken, die vrij volledig zijn behandeld, en een tijdvak van 35 jaren beslaan. In 1701 gaf de Katwijkse Kerkleraar Adriaan Pars, uit: Index Batavus of naamrol van de batavise en hollandse schrijvers van julius caesar af tot deze tijden toe. Deze letterarbeid bevat over de 300 Schrijvers, van ieder van welken hij de werken opnoemt,  van den SCHRIJVER. XV noemt, en den tijd aanwijst wanneer zij geschreven of gebloeid hebben. Niet zonder nut zullen de liefhebbers der Bataafse letterkunde, dit net geschreven werk raadplegen, en 'er niet zeldzaam bijzonderheden in aantreffen, die zij niet dan na vlijtig opsporen bij andere Schrijvers zouden opdelven, Zederd dien tijd, met uitzondering egter van enige Hollandse tijdschriften, zo als inzonderheid de Hollandse en Europise Mercuriussen, en de levens van sommige Geleerden, Staatsmannen, Helden en Konstenaars, gevoegd bij de menigvuldige beschrijvingen die van onze Nederlandse en inzonderheid Hollandse steden het licht zien, is 'er weinig als niets van aanbelang gedrukt , over de letterkundige geschiedenis van ons vaderland, tot op het jaar 1714, toen van Heussen bij zijne Batavia Sacra, de verkorte en tevens weinig nauwkeurige levensbeschrijvingen van de Kerkelijke Schrijvers der Verenigde Nederlanden voegde. Dit Werk, met uitvoerige aantekeningen vermeerderd door H. van Rhyn, is in 1726 uit het latijn vertaald, in 6 Delen in folio en in 20 Delen jn gr. octavo gedrukt, en uitgegeven onder den tijtel van: Kerkelijke historie en oudheden der zeven vereenigde provintien behelzende de levens van onze eerste geloofsverkondigers mitsgaders van de Utrechtse bisschoppen / en van de voornaamste personen die hier te lande in geleerdheid of heiligheid hebben uitgemunt enz. door H. van Heussen ; in 't nederduits overgezet en met aantekeningen opgeheldert / door H. van Rhyn; waar bij nog is gevoegd ene verhandeling over het geld zijn oorspronk gewigt waarde grote en gedaante door Frans van Mieris, enz. In 1719, plaatste de Jonghe bij zijn Belgium Dominicanum, de levens der Geestelijken van zijne Orden ,  XVI VOORBERIGT den, gevoegd bij die van de provintie, waar in hij was huisvestende. Hij hadt reeds van de Dominikanen welke zich in de Verenigde Nederlanden bevinden, gewaagd, in de Desolata Batavia Dominicana. In 1728 gaf Adriaan van Cattenburg, een zeer schraal naamregister uit, van de Schrijvers der Remonstrantse Geloofsbelijdenis; voorts deelde Pieter de la Rue in 1734 mede: Geletterd Zeeland bevattende in zig de Schrijvers Geleerden en kunstenaars uit dien staat geboortig met bijgevoegd levensverhaal onder dezelve en in 1736: Staatkundig en heldhaftig Zeeland bevattende in zig de vermaardste Mannen van staat en oorlog die daar uit voortgesproten zijn. Deze beide boekdelen in 4to. schoon op verre na niet volledig, zijn egter gants niet te verachten, en verdienen in den rang van de nuttige letterkundige schriften van dien aart, ene plaats te bekleden. In 1738 gaf de Heer Kaspar Burman uit: Trajectum eruditum, het welk alle de Geleerden en Schrijvers bevat, welke in de provintie van Utrecht zijn geboren, of'er in gehuisvest hebben, benevens derzelver levensbeschrijvingen, lotgevallen en schriften; zijnde een verdienstelijk werk, dat aan zijne bedoeling ten groten dele beantwoord. Van den zelvden Schrijver heeft men nog in 't nederduits, in 3 delen in gr. 8vo.: Utrechtse Jaarboeken van de vijtiende eeuw vervattende het merkwaardige in het Gesticht en voornamelijk in de stad Utrecht zedert den jare 1402 en vervolgens voorgevallen. Hier in ontmoet men vele bijzonderheden, die tot opheldering der levens van verscheidene voorname Mannen van dit gewest verstrekken. Schoon van gering belang, dient hier egter niet vergeten, een soort van Kalendarium of Almanach door enen Pieter de Sweert uitgegeven, het  van den schrijver XVII het welk, behalven een schraal register van omtrent 400 kerkelijke Geschiedschrijvers van de Verenigde Nederlanden , niets bevat, dat deszelvs aanprijzing waardig maakt. Van ongemeen meerder nut en waarde dan dit laatste is het schone werk van J. F. Foppens, Aartsdiaken te Mechelen, het welk hij in 1739 in twee Delen in gr. 4to. uitgaf, en getijteld is: Bibliotheca Belgica sive virorum in Belgio vita, scriptisque illustrium catalogus librorumque nomenclatura &c. Dit werk bevat eigentlijk ene vernieuwde uitgave van de Bibliotheken van Valerius Andreas, Alb. Miraeus en Franciscus Sweertius , met bijna 500 artikels vermeerderd, en vervolgd tot omtrent het jaar 1680. Behalven deze aanvulling , heeft de Schrijver aanzienlijke verbeteringen en bijdragen gevoegd, tot de artikels bij zijne Schrijvers bevat. Ook plaatste hij in zijn werk al wat hij bij anderen van zijne gading vondt, en voegde bij dit alles zijne eigene waarnemingen, en die welke hem door enige Geleerden verschaft wierden; als onder anderen, van de Hr. Danés Doktor te Leuven, Hoynck van Papendrecht, een geleerd Kanunnik te Mechelen en M. Smeyers, Schilder in die zelvde stad. Ook verbeterde hij sommige fauten door Val. Andreas begaan; dan met dit al, heeft Foppens somtijds zijn origineel willen verbeteren, daar geen gebreken waren; en daar bij ook een groot aantal artikels weggelaten, die hij 'er hadt dienen bij te voegen, ja hij heeft niet zeldzaam flikkeringen van waarschijnlijkheid voor geschiedkundige waarheden aangezien, en ons dikwils zijne gissingen voor daadzaken in handen gestopt. Na het werk van Foppens, is 'er mijns wetens niets van belang uitgekomen, betrekkelijk het onderwerp dat  XVIII VOORBERIGT dat wij behandelen, voor het jaar 1758, toen kwam in 't licht; Vlissingsche kerkhemel of levensbeschrijving van alle hervormde Leraren die zederd den afval van Spanjen 1572 tot op dezen tijd in de nederduitse kerke van Vlissingen gearbeid hebben enz. door Godewardus Vrolykhart. Dit werk heeft zijne verdiensten , en men ontmoet 'er vrij aartige bijzonderheden in. In dit zelvde jaar kwam nog uit, de Athenae Frisiacae van den geleerden Emo Lucics Vriemoet, Hoogleraar in de Oosterse talen te Franeker. Dit schone Werk, bevat niet alleen de levensbeschrijvin.gen van de Professoren, maar teffens ook van de Curateuren, benevens ene optelling van de Secretarissen , Bibliothecarissen en Inspectors der Burse aan Frieslands Hogeschool, zederd deszelvs stigting in 1584 tot op het jaar 1757 ingesloten. Het is zeer nauwkeurig, en behelst vele zaken die men elders te vergeefs zal zoeken; doch des Schrijvers voornemen schijnt niet geweest te zijn, om bij alle zijne onderwerpen, ene nauwkeurige lijst van derzelver uitgegevene Werken te voegen. In 1762 tot 1770, kwam opvolgelijk te Leuven uit, het werk van Paquot, Hoogleraar in de hebreuwse taal en Licentiaat in de Godgeleerdheid aan die Hogeschool, getijteld: Memoires pour servir a l'Histoire litteraire des XVII Provinces des Pais-Bas, de la Principauté de Liege, et de quelques contrées voisines. XVIII Tom. in 8vo. Dit Werk is onbetwistbaar het volledigste, dat 'er tot nog toe over de algemene letterkundige Geschiedenis van de gezamentlijke Nederlanden, is uitgekomen; en bevat voor het grootste gedeelte, al het gene in de Bibliotheca Belgica van Foppens , en diensvolgens in die van Val. Andreas, Sweertius, Miraeus, en genoegzaam van alle die voor hem over dit  VAN DEN SCHRIJVER XIX dit onderwerp gehandeld hebben, voorkomt; nog vindt men 'er ten groten dele ingevlogten, de werken van Henninius, de Academia Leijdensis, Vriemoet, van P. de la Rue Geletterd Zeeland, en meer anderen. Aan dezen letterarbeid des geleerden Paquot, kan men met regt het getuigenis geven, dat hij vrij nauwkeurig is, vele gebreken van zijne voorgangers aantoond, en die verbeterd; met een woord, het beste is, dat tot nu toe het licht heeft gezien: want behalven, dat hij meestal de tijtels der werken opnoemt van de Geleerden, wier levensbijzonderheden hij mededeeld, met bijvoeging van de plaats waar gedrukt zijn, des Drukkers naam, het jaar dat zij zijn uitgekomen, ja zelvs het getal der bladzijden voegt hij 'er veeltijds beoirdelingen over die werken bij, die verstand en kundigheid kenschetzen. Jammer is het, dat men hem ten aanzien van zodanige Schrijvers die in geloofsbelijdenis met hem verschillen, niet altoos van eenzijdigheid kan vrijpleiten. Ook meldt hij ten slotte van zijne beschrijvingen, zorgvuldig, de Schrijvers, waar van hij tot zijne opstellen gebruik heeft gemaakt. Voorts heeft men nog in 't nederduits : Levensbeschrijving van enige voorname meest Nederlandse Mannen en vrouwen / bevattende in X Delen, 171 levensschetzen van Staatsmannen , Krijgshelden , Geleerden, Konstenaars en enige beroemde Vrouwen, sommigen vrij omstandig, anderen meer bekort, waar in vele wetenswaardige zaken worden gevonden, doch waar van men geene bronnen opgeeft, waar uit dezelve ontleend zijn; staande alleen op den tijtel, uit egte Stukken opgemaakt. Ten blijke met welk een genoegen dit werk is ontvangen, strekt, dat 'er korte jaren na den eersten druk, reeds in 1794 van het ge2 hele  XX VOORBERIGT hele Werk een tweede, en van het eerste Deel een derde druk is in 't licht gegeven, die verre de vorige in fraaijheid overtreft. In 1775 kwam het eerste deel te voorschijn, van het onschatbaar nuttig werk des Utrechtsen Hoogleraar, Christophorus Saxe, tot opschrift hebbende Onomasticon literarium sive Nomenclator historico-criticus praestantissimorum omnis aetatis, populi, artiumque formulae scriptorum. Item Monumentorum maxime illustrium, ab orbe condito usque ad saeculi, quod vivimus, tempora digestus, et verisimilibus, quantum fieri potuit, annorum notis accommodatus. Welk eerste deel nog door dien kundigen Geleerden met zes andere delen is agtervolgd, waar van bet laatste, waar mede het werk volledig is, in 1790 is uitgekomen, en een geheel opleverd, 't welk met een onvermoeiden arbeid en diepdrïngende oirdeelkunde is samengesteld. Dit werk baant volkomen den weg, voor den genen die lust en bekwaamheid heeft, om ene algemene Biographie samen te stellen. Ook moet ik rondborstig belijden, dat. het mij nimmer gelukt zoude zijn, zonder behulp hier van, mijne Biographie van de Nederlanden in die vorm te gieten, als ik het eerste Deel daar van nu uitgeve. Men ontmoet in het werk van dezen Hoogleraar, een veiligen leidsman, die niet alleen op het regte spoor helpt, de bijwegen doet vermijden, maar teffens ook de beste bronnen aanwijst waar uit men veilig kan scheppen. . . Van zeer veel nut is mij ook geweest, de Dictionaire Historique et Critique , van den geleerden en vernuftigen P. Bayle, waar in men ongemeen schone artikels aantreft, die tot de Biographie der Nederlanden betrekking hebben: in die van J. G. de ChauFEPIé, strekkende tot een vervolg van Bayle in 1750 uit-  van den schrijver XXI uitgegeven beslaande even als dit IV Delen in Folio, vondt ik minder voorraad tot mijn ontwerp, doch egter nog al verscheidene artikels daar ik gebruik van heb kunnen maken; van minder belang was voor mijnen arbeid, de Dictionaire van Prosper Marchand; en, deerlijk vondt ik mij misleid, na het doorsnuffelen van de Encyclopedie, ou Dictionaire universel raisonné des connoissances humaines, waar uit ik een gantsen schat voor mijn ontwerp dagt op te delven: doordien in dit omslagtige werk, ten minsten in den druk van Yverdon, dien ik mij hebbe aangeschaft, en 56 lijvige boekdelen in gr. 4to. beslaat, weinig en dat nog zeer gebrekkig over de Biographie der Nederlanden heb aangetroffen. Van meerder nut is mij geweest, de kleine Dictionaire historique, anecdotes et extraits remarquables des Hommes illustres. Paris 1769, 3 tom. in 8vo. als mede het schone werk van Pere NICERON: Memoires pour servir a l'Histoire des Hommes illustres dans la Republique des Lettres, avec un Catalogue raisonné de leurs óuvrages, 43 delen in 8vo. dat van Baillet , Jugemens des savans sur les principaux ouvrages des Autheurs, Nouvelle edition revue, corrigée et augmentée par Mr. de la Monnaye; Amst. 1725. in 8 delen gr. 4to.; Memoires concernant les vies et les ouvrages de plusieurs Modernes, celebres dans la Republique des Lettres, par Mr. Ancillon, l'un des membres de la Societé Roiale de Berlin. Amst. 1709. En om hier nog een bij te Voegen, de Boekzaal der geleerde Wereld daar ik met veel moeite en zware kosten, een compleet exemplaar van hebbe beko-< men , en waar in men , inzonderheid in derzelver XXXII eerste delen, door Rabus, Sewel en van Gaveren uitgegeven , uitmuntende uittrekzels van de beste werken der Geleerden van hunnen tijd, ont3 moet.  XXII VOORBERIGT moet. In de overige delen van dit uitgebreide werk, vindt men behalven de uittrekzels van Boeken en het dagelijks voorvallend Kerknieuws, een menigte levensbeschrijvingen van Kerkleraren , waar van de meesten behalven dat zij weinig om 't lijf hebben, veeltijds met zulke uitbundige en laffe loftuitingen zijn opgesmukt, en niet zelden ene aaneenschakeling van nietige bijzonderheden bevatten, dat hoe weinig gebruik ik 'er ook in dit eerste Deel van hebbe gemaakt, die ten aanzien van de volgende delen nog spaarzamer door mij zal gebezigd worden; en ik in 't vervolg geheel van geene Predikanten nog Leraars van andere gezindheden gewag zal maken, dan die door 't uitgeven van hunne lettervrugten, of door andere merkwaardige bijzonderheden, aanspraak hebben, dat hunne namen voor de vergetelheid bewaard blijven. Behalven deze opgenoemden, heb ik ook van een groot aantal andere Boeken tot het samenstellen van dit werk gebruik gemaakt; die wilde ik 'er alle de tijtels van afschrijven , dit Voorberigt gedeeltelijk in een Catalogus stond te herscheppen: ook zou het behalven dat nutteloos werk zijn, doordien ik in navolging van den Hoogleeraar C. Saxe, zorgvuldig in acht genomen hebbe, om aan het slot van ieder Artikel, de Schrijvers niet alleen te melden die ik geraadpleegd hebbe, maar 'er zelvs nog anderen bij te voegen, tot gebruik van weetgierigen, die uitgebreider onderrigt verlangen. Artikels waar bij men geene Schrijvers gemeld vindt, zijn uit Handschriften of Aantekeningen onder mij berustende, en op welkers egtheid ik volkomen kan betrouwen, of wel uit medegedeelde Berigten van Geleerden en andere Personen, die prijs stellen in het bevorderen van nuttige ondernemingen, vervaardigd. Niet  VAN DEN SCHRIJVER. XXIII Niet alleen zal men in dit eerste Deel reeds vele levensschetzen aantreffen die nimmer in het nederduits zijn gemeen gemaakt maar zelvs een aantal zodanigen waar van geen aaneengeschakeld verhaal bij enig ander Schrijver in een vreemde taal is te vinden. Uit dit gezegde moet men egter niet afleiden, dat ik de zotte verwaandheid koestere, mij te verbeelden dat ik iets volledigs zoude hebben voortgebragt, of dat dit werk in alle opzigten aan geene verbeteringen , ja zelvs aanzienlijke verbeteringen zoude onderhevig zijn; ik kenne de nietwaardigheid van mijne eigene kragten te wel en daar bij de geringheid van mijne kundigheden om hier zelvs een ogenblik aan te twijffelen; alleen is mijn oogmerk maar, om hier door aan te duiden, dat ik zonder mij aan grootspraak schuldig te maken kan zeggen: dat ik in dit vak van nederduitse letterkunde een merkelijke stap verder ben gevorderd dan iemand van mijne voorgangers; en dat mijn voorbeeld, bekwamer Mannen tot ene drijfveer kan verstrekken om iets beter en dat meer volledig is ten aanzien van dezen tak der Geschiedenis, aan hunne landgenoten mede te delen." In vele mijner opstellen zal men bevinden, dat ik doorgaans getragt hebbe na te volgen, de handelwijze die Plutarchus in agt nam, en door zijnen levensbeschrijver ons wordt verhaalt, hier in te hebben bestaan: Hij verheft, zo veel hij kan de uitmuntende daden der grote Mannen: en belangende hunne gebreken gewaagt hij daar van niet, dan voor zo verre dit nodig is, om de gelijkenis van hun afbeeldzel te bewaren; en hij geeft zig geene moeite om daar van in zijn Geschiedverhaal een nauwkeurig verslag te doen des loopt hij 'er ligt 4  XXIV VOORBERIGT kens over heen, sparende als het ware, de arme menschelijke nature, uit medelijden met derzelver zwakheid, welke hem niet toeliet een geheel volmaakt origineel voor den dag te brengen, het geen men zou mogen nemen voor een model van volmaakte schoonheid, deugd en wijsheid;" (*) Ik zoude verscheidene voorbeelden tot staving dat ik deze guldene les heb zoeken na te volgen, kunnen aanvoeren, doch zal mij enkel bepalen tot dat der levensschets van den onsterffelijken Hoogleraar Petrus Camper in een volgend deel van dit werk door mij geplaatst. Hier schetze ik met zulke levendtreffende kleuren als mij doenlijk is, de wondervolle begaaftheden en deugden van dien groten Man, zijne menslievendheid meewaardige deelneming in het lot zijner Natuurgenoten, aan wien de konst hem geene middelen aan de hand gaf om hun leed te verzagten, of hunne smerten te lenigen; een Man, onaangeroerd zijne grote kunde en ervarendheid in alle de delen der Genees-, Ontleed-, Heel- en Vroedkunde; die zig meest door eigen oeffening, behalven dat, heeft bekwaam gemaakt, in het uitoeffenen van velerleije konsten en handwerken: want hij was een vernuftig Timmerman, Konstdraijer, Boetseerder Steen- en Beeldhouwer, schilderde en tekende meesterlijk, in een woord, daar was genoegzaam geene mechanise wetenschap, of hij was 'er in bedreven enz. Met dezes groten Mans levensschets gevorderd zijnde tot aan deszelvs Staatkundige loopbaan, ontsnapt hij mij als't ware en raakt uit mijn gezigt; mijne pen versneden om 's Mans wel verdienden lof en uitmuntende deug (*) De levens der Doorl. Grieken en Romeinen onderling vergeleken doro Plutarchus, I, D. bl. 46, 47. de schone druk bij J. Allart te Amsteldam.  van den schrijver XXV deugden te schrijven weigert om zo te spreken daden te vermelden, waar toe hij niet berekend scheen, en die ten bewijze strekken, dat de braafste, deugdzaamste en kundigste wezens, hunne zwakke zijde hebben, en niet ophouden menschen te zijn. Si vitam inspicias, hominum si denique mores: Cum culpant alios nemo sine crimine vivit. Doordien nu de voorraad tot dit Werk in gereedheid liggende, meestal op mijn klein, doch voor mij aangenaam buitenverblijf, in het eenzame Camperveen gelegen, is beoeffend en samengesteld; en indien da aanbiddenswaardige Voorzienigheid goedkeurt, mij daar toe ondersteuning in mijne klimmende jaren te vergunnen, mijn voornemen insgelijks is, aldaar in het rustige stille, verwijderd van de woelingen der stad, het overige te bewerken; zo komt het mij niet oneigen voor, deze franse digtregels onder het Afbeeldzel van den Hr. Baillet staande, met verandering van slegts drie woorden, mij toe te eigenen. Dans une douce solitude A l'abri du mensonge et de la vanité, J'ai parcouru l'histoire, et j'en fis man étude Pour decouvrir la verité. (*) Hier mede mijn Voorberigt besluitende, voege ik hier enkel nog bij, enige weinige aanvullingen, en verbeteringen van ingeslopen grove drukveilen. (*) De derde regel van het originele is dus: J'adoptai la Critique, et j'en fis mon étude. 5 VER-  XXVI VERMEERDERINGEN. Bl. 85. AGILEUS (HENDRIK). Voeg hier bij: beter A gyleus, is als Geleerde en Schrijver ook bekend. Zie van hem, C. Burm. Traj, erud. p. 6, 7. Schoock , de Canonicis Traject. p. 451. Zepernick, de Novellis Leonis, p. 339, en Praefat. ad delect. Scriptor. Novellas Justiniani illustrantium, p. 25. sqq. Gerdes, Hist. Reform. T. III. p. 81; C. Saxi, Onom. litt. P. III. p. 388, 648. Oudenhoven, Beschr. van 's Bosch, bl 156. Wagen. Beschr. van Amsteldam IV. D. bl. 56 Bl. 87 AGRlCOLA (RUDOLPHUS). De naam van dezen Geleerden , was Huisman ; zijn vader was genaamd, Johannes Huisman; ook zijn broeder, die Rigter en Regtsgeleer de in Oostfriesland geweest is. Conring. , de Orig. Jur. Germ. C. 32. p. 203. Ub. EMMII, Rer. Fris. Lib XXIX. p. 457. et Lib. XLII P 661. MATTH. v. Wicht, Das Ostfriesische Landrecht bl. 567. Bl. 93 AITZEMA (FOPPE van). Was zoon van Schelto, broeder van Lieuwe en van Meinard, den vader van Lieuwe, den historieschrijver. In 1607, heeft hij latijnse gedigten uitgegeven , welke zeldzaam voorkomen. Hij was geacht bij Kirchmannus, Gruterus, Casaubonus. In het zelvde jaar, gaf hij te Helmstad uit: Dissertationum ex Jure Civili, libr. II., welke de Pensionaris Meerman heeft laten herdrukken in het VI. Deel van zijnen Thesaurus Novus Juris Civilis et Ecclesiastici. Gudii, Epist, p. 209. Casauboni, Epist. 13. 373. 375, 4I4. 418 434 449 Meerman, Praef. Tom. VI. Thes. Jur. p. 3, D. Gerdes, Flor. Libr: var. p. 8, 9, C Saxi, Onomast. Pars IV. p. 183. Bl. 99. AITZEMA (LIEUWE van). Het grafschrift van dezen beroemden Historieschrijver, is te lezen, in Benthems, holl. Kirch- und Schulenstaat II th. bl. 607, 608. Bl.  XXVII Bl. 148. ALEWYN (ZACHARIAS HENDRIK), Heer van Mijnden en beide Loosdregten, Schepen en Raad te Amsteldam, ervaren in de godgeleerdheid, regtsgeleerdheid, latijnse en nederduitse digt- en taalkunde. Hij studeerde te Amsteldam, onder Petrus Burmannus secundus; en te Utrecht, onder Wesseling en Rucker, en werdt gepromoveerd in het jaar 1763. Daar na oeffende hij zig in 's Hage, in de praktijk der regten; en liet te Utrecht drukken Conamina Poëtica in 8vo. Hij was een deugdzaam man, waardig en werkzaam lid van het Utrechts Genootschap Dulces ante omnia Musae, en van de Leijdse Maatschappij van Letterkunde; in welker Werken en in de Tweede Proeve van het Utrechts Genootschap, verhandelingen van hem te vinden zijn, gelijk mede in de Nieuwe Bijdragen. Naderhand schreef hij, ene Handvol aanmerkingen en dertien Brieven aan een Vriend, tegen den Hoogleraar van Hemert. Bij uitersten wil, vermaakte hij vele oude nederduitse boeken en handschriften, grotendeels gekogt uit de verzameling van Balth. Huydecoper aan de Leijdse Maatschappij. Hij stierf in 1787, oud 45 jaar. Bolt , Silva poëtica. Haarlem 1766. p. 24-26. Bl. 153. ALKMAAR (HENDRIK van), wordt door sommigen gehouden, voor den Schrijver van den bekenden Fabel van Reineke de Vos. Zie Saxi, Onom. Pars III. p. 355; doch te onregte, dewijl H. van Alkmaar geleefd en geschreven heeft in het jaar 1498, en 'er reeds ouder nederduitse uitgaven van die Fabel voor handen zijn; als te Gouda in 1479, en te Delft in 1485. Bl. 170, ALPHEN (HERMAN van), heeft ene dogter nagelaten, welke getrouwd geweest is, met een zoon van den gewezen Lijfmedicus van Willem den IV, den Professor Winter. Bl. 171. ALPHEN (HIERONYMUS SIMONS van). Deze Hoogleraar heeft een' zoon nagelaten, welke Raad in de  XXVIII de Vroedschap te Gouda geweest is. Een zoon van dezen is de thans levende Hieronymus van Alphen, gewezen Thesaurier Generaal der Unie. Deze is te voren Procureur Generaal te Utrecht, en daar na Pensionaris te Leijden geweest; DRUKVEILEN. Bladz. 24. reg. 31. staat der Prinse, lees des Prinse. Bl. 27. r. 27. deze zijn, l. dezes zijn. Bl. 29. r. 11. zodanig, l. zo als. r. 27. Chausepied, l. Chaufepied. Bl. 31; r. 29. naar, l. na. Bl. 33. r. 11. derzelver, l. zijne. Bl 34. r. 11 zijnen loopbane, l. zijn loopbaan. Bl. 35. r. 2. hominum l. hominem, r. 3. dixerem, l. dixerim. Bl. 37. r. 20. beoeffenende, 1. beoeffende. Bl. 41. r. 11 bij wien l. bij welke. Bl 43. Joh. Acronius, gestorven. 1563. SUFFR. Petri, Script. Fris. Dec. XII. I. Vriemoet, Athen. Fris. p. 180. C. Saxz, Onom. liter. P. III. p. 631 Bl. 44 r. 16. Schellenhout, l. Schellinkhout. Bl. 47. r. 3. voldoenende l. voldoende. Bl. 52. r. 16. Fuldo, l. Fulda. r. 19. 't welke, l. welke. Bl. 56. Over de Gelderse Adelheiden, zie Bondam Voorrede van het Charterboek van Gelderland; Bl; 59 r. 20. den trap zijner toorn, l. de trap zijnes toorns. Bl. 61. r. 4. bij wien l. welke. r. 18. wiens, l. wier. Bl. 62. r. 13 den genen, l. de geen. Bl. 65. r. 9, 10. Graav Hoorn, l. Graav van Hoorn. Bl. 69. r. 12. tet, l. tot. r. 25. 1527, moet zijn 1522. Bl. 74. r. 22. schaamsteloze , l. schaamtelooste. Bl. 75. r. 10. overschreed, l, overschreden, Bl. 80. r. 35. de Voller, l. de Volder. Bl. 90. r. 15. Socrates en, l. Isocrates ad. r. 32. Schoeftgen., l. Schoettgen. Bl. 155. r. 7. l. et ortum et incrementa. r. 9. putavat; l. putavit. r. 14. haec, l. hac. r. 32. Poeta, l. Poëtae. Bl. 156. r. 18. l. VALLAN. Bl. 157. r. 6. Missell. 1. Miscell.  BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. AA. (ADOLF van der), gesproten uit een overoud adelijk Geslagt in Braband, zoon van Johan, Schildknaap en Schout te Mechelen, gehuwd aan Sopfia van Nispen; was een der tekenaaren van het Verbond der Edelen, op den 5 van Grasmaand des jaars 1566 aan Margaretha van Parma Landvoogdesse der Nederlanden te Brussel overhandigd; ook beloofde hij 400 brabandsche guldens tot goedmaking der kosten daar van, te zullen bijdragen. Wagen. Vad. Hist. VI. 125, 255. In 't jaar 1567, werd hij door den Hertog van alva gebannen, ter oirzake dat hij had samengespannen in een aanslag op Walcheren om welke te begunstigen, hij krijgsvolk te Antwerpen had geworven; doch welke aanslag verijdeld wierdt, doordien de regering van die Stad 'er de lugt van kreeg. Vervolgens werdt hij ingedaagt, doch niet verschij nende verklaart lijf en goed verbeurd te hebben. van Met. Ned. Hist. fol. 54. verfo. Hij sneuvelde op den 21 junij 1568 in den slag van Femmingen. J. W. te WA TER, Hist. van 't Verbond der Ed. II. D. bl. 135. AA (ADRIAAN van der), van Keulen geboortig, is Pastoor geweest te Noordwijk, stierf aldaar den 11 aug. 1640, I. Deel. A en  AA, (ADR, AERTZ. v. d.) AA. (CHR. CAR. HENR. v. p.). en heeft de roem nagelaten, dat hij een braaf man was, en kundig in zijn beroep. Oudh. van Rhijnland, bl. 206. AA (ADRIAAN AERTZ. van der), bediende, na eenige jaren Schepen in 's Gravenhage te zijn geweest, in 1563 het Schout-ambt, aldaar. J. de RIEMER Be schrijving van 's Gravenhage II. D. bl. 61. AA (ALFER van der), was in de jaren 1403, 1405 en 1407, Ouderman van het Botterluden Gilde te Utrecht; in 1403., Hoofdman te velde van der derder batalie; in 1408 1411, 1413 Schepen; in 1415 Burgemeester, en zweert in die hoedanigheid, geen ballingen te zullen begunstigen. K. Burman, Utrechtsche Jaarboeken, I. D. bl. 36, 40, 52, 72, 90, 105, 118, 162, 172. AA (CHRISTIANUS CAROLUS HENRICUS van der) , Leraar der Luthersche Gemeente te Haarlem, Lid en Secretaris van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en derzelver Oeconomischen Tak enz., is op den 25 augustus 1718 te Zwolle geboren. Hij vertrok nog zeer jong zijnde met zijnen grootvader naar Leijden, alwaar hij in zijn zevende jaar op de latijnse schoolen geplaatst wierdt, en de zes bijzondere klassen daar van, in het van zeven jaren, met de werkzaamste vlijt doorliep; zo dat hij reeds in zijn veertiende jaar als Student werdt opgetekend. Aan Leijdens Hoogeschool, genoot hij het onderwijs in de Oosterse talan van den groten Alb. Schultens, teffens met vlijt de Wiskundige lessen van den beroemden 's GRAVENSANDE horende, en vooral ook gebruik makende van de onderwijzingen van Petrus BURMAN in de fraije Letteren; en in de Godgeleerdheid, dat zijn voorname doel was, wierdt hij onderwezen , door Taco. Haijo van den Honert. Zijn akademischen loop hier met roem voleind hebbende, ging hij in 1737 de Hogeschool van Jena bezoeken, na kort te voren op den 15 februarij namelijk, zijne predikgaven in de nieuwe Luthersche Kerk te Amsterdam voor een menigte toehoorers, die door de reeds verkregen roem van den Jongeling wier-  C.C.H. VAN DER AA.   AA. (CHRISTIAN. CAROL. HENR. VAN DER) 3 wierden uitgelokt, te hebben doen horen. Te Jena nam hij ook zijnen tijd allernaarstigst in acht, en genoot het onderwijs van de Professoren Joh. Goth. Tympiers, G. C. Stelwagen en J. E. Pfeiffer tot in 't laatst van 1738, toen hij in zijn vaderland te rug kwam, en wel dra te Alkmaar, in het begin namelijk van 1739, tot Predikant in de Luthersche Gemeente wierdt beroepen. In 1741 en in 't begin van 1742, deedt de Gemeente van Gouda herhaalde pogingen om hem tot haren Leraar te bekomen , zij boden hem het beroep tot twemalen aan , voor 't welk hij egter niettegenstaande den sterken aandrang, bij herhaling bedankte. Het scheen evenwel zijn lot te zijn, de leerstoel te Alkmaar nog dit zelvde jaar te moeten verlaaten, om voor die van Haarlem te verwisselen, want aldaar in meij tot Predikant aangesteld zijnde, nam hij dit beroep aan, en heeft tot zijn einde toe die gewigtige taak met eenen voorbeeldigen iever, en onder eene algemene achting en liefde zijner Gemeente waargenomen, en zulks gedurende het uitgebreide tijdvak van ruim 51 jaaren, predikende meestal voor eene talrijke schaar van toehoorderen, onder welken ook doorgaans leden waren van andere Gezintheden, uitgelokt door zijne ongemene talenten en preekgaven; ja 's mans roem was zelvs over zee gevlogen tot in het verafgelegen Oosten; want hem wierdt het beroep van Batavia op de allervoordeeligste voorwaarden aangeboden, voor 't welk hij egter , zo wel als in het jaar 1755 voor dat van 's Hage, bedankte. Laat ons nu tragten een flauwe schets aan onze lezers mede te delen van de ziels- en gemoedshoedanigheden van den in alle opzigten groten van der AA, van wien men met regt kan zeggen, 't gene Nepos eertijds van Dion getuigde: dat hij veele goederen der natuur bezat, en onder deze, een leerzamen en vriendelijken aart, geschikt tot alle edele konsten, en een aangenaam deftig voorkomen, het welk niet weinig ingang heeft." Dan ter zake: In een schoon wel geëvenredigd lighaam, A 2 ge-  AA. (CHRISTIAN. CAROL. HENRIC. van der) gepaard bij een gelaat daar de vriendelijke opregtheid , gulle innemendheid en inwendig vergenoegen, treffend geschetst stonden, woonde bij onzen van der Aa een alleredelste ziel. Hij was een man van een scherp doorzigt, schrander oirdeel en uitgebreide kundigheden; inzonderheid, was hij zeer bedreven in de Wijsbegeerte, vooral in de Bovennatuurkunde, en in de stellige en zedekundige Godgeleerdheid. Waarheid gold bij hem boven alles, en deze zugt deedt hem verscheidene leerstellingen der scholen, met vrijmoedigheid onderzoeken, en zijne gedagten daar over even vrijmoedig voorstellen. Intusschen was en bleef hij altoos een getrouw aanhanger en ijverig voorstander van den christelijken Godsdienst , zonder eenig deel te nemen in de pogingen derzogenaamde nieuwe Reformatoren, die van het Christendom niets dan de bloote naam schijnen te willen overlaten. GOD is de liefde, was zijne geliefkoosde stelling; en hij heeft eene reeks van Predikatien gedaan, waar in hij verscheidene leerstellingen aan deze waarheid toetst, en naar deze regel uitlegt; trouwens, dit getuigen ook de veelvuldige werken die van hem het licht zien, ja daar op bouwde hij alle zijne overdenkingen, en openbare en bijzondere onderrigtingen ; uit dat oogpunt beschouwde en vertoonde hij, aan zijne Gemeente, alle Gods besluiten, , beschikkingen en daden, om haar daar door tot eene dankbare en vurige wederliefde tot Gcd te ontsteken, en dus ook verdraagzaam en vriendelijk jegens hare medemenschen te maken , daar God hen zo lief hadt; dat vuur zogt hij gedurig in hen aan te wakkeren en kragtdadig werkzaam te houden. Ijverig was hij, en arbeidzaam van aart; zeer vriendelijk in den omgang, deelende gaarne zijne gedagten en kundigheden mede, en zig met niets liever dan met gesprekken over geleerde onderwerpen bezig houdende. Ook bepaalde zig zijn werkzame geest, niet enkel tot de beoefFening van den arbeid en pligten aan zijn ambt verknogt, maar strekte zig tevens uit tot die der wetenschappen in 't algemeen, waar van  AA. (CHRISTIAN. CAROL. HENRIC. van der) 5 van hij een vurig liefhebber en voorstander was. De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in 1752 te Haarlem opgerigt, zal eene duurzame verpligting aan hem behouden, niet alleen uit hoofde der getrouwe waarneming van zijnen post als haren Secretaris , maar ook zelvs wegens het deel, 't welk hij in haren oirsprong, opkomst en verderen bloeij hadde; zijnde een der eerste oprigters geweest van dit eerste geleerd Genootschap in ons Vaderland gelijk ook vervolgens niet weinig heeft toegebragt, tot de invoering van deszelvs Oeconomischen Tak in 1778, waar van hij ook de werkzame post van Secretaris heeft waargenomen. Na ruim twee jaren voor zijn' dood, een ligten aanval van beroerte doorgestaan en gelukkig te boven gekomen te zijn, behield hij, tot aan zijn laatste ongesteldheid, een ongemene mate van ziels- en lighaamskragten ; en, gedurende de elf weeken, waar in eene staag toenemende verzwakking van levensgeesten, en versterving der uiterlijke delen , de wisse voorboden waren van eene kort naderende dood, verstrekte hij tot een voorbeeld van grootheid en sterkte van geest en bedaardheid van gemoed, zo wel als van christelijke gelatenheid en onderwerping aan zijn lot, nevens een helder uitzigt op het toekomende, tot op het tijdstip van den nagt tussen den 22 en 23 September 1793, wanneer hij in den ouderdom van ruim 75 jaren overleed. Weinig Leraren beleven het genoegen, dat bij ruim een jaar voor zijn afsterven genoot; hij vierde namelijk op eene plegtige wijze den 12 aug. 1792, zijnen vijstigjarigen predikdienst bij de Gemeente van Haarlem, door eene welgepaste Leerrede; welke sonderlinge gebeurtenis, ook is vereeuwigd door den groten kunstenaar J. G. Holtzhey, op eene Medailje ter eere en gedagtenis van dezen in alle opzigten beminnenswaardigen Leraar, gestempelt, en waar van men de beschrijving vindt in de Konst- en Letterbode, X. Deel, bl. 14 en 15. A 3 AA (FI-  6 AA. (FILIPS van der) AA. (GERARD van der) AA (FILIPS van der), een broeder van Adolf, drukte de zelvde voetstappen, was mede een der tekenaaren van 't Verbond, en wordt gevonden onder 't getal der genen, met wien de Prins van Oranje, Willem den I. gedurende zijne eerste krijgstogten geheim verstand hieldt, latende mids zijn afwezen, veele zaken van gewigt door hem uitvoeren. van Meteren Ned. Hist. fol. 66. In 1570 en 1572 heeft hij ook de wapens tot redding van zijn Vaderland opgevat, en toen Noordholland zich tegens den Spanjaart verklaarde, wierdt hij aan DIRK SOXOY Stadhouder van dat gewest, als, Raadsheer toegevoegd in welk bewind hij zich met veel moed kweet. In 1575 wierd hij Baljuw te Gorkum, en stilde in 1579 eenen opstand te Bommel door de Roomschgezinden veroirzaakt. Hij huwde in 't jaar 1541 met Clara des Barries. Men vindt een Penningplaat van hem bij van Loon, Ned. Historip. I. D. bl. 114, en zijn afbeeldzel door den meesterlijken hand van Vinkeles gegraveerd, is hier bijgevoegd. AA (FLORIS van der), was een van de drie Edelen, welke in het jaar 1415 heer Jan van Arkel, na dat hij uit Gelderland was geweken, op de grenzen van Braband betrapte en naar 's Hage voerde, alwaar hij op de voorpoort gevangen werd gezet. Hij genoot zo wel als zijn beide makkers, voor deze vangst een goede somme gelds. Wagen., Vad. Hist. III. D. bl. 389. AA (GERARD van der) , mede een der tekenaars van het Verbond der Edelen, huwde aan Petronella van der Laan, bij wien hij twee dogters verwekte, de oudste Maria, en de andere Anna genaamd; deze laatste trouwde met den heer van Obdam , uit welk huwelijk gebooren wierdt Niklaas van der Aa, Kollonel in dienst van Willem den I., die ten echtgenoote gehad heeft Margriet Hoeffman vrouwe in Kleidaal, Artslaar, Stovers en Kouwenstein een zoon was de vrugt van dit huwelijk; deze ook Gerard ge hee-  FILIPS VAN DER AA.   AA. (GER. RENESSE v. d.) AA (WILL. V. D.) 7 heeten, was heer van Zevender en Stoenwinkel trouwde met Theodora van Duivenvoorde, en was de laatste Van 'deze stam, doordien hij in 1632 kinderloos overleed Zijn grootvader Gerard dien wij hier bedoelen, was een ijverig voorstander der Vrijheid, en overleed in het jaar 1604. S. van Leeuwen, Batav. ill. III. B. bl. 1157. AA (GERARD RENESSE van der) , wierdt in den jaare 1609 door de Staten van Utrecht in de plaats van Niklaas Berk naar Antwerpen als Gevolmagtigde gezonden, om het Bestand te helpen sluiten. Wagen. , Vad. Hist. IX. D. bl. 435. AA (GERRIT van der), verkogt in het jaar 1452 zijnen watergang van der A, aan Dijkgraav en Heemraaden Van de Langevliet om die te mogen diepen, graven en schouwen. K. Burman, Utrechtsche Jaarboeken, II. D. bl. 222. AA (GERRIT MAXIMILIAAN PYNSSEN van Der) Heer van Deijl, decan van St. Jan, en geëligeerde Staat 's Lands van Utrecht, overleden den 20 Januarij 1733; was 't laatste mans oir van dit Geslagt en is in den Dom met 't wapen in 't graf begraven. Hij was voor 't eerst getrouwt geweest met Johanna AnThonia van Lynden, dogtér van Steven, heer van Hoevelaken, en van Jacoba Maria van Reede ; na het overlijden van deze vrouwe, hertrouwde hij met Anna Maria de Marees , dogter van Samuel heer van Maasbergen, en van Margaretha Trip. Hij heeft bij elke vrouw eene dogter verwekt. Abr. Ferwerda , Ned. Gesl. Stam- en Wapenboek, druk van 1785. I. Deel. AA (HENDRIK van der), een broeder van Gerrit, ontmoet men als Schepen te Utrecht in 1467 , vervolgens als Raad in 1470, 1472, 1474 en 1476; voorts wederom als Schepen, in 1478 en 1480. K. Burman, Utrechtsche Jaarboeken, II. D. bl. 496. III. D. bl. 2, 72, 104, 143, 211, AA (WILLEM van der) , was in het zo noodlottige jaar voor de Republijk der Verenigde Nederlanden 1672, BurgeA 4 mees-  8 AA. (WILLEM van der) meester en Vroedschap der Stad Rotterdam, en de antistadhouderiaansche partij toegedaan; dit was genoeg om argwaan tegens hem op te vatten, zo wel als tegen zijne mederaadsvrienden Joan Pesser en Adriaan Vroezen en den pensionaris de Groot, benevens eenige anderen, die hunne partij aankleefden en waar van sommigen op straat aangerand, gescholden, en gedreigd werden. Hij schijnt van het cordaate begrip van de Groot geweest te zijn, dat om de oproerigheid te stillen, men slegts twee of drie van de beihamen bij de kop moest vatten en naar verdienste straffen; doch deze heilzame raad vondt geen ingang, en de regering had geen herts genoeg om daar toe te besluiten; geen wonder ook, doordien 'er in de Vroedschap verscheidene schurken zaten, die om hunne eigen grootheid te bevorderen, naar de verandering snakten, welke uit de oproerigheid te gemoet gezien werdt. Deze onrust duurde dan tot den 28sten junij toen het gemeen op den 29 aan hopen te samen schoolde daar den Predikant Jacobus Borstius de vredelievende lessen van zijnen Goddelijken meester in vergetelheid stellende, het vuur des oproers aanstookte, en aan de onstuimige gemeente vroeg: of zij niet begeerden, dat de Prins Stadhouder gemaakt werdt? of men liet eeuwig Edict niet behoorde te vernietigen? of men de Prins niet behoorde te ontslaan van den eed, bij 't aanvaarden van 't Kapitein-Generaalschap gedaan? En toen alle deze vragen met een genoegzaam algemene kreet van ja beantwoord waren , ijlde men naar 't stadhuis , plantte het oranje-vaandel op den toren , en dwong de Vroedschap tot een besluit overeenkomstig hunne begeerte; dit bleef 'er nog niet bij, maar de Vroedschap wierd nog daarenboven gedrongen om dien zelvden nagt het besluit, om den Prins Stadhouder te doen verklaren, te ondertekenen, en van de puije te doen afkondigen, hebbende sommige burgers gezworen, allen, die niet tekenden, den hals te breken, en de huizen van die genen, welke ter Stad uitweken, te zullen plunderen. Intusschen vlood van der Aa uit Rotterdam daar zijn huis wel dra ingevolge de gedane be-  AA. (YSBRAND vak der) AAGT. (JAFIES) 9 bedreiging, voor een gedeelte wierdt geplunderd. Hij begaf zich naar 's Hage, daar hij spcedig in 't oog liep; en zo als den schelmschen Verhoef naderhand verhaald heeft, even als het braave broederpaar dè Witten zoude zijn gehandeld geworden, was hij niet schielijk uit hun gezigt geraakt. Wagen., Vad. Hist. XIV. D. bl. 77, 114, 176. AA (YSBRAND van der), was in de jaren 1402, 1404, 1406 en 1410, Schepen der Stad Utrecht; in 1403, Hoofdman te velde van het twede Batailjon, het welk te ens Heer Jan van Arkel uittoog; in 1408, Ouderman van het Korenkopers Gilde; en in 1412, Burgemeester. Hij komt voor als een wargeest te zijn geveest, en was een der stigters van het oproer, dat in 1413 zo geweldig binnen de Stad en Provintie woedde; werdt in 1415 ontburgerd en ten eeuwigen dage uit de Stad Utrecht, en uit allen landen en paaien van Holland gebannen, bij verbeurte van het lijf. K. Bur man, Utrechtsche Jaarboeken I. D. bl. 2, 39, 42, 63, 79, 98, 110, 130, 170, 179. AAGT (JAFIES) is de naam van een vrouwsperzoon, welke omtrent 't midden der zestiende eeuw leefde en zig door hare goddeloze praclijken om menschen ongelukkig te doen worden, heeft berugt gemaakt. Aanleiding tot het plegen van hare schelmstukken, gaf het volgende: de Wethouderschap van Haarlem in welke stad zij huisveste, had het heil van hunne Burgers op 't oog houdende, altoos gezorgd, dat het schoutsambt doo; mannen van eer en kunde, bekleed werdt; maar het gezag en de invloed welke de Kettermeesters overal hadden, was oirzaak, dat deze gewigtige bediening aan zekeren Jacob Foppens werdt opgedragen, die hoe ondeugend ook, egter om zijne haat tegens andere gezinten, door de Roomschgezinden als een halve heilige werdt aangemerkt. Naauwlijks was deze knaap in zijn ambt bevestigd , of hij nam alle middelen te baat, hoe ondeugend ook, om zijn ledige beurs te vullen; onder andere even schelmsche praktijken, gebruikte hij lieden die even ondeugend waren als hij, welke A 5 zich  20 Aagt. (JAFIES) zich bij de gegoedste Burgers wisten in te dringen en in gestadige vrees te houden, met hun uit eene geveinsde vriendschap te waarschouwen, dat zij bij den Schout 'waren aangeklaagd als ketters of vijanden van Filips of Alva , en gevaar liepen om wel dra gevangen genomen te worden; zich dan teffens aanbiedende, om bij den Schout hunne tussenspraak te zijn, en hem door middel van eene somme gelds te bevredigen, Onze Aagt bekleedde eene der voornaamste rollen, onder dit schandelijk gespuis; zij was 'er ook volkomen toe geschikt, want op 't uitwendig vertoon was zij zeer vroom, en zoude om niets ter wereld eene mis verzuimd hebben, ook ging zij alle maanden ter biegt en communie. Op voorspraak van een geestelijke, had zij de bediening van haar man die poortier was geweest behouden. Doortrapt was zij in het uithoren van de dienstboden en kinderen en der gegoedste Burgers, ten einde gewaar te worden, wat 'er in 't binnenste der huizen gezegd of gedaan werdt; ontdekte zij dan iets daar de minste Vat op scheen werdt zulks aan den Schout medegedeeld, en de ongelukkige slagtoffers van zijne schraapzugt, onder de hand door den een of ander van zijne spionnen gewaarschouwd van het hun nakende onheil, die zig dan als door menschlievendheid bezield, lieten overhalen, om Foppens te bewegen zig door een ruim geschenk, te vrede te stellen. Gebeurde het dat men iemand aantrof, die deze raadgevingen in den wind sloeg en van geen geschenken wilde horen wel werdt hij het ongelukkig slagtoffer van deze schraapzieke vervolgers; zo als onder anderen blijkt, uit het geval van zekere Tanneken Ogiers bekend voor eene godvrugtige en welgegoedde vrouwe, doch die nooit ter misse ging; dit berigt was voor Aagt voldoende, om hare gangen van nabij te. bespieden en zij werdt uit de dienstmaagd gewaar, dat Tanneken 's morgens en 's avonds, op een klein kamertje in den Bijbel las, en vervolgens op haare knieën een gebed deed. Aagt ging hier op haar waarschouwen, dat zij bij den Schout was aangeklaagd. Doch deze vrouw in plaats van dit Vrouw  AALST. (FILIP van) AALST (GERARD van) 10 Vrouwmensch of FOPPENS de handen te vullen, erkende dat zij van de roomsche dwalingen afkerig was , waar op zij door den Schout uit haar huis werdt gehaald, en de gezegde Bijbel voor haar gedragen wordende, van de buuren gevraagd zijnde, wat zij gedaan hadt? ten antwoord gaf: de scbijnheilige Aagt heert mij verraden, en aan den Schout aangebragt, om dat ik bestaan heb in Gods woord te lezen dat ik voor een ieder beken de waarheid te zijn; willende ik liever het leven verliezen, dan deze troost derven." Bij deze belijdenis volhardende, werdt zij in 't Spaarne verdronken, en haie goederen door den Schout aangeslagen. Na het plegen van nog veele schelmstukken waar onder zelvs moord en brandstichting, heeft Aagt ten laatsten het loon van haare misdaaden genoten, en is na volledige eigen bekentenis, op de gewone strafplaats te Haarlem levendig verbrand. J. Kok, Vaderl. Woordenb. I. D. bl. 10-15. daar men wijdloopiger bericht van deze booswigte kan lezen. AALBERT, zie AELBERT. AALHUISEN, zie AELHUISEN. AALST (FILIP van), was een der genen die het Verbond der Edelen ondertekende, hij moest zulks met zijn hals boeten, want op last van Alva gevangen genomen zijnde, liet dezen wieden Landvoogd, na hem een geruimen tijd in den kerker te hebben laten zugten, op den 1 junij 1568, benevens zijnen broeder Pieter en verscheidene andere Edelen, opentlijk te Brussel op een schavot den kop afslaan . van Meteren, Ned. Geschied: III. B. bl. 57. in folio. AALST (GERARD van) , stierf na een kortstondige ziekte te Westzaandam den 29 juni 1759, na ruim 50 jaren als nederduits Gereformeerd en zeer geacht Leraar in den wijngaard des Heren gearbeid te hebben; namelijk te Vuren en Dalem omtrent 2, te Sommelsdijk 9, en Westzaandam nabij de 40 jaren. Dat nu van Aalst godvrugtig was en werkzaam, getuigen zijne Geestelijke Mengelstoffen 2. Delen in 8yo. en andere uitgegevene boekskens, waar van men de optelling in het  12 AALST. (JOHAN, JOOST van) AALTJE. AAM. het Naamregister van J. Abkoude bl. 1. kan vinden. Boekz. 1759. b. bl. 127. AALST (JOHAN van) , was de eerste Roomsch-priester die na de hervorming het Pausdom afgezworen hebbende , de hervormde gemeentens van Vleuten, hermelen Spangen en omliggende dorpen, als Predikant heeft bediend. Hij stierf in een hogen ouderdom te Utrecht, in het jaar 1673. Kerkl. Oudh. van Utr. II. D. bl. 347. AALST (JOOST MATTHEUS van) , in zijn leven een vermaard Ingenieur, van Blokzijl geboortig, vindt men van aangetekend: dat zich door Graav Lodewijk van Nassau liet gebruiken om, met groot gevaar van zijn leven, Steenwijk dat men voornemens was in 1572 te belegeren, te gaan bespieden hij volvoerde zulks, dan egter mislukte deze onderneming. van Centen, Hist. van Enkh. bl. 263. AALST (PAULUS van), die in de 16 eeuw leefde, een Kunstschilder kopieerde voortreffelijk de stukken van Joan de Mabuze, en schilderde zeer net en zuiver glaasjes met bloemen. Hij woonde en stierf té Antwerpen. K. v. Mander, Leven der Schilders. I. D. bl. 108. AALST (PIETER van), een broeder van Filip hier boven gemeld, onderging om de eigenste reden, het zelfde lot. v. Meteren, Ned. Hist. III. B. bl. 57. in folio. AALST, zie AELST. AALTJE WOUTERS, geboortig van Asperen, verliet het Roomsche geloof, en deed belijdenis van dat der wederdopers hier over te Amsteldam gevangen genomen, en in de bij haar aangenomene leer volhardende, werdt zij door beuls handen in het water gesmoord op den 15 meij 1535. Beekman, beschrijving van Asperen bl. 371. AAM van der BURG, was een welgesteld Bouwman, door wiens zonderling geval het Woud in Delfland gelegen, de naam van 't Hoogs of Rijke Woud heeft bekomen ; dit Woud  AARE (DIRK van der) Woud is een dorp ruim een half uur ten zuidwesten van de stad Delft gelegen , en wat verder ten noordwesten van 't dorp Schipluiden, Aam een inwooner van dit gehugt reed met twaalf zijner zonen, allen wel uitgedoscht, te paard, eenen der Hollandse Graven te gemoet en bood hem zijne zonen aan. De Graav wierdt door dit onverwagt gezigt getroffen, en vroeg hem, welk voorregt hij ten nutte van zijn dorp verlangde? „ Geen ander," was het antwoord van den ouden Aam, „ dan dat wij ons eigen Pastoor vrij en „ zonder bespiering mogen verkiezen," De Graav stond hem zulks geredelijk toe; en het is uit kragte van deze vergunning, dat nog heden ten dage, de Predikant van 't Woud door alle de mans ledematen wordt beroepen, zonder dat zij aan het vragen van eenige handopening of goedkeuring verbonden zijn. Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. VI. D. bl. 524- ' . / AARE (DIRK van der), de 32ste Bisschop welke den kerkzetel van Utrecht beklom, was een verstandig doch teffens hooghartig man, uit een aanzienlijk geslagt gesp oten. Hij was Proost te Maastricht, toen de Bisschoppeiijke zetel van Utrecht een geweldige schok onderging, door de verkiezing van twee Bisschoppen teffens, Aarnout van Isenburg namelijk en Dirk de Hollander; de eerstgenoemde werdt door Graav Dirk den VII; en, Hollander door Graav Otto van Gelder, ondersteund Gedurende dit geschil stierf Isenburg , en in deszelvs plaats werdt onzen Dirk tot Bisschop van Utrecht verkoren. Hij bevondt zig als toen in Italië ; doch van zijne verkiezing berigt bekomen hebbende, snelde hij ras naar Utrecht, en vondt het Bisdom aldaar met zware schulden beladen; ten einde het daar van te ontheffen , zegt hij van zijne magt gebruik te maken, doch vondt in het uitoeffenen daar van, een groten tegenstrever in Willem Graav van Holland; hier uit ontstond een geweldigen oorlog, tusschen gemelden Graav en den Bisschop. Deez' laatste begaf zich met toestemming van zijn Kapittel naar Friesland, op hoop van aldaar eenig geld, bij wijze van bede te be 13  34 bekomen. Willem, die zijn broeder Graav Dirk, Friesland voorheen geweldadig hadt afgenomen, en in 1205, zelv' in Zijn' plaats Graav van Holland werdt, wilde niet dulden dat zijne onderdanen met belastingen bezwaard wierden , noch dat men geld uit zijn land voerde. Hij rustte zig dus' tegens den Bisschop uit, overviel hem op eene geweldige wijze te Stavoren, nam hem aldaar in St. Odolfus klooster gevancen en tragtte hem naar het klooster te Oosterzee te voeren, doch de Monniken geholpen door veele godsdienstige Friesen, die den bisscboppelijken ban vreesden, schoten ter zijner hulpe en verlosten hem uit handen van den vergramden Graav. De Bisschop naar Utrecht te rug gekeerd, "verkropte gedurende eenigen tijd zijn leed, geenzints uit christelijke zagtmoedigheid, maar bij mangel van magt. Intusschen verbond zich Willem met Graav Otto van Gelder , nam gantsch Overijsjel weg en leide bezetting in Deventer. De Bisschop verzamelde hier op een magtig leger, en trok regens hem te velde. De Graav verzeld van Otto , verwoestte intusschen met zijne hollandsche benden , al wat aan deze zijde van den Yssel lag, en sloeg zelvs het beleg voor Utrecht. Middelerwijl werdt Otto door Hendrik, Hertog van Braband gevangen genomen. Graav Willem zulks horenede, brak van voor Utrecht op, om zijnen schoonvader te verlossen, veroverde met _ geweld 's Hertogenbosch, en nam de beide broeders" van den Hertog van Braband gevangen. Hendrik zulks ter ooren komende, trok de met buit beladen Hollanders na, en vondt hen onbezorgd, als geenen vijand verwagtende bij Heusden, viel hen aldaar, zo onvoorziens en vinnig op 't lijf, dat de gantsche legerplaats werdt ingenomen > en de Graav zelve gevangen. De Bisschop deze blijde mare gehoord hebbende, maakte zich zulks te nutte, en roofde op verscheidene plaatzen in Holland, waar na hij zich naar de Veluwe begaf, Zutphen en Deventer innam , en grote buit maakte. Tusschen 'den Hertog van Braband en den gevangen Graav van Holland werd middelerwijl een verdrag gesloten, waar bij de laatste een goed stuiver losgeld moest betalen 't welk door sommigen . op AARE. (DIRK van der)  AARE. (DIRK van der) op 2000 mark zilver wordt begroot. Eenigen tijd hier na, wierdt er een vredeverbond tussen den Bisschop en den Graav gesloten. Geen minder aandeel had deze zelvde Bisschop aan den oorlog, welke daar na ontstond door het gekoppelde huwelijk van de Gravinne Ada met den Grave van Loon, die, als verre beneden haar in rang, onder anderen ook hierom, door den broeder van den overledenen Graav Dirk, en dus den oom van Ada , verdreven werdt. De Graav van Loon zag overal om hulp uit, ja zelvs bij Bisschop Dirk, die hij ook in zijne belangen wist over te halen, door de belofte van aan hem een geschenk van 1000 mark zilver te doen, en overwinnaar blijvende het graavschap Holland van hem ter leen te zullen ontvangen. Bisschop Dirk de hoop kittelende om hier door meester van Holland te worden viel aan 't hoofd van een leger in die landstreek zelv' eer de Graav van Loon nog te velde was; hij nam de burgt te Leijden in, vermeesterde binnen korten tijd genoegzaam gantsch Holland, en keerde voorts naar Utrecht te rug. Doch de vreugde over deze overwinning was van korten duur, Want Graav Willem heroverde spoedig al het verlorene. De Graav van Loon , Ada en haare moeder werden, niet zonder lijfsgevaar, door behulp van Gysbrecht van Amstel, binnen Utrecht gebragt. Ook waagden de Utrechtenaars met eenige gevlugte Hollanders versterkt, nog eenen kans, en begaven zig te scheep onder geleide van den Bisschop, namen bij verrassing Dordrecht in, en ra die Stad geplunderd te hebben, staken zij ze in brand. De Graav van Loon, zo wel als Bisschop Dirk met dit al geen kans ziende om Graav Willem te overmeesteren , floot de Bisschop met den Graav eene voor hem weinig voordelige vrede. Met dit al, heeft de Bisschop zig door de veelvuldige oorlogen dien hij gevoerd heeft, in geenen dele verarmd, maar wel in tegendeel voor zo verre verrijkt, dat hij de landen en kastelen, die hij bij zijne komst op den bisschoppelijken zetel ver  16 AARNSMA. AARSCHOT. (FILIPS van CROY,) verpand vondt, heeft gelost, de agterstallen aan het hof van. Rome verschuldigd betaald, en alle zijne vestingen verbeterd, en van genpegzaame levensmiddelen en ammunitie voorzien. Bisschop Dirk van der Aare, heeft 14 jaaren geregeerd, is in 't jaar 1212 te Deventer gestorven en in de Domkerk te Utrecht begraven. J. Kok, Vad. Woordenb. en de door hem aangehaalde Schrijvers. AARNSMA , is de naam van een oud adelijk geslagt in Friesland, doch voor lang uitgestorven AARSCHOT (FILIPS van CROY, Hertog van), is gesproten uit een voornaam Nederlandsch, of liever Brabandsch geslagt zijn vader mede Filips genaamd, huwde Anna eene dogter van Karel Prins van chimay bij wien hij drie zonen verwekte, waar van onzen Filips de middelste, zijn vader in 't jaar 1549 in alle deszelvs erf-waardigheden opvolgde. In 1556 wierdt hij door Koning Filips met de ridderorden van het Gulden-vlies vereerd, en in 1559 aan hem het bevel over eenig krijgsvolk toevertrouwd; ook wierd hij naderhand tot lid van den Raad van State verheven. Schoon hij geen groot vriend van Granvelle was , verklaarde hij egter volmondig aan den Graave van Egmond , dat hij niets tegens . hem hadt, en weigerde diensvolgens ook in het Verbond, der Edelen deel te nemen; ja in tegendeel, beloofde hij in 1567 aan de Landvoogdesse, het doen der nieuwen eed tot handhaving van 't Roomsche geloof, waar aan hij ook getrouw bleef, en in alle zijne daden en handelingen blijken gaf, dat het bewaren en herstellen van die Godsdienst, hem nauw aan 't harte lag; zulks gaf zelvs gelegenheid tot het munten van eenige Gedenkpenningen ter zijner eere, die men bij G. van Loon Ned. Historip. I. D. afgebeeld en beschreven vindt. Om met nadruk te doen blijken, dat hij een tegenstrever van de verbonden Edelen was, liet hij in tegenoverstelling van hun bekende Geuzennapje, eenige Lievevrouwen beeldt-  AARSCHOT. (FILIPS van CROY,) Beeldtjes naar die van Hal gemaakt, op zilveren plaatjes gestempeld, vervaardigen, en droeg die zo wel als alle zijne huisbedienden aan den hoedband, ten teken, dat zij zich aan' de Roomsche Kerk verbonden hielden. Met dit teken te Brussel verschijnende kreeg hij wel dra een menigte navolgers.Ook behaagde dit zo zeer aan de Hertoginne van Parma, dat zij 'er terstond Paus Pius den V. van verwittigde, die hier van vreugde over juichende , dezelve deed wijden, en aan die genen die ze droegen, verscheide aflaten verleende. AArschot wierdt min of meer afkerig van de Spanjaarden, toen hem in 't jaar 1576 door Roorda, te laste werdt gelegd, dat hij de oirzaak was van 't gevangennemen van den Raad van State te Brussel doch de Staten het gedrag van Roorda afkeurende, droegen aan Aarschot het opperbewind der zaken,inzonderheid van den oorlog op. Don Jan van Oostenryk als algemene Landvoogd in de Nederlanden gekomen, stelde onzen Aarschot in 1577 aan, tot Burggraav van Antwerpen; ook verscheen hij kort hier na als afgezant te Geertruidenberg ten einde zoeken te bewerken, dat het euwig Edikt in Holland en zeland mogt worden afgekondigd ; doch het gelukte hem niet, om Willem van Oranje en anderen, tot de tekening daar van, over te halen. Tegen zijnen wil, viel ook na den dood van Don Jan de keuze tot Landvoogd, op den Aartshertog Mathias ,. schoon hij te voren door den Raad van State reeds tot Stadhouder van Flaanderen was aangesteld ja zijnen drift tegens den nieuwen Landvoogd was zo vurig, dat hij als het hoofd genoemd wordt, die het ontwerp smeedde, om Matthias, met behulp van het leger te Wavere, in zijn geweld te krijgen; welke aanslag egter, door de legerhoofden, die genoegzaam alle Oranje toegedaan waren,, verijdeld wierdt; en ten gevolge hadt, dat den Aartshertog meer verkleefd wierdt aan Prins Willem, dan aan Aarschot. Veel opziens baarde de gevangenneming van den Hertog. van Aarschot in Gent, waar toe het volgende aanleiding gaf: hij hadt, toen hij als stadhouder van Flaanderen, te Gend ingehaald werdt, onder anderen te kennen gegeven, dat hij kwam, I. Deel. B om  18 AARSCHOT. (FILIPS van CROY) om de oude gerechtigheden te herstellen; dit zeggen, verwekte agterdogt bij verscheidene aanzienlijke vrienden , welke de Prins van Oranje in die stad hadt, met name Frans van Rethulle heer van Rijhoven, Jr. Jan van Imbize , Kroiveld en anderen, die den lugt weg hebbende van den toeleg om den Prins te vernederen, en in aanmerking nemende, met' welk een breden last de Hertog van Aarschot door den regerende Raad voorzien was, begonnen te dugten, dat men hun bij ene merkelijke omkering der dingen, rekenschap mogt afvorderen van bedrijven, die zij niet dan voor gunstigër regters zagen te verantwoorden. 't Gebeurde zelvs, dat RYHOVE in gesprek geraakt met de heren van Champagnei en Swevichen, die den Hertoge van Aarschot waren toegevoegd, zo nadelig van den "Prins hoorden gewagen, dat hij zich gedwongen gevoelde, het zijne 'er tegen te zeggen; waar door hij, en allen, die met hem den Prinse en den onroomschen Godsdienst, enigzints aanhingen, gemijd en ver-' dagt gehouden werden. Hier kwam nog bij, dat enigen tijd daar na, Imbize den Hertog' van Aarschot op straat ontmoetende, hem aansprak, en aandrong op de beloofde verkondiging van herstellling in de oude voorregten. Aarschot hier op toornig wordende, hadt de onvoorzigtigheid, van te zeggen „ dat men die muite s, die vrijheidkraijers wel zou ,, doen zwijgen, met een strop om den hals, al waren ze nog „ zo zeer opgestookt door den Prins van Oranje. " Op dit' zeggen, vatte Imbize en veele der omstanderen vuur; men loopt te wapen; de burgers kiezen partij, deez' voor Aarsciiot en die voor Imbize de beweging egter duurde niet lang; doch was maar pas gestild, toen Ryhove ter stad inkwam ,. en vernemende, wat 'er gebeurd was, 't spel op nieuw aan den gang hielp, drijvende dat men gevaar liep van 't bedde geligt te worden, zo men 'er nu op slapen bleef. Zijne aanhangers, behalven Imbize, die zich buiten schoots hield, volgden hem naar 't Prinsenhof, en naar 's Gravenslot prikkelende, onderweg de gemeente aan, met begeerte naar vrijheid en eere, zonder egter merkelijken aanhang mede te slee-  AARSCHOT. (FILIPS van CROY,) 19 sleepen Ryhove, toen bezeffende, hoe gevaarlijk hij stond en wat hem een kort en moedig besluit waardig zou zijn, spoedde zich naar 't huis van den Hertog van Aarschot, doet zig openen, neemt den Hertog gevangen, en voorts nog verscheidene anderen. Toen was hij meester van Gend, daar hij zig sterkte met 300 soldaaten, en de burger-vendels, bij voorraad , aan hem deed zweèren, tot dat 'er nader last van de algemene Staten en den Prins komen zou. De Staten en de Prins toonden zig intusschen zeer misnoegd over deze stoute onderneming, die sommigen evenwel willen dat met overleg van Oranje geschied was; hoe't ook zij, de Hertog van Aarschot wierdt spoedig op vrije voeten gesteld, en hij verscheen eerlang als hoofd der afgezondene Nederlanders op de vrugteloze vredehandeling te Keulen. Antwerpen in 't jaar 1585 aan Parma zijnde overgegaan , besloten de Spanjaarden en Italianen, op den brug, die over de Schelde geslagen was, ter eere van den overwinnaar een plegtige staatsie aan te rechten. Parma over de vinding van hunne erekronen, wonder in zijnen schik, besloot den volgenden dag , door het aanregten van enen maaltijd hunne blijdschap te vermeerderen. Het leger deed zijn avondmaal op gemelden brug, waar bij Aarschot benevens veel andere heren het eten voordienden en de post van schenkers waarnamen. Aarschot, die zederd de overgave van Brugge, tot stadhouder aldaar was aangesteld, werdt in 't jaar 1588 tot den rijksdag naar Duitschland afgevaardigd. Toen 'er in 't jaar 1595, weder ene raadspleging over de vrede was aangevangen, betuigde Aarschot dat 'er na zijn inzien geen vrede te wagten was, zo lang 't uitheems hadt, niet te kunnen afdanken. Bij Tilly en te Keulen, werdt ook vrugteloos gehandeld. Men bevroedde ongetwijffeld in Duitschland, dat de Staten met deze. handeling, Zweden en zig zelven den meesten dienst zogten te doen; waarom ook hunne Gezanten op ene beleefde wijze wierden afgewezen; maar met Zweden stondt de handeling wel dra, op enen goeden voet. In dit zelvde jaar nog, werdt Aitzema naar Denemarken gezonden, om den Koning te bewegen tot het afschaffen van den nieuw opgerichten tol, die hij te Glukstad deedt vorderen, en de Hamburgers inzonderheid drukte; doch deze bezending liep. vrugteloos af, doordien de Koning gezet ,was op 't behouden van dien tol. In 1636 werdt hij naar Wenen gezonden, om den Keizer tot het bewaren ener stipte onzijdigheid te bewegen, waar toe zij zig van hunnen kant insgelijks verbinden wilden. De Koningin van Boheme hadt Aitzema ook gelast, hare zaken in 't Rijk zoeken te bevorderen. Ook moest hij, behalven dat, nog van wegen den Prins van Oranje onderdaan, of de Keizer dien Vorst met het Graavschap Meurs zou willen belenen, en voorts verlof geven , om zijne goederen, onder 't Rijk gelegen, zijnen vrouwelijken beide en mannelijken erfgenamen , bij uitersten wil, te mogen nalaten. Aitzema scheen, in 't eerst wel te zullen slagen, in zijne handeling. De onzijdigheid werdt hem genoegzaam met vollen monde beloofd. Ook sprak men van Meurs tot een Vorstendom te willen verheffen, ten behoeve van Fredrik Hendrik, die 'er zig mede vereerd hieldt; hoewel sommigen hier te lande meenden, dat hij geene gunsten behoorde te ontvangen van den huize van Oostenrijk. Doch de Spaansen wisten een spaak in 't wiel te steken, ten Keizerlijken Hove. De Franse Gezant Charnacé toonde zig, ook hier, misnoegd over de handeling met den Keizer. Aitzema keerde dan te rug, zonder iets gesloten te hebben. Daar zijn 'er die zeggen, dat zijne reize nog een verder oogmerk hadt, dan om het Hof van Wenen te polzen; hoe het ook mag zijn, gedurende zijn verblijf aldaar, werdt hij, uit aanmerking van de diensten, door zijne voorzaten aan 't Rijk be-  AITZEMA, (FOPPE van) bewezen, van den Keizer tot Vrijheer van 't Rijk gekozen. Deze zijne reize, en de daar op volgende ontvangene gunstbewijzingen, gaven aan Frankrijk grote ergernis; te meer, daar de Staten, bij het laatst gesloten verbond, beloofd hadden, met Oostenrijk te zullen breken. De Staten, maakten gebruik van dezen argwaan, om Aitzema in 1637, te rug teontbieden, onder voorwendzel, dat hij zig van de beschuldiging, ten zijnen laste, zoude verantwoorden. Doch het ware oogmerk was, om van de gesteldheid van het Hof onderrigt te zijn, en om de zaak meerder schijn te geven, benoemde men Commisfarissen om hem te ondervragen. Het verslag daar van behelsde, dat aan Commissarissen gebleken was, hoe de geruchten ten zijnen nadele verspreid, waren voorgekomen, van enen Menzelus, Keizerlijken Commissaris te Hamburg; waar op bij de Staten verstaan werdt, de verdediging van Aitzema aan te nemen, met begeerte dat hij in zijne posten getrouw zoude volharden. Even te voren, was bij de Staten besloten, ene bezending te doen aan de vergadering van den Nedersaxischen Kreits, en met een goedgevonden, onzen Aitzema daar toe af te zenden, om ware 't mocglijk, de leden van die vergadering tot eensgezindheid te bewegen. Door Aitzema onderhielden de Staten een heimelijk verstand met de Keizerlijken, om daar door tot ene afzonderlijke onderhandeling met Spanje te komen; sommigen zelvs wilden hem gedurig aan dit Hof houden. Ook werdt hij in den zelvden zomer, met een geheime boodschap aan den Zweedlsen Kancelier , die zig te Maagdenburg bevond, gezonden. Hoe veel belangs men dus in zijnen dienst scheen te stellen, was hij egter, bij velen gehaat. De Prins van Oranje, die hem beschouwde als oirzaak, dat zijne geheime zaken rugtbaar geworden, en daar door verijdeld waren, tragtte al het kwaad daar van aan hem te wijten. De Fransen, die alle de gangen der Zweden naspooiden, beschuldigden hem, dat hij den Keizer en Spanje meerder dienst deedt, dan den Staat. Aitzema, hadt nevens anderen, en daar onder twee Heren uit de Regering van Holland, het eiland Ameland van den Kes-  96 AITZEMA. (FOPPE van) Keizer ter leen ontvangen; dit werdt met den naam van omkoping bestempeld; en de gemelde Heren geraakten daar door in groten haat van 't gemeen. Aitzema, kreeg hier van, door brieven, te Hamburg kennis; hij schreef daar op, den 26 maart aan de Staten, dat hij Hamburg, bij zijne komst,, vervuld hadt gevonden, met zeer kwade betigtingen tegen zijn persoon; dat hij zig den 19 maart 1637 , op weg hadt begeven , om aan Hun. Hoog Mogenden van zijne verrigtingen mondeling verslag te doen; dat hij te Oldenburg zijnde, als door een mirakel, was onderrigt, dat zijn logement was gereed gemaakt, op de voorpoort in den Haag; dat men zeide, dat hij in twintig of dertig pointen den dood verdiend hadt; dat zijne zagtste straffe zoude zijn, in vier kwartieren gelegd te worden; verzoekende verders vrij geleide, en wegens zijne onpasselijkheid, enig uitstel. De zaak van Ameland, die zo veel gerugt maakte, werdt onderzogt, en daar in niets gevonden, dat met de eerlijkheid van een getrouw onderdaan streedt; en ook niets van dien aart van de Heren Beaumont en van Waveren , die te gelijk met hem betigd waren; deze werden dus mede vrij gesproken. De Staten besloten den 15 april, Commissarissen naar Hamburg te zenden, met last om aan Aitzema enen brief van Hun Hoog Mogenden over te leveren, behelzende ene vermaning en uitnodiging om in den Haag te komen, en na de lezing hem te verzekeren van de achting die Hun Hoog Mogenden voor hem hadden , en dat zij Commissarissen gekomen waren tot zijne geruststelling, met verzoek, dat hij ten spoedigsten met hen naar Holland wilde vertrekken; doch indien dit niet gelukte, dat zij als dan aan de Regering van Hamburg zig zouden vervoegen, en verzoeken, dat Aitzema gevat, en nevens zijne papieren, aan hen zoude worden overgeleverd; en indien de persoon mogt worden geweigerd, dan te zien meester te worden van de papieren. Aitzema van deze belending tijdig de lugt gekregen hebbende, nam de vlugt naar Praag, daar hem zijn grote ijver voor de neutraliteit, verweten werdt; men zeide, dat hij zijn loon kreeg. Dus kon hij bijna nergens veilig zijn; in  AITZEMA. (HESSEL van) 97 in Frankrijk, Spanje, Wenen en Engeland, was men op hem vergramd. De Koning van Denemarken hield hem voor den drijver van 't afschaffen van den Glukstadschen Tol; om 't welk te bewerken, hij door de Staten gelast geweest was. Die vorst gaf hem, in een brief aan de Staten, den stekelenden tijtel van Baron van Ameland. Zijne landgenoten de Friezen, waren het sterkste op hem gebeten; schrijvende de Staten van die provintie aan Hun Hoog Mogenden, dat men hun de pointen van zijne beschuldiging zoude toezenden; zij zouden intusschen op zijne goederen procederen, bijaldien zijn persoon afwezig bleef. Men was hun hier in te wille, en zond die stukken naar Friesland over; doch zij riepen telkens om anderen, en om dat 'er niets met zekerheid in de bezwaren gevonden werdt, deden zij ook niets. Aitzema , dus zwervende, vlugtte van Praag naar Wenen, alwaar hij kort daar na overleed, en in de kerk der Predikheren, dewijl hij, zo men zeide, den Roomschen godsdienst hadt aangenomen, begraven werdt. L. van Aitzema , Zaken van Staat en Oorlog. II. Deel, druk in folio. Wag. Vad. Hist. XI. D. bl. 121. 129. 240 en 241. AITZEMA (HESSEL van) , President van 't Hof van Friesland, was een van de Gezanten, die in den benauwden toestand waar in dit Gemenebest zig in den jare 1584 bevondt, benoemd was, om ingevolge het genoegzaam eenparig genomen besluit, de oppermagt daar van aan den Koning van Frankrijk op te dragen. Deze handel door de weigering des Konings te niet gelopen zijnde, vonden de Staten goed, op nieuws, over het zelvde onderwerp, met de Koninginne van Engeland in onderhandeling te treden; ten welken einde, na genomen besluit, in 't volgend' jaar, onze Aitzema, onder anderen, naar Engeland werdt afgezonden. Die Vorstin mede hare reden hebbende, om het aanvaarden der opperbeerschappij van de hand te wijzen, zo wel als de altoosdurende bescherming, werden egter met deze bezending, enige voorwaarden tot stand gebragt, wegens 't verlenen van bijstand, welken de Engelschen zig, ingevolge hunne gewoonte, duur I. Deel. G ge-  98 genoeg wist te doen betalen. Aitzema was, nevens Noord wyk, Valke en Buis te Londen gebleven, en wisten de Koningin, na het overgaan van Antwerpen, tot de vermeerdering van onderstand te bewegen. Aitzema nevens enige anderen, de partij van Leicester te gunstig toegedaan, werden uit den Raad, van Staten geweerd. Intusschen hadden de misnoegde Friesen bestaan, op eigen gezag, de opperheerschappij andermaal aan Koningin Elizabeth aan te bieden, van welke misnoegden Hessel van Aitzema, nevens zijnen broeder en beJ:i}Wd-broeder, als menschen die meer haakten naar ene Koninglijke dan vrije Staatsregering, om, door die weg, zig in 't beleid der Friesse landzaken wederom als voorheen gesteld te zien, als de voornaamste aanleiders en hoofden beschouwt moeten worden. Deze zaak, hoe gunstig bij de Koninginne aangemerkt , hadt voor hen een gantsch anderen keer, ten aanzien van der Staten zijde. Want voor eerst erkenden de Staten van Friesland hen niet als gemagtigde Afgezanten, en weigerden daarom den brief, door de Koninginne dezelve medegegeven, op den vollen Landdag te doen lezen; doch na dat Leicester weder te rug gekomen was, meenden Aitzema en de zijnen, zeker spel te hebben; en om hun doel te treffen, hadden zij Leioester, de reize naar Friesland in perfoon ten sterksten aangeraden. Deze dan, om hun aan de hand te gaan en teffens zijn eigen doel te bevorderen, hadt, met voorbijgaan van den Stadhouder en Gedeputeerde Staten, aan de Geregten van Grietenijen en Steden, uit Medenblik geschreven, dat zij enen dagvaart beschrijven zouden, waar op hij wilde verschijnen. Doch, eer deze brief van uitwerking konde zijn, hadden de Gedeputeerde Staten van Friesland den President Aitzema, eerst in zijn huis in bewaring gesteld en naderhand van zijn ambt ontzet; en zonden verder enen brief aan Leicester, waar bij hem vertoond werdt, hoe 't alleen aan hun stond, enen Landdag te beschrijven, dien zij thans voor ondienstig oirdeelden; verzoekende dus aan hem, die reize te staken; dewijl daar uit niet dan onrust te voorzien was. De allezints verstandige en voorzigtige bestiering AITZEMA. (HESSEL van)  AITZEMA. (LIEUWE van) in het beleid dezer zaak, gaf een verderen krak aan het dalend gezag van Leicester. Het schijnt egter, dat Aitzema naderhand wederom in het bewind hersteld is; want te Water meld, dat hij op een reize, tot de Staatsvergadering te Breda overleden en aldaar begraven is. Winsem. Kron. van Friesland, bl. 650-744. Gabbema, Verhaal van Leeuwarden, bl 583-587. Wag. Vad. Hist. VIII. D. bl. 56. 90 97 203. 212. 249. AITZEMA (LIEUWE van), mede een Friesch edelman, geboren te Dokkum, in het jaar 1600 uit het huwelijk van Meinardus Aitzema, Burgemeester aldaar en teffens Secretaris van de Admiraliteit, en Katharina Epo van Jukkema tot Sexbierum, wiens vader de post van Burgemeester te Franeker bekleedde. Lieuwe was van zijne vroegste jeugd af een schrander vernuft, want toen hij nauwlijks 16 jaren oud was, kwam reeds van hem in 't licht zijne Poemata juvenalia. Tot meerdere jaren gevorderd, werdt hij Raal van de Hansesteden, en Refident van dezelve in 's Hage; zijn oom Foppe Van Aitzema, boven gemeld, hadt hem deze waardigheid bezorgd. Ook heeft hij twemalen ten behoeve van de Hansesteden, ene reize naar Engeland gedaan. Groter en beroemder naam heeft hij verworven, door zijn boek, genaamd Zaken van Staat en Oorlog, beginnende met het jaar 1621, en eindigende met 1668. De eerste uitgave van dit werk, is gedrukt in 14 stukken, en met den Vredehandel en Herstelde Leeuw, tot 16 delen in 4to uitgedijd. Pars in zijnen Naamrol der Batavise Schrijvers, zegt, dat deze druk van de liefhebbers meer begeerd wordt dan die in folio; om reden, dat in dien tweden druk, vele aanmerkelijke zaken zouden zijn uitgelaten of veranderd, verrmids hij het dienstig oordeelde, zig naar den tijd te schikken; doch na ene nauwkeurige vergelijking heeft men bevonden, dat de voornaamste verandering bestaat, in de berugte zaak der Utrechtse Predikanten , die in 't jaar 1660, op bevel van de Staten dier provintie en de Regering dier stad, dezelve moesten ruimen, namelijk Abraham van der Velde en Johannes Teeling; waar van de eerste kort G 2 daar  100 daar na te Middelburg, en de andere te kampen beroepern werdt, alwaar zij beiden hun leven en dienst geëindigd hebban, Van deze twee spreekt Aitzema zeer voordelig in den eersten druk, en niet zeer gunstig van de Utrechtse Regenten, maar in den tweeden druk, is hij merkelijk van taal veranderd en heeft de partij van de laatste gekozen. Ook zijn de proeven van den eersten druk, niet met de behoorlijke oplettenheid nagezien, waar door 'er vele fouten en gebreken zijn ingeslopen, terwijl de twede druk in folio, ten enemaal daar van is gezuiverd, en dus bij de. liefhebbers in groter achting is. Daarenboven heeft men in de laatste uitgave, tot groot gemak van den lezer, den korten inhoud der verhandelde zaken, meestal op den kant geplaatst, met een volledig register, 't welk met den Vredehandel en Herstelde Leeuw, het zevende deel in folio uitmaakt, Naderhand is 'er een vervolg op dit werk uitgegeven, in vier delen in folio, lopende van 1669 tot 1688, onder den versierden naam van Sylvius, Aitzama hadt, uit hoofde van zijne ambten, toegang bij de voomaamste Staatsbestierders van dien tijd, en kon dus kennis van zaken krijgen, die anderen moesten derven. Hier kwam bij, dat hij door zijn' aangeborene vlugheid en werkzamen geest, vele geheime schriften wist te bekomen, en zig meester te maken, van Acten, Resolutien, Beraadslagingen, zo van de Staten Generaal, als van de Staten van Holland, en die der overige provintien, die genoegzaam niemant anders onder 't oog kregen, dan die de griffien bedienden. Het zou ook zeer bezwaarlijk vallen, hem van de beschuldiging vrij te pleiten, dat hij somtijds onbehoorlijke middelen heeft te werk gesteld, om sommige stukken magtig te worden; en wat meer is de geschiedenissen van zijnen tijd, leveren ook de onwraakbaarste bewijzen op, dat hij zig zelvs niet ontzien heeft, om 'er dikwils een zeer slegt gebruik van te maken; zijnde hij opentlijk beschuldigd, door enen in zijn dienst geweest zijnden Abraham Keizer, toen deze in het jaar 1670 benevens verscheidene anderen, over verboden verstandhouding in 's Hage gestraft werden. " dat hij Aitzema gewoon ware, brief AITZEMA. (LIEUWE van)  AITZEMA. (Lieuwe van) 101 briefwisseling en verstand te houden, met buitenlandse Hoven, zelvs met Engeland en den Bisschop van Munster , met de Gezanten van Spanje, Zweden en Brandenburg, enz.," en dat hij zelvs met Engeland ten tijde van Kromwel zijn bestier, briefwisseling heeft gehouden, blijkt ten volledigsten uit Thurloe's Papers, aangehaald bij Wagenaar in zijne Vaderlandse Historie. Met minder grond en zonder bewijs, is de beschuldiging die men Aitzema heeft aangetijgd, dat hij een Man geheel van godsdienst ontbloot zoude geweest zijn , willende sommige meer heethoofdige dan oirdeelkundige beoirdelaars zulks besluiten, om dat hij nu en dan niet spaarzaam is geweest, in sommige Leraars der vastgestelde kerk, braaf over den hekel te halen en hevig door te strijken; doch indien zulks tot een bewijs van zijne ongodsdienstigheid zou verstrekken, diende vooraf bewezen te worden; dat zij zulks niet verdienden; want zonder een menigte brave en deftige Mannen , tot die orden behorende, welke de voetstappen van hunnen Godlijken Meester beide in leer en wandel drukken, te beledigen, kan men met waarheid zeggen, en zulks wordt bevestigd door de geschiedenis van alle tijden, dat 'er weinig beroertens of omwentelingen zijn voorgevallen, of de geestelijkheid heeft 'er niet alleen deel in gehad, maar zijn zelvs somtijds daar van de bestokers en voornaamste aanvoerders geweest; en dat zulks ook wel degelijk in ons gemenebest heeft plaats gevonden, getuigd de Vaderlandsche Historie op ieder zodanig tijdvak, dat iets van dien aart is voorgevallen; en wat behoeft men verder te gaan als onzen jongsten leeftijd, daar wij ene menigte leraars van alle Gezindheden , de raadzaal veelvuldiger dan den predikstoel zien optreden. Ook zal het nimmer waarheid worden, dat een Historieschrijver, de gebreken van enigen uit die orden voorstellende, daarom een Ongodist, of een Man zonder godsdienst zal zijn. Dat egter Aitzema , aan zijne pen misschien wat al te vrijen loop gegeven heeft kan waar zijn, want hij schijnt 'er zelve op zijn doodbedde berouw van gehadt te hebben, zodanig als blijkt uit een ge G 3 loof-  102 loofwaardig getuigenis van zijn karakter, op 't einde zijn's levens , in de woorden van een brief door den Haagsen Predikant S. Simonides , aan den heer Karel Roorda geschreven , waar in gezegd werdt: " Het is zeker dat grote mannen, die " zig door hunne schriften vermaard maken, aan vele oirde" len onderworpen zijn, en hunne gebreken 't luitst uitge" schreeuwt worden; even gelijk de eclipsen der hemelse lig" hamen van ieder worden waargenomen; en de misdagen " ener klok in de hoogte gehangen, van ieder gehoord wor" den. Even zo min is het te verwonderen, dat zodanige " trekken, die enige van mijne orden, in 't werk van den " heer Resident, in geen al te gunstig licht plaatzen, niet " weinig aanstoot gegeven hebben, en oirzaak zijn, dat na " zijnen dood niet al te gunstig van hem door vele gedagt " wordt. Dan mij, na door ene ziekte te zijn aangetast, ont" boden hebbende, na dat wij weinige weken te voren kennis " hadden gemaakt, zo onderhield ik hem, met kragt van re" denen naar tijdsomstandigheid. Hij betoonde mij, een ver" brijzeld gemoed, met verzaking van al 't aardsche, ja zelvs " van zijne schriften, die hij voorheen, zo u bekend is, zijne kinderen pleeg te noemen, noemende die nu (opera putida " & faetida), stinkende schriften, zig beklagende den tijd, " daar aan te kosten gelegd. Ik melde dit niet om dezelve in " verdenking te brengen, maar om aan te tonen, het berouw " dat hij hadt, over het gene 'er in hem mishaagde." Het zij hier mede gelegen zo 't wil, niemand egter, die de zaken en geschriften van ons vaderland maar enigzints kundig is, kan ontkennen, of Aitzema heeft door dezelve aan zijne landgenoten, zo in 't geschiedkundige als in het staatsrecht, den grootsten dienst gedaan; want hij heeft ons daar door in staat gesteld, om over vele zaken te kunnen oirdelen, daar wij buiten zijnen arbeid onkundig van zouden gebleven zijn. Zijn karakter vindt men beschreven, als oprecht, vriendelijk, minzaam, gedienstig en milddadig; voorts, dat hij geleerd was in verscheidene talen en wetenschappen en inzonderheid ene schrandere staatkunde bezat. Hij stierf in 's Hage, zijn gewo ne AITZEMA. (LIEUWE van)  AITSMA. AKELAKEN AKEN ne verblijfplaats, op den 23 februarij 1669 In den ouderdom van 69 jaren, waar van hij bijna 40 in het ambt van Reli dent heeft doorgebragt. Morhof palijh L: III p. 506. Tom. II Dan. Gerdes, Florileg libr. rar. p. 9 F. G. Freytag. anal litter p. 12 C. saxt Onmnastt, litter Pars IV. p. 265, 266. P. Bayle, diction ed de 1730 tom I. p. 120, 121 Dav. Clement, biblioth curieuse, tom I. p. 104-109. Holl. Mercur. 1670. bl. 4I--43- wad. Vad. Hist. XIII. D. bl. 357. Pars, Naamrol van Bat. scrijvers bl 113-118. 324- 416 417 AITSMA (RINK of RIENK), Burgemeester der stad LeeuWarden, en wegens Friesland Gecommitteerde ter Vergadering van Hun Hoog Mogenden, was een der 24 regters van OL denbarneveld , hogerbeets en de groot. Wagen Vad. hist. X. D. bl. 341. AKELAKEN (Mr. BARTHOLD van) , geboren te Dordrecht, Raadsheer van Graav Lodewyk van Egmond, maakte zig zeer vermaard, door zijne grote kennis in de geslagtrekenkunde, bijzonder die der Nederlanders. Door hem is geschreven, ene verhandeling over het recht der Graven van EgMond op Gelderland. Hij stierf in 1646. —— M. v. Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 215. AKEN (HANS van) , een Konstschilder , geboren te Keulen in 1556, uit deugdzame en eerlijke ouders, wezende zijn vader een treffelijk en ernsthaftig man uit Aken herkomstig, van welke stad hij aan zijnen zoon den toenaam heeft gegeven. De natuur, die milde moede; verkoos reeds van de kindsheid af aan , den jongen Hans tot de schilderkonst, want 10 à 12 jaren oud, en zig ter school in 't lezen en schrijven oeffenende bekaddelde hij doorgaans zijn papier, met afbeeldingen van menschen, beesten, bomen en andere onderwerpen. De ouders de geneigtheid van Hans tot de tekenkunst ziende, bestelden hem bij een gemeen schilder, daar hij naauwlijks een jaar toefde, en wel vermerkende, dat 'er voor hem bij zijnen baas niet veel te leren viel, begaf hij zig bij een ander schilder in die zelvde stad zijnde een Waal george G 4  104 AKEN. (HANS van) of Jerrig genaamd, die een uitmuntende meester in 't portrait schilderen was; hier vorderde Hans buitengemeen, zo dat hij na verloop van zes jaren, dat zijn nieuwen meester hem door de dood ontviel, een goed en treflijk portraitschilder was, en reeds een groot aantal heerlijke tronien hadt geschilderd; hij begaf zig ter dezer tijd ook vlijtig aan het tekenen, meestal in zijne schetzen de geestige manier van Spranger volgende. volgende. Omtrent 22 jaren bereikt hebbende, sloeg hij den weg op naar Italie, kwam te Venetie, en kreeg daar toegang bij zeker Nederlandsen schilder Gaspar Rems ge- genaamd; doch deze in plaats van te beproeven, waar toe hij bekwaam was, vergenoegde zig met hem te vragen, waar hij van daan was? horende dat hij van Keulen kwam, was zijn antwoordt: zo zijt gij een mof, die verstaan 'er doorgaans niet veel van;" en zonder langer marren, bestelde hij hem bij een slegt Italiaans schilder, Moretti geheten, die gewoon was, aan reizende gezellen werk te geven, en met deze hunnen konst-arbeid handel te drijven; deze liet Hans enige fraaije stukken, die aldaar in de kerken gevonden worden copieren, daar hij wonder wel in slaagde. Intusschen schilderde hij ook zijn eigen portrait uit den spiegel met ene lachgende tronie, uitnemend gewerkt en konstig geschilderd, dit bragt hij aan Gaspar Rens, die het ziende, van verwondering wierdt opgetogen, Hans van dat ogenblik af aan hoogachte, het zelve zo lang hij leefde in grote waarde hieldt, en het aan een ieder als een meesterstuk roemde; hij ging verder, en verwaardigde zig zelvs om voor hem doeken te bereiden en te plamuren, en zogt hem in alle opzigten voort te helpen en te begunstigen. Van Aken reisde kort hierop naar Rome, en schilderde onder vele andere stukken, een autaartafel voor de Jesuiten, welk stuk hem een ongemenen naam verwierf. Na Florence bezogt te hebben, alwaar hij na vele portraiten van voorname personen, en zelvs dat van den Hertog te hebben geschilderd, naar Venetie te rug keerde, schilderde hij aldaar verscheidene heerlijke stukken voor een Nederlands koopman uit Maaastricht. Dit verrigt zijnde, kwam hij  AKEN. AKER. AKEREN. AKERSLOOT, hij weder in zijne geboortestad Keulen; heeft vervolgens nog veel in Duitschland en elders gereisd, oneindige schone stukken geschilderd, en ten laatsten als amerschilder bij den Keizer zijnen verderen loopbaan afgerend, zijnde ons niet gebleken , op welk een tijd de dood hem belet heeft, verder gebruik van zijne penseelen te maken. K. v. Man der, Leven der Schilders. II. D. bl. 132 enz. AKEN (JAN van), een welgegoed en liefdadig man te Amsteldam, die den 29 julij 1718 overleedt; hij liet bij erffenis zo veel aan de Gereformeerde. Diakonie van die stad, dat de opzienders daar van, in staat gesteld wierden, om het oude Vrouwenhuis aanzienlijk te vergroten, en 'er ene woning vooroude Mannen bij te voegen. De ziekekamer werdt, naar den tuin toe, merkelijk uitgezet, en onder dezelve enige verblijfplaatzen getimmerd, en allengskens vermeerderd, zo dat ze al zedert vele jaren gediend hebben, tot huisvesting voor ruim 100 oude Mannen, waar door het huis een Diakonie oude- Vrouwen- en Mannen-huis geworden is. Wagen. , Besch. van Amst. VI. D. bl. 270. VIII. D. bl. 480. 