„BR VOLKEREN. 4° In de Engelfchs Noord - Americaanfche en West-Indifche volkplantingen zijn niet alleen de arbeidsloonen, maar ook de. interesfen van de Heer Smith dit fchreef in het jaar 1773» toen wij in den dienften vrede waren. De tegenwoordige tijden zijn niet gefchikt, om naar dezelve onzen koophandel aftemeeten, wij moeten denzelven befchouwen, zo als hij was voor de tegenwoordige verwarringen, en zo als te hoopen is, dat hij weder ten voorfchijn zal komen, wanneet de aangenaame vrede aan denzelven zijnen vrijer loop zal terug gegeeven hebben. In het algemeen kan men aanmerken, dat he altijd eene van de ergfte ziektens van de menfchei geweest is, ten kosten van den tegenwoordige! tijd, de voorledene eeuwen hoog optevijzelen. Wij Hollanders hebben in onze voorfpoediglte tij den aan dat euvel ziek gelegen, wij hebben d moedbeneemende gevolgen van zodanige ter nedei flaande redeneeringen ondervonden, toen alles vooi waards ging, en wat zou er dan nu uit volgen wanneer wij, nu er zo veele wezentlijke redene van verdriet voorhanden zijn , den moed liete vaaren, en niet zouden durven onderneemen, 01 de redenen, met welke zommige zwarigheidma, kers de mistroostige harten nog meer zoeken t< neder te drukken, onder het oog te zien ? Dan, daar ik binnen de enge paaien van eet noot beperkt ben, zal ik mij, zo veel de za; toelaat, bekorten. Wanneer wij den tegenwoordigen ftaat van o Cc 4 z I. I O E II, IX. HOJFDST. 1 1 r 1 tl n u 'X e k r- sn  r. SOEK. IX. HOOFDST» 4°S R IJ K D O M van het geld, en bijgevolg ook de voordeelen van de kapitaalen hooger dan in Engeland. — . In deeze onderfcheidene volkplan- tin- zen koophandel (dat is, zo als dezelve was voor de tegenwoordige plaatshebbende omftandigheden, die denzelven belemmeren) vergelijken tegen dien van onze voorouders, twee ecuwen, bij voorbeeld, geleden, kunnen wij dan ontkennen.dat wij veele takken verlooren hebben ? — De meeste Europeaanfche natiën kenden toen hunne waare belangen niet, zij dreevcn hunnen handel door onze tusfehenkomst, wij waren het algemeen magazijn van Europa, thands zijn de meeste natiën omtrent hunne belangen kundiger en doorzichtiger geworden. Zien Wij niet hoe de handel en fcheepvaart van die natiën , aan welker onachtzaamheid en onkunde onze voorouders hunne bronnen van welvaart te danken hadden , toeneemen! Zien wij niet telkens eene menigte van rijkgeladen fohepen, met voortbrengfelen van het Zuiden en Noorden, onze havenen voorbij zeilen, welke zij weleer bij ons kwamen koopen, of die wij hun thuis bragten, doch welke zij nu zelve !n die landen gaan zoeken, in welke dezelve worden voortgebragt! Zien wij niet, dat onze vracht, nandel een enkel geleende handel is? Indien wij de toeneemende kundigheden in den koophandel V3n de meeste natiën overweegen, behoeven wij dan wcï propheeten te zijn, om te voorzeggen, ïat weldra alle natiën hunnen eigen handel met de eigen voortbrengfelen van hunnen grond zullen • ; drij-  der VOLKEREN. 4°9 tingen loopt de gewoone hoogte, zo van den wettigen als van den marktprijs der in-1 teresfen, van zes tot agt ten honderd. Onderdrijven ? en wat zal dan ons .lot zijn ? Men leeze den Abt de Raynal» Hist. Pkilof. et Politiq des deux In des, torn, VI. p. 262 en volg. en vooral het /lot, pag. 275. van de uitgaave van 1781. Dan, hoe akelig dit er ook uitzie, en hoe zeer veele van die waarheden onlochenbaar zijn , zijn. er echter van den anderen kant ook veele gronden om moed te geeven. Wij hebben zeker verfeheiden takken van handel verloorcn, maar wij hebben ook verfeheiden andere in de plaats gekreegen. Hiertoe behooren voornamentlijk de inlandfcbe van boter, kaas, en wol, waarmede een alleraanzienlijkfte handel naai buiten 's lands gedrceven wordt, die te vooren onbekend was, en welke jaarlijks verfeheiden millioenen guldens bedraagt In vroegere jaaren kwart de tabaksplanting hierbij , doch deeze is thandi aan het kwijnen geraakt. — Onder de verbeterde behoort vooral niet vergeeten te worden onze handel in de voortbrengfelen onzer koloniën, welken -men zeker niet te hoog fchat, wanneer mer denzelven in jaaren van vrede op twintig miliioe nen guldens tati ruuwe waarde rekent, daar dezelve, vijftig jaaren geleden, op zijn hoogst vie: a vijf millioenen aanbragten. — Voor deeze voorwerpen, die alle onder de uitgebreidfte takker •van handel behooren, en nog voor zeer veele uitCc 5 brei I. l O E K. IX. hoofdst; i  4io tl IJ R D O M I. SOEK IX. HOOFDST. dertüsfchen zijn hooge arbeidsloonen , en hooge voordeelen van kapitaalen, zaaken, welke misfchien zelden ergens anders gepaard gaan, breiding vatbaar zijn, kunnen wel eenige van minderen aart gemist worden. Hoe zeer het waar is, dat veele noordfche producten direct naar het zuiden, en andere uit het zuiden naar het noorden vervoerd worden, is het echter onlochenbaar, dat wij, voor het uitbarften van den tegenwoordigen oorlog, nog eenen aanzienlijken vracht- of caboragehandel overig hadden. Deeze handel kan ons niet wel ontgaan, zo lang wij onze kapitaalen overig hebben, want geen Hollandsen koopman zal aan den buitenlandfchen handelaar voorfchotten doen, wanneer deeze zijne waaren niet naar Holland wil verzenden. En in deeze kapitaalen zijn wij de overige natiën verre vooruit, de Engelfchen mooglijk uitgezonderd. — Wanneer wij derzelver uitwerkfelen nagaan , dan moeten wij bekennen, dat zij, al wederom voor den oorlog, nog dezelfde waren als te vooren. Immers toen was Amfterdam niet minder, dan voorheen, de liapelplaats van alle de aanzienlijke voorwerpen van koophandel, en veele kundige koopluiden zijn van gedachten, dat zij hetzelve fpoedig weder zou weezen, zodra vrede sn binnenlandfche rust in het gefolterd Europa zullen zijn terug gekeerd. Wat de meerdere kundigheden van vreemde na.: tien in het fiuk van den koophandel aangaat, zouden  der VOLKEREN. 4" gaan, dan in de bijzondere omftandiglieden van nieuwe volkplantingen. Eene nieuwe volkplanting moet altijd, voor eenigen tijd, in den dezelve, wel bezien, wel als een ongeluk voor onzen handel behooren te worden aangemerkt ? Immers , deeze vermeerderende kundigheid kan niet anders , dan de hoeveelheid der voorwerpen van handel over de geheele handeldrijvende waereld vermeerderen, en dit kan, op den duur, niet tot nadeel verftrekken voor die natie, welke, in evenredigheid tot haare kapitaalen, en volkrijkheid, den meesten handel drijft. — Bij de verbetering van den koophandel in andere landen, zullen wij niet meer den geheelen handel van zodanige landen drijven , maar zullen wij niet eenen meerderen handel met zodanige landen behouden, dan wij te vooren met dezelve hadden? Zuilen zij niet altijd ons blijven noodig hebben? Het is in het algemeen zeker, dat de koophandel van de overige natiën, in evenredigheid tot de onze, vermeerderd is, en dus ook hunne flaatkundige vermogens, voor zo verre dezelve op den koophandel berusten. Doch dat wij, (ik fpreeke al weder van de tijden voor de jongfte gebeurtenisfen) alies te zamen genomen, minder koophandel, dan voorheen, zouden drijven, minder kapitaalen, dan voorheen, zouden omzetten, twijffel ik zeer of te bewijzen zou zijn het tegendeel komt mij voor ontegenfpreeklijk te zijn — üc plaa"ts laat mij niet toe, dit verder uittebreiden, anders zou ik den leezer onder anderen be* L i O E K» IX. iOOFDSTo  I. BOEK IX. BQOFDST. t l 4ia R IJ K D O M in evenredigheid tot de uitgebreidheid van deszelfs grond, meer gebrek aan kapitaalen hebben, en in evenredigheid tot de grootheid van bepaalen bij de toeneemende welvaart van verfeheiden fteden in de jongfte tijden, en in het bijzonder van Dordrecht — waar, in de jongfte tijden, in verfeheiden takken, die daar te vooren onbekend waren, handel gedreeven wierd — en ik zal bezwaarlijk gelooven, dat wanneer Europa, en ons land, eens weder tot rust zullen gekomen zijn, de koophandel in ons land niet weder met den ouden bloei zal kunnen herleeven. Ik zou veele bewijzen kunnen bijbrengen, dat onze koophandel (niet in betrekking tot andere natiën, maar op zig zelve) meest altijd vooruitgaande geweest is , ik zou ten dien einde een •uim veld vinden, in onze praetenfien op vreemde nogendheden — dan hierdoor zou ik in de argunenten van Smith vallen. Ondertusfchen, hoe dit ook zij, indien de belommerende argumenten ons maar niet ter nederlaan, en den moed beneemen, en ons in tegendeel ianzetten, om meer resfources te zoeken, indien ,vij door wegneeming van hindernisfen, en meerlere verleening van vrijheid aan ijders kapitaalen m industrie, (de beste en eenige middelen, welke runnen aangewend worden) voor de verbetering :n uitbreiding van onze fabrieken en landbouw :orgen, indien wij, vooral op die wijze, den hanlel in de producten van onze koloniën aanmoedigen, dan kunnen zij geene andere dan goede uitwerkingen hebben. Uitgeever.  der VOLKEREN. 413 van deszelfs kapitaalen meer in 't geval weezen van te weinig bevolkt te zijn, dan meest alle andere landen. Zij hebben meer land, dan kapitaal om hetzelve in ftaat te brengen; dus wordt het kapitaal, 't welk zij hebben, alleen gebruikt, om de vruchtbaarlte en voordeeligst gelegene landerijen , langs de zeekusten, en langs de oevers van de bevaarbaare rivieren te bebouwen — zodanige landerijen worden gewoonlijk voor eenen geringen prijs, zelfs beneden de waarde van derzelver natuurlijke voortbrengfelen, gekogt. De kapitaalen, welke tot den aankoop, en verbetering van zodanige landerijen bedeed worden, moeten een zeer ruim voordeel opbrengen, en dus gelegenheid geeven tot het betaalen van eenen hoogen interest. De fpoedige ophooping van kapitaalen , welke op eene zo voordeelige wijze worden aangelegd, fielt den planter in ftaat, om het gatal deiwerkende handen verder uittebreiden, dan eene nieuwe volkplanting hem kan opleveren, en dus worden deeze, wanneer hij dezelve kan vinden, rijkelijk betaald. Zodra de volkplanting voorwaards begint te gaan, beginnen de voordeelen van de kapitaalen tnpsgewijze te verminderen. Na dat de vruchtbaarlte en voordeeligst gelegene landerijen alle in bezit genomen zijn, worden die geene aangefprooken, die, zo in grond als in ligging, van mindere natuur zijn, men kan bij I. BOEK, IX. HOOFOiT,  I. BOEK. IX. HOOFDST. 414 R IJ K D O M bij de bebouwing van dezelve minder voordeelen genieten, en men moet dus ook mindere interesfen betaalen van kapitaalen, welke op die wijze aangelegd zijn. — Hieruit volgt derhalven, dat, geduurende den loop van deeze eeuw, zo wel de wettige als de marktprijs der interesfen, in het grootfte gedeelte der Engelfche volkplantingen zeer aanmerklijk moeten verminderd zijn. — Zodra de rijkdommen, de verbeteringen, en de volkrijkheid vermeerderd zijn geworden, moesten de interesfen verminderen. Maar de arbeidsloonen daalen niet gelijktijdig met' de voordeelen van de kapitaalen. Het vraagen naar arbeiders vermeerdert met de vergrooting der kapitaalen, hoedanig het ook met derzelver voordeelen moge gelegen zijn — en na dat de voordeelen verminderd zijn , kunnen de kapitaalen niet alleen blijven toeneemen, maar zelfs zig nog verder uitbreiden dan te vooren. — Het is met ijverig werkende natiën, welke vorderingen maaken in het verkrijgen ?an rijkdommen, even eens gelegen als met bijzondere menfchen, die hunne zaaken met ijver doorzetten: een groot kapitaal, al levert het maar matige voordeelen op, maakt [terker vorderingen , dan een klein kapitaal met groote voordeelen; het fpreckvvoord zegt, geld wint geld. — Wanneer men maar eens een weinig geld heeft, dan is het getnaklijk om meer te krijgen, maar de groote zwa-  der VOLKEREN. 415 zwarigheid is, om ééns dat weinige te hebben. Ik heb het verband, 't welk tusfchen de vergrooting van de kapitaalen, en de vermeerdering van de vlijt, of het vraagen naar voordeeligen arbeid, plaats heeft, reeds gedeeltelijk opengelegd, maar ik zal dit ftuk meer uitvoerig in 't vervolg behandelen, wanneer ik van de ophoOping van de kapitaalen zal moeten fpreeken. Het verkrijgen van een nieuw grondgebied, of het openen van nieuwe takken van handel, doen zomtijds de voordeelen der kapitaalen , en met dezelve den interest van het geld, rijzen, zelfs in een land, 't welk fterke vorderingen maakt in het verkrijgen van rijkdommen. Wanneer de kapitaalen van een zodanig land niet toereikende zijn, om aan die geheele vermeerdering van zaaken het hoofd te bieden, welke zodanige nieuwe bezittingen, en bronnen, aan de menfchen, die dezelve verkrijgen , aanbiedt, dan legt men zig genoegzaam alleen op die bijzondere takken toe, welke de meeste voordeelen opleveren, dan wordt noodzaaklijk een gedeelte van die kapitaalen, welke te vooren in de oude takken van den handel gebruikt wierden , uit dezelve genomen , en in zommige van deeze nieuwe , en meer voordeel belovende , gelegd. — Hierdoor wordt in de oude takken van den handel de mededinging geringer dan te vooren — dit maakt dat de markt ï. BOEK? IX. SOOFDST.  3 O E B ' IX. JJ0ÜFDST R IJ K D O M markt van veele fooiten van waaren minder ■wordt voorzien, en dit doet derzelver prijzen meer en min rijzen, zij geeven dus een grooter voordeel aan die geene, welke in dezelve blijven handelen, en dit fielt hen derhalven weder in ftaat, om gelden tegen hoogeren interest opteneemen. — Eenigen tijd na het eindigen van den laatften oorlog O), moesten niet alleen luiden van het beste krediet , maar zelfs zommige van de grootfee compagniefchappen van London, als zij geld opnamen, gewoonlijk vijf ten honderd betaalen, welke te vooren nooit meer dan vier en vier en een half ten honderd waren gewoon geweest te geeven. — De groote uitbreidingen , zo van grondgebied als handel., welke de verkrijging der bezittingen in Noord-America en de West-Indiën gaven, waren eene ten vollen voldoende reden voor dit rijzen der interesfen, zonder dat men noodig heeft tot eene onderftelling van eenige vermindering in de kapitaalen der maatfchappij de toevlugt te neemen — eene zo groote vermeerdering van nieuwen handel met de oude kapitaalen te drijven, moest noodzaaklijk de hoeveelheid derzelve, welke in veele andere takken gebruikt wierd, verminderen, en dus ook O) Den zevenjaarigen oorlog, welke in 't begin van 1763 ei"die;de. Zie boven noot (k~) vaa dit hoofdftuk. Uitgeever.  D e it V O LKEREN. 417 ook daar, door dc vermindering van de mededinging, de voordeelen grooter maaken. Ik zal in het vervolg gelegenheid hebben, om de redenen optegeeven, welke mij doen gelooven , dat de hoofdfom der kapitaalen van Groot-Brittannièn, zelfs door de verbaazende kosten van den laatften oorlog, niet verminderd is (x). Ondertusfchen, gelijk de vermindering van de hoofdfom der kapitaalen van eene maatfchappij , of van die fondfen, welke gefchikt zijn, om de vlijt gaande te houden, de arbeidsloonen doen daalen, zo doen zij daarentegen de voordeelen der kapitaalen, en gevolglijk ook de interesfen, rijzen. — Wanneer de arbeidsloonen minder zijn geworden, dan kunnen de eigenaars van zodanige kapitaalen, als nog in de maatfchappij overgebleeven zijn, hunne waaren met mindere kosten aan de markt brengen, dan te vooren, en gelijk zij dan minder kapitaalen gebruiken, om de markt te voorzien, dan te vooren, kunnen zij ook hunne waaren duurder verkoopen. De waaren kosten hun minder , en zij ontvangen meer voor dezelve. Daar derhalven hunne voordeelen (om zo te fpree- (x~) /« het ide heofdfl. van het $de hork, pag. 443. van het ide deel van de laat[le Engelfche uitgaave. Uitgeever. Dd boer; IX. hoofdst*  i. BOEI IX. HOOFDS1 4i* R IJ K D O M ~ fpreeken) aan beide einden aangroeijen, kun:,nen zij ook hoogeren interest betaalen. Het ^groote fortuin, 't welk men in Bengalen, en in de verdere Engelfche bezittingen in de Oost-Indien, zo fchielijk en zo gemaklijk kan maaken, kan ons overtuigen, dat, gelijk in deeze zo uitgemergelde landen de arbeidsloonen zeer laag zijn, even zo aldaar de voordeelen van de kapitaalen zeer hoog zijn. — Met den interest van het geld is het even eens gelegen — men fchiet in Bengalen aan de landpachters menigmaalen geld tegen veertig, vijftig en zestig ten honderd — en dan nog wordt het volgend gewas voor de betaaling verbonden (v) — even gelijk de voordeelen, welke eenen zodanigen interest kunnen draagen, genoegzaam de geheele renten van den eigenaar moeten verflinden, zo moet ook noodzaaklijk eene zodanige ongehoorde woeker op hunne beurt het grootfte gedeelte van deeze voordeelen verzwelgen. — Voor den val van het Romeinfche rijk fchijnt een woeker van gelijke foort gemeen geweest tet zijn in die provintien, welke onder de alverflindende beftuuring der Proconfuls waren. —Wij leezen in de brieven van Cicero, dat de deugd- (y) Het is jammer, dat de Schrijver ons de Isron niet aanwijst, uit welke hij dit gehaal<$ heeft, Uitgeever.  4s* R IJ K ü O M I. SOEK. IX. HOOFDST. /an rijkdom bereikt heeft, waarvoor hetzelire, zo door de natuur van deszelfs grond :n luchtsgeftel, als door deszelfs gelegenheid ten 3e wet, maar men veranderde zelfs den onden laam van foenus, door welken men altijd de inte•esfen verdaan had, in dien van ufurae, onder ivelken naam zij te vooren niet bekend, en dus Dok niet verboden waren. Deeze en dergelijke kunftenaarijen maakten, dat de Praetores weinig zorg voor de leges Genucia en Sempronia droegen — de interesfen bleeven beftaan, en liepen langs zo hooger. En niet alleen was geene wet in ftaat, om dezelve te beletten, maar zelfs Was men verplicht, om dezelve bij de wetten te be« paaien. — Ten tijde van Cicero was de wettige interest twaalf ten honderd — doch het is niet gemaklijk, en misfchien niet mooglijk, om nategaan, op welk eene wijze zij tot die hoogte gekomen is. Zie over dit alles G. Noodt de Foenore *t IJ fur is, lib. 2. cap. 4. Deze interest van twaalf ten honderd droeg den naam van ufurae centefimae, (wij zouden zeggen, den penning honderd J te weeten, de Romeinen bedongen hunne interesfen niet bij het jaar, gelijk wij, maar bij de maand. L. 49. ff. de ufu* ris, L. 40, ff. de reb. cred. L. só. §. li ff. depof. vel contra L. co, ff. de verb. Oblig. De ufurae centefimae waren één ten honderd in de maand, en dus 12 ten honderd in het jaar. De Romeinen waren gewoon de hoogte en laagte der interesfen te benoemen naar de indeelingen van hun as of pond*  der VOLKEREN. W hetzelve niet beletten Er zijn altijd veele menfchen, welke geld moeten opnee-1 men, en niemand zal hun willen leenen, zonder voor het gebruik van zijn geld eene zodanige belooning te genieten, als overeenkomftig is niet alleen met het voordeel, 't welk opgeloopen waren. Uit het een en ander ziet men duidelijk, dat die hooge interest, van twaalf ten honderd, niet, gelijk onze Schrijver wi!, aan de weinge zorg voor de trouw der kontrakten, maar in tegendeel aan de wet van Conftantyn den Grooten moet worden toegefchreeven. — Ondertusfchen is het onzeker, of de Schrijver hier het oog hebbe op dien interest van twaalf ten honderd, dan of hij eenige andere bedoele, 't welk wij al weder aan zijn gebrek, van behoorlijke bewijzen van zijne gezegden aantehaalen, te wijter hebben — en daarom heb ik in mijne eerjle nooi op dit hoofdftuk ook deeze hooge interesfen ir het midden gelaatcn — indien hij, bij geval, of de zogenaamde ufurae ^ynohlo» gedoeld hebbe van welke Gothofred. I. c. fpreekt, en welke vijf tig ten honderd bedroegen, dan had hij teven; kunnen zeggen, dar dezelve reeds in het jaar 32' bij het Concilie van Nicéén, onder den naam var fescuplum, of fesquiplum, verboden waren — zi( boven noot O)- Zie ook Gothofr. I. c. Uit geever. (V) Men zie hierover de Montesquieu, Gees, %ièr fretten, ide deel, pag. 571- en veele volg Uitgeever. I. lOEli IX. 1O0FDST. I t  I. ï O E K, IX. «OOFDST. ' j 1 i I C k b 'i E li ê V 5 P> hi al rc h< 4$o R IJ K D O M 't welk met het gebruik van hetzelve kan worden behaald, maar ook met het moeilijke en gevaarlijke, om de wet te ontduiken. —De Heer- de Montesquieu fchrijft de oorzaaken van den boogen prijs der interesfen, Welke „onder de Mahomedaanfche volkeren be:aald worden , niet aan derzelver armoede :oe, maar gedeeltelijk aan de gevaaren om de vet te ontduiken , en gedeeltelijk aan de noeilijkheid om de uitgefchooten gelden teug te bekomen Qej. De geringde trap, tot welke de voordeelen gewoonlijk kunnen daalen, behoort altijd iets leer te zijn , dan voldoende is , om tegen ie toevallige verliezen opteweegen, aan wele ijdere bijzondere aanleg van een kapitaal loot ligt — het is dat overfchot alleen, welk men het zuivere of nette voordeel an noemen. — Dat geene, 't welk gewoonjk den naam van voordeelen in 't geheel enomen (f) draagt, behelst niet alleen dat overig O Men kan dit zeggen van de Montesquieu nden in zijne Geest der Wetten, 2de deel, pag. J2i Uitgeever. (f) De Schrijver gebruikt hier de woorden clear ■ofit, en grofs profit — door de eerfte verftaat j het zuivere overfchot, 't welk na aftrek van !e wezentlijke of toevallige, of als mooglijk be. kende verliezen overblijft — en door de laatfte !t geheele beloop van de voordeelen, welke zonder  der VOLKEREN: 43» overfchot in zig, maar ook dat geene, 't welk eigentlijk dienen moet, om zodanige buitengewoone verliezen goed te maaken. De interesfen, welke een geldopneemer in ftaat is om optebrengen, moeten alleen naar dit zuivere voordeel geëvenredigd worden. De laagfte trap, tot welken de interesfen gewoonlijk kunnen daalen, moet, op dezelfde wijze, altijd iets meer zijn, dan voldoende is ter herftelling van zodanige toevallige ver* liezen, aan welke het geldfchieten, zelfs met eene draaglijke voorzigtigheid, onderhevig is. Wanneer de interesfen naar dien voet niei geëvenredigd zijn, dan kunnen er geene andeft drijfveeren plaats hebben, om de menfcher tot het fchieten van geld te beweegen, dan menschlievendheid of vriendfchap. Iu een land, 't welk tot deszelfs volkomeil hoogte van rijkdom gekomen is, in het welke ir der eenigen aftrek gemaakt worden. Wij zuller die woorden in het vervolg menigvuldigmaaler ontmoeten, en, volgends het gebruik, 't welk de Schrijver van dezelve maakt, heb ik zijne denkbeelden niet beter weeten overtebrengens dan door dezelve te vertaaien zuivere voordeelen, en voordeelen in 'f geheel genome». —. 't Is mooglijk, dat men hiervoor een beter woord kan gebruiken, maai- ik heb er geen kunnen uitdenken, 't welk mij, overal, daar het voorkomt, beter Voldeed. Uitgeever. I. SOEK, IX. HOOFDST.  s BOER IX. HOOFDST 43^ R IJ K D O M in ijdere tak van handel de grootfte hoeveel•heid van kapitaalen in omloop is, welke in dezelve kan gebruikt worden, moet niet alleen de gewoone hoogte van zuiver voordeel zeer gering zijn, maar daar moet ook de gebruiklijke marktprijs van de interesfen, welke uit die voordeelen kunnen betaald worden, zo laag en zo klein zijn, dat het onmooglijk wordt, dat eenige andere, dan alleen de allerrijkften, in ftaat kunnen zijn , om alleen van hunne interesfen te kunnen leeven—- alle menfchen van een gering en middelmaatig fortuin moeten daar verplicht zijn, gebruik van hunne eigene kapitaalen te maaken —■ het moet daar eene noodzaaklijkheid zijn, dat bijna ijder een man van bezigheden, of in de eene of andere foort van handel moet zijn. Het fchijnt , dat Holland nabij aan deezen ftaat begint te komen — men houdt het daar voor onbetaamlijk, dat men ten minden niet eenige bezigheden heeft. De noodzaaklijkheid maakt, dat ijder aan bezigheden gewoon wordt, en de gewoonte bepaalt overal dat geene, 't welk betaamlijk is — even gelijk het befpotljjk is, dat men ïig niet even gelijk andere menfchen kleedt, wen zo is het eenigermaate bcfpotlijk , dat nen niet, even' gelijk andere menfchen, bezigheid heeft. Even gelijk een man van een jurgeriijk beroep een vreemd figuur maakt in ïen leger, of in eene vesting, en zelfs gevaar loopt,  Dik VOLKEREN. 43; loopt, van befpot te worden, even zodanif een figuur maakt een lediglooper onder menfchen van bezigheden (g). De hoogfte gewoone maatftok van de voordeelen kan zodanig zijn, dat zij, in den prij< van de meeste waaren, dat geene, 't wel! moest dienen om de renten van het lanc goed te maaken, geheel verflinden, en alleenlijk (ter betaaling van den arbeid, welke hefteed is, om die waaren te bewerken, en aar te markt te leveren) dat geene overlaaten. 't welk , volgends den laagften maatftok. naar welke de arbeid ergens kan worden betaald, kan volftaan, dat is, enkel dat geene. 't welk tot het bloote onderhoud van hel leven der arbeiders noodzaaklijk is ■— de arbeider moet toch altijd op de eene of andere wijze aan den kost geraaken, anders laat hij het werken vaaren — doch de eigenaars van landerijen hebben niet altijd zo hoog noodig betaald te worden (hj. — Het kan wel waar zijn, (£) Dit is wat overdreeven. Schoon een volftrekte lediglooper in het algemeen nergens in hooge achting ftaat, heb ik echter nooit gehoord, dat men in ons land eenen rentenier voor beipotlijk houdt. Uitgeever. (h) In vergelijking tegen eikanderen gencmen kan er dit gezegde door, maar op zig zelve zou het onder die foort van uitdrukkingen behooren, welke niet genoeg, in derzelver onberekenbaar Ee na. \ BOEK. IX. HOOFIIST.  I. BOEK IX. SOOFDST. ! : i 1 ■\ 3 1 < I ] i f. a 2 t f f 2 *34 R IJ K D O M zijn, dat de voordeelen van den handel, welken de bedienden van de Engelfche Oost-Indifche Compagnie in Bengalen drijven, niet ver van deeze hoogte af zijn. De evenredigheid, in welke de gebruiklijke marktprijs der interesfen gerekend wordt te [taan tot den gewoonen maatftok van de zuivere voordeelen, hangt noodzaaklijk van de /eranderlijke rijzingen en daalingen van de roordeelen af. Dubbelde interest wordt in aroot-Brittannien door de koopluiden geretend dat geene te zijn, 't welk zij een goed, naatig, en redelijk voordeel noemen ; uitIrukkingen, welke mij voorkomen niet meer e kennen te geeven , dan een gewoon en rebruiklijk voordeel. — In een land, in t welke de gewoone maatftok van zuiver roordeel op agt of tien ten honderd loopt, :an men het redelijk noemen, dat, wanneer le handel met opgenomen gelden gedreeven wordt, adeelige gevolgen , doorgedacht fchijnen te zijn. —. ndien de eigenaars der landerijen , volgends dit egrip , onzeker waren van hunne voordeelen, an zou het met de landerijen gaan', zo als met llc andere zaaken, welke geene rekening geeven, ij zouden geheel verwaarloosd worden, en dit ou, behalven zeer veele andere, nadeelen, den chcelen ondergang van den landbouw naar zig eepen — dus zou het ten minften gevaarlijk ijn dit voor eenen regel aanteneemen. Uitgeever.  Ij B O i K x. HOÜFDSI 44a R IJ K D O M jaar door, minder verdienen dan een wevers■ knecht, om dat zijn werk gemaklijker is, een weversknecht wint minder, dan een fmidsknecht, zijn werk is wel niet altijd gemaklijker, maar het is veel zindelijker. Een landsknecht , fchoon nij een aangeleerd ambacht oeifent, kan zelden zo veel in twaalf uuren verdienen, als een koolgraaver, welke enkel een arbeider is, in agt uuren verdient. Zijn werk is in 't geheel zo onzindelijk niet, het is veel minder gevaarlijk, en het wordt bij het licht van den dag, en.boven den grond verrigt. In alle eerlijke bezigheden maakt de eer een groot gedeelte van de belooning uit. Deeze worden, wanneer men alles in aanmerking neemt, ten aanzien van den geldprijs, over het algemeen beneden de waarde beloond , gelijk ik aanftonds zal trachten te doen zien. .— Het verachtelijke van eene bezigheid doet eene tegenovergeftelde uitwerking — het werk van eenen flagter is, wegens het gevoellooze en haatlijke, eene verachtlijke bezigheid, maar genoegzaam overal veel voordeeliger, dan de meeste andere bezigheden. Het affchuuwlijklte van alle beroepen , naamentlijk dat van eenen fcherprechter, wordt, in evenredigheid tot de hoeveelheid van het werk, 't welk hij te doen heeft, veel beter betaald, dan eenige andere hoegenaamde gewoone bezigheid. Het jaagen en yisfchen, 't welk in den ou-  der VOLKEREN. 443 onbe'fchaafden ftaat eener maatfchappij de hoofdbezigheid der menfchen uitmaakt, wordt,1 in den befchaafden Itaat van dezelve, een van de aangenaarafte uitfpanningen, dan doet men dat geene uit vermaak, 't welk men weleer uit noodzaaklijkheid moest doen. Hierom zijn, in eenen meer gevorderden ftaat eener maatfchappij, doorgaands alle die menfchen, welke dat geene tot een beroep houden, 't welk andere voor een tijdverdrijf doen, armoedig — reeds ten tijde van TheocritusCaj) waren devisfehers arm — een ftrooper is door geheel Groot - Brittannien een behoeftig man; en in zodanige landen, in welke de wetten iireng genoeg zijn , om alle ftrooperijen te bckrten, zijn de gerechtigde jagers in geene betere omftandigheden. De natuurlijke fmaak voor zodanige bezigheden veroorzaakt, dat zig een grooter getal van menfchen aan dezelve overgeeft, dan behoorlijk van dezelve kunnen leeven , en de voortbrengfelen van hunnen arbeid zijn in evenredigheid tot de menigte van jagers altijd te goedkoop, dan dat zij hun iets meer, dan een allerbekrompenst beftaan, zouden kunnen opleveren. Onaangenaamheden en kleinachting hebben op de voordeelen van kapitaalen dezelfde uitwerkingen als op de arbeidsloonen. Een herbergier of tafelhouder, welke nooit meester (a) Theqprit. Iclyll. 21. Smith. I. : o E K* X. ic-OFBSTi  *44 R IJ K D O M ï. SOEK X. HOOFDST ter in zijn huis is, en telkens voor onaan» genaame ontmoetingen met dronken luiden: blootftaat, oeffent zeker geen zeer aangenaam 'of zeer achtbaar beroep , maar er is bijna geen zaak , in welke men, over het algemeen, zo veele voordeelen met een klein kapitaal kan behaalen. Ten tweede — de arbeidsloonen zijn onderfcheiden naar maate van het gemaklijke en goedkoope, of het moeilijke en kostbaare om de bezigheid aan te leeren. Wanneer men een kostbaar werktuig laat maaken, dan verwagt men, dat het buitengewoone werk, 't welk men met hetzelve, eer het verfleeten is, zal kunnen verrigten, ten minden zo veel gewoon voordeel zal aanbrengen , dat het kapitaal, 't welk aan hetzelve hefteed is, weder te huis zal zijn. Men kan een man, welke, ten kosten van veel arbeid en tijd, tot eene zodanige bezigheid is opgebragt, tot welke buitengewoone .Schranderheid en ondervinding vereischt wordt, bij een zodanig kostbaar werktuig vergelijken. Men behoort te vêrwagten , dat bet werk, 't welk hij leert verrigten , hem, boven en behalven den gebruiklijken loon van gewoonen arbeid, ook tevens alle de onkosten van zijne geheele opvoeding zal goedmaaken, .en dan nog ten minften het gewoone voordeel, 't welk anders een kapitaal van gelijke waarde zou opleveren, zal opbrengen^—. en dit al-  b e ft V O L K Ë R E N. tft feen gefchikt zijn, te zullen kunnen werken — een metzelaar daarentegen, en een leidekker,' kunnen in harde vorst, en ftorm en onweder niet werken, en daarenboven hangt hun Werk* ten allen tijde van de toevallige benoodigdheden van hunne klanten af; Zij ftaan dus bloot om dikwils zonder eemg werk te zijn — dus moet dat geen, :t welk hij verdient, terwijl hij kan werken, niet alleen kunnen irrekken om hem te onderhouden , wanneer hij zonder werk moet zijn, 'maar tevens ook om hem die angstvallige cn moedelooz'e oogenblikken , welke het indenken van een zo onzeker beftaan dikwils bij hem zoude kunnen verwekken, eenigzints te Vergoeden. Waar derhalven de Verdienden van het groot?' lte gedeelte van de ambachtsluiden, het geheele jaar door eikanderen, genoegzaam ges lijk gerekend wordert met de dagloonen van gemeene arbeiders, daar bedraagen die Van de metzelaars en leidekkers gewoonlijk de helft meer, of ook wel het dubbeld van dezelve — waai' gemeene arbeiders vier of vijf fchellingen f» in de Week Winnen, daar verdienen metzelaars en leidekkers dikwils zeven en agt fchellingen , Waar de eerstgenoemde' zes , daar verdienen de laatstgenoemde dikwils f>) Men denke altijd aan Engelfche fchellingen van omtrent 12 ft. Hollandsch. Uitgeever, Ff % t I O E S4 X. OOFDSTê  Hp. R IJ K D O M I. BOEK X. HOOFDST wils negen en tien fchellingen, en waar dte • eerstgemelde, gelijk te Londen, negen en tien fchellingen kunnen haaien, daar beloopt de weeklijkfche verdienfte van de laatstgemelden gewoonlijk op vijftien, en agttien fchellingen. Ondertusfchen fchijnt er geene foort van kunftigen arbeid te zijn, welke geinaklijker te leeren is, dan die van metzelaars, eu leidekkers — men zegt, dat zelfs de draagftoefcdraagers in Londen, geduurende den zomer, menigmaal voor metzelaass gebruikt worden. De hooge arbeidsloonen, welke deeze luiden genieten , zijn derhalven niet zo zeer eene belooning voor hunne meerdere bekwaamheid, dan wel eene vergoeding voor de on« geftadigheid van hun werk. Een huistimmerman fchijnt eer een fijnder en kunftiger ambacht te oeffenen, dan een metzelaar, ondertusfchen zijn, op zeer veele plaatzen, fchoon echter niet overal, zijne dagloonen een weinig laager.. Zijn werk hangt ook wel veel, doch echter zo geheel niet, van de toevallige benoodigdheden van zijne klanten af, en hij is zo niet blootgeftcid, van door het flegte. weder zonder werk te zullen zijn. Wanneer het gebeurt, dat zodanige ambachten , welke gewoon zijn geftacligen arbeid opteleveren, eens op de eene of andere bijzondere plaats flap worden , of gebrek aan werk krijgen, dan rijzen aanftonds deeze ar« beid#s.  DER VOLKEREN. 453' beidsloonen een goed gedeelte boven derzelver evenredigheid tot de dagloonen van ge-1 meenen arbeid. — In Londen zijn, genoeg-^ zaam in alle ambachten, de knechts in het geval , dat zij den eenen dag of de eene week bij hunne baazen aangenomen, en den anderen dag, of de andere week weder weggezonden worden, even gelijli'imen in andere plaatzcn met daggelders handelt. Een gevolg hiervan is, dat de laagfte rang van ambachtsluiden , de kleermaakersknechts, een halve kroon (ƒ) daags verdienen, fchoon men den loon van gemeenen arbeid op agttien ftuivers daags kan rekenen — in kleine fteden , en op de dorpen, zijn de daggelden van de kleermaakersknechts naauwlijks zo hoog, als die van gemeenen arbeid, maar te Londen zijn zij, vooral in den zomer, dikwils verfeheiden weeken zonder werk. Wanneer zig bij de ongeftadigheid van het werk nog het moeilijke, het onaangenaame, en het onzindelijke voegen, dan veroorzaakt dit menigmaalen , dat de daggelden van de gemecnfte foort van arbeid ver boven die van de kunitigfte handwerkers loopen. — Men rekent , dat een koolmijngraaver te Newcastle, welke bij het ftuk werkt, gewoonlijk het Omtrent agtentwintig ftuivers Htllandsck. Uitgeever. Ff 3 I. ; o E K. X. [QQFDST,  der. VOLKEREN. 4^ Bezigheid, in welke hij qpgebragt wordt, immer behoorlijke bekwaamheden zal verluij-8 gen, is1 zeer onderfcheiden naar de verfchillende foorten van bezigheden. In de meeste foorten van werktuiglijke ambachten kan men vrij zeker van den goeden Uitffag zijn, maar in de vrije kunften gaat de rekening zo vast niet. Men laate eenen jongen het fchoenmaaken lecren, en er is geen twijfel aan, of hij zal wel bekwaam worden om een paar fchocnen te maaken. Maar indien men zijnen zoon naar de Academie zendt, om in dc rechten te (tudeeren, dan ftaat het ten minften twintig tegen een, of hij wel ooit zodanige vorderingen zal maaken, die hem in ftaat zullen ftellen om van dat beroep te kunnen leeven. In eene volmaakt gelijke loterij behoort die geene, aan welke de prijzen te beurt vallen, alles te winnen, wat door die geene, die de nieten trekken, verlooren wordt. In een beroep, in 't welke twintig menfchen verongelukken tegen éénen, die alle de zwarigheden te boven worftclt, behoort die ééne dat alles alleen te winnen, 't welk alle die twintig verongelukten zouden hebben kunnen verdienen. Een rechtsgeleerde, welke misfchien bijna veertig jaaren oud is, eer hij eenige voordeelen van zijn beroep begint te zien, behoort dan niet alleen vergoeding te genieten voor zijne eigene zo verdrietige Ff 5 en L O E K. X. IOOFDST.  45& R IJ K D O M h BOEK X. HOOFDST en kostbaare opvoeding, en beoeffening, maar ■ook voor die van meer dan twintig anderen, welke geene waarfchijnlijkheid hebben van 'immer éénen penning te zullen verdienen. — Hoe buitenfpoorig dus de belooningen der rechtsgeleerden zomtijds ook mogen fchijnen, is echter derzelver wezentlijke loon nooit zo boog, als hetzelve volgends deeze rekening zou kunnen zijn. — Men maake eens eene berekening van alles , wat in eene gefielde plaats door alle de bijzondere ambachtsluiden van een en het zelfde beroep, bij voorbeeld, fchoenmaakers, of weevers, door een geheel jaar heen, waarfchijnlijk zal gewonnen , en daarentegen waarfchijnlijk zal verteerd worden, en de uitkomst zal zijn, dat de winden grooter zullen zijn, dan de verteeringen. —• Maar indien men die zelfde berekening wilde maaken , met opzicht tot alle rechtsgeleerden,, en die geene, die zig op de kennis der wetten toeleggen, bij alle de onderfcheiden Gerechtscollegien, dan zou men vinden, dat hunne jaarlijkfche winften in eene zeer geringe evenredigheid zouden ftaan tot hunne jaarlijkfche verteeringen, zelfs dan, wanneer men de winften zo hoog, en de verteeringen zo matig ftelde, als omtrent beide eenigzints beftaanbaar is. De loterij der rechtsgeleerden is dus ver af van volmaakt voordeelig te zijn, en dit beroep wordt, even gelijk zeer vee-  der VOLKEREN. 439 veele andere geleerde en aanzienlijke beroepen , voor zo veel den geldprijs aangaat, zichtbaar onder de waarde beloond. Ondertusfchen behouden deeze beroepen nogthands eene zekere gelijkheid met alle de overige bezigheden onder de menfchen, en niettegenftaande alles, wat van derzelver beoeffening af zoude raaden , zijn altijd de fchranderlte en eergierigfte geesten in menigte genegen, om Oi ' de O) Het onderfcheid tusfchen de algemeei achting voor den zeedienst, en voor den lan dienst, 't welk hier de Schrijver opgeeft, is zi ver denkbeeldig. Wanneer men de kundighedei beleid, moed, en tegenwoordigheid van gees welke in bevelhebbers van beide deeze foort van dienst vereischt worden, tegen elkander vergelijkt, dan is het zeer moeilijk, om uittew Zen&, aan welke van beide de meeste bewonder! toebehoort. Mooglijk is het onderfcheid, m denkbeelden van het gemeen, alleen in de me Gg 4 L ) O E K. X. B0OFDST. : > r H 9 iir- ïe dlii,t, zn en ijngle ZY- ïe-  li B O E li X, HOOFDST. ( J 1 t i i i ^ I 1 m R IJ K D O M dertusfchen, fchoon de kundigheid en he•kwaamheid, welke In eenen goeden matroos vereischt werden, veel grooter zijn, dan die geene, welke tot meest alle andere ambachten behooren, fchoon hun geheele leven eene aanhoudende aaneenfchakeling is van zwaar werken, en gevaaren, ontvangen zij desniettcgenftaande, wanneer zij alleen maar in den gemeenen matroö-zenftand blijven , voor alle hunne kunde en bekwaamheid, voor al hun zwaar werken, voor het uitlhan van alle die gevaaren, naauwlijks eenige andere belooning, dan het vermaak van zig in het werk te verharden, en de gevaaren te ontworfte'en - hun loon is niet grooter, dan die van ïcmeene ambachtsluiden in die haven, in .velke de markt hunner maandgelden geregeld wordt. Daar zij geftadig dan in de eene ha, ren cn dan in de andere dienst neemen, blijft ook iere zeldzaamheid gelegen , in Engeland is de anddienst zeldzaamer, dan de zeedienst, men jet daar daaglijks zeeluiden, de Engelfchen voeen hunne voornaamllc oorlogen ter zee. — Grooe zeebevelhebbers zijn daar gemeenzaamcr, dan iroote landbevelhebbcrs - het zeldzaamlle wordt iet meest geacht, en dus kan uit dien hoofde bij run. een groot Generaal meer bewondering ver. ('erven, dan een groot Admiraal — het tegendeel an bij zodanige natiën plaats hebben , welk? unne meeste oorlogen te land voeren. Uitgeever:  der VOLKEREN. 473 ook de maandelijkfcbe loon van alle de matroozen in de oriderfcHeiderte havens van1 Groot-Brittannien meer nabij overal op eene en dezelfde hoogte, dan de arbeidsloonen van andere ambachten in onderfcheiden plaatzen — en het geen in die haven , van en naar welke de meeste matroozen zeilen, dat is,,de haven van Landen, betaald wordt, is het richtfnoer, naar welke men in alle andere havens betaalt. Te Lónden zijn dc arbeidsloonen, in meest alle klasfen van onderfcheiden ambachtsluiden , omtrent het dubbend van het geene zij te Ëdinburg zijn — maar matroozen, welke in de haven van Londen dienst neemen, kunnen zelden boven chic of vier fchellingen in de maand meer bedingen , dan die geene, welke zig in de haven van Leith verbinden, en dikwils is dit onderfcheid nog zo groot niet. In vredenstijd is het loon van matroozen op koopvaardijfchepen van een guinea tot omtrent zevenentwintig fchellingen in de loopende maand. En een gemeen ambachtsman kan, in Londen, gerekend tegen negen of tien fchellingen in de week, in dien zelfden tijd van eene lopende maand, tusfchen de veertig en vijfenveertig fchellingen verdienen, 't Is waar, de matroozen genieten, boven hunne foldij, ook den kost. Maar de waarde van denzelven zal misfchien niet altijd zo hoog ioopen, dat daardoor de evenredigheid tusGg 5 tus. o b kt. x. ioofdst.  I. SOEK, X. 300FD5T, 474 R. IJ K D O M fchen het matroozenloon en dat van gemeene arbeiders vervallen zal. En al gebeurde dit al eens, dan nog is dat meerdere geene zuivere winst voor de matroozen, om dat zij den kost niet kunnen deelen met hunne vrouwen en kinderen, welke zij thuis van hun loon moeten onderhouden. De gevaaren, en het ter naauwernood ontduiken van dezelve, welke met een leven vol van vreemde gevallen vergezeld gaan, fchijnen dikwils, in plaats van de jonge luiden aftefchrikkcn, in tegendeel juist gefchikt te zijn om hen aantemocdigen. Onder de geringe ftanden zal eene liefhebbende moeder dikwils zwarigheid maaken, om haaren zoon naar eene zeehaven op het fchool te zenden, uit vrees dat het gezicht van de fchepen, de omgang met de matroozen , en het hoeren van hunne lotgevallen, hem op den zeedienst mogten doen verlieven. Het is aan den mensch niet onaangenaam, zig zodanige gevaaren, welke men kan hoopen door moed en beleid te zullen ontworftelen, in het verfchiet te verbeelden, en dit heeft in geen beroep eenigen invloed op het verhoogen van den arbeidsloon. — Dan geheel anders is het gelegen met zodanige gevaaren, in welke noch moed noch beleid eenig voordeel kunnen doen. In ambachten, welke bekend zijn zeer fchadelijk voor de gezondheid te weezen, zijn de arbeidsloonen altijd bij uitnemend-  der VOLKEREN. 47S mendheid hoog. Ongezondheid is eene foort van onaangenaamheid , en heeft die uitwer-8 king op de arbeidsloonen van zodanige am-^ bachten, dat zij onder de algemeene klasfe van onaangenaame bezigheden gerangfchikt worden (pj. In alle bijzondere foorten van aanlag van kapitaalen verfchilt de gewoone maatftok van de voordeelen , naar evenredigheid van de meerdere of mindere zekerheid of onzekerheid, dat men dezelve weder thuis bekomen zal. Dit is over 't algemeen minder onzeker in. binnenkndfehen , dan in buitenlandfchen handel; ten aanzien van den buitenlandfchen, is het in den eenen tak minder onzeker, dan in O) De hooge arbeidsloonen doen in zodanige onaangenaame bezigheden de zwarigheid van de ongezondheid over het hoofd zien — een beftaan, 't welk, naar den ftand, in welken men zig bevindt, ruim is, en meer genietingen fchenkt, dan gewoonlijk in dien ftand kunnen verdiend worden, heeft iets zo aanlokkelijks, dat men veeltijd! het gevaar van ongezondheid vergeet, of moogiijfc ook hierin, door het bovengemelde al te grooi vertrouwen op zijn eigen geluk , de kans var zijne gezondheid te zullen verliezen beneden derzelver waarde berekent. En dit is al zeer moog ]>jk , om iJat de gezondheid zelden in derzelvei rechte waarde gekend wordt, voor dat men de zelve verlooren heeft. Uitgeever, 1. O E K. X. OOFDST.  der VOLKEREN. 48$ dan in kleine fteden en dorpen, zullen egter die geene, die met weinig beginnen, dikwils groot fortuin maaken in de hoofdftad, en bijna nooit in kleine fteden of dorpen.— wanneer men de bekrompenheid, binnen welke zig in kleine fteden of dorpen de handel bepaalt, in het oog houdt, dan kan de handel daar niet altijd naar evenredigheid van den aanwas van het kapitaal uitgebreid worden — Jaat derhalven in zodanige plaatzen de voordeelen van eenen bijzonderen handelaar al eens zeer hoog loopen, echter zal de geheele fom, of het geheele beloop van dezelve, niet zeer groot zijn, en bij gevolg zal ook zijne jaarlijkfche ophooping van kapitaal niet zeer belangrijk weezen — in groote fteden,- daarentegen, kan de handel meer en meer uitgezet worden, naar maate het kapitaal aangroeit, terwijl daar tevens het crediet van eenen fpaarzaam leevenden en welvaarenden man nog fterker aangroeit dan zijn kapitaal; — hij breidt zijne zaaken naar evenredigheid van het beloop van beide uit, het heloop van zijne voordeelen vermeerdert in evenredigheid van de meerdere uitbreiding van zijne zaaken, en die meerdere uitbreiding van zaaken wordt weder grooter, naar evenredigheid van het meerdere beloop van zijne voordeelen. —■ Ondertusfchen gebeurt het zelden, zelfs in groote fteden , dat men met eenen geregel4en, gevestigden , en welbekenden tak van Hh 3 han- I. ) o c t>' X. I0OFOST.  483 R IJ K D O M I, | Ó E 1 X. handel op eene andere wijze groot fortuin kan maaken, dan door een lang, naarftig, zuinig en naauwkeurig op zijne zaaken lettend leven — het is zo, men kan zomtijds in zodanige fteden een onverwagt en zeer fpoedig fortuin maaken door dat geene, 't welk men fpeculatiehzn&t} noemt — een fpeCK/tftóhandelaar houdt zig niet aan éénen geregelden , gevestigden , en welbekenden tak van handel — hij zal, bij voorbeeld, in dit jaar een koornkooper , in het volgende een wijnhandelaar zijn —' in een volgend jaar handelt hij weder in zuiker, in tabak, of in thee — alle handel is zijne zaak, zodra hij maar voorziet, dat dezelve waarfchijnlijk meer dan • gewoon voordeelig zal zijn, en hij verlaat dezelve weder, zodra hij kan berekenen, dat de voordeelen van dezelve weder tot de gelijkheid met de voordeelen van al de andere takken van handel zullen terug keeren. Zijne winften en verliezen kunnen dus in geene evenredigheid ftaan tot die van eenen geves-? tigden, en welbekenden handel, Het is dus mooglijk, dat een ftoutmoedig gelukzoeker door twee of drie zeer gelukkig uitvallende fpeculatkn zomtijds eensklaps een zeer aan-s merklijk fortuin maakt, maar het is even waarfchijnlijk, dat hij door twee of drie tegenvallende onderneemingen van dien aart, zig geheel en al in den grond booren kan. — Een zodanige, handel kan nergens dan in groo-  beu. VOLKEREN. 48? groote fteden gedreeven worden. Om dat men die uitzichten, welke tot eenen zodanigen handel vereischt worden, nergens anders bekomen kan , dan in zodanige fteden, in welke de alleruitgebreidfte handel gedreeven, en met de geheele waereld correspondentie gehouden wordt. Schoon dc vijf bovengemelde omftandigheden aanleiding geeven tot zeer aanmerklijke ongelijkheden in de arbeidsloonen, en voordeelen van de kapitaalen, zo verwekken dezelve echter geene de minfte ongelijkheid ii het geheele beloop van de wezentlijke of in geheelde voor- en nadeelen van den bijzon deren aanleg van ijder van dezelve. Deezi omftandigheden zijn van eene zodanige na tuur, dat zij in zommige zaaken het gering van de geldwinst vergoeden , en in ander tegen eene groote geldwinst kunnen opgewo gen worden. Ondertusfchen, indien deeze gelijkheid i het geheele beloop van derzelver voor- en m deelen zal plaats hebben, dan worden, zeil daar, waar de volmaaktfte vrijheid regeert «og dc drie volgende zaaken vereischt. In de eerfte plaats, dat de bezigheden i de geheele nabuurfchap wel bekend, en zi dert langen tijd gevestigd moeten zijn; te tweede , dat zij in hunnen gewoonen, oi 20 als men het noemt, in hunnen natuurli Hh 4 I. > o e k. X. HOOFDST. 1 S •> 11 n i- n  I. f O E 1 X. HOOFDST R IJ K D O M e ken ftaat moeten zijn; en ten derde , dat 'zij de eenige, of de hoofdbezigheid moeten zijn van de geene, die dezelve oeffenen. In de eerfte plaats , deeze gelijkheid kan alleen gevonden worden in zodanige bezigheden , welke in de geheele nabuurfchap wei bekend, en zedert langen tijd gevestigd gei weest zijn. Wanneer alle omftandigheden voor het overige gelijk zijn, dan zijn in 't gemeen de ar* beidsloonen in nieuwe bezigheden altijd hooger dan in oude. — Wanneer een onderneemer eene nieuwe fabriek zoekt opterichten, dan moet hij beginnen, met zijne arbeidsluiden door hoogere loonen, dan zij in hunne oude bezigheden kunnen verdienen, van dezelve aftetrekken, deeze loonen moeten zelfs hooger zijn, dan de natuur van hun werk in andere omftandigheden zoude vorderen , en er moet een geruime tijd verloopen, eer hij het kan waagen, om dezelve weder tot de: gewoone gelijkheid te brengen. Zodanige manufactuuren , voor welke de algemeene finaak enkel van de mode, en verbeelding afhangt, veranderen ijder oogenblik, en dim-, ren zelden zo lang, dat zij als oude gevestigde manufaciuuren kunnen worden aangemerkt. Zodanige, in tegendeel, welke hoofdzaaklijk tot gebruik, en uit noodzaaklijkheid gezogt worden, zijn minder aan veranderlijk;. hcid  der VOLKEREN. 489 h^id onderhevig, en deeze kunnen geheele eeuwen agter eikanderen, in denzelfden fraaak1 en gedaante, fterke navraag hebben — het is dus waarfchijnlijk, dat de arbeidsloonen in de eerstgenoemde foort hooger zullen zijn, dan in de laatstgenoemde. Men vindt de fabrieken van de eerstgenoemde foort voornamentlijk te Birmingham, en die van de laatstgenoemde foort te Sheffield, en men zegt, dat de arbeidsloonen in deeze twee onderfcheiden plaatzen zig naar dit onderfcheid in de natuur van deeze onderfcheidene manufactuuren regelen. Het oprichten van eene nieuwe fabriek, het aanleggen van eenen nieuwen tak vaa handel, of het onderneemen van eene nieuwe foort van aanleg in den landbouw zijn altijd fpeculatien, van welke zig de onderneemers buitengewoone voordeden beloven — deeze voordeelen zijn zomtijds zeer groot, en zomtijds (en zo is misfchien wel den meesten tijd het geval) vallen dezelve geheel tegen, maar in 't algemeen ftaan dezelve nooit in eene geregelde evenredigheid tot die van de oude en gewoone bezigheden in die nabuurfchap — indien de onderneeming wel uitvalt, dan zijn de voordeelen gemeenlijk in 't begin zegr groot, maar zodra de zaak volkomen gevestigd, en wel bekend wordt, dan brengt de mededinging de voordeelen aantfh 5 ftonds. U O E KV X. JOOFDSTa  I. SOEK X. HOOFDST 490 R IJ K D O M Honds tot gelijkheid met die van andere bezigheden (V). Ten tweede, deeze gelijkheid iu het ge- hee- CO Het verdient zeker wei eenige overweeging, in hoe verre een Souverain zig behoort intelaaten in het ai of niet begunftigen van nieuwe fabrieken, nieuwe takken van handel, enz.? Men behoort voor eenen vasten regel te houden , dat een Souverain in zaaken van deezen aart niet te veel moet willen rcgeeren, dat in zaaken van die natuur de veiligfte weg is, dat alles aan zijnen natuurlijken loop gelaaten worde ? Zis Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvr. p. 377. en andere. Ondertusfchen kunnen er redenen vóór en tegen aangevoerd worden, om welke een Souverain zodanige nieuwe onderneemingen, het zij met een kortftondig uitfluitend voorrecht, het zij met eene kortftondige vrijgeeving van belastingen, het zij met andere kortftondige voorrechten, al of met begunftigen kan. Tégen eene zodanige begunftiging kan men nief alleen den boven aangevoerden algemeenen regel inroepen, maar tevens aandringen, dat zodra eene* dergelijke onderneeming van die uitgebreidheid is, dat zij zonder eene zodanige begunftiging niet zou ondernomen worden, het dan ook altijd bedenklijk blijft, of zij niet nadeelig zal zijn voor andere oude en gevestigde onderneemingen , het gij door dezelve regelregt in den grond te boo- ren,  der VOLKEREN. 49! heele beloop van de voor- en nadcelen, van ijderen bijzonderen aanleg van arbeid en kapitaalen, kan alleen dan plaats hebben, wanneer die bezigheden zig in derzelver gewoonen, of, zo als men het noemt, natuurlijken ftaat bevinden. In meest alle Onderfcheiden foorten van arbeid is het vraagen naar arbeiders den eenen tijd fterker, en den anderen tijd flapper dan gewoonlijk — in het eerfte geval rijzen de voordeelen van die bezigheid boven, in het tweede daalen zij beneden derzelver gewoone geren, het zij door aan dezelve van ter zijde kapitaaien of werkende handen te onttrekken ? enz. Vóór eene zodanige begunftiging kan men aanvoeren , dat de belastingen, welke op fabrieken, of de ruuwe waaren van dezelve gelegd worden, geene nieuwe beginnende, maar reeds gevestigde fabrieken ondcrftellen, dat derhalven nieuw beginnende fabrieken, ten minften voor eenen korten tijd, zodanig behooren begunftigd te worden tot dat zij in de waarfchijnlijkheid zijn van zig te hebben kunnen vestigen, enz. Hoe het zij, indien men tot de eene of andere begunftiging overgaat, behoort dezelve altijd maar voor eenen korten en bepaalden tijd te weezen, waartoe hier te lande, gewoonlijk de tijd van Vijftien jaaren genomen wordt. Schoon die tijd wel eens om bijzondere dringende redenen verlengd wordt.' Uitgeever, ï. I O E K» X. lOOFDSiy  I. SOEK X. HOOFDST 492 R. IJ K D O M gelijkheid. — In den hooibouw en oogst wor• den op het land meer arbeiders gezogt, dan geduurende den overigen tijd van het jaar, ' en de arbeidsloonen rijzen in evenredigheid van deeze navraag (*). In tijden van oorlog, wanneer men veertig- of vijftigduizend matroozen van de koopvaardijfchepen in den dienst van den Koning prest, moet noodzaaklijk het vraagen naar matroozen voor de koopvaardijfchepen met deeze fchaarsheid grooter worden, en in zodanige gelegenheden rijzen hunne loonen gewoonlijk van eene (O Het is ia den hooibouw en oogst de drukfte tijd van den arbeid op het platte land — het is zeer natuurlijk , dat in zodanige landen, in welke die drukke arbeid door de gewoone ingezetenen moet worden verricht, de arbeidsloonen, in evenredigheid van die drukte, moeten rijzen — en dit is waarfchijnlijk het geval in Engeland, maar in ons land heeft die vermeerderde drukte op de arbeidsloonen geenen invloed, om dat de fiandvastige gewoonte bij ons medebrengt, dat alle jaaren, tegen dat de drukke tijden van den landbouw aankomen , eene zeer groote menigte landarbeiders uit IVestphalen, de Palts, en andere omliggende landen, zig herwaards begeeft,, om geduurende den zomer onze boeren in den arbeid te helpen, en dan met hunne overgewonnen, en gewoonlijk zeer zuinig befpaarde daggel. den, naar hun land terug te keeren, Uitgeever  der VOLKEREN. 495 guinea , of zevenentwintig fchellingen , tot veertig fchellingen of drie ponden fterling in de maand — het tegendeel heeft plaats in fabrieken, welke in verval zijn , in dezelve zullen zig menigmaal de ambachtsluiden liever met geringere daggelden, dan de natuur van hun werk wel zou vorderen, te vrede houden, dan dat zij hun oude ambacht zouden verlaaten («). De voordeelen van de kapitaalen veranderen met den prijs der waaren, aan welke zij hefteed zijn. Wanneer de prijs van eenige waaren boven deszelfs gewoone, of gemiddelde hoogte rijst, dan rijzen de voordeelen ten minften van eenig gedeelte van het kapitaal, 't welk befteed is, om die waaren ter markt te brengen, boven derzelver eigen gelijkheid, en wanneer de prijs daalt, dan zinken zij beneden die gelijkheid. Alle waaren zijn min of meer aan veranderlijkheid in prijzen onderworpen, maar deeze veranderlijkheid valt toch in de eene foort meer voor, dan in de andere. In alle waaren , welke door menfchenhanden voortgebragt worden, moet de hoeveelheid van arbeid, welke jaarlijks befteed wordt, natuurlijk ingericht worden (*») Vooral in Engeland, waar, gelijk wij reeds gezien hebben, en nog meermaalen zien zullen, het ten uiterften moeilijk is, om van het eene ambacht tot het andere overtegaan. Uitgeever. L BOEK» X. HOOFDST,  I BOEK X. HOOFDST 494 r rr k D o M den naar de jaarlijkfche navraagen, op zod*. 'nig eene wijze, dat het gemiddelde jaarlijkfche voortbrengfel, zo na als mooglijk is, gelijk fta met het gemiddelde jaarlijkfche vertier. .— In zommige zaaken zal, gelijk ik reeds heb doen opmerken, dezelfde hoeveelheid van vlijt altijd dezelfde, of genoegzaam dezelfde menigte van voortbrengfelen opleve* ren. Bij voorbeeld, in eene fabriek van linnen of wollen manufacluuren zal het zelfde getal van werkende handen jaarlijks genoeg* zaam dezelfde hoeveelheid van ftukken lin* uen, of wollen lakenen in gereedheid brengen. In zodanige waaren kunnen derhalven de veranderingen in den marktprijs alleen ontftaan uit toevallige veranderingen in de navraag naar dezelve. Een algemeene rouw doet den prijs van het zwarte laken fteigeren* Maar gelijk de navraag naar de meeste foorten van gemeene linnens , en lakenen , Vrij ftandvastig dezelfde blijft, zo blijven ook derzelver prijzen al meest onveranderlijk op dezelfde hoogte — maar er zijn andere foorten van bezigheden, in welke dezelfde hoeveelheid van vlijt niet altijd dezelfde hoeveel* heid van waaren oplevert. Men zal, bij voor* beeld, met dezelfde hoeveelheid van vlijt, in onderfcheiden jaaren, onderfcheiden hoeveel* heden van koorn, wijn, hop, zuiker, tabak, enz. verkrijgen. In zodanige waaren hangen dus de veranderingen in den prijs niet enkel af  der VOLKEREN. 49? af van de veranderingen in de navraag, maar ook van de grootere, en meermaalen voor-1 vallende veranderingen in de hoeveelheid, die aan de markt komt, en dus zijn zodanige waaren ten fterkften aan veranderlijkheid in derzelver prijzen onderworpen — en het zijn juist deeze foort van waaren, op welke zig de aandacht van de Jpecu/atiehnndélaa.rs voornamentlijk vestigt, zij leggen zig toe, om dezelve optekoopen, wanneer zij het waarfchijnlijk oordeelen , dat derzelver prijzen zullen rijzen, en zij verkoopen dezelve weder, zodra zij daaling in den prijs te gemoet zien. Ten derde, deeze gelijkheid in het geheele beloop van de voor- en nadeelen van ijderen bijzonderen aanleg van arbeid en kapitaalen kan alleen dan plaats hebben , wanneer die bezigheid de eenige of de hoofdzaak is van dien geenen, welke dezelve oeffent. Wanneer ijmand zijn beftaan vindt in eene bezigheid, welke hem het grootfte gedeelte van zijnen tijd vrij laat, dan is hij altijd genegen, om in dien tusfchentijd, welke hem overig is, eenig ander werk te verrigten, zelfs voor minderen loon, dan de natuur van dat werk anders wel zou vorderen. In veele ftreeken van Schotland vindt men nog eene foort van menfchen, welke men Cotters, of Cottagers, fhutbewooners) noemt, fchoon hun getal eenige jaaren geleden veel groo- I. O E K, X. ioofost*  der VOLRÉRÉN. S09 paaling van het getal van leerjongens bereikt dit oogmerk regelrecht Cd). Eene lange termijn van leerjaaren bereikt dit doel wel niet zo te helpen (taande houden — het is met de gildens gegaan, zo als met de meeste inrichtingen van Be barbaarfche tijden — men was te weinig gewoon, om de ftaatkundige gevolgen der inrichtingen intezien, men had ook geene vaste grondbeginfelen, uit welke men redeneerdè — het groote oogmerk, 't welk men zig voorftelde, was, buiten twijffel, om bedrog en onkunde van de werkende handen voortekomen, en tevens om de fteden, Welker hulp men noödig had, in welvaaren en vermogen te doen toeneemcn -— fchoon ik niet Wil ontkennen, dat de ondervinding van het voor. deel, 't welk de leden der gildens uit de alzo beperkte mededinging genooten, zeer veel moet hebben toegebragt om de leden der gildens aantczetten, om hunne eenmaal verkreegen voorrechten met allen ijver vasttehouden, en dat het voorbeeld van eenige gildens (die zodanige voorrechten genooten) den weg tot andere gildens gebaand zal hebben. Uitgeever. (d) Om dat men dan zeker is, dat het getal der leden nooit fterker kan vermenigvuldigen, dan het getal der geene bedraagt aan welke het geoorloofd wordt, het bedrijf te leeren, en dat getal zelfs nooit zo groot kan worden, om dat er altijd onder die leerjongens zijn, welke vroeger fterven. Dit behoort voornaamlijken Engeland t'huis. Uitgeever, 1. 5 O E K. X. HOOFDST.  5io R IJ K D O M I. BOEK, X. HOOFDST. zo regelregt, doch echter even zeker, dooi* het verzwaaren van de kosten der opvoeding (e). Te Sheffield mag een mesfemakersbaas, volgends eene wet van zijn gilde, niet meer dan éénen leerjongen te gelijk hebben. Te Norfolk, en Norwich mag een weversbaas niet meer dan twee leerjongens hebben, op ftraf van ijdere maand vijf ponden fterling ten behoeve van den koning te verbeuren. In geheel Engeland, en de Engelfche volkplantingen, mag geen hoedenmaker meer dan twee leerjongens te gelijk hebben op verbeurte van vijf ponden fterling in de maand, de eene helft ten behoeve van den koning, ert de andere helft ten behoeve van die geenen, die hem aan de Juftitie aanklagen — beide deeze inrichtingen, hoe zeer door eene openbaare wet van het koningrijk bevestigd, zijn zichtbaar uit dien zelfden gildegeest (ƒ) ont- (e) Niet alleen door het verzwaaren van de kosten der opvoeding -— ('t welk mooglijk alleen op Engeland, en zodanige landen, in welke dö wetten op de leerjongens zo gelireng zijn, toe. paslijk zou zijn) maar dit einde wordt ook zijdeling bereikt, om dat er altijd onder die leerjongens gevonden worden, welken die lange weg verveelt, of welke door onderfcheiden foorten van beletfelen verhinderd worden, om tot volkomen» heid te geraaken. Uitgeever. (ƒ") De ondervinding van alle tijden leert, dat de  der VOLKEREN. 51* ontftaan, uit welke de gildewetten van Skeffield gebooren zijn. De zijdeweevers te Lon-1 den waren naauwlijks één jaar tot een gilde gemaakt, toen zij reeds eene gildewet maakten , om een baas te beletten van meer dan twee leerjongens te gelijk te hebben, en er is de menfchen, wanneer zij zich vereenigen om een gemeenfchaplijk belang te bevorderen, door den tijd, en genoegzaam ongevoelig, zig gewennen, om dat belang alleen van hunne zijde te bezien, en te vergeeten, dat die geene die een tegenovergefteld belang hebben, de zaaken uit geheel andere oogen befchouwen, en dat in eene zuivere beoordeeling van.wederzijdfche belangen de onzijdigheid het groote richtfnoer behoort te zijn. Hier door neemt men allengs grondbeginfelen aan, op welke men voortredeneert, welke zuiver bevooroordeelde begrippen zijn, tot welker onderzoek men zig nimmer verledigt, en zo valt men van de eene, dwaling tot de andere — de onderlinge gefprekken, de maatregelen, alles bevestigt die eenzijdige, en bevooroordeelde manier van de zaaken te befchouwen zo fterk, dat het genoegzaam on. mooglijk wordt, om te begrijpen, dat men dwaalt. Dit is dat geene, 't welk de Franfchen met het zeer eigenaartig woord Efprit de corps uitdrukken onze Smith noemt het corporation fpirit. In deezen zin, waarin het hier voorkomt is het de gildegeest, dat is, dat grondbeginfel, dat vooroordeel, dat gevoelen, 't welk alle menfchen, die leden van een gilde zijn, bezielt. Uitgeever, I. O £ K. X. IOOFDST.  I. 8 O E K X. HOuFDSl 612. - Ë. IJ K D Ö M ;s eene bijzondere acte van het parlement 'noodig geweest, om die gildewet te vernietigen. Het fchijnt.dat Van oüds af, door geheel Europa, zeven jaaren de geWoorte termijn is geweest, welke voor de leerjaaren in het grootfte gedeelte van de tot gildens gemaakte ambachten bepaald was (g). Alle zodanige cor- ' ($) 't Is jammer, dat de fchrijver geene bewijzen voor dit gezegde aangevoerd heeft. Hoe dit ten aanzien van geheel Europa oudtijds ook moge geweest zijn^ dit fchijnt zeker, dat deeze foort van leerjongens, en de wetten omtrent hunne leerjaaren, en verplichtingen, meer bijzonder aan Engeland eigen geweest is, zij droegen daar den Latijnfchen naam van Apprenticii. Du Cange haalt in zijn glosf. op dit woord, het volgende' aan uit Cowelli lib. I. Infi. Tit. 3. § 10. Apud Anglos certa perfonarum conditio, fervbrum irifiar, libera tarnen et ingenua, eöruin nimirümi, quos npnrenticios dicimus, qui ad artem aliquam meckanicam, pZve alias mercenariam perdifeendam herisfuis conventione fua parentum vel gubemate1rum adftringuntur. Hi enim in herorum potestate funt, durante tempbre conventionis, et illis acquirunt, non fibi, vel parentibus fuis, nifi aliter conventum fuerit. Hi dominis fpondent haudpau* ca., et haec precipue, quod per tempus conventUm bene et fideliter domino fuo fervient, fecreta fua celabunt, praecepta fua licita & hones-ta ubi«que facient &c. Uitgeever.  der VOLKEREfj. 513 'Corporatien droegen oudtijds den naam van Univerfitèiten, 't Welk ook indedaad de latijnfche naam is voor alle hoe ook genaamde bij een verzamelde lighaamen — de Univerfiteit der fmeeden , de Univerfiteit der kleermaakers, enz. zijn uitdrukkingen , welke men doorgaands ontmoet in de vroegfie Charters van oude fteden (&). Toen die bijzondere foor- {h) De eigertlijke en oorfprongiijke LatijA* fcke naam van alle hoe ook genaamde bijeenverzamelde lighaamen was, ten tiide der Romeinen, niet univerfitas, maar collegium. Zie den tit, ff. de collegiis, et corpoiïbus — vooral L. 4, fodales funt, qui ejusdem collegii funt, quam Graece irxi^lotv vocant. his autem pot est at em facit lex, paclionem, quam vellnt, fibi ferre, dum ne qtiid ex publica lege corrumpant. Zie ook Dion. Casf lib. 38. Wij leezen in L. \. ff. quod cujusq. univ. rtom. &c. van een corpus aurifodinarum, argentifoclinarum, et falinarum, en van collegia pisio* rum, et quorundam aliorum, et haviculartorum, qui et in provintiis funt. Het woord univerfitas was bij hen van uitgebreider betekenis, fchoon het- ook wel eens voor collegium gebruikt wierd. Zie Voet ad ff, quod cujusq, univ. nam. §. 1, Mejeri Colleg. Argentor. h. t, §. 3. Doch in dri middeleeuwen is deeze naam algemeen gewerden» en in de vroegfïc Charters draagen zodanige lighaamen gewoonlijk den naam van Univerfitèiten* De naam van Gilda, Gildia, Gulda, en in 't jfransch t SOEK. X. HOOFDST.  ST4 R. IJ K Br O M t BOEK X. HOOFDST fooiten van lighaamen het eerst wiercfen op» ■ gericht, welke thands bij uitneemendheid Univerfitèiten (ij genaamd worden, fchijnt het 'vrij duidelijk, dat de termijn van jaaren, welke men noodzaaklijk met de ftudie moest doorbrengen,- eer men den graad van meester in eene wetenfchap kon verkrijgen, eenenavolging geweest is vaii den tijd der leerjaaren in zodanige gemeene ambachten, welke reeds van vroegeren datum gilden waren» Even gelijk het in die gemeene ambachten noo- Fransch Gelde, ontmoet men ook reeds in zeer oude ftukken. Zie du Cange op het woord Gilda. Uitgeever. (ij Academiën, hooge fchoolen — deeze zijn in zommige landen van zeer ouden datum — die van Cambridge is van' het jaar 630, van Oxfordvan het jaar 872, van Parijs van he* jaar 791. Men kan eene algemeene lijst van alle de Academiën van Europa', (waarin van de meeste ook het jaar van derzelver inftelling gemeld wordt; vinden in Ferrarii Lexicon Geogr. toni. II. p. 356. Het is al weder jammer, dat de Schrijver zijn gezegde nopends den tijd van ft'iidéerëh riet bewijst, Men kan' zeer fraaije zaaken nopends dé Academiën leezen bij' Real Science du Gouvern. torn. PI: p. 234 en volg. Wolfii Jus Nat tem. VIII cap. 3. §, 434 en 436. in fchol. 'Bielfeld, Infl. Polit. torn. T. p, 78 en volg. en over de Schotfche bij d'Eon, Lui firs toni, VIII. p, ICO en volg. Uitgeever.  der VOLKEREN Sis noodig was, dat men zeven jaaren lang onder eenen baas, die wettig gildcbroeder was, had moeten werken, om zelve baas te kunnen worden, en Iciérjongcns aanteneemen, even zo was het ook een noodzaaklijk vereischte, dat men zeven jaaren lang onder eenen wettig erkenden meester had moeten Itudeeren , om meester , leeraar, of Doctor (oudtijds woorden van dezelfde betekenis) in de vrije kunften en wetenfehappen te kunnen worden , en zelve fcholieren , of leerjongens, (al mede woorden, die oorfpronglijk het zelfde beduiden) (#), te hebben, en onder zig te laaten ftudeeren. Bij; eene acte van het Parlement van het vijfde jaar van koningin Elifabeth, gemeenlijk genaamd de wet van dc leerjaaren, wierd vastgefteld, dat, in het toekomende, niemand eenig ambacht, handwerk, of geheime kunst, welke te dier tijd in Engeland geoefiend wierden , zou mogen bij de hand neemen, zonder alvoorens ten minden zeven jaaren lang onder eenen baas in dat werk geleerd te hebben — en hierdoor wierd dat geene, 't wrelk te vooren maar eene gildewet van veele gilden was geweest, de algemeene en openbaare wet door geheel Engeland, voor alle ambachten, welke in handelfteden geoef- fend (£) Zo leest men van Apprcnticii Juris bij du Cange op het woord Apprenticii. Uitgeever. Kk a 1. B O E Ki X. lOOtDST»  ï. boek X. hoofdst; $16 R IJ K D O M fend wierden. Want fchoon de woorden vatf ' de wet zeer algemeen zijn, en het geheele koningrijk volkomen fchijnen inteQuiten,, zo heeft men nogthands §%bij wege van uitlegging , deszelfs werking alleen bepaald tot handelfteden, terwijl men vrijliet, dat op de dorpen een en dezelfde perzoon verfeheiden ambachten mogt oeffenen, fchoon hij in ijder derzelven geene zeven leerjaaren had doorgebragt, om reden, dat de nooddruft der ingezetenen van de dorpen de oeffening van ambachten op dezelve vorderde, en het getal van volk daar veeltijds niet toereikende is, om voor ijder van die ambachten eene bijzondere bende van werkende handen te vinden. Men heeft, al mede door eene letterlijke uitlegging van de woorden, de werking van deeze wet alleen bepaald tot die ambachten en handwerken, welke, voor dat deeze aéte van het vijfde jaar van koningin Elifabeth in de waereld kwam , in Engeland gevestigd waren, en dezelve nooit tot zodanige uitgebreid, welke na dien tijd zijn ingevoerd geworden. — Deeze naauwere bepaaling heeft aanleiding gegeeven tot verfeheiden uitzonderingen , welke, wanneer men dezelve als flaatkundige verordeningen befchouwt, zo ongerijmd fchijnen, als zij uitgedagt kunnea worden — zo heeft men, bij voorbeeld, begreepen, dat een koetzenmaaker nooit, 't zij ia eigen perfoon, 't zij door ten dien einde knechts»  dek, VOLKEREN. '51? knechts aanteneemen, de wielen van eene koets mag maaken, maar dat hij dezelve bij eenen rademaaker moet koopen, om dat het ambacht van eenen rademaaker reeds voor de acte van het vijfde jaar van koningin Elifabeth in Engeland geoeffend wierd, maar dat in tegendeel een rademaaker, fchoon hij nimmer als leerjongen bij eenen koetzenmaaker gewerkt heeft, 't zij in eigen perfoon, 't zij door aangenomen knechts, koetzen mag maaken , om dat dit ambacht, ten tijde, wanneer deeze wet gemaald: wierd, in Engeland nog niet wierd geoeffend. Om dezelfde reden zijn verfeheiden van de fabrieken van Manchester, Birmingham t en Wolverhampton , niet in deeze wet begreepen, om dat zij voor den tijd van deeze aéle van het vijfde jaar van koningin Elifabeth in Engeland niet geoeffend wierden (/). In Frankrijk is de tijd van de leerjaaren in verfchillende fteden, en ambachten, zeer onderfcheiden —■ te Parijs wordt in eene groote menigte van dezelve een termijn van vijf jaaren gevorderd — maar voor dat ijmand daar bevoegd kan worden om zijn ambacht als baas te oeffenen, moet hij in veele van die (/) Hier hebben wij eene van die kunftige redeneeringen , om de geheele wet te ontduiken, waarvan ik boven in noot (b) gefprooken heb. Uitgeever. Kk 3 I. 1 O E K. X. IOOFDST.  J, 6 O- K- II. . X. «JÖFDST. S# " R IJ K D O M' " die ambachten, hoven de. leerjaaren, nog vijf jaiareri als knecht werken, s geduurende deezen laatlien termijn wordt hij de compagnon van zijnen baas genoemd., cn de terinifn zelve -draagt den naam van compagnonfehap (m). In Schotland is geene landwet, Welke den tijd der leerjaaren over 't algemeen bepaalt, deeze termijn verfchilt in de onderfcheidene gilden. In zodanige, in welke dezelve lang■duurende is , kan men dezelve gewoonlijk met' eene geringe fom afkoopen — ook is «laar, in de meeste fteden, eene geringe fom genoeg, om zig als lid in een gilde inrekoopeu. De linnen- cn hennipen' ftoffenweevers (de voornaamfte fabrieken van het land; zo wel als alle ambachtsluiden, welke hun in de hand-werken, als fpinnevvielmaakers, haspelmaakers, enz. kunnen hun ambacht zonder eenen penning te betaalen, in alle dorpen, die llads gerechtigheden hebben, vrij oefl'enen — op alle-dorpen, die ftids gerechtigheden hebben, heeft een ijder, op alle dagen (?;?) Dit moet men wel onderfcheiden van compagniefchap, of deelgenootfchap in de zaak. Dit is hier het geval niet, het is er zeer ver van daan, dat een zodanig knecht, geduurende die laatfte vijf jaaren, in de winften en verhezen van zijnen baas zou deelen ~ die termijn dnagt niet den naam van compagnie, maar van compagnonagi. Uitgeever,  der VOLKEREN. 5*9 gen va» de week, die door de wetten niet verboden zijn, de vrijheid om flagtvlcesch te' verkoopen. De gewoone termijn van leeijaa-] ren in Schotland is drie jaaren, zelfs in zommige zeer fijne ambachten: en in 't algemeen ken ik in Europa geen land, in welke de gildewetten zo weinig drukkende zijn, dan in Schotland Ge- («) De Schrijver had hier veilig kunnen zeggen, dat zo ergens de gildewetten weinig drukkende zijn, het dan in Holland is. De geest van vrijheid, welke onzen landaart, zedert de afwerping van het juk der Graaven , bezield beeft, heeft nooit kunnen toelaaten, dat hier te lande Zodanig drukkende gildewetten konden gedraagen worden. Algemeene gildewetten, algemeene wetten op de leerjaaren, enz. zijn in Holland niet bekend — de befchikking over de gildens is fte. deüjk, en dus verfchillen de gildewetten in alle fteden , terwijl tevens de ftedelijke regeeringen altijd gewoon zijn geweest, om, wanneer aan hun billijke klagten over het drukkende van gildewet. ten wierden ingebragt, in dezelve in redelijkheid te voorzien. .—. Wij kennen hier te lande dien overheerfchenden invloed van de baazen op de regeering niet, over welke de Schrijver klaagt. Gildens en gildewetten zijn er zeker in alle onze fteden , en derzelver oorfprong is ook, buiten twijffel, aan die zelfde oorzaaken toetefchrijvcn, als in Engeland. Het is niet te verwonderen, dat een Engekchman zig zo onbepaald tegen de gilKk 4 dens 1. i o e k.. X. IOO.FDST.  7. BOEK x. PPOFDST. é» l IJ K D O M Gelijk het recht van eigendom, 't welk 'Ijder mensch op zijnen eigenen arbeid heeft, de oorfprongiijke grondllag van alle andere eiden» verklaart, wanneer men het drukkende van de Engelfche gildewetten, en de geftrenge uitlegkunde der Engelfche wetten in overweging neemt, maar of juist alle gildens afrekeuren zijn, is bij mij nog in lang niet uitgemaakt. Indien dezelve alleen ftrekken, om bedrog en onbekwaamheid voortekomen , indien de weg, om tot het lidmaatfchap van een gilde toegeiaaten te worden, voor allen openftaat, en alleen van bepaalde, en in de wetten zelve voorgefchreeven bewijzen van bekwaamheid afhangt, indien de ftedelijke regeeringen zorge draagen, dat de beftuurders en leden van de gildens geene eigendunkelijke wetten kunnen maaken, indien zij dien gildegeest, waarvan ik boven fprak, door hun gezag beteugelen, dan komt het mij voor, dat zodanige gildens niet anders zijn, dan een gevolg van de goede orde. Men leeze hierover de Real Science du Gouvern. ,tom. VL pag. 117 en volg. Bielfeld Infi. Polit, ..font. I p W8 en volg. Men leeze daarentegen Ifelin , Droomen , p. 340 en 345 in de noot. Campomanes, over de Industrie, p. 76, 77, en vooral, zeer belangrijk, p. 113 en volg, Hoe 'zeer ik met al mijn hart toeltemme, dat niets de algemeene welvaart .an een land meer bevordert, •dan wanneer de regeering alle bedrijven der ingezetenen aan derzelver vrijen loop overlaat, geloof' ik echter-, dat tevens de plicht van de regeering;  I Den VOLKEREN. §H( eigendommen is, zo is hetzelve ook het heiligde , en het onfchendbaarfte. De erflijke8 bezitting van eenen armen man is }n de kracht en bekwaamheid van zijne handen gelegen. Hem te beletten om die krachten en bekwaamheden zo en in diervoegen te gebruiken, als hij, zonder zijnen medemenscb te benadeelen , goedvindt, is eene openlijke verkrachting van zijn heiligst eigendom — het is eene openbaare inbreuk in de wettige vrijheid, zo van hem, als van dien genen, welke genegen zou zijn , om zig van hem te bedienen —- gelijk de een belet wordt om te arbeiden, zo als hij goedvindt, even zo wordt de andere verhinderd, om hem te gebruiken, tot wat hij verkiest (V). De beoordeeling of hij medebrengt, om voortekomeo, dat de ingezetenen niet opzetlijk, of door onbekwaamheid bedrogen worden — en ik kan nog geene reden zien, waarom men niet zodanige redelijke cn de vrijheid en mededinging niet hinderende gildewetten zou kunnen maaken, door welke de bedrijven der ingezetenen in zo verre aan derzelver vrijen loop worden overgelaaten, dat die vrijheid niet ten nadeele van andere ingezetenen kan misbruikt worden — en dit meen ik, dat over het algemeen van onze Hollandfche gildewetten mag ge> zegd worden. Uitgeever. Co) Dit alles is voikomen waar, wanneer men Sllcen op de Engelfche gildewetten blijft llarooKk 5 ge* £ , O E X. IOOPDST. :  L SOEK. X. HOOFDST 3az R IJ K D O M hij bekwaam is tot dat geene, waartoe men hem gebruiken wil, behoort ongetwijffeld overgclaaten te worden aan die geene, welke hem te werk ftellen, en welker belang daar mede zo zichtbaar gemoeid is De over- ! , . '.' ,, ., ',\....".s. i'.'''^7 gen — maar zodra de weg tot. het lidmaatfchap van alle gildens- voor alle menfchen volmaakt open ftaat, mits alleen maar die bewijzen van bekwaamheid geevende, welke de wet vordert, tian vervalt dit geheele , raifonnement, want dan wordt geen de minfle inbreuk in dat volkomen; erkende recht van eigendom gemaakt, maar alleen voor de Ivfcberming van dat recht wederkeerig gevorderd eene billijke onderwerping aan die goede orde, bij welker bewaaring ijder ingezeten belang heeft. Uitgeever. (p~) Zou men echter wel met eenige redelijkheid kunnen ondcrftcllen, dat die beoordeeling onder het bereik van alle die geene, welke den arbeid van zodanige menfchen noodig hebben, zou kunnen vallen? en zou die bcoordeeling niet zeer aanmerklijk te gemoet gekomen worden door de toelaating vau zodanige werklieden, tot het gilde? Zij hebben dan ten minften het getuigenis van zodanigen in hun voordeel, die de kunst verftaan, en in vroeger tijden bewijzen van bekwaamheid gegeeven hebben. — Kundigheid te hebben, om de bekwaamheid van alle menfchen te beoordeelen, welker arbeid wij behoeven , is voorzeker iets, 't welk in verre de grootfte meerderheid der menfchen niet kan onderfteld worden. Uitgeever.  d e r VOLKER E N. 5^5 gedrecvene angstvalligheid van, den wetgcever, vreezende, dat men onbckwaame mcn-E fchen zal laat-en werken, is even onbetaatniijk, als zij onderdrukkende is(tf). Het vastltellen van eenen langen tijd van leerjaaren is geen zeker behoedmiddel , om voortekomen, dat niet menigmaalen flecht cn onvoldoende bewerkte waaren opentlijk te koop geboden worden. — Wanneer dit gebeurt, clan is het gewoonlijk eene uitwerking van bedrog , en niet van onbekwaamheid, maar de langst mooglijke leertijd kan nooit eenige zekerheid tegen bedrog geeven. Om dit misbruik voortekomen heeft men geheel andere inrichtingen noodig — de Jhrlingkaux op net gewerkte zilver, cn de bekende tekens op bet linnen en de wollen lakenen, geeven aan den kooper van dezelve eene veel grootcre zekerheid, dan eenige mooglijke wet op de leerjaaren ■— naar deeze zien de koopers doorgaands, maar nooit denken zij er aan cm te onderzoeken, of die geene, welke die goe- (rj~) Men behoort onderfcheid te. maaken tusfchen overgedrceven angstvalligheid', en redelijke tegemoetkoming. De eerfte zet de deur open tot allen dwang, maar de laat/Ie verzekert den ingezeten, dat hij in die geene, welken hij tc werk wil Hellen, die bekwaamheid zal vinden, welken hij zoekt, doch tot welker beoordeeling hij niet altijd het. vermogen heeft. Uitgeever. L O E Kj. X. [OOFDST.  r. SOEK X. HOOFDST, <&4 R IJ K "D O' M- goederen bearbeid hebben, wel zeven jaareii • als leerjongens-hebben gediend (r). • Het invoeren van eenen langen termijn van leerjaaren kan nimmer ftrekken, om het jonge volk tot vlijt aantemoedigen. Een ambachtsman , welke bij het ftuk werkt, zal waarfchijnlijk-vlijtig zijn, om dat ijdere infpanning van zijne vlijt hem een voordeel oplevert. ' Het is waarfchijnlijk, dat een leerjongen een lediglooper zal. zijn (en de onder"."i.::::o .. ::■ jra . ; vin-> Cr) Ik ben er zeer verre af van de lange leerjaaren der Engelfchen te willen verdedigen — indien men mij wel begrijpt, zo zal men toeitaan, dat ik alleen in zo' ver van den Schrijver ver» fchille, dat het mij voorkomt, dat het geheel onnoodig is, om van het eene uiterfte tot het' andere overteflaan — de verbaazende flavernij der gildewetten-, onder welke de zo breed van haaro vrijheid opgeevende Engelfche natie zucht, is moog. lijk tot het grootfte uiterfte gekomen, *t welk plaats kan hebben, maar het affebaffen van alle gildewetten, en het toelaaten, dat rijp en groen door elkander hunne bewerkte waaren aan de overhoops niet van alles kundig onderlield kunnende worden natie, in handen zou mogen hoppen , zou misfchien ook niet buiten bedenking zijn — terwijl het veilige midden tusfchen deeze beide mooglijk in algemeen openltaande gildens,. welke niets dan bewijzen van bekwaamheid vorderden , zou te vinden zijn. Uitgeever.  der VOLKEREN. 52? Vinding bevestigt het) om dat hij geen onmiddelijk belang heeft, om zig anders te gedraagen — in de geringde ambachten beftaat de zoetigheid van den arbeid geheel en al in het loon O), 't welk men verdient. Zij, die het vroegde in eenen ftand komen , van welke zij de aangenaamheden kunnen genieten, zullen waarfchijnlijk ook het fpoediglte eene zekere genegenheid en fmaak voor denzelven verkrijgen, en dus zal bij hun de naarftigheid al vroeg eene hebbelijkheid worden. —Maar een jong mensch moet, natuurlijk eenen afkeer van den arbeid verkrijgen, wanneer hij zeker weet , dat hij nog in langen tijd geene voordeelen van denzelven genieten zal. De jongens, welke men uit de liefdadige gedichten tot leerjongens op ambachten aanneemt, worden doorgaands voor een grooter getal van jaaren verbonden, dan de wet vordert, maar de uitkomst leert ook genoegzaam altijd, dat zij ledigloopers en deugnieten worden (O- 1 Leer- (j) Volgends het gewoone fpreekwoord; het geld verzoet den arbeid. Uitgeever, (/) Zou dit ook niet wel aan andere oorzaaken toetefchrijven zijn, kan de opvoeding in die huizen hiertoe ook niets doen ? Zekerlijk moedigt het winnen van geld aan tot ijver in dén arbeid, en men kan niet ontkennen, dat de En. gelfche wetten op de leerjaaren drukkende en fchadeüjk zijn, Uitgeever. SOEK. X» HOOFDST,  L BOE IC x. HOOFDST. "Sas r ij: k ÏtjC ó m Leerjaaren waren bij de Ouden 'geheel en al onbekend , de onderlinge -verplichtingen tusfchen eenen baas en zijnen leerjongen bcflaan in alle onze hedendaagfche wetboeken eene zeer aanmerkelijke plaats (»). — De wetten der Romeinen houden dienaangaande een diep ftilzwijgen. —- Ik ken geen een Griehïck of Latijnsch woord, (en ik geloof, dat ik zou mogen waagen , om eene Weddingfchap aantegaan, dat er geen één zodanig is) 't welk het denkbeeld uitdrukt, 't welk wij tegenwoordig aan het woord leerjongen hechten, dat is, een knecht, welke verbonkden is, om 'geduurende eenen bepaalden termijn van jaaren, in een zeker ambacht, alleen ten voordeele van zijnen baas te werken,'onder voorwaarde, dat zijn baas hem dat ambacht zal leeren. Lange leerjaaren zijn ook geheel cn al onnoodig. Zelfs kunften, welke ver boven gemeene ambachten verheven zijn, bij voorbeeld het maaken van klokken en horologien, behelzen geene zodanige geheimen, dat zij eenen langen loop van onderwijs vorderen. — zekerlijk is de eerfte uitvinding van zo- C«) Dat is te zegtren in de Engelfche wetboeken — bij ons Hollanders vindt men er naauwlijks een woord van, bij andere natiën meer en min, maar in Engeland maaken dezelve eene belangrijke Itof uit. Uitgeever,  der. VOLKEREN. 527 zodanige fraatje konstftukken, en zelfs die van verfeheiden werktuigen, van welke men' zig in het maaken van dezelve moet bedienen, ongetwijffeld eene uitwerking geweest van diep en langen tijd te denken; die uitvinding mag met alle recht gefield worden onder de gelukkigfte poogingen van het menschliik vernuft. Maar na dat dit een en ander ten volle 1 uitgevonden is, en men die kunst vólkomen verftaat, kan het waarlijk niet meer dan de lesfen van eenige weinige weeken kosten, en mooglijk zouden hiertoe weinige dagen genoeg zijn, dat men eenen jongeling op de volkomenfte manier onder> wijst, hoe hij de werktuigen moet behandelen, en hoe hij het konstftuk moet maaken — althands in de gemeene werktuiglijke ambachten is zeer zeker niet meer dan het onderwijs van eenige weinige dagen noodig. D« vastigheid van de hand kan, zekerlijk, zelfs in gemeene ambachten, niet dan door veele oeffening en ondervinding verkreegen worden , maar een jong mensch zal zig me meerdere naarftigheid en aandacht oelfenen wanneer hij van het begin af, als knech werkende, betaald wordt in evenredigheid to het weinige werk, 't welk hij in ftaat is uit tevoeren , mits hij dan ook van • zijne zijdi de ruuwe ftoffen betaale, welke hij door zy ne onhandigheid en gebrek aan ondervinding zomtijds mogt bederven —■ zijne opvoeding zoi i. I O £ Kt X. HOOFDST. |  I. BOER. X. HOOFDST. i R IJ K D O M zou in 't algemeen langs deezen weg veel betere uitwerking hebben , en altijd minder kostbaar en minder verdrietig zijn — ft is Waar, zijn baas zou verliezen — hij zou al die arbeidsloonen van zijnen leerjongen kwijt zijn, welke hij thands zeven jaaren lang in zijnen zak fteekt; maar mooglijk zou de leerjongen zelve, op iiet laatïïe, daar bij te kort komen — hij zou-in een ambacht, 't welk zo gemaklijk te leéren is, meer mededingers krijgen, en Wanneer hij een volkomen kundig werkman geworden was , zouden daardoor zijne 'arbeidsloonen misfchien veel lager zijn, dan tegenwoordig — dezelfde vermeerdering van de mededinging zou zo wel de voordeelen van den baas, als de arbeidsloonen van de knechts doen daalen. Alle de fabriekeurs, handwerkers en konflenaars zotsden verliezen, maar het gemeen zou winnen, want langs deezen weg zou het werk vaa ille ambachten veel beterkoop aan de markt komen (V). Het is alleen met oogmerk om deeze vermindering van den prijs" der waaren, en bijgevolg ook van de arbeidsloonen en voordeelen voortekomen, door het beteugelen va» 3e vrije mededinging, welke dit een en ander seker anders zouden uitwerken, dat men alk die O} Dit alles kan alleen als betreklijk tot Kit» »eland aangemerkt worder. Uitgeever,  der VOLKE RE N. 5?9 ■die gilden gevestigd, en het grootfte gedeelte van alle de gildewetten gemaakt heeft. In oude tijden wierd in veele landen van Europa tot het oprichten van een gilde geen ander gezag vereischt, dan dat van de burgerij van de ftad, in welke hetzelve wierd opgericht, (v) 't Is waar, in Engeland was hiertoe een Charter noodig — maar het fchijnt, dat men dit recht van de kroon Veel eer met een oogmerk bewaard heeft om de onderdaanen geld te doen opbrengen, dan om de algemeene vrijen») De fchrijver i'ait hier oh óogenEliküjk volgen, dat echter daartoe in Engeland een Charter Van den koning noodig was — en wanneer Wij de ■gefchiedenisfen van de middeleeuwen met dat oogmerk doorioopen, dan vinden wij dit vereischte in alle landen, daar gilden gevestigd zijn — trouwens de natuur van de toenmaalige regeeringsvorm liet niet toe, dat de lieden zo veel macht konden cefienen van op eigen gezag gildens op te rechten — een voorbeeld van ons land zal genoeg zijn — het Charter van het oudfle gilde 't welk in Dordrecht bekend is, te weeten het IFantfnijders, of lakenkoopers gilde , is niet door de ftad, maar door Graaf Diderik den zevenden gfgeeveh — men vindt hetzelve bij van de IVallprivïl. van Dordrecht I deel, p. 295. in notis, en die gerrele hcot, welke veel licht verfpreidt over onze gildens, is dubbeld waardig geleezen te worden. Zie ook Christin, ad Leges Municip. Mechïin. til, 1, art, l, 5. 14. item tit, 1, art, cfi, Uitgeever, u t BOCt X. UOÖFDST;  53o R IJ K D O M t. SOEK. X. HOOFDST. I vrijheid tegen zodanige drukkende monopoliën te befchermen —— wanneer men maar eene fom gelds aan den koning betaalde, fchijnt in 't algemeen, dat het verzogte Charter gereedlijk verleend wierd, en wanneer eene bijzondere klasfe van handwerkers, of ambachtsluiden, goedvond, om zonder Charter , zig als een gilde te ^Sdraagen, dan wierden aan zodanige bastaardgilden f» (zo als men dezelve noemde) niet altijd hunne vrijdommen benomen, maar dan wierden zij genoodzaakt, om jaarlijks eene fom aan den koning optebrengen voor de vrijheid om hunne aangematigde voorrechten te mogen oeffenen (v) het onmidlijke opzicht over alle de gildens, en over de gildewetten, welke zij noodig oordeelden om voor hun eigen beftuur te maaken, betrof alleen de burgerij van de ftad, in welke zij opgericht wierden, en hoedanig ook de tucht en orde, die in dezelve gehouden wierd, mogte zijn, dezelve kwam gewoonlijk niet uit handen van den koning, maar uit handen van dat grooters lighaam, van welke alle deeze gildens ondergefchikte lighaamen, of deelen waren. Het beftuur van de burgerijen der fteden was geheel en al in handen van handwerkers en (x) Adidterine guilds, (3) Zie Madox firma Burgi p. a6. &c. Stnitk»  oer VOLKEREN. 531 en ambachtsluiden (z) en het bijzonder belang van ijdere klasfe van dezelve bragt mede, dat zij moesten voorkomen, dat de markt niet overvoerd wierd met de bijzondere foorten van hunne eigen vlijt (gelijk zij gewoon waren zig uittedrukken) dat is te zeggen , dat zij (*) In de alleroudfle tijden hadden de fteden geene eigere regeeringen, de landvorst reisde met Zijne voornaame vafallen van de eene ftad naar de andere, om te recht te zit.en. Toen de gewoonte algemeen wierd, om aan de lieden het voorrecht te vergunnen van eene eigene regecring te hebben, Wierden te gelijk in zodanige fteden, van wegen den landvorst, bijzondere amptenaaren aangefteld, onder den titel van Ballivus, Ba/juuw enz. welker bijzondere verplichting medebragt, om te zorgen, dat geene indrachten op de rechten van den landvorst gemaakt wierden. In ons vaderland be., hoeft men maar de privilegiën van alle deden ihte. zien, om daarvan overtuigd te worden — en daar de regeeringsvorm, in die tijden, door middel van het over het geheel Europa algemeen aangenomen leenrecht, genoegzaam overal dezelfde was, kan men ook hieromtrent veilig tot andere landen befluiten — in zodanige landen, derhalven, in welke het geeven van Charters aan gildens, tot de rechten van den landvorst behoorde, konden de gildens zodanige fchaadlijke verordeningen niet maaken — ten minften, de landvorften waren, indien er klachten inkwamen, in de gelegenheid, om voorzieningen te bezorgen. Uitgeever. LI a I. b o e s, X. lOOFDSTü  53è R Ij K D Ó M L Koek X. hoofdst zij indedaad moesten zorgen, dat de markf 'altijd beneden het waarlijk vereischte moest voorzien worden -— ijdere klasfe lei zig toe om verorderingen te taaaken, om dit oogmerk te bereiken, en indien men aan de eene Van dezelve vergunde, om dezelve intevoeren, dan was deeze weder op haare beurt genegen, om gelijke vergunningen aan de andere toeteftaani Het gevolg van zerdanige inrichtingen was zekerlijk, dat ijdere klasfe die goederen, welke zij noodig had, en van de andere klasfen, die gevestigd waren, koopen moest, wel een weinig duurder moest betaalen, dan anders zou gefchied zijn, maar tot vergoeding van die fchade wierd zij ook Weder op haare beurt in ftaat gefteld, 'orn haare eigene waaren een weinig duurder té kunnen Verkoopen, zo dat dit, gelijk men zegt, zo breed was, als het lang was, en bij flot van rekening geene van de onderfclrei^ den klasfen van ambachten, welke in de ftad gevestigd waren, door zodanige inrichtingen in hunnen onderlingen handel met eikanderen verlooren, maar in hunnen handel met bet omgelegen land, wonnen zij alle fterk, en in dit laatstgenoemde vertier beftaat de geheele handel, welke eene ftad. ftaande houdt en rijk maakt* Ijdere ftad-trekt haar geheele beftaan, en alle de ruuwe ftoffen, welke zij bearbeidt, van het omliggende land —— zrj betaalt  der VOLKEREN. 533 taalt dezelve voornaamlijk op tweederlei wijze — vooreerst, door een gedeelte van deeze ruuwe ftoffen, nadat zij bewerkt en in manufactuuren veranderd zijn, naar het land terug te zenden, in dit geval is derzelver prijs vermeerderd met de arbeidsloonen van de ambachtsluiden, en met de voordeelen van de baazen, of onmidlijke fabrikeurs, cn in de tweede plaats, door een gedeelte zo van ruuwe, als van bewerkte voortbrengfelen, 't zij uit andere landen, 't zij uit afgelegen ftreeken van hetzelfde land, naar die ftad gevoerd, en daar opgeflagen, aan het omliggende land te verkoopen, in welk geval de oorfprongiijke prijs van deeze waaren ook vermeerderd is, zo met het loon van de voerluiden, en fchippers, als met de voordeelen van de koopluiden, welke dezelve in 't werk gefteld hebben. Dat geene, 't welk op den eerstgenoemden van deeze twee takken van handel gewonnen wordt, behelst het voordeel, 't welk de ftad door haare handwerken en fabrieken wint, en de winst op den tweeden van deeze takken, is het voordeel, 't welk de ftad van haaren binnen- en buitenlandfchen handel geniet. De arbeidsloonen van de ambachtsluiden, en de voordeelen van die onderfcheiden menfchen, welke dezelve in 't werk ftellen, zijn dus met elkander dat geene, 't welk de ftad door beide die ukken van handel wint. Het is LI 3 der- I. BOEK. X. HOOFDST.  I. SOEK X. HOOFDST $34 R IJ K D O M derhalven duidlrjk, dat alle zodanige verordeningen, welker oogmerk is, om deeze arbeidsloonen, en voordeelen hooger te doen rijzen, dan zij anders zouden kunnen zijn, ten gevolge moeten hebben, dat door dezelve de ftad in itaat gefield wordt om voor eene mindere hoeveelheid van haaren eigenen arbeid bét voortbrengfel van eene veel grootere hoeveelheid van den arbeid van het omliggende land te koopen, zij geeven aan de fabrikeurs , en ambachtsluiden in de ftad een voordeel boven de landjonkers, landpachters, en arbeiders op het platte land, en verbrecken die natuurlijke gelijkheid, welke anders plaats zou moeten hebben in den handel, welkè tusfchen de fteden en het omliggende land gedreeven wordt. Het geheele jaarlijkfche voortbrengfel van den arbeid van de ganfche maatfchappij wordt jaarlijks tusfchen deeze twee onderfcheiden ftanden van menfchen paaien, zeer fterk in onbruik is geraakt, eent gewoonte die te vooren zo algemeen was ir Engeland, dat zelfs nog tegenwoordig, indiei er geen vaste termijn is bepaald, de wet uit foraak doet, dat een bediende voor een jaa gehuurd is —■ maar de meesters zijn nie altijd genegen om hunne knechts, door hei op deeze wijze te huuren, het recht van in wooning te geeven, en de knechts zelve heb ben niet altijd lust om zig op die wijze t verhuuren, omdat, daar het laatfte verkregei recht van inwoonhig alle de voorgaande ver r.ietigt, zij daar door hun oorfpronglijk rech jn hunne geboorteplaats, of de woonplaat van hunne ouders, en betrekkingen zoude: verliezen. liet is klaar, dat een onafhanglijk werk man, 't zij hij eeii arheider of ambachtsma Nn 5 zij A n SOEK.' X. HOOFDST. t s I i ' I  L V O E K. X. HOOFDST. 57* R n K D O M zij, niet zeer waarfchij'nlijk een nieuw recht van inwooning zal zoeken te,verkrijgen, door nieuwe leerjaaren, of door zig in eenen dienst te begeeven. Wanneer dus een zodanig man, zijn ambacht in een nieuw kerfpel wilde gaan oefFenen, zou hij, hoe gezond en vlijtig hij ook mogte zijn, zig blootftellen aan de grilligheid van eenen kerkmeester, of armbezorger, om weggezonden te worden, ten ware bij een goed van tien ponden in het jaar huurde, eene zaak, welke voor ijmand, die niets dan zijnen arbeid bezit, om van te keven , onmooglijk is, of ten ware hij zodanige zekerheid ter ontlasting van het kerfpel konde geeven, welke door twee vrederechters voor voldoende geoordeeld zoude worden — maar welke eene zekerheid zij zullen vorderen, is geheel en al aan hunne befcheidenheid overgelaaten — ondertusfchen kunnen zij niet wel minder eisfehen dan dertig ponden, daar er eene wet is, welke bepaalt, dat zelfs het aankoopen van een vrij goed, Cr) 't welk minder dan dertig ponden waardig is, niemand bevoegd maakt om het recht van in- woo- (r) Freehold estate. Ik zal in het derde boek gelegenheid vinden, om het onderfcheid tusfchen freehold en copyhold estates optegeeven, en in 'C algemeen over de wijze te fpreeken, op welke in Engeland de landerijen bezeten worden. Uitgeever,  der VOLKEREN. 57* wooning te winnen, als zijnde niet voldoende, om het kerfpel fchadeloos te houden —1 maar eene zo groote zekerheid kan zelden, door eenen man, die van den arbeid moet leeven, worden gegeeven, en doorgaands eischt men zelfs veel meer. Om den vrijen omloop van den arbeid, welke door deeze onderfcheidene wetten genoegzaam geheel verbrooken was, wederom eenigermaate te herftellen, heeft men de aandacht laaten vallen op de uitvinding van certificaaten. Bij eene acte van het agtfte en negende iaar van koning Wiïïiam den derden is bepaald, dat wanneer ijmand een certificaat zal brengen van het kerfpel, in het welke hij wettig gewoond heeft, ondertekend door de kerkmeesters en armbezorgers, en gewettigd door twee vrederechters, als dan ijder andei kerfpel verplicht zal zijn om" hem inteneemen, dat men hem eeniglijk om reden, dai hii waarfchijnlijk door den tijd tot lasten zot kunnen komen, niet zal mogen wegzenden, maar wel dan, wanneer hij daadlijk tot las' ten komt, en dat in dat geval het kerfpel ?t welk hem een zodanig certificaat verleent he.ft, gehouden zal zijn om de kosten zt wel van zijn onderhoud, als van zijne weg mending te betaalen — en ten einde aan he kerfpel, in hetwelk zig zo ijmand met eet zodanig certificaat zoude ter nederzetten, di vol L I O E K. X. rOOFCST. I I l  I. BOEK X. HOOFDST, ■s i < i 3 ] _ ( I "j I 3 5-75 R IJ K D O M volkomenfïe zekerheid te geeven, wordt verder bij die zelfde wet bepaald, dat hij daar op geene andere boegenaamde wijze het recht van inwooning gewinnen kan , dan het zij •door het huuren van een goed van tien ponden in een jaar, het zij door een geheel jaar lang op zijne eigen kosten in dienst van het kerfpel te zijn, en bij gevolg noch door eene fchriftelijke opgaaf, noch door dienst, noch door leerjaaren, noch door het betaalen van de fchattingen van het kerfpel. — Ook is bij eene afte van het twaalfde jaar van koningin Anna, Stat. I. hoofdfl. 18. verder vastgefteld, dat noch knechts, noch leerjongens van eenen zodanigen met certificaat röórzienen inwoonder immer in het kerfpel, n 't welke hij, onder begunftiging van zolanig certificaat, zijn verblijf heeft, het recht -an inwooning kunnen winnen. In hoe verre men nu door deeze uitvin» ling den vrijen omloop van den arbeid, wel» :e door de voorgaande wetten genoegzaam reheel en al verbrooken was, herfleid mag lebben, kunnen wij uit de volgende zeer >ordeelkundige aanmerking van Dr. Burn leeen -— ,, het fpreekt van zelve," zegt hij, , dat er verfeheiden goede redenen zijn, om , van menfchen, welke zig in eene plaats , komen; nedertezetten, ceriificaaten aftevor, deren — deeze redenen zijn namentlijfr, dat  der VOLKEREN. 573 s, dat menfchen , welke hun verblijf onder 5> hen hebben, noch door leerjaaren, noch door dienst , noch door kennisgeeving, 5, noch door het betalen der fchattingen van het kerfpel, het recht van inwooning kun„ nen winnen — dat zij noch aan leerjon„ gens , noch aan knechts , het recht van ,, inwooning kunnen geeven , dat het zeker „ en bekend is, dat men hen, wanneer zij „ tot lasten komen, weder kan wegzenden, „ en dat de kosten van die wegzending, cn „ van hun onderhoud geduurende dien tijd, „ aan het kerfpel zullen vergoed worden, en „ dat wanneer zij ziek worden, en het dus onmooglijk is om hen wegtezenden , het „ kerfpel, 't welk hun een certificaat heeft ,, gegeeven, voor hun onderhoud, moet zor.„ gen, en dat niets van dit alles kan plaats „ hebben zonder certificaat. Maar deeze redenen zijn tevens zeer gefchikt, om de „ kerfpelen te doen befluiten van nooit in „ gewoone gevallen zodanige ceruficaaten te „ verkenen , om dat het veel meer das „ waarfchijnlijk is, dat zij zodanige perfoo„ nen, welke zij mer certificaaten voorzien „ hebben, door den tijd , en in veel ergei „ omftandigheden zullen terug bekomen" — de bedoelde les van deeze aanmerking fchijnt te zijn, dat de kerfpelen, in welke zig arme menfchen komen neder te zetten, altijd zo- da- I. i O E K* X. HOOFDST.  I. 3 O £ H X. HOOFDST 574 R IJ K D O M danige certificaaten behooren te vorderen, en ■dat dezelve zeer zelden behooren verleend te worden door die kerfpelen, welke zodanige 'menfchen willen verlaaten. ,, Er is in het werk van de certificaaten eene zekere hard» ,, heid gelegen," zegt die zelfde zeer verltandige Schrijver in zijne gefchiedenis van de wetten op de armen, dat men het in de macht ftelt van eenen opziender van een ,, kerfpel, om eenen mensch, als het ware, voor zijn geheele leven gevangen te hou„ den, hoe nadeelig het ook voor hem moge weezen, om op die plaats te moeten blij- ven woonen, waar hij het ongeluk heeft gehad van dat geene, 't welk men'het „ recht van inwooning noemt , ie win,, nen , en welke voordeelen hij zig ook moge belooven, met naar elders te ver,, huizen." Schoon een certificaat geen getuigenis van een goed gedrag inhoudt, maar alleen dat de perfoon tot dat kerfpel behoort, van 't welke hij het certificaat vertoont, ftaat het echter geheel en al aan de befcheidenheid van de opzienders van het kerfpel, om hetzelve te geeven of te weigeren. — Men heeft eens, zegt Dr. Burn, eenen voorflag gedaan, om de kerkmeesteren en armbezorgers te noodzaaken om certificaaten te geeven, maar deeze motie wierd door het hof van Kings-  der VOLKEREN. 575 Kings-hench fj) als eene geheel vreemde nieuwigheid verworpen. De in het oog lopende groote ongelijkheid tusfchen de prijzen van de arbeidsloonen, welke wij in Engeland menigmaal vinden tusfchen plaatzen, die niet ver van eikanderen verwijderd zijn , is waarfchijnlijk aan geene andere reden toetefchrijven, dan aan den hinder, welke de wetten op de inwooning aan arme menfchen toebrengen, welkf met hunnen arbeid van het eene kerfpel naai het andere zouden willen verhuizen zonde: certificaat. Het is misfchien mooglijk, da een ongetrouwd mansperfoon, welke gezonc en naarftig is , zomtijds bij oogluiking zij ergens , zonder een zodanig certificaat, te ne (j) Het hof van Kings-bench heeft het bijzor. dere voorrecht, om aan perfoonen, cn corpora tien, onder haar rechtsgebied, bij voorzienin voorfchriften over eenvoudige onderwerpen mede tedeelen, en het gefchrift, in 't welke dit ge rechtshof een zodanig bevel bevat, draagt, in d Engelfche rechtsgeleerde taai, den naam van ee Writ of Mandamus. Blahfloné's Commentaries o the Laws of Eng/and, Lond. 17, c. vol. III. p. nc Aanm. van den Hoogd. Vertaaler. Ik zal in het vervolg van dit werk bekwaam gelegenheid vinden, om over de onderfcheiden ge rechtshoven, in Engeland, en derzelver bijzonder bezigheden te fpreeken. Uitgeever. I. B O E Ka X. hoofdst. I f 7 1  I. Bóf j X. .HOOFOST : i i « i S?S R IJ K D O M Miereet, .maar een man, welke vrouw ed "kinderen had, en dit wilde ondei'neemen, zou zig verzekerd kunnen houden, dat hij in meest alle kerfpelen zou worden weggezonden, en zelfs, indien die ongetrouwde man zig naderhard in het huuwlijk begaf, zou hij , over het algemeen , op gelijke wijze worden verjaagd. — Dus kan de fchaarsheid van handen, in de eene plaats, niet altijd door de overtolligheid van dezelve in eene andere plaats geholpen worden, gelijk dit gewoonlijk in Schotland, en, zo ik denkc, in alle andere landen plaats heeft, in welke deeze zwarigheid omtrent het recht van iawooning niet bekend is (tj - fchoon het in zo- Cf) Deeze zwarigheid is, min of meer, in alle Protestantfehe landen te vinden. Over het algeneen kan de pijcht van menschllcvendheid niet oelaaten, dat men zijnen medemensen van honrer en gebrek laat verga'h — maar de groote /raag blijft altijd j op wien berust in de eerfle jlaats de beoeffening van dien plicht? Die zwa. igheid was in de middeleeuwen geringer — die ;eene, die tot armoede vervielen, namen dd toeducht tot de toenmaalige flaverhij, of dicHsthaarteid, of tot de milddadigheid der kloosters - maar :edert dat het eerstgenoemde van deeze twee midlelen over geheel Europa, en het laatstgenoemde n de Protestantfehe landen afgefchaft is, is dfe zwarigheid ernlijger geworden. Men heeft, over het  der VöLKEl E N. 577 zodanige landen ook wel eens gebeurt, dat de arbeidsloonen wel eens een weinig rijzen 1 in t liet algemeen, genoegzaam overal, tot eenen grondflag voor de inrichtingen ter voorziening in deeze zwaarigheid, aangenomen, dat die geene,-, die tot armoede verviel, de naaste betrekking had tot die plaats, waar hij woonde, en dat dus de verpüch ting, om in zijn redelijk onderhoud te voorzien, in de eerde plaats op zijne me^cingezetenen van die zelfde iïad of dorp viel. Ik zal thands niet onderzoeken; in hoe verre men deezen grondfiag voor den. waaren te houden hebbe, en of men niet eene menigte van zwarigheden-zou hebben voorgekomen,.indien men, toen de zo rijke fondfen ■ der kloosters vervielen, die. last algemeen gemaakt, en zodanige openbaare algemeene arme fondfen over het geheele land had opgericht, tot welke alle ingezetenen, zonder onderfcheid ,Jn welk eenen hoek van .het land zij woonden, in geval van nood de toevlucht koncien. neemen — niet alleen zouden daardoor /de zwarigheden op het verhuizen vervallen zijn, maar. dan zoude men tevens ook met die moeilijkheden niet te worftelen hebben, welke thands uit de ongelijkheden van aie onderfcheiden fondfen en de armoede van het een en den rijkdom van het andere ontftaan — daar toch de :plicht, om voor verarmde en behoeftige medeburgers te zorgen , algemeen op de geheeie natie berust. Dan, hoe dit zij, men heeft ook bier te lande 00 bet K Y O E K» X. OOFDSTJ  ï. ZOEK X. SOOFDST, 578 R K D O M in de nabuurfchap van eene groote ftad, t>ï 'elders, waar eene groote vraag naar arbeids- lui- begreepen, dat die verplichting niet alleen in de eerfte plaats op de ingezetenen van die ftad of dorp lag, tot welke een zodanige behoeftige behoorde, maar men heeft ze zelfs beperkt, tot die geenen , die met den behoeftigen eene zelfde Godsdienftige gezindheid waren toegedaan. —- Dit begrip heeft aan den eenen kant aanleiding gegeeven tot het nichten van eene menigte van liefde-; fondfen door ons geheele land, en tot eene geregelde inzameling, en beftuur van liefdegaven,-maar tevens ook aan de andere zijde den naarijver tusfchen de onderfcheiden plaatzen opgewekt. En, fchoon wel hier te lande de gevolgen zo druk. fcende en ondraaglijk niet zijn geweest, ais in Enge/and, gelijk wij hier bij den Heer Smith leezen, zo is niettemin bij ons ook natuurlijk de vraag gebooren, wie eigentlijk die geene zijn, die zodanig tot eene plaats behooren, dat zij, in gevallen van nood, moeten gerekend worden recht van aanfpraak te hebben op de in die plaats gevestigde armenfondfen van hunne Godsdienftige gezindheid? Ik za! de gefebiedenis van de uit deeze natuurlijke vraag ontfiaane gefchillen thands niet ophaalen, om dat die zaak in het jaar 1682 volkomen beflist, en op eenen geregelden voet gebragt is. Op den 8 Augusty 1682 fzie Groot Placaatb. 3 deel, fol. 1420) wierd door de Steaten van  t> e r VOLKÈRËN. S7è luiden is, en trapsgewijze daalen naar maate de afftand van zulke plaatzen grooter wordt, tot Holland, éene algemeene verordenine gemaakt, dat niemand, na dat hij één jaar uit eene plaats tal vertrokken zijn, eenige aanfpraak op de armenfondfen van die plaats zal mogen maaken. Hieruit volgde natuurlijk, dat alle, die één jaar lang in eene plaats gewoond hebben, begreeperi Wierden, in geval van nood tot de armenfbndfen gerechtigd te zijn. — Van dien tijd af wierden de beftuurders der armenfondfen, ijder in zijne eigene plaats, natuurlijk zeer oplettend op het vertrekken, of op nieuw met der woon inkomen Van hunne ingezetenen. — Men gevoelde Weldra, welke moeilijkheden hieruit voor de ingezetenen zouden kunnen volgen, en daar onze natie natuurlijk afkeerig is van alles, wat naar dwing* landij zweemt, begon men weldra eikanderen teJ gen die gevolgen gerust te ftellen, men vond het middel uit, om aan zodanige, welke voorneemens waren hunne woonplaats te verlaaten, en naar elders te verhuizen, op derzelver verzoek , eenö fchriftelijke belofte medetegeeven, dat zij, tot armoede vervallende, eenen vrijen toegang zouden vinden tot de armenfondfen van die plaats, welke zij verlieten — deeze belofte kreeg den naam Van eene acte van indemniteit, en wanneer men dezelve in zijne nieuwe woonplaats vertoonde, dan vervielen alle de bedenkingen over de inwooning. Oo ss Deo» r. b O E té X. hoofdst* t  $6* R IJ K D O M L » o e k. X. 9Q0FOST. tot dat zij eindelijk op den gewoonen maatftok van het land ter nederkomen, zullen wij ech- Deeze gewoonte (welke ik niet weete, dat'im« mer in eene ftellige algemeene landwet veranderd is, fchoon men dienaangaande wel bijzondere wetten, ten aanzien van zommige plaatzen in de Generaliteit , ontmoet, zie Gr. Placaatb. VI. deel, fol. 482, 488, 660 en 682.) heeft zodanig algemeen veld gewonnen, dat zij eene wet geworden' is, en ik zelve heb menigmaalen, toen ik als jong Advocaat de hoven van Juftitie frequenteerde, gezien, dat bijzondere gerechten, welke Weigerden zodanige aflens te leveren, voor den Hove geroepen, en de redenen van weigering onderzogt, en naar omftandigheden goedgekeurd of verworpen wierden. Dan» niettegen(taande deeze gewoonte, zijn er ook andere fteden en dorpen in ons Vaderland, welke, zig aan den letter- van de Waarfchuuwing van 8 Augusty 1682 houdende, geene aflens van indemniteit geeven, noch neemen, maar alle, die één jaar hunne medeingezetenen zijn geweest, in geval van behoefte, tot hunne armenfondfen tce. laaten. —• Indien zodanige fteden en dorpen even zo min aflens aanneemen, als uitgeeven, dan kunnen zij ook niet wel tot het geeven van zodanige aflens genoodzaakt worden trouwens dan vallen zij niet onder dat gewoonterecht, en dan kunne,- hunne oude ingezetenen, elders tot armoede vervallende, van zelve terug keeren, zonder  der VOLKEREN. 581 echter daar nooit zodanige fchielijke en onberekenbaare verfchillen tusfchen nabuurige' plaatzen ontmoeten, als wij menigmaalen in^ Engeland vinden, waar het voor eenen armen man menigmaal moeilijker is, om over de gemaakte limietfcheidingen van een kerfpel •te geraaken, dan om over eenen zeearm, of over eene rij van hooge bergen te komen, natuurlijke grenzen , welke dikwils de maatftokken van de arbeidsloonen in verfchillende landen zeer duidelijk onderfcheiden. — Eenen mensch wegiezenden, welke zig tegen het kerfpel, 't welk hij ter zijner wooning gekoozen heeft, niet heeft misdraagen, is eene onlochenbaare verkrachting can de natuurlijke vrijheid en rechtvaardigheid («). On¬ der zwarigheid te hebben van, wegens het gemis van eene zodanige acte, te zullen worden afgeweezen. Ik heb hiervan meer gezegd in mijne Vader' iandfche rechten, I. deel, pag. 169. en volg. Ondertusfchen zijn, langs deezen weg, alle die zwarigheden Lij ons geheel en al vervallen, on" der welke de mindere ftanden in het op vrijheid roemend Engeland zo deerlijk gebukt gaan. Uitgeever. («) Dit gaat niet door — men kan aan de andere zijde, met even goed recht, zeggen, door «enen mensch, op wien men, volgends lands wetO o 3 ten, 1. i o e k. X. IOOFDST.  6Sa h ij k d o m i. SOEK X. B0GFD5T. Ondertusfchen heeft het gemeen in Engeland, 't welk anders zo veel ophef maakt van zijne vrijheid, maar, even weinig als het gemeen in meest alle andere landen, nooit recht ver* ftaat, wat de vrijheid is, reeds meer dan eene eeuw achter eikanderen zig aan deeze onder* drukking, ionder eenige hulpmiddelen in 'è werk te ftellen, onderworpen — fchoon mannen van oordeel ook nu en dan over deeze wetten op de inwooning, als een opentlijk bezwaar, geklaagd hebben, is het echter nog nooit een onderwerp van eeji algemeen volksgeroep geworden, zo als, bij voorbeeld, tegen de generaale warrants (y), welke buiten twij- ten, de naaste betrekking niet heeft, eigendunkelijk onder de verplichting gebragt te -worden, van, in geval van nood, voor zijn onderhoud te moeten zorgen, is eene inbreuk op de bezittingen en goede orde, — Het is in deezen de plicht van den Souverain, om zodanige verordeningen te maaken, dat men' noch in het eene, noch in het andere uiterfte behoeft te vallen, en dat echter ijder ingezeten het onbetwistbaar recht hebbe, om ?'n zodanige plaats van het land te woonen, en zo menigmaal te verhuizen, ais hij vrijwillig verkiest. Uitgeever, O) Of algemeene bevelen, om alle verdachte pciibonen in hechtenis te neemen, welke geene bepaalde beftemrning hebben. Blakjlones Comment, tn the Laws of England, a.de deel,p, 288, Aamn± ?au den Hqqgd. Vertaaier.  der. VOLKEREN. 58S twijffel een groot misbruik zijn, maar echter niet van dien aart, dat dezelve eene algemee-1 ne onderdrukking kunnen verwekken. — Ik{ durf het waagen, om te verzekeren, dat er naauwlijks een arm man van veertig jaaren oud in geheel Engeland gevonden zal worden , welke niet de eene of andere tijd van zijn leven zig, door deeze zo flecht uitgedachte wetten op de inwooning, op de ge> weldigfte wijze heeft zien onderdrukken. Ik zal dit lange hoofdftuk befluiten, met optemerken, dat fchoon het oudtijds de gewoonte was, om de arbeidsloonen te bepaalen, eerst door .algemeene wetten, welke zig over het geheele koningrijk uitftrekten, en naderhand door bijzondere verordeningen van de vrederechters in ijder bijzonder graaffchap. echter beide deeze gewoontens thands gehee! en al in onbruik zijn vervallen. — „Hel fchijnt, zegt Dr. Eum, „na eene onder „ vinding van meer dan honderd jaaren, ein delijk de tijd te worden, om alle poogin gen aan eene zijde te ftellen, door welke „ men dat geene, 't welk uit deszelfs eigent „ natuur geene bepaalingen toelaat, ondei „ naauwe beperkingen heeft willen brengen. „ want indien alle arbeidsluiden , die hei „ zelfde ambacht oeffenen , gelijke arbeids „ loonen verdienden, dan zou er geen naar „ ijver, noch gelegenheid voor naarftigheii >9 en vernuft overblijven." Oo 4 On I. 01 tu X. [OOFDST. t  L" . S O .E K. «OOFDST. 584 R IJ K D O M Ondertusfchen worden nog wel eens poogingen ■ gedaan, om de arbeidsloonen in bijzondere ambachten en bijzondere plaatzen door Parlementsaclen te regelen. — Zo verbiedt eene acle van het achtfte jaar van koning George den derden, onder zwaare boeten , aan alle klecrmakersbaazen in Londen, en binnen vijf mijlen in den omtrek van die ftad, om aan hunne kneehrs meer te geeven, en aan de knechts, om van hunne baazen meer te ontvangen, dan twee fchellingen en zeven en eene halve ftuiver daags, uitgezonderd in 't geval van eenen algemeenen róuw f». Overal waar de wetgeevers de verfchillen tusfchen de baazen en de knechts poogen te regelen, zijn altijd de baazen hunne raadgeevers — wanneer dus de verordening ten voordeele van de knechts is, dan is zij altijd rechtvaardig en billijk — maar dit is («O Dit zal altijd onmooglijk. blijven — trouwens dit bebooit zigtbaar onder die" Batuorlijke Vrijheid , welke nimmer kan begreepen worden door het burgerlijk kontrakt te zijn afgefiaan, en over welke dus geene wetgeevende macht té befchikken heeft — en zodanige landen, in welke dergelijke wetten plaats hebben, (zij mogen, zo veel zij willen, op vrijheid en doorzicht roemen) roonen met fpreekende daaden, dat derzelver beftuurders nog onder de groffte vooroordeelen f?egraaven liggen. Uitgeever.  der VOLKERÊ N. $85 Is niet altijd waar, wanneer zij ten voordeele Van de baazen is. Dus is de wet, welke in! verfeheiden onderfcheiden ambachten de baa^ zen verplicht, om hunne knechts met geld, en niet met waaren te betaalen, geheel recht en billijk. Zij legt geene wezentlijke hardheid op de baazen — zij verplicht hen alleen , om die- waarde in geld te betaalen, waar zij voorgeeven het beloop in waaren aftedoen, hoe zeer die waaren niet altijd die waarde bedraagen. — Deeze wet is ten voordeele van de knechts, maar de acte van het achtfte jaar van koning George den III. is ten voordeele van de baazen. Wanneer de baazen zig met elkander vereenigen, met oog"merk om de arbeidsloonen van hunne knechts te verminderen, dan maaken zij doorgaands eene afzonderlijke verbintenis onder zekere boeten, van niet meer dan het bepaalde arbeidsloon te geeven — wanneer de knechts eene tegenovergeftelde affpraak onder elkanderen manken, van onder eene zekere boete geene mindere arbeidsloonen aan te noemen, dan worden zij door de wet geftrengelijk geftraft. Maar indien men hier onpartijdig handelde, dan moesten de baazen op dezelfde wijze behandeld worden — maar de aéte van het achtfte jaar van George den III. geefi zelfs aar zodanige inrichtingen , welke de baazen nu en dan door zodanige verbintenisOo 5 fer i. O E K. X. 1O0FDST.'  1» f O E K X. HOOFDST ggtf K IJ K D O M fen zoeken intevoeren, de kracht van eene ■ wet. De klachten van de knechts, dat hierdoor de bekwaamde en de naarftigfte op denzelfden voet behandeld worden, als de gemeenfte, fchijnt volmaakt welgegrond te zijn. In oude tijden waren de poogingen, om de voordeelen van koopluiden, en andere bandelaars, te bepaalen door reglementen op de prijzen, zo van levensmiddelen als andere waaren, ook zeer in gebruik. De zetting van het brood is, zo ver mij bekend is, nog het eenige overblijffel van dat oud gebruik — wanneer er een uitfluitend voorrecht plaats heeft, dan kan het misfchien goed zijn, dat men de prijzen van de eerfte noodzaaklijkheden van het leven regelt; maar waar geene zodanige voorrechten zijn , daar zal de mededinging veel betere bepaalingen maaken, dan de beste zetting. De wijze van de zetting van het brood, ingevoerd bij eene acte van het eenendertigde jaar van George den II. kon in Schotland niet in gebruik gebragt worden , uit hoofde van een gebrek in de wet. De uitvoering van dezelve was aan bet ambt van den klerk van de markt vastgemaakt , welk ambt daar niet bekend is (V) — dit (x) Al weder een gevolg van de genoegzaam werktuiglijk letterlijke uitlegging van de wetten fn Qroot-BHttannien, waarvan ik boven gefproo? ken heb. Uitgeever.  DER VOLKEREN. 58? dit gebrek was niet verholpen tot den tijd van de adle van het derde jaar van George» Jen III. Het gebrek aan eene zetting baarde h daar geene zigtbaare ongelegenheid, en het invoeren van dezelve in eenige weinige plaatzen, waar dit gefchiedde, gaf geen merklijk voordeel Qy). — Ondertusfchen zijn in de mees» (31) In hoe verre eene billijke zetting op het brood aftekeuren zij, is bij mij nog niet klaar ~ men behoort ten deezen aanzien aan den eenen kant de noodzaaklijkheid van dit levensmiddel, en aan de andere zijde, de ontembaarheid van driften , welke door een zo krachtig middel, als de honger is, in bcweeging gebragt worden, in het oog te houden — in middelmatig vruchtbaare tij. den , wanneer de prijzen der graanen noch te '.hoog, noch te laag zijn, kan er weinig zwarigheid wezen, om, zonder eenige zetting, den prijs van dit noodzaaklijk levensmiddel aan deszelfs natuurlijken loop over te laaten, het brood zou dan waarfchijnlijk beterkoop zijn, maar wanneer men toettaat, gelijk men, zonder onredelijk te zijn, niet tegenfpreeken kan , dat een wetgeever de menfchen moet befchouwen zo als zij waarlijk zijn, en niet zo als zij behooren te zijn, dan zou eene billijke zetting van het brood, in duure tijden, wel fchijnen gefchikt te zijn, om veele ongeregeldheden voortekomen, en , gelijk het veeltijds zwarigheden zou inhebben, om juist in duure tijden eene zodanige zetting intevoeren, zou het moog. I. O E K« X.  ï. *t O E K. X. ^©OFDST. ■»»8 R IJ K D O M meeste fteden van Schotland bakkersgildenS,welke zig op uitfluitende voorrechten beroepen, doch zij worden niet zeer naauwkeurig naargekomen. Het mooglijk als de voorzigtigfte weg kunnen aange. rperkt Moorden , eene altijd naar omftandigheden veranderende billijke zetting op het brood te hebben. Door eene billijke zetting verfta ik, eene zodanige, in welke en het belang van de bakkers , en dat van hunne klanten, beide even zeer in het oog gehouden-, en dus aan de bakkers, boven hunne onkosten, een redelijk, en met de gewoone Avinften vsn hunne gelijke ftanden overeenkomend voordeel wordt toegekend. Dan hiertegen komt zekerlijk ook in aanmerking: i». dat, zelfs in duure tijden, het belang van de bakkers niet toelaat, dat zij het brood woger zouden ftellen, dan noodig is, om hun, joven hunne onkosten, een redelijk voordeel te toen genieten. 2°. Dat hun getal zelden zo ge. •ing is, dat zij zig gemaklijk tot eene onmaatige /erhooging vercenigen, of zo eene vereeniging op 3on duur uithouden kunnen, en 3». dat indien ran eene regeerïng de klem ontbreekt, om zonder setting de bakkers , wanneer zij redelijk handelen , befcherming te verleenen, dan ook waarèhijnlijk eene zetting niet dan eene kranke toeverlaat zal weezen. Over dit onderwerp verdient vooral geleezen te worden het geen-bij onzen Schrijver in het 5de hoofdft. van het 4de boek zal voor*  der VOLKEREN. 589 Het fchijnt, (gelijk ik reeds heb aange merkt) dat de rijkdom of armoede , de voorwaards- of agtcrwaardsgaande, of in evenwigt blijvende ftand van eene maatfchappij, niet veel invloed hebben op de evenredigheid tusfchen de verfchillende maatltokken zo van arbeidsloonen, als van voordeelen, in de onderfcheidene foorten van aanleg, zo van arbeid, als van kapitaalen — zodanige omwentelingen in de algemeene welvaart, (fchoon zij zo wel op den algemeenen maatftok van de arbeidsloonen als op dien van de voordeelen werken) moeten eindelijk in alle foorten van bezigheden op beide eenen gelijken invloed hebben — de evenredigheid moet dus tusfchen dezelve blijven zo als zij is, en zij kan, bij zodanige omwentelingen , althands voor geenen aanmerkelijken tijd, verandering ondergaan. voorkomen, onder den titel van uitflap, betref fende den koornhandel, en de wetten, daartoe betreklijk. Uitgesver. I. i o e k. X. HOOFDST,      NASPEURINGEN over d e NATUUR en OORZAAKEN van den RIJKDOM der. VOLKEREN, gevolgd naar het engelsch van den heere ADAM S M I T II, door dirk HOOLA van NOOTEN, Lid van het Utrechtsen Provintiaal Genootfchap van Kwijlen en IVetenfchappen, en, onder het voorig Bewind, Oud-Burgemeester en Raad der flad Schoonhoven. MET STAAT- EN GESCHIEDKUNDIGE AANTEKENINGEN. Eerfie Deels eerfle Stuk. # * Te AM STEL DAM, Bij WOUTER BRAVE, Boekverkooper, op den Zeedijk, bij de Kolkfluis, 1796. Voor rekening van den Authcur,   VOORREDE VAN DEN HOLLANDSCHEN UITGEEVER. Sedert de aflchaffing van de leenroerige re. geeringsvorm, is men het, over het algemeen, onder de Staatkundigen, eens geweest, dat een van de wezenlijkfte pligten van eenen Souvetam bcftem ;n dc bcvo.dciing van den algemee^ nen rijkdom der natie, welke hij beftuurt. Dan, hoe zeer men deeze ftelling over het algemeen erkend, en tot eenen grondflag van een voornaam gedeelte van het ftaatkundig beftuur gelegd heeft, is het er echter zeer ver van daan, dat alle Staatkundigen, ter bereiking van dat oogmerk, éénen en denzelfden weg zouden betreden hebben. Men was het niet eens over het denkbeeld, 't welk men aan den rijkdom van eene natie moest hechten; en hieruit moest allernatuurlijkst volgen, dat de begrippen omtrent de * a wij.  iv VOORREDE, wijze der bevordering van denzelven ook uit eikanderen moesten loopen. Een Staatsman, welke in het denkbeeld was, dat men den waaren rijkdom van eene natie moest zoeken in het bezitten van op elkander geftapelde geldfommèn, en in het zo veel moogJijk naar zig trekken van het geld van alle andere natiën, moest noodzaaklijk andere maatregelen neemen , dan een Staatsman , welke dien rijkdom meende te zullen vinden in den uitgebreidften buitenlandfchen koophandel. Een ander, welke voor eenen regel hield, dat de eenige waare rijkdom van eene natie in het bezitten van eene menigte van bloeijende fabrieken beftond, ithjcm. natuurlijk geheel andere inrichtingen maaken, dan die geene, wel» ke den landbouw, en de voortbrengfelen van het land, als de • eenige waare bron van welvaart aanmerkte. - Deëze, en meer dergelijke begrippen over de waare natuur van den nationaalen rijkdom, verfchilden niet alleen hemelsbreedte van eikanderen , maar moesten ook in ■ het befiuur dervolkeren de meest van elkander verfchillende inrichtingen veroorzaaken, en ik zeg niet te veel, wanneer ik aan die onderfcheiden begrippen , de onderlinge jaloufien der natiën van Eu-  VOORREDE. * Europa, en verfcheiden gevoerde oorlogen toefchrijve, welke nimmer zouden hebben plaats gehad, indien men de denkbeelden nopends dit belangrijke ftuk vroeger tot effenheid had gebragt. Ik zeg niet te veel, wanneer ik ftelle, dat men, zonder eene duidelijke kennis van die onderfcheiden begrippen, zig nimmer een behoorlijk denkbeeld van de ftaatkundige gefchiedenis van Europa, geduurende de vier laatstafgeloopen eeuwen zal kunnen vormen. Met alle reden zou men derhalven kunnen vraagen, of dan de nafpeuring van den waaren aart van den nationaalen rijkdom aan zo veele ingewikkelde duisternisfen onderhevig zij? Op zig zelve is er dit zeer verre van daan. Men kan zig dienaangaande zeer klaare en eenvoudige begrippen vormen, maar het is hier mede, even gelijk met veele andere groote zaaken, gelegen, welke uit geringe beginfelen ontftaan, welke eenen zeer langen loop vorderen , eer zij tot een zeker aanzien komen, en welker uitkomften menigmaalen ver af waren van alles, wat menfchelijke vooruitzichten immer van dezelve hadden kunnen denken — men neemt in het begin vooroordeelen voor waarheden aan, en zonder dezelve immer te onderzoeken, bouwt men op dezelve zo lang * 3 voort.  fa VOORREDE. voort, tot dat men zig zodanig verwart, dat het ten uiterften moeilijk, zo niet onmooglijk is geworden, om te rug te keeren , of zelfs overtuigd te worden, dat men dwaalt. Het zal niet ondienftig zijn, dat ik mij toelegge, om, ter voorbereiding van den leezer tot het werk, 't welk ik hem thands aanbiede, eenig denkbeeld ter neder te ftellen van den waaren oorlprong en voortgang van die vooroordeelen, uit welke de onderfcheidene, en zo zeer uit elkander loopende begrippen der Staatsmannen , nopends den waaren aart van den nationaalen rijkdom ontftaan zijn — waaruit dan van zelve gelegenheid zal gebooren worden, om te doen zien, aan hoo weinig duisterheden dit ftuk op zig zeiven onderhevig is, Eene van de voornaamfte redenen, aan welke men de moeilijkheid, om den waaren aart van den rijkdom der volkeren te bepaalen, ■moet toefchrijven , is in een verward denkbeeld omtrent de waare natuur van het geld te zoeken. In de vroegfte tijden, zo van de waereld in het gemeen, als van zodanige maatfehappijen in het bijzonder, welke uit ruuwe en onbefchaaf-de wilden tot befchaafde natiën zijn opgegroeid, had geene andere wijze van onderlinge  VOORREDE. va mededeeling van behoeften plaats, dan door ruilingen, zonder dat, in dien eerften ruuwen ftaat, de juiste waardij, zo als dezelve volgends onze tegenwoordige denkbeelden beftaat, in aanmerking kwam — in die tijden hing de waardij geheel en al af van de behoefte van dien geenen, die eenige waar noodig had. Algemeen erkende waardij, of (gelijk wij het thands noemen) marktprijs, was geheel onbekend. Een jager, die een ftuk wild gevangen had, en hetzelve , wegens zijnen voorhanden zijnde voorraad van daags te vooren gevangen wild, niec gebruiken konde, ftond hetzelve, wanneer hij gebrek aan koorn had, aan zijnen medewilden zeer gaam af, wanneer deeze hem in ruiling eene geringe hoeveelheid koorn wildé geeven. IJder van deeze twee was voldaan over zijne a-uiling, om dat hunne oogenbliklijke behoefte vervuld wierd, en het kwam aan geen van beiden in de gedachten op, om na te rekenen , of zij de rechte waarde voor hunne v/aar ontvangen hadden. — Maar na dat de natiën meer befchaafd wierden, en dus ook de behoeftens eene meerdere uitgebreidheid verkreegen, begon men natuurlijk eene meer bepaalde waarde aan de waaren te geeven, en wel dra wierd het noodzaaklijk, dat men een * 4 al-  rnn VOORREDE: algemeen teken uitvond, om met hetzelve de waardijen van alle waaren te vertegenwoordigen. Dit algemeen teken der waardijen, 't welk tegenwoordig den naam draagt van geld, heeft niet altijd, en bij alle volkeren, in zodanige metaalen fpecien beftaan, als wij tegenwoordig gebruiken. — Men vindt, buiten twijffel, in zeer vroege tijden, reeds gewag gemaakt van zilveren muntfpeeien. Abraham kogt de fpeJonke Machpela voor vierhonderd fikelen zilver (#)« Dan dit was niet algemeen over de geheele bewoonde waereld, bij andere volkeren wierden, in die vroege tijden, geheel andere zaaken tot het algemeen teken der waardijen gebezigd — ten tijde van den Trojaanfchen oorlog hield men het vee voor dit algemeen teken der waardijen. — Homerus verhaalt ons dat Glaucus , na zijn gefprek met Diomedes, de dwaasheid beging , van zijnegouden wapenrusting, ter waarde van honderd osfen, te verruilen tegen de koperen wapenrusting van Blomedes, welke maar negen osfen waardig was. De alleroudrte Romeinen fchijnen ook het vee Genef. XXIII. vs. 15. Homeri Iliad, 6. vs. 236,  VOORREDE. u vee tot het algemeen teken der waardijen gebruikt , en daarvan hunne benaming van het geld (pecunia) ontleend te hebben (c). Nog tegenwoordig bedienen zig veele onbefchaafde volkeren van onderfcheiden foor ten van tekens der waardijen. Men vindt in America natiën, welke, ten dien einde, kleine ftukjens zout gebruiken (7/); bij zeer veele natiën, in het Oosten en Westen, bedient men zig, met dat oogmerk, van eene foort van zeefchelpen. In de Oost- Indien, en langs de kusten van Africa, gebruikt men daartoe een zeker foort van fchdpen, welke van de Maldivifche eilanden worden aangebragt, en in de Indien den naam van Canrh, dnch np de kust van Afri' ca dien van Bouges draagen. In de Staaten van den grooten Mogol heeft men eene foort van witte fchelpen, welke daar Zimbi genaamd worden (mooglijk dezelfde als deCauris, doch, «olgends anderen, daarvan onderfcheiden); men rekent honderdendertig van deeze Zimbi op de waarde van eenen Ilollandfchen ftuiver ;— een zeer (j) Varro de ling. lat. lib.IF. Feithii Antiq. Homer„ Ui. IV. cap. I. (rf) fufendorf de Jfire Nat, et Gent. lib. F. cap. u  * VOORREDE. zeer voornaam ftaaikundig Schrijver (e) zegt, dat de zwarten van de kusten van Africa een teken der waardijen hebben , zonder munt, 't welk zij Macute noemen — dit teken zou, Volgends hem, zuiver denkbeeldig zijn, en alleen dienen, om de waardijen der waaren tegen eikanderen te vergelijken. Andere willen, dat dat gecne, 't welk de Negers Macuite , of -Macoute, noemen, wel geene wezenlijke munt zou zijn, maar, echter, in hunne denkbeelden, 'voornaamelijk in de koningrijken van Angola èn Congo , de waarde zou hebben van tweeduizend Zimhi, dus zou eene zodanige Macute iets meer waardig zijn, dan vijftien en een halve Hollandfche fhüvers. Zo bcrigten ons de kusthandelaars, dat zij twee Vlaamfche mesfen op een Macute , een koper bekken van twee pond gewigt, en twaalf duim diameter, ■ op drie Macuten, een fnaphaan op tien Macuten rekenen, enz. • In America heeft men, ten dien einde, fchelpen, welke den naam draagen van Porcelains, en veel overeenkomst hebben met de Cauris van het Oosten. Zelfs O) De Mantesquieu Geest der Wetten, 22jle botkt hoofdft. 8.  VOORREDE. Ta Zelfs bedienen zig zommige volkeren van vruchten in plaats van geld. In Mexico was, eer America door de Europeaanen ontdekt wierd, tot dat oogmerk de Maïs (Indiaansch koorn) in gebruik. En nog gebruikt men in America, ten dien einde, de Cacao, van welke vijftien gelijk {taan met de waarde van eenen Spaanfchen reaal, of omtrent vijf Hollandfche Huivers. In Oost-Indien, vooral in zodanige landen, in welke de Cauris niet gangbaar zijn, zijn de amandelen een foort van geld. Deeze worden aangebragt van Lar, en groeijen in de woestijnen van Arabic. De waarde van dit geld hangt van het jnarlijksch gewas af, in gewoone jaaren rekent men veertig amandelen op een Pefcha, of eene Hollandfche ftuiver. Ik zou hiervan nog veel meer kunnen zeggen (f), maar ik zal bij de behandeling van dit werk zelve gelegenheid genoeg vinden, om nog het een en ander te melden, dit gezegde zal , voor het tegenwoordige, genoeg zijn, (f) Zie onder anderen over de cocosnooten en koornyruchten, van welke men zig op het eiland Otaheiti, in plaats van geld, bedient, de reizen van Cook, vertaald door Pasteur, Ijle en gde iïoefdjl.  xa VOORREDE. zijn, om te doen zien, dat het niet noodzaak lijk is, dat het algemeen teken der waardijen juist in zodanige fpecien behoeve te beftaan, als wij tegenwoordig gebruiken. Zelfs het bepaalen van de meerdere en mindere waardijen der metaalen is zuiver denkbeeldig. Het goud heeft inwendig geene meerdere waarde, dan andere metaalen. Oudtijds hield men in Aethiopie het koper voor het kostbaarHe van de metaalen (g). In Peru noemden het de oude ingezetenen van het land een zeer groot geluk, dat de Spanjaarden hun ijzeren gereedfchappen gebragt hadden. Zelfs kon zig een van de voornaamftcn van dat land niet onthouden van te zeggen, dat, indien de Spanjaarden niets anders hadden gedaan, dan hen van fcheermesfen, fchaaren, kammen, en fpie-gels, te voorzien, zij daardoor alleen zouden verdiend hebben, dat die van Peru hun al hun goud en zilver gaven (Ji). Het is niet alleen zeer algemeen bekend, dat de Lacedaemoniers -geen ander geld hadden, dan ijzer, maar zelfs Wil ■ (g~) Herodotus in Thalia. Puf end. I. c- Zij hadden zeer weinig achting voor het goud en zilver. Zie de Reai Science du G^ayemement, torn. I, pag. 490,  VOORREDE. xm wil men, dat de oude Britten zig, voor da tijden van Julius Caefar, van ijzeren en tinnen ringen of plaaten, in plaats van geld, bediend hebben (i). Ondertusfchen heeft men, bij de meeste befchaafde volkeren, de voorkeur aan het goud en zilver gegeeven, als, wegens derzelver aart, de gefchiktfle metaalen, om tot een algemeen teken der waardijen gebruikt te worden, en dit teken draagt den naam van geld. Wanneer wij , uit dit waare oogpunt, het geld befchouwen, dan is hetzelve, in de daad, niet anders, dan het werktuig (A), door het- wel- CO Tegeniv. Staat van Groot Brilt. I. d. p. ra. C*) „ Geld is, eigenlijk gefprooken, geen onderwerp „ van den handel, maar het is alleen het werktuig, „ door hetwelke men overeengekomen is, om de eene „ koopmanfehap voor de andere te verwisfelen. Het ïs n geene van de raderen van den handel, maar. het is de „ olij, of het fmeer, welke de beweeging der raderen „ gemaklijk en leenig maakt. Indien wij het geld in „ een koningrijk in overweeging neemen, dan valt het „ in het oug, dat de meerdere of mindere overvloed „ van hetzelve niet in aanmerking komt, en met eene. „ kroon bereikte men, ten tijde van Hendrik VII, het „ zelfde oogmerk , als thands met een pond fterlios. „ Het is alleen het algemeen, 't geen eenig voordeel „ trekt van den grooteren overvloed van geid, en dat „ nog alleen in oorlogen, of onderhandelingen met buin N tenlandfche Mogendheden." Hume's Esfafs III. p. 317.  xiv VOORREDE. welke men overeengekomen is, om de eene koopwaar voor de andere te verwisfelen, de algemeene maat, naar welke alle waardijen berekend worden (/); en indien men altijd bij dit eenvoudige denkbeeld gebleeven was, dan zou men, omtrent de waare begrippen van den rijkdom van eenen Staat, in zo veele verwarringen niet hebben kunnen vervallen. Maar, na dat men éénmaal het geld voor het algemeen teken der waardijen aangenomen had, was het niet onnatuurlijk, dat men ongevoelig in eene dwaaling verviel van hetzelve voor den waaren rijkdom zelve aantezien, men vergat, dat het geld op zig zelve eene onvruchtbaare zaak is, en alleen in zo verre nuttig, als de bezitters van hetzelve zig daarvoor behoeftens en aangenaamheden van het leven kunnen verfchaffen. Men verloor uit het 002:. dat men dat geene, 't welk niet anders is, dan een teken en voorstellingsmiddel van den waa- (/) Pecunia est res corporalis, cujus determinata quae~ dam quantitas fumitur pro menfura commimi pretii rerum quarumvis, tam corporalium, quant incorporalitim, et operarum quarum libet, ut adeo etiam definiri pos fit, quod fit, menfura communis pretii et operarum, Wolfii Jus Nat. torn IF. %. zgo ibique Schol. vid. etiam Grot» de jure belli ac pacis lib. 2. cap. 12. §. 17.  VOORREDE. x? waaren rijkdom, voor het wezen zelve van den waaren rijkdom aannam, en uit deeze dwaaling ver-iel men in eene menigte van anderen. De goudzucht (jn) bragt driften, begeertens, regels, en fchikkingen voort, welke in veele opzichten voor het menschdom ongelukkig waren f») Uit dit verkeerd begrip ontftonden zodanige vooroordeelen, welke de diepfte wortelen fchooten, en welke noch de wijsbegeerte der ouden (o), noch de hedendaagfche zedenkunde immer in Haat zijn geweest, om te kunnen overwinnen. Dit verkeerde denkbeeld, dat het geld ds waare rijkdom zij, is, zo lang het geld als het algemeen teken der waardijen gebruikt is geworden, ten allen tijde, en bij genoegzaam alle volkeren, het heerfchend volksvooroordeel geweest, en maar zeer weinige volkeren hebben immer de verkeerdheid van hetzelve begreepen. Ik zal mij thands niet ophouden, met de nafpeuring van de uitwerkingen, welke dit volksvooroordeel natuurlijk bij de ouden heeft moeten hebben, maar liever den leezer tot zoda- O*) Auri facra fames. (») Ifelin, droomen van eenen Menfchenvriend, ^.114. CO Men denke om de fabel van Midas.  xvi VOORRED E. nige tijden bepaalen, welke met onze tegenwoordige Eicropeaanfche Staaten in een nader verband ftaan. Wanneer men de gefchiedenis van Europa, zeden den val van het Westerfche rijk, tot aan, en in de vijftiende eeuw doorziet, dan moet men overtuigd zijn, dat, in dat ruime tijdvak, alles eene woeste en barbaarfche gedaante had. Nimmer had de Staatkunde eenige uitgebreide oogmerken, naauwlijks zag men verder, dan op het oogenbliklijk belang. Uitzichten op toekomende algemeette welvaart van eene natie, plans, om dezelve te bevorderen, waren geheel en al onbekend, trouwens de leenroerige regeeringsvorm verbande uit haaren aart alle gezonde begrippen omtrent dezelve — woeste, wilde, romaneske dapperheid maakte het karakter van den adel, domme fchoolgeleerdheid, woordenzifterij, dat van de wetenfchappen uit, en deeze nog bepaalden zig en« kei tot de geestelijkheid, terwijl het gemeen, onder de flavernij van het leenrecht zuchtende, zig in de dieplle onkunde bevond. De landbouw maakte eene akelige vertooning, de koophandel was bij veele volkeren in verachting, en de fabrieken betekenden weinig. 't Is waar, tegen het einde van dit tijdvak be-  NOODiG BERICHT aan den L' E E Z E R. fr's anneer ik in de Haarlemfche Courant, van den 35 Augustij 1796. de volgende advertentie las: „ Bericht aan het publiek. De alleen wets, tige vertaaler van S?iiiTH on vvealth of nations >,, bevindt zig wel op den drempel der republiek, maar s, is nog niet uit 't huis. Zo kan een mensch zig be* driegen ! offchoon zijne uitlandigheid hem misfenien voor één jaar daarvan zal verwijderen, zal deeze afweezigheid hem niet hinderen in niet eene navol9, ginge (door welke benaminge de gebreklijkkeid der ,, vertaalingen al dikwils, bepleisterd wordt) maar eene }, naauwkeurige overzettinge, r.iet uit 't Fransen. s, (.NB.) maar uit het Engelsch, verrijkt met ver„ fcheiden nooituitgegeeven belangrijke /lukken be* 9, treklijk tot onzen koophandel, zijnen landgenooten „ mede te deelen. Hij zal zorgen, dat dit zijn werk ,, voor den minjlen prijs te bekomen zij. Op 't.Vlie„ land den 1? Augustij 1796." Moest ik mij natuurlijk verwonderen, dat de fchrijver van die advertentie goed vond zijnen naam voor het publiek te verbergen, daar hij toch. zeer wel wist, dat ik geen lantaarn noodig zou hebben, om hem te kennen. Ik verkies niet, om mij eenige moeite te geeven, om naar de redenen te raaden, welke dezelve daarvoor mogt gehad hebben, zij zijn geheel buiten mij, maar meene niet te min, dat liet publiek esnig be* lang  ii NOODIG BERICHT lang heeft, om te weeten, ivie de fchrijver zij, die aan hetzelve, op deeze wijze, de belofte doet, van, na eene uitlandigheid van misfchien één jaar, eene naauwkeurige overzettinge van, en belangrijke bijlaagen bij dit werk te zullen leveren — en dus maak ik geene zwarigheid, om hem opent lijk te noemen, het is de Heer van Woènsel, medicinae doetor, te Amfterdarrr. Schoon ik bij de daaden van dien Heer voor mij zelve geen het minfie belang heb, en het mij dus, in alle andere gelegenheden, voor zo veel mij aangaat, geheel en al onverfchillig zou zijn, of die Heer binnen dan buiten 's lands zij, of die Heer zig op den drempel der republiek (dat is, zo hetfchijnt, op het Vlieland} of binnen of buiten 't huis bevinde, dan wel of dezelve op het punt fta van eene buitenlandfche reize te onderneemen, het zij dan naar Natoliën, Armenien, en Turkijen, het zij naar Rusland, hst zij naar de West - Indien , fchoon het mij, voor mij zelve, in het geheel niet aangaat, welke de oogmerken van eene zodanige reize mogen zijn, het zij om argumenten voor, of tegen het Christendom te verzamelen, het zij, om ftaatkundige aanmerkingen, of mooglijk wel geheimen omtrent de regeer ingsvorm van de volkeren , welke hij gaat bezoeken, aan zijne landgenooten te kunnen mededeelen, of gebreken in dezelve te ontdekken, het zij om zijne Botanifchs en andere tot zijn hoofdwerk behoorende kundigheden te vermeerde' ren, het zij cm het fonds van zijne reeds verkreegene geleerdheid me^r en meer uittebreiden , en zijn fmaak; ftijl, en fchriften meer en meer belangrijk te maaken, of wat die Heer ook moge bedoelen, fchoon dit aller % in alle andere gevallen, volkomen buiten mij zou zijn-, 4 c3  AAN DEN LEEZER. m eri ik mij dus onmooglijk dienaangaande zou kunnen bedriegen, heb ik mij echter door deeze advertentie genoodzaakt gevonden, om mij eenige moeite te geeven omtrent dat geene, 't welk die lieer nopends zijne voorgenomen reize noodig oordeelde aan het publiek te berichten, en ik kan niet ontveinzen, dat het mij, in het beantwoorden van zijne advertentie, om aangenaam is, te verneemen, dat hij waarlijk op het punt flaat, van eene buitenlandfche reize 'te doen, of mooglijk reeds vertrokken is —» Iets, hoe gering ook, te moeten zeggen ten aanzien van eenen afweezenden, V welk aanleiding kan geeven, dat men aan zijne advertentie mooglijk andere oogmerken zou kunnen toefebrij ven, dan zodanige, welke hij gaarne zou willen inboezemen, en waartegen hij zig niet fpoedig kan verdeedigen, is een denkbeeld, V welk mij ver* veelt de Heer van Woenfel zou mij die onaangenaamheid hebben kunnen voorkomen. — [Jet voorneetnen omtrent deeze uitgaave van Smith, is hem. reeds lang bekend geweest, zelfs heeft hij geweeteny waar dezelve gedrukt zou worden, en wanneer men aan het drukken zou beginnen ■— en, na het voorgevallene tusfehen hem, en den boekverkooper Brave, kon hij zeer wel berekenen, dat deeze onderneeming, om zijnen wil, niet zou agterblijven, indien dus die Heer eenige rechten, van welk eenen aart ook, op dit werk meende te hebben, en noodig oordeelde, om dien aangaande aan het publiek eenig bericht te geeven, dan zou het mooglijk beter geweest zijn, dat hij zijne advertentie zo tijdig had laaten plaatzen, dat ik dezelve had kunnen beantwoorden, en hij zig tegen mijn antwoord verdeedigen, eer hij zijne buitenlandfche * * 2 reit  jv NOODIG BERICHT reis begon — het voegt toch meer aan eenen man, die tmtrent zijne rechten vast in zijne fchoenen flaat, dat hij zijne partij onder de oogen zie, en volle gelegenheid geeve, om te antwoorden, dan dat hij zijnen aanval beginne, wanneer hij reeds op den drempel flaat, en voorneemens is, om zig oogenbliklijk voor eenen geruimen tijd te gsan verwijderen. De overweeging van dit een en ander zou mij dan ook hebben doen befluiten, om ten aanzien van die advertentie niets ter wereld te zeggen, indien ik niet noodig oordeelde, om met, weinige woorden eenen zeleren indruk wegteneemen, welke dezelve mooglijk bij Zommige van mijne leezers zou kunnen maaken. Nadat, in het voorleden jaar, de boekverkooperBnvo het oogmerk van deeze uitgaave in de Couranten had aangekondigd, ontdekten wij, dat reeds te vooren, door den boekverkooper Allart, te Amfterdam, eene vertaaling van dit werk geadverteerd was. De gebruiken, welke dienaangaande onder de boeknrkoopers plaats hebben, zijn mij bekend; ik weet, dat die boekverkooper, welke de eerfle. Advertentie doet van eer.e aanfiaande uitgaave eener vertaaling, ondeihen wordt gehouden voor wettigen eigenaar van het recht van copijmaar ik heb nooit gehoord, dat dergelijke gebruiken onder fchrijvers plaats hebben, en ik erken gaarne, dat de titel van alléén wettige vertaaler mij tot hiertoe geheel onbekend is geweest. Trouwens, indien zelfs al eens zodanige gebruiken tusfehen fchrijvers mogten plaatshebben, dan nog zou de Heer van Woenfel {die zig nog nimmer als vertaaler van dit werk aangekondigd heeft) zelve hebben Uhmstk te begrijpen., dat reeds het eerfle fiuk va» , * Wip  AAN DEN LEEZER. v mijne uitgaave in de weereld is geweest, eer hij dit bericht, en nog wel zonder naam, aan het publiek mededeelde. Dan hoe dit zij, het kwam mij, ten aanzien van de eerdere advertentie van den boekverkooper Allart Wel voor, dat mijn plan, en zijne voorgenoomen uitgaave eener vertaaling, zeer ver uit eikanderen liepen , omdat mijn plan was, om veel eer eene getrouwe na~ volging van den Engelfchen fchrijver Adam Smith, dan eene letterlijke vertaaling van dit zijn werk te geeven; en dat, hoe zeer ik mij voorgenomen had, om alle de denkbeelden van dien beroemden fchrijver, niet naar de Franfche, of Hoogduitfche vertaalingen, maar naar den oorfpronglijken Engelfchen text, zo volkomen aan mijne landgcnooten te leveren, ah of het, indedaad, eene vertaaling was, echter de menigvuldige aantekeningen, en toepasjingen op ens vaderland, en andere volkeren, welke ik hier bij wilde voegen, natuurlijk dit werk zo zeer zouden doen verfchillen van de vertaaiing, welke de boekverkooper Allart had geadverteerd, dat beide de uitgaaven in de weereld zouden kunnen zijn, zonder eikanderen te hinderen, doch niettemin deeden mij verfcheiden aanmerkingen van den boekverkooper Brave befluiten, hem aanteraaden, om te beproeven, of gemelde boekverkooper Allart te overreden zou zijn, om van zijn voorneemen aftezien, en aan hem zijn recht, ah boekverkooper, ofte/laan, of, zo hij nog geen begin had gemaakt, de onderneeming met hem in gemeenfehap te doen, terwijl ik mij voornam, om anders, ah aan geene boekverkoopers wetten of gewoontens gehouden, het ■werk vQor mijne eigene rekening te doen drukken. * 3 QlH  Ti NOODIG BERICHT Ondertusfchen bleef de zaak tusfchen die twee boekverkoopers, nadat Brave deswegens eenige pogingen had gedaan, zonder eenige afdoening zitten, zo dat ik met Maij laatstleden, (toen ik het voornaamfle gedeelte van dit werk voltooid had) mijn yoorneemen begon werkjlellig te maaken, om hetzelve voor mijn eigen rekening uittegeeven •— dan, zodra hetzelve ter persfe wierd gebragt, bemerkten wij, dat, op de» zelfde drukkerij, over het drukken van eene vertaa. ling van dit zelfde werk van Smith, uit naam van den boekverkooper van Cleef, in 's Hage, gefprooken was, of onderhandelingen plaats gehad hadden. De boekverkooper Brave vervolgends, op mijnen raad, den boekverkooper van Cleef hierover aanfpreekende, bleek het, dat deeze het recht van copij van den boekverkooper Allart had overgenoomen, en dat dit dezelfde vertaaling was, welke door den boekverkooper Allart was geadverteerd geweest: hij vond den boekverkooper van Cleef zeer redelijk, men fprak van beide zijden op eenen befcheiclen trant', doch de boekverkooper van Cleef fcheen liefst niets te willen aanneemen, ofbefluiten, zonder dat zijn vertaaler gefprooken was, en noemde toen den Heer van Woenfel, Medicinae Doctor, te Amfierdam. Aanftonds maakte de boekverkooper Brave er zijn werk van, om den Heer van Woenfel te fpreeken; doch, koe zeer hij in zeer be* fcheiden uitdrukkingen, eenen welopgevoeden boekverkooper eigen, aan dien Heer zeer aanneemlijke aanbiedingen deed, was de manier, op welke hij door dien Heer beantwoord wierd, van dien aart, en zo verfchilïende van de begrippen van wellevendheid, welke hij zig vormde, dat hij niet heeft kunnen bef uiten, om wei  AAN DEN LEEZEL vu met dien Heer in verdere onderhandelingen te trteden. Uit dit een en ander blijkt dus, dat de Heer van Woenfel zeer wel geweeten heeft, dat dit werk zot* uitgegeeven worden, en dat deeze uitgaave om zijnen wille niet zou agterblijven. Thands heb ik het genoegen van den leezer te berichten, dat, na de uitgaave van het eerfle Quatern, en voor dat de bovengem. advertentie van den Heer van Woenfel in de Courant ftond, de boekverkooper Brave^ het recht van eene vertaaling van dit Werk van Smith te doen drukken, en uitgeeven, van den boekverkooper van Cleef gekogt heeft, om daardoor alle onaangenaamheden, ivelke men ons, op gewaande rechten, zou kunnen willen aandoen, aftefnijden — en dat derhahen, zo lang die bekende gebruiken onder de boekverkoopers plaats hebben, niemand der boekverkoopiers in dit land bevoegd kan zijn , om eene vertaaling van dit werk door den Heer' van "Woenfel uittegeeven. Ondertusfchen verkieze ik mij tegen den Heer van Woenfel agter geene verkreegen rechten te verbergen. Ik verklaare bij deeze niet alleen wel te mogen lijden, dat de Heer van Woenfel zijne beloofde naauwkeurige overzetting en belangrijke bijlaagen, in het licht geeve, (waartoe de boekverkooper Brave aan alle boekverkoopers, welke eene zodanige onderneeming zouden gelieven te doen, volkomen vrijheid geeft, zonder dat hij zijn verkreegen recht zal laaten gelden) maar zelfs betuig ik, naar eene naauvvkeurige overzetting door den Heer van Woenfel te verlangen, ten einde daaruit de gebreklijkheid, welke  m NOODIG BERICHT AAN DEN LÊEZER. ke die Heer in mijne navolging fchijnt te onderjlellen aan de natie blijken moge; ten einde de natie oordeele, of de Heer van Woenfel bevoegd zij geweest, om mij, op eene onbeleefde naamlooze wijze, in algemeene uitdrukkingen van eene onwaarheid te befchuldigen, als of mijne navolging niet naar het oorfpronglijk Engelsen, maar naar het Fransch bewerkt ware! Eene befchuldiging, waarvan een ij der, die den Engelfchen text met de Franfche vertaalingen kan vergelijken, met eenen opflag van het oog het gewaagde zal kunnen zien! En eindelijk, ten einde de natie niet verjlooken blijve van die nooit uitgegeeven belangrijke /lukken, betrek lijk tot onzen koophandel, welke de Heer van Woenfel belooft, en welke ik, ter goeder trouwe, geloove, dat hij bezit. Ik hoop, dat eene gelukkige teis^ en voorfpoedige terugkomst, dien Heer zullen in flaat /lellen , om aan dit mijn verlangen te voldoen, terwijl het aan een ij der, die dat werk zal koopen, natuurlijk aangenaam zal zijn, dat de Heer van Woenfel voldoe aan zijne belofte, van dit werk voor den minften prijs te doen bekomen. D. HOOLA van NOOTEN.  VOORREDE. xvn begonden de zaaken allengs eenigermaate van gedaante te veranderen. De Souverainen begonden uitgebreider denkbeelden te verkrijgen, de adel begon zig te befchaaven , de weten* fchappen wierden meer en beter beoeffend, men begon zig meer en meer van bloote woordenzifterij te verwijderen, en op zodanige kundigheden toeteleggen, welke op het geluk van"' bet i menschdom eenen voordeeligen invloed konden hebben. — De wiskunde, de aardrijkskunde , de fterrekunde , en dergelijke wetenfchappen kreegen, hoe zeer in eenen ftaat van kindsheid, echter meerderen bijval — de flavernij verdween langzaamerhand uit veele landen, en koophandel en fabrieken begonden in zommige landen te bloeijen. Maar de vijftiende eeuw was vruchtbaar in ongemeene gebeurtenisfen. In dezelve vielen niet minder dan zeven groote zaaken voor, welke ijder op zig zeiven eenen aanmerklijken invloed hadden op de zaaken van Europa, en met elkander te zamen werkten, om de gedaante van Europa geheel en al te veranderen. Deeze gebeurtenisfen waren, i°. de hervorming, 2°. de uitbreiding van de wetenfehappen, welke zig door de verfchillcn over de hervorming natuurlijk in alle takken van geleerd-  xviii VOORREDE. ieerdheid moesten ontwikkelen, 30. de uitvinding van de drukkunst, 40. het uitvinden van het buskruid, 50. de aanmerklijke verbetering van de zeevaart , door middel van het toen reeds uitgevonden compas, 6°. de ontdekking van America, en 70. het vinden van den weg naar de Oost-Indien voorbij de Kaap de Goede Hoop Q>). Zo veele gebeurtenisfen, in een zo kort beftek van tijd voorvallende, moesten noodzaaklijk invloed maaken op de ftaatkundige inzichten en oogmerken der Souverainen. —- De onnoemlijke menigte van goud en zilver, welke de nieuwe ontdekkingen in het Oosten en Westen opleverden, verdubbelde de begeerte naar rijkdommen, en bragt niet weinig toe, om het algemeen vooroordeel te verfterken , dat de waare rijkdom in het bezitten van veel goud en zilver beftaat. Van dien tijd af begonden zig veele natie» van Europa toe te leggen, om onderling elkanderen het bezitten van goud en zilver te benijden, en ijder voor zig zeiven alles aantewenden, om het geld van andere natiën naar C/O Zie An Account of the European Settlements m America, vol. I. pag. 3 en volg.  VOORREDE» xix zig te trekken. Van dien tijd af wierd de bevordering van den nationaalen rijkdom een onderwerp, op het welke de Soüverainen hunne bijzondere aandacht vestigden, fchoon men ongelukkig genoeg was van zig in het vooroordeel toe te geeven, dat dezelve waarlijk in het geld gelegen was, zonder dat men verder op dat ftuk doordacht. En zeker, hierin vereenigde zig het belang van de Soüverainen met hunnen pligt, De aanmerklijke verandering, welke in den geheelen Haat der zaaken van Europa voorgevallen was, maakte het ten hoogden noodzaaklijk, dat de Soüverainen bedacht wierden op verbeteringen van hunne inkomften. Het geheele verval van de leenroerige regee* ringsvorm, met de daaraan verknogte krijgsdienften, welke te vooren de verdediging der landen zo onkostbaar maakten voor de Soüverainen, veroorzaakte, dat thans de befcherming van den Staat op oneindig zwaarder kosten liep. De dienften, welke de leenmannen, in voorgaande tijden, aan hunne leenheeren in het ftuk van de bediening van het recht verfchuldigd waren, thands ook vervallen zijnde, opende zig, in het vestigen van. Gerechtshoven, erl verdere Amptenaaren van het recht, eene nieu** » we  XX V O O R R E D E. we bron van uitgaaven, welke te vooren naauwlijks waren bekend geweest. De uitbreiding van de denkbeelden omtrent de bevordering van den koophandel, van welke men thands, in voornaame landen, de noodzaaklijkheid begon intezien , vereischte eene lengte van uitgaaven aan openbaare werken, wegen, kanaalen, en menigte van zaaken, wel-, ke men in voorgaande tijden als noodeloos en verkwistende zou aangemerkt hebben. Het onderwijs aan de jeugd, en de oeffening van den Godsdienst, thands, zo door de vermeerderde kennis, als door het verval van de Geestelijkheid, in zommige van die landen, "welke de hervorming' aangenomen hadden, meer regelrecht voor rekening van den Souverain loopende, verwekte al mede nieuwe , en te vooren min bekende kosten. Ik zou hier nog veel kunnen bijvoegen, maar verkies deeze optelling te befluiten met te doen opmerken, dat de door zo veel nieuwe wegen vermeerderde pracht aan de hoven der Vorfcen, en de meer en meer toeneemende verfijningen in die pracht, noodzaaklijk de- hofhoudingen der Vorften ongelijk kostbaarder moesten maaken, dan in de meer onbefchaafde leenroerige tijden had plaats gehad. Maar  VOORREDE. k& Maar zouden de Soüverainen hunne inkomften zodanig verbeteren, dat dezelve tegen eene zodanige vermeerdering van uitgaaven beftand waren, dan fprak het van zelve*, dat zij er een hoofdwerk van moesten maaken, om den rijkdom der natie te bevorderen, daar tog, hoe men die zaak ook befchouwe, alle inkomften van den Souverain, in de laatfte plaats, uit den boezem van de natie moeten ontftaan, en het natuurlijk onmooglijk is, dat een arm volk op den duur zwaare belastingen kan opbrengen, indien voor hetzelve te gelijker tijd geene nieuwe bronnen , ter vermeerdering van dcszelfs welvaart, geopend worden. Door alle deeze veranderingen kreeg de Staatkunde der Europeaanen eene geheel nieuwe gedaante. De door dit alles ontftaane denkbeelden, welke zig niet langer naar den ouden leenroerigen fmaak konden plooijen , wierden langzaamerhand ontwikkeld, en meer of min tot èen zeker nieuw zamenftel van Staatkunde gevormd. Men ontworp regels, volgends welke volkeren behoorden befluurd te worden, men ontdekte waarheden, welke diep onder de barbaarsheid en leenroerigheid begraaven gelegen hadden, met één woord, men begon de regeerhmde tot eene nieuwe wetenfehap te maaken. ** 3 Van  «xii VOORREDE. Van deeze wetenfchap moest de beftuuring van de geldmiddelen, of van de inkomften en uitgaaven van eenen Staat, noodzaaklijk een voornaame tak uitmaaken. Deeze ftudie was geheel nieuw — te recht merkt een zeer voornaam ftaatkundig Schrijver Qf) aan, „ dat 'het zeer natuurlijk was, dat „ de Romeinfche manier van de belastingen te „ heffen, in de Monarchie der Franken van „ zelve moest vervallen — dit was (zegt hij) „ eene zeer ingewikkelde wetenfchap , welke „ zig, noch met de denkbeelden, noch met „ het plan van regeeren van deeze eenvoudige „ volkeren plooide. Indien, (vervolgt hij) in „ onze tegenwoordige tijden, de Tartaaren „ Europa eens kwamen overftroomen, dan zou „ er al zeer veel moeite aan vast zijn, om hun „ een denkbeeld te geeven, wat het eigenlijk „ is , het geen wij , in onze Staaten , door 3, eenen Financier verftaan." Ondertusfchen was het er zo ver van daan, dat de denkbeelden over het beftuur der geldmiddelen , of finantien van eenen Staat, aanftonds tot volkomen effenheid gebragt wierden, dat {q) De Montesq. Geest der Wetten, %cfie boeks %lde hotfdft.  