483. 496. AKEN (KORNELIS van), een zeer verdienstelijk man, was Predikant te Delft, en werdt in 1679, te Amsteldam beroepen. Croese, Naamr. der Predik. AKER (LAMBERT KLAASZ.), geboren te Hoorn in het jaar 1616, is gedurende den tijd van 40 jaren Leraar der oude Friessche Mennoniten geweest, eerst op zijne geboorteplaats, en naderhand te Harlingen, alwaar hij ook in 1690 is overleden, in den ouderdom van 74 jaren. H. Schyn, Hist. der Mennoniten, II. D. bl. 432. AKEREN (GISBERTUS van), is Conrector geweest te Gouda, en stierf zeer onverwagt, na een kortstondige ziekte, den 5 januari 1779. Boekz. 1779. a. bl. 64. AKERSLOOT (THEODORUS), wierdt in 1706 als Predikant te Alphen bevestigd, en stierf aldaar in 1721. Of het deze Leraar is, dan ene van zijne voorzaten die over G 5 de 105  de Brieven van Paulus aan de Corinthers, Galaters, Kolossensers en Hebreërs geschreven heeft, kan ik bij mangel van on denigt, niet met voldoenende zekerheid bepalen. Boekz. 1730. a. bl. 495. AKKERMAN (HENRIK JANSZOON), oud Schepen te Amsteldam was in het jaar 1474 Hoofdman der Amsteldam. sche Poorters, toen rezen onder zijn bevel, benevens die van andere Hollandse steden uit ogen, om in 't beleg van Nuis te dienen. Zij betoonden alle veel dapperheids, ter gelegenheid van enen uitval der belegerden, 't Beleg werdt egter vrugteloos opgebroken.. —— Wagen. Besch. van Amst. II D. bl. 269. ALARDUS van AMSTELDAM, zie AMSTELDAM. ALARDYN (KASPARUS) , geboren te Bremen , wierdtvan der jeugd af aan, door zijne ouders tot den predikdienst voorbeschikt; studeerde tot dien einde eerst in de stad zijner geboorte en vervolgens in de Nederlanden. In den ouderdom van 23 jaren, werdt hij tot Predikant beroepen te Sluis in Flaanderen; van hier vertrok hij naar Wezel, om aldaar in 't nederduits te prediken, in 't jaar 1688, werdt hij begeerd in 's Heren wijngaard te Arnhem, welke roepstem hij ook opvolgde, en daar hij in 1692 overleed. Zijn karakter Wordt beschreven als vriendelijk, zagtmoedig, medelijdend; gepaard met een zeer geoeffend verstand, en grote belezenheid; zijne leerredenen waren treffende, overtuigend en hartinnemende. Hij heeft drie zonen nagelaten, waar van er een Predikant te Haarlem is geweest. Daar is van hem in druk, ene verklaring over Psalm I. onder den tijtel van Weg der rechtbeerdigen voorts ene derhandeling ober het geestelijk theegebruik enz. ALBA, zie ALVA. ALBADA (AGGAEUS, of AGGE). De zetel van dit geslagt is geweest in Friesland, in Westergo, in Wijmbritseradeel, in 't dorp Goinge. 'Er zijn twee mannen van dezen tak uit den 106 AKKERMAN. ALARDYN. ALBADA.  ALBADA. (AGGAEUS, of AGGE) 407 dien stam bekend, vader en zoon. De vader was de zoon van Aesgo Agge, op Albada State: hij was eerst Raadsheer van den Koning, in Friesland; in het jaar 1553 tot 1555, daar na, Bijzitter van de Keizerlijke Kamer, te Spiers; eindlijk, Raad van den Bisschop van Wurtzburg en Hertog van Franken. Hij hadt ter vrouw Jetse Aytta , dogter van Seerp (Serapio) Aytta, die broeder was van den vermaarden Viglius van Zwichem. Hij hadt, bij haar, agt kinderen, waar van alleen zijne ouderen overleefde Aggaeus Albada, Regtsgeleerde, die in 't jaar 1579, te Keulen woonde, en één was van de Staatsche Gemagtigden tot den vredehandel, welke, aldaar, in dat jaar gehouden , doch niet tot stand gekomen is. Hij werdt door zijne medegezanten tot hun spreker gekozen, om, mondelijk of schriftelijk, voor te dragen, wat 'er te verhandelen was; en heeft zig loflijk van dien last gekweten. Na 't afbreken der onderhandeling, bleef hij, nevens Bernard van Merode, Heer van Rumen, nog gevolmagtigd, om dezelve aan te houden. Egter liep alles vrugteloos af; de Keizerlijke Gezanten vertrokken, zonder der Staten antwoord af te wagten, en gaven den Staten de schuld, om dat zij te sterk op de vrije oeffening van Godsdienst gedrongen hadden. Dit berigtte Willem de IV, Landgraav van Hessen, in een latijnsen brief, aan Franciscus Hotomanus, den 6 december 1579. Onze Albada beschreef al het verhandelde, in het latijn, en in het nederduits; en deze beschrijving werdt, op last der Staten van Holland, door den drukker der Leijdse Hogeschool ; gedrukt en uitgegeven. Anderen hebben, te onregt, dezen vredehandel toegeschreven aan Adolf van Meetkerke, of aan Dirk Volkerts Coornhert. Thans komt dit boek zeldzaam voor, doch. ia zeer lezenswaardig. Voor, en na, dezen tijd, heeft hij zig te Spiers opgehouden; regtsgeleerde advijzen gegeven, en was ook Raadsheer van het Rijks-Kamer-Gerigt. Hij was getrouwd met Katharina Potgiesser, dogter van een' Raadsheer aldaar, en leefde nog omtrent het jaar 1593. Albada-State schijnt al, in 1578, in handen van A. Herckama geweest te zijn,  108 ALBADA. zijn. 'Er zijn vele latijse brieven van hem, aan Adriaan van der Myle; en aan Philip van Marnix, en twee van dezen aan Albada, elders uitgegeven. Albada was een liefhebber zijns Vaderlands, en van den Godsdienst; doch gevoelde, met Caspar Schwenkfeld, dat Christus een hemelsch lighaam hadt omgedragen. Deze dwaling wordt door Marnix, in de beide gezegde brieven, uitvoerig wederlegd. Winsem. Rer. Frisic. L. V. p. 383. 397. 398. 404. 413. 418. 419. 421. 423. 430. en L. VI. p. 438 488. Suifridi Petri, de Script. Fris. dec. XII. C. 10. p. 351. D. Gerdes , Florileg. Libr. rar. p. 4--6.. Hist. Reform. Tom. III. p. 160. C. H. Trotz, Theses Jur. Publ. p. 314. Illustr. & Clar. Viror. Epistolae selectiores Leijd. 1617. 8vo. D. HeinII, .Epist. ad Corn. van der Myle, p. 10. &c. Paquot, Memoires litter. Tom. XVIII. p. 252. P. Bor, Nederl. Hist. II. D. bl. 52. 60. 108. Hooft, Ned. Hist. XV. Boek, bl. 593. 630. Brandt, Hist. der Reformatie, D. III. bl. 160. Wag., Vaderl. Hist. VII. D. bl. 279. 315, 316. ALBADA, de naam van een adelijk geslagt in Friesland, waar van de eerste Sicce Albada genaamd, reeds in 1407 , bekend was. Door huwelijken heeft zig dit geslagt aan vele andere Friese adelijke familien vermaagschapt, doch is thans ten enenmalen uitgestorven. A. Ferwerda , Gen. Wa penb. 1785. I. D. ALBADA van Poppingawier, een adeiijk geslagt in Friesland, dat eigenlijk zijnen oirsprong trekt, uit dat van Galama van Koudum; door aangeërfde goederen nam het eerst den naam van Heslinga aan, en naderhand dien van Albada, zijnde door huwelijken daar aan vermaagschapt, gelijk het ook grote goederen daar door bekomen heeft. De eerste die men daar van vermeld vindt, was Gale Heslinga van Galama, die in 't jaar 1380 te Poppingawier leefde, en met Jeldu Beinarda trouwde; deszelvs nazaten hebben dit geslagt niet alleen voortgeplant, maar het ook met anderen verbonden. Het laatste mannelijk oir van dit geslagt her te lande,  ALBERS. (JAN COENRAAD) 109 de, was Philippus, Paulus, Andries van Albada, die in den ouderdom van 29 jaren in 1747 , gedurende het beleg van Bergenopzoom is gesneuvelt. A, Ferwerda, Gen. Wapenb. 1785. I. D. ALBANIE (Prins van), zie ZANNOWICH. ALBERS (JAN COENRAAD), Predikant op Batavia, ïs in 1686 in 't Graavschap van der Lippe, uit godvrugtige ouders geboren. Na de triviale scholen doorlopen te zijn, volbragt hij zijne akademische studien te Harderwijk, inzonderheid, onder opzigt van zijnen landgenoot, Johannes Meyer , Hoogleraar in de Godgeleertheid en Oosterse talen aan die Akademie. Hier na werdt hij te Amsteldam in 1713 Proponent, en vertrok in 1714 als beroepen Predikant naar de Indiën, aldaar aangeland zijnde, is hij in 1716 op Ternate als Leraar bevestigd; en aan welke plaats hij, onder het rommelend geraas van derzelver rokende en vlammende berg, met alle getrouwheid het Euangelie heeft verkondigd, tot op den 5 julij 1726, wanneer hij naar Batavia zeilde, en aldaar ruim twee jaren den dienst als buiten Predikant waarnam; vervolgens zijn ontslag op gedaan verzoek bekomen hebbende , voer hij naar de wijze der repatrieerende Oosterlingen van een zoet stuivertje voorzien naar Holland te rug, en vestigde zig met 'er woon te Utrecht, van waar hij naar een verblijf van verscheidene jaren, zig naar het vermakelijk Gelderse dorp Twello begaf, en eindelijk zijne woonplaats in het naburig Deventer vestigde, daar hij verbleven is, tot dat de dood hem op den 4 augustus 1781 een duurzamer woonplaats bezorgde, na dat hij een uitgestrekte wandeling van 94 jaren en 9 maanden in verschillende oorden van deze beneden-wereld hadt afgelegd. Niet alleen op den leerstoel, maar ook door zijne pen, heeft den Eerw. Albers de Christenen zoeken te stigten; hij heeft twee Verhandelingen door den druk gemeen gemaakt, de eerste getijteld: Over den Sabbath; en de andere over Gods aenwezen De onstoflykheid der ziele en de Godlyk heid  heid van de N. Schrift / te Deventer in 1762 gedrukt; in 8vo. De Boekzaalschrijver vertrouwd, dat onzen Albers bij zijn afscheiden de eeuwige vreugde is ingegaan, gevende voor geloofsgronden hier toe op; dat zijn Eerwaarde onder de opregten en vreedzamen in den lande heeft behoort, dat zijn handel en wandel in alle opzigten stigtelijk en voorbeeldig was, dat hij het lot der blindheid met alle gelatenheid droeg, terwijl hij, gewoon aan godvrugtige overdenkingen, meermalen betuigde, dat de tijd hem nimmer lang viel; dat hij steeds in heilige en gelovige werkzaamheden omtrent zijnen Bondgod in Christus bezig was; zo dat hij den roem des geloofs, en de volle verzekerdheid der hope, heeft mogen volharden tot den einde toe. Boekz., 1781. b. 368-371. ALBERT Hertog van Saxen, was een streng en dapper Veldoverste, eerst in dienst van den Roomsch Keizer Frederik III, en zijnen zoon Maximiliaan I, in hunne oorlogen tegens de Flamingen, en werdt tot een geessel der inwoners, naderhand aangesteld tot Gouverneur of Stadhouder van Holland. Gedurende de binnenlandse beroerten, bekend onder den naam ' van Kaas- en Brood-spel, kwam Hertog Albert, meteen deel plunderend krijgsvolk, derwaarts, onder voorgeven van de kwaadwilligen te zullen straffen; schoon naderhand bleek, dat het meest te doen was om zijne beurs te maken; doende zijne soldaten nog erger handelen, dan de boeren voorheen gedaan hadden. Hij liet hun Noordwijk, Zandvoort, Velzen en andere dorpen deerlijk uitplunderen , en onder dat roven, plunderen, vrouwenschenden, en andere godloze bedrijven meer, voerde hen de Hertog tot voor de poorten van Haarlem. Dit begon in het jaar 1492, na dat het Kaas- en Broods-volk eens geslagen was, te verflauwen. Het vermelden der verdere bedrijven van Hertog Albert, zo in Holland, Groningen, Friesland, als elders, en zijn overdragt van het laatstgenoemde gewest aan Hertog Filips van Bourgondien , onzen voorgenomen taak overschredende, wijzen wij onze lezers na de volgende Schrijvers; enkel zullen wij nog aantekenen, dat Hertog Albert te Ap ALBERT.  ALBERT. 111 Appingadam krank geworden zijnde, zig naar Embden liet voeren, en aldaar op den 12 september 1500 overleedt. Goudhoeven, Kronijk, bl. 550, 551. Heemsk. Batav. Arkadia, bl. 270. Brandt Hist. van Enkhuizen, bl. 38. Winsem. Chronique van Friesl. bl. 345. 354. Schotanus Kerk. en Wer. Gesch. van Friesland, bl. 338. 435. 470. Gabbema, Verhaal van Leeuwarden, bl. 129--244. Wagen. Vad. Hist. IV. 259. 266. 281. 282-288. 290, 291. 310, 311. 317, 318. ALBERT Hertog van Beijeren, was een broeder van Willem den V, Grave van Holland en Zeeland enz. Na dat Willem krankzinnig was geworden, en terwijl hij bijna 20, of zo als anderen willen, 30 jaren opgesloten werdt gehouden. tot zijnen dood toe, bestierde Albert deze landen, door aandrijving der Hoeksen, en met tegenzin der Kabeljauwsen als Voogd, Ruwaard of Stadhouder, van Holland, Zeeland en Friesland. Hij voerde onder anderen een langen krijg met den Heer van Arkel, waar van hij het einde niet mogt beleven; want na dat het Land eerst gedurende 46 jaren lang door hem als Ruwaard en naderhand als Graav geregeerd was, overleed hij in 's Hage, op den 12 december 1404, in het 67ste jaar zijnes ouderdoms. Bij zijne eerste vrouw, Margareet, dogter van Hertog Lodewyk van Brieg in Silezien, hadt hij verwekt drie zonen, Willem van Oostervand, die hem in het regeringsbestier opvolgde; Albert, aan wien hij enige zijner Duitse Staten naliet; en Jan, verkoren Bisschop van Luik; en vier dogters, Katharina, die met twee Hertogen van Gelderland was gehuwd geweest, schoon het met den eersten, Eduard, bij den ondertrouw gebleven was, door den verraderlijken moord van de Gulikkers; en daar na met Willem, Hertog van Gelder; Margreet, die met Jan, Hertog van Bourgondien is gehuwd geweest; en twee Johanna's, waar van de ene ook Ida bijgenaamd werdt. De eerste werdt de Gemalin van Wenceslaus, Koning van Bohemen, en Roomsch Keizer; da tweede of Ida , trouwde met Hertog Albert van Oostenryk. Bij zijne tweede vrouw Margreta, de oudste dogter van  112 van Adolph , Graav van Kleef, die hij op een tamelijken ouderdom trouwde, verwekte hij geene kinderen. Men wil, dat hij haar in 't jaar 1394, een treflijk huis stigtte, buiten Haarlem, en naar haren naam noemde, het Huis te Kleef, alwaar zij zig, na zijn afsterven, onthield. Hij liet, behalven deze, verscheiden natuurlijke kinderen na; onder anderen, Willem den I, Heer van Schagen, en Jonkheer Adriaan , welken door Halma onder de Baljuwen van Zuid-Hol. land geplaatst werdt. Wat het karakter van Albert betreft, sommigen roemen zijne godsvrugt, bescheidenheid en regtvaardigheid, zeer hoog; doch wanneer men zijn gedrag onpartijdig nagaat, loopt, ten aanzien van het eerste, zijne levenswijze met Aleid van Poelgeest zeer in 't oog, en niet minder de onregtvaardige wraakoefening over haren dood. Zijne kloekmoedigheid kan ook de regte proef in genen dele doorstaan; meer dan een bewijs van lafhartigheid, zoude daar tegen kunnen werden aangevoerd. Want zijne heldhaftige bedrijven, bestonden voornamentlijk in de belegering van Delft en die van enige Sloten. Wat den oorlog tegen die van 't Stigt betreft, hij was blijde dat die zo spoedig eindigde, aangezien hij dezelve onregtvaardig had aangevangen. Den Friesschen oorlog, zoude hij buiten zijnen zoon, niet hebben begonnen; en die van Arkel, viel bijkans geheel ten zijnen nadele uit. Den loop der regtspleging tegens de moorders van Aleid stremde hij, door zijnen wraaklust onbezonnen den teugel te vieren. Hij gedoogde , dat Otto van Arkel hem gewapend om vergiffenis vraagde. De steden waren meester over hem, alzo dezelve zig zijne verlegenheid, door opschot van penningen, altoos wisten tot nut te maken. En, voorwaar, zijne lafhartigheid wordt aangemerkt, als de voornaamste oirzaak van den reddelozen staat zijn's boedels bij zijn afsterven; zo dat zijne weduwe zig genoodzaakt vondt, denzelven met den voet te schop pen. Halma, Toneel. Goudhoeven, Kronijk, bl. 396. 398. 400, 401 en 417. Schotanus, Gesch. van Friesland bl. 195. 218. Winsemius, Chronique, bl. 200. 218. Wag. Vad. ALBERT.  ALBERT. 113 Hist. III. bl. 292-297. 301. 309. 313. 319. 321. 323. 330. 332. 336. 339. 341. 345. 348. 352, 353, 354. 356. 359. ALBERT, de eerste van dien naam uit het huis van Oostenrijk, en oudste zoon van Keizer Rudolph den I, beklom na ene menigte moeijelijkheden, en bijzonder met Keizer Adolph van Nassau, na deszelvs ombrenging, den Roomsen rijkszetel. Nauwlijks was hij op den troon van zijnen vader gevestigd, of 'er ontstonden, meest door zijn eigen toedoen, vele onlusten in Duitschland; 't welk zo verre liep, dat de Keurvorsten in overweging namen, om hem af te zetten. Gedurende deze twespalt, stierf in 't jaar 1299, Graav Jan van Holland, terwijl hij zig in Zeeland bevondt, in de kragt zijn's levens, niet zonder verdenking van door vergift van kant ge-. holpen te zijn. Doordien hij geene kinderen naliet, moesten zijne landen, naar opvolgingsregt, komen aan zijnen oom, Graav Jan van Henegouwen, en zulks uit kragt zijner geboorte, dewijl hij de zoon was van Gravin Adelheide. Doch toen Graav Jan het bezit van de beide Graavschappen wilde aanvaarden, matigde zig de Keizer het regt daar van toe, en gebood aan gemelden Grave, zulks te ontruimen en aan hem over te geven. Men stondt verbaast over deze zo ongegronde en stoute onderneming van den Keizer ; te meer, als hij scheen 'er zig met geweld van te willen meester maken, en ten dien einde, met een leger te Keulen verscheen. Maar de gezamentlijke Keurvorsten sloegen de handen in een, en verschaften hem zoveel werks, dat hij genoodzaakt werdt, van zijne onbillijke eisschen af te zien. Wag., Vaderl, Hist. III. D. bl. 140-146. ALBERT, Graav van Nassau, zoon van Georg en van Anna Amelia van Saarbruk, in 1596 te Dillenburg geboren, wierdt in den jare 1626, in dienst der Republijk zijnde, door een musket-kogel gedood. Kok, Vad. Woordenb. ALBERT, zoon van Filips, Grave van Weilburg, en van Anna, dogter van Grave Albert van Mansvelt, zuster van Willem den I, Prince van Oranje, verenigde de Heerlijkheid 1. Deel. H van  114 ALBERT of ALBERTUS, van Saarbruk met die van Weilburg, en overleed in 1616, een groot aantal kinderen nalatende. Hofmann, Lexicon universale. ALBERT BEILING, zie BEILING, ALBERT of ALBERTUS, in de Nederlandse Geschiedenissen bekend, bij den naam van Albertus van Oostenryk, was een zusters zoon van Keizer Maximiliaan den II, en werdt te Nieuwstad in Oostenrijk, den 13 november 1559 geboren, In 1570 werdt hij naar Spanje gezonden, alwaar hij, uit hoofde van zijn gedrag, bij Koning Filips zeer geliefd was. Tot den geestelijken staat opgevoed, maakte de Paus hem, in 1577 Kardinaal; en in 1584, werdt hij Onderkoning van Portugal, welke post hij bekleedde tot in 1595, zijnde het jaar te voren aangesteld tot Aartsbisschop van Toledo. Gedurende zijne landvoogdije in Portugal, hadt hij zo veel genoegen gegeven, dat Koning Filips hem bekwaam keurde, tot het bestier der Nederlanden, werwaards hij met 3000 Spanjaarden vertrok , die om de kosten van nieuwe Bevelhebberen uit te winnen, gedeeltelijk onder oude Regimenten gestoken werden;, ook voerde hij een ruime slomp ongemunt zilver herwaards, om de schade te ontwijken, die op het overmaken der penningen door wissels, gelopen zou hebben. Op den 11 februarij 1596, deed hij zijn intrede te Brussel, alwaar de Staten hem, als Landvoogd aannamen. Hij bereikte ten dezen tijde, omtrent 36 jaren, en de meesten dagten, dat de Spanjaards nu hun gezag in de Nederlanden zouden kwijt zijn. Doch 't ontschoot hen wel degelijk; want schoon Fuentes en Ibarra te rug ontboden werden, zag men eerlang, het opperbeleid des oorlogs opdragen aan Don Francisco de Mendoza, Admirant van Arragon, en verscheidene andere Spanjaarden, voorzien met hogere ambten; waar uit, met reden besloten werdt, dat de nieuwe Regering, de oude kwalen niet verdrijven zou. Intusschen hielden de Staten een wakend oog op den Aartshertog; hij hadt zig reeds voor enigen tijd, bemind zoeken te maken bij de Hollanders en Zeuwen, te wege brengende, dat een  ALBERT of ALBERTUS: een groot getal van schepen, in de Spaanse en Portugese havens in beslag genomen, wederom ontslagen werden. Daarenboven bragt hij met zig herwwards Filips Willem , oudste zoon van wijlen Willem den I, die nu omtrent 28 jaren in Spanje gevangen gezeten hebbende, gestaakt was, op dat hij, of tot een werktuig zou strekken tot bevordering van de vrede, of wel tweedragt verwetten onder de verenigde Staten; dcch zij bereikten hun oogmerk in geene dezer hunner pogingen, want die Prins bemoeide zig nergens mede, en leidde een bedrijveloos leven. De Aartshertog hadt nu een leger van 15000 mannen bijeen, en dagt in staat te zijn, om iet van gewigt te kunnen ondernemen , doch zijne pogingen daar toe, wierden al meest door het schrander beleid van Prins Maurits verijdeld. De tegenspoed van wapenen die de Spanjaarden ondervonden, noodzaakte hen, list in de plaats van geweld ter hand te nemen; want alle voorslagen van vrede van de hand gewezen zijnde, dagt men ene nadere vinding uit, om ware zulks mooglijk, de Nederlanders een nieuw net over 't hoofd te halen; men ontving hier namelijk berigt, dat Filips zijne oudste dogter Izabella Klara Eugenia verloofd hadt aan den Aartshertog Albert , die den geestelijken staat zou afleggen, en Bourgondien met de Nederlanden tot ene huwelijksgift ontvangen. Hier door dagt men, den haat tegen de heerschappij van Spanje af te weren ; doch de schrandere Nederlandse Staatsmannen, waren zo gemakkelijk niet te verschalken; zij begrepen ras, dat er een adder onder het gras te schuil lag, en zulks bewaarheidde zig vervolgens ook volkomen. Hierom besloten zij den oorlog aan te houden, en zonden ter aanmaning van dien, met den aanvang van 1598, hunne Gezanten naar Frankrijken Engeland. 't Enigste voordeel, dat Spanje met deze list behaalde, was, de vrede met Frankrijk, welke te Vervins gesloten werdt; de Staten, daarentegen, sloten een nieuw verbond met Engeland. Kort na 't afkondigen der vrede te Vervins in de Spaanse Nederlanden, gaf men aldaar de brieven in 't licht, waar bij Filips de heerschappij over de Nederlanden, en over de GraavH 2 schap.  schappen van Bourgondie en Charolois, aan zijne dogter Izabella Klara Eugenia afstondt. Die brieven waren den 6 meij 1598 te Madrid gedagtekend, en ten zelvden dage bevestigd, door 's Konings minderjarigen zoon. 's Konings besluit om zijne dogter uit te trouwen aan den Aartshertoge Albertus, die, door den Paus ontslagen van zijne geestelijke waardigheid, den Kardinaals hoed, reeds in 't voorjaar naar Rome te rug gezonden hadt, werdt 'er ook in verklaard. De voornaamste reden van deze overdragt was, naar de tale des Konings: „ dat de Nederlanders, tot wel waarnemen der tegenwoordige Regeringe", of tot bevordering der vrede, hunnen Vorst bij „ zig behoorden te hebben. Zo 'er wijders, iet in deze brie„ ven gesteld ware, welk naar 's Lands wetten, niet bestaan „ mogt zulks belastte de Koning, volgens zijne hoogste en koninglijke magt waar uit men ziet, welke begrippen, hij zig van de Nederlandse Regering vormde. Bijzonder aanmerkelijk was ook de zorg, welke hij bij deze brieven gedragen hadt, om de Landen zo veel mooglijk ware, aan de kroon Van Spanje gehegt te houden. „ Aan deze Kroon moesten „ ze vervallen, indien de gehuwden geene kinderen verwek„ ten, of zo 'er, 't enigen tijde, mannelijke en vrouwelijke nazaten ontbraken. Albertus zou egter Landvoogd bljj ven, zo Izabella voor hem overleedt. De Nederlanden mog,-, ten, buiten bewilliging der Koningen van Spanje, nimmer „ verdeeld noch vervreemd worden. Zo enige vrouw in 't „ bezit dier Landen kwame, zou men haar aan den Koning „ van Spanje, of zijne erfgenaam ten huwelijk besteden. De „ Nederlandse Vorsten zouden hunne kinderen niet mogen uit„ huwelijken, dan met goedvinden des gemelden Konings. Zij „ en de hunnen, zouden zig van den handel op de Oost- en „ Westindiën onthouden; en deze punten en den Roomschen ,, Godsdienst, bij 't aanvaarden der Regeringe bezweren. Zo „ 'er tegen dezelven iet misdaan werdt, zou het regt over de „ Nederlanden wederom aan Spanje vervallen." Middelerwijl zondt Izabelle volmagt aan den Aartshertog, om de heerschappij in haren naam te aanvaarden. Albertus vondt ALBERT of ALBERTUS.  ALBERT of ALBERTUS. 117 vondt raadzaam, geene volle vergadering , maar alleenlijk afgezondenen der Staten tegens den 1 augustus te beschrijven, te Brussel, welke stad hij opgepropt hadt met krijgsvolk; uit vreze voor enige onderneming der misnoegden. In ene aanspraak, die Richardot deedt, uit den naam des Aartshertogs , werden alle de onheilen den Nederlanden overgekomen ; aan het afzijn des Vorsten geweten; De gemagtigden der Staten, voor wien, de Raadsheer Maas het woord voerde, deden hem hulde, onder beding: dat aan de Staten, binnen den tijd van drie maanden, bewijs zou worden gegeven , van de voltrekking zijns huwelijks; dat hij zelv', voor de maand meij van het volgende jaar ; uit Spanje zou te rug komen ; dat gedurende zijne afwezigheid, de Stadhouders en Krijgsoversten, niets nieuws zouden mogen ondernemen, en dat intusschen het bewind der Regeringe, aan enen Landvoogd hem in den bloede bestaande, zou in handen gesteld worden;" voorts zou men eerst na de te rug komst van Albertus en Izabelle, de wederzijdsche eeden doen, in ene vergadering der Staten van alle de Gewesten. Het plegtlg huldigen van den Aartshertog, in den naam zijner Gemalinne, geschiedde in 't Hof te Brussel , met veel uiterlijk bewijs van vreugde, op den 15 augustus. Nog in 't zelvde jaar , gaf de Aartshertog door brieven aan de Staten van Holland, Zeland en derzelver Bondgenoten, kennis van zijn huwelijk , en dat het regt op de Nederlanden zijner Gemalinne was afgestaan ; verklarende voorts , zijne geneigdheid tot vrede , waar toe hij hen insgelijks vermaande, met bijvoeging van den last, dien hij tot de handeling daar over hadt afgevaardigd; welke nogthans om wettige redenen, werden van de hand gewezen. Inmiddels hadt de Aartshertog zijnen oom, den Kardinaal Andreas, uit den Elzas ontboden, en aan hem gedurende zijn afwezen, de regering der Nederlanden opgedragen; waar op hij zelv' naar Spanje reisde. In augustus van 't volgende jaar 1599, keerde hij met zijne Gemalinne Izabella te rug, en vondt toen het Land in slegter staat als hij het gelaten hadt. Hij bespeurde met leedwezen, dat zijn oom en H 3 den  118 ALBERT of ALBERTUS. den Admirant van Arragon onenig waren elk van hen de voordelen in dezen jare behaald, zig zelven de schade bij verscheiden gelegenheden geleden, elkanderen toeschrijvende; de soldaten riepen om geld, de Spaanse Nederlanden waren verarmd, 's Konings middelen uitgeput; en de Aartshertog verre van in staat te zijn deze ongemakken te konnen herstellen, bragt nieuwe stof tot ongenoegen mede uit Spanje; Spaanse ambtenaars, zeden, taal, kleding, en ene koningrijke pragt in hofhouding, die in een kostbaren oorlogstijd, dubbel lastig valt. Te midden van deze verwarringen, verliet de Kardinaal Andreas deze landen, en kwam in 't volgende jaar te Rome, daar hij den 12 november overleed. Het duurde nu niet lang, of de Staten der bijzondere Gewesten, werden zware beden afgevorderd , onder het schoonschijnend voorwendzel, dat zij niet minder doen moesten, om hunne trouw den Vorsten te bewijzen, dan de weerspannelingen deden, om dezelven te beoorlogen., 't Huldigen der Aartshertogen werdt lang verschoven, dringende Braband sterk, op het verzenden van 't uitheemsch krijgsvolk, het slegten der kastelen, en andere dingen te voren beloofd, door Albertus; maar Izabelle verklaarde, dat zulks buiten hare kennis geschied was, en nam euvel, dat men 'er op staan durfde; dus werdt aan deze en nog andere verzoeken, weimg gehoor gegeven. Eindelijk geschiedde de inhuldiging; de egtgenoten werden voor Hertogen, Graven en Heren der bijzondere Gewesten aangenomen, in het einde van 't jaar 1599, en begin van 1600. In dit zelvde jaar, liet den Aartshertog de Staten zijner Nederlanden te Brussel beschrijven, om hen tot opbrengen van zwarer beden, over te halen. Hij verklaarde hun bij deze gelegenheid: „ dat hij naar vrede verlangde, doch „ dat men zo de vijand hier toe niet te brengen ware, zig in „ staat moest stellen, om den oorlog met nadruk voort te zet„ ten." De Staten enige penningen, hebbende ingewilligd, tot voldoening van 't krijgsvolk, merkten aan : ,, dat de ver„ enigde Staten, niet zonder reden de Vredehandelingen mis„ trouwden, alzo de kastelen nog ongeslegt, de vreemdelingen „ in  ALBERT of ALBERTUS in 't bezit van de voornaamste ambten bleven en andere „ dingen gedoogd werden die tegen 's lands voorregten aandruisten Zelvs werdt de godsdienst nog bedwongen en „ de Indien Voor de Nederlanders gesloten Zo Koning Filips alle deze zwarigheden uit den weg wilde ruimen en „ hun. met bewilliging der Aartshertogen toeliét, met de andere „ partije in onderhandeling te treden, twijffelden zij niet of „ de Nederlanden zouden zig allen wel dra; onder ene heer „ schappij begeven." De Aartshertog stondt hier op toe dat 'er enigen aan de Verenigde gewesten werden afgezonden; om uit den naam zijner Staten, de gemoederen te ondertasten; De samenkomst geschiedde te Bergenopzoom, doch alzo de onzen bij monde van Oldenbarneveld , duidelijk te verstaan gaven ■„ dat er geene vrede te maken ware, zo 't uitheemsch krijg■„ volk niet eerst vertrok; en den Koning van Spanje allen ge„ zag over de Nederlanden benomen werdt," scheidde men naar gewoonte vrugteloos. Na nog vele oorlogsverrigtingen Waar in Albertus somtijds enige voordelen behaalde doch al meesttijds het fortuin hem ongunstig was snelde hij zijne krijgsmans loopbaan ten einde, met het bemagtigen van oostende welk tot in 't vierde jaar belegerd geweest zijnde, eindelijk bezweek, en op den 2 september 1604 bij verdrag aan hem werdt ingeruimd. De grote schatten en de menigte volks met dit langdurig beleg verspild verzwakte te den Aartshertog zodanig, dat hij daar na niets van gewigt meer konde ondernemen , maar een twaalfjarig Bestand nodig hadt om enigzints adem te halen; ja hij werdt tot zo verre vernederd dat hij benevens de Spanjaarden , de Verenigde Nederlanden Voor een vrijen Staat moest erkennen. Van toen af aan bragt Albertus zijn leven in stilte en rust door want alhoewel 'er over verscheiden artikels van het Bestand, nog enige twijffelingen ontstonden, werden die egter volkomen onderhouden. Na dat hetzelve een einde hadt genomen en toen de Staten, hoe gaarne de Aartshertog zulks begeerde in den vrede niet konden bewilligen rustte hij zig wel sterk ten oorlog toe, doch de dood stak een spaak in 't wiel , want hij H 4 ' stierf, 119  120 ALBERT. (JANSONIUS) ALBERTLNA AGNES. stierf, zonder kinderen na te laten, op den 13 julij 1621 Van hem wordt getuigd, dat hij verstandig, waakzaam en god vrugtig was. Van Meteren, en de meeste andere Nederlandae Historieschrijvers. Wag. Vad. Hist. VIII. D. bl. 426-430. 505. 507. IX. D. bl. 10, 11. 16. 64, 65. 78-85. 107-109. 162, 163. 169-172. X. D. bl. 421. ALBERT (JANSONIUS), was een Karmeliter Monnik, geboortig van Haarlem, en naar de onkunde welke in die tijd heerschte, een tamelijk geleerd man. Hij schreef verscheiden verhandelingen, onder anderen enige bijzonderheden over Petrus Lombardus, en stierf te Leuven in 't jaar 1496. Halma , Toneel der Ver. Nederl. ALBERTLNA AGNES, was ene dogter van Prins Fredrik Hendrik van Oranje, Stadhouder van Holland enz., en van Amelia van Solms; zij wierdt geboren in 's Hage den 26 april 1634, was uit dit huwelijk de derde dogter en het vijfde kind; even als alle hare broeders en zusters, door hare brave moeder , in alle christelijke deugden onderwezen en opgekweekt, droeg zij in rijpere jaren, den roem weg, van ene verstandige en deugdzame Vorstin te zijn. Bij deze zielshoedanigheden, paarde zig een schoon lighaam, benevens een minzame en deftige houding. In den ouderdem van 13 jaren verloor zij haren vader, die in 1647 stierf, en in 1650 haren enigen broeder Willem den II. Stadhouder van Holland enz. Op den 2 meij 1652, wierdt zij te Kleve in het huwelijk verbonden, met haren neef Willem Frederik Grave van Nassauw, Stadhouder van Friesland, met welke zij gedurende ruim twaalf jaren een allergenoeglijkste samenleving doorbragt, wanneer dezelve door ene ongelukkige gebeurtenis allerjammerlijkst werdt verbroken, want haar gemaal een pistool willende beproeven, sprong het ongelukkig los, en de kogel trof hem van onderen in de kin, boven bij de neus wederom uitkomende; de kin en beide de kaakebenen gebroken zijnde door den schoot, werdt hem 't spreken en zwelgen onmooglijk gemaakt, en hij stierf te Leeuwarden zeven dagen na dit ramp spoe-  ALBERTINA AGNES. 121 spoedig geval op den 21 october 1664. De Princesse 'bleef dus in 't best van haren leeftijd weduwe met drie kinderen twee dogters, en enen zoon Hendrik Casimir genaamd, die zijnen Vader in het Stadhouderschap opvolgde. Zij besteedde al haren vlijt tot de opvoeding van hare spruiten, die zij egter de smert hadt alle voor haar ten grave te zien dalen; zij zelve stierf den 28 junij 1696 op het Oranjewoud, in den ouderdom Van 62 jaren, en wierdt te Leeuwarden, in de Jacobijner kerk in de grafkelder van hare voorzaten, zonder enige pragt bijgezet; alwaar hare sterfelijke overblijfzelen vredig in rust zijn verbleven, tot in het jaar 1795, wanneer een te ver gedreven , ja laat ik het bij zijn naam noemen , herssenschimmig denkbeeld van Gelijkheid, een bedrijf deed plegen, waar over ongetwijffeld de nakomelingschap zal blozen, om namelijk, zo verzekerd wordt, hare beenderen, zo wel als die van alle de andere Vorstelijke lijken welke in die grafkelder en aanhorige kapelle ter bewaring geplaatst waren, te ontkisten en te samen in een graf te delven; ja wat meer is, de fierlijke uit toetsteen en wit marmer gebeitelde graftombe, van Graav "Willem Lodewyk en zijne gemalinne Anna, tot gruis te verbrijzelen ; een voorval , 't welk een ieder die enig gevoel heeft aandoet, en ons zo te recht de verfoeijelijke gebeurtenis van de Beeldstorming in 1566 aangevangen, met aandoenlijke smerte herinnert. Uit aantekeningen van mijne vaderlijke grootmoeder, Angelique de Chalmot, onder mij berustende, die enige jaren deze brave Vorstin tot aan haar dood toe, als Staatjuffer heeft gediend, wordt het getuigenisvolkomen bewaarheid: dat Albertina Agnes ene Vorstinne is geweest, begaafd met vele beminnelijke ziels- en lighaamshoedanigheden; zij was teder godvrugtig zonder fijmelarij, nemende den huisgodsdienst dagelijks met zeer veel ijver waar, en daar toe ook hare huisgenoten verpligtende; in hare verkering was zij vriendelijk en minzaam, doch als de omstandigheden zulks eischten, deftig en ernstig; zeer mededogend van aart, schonk zij rijkelijk aan den armen; voorts was zij zindelijk en bovenal op orde gesteld voorbeelde]ijk vlijtig en II 5 werk-  122 ALBERTHOMA. (ALBERT) werkzaam; veel lezende, en kundig in de .geschiedenissen, inzonderheid die van haar vaderland. - Zie ook H. A. Steenbergen, Lijkreden op Albertina Agnes. ALBERTHOMA (ALBERT), Predikant te Groningen, is in het jaar 1687 in genoemde stad geboren, uit een aaneenschakelde reije van priesterlijke voorouders, die gedurende een tijdvak van meer dan 150 jaren in Gruno's hoofdstad, den dienst des Heren hebben waargenomen; want van vaders zijde was Thomas Alberti, zoon van een Secretaris te Jevern, die geweest is Predikant te Dantumwoude in Friesland, naderhand te Grotegast in Groningerland, de overgrootvader van Albert, en de vader van deszelvs grootvader Albert Thomae, zedert 1635 tot 1660, en deszelvs vader Pieter Alberthoma , nevens zijne twee broeders Thomas en Albert AlberThoma, zedert 1661 tot 1720 Predikanten in de genoemde gemeente; wanneer in 1721 de zoon van Petrus, namentlijk Robbert Alberthoma, zijn vader is opgevolgd, en vervolgens onzen Albert in 't jaar 1737, mede tot ambtgenoot van zijnen jongsten broeder Robbert, in gemelde gemeente tot Predikant is aangesteld. Van moeders zijde, heeft deszelvs overgrootvader Pieter Keuchenius, van 1629 tot 1644 en Robbert Keuchenius van 1664 tot 1680, ook de Groninger gemeente gehoed. Dan om tot onzen Albert weder te keren. Op Groningen en Leijdens Hogescholen wel toegerust, en in 1710 beproeft gevonden om 't Euangelie te prediken; kreeg zijn Eerw. na bijna drie jaren op de markt ledig gestaan te hebben, op het onverwagtste een bons die hem in des Heren oogst uitstiet, om de gemeente te Midwolde en de Leek te weiden; 't welk hij als een getrouwen Herder waarnam, tot in 1728, dat hij naar Embden wierdt verplaatst; hier vijf jaren geleraart hebbende, wierdt hij te Leeuwarden beroepen, daar hij slegts vier jaren in den dienst des Heren verbeidde, doordien de begeerte der gemeente van zijnen vaderstad, hem tot hunnen Predikant verlangde. In alle deze plaatzen, heeft zijn Eerw. gedurende een tijdvak van 45 jaren, de pligt van een waakzaam Leraar die  ALBERTHOMA. (ALBERTUS) (ENGELBERT) 123 die nimmer slapende op zijn post werdt gevonden, met veel lust, ijver, wakkerheid, en trouwe verrigt, en bij den uitkomst , is ook veeltijds zijn dienstwerk met lieffelijke en geurige vrugten bekroond geworden . Ook heeft hij, inzonderheid ten dienste van zijne Kategisanten, in 't licht gegeven, ene Uitbreiding van de Lere der Waarheid Albert was wel van tenger, doch doorgaans gezonde lighaamsgesteltheid, ook in zijne klimmende jaren; maar wat man leeft 'er die den dood niet zien zal? op den 2 meij 1758 met een flauwte bevangen, van koortzen agtervolgd, is dezen braven Herder allengskens verzwakt, binnen tien dagen bezweken, en op den 11 meij in den ouderdom van bijna 71 jaren door een zagte dood, in de vreugde zijn's Heren overgegaan, zeer betreurd, niet alleen door zijne familie en maagschap, maar ook door alle zijne bekenden, die wijsheid, geleertheid, waaiheid en ongeveinsde godvrugt, op hunne regte waarde weten te schatten. Boekz., 1758. a. bl. 608-610. ALBERTHOMA (ALBERTUS) , werdt te Groningen in het jaar 1644 op den 23 november geboren. Hij oeffende zig van der jeugd af aan in de Godgeleerdheid, zijnde door zijne ouders tot Predikant voorbeschikt. Zijn eerste standplaats was te Appingadam, van waar de roepstemme hem in 1683 naar Embden lokte, en van daar naar Groningen wierdt verplaatst, alwaar hij het Leraars ambt met getrouwheid tot aan zijn dood toe, welke in 1720 voorviel, heeft waargenomen. Boekz., 1731. b. bl. 120. ALBERTHOMA (ENGELBERT), Predikant te Appingadam, ook al van 't zelvde geslagt, wierdt den 3 julij 1652 Kandidaat te Breda, vervolgens in 1655 beroepen als Predikant te Mensingeweer, en van daar in 1655 naar Appingadam verplaatst; alwaar hij het woord der waarheid tot aan zijn dood toe heeft verkondigd, welke in october 1671 voorviel. Hij is gehuwd geweest aan Anna Christophori, bij wie hij verscheidene kinderen heeft verwekt, waar van alleen drie zoons hem overleefd hebben. Boekz., 1731. b. bl. 120. 1739. b. bl. 701. AL-  124 ALBERTHOMA. (GERHARD) (ROBBERT) ALBERTHOMA (ENGELBERT), Predikant te Marum in Groningerland een broeders zoon van den vorigen, zijnde zijn vader Johannes, een beroemd Chirurgijn te Appingadam geweest, vindt ik verder. niets van opgetekend, dan dat hij na een langdurige zukkeling den 21 augustus 1740, zeer schielijk in een flauwte is overleden. Boekz., 1740. a. bl. 368. ALBERTHOMA (GERHARD), Predikant te Appingadam, wierdt aldaar geboren den 29 meij 1669, zijn vader was Engelbert Alberthoma en zijne moeder Anna Christophori , uit een eerbaar geslagt te Tekelenburg gesproten. De triviale scholen in zijn vaderstad doorgelopen hebbende, bezogt hij de Hogeschool te Groningen, alwaar hij het onderwijs van J. Mensinga en J. Braunius benevens meer andere beroemde mannen genoot. Een genoegzamen voorraad kundigheden opgedaan hebbende, wierdt hij den 27 junij 1693 tot Kandidaat aangenomen; en na omtrent vijf jaren aan de markt gestaan te hebben, te Appingadam beroepen , alwaar hij tot zijn einde toe met veel vlijt het dienstwerk van zijnen Goddelijken Meester heeft uitgeoeffend, zijnde overleden den 17 october 1739 in den ouderdom van ruim 70 jaren. Hij is gehuwd geweest aan G. C. Baldringa, uit een zeer geagt geslagt in Appingadam gesproten, waar bij hij agt kinderen heeft verwekt, dien hij alle heeft overleefd. Men vindt van Gerhard gétuigd, dat hij in de dagelijkse verkering, zeer vriendelijk, beleefd en gemeenzaam was; in den H. dienst, zeer ijverig, ernstig en onvermoeid, zo in prediken, gewone en buiten gewone huisbezoekingen, als in kategiseren, hebbende tot op 't laatste van zijn leven nog vijf huiskategisatien in de week gehouden, zo dat geen wonder is, dat zijn overlijden met een treurig aandenken wordt gedagt. ■ Boekz., 1739. b. bl. 699-704. ALBERTHOMA (ROBBERT), Predikant te Groningen; een broeder van Albert, is in 1691 in gemelde stad geboren. Hij is na zijnen akademischen loop voleindigt te hebben, eerst vijf jaren Predikant geweest te Eelde in het landschap Dren-  ALBERTHOMA. (SICCO) ALBERTI. 125 Drenthe, en heeft vervolgens 49 jaren in zijn vaderlijke stad,het Euangelie met ongemenen lof en tot merkelijken zegen, verkondigd; als toen twee jaren rust genoten hebbende, is hij na een kortstondige ziekte en langzaam verval van kragten, op den 12 januarij 1772, in den hogen ouderdom van ruim 81 jaren , den weg van alle vleesche gegaan. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat de dood van deze brave Leraar met hete tranen werdt beschreid; want hij heeft door zijn eerlijk karakter, vriendelijke en gezellige verkering, liefdadigheid, en nauwkeurige waarneming van de onderscheidene pligten tot zijn dienstwerk behorende , niet alleen de harten van groot en klein, rijk en arm tot zig gelokt; maar daar te boven, onderzoekende en weetgrage Bijbeloeffenaars ten duursten aan zig verpligt, door het uitgeven van zijne Verklaring over de beide Propheten Elia en Eliza , en nog meer andere werken, welke zijnen naam in zegening tot het nageslagt zullen overbrengen. Boekz., 1779- a. bl. 123, 124. ALBERTHOMA (SICCO GERHARD), Predikant te Luttelbert in Groningerland, een zoon van Albert, is geboren in 1690, hij heeft gedurende 28 jaren, vlijtig en getrouw het Euangelie hij genoemde gemeente bediend; waar na hij op den 16 meij 1746, in den ouderdom van ruim 56 jaren is overleden. Boekz., 1746. b. bl. 253. ALBERTI (JOHANNES) , geboren in 1698 te Assen in Drenthe, is Hoogleraar in de Godgeleertheid en Grieksche taal geweest te Leijden. Hij was een zeer geleerd man, en heeft in 't licht gegeven , Observationes sacras in Novum Testamentum, Leidae 8vo. Ook Hesychii Lexicon Graecum, met zijne aantekeningen, 't welk in groot folio gedrukt, het I. Deel in 1746 te Leijden is uitgegeven; doch het II. Deel, bij des Hoogleraars dood welke in 1762 voorviel, niet afgewerkt zijnde, is vervolgens in 1766, door den geleerden Dav. Rhunkenius in 't licht gegeven. - G. Stolle ad Heumannum, pag. 530. Nova erudita Europa, Part. XIV. p. 281-289. en Part,XVIII. p. 477--479. David Rhunkenius V. C. in Praesatione  126 ad Tomum II. Hesijchii p. I. C. Saxi, Onomast. litter. Par. VI. p. 387. Analect. p. 722. ALBERTUS (Mr. ADRIANUS), wierdt in het jaar 1474 Deken van de Hofkapelle in 's Hage, ingevolge getuigenis van Heimrichius, die hem noemt Decanus Hagensis, en zijnen lof grotelijks uitbazuint, hem als bijzonder kundig in de geestelijke rechten, aanprijzende. G. Dumbar, Ana decta. Tom. I. pag. 428. ALBINUS (BERNARD), was een der beroemdste mannen van zijnen tijd die de Geneeskunde uitoeffende en vermaard onder de Hoogleraren van de Leijdse Hogeschool. Hij zag het eerste levenslicht te Dessau op den 7 januarij 1653 in welke stad zijn vader Christophorus Albinus Burgemeester was. Zo zwak als in zijne eerste jeugd zijn lighaamgestalte was, zo verheven waren zijne zielsvermogens. Zijn vader besloot hierom, door bekwame mannen, hem in zijn huis te doen onderwijzen , en, tot meerder kragten gekomen, naar de school te Dessau te zenden. Van daar volgde hij zijnen leermeester Hendrik Allers naar Bremen, alwaar hij zig in de wijsbegeerte en natuurkunde oeffende. Van Bremen vertrok hij naar Leijden, en genoot aldaar het geneeskundig onderwijs van Drelincourt, Kranen en Schagt, wien hij vervolgens in grootheid evenaarde. In 1676 keerde hij naar Dessau te rug, en deed vervolgens ene reize door de Nederlanden, Braband en Frankrijk, alwaar hij een groten schat van geleerdheid opzamelde , en over Lotharingen in Duitschland te rug keerde. In 1680 werdt hij te Frankfort aan den Oder, tot Hoogleraar in de Geneeskunde beroepen , in het volgende jaar aldaar tot stads Doktor aangesteld, en vervolgens tot Lijfarts en Geheimraad van den Keurvorst van Brandenburg. Dit ambt tot in 1688, wanneer die Vorst stierf, bekleed hebbende, aanvaardde hij op nieuw de Hoogleraars stoel te Frankfort. In 1694, werdt hem door de Bestierers van Groningens Akademie, de Waardigheid van provintie-Doktor en Hoogleraar in de Geneeskonst, aangeboden op ene jaarlijkse wedde van 1200 guldens: ALBERTUS. ALBINUS. (BERNARD.)  ALBINUS. (BERNARD SIGEFRIED) dens; doch, op aanhoudend verzoek des toenmaligen Keurvorst van Brandenburg, sloeg hij dit aanbod af, en werdt daar voor, van den Keurvorst, vervolgens Koning van Pruissen, rijkelijk beschonken. Naderhand egter, behaagde het dien Vorst, op het ernstig verzoek van den Grave van Wassenaar , als Curator van Leijdens Hogeschool, Albinus vrijheid te geven, om benevens zijn huisgezin naar Holland te vertrekken, beschenkende hem bij die gelegenheid, met een gouden penning, versierd met 's Konings beeldtenis. In het jaar 1702 aanvaardde hij te Leijden, met ene openbare redevoering zijnen post, welken hij aldaar, gedurende den tijd van 19 jaren, met allen lof bekleed heeft. In 1696, hadt hij zig in den egt begeven met Susanna Katharina , dogter van Thomas Sigfried Rings ,Hoogleraar in de Rechten te Frankfort aan den Oder. Dit huwelijk wierdt gezegend, met elf kinderen, vier zonen en zeven dogters. Een zijner zonen was Bernard Sigfried Albinus, mede gewoon Hoogleraar in de Geneeskonst te Leijden, en een andere zoon, buitengewoon Hoogleraar in die zelvde wetenschap te Utrecht. Hij stierf op den 7 september 1721, oud zijnde 63 jaren en 8 maanden. Onder 's mans schriften munten uit: de Corpusculis in sanguine contentis; de Tarantulae mira; de Sa cro Freisenwaldensium fonte. Herm. Boerh , Oratio Acad. de vita et obitu B. Albini. ALBINUS (BERNARD SIGEFRIED) , Hoogleraar in de Genees- en Ontleedkunde te Leijden, zoon van den voorgaanden, is in bet jaar 1697 te Frankfort aan den Oder geboren; heeft te Leijden, onder zijnen vader, en andere voorname Hoogleraren zig met ene onbegrijpelijke vlijt in allerleije konsten en wetenschappen, die maar enigzints betrekking tot de medecijnen hebben, geoeffend, en is ook in zijne professie een der grootste mannen van zijnen tijd geworden; muntende inzonderheid uit, in de ontleedkunde. In 1719, nog slegts 22 jaren oud, aanvaarde hij het Professoraat in de medecijnen en anatomie, aan de Hogeschool te Leijden, met ene Oratie, de Anatome comparata; en gantsch Europa weet, tot welk een hogen roem, zijnen naam gesteigert is. Wat hij verder heeft ge 127  geschreven, en welke aanzienlijke somme hij heeft besteed, tot het samenstellen, tekenen en in plaat brengen van zijne Anatomische Tafelen, die overheerlijk zijn uitgevoerd, is ten overvloede genoeg bekend. Hij is te Leijden overleden, den 9 september 1770. . Ook heeft men een schoon portrait van hem, door A. Houbraaken vervaardigd. De uitmuntende verzameling der ontleedkundige bereidzels van dezen wijdvermaarden Hoogleraar, die in dit vak met zo veel lofs de voetstappen van den konstrijken Fred. Ruisch drukte, en verder tradt, is bij openbare veiling, voor een hogen prijs aangekogt door de bezorgers der Leijdsche Hogeschool, thans verstrekkende om de gedagtenis diens ontleedkundigen op de beste wijze levendig te houden, en tot een bestendig nut te verstrekken aan de beoeffenaren dezer zo verre gebragte wetenschap. - C. Saxi, Onom. litter. Pars VI. p. 306. Vad. Hist. XXIV. D. bl. 243. N Nederl. Jaarb. 1770. bl. 123. 1771. bl. 1129, ALBINUS, zie ALCUINUS. ALBLAS (JOHAN van), uit een oud adelijk Nederlands geslagt gesproten, leefde in 1273; want men vindt opgetekend, dat in genoemden jaar, Johan van Aldenburg en Gerrit van der Merwede, zijnen oom; en in 1279, enen Everdyk , Voogden over hem waren. In 1288 ontving hij van 't Kapittel van St. Marie te Utrecht, de tienden in Alblas, die zijn' vader mede hadt bezeten. In 1311 , noemt hij Gysbert van Nyenrode, knape, zijnen zwager, en zegelt met denzelven. Bij zijne ongenoemde vrouw, liet hij twee kinderen na, Abr. Ferwerda, Gen. Wapenboek, 1785. 1. Deel. ALBLAS JANSZ. (WILLEM van), Ambagtsheer van de Mijl, Dubbeldam en St. Anthonis-polder; was in 't jaar 1484 Schepen te Dordrecht, en in 1494, Burgemeester der Gemeente van genoemde stad; en toen hij in 1502 voor de tweedemaal met die waardigheid wierdt bekleed, is hij kort na zijne aanstelling door N. van der Does, Priester, op straat nabij St. Jacobs Gasthuis, doorsteken. Deze gaf voor, dat de Bur ge ALBLAS. (JOHAN van) (WILLEM vak)  ALBRUG. ALCMAIR. ALCUINUS. 129 gemeester hem een rechtsvordering had doen verliezen ; en dat die ook tragtte ten Hove, daar het gebragt was, het zelvde te wege te brengen. Hier over gevangen en ontordend zijnde, werdt hij voor 't Stadhuis met den zwaarde geregt. Deze Willem van Alblas , was gehuwd aan Maria , Here Willem van Drenkwaarts dogter, bij wien hij twaalf kinderen verwekte. M. Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 805. ALBRUG (KRISPINUS van) , vindt men gemeld op de lijst der ondertekenaars van het Verbond der Edelen, en dat hij 200 Guldens met zijn persoon, tot voorstand daar van heeft beloofd. Wag. Vad. Hist. VI. D. bl. 255. ALCKEMADE, zie ALKEMADE. ALCMAIR (Mr. HENRICK van) , was in het jaar 1477 Raad van David van Bourgondien, Bisschop van Utrecht, zo als blijkt uit een Plakaat-cedulle van dien Kerkvoogd, van den 28 julij deszelven jaars, waar bij hij, benevens zeven andere Raden gelast werdt, buiten de stad Utrecht te blijven , ter tijd toe, dat de Bisschop de zaak zou hebben onderzogt; hunne ballingschap duurde tot in 1481, als wanneer zij alle, uitgezonderd zekeren Willem de Vos, vrijheid bekwamen, om weder in de stad te komen. K. Burman, Utr. Jaarb. III. D. bl. 184. 474. ALCUINUS (FLACCUS) of ALBINUS, een Brit van geboorte, leefde omtrent 't jaar 769, was de leermeester van Karel den grooten, en om zijne braafheid en christelijke deugden, in grote achting ten Hove. Onder anderen gaf hij hier van geen onduidelijke blijken, toen hij aan enen Bisschop schreef, die onder de Saxers of Friezen, of andere nieuwbekeerden, ging prediken: „ Zijt een Leraar des geloofs, geen „ afperser van tienden; wat behoeft men, den onwetenden „ een juk op te leggen, welk' noch wij, noch onze broeders„ hebben kunnen dragen ? " Alcuini Epist. VII. apud Mabillon. Vet. Anal. pag. 400. Van nog hartelijker taal maakt hij gebruik, in enen brief aan Koning Karel zelven, niet lang I. Deel. I na  na de bekeringe der Saxers geschreven „ Uwe godsvrugt overlegge wijslijk," schrijft hij, „ of men dezen woesten vol ken in het begin hun's geloofs, de last der tienden behore „ op te leggen, dezelven van huis tot huis invorderende. Heb ben de Apostelen ooit tienden gevorderd? — 't is waar „ daar komt vrugt van de tienden; maar is 't niet beter, die vrugt dan het geloof te verliezen? Wij, die in den chris telijken godsdienst geboren en opgevoed zijn, gedogen nauw„ lijks dat ons goed vertiend worde. Hoe veel bezwaarlijker „ moet het dan dezen zwakgelovigen, kinderlijken en vasthou denden luiden vallen? als hun geloof wat sterker is, moet men hun "eerst zulke lastige geboden opleggen Albini seu ALCUINI epist. I- apud du Chesne , Tom.- II pag. 668. doch 't is niet waarschijnlijk, dat deze vertogen veel ten nutte zullen uitgewerkt hebben. Immers hadt Pipyn reeds voorheen al, bij zekere gelegenheid, aan lullus Bisschop van Mentz, geschreven: „ beveel uit onzen naam, dat elk wie hij zij, willig of onwillig, tienden geve." epist. Pippini, inter Bonifac. XCVI. pag. 131, Deze Alcuinus is een geleerd man geweest, ervaren in de theologie, wijsbegeerte en redeneerkunde, hij stierf in het jaar 804. C. Fabricii, Bibl. lad Med. aet. Tom. I p. Leyseri, Hist. poctar Med. avi p. 214--218. J. G. Hagenbuchii, Oratio Carolina I. Turici 1763. 4to p. 9-12 Jo- Guil. Bergerus, de eruditione Saxonis Carolini. Witeberg. 1741. S V. p. 6, C, Saxi, onomast literar. Pars II. p. 88-90 ALDEGONDE (Sint), is de naam van ene Maagd in Henegouwen, welke in de zevende eeuw leefde, en naderhand als ene Heilige in de Roomse kerk is gevierd. Zij was de dogter van Waldert, een Vorst vermaagschapt aan de Frankise Koningen, en hare moeder was Bartilda genaamd. Zij werdt in 't jaar 630 in Henegouwen geboren; afkerig van het huwelijk, nam zij in 661 het geestelijk gewaad aan, uit handen van Amand Bisschop van Maastricht. Naderhand reisde zij naar Maubeuge, stigtte aldaar een klooster, waar in zij vele Nonnen verzamelde, en stierf in een fleur van heiligheid, den 30 ALDEGONDE, sint  ALDEGONDE (St.) ALDEGONDE (FIL. van St.) 132 30 januarij 684, welke dag, tot hare nagedagtenis nog gevierd wordt. Heugebaud, Leven van Sint Aldegonde. ALDEGONDE (St.), is de naam van een zeer oud en luisterrijk geslagt van Graavlijken stand, te St. Omer in Artois, welk graavschap een gedeelte van die stad met de burggraavschappen van Wisque en Acquin, daar bij gelegen, nevens de burggraavschappen en baronnijen van Noirkarmes, Trindasque en andere dorpen in zig bevat. De Heren uit dit . geslagt hebben de luisterrijkste ambten in Nederland bekleed, en zig aldaar aan de aanzienlijkste familien vermaagschapt. Ons bestek niet toelatende om 'er meer van te zeggen, wijzen wij den weetgierigen lezer, naar het Vaderlandsch Woordenboek van J. Kok, daar men ene vrij volledige beschrijving, van deze aanzienlijke familie zal aantreffen. ALDEGONDE (JAN van St.), Heer van Tholouse, oudste broeder van Filips, was mede een ondertekenaar van het Verbond der Edelen, in 1565. - Wagen. Vad. Hist. VI. D. bl. 125. ALDEGONDE (FILIP van MARNIX, Heer van St.), als ook van Westsouburg en Touwinck in Zeeland; werdt geboren te Brussel, in 1538. Zijn vader was Jacob van Marnix, Heer van Thoulouse, Budigen en St. Aldegonde, en ook een Nederlander; doch zijne moeder, Margareta van Emmericourt, was uit Hoog-Bourgondie, immers ten aanziene van haren vader oirsprongkelijk; want betreffende hare moeder, deze hadt hare afkomst uit het adelijk Hollandse geslagt van Spangen, reeds als zodanig bekend ten jare 1190. Zijne geleerdheid strekt ten waarborge, dat hij zig van der jeugd af aan, zeer vlijtig op de beoeffening der talen en wetenschappen heeft toegelegd, en wel inzonderheid op de regtskunde. Ook was bij hem al vroegtijdig den grond gelegd tot de kennis der Godgeleerdheid, met aankleving van den hervormden godsdienst, zijnde hij zelvs te Geneve door den groten Calvyn daar in onderwezen. De loop van zijne letteroeffeningen voleindigd hebbende, schijnt hij omtrent zijn 22ste jaar 12 van  132 ALDEGONDE. (FILIP van MARNIX, Heer van St.) van de Geneevse Hogeschool, en dus in 1560 bij de zijnen te rug gekomen te zijn, en al aanstonds met ene bijzondere oplettendheid, verkeerd te hebben, omtrent de aangelegenheden van Kerk en Staat. Al vroeg toch straalde in hem door, ene ongeveinsde liefde voor- en aankleving aan het belang der Kerke, blijkens zijnen opwekkenden brief in den jare 1561, uit Antwerpen aan Petrus Delenus, Leraar der herVormde nederduitse gemeente te Londen geschreven. Deze edele gezindheid, maakte hem wel dra bekend bij de welmenenden, zo dat hij vervolgens hoe jong ook van jaren, werdt toegelaten tot hunne geheimste raadplegingen; uit dien hoofde woonde hij de Kerkelijke vergadering bij, die in 't begin van meij 1566, te Antwerpen in stilte gehouden werdt, waarin men overleg maakte en dadelijk besloot, om de predikatien niet meer in 't heimelijk, gelijk tot nog toe geschiedt Was, maar in 't openbaar te verrigten. De eerste naamkundige en meer openbare daad egter, welke wij van Marnix Ontmoeten, was het opstellen en tekenen van het Compromis, of het Verbond der Nederlandse Edelen, in de herfst van het evenvoorgaande jaar van 1565. Men behoeft zig dus niet te verwonderen, dat hij een onderwerp werdt van de hevige vervolgingen door de Spaanse Inquisitie aangeregt tegens de belijders van enen Godsdienst, waar van hij een sterk ijveraar en voorstander was, en daar te boven, nog de burgerlijke vrijheid met al zijn magt beschermde; doch dit maakte het voor hem en vele anderen noodzakelijk, zijn vaderland voor enigen tijd te verlaten, en ene wijkplaats te zoeken daar hij veilig koste wonen, zonder gevaar te lopen, in de handen van die bloeddorstige ijveraars te vervallen. Hij koos hier toe in den beginne met regt de Paltz, daar hij niet alleen de verlangde bescherming vondt, maar ook zijne bekwaamheid, hem den aanzienlijken tijtel van Kerkelijken Geheimraad verwierf. Van den jare 1567 tot 1571, is de geschiedenis van MarNix zijn leven het allerduisterste, en geen wonder; thans elders verkerende en van plaats tot plaats omzwervende, moesten  ALDEGONDE. (FILIP van MARNIX, Heer van St.) 133 ten zijn persoon en bedrijven min bekend zijn in zijn vaderland zelve. In genoemden tussentijd toch, was hij dan eens met andere ballingen te Embden, en ondersteunde de verstroijelingen aldaar met raad en daad; reisde in 1568 naar Wezel, ter bijwoning van de vergadering der Kerken die onder 't kruis zaten, zo in als buiten Nederland, en ondertekende met nog ruim 50 andere leden, derzelver handelingen en besluiten; dan weder bevond hij zig te Keulen, uit welke laatste plaats hij in 1569, een uitnemenden liefdebrief schreef aan de gemeente te Embden, waar van de gedagtenis in zijn geheel bewaard is, door E. Meiners, in zijn Oostfr. Kerkel. Geschiedenis, I. D. bl. 420, Het duurde egter niet lang, of Aldegonde verscheen weder op het Staatstoneel; op de eerste vergadering namelijk der Staten van Holland, uit de afgevallene steden, te Dordrecht den 15 augustus 1572 bijeen gekomen, werdt hij met behoorlijke geloofsbrieven van 's Prinsen wege afgezonden, en deedt daar in deszelvs naam zulk een kragtig voorstel omtrent de tegenwoordige belangen van het Land, dat dezen daar op aanstonds, en wel eenparig, den Prins voor Gouverneur Generaal en Stadhouder des Konings, over Holland, Zeeland, Westfriesland en Utrecht erkenden, bij handtasting aan Aldegonde belovende, den voorschr. Prins als zodanig getrouwelijk te zuilen bijstaan, verbindende deze zig ook door Aldegonde met eede tot dien gewigtigen post. Kort daar op, den 8ste namelijk van december, begaf hij zig ook binnen Haarlem, even voor deszelvs belegering, huisvestte aldaar bij den vermaarden Burgemeester Pieter Kies, en verzogt van wegen de Staten en den Prins aan de leden der stad en schutterij, om uit hoofde van den aanstaanden nood, de Wet te veranderen gelijk ook tot groot genoegen van het weldenkendste gedeelte der burgerij, op den 12 daar aan volgende gebeurde. In het zelvde jaar nog, werdt hij door den Prins tot Bevelhebber over Delft, Rotterdam en Schiedam aangesteld, In het behartigen van dezen post, had bij ene ontmoeting die alle I 3 wel-  134 ALDEGONDE. (FILIP van MARNIX, Heer van St.) weldenkenden in den lande deed treuren, en den Prins wens lieveling hij was, inzonderheid ter harte ging; hij viel namelijk bij de verdediging van de sterke schans te Maaslandsluis, die hij ingenomen hadt, in handen der Spanjaarden, die hem als hunne gevangene naar Utrecht op het kasteel Vredenburg, voerden. Oranje gaf spoedig blijken van het belang dat hij in hem stelde met aan Sonoi te schrijven, dat hij eveneens met den gevangenen Grave van Bossu moest handelen, als de vijand met St. Aldegonde. Hij zat een geruimen tijd te Utrecht, tot dat in 't jaar 1574, de overgave van Middelburg en het edelmoedig gedrag van den braven Mandragon, hem tot middelen van on flaking uit zijne gevangenis verstrekte. In 't voorjaar van 1575, deed hij ene reize naar Heidelberg en elders in Duitschland, om aldaar Bedienaars des woords en Hoogleraars der goede kunsten, op te zoeken. Dus was hij telkens en aan alle kanten nuttig, voor Staat en voor Kerk, door een toeleg op de bezorging van de eerste Hogeschool die 'er in ons vaderland opgerigt werdt, en bij 't afrollen der jaren, zo vele deftige mannen voor den Godsdienst en den Burgerstaat uitgeleverd heeft. De afgebrokene Vredehandel werdt ook in dit jaar 1575 te Breda hervat, en Aldegonde bevondt zig wegens 's lands Edelen, onder de Gemagtigden daar toe, doch daar deze onderneming ook vrugteloos afliep, wierden de Staten in die benauwde tijden genooddrongen, om van alle kanten hulp te zoeken. Tot bereiking van dat doel, zondt de Prins Junius en Aldegonde naar Frankrijk, ten einde te beproeven, of men daar enigen hulp zou kunnen verwerven. Schoon dit oogmerk niet bereikt werdt, was de reize egter van die uitweiking, dat de Engelsche Koningin daar door tot andere gedagten werdt gebragt, en de handeling in haar rijk op nieuw deedt aanvangen; Aldegonde werdt wederom tot hoofd van het gezantschap benoemd, die aan Elisabeth, mids enen kragtdadigen bijstand verlenende, onder voorwaarden nader te beramen, de opperheerschappij aanbood. Maar dit werdt van de hand gewezen, en dus wendden de Staten andermaal het oog  ALDEGONDE. (FILIP van MARNIX, Heer van St.)- 135 Oog naar Frankrijk. Aldegonde in 1576 in Holland te rug gekeerd, bevondt zig in het volgende jaar met Ryhoven in de Gendsche onlusten. Meer eere behaalde hij in 1578, door zijn gezantschap op den rijksdag te Worms; als hoofd van deze bezending, die ondernomen was om de genegenheid der Duit se Vorsten te winnen, deedt hij aldaar op den 7 meij ene allervoortreffelijke redevoering in de latijnse taal, waar in hij met levendige verwen, de ellenden afmaalde, welke de Nederlanders, onder het drukkend bestier van Alva, Requesens en Don Jan geleden hadden. Doch dit verkreeg geen ander gevolg, dan dat de Stenden een besluit namen, om hunnen vlijt ter bemiddeling van den vrede, op nieuw te besteden en dat zijne Redevoering in 't licht gegeven, en door den Nederlandsen digter Baptista Howert , in digtmaat gebragt, en gedrukt werdt. Strekte hem dit tot eere, niet minder verdiende hij lof, wegens zijne gematigde begrippen, in het stuk van den Godsdienst. Elk kundig lezer, is het onderscheid der staatkundige en godsdienstige begrippen van willem den I, bekend, en hoe lofwaardig die Vorst, ten aanzien van de laatste, omtrent de Doopsgezinden gedagt en gehandeld heeft; niet minder is het bekend, dat Aldegonde's gevoelen met dat van Oranje volkomen gestrookt heeft, en dat hij dien Prins den woeligen aart van sommige Geestelijken , in een lang gesprek, heeft voorgehouden en aangedron gen; ja uit een' brief over dat onderwerp geschreven, aan Casparus Heidanus, blijkt, hoe verre Oranje's en Aldegonde's verdraagzame begrippen Van de hunne verschilden. Met dit al, was hij daarom niet minder getrouw aan de belangen van den Staat en van den Godsdienst; waarvan hij onder anderen blijken gaf, met den spoed dien hij maakte, om op zijne reizen de Staten te berigten, wegens de ontdekking, die hij gedaan hadt, met opzigt tot den aanslag die Don Jan voor hadt, om zig van Amsteldam meester te maken. Na dat 's lands Vaderen het besluit hadden genomen, om den Koning van Spanje af te zweren, en aan Alencon Hertog van Anijou de bescherming der landen op te dragen, was I 4 mar-  136 ALDEGONDE. (FILIP van MARNIX, Heer van St.) Marnix wederom een der voornaamsten, aan wien de uitvoering van dit besluit, in 1580 wierdt toevertrouwd. Tien jaren later, namelijk in 1590, bekleedde hij op nieuw de waardigheid van Gezant der algemene Staten, aan 't Fransche Hof; en, bij zijne te rugkomst van daar, werden hem 800 ponden toegelegd, voor het gene hij wegens de agterstallen van zijne wedde, tot den jare 1582 te vorderen hadt. In 1594 werdt hij, door de algemene Staten, op ene wedde van 2400 Guldens en 300 Guldens voor huishuur, aangesteld om den Bijbel uit het hebreeuwsch op nieuw te vertalen; doch met zijnen dood, die te Leijden, alwaar bij zig met 'er woon gevestigd hadt, voorviel op den 15 december van het jaar 1598 is deze arbeid blijven steken , daar hij reeds een geruimen tijd aan gespild hadt. Met alle regt, wordt Aldegonde voor een der grootste mannen en verhevenste verstanden gehouden, welke de zestiende eeuw voortbragt. Vele mannen van een uitstekend vernuft, waren zijne vrienden ; doch de nijd , die doorgaans de beste en deugdzaamste menschen aangrijnst, hadt hem ook vele vijanden verwekt; dan de gruwelijke lasteringen door sommigen dezer, hem even snood als onverdiend aangetijgd, inzonderheid in een vuil naamloos geschrift, waar in hij op ene godtergende wijze wordt uitgemaakt en als enen snoodaard afgeschilderd, heeft hij mannelijk en op ene gantsch voldoende wijze wederlegd, in ene verhandeling ten tijtel voerende: ontschuldinghe / gesteld antwoordischer wyze/ Door Philips van Marnix, Here van St. Aldegonde, op ene Schimpschrift/ uitgegeven in zyn afwezen/ zonder name Des Autheurs ende Drukkers, door een zeker Vrygeest/ sig gevende Den naam van een Duitsch Edelman, en noemende syn voorzeid Boexken Preservatief of Tegengift, enz. in 't welk de eere Der dienaren / ende des ampt des goddelyken woorts / schandelyk wordt gesmadet; toegeschreven aan de Heren Staten Generaal/ enz. uit het fransch overgezet/ door R. D. 23./ gedrukt te Lenden bij Jan Paedts, Ao. 1597. in 8vo. groot 139 bladz. Van dit werkje, 't welk buitengemeen zeldzaam is, vindt men een  ALDEGONDE. (FILIP van MARNIX, heer van St.) 137 een aldervoldoenendst uittreksel, in het Vaderlandsch Woordenboek van Jac. Kok, II. D. bl. 532-545 Omtrent ter zelver tijd, dat hij zo onverdiend in zijn eer en goeden naam werdt aangetast, hadt hij het verdriet zijne huisvrouw te verliezen; 't welk hij in een brief, aan een' zijner goede vrienden van den 4 april 1586 aanmerkte, „ als het allerzwaarste „ kruis en smerte van allen;" „ niettemin (schreef hij) hebbe ik geleerd, mij in Gods handen en in zijnen vaderlijken „ wille over te geven, verwagende met geduld en lankmoe„ digheid, dat het Hem gelieve, mij ook van dezen band des ,• zondigen lighaams te ontbinden, en de vrugt zijner belofte„ nissen te doen genieten." Ons bestek laat niet toe, een menigte andere gebeurtenissen, waar in zijn vaderlandsijver en godsvrugt zo luisterrijk uitblonken, te plaatzen; alleen zullen wij ten slotte van dit Artikel, nog een bekorte schets van 's mans karakter en zielshoedanigheden mededelen. Hij was godvrugtig, en ijverig in zijne aangenomene godsdienstige gevoelens, doch teffens verdraagzaam ten aanzien van die genen, welke daar in met hem verschilden; mededogend van aart, helde hij over, tot het plegen van liefdedaden; nedrig was hij in voorspoed, met geduld en gelatendheid wist hij rampen te verduren; zijne diensten aan het vaderland bewezen , in de bijzondere betrekkingen waar in hij als Krijgsoverste en Gezant is geplaatst geweest, strekken tot waarborge, dat hij dapper was, en een fijn vernuft en oirdeel bezat. Om kort te gaan; hij was een braaf, deugdzaam mensch; een wel onderlegd Staatsman; een bedreven en Schrander Rechtsgeleerde; een ervaren Theologant; een groot Taalkundige, en in dien tijd geen ongelukkigen Dichter, ja somtijds zelvs zeer geestig. Om gene optelling te doen van zijne Godgeleerde Schriften, waar in ene verhevene en gegronde zedekunde doorstraalt, behoeft men slegts ten proeve aan te voeren zijne berijming van de Psalmen, door hem uit het hebreeuwsch vertaald; en zijn Roomsche ????? bewijst zijne bekwaamheid in de konst van geestig schertzen. Dit werkje gaf hij uit in 1571, en droeg het op, aan 15 Fran-  138 ALDEGRAAF. (HENDRlK) Franciscus Sonnius, Bisschop van 's Hertogenbosch, een der voornaamste Inquisiteuren in de Nederlanden; ook nog een ander werkje getijteld: Tafereel der Religions Verschillen; het welk, om de vrolijke en grappige vertellingen, waar mede het opgevuld is, van het gemene volk met gretigheid wierdt ontvangen en gelezen; ook wil men, dat de zaak der Roomschgezinden daar door geen geringe afbreuk leedt. Men getuigd verders van hem, dat hij groot vermaak vondt in het danssen, en zig gaarne met die uitspanning verlustigde; ook heeft hij getragt deze lighaamsoeffening, als niet onbestaanbaar met de pligten van een goed Christen, te verdedigen. Scali ger, in Scaligeranis secundis, voc. Marnix. Tob. Magiri, Epo-. nimol. voc. Phil. Marnixius. Crenii, Animadvers. Plilol. Part. VIII. p. 136-138. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 1036-1038. C. Saxi, Onomast. literar. Pars III. p. 466, 467. P. Bayle Diction. ed. de 1730. T. III. Art. Marnix. Van Meteren, Ned. Hist. in fol. bl. 86-93 en 240. Hooft, Nederl. Hist. bl. 340. Bor, XXXVI. Boek, fol. 60-63. Wag. Vad. Hist. VI. D. bl. 123. 125. 377-379. 412. 451. 462. 469. 498. VII. D. bl. 10. 29. 82. 83. 177. 203. 204. 398. 472. 509. VIII. D. bl. 14. 15. 181. 182. 183. 354. IX. D. bl. 16-36. J. Prins, Leven van Phil. van Marnix, in 't Leven der Nederl. Dichteren etc. I. D. bl. 3. etc. Jona Willem te Water, Hist. van 't Verbond der Edelen. I. D. bl. 56-58. Levensbeschr. van voorname Nederl. Mannen en Vrouwen. IV. D. bl. 128-136. ALDEGRAAF (HENDRIK), een Schilder en konstig Plaatsnijder, geboren te Westphalen in het jaar 1502. Hij is een leerling geweest van den vermaarden Albert Durer; en heeft een' geruimen tijd, ook zijne laatste levensjaren gesleten in de grote stad Soest, agt mijlen van Munster gelegen; ook worden nog in de kerken dier stad, vele zijner kunstige werken en schilderrijen gezien, inzonderheid in de oude kerk, in welke onder anderen een zeer fraaij geschilderd autaarstuk wordt gevonden , verbeeldende een kersnagt. Niet weinige zijner prenten zijn 'er in zwang, en worden bij de liefhebbers bewaard;  ALEMANS. (NIKLAAS) 139 waard; want hij was ook een kunstig Plaatsnijder, die met het graveerijzer de portraiten van grote Vorsten, geleerde Mannen en anderen , in 't koper gebragt heeft; ook twemalen zijn eigen afbeeldzel, 't een 1530 en 't ander 1537 gejaarmerkt; dat van Jan van Leyden, kortstondigen en omwettigen Koning van Munster en van Knipperdolling , zeer fraaij en aartig bearbeid; en behalven dezen , nog een menigte anderen Door de kunstige tekening zijner prenten, en het wel behandelen van de naakten, vreemde kledingen en zuivere snede, verkreeg Aldegraaf veel achting; ook was hij onnavolgbaar in zijne schikkingen of ordinantien. De Sweedse Gezant Spiering in 's Hage, kogt tot een hogen prijs een boekje of verzameling van 100 of daar omtrent blaadjens, in 't welk deze vermaarde meester zo vele tekeningen van zijne hand gemaakt hadt. In een woord, onzen Aldegraaf verdiend onder de klasse van voorname Schilders en Plaatsnijders ene rang te bekleden, en in ene loflijke en steeds durende gedagtenis te verblijven. Hij overleed binnen Soest, en is aldaar op een sobere en geringe wijze begraven; doch een Schilder van Munster, voormaals veel met hem gereisd en verkeerd hebbende, die hem ook nu nog levend dagt te vinden en een vriendelijk bezoek bij hem af te leggen, heeft op zijn graf een zark doen plaatzen, met deszelvs naam en het teken, 't welk hij gewoon was op zijne prenten te merken. Sandrart, Acad. Pict. P. II. l. 1. K. v. Mander, Leven der Schilders, I. D. bl. 150. ALEID, zie ADELHEID. ALEMANS (NIKLAAS), een geboren Brusselaar, was een meesterlijk Miniatuurschilder, afkomstig van zeer geringe ouders, die dagelijks zo onenig leefden, vogten en tierden, dat de jonge knaap zulks moede, op zijn twaalfde of dertiende jaar het hazenpad koos, en in Italien belandde, alwaar hij te Florence het geluk hadt, bij een braaf olieverfschilder te geraken, die hem uit mededogen in huis nam, en hem vaderlijk in de teken- en schilderkonst onderwees. Hier oeffende hij zig  140 ALEN. ALENCON. zig met aanhoudende vlijt, twaalf jaren lang; nemende als toen afscheid van zijn' weldoender, om elders zijn fortuin door het voortzetten van de konst, te gaan beproeven. Te Rome geraakte hij bij toeval in kennis met een overtreffelijk Miniatuurschilder, die hem wist over te halen, om aan de beoefening van de schilderkonst in olieverf vaarwel te zeggen, ten einde zig met zijn gantsche borst op het miniatuurschilderen toe te leggen, waar in hij ook een groot meester is geworden. Hij was een tijdgenoot van den beroemden Jacob Campo Weyerman, welke verhaalt, te Brussel naast zijn deur gewoond, en in gemeenzame verkering met hem geleefd te hebben; ook heeft deze vele bijzonderheden betrekkelijk dezen schilder, opgetekend, in zijn Levensbeschrijvingen der Nederl. Konstschilders &c. II. D. bl. 317-327. ALEN (JAN van), waarschijnelijk te Amsteldam geboren, ten minsten heeft hij van zijn vroege jeugd af, tot aan zijnen dood toe, welke in 't jaar 1698 voorviel, in die stad gewoond; was een vaardig schilder van hanen, hennen en ander gevogelte, waar in hij de schilderwijze van Melchior Hondekoeter, zo geestig en net, wist naar te bootsen, dat zijne stukken dikwils voor Hondekoeter's werden aangezien. Wagen. Beschrijving van Amsteldam. XI. St. bl. 429, 430. A. HOUBRAKEN , Schouwb. der Schilders &c. III. D. bl.320. ALEN (Mr.P. van), heeft uitgegeven, ene Beschrijving van de stad en landen van Kuik, in geschrift nagelaten door D. Parenget, in 4 Delen in 4to. gedrukt te Amsteldam in 1752. ALENCON (FRANCOIS de VALOIS, Hertog van), ook Hertog van Anjou, en broeder van Hendrik den III, Koning van Frankrijk, heeft een al te aanzienlijke rol op Neerlands Staatstoneel gespeelt, om hier niet aan enige zijner voornaamste handelingen die betrekking op onze Gemenebest hebben, te denken, en vervolgens kortelijk zijn karakter te schetzen. Toen de verschillende pogingen in het jaar 1576, en verVolgens, om vrede met den Spanjaard te maken, mislukten, zag  F. DE VALOIS Hertog van Alençon.   ALENCON. (FRANCOIS de VALOIS, Hertog van) 141 zag men met aandrang naar buitenlandse hulp om; deze werdt te vergeefs in Engeland gezogt, men nam toen op nieuw zijn toevlugt bij Frankrijk, en het gelukte, om den 13 augustus 1578 een verdrag met den Hertog van Alençon te sluiten ,waar bij onder meer andere voorwaarden, bepaald werdt: " dat hij voor Beschermer der Nederlandse Vrijheid zou uitgeroe" pen worden, mids op zijne kosten den Staten bijstaande, " met 10000 krijgsknegten en 2000 paarden, drie maanden " lang en zo de vrede dan nog niet gesloten ware, alleen" lijk met 3000 knegten en 500 ruiters." Hier op verklaarde den Hertog op den 9 september den oorlog aan Don Jan , en veroverde enige steden; doch ongenoegen opgevat hebbende, dankte hij zijn leger af, en keerde naar Frankrijk te rug. Omtrent twee jaren later, namentlijk op den 19 september 1580, werdt 'er op nieuw een verdrag met hem aangegaan, waarbij hij tot Landsheer werdt aangesteld, en den 13 januari 1581 hem een Raad uit een-en-dertig personen, alle uit inboorlingen bestaande, werdt toegevoegd. Om aan de hem opgelegde voorwaarden te voldoen, kwam Alençon den 16 augustus op de Nederlandse grenzen, verzeld van een leger uit 10000 knegten en 4000 ruiters bestaande, behalven nog enige benden , die in 's Konings soldije stonden. Hij opende zijne krijgsbedrijven met het ontzet van Kamerijk, welke stad door Parma, nu omtrent een jaar belegerd gehouden, door hongersnood , op het uiterste was gebragt. Alençon noodzaakte hem wel dra het beleg op te breken, en hij deedt toen zijne intrede in de stad, die, schoon onder 't Keizerrijk behorende, hem als haren Here hulde deedt, en zijnen eed ontving. Weinige dagen daar na, dwong hij Chateau in Cambresis tot de overgave. De Staten en de Prins van Oranje, maanden hem op 't zeerst aan, om zijne overwinningen voort te zetten, en het land van Artois in te rukken; doch het was moeite te vergeefs gespild, doordien een ontijdig geschil onder de Fransche Legerhoofden, die de een na den anderen, weigerden, tegen den aannaderenden winter, dieper in 't land te trekken, hem noodzaakte , zijn leger uit een te doen gaan, de vrijwilligen naar huis,  142 ALENCON. (FRANCOIS DE VALOIS, Hertog van) huis, en de bezoldelingen, over Calais, langs de zeestrand haar Flaanderen zendende. Intusschen hadt Alençon, terstond na 't scheiden van zijn leger, zig naar Engeland begeven, om zijn' aangevangene vrijagie met Elizabeth voort te zetten, en de banden van zijn huwelijk met die Koninginne, in persoon aan te binden. Zo ver was hij hier in gevorderd, dat de Koningin hem zo hij naderhand verzekerde, in hare brieven Mon coeur in plaats van Monsieur, dat is Mijn hart, voor Mijnheer noemde. De huwelijksvoorwaarden zelven, waren reeds sedert enigen tijd ontworpen geweest. Ook werdt de Hertog, die van verscheiden Nederlanders, en ondei anderen van Justinus van Nassau, natuurlijken zoon van Prins Willem den I, en van Marnix van St. Aldegonde verzeld, op den 1 november in Engeland aangekomen was, met groot bewijs van hoogachting, ten Hove ontvangen, zo dat velen het huwelijk als voltrokken aanmerkten. Hier te lande twijffelde men 'er niet aan, zedert dat Aldegonde aan den Prinse, en deze wederom aan de bijzondere Staten, onder anderen aan die van Holland, schriftelijk berigt hadt, hoe het huwelijk tussen de Koningin en den Hertoge, eindelijk op den 22 november gesloten was, hebbende Elizabeth aan Alençon, ten zelvden dage, enen kostbaren ring op trouwe gegeven. De Staten van Holland stelden zelvs, op aanschrijving van den Prinse van Oranje, enen openbaren dank- en vreugdedag in over dit huwelijk, tegen den 13 december. Evenwel wisten enige Engelse Groten, met name de Graav van Leicester, die de jufferschap op zijne hand hadt, door middel derzalve, het hu- ' welijk te breken, kort na dat het gemaakt scheen. Zij viel nog dien zelvden dag, der Koninginne aan met schreijen en jammeren, als of het met hare Majesteit, het rijk en den godsdienst omgekomen ware, zo deze egt voortging: de Koningin scheen hier door bewogen, en trok des anderendaags, in een geheim gesprek met Alençon, haar gegeven woord te rugSommigen willen, dat het huwelijk haar nimmer ernst geweest zij, en dat zij den handel alleenlijk zo ver had laten ko-  ALENCON. (FRANCOIS de VALOIS, Hertog van) 143 komen, om Frankrijk met Spanje in oorlog te helpen, en ALençon in de Nederlanden, met te beteren schijn te konnen ondersteunen. Ook is men van gedagten, dat de Koning van Frankrijk het huwelijk zijn's broeders niet sterk gezogt hadt, hebbende hij gevorderd, dat het voltrokken werdt, eer hij een aanvallend en verdedigend verbond wilde sluiten met Elizabeth ; doch naar welke voorwaarde de Koninginne geene oren hadt. Alençon was dan veelligt, de enigste die zijne verwagting te leur gesteld zag. De Hertog hieldt zig egter na deze teleurstelling nog in Engeland op, tot den eersten februarij 1582, wanneer hij de reis van daar aanving, door de Koninginne bijgeleid tot Kantorberri toe, die hem verders van enen aanzienlijken sleep Engelse Groten, in 15 oorlogschepen, verzellen deedt. Op den tienden, tradt hij te Vlissingen aan land, daar hem de Prins van Oranje en vele andere Nederlandse Heren, met uitbundige tekenen van blijdschap en eerbiedenis, verwelkomden. Des anderendaags deedt hij zijne intrede te Middelburg, bezag voorts de andere steden van Walcheren, en vertrok den 17den, met zijn talrijk gezelschap in 54 schepen naar Antwerpen; alwaar hij twee dagen later, op 't pragtigst ingehaald, en tot Hertoge van Braband en Markgrave des Heil. Roomsen Rijks gehuldigd werdt; wordende hem bij deze plegtigheid, door de Prins van Oranje den Hertogelijken mantel omhangen, en met den Hertogelijken hoed gedekt. Vervolgens deedt de nieuwe Hertog zijne intrede in de stad, aan welke hij op den 22sten nog enen bijzonderen eed deedt. De Gemagtigden der andere Gewesten die van tijd tot tijd te Antwerpen kwamen, werden vervolgens aangezogt om den Hertoge hulde te doen. Ook namen die van Gelderland, schoon zij te voren niet in den handel met hem hadden willen bewilligen, hem op den 3 april, tot Hertoge van Gelder en Grave van Zutphen aan. De Groninger-Ommelanden huldigden hem, kort daar na, ook als hunnen Heer, en verwierven hier van Brieven die op den 12 julij getekend waren Tot Grave van Flaanderen werdt hij niet voor den 23 augustus te Gent, ingehuldigd. Doch den titel van dit Graav-  144 ALENCON. (FRANCOIS de VALOIS, Hertog Van) Graavschap hadt hij, zo wel als dien van Hertoge van Lotharingen, Braband, Limburg en Gelder, van Grave van Holland Zeeland en Zutphen, van Markgrave des Heiligen Rijks, en van Here van Friesland en Mechelen, veel vroeger aangenomen. De Gemagtigden van Holland, Zeeland en Utrecht hadden den Hertoge egter geene hulde gedaan; 't was hun wel, kort na zijne aankomst te Antwerpen, gevergd; doch zij hadden er zwarigheid in gevonden, verklarende daar toe geenen last te hebben van hunne meesteren. De Hertog van Alençon zig nu beginnende te schikken tot de regeringe, hadt van de Prinsen van Oranje en Espinoi en andere leden des Raads van State, opening verzogt van den staat des landswaar op hem deze Heren bij geschrifte daar van volkomen opening gaven. De Roomsgezinden te Antwerpen, hebbende nu aan Alençon enen Heer van hunnen godsdienst, hadden vrije oeffening van denzelven verzogt, die hun zedert agt maanden ontzegd geweest was. Zy hadden gezien, dat de opzieners der Hervormde kerken, ter gehoor geleid door den Prinse van Oranje, terstond na de aankomst des Hertogs, zig zijner bescherming aanbevolen en gunstig antwoord bekomen hadden en zij meenden niet minder te mogen verwachten . Ook bragt de Hertog te wege, dat de Wethouderschap hun de vrije gods/ dienstoeffening toestondt in St. Michiels klooster, welk zijner Hoogheid geopend was, mids doende vooraf, den eed aan den Hertoge en aan de stad,, met afzweringe des Konings van Spanje. Te Brussel hadden de Roomsgezinden, den Hertog ook om vrije godsdienstoeffening verzogt, waar over zij van de Onroomschen gedreigd waren; hier op beval de Hertog aan dezen, op den 8 junij, de kerk van Kouwdenberg binnen 't Hof te ruimen, alzo hij aldaar haast zijnen intrek dagt te nemen ; doch men sloeg zijn gebod in den wind. Intusschen gebeurde het in 1583, dat de Hertog zig met geweld meester tragtte te maken van verscheidene Nederlandje steden, ten einde de Staten daar door te dwingen tot het inwilligen van al het gene hij hun zoude voorschrijven, dan dezen aanslag mislukte  ALENCON. (FRANCOIS de VALOIS, Hertog van) 145 te hem; en te Antwerpen daar hij het reeds dagt gewonnen te hebben, trok hij deerlijk de pot; want de burgerij aldaar, van der Fransen dertelheid, geen minde. onheil spellende, dan zij van der Spaanse wreedheid geleden hadt, vatte eenparig de wapenen op, en joeg Alençon met alle zijne Fransen uit de stad, waar van meer dan 1500 sneuvelden, onder welke zeer vele voorname edelen waren. Toen 't gevaar voorbij was, vlogen de burgers, van blijdschap elkanderen om den hals, en wenschten zig wederzijds geluk, over de behoudenis van leven, have, vrouwen, kinderen en vrienden. Men kan gemakkelijk begrijpen, hoe euvel deze schendaad van den Hertog, bij alle weldenkenden in den lande werdt opgenomen; en schoon de Staten op aandrang van den Koning van frankrijk, zig tot het aangaan van een verdrag met Alençon inlieten, ging het egter vrij huiverig in zijn werk, en zelvs sommigen, zo als onder anderen Flaanderen, wilden in 't geheel van geen verdrag met hem horen. Wat 'er verders van gekomen zoude zijn is onbekend, maar zijne dood brak alle verdere onderhandeling af. Toen hij, na de mislukking van zijnen toeleg, zig uit Antwerpen weg pakte, en zijn leger aan alles gebrek leed, moest hij over de rivier de Dijle trekken, en bij gebrek van schepen, te voet daar door waden, doordien hij zijn paard niet betrouwde, en zeer nabij hem, de Hertog van Montpensier van het zijne geworpen werdt; hier door wil men, dat hij zig ene ongezondheid op den hals haalde, die hem altoos bijbleef; zeker is het, dat hij op den 1 meij 1584, overvallen werdt van ene zware kwale van bloedvloeijing uit alle de openingen des lighaams, en hier paarde zig een gebrek aan eetlust bij; door het een en ander verzwakte hij zodanig, dat hij na zes weken gezukkeld te hebben, op den 10 junij, in den aanvang van het 31ste jaar, zijn's ouderdoms, te Chateau-Thierrij overleedt. In 't hart des Hertogs, hadt men enige plekken van knaging bespeurd, zo dat 'er bedenking rees, of hij ook mogt vergiftigd zijn en sommigen hielden de Spanjaards verdagt van deze ondaad; Mezeray zegt van hem: „ dat velen zig verbeeldden I. Deel. K dat  I46 ALENDORP. (ADOLF van) (EGBERT) (HENDRIK) dat zijn dood niet natuurlijk was; dat zijn godvrugtig en ,, christelijk uiteinde, den laster uitwiste van ongestadigheid, ,, en die van geenen godsdienst te hebben, waar mede hij ,, onregtvaardig betigt was; dat hij met zig in 't graf de tra,, nen der ongelukkigen voerde, die hem in den oorlog der ,, Nederlanden hadden bijgestaan; want hij storf met 300000 ,, rijksdaalders schuld, en de Koning wilde 'er liever 200000, ,, aan zijnen uitvaart verkwisten , dan één voor zijn schul,, den betalen." Wat zijne gestalte betreft, hij was kort, doch gezet, bruin van hair en ogen; een aangezigt dat bol, opgezwollen en bijna mismaakt was, zo door de veelheid van diepe pokputten, als door de wanschapene grootte van zijnen neus. Zo men zijn karakter door zijne daden beoirdeeld, levert het geen zeer gunstig tafereel Op; ook vindt men hem beschreven, als veranderlijk van aart; nu te streng, dan te medelijdend; grootmoedig, en teffens lafhartig; zeer schaamagtig in gevalle zijne misdaden ontdekt werden, die hij zonder overleg en met grote drift beging; voorts welsprekend, staats zugtig en onrustig. Thuani, Hist. sui temp. Lib. LXIX. p. 273. Mezeray, Hist. de France. Tom. III. Bor, Meteren, Grotius, Hooft &c. Nederl. Geschiedenissen. Wag. Vad. Hist. VI. en VII. Deel. ALENDORP (ADOLF van), gesproten uit een aanzienlijk Utrechts geslagt, was in 1595, Proost van St. Pieters kerk te Utrecht; daar na Overste Luitenant in dienst van den Staat en Gouverneur van Schenkenschans; hij hadt tot vrouwe Elizabeth Pithan, bij wien hij vijf kinderen verwekte, en stierf in 1628. A. Ferwerda, Gesl. en Wapenboek. 