VOORREDE. xxm dat zelfs nog heden ten dage, onder de voornaamfte Staatkundigen van onze eeuw, (die zig echter de fchriften en verfchillen van zo veele voorgangers hebben kunnen ten nutte maaken) eene menigte van moeilijke en onbefliste verfchillen plaats hebben. Wanneer men zig met zijne denkbeelden in die tijden verplaatst, in welke zig deeze ftudie begon te ontwikkelen, dan behoeft men zig niet te verwonderen over den invloed, welke het volksvooroordeel over de natuur van het geld in dezelve moest maaken. De natuur van de zaak leert, dat dit volksvooroordeel in die tijden geene andere of mindere uitwerking kon hebben, dan dat het die geenen, die zig op de ftudie van de finantien toeleiden, tot het algemeen befluit moest brengen , dat de waare rijkdom van een volk in het bezitten van veel go%d en zilver gelegen -was, en dat hei zekerfe middel, om dien rijkdom te bevorde» ren, daarin beflond, dat men zig door alle middelen moest toeleggen, om het geld, of het goud en zilver van alle andere natiën, zo veel mooglijk, naar zig te trekken. En uic dit verwarde begrip van den rijkdom van eene natie is het denkbeeld van den zogenaamde» balans van koophandel gebooren, en daar ijder, ** 4 naar  xxiv VOORREDE. naar zijne omftandigheden , zig beijverde, om dien balans ten voordeele van zijn land te doen overflaan, wierd dit de bron der nationaale jaloufien, en der onderfcheidene inrichtingen ter bereiking van dit oogmerk. — Daar men het goud en zilver aanmerkte als den cenigen waaren rijkdom , moesten natuurlijk zodanige natien, welke, 't zij dan in hun land zelve, 't zij in afgelegen koloniën, bezitters waren van goud en zilvermijnen, zig zeiven befchouwen als rijker dan andere natiën. Het was naauwlijks mooglijk, dat landbouw, fabrieken, of koophandel, bij zodanige volkeren eenige aandacht, of aanmoediging van de zijde der regeering genooten — het jaarlijks uit de mijnen komende goud en zilver moest daar zodanig de oogen van de beftnurders der finantien verblinden, dat alle andere zaaken aan hunne opmerkzaamheid moesten ontglippen, terwijl zij tevens niets voor hunne Staaten belangrijker konden oordeelen, dan den uitvoer van deeze metaalen zo veel mooglijk te verhinderen. Andere volkeren, welke het zogenaamde geluk niet hadden, van eigen goud- en zilvermij. nen te bezitten, moesten, naar maate van de omftandigheden, hun werk er van maaken, om, 't zij door hunne overtolligheden in den land-' bouw  VOORREDE. xxv bouw te vermeerderen, en dezelve ruuw en onbewerkt naar buiten 's lands te zenden, 't zij door hunne eigene inlandfche rauwe voortbrengfclen, of die van andere natiën te bewerken, 't zij door zo met de ruuwe, als met de bewerkte voortbrengfelen, zo van hun eigen land, als van andere landen, koophandel te drijven, 't zij door andere middelen, welke bijzondere omftandigheden konden aan de hand geeven, zig zo veel mooglijk meester te maaken van al bet goud en zilver, 't welk te bekomen was, en het zelve eenmaal verkreegen* hebbende, den uitvoer van hetzelve door de geilrengfte Wetten te beletten. Hoe meer veld deeze denkbeelden wonnen, des te fterker reglementen en inrichtingen wierden er gemaakt, welke, fchoon met de beste oogmerken uitgedacht, echter niet nalieten, om den algemeenen rijkdom der natiën, in plaats van denzelven te bevorderen, op de ongelukkigfte wijze te onderdrukken. Het geld was alles, wat men bedoelde , en naar maate men meende te kunnen berekenen , dat de balans van koophandel ten voor- of nadeele van eene natie liep, naar die maate wierd ook de handel tusfehen het eene . en andere volk bevoorrecht, of gedrukt. Kortom, men begreep bij. alle volkeren, dat het de ** 5 zaak  XXVI VOORREDE. zaak der Staatkunde was, ' niet alleen om dat geene, 't welk ter bevordering van den nationaalen rijkdom noodig was, te bezorgen, maar tevens, om zig met alle de bijzondere middelen van beftaan te bemoeijen — en ongevoelig verlooren alle middelen van beftaan die natuurlijke vrijheid, zonder welke het onmooglijk is, dat zij immer kunnen bloeijen. Zo veel, en nog oneindig meer, (maar mijn tegenwoordig oogmerk laat niet toe, om dit verder te ontwikkelen) liep te zamen, om het zuivere, en op zig zelve eenvoudige denkbeeld van dat geene , waarin de nationaale rijkdom beftaat, aan de moeilijkfte duisterheden onderhevig te maaken. Het is er echter zeer ver van daan, dat dit onderwerp op zig zeiven duister zij — en ik wil thands beproeven, in hoe verre ik hetzelve, op eene gemaklijke en bevatbaare wijze, kan voordellen. IJder mensch heeft, van het oogenblik van zijne geboorte af, eene menigte van behoeftens, welke zo tot onderhouding, als tot veraangenaaming van zijn leven vereischt worden. Van deeze behoeften zijn zommige natuurlijk, zommige verkreegen. De natuurlijke hebben plaats bij alle menfchen, zo wel bij die geene, die  VOORREDE. XXVII die in den onbefchaafdften ftaat, als bij die geene, die in de befchaafdfle maatschappijen leeven. De verkreegen behoeftens worden bij befchaafde naden gevonden, en verdeelen zig weder i°. in zodanige, welke door den algemeenen fmaak en de gewoonte zo noodzaaklijk zijn geworden, dat zij van de natuurlijke niets verfchillen, en even weinig als deeze kunnen gemist worden, s°. in zodanige, welker genot het leven veraangenaamt, fchoon zij op zig zeiven ontbeerlijk zijn, en eindelijk 3°. in zodanige, welke geheel overtollig zijn, en alleen van die geenen gekend en gezogt worden, voor welke, door het gewoone genot, de aangenaamheden noodzaaklijke behoeftens geworden zijn. — Men kan dezelve dus eenvoudig verdeelen in noodzaaklijke, aangenaame, en overtollige behoeftens. Naar maate een mensch zig in omftandigheden bevindt van aan zommige, of alle van deeze behoeftens al, of niet, te kunnen voldoen, naar die maate is men gewoon zijnen toeftand re befchrijven. Hij, die zig buiten Haat bevindt, om, zelfs aan die behoeftens, welke tot het enkele onderhoud van het leven behooren, te voldoen, draagt den naam van arm, en moet of tot bede-  xxvm VOORREDE. delen, of tot nog erger middelen de toevlugc neemen. Hij, die alleen aan zijne allernoodzaaklijkfte behoeftens kan voldoen, zonder in- ftaat te zijn van, boven dezelve, eenige aangenaamheden te genieten, verdient den naam van behoeftig. Hij, die zig niet alleen de noodzaaklijke, maar tevens de aangenaame behoeftens van het leven kan verfchaffen, draagt den naam vaii . 'welvaarend. En eindelijk hij, wiens ruime omftandigheden hem het genot niet alleen van de noodzaaklijke en aangenaame, maar ook van de overtollige behoeften toelaaten, wordt rijk ge*, naamd. - Het fpreekt van zelve, dat alle deeze onderfcheiden omftandigheden weder derzelver onderfchciden trappen hebben, en dat even gelijk de armoede tot dién rampzaligen trap kan daa. len, dat men van ellende en gebrék vergaat, men niet alleen zo ook minder of meerder behoeftig, minder of meerder welvaarend kan zijn, maar dat ook de rijkdom tot eene onbepaalde hoogte kan opklimmen. Men kan dus den rijkdom befchrijven, als het ' bezit van voldoende middelen tot een ru>m genot van alle. die noodzaaklijke, aangenaame. en  VOORREDE, xxix tn overtollige goederen, welke tot het onderhoud, gemak en genoegen van het leven kunnen verftrekken. Hoe zekerder de middelen zijn, om dit genot te kunnen ftaande houden, des te gcv&estigder is een zodanige rijkdom. Indien wij de omftandigheden, in welke het Opperwezen den mensch op deeze waereld geplaatst heeft, zelfs maar met een vlugtig oog befchouwen, dan loopen de middelen, ter ver* krijging van dat genot, van zelve in het oog. De mensch bevindt zig op eenen grond geplaatst, welke niet alleen uit zig zelve veele vruchten voortbrengt, maar welke tevens van dien aart is, dat zij, door arbeid geholpen, tot eene onberekenbaare verdubbeling van voortbrengfelen kan bekwaam gemaakt worden. Hij vindt zig „iet alleen van de noodige krachten voorzien, om dien vereischt wordenden arbeid te verrigten, maar tevens, met verftand en vernuft begaafd, om dien arbeid op eene nuttige wijze aanteleggen, en van de voorcbrengfelen een voordeelig gebruik te maaken. De grond en de arbeid zijn dus de zeker/te middelen ter verkrijging en ftaandehoudino- van den rijkdom. Deeze middelen zijn onuitputbaar — niet al- leeq  xxx VOORREDE. leen kan een mensch, door zijnen arbeid aan den grond, op welken hij geplaatst is, op eene verftandige wijze te belteeden, en door een verftandig gebruik van de alzo ontftaane voortbrengfelen maaken, zeer veel meer verkrijg gen, dan hij zelve gebruiken kan, en dus het overfchietende doen ftrekken ter verruiling van dat geene, 't welk bij anderen overfchiet, maar, daarenboven, zijn deeze voortbrengfelert ijder jaar nieuw — jaar op jaar levert de vruchtbaare aarde nieuwe middelen op, ter inItandhouding van dit genot, Deeze middelen worden op de krachtigfte wijze vergroot door de uitvinding van een algemeen teken der waardijen, voor het welke men de overtolligheden op eene zodanige wijze verruilen kan, dat men ten allen tijde, wanneer men het nocdig heeft , zig van hetzelve ter verkrijging van zijne behoefte kan bedienen. Dit teken ('t welk wij geld noemen) heeft, eigenlijk gefproken , geen ander noodzaaklijk vereischte, dan eene duurzaame ttandvastigheid, zo, dat hetzelve, éénmaal tegen overtolligheden verruild zijnde, in ftaat zij, om op den duur die overtolligheden te blijven verbeelden, en na verloop van veele jaaren nog de plaats te blijven bekleeden van die voortbrengfelen, welke" voor  VOORREDE. xxxr voor hetzelve geruild zijn, en welke men niet zou hebben kunnen bewaaren, maar die reeds voor langen tijd vergaan zouden zijn. Door dit middel wordt de fpaarzaame gebruikmaaker van de omftandigheden, in welke hem het Opperwezen gefteld heeft, in ftaat gefield, om dat geene, 't welk hem van zijnen grond en arbeid overfthiet, voor veele volgende jaaren, met jaarlijkfchen aanwas optezamelen, en daardoor zijne middelen tot genot van de noodzaaklijke, aangenaame, en overtollige behoeftens van het leven, of van den waaren rijkdom, van jaar tot jaar zekerder te maaken. Dit is het waare denkbeeld van den rijkdom van bijzondere menfchen, en er kan geene reden ter waereld uitgedagt worden, waarom men zig van den rijkdom van eene natie eenig ander begrip zou behooren te vormen. Natiën hebben dezelfde behoeftens, als bijzondere menfchen. - Men kan, en behoort,de behoeftens van natiën ook te onderfcheiden m noodzaaklijke, dat is, fa zodanige, zonder welke het onmooglijk is, dat zij kunnen beftaan, in aangenaame. dat is, fa zodanig welke aan de leden van eene maatfchappij' boven het noodzaaklijke levensonderhoud, nog ?eele gemakken en genoegens doen genieten, en  xxxn VOORREDE. en in overtollige, door welke die gemakken eö genoegens tot eene menigte van verfijningen opgevoerd worden, welke bij geene andere natien bekend zijn, dan bij zodanige, die reeds tot eenen aanmerklijken trap van bloei en be> fchaafdheid zijn opgefteegen. Eene natie, welker leden aan hunne noodzaaklijke behoeftens niet kunnen voldoen , is in de daad arm, en moet haar beftaan vinden in het plunderen en berooven van nabuurige betervaarende landen. Eene zodanige natie , welker leden alleen hunne noodzaaklijke behoeftens kunnen genieten, zonder eenig bijgevoegd genot van gemakken en genoegens, is behoeftig. Eene zodanige natie, welke bij de noodzaaklijke ook tevens het genot van aangenaame behoeftens kan voegen, is welyaarende. Terwijl eindelijk eene zodanige natie, welker ruime omftandigheden aan deszelfs leden het onbekrompen genot van de noodzaaklijke, aangenaame en overtollige behoeften toelaaten , rijk is. En ook hierin hebben, even gelijk in het geval van bijzondere menfchen, onderfcheiden trappen plaats. Men kan dus van den rijkdom van eene natie de*  VOORREDE, xxxia dezelfde befchrijving geeven, welke ik zo even gaf van dien van bijzondere menfchen. Hij beuaar, in het bezitten van voldoende middelen tot een ruim genot van alle die noodzaaklijke, aangenaame, en overtollige goederen, welke tot het onderhoud, gemak en genoegen van het leven der leden van de maatfchappij kunnen firêkken. Zal het thands noodig zijn te herhaalen, dat de middelen, van welke zig eene natie kan bedienen, om dien rijkdom te verkrijgen, en verkreegen hebbende, (taande te houden, van zelve in het oog loopen? Niet alleen kan eene natie, door den grond, welken zij bewoont, op eene verftandige wijze ■ te verbeteren, en te bebouwen, en naar den aart van deszelfs vruchtbaarheid te behandelen, zeer veel meerdere voortbrengfelen verkrijgen, dan tot verteering voor deszelfs ingezetenen noodig is, maar zij kan tevens aan veele van die ruuwe voortbrengfelen , door bewerking, eene betere gedaante en meerdere waardij geeven. — Die voortbrengfelen zijn onuitputbaar, ijder jaar levert nieuwen voorraad van dezelve op, ijdere nieuwe voorraad geeft nieuwe ftof tot bewerking, ijdere nieuwe bewerking vermeerdert de masfa der waardijen. Deeze waar*** dijen,  xxxiv VOORREDE. dijen, tot eenen zo grooten overvloed aangegroeid zijnde, dat de natie zelve die alle niet verbruiken kan, leveren eenen van jaar tot jaar aangroeijenden voorraad op, om andere waaren bij andere natiën te ruilen , en, ook hierin, worden zij op de krachtigfte wijze geholpen door het algemeen teken der waardijen, of het geld, 't welk dan, wanneer geene oogenblikJijke gelegenheid tot ruilen van waardijen tegen waardijen gevonden wordt, de plaats der waardijen bekleedt, en door deszelfs duurzaame ftandvastigheid, na verloop van veele jaaren, die plaats nog altijd blijft bekleeden. Hoe vruchtbaarder, derhalven, de grond is, welken eene natie bewoont, hoe meer die grond verbeterd en vruchtbaar gemaakt wordt, hoe verftandiger die grond bearbeid en bebouwd wordt, hoe meer handen aan het werk geflaagen worden, om de voortbrengfelen van die zo verftandig bebouwde aarde te bewerken, hoe verfcheidener, hoe kunftiger die bewerkingen zijn, des te meer middelen verkrijgt eene zodanige natie, om zig in het ruim genot van haare noodzaaklijke, aangenaame, en overtollige behoeftens te verfterken, terwijl zij de alzo bewerkte voortbrengfelen, welke boven haare eigene verteering overfchieten, tegen andere waa"  VOORREDE. xxxy waaren van andere natiën, of tegen het algemeen teken der waardijen ruilende, ook eenen grooten voorraad voor volgende tijden kan opleggen. Na dit alles meen ik, dat het zeer klaar is, dat de duurzaame rijkdom van eene natie altijd zal afhangen van de voortbrengfelen van deszelfs grond, en van den arbeid van deszelfs leden, en dat eene natie op den duur des te rijker zal zijn, naar maate, dat de voortbrengfelen van deszelfs grond, en van den arbeid van deszelfs leden uitgebreider zijn. Thands zal ik naauvvlijks noodig hebben, om aantetoonen, hoe men alle waare denkbeelden omver floot, indien men dien rijkdom alleen in het geld zoekt. Niet alleen vergeet men, dat het geld in zijnen oorfprong alleen maar een teken van den' rijkdom is, maar boven dien verliest men geheel uit het oog, dat dit teken der waardijen niet anders te bekomen is, dan wanneer men eerst de waardijen zelve bezit (rVj De 00 Men zie hierover les Loifirs du Chev. d'Eint torn. IV. ou penfées fur le Commerce, pag. 2C. item pag. «o. vooral Bielfeld Inft. Polit. torn. I. pag. 314, welke plaats zeer verdient geleezen te worden. Zie ook Nee*** 3 k«r  xxx7i VOORREDE. De voortbrengfelen van de landerijen en van den arbeid van eene natie, zijn waardijen, welke jaarlijks op nieuw ten voorfchijn komen, maar het geld is cp zig zelve onvruchtbaar, en kan niet anders, dan door geftadige verwisfeling tegen voortbrengfelen en arbeid, vermenigvuldigd worden — daarenboven, zijn er geene geldfommen, welke niet kunnen worden vernietigd door langduurige oorlogen, en andere rampen, terwijl in tegendeel de rampen naauwlijks ooit zo zwaar zijn, (indien zij maar de geheele verwoesting van een volk niet naar zig fleepen) dat zij, door eene lange reeks van jaarlijkfche voortbrengfelen van de landerijen en den arbeid van eene befchaafde natie, niet we» der allengs zouden kunnen herfteld worden. Daar dus de duurzaame nationaale rijkdom in de voortbrengfelen van de landerijen en van den arbeid van eene natie beliaat, zo kan zij geenen anderen oorfprong hebben, dan de vlijt en naarftigheid van de bijzondere leden van de natie (ƒ). , „ Info;- de FAdminifir. des Finances, torn. 3. pag. 94, et fur lalegislat. et le Comtn. des Grains, pag. 12. en volg. (s) Men zie dit verder ontwikkeld bij de Real Science du Gouvern. torn. VI. p. 89,  VOORREDE, xxxvn Indien een landman zijne landerijen met „ verftand en aanhoudenheid bearbeidt , dan „ vermeerdert hij de voortbrengfelen , en hij „ verbetert de foorten. „ Indien een ambachtsman, met het zelfde „ overleg en aanhoudenheid, arbeidt, dan ver„ meerdert hij zijne werken, en geeft hij meer* „ dere waarde aan de gedaantens, welke hij. „ de ruuwe ftofFen doet aanneemen. „ De boer .en de ambachtsman worden dus » rijker, naar maate zij meer en beter arbei„ den, en de kooplieden brengen die rijkdom„ men in beweging; indien dezelve niet kon„ den komen uit die plaatzen, waar zij over„ tollig zijn, zouden zij noodzaaklijk hunnen „ prijs verliezen, enz." En zo werken alle Manden te zamen, om den waaren rijkdom van eene natie te doen gebooren worden. Zo eenvoudig en klaar is het denkbeeld van dat geene, waarin de duurzaame rijkdom van eene CO Condillac Koopk.en Staats.be.fi. /. d, lQde hoofdfl. Men zie verder hierover de Real torn FI. pag. ,03 en' volg. Bielfeld Infl. Polit. torn. I. pag 301 en volg. Ifelin Droomen van eenen Menfchenvriend] I. d p, 74' Campomanes over de Gemeene Industrie, p. 36. Fan del Heuvel over de Industrie, p, ig. * * *  xxxvnr VOORREDE. eene natie beftaat, en het is alleen aan het verwarde begrip van de waare natuur van het geld toetefchrijven, dat eene op zig zelve zo eenvoudige zaak met zo wonderlijk veele nevels van duisternis omgeeven geworden is. „ Het is onmooglijk," zegt een zeer voornaam Staatkundig Schrijver (u~), „ dat een mensch rijkdom vergaderen, of zijnen vert, kreegen rijkdom genieten kan, zonder me„ dewerking van eene menigte van andere men,, fchen." Maar ook dit zeggen is even waarachtig, wanneer het op natiën toegepast wordt. Even gelijk ijder mensch in het verkrijgen en genieten van rijkdommen zig zeiven bedoelt, doch nimmer tot zijne bedoeling kan geraaken, zonder dat veele andere menfchen hem helpen, en in zijnen voorfpoed deelen, even eens is het met naden gelegen, eene natie kan (zo als de ftaat der zaaken, en landen van Europa zig bevinden) niet rijk worden, zonder dat andere natiën medewerken. Het grootfte voordeel moet uit de medewerking van andere natiën genooten worden, maar die kunnen nimmer medewerken, zonder in het genot te deelen. Èn de welvaart der geheele waereld zou volkeer) De Real Science du Gouvernement, torn. VI,p. 28%  VOORREDE. xxx» komen zijn, indien alle natiën dit belang doorzagen, en de handen in clkandercn floegcn ter bevordering van de algemeene welvaart der geheele waereld. Ondertusfchen duurde het eenen zeer geruimen tijd, eer de Staatkunde (welke zig ter bevordering van den nationaalen rijkdom oneindig vruchtelooze moeite gaf) deeze eenvoudige denkbeelden begon te ontwikkelen. De verkeerde begrippen, welke ten deezen aanzien ook bij den grooten Colbert plaats hadden , hebben zeer veel toegebragt, om den weg tot het waare denkbeeld te baanen. Doortrokken met het, in zijnen tijd, algemeen heerfchend denkbeeld, dat de rijkdom van eenen Staat in eenen bloeijenden buirenlandfchen handel beltond, bevorderde hij niet alleen den arbeid en den handel van de fteden ver boven die van het platte land, maar hij ging zelfs zo ver, dat hij alle de bezigheden van den nuttigen landbouw zodanig onderdrukte , dat de nadeelen daarvan door geheel Frankrijk gevoeld wierden. Met gevolg van deeze maatregelen was, dat zig, onder het geleide van den Heere Quesnoy, eene fecte van wijsgeeren in Frankrijk liet zien, welke, onder den naam van Oeconomis*** 4 ten,  «F2 voorrede. teu, van het eene' uiterfte tot het andere overfloegen, en den geheelen rijkdom van eene natte enkel in den landbouw wilden gezogt hebben (V). Dit was genoeg, om de Staatkundigen aan het denken te helpen. En langzaamerband ontwikkelden zig geheel andere denkbeelden in dit gedeelte van de Staatkunde , welke men zedert eenigen tijd heeft begonnen in eene afzonderlijke fysthematifche orde te behandelen, onder den naam van Oeconomie Politique, of Staatkundige Huishoudkunde. Deeze wetenfchap fielt zig, volgends onzen Smith rw) , twee onderfcheiden onderwerpen voor. In de eerlle plaats, om een overvloedig inkomen of beftaan aan het volk te bezorgen, of liever, om het volk in ftaat te Hellen, om zig zeiven een zodanig inkomen of beftaan te verlchaffen, en ten tweede, om den Staat, of het Gemeenebest, van een genoegzaam inkomen , (y) Men zal dit fysthema geheel ontwikkeld vinden in het 4de boek gde hoofd/1, van dit werk. Men leeze ondertu;fehen een zeer v^ordeelig berieht van hetzelve, in de voorrede voor de Droomen van eenen Menfchenvriend van den Heer Ifelin. Men iteze ook Necker d» fadminiftr. des Fin torn. I pag. '74 tot 184, Cvi) Zie de inleid, van het ^de- boek..  VOORREDE. xli men, ten behoeve van de gemeene zaak, te voorzien. — Zij bedoelt dus de welvaart zo van het volk, als van den Staat. Men heeft, langs deeze wegen, duidlijker begonnen doortezien , dat eene maatfchappij, in den tegenwoordigen algemeenen Haat van zaaken Van Europa, bij geene mooglijkheid aan alle die kosten kan voldoen, welke, zo tot bewaaring van haare onafhanglijkheid. als tot onderhoud van alles, 't welk tot haar voordeelig beftaan behoort, vereischt worden, indien de ingezetenen geene algemeene welvaart genieten, of, indien de maatfchappij niet welvarende is — de zamenhang tusfchen het welzijn van den Staat, en dat der bi;zondere ingezetenen, of liever de éénheid van dat welzijn, wordt thands klaafder begreepen — men erkent thands, dat de bloei van eene maatfchappij niet kan gelegen zijn in de luisterrijke welvaart van eenen enkelen ftand, terwijl de andere (tanden in ellende en onderdrukking kwijnen, dat het niet genoeg is, dat men, bij voorbeeld, den landbouw boven' alles aanmoedigt, en alle andere ftanden, als dienstbaar aan denzelven, drukt, of dat men de fabrieken boven alles begunftigt, en door «He we;-en de noodige handen aan den landbouw onttrekt, of dac de koophandel de eenige *** 5 be-  xliï VOORREDE. befcherming geniet, terwijl alle zorg voor landbouw en fabrieken der aandacht onwaardig gerekend worden, maar dat de bloei van alle ftanden bevorderd, en aan elk ingezeten, aan ijderen ftand van ingezetenen , het fpoor tot den hoogstmooglijken trap van welvaart gebaand behoort te worden, en dat alle ftanden elkander de hand moeten bieden, om de algemeene welvaart te bevorderen, zonder dat de eene ftand den anderen onderdrukt. Men ftaat thands toe, dat er geene wezenlijke, altijd nieuwe, altijd aangroeijende, altijd zig herftellende rijkdommen zijn, dan de voortbrengfelen der aarde, en de aanhoudende arbeid der natiën. Dat Staaten, welke geen uitgebreid of vruchtbaar grondgebied hebben, niet anders rijk kunnen zijn, dan door hunne vlijt en naarftigheid aan zodanige landen te verkoo» pen, welke overvloed van vruchtbaaren grond bezitten, met één woord, men is tot die eenvoudige zuiverheid van denkbeelden terug gekomen, van welke men zig waarfchijnlijk nimmer zou verwijderd hebben , indien men zig door de verwarde begrippen omtrent de natuur van het geld niet had laaten verleiden. En, even gelijk men tot die zuivere denkbeelden terug gekeerd is, even zo heeft men de  VOORREDE. xlih de verkeerde middelen ingezien, van welke zig de Staatkunde, ter bevordering van den nationaalen rijkdom, bediende, eer nog deeze Staatkundige huishoudkunde eene bijzondere wetenfchap geworden was. Te vooren oordeelde men, dat de landbouw moest bevorderd worden door de voortbrengfelen op hoogen prijs te houden, men meende, dat dit niet anders kon gefchieden, dan door die voortbrengfelen fchaars te doen zijn — ten dien einde drukte men niet alleen de uitbreiding van denzelven, door allerleije foorten van belastingen, maar zelfs trok men in twijffel, of het belang van eene maatfchappij niet wel vorderde, dat men een groot gedeelte van de landerijen in derzelver oorfpronglijk woesten Maat moest laaten blijven, en bijna nooit hoorde men van eenige aanmoedigingen ter verbetering en vruchtbaarmaaking van de woeste natuur. De fabrieken wilde men door dwang bevorderen — leerjaaren, gildewetten, onrechtvaardige belemmeringen, zo in het veranderen van woonplaatzen, als van bijzonder handwerk, en menigte van andere uitvindingen moesten tot dit oogmerk dienen. Maar vooral moest de koophandel de gevolgen van die verkeerde Staatkunde ondervinden — ver-  xliv VOORREDE. verbod van in- en uitvoer, hooge inkomende en uitgaande rechten, begunftigingen van den eenen tak van handel door premien, belemmeringen van den anderen tak door belastingen , uitfluitende maatfchappijen, monopoliën, begunfliging van het eene, onderdrukking van het andere volk, allerleije foort van reglementen , en duizend andere middelen, welke men zig ongelukkig verbeeldde, dat tot bevordering zouden ftrekken, benamen aan denzelven dien zegenrijken invloed , welken die anders zou gehad hebben. ■ En zeker, wanneer men de menigte van bemoeijingen, welke die ongelukkige Staatkunde van eenen Staatsman vergde, met aandacht nadenkt,-dan kan men naauwlijks begrijpen, hoe dc beste oogmerken, om het algemeen belang te bevorderen , eene zo verbaazende menigte van onderdrukkingen en verkeerdheden ten gevolge konden hebben. Die Staatkunde bepaalde, hoe groot het getal der leden van eene maatfchappij of volk behoorde te zijn, hoe groot het getal moest zijn van die geenen, welke tot ijder foort van bezigheid moesten gebruikt worden (x). Hoe men (ar) Men zie hierover, en over alles, wat nopend* de  VOORREDE. men die geenen, die in eenig bedrijf uitmunteden, moest beletten, van het land te mogen verlaaten. Hoe een Staatsman zorgen moest, dat van alles, wat tot onderhoud en gemak van het leven noodig is, behoorlijke voorraad zij— hoe hij fabrieken en manufacïuuren moest bevorderen, hoe hij de prijzen der waaren en arbeidsloonen moest bepaalen , hoe hij zig met de bijzondere bedrijven van een ijder moest bemoeijen , de bekwaamen aanmoedigen, en de onbekwaamen met alle zorg van dezelve weeren, en duizenden zaaken meer, welke men maar eenvoudig behoeft te noemen, om te doen de zorg, welke men van eenen Staatsman vergde, voI°t IVolfii Jus Naturae, torn. VIII. cap. 3. de republ. col flit. Hij Jtelt §. 401. dat in alle foorten van bedrijven het getal der burgert moet bepaald worden, aan welke het vrij flaat dezelve te beoefenen; en hij voegt er, In eene aantekening, bij: hier wordt niets geleerd, V welk tegen het gebruik firijdt, gelijk ik met een vaderlandscb voorbeeld zou kunnen bewijzen. doch ik achte raad. zaam, den leezer te moeie.v waarschouwen, dat het tegenwoordig hiet ontbreekt aan zodanïgen welke meenen, dat het belang van eene Maat! schappij vordert, dat men tot ijder bsbrjjf onbs- paald alle die geenen moet toelaaten, welke hetzelve willen beoeffenen. Dit werk, 't welk echter ook zeer veele fchoonheden bezit, is weinig V00r het midden van de tegenwoordige eeuw gefchreeven.  xlvi VOORREDE. doen zien, hoe ongelukkig de Staatkunde het Ipoor bijster was, en hoe zij, met de beste oogmerken, aan den eenen kant van eenen Staatsman eene zodanige algemeene bekwaamheid, en eenen zo hoogen trap van kennis vorderde, welke de menschlijkheid te boven gaat, en aan den anderen kant alle ftanden zodanig aan zijn opperbeftuur onderwierp, dat de ingezetenen naauwlijks verfchilden van minderjaarige kinderen , welke zig onder het beftuur van eenen Voogd bevonden. Dan men is thands onder de Schrijvers, welke in dit vak voor de beste gehouden worden. ook van alle die dwaalingen terug gekomen. De ftaatkundige huishoudkunde leert, dat een Souverain al dat geene moet doen en bevorderen, waardoor de meest mooglijke menigte van natuurlijke voortbrengfelen, en van kunstwerken, tot genot van het grootst mooglijk aantal van menfchen onderhouden wordt, en al dat geene verhoeden, en nalaat en, waardoor de menigte van die goederen, en der menschlijke genietingen, verminderd raaken kan (y) — doch haare grootfte, haare voornaamfte les is (j) Ifelin , Droomen van eenen Menfchenvr. I. d, p. 47-  VOORREDE. xlvII is vrijheid. Alle dwang in landbouw, in fabrieken, in koophandel, en in welke bedrijven, of ftanden men wil, zo lijdelijke, als daadlijke, ftrijdt volmaakt tegen haare bedoeling — ijder ingezeten moet volmaakt vrij zijn, om zig een zodanig bedrijf te kiezen, als hij goedvindt, en zo menigmaal van bedrijf te veranderen, als hij raadzaam oordeelt, zonder door eenige wetten of reglementen gehinderd te worden. Ijdere ftand moet gelijke vrijheid genieten, de eene ftand mag om den anderen niet bevoorrecht, noch gedrukt worden - alle hinderende wetten, alle monopoliën, alles, wat de algemeene mededinging kan benadeelen, loopt tegen den geest van deeze wetenfchap in — alle volkeren moeten ten aanzien van eikanderen eene gelijke vrijheid genieten — alle belemmeringen van den algemeenen koophandel, alle begunftigende of onderdrukkende reglementen ten aanzien van bijzondere natiën, worden, in deeze wetenfchap , als nadeelig befchouwd. De geheele waereld behoort, volgends dit zamenftef, eene , algemeene markt te zijn, op welke ijder volk, ijder mensch met volmaakt gelijke vrijheid, met volmaakt algemeene mededinging zijne waaren kan brengen, alles moet, ten allen tijde, yrij gekogt en verkogt, vrij ingevoerd en uit' ge-  xlviii VOORREDE; gevoerd kunnen worden, en niets moet eenige voorkeur genieten, dan de deugdelijkheid van de waar, en de matigheid van den prijs. Volgends dit zamenftel bepaalen zig de pligten van den Souverain, in dit zo gewigtig, en voor hem weleer zo onuitvoerbaar vak, tot weinige, maar tevens tot in het oog loopende nuttige zaaken. Zo ras in eenen Staat de eigendom en devrijheid aan den burger zullen veilig gefield, jlraaten , wegen , kanaalen, en zeehavens, naar vereiseh van noodzaaklijkheid behoorlijk in flaat gebragt, zodanige maatregelen, wel' ke de gronden van de onderfcheiden panden bevestigen, vast gepeld, en voor het onderwijs der burgeren genoegzaam gezorgd zal zijn, als dan heeft het publiek bepuur, ter bevordering van den welvaart van de maatfchappij, niets verder te doen, dan alles gerust zijnen loop Til laaten (z). Op O) Ifelin l. c. p. 377. Men vindt in de Ephem. du Citoyen 1771- torn. IX. Cgealï bij 'Ifelin l. c. p. 12/.) een kort bericht van den Heer Klockenbvinck, wegens den bloei van de ftad Gera: „ Men verbeelde zig niet," zegt hij, ,. dat men in deeze ftad eenen raad van koop„ handel (confeil de commerce) vindt, welke dag ere „ nacht een wakend oog houd op alles, wat de koop- „ man  VOORREDE. XLIX Op de weleer zo gewigtige, en zo veel omzigtigheid in het beantwoorden vorderende vraag: welke politiewetten moeten wij aanneemen, om de neering te bevorderen? geeft de thands tot eenvoudigheid gebragte Staatkundige huishoudkunde dit eenvoudige en alles afdoende antwoord: in het geheel geene! laat alles aan zijnen natuurlijken loop , maak u geen meester van de bezigheden der men* fchen, laat alles vrijwillig, en volkomen naar eigen verkiezing werken, en weest verzekerd, dat dan de bloei van alle ftanden in de maatfchappij volkomen zal zijn (d). Op gelijke wijze legt zig deeze wetenfchap toe, om eenvoudiger en natuurlijker denkbeelden mede te deelen nopends de inkomften en uit- „ man verricht, of een groot wetboek met reglementen „voor de fabrieken, of eene politie, welke alle de „ handelingen van het volk bepaalt, en do prijzen der „ waaren en arbeidsloonen regelt, enz. ~ verre daar », van daan. De touveraine Magt heeft te Gera noe „ nimmer iets gedaan ter bevordering van den koophandel, ,0 tegendeel, de kooplieden van Gera beöalen ,, jaarlijks aan den Grave van Reufs, hunnen Souverain „ eene fomme van vijftienhonderd Duitfche kroofien' „ op dat dezelve geene reglementen ten voordeele van „ den koophandel zoude maaken:' (*) Ibid. pag. 3So. *** 4:  VOORREDE. uitgaaven van den Staat, en dus ook nopends de belastingen eri de wijze van derzelver heffing. Dan, men zou aan mijne woorden eene veel te uitgebreide betekenis geeven, indien men dezelve zo opnam, als of de tot zuiverheid gebragte denkbeelden over den rijkdom der volkeren reeds algemeen bij die geenen, aan welke het beftuur der volkeren is aanbevolen, aangenomen waren, en als grondbeginfelen van hun beftuur gevolgd wierdei?. Die opgeklaarde denkbeelden hebben, tot hier toe, nog maar alleen plaats bij Staatkundige Schrijvers , en bij die geenen, welke, zedert dat de Staatkundige huishoudkunde een bijzondere tak van lludie is geworden, zig op deszelfs beoeffening hebben toegelegd. Het is er zo ver van daan, dat die zuivere grondbeginfelen thands reeds algemeen in het beftuur der volkeren zouden zijn aangenomen, dat nog overal de oude regels, de oude wanbegrippen plaats hebben, en men naauwlijks eenige geringe uitwerkingen van deeze heilrijke wetenfchap bij eenig volk kan gewaar worden. Ondertusfchen wint deeze wetenfchap lang3 zo mesr veld , en het is zeer te hoopen, dat het heldere licht, 't welk dezelve meer en  VOORREDE. m en meer verfpreidt, eindelijk zo fterk zal doorbreeken, dat de oude vooroordeelen voor hetzelve zullen wijken, en dat eene algemeene vrijheid van handel en bedrijf, door alle natien erkend, eenmaal aan de geheele waereld die blocijende welvaart zal fchenken , welke dezelve, bij opgeklaarder denkbeelden ,. reeds meer dan twee eeuwen lang zou hebben kunnen genieten. ) Dit te bevorderen was het oogmerk van zo veele fchrijvers, als dit onderwerp behandeld hebben — dan, dit is geen gemaklijk werk; niet alleen hebben de oude vooroordeelen en wanbegrippen allerdiepfte wortelen gefchooten, maar, het geene wel het ergfte is, die ver. keerde denkbeelden, en vooroordeelen, zijn bij alle volkeren zo diep in de Wetboeken en Staatkunde ingedrongen, dat ten deezen aanzien niet minder dan eene geheele hervorming vereischt zoude worden — iets, 't welk niet anders, dan door langen tijd, uittewerken is, en waarvan de zegenrijke gevolgen mooglijk eerst door de toekomende geflachten zullen worden ondervonden. Veele fchrijvers, bij onderfcheiden volkeren, hebben zig reeds toegelegd, om deeze weten. **** 2 fchap  m VOORREDE. fchap optehelderen — laat mij eenige van dezelve mogen opnoemen. In Italië fchreef de geleerde Graaf P. Verri van Milaan een klein, maar allerfchoonsr werkjen in 120. over deeze wetenfchap, onder den titel van Meditazioni fulla 'Economia Politica, het wierd in het Fransch vertaald, en onder den titel van Reflexions fur PEconomie Politique in het jaar 1773 te Laufanne uitgegeeven. In het jaar 1779 is hiervan eene nieuwe uitgaave gedaan door den boekverkooper Detune in 's Hage. In Zwitzerland fchreef de uitmuntende Raadsfchrijver van Bafel, de Heer Ifaac Ifelin, een alleraangenaamst werk , onder den titel van Droomen van eenen Menfchenvriend, in 8°, 't welk, in eenen fchoonen ftijl, in het Hol' landsch vertaald, en in 1780 in V Hage bij den boekverkooper van Cleef is uitgekomen — dit werk is alleruitmuntendst, en betovert den leezer door de eerlijke en ronde Zwitzerfche taal, welke het allerbeste hart van den waarlijk menschlievenden fchrijver op ijdere bladzijde doet doorfteeken. Indien men zig op dit fchoone werk eene enkele aanmerking zou mogen verooriooven, zou het misfchien dee-  VOORREDE. ua deeze zijn , dat de fchrijver, al te zeer ingenomen met het zamenftel der Franjche Oeconomisten, een weinig te veel in die uiterftens valt, tot welke de diepdenkende Ques* fiay, door den ijver, met welke hij op het beftuur van Colbert aanviel, gedreeven is geworden. En, hoe ver ook, in onze tegenwoordige eeuw, Spanjen in de vorderingen in wetenfchappen ten agteren moge zijn, heeft echter daar Don Pedro Kodriguez Campomanes een treflijk, en zijne natie vereerend werkjen over deeze wetenfchap gefchreeven, 't welk, in het Hollandsch vertaald, in het jaar 1780, onder den titel van Verhandeling over het onderfteunen van de gemeene Industrie in Spanjen, te Utrecht is ten voorfchijn gekomen. In Duitschland behoort onder de ijsbreekers de beroemde Baron van Bielfeld, welke in zijne Injlitutions Politiques zeer veele heldere denkbeelden, nopends deeze wetenfchap, aan den dag legt, fchoon dezelve, toen hij' fchreef, nog ver af was, van tot een geregeld zamenftel gebragt te zijn, en men in dit zijn anders overfchoon werk nog zeer veel van de oude Staatkunde, of, zo als het onze **** 3 Smith  tiv VOORREDE. Smith zeer kort en goed noemt, van het mer* cantile fysthcma ziet dooritraalen, De Franfchen hebben, zedert Qjtesnay, oneindig veel over deeze wetenfchap gefchreeven; men kan biervan uitvoeriger bericht bekomen in het 9de hoofdftuk van het 4de boek van dit werk van Smith., Het zou verveelend zijn , indien men den voortgang en de ontwikkeling van denkbeelden in deeze wetenfchap in Frankrijk naauwkeurig wilde na'fpeuren — het fys thema van Ouesnay had zq veel fchoons, en bevalligs, dat men het in 'c begin genoegzaam woordelijk volgde. Onder de eerfte, welke verder hebben durven zien, dan Quesnay, bevindt zig de groote Je Montesquien, in zijn heerlijk en door mij vertaald werk, de Geest der Wetten, in welke hij , fchoon in geene Jysthematifche orde (trouwens, toen hij fchreef, wierd deeze wetenfchap nog in geene lysthematifche orde behandeld), hier en daar heldere denkbeelden o/er den rijkdom der volkeren , en de Staatkundige huishoudkunde aan den dag legt (&). Het fchoone werk van Melon, Esfay fur le Vooi^l in hot \zde boek.  VOORREDE. lv le Commerce, verdient ook zeer aangepreezen te worden. Ook heeft in dit vak zeer veele verdienden het uitmuntend fchoone werk van de Real, la Science du Gouvernement, Paris 1765. in 40. 8 vol. En verdienen ook zeer veel lof les Loifirs du Chevalier d'Eon de Beaumont, Amft. 1774- in 8°. 12 vol. Maar boven alles moet hier genoemd worden de Abt de Cond'ülac, welke, onder den titel van den koophandel en het flaatsbefluur, befchouwd in hunne onderlinge betrekkingen, een allerfraaist en leerzaamst zamenftel over deeze wetenfchap heeft gegeeven, 't welk door mij vertaald, en in 1782 bij den boekverkoo* per Wild te Utrecht gedrukt is (V). Dit (O Dit werk, naderhand door den gemelden Wild aan zekeren Amflerdamfchen boekverkooper, zo ik mee. ne Roos genaamd, verkogt zijnde , is toen qudfi op nieuw uitgegeeven, dan waaromtrent ik den leezer bij deeze gelegenheid moet waarfchuuwen , dat dit niet anders is geweest, dan een armhartig boekverkoopers kunstje — het is het zelfde werk, 't welk ik vertaald heb, het is zelfs niet eens een nieuwe druk — alles, wat er die Amfterdamfche boekverkooper aan heeft ver**** 4 kie-  ï.vi VOORRE D E. Dit blijft altijd waar, dat, hoe overdreeven ook het fysthema van Ouesnay moge geweest zijn, men echter aan hem den eerften oorfprong van deeze tegenwoordig zo helder lichtende wetenfchap te danken hebbe , welke, waarfchijnlijk , naar zijne navolgers , die zig den naam van Oeconomisten gaven, haa.ren naam van Oeconomie Politique verkreegen heeft. Holland heeft , in dit vak, zeer veel te danken aan de fchrandere pen van wijlen den grootén Mr. Hendrik Herman van den Heuvel, men leeze zijne Verhandeling over den grond van Hollandsch Koophandel, in het XVI. deel van de Hollandfche Maatfchappij der PVetenfchappen, en men herinnere zig de gevolgen van de fchoone inrichting van den, aan hem zijne geboorte verfchuldigd zijnde, Oeconomifchen tak van de genoemde Maatfchappij. In Engeland heeft deeze wetenfchap uit.- mun- kiezen te doen, befïaat in bet drukken van een nieuw titelblad, van het welke hij, om mij onbekende redenen , en welke ik nimmer de moeite w?ardig heb geacht van te onderzoeken, heeft goedgevonden mijnen mm wegteiaaten.  VOORRÉDE. lvii muntende vorderingen gemaakt. De Heeren Harris en Hume hebben in dit ftuk zeer groote verdien ften; veele andere Engelfche fchrijvers hebben dit onderwerp geheel of gedeeltelijk behandeld , onder welke uitmunt Sir James Stuarfs Inquiry inta the Prin ciples of Political Oeconomy. Maar boven alles , wat tot hiertoe over deeze wetenfchap gefchreeven is, verdient de eerfte plaats An Inquiry into the Nature and Caufes of tke Wealth of Nations, van den diepdenkenden , en onvermoeid zijn onderwerp vervolgenden Dr. Adam Smith. Een werk, 't welk in 177a voor het eerst in Engeland het licht zag, en waarvan thands reeds de zevende druk in de waereld is een werk, 't welk niet alleen in Engeland, in de Staatkundige verfchillen, als clasftcaal aangehaald, en geëerbiedigd wordt, maar waarvan reeds twee onderfcheiden Hoogduitfche vertaalingen in het licht zijn, waarvan eene zeer fchoone, door den Breslaufchen Profesfor Christiaan Garve , met eenige nuttige aanmerkingen bezorgd, en welker laatfte ded eenige weeken geleden afgedrukt is. Ook zijn van hetzelve ten minften twee, zo geen **** _ ,. ♦ 5 drie,  tvm VOORREDE. drie, ondcrfcheiden Franfche vertaalingen in de waereld , terwijl tevens nog beloofd is eene verzameling van aanmerkingen en ophelderingen van dit werk door den Heere Condor eet , dan welke tot nog toe. niet ten voorfchijn gekomen , en zeer te vreezen is, dat onder de zwaare rampen, welke Frankrijk getroffen hebben , en het treurig lot, 't welk de Heer Condorcet heeft moeten ondergaan, verlooren zal zijn geraakt. De uitmuntende fchrijver heeft zig geene moeite ontzien, om over deeze wetenfchap het heerlijkfte licht te verfpreiden ■ ten vollen overtuigd, dat de enkele reden, waarom de eenvoudige waarheden, welke deeze wetenfchap bevat, alleen in eene opeenftapeling van verkeerde en verwarde denkbeelden over verfcheiden onderwerpen gelegen is, heeft hij noodig geoordeeld, om, eer hij ter zaake komt, niet alleen van veele, in deeze wetenfchap te pas komende onderwerpen, klaare en duidelijke begrippen te geeven, maar zelfs den oorfprong en voortgang van de verkeerde begrippen omtrent den rijkdom der volkeren natefpeuren ; en niet voor dat hij aan gijn vierde boek komt, gaat hij over ter eigen-  VOORREDE. li» genlijke behandeling van de onderfcheiden zamenftellen van de daatkundige huishoudkunde. Indien men dit werk nuttig zal gebrui- ken, dan leeze men vooral de korte inleiding: langs deezen eenvoudigen weg zal men niet alleen de oogmerken van den fchrijver best verdaan , maar tevens ondervinden, dat hij , in dc uitvoering van zijn plan, op de naauwkeurigfte wijze aan zijne beloften heeft voldaan. Het is niet onmooglijk, dat men, bij eene oppervlakkige leezing, den fchrijver eenige langdraadigheid ten laste leggen kan, maar wanneer men in het oog houdt, welk een heerlijk gebruik hij naderhand van de,„tot in het pit en merg "toe uitgewerkte en doorgedagte waarheden maakt, dan zal men, in plaats van dit als een gebrek aantemerken, in tegendeel zig menigmaal moeten verwonderen over het taai geduld van den fchrijver in het voordellen van waarheden, welke hij tot in den grond toe doorzag; dan zal men hem , onder het beftudeeren van zijn werk, menigmaalen hartelijk danken, voor den onvermoeiden arbeid, welken hij aan hetzelve heeft bedeed, Iu  W£ VOORREDE; In dit werk zal de Scaatsman niet alleen de geheele wetenfchap van de lïaatkundige huishoudkunde op eene allerfchoonfte wijze opengelegd vinden, maar tevens eene behandeling van eene "menigte van tot deeze wetenfchap opleidende zaaken ontmoeten, welke hij vruchteloos elders in dien fmaak zal zoeken. — Alle onderfcheiden Handen kunnen hier allervoordeeligtïe leslen haaien — de rentenier, de koopman, de fabrikeur, de rechtsgeleerde, de winkelier, ja zelfs de landman, zullen in dit werk hun wezenlijk belang leeren kennen , en veel voordeel' kunnen doen met de ontelbaare menigte van allerleije foort van zaaken, welke zij in dit werk zullen aantreffen — ijder zal daarin op de kundigfte en duidelijkfte wijze over zijne zaak zien handelen , en zig moeten verwonderen , over de naauwkeurige kennis, welke deeze fchrijver van alle die zaaken heeft getoond te bezitten. Dit allerfchoonst werk bied ik thands mijnen landgenooten aan — men kan het geene ik aan hetzelve verrigt heb wel geene vertaaling noemen , het is veel eer eene navolging — maar ik ben onder het bewerken zo zeer getroffen geweest door de fchoone en aan el-  VOORREDE. elkander gefchakelde denkbeelden van den fchrijver, dat ik bijna durf verzekeren, dat in deeze Hollandfche uitgaave geen één oorfprongHjk denkbeeld van den fchrijver zal gemist worden. Ik heb den laatften Engelfchen druk gevolgd, en de weinige maar fchoone aanmerkingen , welke men- in de Hoogduitfche vertaaling van Garve, en in de Franfche van Koucher ontmoet, er bij gevoegd, en tevens getracht, om dit werk, 't welk zig in veele opzichten oorfpronglijk tot Engeland bepaalt, niet alleen telkens op ons land toepaslijk te maaken , en met aanmerkingen, die op Holland betreklijk zijn, te vermeerderei/, maar te gelijk zo veel algemeenheid, ten aanzien van andere landen , aan hetzelve te geeven, als mij mooglijk was. Ik heb, in de uitvoering van dit werk, de aangenaamlte hulp gehad van twee mijner Vrienden, aan welke, terwijl ik huii uitdruklijk verlangen, om onbekend te blijven, eerbiedige, ik niet te min bij deeze oprechtelijk dankzegge voor hunne medegedeelde aanmerkingen, zonder welke ik den°leezer gerustelijk kan verzekeren, dat dit werk meer dan één fieraad zou gemist hebben. Voor  jlxii VOORREDE. , Voor hei overige zal dit werk, om bijzon, dere redenen, voor mijne eigen rekening gedrukt, en in ftukjens, van agt vellen te gelijk, ten voorlchijn komen , waarmede zeer veel fpoed zal kunnen gemaakt worden, alzo reeds een zo aanzienlijke voorraad in gereedheid ligt, dat, buiten wettige verhinderingen , de drukpers niet in ftaat zal zijn, om mij in te kunnen haaien. En hiermede zal ik deeze Voorrede befluiten, laaiende aan het oordeel van den befcheiden leezer over, in hoe verre ik in mijn oogmerk geflaagd ben. Schoonhoven D. HOOLA VAN NOOTEN. 7 Julij 179Ö. RIJK-  RIJKDOM der VOLKEREN.   NASPEURINGEN van de natuur en oorzaaken van den RIJKDOM der VOLKEREN. Inleiding en plan van het werk. De arbeid, welke iedere natie jaarlijks verrigt, levert het oorfpronglijke fonds op, uit het welke zij alle haare verteeringen in behoeftens, en gemakken van dit leven, welke zij jaarlijks maakt, moet betaalen, en deeze verteeringen beftaan altijd of in de onmiddelijke voortbrengfelen van deezen arbeid, of in dat geene, 't welk men voor die voortbrengfelen, bij andere natiën, koopt. O) Naar O») Geene natie in de waereld kan bij andere natiën iets koopen, zonder een fonds te bezitten, uit bet welke zij dit gekogte betaalt, en dit fonds kan, in het begin, vol/trekt niets anders zijn, dan de voortbrengfelen van den arbeid, welke de natie zo aan haaren grond, als aan de bewerking van dat geene, 't welk haar bebouwde grond oplevert, befteedt. Het gebruik, 't welk die natie A van inleid.'  ♦ 3NLEI0 i i J 1 i 1 ] 1 < I I * Vx »R IJ K D O M' , Naar maate deeze voortbrengfelen, of dat geene, 't welk vóór dezelve bij andere natiën gevan dat fonds maakt, behoeft zig echter niet enkei te bepaalen tót haare eigene.verteeringen; zo dra die natie haar oorfpronglijk fonds befteedt, om boven het geene zij tot haare eigene verteeringen bij andere natiën noodig beeft, ook zodanige behoeften te koopen , welke zij voor zig zeiven met zal gebruiken, maar weder aan andere natiën Wft verkoopen, dan ontftaat hier. uit van zelve een tweede fonds, $ welk met het eerfte medewerkt, om haar ruimer in ftaat te ftellen, om haare jaarlijkfche verteeringen te betaalen - dat geene, 't welk zij VOor de voortbrengfelen van baaren arbeid, Wj- andere nat;en> koopt} fcan ^ lllerhande waaren beftaan , welke zij of in bet ?ebeel niet gebruikt, of welker foort en hoeveel, leid boven haare benoodigde verteering gaan, ert lie weder van zodanige andere natiën gezogt worten, bij welke zij de voor haar noödige behoeften ioekt. Onder die waaren kan ook behooren het ;oud en zilver; trouwens dit zijn geene ooï>, prouglijke rijkdommen, hej zijn alleen tekens van, ie waardijen , middelen , welke de ruiling van yaardijep. tegens waardijen genmklijk maaken. Geijk wij, in het vervolg* overvloedig zien zul, 3ii — door middel van het :goud en zilver 't welk onder de befchaafde natiën tot het alge, ieen teken , of den maatftok der waardijen aan, enomen is) worden ook dan de verruiliagen vaa 'aaren tegen waaren gemak] ijk , wanneer de ofenbiikjijke behoefte maar eenzijdig is. ffij die  ber VOLKEREN. 3 gekogt wordt, in eene meerdere of mindere evenredigheid ftaan tot het getal van de menfchen , welke de verteeringen maaken, naar die maate zal derhalven ook eene natie rijklijker of bekrompener voorzien zijn van alles, wat die de voortbrengfelen van zijnen arbeid voor goud en zilver verwisfeit, is van zijne zijde zo wel de kooper van dat goud en zilver, als de geene, die eigenaar van die voortbrengfelen wordt, de kooper van die voortbrengfelen is — het goud e« zilver moet zo wel, als alle andere waaren, gekogt worden, en het heeft bij den kooper van het zelve die uitwerking, dat het de voortbrengfelen van zijnen arbeid, voor welke hij het zelve gekogt heeft, blijft vertoonen — het levert hem een meerder gemak op, het is minder omflagtig om te bewaaren, minder aan verganglijkfieid onderworpen , meer gefchikt ter bekoming van alle behoeftens, enz. Deeze denkbeelden zijn op zig zeiven zeer eenvoudig, maar zij moeten noodzaaklijk opgemerkt worden — het is niet bet goud en zilver, 't welk den rijkdom van eene natie uitmaakt, maar de aibeid van de natie zelve , zonder welke het goud en zilver niet te bekomen is. Men zie hier over Bielfeld, Inftit. Pc litiq. torn. I, p. 314 en volg. Van den Heuvel ever de Industrie p, 19. Necker de ffidministr. des Finances, torn. III. p. 94. les Loifirs du Che-, valier d'Eon, torn. IV. p. 29, 50. de Real Science du Gouvern. torn. VI p. 110. Uitgeever. A 2 INLEID  INLEID ] 1 i ), i 1 ë a n ü C 6 * R IJ K D O M . wat zij tot de noodzaaklijkheden en gemakken van het leven noodig heeft (F). Maar deeze evenredigheid hangt, bij iedere natie, van twee verfchillende omftandigheden af: in de eerfle plaats van de bedreevenheid, handigheid, en vernuft, welke, in het algemeen, bij die natie in den arbeid plaats hebben, en ten tweede van de evenredigheid tusfchen het getal van die geenen, welke nuttigen arbeid verrigten, en het getal van die geenen, welke zig op die wijze niet bezig houden : hoedanig het ook met den aart van den grond, en van het luehtsgeftel, en met de uitgebreidheid van het grondgebied yan eene bijzondere natie moge gelegen zijn ie overvloed of fchaarsheid van deszelfs jaarijks fonds voor verteeringen, regelt zig aIijd, in haare bijzondere gefteldheid, naar leeze twee omftandigheden (<•)» De (£) De waare rijkdom eener natie beftaat in et bezitten van voldoende middelen, tot een ruim enot van alle zodanige noodzaaklijke, aangenaam ie en overtollige goederen, welke tot onderkoud, emak, en genoegen van het leeven der leden van t maatfchappij kunnen verftrekken. Zie het gee; ik hier van in de voorrede "gezegd heb. Zie 2 Real Science du Gouvern. torn. FI. p, gg.. ondillac Kooph. en Staatsbejl. torn. I. p. 6o. itgeever. (() In haare bijzondere gefteldheid — Dit bij. , voeg-  der VOLKEREN. 4 5 De overvloed, of fchaarsheid, van dit fonds fchijnt echter meer van de eerstgenoemde, dan van de tweede van deeze omftandigheden af te hangen. Bij de wilde volkeren, die van de jagt, of het visfchen leeven, is toch ieder mensch, die de krachten heeft om te werken, altijd min of meer met nuttigen arbeid bezig, ijder legt zig, daar, zo veel hij kan, toe, om voor zig zei ven, of voor zulken van zijn geflacht, of horde, welke of te oud, of te jong, of te zwak zijn, om te gaan visfchen of jaagen , de behoeftens en gemakken van het leven te verkrijgen : en niet te min zijn zodanige natiën menigmaal zo ellendig arm, dat zij zig dikwils uit enkel gebrek genoodzaakt zien , of ten minftea meenen genoodzaakt te zien, om hunne kinderen, hunne oude lieden, en die geenen, die door fleepende ziekten gefolterd worden, zo al niet met eigen handen om te brengen, ten minften aan de ellende van den honger, of aan verflindende dieren ten prooije over te laaten. Onder befchaafde en handeldrijvende . > naweg fel is allemoodzaaklijkst, want niemand zal ontkennen , dat de aart van den grond, en van het luchtsgeftel, en de Uitgebreidheid van hét grondgebied eenén magtigen invloed op den rijkdom van eene natie hebben. Men zie hier over het Americaansch periodicq werk the Federalist torn. I. ƒ>, 130. Üitgeever. A3 INLEID.  JfcLÉID * & IJ R D O af 1 mtien, in tegendeel, ziet men zeer dikwiïs, dat, fchoon een groot getal van ingezetenen in het geheel niet werkt, en er onder dié niet werkende zig veele bevinden, welke de voortbrengfelen van tienmaal, ja zelfs vaö ftonderdmaal meerder arbeid verteeren, dan ftet grootfte gedeelte van die geenen, welke werken, echter de voortbrengfelen van den geheelen arbeid van die natie zo groot zijn, dat zij volkomen toereiken, om aan alle de ïeden van dezelve overvloed te bezorgen, en dat een ambachtsman, zelfs van de laag* fte en armfte foort, indien hij overleggend en naarftig is, een veel grooter voorraad, om in zijne behoeftens en gemakken van het leven te voorzien, kan opzamelen, dan immer bij wilde volkeren mooglijk is. De oorzaaken, waarom deeze flaat van het Voortbrengend vermogen van den arbeid bij befchaafde natiën zo veel beter is, en de orde, volgends welke bij zodanige natiën deeze voortbrengfelen zig natuurlijk onder de verfchillende rangen en ftanden verdeden, maaken het onderwerp uit van het eerfle boek van deeze nafpeuringen. — Hoedanig het ook met den tegenwoordïgen toeftand van ondervinding, handigheid en vernuft, welke bij eenig volk in deszelfs arbeid plaats hebben, moge gelegen zijn, moet niet te min, zo lang die zelfde omftandigheden blijven voortduuren, de overvloed of fchaars»  der VOLKEREN, f fchaarsheid van deszelfs jaarlijks fonds voor : Verteeringen afhangen van de evenredigheid tusfchen het getal van die geenen, welke jaarlijks in nuttigen arbeid bezig zijn, en die geenen, Welke zodanigeri arbeid niet verrig. ten. In het vervolg zal blijken, dat het getal van nuttige en voortbrengende arbeiders, overal, in evenredigheid ftaat met de grootheid van het kapitaale fonds, 't welke gebruikt wordt, om hen aan den arbeid ta zetten, en met de onderfcheidene wijze, op welke het zelve wordt gebruikt. Het tweede boek is daarom ingericht, em de denkbeelden te ontwikkelen, omtrent dat geene, 't welk men een kapitaal fonds noemt, om de ou* derfcheidene wijzen aan te toonen, op welke een kapitaal fonds trapsgewijze kan aangroeïjen, en eindelijk om de veelvuldige foorten van arbeid, welke een kapitaal fonds, overeenkomftig de wijze, op welke men zig van het zelve bedient, in beweeging kan brengen, te onderzoeken. Die natiën, welke eenige vorderingen in ervarenheid, handigheid, en Vernuft, ten aanzien van hunnen arbeid, gemaakt hebben, hebben echter in de algemeene beftuuTing of inrichting van denzelven niet alle ééa en het zelfde plan gevolgd. Ondertusfchen zijn die afzonderlijke plans alle niet even giinfüg geweest ter bevordering van de uitgebreidheid van de voortbrengfelen van den A 4 ar- nleid»  JNLEID. ] < « J ( i < « i * R IJ K D O M arbeid. De ftaatkunde van het eene volk heeft gemeend de naarftigheid op het platte land buitengemeen te moeten aanmoedigen, die van het andere weder, in tegendeel, lei zig toe, om de nijverheid in de lieden te bevorderen ; naauwlijks is éejtiè natie onpartijdig genoeg geweest, om beide deeze foorten van vlijt eene gelijke befcherming te doen genieten. Sedert den val van het Romeinfche rijk is de ftaatkunde van Europa gunftiger geweest voor de kunften, handwerken, fabrieken en den koophandel, welke in de fteden ?eoefFend worden, dan voor den landbouw, welke de vlijt van het platte land uitmaakt. De omftandigheden, welke deeze ftaatkunde èhijnen ingevoerd en gevestigd te hebben, sullen in het derde boek opengelegd worden. Dan, hoezeer alle deeze onderfcheiden jlans mooglijk derzelver eerfte invoering, :nkel, aan bijzondere eigenbelangen, en voor>ordeelen van onderfcheiden ftanden te danten hebben, zonder dat men eenige aanlacht floeg, of vooruitzicht had op derzelrer invloed op het algemeene welvaaren van le maatfchappij, zo hebben dezelve niet te nin aanleiding gegeeven tot het maaken van :eer fterk van elkander afwijkende befchouvende zamenftellen van Jïaatkundige huishoudkunde 00, van welke zommige zeer veel be- (<0 Zie het geene ik hier van in mijne voorre.  der VOLKEREN. 9 belang hechten aan de - naarftigheid , welke j tot de fteden behoort, en andere wederom den arbeid van het land hemelhoog verheffen. Deeze onderfcheiden zamenftellen hebben niet alleen eenen zeer grooten invloed gehad op de begrippen van geleerden , maar zelfs op het rede gezegd heb- — Over deeze flaatkundige huishoudkunde te fchrijven, is zodanig de groote bedoeling van dit geheele werk, dat de Schrijver even zo goed aan het zelve den titel zou hebben kunnen geeven van zamenftel van flaatkundige huishoudkunde, dan nafpeuringen van de natuur en oorzaaken van den rijkdom der volkeren, want hoezeer de Schrijver het geheele onderwerp van den rijkdom der volkeren ten vollen behandelt, levert het zelve echter maar een voornaam ftuk van zijne bedoeling op. Alles, wat in dit geheele werk voorkomt, loopt tog in een zeer fchoon beredeneerd zamenftel van de flaatkundige huis. houdkunde uit, en mooglijk heeft de Schrijver hier voor geene andere reden gehad, dan alleen om niet te va'Ien in denzelfden titel van Str James 'Stüttttt Inqutry into the principles of Political Oeconomy; een werk, 't welk in grondbeginfelen zeer veel overeenkomst heeft met dit werk van Smith, doch 't welk in de toepasfing op het onderwerp van de meeste aangelegenheid hemel3breedte van dit werk verfchilt, terwijl Smith bijna alles aan den natuurlijken loop van zaaken , en Stuurt daarentegen zeer veel aan de zorgen van den Staatsman wil aanbevoolen hebben. Uitgeever. NLEID*  *o R IJ K D O M INLEID. I t i i » 1 1 3 I < 1 ] i i 1 ( 1 i < ] j \ i i ( 1 'iet openbaar beftuur van Vorften en Souve» •aine Staaten. Ik heb mij toegelegd, orn leeze verfchillende zamenftellen, zo klaar en luidlijk als mij mooglijk was, in mijn vierde joek open te leggen, en tevens de voornaamle uitwerkfelen, welke dezelve in onderfcheiJen tijden, en bij verfchillende natiën hébjen gehad, aan te toonen. — Het algemeene oogmerk van deeze viel* :erfte boeken is dus, om te doen zien, waarn het inkomen van het geheel lighaam van :en volk beitaat, of welke de natuur zij van lie fondfen, met welke onderfcheiden volke» en, in verfchillende leeftijden hunne jaarijkfche verteeringen hebben goedgmaakt. Iet vijfde en laatfte boek handelt over de nkomften van den Souverain , of van den Jtaat. Ik heb mij, daarin, bezig gehouden net na te gaan, in de eerfte plaats, waarin Ie noodzaaklijke uitgaven van eenen Staat >eftaan , welke van deeze uitgaven gefchikt ;ijn om door eene algemeene toelage van de ;eheele maatfchappij betaald, en welke wc[erom alleenlijk, om door een gedeelte , of naar door zommige bijzondere leden van de;elve gedraagen te worden? Ten tweeden,, relke de onderfcheidene wijzen zijn, om de ;eheele maatfchappij gelijkelijk te doen draaren in die uitgaven, welke voor rekening van [ie geheele maatfchappij loopen, en welke de lijzondere voordeeleu en nadeelen van ijder van  der VOLKEREN. lï van die onderfcheidene wijzen zijn ? En in i de derde en laatfte plaats, welke de redenen, en oórzaaken zijn, welke meest alle tegenwoordige Mogendheden genoodzaakt hebben, om een gedeelte van derzelver inkomften te bezwaaren, of fchulden te maaken, en welke gevolgen deeze fchulden op den wezenlijken rijkdom, dat is, op de jaarlijkfche voortbrengfelen van de landerijen , en van den arbeid van de maatfchappij hebben gehad? EER, NLEID.  I. SOEK I. HOOFOST ï* R IJ K D O M % EERSTE BOEK. jSgj OVER DE REDENEN VAN DE ONTWIKKELING* VAN HET VOORTBRENGEND VERMOGEN VAN DEN ARBEID , EN DE ORDE , LANGS WELKE DE VOORTBRENGSELEN VAN DÉN ARBEID ZIG ONDER DE VERSCHILLENDE RANGEN EN STANDEN F„ VAN EEN VOLK NATUURLIJK VÈRDEELEN. EERSTE HOOFDSTUK. Over de verdeeling van den arbeid. Het fchijnt, dat men. de grootfte ontwikkeling van het voortbrengend vermogen van den arbeid, en den meerderen trap van ondervinding, handigheid, en vernuft, met welke men, waar het ook zij, denzelven ziet beftuuren, behoort te zoeken in de verdeeling van den arbeid. Men kan den invloed, welke de verdeeling van den arbeid op de algemeene bezigheden van eene geheele maatfchappij heeft, veel gemaklijker nafpeuren, wanneer men zijne aandacht enkel bepaalt tot eene bijzondere fabriek, en daarin befchouwt, hoe alles op zig zeiven in werking is, en tot het geheele oogmerk te zamen uitloopt. Men onder- ftelt  dek VOLKEREN. 13 ïïelt gemeenlijk , dat men die verdeeling in fabrieken van geringe omflachtigheid het verfte kan doorzetten, doch mooglijk wordt die verdeeling in dezelve, in de daad, niet verder gebragt, dan in andere fabrieken van meerderen omfiag —• immers in die kleene fabrieken, welke ; ingericht zijn , om in de geringe behoeftens van maar weinige menfchen te voorzien, moet het geheele getal van werklieden natuurlijk klein zijn , en fchoon die werkBedén in onderfcheidene takken van het geheele werk gebruikt worden, kan men dezelve echter menigmaalen alle bij eikanderen in dezelfde werkplaats doen werken, en gelijktijdig onder het oog van den befchouwer doen vallen — maar in die groote fabrieken, welke gefchikt zijn, om de groote behoeftens van het geheele lighaam van een volk te verzorgen, heeft, in tegendeel, ijdere tak van het werk een zodanig groot getal van werklieden noodig, dat het onmooglijk is, om dezelve alle bij elkandercn in dezelfde werkplaats te doen arbeiden. Men kan dus van dezelve zelden meer te gelijk zien , dan die geene , welke in eene enkele tak gebruikt worden — en deeze is de reden, waarom, fchoon het werk in de daad in veel meer takken verdeeld is , dan in de fabrieken van mindere foort, echter die verdeeling minder in het oog loopt, en BOEK» Ij HOOFDST,  M R IJ K D O M I. SOEK. li HOOFDST. en bij gevolg ook minder de aandacht trekt O). Laat ons daarom, tot een voorbeeld van eene zeer geringe fabriek, maar van eene zodanige, in welke de verdeeling van den arbeid zeer dikwils de aandacht tot zig getrokken heeft, ons het ambacht van eenen fpeldemaaker ter befchouwing voorftellen. Een werkman, welke in dit werk niet onderweezen is (het welk door de verdeeling van den arbeid eene afzonderlijke fabriek is geworden), welke geen kennis heeft van het gebruik van de werktuigen, van welke men zig in die fabriek bedient, (tot uitvinding van welke waarfchijnlijk die zelfde verdeeling van (0) In zodanige uitgebreide fabrieken, (bij voorbeeld, de lakenfabrieken , linnenfabrieken, en dergelijke,) is het niet alleen onmooglijk, om alle de werklieden, welke van de ruuwe wol of vlas af, tot het volkomen laken of linnen toe, in dezelve gebruikt worden, bij elkander in eene werkplaats te doen arbeiden, maar daar en boven zijn veele van de bezigheden, welke tot zodanige fabrieken behooren , fchoon zij wel eikanderen in' de hand werken , echter zodanig op z'g zelve ftaande ambachten, dat zij naauwlijks om eikanderen denken, en eigenlijk niets gemeens met elkander hebben, dan dat het afgedaane werk van den eenen, (bij voorbeeld van den fpinder) de ruuwe ftof voor het te doene werk van den anderen, (bij voorbeeld van den weever) 'oplevert. Uitgeever.  der VOLKEREN. 1$ van den arbeid aanleiding gegeven heeft) zodanig een werkman zou ter naauwer nood, en met de ijverigfte pooging , misfehien in Haat zijn , om één fpeld in eenen geheelen dag te maaken , althans voorzeker zou het hem onmooglijk zijn, om twintig fpelden in éénen dag af te werken — maar volgends de wijze, op welke deeze bezigheid tegenwoordig beftuurd wordt, is dezelve niet alleen over het geheel eene bijzondere fabriek geworden, maar zelfs is dezelve in een aantal van takken verdeeld, van welke de meeste genoegzaam ambachten op zig zeiven zijn: één man trekt den draad uit, een ander maakt denzelven «egt, een derde fnijdt denzelven af, een vierde maakt eene punt aan denzelven, een vijfde flijpt denzelven van boven, om den knop te kunnen plaatfen, het maaken van dien knop vordert weder twee of drie onderfcheiden bewerkingen — den knop op de fpeld te zetten is een bijzonder handwerk ; even zo is het met het bruineeren van de fpelden gelegen, zelfs is het fteeken van de fpelden op het papier een handwerk op zig zeiven. Invoegen, dat , langs deezen weg , de belangrijke bezigheid van fpeldenmaaken in omtrent agttien onderfcheiden handwerken verdeeld is, welke in zommige fabrieken alle door onderfcheiden handen bewerkt worden, fchoon men echter in andere zomtijds wel eens ziet, dat dezelfde man twee n soek*: L 10ÜFDST,  Ü BOEK. i. HOOFDST. j i 1 i 1 I t 1 é i £ d ti n ti r< e; ir z h d; w & d: ei ti R IJ K D O M twee of drie van deeze onderfcheiden bezigheden verrigt. Ik heb zelve eene kleine faïnek van deeze foort gezien, in welke niet neer dan tien menfchen gebruikt wierden, ran welke, derhalven, noodzaaklijk zommi•e twee of drie onderfcheiden bezigheden noesten verrigten. Maar, fchoon deeze menchen arm waren, en dus niet zeer behoorijk van de tot hun werk noodzaaklijke geeedfchappen voorzien , konden zij , noghans, wanneer zij ijverig werkten, met elanderen , omtrent twaalf pond fpelden op énen dag maaken. Men vindt in dén pond oven de vierduizend fpelden van middelaare grootte. Dus waren deeze tien menden , met eikanderen , in ftaat , om meer an agtenveertigduizend fpelden op éénen dag ; maaken, en gelijk, derhalven, ijder huner een tiende gedeelte van die agtenveergduizend fpelden opleverde, zo moet men kenen , dat ijder van hun daaglijks agtïveertighonderd fpelden kon maaken — maar dien ijder van hun, afzonderlijk en op zig :lven, gewerkt had, en zonder dat ijmand inner zijn eigen bijzonder werk geleerd had, m zou zeker niemand van hun in ftaat geeest zijn, om twintig»-, ja misfchien om Ine fpeld op eenen dag te maaken, dat is, tn zou niemand van hun een tweehonderdiveertigfte, mooglijk zelfs geen agtenveerjhonderdfte gedeelte van dat geene hebben kun*  der VOLKEREN. ï7 kunnen uitvoeren, 't welk zij nu, door eene gepaste verdeeling, en zamenvoeging van alle1 die afzonderlijke bezigheden, kunnen verrigten (£> ö 1 Het (3) Indien men onder onze vaderlandfehe fabrieken een voorbeeld wilde zoeken, uit welke de ontwikkeling van bet voortbrengend vermogen van den arbeid, door vereeniging en goede verdeeling van den zeiven, duidlijk blijkt, dan zou men daartoe eene Goudfche fijne pijpenfabriek kunnen verkiezen. Het is, zonder vereeniging van verfcheidcn werkende handen, en zonder gepaste verdeeling van het werk, onmooglijk, om eene enkele tabakspijp te maaken. In eene wel ingerichte fabriek, in welke de beste foort van lange pijpen gemaakt Worden, heeft men van de ruuwe klei, tot dat de pijp haare volkomenheid heeft, den tijd van drie weeken noodig, geduurende welken tijd de pijp genoegzaam dagelijks door eene menigte van handen moet gaan. Deeze trapsgewijze bewcrkin? heeft den arbeid in onderfcheiden takken verdeeld", welke ijder op zig zelve een zodanig van de andere onderfcheiden ambacht zijn, dat niet alleen de een des anders werk niet kan doen, maar dat zelfs het zelfde foort van werk in de onderfcheiden foorten van pijpen onderfcheiden ambachten oplevert. Dezelfde werkman, welke met de grootfie handigheid in een zeker foort van lange pijpen gewoon is te werken, flaat niet alleen verlegen, wanneer hij het zelfde foort van werk aan korre, maar zelfs ook aan een ander fooit van lange pi> E pen I. O R K, I. lOOFD'T.  1. SOEK. I. , IIOOFDST. I 1 1 1 t 1 1 ] J ] I ( I l s £ I 1 f 1 *S B. IJ K D O M Het ïs, in alle andere kunfren en han weder in de pijpenfabriek terug gekomen zijnde» worden de pijpen gepolijst, in foorten verdeeld, en in mandjes gepakt. Ijdere pijp moet, eer zij tot volkomenheid Is, tweeëndertigmaal door de handen» en wanneer men van de ruuwe of onbewerkte aarde af tot de volkomen pijp toe rekent , dan is het geheele Werk, 't welk aan ijdere pijp verricht Wordt * hl vijfentwintig zo groote als kleindere ambachten verdeeld, ijder van deeze bijzondere ambachten heeft niet alleen bijzondere werklieden, Welke naar maate van hun werk onderfcheiden loon genieten, maar zelfs ijder bijzonder Werk heeft bij. Zondere, en aan dat Werk alleen eigene kunstwoorden, onder Welke 'er zelfs zijn, die de andere knechts niet verftaan. Alle deeze onderfcheiden behandelingen zijn zeer naauw aan elkander verbonden, en moeten zo juist op derzelver tijd gefchieden, dat wanneer men zommige derzelve een half uur uitftelde, men een gedeelte van het werkvolk zou moeten laaten ftil Haan. Alle deeze onderfcheiden ambachten werken elkander zodanig in de hand, dat een klein gebrek in een derzelve, de geheele werking van de fabriek verhindert, of ten minften het werk onvolkomen, en ongefchikt ten voorfchijn doet komen — in deeze fabriek hangt alles van de bekwaamheid en geoefTendheid der Werkende han£ » den f. [OOFDit.  ■*« R IJ K D O M I. KOEK. I. HOOFDST. i i 4 i i i .i » ben, fchoon de arbeid, in veele van dezelve, niet zo fterk onderdeeld, noch tot eene zoden af, en daaronr is het des te noodzaaklijker, dat het werk goed verdeeld, en ijder foort van werklieden aan deszelfs bijzondere bezigheid gehouden worden — de fouten, welke de eene arbeider in zijn werk begaan heeft, moeten wel door den Volgenden verbeterd worden , maar dit is niet altijd mooglijk, en gelijk zodanige onherftelbaare fouten al het gedaane werk vruchteloos maaken, zo Ioopen zij natuurlijk ten nadeele van den fabrikéur, welke dus, indien het hem aan kundigheid, aan sorg in het uitkiezen en plaatzen van zijn werk'olk, aan een altoos waakzaam oog over ijder bij. :oi:der werk ontbreekt, binnen kort zeer aanmerkijke fchade kan ondergaan. Volgends deeze verdeeling van den arbeid kan '.ene wel ingerichte pijpenfabriek , in welke aan esendertig of veertig menfchen aanhoudend werk /erfebaft wordt, wanneer dezelve éénmaal in beweging gebragt is, weeklijks zesentwintig a agt:ntwintigduizerd lange pijpen opleveren. Ik ben deeze opgave aan geenen kundigen pijpenabrikeur te Gouda verfchuldigd, men kan uit de^elve zien, hoe veel-de vereeniging van den arbeid m eene goede verdeeling van denzelven kan doen — laar het volmaakt onmooglijk zou zijn, dat een nensch, die niets van dit werk verfiond, immer •éne enkele pijp zou kunnen maaken, en daar zelfs :en kundig werkman, al dit werk alleen willende errichten, niet alleen bij ijdere bijzondere behanicjing verlegen zou zijn , maar noodzaaklijk al zi>j ge-  der VOLKEREN. 81 zodanige eenvoudigheid van werking gebragt kan worden. Hoe her ook zij , wanneer men den arbeid, zoo veel zulks eenigzins mooglijk is, verdeelt, dan veroorzaakt dit in alle handwerken eenen geëvenredigden aanwas van het voortbrengend vermogen van den arbeid. Het komt mij voor, dat de wijze, op welke veele ambachten en bezigheden van eikanderen onderfcheiden worden, haarcn oorfprong aan dit voordeel te danken bebbe. Men vindt ook deeze onderfcheiding, in het algemeen, het verfte gedreeven in die landen, in welke de hoogde trap van arbeidzaamheid en ontwikkeling plaats heeft. Dat geene 't welk, bij eene woeste natie, het werk van éönen mensch is,levert gewoonlijk, in eenen befchaafden Staat, den arbeid voor veele menfchen op. Bij alle befchaafde volkeren is doorgaands de landbouwer niets anders dan landbouwer, en de ambachtsman niets anders dan ambachtsman. De arbeid, welke eene volkomen fabriek tot voortbrenging vereischt, is |meest altijd onder eene menigte van handen verdeeld. Hoe menig een onderfcheiden ambacht vereischt alleenlijk de gedaane werk zou verliezen, om dat hij den vereischten juisten tijd, welke tot zommige artikelen van dit werk behoort, bij voorbeeld tot het droogen van de pijpen, enz. niet zou kunnen in acht aeemen. Uitgever. B 3 I. i O e k. I. HOOFDST.  22 R IJ K D O M I. 9 O Ë K. I, de tak van linnen en wollen manufaclira* ren , van het groeijen van het vlas, of van het fcheeren van de wol af, tot de reeders, m bleekers van het linnen, of de lakenberei:!ers en verwers toe. 't Is waar, de natuur van den landbouw laat zo veele onderdeelin* gen van den arbeid, noch' eene zo volkomene o-nderfcheiding tusfchen de eene en andere bezigheid niet toe, als wij in de handwerken en fabrieken zien plaats hebben, het is niet mooglijk, om de bezigheden van eenen veehoe., ier, en van eenen koornbouwer zo volkomen van eikanderen af te fcheiden, als de ambachtten van eenen timmerman en eenen fmit gewoon* lijk van eikanderen verfchillen, (e) De fpin- ner (O Schoon het eene waarheid is, dat de natuur ran den landbouw zo veele verdeelingen van den irbeid niet toelaat, noch eene zo volkomen onder, theiding van bezigheden, als wij in de handwerken en fabrieken zien plaats hebben, kan men schter in denzelven meer verdeeling van arbeid, en anderfcheiding van bezigheden waarneemen, dan pnen oppervlakkig zou denken — want, hoe zeer wel de gelegenheid tot de onderfcheiden foorten ran arbeid van de onderfcheiden getijden van het laar afhangt, en dus dezelfde man, die gezaaid teeft, ook rnaaijen kan, is er echter zeer veej aangelegen, dat in eene boerderij het daaglijks S/verk wel verdeeld zij — eene welingerichte boerderij, levert, behalven het groote werk, 't welk V8fi de jaargetijden afhangt, daaglijks eene me, tig  ï> e r VOLKEREN. 23 lier is altijd een onderfcheiden perfoon van £ den weever, maar de ploeger, de egger, deB 0 E *"« zaai- hoofdst, nigte van bezigheden op, welke juist op den behoorlijken tijd en wijze moeten verricht worden» ■en welke, wanneer zij niet wel onder het werkvolk verdeeld zijn, geen gering nadeel veroorzaaken — en het is er zo ver van daan, dat men de bezigheden van eenenrveehoeder en eenen koornbouwer niet zo volkomen van elkander kan affcheiden, als die van eenen timmerman,en eenen fmit, dat, in de daad, (hoe bet hiermede in Engeland ook moge gelegen zijn) in Holland, in zeer veele ftFeeken, de veehoeder en de koornbouwer even weinig van elkanders bezigheden ver/laan, als dc fmit en timmerman elkanders werk zouden kunnen verrichten — de landbouw heeft onderfcheiden takken van bezigheden, welke niets met clfcanderen gemeen hebben, laat mij eenige aanftip. pen, -en men zal mij klaarder begrijpen: bij voor. fceeld, de een vindt zijn beftaan in den wijnteelt, een ander in graanlanden, een derde in moes! kruiden, een vierde in artzenijen, een vijfde in boomvruchten, een zesde in de veehoederij, ecu Stevende in grienden, en bostenen enz. — Geene van deeze -bezigheden hebben iets met eikanderen gemeen, (fchoon men zommige van dezelve wel eens met eikanderen vereenigd vindt) ijder van ■dezelve vereischt bijzondere kundigheden, en ondervinding, en in ijder van dezelve moet, wan, neer de zaaken met behoorlijk overleg beftuurd gorden, de daaglijkfche arbeid wel verdeeld zijn, efl detee pndsrfcheidingen, en gepaste verdeelinB 4 gen  I. Jt O S K % HOOFuST *4 R IJ K D O M zaaijer en de maaijer zijn meest altijd dezelfde man - trouwens daar de gelegenheid tot het verrichten van deeze onderfchcidene foorten van arbeid met de onderfcheiden getijden van het jaar gepaard gaat, zo is het onmogelijk, dat één mensch in deeze onderfcheiden foorten beftendigen arbeid kan vinden - deeze onmogelijkheid, om eene zo volkomen en geheele fcheiding te maaken tus, fchen alle de onderfcheidene takken van den arbeid, welke in den landbouw hefteed wordt-, is misfehien de reden, waarom de ontwikkeling van het voortbrengend vermogen van den arbeid, in deeze kunst, niet altijd gelijke vorderingen maakt, met die ontwikkeling i„ de handwerken en fabrieken — men kan wel niet ontkennen, dat de bloeijendfte natiën, in het algemeen, hunne nabuuren zo wel ia den landbouw, als in handwerken en fabrieken overtreffen, doch gewoonlijk is die meerderheid fi-erker in de handwerken en fabrieken, daii in den landbouw. — IH '£ algemeen worden zekerlijk hunne landerijen beter bebouwd, en, gelijk zij aan dezelve meerderen arbeid en kosten befleeden, zo moeten stczelve ook daarom, in evenredigheid tot de uit* ren van den daaglijklbhèn arbeid, vindt men ook iet verfte gedreeven in die landen, in welke de loogfte trap van ontwikkeling en arbeidzaamheid Stésffi heefi. Uitge>e;\  der VOLKEREN. 25 uitgebreidheid en natuurlijke vruchtbaarheid van den grond, meerdere voortbrengfelen opleveren. Maar deeze meerderheid van voortbrengfelen gaat zelden hooger, dan de evenredigheid van arbeid en kosten veroorzaaken moet. In den landbouw gaat het niet altijd, als in de handwerken en fabrieken, door, dat de arbeid bij rijke natiën meer voortbrengt, dan bij arme natiën, ten minften de meerder heid fteekt in den landbouw zo fterk nie; door, als in de fabrieken. Het koorn vai rijke landen is, in evenredigheid tot deszelf goede hoedanigheid, op de markt niet altij( beter koop, dan het koorn van arme landen — Het koorn van Polen is, bij deszelfs tra] van hoedanigheid, zo goedkoop als het koon van frankrijk, niet tegenftaande Frankriji rijker is , en beter bebouwd wordt. He Franfche koorn is, in de koornbouwend Provintien, volkomen zo goed, als het En gelfche, en in de meeste jaaren gelijk in prij. met het zelve, fchoon Frankrijk mooglij: in rijkdom en verbetering der landerijen bc neden Engeland is — ondertusfehen worde de koornlanden in Engeland beter bebouw dan in Frankrijk, en men wil ook, dat deze ve in Frankrijk eene betere behandeling 01 dergaan, dan in Polen. (d~) Maar fchoon c a (d~) Het verdient eenigzins verwondering, d de Schrijver, in deeze vergelijking van het Enge A 5 fikt I. 3 O E K. - ■ I. HOOFDST. I I l i 1 c t 1 i s e \t k  T.- ..vjS O E K. J. HPCFD5T. J I l ( f \ ë U li O b d lï üi 4 d ti ê b bt d< 25- UJ K D O M arme landen, niet tegenftaande derzelver minderJieid in bebouwing, echter, in zommige, op- Cche, Franfcke, en Paolfche koorn, om onze Zeeuwfche graanen niet gedagt heefr. Zeeland, rchoon maar een klein hcekjen van de waereld, overtreft veele landen in de uitneemendheid, en «handeling van haare teellanderijen. De ZeeuwUe tarw wordt voor de beste van de geheele ■vaereld gehouden, en zelden klaagt er de Iandnan over misgewas. Chron. van Zeel. I. D. i iio. De landoouw is mooglijk nergens toü enen hoogeren trap van volkomenheid gebragt, an in Zeeland, men zou dezdve, zonder grootsraak, de eerde en voornaamfte van de geheele raereld. kunnen noemen, en de voornaame reden aarvan is in de groote vruchtbaarheid van den rond gelegen, indien een Zeeuwfche landman iet de uiterire zorg en oplettendheid aan zijn ind te kosten lei., zou het onkruid hem weldra vermeesteren. Hij moet de weelderige natuur ïdienen, en oppasfen, als of zij nog eene jonge wie was, daar zij zig in de meeste landen biji van zelve weet te redden — en fchoon men cl in alle landen moet mesten, ploegen, eggen, aijen, maaijen enz., heeft men zig echter in eeland noodzaaklijk meer op .die voorthelpende enften moeten toeleggen, zonder welke de na. ur de voortbrengfelen, door al.te groote weel:righeid, zou benadeelen — en dus moeten dé )ornlanden in Zeeland noodzaaklijk eene betere handeling ondergaan, dan in andere landen — : Zeeuwfche. tarw is ondertusfehen. op de markt al-  öer VOLKEREN. 27 Opzichten, ten aanzien van het goedkoope en deugdzaame van derzelver koorn, tegen de rij* .altijd veel duurder, dan de Poolfche, en zelfs misfchien hooger in marktprijs, dan de Engelfche en Fratifche; maar dit is, onder verbetering, geen bewijs, dat de arbeid in den landbouw bij rijke natiën niet meer zou voortbrengen, dan bij arme ratien— een last Zeeuwfche tarw kost veel meer, dan een last Poolfche, maar het Zeeuwfche last tarw levert ook veel meer meel uit, dan het Poolfche , en zo is het ook met het Engelfche en Franfche koorn gelegen. Met reden voegt dus de Schrijver, in zijne vergelijking, er de evenredig, heid tot de goeds hoedanigheid bij. Maar juist die evenredigheid ,moct hier de kracht van het bewijs uitmaaken, want indien men uit de vergelijking van de graanen van onderfcheiden Janden, eene bet rekening van het voortbrengend vermogen van den arbeid \yilde maaken, dan zou men niet alleen den prijs der graanen op de markt in aanmerking moeten neemen, maar ook het meel, 't welk de onderfcheiden foorten van koorn opleveren. Men zou eene gemiddelde berekening moeten maaken, hoe veele lasten tarw eene gegeevene- hoeveelheid teds, bij voorbeeld, in Zeeland , volgends den tegenwoordigen flaat van den landbouw aldaar, in gewoone jaaren uitlevert, en hoe veel meel van het zelve zou kunnen gemaalen worden, hier tegen zou men moeten vergelijken de meerdere hoeveelheid lands, welke, bij voorbeeld, in Polen, volgends deszelfs daadlijken flaat van landbouw, in gewoone jaaren, zou vereischt worden, om ecca Z.O- B BOE K. I. hoófdstv  sr3 R IJ K D O M I. BOE] I. H0OFÜS1 rijke landen kunnen dingen , zo kunnen zij •echter nooit op eene zodanige mededinging in derzelver handwerken en fabrieken rekenen, vooral dan, wanneer deeze handwerken en fabrieken ingericht zijn naar den grond, het luchtsgefM, eri de plaatslijke ligging van het rijke land — de zijde waaren van Frankrijk zijn beter , en beterkoop dan die van Engeland, om reden', dat de zijdefabrieken , ten minften onder de tegenwoordige hoo- zodanige menigte van lasten tarw voort te brengen , uit welke eene gelijke hoeveelheid van meel te maaien was, als de gegeeven hoeveelheid iands' in Zeeland oplevert, en dan zou men den arbeid san de kleindere Zeeuwfche, tegen den arbeid aan de grootere Poolfche hoeveelheid van land, tegen eikanderen moeten oprekenen, om in Haat te ge. raaken om te beoordeelcn, welke arbeid het meeste voortbrengt. Het fpreekt van zelve, dat de meerdere voorthelpende die'nften, welke de Zeeuwfche boven de Poolfche landerijen vorderen, mede in rekening zouden moeten komen —; en dan zou mooglijk blijken, dat de Zeeuwfche tarw, in evenredigheid tot de-:zelfs goede hoedanigheid, beter koop was, dan de Poolfche , of dat da geheele inasfa van arbeid, welke ter verkrijging van eene gelijke hoeveelheid van meel in Zeeland hefteed was, minder was, dan in Polen, vooral wanneer men, gelijk natuurlijk is, de verkwistende manier ran inzamelen van den oogst in Polen (van welke k in «oot (ƒ) van dit hoofdftuk iets zeggen zs!) nede in de rekening bragt. Uitgever.  der VOLKEREN. hooge belasting op den invoer van ruuwe zijde , niet zo zeer gefchikt zijn voor het' luchtsgeftel van Engeland, dan voor dat van Frankrijk — maar de ftaal- en ijzerwerken, en de grove wollenfabrieken van Engeland overtreffen die van Frankrijk boven alle vergelijking, en zijn, in evenredigheid van derzeiver trap van deugdzaamheid, veel beterkoop (nze Nederlanden , ten deele zuidelijker. De rrond is uitneemend vruchtbaar, en geeft, zelfs n den tegenwoordigen flaat van den landbouw t :eer veel koorn. Zie de tegenw Staat van alle Yolkeren, Wt, Deel, p. 306 en volg. —i Echter >rengen de landerijen van dat landniet het vierde ■edeelte van 'voortbrengfelen op, van het geene de  d e h. VOLKEREN. 3* Men moet de fterke vermeerdering van het Werk, 't welk een gelijk getal van menfchen, bij, ' de landerijen in Frankrijk opleveren, fchoon Polen omtrent even vruchtbaar van grond, en bijna tweemaal zo groot is als Frankrijk. Zie de Real Science du Gouvern torn. FI p. 113. Volgends den Alt de la Por te, Nieuwe Reiziger, 22. Deel, 284. Brief, p. 365. is dar land vruchtbaar in allerlei foort van voortbrengfelen, zelfs zou, volgends hem, in zommige landftreeken, voornamelijk in Podolien, het gras tot zulk eene hoogte groeijen, dat men raauwlijks de hoorns van de osfen, welke er in weiden, gewaarwordt, ibid. p. 375. hetzelfde verzekert ons Ricard, Traité du Commerce, torn. I. pag. 318 en volg. Het is er zo ver van daan, dat Polen uit de natuur arm zou zijn, dat de Abt de la Porte meent, dat de natuur te mild jegens dat land geweest zij, en dat de Polakken, indie* de natuur gieriger jegens hun geweest ware, misfchïen meer werk zouden maaken, van 't geene zij aan hun zo mildelijk fchenkt. Volgends hem , /. c. verkwist de natuur haare goederen aan Polen, en de overmaat van haare giften veroorzaakt de armoede van dat land. De natuur heeft het zelve voorzien van alles, wat noodig was,om het zelve te verrijken, koorn, weiden, vee, wolle, leder, zoutmijnen, metaalen, en andere bergftoffen, en Europa heeft geen armer volk. De aarde, en het Water, alles is bier tot eenen grootenkoophandel gefchikt, en de koophandel vertoont zig nergens enz. Zie ook Ricard traité du Commerce, tom.I.p, 310.' men leezc ook de fraaije befchrijving van Polen, wei. I. ) O E r. I. 100FDST.  ga R IJ K D O M I. BOES i. HOOF0ST bij eene goede verdeeling van hunnen arbeid, •verrigten kan, aan drie onderfcheidene oor- zaa- welke de Chevalier tTEon ons heeft gegeven, in zijne Loijïrs torn. ï. vooral pag. 248 en volg. en men zal voikomen overtuigd zijn , dat Polen, in plaats van arm, in tegendeel zeer rijk van grond is. Dan niettegenftaande alle deeze voordeelen, is het land liegt bevolkt, en wordt de landbouw allerellendigst behandeld — de edellieden en groote heeren zijn eigenaars van de landerijen; wanneer men eenen boer op een ftuk land wil vestigen, geeft men hem eene flegtehut, twee paarden,eene koe, hoenders, ganzen, en rogge, om een jaar te kunnen lecven ■— men wijst hem het land aan, 't welk hij moet bebouwen, en waarvan hij in het toekomende moet befiaan. Dit alles kost aan den edelman niet meer dan den prijs, welke hij voor het koopen van den boer betaalt, want de andere boeren moeten het huis bouwen, en hef vee en gevogelte leveren — de boeren zijn verpligt, om vier dagen in de week voor hunnen meester te werken, liet overige van den tijd befteden zij tot het bebouwen van het land voor hun eigen onderhoud. Abt de la Porte l. c. p. 358. Er ligt meer dan een vierde gedeelte van het koningrijk onbebouwd, ibid. p. 356. De gemeenfte manier van het bemesten van hunnen grond is, dezelve af te branden, en, dewijl zij groote vlaktens hebben, die onbebouwd liggen, en op veele plaatzeu met lang gras bewasfen zijn, kost dit weinig moeite —- als het ééne ftuk lands dus uitgemergeld is, neemen zij een ander ftuk, en gaan er op  der VOLKEREN. 33 zaaken toefchrijven — in de eerfte plaats, óm dat daardoor ijder bijzonder werkman op1 zia; óp dezelfde wijze mede te werk, alzo zij niet noodig hebben het zélve geduurig ömteploegèn, én het genoeg is, den grond maar een weinig los te maaken, om het zaad te kunnen ondereggen — Tegeim't Staat van alle Volkeren l. c. —. dit is echter meéf het geval van Litthauwen, Podolien, Volbynien, de Ukraine , én klein of rood Rusland, want in groot en klein Polen vereischt de landbouw meerdere zorgen en arbeid. Ricard traité du Comin. I. c. Hunne ploegen verfchillen weinig van de onze, doch in zommige provintien zijn zij geheel van hout, en zonder eenig ijzerwerk, in 't bijzonder in Samogitien. Gebeurt het, dat hunne landheereh hen noodzaakén, om hunne ploegen ïtiet ijzer te beflaan, gelijk andere volkeren doen, en dat er dan eert onvruchtbaare tijd, en flegte oogst opkomt, dan laaten zij in 't vervolg liever hunne landerijen braak leggen, dan dat zij van hunne oude manier zouden afftappen, en hunne ploegen weder met ijzer beflaan; Tegenin Staat van alle Volk. I. c. p. 308. Wanneer de tijd van den oogst gekomen is, ddn gaan alle de inwoonders van een dorp het koorn maaijen.cn vóór hunnen landheer inzamelen. Abt de la Porte l. c. p. 363. Doch zo wel de onkunde en luiheid van de boeten, als de onbegrijplijke wanorde en verkwisting, welke bij de inzameling van den oogst plaats hebben, doen gewoonlijk meer dan een derde , en zomtijds de C helft L O E BV I. O0FDST.  S4 R IJ K D O M L J» O E K, L HOOFDST zig zeiven eene meerdere handigheid in zijn werk bekomt, ten tweeden, om dat men daar» helft van den oogst, verlooren gaan, Ie Chevalier d'Eon l. c. p. 250. en echter zijn er, volgends den Abt de la Porte l. c. voornaame heeren, welke meer dan honderdenvijftïgduizend Hollandfche guldens aan renten van landgoederen bezitten. Niet tegenüaande deezen flegten flaat van den landbouw, voedt Polen niet alleen deszelfs inwoonders , maar daarenboven worden nog wel 120,000 lasten graanen alleen uit Dantzig naar andere landen gevoerd,-en dit zijn nog naauwlijks de vruchten van een derde gedeelte van Polen, en alleen maar van dat gedeelte, dat aan de We is fel het naaste is. Litthauwen is ook zeer vruchtbaar, Pillauw alleen kan wel 15000 lasten verzenden, en Memel 23000 tonnen lijnzaad. Tegenw. Staat van alle Folk. I. c. p. 307. De flaat der fabrieken in Polen is ook zeer ongunftig — de Abt de la Porte, zegt ons, /. c. dat er geene handwerken, noch kunften, noch koophandel zijn , dat de groote rivieren, welke door het land ftroomen, en de nabuurfchap van de zee, te vergeefsch gelegenheid geeven, om de waaren gemaklijk te vervoeren, dat zij den handel liever aan andere volkeren overlaaten. Ricard , traité du Commerce, /. c. p. 320. verzekert ons ook, dat men in Polen naauwlijks handwerken en fabrieken vindt, echter moet men deeze berichten, met onzen Schrijver, niet zo letterlijk opvatten, als of in Polen naauwlijks eenige andere fa»  der VOLKEREN. 35 daardoor zeer veel tijd uitwint, welke men anders gewoonlijk verliest, door van de ééneB foort fabrieken zouden gevonden worden, dan eenige Weinige van die grove huishoudelijke, zonder wel. ke een land niet wel beftaan kan. Het volgend bericht, 't welk ons Savary di&. du Commerce, K Deel op het Art, Commerce dé Pologne, van deszelfs fabrieken geeft, klinkt eenigzins gunftiger: „ Er zijnzegt hij, „ maar zeer weinige ma„ nufaftuuren en fabrieken in Polen, en zelve „ zijn de meeste goederen, die zij verzenden, „ nooit zo goed, en volkomen bewerkt, als zij konden, en behoorden te zijn — te Fraufladt, ,', Lisfa , Bajanova, Sdun , Koblin » Rawitsch, Kemptin, Schichtingsheim, Meferitz of Mied„ zirzecz, en eenige andere lieden, zijn laken„ fabrieken, welke in vroegere tijden door Schot"t fche uitgewekenen, in Dantzig en in verichei. '„ den fteden van Pruisfisch Polen, zijn opgericht. ' „ Geen der Europeaan fche volkeren zou zi{j „ meer op de lederfabrieken kunnen toeleggen. dan Polen, zo om dat zij zelve zo veel lede; ,', voor laarzen, zadels, en tuigen gebruiken, al: ' om dat zij, behalven de huiden zelve, al he *', noodige tot derzelver bereiding in overvloec " bezitten, als run, zout, zeep» enz, maar zi „ willen er zig de moeite niet toe geeven, zi „ laaten de voordeelen daarvan liever aan vreem „ delingen over. Te Mohilow, Slucz, Polock „ en in eenige andere plaatzen , op de grenzei „ van Rusland, bereidt men echter juchten, ei Ca » * E O E E l i i > 1 ) i  * O E K, Ê SOOFDST, 3<5 R IJ K D O M foort vnn werk tot de andere overtegaan, en ten derden, om dat men hierdoor zig toelegt, „ in Dantzig osfenhuiden, en ook voornaartflijk „ zooileder, 't welk veel verzonden wordt. Op „ eenige plaatzen, aan de grenzen van Turkijen, „ bereidt men ook Maroquin, oï Turksck leder, „ 't welk bijna zo goed is, als het Turkfche. „ Men bereidt, in verfcheiden lieden, en in* „ zonderheid in Danizig, pelterijen , die zeer i, fehoon zwart en bruin geverwd worden. „ Te JVieliczka maakt men zeer veel zeildoek, , dat zeer zwaar is, en voornaamüjk in de zout, werken gebruikt wordt. Dantzig levert veel , touwwerk voor de fchepen op. „ Men heeft in Polen geene boekdrukkerijen, , uitgenomen in Warfchau, en Craeau, welke , eerst zedert eenigen tijd wat opgenoomen heb, ben, en alwaar men in 1758 heeft ondernoo, men te drukken de Codex diplomaticus Po/o~ , niae; er is weinig handel in boeken. „ Men maakt in Polen zeer goed bier en bran, dewijn. „ De handel bloeit er weinig meer dan de ma, nufaóruuren. De adel veracht denzelven, en , de andere Polakken zijn te arm. Buitenland, fche kooplieden , en inzonderheid de Jooden, , doen de meeste zaaken. De laatfte zijn er in , menigte — men fchat hnn getal op bijna een , millioen — zij zijn bij den adel zeer gezien, , om dat zij de belastingen op bier, brandewijn , enz. van hun pachten, en veelal hunne faétoors , zijn. Zij betaalen, behalven de gewoone las- •> ten,  der VOLKEREN. 37 legt, om eene menigte van werktuigen uit te vinden, welke gefchikt zijn, om den arbeidB lig- ° H ten, een jaarlijks hoofdgeld, 't welk in Polen », 220,000, en in Litthauwen 100,000 guldens „ opbrengt. „ De burgers in de Heden leggen zig ook niet „ op den handel toe enz. Cracau doet eenigen „ handel met Hongarijen en Silefien, Lisfa met „ Brandenburg en Pommeren, maar het komt „ niet in aanmerking met het geen Pruisfen, en „ inzonderheid Dantzig, uit Polen uitzendt," enz. Tot hier toe Savary. Zou men nu, na dit alles, dien flegten ftaat der fabrieken in Polen aan de armoede van dat land moeten toefchrijven? Het blijkt immers duidelijk, dat het er zo ver van daan is, dat Polen een arm land zou zijn, dat er alleen maar eene betere behandeling van den landbouw noodig zou zijn, om hetzelve tot het rijkfte land van Europa te maaken ? Waar moet men dan de oorzaak van dien ge» ringen ftaat der fabrieken, en zelfs van den landbouw in Polen zoeken ? Indien men bij den Clievalier d'Eon l. c. p. 242. het karakter der Polakken nafpeurt, dat zij natuurlijk fterk zijn, even bekwaam als de Muscoviten, om de moeilijkheid van den winter, en veel bekwaamer dan zij, om de hitte van den zomer door te ftaan» dat zij veel levendigheid en openhartigheid bezitten, en eene vatbaarheid van vernuft hebben, welke hun zou doeu uitmunten, indien hunne opvoeding beter beftuurd wierd, dat zij, volgends C 3 den I. O E K. I. 30fdst.  38 R IJ K D O M ï. BOEK HOOFDST ligter en korter te maaken, en dén mensch 'in ftaat te ftcllen, om dat geene te doen, waarden Cardinaal de Polignac, zo in wezenstrekken, als gedaante, en zelfs in de hoedanigheden van het hart en vernuft, meer dan andere volkeren, met de Franfche natie overeenkomen, dan zal men de reden van dit alles ook in hun karakter niet vinden — de waare reden is in het gebrek van befchaaving van dat land gelegen — Polen is in de ftaatkundige huishoudkunde aan alle de Em fopeaanfcke volkeren zeer verre ten agteren — de leenroerige regeeringsvorm, de onderwerping aan het hof van Rome% de magt der geestelijkheid en grooten, de flavernij der boeren, de onmatige rijkdom van den grooten adel, en de armoede van het gemeen, de verbaazend groote bezittingen van landerijen door enkele eigenaars, het inwendig beftuur, enz. dit alles bevindt zig drar in weinig beteren ftaat, dan in de middeleeuwen — en het kan dus niet anders wezen, of de landbouw en fabrieken moeten zig in eenen gelijken ftaat bevinden. Indien men tegenwoordig wilde onderzoeken naar de redenen, waarom, bij voorbeeld, in Engeland'\ over meer dan driehonderd jaaren s de landbouw, fabrieken, en koophandel, zig in eenen zo nederigen ftaat bevonden, dan zou men dezelve even weinig in de armoede van dat land, en even zeker 'in de toenmaalige ftaatkunde moeten zoeken ■—i Engeland, en bijna geheel Europa, is maar. wat vroeger tot eene betere ftaatkunde gekomen dan Polen — In het begin van; deeze eeuw was.  der VOLKEREN. 39 waartoe anders veele handen zouden vereischt worden. In de eerfte plaats, moet de vermeerdering] van de handigheid, welke een ambachtsman verkrijgt, noodzaaklijk de hoeveelheid van werk, 't welk hij kan verrigten, vergrooten, ook moet de verdeeling van den arbeid, wanneer zij zodanig is ingericht, dat zij de bezigheid van ijder man op zig zeiven tot ééne enkele verrigting bepaalt, en dat die enkele verrigting hem een toereikend beftaan voor zijn geheele leven kan bezorgen, weder zeer veel toebrengen om zijne handigheid in zijn werk te verbeteren. Een gewoon fmit, welke , fchoon hij den hamer dagelijks behandelt, echter nooit in 't bijzonder zig heeft toegelegd op het maaken van fpijkers, zal, wan- hét met Rusland niet beter gefield,dan thands met Polen, het is alleen aan de verbetering van de ftaatkunde, en de daaruit volgende trapsgewijze ontwikkeling van de befchaaving toetefchrijven, dat Rusland met zodanige reuzenftappen in welvaart toeneemt, en mooglijk zullen de gevolgen der veranderingen, welke wij, in onze dagen, in Polen hebben zien gebeuren, ons weldra overtuigen, dat waarlijk de geringheid van den landbouw , fabrieken, en koophandel, in dat land aan geene andere redenen toe te fchrijven zijn, dan aan die geene, welke ik opgegeeven heb. Uitgeever. C4 I. O E K. I. IOOFDST4  ï. B O E K I. B30FDST, I I J i 1 < - S $ UJ K D O M - wanneer hij zig bij eene bijzondere gelegen, heid genoodzaakt ziet, om dat werk te moeten beproeven, naauwlijks in ftaat zijn, dit houde ik mij verzekerd, om meer dan twee of driehonderd fpijkers op éénen dag te maaken, en deeze zullen nog zeer flecht zijn — een fmit, welke wel gewoon is fpijkers te maaken, doch wiens enkele of voornaame bezigheid echter het fpijkermaaken niet is, kan , zelfs met de allerijverïgfte pooging, zelden meer dan agthonderd , of duizend, fpijkers op éénen dag afwerken. Oudertusfchen heb ik zelve verfcheiden jongens gezien, die nog geen twintig jaaren oud waren, doch welke van jongs af tot het fpijkermaaken waren opgcbragt, zonder zig ooit met eenig ander werk bezig gehouden te hebben, welke, wanneer zij met ijver wilden ioorvverken, in ftaat waren, om ijder op zig selven meer dan drieëntwintighondcrd fpijkers 3p éénen dag te maaken. En niet te min is iet maaken van fpijkers geenzins een van de tenvoudigffie handwerken — dezelfde werknan moet de blaasbalg blaazen, het vuur unftooken of verbeteren, nadat het noodig s, het ijzer gloeijen, en den fpijker aan alle :anten fmeeden, en zelfs is hij, om den kop 'an den fpijker te fmeeden, genoodzaakt, anlere werktuigen te gebruiken — de onderleiden verrigtingen , in welke het maaken an eene fpeld, of van eenen metaalen krioop, ver*  der VOLKEREN. 41 verdeeld is, zijn ijder op zig zelve veel een> youdiger, en de handigheid van eenen werk-1 man, welke zijn geheele leven met eene zodanige bezigheid doorbrengt, is gewoonlijk ook veel grootcr — en zeker, de gezwind, heid, met welke zommige verrigtingen van deeze handwerken uitgevoerd worden, overtreft alles, wat ijmand, die nooit zodanige fabrieken gezien heeft, zig immer kan verbeelden , dat menfehenhanden in iïaat zijn om te yerrigten. Ten tweede »-? het voordeel, 't welk men beeft bij het uitwinnen van dien tijd, welken men gewoonlijk verliest, wanneer men van het éöne foort van wetje tot het andere overgaat, is veel grooter, dan wij in den eerften opliag van het oog bekwaam zijn, om ons te kunnen verbeelden — het is onmooglijk om in een oogenblik van het eene foort van werk tot het andere, in onderfcheiden werkplaatzen, en met geheel andere werktuigen, pver te gaan — een weever op het platte land, die tevens eene kleine landhoeve bebouwt, moet een goed gedeelte van zijnen tijd verliezen, met van zijn weefgetouw naar het veld, en van het veld naar het weefgetouw te gaan — Wanneer beide de bezigheden in dezelfde werkplaats kunnen verrigt worden, dan is het verlies van tijd, buiten twijfTel, geringer, doch zelfs in dit geval is hetzelve nogthans aanmerklijk—• ijder mensch C 5 talmt L O E Kt, L [OOFDST,  I. BOEK I. 830FDST, \ 4* ïv. IJ K D O M talmt gewoonlijk een weinig, wanneer hij van de eene foort van bezigheid tot de andere overftapt — bij het begin van de nieuwe bezigheid is hij zelden zeer ijverig en vuurig — zijn hart is er, gelijk men zegt, nog niet bij, en hij beuzelt eenigen tijd meer, dan dat hij met gezetheid voortwerkt. De gewoonte van te talmen, en lui en zorgeloos zijn werk te verrigten, welke een arbeider op het platte land, die bijna elk half uur van bezigheid en gereedfchappen moet veranderen , en genoegzaam ijdere dag van zijn leven op twintig onderfcheiden wijzen bezig zijn, natuurlijk, of liever noodzaaklijk, eigen moet worden, maakt hem meest altijd traag en vadzig, en onbekwaam, om, zelfs in de dringendfte omftandigheden, eenig werk met regten ijver uit te voeren — en deeze reden alleen, zelfs zonder zijn te kort fchieteii in het ftuk van handigheid in aanmerking te neemen , moet de hoeveelheid van werk, 't welk hij anders in ftaat zou zijn, om te doen, zeer aanmerklijk verminderen. In de derde en laatfte plaats — ijder een itan begrijpen, hoe fterk men den arbeid kan verligten, en verkorten door het gebruiken van gefchikte werktuigen (£•) — het is on- noo- (#) Alle werktuigen, door welke menfchenhanden in de fabrieken befpaard worden, zijn ten ïlleruitcrilen voordeelig, men kan de uitvinding en  der VOLKEREN. 43 noodig dit met voorbeelden te bevestigen. — Ik zal daarom alleen aanmerken, dat men de! uit- t en te werkftelling van dezelve nimmer te veel aanmoedigen; immers niet alleen moet natuurlijk het voortbrengfel van eene fabriek veel beter koop zijn, wanneer men door gefchikte werktuigen den arbeid, en dus ook den arbeidsloon van'veele werkende handen,kan uitwinnen,dan wanneer alles door inenfchenhanden moet verricht worden, maar daarenboven is deeze befpaaring van menfchenhanden zeer bevorderlijk voor het algemeen fonds van de natie; want indien Cgelijk wij in het begin van dit hoofdftuk zagen) de arbeid van eene natie het oorlpronglijk fonds voor haare behoeftens en gemakken van het leven uitmaakt, dan kan er nimmer bij eene natie te veel gearbeid worden, om dat dit fonds nimmer te groot kan zijn — hoe meer ledige handen dus door het uitvinden van werktuigen gemaakt worden , des te meer gelegenheid is er, om werkende handen voor anderc fabrieken te vinden, en het getal van de fabrieken te vcrgroöten, de werktuigen bekleeden dus de plaats der menfchen, en werken zeer fterk mede tot vermeerdering van het jaarlijksch voortbrengfel van den arbeid der natie — te recht noemt dus de Baron de Bielfeld,Inft. Polit. tom.L p. 518. de uitvinding van werktuigen, welke ge. fchikt zijn, om arbeid te bekorten, of gemaklij, ker te maaken, den hoogften trap van volmaakt-keid der fabrieken in eenen Staat, te recht oor. deelt hij, dat de fabrieken van kousfen , handfchocnen, en mutzen, de lintfabrieken, en vooral de I, O E K, I. [OOFDST,  44 R IJ K D O M I. BOEK. I. KpOFDST. 9 t 1 & t, 1 e c z V d fi e f uitvinding van alle die werktuigen, door welke de arbeid zo zeer verligt en verkort wordt, oorfpronglijk alleen aan de verdeeling van den arde fabriek van van Mollem te Utrecht, welke men in andere fabrieken heeft nagevolgd, uitvindingen zijn, van welke men de ontwerpers met ftandbeelden behoorde te vcreeren. „ De werktuig„ kunde," zegt hij, „kan daaglijks nieuwe op*. , dekkingen van deezen aart doen, en nimmer , behoeft de wetgeevende magt zig ongerust te , maaken, dat de menigvuldigheid van deeze foort , van uitvindingen de bezigheden der menfchen , verminderen zal; er blijven altijd duizenden van , onderwerpen over, aan welke zij hunnen ar, beid en viijt kunnen befteeden." Ik heb mij Itijd verwonderd over het begrip van den gr.ooen de Montesquieu, Geest der Wetten, III. Deel 23. dat zodanige werktuigen, welker voornaam ogmerk is, om de handwerken te bekorten, niet Itijd nuttig zijn — en dat hij dus zodanige mo;ns, welke door het water in werking gebragt n gehouden worden , zo algemeen nuttig niet ordeelde, als men dezelve doorgaands denkt te ijn — en ik heb mij niet kunnen onthouden, w, in mijne vertaaling van dat voortreflijk werk, it gevoelen tegen te fpreeken. Men leeze het aaije betoog wegens het voordeel van goede erktuigen, in Sir James Stuart's Politica! Oecomy, torn. ƒ. pag. 119-124. Zie ook Campoma» is over de Industrie in Spatijen, p. 69 en 70, 1, zeer belangrijk, Necker de rAdminijlr. des Uiances, torn. III, p, 05 en, volg. Uitgeevgr,  der VOLKEREN. 45 arbeid fchijnt te danken te hebben — het is Veel meer waarfchijnlijk, dat de menfchen ligtere en gereedere middelen zullen ontdekken, om hun oogmerk te bereiken, wanneer de geheele aandacht van hunnen geest enkel op dat ééne oogmerk gevestigd is, dan wanneer die aandacht zig over eene grooter verfcheidenheid van zaaken moet verdeelen. Om deeze reden kan men natuurlijk verwachten, dat de een of ander van die geenen , welke altijd in eenen bijzonderen tak van arbeid bezig zijn, fpoedig ligtere en gereedere middelen, ter verkrijging van dit hun bijzonder werk , zullen uitvinden , voor zo ver de natuur Van hun werk voor verbetering vatbaar is — een groot gedeelte van die werktuigen, welke in zodanige manufactuuren gebruikt worden , in welke de arbeid de meeste verdeelingen ondergaat, zijn oor* fpronglijk uitvindingen van gemeene werklieden, welke, daar ijder van hun in eene en* kele en zeer eenvoudige bezigheid gebruikt wierd, natuurlijk hunne aandacht moesten Vestigen, om hun werk op de ligtfte en gereedfte wijze uit te voeren — die geene , die gewoon zijn zodanige fabrieken met oplettendheid te bezoeken , zullen dikwils zeer aartige werktuigen gezien hebben, welke de uitvindingen waren van zodanige werklieden, met oogmerk om hun werk gemaklijk te maaken, en fpoediger voort te zet- I. SOEK. I. iOOFDST*  45 R IJ K D O M I. SOEK I. HOOFDST I zetten. In de allereerfte vuurmachines, had ■men de ftandvastige gewoonte, van zig van eenen kleinen jongen te bedienen, om de gemeenfchap tusfchen den ketel en de buis beurtelings te openen of te fluiten, naar maate de pomp op- of nederging — een van deeze kleine jongens, welke lust had om met zijne makkers te fpeelen,, merkte op, dat wanneer hij eene koord aan het handvat van de klep, door welke deeze gemeenfchap geopend wierd, deed, en hetzelve aan een ander gedeelte van de machine vastmaakte, als dan die klep van zelve, en zonder zijne hulp, open en toeging; dit gaf hem de vrijheid, om zig met zijne fpeelmakkers te vermaakeu — en langs deezen weg is men de ontdekking van eene Van de allergrootfte verbeteringen, welke deeze machine, zedert deszelfs uitvinding, ondergaan heeft, aan eenen dartelen jongen Verfchuldigd, welke lust had om zijn eigen werk te verligten (Ji)* Men (h) De vernuftige jongen, welke deeze nuttige verbetering aan de vuurmachine uitdagt, was Hum* phrey Potter genaamd; men befpaarde door de* zelve niet alleen de toeziende, en altoos werkzaame hand van éénen mensch; maar zij had, bc« ven dien, dien gelukkigen invloed op het geheele Werktuig , dat toen zij naderhand door Henry Beighton tot meerder volkomenheid gebragt wierd, het uitwerkend vermogen van de vuurmachine zeer aan-  der VOLKEREN. 4? Men moet zig echter niet verbeelden, dat alle de verbeteringen in de werktuigkunde en-; kei uitvindingen zouden zijn van die geenen, welke dezelve moeten gebruiken. Men is, zedert dat het maaken van dezelve de bezigheid van een bijzonder ambacht geworden is, veele verbeteringen in dezelve aan die geenen verfchuldigd , welke hun beftaan vinden in dezelve te maaken. Andere weder zijn de uitvindingen van die foort van menfchen, welke wij wijsgeeren, of beoeiïenaars van de befchouwende weetenfchappen noemen , welker werk n;et is om iets te doen, maar om op alle dingen regelmaatig door te denken, en welke uit dien hoofde dikwils in ftaat zijn, om de vermogens van de verst van elkander afgelegene, en de meest van elkander verfchillende onderwerpen onderling te vereenigen. In den voortgang van de befchaaving eener burgerlijke maatfchappij maaken de befchouwende weetenfchappen, even" gelijk alle andere verrigtingen , de voornaame en eenige bezigheid uit van eenen bijzonderen ftand van burgers. Ook zijn dezelve, even gelijk alle andere verrigtingen, in een groot ge- aanmerklijk had toegenoomen. Zie hier over, en tevens over meer andere toevallige nuttige uitvin» dingen aan dit zeer zamengefteld werktuig, Des«guliers Natuurkunde, III. Deel, pag. 92, in de mot. Uitgtever. I. i O E K, L 10OFDST.  L SOEK I. fiOOFDST, ] i 1 \ t j ti li é h n h g b ei Vv Z( 45 R IJ K D Ö M getal van onderfcheidene takken verdeeld, vari welke ijder bezigheid verfchaft aan eene bijzondere foort of clasfe van beoeffenaaren, eri juist is deeze onderdeeling van onderfcheiden bezigheden in de befchouwende weetenfchappen , even gelijk in alle andere beroepen, zeer gefchikt, zo om meerdere bekwaamheden te ontwikkelen, als om tijd te winnen. — Langs deezen weg wordt ijder beoefFeilaai' op zig zelvert ervarener in zijn eigen vak, langs leezeh Weg wordt over het geheel meer uitgevoerd , en langs deezen weg wordt ovef iet algemeen de trap van weetenfehap allerdchtbaarst bevorderd; Deeze, door de verdeeling van deri arbeid reroorzaakte, vermeerdering van de voortirengfelen van alle de onderfcheidene handverken, verwekt, in eerien welbeftuufderi urgerftaat, die algemeene welvaart , Welke ig zeiven tot de laagfte ftanden van het Volk itbreidt — ijder ambachtsman heeft te berhikken over een groote hoeveelheid van zijri igen werk, boven het geene hij zelve beoeft, eri, daar ijder ander werkman zig vollaakt in dezelfde omftandigheden bevindt % juist daardoor ijder een in ftaat, om eene •oote hoeveelheid van zijne eigene voortga, ragte overtollige waaren te verruilen tegen :ne groote hoeveelheid van de overtollige aaren van anderen, of, het geene op hetJfde ter neder komt, tegen de waarde varr dg«  der VOLKEREN. 49 dezelve (0 —• hij voorziet dus een ander rijklijk met het geene dezelve behoeft, en] deeze verzorgen hem weder overvloediglijk van het geene hij noodig heeft, en dus verfpreidt zig de algemeene overvloed door alle de onderfcheiden ftanden van de maatfchappij. Men befchouwe eens de gemakken, welke de geringite werkman of daggelder, in eenen befchaafden en welvaarenden burgerftaat, in den dagelïjkfchen loop van zijn leven geniet, en men zal moeten bekennen, dat het getal van menfchen, van welker arbeid een gedeelte , hoe zeer ook maar een gering gedeelte, heefl (») Tegèn de waarde van dezelve. Deeze uitdrukking bepaalt juist het denkbeeld, 't welk meri hier behoort te hebben, een werkman in eene fa. briek vereenigt de waarde van zijnen arbeid mei de ruuwe ftof* welke hij bewerkt; door zijner arbeid vermeerdert hij de waarde van de ruuw< ftof; die bijgevoegde waarde is zijn volkomen ei gendom, en zij wordt het eigendom van den baa of fabrikeur, zodra deeze hem zijnen arbeidslooi betaalt. Die ontfangeh arbeidsloon blijft bij de werkman Zijnen gedaanen arbeid vertoonen , e wanneer hij over denzelven befehikt, of voor die ontfangen loon andere waaren koopt , dan vei ruilt hij in de daad eene hoeveelheid van zijn eigene voortgebragte waaren tegen voortgebragi waaren van anderen — dan ruilt hij arbeid tege arbeid, en dus is de arbeid zijn waare fonds. Ui geever. D ï. I 0 E k, I. JOOi'PST, 1 i 1 i I e e n  f. ' O £ Ei i. HOOFDST. i ( 1 i tl n t v S ii fa, In d( df zt k or br ge afl W er ge: gei S° R IJ K D O M heeft moeten hefteed worden , om " hem die gemakken te bezorgen, alle berekening te boven gaat. Het wollen kleed, bij voorbeeld, t welk den daggelder dekt , hoe grof en nimv het ook moge fchijnen, is niet te min iet voortbrengfel van den vereenigden arbeict ran eene groote menigte van werklieden. De chaapherder, hij die de wol in foorten ver. feit; de wolkammer, de venver, de fp'ïni ier,- de weever, de' voller, de bereider, en ene menigte anderen, moeten alle hunne onerfcheidene kundigheden vereenigen, om dit ederige voortbrengfel tot volkomenheid té rengen - welk een aantal, daarenboven, m kooplieden en werklieden is er noodig :weest, om de ruuwe werkftoffen van zomige van deeze werklieden, welke menigmaal ver van elkander gelegen gedeelten van :t land woonen, van de eene plaats naar i andere te vervoeren. Hoe veel fcöophan1 en fcheepvaart, hoe veele fcheeproaakers, ilemaakers, fchippers en matroozen, zijn in t werk geweest, in 't bijzonder,. om de derfcheiden ruuwe ftoffen bij elkander te pngeh, welke alleen door den lakenverwer jruikt worden , en welke dikwils uit de [elegenfte hoeken van de waereld komen l elk eene verfcheidenheid van arbeid worde vereischt, om de gereedfehappen van de 'ingfte van deeze Werklieden te vervaardiil Laat ons, (om nu niet te fpreekeli vair \ die  der. VOLKEREN. j?i die zamengeftelde werktuigen , als bij voorbeeld een zeefchip, of een vollersmolen, of1 zelfs een Weefgetouw,) alleen maar eens na-, gaan, welk eene verfcheidenheid van werk er noodig zij, onl een allereenvoudigst Werktuig te maaken, ik bedoel de fchaar, met welke een herder de wol van zijne fchaapen fcheert. De mijnwerker, de maaker Van het fornuis, om het ijzeroer te fmelten, de houthakker * de brander van de houtskoolen, welke mett tot het fmelten noodig heeft, de fteenbakker, de metfelaar, de arbeider, die het fornuis verzorgt , de molenrhaaker, de fmit , all0 deeze moeten hunne handen in elkander (laan, om eene enkele herdersfchaar ten voor*fchijn te brengen. Wanneer wij, op dezelfde wijze, alle de onderfcheiden zaaken naoogen, welke hij tot zijne kleeding en huishouding noodig heeft, het grove linnen hembd, 't welk hij op zijn lijf draagt, de fchoenen, welke hij aan zijnd voeten heeft, het bed, op het welke hij flaapt, en alle de onderfcheiden deelen, welke hetzelve uitmaaken , het keukengereedfchap , met het welke hij zijn eeten gereed maakt , de kooien, van welke hij zig ten dien einde bedient, welke uit de diepfte ingewanden der aarde gegraaven, en mooglijli langs eenen langen zee- en landweg tot hen gebragt zijn, en al het overige, 't welk hi in zijne keuken noodig heeft, alle de ver D 2 eisch 1. O E K* I. [OOFPSfi i  I. SOEK I. HOOFDST, i ' ] i i & R IJ K D 0 M eischten van zijne tafel, de niesten en vorken, de aarden of tinnen fchotcls, op welke hij zijn eeten zet, en verdeelt, de onderfcheiden handen, welke er noodig zijn, om zijn brood en zijn bier gereed te maaken, de glazen vengfters , welke de warmte en het Kclit inlaaten, en den wind en regen buiten houden, met alle de weetenfchappen en kunften, welke noodig zijn, om deeze gelukkige én%nuttige uitvinding gereed te maaken, zonder welke- deeze noordelijke gcdeeltens van de waereld naauwlijks eene draaglijke bewoonbaarheid zouden opleveren, te gelijk met de gereedfchappeu, welke alle deeze onderfcheiden werklieden noodig hebben , om deeze verfcheidenheid van gemakken voorttebrengen, wanneer wij, zeg ik , alle deeze dingen nadenken , en in het oog houden,' welk eene verfcheidenheid van arbeid aan ijder van dezelve befteed moet worden, dan sullen wij moeten erkennen , dat zelfs de jeringfte inwoonder van een befchaafd land, sonder den bijftand van veele duizenden van nenfchen, niet zou kunnen worden voorzien rm die behoeftens, die tot zijne gewoone eefwijze behooren , en welke wij ons zeer verkeerdelijk verbeelden zeer eenvoudig en )mfiagteloos te zijn. 't Is waar, wanneer nen dezelve vergelijkt met de meer buitenpoorige weelde der grooten , dan zijn zij :eer eenvoudig en gering, maar het is mooglijk  der VOLKEREN. 53 lijk ook waar, dat de gemakken, welke een Európèddnscfi vorst geniet, menigmaalen, dieB van eenen arbeidzaamen en eenvoudigen boei^ niet zo ver overtreffen , als de gemakken, welke een zodanige boer heeft, die van menig Jjiatisch koning, fchoon hij de volftrekte meester is van het leven en de vrijheid van tienduizend naakte wilden, te boven gaan (*). TWEE- Om deeze reden befehreef ik, in mijne voorreden voor dit werk, den rijkdom, als het bezit van voldoende middelen tot een ruim genot van alle die noodzaaklijke, aangenaame, en overtollige goederen, welke tot het onderhoud, gemak, en genoegen van het leven kunnen /trekken — riet lust mij hier eene kleine plaats uit de Reai Science du Gouvern. torn. VI p. 88. in te voegen „ Het is onmooglijk," zegt hij, „dat een mensch. „ zonder medewerking van een oneindig aanta! „ van andere menfchen, fchatten kan verzamelen, ,', of genot hebben van die geene, welke hij reed; " verzameld heeft — indien men overweegt, ho< veele menfchen men noodig heeft, om eene en kele fpeld, eene fchocn, eene kous enz. voort '„ tebrengen — hoe veele er aan te pas komen \, om één enkel mensch geheel te kleeden, da: . m0et onze verbeeldingskracht in bedwelmin; \] geraaken, wegens het getal der menfchen, wel , ke onophoudelijk moeten medewerken, om i: onze behoeften te voorzien. Alle menfche „ moeten de handen in eikanderen Haan, om d „ behoeftens en genoegens van éénen mensch t vervullen. Zodra zig de wil van de menigt D 3 » " | O £ E. I. IOOFDST. 1 1 1 8  h BOEK ir, HOOFDST i 1 j 1 'l ; 9 t \ 3 II I # R IJ K D O M i TWEEDE HOOFDSTUK, 1 Over 4e drijfveeren, welke aanleiding ge* geven hebben tot de verdeeling van den arbeid. ±Se verdeeling van den arbeid, uit welke zo veele voordeden zijn gebooren geworden, is oorfpronglijk geene uitwerking van eene menschlijke wijsheid, welke die algemeene welvaart, die daaruit ontftaan zoude, voor. pen en beoogd had - Zij is een noodzaakWt doch ZI'S z«er langzaam en trapsgewijze ontwikkelend gevolg van eene zekere geneigdheid, welke in den mensch ligt,- doch welke ge&- > tegen zijnen wil verzettede, zou bij niet alleen 3 met meer rijk, maar zelfs de behöeftigftc van . alle menfchen worden - hij zou gebrek aan , het noodzaaklijke lijden, en van honger fter, ven — Iaat ons dus vastftellen, om dat het on. , tegenfpreekhjk is, dat het niet anders dan het , genot is, 't welke het wezen van den rijkdom , uitmaakt, en dat het genot van ijder in het , bijzonder in eene volflrekto betrekking en even. , redigheid ftaat tot het genot van een oneindig , aantal van andere menfchen. Wij kunnen, i« , de daad, geen genot hebben van de goederen, , van andere menfchen, dan naar maate, en in , evenredigheid, dat'andere menfchen genot hebt hebben van onze goederend Uitgeever.  d,e r VOLKEREN. 55 geene zo uitgebreide nuttigheid bedoelde, de geneigdheid naamelijk, om de eene zaak tegen de andere te verruilen. Of nu deeze geneigdheid eene van die oorfpronglijke drijfveeren zij, die in de menschlijke natuur liggen, en van welke men geene verdere reden kan geeven, dan wel, of dezelve, het geen nogthands meer waarfchijnlijb fchijnt, een noodzaaklijk gevolg van de vermogens van reden en fpraak zij , is eene zaak, welks onderzoek tot ons tegenwoordig onderwerp niet behoort. Zij is ten minftei: aan alle menfchen gemeen, en men vindt dezelve onder geene andere foorten van dieren, welke noch dit, noch eenige andere foorter van contracten fchijnen te kennen, 't Is waar, twee windhonden, welke eene en de zelfde haas vervolgen , fchijnen menigmaa met gemeen overleg te handelen: ijder drijf de Lias aan den met hem. jaagenden hont toe, of zoekt dezelve te grijpen, wanneei zijn medehond dezelve hem toedrijft. Doel dit is geen gevolg van eenige overeenkomst, maar de enkele uitwerking van den toevalli gen zamenloop der hartstochten van deezt twee honden jegens het zelfde onderwerp, op denzelfdcn tijd. Niemand zag immer, da; de eene hond met den anderen eene oprechft en weiberaadene ruiling van een been teger een ander been deed; nooit heeft ijmand ge zien, dat het eene dier aan het andere, hei D 4 zi L BOEK. II. HOOFDST. 1  ï, Boek. IJ. hOOFDiT. 1 I z d v Ié d el v d n; V; O di & R IJ K D O M zij doof tekens, het zij door zijn natuurlijk geluid, te kennen gaf, dit is het mijne, dit U het uwe, ik hen bereid om u dit voor dat te geeven - wanneer een dier iets van een mensch, of van eenig ander dier zoekt te Verkrijgen, dan heeft het geen ander middel om te beweegen, dan zig toe te leggen, om fe gunst en goedwilligheid van dien geenen :e winnen, wiens dienst hetzelve begeert jet fchoothondjen liefkoost zijne vrouw, en le patrijshond zoekt door duizenderlei kromne iprongen de aandacht van zijnen aan tael zittenden meester tot zig te trekken, om en lekker beetjen te verkrijgen - de menhen zelve bedienen zig menigmaalen va„ leeze kunstgreep jegens hunne medemensen, en wanneer hun andere middelen ontweken, om dezelve overtehaalen , om aan uhne verzoeken te voldoen, dan leggen zij >g door onderdanige en vleijende oplettendheden toe, om hunne genegenheid te verwer- - 7,d0d\ hieit°e hebben biJ alle gegenheden, den tijd niet. In eene befchaal ï burgermaatfehappij heeft ijder mensch k oogenbHk , de medewerking en bijtfand m eene groote menigte van menfchen noog, daar ondertusfehen zijn geheele leven lauwhjks toereikende is, om de vriendfehap m eenige weinige perfbonen te winnen nder genoegzaam alle andere foorten van eren, wordt ijder fchepfel, zodra hetzelve to{  der VOLKEREN. 57 tot zijne volkomene krachten is opgegroeid, geheel onafhanglijk, zonder, in deszelfs na-B tuurfijken ftaat blijvende, de hulp van eenig ander leevend fchepfel te behoeven. Maar de mensch heeft beftendig de hulp van zijne medemenfehen noodig, en het is waarlijk te vergeefsch , indien hij die hulp alleen van derzelver goedwilligheid verwagt. Hij zal veel gelukkiger flagcn , wanneer hij hunne eigenliefde in zijn voordeel kan beweegen, en hun doen zien, dat het tot hun eigen voordeel is, wanneer zij ten zijnen aanzien doen, het geene hij begeert. Wanneer men aan een ander eene ruiling, van welke foort men wil, voorflaat, dan zegt men: geef mij dat geene, V welk ik noodig heb, en ik zal a dat geene geeven wat gij behoeft —• en deeze is de meening van alle zodanige aanzoeken. Op deeze wijze verkrijgen wij ver het grootfte gedeelte van alle goede dienften , welke wij noodig hebben —■ wij moeten onzen maaltijd niet van de goedwilligheid van den flagter, den brouwer, den bakker, maar van hun begrip , van hun eigenbelang verwagtcn — wij zoeken niet hunne menschiievendhefd, maar hunne eigenliefde aan, en fprceken hun nooit van onze behoeften , maar altijd van hun voordeel — niemand, dan alleen een bedelaar, zoekt enkel van de goedwilligheid zijner medeburgers aftehangen — en zelfs een bedelaar hangt niet geheel en al van deD 5 zei- I. O E K. ui OOFDST.  I. BOEK. II. H03FDST. i ] i 1 1 i 1 .1 • ] 1 £ & Pv IJ K D O M zelve af — de liefdaadigheid van medelijdenie menfchen verzorgt hem Wel het geheele Fonds vaii zijn beftaan, maar deeze drijfveer, fchoon zij hem de eindelijke middelen verIchaft, ter bekoming van alle de noodwendigheden van het leven, welke hij behoeft, kan hem echter niet ijdere behoefte , welke bij hem ontftaat, voldoen; het grootfte gedeelte /au zijne voorkomende behoeften wordt op iezelfde wijze, als dat van alle andere men"chen, vervuld, door onderhandelingen, door •uilingen, door koop — voor het geld, t welk men hem geeft, koopt hij voedfel, le oude kleederen , welke een ander hem chenkt, ruilt hij tegen andere oude kleedeen, welke hem beter pasfen, of tegen wooling, of tegen voedfel, of tegen geld, voor iet welke hij of voedfel , of wooning, of deederen, naar maate hij het een of ander ïoodig heeft, kan bekomen. Gelijk wij door onderhandelingen, door ruiingen, en door koop, het grootfte gedeelte ran die onderlinge goede dienften, welke wij >ehoeven, van anderen bekomen, zo is het >ok deeze zelfde geneigdheid tot ruiling, aan velke wij oorfpronglijk de verdeeling van den .rbeid toetefchrijven hebben — onder eene lorde van jagers of herders bevindt zig, bij wbeeld, ijmand, die, boven de andere, ene groote vaardigheid en handigheid verregen heeft in het maaken van pijlen en boo-  der VOLKEREN. 59 boogen, menigmaalen ruik hij deezen zijnen arbeid tegen vee, of een ftuk wild, eindelijk1 'ondervindt hij, dat hij , op deeze wijze, racer vee en wild kan bekomen, dan wanneer hij zelve naar het veld gaat, om hetzelve te vangen — het begrip van zijn eigenbelang maakt dus weldra het maaken van pijlen en boogen tot zijne hoofdbezigheid, en hij wordt een foort van wapenfmit. Een ander munt uit in het maaken van den opftal en bekleeding van hunne kleine hutten en bewecgbaare 'huizen; hij geraakt in de gewoonte, van tot dat werk door alle zijne gebuuren gebruikt te worden, welke hem op gelijke wijze met vee en wijd beloonen, tot dat hij ten laatftcn er zijn belang bij vindt, om zig geheel en al aan dit werk overtegeeven, en langs deezen «weg wordt hij een foort van huistimmerman >— op dezelfde wijze wordt een derde een ■fmit, of een koperfiagcr, een vierde een looijer , of bereider van de vellen der dieren, *Welke het voornaamfte gedeelte van de kleeding der wilden uitmaaken. En zo wordt ijder mensch door de zekerheid van in ftaat te zullen zijn, om al het overtollige voortbrengfel van zijnen arbeid, 't welk zijne eigen behoeften te boven gaat, te kunnen ruilen tegen zodanige gedeeltens van de voortbrengfelen des arheids van anderen, welke hij zal noodig hebben , aangemoedigd , om zig meer en -meer tot zijne eigen bijzondere be- zig- r. o e k, II. rooFDsr.  óo R IJ K D O M I. BOEK. II. B0OFOST. zïgheid bekwaam te maaken , en zodanige vermogens en vernuft, als bij tot die bijzondere foort van bezigheid mag bezitten, meer ;n meer te befchaaven, en tot volkomenheid te brengen — de verfcheidenheid in de natuurlijke geestvermogens tusfchen den eenen ;n den- anderen mensch is in de daad veel geringer, dan wij ons verbeelden, en de wijde afitand van het onderfcheiden vernuft , 't welk men tusfchen menfchen van verfchillende beroepen, nadat zij tot hunne manneijke jaaren zijn opgegroeid, ontdekt, is, in jeer veele gevallen, niet zo zeer de oorzaak, ian wel de uitwerking van de verdeeling van len arbeid; het onderfcheid tusfchen de meest verfchillende karakters , bij voorbeeld , tusbhen eenen wijsgeer en eenen gemeenen kruier, fchijnt minder uit de natuur , dan uit ïunne onderfcheiden hebbelijkheden, leiding, ;n opvoeding, te ontftaan. — Wanneer zij :er waereld komen, en zelfs, geduurende de :erlte zes of agt jaaren van hun leven, gelijjen zij dikwils eikanderen zodanig, dat noch hunne ouders, noch hunne fpeelmakkers in fiaat zijn, om eenig in het oog'loopend onderfcheid tusfchen hen optemerken — op deezen leeftijd, of kort daarna, begint men hen tot ver van eikanderen afftaande bezigheden opteleiden. Dan begint men het onderfcheid van hunne geestvermogens waarteneemen, en deeze ontwikkelen zig bij trappen, tot dat cia-  der VOLKEREN. ót eindelijk de hoogmoed van den wijsgeer naauwlijks eenige gelijkheid meer wil erkennen. Maar, zonder deeze geneigdheid tot ruiling, zou ijder mensch in de noodzaaklijkheid geweest zijn, om voor zig zeiven alle die behoeftens, en gemakken van het leven, welke hij noodig had, gereed te maaken; dan zou ijder een en dezelfde bezigheden hebben moeten verrigten, en hetzelfde werk doen, en dan had dat groote onderfcheid van bezigheden, 't welk alleen in fiaat is, om cenig groot onderfcheid van geestvermogens te doen ontwikkelen, nimmer plaats gehad. Even gelijk deeze geneigdheid tot ruiling het onderfcheid in de geestvermogens, 't welk tusfchen menfchen van onderfcheiden beroepen zo aanmerklijk is, veroorzaakt, even zo maakt ook die geneigdheid dat onderfcheid in geestvermogens nuttig. Men vindt onder de dieren veele foorten, welke men algemeen erkent tot één en hetzelfde gedacht te behooren, in welke men echter veel grooter onderfcheid tusfchen derzelver vermogens waarneemt, dan men onder menfchen ontdekt, voor dat dezelve door opvoeding hunne hebbelijkheden hebben verkreegen. Een wijsgeer is, in vernuft, en geneigdheid, door de natuur, niet half zo onderfcheiden van eenen gemeenen kruijer, als een bulhond van eenen windhond, of een windhond van eenen patrijshond, en deeze laatfte we- L $ O E KV II. aOOFDST*  i. BOEK, II. HOOFDST 62 R ij K D ó M weder van eenen herdershond — ondertus-i. fchen zijn deeze onderfcheiden foortcn vait dieren, fchoon alle van het gedacht der honden , voor eikanderen van geene nuttigheid* De fterkte van den bulhond wordt in het geringde niet geholpen,, noch door de fnelheid van den windhond, noch door de fchranderheid van den patrijshond, noch door de leerzaamheid van den herdershond. Door gebrek van het vermogen, of van de geneigdheid, tot ruiling, kunnen de uitwerkingen van deeze onderfcheiden foorten van vernuft, (ge* nius) nimmer ten algemeene nutte bcftuurd worden, noch iets ter waereld toebrengen tot verbetering Van den ftand, en de gemakken van het gedacht. Ijder van deeze dieren blijft even zeer genoodzaakt om zig zeiven, zonder hulp van anderen, te verzorgen, en te verdedigen, en geen van dezelve geniet eenig voordeel uit die verfcheidenheid van vermogens, welke de natuur aan zijne medehonden heeft gefrhonken. — Onder de menfchen, in tegendeel, zijn de verst van elkander afftaande geestvermogens elkanderen tot nut, uit kragt van de algemeene geneigdheid tot ruiling worden de onderfclieidene voortbrengfelen van hunne verfchillende bekwaamheden, als het ware, op eene aigemeene markt gebragt, op welke ijder een gelegenheid heeft, om die voortbrengfelen van eens anders geestvermogens te koopen, welke hij noodig heeft. DER-  der VOLKEREN. 63 DERDE HOOFDSTUK. Dat de verdeeling van den arbeid, door de uitgebreidheid van de markt bepaald wordt. Gelijk de geneigdheid tot ruiling aanleiding geeft tot de verdeeling van den arbeid , zo volgt, dat de uitgebreidheid, welke men aan de verdeeling geeven kan, zig altijd moet regelen in evenredigheid van de uitgeftrektbeid, die aan het vermogen om te ruilen kan ge geeven worden, of met andere woorden, dat de verdeeling van den arbeid afhangt van de markt; wanneer de uitgebreidheid van de markt gering is, dan vindt zig niemand aangemoedigd om zig zeiven geheel en al aan eene foort van bezigheid overtegeeven, om dat hij dan de gelegenheid mist, om al het overfchot van zijnen eigen arbeid, 't welk bij, boven het geene hij zelve kan gebruikèn, over heeft; voor zodanige voortbrengfelen van den arbeid zijner medemenfehcn te ruilen, als hij noodig heeft. Er zijn foorten van bezigheden, zelfs van de geringfte foort, welke niet anders, dan in eene groote ftad kunnen geoeffend worden — zo kan, bij voorbeeld, een kruijer in geene andere, dan in eene groote plaats zijn beftaan vinden. Een dorp is voor hem een veel te kleine kring, zelfs eene gewoone marktftad iö zel- I. BOEI. III. HOOFDST!  I. I* O E K. III. HOOFDST. I I i 64 R IJ K D O M zelden groot genoeg, om hem beftendige bezigheid te verfchaffen. In de eenzaame wooningen, en zeer kleine dorpen, welke door een zo weinig bewoond land, als het bergagtig gedeelte van Schotland (V) verfpréid liggen, moet ijder landman de flagter, de bakker, en de brouwer zijn van zijn eigen huis* gezin. In landen, die zodanig gelegen zijn, tan men naauwlijks hoopen, van in den 0111[tek van twintig mijlen tiénen fmit, 5énen timmerman, of éénen metfelaar te vinlen — de verftrooide huisgezinnen, welke lik wils op den afftand van agt of tien mijlen c» Men verdeelt Schotland doorgaands in laa* te en hooge landen, waarvan de laage landen de zuidelijke en oostelijke, en de hooge landen de noordelijke en westelijke deelen van het rijk uit* naaken — de bewoonders der hooge landen worien gewoonlijk hooglanders, ook wel Bergfchot-r ten , die van de laage landen, laaglanders genaamd. De hooge landen beftaan uit bergen, valeijen, zwaare bosfchen en meiren, en zijn niet seer bevolkt : in het landfchap Braidalbin, of Broad Alhin, 't welk voor het boogde van geheel Schotland gehouden wordt, en 't welk ten ninften twaalf uuren lang, en zes uuren breed Is, vindt men geen één vlek of dorp van tien huifen bij eikanderen —< Tegenw.-, Staat van GrootBritt. II. Deel, p. 476. Uitgeever. Qb~) Engelfche mijlen, van zestig in eenen graad, Uitgeever.  der VOLKEREN» ó* k'11 van hunne naaste buuren woonen , vinden zig genoodzaakt, om zélve eene groote menigte van die geringe noodwendigheden1 te] leeren maaken,tot Welke zij, in meer bevolkte, ftreeken, den bijiïand van meer daartoe gefchikte werklieden zouden inroepen — een handwerker op het platte land is meest overal verplicht, om zig op de bekwaamheid tot alle die onderfcheidene takken toeteleggcu, welke eene genoegZaame verwantfehap onder eikanderen hebben, om op dezelfde foort van ruuwe ftbflfen beoeftend te worden — een timmerman op het pla.te land moet aUe»fooit van werk kunnen maaken, waartoe hout gei bruikt wordt — een fmit ,op het land moet alle werk kunnen verrigten, ;'t welk van ijzef gemaakt wordt — de landtimmerman moe£ niet alleen timmerman zijn, maar ook fchrijnwerker, kabinetwerker, zelfs een beeldhouwer, radenmaaker, ploegmaaker, en wagen» maakcr. De bezigheden van den landfuiit zijn nog al meer verfchciden — 'in het a ge< legenfte en diepfte van het bergagtig gedeelte van Schotland is het zelfs önthooglijk, dal een fpijkermaaker zijn brood zou kunner winnen. Men rekene, dat zodanig een mat duizend fpijkers op éénen dag zou kunner maaken, en men Helle driehonderd werkda gen in een jaar , dan zou hij driemaalhonderdduizend fpijkers in een jaar maaken maar, in eene zodanig landftreek , zou he: E hen L 1 O E K. III. MA:2STt t  I. BOEK. III. HOOFDST. i < 1 ] 1 t t i ïi V R rj K D O M hem onmooglijk zijn, om in één jaar duizend fpijkers, dat is, dat geene, 't welk hij in éénen dag kan maaken, te verkoopen. Gelijk men, door middel van de waaren te water te kunnen vervoeren, voor alle foorten van arbeid eene veel uitgebreider markt kan openen, dan men immer verkrijgen kan, wanneer alles te land moet overgebragt worden, zo volgt ook natuurlijk, dat allerlei foorc pan arbeid zig het eerfte langs de zeekusten, en de oevers van bevaarbaare rivieren begint te verdeelen, en te verbeteren, en het is gewoonlijk niet dan na eenen langen tijd, dat leeze verbeteringen zig tot in het binnenfte gedeelte van het land uitbreiden — een goeie vrachtwagen , beftuurtt door twee inerte chen, en voortgetrokken door agt paarden, :al omtrent zes weeken noodig hebben, om :ene hoeveelheid van omtrent vier tonnen aan vaaren van Londen naur Edinhurg over te .rengen, en terug te voeren. Memgniaaleis ;al in denzelfden rijd een fchip, op het wel:e zes of agt man noodig is, de hoeveelheid an tweehonderd tonnen aan waaren van Lonen naar Leith(c), en weder terug brengen — ienvolgende zijn, door het middel van de goe- 0 Leitk is een groot en volkrijk vlek aan de ölf van Forth, nog geen mijl van Edinburg geigen. Het is de haven van Edinburg, de drukfte in geheel Schotland. Uitgeever.  der. VOLKEREN. 6> goederen te water te kunnen vervoeren, zes of agt menfchen in (laat, om in denzelfden1 tijd zo veele goederen van Londen naar Edinburg, en van daar weder naar Londen te voeren , als vijftig vrachtwagens, beftuurd door honderd man , en getrokken door vierhonderd paarden — men moet, derhalven, over tweehonderd tonnen aan waaren, welke op de minst kostbaare wijze te land van Londen naar Edinhurg zouden moeten gevoerd worden , eene onkostrekening maaken van het onderhoud van honderd menfchen, benevens de huur van vierhonderd paarden, voor den tijd van drie weeken, en daarenboven, C't geen genoegzaam gelijk ftaat met dat onderhoud en die huur) de flijtagie zo wel van die vierhonderd paarden, als van die vijftig zwaar beladen wagens; — daar men in tegendeel, wanneer men dezelfde hoeveelheid van waaren te water vervoerde, alleenlijk in die onkostrekening zou moeten brengen het loon van zes of agt man, en de huur en flijtagie van een fchip van tweehonderd tonnen, met bijvoeging van de waardij van de meerdere rifico, of van het onderfcheid van de asfurantie tusfchen de vervoering te land, of te water. — Indien er, derhalven, tusfchen deeze twee fieden geen andere weg ter vervoering van waaren open ware, dan over land, dan zou men geene andere waaren van de eene naar de andere van die fteden zien E 2 over- I. O E K. III. OOPUtT.  68 R IJ K D O M I. BOEK III. HOOFDST, overbrengen, dan zodanige , welker waardij ■zeer aanmerkelijk zoude zijn , in evenredigheid tot üerzelver gewigt, en dan zouden zij niet dan een zeer gering gedeelte van dien koophandel met clkanderen kunnen drijven, welke tegenwoordig zo veel toebrengt," om de onderlinge werkzaamheid in die twee ftedeit aantemoedigen. Zonder fcheepvaart zou er in 't geheel weinig of geen koophandel tusfchen van eikanderen afgelegene waereldgedeeltens kunnen gedreeven worden — welke waaren zouden in ftaat zijn, om de onkosten van eene vervoering over land van Londen naar Calicut göedtemaaken? en zelfs, indien dezelve al eens zo kostbaar waren, dat zij aan zodanige zwaare onkosten het hoofd konden bieden, met welk eene zekerheid zou men dan nog dezelve door de landen van zo veele barbaarfche natiën kunnen voeren? Ondertusfehen drijven deeze twee deden thands met eikanderen eenen zeer aanmerkelijken koophandel, en gelijk zij daardoor hunne wederzijdfche markten uitbreiden, zo brengt dezelve aanmerkelijk toe, om hunne wederzijdfche werkzaamheid aantewakkeren (V). Daar (V) Geli>k dus de verdeeling van den arbeid door de uitgebreidheid van de markt bepaald wórdt, en deeze verdeeling van den arbeid zeer veel toebrengt tot vergrooting van het oorfpronglijke fonds van eene natie, zo volgt, dat niets na- dee»  der VOL KEKEN. 69 Daar nu de voordeden van het vervoeren van goederen te water zo groot zijn, zo is het natuurlijk, dat de eerfte ontwikkelingen van kunften en handwerken in zodanige {treeken zullen hebben plaats gehad, waar dit gemak de geheele waereld tot eene markt voor de voortbrengfelen van allerlei foort van arbeid openzettede — en dat zij zig altijd veel laater tot het binnenfte van het land zullen uitgebreid hebben — het binnenfte van het land kan, eenen langen tijd, geen ander vertier voor het grootfte gedeelte van haare waaren vinden, dan het land, 't welk het zelvt omringt, en hetzelve van de zeekusten en groote bevaarbaare rivieren affcheidt — dt uitgebreidheid van deszelfs markt moet, derhalven, eenen langen tijd in eveniedigheic ftaat deeliger voor eene natie kan zijn, dan dat d( markt van haare waaren kleinder wordt —< to eene zodanige inkrimping van de markt kunnei niet alleen buitenlandfche oorzaaken, oorlogen jaloufien van andere natiën, enz. maar ook binnen landfche redenen aanleiding geeven, alles wat me dewerkt, om de werkende hand duur te maaken bij voorbeeld zwaare belastingen, vooral op di noodzaaklijke levensmiddelen, of om de volkrijk heid te verminderen, bij voorbeeld, binnenlandfcfo beroertens,vervolgingen om godsdienftige of ftaat kundige gevoelens, enz. moet eindelijk eene in krimping van de uitgebreidheid van de markt tei gevolge hebben. Uitgeever. E3 t \ O E K. III. 100FDST. I > I  I BOEK. M BOOFDST. ! i £ l d b » d P: di Vi ki v< g< 70 R IJ K D O M ftaan tot den rijkdom en bevolktheid van dat omhggend land, en, bij gevolg, moet deszelfs verbetering altijd agter ftaan aan die van dat omliggend land. I„ de Engelfehe Noord. Amencaanfche volkplantingen zijn de plantazen ftandvastig altijd langs de zeekusten, en 3e oevers der bevaarbaare rivieren aangelegd, m tot her toe hebben zig dezelve nog nooit >P eenen aanmerkelijken afftand van een van )eide verwijderd (Y). Die natiën, welke, volgends de geloofwaarügfte berichten der gefchiedfchrijvers, de eerte fchijnen bcfchaafd te zijn geworden, zijn Be geene, welke aan de kusten van de Midklandfche zee gelegen zijn _ deeze zee, wet e ongetwijffeld het grootfte binnenlandfche ïeir van de bekende waereld is, heeft noch bbe, noch vloed, en dus ook geene andere eweeging in het water, dan die, welke door e winden veroorzaakt wordt. Zij was, deralven, door de ftilheid van haare oppervlakdoor de menigte van haare eilanden, en oor de nabijheid van de nabuurige oevers, bij (O Dit heeft in alle de Amerikaanfche koloniën aats, en is ten hoogten noodzaaklijk, want inen de plantagien niet aan de zeekusten, of bearbaare rivieren, of ten minften bruikbaare kree;n lagen, dan zouden de zwaarigheden, om da lortbrengfelen aan boord van de fehepen te bren»» onoverkomelijk zijn. Uitgeever.  der VOLKEREN. 7* bi] uitncemendheid gefchikt, om de fcheepvaart van de waereld in haare kindsheid aan-1 tckweeken , toen de menfchen', nog geheel onkundig van bet gebruik van het kompas, bevreesd waren om de kusten uit het oog te verliezen, en, wegens de onvolkomenheid van hunne fcheepsbouwkunde, het nog niet durfden onderneemen, om zig op de bulderende baaren van den Oceaan te begeeven. Voorbij de kolommen van. Hercules te vaaren, dat is, de ftraat van Gibraltar uittezeilen, is, in de oude waereld, langen tijd gehouden voor de ftoutfte en gevaarlijkfte onderneeming van de zeevaart (ƒ). Het duurde zelfs langen tijd, eer (ƒ) Men kan zeer fraaije aanmerkingen over de fchecpvaart der ouden vinden in de Montesq. Geest der (Vetten, II. Deel, van p. 409 af, vooral p. 434 en volg. p. 444 en volg. 450 en volg. De onkunde van het cómpas maakte de fcheepvaart der ouden zeer gebrekkig. Wij vinden echter bij Herodotus, lib. 4. cap. 42. dat de Phoeniciers, op bevel van Nechus, den koning van Egijpten, geheel Africa hebben omgezeild, beginnende uit de roodeZee, en voorbij de kolommen van Hercules, of door de tegenwoordige ftraat van Gibraltar terug komende; doch dat eene dergelijke onderneeming aan de Carthagers mi?lukt is, welke dezelve van de kolommen van Hercules af begonnen, tb. cap. 43. De Heer de Montesquieu l.c. meent, dat de reden, waarom de Phoeniciers wel, en de Carthagers niet geflaagd zijn, daarin gelegen zij, E 4 dat I. O E ti III. IOOFDST.  7» R. IJ . K D O M I. P O E K, III. HOOFOST. ; i ■ eer de Phoeniciers, cn Carthagers, de kundig- dat; men, uit de roode Zee beginnende, wel dehelft digter bij de kaap de Goede Hoop is, dan Wanneer men uit de Middellandfche Zee begint, en dat de oostelijke kusten van Africa gemaklijkcr te volgen zijn, dan de westelijke. Dat ook de westelijke beter kunnen in het oog gehouden Worden, wanneer men van de Kaap naar de kolommen van Plercules, dan wanneer men van deeze naar de Kaap wil zeilen. De voor de zeevaart zo belangrijke uitvinding van het kompas, is eene gebeurtenis van de dertiende, of het begin van do veertiende eeuw ■— het gaat hiermede, gelijk met yerfcheiden andere uitvindingen, verfcheiden volkeren fchrijven zig de eer van die ontdekking toe: r— de Franfchen willen, dat zij de uitvinders zijn, en voeren ten bewijze aan de. Mij, (van ouds het wapen van Frankrijk) welke op alle kompasfen, het zij aan de punt van de naald, het ïij op het teken, van het noorden gevonden wordt, 20 zij willen, dat alle volkeren het eerfte kom* pas, 't welk in Frankrijk gemaakt is, hebben na? gevolgd, en dat daarom op alle kompasfen zoda. lige Ielijen worden gevonden. De Engelfchen ipuden hunne natie voor de uitvinders, en meeten bewijzen genoeg te vinden in de benaaming :o van compas, als van boifsfole^ Dat de woorden nariners compafs (zeemans kompas.) zuiver En~ '.elsch zijn, en dat het Franfche woord bousfolt 'j\ welk mgd^ een kompas betekent) komt van set jtaliaanfche woord, bosfolo* V welk, voltencjs h.en, gemaakt is van het Engelfchg woord boxef  des. VOLKEREN. n digfte zeelieden en fcheepbouwers van die ou- boxel (een doosje). Zelfs zijn er, die deeze uitvinding aan de Chkieefen toefchrijven, — het ge. meene gevoelen is, dat het compas > orlprorgü'k is uitgevonden door Flavio di Gioia, een Napo. titaan, welke in het laatst van de dertien Je eeuw leefde , en dat naderhand van tijd tot ti.;d door onderfcheiden natiën verbeteringen in hètzeï've zijn gebragt — hij was geboortig van Amalphi in hel koningrijk Napels, en, om te t"< nen dat dit inftrument door eenen Napolitaansch onderdaan was uitgevonden, welker koningen ter dier tijd Graavei van Anjou, uit het Franfche huis waren, tekend< Jiij het noorden met de Franfche Lelij. waarin hen alle natiën nagevolgd hebben.' Uabbé de Qhoif Vie de Salomon. Pancirollus de novis reperti fit. 11. en IVitfen de re nautica flellen deeze uil vinding in het begin van de veertiende eeuw. Me wil dat het prinsdom, in 't welke Amalphi, waa hij geboren is, ligt, een eompas in het wape voert. Zommige noemen hem Johannes (Giovan tio) di Gioia, andere Flavio di Melfi, ook Flavt Gioia,. Die geene, die deeze uitvinding aan de China fen toefchrijven, willen , dat Marco Polo, ee Venetiaan, die eene reis naar China nad gedaan die uitvinding heeft medegebragt in het jaar 126c J£ij bevestigen dit daarmede, dat men, in het, ecrsi Jiet compas even zoo gebruikte, als de Chinecfe nog doen, dat is, zij laaten het op een Hakje lurk drijven, in plaats van het op eene fpil 1 ftellen, —• Men voegt er bij, dat de keizer y? E 5 C* 13 J O E Ka UI. IOOFDsT.: i f > 1 r 1 f a L ï» 1 » a e .11  I. BOEI III. HOOFDST : 1 J 1 i t i 74 R IJ K D O M oude tijden, dit hebben durven beproeven (g^ :'en zij zijn zeer langen tijd de eenige volkeren* ^ebleeven, welke deeze zeevaart gebruikten. Van alle de landen, welke aan de kusten van de Middelandfche zee gelegen zijn, fchijnt Egypte» het eerfte geweest te zijn, waar landbouw en handwerken zijn geoeffend, en tot eenen aanmerkelijken trap van bevordering opgevoerd (h). Qpper-Egypten ftrekt zig zeiven China, Cheningus, een beroemd Astrologist, iiao jaar voor de geboorte van Christus, kennis van het compas zou gehad hébben. Uitgeever. (g) Over den koophandel, de zeevaart, en ontdekkingen ter zee van de Phoeniciers en Carthagers , kan men mede zeer fraaije aanmerkingen vinden - bij de Montesq. I. c. Beide deeze volkeren lagen aan de Middelandfche zee. Strabo leert ons, m. I. p. m. 48. dat de Phoeniciers, kort na den Trojaanfchen oorlog, de kolommen van Hercules voorbij gevaaren zijn, en verfeheiden fteoen langs de zeekusten van Africa gebouwd hebjen. Uitgeever. Qi) Uit het geene wij in het eerfte boek van Mozes leezen, kunnen wij reeds een denkbeeld naaken van de vroege bevolking, den landbouw, :n de handwerken vmEgypten. Herodotus, (wiens jeheele tweede boek over Egypten handelt) veriaalt ons, dat de Nijl midden door Opper-Egyp. en loopt, en zig vervolgends in Neder-Egypten n verfeheiden takken verdeelt, Ub. 2. cap. 17. lat het land met veele kanaalen en gragten doorheden is, welke het water naar de fteden brengen,  der VOLKEREN. 75 ven niet meer dan eenige weinige mijlen van den Nijl uit, en in Neder-Egypten verdeelt1 zig die groote rivier in zeer veele takken, welke, door een weinig kunst geholpen, de gemeenfchap te water , niet alleen tusfchen alle de groote lieden, maar ook tusfchen alle de groote dorpen , en zelfs tusfchen veele landhoeven, ten uiterlten fchijnen bevorderd te hebben , genoegzaam op dezelfde wijze, als de Rhijn en de Maas tegenwoordig in Holland doen. De uitgebreidheid en het gemak van deeze binnenlandfche fcheepvaart zijn vvaarfchijnlijk de voornaamfte oorzaaken geweest van deeze vroegere befchaaving van Egypten. De verbeteringen in den landbouw en hand- wer- gen, die niet aan de rivier gelegen zijn, ib. cap. 108, dat men in Egypten duizendentwintig lieden telde, ibid. cap. 177. Hij geeft ons ibid.cap.96. een verflag van de wijze, op welke hunne fchepen gebouwd waren, en zegt, dat zij eene zeer groote menigte van dezelve hadden. Strabo verhaak ook in zijn 17. boek zeer veel van den ou. den bloei en welvaart van Egypten. Men weel boven dien in 't algemeen, dat dit oude volk zeei veele zaaken heeft uitgevonden — de fterrekunde, vooral, heeft, zo niet haaren oorfprong, ten minften zeer voornaame ontdekkingen aan dat volk te danken. Zie Herodotus en Strabo l. c. zie ooi de Montesq. Geest der IVetten, II, D. p. 435 e» volg. 441 en volg. Uitgeever, L < ! O E K. III. rOOFDST,  . I. BOEK BIB. HOOFDST ?5 R IJ K D 0 M werken fchijnen ook in Bengalen, in de Oost'Indien (/),. en in zommige van de oostelijke provintien van China tot eenen hoogen ouderdom opteklimmen, fchoon de hoogte van dien ouderdom ons door geene gefchiedfchrijvers van dat gedeelte der waereld, op welker echtheid wij ftaat kunnen maaken, bevestigd wordt. In Bengalen vormen de Ganges, en verfeheiden andere groote rivieren, eene menigte van bevaarbaare kanaalen, even gelijk de Nijl in Egypten doet. In de oostelijke provintien van China verdeelen zig ook verfeheiden zwaare rivieren , door verfchillende takken, in eene menigte van kanaalen, welke, door de gemeenfehap, die dezelve met elkanderen hebben, eene binnenlandfche fcheepvaart veroorzaaken, die veel aanmerkelijker is, CO Volgends Plinius lib.6. cap. 17. is Seleucus. Nicator de eerde geweest, welke tot aan den Ganges doordrong, en hierdoor ontdekte men de zee, in welke Zig deeze rivier uitftort, dat, is de golf van Bengalen. De oude gefchiedfehrijvers vernaaien ons zeer veel van de rijkdommen, fabrieken, en den landbouw van den Indostan. Wij zullen, in dit werk, menigvuldige gelegenheden ontmoeten, om van Bengalen, en den Indostan, en vooral van de Engelfche ftaatkunde in de bezittingen, welke zij daar hebben, te fpreeken — men leeze hierover het werk van. Èolts Petat politique et commercant du Bengale, uit het Engelsck vertaald, gedrukt te Maastricht 1778. 2 vol. 8°. Uitgeever.  der VOLKEREN. 77, is, dan die van den Nijl en den Ganges, of, laooglijk, dan die beide te zamen (*) — bet ver- De Schrijver maakt in dit werk zeer veel gebruik van het voorbeeld van China , ik neem dus deeze eerfte gelegenheid waar, om het een en ander van dit rijk te zeggen, 't welk m het vervolg van zeer veel gemak voor den leezer zal zijn. — Volgends Pater du Halde Description Geogr. hist. politiq. et phyf. de ï'empire de Ia Chine 4 deelen in 4°. Hage 1736. is China over he geheel zeer vruchtbaar, zo dat, zelfs op zommig gronden, de voortbrengfelen tweemaal in één jas worden ingezameld. Echter zijn cr zommige pro vintien, welke uit hoofde det bergen maar zee weinige bouwlanden opleveren. /. d. p. 17. D flreeken aan de rivier van de provintie Kiang Si aan het groote kanaal Tu loang hi, en aan de zeekant van de provintie Tche kiang, zijn uitne mend vruchtbaar, en leveren aan China alleen mei op, dan alle de andere provintien te zamen, me kan niets fchooner zien, dan die vlakke en g noegzaam waterpas gemaakte landen, welke m «rroote rieden en dorpen doorzaaid zijn, en do eene groote menigte kanaalen van goed en drin baar water doorfneden worden, op welke m zonder gevaar kan reizen, en die alle met elka deren gemeenfehap hebben. In deeze ftreeken 1 vert op veele plaatfen de grond niet alleen twe maal in het jaar rijst op, maar zelfs trekt me tusfchen cfte twee inzamelingen, nog moeskruid van dezelve, ik. I. d. p. 18. doch daartegen vin m R i O E K. III. iOOFDST. t | I e n :r | ;t 31' C- m nee- i, jn dt 2E  BOEI III. IIOOFDS'J 7? R IJ K D O M verdient zijne opmerking, dat noch de oude :' Egyp- men ook in andere provintien zeer groote on. vrnchtbaare en woeste flreeken, ibid. De landbouw is bij dit volk, van zeer oude tijden af, in het allerhoogfte aanzien geweest. Een van hunne eerfte keizers, Ta» genaamd, welke, volgends hunne tijdrekening, 2357 jaar voor de geboorte van Christus zou geleefd hebben, wierd van agter den ploeg tot keizer verkooren, regeerde hen zeventig jaaren, en bragt den land» bouw Cwelke, van het begin van het rijk af, door de keizers zeer geëerd was) in nog hooger achting, ibid. I. d. p. 79 en 80. Zij hebben zeer veele oude boeken over den landbouw, welke door_ Tu zijn gefchreeven , die ook daarom tot keizer wierd verkooren. Verfeheiden keizers hebben zig omtrent den landbouw zeer veele moeite gegeeven, zelfs bebouwden zommigen, om het volk aantemoedigen, hunne eigen landen bij hunne paleizen —. en nog tegenwoordig gaat de keizer, op het voorbeeld van zijne voorzaaten, alle voorjaaren , vergezeld met twaalf van de voorraamden van het rijk, met veele piegtigheden, en in de tegenwoordigheid van bet volk, eenige vooren ploegen , welke jaarlijkfche daad van eene plegtige offerande aan Chang ti (hèt Opperweezen) voorafgegaan wordt — de Gouverneurs der fteden houden het oog op den landbouw, en die zig het meeste bevlijtigen, worden tot Mandarins van den agtjien rang verkooren, en genieten veele eerbewijzingen, ibid. II. d. p. 82, 83 en 84. Het gemeene volk leeft genoegzaam alleen vao krui-  dek. VOLKEREN. 79 Egyptenaar:, noch de Chineefen, noch de kruiden, wortelen, moeskruiden en rijst. Zij zijn* zeer zorgvuldig op hunne moestuinen, en verwaarloozen geen hoekjen grond, zij hebben genoegzaam alle foorter. van moeskruiden, die in Europa bekend zijn, en boven dien nog veele andere, ibid. I. d. p. 29. Schoon in zommige provintien van China zeer veel koorn groeit, voeden zij zig echter, vooral in de zuidelijke provintien, 't meest met rijst. ibid. II. d. p. 139. De aart der gronden kan in een zo uitgebreid rijk niet overal even goed zijn. Zij verfchillen, naar maate zij meer of min zuidelijk gelegen zijn |*s« maar de naarftigheid en onvermoeidheid is zo groot, dat er maar weinige provintien zijn, welke in gewoone jaaren de ongelooflijke menigte van inwoonders niet kunnen voeden — de menigte van kanaalen doet, behalven de deugdzaamheid van den grond, veel toe tot de vruchtbaarheid. Men verzamelt zo veele foorten van graan, dat men veel van hetzelve tot dranken en fterke wateren gebruikt, maar wanneer men een misgewas vreest, Wordt dit door de Mandarins tegengegaan, ibid. II. d. p. 75 en 76. Het gemeen kan niet dan met groote moeite, en aanhoudend werken, zijn beftaan vinden, een Chinees zal dagen agter een met zijne handen het land bewerken, dikwils tot aan zijne knieën in het Water ftaan, en zig des avonds gelukkig achten, als hij rijst met moeskruiden en thee kan verkrijgen. Ook vindt men geen arbeidzaamer en fober. der volk. Rijst in het water gekookt, is bij hun ia E GEK. III. Ü0FDET.  1, s O £ Ij III. HOOFD!)! 