1785. I. D. ALENDORP (EGBERT van), vindt men in het jaar 1443, als Schepen van Utrecht op de lijst aangetekend. K. Bur MaN, Utr. Jaarb. II. Deel, bl. 24. ALENDORP (HENDRIK van) , is de eerste die men van dit geslagt vermeld vindt, op het jaar 1321. Hij droeg, met zijne huisvrouw Elizabeth, in 1327 aan den Proost van Oudmunster te Utrecht, de helft van zijne Koorn-tienden op. A. Ferwerda, Gesl. en Wapenboek, 1785. I. D. ALEN-  ALENDORP. (HEND. van) (JOH.) (LUBB.) 147 ALENDORP (HENDRIK van), is in 1481 Schepen der stad Utrecht geweest, en ter oirzaak der beroerte, Welke 'er in dat zelvde jaar in genoemde stad voorviel, is hij daar benevens vele aanzienlijke edellieden en voorname burgers uitgeweken. K. Burman, Utr. Jaarb. III. D. bl. 468. 510. ALENDORP (HENDRIK WILLEMSZ. van), is geweest Drossaard van Buren; hadt tot egtgenote Walburg, Gravinne van Nieuwenaar; hij stierf als Overste, in dienst van Koning Hendrik den IV van Frankrijk, in 1583, vele kinderen nalatende. A. Ferwerda, Gesl. en Wapenboek, 1785. I. D. ALENDORP (JOHAN van), is mede Drossaard van Buren geweest , benevens Raad en Hofmeester van Willem den I. Prins van Oranje; met wien hij in 1567 naar Duitschland trok. Hij trouwde Margaretha, Gravinne van Heinin van Wombregies, en liet haar in 1569, weduwe met vier kinderen. Ut supra. ALENDORP (LUBBERT van), Heer van Blijenburg en Abelschoten, in het jaar 1434, vermeld als Kalenderbroeder, is in 1441 en 1455, Raad, en in 1446, 1451 en 1453 Schepen der stad Utrecht geweest; in 1455 werdt hij benevens enige andere burgers, om dat zij met stads baniere gewapend op de plaatze waren gekomen, ten einde de gemene stads gilden en weiden in 1433 verkogt, weder tot haar te nemen, ontburgerd; in 1457 werdt zijn wijf Geertruyt Grawert, met verscheidene anderen uit de stad gezet, zijnde hen voor het gaan uit de stad opgelegd oirvede te doen, en te beloven niet gedurende hun afwezen met stads ballingen te spreken, of te Amersfoort of te Rhenen te komen, zullende hen, indien zij de oirvede nakwamen, en zig wijsselijk droegen, toegelaten worden , na het verloop van een half jaar wederom in te komen. Waar in hunne misdaad bestaan heeft, wordt niet gemeld, alleenlijk staat 'er, zulks om besten wil geschiedt te zijn. Uit zijn eerste huwelijk met Elizabeth Freis van Dolre, liet hij bij zijn overlijden, in het jaar 1468, drie zonen en ene dogK 2 ter  348 ALENDORP. ALENSON. ALEYD. ALFEN, ter na. K. Burman, Utr. Jaarb. II. D. bl. 2. 97. 116. 184. 223. 264. 291. 348. ALENDORP (LUBBERT van), Heer van Blijenburg en Abelschoten, zoon van Willem, beschreven onder de ridderschap en edelen van Utrecht, hadt in zijn eerste huwelijk tot vrouwe Johanna de Gruiter, en daar na Hadewich van Huchtenbroek, bij welke hij ene dogter naliet, Hillegonda, die in huwelijk trad met Johan van Abcoude van Wyk. A. Ferwerda, Gesl. en Wapenboek, 1785. I. D. ALENDORP (WILLEM van), die Heer van Blijenburg en Abelschoten, en tevens Kastelein te Duurstede was, trouwde met Hillegond van Baarn, stierf in het jaar 1460, en liet een zoon na, Lubbert genaamd. Ut supra. ALENSON (HANS), is Leraar onder de Mennoniten geweest, eerst te Delft, en vervolgens te Haarlem; men vindt de tijd van zijne geboorte noch sterven aangewezen. Enige van zijne schriften, meest in twistredenen bestaande, zijn in het tijdvak van 1626 tot 1630, gedrukt. H. Schyn, Hist, der Mennoniten. III. D. bl, 129, ALEYD, is de naam van een vrouwspersoon, die even als Herostrates door het in brand steken van Diana's tempel te Ephesen, door hare pogingen om in 1588, te Enkhuizen, 's lands schepen door vuur te vernielen, haren naam heeft vereuwigd. Hare voorgenomen wandaad , wierdt gelukkig tijdig genoeg ontdekt, om die te verhinderen. Na in hegtenis genomen te zijn en het feit beleden te hebben, werdt zij verwezen, om door stads dienaars, met een schip op de borst, de stad te worden rondgeleid, en voor den tijd van twaalf jaren gebannen; welk vonnis zij op den 6 julij van 1588 onderging. Brandt en Centen, Hist. van Enkhuizen, I. D. bl. 250. ALEYD LEYSTINGH, zie LEYSTINGH. ALFEN, zie ALPHEN. ALFEN (KORS JANSZOON van), Haringkoper te Rot ter-  ALKEMADÈ. (KORNELIS van) 149 terdam, was een der saamgezworen met Willem VAN OldenBarneveld, Heer van Stoutenburg, jongsten zoon des Advokaats, die om het grievend leed, zijnen braven grijzen vader aangedaan, te wreken ; in het jaar 1622 de snode onvoorzigtigheid hadt, van enen aanslag op het leven van Prins Maurits te smeedden. Ik vinde ook nog als een medepligtige van dezen aanslag vermeld, Klaas Janszoon van Alfen gewezen Schout van Zevenhuizen, die geld tot de uitvoering van dit heilloos bedrijf zoude verschaft hebben, of nu deze een broeder of naastbestaande van Kors geweest zij, is mij niet gebleken. Wag., Vad. Hist. X. D. bl. 451. ALKEMADE, is de naam van een oud adelijk ridderlijk geslagt in Holland, waar van het Stamhuis of Kasteel, zo vermaard in 's Lands Geschiedenissen, in 't oosteinde van het dorp Warmond, in Rhijnland, niet verre van Leijden is gelegen de tijd van deszelvs stigting is onzeker, doch het blijkt, dat 't lang voor het jaar 1320 in wezen is geweest. Het oude gebouw, waar van dit geslagt zijnen naam ontleend, reeds voor lang verwoest zijnde, is 'er een ander op deszelvs puinhopen gestigt, liggende rondsom in gragten, met een fraaije valbrug, een ruim voorhof, en twee zeskante torentjes op de hoeken, Lang is dit huis bezeten door de afstammelingen van dit geslagt; in 1725, behoorde het nog aan Floris vak AlkeMAde, Here van Maneger en oud Alkemade. ■ Ons bestek laat niet toe, hier omstandiger over te handelen; weetgierige lezers, zullen zig ten dezen aanziene kunnen voldoen , met het Vaderlandsch Woordenboek van J. Kok te raadplegen, alwaar in het II. Deel, bladz. 603 enz., naauwkeurige tafels van dit zo beroemd geslagt zijn te vinden. ALKEMADE (KORNELIS van), was in 't jaar 1562 Pen. sionaris van Dordrecht, en twee jaren later Van Haarlem. Hij behoorde mede onder de tekenaars van het Verbond der Edelen in 1565. • Wag., Vaderl. Hist. VI. D. bl. 120. ALKEMADE (KORNELIS van), werdt op den 11 meij K 3 van  150 ALKEMADE. (KORNELIS van) van 't jaar 1654 geboren, en was een der oirdeelkundigste onderzoekers en der ijverigste naspoorders van de Nederlandsche Geschiedenissen en Oudheden, wiens lettervrugten ook bij de nakomelingschap, zijnen naarn altoos met eerbied en dankbaarheid zal. doen gedenken. Te midden van het waarnemen een's ambt, welkers beoeffening vrij wat tijd spilde, besteedde hij zijne snippeluren, om uit bijkans vergetene schuilhoeken, den schat van Bataafsche Oudheden op te sporen, dien hij ons heeft nagelaten. De werkzame post van eerste Kommis der Convoijen en Licenten te Rotterdam,, verhinderde hem niet, om in 't jaar 1699, zijne verhandeling over 't kamprecht/ in 't licht te geven; behelzende de aloude en opperste regtsvergadering voor den Hove van Holland, onder de eerste Graven, midsgaders den oirsprong, voortgang, en 't einde van 't kampen en duëlleren; zijnde dit laatste, als een noodwendig bijvoegzel van het eerste, door deszelvs schoonzoon, Mr. P. van der Schelling, bij de derde uitgave in 1740, 'er bijgevoegd; en deze laatste druk, die na des schrijvers dood is uitgegeven, heeft men meer als een derde vermeerderd. Bijna ter zelver tijd, in 1699 namelijk, kwam door zijne bezorging in 't licht, de Rijm-Kronijk van den alouden Melis Stoke, onder den tijtel, van Hollandsche Jaarboeken of Rym-Kronik van Melis Stoke, behelzende de Geschiedenissen des Lands onder de Prinsen van 't eerste Huis, tot den jare 1337. Dit werk is voorzien, met de afbeeldingen van alle de Hollandsche Graven, geschetst naar de aloude schilderijen der Karmeliten te Haarlem, nevens verscheidene egte Bijlagen, betreffende den waren toestand der geschillen tusschen Graav Floris den V, en de Hollandsche Edelen; midsgaders de beeldtenisse van Gerard van Velsen; en andere oude fraaijigheden, nimmer te voren in 't licht gebragt; alles met nodige uitleggingen opgehelderd door onze Alkemade. Het is te Leijden gedrukt in het jaar 1699, in klein folio. Schoon nu Melis Stoke naderhand met een schat van taalen oudheidkundige aanmerkingen, door den Heer B. Huyde co-  ALKEMADE. (KORNELIS van) 151 coper, tot dienst der beoeffenaars van de vaderlandsche geschiedenissen, is in 't licht gegeven; zal egter de druk van Alkemade altoos hare waarde behouden, door de fraaije en egte afbeeldzels van de Graven, daar het mede opgesiert is. Een jaar later, dus in 1700, gaf dien arbeidzamen geest in het licht, de Muntspiegel der Graven van Holland etc., in klein folio, te Delft gedrukt; en doordien dit werk in zig bevat ene korte beschrijving der Prinselijke levensbedrijven ; van den eersten tot den laatsten Graav toe, kan men het te regt den naam geven, van ene Geschiedenis der Hollandsche Craven, waar bij de afbeeldzels van alle de Gravelijke Munten zijn gevoegd, van Floris den III. af, tot aan Filips den II, ingesloten. Ook maakt de schrijver in het voorberigt van dit werk gewag, van het regt en de voorregten, door de Hollandsche Graven, ten aanzien van de Munten verkregen; egter met die voorwaarde, dat de bepaling van 't gehalt en den lopenden prijs, verbleef aan het gezag en de goedkeuring der Staten , bij wien dit als een deel der opperste magt berustte, en door hen zelvs onder de heerszugtigste Vorsten, altoos is vast gehouden. Hier op volgde in 1713 een boek van minder vertoning, doch van geen geringer nuttigheid, ten tijtel voerende; InLeiding tot het ceremonieel der Begraafnissen en der Waperkunde / uit deszelvs oirspronklykheid aangewezen en opgehel dert / in 8vo., te Delft gedrukt. Volgens getuigenis van den schrijver, in zijn voorberigt, strekt dit werk alleen tot eneinleidinge of schets, voor hun die meerder tijd en lust hebben, om uit het overschot der vaderlandsche oudheden, den landgenoot meerder lichts wegens de plegtigheden en gebruiken te verschaffen; doordien zij, die de kennis van gebruiken en plegtigheden der voorouderen van klein gewigt achten, grovelijk missen, en tonen van hun eigen vaderland te ontaarten. In het jaar 1732, kwamen de Nederlandsche Displechtigheden uit, beslaande 3 Delen, in 8vo., en verrijkt met velerlije afbeeldingen, inzonderheid van drinkhorens, bekers, pokalen K4 en  152 ALKEMADE. (KORNELIS van) en glazen, die om derzelver oudheid, en opheldering die zij aan de geschiedenis van ons land bijzetten, zeer merkwaardig zijn. Dit werk bevat teffens een keurige beschrijving, van de plegtigheden, die bij geboorte-, doop-, begraaffenis en andere maaltijden in ons land plegen in gebruik te zijn' zijnde daar teffens bijgevoegd, de plakaten en reglementen door 's lands Vaderen genomen, om de ongeregeldheden en verregaande slemperijen, die daar bij niet zeldzaam in zwang gingen, te beteugelen. Dit leerzame boek, waar van Alkemade, weinig meer dan de schets heeft vervaardigd, is vervolgens door deszelvs schoonzoon, Mr. P. van der Schelling, uitgewerkt en voltooid. In rang volgt hier op, -zijn werkje in 8vo. gedrukt, getijteld: Jonker Fransen oorlog/ of Rotterdamsche Heldendaden/ onder de Stadboogen van Jonker Frans van Brederode , met egte meest ongedrukte bewijzen bekragtigd. In dit boekje vindt men een verhaal, van het gene gedurende de jaren 1488 en 1489, in den zo beroerenden twist der Hoeksen en Kabbeljauwsen, in en omtrent Rotterdam is voorgevallen In deze voor den lande zo langdurige als schadelijke verdeeldheid, vondt hij in 't gemelde tijdvak, ruime stoffe, zijne lezers met wetenswaardige zaken bezig te houden, voorgevallen, in die ten dien tijde onbemantelde stad. Dit verhaal betuigd hy, samengesteld te hebben, uit de aantekeningen en handschriften , van een toenmaals levenden naauwkeurigen aantekenaar. Zie Sluis (Willem van der). Nu zijn wij gevorderd tot de laatste lettervrugten van onzen Alkemade, die in zijn klimmende ouderdom, een nog uitgebreider werk ondernam, als alle de vorigen, die wij aan zijne pen hebben te danken; ik bedoele zijne Bescherming van de Stad Briele en den Lande van Doorn / een werk bij alle oudheidminnaars en onderzoekers van 's lands geschiedenissen in grote achting; hetzelve is gedrukt in folio, te Rotterdam in 1729, en met enige hoofddelen, bijvoegzels en aantekeningen, van zijn meergemelden schoonzoon P. van der Schelling, vermeerderd. Schoon  ALLARDUS. ALLART. (HENDRIK) 153 Schoon geen werk van hem zelv' zijnde, kunnen wij egter niet voorbij te gewagen , hoe veel nuts deze ijverige schrijver, Aan de tweede en derde veel verbeterde uitgaven van A. Pars, Katwijkse Oudheden heeft bijgedragen; men ontwaart zulks in de voorreden van dat boek en in het werk zelve; ook blijkt zulks uit aangehaalde blieven, tusschen Alkemade en Pars daar over gewisseld; en inzonderheid is voor hem lofwaardig, het getuigenis dat Pars 'er zelve van geeft, hier in bestaande: „ de Heer Kornelis van Alkemade, voornaam verzame„ laar van alles wat tot de liefhebberij der Nederlandse Oud„ heden behoord, gemeenzaam eertijds met den Heer Joachim „ Oudaan; naarstig onderzoeker in 't bijzonder Van de oude lands handvesten, brieven der Graven; opzoeker, uitleg„ ger, en konstig aftekenaar met de pen van de Hollandse „ Gravelijke Munten, die wij uit de Boekzaal (Naamrol van „ Batavische Schrijvers), eerst hebbende leren kennen, zedert „ op de emstigste manier, met onvermoeide brieven te wis„ selen en boeken toe te zenden, heeft gelieven voort te drij ven enz." Doch te midden van dezen arbeid, bezweek onze Alkemade, en werdt op den 12 meij 1737, door de dood van zijnen werkzamen post afgelost, in den ouderdom van 83 jaren en een dag. Burmanni , Trajectum eruditum. pag. 363. C. Saxi , Onomast. literar. Pars V. p. 511, A. Pars, Naamrol der Bat. en Hollandse Schrijvers, bl. 456, 457. ALLARDUS, zoude in rangschikking geweest zijn, de derde Heer van Voorn, en geregeerd hebben, van 't jaar 1179 tot 1203, dus 23 jaren het bestier over die landstreek in handen gehadt hebben. K. v. Alkemade, Beschr. van den Briel &c. I. D. bl. 195. aant. I. ALLART (HENDRIK), een hups man uit den eersten Burgerstand, is in het jaar 1560 of daaromtrent, Schepen te Leeuwarden geweest. Doordien hij de hervorming was toegedaan, en de burgerlijke vrijheid met al zijn vermogen beschermde, welke deugden in die beroerde tijden voor majesteitsschennis werdt gehouden, wierdt hij genoodzaakt, ten einde groter onK 5 hei-  154 ALLEMAN. (JOH. NIKL. SEBAST.) heilen te vermijden, zijn vaderstad te verlaten, en ene veiliger verblijsplaats te zoeken. Zeer waarscbijnlijk voegde hij zig toen, bij vele andere zijner verdrukte lotgenoten, die de wijk naar Groningen namen , met den toeleg, om zig van die stad meester te maken. - Aantek. van den oud Raadsheer Marius van Burmania. ALLEMAN (JOHANNES NIKLAAS SEBASTIAAN), in leven Hoogleraar in de Wijsbegeerte en Wiskunde te Leijden , is te Lausanne geboren , alwaar hij ook heeft gestudeerd, en als Proponent in de Theologie aangenomen. Zijnen akademischen loop met roem in zijn vaderstad volbragt hebbende, begaf hij zig naar Leijden, en geraakte bij den groten Wijsgeer 's Gravesande in huis, om tot Mentor en Onderwijzer van zijn' beide zoons te verstrekken. Onder het getrouw waarnemen van de pligten, die zulk een zwaarwigtigen post van hem vorderde, bevlijtigde hij zig met ijver in de beoeffening van alle de delen der wijsbegeerte, inzonderheid wat de proefondervindelijke Natuurkunde betreft, waar toe hij niet weinig wierdt geholpen, door de schat van natuurkundige werktuigen die zijn' Mecenas bezat, en waar van hij ook het openbaar en bijzonder onderwijs zig met alle vlijt te nutte maakte. Op den 3 maart 1747, wierdt Alleman door Frieslands Staten beroepen, als Hoogleraar in de Wijsbegeerte, te Franeker, in plaats van Godefridus du Bois; welke post hij egter maar twee jaren heeft bekleed, wordende in 1749 in die zelvde hoedanigheid, aangesteld op Leijdens Hogeschool, daar hij tot zijn dood toe verbleven is. Onze Hoogleraarwas inzonderheid ook een groot beoeffenaar der Natuurkunde, waar van hij merkbare blijken heeft gegeven, door zijne aantekeningen, gevoegd bij de Natuurlijke Historie van Buffon. Hij hadt ook een Kabinet van natuurlijke zeldzaamheden, voor zig afzonderlijk verzameld, 't gene verder door hem ten gemenen nutte, reeds zedert een' geruimen tijd, in ene zaal, agter het Akademie-Gebouw en daar aan behorende, geplaatst was. Dit Kabinet is na 's mans overlijden, door deszelvs nagelatene weduwe, Vrouwe Magdalena Crommelin, in het jaar  ALLERTZ. ALMA. ALMAREZ. 155 jaar 1788 geheel in eigendom aan de Hogeschool afgestaan. Van welk een en ander, Curatoren ene dankbare geheugenis, hij de Nakomelingschap hebben willen bewaren, door het doen plaatzen van de volgende inscriptie, met vergulde letteren in opgemelde Kabinet-Kamer: HlC nature thesaurus Et orti & incrementi debet viro Clarissimo Professori J. N. S. Allamand, Phil. & Mathes. in hac Academia, qui suuirt in eo amplificando stadium non putavat rectius posse declarari, quam, luculentis ejusdem generis copiis, quas sibimet ipse privatim collegerat, liberaliter in commune conferendis, quam donationem Matrona nobilissima Magd. Crommelyn past mortem mariti consummavit. Hoc Curatores & Urbis Consules haec Tabula ad posteros testatum esse voluerunt. E. L. Vriemoet, Ath. Frisiac. p. 863. Boekz., 1747. a. bl. 333. Konst- en Letterbode, I. D. bl. 13. ALLERTZ (ANDRIES), een braaf vaderlander, die zijn leven aan het beschermen daar van opofferde. Hij bekleedde gedurende het beleg van Leijden, door de bloeddorstige Spanjaarden in 1574, de gewigtige post van Kollonel en Kapitein van de Burgerij, en sneuvelde bij ene uitval, dapper voor de vrijheid strijdende. Bor, Ned. Oorlogen, VII. Boek, fol. 22. ALMA (EILARD van), een Fries van geboorte, werdt zonder enig ander onderwijs als eigen oeffening, zeer bedreven in de griekse en latijnse talen; en hadt teffens de roem gekregen, van een bekwaam Digter te zijn, waar van zijn digtstuk den Reuzensirnt genaamd, in 1587 zijnde een jaar na zijn overlijden, in 4to. onder den tijtel: Bellum Gigantum enz. is gedrukt. Zijn' dood werdt met een iijkdigt vereerd, door Ludolf van Deventer, 't welk tot opschrift voert: Memoritae & honori praestantissimi Poeta Eilardi ab Alma. Suffr. Petri, Descript. Frisiae. ALMAREZ (JODOCUS van), geboren in het Brabandse dorp Londerzeel, was zulk een ijverig voorstander van het kloos-  156 ALMELOVEEN (THEOD. JANSSON. van) kloosterleven, dat hij zijne aanzienelijke tijdelijke waardigheden en grote goederen, vaarwel zeide, om den monnikskap in het klooster der Franciskanen op te zetten. Vervolgens werdt hij Priester, en bediende de kerk te Zepteren, in die hoedanigheid; eindelijk verkreeg hij de waardigheid als Biegtvader, van 't Nonnenklooster te Steijnart. De tijd die hem van 't waarnemen zijner bediening overschoot, besteedde hij in 't beoeffenen der Godgeleerdheid, en schreef veelvuldige Boeken. F. Sweertii, Athenae Belgica. ALMELOVEEN (THEODORUS JANSSONIUS Van), werdt geboren te Meijdrecht in het Stigt van Utrecht, den 24 julij 1657, toen zijn vader als Predikant te Zegveld en Meijdrecht stondt; zijne moeder was Maria Janssonius. Na dat Theodorus door bekwame meesters in de beginzelen der wetenschappen was onderwezen, Vertrok hij naar de Hogeschool van Utrecht, alwaar hij zig ongemeen vlijtig oeffende, en het onderwijs genoot van de vermaarde Hoogleraren Gravius, de Vries , Leusden, Vallau en Munniks. Na alhier gedurende vier jaren met een onafgebroken vlijt, in velerleije wetenschappen inzonderheid in de Griekse taal en de Geneeskunde gestudeerd te hebbon, werdt hem in 1680, de waardigheid van Doktor in de Medecijnen opgedragen, en hij zette zig toen te Amsteldam neder, ter uitoeffening van die wetenschap. In 1687 trouwde hij met Aletta Katharina Immerzeel, wiens vader de Burgemeesterlijke waardigheid te Gouda bekleedde, werwaards hij zig ook toen met 'er woon begaf, makende aldaar enen groten naam, door het uitgeven van verscheidene boeken, die bij de liefhebbers van studie nog in achting worden gehouden. In 1697 werdt hij tot Hoogleraar in de Griekse taal en Geschiedenissen aan de Gelderse Akademie te Harderwijk beroepen; en in 1702 in de Geneeskonst; met welke waardigheid bekleed, hij in het jaar 1712 te Amsteldam overleed, nalatende ene schone verzameling van handschriften. Onder anderen bezat hij ook alle de uitgaven van Quinctilianus, waar van men de lijst vindt in de Histoire Critique de la Republique des Lettres de Jean Masson, Tom. V. Art.  ALMONDE. (ABRAHAM van) (FILIPS) 157 Art, XI. dien hij bij uiterste wille aan de Hogeschool van Utrecht versprak, en zijne andere Boeken, die groot in aantal en keurig verzameld waren, legateerde hij, aan Heer Hendrik. van Sypestein. Joh. Fabricii, Hist. Biblioth., Part. II. p. 268. Sincerus Hollandus , (h. e. Petrus Burmannus, major) in Missellan. Observ., Vol. V. Tom. III. p. 138, 139. C. Burmanni, Trajectum eruditum, p. 7-10. C. Saxi, Onomast. literar., Pars V. p. 299, 300. Dav. Clement, Bibliot. curiouse, Tom. I. pag. 202--204. Paquot, Memoires literaires, Tom, I. p. 94-103. bij wien men ene volledige optelling van zijns menigvuldige uitgegevene schriften aantreft. L. van Bentheim, Ned. School- en Kerkstaat, II. D. bl. 444 en 445. ALMONDE, is de naam van een aloud adelijk geslagt in Holland, 't welk is gesproten uit den huize der oude Baanderheren van Stryen, en van het Ambagt van Almonde , 't welk pleeg te leggen in de verdronken Weert van Zuidholland, in 't oosten van Hoekenessen etc. Verscheidene voorname manmen heeft dit geslagt, wiens oirsprong men tot in 't jaar 1380 doet opklimmen , voortgebragt, waar van wij hier de voornaamste zullen melden, ALMONDE (ABRAHAM van), werdt op zijn vaderlijk slot Altona, nabij Delft geboren. Zijn vader was Johannes van Almonde, gehuwd aan Petronella van der Werven, afkomstig uit het edel geslagt van dien naam. Onze Abraham zijne letteroeffeningen voleindigd hebbende, werdt tot verscheidene aanzienlijke ambten geroepen; ook ontmoet men dikmaals zijn naam op de lijst der Burgemeesteren van Delft, als mede op die der Hoogheemraden van Delfland; veelmalen was hij lid van de Statenvergadering van Holland, ook Raad van de Admiraliteit te Rotterdam, eindelijk Curator der Leijdse Akademie. Om zijne Hollandsche zedigheid, gulle vriendelijkheid, en brave opregtheid, werdt hij van een ieder bemind, en daaalde in 't jaar 1594 met dien roem ten grave. Van Leeuwen, Bat. illustr. bl. 845. ALMONDE (FILIPS van), Lt. Admiraal van Holland, werdt  werdt in 1646 in den Briel geboren; de Vice-Admiraal Witte Wittezoon, in 't jaar 1658 in den Zond gesneuveld was zijn' oom, In 't jaar 1665 werdt Almonde, na alvorens vier jaren de zee bebouwd, en verscheidene proeven van dapperheid en bekwaamheid gegeven te hebben, tot Luitenant bevorderd op het schip van Kapitein Kleidyk, dat mede een oom van hem was, en een man wiens nagedagtenis lof verdiend, doordien hij daar anderen hunnen pligt schandelijk verwaarloosden, zig als een man van eer en moed gedroeg, wiens voetstappen ook door Almonde gedrukt wierden. Kort hier op werdt hij tot Kapitein bevorderd, en voerde in den berugten zeeslag die op den 11 junij 1668 en drie volgende dagen, voorviel, bevel over het schip Dordrecht, onder het eerste eskader van den Lt. Admiraal M. de Ruiter, Grotelijks deelde Almonde in den lof daar bij behaald, zo wel als in de andere zeeslagen, in dat zelvde jaar voorgevallen, waar in, hij zig zelven altoos gelijk bleef, zo wel ten aanzien van bedaard beleid, als onverschrokkene dapperheid, ter behoudenis van zijn vaderland; en ofschoon niet alle ondernemingen even gelukkig slaagden, werden die egter in 't volgende jaar ruimschoots vergoed, door den zegenrijken togt en landing op Chattam, waar door Engeland als benard, genoodzaakt werdt de vrede te Breda te sluiten. In het noodlottige jaar 1672, vondt Almonde wederom ruime stof om nieuwe lauwrieren te plukken; want in den vermaarden zeeslag welke op den 7den junij voorviel, verloste hij den Admiraal de Ruiter van twee branders die op hem aanhielden, en zijn schip dreigden te vernielen. In september 1673, werdt hij Kommandeur van ene vloot, voor Goeree leggende, en in october Schout bij Nagt, voor 't kollegie van Rotterdam. Na dat in 1676 de Admiraal de Ruiter , omtrent Palermo gesneuveld was, ontving Almonde bevel van den Staat, om over land naar Napels te reizen, werwaards de vloot met het lijk van den Admiraal, gekeerd was, en het bevel daar over te aanvaarden ; na de baaij van Kadix aangedaan te hebben, keerde hij met de vloot naar het vaderland te rug. In 1677, bragt Al 158 ALMONDE. (FILIPS van)  ALMONDE. (FILIPS van) Almonde niet weinig toe tot de zege, door Korn. Tromp, op de Zweedse zeemagt behaald, waar door Denemarken buiten gevaar wierdt gesteld. Groter roem nog behaalde hij in 1692 , toen hij tegens den Fransen vlootvoogd Tourville , op de hoogte van kaap la Hogue sloeg, en een' volkomen overwinning op hem behaalde, wordende de gelukkige uitkomst daar van, aan Almonde's goed beleid toegeschreven. Niet minder lof en eer, heeft dien zeeheld behaald, in de zo beroemde togten naar de Franse en Spaanse kusten , inzonderheid in de verovering en vernieling van de Spaanse Westindise vloot, te Vigos; want schoon den Engelsen Admiraal Roocke , benevensde meeste vlagofficieren van de beide vloten, op het gevaar aandrongen, om op die gevreesde kust, doordien het faisoen te verre verlopen was, de Spaanse en Franse vloten aan te tasten; wist egter de Admiraal Almonde hen in zijn gevoelen over te halen, met de mooglijkheid der onderneming te betogen; ene gelukkige uitkomst bekroonde ook zijne raadgeving, en verstrekte hem tot geen geringe eer, doordien zijn naam zedert dien tijd, door gantsch Europa is beroemd geworden. Men verzekerd dat onze Almonde door het gebulder van 't geschut, in een der zeegevegten dien hij bijwoonde, tot zulk een' trap het gehoor hadt verloren, dat hij daar van doof wierdt, 't welk hem tot zijn' dood toe zoude zijn bijgebleven. Voorts wordt hij geschetst, als beleefd en minzaam van aart, eerlijk en manhaftig, doch teffens bezadigd van gemoed; dat hij ook nog groter blijken van zijne dapperheid zoude gegeven hebben, ten minsten gedurende het tijdperk dat hij Lt. Admiraal was, hadt men hem vergund met sterker vloten in zee te verschijnen; dan de staatkunde van die tijd scheen het veiliger te achten, met kleine smaldelen malkanderen afbreuk te doen , dan met grotere vloten de gantse zeemagt op de bruissende wateren te wagen. Zijn leven waar aan altoos met eerbied en dankbaarheid voor de diensten aan den vaderlande bewezen, zal gedagt worden, heeft hij die zo mcnigmalen aan doodsgevaren is blootgesteld geweest, vreedzaam op de bed spon 159  160 spoude geëindigd, den 6 januarij 1711, op zijne hofstede Haaswijk bij Oestgeest, in den ouderdom van 66 jaren en 10 dagen; en is vervolgens in de Katrina kerk van den Briel begraven , alwaar hem naderhand door zijne beide neven, zoons van zijnen broeder Jacob van Almonde, ene heerlijke graftombe is opgerigt, met een ijzeren hek afgescheiden. Alkemade, Beschr. van den Briel, I. D. bl. 54. 55. 104, Brandt, Leven van de Ruiter, op verscheidene plaatzen. Wag. Vad. Hist. XIV. D. bl 25. XV. 381. XVI. 152. 169. 172. XVII. 170. 196. 267. ALMONDE (JACOB van), was de grootvader van Abraham, Hoogheemraad van Delfland, Stadhouder der Lenen van Lek en Polanen, bezat in eigendom de hofstede Wena in Maasland, en van het slot Altona buiten Delft; zijne vrouwe was Katrina Eversdyk. Men vindt hem opgetekend als Raad in den Hove van Holland, zedert het jaar 1478 tot in 1504, wanneer hij overleed, nalatende 7 kinderen. - A. Ferwerda, Nederl. Gesl. en Wapenb., 1785. I. D. ALNOSIUS (JOHANNES), geboortig van Brugge in Flaanderen, bloeide omtrent het jaar 1558. Hij was een groot kenner der Griekse en Romeinse Oudheden, blijkende zulks uit zijne in druk gegevene verhandeling: De antiquis Nummis et Marmoreis inscriptionibus. - G. M. Konig, Biblioth. vet. et nov. ALOUD of ALAND, bekleedde ingevolge de lijst dar Bailjuwen van Zuidholland, geboekt bij P. Balen, Besch. van Dordrecht, bl. 7. dit ambt in 1299; het gedrag dat Wolferd van Borsselen voerde met Graav Jan de II, was oirzaak van zijn ongelukkig einde, en teffens van dat van Bailjuw Aloud. Zie hier hoedanig het geval, ingevolge 's lands geschiedenissen van die tijd, zig heeft toegedragen: Dordrecht hadt, zo wel als andere steden, bij brieven van Koning Willem, Grave van Holland, het voorregt bekomen, " dat de " misdaden aldaar begaan, nergens anders, en door niemand " dan door Schepenen der stad, beregt mogten worden." Dit vindt ALMONDE. ALNOSIUS. ALOUD.  ALOUD of ALAND. 161 vindt men bij Beverwyk , Beschr. van Dordrecht, bl. 303, doch ook nergens anders; ook wordt 'er in ene Handvest, door denzelvden Koning Willem, in 't jaar 1252 verleend, geene andere dan Schepenen genaamd, om zelvs zonder hoger beroep vonnis te vellen. Hier te boven nog werdt 'er duidelijk in verklaard, ,, dat Schepenen blijven zouden in het regt, waar in ,, hunne voorzaten plagten te zijn :" welk regt, naar alle waarschijnlijkheid, geen ander geweest is, dan het regt, om misdaden te Dordrecht begaan, ook alleen aldaar, door Schepenen te doen beregten, Aloud, aangezet door Wolferd, ondernam in 't jaar 1299, enig inbreuk op dit voorregt te doen. Men hadt te Dordrecht enige misdadigen in hegtenis, over welke de Baljuw eene stille waarheid gelijk men toen sprak, bezitten wilde. De Schepens van begrip, dat hun dit regt alleen toekwam, wilden 'er zig ook van bedienen; gelijk zij deden. Terwijl dezen met de regtsvordering bezig waren, kwam Wolferd van Borsselen, van den Grave verzeld, te Dordrecht. Hij eischte terstond, dat hem de stukken van 't geding overhandigd werden, voorwendende dat de zaak tot 's Graven regtbank beboorde. Waar in de misdaad der gevangenen bestaan hebbe blijkt niet klaar, zeker is 't, dat Schepenen de stukken weigerden over te geven, ernstiglijk bewerende, dat zulks met hunne voorregten streedt. Wolferd , hier over gestoord, dreigde de Schepens met de gijzeling, en beval enigen van hen den Grave te volgen, die terstond hier op, over Delft naar 's Hage vertrok. Die Schepens, welken Wolferd geboden hadt, te Delft te komen, liepen om het voorstaan hunner voorregten, meest bij hem in 't oog; men was hierom te Dordrecht van begrip, dat zij niet onverzeld moesten vertrekken; hen werden derhalven een goed getal van Gemagtigden uit de Wethouderschap toegevoegd, zo dat zij in 't geheel tien of twaalf sterk waren. Jan de Molenaar en Pieter Heren Tielemans zoon, zijn de enigsten dezer Gemagtigden, welken men met naam en bijnaam genoemd vindt. Nog drie anderen, Jacob, Hein en Pauwels, worden naar het eenvoudig gebruik dier tijden, alleenlijk bij I. Deel. L hun  hunne voornawen beschreven ; van welken drie de twee laatsten meest tot bescherming van de voorregten geijverd hadden; ook bleven zij te Delft, terwijl enigen der anderen den Grave in 's Hage kwamen spreken, Na dat zij enigen tijd vertoefd hadden, alzo Graav Jan buiten Wolferd, die eerst niet ten Hove was, geen besluit kon nemen, vroeg men hen, naar de andere Afgevaardigden, in 't bijzonder naar Hein en Pauwels , die nog te Delft waren. Dit deedt hen vermoeden. dat men iets args met deze twee voor hadt, die hier van gewaarschouwd, terstond naar huis keerden. De Graav en Wolferd begaven zig ook kort hier op, naar Delft, waarschijnlijk met oogmerk om de twee ijveraars te doen vatten. Doch toen men vernam dat zij vertrokken waren, werdt 'er voor de Delftsche Wethouderschap, over 't geschil gehandeld, niet zonder veel hevigheid van wederzijden. De Baljuw Aloud boodt aan, in een kampgevegt te willen treden, tegen elk die 't met de Schepens hield; doch die van Delft oirdeelden, dat men der steden voorregten, aan den uitslag van een kampgevegt, niet behoorde te wagen; dit niet lukkende, wendde men het over een andere boeg. Hein en Pauwels werden in 't ongelijk gesteld, om dat zij den Grave niet hadden durven afwagten; men kreet dit voor wederspannigheid uit, en nam het zo euvel , dat de Graav de stad Dordrecht met zijne hoogste ongenade dreigde, en verstoord naar 's Hage keerde. De Afgevaardigden van Dordrecht wederom thuis gekomen zijnde, en verslag gedaan hebbende van 's Graven bedreigingen, nam men dezelven zo zeer ter harte, dat men besloot zig in staat van tegenweer te stellen, en men nam alle zodanige maatregelen bij der hand, die dienstig geoirdeeld werden om zig tegens den Grave, of liever tegen Here Wolferd en de Baljuw Aloud, sterk te maken, 't Leedt ook niet lang , of de stad werdt belegerd; en Aloud , wien 't huis Kraaijestein, te Slijdrecht boven Dordrecht gelegen, aanbevolen was, hadt den stroom met paalwerk belemmerd. Ene enkele kogge onder zijn bevel staande, bij nagt ondernomen hebbende de stad te naderen, verwekte zo veel opschudding on ALOUD of ALAND,  ALPHEN. onder de burgerije, dat elk te wapen liep, en zowel te water als te lande, ter stad uit, naar Kraaijestein toog, het welk zij niet vermeesterden, maar egter verscheidene aan de zijde van Aloud deden sneuvelen. Wolferd hier van door Aloud kennis gekregen hebbende, besloot deze, met den Grave naar Zeeland te vertrekken, en aldaar heirvaart tegen Dordrecht te beschrijven. Hij stelde zulks ook te werk, doch liet vervoeren des Graven was zo dra niet rugtbaar geworden, of alles geraakte in 's Hage op de been; men vervolgde en agterhaalde hen; en de Graav was ras te bewegen om te rug te keren, doch Wolferd die bij hem was moest zig gevangen geven, en werdt naar Delft gevoerd, en op 't Steenhuis gebragt. Intusschen was de Delfsche gemeente, die met enen bitteren haat tegens hem was ingenomen, op de been geraakt, en voor 't Steenhuis samen geschoold; ook duurde het niet lang, of 'er ging een kreet op: levert ons den Verrader, of wij steken 't Steenhuis in den brand. Die van binnen , 't zij zij zo wel als 't volk, Wolferd's dood zogten, of gelijk zij voorgaven, voor 's volks woede bedugt waren, besloten hem ontharnast, ter deure uit te stoten daar hij voor de razernij der verbitterde menigte bloot gesteld, in een' ogenblik door duizend wonden van 't leven werdt beroofd; dit viel voor op den 1 augustus 1299, en Baljuw Aloud trof eerlang het zelvde lot. Die van Dordrecht namelijk, het omkomen van Heer Wolferd vernomen hebbende, trokken voor het huis Kraaijestein, dat zig wel haast op genade en ongenade, overgeven moest. Aloud en enigen der zijnen, gevangelijk naar Dordrecht gevoerd wordende, werden door de gemeente, pas voor de stads-poort, tot zes in getale, dood geslagen. P. Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 7. 125. Wag., Vad. Hist. III. D. bl. 115. 124--127. ALPHEN, is de naam van een aanzienlijk geslagt, dat in oude tijden, zo in Braband en Gelderland als wel inzonderheid in Holland, is bekend geweest; zulks wordt niet alleen door de oude Geschiedboeken en Kronijken bewezen, maar ook door de originele Charters en Brieven, van de Hertogen en Graven L 2 dier 163  164 ALPHEN. (ABRAHAM van) (DAMAS) (DANIEL) dier Landen uitgegeven, en in derzelver Staatregisters opgetekend. En doordien 'er nog velen van dit aanzienlijk geslagt in wezen zijn, zullen wij van de voornaamsten derzelven, die enige, aanmerking verdienen, ene alphabetische beschrijving aan onze lezers mededelen. Men vindt bij J. Kok, Vaderl. Woordenboek , een volledige genealogische beschrijving van dit gantsche geslagt, waar van de onbetwistbare egtheid wordt beweerd, ALPHEN (ABRAHAM van), is geweest Raad in de Vroedschap, vervolgens Schepen, daar na Burgemeester en ook Hoofd-Officier der stad Leijden; hij is getrouwd geweest met zijn volle nigt Maria van Alphen; en stierf den 27 octcber 1721, zonder kinderen na te laten. ALPHEN (CORSTIAAN van), vindt men reeds in 's lands Geschiedboeken, op den jare 1430 van vermeld; zijnde getrouwd geweest met Lutgard van Swieten, bij wien hij een zoon heeft geteeld. ALPHEN (DAMAS van), vader van Corstiaan , hadt ten wijve Jacquelina van Montfoort. Men vindt al voor en in den jare 1420 in 's lands Kronijken van hem gemeld, als behorende tot de Hoeksgezinden ; en is ook in genoemde jaar, bij den aanvang der tegen de Kabbeljauwsgezinden ondernomene vijandelijkheden, in de bloei zijnes levens gesneuveld, nalatende twee zonen. ALPHEN (DANIEL van) , was een der 56 Hollandse Edelen, welke benevens de Gedeputeerden der steden op den 21 julij 1468, Karel van Bourgondien, als Graav van Holland, in 's Hage ontvangen en gehuldigd hebben; ook vindt men hem vermeld als Meesterknaap der Houtvesterij van Holland, in de jaren 1468 en 1489. Hij hadt tot huisvrouwe Adelheide van Swieten, bij wien hij drie zonen heeft verwekt. ALPHEN (DANIËL van), is eerst geweest Secretaris van den Banne van Stompwijk, Wilsveen, Tedingerbroek en den Leijdsendam; daar na Secretaris van de Weeskamer te Leijden, vervolgens Raad in de Vroedschap, wijders Schepen en ten laat-  ALPHEN. (DANIEL van) 165 laatsten Burgemeester van die stad. Tweemalen is hij getrouwd ; zijnde zijn eerste vrouwe geweest, Kornelia van Syp, en de tweede Tanneke Derramout. Bij zijn overlijden 't welk op den 31 julij 1673 voorviel, heeft hij drie zoons nagelaten. ALPHEN (DANIEL van) , is geweest Raad in de Vroedschap, vervolgens Schepen en daar na Burgemeester der stad Leijden, en teffens Ontvanger van de gemene Landsmiddelen over Lejden en Rhijnland. Hij hadt ten vrouwe, Maria van Hoogeveen; is op den 11 october 1692 overleden, nalatende vijf zoons. ALPHEN (DANIEL van), heeft opvolgelijk de drie waardigheden van Raad in de Vroedschap, Schepen en Burgemeester der stad Leijden met zeer veel roem bekleed. Hij trouwde zijne nigte Geertruyd van der Maarsche, dogter der Griffier van de stad Leijden, bij wien hij vijf zonen gewon. Hij was een geleerd man, ervaren niet alleen in de griekse en latijnse talen, maar ook in derzelver Oudheden en geschiedenissen , als mede die van andere volkeren; daar bij een groot regtsgeleerde zo wel in het Romeinse als Vaderlandsche vak ; en voegde bij zijn ongemene kunde in de oude en latere geschiedenissen dezer Landen, en in de wettige voorregten en geregtigheden des vrijen volks en der steden, ook ene uitmuntende vrijheids- en vaderlandsliefde, gepaard mer een fijn en schrander oirdeel, minzame nederigheid, en vriendelijke deftigheid; zo dat hij onder de niet weinige sieraden der Magistraatspersonen, op welke de stad Leijden steeds heeft mogen roemen, te regt mag worden geteld. Niet zeldzaam heeft hij ook de regten des volks, des gehelen vaderlands, en die in 't bijzonder van de stad Leijden, gedurende den tijd van 52 jaren, in dewelken hij is geweest lid der Vroedschap van die stad, manmoedig en met klem van redenen, tegen allen onwettigen aanval, zo bij monde als bij geschrifte verdedigd; waarom ook de Regering dier stad hem in den jare 1706, toen hij met de waardigheid van President-Schepen was bekleed, L3 ten  166 ALPHEN. (DANIEL van) ten blijke van hare erkentenis, voor zijne der stad bewezene uitnemende diensten , heeft vereerd met een bijzonder geschenk, zijnde een zilver vergulde Pocaal met zijn dekzel, fraai gewerkt en pronkende met het gekroonde wapenschild der stad, ten wederzijden gehouden wordende door twee staande leeuwen, nevens een gelijke zilver-vergulde Soucoupe; waar op geplaatst is deze volgende inscriptie: Do. D. v. Alphen, D. F. Qui populi leges, & jura tuere Senatus , Dum fluit ingenua pagina scripta manu, Munera tu Batava, judex licet, accipe dextra. Quae dedit liaec dedit plus tua Leijda, tibi. Welk digtstukje, op last der ten dien tijde regerende Burgemeesteren dier stad, door hunnen Secretaris, Mr. Johan van Groenendyk is vervaardigd; en wordt dit geschenk nog ten huidigen dage, als een waardig en dierbaar Monumentum Famillie, onder dezes braven Mans nakomelingen zorgvuldig bewaard. Hij stierf te Leijden in het 83ste jaar zijn 's ouderdoms, op den 10 julij 1733. ALPHEN (DANIEL van), is Raad in de Vroedschap, vervolgens Schepen, en daar na Burgemeester der stad Leijden geweest, alwaar hij ook tweemaal de driejarige commissie van Hoofd-Officier heeft bekleed; hij hadt ten vrouwe Geertruid Trigland, en stierf zonder mannelijk oir na te laten, den 21 junij 1711, in den ouderdom van 73 jaren. ALPHEN (DANIËL van), is geweest Secretaris der Vierschaar van de Hogeschool te Leijden, en tevens Ontvanger van den reëlen honderdsten penning, vervolgens Secretaris van de Rekenkamer, en daar na Griffier dier stad. Hij huwde met Sara van Banchem, die hem vier zonen heeft geschonken, waar van 'er nog twee in leven waren, toen hij op den 25 april 1727 overleed. ALPHEN (DANIEL van), Griffier der stad Leijden, is geboren den 7 november 1713, en getrouwd den 19 november 1742 , met Eleonora Bonenfant , geboren den 24 maart 1721.  ALPHEN. (DANIËL van) (DIRK) 167 1721. In 't jaar 1734, werdt hij aangesteld tot Commisaris van de Huwelijkszaken der stad Leijden in 1742, tot Raad in de Vroedschap; in 1747 tot Weesmeester; en in 1748 tot Schepen van dezelvde stad; in 't jaar 1749, afstand doende van zijn Raads- en Schepens-plaats, werdt hij tot Griffier dier stad aangesteld; van welken dienst hij egter, op zijn verzoek, bij resolutie der grote Vroedschap op den 9 november 1778 , behoudens den eertijtel, is ontslagen. Hij is een man van grote kundigheid en onvermoeiden arbeid geweest, lid van verscheidene geleerde Genootschappen. Onder anderen, is hij schrijver van de verhandeling tot tijtel voerende Het recht der overheden omtrent kerkelijke bedieningen ook heeft hij de Beschrijving der Stad Leijden / waar van het 1ste deel uit de onvermoeide hand, van den Heer Frans van Mieris in 1762 te voorschijn kwam, en de uitgave van het 2de deel geheel agterbleef, vermits Mieris hetzelve nog niet hebbende afgewerkt, in het volgende jaar overleed, verder voltooid, en 'er vervolgens in 1784 nog een 3de deel bijgevoegd, waar in vele aanmerkelijke bijzonderheden worden gevonden. Hij overleed aan de gevolgen ener beroerte, den 16 julij 1797. in den ouderdom van ruim 83 jaren, geene kinderen bij zijne huisvrouw nalatende. ALPHEN (DANIËL van), is geweest Kommis ter Secretarije van Holland in 's Hage, en aldaar getrouwd met Maria Magtilda Selhoff; hij overleed op den 18 maart 1760, twee zoons nalatende. ALPHEN (DIRK van) , is ongehuwd gestorven behoorde in 1423 onder de welgeboren Mannen van Lisse, ingevolge de daar van nog voor handen zijnde bescheiden, van den 15 meij des gezegden jaars. ALPHEN (DIRK van) , die te Leijden heeft gewoond, en aldaar getrouwd is met Anna Paidse, heeft bij haar nagelaten een' zoon, insgelijks Dirk genaamd, welke is geweest Veertig Raad der stad Leijden van 1481 tot 1501; meermalen heeft hij ook aldaar het Schepensambt bediend, en is in 1501 kinderloos in gemelde stad overleden. L 4. AL-  168 ALPHEN. (DIRK van) (ELBERT) (FLORIS) ALPHEN (DIRK van), die in de I5de eeuw leefde, is een boesemvriend geweest van Heer Reinoud van Brederode, die in 1473 stierf. Hij heeft ter vrouwe gehadt Jolanda ten Nortich; en is bij de noodlottige burgerkrijg en beroertens, die het Land tot op derzelver grondzuilen deed daveren, benevens enige andere Edelen, te Vianen in 1477 in hegtenis geraakt, zijnde enige jaren daar na in de gevangenis gestorven, enen zoon nalatende. ALPHEN (DIRK van), is gedurende 20 jaren lang, geweest Hoofdman of Kapitein van de schutterij te Leijden benevens Schout van den Banne van Stompwijk, Wilsveen, Tedingerbroek en den Leijdsendam; hij is op den 12 november 1701, ongehuwd overleden. ALPHEN (ELBERT van), die zonder mannelijk oir overleedt , is geweest Vrijheer van Hoenpell en Geheimraad van Arnold van Egmond, Hertog van Gelre en Gulik , Graav van Zutphen, zo als blijkt uit een' brief van den 3 maart 1443 ALPHEN (FLORIS van), was in dienst van Graav Willem den IV, en sneuvelde benevens vele andere Edelen en den Graav zelve, wanneer deze met een aanzienlijk leger in september 1345, nabij Staveren in Friesland was geland, en zijn leger, door de Friezen geheel en al wierdt verslagen en totaal geruineerd. ALPHEN (FLORIS van), zoon van den vorigen, was in het jaar 1363 Hoogheemraad van Rhijnland. Hij moet in of nabij Leijden gewoond hebben, naardien de burgers van die stad, wanneer in 1381 tusschen enige Hollandse Edelen geschil was ontstaan, onder hunnen banier zijnde opgetrokken, het huis van dezen Floris van Alphen hebben bestormd, om in hetzelve enige Edelen, waar onder ook Dirk van Alphes neef van Floris, dewelken zij meenden zig aldaar te hebben verborgen, op te zoeken en uit het huis te halen, ten einde dezelven aan hunne woede op te offeren. ALPHEN (FRANS van) , werdt geboren den 9 maart 1718; is geweest een voornaam Koopman te Frankfort aan den Main, al-  ALPHEN. (GERRIT van) (HENDRIK) 169 alwaar hij in januarij 1746 trouwde, met Katharina Sophia Goutard, bij dewelke hij geen kroost heeft geteeld, en is dus kinderloos, in 1770 overleden. ALPHEN (GERRIT van), was eerst Secretaris van de Rekenkamer, en vervolgens Griffier der stad Leijden; is getrouwd geweest met Maria van Dorp, bij dewelke hij drie zonen heeft verwekt, waar van 'er twee, beide Kornelis genaamd, in hunne eerste jeugd zijn overleden. De derde die bij zijn sterven, 't welk in het jaar 1655 voorviel, overbleef, was Abraham geheten; en deze is geweest Raad in de Vroedschap te Leijden, vervolgens Schepen, daar na Burgemeester en ook Hoofd-Officier van die stad; hij is getrouwd geweest met zijne volle nigte Maria van Alphen, en is gestorven den 27 october 1721, zonder kinderen na te laten. ALPHEN (GERRIT van) , is geweest Schout van Zoeterwoude; en op den 24 november 1769, ongehuwd te Leijden overleden. ALPHEN (HENDRIK van), werdt geboren den 21 april 1708 ; heeft te Amsteldam koophandel gedreven, en is aldaar getrouwd met Margaretha Kornelia van Peterson, waar bij hij drie zonen heeft verwekt, van dewelke twee in hun eerste jeugd zijn gestorven, en de derde Johan van Alphen genaamd, thans nog in leven is. ALPHEN (HENDRIK SIMONS van), werdt geboren den 27 december 1671, en is geweest een voornaam koopman in zijne vaderstad Hanau, ook Raad en Burgemeester aldaar, benevens Kollonel van de Burgerij, 't welk een aanzienlijke post is in die stad. Hij is tweemalen getrouwd geweest; eerst met Susanna van Asten, welke hem vijf zonen heeft gebaard , doch van de laatste in het kraambedde stierf, en alle deze vijf kinderen maar kortstondig na hunne geboorte hebben geleefd. Op den 30 junij 1707, hertrouwde hij met Sara Jacoba van de Wall, ene dogter van Hendrik van de Wall, Raad en Burgemeester van Hanau, die hem zeven L5 zo-  170 ALPHEN (HERMAN van) (HIERONYMUS) zonen baarde, waar van nog zes bij zijn overlijden, 't welk op den 12 februarij 1740 voorviel, in leven waren; ALPHEN (HERMAN van), Werdt geboren den 22 julij 1712. Hij is geweest Predikant, eerst te Ottoland en Nederblokland, daar na te Asperen, vervolgens te Montfoort, en laatstelijk Hoogleraar in de Godgeleerdheid enz. te Hanau. Op den 28 october 1748, is hij getrouwd met Maria van Musschenbroek, dogter van den beroemden Leijdsen Hoogleraar Pieter van Musschenbroek , bij wien hij maar een zoon, Hendrik genaamd, heeft verwekt; doch deze is in zijn tederste jeugd reeds overleden. Men heeft van hem ene ontledende verklaring over Spreuken VIII. Hij stierf den 25 januarij 1767 te Hanau, zonder mannelijk oir na te laten. ALPHEN (HIERONYMUS van), werdt geboren den 9 meij 1700; en is geweest een getrouw en veel geacht Evangeliedienaar te Nieuw-Loosdrecht, vervolgens te Leeuwarden en laatstelijk te Amsteldam. Gedurende zijn verblijf te Leeuwarden, trouwde hij met Judith Anna Huber, ene kleindogter van den groten Rechtsgeleerden Ulricus Huber; doch heeft geene kinderen bij haar verwekt. Behalven ene Latijnse verhandeling, de Terra Chadrach & Damasco, heeft hij nog ene VerKlaring over Matth. XXIV en XXV. door den druk gemeen gemaakt, in dewelke 's Mans oirdeelkundige geleerdheid allezins doorstraalt. Waarschijnlijk zou hij nog meerder vrugten van zijnen vlijt ten nutte der Christen Kerk hebben voortgebragt, indien hij niet gedurende enige jaren voor zijnen dood, ware bezogt geworden met zware ziekten en ongemakken, en daar uit gevolgde lammigheid en velerhande het lighaam en den geest verterende kwalen, waar aan hij een geruimen tijd heeft gekwijnd, tot dat eindelijk de dood van zijn ellendig aardsche leven op den 20 april 1758 een einde maakte, en hem in de gewesten der zaligheid overvoerde. ALPHEN (HIERONYMUS van), werdt geboren den 8 julij 1714 in de stad Hanau, alwaar hij koophandel dreef; en op  ALPHEN. (HIERONYMUS SIMONS VAN) 171 op den 20 november 1738 met Susanna van der Lahr trouwde, waar bij hij drie zoons verwekte, dcch die alle voor hem kinderloos zijn gestorven; hij is dus, zonder mannelijk oir na te laten, in het jaar 1777 te Hanau overleden. ALPHEN (HIERONYMUS SIMONS van) , werdt te Keulen in 1595 geboren, en is te Hanau een braaf en zeer geacht Koopman geweest, hij trouwde met Ida Courhase, geboortig van Worms, bij wien hij twee zonen heeft verwekt; en stierf te Hanau op den 26 november 1641. ALPHEN (HIERONYMUS SIMONS van) , zoon van den voorgaanden, is den 17 junij 1632 te Hanau geboren, en heeft aldaar ook zijne vaders voetstappen drukkende, met veel ijver en braafheid koophandel, gedreven. Hij huwde met Katharina van der Cruyce, gesproten uit een in Flaanderen aanzienlijk geslagt, en overleed den 15 september 1692, nalatende drie zonen, bij zijne genoemde huisvrouwe verwekt. ALPHEN (HIERONYMUS SIMONS van), werdt te Hanau geboren, op den 23 meij 1665. Hij is geweest een zeer waardig Euangeliedienaar, eerst op het vermakelijke dorp Warmond nabij Leijden gelegen, vervolgens te Zutphen, en hier na te Amsteldam, van waar hij tot Hoogleraar in de Godgeleerdheid aan Utrechts Hogeschool wierdt bevorderd; aan dewelke hij ook, zo door zijne grote geleerdheid, als voortreffelijke gaven en uitmuntende deugden, geen geringe luister heeft bijgezet. Hij heeft drie vrouwen gehadt, dien hij alle overleefd heeft. De eerste was Judith van der Maarsche , ene nigte van hem, welke hij op den 19 meij 1696 in het kraambedde verloor, stervende ook teffens het kind kort na de geboorte; hier op huwde hij voor de tweedemaal den 18 maart 1698, met Martina Biler, die hem vier zonen baarde, waar van twee hem hebben overleefd; deze vrouw verloor hij op het alleronverwagtste, want met haar op de terugreize van zijn vaderstad Hanau. daar hij zijn enigsten broeder en verdere familie was gaan bezoeken, reeds tot Keulen gevorderd zijnde, wierdt zij aldaar door ene schielijke dood weggerukt, op den  172 ALPHEN. (JAN van) den 10 september 1719. Tot zijn derde vrouw nam bij in het jaar 1721, Kornelia van der Togt, weduwe van den Heer Caspar van Royen, in leven Vroedschap en Burgemeester der stad Utrecht, welke hem na een negenjarige egtverbindtenis, insgelijks door den dood op den 9 augustus 1730 werdt ontrukt. Na dit voor hem zo treurig voorval, leefde hij nog ruim twaalf jaren ongehuwd, en ontsliep als toen zagtelijk te Utrecht op den 7 november 1742, in het 78ste jaarzijnes ouderdoms. De Hoogleraar Arn. Drakenborch heeft ene Oratio funebris over hem uitgesproken, die ook in druk uitgaat; en waar in onze van Alphen wordt geschetst, als een man van ware godsvrugt, treffelijke hoedanigheden, schrander oirdeel, grote geleerdheid, en in een woord versiert met alle christelijke deugden. Veelvuldig zijn de Werken, dien hij heeft geschreven en door den druk gemeen gemaakt; men vindt 'er ene lijst van in J. Kok, Vad. Woordenb. II. D. bl. 704 en 705. Nova acta Erudit. 1744. Febr. p. 54-64. en Martii, Parte II. p. 152-160. C. Saxi, Onomast. literar. Pars VI. p. 261. en Anal. 679. ALPHEN (JAN van), vindt men van aangetekend, dat hij in het jaar 1405 en vervolgens, Hertog Willem van Beyeren , in den oorlog tegens Jan van Arkel heeft gediend. Hij is gehuwd geweest aan Lysbeth van Teylingen, en heeft zes zonen nagelaten. ALPHEN (JAN van) , heeft in 't jaar 1482 Hertog Maximiliaan van Oostenryk, als Kapitein aan de Vaart tegens die van Utrecht gediend. Hij is getrouwd geweest met Josina van Nyvelt, en in den jare 1485 in 's Hage gevangen gehouden wordende, zonder mannelijk oir na te laten, in den kerker overleden. ALPHEN (JAN van) , is getrouwd geweest met Geertruid Buis, heeft te Leijden gewoond, en is na den zo hoog gevorderden ouderdom van circa 100 jaren bereikt te hebben , in 1678 in die stad overleden, nalatende vijf zonen. ALPIHEN (JAN van), een zoon van den bovenstaanden, is  ALPHEN. (JAN van) (JAN DANIËL) 173 is geweest Opperkoopman in dienst van de Oostindische Compagnie op Amboina; hij hadt tot vrouwe Eva Greveraets , en heeft bij zijn overlijden een zoon nagelaten. ALPHEN (JAN van), een zoon van den laatsten, is geweest Solliciteur Militair in 's Hage, en getrouwd met Elizabeth ten Hain; en heeft bij zijn overlijden, dat in october 1684 voorviel, den volgenden zoon nagelaten. ALPHEN (JAN van), is even als zijn' vader geveest Solliciteur Militair in 's Hage, en heeft bij zijn eerste vrouw Adriana Petronella Bollandt, drie zonen geteeld; en bij zijne tweede vrouw Maria van der Haar , een zoon , hij stierf op den 14 april 1759 te Leijden, in den ouderdom van 83 jaren. ALPHEN (JAN van) , deze is getrouwd geweest met Anna Swanevelt, weduwe van Mr. Cornelis van der Meer. Hij was Hoofdman of Kapitein van de Schutterij der stad Leijden , alwaar bij in het jaar 1680 , kinderloos is overleden. ALPHEN (JAN van) , is geweest een zeer kundig en geacht Regtsgeleerde, en praktiserend Advokaat voor de Hoven Van Justitie in Holland. Hij trouwde in 's Hage, alwaar hij zijne woonplaats hadt gevestigd, met Wilhelmina Bort, oudste dogter van den beroemden Regtsgeleerden Mr. Pieter Bort, wiens Werken bijeen verzameld, hij in het jaar 1681 in een Deel in folio heeft uitgegeven; en die door onze van Alphen verrijkt is, met een nauwkeurig uitgewerkte, geleerde, en in allen opzigte ware en zuivere vrijheids- en vaderlandslievende voorrede. Hij overleed in 's Hage, den 6 maart 1709, nalatende twee zonen. ALPHEN (JAN DANIËL van) , is geweest Klerk ter finantie van Holland; en overleed in 's Hage, zonder gehuwd geweest te zijn,,den 28 junij 1775. ALPHEN (JOHAN van), werdt geboren den 24 maart 1710; en is geweest Raad in de Vroedschap en Schepen der stad  174 (ALPHEN. (JOHANNES van) (KORN.) (NIKL) stad Gouda. Op den 19 October 1745, trouwde hij met zijns nigte Wilhelmina Lucia van Alphen, bij wien hij drie zonen verwekte, waar van de beide jongsten vroegtijdig zijn overleden, doch de oudste Hieronymus van Alphen, zo wij niet beter weten thans nog in leven is, en de post van Prokureur-Generaal bij den Hove van Utrecht bekleed. Hij stierf den 17 januarij 1750 ALPHEN (JOHANNES van), is Kommis geweest van de gemene Landsmiddden over Leijden en Rhijnland. Hij trouwde met Katharina Crommelin; en is te Leijden in 't jaar 1655, zeer onverwagt aan een hete koorts overleden, nalatende een' zoon, ALPHEN (KORNELIS van) , is getrouwd geweest met Johanna Manaart, heeft enigen tijd te Bremen, vervolgens te Keulen, naderhand te Frankfort aan den Main en laatstelijk zijn vaste woonplaats te Hanau genomen, alwaar hij in 1632 in den gevorderden ouderdom van bijna 84 jaren is overleden nalatende twee zoons. ALPHEN (NIKLAAS van), werdt geboren den 21 meij 1716, en trouwde den 23 october 1753 met Johanna BonenFANt, geboren den 30 december 1725. Hij werdt in 1748 aangesteld tot Regent van het Weeshuis te Leijden, in 1749 verkoren tot Raad in de Vroedschap; in 1757 tot Schepen, en vervolgens in 1767 tot Burgemeester; ook heeft hij tweemalen de driejarige bediening van Hoofd-Officier in die stad waargenomen. Het was op den 12 januarij 1784, dat hij zonder kinderen bij zijne huisvrouw te hebben verwekt, zeer ' schielijk in een moment des tijds, door den dood wierdt weggerukt. ALPHEN (PAULUS van), heeft te Leijden gewoond, en is aldaar getrouwd met Maria Constant, welke te samen geen kinderen hebben geteeld, zijnde ook beide aldaar gestorven. ALPHEN (PIETER van), een voornaam Koopman te Amsterdam, trouwde aldaar met Sara Maria van de Capelle, bij  ALPHEN. (PIETER SIMONSZOON van) 175 bij welke hij vijf zonen verwekte, waar van drie vroegtijdig zijn overleden. Hij stierf den 6 september 1773, in het 81ste jaar zijnes ouderdoms, nalatende twee zonen, Daniel en Abraham van Alphen. ALPHEN (PIETER SIMONSZOON van), is een niet onaanzienlijk Koopman te Antwerpen geweest; hij was te Keulen geboren, en hadt daar reeds met zijn' vader Simon enigen handel gedreven ; dan vermids bij begreep, dat tot het uitbreiden daar van, zig veel beter gelegenheid te Antwerpen voordeed , welke plaats in die dagen de voornaamste koopstad der Nederlanden was, vestigde hij zig met 'er woon te Antwerpen, in welke aanzienlijke stad, ook geen onvoordelige handel, gedurende verscheidene jaren door hem werdt gedreven; en zulks ter tijd toe, dat hij in november 1576, wanneer het muitende Spaanse krijgsvolk die stad hadt bemagtigd, en aldaar met roven, moorden en branden, de allerverschrikkelijkste verwoesting aanrigtte, zig ook door de roofzieke klauwen der woedende soldaten, van alle zijne bezittingen zag ontzet, zo dat hem genoegzaam niets zijnde overgebleven, dan zijn eerlijk en deugdzaam hart, hij met zijne huisvrouwe Anna Hauwaert, benevens twee zonen , die zij hem hadt gebaard, de wijk naar Holland heeft genomen, en zig met 'er woon naar Leijden begeven ; alwaar vervolgens zijne vrouw is gestorven en begraven ; na hare dood ging hij te Rotterdam wonen, en is aldaar in enen zeer hogen ouderdom gestorven. ALPHEN (SIMON van) , woonde in de 16de eeuw te Keulen, en dreef aldaar enige koophandel; hij trouwde met Katharina Metschaerdt, die hem een zoon baarde, doch welke geboorte haar het leven koste. ALPHEN (SIMON van), is getrouwd geweest met Elisabeth Manaart, tweede dogter van Hieronymus Manaart, een zeer geacht Koopman te Antwerpen. Hij heeft gewoond en koophandel gedreven te Leijden, en is ook aldaar op den 10 junij 1592 overleden, nalatende twee zonen. ALPHEN (SIMON van) , is geweest Veertig in Rade der stal  175 ALPHEN. (SIMON van) ALPHEN. (WILLEM van) stad Leijden, midsgaders Ontvanger van de Gemene Landsmiddelen over Leijden en Rhijnland. Hij heeft twee vrouwen gehadt, de eerste was Susanna van Ceulen die hem een zoon baarde, doch hare verlossing met de dood moest boeten; uit de tweede Magdelena de Hertog van Orsmael, heeft hij nog vier zoons bekomen; en is gestorven op den 23 octo ber 1669. ALPHEN (SIMON van), is eerst geweest Secretaris van Zoeterwoude, en daar na van de Weeskamer te Leijden, van welke bediening hij om zijne hoge jaren, in 1733 afstand deedt; hij trouwde met Anna de Moor , bij wien hij een' zoon heeft verwekt Daniël genaamd, en hij stierf op den 12 november 1736, in den hoog gevorderden ouderdom van ruim 82 jaren. ALPHEN (SIMON SIMONSZOON van) , is in 1593 te Keulen geboren; en trouwde voor de eerstemaal met Susanna Boek, bij wien hij drie zonen gewon. Zijne tweede vrouw was Elizabeth Nozemans , welkers schoot hem geen mannelijk oir verschafte; deze overleden zijnde, trouwde hij voor de derdemaal met Elizabeth Rhodin, bij wien hij geen kinderen heeft verwekt, en die hem enige jaren heeft overleeft. Hij is gedurende het tijdvak van 32 jaren Raad der stad Hanau geweest, en overleed aldaar in het 80ste jaar zijn's levens; alleen nalatende zijn eerstgeboren zoon, Kornelis Simons Van Alphen, die geweest is Raad en Burgemeester der stad Hanau, getrouwd met Maria Graauw, en wijders aldaar in den ouderdom van 70 jaren kinderloos stierf. ALPHEN (WILLEM van), Ridder, wordt in ene oude tot nog toe ongedrukte Hollandse Kronijk, op het jaar 1473, met roem van gefproken; hij is getrouwd geweest met Sybilla van Vliet, en stierf in 1494, zonder mannelijk oir na te laten. ALPHEN (WILLEM van), geboren te Leijden in 1608, wierdt den 20 september 1631 nog maar 23 jaren oud zijnde, Se-  ALPHEN. (WILL. BAR. van) ALSTEDIUS. 177 Secretaris van het Hof van Holland in 's Hage, in plaats van Mr. Pieter Hoflandt; welk ambt hij gedurende een reeks van 53 jaren met veel achting en lof bediend hebbende, daarvan op den 27 september 1684 afstand heeft gedaan, ten behoeve van' zijnen schoonzoon, Mr. Pieter van Hurk, die met zijne dogter Angela van Alphen was getrouwd. Hij heeft twee vrouwen gehadt, de eerste Katrina Doublet, baarde hem een zoon, waar van zij in het kraambedde stierf, en het kind ook kort daar aan overleedt; de tweede Judith van Clevestein , bragt twee zonen ter wereld, waar van de oudste Jan Arnold genaamd, op den 13 junij 1665 in een zeeslag tegens de Engelschen, zijn jeugdige leven dat nog niet hoger dan tot 22 jaren geklommen was, roemrijk voor het vaderland opofferde* Hij stierf zonder enig mannelijk oir na te laten, in junij 1691, in den ouderdom van bijna 83 jaren. Dat hij doorkundig en ervaren in de praktijk van regten is geweest, bewijst zijn uitgegeven Papegaai of Formulier-Boek waar van ten minsten zes drukken geteld worden, zijnde de laatste van het jaar 1720, in twee delen in 4TO. ALPHEN (WILLEM BAREND van), trouwde met Petronella Montauban, dogter van Mr. Niklaas Montauban, Raad en Pensionaris der stad Rotterdam, bij welke hij geen kinderen heeft verwekt. Hij is geweest Kollonel van de Infanterije in dienst van den Staat der Verenigde Nederlanden, midsgaders lid van den Hogen Krijgsraad toen ter tijd in 's Hage hare' zittingen houdende; en overleedt in die hofplaats, den 26 junij 1782. ALSTEDIUS (JOHAN HENDRIK), zag in het jaar 1588 het eerste levenslicht, hij was Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte te Herborn', en naderhand te Alha Juliae, alwaar hij ook in 1638 stierf, in den ouderdom van 50 jaren. Hij werdt benevens Johan Bysterveld Hofprediker te Ziegen, in naam der Wetterause en Nassause Godgeleerden op de Dordrechtse Kerkvergadering gezonden, alwaar hij benevens zijn ambtgenoot, op den 17 januarij 1619, in de 34ste zitting I. Deel. M ont  178 ALSTEDIUS, (JOHAN HENDRIK) ontvangen, en tusschen die van Geneve en Zwitzerland geplaatst werdt, Joh. Hales zegt in zijn 39ste brief, op den 29 januarij aan Dudly Carleton geschreven: „ In de avondsessie .„ wierdt het point van de Verwerping, op ene schoolse en „ geleerde wijze verhandeld, door Alstedius, een van de „ Professoren uit de Paltz; zijne redenen waren de bekwaam„ ste van alle die gene welke ik nog gehoord heb." Uit andere schriften van dien tijd, is blijkbaar bekend, welk een hevig voorstander hij was van de onweerstaanbare Genade. In de 85ste sessie van gemelde fijnode, deedt hij zig op den zelvden dag, op welken de Remonstranten hunne verklaring van het 3, 4 en 5 artikel overgaven, door een breedvoerig vertoog, uitmunten, bestedende al zijn' vlijt om de gronden der Contra-Remonstranten in de tien bewijsredenen op de Haagse conferentie ingebragt, vast te maken, tegen alle de tegenwerpingen der Remonstranten, welke hij als een ware Dordse vader, gulhartig voor Pelagianen en Godslasteraars scholdt; onder anderen zeggende: „ dat het woord wederstaanbaar, door menschen was uitgevonden die een naam begeerden te maken." Alstedius is een onvermoeid schrijver geweest, en een der vrugtbaarste pennen van de 17de eeuw; het was ook onmooglijk, dat hij zulk een groot aantal boeken uitgaf, zonder van een ander zijn' arbeid gebruik te maken; maar hij bediende 'er zig al te veelvuldig van, schreef zonder de minste schroom andere schrijvers letterlijk uit, en raapte van alle kanten. Jan Himmelius, Luthersch Predikant en Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Jena, is een van zijne tegenschrijvers geweest, zijn werk is getijteld: Anti-Alstedius, sive examen Theologiae Polemicae 'Joannis Henrici Alstedii. Hij heeft niet vele menschen overtuigd van de stelling, dien hij in zijn Triumphus biblicus heeft zoeken te bepalen : dat namelijk , in de H. Schrift de beginzels en bouwstoffen, van alle konsten en wetenschappen moeten gezogt worden. In 1627 gaf hij ene verhandeling de mille Annis in 't licht, waar in hij zegt, dat de Gelovigen met Christus 1000 jaren op aarde zullen regeren; waar na de opstanding van alle vleesch en het laatste oirdeel zou-  ALSTEIN. (J. G. E.) ALTERAS. (LAUR. JAC.) 179 zoude volgen. Hij beuzelde, dat dit rijk met het jaar 1694 een aanvang zoude nemen; de ondervinding heeft ons zeer zeker doen zien, dat hij zig ten aanzien van het laatste vergist heeft. F. G. Freytag , Adparatus litterar. Tom. III. p. 146. G. Krantzius ad Conringium p. 191. J. M. Gesneri, Proem. Isagoges. Tom. I. p. 42. 28. Crenii, Animadv. Phil. Part. X. p. 200. Jo. Fabricii, Hist. Bibl. Part. II. p. 205, 206. Part. IV. p. 84. C. Saxi, Onom. liter. Pars IV. p. 212, 213. P. Bayle, Dictionaire ed. de 1730. Tom. I. p. 165, 166. Hales, Brieven, bl. 117, en 231. ALSTEIN (JOHAN GOZEWYN EBERHARD), een Predikants zoon, oeffende ook die loffelijke bediening, eerst in Brandenburg, en naderhand te Amsteldam, alwaar hij in 1719 werdt beroepen in de plaats van C. Streso. Hij bekleedde die post tot op den 25 meij 1740, wanneer hij stierf, nalatende zijne weduwe Henrietta Charlotta Pheifferin , die haren man ruim 17 jaren overleefde, en op den 4 december 1757 overleed in de armen van haar enigste dogter. Onzen Alstein heeft de bekende Liederen van Neander met ene Doopreden en enige Gezangen verrijkt; ook vindt men van hem een aanprijzend Voorberigt voor P. Jansen's werk, getij teld: De Rijkdom van Gods Goedertierenheid. H. Croe se, Kerk. Reg. der Predikanten van Amsteldam. ALTERAS (LAURENS JACOBUS), Vice-Admiraal voorhet Kollegie van Zeeland, diende in die hoedanigheid op de vloot, welke in 't jaar 1607, onder bevel van den Hollandsen Admiraal Jacob van Heemskerk, in den vermaarden slag voor Gibraltar, tegens de Spanjaarden zulk ene roemrijke overwinning behaalde. Alteras voerde het schip de Rode Leeuw, en hij hadt last van den Admiraal, om den Vice-Admiraal der Spaansen aan te tasten; doch de wind hem belettende om denzelven aan boord te kunnen komen, gebruikte hij zijne magt tegens een ander gedeelte van de vijandelijke vloot, schoot twee Gallioenen geheel reddeloos, en ontramponeerde verscheidene anderen. Intusschen sneuvelde den dapperen HeemsM2 kerk,  180 ALTHUISEN. (JOHANNES) Kerk, en Alteras wierdt door de schepelingen in deszelve plaats tot Admiraal aangesteld, en ging op die zijn schip over, na dat den kapitein Pieter Willemz. Verhoef in de hoedanigheid van Vice-Admiraal, op het zijne was geplaatst. VerVolgens maakten zij de behoorlijke schikking, om den vijand alle mooglijke afbreuk te doen; het minder gedeelte der vloot zeilde tot dien einde onder Verhoef, naar de Flaamse eilanden; doch Alteras ging met het ander smaldeel, naar de kusten van Portugal, daar hij met geen gering voordeel kruiste, ter tijd toe dat naar 't vaderland wierdt opontboden. 's Mans wel verdiende lof betrekkelijk de bovengemelde gebeurtenis, vindt men herdagt in zekere Deductie van de Staten Van Zeeland, nopens den rang der Vlag-officieren, in 1666 aan die van Holland toegezonden. Om de waarde der Zeuwse zeehelden te betogen, merkten de Staten aan, hoe Alteras als de twede van rang in de vloot, den gesneuvelden Admiraal in 't opperbevel was opgevolgd, onder zijn bevel de aangevangen onderneming op Gibraltar benevens den zeeslag, loffelijk volvoerd, en de vloot zegepralende in het vaderland hadt te rug gebragt. Ofschoon nu aan Alteras , door de vlotelingen het opperbevel als Admiraal was opgedragen, schijnt bij nogthans geenen hogeren rang van den Staat verkregen te hebben , doordien men hem naderhand nog, als Vice-Admiraal, onder den Hollandschen Admiraal Swartenhond, tegens de Spaanschen in de Middelandsche zee heeft gezonden ; bij welke gelegenheid hij, midden in 't gevegt, agter op de campanje staande, kloekmoedig strijdende, omtrent Kaap Molle, op den 16 october 1622, uit het schip van den Spaanschen Schout bij Nagt, met twee kogels zodanig werdt getroffen, dat hij dood tér neder viel. E. v. Meteren , Nederl. Hist. fol. 564. P. de la Rue, Heldh. Zeeland, bl. 119, 120. Wag., Vad. Hist. IX. D. bl. 253-255. ALTHUISEN (JOHANNES) , is geboren te Franeker in 1715. Na met veel ijver zijne studien in zijn vaderstad volbragt te hebben, wierdt hij in 1748 met alle lof Proponent, en in 1750 tot Predikant in de gecombineerde gemeentens van  ALTING. (BASILIUS) (DANIEL) (HENDRIK) 181 van Jouwre en Bornwert aangesteld; daar hij het werk des Heren, met onvermoeide vlijt heeft verrigt, tot kort voor zijn dood, welke op den 9 augustus 1763 voorviel, in den Ouderdom van 47 jaren en 8 maanden, tot grote droefheid van zijne gemeente, weduwe en ouden vader van 84 jaren, welke bij hem inwoonde. Althuisen is een man geweest die Veel liefhebberij voor de studien hadt, daar bij een goed digter; die zig inzonderheid hadt toegelegd op de kennis van de oude Friesse of boere landtaal. Van zijne ervarenheid hier in heeft hij meermalen doorslaande blijken getoond, en wel vooral door het uitgeven , van een werk onder de tijtel van Friesche hijmlerije / Liouw, 1755. in 4to.; hier vindt men in die oude landtaal alle de Psalmen , welke door zijn voorganger Gyssert Japiks niet zijn berijmt, benevens nog andere digtstukken, alle in het friesse boers. —— Boekz., 1763. b. bl. 244. ALTING, is de naam van een Oud vermaard geslagt oirspronkelijk uit het Landschap Drenthe herkomstig, dat vele beroemde Mannen heeft voortgebragt; waar van wij de voornaamsten hier laten volgen. ALTING (BASILIUS), Raadsheer te Embden en Afgezant Bij de Stateh; hadt een zoon, Gerardus genaamd, die Hoofdrigter in Oostfriesland was; deze liet mede een' zoon na, na zijn grootvader Basilius genaamd ; welke de waardigheden van Agent' bij de Staten en Ambtman van de Embder heerlijkheid groot en klein Borsum bekleedde; hij overleed in 1622, ALTING (DANIEL), was eerst Secretaris, en daar na Burgemeester te Embden, Agent bij de Staten en ondertekenaar van het Oosthuizer Verdrag in 1611; hij overleed in 1618. ALTING (HENDRIK), derde zoon vari den beroemden Menso Alting, geboren te Embden den 17 februarij 1583. Van de wieg af aan wierdt hij tot den Predikdienst Voorbeschikt, een beroep daar zijn vader ook grotelijks in hadt uitgemunt; hij werdt dus vroeg ter school gezonden; In 1602 en M 3 1603  182 ALTING. (HENDRIK) 1603 onthield bij zig te Herborn, alwaar hij zo veel opgang maakte onder de beroemde Hoogleraars Piscator , Martinius en Zepperus, dat hij vrijheid bekwam, om onderwijs te geven in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Hij stondt op de sprong om naar Zwitzerland en Frankrijk te reizen , toen hij tot leermeester van drie jonge Graven wierdt aangesteld, die benevens den Keurprins van de Paltz te Sedan studeerden; ook aanvaardde hij deze bediening in 't begin van september 1605. Het onweder waar mede den Hertog van Bouillon wegens Koning Hendrik den IV. gedreigd werdt, was oirzaak, dat de Keurprins en de drie jonge Heren Sedan verlieten, en zig naar Heidelberg begaven, werwaarts Alting hen verzelde, en alwaar hem vrijheid werdt gegeven, behalven het opgedragen onderwijs, enige lessen in de Historien en Geographie aan den Keurprins te geven, wiens leermeester hij in 1608 werdt; en dezen in 1612 naar Engeland verzelde, alwaarze Alting zig bij de Geleerden bekend maakte, en zelvs de eer hadt met Koning Jacobus te spreken. Na de huwelijksvoltrekking van den Keurvorst met de Princesse van Engeland, vertrok Alting in 1613, met zijnen ouden leerling, naar Heidelberg; in dat zelvde jaar, werdt hij aldaar Doktor en Hoogleraar in de Godgeleerdheid. Hij gaf uitnemende blijken van kundigheid op het fijnode van Dordrecht, alwaar hij met andere Godgeleerden uit de Paltz wierdt gezonden. Het doktoraat in de Godgeleerdheid, dat men in die twistzieke tijden, te Leijden hadt laten uitsterven, werdt daar weder hersteld; Alting maakte Professor Polyander cp ene plegtige wijze tot Licentiaat, en Schultetus promoveerde hem tot Doktor, waar door hij ook het regt verkreeg, om deze waardigheid aan anderen te verlenen. Intusschen ontving Alting veel hoop op bevordering bij zijne terugkomst te Heidelberg, doordien de Boheemse onlusten de kroon van dat rijk op het hoofd van den Keurvorst hadt gezet; maar dit blijde vooruitzigt duurde niet lang, en werdt van deerlijke rampen gevolgd, doordien Heidelberg door den Grave van Tilly in september 1622, stormenderhand werdt ingenomen; die aldaar de gruwelijkste wreed-  ALTING. (Hendrik) 183 wreedheden liet bedrijven welke te verzinnen zijn; al wat ene verkeerde godsdienstijver den losbandigen soldaat kan inboezemen , wierdt aldaar gepleegd. Alting die al 't gene hij daar hadt kwijt raakte, ontkwam hunne woede, als door een wonderwerk. Hij begaf zig naar zijn huisgezin ; dat door hem reeds enigen tijd te voren naar Heilbron was gezonden , en zig nu te Schondorf bevondt; doch hij verduurde daar een kommerlijk verblijf enige maanden lang; doordien de Luthersche Predikanten, het leerstuk der onverdraagzaamheid tegens hem uitoeffenden. In 1623 week hij met zijn huisgezin naar Embden , en ging een uitstap naar 's Hage doen; om den ongelukkigen Koning van Bohemen te begroete ; dan deze Vorst hield hem bij zig, ten einde zijnen oudsten zoon te onderwijzen, willende niet dulden, dat hij zig aan Embden als Predikant noch aan Franeker als Hoogleraar, verbond; en 't was niet zonder grote moeite, dat hij hem in 't jaar 1626 toestond, het Hoogleraarambt te Groningen aan te nemen , waar van hij bezit nam op den 16 junij 1627, en 't welk hij tot op zijn dood bekleedde. In 1633 wierdt hij naar Leijden beroepen, daar hij ook grote lust toe hadt, doch de Staten van Stad en Lande wisten hem te bewegen, om daar voor te bedanken. Nog is het waar, dat hij gretige oren hadt geleend aan de voorstellen, die Prins Lodewyk Philippus hem hadt gedaan, om de Hogeschool van Heidelberg, en de Kerken van den Paltz te herstellen, en ten dien einde, was hij onder 't doorstaan van een menigte gevaren, tot Frankfort gekomen; maar de veldslag bij Norlingen, door de Keizersen gewonnen, deedt die onderneming mislukken, en hij moest door verscheidene omwegen, naar Groningen te rug keren. Nauwlijks was hij hier in rust hersteld, of hij werdt door zware ziektens gefolterd, en, bijzonder door ene bijna onoverwinnelijke droefgeestigheid, hem bijgebleven zederd de dood van zijne dogter, die in 1639 overleed. Kort hier na wierdt hij aangetast door een hardnekkige derdendaagsche koorts, die met het jaar 1641 in een slaapzugt verwisselde en nauwlijks was hij dit te boven gekomen, of hij verloor in 1643, zijne huisvrouwe Susanna Be M4 lier  184 ALTING. (HENDRIK) lier; welke flag hem zodanig trof, dat hij op den 5 augustus 1644, op ene allezints godvrugtige wijze, zijne ziel aan zijnen Schepper en Verlosser aanbevelende, den laatsten snik gaf en mede ten grave daalde. Alting was een man van grote verdiensten; de Boeken dien hij heeft zamengesteld, verstrekken tot getuigen van zijn verstand en werkzaamheid, en behalven dat, bemoeide hij zig grotelijks met zaken, die tot zijn's naasten nut konden verstrekken. Jaarlijks ging hij den Koning van Bohemen bezoeken, en onderzogt als dan de letteroeffeningen zijner kinderen; ook was hij bijzonder ijverig, in 't verzamelen van liefdepenningen voor de verdrukte Kerken in Duitschland, en bijzonder voor die van den Paltz. Hij was een der drie bestierderen van de kollecten in Engeland, en was eerste opzigter over de aalmoessen van Lodewyk de Geer. Ik zoude verre mijne taak voorbij schreden, indien ik omstandig wilde gewagen van twee commissien die hem wierden opgedragen, waar van de ene betreft de overziening van den Bijbel in 't nederduitsch, 't welk te Leijden geschiedde, en de andere betrekkelijk het beteugelen van het Socianismus, en het in geregelde orde brengen van de Kerken in 't Graavschap Steinfurt. Alting getuigd men, was geen twistgierig Godgeleerde, hij hieldt zig geheel niet op met de beuzelarij der valsche beschroomdheden; hij was geen liefhebber van nieuwigheden, maar een ijveraar voor de bepaalde geloofsbelijdenis; een geslagen vijand van de fijn uitgedagte schoolvosserijen, en hij hield de H. Schrift voor de enige en ware bron, waar in waarheid gezogt en gevonden moet worden. Buitengemeen geregeld, was hij in het bestier van zijne huishoudelijke zaken ; en de algemene kreet verkondigde , dat daar alles in de volkomenste orde wierdt gevonden. In het jaar 1614 was hij te Heidelberg getrouwd, en hij heeft zeven kinderen bij zijne vrouwe verwekt, waar van drie hem overleefd hebben, ene dogter namelijk en twee zoons; den oudsten hier van, is geweest Hoogleraar in de Rechten te Deventer, en den tweeden , zal 't onderwerp van 't volgende Artikel uitmaken. Jo. Fabricii, Histor. Bibliothecae, Part. IV. p. 386, 387.  ALTING. (JACOB) Crenii, Animadv. Philolog.. Part. XII. p. 162, 163. & Part. XIII. p. 159, 160. P. Freheri Theatrum. Part. I. p. 512-514. Konigii, Biblioth. vetus & nova. C. Saxi, Onomast. liter. Pais IV. p. 287. Analect. p. 591 P. Bayle, Dictionaire, ed. de 1730. Tom. I. p. 168-170. ALTING (JACOB) , zoon van den voorschrevenen, is Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Groningen geweest. Hij werdt te Heidelberg op den 27 september 1618 geboren, terwijl zijn vader naar het fijnode van Dordrecht was afgezonden. Uit het voorgaande verhaal valt gemakkelijk op te maken, dat de jeugdige loopbaan van onzen Alting , met grote zorg en moeite verzeld ging; en tot geene bedaarde rust kwam, voor dat zijn' vader het Hoogleraarschap te Groningen hadt aanvaard', op welk tijdstip hij den ouderdom van negen jaren bereikte. Met vrugt vorderde hij in zijne letteroeffeningen aldaar; en tot voldoening van zijnen groten zugt voor de kennis der Oostersche talen, begaf hij zig in 1638 naar Embden, om aldaar het onderwijs van den toen vermaarden Rabbi Gumphert Ben Abraham te genieten. In 't jaar 1643 reisde hij naar Engeland, en geraakte aldaar in kennis met de grootste mannen en verhevenste verstanden van dat rijk, hij predikte 'er en werdt 'er als Priester in de Anglicaansche Kerk, door den vermaarden Prideaux Bisschop van Worcester aangenomen. In zijn besluit om aldaar zijn levensloop te eindigen , kwam verandering, door het beroep op hem gevallen, als Hoogleraar in de Hebreuwse taal te Groningen, waar in hij op den 13 januarij 1643, en dus nog gedurende het leven van zijnen vader bevestigd werdt; te gelijk met Samuel Maresius of Desmarets, Hoogleraar in de Godgeleerdheid, mede ter plaatsvervulling van den afgestorvenen Gomarus, die deze beide posten bekleed hadt. De tijtels en ambtsbedieningen van Alting, vermeerderden door den tijd; want in 1645, werdt hij Doktor in de Philosophie in 1647, Akademie-Prediker; en in 1667, Doktor en Professor in de Theologie. Hij hadt twee reizen naar Heidelberg gedaan, de ene in 1651, en de andere in 1662, en aldaar van den Paltzischen KeurM 5 vorst 185  186 vorst Karel Lodewyk, een menigte blijken van toegenegenheid en achting ontvangen, en die hem ook verscheidene malen hadt aangezogt, om aldaar de plaats van Hoogleraar in de Godgeleerdheid te aanvaarden. Hij geraakte met Maresius , zijnen ambtgenoot te Groningen in verschil, en het zou te verwonderen geweest zijn, indien zulks niet was gebeurt; dewijl hunne leerwijzen grotelijks verschilde, en dat zij ten aanzien van verscheidene grondregelen, het gants niet eens waren. Alting hieldt zig volgens zijn vaders leertrant, aan de Schriftuur, zonder enig inmengzel van schoolsche Godgeleerdheid; hij rende de loopbaan der eere in, en spoedde zig om 'er vorderingen in te maken; het ontbrak hem ook noch aan verstand, noch aan geleerdheid, om zijn' gevoelens met klem te verdedigen en staande te houden. De eerste lessen die hij over den katechismus hieldt, hadden zo veel toeloop, dat zijne kamer te klein zijnde, hij zig van de akademische gehoorplaats moest bedienen; ook waren de meeste vreemde Studenten aan hem verknogt. Zijn ambtgenoot integendeel, was gewoon zig van onderscheidingen. en van de leerwijze der Schoolgeleerden gebruik te maken; zijn naam hadt reeds veel geregt gemaakt, hij gaf een menigte Boeken in 't licht, hij bezat een vurig vernuft, en veel kundigheid; genoegzaam alle Proponenten kleefden hem aan, als de veiligste weg om een beroep te bekomen; want alle de Kerken werden door Predikanten bediend, die ingevolge Maresius zijne leerwijze, gestudeerd hadden. Dus waren 'er middelen ten overvloede, om het vuur van tweedragt aan te stoken, en te doen voortduren; ofschoon hunne onderscheidene gemoedsgesteldheid daar toe al niet mogte medewerken. Alting hadt magtige hinderpalen te bestrijden; de meerderheid van stemmen, en het gezag der jaren waren aan de zijde van zijnen tegenstrever; voeg hier bij, dat deze ene konstgreep te werk stelde, zeer geschikt om een ieder tegens hem in te nemen, en de eerbiedenswaardigste vooroirdelen tegens hem te verwekken; zulks bestond, om Alting te beschuldigen, dat hij een uitvinder van nieuwigheden was, een man die de gewijde palen deed waggelen, welke ALTING. (JACOB)  ALTING. (JACOB) 187 ke door onze voorvaders, even voorzigtig als verstandig, op de grensscheidingen van waarheid en leugen waren gevestigd; kortom, hij wierdt de openbare aanklager van Alting, en ontwierp niet minder dan 31 dwaalstellingen, welke hij deze brave man te last leide. De Curatoren van Groningens Hogeschool , zonden, zonder 'er de partijen van te verwittigen,het geschrift van den beschuldiger, benevens het antwoord van den beschuldigden, aan de Theologische Faculteit te Leijden, met verzoek, van derzelver uitspraak ter beslissing ; deze velde een aanmerkenswaardig oirdeel: ,, Alting wierdt van ket,, terij vrijgesproken, doch enkel over zijne onvoorzigtigheid ,, gelaakt, in het smeden van nieuwe onderstellingen; doch ,, dat aan de andere zijde Maresius zeer nalatig was geweest, ,, in het uitoeffenen der pligten van zedigheid en broederlief,, de." Dan wel verre dat den laatstgenoemden het bij deze uitspraak wilde laten berusten, wees hij het aanbod van stilzwijgen van de hand, en vorderde, dat het geschil door Kerkenraden, Klassen en Sijnoden zou onderzogt en beoirdeeld worden, doch de Overigheid slak voorzigtig een spaak in dit twistwiel, en gaf een scherp verbod, om noch voor, noch tegen het oirdeel der Leijdsche. Faculteit te schrijven; waar door dan ook Maresius gedrongen wierdt, zijne pen ten aanzien van dit geschil, neder te leggen; ook wierdt zijn werk, getijteld: Audi & alteram partem cp hoog bevel ingetrokken. Deze twist maakte een groot gerugt, en hadt noodlottiger gevolgen kunnen hebben , door het beroepen van Maresius naar de Hogeschool te Leijden; dan de dood kwam tusschen beide, en verhinderde hem om 'er naar toe te gaan. Op zijn sterfbedde vondt 'er een soort van verzoening plaats , doch die weinig om 't lijf hadt; men zie Alting , Opera. Tom. V. Mantissa. pag. 425. Alting wierdt intusschen genoodzaakt zig te beklagen, dat men hem misleid hadt, en genoot geen rust, zelvs na van zulk een verschrikkelijken en hardnekkigen tegenstrever verlost te zijn; de Kerkelijken morden gestadig tegens hem, ever het gene zij nieuwigheden noemden; dan den wereldlijken arm, belette door hare voorzigtige maatregelen, die  188 ALTING. (JACOB) die sijnodale of consistoriale onweersbuijen, en dreigde die genen met opschorting van dienst, welke in enige Kerkelijke bijeenkomst, het geschil van deze beide worstelaars mogte opperen. Alting genoot weinig gezondheid, gedurende de drie laatste jaren van zijn leven; en eindelijk wierdt hij, door een aanhoudende koorts, de slegts negen dagen duurde, op den 20 augustus 1679 weggerukt; hij stierf zeer godvrugtig, en met gepaste nedrigheid hem onderwerpende aan Gods besluiten ; meermalen aan zijnen neve Menso Alting , die Burgemeester te Groningen was, met aandrang verzoekende, de uitgave van zijne Werken te bevorderen; enige jaren daar na heeft men aan deze begeerte voldaan, toen dezelve onder het opzigt van Dr. Balth. Bekker, te Amsteldam, dat zijnen leerling en bijzonderen vriend was geweest, in vijf Delen in folio in 1687, heeft doen drukken en uitgeven. Alting is genoegzaam tot de dertig jaren toe ongehuwd gebleven; doch als toen verdroot hem het ongezellige leven, en hij zogt ene huisvrouw, bij wien hij agt kinderen heeft verwekt, doch die op drie na alle voor hem zijn gestorven; een van die overgeblevene was Med. Doktor , de tweede Advokaat, en de derde hadt zig in den krijgsdienst begeven. Indien Alting nog enigen tijd hadt geleefd, zoude hij twee Werken, een in het latijn, en het andere in 't nederduitsch hebben geschreven; het eerste zou ene Verantwoording van zijne leerstellingen ten onderwerpe gehadt hebben, en het tweede, ene Levensbeschrijving van hem zelve, zedert het aanvaarden van het hem opgedragen Professoraat; en door dit middel, zou men de onregtvaardigheid ontwaar zijn geworden , die men hem heeft aangedaan, met hem in enen langen keten uit verdrietverwekkende schakels gesmeed, te kluisteren. Hij was de leerstellingen van Coccejus ijverig toegedaan, en daarom gehaat bij de meeste Godgeleerden en Predikanten, waar onder men tot schande van die anders zo eerbiedenswaardige orden, Zeloten vondt, die niet schroomden hem met den laster te bekladden, dat hij een halve Jood was,die bijna niets van een Jood verschilde, dan door den voorhuid; ten laatsten enen man, die zig veelvuldig beklaagde, van  ALTING. (JOACHIMUS) ALTING. (MENSO) 189 van niet besneden te zijn, en aan wien de voorhuid tot enen last verstrekte. Dan het gelust ons niet langer in den zwadder van deze lasteringen te wroeten, en besluiten liever het Artikel van onzen braven Alting, met aan onze lezers te berigten, dat hij meesterlijk in drie talen predikte, namentlijk, in 't hoog- zo wel als 't nederduitsch, en in 't engelsch. Konigii , Biblioth. vet. et nov. Foppens , Bibli. Belg. p. 498. G. Stollius ad Heumanni , Conspectum. p. 320. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1577. C. Saxi , Onomast. liter. Pars V. Append. 564. P. Bayle, Diction. ed. de 1730. Tom. I. p. 171, 172, ALTING (JOACHIMUS), stondt te boek voor een zeer geleerd man; hij was Burgemeester te Groningen, toen de Spanjaarden van voor die stad weggejaagd werden, en overleed kinderloos in 1625. Zijn lof is op welluidende tonen uitgesproken, door den Hoogleraar Makdowell, in ene lijkreden. ALTING (MENSO), geboren in 1325 , overleden in hogen ouderdom op zijn' hoeve in het Landschap Drenthe, was Geheimraad van Reinold den III, Hertog van Gelder, en liet een zoon na. ALTING (MENSO), werdt geboren in 1476, en is als een dapper man onder de zijnen geroemd. In 1520 werdt hij door de Drentenaars, tot Gijzelaar aan Hertog Karel van Gelder gegeven, en overleed den 6 meij 1526, nalatende twee zoons. ALTING (MENSO), Hoogleraar te Heidelberg, en naderhand Predikant te Embden, is geboren te Eelde in het Landschap Drenthe, den 9 november 1541. Hij wierdt op de scholen te Groningen in de eerste gronden der wetenschappen onderwezen, studeerde vervolgens omtrent drie jaren te Keulen; vertrek van daar in 1565 naar Heidelberg, onder het regeringsbestier van den Keurvorst Fredrik III. Alting gaf aldaar zulke treffelijke blijken van zijne geleertheid, dat hij reeds in 't jaar 1566 bekwaam wierdt gekeurd om het Euangelium te verkondigen. Den 13 junij 1571, trouwde hij met Maria Epis-  190 ALTING. (MENSO) Episcopia , ene dogter van aanzienlijke ouders, die den hervormden Godsdienst waren toegedaan. Hier na werdt hij door die van Amberg aangezogt, doch op aandrang van Ursinus, Tossanus en anderen, in de plaats van Gebingerus , tot Hoogleraar te Heidelberg beroepen. Na verloop van twee jaren, beving hem de lust, zijn vaderland te gaan zien; hij nam zijnen weg op Embden, om die schuilplaats van zo vele vlugtelingen , en moeder van zo vele kerken, te bezoeken. Tweemalen hier gepredikt hebbende, maakte hij door zijne geleertheid en gaven, alle gemoederen zo begerig naar zijn onderwijs, dat zij zig geen rust gaven, voor en al eer hij een eerlijk ontslag van den Keurvorst bekomen hebbende, in plaats van den overleden Alb. Hardenberg, in october 1575, zig aldaar als Predikant liet bevestigen. Na dat Prins Maurits en Graav Willem, in den jare 1594, Groningen bemagtigd hadden, werdt Alting verzogt, den Godsdienst der Hervormden aldaar te helpen bevorderen; hij deedt 'er den 17 julij de eerste predikatie, Sibrandus Lubbertus en Martinus Lydius de twee volgenden. Hoe groot een dienst Alting hier mede verrigtte, behaalde hij 'er egter groten ondank mede; want Graav Edzard III, die de Lutherschen sterk was toegedaan , wilde Alting van zijnen dienst ontzetten, om dat hij buiten zijne toestemming, naar Groningen was gegaan; doch die van Embden weigerden, hier aan te gehoorzamen. Onder de regering van Graav Enno den III, werdt onze Alting veel moeite verschaft, bijzonder door den Kanselier Thomas Franzius, tegen wien hij egter de lere der Hervormden manmoedig handhaafde, tot aan zijn dood toe, welke voorviel op den 7 october 1612, wanneer hij bijna den ouderdom van 71 jaren hadt bereikt. Crenii, Animadv. Phil. Part. XI. p. 126. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1020. C. Saxi, Onomast, liter. Pars V. Append. 541, 542. ALTING (MENSO), is Burgemeester geweest te Groningen, en een man van veel kunde en bekwaamheid; hij overleed aldaar den 2 augustus 1712, in den ouderdom van 76 jaren. Men heeft van hem ene Heilige Tijdrekenkunde, en ene  ALVA of ALBA, (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 191 enen Wegwijzer, bekend onder den naam van de Tafel of Reiskaart van Peutinger; teffens ook ene uitnemende beschrijving van de Nederlanden, onder den tijtel van Notitia Germaniae inferioris, vertoond in vijf kaarten, en aantekeningen over alle de plaatzen in dezelve, zo wel in griekse als latijnse schrift vermeld, te Amsteldam in 't jaar 1697 in folio, bij de Wetsteins gedrukt. Een arbeid waarlijk, die door niemand konde worden uitgevoerd, dan door een' man, die zo als hij in de kennis der Aardrijksbeschrijvinge, en de Geschiedenissen der Grieken en Romeinen, doorleerd was. C. Saxi, Onomast. literar. Pars V. p. 495. A. Pars, Naamrol der Bat. en Holl. Schrijvers, bl. 454-456. ALVA of ALBA (FERDLNAND ALVAREZ de TOLEDO, Hertog van) , werdt in 't jaar 1508 geboren, mag men zeggen tot een geessel van 't menschdom in 't algemeen, en in 't bijzonder voor de Nederlanders, van Garsias Hertog van Alva en Beatrix Pimentel. Na dode van zijnen vader, die hij twee jaren oud zijnde verloor, werdt Ferdinand onder het opzigt van zijnen grootvader, de Graav van Bénevente gesteld ; deze spaarde niets tot volmaking van zijne opvoeding. Reeds van de tederste jeugd af aan, gaf Alva blijken van zijne genegenheid voor de wapenen, en hij vermaakte zig nog maar een kind zijnde, met de verhalen van de bloedigste oorlogen, zonder dat hem de gevaren verschrikten. Zestien jaren oud zijnde, deedt hij zijn eerste veldtogt tegens de fransen. In 1527 verloor hij zijnen opvoeder, en in 't volgende jaar , begaf hij zig in huwelijk met Maria Henriquez, dogter van den Grave Alba d'Alisto. In 1531 volgde hij Keizer Karel den V, naar Hongarijen; en in 1542 wierdt hij totVeldheer aangesteld, over de benden die tegen de Fransen geschikt waren. Toen hij in 1547 benevens dien vorst door Thuringen trok, hadt de Gravinne weduwe Katrina van Schwarsburg, een fauvegardebrief van den Keizer veten te verkrijgen; daarentegen verbond zij zig brood, bier en andere benodigdheden, tegens ene redelijke betaling te zullen bezorgen;  192 ALVA of ALBA, (FERD, ALV. de TOL., Hertog van) gen; doch zij gebruikte de voorzigtigheid, om de brug daar het krijgsvolk moest overtrekken, en digt bij de stad was, in allerijl te laten afbreken, en op een zeer verren afstand over het water te laten slaan, op dat de al te grote nabijheid van de stad , hare roofzugtige gasten niet in verzoeking mogt brengen. Te gelijk wierdt aan alle de inwoonders der naburige plaatzen, door welke de troepen trekken moesten, vergund, om met hun beste huisraad op het slot te Rudolstad te komen wijken. De Hertog niet ver van het kasteel af zijnde, zond een bode aan de Gravin, waar door hij zig zelven nodigde op een morgen-ontbijt. Een zo bescheiden verzoek aan het hoofd van een leger gedaan, kon niet wel afgeslagen worden, en de Hertog benevens zijn bijhebbend gezelschap, wierdt bij zijne komst op het slot, minzaam ontvangen, aan een welvoorziene tafel; doch nauwlijks was men gaan zitten, of 'er kwam een bode in allerijl binnen, die de Gravin buiten de zaal riep, en de tijding bragt, dat in enige dorpen, de Spaansche soldaten onderweg geweld gebruikt, en het vee van de boeren weggedreven hadden ; Katrina was ene moeder des volks, wat den armsten harer onderdaan wedervoer, trok zij zig zelven aan; dus ten uitersten gebelgd over dit woordbreken, doch egter van haar tegenwoordigheid van geest niet verlaten, beveelt zij alle hare dienaren, zig met de uiterste spoed en stilte te wapenen , en de poorten van het slot wel te sluiten; zij zelve begaf zig weder naar de zaal , alwaar de borsten nog aan tafel zaten; hier beklaagde zij zig bij hen in de beweeglijkste uitdrukkingen, over het gene haar zo even was aangebragt, en hoe slegt men het gegeven keizerlijk woord gehouden hadt; men beantwoordde haar al lagchende, dat dit slegts een krijgsgebruik was, en dat men bij een doortogt van soldaten, dergelijke kleine ongevallen niet verhoeden kon. Dat zullen wij eens zien! antwoordde zij vertoornd; mijne arme onderdanen moet het hunne weergegeven worden, of bij God!" (terwijl zij dreigend hare stem verhefte) Vorstenbloed voor Ossenbloed!" met deze korte doch bondige verklaring, verliet zij de kamer, die in weinige ogen-  ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 193 ogenblikken met gewapende lieden vervuld was, welke met het zwaard in de hand, doch egter met allen eerbied, zig agter de stoelen der doorlugtige personaadjen plaatsten, en het ontbijt bedienden. Bij het inkomen van deze strijdbare schare, veranderde de Hertog van Alva van kleur; stom en bedremmeld, zagen zij elkanderen aan; van het leger afgesneden en van een overmagtige handvaardige menigte omringd, bleef hen niets overig, dan het zig te laten welgevallen, en de vertoornde dame op de best mooglijke wijze te verzoenen. Hertog Hendrik van Brunswyk die mede van de partij was, herstelde zig het eerst, en brak in een schaterende lagh uit; hij bediende zig van die vernuftige zet, om het gantsche voorval een grappige keer. te doen nemen, en prees de Gravin uitermate over hare landmoederlijke zorg en mannelijken moed; voorts verzogt hij de Gravin zig verder niet ongerust te maken , en nam op zig den Hertog van Alva , tot al wat billijk was, te bewegen; ook bragt hij het bij den laatsten in de daad daar heen, dat hij terstond bevel aan het leger afvaardigde, om het geroofde vee zonder uitstel aan de eigenaars weer te geven. Zo ras nu de Gravin van de teruggave verzekerd was, verontschuldigde zij zig op de hoffelijkste wijze bij hare gasten , die zeer beleefd afscheid van haar namen. In 1567 hitste den Hertog van Alva, tegens het gevoelen van anderen in 's Konings Raad, Filips aan, tot het oeffenen ener strenge wraak, over de Nederlandse Ketters en Muitelingen , zodanig hij die noemde; ook hieldt zig de Koning aan zijnen raad, hem daarenboven, 't opperbevel opdragende over 't leger dat naar de Nederlanden geschikt was, en reeds in september 1566, was begonnen verzameld te worden. Dan de Landvoogdes Margareet, verwittigd van de toebereidzels, die men in Spanje maakte, en bedugt, dat een ander gewapend herwaarts komende, den roem wegdragen mogt, dien zij door het stillen der beroerten meende te hebben ingelegd; zogt den Koning door brieven en boden te bewegen, tot het te rughouden der krijgsmagt die herwaarts geschikt was. Zij vertoonde hem, dat zo zware kosten vergeefs I. Deel. N zou-  194 ALVA of ALBA, (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) zouden gespild worden; alzo de rust hier te lande hersteld, de misdadigen gestraft, de onderzaten van nieuws, onder 's Konings eed gebragt waren, en een leger van Spanjaarden geschapen stondt, gelijk voormaals, ongenoegen te zullen verwekken onder de gemeente." Anderen schreven ook van hier naar Spanje, dat de Hertog van Alva weinig bemind was, hier te lande, en geheel geen nut doen zou zo de Koning niet mede kwam; dat 's Konings komst alleen, meer dan een leger van 50000 man te wege brengen zou, dat elk schrikte voor 't Spaansche krijgsvolk enz." Dan alle deze vertogen mogten niets baten; de Koning hadt zijn besluit genomen, waar in hij door Alva versterkt wierdt. Deze kwam na vele zwarigheden op zijnen togt herwaards ontmoet te hebben , die hij alle manmoedig te boven streefde, met zijn leger in de Nederlanden, en deedt zijne intrede nog voor 't einde van augustus te Brussel. Bij zijnen lastbrief, die hij der landvoogdesse terstond vertoonde, en behalven welke hij geen bijzondere instructie schijnt gehadt te hebben, was hem 't opperbewind over 't volk van oorloge, als Kapitein-Generaal der Nederlanden opgedragen, blijvende de overige zaken, 't bewind der Landvoogdesse aanbevolen. Voorts betuigde de Koning te vertrouwen : dat de Hertog 's Konings vassallen en onderdanen zou handelen met alle zoetigheid en goedertierenheid, en zoveel mooglijk ware, genade gebruiken voor strengheid." Doch Alva verklaarde, behalven dezen algemenen last, nog vele bijzondere bevelen te hebben, waar van hij ten bekwamen tijde opening doen zou. De Landvoogdes bespeurde hier uit ligtelijk, dat ook de klem der regeringe uit hare handen gewrongen, voortaan zou zijn bij Alva, wien de Koning de wapenen in handen gesteld, en van zo vele bijzondere bevelen voorzien hadt; doch zig niet gezind vindende om hem voor schaduwe te dienen, klaagde zij in hare brieven aan den Koning, over de brede magt, die hij den Hertoge gegeven hadt, en verzogt op ene ernstige wijze van de landvoogdije ontslagen te worden. Middelerwijl wisten de Hovelingen nauwelijks, hoe zij zig omtrent den Hertoge en de Hertogin ne,  ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 195 ne, gedragen zouden, konnende zij," gelijkze zig zelven uitdrukten, de opgaande zon, dat is Alva zo niet aanbidden, dat zij de ondergaande, dat is, Margareet, kleinachting betoonden; waarom zij reikhalsden naar 's Konings last, bij welken de Hertog, in 't opperbewind over alles gesteld werdt, alzo de tegenwoordige tusschenregering, of liever regering van tweën, aan menigvuldige zwarigheden onderheven was." Doch Alva behoefde geenen nieuwen last, om elk te tonen, wien men voortaan meest naar de ogen zou moeten zien. Zonder de landvoogdesse te kennen, gaf hij op ene verraderlijke wijze last, tot het vangen der Graven Egmond en Hoorne; zulks wierdt uitgevoerd op den 9 september, terwijl zij bij hem ter maaltijd waren, en met hunne personen hadt men zig te gelijk van hunne papieren verzekerd; ook werden, terstond hier na, verscheiden aanzienlijke lieden in hegtenis genomen, 't Vangen van zo vele personen van den hoogsten rang, joeg ene gehele menigte ingezetenen ten lande uit, wel tot 2000 in getale, boven nog omtrent 100000 die naar 't scbrijven der Landvoogdesse, reeds te voren geweken waren. Ook waren zij gelukkig die bij tijds vlugten, doordien Alva nog voor 't einde van september, een nieuw Geregtshof instelde, onder den naam van Raad der Beroerten, voor welken alles wat enige betrekking hadt tot de tegenwoordige of voorgaande beroerten, gebragt en afgedaan moest worden. Nauwlijks hadt deze Raad zitting genomen, of elk die zig min of meer gemengd hadt in de jongste beroerten, werdt 'er voor gedagvaard. Die niet verscheen, gelijk bijna niemant deedt, werdt met verbeurdverklaring zijner goederen, die terstond aangeslagen en van 's Konings wege bestierd werden , en met ballingschap gestraft; die men betrappen kon, werden meest allen ter dood gebragt. Invoege thans de galgen gerist hingen , de raders, staken en bomen overladen stonden, en als verzugten onder den last der gemartelde lijken; zo dat 'er weinig huizen waren, die niet de dood van hunne omgebragte bloedverwanten beweenden, ja zelvs gehele landstreken door 't bannen N 2 en  196 ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) en geweldig woeden des Bloedraads, of door 't vlugten der inwoonderen, ontvolkt wierden. Velen zagen met de gevonniste ouderen zig van hunne enigste broodwinners beroofd ; anderen , wien het verbeurdmaken hunner goederen het weinige, dat ze nog bezaten, ontnam, vonden zig tot den bedelzak gebragt; en 'er was schier geene schuld zo gering, die men geen lijfstraffe waardig keurde. De Raad der Beroerte hieldt de onroomsche Leeraars en Kerkendienaars, en zulken, die de wapenen tegen den Koning hadden opgevat, niet alleen voor doodschuldig; maar rekende ook onder de halsstrafbaare misdaden, het inleveren en toestaan van allerlei smeekschriften tegens de Inquisitie, Plakaten en nieuwe Bisschoppen, 't gehengen der preke, 't niet wederstaan der Kerkplunderingen, het zeggen of beweren, dat de Raad der Beroerten zig naar handvesten of vrijheden te regelen hadt; voorts het huisvesten van onroomsche Leraren, het maken en zingen van geuzenliedekens, 't bijwonen van Kalvinische begraaftenissen, het zeggen, dat de nieuwe Godsdienst ook binnen kort in Spanje opgang maken zou, en dat men Gode meer dan den menschen gehoorzamen moest , met andere diergelijke uitdrukkingen. De ongehoorde wijze van regtsplegen, welke men in deze ondeugende regtbank volgde, gaf aanleiding, dat de Raad der Beroerte, bij 't gemeen, wel dra den naam van Bloedraad kreeg. De Hertog van Alva na het ontslag van Margareet, tot de opperlandvoogdije verheven, stelde terstond zijn voornemen, om de voornaamste steden van kastelen te voorzien, aan Antwerpen te werk; Amsteldam kogt zulks af voor 200000 guldens, te gelijk bedingende, vrij te moeten blijven van Spaansche bezetting. Intusschen hadt den Hertog den 24 januarij 1568, de Prins van Oranje, de Heer van Brederode, en de Graven van Nassau, van den Berge, van Hoogstraten en van Kuilenburg ingedaagd. De Prins werdt beschuldigd als 't hoofd der oproerigen, en den anderen dat zij hem hadden aangehangen. Ook liet hij omtrent gelijktijdig, Filips Willem oudsten zoon van den Prins, met geweld van de Hogeschool te Leuven Iigten en te scheep naar Spanje voeren ,  ALVA of ALBA, (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 197 ren, daar hij 28 jaren gevangen gehouden werdt. De Advokaat van den Ende , bij den Grave van Bossu in 's Hage ten avondmaaltijd genodigd zijnde, werdt na den eten vastgehouden, en eerlang naar Wilvoorden en van daar naar Brussel gevoerd, alwaar hij op Treurenhurg gevangen gezet werdt, en aldaar op den 12 maart 1569 overleedt. 't Vangen en vervolgen op bevel van Alva en zijnen Bloedraad, hield het gantsche voorjaar sterk aan, zelvs hadt hij een ontwerp gesmeed , om de Onroomschen, 's nagts voor asschen-woensdag, aan vele oorden tevens , te verrassen , doch sommige Schouten waarschuwden de lieden tegen deze lage; waar door velen 't gevaar ontkwamen. Een menigte egter werden gevangen genomen, onder welken verscheiden', zelvs lieden van aanzien zwaar gepijnigd werden, om uit hen te halen 't gene zij wisten en niet wisten; ja de Spaansche Inquisitie, verklaarde den 16 februarij 1568, alle de Nederlanders; enige weinigen uitgenomen, voor ketters of kettergunstig , en uit dien hoofde schuldig aan Majesteitsschennis:" welk ontmenst vonnis door Filips op den 26sten bevestigd werdt; die daar te boven beval, om zonder enige gunst, genade of aanzien van geslagt, ouderdom of staat, ja zonder uitvlugt van beroep tot hoger vierschaar of nader overzigt, hetzelve ter uitvoer te brengen , ingevolge gegeven last aan de Fiskalen in Nederland. Niet min tegens regt en regel, ging het in 't aanstellen der Overheden en het begeven der ambten, ziende de burgers en landzaten zig daar van versteken, of die den zodanigen opdragen, welke breed in tijtel, doch schraal in middelen , hen noodzaakten het hunne daar bij in te schieten, om den moedigen gegoeden, hier door uitgemergeld, dus alle gedagten en magt van tegenstand te benemen, en den verarmden lafhartigen, door hope van vergeldinge ter slavernije te gewennen. Kortom, de geregtigheid scheen thans geheel dood. en de waarheid in stervens nood door de geboorte der bedriegerije, van welke velen zig in deze tijd bedienden, en onder schijn van vrijheid van geweten te zoeken, zig voor hunne schuldeissers, die zij geen kans zagen te voldoen, te zoek maak- N 3  198 ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) maakten; terwijl anderen, zig naar den tijd voegende, met valsche getuigschriften van altijd in het Roomse geloof geleefd te hebben, dagelijks vlijtig ter misse gingen, daar ze in jaar en dag niet geweest waren; zo dat ook de onderlinge trouw ver te zoeken, ja gansch verloren was bij de zulke, die hunne medgezellen, met welke zij voorheen ijverig plagten ter preke te lopen, nu zelvs gingen aanbrengen. Nog dient aangemerkt, dat onder allen de zulken wel 't meest strafbaar wierden geacht, welke bestonden zig op de oude voorregten en piivilegien des lands te beroepen, in welk geval den berugten Vargas, dat weerdige lid van den godlozen Bloedraad; op zeker vertoog, waar in die wierden aangevoerd en ingeroepen , zoude geantwoord hebben in dit Spaanse latijn : Non curamus vestros privilegios; wij vragen naar uwe voorregten niet; ja 't reppen van dezelve, was ene doodstrafwaardige misdaad, doordien bij 't voorgemelde vonnis der Inquisitie, alle voorregten en vrijdommen des lands waren vernietigd; des wee hem! die zig tegens de bevelen des Spaansen Koning, of van zijnen Landvoogd Alva durfde verzetten; en hadt Filips zig laten ontvallen, dat hij liever zijne landen onbewoond zag, dan daar enen ketter in te gedogen. De landzaten dan ziende, dat het de Spanjaarden te doen was om hen geheellijk te onderdrukken, sloegen tot wanhoop over; want een hoop volks in Westflaanderen samengeschoold, zig vindende beroofd van huis en have, viel in de kloosters, plunderde de Geestelijkheid, en sneedt sommigen uit dolle wraaklust, neus en oren af. Men gaf dezen hoop de naam van wilde Geuzen, die egter door Alva wel haast verstrooid werden. Op den 28 meij 1568, werdt op 's Hertogs naam, door den Raad der Beroerte de doodvonnissen uitgesproken over Gysbrecht en Jan van Batenburg, Jacob van Ilpendam, Jan van Blois van Treslong, Maximiliaan van Blois, en de twee Friesen Sjoert Beima en Hartman Galama. De Heren van Villers en Huy moesten den 2den junij het moordschavot beklimmen, en drie dagen later de Graven van Egmond en Hoorne. In augustus daar op volgende, wierden Burgemeester An-  ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 199 Antoni van Straalenburg en de Heer van Bakkerzeel gevonnisd om onthalst te worden, een gelijk lot aan dezen moesten nog een menigte anderen ondergaan. Het huis van den Grave van Kuilemburg te Brussel, alwaar 't Verbond der Edelen eerst ontworpen was, werdt op 't bevel van Alva ten gronde toe afgebroken, en in derzelver plaats een stenen gedenkzuil opgeregt, waar op de tijd en oirzaak der vernielinge, in vier talen gelezen kon worden. Voorts liet den Hertoge, om de verbonden Edelen die nog in 't land waren, te ontdekken, hun bij brieven, gerigt aan de Raden der bijzondere landschappen, vergiffenis beloven, mits zij zig binnen 30 dagen, voor hem of zijnen Raad kwamen vertonen; doch niemand was dwaas genoeg, om op dezë nodiging te verschijnen. Alva wierdt ook zo trots op zijnen voorspoed, dat hij een zegepralende intrede deedt in Brussel, op den 22 december. Ketters uit te roeijen, die te vuur en te zwaard te verdelgen, en de menschelijkheid ten aanzien van zijne medechristenen, door het plengen van gehele stromen bloed, te vertreden; was zo behaaglijk, zo godvrugtig in de ogen van Paus Pius den V, dat hij den Held daar van, eerlang, met enen hoed en zwaard, rijk van goud en gesteenten, beschonk. Alva's hoogmoed en verwaantheid kende perk noch paal meer; want hij liet zig sedert, van het geschut bij Temmingen veroverd, een metalen standbeeld gieten, welk in 1571, in het kasteel te Antwerpen geplaatst werdt, met een latijnsch opschrift, waar bij hem het stillen der beroerten, 't verjagen der muitelingen, 't bezorgen van den godsdienst, het handhaven der geregtigheid, en 't bevredigen der landschappen," toegeschreven werdt. Doch dezen trots stak den Nederlandsen adel zo zeer in 't oog, dat de meesten, die hem uiterlijk schenen aan te hangen, de walg van hem staken, en in hun hart allengskens afkeriger van hem werden. Ook was het afwerpen van dit praalbeeld het eerste werk, dat zijn opvolger in de landvoogdije, Louis de Requesens in den aanvang des jaars 1574 ondernam. In 1569 begost het vervolgen , veroirdelen en straffen wederom geweldig aan te wakkeN 4 ren;  200 ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) ren; doch te gelijk ook het vlugten van vele ingezetenen, willende men dat omtrent dezen tijd, ene grote menigte van wollewevers uit Flaanderen, geweken is, die 's lands bloeijende handwerken, naar Duitschland en vooral naar Engeland hebben overgebragt. Het getal der uitgewekenen kan men enigermate peil op trekken, uit bet getal der genen die door den Raadder Beroerten, geregtelijk ingedaagd zijnde, gebannen werden, belopende die in november van dit jaar meer dan 8000. Alva zig ook belemmerd vindende door de bijzondere voorregten der steden, die hem gedurig werden tegengeworpen, om de verbeurtverklaring van alle de verwezenen te ontgaan, gebood dat elk zijne privilegien in geschrift stellen en aan hem overleveren zou; voorts gaf hij in 1570, twee algemene ordonnantien op de criminele regtsoeffening uit, die men houdt verstandelijk te zijn ingesteld. 't Voornaamste egter, dat den Hertoge in 't jaar 1569 bezig hieldt, was het ontwerp om ene nieuwe en zware belasting te leggen op alle de Nederlanden, 't kwam 'er maar op aan om ze den Staten smakelijk te maken; ten dien einde raadpleegde hij hier vooraf over met enige leden der drie Raden, en onder anderen met den President Viglius, die hem het heffen van een Xden Penning van alle roerende goederen door den verkoper te betalen, als allerschadelijkst, ja bijna onmooglijk om in te voeren, afschetste; en niet dan met zware kosten zou te heffen zijn, en tot veel bedrog aanleiding geven. Dan zijn redenen deden Alva niet van gedagten veranderen; hij beschreef de Staten tegens den 20 maart te Brussel, alwaar hij door den Raadsheer de Bruxelles, den Csten, XXsten en Xden Penning eisschen deedt; doch het was niet dan na vele aangewende middelen en bedreigingen, waar door hij de bewilliging van zijne eisschen verkreeg; dan hij bemerkte ras, dat de Cste Pennhg de meesten niet geviel; ook vreesde hij kort hier na, dat de bewilliging in den Xden Penning wederom zou ingetrokken worden, al waarom hij van gedagten veranderde, en besloot den Xden Penning voor zekere somme en tijd te laten afkopen, aanbiedende zulks voor de Nederlanden in 't algemeen, voor twee mil-  ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 201. millioenen, en van Holland in 't bijzonder, voor 271000 guldens 's jaars voor den tijd van zes jaren, boven enen tweden Csten Penning in denzelvden tijd; doch de Staten van Holland. zijne streken kennende, sloegen den eisch des Hertogs in denbeginne af; enige anderen egter bewilligden in den uitkoop voor twee jaren; doch alzo Alva gaarne ene eenparige bewilliging gezien hadt, die nogthans bezwaarlijk te bekomen was, moest hij zijn geliefd ontwerp 't stuk des Xden Pennings, enige maanden laten berusten. Ik zal hier niet dan in 't voorbijgaan gewagen, van de onlusten tusschen Engeland en deze Landen gedurende dit tijdvak gerezen, waar bij de Nederlanders elf tonnen gouds aan geld, of aan goederen, door de Engelsen verkogt, en nog zo veel aan 't gene bedorven of verduisterd was, verloren. In Engeland hadt men den ingezeten, wier goederen, hier te Lande aangeslagen waren, vergoeding gedaan uit de Nederlandse goederen in Engeland bekommerd; doch Alva streek hier alles wat van de aangeslagen Engelse goederen kwam, ten behoeve van Filips in zijn laadje. Deze onlusten met Engeland, welke op zijn hoogste waren, toen de Xde Penning gevorderd werdt, maakten de gemeente alomme gaande; 't klagen over Alva's strenge regering werdt algemeen, en hij zelv' bleef 'er niet onkundig van, dewijl hij enige lieden aanhieldt, bij 't gemeen zeven stuivers lieden genoemd, om dat ze zo veel 's daags verdienden, welke hem gedurig berigt gaven, van 't gene 'er onder 't volk gesproken werdt. Op den 16 augustus, deedt Alva te Antwerpen een algemene vergiffenis afkondigen, voor alle berouwhebbende ketters; doch doordien de Leraars, Ouderlingen en Diakenen der Onroomschen, zulken die Leraars hadden geherbergd; die welke de wapenen hadden opgevat tegen hun vaderland; die daar toe penningen hadden verzameld of opgebragt; die enig geweld aan geestelijke goederen en personen hadden gepleegd; de Verbondtekenaars en inleveraars van 't verzoekschrift aan Margreet ; alle Regenten, Oversten van plaatzen en Ambtenaars, die zig in den oproer gemengd hadden, en verscheiden anderen van de vergiffenis waren uitgesloten; N 5 ten  202 ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) ten ware zij, binnen zes maanden, welke tijd naderhand verlengd werdt, in persoon of door gemagtigden, voor den Hertoge verschenen; vondt men nauwelijks iemand die zig op deze vergiffenis verlaten durfde; want, zij begrepen: Fistula dulce canit, volucrem dum decipit auceps. In 1571 zogt Alva wederom den Xden Penning in te voeren, en de afkoping die door enigen voor twee jaren, ingewilligd was, welke met augustus ten einde liepen, niet langer te gedogen. In junij tragte hij zulks tegen 't gevoelen des Raads met geweld door te drijven, schoon dezen verklaarden, dat zulk ene soort van belasting te willen heffen zo veel was, als tegens den stroom te willen aanroeijen ; het plakaat tot invoering daar van, werdt egter op den 31 augustus getekend, en sedert alomme afgekondigd; dan de uitvoering ging niet gemakkelijk in zijn werk, en ontmoette van alle kanten tegenstand. Hij zelvs begon eerlang zo grote zwarigheden te zien, in 't heffen dezer belasting, dat hij een ontwerp van matiging beramen deedt; toen dit in den Raad kwam; vondt men 't stuk nog al netelig en verward; 't ontwerp werdt dan nog eens veranderd, en de Xde Penning eindelijk gelegd op een verkoop alleen van zulke waren, die geen verandering meer behoefden te ondergaan, eer ze gebruikt konden worden. Doch 't geviel egter den Staten niet, die voor een gedeelte in december te Brussel gekomen waren. Alva ziedende van gramschap, om dat men 't dus met hem uithield, liet zig verluiden: dat hij zig van 't krijgsvolk zou bedienen, om den Xden Penning te doen opbrengen, en zo de landzaten hem niet voor Ontvangers dienen wilden, dat hij 'er Italianen en Spanjaards toe gebruiken zou." Elk zidderde toen voor den schok, die den staat des lands dreigde. Enigen hadden zig laten ontvallen , dat Alva zelv' enen aanvang behoorde te maken, met het heffen des Xden Pennings te Brussel; wanneer de bijzondere Stadhouders, veelligt zijn voorbeeld volgen zouden; dit zeggen geviel den Hertog. Na dat men dan, in 't voorjaar van 1572, hier te lande tijding gekregen hadt, dat de Koning zelv' den Xden Penning wilde opgebragt hebben, belast hij der Wet hou-  ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 203 houderschap van Brussel die te doen heffen, en zij bedugt voor Alva's ongenade, begint hand aan 't werk te slaan; maar vleeschhouwers, bakkers en brouwers sluiten hier op hunne winkels, zeggende niets te koop te hebben; toen ging 'er een algemene kreet door de stad, dat men 't op 's lands ondergang gemunt hadt, en elk geraakte op de been; dan Alva nog niet gezind om 't stuk op te geven, besluit enige winkeliers te doen vatten, en in hunne eigen' deuren te laten ophangen, van begrip zijnde, dat de schrik voor zulk een lot, de anderen gedwee maken zou; en wil men dat de Beul reeds last hadt, om 17 stroppen en ladders van 10 of 12 voeten gereed te maken , ja dat de bezetting in de wapenen , en zijnen zoon Don Frederik , bezig was de vonnissen te stellen, toen de tijding dat de Watergeuzen den Briel ingenomen hadden, den Hertog van besluit deedt veranderen, en 't heffen des Xden Pennings staken. Toen nu door Filips de Hertog van Medina Celi tot Landvoogd in Alva's plaats benoemd was, boodt Alva om als 't ware, de gunst van de landzaten voor zijn vertrek te herwinnen, nog voor 't einde van junij aan, den Xden Penning gantschelijk te willen afschaffen, mids men de twee millioenen, te voren voor dit lopende jaar beloofd, opbragt; doch dit aanbod hadt de gewenste uitwerking niet. 't Verdriet dat Alva hier over gevoelde, werdt vermeerderd door de spijtige tijding, die hij een weinig later uit Duitschland ontving; dat namelijk 50000 ponden buskruid, welken hij van daar verwagtte, op bevel der Hertogen Joan Kazimir en Kristoffel, zonen van den Paltzgraav, Frederik den III, die met den Prins van Oranje verbonden was, op de heide ontladen, en in brand gestoken ware. Zulk een opstapeling van rampen, kost het trotse hart van Alva niet verzwelgen, maakten hem ten laatsten wars van 't bewind; en deden hem, onder voorwendzel van zwakheid en hogen ouderdom, aanhouden om zijn ontslag. Filips vatte hem bij zijn woord, en deedt Don Louis de Requesens, als zijnen opvolger in allerijl naar Nederland vertrekken. Deze Landvoogd kwam op den 17  204 ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van} 17 november 1573 te Brussel, alwaar hij met groot betoog van blijdschap werdt ingehaald. De Hertog van Alva , die zijnen opvolger op de grenzen was gaan ontmoeten, maakte terstond zijn werk, om 's lands zaken, zo als hij ze inzag, voor hem open te leggen, hem zoekende te bewegen, om in dezelvde maatregelen te treden, die men tot hier toe gevolgd hadt; en hij droeg wel zorg, dat nauwlijks iemand gelegenheid hadt, om den nieuwen Landvoogd te onderhouden. Men gaf hem, in verscheiden heimelijke gesprekken, ene hatelijke beschrijving van 's Konings Ambtenaren in Nederland; wier sommigen van onervarenheid, anderen van ontrouw verdagt gemaakt werden; 't Volk in 't algemeen werdt hem als ketters of wederspannig afgemaald. En nademaal de Hertog van begrip was, dat de oorlog die er thans plaats vondt, door 't vorderen des Xden Pennings veroirzaakt was, deedt hij zijn best om Requesens in te boezemen, dat de Staten allen in deze belasting bewilligd hadden ; waar uit voortvloeide , dat zij zelven , niet de Hertog, de schuld hadden van de beroerten die 'er uit waren ontstaan. Voorts gaf hij zijnen opvolger te kennen , dat hij bij 't aanvaarden der Landvoogdije, grote gebreken in de regtsoeffening bespeurd hebbende, en dezelven niet wetende te herstellen door de Nederlandsche Regters, hij genoodzaakt was geworden, zig van Spanjaarden te bedienen; 't welk hem ten onregte, bij 't volk in haat hadt gebragt. Intusschen verschoof Alva , het overdragen der Landvoogdije van dag tot dag, 't welk sommigen bijna deedt vrezen, dat hij met dezen Landvoogd eveneens handelen zou, als met den Hertoge van Medina Celi , die hij uit den weg hadt weten te ruimen; doch eindelijk droeg hij evenwel op den 29 november 1673, 't bewind van Krijgs- en Regeringszaken aan Requesens over. Hij bleef egter nog te Brussel, tot over 't midden van december, niet zonder misnoegen des nieuwen Landvoogds , begevende in dien tusschentijd , verscheiden' openstaande ambten, de dagtekening der lastbrieven tot dezelven vervroegende, tot voor den tijd dat hij 't bewind hadt af-  ALVA of ALBA. (FERD. ALV. de TOL., Hertog van) 205 afgestaan. Men dagt voorzeker, dat den Raad der Beroerten nu ook zou afgeschaft zijn geworden, doch Alva wist zijnen opvolger te overreden, om die in stand te houden. Alva verreisde dan tot groot genoegen van de Nederlanders, op den 18 december 1573, vergezeld van een goed aantal paardevolk, en nam zijnen weg te lande, tot op Genua, van waar hij te water in Spanje kwam; hij wierdt bij zijne komst zeer vriendelijk door Filips ontvangen, die hem over zijne gruwzame handelwijze in 't minst niet bestrafte, ten bewijze dat alles met 's Konings bewilliging geschiedt was; en schoon hij eerlang in zijne ongenade verviel, ter oirzake van een huwelijk, door zijnen zoon Don Frederik, op zijnen raad, tegens den zin van Filips aangegaan, en te Uzeda gevangen gezet werdt, stelde Filips hem na de dood des Konings van Portugal, niet slegts in vrijheid, maar gaf hem 't bewind over 't leger dat naar Portugal gezonden werdt, om Filips de kroon van dat rijk te verzekeren, waar toe de Hertog veel geholpen heeft. Hij is in 't jaar 1582, den 12 december, in den ouderdom van 74 jaren aan een hete koorts overleden. Zijne tijdgenoten beschrijven hem, als rijzig van postuur, met een lang uitgerekt aangezigt, anders vrij wel gemaakt, schoon niet bevallig, holögig en straf van gelaat. Voorts getuigen zijne vrienden en vijanden, dat hij een doorslepen en geoeffend krijgsman geweest is, doch meer met loosheid dan dapperheid en voorzigtigheid handelende, zonder wederga wreed en bloeddorstig, doorkneed in hoofse streken en listen; eergierig en loos van aart, een gezworen vijand der Onroomschen , en van allen die hem tegenstond; en dat zijne trotsheid en kleinachting voor anderen, en zijne mateloze strengheld, die niet zeldzaam naar verwoedheid zweemde, den Koning wiens gezag hij hier te lande, in top zogt te vijzelen, meer schade dan voordeel gedaan heeft. Men geeft hem op goede gronden na, dat hij zig op de reize uit Nederland, bij Grave Lodewvk van Konigstein, Willem van Oranje's oom van moeders zijde, beroemd zou hebben, van gedurende zijn bewind over deze landen, welk maar ruim zes jaren ge-  206 ALVA. (PIETER van) ALVERINGEN. geduurd hadt, 18600 menschen, om 't geloof en wederspan nigheid, door Beulshanden te hebben doen ombrengen. Res in Ecclesia et Politica gesta, ab an. 1500 ad an. 1600. Aut. J. Soffing , Rudolst, 1676. De meeste Nederlandse Historieschrijvers, als Bor, van Meteren, Hoofd enz. Wag., Vad. Hist. VI. Deel. ALVA (PIETER van) , heeft zig in de Spaanse bezittingen van Amerika zeer berugt gemaakt, door vervolgingen uit verkeerd begrepene grondbeginzelen van den Godsdienst, voortspruitende. Hij keerde ten laatsten naar Europa te rug, en onthield zig een geruimen tijd in de Nederlanden, daar hij in 1566 ook is overleden. Hij heeft verscheidene Boeken ten dienste der Roomsche Kerk geschreven. Anton,, Bibl. Hisp. ALVERINGEN (JOSUA van), Heer van Hofwegen, Rekenmeester in 's Hage, was een groot voorstander der vrijheid, waar van hij blijken gaf, zo door 't aanvaarden en tekenen van 't Verbond der Edelen, als door de middelen, die hij ter voortzetting van 't zelve, te St. Truijen hielp bekragtigen, en verder door de ondertekening van 't smeekschrift aan den Koning, met belofte van 500 kronen, waar toe hij teffens ook anderen in 's Hage en elders aanmoedigde ; ook gaf men hem na, dat hij zig beroemd zou hebben, de Haagse Beeldstormers, met 600 Edelen te zullen beschermen, zo iemand ondernam hun tegenstand te bieden. Dit een en ander was genoeg, om hem het banvonnis van Alva op den hals te halen, 't welk op den 17 meij 1568, tegen hem werdt verleend met verbeurdverklaring van alle zijne goederen; doch zulks verkoelde in genen dele zijnen ijver voor de edele zaak der vrijheid. In 1572 werdt hij tot bevelhebber van Hoorn aangesteld, 't welk hem des te meer gehaat bij de vervolgers maakte. In 1574 onthield zig deze edele banneling in 't geheim te Antwerpen, in 't huis van den Griffier Martini, met oogmerk om den aanslag op die stad voor Oranje te begunstigen; dan op dit pas werdt er op bevel van den Landvoogd ene huis zoe-  ALVERINGEN. ALWA. AMAMA. 207 zoeking gedaan; de Griffier spoedde zig naar huis, toen het bevel gegeven werdt, en gaf 'er kennis van aan zijne egtgenote. Deze vrouwe gehard in tegenspoeden , verbergt den Heer van Hofwegen in een tafelkas; hij ontkwam het, en begaf zig spoedig weer naar Hoorn, daar hij in 1576 zonder kinderen na te laten, overleed. Te Water, Verb. der Edelen, II. D. bl. 152 Wag., Vad. Hist, VI. D. bl. 127. 174. 185 , 186. 204. 364. ALVERINGEN (SAMUEL), een broeder van Josua , is geweest Schout van Mechelen , en hadt ter vrouwe Maria van der AA. ALWA (SIEVERT), een Fries Edelman, verdronk op ene ongelukkige wijze, in den zo geweldigen storm van den 26 september 1509, die inzonderheid Friesland zo deerlijk teisterde ; want de meeste zeedijken braken door, en het water vloog met zulk een ijsselijk geweld daar over, dat men begost te vrezen, dat gantsch Friesland door het schuimend pekelnat zoude verzwolgen worden. Daar verdronken ook een groot aantal menschen en vee; een menigte huisraad, kasten en kisten, ja zelvs gehele huizen met al wat 'er in was, dreef weg; en het hardvogtigste hart moest breken, op het zien van die ellenden. De schade die hier door wierdt geleden, is naauwlijks te begroten. Het was gedurende deze storm, dat Sievert Alwa zijne bedienden hebbende uitgezonden, om zijn beesten op te halen, hij zelve ook kort daar na toeschoot om hen te hulp te komen; dan hier mede bezig zijnde, klom het water eensklaps tot zulk ene hoogte, dat Sievert met vier van zijn knegts verdronk. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat men hier in plaats van Alwa, moet lezen Aylva. Worp van Thabor, Geschreven Kronijk. AMAMA (JOACHIM van) , Generaal-Major van het voetvolk, Kolonel in dienst van den Staat, Kommandeur van Hulst en deszelvs Forten, werdt geboren den 14 november 1657 in het Fort de Bourtange. Zijn vader was Gerrit Amama, een man van edele afkomst; Kolonel van een Fries Re gi-  208 AMAMA. NIKLAAS giment, en vervolgens Kommandeur van Embden. Zijne moeder Bernundina van Vierssen, was ene dogter van den Generaal Muntmeester van Friesland. Joachim, de enigste van hunne overgebleven kinderen, genoot de tederste zorg hunner welbestierde opvoeding ; en nauwlijks hadt hij twaalf jaren bereikt, of hij verkreeg een Faandel onder de Compagnie van zijnen vader. In het jaar 1681 werdt hij tot Kapitein aangesteld; en in het volgende jaar trouwde hij met de dogter van een Burgemeester te Hulst, Petronella de Vrieze genaamd. In het jaar 1689 bekwam hij de rang als Major, in 1690 als Kolonel, in 1703 als Brigadier, in 1709 als Generaal-Major; en na de batailje van Malplaquet, waar in hij zo als in andere voorvallen, zig met roem gekweten hadt, werdt hij in 1713 tot Kommandeur van Hulst aangesteld. Hij verloor zijne huisvrouw in 1684, en hertrouwde in 1693, met de dogter van Filips van Humalda , Raadsheer in 't Hof van Friesland. Hoe vele wreedheden en losbandigheid, hij in den oorlog ook hadt . bijgewoond, werdt egter zijn minzaam, bedaard en eerlijk karakter daar door niet verbasterd; hij bleef altoos de menschenvriend; de christen en de krijgsman schenen in hem verenigd ; hij oeffende pligten als soldaat en gebood als officier; vergetende ook nimmer, 't gene hij aan God, aan den Staat en aan zijne Medemenschen verschuldigd was. Dus den ouderdom van 63 jaren bereikt hebbende, stierf hij, in het bijwezen van zijne kinderen en kindskinderen, den 3 julij 1720. Jan Huybert Jungius, Lijkreden op Amama, Rotterd. 1720 in 4to. AMAMA (NIKLAAS), een zoon van Sixtinus Amama, volbragt naar alle waarschijnlijkheid den gantschen loop zijner letteroeffeningen, te Franeker. In 1645, hadt hij reeds tot zijnen meester in de Wijsbegeerte, Joh. Phocilides, in wiens vrije redeneertrant hij bijzonder behagen schepte; zonder zig ook door Aristoteles aan banden te laten leggen, bragt hij die van zijnen meester in oeffening, in de bijzondere lessen dien hij zedert over de verschillende delen der Wijsbegeerte hield. Dan die vrijheid en enige andere oirzaken van ver schil  AMAMA. (SIXTINUS) 209 schillende aart, verwekten hem onaangenaamheden van sommige Hoogleraren, en waren ook hinderlijk tot het bekomen van enigen post aan die Akademie. Hij hadt nauwelijks 28 jaren bereikt, toen in 1656 de dood hem in 't graf rukte. Men heeft van hem in druk: Dissertationum Marinarum decas; in qua prater Marina problemata, varia passim fundamentalia, e folidioris Philosophiae principiis deducta, dogmata discutiuntur. Franeq. 1651. 8vo. Deze verhandelingen, kondigen zeer veel belezenheid aan; en de Schrijver zonder zig aan de nieuwe wijsbegeerte te verbinden, verwijderd zig verre van de oude. J. F. Foppens slaat ten enemalen den bal mis, daar hij hem in zijne Bibliotheca Belgica, pag. 899. als Professor in de Regten doet voorkomen, doordien hij nimmer enige akademise waardigheid heeft bekleed. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. pag. 172, 173. 176, 177. et in Addend. p. 4. Paquot, Mem. pour servir a l'Histoire litter. Tom. IX. p. 138, 139. AMAMA (SIXTINUS), is Hoogleraar geweest aan de Hogeschool te Franeker, en een man die in zijnen tijd den naam hadt, van zeer ervaren te zijn. Hij werdt geboren den 13 october 1593 te Franeker, uit Jan Amama en zijn tweede huisvrouw Imkie. Zijn vader was de zoon van Hernius, kleinzoon van Sytse, en agter-kleinzoon van Tjerk Amama, die twemalen Burgemeester te Franeker is geweest, en lid van het Kollegie der Gedeputeerde Staten van Friesland. Sixtinus was een geliefd leerling van den geleerden Joh. Drusius, onder wien hij zig met veel ijver op de oosterse talen toelei, en daar zulk een voortgang in maakte, dat hij griekse en hebreeuwse digtstukken vervaardigde. In 't laatst van julij 1614, ging hij naar Leijden, om inzonderheid het arabisch, onder den geleerden Th. Erpenius te beoeffenen. Vervolgens reisde hij nog in dat zelvde jaar naar Engeland, en kwam den 8 december te Londen; den 5 januarij van 't volgende jaar, begaf hij zig naar Oxford, alwaar hij door den Hoogleraar Joh. Prideaux en enen Duitscher, Frederik d'Orville genaamd, in het Kollegie van Exeter wierdt aangenomen. De bezigheden die hij aan deze I. Deel. O Ho-  210 AMAMA. (SIXTINUS) Hogeschool waarnam, bestonden in de beoeffening der oosterse talen, de Godgeleerdheid, en het geven van lessen in de hehreuwse taal. Gedurende die tijd, maakte hij kennis met Arthur Lake, Bestierder van St. Marij's Hall, met Willem Langton, Opperste van het Kollegie van Magdalena, en met Jan Budden, Hoogleraar in de Regten. Terwijl dat Amama anderen onderwees, vorderde hij zelven in de kennis der oos- . terse talen en Godgeleerdheid. Intusschen op den 16 maart 1616, de mare van Drusius zijn onverwagt overlijden vernomen hebbende, en dat die Hoogleraar hem een aanzienlijk legaat hadt besproken, benevens de vrijheid om van zijne handschriften en hebreuwse boeken gebruik te mogen maken, spoedde hij zig naar Friesland, en kwam in 't laatst van genoemde, maand in Franeker, om de leerstoel van zijnen meester te verzoeken, Dan hij ontmoette hier omtrent meerder tegenkanting, als hij hadt verwagt, Want Sibr. Lubberti en Joh. BoGERMAN, hielden hem van Arminianerij verdagt, zo als zij ook reeds Drusius gedaan hadden; doch door de gunst van de Curateuren der Akademie, en die van den Friessen Stadhouder Graav Willem Lodewyk, zeilde hij het hoekje te boven, zuiverde zig van de hem aangewreven blaam, en wierdt Hoogleraar in Drusius zijn plaats. Den 16 januarij 1626 voegde men bij het Professoraat, die van Bibliothekaris der Universiteit, op ene behoorlijke wedde. Die van Leijden zogten hem met aandrang tot haar te lokken, om de plaats van den beroemden Erpenius te vervullen; dan de Bestierders van Frieslands Hogeschool, zijne verdiensten kennende, verhoogden zo aanzienlijk zijne wedde, dat hij niet in bedenking nam, om Franeker voor Leijden te verwisselen. Dus bragt bij 't overige van zijne dagen te Franeker door, en hij stierf 'er den 9 november 1629, ter naauwer nood in het 37ste jaar van zijnen leeftijd getreden zijnde, Amama was in julij 1617 getrouwd, met ene zijner nigten, Meinarda van Adelen van Kronenburg genaamd , dogter van Niklaas en van Maria van Wythama, zijnde deze Niklaas, een zpon van Jacobus van Kronenburg, een oud ade  AMAMA. (SIXTINUS) 211 adelijk geslagt in Holland. Hij heeft drie kinderen bij deze vrouw nagelaten: 1. Johannes Amama, eerst Faandrik, vervolgens Convoimeester van de Admiraliteit te Makkum, welke ten vrouwe heeft gehadt, Maria Huber, ene zuster van den groten Regtsgeleerden Ulrik Huber : 2. Gellius Amama , Rector der latijnse scholen te Dokkum: 3. Niklaas Amama, waar van hier boven is gesproken. Onze Hoogleraar was van een driftig en oplopend karakter, en verre vervreemd van die zagtaartigheid, welke zo grotelijks aan zijnen meester Drusius tot cieraad verstrekte: voor 't overige was zijn gedrag zeer regelmatig en gestreng; wat zijn vernuft betreft, hij was geen schrandere van geest, maar een buitengemeen werkzaam mensch, die door veel te blokken , oneindige kundigheden hadt verkregen. Amama heeft zeer veel geschreven; het eerste werk dat hij in 't licht gaf, verstrekte ten proeve van een zeer nuttig ontwerp dat hij gevormd hadt, om namelijk aanmerkingen te maken, op de gemene latijnse vertaling van den Bijbel, die op het Consilie van Trente was goedgekeurd; met dezen arbeid maakte hij een aanvang in 1620, door de uitgave van zijne Censura Vulgata; etc; doch intusschen ander werk ter hand nemende, waar van zijne Bijbelsche Conferentie nog voorhanden is, die in 1623 het licht zag; hervatte hij eerst een geruimen tijd daar na, zijnen vorigen taak. Aan de Hogeschool verdiende hij den roem, van vele ongeregeldheden te hebben te keer gegaan; de gunst die hij zig daar door, en door andere bekwaamheden verworven heeft, is na zijnen dood , met volle luister, tot op zijne kinderen staande gebleven. Men vindt ene volledige optelling van zijne uitgegevene schriften, met bijgevoegde aanmerkingen in Paquot , Memoires pour servir a l'Histoire litteraire &c. Tom. IX. pag. 118-137. J. Vriemoet, Athenae Fris. pag. 166-179. Foppens, Bibl. Belg. pag. 1104, 1105. F. G. Freytag, Analecta litteraria. p. 21, 22. Jo. Fabricii, Hist. Bibl. Part. I. p. 325. et Part. IV. p. 86. 88. Crenii, Animadv. Philol. Part. III. p. 83, 84. C. Saxi, Onomast. literer. Pars. IV. p. 274. Bayle, Dictionaire, O 2 ed.  212 ed. de 1730. Tom. I. p. 173. D. Clement, Biblioth. curieuse Tom, I. p. 250, 251. AMANDUS, Bisschop van Worms, heeft in een gedeelte van de Nederlanden den Christelijken Godsdienst voortgeplant. Na dat hij verscheidene Kerken bediend hadt, begaf hij zig naar Doornik, alwaar hij, de Abtdij die zijnen naam draagt, zoude gestigt hebben; hoewel sommigen beweren, dat zulks door een anderen Amandus zoude geschiedt zijn. Hij is omtrent 't jaar 660, in het 90ste van zijnen ouderdom gestorven. Gazel, Hist. Eccles. des Pais-bas. AMANDUS ZIERIKZEUS, dus genaamd naar de plaats zijner geboorte, was Minderbroeder en Voorlezer jn de Godgeleerdheid te Leuven. Als Provintiaal bevlijtigde hij zig met enen voorbeeldigen ijver, om de gebreken der Geestelijken, die aan zijn' opzigt waren toevertrouwd, te hervormen en te verbeteren. De tijd bepaald tot het waarnemen van dit ambt hebbende uitgediend, heeft hij dat van voorlezer weder hervat, en gedurende het overige van zijnen leeftijd waargenomen. Hij heeft de roem verworven, van in verscheidene wetenschappen ervaren te zijn geweest, en vrij wel bedreven in de talen, want hij verstond de griekse, hebreeuwse en chaldeeuwse, toen nauwlijks hare boekstaven nog in Nederland bekend waren. Volgens geloofwaardige Schrijvers, heeft hij met ene geleerde beknoptheid en zeer zinrijk, een Kronijk geschreven, van bet begin der wereld af tot op 1534. Deze Kronijk is in VI Boeken verdeeld, en voert ten tijtel: Scrutinium sive venatio veritatis Historica, in 1534 in 8vo. gedrukt, bij enen Simon Cocus.- In de voorrede geeft Franc. Titelmannus, ene levenschets van Amandus, benevens ene opgave van zijne andere veelvuldige schriften. Hij stierf te Leuven, den 8 junij 1534. Kerk. Oudheden van Zeeland, II. D, bl. 51, La Rue, Geletterd Zeeland, bl. 205. AMELIA, Gravinne van Solms, dogter van Joan Albert, Grave van Solms, die in 't gezelschap der Koninginne van Bohemen, in Holland was gekomen, wordt in 't jaar 1625 op raad en AMANDUS ZIERIKZEUS. AMELIA.  Amelia van Solms   AMELIA , Gravinne van Solms en aandrang van Prinse Maurits, met deszelvs broeder Frederik Hendrik ; in den egt verbonden. Het huwelijk werdt zeer haastig in 't begin van april voltrokken; hebbende Gecommitteerde Raden den ondertrouwden ontslag van de gewone huwelijks-geboden verleend, welk naderhand door de Staten, ten overvloede bekragtigd werdt. Prins Hendrik hadt zo men verzekert, kleine genegenheid getoond tot deze verbindtenis. Maar Maurits was 'er zeer op gezet geweest; en zo sommigen verzekeren, zijnen broeder gedreigd, zo hij 't weigerde, zelve zekere adelijke jonkvrouwe, bij welke hij enige natuurlijke kinderen hadt, te zullen trouwen; waar door deze kinderen gewettigd, en Prins Hendrik van zijn broeders erffenis versteken zou zijn geworden. Kort na het voltrekken van het huwelijk, vertrok haar Gemaal naar 't Staten leger.De Staten van Holland besloten nog in dat zelvde jaar, aan de Princesse een geschenk van 20000 guld. voor een huwelijksgave. te doen. Op den 27 meij 1626 beviel zij van enen zoon, Willem genaamd; die zijnen vader naderhand, onder den naam van Willem den II, opgevolgd is; zij bragt vervolgens nog vier dogters en enen zoon ter wereld, welke zoon maar kort geleefd heeft. Na dat deze vorstin, eerst haren gemaal, op den 14 maart 1647 , en daar na haren zoon, op den 6 november 1650, met veel smerte hadt zien sterven, schenen alle hare zorgen en staatzugt, zig te bepalen tot haren kleinzoon, die agt dagen, na 's vaders overlijden ter wereld kwam. In het volgende jaar, ontstondt 'er tusschen de beide vorstinnen weduwen groot verschil, over de voogdijschap van den jonggeboren Prins Willem den III, 't welk na veel haspelens, door de Staten van Holland wierdt bemiddelt, die de Koninglijke Prinses in de voogdij, die zij reeds aanvaard hadt, handhaafden; wordende de Keurvorst van Brandenburg haar toegevoegd als medevoogd, en de Princesse Amelia als toeziende Voogdesse. Deze Prinses heeft zekerlijk tegens vele wederwaardigheden moeten aanworstelen, daar het Oranjehuis, in deszelvs aan O3  214 AMELIA van ANHALT. AMELING. (GERRIT) aanzienlijken staat, ten tijde van haren gemaal ten hoogsten geëerbiedigd, doch na het overlijden van haren zoon, alomme gehaat, en gedurende de minderjarigheid van haren kleinzoon, met de hoogste veragting behandeld, doch ook eindelijk het hoofd weder heeft boven gestoken. Zij stierf in 's Hage, op den 8 augustus 1675, in den ouderdom van 73 jaren. „ Zij „ was" schrijft Temple, „ ene vrouw van zulk een groot „ verstand, als ik 'er immer ene gekend heb." Ook roemt hij haar over hare spaarzame en deftige hofhouding. Doch zij is door alle hare tijdgenoten, zo gunstig niet beoirdeeld. Iemand, die naar zijn eigen getuigenis een vriend en dienaarvan het Oranjehuis was, heeft zelvs geschreven: „ dat deze „ vorstelijke weduwe van zulk enen werkzamen aart was, dat „ zij liever kwaad gedaan zou hebben, dan ledig geweest zijn, „ en dat als zij maar meesteres blijven kon, het haar om 't „ even was, wie 'er door verongelijkt wierdt." De Schrijvers van dien tijd. Voorts, Wag., Vad. Hist. X. D. bl. 498. XI. D. bl. 3. 44. 233. XII. D. bl. 131. 138-143. 171. 327. 443. XIII. D. bl. 5, 6. 43. 166. 197. XIV. D. bl. 378. Temple, Tweej. Gesch. bl. 714. Temple, Memor. bl. 398. Memoir de Guiche, Livr. II. p. 206. AMELIA van ANHALT, was de Gemalin van Hendrik Casimir, Erfstadhouder van Friesland, en moeder van Jan Willem Friso. Zij trad in het huwelijk met dien vorst op den 16 november 1675, toen hij nog maar 18 jaren hadt bereikt. Van haar wordt getuigd, dat zij schoon en bevallig van lighaam was; oneindig veel geest en vernuft bezat, doch dat de zugt tot pragt en een weidsen zwier, na dode van haren Gemaal, hare geldmiddelen vrij wat belemmerden, ook dat 'er een ongeregelde wijze van bestier aan haar hof plaats vondt. AMELING (GERRIT), is Boekverkoper op de zaal van 't hof in 's Hage geweest, en Faandrik van de Schutterij; heeft zig verdienstig gemaakt, met te tragten den braven Raadpensionaris Jan de Wit, in 1672, de Gevangenpoort te doen uitgaan, en hem uit de handen van zijne bloeddorstige moorde-  AMERONGEN. (ANTONY) (ARENT) denaars te verlossen. Wag., Vaderl. Hist. XIV. D, bl. 163. AMERONGEN (TAETS van) , is de naam van een adelijk geslagt in de provintie van Utrecht, het welk sedert 't jaar 1160 met luister is bekend geweest, en zig zo door huwelijken met de eerste en voórnaamste familien van den lande als door het voortbrengen van kundige Staatsmannen heeft beroemd gemaakt. Wij zullen ons vergenoegen met enige der voornaamste Mannen uit dit geslagt, aan onze lezers te doen kennen. De zodanigen die 'er meerder van begeren te weten , verwijzen wij naar bet Geslagt- en Wapenboek van Abrah Ferwerda, 1785. I. Deel, daar men ook berigt over de volgende Artikels van dezen naam zal vinden. AMERONGEN (ANTONY TAETS van), Ridder Van Jerusalem, werdt Kanunnik van St. Marie te Utrecht, den 23 december 1523; vervolgens van den Dom, op den 24 februarij 1524. Hij is Kamerling van Paus Adriaan den VI. geweest, en overleed den 20 october 1555. —■ K. Burman» Utr. Jaarb. III. D. bl. 432. AMERONGEN (ARENT TAETS van) , vindt men meermalen op de regeringslijsten van Utrecht, van de jaren 141$ tot 1449 ingesloten, als Raad, Schepen of Burgemeester. In het jaar 1426, gedurende de twisten tusschen de Bisschoppen Zweder van Cuilenborg en Roelof van Diepholt, werdt hij benevens Dirk Growert, door den Raad aangesteld, om de palen van het Stigt te vrijen en te beschermen; zeer zeker met oogmerk, om ware het mooglijk, Amersfoort weder tot het Stigt te brengen. In het volgende jaar, na dat hij Burgemeester was geworden, werdt hij tevens tot een der Bevelhebbers of Hoofdmannen van Utrecht aangesteld, In 1449 hieldt de Raad zo oude als nieuwe, zig standvastig tegen den Bisschop• R. van Diepholt, en deedt om alle voorzorg te gebruiken', bij klokkengelui ene bekendmaking afkondigen, behelzende hoofdzaaklijk: „ dat de Raad zig eendragtelijk met alle de „ Gildens hadt verbonden, om het begonnen kapittel op O 4 hun-  216 " hunnen Heer van Utrecht, betrekkelijk de gebreken, die ze " op 't gemene land, als in de stad Utrecht aanwezig waren, " en inzonderheid van de Heerlijkheid Montfoort, vervolgen " zouden, naar 's lands regten; en dat zij zulks met de Raad " en Gilden, trouwelijk zouden ter uitvoer brengen. En ten " einde de stad in goede eendragt mogte blijven, verbood de " Raad, dat niemand enige brieven of boodfschappen zou zen" den, aan of ontvangen van hunnen Heer van Utrecht, of " die bij hem zijn, bij poene van een bannissement van tien " jaren uit de stad, behalven andere straffen, geregeld na den " inhoud van die brieven of boodschappen, ingevolge des " Raads goedvinden." Dan desniettegenstaande deze voorzorg, volgde kort daar op ene spoedige verandering, doordien de Bisschop middel vondt, de stad te overrompelen, waar door Arent van Amerongen, benevens enige anderen gevangen geraakte, en kort daar na onthoofd werdt. K. Burman, Utr. Jaarb. I. D. bl. 162. 200. 225. 321. 332. 340. 398. 426. 447. 494. II. D. bl. 12. 97. 116. 130. 143. AMERONGEN (DIRK TAETS van), was in het jaar 1408 en verscheidene volgende jaren, Schepen te Utrecht, en in het jaar 1406, getrouwd met Hadewig, dogter van Henbrik Walvisch. Ib. I. D. bl. 119. 163. 201. AMERONGEN (ERNST TAETS van), was in 1518 en 1524, Schepen en Burgemeester te Utrecht , en als zodanig nam hij het ambt van Hoofdschout, op dien tijd onvervuld, waar. In 1526 was hij Marschalk des Overstigts, en werdt door Bisschop Hendrik van Beyeren , tot enen van zijne Stedehouders aangesteld. Twee jaren later, heeft hij het huis ter Horst nabij Rhenen, dat hem als Marschalk ter bewaring was aanbevolen, aan den Hertog van Gelder overgeleverd, die het liet afbreken, en met derzelver stenen, de muren van Rhenen herstellen. Tweemalen is onze Ernst getrouwd geweest; tot zijn eerste vrouw hadt hij, Mabelia de Ridder, welke op den 31 meij 1540 overleedt; en in 1546 vervangen wierdt door Agnes van Abcoude, weduwe van Gerrit Eck. AMERONGEN. (DIRK) (ERNST)  AMERONGEN. (GERARD) (JACOB) Eck. Hij stierf in 1562, en zij bleef weduwe tot in 1582; toen de dood ook een einde van haar leven maakte. Ib. III. D. bl. 45. 143. AMERONGEN (GERARD GODARD TAETS van), werdt geboren den 16 julij 1679; zijn vader was Joost van Amerongen, en zijne moeder Emerentia Geertruid van Zuilen. Als Ridder in de Duitsche Orden in de Balij te Utrecht, werdt hij in 1723 Kommandeur van Doesburg; en reeds een geruimen tijd te voren, namelijk den 5 september 1708, tot Houtvester van den lande van Utrecht aangesteld; vervolgens den 29 julij tot Kanunnik van St. Jan te Utrecht verkoren, en den 12 september daar op volgende tot Geëligeerde Raad, in het eerste lid der Staatsvergadering te Utrecht, en sedert dien tijd afgezonden in de vergadering van Hun Hoog Mogenden. Hij stierf ongehuwd den 12 junij 1730. AMERONGEN (JACOB TAETS van) , vindt men op de regeringslijsten te Utrecht gemeld van 1420 tot 1449, als Raad, Schepen of Burgemeester. In het vonnis door den Bisschop van Utrecht in 1449, uitgesproken over hen, die deel hadden in den opstand tegens hem, en waar bij aan elk en een iegelijk verboden werdt, de vlugtenden te herbergen, vindt men ook dezes mans naam gemeld. Met meer anderen egter, werdt hij in 't jaar 1455, van dit vonnis van ballingschap ontheven, en het verlorene burgerschap hem niet alleen wedergeschonken, maar hij zelvs langzamerhand tot zijn vorigen staat hersteld; wordende in 1460 tot overste Ouderman, ter bede van den Domproost, en van den Heer van Brederode, Raad Burgemeester; welke aanzienlijke waardigheid, hij ook bekleedde in 1068. K. Burman, Utr. Jaarb. I. D. bl. 234. 286. 438. 459. 480. II. D. bl. 1. 56. 107. 131. 295. 399. 425. 450. 452. 481. 512. III. D. bl. 1. 71. 127. AMERONGEN (JACOB TAETS van), was gedurende de Leicestersche factie in 1586 Raad, in 1587 Schepen der stad Utrecht. Hij is tweemaal gehuwd geweest, eerst in 1576 met Aleid van Zuilen van Nievelt, en daar na met KrisO5 tina 217  213 tina van Blois van Treslong. Hij overleed op zijn huis te Ruischdaal in 't Gooiland, in april 1619; zijn tweede vrouw, in november 1620. De kinderen uit zijn eerste huwelijk verwekt, zijn alle jong gestorven; uit het tweede, heeft hij een' zoon en ene dogter nagelaten. AMERONGEN (JACOB TAETS van), werdt Kanunnik Van St. Marie te Utrecht den 1 februarij 1582, doch gaf zijne prebende weder over, den 12 december 1600. Na dode van zijnen ouder broeder Ernst, werdt hij op den 30 julij 1658' beleend, met de Ridderhofstad groenewoude Hij huwde in. 1601, met Kornelia Drenkwaard , dogter van Willem vanGiessenburg , zijnde de huwelijksvoorwaarden gesloten den 7 januarij van dat jaar. Door dit huwelijk, schreef hij zig Vrijheer van Giessenburg, Heer van Giessen Nieuwkerk Natres, Natendaal, Hoogelande, Groenewoude &c. Hij stierf den 28 september 1622, en zijne weduwe den 2 december 1632, nalatende verscheidene kinderen. AMERONGEN (JACOB TAETS van) , werdt den 6 april aangesteld tot Raad en Vroedschap der stad Utrecht, en heeft aldaar in de jaren 1675 en 1676, 1683 en 1684, het ambt van Schepen bekleed. Hij trouwde den 26 april 1648, met Anna van Ryssensoorn, die den 23 januarij 1660 overleed. Den 18 september 1661, hertrouwde hij met Lucia Ruisch tot den Eng. Hij stierf den 12 junij 1686, nalatende twee zoons en ene dogter. AMERONGEN (JAN TAETS van) ,. ontmoet men in de jaren 1423, 1425, 1427 en 1433 als Schepen te Utrecht, en 1435 als Raad; 1437 als Ouderman, en 1443 wederom als Schepen; op welk jaar hij om enig verschil met Burgemecsteren, voor de tijd- van twee jaren uit den Raad gezet werdt. Ook moet hij gemengd zijn geweest in de onlusten van het jaar 1449; want op het jaar 1455, vindt men hem onder 't getal dier genen, aan wien het burgerrecht werdt wedergegeven; zijnde hij in 1457 op nieuw tot Ouderman aangesteld. In het volgende jaar, waar in de bastaard Antoni van Bour AMERONGEN. (JACOB) (JAN)  AMERONGEN. (JOHAN) Bourgondien zijnen broeder David den oorlog aanzeide, en met 1000 paarden voor Utrecht kwam, werdt bij tot Schatmeester aangesteld; welk ambt bestondt, in het schatten en op. prijs stellen van die genen, welke de Utrechtenaars gevangen kregen, en die hunne vrijheid begeerden. In 1459, vindt men hem wederom als Ouderman genoemd, en in 1461 als Raad en Burgemeester, welke gewigtige post hij ook in 1465 bekleedde; en in 't jaar 1468, regeerde hij als Schout te Utrecht. In 1470 werdt hij door den Bisschop gevangen genomen, en allerwredelijkst gepijnigd; vervolgens werdt hij over Bergenopzoom naar Kortrijk gebragt, van waar hij vermits Hertog Karel in 't veld was tegens den Koning van Frankrijk, op het slot Rupelmonde is vervoerd, in 't welk hij omtrent een jaar is gevangen gehouden, en is naderhand onscbuldig verklaart, en op nieuw tot Schout van Utrecht aangesteld. Doordien hij dikwerf verzuimde te regt te komen, door welk wangedrag, verscheidene zaken niet konden werden afgedaan, hernieuwde de Raad een zeer oude voordragt van den jare 1310; waar bij werdt bepaalt: " dat ingevalle de Schout, 's mor" gens te 9 en 's avonds te 3 uren, niet ten regte en komt, " dat als dan de oudste Schepen, Schout zal wezen, en daar " van dubbelde hoge of salaris trekken, enz." In 1481, was Jan van Amerongen Raad van den Bisschop, en wierdt benevens anderen, door hem, aan den Aartshertog Maximiliaan gezonden, om van vrede te handelen. K. Burman, Utr. Jaarb. I. D. bl. 269. 301. 334. 421. 437. 459. 481. II. D. bl. 24. 295. 342. 390. 410. 439. 460. 515. III. D. bl. 14. 17. 24, 25. 428. 519. AMERONGEN (JOHAN TAETS van), werdt in 1551, Heemraad van den Lekkendijk bovendams, en was van 1556 tot 1566 verscheidenmalen Schepen der stad Utrecht. Zedert die tijd tot op 1577, in het hevigste der Nederlandse beroerten , heeft hij meermalen het ambt, zo van Schepen, Burgemeester, als Raad bekleed; zelvs geraakte hij door den moedwil der Spanjaarden in gevaar, om zijn leven ongelukkig te eindigen. In 1576 werdt hij mede als Gelastigde ter handeling over 219.  220 AMERONGEN. AMESIUS. (WILLEM) over de Gendse bevrediging gezonden. In 1538 trad hij in het huwelijk met Johanna van Gaasbeek , weduwe van Jacob Schimmelpenning. Zij overleed den 26 februarij 1578, en hij-zelv, den 18 januarij 1589, nalatende zes kinderen. AMERONGEN (THOMAS TAETS van), werdt den 13 october 1574 geboren, en op den 17 meij 1594 tot Kanunnik van de Domkerk te Utrecht aangesteld, van welk Kanunnikaat na het 61 jaren bezeten te hebben, hij afstand heeft gedaan op den 12 julij 1655. In het zelvde jaar en maand, na den ouderdom van 81 jaren bereikt te hebben, trouwde hij met Frederika van Zuilen van Nievelt, een meisje van 15 jaten. Hij overleed den 5 augustus 1657, in den ouderdom van 84 jaren, zonder kinderen bij zijn jong wijfje verwekt te hebben. AMERONGEN (WILLEM TAETS van), is in de jaren 1492, 1493, 1495, 1497, 1499 en 1501, Schepen der stad Utrecht geweest, en gehuwd met Magdalena van MEAUX Vorselaar. Toen hij op den 1 augustus in 1503, als Heemraad op de schouw van den Lekkendijk bovendams tegenswoordig was, wierdt hij onvoorziens door de Gelderschen, niettegenstaande men toen in vrede met hun leefde, gevangen genomen , en naar het slot te Hattem gevoerd; alwaar hij na verloop van een maand, in gestadige krankheid doorgebragt te hebben, op den 1 september overleed. . AMERONGEN (WILLEM TAETS van), werdt door afstand van zijnen vader, Heer van Groenendaal, met die hofstad beleend, den 29 april 1566. Hij was Kapitein in dienst van Filips den II. Koning van Spanje, en stierf in 't leger voor Haarlem, wanneer die stad door de Spanjaarden belegerd was.Zijne weduwe die hem 54 jaren heeft overleefd ,is gestorven den 24 augustus 1627, oud bijna 84 jaren. Zij hebben te samen vijf kinderen verwekt. Zie over sommige dezer Artikels van Amerongen, J. Kok, Vaderl. Woord. III. D. AMESIUS (WILLEM), Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Franeker, was een Engelschman of Schot van geboorte; hij heeft  Amesius (WILLEM) Heeft te Cambridge gestudeerd, en woonde aldaar in het Kollegie van Christus. Zijn voornaamste onderwijzer in de Godgeleerdheid , is geweest Willem Perkins. Hij was de Puriteinen zeer sterk toegedaan, en verfoeide de plegtigheden bij de Episcopale Kerk in gebruik; dit bragt te wege, dat geen opgang in Engeland kunnende maken , hij in 1613 naar Holland overstak. In het berugte sijnode van Dordrecht in 1618 en 1619, verstrekte hij den President Bogermann tot raadsman, doordien hij inzonderheid wat tot de Controvers betrekking hadt, buitengemeen veel ervarenheid bezat, en daar bij fijn van oirdeel was. In 't jaar 1622, wierdt hij tot Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Franeker aangesteld. Hij bemoeide zig grotelijks met de twisten der Arminianen, en schreef verscheidene boeken tegens hen. Te voren namelijk in 1610, gaf hij een werk in 't licht tegens de Episcopalen waar in hij zoekt te betogen, dat 'er geen andere brave lieden in Engeland waren, dan alleen de Puriteinen; " dat dezen zig deden kennen, door hunnen " afkeer tegens de komedien, het vloeken, het danssen, het " spel enz," Alle de overigen waren geene anderen " dan " speelders, vloekers, kinderen van Belial; daar was geen " midden tusschen deze twee, uitersten , of de Bisschoppelijke " Kerk moest vernietigd worden, of men moest het Roomsche " geloof uit de hel te rug roepen." Voorts was hij een van die Gereformeerde Theologanten, welke met de meeste nauwkeurigheid en ene gevolgde leerwijze, de Gewetensgevallen behandeld heeft. Het is bijna overtollig aan te merken, dat hij tegens Bellarmin schreef; want het is aan niemand genoegzaam onbekend, dat in die tijd de werken van dezen Jesuit, de algemene steen des aanstoots van de Protestantsche Controversisten was. Amesius vervaardigde een werkje dat hij Medulla Theologica noemde; hij schreef ook ene Verhandeling tegens de Socinianen en de Metaphijsica. Ik zegge niets van zijne Lessen over de Psalmen / noch van zijne Verklaring over de Brieven van Petrus. Het is zo niet, dat hij in het jaar 1639 stierf, zo als door Henning Witte in zijn Diarium Biographicum wordt verzekerd ; de opdragtsbrief voor zijne Les 221  222 Lessen over dw Psalmen geplaatst, bewijst dat hij in 1635 reeds overleden was. Men wordt uit die zelvde brief ontwaar, dat hij na 12 jaren Professor te Franeker te zijn geweest, zijn afscheid heeft bekomen, om te Rotterdam die zelvde waardigheid uit te oeffenen. —— Zie ene optelling van alle zijne uitgegevene werken, bij E. L. Vriemoet, Athenae Frisiac., pag. 212. Verders P. Bayle, Dictian ed. de 1730. Tom. I. p. 179. AMPZING (SAMUEL), was in 1628 Predikant te Haarlem, toen hij zijne Beschrijving ende lof van die stad in 4to. gedrukt, het licht deedt zien. Hij is digter en een groot liefhebber en kenner van de Nederduitse taal geweest. Aan het hoofd van gemelde beschrijving, vindt men ene verhandeling, tot tijtel voerende: Nederlandsch Tael-Bericht waar in hij inzonderheid handelt over de spelling / de geslagten / het onverscheiden gebruik van de ij / en p / van de kapitaal- of hoofdletteren / van de euphenia of zoetbloeijentheid enz.; gewagende hier voorts met lof, van de spraakkunst door kristiaan van Heule geschreven. Verscheidene andeie werkjes zo in digt als ondigt, die in druk zijn uitgekomen, heeft men aan de pen van dezen vlijtigen man te danken; vindende men alle deze lettervrugten opgeteld, bij A. Pars, Naamrol van de Batavise en Hollandse Schrijvers, bl. 153--155. 352, 353. AMSTEL, is de naam van een zeer oud en vermaard geslagt, van ouds genaamd Aemstel, van Amstelle en ook van Amstella, volgens de uitspraak der oude Kronijkschrijvers. Onder deze Stigtse Edelen, vindt men in Brieven van het jaar 1105 en 1126, gewag gemaakt, van enen wolfger van Amstel als Schout van Amstelle zonder meer. Wij zullen de beschrijving van enige der voornaamste Mannen uit dit geslagt, aan onze lezers mededelen. AMSTEL (ARENT van) , is de oudste broeder van Gysbrecht den III. geweest, hebbende tot vrouwe ene dogter Van den Heer van Heukelom, bij wien hij vier zonen heeft geteeld. Van 's moeders zijde, was hij erfgenaam van de goe de» AMPZING. (SAMUEL) AMSTEL.  AMSTEL. (EGBERT van) 223 deren van Ysselstein, waar van bij ook van jongs af aan, altoos de naam en 't wapen voerde. In 1279 geraakte hij benevens zijnen broeder Gysbrecht gevangen, en werdt naar Zeeland gezonden , daar hij naar zeven jaren in den kerker doorgebragt te hebben, ten laatsten zijnen zoen met den Graav sloot. Men vindt niet dat hij zig met het eedgespan tegens Graav Floris den V. bemoeid heeft. Hij stierf in 1298. AMSTEL (EGBERT van), wordt gehouden voor den eersten bekenden Heer van Amstel, wiens geboorte men zou mogen stellen, op het jaar 1110. Met hem namen ook de geschillen een begin, die zulk een langen reeks van tijd, tusschen de Bisschoppen van Utrecht en de Heeren van Amstel hebben plaats gevonden, en waar van Wagenaar ons de volgende oirsprong opgeeft. Godefrid Bisschop van Utrecht, was van enen dapperen en grootmoedigen aart, en zo zeer gezet op de bevestiging en uitbreiding zijn's wereldlijken gebieds, dat hij zig in een zijner Brieven beroemt: " dat hij geen gevaar " ontzag, en zelvs niet schroomde ten strijde te trekken, ter " verdediging der Heilige Kerke." Met dezen naam, werde thans het beschermen der tijdelijke inkomsten eens Bisdom verglimpt. De Stigtse Edelen goederen bezittende, welke de Bisschop oirdeelde der Kerke toe te behoren, lagen gedurig met hem overhoop. Egbert van Amstel, een der voornaamste Stigtse Edelen, hadt boven anderen, al met Bisschop Herbert geschil gehadt, 't welk wederom bijgelegd was. Doch met Godefrid op nieuws in moeite geraakt zijnde, moest Filips, Aartsbisschop van Keulen, tusschen beide komen, om den twist bij te leggen. De Bisschop beschuldigde Egbert, dat hij alle de inkomsten, die der Utrechtse Kerke, uit Amstel en het omleggende land toekwamen, aan zig getrokken hadt. Hier over was hij, eerst door den Bisschop gedagvaard; doch niet verschijnende, ten Keizerlijken hove aangeklaagd; zedert werdt hij in den Rijksban gedaan. De Aartsbisschop van Keulen bewerkte eindelijk, een nadelig verdrag tusschen hem en den Utrechtsen Bisschop, van welk nog een gebrekkelijk af schrift  224 AMSTEL. (GOZEWYN van) schrift voorhanden is, en waar uit de Heer Wagenaar de volgende bijzonderheden ontleend heeft. „ De Heer van Am„ stel, bij eede afstand hebbende gedaan, van al wat hij te „ voren in amstel en daar omtrent, ter leen bezeten hadt, beloofde hetzelve voortaan als Stedehouder des Bisschops te zullen houden, onder die voorwaarden, dat alleen een zij„ ner zonen Gysbrecht genoemd, het zelvde ambt na zijnen dood, van de hand des Bisschops zou kunnen verkrijgen, „ mids dat hij den H. Maarten, dat is het Bisdom van Ut„ recht, zou blijven dienen. Egbert moest wijders de moeras „ Bendelmerbroek, sedert acht ik, de Bijlemermeer genoemd, „ met het gene 'er toe behoorde, en de helft van de tienden „ in Weesp die hij in zijn bezit genomen hadt, geheellijk en voor altoos, aan de Utrechtse Kerk afstaan." Men weet niet, wanneer dit verdrag getroffen werdt; doch indien Bisschop Godefroi in meij 1177 overleden is, moet het voor dien tijd geplaatst worden. Men ziet 'er den grond in der hevige geschillen, die in later tijd tusschen de Heren van Amstel en de Bisschoppen van Utrecht, ontstaan zijn. De nakomelingen van Egbert hebben ook zo veel deel gehadt in de zaken van Holland, dat wij liever hier een weinig uitvoeriger van hem gesproken hebben, dan zelvs in de beschrijvingen van Amstelland geschiedt. Wag., Vad. Hist. II. D. bl. 264-266. AMSTEL (GOZEWYN van) , kleinzoon van Gysbert den I, was eerst Proost van Utrecht, en wierdt in 1249, met eenparige stemmen gekoren tot Bisschop, zijnde de 37ste in 't getal dier Kerkvoogden. Gozewyn, die een man was, welke beter den bijbel wist te handelen dan het zwaard, een onnodig vereischte in die tijd, verkreeg daar door den naam vau zagtzinnig, eenvoudig en simpel te zijn. Men beschuldigde hem, dat hij in de tijd van een jaar, alle de zaken des Bisdoms hadt laten vlotten en drijven, waar door die deerlijk in verval geraakt waren. Dit bragt ook te wege, dat hij in tegenwoordigheid van Koning Willem , van den Kardinaal Petrus  AMSTEL. (GYSBRECHT I. van) trus Caputius en van den Bisschop van Keulen, door het gantsche Kapittel onbekwaam werdt geoirdeeld, om de zaken naar behoren te bestieren. Gozewyn was egter zo eenvoudig niet, of hij vermerkte wel, dat Koning Willem hem gaarne van den zetel gebonsd zag; om reden, dat die vorst vreesde, dat onder zijn bestier, het geslagt van Amstel hem te magtig zoude worden; hij befloot dan ook liever vrijwillig afstand daar van te doen, dan bedankt te worden , en gaf den Utrechtsen herderstaf over, in handen van Hendrik van Vianden, Domproost te Keulen, die in zijne plaats verkoren werdt. AMSTEL (GYSBRECHT van), de eerste van die naam, en zoon van Egbert, vindt men in 's lands geschiedenissen niet eerder van gemeld, dan tusschen de jaren 1174 en 1176, wanneer hij tegenswoordig was, bij 't maken van den zoen van zijnen vader met den Bisschop van Utrecht Godefried, op bevel van den Keizer, zo als wij hier boven zagen. Beroemder werdt hij, door zijne verleende hulp aan de ongelukkige Gravin Ada en de Graav van Loon haren gemaal, met die van Haarlem naar Utrecht te doen vlugten. En schoon Gysbrecht hier niet anders deedt, dan waar toe hij als Stadhouder en Leenman van den Bisschop verpligt was, zo kwam hem dit egter zeer duur te staan, wijl de Kennemers en Friesen, uit wraak het slot of kasteel van hem, in 't jaar 1204 in brand staken, en door het vuur ten enemalen vernielden , den dam in den Amstel doorstaken, en gantsch Amstelland afliepen. Hij die voor een dapper doch ongelukkig krijgsman bekend staat, werdt ten dienste van den Bisschop, andermaal in 't jaar 1227, in den oorlog tegens den Kastelein van Koevorden gewikkeld; de eerstemaal kostte het hem zijn goed, en ditmaal bijna zijn leven. Roelof de Kastelein, lokte den Bisschop en die met hem waren, in enen moerassigen oord, en versloeg hen geheel en al; velen waar onder zelv' de Bisschop , schootten 'er het leven bij in. Onder de gevangenen bevondt zig Gysbrecht, die deerlijk gewond was. 