1 i i i I t a e 8o R IJ K D O M - Indiaanen, den -buitenlandfchen koophand aa In dezelfde achting, a's bij. ons het brood. M gewent de.kinderen van jongs af-aan het verdi ren van zwaaren arbeid, en hierdoor behouden de eenvoudigheid van hunne zeden. Hunne handwerkers kunnen beoordeeld word uit de verfchillende rijke en fraaibewerkte ftoffe die wij uit China krijgen. Het verlakt werk, 1 porcelein, de zijden Iroffen toonen dit. Hur publieke werken, als. de poorten, eerebogen, rens, en bruggen, enz. der groqte fteden zijn de grootfte volkomenheid gebragt, zo als ook les, war tot het onderhoud. en gemak van het ven en de zindelijkheid noodig is, en zo zij hie al eens door andere volkeren fchijnen overtrof te worden , dan moet men dit meer aan hur zuinigheid, dan- aan hunne onkunde, toefchrijven •Z;i zijn niet van zulk eenen uitvindenden aart, Ej§ Eurppeaanen, maar hunne werktuigen zijn v Jfcnv.udiger, en al wat men, bpij Iaat zien, we 'a) zeer goed natemaaken. Thands maaken j :ven als wij, uurwerken, horologien, glas, verren, pistoolen, en veele andere zaaken, we ïun te voren onbekend waren, In alle lieden zijn handwerkslieden van alle port, zommige w-ken in de winkels of op hu verkplaatfen, andere gaan van huis tot huis h en arbeid en dienst aanbieden — de meeste v :cn bij te menfchen .aan huis. Indien men en kleed laat maaken, dan komt de kleermaa an huis, en werkt daar, tot d^.t het gereed n zo gaat het met veele handwerken. Zelfs  der VOLKEREN. tl aangemoedigd hebben, maar hunne groote welde fmits toe, deeze draager. aambeeld, fornuis, en gereedfchappen vóór het dagelijks voorvallend iverk bij zig, ibid. II. deel, pag. 85 eri Ik zou het bij dit bericht van Pater du Haldê kunnen laten, en den leezer verder tot het werk zelve kunnen verwijzen, dart, het belangrijke van China, en het gebruik, 't welk onze Schrijve, menigmaal Van dat rijk maakt, dringt mij, om de paaien van eene noot een weinig te overfchrijden s en hier nog het een en ander bij te voegen uil Tu le Grand et Confucius histoire Chinoife pat M. Clerc, Soisfons 1769. in 40. China wordt in vijftien provintien Verdeeld, wel ke even zo veele koningrijken kunnen uitmaaken, In deeze verdeeling is de provintie van Leao-tong niet mede begreepen, om dat zij buiten den grooten muur ligt, fchoon zij afhanglijk is van China ^ p. 3. De kleihfte van deeze provintien is, vol gends het bericht van Pater It Cemte, zo vrucht baar en bevolkt, dat zij op zig zelve eenen aan Zienlijken ftaat uitmaakt, een Vorst, zegt deez< Schrijver, zou inkomen en volk genoeg bezitten om eene gematigde ftaatzucht te voldoen, indiei hij meester van een derzeive was, pag. 5. Ijdere provintie van dit rijk verdeelt zig wede In verfeheiden landfehappen, welke ijder een Fit of Fou> (een ftad van den eerften rang) tot hoofd plaats hebben. Die Fu heeft een oppergerichts hof, van hetwelke de gerichtshoven der T-cheou (fteden van den tweeden rang) afhangen, welke op hunne beurt, weder de gerechten 4er ff-yen F (fti i 1 O E Kt, III. JOOFDSTj, i' i jji-t\ t: i ■  I. Sok III. 800FDS, I 3 i ] 1 & IJ K D O M welvaart enkel uit deeze binnenlandfcbfe •icheepvaait fcbifnen te hebben geput. '■■ . Al- ÖNen van den derden rang) of,der zig gefield vinden, om niet te fpreeken van eene menigte van burgten, dorpen, enz. veel grcoter dan onze Heden, ibid. pag. 5. Om een algemeen begrip te geeven van het gefel en de grootheid der lieden van China, zal het genoeg zijn, de woorden van Pater le Comte aantehaalen. Ik heb, zegt hij, zeven of agt /leden gezien, die grooter waren, dan Parijs, behalven de geene, daar ik niet geweest ben, en die, in de Chh «^/^ landbefehrijvmgen, als even groot worden opgegeeven - er zijn meer dan tagtig fteden van den eerften rang, die zo groot zijn als Lyonp, Bordeaux, of Rouaan, er zijn er meer dan hon. derd zo groot als Orleam, onder de tweehonderd van den tweeden rang. Onder bijna twaalfhonderd van den derden rang, vind men vijf a zeshonderd zo groot als Dyon, of la Roebelle, om wet te fpreeken van een ongelooflijk getal van lorpen, die in grootte, en menigte van inwoonlers, de lieden Marennes en St. Jean de Lun. wertreffen. Dit is geene vergrooting, noch opgaaf op de berichten, en 't goed geloof van anleren. Ik hèb (zegt hij) het grootfte gedeelte -an China zelve doorreisd, en tweeduizend mijen, die ik er in afgelegd heb, kunnen mijn geuigehis geloofwaardig maaken, ibid. pag. 5 en 6, De laatfte bekende telling van het volk, gedaan Heen in de vijftien provintien, welke China uit- jnaa.  der. VOLKEREN. «3 Alle de binnenlanden van Afrika (/) •> en alle die landen \m Afla ,Viékt °P eenen aan" mer maaken, bedraagt omtrent zestig rniiüoenen mannen, in ftaat om te velde te trekken — hier on der zijn niet begreepen de oude foldaaten, noct de oude lieden boven de zestig, noch.de jeugc beneden de twintig jaaren, noch de Mandarins noch de menigte geleerden, noch de Bonzes, ei noch minder de vrouwen — Volgends deeze be rekening, indien zij echt is, zegt Voltaire, da het onmooglijk is, dat er minder dan 130 millioenen menfchen in China zijn, ibid. pag. 53. Volgends het tableau der zestien provintien var China, ibid. pag. 57- ziin er l57 Metropolitai nes, en 1329 fteden. Het rijk wordt verdeeld in civiel en tnilitaii gouvernement, ijdere plaats en ijdere ftad is me eenen muur omgeeven. Het civiel gouvernemen behelst 2046 plaatzen, te weten, Metropolitaine, van den eerften rang , fteden van den tweeder rang, fteden van den derden rang, en koninglijkt verblijfpiaatfen voorde troupen, posten, couriers mandarins, enz. ibid. pag. 58. Men rekent er 2357 militaire plaatfen, behalver 3000 to (/) De ouden kenden vooral de binnenlander van Afrka beter, en de kusten minder dan wij, Zij leerden de binnenlanden kennen door ovc land te reizen, en wij houden ons alleen met d< kusten op, om de zeevaart. Monttsq. Geest de; ffetten, II. d. p. 449. Uitgeever. F 2 ' r. BOEK» III. H00FEST. I 1 I  T ■}§ BOEK III. HOOFDST U R IJ K D O M merkclijken affrand ten noorden van de Zwaf'te en Caspifche zeeën gelegen zijn, het oude Scy- 3000 torens, of kleine kasteden, die binnen en buiten den muur zijn. 1472 bevaarbaare rivieren en meiren, 331 fraaije en kunftige bruggen, 2099 aanzienlijke burgten, 1159 torens tot verfiering der fteden, triumph. boogen, en andere publieke gebouwen, ter eere van goede vorften, en van voornaame mannen opgericht, 272 bibliotheeken, en zo veele academiën, als er fteden, dorpen, en burgten zijn, ibid. pag. 59 en 60. Behalven dit alles vindt men neg in het fom. maire ibid. pag. 65. Hospices royaux . . , . 1185 Paleizen van vicekoningen • . . 32 Paleizen van Mandarins en ftaatsmannen . 32167 Tempels der voorouderen . . . 480 Monumenten voor goede vorften en burgers . 3636 „ ^_ voor vermaarde vrouwen . 208 Backeliers of rechtsgeleerden . . 90,000 Bonzes van alle feclens . . 1,000,000 Gerefugieerde Mahomedaanen . 1,000,564 Prefets, togati, met lange tabbaarden . 13649 —• ■ militaires, of overften . . 18520 Troupes, die het binnenfte en de grenzen bewaaren .... 1,669,974 Paarden tot gebruik der troupes . . 954,067 De inkomften van den keizer bedraagen 156,260,000 ftukken goud, maakende uit 1250 millioenen Franfche livres, of meer dan 625 millioenen Hollandfche guldens, en de inkomften van de kei-  der VOLKEREN. «5 Scytie , het tegenwoordig Tartarijen , en Siberië, fchijnen, door alle tijden van de waereld keizerin- 32,591,696 livres, of omtrent 12 miU lioenen Hollandfche guldens. Behalven de twee uitmuntende werken, uit welke ik, voor zo veel tot mijn oogmerk diende, het bovenftaande heb uitgetrokken, en uit welke ik, bij voorkomende gelegenheden, nog wel bet een en ander zal mcdedeelen, heeft Europa hel genoegen, van door den onvermoeïden vlijt van den grooten kenner der Oosterfche taaien, den Heer de Guignes, eene fraaje Franfche vertaaling te bezitten van een der heilige boeken der Chi nee feu, genaamd Chou-king, verrijkt met aantekeningen van Pater Gauhil, die Misfionaris in China geweest is, gedrukt te Parijs 1770. in 4». Dii boek behelst hunne oude gefchiedenisfen, bene vens de grondflagen van hunne regeerïngsvorrr en zedenkunde — en is ten aanzien van dat alle: zeer belangrijk. Het geen onze Schrijver zegt, dat het zijnt opmerking verdient, dat noch de oude Egypte naars, noch de Chineefen , noch de Indiaanen den buitenlandfchen handel aangemoedigd hebben is bij de Chineefen een gevolg van hunne zeden kunde. Naauwlijks willen zij gemeenzaam ziji met vreemde natiën, welke hunne havens bezoe ken , veele van dezelve zijn geheel en al voo vreemdelingen geflooten, andere liaan maar voo zekere natiën open. De Chou-king verbiedt hui den buitenlandfchen handel wel niet uitdruklijk maar dringt op verfeheiden plaatzen zeer fterk aan E 3 dA I. - 3 O E K. in: HOOFDST, 1 1 i r 1 1 , f  I. 3 O E S III. SOOJDST, R IJ K D O M reld heen, in denzelfJen barbaarfchen en ohbefchaafden ftaat geweest te zijn, in welken wij dezelve nog vinden —> de zee , welke Tartarijen befpcelt, h de IJszee,welke geene fchcepvaart toelaat , en fchoon verfeheiden van de grootfte rivieren van de waereld door dat land ftroomen, zijn dezelve echter te ver van eikanderen verwijderd, om tusfchen het grootfte gedeelte van dezelve eenige gemcenfchap of eenigen koophandel te kunnen drijven — men vindt in Afrika geene van die groote meiren, welke, zo als de Oost-zee en de Adriatifche zee in Europa, of de Middelandfche en Zwarte zeeën , beide in Europet en Afia, of de golf van Arahie, van Perfie, van Indie, van Bengalen, en van Siam 'm Afia, gelegenheid zouden kunnen geeven, om eenen zeehandel tusfchen de inwendige deelen van dat groote vaste land te kunnen vestigen, en de groote rivieren in Afrika zijn te ver dat men geene zeldzaame en kostbaare dingen» veike uit vreemde landen komen , moet zoeken, Zie de Guignes, pref. voor de Chou-king, pag. 6. Egypten was ook door godsdienst en zeden van alle gemeenfehap met vreemde volkeren afgefcheiden, Zie de Montesq. Geest der Wetten, II. d, f.414. en de redenen, welke dezelfde de Montesq* II d. p> '392. geeft, waarom de Indiaanen geene waaren van andere volkeren begeeren, moesten hen ook beletten, om den buitenlandfchen handel «ntcmoedigen. Uitgeever»  DER VOLKEREN. 8? yer van eikanderen verwijderd, dan dat zij gefchikt zouden kunnen zijn, tot eenige be-1 langrijke binnenlandfche fcheepvaart — daar- j enboven kan de koophandel, welke eene natie zal drijven, door middel van eene rivier, die zig zelve niet in veele takken of kanaalen verdeelt, en die, eer zij in zee valt, nog over het grondgebied van eene andere natie moet loopen, nooit zeer belangrijk zijn, om dat de natie, welke het laager liggend grondgebied bezit, altijd in haar vermogen heeft, om de gemeenfchap tusfchen de hoogere landen, en de zee, te ftremmen. — Zo is de fcheepvaart op den Donau voor de onderfcheiden ftaaten van Beijeren, Oostenrijk en Hongarijen, van weinig belang, in vergelijking van het gene dezelve zou kunnen zijn, indien een van deeze volkeren den gebeelen joop van die rivier bezat, tot daar zij in de Zwarte zee valt. VIERDE HOOFDSTUK. Over den oorfprong en het gebruik van het geld. W anneer de verdeeling van den arbeid eenmaal volkomen gevestigd is, dan kan ijder mensch zig door zijnen eigen arbeid niet jneer dan een zeer klein gedeelte van die dingen aanfchaffen, welke hij behoeft. Verre F 4 het I. O B K. III. lOC-FDSS»  7. • O E K IV. HOOFDST. i i I ** R IT K D O M het grootfte gedeelte 'van dezelve bekomt hij, door eene vervvisfeling van het overtollige van zijnen arbeid, 't welk, na aftrek van het geene hij zelve gebruikt, overfchiet, tegen zodanige gedeeltens van het voortbrengfel van eens anders arbeid, welke hij noodig heeft. Ijder mensch leeft dus door het verruilen, of liever, ijder één wordt, in zeker opzigt, een koopman, en de maatfchappij zelve neemt langzaamerhand de gedaante aan van dat gee» ne, 't welk men eigenlijk eene handeldrijven.» de maatfchappij noemt. Maar, toen deeze verdeeling van den ar« beid het eerst begon plaats te grijpen, moet, natuurlijk, deeze genegenheid tot ruiling in haare werkingen zeer veele moeilijkheden en Kwaaiigheden ontmoet hebben — laat ons onJerftellen , dat de een van zommige zaaken reel meer heeft, dan hij kan gebruiken, terwijl een ander juist aan die zaaken gebrek beeft. De eerfte zal dus verlangen, om zig :cn gedeelte van dat overtollige afhandig te maaken, terwijl de laatfte wel te vrede zal zijn, indien, hij een gedeelte van hetzelve kan verkrijgen — maar, indien de laatstgenoemde aij geval niets in ruiling, kan aanbieden, t welk de eerstgenoemde noodig heeft, dan tan er tusfchen deeze twee geene- ruiling praats, hebben. De flagter-, bij voorbeeld, jeeft- veel meer vteesch in zijnen winkel, daa. M SSl.YA kan gebruiken, en de brouwer en bak~  der VOLKEREN. 89 bakker zijn beide genegen, om hem van een gedeelte van dat vleesch af te helpen, maar' zij kunnen hem niets anders in ruiling aan^ bieden, dan de onderfcheidene voortbrengfelen van hunnen eigen arbeid ; ondertusfchen bevindt zig de flagter reeds ten vollen voorzien van al het brood, en het bier, 't welk bij voor het tegenwoordige oogenblik noodig beeft — in dit geval kunnen zij met eikanderen niet ruilen — hij kan hun koopman, zij kunnen zijne kalanten niet zijn, en dus kunnen deeze eikanderen geenen onderlingen dienst bewijzen. — Om de belemmeringen van zodanige omftandigheden voortekomen, moet natuurlijk ijder voorzigtig mensch, door alle tijdvakken van de maatfchappij heen, zodra de verdeeling van den arbeid in dezelve ftand gegreepen heeft, bedagt zijn geweest, om zijne zaaken op eene zodanige wijze interichten , dat hij , ten allen tijde, boven de bijzondere voortbrengfelen van zijne eigen naarftigheid, nog eenen voorraad var eenige andere voortbrengfelen bezat, welke hij konde uitrekenen , dat weinig menfeher zouden weigeren , om in ruiling tegen d< voortbrengfelen van hunnen arbeid aante^ïeemen. Het is waarfchijnlijk, dat tot bereiking var «ïit oogmerk, van tijd tot tijd, verfcheider foorten van, behoeftens zijn uUgedagt, en ii F 5. §e I. O E K. IV. ÏOOFDST. i I I  i: SOES, IV. HOOFDST. j i ( 1 1 } \ l i l f 3* R IJ K D O M i gebruik gekomen (V). In de nog woeste eeu, wen van de maatfchappijen , wil men , dat het vee het algemeen middel was, door het welke men koophandel dreef, en, fchoon dit middel niet zeer gefchikt kon zijn , vinden wij echter, in die oude tijden, dat veele dingen naar de hoeveelheid van vee, welke in ruiling van dezelve gegeeven was, gewaardeerd wierden. — Homerus verhaalt ons, dat de wapenrusting van Diomed&s maar negen osfen had gekost, maar dat die van Glaucut op honderd osfen beliep. Het zout, zegt men, is in Abysftnie het gemeene middel voor koophandel en verruilingen; in zommige geleeltens van de kitsten van Indie bedient men :ig ten dien einde van eene foort van fchel•>en, in Newfoundland van gedroogden visch , n Virginie van tabak, in zommige Engelfche 'Vest-Indifche volkplantingen van zuiker, in enige andere landen van huiden, of gedroogd ïder; zelfs heeft men mij verhaald, dat nog leden ten dage in Schotland een dorp zoude ijn, waar het niet ongewoon is , dat een rerkman zijn brood bij den bakker, en zijn ier in het bierhuis, met fpijkers, in plaat* an geld, betaalt. Het fchijnt echter, dat eindelijk de men» men in alle landen zig door onwederftaan- baa» O) Zie het geene ik hierover, in mijne voos* !de, heb gezegd, Uitgeever.  der VOLKEREN. *t baare redenen gedrongen hebben gezien, om ten deezen einde aan de metaalen (£) de voor- (5) Het is geheel onzeker, wanneer het eigenlijk geld, of het gebruiken van een algemeen teken der waardijen, uitgevonden is. Zie le Cke. valier d'Eon, Leifirs torn. 4. p. 28. Zommige willen dit reeds aan Kain toefchrijven, en meenen Zig daartoe te kunnen beroepen op Flavius Jofep/tus, Antiq. Judaic. lib. I. cap. 3. maar behalven dat het gezag van Jofephus, in dit geval, weinig kan afdoen, en hij daarenboven, op de aangehaald* plaats, wel van het uitvinden van maaten en gewigten, maar niet van geld fpreekt, zo is he niet waarfehijnlijk. Wij vinden wel, in het ver haal van Mo/es Gene/is IV, dat onder de nakome lirgen van Kain in het zesde gejlacht waren Ja bal, de vader van dc geenen. die tenten bewoon den, en vee hadden, Jubal, de vader van allen die harpen en orgelen handelen, en Tubalkain, d< leermeester van allen werker in koper en ijzer en hieruit kunnen wij ons zekerlijk een denkbeel vormen van eene maatfchappij, welke, ten mir ften , den allereerften , of oorfpronglijk ruuwe ftaat, verlaaten had. Het bezitten van vee, ht handelen van harpen en orgelen, het werken i ijzer en koper, door zodanigen, welker hoofdzaa dit fchijnt geweest te zijn, zijn niet alleen bewi zen, dat in die maatfchappij reeds het recht va eigendom plaats had, maar zelfs dat men reec eene foort van verdeeling van arbeid, en van a ■ zonderlïjke middelen van beftaan, had ingevoen Wij kunnen tevens hieruit begrijpen, dat tusichc .' » t 1 o 1 1 IV. HOOFDJt* t 1 1 t 1 Ie InIs r1. n ie  f, 3 O K I IV. HOOFDST 1 < 1 ;( ] 9* Hl] K D O M voorkeur boven alle andere zaaken te geeven; •— de metaalen kunnen niet alleen met minder de leden van die maatfchappij handelingen moeten plaats gehad hebben, door welke die geenen, die van hun vee en hunnen arbeid leefden, in ftaat gefield wierden , om zig van hunne andere behoeften te voorzien, maar, beha!ven dat dit niet van Kain, maar van het zesde ge/lacht, 't welk uit hem gebooren is, gezegd wordt, zo kunnen die handelingen in ruilingen hebben befiaan, evea gelijk dezelve bij de Grieken, ten tijde van den Trojaanfchen oorlog, in gebruik fchijnen te zijn geweest, (waarvan ftraks nader) — Het eerfte *eld, waarvan wij, in het verhaal van Mofes, ge>vag gemaakt vinden, zijn de duizend zilverlin. len, welke Abimelech de koning van Gerar zegt. Jat hij aan Abraham heeft gegeeven, Gene/. XX. vs. 16. Laater leezen wij van vierhonderd fikkeleu. iilvers, Genef. XXIII. vs. 15. Volgends Herodotus lib. I. p. m. 40. zijn de Ly~ iiers de eerfte geweest, welke gouden en zilveen muntpenningen geflaagen hebben, fchoon anieren dit aan de Phoeniciers toefchrijven. Zie hier>ver Michaëlis Mofaïsch recht, II. deel, p. 03. Vanneer wij het verhaal van Mofes Genef. XLII. eezen, dan zien wij, dat, in die hoogoude tij. len, in Egypte, het geld reeds het gewoone te:en der waardijen, en het algemeene middel van len handel was. Het denkbeeld van den Romeinfchen rechtsgeeerden Pau-lus verdient hier aangehaald te worien — hij zegt in L. 1. ff. de Contr. empt. Qrii  der VOLKEREN. *3 der verlies, dan alle andere waaren, bewaard worden, daar genoegzaam geene waar gevon-1 den ] Origo emendi, vendendique a permutatiom coepit. Olim enim non ita erat nummtts, neque aliud ttterx, aliud pretium vocabatur, fed unusquisque fecundum neccsfitatem temporum, ac rerum, utilibus inutilia permutabat quando plerumque evenit, vt, quod alt eri fuperest, alt eri de fit. Sed quia non femper, nee facile concurrebat, ttt, cum tu haberes, quod ego defiderarem, invicem haberem, quod tu accipere velles, eleüa materia est, cajui publica ac perpetua aestimatio difficultatibus per. tnutationum, aequalitate quantitatis fubreniret, eaque materia , forma publica percusfa , ufum, dominiumque, non tam ex fubjlantia praebet, quam ex quant it at e, &c. In het algemeen wil men, dat de Grieken hel gebruik van het geld van de Egyptenaaren gelecri hebben, en dat hetzelve langs dien weg aan d( Romeinen bekend geraakt zij. Het geld wierd bi de Grieken vo/aht/au genaamd, niet van Nut/u (gelijk zommigen willen) maar van .vouos (wet) om dat het door de wet was ingevoerd. Volgend Aelian. Far. kist. lib. 12. cap. io. waren die vai Aegina de eerfte onder de Grieken, weïke gom en zilvergeld geflaagen hebben — ten tijde vai den Trojdanfchen oorlog, dreeven de Grieken hun nen meescen handel nog door ruilingen; men kaï hiervan een voorbeeld zien bij Homerus Iliad lil 7. vs. 467. et feqq., welke plaats, benevens noi twee andere uit Homerus, in dit}, L. 1. ff, de conti empt. aangeliaald wordt. D I. O E k« IV. IOOFDST. [ i l i i f  r L a o e i IV. i I ( J 1 i Pf R IJ K D O M den wordt, welke minder, dan zij, aan ver» •ganglijkheid onderhevig is, maar daarenboven kun- De eerfte muntpenningen van de Grieken waren met het teken van eenen os of eene koe bedempeld. Feiih: Antiq. Ihmer. lib. 2. cap. 10. Hier van daan wil men het oude fpreekwoord, vari omgekogte rechters, bos in lingua, afleiden — die van Aegfaa fioegen het teken van eene fcbildpad op hun geld, vanwaar men wil, dat het zeggen, virtutem, et fapientiam vincunt testudinei, zijnen oorfprong heeft éeAthenienfers bedienden zig flandvastig van het teken van eenen uil (de gezellin van Minerva) op hun geld. Zie Plut. in Lyfandro. Zommige willen, dat Alexander het geld liet merken met het beeld van zijn paard Bucephalus, doch hieraan wordt zeer getwijffcld „ om dat men op verfeheiden munten der koningen van Macedonien, zo voor, als na hem, paarden vindt. Men kan de afbeelding van eene groote menigte van oude Griekfcke muntpenningen vinden in de fraaije Thefaurus numismatum Goltzii. Bij de oude Lacedaemoniers was, volgends de tvetten van Lycurgus, geen geld in gebruik, zij sedienden zig van ijzeren ftaaven, welke gloeijend jemaakt, en alzo in azijn gelegd wierden, ten ;inde tot geen ander gebruik bekwaam 'te zijn, 3e eerde gouden en zilveren muntpenningen zijn en tijde van Lyfander te Lacedaemon toegelaaten. -ie Plut. in Lyfandro. Zie hierover Pujfendorf Ie jure vat. et gent. lib. 5: cap. I. § 14. Bij de Romeinen droeg het geld den naam van >ecunia, van het woord pecus (vee), 't zij, om dat  oer VOLKEREN. 93 kunnen zij, al mede zonder eenig nadeel, irt acer veele kleine ftukken verdeeld, en nader-1 hand 1 dat in de oudere tijden het vee bij hen het algemeene teken der waardijen was, Varro de Ling. iat. lib. IV. Zie Feith. Antiq. Homer. lib. 4. of om dat ook hun eerfte geld met het teken van eenen os of een koe beftempeld was. Plin. Bist. Nat. lib. 33. cap. 3. Zie ook Servius ad Virg. Ecl. X. Servius Tuliius was de eerfte koning van Rome, welke geld liet munten, hij bediende zig ten dien einde van koper, Plin. I. c. en het duurde zeer lang, eer de Romeinen ten dien einde andere metaalen gebruikten — men dient dit zelfs altijd in het oog te houden, indien men veele van hunne oudheden en oude woorden wil begrijpen , zij noemden oudtijds het geld aes koper, en (gelijk onze Schrijver mede aanmerkt) hunne fchulden aes alienum, een andermans geld of koper. Zie Alciat de Verb, fignif. p. 235. Voor de overwinning, welke de Romeinen op Pyrrhus behaalden, was te Rome geen zilvergeld bekend, en niet voor dat zij Carthago overmeesterd hadden, voerden zi; het goudgeld in — Rofini Antiq. Rom. lib. 7. sap. ji. p. 518. hierom zingt Ovid. Fast. I. vs. 211. ditra dabant olim, melius nitnc omen in auro est Priscaque concedit vicla moneta novae. Ten tijde van de Romein fche republiek wierden Öe naamen van de Confules of Burgemeesters, en jzelfs wel onverfchiilige tekens, op de muntpenningen geflagen, maar na dat Rome door keizer» if I. O E K. IV. lOOFOiT.  ï. Boek IV. HOOFDST 96 R IJ K D 0 M hand door fmelting weder met elkandereit vereenigd wordenj eene hoedanigheid, welke gee- is geregeerd geworden, vindt men beftendig da beekenis van den keizer op het geld. Men denke om den fchattingpenning bij Matth, XXII. vs. 20* Alle de penningen der Romeinfche keizers in den Thefaarus van Goltzius draagen dit teken —• zie ook Rofini Antiq. Rom. I. c. — in de formula. bij Casfiodorus Far. lib. 6. form. 7. geeft men er deeze reden van , ut imago principum fubjetios videretur pascere par commercium. — Veele Iaatere volkeren hebben dit van de Romeinen nage* volgd, doch de Turken, welke de beelden verfoeijen, liaan alleen den naam van hunne vorften, en het jaar der transmigratie van hunnen propheet, op het geld. De menigvuldige oorlogen, welke de Romeinfche, keizers in Gtrmanie en Gallie voerden, en de talrijke bezettingen, welke zij in de overwonnen plaatzen hielden ^gelijk ons Tacitus overal leert), bragten het gebruik van het geld in deeze gewesten over — en wanneer men het oog flaat op het menigvuldig gewag, 't welk men in de Salifche, Ripuarifche, en andere wetboeken der zogenaamd© Barbaaren gemaakt vindt, van den folidus, een gouden, en den denarius, een zilveren muntpenning, en op de zwaare geldboeten, welke vooraf de Salifche wet bepaalt, zie de Ëpilogus van de Salifche wet, waarin alle de compofiiiones of zoenboetei.s opgeteld worden, en waarin men compofi» tiones vindt van 1800 gouden folidi, welke, gere. ke.nd tegen 40 denarii het ftuk, na genoeg op 360Q  öe-r VOLKEREN. 9? geene andere even duurzaame waaren bezitten en welke dezelve, meer dan eenige an- de- 3600 Hollandfche guldens nederkomen) dan kan men zeker zijn, dat die volkeren, welke her #%s# terfcke keizerrijk overmeesterd hebben, zeer rijkehjk van geld moeten zijn voorzien geweest; men zie hierover fVendelini natale folum legum Salicarnm cap. 4. et 5. De Frankifche koningen volgden het voorbede der Romeinfche keizeis, en lieten hunne beeldtenisfen op het geld Daan. IVendelinus, in glosf. fa iico vocum atuaticarum , op het woord folidus fpieekt van een folidus, welke omtrent het jaa 415, weinig tijds voor Pharamundus gefJagen is op welke men leest Theudemer Rex. Men kar eere zeer groote menigte van munten onder di Frankifche koningen van den derden (lam alge beeld vinden bij Du Cange in Glosf. Lat. voc moneta. Wanneer wij den voornaamen rol, welke d Frankifche Vorften in de zaaken van Europa ge fpeeld hebben, en de betrekkii gen, in welke d thans genoemde Nederlanden tot dezelve geftaa hebben, nagaan, dan kunnen wij zeer ligt besrri pen, dat wij onze oudfte munten van de Franke ontleend hebben. — Na dat onze Graaven buuei landlche Vorften wierden, zijn hier te lande vei lerleije foorten van munt gangbaar geweest, waa toe de koophandel, die hier reeds vroeg bloeids niet weinig medewerkte — ik zal nader gelcgei heid hebben, om hiervan te fpreeken, vooral wai neer wij, in het 4. boek 3. hoofdft. van onz< G Schr I. 3 o e E. IV. 1O0FD8T, 1 t • e n i11- . 11n  I. -BOEK IV. HOOFDST I i i '1 1 \ \ R IJ K D O M dére hoedanigheid, juist gefchikt maakt, om 'het middel tot den koophandel en omloop'te kunnen zijn CO — ijmand, bij voorbeeld, wel- Schrijver over de bank van Amfterdam zullen handelen. — Men kan de afbeelding van alle de munten, welke in deeze onze republiek ten tijde der Unie gangbaar waren, vinden in den beeldenaar of formulierboek van de munt van 1622. Gr. plac. boek van Holland, r. deel, p. 282 r. Alleen dient hieromtrent opgemerkt te worden, dat zedert de Unie,op de muntpenningen, welke hier te lande geflagen worden, geene beeldtenisfen van vorften, of voornaame mannen, meer te vinden zijn. Noopends het Engelfche geld zullen wij bij onzen Schrijver nadere gelegenheid vinden, om het een en ander te zeggen — zie het volg. hoofdft. Ten aanzien van alle de hedendaagfche muntspeciën van de geheele waereld en derzelver waarIe, kan men een zeer breedvoerig en duidelijk sericht bekomen bij Ricard traité du Commerce, 'om. 2. liv. ia Voor het overige is de gedaante van het geld *> zo als in Engeland, Frankrijk, Duitsck'and, de Nederlanden, enz.; veelhoekig of ongeijkvormig, zo als in Spanjen; vierkant, zo als n zommige gedeeltens van de Indien, of kogelormig, zo als in de meeste andere Indiaanfehe anden. Uitgeever. (O Het allervoornaamfte vereischte in geld, of rat het zij, 't welk ten algemeenen teken der waardijen zal ftrekken, is eene duurzaame fiand- vos-  der VOLKEREN. 99 Welke noodig had zout te koopen, en niets anders had, om in ruiling te geeven, dan' een ftuk vee, vond zig, op dat oogenblik, verpligt, om voor de waarde van eenen geheelen os, of van een geheel fchaap aan zout optedoen —- zelden kon hij minder, dan die hoeveelheid van zout koopen, om dat hij zelden gelegenheid kon vinden, om dat geene, 't welk hij in ruiling aantebieden had, buiten fehade in kleine (tukken te verdeelcn, — en wanneer hij voorneemens was , om eene meerdere hoeveelheid van zout optedoen, dan zag hij zig genoodzaakt, om het dubbeld, of driedubbeld van die hoeveelheid te koopen , te weeten voor de waarde van twee of drie osfen , of van twee of drie fchaapen; — daar hij, in tegendeel, wanneer hij metaalen had kunnen geeven in plaats van vastigheid, zo dat hetzelve éénmaal tegen arbeid, of overtolligheden verwisfeld zijnde, in Maat zij,orr op den duur de waarde van dien arbeid en overtolligheden te blijven vertoonen, en na verloof van eeuwen nog de plaats van die overtolligheder te blijven bekleeden, welke voor dezelve geruilc zijn, en welke, indien zij bewaard waren gewor den, reeds voor langen tijd zouden vergaan zijn — deeze hoedanigheid vindt men het best in de me taaien, fchoon niet geheel volkomen, gelijk bi het verdere leezen van onzen Schrijver zal blij ken. Zie hierover Grot, de jure belli ac paci. lib. 2. cap. 12. §, 17. Uitgeever. Cs. I. ! O E K. IV. lOOFDST.  L BOEK. IV. HQOFOST. 1 ( j 2 V i d v d d li. ir Ê bi di ë< zi fc di di ri | be al he foo R IJ K D O M ran fchaapen, of osfen, zeer gemaklijk, de ïoeveelheid van zijne metaalen met die hoeveelheid van zout, welke hijs op dat oogen>lik behoefde , in eene juiste evenredigheid :ou hebben kunnen brengen (et). Ver- (d) Onder 'onze Iiedendaagfchö Schrijvers verlient, buiten rwijfTel, de geleerde Engelschman 'lume den lof, van eerr der eerften geweest te ijh , welke de door vooroordeelen verdwaasde waereld, omtrent de waare denkbeelden wegens et geld, op het fpoor der reden terug gebragt, n met klaarheid beweezen hebben , eensdeels, at het geld niets anders is, dan een werktuig in wisfeling , waardoor de arbeid vertoond, en :szelfs plaats bekleed wordt, en anderdeels, dat 2 welvaart van eene maatfchappij geheel niet afmglijk is van de hoeveelheid van geld, welke dezelve gevonden wordt. Zie zijne proeven •er het geld, te vinden in zijne Esfafs vol. I. tg' 353 en volg. — tegenwoordig zijn de denk:elden dienaangaande veel opgehelderd. Ifelin. 'oomen van een menfehenvriend, pag. ioo. zegt: ld is flechts in zo ver nuttig, als de bezitters «■ daarvoor behoef eens en genoegens kunnen verhaffen. Ibid pag. 113. zegt hij: het is een fchalijk vooroordeel, en de bron van ontelbaare 'aaiingen geweest, dat men het geld als waaren •kdom befchouwt. Condillac heeft in zijn koopmdel en ftaatsbefluur een opzetlijk boofdtluk deed, om te toonen, dat het geld, gebruikt : de algemeene maat der waardijen, aanleiding -ft g'-'geeven tot veele misvattingen, omtrent ds waar-  der VOLKEREN. ioi Verfeheiden foorten van metaalen zijn, tot dit oogmerk, bij onderfcheidene volkeren ge-! bruikt. Ijzer was het gemeene middel vanf koophandel bij de oude Lacedaemoniers, koper bij de oude Romeinen, en goud en zilver onder alle de rijke en handeldrijvende natiën. Het fchijnt, dat deeze metaalen, in het begin, tot dit oogmerk, in ruuwe ftaaven gehruikt zijn , zonder eenige ftempeling of munt. Zo wordt ons door Plinius (e), op het waardij der dingen. Zie ook Bielfeld Jnjl. pol. toiu. Lp. 314. Necker fur Vadminiflrat. des finances, torn. III. pag. 94 en volg. et fur la legisl. et. commerce des grains, p. 12. les Loifirs du Chevalier d"Eon torn. IV. p. 28 en volg. item pag. 50. de Real Science du Gouvernement, torn. VI. p. 88. 103- enz. Campomanes over de Industrie, p. 36. van den Heuvel over de Industrie, p. 19. en andere. Men vergelijke hier mede de denkbeelden van Welf J. N torn. IV. %. 352, 354 enz' voora! torn. VIII. §.401. Het is te wenfehen, dat deeze opgehelderde denkbeelden éénmaal invloed zullen verkrijgen op het beftuur der volkeren. Uitgeever. (e) Plin. hist. nat. libr. 33 c. 3. Smith. Zie hier de geheele plaats uit Plinius. Popiilus Romanus ne argento quidem fignsto ante Pyrrhum regem devi&um ufus est. Libralis (unde etiam nunc libella decitur) et dupondius adpendebatur asiis. Quare Aeris Gravis poena dicla. Et adhuc expenfa in rationibus dicuntur, item impendere, et dependere. Quin militum ftipendiorum, hoe est, ftipis G 3 pon- IJ I O E K. IV. [OOFDST.  8 » O E K. IV. HOOFDST, roa R IJ K D O M het gezag van Timaeus, een oud gefchiedfchrijver, verhaald, dat de Romeinen, tot den tijd van Servius Tullius, geen gemunt geld hadden, maar dat zij zig van ongeftempelde Itaaven van koper bedienden, om dat geene te koopen, 't welk zij noodig hadden — dus dienden hun ten dien tijde deeze ruuwe ftaarai in de plaats van geld. Het gebruiken van metaalen, in deezen ruuwen Haat, was aan twee zeer lastige ongemakken onderhevig, het eerfte was, dat zij telkens moesten gewogen , het tweede , dat zij geduurig moesten getoetst worden — in de kostbaare metaalen, in welke een gering rerfchil in de hoeveelheid een groot onderfcheid in de waardij maakt, vereischt zelfs de bezigheid van dezelve met de noodige zorgvuldigheid te weegen, dat men ten minElen zeer naauwkeurige fchaalen en gewigten moet hebben. Vooral is het weegen van joud een werk, 't welk zeer veel juistheid vor- ronderandae penfatores, librioendes Sicuntur, qua ronfuetudine m kis emtionibus, quae m&ncipi fynt,. ttiam nunQ libra interponitur. servius Rex primus fignavit Aes, antea ruc, u/os Romae, Timaeus tradit. fignatym est nota pecudum, unde pecunia pdpellata — die Timaeus, van welken bier ge. fprooken wordt, is de historicus Siculus geweest, aie Fabricii biblioth. Lat* tom. a, p. 604. {ƒƒƒ« 'sevesr.  der VOLKEREN. *°3 vordert. In de grovere metaalen, in welker gewigt een geringe misdag van weinig nadeel kan zijn, behoeft men zekerlijk zo naauwgezet niet te weezen. Men moet echter erkennen, dat het bovenmate lastig zou zijn, indien een arm man, zo menigmaalen bij in 't geval is, om het een of ander, zelfs maar ter waarde van een oortjen, te koopen, of te verkoopen, zig telkens genoodzaakt zou vinden, om dat oortjen t< moeten weegen — maar het toetzen is noj veel moeilijker, nog veel lastiger, en, wan neer men een gedeelte van hetzelve, met d daartoe vereischte middelen van ontbinding niet geheel en al in den fmeltkroes mag fmel ten, is het zelfs ten uiterften onzeker, 01 eenig vast befluit omtrent de waare gehalt optemaaken. — Ondertusfchen moesten è menfchen, voor dat het gebruik van gemui geld ingevoerd was, indisn zij zig dien moe Sijken en lastigen arbeid van het fmelten ni wilden getroosten, altijd aan de groffte b driegerijen en misleidingen blootgefteld zi geweest, en dikwils, in ruiling van hum waaren, in de plaats van een pond gewi van zuiver zilver, of zuiver koper, een vt valscht mengelmoes ontvangen hebben v de groffte metaalen van eene zeer gerin .waarde, welke men echter, in derzei ver u wendig aanzien, zeer veel overeenkomst n feetere metaalen had doen hebben. Om z G 4 < I. a o e kj IV. hoofdst; » i e e it l- :t l» ie gt rm ?e it- iet 0- la-  L Hoek IV BOOFDST. ] *o4 R IJ K D O M danige misbruiken voortekomen, om het ruilen gemakliiker te maaken , en daarenboven om de naarftigheid , en den koophendel op allerleije wijzen te bevorderen, heeft men het, in alle landen, welke eenige aanmerklijke vorderingen in de befchaafdheid gemaakt hebben, van de uiterfte noodzaaklijkheid gevonden , eenen openbaaren ftempel te (laan op zodanige Hukken metaal, welke men in die landen gewoonlijk gebruikte tot het koopen van waaren. Hier van daan de oorfprong van het gemunte geld, en van die openbaare gebouwen , welke men de munt noemt, eene inrichting, welke volmaakt van dezelfde natuur is, als die van het keuren en met bekende merken beitempelen van de wolen en lijwaaten manufa&uuren — het algeneen oogmerk van alle deeze inrichtingen is, )m, bij wege van een door openbaar gezag getekend merk, de hoeveelheid en inwendige goedheid van de onderfcheiden waaren, welce ter markt gebragt worden , te verzeke■en (.O, De CO Het fpreekt dus van zelve, dat de zorg por de murt 3an den Souverain toebehoort. De loor gezag van den Souverain geflagen ftempel is, 11 den grond, niet mfrder, dan eene piegtige vergaring van den Souveiain, dat het gemunte, zo n zuiverheid als in waarde, aan den vasigefreiden iandaart beantwoordt. Zie Bielfeld Lnfi. Polii&t^ tv/u.  de* VOLKEREN. 105 De eerfte openbaare (tempels van deeze foort, welke op de in omloop zijnde me-1 taa- 1 torn. I. p. 556. Wij hebben , in noot (F) van dit hoofdftuk, gezegd, dat het geheel onzeker is, wanneer het eigenlijke geld is uitgevonden, even onzeker zijn wij omtrent het munten — Of het geld oorfpronglijk in eenige ruuwe Hukken metaal van verfchillenden inhoud en gedaante, doch zonder eenig teken, beftaan hebbe, welke een ijder, wanneer hij naar de markt ging, bij zig had, beladen met werktuigen, om dezelve te fnijden, en fcbaalcn , om dezelve te weegen, en of naderhand, 't zij tot voorkoming van bedrog, 't zij om andere redenen, het openbaar gezag zig met hetzelve heeft moeten inlaaten, zijn over het geheel Ziaken, welker zekerheid men bij weinige volkeren kan nafpeuren. De noodzaaklijkheid, om een a'gemcen erkend teken der waardijen intevoeren, heeft doorgaands in een zodanig vroeg tij vak van •eene zig ontwikkelende maatfchappij plaats, in hetwelke nog geene gefchiedkundige aantekeningen gehouden worden — wanneer wij echter de plaats uit Plinius, in de naastvoorgaande noot opgegeeven, raadpleegen, dan Ichijnt de munt op die wijze bij de Romeinen ingevoerd te zijn geweest. Eij de Grieken vinden wij wel, dat reeds vin vroege tijden af het munten op openbaar geyag gefchiedde; wij leezen, dat de Athenienfers in het begin muntpenningen hadden, op welke aan de eene zijde een os, en aan de andere zijde de beeldtenis van den koning ftond; zie de SthoL ad Homeri Iliad. lib. 6, vs. 236. welke beeldtenis O 5 een. I. 1 O til IV. lOOFUST.  I. SOEK' IV. HOOFDST. 106 R IJ K D O M taaien gellagen wierden, fchijnen meestal dat geene verzekerd te hebben, 't welk het moeilijk- een bewijs fchijnt opteleveren, dat dezelve met openbaar gezag gemunt waren — duidelijker leert Plutarchus in Thefeo, dat Thefeus geld liet flaan met de gedaante van eenen os, onder anderen, om reden, dat hij den landbouw wilde aanmoedigen; doch wij vinden (zo veel mij bekend is) niet, dat zij te voren geheel ongemunt geld zouden gebruikt hebben. Bij de Romeinen heeft zig het openbaar gezag de zorg voor de munt altijd fterk aangetrokken — niet alleen hebben wij uit Plinius gezien, dat dezelve door koning Servius Tullius is ingevoerd geworden, maar zelfs was het munten, ftaande de republiek, aan eene foort van Minores Magiftratus aanbevolen. Cicero de legibus lib. 3. cap. 3. Onder de keizers behoorde hetzelve uitdruklijk tot de Souverainiteit, 't welk zo uit hunne beeldtenis op de munt, als uit den geheelen tit. Cod. de falfa Moneta te zien is -— trouwens niet alleen bij de Grieken en Romeinen, maar zelfs reeds bij de Egyptenaaren, wierden de valfche munters geftraft, 't welk duidelijk doet zien, dat van ouds af de munt aan de bezorging van het openbaar gezag heeft behoord. Zie Rofini Antiquit. Rom. lib. 7. cap. 31. p. 519. De menigvuldige wetten, welke wij in de kapitularien van de Frankifche koningen, omtrent de munt, ontmoeten, toonen ook duidelijk, dat zij de zorg voor dezelve onder het werk van den Souverain betrokken — men zie, onder anderen, de Capit. Synodi Vernenfis cap. 27. het Capit. Metenfe cap. 7. het  der VOLKEREN. 107 Kjkfte, en tevens het belangrijkfte was, om geweeten te worden, dat is, de zuiverheid,B of het Capit. Anni 8*3. cap. «8 enz. Ondertusfchen hadden oudtijds in Frankrijk de Baronnen ook het recht van te munten, doch niet anders dan koperen munt, ten zij met uitdruklijke toeftemming van den koning. Du Cange in voce Moneta regia haalt een fcheda de monetis omtrent van het jaar 1300 aan, waarin geleezen wordt, Ttuls des Barons de France ne peut. ni ne doit faire monnoie d'or et d" ar gent, ji ce n'est ie Roi, ou par fon commandement, ni monnoie, qui vaille plus d'un denier — hierdoor ontflonden menigmaal niet alleen groote ongemakken , welke de ingezetenen zeer bezwaarden, maar zelfs dikwils hevige twisten tusfchen de koningen en de barons, tot dat eindelijk de koningen dat recht van hunne baronnen gekogt, en op die wijze vernietigd hebben. Zie dit in het breede bij du Cange i. c. In andere Europeaanfche Staaten is de munt ook aan de bijzondere zorg van den Souverain toebetrouwd , trouwens men vindt in cap. unie. quae fint regalia (Feud. lib. 2. tit. 56.) het recht van munten onder de regalia opgeteld. Volgends du Cange l. c. hebben de keizers van ouds ?.f menigmaal, zo in Duitschland, als in Italië, aan hunne groote vafallen het recht, van gouden munt 4e Haan, vergund. In onze republiek behoort de zorg van de munt niet alleen, gelijk elders, aan den Souverain, (men kan oyer den oorfprong van het recht van den HA I. o e k. IV. [oofdst.  lot! R IJ K D O M BOEK. IV. HOOFDST. of fijnheid van het metaal; het komt mij' voor, dat zij veel overeenkomst zullen hebben gehad met het (Engelfche) Sterling, of zui- ver- Hollandfclien muntflag, zien van de Wall, Handvesten van Dordrecht, I. d. p. 280 en volg.) maar zelfs is bij het 12. artikel van de Unie van Utrecht bedongen , dat die voorfz. provintien ghehouden dillen fijn fick metten anderen te conformeren in 't fluk van der munte, te weten in den cours van den gelde, naer wtwyfen fiulcke Ordonnantiën, als men daerop metten aldereerfien maecken fal, de* velcke (Teen fonder d'ander niet en fal moghen veranderen. Ingevolge van dit beding zijn niet illeen verfeheiden ordonnantiën op het fluk van ie munt gemaakt, welke alle te vinden zijn in iet Gr. Plac. boek, I. deel van p. 2578 af tot het Hnde toe, maar zelfs is, ten dien einde, door de ajezamentlijke bondgenooten , eene Generaliteits •■v.untkamer opgericht, waarvan men de inrichting ;n werkzaamheden kan leezen in den Tegenw, Staat der Fereenigde Nederlanden, /. deel, p. 336. lier. te min heeft ijdere provintie, als in zig zelden fouverain , het recht van munt behouden, gelijk het ook nog daadlijk door ijder derzelve reoeffend wordt. Men kan, in eene noot op de langehaalde plaats uit den Tegenw. Staat der Ver-. tenigde Nederl. zien, van welke middelen de pro» ,'intien zig nu en dan bediend hebben, om elkan3er bij het naarkomen der gemaakte ordonnantiën :e houden — het is zeer der moeite waardig hierjmtrent na te zien van Zurck Codex Bata\us op iet woord munt. Uitgeever.  der VOLKEREN. 109 verheidsteken , 't welk tegenwoordig op de plaaten en baaren van zilver gefiagen wordt, of met de Spaanfche keur , welke men dikwils op de ftaaven goud vindt , en welke, daar zij alleen op de eene zijde gefield worden, en niet de oppervlakte van het geheele ftuk metaal van alle kanten bedekken, alleen ingericht zijn om de fijnheid, maar niet om het gewigt aantetoonen. — Abraham vvoeg aan Ephron de vierhonderd fikkelen zilvers toe, welke hij aangenomen had te betaalen voor den akker, die in 'Machpela was — fchoon de fikkei gehouden wierd voor den in den omloop gebruiklijken muntpenning van dat land, wierden dezelve echter bij het gewigt, en niet bij. het getal, ontvaugtn, op dezelfde wijze, als wij thands nog baarep zilver en ftaaven goud, ontvangen (g~). Men leest, (#) De oude Romeinen waren ook gewoon in de vroegfie tijden elkander liet koper in de beta. lingen toe te weegen. Pendere poenas, folvere (ignificat, ab eo, quod, aere gravi quum ut er ent ur Romani, penfo eo, non numerato, debitum folvebant. Festus — en wanneer wij de plaats uit PU. mus, boven onder letter d aangehaald, wel in. zien, dan fchijnt dit gebruik zeer lang geduurd te hebben. Zie het geene ik hierover gezegd heb in mijne noot (g) op de Montesq. Geest der (fretten, II. d. p. 552. Men kan over het weegen van liet geld bij de oude volkeren veel vinden bij Michaëlis Mofdssch recht, II. d, p. 92 en volg. Uitgeever, I. BOEK. IV. HOOFDST.  no R ÏJ R D O M £ BOEK IV. HOOFDST. leest, dat de inkomften van de oude Saxïfche toningen van Engeland niet in geld, maar in natuur betaald wierden, dat is, in levensmid» ielen en behoeftens van allerleie foort. Willem de Veroveraar Voerde de gewoonte in, Dm dezelve in geld te betaalen, en niettemin wierd dit geld, nog langen tijd daarna , irt den Exchequer bij gewigt, en niet in getal, ontvangen. De lastigheid, en het moeilijke, om deeze metaalen altijd met de noodige naauwkeurigicid te weegen, hebben aanleiding gegeeven tot het uitvinden en inftellen van zodanige munten, in welke de ftempel de beide zijden pan het ftuk, en zomtijds zelfs de rand, bedekt, en waardoor dus, niet alleen de fijnheid , maar ook het gewigt van het metaal door openbaar gezag verzekerd wordt. Om die reden wierden toen zodanige muntpenningen , even gelijk tegenwoordig , in getalen ontvangen , zonder de last van dezelve te moeten weegen. De naamen, welke deeze muntpenningen droegen, fchijnen oorfpronglijk het gewigt te hebben uitgedrukt, of de hoeveelheid van metaal, welke in dezelve begreepen was. ■— Ten tijde van Servius Tullius, welke de eerfte koning was , die te Rome geld liet munten, hield het Romeinfche as, of pond, juist in een Romeinsch pond van goed kooper. Het wierd op dezelfde wijze verdeeld als het tegen-  der VOLKEREN. ni genwoordige Troïsch pond van twaalf oneen, van welke ijder een wezenlijke once van goed1 koper inhield. Onder de regeering van ko-j ning Eduard den eerften hield het Engelfche pond Sterling (Jï) juist een pond Tower gewigt, van zilver van eene bekende fijnheid. Het Tower pond (7) fchijnt een weinig zwaar- (h) Men vindt die wet van Eduard I. bij du Cange in voce Esterlingus, zie hier dezelve: De. narius Angliae, qui vocatur Sterlingus, rotundus fine ton fur a, ponderabit 32 grana frumenti in medio fpicae, et 20 denarii faeiunt unciam, et 12 vnciae faeiunt libram. Uitgeever. (O Dit Tower pond heeft mij zeer veel moeite gekost, de twee aan mij bekende Franfche en de Hoogduitfche vertaalingen van dit werk hebben er hun hoofd niet over gebrooken, maar enkel vertaald poids de la tour, livre de la tour, en Tower. gewicht. Ondertusfchen zal ik het refultaat van mijne nafpeuringen den leezer mededeelen, in vertrouwen, van daardoor aan veelen geenen onaangenaamen dienst te doen; te meer, daar ons in 't vervolg dikwils gelegenheid zal voorkomen, om van deeze noot gebruik te maaken. Wat is Towergewigt? Als wij den text met aandacht leezen, dan fchijnt het geen der tegenwoordig in Engeland gebruiklijke gewigten te zijn, maar veeleer een gewigt, *t welk zederd onheuglijke tijden in onbruik is ■— immers anders behoefde onze Schrijver niet te gisfen, dat het een Weinig zwaarder dan het Romeinfche , en een Weinig ligter dan het Troi'fche pond geweest zij. Dit O E K. IV. IOOFOST.  I» R IJ K D O M n * O B K. IV. HOOFDST zwaarder dan het Romeinfche, en een weinig ligter dan het Troïfche pond geweest te zijn. Het Dit zou hij ons dit geval met zekerheid kunnen zeggen. In de Magna Charta, welke door koring John in het jaar 1255 gemaakt, en bij de Èngelfcken niet minder beroemd is, dan ons groot privilegie van Vrouw Maria van Bourgondien , men kan die Magna Charta in het Latijn en Engelsck vinden in the h^tory of England by Rapin de Thoyras, vol. I. pag. 28» en volg.) leeze ik art. 41. una menfura vini fit par tot urn regnum nostrum, et una menfura bladi, fcilicet, quarterium Londonienfe, et una latitudo pannorum tinftormn, et rusfettorum , et halbergettorum , fctlictt due ulne infra listas. De ponderibus autem fit ut de menfuris Volgends deeze wet, die in het jaar 1255 gemaakt is, mogt men, in Engeland, niet meer dan ééne foort van gewigt hebben. Onze Smith zegt ons, dat het Troïsch gewigt niet voor het 18de jaar van Hendrik den VIII. (dat is het jaar 1527, want deeze Hendrik de VIII. kwam in 't jaar 1509 aan den troon, zie Rapiri's hist of Engl. vol. I. p. 702.5 in Engeland is ingevoerd, dus was het Towergewigt ten tijde van Eduaid den I. (die in het jaar 1274 koning wierd, Rapin l. c. torn. I. p. Ï5?. het eenige gewigt, 't welk in Engeland in gebruik was. Wanneer wij alle dc tegenwoordige Engelfch* Schrijvers, die wij zouden kunnen denken, dat ons eenig licht in deeze zaak zouden kunnen geeven , nazoeken, (zo als Postlethwayfs diêionary of  der VOLKEREN. 113 Het laatstgenoemde is niet voor het agttiende jaar van Hendrik den Agtflen in de Engelfche munt of irade and commerce, op het woord wtighu L. Roberts the Merchanfs Map of commerce * p. 2961 Bailefs nniverfal eiymological English diftionary op het woord avoir du pots- John Har* ris lexicon teihnicum, er - an univerfal di&ionary cf arts and fciences , cp weights, the philofophicai transaêtions (from the year 1732 to the year 17443 abridged by John Martyn > torn. IX. pag. 486; Magnae Brittanniae notitia-, or the prefent Stati of Great Britain, by John Chamberlayne, pag 154 en 155. en andere) dan vinden wij wel, da zij ons uit éénen mond zeggen, dat tegenwoordig in Engeland .tweederlei gewigt plaats heeft; he Troïfche en het aver du pois; doch geen van hui allen fpreekt een ehkel woord van het Towerge tuigt; het eenige, *t welk wij in die geheele me nigte vinden, i*j dat the philofophicai transaSion hc. cit. zeggen, „ het blijkt niet, wanneer he „ avoir du poids gewigt, als een wettig gewigt „ is ingevoerd geworden, maar, zedert de regee „ ring van koningin Elifabeth, is hetzelve altij als zodanig gebruikt" Koningin Elifabeth i in het jaar 1558 aan den troon gekomen, Rapi. h c. torn. II. pag. 50. Het fchijnt dus, of ds let avoir du poids gewigt ongevoelig in de plaai van het Towergewigt gekomen is, zonder dat me weet, hoe het eene in onbruik, en bet andere i gebruik is geraakt; of dat misleiden ongevoelig c toevallig de naam van Towergewigt in den barbaai fchen naam van avoir du poids, avsir du poiSi c H art t i O E Kt' IV. HÖOFDST* l ! t i i 3 i t s- n 1 f f  f. I O E K IV. BOOFDST i d 1) d i d *M R IJ K D O M munt ingevoerd geworden. Het Franfche 'pond, of de livre, woog, ten tijde van Karei den aver du pois 'Cvan welken ik nergens den oorfprong heb kunnen vinden) verwisfeld is. — Jk beken, de uitdrukking van onzen Smith is niet in 't voordeel van deeze laatile gedachten, hij zou dan niet hebben behoeven te gisfen of dit gewigt ligter was, dan het Troïfche, hij zou met"zekerheid hebben kunnen fpreeken, maar dit kan zelfs in Engeland onder de onzekerheden behooren , en hierom kan onze naauwkeurige Schrijver liefst i-erkoozen hebben, zig daarover niet uitteiaaten, terwijl het toch, wanneer men de letterlijke verdeefdheid van de Engelfcke natie aan de wetten n het oog houdt, onbegrijplijk moet voorkomen, 10e bij dezelve, tusfchen. de regeeringen van Eduard I. en koningin Elifabeth, het eene foort ■an gewigt door het geheele rijk in onbruik, en et andere foort in gebruik gekomen zij, zonder at men zelfs in the philofophicai transaclions, of ij eenigen anderen fchrijver, daarvan reden weet 1 geeven, Zo veel is zeker, dat. even gelijk, olgends onzen Schrijver, het Towerivigt een wc> ig ligter was, dan het Troïfche, zo ook het zelf. e onderfcheid tusfchen het avoir du poids, en 2t Troïsch gewigt plaats heeft. L. Roberts the lerck. Map of commerce, p. 296. zegt ons, dat 2 136 ponder avoir du pois in de munt juist x> ponden Troïsch weegen; (ftraks hierover na:r) dan ik geef dit niet hooger op, dan als eene? sfing. Maar van waar de naam van Tower gewigt? De  dér VOLKERÈN. ti$ den Grooten , een pond zilver van bekende fijnheid Troïsch gewigt. De jaarmarkt van de'1 ïtad, De Tower ^ een zeer oud kasteel op den zuidöosthoek van de oude (lal van Londen aan den Theems , was weleer een der paleizen van de kom'r;gen van Engeland. Dit paleis wierd door Eduard den eerften bewoond; wanneer wij in het oog houden, welk eene naiuwkeurige zorg koning John, in het jaar 1255» in de Magna Charta. Voor de eenparigheid van de maaten en gewigten in Engeland gedraagen heeft, dan wordt het zeer waarfchijnlijk, dat hij eenen bepaalden ftandaart, of legger, van de maaten en gewigten onder zijne koningüjke bewaaring in den Tower zal gehad hebben, en dat het gewigt naar dien ftandaart* Welke in den Tower bewaard wierd , den naam Van Towergewigt gekreegen hebbe, zo dat die naam ten tijde van zijnen kleinzoon Eduard den Ï-. (wel* fee negentien jaaren, na dat de Magna Charta gemaakt wes, den troon beklom) reeds algemeen zal geweest zijn —. althans wij leezen in de Ma~ gnae Brittanniae noiitia van Chansberlayns, onder de woorden weights and meafures, dat, volgends het 27. cap. van de Magna Charta, niet alleen alle maaten en gewigten in geheel Engeland dezelfde moeten zijn, maar ook dat zij moeten overeenkomen met des konings ftandaart vrrt maaten en gewigten, welke in den Èxckequer door eenen bijzonderen amptenaar van des konings huis, die den naam draagt van fchrijver of kontrol leur van de markt (clerk or comptroller of thé warkef), bewaard wordt. (In deeze plaats, welke II a ge; t. O E Se IV. tOOFDsT*  ii« ft IJ K D O M t SOEK IV. HOOFDST ftad Troyes in Champagne wierd, in dien tij\J9 'zeer algemeen door alle natiën van Europa be- geheel en al is uitgefchreeven door Savary diclion. de Commerce, onder livrepoids, wordt het 27 cap. van de Magna Charta genoemd, doch dit moet het 41. zijn, 't welk ik boven heb opgegeevem) en de philofophicai transaü. torn. g. pag. 491 zeg. gen , dat de ftandaarts bewaard worden in dea Exchequer, en in den Tower. En zeker het bewaaren van den ftandaart der maaten en gewigten, door het openbaar beftuur, of in de tempels, u reeds van hoogen ouderdom af in gebruik geweest. Michaëlis maakt in zijn Mofaïsch recht, IF. deel. pag. 395. zeer waarfchijnlijk, dat bij de Egypte•naaren de ftandaart, of het model der maaten en gewigten, in de heiligdommen, op plaatzen, die een ijdsr niet wist te vinden, bewaard wierden —> hij toont op eene fchoone wijze, welk eene zorg bij de Joodfche natie voor de maaten en gewigten gedraagen wierd, en dat men daarin de voornaame flaatkundige reden moet zoeken, waarom Mofes de ellen, maaten, en gewigten van alles, wat tot den tabernakel behoorde, zo naauwkeurig opgeeft, ten einde de waare ftandaart, of de maat en het gewigt des keiligdoms, altijd zou kunnen' gevonden worden. Daarenboven wierden nog mo« dellen of ftandaarten van de maaten en gewigten in den tempel bewaard, en zommige uit de Le. viten tot opzienders over dezelve gefteld. Zie 1 Chron. XXIII. vs 39. Michaëlis l. c. De Romeinen hadden dezelfde gewoonte, niet alleen blijkt dit uit het geene Fannius zingt, | Alli'  der VOLK ER EN. «7 bezogt; het kon dus niet misfen, of de maaten en gewigten van eene zo beroemde markt1 moes- Amphora fit cubitis, quam ne violare liceret, Sacravere Jovi Tarpejo in monte Quirites. rnaar zelfs beval Justtniaims in Novella 128. cap. 15, dat de modellen van alle maaten en gewigten in ijdere ftad in de tempels moesten bewaard worden. Ook in onze republiek worden in alle fteden de echte modellen der maaten en gewigten op de fecretarien, thefaurien, of andere publieke plaatZen, bewaard. Het is dus zeer waarfchijnlijk, dat het Towei gewigt deszelfs naam naar den Tower gekreeger heeft, even gelijk bij de Jooden het gewigt de. keiligdoms naar den tempel genaamd wierd — di zij genoeg van den naam. Wij zagen, bij deeze nafpeuring, dat men thandi in Engeland twee foorten van gewigt heeft, ti weeten, Troïsch gewigt, en avoir du poids. Roberts leert ons in the Merchant''s Map ofCom me ree, pag. 2961. Dat het Troïsch pond beflaat uit twaalf oneen ijdere once uit twintig engels, of ftuiverwigt (penny weights) en ijder engels uit vierentwinti greinen. Dat dit gewigt alleen gebruikt wordt om brood ud, zilver, en apothecarijen te weegen — d: sgt Troïfche ponden een gallon, (of maat van af pinten) en bij gevolg zestien ponden een fpint tweeëndertig ponden een half fchepel, en vierej H 3 zc I. SOEK. IV. ÏOOFDST. j t I » t t t  nS R IJ K D O M I. I O E Ei IV. MOOFDST: moesten algemeen erkend, en in achting zijn; He zestig ponden een fchepel uitmaaken, en dat op die wijze de maaten en gewigten overeenkomen. Dat op gelijke wij2e de nette maaten naar dit Troïsch gewigt berekend worden, want dat dit pond van twaalf oneen, in eene holle maat overgebragt zijnde, een pint maakt, dat agt pinten een gallon maaken , 't zij van wijn, bier of koorn» overeenkomftig den ftandaart van den Exchequer, en de A&ens van het ïide en 12de jaar van Hendrik dm VIL Hier van daan, zegt hij, de ijking, of bepaaling der maaten van alle vaatwerk, ijder oxhoofd moet bevatten drieënzestig, ijder tiers vierentachtig, ijdere pijp honderdzesentwintig, en ijdere ton tweehonderdtweeënvijftig gallons. Hier van daan ook de maaten van vrsch, een zalmvat moet inhouden vierentachtig, een ten tweeënveertig, een harington tweeëndertig, een aal- of palington tweeënveertig, een zeepton twee-; endertig en een halve gallons, en de kinnetjes, naar evenredigheid. Dat het avoir du poids pond bevat zestien onsen, welke ligter zijn, dan de Troïfche oneen,, want dat deeze zestien oneen n aar veertien en een half oneen, en twee engels Troïsch gewigt in de munt uitmaaken, in weike honderdzesendertig pond ayoir du poids netto wegen honderd pond "jpraïsch, netto. Dat met het avoir du poids- gewigt gewogen, worden alle grove waaren, en al wat aan vermin-, dering in wigt onderworpen. is» als boter, kaas,.  der VOLKEREN. 119 Het Schotfche muntpond behelsde van den tijd vanB talk, wasch en andere waaren, dat zeven ponden15 van dit gewigt gerekend worden in een gallon tarw, dus veertien ponden in een fpint, agtentwintig ponden in een half fchepel, en zesenvijftig ponden in een fchepel. Dat zeven ponden avoir du poids bedraagen honderdentwee oneen Troïsch, dat volgends deeze rekening een quarter tarwe moet wegen vierhonderdagtenveertig ponden avoir du poids, en dat dus veertien ponden avoir du poids en zestien ponden eif oneen Troïsch, of zesenvijftig ponden avoir du poids, en zevenenzestig ponden agt oneen Troïsch overeenkomen — dat gelijk een duiver Sterling is een twintigfte gedeelte van een once Troïsch, men alzo bevonden heeft, dat zeven ponden twaalf fchellingen Sterling bevatten vierentachentig en een halve oneen en twee engels Troïsch, en zes ponden agttien fch. Sterl. tweeëntachtig en drie vierde oneen en één engels Troïsch, en dat naar deeze twee berekeningen de zettingen van het witte, tarwe, en grof brood gedaan worden. Het zou te lang vallen, om alles wat ons Ro~ berts l. c. noopends dit avoir du poids opgeeft, hier intevoegen — hij zegt (om het kort inéén te trekken) dat van dit pond van zestien oneen in Engeland drie afzonderlijke quintaalen (of honderd .ponden) gemaakt worden , volgends welke men onderfcheiden waaren weegt, een van juist honderd ponden, een van honderdentwaalf, en een van honderdentwintig ponden. Dit pond, zegt hij, heeft in zig zelve eene H 4 ver. f. O E Et IV. OOFDST,  I. SOEK IV, HOOFDST. R IJ K D O M van Mxand&r den eerften af, tot de re- gee- verdeeling in zestien oneen , en men maakt van hetzelve ook andere gewigten, als zomtijds een (leen van agt pond, zeven p. tien p. veertien p. zestien p. twintig p., zomtijds een Tod van zeven p. agt p. tien p., zomtijds een Cloove van twin. tig p. agtentwintig p. tweeëndertig pond, en dergelijke. Ijder pond avoir d» poids is zestien oneen, ijder once is agt drachmen, ijder drachme is zestig greinen. Men vergelijke hiermede het Lexicon technicum van John Harris, waar men, behalven veele andere nuttige zaaken, vindt, dat Georg Agricola het Troïsch gewigt noemt libram medicavi Qiet geneeskundig), en het avoir du poids gewigt libram civilem (het burgerlijk gewigt), en dat het oorfpronglijk' Engelsch gewigt was een tarwgraan, genomen uit het midden van een koornair, en we! gedroogd. Dat tweeëndertig van deeze graantjes een engels uitmaaken , of het wigt van eene Huiver fterhng hebben, dat twintig van deeze engels een once maaken , en twaalf van die oneen een pond. Maar dat men in laatcr tij. den begreepen haeft, dat bet genoeg was, indien men het engels in vierentwintig gelijke deelen deelde, welke den naam verkreegen van greinen het geen thands, in 't gemeen, hun klein/te wigt is *-. doch dat men in de munt nog veel verder gaat, dat daar ijder grein is twitrtig mijten, ijdere mijt tierentwintig droits, ijder droit twintig ps« ftfH» en ijder periot twintig blanks. Zo ^ii men 0oi-, dat de oprfprpnglijke Efigelfcke maat  der. VOLKEREN. ui gearing van Robert Bruce toe, een pond zilver1 maat in lengte is een gerflegraan. Drie wel gedroogde gerftenkoorntjcns, uit het midden van een. air genomen, maaken in de lengte een duim, twaalf duimen een voet, enz. In de Magnae Britt, Notitia van Chamberlaynt vindt men ook de indeelingen van het Troïsch pond, zo als bij de apothekars plaats heeft. Een pond heeft twaalf oneen, een once agt drachmen, een drachme drie fcrupelen, een fcrupel twintig greinen. En hij merkt op, dat, fchoon de apothekars bij Troïsch gewigt verkoopen, zij echte"! hunne droogerijen bij avoir du poids gewigt inkoopen. Men vindt ook bij hem de volgende inde? ling van het avoir du poids gewigt. Zestien drachmen maaken een once, (men merke op, da) dit niet overeenkomt mèt het bericht van Ro berts, welke /. c. zegt, dat in het avoir du poid: gewigt agt drachmen een once zijn) zestien oneer een pond, agtentwintig ponden een quarter, vie quarters een quintaal van honderdentwaalf pon den, en twintig quintaalen een ton. Hij leer ons , dat bakkers, welke in plaatzen wooften waar gildens zijn, hun brood op het Troïsch ge wigt maaken, doch daar geene gilden zijn, moe ten zij hetzelve op avoir du poids gewigt maa ken, om dat gildebroeders drie ftuivers meer o; een fchepel mogen winnen, dan anderen. Eindelijk vindt men in de Philofoph. tramali (om. 9. pag. 490. het volgende zeer belang rijke : ., Het Engelfche avoir du poids pon weegt 7004 greinen Troïsch, waaruit be H 5 »»var 1. I O E k, IV. 100FDST. i t i  I. SOEK. IV. B0OFDST. 9 • 9 9' > 91 ai » »i 91 ») 9> l> W di en «l ge de *> lai me c*a; gei wi bei : t22 R IJ K D O M rer van gelijke wigt en fijnheid, als het En* gel- , vonden is, dat een once avoir du poids, van welke zestien een pond uitmaaken, gelijk is I aan 437,75 greinen Troïsch, en hieruit volgt, dat het Troïsch pond tegen het avoir du poids pond flaat als 88 tegen 107 bijna — want gelijk 88 tegen 107, zo ftaat 5760 tegen 7003,636. dat een once Troïsch tegen een once avoir du poids ftaat als 80 tegen 73 bijna — want gelijk 80 tegen 73, zo ftaat 480 tegen 438, en eindedeiijk, dat het avoir du poids pond en once tegen de Parijfche tweemarkwigt en once ftaat als 63 tegen 68 bijna — want gelijk 63 tegen 68, zo ftaat 7004 tegen 7559,873." Men zie verder Savary diêl. du Comm. op 't Dord poids. Postlethwayt dm. of Trade and Com•rec, op het woord weight. Bailey Univ. Etym» 9: op het woord avoir du poids, en andere. Men kan in de Univerfal Merchant pag. 125 volg. eene zeer korte, maar fraaije, vergelïjig vinden tusfchen het Troïsch en avoir du poids ivigt met het Parijfche, naar de proeven van Royal Society. Dok kan men de vergelijkingen tusfchen het gelfche Troïsch en avoir du poids en het Plot. 'dfche gewigt nazien bij Ricard traité du comrce, torn. M pag. 158 en 159. Hij berekent r, dat honderd ponden avoir du poids in Enand uitmaaken 91^ ponden Amfterdams geWi en dat honderd ponden Amfterdams gewigt Iraagen io8| ponden avoir du poids. k heb in deeze noot ver de paaien overfchree- den»  der VOLKEREN. 113 gelfche pond Sterling (*). Ook waren oor- fprong-8 den, fchoon ik mij nog zeer bekort heb, dan de Zaaken zelve, en het gebruik, 't welk de leezer, in 't vervolg, van deeze aantekening zal kunnen maaken, zullen, hoop ik, voor mij verantwoorden. Uitgeever. (a) Zie hierover du Cange in voce libra. Hij haalt uit een 'vetus agrimenfor de ponderibus, de volgende plaats aan : Juxta Gallos vigefima pars vr.ciae denarius est, et 12 denarii folidum reddunt, ideoque juxta numerum denariorum tres un* ciae 5 folidos implent, jic et 5 folidi in 3 uncias redcunt, nam 12 unciae libram 20 folidos contiventem efficittnt. Voorts zegt hij: libra ponderalis argenti apud Scotos erat viginti quinque folidorum, ut est in flatutis Roberti III. regis Scotiae et in Asfida Regis Davidis de Ponderibus §. 3. fed propter imminutionem manetarum interdum fuit 26 folidorum et 4 denariorum vid Fletam lib. 2, cap. 12. §. 1. Hij voegt er bij uit Spelmannus: libra Sterlingorum eadem olim fuit, quae libra denariorum de 20 in uncia, nam denarius alias de cebatur Stcrlingus , et Esterlingus. Confecerum autem fequentes reges Sterlingorum libram ex de nariis de 40 in uncia, novisfimi de 62 vel eo am plius, retinentes tarnen Sterlingorum appellationem ut pote jam pecuniam legalem fignificantem. prisct igitur libra Sterlingorum ex 120 denariis confla bat, pondo aequalis gravitate, media ex 480, ko dier/ia ex 728 et quidpiam fupra. Sterlingorur autem nulla , quod fciam, in Domesdei mentio eum recentioris fit originis vocabulvm. Men z: hei E O E K. IV. IOOFDST. i I 1 a  ï24 r ij k d o m i. SOEK iv. HOOFDST fpronglijk de Enge!fche, Franfche en Schot fche • ftuivers op het wezenlijke wigt van eene ftui-" ver, dat is op het twintigfte part van eene once, en op het tweehonderdënveertigfte part part van een pond (/). De fchelling fchijnt ook oorfpronglijk de benaming geweest te zijn van een gewigt. Althans men leest in een oude wet van Hendrik den derden, wantieer een quarter of agt fchepeh tarw zijn op twaalf fchelHngen, dan moet hst best brood van een oortjen Qfarthing) weegen elf fchellingen en vier ftuivers. Echter fchijnt de evenredigheid tusfchen den fchelHng en de ftuiver aan de eene f» en den fchelling en het pond aan hem ook op het woord pondüs. Hij zegt daar, onder andere, dat in de latiniteit van de middeleeuw het woord pondus doorgaands van zilvergeld, cn het woord libra van goudgeld gebruikt wordt. Uitgeever. (/) Dit bewijzen de in de voorgaande noot sangehaalde plaatfen. De denarius (een fiuiver) ivordt daar op die wijze gerekend. Uitgeever. (ni) Du Cange haalt op het woord folidus de volgende plaats aan uit Cajus de Antiq. Cantabrig. Acad, p, 209. Illud interum fcire licet, aliam cuisfe rationem folidorum aetate Aelfrici, quam nostra,nam per ea tempora 30 denarii faciebant fex folidos,nostfa vero duos tantum, et femisfem —. jat de folidus en fchelling het zelfde zijrt, blijkt niet alleen uit deeze plaats, maar Eccard ad Leg. Sal, tit. 1. leert ons, dat men het woord folidus ia  der VOLKEREN. mj aan de andere zl'lde niet zo ftandvastig en onveranderlijk geweest te zijn, als de evenredig-8 heid tusfchen den ftuiver en het pond — men ^ Vindt, dat de Franfche fchelling, gcduurende den eerften ftam der Frankifche koningen, op onderfcheiden tijden dan eens van vijf, dan eens van twaalf, dan eens van twintig, dan eens van veertig ftuivers geweest is. (») 0n* der de oude Saxen leezen wij, dat er een tijd geweest is, dat de fchelling niet meer dan vijf ftuivers waardig was, doch het is niet onwaarfchijnliik, dat dezelve onder hen even veranderlijk zal zijn geweest, als onder hunne nabuuren de oude Franken (o) het fchijnt, dat zedert de regeering van Karei den Qrooien onder de Franken, en van Willem den Veroveraar onder de Engelfchen, de evenredigheid tusfchen het pond, den fchelling en de ftuiver eenparig dezelfde gebleeven is, welke in laatere tiiden heeft veranderd in fchoüdus, fcho» Ügus, fcolingus, fcellingm, en eindelijk fchillingus. Uitgeever. («) Zie het Capitulare Secundum anni 803. cap. 9. Zie ook Capit. lib. 4. cap. 75. apud Bahizium torn. I. p ?oi. en andere Capit. Zie ook Pithoei Ghsfariitm ad Legem Salicam torn. I. not. folidos. Uitgeever. (p) Althans in het Capitulare Saxonum, anni 797 cap. XI. worden zij op twaalf ftuivers ge, fteld — in argento duodecim denarios folidum fa eiant. Uitgeever. I. O E Xi IV. OOFUSt.  2 BOEK, IV. HOOFDST. j ] i f F c » t t*6 R IJ K E> O M ke nog tegenwoordig plaats heeft, fchoon de waardij van ijder derzelve zeer veele veranderingen ondergaan hebbe — want ik denk, dat, in alle landen van de waereld, de gierigheid en onrechtvaardigheid van vorften en fouverafne ftaaten, welke misbruik maakten van bet vertrouwen, 't welk hunne onderdaanen in hen ftclden, de wezenlijke hoeveelheid van netaalen, welke hun gemunte geld oorfprongijk inhield, bij trappen verminderd heeft — iet Romeinfche as wierd in de laatfte tijden ran die Republiek op het vierentwintigfte geleelte van deszelfs oorfprongiijke waarde verhinderd, en in plaats van toen een pond te veegen, woog het niet meer dan eene halve >nce f» het Engelfche pond, en de ftuiver veegen thands omtrent maar een derde, het schotfche pond en ftuiver omtrent een zesenlertigfte, en het Franfche pond en ftuiver imtrent een zesenzestigfte gedeelte van der;elver oorfprongiijke waarde (q) door middel van (p) Men leeze hierover de verfiandige aanmeringen van de Montesq. Geest der Wetten, 2 deel (tg. 552 en volg. Hij beredeneert die kunstgree» en der Romeinen in hunne munt, met oogmerk, m een ijder te waarfchuuwen, om dat geene, : welk geen voorbeeld was, niet voor een vooreeld aantemërken. Uitgeever. (.q) Men kan eenige voorbeelden van kunst» reepen in de munt zien bij Puffend, droit de la. na-  der VOLKEREN. . lif van deeze inrichtingen, wierden de vorften, en fouveraine ftaaten, welke dezelve invoer-1 den, zo zij meenden, in ftaat gefteld, om met meerdere hoeveelheid van zilver, dan anders wel zou vereischt zijn geworden, hunne fchulden te betalen, en aan hunne verbintenislèn te voldoen. Doch het was waarlijk niet anders, dan een ingebeeld voordeel — want hunne fchuldeisfchers wierden in de daad voor een gedeelte bedroogen, in het geene zij van hun te vorderen hadden — alle andere fchuldenaars in hun land genóoten het zelfde voorrecht, en mogten met dezelfde denkbeeldige fom van den nieuwen en verminderden muntpenning zodanige fchulden betaalen, welke zij geduurende den omloop van den ouden muntpenning gemaakt hadden, — zodanige inrichtingen zijn dus altijd voordeelig voor de fchuldenaars, maar tevens zeer gefchikt om de fchuldeisfchers in den grond te booren — en menigmaalen hebben dezelve eene grootere omwenteling fin de bezittingen der bijzondere ingezetenen gemaakt, dan eene zeer nature, et des gens, Hv. 5. Chap. I §. 14 et 15, en in de fraaije nooten van Barbeirac, op die plaats. Men zie in de fchoone inleiding voor het 3. deel van Ricard, traité du commerce, de veranderingen in de meeste munten van Europa van vroege tijden af. Uitgeever. T. : O E K"« IV. IOOFDST4  528 R IJ K D O M 1 f O E E, IV. HOOFDST» zeer groote en algemeene ramp zou hebben kunnen verwekken, (r) Lang'3 CO Men zie over de noodzaaklijkheid van eene zuivere munt Puf end. op de zo. even aangehaalde plaats. JVolfii Jus Nat. torn. VIII. cap. 3. §. 801 en volg. en over het fchadelijke van kunilenaari'jeri in de munt te pleegeh, eh den pligt van den Sou'. Verain in het zörgeh voor de volmaaktheid van dé munt, de fchoone plaats van Necker für fadmU fiiflr. des finan'ces, vol. III. p. 34 en volg. Zie ook de Real Science du Gouvernement, torn. VI. p. 159. Bielfeld Inftt Polit. torn. I. p. 556 en volg. Met recht zegt d,.Eon Loifirs torn. IV. p. 40 en 41: De muntpenningen, welke tot eenen alge. weenen maatftok dienen voor alles, wat onder de ■menfchen in den koophandèl komt, verdienen even. zeer de oplettendheid, ah de koophandel — zij wierden bij de Romeinen voor heilig gehouden, deeze munteden dezelve in hunne tempels ten kosten van den Staat, en zij fpaarden geene moeite, om den muntflag zo volmaakt te doen zijn, als mooglijk was, ten einde het des te moeilijker zou zijn, om dezelve na te maaken. Zij worden even heilig gehouden in Engeland, en Holland, welke de natiën zijn, die haare belangens het meeste behartigen , welke den koophandel het best verftaan, en het zig tot eenen pligt rekenen, om dé regels van billijkheid in acht te neemen. Hij verdient geheel over dit ftuk geleezen te worden.— Ik heb nog het eene en andere over de zuiverheid van onze Nederlandfche munt, en de zorgen voor dezelve te zeggen, doch, daar mijne aantekeningen  u e r VOLKEREN. isr/ Langs deezen weg is het geld in alle befchaafde Staaten het algemeen middel van den1 koophandel geworden, door tusfchcnkomst van hetwelke alle goederen gekogt, betaald, en tegen eikanderen verwisfeld worden. Thands zal ik overgaan, om te onderzoen ken, welke de regels zijn, die de menfchen natuurlijk bij het verruilen van waaren tegen geld, of tegen andere waaren, in het oog houden. Deeze regels bepaalen dat geene, 't welk men de betreklijke waarde, of de waarde der goederen in verwisfeling kan noemen. Men behoort wel in het oog te houden, dat het woord waarde twee onderfcheiden betekenisfen heeft Qs). Zomtijds betekent dit woord de nuttigheid van eenig bijzonder voorwerp, en zomtijds geeft hetzelve te kennen het vermogen, 't welk ons de bezitting van eenig voorwerp aanbrengt, om voor hetzelve andere waaren te koopen — in den eerften zin kan men het noemen de waarde in gebruik, en in den laatften zin, de waarde in verwisfeling. Zodanige zaaken , welke de grootfte waarde in gebruik hebben , hebben me. gen op dit hoofdftuk reeds zo uitgebreid zijn, zal ik eene volgende voorkomende gelegenheid waarneemen. Uitgeever. (s) Men vergelijke hiermede Condillac, Kooph. en Staatsbeft. I. d. i, koofdft. Uitgeever. I I. : O E K. IV. ioofdst.  I. BOEK. IV. HOOFDST. 130 It IJ K D O M menigmaal weinig of geene waarde in verwisfeling, en in tegendeel hebben dingen, die in verwisfeling van de grootfte waarde zijn, dikwils weinig of genoegzaam geene waardij in gebruik — geen zaak in de waereld is van meer algemeen gebruik, dan het water — doch men kan bijna niets voor hetzelve koopen; er is naauwlijks iets, 't welk men voor hetzelve in ruiling kan krijgen. Een diamant daarentegen is bijna van geene waarde in gesruik, ondertusfehen kan men dikwils eene zeer groote hoeveelheid van andere waaren foor denzelven koopen. Orn nu de grondbeginfelen na te gaan, volgends welke de waarde in verwisfeling gere» geld wordt, zal ik mij toeleggen om te doen den: In de eerfte plaats — welke de wezenlijke maatftok zij van de waarde der goederen in verwisfeling, of waarin de wezenlijke prijs pan alle goederen befta, Ten tweeden, welke de onderfcheiden dee:en zijn, in welke deeze wezenlijke prijs beftaat, of waaruit dezelve wordt opgemaakt, En ten derden , hoedanig de bijzondere omftandigheden zijn, door welke zommige of die deeze onderfcheidene deelen van den prijs zomtijds boven derzelver natuurlijke berekening rijzen, en zomtijds beneden dezelve Jaalen, of welke de redenen zijn, waardoor zomtijds belet wordt, dat de marktprijs, dat is  der VOLKEREN. t$t is te zeggen, de tegenwoordige prijs der waaren, niet naauwkeurig overeenkomt met dat geene, 't welk men derzelver natuurlijke prijs kan noemen. Ik zal mij alle moeite geeven, om deeze drie onderwerpen, in de drie volgende hoofdftukken, zo volkomen,en zo duidelijk te behandelen, als mij mooglijk zal zijn — dan ik moet ten dien einde den leezer op de ernftigfte wijze verzoeken, om mij zijn geduld, en zijne aandacht, te verkenen — zijn geduld, om eene ontwikkeling te onderzoeken, welke men mooglijk in zommigen opzichte voor noodeloós en verveelend zal aanzien, en zijne aandacht, om dat geene te kunnen begrijpen, 't welk misfchien , na de volkomenlte uitlegging, die ik bekwaam zal zijn om te kunnen geeven, nog in zommigen opzichte duister zal fchijnen •— ik althands ben altijd' bereid, om mij eenigzints aan het gevaar bloot te (lellen van te verveelen, met oogmerk om zeker te zijn, dat ik mij verftaanbaar uitdrukke — terwijl ik als zeet mooglijk befchouwe, dat, zelfs na dat ik mijne uiterfte poogingen tot klaarheid zal hebben aangewend, echter nog eenige duisterheid op een onderwerp, 't welk uit deszelfs aart zeer afgetrokken is , zal fchijnen overig te blijven. I * VIJF- L BOEK. IV. HOOFDST.  I. » O B K V. HOOFDST 13* R IJ K D O M V IJ F D E HOOFDSTUK. *> Ow wezenlijken en den naamprijs der waaren , of over derzelver prijs in arbeid, en derzelver prijs in geld. Ijder mensch is arm of rijk, naar maate hij in ftaat is , om zig het genot van de noodzaaklijkheden, gemakken, en aangenaamheden van het menschlijk leven aantefchaffen O). Maar na dat éénmaal de verdeeling van den arbeid algemeen plaats genomen heeft, is het niet dan een zeer klein gedeelte» van deeze dingen, welke ijder mensch door zijnen eigen arbeid verkrijgen kan — ver het grootfte gedeelte van dezelve moet hem door den arbeid van andere t menfchen aangebragt worden , en dus moet hij rijk of arm zijn, naar maate van de hoeveelheid van arbeid, over welke hij te gebieden heeft, of welke hij in ftaat is, om te koopen (£) — dienvolgende ftaat de waarde van ijdere waar, ten aan- £d) Zie de befchrijving van rijkdom en armoede, welke ik in mijne Voorrede gegeeven heb. Zie hierover Ifelin, Droomen van eenen Menfchen* vriend, pag. 68, 74, 112. Uitgeever. Men herinnere zig de fchoone plaats uit de Real Science du Gouvern. welke ik in noot (Jè) vp het I, hoofdft. van dit I. hoek heb aangevoerd» Uitgeever,  der. VOLKEREN. 133 aanzien van den geenen, die dezelve bezit, en geen voorneemen heeft, om dezelve voor zig zelve te gebruiken, maar dezelve tegen andere waaren wil verwisfelen, gelijk aan de hoeveelheid van arbeid, welke zijne waar hem in ftaat fielt om te koopen, of onder zijne magt te brengen. En derhalven is de arbeid de wezenlijke maatftok van de waarde van alle goederen in verwisfeling. De wezenlijke prijs van ijdere zaak, dat is te zeggen, dat geene, 't welk ijdere zaak wezenlijk kost aan den geenen, die in 't geval is van dezelve te moeten hebben, is de moeite en arbeid om dezelve te verkrijgen (c). De O) Condillac, Kooph. en Staat sbejl. I. d. p. 13, „ Er zijn dingen, welke zo algemeen zijn, dai dezelve, hoe zeer ook ten uiterlten noodzaak„ lijk, echter geene waardij fchijnen te hebber — zodanig is het water. Men vindt het over. „ al, zegt men, en het kost niets, om zig var. ,, hetzelve te voorzien, de waardij, welke het zei „ ve kan bekomen door vervoering, is geene waar ,, dij van het water, deeze is niets dan de waar„ dij van de vragt. Het zou zeer vreemd zijn ,, indien men vragt ging betaalen, om zig eene „ zaak te bezorgen, welke in 't geheel geem „ waardij had. „ Eene zaak heeft geene waardij, om dat zi. f, iets kost, gelijk men onderftelt, maar zij kosl w iets, om dat zij eene waardij heeft. „ Ik zeg derhalven, dat, zelfs aan den oevei I 3 » vai: % BOEK. V. HOOFDST.  I. B O E K. V. HOOFDST. ! [34 R IJ K D O M De wezenlijke waarde van ijdere zaak, voor den geènen, die dezelve bezit, doch zig de- zel- „ van eene rivier, het water eene waardij heeft, „ maar: zo gering als mooglijk is, om dat het „ daar oneindig overtollig is boven onze behoef„ ten. In eene dorre heide in tegendeel heeft het „ zelve eene groote waardij, en men berekent „ dezelve naar maate van de verafgelegenheid, „ en moeilijkheid, om hetzelve te bekomen — in ,, zodanig geval zou een afgedwaald reiziger gaar. „ he honderd ducaaten geeven voor een glas walt ter, en dit glas water zou de waardij hebben „ van honderd ducaaten," enz. En een weinig laager: „ Arbeiden is werken om eene zaak te verkrij* ,, gen, welke men noodig heeft. Een daggelder, 1, die in mijn tuin werkt, arbeidt dus, om het „ daggeld te winnen, 't welk ik hem beloofd „ heb, en men moet in het oog houden, dat zijn £ arbeid begint, zo dra hij de fpade in den grond ,, fteekt; want, enz. . Na deeze voorafgaande „ aanmerkingen,' zeg ik, dat j wanneer ik ver van ,, eene rivier ben, het water mij de daad kost, „ van hetzelve te gaan haaien, een daad, welke „ een arbeid is, om dat dezelve gefchiedt om mij „ eene zaak te bezorgen, welke ik noodig heb — , en wanneer ik op den oever van eene rivier , ben, dan kost het water mij- de daad van te „ bukken, om het te fcheppen —> een daad, wel. , ke zekerlijk een zeer geringe arbeid is, dit fta , ik toe, zelf minder, dan het in den grond ftee- ken van de fpade, maar ook heeft het water a dan de rainstraoóglijke waardij» j» Hes  der VOLKEREN. 135 zelve wil afhandig maaken, of voor iets anders verruilen, beftaat in de moeite en ar-B beid, welke hij, door die zaak te verkoopen, zig zeiven kan befpaaren, en aan eenen anderen opleggen — alles wat wij voor geld of andere waaren verkrijgen, koopen wij even zo zeker voor arbeid, als of wij het door onze eigen lighaamlijke moeite verkreegen hadden. Het geld of de waaren, welke wij in ruiling van dezelve geeven, bevrijdt ons van die lighaamlijke vermoeijing — dat geld of goed behelst in zig de waarde van eene zekere hoeveelheid van arbeid, welken wij ruilen tegen dat geene, 't welk op dien tijd onderfteld wordt de waarde van eene gelijke hoeveelheid van arbeid in zig te bevatten. Arbeid is de eerfte prijs, het oorfpronglijk koopgeld, waarmede alle dingen betaald worden. Ccene der rijkdommen van de waereld zijn oorfpronglijk voor goud en zilver, maar „ Het water heeft derhalven de waardij van den arbeid, welken ik doe, om hetzelve te beko„ men; indien ik het zelfs niet ga haaien, dan „ zal ik den arbeid betaalen van den geenen, die „ het mij brenger- zal. Het heeft dus de waardij „ van het geld, 't welk ik daarvoor geef, en bij „ gevolg zijn de vragten de waardij van dit wa„ ter. Ik geef het zelfs die waardij, om dat ik „ oordeel dat het deeze vragt waardig is." Uitgeever. I4 I. O E IC. V. [OOFDST.  i. BOEF v. hoofdsï ï3ó" r ij k d o m maar alle voor arbeid gekogt. En de waarde •van alle die fchatten, is voor den geenen, ^welke dezelve bezit, en tegen andere voort'brengfelen wil verruilen, juist gelijk aan die hoeveelheid van arbeid, welke zijne bezittingen hem in ftaat ftellen om te koopen, of onder zijne magt te krijgen (rf). Rijkdom, zegt Hobbes, is magt. Maar een mensch, welke een groot fortuin verkrijgt, of erft, verkrijgt of erft daardoor niet noodzaaklijk eenige ftaatkuhdige magt, *t zij in den (<0 Deeze denkbeelden zijn zeer eenvoudig, en worden, om derzelver eenvoudigheid, dikwils over het hoofd gezien. Maar juist is het over het hoofd Zien van deeze eenvoudige waarheden de oorzaak van alle de misvattingen omtrent de natuur van het geld. Die geene, die fchatten bezit, is daarom alleen bevrijd van ïighaamlijken arbeid, om dat die fchatten, in den grond, niet anders zijn, dan eene verzameling, eene oplegging van arbeid, welke door hem, of door zijne ouders of voorouders gedaan, cn tegen het duurzaam teken der waardijen (het geld) verwisfeld is, om ten allen tijde voor hetzelve den arbeid van anderen te kunnen bekomen — alles wat hij voor zijn geld koopt, is in den grond niet anders, dan ruiling van arbeid tegen arbeid, fchoon de arbeid, welken hij van zijne zijde in verwisfeling geeft, minder in het oog loopt, om dat die reeds te vooren tegen het teken der waardijen verruild, en dus voor pnopïeuenden onkenbaar geworden is, Uitgeever.  der VOLKEREN. 13? den burgerftaat, 't zij in den krijgsdienst. ■Zijne bezittingen mogen hem misfchien den1 weg openen, om tot beide te geraaken, maar de enkele bezitting van zijn fortuin leidt hem niet noodzaaklijk tot dezelve — de magt, welke hem deeze bezitting onmiddelijk en regelregt geeft, is het vermogen om te koopen, om een zeker gebied te hebben over al den arbeid, of over alle de voortbrengfelen van den arbeid, welke dan te bekomen zijn. — De meerdere of mindere grootheid van zijne bezitting ftaat juist in evenredigheid tot de uitgebreidheid van dit vermogen, of tot die hoeveelheid , 't zij dan van den arbeid van andere menfchen , 't zij dan ('f geen het zelfde is) van de voortbrengfelen van den arbeid van andere menfchen, welke zijn bezitting hem in Haat ftelt om te koopen, of onder zijne magt te verkrijgen — de waarde van ijdere zaak in verwisfeling moet altijd in eene .-juiste evenredigheid ftaan tot de uitgebreidheid van dat'vermogen, 't welk die zaak aan derzelver bezitter mededeelt. Maar, fchoon dus de arbeid de wezenlijke maatltok is van de waarde in verwisfeling van alle goederen, is zij echter de maatltok niet, volgends welke derzelver waarde gemeenlijk gefchat wordt — het is dikwils ongemaklijk , om de evenredigheid tusfchen twee onderfcheiden hoeveelheden van arbeid te bepaalen; de tijd, welke tot het verrichI 5 ten I. O E k. V. [OOFDST,  ï3« R IJ K D. O M I. BOEK V. HOOFDST ten van twee onderfcheiden foorten van werk 'hefteed is , kan niet altijd het eenige rigt^noer zijn, naar hetwelk men eene zodanige evenredigheid kan berekenen. — De onderfcheiden trappen van de moeilijkheid, welke in ijder van die onderfcheiden werken is uitgeftaan, en van het vernuft, 't welk tot ijder in 't bijzonder hefteed is, moeten ook wel degelijk in rekening worden gebragt. Er kan meer arbeid zijn in een zwaar werk, 't welk maar één uur duurt, dan in eene ligte bezigheid van twee uuren !— één uur bezig te zijn in een beroep, om hetwelke aan te keren , men den tijd van tien jaaren hefteden moet, behelst meer arbeid, dan eene maand lang te werken in een gewoon , en dagelijfcsch voorkomend ambacht (e). Maar het is ( »  I. BOEK, V. JÏOOFDST. ! ) i i \ i 1 1 \ è ii 1 z z v I ki zi i. 142 R IJ K D O M wanneer zodanige verruilingen plaats hebben,, De ontdekking van de rijke mijnen in America deed, in de zestiende eeuw, in Europa. de waarde van het goud en zilver daalen tot op een derde van het geene deeze metaalen te vooren waren waardig geweest — naar maate het minder arbeids kostte, om deeze netaalen uit de mijnen naar de markt te n-engen, naar die maate kon men ook, na lat dezelve derwaard gebragt waren, minder irbeids voor dezelve koopen, of onder zijne nagt brengen (ƒ) — en deeze omwenteling n de waarde van die metaalen, fchoon zij nooglijk de grootfte is, die ooit is voorgevallen, is echter, in geenen deele, de eeni;e, van welke de gefchiedenisfen gewagen — daar even weinig als eene maat of hoeveeleid , bij voorbeeld van eenen natuurlijken oet, eene vadem, of handvol, daar zij geuurig in haare eigene hoeveelheid verandert, nmer een naauwkeurige maatftok van de oeveelheid van eenige andere waaren kan ijn, even weinig kan eene waar, wanneer ij zelve telkens in haare eigen waarde aan eranderlijkheid onderhevig is , een juiste maat- (f) De Schrijver geeft ons in eenen uitflap in 't 9. hoof elft. van dit eerfle boek, zeer naauw:urig de veranderingen in de waarde van het Sver op, welke geduurende den loop van de vier itlte eeuwen voorgevallen zijn. Uitgeever.  der VOLKEREN. 143 maatftok van de waarde van andere waaren zijn. Gelijke hoeveelheid van arbeid, kan in' alle tijden en alle plaatzen gezegd worden Voor den arbeider van gelijke waarde te zijn. Indien hij zijnen gewoonen graad van gezondheid, van krachten, en van geestvermogens bezit, en zijnen gewoonen trap van bekwaamheid en handigheid heeft, dan moet hij ook altijd, tot dezelfde hoeveelheid van arbeid, dezelfde hoeveelheid van zijn gemak, van zijne vrijheid , en van zijne genoegens opofferen — de prijs, welken hij betaalt, moet altijd dezelfde zijn , hoedanig ook de hoeveelheid van waaren moge zijn, welke hij in verwisfeling van dezelve ontvangt. Hij mag dan eens eene meerdere , en dan eens eene mindere hoeveelheid van die waaren voor denzelfden arbeid ontvangen, maar dit wordt door de veranderlijkheid der waarde van die waaren, en niet door de veranderlijkheid der waarde van zijnen arbeid, voor welke hij dezelve koopt, veroorzaakt. Ten allen tijde, en in alle plaatzen, is dat geene duur , 't welk moeilijk te bekomen is, of 't welk veel arbeid kost, -om te verkrijgen, en dat geene goedkoop, 't welk men gemaklijk en zonder veel moeite kan meester worden. Hierom is de arbeid alleen , daar hij nimmer in zijne eigene waarde verandert, de eenige laatfte en wezenlijke maatftok , naar wel- 1. I O E K. V. IOOFDST.  144 R IJ K D O M I. BOEK. V. HOOFDST. welke men de waarde van alle waaren in alle tijden wen alle plaatzen berekenen , waarbij men dezelve vergelijken kan — arbeid is derzelver wezenlijke prijs — geld is alleen derzelver naamprijs. Maar fchoon gelijke hoeveelheid van arbeid ütijd gelijk in waarde is voor den arbeider, zo fchijnt nogthans de waarde van dien arbeid voor den geenen, die zig van denzelven bedient, zomtijds hooger, en zomtijds laager te zijn —■ hij kan dien arbeid dan eens voor sene grootere, dan eens voor eene kleindere hoeveelheid van waaren koopen, en dus [chijnt ten zijnen aanzien de waarde van den ïrbeid even zo wel aan veranderlijkheid onderhevig, als de waarde van alle andere zaaken — zij komt hem in het eene geval voor, duur, en in het andere goedkoop te zijn -rr doch niet te min zijn het, in de daad, de ivaaren, welke in het eene geval goedkoop, sn in het andere duur zijn. Men kan ook daarom , in den gewoonen zin, aan den arbeid, even gelijk aan alle andere zaaken , eenen wezenlijken , en eenen naamprijs toefchrijven — deszelfs wezenlijke prijs kan men zeggen te beftaan in die hoeveelheid van behoeftigheden en gemakken van het leven, welke voor denzelven gegeeven worden, en deszelfs naamprijs in de hoeveelheid van geld. De arbeider is rijk, of arm , hij  der VOLKEREN. MS bij wordt wel of Hecht beloond, in evenredigheid tot den wezenlijken , niet tot den npamprijs van zijnen arbeid-. , Het onderfcheid tusfchen den wezenlijken prijs, en de enkele benoeming in geld,of den naamprijs , is geene zaak, die enkel in befchouwing beflaat, maar zij is in de beoeffening menigmaal van een zeer aanmerklijk gebruik. Dezelfde wezenlijke prijs is altijd van dezelfde waarde — maar wanneer men de veranderlijkheid van de waarde van het goud en zilver in aanmerking neemt , dan is dezelfde naamprijs menigmaal zeer onderfcheiden in waarde.— Wanneer men-, derhalven, een landgoed verkoopt met behoud van eene eeuwigduurende rente op hetzelve , en men begeert, dat die rente altijd van dezelfde waarde zal blijven, dan is het voor die familie, ten wiens behoeve die rente gevestigd wordt, van zeer veel belang, dat dezelve niet in eene bijzondere fomme gelds moet beftasm _ want, in dat geval, hangt deszelfs waarde altijd van twee onderfcheiden foorten van veranderlijkheid af. In de eerfte plaats van die foort, welke uit de verfchillende hoeveelheid van goud of zilver, die op onderfcheiden tijden in de muntpenningen van dezelfde benaaming begreepen is, gebooren wordt, en ten tweede "van die foort, welke Lit de op onderfcheiden tijden verfchillende K waar- L O E K, V. [OOFDST*  T Soek V. êiOOFDST, i I 1 ] I c r * i r ij k d o m waarde van dezelfde hoeveelheid van goud en zilver ontftaat (g). Menigmaalen hebben zig Vorften, en Souveraine Staaten, verbeeld, dat zij een tijdlijk voordeel konden behaalen, door het verminderen van de hoeveelheid van het zuiver metaal, het welke hunne muntpenningen inhielden, maar het is hun zelden in de gedachten gekomen, dat zij eenig belang er bij hadden, om die hoeveelheid te vermeerderen — het komt mij derhalven voor, dat bij alle natiën de hoeveelheid van metaalen , welke hunne muntpenningen inhielden, altijd bij aanhoudendheid verminderd, en naauwlijks ooit verneerderd is geworden. Zodanige veranderingen ftrekken dus meest altijd tot verminde•ing der waarde van renten in geld. De ontdekking der mijnen van America verminderde de waarde van het goud in Eu■opa — men onderdek gemeenlijk , (doch, iaat het mij voorkomt, zonder eenig proefloudend bewijs Qi)) dat deeze vermindering nog Cg) Hoedanig men renten behoort te berekeien, welke in eene bepaalde foort van munt f geld bedongen zijn , warn eer raderhand de rorit verandert, zie Puffend. Droit de la Nature f des Gens, liv. S, Chap. 7, % 6. en Barbeirac 1 de nooten op die plaats. Uitgeever. CA) De Schrijver zal de gronden , op welke' WSQ  der VOLKEREN. '147 nog trapsgewijze voortgaat, en waarfchijnlijk nog langen tijd zal aanhouden. Volgends' deeze onderftelling zullen dus die veranderin- 1 gen de waardij der renten in geld waarfchijnlijk eerder verminderen , dan vermeerderen, sl had men zelfs bedongen , dat die renten niet in eene zekere hoeveelheid van den eenen of anderen bepaalden muntpenning (bij voorbeeld in eene zekere hoeveelheid van ponden fterling maar in eene zekere hoeveel¬ heid van oneen van zuiver zilver, of van zilver van eene vastgeftelde keur, moesten worden betaald. Zodanige eeuwigduurende renten, van welke de betaaling bedongen is in koorn, hebben hunne waarde veel beter behouden, dart die geene, welke in geld moeten worden betaald, zelfs daar, waar de benaamingen van de muntpenningen geene verandering hebben ondergaan. Bij eene acte van het agttiende jaar men vermoedt, dat deeze vermindering nog bij aanhoudendheid voortduurt, in het gde koofdfl. van dit eerfte boek breedvoerig onderzoeken. Uitgeever. (O Of, gelijk wij dit in ons Nederland menigmaal ontmoeten, in geldmunten en benaamingen, die geheel in onbruik zijn, bij voorbeeld in komans payment, oudfchilden, enz. S. van Leeu* wen, Roomsen Hollandsch recht, 2. b. 13. d. Uitgeever. & Z I. ! O E K, V. I00FDST»  I. BOEK, V. HOOFDST. j 1 1 ( t i t t ê e z b I 1T O fc ti VI a er H *4l R IJ K D O M jaar van koningin Elifabeth is vastgefteld dat de betaling van alle renten van huuren aan Gemeenfchappen toebehoorende , moest worden bedongen te zullen geleideden voor :en derde in koorn, het zij in natuur, bet Jij volgends den prijscourant van de naastgelegen openbaare markt — het geld, hetwelk deeze koornrente opbrengt, fchoon oorpronglijk maar een derde van het geheel der ente zijnde, loopt echter, volgends het geuigenis van Dr. Blackftone, gewoonlijk bijna 'P het dubbeld van bet geene de andere wee derdendeelen opbrengen — de oude eldrenten van deeze Gemeenfchapp en moem dus, volgends deeze rekening, omtrent Jt op een vierde van derzelver oude waarde edaald zijn , of maar weinig meerder dan ïn vierde gedeelte van het koorn waardig ijn, 't welk zij oorfpronglijk konden oprengen — maar zedert de regeering van 'hilips en Maria (ƒ) hebben de Engelfche untpenningen weinig of geene veranderingidergaan; het zelfde getal van ponden, hellingen , en ftuivers heeft zedert dien fd zeer nabij dezelfde hoeveelheid van züf:r zilver ingehouden , en derhalven moet :eze vermindering in de waarde van geld- ren- O') Deeze zijn den 25 Julij 1554 tot koning koningin van Engeland uitgeroepen. Rapint % ofEngl. torn. II. pag. 29. Uitgeever.  der VOLKEREN. 149 fenten, aan Gemeenfchappen toebehoorende, geheel en alleen ontftaan zijn uit de vermin-1 dering der waarde van het zilver. Wanneer de vermindering in de waarde van het zilver vergezeld gaat met eene vermindering van die hoeveelheid van dat metaal, welke de muntpenning van denzelfden flempel gewoon is intehouden, dan is het verlies gewoonlijk nog grooter. In Schotland, waar de flempel van de muntpenningen veel grooter veranderingen ondergaan heeft , dan immer in Engeland is gefchied, en in Frankrijk, waar dit nog veel fterker plaats heeft gehad dan ooit in Schotland, zijn, langs deezen "weg, verfeheiden oude renten, welke oorfpronglijk van eene aanmerklijke waarde waren, genoegzaam tot niets vervallen (£). Eene gelijke hoeveelheid van arbeid zal, op ver van elkander afftaande tijden , nader bij voor eene gelijke hoeveelheid van koorn, (waar Men kan bij S, van Leeuwen , Roomscli Holl. Recht, 2de b. 13de d. zien, hoedanig in Holland renten afgelost worden , wanneer daarvan niets bedongen is; hoe, wanneer de rente in zekere fpecie of waarde van geld gefield is; hoe, wanneer de waarde van de fpecie niet is uitgedrukt ; hoe, in verouderd en ongangbaar geld. Men zie ook ff. de Groot, Inl. tot de Holl. Rechtsgel. ^de boek \cde deel, §. 7. en daar de noot van Schorer., Uitgeever. K 3 I. I O E K. V. IOOFDST.  I. SOEK, V. KOOFÜiT. t$a R IJ K D O M ^waar mede zig een arbeider voedt) kunnen worden gekogt, dan voor eene-gelijke hoeveelheid van goud of zilver, of van eenige andere waaren»— eene gelijke hoeveelheid van koorn zal , derhalven, op ver van elkander afftaande tijden, nader bij van dezelfde wezenlijke waarde zijn, of deszelfs bezitter nader bij in ftaat ftellen om eene gelijke hoeveelheid van den arbeid van andere menfchen te koopen, of onder zijne magt te brengen, [k zeg,' dat dit omtrent eene gelijke hoeveelheid van koorn nader bij zal plaats hebben, dan omtrent eene gelijke hoeveelheid van genoegzaam alle andere foorten van waaren, niet,te min zal dit, zelfs omtrent eene gelijke hoeveelheid van koorn , niet ten allernaauwkeurigften waar zijn. Het beftaan van den arbeider, of de wezenlijke prijs van den arbeid, verfchilt zeer, naar de onderfcheiden omftandigheden van tijden, gelijk ik in 't vervolg zal tragten te doen zien. De arbeider leeft ruimer, wanneer de maatfchappij in welvaart aanwast, dan wanneer die welvaart in eenen ftaat van evenwigt is, en het gaat hem beter in eenen tijd,wanneer de welvaart van zijne maatfchappij in eenen ftaat van evenwigt is, dan wanneer die welvaart agter uit gaat. Ondertusfchen kan men, op eiken bijzonderen tijd, met alle andere waaren eene grootere of-mindere hoeveelheid van arbeid koopen, naar evenredigheid yan de meerdere of  der VOLKEREN. 151 of mindere ruimte van liet beftaan, 't welk men voor dien arbeid verkrijgen kan. En' daarom is eene rente, welke in koorn moet] worden betaald, alleenlijk onderhevig aan de verandering in de hoeveelheid van arbeid, welke men voor eene zekere hoeveelheid van koorn koopen kan, maar eene rente, welke in eenige andere waar betaald moet worden, is niet alleen blootgefleld aan de veranderingen in de hoeveelheid van arbeid, voor welke men eene bijzondere hoeveelheid van koorn kan koopen, maar boven dien nog aan de veranderingen in de hoeveelheid van koorn, welke men voor eene zekere hoeveelheid van die waar verkrijgen kan. Men moet echter opmerken , dat fchoon eene rente in koorn van de eene eeuw tot de andere aan mindere veranderingen onderhevig is, dan eene rente, in geld, de rente in koorn sogthans van het eene jaar tot het andere meer verfchilt. De geldprijs van den arbeid, (geli.k ik in het vervolg zal tragten te doen zien (/)) gaat niet van jaar tot jaar op en neder met den geldprijs van het koorn, maar fchijnt zig overal, niet naar den kortftondigen of toevalligen prijs der levensmiddelen, maar naar den gemiddelden of gewoonen prijs derzelve, te regelen — de gemiddelde of ge- woo- CO Dit zal hij doen in het 4de hoek 5de hoofdjf. ia eenen uitflap over den koornhandel. Uitgeevtrt K 4 i O E K« V. I0OFOST.  I. tost V. HOOFDST R IJ K D O M woone prijs van het koorn wordt weder (gelijk ik mede in 't vervolg zal tragten te doen zien) geregeld naar de waarde van het zilver, naar den rijkdom of de armoede van de mijnen, welke de markt van dat metaal voorzien , of naar de hoeveelheid van arbeid, welke hefteed, en, bij gevolg, naar de hoeveelheid van koorn, welke verteerd moet worden , om eenige bijzondere hoeveelheid van zilver uit de mijnen naar de markt te brengen. — Doch fchoon de waarde van het zilver zomtijds van de eene eeuw tot de andere zeer aanmerkelijk verfchilt, verandert «ij echter zelden veel van het eene jaar tot het andere, maar blijft dikwils wel eene halve of eene geheele eeuw dezelfde, of bijna dezelfde — de gewoone, of gemiddelde geldprijs van het koorn zal derhalven ook, geduurende eenen zo langen tijd, dezelfde of genoegzaam dezelfde blijven, en met dezelve ook tevens de geldprijs van den arbeid, mits dat de maatfchappij in alle andere opzigtcn ten minftèn in dezelfde, of ten naasten bij dezelfde omftandigheden, blijve voortduwen — ondertusfehen kan de kortftondige of toevallige prijs van het koorn dikwils in het eene jaar het dubbeld zijn, van het geen dezelve in het voorgaande jaar was, of bij voorbeeld " van vijfentwintig tot vijftig fchellingen het Aparter, of de agt fchepel* , verfchillen — maar wanneer het koorn op den laatstge- noen»  der VOLKEREN. 15$ ïlöemden prijs is, dan zal niet alleen de naamprijs, maar zelfs de wezenlijke waarde van de koornrente het dubbeld zijn van het geene dezelve was, toen het koorn den eerstgenoemden prijs had , of over de dubbelde hoeveelheid, 't zij van arbeid, 't zij van andere waaren te beveelen hebben, terwijl dc geldprijs van den arbeid , en met dezelve die van meest alle andere waaren , geduurendj alle deeze rijzingen en daalingen, onveran derlijk dezelfde blijft. Het blijkt dus ten allerdmdlijkften, dat di arbeid de eenige algemeene, en te gelijk di eenige naauwkeurige maatftok is der waar dijen, of het eenige vaste meetpunt, uit he welke wij de waardijen van verfchillend waaren in alle tijden en op alle plaatzen te gen eikanderen kunnen vergelijken. Wij kur nen (dit ftaat men toe) de wezenlijke waard van de onderfcheiden goederen, van de eer eeuw tot de andere, niet berekenen uit c hoeveelheid van zilver , welke voor dezelv betaald is , ook kunnen wij die berekening van het eene jaar tot het andere, uit de ho veelheid van koorn niet opmaaken, maar w kunnen die wezenlijke waarde, zo van c eene eeuw tot de andere, als van het eer jaar tot het andere, met de grootfte naauv keurigheid uit de hoeveelheid van den arbei .opmaaken. Het koorn is, in de berekenh van het verfchil van de eene eeuw tot de a: K s d £ boek; V. hoofdst» t ï e e e e » ij ie ie d S \-  1 I. & O E K V. HOOFDST, I 1 1 I ■1 1 1 ] *U R IJ K D O M dere, beter maatftok dan hef zilver, om dat 'eene gelijke hoeveelheid van koorn van de eene eeuw tot de andere meer nabij over dezelfde hoeveelheid van arbeid zal gebieden, dan eene gelijke hoeveelheid van zilver — maar, in het nafpeuren van het verfchi] van bet eene jaar tot het andere , is zilver een beter maatftok dan koorn, om reden, dat in dat verfchil eene gelijke hoeveelheid van zilver meer nabij over eene gelijke hoeveelheid van arbeid gebieden zal. Maar, fchoon het, in het vestigen van eeuwigduurende renten, en zelfs in het maaken van huurcontracten van eenen zeer langen duur, zeer nuttig is, dat men onderfcheid maake, tusfchen den wezenlijken prijs , 2U den naamprijs, zo is hetzelve echter in het koopen en verkoopen, en in de gawoone handelingen van het daaglijkfche leven van jeene hoegenaamde nuttigheid. De wezenlijke prijs en de naamprijs van die waaren ftaan, ter zelfder tijde en plaatje, in eene naauwkeurige evenredigheid tot :lkander. Naar maate van de meerdere of hindere fom gelds , welke men, bij voormeld, op de markt van Londen, voor eene vaar ontvangt, naar die zelfde maat zal men e Londen, ter zelfder tijd, in ftaat zijn om neerdere of mindere hoeveelheid van arbeid e koopen, of onder zijne magt te krijgen —• derom is, wanneer men dezelfde tijd en plaats  der VOLKEREN. plaats in het oog houdt, het geld denaauwkeurige maatftok van de wezenlijke verwisfel-1 baare waarde van alle waaren, maar, men vcrgeete niet, dat dit maar alleen zeker is op dezelfde tijd en plaats. Maar, hoe zeer er, op van elkandercn afgelegene plaatzen, geene geregelde evenredigheid is tusfchen den wezenlijken prijs en den geldprijs der waaren, zo behoeft echter een koopman, welke zijne waaren van de eene plaats naar de andere vervoert, niets anders in het oog te houden dan den geldprijs, of het ondevfcheid tusfchen de hoeveelheid van zilver, voor weike hij zijne waaren koopt, en dc hoeveelheid van zilver, voor welke hij de zelve waarfchijnlijk zal verkoopen., Men ftel le, dat, te Canton in China, eene halve onc< zilver over eene grootere hoeveelheid, z< van arbeid, als van noodzaaklijkheden en ge makken van het leven, kan gebieden, dai eene geheele once te Londen — dan volgt dat eene koopwaar, welke te Canton voo eene halve once zilver verkogt wordt, daa wezenlijk duurder, of van meer wezenlij belang is voor den geenen, die dezelve al daar bezit, dan eene koopwaar, welke t Londen voor eene once zilver verkogt wordt is voor den geenen, die dezelve te Londe bezit. Indien echter een koopman van Lot, den gelegenheid heeft, om te Canton een koopwaar voor eene halve once te koopen we I. S O F. k« V. lOOFDSXj- l I r r e e » [-  h HOOFDST. V. ï O E K, < 1 4 ] I < i 1 c 2 X li \ I ï 4 '5* R IJ K D O M welke hij naderhand te Londen weder voot eene geheele once kan verkoopen, dan wint hij bij deeze ruiling honderd ten honderd» luist zo veel als of een once zilver te Londen in koop naauwkeurig dezelfde waarde had als te Canton — het geeft, of neemt bij fiem niets, dat eene halve once zilver hem :e Canton de magt kan geeven over meer arbeid, of over eene grootere hoeveelheid van ioopwaaren, dan eene geheele once te Lonten kan doen, dit blijft akijd waar, dat eene jeheele once te Londen hem altijd de magt :al geeven, om over het dubbeld van die ïoeveelheid 'van arbeid of waaren te gebielen, welke hem daar eene haive once gelven tan, en dit is juist het geene hij zoekt. Gelijk het dus de naamprijs, dat is, de ieldprijs der koopwaaren is, welke de voorigtigheid of onvoorzigtigheid van alle kooien en verkoopen, naauwkeurig doet beoordelen , en gelijk daarenboven deeze geldprijs r n genoegzaam alle bezigheden van het daagjkfche leven, in welke prijs te pas komt, e regel van het gedrag is, zo behoeft men ig niet te verwonderen, dat men in 't algeleen den naamprijs of geldprijs zo veel meer i het oog houdt, dan den wezenlijken prijs. Maar, het kan,- ondertusfchen , in een rerk, zo als dit tegenwoordige, menigmaa:n van veel nut zijn, dat men de onderfcheien wezenlijke waardijen van zommige koop- waa-  uer VOLKEREN. f5? waaren, op verfchillende tijden en plaatzen , tegen eikanderen vergelijke , of liever , dat1 men de onderfcheidene trappen van magt,^ welke deeze koopwaaren, in verfchillende tijden , aan derzelver bezitter hebben kunnen geeven over den arbeid van anderen, nafpeure. In zodanig geval moeten wij niet zo zeer ons ophouden met nategaan, voor welk eene hoeveelheid van zilver dezelve gekogt en verkogt wierden, dan wel met de onderfcheidene hoeveelheden van arbeid te onderzoeken , welke met deeze onderfcheiden hoeveelheden van zilver zouden hebben kunnen worden gekogt. Maar het is zelden mooglijk, om den loopenden prijs van den arbeid op onderfcheidene tijden en plaatzen altijd met eenen zekeren trap van nauwkeurigheid te kennen. De loopende prijs van het koorn, (fchoon men ook maar weinige plaatzen vindt, waar men van dezelve geregelde aantekening heeft gehouden) is meer algemeen bekend j men vindt van denzelven meermaalen bij de gefchied- en andere fchrijvers gewag gemaakt — wij moeten dus ons met dezelve vergenoegen, niet als of dezelve altijd volkomen in dezelfde evenredigheid Hond als de loopende prijs van den arbeid, maar als zijnde het naast bijkomend middel, 't welk ons tot nafpeuring van die evenredigheid kan opleiden. Ik zal in 't vervolg gelegenheid hebben, i. ; O E Kt V. IOOFDST.  I. Doei V. h00fds1 Ï5§ R IJ R* D O M ben, om verfeheiden vergelijkingen van deeze •natuur te maaken. Onder het toeneemen van de algemeene "werkzaamheid en vlijt, hebben de handeldrijvende natiën ondervonden, dat het van belang was muntpenningen van onderfcheiden metaalen te Haan. Goud voor zwaare betalingen , zilver voor koopen van gemiddelde waardij, en koper, en zommige andere grove' metaalen, voor die van nog geringer aanbelang. Niet te min hebben zij altijd een van deeze metaalen meer bijzonder den voorrang boven de andere gegeeven, als den algemeenen maatftok der waardijen — en hieromtrent fchijnt in 't algemeen bij ijder vólk dat metaal de voorkeur gehouden te hebben, van 't welke zij toevallig het eerfte gebruik gemaakt hebben als het middel van koophandel — daar zij hetzelve eenmaal begonnen hadden te gebruiken als hunnen Handpenning , (gelijk zij wel genoodzaakt waren te doen, zo lang zij geen ander geld hadden) zo zijn zij in 't algemeen bij dat gebruik gebleeven, na dat die noodzaaklijkheid heeft opgehouden plaats te hebben. Men zegt , dat de Romeinen niet anders dan koper geld hebben gehad, tot omtrent vijf jaaren voor den eerften Punifchen oorlog («■), wan- ■ («O 'PB* Hist. Nat. lib, 33. cap. 3. Smith.  der VOLKEREN. 155» Wanneer zij voor het eerst begonden zilveren munt te Haan. Het blijkt ook, dat het ko-1 per in deeze republiek altijd de algemeene maatftok der waardijen is geweest. Men vindt, dat te Rome alle rekeningen ingericht, alle waardijen van bezittingen berekend wierden in asfen, of festertiusfen. De' as was altijd de benaaming van eenen koperen muntpenning. Het woord festertius betekent twee en eene halve asfin — fchoon dus de festertius eene zilveren muntpenning was , wierd echter deszelfs waarde in koper berekend — te Rome had men de gewoonte, om van ijmand, die veel geldschuldig was, te zeggen, dat hij veel koper van een ander («) had. De Noordfche volkeren, welke zig op de puinhoopen van het Romeinsch gebied gevestigd hebben, fchijnen, van het eerfte begin van hunne vestiging af, zilveren munt gehad, en niet dan eeuwen daarna gouden en koperen munt gekend te hebben (0) — ten tij' 00 Aes alienum. Zie noot (b) van het vierde hoofd (t. Uitgeever. (0) Wat de gouden munt aangaat, hieromtrent fchijnt onze Schrijver te dwaalen, niet alleen leezen wij bij Gregorius Turonenfis, dat zijn vierde Voorzaat op den Bi-fcboplijken zetel van Tours (die omtrent het jaar 536 Bisfchop geworden is) meer dan twintigduizend gouden folidi had nage- laa- I O E Ki V. loOFDST.  h BOEK V. HOOFDST JW R IJ K D O M tijde van de Saxen had men zilveren munt ift Engeland, maar tot den tijd van Eduard den derden wierd aldaar weinig goud gemunt, en en tot op jfacobus den eerften van Groot-Brittannien was de kopermunt daar geheel onbekend (/>) — en deeze is, geloof ik, de reden, laaten, Greg. Turon. Hiflor. lib. 10. cap. 31. ». 16» maar zelfs fpreeken de Salifche, Ripuarifche» en andere wetboeken van die volkeren, genoegzaam op ijdere bladzijde, van den folidus en denarius , van welke dé eerfte eene gouden, en de tweede eene zilveren munt was. Zie Wendelin. Glosf. Sal. Vocum Atuat. in verbis, folidus et denarius. De folidus Gallicus van die tijden was van zeer flecht goud, ibid. (hij haalt ten bewijze aan de Novella Majorani lib. IV. tit. 1. nullus folidum integri ponderis calumniofae adprobationis obtentu recufet exatlor, excepto eo Galiico, cujus aurum minore taxatione aestimatur.) Het fchijnt zelfs uit de Salifche en andere wetboeken, dat de gouden munt van het begin der vestiging van de Frankifche Monarchie af even zeer in gebruik is geweest, als de zilveren munt. IVendelinus fpreekt van eenen gouden folidus met het opfchrift Theudemar Rex, die geflagen zou zijn in het jaar 415, kort voor de regeering van Pharamundus. Uitgeever. (p~) In den ruuwften ftaat van Engeland wil. men, dat zij een foort van ijzergeld hadden, 'i welk den naam droeg van Rings, en dat zij ook een foort van kopergeld gebruikten, 't welk hun  dék. VOLKEREN. xtfi 9erij waarom niet alleen in Engeland, maar ook bij alle andere hedendaagfche volkeren0 van H hun van buiten *s lands wierd gebragt. tegenw. Staat van Gr. Britt. I. d. p. 12. Koning Eduard I. voerde eenen bepaalden ftandaaïd in voor de zilver munt, volgends dezelve maakten 24 greinen eenen ftuiver fierling uit, 20 ftuivers een once, en ia oneen of 5760 greinen een pond fterling, beftaande uit twintig fchellingen. Van deeze 12 oneen moesten elf oneen en twee engels (of ftuiverswigt) van fijn zilver, en 18 engels van allieerlel zijn, zo dat een pond fterling een pond zilver van Troïsch gewigt was*. Doch tegenwoordig is een pond fterling maar een derde \an een pond Troïsch gewigt. Eduard de derde liet omtrent het jaar 1351 groats of grsote ftukken munten, welke ijder voor vier ftuivers gangbaar waren. — Hendrik de ze. vende liet in het jaar 1504 zilveren ftukken fjaan van twaalf ftuivers waarde» welke den naam kreei gen van fhillings, of fchellingen» Het pond zilver Troïsch gewigt is, zedert de regeering van koningin Elifabeth, gangbaar geweest tegen 62 fchellingen, en de tegenwoordig loopende zilvermunt in Engeland beftaat uit kroonen, ter waarde van vijf fchellingen, welke dus een once Troïsch gewigt hebben, halve kroonen, fchellingen, fixpences of halve fchellingen, vier-, drie-, twee-, en éénftuivers Pukken. Zie over dit alles Chambcrlaynt Magnat Britt. IXotit. op het woord zilver. k Test I. O E TC* V. ÖÖFDSTf.  % O E K, V. ftüOFDST. \ ffo R IJ K D O M van Europa, alle rekeningen naar de zilver* munt worden ingericht (f), en alle waardijen vaa Ten tijde der .5>.ri?», en nog zeer lang daarna, tof Eduard III. toe, had men in Engeland geene andere zilveren mun't dan de penny of ftuiver, welke naam (/?) Schoon ik geene andere reden weet te geeven, waarom bij de meeste Europeaan fche volkeren (zommige gedeeltens van Italië mooglijk hiervan uitgezonderd) thands alle rekeningen naaf de zilvermunt worden ingeriebt, voldoet mij echter de reden niet,, welke de fchrijver hier geeft,,, wij hebben niet alleen, in noot (o),gezien,dat hij zig vergist, met te zeggen-, dat de Noordfche volkeren , die zig op de puinhoopen van het Re* meinsch gebied vestigden , geene gouden munt hadden, maar zelfs zou ik niet vreemd zijn van? te gelooven , dat deeze volkeren, toen de Sali* fche wet gemaakt wierd , dat is een weinig ra? liet begin van de vijfde eeuw , gewoon warei* hunne rekeningen, zo al niet geheel naar de goudmunt, ten minften zo wel naar de goud-, als naar de zilvermunt interiehten. Alle de boetens van de Salifche wet worden in denarii (zilvermunt) uitgedrukt, maar nooit wordt eene fom in die munt genoemd zonder bijV voegfel, hoe veel dezelve aan folidi (goudmunt> bedraagt. Zie maar, één voor alle, Ut. I. L. 2, DC den:, qui faeiunt folidos XF» componat. Uitgeever.  b è r V O L K E k Ë N. van goederen en bezittingen naar dezelve worden betekend, en waarom wij, (Engel-1 fchen) naam door zommigen van het Hoogduitfche woord pfenning , en door anderen van het Latijnfche woord pecunia wordt afgeleid. Chamberlayne l. c. Ricard traité du Comm. torn.- 2. introd. pag. 7. Of het pond fterling immer een wezenlijk ftuk geld geweest zij, verklaar ik niet te weeten, zo ja , da. moet het vrij lomp geweest zijn, een fluk zilvergeld oorfpronglijk van een pond gewigt! Tegenwoordig is het , even gelijk onze ponden groot, of Vlaamsen, eene denkbeeldige munt, bij welke de Engelfchen gewoon zijn te rekenen, (ponden, fchellingen, ftuivers) een pond fterling is vier kroonen, of twintig fchellingen. Zij heb. ben meer denkbeeldige manten — het mark is van gelijke natuur, en is waardig 13 fchellingen en 4 ftuiver. De angelot , mede denkbeeldig, tien fchellingen, zo ook de nobel 6 fchellingen en 8 ft. Tegenw. Staat van Gr. Britt. I. d. p. 504. De waarde van een Engelsch pond fterling ftaat gelijk met nï Hollandfche guldens. Ricard traité du Comm. vol. 2, pag. 158. Over den oorfprong van de benaaming van fterling is men het niet algemeen eens — de meeste fchrijvers zijn van gedachten, dat het woord in de waereld gekomen is bij verkorting van het Woord easterlingt Te weeten, ten tijde van koning Riehard I. was het geld, 't welk in de oostelijke gedeeltens van Duitschland gcflagen wierd, Wegens deszelfs zuiverheid, zodanig beroemd, dat L a Riz % O E tl v. lOOFDSf*  ï64 R IJ K D O M % i » O EK.] V. HOOFDST. i 1 i ïhen") wanneer wij het beloop van ijmandï )ezittingen willen uitdrukken , zelden vaa bet lichard, om de Engelfche munt te verbeteren, :enige bekwaame munters uit die flreeken ont»od, deeze droegen in Engeland den naam van Easterlings (Oosterlingen), en hunne munt, weite zij floegen, wierd Easterling tnoney (Oosterlingen geld) genaamd, en hiervan zou, met agteraating van de eerfte fyllabe «w,door den tijd fterUng geworden zijn. Zie Chamberlayne op het ivoord Money, zie ook du Cange op het woord Esterlingus, die, onder de voorftanders van dit gevoelen, ook Cambden , Spelmannus, en Jacobus Waraeus opnoemt. Zie ook Ricard traité du Commerce torn. II. in de aller fchoon ft e introductie, in welke men zeer fraaije aanmerkingen vindt over den oorfprong, invoering, en veranderingen in gewigten, maaten, munten, enz. Omtrent het jaar 1320, onder de regeering van Eduard III, begon men in Engeland goudgeld te flaan. De eerfte gouden geidftukken, welke in Engeland geflagen wierden, .droegen den naam van Florynen, naar de ftad Florence, in welke dezelve het eerst geflagen waren. Chamberlayne l. c. Ricard l. e. Vervolgends floeg men roozenobels, welke ijder zes Engelfche fchellingen en agt ftuivers waardig waren, halve rozenobles, dubbelde rozenobles, groote fouverainen, Henrynobles, en Angelots. Ricard l. c. In het jaar 1682 floeg men voor het eerst gou-, o>n guineas, ter waarde, oorfpronglijk, van 20 fchel-  der VOLKEREN. 165 liet getal van guineas, maar altijd van liet getal van ponden fterling fpreeken,- welke wij lèhellingen, maar eindelijk wierd, na veele veranderingen, de waarde van eene guinea, (die zelfs tot 30 fchellingen was geloopen) door eene acte van het Parlement van den 13 Januarij 1718, bepaald op 21 fchellingen, en zedert is zij op dien prijs gebleeven. Ricard l. c. Men heeft gouden nukken van 5 guineas, van a guineas, van eene halve, en van een quart guinea, welker waarde in evenredigheid van de enkele guinea is. Ricard vol. 2. p. 156. Het pond goud, of 12 oneen Troïsch gewigt, wordt in Engeland in 24 deelen verdeeld, welke karaaten genaamd worden, zo dat ijdere karaat de waarde heeft van 10 engels, of een halve once, een karaat verdeelt men weder in vier karaatgreirien, zo dat ijder karaatgreïn i\ engels, of 60 ge» woone greinen weegt. Het ftandaardgoud is van 22 karaatcn fijn goud en 2 karaaten allieerfel in een pond Troïsch gewigt, en men munt vieren, veertig en een halve guinea uit een pond. Chamberlayne l. c. 440 oneen Engelsch ftandaardgoud komen overeen met 3661 Hollandfche ducaaten, Ricard vol. 2. p. 157. Men wil, dat de guinea haaren naam ontleent van de kust van Guinea in Africa,vsn waar eertijds het meeste goud in En* geland gebragt wierd. Tegenw. Staat van Gi\ Britt. I d. p. 503. In laatere tijden heeft men, tot gemak van de «erwisfeling, en om de armen te gemoet te ko» L 3 IBeiij; l I O E K. V. 100FDST.  166 R IJ K D O M I. * O E E, V. HOOFDST. 5 i 4 1 c 1 i X t ^ 't % t wij meenen, dat zijne bezittingen waardig zijn. Oorfpronglijk, geloof ik, dat men, bij alle volkeren, geen wettig aanbod van betaling heeft kunnen doeö, dan alleen in de munt van dat metaal, welke in het bijzonder wierd gehouden voor den Handpenning , of den maatltok der waardijen — in Engeland wierd het goud, langen 'tijd na dat het tot geld gemunt wierd, niet voor een wettig aanbod pan betaling gehouden — de evenredigheid; :usfclien de waardijen van goud- en zilvernunt was bij geene wet of placaat bepaald, naar wierd aan den loop van de markt over-* jelaaten (r_) _ indien een fchuldenaar zijne ■ - ::. .oa , : benen , kleine Hukken van koper geflagen, zijnde Ie halve ftuiver, ha/fpenny , of hapeny, en de "arthing, ter waarde van een vierde van eene tüiver, Doch niemand behoeft boven de waarde ran eene fchelling kopermunt in betaaling aantoleemen. Chamberlayne- en Ricard l. c. Uitgeever, (r) Het is der.-moeite waardig, om over deeze venredigheid tusfchen het foud en zilver ra te jezen het geene wij vinden bij Bielfeld lyft. P&. ■tiq, töm. I, p. Só6. in eene breede noot. Hij ièrkt op, dat er geene wezenlijke, of phyfique venredigheid is tusfchen het goud en zilver, even reinig als tusfchen het zilver en hef lood, dat ie evenredigheid alleen afhangt van de we<$er^ i^fche prijzen van deeze metaalen, en dat die  'der VOLKEREN. 167 betaling in goud aanbood, dan had de fchuldeisfcher het recht, om zodanig eene betaling of prijzen weder naar de meerdere of mindere hoe. veelheid, welke van ijder deezer metaalen in Europa is, geregeld worden, dat dus die evenredigheid niet anders wordt gevonden, dan uit de ge. woone prijzen, welke ijder van deeze metaalen in Portugal, in Spanjen, te Amfterdam, en op andere plaatzen hebben, in welke men handel in dezelve drijft — hij ftaat wel toe, dat in Engeland, Frankrijk en andere landen, in welke geene vreemde muntfpccien gangbaar aijn, eene eenmaal tusfchen deeze metaalen in de munt vas;geftelde evenredigheid, zig verfeheiden eeuwen kan •taande houden, doch hij zegt, dat dit bij veele natiën onmoogüjk is. Om nog duidelijker te doen zien, hoe onzeker eene zodanige evenredigheid is, en om tevens eenig bericht omtrent deeze belangrijke zaak medetedeelen, geeft hij eene lijst op van de onderfcheiden evenredigheden, welke in onderfcheiden ïanden van Europa tusfchen het goud en zilver in de munt gefield zijn. Volgends dezelve houdt men in Spanjen het goud 16 maal waardiger dan het zilver» In Savoyen —- 14^ — Jn Zwitzerland—< 15 —• In Duitsckland — 15^5 —■ —— In Holland .— 14I — —« In Engeland — 14! — —. Jh Frankrijk *- 13?^ —. L 4 doch, f. SOEK. V. iOOFDST.  I ï o b K V. «.o0fd5t R ÏJ K D O M of geheel van de hand te wijzen, of dezelve aanteneemen tegen zodanigen prijs van hejj goud», doch wij zuilen nader in noot r>) zien, dat dee« ze opgaaf niet-volkomen naauwkeurig is. Wij zullen bij onzen Schrijver , in. het elfde hoofdfl.uk van dit eerfte boek , eene uitvoerige verhandeling ontmoeten, over de veranderingen in ie evenredigheid tusfchen de onderlinge waarde van het goud en zilver. Ik ben, van goeder hand, eene lijst magtig ge-, worden van de proportie, welke in den muntflag van de Nederlanden is gevolgd van 1520 af tot «694 toe. Volgends dezelve was zij \n het jaar 1520 als 1 goud tegen iot zilver. 1548 — 1. — — m _ 1567 — 1 — — 10I bijna. i.?72 — 1 ~ 11 1583 — 1 — —. n* 1586 — 1 — ~ iij ruJm, 1606 — 1 — _ ,a| bijna. 1622 — 1 ~ — 12* bijna. ï&% — 1 — i4j bijna. 1694 — I — _. ,4«7 Zo. ver. mij bekend, is, is deeze proportie in ?nzen, muntflag zedert 1694 niet veranderd, fchoon bet zilver na dien tijd vrij wat duurder is geworden , en die proportie in de Commercie geheet verloopen is, althands, uit de memorie, welke ik 20 aanftonds. onder noot Cy) zal mededeeien, Wijkt, dat in 1754 en J760 de proportie tusfchen fet foud en zirver van 1694 in de munt nog ge-- volgd,  der VOLKEREN. i6$ goud, als hij met den fchuldenaar kon overeenkomen — koper is nog tegenwoordig geen wettig aanbod van betaling , dan alleen tot verwisfeling van kleine zilveren muntpenningen. Onder eene zodanige toedragt van zaaken was het onderfcheid tusfchen het metaal, 't welk de Handpenning is, en het metaal , 't welk de Handpenning niet is, iets meer dan een naamverfchil. In volgende tijden, en na dat de menfchen trapsgewijze meer gemeenzaam zijn geworden met het gebruik van de onderfcheidene muntmetaalen, en bij gevolg ook beter gevat op de evenredigheid tusfchen derzelver onderlinge waardijen, heeft men het, denk ik, bij alle volkeren noodzaaklijk gevonden, om die evenredigheid door openbaar gezag te bepaaïen, en, bij voorbeeld, vastteftellen, dat een guinea, van zodanig een wigt, en fijnheid, zou kunnen worden verwrsfeld voor eenentwintig fchellingen, of dat dezelve een wet-, tig aanbod van betaling- zou zijn voor eene fchuld van die hoogte — in deezen ftaat van zaaken, en zo lang eene geregelde evenredigheid van deeze foort duurt, is het onderfcheid tusfchen het metaal, 't welk de ftand- pen- irolgd wierd. Men kan over de veranderingen, in de evenredigheid tusfchen goud en zilver, bij de oude Grieken en Romeinen, bericht bekomen in Vitisp, Lexic. Antiq., voce, Aurum. Uitgeever^ k. 5 fi SOEK* V. iOOFDSÏ'.  I. Boek V. «QOFDST. 37» R IJ K D O M penning is, en het metaal, 't welk de ftand** penning niet is, naauwlijks iets meer dan een naamverfch.il (*). On- (O D;t kan in Engeland waarheid zijn, om dat men daar niet anders dan ééne foort van gouden en zilveren munt heeft, van welke de evenredigheid en waarde door openbaar gezag vastgefteld is. — Ik heb dezelve in noot van dit hoofdftuk opgegeeven. Maar dit is in onze Ver* eenigde Nederlanden geheel anders. Wij hebbert tweederleije munt. De eerfte beftaat uit gouden en zilveren jlandpenningen , en de tweede uit gouden en zilveren penningen van negotie. Wat de eerfte foort aangaat, deeze hebben eenen vasten prijs, welke bij placaaten en ordonnantiën is bepaald, en zij mogen in geene handa* lingen geweigerd worden. Dezelve zijn, in het goud De gouden Nederlandfche rijder, doende veertien gulden. 35e halve Nederlandfche rijder, doende zeven gulden. En in het zilver, De driegulden, doende drie gulden. J)o twee gulden, of kroon, doende twee gul» den. De halve driegulden, doende ƒ t.io- De aiïtentwintig ftuivers Handpenning, of nieu» We floreen, doende ƒ i - 8 De cnkelde gulden. >De halve gulden. Daar;  der VOLKEREN. t?t Ondertusfchen , zodra er eenige verandeying in deeze vastgeftelde evenredigheid voor-1 valt,, Daarenboven zijn er nog tïenfchellingftukken, Zestig-duivers Hukken, en provintiaale drieguldens, vijffcheüing ftukken, dertigftuivcrs ftukken, provintiaale daalders, oude agtentwintigen, en oude rijksdaalders, met derzelver halven en quarten» en, tot payementfpecien , de fchelling, de zesthalf, het dubbeltjen en de ftuiver, of 8 duiten koper. ' De gouden en zilveren penningen van negotie hebben geenen zo bepaald vastgeftelden prijs, derzelver waarde regelt zig naar de rijzing en daaling van het goud en zilver, en zij mogen niemand opgedrongen werden — zij zijn, in het goud, De dubbelde en de enkelde Nederlandfche ducaat, En in het zilver, De z'lveren Nederlandfche rijder of ducüton, cn dc zilveren Nederlandfche ducaat, welke thands doorgaands, doch verkeerdelijk, rijksdaalder wordt genaamd. Het zou den leezer verveelen, indien ik hier alle de placaaten wilde aanvoeren , welke niet alleen de waarde van de gouden en zilveren Handpenningen , maar ook derzelver onderfcheid van de penningen van negotie vastftellen, en de zorg .■doen zien, welke, vooral zedert de Unie, voor de rechtvaardigheid van de munt gedraagen is. Men ^an dezelve grootendeels bij eikanderen vinden in het T. OEI) V. 10DFDST.  t 9 O E I V. yfJCFDSÏ *7S R IJ K D O M valt, dan wordt, of ten minften dan fchijnt •dit onderfcheid weder iets meer te worden dan een naamverfchil — indien, bij voor'beeld, de bepaalde waarde van eene guinea of op twintig fchellingen verlaagd, of tot tweeëntwintig fchellingen verhoogd wierd, dan zouden (daar alle rekeningen in zilvermunt ingericht, en meest alle fchuldbekentenisfen in die munt uitgedrukt worden) wel in beide die gevallen het grootfte gedeelte der betalingen met dezelfde hoeveelheid van jUbet Graot Plac. Boek ijte deel van pag. 2578 af, en vooral 4de d. p. 658 —695. terwijl men nadere placaaten, die door alle de deelen van het placaatboek verfpreid zijn, met eenen opflag van het oog in de registers vinden kan. Men zie ook de Nederl. Jaarboeken van 1750.' pag. 634-689. Er blijft dus bij ons altijd meer dan een naamverfchil over, tusfchen dat geene, 'c welk de fjsndpenning is, en dat geene, 't welk de handpenning niet is, doch dit onderfcheid is niet ia Jjet metaal zelve te zoeken, de gehalte en fiji> beid van de gouden en zilveren penningen vaa negotie is met dezelfde naauwkeurigheid en zorg in 'slands plaoaaten bepaald, als die van de Handpenningen , het onderfcheid heeft alleen zijnen grond in de door de wet ingevoerde hoedanigheid van Handpenning, welke veroorzaakt, dat de Handpenning eene in de wet gefixeerde waarde heeft, en dc negotiepenning zig naar den cours van het goyd en zilver in de commercie regelt, Uitgeever.^  der. VOLKEREN. 173 zilvermunt kunnen gedaan worden als te voren, maar dan zouden tot die betalingen in8 gouden munt zeer verfchillende hoeveelheden noodig zijn, eene grootere hoeveelheid in het eerfte, eene kleindere in het tweede geval. Dan zou men de waardij van het zilver voor onveranderlijker houden , dan die van het goud — dan zou het zilver gehouden worden voor den maatftok van de waarde van het goud , en het goud niet voor den maatftok van de waarde van het zilver — de waarde van het goud zou dan fchijnen af te hangen van de hoeveelheid van zilver, welke men voor hetzelve zou willen ruilen, en de waardij van het zilver zou niet fchijnen af te hangen van de hoeveelheid van goud, welke men voor hetzelve zou willen ruilen — dit geheele onderfcheid zou niettemin zijnen oorfprong alleen hebben uit de gewoonte, om de rekeningen in zilvermunt, en niet in goudmunt, interichten , en het beloop van alle groote en kleine fommen in de eerstgenoemde, en niet in de laatstgenoemde foort van muntpenning uittedrukken. — Na eene verandering van deeze natuur zou eene noot of handfehrift van Mr. Drummond, van vijfentwintig of vijftig guineas, nog, even gelijk te voren, betaalbaar zijn met vijfentwintig of vijftig guineas; die fom zou, na eene zodanige verandering , met dezelfde hoeveelheid van goud kunnen worden betaald als te voren. O E K. Vi IC-OFDST*  t. BOEK V. J5O0FDST 174- R. IJ K D O M f deeze Helling wel doorgaat. Immers niet dat metaal, 't welk het kostbaarfte s, kan de waarde van de andere metaalen regeen, maar dat metaal, 't welk, gelmóken zijnde, Ie meeste waarde uitlevert, moet natuurlijk de waar-j  der VOLKEREN. 175 munt) behelzen een half pond avoir du t gewigt (/) van koper, 't welk niet vanE beste hoedanigheid is, en 't welk, voor het gemunt is, zelden zeven ftuivers in ;r waardig is («) — maar zodra de wet be» ie van dat metaal bepaalen, 't welk in zoda« . eyal' de minfte waarde opgeeft, gends den tegenwoordigen muntiïaat in En* i is het waar,dat,daar, thands de zilvermunt ie goudmunt wordt geregeld, maar het is 'aar, dat men voor eene verfrnolten guineci ongemunt goud en zilver kan inkoopen, dan 1 verfrnolten fchellingen. r, indien eens het tegenovergefielde pla3ts n men voor 21 verfrnolten fchellingen meer int goud of zilver konde inkoopen, dart üi verfrnolten guinea; zou immers dc guinea, hoe zeer van minicrlijke waarde in metaal, dezelfde waarde omloop hebben, als 21 goede fchellingen, felke zij ingewisfeld, of in plaats van wein betaaling kan worden gegeeven, en dus 1 het kosibairfie metaal door het min e geregeld worden. Uitgeever. Zie noot (/) van het voorgaande hoofd'itgeever. )it is met onze Nederlandfche duiten het eval, 160 koperen duiten, te zamen een vigt uitmaakende, zijn gangbaar voor eene - terwijl een pond koper, van welke zij WOJden, in gewoone tijden niet meer daq i O E R» V. [OOFDST.  % » O E K. HOOFDST. I i?« R IJ K D O M bepaalt, dat twaalf zodanige ftuivers zullen, ftrekken, om tegen eenen fchelling verwisfcld te worden, dan worden zij, op de markt, aangemerkt, als eenen fchelling waardig te zijn, en dan kan men altijd eenen fchelling voor dezelve bekomen Zelfs voor de laat-* fte hervorming van de gouden munt vart Groot-Brittannien, was de gouden muntpenning, ten minden dat gedeelte van dezelve, hetwelk in Londen en deszelfs riabuurfcliap. in omloop was, over 't algemeen minder be-i heden deszelfs ltandpenningswigt , dan het grootfte gedeeke van de zilveren muntpehtringen, en nogthands wierden eenentwintig afgefleeten en befnoeide fchellingen aangemerkt , als evenredig aan eene guinea, welker misfchien waarlijk ook afgefleeten en befnoeid was, maar zelden zo fterk — de jongfte muntwetten in Engeland hebben den gouden muntpenning zo nabij aan deszelfs ftandpentiingswigt gebragt, als het misfchien bij eenige natie mooglijk is , den loopenden muntpenning te brengen (v) — en de gemaakte ina lan li, ia, of 13 ft. het pond waardig is. Uitgeever. O) Men kan het zelfde van onze Nederland'rche goud- en 'zilvermunt zeggen, zij bezit eeneri rap van naauwkeurigheid, die boven allen lof is nen zie den Tegenwoordigen Staat der Fereenigds Neder 1, I. d. p, 3 3Ö en volg.  der VOLKEREN. 177 Inrichtingen, om in de 's lands k.asfeh liet goud niet anders dan bij het wigt te ontvan-8 gen, zal dezelve waarfchijnlijk, zö lang alsa die fchikkingen niet overtreden worden , op deszelfs Wigt hóuden. — Ondertusfchen blijft de zilvermunt nog in dcnzelfden vtffleeten ■en befnoeiden ftaat, waarin dezelve voor de laatfte hervorming van de goudmunt Was — en desinettegenftaande worden echter nog in den omloop eenentwintig fchellingen van die verfleeten zilvermunt altijd begreepen eené guinea van deeze voortreflijke goudmunt waardig te Zijn» De hervorming van de goudmunt heeft fcigtbaat de waarde van de zilvermunt, Welke voor deZelve in wisfeling kan worden gegeeven, doen rijzen. In de Engelfche munt worden van eéil pond goud geflagen vierenveertig en eene* halve guinea — welke , de guinea gerekend tegen eenentwintig fchellingen, gelijk ftaan met zesenveertig ponden fterling , veertien fchellingen, en zes ftuivers. Eene once van zodanige goudmunt is derhalven in zilver waardig drie pond, zeventien fchellingen en tien en een halven ftuiver — in Engeland worden op de munt geene lasten of rechten betaald, en die geene , welke een pond of eene once ongemunt ftandpenningsgoud in wigt in de munt brengt, ontvangt weder een pond of een once gemunt goud iu wigt zonM de.t L O E E* V. JOFDSTij  I. BOES V. HOOFDST, 178 ■ R IJ. K D O M der eenigen aftrek f». En dus moet men zeggen, dat drie pond, zeventien fchellingen en tien en een halve ftuiver voor eene once de muntprijs van het goud in Engeland is, of de hoeveelheid van goudgeld , welke de munt in betaaling geeft voor ftandpennings. ongemunt goud. Voor de hervorming van de goudmunt is de prijs van het ongemunte ftandpenningsgoud op de markt, veele jaaren, geweest boven de drie ponden en agttien fchellingen, zomtijds op drie ponden negentien fchellingen, en zeer dikwils op vier ponden voor een (w") Zedert de regeering van koningin EU faleth, moest van het munten van een pond zilver Troïsch gewigt twee Engelfche fchellingen betaald worden, zo dat, hoe zeer een pond ongemunt zilver 62 Engelfche fchellingen waardig was, men echter niet meer dan 60 zodanige fchellingen voor ijder pond uit de munt terug ontving ■— doch om het munten te bevorderen, en aaitemoedigen, heeft men bij eene acte vont het Parlement van 1665 eene belasting op de brandewijnen ingevoerd, uit welke de kosten op de munt moeten worden goedgemaakt, en na dieiï tijd betaalt ijmand , die metaalen in de munt brengt, geen penning voor het munten. Voor ijder pond ongemunt ftandaardzilver levert de munt 6a fchellingen, Chamberlayne Magn. Britt, net. oja tet woord zilver. Uitgeever,  der VOLKEREN» 179 een once —• het is zeer waarfchijnlijk , dat deeze fom, in de verlieten en befnoeide gou-1 den muntpenningen, zelden meer dan eene once ftandpenningsgoud inhield. Zedert de •hervorming van de goudmunt is de marktprijs van het ongemunte ftandpenningsgoud zelden hooger geweest dan drie ponden, zeventien fchellingen en zeven ftuivers voor eene once. Voor de hervorming van de goudmunt was de marktprijs altijd meer of min boven den muntprijs, na die hervorming is de marktprijs altijd beneden den muntprijs geweest. Maar de marktprijs is dezelfde, het zij men denzelven in goud of in zilver betaale. De laatfte hervorming van de goudmunt heeft derhalven niet alleen de waarde van het gemunte goud , maar ook die van het gemunte zilver in evenredigheid tot het ongemunte goud , en waarfchijnlijk ook in evenredigheid tot alle andere waaren , doen rijzen, maar (daar zo veele andere oorzaaken op den prijs van het grootfte deel van de andere waaren invloed hebben) valt de rijzing of daaling van het gemunte goud en zilver, in evenredigheid tot dezelve, niet zo duidlijk en tastbaar in het oog. In de Engelfche munt worden van een pond gewigts ongemunt ftandpenningszilver geflagen tweeënzestig fchellingen, welke, op gelijke wijze, een pond gewigt ftandpennings•zilver inhouden — dus kan men zeggen, dat M a vijf t. t O E Ke V. JOOFDSft  T. * O E K. V*. hOOFDST. 1 i 3 j i ] I t j 1 < i8o R Ij n d o m vijf fchellingen en twee ftuivers het once dtf muntprijs is van het zilver in Engeland; of de hoeveelheid van gemunt zilver, welke de munt betaalt voor ongemunt ftandpenningszilver — voor de hervorming van de goudmunt was de marktprijs van het ongemunt ftandpenningszilver, op onderfcheiden tijden, vijf fchellingen en vier ftuivers, vijf fchellingen en vijf ftuivers, vijf fchellingen en zes ftuivers , vijf fchellingen en zeven ftuivers, sn zeer dikwils vijf fchellingen en agt ftuivers het once — vijf fchellin gen en zeven duivers fchijnt echter de meest gewoone prijs :e zijn geweest. — Zedert de hervorming ran de goudmunt is de marktprijs van het mgemunte ftandpenningszilver dan eens tot /ijf fchellingen en drie ftuivers, dan eens tot rijf fchellingen en vier ftuivers, en dan eens ot vijf fchellingen en vijf ftuivers het oncs reloopen, welke laatfte prijs het zelve bijna looit is te boven gegaan — maar fchoon de narktprijs van het ongemunt .zilver , zedert lie hervorming van de goudmunt, aanmerkijk is gedaald, is zij echter nooit zo laag ;eweest als de muntprijs. In de evenredigheid tusfchen de onderfcheilen metaalen in de Engelfche munt wordt het coper zeer veel boven deszelfs wezenlijke vaarde gerekend, gelijk het zilver een weinig jeneden dezelve gerakend wordt. Men kan ip de markt van Europa, in de Franfche en? Bok  der VOLKEREN. 181 tJollandfche munten eene once fijn goud verwisfelen voor omtrent veertien oneen fijn zilver , in de Engelfche munt verwisfeit men hetzelve voor omtrent vijftien oneen, dat is voor meer zilver, dan het volgends de algemeene waardeering van Europa waardig is (jk) —i maar, even gelijk de prijs van het ko- (#) Indien men.op de lijst van den Heer van Bielfeld (zie hier boven noot >•) ftaat kan maaken, dan kan men een once goud in de munten van Spanjen verwisfelen voor 16 oneen zilver, in die van Duitschland voor \5\s, en in die van Engeland voor 14J oneen zilver; dus zou men dan het goud in de munten van Spanjen, en Duitschland, voor meer zilver verwisfelen, dan in die van Engeland. De Schrijver zelve erkent in het elfde boofdft. van dit boek, dat het goud op de markt van Spanjen eenigzïns beterkoop is, dan in Engeland. Zelfs zou men in da munt van Holland, waar de proportie, volgends die lijst, ftaat als 1 tegen 14! of 14^, (daar zij, mede volgends die lijst, in Engeland ftaat als I tegen of i4Ïr) nog fr van eene once meer Zilver voor het goud krijgen, dan in Engeland. Maar ten aanzien van Holland is de opgaaf bij Bielfeld niet zeer naauwkeurig. Zedert 1694 is hier in de munt de proportie geweest niet als I tegen 14I, maar als 1 tegen 14; J, (en dus vergist zig onze Smith ook, dat men in de munt van Holland een once fijn goud zou kunnen verwisfelen voor omtrent 14 oneen fijn zilver) inM 3 dien BOEK» V. HOOFDST. \  T. I O £ K V. 800FÜ5T, ï5a R IJ K D O M koper in ftaven , zelfs in Engeland, nooit ■gereezen is door den hoogen prijs van het koper in de Engelfche munt, zo is ook de prijs van het ongemunte zilver nooit gedaald door den laagcn prijs van het zilver in de Engelfche munt. Het ongemunt zilver behoudt nog deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het goud, om dezelfde reden , waarom het koper in ftaven deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het zilver behoudt (v). Na dien dus, volgends Bielfeld, in Engeland de proportie ftaat als i tegen 14! of 14», dan, zou men in Holland f0 of \ van eene once meer zilver voor het goud ontvangen, dan in Engeland. Maar waarfchijnlijk zal de opgaaf bij Bielfeld ook ten Uamsien van Engeland niet volkomen zijn, Smith zegt hier , dat de evenredigheid in Engeland is Sis 1 tegen omtrent 15 — in Holland is zij als 1 tegen dat is ook omtrent 15 — en dus gullen die evenredigheden in Engeland en Holland zeer nabij gelijk ftaan. Uit dit alles volgt, dat de Schrijver zig vergist in het denkbeeld, dat men in Engeland-het goud voor meer zilver kan verwisfelen, dan het volgends de algemeene waar* ideering van Europa waardig is, Uitgeever, Cv) Daar ik gaarne, zo veel ik kan, wil toebrengen, om dit werk, ook in bijzonderheden, voor mijne landgenooten nuttig te maaken, kan het den leezer niet onaangenaam zijn, hier eene memorie ingevoegd te vinden, dienende tot aanwijzing van de waare oorzaak van de fchaarsbeïa va»  oer VOLKEREN. 1S3 Na de hervorming van de Engelfche zilvermunt, onder de regeering van Willem den der- van het zilver ftandgeld, welke in de Vereenigde Nederlanden omtrent het jaar 1754 Plaats had ~* de memorie is in 1754 door eene zeer kundige hand gefield, en, zo veel ik weet, nooit gedrukt. Zie hier dezelve: „ Volgends het placaat van Hun Hoog Mog. ,, van 25 May 1694, waarbij de drieguldens met deszelfs gedeelten tot zilveren ftandpenningen zijn geordonneerd, is het mark Troïsch fijn zil. „ ver gefixeerd op vijfentwintig guldens twee ftuivers, en in deezen prijs ter munte is, tot „ heden toe, geenerleije verandering gemaakt, het „ zilver derhalven is in den Handpenning uitgc. „ munt tot ƒ 25-2-: het mark fijn. „ De prijs van het mark Troïsch fijn goud ter munte is, in het uitmunten van den ducaat, ze. „ dert langen tijd op 355 gl. gefixeerd, en het „ mark fijn goud wordt met 70^ of doorgaands ,, met 71 ducaaten in fpecie ter munte betaald, „ Deeze ducaat heeft in den gemeenen cours de é, waarde van f 5-S-- en dus wordt de prijs van ., het goud verhoogd met een agio van vijf pel „, cento tot een medium, derhalven is de prijs „ van een mark fijn goud in den muntflag var; „ den ducaat ƒ 37a-15-: court. „ Het fijn goud, het welk gelegd is in den w gouden rijder, bij Hun Hoog Mog. op den j, 1 Aug. 1749 geordonneerd tot den gouden ,, ftandpehnjng in casgeld, is mede uitgemunt tol IYI 4 /372-*5-ï I. BOEK. V. HOOFDST.  I. V. KOOEDITi i ! i i§4 R IJ K D O M derden, bleef de prijs van het ongemunte zilver nog een weinig hoven den muntprijs — de >» ƒ 372-15-: courantgeld het mark fijn — dus „ heeft men weder, bij Souveraine Authoriteit, s> in deeze lauden eenen muntprijs op het goud „ zo wel als op het zilver, en uit vergelijking „ van die beide volgt, dat de proportie tusfchen ,, de metaalen in de gouden en zilveren ftandpen,, ning in deezen Staat, is als 1 goud tegen 1415 „ zilver, dat is, tegen één mark fijn goud ftaan „ 14 marken, 6 oneen, en iets meer als 16 engels r» fijn zilver. „ Het verloop van de voorfe. proportie beftaat „ hierin, dat men, al zedert veele jaaren, voop „ een mark fijn goud zo veel fijn zilver niet heeft „ kunnen koopen, en dat nu (rn 1754) zedert w eeil geruimen tijd, men voör een mark fijn „ goud, ter beurze van Am fier dam, niet meer ,, zilver kan hebben, dan 14 mark-, 1 once en ruim 16 engels, en dus '5 oneen minder, dan f, in den zilveren Handpenning ligt opgeflooten. n Het natuurlijk gevolg van deeze disproportie, ,, is, dat de zilveren Handpenningen zijn verfmol. • ten, en het zilver daarvan in penningen van i, negotie vermunt, of als materiaal ten lande uit» „ gevoerd, „ Geenérlei placaaten, noch wetten, het zij in , eerbiedigheid' gezegd, zijn ooit in deeze lan, den, en misfchien in geene landen in de ge« , heele waereld, magtig geweest, om het ver. , fmelten en uitvoeren der penningen te beiet^ « ten  der VOLKEREN. 185 He Heer Loc/re fchreef deezen hoogen prijs toe aan de toelaating om het ongemunte, en hetB ver- 1 ,, ten, zo lang als de eene penning den anderen met profijt kan koopen, en bij gevolg is zulks „ nooit voortekomen , dan met eene juiste pro„ portie te onderhouden tusfchen de ftandpennin„ gen, zo van goud, als van zilver, want noch „ in de penningen van negotie, noch in het munt„ materiaal van het goud, en van het zilver, ver„ loopt die proportie ooit, alzo de prijs van het „ eene zig reguleert in eene juiste evenredigheid naar de waarde van het andere — doch in de „ Handpenningen, die een bepaald numerair hebben , blijft de muntmateriaalprijs, tot welke „ zij zijn uitgemunt, fubfisteeren , en zo ras die „ prijs hpoger wordt in de commercie , zo is w die Handpenning, dien dat overkomt, te waar„ dig, om voor zijn bepaald numerair te worden „ uitgegeeven. „ Het volgende exempel, met applicatie op den Nederlandfchen zilveren Handpenning, zal zulks „ in vollen dag zetten. „ Een zak van tweehonderd drieguldens, of „ vierhonderd halve drieguldens, of zeshonderd „ guldens , geliagen volgends het placaat van „ ij594., weegt , naar ccn vastgetteld gebruik, ., vijfentwintig mark, vijf oneen, twaalf engels, gevolglijk zijn tweehonderd drieguldens, dewelke, na aftrek van de remedie, in alloy houden elf pei n. fijn, zo veel in de commerw c|e waard» als vijfentwintig mark vijf oneen, M 5 ' «1 waaU I. O E K; V. OOFDST*  r T. « O E K V. { • I ! m Rij r d om verbod om het gemunte zilver uit Engeland te mogen uitvoeren — deeze vrijheid van uitvoer, „ twaalf engels zilver van elf penn. fijn, dewelke „ gereduceerd tot fijn zilver van twaalf penn., „ uitleveren drieëntwintig mark, vier oneen, en een derde engels fijn. „ Het fijn zilver kost tegenwoordig ten minfien ,f zesentwintig guldens vijf ftuivers het mark in ,, commercie, en gevolglijk zijn tweehonderd „ drieguldens, gemaakt tot muntmatcriaal, waar>, dig ƒ 618-8-2 doch dezelve, als geld uitgegeeven - 600-: -: ƒ 18-8^2" 1, dat is ruim 3 per eento . ; ƒ 3 -1 - 5 J „ Het is dan geen wonder, dat alle de wigtige , Handpenningen al lang uit de waereld zijn ge;, raakt, en naar maate dat op de onwigtige te ,, winnen is, hebben die het zelfde lot, zo als „ ook eindelijk hebben moeten die geene, die „ onder de waare Handpenningen doorgaan, al is „ het dat zij tot eenige mindere gehalte, dan ,, behoorde, zijn geflagen." Deeze memorie is in het jaar 1754 gefield, üoch in het jaar 1760 is aan den voet van dezelve ie volgende aantekening gefchreeven. „ Nog ten huidigen dage, immers volgends de , cours - cedullen van Amfierdam van den 3,10 , en 17 Maart 1760 is de prijs van het mark fijn , zilver in de commercie . . ƒ 25-18-: , en 1694 was dezelve maar . -25-2-: i, dus thands het mark duurder . . f : -16-: n ea  bin VOLKEREN. 187 voer, zeide hij, maakte, dat er ftcrker navraag was naar ongemunt, dan naar gemunt 1 zil- „ en gevolglijk kan de verfmelter op de twee,, honderd drieguldens, als boven, nog ten hui„ digen dage winnen . . • ƒ 12-16- ; „ dat is ruim 2 per cento . . - 2- 2-10J f> boven is gevonden, winst . - 3' 5* ƒ5- 4- I i, komt dus gemiddeld per cento - 2-10- : De marktprijzen van het ongemunt goud en zilver, worden weeklijks op de prijscouranten bekend gemaakt. Om een denkbeeld te geeven van de verhooging, welke de prijs van het goud, hier te lande, zedert zeer langen tijd heeft ondergaan, is het der moeite waardig, dat wij de waarde van den ducaat en rijder, van ouds af, hier opgeeven. Ik vind in eene oude memorie, onder mij berustende, dat in het jaar 1330 de gouden Haliftick, of Hollandfche Florencer, (die na genoeg was van dezelfde gehalte en gewigt als onze gouden ducaat) gangbaar was voor zes en een halve ftuiver —■ dit is zeer mooglijk, maar, om dat ik daar voor geen ander bewijs heb, zal ik dit liever in het midden haten, en tot laater tijden overgaan. Wij vinden, bij van Meteren, Nederl. Htftorie J. d. p. 47, eene rekening van ontvangst van gelden , ten behoeve van eene Gravinne van Nasfau, Grootmoeder van Prins Willem den eerften, van r. lOEti V. rOOFDST.'  r. K 0|E K V. *08FDST, i i l £ XS5 R IJ K D O M zilver — maar bet getal van menfchen, welke , binnen 's lands, voor hunne dagelijkfche- be- van het jaar 1491 _ in welke, onder andere fpe« cien, voorkomt eene fom van veertig ducaaten, welke gerekend worden tegen 25 Huivers het (luk, en met eikanderen bedraagen eene fom van f 50-:-: 't welk overeenkomt met de Ordonnantie op de evaluatie van de muntfpecien van 14 Dec. 1489. Gr. Placaatb. I. d. p. 2578. In 1520 vinden wij bij van Meteren, l. c. I. d. tag. 89, den ducaat op 38 Huivers, mede oversenkomftig het Plac. van 4 Febr. 1520. Gr. Pla* :aatb. I, d. p. 2605. In 15-48 zegt ons van Meteren ibid. pag. po. lad de ducaat de waarde van 42 Huivers. De ordonnantie van 4 Aug. 1586. Gr. Placaat. 'wek I. d. p. 2625. bepaalt den ducaat op ƒ 3-Ó-: De ordonnantie van 2 April 1603. ibid. pag. 1661. fielt denzelven op ƒ 3-14-: Die van iöo5. ibid. p. 2693. °P f 3-16-: Die van 21 Maart 1610. ibid. p. 2669. op f4-; Die van 26 Sept. 1615. ibid. p. 2765. op ƒ 4. 1. : Dié van 13 Febr. 1619. ibid. p. 2773.op ƒ4.2 -: Die van 5 Junij 1621. ibid, p, 2786. op /4"4-: Die van 21 Julij 1622. ibid. p. 2J$8. op ƒ4.5-: Die van 9 OStob. 1638. ibid p. 288i.op/4-io-: Z)«e van 28 ^>r/V 1651. ib.p. 2902. op f4-15-: Terwijl voorts >a waarfchuuwing van 9 Sfiw* 1669. Gr. Placaatb- ^de d. p. 774. de ucaat berekend wordt tegen ƒ5-:-: Zijnde dezelve, zo het mij voorkomt, einde- lijk  der VOLKEREN. *8$ behoeften van koopen, en verkoopen , gemunt zilver noodig hebben, is buiten twijifel veel lijk door den loop der commercie op den zedert lange jaaren gefixeerdcn prijs van ƒ 5-5-= gékomen. In de ordonnantie van 1610 wordt bepaald, daü zal wordén gemunt de groote Nederlandfche gouden rijder van vier en twintig Jlukken, en acit derthienfle deelen van eenen flucke in denfneede, ende van twee ende twintig karaten een greyn fijn gouts in den alloye in 7 Troïfche mark werks. ter remedie van drie quacrt van eenen cngelfcht in 't gewiekte, ende van een greyn fijn gouts ii den alloye in 't marek werks voorfz., zijnde it gewiekte ende alloye conform den nieuwen Uniti van Groot-Brittannien, die cours ende ganck heb ben fal ten pryze van thien gulden twee ftuivers — nog eenen Nederlandfehen halven gouden rijder van gewiekte ende alloye naar advenant van dei heelen, ter remedie beydè in gewiekte ende alloy* als vooren , die cours ende ganck hebben fal to vijf gulden eene ftuiver. In die van 1615 wordt de heele rijder bepaaL op ƒ 10-16'- eri de halve op ƒ g-8- In die van 1621 de heele rijder op ƒ11.4- e de halve op ƒ' 5- 32- In die van 1622 de heele rijder op f ti-6- e de halve op ƒ 5-r3- In die van 1638 de heele rijder op ƒ 12-:- e tje halve op ƒ 6 -; - i E I O E Si V. ■J.OQFDSÏ» I I t I 1 1 ] I  ioö R IJ K D O M f. 800FDS1 V. 8 O JE K veel grooter, dan het getal van die geenen i 'welke ongemunt zilver willen hebben, 't zij dan om hetzelve uittevoeren, het zij tot £enig ander gebruik. — Tegenwoordig heeft eene gelijke toelaating om het ongemunte, en In -die van 1651 de heele rijder op f 12-12* en de halve op ƒ 6-6- En eindelijk in die van I Aug. 1749. Gr. Placaatboek 7de d. pag. 1107. de heele rijder op ƒ 14-; en de halve cp ƒ 7 - Op den 8 Maart 1760 wierd Cwegens de menigvuldige moeilijkheden over de befnoeide ongerande ducaaten) bij publicatie van Hun Ed. Gr. Mog. bepaald, dat de ongerande Hollandfche ducaaten (in masfa) moesten worden ontvangen een mark tot ƒ 365-16. een once tot ƒ 45-14-8 en een engels tot ƒ 2-5.11, (zijnde een mark 8 oneen, een once 20 engels, en een engels 32 aazen Troïsch gewigt) en bij gevolg beliep een aas tot /o- 1- 6\l 2 aazen . . . . • 0-2-13*! 3 aazen • . . . . 0-4- 4|J 4 aazen . . . , . o- 5-111§ 5 aazen o- 7- 2|3 6 aazen . . • . . 0-8- 9|E 7 aazen 0-9- igff g aazen . . . '■ • o-ii- 6|| Zo dat toen een ongerande ducaat, wegende 2 eng. 8 aazen ftijf, ƒ 5-2-12! waardig was^ Uitgeever,  d e Ti VOLK ERE N. 19* en een gelijk verbod om het gemunte goud uittevoeren, plaats, en echter is de prijs van1 liet ongemunte goud beneden dien van het gemunte gedaald — maar het zilver wierd, 311 cle Engelfche munt, ten dien tijde, even zo wel als nu, te laag gerekend in evenredigheid tot het goud, en ten dien tijde was, even zo wel als nu, de waardij van de goudmunt (welke tot dien tijd toe niet vooronderfteld wierd eenige hervorming te behoeven) het rigtfnoer van de wezenlijke waardij van al het gemunte geld — en gelijk ten dien tijde de hervorming in de zilvermunt niet in ftaat was om den prijs van het ongemunte zilver tot op den muntprijs te doen daalen, zo is het niet zeer waarfchijnlijk, dat eene dergelijke hervorming hetzelve tegenwoordig zou doen. Indien de zilveren munt zo na tot deszelfj ftandpenningswigt gebragt wierd, als de goudmunt thands is, dan zou waarfchijnlijk, volgends de tegenwoordige evenredigheid, eene guinea tegen meer gemunt dan ongemunt zilver kunnen worden verwisfeld; want, zodri het gemunte zilver deszelfs volle ftandpen ningswigt inhield, dan zou er , in zodanü geval, voordeel te vinden zijn in het fmelter van het zelve (z), voor eerst, om dat men dar Cz) De Heer Necker, de FAdminijir, des Fi vances, torn. III, p. 50 en volg. meent, dat he fine! I. 1 O E Ki v% 30OFDS?f I  I. ï O Et y. «OOFDST i i 1 i a c h c h m R IJ K D O M dan het ongemunte zilver voor gemu •zou verkoopen, en ten tweede, om c dan dat gemunt goud weder tegen zilver zou verwisfelen, met oogmerk gemunt zilver al weder te fmelten kleine verandering in de tegenwoordig hebbende evenredigheid fchijnt het middel te zijn , om dit ongemak v komen. Dit ongemak zou mooglijk geringer indien het zilver in de munt zo veel deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het gerekend wierd, als men hetzelve thands beneden rekent, mits men, ten gelijken eene wet maakte, dat gemunt zilver wettig aanbod van betaaling zou zijn t iet beloop van den inhoud van eene gu. 3p dezelfde wijze, gelijk thands het gei toper geen wettig aanbod van betaalin inelten van het fiandgeld onverfcbillig is, er, nen het niet behoort te verbieden. Het is moogijk, dat zijne redenen doorgaan , wanneer mert Itijd zorg kan draagen, dat de muntprijs, en de. wktprijs van het ongemunte overeenkomen, maar wanneer het verfebii tusfchen dezelve van dien irt is, Zo als wij omtrent de Hollandfche gulens, in dé voorige noot, gezien hebben, dan is et lang niet onverfcbillig — fchoon ik twijffeï, f er voldoende middelen uittedenken zijn, om. it finelten te kunnen beletten. Uitgeever.  DëR volkeren. 193 boven het beloop van den inhoud van eenen fchelling f» — in dat geval zou een fchuld--1 eifcher even weinig door de hooge waardeering van het zilver in de munt kunnen wor* den benadeeld , dan men heni thands door de hooge waardeering van het koper in de munt kan benadeelen •— de eenigen, welke bij deeze inrichting zouden lijden , zijn de bankiers — deeze leggen zig, om tijd te winnen , wanneer zij eens overvallen worden, zomtijds wel eens toe , om zwaare fommen in halve fchellingen te betaalen , en zeker eene zodanige inrichting zou hun den weg affnijden, om , door dit kredietbeneemend middel, oogenbliklijke betaalingen te ontduiken. Zij zouden zig hierdoor genoodzaakt zien om, ten allen tijde, meerder gelden in hunne kasfen te houden dan tegenwoordig, en, fchoon dit, buiten twijffel;, een aanmerklijk ongemak voor hun zou zijn , zou het echter te gelijker tijd eene aanmerklijke zekerheid voor hunne fchuldeisfchers opleveren. Drie ponden, zeventien fchellingen en tien en («) Schoon het namaaken van geld, in Engeland gemunt, het fhoeijen, wasfehen, vijlen, verllegien, vervalfchen, en verminderen van hetzelve Voor verraad verklaard is, en als zodanig geftraft wordt , houdt echter Lord Hale het nog voor «ene vraag, of het namaaken van kopergeld Wel voor verraad te houden zij? Uitgeever. N 1 o E K. V. lOOFDSr»  194 R IJ K D ö M r. SOEK, V. SgOOFDST. en een halve ftuiver (de muntprijs van het goud) behelzen, zelfs in de thands zo voor-, treflijke Engelfche goudmunt, niet meer dan eene once ftandpenningsgoud, en daarom zoui men kunnen: denken, dat men voor dezelve Dok niet meer ongemunt ftandpenningsgoud zou koopen — maar gemunt goud is gemaklijker dan ongemunt — en fchoon de munt in Engeland vrij is, zo kan men echter het goud, *t welk men in de munt brengt, zelden uk dezelve te rug haaien, dan na verloop van verfeheiden weeken. In de tegenwoordige drukte van de munt kan dit zelfs niet gefchieden, dan na verloop van verfeheiden maanden — dit uitftel ftaat gelijk aan eene kleine belasting, en maakt, dat het gemunte goud een weinig meerder waardig is, dan eene gelijke hoeveelheid van ongemunt goud— indien in de Engelfche munt het zilver wierd gerekend volgends deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het goud, dan zon waarfchijnlijk de prijs van het ongemunte zilver beneden den muntprijs daalen, zelf» zonder eenige hervorming van het gemunte zilver, daar zelfs de waarde van het tegenwoordige verfleeten en befnoeide gemunte zilver geregeld wordt door de waarde van het voortreflijk gemunte, goud, voor 't welke hetzelve kan verwisfeld worden. Een klein recht of belasting op het munten,  b je K V O L K E R 2 E M 'ten, zo van goud als van zilver (£) , zou waarfchijnlijk de meerdere waardij van deeze' "metaalen in munt boven eene gelijke hoeveelheid van ongemunte metaalen nog meer doen toeneemen — de munt- zou, in dit geval, de waarde van de gemunte metaalen in evenredigheid van de grootheid van deeze geringe belasting vermeerderen , om dezelfde reden 4 om welke het fatfoen van gemaakt zilverwerk 'de waarde van het zilver in evenredigheid tot den prijs van dat fatfoen doet rijzeni De meerdere waarde van het gemunte boven het ongemunte zoü , daarenboven , het fmelten Van geld voorkomen, en den lust tot uitvoer van hetzelve naar buiten 's lands beneemert — en indien, bij eenige gelegenheid, de omftandigheden van den Staat de uitvoering vaii gemunt geld naar buiten 's lands noodzaaklijk maakten, dan zou het grootfte gedeelte van hetzelve weldra den weg naar huis weder vinden — buiten 's lands zoü hetzelve niet hooger dari voor de waarde van deszelfs wigt ongemunt kunnen worden verkogt, en binnen 's lands zou men hetzelve boven dat Wigt moeten koopen — het zou derhalven Winst (h) In dat geval zou de belasting op de brandewijnen, welke bij dele van het Parlement van I665 ingevoerd is, cm de kosten op ae munt te vinden (zie boven noot (.«'), behooren te wordet* ingetrokken. Uitgeever. N t I. O E K» V. lOOFDSto.  Ï9 1 1 i \ l- | e a X  t$& R IJ K D O M 1 O E Ki V. ÏOOFDST* maakt wordt, dan de Juiste hoeveelheid van ongemunt metaal zou moeten zijn, welko het gemunte behoort intehoudea — de ftandvas» tigheid en aanhoudendheid van de uitwerkingen onderftellen altijd eene evenredige ftandvastigheid, en aanhoudendheid in de oor= zaaken. Het gemunte geld van ijder land op. zig zeiven, is op bijzondere tijden en plaatzen, ten meerder of minder naauwkeurige maatftok der waardijen , naar maate dat de loopende-munt min of meer naauwkeurig geëven^ redigd. is naar deszelfs ftandpenningswaarde, öf met meerdere of mindere naauwkeurigheid die juiste hoeveelheid van fijn goud en zilver inhoudt, welke men in dezelve onderftelt. indien , bij voorbeeld, in Engeland vierenveertig en eene halve guineas naauwkeurig inhielden een pond gewigt van fhndpenniiigsjoud, (dat is elf oneen fijn goud, en eene met alliserfel) dan zou de goudmunt van, Engeland, op wat bijzondere tijd of plaats nen wil, een zo naauwkeuiïge maatftok van len daadlijken prijs der waaren zijn, als de [jatuur van de zaak kan toelaaten-, maar daar ïie vierenveertig en eene halve guineas, door let geduurig wrijven.'en flijten, gewoonlijk iets minder dan een pond ftandpenningsgoud inhouden, fbhoon die vermindering in zompige ftukken van meer belang is dan in andere j, 30. wordt, daardoor, deeze maatftok dct. waars  dek. VOLKEREN. *99 waardijen aan die zelfde foort van onzekerheid onderworpen, aan welke alle andere maaten en gewigten biootgefteld zijn — en gelijk het zelden gebeurt, dat de maaten en gewigten ten allernaauwkeurigften met der. gelver ftandaart of legger overeenkomen (e), zo evenredigt de koopman de waarde zijnei waaren, zo veel hij kan, niet naar dat geene, 't welk deeze maaten en gewigten beboeren intehouden, maar naar dat geene, *t welk hem de ondervinding leert, dat zij waarlijk, volgends eene gemiddelde berekening, behelzen. En daar dezelfde ongelijkheden in het gemunte geld plaats hebben, zo worden de prijzen der goederen op dezelfde wijze, niet naar de hoeveelheid van zuiver goud of zilver, 't welk de muntpenningen behooren intehouden, maar naar die, welke de ondervinding leert, dat zij volgends eene gemiddelde berekening waarlijk behelzen, gerekend. Men moet wel in *'t oog houden, dat ik dooi O) Dit behoort echter altijd te gebeuren — sou men dan in Engeland geene zodanige inrichtingen op het ijken van maaten en gewigten heb. ben, als in Bolland? het jaartal van den ijk moei hier de naauwkeurigheid van de maaten en gewigten uitwijzen , en niemand behoeft zig mei enge-ijkte maaten en gewigten te vergenoegen, Uitgeever* N 4 I. BOEK. V. HOOFDST.  