'Er wordt verhaald, dat de Graav van Gelder en Gysbrecht van hunnen I. Deel. P Over 225  Overwinnaar verlof verkregen, om in 't Kapittel tegenwoordig te zijn, bij de verkiezing van enen nieuwen Bisschop; dat zij ter oirzake van hunne wonden op bedden in de Vergadering gedragen wierden, aldaar een ieder door hun geklag tot medelijden bewogen, en smeekten, dat de Kerk tot wier dienste zij gestreden hadden, hun ontslag bewerken zoude; dat de Vergadering terstond overging tot het verkiezen van Willebrand, een wijs en verstandig man, die dapper en in staat was om wraak te oeffenen; dat de Vergadering bij de komst van den nieuwen Bisschop uit Italien, besloot, dat de gevangenen van hun woord om te rug te komen, zouden ontslagen zijn; alzo de Kastelein niet alleen een Onderdaan maar een Verbannene was, en niet hoger dan als een oproermaker gehouden werdt; welk besluit den nieuw gekoren Bisschop bevestigde, Men vindt weinig meer van dezen Gysbrecht , dat toen reeds een bedaagd man moet geweest zijn, gemeld, als dat hij in 1233 tegenswoordig was in ene onderhandeling met Graav Willem, over enige goederen in Benschop; waar uit tevens blijkt, dat hij zig toen al met den Graav, over de zaak van Ada en den Grave van Loon, moet verzoend hebben. Twee jaren te voren, leest men, dat hij zijn stenen huis te Utrecht, aan Grave Floris hadt opgedragen, en weder van hem ter leen ontvangen, en daar voor hulde en manschap verpligt was. In 1225 was hem, door Bisschop Otto, zo als enige melden, 't gerecht van Muijden, Weesp en Diemen alleen opgedragen. Hij liet drie zoons na, Egbert, Willem en Dirk, zijnde de laatste volgens van Leeuwen die gene, waar uit liet geslagt van Beveren is voortgekomen. AMSTEL (GYSBRECHT van), de twede van dien naam, de oudste zoon van Egbert, wordt genaamd Stedehouder van Amstelland. Hij heeft in 't jaar 1225 geleefd, wanneer hij tot scheidsman gekoren werdt, in een geschil tusschen den Bisschop van Utrecht en den Graav van Gelder. In dat zelvde jaar, stondt hij als getuige in een ander geval, tusschen Bisschop Otto en Graav Floris den IV, Zo ook vind: men hem ge noemd 226 AMSTEL. (GYSBRECHT II. van)  AMSTEL. (GYSBRECHT III. van) noemd in een Brief van 't jaar 1228, in welk tijdvak ook zijn dood bepaald wordt. Hij hadt ter vrouwe Bertrand van Ysselsteinn, Heer Jan's erfdogter, bij wien hij vier zonen teelde, namelijk Gysbrecht den III, Arent, Willem en Otto. Door genoemde huwelijk, zijn de goederen van Ysselstein aan 't geslagt van Amstel gekomen. AMSTEL (GYSBRECHT van), de derde van dien naam en oudste zoon van Gysbrecht den II; was zeer onvergenoegd, om den afstand die zijn neef Gozewyn van den Bisschoppelijken zetel hadt moeten doen, doordien zijn oogmerk was, de magt van zijn geflagt daar verder door uit te breiden; ja hij nam zulks zo zeer ter harte, dat hij benevens enige anderen , Henrik van Vianden , die na hem tot de Bisscboppelijke waardigheid verheven was, terstond den oorlog verklaarden. Otto de III, Graav van Gelder, hadt zig met hen verbonden; en 't Stigt werdt dus van verscheiden kanten met enen inval bedreigd. Koning Willem die toen in Duitschland was, begaf zig met een leger herwaarts, voorgevende den Bisschop met zijne vijanden te willen bevredigen; doch pas voor dat hij binnen Utrecht kwam, was de Bisschop met zijn volk ter stad uit, en den vijand te gemoet getrokken. Digt onder de stad viel een gevegt voor, in welk de Bisschop de overwinning behaalde. De Heren van Amstel en van Woerden werden gevangelijk binnen Utrecht gebragt; zijnde strengelijk gebonden, elk aan ene zijde van het paard des Bisschops; doch geslaakt ter bede van Koning Willem , die kort hier op naar Holland verreisde. Dit ontslag geschiedde egter niet zonder harde voorwaarden te ondergaan, en zij moesten met goede ogen aanzien, dat Bisschop Hendrik, alle zijne wraak op Otto van Gelder verhaalde; want hij viel in de Velum, en behaalde daar zo groot een buit, dat hij uit denzelven sedert, voor een gedeelte ten minsten, het slot Vreeland aan de Vegt stigtte waar door zijn Bisdom tegen de invallen der Amstellandse opgezetenen beveiligd werdt. De zoen die ter dezer gelegenheid tusschen den Bisschop en Gys P 2 Brecht 227  Brecht van Amstel getroffen werdt, bestond hier in; " Gys" brecht, moest met zijne aanhangers tot 500 in getal, on" der welken Gysbrecht van Gooijen was, blootsvoets en " in wollen kledingen, den Bisschop in de Domkerke, op de " knieën, vergiffenis verzoeken, en hem voorts als zijnen " Leenheer trouwe zweren." De Bisschop verzoende zig waarschijnlijk ook met den Grave van Gelder; en 't Stigt gegenoot, gedurende het leven van Bisschop Hendrik, ene tamelijke rust. Enige jaren hier na, werdt Gysbrecht veldheer van de oproerige Kennemers. Dezen bedienden zig in 1268 of volgens anderen in 1272, van de minderjarigheid van Graav Floris, en bij de afwezigheid van deszelvs voogd, Otto van Gelder, om enen opstand tegen den Adel te beginnen, door wien zij naar hun denkbeeld te veel gedrukt werden. Hun oogmerk was, hen allen uit Holland en 't Stigt te verdrijven; ten dien einde begonnen zij met het plunderen der adelijke huizen en sloten, en noodzaakten de Edelen, binnen Haarlem te wijken; daar na vielen zij in Amstelland, en dwongen Heer Gysbrecht zig aan hun hoofd te plaatzen. Deze hoe ongaarne ook dit bevelend verzoek aannemende, alleen om Amstelland en Holland voor hunne woede te beveiligen, voerde dien dollen hoop naar het Stigt, welke hij ter oirzake van enige Edelen en voorgaande vernederinge, geen gunstig hart toedroeg. Na het verwoesten van enige sloten, bestormde hij 't slot Vreland, doch dit niet spoedig genoeg na zijn zin bukkende, trok hij naar Utrecht, welke stad hij door de verbaasdheid der burgers, waar onder 'er verscheiden waren, die een kwaad denkbeeld van hunne regering hadden, innam; de Magistraat en Edelen werden gebannen , en ene nieuwe regeringe aangesteld. Na het maken van een verbond met de Kennemers, toog hij naar Amersfoort, dat hem spoedig in handen viel. Gysbrecht geen kans ziende, om met de woeste hoop die hem verzelde, iets van belang te kunnen uitvoeren; schoof zig door zagte woorden, deze muitemakers van den hals; en door een wel verzonnen list van Heer Jan van Persyn, bra ken 228 AMSTEL. (GYSBRECHT III. van)  AMSTEL (GYSBRECHT III. VAN.) ken zij 't beleg van voor Haarlem op, waar na de Bisschop Utrecht en Amersfoort weder bemagtigde, en de afgezette regenten aldaar herstelde Het was ook omtrent dezen tijd , dat den Utrechtsen Kerkvoogd Jan van Nassau, het slot Vreland aan Gysbrecht van Amstel, en dat van Montfoort aan Herman van Woerden verpandde; doch hier door verwijderde hij grotelijks de genegenheid, die het volk hem toedroeg; welke afkerigheid nog merkelijk toenam, toen Gysbrecht enige jaren daar na, de Utrechtenaars door het leggen van enen nieuwen tol, bezwaarde; dit vuurde den ontstoken haat aan, en zij namen met hevige klagten hunnen toevlugt tot den Grave. Men tragtte in den beginne Gysbrecht te bewegen, om de verschotene penningen te rug te nemen, doch dit niet willende gelukken, namen zij hunne toevlugt tot de wapenen. Amstel en Woerden trokken die van 't Stigt mannelijk te keer; 't welk Graav Floris bewoog, om ingevolge zijn gemaakt verbond met die van 't Stigt in 1277 gesloten de wapenen op te vatten, en 't beleg voor 't slot Vreland te slaan, Dit werdt bij Arend broeder van Gysbrecht mannelijk verdedigd, want deze alle zijne magt verzameld hebbende, trok daar mede op om het te ontzetten; dan tot Loenen gekomen zijnde, werdt hij door de Zeeuwen onder aanvoering van Kostyn Renesse, met zulk enen razenden woede aangevallen, dat hij niet alleen geslagen, maar ook gevangen werdt; 't welk de verovering van het slot ten gevolge hadt, en ook de gevangenneming van Gysbrecht; 't slot van Amersfoort moest mede in 1279, bukken. Herman van Woerden hadt zig, aleer dat. zulks voorviel, om 's Graven haat te ontgaan, buiten 's lands begeven; de beide broeders van Amstel werden als gevangenen naar Zeeland gevoerd, en de goederen van Amstel en Woerden verbeurd verklaard. Zeven jaren lang duurde hunne gevangenis; in welken tijd de magen der gevangen Heren, ijverig arbeidden om hen met Grave Floris en Bisschop Jan, te verzoenen. De Graav liet zig bezwaarlijk bewegen; hij eischte zo veel, dat de onderhandeling verscheiden' jaren slepende gehouden werd; dan de broeders in hunP 3 ne  230 ne langdurige gevangenis verdriet krijgende, besloten eindelijk alles toe te geven, en maakten den 27 october 1285, hunnen zoen op de volgende voorwaarden; " Gysbrecht " van Amstel stond zijn recht op Nardingerland, Muiden en " Muiderpoort, Vindelmerebroek, en het bosch daar de reigers " in broeden, af aan Grave Floris, die alles van het Stigt " ter leen zou houden, gelijk Gysbrecht voorheen gedaan " hadt. Hier tegen zou de Graav 2000 ponden vallen laten " van de 4000, die hij voor de Heerlijkheid van Amstel hadt " opgeschoten; de andere 2000 pond beloofde Gysbrecht den " Grave, bij een bijzonder handschrift, in den winter des " volgenden jaars 1286 te zullen voldoen. Gysbrecht be" loofde, geene vestingen te zullen maken, tusschen de stad " Utrecht en het Graavschap van Holland, noch ergens an" ders , buiten 's Gravens bewilliging. Ook zoude hij en " zijne broeders, Arnoud en Willem, zig nimmer tegen " den Grave of tegen den Bisschop, in enigen krijg laten in" wikkelen; maar daarentegen de verzoening bezorgen met " de magen der gesneuvelden in 't gevegt bij Loenen, alles on" der verbeurte van al hun goed, ten behoeve des Graven. " De broeders zouden tragten brieven te verwerven van de " Graven van Gelder en van Kleve, van den Hertoge van " Brabant, en van den Bisschop van Utrecht, in welken deze " Heren zig verbinden zouden, den huize van Amstel nimmer " tegen de Hollandse Graven te zullen bijstaan. De verdere " goederen der Heren van Amstel , werden hun wel wederom " gegeven; doch zij moestenze voortaan van Holland ter leen " ontvangen. De gift van Amstelredamme, aan Jan Persyn te " voren gedaan, werdt door de Heren van Amstel, beves" tigd. Drie Ridders en negen Knapen uit Holland, en zeven " Ridders en vier Knapen uit het Stigt verbonden zig als " borgen, voor de Heren van Amstel , onder verbeurte " hunner goederen; doch bedongen, dat zo de Graav over" leedt, zijn onmondige zoon of deszelven voogden geene " verandering in dit verdrag zouden mogen maken, voor dat " dezelve twintig jaren bereikt zou hebben. Of liet hij ene " dog AMSTEL. (GYSBRECHT III. van)  Amstel. (GYSBRECHT III. VAN) 231 „ dogter na, die zig in den egt begaf, dan zou zulks ook „ niet dan zes jaren na haar huwelijk, mogen geschieden. Doch alzo deze borgtogt den Grave nog niet voldeedt, Verbonden zig enige andere Heren, „ om den Grave tegen die „ van Amstel , zo dezen den zoen schonden , op eigen kos ten, te schepe of te paarde, te dienen ; te weten Hendrik „ van de Lek, met 25 mannen, WilleM van Stryen, „ Herbaren van der Leede en Gerard van Velzen, ieder „ met 20, Jan van der Leede met 15, Dirk van Wasse„ naar en Hendrik Burggraav van Leijden, ieder met 10 „ en dus allen met malkanderen met 120 mannen." Daarenboven beloofden de Hertog van Brabant en de Graven van Gelder en kleve, de Amstel's niet te zullen helpen, als zij den zoen t'enigen tijd schenden mogten. Nu werdt Gysbrecht, die reeds in 1270 als 's Graven Raad bekend was, zo wel als Woerden in die waardigheid erkend, en volgens het zeggen van Miraeus nevens anderen, tot Ridder van de Orden Van St. Jacob verheven; Gysbrecht hadt ook geen gering deel in het vloekverwantschap tegens Graav Floris den V, en schoon het niet blijkt, dat hij in het gevangen nemen en den daar op gevolgden moord, de hand aan den Grave geslagen heeft, speelde hij egter op dat treurtoneel, de verfoeijelijke rol van verrader. Want de Graav onder vcorwendzel van zeker geschil te vereffenen naar Utrecht gelokt zijnde, nodigde hij hem de vogeljagt met andere Edelen te willen bijwonen. Floris was hier toe terstond vaardig; en Amstel bevolen hebbende vooruit te rijden , beloofde hij hem op de hielen te zullen volgen. In 't afscheidnemen, bragt hem de Graav, een' vollen Berkemeyer toe, Sint Geerten minne genaamd, waar op Amstel bescheidt deedt, en toen als een anderen Judas, de vloekgenoten van 's Graven komst ging verwittigen. Waar hij na deze euveldaad gebleven is, en zijne dagen geëindigd heeft, blijkt met geene zekerheid, noch ook of het waar zij, dat hij omtrent het jaar 1300 weder in het land is gekomen, zo als sommiP 4 gen  232 gen beweren. Wag., Vad. Hist. H. D. bl. 307, 398. III. D. bi 11. 14. 36. 39. 62. 69. 77. 83. AMSTEL van MYNDEN (AMELIS van), werdt bij de oprigting van den Hogen Raad in den jare 1582 in Holland, in 's Hage hare zittingen hebbende, doch sedert de revolutie van 1795 afgeschaft, tot Raad daar van aangesteld. In 1584 was hij wegens de provintie van Utrecht medelid van de commissie, welke naar Frankrijk werdt gezonden, om de heerschappije dezer landen aan derzelver Koning aan te bieden. Wag., Vad. Hist. VII. D. bl. 451. VIII. D. bl. 56. AMSTELDAM (ALARDUS van), wierdt geboren in 't jaar 1494, in die zelvde stad waar van hij de naam draagt. Men vindt van hem aangetekend, dat hij van zijn geboorte af, doofagtig geweest was, waarom men hem in zijne jeugd dove Elle noemde. Daarentegen was hij wederom zeer vaardig van spraak; voorts bedreven in de Godgeleerdheid zijner eeuwe, en in de latijnse en griekse talen, uit welke laatste hij den brief van Hippocrates aan Damagetus, in 't latijn heeft overgezet. Men vindt ene optelling van zijne godgeleerde, philosophische en taalkundige werken in J. F. Foppens, Bibl. Belg. I. 38. Ook wordt hij gegist, de oudste beschrijving der stad Amsteldam te hebben opgesteld. Nog heeft men van hem enige verzen, en onder anderen een lofgedigt op Keizer Karel den V, ter gelegenheid dat deze vorst in augustus 1540, de Kapel der Heilige Stede te Amsteldam bezogt. Verscheiden van Alards schriften zijn gerigt tegens de Lutherschen, op welke hij zo zeer gebeten was, dat hij niet geschroomd heeft, hen, zonder grond en tegen alle waarschijnlijkheid aan, te beschuldigen van voorbedagte brandstigtinge in het Klooster van St. Maria in de Nes te Amsteldam. Alard, die te voren een goed gedeelte van zijnen leeftijd, te Keulen en te Leuven hadt doorgebragt, schijnt zig kort na den brand, wederom na de laatstgemelde stad begeven te hebben, daar hij in 't jaar 1544 overleden is, in den ouderdom van 50 jaren, en in de Fran cis AMSTEL van MYNDEN. AMSTELDAM.  AMSTELDAM. (HERVICUS) (JOANNES) ciskaner Klooster-Kerk aldaar begraven is. Hij heeft zijne Boeken, bij uitersten wil, gemaakt aan het Burger-Weeshuis te Amsteldam. Wagen. , Beschrijving van Amsteld. I. St. Voorr. II. XI. St. bl. 191-195. AMSTELDAM (HERVICUS van), mede geboortig van Amsteldam, wordt genoemd onder de voornaamste Heidelbergsche Godgeleerden, die in 't jaar 1479 gemagtigd werden, om Doktor Jan van Wezel, die te Mentz wegens ketterije te regt werdt gesteld over het stuk der leie, te onderzoeken. Hij is ongetwijffeld de zelvde, die onder den naam van Herwych Gysbertzoon, in den jare 1477, door Burgemeesteren van Amsteldam, genodigd werdt, om de bestiering van het Begijnhof te dier stede op zig te nemen. ■ Wagen., Beschr. van Amst. XI. St. bl. 184. AMSTELDAM (JOANNES van), heeft in 't laatst van de XlVde eeuw, in de stad van zijnen naam, daar hij ook geboren is, gebloeit. Hij was een leerling van Wessel van Gansfort, een Groninger, die, terwijl men zijnen vriend Doktor Jan van Wezel, dien sommigen met hem verward, en voor een en denzelvden persoon gehouden hebben, te Mentz te regt stelde, ook met de Inquisitie gedreigd werdt. En dit was geenszins te verwonderen alzo hij omtrent de opperhoofdigheid van den Paus van Rome, de Misse, de Aflaten, het ongehuwde leven der Geestelijkheid, en andere punten, dingen leerde, die velen niet verdragen konden. Voorts was hij zo bedreven in de talen en andere delen der Geleerdheid, dat hij den bijnaam van Licht der Wereld verkreeg. Doch welke vorderingen onze Amsteldammer, onder zulk een meester gemaakt hebbe, is onzes wetens nergens aangetekend. Alleenlijk vindt men, dat hij na 't overlijden van Dr. Wessel , welk op den 4 october 1489, voorviel, enen brief aan den Kloostervoogd Bernard van Meppen geschreven heeft, waar in hij Wessel's gevoelen over 't bidden voor de levenden en doden, breedvoeriglijk voorsteld en Verdedigd. Men vindt dezen brief, en enige anderen, door Dr. Wessel, aan onzen Amsteldammer P5 ge 233  234 AMSTELDAM, (NIKLAAS van) AMYS. (JACOB) geschreven, onder de Werken van Dr. Wessel door Luther uitgegeven. Andere blijken der geleerdheid of bekwaamheid van Joannes van Amsteldan, zijn mij niet voorgekomen. Wagen., Beschr. van Amst. XI. St. bl. 189. Brandt, Reform. I. D. bl. 53, 54, 55. AMSTELDAM (NIKLAAS van) , mede een Amsteldammer van geboorte, heeft dit weet men onder 't opzigt van twee bekende meesters in de Godgeleerdheid van dien tijd, Gerardus en Joannes, 24 ketterlijke stellingen van zekeren Ferrand wederlegd. Hij was Baccalaureus in de Godgeleerdheid; en de opentlijke twistredening, waar in hij dit blijk zijner bekwaamheid gaf, werdt in 't jaar 1446 te Keulen gehouden. Wag., Beschr. van Amst. XI. St. bl. 188. AMYS (JAKOB), Predikant te Ter Neuse op Walcheren in Zeeland, is geboren den 17 augustus 1664 te Middelburg; zijne ouders zijn geweest Servatius Amys, Koopman in gemelde stad en Francina Hoevers; zijn ene broeder Johannes is als Predikant te Aagtekerke overleden, en zijn andere Servatius genaamd, zullen wij hier beneden van spreken. Na dat Jakob, het stof der triviale scholen hadt doorgekropen, heeft hij verdere akademische kundigheden opgedaan bij de voornaamste Hoogleraren welke als toen te Utrecht aanwezig waren; waar na hij Proponent zijnde geworden, den 23 april 1692 te Ter Neuse als Predikant beroepen is, hebbende hij den tijd van ruim 41 jaren het dienstwerk des Heren bij deze gemeente, met veel ijver en liefde verrigt, wanneer de dood hem in 't laatst van november 1738 in zijnen arbeidzamen kring ontmoetende, zijnen verderen arbeid staakte, na 69 jaren en ruim drie maanden geleefd te hebben. Jakob Amys, heeft drie vrouwen gehadt; bij zijne eerste Tanneke Blaser dogter van een Koopman te Vlissingen, heeft hij geene kinderen nagelaten, ook niet bij zijne tweede Maria Bouwman van eerlijke ouders te Veere herkomstig; doch de derde Anna du Bon, dogter van den Kommis Generaal van Zeeland te Middelburg Jan du Bon, was vrugtbaarder, want  AMYS. (SERVATIUS) 235 want zij baarde hem twee zoons en ene dogter, die Maria genaamd, huwbaar zijnde, getrouwd is met Johannes de Coo, Secretaris van Kapelle en Bieselingen in Zuidbeveland; de beide zoons Johannes en Jakob Amys, oeffenden zig bij 't overlijden van den ouden man te Breda in de latijnse taal, onder opzigt van den Rector Montanus ; van hunne verdere lotgevallen is mij niets bekend; doch het is niet onwaarschijnlijk, dat een van beide die jongens zig in den krijgsdienst heeft begeven, doordien ik enen Heer Amys omstreeks het jaar 1760 als Majôr of Lt. Kollonel van de Kavallerij hebbe gekend, die te Leeuwarden in guarnisoen lag, een sonderling mensen was, en aldaar is overleden; zeker weet' ik dat hij uit Zeeland zijn oirsprong trok. ■ Boekz., 1734. a. bl. 107-109). AMYS (SERVATIUS), Predikant te Kortgem, op het eiland Walcheren in Zeeland, was de oudste broeder van Jakob . Amys, en is geboren te Middelburg in april 1658. Na dat Servatius zijnen klassieken loopbaan in zijn vaderstad ten einde was gerend, begaf hij zig naar Utrecht om door het onderwijs van de Hoogleraren welke zig aan die Akademie bevonden, bekwaam gemaakt te worden tot het dienstwerk des Heren, waar toe hij zig hadt voorbeschikt; ook dezen loop volbragt hij naar wensch; wierdt te Middelburg te rug gekeerd, voor het klassis van Walcheren, in ruimen gemoede door de Broederen tot Proponent aangenomen, en vervolgens als Predikant in de gemeente van Kortgem op den 29 april 1697 door zijnen broeder Johannes Amys Euangeliedienaar te Aagtekerke in den dienst bevestigd, alwaar hij den akker des Heren heeft geploegd, en de kudde aan hem toevertrouwd met alle liefde en waakzaamheid heeft gehoed, tot op den 6 november 1739, wanneer hij oud en der dagen zat, na 80 jaren en 6 maanden te hebben geleefd, ene kortstondige ziekte hem in de eeuwigheid door een zagte dood deed overgaan. Servatius is tweemalen getrouwd geweest, zijn eerste vrouwe die hij den 22 october 1692 huwde, was Agatha Heer ders  236 ders bij wien hij een zoon heeft verwekt, Kornelis genaamd, die Brouwer op Kolijnsplaat is geweest; zijn tweede vrouw was Adriana Voorwoude , waar bij drie zonen en twee dogters heeft geteeld, doch die alle benevens derzelver moeder, lang voor 's mans dood, overleden zijn. Boekz., 1739. a. bl. 130-135; AMZWEER (DODO of DOEDE van), is gesproten uit een voornaam geslagt te Appingadam, het welk den stamnaam hadt ontleend, van ene buurschap niet verre van deze stad gelegen. Door den trouwlozen afval van den Grave van Rennenberg in 1580, wierdt Amzweer benevens vele anderen, die der Staten en Prince partij toegedaan waren, genoodzaakt door de vlugt hun leven te redden; velen namen hunnen wijk naar Oostfriesland, dit deedt Doede ook; en verbleef aldaar tot op de.reductie der provintie van Groningen, waar na hij in het jaar 1595, wegens de Ommelanden, lid der Gedeputeerde Staten van dat gewest is geweest. Ook heeft onze zelvde man, in de jaren 1595, 1596, 1597, 1598, 1600, 1601, 1602 en 1609, de provinciale Sijnode van Stad en Lande, als Kommissris politijk bijgewoond. Voorts was hij Burgemeester en Ouderling te Appingadam, zijnde niet onwaarscbijnüjk gestorven omtrent het jaar 1620. 's Mans schriften, ten tijde zijner ballingschap, en daar na in de oude landtaal en in 't latijn uitgegeven, strekken tot getuigen van zijne kundigheid, en worden hier en daar nog, doch zeldzaam gevonden, en gretig gezogt. Adami, Naamlijst der Predik. bl. 22. 26 enz. E. Har kenroth, Oostfr. Oorspr. bl. 139. 269, 270. ANASTASIUS, bijgenaamd Velianus, behoord onder het getal der eerste onroomsche Predikanten, in Gelderland. In de verregaande twisten die 'er tusschen de Remonstranten en Gereformeerden hebben plaats gevonden, worden dikwerf zijne leerstellingen door de eerstgemelde aangehaald, om te betogen , dat hunne begrippen ten aanzien van de zo berugte vijf Artikelen, geene nieuwigheden, maar reeds voor lange in Nederland geleerd zijn. De partij merkt hier op aan, dat liet wel waar AMZWEER. ANASTASIUS.  ANASTRO. (GASPAR d') 237 waar is, dat hij onder de tijtel van der Leken Wegwijzer eenboekje heeft geschreven, het welk die lere scheen te begunstigen; doch dat dit enkel was geschied, om den Roomsgezinden ten aanzien van de grootste dwalingen des Pausdoms de ogen te openen, en geenszins, om hen tot de zuivere lere der waarheid op te leiden; ook stemden zij toe, dat hij daar in het gevoelen der Remonstranten inzonderheid ten aanzien van het leerstuk der Predestinatie en dat der vrije Wil ten klaarsten heeft voorgesteld en betoogd. Dan zij merken hier op aan, dat hij Rooms Priester is geweest, die zijne Gezindheid alleen hadt verlaten, om de grootste dwalingen die daar in plaats vonden, en dat hij in den aanvang der Reformatie alleen bij gebrek van anderen tot Leraar van de Gereformeerde Belijdenis was toegelaten; voorts, dat het hem aan oirdeel mangelde, om alles wel te onderscheiden, en hij ook ten enemalen in verschilstukken onbedreven was; verders, dat hij niet bestendig was in den Godsdienst, doordien bij door de Inquisitie gevangen zijnde genomen, zig tot enen schandelijken afval hadt laten bewegen. Dat men wel diende in acht te nemen , dat hij den Wegwijzer niet hadt geschreven, ten tijde dat hij in dienst der Gereformeerde Kerk was, maar na zijnen vlugt uit Nederland naar Straatsburg; voorts voegen zij 'er bij, dat hij bijna zes jaren te Garderen hadt gepredikt, toen hij door de Inquisitie in den kerker werdt gesmeten, en dat hij zijnen Wegwijzer in 1554 heeft uitgegeven; en nimmer zeggen zij, zullen de Remonstranten bewijzen, dat Anastasius als Gereformeerd Predikant geleerd, of als afvallige geschreven heeft; doordien hij in zodanig geval ontwijffelbaar, gelijk anderen, in 't openbaar daar over zou gestraft zijn geworden. Brandt, Hist. der Reformatie. L. D. bl. 16. 577. ANASTRO (GASPAR d'), een Biskaaijer van geboorte, die veel schade bij den koophandel geleden hadt, en ene bankbreuk maakte van 20000 Guldens, liet zig door zijnen landsman, Jan d'Isuncha, die te Antwerpen woonde, door grote beloften, bevestigd door Koning Filips eigen' hand, in het  238 ANASTRO. (GASPAR D') het jaar 1582 overhalen, om Willem de I, Prinse van Oranje, van het leven te beroven. Anastro egter zeer bevreesd, hadt eerst zijnen Boekhouder Antonio Kenaro, en toen deez' het weigerde, enen anderen zijnen dienaar, Jan Jauregui, jongeling van 22 of 23 jaren , tot den moord aangezogt. Jauregui , schoon hij zijn eigen leven verloren rekende, toonde zig egter gehartigd, om 't schelmstuk te ondernemen. Anastro voorziet hem van een tafelboekje met enige gebedekens en geloften, indien hij in 't leven bleve; ook van zeker geschrift, uit 's Konings naam, der Wethouderschap van Antwerpen grote gunsten belovende , indien zij hem heusselijk handelde; van welk geschrift hij zig moest bedienen, ingeval hij gevangen raakte. De 18 maart een zondag, was bestemd, om dit bose stuk uit te voeren; voor welken tijd Anastro , over Brugge naar Duinkerken geweken was. Jauregui, hadt zig vrijdag te voren, gebiegt aan Antoni Timmerman , enen Dominikaner Monnik, gewoon in stilte Mis te doen in het huis van Anastro. Zelvs hadt hij hem zijn voornemen tegen den Prins geopenbaard; en de Monnik hadt het stuk geprezen, mids het niet uit eigenbaat, maar ter eere Gods, en ten dienste des Konings en des Vaderlands, ondernomen werdt. Voorts sterkte hij hem, met de kwijtschelding zijner zonden, en des zondags daar aan, met het misbrood. Jauregui dus gehartigd, neemt den Prins waar, zo als hij omringd van enen drom van Edelen , van de middagmaaltijd opstond, en zig gelatende hem een verzoekschrift te willen aanbieden, schiet hij hem een pistoolkogel door 't hoofd, die onder 't regte oor inging, en door 't gehemelte des monds, beneden 't flinke kakebeen uitkwam. De daad was nauwelijks geschied, of den moorder wierdt door enigen die den Prins verzelden, met verscheidene rapiersteken gegriefd, en door de hellebardiers voorts afgemaakt. De Prins bedwelmt door den schoot, dagt gelijk hij naderhand verhaald heeft, dat 'er een stuk van 't gebouw instortte. Terstond hier op viel hij in zwijm, waar op het gerugt van zijnen dood zig reeds verspreidde; nogthans bekwam hij kort hier na wederom, en herstelde eerlang geheel. Ve nerg  ANCHLLUS (N.) 239 nero en den Monnik Timmerman wierden voorts hier op in hegtenis genomen, en ontvingen loon naar werk. Anastro, schoon zijne beteuterdheid op de reize, en dat hij enen tromslager, die hem van Duinkerken naar Grevelingen geleiden zou, in plaats van enen dukaat, wel dertig dubbele Spaanse pistoletten verëerde, hem in kwaad vermoeden gebragt hadt, gehaakte nogthans op ene voor hem gelukkige wijze, bij den Hertog van Parma te Doornik; daar hij wanende den Prinse gesneuveld te zijn, gelijk de eerste gerugten liepen, zig openlijk van 't aanstigten dezes moords beroemde. Parma zelv' liet zig door hem bepraten, om aan verscheiden' steden van Braband, Flaanderen en Holland te schrijven, dat het nu tijd was om zig met den Koning te verzoenen, Hij en Anastro vaardigden ook brieven af, aan enige bijzondere personen; in alle welke brieven, het omkomen van den Prins werdt vastgesteld; dat ook buiten lands, enen tijd lang geloofd werdt.Doch elk verfoeide den gruwelijken aanslag, een niemand toonde zig gezind tot wankelen. Anastro zegt sedert zijn heul aan 't hof van Spanje, alwaar hij enige vrienden, doch ook zijne vijanden hadt, en niet, of zeer bezwaarlijk slaagde. Van Meteren, fol. 107. enz. Hooft, Ned. Hist. fol. 814, 815 en 116. Bor, Nederl. Oorl. fol. 15 enz. Wag., Vad. Hist. VII D. bl. 438-442. ANCHILUS (N.), een Konstschilder, geboren te Antwerpen in 1688, onbekend bij wien hij het schilderen geleerd heeft, doch waar van men met zekerheid kan zeggen, dat hij een konstig meester is geweest, in het taferelen van moderne gezelschappen. Hij reisde in 1719 naar Londen, doch maakte 'erin de eerste agt jaren van zijn verblijf weinig opgang, dan door noesten ijver en onvermoeiden arbeid, zeilde hij het hoekje te boven. Inzonderheid won hij de gunst der Engelschen, door de manier van Teniers, met wiens konst zij veel op hebben, zeer natuurlijk na te bootzen. Ook schilderde hij Engelse marktgezigten, met een drom van boeren en boerinnen, alles ge-  240 geregelt naar de wijze der Engelsche standaart, zittende de vrouwen te paard, aan weerzijden voorzien met een mande, daar ze haar te markt brengende waren in te koop veilen; • en de mans op wagens, met drie en vier paarden bespannen. De Konstschilder van Grol getuigd, dat hij te Londen zijnde, stukken van dien aart van onzen Anchilus heeft gezien, ook boeregezelschappen, die rijk en geestig van ordonnantie waren en kunstig geschilderd. Hij kreeg gelegenheid om in kennis met den Ridder Robbert Walpole te geraken, die hemtot een goed Mecenas verstrekte, en hem vier stukken naar Snyders , gestoffeerd met beelden van Rubbens , in 't klein gaf te copiëeren , dit bragt hij naar genoegen ten uitvoer. De originelen waren kapitale stukken, verbeeldende de vier markten van Brussel, namelijk de vleesch-, vis-, vogel- en fruitmarkt, ook behoorden die Walpole in eigendom toe. Behalven de manier van Teniers, wist onze Schilder ook die van Watteau natuurlijk te volgen. Dan wat is 'er onbestendiger als een mensch? dit bleek volledig ten aanzien van onzen Anchilus, want op zekeren avond met enige zijner confraters in een heiberg zittende te pooijen, raakten zij aan 't kouten over Rome en derzelver uitmuntende kunst-oudheden; hij benevens twee andere Schilders, bekroop hier op zo warm de lust, om die met eigen ogen te aanschouwen, dat zij een verdrag aangingen, om met malkanderen binnen drie dagen naar Rome te vertrekken, ook binnen het jaar te rug te reizen, op verbeurte van tien guinies tot laste van die genen, die zijn verbintenis brak, alvorens den bepaalden tijd verstreken was; zo gezeid zo gedaan, men toog op reis, en maakte zo veel spoed als mooglijk was; doch Anchilus Wierdt op weg ziek, en nam de reis naar de eeuwigheid aan, alvorens zij nog te Lions waren gekomen; zijne reisgenoten volvoerden egter hun voornemen. Deze schielijke onderneming en dodelijke verhindering, viel voor in 1733, toen hij 45 jaren bereikt hadt. ——— J. van Gool, Nieuwe Schouwburg der Konstschilders, II. D. bl. 138. AN ANCHILUS (N.)  ANDALA. (RUARDUS) ANDALA (RUARDUS), geboren den 3 januarij 1665 , in het dorp Burgwerd in Friesland; hadt tot vader Gerlof Ruirds, en moeder Truyke of Geertje Wigles ; brave, eerlijke, doch weinig bezittende landlieden, welke zig met de opkomsten ener boerderij geneerden, die zij in pagt bemeijerden. Onzen Andala gaf reeds van zijne tederste jeugd af, blijken van een vernuftig verstand; want door zijne ouderen op de dorpschool gezonden, streefde hij wel dra alle zijne mede-leerlingen in het lezen, schrijven en rekenen voorbij; zo dat zijn meester, den kundigen Kornelis Jelgers , buitengemeen veel van hem hieldt; ook trok hij de genegenheid van den Predikant van 't dorp, Gerardus Moda, door zijnen ongemenen ijver en grote vorderingen in de grondbeginzelen van de waarheden van den christelijken Gereformeerden Godsdienst, zo dat deze hem in de gunst van den Heer Tjaard van Aylva, Grietman van Wonseradeel aanbeval, 't welk voldoende was om dien edelmoedigen menschenvriend te bewegen, den jongen voor zijne rekening te nemen, en hem vooreerst op zijne kosten het onderwijs, op de latijnse scholen te Bolsward te doen genieten, waar na hij hem verder heeft voortgezet; en het genoegen genoten, van zijnen beschermeling de hoogste post te zien beklimmen, waar toe hij koste geraken; die zulks ook altoos met de toegenegenste dankbaarheid, heeft beantwoord. De lage scholen te Bolsward, met ene ongemene vlugtigheid doorlopen zijnde, ging hij ruim 14 jaren oud, na de Hogeschool te Franeker, en wierdt aldaar in september 1679 als Student aangenomen. In het hebreeuws oeffende hij zig onder den groten taalkenner Rhenferd, en in 't grieks onder Professor Blancard , en maakte binnen kort ongemene vorderingen in de kennis van beide die talen. De oude en latere Geschiedenissen, benevens de Romeinsche Oudheden, werden hem door den ervarenen Perizonius geleraart, terwijl hij teffens het onderwijs in de Kerkelijke Geschiedenissen van Professor J. A. Marck genoot, en in zijne Godgeleerde beoeffeningen, den groten Camp. Vitringa tot leidsman hadt. Na zig gedurende negen jaren in alle de wetenschappen ge I. Deel. Q oef 241  242 oeffend te hebben , die een bekwaam Leraar kunnen vormen; en intusschen de Hogescholen van Utrecht en Leijden bezogt hebbende, deedt hij met grote lof zijn examen als Kandidaat den 11 julij 1688, en wierdt hem ten zelven dage het beroep in de gemeente te Arum opgedragen; van waar hij na verloop van ruim twee jaren, op den 11 november 1690 in de bloeijende gemeente te Makkum, wierdt beroepen; daar hij naauwlijks vijf jaren met alle getrouwheid den post van Leraar in alle derzelver betrekkingen hebbende waargenomen, de roepstemme volgde, die hem op den 4 augustus 1695 te Bolsward begeerde, van welke post hij naar verloop van zes jaren werdt afgelost, doordien hij op den 18 februarij 1701, tot Hoogleraar in de Wijsbegeerte te Franeker werdt aangesteld, in plaats van den overledenen Joh. Schotanus, en op den 4 november 1712 , door de dood van Nikl. Gurtlerus de leerstoel in de Godgeleerdheid beklom. Hij huwde in meij 1695, met Katrina Stegenhuis, weduwe van den Koopman Vibius Lolckes te Makkum, en heeft geene kinderen bij haar verwekt. In 1722 stond onze Andala ene zware ziekte door, die hem ene benaauwdheid op de borst agter liet, welke hem tot op zijn dood toe is bijgebleven, die op den 12 feptember 1727 voorviel, toen hij den ouderdom van 62 jaren hadt bereikt, Andala wordt geroemd een man geweest te zijn, van een zeer nedrigen inborst, gemeenzaam in zijne verkering, en verpligtende; buitengemeen werkzaam en ijverende voor de regtzinnigheid van de aangenomene lere der Gereformeerde Kerk. Hij stondt als een geharnasd Krijgsman op de muren van Sion, om die genen welke dezelve maar 't minst aanviel, dapperlijk door de wapenen zijner twistschriften, te keer te gaan. Balt. Bekker zijn sijstema van geen duivelen langer toe te laten, is hij met alle die' hevigheid aangevallen, welke kenschetsten, dat onze Hoogleraar wel degelijk aan duivelen en spooken geloofde; ook liet hij geene gelegenheid ontslippen, om tegens de leer van Cartesius te ieveren. Zeer vele verhandelingen en werken heeft hij in 't licht gegeven, waar on ANDALA. (RUARDUS)  ANDREAE. (JOACHIM) wone plegtigheid tot Doktor in de Medecijnen bevorderd ; na alvorens ene dissertatie te hebben verdedigd, de Calculo Renum & Vesica; hier op begaf hij zig nog dit zelvde jaar in den egt met Thamara Reneman , ene dogter van Daniel Reneman Predikant te Harlingen, die hij door zijn afsterven na een huwelijkssvereniging van genoegzaam 52 jaren , als weduwe heeft nagelaten. Kort hier na bekroop hem de lust om zig verder in de Godgeleertheid te bekwamen; dit gelukte ook zo wel, dat hij na behoorlijk onderzoek in 1687 tot het H. dienstwerk werdt toegelaten, en den 15 april 1694, in Zeeland, als Predikant naar Oostindiën wierdt aangenomen. Hier den 5 maart 1695 aanlandende, werdt hij eerst geplaatst op Onrust en daar na op Batavia, van waar hij menigmalen naar Sumatraas Westkust, Timor en andere gemeentens tot de bediening der H. Bondzegelen is verzonden. Den 4 februarij 1705, nam hij de terugreize naar het vaderland aan, en stapte na het doorworstelen van een menigte angstvallige gevaren, behouden op de wal, den 31 october van 't zelvde jaar. Zijn ontslag van Bewindhebbers verzogt en bekomen hebbende, gaf hij zig over tot een voorbeeldig en stil leven; afgetrokken van wereldse gezelschappen, voldeed hij aan zijn grote lust tot onderzoek van velerleie kundigheden, en wel inzonderheid zig beijverende om het regte pad te bewandelen, dat na de Godzaligheid leidt. Te midden dezer lofwaardige bezigheden, wierdt onzen Gajus ziek, en overleed aan het huis van zijnen zoon te Hogebeintum, den 13 october 1736, inden ouderdom van omtrent; 79 jaren. Boekz., 1737. a. bl. 108-110. ANDREAE (JOACHIM), geboren te Straalzund in Pommeren, kwam als Student te Franeker, den 8 september 1607; maakte zig zodanig verdienstelijk door zijn onbesproken zeden en vernuft, dat hij waardig gekeurd wierdt om den verstorvenen Hoogleraar Hendrik de Veno , als Professor in de zedeleer en natuurkunde den 18 maart 1613, op te volgen, waar bij nog den 24 junij 1615, de Professie in de regten met de tijtel van Doktor gevoegd wierdt; en het is aan zijne deugd en Q 3 ver-  244 'er een geschrift uit, tot opschrift voerende: Petri ab Andala, Batavi, specimen confutationis Dissert. de abusu Philosophie Cartesiance ; dan nimmer zag men ene wederlegging, die vinniger en met scherper pen geschreven was, wordende daar in Maresius op ene verregaande onheusche wijze behandeld. Doch zijne partij bleef hem niets schuldig; de vergramde Maresius gaf spoedig weder een geschrift in 't licht, onder den naam van Vindicia veritatis, 't welk men ene collectie van lasteringen en scheldwoorden mag noemen, die hij tegens zijnen onbekenden vijand uitbraakte; hij noemt hem een Sociniaan, een Spinosist, een Godlozen, een Onchristen, een Atheist, en gelijksoortige malsche titulaturen meer. Hier op volgde weder een tegenschrift van Andlo, dat meer schertzend en spottende, dan ernstig was; en waar in hij ten sterksten beweerde, Spinosa niet te kennen, of zijne gevoelens goed te keuren. Dit geschrift kwam Maresius den 19 december 1670 ter hand, en werdt met zo veel spoeds beantwoord, dat het reeds den 3 januarij 1671 voltooid was. Hier in wierd ene sonderlinge uitdrukking gevonden; zeggende onzen galrijken Hoogleraar, dat hij dien Plug niet verder wilde antwoorden, maar zig in 't geheel niet onttrekken zou om tegens een eerlijk man te schrijveu, die zijnen naam zou durven noemen en voor de vuist uitkomen; hij hield ook prompt woord, want hij schreef geen enkele letter tegens het daar op volgende betoog van Andlo; en dus nam deze scheldende pennestrijd een einde. Maresius heeft nimmer den regten man kunnen ontdekken; eerst beschuldigde hij een schoonzoon van Coccejus, doch verzogt dien naderhand om verschoning. Bayle , Diction, ANDREAE (GAJUS); Predikant en Med. Doktor op Batavia, is den 17 december 1657 geboren te Hitsum een dorp nabij Franeker gelegen. Na dat hij de triviale scholen in die stad was doorgelopen, begaf hij zig tot derzelver hogere, en bevlijtigde zig bovenal in de beoeffening der geleerde Talen en Medecijnen, teffens ook de Profesforen in de Godgeleertheid horende. Op den 7 december 1682, werdt hij met de ge wo ANDREAE. (GAJUS)  ANDREAE, (JOACHIM) 243 wone plegtigheid tot Doktor in de Medecijnen bevorderd ; na alvorens ene dissertatie te hebben verdedigd, de Calculo Renum & Vesica; hier op begaf hij zig nog dit zelvde jaar in den egt met Thamara Reneman, ene dogter van Daniël Reneman Predikant te Harlingen, die hij door zijn afsterven na een huwelijksvereniging van genoegzaam 52 jaren, als weduwe heeft nagelaten. Kort hier na bekroop hem de lust om zig verder in de Godgeleertheid te bekwamen, dit gelukte ook zo wel, dat hij na behoorlijk onderzoek in 1687 tot het H. dienstwerk werdt toegelaten, en den 15 april 1694, in Zeeland, als Predikant naar Oostindiën wierdt aangenomen. Hier den 5 maart 1695 aanlandende, werdt hij eerst geplaatst op Onrust en daar na op Batavia, van waar hij menigmalen naar Sumatraas Westkust, Timor en andere gemeentens tot de bediening der H. Bondzegelen is verzonden. Den 4 februarij 1705, nam hij de terugreize naar het vaderland aan, en stapte na het doorworstelen van een menigte angstvallige gevaren, behouden op de wal, den 31 october van 't zelvde jaar. Zijn ontslag van Bewindhebbers verzogt en bekomen hebbende, gaf hij zig over tot een voorbeeldig en stil leven; afgetrokken van wereldse gezelschappen, voldeed hij aan zijn grote lust tot onderzoek van velerleie kundigheden, en wel inzonderheid zig beijverende om het regte pad te bewandelen, dat na de Godzaligheid leidt. Te midden dezer lofwaardige bezigheden, wierdt onzen Gajus ziek, en overleed aan het huis van zijnen zoon te Hogebeintum, den 13 october 1736, inden ouderdom van omtrent 79 jaren. Boekz., I737< a. bl. 108-110. ANDREAE (JOACHIM), geboren te Straalzund in Pommeren, kwam als Student te Franeker, den 8 september 1607; maakte zig zodanig verdienstelijk door zijn onbesproken zeden en vernuft, dat hij waardig gekeurd wierdt om den verstorvenen Hoogleraar Hendrik de Veno , als Professor in de zedeleer en natuurkunde den 18 maart 1613, op te volgen, waar bij nog den 24 junij 1615, de Professie in de regten met de tijtel van Doktor gevoegd wierdt; en het is aan zijne deugd en Q 3 ver-  vernuft, gevoegd bij zijn huwelijks-geluk, (schrijft de beroemde Ulr. Huber, in Auspicia domest. Orat. VI. pag. 216.) dat hij op den 8 julij 1620, met de waardigheid van Raadsheer in het Hof van Friesland wierdt bekleed; waar van hij naderhand President of Eerste Raad tot aan zijn dood toe is geweest; ook heeft hij zedert het jaar 1646, de post als Curator van 's Lands Hogeschool te Franeker waargenomen. En dat onze Joachim Andreae niet alleen een geleerd man, maar teffens ook een zeer beroemd en kundig Staatsman is geweest, blijkt, doordien hij in vele gewigtige bezendingen ten dienste van het vaderland is gebruikt; als in 't jaar 1634, benevens de Heren Harinxma, Doyema, Sande, Jongstal en Schonenburg, in 's Hage, om de regten van den Friessen Stadhouder, Graav Hendrik van Nassau, tegens Frederik Hendrik, Prince van Oranje, bij Hun Hoog Mogenden te verdedigen; doch de kragt van redenen die de Heer Andreae , en de overigen van het Gezantschap, hier toe te werk stelden, konden niet opwegen tegens de magt van genoemden Prinse; want deze werdt door hen, die dagelijks gunsten van hem ontvingen of nog wagtende waren, geraden en opgezet, om niets toe te geven; dus moest Graav Hendrik, als de minstvermogende toegeven. Om den stilstand van wapenen, welke in 1635, tusschen Zweden en Polen ten einde liep, te doen vernieuwen, geschiedde ene bezending derwaarts van wegens Hunne Hoog Mogenden , welke bekleed werden door Rochus van den Honaart, eerste Raad in den Hogen Rade, Andries Bikker, Burgemeester van Amsteldam, en onzen Andreae, aan wien het gelukte, het bestand voor 26 jaren te verlengen. In 1645, werdt hij weder benevens Gerard Schaap, Burgemeester van Amsteldam, en Albert Sonk, Oudburgemeester en Hoofdschout te Hoorn, naar Denemarken afgevaardigd, om ware 't mooglijk, de vrede tusschen Denemarken en Zweden te bewerken, en te gelijk bij Koning Christiaan aan te houden, op de herstelling der bezwaarnissen over 't verhogen van den Zondschen tol, welke zij op den voet van 't erfverdrag in 1644 gesloten, moesten tragten te brengen. Onze Andreae was mede een lid in 't jaar 1651, ANDREAE. (JOACHIM)  ANDREAE. (TOBIAS) 247 1651, van de grote Staatsvergadering in 's Hage. Onder de Staatsbedrijven van dezen bekwamen man, behoort nog, de vlije dien hij bij Hun Hoog Mogenden aanwendde, om de geschillen, die in Embden, tusschen de Regering en den Kollonel Fairs, als Kommandant van de Lunenburgse Troupes in Oostfriesland, ontstaan waren, door hun gezag en invloed uit den weg te ruimen; Op de memorie tot dien einde door hem in 1666 ingeleverd; Werdt ene bezending naar Oostfriesland gezonden, welke den aan haar betrouwden last, ten genoegen van hunne meesters uitvoerde. Andreae; is tweemalen getrouwd geweest; zijn eerste vrouw was Anskie Burmania, ene dogter van Poppe Burmania; de tweede Sophia de Verwou , weduwe van Wytse van Camminga, Erfheer Van Ameland, deze heeft hem tot in 't jaar 1671 overleeft; en hij zelve stierf den 11 meij 1655 , is in de Jacobijner Kerk te Leeuwarden begraven, en heeft zoons nagelaten'. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 184. L. v. Aitzema, Zaken Van Staat en Oorlog, in folio II. D. bl. 160. 233. 949. III. D. bl. 7. 565. V. D. bl. 673. 1075. ANDREAE (TOBIAS), Hoogleraar in de Geschiedenissen en Griekse te Groningen, is geboren te Braunfels in 't graavschap Solms, den 19 augustus 1604. Zijn vader was Hofprediker van den Grave van Solms; zijne moeder ene dogter van den beroemden Hoogleraar Piscator te Herborn. Tobias leidde aldaar den grond zijner studien, oeffende zig ook in de Wijsbegeerte, en ging van daar de Scholen te Bremen bezoeken, van waar hij in 1628, naar zijne geboorteplaats te rug keerde; en na een kort verblijf aldaar, zig naar Groningen begaf, alwaar hij gedurende enigen tijd, aan de studerende jeugd, lessen in de Wijsbegeerte gaf, vervolgens Preceptor wierdt van de kinderen van Professor Alting, en op deze zijne aanbeveling, van enen Poolsen Prins. In 1634 werdt hij in plaats van Janus Gebhardus tot Hoogleraar in de' Griekse taal aangesteld, en wat later in de Geschiedenissen, en teffens tot Bibliotekaris van de Hogeschool; welke posten Q4 hij  248 ANDREAE. (TOBIAS) bij met alle vlijt en ijver waarnam, tot aan zijn dood toe , welke voorviel op den 17 october 1675. Onze Andreae is bekend voor een groot vriend en aanhanger van Cartesius;ook werdt Claubergius door zijn toedoen, insgelijks tot die denkwijze overgehaald; 't welk tot een juichende zegepraal voor die partij verstrekte. Hij schreef ook in 1653 tegen Revius; en beijverde zig in 't geven van lessen in de Cartesiaanse Wijsbegeerte, zo lange als het zijne kragten enigzints toelieten. Vitae Prof. in Acad. Gron. en Omland. ANDREAE (TOBIAS), Hoogleraar in de Wijsbegeerte te Franeker, was een broeders zoon van den voorgaanden, een zoon van Willem Andreae, Apotheker en Diaken van de St. Stevens Kerk te Bremen, en van Rebekka Tideman, dogter van Luder Tideman, Bouwmeester van de zelvde Kerk. Hij wierdt den 11 augustus 1633 in genoemde stad geboren, volbragt zijne eerste letteroeffeningen, deels te Bremen en deels te Herborn, waar na hij de Hogescholen van Duisburg, Leijden en Groningen bezogt, daar hij zig zodanig bevlijtigde en met ijver studeerde, dat met alle lof in 1659 te Duisburg tot Doktor in de Wijsbegeerte en Medecijnen gepromoveerd zijnde, hij drie jaren daar na aan die Hogeschool tot Professor in die laatste wetenschap wierdt aangesteld. In 1669 werdt hij in die zelvde waardigheid aan het doorlugtig school van 's Hertogenbosch beroepen, daar hij zig met grote bereidvaardigheid naar toe begaf, doordien hij met gretigheid verlangde getuige te zijn, van de bewerkingen van Lodewyk Bilsius, die met ene bijzondere behendigheid de Ontleedkunde uitoeffende, en het geheim hadt gevonden, om de lijken voor bederf te bewaren. Dan hij toefde hier niet lang, want Joachim Frencelius, Hoogleraar in de Ontleedkunde en Medecijnen te Franeker, den 27 maart 1669 overleden zijnde, wierdt Andreae door de Staten van Friesland aangesteld, om die opengevallen post te vervullen; doch de akademische Senaat kantte zig, om welke redenen is mij onbekend, tegens dit beroep; Tobias regtveerdigde zig voor de Gedeputeerde Staten, aan wien dit geschil ter  ANDREAS. (EMMERIK) 249 ter beslissing was overgegeven; dan hoe het ook mag zijn, het op hem gevallen beroep werdt om verscheidene redenen ingetrokken , waar van de voornaamste was, dat men vreesde daar door verschillen te verlevendigen, en processen van injurie tusschen hem, en den regtsgeleerden Gerh. Feltman te Groningen, te doen ontstaan. In 1674 begiftigde de Keurvorst van Brandenburg hem met een Hoogleraars-stoel in de Medecijnen te Frankfort aan den Oder; en den 17 julij 1680 beriepen hem de Curatoren van de Hogeschool te Franeker op nieuw tot Professor in de Wijsbegeerte, in plaats van Abraham Gulichius, welke post hij op den 11 januarij 1681 aanvaardde, en gedurende de vier jaren welke hij die waarnam, met enen warmen ijver de Natuurkunde en andere beginzelen van Cartesius leraarde en verdedigde, zodanig van hem getuigd de Hoogleraar Ruardus Andala, een vinnig tegenstrever van Cartesius zijne Wijsbegeerte, en inzonderheid van zijne Natuurkunde. Hij stierf te Franeker den 5 februarij 1685, en Jacobus: Rhenferdius heeft ene lijkreden over hem uitgesproken, doch die nimmer door den druk is gemeen gemaakt. Men heeft van hem twee latijnse verhandelingen, over de ontleedkundige leerwijze van L. Bilsius en de manier om de lijken voor bederf te bewaren; nog heeft hij in die zelvde taal uitgegeven: Wijsgerige beoeffeningen betrekkelijk het vermogen van de kwade Engelen op de menschelijke lighamen; de Betoverde Wereld van Balth. Bekker, gaf aanleiding tot de vernieuwing van dit geschil. Acta. Lipfiens. 1683. P. 270 &c. E. L. Vrie moet, Athen. Fris. p. 602-605. ANDREAS (EMMERIK), de 36ste Abt van het vermaarde Klooster van St. Michiel, te Antwerpen, van de Premonstrantenser orden, was een beschaafd man, voorzien van een goed oirdeel en onbesproken van zeden; die zo langer geleefd hadt, roem in zijne geestelijke bestiering, die slegts drie jaren duurde, zou verworven hebben. Behalven zijne geestelijke bezigheden, oeffende hij zig dagelijks gedurende enige uren in de Godgeleerde studien, en heeft in schrift nagelaten: No Q 5 ta-  250 ANDREAS. (KORN.) ANDREAS van OOSTENRIJK. tationun in pleraque totius anni, ut et Quadragesima, Evangelia et Epistolas, Partes IX, wordende dit boek van zijn eigen hand geschreven, en in een rood turkslederen band gebonden, bewaard in de boekerij dezer Abtdije. Hij stierf in 't jaar 1590. Fr. Sweerth, Athen. Belg. ANDREAS (KORNELIS), geboortig van Stavoren, en Organist te Harlingen, heeft zig onder de Nederlandse Historieschrijvers enen naam gemaakt, door het aanbangzel 't welk hij op de Kronijk van Occo Scharlensis en Vlieterp heeft gegeven, zijnde 't allereerst in 1597 in folio gedrukt, en naderhand in 4to. herdrukt. Suffridus Petri hadt veel op met deze Schrijvers, doch Ubbo Emmius velt 'er geen gunstig oirdeel over; hij zegt namelijk, dat het Schrijvers zijn, zonder enigen naam of gezag, en wier ongeloofwaardigheid van zelve in 't oog loopt. Men kan hier bijvoegen, dat ze zaken verhalen, die niet alleen wonderlijk en ongelooflijk schijnen, maar ook de zulken, waar van men bij de geloofwaardigste Schrijvers geen woord van vermeld vindt; Deze Andreas overleed te Harlingen in 't jaar 1589. Adr. Pars , Naamrol der Batavise en Hollandse Schrijvers, bl. 71-73. ANDREAS SYLVIUS, een Monnik, en naderhand Abt van Marchiennes, in het bisdom van Doornik, heeft omtrent den jare 1200 op verzoek van Petrus, Bisschop van Arras, een kort begrip van de Geschiedenissen der Koningen van Frankrijk, tot de Merovingiaanse stam behorende, geschreven; 't welk in 1633 te Douai is gedrukt. Nog heeft hij geschreven twee boeken over de wonderwerken van St. Rictruda , door de Schrijvers die het werk van Bollandus vervolgt hebben , gemeen gemaakt. Du Pin, Bibl. des Autheurs ecclesias tiques, XIIIme Siecle. ANDREAS van OOSTENRYK , zoon van Ferdinand, Grave van Tirol, broeder van Keizer Maximjliaan , was Kardinaal der Roomsche Kerk. Hij werdt door zijnen neef den Aartshertog Albertus in 1598 uit den Elzas ontboden, ten einde gedurende zijne afwezigheid, naar Spanje om zijne bruid de  ANDREAS van UTRECHT. ANDREAS. (VALER.) 251 de Infante Isabella Klara Eugenia af te halen, de landvoogdijschap over de Nederlanden waar te nemen, wordende teffens Don Francisco de Mendoza Admirant van Arragon, als Bevelhebber over de Krijgsmagt aangesteld. Het eerste dat deze verrigte, was op bevel van Andreas met zijn leger in 't land van Kleef te trekken; en, om zodanigen inval in 't Duitsche Rijk, dat onzijdig was, enen schoonschijnenden glimp te geven, werdt van de zijde der Spanjaarden uitgestrooid, dat zij dit land voor 't overrompelen der Staatschen moesten beschermen; de gruwelijke moorderijen en plunderingen die hij aldaar aanrigte , gaan alle menschelijkheid te boven. Doen hij merkte dat de Duitsche Vorsten zig wapenden, om den loop zijner euveldaden te stuiten, schroomde hij hun af te wagten, maar keerde eensklaps met zijn leger naar de Nederlanden te rug; de Aartshertog Albertus, tegen het einde van augustus in de Nederlanden aangekomen zijnde, vondt zijnen oom Andreas en den Admirant onenig, elk van hun de voordelen, in dezen jare behaald zig zelven, de schade bij verscheiden gelegenheden geleden, elkanderen toeschrijvende. Mendoza bleef egter in 't bewind, dan de Kardinaal Andreas verliet deze landen, en kwam in 't volgende jaar te Rome, daar hij den 12 november 1599 overleedt. Van Meteren, Nederl. Hist. bl. 410 etc. Wag., Vad. Hist. IX. D. bl. 15. 45. 64. ANDREAS van UTRECHT, gebijnaamd naar zijne geboorteplaats , was Monnik van de Benedictijner Orden, van de broederschap van Glunij, in het Klooster Spanheim. Hij schreef in de XVde eeuw verscheidene godvrugtige Werken, door Trithemius, Abt van genoemde Klooster opgeteld; en stierf in 1445. Valer. And., Bibl. Belg. ANDREAS (VALERIUS), werdt geboren den 25 november 1588 te Desse, een vlek in Braband. Hij leide den grond zijner studien ten dele in zijn vaderland onder Valerius Hontius, ten dele te Antwerpen onder Andreas Schottus; en wierdt in het hebreeuws onderwezen, door Johannes Hajus, een Schots Jesuit. In 1612 werdt hij tot Hoogleraar in de  de hebreeuwse taal te Leuven beroepen, en leide zig onderwijlen ook met de borst toe, op de beoefening der Regtsgeleerdheid, waar in hij in 1621 de waardigheid van Doktor verkreeg, en hem in 1621 ook het Hoogleraarsambt in die wetenschap werdt opgedragen, en nog tien jaren later, tot Bibliothekaris van die Hogeschool werdt aangesteld. Hij heeft veelvuldige werken in 't licht gegeven; onder anderen ook: Bibliotheca Belgica, waar van de tweede druk, onder de tijtel: Bibliotheca Belgica, de Belgis vita scriptisque claris, praesmissa Topographica totius Belgii seu Germanie inferioris descriptione. Lovan. apud J. Zegers, 1643 in 4to. verre boven de eerste, niet alleen om de vermeerderingen, die 'er zijn bijgevoegd, maar ook om de nauwkeurige verbeteringen, is te kiezen. De eerste druk is in 1623 in 8vo. uitgegeven. Daarenboven nog, heeft hij Petri Nannii in artem poëticam Horatii, commentarius posthumus, die hij uit deszelvs openbare lessen nageschreven hadt, vervolgt en te Antwerpen op de Plantijnsche drukkerij gedrukt, uitgegeven in 1608. Hij is gestorven in 1650. F. Sweertii, Athen. Belg. pag. 697. Foppens, Bibl. Belg. p. 1147-1149. Freytag, Analecta litteraria, p. 26, 27. Morhovius, I. Polijh. literar. C. XVIII. §. 36. p. 204. Tom. I. C. Saxi, Onomast. literar. Pars IV. p. 153, 154. P. Marchand, Dictionaire, p. 100. Note. D & E. Dav. Clement, Biblioth. curieuse. Tom. V. p. 264-269. A. Pars, Naamrol der Batavise en Hollandse Schrijvers, bl. 401. ANDRIESSEN (ANDREAS), Predikant te Veere, een zoon van Jacob Andriessen, is geboren in het jaar 1699; drie jaren heeft hij de gemeente van Kerkwerven in Schouwen, agt die van Steenbergen en 34 die van Veere, met de grootste ijver en trouwe als hunnen Euangelieherder gediend en de kudde daar van geweid; ook door derzelver uitgegevene schriften bij de Kerk van gants Nederland zig verdienstelijk gemaakt; zo dat zijnen naam in aandenkende zegening zal blijven. Hij stierf dooreen verval van kragten den 11 januarij 1768 , in den ouderdom van bijna 69 jaren. Zijne in druk gegevene schriften zijn: ka te ANDRIESSEN. (ANDREAS)  ANDRIESSEN. (JACOB) techismus in Dichtmaat. Midd. 1755. Dichtlievende Uitspanningen. 1756. Hiskia krank / genezen en dankbaar 1761. Aanmerkingen over de Psalmberijming van P. Datheen, en nog enige anderen, Boekz., 1768. a. bl. 112. ANDRIESSEN (JACOB), de vader van Andreas, is geboren te Middelburg den 17 februarij 1673, uit Andreas Andriessen , Koopman en Burgerhopman in die stad, en Johanna der Kinderen, dogter van Jacob der Kinderen en Maria van Audenaarde, welke met zes kinderen te Geraartsbergen in Flaanderen, wonende, van daar naar Middelburg waren komen vlugten, om de geweldenarijen van de Roomsgezinden te ontwijken. Jacob in zijne vaderstad het onderwijs in de latijnse scholen genoten hebbende, werdt vervolgens naar Franeker gezonden, daar hij van het onderwijs der Hoogleraren Perizonius, Roël, Schotanus en Rhenferd in de verschillende wetenschappen nuttig gebruik maakte, en van daar naar Utrecht ging, ten einde de Godgeleerde lessen van de Professoren Witsius en van Halen te horen. In 1693 wierdt hij Proponent voor 't Klassis van Walcheren, en den 22 februarij beroepen te Schoondijke, alwaar hij negen jaren gestaan hebbende, in 1703 naar Kolijnsplate wierdt verplaatst; vervolgens in 1705 tot Predikant te Goes aangesteld; en van daar op den 18 maart 1708 naar Vlissingen beroepen, alwaar hij met roem van grote bekwaamheid, zijnen dienst heeft waargenomen, tot den 15 meij 1734, wanneer hij op zijn verzoek ontslagen werdt. Zederd verkoos hij een stil en afgezonderd leven, en ging met zijne huisvrouw te Axel wonen, daar hij zig ten enemalen aan letteroeffeningen overgaf, en aldaar in 1739 is geftorven, hebbende zijne vrouw hem nog enige jaren overleefd. Jacob Andriessen, is tweemalen getrouwd geweest; zijne eerste vrouw huwde hij den 28 februarij 1696, te Schoondijke staande, het was Adriana Saalders ene dogter van den Heer Jan Saalders te Middelburg; wiens grootvader, Joost Korkelissen Saalders, geboortig van Turnhout, zig in den aanvang 256  254 vang der Nederlandse beroerten, van daar begeven, en te Middelburg hadt nedergezet. Uit dit huwelijk verwekte hij vier kinderen, van welken ene dogter is getrouwd geweest met een Oostindischen Schipper van der Gryppe genaamd, voorts een zoon Johannes , een jongeling van veel bekwaamheid, die Proponent is gestorven, en nog een tweede zoon Andreas, Predikant te Veere, waar van hier boven is gemeld. Ten twedenmale begaf hij zig in den egt, op den 26 februarij 1706 als Predikant te Goes staande, met Elizabeth de Waal, dogter van Philip de Waal en Dina de Graav, hier bij verwekte hij verscheidene kinderen, waar van twee hem overleeft hebben; namelijk Jacobus, die eerst in de Theologie heeft gestudeert, doch naderhand Houtkoper te Middelburg is geworden; de doeter Dina Elizabeth, is getrouwd geweest met Kornelis van Kampenhout, Burgemeester te Axel. Godew. Vrolyekhert, Vlissingsche Kerkhemel, bl, 216--219, Boekz., 1747. b. bl. 192. ANDRIESSEN (JOHANNES), Predikant te Goes, een broeder van Jacob, is geboren te Middelburg, den 12 februarij 1682; tot den H. dienst voorbeschikt, doorliep hij de klassieke scholen in zijn vaderstad; en volvoerde zijne studien aan het Hogeschool te Franeker, daar hij met een schat van verkregene geleertheid van daar naar huis keerde; den 28 junij 1703 tot Proponent wierdt bevorderd, en reeds op den 28 augustus daar aan volgende te Aardenburg wierdt beroepen; daar hij maar ruim twee jaren gestaan hebbende, op den 21 februarij 1706 door ene voor hem lieffelijke roepstemme naar Goes werdt gelokt, alwaar hij op den 11 julij door zijn oudsten broeder Jacob in den predikdienst werdt bevestigd; en aldaar is verbleven, onvermoeid volijverig in het werk des Heren bezig zijnde, tot op den 7 junij 1747, wanneer hij zagtelijk ontsliep in den ouderdom van 65 jaren en bijna 4 maanden ; de roem agterlatende, dat de Goesse gemeente enen verstandigen leraar en trouwen herder, zijne ambtgenoten enen vredelievenden medebroeder, de Klassis enen wijzen raadgever ANDRIESSEN, (JOHANNES)  ANDRIESSEN. (JURRIAAN) ANDRINGA. 255 ver, en zijn gantse huis enen tederlievenden en hartelijk geliefden vader verloren hadden. Johannes is getrouwd geweest met Kornelia Pieternella Brouwer , enige dogter van Niklaas Brouwer , voornaam Koopman, Ouderling en Schepen te Aardenburg, en Apollonia Noorland. Bij deze gezellinne zijner jeugd, teelde hij 12 kinderen, die nogthans meest alle in den vroegen tijdkring van hun leven zijn overleden; behalven een zoon, Niklaas Andriessen, die hij tweemalen in den H. dienst heeft mogen inzegenen, en zijne dogter Johanna Andriessen, welke aan Augustus van der Sloot, Predikant te Domburg is getrouwd. Boekz., 1747. b. bl. 192-206. ANDRIESSEN (JURRIAAN), een uitmuntend Jongeling te Amsteldam, verkieeg in 1766, den eersten eerprijs van de Tekenschool in die stad, welke in 1758, het hoofd, na ene lange kwijning, weder hadt begonnen op te beuren, en op 't einde van 1765, door de keuze van bekwame bestuurders en meesters, zo verre was gevorderd, datze op de gemaakte schikkingen de goedkeuring van Burgemeesteren verzogten en bekwamen, mits de Tekenschool bleef onder het opzigt van den Burgemeester Jonas Witsen , die door het Genootschap als hoofdbestuurder verkoren, zig des niet onttrok, maar gunstig die post ter kunstbevordering aanvaardde. Behalven den eerprijs , verkreeg onze Andriessen een open brief zijn lof en bekwaamheid vermeldende, met verlof om die aan ieder en overal waar hij het nodig zou oirdelen, en zijne eer het vorderde, te vertonen. De bloei en aanwas dezer Kunstschole was zo groot, dat Burgemeesters en Thesauriers van Amsteldam, als beschermers van alle nutte kunsten en wetenschappen, eer 1766 ten einde gesnelt was, besloten aan de leden van dit Tekenschool een Kamer te verlenen in het benedenste gedeelte van het stadshuis, in plaatze van het vertrek hun voorheen boven de Leijdse poort toegestaan, en tot hier toe gebruikt. Vad. Hist. XXIV. D. bl. 44, 45. ANDRINGA, is de naam van een voornaam geslagt, dat in  in Utingeradeel, in de provintie van Friesland, en in het bijzonder in de dorpen Akkrum en Oldeboorn, van vrij oude tijden onder die naam bekend, en in aanzien is geweest; zulks blijkt onder anderen uit zekere besoignes in 1570, gehouden bij den Raadsheer Idzard van Sickenga, gecommitteerd tot het schouwen van den Leppendijk, en om bij die gelegenheid onderzoek te doen, ten aanzien van het regt dat deze en gene pretendeerden te hebben, om dien dijk te erten en het riet daar op groeijende af te scheren; relaterende dien Heer, in zijne besoignes dienaangaande gehouden: „ dat voor hem gecompareerd was?' „ te Oldeboom, Keympe Sjoerds, dewelke in zijne qlt. aan „ hem Kommissaris hadde vertoond, zekeren ouden verzegel„ den brief geschreven in 1477 op Bartholomeus dag (24aug.), door kragte van welke hij betoogde, in zijn ?? regt te hebben hebben om te mogen erten den olden Leppendijk, van Andringa brugge tot aan Menscher clesa, daar voor hij gelijk zijn „ voorzaten te voren houden moesten, dat ene Iet of gat, leggende benevens Akkrumer-buuren dat men heet Andringa Iet;" en dat zulks alles breder, in voorschreven oude bezegelde brieven vermeld stondt; waar uit men veilig meent te kunnen besluiten, dat in den jare 1477 reeds ene brug en zeker gat omtrent Akkrum, genoemd wierdt na die familie, en dat dus die naam en dat geslagt reeds een merkelijke tijd te voren, aldaar gebloeit heeft. In bijzondere aantekeningen, welke men bij die familie Vindt, werdt verhaalt, dat Gosse van Andringa in 1490 te Akkrum gewoond hebbe, en dat die heeft nagelaten twee zonen, Tjaard Gosses Andringa en Jorrit Gosses Andringa, welke beide hunne vaste goederen hebben moeten aangeven, zo in Utingeradeel als Haskerland, in het Register van den Hertog van Saxen, in den jare 1511 gemaakt, terwijl de insteller van die aanmerkingen zig beroept op de stukken , daar van destijds voorhanden onder de publicque archiven van die provintie; voor het overige wordt gemeld, dat deze Tjaard Gosses Andringa, in den jare 1522, of reeds tevoren, geWeest zij Grietman van Utingeradeel, en dat zujks geblijkt uit de ANDRINGA.  ANDRINGA. (HOYTE van) (LUBBERTUS) 257 de Kronijk van Winsemius, fol. 464. Wij zullen ons voor het overige vergenoegen, met enigen der voornaamsten uit die talrijke geslagt, dat aan de aanzienlijkste familien in Friesland, door huwelijken is vermaagschapt, aan onze lezers te doen kennen. ANDRINGA (HOYTE van), is geboren in of omtrent 1530, want hij wordt duidelijk genoemd de vader van Tinco, in zekere originele nog voorhanden zijnde Bulle, of francijn in de latijnse taal geschreven, waar in uit naam van Paus PIUS den IV, in het vierde jaar van zijn opperkerkelijk bestier, en dus in 1560, dispensatie wordt verleend, van het naar Pausselijke regten onwettig voltrokken huwelijk, tusschen Tinco van Adringa en Aef Ennes dogter, die elkander in den derden graad van affiniteit bestonden. A. Ferwerda, Neerl. Gesl. en Wapenb. I. D. 1785. ANDRINGA (JELLE van), was eerst Secretaris van Utingeradeel , en bij overlijden van den Grietman Feycke Tetmans, werdt hij in derzelver plaats op den 2 april 1601, tot Grietman over dat deel verkoren. Zijn eerste vrouw Idske Regnaerda, stierf den 2 april 1605, nalatende een zoon; ten tweedenmale huwde hij aan Gerland van Oenema , bij wien hij geene kinderen heeft verwekt. Hij stierf als Gedeputeerde Staat van Friesland, den 30 september 1612, en is benevens zijn eerste vrouw in de kerk te Oldeboorn begraven. Ferwerda, als boven, ANDRINGA (LIVIUS THEODORUS van), geboren den 30 meij 1679, wierdt den 4 maart 1698 Ontvanger der Floreenrenthe in Friesland, en resigneerde die post in december 1744. Hij stierf op zijn Landgoed Groot Herema onder den dorpe Sweins, den 5 maart 1765, in den hoog gevorderden ouderdom van 86 jaren. Hij is het laatste mannelijk oir van dit geslagt geweest. Ferwerda , Gesl. en Wapenb. ANDRINGA (LUBBERTUS van), geboren den 2 april 1656, wierdt Grietman over Utingeradeel den 9 decemb. 1670; L Deel. R hij  258 ANDRINGA. (REGNERUS van) hij stierf ongehuwd, als Gedeputeerde Staat van Friesland, den 14 december 1682, in den ouderdom van omtrent 27 jaren, Ferwerda, Gesl. en Wapenb. ANDRINGA (REGNERUS van), is geboren in 1612, trouwde in november 1639 te Wolvega, met Detje Lycklama a Nyeholt, ene dogter van Lubbert Piers Lycklama a Nyeholt, die in zijn eigen huis te Oldeholtpade, in het jaar 1627, door enige Spaansche foldaten, die ene stroop in Friesland waren komen doen, werdt doodgeslagen. Regnerus, wierdt den 25 junij 1640 Grietman van Utingeradeel, en stierf als lid van de Provintiale Rekenkamer van Friesland, den 10 meij 1671, in den ouderdom van 59 jaren; zijn genoemde vrouw Detje Lycklama , bij wien hij 7 kinderen heeft verwekt, bereikte den ouderdom van 70 jaren, en stierf den 15 maart 1686. Ferwerda, Wapenb. ANDRINGA (REGNERUS van), kleinzoon van den vorigen, en broeder van Livius, wierdt. in de Lemmer geboren-, den 24 december 1674. Agttien jaren oud zijnde, verkoos men hem in 1692 tot Grietman van Lemsterland; hij resigneerde deze post in 1741, en stierf aan de Lemmer, daar hij zijn gestadig verblijf hadt gekozen, den 25 augustus 1754, in den gezegenden ouderdom van 80 jaren; die hij van zijnen jeugdigen tijd af aan, in ene nuttige werkzaamheid heeft gesleten; waar van zijn geboorteplaats de Lemmer namelijk , inzonderheid de vrugten heeft genoten, zijnde grotelijks in bloei toegenomen, sedert het bestier van dezen braven manne, die door 't aanleggen van welgeregelde veerschuiten, postwagens enz., heeft te wege gebragt, dat niet alleen die van Groningen , maar ook velen uit Friesland, doorgaans hunne reize naar Amsteldam, over de Lemmer nemen, waar toe niet weinig helpen, de ruime en gemakkelijke veerschepen, die alle avonden van daar, naar Amsteldam en te rug varen, en in welke, tot een bewijs van het aanzien des veers, de kajuiten dikwils drie en vier weken voor den tijd, op welke zij varen moeten, besteld worden. Behalven dat, heeft Andringa in dit thans zo  andringa. (tinco van) 259 zo bloeijend en volkrijk vlek, velerleije fabrijken en trafiquen . door zijne vriendelijke begunstiging weten te lokken, allerleije handwerken doen bloeijen; in een woord, alles met ijver bevorderd, wat deszelvs welvaart ten top koste doen stijgen; zo dat zijnen naam in eeuwige dankerkentenis bij de inwoners van de Lemmer levende zal blijven. Fer Werda Wapenb. Teg. staat van Friesl. III. D. bl. 537. ANDRINGA (TINCO van), is Volmagt ten Landsdage van Friesland geweest, onder de regering van Filips den II, Koning van Spanje, en dus ten tijde dat de Nederlandse beroerten onder het tirannique bestier van den bloeddorstigen Alva op het hoogste waren. Dat hij in deze kommerlijke dagen door zijne bondige advijsen, voorzigtige raadgevingen en onbezweken trouwe, aan Friesland van veel nut is geweest, blijkt ten overvloede, uit de Friessche Geschiedschrijvers Winsemius en Schotanus; ook vindt men. van hem en van Gosse van Andringa, op het jaar 1572 melding gemaakt bij Jon. Caroli, in zijn Comment. de rebus Casp. a Robles, de Frisia gestis, pag. 139. Hij is getrouwd geweest aan Aef Ennes dogter, bij wien hij vier kinderen heeft verwekt. FerWerda, Gesl. en Wapenb. ANDRINGA (TINCO van) , Dijkgraav van de contributie van Hemelumer Oldephaart cum annexis, heeft van den jare 1605 tot 1607, zware proceduren gehadt, tegen den Grietman Douwe Epema, dewelke door slinkse kuiperijen, zijn best deedt hem van het Dijkgraavplaats te ontzetten. Ferwerda, Gesl. en Wapenb. ANDRINGA (TINCO van) , wierdt Grietman van Utingeradeel den 12 januarij 1613. Hij trouwde in 1606, met Sydske Bennes Sjoerda, ene dogter van Benne Sickes Sjoerda en Jent Rintze, dogter van Itsma. Onze Tinco stierf als lid van de provintiale Rekenkamer, den 14 februarij 1619, en zijn huisvrouw den 1 december 1662, nalatende drie kinderen. Ferwerda, als boven. R2 AN-  ANDRINGA (TINCO, van), geboren den 5 decemb. 1643; vader van Livius en Regnerus, wierdt Grietman over Lemsterland in januarij 1666; trouwde den 9 augustus 1669, met Eritia van Scheltinga , dogter van Daniel de Blocq van Scheltinga en Martha Kinnema bij wien hij 6 kinderen heeft verwekt. Tinco. stierf den 17 julij 1689 , destijds zijnde Raad ter Admiraliteit, en Bewindhebber van de Oostindische Kompagnie; en zijne huisvrouw was reeds omtrent 17 jaren vroeger, namelijk den 20 november 1671 overleden. Ferwerda, Gesl. en Wapenb. ANFRIED of AUFRIED, was de XVIIIde Bisschop van Utrecht, een zoon van Lambert , Grave van Leuven, ,en Gerberga , dogter van Karel , Hertog van Lotharingen. Hij was rijk, en bezat een groot getal dorpen, landerijen en steden in Braband, 't welk de reden is, dat sommige oude Schrijvers hem Grave van Braband hebben genoemd. Onder veelvuldige andere goederen meer, bezat hij mede in eigendom het Graavscbap Hui, nu onder het Prinsdom Luik behorende, en schonk deze schone brok in 985 aan den Bisschop Notgerus, en de Kerke van Luik, doende daar van afstand in handen van Keizer Otto den III, als mede van alle zijne regten op de munt, tollen en andere prerogativen, hem toebehorende. Hij huwde aan Hilsonde of Hilswindis , Gravinne van Strijen, ene zeer godvrugtigc Princesse, die, na dat zij lange te samen door den echt verbonden geweest waren, zonder andere kinderen, dan ene dogter Benedicta genaamd, verwekt te hebben, nevens hem besloot het wereldlijke in een geestelijk leven te verwisselen. Om hier aan te voldoen, stigtte zij ingevolge de raad van Anfried, het Klooster van onze lieve Vrouwe, in het dorp Thoren bij Mazeik, onder het bisdom van Luik, begaf zig daar in als Nonne nevens hare voornoemde dogter, die de begiftiging van hare ouders goedkeurde, en daar van Abtdisse geweest is. Anfried schoot ook den geestelijken rok aan, en wierdt weinig tijds daar na tot Bisschop van Utrecht verkoren, en na langen tijd het bezitnemen van die waardigheid geweigerd te hebben, werdt hij verpligt die op ANDRINGA. ANFRIED of AUFRIED.  ANGELO. (OSORIO) 261 op bevel van voormelden Keizer Otto, door toedoen van den Luikschen Bisschop Notgerus te aanvaarden. Sigebert van Gemblours, Albericus en de onbekende Luiksche Kronijkschrijver, roemen hem eenparig als een groot voorstander der geregtigheid, zo dat geene giften of inzigten in staat waren, om hem van deugd en het nauwkeurig betragten zijner pligten te verwijderen. Men geeft hem ook de lof na, dat hij zijne redenen ingevolge de striktste regels van bescheidenheid inrigte, en die in zijne dagelijksche verkering, altijd bescheiden en vriendelijk, door voorbeelden, uit de H. Schrift getrokken, wist te zouten, waar door hij een ieders genegenheid en liefde tot zig trok. Niet lang hadt hij den Bisschoppelijken stoel bezeten, of hij stigtte het Benediktijner Klooster te Amersfoort, eerst Hohorst, daar na Heiligeberg, en laatstelijk Mariaasberg geheten; het welk den 18 november 1006 plegtig wierdt ingewijd. Kort voor zijn' dood, en na dat hij door hogen ouderdom genoegzaam blind was geworden, trok hij in genoemde Klooster het monnikkenkleed aan, en bragt aldaar zijn' overige levenstijd in de volkomenste stigting en godvrugtigheid door; ter tijd toe, dat hij het sterfelijke met het onsterfelijke verwisselde, 't welk op den 3 meij 1008 voorviel. Niettegenstaande zijne dogter Benedicta, Abtdisse van Thoorn, haren vader te Hohorst in de Abtdije wilde begraven hebben, kwamen de Utrechtemars daar tegens op, en hebben zijn lighaam naar hunne stad vervoerd, en in de Domkerk aan de zuidzijde begraven. Catalogue des Ab bés de Gemblours. C. Butkens, Trophées de Braband. Tom. I. d'Outreman , Hist. de Valenciennes. Heda, in Ansfrido. Miraeus, Tom. I. ad diem 3 Maji. ANGELO (OSORIO), werdt in 1572 door den Hertog van Alva, als Bevelhebber met agt faandelen krijgsvolk naar Vlissingen gezonden, om die stad tegens de stroperijen der Geuzen te beveiligen. Doch eer deze snaken kwamen, stookte Jan van KuiK, Here van Erpt, die met de tijding van 't verrassen van den Briel, derwaards gekomen was, 't volk R3 on-  262 onder de hand op, om zig nu de vrijheid te verzorgen, die hen door den Dwingeland nimmer gegund zou worden; en ziet, hij vindt zo veel gehoor, dat de Burgerij den 6 april op de been raakt, de Walse bezetting die Alva reeds te voren derwaarts hadt gezonden, ter poorte uitdreef, en bepaalde om de Spanjaards, die te schepe naderden, buiten te houden, Kuik ook haar vertonende, dat zij met het verjagen der bezetting, zig reeds in majesteitsschenning vergrepen hadt, vermaandt haar 't werk niet ten halven te laten steken, maar de schepen van de stad te weren. Hij hangt 'er bij , dat de Prins met een leger in aantogt was, om haar te beschermen, en beweegt daar op een uit den hoop, wien 't hoofd kroes stondt van den drank, door een geschenk van twee dalers, om 't geschut van de wallen los te branden op de Spaansche schepen ; die zulk een welkomst niet verwagt hebbende, verbaasd naar Middelburg weken. Wag. Vad. Hist. VI. D. bl. 350. ANGIANUS (JACOB), Ridder en beroemd Historieschrijver, was Here van Kestergat bij Brussel, in het hertogdom Braband, en leefde nog in 1460. Hij legt te Brussel begraven bij de Karmeliten, onder een fraaije graftombe, die ten tijde van de beeldstormerij omver gehaald, en vernield werdt, maar naderhand vernieuwd is door des overledenens neve, Jacob Angianus, en door den geleerden Lipsius, met een fraaij opschrift vereert. - F. Sweertii, Athen. Belg. ANGLICUS (MICHIEL), van Baumont in Henegouwen geboortig, leefde in de XVIde eeuw; hij was Hoogleraar in de Regten, en geen ongelukkig Digter. Men heeft verscheidene werken van zijn maakzel, als onder anderen : De mutatione studiorum, Lib. I. Eclogarum, Lib. IV. ad Episcopum Parisiensem. Eclogarum, Lib. II. ad Lud. Villerium. Elegia deprecatoria etc. - F. Sweertii, Athen. Belg. Valer. Andr. , Biblioth. Belg. ANIANUS, ook ARIANUS genoemd, was van Schoonhoven geboortig, leide zig ijverig toe op de Godgeleerdheid,welke in die tijd geleraard wierdt; verkoos het kloosterleven, en ANGIANUS. ANGLICUS. ANIANUS.  Akker, (Klaas) Anna. en wierdt Predikheer, of Dominikaner Monnik, reisde in die hoedanigheid naar Engeland, en bragt het daar zo verre, dat hij in 1249 tot Bisschop van Asaph, in het prinsdom van Wallis gelegen, werdt verkoren, en tot die waardigheid ingewijd, door den Bisschop van Worchester; tot zijn' dood toe bekleedde hij die post, en overleed in 1292. - N van Berkum, Beschrijving van Schoonhoven, bl. 453. ANJOU (Hertog van) , zie ALENCON. ANKER (KLAAS) Zeekapitein in dienst van het Kollegie ter Admiraliteit van het Noorderkwartier, was een dapper zeeman , voerende het schip de Eendragt van 44 stukken; hij hadt rijkelijk zijn aandeel in 't vreesselijk gevegt, dat tusschen de Hollandse en Engelse vloten, op den 4 augustus 1666 voorviel , die noodlottige dag voor zo vele van de beroemdste zeelieden van dien tijd. De Admiraal Jan Kornelisz. Meppel, en onder zijn bevel de Zeekapiteinen van het Noorderkwartier, bestreden met leeuwenmoed den Engelsen Vice-Admiraal van den blaauwen vlag. In 't jaar 1672 voerde onze Klaas Anker het bevel over 't schip Alkmaar, en bevondt zig mede onder de vloot, die door den Staat tegens Engeland en Frankrijk gezonden was; hij deelde dus mede in de heerlijke overwinning op de Engelsen den 7 junij , voor Soulsbaaij behaald. G. Brandt en S. Centen, Hist. van Enk huizen. II. D. bl. 248. enz. ANNA, Aartshertoginne van Oostenrijk, was de dogter van Keizer Maximiliaan, verloofde Bruid van Karel, Erfprins van Spanjen, en niettegenstaande daar na, door dwang in 1570, de vierde egtgenote van den dwingeland Filips den II, Koning van Spanje, haren moederlijken oom. De toenmaligen Paus verleende dispensatie tot dit schandig huwelijk, waar van aan den President van 't Hof van Holland op den 28 julij kennis werdt gegeven, met bijgevoegd berigt, dat 's Konings ondertrouwde gemalin hare reize door Nederland en van daar naar Spanje zoude voortzetten. Om den Hertog van Alva te wille te zijn, werdt besloten, dat door de gezamenlijke LandR4 schap 263  264 schappen, een geschenk van fijne lijwaaten, vorstelijk huisraad en tapijten met de wapenen der bijzondere provintien bestikt, ter waarde van 100000 kronen , op den 19 augustus wanneer Anna te Nijmegen dagt te zijn , haar zou worden aangeboden, en dat Holland in die som 28000 guldens voor zijn aandeel zou dragen. Met groot genoegen werdt het eerste lid van dat voorstel aangehoord, en de Staten Boden gelast, naar Nijmegen te vertrekken, om aldaar tot het verblijf van de 12 Afgevaardigden het nodige te verzorgen. Doch die van Holland aldaar bij den Hertog gehoor verleend zijnde, klaagden over het ruim aandeel dat zij in de toegedane som van 100000 kronen moesten dragen; dan Alva bekreunde zig hier luttel over, en naar den aart der dwingelanden, geen tegenspraak willende dulden, toonde zig misnoegd over die nauwgezetheid, zo als hij het noemde, zeggende dat dit geen gewone bede, maar een vrijwillige gift was, om daar mede de liefde die zij de gemalinne van hunnen Landheer toedroegen, te betonen. De aangebodene geschenken werden zo gunstig ontvangen, dat de bijzondere Staten 'er sedert, schriftelijk, door den Hertoge, en door den Koning zelve, voor bedankt wierden. Van Nijmegen begaf zig de Vorstin naar Antwerpen, alwaar zij verzeld van hare twee broeders, Albertus en Wencelaus, plegtig werdt ingehaald; en in september daar op volgende, nam zij de reize aan naar Spanje, gaande van Bergenopzoom naar Vlisssingen, en van daar met een vloot van 90 zeilen, waar onder 26 oorlogschepen, onder bevel van den Grave van Bossu. Na enen gelukkigen overtogt, werdt het huwelijk op den 12 november te Segovia voltrokken; en volgens Strada overleed Anna van Oostenryk in 1573, in het prilste van hare jeugd. Hoofd, Ned. Hist. fol. 216. Wag., Vad. Hist. VI. D. bl. 318. ANNA, geboren Princes van Brunswijk Lunenburg, Kroonprincesse van Groot-Brittannien, oudste dogter van George den II. Koning van Engeland, is geboren den 2 november 1709; huwde den 25 maart 1734, met Willem Karel Hendrik Friso Prin ANNA, Gouvernante der Nederlanden.  ANNA, Gouvernante der Nederlanden. Prince van Oranje en Nassau , toen Stadhouder van Gelderland, Friesland, Groningen en Drenthe, en naderhand bekend onder den naam van Willem den IV, toen hem in 1747 het Stadhouderschap van het gantse gemenebest werdt opgedragen. In meij vertrok zij met haren gemaal uit Engeland naar Leeuwarden , de gewone residentieplaats der Friesse Stadhouders; en beviel aldaar, na reeds te voren twee dogters gebaard te hebben, die kort na derzelver geboorte stierven, op den 28 februarij. 1743 van ere dogter, die Carolina genaamd werdt, en naderhand aan Karel Christiaan Prince van Nassau Weilburg is getrouwd. Hare twede dogter Anna genaamd, kwam insgelijks te Leeuwarden ter wereld op den 15 september 1746, doch overleed reeds den 2 januarij van het volgende jaar. Na dat in meij 1747 den Prince haren gemaal door ene sonderlinge omwenteling van zaken, tot Stadhouder van Holland en der andere gewesten was aangesteld, vertrok zij eerlang naar 's Hage, om voortaan in navolging van de vorige Hollandse Stadhouders, aldaar haar verblijf te houden. In het laatst van december dezes zelvden jaars, gaf zijne Hoogheid de Staten van Holland onder anderen kennis, dat zijne gemalin zig zwanger bevondt, waar op de Staten bevel gaven om in alle de openbare Kerken God te bidden, " dat hij hare Koning" lijke Hoogheid , in haren gezegenden staat, voorspoedig " wilde doen voortgaan, haar ten zijnen tijde ene gelukkige " verlossing gevende, ten beste van Land en Kerke" etc. Het duurde tot den 8 maart 1748 dat hare Hoogheid in het kraambed geraakte, en van enen mannelijken spruit beviel, die Graav van Buuren genoemd werdt, en naderhand als Stadhouder onder de naam van Willem den V, zulk een wonderbaarlijken rol heeft gespeelt; voorts in december 1794, de republijk vaarwel gezegt, en met zijn huisgezin naar Engeland is overgestoken. Terstond na de dood van haren gemaal, die op den 22 october 1751 voorviel, kwam 'er ene bezendinge van 20 Heren uit de vergadering van de Staten van Holland om hare Kon. Hoogheid den rouw te beklagen, en ingevolge de gemaakte R5 schik 25$  266 schikkingen in het jaar 1747, den eed af te nemen, als Gouvernante en Voogdesse van den minderjarigen Willem den V , Prinse van Oranje en nassau en Erfstadhouder van Holland. De algemene Staten deden omtrent twee uren later ene diergelijke bezending, der Princesse als Gouvernante en Voogdesse den eed afnemende, betrekkelijk de Generaliteits-landen. De andere gewesten en het landschap Drenthe deden 't zelvde, zo dra zij kennis van 's Prinsen overlijden gekregen haduien; en de regering schikte zig eerlang, op den zelvden voet, als bij de reglementen op het Ersftadhouderschap beraamd was. Een gantsch nieuwe loopbane van bezigheden en bemoeijenissen, bood zig thans voor hare Kon. Hoogheid aan, om te bewandelen. Den 21 december 1752, nam deze Vorstin zitting in den Raad van Staten ; en nog dien eigen dag vertoonde zij zig in de andere Hoge Vergaderingen; als met name in die der Gecommitteerde Raden, en begaf zig van daar naar de vergaderplaats der Staten van Holland en Westfriesland, waar de Raadpensionaris Stein haar uit naam van Hun Ed. Gr. Mogenden met een welgepaste redevoering begroette, welke op ene minzame wijze door haar beantwoord werdt; waar na zij een plan overleverde , strekkende tot reforme van het militaire' wezen, als mede ten aanzien van derzelver kleding. De verwondering, dat de Gouvernante, reeds bij den aanvang haars bestuurs, als bij haar eerste verschijning in Hollands raadzaal, inzonderheid het oog scheen gevestigd te hebben, op de Landmagt van den Staat, en het maken van hervormingen in dezelve, zal ras verdwijnen, als men,zig herinnert, dat Lodewyk, Hertog van Brunswijk, in 1750 in dienst van 't gemenebest getreden, aangesteld was, om het algemeen opperbevel té voeren over de Troupen van den Staat, gedurende den tijd van 's Stadhouders minderjarigheid. Wat hij daaromtrent voorstelde, droeg de toestemming van de Gouvernante weg, en wat deze voorsloeg, kon niet missen te behagen in de Staatsvergaderingen zodanig als die toen gesteld waren. Hoe breedvoerig ook en uitgewerkt een ontwerp omtrent de Landmagt werdt ingeleverd, en in alle zijns delen aanvaard, niettegen staan. ANNA | Gouvernante der Nederlanden  ANNA, Gouvernante der Nederlanden. 267 staande 'er een menigte gebreken in aanwezig waren; zo hoorde men even weinig van de Zeemagt reppen, als of ons gemeeebest daar geen het minste belang bij hadt. In 1753 beslistte zij ook het geschil tusschen de Staten en het Hof van Friesland, over het straffen van Militairen, door den Burgerlijken Regter, ten nadele van de laatsten; en geen wonder ook, want dit vermeerderde haar gezag. Op aandrang van Gelderland en Overijssel, die zig door de wisselvalligheid van den oorlogskans, welke plaag in het jaar 1758 al nabij de grenzen van ons gemenebest aan 't woeden was, in een haglijker toestand gebragt vondt dan enige der overige gewesten, zig bij haar hadden vervoegd, verzoekende, om bij de overige Bondgenoten, door hare tusschenkomst te bewerken, dat zij in deze ontwijffelbare gevaarlijke omstandigheden, door ene genoegzame krijgsmagt, mogten gedekt worden; verscheen de Gouvernante, den 7 junij 1758, ter vergadering van de Staten van Holland, met een aanspraak om vermeerdering van Landmagt. Zij betuigde onder anderen: " van de gegrondheid der " gevoelens van die beide gewesten overtuigd te zijn, en dat " zij die reeds drie jaren geleden, uit zig zeiven daar van " zigtbare blijken gegeven hadt, niet onverschillig kon zijn, " op een zo regtmatigen aanzoek, die zedert zo veel aan" drangs gekregen hadt. Het een en ander hadt haar doen " besluiten, om bij het scheiden der laatstgehouden vergade" ringe, de meeste Afgevaardigden der steden, over deze aan-. " gelegene zaak te onderhouden , en thans in de vergadering te " verschijnen, om aldaar de dringende noodzaaklijkheid voor " ogen te houden, om de Landmagt te vermeerderen , op den " voet door haar en den Raad van Staten in 1755 voorgesteld. " Niet om daar door deel te nemen in de onlusten, of te ligter " in dezelve ingewikkeld te worden; maar alleen om de een" zijdigheid en onafhangelijkheid der republijk te handhaven, " en tegen allen geweld te dekken. Zij achtte zig, zo uit " hoofde van de verpligting aan den Staat als aan zig zelven, " aan haar huis en aan de goede ingezetenen dezer landen, " gehouden, dit voorstel met allen ernst aan te dringen. Het " ge-  268 ANNA, Gouvernante der Nederlanden. " gevaar was voor ogen, en niemand der Naburen, en oor" logende Mogenheden; kon een ergdenken tegen die vermeer" dering opvatten; vooral wanneer men deze met de oude " Hollandsche trouwe kon verzekeren, niets anders op 't oog " te hebben, dan de eige veiligheid en onafhangelijkheid der " republijk. En, gesteld het werdt anders begrepen , zo was " het te noodzaaklijker, om het te vrezene onheil van zulke " ergdenkende naburige Vorsten, te vroeger af te weren. Nie" mand der onderdanen van dit gemenebest zou kunnen wei" geren, met enige geringe lasten bezwaard te worden, als " dienende om hunne vrijheid en godsdienst, zo als de eer " van een vrijen Staat vorderde, onafhangelijk van het goed" dunken van anderen te bewaren." Niets minder dan ene vaardige en volledige toestemming tot die vermeerdering, hadt de Gouvernante zig voorgesteld. Velen, ja de meeste Staatsleden hadden zig ook gereed getoond tot het omhelzen van dien voorslag, doch zij ontmoette egter ook tegenstrevers; weshalven zij, op den 23sten van die zelvde maand, zig anderwerf ter Staatsvergadering van Holland vervoegde, niet om te herhalen 't gene zij voorheen gezegd hadt, maar het nader aan te dringen, dewijl in dien tusschentijd, de omstandigheden van het gemenebest, in verscheide opzigten, nog haglijker geworden waren: " niet alleen de veiligheid, maar de " eer van den Staat vorderde, dat men deze zaak tot een " spoedig besluit bragt, en dat de leden die ongereed wa" ren, of nog niet bewilligd hadden, hoe eer hoe beter hun" ne toestemming verleenden. Moest zij" was na veel aandrangs hare taal, " bij aanhoudinge, met vele tegenstrevingen " blijven worstelen, dan zou zij ten minsten die voldoening " voor zig zelven genieten, dat zo de republijk nu enig onge" val, of daar na enige vermindering in haar gezag en aan" zien, uit dezen hoofde zou mogen ontmoeten , het aan haar " niet te wijten zou zijn; dewijl zij, naar mate van den nood, " niet hadt opgehouden toen het tijd was, te waarschuwen en " aan te manen." Een voorslag met zo veel ernst gedaan met zo veel ijvers herhaald en aangedrongen, Komende uit den mon-  ANNA, Gouvernante der Nederlanden, mond ener Vorstinne die zo veel invloed hadt, ontmoette egter wederspraak, bij enige Staatsleden, die vreesden door het toestemmen, den Staat in dieper rampen te zullen storten, dan men voorgaf dat denzelven dreigden. De Regeerders van Amsteldam hadden geoirdeeld, over ene zaak van die aangelegenheid, niet los te moeten heen lopen, en enen uitvoerigen raadslag hunnen Afgevaardigden mede gegeven, om te doen zien, dat geen geest van tegenstreving hun bezielde; maar dat zij welgevestigde gronden hadden ; om die vermeerdering van de hand te wijzen. Dit was ook van uitwerking, dat de Vermeerdering van Landmagt, hoe sterk ook door de Gouvernante begeerd, hoe ijverig door de Ridderschap voorgestaan, hoe zeer gevorderd door Gelderland, Utrecht, Qverijssel en Stad en Lande, agter wege bleef; en bediende men zig van Hollands en Frieslands weigering , om de langs hoe hoger klimmende nood der Zeevaardije, ongeholpen te laten. Ondanks alle vertogen der Staten bij het Engelsche Hof gedaan, bleven de zeeroverijen, gepaard met de daar bij gewone, doch daar door niet min smertlijke mishandelingen, aanhouden. Bijzonder schenen zij het thans uitermate gemunt te hebben op den Westindischen handel. Geen schip- in verdenking vallende van op die kusten te varen, bleef ongemoeid, onbeledigd of onopgebragt; magtige en veelbeduidende bescherming vorderde de mishandelde zeevaart, doch moest die door de kwalijk begrepene handelwijzen van hare Koninglijke Hoogheid en derzelver aanhangeren, derven. De Kooplieden van Dordrecht, Rotterdam en Amsteldam, leverden bij de Staten hunne algemene en zo zeer gegronde klagten in; terwijl die ter laatstgemelder stede bijzonder belang hebbende in den handel op de Westindiën, een afzonderlijk breedvoerig stuk ter tafel bragten. De handeldrijvende ingezetenen van Westfriesland en het Noorderkwartier, als mede die van Friesland, hieven soortgelijke klagten aan. De Afgevaardigden der Kooplieden, vervoegden zig ook bij de Gouvernante, met voordragt hunner welgegronde bezwaren, baar medewerking verzoekende,, om tegen de zeeroverijen, de nodige maatregels te beramen, en 269  270 ANNA, Gouvernante der Nederlanden, en de nadelige ondernemingen der Engelsen, met nadruk ta beletten, of te doen ophouden. Dat de klagten der Kooplieden in junij uitgeboesemd op grond van waarheid steunden leedt geen twijffel, de lijsten van mishandelde en opgebragte schepen in de dagelijkse nieuwspapieren spraken; men lochende in Engeland die gebeurtenissen niet, schoon ze veel verzagt, geplooid, en in de gunstigste vouw geslagen wierden, om het lijdig onregt, zo veel mooglijk te vergoelijken. De Gevolmagtigden der Kooplieden te Amsteldam , besloten om de schade daar door aan de beurs hunner stad toegebragt, met de nodige bewijzen gestaafd, Hunne Hoog Mogenden en de Gouvernante onder 't oog te brengen, welke laatstgemelde in haar eerste gehoorverlening aan de Kooplieden, het aanwen-, den van haren invloed, in de hoge Staatsvergaderingen niet alleen beloofd; maar toezegging gedaan hadt, van deswegens ene personele Remonstrantie aan het Hof van Engeland te zullen laten doen; onder voorwaarde, dat men de nodige bewijzen , op welke die klagten steunden, haar bezorgde. Zij bepaalden zig tot Hollandse schepen te Amsteldam t'huis horende, zonder van de Dordrechtse, Rotterdamse,- of andere in dit gewest, noch ook van de Zeeuwse, Friesse- en Groningers, te spreken. Dit gedenkstuk van de Engelsche zeeroverij gaf de schepen op, als mede door welke oorlogschepen of kapers, waar, wanneer, en hoe zij genomen en mishandeld waren, met de vonnissen daar over geveld, en bestondt uit drie lijsten. Op de eerste waren gebragt 21 schepen, van Curacao en St. Eustatius komende, door de Engelfen genomen en opgebragt, omtrent welke het nadeel 3,557,500 guldens beliep. De tweede lijst behelsde 35 schepen, die naar de Westindiën gaande, of van daar gezeild, een dergelijk lot van de Engelsen hadden moeten ondergaan, en welker schade 5,144,000 guldens bedroeg. De derde bevatte de inhoud der verklaringen, van 100 schepen, tot ene proeve van een ongelijk groter getal, door de Engelse kapers bestolen, beroofd , geplunderd, en mishandeld; men begrootte de schade op 439,191 guldens. Wegens Rotterdam werdt ene dergelijke lijst opgemaakt, en de scha-  ANNA, Gouvernante der Nederlanden. 