t SOEK V. 800FD5T. I ] ( 1 i *«>o R ÏJ K D ' O M ■ door den geldprijs der waaren altijd verfta," die hoeveelheid van zuiver goud of zilver, voor welke dezelve verkogt worden, zonder eenigen acht te flaan op de benaaming van de munt. Zo houde ik, bij voorbeeld, zes fchellingen en acht ftuivers ten tijde van Eduard den eerften voor denzelfden geldprijs, als een pond fterling in den tegenwoordigen tijd, om dat beide die fommen, zo nabij als wij kunnen rekenen, dezelfde hoeveelheid van zuiver zilver inhouden (ƒ;. ZESCO Dus hebben wij één van die drie moeilijke hcofdftukken afgehandeld, van welke de Schrijver aan het einde van het vierde hoofdiTuk fprak. Indien ik mij eene algemeene aanmerking, over de behandeling van dit onderwerp door den Schrijver, zou mogen veroorloven, dan zou bet deeze zijn, dat het jammer is, dat de Schrijver net meer geregeld de bronnen heeft opgegeeven, uit welke hij zijne narichten heeft geput. Dit zou lan dit zeer uitmuntend werk veel oieraad hebben pijgezet. Men kan niet ontkennen, dat hij, meer im eens, op de fchouders van y. Stuart & gaan ïitten, en zeer veel uit the Inquiry hu the Poli. Hcal Oeconomy van dien diepdenkenden Engehdu nan heeft overgenomen. Hij had, althans bij dit ïoofdftuk, behooren aantehaalen de verhandeling, velke Stuart in dat werk, I. d. pag. 533. 639* wer de munt mededeelt: die verhandeling beneis* :eer fraaije zaaken over de Engelfche munt, en le middelen, om het geene in dezelve gebrekkig is  'der VOLKEREN. 201 ZESDE HOOFDSTUK. Over de onderfcheiden gedeeltens, welke met eikanderen den prijs der waaren uitmaaken, In dien vroegen en onbefchaafden fïaat van eene maatfchappij, in welke- het opéénftape- len is te verbeteren. Het ?de, Zfte en gde hoofdfluk handelen over de ongeregeldheden in de munt, en behelzen een zeer naauwkeurig hiftodsch naricht van de afwisfelingen in dezeive, terwijl achter die verhandeling eene zeer uitvoerige en belangrijke tafel wordt gevonden van het gehalte van verfeheiden ftukken gouden en zilveren munt, in Troïfche, Parijsfche, Keulfche, en Hollandfche greinen. Het is nog niet zeer lang geleden, dat men begonnen heeft, meer duidelijke denkbeelden omtrent de munt aan den dag te leggen, en het is er nog zeer ver van af, dat dezelve algemeen zouden zijn. In vroegere dagen hebben zeer diepdenkende vernuften den bal daaromtrent geheel nijsgeflagen, Locke was onder dezelve, en hij was zeer ver af van alle de gevolgtrekkingen van zijn zamenftel ten deezen opzichte te voorzien, even min, als ik hem zou durven wijten , dat onder het febrijven voor zijne oogen is geweest het vooruitzicht der fchroomlïjke gevolgen, welke zijne Staatkundige ftejlingen voor het nage. flacht hebben gehad. N5 ia I. boek; VI. hoofdst.  soa Ti IJ K D O M t 'S O E K VI. ÖOOFDST, len van kapitaalen , en de toeëigening van landerijen nog onbekend zijn, fchijnt de even* re- In ons land is men in dit vak al vrij kundig geweest, de memorie in noot (y) van dit hoofdfluk aangehaald, kan daarvan gedeeltelijk ten be-> wijze verftrekken. Het beste, dat mij is voorgekomen, is in het aangehaalde werk van Stuart opgeflootcn. Doch jk kan zeer ligt begrijpen , dat men in het be« fludeeren van dat werk wordt afgefchrikt, zos door de droogheid van het onderwerp, als door de verbaazende onzekerheid, waarin men telkens gevaar loopt, door verwarring van woorden geftort te worden. Wat den Staatsman betreft, zijn mij voorgekomen de volgende waarheden tot klaarheid te zijn gebragt. 1°. Dat het verbod , om gemunt geld uittevoeren, behoort tot die wetten, waarvan de uitvaardiging mooglijk, doch de uitoeffeaing altijd ondoenlijk zal worden gevonden. 2°. Dat het opleggen van eene gematigde belasting op het munten (Jroit de feigneuragd) heï gefchiktfte middel is, om den uitvoer van gemunt geld te verhinderen, en te beletten, dat geenemeerdere munt wordt geflaagen, dan noodzaaklijk is. 3°. Dat de wetgeever tegen het fnoeijen be« tioort te waaken, zo veel als mooglijk is. Diè •is echter gantsch niet gemaklijk. De beste handleiding daartoe heb ik in Siuars gevonden.  ser VOLKEREN. soj fpdigheiii tusfchen de hoeveelheden van arbeid, welke noodzaaklijk zijn ter bekoming" van onderfcheiden zaaken, het eenige middel te zijn, door 't welke men eenen regel kan vinden om de eene waar tegen de andere te ruilen. Indien, bij voorbeeld , onder eene natie, welke uit jagers beftaat, het vangen van eenen bever wordt gerekend het dubbeld te kosten van den arbeid , welke men gemeenlijk befteeden moet tot het vangen van een hert, dan zal men natuurlijk eenen bever voor twee herten koopen, of één bever twee herten waardig zijn. Het is zeer natuurlijk, dat dat geene, 't welk doorgaands het voortbrengfel is van den arbeid van twee dagen, of van twee uuren, de dubbelde waarde heeft van dat geene, 't welk gewoonlijk het voortbrengfel is van den arbeid van éénen dag, of van één uur. Indien de eene foort van arbeid zwaarder ■is dan de andere, dan, zal men ook natuurlijk eeni- Terwijl, het geeven. van eene wettige waarde aan munten van. beide de metaalen noodwendig verwarring in den munt/laat moet verporzaaken. 'Het was dus, veel beter geweest de onevenredigheden van het begin af te vermijd^;, doch eene zodanige fchikking, éénmaal ingevoerd zijnde, is, 'zeer moeilijk te verhelpen, en althands nooit zon. •der aan, de eene of andere zijde onrechtvaardigJjsdcn te begaan. Uitgeever* t o k kj VI. looposr.  I BOEK. VI. HOOFDST. 204 R IJ K D O M f" eenige toegevendheid omtrent die meerdere moeilijkheid gebruiken — en dan kan menigmaal de zwaare arbeid van één uur tegen den ligteren arbeid van twee uuren geruild worden. Zo is het ook gelegen , wanneer tot de eene foort van arbeid een buitengewoone trap van handigheid en vernuft wordt vereischt. Dan zal de achting, welke de menfchen voor zodanige bekwaamheden hebben, natuurlijk aan de voortbrengfelen van dien arbeid eene waarde geeven, welke de gewoone zal overtreffen, die men daaraan zou hegten, indien alleenlijk de tijd, welke men aan dezelve hefteed had, in aanmerking kwam. — Zodanige bekwaamheden kunnen zelden anders verkreegen worden, dan door zig eenen langen tijd op dezelve toeteleggen — en dus zal de meerdere waarde der voortbrengfelen van dezelve zeer dikwils niet anders zijn, dan eene redelijke fchadevergoeding voor den tijd en arbeid , welke men heeft moeten bededen, om die bekwaamheden te bekomen O). — In eenen meer gevorderden ftaat van eene maatfchappij worden gewoonlijk de infchiklijkheden van deezen aart, ten aanzien van de meerdere moeilijkheid van den arbeid, en de meerdere^kundigheden, in de arbeidsloo- nen Ca) Zie noot (O op het vijfde hoofdftuk. Uitgtever.  der VOLKEREN, üg? nen gevonden, en zeer waarfchijnlijk zal reeds iets van dien aart in den vroegften en on-1 befchaafdften ftaat' van dezelve plaats gehad hebben. In deezen ftaat van zaaken behoort het geheele voortbrengfel van den arbeid aan den arbeider toe •— en die hoeveelheid van arbeid, welke gewoonlijk vereischt wordt om eene zekere waar te verkrijgen, of voortte* brengen, is het eenige middel, óm te bepaa* len, voor welk eene hoeveelheid van arbeid men gemeenlijk oordeelt, dat men zodanig voortbrengfel kan koopen, onder zijne macht krijgen, of ruilen. Zodra in de maatfchappij bijzondere perfoonen kapitaalen beginnen aanteleggen, dan vindt men onder dezelve aanftonds menfchen , welke genegen zijn, om hun verkreegen kapitaal te befteeden tot het aan het werk helpen van hunne vlijtige medemenfchen, welke zij van ruuwe ftoffen en levensonderhoud willen voorzien, met oogmerk, om door het verkoopen van hun werk, of van dat geene, 't welk hun arbeid bij de waarde van die ruuwe ftolfen gevoegd heeft, een voordeel te behaalen. Wanneer deeze bewerkte waaren, het zij voor geld, het zij voor arbeid, het zij voor andere waaren-, verruild worden, dan moet ook, boven dat geene, 't welk vereischt wordt om de ruuwe ftof, en de arbeidsloonen, te betaalen, nog iets gegeeven wor- O E K» VI. iOOFDSr»  aoS R IJ K D O M te SOEK, VL 800FDST, worden ten voordeele van den onderneeme? Van het werk, Welke in deeze onderneeming zijn kapitaal gewaagd heeft. Dus lost zig in dit geval de meerdere waarde, welke de arbeider, door het bijvoegen van zijnen arbeid, aan de ruuwe ftoffen gegeeven heeft, in tweè deelen op, van welke het eene ftrekt ter betaaling van het arbeidsloon, en het andere het voordeel van den onderneemer op het kapitaal, waarmede hij de ruuwe ftoffen en ari beidsloonen vooruit betaald heeft, behelst —• hij zou geene reden hebben, om zodanig ge* bruik van zijn kapitaal te maaken, indien hij Van het Verkoopen van de alzó bewerkte waaren niet iets meer veiwachtede, dan enkel het geene vereischt wierd om zijn kapitaal weder te doen thuis komen , en niets zou hém kunnen bewegen , om lieVer eeii groot dan een klein kapitaal te hefteden, indien hij niet rekende, dat zijne voordeden iri eenige evenredigheid zouden flaan tot de uit* gebreidheid van zijn kapitaal. Men zou mooglijk kunnen denken, dat dé Voordeden van het kapitaal alleen eene onderfcheiden benaarhing zijn van het loon vart eene bijzondere foort van arbeid, den arbeid namentlijk vart het opzicht, en het beftuur van het werk. Doch zij zijn daarvan geheel verfchillend, zij worden volgends geheel onderfcheiden beginfelen geregeld, en ftaan in geene evenredigheid noen tot de hoeveelheid* noeh  43 ü r VOLKEREN. ao? noch tot de moeilijkheid, noch tot het vernuftige van dien onderftelden arbeid van opzicht of beftuur. — Zij worden geheel en al bepaald door de waarde van het aangelegde kapitaal, en zijn grooter of kleiner in evenredigheid van de uitgebreidheid van hetzelve. .— Laat ons, bij voorbeeld, eens onderftellen, dat zig, op eene zekere plaats, waar de gewoone jaarlijkfche voordeden van een in handwerken aangelegd kapitaal worden gerekend te beloopen op tien ten honderd, twee fabrieken bevinden van onderfcheiden foort. Dat in ijder van dezelve twintig knechts werken, welke ijder vijftien ponden fterling in het jaar winnen , zo dat de arbeidsloonen van ijder van deeze twee fabrieken op driehonderd ponden fterling in het jaar beloopen. Laat ons verder onderftellen, dat de ruuwe ftoffen, welke in deeze beide fabrieken verwerkt worden, in de eene, groi zijnde , beloopen op zevenhonderd ponden. doelt in de andere, om dat zij veel fijne] zijn, op zevenduizend ponden, beide in hel jaar. In dit geval zal het kapitaal, 't welk jaarlijks in de eene van deeze fabrieken gebruikt wordt, maar duizend ponden fterling bedraagen , waartegen het kapitaal van de andere fabriek zevenduizend driehonderd ponden beloopen zal — dit gerekend tegen tien ten honderd, kan de onderneemer van de eene fabriek maar rekening maaken op een voos- l ) O £ 8> VI. hoofd».  fioS R IJ K D O M I, O E K VL fcOOFPSI voordeel van omtrent honderd ponden in het •jaar, terwijl die van de andere fabriek op omtrent zevenhonderdendertig ponden fterling 'jaarlijks zal ftaat maaken. Maar, fchoon die voordeden zo aanmerke* lijk verfchillen, komt niettemin de arbeid van opzicht en beftuur, welke beide deeze onderneemers befteeden, op het zelfde, of ten min* ften na genoeg op het zelfde, neder. In veele voornaame fabrieken wordt, meestal , de arbeid van deezen aart aan eenen kundigen bedienden toevertrouwd. Het loon, 't welk hij verdient, vertoont ons dus eigentlijk de waarde van Zijnen arbeid van opzicht en be* ftuur — want hoe zeer men , in de keuze van eenen zodanigen bedienden, niet alleen zijn werk en kundigheid, maar gewoonlijk ook de trouw, welke men in hem onderftelt, in aanmerking neemt, zo kart echter dit alles in geene geregelde evenredigheid ftaan tot het kapitaal, van 't welk hem het beftuur is toebetrouwd ; de eigenaar van dit kapitaal, fchoon langs deezen weg genoegzaam van allen arbeid bevrijd, verwacht nog altijd, dat zijne voordeden naar de uitgebreidheid van zijn kapitaal zullen geëvenredigd zijn. Het blijkt derhalven, dat, in de berekening van den prijs der waaren, de voordeden van het kapitaal een gedeelte op zig zeiven uitmaaken , 't welk geheel en al onderfcheiden is van de arbeidsloonen, en volgends geheel anders gronden berekend wordt. Wan*  der V O LEER N. ioa Wanneer het op deeze wijze met de zaak 'gelegen is, dan behoort al het voortbrengfel van den arbeid niet altijd a'leen aan den arbeider. Hij móet hetzelve, in de meeste gevallen, deèlen met den 'eigenaar van het kapitaal, welkè heth te werk (telt. Ook is dart de hoeveelheid van arbeid, welkè gewoonlijk tot het verkrijgen of voortbrengen van éene waar befteed wordt, de eenige zaak .niet meer , die in aanmerking moet worden ge^ nomen om die hoeveelheid te bepaalen, welke men oordeelt voor dezelve te kunnen koopen, onder zijne macht brengen,, of ruilen* Het is klaar en duidelijk, dat bij die rekening eene hoeveelheid moet gevoegd wordeit voor de voordeden vaii het kapitaal, 't welk vooruil gefchooten is, om de arbeidsloonei» en ruuwe ftoffen te benalen. Zodra alle de landerijen ih ëené maatfchappij bijzondere eigendommen geworden zijn, dan begeeren de eigenaars derzelven; even gelijk alle andere menfchen, te maaijen,'waar zij niet gezaaid hebben en dan eisfehen zij ren- (b) Is deeze uitdrukking niet wat hard, zelfS wanneer wij het heerfchend denkbeeld van dén Schrijver, over de Wijze* langs welke eene natie uit den ruuVvften tot den befchaafden ftand bijtrappen overgaat, (en welk denkbeeld, door het geheele werk heen, in het oog gehouden Wordt) blijft volgen ? Eene maatfchappij, welke een land. O bé- ï O E £»' Vb HOOFDST*  I. BOEK VI. H00FDSÏ aio R IJ K D O M renten voor de natuurlijke voortbrengfelen •van den grond — het hout in de bosfcben, 1 het bewoont, bezit natuurlijk (door her. reCht van aanvaarding, jure occupationis) den eigendom van de geheele uitgebreidheid van den grond, welken zij bewoont. Zo lang deeze maatfchappij in haaren eerften ruuwen ftaat is, en bijna geheel en af van jaagen en visfchen leeft, zo lang komen bij dezelve de landerijen genoegzaam in geene aanmerking. Na dat de maatfchappij den eerften flap tot befchaaving gedaan, en het herdersleven aangenomen heeft, fielt dezelve meerderen prijs op de landerijen, want dan moeten dezelve tot weide voor hun vee verftrekken. Echter dan nog denkt men om geenen bijzonderen eigendom van landerijen. Men beweidt het geheele land in gemeenfchap, en wanneer eene ftreek afgeweid is, dan begeeft zig de geheele natie naar eene andere llreek van den gemeenfohaplijken grond, om nieuwe weide voor het vee te zoeken. — Maar, wanneer de natie in befchaafdheid vordert, en het omdoolend herdersleven verwisfeit tegen den gezeten landbouw, dan komt niet alleen de bijzondere eigendom van landerijen in aanmerking, maar dan wordt zij noodzaaklijk — dan moet zig ijder gezeten landman toeleggen, om van dat bijzonder hoekjen land, tot het welke hij zig bepaald vindt, al dat voordeel te trekken, 't welk hem mooglijk is. — Zodanig land moet dan ontbolfterd, geploegd, bemest, bezaaid, met één woord, vruchtbaar gemaakt worden. Hes  DER VOLKEREN. 6!I het gras van de velden, en alle de natuurlijke vruchten van de aarde., welke, toen er nog] Het zij dat bij zodanigen overgang van het herders- tot het gezeten landmansleven, de landerijen op zekere voorwaarden uitgegeeven, het zij dezelve verkogt ^ het zij dezelve verdeeld worden, hoe dit ook zij, zij worden de bijzondere eigendom van dien geenen, die dezelve op den bij de maatfchappij voor wettig erkenden titel verkrijgt» Die ruuwe landerijen, welke, brij derzelver eerfte uitgifte, eene zeer geringe waardij hadden , worden door derzelver ontbolftering, en vruchtbaarm«aking, van eene veel meerdere waardij, en deeze meerdere waardij zouden zij nooit Verkreegen hebben, indien de eigenaar z;g niet op de trouw van de geheele maatfchappij had verlaatcn, en verzekerd was geweest, dat hij, of zijtt rechtverkrijgende, de vruchten van dien arbeid zouden blijven genieten. De oorfprongiijke uitgifte van den eigendom der landerijen in derzelver ruuwen ftaat is dus of eene verdeeling van den gemeenfehapiijken eigendom van de geheele natie, of eene ftuksgewijze verkooping van dezelve, (en beide deeze wijzen van verkrijging moeten natuurlijk onderfteld worden, alvoorens, het zij uitdruk* lijk, het zij ftilzwijgend, bij de natie erkend te zijn voor wettige titels van eigendom) terwijl da waarde van die bezitting, door den daaraan befteeden arbeid, van trap tot trap grooter geworden is. — Maar dan is het ook natuurlijk, dat alle de vruchten van eenen zodanig in wettigen O 2 l ) O E K. VI. IOOFDsA'  aia. R IJ K D O M I. HOOFDST. VI. BOEK. nog geen bijzondere eigendom van landerijen bekend was , aan den arbeider alleenlijk de moeite van inzamelen kosteden, worden nu, zelfs ten zijnen aanzien, met eenen bijgevoegden prijs belaaden — hij moet nu betaalen voor de vrijheid van dezelve intezamelen, en eigendom verkreegen, en door arbeid verbeterden grond, aan den eigenaar toebehooren, het zij dat die vruchten natuuil'ijk uit dien grond opflaan, het zij dezelve door kunst en vlijt uit denzelven getrokken worden — het is dus eene uitdrukking, die een weinig hard is, van zodanige eigenaars te zeggen, dat zij begeer en te maaijen het geene zij niet gezaaid hebben. —■ Het hout uit zodanige bosfcben, het gras van zodanige velden, (fchoonte vooren gemeen, fchoon te vooren de eigendom van ijder, die hetzelve iniame'lde) is thands, op eenen wettigen titel, de eigendom van den bijzonderen bezitter. Hij heeft het hout wel niet geplant, door zijnen oorfpronglijken arbeid groeit wel dat gras niet, maar dit zelfde moet men ook zeggen van die geene, die (voor de invoering van den eigendom) dat hout en gras kwamen inzame» len,. terwijl, ten zijnen aanzien , de titel, op welke hij den eigendom bezit, een contract met de natie vertoont, 't welk hem bevoegd maakt, om thands dat geene alleen te genieten, 't welk te vooren in gemeenfchap aan de geheele natie toe* behoorde, en de eigendom wierd van den gee-> nen,. die het voor zig zeiven inzamelde. Uit* geever,.  der VOLKEREN. 213 en dus aan den eigenaar een gedeelte geven van dat geene, 't welk zijn arbeid verzameld,D of voortgebragt heeft — dit gedeelte, of, het^ geen op het zelfde nederkomt, de prijs van dit gedeelte levert dat geene op, 't welk wij landrenten noemen, en maakt in de berekening van den prijs van meest alle foorten van waaren het derde zamenftellende gedeelte van denzelven uit. Men moet in het oog houden, dat de wezentlijke waarde van ijder deezer zamenltellende gedeeltens van den prijs der waaren berekend moet worden naar de hoeveelheid van arbeid , welke men voor hetzelve koopen, onder zijne macht krijgen, of ruilen kan. — De arbeid is niet alleen de maatftok van dat gedeelte van den prijs, 't welk zig zeiven in de arbeidsloonen 'oplost, maar ook van die twee andere gedeeltens, welke hunne oplosfing en in de renten, en in de voordeden van het kapitaal vinden (c). In Cc) Dit geheele denkbeeld is zeer helder — wanneer wij in de berekening van den prijs der waaren deeze drie zamenftellende deelen, renten, voordeden , en arbeidsloonen, in het oog houden, en de wezentlijke waarde van ijder van deeze drie zamenftellende gedeeltens berekenen naar de hoeveelheid van arbeid, welke men, volgends den plaatshebbenden maatftok van alle drie, voor dezelve koopen k*n, dan kunnen wij zeer naauwO 3 keti- I. o R K. VI. OOFOsT.  I boek VI. ssoofdst. tr4 R IJ K D O M ln alle maatfchappijen lost zig eindelijk dé prijs van alle waaren in de eene of andere, of keurig den natuurlijken prijs van ijdere waar bepaalen, terwijl wij dan alles wat denzelven te boven gaat, of minder dan dezelve is, aan bijkom mende oorzaaken van fehaarsbeid, overvloed, mededinging, belemmeringen, en wat dies meer is, inoeten toefchrijven — Indien men hiertegen de denkbeelden, welke wij bij de meeste Schrijvers vinden, vergelijkt, dan zal men moeten erkennen, dat ook ten deezen aanzien de begrippen duidlijker zijn geworden. — IVolf Jus Nat. part. IV. pap, 2. §. 275, bef-hrijf. den prijs der waaren, als eene hoeveelheid, welke aan dezelve naar het goeddunken der menfchen gehegt wordt, ten einde men in de verruilingen derzelver onderlinge be-. trekkingen zou kunnen berekenen. — Het voorbeeld, het welk hij, in eene breedvoerige noct, er bij voegt, maakt deeze befchrijving wel ver» ftaanbaar, maar, welk eene moeite bij zig ook, in dat geheele hoofdftuk, geeft, nooit komt het denkbeeld tot die helderheid, dat men den waa-, yen grond van de hoeveelheid van den prijs vindt. De befchrijving, welke Pufendorf de Jure Nah Ub. V. cap. i. §• 2. van den prijs der waaren geeft, is nog duisterder — eene zedelijke hoe-> veelheid, of eene zekere waarde der waaren en dafden , die in handeling zijn , volgends welk& men dezelve tegen eikanderen vergelijkt. Hugo. de Groot de Jure Belli ac Pacis lib. II. cap. \u L ja. n. 2.' kwam pade/ bij he; waare denk. beeld,  dek. VOLKEREN. 215 of in alle drie deeze gedeeltens op , en in eene maatfchappij, welke vorderingen in be-1 fchaafdheid gemaakt heeft, komen dezelve alle drie min of meer als zamenftellende deelen van feeeld, in het bepaalen van den gewoonen pnjs (zegt hij) komen de arbeid, en de verfchotten, welke de kooplieden moeten doen, in aanmerking. Vid. Gronov. ad h l. Men zie het denkbeeld van Necker, fur les prix , in zijne, verhandeling fur la Legislat. et le Commerce des Grains, pag. 50. doch veel klaarder in zijn werk de VAd* tniniflr. des Finances, torn. 3. pag. 36. ,, In den „ grond toch (zegt hij) ftaan de prijzen in geene „ betrekking tot de benaaming van Louis d'ors „ of eeus, of van de verdeeling van die ftukf, ken in livres, maar enkel en alleen tot de ïn„ nerlijke waarde der waaren; en de reden, waar„ om men op de markten niet ijder oogenblik bij „ herhaaling hoort zeggen , ik verkoop u mijn , tijd, mijn arbeid , mijne waar voor zo veel „ Leuifen, of zo veel ecus, houdende eene zo,, danige hoeveelheid van goud of zilver, is al„ leen daarin gelegen, dat ijder een zig gewent, „ om de geldwaarde aantemerken als volftrekt „ verbonden aan de innerlijke waarde, en dat „ men dus verzuimt een denkbeeld te herinne„ ren, 't welk echter altijd onder den prijs be„ greepen is." — Men vergelijke hiermede Condillac, Kooph. en Staatsbeft. I. d. pag. 163 en volg. en andere. Uitgeever. O 4 ï. 1 O E k. VI. IOOFDSTi  I | O E i gO^l ÖST, 8*6 R IJ K D O M van den prijs van ver de meeste foorten van waare i, 'n aanmerking. Bij voorbeeld, ia ren prijs van het koorn moet een gedeelte (trekken om de renten van den eigenaar van het land goedtemaaken, een, ander gedeelte moet dienen, om de arbeid*. Joonen van het volk, en het onderhoud van het vee te betaalen , van welke beide men zig heeft moeten bedienen, om het koorn te doen voortkomen, terwijl een derde gedeelte het voordeel van den landpachter behelst, en dus fchijnen deeze drie deelen of onmidlijk, of in de laatfte plaats , den geheeien prijs van het koorn uittemaaken. ~ Men zou misfchien kunnen denken , dat nog een vierde gedeelte moest in aanmerking genomen worden , om namentlijk het kapuaal van den land^ paghter te vergoeden, of hem. het onderhoud en flijting van zijn wcrkvee en andere gereedfchappen tot den landbouw te betaalen, maar men moet in het oog houden, dat de prijs, van ijder ftuk, 't welk hij tot den landbouw noodig heeft, bij voorbeeld van zijne werkpaarden, ook zelve uit deeze drie gedeeltens beftaat, dat is, uit de renten van'het land, op net welke deeze paarden zijn opgebragt, uit den arbeid om dezelve te hoeden, en op,tebrengeu , en uit de voordeden van den landpachter, welke zo wel deeze renten als deeze arbeidsloonen voorgefchooten heeft. — Schoon dus de prijs van het koorn den pri-s. 3»  der VOLKEREN. *i? ïo wel als het onderhoud van deeze werkpaarden betaalt, lost zich echter nog de ge-B heele prijs van het koorn, het-zij onmidlijk, het zij in de laatfte plaats, in dezelfde drie deelen van renten, arbeidsloonen, en voordeelen op. Wanneer wij over den prijs van het meel fpreeken, dan moeten wij bij den prijs van het koorn voegen het voordeel van den molenaar, en de arbeidsloonen van zijne knechts, in den prijs van het brood komt hier nog bij bet voordeel van den bakker, en het arbeidsloon van zijne knechts — en in den prijs van beide, de arbeid om het koorn uit de fchuur van den landpacliter te haaien, en naar de molen te brengen, en weder van de molen naar de zolder van den bakker te vervoeren, te gelijk met de voordeden van dien geenen, welke deeze arbeidsloonen in voorraad betaald heeft. Op dezelfde wijze als wij van het koorn gezien hebben , lost zig ook de prijs van het vlas in deeze drie deelen op. In den prijs van het linqen moeten wij, bij den prijs van het vlas, de arbeidsloonen van het hekelen, fpinnen, wee ven, bleeken, enz. voegen, te gelijk met de voordeden van alle, welke ijder yan die foorten van arbeid in voorraad betaald hebben. Wanneer eene foort van waaren ,, om tot volkomenheid te komen, door veelerlei han0 5 d  der VOLKEREN. 219 Seevisch , liet eene gedeelte in den arbeid van de visfchers, en het andere in de voor-8 deelen van het kapitaal, 't welk tót de vis-a feherij gebruikt wordt — renten maaken zeer zelden een gedeelte van dien prijs uit, fchoon zij het echter zomtijds doen, gelijk wij in 't vervolg zullen zien. — Dan met de riviervisfcherijen is het, ten minften in het grootfte gedeelte van Europa, anders gelegen Van de zalmvisfcherij wordt eene rente betaald , en deeze rente , fchoon dezelve niet wel eene landrente kan genoemd worden, jnaakt zo wel als de arbeidsloonen van de vis- (d") De visfeherijen in de rivieren worden in Cap. Unie. Fevd. Qjiae fint regal. onder de rega* Ha opgenoemd. Zij droegen oudtijds den naam van foresta, en forestis, en wierden als leengoederen uitgegeeven; men zie hierover du Cange, Glosf. latinitat. in voce Foresta, waar hij u'.t eene Charta Childeberti regis pro abbatia S. Geimant Parïfienfis het volgende aanhaalt: has omnes piscationes, quae fuut et fieri posfunt in utraqut parte fiumims, ficut nos tenemus, et nostra fo restis est, tradimus ad ipfum locum &c. Ik za dit ftuk, voor zo veel de visfeherijen op onz( Hollandfche rivieren en ftroomen aangaat, treede behandelen in het zde deels stde ftuk van mijn* Vaderlandfche Rechten, 22fte Gefpr-, 't welk o] de pers is. Zie intusfehen van Zurck Cod. Batav op het woord visfeherijen. Uitgeever. r. O R K* VI. jOFDSTe [ I i 1  r ï. SOEK. VI. SOOFDST. I « » I: x *. »i tl »! II II «1 91 I» ») J» *» I) »* tl aao R IJ K D O M visfchers, en de voordeden van het kapitaal, een gedeelte van den prijs uit ( Éflde dat op de betaaling van 't Vroon,- dat „ is, op den vijfden penning van de zalm, op >, den vijfden penning van den elft, ende den „ vierden penning van de fleur aan ons en onze ,, nakomelingen Heeren ofte Vranwen van der „ Lecke te geeven, ende te betaalen, ende voorts „ onder de volgende conditiën, te weeten: „ i°. Dat voorn. N. N. of zijn (of haar recht t« verkrijgende, in plaats van 't vierde part der „ oude Botdrager, in de oude uitgaaf brieven ,, onzer Heeren Praedecesfeuren vermeit, jaarlijks „ aan ons, ofte die wij daartoe authorifeeren zul- len, tot eenen Chijnspenning betalen zullen op s, den eerden Meijdag, ofte binnen veertien daf, gen daar na onbegreepen, agtien ftuivers. „ 2°. Dat de verkrijger deezes gehouden za5 „ zijn, tot allen tijden zijn want en vistuig ge» „ reed te hebben om te visfchen, en te water „ te gaan, als het ons, onzen Vroonmeester, ofte „ daar toe bij ons geauthorifeerden , ende den „ hoofdmannen , of den besten visfcher derzelver „ zegenworp in der tijd wefende, goet dunken * „ en gelieven zal, zo wanneer 't water, en de tijt, of faifoen bekwaam zal wefen, om te vis„ fchen. „ Voorts zal hij verkrijger van defen, ofte ie„ mant, zijns rechts daar toe bekomen hebben„ de, gehouden zijn, ten allen tijde, als het zijn ,» getijde zal zijn, ende nut en oirbaar zal wefen li ói» % O E Kit VI. 1O0FDST»  Mi ït IJ K D O M I. Boek VI. hoofdst, de zeekusten die kleine veelverwige fteetï= tjens, welke onder den naam van Schotfchs kee*- ,j om te visfchen, zeifs të visfchen, ofte wel een ,, ander bekwaam perfoon in z'jn plaatfe te nellen, om te visfchen, op pcene, dat foo hij van des te „ doen in gebreeke is blijvende, hij t'elken reife en t, getijde, daat over, t'onzen behoeve verbeuren „ zal, in plaatfe van eenen gouden Vrankrijkfchen „ fchilt, eens twee Caroll-guldens, ijder tot XL ,, grooten Vlaamsch gerekend, ende dat daarenboven „ bij ons, ofte bij onzen daartoe geauthorifeerden, „ een ander bekwaam visfcher in zijne plaats zal „ gehuurt Worden, tot zijner kosten en de huur„ penningen aan denzelven perfoon gelooft, zal hij „ verkrijger van defen, of zijns rechts hebbende, „ gehouden wefen, binnen deszelven daags zohne„ fchijn, dat 't zelve getijde gevischt zal zijn, te „ betaalen op gelijke poene van twee Caroli-gul« t, dens* — „ 30. Dat hij ten allen tijden (des noots) ofte tijd zijnde, het water te roden ofte ruimen , ge„ houden blijft te helpen ruimen, ofte een ander „ in zin plaats te ftel'en, die het hem verftaat, „ ede daartoe bekwaam Zij, op gelijke p-ene, ende dat geprocedeert zsl worden, als in 't even „ voorgaande artieul, in cas zijne getijden niet te „ bevisfehen, gezegt en gefh'puleert is* „ Ende dat, ihgevalle de verkrijger van deezen „ in gebreeke mogte blijven van de poene, enda „ breuken, uit krachte der twee laastg._m'!de arw ticulen verbeurt wordende, te voldoen, na haa- ,» ren  ï> e R VOLKEREN. 223 heezeltjem bekend zijn, optezoeken — de prijs, welke aan deeze 1 m'enfchen door den fteen- , ren teneur en innehouden, dat die in dubbelen gelde bij ons, ofte onfen geauthorifjerden in der tijd, van den verkogten vroon vsch zullen „ mogen ingehouden, ende daar aan afgekort wor» den, te weeten van zijner gedeelte van dien. , 40. Dat dezelve mede gehouden blijft, allen „ vroon visch, op den voorfz. worpe bij hem» „ ofte ijmand van zijnent wege gevangen wor- dende, ter afflag ende ter barjke te brengen, „ daar wü, ofte onze nakomelingen, het ordon„ neeren zullen, zonder dat eenige van dien, ,, buiten ons, ofte onzen geauthorifeerden vorige „ confent gefneeden , ende agtergehouden zullen ,, mogen worden, op poene als hier op dit, ende- den verderen pointen geftelt is. „ 50. Dat,. indien eenige twist mogte komen '„ te ontftaan tusfchen de visfchers van den voor„ fchreeven zegenworp onder malkanderen, ofte „ tusfchen die , ende der visfchers van andere „ onze visfeherijen in de Lecke, den wateren, ofte visfeherijen aangaande , dezelve visfchers „ daaromme malkanderen niet zullen mogen doen „ betrekken nog roepen voor eenig recht of rech„ ters, maar dat dezelve gehouden zullen blij„ ven, alle dezelve haare gefchillen, ende diffe- rentien te keeren, ende brengen aan ons, ende „ onze nakomelingen, als Grondheeren der voor. „ fchreeven visfeherijen. „ Ende dat de visfchers der voornoemde ze» s» gen- f. y o E E. VI. 30OPDST*  ï. «O E R vi. ! I I I I I 1 I i I » » • I ) » » ■ » 254 R IJ li D O M fteenköper betaald wordt , beftaat gehéél erï alleen iri arbeidsloon, noch renten , noch voor- gehwörp gehoudèn zullen weefen onverbreek-, „ lijk na te komen; ende te agtervoigen, dat ,V wij ofre onze nakomeli gen daar inno ordon„ neeren zuiien. „ 69. Dat ten einde onze viffcherij in eert > goede en bekwaame brdre zoude mogen wor, den bevischt, len besten dienfte én voordeel» , van ons, ende o ze gemeene visfchers * bij den , vis'cbers in ijder fchip, bij meerderheid van , Hemmen, zal worden gelrelt een eerlijk , ge, trouw, en babiel perfoon, uit den bekwaamften > van hen luijd-n, ende dat een ijgeb'jks fterri > in de verkiefing gelden zal, naar advenant dat , hij in dezelve fcheepen bij ons geëigent zal , weefen. ,. Welke hoofdmannen gehouden zullen Wefen, , haar opgeleiden dienst en ampt aan te neemen, i ende aan ons* ofte onzen daar toe geautho-i- feerden den eed van gttróuwighcid te doen, , en hen in alles gehouden fullen zijn te regu, Jeeïen, zo in de opzigtneeminge van de vis* , fchers haarder te reeden want, het doen haar, der rekeningen , en andere zaaken, 't zelve , hoofdmans ampt raakende, als wij goet vinden , zullen, hen na gelegenheid, én dienst der vis, fcherijen te praefcribeeren, en voor te Hellen. „ Gelijk ook de gemeene visfcHeren, tot allen , tijden, haar zullen hebben te reguleeren na de i ordre, die wij, ofte onze nakomelingen, met  Der VOLKEREN. 025 voordeden maaken eenig gedeelte van denzelven uit. 1 Maar 1 onderling goetvincten, ende bewilliging van de „ gefielde hoofdmannen over de voorfz onze vis„ fcherije zouden mogen kernen te beraamen, en te ordonnceren, „ 70. Dat tot wat tijden deeze portie zegen„ water zoude mogen komen te veranderen van „ posfesfèur, 't zij door verfterf, koop, ofte man. „ gcling, dat die geene, daar dezelve aan komen „ zal, aan ons de_ admisfie tot de posfesfie van dien bij gefchrifte verzoeken zal, in deezer „ voegen: wanneer 't bij verfterfenisfe overgaat, „ binnen fes maanden , ende bij verkocpinge of mangelinge binnen fes weeken. Ende voor 't „ verfoek van dien aan ons, ofte onzen daar toe „ geamhorifeerden zal betaalen agtien ftuivers, „ ende van ons, ofte onzen nakomelingen ontfan„ gen tot hunnen kosten, nieuwe brieven, inne„ houdende als deeze doen. ,, 8°. Dat de voorn. N. N. deeze portie zegen* „ waters niet zal mogen verkoopen, dan met ons, ,, ofte onzen daar toe geauthorifeerden confent, „ ende dat aan zodanige perfoon, of perfoonen, „ die wij oordeelen zullen daar toe bekwaam, ,, ende voor onze visfeherij dienftig te zijn. „ 90. Dat wij ende onze nakomelingen de be„ paaling derzelven zegenworp t'alien tijd, ftellen ,,. zullen mogen hooger, of laager, na wij oor„ deelen zullen , ten dienst van onze visfeherije te behooren, ende nuttig te zijn. P „ 10*. I. O E S. VI. loofDsr,  X. HORK. VI. «oofdst. 2ü<5 R IJ K D O M Maar de geheele prijs van ijdere waar moet zig eindelijk in de eene of andere van deeze drie „ io°. Dat zo wanneer de voornoemde N. N. ij ofte ijmand zijns rechts bekomen hebbende, „ alle de voorfchreeven pointen, ofte ijder van ,, dezelve in het bijzonder, niet en hielden, en„ de agtervolgden, na haaren innehouden, dezel- ve zal vervallen van het voorfchreeven gedeelte „ touwen, fchip, en waters, ende van alle recht „ en toezeggen , dat hij, ofte zijne nakomelin„ gen, uit kraehte deezes, daar aan hadde, ofte „ hebben mogten, ende dat het zelve deel tou„ wen, fchip, en waters, als dan vrij en ledig „ zal komen aan ons, ende onze nakomelingen, „ omme onzen', ende haaren vrijen wille daar i, mede te doen, zonder van ijmant daar inne „ bekreunt te worden. Ende, wes wij willen , dat alles wat voor„ fchreeven is, vast ende onverbreek!ijken werd© „ geobferveert, ende naar den teneur, ende in„ nehouden, in alle pointen agtervotgt, zo heb„ ben wij deezen door N N. onzen geauthon„ feerden, met onzen zegele, ter dier zaake ge„ woonlijken te gebruiken, gedaan zegelen. Ge,, geeven den &e." Dus wordt van de zalmvisfcherijen op de Leek eene zwaare rente van den vijfden penning of twintig ten honderd betaald, welke wel degelijk als een van de drie deelen, die den prijs van de zalm uitmaaken, moet worden aangemerkt, Men heeft thands op de Leek zes zalmvisfcherijen, als een  dér VOLKÉREN. aAf drie gedeeltens, r o a K, VI. ioofost.  2i8 R IJ K D O M I. BOEK. VI. KOOFDST. les, wordt op deeze wijze oorfpronglijk onder zommige van de onderfcheiden leden van de maatfchappij verdeeld. Arbeidsloonen, renten van landerijen, en voordeden van kapitaalen, zijn de drie oorfprongiijke bronnen zo wel van alle inkomften , als van alle waarde in verwisfeling. — Alle andere hoegenaamde inkomften moeten , in de laatfte plaats, hunnen oorfprong uit eene van deeze drie bronnen haaien. Ijder een, die zijne inkomften uit een fonds, 't welk hem toebehoort, zal genieten , moet die inkomften hebben , of door zijnen arbeid, of door zijn kapitaal, of door zijne landerijen. De inkomften , welke hij door zijnen arbeid verkrijgt, noemt men arbeidsloonen, de inkomften van een kapitaal, welke ijmand geniet,' die zelve het kapitaal' bdtuurt of gebruikt, draagt den naam van voordeel, de inkomften van een kapitaal, welke ijmand geniet, die zelve het kapitaal niet gebruikt, maar aan een ander leent, wordt de interest, of de rente van het geld genaamd (ƒ), dit is eene vergoeding, welke de opneemer aan den geldfchieter betaalt voor het voordeel, 't geen hij in de gelegenheid is, (ƒ) Over de rhteresfen wordt in dit werk op verfeheiden plaatfen gefproken, maar voornamentlijk in het Vierde hoofdft. van het zde boek, UiU geever.  der VOLKEREN. 229 is, om door het gebruik van het geld te maaken. Een gedeelte van dit voordeel behoort natuurlijk aan den geldopnecmer, welke de rifico loopt, en de moeite doet van hetzelve te gebruiken, maar een ander gedeelte behoort ook even natuurlijk aan den geldfchieter, welke hem de gelegenheid verfchaft, om met hetzelve zijn voordeel te doen — de interest van geld is altijd eene inkomst, welke van eene andere afgeleid wordt , en die , indien dezelve niet uit de voordeelen betaald wordt, welke door het gebruiken van dit geld gemaakt worden, alsdan uit eene andere bron van inkomften moet betaald worden, ten zij de geldopneemer een doorbrenger ware, welke nieuwe fchulden maakt, om de interesten van de oude te betaalen. — De inkomften, welke geheel en al van landerijen komen, draagen den naam van renten , en behooren aan den eigenaar van dezelve — de inkomften van den pachter ontdaan gedeeltelijk uit zijnen arbeid, en gedeeltelijk uit zijn kapitaal — ten zijnen aanzien zijn de landerijen niet anders dan het werktuig, 't welk hem in ftaat fielt om zijn arbeidsloon te verdienen, en voordeelen van zijn kapitaal te genieten — alle belastingen, alle Staats-inkomften, welke door belastingen verkreegen worden , alle tracl:ementen, alle penfioenen, alle jaarrenten, van welk eenen aart ook , worden in de laatfie plaats uit P 3 eene I. BOEK. VI. «OOFDST.  t Hoek. VI. 'boofdst 130 R IJ K D O M eene van deeze drie oorfprongiijke bronnen van inkomften afgeleid, en zij worden, het zij dan tniddelijk, het zij onmiddelijk, of uit de arbeidsloonen, of uit de voordeelen van de kapitaalen, of uit de renten van de landerijen betaald. Zo lang deeze drie onderfcheiden foorten van inkomften aan onderfcheiden menfchen behooren, zijn zij gemaklijk van eikanderen te onderfcheiden, maar zodra zij in eenen en denzelfden perfoon vallen, dan worden zij, ten minften in de gewoone manier, op welke de menfchen zig uitdrukken, onder eikanderen verward. Een eigenaar van landerijen, welke zelve een gedeelte van zijn land gebruikt, heeft alleen de kosten van de bearbeiding te betaalen, en daarna geniet hij en de renten van den eigenaar, en de voordeelen van den pachter. — Ondertusfchen zal hij ligtelijk aan zijne geheele winst den enkelen naam van voordeel geeven , en dus , ten minften volgends de gewoone uitdrukking, de renten en het voordeel onder elkander vermengen. Het grootfte gedeelte der planters in Naord~ jdmerica en de TVest-Indien bevinden zig in dit geval — want fchoon zij meest alle hunne eigene plantagien zelve gebruiken, hooren wij hun echter zeer zelden van de renten van hunne plantagien, maar altijd van hunne voordeden fpreeken. Ge-  der VOLKEREN. 231 Gewoone landpachters bedienen zig zeldzaam van eenen opziender over het geheele beftuur van hunne landhoeve — in 't algemeen liaan zij zelve, voor een goed gedeelte, hunne eigen handen aan het werk, zij ploegen zelve, zij eggen zelve, enz., doch dan kunnen zij ook dat geene, 't welk zij, nadat zij de renten betaald hebben, van hunnen oogst overhouden, niet enkel aanmerken als het weder te huis komen van het kapitaal , 't welk zij tot het doen voortkomen van deezen oogst hefteed hebben, met de gewoone winften daartoe behoorende, maar dan betaalt hun dat overfchot van hunnen oogst ook tevens de arbeidsloonen , welke zij, zo met zelve te arbeiden, als met zelve het opzicht over het werk te hebben, verdiend hebben. Niettemin wordt alles, wat na het betaalen van de landrente, en de in ftandhouding van het kapitaal, overfchiet, voordeel genaamd. Schoon het onweérfpreeklijk is, dat de arbeidsloonen een gedeelte van hetzelve uitmaaken, de pachter, welke deeze arbeidsloonen zelve gewonnen heeft, moet dezelve ook noodzaaklijk genieten. Dus worden , in dit geval, de aibeidsloonen en de voordeelen onder eikanderen vermengd. Een onafhanglijk ambachtsman, welke kapitaal genoeg heeft, om de ruuwe ftoffen te koopen , en zig zeiven ftaande te houden, tot dat hij zijne bewerkte waaren ter markt P 4 kan T. BOEK» VI. HOOFDSf,  I. BOEK vr. HOOFOST 23a R IJ K D O M kan brengen, wint zo wel de arbeidsloonen van eenen daggelder, die onder zijnen meester werkt, als de voordeelen, welke een zodanig meester maakt door het verkoopen van het werk van dien daggelder — en niettemin worden zijne geheele winften gewoonlijk voordeelen genoemd, en dus in dat geval al weder de arbeidsloonen, en de voordeelen onder eikanderen vermengd. Een tuinman, welke zijnen eigen tuin met zijne eigene handen bearbeidt, vereenigt in zijnen perfoon de onderfcheidene hoedanigheden van eigenaar, pachter , en arbeider — dus moeten de voortbrengfelen van dien tuin hem, als eigenaar de rente, als pachter de voordeelen, en als'arbeider de arbeidsloonen opbrengen. Ondertusfchen wordt zijne geheele inkomst gewoonlijk aangemerkt als de winst van zijnen arbeid. Maar in dit gevat worden de renten met de voordeelen en arbeidsloonen onder eikanderen verward. Gelijk er in eene befchaafde maatfchappij zeer weinige waaren zijn , van welke de waarde in verwisfeling alleen uit den arbeid ontftaat, en de renten en voordeelen zeer veel tot de waarde van verre de meeste waaren toebrengen, zo zal ook het jaarlijksch voortbrengfel van den arbeid van de geheele maatfchappij altijd toereikende zijn, om eene veel grootere hoeveelheid van arbeid te koopen, of onder haare macht te krijgen, dan ' de  der VOLKEREN. 233 de hoeveelheid van arbeid bedraagt, welke bedeed is , om die voortbrengfelen te doen8 ontdaan, te bewerken, en ter markt te brengen. — Indien de maatfchappij alle jaaren al dien arbeid in het werk delde, welke zij jaarlijks kan koopen, dan zou de hoeveelheid van arbeid alle jaaren grootelijks vermeerderen, en dan zou het voortbrengfel van ijder volgend jaar het voorgaande verbaazend veel in waarde overtreffen — maar er is in de waereld geen land, in het welke het geheele jaarlijkfche voortbrengfel bedeed wordt, om den arbeidenden ftand te onderhouden — overal verteeren de lediglopers een groot gedeelte van hetzelve — en dus moet ook, naar maate dat hetzelve tusfchen deeze twee onderfcheiden ftanden verdeeld is, de gewoone of gemiddelde waarde van hetzelve jaarlijks aanwasfen of verminderen , of van het eene jaar tot het andere dezelfde blijven. P 5 ZE- I. O E KT. VI. IOOFDST.  li BOEK. VII. HOOFDST. 434 R IJ K D O M ZEVENDE HOOFDSTUK. O per den natuurlijken prijs, en den marktprijs der waaren. ]VILii vindt in ijdere maatfchappij, of zelfs in ijdere buurtfchap, eenen gewoonen of gemiddelden maatftok (a), zo van de arbeids- loo- (/ maszstab; de Franfche, taux. De Schrijver bedoelt de gewoone cours of hoogte zo van n"e arbeidsloonen, als van de voordeelen. Wanneer het met de vrijheid van eene maatfchappij zodanig gefield is, dat ijder een, zo menigmaal hij'zelve wil, van .beroep kan veranderen, dan regelt zig zo in de arbeidsloonen, als in de voordeelen, de een na den ander. Ijder wil even gelijke arbeidsloonen en voordeelen genieten , als zijn buurman: zodanige beroepen, welke hierin minder zijn, worden door eene zo groote menigte verlaaten, dat de geene, die in dezelve blijven, tot die gelijkheid rijzen, terwijl in tegendeel zodanige , welke hierin meerder zijn, door eene zo groote menigte gezogt worden, dat de overkropping van mededingers de arbeidsloonen en voordeelen weder tot die gelijkheid doen daalen. — Deeze gelijkheid is in ijdere buurtfchap de maatftok, naar welken zig de inge- za.  der VOLKEREN. 235 looncn, als van de voordeelen , welke in ijderë bijzondere aanleg, 'r zij van arbeid,11 't zij van kapitaal, genooten worden. Deeze maatftok (gelijk wij in 't vervolg zien zullen) wordt natuurlijk eensdeels door de algemeene omftandigheden van de maatfchappij, derzelver rijkdom , of armoede, derzelver voorwaards of agtcruit gaan, of ftilftaan, en anderdeels door de bijzondere natuur van dien aanleg, bepaald. Op dezelfde wijze vindt men ook, in ijdere maatfchappij, of zelfs in ijdere buurtfchap, eenen gewoonen of gemiddelden maatftok van de renten, welke mede (gelijk ik ook in 't vervolg zal aantoonen) gedeeltelijk in de algemeene omftandigheden van de maatfchappij, of buurtfchap, in welke de landerijen gelegen zijn, en gedeeltelijk in de natuurlijke of verbeterde vruchtbaarheid van die landerijen zijne bepaaling vindt. Deeze gewoone of gemiddelde maatftokken kan men op dien tijd en plaats, op welke zij als de gewoone in zwang zijn, den naam gee- zetenen gedraagen. Mijn oogmerk is alleen om alle de denkbeelden van den Heer Smith te leveren , zonder mij aan de plichten van eenen vertaaier te binden, en dus zal het er niets toe doen, of ik het eigentlijke denkbeeld door het woord vtaatftak al of niet uitdrukke. De Ie?zer wget nu, welk het bedoelde denkbeeld is. Uitgeever. I. O E K# VII. ' lOOFDST.  I. BOEK VII. HOOFDST 236* R IJ K D O M geeven van de natuurlijke maatflokken van ' arbeidsloonen, renten en voordeelen. Wanneer de prijs van eene waar niet hooger noch laager is, dan het geene kan toereiken, om, overeenkomftig deeze natuurlijke maatttokken, de renten van de landerijen, de arbeidsloonen, en de voordeelen van het kapitaal, welke men hefteed heeft, om dezelve te doen ontdaan , bewerken , en ter markt brengen, te kunnen betaalen, dan kan men zeggen, dat die waar betaald wordt met dat geene, 't welk men deszelfs natuurlijken prijs mag noemen. Trouwens dan betaalt men voor die waar juist dat geene, 't welk zij waardig is, of 't welk zij wezentlijk kost aan dien geenen, die dezelve ter markt brengt; want, fchoon in de gewoone manier van fpreeken , onder dat geene, 't welk men de oorfprongiijke kosten (b) van de waaren noemt, de voordeelen van (£) Eng. the prime cost; de Hoogd. vertaaling heeft hier «pnmt ^öflen; de eene Franfche, la prime valeur, en de andere, prix courant. Het Engelsch woord, waarvan zig hier de Heer Smith bedient, betekent, in de gewoone uitdrukking, dat geene, "t welk ijdere waar oorfpronglijk gekost heeft, om tot dien trap van volkomenheid te geraaken, dat zij ter markt gebragt, en verkogt kan worden. Onder deeze kosten, zegt onze Schrijver, begrijpt men, in de gewoone manier van fpreeken,  der VOLKEREN. 237 van dien geenen, die dezelve weder zal verkoopen, niet begreepen zijn, zo fpreekt het8 nogthands van zelve, dat die geene, die de^ zelve weder verkoopt, bij dien handel moet verliezen, indien hij voor dezelve geenen zodanigen prijs kan maaken , welke hem die voordeelen doet genieten, die in zijne buurtfchap, volgends den gewoonen maatftok, altijd geken, de voordeelen van den Verkooper niet, Bij voorbeeld, wanneer men, in de gewoone manier van fpreeken, zal narekenen, wat in eene fabriek de waarsn aan den fabrikeur kosten , dan denkt men doorgaands aan den inkoop van de ruuwe ftoffen, met alle die uitgaaven, welke vereischt worden, om dezelve aan de fabriek te leveren, en aan de arbeidsloonen, welke noodig zijn geweest , om van die ruuwe ftoffen zodanige bewerkte waaren te maaken , welke in ftaat zijn om verkogt te worden, en dan houdt men gewoonlijk de rekening voor volkomen. Doch de Schrijver bewijst, dat die gewoone rekening niet voldoende is, en dat de voordeelen, welke de fabrikeur van die waaren moet genieten, ook noodzaaklijk onder die oorfprongiijke kosten behooren gerekend te worden — trouwens die voordeden behooren zo noodzaaklijk t©t die kosten, dat zonder dezelve de waaren nimmer zouden bewerkt en ten voorfchiin gebragt zijn gewei den De gronden , van welke de Schrijver zig ten dien einde bedient, zijn van dien aart, dat zij een ijder moeten overtuigen. Uitgeever. I. O B K. VII. IOOFDST.  238 R IJ K D O M h SOEK VII. HOOFDST. genooten Worden, om dat hij die voordeelen zeker zou behaald hebben , indien hij zijn kapitaal op eene andere wijze had aangelegd; daarenboven zijn die voordeelen zijne inkomften, zij zijn het eigentlijke fonds, 't welk hem zijn beftaan oplevert. Even gelijk hij, terwijl de waaren nog bewerkt, en ter markt gebragt worden, aan de arbeiders hunne arbeidsloonen of beftaan voorfchiet, even, en op dezelfde wijze , fchiet hij , geduurende dien tijd, aan zig Zeiven zijn beftaan voor, 't welk in 't algemeen ingericht is naar dat voordeel, dat hij, op eene redelijke wijze, van den verkoop zijner waaren kan verwachten. Dus, wanneer zij hem dat voordeel niet opbrengen, dan vergoeden zij hem dat geene niet, 't wrelk zij eïgentlijk moeten worden gezegd, hem wezentlijk gekost te hebben. Schoon dus de prijs, welke hem dit voordeel oplevert, niet altijd de laagfte is, voor walken een handelaar zijne waaren zomtijds mag verkoopen, is zij echter de laagfte, voor welken hij kan rekenen, dat zij, waarfchijn» lijk eenen geruimen tijd lang, zullen worden verkogt, ten minften indien de handel volmaakt vrij is, en men zo menigmaal als men wil van handel mag veranderen. De daadlijke prijs, welke gewoonlijk voor eene waar wordt betaald , draagt den naam van marktprijs, deeze kan of boven of bene-  der VOLKEREN. 239 neden den natuurlijken prijs zijn, of volmaakt aan denzelven gelijk. De marktprijs van ijdere waar op zig zeiven bepaalt zig door de evenredigheid tusfchen de hoeveelheid van dezelve, welke daadlijk aan de markt gebragt is, en de hoeveelheid van die geenen, welke naar zodanige waar vraagen, en bereid zijn , om den natuurlijken prijs van dezelve te betaalen, of de geheele waarde van de renten, aibcidsioonen, en voordeelen , welke hebben moeten betaald worden, om dezelve ter markt, te brengen. — Zodanige menfchen toch kunnen de daadlijke vraagers genoemd worden, hun vraagen is de welgemeende (ej/ïftuafy vraag, om dat hun vraagen naar die waaren eene voldoende reden oplevert , waarom dezelve ter markt gebragt worden — deeze vraag is zeer onderfcheiden van de losfe (_abfolute~) vraag; men kan in eenen zekeren zin zeggen, dat ook een arm man vraagt naar eene koets met zes paarden, hij kan zekerlijk verlangen , om dezelve te bezitten, maar zijne vraag is geene welgemeende vraag , om dat men door zulk vraagen nooit zal beiluiten, om , ter voldoening aan dezelve, zodanige waaren ter markt te brengen. Wanneer de hoeveelheid van eene zekere waar, welke ter markt gebragt wordt, te gering is, om aan de welgemeende vraag te voldoen, dan kunnen alle die geene, welke be- L SOEK. VII. ÏQOFDST.  240 R IJ K D O M I. Soek. VII. 'hoofdst. bereid zijn , om de geheele waarde van dë renten, arbeidsloonen, en voordeelen, welke hebben moeten betaald worden,eer de goederen ter markt konden komen, Voor dezelve te geeven, niet aan die hoeveelheid, welke zij noodig hebben, geholpen worden — in dat geval, Verkiezen zommige liever iets meerder te betaalen , dan niets te krijgen ; hieruit ontftaat aanftonds eene mededinging tusfchen dezelve, en terilond ziet men den marktprijs meer of min boven den natuurlijken prijs rijzen, naar maate dat de waaren min of meer te kort fchieten, of de rijkdom, dartelheid en weelde van de mededingers het vuur van de mededinging meer of min aanwakkert. Tusfchen mededingers van gelijken rijkdom en weelde zal dezelfde trap van gebrek aan waaren eene meerdere of mindere levendigheid van mededinging baaren, naar maate de te kort komende waaren voor hun van meer of min belang zijn — hier van daan de alles te boven gaande duurte der levensmiddelen in eene belegerde en naauw ingeflooten ftad, of geduurende eenen hongersnood. Wanneer de hoeveelheid , welke van een zekere waar ter markt gebragt wordt, te jroot is, in evenredigheid tot het getal der vraagers , dan kan die geheele hoeveelheid niet verkogt worden aan zodanigen, die willig zijn om de geheele waarde van renten, arbeidsloonen, en voordeelen, welke vereischt wier-  beu VOLKEREN. 241 wierden , eer die waaren ter markt konden komen, te betaalen. Men is dan verplicht,' om een gedeelte van die waaren aan zodanigen aftezetten, welke minder bieden, en de laage prijs, welke deeze voor dezelve geeven, heeft invloed op den prijs van de geheele hoeveelheid. — De marktprijs zal dus meer of min beneden den natuurlijken prijs daalen , naar maate dat de grootheid der overvoering van de markt de mededinging van de verkoopers meer of min levendig maakt, of naar maate, dat zij meer of min belang hebben, om hunne waaren fpoedig afhandig te maaken. Eene gelijke overvoering van waaren die_ aan bederf onderhevig zijn, maakt eene heviger mededinging tusfchen de verkoopers, dan eene zodanige overvoering Van goederen, die niet bederven kunnen. Dè mededinging der verkoopers is fterker, wanneer de markt met citroenen , dan Wanneer zij met oud ijzer overvoerd is. Wanneer de hoeveelheid der ter markt gebragte waaren juist toereikende is, om aan alle de welgemeende vraagen, zonder meer, te voldoen, dan zal de marktprijs, naauwkeurig, of ten minften zo nabij als men denzelven berekenen kan met den natuurlijken prijs gelijk ftaan. Dan kan de geheele hoeveelheid, welke voorhanden is, voor den natuurlijken prijs afgezet worden , en dan is er geen hooger prijs voor dezelve te beko* Q men —■ ■ O X Kfc VII. OOFDST»  I. SOEK VII. HOOFDS1 242 R IJ K D O M men — de mededinging van alle de handelaars noodzaakt dan alle de verkoopers, om ^met dien prijs genoegen te neeffien, doch zij worden dan ook niet verplicht, om met eenen minderen prijs te vrede te zijn (c). De hoeveelheid van ijdere waar, welke ter markt zal gebragt worden, fchikt zig zeiven natuurlijk naar de hoeveelheid van de welgemeende vraagen. Het belang van alle, die de waare inkomften van hunne landerijen, ar- (O Uit deeze geheele rcdeneering blijkt, van Welk een uitgebreid nut de vrije mededinging in den koophandel is. Niets is voor de algemeene welvaart nadeeliger, dan dat men aan dezelve be» lemmeringen toebrengt, en ondertusfehen is er, zelfs bij die natiën, welke zo veel met de vrijheid op hebben, bij voorbeeld in Engeland, niets, aan het welke zo veele verhinderingen in den weg gelegd worden. Dit geheele werk is vol van bewijzen van die onbegrijplijke verkeerdheid. Men leeze hierover Ifelin, Droamen van eenen Menfchenvriend, pag. 107. 123. 131. 336. en 354. Zie ook Necker, fur la Legislat. et le Commerce des Grairfs, pag. 136. en het geheele tweede deel van Condillac Kooph. en Staatsbefluur. Zie ook lettre de la chambre de Commerce de Normandie , relativement au traité du Commerce avec FAngleterre, in welke men verfeheiden verkeerdheden in de infielllngen der Engelfcken, omtrent deq koophandel, opzetlijk betoogd vindt. Uitgeever.  der VOLKEREN. 243 arbeid, of kapitaal, willen genieten, brengt mede, dat zij, hunne waaren ter markt bren-1 gende, altijd zorgen, dat derzelver hoeveelheid de hoeveelheid van de welgemeende vraagen niet overtreffe — en het is het belang van alle andere menfchen, dat de hoeveelheid der aangebragte waaren nooit beneden de hoeveelheid der welgemeende vraagen kome. Wanneer het geval gebeurt, dat de hoeveelheid eer waaren de hoeveelheid der welgemeende vraagen voor eenigen tijd overtreft, dan moet volgen, dat het een of ander van de zamenftellende gedeeltens van derzelver geheelen prijs minder betaald worde, dan deszelfs gewoone maatftok medebrengt. Valt dit verlies op de renten, dan zal het belang van de eigenaars der landerijen hen aanftonds doen befluiten , om een gedeelte van hunne landerijen op eene andere wijze aanteleggen. Valt hetzelve op de arbeidsloonen, of voordeelen, wel dra zullen de arbeiders aan den eenen kant, en de onderneemers aan de andere zijde, door hun belang bewoogen worden, om een gedeelte van hunnen arbeid, en van hun kapitaal, aan deeze waar te onttrekken. Hieruit zal volgen , dat wel dra van die waaren niet meer ter markt gebragt worde, dan noodig is, om aan alle welgemeende Vraagen te voldoen, en dan zullen ook alle de zamenftellende gedeeltens van derzelver q « prijs r. I O G ti Vil. IUOFD8T.  i. BOEK. VII. HOOFDST. ï44 r ij k d o m prijs tot hunnen natuurlijken maatftok, en de geheele prijs tot den natuurlijken prijs rijzen. Indien, in tegendeel , de hoeveelheid der waaren , welke ter markt gebragt wordt, senigen tijd lang minder is, dan de hoeveelheid der welgemeende vraagen, dan zal volden, dat het 'een of ander van de zamenfteliende gedeeltens van derzelver prijs boven deszelfs natuurlijken maatftok rijst. Valt deeze rijzing op de renten, dan zal het belang der eigenaars van de landerijen hen aanftonds aanzetten, om meer land aanteleggen, om deeze waar aantekweeken, valt dezelve op de arbeidsloonen, of voordeelen, dan zullen alle andere arbeidslieden en handelaars fpoedig door eigenbelang gedreeven worden, om meerder arbeid en kapitaalen in beweeging te brengen, ten einde deeze waaren te bewerken, en ter markt te doen verfchijnen, en wel dra zal, al weder , de hoeveelheid, welke ter markt gevonden wordt, toereikende zijn, om aan alle welgemeende vraagen te voldoen — en dan zullen ook weder alle de zamenltellende deelen van derzelver prijs tot hunnen natuurlijken maatftok, en de geheele prijs tot den natuurlijken prijs daalen (d~). De (d") Dit alles is volkomen klaar, wanneer de handel geheel vrij en onbelemmerd is, wanneer ijder zo menigmaal van beroep, van ambacht, van woonplaats mag veranderen, als hij goedvindt, wan-  der VOLKEREN. 245 De natuurlijke prijs maakt dus, als het ware, het middenpunt uit, tot het welke de prij-1 zen van alle waaren, aanhoudend hellen — verfchillende omftandigheden mogen den prijs' zomtijds aanmerkelijk boven den natuurlijken doen rijzen, zomtijds zeer veel beneden den natuurlijken doen daalen, maar, hoedanig ook de wanneer alle waaren op eenen gelijken vrijen voet behandeld , en de eene foort niet gedrukt wordt, om de andere te begunftigen, enz. Maar zodra zig de Staatkunde in den handel mengt, en zig laat voor/taan , van in flaat te zijn , om de zaa. ken, door allerleije foort van inrichtingen, eenen beteren loop te kunnen geeven, dan wanneer zij geheel en volkomen aan zig zeiven wierden overgelaaten , dan is alles bedorven — het volgende bij onzen Schrijver zal dit klaar doen zien — te recht zegt de fchrandere Ifelin, D roomen' van eenen Menfchenvriend, pag. 377: „ Zo ras in „ eenen^taat de eigendom, en de vrijheid, aan „ den burger zullen veilig gefield, ftraaten, we„ gen, kanaalen, cn zeehavens, naar vereisch van „ noodzaaklijkheid, behoorlijk in ftaat gebragt, „ zodanige maatregels, welke de gronden van „ den voedenden, en van den dienstbaaren ftand „ bevestigen, vastgefteld, en voor het onderwijs „ der burgeren genoegzaam gezorgd zal zijn, ah „ dan heeft het publiek beftier, tot bevordering „ der welvaart van de maatfchappij, niets verder te doen , dan alles gerust zijnen loop te „ LAAT6N." Uitgeever. Q3 I. t O E K* VIL [OOFDST.  ti BOEK. VII. UCOFBST. t45 R IJ K D O M de tegenftand moge zijn, welke denzelven beletten kan, om in dit middenpunt te geraaken of in hetzelve te blijven, het blijft tog altijd zeker, dat zij ftandvastig naar dat middenpunt neigt. Op deeze wijze fchikt zig de algemeene vlijt, welke jaarlijks hefteed wordt, om de waaren ter markt te brengen, natuurlijk van zelve naar de welgemeende vraagen — zij beoogt natuurlijk, om altijd juist die bepaalde hoeveelheid ter markt te leveren, welke toereikende is, om aan alle de welgemeende vraagen te voldoen, en niet meer — Maar er zijn foorten van arbeid, in welke dezelfde hoeveelheid van vlijt, in onderfcheiden jaaren zeer verfchillende hoeveelheden van waaren zal voortbrengen. Terwijl in tegendeel in andere altijd dezelfde, df althands genoegzaam dezelfde, hoeveelheid van voortbrengfelen plaats zal hebben — Men zal in den landbouw, met het zelfde getal van arbeiders, in onderfcheiden jaaren, verfchillende hoeveelheden van koorn, wijn, olij, hop enz. inzamelen, maar eene zelfde hoeveelheid van fpinders en weevers zal, in onderfcheiden jaaren, dezelfde, of genoegzaam dezelfde, hoeveelheid van linnen, of wollen manufacluuren opleveren. In de eerstgenoemde foort is het alleen de gemiddelde hoeveelheid van voortbrengfelen, welke eenigermaate kan ingericht worden, om aan de hoeveelheid van welge- meen»  öer VOLKEREN. 247 meende vraagen te voldoen — en gelijk het daadlijk voortbrengfel menigmaaltn veel groo-' ter, en ook dikwils veel kleiner is, dan het gemiddelde voortbrengfel, zo zullen ook de hoeveelheden, welke ter markt gebragt worden , nu en dan de welgemeende vraagen zeer ver overtreffen, en ook zomtijds op verre na aan dezelve niet kunnen voldoen — al ftelt men derhalven, dat de vraagen alle jaaren dezelfde blijven, zo zal niet te min de marktprijs altijd aan groote veranderingen onderworpen blijven, en op den eenen tijd zeer ver beneden, en op den anderen tijd weder zeer hoog boven den natuurlijken prijs loopen — in de andere foort van arbeid, in welke de voortbrengfelen van gelijke hoeveelheid van arbeid jaarlijks dezelfde, of omtrent dezelfde zijn, kan de hoeveelheid van voorttrengfelen meer naauwkeurig ingericht worden, naar de ^hoeveelheid van welgemeende vraagen — dienvolgende zal in deeze foort, zo lang de welgemeende vraagen dezelfde in hoeveelheid blijven, ook waarfchijnlijk de marktprijs van die voortbrengfelen dezelfde blijven, en geheel en al, of althands zeer nabij overeenkomen met den natuurlijken prijs. De daaglijkfche ondervinding leert, dat de prijs van linnen en wollen manufactuuren noch aan zo menigvuldige, noch aan zo groote veranderingen onderhevig is, dan de prijs van het koorn — de verandering in den prijs Q 4 van Ij l O E K. VII. lOOFDST.  f K 1 BOE Kt, VJL , HOOFDST. i 4» R IJ K D O M van de eerde foort hangt alleen af van deverandering in de menigte van welgemeende vraagen, terwijl de verandering in den prijs /an de laatstgemelde foort niet alleen van de /erandering van de hoeveelheid van vraagen, naar ook van de veel graotere en veel meer voorvallende veranderingen van die hoeveel-ïeid, welke ter voldoening aan de vraagen can ter markt gebragt worden, afhangt. De toevallige en kortdondige rijzingen en üaalingen in den marktprijs der waaren treffen hoofdzaaküjk die zamendellende gedeel» ïens van den geheelen prijs, welke zig in ar-r beidsloonen en voordeelen oplosfen — dat gedeelte, 't welk zig in renten.oplost, wordt daardoor het minde aangedaan — eene vaste geldrente gevoelt niets van dezelve, noch in deszelfs grootheid, noch in deszelfs waarde —» eene rente, welke 't zij in eene zekere evëni redigheid, 't zij in. eene zekere hoeveelheid van de ruuwe voortbrengfelen bedaar, ondervindt buiten twijffel alle de toevallige en kort* (bondige rijzingen o,f daalingen van den markt; prijs en deszelfs. jaarlijkfche waarde, maar in deszelfs jaarlijkfche grootheid, wordt zij zelden door dezelve aangedaan, om dat de eige; naar en de pachter van de landerijen, zig bij het maaken van het huur contract van beid? zijden gewoonlijk toeleggen, om die grootheid, volgends hunne beste kennis,,niet üa?,¥ dep, toevalligen en kortfto.ndigen, maar  der VOLKEREN. 249 naar den gemiddelden en gewoonen prijs der voortbrengfelen te bepaalen. ' Zodanige rijzingen en daalingen vallen zo wel op de waarde als op de grootheid van de arbeidsloonen^ en van de voordeelen, naarmaate dat de markt met waaren of met arbeid, met gedaan werk, of met werk, dat nog gedaan moet worden, overvoerd is, of te kort fchiet: een algemeene rouw doet den prijs van zwart laken, (van welke in foortgelijke gelegenheden doorgaands gebrek aan de markt is) rijzen, en vermeerdert dus de voordeelen van die kooplieden, welke een aanmcrklijken voorraad van hetzelve voor handen hebben -— doch dit heeft geen invloed op de arbeidsloonen van de weevers, de piarkt heeft gebrek aan waaren, niet aan arbeid, er is te veel gevraag naar gedaan werk, niet naar werk, dat nog gedaan moet worden — maar deeze algemeene rouw doet de arbeidsloonen der kleermaakers knechts rijzen. Ten aanzien van hun werk is er gebrek aan de markt, er is gevraag naar meer arbeid, er moet meer werk gedaan worden, .dan gefchicden kan — door eenen zodanigen algemeenen rouw daalen de prijzen van gekleurde zijden, cn lakenen, en daardoor verminderen de voordeelen van die kooplieden, .welke eenen grooten voorraad van dezelve voor handen hebben — zelfs doet dezelve 4e arbeidsloonen van de arbeiders daalen, Q 5 web I. I O E E," VII. 1COFDST.  I. I O B ! |VII. H00FDS1 550 R IJ K D O M welker bezigheid is zodanige gekleurde ma:,nufaét.uuren te bewerken — alle vraagen naar hunnen arbeid zijn voor zes, en misfchien 'voor twaalf maanden opgeftopt — dus is ten hunnen aanzien de markt met waaren en met arbeid overvoerd — maar, fchoon op deeze wijze de marktprijs van ijdere waar aanhoudend naar deszelfs natuurlijken prijs neigt, en (indien ik mij zo mag uitdrukken) als door haare zwaartekracht naar dit middenpunt getrokken wordt, zo kunnen echter ook zomtijds bijzondere omftandigheden, zomtijds natuurlijke oorzaaken, en zomtijds bijzondere flaatkundige inrichtingen, den marktprijs van veelerlei waaren, eenen zeer geruimen tijd, boven den natuurlijken prijs doen blijven. Wanneer het gebeurt, dat de marktprijs van zommige waaren, door eene fterke vermeerdering van welgemeende vraagen, ver bo' ven derzelver natuurlijken prijs rijst, dan draagen die geenen-, die hun kapitaal aangelegd hebben in het ter markt bezorgen van die waaren, alle zorg, die hun mooglijk is, ©m die verandering te verbergen — want zo dra dezelve algemeen bekend wierd, dan zouden wel dra eene zo groote menigte van nieuwe mededingers zig door dit groote voordeel uitgelokt zien, om hunne kapitaalen op dezelfde wijze aan te leggen, dat juist daardoor aan alle welgemeende vraagen kon worden voldaan, en derhalven de marktprijs weder  der VOLKEREN. 251 der tot den natuurlijken prijs, en misfchien zelfs, voor eenigen tijd, tot beneden denzei-1 ven daalde; indien de markt zeer ver van de woonplaats gelegen is van die geenen, die dezelve van deeze waaren voorzien, (e) dan zijn zij zomtijds in ftaat, om hun geheim veele jaaren te verbergen, en geduurende al dien tijd, -zonder eenige nieuwe mededingers , deeze buitengewoone voordeelen te genieten, fchoon men nogthands moet erkennen, dat geCO Vooral buiten 's lands — de verre af ftand doet in dit geval zeer veel af. Zo zullen, bij voorbeeld, de eigenaars van zuiker- en koffiiplantagien, in onze en in andere JVest-Indifche volkplantingen, zig wel wachten van de uitgebreidheid van hunne voordeelen aan den dag te leggen, daar zij zeer klaar begrijpen, dat de verre afftand, op welke de voortbrengfelen van hunnen grond verbruikt worden , belet, dat men, ovet het algemeen, omtrent den natuurlijken prijs van dezelve, niet zeer volkomen kan onderricht zijn. Ondertusf.'hen hebben de koffij- en zuikerplanter? zo zeer voor geene fterke mededinging te vreezen , eensdeels om dat landerijen , die op eene voordeelige wijze koffij en zuiker zullen voortbrengen, zeer bijzondere eigenfehappen moeten bezitten, en in de tweede glaats, om het waare oi ingebeelde gevaar voor het leven, of de gezondheid, 't welk veelen meenen, dat in die luchtftreeken, onder welke deeze voortbrengfelen groeijen, plaats heeft. Uitgeever» I. I O E KT. VII. JOOFDST.  25a R IJ K D O M L B- O E E VII. HOOFDST ■ ( geheimen van deezen aart zelden kunnen be' waard blijven. En de buitengewoone voordeelen kunnen zeer weinig langer duuren, dan het bewaaren van deeze geheimen. Men kan een geheim in eene fabriek veel langer bewaaren dan een geheim in den handel — een verwer, welke een middel uitgevonden heeft, om eene kleur te maaken met. verwfloffen, welke alleen maar de helft kosten van die geenen, welke men gewoonlijk tot dat einde gebruikt, zal, met goed overleg, de vruchten van deeze zijne ontdekking blijven genieten, zo lang als hij leeft, en zelfs zijn geheim nog wel aan zijne nakomelingen nalaaten. Zijne buitengewoone winIten ontftaan uit den hoogen prijs, welke voor zijnen bij zonderen arbeid' betaald wordt ~— zij beftaan eigentlijk in de hooge loonen van dien arbeid — maar daar zij op ijder gedeelte van zijn kapitaal herhaald worden, en daar derzelver geheele beloop, uit dien hoofde, in eene geregelde evenredigheid tot zijn kapitaal ftaat, worden dezelve gewoonlijk aangemerkt als buitengewoone voordeelen van het kapitaal. Zodanige verhoogingen van den marktprijs zijn ooglchijnlijk de uitwerkingen van bijzondere omftandigheden, van welke echter de gevolgen dikwils veele jaaren agter eikanderen kunnen duuren. Er zijn zommige natuurlijke voortbrengfelen.  der VOLKEREN. 253 len, welke eene zo bijzondere foort van grond en legging vorderen, dat zelfs in een uitge-B breid land, alle die 'landerijen, welke de vereischte bekwaamheid hebben, om dezelve voort te brengen, niet voldoende zijn, om aan de welgemeende vraagen genoegen te geeven —- hierom kan over de geheele hoeveelheid, Welke van dezelve ter markt gebragt wordt, befchikt worden ten behoeven van die geenen, welke genegen zijn om meer voor dezelve te geeven, dan het geene toereikende is, om de renten van het land, op welke zij geteeld zijn, te gelijk met de arbeidsloonen en de voordeelen van het kapitaal, welke beide hefteed zijn, om dezelve te bewerken, en ter markt te brengen, alle volgends derzelver natuurlijke maatftokken te kunnen betaalen; zodanige waaren kunnen geheele eeuwen agter eikanderen op dien hoogen prijs blijven — en in dit geval is dat gedeelte van den prijs, 't welk zig in de renten oplost, dat geene, 't welk algemeen boven deszelfs natuurlijken maatftok betaald wordt de renten van landerijen, welke zodanige bijzondere en hooggeachte voortbrengfelen opleveren, bij voorbeeld de renten van zommige wijnbergen in Frankrijk, welke eenen bijzonder gelukkigen grond en ligging hebben, ftaan in geene geregelde evenredigheid tot de renten van andere even vruchtbaare, even welbebouwde landerijen in derzelver nabuurfchap — daar I. O E K. VII. IOQFDST.  L 800FDS1 VII. » O E B 254 R IJ K D O M daar integendeel de arbeidsloonen, en de voor» •deelen van de kapitaalen, welke bedeed worden, om zodanige waaren op de markt te le"veren, zelden buiten derzelver natuurlijke evenredigheid geraak en, tot die geene, welke in dezelfde nabuurfchap van anderen arbeid en van ander gebruik van kapitaalen genooten worden. Zodanige verhoogingen van den marktprijs zijn oogfchijnlijk de uitwerkingen van natuurlijke oorzaaken, welke beletten, dat immer aan welgemeende vraagen ten vollen kan worden voldaan, en welke dus ook zonder einde kunnen voortduuren. Eene Monopolie, 't zij dezelve aan een bijzonder perfoon, of aan eene maatfcbappij verleend is, heeft dezelfde uitwerkingen als een geheim in den handel, of in eene fabriek. Een Monopolist houdt de markt altijd fchaarsch, hij voldoet nooit ten vollen aan al de vraagen, en hierdoor verkoopt hij zijne waaren -altijd boven derzelver natuurlijken prijs, en hij doet zijne winften, 't zij dezelve in daggelden, 't zij zij in voordeelen beftaan, verre boven derzelver natuurlijken maatftok rijzen, (ƒ) De (ƒ) Monopoliën (of het zogenaamd, 't zij dan aangematigd, 't zij door vergunning van den Souverain , 'c zij op eenige andere wijze verkreegen recht, of macht, of vermogen, om alleen, met uit-  der VOLKEREN. 25'S De prijs van eene Monopolie, is altijd en in alle omftandigheden de hoogfte, welke kan: ver- tiitfluiting van andere, in eenen zekeren tab, of in een zeker an kei, handel te mogen of kunnen drijven) zijn altiid nadeelig — zij belemmeren en verzwakken den koophandel, zij beneemen den moed aan de koopl eden, zie d'Eon Loifirs, torn. IV. p. 7. «. 14. Eene Monopolie is eene dwinglandij in den koophandel, doof welke men zig van zommige artikelen van handel meester maakt, en dezelve tot eenen buiten fpoorigen prijs verkoopt, ongehjk hooger, dan dezelve zijn zou, indien die waaren niet in handen van Monopolisten waren. Indien men zig de Monopolie omtrer.t zodanige waaren aanmatigt, welke tot de noodzaaklijkhcden van het leven behooren,' da* is zij misdaadig, dan is het de plicht van het publiek beftuur, om dezelve door geftrenge wetten en ftraffen tegentegaan; doch in alle gevallen, al betreft zij zelfs alleen zaaken van weelde , is dezelve voor het algemeen nadeelig. d'Eon l e. p. 22. ». 64. Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvr. p. 121 en 121 vooral in de noot. Campomanes noemt in zijne fchoone verhandeling over de In* dustrie in Spanjen, pag. 87. de Monopoliën misIlagen. De fchrandere Hugo de Groot,de Jure Belli ac Pacis, lib. 2. cap 12. S. 16. houdt ftaande, dat fliet alle Monopoliën tesen het recht der natuur ftrijden, en voert ren dien einde aan het geval Van Jofeph in Egypten, en de Monopolie der in- woo- i. i o e e. VII. iOOFDST.  I SOEK VII. HOOFDST 256* R IJ K D O M verkreegen worden, daar integendeel de na•tuurlijke prijs, of de prijs, welke door vrijt me* Woonders van' Alexandrie. Het lust mij, bij deèze gelegenheid, de kracht van die bewijzen eens kortelijk natefpeuren. Schoon ik, in den grond, zijne Helling niet tegenfpreeke. Het door Grotius aangevoerde geval van Jtifeph in Egypten, welke in de zeven vruchtbaare jaaren al het koorn voor rekening vsn den koning opkogt, en naderhand, bij k t meer en meer toeneemen van è'en hongersnood, voor booger en booger prijzen verkogt, zie Genef. hoofdft. XLI. en XLVII. was waarlijk eene Monopolie, (hoe zeer Pufendorf de Jure Nat. et Gent. lib. 5, cap. 5. §. 7. en Barbeirac in de Franfche nooten op die plaats, dit zoeken te ontduiken) want fchoon wel Pharao aan niemand verboden fchijnt te hebben, van geduurende de vruchtbaare jaaren koorn opte. koopen, en ook nergens blijkt, dat aan ijmand, geduurende den hongersnood, het verkoopen van zijnen voorraad belet wierd, viel echter de daad, welke Jofeph verrigtede, zo letterlijk in het denkbeeld van Monopolie, dat men geen ander middel kan uitdenken, om aan hetzelve de kracht van een voorbeeld te ontneemen, dan dat men niets voor eene Monopolie wil gehouden hebben, dan zodanige, welke, met openbaar gezag gefterkt, alles, wat zig tegen dezelve verzet, kan uitfluiten. Jofeph reisde het geheele land door, kogtalles op, wat hij krijgen kon, lei in alle lieden magazijnen aan, en verzamelde eene menigte- koorns.  oer VOLKEREN. 257 mededinging veroorzaakt wordt, wel niet juist in alle bijzondere omftandigheden, maar' ech- t koorns, die niet te tellen was, en onder het woeden van den hongersnood kogt hij voor dat koon: eerst al het geld, toen al het vee, toen alle de landerijen, en eindelijk al het volk, 't welk in Egypten was. ^— Indien dit geene Monopolie is, dan mogen wij wel alle onze denkbeelden ever Monopoliën laaten vaaren. Het tweede geval, mede door Grotius l. <:. aangevoerd, omtrent de Monopolie, welke die van Alexandrie dreevcn in de kostbaare waaren van Indien, en Aethiopie, (Strabo lib. 17* pag. 708. Ed. Paris) kan ook van geene Monopolie vrijge. fproken worden, fchoon hetzelve (naar mijn inzien), om de geoorloofdheid der Monopoliën uit het recht der natuur te bewijzen, niets ter waereld afdoet, en van even weinig kracht is, als of men ten dien einde uit alle de tegenwoordig plaatshebbende Monopoliën wilde^ redeneeren. Ik ila dus aan Grotius toe, dat het geval van Jofeph waarlijk en ontegenfpreeklijk eene Monopolie was — maar, en hier komt het op aan, is dit nu eene Monopolie, 't welk als een voorbeeld van in het recht der natuur gegronde Monopoliën kan worden aangevoerd ? Ik eerbiedige, met den Heer de Groot, ten hoogden, de boeken van het Oude en Nieuwe Testament — maar ik ben daarenboven ook ten vollen van zijn gevoelen, dat die geenen, welke de wetten van het Oude Testament voor het elR gent- L OER. VI f. lOOFBST»  h B O E K. VII. HOOFDST. 258 R IJ K D O M echter voor eenen langen tijd agter elkanderen, de laagfte is, welke men neemen kan. De gentlijk gezegde recht der natuur houden, zig vergisfen. — Dat immers in die wetten veele zaaken voorkomen, die enkel uit de vrije bepaaling van den Godlijken wil kunnen worden afgeleid, (bij voorbeeld, het verbod van het eeten der vruchten van zekeren boom, het bevel aan Abraham van zijnen Zoon te offeren, het verbodvan ijmand der zeven Cananitifche volkeren in het leven te behouden, enz.) en dat, hoezeer het waar is, dat de Godlijke wil nooit met het recht der natuur kan llrijden, men echter altijd een voorzigtig onderfcheid moet maaken tusfchen het Godlijk recht, 't welk het Opperwezen zomtijds door menfchen laat uitvoeren, en tusfchen tiet natuurrecht, 't welk de menfchen onder elkanderen gebruiken, Zie zijne Prolegom. vuor het Jus Bell. ac Pac. §. 