272 schade der Rotterdamse schepen, bedroeg 1,827,711 guldens. In augustus werden de schaden den ingezetenen van den Staat door deze zeeschennis toegebragt, op meer dan twaalf millioenen guldens, berekend. Welk ene verbazende somme! en hoe vermeerderend groeit deze aan, als men 'er bijvoegt de nadelen der Assuadeurs, de verarming der zeevarenden, en de volstrekte stilstand veler handteringen aan de scheepvaart onafscheidelijk verbonden! Ook kan het niet missen, of zulke baarde lustloosheid en kvvijning aan den enen, en verdubbeling van het geroep, om herstel en bescherming, aan den anderen kant. De voornaamste Kooplieden der twee grote -handelsteden Amsteldam en Rotterdam zogten , zo veel mogelijk, de nedergeslagenen op te beuren, en de verbitterden tot bedaren te brengen, door de belofte om ten derdenmale, en zo dikwils het de nood zou vorderen, alles in 't werk te stellen, wat zij dienstigts oirdeelden tot bevordering van 't belang, des handels. In de eerstgemelde stad vergaderden zij dagelijks , en beraadslaagden om hunne vernieuwde klagten, gepaard met den voordragt van de welgegronde vreze, voor een geheel verval des waggelenden handels, bij Burgemeestere in te dienen, en derzelver medewerking tot herstel te verzoeken. De uit hun midden Afgevaardigden, kregen een gunstig gehoor,; en welhaast besloten zij, na onderling overleg met de Kooplieden van Dordrecht en Rotterdam, voor de derde keer een plegtig gezantschap naar 's Hage te zenden; 't zelve bestond uit de aanzienlijkste Kooplieden der drie gemelde steden, droeg mondeling de vernieuwde klagten van den gedrukten koophandel en zeevaart, aan de eerste Staatsdienaren voor, en leverden op den 9 november, een vertoog over aan de Gouvernante, hoofdzakelijk hier op nederkomende: „ Hare Koningiijke „ Hoogheid hadt, op 't zien der laatst ingeleverde lijsten van „ schaden, wel gelieven te verklaren, datze groter waren dan „ zij gedagt hadt, dat indien het zo voortging, het verderf „ van 't vaderland daar uit te wagtcn was, en 'er tot troost „ bij te voegen, dat zij bijzonder belang hadt bij dit vaderland, en geen ander vaderland erkende dan dit Land, 't welk  " 't welk zij voor haar eigen vaderland hadt aangenomen; dat, " zij deswegen alle mooglijke zorge zou dragen, om niet al" leen het gebeurde hersteld te krijgen; maar ook zodanige " middelen zou helpen beramen, als met de ere van het va" derland, en het welzijn van den koophandel overeenkwa" men; dat hare bescherming van den koophandel, niet slegts " in woorden zou bestaan, maar in daden. Met dezen troost " hadden zij hunne zenders mogen opbeuren; doch thans het " ongenoegen om hare Kon. Hoogheid lastig te vallen met ene " lijst van 71 Hollandse schepen, ter waarde van dertien mil" lioenen Hollandse guldens, zints de tweede gehoorverlening, " door de Engelschen genomen en opgebragt. Van de toege" zegde onderhandelingen en de daar uit geschepte hope der " schavergoedinge, was nog niets gekomen; en moesten zij met " de uiterste aandoening en verschuldigden eerbied zeggen, " dat de bescherming op welke zij hadden gehoopt, verre van " te vermeerderen dagelijks verminderde ; aangezien verscheide " oorlogschepen, van derzelver reizen in de havens dezer " Landen te rug komende, onttakeld, afgedankt, en genoeg" zaam geene andere in derzelver plaatze uitgerust wierden, " dit bragt het water dagelijks langs hoe nader aan de lippen. " Zulke verregaande ondernemingen, konden niet nalaten, " een doodlijken krak aan den Koophandel in 't bijzonder, en " aan 't Vaderland in 't algemeen, toe te brengen. Het ver" loop was in alles zigtbaar; en de naderende werkloze win" ter, spelde een ondraaglijken last voor Diakonien en Armen" huizen. Dit alles bewoog hun tot het herhalen , en nader " aandringen der voorgaande verzoeken, om de medewerking " van hare Kon. Hoogheid, tot spoedig herstel der geledene " schaden, tot voorkoming van verdere, den handel geheel " verdervende nadelen." Het antwoord dat hier op volgde, niettegenstaande in den aanvang vrij bits, en van geen verwijt ontbloot, behelsde egter enige opbeuring en moedgeving, komende op den volgenden zin uit: " dat zij zeer wel wist haar woord gegeven te " hebben, tot bevordering van de belangen der Kooplieden; maar 272 ANNA, Gouvernante der Nederlanden.  ANNA, Gouvernante der Nederlanden " maar 't was aan haar niet te wijten, dat de zaken tot nog " toe niet van gedaante veranderd waien; dat zij zeer aange" daan was, over de schade die de koophandel leedt, en de " nadelen daar door het vaderland overkomende; dat zij bij " het Engelsche Hof, de sterkste pogingen aangewend hadt en " nog aanwendde, en reden hadt om te geloven hoe in dat " rijk wel ten voordele van de Republijk werdt gearbeid; " doch dat 'er zekere zaken, om herstel in dezen te beko" men, van schikkingen des Parlements afhingen; en derhal" ven de Kooplieden verzogt, nog vier of vijf weken geduld " te hebben; bijaldien 'er dan geene verandering kwam, zou " zij moeten betuigen gedupeerd te zijn door het Engelsche Hof; " doch dat zij reden hadt, om zulks niet te geloven; dat zij " zo ras mooglijk, verslag van zaken zou laten doen, en be" tuigde allen belang te nemen in 't welvaren van 't gemene" best, van welks welwezen haar eigen belang, dat van hare " kinderen en huis, als mede haar achting afhing; dat zij last " gegeven hadt, om de schepen naar Curacao en St. Eustatius " te convoijeren, welk convoi de aldaar liggende schepen zou " afhalen; dat zij eens en andermaal beloofd hadt, en nu ten " derdenmalen herhaalde, alle mooglijke pogingen te zullen " aanwenden, om in deze zaken te voorzien, en hoopte, dat " wanneer zij de Kooplieden ten vierdenmale weder ontmoet" te, zulks in gelukkiger omstandigheden zijn mogt; bij her" haling moest zij hun nogmaals verzekeren, dat zij altoos " zou zoeken te tonen, het welvaren van den koophandel be" schouwd te hebben, als haar eigen belangen." Hoe schoon nu deze beloften ook in schijn waren, het vervullen daar van bleek eerlang geen ernst te zijn; want na dat bij opontbod uit 's Hage, een commissie van zes Kooplieden, vier uit Amsteldam en twee uit Rotterdam, met allen spoed zig na die Hofplaats hadden begeven, en den 26 november gehoor kregen bij de Gouvernante en haren Geheimraad De Lafrey; alwaar hun het afschrift van enen brieve werdt ter handt gesteld, door den Afgezant Hop aan den Griffier Fagel geschreven, inhoudende een berigt van den staat der onder I. Deel. S han 273  274 ANNA, Gouvernante der Nederlanden, handelingen, tusschen het Engelse Hof en Hunne Hoog Mogenden, over de klagten den Koophandel betreffende; kon men klaarlijk bemerken dat men geen ander voornemen hadt, dan hen om den tuin te leiden, en dat het Engelse Gouvernement geenzints geneigt was, om grieven te herstellen, of die voor het toekomstige uit den weg te ruimen. Zo dat de Kooplieden gedrongen wierden, op nieuw werkzaam te zijn, en beleiden in deze nieuwe benauwdheid, enige Afgevaardigden, uit Amsteldam en Rotterdam, in het dorp Alphen, ene samenkomst, om te overlegden, wat hun, ter voortzetting van het Handelbelang en het belang des Lands, zo nauw aan elkander verknogt, te doen stondt. Op die bijeenkomst, den 25 november, viel het besluit der verdrukte Handelaren, om op nieuw ene bezending naar 's Hage te schikken, en ten vierdenmale de nadrukkelijkste vertogen te doen. Ene bezending, talrijker dan de voorgaande, en vermeerderd met daar aan toegevoegde Kooplieden uit Noordholland, die in dezen ramp een ruim aandeel hadden, werdt benoemd, om hare Koninglijke Hoogheid een vertoog voor te houden en over te leveren, to Amsteldam opgesteld, waar in dezelven na ene voeg, lijke inleiding, afgeleid van de voorgaande vrugtloos gedane klagen, en ene wederleggende ontleding van den trootlozen brief des Afgezants Hop, die niets dan uitstel en onaannemelijke. voorwaarden bevatte, zig dus lieten horen: " Uwe Koning" lijke Hoogheid ziet uit alles klaar, da: bij het uitstel, 't " welk de Handel nu sedert meij heeft moeten ondergaan, " nog een onbepaalde geruimen tijd zal moeten gevoegd wor" den, eer men enig antwoord, men zwijge iets voldoende, " ontvange. Waar zal het in dien tijd, en naderhand, met " den koophandel en zeevaart heen? eerst goede woorden " op goede woorden , dan uitstel op uitstel, en eindelijk een " voorschrift van voorwaarden, waar aan de lijdende Kooplie" den niet konnen voldoen, en voor den handel in 't alge" meen onaannemelijk. De Kooplieden hebben 't oog op het " onderscheid, dat men in Engeland wil maken, met opzigt " tot goederen, uit Barken of van Land geladen, als mede " op  ANNA, Gouvernante der Nederlanden. 275 " op de ruime van den handel en zeevaart, op de Oostzee " en geheel Rusland, en op de vaart van de ene plaats in " Frankrijk naar de andere. Dan, zal 'er aan de twee " grote oogmerken voldaan worden ; de zeven Gewesten kun" nen dan niet meer onzijdig gehouden worden, zij zijn inge" wikkeld in den oorlog, hun handel en zeevaart is bedor" ven; de dagelijkse ondervinding toont dit klaar, al zijn de " woorden niet dan honig en zuiker. En men vleije " zig niet, dat het beter zou zijn, wanneer de Staat blinde" lings in alle de maatregelen van Engeland tradt; dewijl de " geschiedenissen van vorige tijdperken leren, dat even toen, " wanneer de Staat op 't nauwst met Engeland verknogt was, " de: schepen van de onderdanen der Republijk op dezelvde " wijze behandeld wierden , en dat op den tijd, wanneer on" ze troepen het Koningrijk van Engeland, en allen welme" nenden Britten, de hand boden, tot hunne verlossinge van " de laatste zeer gevaarlijke rebellie, de schade, door de En" gelsen aan onze scheepvaart en handel toegebragt, op tien " millioenen Guldens begroot wierdt. Laat het uwe " Kon. Hoogheid dus niet vervelen, dat de Koophandel door " alle deze redenen geperst, en tot het uiterste gebragt, zig " wederom tot Hoogstdezelve kere, met herhaald verzoek, en " eerbiedigen aandrang, dat het uwe Kon. Hoogheid behage, " haar te helpen uit den dringenden nood. - Laten de " Kooplieden daarom de vrijheid nemen, uwe Kon. Hoogheid " deze twee middelen voor te stellen, welke de Koophandel, " met reden, mag denken, van de uiterste nutheid te zullen " wezen. Het aanwenden namelijk, van de allerkragtigste " pogingen, tot het bewerken van herstel in Engeland, tot " vrijgeving van den zeer groten schat, aldaar tegen regt en re" den opgehouden wordende. En het verlenen van genoegza" me bescherming voor de zeevaart door de gehele wereld. " Deze twee zaken, menen de Kooplieden, onder eerbied, " ten uitersten en op 't allerspoedigste nodig te zijn, om dien " aanzienlijken schat van den Handel, die in Engeland ligt, " en dagelijks aanwast, te herkrijgen; op dat met hulpe van S2 " God  God almagtig, voorgekomen worde, de ruine van zo vele brave en eerlijke lieden, de steunen van den Handel, welker eer hun zo lief is, als hun leven; welker val onmiddelijk na zig zal slepen , het verderf van alle handwerken, manufacturen en ambagten; en aan minvermogenden den allerbittersten honger en kommer, in den op handen zijnde winter, zal doen gevoelen. De eerste bewijzen daar van komen niet aan het Hof van uwe Koninglijke Hoogheid, wij ondervinden het reeds; wat zal het in 't vervolg zijn? Uwe Koninglijke Hoogheid gelove ons, het water is aan delippen, de ellende wordt dagelijks groter, en men zal in 't kort buiten staat zijn, hoe genegen anderzints, aan den Armen handreiking te doen. Hoe noodzaaklijk en gewigtig de goede uitslag van dit eerste point voor den Handel is, niet min dringende is de nood, om de Koopliedenhet tweede point van hun verzoek toe te staan; te weten, genoegzame bescherming voor de zeevaart door de gehele wereld. Oorlogschepen, Mevrouw! zijn 'er nodig om hun te be veilingen, op dat men hier te lande niet verder geruineerd rake; op dat, wanneer de minzame handelingen, en de grote beloften niet beantwoorden aan de verwagtinge, die men nog ten goede voedt, de Republijk in staat moge zijn, op hare eigene magt te vertrouwen; en dat wanneer al hetonze, 't welk in Engeland is, verloren zal wezen, wij ons zelv' kunnen helpen, en in staat zijn het geleden ongelijk te wreken. Laten de Kooplieden voor zig zelven, en voor allen, die van den Koophandel moeten leven, deze voorzorg van uwe Koninglijke Hoogheid mogen afsmeken; stel hen in staat door Oorlogschepen, hun vaart en handel gerust te kunnen voeren, laten zij daar op staat mogen maken , en van uwe Koninglijke Hoogheid, die het voornaamste bestuur in de staatsschikkingen der Republijk heeft, niet weder verzonden worden na anderen; het hangt, vertrouwen ze, alleen van uwe Koninglijke Hoogheid af, hun te helpen; het behoeft uwe Koninglijke Hoogheid maar één woord te kosten, om tot de nodige sterke toerusting te doen be 276 ANNA, Gouvernante der Nederlanden.  Anna Gouvernante der Nederlanden, 277 ", besluiten; niemand, die dezelve tegenwoordig aan de ver, meerdering der Landmagt of iets anders hegt, zal zig daar , verder tegenstellen; te minder, om dat men wel mag vaststellen dat niemand der Leden van de Hoge Regeringe ,, aan de noodzaaklijkheid van de bescherming ter zee twijffelt. , Wie van de Kooplieden zou zig verder durven inlaten; in , deze zaak van Staat? wie van hen zou durven onderstaan te beslissen of de vermeerdering te lande, even nodig is, , als zij verzekerd zijn, dat ene formidabele equipagie ter zee „ is? niemand zal zo stout zijn Dit menen zij even ,, wel onder eerbied, en met de uiterste hoogachting, Voor , de wijze raadsbesluiten der Staten te mogen zeggen , dat , wanneer de vermeerdering geschikt is, om vroeg of laat ge,, bruikt te worden aan dien kant, daar de Republijk , nu zedert zo lang aangetast en beledigd is, met name tot bescher„ ming des Handels, men dezelve niet morgen, maar heden, ,, wenst besloten te zien; wanneer dezelve dan gepaard gaat, , met een genoegzaam getal Oorlogschepen, dan is 'er middel „ over, dat de Republijk en derzelver gezag wederom, als ,, van ouds, geëerd en ontzien worde. Heeft ene wanhopen„ de drift, Mevrouw en Kon. Princes! de Kooplieden te ver •,, verleid, vergeef het hun, zij spreken voor Vrouw, voor „ Kinderen, voor Vaderland en voor uw Vorstelijk Huis. ,, 't Is ver van daar, dat zij de Republijk in een twijffelagti„ gen oorlog tegen een magtig Koningrijk zouden willen in„ wikkelen; neen, zij verlangen niets dan ene zekere onzijdigheid, en gelukkigen vrede, te mogen genieten. Zij weten, dat de kans des oorlogs onzeker is; doch zulks moet , onder verbetering, niet maken dat men zig te laat in staat ,, stelle als men zo verre onderdrukt is, dat 'er geen op, komen meer gehoopt kan worden. En , om te tonen „ Doorluchtige Vorstin! hoe verre de Kooplieden aan den „ enen kant, afzijn, om oorlog tegen hunne onderdrukkers „ te willen, maar aan den anderen kant wensten, dat de .„ Republijk door hare eigene magt en nieuwe verbintenisse zig in postuur stelde, om haren verderen ondergang te ,, voor-  278n Anna, gouvernante der Nederlanden „ voorkomen, zo nemen zij de vrijheid nogmaals te herhalen , „ 't gene zij zo menigmaal voorgedragen hebben, dat naam„ lijk, ene aanzienlijke bezending uit het midden van Hunne „ Hoog Mogenden, naar Engeland gedaan worde, om bij den „ Koning van Groot-Brittanje, een spoedig en voldoenend herstel ,, te bewerken, en daar op ten sterksten aan te dringen, om „ eindelijk ene volkomen genoegdoening van de geledene schade ,, te erlangen. —— En, zo zij niet dagten, dat het zou ge„ lijken als of zij de raadplegingen van hunne wettige Rege„ ringe wilden vooruitlopen, zouden zij tevens voorstellen, „ dat 'er gelijkelijk met de bezending naar Engeland, verschei„ de komissien naar Rusland, Spanje, Zweden en Denemarken „ besteld wierden, om, bij een weigerend antwoord van het „ Engelse Hof, zig te kunnen verzekeren van de verbintenis„ sen, hulp en bijstand der gemelde Hoven, om de alleen„ heersching der Engelsen ter zee met ons te helpen tegen„ gaan." •—— Deze aanspraak, van enen zo veel betekenenden en dringenden inhoud, werdt niet voorgedragen met de koele onverschilligheid eens Redenaars, die zig het behandelde onderwerp luttel aantrekt, de Heer van de Poll, het woord voerende, gaf, de taal van het hart sprekende, allen klem aan de woorden, en zette een bijzonderen nadruk op sommige uitdrukkingen, welke de bijstanders bespeurden, dat de Gouvernante trof. Haar antwoord was, in den aan vange enigzins op den ouden toon gestemd; doch klonk vervolgens sterker, en gaf te kennen, waar aan eigenlijk de zaak hing, de steden van Holland, die tegen de vermeerdering der Landmagt, op 't voetspoor van Amsteldam zig verklaard hadden, moesten met namen de schuld van alles dragen. Het antwoord van Hare Kon. Hoogheid luidde: ,, Dat zij met leed,, wezen, den tegenwoordigen staat van den Koophandel aan,, zag, en over denzelven niet minder aangedaan was dan „ iemand der Kooplieden; doch het was haar schuld niet, „ dat dezelve niet meer beschermd wierdt, dat aan de Magi„ straten der steden Dordrecht, Haarlem, Amsteldam, Gouda, „ Rotterdam en Briele de reden meest toegeschreven worden, „ waar ANNA, Gouvernante der Nederlanden,  ANNA, Gouvernante der Nederlanden 279 , waarom de land- en zeemagi, zig in geen beteren staat bevonden, dat zij Gouvernante niet hadt opgehouden te wer., ken, om aan de Kooplieden genoegen re geven ; waar van „ ten blijke strekte zekere brief , door den Koning van Enge„ land, haren Heer vader aan haar geschreven dat zij on„ derrigt was, dat de Kollonel Yorke verzogt hadt; dien zelvden morgen een mondgesprek met Hunne Hoog Mogenden te houden, om in onderhandelinge te treden over deze zaak , „ en dat zij hoopte dat zulks van ene gewenste uitwerking „ zou wezen." Hier mede brak Zij haar antwoord af, in het heengaan na een ander vertrek, 'er bijvoegende: , dat de , Kooplieden, zulks goedvindende, verder met den Here de ,, Larrey, haren Geheimraad, konden spreken. Alles deed hen vermoeden, dat hun vertoog, hoe gegrond, hoe nadruklijk, hoe hartroerend, in vrugt gelijk zou staan met dé voorgaande aanspraak; ja, dat zij het misnoegen van de Gouvernante, door ene vrijere taal dan zij gewoon was te horen, gewekt hebbendé, van een nadere handeling met den Geheimraad, tot welken zij verzonden waren, even zo weinig mogten verhopen; zij wilden dit nogthans niet onbeproefd laten, en verzogten gehoor bij den Heer de Larrey. Enige Afgevaardigden uit dit aanzienlijk lighaam van Kooplieden, traden met hem in een omstandig gesprek, over de smertelijke toestand van het gemenebest, over het groot verschil tussen de vermeerdering der landmagt en de uitrusting der oorlogschepen, hoe voor de eerste geene dringende rederen waren, die ze terstond noodzaaklijk maakten ; maar zeer vele, en allerdringendste, voor de laatste, 't welk zij met een overwigt van bewijzen aandrongen. De Larrey gaf 'er omtrent het zelvde op te houden als de Gouvernante gedaan hadt, 't was de schuld van Hare Kon. Hoogheid niet, dat 'er geen herstelling kwam, Zij drongen sterker aan, en toen vloog de kat uit de mouw; want eindelijk kwam, 't zij in ene vlage van drift of verlegenheid, of met opzet om met ééns alles te zeggen, het hoge woord 'er uit: „ dat het voor de, vrouwe Gouvernante. „ een point d'honneneur was geworden, om in geene equipagie  280 ANNA, Gouvernante der Nederlanden. „ ter zee te bewilligen, zonder ene vermeerdering van troupen „ te land; en dat hij de Kooplieden niet durfde vleijen, met „ de wedergave der schepen en goederen door de Engelsen ge„ nomen." Verbeeld u hoeden Kooplieden zulk een ongehoorde schampere taal op 't harte viel, zij namen met de diepste verontwaardiging bezield, afscheid van den Geheimraad, en vertrokken. Met dit al van de deugdelijkheid hunner zaak ten vollen overtuigd, en bewust van het aandeel, 't welk 't gehele volk in dezelve zou nemen, hadden zij de aanspraak doen drukken, en werdt deze, zo ras ze gedaan was, in de boekwinkels openlijk bij duizenden verkogt. Deze omstandigheid vermeerderde het reeds gaande geworden en hooggerezen misnoegen der Gouvernante, die op den 11 december ter vergadering van Hun Hoog Mogenden verschijnende, in den nieuwen voorslag over de noodzaaklijkheid der vermeerdering van de land- en zeemagt, te verstaan gaf, met welk een oog zij die bezending der Kooplieden aanzag, en hoe zij over de gedane aanspraak oirdeelde: „ die Bezending" sprak zij, „ heeft be„ staan in een aantal van veertig Kooplieden, niet minder op„ merking verdienende dan de aanspraak, welke zij mij heb„ ben voorgelezen, en waar van een ruim getal van afdruk„ ken bij voorraad gedrukt, onmiddelijk alom is verspreid „ geworden. Ik zal voor het tegenwoordige, daar op geene „ aanmerking maken, dan alleen dat dezelve aanspraak, niet „ schijnt ingerigt, om de aangevangene onderhandelingen met „ Engeland gemaklijker te maken, of de Natie te bewegen „ tot gevoelens om een verdrag de voorkeur te geven aan ene ,, vredebreuk met die Kroon." Wijders hadt zij in dezen voorslag verzogt, dat Hunne Hoog Mogenden, door hunne ernstige en herhaalde pogingen, om Holland, Zeeland en Friesland, tot de voorgeslagene vermeerdering van de landmagt en van de uitrusting ter zee die tot nog vrugtloos geweest waren, op middelen bedagt geliefden te wezen, om hoe eer hoe beter een einde daar aan te maken; deels om te voldoen aan de sterke en regtmatige aanzoeken van Gelderland, Utrecht, 0verijssel en Stad en Lande : deels om te gemoet te komen, aan het  ANNA, Gouvernante der Nederlanden. 281 het vurig en gegrond verlangen der handeldrijvende ingezetenen dezer Landen, die niettegenstaande hunne bewustheid; van de aangevangene onderhandelingen, tusschen Groot-Brittanje en Hunne Hoog Mogenden, als mede van hare bijzonder aangewende pogingen, voor de vierde keer haar ene bezending hadden gedaan, om aan te dringen op ene aanmerkelijke vermeerdering van 's lands zeemagt, „ 't was thans" dus besloot zij, „ meer dan tijd om een einde te maken, aan de „ raadplegingen over de voorgeslagene augmentatie te lande wn " equipagie ter zee, op welke beiden zij altoos op het kragtigst gedrongen hadt, en zonder welke beiden zij, in gemoede ', overreed was, dat de Staat aan alle onheil en gevaar, zo ,', voor het tegenwoordige als het toekomende, blootgesteld ',', was, en blijven zou." Een afschrift van dit voorstel, voor 't welk de Gouvernante dank van de meerderheid ontving, begeleid van een brieve der algemene Staten, of liever van vier gewesten, werdt nog dien eigen dag aan de Staten van Holland, Zeeland en Friesland gezonden; deze brief was geheel ingerigt tot ondersteuning en aandrang des voorstels, 't welk genoegzaam zeker door deze drie gewesten niet zou aangenomen, en dus het Handelbelang daar aan opgeofferd worden. Uit het beloop van deze zaak, blijkt ten klaar sten, dat de Gouvernante de belangens van Engeland meerder was toegedaan , dan van dat Land 't welk zij trouwe hadt gezworen, en van 't welk zij en haar Huis al 't goede genoot; dat zij de Nederlanders in 't algemeen en de Kooplieden in 't bijzonder, geen goed hart toedroeg; en dat zij in een woord, om aan een hersenschimmig point d'honneur voldoening te geven, liever den gantschen welvaart van Neerlands Koophandel opofferde, dan de middelen bij der hand te nemen , om die te beschermen, en tot den vorigen bloei te helpen herstellen. Ons bestek laat niet toe, dan ter loops te gewagen van de eigendunkelijke handelwijs der Gouvernante, bij 't aanstellen der nieuwe Regering te Haarlem in september 1758; noch van 't geschil met die van Utrecht over 't plaatzen van P. J. van Borssele onder de Geëligeerden in die provintie; of van haar ver-  &82 vergedrevene gezagbetoningen in Overijssel; veel liever spoeden wij ons, om een berigtvan de laatste ziekte en dood, mitsgaders een beknopte schets van de persoon en het karakter van deze Vorstin, aan onze lezers mede te delen, en daar mede dit artikel te besluiten. Hare Kon. Hoogheid hadt reeds verscheidene jaren ongezond van lighaamsgestel geweest, en duidelijke blijken kondigden aan, dat waterzugt hare hoofdkwaal was. Dit nam toe in ;t laatst van 1758, en benauwde de borst al langs hoe meer; niettegenstaande ook al wat de kunst van bekwame Geneesheren vermogt te werk werdt gesteld, om haar verligting en vare 't mooglijk genezing toe te brengen, kost niets baten. De verzwakking vermeerderde van dag tot dag, en was dermate toegenomen, dat men op den 12 januarij 1759, ieder ogenblik, haar laatsten levensnik verwagtte. Een korte verkwikkende slaap scheen een flauwe straal van hope te geven; doch deze verdween 's avonds ten elf uren, wanneer het lighaam afgemarteld door de gedurige pogingen om de nog weinige overgeblevene levensgeesten in beweging te houden, zig allengskens ter ruste schikte en zij den jongsten levensadem uitblies, 49 jaren, 2 maanden en 10 dagen oud zijnde. Bij de opening van haar lighaam bevondt men, dat een meer dan gewone ongesteldheid verscheidene delen hadt aangegrepen en het dus te verwonderen was, dat zij haar leven nog tot die hoogte hadde gebragt. Haar sterflijk deel gebalzemd zijnde, werdt na de wijze der Vorsten enige tijd op een paradebed ten toon gelegd, en was zes dagen lang voor, elk zigtbaar, waar na het wierdt gekist, en op den 23 februarij met veel staatsie en pragt naar Delft gevoerd, en aldaar bij haren gemaal in de vorstelijke begraafplaats ter aarde besteld. De gedaante van deze Vorstin was, eer lighaams ongemakken de bevalligheden deden verdwijnen, schoon, haar wezen minzaam, hare houding vorstelijk buitengemeen vriendelijk tegens die genen welke zij met genoegen zag, doch stuurs en wrevelig ten aanzien van die welke zij niet mogte zetten; men zegt, dat zij zeer bezwaarlijk ene belediging vergaf, ook wordt de 282 ANNA, Gouvernante der Nederlanden,  ANNA van EGMOND. 283 de gezetheid op hare eens aangenomene begrippen, haar als een ongunstige karaktertrek, toegeschreven. De godsdienstige beginzels harer moeder, die zo veel werks van verstandige godsvrugt maakte, hadt zij vroegtijdig ingezogen; op kunsten en wetenschappen zig toegelegd, inzonderheid de muzijk, daar zij niet alleen een liefhebster van was, maar teffens ene grote kundigheid in bezat; zij tekende vrij aardig naar 't leven; verscheidene talen sprak zij vaardig en nauwkeurig; van 't gelezene wist haar vast geheugen, door een fijn oirdeel enderschraagd, een gepast gebruik te maken; bij deze zielsvermogens paarde zij zo veel bedrevendheid in de staatkunde, dat men wil, dat haar gemaal haar steeds tot zijne raadgeefster gebruikte; en dit alles kwam haar bijzonder wel te stade-, toen zij zo vroeg dezen moest derven, en de gewigtigste posten in Nederland, zelve aanvaarden. In den aanvang van haar bestuur, wist zij ook de genegenheid der Landzaten te winnen en aan zig te verbinden, en zou dezelve misschien beter bewaard hebben, indien niet haar verregaande heerszugt inzonderheid in de laatste jaren van haren leeftijd, en bovenal hare verkleefdheid aan de engelse Natie, voor wiens belangen wij gezien hebben, dat zij alles, ja den gehelen welstand en bloeij van Neerlands Koophandel veil hadt; niet een groot aantal afkerigen tegens haar hadt verwekt. Wag. Vad. Hist. XIX. D. bl. 61. 419. XX. D. bl. 47. 175. 192. 448. 449. XXII. D. doorgaans. XXIII. D. bl. 4. 5. 8. 15. 17. 20. 23. 25. 26. Nederl. Jaarb. van 1758 en 1759 &c. ANNA van EGMOND, geboren in 1553, was de enige dogter en erfgename van Maximiliaan van Egmond, Grave van Buren en Leerdam, eerste gemalin van Willem den I, Prinse van Oranje, waar mede zij met gunstige toestemming van Keizer Karel den V, in 1551 in den egt werdt verbonden, en door welk huwelijk de aanzienlijke Heerlijkheden Buren, Leerdam, Ysselstein, St. Maartensdijk, mitsgaders Kortgeene enz. in het huis van Oranje zijn overgebragt. Deze Prinses stierf in het prilste van hare jeugd, nog geen 25 jaren be reikt.  284 ANNA van SAXEN. ANRAAT. (PIETER van) reikt hebbende, nalatende een zoon Filips Willem, en ene dogter Maria, die naderhand getrouwd is met Filips, Grave Van hohenle - Wag. Vad. hist V. D. bl. 326. ANNA van SAXEN, dogter van Maurits Hertog van Saxen, en Agnes Landgravinne van hessen werdt geboren in 1544, en na dode van haren vader in 1553, opgevoed door den Keurvorst Augustus, die haar in 1561 ten huwelijk gaf aan Prins Willem den I, wordende de plegtigheid daar van te Leipzig gevierd. Granvelle benevens de Landvoogdesse keurden dit huwelijk af, om dat de Prinses de Luthersche lere was toegedaan. Uit de geschiedenissen en vooral uit het leven van Willem den I, blijkt duidelijk, welke moeijelijkheden, dit trouwverbond, om die en andere redenen veroirzaakt hebben, die van geen gelukkig gevolg waren; ook was zij bits van aart en ongeregeld van leven, en bejegende haren gemaal, gestadig met vele smaadheden. Na dat zij twee zonen hadt gebaard, als Maurits die in 1566 te Breda overleed, en Maurits na zijn vaders dood Stadhouder, benevens twee dogters, Anna en Amelia, liet de Prins zig ter oirzake van 't ongeregeld gedrag dat zij hield, van haar scheiden, en zij werdt aan haren oom den Keurvorst Augustus in 1575 te rug gezonden, en door hem te Dresden in verzekerde bewaring genomen, alwaar zij den 18 december 1577, overleed. Drossaart Hooft, noemt haar: „ een wijf potig, uitermaten „ ongeregeld van leven, die haren man smadelijk en met,vele „ wederwaardigheden bejegende." De Prins trouwde nog gedurende haar leven, zijne derde gemalin Charlotte van Bour bon. Thuanus, Hist sui temp. Lib. LX. Wag. Vad. Hist VI. D. bl. 69. 228. VII. D. bl. 67. ANRAAT (PIETER van), een Nederlander, uitbrekende in het schilderen van afbeeldingen en gezelschappen. Hij was een vrolijke borst, en een groot liefhebber van Jan van der Veens digtkundige werken, wiens tijdgenoot hij ook was en veel verkering met hem hieldt, halende den knoop der vriendschap nog vaster toe, door het trouwen met zijne dogter, met wel-    ANSCHARIUS. ANSELMUS. 285 Welke hij zig te Amsteldam met 'er woon neerzette. Men prijst vooral een stuk van hem, waar in hij de Regenten van het Huiszittenhuis op de breestraat afgemaalt heeft. . Weyerm., Nederl. Konstschilders, II. D. bl. 376. ANSCHARIUS, zeer waarscbijnlijk een Fries van geboorte, schoon anderen willen dat hij in Holland te Woerden zoude geboren zijn; ging in het jaar 825, ingevolge berigt van Winsemius uit het klooster Korvei om het Euangelie in de Noordse landen te verkondigen; hij was verzeld van Koning Herald die door de Saxers geholpen, zig in zijn rijk dagt te herstellen Deez' ijverigen zendeling predikte in Scandinavie, Halland, en drong zelvs diep in Zweden door; dan de Heidensche afgodendienaars verwekten enen opstand tegens hem, zo dat hij genoodzaakt werdt tot redding van zijn leven, de vlugt te nemen, en hij keerde in de Abtdij van Korvei te rug. Doordezen Noordsen togt, hadt hij zig zo beroemd gemaakt, dat Keizer Lodewyk met goedkeuring van Paus Geegorius den IV, hem in 't jaar 833, tot Aartsbisschop van Hamburg aanstelde, hem teffens de zorge aanbevelende, om de Denen, Noren en Zweden tot het Christen geloof te bekeren; bovendien schonk hij hem Turnhout met aanzienlijke inkomsten. Hamburg door de Noormannen overweldigd, werdt Anscharius ten twedenmale genoodzaakt te vlugten, en vestigde toen zijnen bisschoppelijken zetel te Bremen, alwaar hij in 855 overleden is, en in de St. Pieters Kerk aldaar begraven. Pater Mutzaard noemt hem in zijne Kerkel. Historie, den trefFelijksten Bisschop onder alle de Bisschoppen der Noordse landen. - F. Halma, Toneel der Ver. Nederlanden, ANSELMUS ook ANSELINUS genaamd; was een onwetenden vent, daar bij geheel niet ervaren in de levenswijs derKloosterlingen; en nogthans werdt hij door de Gravinne Petronella, tegens het zin van de Monniken van Egmond, aan hen tot Abt opgedragen. Dit hadt ten gevolge, dat na dat hij de Abtdije door zijn kwistig leven onnoemelijke nadelen hadt toegebragt, hij tegens wil en dank, zig. egter genoodzaakt vondt, G8S.  286 vondt, in 't jaar 1129, zijne waardigheid aan Waltherus zijnen opvolger, als negenden Abt van Egmond, over te geven. - Kronijk van Egmond. ANSFRIED, zie ANFRIED. ANSLAAR (WILLEM of GUILHELMUS van) , geboren te Grijpskerk in Zeeland, den 28 december 1633, was de zoon van Jacobus Anslaar, eerst Predikant aldaar, en naderhand te Middelburg. Na dat Willem het onderwijs in de eerste gronden der wetenschappen van zijnen vader genoten hadt, oeffende hij zig verder onder het bestier der geagtste mannen van dien tijd; onder anderen, Gisb. Voetius Abr. Heidajsus, Andr. Essensius Joh. Coccejus, Willem Apollonius, Jacobus Golius Joh. Leusden, waardige Hoogleraren in de Godgeleertheid en Oosterse talen, in de Akademien van Leijden, Utrecht en het Gijmnasium van Middelburg. Van allen dezen, genoot hij den roem van een ijverig leerling te zijn, inzonderheid was hij bij Coccejus zeer bemind, aan wiens huis hij ook vier jaren te Leijden heeft gewoond. Na den loop zijner studien voleindigd te hebben, werdt hij in 1650 als Predikant beroepen te Bieselingen en Kapelle in Zuidbeveland; verder in 1668 te Arnemuiden in 1670 te Ter Veere; in 1675 te Delft; en eindelijk in 1680, in de grote gemeente van Amsteldam, alwaar hij tot zijn dood toe, het Euangelie met veel lof heeft verkondigd. In den predikdienst aldaar, wierdt hij bevestigd door Gualt. Boudaan, wiens schriften hij ook na deszelvs overlijden , ter persse bezorgd heeft, het tweede Deel daar van met een geleerde voorrede verrijkende; zo als hij 'er mede ene geplaatst heeft voor den tweeden druk van Alardyn, Weg der Gelukzaligheid behalven deze vindt men enige Brieven van hem aan zijnen schoonvader Coccejus , en antwoord van irenaeus Philalethes, op de inzage/ wat is coccejaner / onderzogt en wederlegt door Philalethes Eliaser. Ook is door hem zeer bevorderd, de nieuwe uitgave, van de Critica Sacra van L. de Dieu, gedrukt in 1693. Nog is door hem uitgegeven, met ene brede voorrede, Monina, in ANSLAAR. (WILLEM of GUILHELMUS van)  ANSLO. (KORNELIS KLAASZ.) (REINIER) 287 in Epist. ad Galatas, in 8vo. Na dode zijner eerste huis vrouwe, die de oudste dogter van den vermaarden Coccejus was, hertrouwde hij met Sara Korsellis , die zig na zijn overlijden in den egt begaf, met Professor J. van der Waayen. Zeer schielijk en onverwagt overleed Anslaar, den 14 julij 1694 te Velzen, 61 jaren oud zijnde. Ene lijkrede over hem is gedaan, door Hieron. Simons van Alphen, over Hebr. XIII. vs. 7, 8., en gedrukt te Amst. 1694 in 4to- Zie ook, P. de la Rue, Geletterd Zeeland, bl. 154. ANSLO (KORNELIS KLAASZ.), geboren in 1592, en overleden in 1646; was onder de Mennoniten bekend, als een ijverig Leraar, waar van zijne menigvuldige schriften, in de zwevende geschillen , onder de Doopsgezinden van zijnen tijd, volkomen getuigenis dragen. - — H. Schyn, Geschied der Mennoniten III D. bl. 88. ANSLO (REINIER van), door Vondel, een Digter van ene sierlijke netheid genaamd, is te Amsteldam in 1626, van Doopsgezinde ouders geboren. Zijn vader was Reyer Klaaszoon Anslo, zoon van Klaas Klaaszoon Anslo, stigter van Anslo's Hofje; zijne moeder Hester Willem Rodenburg, die uit adelijken stamme gesproten was. De jonge Anslo , toonde, in den ouderdom van 23 jaren, veelligt op Vondels voorbeeld, ene neiging tot den Roomsen - Godsdienst, en ondernam in 1649, ene reis naar Italië, daar hij zig omtrent 20 jaren, en tot aan zijnen dood toe opgehouden heeft. De Digter Joan Six van Chandelier, heeft hem te Rome gezien, en zelvs ook elders in Italië, vriendschap met hem gehouden, Hier beleed hij de Roomse lere opentlijk, en schreef niet lang na zijne aankomst, enige latijnse verzen op het Jubeljaar, voor welken Paus Innocentius de X , hem met enen gouden gedenkpenning vereerde. Koningin Kristina van Zweden, die in dezen tijd haar verblijf te Rome hieldt, beschonk hem ook met enen gouden keten, in erkentenis van welk geschenk, hij haar een nederduits lofdigt opdroeg, welk in zijne mengedichten te vinden is, en papier boo goud heet. zijne mar tel  288 telkroon ban Steven/ is het beroemdste zijner Gedigten; het kwam in 't jaar 1646, het 20ste zijnes ouderdoms, te Amsteldam in 't licht, en draagt nog verscheiden' kenmerken van afkerigheid van de Roomse lere. In zijne treurspel de Parijsche Bruiloft/ welk in 't jaar 1649 uitgegeven werdt, doch vroeger gedigt was, bespeurt men ook nog geene neiging tot het Roomse geloof; die zig klaarst, na zijn vertrek naar Italie openbaarde. Hij is op den 10 meij 1669, te Perugie, ene oude stad aan den Tijber, omtrent 12 mijlen van Rome, in een landschap van den zelvden naam, wek tot den Kerkelijken staat behoort, ongehuwd overleden. » Wagen., Beschr. van Amst. XIII St. bl. 372. ANTIQUUS (JOHANNES) Historie- en Pourtraitschilder te Breda, is geboren te Groningen, den 11 october 1704. Totzijn 20ste jaar, was hij op 't glasschilderen bij Gerard van der Veen, doch doordien zijn hoofd al gestadig over de schilderkunst malende was, ging hij bij den soberen Schilder Benhelmin, daar hij 's nagts braaf verwen vermorste. Na een jaar daar met verdriet doorgebragt te hebben, besteedde hij zig bij den Kunstschiider Jan Abel Wassenbergh, in die zelvde stad, daar hij omtrent twee jaren bij leerde tekenen en schilderen; doch vermits hij zyn meester, die zig altijd opsloot nimmer zag schilderen, wierdt hij mistroostig; hij ging dan 23 jaren oud zijnde, uit Groningen, over Amsteldam naar Rouaan, en Verder naar Parijs, daar hij maar enige weken, met het merkwaardigste te bezigtigen, doorbragt, en door gebrek aan kennis en middelen, weder over Braband te voet, mar Amsteldam keerde, daar hij enige maanden bij den Schilder Gimnich de konst oeffende. Doch, door reislust bezielt, nam hij voor met zijnen broeder Lambertus ANTiquus, naar Engeland over te steken, maar bij toeval een schip vindende, dat naar Genua was bestemd besloot hij derwaarts met zijn broeder de reize aan te nemen. Na een akkoord over kost en vragt gemaakt te hebben, stak het schip in zee; onze Schilder ziende, dat de Kapitein een kloek zeeman was, die 'er wel uitzag, ANTIQUUS. (JOHANNES)  ANTIQUUS. (JOHANNES) 289 zag, en een kop als een Noordkaper hadt, verzogt dat hij hem mogt uitschilderen , de zeeman willigde zulks om de zeldzaamheid van 't geval in; en de knaap hadt naauwelijks tweemaal gezeten, of hij riep al 't scheepsvolk bijeen, om dit wonderstuk te zien, die volgens hunne spreektrant, met een aanzienlijk getal ruwe zeemans woorden bevestigd, betuigden, nimmer beter gelijkenis te hebben gezien. Zulks baarde zo veel genoegen aan den Kapitein, dat hij den Schilder al het bedongene voor de gantsche reis schonk, 't welk onze gasten wonder wel te stade kwam, doordien zij zeer sober van klinkende munt voorzien waren. Na dat deze schilderklugt tot wederzijds genoegen was afgelopen, ontstond 'er een ijsselijken storm, die met zulk een woede holde, dat het zilte schuim, 't vaartuig beurtelings zodanig deed rijzen en dalen, dat water en lugt zig schenen te verenigen, en als een afgrond onder het schip maakte; in dezen angstigen toestand sleet men vijftien etmalen, drijvende op Gods genade voort, zonder enig hemellicht te aanschouwen; na de benauwdste doodsangsten te hebben uitgestaan begon de wind te stillen en de zee te bedaren, zo dat de Kapitein het geluk hadt, zijn schip, dat reeds negen voeten water hadt gelukkig binnen de haven van Kadix te sturen tot grote vreugde van onze Schilders en hunne reisgenoten. Hier enige dagen vertoeft hebbende, om de geledene schade te herstellen, stak de Kapitein over naar Minorka en verder naar Genua, daar onze Kunstenaars agt maanden doorbragten, met zo goed te schilderen, als in hun vermogen was; Genua verlatende, gingen zij aan boord van een Tartaan, die naar Livorno stevende; hier ontmoeten zij een gantsche zwerm Geestelijken, waar onder een Dominikaner Monnik, die ziende, dat onze Schilder in den Bijbel las, op ene honende wijze van dezelve sprak, hetwelk door antiquus zo euvel wierdt opgenomen, dat hij de Monnik dreigde over boord te werpen, doch welk geschil door tusschenkomst van anderen werdt gesust. Na agt dagen in dit schip te hebben huisgehouden, waren zij door gestadige tegenwinden en stilte, nog geen zes uren van Genua gevorderd, toen    290 Antiquus. (Johannes) toen de Schipper besloot een nabij gelegen haven in te lopen; onze Schilders de ongestadige zee en 't gezelschap der Geestelijken moede zijnde, stapten aan land, teneinde naar Pisa te voeteren. Door het Genuesche over den Olijfberg gaande, vonden zij nabij een oude fontein een vreesselijke grote slang wiens gezigt hen zodanig ontstelde, dat zij bijna ademloos neerzonken, doch zij raakten met de schrik vrij, doordien het dier agter de fontein kroop, zonder hun enig leed te doen. Te Pisa gekomen zijnde, kreeg onze Schilder werk in overvloed, doordien vele lieden zijn konst gezien hebbende, zig door hem lieten portraitteren , daar hij vijf maanden mede doorbragt Van hier verreisde hij met zijnen broeder te voetnaar Florence, en na drie maanden verblijf aldaar, stak hij over naar Livorno daar hij voor den Hollandsen Konsul enige werken vervaardigde; voorts naar Florence te rug gekeerd zijnde, hadt hij het geluk bij den Groot Hertog ingeleid te worden, die behagen in hem kreeg, tot lid van zijne Akademie aanstelde , en hem een jaarlijks inkomen toeleide. Zes jaren bragt hij aan dit Hof door, daar hij vele voorname werken heeft geschilderd, onder anderen, de Reuzen-strijd voor den Groot Hertog; ook schilderde hij zijn portrait in 't grauw, voor den Signor Gabouri Direkteur van die Akademie; nog kopieerde hij het onwaardeerlijk stuk van Cigoli zijnde de steniging van Stephanus, waar aan hij tien weken bezig was; onze Kunstenaar wierdt van een Edelman gevraagt, wat hij voor dat stuk eischte? zijn antwoord was 100 dukaten; kort daar na werdt het door zes mannen weggehaald, zonder dat hij 't immer wederzag, en men telde hem de 100 dukaten; nog vele andere werken zijn aan dat Hof van hem te zien. In zijn zesjarig verblijf te Florence, heeft onze Antiquus vier reizen naar Rome gedaan, de twee eersten met weinig vrugt, doch toen hij voor de derdemaal daar na toe ging, gaf hem de Baron Stosch een brief van voorschrijving mede, aan den Kardinaal Alex. Albani, ten einde zijn konst voort te zetten; door de bescherming die hij van deze Prelaat genoot, geraakte hij spoedig overal in kennis, zelvs kreeg hij daar door in  ANTIQUUS. (JOHANNES) 291 ingang tot de pausselijke en andere paleisen. Op zekeren tijd Bragt hem de Garderobemeester van den Paus in een van zijne vertrekken, daar hij onverwagt Benediktus de XIII, vondt zitten; zijne Heiligheid vroeg hem ogenblikkelijk wien hij was, en wat hij daar kwam doen? hij antwoordde hier op, een Hollander, gekomen om al het merkwaardige te zien; waar op zijne Heiligheid zeide, hier is genoeg te zien, hem voorts in eigen persoon zijne Bibliotheek tonende, die vorstelijk was. Onze Schilder voorts van den Paus verlof bekomen hebbende, om alles te tekenen wat hij wilde, geraakte hij wel haast in kennis met de grootste meesters, als Marco Benafiaili, Pietro Blanci , Trevizani, Sebastiaan Conca en anderen; ook wierdt hij door zonderlinge gunst wel d'a in de Pausfeljka en Franje Akademien ingelijst; hij bragt ditmaal te Rome dertien maanden door, beijverende zig met alle vlijt, het roemwaardigste der taferelen van Rafael Urbino, Michael Angelo, Caratzen, en andere juwelen der kunst, die in 't Vatikaan en de Pausselijke kapelle gevonden werden, af te tekenen; ook vergat hij het keurige Beitelwerk niet, maar vervaardigde van alle beelden, groepen en andere merkwaardigheden, schetzen. Zijn vierde reis naar Rome, geschiedde over Napels, daar hij het genoegen hadt, een bezoek bij den groten Solimena op deszelvs buiten-paleis, aan den voet van den Vesuvius, af te leggen, en daar een schat, door de grijze oudheid gespaarde konststukken van allerleijen aart, op zijn gemak te begluren, en het voornaamste daar van na te tekenen; hier schilderde hij ook het portrait van Don Carlos, Koning van Napels te paard, levensgrootte; nog was het hier, dat onze Schilder van den gullen gastheer, ongemeen veel vriendschap genoot, en zijn hart lustig ophaalde met 't drinken van den overheerlijken wijn, onder de benaming van lachrijma Christi bekend; de schatrijke en edelmoedige Solimena, wilde hem gaarne enige tijd bij zig houden, en bood hem ten dien einde een vertrek in zijn paleis aan, doch hij sloeg zulks beleefdelijk af; en na den brandenden berg, zo veel in zijn vermogen was, bezigtigd te hebben, nam hij afscheid van zij-  292 antiquus (Johannes) weldoener, en reisde dat schone land door, t welk opgevuld is met heidense tempels, onderaardsche grotten en andere zeldzaamheden, tot dat hij te Rome kwam, daar hij ditmaal veel heeft geschilderd, en onder anderen een uitmuntend, stuk ongemeen schoon van tekening en koloriet, verbeeldende de zontvloed Na dat hij hier een geruimen tijd hadt vertoefd, ontving hij een brief van Florence, die hem melde, dat de Groot-Hertog gevaarlijk ziek was; hij begaf zig hier op terstond na die stad, doch vondt hem reeds overleden ; waarlijk een zwaar verlies voor alle beoeffenaars van kunsten en wetenschappen; ja de heiligdommen aan minerva gewijd , ontroerden op het horen van deze treurige mare; en geen wonder ook! nadien zij door de konstlievende vorsten uit het huis van Cosmus de Medicis Gesproten als door zo. vele diamante zuilen , van oudsher zijn onderschraagt geworden, inzonderheid door den laatst gestorvenen Groot-Hertog, van wiens gadeloze, achting, voor al wat van konst en geleertheid mag genoemd worden, geheel Europa vervuld is. Onze konstenaar ook niet weinig getroffen door dit zware verlies, bleef nog enige tijd te Florence, en reisde vervolgens te land over Bologne naar Venetien, en van hier, na enige maanden te rug, over Padua, Mantua en Milaan, op Turin daar hij drie maanden lang voor den Generaal Schuilenburg en andere aanzienlijke liefhebbers, schilderde. Turin, vaarwel zeggende, toog hij over het Alpisch gebergte, en reisde door Savoijen naar Frankrijk; eindelijk te Rouaan komende, was zijn voornemen met een schip dat naar Engeland zeilree lag, naar dat grootse eiland over te steken, dan op aandrang van enige Kooplieden te Rouaan, bleef hij daar nog enigen tijd, om hun te schilderen, en hier door wierdt de Engelse reize ten enenmalen gestaakt. Dit afgedaan zijnde, vertrok hij met •zijn' broeder in een smakschip op Amsteldam, en verder naar Groningen; ook was hij niet zo dra in zijne geboortestad gekomen , of hij kreeg vele portraiten en stukken van voorname Heren te schilderen, doordien de mare van zijne bekwaamheid, hem reeds lange was vooruitgelopen. Onder anderen wierdt  ANTONIDES, (JOHANNES) wierdt hem door de Staten des Lands, een zolderstuk boven de tuinkamer van 's Prinsen hof besteld, welk plafond koepelswijze geschikt, en uit vijf stukken bestaande, door hem in korten tijd wierdt volvoerd; de Stadhouder nam zo veel genoegen in dit werk, dat hij onze Schilder uitlokte, om op een jaarlijks wedde te Breda te komen wonen, ten einde aldaar door het aankweken van leerlingen de edele schilderkonst in deze stad wederom te verlevendigen, en in bloei te brengen; hij aanvaarde dit gunstig aanbod, heeft aldaar negen jaren gewoond, verscheidene leerlingen aangekweekt , en vele grote werken op het kasteel te Breda, en elders vervaardigd; als onder anderen schilderde hij in de slaapkamer van de Prins boven de deur, Mars , wordende door de drie bevalligheden ontkleed; een stuk zo schoon en kragtig uitgevoerd, dat alle konstkenners het met ene bijzondere hoogachting beschouwen; nog in de audientiezaal van het zelvde Hof, een schilderstuk, verbeeldende Martius Coriolanus en Scipio Africanus; voorts te Middelburg in Zeeland, voor den Konstbeminnaar Landsheer, een zolderstuk 18 voet groot, verbeeldende den berg Parnas met Apollo en de negen Zanggodinnen , meer oan levensgrootte , 't gene hij ongemeen kragtig en uitvoerig in den korten tijd van 21 dagen heeft geschilderd; ook maalde hij in 1747 voor den Heer Sichterman in zijn pragtig huis aan de ossemarkt te Groningen, een plafont in de grote zaal, 25 voet vierkant, verbeeldende de vergoding van Aeneas. Onze Antiquus, die zig onophoudelijk beijverde, om hoe langs hoe meer, ware zulks mooglijk, het toppunt van de volmaaktheid der konst te bereiken, zoude het zekerlijk zeer verre daar in gebragt hebben, hadt de dood die onvermijdelijke hinderpaal, dat 'er niets volmaakt op dit onderaardse gevonden wordt, hem daar niet in verhinderd; hij stierf in 't laatst van 1750, na dat hij pas den ouderdom van 46 jaren bereikt hadt. - J. van Gool, Nieuwe Schouwburg. II D. bl. 307. enz. ANTONIDES (JOHANNES), van der Goes gebijnaamd, T3 naar 223  294 ANT0NiDES. (JOHANNES) naar zijne geboorteplaats, de stad van die naam in Zeeland, zag het eerste levenslicht den 3 meij 1647 ; en is gesproten uit geringe doch eerlijke ouders, Antoni Jansz. en Magdalena Steenaerts, van de Doopsgezinde geloofsbelijdenis. Het jongetje was pas vier jaren oud, toen hij met zijn' ouders naar Amsteldam vertrok daar hij verder is opgekweekt. In den ouderdom van agt of negen jaren, bestelde hem zijnen vader op de latijnsche school, onder toezigt van den vermaarden amsteldamschen Rector Adrianus Junius, en waar hij ook op bijzondere uren het onderwijs van Jacobus Coccejus , eertijds Conrector te Haarlem, ontving. Deze loopbaan niet zonder lof ten einde gerent zijnde, genoot hij het onderwijs van den uitnemenden Wiskonstenaar Abraham de Graef, die hem de boeken van Euklides uitleide. Deze en andere hulpmiddelen bragten niet weinig toe, om zijn vernuft op te scherpen, en aan zijnen geest vorderingen te doen maken, die inzonderheid met ene zugt tot poezij was ontvonkt, welke hem van zijnen vader was aangeërft die schoon niet geletterd, egter een snedig verstand bezat, en een vrij goed rijmpje digtte. Der latijnsche taal magtig geworden, kreeg hij lust om daar in de Digtkunst, op 't spoor van andere en nieuwere puikschrijvers te betragten, waar in hij ook geen ongelukkige beginzels liet zien; doch de aangroeijende roem van den groten Vondel en de naam door den Ridder Hooft reeds vroegtijdiger behaald , veranderde in dezen zijne zinnelijkheid, en deden hem tot zijne moedertaal overhellen. Zig hier dan toe bepalende maakte hij een aanvang met enige vertalingen uit Ovidius Silius Italicus , Horatius en anderen ; doch de zugt om iets groots te ondernemen, deedt hem een toneelstuk op 't touw zetten, waar toe de beroerten en staatswisselingen in China voorgevallen, hem stoffe verschafte, en welk treurspel onder de naam van Trazil, of overrompeld China/ hij met een onbegrijpelijken spoed afwerkte. Terwijl hij hier mede bezig was, kwam Vondel die mede een Chinees stuk Zungin genaamd, onder handen hadt, hem een bezoek geven; las zijn stuk-, en vroeg hem of hij ook voornemens was het te doen druk-  ANTONIDES. (Johannes) 290 drukken; Antonidus dit met neen beantwoord hebbende, zeide Vondel, dat 'er veel schoons in was, en verzogt tot bevestiging van zijn gezegde, 'er iets uit te mogen ontlenen, om in het zijne te lassen Deze verpligtende handelwijze, Vuurde de digtlust van Antonides aan, en men zag van tijd tot tijd voortreffelijke stukken van hem te voorschijn komen, waar onder uitmuntte bellona aan band/ in 't jaar 1667 gedigt; en nauwlijks zag dit het licht, of de Kunstkenners verzetteden 'er zig over; ja VondeL zelv' zeide 'er van: het is Zo schoon dat ik 'er mijnen naam wel onder zetten wil. Niet lang hier na nam hij onder handen het voornaamste aller zijne overige werken, ik bedoele den stroom/ en braght het gelukkig ten einde in het jaar 1671 toen hij nauwlijks 24 jaren bereikt hadt. Dit stuk ontving de toejuiching van al wat kunst verstond, en trok behalven de achting van verscheidene andere aanzienlijke lieden, bijzonderlijk tot zig de gunst van. Diederik Buisero, Heer van Heeraertsheiningen, en deze was ook het middel dat Antonides , tot deez' tijd toe aan een Apothekers winkel verbonden, waar toe zijne ouders hem opbragten, gelegenheid kreeg zig daar van te ontslaan en zig naar Utrechts Hogeschool te begeven, daar hij vlijtig gedurende enigen tijd studeerde, onder de ervarene Hoogleraren Joan. Georg. Grevius 'en den zo groten naam in de Geneeskunde gemaakt hebbende Henrik van Solingen, zo dat hij met lof in 1673 tot Med. Doktor werdt ingelijft na alvorens ingevolge het gebruik ene dissertatie megens de bezaaijinge van het hoofd/ verdedigd te hebben, welke lettervrugt, gelijk ook te voren zijnen razil/ en schroon/ Vondel met een lofdigt vereerde. Ongemeen vlug was hij om ex tempore, of op staande voet, een digtstuk te vervaardigen; hier van gaf hij onder anderen een bewijs, in het digten van het zo bekende grafschrift op den Zeekapitein de Haze, gesneuveld in een gevegt tusschen de Engelsen en Hollanders, en 't welk, zo geestig door den zonderlingen Beronicius , enkel op het horen lezen daar van, in zoetvloeiende latijnse en griekse vaarsen wierdt overgebragt. Zie BERONICIUS. de  296 ANTONIDES. (JOHANNES) De gemelde Heer Buisero, de edelmoedige vriend en Mecenas van onzen Antonides, kreeg kort hier na zitting wegens Zeeland, als lid in het Admiraliteits Kollegie op de Maze, en daar door gelegenheid, zijnen gunsteling met ene goede winstgevende post aldaar in de Secretarije te begiftigen, benevens toezegging van groter voordelen, zo dra zig de gelegenheid daar toe mogt aanbieden. Dit stelde hem in staat een gezin te kunnen onderhouden, en bij nam tot huisvrouwe de bevallige maagd Susanna Borremans, die ingevolge het getuigenis van Hoogstraaten een allervriendelijkst mensch was en zoet op poezij. De bruiloft werdt gehouden in 1678, en van verscheiden Digteren met zegenwensen en blijde gezangen vereerd. Gedurende zijn verblijf te Amsteldam, was hij ook geweest lid van het Kunstgenootschap Nil volentibus arduum, van 't welk hij zig egter daar na, door enig ongenoegen afscheidde; alwaar hij mede deel hadt aan het vertalen en berijmen van de Treurspelen Agrippa cf de koning van Alba en Oröndates en Statira, en aan het opstellen des Blijspels het spookend weeuwtje/ benevens enige andere stukken. Na zijn trouwen kwam 'er weinig meer van hem te voorschijn, intussen verlangde een ieder even gretig, dat hij zijne belofte, in de voorrede van zijnen schroom gedaan, zou gestand doen en een werk van stigtelijke ernsthaftigheid in 't licht geven, namelijk het leven van den Apostel Paulus , 't welk hij voor hadt in heldendigt te beschrijven, en op de wijze van Virgilius zijne Eneade in XII boeken te verdelen; maar hij wierdt hier door de dood in verhinderd, doordien hij in 1684 van ene borstkwale werdt aangetast, die hem den 18 feptember van dat zelvde jaar in het best van zijn leven, in 't graf sleepte, zijnde slegts 37 jaren, 4 maanden en 13 dagen oud. Dit smertelijk overlijden voor de Konstminnaars, werdt met ene menigte lijkzangen van de beroemdste Digters van dien tijd vereerd. Van aart was onze Digter vrolijk, heus en minzaam in de dagelijkse verkering; klaar en lleffelijk in 't voeren zijner redenen; voorts met een sterk geheugen begaafd, 't gene hem in-  ANTONIDES (MEINARDUS) 297 inzonderheid wel te stade kwam, in het te pas brengen van gebeurtenissen lang te voren gelezen of gehoord. ■ Zie ook P. de la Rue, Geletterd Zeeland, bl. 231. ANTONIDES (MEINARDUS), Predikant in de gecombineerde gemeentens van Onderwierum en Westerdijxhorn in Groningerland , geboren te Westerwijtwert den 2 december 1705, hadt tot vader Theodorus Antonides Predikant te Westerwijtwert en Menkeweer, en tot moeder Elisabeth Magdalena de Walrich , uit een aanzienlijk geslagt hervoortgekomen. Meinardus • zijnen vader vroegtijdig verloren hebbende, begaf zig met zijne moeder in 1716 ter woon naar Uithuisen en van daar naar Groningen, alwaar hij de klassikale scholen met lof doorgelopen zijnde, inzonderheid zijne Godgeleerde kundigheden heeft opgelegd, door het onderwijs van de Hoogleraren O. Verbrugge en A. Driessen, zo dat hij op den 23 september 1726 met toejuiching wegens zijne bekwaamheid, door de Klassisbroederen van middelstum tot Proponent wierdt aangenomen; ook stondt hij niet lang ledig aan de markt, de Heer Jan Lewe ■van Middelstum als Collator, beriep hem in de gecombineerde gemeentens van Onderwierum en Westerdijxhorn, wordende op den 17 october van dat zelvde jaar, in zijnen dienst bevestigd. Terwijl Antonides bezig was met alle getrouwheid in den wijngaard des Heren te werken, trad hij in 1736 in den egt met Katrina Busz, dogter van Gerhard Busz, in leven Predikant eerst te Uitwierde en naderhand te Stitswert, en Anna van Giffen ; met welke bedgenote hij een gewensten egt van ruim 32 jaren heeft doorgebragt, wordende deze verbindtenisse gezegend met drie zonen en een gelijk getal dogters, van welke kinderen vier in hunne tedere jeugd zijn overleden, doch twee zonen nog bij het leven van hunnen vader, Predikant zijn geworden, de oudste Gerhard Busz Antonides in de gemeentens van zijnen grootvader te Westerwijtwert en Menkeweer, en de jongste Theodorus Hendrik Antonides te Eskelum in Oostfriesland. Intusschen ontviel onze Leraar zijne dier  dierbare Katryn op den 13 augustus 1773, en hij zelve overleed na ene bedlegering van vier weken, den 27 augustus 1776, in den ouderdom van 70 jaren en bijkans 9 maanden. Meinardus heeft het getuigenis, dat hij gezegend was met uitnemende zielsvermogens, bezittende een vlug verstand, nauwkeurig oirdeel, en voortreffelijk goed geheugen, voornamelijk in het Bijbelwoord, 't welk ook blijkt, uit zijn werk over het lijden van Jesus Christus, te Groningen in 1753. in 4to gezucht Boekz., 1776. b. bl. 735-745. ANTONIDES (THEODORUS), Predikant in de gecombineerde gemeentens van Westerwijtvert en Menkeweer; is driemalen getrouwd geweest; als in de eerste plaats met aletta Snip, die hem een meisje heeft ter wereld gebragt, doch kort na haar moeder overleden; de tweede was, Giselina Cranssen, waar uit twee zoons en vier dogters zijn voortgesproten, de ene zoon vroeg overleden, doch de jongste, anthony is als Predikant te Andel gestorven bij de derde vrouw Elizabeth Magdalena de Walrich weduwe van Dr. Mettingh, verwekte hij drie kinderen, waar van de ene zoon Meinardus, hier boven is beschreven. Onze Petrus ging de weg van alle vleesche in januarij 1715, zijne laatste vrouw weduwe latende. Hij heeft de roem gehad van een braaf, geleerd, en vlijtig arbeidzaam man geweest te zijn, trouwens dit laatste blijkt ten vollen uit de menigvuldige boeken dien hij heeft geschreven en door den druk gemeen gemaakt, bestaande zes lijvige quartinen; men kan de optelling daar van vinden, in het Naamregister van Abcoude, druk van 1773. bl. 18; —— Boekz., 1776. b. bl. 135, 136. ANTONIE (JONKER), is Kapitein ter zee geweest, een man die met een zwarte koole in 's lands geschiedenissen staat getekend. Hij voerde in 1635 het bevel over een vloot schepen, ter bescherming van de Haringbuisen tegens de kaperijen die de Duinkerkers uitoeffenden in zee gelopen. Jonker Antonie werdt door dezelven zijn steng, of zo anderen willen, zijn mast afgeschoten; waar op hij zig uit de vloot naar huis 298 ANToNIDES. (THEOD.) ANTONIE. (JONKER)  ANTONII (JACOBUS) ANTONIO. (van) 299 huis begaf; hier door ontzonk de overigen de moed, en verscheidene Buisen wierden door de kapers buit gemaakt; dit wierdt in het vaderland zo hoog genomen, dat Antonie op bevel van de Admiraliteit van Amsteldam, benevens de andere Bevelhebbers in hegtenis geraakten; en in 1636 door over hun aangestelde gedeleerde Rechters gevonnist; Jonker Antonie het zwaarste om dat hij de vlagge hadt gevoerd, inha bil verklaart en tot een 25 jarige gevangenis verwezen. Goudhoeven, Holl. Kronijk, fol. 391. Aitzema, Zaken van Staat en Oorl. IL D. bl. 350. ANTONII (JACOBUS), of JACOB ANTONISZ., geboren te Middelburg in Zeeland, is geweest Hoogleraar in het Kerkelijk recht, Zanger der Kerke van St. Gudula te Brussel, en Generaal Vikaris van Hendrik de Berges, Bisschop van Kamerijk. Hij heeft geschreven : de Praecellentia potestatis Imperatorii. Antw. 1502. & Rom. 1503. 4to De grote Erasmus geeft een uitmuntend getuigenis wegens den inhoud van dit Boek, in enen brief aan onzen jacobus geschreven. Hij roemt daar in zijn levendig vernuft, in zulk een ver gevorderden ouderdom, zijne onvermoeide naarstigheid bij 't genot van den overvloed der tijdelijke goederen, zijnen waakzamen geest te midden zo veel bewinds; en eindelijk, in zijn kort en bijna ter loops opgesteld werkje, zijne verscheidene proeven in veelvuldige takken van geleertheid en kennis in alle delen van beide de Rechten, ook der Godgeleerdheid, der Geschiedenissen, en van de meeste zo oude als hedendaagse Schrijvers. Valer. Andr., Biblioth. Belg. pag. 400. D. Erasmi, Epistol, lib. XI. Epist. 26. ANTONIO (van), is een Konterfeitschilder geweest, die vrij fraaij schilderde en buitengemeen wel kopieerde. Hij heeft dat beroemd Rukje van Correggio nageschilderd, met welke kopij, de Kapellaan van den gewezen Hertog van Beijeren, den Rotterdamschen Jaques Meyer, zo priesterlijk een rad voor de ogen draaide, en meesterlijk bedroog. —— Weyerm., Leven der Schilders. IV. D. bl. 55. AN  300 ANTONIS. (ADRIAAN) ANTONISZOON. (KORN.) ANTONIS (ADRIAAN), is niet alleen beroemd geweest, om dat hij met veel lof in 1588 de Burgemeesterlijke waardigheid te Alkmaar bekleedde; maar nog mer doordien aan hem, benevens andere voorstanders der edele vrijheid, de bewaring der kusten van Noordholland door Willem den I. wierdt toevertrouwd, 't Geen nog bovenal zijnen naam onsterflijk heeft gemaakt, was zijne ervarendheid in de Krijgsbouwkunde, hebbende hij in 1593- het bestier over den aanleg der nieuwe vestingwerken te Enkhuizen, met veel roem ten uitvoer ge bragt. G. Brandt en S, Centen, Beschr. van Enkh; I. D. bl. 250. 261. ANTON1SZOON (KORNELIS) , of KORNELIS TEUnisse gelijk hij zijn naam ook schijnt geschreven te hebben; een Amsteldammer van geboorte, was een aanzienlijk man, en is in de jaren 1544, 1546, 1548 en 1550, tot Schepen, en in 1547, tot Raad verkoren Het schilderen was zijne professie en zulks deedt hij meesterlijk. Van hem hangt nog ene afbeelding van Amsteldam op de Thesaurie verbeeldende de stad in dien stand als het zig vertoonde in zijne eerste bemuring, die in 't iaar 1482 begonnen Werdt; zij is in 1536 geschilderd en maalt de gebouwen en huizen in derzelver natuurlijke gestalte De Digter Jan Vos, maakte daar op deze regelen : Hier heurt zig Amsteldam, vol hoop, uit brakke veen. Zo wordt een Vischers buurt de haven aller zeên. Op zulk een grondvest weet het Land zijn staat te zetten. Men bloeit door koopmanschap men leeft door wijze wetten. Deze zelvde afbeelding, heeft hij naderhand in 12 bladen in houtsnede uitgegeven; en de Heer Wagenaar betuigd, zig daar dikwils van bediend te hebben, in het Ophelderen van de aloude gelegenheid en gedaante dier stad, zijnde hem tot hier toe geen ouder egte afbeelding van dezelve voorgekomen. Voorts zijn 'er van dezen Schilder, nog enige oude Schutters stukken voor handen, en onder anderen, een, met 17 Schutters aan ene tafel, hangende in den gang voor de klei-  APHERDIANUS. (PETRUS) 501 kleine Krijgsraadskamer; het is in 1533 geschilderd en wordtin 't gemeen de Braspennings Maaltijd genaamd. ——— Wagen. , Beschr. van Amst. I. St. bl. 60. XI. St. bl. 230. • APHERDIANUS (PETRUS), een Geldersman, geboren te Wageningen, in de stadsregisters van Amsteldam, Pieter van aphert genoemd; werdt op den 30 januarij 1556 tct OnderRector der latijnsche scholen van genoemde stad aangesteld. Hij heeft ene zeer korte beschrijving van Amsteldam in 't licht gegeven, bestaande uit 116 latijnse verssen welke in 1560te Antw. in zijne Epigrammat. moral. zijn gedrukt; en dewijl dit werkje buitengemeen zeldzaam is, delen wij aan onze lezers , den korten inhoud van zijne Amsteldamse beschrijving mede. Eerst roemt hij in dezelve, den uitgebreiden koophandel der ingezetenen naar Oosten en Westen, en in allerhande waren, onder welken hij ook de specerijen telt, die egter toen niet uit de Indiën, maar van Venetië of uit Portugal, herwaarts gevoerd werden. Ook spreekt hij bijzonderlijk van den handel in uitheems bier, en telt 'er zes soorten van op, Hamburger , Bremer, Lubekker, Engels, Rostokker en Dantziger. Daar na verheft hij, de lustige wandelwegen langs de stads muren van waar men de groene weiden en zeilende kielen beschouwen kon. Dan gaat hij over tot de pragtige gebouwen, roemende boven al de Nieuwe Kerk, bij welke zijne school gestigt was. De wijsheid en voorzigtigbeid der Regeringe, wordt vervolgens van hem geprezen, en ten bewijze daar van, gedenkt hij aan hare zorg voor de gemeente, bij gelegenheid van de duurte des jaars 1557. Hij vergeet ook niet de Geestelijken te prijzen. Hij begroot de kloosters op 20. Wijders gewaagt hij van de gasthuizen en van het weeshuis, en roemt ter dezer gelegenheid, de barmhartigheid der Amsteldammeren, omtrent allerlei behoeftigen. Hij beschrijft de ingezetenen, als schoon groot en sterk; hij roem; hunne vreedzaamheid en eendragt, en besluit met een kort begrip van de Schutters-Doelen en jaarlijkse Doelen - feesten. Ook heeft hij nog verscheidene schoolboekjes in 't latijn uitgegeven. J. F. Fop pens,  302 . APOLLONIUS. AP0STOOL. APPEL. (JAKOB) pens, Biblioth. Belg. p. 951. Wagen., Beschr. van Amsteldam, L St. Voorr. bl. xii. APOLLONIUS (WILLEM), geboortig te Veere in Zeeland, daar zijn vader Burgemeester geweest is, wierdt in 1627 Predikant te St. Anne ter Muiden, van waar hij in 1631 beroepen wierdt naar Middelburg, en aldaar na het vertrek van den vermaarden Alexander Morus, in deszelvs plaatze tot Hoogleraar in het Gijmnasium wierdt aangesteld. Hij stierf in 1657, en heeft geschreven: Jus Majestatis circa Sacra etc. Mediob. 1642 II. Tom. in 8vo. Grallopaeus detectus etc. Ib. 1646. 8vo, Disputationes Theologicae de Lege Dei etc. Ib. 1655. 12mo. Tractaat van eenige bijzondere deugden der kinderen Gods enz. Middelb. 1652. 12°. Over den Sabbath Utr. 1652.12° • B. Hunnius, Zeeuwsche Buise, bl. 67. p. de la Rue Gelett. Zeeland, bl. 140. APOSTOOL (SAMUEL) , geboren in maart 1638 , en Leraar onder de Mennoniten te Amsteldam, geraakte in hevigen twist met zijnen ambtgenoot Galenus Abrahams, welke twist eindelijk zo hoog liep, dat 'er ene scheuring door in de gemeente wierdt veroirzaakt. Zie ABRAHAMS (GALENUS). APPEL (JAKOB), Konstschilder, geboren te Amsteldam, den 29 november 1680, is gesproten uit een braaf burger geslagt; van kindsbeen af, hadt hij veel geneigtheid tot tekenen ook mannetjes en beestjes met de schaar in papier te knippen; welke kinderlijke kunstdrift, in plaats van te verflauwen, met zijne opluikende jeugd hoe langs hoe meer aangroeide, 't welk zijne ouders bewoog, ten einde een regelmatige bestiering aan die geestige natuurdrift te voegen , hem aan de zorg van Timotheus de Graef, een wakker landschapschilder, toe te vertrouwen ; bij wien hij gedurende twee jaren, de gronden der tekenkunst geleert hebbende, zulke doorslaande blijken van Vernuft en vordering gaf, dat hij hem den kunstigen Portraitschilder David van der Plaas aanbeval, die onze Appel nog twee jaren liet tekenen, inzonderheid naar het kunstwerk van Tem  APPEL. (JAKOB) 303 Tempeest, doordien hij vermerkte, dat de neiging van zijnen leerling, daar 't meest toe overhelde. Door deze oeffening wierdt hij zo bekwaam, dat hij dikwerf met den zoon van zijnen meester, die ene warme genegentheid voor hem hadt opgevat, naar buiten wandelde, om fraaije gezigten, landschappen met beesten, en al wat maar schilderagtig was, af te tekenen; vervolgens zette hem zijn meester op zijn veertiende jaar aan 't schilderen van beelden en beestjes, gevende hem teffens nuttige lessen, ten aanzien van derzelver schikking en ordonnantie; doch hoe vernuftig en wel uitvoerende hij in die te schilderen was, konde hij egter met de agtergronden en 't verder bijwerk niet te regt komen. Na dat hij dus enige stukjes ten halve geschilderd hadt, viel van der Plaas in ene slaapziekte; in die toestand genoegzaam drie weken lang sprakeloos gelegen hebbende, vondt men goed, den jongen Appel met enige stukjes, voor zijn bed te brengen , zig houdende of hij om onderwijs kwam vragen; zo dra nu hoorde de kranke de stem van zijnen leerling niet, of hij deed moeite om te spreken, en beterde in zo verre, dat hij uit ongemene achting voor Appels leergierigheid, zo dikwerf hij hem zag, zijn uiterste best deedt, om hem te onderwijzen. Na zijne volkomene herstelling, vertoonde hem onze jonge kunstenaar verscheidene stukjes met beelden en beestjes hier en daar beschilderd, doch zonder agterwerk; zo als van der Plaas die zag, bevielen ze hem zo wel, dat hij die aan den Landschapschilder Albert Myring liet zien, met verzoek om 'er in Appels tegenwoordigheid, landschapjes agter te schilderen ; waar toe deze geredelijk bewilligde, en in 't bijwezen van Appel terstond aan 't werk trok, die altijd agter hem stond, om zijne manier en handeling te begluren, die hem zo wel beviel, en zijnen konstijver dermate voor dat deel der konst opwakkerde, dat hij benevens het portraitschilderen, het landschapschilderen teffens leerde. Na zig dus bij van der Plaas naarstig en loffelijk geoeffend te hebben, zeide hij zijnen meester vaarwel, en ging vervolgens de volmaakte natuur bestuderen; ten dien einde, ging hij bij enige van zijn ou-  304 APPEL. (JAKOB) ouders goede vrienden, buiten Haarlem, op bet zogenaamde Kraijenest wonen, en vondt daar ene schone gelegenheid, om zijn warme drift voor het landschilderen naar het leven den vrijen teugel te vieren; waar in hij ook zo gelukkig slaagde, dat hij op zijn 18de jaar al een bekwaam meester was, en na twee jaren verblijfs aldaar, een binnenlands reisje naar den Haag en elders deedt, wordende inmiddels hier en daar te werk gesteld, en krijgende veel te doen. Te midden der bezigheid in het uitoeffenen van zijnen konst op verscheidene plaatzen, wierdt hij van zijne ouders te huis ontboden, en vondt in Amsteldam terstond gunstige Mecenaten, onder welke de Heer Cliffort geen der minsten was; die hem, zo voor zig zelv', als anderen, veel gelegenheid tot konstbezigheden verschafte, en overal den liefhebberen zijn konstwerk aanprees. Ruim 21 jaren bereikt hebbende, begaf hij zig in 't huwelijk, en ging enigen tijd daar na te Saandam wonen; daar hij nauwelijks gezeten zijnde, of hij kreeg een menigte portraiten, historien en landschappen te schilderen, zo voor de aanzienlijkste lieden dier plaatze, als van de omliggende steden. Daaromstreeks, al wat voedzel aan zijn konstpenseel in drie jaren tijds gaf, hebbende afgegraast, trok hij weer naar Amsteldam, en zette een schilderswinkel op, met allerlei soort van konstwaar, die tot sieraad van huizen en tuinen veel gebruikt wordt. Tot het schilderen derzelve hadt hij lieden aan de hand, onder anderen zelvs enen zoon van den groten Lairesse, die dit werk fix verstondt, en veel jaren zijn bestaan mede gewonnen heeft. Ondertusschen hadt hij zijne handen ook vol werks, met het schilderen van zalen, kamers in 't rond, zolder-, deur- en schoorsteenstukken, stofferende dezelve met historien, landschappen, grauwe beelden, en al waar maar de zinlijkheid der aanbesteders op viel, van welk konstwerk vele nog in wezen zijnde bewijzen, in verscheidene voorname huizen te Amsteldam, te zien zijn. Dus 20 jaren met 'er woon in deze konstbezigheden op de hoogstraat hebbende doorgebragt, verplaatste hij zig op den vijgendam, daar hij  APPEL. (JAKOB) 305 hij een groot aantal schone Stukken, voor aanzienlijke lieden heeft geschilderd, waar van men onder velen de proeven kan zien, op de overheerlijke buitenplaats Meerenberg, gelegen bij Haarlem. Na dat onze Konstenaar 70 jaren hadt bereikt, stierf hij op het alleronverwagtst, want den vorigen avond, buiten schijn van enige ziekte, naar gewoonte op ene matige wijze gegeten en gedronken hebbende, wierdt hij des morgens van den 7 meij 1751, dood in zijn bedde gevonden. Van verscheiden kinderen, die hij uit zijn huwelijk verwekt heeft nagelaten, is een' zoon even als zijn vader Jakob genaamd, die ook in alle opzigten naar hem aartte, want nog slegts een kleine jonge zijnde, bekrabde hij vloeren en wanden met allerlei voorwerpen, en wel zo geestig voor die kindsheid , dat het aan een ieder tot verwondering verstrekte. Op zijn 10de jaar ter schole besteld zijnde, om al dat gene te leren, wat tot een goede opvoeding vereist wordt, was hij niet min werkzaam, al het papier dat hij magtig kon worden, met beeldjes en beestjes te bekladden. Dit spelende leren, maakte hem in drie jaren, die hij daar was, zo bekwaam, dat zijn meester aan zijne ouders verzogt, den jongen Appel daar te laten , om zijne medescholieren in de tekenkonst te onderwijzen ; doch zij weigerden zulks, tot groot genoegen van haren zoon, die slegts maar verlangde, om onder het bestier van zijnen vader, zijne vurige konstdrift den ruimen teugel te vieren; gelijk hij vervolgens deedt, zettende met de ijverigste naarstigheid zijne studie voort, met dat gewenst gevolg, dat hij niet alleen zijnen vader op het edel konstspoor kloek en rustig nastreefde, met hem in alles de behulpzame hand te bieden, maar zelvs wel dra in staat geraakte, om grote werken te ondernemen, en die niet minder als zijn vader, tot genoegen der aanbesteders loffelijk uit te voeren. Indien deze Konstenaar nog leeft, heeft hij thans den ouderdom van 78 jaren bereikt, doordien in 1719 is geboren. . J. v. Gool, Nederl. Schilders. II. D. bl. 158. enz. I. Deel V AP-  306 APPELMAN. (BALTH. SIM.) ARCERIUS. (JOH.) APPELMAN (BALTHASAR SIMONSZ.) , een ijverig Voorstander der Vrijheid, is Schepen te Amsteldam geweest in 1578, 1582, 1584, 1586 en 1588, vervolgens is hij tot driemalen toe tot Burgemeester van die stad verkoren. APPELMAN (BARENT), geboren in 's Hage 1640, is een braaf Schilder geweest in landschappen en Italiaansche gezigten. Hij heeft veel contrefeitzels van de Baan gestoffeert met landschappen; en wordt inzonderheid geroemd, door de schone stukken die hij in de grote zaal op Zoestdijk geschilderd heeft. Hij stierf 46 jaren oud zijnde, in 1686. — Houbraken, Leven der Schilders, III. D. bl. 161. APPELMAN (HUIBERT SIMONSZ.), was een van de genen, wier namen men gemeld vindt, in het vonnis van bannissement en verbeurdverklaring uitgesproken door den Hertog van Alva den 6 junij 1569, om reden: „ dat hij in „ zijn huis te Amsteldam, heimelijke vergaderingen, predika„ tien der Mennoniten, en het nagtmaal naar hare wijze ge„ houden hadt." — J. Marcus, Sent. van Alva. bl. 197. APPELMAN (JAN), Burgemeester van Amsteldam, wierdt in 1672 als Raad van die stad aangesteld, vervolgens verscheidene malen tot Schepen, en voor de eerstemaal als Burgemeester in 1688. Hij was somtijds een tegenstrever van Willem den III, die hem om die reden, ook niet best koste zetten, en in 't geheel niet vertrouwde, die ook niet wilde, dat hij in 't geheim zoude zijn ten aanzien van zijnen voorgenomenen togt naar Engeland. De opgeraapte beschuldiging van zekeren Jan Hol tegens hem, als of hij zig in een ongeoirloofden handel met Frankrijk zou hebben ingelaten, is ongegrond bevonden en ene verfoeijelijke lastertaal te zijn. Hij is gestorven den 27 december 1694. Wagen., Beschr. van Amst. VI. St. bl. 143. 172. 173. ARCERIUS (JOHANNES), Professor in de Griekse taal te Franeker, werdt geboren te Noordhoorn in de melanden in 1538 zijnde zijne ouders eerlijke en welgezetene landlieden. Reeds  ARCERIUS, (SIXTUS) 307 Reeds vroegtijdig leide onze Johannes zig op de wetenschappen toe, en kreeg smaak in den gezuiverden godsdienst. In 1568 vindt men hem gemeld als Rector der latijnse schole te Franeker, van waar hij, om de vervolgingen van den Bisschop Cunerus Petri te ontgaan, in 1572 de wijk naar Haarlem nam, onthoudende zig naderhand te Delft, en vervolgens te Embden. In 1576 werdt hij Predikant te Enkhuizen; maar die stad toen geen twee leraars kunnende onderhouden, keerde hij weder naar Zuidholland; en om dat hij toen geen vaste standplaats hadt, noemde men hem een Dienaar in de Klassis van Leijden; zie de naamlijst der leden van de nationale Sijnode te Dordrecht 1578. In 1580 was hij vast Predikant te Ooster- en Wester-Schelling; en zes jaren later, bediende hij als buitengewoon leraar de gemeente te Leeuwarden. In 1586 werdt hij Rector te Utrecht, en in 1589 Hoogleraar in de Griekse taal te Franeker. Hij huwde in 1568 of 1569 met Jaqueline Lotin, bij wie hij 7 kinderen verwekte, en stierf te Franeker in 1604. Behalven enige Oratien enz., heeft hij uitgegeven: Jamblichum de vita Pijthagora, ejusdemque Protreptica, cum versione latina et notis. Franeq. apud Aegid. Radaeum. 1598. 4to. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 73. C Saxi, Onom. literar. Pars IV. pag. 90. ARCERIUS (SIXTUS), Hoogleraar in de Griekse taal, is geboren te Franeker den 13 december 1570. Zijn vader was de bovengemelde Johannes Arcerius, en zijne moeder Jaqueline Lotin. Na in zijne tederste jeugd een deelgenoot te zijn geweest, van het omzwervend leven zijner ouders, die genoodzaakt wierden Friesland te ontwijken, ten einde zig voor de vervolgingen van den Bisschop Cunerus Petri te beschermen; keerde hij, het gevaar over zijnde, onder de bescherming van die dierbare panden naar gemelde provintie te rug; volbragt 'er zijne letteroeffeningen, en wierdt in 1596 met de waardigheid van Doktor in de Medicijnen bekroond. Kort hier na door Graav Willem Lodewyk van Nassau, Stadhouder van friesland, aangezogt zijnde aan zijn Hof te komen, ten einde de opvoeding en het onderwijs van zijne beide neven te bestieV 2 ren.  308 ren, aanvaardde hij dezen glibberigen post, en beoeffende teffens de medicijnen te Leeuwarden; dan geheel en al niet berekend voor de staatkunde van het hooffe leven, verkreeg hij door gunst en voorspraak van gemelden Graav, die volstandig zijn getrouwe voorthelper is gebleven, op ene aanzienlijke wedde, de bediening als Medicus bij het leger, die hij niet zonder dikwils velerlei gevaren door te worstelen, verscheidene jaren agtereen, met enen gewenschten voorspoed en geen geringen roem uitoeffende. Zijn vader in 1604 overleden zijnde, wierdt hij op den 26 april van het volgende jaar, in deszelvs plaats tot Hoogleraar in de Griekse taal te Franeker beroepen, hebbende die waardigheid gedurende het tijdvak van bijna 19 jaren met geen gering nut voor de studerende jeugd, en de warmste vlijt en ijver waargenomen, als wanneer hij, zonder ooit te zijn gehuwd geweest, op den 1 augustus 1623 door den dood van zijnen werkzamen post wierdt afgelost , en in de zalige eeuwige rust overging. Het volgende lijkdigt is door den Friesschen Historieschrijver en Hoogleraar P. Winsemius, ter zijner nagedagtenis vervaardigd, Efferat ingenuum prisci natura leporis, Maeonidem laudet Graecia culta suum Suavisonos Teiis moduletur Anacreon ignes, Pijthia Thebanis Pindarus ore tonet. Hoc uno veteres agnovit Frisia Graios, Hoc una voluit suada Pelasga loqui. Patria, da veniam, mutavit Graecia sedem, Et lijrici nobis jam periere sales. Behalven nog ene latijnse Redevoering, heeft onze Arcerius in 't licht gegeven: Aelliani et Leonis Imperatoris Tactica, cum nova versione et animadversionibus, Lugd. Bat. 1613. 4to. Fr. Sweertii, Athen. Belg. p. 678. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 1094. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. pag, 127. C. Saxi, Onomast. liter, Pars IV, p. 166. AREMBERG (JAN van LIGNE Graav van) , werdt in 1549 in plaats van den overleden Grave van Buren, tot Stad hou AREMBERG. (JAN van LIGNE Graav van)  AREMBERG. (JAN van LIGNE Graav van) 309 houder over Friesland, Overijssel en Groningen aangesteld; Hij weigerde in het Verbond der Edelen deel te nemen, willende benevens enige anderen, zig noch voor de ene noch Voor de andere zijde verklaren. In 1566 wierdt aan hem benevens den Graav van Megen, door de Landvoogdes het bevel over 't leger toevertrouwd In Friesland wist hij in 1567 uit te werken dat de openbare godsdienstoefeningen der Onroomsen wierden gestaakt, en de schaden aan kerken en kloosters veroirzaakt, te doen boeten bij verdrag; doch de inquisitie en strenge plakaten beloofde hij te doen stilstaan; dan men vertrouwde nogthans zo weinig op deze belofte, dat wel 70 Edelen , dee 't verbond getekend hadden, na 't sluiten Van dit verdrag, naar Amsteldam en elders de wijk namen. Aremberg hadt hun enen schrik aangejaagd, door het doe vatten van Jakob van Ilpendam, Geheimschrijver van Brederode , die sedert te Brussel onthalsd werdt. Met het verzekeren van Groningen voor den Koning, hadt hij langer werk, zijnde 't volk hier kriegel van aart, en trots op de sterkte der steden; het gelukte hem eerst in junij, onder allerlei glimpige beloften, die naderhand weinig gerekend wierden, vier fendelen Duitse knegten onder Blasius van Vegersheim in de stad te krijgen, die, meest bij Onroomsen onder dak geholpen werden. In dit zelvde jaar, wierdt hij door den Hertog van Alva met enig krijgsvolk naar Frankrijk gezonden om den Koning te helpen, die met zijne Onroomse onderzaten, wederom in oorlog geraakt was, doch die in 't volgende voorjaar van 1568 na 't vernieuwen der vrede; te rug keerden. Nauwlijks van dezen togt uitgerust, wierdt Aremberg naar de Ommelanden gezonden , om Graav Lodewyk van Nassau te bestrijden die hem terstond bij zijne komst in de nabuurschap van het klooster Wittewerum aantastte. Hier viel een vinnig gevegt voor, waar in de Spaansen meenden de overhand gekregen te hebben; ook week Graav Lodewyk terstond na den strijd naar slogteren en voorts naar 't huis te Wedde. De Spanjaards wanende den vijand reeds aan 't vlugten te hebben gebragt, drongen den Graav van Aremberg om hem te vervolgen, Graav Lo V 3 de-  310 dewyk verkondschapt, dat hem de Spanjaards op de hielen zaten, stelde zig in slagorde bij 't klooster Heiligerlee, en viel toen de Spaanse voorhoede, welke hij geenen tijd gaf om zig te schaaren, met zijne ruiters aan; zij werdt haast in verwarring gebragt; twee hinderlagen door Grave Lodewyk, in de sloten gelegd, stoven ook onverhoeds op, treffende de Spanjaards in de zijden; Arembergs benden werden geheellijk geslagen; en hij zelv zig dapperlijk werende, sneuvelde in den strijd, nevens verscheidene hoplieden en een aanzienlijk getal van gemenen. Deze bloedige slag, waar Aremberg zijn graf vondt, viel voor op den 23 meij 1568. —— Wag. Vad. Hist. V. D. bl. 332. VI. D. bl. 208. 222. 223. 257. 273. ARENDS (JAN), geboren te Alkmaar, was een der eerste Predikers na de reformatie hier te lande. Hij hadt in zijne jeugd het mandemaken geleerd, bij enen Gerrit Alberts ; een onderzoekend , braaf man , welke de leer der Roomse kerk verlaten en die der Hervormden omhelsd hadt. Met grond kan men geloven, dat hij ook de eerste geweest is, die zijnen leerling zo wel in 't een als in 't ander onderwezen heeft. Arends tot meerder jaren, en door oeffening ook tot meerder kennis in de lere der waarheid gevorderd zijnde, plantte, aangevuurd door ene warme liefde voor dezelve, die wederom voort bij anderen; doch in dit goede werk wierdt hij eerlang gestoord, en genooddrongen ten einde de haat en vervolging van Elbert Huik , Pastoor te Alkmaar te ontduiken, met den aanvang van het jaar 1566, die stad te verlaten en elders ene veilige verblijfplaats te zoeken. Intusschen was Arends getrouwd, en hadt bij zijne vrouwe verscheidene kinderen geteeld; met dezen ballast vertrok hij naar Kampen, en leerde en predikte aldaar in 't verborgen. Hij verwaarloosde ook geenzints zijne Hollandse broeders, maar kwam van tijd tot tijd in die provintie ter sluik, om de aldaar verscholene belijders te troosten en tot volstandigheid aan te manen. Door enige Amsteldammers, bij welke hij bekend was, verzogt geworden zijnde te prediken, deedt hij zulks het eerst op den 14 julij 1566, ARENDS. (JAN)  ARENDS. (THOMAS) 311 1566, te Hoorn; vervolgens waagde hij het even buiten zijne geboortestad, en op 't laatst van die maand te Amsteldam . buiten de Haarlemmerpoort, op de zogenaamde Rietvink. Na dat hij den 4 augustus nog eens te Buiksloot, en op volgende dagen elders in Noordholland gepredikt hadt, wist men hem over te halen, om zig aan de Amsteldamsche gemeente te verbinden, die het reeds gelukt was om in twee kerken te mogen prediken, en hem tot haren gewonen Leraar te beroepen, welke roepstem hij ook eerbiedigde; waarlijk ene grote en sonderlinge omwenteling van gebeurtenissen, want weinig tijds te voren, was 'er door de Regering van die stad, nog 600 guldens op zijn lijf gesteld. Doch met dit al, was dit heuglijke voorval van zeer korten duur; want in het volgende jaar, keerde de kans zodanig ten zijnen nadele, dat hij benevens enen Scheltius, verpligt wierdt naar Embden te vlugten, in welke schuilplaats zij wel ontvangen werden. In 1572, beriep men hem te Alkmaar als Predikant, en in het volgende jaar was hij Praeses van 't Noordhollandsche Sijnode, en overleed op den 28 augustus 1573, terwijl de stad door de Spanjaarden belegerd was. Arends was geen man van diepe geleerdheid; geoeffentheid in taalkunde, of vrije wetenschappen, doch om de achtbaarheid zijns wezen, zijne nedrige godvrugt, en de klem zijnerzinspreuken, ten hoogsten te achten. Op het uiterste liggende, en de alarmklok horende, badt hij benevens zijn huisgezin God met gevouwen handen, dat hij doch Alkmaar zijn vaderstad, den vijand niet mogt ter plundering en verwoesting overgeven, maar liever voor de Gelovigen en Godvrugtigen aldaar ene hutte behouden. Brand, Hist. der Reforma tie , I. D. G. Boomkamp,. Gesch. van Alkmaar, bl. 199, 240. ARENDS (THOMAS), een nederduitsch Digter, die doorzijne fraaije vinding, mannelijken rijmtrant en verhevenheid van stijl, geenen geringen lof verdiend, en door zijne toneelspelen, zig een naam die nog stand houdt, gemaakt heeft. Hij werdt den 6 julij 1652 te Amsteldam geboren, uit geringe doch eerlijke ouders, zijnde zijn vader van Kampen, ea zijne moe V 4 der  12 der van 'Keulen afkomstig. Doór hunne opvoeding', en de aansporing van zijne meesters, inzonderheid van enen Makelaar le Bleu, op wiens komptoir hij bediende was, kweet hij zig met ijver in zijnen pligt; ook wist hij zig in de gunst van enige voorname lieden, en onder anderen van den Amsteldamsen Burgemeester Johannes Hudde te dringen, die hem na de dood van le Bleu, deszelvs Makelaarsplaatze bezorgde. Hij hier door op zijn eigen wieken drijvende en een goed bestaan hebbende, begon in zijne snipperuren, zijn aangeboren digtvermogen te beoeffenen, en leide zig inzonderheid toe op bijbelse en andere stigtelijke onderwerpen, welke onder den tijtel van mengelpoezij door de bezorging van Mattheus Brouerius van Nidek in 1724 zijn in 't licht gegeven; ook beeldde hij op aanzoek van zijnen begunstiger Burgemeester Hudde, bij zekere gelegenheid, de hatelijkheid der dronkenschap met vrij levendige kleuren in digt af. De kundige Pels zijnen digtlust ontwaar wordende, vereerde hem met zijne vriendschap; hier door genoot hij niet alleen veel nut, maar werdt ook tot medelid van het Kunstgenootschap, bekend onder de zinspreuk nil volentibus arduum, aangenomen. Daar door geraakte Arends in staat, om den regten waren stand en houding van een digtstuk, wel te leren kennen. Hij heeft behalven zijne mengelpoezij / verscheidene Treurspelen en een of twee Blijspelen gedigt; en overleed in het best van zijn leven, in het jaar 1700. Wagen., Beschr. van Amst. XI. St. bl. 383. Br. van Nidek, Berigt voor zijne Mengelpoëzij. ARIAANSZ. (DIRK), Burger te Dordrecht, kogt op den 25 meij 1500, van Klaas de Jaegher, een vat zout voor VII en een halve stuiver; van Jan Krynen een vat tarwe, voor VII en een halve stuiver; van Hendrik Michielz, een vat haver voor 11 stuivers en v duiten; van Neeltje in de Klok , een stoop rode wijn, voor enen braspenning, eindelijk een vette gans, voor ix duiten; maakt te samen xx stuivers. Enkel om de sonderlingheid van zodanig goedkopen prijs, plaatzen wij dit, uit M. Balen, Beschr. van Dordredecht bl. 805. ARIAS ARIAANSZ. (DIRK)  ARIAS MONTANUS. (BENEDICTUS) • ARIAS MONTANUS (BENEDICTUS), een der geleerdste Theologanten, welke Spanje immer heeft voortgebragt, leefde in de XVIde eeuwe. Schoon geen Nederlander zijnde, maak: ik hier egter gewag van hem, doordien men wil, dat Vargas;, lid van den Bloedraad, wel eens gebruik van zijne pen maakte, om stukken te stellen, tot meerdere benauwing van de ongelukkige inwoners onzer gewesten. Arias was geboortig van Trexeval, een dorp in het bisdom van Badajoz. Hij was van edele doch onvermogende ouders geboren, die hem zo Veel hunne magt toeliet,, aan de studie hielden, waar toe verscheiden voorname lieden te Seville, milde handreiking bijdroegen ook nam hij in korten tijd ongemeen in de kennis der letterkunde toe, begaf zig vervolgens naar Alcala, studeerde niet alleen in de Godgeleerdheid, maar oeffende zig ook nog verder in de aan hem genoegzaam reeds bekende latijnse, griekse hebreeuwse, chaldeeuwse, sijrise en arabise talen. Hij reisde hier op door Italie, Frankrijk, Duitschland, Nederland en Engeland, en maakte zig mede kundig in die verschillende volkspraken. Vervolgens wierdt hij Ridder van de Geestelijke orden van St. Jacob, en daar na Priester, en verzelde den Bisschop van Segovie naar het concilie van Trente, op welke kerkvergadering hij veel lof verwierf. Na zijne terugkomst, begaf hij zig op een vermaaklijk lusthuis nabij Aracena in het gebergte van Andahlusie , alwaar hij zig enkel met studeren onledig hieldt; dan Koning Filips de II., lokte hem uit dit eenzaam verblijf, hem met den arbeid belastende, om een' nieuwe uitgave van den Bijbel, ingerigt naar die van Alcala te vervaardigen. Arias nam dit werk op zig, en bragt het ook gelukkig ten einde, niettegenstaande alle de hindernissen die hem in den weg gelegd wierden, en waarom hij zelvs in de verpligting raakte, ene reize naar Rome te doen, ten einde zig bij den Paus te verantwoorden. Bij zijne terugkomst, boodt Filips hem een Bisdom aan, doch hij weigerde zulks, en stierf te Seville in 1598, volgens zijn grafschrift ruim 70 jaren oud; schoon Nicol. Antonio, zijnen dood stelt op den II junij 1611 Hij heeft verscheidene werken in de latijnse taal geV 5 schre 313  \ 314 ARKEL. {Heren van) ARKEL. (HEYMAN van) schreven. — Spondani, in Annal, N. Antonii, Biblioth Hispan. Wagen., Vad. Hist. VI. D. bl. 313. ARKEL (Heren van), zijn van ouds her, onder de voornaamste en magtigste geslagten van Holland bekend geveest, uitmuntende in pragt en rijkdom; doch teffens ook in trotsheid en hoogmoed, waar door zij voor niemand wilden zwigten; voorts dapper , doch te gelijk oorlogzugtig: Pontanus melding makende van den dood van jonkheer Willem en zijnen vader Jan , laatsten Heer van Arkel , zegt: „ Men geloofde dat 'er in Duitschland nauwlijks vermogender Heren in tijde„ lijke middelen waren, dan de Heer van Arkel; want zijne ., inkomsten bedroegen jaarlijks 83600 rhijnse guldens, waar„ lijk ene verbazende somme in die tijd, daar bij gerekend „ 500 oude schilden, die hij van zijn Veluwsche tienden trok, „ en 600 dukaten jaarlijks uit de bank van Venetien die hij te Antwerpen ontving." Behalven de Heerlijkheid Arkel, het land van dien naam, met de stad Leerdam, Asperen en Hagestein bezat hij nog in Frankrijk, het hertogdom Bar, in Bra band en in Zeeland, aanzienlijke goederen. Wij zullen ons vergenoegen, met de voornaamsten uit dit geslagt aan onze lezers te doen kennen, voorts de zodanigen die belang stellen om van dit reeds voor lang uitgestorven geslagt ene vollediger kundigheid te erlangen, verwijzende naar de uitgebreide geslagtlijsten, welke van deze familie gevonden worden bij A. Ferwerda, Nederlands Geslagt-, Stam- en Wapenboek, I. Deel. 1785 ARKEL (HEYMAN van) , werdt door Pontus Heuterus , en anderen, gehouden voor den eersten Heer van Arkel; zij zeggen, dat hij uit Hongarijen in Holland gekomen, en een dapper held geweest is; daar bij voegende, dat Dirk de II, Graav van Holland, hem het land van Arkel en dat van Leerdam , uit aanmerking zijner diensten, geschonken heeft. A. Kemp, en anderen willen, dat een van Heymans voorzaten, Jan genaamd, wel 200 jaren voor de aanstelling der Hollandse Graven, de eerste Heer van Arkel was. Deze zou, ingevolge  ARKEL. (HEYMAN van) ge de geschiedverhalen, in 641 en 642, ten dienste van Dagobert der Franken Koning, onder het beleid van Pipyn van Herstal, Hertog van Braband, in de Nederlanden gekomen, zijn, de Friesen hebben helpen overwinnen, en het kasteel Wiltenburg (Utrecht) innemen, en zou Dagobert hem, ter beloninge hier van, een grote streek lands, tusschen de Lek en Waal, aan de rivier de Linge, in eigendom gegeven hebben; op welken grond hij ene Kerk, in plaats van den Heidensen Tempel aan Hercules gewijd, zoude gestigt hebben, en daar door de naam van Arkel ontstaan zijn. Dat verder enige jaren daar na, de Friesen, Denen en Noormannen, met hunne invallen, die Kerk , Slot, en andere goederen van Here Jan zouden verbrand hebben; door welke verwoesting, gemelde Heer Jan genoodzaakt was geworden, de vlugt naat Frankrijk, en zijn verblijf te Pierepont te nemen, alwaar hij overleed, nalatende een zoon, Heyman genaamd, die aldaar mede overleed, en een zoon Jan genaamd naliet; welks Jan aldaar een vest en slot liet bouwen, dat door enen Brancion verwoest werdt; om welke reden, hij door Jan werdt omgebragt. Brancion, een broeder van den Hertog van Bar, en dus van koninglijken bloede zijnde, vondt zig genoodzaakt uit Frankrijk te vlugten, en na veel omzwervens begaf hij zig naar het toen woeste en onbewoonde land van Arkel, alwaar hij in 694, de vernielde kerk deed herbouwen, om welken tijd, men zegt dat hij overleed, nalatende enen zoon, Heyman genaamd. Deze Heyman, die ter vrouwe hadt Tecla, dogter van Wolbrandt, zoon van den eersten Heer van Egmond, diende allereerst Pipyn, daar na Keizer Karel den groten. Enen hogen ouderdom bereikt hebbende, werdt hij in 783, in enen slag aan de rivier de Elve, tegen de ongelovige Friesen, gedood. Bij gemelde Tecla, teelde hij een zoon Jan, die in 818 door den Keizer tot Burgtvoogd werdt aangesteld, en overleed in 856. Van dezen bleef wederom een zoon na, Heyman, eerst Hoveling van Lodewyk den godvrugtigen, en daar na Kamerheer van den Hertog van Lotharingen. Bij zijn overlijden, bleven van hem na twee zonen, m  316 Arkel. jan van fien, Poppo of Foppo en Jan, die zijnen vader opvolgde hij sneuvelde in een veldslag, die gehouden werdt tusschen Lodewyk den IV, Koning van Frankrijk, en Keizer Hendrik den vogelaar, om het bezit van Lotharingen, in 935. Van dezen Foppo bleef na Heyman, volgens sommigen de eerste Heer van Arkel, die men wil dat ook in dienst geweest is van Keizer Otto den groten, die hem met enig volk naar Nederfaxen of Oostfriesland zond, om met Tieleman, LandVoogd van dat gewest, nu het hedendaags Friesland te bestieren. Daar zijnde, schaakte hij de dogter van gemelden Tieleman, Silla cf Gilla genaamd, nam met haar de vlugt naar Holland, en trouwde aldaar. Dirk de II Graav van Holland, maakte hem volgens enigen tot zijnen Hofmeester, en hij begiftigde hem op nieuw met zijne voorouderlijke goederen. Zeer waarschijnelijk stierf hij in 996, nalatende Poppo of Foppo en Dodo, van welke laatste men wil, dat de geslagten van Dalem, Gellekum Sevender en Haeften, Zouden afkomstig zijm : arkel (JAN van). Wij vinden 'er niet minder dan 17 van dezen naam, tot dit geslagt behorende; doch zullen alleen van den genen melding maken, die den Bisschoppelijken zetel te Utrecht heeft beklommen, Door den afftand van Nic. Caputius; werdt Jan van Arkel, die een groot voorstander in Paus Clemens vondt, schoon nog zeer jong zijnde, in 1342 het hoofd der Utrechtse Kerke, wordende vervolgens te Rome gewijd, en aanvaardde in het volgende jaar zijne waardigheid. Het was een oorlogzugtig en teffens dapper mensch, Zijne eerste overwinning behaalde hij, in enen veldfsag, op Heer Melis van Mynden, en daar na op de Hollanders bij Schoonhoven; al den buit dien hij daar door bekwam, gebruikte hij tot aflossing der schulden, door zijnen voorzaat Jan van Diest gemaakt. Ook nam hij Weesp en Muiden in, en gaf de beide steden ter plundering over. Daar na was hij bedagt op de versterking en bemuring van Hardenherg en Rhenen, dat hem wel gelukte. Intusschen loste hij ook voor 60000 rijders de provintie Overijssel, en Vredeland voor 7000 ponden  ARKEL. (JAN van) den. Hij kogt de Heerlijkheid en 't Huis te Lage, schoon het, hem, toen de tijd van betalen verstreken was, aan geld mangelde, waar uit vele moeilijkheden ontstonden. Oudewater nam hij stormenderhand in, en deed het na gedane plundering, verbranden. Overijssel bevrijd hebbende, bemuurde hij de schans Arkelstein en slegte het roofnest of kasteel Satersloo; daar na bedwong hij die van Stellingwerf, en gaf hunne goederen den krijgsman ten roof. Na deze en andere verrigtingen, gedurende een bestier van 22 jaren, maakte de Paus hem Bisschop van Luik in 1364, alwaar hij na een veertienjarig bestier in 1378 overleed, wordende zijn lijk naar Utrecht gevoerd, en in de Domkerk bij zijne zuster Mabelia, begraven. Het getuigenis van den kundigen Schrijver van het Batavia, Sacra, II. D. bl. 33, ten aanzien van Bisschop Jan van Arkel, bestaat in het volgende: „ Dat niemand der vorige Bis„ schoppen zo dapper in den oorlog is geweest, noch geen „ van hun hunnen vijanden zo dikwils welgewapend onder de „ ogen gezien heeft, noch geen van hun het geluk zo wel „ gediend heeft." Ook maakt hij gewag van Boeken die hij zoude geschreven hebben, maar niet meer zijn te vinden. Verder, dat hij onder anderen Mastbroek, een moeras omtrent Zwolle, heeft doen bedijken, en aan zijne Kerk nagelaten, schenkende de helft van de tienden, ter ere van den H. Lebuinus , aan de Kerk te Deventer. Ook dat hij aan die van Utrecht, het voorrecht heeft geschonken, van niet buiten het Stigt gedaagd te mogen worden; het gene egter, slegts ene bevestiging was van een voorregt, aan die van 't Stigt door Koning Willem als Graav verleend, zo als het naderhand door Keizer Karel den V, verder uitgebreid, en door Paus Leo den X bevestigd , en sedert stand heeft gehouden, gelijk bewezen kan worden uit twee Publicatien van 1677 en 1702. Zie hier ten slotte de lofspraak, waar mede Willem Heda hem bewierookt, deze noemt hem: „ een man, beroemd we„ gens zijne vroomheid, deugdzaamheid en kloekmoedigheid, „ die, schoon hij altoos in de wapenen was, egter altoos naar „ den  318 „ den vrede haakte, en de schulden voldaan hebbende, de „ vervallene Kerk weder deedt opbouwen, en dezelve zo wel „ als de Kloosters, doordien hij de geleertheid beminde, met „ schone Boeken voorzag; dat hij milddadig tegens zijne vrien„ den, en een getrouw helper voor de deugdzamen was; me„ dedogend omtrent de armen; ijverig in geregtigheid; ge„ streng in 't straffen der ondeugden; betragtende, zelvs in „ alle zijne tegenspoeden, de deugd als het beste sieraad des „ adeldoms.' J. de Eeka & W. Heda, de Episc. Ultr. cum notis Buchelii, Ultr. 1643. pag. 242 &c. ARKEL (KORNELIS van), Remonstrants Predikant in denBriel, te Delft, en laatst te Rotterdam; geboren te Amsteldam, den 3 october 1670. Nog in zijn eerste kindse jaren zijnde, kwam hij met zijne ouders in Rotterdam wonen, daar hij de gronden leide van talen en wetenschappen, onder Johannes Sylvius, toen Rector der Erasmiaanse scholen; vervolgens werdt hij naar Amsteldam gezonden, om zig in de philosophie en talen, en voorts in de godgeleertheid te oeffenen, waar in hij eerst Jean le Clerq, en daar na Filip van Limburg, mannen van ongemene geleertheid, tot meesters hadt. Als Predikant bezat hij vele voortreffelijke gaven; ook was hij zeer bedreven in de oudheden; en in de digtkunde, op verre na de minste niet van zijnen tijd; hier door hadt hij gemeenzamen omgang met Francius, Broekhuizen, Vollenhove , Moonen, de Brandten, en meer anderen zijner tijdgenoten. De uren die hem van zijn dienstwerk overschoten, besteedde hij met het vertalen van vele voortreffelijke latijnse werken; ook heeft hij vervaardigd een zeer fraaijen druk van Marcellus Palingenius in 1722; eindelijk ook in het laatste jaar zijn's levens, de Psalmen van Pieter de Groot , en de Digtwerken van S. van Geel, in 't licht gegeven. Hij stierf op den 29 september 1724, ARLINDE, Abtdisse van Bennebroek, was de zuster van Graav Dirk den II. Gelegenheid tot het stigten van genoemde Abtdije gaf een bloedig gevegt, dat tusschen dien Graav en de Friesen in de nabijheid van de stad Leijden, en juist ter plaat ARKEL. (KORNELIS van) ARLINDE.  ARMENTEROS. (THOMAS) plaatze, alwaar naderhand het Nonnenklooster te Rijnsburg gestigt werdt, voorviel. • De Friesen kregen de nederlaag, en, werden genoodzaakt zig der regeringe van Graav Dirk te onderwerpen. De Graav stigtte sedert ene Kerk op de plaatze des gevegts, bij welke in latere tijden een Nonnenkloostergevoegd werdt, ook deedt hij de vermelde Egmondse Abtdije eerlang van steen herbouwen, in dezelve Benediktijner Monnikken, in stede der Nonnen, plaatzende, alzo deze Laatsten te veel bloot stonden voor den overlast der Friesen. Zij werden naar Bennebroek overgebragt, en werden aldaar onder opzigt van genoemde Arlinde gesteld, die egter geen nieuwe Nonnen mogt aannemen, waar uit gevolgd is, dat het Bennebroeks klooster, na verloop van enige jaren geheel is uitgestorven. Onze Kronijken hebben niet net aangetekend, wanneer deze gebeurtenis is voorgevallen; doch men schijntze in den aanvang der regeringe van Grave Dirk den II, te moeten plaatzen. wag Vad. Hist. II D. bl. 115, 116. ARMENTEROS (THOMAS), een Spanjaart, is geweest Geheimschrijver van Margareta van Parma, Landvoogdesse 'der Nederlanden. In augustus 1561, wierdt hij door haar naar Spanje afgevaardigd, met last om aan Koning Filips, een wijdlopig vertoog te doen van de klagten der voornaamste Heren over den Kardinaal Granvelle, en van 't antwoord 't welk de Landvoogdes 'er op gegeven hadt. Hier bij moest hij voegen : „ dat de Kardinaal niet veilig in 't land was, alzo Eg, mond aan haar, onlangs verklaard hadt, dat men 't hem „ danken moest, dat Granvelle nog leefde; doch dat hij de„ ze zorg voortaan, harer Hoogheid overliet, aan welke hij „ betuigen moest, dat de Kardinaal, geen uur zijn's levens „ zeker was.'' Ten besluite moest Armenteros den Koning te bedenken geven, of't niet geraden ware, Granvelle van 't bewind der regeringe te ontslaan, en hem uit het land te doen verkassen. Men wil dat deze snaak Armenteros , door ongehoorde wegen, veel gelds van de Nederlanders heeft weten af te perssen, en daar door een schat bijeen te schrapen. Wag. Vad. Hist. VI. D. bl. 87- 100. ARMI- 319  320 ARMINIUS. (HERMAN) ARMINIUS (HERMAN), een doorlugtig en stoutmoedig veldheer der Cheruscen, die tussen de Wezer en de Elve woonden, was een zoon van den vorst Segimer, en heeft den roemrijken naam, van beschermer van de Duitsche vrijheid, door zijne manmoedige krijgsbedrijven tegen de Romeinen, verkregen. Hij is onder hen opgevoed, en heeft hun goede diensten gedaan, waarom hem ook Keizer Augustus het Roomse burgerregt en de ridderlijke waardigheid geschonken heeft. Doch als Quintilius Varus uit Sijrie komende, en gewoon de Oosterse volken slaafagtig te handelen, tot Romeinsen Stadhouder, in de Duitse wingewesten aan den Rhijn, door Augustus was aangesteld, kon Arminius niet dulden, dat deze nieuwe Landvoogd, de vrijheidminnende Duitsers, op den zelvden voet, als de slaafagtige Aziatise Volkeren zou handelen. Arminius dan, die tegen den vrijborstigen aart der Duitjers, in de listige en slinkse streken der Romeinen, toen ter tijd gebruikelijk, wel moet bedreven zijn geweest, wist zig van het aanwassende misnoegen zijner landlieden zo wel te bedienen, dat hij hen in 't geheim aanspoorde, om de Romeinse dwingelandij in hunne gewesten uit te roeijen, en hen ten dien einde riedt tot het aangaan van vaste verbindtenissen onder elkander. Intusschen gaf de vertrouwde en gemeenzame omgang van Arminius met Varus, hem bekwame gelegenheid, om alle de aanslagen van Varus te bespieden, en aan de hoofden van de zaamgezworene Duitsers te ontdekken, onder welke de vermaardste waren, Arpus, Hertog der Catten, de Hertogen en Vorsten der Chassuariers, Dulgibiers, Boji, Chaucen en Brueteren; en schoon Segestes, het hoofd en vorst der Chassuariers en Dulgibiers, deze zamenzwering van Arminius aan Varus , nog in tijds openbaarde, zo was Varus toch met Arminius zodanig ingenomen, dat hij in het minste geen agterdogt tegens hem opvatte, en aan de ontdekking van Segestes geen geloof sloeg maar integendeel Arminius te edelmoedig achtte, dan dat hij met zulk een schandelijk verraad zou aangespannen hebben; intusschen wagtten Arminius en zijne verbondelingen, slegts maar naar ene bekwame gelegenheid, om Varus en zijne  ARMINIUS. (HERMAN) 321 ne benden te verjagen en te verstroijen. Om dit te bevorderen , moesten de volkeren aan den Wezer in schijn tegens de Romeinen opstaan, ten einde Varus met zijn leger wat dieper in 't land te lokken. Varus trok ook op aanraden van Arminius en Sigimer, tegens deze volkeren op, maar nauwlijks was hij met zijn leger tusschen den Eems en de Lippe gekomen, of Arminius en Sigimer met hunne benden de Romeinen zagtjes volgende, en hen in wouden, bergen, Valeijen en moerassen als 't ware verstrikt ziende, vielen toen zelvs verwoed op hen aan, en de Romeinen door de ongemaklijkheid van het slagveld, waar bij zig nog een zware stormwind en plasregen voegde, waren niet in staat, om hunne ruiterij van bogen voorzien te kunnen gebruiken, noch hunne gelederen gesloten te houden, en wierden dus door Arminius omsingelt en aangetast, en na een lang hevig treffen, dat drie dagen duurde, al te samen doodgeslagen of gevangen genomen. Varus en de meeste hoge bevelhebbers , zwaar gekwetst, doorstaken zig zelv'. Volumnius," de luitenant van het leger van Varus, met een gedeelte van de Romeinse ruiterij, naar den Rhijn willende vlugten, wierdt mede van de Duitsers agterhaald en doodgeslagen; Lucius Asprenas is het alleen door de duisterheid des nagts begunstigd, ontvlugt. De Duitsers maakten in dezen slag gebruik van lange spiessen en knodsen, ten einde der Romeinen vaardigheid met de zwaarden te ontduiken. Onder den kostelijken en groten buit dien de Duitsers veroverden, bevonden zig ook twee gouden Arenden, en een derden vonden zij in een moeras onder de struiken verborgen. Het getal der gevangenen was ook niet gering. De eigentlijke plaats daar deze voor de Romeinen zo noodlottige veldslag voorviel, is het Duisburgse woudt tusschen de Eems en de Lippe, in het bisdom Paderborn, niet verre van Dethnnolt eertijds Teucoburgum genoemd, en het kasteel Winneburg. Tot op dezen huidigen dag noemt men deze plaats nog het Winnenveldt, en niet zeldzaam worden daar nog wapenen en andere dingen den Romeinen toebehoord hebbende, uitgedolven. Deze grote zege, waar over I. Deel. X Ac-  322 arminius. (herman) Augustus als wanhopende, bij herhaling uitriep: Vare Vare redde mihi legiones! behaalde Arminius 12 jaren na christus gehoorte en verloste daar door zijn vaderland van de dwingelandije der Romeinen. De hoofden der Duitsers hadden nu, wel hun oogmerk bereikt, van namelijk het magtige leger der Romeinen te vernielen en te verstroijen, doch Arminius zijn plan was veel uitgestrekter; want hij beoogde om alle Romeinen, weder over den Rhijn te jagen, hunne vestingen te slegten, de bruggen af te breken, en hier door de gantse heerschappije der Romeinen in die gewesten, te vernietigen; doch Segestes, die te voren de aangegane verbindtenissen van Arminius met de andere Duitse Vorsten aan Varus hadt ontdekt, koos. nu openlijk, uit haat tegens Arminius. aangevuurd, om dat hij zijne dogter Tusnelda tegens zijnen, wille hadt geschaakt, en vervolgens met haar was getrouwd, de zijde van de Romeinen, en verhinderde 'daar door voor ditmaal hunnen gehelen ondergang; want door zijnen bijstand, wonnen de Romeinen nog zo veel tijd, dat zij Germanicus zoon van Drusius, met een nieuw leger op het spoedigste konden afzenden, om hunne wingewesten en bondgenoten, onder welke Segestes de voornaamste was, te ondersteunen en te beschermen. Hier door kregen de zaken een gants anderen keer; want Germanicus wist door hulp van SegesTes , Tusnelda de gemalin van Arminius die zwanger was, met haar gantsen hofstoet gevangen te krijgen', en zondt ze naar Rome. Wanneer vervolgens Flavius, zijnde een broeder van Arminius, met bewilliging van Germanicus , in mondgesprek met hem raakte, ten einde ware het mooglijk tot een verdrag te komen, 't welk vrugtloos afliep, en zij misnoegd van malkander scheidden, volgde daar op in het jaar 15 de slag aan den Wezer, waar in de Duitsers, de Romeinse ruiterij zodanig havenden en in verwarring bragten, dat zelvs het paard onder den Generaal Cecina wierdt doodgestoken doch de Duitsers al te vurig zijnde op roof en plundering, zo namen de Romeinen zulks te bate om zig te herstellen, en tastten hunne overwinnaars op nieuw met ene verdubbeling van  ARMINIUS. (JACOBUS) van moed aan; waar van het gevolg was, dat 'er aan weerskanten veel volk sneuvelde ; en de overwinning onzeker bleef. De Romeinen werden hier door niet afgeschrikt, maar daagden in het volgende jaar weder met een nieuw en talrijk leger op, dat zelv' met Duitse volkeren van den Donauw,den Rhijn en uit de Nederlanden versterkt was. Hier was Arminius niet tegens bestand, maar genoodzaakt zig voor die verenigde magten met de vlugt te redden. Germanicus kort hier na door Keizer Tiberius te rug ontboden zijnde, wierdt hem de gelegenheid benomen om dezen oorlog ten vollen te eindigen. Arminius hier voordeel mede zoekende te doen, doch wegens het voorzigtig bestier dat Germanicus voor zijn vertrek hadt beraamd, geen kans tegens de Romeinen durvende wagen, wendde het over een anderen boeg, en begost de bondgenoten der Romeinen, met name Marabodus, den magtigen Koning der Marcomannen, Zwaben en Longobarden te beoorlogen, en lokte zelvs die beide laatstgenoemde volkeren op zijne zijde ; in dezen toestand wierden de beide legers slaags, en Arminius bevogt ene volkomene overwinning. Dan deze zegepraal waar door zijn magt en gezag grotelijks aangroeide, strekte tot zijn ondergang; doordien vriend en vijand voor zijne overheersching bedugt, 'er onder den adel en het volk vele zamenzweringen tegens hem wierden gemaakt, waar van hij ten laatsten het rampspoedig slagtoffer wierdt, zo dathij op zekeren dag op zijn burg overvallen, in het jaar 21, het 37 zijnes ouderdoms deerlijk vermoord wierdt, na dat hijene reeks van 12 jaren het bevel over de verenigde Duitse legers als Veldheer met veel roem en onvertzaagde dapperheid gevoerd hadt. Tacit. Annal. lib. I. II. VELL. Paterc. lib. II. Florus, lib. II. Sueton. in Augusto, cap. 23. et in Tiberio, cap. 17. Furstenberg, Monum. Paterbornensia, p. 21 &c. ARMINIUS (JACOBUS), Hoogleraar in de Godgeleertheid te Leijden, is geboren te Oudewater in 1560, en eigentlijk genaamd Jacob Hermans. Zijne ouders waren wel gemene doch egter eerlijke lieden, van den middelburgerstand; X 2 zijn 323  zijn vader, was Herman Jacobsz. een messemaker van hand ■ werk en zijne moeder Angelika Jacobs , geboortig van Dord-weckt Na het overlijden van haren man, hadt zij veel moeite om op ene eerlijke wijze haar bestaan te bezorgen; doch zelden ontbreekt het de deugdzamen aan; helpers, en dit ondervond 'deze hupse vrouwe ook. Op dien tijd leefde in Oudewater de door ons reeds vermelde AEmilius, Priester aldaar, een man bij alle zijne stadgenoten, om zijne deugd bemind; deze nam den vaderlozen jongeling, van wien hij veel goeds verwagtte, tot zig, en deedt hem in de scholen te Utrecht onderwijzen; welk onderwijs gepaard met de heilzame vermaningen van zijnen voedstervader, reeds enigen smaak voor de wetenschappen in hem deedt ontvonken; maar dezen zijnen tweden vader, verloor hij enige jaren daar na; dan enen derden vondt hij in Rudolphus snellius ook van Oudewater geboortig, die de stad ontweken was. om de wreedheid der Spanjaarden, en 'er nu een bezoek was wezen doen: deze die zig te Marpurg in Hessen hadt neergezet, nam bij zijne terug: reize na dat land, onzen jongeling met zig; doch nauwelijks was rminius aldaar gekomen, of hij hoorde de droevige mare dat de Spanjaarden zijne vaderlijke stad geplunderd en in de assche gelegd hadden, welke tijding vergezeld ging met het schrikbarend verhaal, dat de bezetting omgebragt, de Predikanten opgehangen, en de Burgers zonder onderscheid van geslagt of jaren , over de kling gejaagd waren. Op deze noodlottige tijding werkte de kragt van het bloed sterker, dan de zugt tot de wetenschappen; hij vertrok dan weder uit Marpurg, met oogmerk om naar den toestand van zijne moeder zuster en broeder te vernemen, de puinhopen van Oudewater te zien of te sterven; aldaar komende, zagen zijne pgen een toneel, dat zijn hart deedt bloeden, en hem overtuigend de waarheid des verhaals bevestigde; hij vondt zijne meeste medeburgers en daar onder ook zijne dierbaarste panden, deerlijk omgebragt; geen banden hoe genaamd hem dus hier weerhoudende, keerde hij te voet naar Marpurg te rug. Teen vervolgens de vermaarde Hogeschool te Leijden. was op 324 ARMINIUS. (JACOBUS)  JACOBUS ARMINIUS   ARMINIUS (JACOBUS) opgerigt, ging hij op het eerste berigt daar van, naar Holland. te Rotterdam komende, ontmoette hij aldaar nog enige van zijne vrienden uit Oudewater, als ook te Amsteldam, die de woede der Spanjaarden ontkomen, zig naar die steden begeven hadden. De eerste die hem in zijne benarde omstandigheid met raad en daad ten dienste stond, was de beroemde Petrus Bertius, en de twede JaN Taffin, in welker gunst hij zig door zijne aangeborene minzaamheid, zo diep wist te dringen, dat deze hem bij zig in huis nam, en van alles verzorgde. Hier liet die brave weldoener het niet bij, maar zondt Arminius te gelijk met zijn' zoon naar de nieuwe Akademie; alwaar hij met zo veel voordeel de lessen genoot van den vermaarden Hoogleraar Lambertus Danaeus, dat hij binnen kort, boven alle zijne medeleerlingen uitmuntte; makende zig tevens het onderwijs van alle andere Hoogleraren ten nutte. De hebreeuwse taal leerde hij van Renneker, en van de wijsgeren vondt hij het meeste smaak in Ramus, ja diens lessen bevlijtigde hij zo ijverig, dat, schoon die leerwijze, hem in 't vervolg veel onaangenaamheden verwekten, hij egter genoegzaam een tweede Ramus wierdt; bij 's mans lessen voegde hij de verkrijging der kennis in de wis- en sterrekunde, en oeffende zig ter uitspanning, in de digtkonst. Zijne voornaamste akademie-vrienden waren, Janus Gruterus , Rombout Hogerbeets , Gregorius Benedictus van Haarlem, en meer andere studerende jongelingen van den zelvden aart; allen in later tijd, mannen van naam en geleertheid. Dus sleet hij den tijd van zes jaren, en was toen zo verre in zijne letteroeffeningen gevorderd, dat men gegronde hoop voedde, dat hij ter bekwamer ure een nuttig lid voor de Kerk en dus ook voor de Maatschappij zou worden; zulks bewoog ook zijne vrienden en begunstigers, als ook Burgemeesteren en Kerkenraad van Amsteldam, hem den Hoofdlieden van het Kramers gilde aan te prijzen, welke den jongeling onder hunne hoede namen, verzeld met de belofte, om uit de opkomsten van hun gilde, tot de voltrekking van zijne, X 3 ver  326 verdere studien de kosten te zullen betalen. Arminius verbond zig daarentegen ook bij handtekening, geheel en al aan den dienst van de stad, met belofte, om zonder toestemming van Burgemeesteren, zig aan geene andere Kerk te zullen verbinden. Grotelijks door deze ondersteuning geschraagd, verhaastte hij den loop zijner studien; en ter zijne verdere volmaking, vonden Burgemeesteren van Amsteldam raadzaam, om hem ook uitheemse Akademien te doen bezoeken. Ingevolge hier van, begaf Arminius zig in 1582 naar Geneve, ene leerschool ten dien tijde, wegens de zuiverheid der lere, zeer vermaard. Hier drong hij zig wel dra in de gunst van Th. Beza, wiens verstandige uitlegging van Paulus Brief aan de Romeinen hij vlijtig bijwoonde; teffens ook niet verzuimende, de onderwijzende lessen van Antonius Fagus, Carolus Perottus en anderen, te horen. Ook werdt aan dit Hogeschool, tussen hem en Uitenbogaert die vertrouwde vriendschapsband gelegd, die zij naderhand in de hevigste beroerten hier te lande, nog nauwer hebben toegetrokken; gelijk hij hier ook nog andere zig daar bevindende Nederlanders, als Niklaas Kromhout, Abraham Busius, Pieter van Brederode, Janus Crusius, Adrianus Junius, mannen die hem van wegen zijnen min- en leerzamen omgang, ene opregte en standvastige vriendschap bewezen hebben, aan zig wist te verbinden. De Redeneerkunde, naar de leerwijze van Ramus, die hij zo grondig verstond, en gevolgelijk een hard tegenstrever van die van Aristoteles was, leraarde hij op aandrang van Uitenbogaert, voor enige jongelingen op zijne kamer, dan dit verwekte hem het ongenoegen van sommige der bestuurders van de Geneefse Hogeschool, en bijzonder van een der Hoogleraren, zijnde een Spanjaard en groot voorstander van Aristoteles; die dan ook wist te bewerken, dat door de Overheid het houden van afzonderlijke kollegien verboden wierdt; Arminius kwam dit verbod zo vreemd en hatelijk voor, dat hij het besluit vormde om Geneve voor enigen tijd te verlaten, en zig naar basel te begeven;, hier wierdt hij buitengemeen wel ontvangen, en vondt ruime gelegenheid om zig ARMINIUS. (JACOBUS)  ARMINIUS. (JACOBUS) 327 zig te oeffenen, doordien het hier de gewoonte was, dat gedurende de vacantien in den wijnoogst, de bedrevenste jongelingen lessen in de Theologie gaven, zo om anderen als zig zelven leerzaam te oeffenen; de zijne hield hij over Paulus Brief aan de Romeinen. Men vindt gemeld, dat hij zijne lessen zo geschikt, zo gepast wist voor te dragen , dat Professor J. Grynaeus hem niet alleen met vermaak hoorde, maar teffens ook zo veel vertrouwen in zijne bekwaamheid stelde, dat hij meer dan eens zou gezegd hebben: laat mijn Hollander voör mij antwoorden. Hier door geraakte hij aldaar in zodanige hoogachting, dat toen hij naar Geneve wilde te rug keren, de Theologise Faculteit uit eigen beweging en op gemene kosten, hem den tijtel van Doktor aanbood, waar voor hij egter heusselijk bedankte. Bij zijne terugkomst te Geneve vondt hij de gemoederen bedaarder ten zijnen opzigte, en hij droeg ook wel nauwkeurigzorg om ze in kalmte te houden, door welk verstandig gedrag, hij de achting van een ieder tot zig trok. Hoe veel Beza van hem hieldt, blijkt uit het loffelijk getuigschrift dat hij op verzoek van M. Lydius in naam des Amsteldamschen Kerkenraads, van hem gaf, en 't welk drie maanden daar na door den akademischen Senaat van Basel bevestigd wierdt. In dezen toestand bleef hij nog drie jaren te Geneve, zig onophoudelijk in de godgeleertheid, talen en andere wetenschappen oeffenende; om welken tijd hem de lust bekroop, om den door zijne geleerdtheid zo veel gerugtmakenden Jacobus Zarabella, die als toen de wijsbegeerte te Padua leraarde, te horen. Ten dien einde trok hij in 1586 naar Italie, hebbende tot reisgenoot den gemelden A. Junius, die men ook denkt dat hem tot die reize, welke hem naderhand zo veel onrust verwekte en oirzaak tot laster gaf, heeft aangespoord. Te Padua hoorde hij met het uiterste genoegen Professor Zarabella, en bij die gelegenheid, onderwees hij enige Nederlanders in de Redenkonst; waar na hij met zijnen reisgenoot de voornaamste steden van Italie bezigtigde, en onder andere merkwaardigheden den Pausselijken zetel; zonder zig ingevolge de verhalen een oX 4 gen-  328 ARMINIUS. (JACOBUS) genblik van de zijde van Junius te verwijderen, of buiten dien iemand te spreken. Met dit al verwekte hem deze reize enige ongunst bij voorname lieden, en vele moeijeiijkheden bij zodanige anderen, die den geringsten misstap niet kunnen vergeven; ook was het niet ten enemale ongegrond, dat hij van de Amfsteldamsche Regering, zonder wier voorkennis hij die reize niet had behoren te doen, berispt werdt; dan zij die gematigd dagten, konden ligt verschonen en dat een weetgierig jongeling zig door drift hadt laten vervoeren, ten einde aan zijnen leerlust nieuw voedzel te verschaffen; daar de zodanigen die gewoon zijn altoos het ergste te geloven, wijd en zijd verbreidden, dat hij te Rome 's Pausen voeten gekust, en met de Jesuiten benevens den Kardinaal BeLLarmin, zeer gemeenzaam hadt omgegaan, zonder nogthans het minste bewijs tot staving van hunne eerrovende vertellingen aan te voeren. Doch bij zijne terugkomst in Amsteldam, wist hij zig spoedig bij de meesten en weldenkendsten, van dien vuigen laster te zuiveren, zijne onschuld ook volkomen door het getuigenis van zijnen reisgenoot Junius in het helderste daglicht wordende gesteld; zo dat hij spoedig bij den Amsteldamschen Kerkenraad, op zijn verzoek, verschoning erlangde. Intussen oeffende zig Arminius afzonderlijk zedert enigen tijd, in het prediken; en wierdt in het volgende jaar, na een behoorlijk examen te hebben ondergaan, met ruimte door de Klassis waardig gekeurd om den predikstoel te beklimmen. Op gunstige toestemming van de Overheid, nam hij de avondbeurten te Amsteldam waar, en gaf volgens het algemeen getuigenis aan een ieder genoegen. Bertius zegt van hem, in de lijkreden over hem uitgesproken : „ daar was in Arminius ene „ ongelooflijke deftigheid, gematigd door een zonderlinge .be„ valligheid; zijne stem was wel klein, maar lieffelijk, helder „ en doordringende, en om in het hart uit te vloeijen, be„ kwaam tot verwondering toe. Moeste hij iets fierlijks voor„ stellen, hij dede het alzo dat hij niet ging buiten de „ waarheid; moest hij iets leren, hij dede het klaar en ver„ standig moest hij enige wijdlopige lange reden over eni-  ARMINIUS. (JACOBUS) 329 ge zaken vervolgen, hij dede het met een uitnemende orde „ en bijzondere bescheidenheid . Versierd met deze en andere gaven, werdt hij met algemene stemmen van den Kerkenraad en goedkeuringe van Burgemeesteren, onder het getal der Amsteldamse Predikanten aangenomen. Hier zoude het thans de plaats zijn om van zijne gevoelens ten aanzien van de eeuwige verkiezing, vrijen wil enz., die om de twisten welke daar door zijn ontstaan, zulk ene verregaande scheuring in de Kerk hebben veroirzaakt, en aan zijne navolgers in gevoelens, den naam van Arminiaanen hebben gegeven, te spreken; dan dewijl ons zulks veel te ver van onze voorgenomen taak zoude verwijderen, en daar bij ook een menigte werken in onze taal worden gevonden, daar men die twisten wijdlopig beschreven, en de gevoelens van wederzijdse partijen bepleit vindt, zullen wij ons vergenoegen met onze lezers naar die en andere Schrijvers te verwijzen, welke op het einde van dit artikel zullen vermeld worden. In 1590 begaf Arminius zig in den egt, met Elisabeth Reaal, ene schrandere en deugdminnende jonkvrouwe, dogter van Laurens Reaal, wiens vader Jacob Reaal, de waardigheid van Schepen en Raad der stad Amsteldam bekleed heeft. , Vijftien jaren waren 'er verlopen, waar in Arminius den dienst als Predikant in de gemeente te Amsteldam niet zonder grote moeijelijkheid hadt waargenomen, toen hij na enige voorafgegane onderhandelingen, in 1603 , ter plaatsvulling van den beroemden Franc. Junius, die in 't voorgaande jaar aan ene besmettelijke ziekte was overleden, tot Hoogleraar in de Godgeleertheid te Leijden wierdt beroepen, welke beroeping egter, niet dan na veel tegenstands werdt vervuld, vooral door de weigering van de Regering van Amsteldam, die hem bezwaarlijk wilde missen . doch die egter door ene bezending tot het geven, van zijn ontslag, zig liet overhalen. Dan alvorens vondt 'er nog ene onderhandeling plaats, tusfehen hem en zijnen voornaamsten tegenstrever Franc. Comarus, in tegenswoordigheid van de beide Curatoren van 's lands X 5 Ho-  330 Arminius. jacobuS) Hogeschool "Kromhout en Hoogerbeets benevens twee of drie Kerkelijke personen, welke van dien uitslag was, dat Gomarus en Arminius, in hunne tegenwoordigheid malkanderen de hand van broederschap gaven; bekledende Gomarus zelv", Arminius daar na met den titel en waardigheid van Doktor in de theologie; zijnde Arminius de eerste, die met deze waardigheid in de Leijdse Akademie , van den Rector Magnificus en de overige Professoren, vereerd is. Dit een en ander verrigt zijnde, nam hij afscheid van zijne Amsteldamse gemeente, en zulks niet zonder hartelijke aandoening aan weerzijdeni want hij wierdt 'er grotelijks bemind, en men waardeerde 'er zijne vooftreffelijke deugd en grote talenten; hij vertrok voorts naar Leijden ter aanvaarding van de hem opgedragene waardigheid voorzien zijnde van getuigschriften, zo wel van den Kerkenraad als Klassis die even loflijk waren, en met geene mooglijkheid beter van hem konden verlangd worden. Hij bekleedde slegts vijf jaren den post van Hoogleraar aan Leijdens Akademie, welk kort tijdbestek alleronaangenaamst voor hem is geweest eensdeels door de moeijelijkheden die zijne tegenstrevers, en inzonderheid zijn ambtgenoot Franc. Gomarus tegens hem verwekten; en ten anderen, door zijne gestadige zukkelingen en lighaamsongesteldheid; die hem zodanig verzwakten, dat hij den 19 october 1609, in het 49ste jaar zijnes ouderdoms overleed gedragende zig tot zijn laatste ogenblikken in die zagte kalmte van geest, die aan zijne zinspreuk een goede Conscientie is een Paradijs , volkomen beantwoordde. Zodanig leefde, zodanig stierf de brave Arminius, nalatende ene weduwe met negen kinderen; namelijk zeven zonen, waar van de oudste nog geen 17 jaren bereikt hadt, Hermanus, Petrus, Johannes, Laurens , Jacobus , Willem en Daniel ; van welke Laurens naderhand Koopman te Amsteldam, en Daniel Doktor in de Medicijnen is geweest; doch de anderen als ook de twee dogters , Geertruida en Angelika , jong gestorven zijn. "s Lands Staten vergunden aan deze bedrukte weduwe ingevolge resolutie van den 3 december 1609, uit aanmerking van  ARMINIUS. (JACOBUS) van haar mans opregten ijver en goede diensten; zo in de hoedanigheid van Kerkendienaar, als mede als Professor in, de Godgeleertheid, en de moeijelijkheden daar in uitgestaan; midsgaders de veragtering waar in zij weduwe, door de langdurige krankheid hares mans gekomen was, ene jaarlijkse wedde van 300 guldens. Arminius hadt een middelmatige gestalte, bruine levendige ogen, een deftig gelaat; was van een bloedrijke gesteldheid, en sterk ingedrongen van leden; zijne stem was helder en doordringende, zijne woorden lieffelijk. Hij was vriendelijk, opregt, spraakzaam, onderdanig bij zijne meerderen, toegevend bij zijne minderen; voorts herbergzaam, vrolijk en aangenaam in zijnen omgang, en mededogend omtrent den armen; hij wilde liever godvrugtig zijn, dan schijnen. Bij Junius, Dousa, Scaliger, de Groot en Buxtorf, vindt men den lof van zijne geleertheid en gaven breedvoerig vermeld. Wij voegen hier ten slotte bij, het nadrukkelijk getuigenis van Matth. Martinius, tijdgenoot van Arminius, gereformeerd Predikant te Bremen: „ hij scheen mij een man te zijn, die „ waarlijk God vreesde, zeer geleerd, in theologise ge„ schillen zeer geoeffend, in de Heilige Schrift ervaren, en , die voorts zeer omzigtig was, om philosophise woorden „ op godgeleerde zaken toe te passen. Wat zijne dwalingen „ aanbelangt, ik heb nog niet konnen bekennen, of 'er enige „ zijn, ten minsten niet hoe groot, wie en hoe vele dezelve „ zijn. God weet wat van de zaak zij." Eehalven de hier bijgevoegde afbeelding van dezen Hoogleraar door den konstrijken R. Vinkeles , gaan 'er nog verscheidene andere van hem uit. P. Freheri, Theatrum, Part. I. p. 354, 355. Morhovii, Polijhist. Pract L. V. C. I. §• 32- P- 552- Tom. II. Crenii, animadvers. Philol. Part. II. §. VIII. p. 130, 131. Part. X. in Epistolis n. VI. p. 296-298 jo fabricii Histor. Bibl. Part. III. p. 395, 396. Gottl. Krantzius ad Conringium, Saec. XVII. p. 189. L. Moshemii, institut. Histor. Eccles. Saec. XVII. Sect. II. P. II. C. II. XI. & C. III. §. I. II. Historia vitae Jac. Armini 1724. J- F. Foppens, Bi 331  332 ARMSTRONG. (THOMAS) Biblioth. Belg. p. 499; C. Saxi, Onom. literar. Pars IV; p. 48 Analect p. 559 P. Bayle, Diction. ed de 1730. Tom. I. p. 333-335- J- G. de Chaufepié Nouv. Dict. Tom. I. p. 471-478. Dav. Clement, Bibl. curieuse, Tom. II, p. 117, 118. Paquot, Memoir. litter. Tom. II. p. 78-89. Trigland en Uitenbogaert, Kerkel. Geschied. Brandt, Hist. der Reform. Levens Van enige voorname Mannen en Vrouwen, druk van 1794. L D. bl. 144-160. Kinschot, Beschr. van Oudewater, bl. 121-136. Bertius, Lijkreden op Arminius. ARMSTRONG (THOMAS), waarschijnlijk een Nijmeger Van geboorte, een man die zig misschien ook te diep hadt gewikkeld in de twisten en onenigheden, welke in Engeland tussen den Koning en het Parlement plaats hadden; was een boezemvriend van den Hertog van Monmouth , die ook uit Engeland geweken, en op wiens lijf 500 pond sterlings gezet was. Armstrong werdt op den 14 junij 1684, op verzoek van den Engelsen Gezant, Chudleigh, door Kornelis Paets, Schout van Leijden, in 't doorreizen van die stad, betrapt; terstond naar Rotterdam, en van daar naar Londen gevoerd, alwaar hij eerlang in 't openbaar onthalsd werdt. Men vindt niet of de 500 pond sterl. door Chudleigh aan Paets betaald zijn, maar wel dat dit zijn bedrijf, zonder voorkennis van de Staten van Holland geschiedt, zeer euvel werdt opgenomen, en Hun Ed. Groot Mog. om zulks in 't vervolg voor te komen , aan alle Schouten en Bailjuwen verboden, iets dergelijks te ondernemen, zonder 'er uitdrukkelijk bevel van hun toe ontvangen te hebben. Men hadt te meer reden, om over het vervoeren van Armstrong te onvrede te zijn, doordien hij naar alle gedagten een Nederlander van geboorte was, en dat hij alleen door ontsteltenis verzuimd hadt, zig, na dat hij gevat was, daar op te beroepen. Wijders vindt men bij Puffendorf Libr. XVIII. §. 117. p. 1201, gemeld: „ Dat Armstrong, eer hij in Holland kwam, te Kleve, gezeid zou • „ hebben, dat hij om geen andere reden uit Engeland gewe,, ken was, dan om dat de Roomse aanhang, of die des Her ,, togs  ARNAUD. (JACQUES of JACOBUS) 33 hertogs van Jork, welke aan 't Hof boven dreef, de rijkste en. „ aanzienlijkste Protestanten, op allerleije wijze, zogt te on„ derdrukken en van kant te helpen ; en dat alles wat men „ van een ontworpen verraad verspreidde, louter versiert was." Hollandse Merkurius van 1684, bl, 274. Wag Vad. Hist. XV. D, bl. 253 ARNAUD (JACQUES of JACOBUS.), Predikant in de walse gemeente te Kampen, is geboren in het jaar 1725. Hij was een kleinzoon van den zo beroemden Hendrik Arnaud , die de beide zo tegens malkanderen strijdende beroepen, van Christen Leraar en Veldheer, in zijn persoon heeft verenigd; en wat meer is, in beide die vakken uitgemunt, want hij was een geleerd deftig Predikant, en een Krijgsheld, aan wien het vooral aan geene. dapperheid nog beleid mangelde. Deze zonderlinge man, is geboren onder de waldensen in de valeijen van Piemont, een arm volk, dat de lere der waarheidniet korter bezit, gelijk het roemt, dan bijna 18 eeuwen, en thans nog dien kostelijken schat even kloek bewaart. Een volk uit ene kleine natie bestaande, wier verligt gebleven voorouders, het zuiver euangelie, voor ene reeks van jaren, in vele duistere koningrijken, vorstendommen en staten van Europa overbragten; en waar uit men kan nasporen , hoe de wijze regering van het Goddelijk Albestier somwijlen toelaat, dat een gedeelte zijner kerk, nu door de felste verdrukkingen en folteringen gelouterd wordt, dan wederom de aangename blikken van stille en gelukkige dagen beleeft. In het gedrag der dweepzieke vervolgers van dit brave volk, ontsluijert zig de kragt der vooroirdelen, het woedend geweld des bijgeloofs, en de magt der dwalingen, die hen tot zulke verregaande wrede bedrijven vervoerden, dat de nakomeling "er zig nog over moet schamen; ook teffens een bewijs opleverende , dat de beste vorsten niet zeldzaam door ondeugende ministers worden misleid, waar door dan de onderdanen ter. slagtbank geleid, en een goed land jammerlijk ontvolkt wordt. Uit de geschiedenis van dit volk , wordt men daarenboven ont-  334 ARNAUD. (JACQUES of JACOBUS) ontwaar, hoe de magt der waarheid vroeg of laat, juichend zegepraalt, den onbezweken ijver in derzelver belijdenis en verdediging; het standvastig roemend geloof te midden der felste folteringen, de blijde uitgalmende verlochening der wereld, en een nimmer wankelend vertrouwen op de Goddelijke heilbeloften, te zamen talloze rampen gelukkig kunnen te boven streven; dus dit klein gedeelte der ware kerk, schoon maar éénmaal, voor een korten tijd, uit zijne valeijen gedreven, den vasten zetel in dezelven blijft inhouden. Onder dit brave volk nu, was onzen Hendrik Arnaub geboren, getogen en opgevoed, geen wonder dan ook, dat hij deugdzaam van hart zijnde, hunne beginzelen niet alleen aankleefde, maar die zelvs met alle de vermogens door den Opperheer aan hem geschonken, met mannenmoed heeft voortgeplant en verdedigd. Men weet, dat bij de intrekking van het edikt van Nantes door Lodewyk den XIV, in 1685, 't welk voor Frankrijk zulke heilloze gevolgen heeft gehadt, deez' hooghartige en dweepzieke Vorst, niet te vrede met den Gereformeerden godsdienst in zijn eigen land te onderdrukken, zulk een heilloos doelwit ook over de Waldensen in de valeijen van Piemont uitstrekte, en derzelver souverein Hertog Victor Amadeus de II een jong Prins van goed verstand en vorstelijke hoedanigheden , tot nu toe zeer afkerig geweest van alle vervolgingen en wreedheden, doch die ongelukkig, genoegzaam ene vassal van Lodewyk was, door zijne bedreigingen wierdt overgehaald, en den 31 januarij 1686, het wrede bevel in de valeijen liet afkondigen: „ dat de vrije oeffening van den „ godsdienst voortaan, niet langer stand zou grijpen; onder „ bedreiging van levenstraf en verbeurdverklaring der goede„ ren van de onwilligen; dat de kerken der Waldensen afge„ broken, en de leraars voortaan verbannen zouden worden; „ dat de kinders gedoopt, in den roomsen godsdienst opge„ voed, en de weigerende ouders, op de galeijen geboeid '„ zouden worden." Geen mensch kan de verslagenheid der Waldensen, op de afkondiging van dit ontmenst besluit des Her-  ARNAUD. (JACQUES of JACOBUS} 335 Hertogs, uitdrukken. Zij zagen zig gestort in enen afgrond van ellende., die verschrikkelijk was, en geen de minste flikkerende hoop van verlossing overliet; het vrolijk euangelielicht, dat zo vele eeuwen, zints den tijd der Apostelen, onder hen geschenen hadt, dreigde nu, voor altoos te tanen en uit te doven, en hunne kinders geperst te worden, tot de aanneming ener lere, welke zij eeuwen lang, bestreden hadden. Weinig hoop was 'er voor hen, om uit dit kronkelend doolhof van rampspoed verlost te worden; nedrige smeekschriften, hadden geen den minsten invloed; uit Engeland was geene hulp te wagten, Koning Jacob de II, ging zelv' reeds ter misse; Holland kon zig alleen, de bescherming van dit ongelukkig volk niet aantrekken; alleen de Switserse Kantons, wegens de nabijgelegenheid, vroeg onderrigt, van 't gene 'er in de valeijen omging, en niet gezind hunne geloofsgenoten te verlaten, zonden in het begin van maart 1686, enige afgezanten naar Turin, die zig in deze rondborstige taal, aan den Hertog lieten horen: „ 't smert ons te zien, tot welk „ uiterste de Hertog van Savoijen, ten opzigte der Waldensen „ gekomen is; wij verklaren, dat zij uit kragt hunner ge„ loofsleer, onze broeders zijn; uwe voorzaten hebben zig „ aan ons, en aan vele vorsten van Europa, met de plegtigste beloften, verbonden, de Waldensen in vrede en on„ gestoorde godsdienstoeffening te zullen, laten ; beloften , welke de kragt van onkrenkbare wetten hebben, en euwige gedenkstukken van openbare trouwe zijn, welken de „ vorsten, deswegen, als heilig en onschendbaar moeten hou„ den; de gesteldheid uwer staten moge u nopen, de staatkundige regelen, door Lodewyk u voorgeschreven, op te vol„ gen, dan de regtveerdigheid en zagtmoedigheid verbieden „ u, uwe regering met onnozel bloed te bevlekken, en een volk, dat u om genade en barmhartigheid bidt, en niet „ beledigd heeft, te vernielen &c. Dan noch deze deftige en mannelijke taal der afgezanten, noch de voorspraak van andere Protestantse vorsten, waren in staat, het nu versteende hart van Victor Amadeus te lenigen, noch hem te be-  336 ARNAUD. JACOUES of JACOBUS) bewegen, om van zijne verbindtenis met Frankrijk af te zien en deszelvs bedreigingen klein te achten; het enigste wat hij aan dat ongelukkige volk wilde vergunnen, was, dat zij bestelling over hunne goederen kosten maken, en dan zijne staten ruimen. Doch deze vergunning was onaanneemlijk voor dit edeldenkend en godsdienstig volk, en in de daad hoe konden zij besluiten hunne Kerken, aan den allerhoogsten God toegewijd, met eigen handen, volgens den eisch van de vergunning, af te breken, hunne wapenen neder te leggen, en aan een leger krijgsknegten, 't welk hen buiten hun vaderland zou geleiden, zig over te geven ? vrezende niet ten onregte, dat het laatste alleen een dekmantel ware, om hen als dan, gelijk een weerloos slagtoffer, door de handen van bloedgierige legerknegten op eens af te maken; zij besloten dan bij hunne altaren en haardsteden te verblijven, en zig in de valeijen te verdedigen; doch door overmagt ten onder gebragt, wierden 'er ene grote menigte op de barbaarste wijze van het leven beroofd, velen in de akeligste gevangenissen geworpen, en gelukkig waren de genen, die zig uit de bloeddorstige klauwen van de woedende krijgsknegten hadden weten te redden, en door de vlugt ontkomen waren. Eindelijk wierden een gedeelte der genen, die gevangen zaten, ten getale van 2500, zo mannen als vrouwen in vrijheid gesteld, mids hun vaderland verlatende. Deze trokken onder het uitstaan van deerniswaardige rampen, naar Geneve, alwaar zij op de liefderijkste wijze ontvangen werden , en verders zig naar het Kanton Bern in Switzerland begaven; doch de regeerders daar van door den Hertog van Savoijen bevreesd gemaakt, bepaalden hun een tijdperk om van daar te moeten vertrekken. Na vele rampvolle lotgevallen hier ondergaan te hebben, besloten zij eindelijk hunne geliefde valeijen weder te gaan opzoeken; en het is cp dezen togt, dat den beroemden Hendrik Arnaud , hunnen leraar, die hun teffens tot leidsman en opperbevelhebber versterkte, na het uitstaan van menigvuldige wederwaardigheden, door het plegen van ongelovelijke heldendaden, weder in het bezit van  ARNAUD. (JACQUES of JACOBUS) 337 Van hunne dierbare valeijen herstelde, en door ene omwenteling van zaken, die niet te voorzien was, vrede met den Hertog van Savoijen sloten, die hen in 't rustig bezit van hunne vaderlijke erfgoederen, herstelde. Tot opheldering van't een pn ander, laten wij hier enen brief volgen, door Arnaud aan den Here Torman, Gouverneur te Aigle in Switzerland geschreven, die van deszelvs grote overwinningen gehoord hebbende, en dezelven nauwlijks kunnende geloven, hem enen bode gezonden hadt, om de egtheid der zaken te weten: „ ik zie (zegt Arnaud}, dat gij uwe edelmoedige en „ christelijke gevoelens omtrent ons nog behoudt, en nieuws,, gierig zijt, onzen toestand te weten; wij bevinden ons in „ ene volmaakte goede verstandhouding en vriendschap met „ den Hertog, ik heb enige franse brieven, die wij, negen „ mijlen ver, in Dauphiné hebben opgeligt, bij hem in het „ leger gebragt; hij laat ons in volle vrijheid, en hoopt, . „ dat zijn land wederom bevolkt zal worden; wij hopen, „ dat velen zig bij ons zullen voegen, schoon wij tot hier „ toe weinigen zien. Ik ben van den Hertog gezonden, om „ de troupen die uit het Milaneesse komen, te begeleiden; de „ onzen zijn te Bobi Ik weet dat gij, ziende zo grote wonderen, die God, zints tien maanden ter onzer behoudenis „ gedaan heeft, al wat tot wederopbouwing onzer verwoeste „ kerken verstrekken kan, zult toebrengen. Niemand dan „ God weet, en zal immermeer zo goed als hij weten, de „ gevaren en moeiten die wij geleden en uitgestaan hebben; „ als mede de verschikkelijke gevegten, die wij geleverd hebben, zonder dat de vijand oit zijn oogmerk heeft kun„ nen bereiken; integendeel, wanneer hij dagt, dat het met ons gedaan ware, heeft de Heer der heirscharen ons altijd „ de overwinning gegeven. Wij hebben in alle deze geveg„ ten, geen 30 mannen verloren, hoewel 's vijands verlies, „ wel op 10000 beloopt. Laten alle Franse vlugtelingen, die „ uit hoofde van den. godsdienst hun vaderland verlaten heb„ ben, en anderen,, die wenschen, dat het Koningrijk van Gods zoon kome, zig bij ons voegen, zij zullen nergens I. Deel. Y ge-  382 ARNAUD. (JACQUES Of JACOBUS) gebrek aan lijden; de tijd is gekomen, om Sion te herbou„ Wen. Ik heb bij anderen, voor een onvoorzigtigen en reukelozen te boek gestaan; doch de uitkomst leert, dat God alle onze zaken heeft uitgevoerd, en de arme Arnaud, is ., met de andere bevelhebberen bemind van de genen, die „ hem van te voren verscheurd zouden hebben. Dit is het „ werk Gods', wien alleen daar van de eer toekomt. Ik bid de voor uwe behoudenis en die van uw geslagt, omhelzen„ de van harten, die u in den Here beminnen &c. Turis „ den 5 julij 1690." Kort hier na kwam de Hertog van Savoijen, in het leger, Waar over Arnaud het bevel voerde, ten einde de Waldensen te zien, en de wijze te beramen, hoe men met verenigde kragten, op de Fransen los zou gaan; het behaagde hem op een zeer gemeenzame wijze, met dezen christen-held te spreken, en jokkende te zeggen: nu ben ik uwen gevangen waar op Arnaud antwoordde : dat al hunnen roof, en 't gene ze verder mogten hebben, hem toebehoorde; de Hertog met dit, en andere bewijzen van Arnaud's liefde en trouw, zeer ingenomen vereerde hem zijn eigen degen, horologie en sjerp, en prees hooglijk zijnen ijver. Dit was ene treffelijke vergoeding, zo voor den bitteren hoon, dien men dezen waardigen man hadt aangedaan bij zijne uitdrijving, als voor de ellende, die hij geleden hadt, om 't euangelie van den groten Verlosser in de valeijen wederom op te rigten, waar in hij door het Goddelijk albestier zo wonderlijk geslaagd was. Ter dezer gelegenheid moeten wij onze lezers nog berigten, dat de gemelde sjerp in handen van onzen Kamper leraar Jacques Arnaud, tot aan zijn dood toe heeft berust, die dezelve als een gedenkwaardig getuigenis van zijn' grootvaders braafheid en moed, met het uiterste genoegen aan 'ieder die hem daar toe verzogt, liet zien; het horologie, wordt bij andelen van zijn waardig geslagt bewaard. Verbazende omkering van zaken! deze Arnaud, op wien 'de Roomse switzers ten tijde zijner omzwervinge in de Protestanse kantons zo dikwijls geloerd hadden', om hem in han-  ARNAUD. (JACQUES of JACOBUS) handen te krijgen, als dan naar Constans te voeren, en denkelijk met hem te handelen, gelijk men aldaar met Johannes Hus en Hieronimus van Praag, in 1415, aan den brandstapel gedaan hadt; deze Arnaud zeg ik, zag zig nu uit de banden zijner hateren verlost, en bij zijnen vorst in blakende gunst. Hij die niet meer dan 10 pistolen rijk was, toen hij den groten togt, uit Switzerland door Savoijen, ondernam;en een halve louis d'or hadt overgehouden, toen hij in de valeijen aankwam, ontving nu vorstelijke geschenken. Hij die voor vier jaren het euangelielicht hier zag uitgaan, hielp het nu op nieuw ontsteken, verkrijgende alle oude voorregten en vrijheden voor de Waldensen, in eenmaal te rug. Men vindt een pourtrait van dezen christen-held, door N. van Frankendaal in 't koper gebragt; dan dit afbeeldzel van Arnaud is in zijne hoge jaren vervaardigd; hij voerde zijne voornaamste heldendaden uit, toen hij jonger was. Men heeft hem verbeeld als een veldheer en leraar te gelijk; als veldheer draagt hij een officiers kleed, met een harnas daar onder ; als leraar is hij omhangen met enen mantel, en een bef om den hals. Onder dit afbeeldzel, leest men: Venerandus ac strenuus Henricus Arnaud, Valdensium Pedemontanorem Pastor nec non militum Praefectus; lager deze digtregels: Quem Pietas mirata suit dum dogmata pandit, Quem timuit saevus, dum tutit arma, furor, Arnaudi effigies thorace togaque decora, Haec est. Secla parem nulla tulere Duceii'. Ziet hier een' dubb'len Held; een' Boanerg in 't preken, Een bliksem in den strijd , in leer noch moed bezweken. Dat vrij verbeeldingskracht u al haar hulp verleen! Hoe groot ge Arnaud ook schat, nog schat gij hem te kleen. Uit zodanig een edelen stam, uit zulk heldenbloed, is onze Jacques Arnaud, gesproten. Na zijnen akademisen loop te Neufchatel of Lausanne voleind te hebben, kwam hij in Holland; werdt na examinatie met alle lof en ruimte tot Proponent aangenomen, fungeerde enigen tijd als Preceptor, bij de Y 2 kin 339  kinderen van den Heer Bentink van Schoonheten, en wierd vervolgens den 2 augustus 1752, in plaatze van den door de gemeente zo zeer geliefden leraar J. J. Rambonnet, naar Utrecht vertrokken; in deszelvs plaatze met eenparigheid van stemmen tot Predikant in de walse gemeente te Kampen beroepen, en den 22 october daar aan volgende, door Daniel Louis Predikant te Zwolle, in zijnen dienst bevestigd. Na het ruime tijdvak van 41 jaren, het Kamper walse kuddeken met alle getrouwheid bestierd te hebben, verkreeg zijn Eerwaarde net emeritusschap, en ging omtrent een jaar daar na, op den 11 meij 1793 namelijk, in den ouderdom van 68 jaren den weg van allen vleesche, ten einde in de eeuwigheid het loon te ontvangen, door den Opper-Herder aan zijne getrouwe dienstknegten toegezegt. Jacques, zonder diepzinnig geleerd te zijn, verstond zijn theologisch sistema grondig, hadt veel hlstorise kundigheid, predikte somtijds vrij wel; was een braaf, deugdzaam mensch en godvrugtig; dan veel verdraagzaamheid, ten aanzien van andere gezindheden, moest men niet bij hem zoeken, inzonderheid was hij bitter tegens de Roomsgezinden , en zulks was niet te verwonderen, doordien zijne brave voorouders, onverdiend, door belijders van dat geloof, zo hevig waren bestreden en vervolgd. Voor het overige was Arnaud van geen ongezelligen aart, gaarn iemand dienst bewijzende, gul als men bij hem was. Hij is nimmer gehuwd geweest. Bossuet, Hist. Universelle, Tom. III. p. 20. Basnage, Hist. de la Religion Reform. Tom. II. p. 104, 105. Lettres sur les matieres du tems, Lett. VI. p. 93. Boijer, abregé de l'Histoire des Vaudois pag. 290. , Joh. Flor. Martinet, Kerk. Geschiedenis der Waldensen in de valeijen van Piemont, twede druk van 1775. Boekz., 1752. b. bl. 266. 542. 1793. a. bl. 597. ARNAUD (GEORGIUS d'), Hoogleraar in de Regtsgeleerdheid, oirspronglijk uit Frankrijk, wierdt geboren te Franeker in Friesland, den 16 september 1711. Zijn vader was Honorius d'Arnaud, zedert 1728 Predikant in de walse ge meen 140 ARNAUD. (GEORGIUS d')  ARNAUD. (GEORGIUS p') meente van die stad, en leefde nog in 1758, doch als Emeritus; zijne moeder Judith Elisabeth Couppé, was de dogter van Filippus Couppé, Gereformeerd Predikant te St. Hilaire in Poitou, en is te voren getrouwd geweest met Stephanus Pallardi. Georgius, de lage scholen doorlopen hebbende, wierdt Student te Franeker, en maakte snelle vorderingen in de fraaije letteren, onder Tiber. Hemsterhuis en Petrus Wesseling, den eersten Hoogleraar in de griekse taal, en den anderen in de historien en welsprekendheid. Vervolgens ging hij tot de beoeffening der regtsgeleerdheid over, en volgde daar in hoofdzaaklijk de lessen van Abraham Wieling. Ten einde zijne kundigheden te vermeerderen , bezogt hij het Hoge school te Leijden, en hoorde aldaar de lessen van verscheidene beroemde mannen. Te Franeker te rug gekeerd, wierdt hij in 1734 Doktor in beide de regten. Een jaar daar na, werdt hij door de Staten van Friesland tot Lector aangesteld; en in julij 1734, volgde hij zijnen meester Wieling op, als Professor ordinaris, die intussen naar Utrecht was beroepen; doch het heeft hem niet mogen gebeuren door het doen van ene ihwijdings redevoering, zig in die professie bevestigd te zien; want, na enigen tijd gezukkeld te hebben, verviel hij in ene slepende ziekte, die hem den 1 julij 1740 in het graf rukte, nog geen 29 jaren bereikt hebbende. De Hoogleraar T. Hemsterhuis heeft ene lijkrede over hem gedaan, doch die niet voor het jaar 1784 het licht heeft gezien, wanneer die, benevens nog enige andere Oratien van dien groten man, gevoegd bij enigen van den Hoogleraar L. C. Valckenaar , door laatstgemelden ter persse is bezorgd en uitgegeven. Veel hadt de geleerde wereld van dezen jeugdigen letterheld, kunnen verwagten; daar hij reeds om zo te spreken, in den aanvang van zijne loopbaan, zulke treffende blijken van verstand, geleerdheid en oirdeelkunde, door 't doen drukken van de volgende werken, heeft gegeven. 1. Specimen Animadversionum criticarumm ad aliquot Scriptores Graecos. Harl, 1728, in 8vo. 2. Lectionum Graecarum, lib. II. in quibus Graecorum scripta passum illistrantur & castigantur, imprimis Hesychii, Arati Y 3 The-  342 ARNHEM. ARNHEM. (JOHAN van} Theonis, Oppiani, et Apollonii Rhodii. Hagae Com. 1730, in 8vo. 3. De Diis n»ft^en, sive adsessoribus et conjunctis, commentarius. Hagae Com. 1732, in 8vo. 4. Disputatio de Jure Servorum apud Romanos. 1734, in 4to.. 5. Disputatio de iis, qui pretii participandi caussa, semet venundari patiuntur. 1739, in 4to. 6. Variarum Conjecturarum, lib. II.; in quibus passim jus Civile illustratur, et plurima Juris, aliorumque Auctorum, loca emendantur aut explicantur. Franeq. 1738. Leovard. 1744 in 4to. Dit werk kan men met meerder regt onder de letterkundigen , dan onder de regtsgeleerden rangschikken. Behalven dezen, heeft d'Arnaud nog enige stukken bezorgd voor de Miscellaneae, observationes criticae van Amsteldam; en de Heer Vriemoet verzekert, dat 'er nog verscheidene onuitgegevene werkjes van hem, onder den nu onlangs overledenen Utrechtsen Hoogleraar J. H. Arntzenius waren berustende, die men dagt dat door zijn Ed. in 't licht zouden zijn gegeven, gelijk dezelve, in 1767, te Utrecht, heeft uitgegeven, G. d'Arnaud, Vitae Scaevolarum. G. Stolle ad Heumannum P. 534. 535. E. L. Vriemoet, Athen. Frisiac. pag. 832. C. Saxi, Onomast. literar. Pars VI. p. 430, 431. Paquot, Memoir. litter. Tom. XVIII. p. 41-48. Fr. Jugler , Beytraege zur juristischen Biographie. I. Th.? bl. 262-268. ARNHEM, is de naam van een der oudste en alleredelste geslagten van Gelderland, zijnde hier van het laatste mannelijk oir geweest Johan van Arnhem, die geheel kinderloos is overleden. Van dit uitgestorven geslagt vindt men omslagtige tafels in Hoogstraten's Woordenboek, en bij A. Ferwerda, Nederlands Geslagt-, Stam- en Wapenboek. I. D. 1785. ARNHEM (JOHAN van) , Heer van Rozendaal tot Harsloo, enige zoon van Gerrit van Arnhem en van Theodora van Wassenaer van Duivenvoorden, werdt den 1 meij 1636 in 's Hage geboren, alwaar de oude Heer, wegens Gelderland sessie in de vergadering van Hun Hoog Mogenden hadt. De eerste tien jaren van zijn leven bragt hij in 's Hage door, waar na hij met zijne ouders naar Gelderland vertrok, en eerst te  ARNHEM. (JOHAN van) 342 te Arnhem, daar na bij een Predikant te Zoest, later te Wageningen, vervolgens op het Gijmnasium te Deventer, en ten laatsten aan het Hogeschool te Leijden, in alle oeffeningen en wetenschappen een jongman van zijn geboorte voegende, onderwezen werdt; Nauwlijks hadt hij 22 jaren bereikt, of hij werdt uit kragt zijner aanzienlijke geboorte, in de Ridderschap van de Veluwe beschreven. Negen jaren daar na , in 1667 begaf hij zig in den egt, met zijn volle nigte Janna Margareta van Arnhem, erfdogter van de vrije heerlijkheid Rozendaal; geboren den 12 december 1636, uit Robbert van Arnhem , Landdrost van Veluwe, en uit vrouwe Eringard Elisabeth van Dord , erfdogter van Rozendaal. Den 11 meij 1674, werdt Heer Jan, als lid van de Ridderschap, ordinaris Gedeputeerde van het Veluwen kwartier, den 11 februarij 1675 Rigter van Arnhem en Veluwenzoom, en den 9 februarij stelde Prins Willem de III hem aan, tot extraordinaris Raad in het Hof van Gelderland. De genegenheid van gemelden Prinse en deszelvs Gemalinne voor den Heer en Vrouw van Rozendaal, was zo groot, dat zij zig meermalen op dat aanzienlijk landgoed gingen verlustigen, en enigen tijd toefden; ook verzelde hij benevens zijne gemalinne, dien vorst en vorstinne in 1692 naar Engeland, alwaar zij zes weken verbleven. Geen minder gunst en liefde genoot hij van Arnhems burgerije, die 's mans deugden en braafheid van nabij kenden. Op den 15 augustus 1701, werdt hij door Koning William tot Landdrost van de Veluwe aangesteld; Het was ook met een smertelijke aandoening, dat hij het volgende jaar de dood van zijnen vorstelijken vriend en weldoener vernam; 't welk niet weinig wierdt vermeerderd, door de gevolgen die dezelve genoegzaam in de gantsche Republijk, en inzonderheid in Gelderland na zig sleepten. Te Arnhem koos men, ingevolge ene nieuwe keur uit de Gemeentelieden, twaalf stads Regenten, latende daar onder hem, benevens vijf van de oude Magistraat aanblijven, doch Rozendaal en de vijf andere Heren. bleven volstandig de verkiezing afkeuren, en de aanvaarding weigeren; en wanneer in 1707, wederom enige Heren werY 4 den  344 ARNOLDI. (JOHANNES) (KORNELIS) den voorbijgegaan, weigerde Rozendaal op nieuw, die post te aanvaarden, en volhardde daar in tot zijnen dood toe, welke op den 12 december 1716 voorviel, als toen zagtelijk en godvrugtig ontslapende, op het huis te Rozendaal in den ouderdom van 80 Jaren en 7 maanden, juist op den zelvden dag, dat zijne weduwe in haar 81ste jaar tradt, hebbende nog vijf jaren na dien tijd geleefd. Heer Johan was, gelijk in liet vorig Artikel reeds is gemeld, het laatste mannelijk oir van dit aanzienlijk geslagt, stierf ook kinderloos, en werdt ingevolge zijne begeerte, zonder enige pragt in de kerk van Velp begraven. Hoe veel bezigheid de bijzondere Staatsambten ook aan dezen groten man verschaften, wist hij evenwel dagelijks uren af te snipperen, om zig in de fraaije wetenschappen te oeffenen; onder anderen bezat hij ene uitgebreide kennis in de landmeet- en bouwkunde, ook was hij zeer ervaren in de gronden van den gereformeerden godsdienst, en beoeffende die met allen ijver; verders vondt hij smaak in de digtkunde, en slaagde daar somwijlen niet ongelukkig in, waar van zijne in 't licht gegevene werken ten bewijze strekken; als inzonderheid: Betragtingen over bet Lijden van Jesus Christus. Arnhem 1695. in 4to. Geachten en Gedichten/ met platen. Leijd. 1707. in 4to. ARNOLD , zie ARNOUD. ARNOLDI (JOHANNES), geboren te Franeker, zijnde de jongste zoon, van den Professor Niklaas Arnoldi, en deszelvs twede huisvrouwe Anna Pybinga; is geweest Advokaat voor 't Hof van Friesland, en huwde met Taetske Tania, bij wie hij twee kinderen heeft verwekt; het oudste ene dogter Anna genaamd, is getrouwd geweest met Gerard van Velsen Predikant te Harlingen, en het jongste, een zoon Siricus Arnoldi, die Predikant te Belkum is geweest. Johannes ging den weg van alle vleesche in 1695. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 420. ARNOLDl (KORNELIS), of ARNOLDUS CORNELISZ., is  ARNOLDI. (MARTINUS) in het jaar 1547 te Delft van eerlijke ouders geboren, wier geslagt Storm van 's Gravezande wierdt genaamd. In zijn jeugd werdt hij van zijne ouders buiten 's lands ter studie besteld, om tot het predikambt der Gereformeerde godsdienst zig te bekwamen; zijn eerste beroep na dat hij zijne letteroeffeningen hadt Volbragt, was te Frankendaal. Toevallig in 1573 in zijn geboortestad gekomen zijnde, om een bezoek aan zijne ouders te geven, wierdt hij in die gemeente tot Predikant aangesteld, en is na de bewilliging van. die van Frankendaal, in genoemde stad als gewoon Leraar verbleven tot aan zijn dood, welke op den 5 junij 1605 voorviel, hebbende hij den ouderdom van 58 jaren bereikt; en zijnde hij de derde Predikant geweest, die aldaar na de invoering van den hervormden godsdienst, is beroepen geworden. Van hem zijn enige schriften, als ook 's mans afbeeldzel, na het schilderij van den beroemden Mierevelt geprent, in 't licht gekomen. Arnoldi was een man, van een uitmuntend verstand en doordringende welsprekendheid , daarenboven ijverig in het voorstaan en bevorderen van.den godsdienst, altijd nedrig van zig zelven denkende, zo dat hij niet alleen de Kerk van Delft door zijn voorbeeldig leven heeft gestigt, maar teffens ook de gezamentlijke gereformeerde gemeentens van Holland tot een sieraad verstrekt, waar door hij zijn ambt met veel nut bediende. Hij was ook onophoudelijk werkzaam in het beslegten van velerleije kerkelijke geschillen, zo dat hij in het Sijnode nationaal in 1591 te Middelburg gehouden, en in meer andere Kerkvergaderingen, veeltijds de plaats van voorzitter bekleedde. Beschrijving der stad Delft, in folie, 1729. bl. 708. ARNOLDI (MARTINUS), geboren te Franeker, een zoon; Van den Professor Niklaas Arnoldi en van zijne twede huistrouwe Anna Pybinga ; is geweest Advokaat voor den Hove van Friesland, Landschaps Bouwmeester en Schepen van Leeuwarden. Twemalen is hij gehuwd geweest, zijne eerste vrouwe was Maria Taekama , ene dogter van Tiberius TaekaY 5 ma 345  346 ma Burgemeester te Leeuwarden, en lid van de Gedeputeerde Staten van Friesland; de twede is geweest Jetske Tania, dogter van Sierk Tania, Vroedsman en Schepen te Leeuwarden; verscheidene kinderen heeft Martinus bij zijne beide vrouwen verwekt, waar van slegts maar een zoon bij zijn dood die in 1699 voorviel, aanwezig was, Niklaas genaamd. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 419; ARNOLDI (MICHIEL), geboren te Franeker, mede een zoon van den Hoogleraar Niklaas Arnoldi , en zijne twede huisvrouwe Anna Pybinga; was een man van uitmuntende geleertheid , en wierdt na zijnen akademisen loop voleind te hebben, tot Doktor in de Godgeleertheid gepromoveerd; eerst is hij Predikant geweest te Menaldum, wierdt in 1683 te Harlingen beroepen, in 1693 te Leeuwarden, in 1697 te Utrecht, en eindelijk in 1703 te Haarlem, alwaar hij op den 28 maart 1738 overleden is. Hij is getrouwd geweest met Sjouwkje Taekama , ene zuster van Maria Taekama huisvrouwe van zijnen broeder Martinus, hebbende bij haar drie zonen en ene dogter verwekt. Van 's mans letterarbeid, is in druk uitgegeven: Codex Talm. Tamid: de Sacr: Jugi, versione et commentario illustratus, eerst te Franeker in 1680 uitgegeven , en vervolgens ingelijfd in de Mischna van Surenhusius , Tom. V. Voorts Christelijke Bedenkingen / Harling. 1687. in 12o. en Lijkreden op Prins Hendrik Kasimir, Leeuw. 1697. in 4to. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 419, 420. ARNOLDI (MICHIEL), zoon van den bovenvermelden Haarlemsen Predikant van den zelvden naam, en Sjouwkje Taekama ; is eerst Predikant geweest te Brandwijk , een dorp niet verre van Dordrecht gelegen, en vervolgens te Harderwijk, alwaar hij den 12 october 1751 is overleden, in den ouderdom van 51 jaren, zijnde nimmer gehuwd geweest. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 420. Boekz., 1751. b. bl. 66. ARNOLDI (NIKLAAS), een zoon van den Haarlemsen Predikant Michiel Arnoldi , en Sjouwkje Taekama , is ge weest ARNOLDI. (MICHIEL) (NIKLAAS)  ARNOLDI. (NIKLAAS) 347 weest Schout over een district nabij Haarlem, waar onder zes dorpen behoren; hij stierf in 1751. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 420. ARNOLDI (NIKLAAS), een zoon van Martinus Arnoldi en Jetske Tania, is geweest Raad, Secretaris en Thesaurier van den Prince Erfstadhouder te Leeuwarden; ook President van het Krijgsgeregte der Friesse en Nassauwse regimenten; eerst Secretaris, daar na Schepen, en vervolgens meermalen Burgemeester der stad Leeuwarden, heeft ook verscheidene staatscommissien bekleed. Hij is gehuwd geweest aan Basbara Knock, ene dogter van Arnoud Knock Raadsheer in 't Hof van Friesland, waar bij hij twee zoons en een gelijk getal dogters heeft verwekt, die alle voor hem zijn overleden, waar van nogthans de oudste dogter is gehuwd geweest, aan den Ontvanger der boelgoederen te Leeuwarden P. Wielinga , en de jongste aan H. Knock Predikant te Rotterdam, die een zoon bij haar heeft verwekt, Niklaas Arnoldi Knock genaamd, ook reeds overleden; zijnde zeer beroemd geweest, wegens zijne grote bedrevenheid in de muzijk, en bijzonder al wat het orgelwerk betreft. Arnoldi was een man van een bijzonder schrander oirdeel, veel belezenheid, en die ongemeen op goede orde gesteld was, voorts vriendelijk en verpligtende in de dagelijkse verkering. Hij stierf in een hogen ouderdom, in het jaar 1775. Zie ook, E. L. Vriemoet, Athen. Fris. p. 419. ARNOLDI (NIKLAAS), Hoogleraar in de Godgeleertheid te Franeker; de stamvader van alle de Arnoldi's hier te lande, wierdt geboren te Lesna een stad in Polen, den 17 september 1618. Zijne moeder die weduwe was geworden, toen hij nauwelijks den ouderdom van drie jaren hadt bereikt, droeg alle mooglijke zorg voor zijne opvoeding, en schikte hem tot de letterkunde; de eerste beginzelen van onderwijs genoot hij in zijne geboorteplaats, onder den geleerden Cominius. De ouderdom van 15 jaren bereikt hebbende, werdt hij door de Sijnode van Astrotog, ingevolge de Poolse kerkinstelling, tot Klerk  348 Arnoldi, (niklaas) Klerk Bevorderd. In 1635 werdt bij naar Dantzig gezonden en drie jaren later, keerde hij naar Polen te rug, ten einde zig verder in de godgeleerdheid te oeffenen. In 1639 vertrok hij als bestuurder der latijnse scholen naar Podolie, en werde teffens aldaar Huis-Predikant bij een voornaam heer. Dan zijne bekwaamheid al langs hoe meer rugtbaar wordende, verschafte men hem gelegenheid, dezelve op een Hogeschool verder aan te kweken. In 1641 deedt hij ene reis naar de Nederlanden, kwam te Franeker, én maakte aldaar grote vorderingen door het onderwijs van zijnen landgenoot Maccovius, als mede door de lessen van den vermaarden Coccejus. Van daar begaf hij zig naar Groningen, Leijden en Utrecht, en keerde in 1643 naar Franeker te rug; hier tot in het volgende jaar getoefd hebbende, reisde hij naar Engeland, doch door de koninglijke troupen verhinderd wordende, te Oxfort te komen, trok hij te voet naar Cambridge, alwaar hem egter belet werdt lessen te horen, doordien alle de Hoogleraars in de godgeleerdheid gevangen gehouden werden. Hij keerde dus naar Franeker te rug, ving aan te prediken, en voldeed daarin, in de nederduitse tale zo wel, dat hem afgeraden werdt naar Polen te rug te keren; vervolgens tot den predikdienst bekwaam gekeurd, begaf hij zig kort voor zijn beroep tot Predikant te Beetgum, in 1645 in egt met jonkvrouwe Remigia Van Nitzen, dogter van Carolus van Nitzen; deze stierfin 1652 , en onze Arnoldi heeft geene kinderen bij haar verwekt. In 1651 werdt hij de opvolger te Franeker van zijnen leermeester, Joh. Coccejus; en In 1653 trouwde hij ten tweedenmale, met Anna Pysinga dogter van Wibrandus Jacobus Pybinga, Burgemeester te Franeker, en Elisabeth van Ghemmenich , dogter van Paulus van Ghemmenich, Secretaris van genoemde stad; bij deze vrouwe teelde hij negen kinderen, vijf zonen en vier dogters, waar van 'er slegts vier tot volwassenheid zijn geraakt. Met grote vlijt, heeft Arnoldi zijn ambt als Hoogleraar tot aan zijnen dood toe bekleed, welke voorviel op den 15 october 1680. Zijne nagedagtenis werdt gevierd in ene Oratie door zijnen ambtgenoot, J.  ARNOLDI. ARNOUD. ARNOUT. 349 J. a Marck ; ook verstrekken zijne nagelaten werken, tot getuigenis van zijne bekwaamheid en naarstigheid; men vindt 'er ene optelling van bij E. L. Vriemoet, Athen. Fris. pag, 421, 422. Bayle, Diction. ed. de 1730. Tom. I. pag. 350, 351. ARNOLDI (SIRIGUS), kwam ter wereld in 1694, was een zoon van den Advokaat Johannes Arnoldi en Taetske Tania; wierdt na zijne akademische studien te Franeker volvoerd te hebben, in 1715 Predikant te Oostermeer en Eestrum; vervolgens in 1720 te Belkum, alwaar hij den Euangeliedienst tot in 1765 heeft waargenomen, zijnde om lighaams zwakheid als toen emeritus geworden, na welken tijd hij nog geleefd heeft tot op den 23 october 1771, als wanneer hij is overleden te Leeuwarden, aan het huis van zijnen vollen neef de Burgemeester Niklaas Arnoldi. E. L. Vriemoet, Athen, Fris. p. 420, Boekz., 1771. b. bl. 645, 646. ARNOUD of ook ARNOLF de GROTE, was de zoon van Boudewyn den kalen, derde Graav van Flaanderen. Hïj volgde zijnen vader op in het regeringsbestier; egter hadt die ten behoeve van zijnen tweden zoon Adolf, Kamerik, Bologne, St. Pol en Gimes , onder de naam van Graavschap van Bologne van zijne staten afgezonderd, om die voor altoos van de Graven van Flaanderen ter leen te houden. Arnoud de regering gedurende den tijdkring van 40 jaren met de grootste voorzigtigheid en ten genoegen van zijne onderdanen bestierd hebbende, nam in 958, zijnen zoon Boudewyn, dien hij bij Aleid dogter van Heribert, Grave van Vermandois verwekt hadt, te hulp. Gemelde Boudewyn overleed in 961, en drie jaren later stierf ook Arnoud, die jaren lang, deerlijk met het graveel was' gekwek geweest. Zijne afbeelding is door J. Meyssens in 1663 te Antwerpen kunstig in 't koper gebragt. O. de Wree, Zegelen der Graven van Vlaanderen, bl. 2 en 3. ARNOUT, van Monnikkendam geboortig, is geweest Abt van Lenin in het Mark van Brandenburg, en naderhand in 1467  350 1467 van Bergen, van de kloosterorden der Cistersiensers. Hij werdt ten behoeve van zijne orden naar Rome gezonden, en hij schreef daar ter plaatze verscheidene godsdienstige werken; men wil dat hij in 1490 zoude overleden zijn, Car. de Visch , Biblioth. Cisterc. ARNOUT, van Lens gebijnaamd, daar zijne familie van afkomstig was, is een Geneesheer en beroemd Wiskunstenaar geweest, en leefde in de XVIde eeuw. Hij is geboren te Belliolane, een dorp nabij Aath in Henegouwen. Arnout hadt een broeder Johan van Lens genaamd, die leraar in de Godgeleertheid was op de Hogeschool te Leuven. Arnout reisde naar Muscovien, alwaar men grote achting voor zijne geleertheid betoonde; inzonderheid hieldt de Czaar waar hij lijfarts van was, ongemeen veel van hem. Na dat hij in 1565 een reis naar de Nederlanden hadt gedaan, om zijne naastbestaanden te bezoeken; wierdt hij in 't jaar 1572, bij de verovering van Mokam door de Tartaren, vermoord. Hij heeft verscheidene voortreffelijke werken geschreven; als onder anderen: Isagoge in Geometrica elementa Euclides. Valer. Andr., Bibl. Belg. Vossius, de Scient. Mathem. cap. 57, ? 17, ARNOUT, .bijgenaamd van Rotterdam of van Holland, om dat hij te Rotterdam geboren was, is geweest reguliere Kanunnik van de orden van St. Augustinus, en leefde in de XVde eeuw. Hij was leraar van beide de regten, en ten einde zig in de burgerlijke en geestelijke regtsgeleerdheid grondig te oeffenen, hadt hij de lessen van de voornaamste Professoren in die wetenschap te Padua en Bologne bijgewoond. Hij liet verscheidene werken na; als onder anderen: Remissorium Juris civilis et canonici; Lectura super Constitutionibus Benedicti XII; Canonicalis expositio in regulam S. Augustini, etc Arnout stierf den 31 augustus 1442, in het klooster Groenendaal bij Brussel, in het welk hij het monniksgewaad hadt aangetrokken. Valer. Andr. , Biblioth. Belgica. ARNTZENIUS (JOHANNES), Hoogleraar in de geschiedkunde, welsprekendheid en digtkunde te Franeker, wierdt We ARNOUT. ARNTZENIUS. (JOHANNES)  ARNTZENIUS. (JOHANNES HENRICUS) 352 Wezel geboren in 1702; hadt tot vader Henricus Arntzenius, eerst Rector en Schoolvoogd te Wezel, vervolgens te Arnhem, en laatstelijk te Utrecht, alwaar in 1728 is overleden. Onze Johannes , bevlijtigde zig met veel naarstigheid in het beoeffenen der talen, fraaije wetenschappen en regtsgeleerdheid, eerst te Utrecht van 1718 tot 1725, onder de Hoogleraars Drakenborg en Duker, en vervolgens nog twee jaren te Leijden, de verstandige lessen horende van Petrus Burman , Sigeb. Haverkamp en meer andere voorname mannen. Op den 1 julij 1726 werdt hij tot Doktor in beide de regten verheven, en kort daar op tot Rector der latijnse scholen te Nijmemegen aangesteld; in welk Gijmnasium hij op den 9 maart 1728 de waardigheid verkreeg, van Hoogleraar in de geschiedkunde en welsprekendheid. In 1742 beriepen hem de bezorgers van Frieslands Hogeschool, in de plaats van Petr. Burman jun. tot Hoogleraar in de geschiedkunde en welsprekendheid, welke post hij op den 28 september deszelven jaars met ene plegtige redevoering aanvaardde, en waar bij nog de tijtel van Professor in de digtkonst werdt gevoegd. In zijne laatste jaren sleet hij een zukkelend leven, en overleed in 1759, nalatende een zoon en twee dogters. Hij heeft enige latijnse Autheu ren met aantekeningen verrijkt. E. L. Vriemoet, A then. Fris. p. 846, 847. Jo. Christo. StrodtmaNnus, in Renes gelehrtes Europa/ Part. VII. p. 577-586. C. Saxi, Onom. liter. Pars VI. p. 387. ARNTZENIUS (JOHANNES HENRICUS), zoon van Johannes, geboren te Nijmegen in 1735. Na zijne letteroeffeningen allerloffelijkst volbragt te hebben, wierdt hij op den 9 november 1759 tot Rector en Gijmnasiarch te Leeuwarden aangesteld; vervolgens in meij 1774 te Zutphen, met bijvoeging van de tijtels van Professor- en Bibliothecarius; op den 8 december 1774, aanvaardde hij met ene plegtige redevoering: de legibus quibusdam Regiis, civilis apud Romanos sapientias fonte, de professie in de regtsgeleerdheid op de Hogeschool van Groningen: Na aldaar 14 jaren met zeer veel lof en ijver  532 ijver de Bataafse jeugd in de regten onderwezen te hebben ; deedt hij op den 15 september 1788, als Professor Juris Civilis & Historiae Juris, te Utrecht zijne inaugurele Oratie: de optima Antecessoris Juris Romani forma, in Gerardo Noontio, Noviomago, spectata. Na hier enen arbeidzamen tijdkringvan omtrent 9 jaren doorlopen te hebben, werdt hij door ene galkoorts aangetast, die hem in den ouderdom van 62 jaren, op den 7 april 1797 in het graf rukte. Onze Hoogleraar was een doorgeleerd man, fijn van oirdeel, vlug van vernuft, sierlijk digter, en een bijzonder schrander criticus; voorts vriendelijk, verpligtende, buitengemeen werkzaam en van ene aangename verkering. Behalven zijne Oratien en Dissertatien, heeft hij in 't licht gegeven Miscellanea, te Utrecht, 1765. in 8vo., en Institutiones Juris Belgici, 2 Tom. in 8vo., voorts den Sedulius en Arator, beide Christen Poëten, met zijne aantekeningen verrijkt, en eindelijk zijn wij aan zijne vlijt verschuldigd, de schone editie van de Panegyrici veteres, cum notis & animadversionibus Virorum eruditorum, maximsm partem integris, quibusdam selectis , suas addidit, 2 Tom. in groot 4to. te Utrecht, in 1790 en 1797 bij Wild en Altheer gedrukt. Twemalen is Arntzenius gehuwd geweest, zijne eerste vrouwe was ene dogter van Hendrik Cannegieter, in leven Hoogleraar en Rector te Arnhem, en zuster van den Franeker Professor Hermannus Cannegieter. Voor ene twede vrouwe heeft de Hoogleraar gehad, Maria Beatrix, ene dogter van F. H. Exalto d'Almaras , Predikant te Rekken en Vreden in Gelderland; hij heeft verscheidene kinderen bij dezelve verwekt; en zij is ruim vijf maanden na haren egtgenoot, op den 14 september 1797 namelijk, aan ene galziekte, in den ouderdom van 54 jaren overleden. Hij heeft drie zonen nagelaten. ARNTZENIUS (OTTO), Rector te Amsteldam, broeder van Johannes en oom van Johannes Henricus, is geboren te Arnhem in 1703. Na zijnen akademischen loop met roem van naarstigheid voloragt te hebben, werdt hij beroepen tot Rec ARNTZENIUS. (OTTO)  ARTEVELD. ARTISCHOFSKY. 353 Rector der latijnse scholen te Utrecht, vervolgens te Gouda, naderhand te Delft, en eindelijk, te Amsteldam, alwaar hij door het uitgeven van verscheidene werkjes en verhandelingen in tijdwerken geplaatst, doorstralende blijken van zijne geleerdheid en oirdeelkunde heeft gegeven. Hij stierf in 1763. C. Saxi, Onom. liter. Pars VI. p. 522. ARTEVELD (JACOBUS van), geboren te Gent in Flaanderen, heeft zig in de geschiedenissen van de XlVde eeuw zeer beroemd gemaakt. Van handtering was hij een brouwer en koopman, en bezat een vaardigen en ondernemenden geest; waar door hij in Flaanderen, ene bijna volstrekte heerschappij uitoeffende, en onder het regeringsbestier van Filips van Valois, niet weinig spels veroirzaakte. Gedurende enigen tijd hadt hij zig aan het Hof van Frankrijk opgehouden, en trouwde daarna de weduwe van enen brouwer; voorts was hij een intriguante knaap, die briefwisseling hieldt genoegzaam in alle de steden van Flaanderen; en sterk overhelde naar de zijde van Eduard den III, Koning van Engeland, wiens zoon hij tragtte tot Graav van Flaanderen te doen vei kiezen; doch dit brak hem zuur op, doordien zijne stadgenoten hunnen wettigen Graav niet willende verstoten, zijnen aanslag niet wilden instemmen, en toen hij zulks met geweld zogt door te zetten, dood sloegen. Hij liet een zoon na, Filips genaamd, die minder verstand en moed dan zijn vader, doch meerdere rijkdommen bezat. Deze stelde zig in 1381 aan 't hoofd der oproerige Gentenaars, die een leger van bijna 60000 mannen hadden weten bijeen te krijgen, en daar mede Graav Lodewyk den III, bijgenaamd de Manhaftige, naar hunne pijpen te doen danssen, doch deze nam zijn toevlugt tot Koning Karel een VI, en deze jonge vorst versloeg in den veldslag bij Rosebeek, 40000 Flamingen, waar onder zig ook Filips van Arteveld bevondt, Annales de Flandre. Froissart, Hist. de Charl. VI. C. Custis, Jaarboeken der stad Brugge. ARTISCHOFSKY (KRISTOFFEL), denkelijk, een Polak van geboorte, diende in de jaren 1635 en 1636 de NederI. Deel, Z land-  354 ARTOIS, (JAKOB van) landse Westindische Maatschappij, in de hoedanigheid van Kollonel; en 't was door zijn beleid en dapperheid, dat de meeste Brazilianen werden t'ondergebragt. Het grootste deel van Brazil nu overmeesterd zijnde, vondt de vergadering van negentienen hier te lande, raadzaam, enige meerdere manscbap derwaarts te zenden, en het opperbewind over 't landschap enen man van aanzien op te dragen. Graav Joan Maurits van Nassau boodt zig hier toe aan. De maatschappij droeg hem de landvoogdij van Brazil op, voor den tijd van vijf jaren, op ene wedde van 1500 guld. ter maand, en enige andere voordelen. Hij begaf zig in october scheep, nevens 3000 knegten, en landde in januari 1637, op de rede van Fernambuk, Terstond na zijne aankomst, bereide hij zig tot enen togt tegen den vijand. In maart overweldigde hij de sterkte Parason en sloeg de Portugezen, die zig hier omtrent gelegerd hadden. Toen onderwierpen zig wederom een merkelijk getal Brazilianen. Graav Joan Maurits orde gesteld hebbende op de regeringe, zondt in junij enige schepen naar de kust van Guinea om de sterkte St. George d'Elmina te bemagtigen't welk in augustus gelukte. Na de wederkomst dezer schepen in Brazil, overmeesterde hij voor 't einde des jaars, nog ene landstreek in dezen oord; 't welk hem den weg baande tot de onderneming op de Bahia, in 't voorjaar van 1638, die nogthans kwalijk uitviel. De Landvoogd hadt geen volks genoeg bij der hand, om den toevoer naar Olinda te beletten. Artischofsky, middelerwijl herwaarts gekeerd , werdt op 't einde des gemelden jaars, in staat gesteld, om een regiment van 1600 mannen op te regten, waar mede hij eerlang. naar Brazil onder zeil ging. Doch hier gekomen, raakte hij in geschil met den Landvoogd, die hem van zijn ambt verliet; waar na hij wederom naar Holland keerde. Wag., Vaderl. Hist. XI. D. bl. 246 en 247. ARTOIS (JAKOB van), geboren te Brussel, in 1613, is een zeer verdienstelijk landschapschilder geweest. J. C. Weyerman getuigt , honderde stukken van desen Artois gezien te heb-  ARTOPAEUS. ARTVELD . 355 hebben, alle groots geordonneert, de stammen en takken der bomen konstig getekend, de bladers wonderlijk aardig geslagen, de verschieten allernatuurlijkst op derzelver behoorlijken afstand geplaatst, en het azuure uitspanzel benevens de rollende wolken, wonderschoon gekleurd en heerlijk geschilderd. David Teniers , heeft verscheidene van die landschappen met beelden, dieren en vogels gestoffeerd, die aan de konstkenners zeer wel voldoen, dewijl 'er ene ongemene overeenstemming heerscht, in de wederzijdsche schildertrant dier beide konstenaren. Onze Artois won zeer veel geld met zijne penselen, want hij was vaardig in het schilderen, stout in een brave som te bedingen voor zijne konst, en prompt in de betaling te vorderen , en egter heeft hij niets van belang nagelaten. Vele Vorsten en andere doorlugtige personaadjen , kwamen hem dikmaals bezoeken, en dan was Jakob gul in het trakteren, en hij onthaalde hen op een deftige wijze, en gedagt schijnt wel niet aan de spreuk, dat daar die vlam valt, de bladers verzengen en de vrugten afvallen. Een jammer wordt 'er gemeld van zijne konsttaferelen, en dat jammer bestaat daar in, dat 'er weinig verandering is te zien op zijne stukken, zijnde die alle meer dan eens herschilderde gezigten uit het bosch van Soignij buiten Brussel. De dag van zijnen dood is ons niet gebleken. j. C. Weyerm., Leven der Schild. II. D. bl. III. ARTOPAEUS (FRANCISCUS), ook Tolensis of Pistorius, in 't nederduits de Bakker genoemd, is geboren op 't eiland Tholen, onzeker waar ter plaatze aldaar, en was reguliere Kanunnik der Augustiner Orden, en Onderprior op den Berg van St. Agnes, bij Zwol; doch werdt gelast, daar van daan te vertrekken met alle de anderen, in 't jaar 1570. Hij heeft verscheidene stukken geschreven, waar van men de optelling bij de volgende Schrijvers vindt. Valer. Andr. , Bibl. Belg. P. de la Rue , Geletterd Zeeland, bl. ARTVELD (ANDRIES van) , was een geboren AntwerZ 2 pe-  penaar, een uitnemend fraaij Zeeschilder, die konstelijk de bulderende tempeesten , en het zwalpen der ruisende ba-, ren, wist uit te drukken, en op ene kloeke wijze te schilder ren, J. C, Weyerman, Leven der Schilders. II. D.bl. 5. Arundine (JOHANNES de) of JOHAN van RIET, een Flaming, geboren te Brugge. In de orden der Karmeliten getreden zijnde, werdt hij door zijne naarstigheid bevorderd tot Leraar in de theologie; en in die waardigheid oeffende hij zig zo vlijtig, dat hij de ervarenste zijner tijdgenoten werdt, en tot den eeretrap van Prior in het konvent te Utrecht opklom; vervolgens werdt hij Bisschop van Usbith, als mede Wijbisschop en Vikaris in 't Kerkelijke, zijnde daar toe gekozen door Bisschop David van Bourgondien. Hij overleed te Utrecht, den 23 julij 1497, en werdt in 't koor der Karmeliten kerk begraven. Hij heeft enige latijnse werken geschreven. Valer. Andr. , Bibl. Belg. . ASCH JANSZ. (PIETER van), geboren te Delft in 1603, is een goed Landschapschilder geweest, inzonderheid in kleine stukken; dewijl hij niet veel tijd om te schilderen kost afzonderen , als die op ene andere wijze zijne hoog bejaarde ouders moest bezorgen , zijn zijne stukken zeldzaam maar egter deugdelijk. Beschrijving van Delft, in folio. bl. 789. J. G. Weyerman, Leven der Schilders. II. D. bl. 24. ASCONIUS, zoon van Tabbo , gehouden voor den eersten Hertog van Friesland, een vredelievend vorst, meer gezet op de jagt en het schieten van vogelen, dan op het vernielen van menschen. Nimmer randde hij iemand aan , en van oorlog horende, rustte hij niet voor dat hij partijen tot vrede hadt overgehaald. Dus luikte de regering onder zijn bestier hoe langs hoe meer in welvaart op, en de ingezetenen door zijn loffelijk voorbeeld aangevuurd, beijverden met vlijt den akkerbouw; hij zelv' timmerde tot gerief der ingezetenen, hetene dorp voor het andere na; gelukkig zoude het zijn geweest, indien zijne rust niet ware gestoord geworden. Dan vreem ARUNDINE. ASCH JANSZ. ASCONIUS.  ASEWYN of AESWYN. 357 vreemde voorspoken schenen aan te kondigen, dat hem onheilen nakende waren; het rode Klif aan 't uitwerpen van vuur en vlam, rook en smook, damp en stank, agt volle dagen na malkander, uit een put die men groef een halve mijl van Staveren, borrelde zulk een verbazend geweld zoutwater op, dat alle de omliggende velden onderliepen, en drie jaren lang onvrugtbaar bleven enz. Men wil dat Asconius kort hier na en wel in het jaar 173 overleden is, vier zonen nalatende. De twee oudsten Adelbold en Titus, volgden den vader in 't gebied, doch storven zonder kinderen; de derde Richold, liet enen zoon na, met name Ubbo, die na dode van zijnen oom Titus, Hertog wierdt; Radbood de vierde zoon, zette zig in Westfriesland neer, waar van men wil, dat hij een koningrijk oprigte, Maar die deze vorsten in hunne schriften dus opgeven , kunnen ze met geen andere schrijvers bewaarheden, dan And. Cornelius, Occo Scarlensis, Vlieterp, Suffridus Petri; B. Furmerius, en de zodanigen, welke hun hebben nageschreven. De drie eersten zijn op verre na de geloofwaardigsten niet; ja zij staan bij Ubbo Emmius en gelijksoortige brave Schrijvers, voor fabeldigters te boek. Suffridus Petri en Bernardus Furmerius zijn geleerde en belezene mannen, welsprekende ook en net van taal; maar de blinde liefde voor hun vaderland en voor de oude geschiedenissen, heeft hun verstand en oirdeel zo zeer beneveld, dat zij, in 't lezen en beschrijven der Friesse oudheden, alle oirdeelkunde schijnen vaarwel gezegd te hebben. H. van Rhyn, Kerkl. Oudh. van Friesland. II. D. bl. 362. ASEWYN of AESWYN, en ook wel AESWEN, is de naam van een adelijk geslagt, dat eertijds in Gelderland, en naderhand in 't Stigt van Utrecht gebloeit heeft. Ridder Gerhard van Asewyn hieldt de zijde van Eduard tegen zijnen broeder Reinout in Gelderland, omtrent het jaar 1360. Reinier of Reinoud was het, die Frederik van Blankenheim Bisschop van Utrecht die stad ontzeide, ter oirzake van Gysbert, oudsten zoon van Buren. Z 3 Wil-  338 Willem van Asewyn, was in de jaren 1493 en 1494 Marschalk van Hertog Karel van Gelder; in 1499, werdt hij erfhofmeester genaamd. Hij hadt ter vrouwe genomen Elizabeth van Haeften, vrouwe van Varik, dogter van Here Walraven, Heer van Haeften, Heluwe en Herwijnen, wier moeder was Adelise van Herwynen', en van Henrica, vrouwe van Varik, wier moeder was Sofhia van Aller van Stoutenburg. Deze Elizabeth hadt te voren nog twee mannen gehadt, den eersten Johan van Broekhuizen, Heer van Weerdenburg en Amersoijen, Ershofmeester der landen van Gelre; den tweeden, Gerard van Flodorp , Erfvoogd van Roermonde, en heeft hij alle drie kinderen nagelaten. Haar derde man, Willem van Asewyn, heeft bij haar geteeld Reinier , die aanstonds volgen zal, voorts Gerrit , Willem en Hendrika, welke laatste getrouwd zijnde met Zewe van Dord, nagelaten heeft .Elizabeth van Dord, vrouw van Jan van der Hooft, Marschalk van den Hertog Karel van Gelder, na wiens dood zij hertrouwde met Oswald , uit het geslagt der Heren van Wassenaar, Graav van 's Herenberg, Heer van Boxmeer, Homoet, Heel, Bijlandt enz. Reinier van Asewyn, zoon van Willem en Elizabeth voornoemd, heeft als Lid der Ridderschap van het Nijmseegse Kwartier, in 1538 het verdrag ondertekend, aangegaan tussen Hertog Jan van Kleef, en Hertog Karel van Gelder. Hij trouwde Agnes van Gent, dogter van Willem, Heer van Meerwijk, daar hij bij gewonnen heeft Reinier die volgt. Reinier van Asewyn, zoon van Reinier en Agnes voornoemd, trouwde sophia van Broekhuizen, dogter van Eustaas, wier moeder was uit het geslagt van kock van Opynen, en van Cornelia van Wyhe, wier moeder was Geertruid van Tengnagel ; door welk huwelijk hij de goederen van Brakel en Langerak bekwam. Hij heeft bij haar gewonnen Reinier, van wien aanstonds volgen zal; Agnes, getrouwd met Florens van den Bongaart, Heer van Nijenrode, een zoon van Beernt en Isabella Turk, vrouw van Nijenrode; Aarnt en Eustaas, waar van naderhand gesproken zal worden. rei        ASEWYN of AESWYN. 359 Reinier van Asewyn, Heer van Brakel, zoon van Reinier en Josina voornoemd, trouwde Machtelt van Ysendoorn, vrouwe van Sterkenburg, dogter van Antonis, wiens moeder was Oda van Amstel van Mynden , en van Otsche van Tuyl Van Bulkestein, wiens moeder was Machtelt van Mathenes , door welk huwelijk hij de Riderhofstad Sterkenburg erfde. Hij heeft bij haar verwekt; 1. Reinier; zonder kinderen overleden; 2. Antonis, die aanstonds volgen zal; 3. Odilia, getrouwd met Adriaan VAN Mathenes, Heer van Riviere en van Opmeer, zoon van Jan; wiens moeder was Adriana van Duivenvoorde, en van Florentina van Kuilenborg, vrouw van Opmeer, wiens moeder was Agatha van den Kousster, vrouwe van Alkemade; Eu- 5. staas, , Heer van Wesenthorst, die in het jaar 1613 trouwde met Maria van Oostrum, dogter van Jan Kastelein te Woerden, wiens moeder was Maria Spruit van Kriekenbeek, en van Alyd van Renesse, dogter van Gerard, Kastelein van Woerden, wiens moeder was Geertruid van der Haan; 6. Everhard, zonder kinderen te Oostende overleden. Antonis van Asewyn, Heer van Brakel en Sterkenburg, zoon van Reinier en Machtelt voornoemd, trouwde Geertruid van Aldenbockum, bij wie hij verwekt heeft, 1. Anthonis , die aanstonds volgt; 2. Adriana, getrouwd met Jacob van Baaren , Heer van Harmelen, zoon van Hendrik , wiens moeder was Theodora van Zuilen , vrouw van Harmelen, en van Johanna van Zuilen van Nyvelt, wiens moeder was Katrina van Weerdenburg; 3. Agnes, getrouwd met Kornelis van Bronkhorst tot de Poll, Ambtman van de Over-Betuwe. Deze Anthonis wierdt in 1618, wegens de Ridderhofstad Sterkenburg, beschreven in het lid der Edelen 's Lands van Utrecht; en is overleden den 2 februarij 1642. Anthonis van Asewyn, Heer van Brakel en Sterkenburg, zoon van Antonis en Geertruid voornoemd, trouwde Margareta Turk, bij wie hij naliet ene dogter, Antonetta, die aanstonds volgt. Hij stierf omtrent den jare 1647 of 1648Z 4 An-  865 ASINGA ENTES. ASKUE. (GEORGE) Antonetta van Asewyn, Vrouwe van Brakél en Sterkenburg, erfdogter van Anthonis en Margareta voornoemd; zij trouwde met Gysbert van Mathenes, Heer van Mathenes, Riviere, Opmeer, Zouteveen, ter Does; zoon van Jan, wiens moeder was Odilia van Asewyn, en van Judith Piek, wiens moeder was Walburg van WYHE; zij heeft bij hem een zoon en ene dogter gehadt, doch zij zijn beide voor hunne ouders overleden. Aarnt Van Asewyn, Heer van Ruwiel, zoon van Reinier en Josina, hier voor genoemd, trouwde eerst Katrina van Ysendoorn tot Sterkenburg, de jongste zuster van zijn broeder Reiniers vrouw, bij wie hij gehadt heeft; i. Agnes, of volgens anderen Katrina van Asewyn , Vrouwe van Ruwiel, getrouwd met Gysbert van den Boetzelaar, erfschenk des vorstendoms Gelre; 2. N. van Asewyn, getrouwd met N. van Wyhe. Zijne twede vrouw was, Alterda van Boetselaar, weduwe van Paulus van Assendelft, Heer van Besoije. Deze Aarnt wierdt uit hoofde van de Ridderhofstad Ruwiel, in 1618 beschreven in het lid der Edelen 's Lands van Utrecht, en stierf in 1622. Eustaas van Asewyn, Heer van Grandberg en Langerak, zoon van Reinier en Josina, hier voor gemeld; hij trouwde N. van Wachtendonk , bij wien hij naliet Reinhard , Heer van Langerak en Josina. Hij stierf in 1607. ASINGA ENTES, uit de provintie van Stad en Lande geboortig, was een dapper man, en die veel beleid bezat. Het gelukte hem in 1583, met 600 knegten, geworven om onderhouden te worden uit brandschattingen van vijandelijke plaatzen, een voordelige coup te doen, want afgevaren zijnde van Ter Schelling, wist hij Otterdum aan de Eems, tussen Delfzijl en Reide, met hulp van enen hoop Friesen, onder Stein van Malsem, te bemagtigen. Wag., Vad. Hist. VII. D. bl. 492. ASKUE (GEORGE), een Engelsman van geboorte, voerde in den oorlog tussen Engeland en den Staat, in het jaar 1652, het  ASKUE. (GEORGE) 361 het bevel als Vice-Admiraal, over een Engelse vloot van 40 schepen, en ontmoette daar mede voor Plijmouth de Ruiter , die ene vloot van 30 ligte oorlogschepen en agt branders onder zig hadt. Het was niet alleen de minderheid der schepen zo van grootte, volk als geschut, welke dien zeeheld merkte dat tegens hem waren, maar de grootste zwarigheid bestond, dat hij belemmerd was met 60 koopvaardijschepen, onder zijn convoij, daar Askue op loerde. Maar wat doet de Ruiter, om zig uit dezen benarden toestand te redden? hij verdeeld zijn vloot zodanig, dat hij het voordeel van den wind gemaklijk kost behouden; en verwagtte toen het overige van Gods bijstand en zijn volks dapperheid; moedigende de zijnen op ene ernstige wijze, met deze korte woorden aan: dat zij als mannen voor 't vaderland, en voor de vrijheid der zee strijden zouden. De uitkomst beantwoordde zijnen wensch; want den 26 augustus 's nademiddags om vier uren, met den vijand slaags geraakt zijnde, vogt zijn volk als leeuwen, 't welk ook van dat gezegend gevolg was, dat hij na tweemalen door de Engelsen heen geslagen te zijn, hen eindelijk tussen zeven en agt uren op de vlugt dreef, en dus een einde aan dit bloedig gevegt maakte. De moed der Hollanders was zo groot, dat indien de wind zulks niet belet hadt, zij de Engelsen tot voor Plijmouth zouden hebben gaan bevegten; dan 't was al wel, tegens zodanigen overmagt de zege te hebben bevogten, en alle de koopvaarders in behouden haven te geleiden, en leverde stoffe ten overvloede, om den Almagtigen over zijnen bijstand hartgrondig te danken. In den beroemden zeestrijd van den 11, 12 en 13 junij des jaars 1666, hadt Askue op den eersten en tweeden dag, na zijne gewoonte zig als een dapper zeeman en bekwaam officier gedragen; dan in den aftogt dien de Engelsen genooddrongen waren te nemen, hadt Askue het ongeluk, met het schip de Roijal Prince waar over hij het bevel voerde, gemonteerd met 90 stukken metaalen geschut, op zeker zand, de Gulper genaamd, aan den grond te geraken; en doordien hij Z 5 vrug-  362 ASPEREN. ASSELDONCQ. (JOHANNES van) vrugteloos verscheidene zeinschooten om hulp deed, om reden dat de gantso Engelse vloot zonder hem te kunnen redden haren koers vervolgde, raakte hij in gevaar om door twee Hollandse Branders vernield te worden; doch ter zijner reddinge gaf de Lt. Admiraal Tromp, die zig op het schip van den Schout-bijhagt Sweers bevondt, bevel aan de Branders om af te houden. Het schip van Askue, werdt hier op ligtelijk bemagtigd, en daar na verbrand; zeer tegens den zin van Tromp, onder wiens vlag dit schip veroverd was, en wien de Ruiter zo sommigen schrijven de eer misgunde, van het als in zegepraal haar 't vaderland te voeren. Askue werdt 's anderendaags morgens met een galjoot naar 's Hage opgezonden, van waar hij eerlang, naar Loevestein gevoerd werdt; daar hij gevangen bleef tot na het sluiten van den vrede; schoon een Engelsman zijnde, kost hij zig tegens den aart van die natie aan, niet bedwingen den welverdienden lof der Nederlanderen te roemen, met onder anderen aan den slotvoogd van Loevestein te zeggen : Jou have a prompt Nation. Brandt, Leven van M. de Ruiter, bl. 27. 28. 500. 504. Wagen., Vad. Hist. XII. D. bl. 221. XIII. D. bl. 207. 209. ASPEREN (GEU van), werdt onder 't getal der Hollandse Edelen genoemd, welke met Graav Willem den IV. in den slag tegen de Friesen, bij het dorp Widga in 1345, sneuvelden. P. Winsemius , Cronique van Friesland. . ASPEREN (REYER en FOLPERT van), vindt men in de sententien van den Hertog van Alva broeders genoemd, die op den 6 julij 1568 gebannen en hunne goederen verbeurd verklaard werden; om reden, dat zij volgens den inhoud daar win, zig benevens anderen, daar bij genoemd, zouden hebben schuldig gemaakt, aan den invoer van den hervormden godsdienst binnen Gorinchem. Marcus, Sen tentien, bl. 91. ASSELDONCQ (JOHANNES van), Kanunnik in St. Gudula's Kerk te Brussel; was geboortig van 's Hertogenbosch. Te Leuven leide bij de gronden zijner studie, werdt in 't jaar 1621,  ASSELIERS. (JOH.) ASSELYN. (JAN) (THOMAS) 363 1621; te Douai Doktor in de Godgeleerdheid, en verwierf aldaar een naam, door zijne grote kunde in de kerkelijke regten. Hij stigtte hier de Broederschap van het sacrament van Mirakelen, waar van de ordonnantien te Brussel in 1626, gedrukt zijn. VaL. Andr., Biblioth. Belgic. ASSELIERS (JOHANNES), een Antwerpenaar van geboorte, wierdt na zijne studien volbragt te hebben, en tot Doktor in beide de regten gepromoveerd te zijn, tot Secretaris van gemelde stad aangesteld. In zijn jeugd heeft hij Italien, Frankrijk, Duitsland en de verdere meest bloeijende gewesten van Europa bezogt, en niet weinig kundigheid in zijne reizen opgedaan. Hij was een goed staatsman, en wierdt benevens den Heer la Moulliers in 1584 door de algemene Staten als gezant naar Frankrijk gezonden, om Koning Hendrik de heerschappij der landen aan te bieden op de zelvde voorwaarden, als waar in de Hertog zijn' broeder bewilligd hadt. Hij stierf te Delft in 1587, en heeft geschreven: Historiam Tumultuum Belgicorum à discessu Philippi II, usque ad obitum Francisci Valesii, Ducis Alenzonii. Foppens, Biblioth. Belg. pag. 566. Wag. Vod. Hist. VIII. D. bl. 30. ASSELYN (JAN), een voornaam Neerlands landschapschilder, gebijnaamd Krabbetje, om reden dat hij een geschroeide hand en kromme vingers hadt, zo dat hij nauwlijks in staat was het palet te kunnen houden, daar bij was hij klein van persoon, waarom hem le Compte , in zijn Konstkabinet, den naam geeft van kleine Hollander; doch in de konst was hij alles behalven klein, en is een van de verdienstigste landschapschilders zijner eeuw geweest, als die men een van de eerste mag noemen, die de zuivere en heldere manier van landschapschilderen uit Italië overbragt naar de Nederlanden. Hij trouwde te Lions met de dogter van Sr. Houwaart, een Antwerps koopman, ____ J. C. Weyerman, Leven der Schilders, II. D. bl. 384. ASSELYN (THOMAS), een vernuftig Nederlands digter van Amsteldam geboortig , grootsch en verheven in zijn stijl en  364 ASSEN. (JAN van) ASSEN. (WYNANDUS van) en klaar in zijne uitdrukkingen. Zijne meests verkiezing viel op Toneelspellen, noemende hem Dr. Ludolf Smids, een man van verwonderenswaardige geleerdheid en schone vindingen; in het lofdigt op zijn treurspel Juliaan de Medicis., zijn weergalozen Nederlander, en van dat spel zelv', zeggende: ,, Mijn Asselyn, het spel is Heftig, ,, Staatkundig, zinrijk, net en deftig." Men heeft van hem in druk, behalven een groot getal van Mengeldigten, 17 bijzondere Toneelstukken. Hoogstr. Woordenboek; ASSEN (JAN van), éen Amsteldammer van geboorte, was een braaf historie- en landschapschilder, die een kloek en vaardig penseel voerde, en wiens stukken wel uit de hand wilden gezien wezen, op de wijze der Italiaanse konststukken, dat is dat men die wel mogt bekijken maar niet beruiken. ArNOld Houbraken getuigt van hem zeer voordelig , dat hij een man Was van eén goed oirdeel, maar die zig gemakshalve veeltijds bediende van de printen van A. Tempeest, inzonderheid in die stukken die buiten lands werden afgescheept, hebbende van Assen dikmaals verzendingen op de Indiën. Hij stierf te Amsteldam in 1699, ruim 60 jaren oud zijnde. J. C. Weyerman, Leven der Schilders, II. D. bl. 279. ASSEN (WYNANDUS van), geboren te Leeuwarden in 1709 Van fatzoenlijke ouders, volbragt zijnen klassieken loop op de latijnse scholen van zijn vaderstad, waar na hij zig in de toereikende wetenschappen aan de Hogescholen van Franeker en Groningen met groten lust en ijver oeffende. Den 8 september 1732 werdt hij Proponent, en heeft vervolgens met veel naarstigheid en getrouwheid den tijd van 40 jaren in drie onderscheidene gemeenten het Euangelie verkondigd; als eerst gedurende vijf jaren in Nieuw-Brongersga of de Knijpe, 2 jaren te Beetgum, en 9 jaren te Belkum; alwaar deze Heildienaar tot zijn einde toe is verbleven, zijnde overleden den 20 januarij 1775 in den ouderdom van 66 jaren en enige weken aan uitteerende koortzen, veroirzaakt door een ongeneeslijke keel-  ASSENDELFT. (HUGO VAN) 365 keelziekte. Wynandus is geweest een dapper held in het beschermen van zijne aangenomene leer, en buitengemeen waakzaam in de verdediging van derzelver regtzinnigheid, waar van hij blijken gaf in zeker voorval met drie Mennonite Leraars in 1738, waar van men het geschiedverhaal vindt in S. F. Rues , Tegenswoordige staat Der Doopsgezinden of Mennoniten in de  Nederlanden bl. 96, in 1745 te Amsteldam gedrukt. Ook verstrekte de digtkunst zijn Eerwaarde van tijd tot tijd tot onschuldige uitspanning, waar in hij niet ongelukkig slaagde, blijkens enige digtstukjes door hem in 't licht gegeven, Van Assen nam tot egtgenote Aukje Clonkers, dogter van Johannes Clonkers Advokaat voor den Hove van Friesland en Bouwmeester der stad Leeuwarden, en Maria Siccama , ene zuster van Abel en Hendrik Siccama in leven geliefde Euangeliedienaars in Frieslands hoofdstad, die wegens hunnen voorbeeldigen wandel en treffelijken predikdienst, lange in zegening zullen blijven. Deze egtvriendin werdt hem den 11 junij 1757 door den dood ontrukt, nog geen 40 jaren bereikt hebbende, en van verscheidene zonen maar enen nalatende, die nog in leven en thans Predikant te Harlingen is. Boekz., 1775. a. bl. 253-255. ASSENDELFT, is de naam van een hoge en vrije heerlijkheid in Noordholland, en teffens van een aanzienlijk geslagt in die provintie; waar van men een uitvoerige beschrijving en teffens geslagttafelen aantreft, in J. Kok, Vaderl. Woordenboek, IV. D. bl. 1379--1382. ASSENDELFT (HUGO van), Heer van Veenhuizen, geboren in 1466, was eerst Priester en Onder-pastoor der Haarlemse Kerk, vervolgens in 1522 Kanunnik op 'tHof in 'sHage, en van den jare 1516 tot 1532, extraordinaris Raad in den Hove van Holland; hij stierf in 1540, oud zijnde 74 jaren. Deze Hugo was een deugdzaam en opregt man, ten hoogsten de barmhartigheid en mededeelzaamheid beminnende, welke pligten en deugden hij aan den armen in volle mate heeft ge  366 ASSET.ASSIGNIES ASSOMPTION. geoeffend, zo dat hij hun ook tot zijn erfgenamen heeft aangesteld. J. de Riemer, Beschr. van 'sHage, I. D. bl, 251, ASSET (PIETER), was een van de Presidenten der Geregtshoven van Flaanderen en Artois, en tevens een der leden van den Raad der Beroerten,. opgeregt door den Hertog van Alva, in 1567. Wagen., Vad. Hist. VI. D. bl. 251. ASSIGNIES (JOHANNES d'), geboortig uit het graavschap Henegouwen, is Cistercienfer Monnik geweest te Kamerijk en wierdt naderhand tot Abt van Nivelle verkoren. Hij was een geleerd man, daar bij een ijverig voorstander der wetenschappen, en gaf in 1598 te Douai in de franse taal in 't licht, in twee delen, ene beschrijving van de beroemde Mannen en Vrouwen van zijne orden, welke in 1603 te Bergen in Henegouwen herdrukt werdt; behalven dit, heeft men nog van hem Antidotum Salutare contra pestiferos morbos malae lingua.. Antwerp. tijpis Plant. 1633. in 8vo., en meer andere tractaten, die men bij Foppens Biblioth. Belg. opgeteld vindt. Valex. Andrea, Bibl. Belg. ASSOMPTION (JUSTUS), doorgaans genaamd Alexander Roger, is geboren omtrent 't jaar 1612 te Antoing, een klein stadje in het Doornikse gebied, en wierdt 19 jaren oud zijnde, Monnik onder de orden der ongeschoeide Karmeliten; men bevorderde hem vervolgens tot Lezer in de Godgeleerdheid te Leuven; korte jaren hier na wierdt hij Prior van het Karmeliten klooster te Doornik, en eindelijk Provintiaal. Vader Justus was 66 jaren oud toen hij stierf op den 8 october 1679. Hij heeft verscheidene werkjes zo over de Biegt als andere stigtelijke onderwerpen in 't licht gegeven. Cos mus de Villiers, Bibl. Carmelitana, Tom. II. p. 214, 215. J. F. Foppens, Bibl. Belgica, pag. 782. Paquot, Mem. litter. Tom. XII. p. 348-350 . ASSOMPTION (KAREL van), doorgaans genaamd Karel van Brias, werdt in 1625 geboren te St. Guilein in Henegouwen. Hij was een zoon van den Graav van Brias, Gou ven  ASSONVILLE. (CHRISTOFFEL de) 367 verneur van de kleine stad Marienburg, en neef van den Marquis vAN Molinghen. De verhaaste dood van dezen laatsten trof hem zo levendig, dat hij de voordelen welke zijne geboorte hem voorspelde, vaarwel zeggende, de wereld verliet, het geestelijk kleed aantoog, en Monnik werdt in het Kameliten klooster te Douai. Den loop zijner letteroeffeningen volbragt hebbende, bekroop hem de lust naar Persiën te reizen om daar als zendeling aan de bekering tot 't Christendom werkzaam te zijn; ten dien einde verzogt hij zijnen Oppersten om hem in 't kweekschool der zendelingen te Rome te plaatzen; dan men vondt dienstiger, om hem met andere bezigheden onledig te houden. Hij was een geruimen tijd Lezer in de Godgeleerdheid, vervolgens Prior van zijn klooster te Douai, en ten laatsten Provintiaal van zijne orden; in welke bediening de dood hem den 23 februarij 1686, ruim 60 jaren oud zijnde, weg rukte. Hij heeft verscheidene werken over de heiligheid van het kloosterleven als anderzints geschreven, waar van men de optelling vindt bij Paquot, Mem. litter. Tom. II. p. 99--102. C. de Villiers, Bibl. Carmelit. Tom. I. p. 311-312. ASSONVILLE (KRTSTOFFEL de), Koninglijke Spaanse Raad in de Nederlanden, was een geslepen Staatsman, doch die door zijne daden getoond heeft, zig ruimschoots van alle banden van braaf- en eerlijkheid te kunnen ontslaan, wanneerdie tot zijne voornemens hinderlijk waren. Hij was het, die aan de saamverbonden Edelen, in 1566, door een onbekend persoon, de wete liet doen, dat verscheidene Brabandse Edelen het besluit hadden genomen, om indien de Koning niet van zijn ontwerp wilde afzien, om de inquifitie met den sterken arm in de Nederlanden door te drijven, zij als dan de wapenen zouden opvatten, en zulks met geweld te keer gaan. ingevolge het verhaal van Strada, zou Prins Willem de I, zig tegens dezen Raadsheer beroemd hebben, dat door den Koning niets betrekkelijk de Nederlanden gehandeld of gesproken wierdt, of 't werdt hem medegedeeld. In 1569 werdt hij door den Hertog van Alva naar Engeland gezonden, om het geld,  36? geld, welk de Koningin van de Nederlanden hadt doen aanhouden, te rug te eissen, en den daar uit ontstanen twist te vereffenen. Het onheus onthaal dat hij daar genoot, wordende niet eens tot gehoor ten hove toegelaten, schreef hij toe aan den hoogmoed van Elizabeth , terwijl anderen het stellen op' rekening van den haat tegen den Hertog; willende zij volstrektmet niemand, dan met den Koning in onderhandeling treden. Ook was Assonville een van die genen, welke als lid van den Raad van Staten, in 1576, te Brussel gevangen genomen werden, waar toe hij in dat zelvde jaar eerst was aangesteld. In 1580 werdt hij gehouden voor den schrijver van den brief, dien de Prins van Oranje, bij zijne twede verantwoording gevoegd heeft, om te betogen, hoe schandelijk de Spanjaarden de Nederlanders zogten te misleiden, hebbende denzelven op 's prinsen naam overal doen verspreiden; doch zijn godloosste sieltestuk bestond in de medepligtigheid die hij aan de moord van Willem den I. heeft gehadt; want de uitvoerder daar van, Balthasar Gerards, voor de twedemaal gepijnigd zijnde, bekende: „ zijn heilloos voornemen den PrinSe van Par- ' „ ma geopenbaard te hebben, die hem gewezen hadt naar „ den Raadsheer Assonville, met wien hij afgefproken was, „ dat hij zig om toegang bij den Prinse te krijgen, voor enen „ Francois Guion zou uitgeven. Voorts hadt de Raadsheer „ hem ernstig en bij herhaling vermaand, dat hij gevat wor„ dende, den Prins van Parma niet melden moest." Des volgenden dag bleef Balthasar Gerards, ook buiten pijn en banden, bij de gemelde bekentenis, daar bij voegende „ dat ,■, hij uit Assonville verstaan hadt, dat Parma den toeleg ,, prees, en hem 't loon bij den Ban beloofd, verzorgen zou." . 1. - Strada, Nederl Oorl. bl. 253. 344. 466 &c. Hooft, Nederl. Hist. XVII. Boek, bl. 743. Bor, Nederl. Oorl. XVIII.. Boek, bl. 427. 452. Wagen., Vad, Hist. VI, D, bl, 305. VII. D. bl. 533, 534 ASSONVILLE (GULIELMUS), Heer van Bouchoute in Braband was een zoon van den voorgemelden Raadsheer As SON ASSONVILLE. (GULIELMUS)'    ATH. ATHALARDUS. ATHANASIUS. 369 Sonville. Zijne studien te Leuven en Douai met loffelijke getuigenissen zijner meesteren volbragt hebbende, werdt hij  tot Doktor in de regten bevorderd. Hij was van enen zedigen inborst en een voorbeeldig gedrag, en het tegengestelde van zijnen vader; eerlijk en deugdzaam van karakter, ging zulks gepaart met een grondige kennis van de fraaije letteren en beschavende wetenschappen; zo dat hij een groot man in de geleerde wereld zou geworden zijn, was zijn levensdraad niet in 't prilste van zijne jeugd ontijdjg afgesneden, den 9 junij 1597. Men heeft twee of drie verhandelingen van hem in 't licht, welke tot waarborg van zijn vernuft en sijn oirdeel verstrekken. F. Sweertii, Athen. Belg. Valer. Andr., Bibl. Belg. ATH (BASILIDES) , dus genaamd naar zijne geboortestad, alwaar hij in 1610 Monnik is geweest in 't klooster der Kapucijnen ; men heeft van hem een tamelijk uitgebreide levensbeschrijving van St. Aldegonde, welk boek te Arras in 1622 is gedrukt. Brasseur , Orig. Hannoniae caenobior. p. 338, ATHALARDUS, was de zesde Abt van Egmond, en volgde in 1104 in die waardigheid Steven op. Hij stierf in 1124. J. v. Leyden, Kronijk uitgegeven door Eikelenberg, bl. 26-33. ATHANASIUS (PAULUS), ook TOMICH en TOMAITES genaamd; schoon een grieksch Geestelijke, verdiend egter ene plaats in deze Biographie te vullen, om de bedrieglijke rol welke hij hier te lande heeft gespeeld, en die hem op 't einde aan de galg hielp. Deze Avanturier in 't laatst van 1735 tot zijn ongeluk in 's Bosch gekomen zijnde, en op zijn verzoek in de kamer van Schepenen gelaten, gaf te kennen hier te lande te zijn gekomen, om ene inzameling van penningen, ter vrijkoping van slaven bij de Turken gevangen, te bewerkstelligen. Bij 't onderzoek zijner overgegevene bescheiden en getuigschriften, kwamen enige aan de Regering zeer verdagt voor, inzonderheid een Appointement door 't Hof van Holland op den 9 december 1734 op zijn verzoekschrift gesteld; daar bij was hem 80 guldens geschonken, en geoir I. Deel. Aa loofd  loofd liefdegaven van de Hoge Vergaderingen in 's Hage te Verzoeken, De redenen die Schepenen van 's Bosch naderhand gaven, waren deels, het slordig schrift, en de buitengewone wijze der instelling van het verzoekschrift, en deels, dat zekere Jan Paus, die als knegt zig bij Athanasius ophieldt, toen hij afzonderlijk gevraagd was, betuigde, niet langer bij hem willen blijven, om dat, indien zijne bescheiden al egt mogten zijn, hij om vele redenen twijffelde, of het geld dat hij ophaalde, wel tot het voorgegeven einde besteed werdt; want in alle plaatzen daar hij zig opgehouden hadt, verspilde hij veel met den drank en oneerlijke vrouwlieden. Volgens het verhaal van Paus , waren de letters van het verzoekschrift, met bleken inkt geschreven geweest, doch naderhand met zwarter overgehaald; in een woord, daar waren zo vele welgegronde vermoedens tegens Athanasius, dat Schepenen begrepen , ten einde zorg te dragen, dat geene ligtgelovigen door een verkeerd mededogen misleid werden, den knaap provifioneel in gijzeling te nemen, en zijne papieren te verzegelen; zij zouden vervolgens het meergemelde Appointement en het Gaderboekje den Hove van Holland toe, met verzoek om te weten, of men het eerste als wettig, of als onwettig aanmerken moest; zij voegden 'er bij, dat hun uit verscheidene andere Zaken bleek, dat Athanasius een landloper was; zijne gijzeling was om die rede, door hen, in ene gevangenis veranderd. Inmiddels werdt de knegt die mede in hegtenis gezet Was, als een ordentelijk man, die men aan geen misgreep schuldig bevond, met het betalen van zijn bedongen loon, geslaakt. Het Hof van Holland antwoordde kort hier na, dat hun Appointement wettig was; doch wanneer men op de overgezondene verklaringen van Schepenen in 's Bosch, het oog vestigde, oirdeelde het Hof mooglijk te zijn, dat het door verrassing bedrogen was; te meer, om dat het vele nadelige gerugten van dien Griek verstaan hadt, waar van het Hof, als het de verklaringen bekomen hadt, die aan Schepenen over zou zenden. Het Hof verzogt verder, dat ingeval de gevangen aan enige slinkse streken schuldig bevonden werdt, het Ap ATHANASIUS. (PAULUS)  ATHANASIUS. (PAULUS) Appointement te rug gezonden mogt worden, om voor te komen , dat hier door niemand misleid zoude worden. Bij den gevangen werden verscheidene penningen, en andere zaken van waarde gevonden; en bij nader onderzoek wierdt men ontwaar, dat Athanasius enen valschen voorschrijfbrief van den Paus, door den Kardinaal Ottoboni, als Vice-kanselier ondertekend, bezat. Bij een volgend onderzoek, vondt men, dat de voorschrijf-brieven der Griekse Kerk te Konstantinopolen, die hij schoon niet ondertekend, bij zig hadt, mede vals waren, om dat met dezelve hand waar mede die geschreven was, in zijn Gaderboekje aangetekend stondt, dat hij van de Keizerinne weduve Amelia, en van de regerende Keizerinne te Wenen, twee bijzondere giften, de ene van 400 en de andere van 300 dukaten, ontvangen hadt. Schepenen gaven hier van kennis, aan het Hof van Holland, en verzogten, dat indien 'er enige bewijzen, ten laste van Athamasius ingewonnen waren, men die ter bevordering van de Justitie , over wilde zenden , hier teffens het meergemelde Appointement bijvoegende, dat hij door bedriegelijke voorgevens van het Hof hadt weten te bekomen. Het Hof antwoordde , dat 'er zeker geval, ten nadele van Athanasius te Alkmaar was gebeurd; men hadt daar over met Gemagtigden van die stad, welke zig in 's Hage bevonden, gesproken, en dezen hadden aangenomen de bewijzen daar van naar 's Bosch te zenden. Burgemeesteren en Schepenen van Alkmaar schreven enigen tijd daar na, dat zij het verzoek van Athanasius om liefdegaven daar ter stede in te zamelen, afgeslagen hadden, doch wisten niets tot zijnen laste, dan alleen, dat hij de vrouw en dogter van den herbergier, bij wien hij zijn intrek genomen hadt, tot onkuisheid hadt tragten te verleiden. Niet lang daar na kreeg men van Amsteldam berigt, dat Athanasius aan Burgemeesteren aldaar hadt verzogt ene inzameling van penningen te mogen doen, doch dat zulks hem, om dat zijne papieren verdagt voorkwamen, was geweigerd; ook hadt hij enen brief des Hertogs van Newcastle vertoond, waar van de ondertekening geweldig met de egte verschilde. Aa 2 Ze 371  372 ATHANASIUS. (PAULUS) Zeker paspoort des Hoofdskrijgsraads te Wenen, onder zijne papieren gevonden, werdt derwaarts gezonden, van waar tijding kwam, dat het zelve vals en 't zegel nagemaakt ware; dit moet egter kunstig nagebootst zijn geweest, doordien 's Keizers Afgezant in 's Hage, wien het vertoond was, mede een paspoort gaf. Na dat alle deze bewijzen ingewonnen, en Athanasius voor ogen gelegd waren, beleed hij, dat vele andere papieren en getuigschriften, die bij hem gevonden werden , mede pagemaakt waren; en hoewel hij alle de valse papieren zelv' niet nagebootst hadt, was hij egter hunner valsheid niet onkundig geweest. Hier door hadt hij vele lieden bedrogen, en de ingezamelde gelden door een slegt en ontugtig leven verspild. Tot boeting van alle deze bedriegerijen, veroirdeelden Schepenen van 's Bosch hem, om na dat zijne valse papieren en brieven door den Scherpregter op een bord, boven de galg zouden gespijkerd zijn, hij daar aan zoude worden gehangen, en voorts zijn lighaam naar het buiten geregt gebragt, en aldaar ten afschrik, in ketenen gehegt. Wanneer men hem den dood aankondigde, stond hij in 't eerst versteld, doch wat bedaard, sprak hij met de Predikanten en Ziekentroosters. In den jongsten nagt zijnes levens, gebruikte hij het Avondmaal naar de wijze der Griekse kerk. Boven allen die bij hem kwamen, maakte hij het meeste werk van den Predikant Georg Ulrich Roemer, vermits die in de Oosterse en Griekse talen grotelijks ervaren was, maar ook, om dat die hem door zijne gewone zagtzinnigheid en vriendelijkheid, bij uitstek behaagde. Hij schonk hem ten teken van genegenheid enen ring, waar in een steen gevat was, welke om de zeldzaamheid van het geval, onder de nakomelingen van dien leraar thans nog bewaard wordt. Athanasius op het schavot gekomen zijnde, viel op zijne knieën, en de Predikant Roemer knielde met hem. Na het bidden, sprak Roemer hem nog hartlijk aan, waar na hij dien heer enen Grieksen Bijbel schonk, en hem vervolgens de hand toereikte; na dat deze hem de zijne gegeven hadt, trok hij dien Leraar naar zig  ATLANUS, AUBERY. (BENJAMIN) 373 zig toe, en kuste hem; vervolgens ging hij zonder veel te spreken, en zo het uiterlijk scheen, moedig ter dood, Dit was het treurig einde van dien landloper, die te Amsteldam. te Alkmaar, en in Friesland gevangen gezeten hadt, en weder los gelaten werdt, daar hij reeds in andere landen de galeij ontkomen was. J. H. van Heurn, Hist. der stad en meijerije van 's Hertogenbosch. IV. D. bl. 18-25. ATLANUS, gezegd de la Roche van Rupe, een Dominikaner Monnik, die in de XV eeuw leefde; houden sommigen voor een Duitscher, anderen voor een Nederlander. Na veel verrigt te hebben tot instandhouding van den Roomsen godsdienst, stierf hij te Zwolle den 14 augustus 1474. Valer. Andr., Bibliotheca Belgica. AUBERY (BENJAMIN); Heer van Maurier, een zoon van Jacob Aubery, Heer van Moncreau, voornaam Advokaat voor 't Parlement van Parijs; nam een besluit, om buiten alle opentlijke bedieningen, afgezonderd en stilletjes op zijn landgoed te leven; doch op sterk aanzoek veranderde hij van voornemen, en liet zig in 1615 als Ambassadeur Van Frankrijk naar de Vereenigde Nederlanden benoemen, ten tijde dat dit gemenebest nog in oörlog was met Spanje. Zijn opregte aart en vredelievendheid bragten te wege, dat beide partijen hem in de Kerkelijke geschillen met Arminius en Gomarus; veel achting toedroegen; ook voedde hij hoogachting voor den braven Oldenbarneveld , en was met een warme toegenegenheid de ijverige voorspraak van dien ongelukkigen grijsaard; tot in zijn jongste levenstond. Louise de Colligny Hertogin van Orleans, was hem ook zeer gunstig, en verijdelde alle de pogingen zijner veelvuldige benijders. Met dit al, geraakte hij in haat bij de Prinsen van den bloede; want dezen een binnenlandsen oorlog in Frankrijk verwekkende, wierdt hen valselijk berigt, dat Aubery niet alleen kwalijk van hun hadt gesproken, maar zelvs, dat hij met enige wapenen en krijgsvolk beladene vaartuigen, die ter hunner hulpe wierden aangevoerd, had onderschept; zij wierden hier op A2 3 zo  374 Aubery. (benjamln) zodanig op hem verstoord, dat zij zijn kasteel la Fontaine d'ange bij Chatelleraut gelegen, ten enemalen vernielden ; doch de Koninginne moeder vergoedde hem die schade met 2000 rijksdaalders, en bragt te wege, dat zijne jaarlijkse inkomsten met 1000 dergelijke verhoogd werden. Gedurende zijn gezantschap in Holland, deedt hij ene reize naar Engeland, en verrigte aldaar verscheidene zaken tot genoegen van zijnen Koning. Hij was den hervormden godsdienst in zijn hart toegedaan, zo dat het geen wonder was, dat de Pausselijke Nuntius misnoegd wierdt, toen hij in 's Hage uit 's Konings naam, over den doop van een zoontje des verdrevenen Keurvorsts van den Paltz stondt. In 1620 verloor hij zijne gemalin, die hem elf kinderen hadt ter wereld gebragt; en hij zelve stierf op zijn huis te Maurier in 1636, nalatende vijf dogters en vier zonen. Als 1. Maximiliaan, die zig in dienst begaf van Frederik Hendrik Prins van Oranje, doch na zijn vaders dood naar Frankrijk te rug keerde, en met ene zuster van den Heer van Beauveau d'Espence trouwde; deze baarde hem een zoon Lodewyk , die ene dogter des Heren van Nettencout ten huwelijk nam. 2. Daniel , die zeer bedreven in de wiskonst, onder den Hertog van Enguien ais Adjudant diende, en in den slag bij Nordlingen in 1645 sneuvelde. 3. Lodewyk , waar van in het volgende artikel. 4. Mauritz, die vele jaren in dienst van Prins Frederik Hendrik doorbragt, en naderhand onder zijnen kleinzoon Willem den III, in de hoedanigheid van Kollonel, in den slag bij Senef sneuvelde. Deze vier zoons stelde Aubery in hunne jeugd, onder opzigt van den bekenden Benjamin Priole, en zondt hen met hem naar het Hogeschool te Leijden, hun enen schriftelijken raad en handleiding medegevende, hoedanig zij zig in staatszaken hadden te gedragen. Men vindt nog van enen anderen Aubery gewaagd, met wien de beroemde Plessis du Mornay brieven heeft gewisseld. Niet onwaarschijnlijk is deze een broeder van Benjamin geweest; hij was Raad van State en Requestmeester des Konings van Frankrijk, als mede Intendant in Anjou, Touraine en le Maine. - Ancillon, Memoires ed:  AUBERY. (LODEWYK) AUCKEMA. (PIETER) 373 ed. de 1709. p. 315-338. Wag. Vad. Hist. X. D. bl. 357, 363. AUBERY (LODEWYK), Heer van Maurier derde zoon Van Benjamin, begaf zig met zijn vader nog zeer jong zijnde, naar Holland, Waar na hij zig een tijd lang in Polen, Berlijn en te Rome onthield. Vervolgens leefde hij in groot aanzien aan 't Hof te Parijs, zonder egter enige aanzienlijke bediening te kunnen bekomen; dit maakte, dat hij zig na dode van den Kardinaal de Richelieu, die hem niet ongenegen was, naar zijn landgoed Maurier begaf, om aldaar in rust zijn leven te slijten. Hij stierf in 1687; nalatende ene enige dogter. Het is van dezen Aubery, dat voor handen zijn de zo zeer berugte Memoires pour servir a l'Histoire de la Hollande, in 1682 gedrukt, en die in 1704 in 't nederduits vertaald , zijn uitgegeven; waar in zeer Zonderlinge bijzonderheden worden gevonden, doch die men wil, dat niet alle een nauwkeurige toets aan de waarheid kunnen doorstaan; zeker is het ten minsten, dat 'er verregaande onnauwkeurigheden in Worden gevonden; als onder anderen, op bl. 278, noemt hij de dogter van Fredrik Hendrik, welke aan Graav WILLEM Fredrik, Stadhouder van Friesland is getrouwd geweest. Henriette Amelia , daar een ieder weet, dat hare namen waren AlbertiNa Agnes. 'Er zijn ook van hem Memoires de Hambourg, &c. gedrukt in 's Hage, 1737. Ancillon, Memoires. p. 338-357. menckon, Dissertt. p. 469. Saxi, Onom. P. IV .p. 362. AUCKEMA (PIETER), een der drie kinderen van Sibrand Pieters en Auck van Donia , werdt omtrent het jaar 1440 te Leeuwarden geboren, zijnde ene der voornaamste familien uit die stad. Hij bevlijtigde zig naarstig in het beoeffenen der regtsgeleertheid, bekwam den graad van Doktor in die wetenschap, en wierdt vervolgens Burgemeester in zijn vaderstad. Deze waardigheid bekleedde hij verscheidene jaren, doch in alleronaangenaamste tijdssomstandigheden; woedende als toen op het hevigste, de bittere tweespalt tussen de Schieringers en Vetkopers. Auckema kleefde de partij der laatsten aan, schoon zeer gematigd, en na veelmalen zijne ijverige pogingen in 't werk te hebben gesteld, om dit verslindend Aa 4 vuur  376 AULA. (BARTH.) AULETIUS. (ALARDUS) vuur te blussen, dat hem egter niet gelukte. Leeuwarden genoegzaam zonder verdediging, en aan alle kanten open liggende, ondernam Auckema, die met een gragt te omringen; doch alvorens dezelve voltooit was, kwamen de Schieringers een woedenden aanval op de stad doen, vermeesterden die, en vermoorden benevens vele anderen, onzen Burgemeester. Dusnoodlottig sneesde deez' brave man in 1487, bij zijne huisvrouw Hiskie Rinia een zoon en ene dogter nalatende. Hij heeft enige schriften over de regten en andere onderwerpen, doch inzonderheid over de geschiedenis van Friesland samengesteld. Suffr. Petri, Dec. IX. n. 1. p. 98-106. AUCKEMA, zie HANS HANSZOON. AUDEJANTIUS, zie OUDEJANS. AUFRIED, zie ANFRIED. AULA (BARTHOLOMEUS), geboren te Halle in Henegouwen, wierdt na zijnen studerenden loop volbragt te hebben, Priester van St. Gertruda te Leuven, alwaar hij een zeer stigtelijk leven leide, en de kudde aan zijne zorg toevertrouwd , door eigen voorbeeld tot liefdadigheid en enen god vrugtigen wandel aanspoorde. Valer. Andr., Bibl. Belg. AULETIUS (ALARDUS), Hoogleraar in de medicijnen te Franeker, is omtrent het jaar 1545, te Leeuwarden, of zo anderen willen te Dokkum geboren, uit ouders die gants en al niet door het fortuin met gunstige omstandigheden bedeeld waren. Hij doorliep de latijnse scholen te Leeuwarden, en geneerde zig meestal met de opkomsten van den post als Claviger daar van, die hem tot zijn bestaan was toegevoegd. Na twaalf jaren hier in dien toestand doorgebragt te hebben, wierdt hij Praeceptor van enige jonge Edellieden, met wien hij verschillende landen doorreisde; en zig intussen zodanig oeffende, dat hem ergens zonder te kunnen bepalen waar, de Doktorale waardigheid in de medicijnen wierdt Vergund. In Friesland te rug gekeerd, werdt hem 't Rectoraat te Dokkum opge-  AURIFABER. AVAUX. 377 gedragen. Zedert wierdt hij, waarschijnlijk in het jaar 1585 tot Hoogleraar in de medicijnen te Franeker beroepen, en hij stierf in den ouderdom van bijna 60 jaren, op den 21 januarij 1606, zonder dat het bekend is, of hij enige kinderen bij zijne huisvrouwe Engel Cremers of Cramer heeft nagelaten. Sixtus Amama (Orat. in memor. S. Arcerii) getuigd van hem, dat hij een godvrugtig man was, vroom van leven en wandel , en in het beoeffenen van zijne konst, allerbekwaamst en gelukkigst slagende. Hij heeft voor zo veel ik wete, slegts ene verhandeling geschreven, getijtelt: Monitio ad ill. et ampl. Ordines Frisiae de reformanda Praxi Medica. Fran. 1603. in 4to. waar in hij onder anderen zoekt te betogen, dat het kortste en meest voldoende middel om de beoeffening der geneeskunde zo wel als van alle andere wetenschappen te verbeteren, daar in bestaat, om de zodanigen voor te trekken, die 'er de meeste kundigheden in verkregen hebben. E. L. Vriemoet, Athen. Fris. pag. 70-72. AURIFABER (AEGIDIUS), een Karthuizer Monnik, Vikaris van het klooster van Sion nabij Zierikzee gelegen, leefde in de XVde eeuw. Petrus Sutor, van de Monnikken dezer orden gewagende, getuigd van hem, dat hij even geleerd als godsdienstig was. Hij heeft drie stigtelijke werkjes geschreven, en overleed den 20 februarij 1466. Val. Andr., Biblioth. Belg. P. de la Rue , Geletterd Zeeland, bl. 329. AVAUX (CLAUDE de MESMES Grave d'), Franse Afgezant, kwam in het laatst van 1643 in die hoedanigheid in 's Hage, en wierdt aldaar met vele staatsie, benevens zijnen medegezant tot de Munsterse vredehandeling, Abel Servien Graav de la Roche, ingehaald. Zij hadden last om de Staten aan te manen, tot het zenden van Gevolmagtigden naar Munster, en om vooraf enige punten te beramen, welke tot bevordering der vredehandelinge zoude kunnen dienen. In 't bijzonder, handelden zij enen geruimen tijd, over een verbond tussen Frankrijk en dezen Staat, waar bij men zig verAa 5 plig-  pligten zou, om elkanderen borg te staan, voor de onderhouding van den vrede of het bestand, welke men met Spanje zou aangaan. Weinige dagen na het sluiten van dit verbond in 1644, vertrokken de Franse Gevolmagtigden naar Munster doch voor hun vertrek, deden ze, bij monde van den Grave d'Avaux, ter algemene Staatsvergadering, een Verzoek, om vrijheid van godsdienstoeffeninge voor de Roomsgezinden dezer landen, in bijzondere huizen; dan de Staten namen dit verzoek zeer euvel in de toen plaats vindende omstandigheden; te meer, om dat het voordragen van hetzelve, den Gezanten in bijzondere handelingen met der Staten Gemagtigden, ernstelijk ontraden was. ■ ■ Wag. , Vad. Hist. XI. D. bl. 361. 364. AVAUX (JOHAN ANTONI de MESMES Grace D'); zoon van Claude, was in het jaar 1675 wegens Frankrijk Afgezant op de vredehandeling te Nijmegen. In 1679 kwam hij als gewoon Ambassadeur van gemelde Hof in 's Hage; alwaar hij tot op den 11 augustus 1707 in die hoedanigheid verbleef, nemende als toen zijn afscheid van de algemene Staten, die hem met het gewone geschenk van enen gouden keten en penning, ter waarde van omtrent 6000 guldens begiftigden. — Wag., Vad. Hist, XIV. D. bl. 369. XV. D. bl. 4. XVII. D. bl. 90. AVENNES (JAN Van) , Graav vah Henegouwen, de twede van dien naam onder de Graven van Holland en Zeeland. Hij was de zoon van Jan van Avennes, gehuwd met Adelheid, dogter van Graav Floris den V, en zuster van Grave Jan den I. Hij hadt van 't overlijden van Grave Jan den I, de tijding in Frankrijk niet zo dra verstaan, of hij spoedde zig naar de Nederlanden, daar hij straks in de voornaamste Hollandse steden, voor Graav en Landheer wierdt aangenomen; dit viel voor op 't einde van 1299. Zijn eerste zorg was, de herstelling van de rust des lands, die nog verre was te zoeken, van wegen het groot getal aanhangers van Wolphert van Borsselen. Ook stak hem nog in den krop de moord, ge AVAUX. AVENNES. (JAN van)  AVENNES. (JAN van) gepleegd aan zijnen voorzaat, Grave Floris ben V. Omtrent de laatsten toonde hij zijn misnoegen, in enen brief, bij welken hij de vrijheid verleende, om te Dordrecht te komen handel drijven, aan alle kooplieden van verschillenden landaart, uitgezonderd de zulken, die in den aanslag tegens Graav Floris de hand geleend hadden. Heer Jan van Renesse, een Zeeuws edelman, wierdt van handdadigheid aan dit wanbedrijf betigt, en was ten lande uitgeweken; thans bood hij zig aan om zig bij den Graav te zuiveren, en borg te stellen voor zijn goed gedrag. Jan de II, nam de aanbieding aan; doch toen het aankwam op het stellen van borgen, waren 'er geene te vinden; de verzoening bleef dus agterwege. Renesse verwekte als toen enen opstand in Zeeland, welke in openbare vijandelijkheden uitliep; de vloot van Grave Jan naar Zeeland gezonden, wierdt, door een heftig onweder geteisterd zijnde, verstrooid, of viel in 's vijands handen, gelijk ook Guy Bisschop van Utrecht, 's Graven broeder; ja zo hoog liep de verwijdering, dat die door bemiddeling van Frankrijk, moest worden bijgeleid. Gemaklijker slaagde Graav Jan, in ene bevrediging met den Hertog van Lotharingen en Braband, gelijk ook met de Heren van Kuik en Heusden, allen deelgenoten in den toeleg op het vermoorden van Graav Floris. Onder dit alles, was de vriendschap nog niet volkomen hersteld met den Here van Renesse; merkelijke moeite baarde deza aan Jan den II, en hij bedoelde niets minder, dan om hem van 't Graavlijk bewind te ontzetten; ten einde dit te bewerken, vervoegde hij zig ten Keizerlijken Hove, en beweerde aldaar, dat het Graavschap van Holland, als een leen van, 't rijk, met het afsterven van Grave Jan den I, aan het keizerrijk was vervallen, en thans door Jan den II, onwettelijk wierdt bezeten; het uitzigt op magtvermeerdering, deedt Keizer Albregt aan de opstoking gerede oren lenen, en spoedig een leger op de been brengen; Graav Jan hier van de lugt gekregen hebbende, zat insgelijks niet stil, door gants Holland deedt hij heirvaart beschrijven, en verzamelde binnen kort, een aanzienlijk leger van edelen en poorters; met dezen ging hij 379  380 AVENNES. (JAN van) hij scheep, en zeilde den Waalstroom op, tot aan Nijmegen alwaar de Keizer zig bevondt; de Hollandse benden traden hier aan land; zeer waarschijnlijk Zou het tot een hoofdtreffen gekomen zijn, ware zulks niet geweerd door de tussenkomst des Aardsbisschops van Keulen; die den Keizer deedt beloven; met zijne benden te zullen te rug trekken, en Graav Jan in 't gerust bezit zijner landen laten , mits deze dezelve van den Keizer ter leen ontving. In Zeeland hadt de Graav, Op dit pas, vele onvrienden; en op het gerugt van 's Keizers komste waren deze, met ene vloot van 100 schepen, van land gestoken; en den Lekstroom opgevaren, ter hulpe van Albregt; van deze afwezigheid en ontvolking maakte, 's Graven zoon, Jan Graav van Oostervant en de vermaarde Witte Van Haamstede , een voor hun heilzaam gebruik; zij verwoesten de kasteelen der misnoegden, en bragten gants Walcheren, Schouwen en Zuidbeveland te onder; de vloot raakte daarenboven verstrooid; 't volk welke dezelve bemande, aan land getreden, nam de wijk naar Schoonhoven, doordien Niklaas van Kats, Heer dier plaatze, het met de misnoegde Zeeuwen hieldt; doch de burgers hem Weigerende binnen te laten, verklaarde zig dé stad voor Grave Jan, die nu zijne vijanden onder de knie hebbende, na het stellen van orde op de redering, enen keer naar Henegouwen deedt; hij vertoefde aldaar een geruimen tijd, en tot dat zijne herwaartskomst noodzaadijk wierdt, wegens enen vijandlijken inval in zijne staten, door Here Guy Van Flaanderen, met welken hij egter spoedig vrede trof, door het sluiten van een zeer nadelig verdrag. Niet lang daar na stortte Graav Jan, in 's Hage zijnde, in 1304 in ene slepende ziekte, die allengskens toenam en verergerde; doordien nu straks gemelde Guy van Flaanderen , het verdrag schendende, hem den oorlog opentlijk verklaarde, en hij zig Onbekwaam bevondt om het bevel over zijne krijgsbenden uit te oeffenen, droeg hij het bewind van zaken op, aan zijnen zoon Willem, Grave van Oostervant, en Vertrok in kwijnenden staat van gezondheid, naar Henegouwen; hier stierf hij nog in 't zelvde jaar in de maand augustus; nog voor zij-  AVERHOULT. (ANTON. d') AVILA, (BALTH. d') 381 zijnen dood hadt hij 't genoegen gesmaakt, dat gants Zeeland zig aan hem hadt onderworpen. Bijkans vijf jaren hadt zijn Graavlijk bewind over Holland geduurd. Hij hadt daar in tot opvolger Graav Willem den III, dien hij behalven agt of negen andere zonen en dogters, verwekt hadt bij Philippa, dogter des Graven van Luxemburg. G. Vossius, Jaar boeken, bl. 212. v. Balen, Beschrijving va. Drdrecht. bl. 789. AVERHOULT (ANTONIUS d'), een Jesuit, is omtrent het jaar 1554 te Aire geboren. Zijne eerste letteroeffeningen, waarschijnelijk in zijne vaderstad voleind hebbende, vertrok hij naar Leuven, studeerde aldaar met grote vlijt in de wijsbegeerte en godgeleerdheid, en wierdt den 10 augustus 1598 tot Regent van het theologisch kollegie aldaar aangesteld. Dan hij behield niet lang dezen post, want hij begaf zig reeds in 1600 omtrent 46 jaren oud zijnde, in het genootschap der Jesuiten. Zijn proeftijd geëindigd zijnde, werdt hij tot Biegtvader in een klooster aangesteld, welke bediening hij gedurende negen jaren met veel stigting waarnam. Zig vervolgens aan den predikdienst toegewijd hebbende, vermaande hij met ene warme welsprekendheid de Overheden van verscheidene omliggende steden e provintien, om de beelden te herstellen, die door een al te vergedreven godsdienstijver van sommige heethoofden, verbrijzelt of verstrooid waren; zijne pogingen hieromtrent wierden ook met den besten uitslag bekroond. Hij stierf te Doornik den 21 september 1614, in den ouderdom van 60 jaren; en heeft voor zijne geloofsgenoten verscheidene stigtelijke werkjes geschreven. Valer. Andr., Biblioth. Belgie. AVILA (BALTHASAR d'), afkomstig van een voornaam geslagt uit Spanjen, wierdt te Rijssel in Flaanderen omtrent 't jaar 1590 geboren. Zijne eerste letteroeffeningen volvoert hebbende, omhelsde hij den geestelijken staat, en wierdt in 1690, met een Kanunnikaat in de St. Pieters kerk te Rijssel begiftigd; dan na verloop van zeven jaren zig nauwer aan het beoefsenen van den godsdienst willende verbinden, verliet hij zijne  AVILA. (SANCTIUS d') zijne prebende, en toog het kleed van de orden der Minderbroeders aan, in het klooster van Anderlich in de nabuurschap van Brussel. d'Avila zig door zijne welsprekendheid en deftigheid beroemd gemaakt hebbende in het prediken, wierdt in 1626 tot Provintiaal der Nederlanden verkoren; welke zelvde waardigheid hem in 1632, 1638 en 1647 nogmaals werdt opgedragen. In 1645 benoemde men hem tot opperste van het klooster te Mons. In ene reize die hij naar Rome deed over zaken zijne orden betreffende, maakte hij kennis met den Kardinaal Spada, die zedert veel achting voor hem voedde, en Paus Innocentius den X. wist over te halen, om hem den 13 april 1649 voor den tijd van driejaren tot Generaal van de orden der Minderbroeders te benoemen, 't welk door dien zelvden Paus, op den 23 december 1651 nog voordrie jaren verlengd wierdt. Na dezen tijd bekleedde d'Avila gedurende 10 jaren de bediening van Vikaris generaal over gantsch Italien. Zijne jaren als toen merkelijk geklommen zijnde, keerde hij naar Rijssel te rug, en sleet 'er zijne overige dagen in rust, tot op den 2 februarij 1668, wanneer hij in den ouderdom van ruim 77 jaren zagtelijk op ene godvrugtige wijze ontsliep. Hij heeft een boek over de voorregten zijner Orden geschreven. ——- J. F. Foppens, Bibl. Belg, pag. 121. AVILA (SANCTIUS d'), een Spanjaart van geboorte, een man die in de Nederlandse geschiedenissen met een zwarte kole getekend staat, en niet minder dan zijnen meester Alva verfoeit werdt. Hij was door dien Hertog, van zijne jeugd af tot den oorlog opgevoed, vergezelde hem in alle zijne togten, en kwam dus ook met hem in de Nederlanden, dienende hem in de hoedanigheid van Kapitein zijner lijfwagt en tot uitvoerder van zijne gruwelen en geweldenarijen verstrekkende; het was dus geen wonder dat men hem in 1577, met evenveel genoegen als zijnen meester den bloeddorstigen Alva, het land zag ruimen, om naar Spanje te rug te keren. — ■» Hooft, Nederl. Hist. AXEL 382  AXEL DE SENY. AXONIUS. AYALA, AXEL DE SENY (JAN HONORIUS van), gesproten uit een oude en aanzienlijke familie van Flaanderen, is geboren te Utrecht, omtrent het jaar 1575. Zijne moeder was van het geslagt der Schenken. De eerste letteroeffeningen doorgelopen zijnde, leide hij zig op de regtsgeleerdheid toe, en wierdt Doktor in dat vak van wetenschap. Vervolgens ging hij met 'er woon naar Rome, alwaar hij het burgerregt verkreeg, en als Advokaat voor de balie praktizeerde tot in het jaar 1630. Doordien hij een weldoenden inborst bezat, bewees hij vele liefdedaden aan zodanige zijner landgenoten, welke te Rome kwamen en ondersteuning behoefden. Hij stigtte in die stad het kollegie van St. Norbert, het enigste huis dat de orden der Premonstratensers in Italie bezitten ; en hij vertrouwde 'er de altoosdurende bestiering over aan den Abt van Tongerloo, en het opperbewind aan de gezamentlijke Abtten van Braband. Het doeleinde van deze instelling was, om daar door aan deze orden, in de onaangenaamheden die men haar zou kunnen verwekken, gelegenheid te geven, hare toevlugt tot den Paus te kunnen nemen. Denkelijk dat van Axel in deze grote stad zijne dagen eindigde; hij was getrouwd en liet kinderen na ; ook heeft hij ene Verhandeling over het kerkelijk Regt geschreven. J. F. Foppens, Biblioth. Belg. pag. 661. Miraei, Opera diplom. T. II. 1360. et IV. 668--69O. AXONIUS (JOACHIMUS), een voornaam Regtsgeleerde, wierdt omtrent 't jaar 1460 in de Graaf geboren. Hij is leermeester geweest van Graav Filips van Lalain, en daar na lid van den Nederlandsen Raad der zeezaken, welk ambt hij met veel lof heeft bekleed tot aan zijnen dood toe, welke voorviel in het jaar 1526. Van hem zijn wel geschrevene maar geen gedrukte werken nagelaten. Van Hasselt, Hist, Brabant. AYALA (BALTHASAR d'), Auditeur militair, wierdt omtrent 't jaar 1548 te Antwerpen geboren. Zijn vader Diego d'Ayala , Heer van Voordestein , was in de Nederlanden getrouwd met Agnes van Renealme, de moeder van onzen Bal 383  384 AYALA. (GABRIEL d') Balthasar, die hem uit haren vrugtbaren schoot elf zonen en negen dogters schonk. De jonge d'Ayala studeerde in de regtsgeleerdheid aan het Hogeschool te Leuven, en verkreeg den titel van Licentiaat. Zijne bedrevenheid in die wetenschap en doorgronde kundigheid in het vak der geschiedenissen, baanden hem de weg, om het aanzienlijk ambt van Auditeur generaal van 's Konings legers in de Nederlanden te bekomen; waar van hij de werkzaamheden met zulk een schrandere voorzigtigheid en onkreukbare eerlijkheid uitoeffende, dat Filips om zijne verdienden te belonen, hem tot Raadsheer in den Hogen Raad te Mechelen bevorderde. Zijne bekwaamheden en loffelijke inborst zouden hem verder gebragt hebben, ware hij niet op den 17 augustus 1584, door den dood in het 36ste jaar zijnes levens weggerukt; ene natuurlijke dogter Barbara d'Ayala nalatende, die getrouwd is geweest met Hendrik Zoesius, Doktor en Professor in de regtsgeleerdheid te Leuven. Men vindt het afbeeldzel van Balthasar in de Bibl. Belgica van Foppens , en hij heeft twee latijnse werkjes over de regtsgeleerdheid nagelaten. Een zijnerbroeders was Gregorius d'Ayala , Raadsheer in den Raad van Braband; een ander Filips genaamd, was Gezant wegens het Spaanse Hof bij Hendrik de IV. Koning van Frankrijk, benevens Raad en Kommis van zijne Spaanse Majesteit en den Aartshertog Albertus; deze stierf den 26 meij 1619, in den ouderdom van 62 jaren. Sweert., Ann. Belg. 153. Val. Andr. Bibl. Belg. Theatre de la Noblesse du Braband. p. 301, 302. AYALA (GABRIEL d'), een volle neef van den vorigen, was de zoon van Gregorius d'Ayala , en zijne moeder was ene de Witte. Hij wierdt in de XVIde eeuw te Antwerpen geboren; en na zijne eerste letteroeffeningen volbragt te hebben leide hij zig op de medicijnen toe, en verkreeg daar in de doktorale waardigheid te Leuven in april 1556; waar na hij zig naar Brussel begaf, daar hij de praktijk oeffende en tot stads Doktor werdt aangesteld. Hij was een liefhebber der wetenschappen en beoeffende inzonderheid de digtkonst; hij heeft  AYLVA. AYLVA. (DOUWE van) heeft ook een bundel latijnse puntdigten en enige anderen nagelaten. Val. Andr. , Bibl. Belg. Theatre de la Nobl. du Braband. p. 301. AYLVA, is de naam van een zeer oud en adelijk geslagt in Friesland, 't welk een groot aantal beroemde Mannen, zowel in de raadzaal als in den krijgsdienst heeft opgeleverd. Wij zullen hier enigen der voornaamsten aan onze lezers does kennen. AYLVA (DOUWE van), Grietman van Westdongeradeel, een man van groot gezag in Friesland, wierdt gedurende de onlusten die 'er in gemelde provintie in 1626, over 't invoeren van lasten ontstond, benevens zijnen vader Ernst van Aylva cn enige andere Grietslieden genooddrongen, de teugels van het' regeringsbestier voor enigen tijd te laten varen, en elders om een goed heenkomen te zoeken. De oirsprong dezer beroerten wordt daar aan toegeschreven, dat de algemene Staten al zedert 1625 gepoogd hadden, de gemene middelen, bijna op den zelvden voet als zij in Holland geheven werden, mede in Friesland in te voeren. Zij deden ten dien einde, bezendingen derwaarts, en bewogen het kwartier van Westergo cn een gedeelte van Oostergo, tot bewilliging; doch de steden bleven volstandig bij hunne weigering. Men besloot hier op, de uitspraak voorheen hier op genomen, bij voorraad te volgen; en werdt Graav Ernst Kasimir, Stadhouder van 't gewest gemagtigd , om de gemene middelen bij executie en door dwang van krijgsvolk, te doen betalen, 't Grauw , ter dezer gelegenheid, in april 1626 te Leeuwarden op de been geraakt, terwijl de landdag gehouden werdt, viel Douwe van Aylva zo fel op 't lijf, dat hij zig bergen moest in een huis, welk toen aangevallen werdt, en geplunderd geweest zou zijn, ware het niet door twee vendelen Schutters beschermd geworden ; doch de landdag door dezen oploop gestoord, scheidde verwardelijk uit een. Graav Ernst uit 's Hage aanschrijving gekregen hebbende, om -de hoofden der oproerigen aan te tasten en te doen straffen, zogt om hier toe in staat I. Deel. Bb te  te geraken, vooraf, vijf vendelen knegten boven de gewone bezetting, behendelijk binnen Leeuwarden te brengen; doch 's daags voor de uitvoering van dezen toeleg, kreeg men 'er de lugt van. Terstond kwam de burgerij in de wapenen, de poorten en straten werden bezet; men was genoodzaakt den aannaderenden knegten bevel toe te zenden om te rug te keren, De burgerij toen 't spel meester, dwong den Stadhouder, de bezetting die in de stad lag , te ontwapenen, 't Grauw dreigde de naaste adelijke huizen te plunderen, 't welk egter door de burgerije belet werdt. De beweging onder 't volk, sloeg van Leeuwarden voort naar de andere steden, en naar Veischeiden dorpen, Men vorderde den Ontvangeren rekening af, plunderde hier en daar derzelver huizen, en bedreef velerlei moedwil. Doch na verloop van enigen tijd werden drie dezer plunderaren in hegtenis genomen en onthalsd. Grave Ernst intussen aan de Gedeputeerden der steden verklaart hebbende, dat hij met geen ander oogmerk krijgsvolk in Leeuwarden hadt willen brengen, dan om de hoofden der voorgaande beroerte te doen straffen ; geenzints om gelijk men verspreidde, de gemene middelen, met geweld in te voeren, deed men der ontwapende bezetting de geweren te rug geven, met welke zij toen te velde trok, waar na de rust in Friesland voor een wijle hersteld werdt. Nogthans moest men om de morrende gemeente genoegen te geven, enige nieuwe schikkingen maken op 't stuk der regeringe, die in januarij 1627 werden vastgesteld, doch niet lang stand hielden. Inzonderheid was men gebeten op onze Douwe en zijnen vader Ernst van Aylva, Grietmannen van West- en Oostdongeradeel, die tot invoering der nieuwe middelen genegen waren. Zij onthielden zig dan, gelijk wij boven gezegd hebben, enigen tijd van het bewind, doch verkregen door den tijd het gezag te rug, 't welk zij te voren gehadt hadden. Wag. Vad. Hist. XL D. bl. 217-220. AYLVA (ERNST SICCO van), Grietman van Westdongeradeel, gehuwd aan Anna Kamminga , was mede gewikkeld 386 AYLVA. (ERNST SICCO van)  AYLVA. (ERNST FRANS van) 387 keld in de onlusten welke in Friesland in 1668 ontstonden, ter gelegenheid van 't regt om op den landdag te verschijnen, waar over de Gedeputeerden zig het oirdeel aanmatigden, doch naar 't begrip van sommigen te partijdig daar in te werk gingen, als enigen daar van uitsluitende, die men beweerde daar toe geregtigd te zijn. De Gedeputeerde Staten die het anders begrepen, keerden uit hunne vergadering de zodanigen die door Oostergo en Westergo gemagtigd waren om daar in zitting te nemen, en maakten daar toe gebruik van de bezetting van Leeuwarden. Te midden van deze onenigheden , verschenen de Afgezondenen der algemene Staten, ten einde te beproeven of zij die van Friesland, door tussenkomst van 't Stadhouderschap, en Kapitein- en AdmiraalGeneraalschap, tot enigheid konden bewegen. Deze hiervan kennis gekregen hebbende, deden 'er Hun Hoog Mog. verslag van, die wel hadden gewenscht, dat men 't geschil aan hunne beslissing hadt overgelaten; en hier toe was ook de zwakste partij die men de Hollandsgezinde noemde wel genegen; onder deze klasse behoorden onze Ernst Sicco van Aylva, Karel Roorda en enige anderen. Doch de andere partij nam zeer euvel, dat de Afgevaardigden der algemene Staten zig met hunne huisselijke zaken bemoeiden. Ook verbleef de beslissing aan die van Friesland, zonder dat men regt kan zeggen, hoedanig de zaak naderhand bijgelegd is; alleen is 't bekend, dat de sterkste partij die zig Prinsgezind noemde, boven dreef, en Ernst Sicco van Aylva benevens de zijnen, buiten het bewind bleven. Aitzema, Za¬ ken van Staat en Oorlog, VI. D. bl. 485-488. AYLVA (ERNST FRANS van), te Jorwert, Grietman van Baarderadeel , een zoon van Hessel Douwe Ernst van Aylva, huwde te Holwert den 27 junij 1756 met Hobbina Amelia Juliana van Unia , bij wie hij twee kinderen heeft verwekt, die jong overleden zijn. Hij was een warme volksvriend, en genoodzaakt, om de vervolging die bij de omwenteling van 1787 zo veel brave Mannen ten lande uitdreef, Bb 2 te  388 AYLVA. (HANS WILLEM van) te ontgaan , mede elders een verblijf te zoeken. Hij stierf gedurende het tijdvak van deze onlusten , te St. Omer in Frankrijk. AYLVA (HANS WILLEM van), Lt. Generaal in dienst der Vereenigde Nederlanden, Lt. Admiraal van Friesland, Gouverneur van Koeverden enz. Was een dapper Held, die veel dienst aan zijn vaderland heeft bewezen, door zijn voorzigtig gedrag en kloek beleid in de oorlogen tegens Frankrijk, in de jaren 1672 tot 1678, als ook van 1689 tot 1697; waardoor zijn naam voor altoos met lof in 's lands geschiedboeken zal vermeld worden. Hij was genoegzaam bij alle veldslagen en belegeringen gedurende zijnen krijgsdienst tegenswoordig; gevende alomme de sprekendste bewijzen van zijnen nimmer bezwijkenden moed en kloek beleid, hebbende hier van op ene uitstekende wijze, onder anderen in den bloedigen veldslag van Fleurij, blijken gegeven. De Staat zou meerder dienst van hem genoten hebben, ware het niet dat bij zeer onverwagt door een ongelukkig toeval uit het leven was gerukt. Hij voerde namelijk het gebied in Braband over de krijgsmagt van den Staat, welke in 1691, ter hulpe van Spanje was voorbeschikt. Te Leuven zijn kwartier houdende, reed hij naar buiten ter jagt, en met deze uitspanning zig verlustigende, steigerde zijn paard, en wierp hem op den grond; waar door hij een' buil aan zijn hoofd bekwam , die in 't begin weinig wierd geteld, doch egter wel dra bleek dat van 't uiterste belang was; want men ontdekte dat het hoofd van binnen was gekneusd, 't welk zware koortzen en andere toevallen te wege brengende , hem binnen weinige dagen in 't graf rukte; in 't algemeen van een ieder die hem gekend hadt betreurd, en wel in 't bijzonder van 't krijgsvolk, als zijnde een van de beste legerhoofden van dien tijd. Wat zijn personele hoedanigheden betreft: hij was een groot veldheer, gestreng en krijgshaftig van gelaat, ontzaglijk voor zijne vijanden, en voor die genen welke hem niet van nabij kenden; een onverzoenlijk vijand van bloodaarts. En met dat al, kan men hem den lof niet ontzeggen, dat hij in de dagelijkse ver ke-  AYLVA. (HANS WILLEM van) (HESSEL) kering, zeer minzaam, heus en zagtzinnig was; edelmoedig van gedrag, vrij van alle baatzugt en eigenbelang. Zijn lijk werdt te Brussel gebalzemd, voorts naar Friesland vervoerd, en in het graf zijner vaderen te Holwert begraven. F. Halma , Toneel. Valkenier, Verward Europa; bl; 547 598. Sylvius, Vervolg op Aitzema; III; D. XXXI; B. bl. 51. AYLVA (HANS WILLEM van), Heer van Hornhuizen en Kloosterbuiren, zoon van Douwe Ernst van Aylva Heer van Tammingaburg, en van Tienk Heemstra ; is geweest Kollonel van het regiment Oranje-Friesland, en zedert 1766 Luitenant-Generaal van de Infanterije; huwde den 15 october 1730 met Barbara van Kamminga te Menaldum; en stierf op het slot te Hornhuizen den 3 meij 1776, een hogen ouderdom hebbende bereikt, zonder kinderen na te laten. AYLVA. (HANS WILLEM van), Grietman van Baarderadeel, Dijkgraav der Vijfdelen en Meesterknaap van 't Jagtgerigte in Friesland, om welke reden weet ik niet, doorgaans genaamd den Gouden Aijlva; werdt geboren in maart 1722, Hij is gehuwd geweest aan Anna Katrina Rumpf , bij wie hij een zoon heeft verwekt, die in 1781 tot Grietman van 't Bild wierdt aangesteld. Hij overleed in 's Hage den 9 junij 1751, oud 29 jaren en drie maanden. FERWERDA, Wapenboek. 1785. I. Deel. AYLVA (HESSEL DOUWE ERNST van), Grietman van Westdongeradeel en Curator van 's lands Hogeschool te Franeker, wierdt geboren den 6 november 1700 , huwde den 8 meij 1729 te Ternaard met Bauwina van Burmania , die den 24 januarij 1771, in den ouderdom van ruim 69 jaren te Holwert overleed. Hij heeft bij haar vijf kinderen verwekt; als 1. Ernst Frans van Aylva, hier boven gemeld; 2. Frans Ernst van Aylva, die bij resignatie van zijnen vader, den 18 februarij 1763 Grietman van Westdongeradeel wierdt, en in 1768 ongehuwd overleed; 3. Sicco Douwe van Aylva; eerst Lt. Kollonel van de Infanterije, en na zijn vaders dood Bb 3 Griet 339  390 AYLVA. (HESSEL DOUWE ERNST van) Grietman van Westdongeradeel: deze heeft in alle opzigten veel om de zaak der vrijheid geleden; 4. Willemina Eduarda van Aylva, gehuwd geweest aan Tjalling Douwe van Sixma , President van 't afgeschafte Friesse Krijgsgeregt; zij, overleed aan de kinderziekte den 15 december 1770, oud ruim 36 jaar; 5. Elisabeth Anna van Aylva, ongehuwd gestorven. Jr. Hessel stierf in 1774 aan ene slepende ziekte en verval van kragten, in den ouderdom van ruim 73 jaren. Nu iets over de personele hoedanigheden van onzen Aylva. In zijne dagelijkse verkering, was hij vriendelijk en minzaam, gaarne verpligtende; geene trotsheid noch hovaardij dan bij naam kennende, hadt de gemene man even gemakkelijken toegang bij hem als de alleraanzienlijkste ; ook was hij een ijverig voorstander der vrijheid; een warme vriend, die zig altoos tot genoegen stelde om zijn evenmensch gelukkig te maken. In de raadzaal was het een Aristides, en liet nimme na de zaak der onschuld en der vrijheid tegens wie het ook mogte zijn, met klem te verdedigen en te beschermen. Niet alleen was hij een voorstander, maar zelvs een beoeffenaar van konsten en wetenschappen ; dus kost het niet missen, of hij bragt alles toe wat in zijn vermogen was, om gedurende zijn bestier, de Akademie te Franeker, waar over hij in het jaar 1731, in plaats van den verdienstelijken Grietman van Franekeradeel Sicco van GoslingA, tot Curator wierdt aangesteld, zijn voorgangers voetstappen drukkende, in enen bloeijenden staat te onderhouden. Godsdienstig van aart, was hij een ijverig tegenstrever van alle losbandigheid, doch niet minder beftreed hij de dweperij en den gewetensdwang; een ware vriend der verdraagzaamheid, vonden die genen welke de vrijheid van conscientie in de zaak van 't geloof voorstonden, een ijverig beschermer in hem. Gezellig van aart, verkeerde hij gaarne met mannen van geleerdheid en verstand, en hij telde onder zijne gemeenzaamste vrienden, de Hoogleraren Venema, Conradi, Hemsterhuis, Valckenaar, Schrader en meer anderen. Zie ook, E. L. Vriemoet, Athen. Fris. in Elog. ser. & ampl. Ephororum. pag. XCIX-CI. AYL-  AYLVA. (Hobbe van) AYLVA (HOBBE van), Grietman over Baarderadeel, heeft twee vrouwen gehad, de eerste Frouk van Aylva van Witmarsum, stierf den 25 december 1617; de twede was jetske Mokkema. In 1621 werdt hij aangesteld tot Curator van 's lands Hogeschool te Franeker, en hij overleed in junij 1645. nalatende twee kinderen. Vriemoet, ut supra. p. XLIII; AYLVA (HOBBE van) , een zoon van Tjaard van Aylva, Grietman van Wonseradeel, en Margaretha van Gent, is eerst geweest Opperstalmeester van Willem Karel Hendrik Friso, toen ter tijd Stadhouder van Friesland. Hij was ook Drossaard van Buren, en een van 's Prinsen Gemagtigden ter vereffening van enige zwevende geschillen, zedert 1722 over de nalatenschap van Koning Willem den III, met den Koning Van Pruissen, welke vereffening getekend werdt den 14 meij 1732, door 's Konings Gevolmagtigden te Berlijn, en den 16 junij van 't zelvde jaar door gemelden Prins zelven op 't lusthuis te Dieren. Vervolgens is hij geweest Generaal van de Infanterije, Kollonel van een regiment voetvolk ter repartitie van Friesland, en Gouverneur van Maastricht; welke vesting hij in het jaar 1747 tegens de Fransen zo manmoedig, verdedigde, dat derzelver Koning Lodewyk den XV, ter vereering van zijne dapperheid, hem twee metalen veldstukken bénevens twee mortieren schonk, met het voor hem zo vereerend opschrift daar op gedrild: donum virtutis Ailvae eeregift voor Aylva's dapperheid. Op last der Staten Van Friesland;, zijn deze veldstukken en mortieren, met welke bij 's mans leven, het Gouvernement te Maastricht praalde, en doorhem hij uitersten wil aan de provintie zijner geboorte zijn gelegateerd, voor de hoofdwagt te Leeuwarden geplaatst. Hij overleedt den 15 december 1772. Hobbe was rijzig van lighaamsgestalte, schraal van wezen, doordringend van oog, doch van' geen vriendelijk voorkomen, met dit al bezat hij een uitmuntend karakter; hij was godsdienstig, beproefd eerlijk, en schoon anderzints spaarzaam, mededeelzaam aan den armen; voortsheeft hij bij 'meer dan ene gelegenheid getoond een ervaren Bb 4 krijgs-  392 AYLVA.