48. Wanneer wij de geheele gefchiedenis van Jofeph leezen, dan kunnen wij niet ontkennen, dat in dezelve een in veele omftandigheden-zichtbaar Godlijk beduur heeft plaats gehad, om het nagedacht van Abraham naar Egyp~ ten te doen verhuizen, daar eenen zeer langen tijd te doen woonen, en zig daar tot eene zeer talrijke natie uittebreiden. — Dit nagcflacht moest bij elkander blijven woonen, en, daar het zig zoflerk zou uitbreiden, moest hetzelve eene groote ruimte beflaan. — Om dit Godlijk oogmerk te bereiken, was noodig, dat de geheele te voren plaats gehad hebbende huishoudlijke orde in Egypte»  der VOLRËtlfiN. 259 De eerstgenoemde is, in alle omftandigheden de hoogfte, welke van de koopers kan wor-1 den f ten wierd omgekeerd , en alle bezittingen in banden van den koning geraakten. — Dit Godlijk oogmerk begon uitgevoerd te worden door eeneri zwaaren en langduurigen hongersnood, en het Op* perwezen bediende zig, in de befiuuring van dien hongersnood , tot het bedoelde einde , op eené zichtbaars wijze, van de perfoon van Jofeph, zo door hem dien hongersnood te vooren bekend te maaken, als door hem het noodige gezag te doen bekomen. De ontwikkeling van dien Godlijken Wil (fchoon trapsgewijze aan Jofeph bekend gemaakt) openbaarde zig meer en meer, tot dat eindelijk het geheele plan volvoerd was. Ik heb ten bewijze van dit allés niets anders noodig, dan den leezer te verwijzen naar den 105» Pfalm , cn ik meen dat dit geroep is, om te doen zien, dat het geval van jofeph n et kan dienen, ohi de geoorloofdheid van deeze Monopolie uit het recht der natuur te bewijzen , maar dat men dit geval moet aanmerken, als eene uit» Voering van het Godlijk recht, in welke zig het Opperwezen van menfchen bediend heeft. Trouwens, indien de Monopolie van Jofeph in het natuurrecht, 't welk de menfchen onder el" kanderen gebruiken, gegrond was geweest, en als een voorbeeld kon worden aangevoerd, met welke redenen zal men dan immer de verderflijk» lle handelingen van ver vooruitrekenende fpeculanten kunnen tegengaan? R a Dan r. O E K. vn. [OOFDSÏ*.  aöo R IJ K D O M I. BOEI) VII. HOOFDST den afgeperst, of welke men onderftelt, dat •zij zullen willen betaalen, maar de laastge- noem- Dan, boe zeer de door Grotius aangevoerde bewijzen , naar mijn inzien , niets afdoen, kan ik echter niet tegenfpreeken, dat die geene, welke zig langs allerleije geoorloofde wegen van de geheele masfa van eene zekere .foort van waaren meester maakt, en dezelve, éénmaal in zijne macht hebbende, op den buitenfpoorigften prijs fielt, letterlijk genomen , niet kan gezegd worden tegen de volmaakte rechten en volmaakte plichten van het recht der natuur te zondigen, (zo ais ik dezelve in mijne Faderl. rechten, I. deel, pag. 627. uitgelegd heb) maar (men leeze het geene ik verder op de aangehaalde plaats gezegd heb) het Opperwezen .heeft, met oneindige wijsheid, de menlchen op deeze waereld in zodanige omftandigheden geplaatst, dat de een des anders hulp behoeft; — Üit deeze behoefte, welke eene onuitputbaare iron van mensehlijk geluk is, vloeit het grondbeginfel van de natuurlijke zedenkunde voort, en deeze leert ons, dat wij alle onze handelingen en daaden zo moeten inrichten, dat door dezelve het geluk van het menschdom bevorderd worde —een eigenbelang zoekende, en voor de infpraafc der zedenkunde ongevoelige gierigaart moge zig dan kittelen met het denkbeeld, dat hij door Mompolien te bedrijven niet tegen het ftricte recht der ratuur handelt, zeer zeker is het, dat zijn handel regelrecht tegen de natuurlijke zedenkunde inloopt, &n gelijk de uitbreiding van den gronde rei  der VOLKEREN. 261 noemde is de laagfte, voor welke de verkoopers gewoonlijk hunne waaren kunnen geeven, indien zij hunne zaaken in ftand willen houden. (g) De regel der natuurlijke zedenkunde de grondflag is van de burgerlijke maatfchappij, zo is het niet alleen in ijdere maatfchappij de plicht van die geenen, die het publiek beftuur in handen hebben, dat zij alle Monopoliën , als nadeelig voor het algemeen geluk , op eene krachtige wijze tegen, gaan, maar zelfs behoorden alle befchaafde natiën het weeren van Monopoliën tegen eikanderen, als eenen vasten regel van het recht der volkeren, aanteneemen, en te erkennen. — Althands, hoe men het ook neeme, eene vergunning door het publiek beftuur aan een, of meer ingezetenen, met uitfluiting van anderen , gegeeven tot hel drijven van Monopoliën, kan nimmer ftaande gehouden worden met het recht der natuur, 't welk aan alle menfchen gelijke rechten toekent, overeen te komen. Uitgeever. (g~) Corporatien, gildens, enz. worden (wanneer zij verder gaan, dan het waare oogmerk van dezelve geweest is, en waarvan ik in mijne aanmerkingen op het 2de lid van het icde hoofdjl, van dit boek het een en ander zal zeggen) wel dra eene foort van minder in het oog loopende monopoliën; zij fluiten niet alleen allen, die geene leden zijn, van den handel en d \ bedrijven uit, welke door die corporatien en gildens geoeffend worden, maar de wetten op de leerjaaren, R 3 wel- I. BOEK. VII. HOOFDST.  n BOEI VIT. HOOFDtl 262 R IJ K D O M De uitfluitende privilegiën van corporatien, «de ordonnantiën omtrent leerjaaren, en alle dergelijke wetten, welke in bijzondere beroepen of zaaken, de mededinging tot een geringer getal brengen, dan zonder dezelve zou plaats hebben, hebben alle, fchoon in eenen minderen trap, dezelfde gevolgen. Zij zijn eene foort van uitgebreide monopoliën, en kunnen dikwils, geheele leeftijden agter elkanderen, en in geheele klasfen van beroepen , | den marktprijs van zommige waaren boven den natuurlijken prijs houden, en zo wel de arbeidsloonen, als de voordeelen van het kapitaal, 't welk in die zaaken gebruikt wordt, boven derzelver natuurlijken maatftok doen zijn. Zodfenige verhoogingen van den marktprijs kunnen zo lang aanhouden, als de ftaatkun- di- welke vooral in bet zo zeer op vrijheid roemend Engeland plaats hebben, maaken het onmooglijk, dat de mededinging zig fterk kan uitbreiden. — Wij zullen, in her vervolg, onder andere in het gemelde ide 'lid van het icde hoofdfl. van dit eerfte boek, overvloedige gelegenheid hebben, om de nadeelen van zodanige inrichtingen, zo als zij in Engeland zijn,'te zien. — Zie ondertusfehen bierovtr Ifelin , Droomen van eenen Menfchenvriend, pag. =40 en 345 in de mot; Campomaves, over de Industrie, pag. 76 in de noot, en, vooral zeer belangrijk, p. 113 en volg. Uitgeever,  der VOLKEREN. 263 dige inrichtingen duuren, welke derzelve vcroorzaaken. Schoon de marktprijs van zommige waaren langen tijd boven derzelver natuurlijken prijs kan zijn, kan zij evenwel zelden lang beneden denzelven blijven. Welk gedeelte van dien prijs het ook zijn moge, 't welk beneden deszelfs natuurlijken maatftok betaald wordt, aanftonds zullen die geenen, welker belang hier mede gemoeid is, hun verlies gevoelen, en onmiddelijk, het zij zo veele landerijen, het zij zo veel arbeid, het zij zo veel kapitaal aan die zaak onttrekken, dat de hoeveelheid-, welke ter markt komt, zeer fpoedig niet meer bedraagt, dan noodig is, om aan de welgemeende vraagen te voldoen. Dus zal dan de marktprijs wel dra tot den natuurlijken prijs rijzen — dit zal ten minfte daar zeker plaats hebben, waar volkomen vrijheid heerscht. Dezelfde ordonnantiën op leerjaaren, en andere gildewetten, welke, in zodanige tijden, in welke de fabriek in voorfpoed is, de werklieden in ftaat ftellen, om hunne arbeidsloonen zeer ver boven derzelver natuurlijken maatftok te doen rijzen, kunnen hun, wanneer integendeel de fabriek in verval is, zomtijds noodzaaken, om hunne arbeidsloonen ver beneden denzelven te laaten daalen — want gelijk zij, aan den eenen kant, veel volk van hun werk uitfluiten, zo beletten zij hun ook, aan de andere zijde, aan veele R 4 foor- h BOEK. VII. HOOFDST.  I. BOES VII. HOOFDST. 264 R IJ K D O M foorten van werk deel te neemen. — De uitwerking van zodanige inrichtingen is echter in het verlangen van het arbeidsloon van de werklieden beneden deszelfs natuurlijken prijs niet van eenen zo langen duur, als in het verhoogen van hetzelve boven dien prijs. In geval van verhooging van hetzelve, kunnen deeze uitwerkingen eeuwen lang aanhouden , maar wanneer de arbeidsloonen verlaagd worden, dan kunnen deeze uitwerkingen niet langer duuren, dan het leven van die werklieden, welke tot dit werk, in den voorfpoedigen tijd van de fabriek, opgebragt zijn (A). Zodra deeze dood zijn, zal het getal der geenen , die in 't vervolg tot dat werk opgebragt worden, zig natuurlijk fchikken naar het getal, 't welk gevraagd wordt. Want indien de arbeidsloonen van eenig ambacht, of de voordeelen van eenig kapitaal, ooit in 't geval zullen komen, van vee- (/£) Dit is al mede eene uitwerking van die fraaije gildewetten in Eng:land. Wij zuilen, in bet vervolg, bij onzen Schrijver zien, hoe boven alle denkbeeld moeilijk, ja genoegzaam onmooglijk , de gildewetten het maaken , dat een ambachtsman immer tot een ander bedrijf overga, dan dat geene, in hetwelke hij opgebragt is. En dus moeten dan ook de uitwerkingen, van welke hier de Schrijver fpreekt, zo lang duuren, als deeze werklieden leeven. Uitgeever.  der VOLKEREN. a6$ veele leeftijden agter eikanderen beneden derzelver natuurlijken maatftok te kunnen' blijven , dan zou de Staatkunde van het volk, bij hetwelke dit voorviel, zo geweldig moeten zijn, als die van den Indostan , of van het oude Egypte, waar ijder mensch, uit een beginfel van Godsdienst, verplicht was in het beroep van zijnen vader optevolgen, en gehouden wierd voor den fchriklijkften Godsdienstfchender, indien hij dat beroep immer voor een ander verwisfelde. Dit is alles, wat mij voor het tegenwoordige voorkomt aangemerkt te moeten worden, zo omtrent de toevallige, als omtrent de aanhoudende afwijkingen, welke de marktprijs van den natuurlijken prijs kan hebben. De natuurlijke prijs zelve verandert zig zo menigmaal als de natuurlijke maatftok van een van deszelfs deelen , 't zij arbeidsloonen, 't zij voordeelen , 't zij renten , veranderd wordt — en in alle maatfchappijen hangen deeze veranderingen van de omftandigheden van die maatfchappijen af, 't zij dezelve rijker of armer worden , 't zij dezelve voorwaards , of agtervvaards gaan, of in het zelfde evenwigt blijven. — Ik zal trachten de oorzaaken van deeze onderfcheidene veranderingen, zo volkomen, en zo duidlijk als mij mooglijk zal zijn, in de vier volgende hoofdftukken voortedraagen. In de eerfte plaats zal ik trachten te doen R 5 zien, f. ! O E K, VII. 100FD.T.  I. BOEI! VII. HOOFD SI s66 R IJ K D O M zien, welke die omftandigheden zijn , door •welke de maatftok der arbeidsloonen natuurlijk bepaald wordt, en op welk eene wijze 'de rijkdom, armoede, voorwaards en agterwaards gaande en in evenwigt blijvende ftand van de maatfchappij, invloed op dezelve hebben. Ten tweede zal ik zoeken te toonen, welke die omftandigheden zijn, door welke de maatftok der voordeelen natuurlijk bepaald wordt, en op welk eene wijze ook de opgegeeven veranderingen in den ftand der maatfchappij op die omftandigheden werken. Schoon de geldloonen en voordeelen zeer verfchillen naar maate van den onderfcheiden arbeid, en den verfchillenden aanleg van het kapitaal, fchijnt er niettemin gewoonlijk eene zekere evenredigheid plaats te hebben tusfchen de geldloonen, in alle de onderfcheine foorten van arbeid, en de geldvvinften in al de onderfcheidene foorten van aanleg van kapbaal. Deeze evenredigheid hangt (gelijk in 't vervolg zal blijken) gedeeltelijk af van de natuur van ijderen bijzonderen aanleg, en gedeeltelijk van de onderfcheiden Staatkundige wetten van die maatfchappij, in welke men zig bevindt. — Maar hoewel deeze evenredigheid in veele opzichten van de wetten en ftaatkunde afhangt, fchijnt echter de rijkdom of armoede, het voorwaards, of agterwaards gaan, of in evenwigt blijven van die  der VOLKEREN. £67 die maatfchappij weinig invloed op dezelve te hebben, zij fchijnt in alle die verfchil-1 lende omftandigheden dezelfde, of genoegzaam dezelfde te blijven. Ik zal mij toeleg-1 gen, om, in de derde plaats, alle die omftandigheden openteleggen, van welke deeze evenredigheid afhangt. In de vierde en laatfte plaats zal ik zoeken nategaan, welke die omftandigheden zijn, welke de landrenten regelen, en welke den wezentlijken prijs van alle de onderfcheiden foorten van de voortbrengfelen der aarde doen rijzen of daalen. ACHTSTE HOOFDSTUK. Over de arbeidsloonen. Dat geene, 't welk door den arbeid wordt voortgebragt , is deszelfs natuurlijke belooning, of eigentlijke arbeidsloon. In dien oorfpronglijken ftaat van zaaken, in welke noch eigendom van landerijen, noch ophooping van kapitaalen bekend waren, behoorde het geheele voortbrengfel van den arbeid aan den arbeider toe. Hij kende noch landheer, noch baas, met wien hij dat voortbrengfel moest deelen. Indien de zaaken in deezen ftaat gebleeven waren, dan zou het loon van den arbeid in eenen gelijken graad toegenomen hebben met alle I. O E K. VII. lOOFDSr.  a58 R IJ K D O M K B O E I vnr. HOOFOSl alle die verbeteringen in deszelfs voortbren•gend vermogen, tot welke de verdeeling van den arbeid aanleiding geeft. Alle waaren zouden trapsgewijze beter koop geworden zijn. Zij zouden door eene geringere hoeveelheid van arbeid voortgebragt zijn geworden, en, gelijk men in eenen zodanigen ftaat van zaaken, natuurlijk de waaren , die door eene gelijke hoeveelheid van arbeid zijn voortgebragt, tegen eikanderen verruilt, zo zouden zij ook, op dezelfde wijze, voor het voortbrengfel van minder arbeid hebben kunnen gekogt worden. Maar, hoe zeer dan wel alle waaren in de daad beter koop zouden zijn geworden, zouden niettemin veele van dezelve den fchijn gehad hebben van duurder te zijn, dan te vooren, of voor eene grootere hoeveelheid van andere waaren hebben moeten verruild worden. Laat ons eens onderftellen, dat men het zo ver had gebragt met verbeteringen , dat in de meeste foorten van arbeid derzelver voortbrengend vermogen tienmaal verdubbeld was, of dat men met den arbeid van eenen dag tienmaal die zelfde hoeveelheid van werk kon voortbrengen, tot welke men in het begin maar éénmaal in ftaat was, maar dat ondertusfehen die verbeteringen in ééne bijzondere foort van arbeid niet verder dan tot het dubbeld gevorderd waren , zo dat in die foort de arbeid van eenen dag alleen  der VOLKEREN. *6> leen maar tweemaal die hoeveelheid van voortbrengfelen konde opleveren , welke de-' zelve te vooren niet meer dan éénmaal geeven konde — in dat geval zou men in het verruilen van het voortbrengfel van den arbeid van eenen dag, in de meeste foorten van werk, tegen dat van den arbeid van eenen dag in deeze ééne foort van werk, tienmaal de oorfprongiijke daaglijkfche hoeveelheid van de ééne foort tegen tweemaal de oorfprongiijke daaglijkfche hoeveelheid van de andere foort moeten geeven — dus zou eene zekere hoeveelheid, bij voorbeeld, een pond van de eerstgenoemde foort den fchijn hebben van vijfmaal duurder te zijn, dan te vooren. En ondertusfehen zou dezelve in de daad eens zo goedkoop zijn. Want fchoon men vijfmaal de hoeveelheid van andere waaren zou noodig hebben, om deeze waar te koopen , zou men echter maar de helft van den arbeid behoeven te doen, om die hoeveelheid te verkrijgen. Dus zou de verkrijging van die waar eens zo gemaklijk zijn dan te vooren. Maar deeze oorfprongiijke ftaat van zaaken, in welke de arbeider het geheele voortbrengfel van zijnen eigen arbeid genoot, kon niet blijven voortduuren , na dat men eenmaal begonnen had landerijen in eigendom te bezitten, en kapitaalen aanteleggen. Dit was dus reeds lang ten einde, eer de voornaamffe ver» L O E Kt VIII. [OOFDST.  f. BOEK VIII. BOOFDbT i I S7» R IJ K n O M verbeteringen in het voortbrengend vermogen van den arbeid uitgevonden zijn — en daarom zou het ook niets ter zaake doen, indien ik thands verder wilde nafpeuren, welke gevolgen die oorfprongiijke ftaat op de belooning van den arbeid, of op de arbeidsloonen zou gehad hebben. Zodra de bijzondere eigendom van landerijen ftand greep, eischten de. eigenaars van dezelve een gedeelte van meest alle de voort» brengfelen, welke een arbeider op dezelve doen groeijen, of van dezelve verzamelen kon C». Zijne renten zijn de eerfte aftrek* king, welke van het voortbrengfel van den arbeid, die op de landerijen beiteed wordt, gedaan moet worden. Het gebeurt niet veel, dat de arbeider, die den grond bebouwt, het noodige bezit, om zig zeiven zo lang te onderhouden, tot dat hij den oogst ingezameld heeft. In *t algemeen wordt hem zijn onderhoud voorgefchooten uit het kapitaal van eenen meester, dat is van den landpachter (b~), welke hem aan Met het grootfte recht. Zie noot (3) van het 6de hoofdfi. Uitgeever. (£) Wij zullen, door dit geheele weik heen, 3en Schrijver zeer veele zaaken aan den landpachter zien toefchrijven, welke wij, in onze gewcoie uitdrukkingen, op rekening van den eigenaar, )f den baas, zouden Hellen. Onder de redenen, om  der VOLKEREN. £?t aan het werk fielt; maar deeze zou geen belang hebben om hem te doen werken, indien' hij geen aandeel zou genieten in het voortbrengfel van zijnen arbeid, of indien zijn ka* pitaal niet weder met een voordeel zou thuis komen. Dit voordeel is dus eene tweede aftrekking van het voortbrengfel van den arbeid, welke op de landerijen befteed wordt. De voortbrengfelen van meest alle andere foorom welke de Schrijver dit doet, kan ook deeze zijn, dat, hoe breed hij ook, hier en daar, van de welvaart van den Engelfchen boerenftand opgeeve, het echter in Engeland, op verre ra, zo algemeen niet fchijnt te zijn ais in Holland, dat de boeren zelve eigenaars zijn van de landerijen, welke zij bebouwen. Maar, de voornaame reden, waarom de Schrijver, in veele gevallen , liever van den landpaehter, dan van den eigenaar fpreekt, is in zijne allerverftandiglïe onderfcheiding tusfchen renten en voordeelen gelegen. Zo is het ook in dit geval; het onderhoud van den arbeider, die den grond bebouwt, moet op de rekening van de voordeelen, en niet van de renten Haan, en dus door den landpaehter, en niet door den eigenaar voorgefchooten worden; en dus moet men, al gebruikt de boer zijn eigen land, echter, om naauwkeurig te fpreeken, en, in een werk van deezen aart, verwarring van denkbeelden voortekomen, zeggen, dat hij dat onderhoud van de arbeiders, in hoedanigheid van landpaehter, voorfchiet. Vit' getver. f. i o e e. VIII. [oofdst.  f. BOEK, VIII. HOOFJST, m R IJ K D 0~M foorten van arbeid zijn aan eene gelijke af* trekking van voordeelen onderworpen. In alle handwerken en fabrieken hebben het grootfte gedeelte van werklieden eenen meester noodig, welke hun de ruuwe ftoffen tot hun werk levert, en hun loon en onderhoud vooruit fchiet, tot dat hun werk tot volkomenheid is — hij deelt in de voortbrengfelen van hunnen arbeid, of in die waarde, welke zij door hunnen arbeid bij die ruuwe ftoffen voegen, die zij bewerkt hebben. En in dit deel beftaat zijn voordeel. Het gebeurt zekerlijk wel eens , dat een enkel onafhanglijk werkman kapitaal genoeg heeft , zo om de ruuwe ftoffen van zijn werk te koopen-, als om zig zeiven te onderhouden, tot dat zijn werk tot volkomenheid gebragt is. In' dat geval is hij beide meester en knecht, en dan geniet hij het geheele voortbrengfel van zijnen arbeid, of ie geheele waarde, welke hij door zijnen u-beid bij de ruuwe ftoffen voegt, die hij bewerkt. Dit bevat dus dat geene, 't welk gewoonlijk twee onderfcheiden inkomften rijn , behoorende aan twee Onderfcheiden perfoonen , de voordeelen , namentlijk van het kapitaal, en de loonen van den arbeid. Maar zodanige gevallen zijn zeldzaam —■ Men zal in alle landen van Europa twintig werklieden vinden , welke onder eenen baas of meester werken, tegen éénen, die onafhang-  der VOLKEREN. 273 . hanglijk is; en overal verftaat men door arbeidsloonen dat geene , 't welk gewoonlijk plaats heeft, wanneer er aan den eenen kant een arbeider, en aan de andere zijde een bezitter van een kapitaal is, welke hem aan het werk fielt. Hoe veel in 't gemeen de loon van den arbeid bedraagt, hangt overal van het beding af, 't welk tusfchen deeze twee partijen gemaakt wordt, welke in dat geval op ver na het zelfde belang niet hebben — de werklieden zoeken zo veel te ontvangen als mooglijk is, de baazen trachten zo weinig te geeven als zij kunnen — de eerstgenoemde zijn genegen om zig te vereenigen .om de axbeids* loonen te doen rijzen, de laatstgenoemde in tegendeel, om handen inéén te Haan, om dezelve te doen daalen. Ondci'tusfchen is. het, in gewoone omftan* digheden, niet moeilijk vooruit te zijn, wie van deeze twee partijen' den ftrijd zal winnen , en de onderliggende dwingen, om zig naar hunne voorwaarden te voegen. Daalde baazen minder in getal' zijn , kunnen zij zig gemaklijker met elkander vereenigen, en daarenboven hebben zij de wet in hun voordeel, of ten minden de wet belet zodanige verbintenisfen tusfchen de baazen niet, daar in tegendeel, dezelve tusfchen de knechts door 'de wet verboden Worden. Wij hebben geene acte van het Parlement tegen verbinteS nis- I. hoek. VIII. lOOFDST.  I. B O E B VIII. HOOFDST =74 R IJ K D O M nisfen om de arbeidsloonen te verhagen, 'maar WeI zeer veele tegen verbintenisfen om dezelve te verhoogen. In alle zodanige verfchillen kunnen het de baazen veel langer uithouden, dan de knechts. Een landheer, een landpaehter, een -fabrikeur, een koopman kunnen, al was er al eens geen een knecht te krijgen, doorgaands wel een jaar of twee leeVen van het kapitaal, 't welk zij reeds verkreegen hebben — daarentegen kunnen zeer veel knechts, wanneer zij geen werk hebben, geene week leeven, weinige kunnen zig een maand onderhouden, en er zijn er bijna geene, welke het een jaar zonder werk kunnen uithouden. Men kan wel niet ontkennen, dat bij lengte van tijd de knechts zo noodzaaklijk zijn voor de baazen, als de baazen voor de knechts, maar die noodzaaklijkheid is zo dringende niet. Men zegt wel eens , dat wij zelden van zodanige verbintenisfen tusfchen de meesters» hooren , ïn dat in tegendeel dezelve zeer dikwils tusfchen. de knechts voorvallen — maar hij , die jzig verbeeldt, dat dit zelden tusfchen de meesters gebeurt, kent de waereld niet, en heeft geen begrip van de zaak. Men vindt overal, en altijd, eene foort van ftilzwijgende verbintenis tusfchen de meesters, door welke zij ftandvastig en algemeen verbonden zijn, om de arbeidsloonen niet boven derzelver tegenwoordigen maatftok  mmmm der VOLKEREN. 275 Hok te verhoogen — deeze verbintenis te verbrceken wordt overal voor eene zeer onedelmoedige handelwijze gehouden , en het fielt den verbreeker aan bitfe verwijten van zijne medebaazen en gelijken bloot (c). 't Is zo, wij hooren zelden van deeze verbintenisfen, maar de reden hiervan is alleen daarin te zoeken, dat het plaats hebben van dezelve tot dien algemeen gebruiklijken, en men mag zeggen natuurlijken , loop van zaaken behoort , van welke niemand gewoon is te fpreeken. De baazen maaken echter ook wel eens onderlinge affpraaken , om de arbeidsloonen beneden derzelver maatftok te doen daalen ,• doch deeze worden altijd met de uiCe) Men begrijpt,zonder moeite, dat de Schrijver, in deeze geheele tekening, zijne eigene na. tie bedoelt. Dergelijke trekken, als hier gefchilderd worden, behooren tot het nationaal karakter van Engeland. Dergelijke woelingen vallen zeldzaamer bij andere natiën voor, en dan nog niet in die hevigheid, welke dezelve dikwils in Engeland vergezelt. Ondertusfchen is het bij alle fabriccerendc volkeren eene waarheid , dat men zodanige fabrikeurs, meesters en baazen, welke, om hun eigenbelang te bevorderen, de arbeidsloonen van hunne knechts, in gewoone tijden, bo. ven den algemeen aangenomen maatftok verhoogen, voor onedelmoedige onderkruipers houdt. Uitgeever, S 2 I. HOEK, VIII. HOOFBST.  a?ff R IJ K D O M I. SOEK vin. HOOF0ST. uiterfte ftilzwijgendheid en geheimhouding behandeld, tot op het oogenblik van derzelfver, uitvoering, en wanneer de. knechts, fchoon het hun zeer zwaar mag vallen, zonder tegenlland toegeeven, gelijk zomtijds gebeurt, dan hoort de waereld zelden of nooit van de zaak. — Maar het gebeurt ook menigmaal, dat zodanige affpraaken tegenlland vinden bij de knechts, en dat deeze in tegendeel eene affpraak onder eïkandëïen maaken , om zig te verzetten. Zelfs maaken deeze wel eens , zonder daartoe getergd te worden, uit eigen beweeging verbintenisfen, om hooger loon te eisfehen: hunne gewoone voorwendfels zijn zomtijds de hooge prijs der levensmiddelen, en ook wel eens de groote voordeelen, welke hunne meesters door hun werk winnen. Maar het zij deeze verbintenisfen tusfchen de knechts aanvallender of verdedigender wijze gefchieden, men hoort toch altijd overvloedig van dezelve fpreeken. Daar zij de zaak altijd tot eene fpoedige uitkomst willen brengen , neemen zij ten eerften hunne toevlucht tot een luidruchtig gefchreeuw, en zomtijds tot het lEerkfJe geweld , en mishandelingen. Zij zijn in dat geval wanhoopende, en handelen als dwaazc , buitenfpoorige en razende menfchen, welke of van honger willen vergaan , of hunne meesters door fchrik dwingen, om oogenbiiklijk aan hunne eisfehen toetegecven. In  der VOLKEREN. 277 In zodanige omftandigheden fchreeuwen de meesters van hunne zijde niet minder hard, en laaten nooit na, om de hulp van de burgerlijke regeering interoepen, en op de geftrengfle uitvoering van die wetten aantehoudcn, welke met zo veel ernst tegen zodanige vereenigingen van bedienden, knechts, en arbeiders , gemaakt -zijn. — Het gevolg van dit alles is gewoonlijk, dat de knechts zeer zelden- eenig voordeel van hun geweld en oproerige verbintenisfen hebben, en dat1 dezelve , gedeeltelijk door de tusfchenkomst van de regeering, gedeeltelijk door de meer bezadigde ftandvastigheid der meesters in het vervolgen van hunne oogmerken, en gedeeltelijk door de noodzaaklijkheid, door welke de knechts, om oogenbliklijk te kunnen beftaan, tot onderwerping gedwongen worden, doorgaands op niets anders, dan op de draf of ondergang van de belhamels uitloopen. Hoezeer het dus klaar is, dat de baazen in de twisten met de knechts over 't algemeen altijd het veld behouden, zo blijft er nogthands een zekere maatftok , onder den welken het onmooglijk fchijnt, dat de gewoone dagloonen, zelfs van de geringde foort van arbeid, eenigen aanmerklijken tijd lang kunnen worden gehouden. Een mensch moet altijd van zijn werk kunnen leeven, en zijn arbeidsloon moet ten minden toereikende zijn , om hem te doen S 3 be- L SO K, VKI. JOO. DoT.  278 R IJ K D O M T. BOEK. VIII. H'.OFDST. beftaan. Zelfs moet hij, in de meeste omftandigheden, een weinig overhouden, anders zou het hem onmooglijk zijn, om kinderen optcbrengen, en dan zou de foort van zodanige werklieden reeds met het eerfte gedacht uitftcrven. De Heer CantiHon fchijnt , op grond van deeze rekening, te onderftelien, dat de geringfte foort van gemeene arbeiders overal ten minften het dubbeld van hun beftaan moet» winnen , ten einde in ftaat te zijn, om met het een en ander twee kinderen te kunnen opbrengen, de arbeid, welke de vrouw verrigt, in dat geval niet hooger gerekend wordende, dan toereikende is alleen voor haar eigen beftaan, in aanmerking van de noodzaaklijke zorgen , welke zij aan de kinderen moet belteeden. — Men heeft uit ltcrflijsten berekend, dat doorgaands de helft van de kinderen, die gebooren worden, (terven voor dat zij den manlijken ouderdom bereikt hebben. Hierom zouden , volgends deeze rekening, zelfs de armfte arbeiders, den een door den anderen gerekend, moeten werken, om ten minften vier kinderen optcbrengen , ten einde twee van dezelve de waarfchijnlijke kans zouden hebben, om tot dien ouderdom te geraakeu — maar het noodige tot het onderhoud van vier kinderen kan men rekenen omtrent gelijk te ftaan met het noodige tot het onderhoud van eenen vohvasfen man — de arbeid, welke een fterk ge-  der VOLKEREN. &79 gefpierde flaaf kan verrichten , wordt, volgends dcnzelfden Schrijver, gerekend, het1 dubbeid van zijn onderhoud waardig te zijn; } en hij meent, dat de arbeid van den geringften daglooner althands op niet minder kan gefield worden, dan op de waarde van den arbeid van eenen fterkgefpierden flaaf. Zo veel fchijnt althands onbetwistbaar , dat, zelfs bij de geringde foort van arbeiders,Kde man en vrouw te zamen, indien zij kinderen zullen opbrengen, in ftaat moeten zijn, om door hunnen arbeid ten minften iets meer te verdienen, dan het geene volflrekt noodzaaklijk is tot hun eigen beftaan — maar hoe ver dit moet gaan, en of daarin de bovengemelde evenredigheid, dan wel eene andere moet worden in acht genomen, zal ik niet op mij neemen om te beflisfen. Er hebben nogthands, nu en dan, omftandigheden plaats, welke voordeelig zijn voor de werklieden, en hen in flaat flellen, om hunne dagloonen, die oogfchijnlijk de laagfle zijn, van welke in 't algemeen een mensch beltaan kan, aanmerklijk te verhoogen. Wanneer in een land het vraagen naar menfchen, die van arbeidsloonen leeven, naar arbeiders , daggelders , bedienden van allerleije foort, bij aanhoudendheid vermeerdert , wanneer ijder jaar voor een meerder getal van menfchen, dan in het voorgaande jaar gebruikt wierd, arbeid oplevert, dart S 4 heb- I. O E K. VIII. WOFDST.  E B O E E viii. HOOFDSI 280 r ij k d o m hebben de werklieden niet noodig, om met 'eikanderen verbintenisfen aantegaan, om hunne daggelden te doen opflaan — dan veroorzaakt de fchaarsheid van handen eene mededinging onder de meesters , dan bieden zij tegen eikanderen op, om maar werkvolk te krijgen, en dan verbreeken zij zelve de natuurlijke verbintenis , welke tusfchen hen plaats had, om de arbeidsloonen niet te verhoogen. Het fpreekt van zelve, dat het vraagen naar menfchen , die van arbeidsloonen keven, niet vermeerderen kan, dan in evenredigheid tot de vermeerdering van de fondfen, welke gefchikt zijn, om de arbeidsloonen te betaalen — deeze fondfen zijn van tweederleije foort: in de eerfte plaats beftaan zij in de inkomften, welke overblijven boven het geene men noodig heeft om te beftaan, en in de tweede plaats, in het kapitaal, 't welk overfchiet boven het geene de meesters noodig hebben in hunne zaaken te gebruiken. Wanneer een bezitter van landerijen, een rentenier, of een man die veel geld heeft, meerdere inkomften heeft, dan hij noodig oordeelt , om zijne huishouding gaande te houden, dan befteedt hij dat meerdere, het .zij geheel, het zij ten deeie, om een of meerdere huisbedienden • aanteleggen. Wordt zijn overfchot nog gropter, natuurlijk zal hij dan zijne huishouding nog meer uitbreiden. Wan-  der VOLKEREN. 281 Wanneer een onafhanglijk werkman, bij voorbeeld, een weever, of een fchoenmaaker meer kapitaal verkreegen heeft, dan noodig is, om de ruuwe ftoffen tot zijn eigen werk te koopen, en zig zeiven van levensonderhoud te voorzien, tot den tijd dat hij over zijne afgewerkte waaren kan befchikken, dan zal hij natuurlijk dat overfchot befteeden, om een of meer daglooners aanteneemen, ten einde door fmn werk voordeel te winnen, en wanneer dat overfchot nog meer aangroeit, zal hij ook natuurlijk het getal zijner knechts nog meer uitbreiden — Om deeze redenen moet het gevraag naar die geene, die van arbeidsloonen leeven, in alle landen noodzaaklijk aangroeijen, zodra de inkomften en de kapitaalen grooter worden, en, zonder dat dit gebeurt, is ook alle vermeerdering van werkvolk onmooglijk — het grooter worden van inkomften en kapitaalen is de vermeerdering van den nationaalen rijkdom. Dus groeit het v--aagen naar meerdere menfchen, die van arbeidsloonen leeven, natuurlijk aan met de vermeerdering van den nationaalen rijkdom, en zonder die vermeerdering kan dat vraagen onmooglijk Iterker worden. Het is echter niet de daadelijke grootheid van den nationaalen rijkdom, welke de verhoogingen in de arbeidsloonen veroorzaakt, maar dit is een gevolg van het aanhoudend aanwasfen van dien rijkdom — men vindt dus S 5 de SOEK» VIII. HOOFDST.  I. SOEK. VIII. HOOFDST. : i i i i i i 1 I i ] ] < I 282 R IJ K D O M de hoogde arbeidsloonen niet in de rijkfte landen, maar in de welvaarendfte, in zodanige, welke met fnelle fchreeden in rijkdom lanwasfchen (d") Engeland is, buiten twijffel, lui- (d) Het onderfcheid, 't welk de Schrijver hier naakt tusfchen een rijk land, en een welvaareni and, is zeer oordeelkundig, Door een rijk land noeten wij, in deezen zin, verfhan een land, iet weik reeds eenen zeer geruimen tijd eene tanzienlijke welvaart genooten heeft, in het welie, door de aanhoudende welvaart, de zaaken 'om mij zo eens uittedrukken) eenen vasten zeet ?ekreegen hebben — in het welke, door die lang-. luwende welvaart, zeer rijke familien woonen, :n over het algemeen de win Men en verteeringen )p eenen min of meer bepaalden of gewoonen roet gekomen zijn — fchoon een zodanig land, le omftandigheden dezelfde blijvende, in rijkdom ;an blijven toeneemen, ziet men er echter dien rrooten bloei niet meer, die weleer plaats had, nen ziet zo over het algemeen geene magtige brtuinen meer maaken, de bronnen van welvaart :ijn meer in vaste en gevestigde handen, dan te 'ooren, de onderfcheidingen tusfchen de ftanden lebben eene meer bepaalde vastigheid bekomen ~ naar door een welvaarend land verftaat de Schrijver, in deezen zin, een land, in het welke alles ïog nieuw is — in het welke zig aan den eenen tant, door eenen zamenloop van gunftige omftaniigheden, eene groote menigte van te vooren onlekende bronnen van rijkdom geopend hebben, en aan  der VOLKEREN. 283 tegenwoordig veel rijker, dan eenig gedeelte van Noord-America, en echter zijn de arbeidsloonen in Noord-America veel hooger, dan in Engeland, in de provintie van NieuwTork (j) winnen gemcene arbeiders daaglijks drie aan de andere zijde, nog geene zodanige gezeten onderfcheidingen van ftanden gevonden worden, in het welke niemand nog zo rijk is, dat hij werkeloos leeven kan , in het welke men daaglijks groote fortuinen ziet maaken, en die geene, die te vooren naauwlijks bekend waren , eensklaps ziet opkomen , en zigtbaar in vermogen toeneemen — in het welk de verfche bronnen van welvaart ijder ingezeten met lust, wakkerheid, ijver, en moed bezielen, en, met één woord, alles den vrolijkften bloei en leven vertoont. Een zodanig land gaat met rasfe fchreeden voorwaards — ijdei ingezeten werkt mede, ter bevordering van de welvaart. Natuurlijk moet men in zodanige welvaarende landen de hoogfte arbeidsloonen vinden '— ijder wil zig naar boven werken, de menigte van wegen , langs welke een zodanig land dc voorrgebragte of bewerkte waaren kan flijten, maaken, hoe fterk de volkrijkheid ook aangroeije, dat er echter altijd fchaarsheid van handen is. De bij den Schrijver volgende vergelijking tusfehet Engeland en Noord-America zal dit duidlijker op helderen. Uitgeever. (e) Dit is gefchreeven in het jaar 1773, vooi het begin van de Americaanfche onlusten, smith, De Schrijver heeft zeer wel gedaan, van deeze waar- I. SOEK. VIII. HOOFDST.'  I. BOEK VIII. HOOFDST. R IJ K D O M drie fchellingen en zes ftuivers Americaansch geld, VweJk overeenkomt mét twee fchellingen fterling QEngelsch geld) , fcheepstimmerluiden tien fchellingen en zes ftuivers Americaansch , met een pint Rum, waardig zes ftuivers van hetzelfde geld, te zamen gelijk met zes fchellingen en zes ftuivers fterling, huistimmerlieden en metzelaars acht fchellingen Americaansch, zoo veel als vier fchellingen en zes ftuivers fterling, kleermaakers knechts vijf fchellingen Americaansch, zijnde omtrent twee fchellingen en tien ftuivers fterling. Deeze loonen zijn alle veel hooger, dan men dezelve te Londen betaalt, en men zegt, dat de arbeidsloonen in de andere Americaanfche colonien zo hoog zijn als in Nieuw-Tork — de prijzen van de levensmiddelen zijn overal in Noor-d- Amerca veel laager dan in Engeland. Men heeft daar nimmer eenen hongernood gezien. In de allernadeeligfte jaaren , fchoon zij al eens weinig naar buiten konden uitvoeren, hadden zij echter voor zig zei ven* altijd genoeg — indien dus aldaar de geldprijs van den arbeid hooger is, dan ergens in Engeland waarfcbuuwing bij de volgende drukken van dit werk te voegen, wij zullen meer zodanige waarfchuuwingcn ontmoeten; ondertusfchen kan, niet-, tegenflaande alle de voorgevallen veranderingen, zijne vergelijking echter tot een goed voorbeeld blijven dienen. Uitgeever.  der VOLKEREN. 285 land, dan moet de natuurlijke prijs van dien arbeid, (dat is de wezentlijke macht, welke dezelve aan den arbeider geeft, om over noodzaaklijkheden en gemakken van het leven te gebieden) nog in eene veel grootere evenredigheid hooger zijn. Maar, hoewel Noord-America nog zo rijk niet is als Engeland, is hetzelve echter veel welvaarender, en fnelt met veel rasfer fchreeden naar de verkrijging van meerdere rijkdommen — het meest beflisfcnd bewijs van den voorfpoed van een land, is in het vermeerderen van het getal van deszelfs inwoonders gelegen (ƒ) men rekent gemeenlijk dat men in 00 De rijkdom en welvaart van een land kan uit geene andere bronnen Qritttaari-, dan uit de welvaart van het volk. Het is de moeke waardig hierover te leezen de Real Science du Gouvernement, torn. VI. p. 89, Het verminderen van het getal der inwoonders is een even beflisfend bewijs, dat de welvaart van eene natie afneemt Cm te doen zien, hoe ilerk de vermeerdering der ingezetenen een land verrijkt, en in tegendeel derzelver vermindering hetzelve verarmt, vertoont de Real l. c. pag. 104 en volg. als een voorbeeld, eene ftad, welke door eene befmettende ziekte de helft van haare inwoonders vericoren heeft. », Die geene, die overleden zijn, hebben noch „ goederen, noch rijkdommen met zig genomen. „ De huizen, de landerijen, de wijngaarden, de » tui- r. b o e k, VIII. hoofdst,  ,B O E K vnr. HOOFDST, 28Ö R IJ K D O M in Groot Brittannien, en in meest alle landen 1 van Europa, niet minder dan vijfhonderd jaaren „ tuinen , het geld, de huisraaden , de koopwaa* ,, ren, zijn alle in denzelfden ftaat gebleeven — ,, men zou zig kunnen verbeelden, dat de inge„ zetenen, die in leven gebleeven zijn, door het „ verkrijgen van de bezittingen der geenen, die „ overleden zijn, thands veel rijker zouden moe„ ten weezen, maar dit is er ver van daan —. de ,, ftad heeft de helft van haare inwoonders ver„ looren, welke haaren rijkdom uitmaakten , en „ hierdoor zijn de goederen , welke gebleeven zijn, op de helft van derzelver waarde gedaald — een huis, bij voorbeeld, heeft deszelfs waarde, in evenredigheid tot de geene die hetzelve „ willen bewoonen, de huisraaden, in evenredig„ heid tot de geene, die zig van dezelve willen „ bedienen, de landerijen, de wijngaarden, de „ tuinen, in evenredigheid tot de geene die eeten, „ en drinken. Het geld zelve heeft geene waar„ de, dan door het getal van die geenen, die het,, zelve gebruiken. <— Een ecu, een kuis d'or, „ welke honderdduizend menfchen willen het„ ben, of welke door honderdduizend handen „ moet loopen, is buiten rwijffel de helft meer„ der waardig, dan wanneer zij maar door vijftig„ duizend menfchen gezögt wierd. De reden is „ duidlijk. Hoedanig een getal van menfchen „ men ook ftelle, zal hetzelve echter niet in ftaat „ zijn om zo veele zaaken, die voor het leven „ van den mensch noodzaaklijk, en aangenaam » zün,  der VOLKEREN. 287 ren noodig heeft, om het getal der inwoonderen te zien verdubbelen, en men heeft be-1 vonden dat in de Noord-Americaanfche Colomen dit getal zig in twintig, of vijfentwintig jaaren verdubbeld heeft — men kan die vermeerdering thands. niet meer voornamentlijk aan den gefiadigen invoer van nieuwe inwoonders „ zijn , voorttebrengen, dan wanneer dat getal „ verdubbeld was.'— De inwoonders van eene „ ftad, welke de helft van haare mededingers »'» naar rijkdom verlooren heeft, leeven de helft ,, minder gemaklijk en aangenaam. Men fpeure „ den toeftand ca, van welk eene ftad men wil, in welke eene befmettende ziekte gewoed „ heeft, en men zal ondervinden, dat de vermin„ dering van de waardij der goederen de cvenre„ digheid zal volgen van het getal der inwoon,, ders, die geftorven zijn, en dat naar maate zig „ vreemdelingen in dezelve zullen willen neder„ zetten, men de goederen derzelver oude waar„ de zal zien terug krijgen, en de ingezetenen „ gemaklijker en aangenaamer leeven zullen." ~ Men leeze over de welvaart van eenen Staat door deszelfs ingezetenen, en hoe dezelve te bevorderen, Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvriend, pag. 74. Bielfeld, Infl. Polit. torn, I. pag. 301 en veele volg. Van den Heuvel, over de Indus* trie,pag. 19. Necker, fur PAdminiflr. des Finances, torn. III pag. 94 en volg. d'Eon Loiftrs, torn. IV. pag. 29. item pag. 50. Condtllac, I. d. pag. 261. en andere. Uitgeever. L O E H» VIII. iOOFDST.'  I BOEK* VUL HOOFDST' -288 R IJ K ü 0 M ders toefchrijven; maar men moet dezelve zoeken in de groote voortplanting van het gedacht zelve — men zegt, dat, daar, menfchen, welke eenen hoogen ouderdom bereiken, zeer menigvuldig maaien, vijftig, honderd , en zomtijds veel meer afkomelingen van hun eigen lighaam zien. De arbeid wordt daar zo wel beloond, dat een talrijk huisgezin van kinderen, in plaats van een last te wezen, in tegendeel eene bron van voorfpoed sa welvaart voor de ouders is. Men rekent daar, dat de arbeid van ijder kind, voor dat hetzelve het huis van zijne- ouders kan veriaaten, aan dezelve honderd ponden zuivere winst waardig is — eene jonge weduwe, met der of vijf kinderen, uit den middellïand, of nindere rangen van het volk, welke in Eu~ 'opa zo weinig kans tot een tweede huuwlijk sou hebben, wordt daar zeer dikwils gczogt, ils een weg om f fortuin te maaken ■— de »vaarde van de kinderen is de grootfte van ille aanmoedigingen tot het huuwlijk. Wij jehoeven :ons daarom ook niet te veiwonde•eri. dat de menfchen in Noord-Amerka over iet algemeen zeer jong trouwen — nietterenfiaande dc groote vermenigvuldiging door ïoclanige vroege huuwlijken, klaagt men ech:er in Noord- America nog aanhoudend over gebrek aan werkende handen — het fchijnt Jat het vraagen naar arbeiders, en de fondfen, welke gebruikt worden om dezelve te  der VOLKEREN. 28 onderhouden, nog fterker aangroei**, dan het getal der menfchen, uit welke zij kunnen1 genomen worden. Schoon de rijkdom van een land zeergroot1 is, moeten wij echter, wanneer dezelve langen tijd in eenen ftaat van evenwigt gebleeven is, niet verwachten, dat wij in hetzelve de arbeidsloonen op eenen zeer hoogcn prijs zullen vinden - de fondfen, welke gefchikt zijn om de arbeidsloonen te betaalen , de inkomften, en de kapitaalen van deszelfs ingezetenen, mogen van de grootfte uitgebreidheid zijn, wanneer maar dezelve eenige eeuwen lang in denzelfden , of genoegzaam dezelfden ftaat van uitgebreidheid geweest zijn, dan kan het getal van werkluiden, welke ijder jaar gebruikt worden, gemaklijk het getal 't welk men het volgende jaar zal noodig hebben, opleveren, en zelfs meer dan opleveren - zelden kan men daar fchaarsheid van werkende handen hebben, en dus kunnen daar de meesters zelden in 't geval geraaken, om tegen eikanderen op te bieden om knechts te hebben, integendeel zullen daar de werkluiden natuurlijk fterker vermenigvuldigen dan het werk — er zal eene aanhoudende fchaarsheid van werk zijn, en de werkluiden zullen genoodzaakt zijn, om eikanderen te onderkruipen om werk te bekomen - indien de arbeidsloonen , in een zodanig land ooit meer dan Joereikende zijn geweest, om de werklieden ï te I. 'OEI, VJII. IOOFDST,  t BOEK. VIII. HOOFDST. J ï-o R IJ K D O M te onderhouden, en hun in flaat te flellen, om kinderen op te brengen, dan zal thandsde mededinging tusfehen de werkluiden, err het belang van de meesters, dezelve wel dra: doen daalen, tot den laagflen prijs, welke met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar is. China is langen tijd een van de rijkfte, dat is een van de vruchtbaarfle, bestbebouwde, naarfligfle, en volkrijkfte landen van de weereld geweest — maar de rijkdom van dat land fchijnt reeds zeer lang in eenen ftaat van evenwigt geweest te zijn. Marco Polo, welke, meer dan vijfhonderd jaaren geleden, China doorreisd heeft, befchrijft de bebouwing, naarftigheid, en volkrijkheid van dat land genoegzaam op dezelfde wijze, als wij dezelve thands in de vernaaien van onze hedendaagfche reizigers leezen. Mooglijk had dat land, zelfs|reeds lang voor den tijd van Marco Polo, dat hoogfte toppunt van rijkdom beklommen, voor het welke de natuur van deszelfs wetten en inftellingen hetzelve vatbaar maakten. De berichten van alle reizigers, fchoon in veele andere opzichten elkander tegenfpreekende, komen alle overeen omtrent den laagen prijs der arbeidsloonenen de moeilijkheden, met welke een arbeider in China te worflelen heeft, die kinderen moet opbrengen — indien' daar een arbeider, welke den geheelen dag in den grond gewroet heeft, zo veel heeft ontvangen, dat hij een wei-  ö e r V O L K E R Ë N. sqi weinig rijst vóór zijn avondëeten kan koopen, «an is hij wel te vrede. De omftandigheden Van die geenen,die in fabrieken werken,zijn, zo het mooglijk is, nog erger. In plaats van, gelijk in Europa, zorgeloos in hunne werkhuizen aftewachten, tot dat hunne baazen hun werk geeven, loopen zij zonder ophouden met de gereedfehappen, die tot hunnen arbeid behooren, langs de ïtraaten, om hunne dienften aantebieden, en, als het ware om werk te bedelen. De armoede van den gemeenen ftand van menfchen in ChUm overtreft ver die van de armfte natiën van Europa — men verhaalt voor waarheid, dat, in den omtrek van Canton, veele honderden, ja veele duizenden van huishoudens geene wooning op het land hebben, maar geftadig in kleine visfehersbooten op de rivieren en kanaalen leeven. Het beftaan , 't welk zij daar vinden, is zo bekrompen, dat zij het vuilfte afval van het vee, 't welk van de Europeaanfche fchepen over boord geworpen wordt, met gretigheid opvisfehen. Een kreng, bij voorbeeld, eene romp van eenen dooden hond of kat, fchoon half verrot, en Hinkende, is bij hun zo welkom, als de gezondlte fpijzeq bij eenig volk in andere landen. De huuwlijken zijn in China talrijk, niet om het voordeel, 't welk de kinderen aanbrengen, maar om dat men vrijheid heeft om dezelve van kant te helpen. In alle groote fteden vindt T a men I. BOEK. vul HOOFDST.  ï. BOEK. VIII. HOOFDST, 292 R IJ K D O M men in ijderen nacht verfeheiden kinderen op de ftraaten liggen, of als jonge honden in het water verdronken. Zelfs zegt men, dat het verrichten van dit verfchriklijk werk eene foort van beroep op zig zeiven is, bij het welke zommige menfchen hun beftaan vinden. Ondertusfchen gaat de rijkdom van China niet terug, fchoon dezelve misfchien in den ftand van evenwigt is. Geene van deszelfs fteden zijn van derzelver inwoonderen beroofd. De landerijen, welke van ouds wel bebouwd wierden, worden ook nog niet verwaarloosd — dus moet ook nog jaarlijks dezelfde, of genoegzaam dezelfde arbeid blijven verrigt worden, en, bij gevolg, ook de fondfen, welke gefchikt zijn, om de arbeidsloonen te betaalen, niet zigtbaar verminderd weezen. De laagfte klasfe van werkvolk moet dus, niet tegenftaande deszelfs armoedig beftaan,. echter nog middel weeten, om hun gedacht zo ver voortteplanten, dat het gewoone getalbewaard blijft, (g) Maar (O Het gemeene volk in China leeft genoegzaam alleen van kruiden, wortelen, en rijst. Zie Pere du Halde, Descript. de la Chine, torn, I. pag. 29. Het gemeen kan daar niet dan met groote moeite, en aanhoudend werken, zijn beftaan vinden — een Chinees zal dagen achter elkander met zijne handen het land bewerken, dikwils tot aan zijne knieën in het water ftaan, en zïg  der VOLKEREN. 293 Maar het is. geheel anders met deeze zaak gelegen in zodanige landen, in welke de fond- 1 zig des avonds gelukkig achten, als hij rijst, wat moeskruiden, en thee kan krijgen. Men vindt nergens een arbeidzaamer en matiger volk — rijst in water gekookt is bij hen in dezelfde achting, als bij ons het brood; zij worden, van de vroegfte jeugd af, aan het verduuren van den zwaaren arbeid gewend, en behouden daardoor de eenvoudigheid van hunne zeden. Pere du Halde, l. c. torn. II. p. 85. Niettegenftaande de groote matigheid en arbeidzaamheid der Chineefen, veroor zaakt echter de verbaazende volkrijkheid in da land zeer veele ellende. Men vindt er menfchen die zo arm zijn,dat zij, geen onderhoud voor hun ne kinderen kunnende vinden , dezelve op di ftraaten te vondeling leggen, inzonderheid wan neer de moeders ziek zijn, of geen zog hebben om dezelve te voeden. Die kleine bloedjens zijn in een zeker opzicht, ter dood veroordeeld, o 'het oogenblik, als zij beginnen te leeven — di loopt yoornaamentlijk in het oog in de groote ftc den, zo als te Peking, Canton, enz.; want in d andere fteden merkt men het naauwlijks — hie: om onderhouden de Misfionarisfen, (het is Per du Halde die hier fpreekt) in de meest bevolkt plaatzen, een groot aantal discipelen, die ond< zig eeue verdeeling van wijken maaken, well zij daaglijks bezoeken, om aan eene menigte va ftervende kinderen de genade van den doop toi *ebrengen. — Met het zelfde oogmerk heeft me T 3 eet I. 1 O E X. VIII. iOOFDST. ► » y t e e e r e n n e  I. BOEK VIII. HOOFDST 294 R IJ K D O M fondfen, die gefchikt zijn om de werkende ■hand gaande te houden, zigtbaar in verval zijn. eene menigte ringeloovigc vroedvrouwen weeten te winnen (het blijft altijd Pere du Halde) ten einde zij aan Christen meisjens zouden toelaaten, om haar in de huizen te volgen, in welke zij geroepen worden ; want het gebeurt dikwils, dat dc Chineefen, die zig buiten ftaat bevinden, om een groot huishouden te voeden, die vroedvrouwen verplichten, om dc dogtenjens, zodra zij gebooren zijn, in een tobbe met water te verdrinken — deeze Christen meisjens draagen dan zorge, om dezelve te doopen, en langs' dien weg vinden deeze droevige (lach toffers der armoede van haare ouders het eeuwige leven in het zelfde water, dat haar van een kort en verganglijk leeven berooft. Ibid. torn. II. pag. 87. De achting van de Chineefen voor het huwlijk is op hunne wétten dienaangaande gegrond — déeze vloeijen vooruamentlijk voort 1°, uit het-groote grondbeginfel van hunne regeeringsvorm , namentlijk de eerbied en gehoorzaamheid der 'kinderen aan hunne ouders ; deeze kinderlijke eerbied ftrekt zig verder uit, dan het leeven der vaders, aan wien ïij, na hunnen dood,- met de grootfte zorgvuldig, heid, eerbewijzingen blijven doen, en 20. uit de onbepaalde macht, welke de vaders over hunne kinderen hebben, want het is een-der grondbsginfelen van hunne wijsbegeerte, cat de vorften in het rijk aüe de tederheden van eenen vader ,°or hunne pnderdaanen, en de vs^rs in hunne huis.  der VOLKEREN. zijn. In dezelve zal, in alle onderfcheiden klasfen van werk, in ijder jaar, het vraagen naar' knechts en werkluiden minder worden, dan in het j voorgaande jaar — menig een, welke in eenen hoogeren ftand was opgebragt, zal geen middel vinden, om in zijn eigen beroep werk te verkrijgen, en zeer verheugd zijn, indien hij zijn beftaan in den gerirtgften ftand mag zoeken. Maar daar die geringfte klasfe niet alleen door haare eigene werkluiden overkropt is, maar ook met alle, die uit de andere klasfen naar haar toevloeijen, zo zal in de» zelve de mededinging naar werk zo groot worden, dat daardoor de arbeidsloonen tot het ellendigst en armoedigst beftaan voor den arbeider zullen daalen. Zelfs veelen zullen niet huisgezinnen al het gezag der vorften moeten hebben, Ibid. iom. IL pag. 140. Chineefen , welke weinig vermogen hebben, gaan dikwils in de vondelinghuizen een jong meisjen zoeken, om verder optevoeden, en aan hunnen zoon ten huwlijk te geeven. Men zegt, dat rijke Chineefen, wanneer zij geene kinderen hebben , dikwils voorgeeven dat hunne vrouwen zwanger zijn, en dan, in den nacht, onbekend, een kind uit de vondelinghuizen haaien, en voor hun eigen zoon doen doorgaan. Ibid. toni. II. p. 142. Zie het geene ik verder in de noot (k~) van hét yle hoofdfl van dit ifte boek over China gezegd heb. Uitgeever. T4 I. O B ET. VIII. I00FDST.  I. » O E K. VIL HOOFDST. I ( ( 1 i i 1 < l Tl s d h b v O z a; fr te ë di *95 R IJ K D O M niet eens in ftaat zijn, om op zodanige harde voorwaarden werk te vinden; maar of van heriger fterven, of genoodzaakt zijn, om bun beftaan door bedelen te zoeken, of zelfs misfchien door het bedrijven van de grootfte buitenfpoorigheden., Gebrek, hongersnood, fterf•e zullen in deeze geringde klasfe aanftonds Joorbreeken, en van deeze wel dra tot alle le hoogere klasfen overflaan, tot zo lange, lat het getal der inwoonders van dat land veder zal verminderd zijn, tot dat geene tvvelk gemaklik kan onderhouden worden' loor die inkomften en kapitaalen, welke in iet land gebleeven, en aan de dwinglandij, f rampen, welke het overige verwoest heben, ontvlugt zijn - mooglijk is deeze, ten aasten bij, de tegenwoordige ftaat van Ben. alen, en van zommige andere bezittingen er Engelfchen ,„ de Oast-Indièn L Wij t>eoeven niet te twijfelen, of in een vrucht-" aar land, het welk te vooren reeds zeer ont3lkt is geweest, en waarin dus het levensiderhoud niet ongemaklijk moet te vinden jn, de fondfen, welke gefchikt zijn om den •men werkman te onderhouden, met zeer elle fchreeden agteruit gaan, wanneer, nietgenftaande deeze omftandigheden, echter tar, in één jaar, nog drie of viermaalhon:rdduizend menfchen van honger fterven,^) het C*) Het is naauwlijks mooglijk, om zig een. denk-  der VOLKEREN. 29; het onderfcheid tusfchen «Jen geest van hel Engekch Gouvernement, 't welk Noord-Am< rica befchermt en befchut, en den geest van eene maatfchappij van kooplieden, welke de Oost- denkbeeld te maaken van de wrcede mishandelingen, welke de ingezeteren van Bengalen moeten draagen van de Engelfche Oost-Indtfche Compagnie, zedert dat dezelve Souverain geworden is van dat rijke land. Ik kan den leezer niet fterk genoeg aanbeveelen, om ten doezen opzichte te leezen VEtat Civil, Politique, et Commercant de Bengale, par Mr. Bolts, 2 vol. 8°. Maastr. i7?8. ijdere bladzijde geeft bijna bewijzen van het ondraaglijkfte Despotisme, men leeze torn. I. pag, 56 — 61. ibid. pag. 103 —119. maar vooral zal men zijne verontwaardiging ten toppunt voelen rijzen, wanneer men torn. II. pag. 95__I24. leest. Men zou werk hebben, om te kunnen ge' looven , dat eene befchaafde natie, welke den naam van eene Christen natie draagt, en zo op haare vrijheid roemt, in ftaat zou kunnen zijn, om zodanige geweldcnaarijen in haare afgelegene bezittingen te pleegen, indien de Schrijver geene authentieke bewijzen ten voorfchijn bragt, indien de Compagnie geene moeite gedaan had, om dat werk, 't welk oorfpronglijk jB het Engelsch gefchreeven is, te wederleggen, en indien, desniettegenftaande, alle belangelooze Schrijvers niet bleeven toonen in dat werk van Mr. Bolts vertrouwen te flellen. Zie de voorrede van den Franfche* vertaaler van dat werk. Uitgeever. T 5 L BOEK. VIII. HOOFDST.  b BOEK, VIII, HOOFDST ao8 R IJ K D O M Oost-Indien .onderdrukt en overheert, kan mooglijk nooit beter onder het gezicht gebragt worden, dan door de onderfcheiden Randen, in welke zig deeze twee landen beyiuden, tegen eikanderen te vergelijken. (/') Ge- (O De uitkomst heeft echter ook geleerd, dat de Americaanen zig niet zeer - fterk beroemden over 'de matigheid, met welke zij door het Engelsch Gouvernement zijn beftuurd geworden. — Men behoort ook hieromtrent in liet oog te houden , dat Mr. Smith dit gefchreeven heeft in 1773 » voor het begin der Americaanfche onlusten, van welke de geheele .waereld de gevolgen kent. Ondertusfchen, fchoon het er zeer ver af is, dat ik mij vereenigc met de maatregelen, welke, van de Engelfche zijde, tegen Noordr America genomen zijn, en welke deeze colonien voor Groot-Brittannien hebben doen vcrloorcn gaan, zo meen ik echter, dat, ook in dit geval, c!e beide partijen fchuld gehad hebben. Men kan ten deezen opzichte de Noord-Americaanen, in hunne eigen zaak, niet altijd geloof geeven, en van de Engelfche zijde zou het misfchien niet moeilijk te bewijzen zijn, dat deeze colonisten zig wel zouden hebben laatcn vinden, en onder het Engelsch Gouvernement gebleeven zijn, indien het Moederland dc onkosten, die tot hunne befc'nerming en onderhoud noodig waren, maar op den duur voor eigen rekening had willen blijven houden. ~ Men zal dienaangaande nog wel het een en ander in dit werk van Smith ontmoeten. Uitgeever.  der VOLKEREN. spg Gelijk derhalven de ruime belooning van den arbeid het noodzaaklijk gevolg van den aanwas des nationaalen rijkdoms is, zo is zij ook het natuurlijk kenmerk van denzelven. Het bekrompen onderhoud van den armen werkman is aan de andere zijde een natuurlijk teken, dat de welvaart tot de hoogte van evenwigt geklommen is, en wanneer de werkende hand gebrek lijdt, dan kan men ook zeker ftaat maaken, dat de welvaart van eene natie jn verval is. (T) .In (O Dit is eeöe groote Waarheid; zij 'levert eenen regel op, volgends welke men met groote zekerheid over den daadlijken ftaat van de omftandigheden eener natie oordeelen kan. De ruime belooning van den arbeid is een duidelijk bewijs van onbekrompenheid in de onderneemingen. Deeze onbekrompenheid heeft haaren grond in de van jaar tot jaar vermeerderende inkomften, cn daaruit volgende vergrooting der ka, pitaalen, en deeze beide zijn de waare en eenige bronnen, door welke de werkende handen in beweeging worden gebragt. Hoe meer de inkomften en kapitaalen aangroeijen, des te uitgebreider en grooter worden de onderneemingen, hoe meer Zig de onderneemingen uitbreiden, des te meer navraag vindt men naar werkluiden , hoe meer navraag er naar werkluiden is, des te gemaklijker kunnnen de.-ze in den (boven door onzen Schrijver opgegeeven) twist tusfchen de baazen en de knechts, over den prijs der arbeidsloonen, I. 8 O E KT. vin. HOOFDST.  3oo R IJ K D O M r. S O E K. vin. fOOFOST. In Grtot-Brimnmén, fchijnen tegenwoordig g! ' '• ■ ' - £ri'> de overhand behouden, om dat in eenen toeneemenden jaarlijkfchen aanwas van inkomften en kapitaalen het te doene werk altijd het getal der voorhanden zijnde werkluiden overtreft, en dus de baazen greetigcr zijn , om knechts, dan de knechts om baazen te vinden.'— De hooge, en van tijd tot tijd fteïgerende, prijs der arbeidsloonen is dus een onlochenbaar bewijs voor dc toeficemende welvaart van e'ene natie, om dat zij een noodzaaklijk gevolg van dezelve is. Doch' geheel anders is het gelegen, wanneer de rijkdom eener natie niet meer toeneemt, maar in eenen ftaat van evenwigt blijft, dan vermeerderen die bronnen niet langer, welke de werkende handen in beweeging brengen. Dan blijven de onderneemingen binnen zekeren kring, de navraag naar arbeiders neemt niet meer toe, de knechts beginnen gretiger naar baazen, dan de baazen naar knecjits \e zoeken, zij beginnen in den ftrijd tegen de baazen de overhand te verliezen, en langzaamerhand daalen de arbeidsloonen, tot dien ftaat, in welken de arbeider wel zijn beftaan, doch echter meer bekrompen, en niet in die ruimte, kan vinden, als toen de welvaart der natie nog van jaar tot jaar toenam. En wanneer de welvaart der natie terug gaat, dan vermeerderen niet alleen die bronnen niet meer, welke aan den werkman zijn beftaan verfchaffen, maar dan droogen dezelve uit —■ dan varvallen veele onderneemingen , dan verloopen ge-,  der VOLKEREN. 301 de arbeidsloonen zigtbaar hooger te zijn, dan E geheele fabrieken, dan vermindert de navraag naar1 arbeiders, dan winnen de baazen den Ibijd, dan rekent zig de ambachtsman, die een zeer bekrompen beftaan kan winnen, nog zeer gelukkig, daar er veele zijn, die gebrek moeten lijden. Deeze regels zijn zeer eenvoudig, maar tevens zeer in het oog loopende helder — men kan aan dezelve den waaren toeftand van eene natie op de klaarblijklijkfte wijze toetzen —• onze oordeelkundige Schrijver gaat ons voor, met dezelve tot eenen grondflag der beoordeeling van den tegenwoordigen ftaat van zijne natie te leggen, en ik zal hem hierin, ten aanzien van onze natie, trachten te volgen — alleen wil ik den leezer vooral verzoeken, van, zo ten aanzien van de duurte dei levensmiddelen , als van het gebrek aan werk, niet te willen blijven hangen aan het oogenbliklijk tegenwoordige. (Zie beneden in dit hoofdft. noot g.) — Een ijder, die zonder terug te zien op die tijden, welke onze tegenwoordige omfïandigheden zijn voorgegaan, of zonder eenige hoop op betere tijden te voeden, onzen oogenbliklijkeri toeftand wilde beoordeelen, zou zeker moeten bc fluiten, dat het onbefchrijflijk erger met ons ge. fteld is, dan eene bedaarde overweeging van het een en ander hem zou kunnen leeren. — Wi, zullen, fchoon wij de tegenwoordige rampen hartelijk beklaagen, echter zeer wel doen, van k onze nafpeuring van den daadlijkcn toeftand van enze natie, dezelve voor een oogenblik uit het oog i O e bv VIII. [OüFDST.  i- io Ei VIII. HOOFDST 1 1 l i C li c % V V Is te W 11; ït IJ K D O M dan volftrekt vereischt wordt, om detr tó. ■beidsman in ftaat te ftellen, om kinderen op te brengen. (/) Om ons zeiven ten deezen aanzien gerust te ftellen, zal het niet noodig zijn, dat ik mij in eene verveelende en angstvallige berekening zal Maaten van dat geene, 't welk de geringfte fom zou kunnen uitmaaken, welke oog te fchuiven, in die hoop, dat, wanneer eens de tegenwoordig twistende natiën bevredigd, en de beminlijke orde hei-field zal zijn, ook de oude bronnen van onze welvaart met vernieuwde krach:en werken zullen. Uitgeever. CO Wanneer de arbeidsloonen zfgtbaar hooger lijn, dan volftrekt vereischt wordt, om den ar. leidsman in ftaat te ftellen, om kinderen opte>rengen, dan is zijn onderhoud zekerlijk niet ekrompen; wanneer men echter, over den roeland van eene natie, volgends de geftelde regels ordeelende , zig van zo bepaalde en omzigtige itdrukkingen moet bedienen, en hïet ruimfcboots ver de rijklijke belooning van den arbeid kan jreeken, dan toont men, dat, fchoon de welvaart an die natie wel niet tot dat toppunt van evenigt gekomen is, voer het weJke dezelve vatbaar , dezelve niettemin haaren fterkfien Joop reeds boven is, en niet meer zo foei toeneemt, als eleer — en dat zelfs onze Smith zijne eigene tie uit dit oogpunt befchouwt, zal niemand te* «fpreeken, die dit hoofdftuk met aandacht Jeest. Uitgeever,  der VOLKEREN. 303 ke ten dien einde vereischt wordt. Erzijn veele duidlijke bewijzen voor handen, dat de ar-B beidsloonen nergens in Groot-Brittanniên naar den laagiten maatftok, die met de gemeene menschlijkheid beltaanbaar is, betaald wor* den. («) In Schoon onze Schrijver niet op zig wilde neemen, om te beflisfen, hoe veel, zelfs bij de geringfte foort van arbeiders, de man en vrouw te famen door hunnen arbeid moeten verdienen , om iets meer te hebben, dan het geene volftrekt noodzaaklijk is, tot hun eigen beftaan, en om in ftaat te zijn om kinderen optebrengen, (zie pag. 279.) fpreekt hij echter hier van den laagflen maatftok ,van arbeidsloonen , weike met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar is. ~ Deeze uitdrukking tekent wel een zeer gering loon, maar zij levert dat bepaalde denkbeeld niet op, hetwelk ik , onder verbetering , in een zodanig •werk , en van zulk eenen naauwkeurigen Schrijver , zou verwachten — 't is waar, het geene hij nopends de berekening van den Keer Cantillon gezegd heeft, en nog verder, in dit. zelfde hoofdftuk, ten aanzien van de berekeningen van den opperrechter Hales, en Mr. Gregory King zal zeggen , geeft. wel eenige nadere bepaalingen, doch, naar mijn inzien, niet voldoende genoeg. — De Heer Ifelin maakt, in zijne Draamen van eenen Menfckenvriend', pag. 101, in nol. eene rekening, die mij voorkomt beter voldoende te zijn — hij ftslt, dat ijder mensch (de een door I. O E e. VIII. OOFDST.  I » O E ï VIII. JÏOOFDST g \ C d g •I d is d< re et m 3°4 R IJ K D O M In de eerfte plaats, fflaakt men, genoegzaam overal, door geheel Groot-Brittanniên, zelfs door den anderen gerekend) daaglijks de waarde van zes of zeven ponden tarw noodig heeft. (Men moet dit echter zo niet verftaan, als of hij wil. de, dat ijder mensch daaglijks zes of zeven ponden tarw zou opeeten, maar hij wil, dat alle de noodzaaklijke behoeften van eenen mensch, tegen de waarde van tarw gerekend, daaglijks op de waarde van zes of zeven ponden tarw zullen neerkomen.) Dit zal in een geheel jaar de waarJe van acht of tien mudden tarw bedraagen — uj rekent, dat de huisgezinnen, door eikanderen ;enomen, uit vier perfoonen beftaan, dat zig onler die vier, bijna altijd, één bevindt, welke geleel niet werken kan, en eenige, die minder dan iun aandeel in het noodige kunnen verdienen — Ü wil dus , dat in een zodanig huisgezin die eene, die het meeste werk verricht, daaglijks de raarde van twaalf ponden tarw moet verdienen, ie geene, die tot geringer werk bekwaam is, e waarde van negen of tien ponden, en die 3ene, die het minfte toebrengt, de waarde van :ht of negen ponden moet kunnen haaien — en lt dus de laagfte maatftok van arbeidsloonen, elke met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar , voor een zodanig huisgezin jaarlijks omtrent ; waarde van veertig mudden tarw zou behoort te bedraagen. Deeze berekening voldoet mij nigzins beter, zij behoort tot die tabellen, waarsde de Oeconomisten in zo veele vakken zijn ten  b e R VOLKEREN. 3«5 zelfs in de geringde foort van arbeid, onderfcheid tusfchen zomer- en winterioon. De zomerloonen zijn altijd de hoogde; maar wanneer men de buitengewoone onkosten, die tot de verwarming vereischt worden, in het oog houdt, dan kost het onderhoud van eene huishouding in den winter meer dan in den zomer. Zo dra dus de arbeidsloonen, op dien tijd, de hoogde zijn, wanneer de kosten van de verteering dc Jaagde zijn, dan fchijnt het duidelijk te weezen, dat zij niet worden afgcmceten naar dat geene, 't welk noodzaaklijk vereischt wordt, om die verteeringen goed te maaken, maar dat alleen de hoeveelheid, en de onderftelde waarde van den arbeid, in die rekening in aanmerking komen. Men moge hier tegen zeggen, dat een arbeidsman in den zomer bedagt moet zijn, om zijne verdiende loonen te bezuinigen , ten einde in ftaat te zijn, om zijne win- tei- ten vonrfchijn gekomen, en zij kan overal tot eenen grondflag dienen. —■ Dan het blijft altijd waar, dat ruim en flecht beftaan betrcklijke denk* beelden zijn, en van plaats en omftandigheden afhangen, het geene hier te lande voor een flecht beftaan gehouden wordt, zal misfchien in een ander land middelmaatig zijn. Over het geheel fchijnt eene algemeene berekening onmooglijk te zijn — zij hangt van de bijzondere omftandigheden van ijder land af. Uitgeever. V D ï O E K. VIII. rIOOFDST»  I. BOEK, VIII. HOOFDiT. 3C6 R IJ K D O M terverteeringen te kunnen rondftaan, en dat hij dus, het geheele jaar door eikanderen gerekend, niet meer aan arbeidsloonen verdient, dan het geene noodig is, om hem en zijn huisgezin door het geheele jaar te onderhouden. Maar zou men eenen flaaf, of ijmand, wiens geheele onderhoud volftrekt van ons afhangt, wel op die wijze behandelen? zijn daaglijks onderhoud zou buiten twijfFel alleen naar zijne daaglijkfche behoeften ingericht worden. O) Ten (») Indien de belooning van den arbeid de laagfte zou zijn, die met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar is, dan zouden de baazen niet zo zeer op de hoeveelheid van arbeid moeten zien, welke hunne knechts verrichteden, dan wef op het noodzaaklijk onderhoud van hunne knechts Hoe gering het loon ook moge zijn , wanneer echter ijmand zig geheel aan eenen bepaalden arbeid overgeeft, moet hetzelve hem ten minften zo veel opleveren, dat hij leeven kan. In dat geval zouden echter de baazen met de knechts geen beding maaken, 't welk naar de hoeveelheid van den arbeid geè'venredigd was, maar alleen zig moeten verbinden, om dezelve van daaglijks onderhoud te voorzien» — Dit is het geval van flaaven Hun meester, wil-hij de noodige dien-, ften van 'hun trekken , is genoodzaakt hen te onderhouden, maar dit onderhoud is niet rijklijker of bekrompener, naar maate dat een flaaf meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid verrigt j dit onder-  der VOLKEREN. 307 Ten tweede .— de prijs der arbeidsloonen rij'st en daalt in Groot- Britïannien niet met1 den derhoud bepaalt zig alleen tot de behoefte. — In deeze berekening komt derhalven niets anders in aanmerking, dan de behoefte van den arbeider» aan deeze moet daaglijks worden voldaan, en dus wordt de voldoening aan dezelve niet naar de meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid, welks verrigting het jaargetijde toelaat, maar naar ijdere oogcnbliktijke omftandigheid ingericht. Indien derhalven de belooning van vrije knechts de Jaagde was, die mooglijk was, dan zou de berekening van dezelve langs dien zelfden regel moeten gefchieden. Maar zo dra cr onderfcheid tus. fchen zomer- en wintcrloon gemaakt wordt, en de arbeider in den zomer meer verdient, dan in den Winter, dan heeft men een klaar bewijs, dat niet Zo zeer het onderhoud van den arbeider, dan wel de onderflelde waarde, of de meerdere of mindere hoeveelheid van zijnen arbeid, den grondflag van de berekening uitmaakt. Zodra derhalven, in een land, onderfcheid gemaakt wordt tusfchen zomer- en winterloon, dan kan men befluiten, dat in hetzelve niet zo zeer op het onderhoud van den arbeider, dan wel op dc hoeveelheid van zijne verdienften gezien wordt, eri dat derhalven de arbeidsloonen z'gtbaar hooger zijn, dan volftrekt vereischt wordt, om den vbeidsman in ftaat te ftellen, om te kunnen leeven. Dit is, volgends onzen Schrijver, het geval in Engeland. En dit is ook in ons land het geval; V * in I. I O e K. VIII. iJüFOST.  I. BOER viu. HOOFDST 3oS R IJ K D O M den prijs der levensmiddelen — de laatstgenoemde veranderen overal van jaar tot jaar, dikwils van maand tot maand — maar de geldprijs van den arbeid blijft in veele plaatzen, zomtijds eene halve eeuw agter eikanderen, ftandvastig dezelfde — wanneer derhalven, in zodanige plaatzen, de arme werkman in duure jaaren zijn huisgezin kan gaande houden, dan moet hij, in jaaren van eenen gematigden prijs der levensmiddelen, een goed hein alle foorten van arbeid wordt, door onze geheele republiek, een werkdag verdeeld in onderfcheiden fchoften. En naar het getal van die fchoften wordt de arbeid beloond; zodanige arbeid, welke niet anders kan verrigt worden, dan bij het daglicht,, laat derhalven niet toe, dat een winterfche dag in zo veele fchoften kan verdeeld worden dan een zomerfche — op eenen wintertenen dag wordt dus, in zodanige foort van arbeid , minder gedaan, dan op eenen zomerfchen, doch even daarom wordt ook voor eenen winterfchen dag minder loon betaald. Zelfs- wordt 'in zommige ambachten, bij voorbeeld metfelaars, timmerluiden enz., niet alleen het zomer- en win. terloon, onderfclieiden, maar nog een derde onderfcheid van herfst- en lentetoon waargenomen. En dit is een onwederfpreeklijk bewijs, dat in onze republiek, in de berekening van de arbeidsloonen, de hoeveelheid van arbeid meer in aanmerking komt, dan het noodzaaklijk onderhoud va» het werkvolk. Uitgeever.  der VOLKEREN. 309 beftaan hebben, en in jaaren, in welke alles buitengewoon goedkoop is , in overvloed kunnen leeven — de duurte der levensmiddelen , geduurende de tien laatfte afgeloopen jaaren, (0) is op zeer weinige plaatzen van dit koningrijk, met eenige in 't oogloopende rijzing in den geldprijs van den arbeid, vergezeld geweest (/>). 't Is zo, op zommige plaatje) Van 1762 tot 1772. Uitgeever. O) Al weder een klaar bewijs, dat daar de koeveelheid van arbeid, en niet het noodzaaklijk onderhoud van den arbeider, in de berekening der arbeidsloonen in aanmerking komt. Dat in Enge. land de geldprijs van den arbeid zotatijds, eene halve eeuw agter eikanderen, onveranderlijk dezelfde blijft, is tevens al weder een teken, dat Engeland deszelfs fhelfte toeneemen in vermogen reeds heeft zien voorbij gaan, fchoon het te gelijk een duidlijk bewijs is, dat de welvaart althands niet vermindert. Wij bevinden ons in het zelfde geval. — In het kleine maar uitmuntend feboone werkjen over de Armoede en Bedelaarij in Zeeland, gedr. te Goes, 't welk, met veel zekerheid, aan de kundige pen van Mr. Laurens Pieter van de Spiegel wordt toegefebreeven, vindt men op pag. 15. in fine het volgende: „ Ik heb , als de andere oorzaak, waaruit een aantal \an armen kan ontdaan, opgegeeven, „ wanneer de prijs der noodzaaklijke ievensmid„ delen te hoog is, in evenredigheid met het ge„ woon arbeidsloon. Men ziet deeze ongelijkheid V 3 ,, in r. $ O E K, VUL IOOFDjT.  I. soek. VIII. HOOFDST. 3ïo R IJ K D O M plaatzen zijn waarlijk de arbeidsloonen gereezen, maar dit is, waarfchijnlijk, meer uit het vermeerderd vraagen naar arbeiders, dan uit > het „ in zulke plaatzen, daar overvloed is van men„ fötiëri', en gebrek aan werk. Aldaar is het na„ tuurlijk, dat er zig, tot één en het zelfde werk, eene menigte van arbeiders opdoet, die liever „ iets, hoe gering ook, zoeken te winnen, dan „ door ledig loopen gebrek te lijden, waardoor 5, derhalven het loon bedorven wordt, maar in ,, een land, daar meer werk is, dan menfchen, m (jStftëk in (WJ* land) kunnen de doorgaande dagj» gelden nooit zijn heneden V geen een arbeider ,, tot zijn onderhoud noodig heeft , enz." En pag. 17: „ Ik voorzie eene tegenwerping, die, zo ze doorging, van gewigt zoude zijn. Men zegt „ gemeenlijk : dat het thands veel duurder is , ,, dan voor deezen, en dat nogthands de dag. ,. gelden en arbeidsloonen op denzelfden voet zijn gebleeven; en men trekt er dit gevolg uit, dat „ derhalven een arbeider nu minder kan beftaan, „ dan over eenige jaaren, „ Het is toch een gebrek bij de meeste men. „ fchen, zig te bcklaagen over den tijd, waarin „ zij leeven, en wonderen te vertellen van het „ voorledene — toen was er geld te winnen, toen konde een arbeider aan den kost geraaken, ,, toen was alles goed koop •— maar nm, nu is „ alles even duur, nu is het een flechte tijd; de hemel bewaar e ons, wat moet er van eeii ar- beider worden! „ Ik  eer. VOLKEREN. 3" het rijzen van den prijs der levensmiddelen 00 titaan. Ten derde — even gelijk men den prijs der „ Ik kan het toegeeven, dat onkundige men. 1, fchen zo fpreeken, maar het doet mij moeite, „ wanneer ik luiden van verfiand, en aanzien, j, die taal hoor voeren, zij begrijpen niet, wel„ ken invloed hunne woorden op de gemeente hebben. Een arbeider hoort die klagten uk », den mond van eenen regent, hij gelooft het ,, niet Hechts, maar hij verbeeldt zig, dat men „ het ergfle nog niet durft voordellen, hij wordt neêrgeflagen van geest, hij valt mede aan het „ klaagen, zijne handen worden flap tot den ar„ beid, en het gevreesde gebrek, 't geen hij, menschlijker wijze, door goeden moed, en naarftigheid, had kunnen weeren, fluipt heime,, lijk onder zijn dak — men moest eenen ande- ren weg inflaan, die gefchikter is, om de vlijt „ der ingezetenen leevendig te houden; men moest ,, hun verzekeren, dat, zo ooit in dit land een y, arbeider van het gewoone daggeld heeft kunnen „ leeven, hij het ook nog heden doen kan. „ Dit zal ik onderftaan te bswijsen. Ik zal „ trachten aantetoonen , dat, zedert anderhalve -eeuw, de levensmiddelen zo duur, en dikwils „ .duurder zijn geweest, dan tegenwoordig, ter„ wijt de arbeidsloonen toen wel minder, maar „ -niet meerder waren" — enz. Dit bewijs heiraat eensdeels in de opgave van den prijs van eenige van de meest gewoone lpijV 4 zen, E 3 O E IC. VI! I. HOOFDST.  I. boek. vin. hoofdst. 3*2 R IJ K D O M der levensmiddelen meer van jaar tot jaar ziet veranderen, dan den prijs der arbeidsloonen, even zo zal men vinden, dat er van plaats tot zen , opgemaakt uit eene rekening van zekeren grooten maaltijd, in het jaar 1613 te Goes gehouden. Volgends dezelve kostede toen een pond boter tien grooten Vk , (dat is 5 ftuivers Hollandscli) honderd eijcren 3 fchelL 8 gr. (dat is 22 ft.) een koppel hoenders 3 fchcll. (dat is 18 ft.) een pond osfenvleesch van de geringde ftukken, 4| gr. (dat is 19 duiten) In het jaar 1643 betaalde men voor een last haver o£ 13-8(dat is ƒ 80-8-) voor een last witte erwten c£ 28- (dat is ƒ168-:-) voor een last Pruisfi, fche rogge van c£ 25 tot c£ 27-30- (dat is van f 150- tot ƒ 165-O voor de honderd ponden kaas ƒ 15-10-: In het jaar 16»? was de prijs van eene zak tarw 23 fchelL en van eene zak rogge 14 fchelL In 1693 gold de tarw 42 fchell. de rogge i6| fchell. In 1697 tarw 40 fchell. rogge 16 fchelL In 1698 tarw 42 fchelL rogge 30 fchell. In ,60,9 tarw 424 fchell. rogge 20 fchell. Volgends eene gemiddelde rekening beeft de tarw op de koornbeurs van eene der voornaatu,fte fteden van 'Holland, zedert het jaar 1693, gehad de volgende prijzen: Van 1693 tot 1703 e3n zak tarw 27f fchell. — 1703 — i/m — —. 20 — Van  der VOLKEREN. 3*3 tot plaats grooter onderfcheid is tusfchen den prijs der arbeidsloonen, dan tusfchen den1 prijs der levensmiddelen — de prijzen van ] brood Van 1723 tot 1733 een zak tarw 15J fchell. — 1733 — 1743 — — I7f — '— '743 — 1753 15 — — 1753 — 1763 —- 17 — — I763 — 1773 22* — Terwijl, in de tweede plaats, de Schrijver van cat werkjen zig, ten bewijze, dat verfeheiden arbeidsloonen en daggelden toen minder waren, dan tegenwoordig, beroept op de rekeningen van ambachtsluiden, oude loonlijsten van arbeiders en bierdragers gilden , vrachtlijsten van [chippers, aanbejledingen van dijkwerk, wieden , en delven van Meede, enz, liet is jammer, dat dit oordeelkundig werkjen, 't welk maar 49 *bl. in 120. groot is, niet in ccn ijders handen is. Ik zal bij dit overtuigend ftuk geen eene aanmerking voegen, dan alleen deeze, dat het geene hier omtrent Zeeland gezegd wordt, ook volmaakt op Holland kan toegepast worden. Het kan den leezer niet onaangenaam zijn, dat ik hem bij deeze gelegenheid een vervolg op de bovengemelde lijst van de prijzen der graanen lovere, die mij door een' zeer kundig Man is medegedeeld , weiken ik bij deeze gelegenheid daarvoor openlijk dank zegge. "Ce gemiddelde prijzen der tarw en rogge zijn V 5 O K KJ VIII. IOOFDST.  I. HOEK VIII. HOOFDiT 314 R IJ K D 0 M brood en vleesch zijn door het grootfte gedeelte van het vereenigd koningrijk dezelfde, of ten minften genoegzaam dezelfde, deeze en meest op de koornbeurs van Amjlerdam geweest als volgt: Tarw't last de zak. Rogge't last de zak 1774 . . . iSoggls 24* fcb. 102 ggls. 13 fchm 1775 ... 194 — 25 — 115 — 15 — 1776 . . . I63 . 21 . ICO 13 ' 1777 • • • 143 — tH — 83 — 11 — 17?8 ... 149 — 19 — 93 — 12 — 1779 ... 134 — 17 — 82 — II — 1780 . . . 132 — 17 — 90—12 — 1781 . . . I50 — 19* — 122 — 16 — 1782 . . . lóO — 21 — 121 — 16 — 1783 . . . 174 — 22* — 106 ■—• 14 ■—. 1784 ... 177 — 23 — I08 ~ 14 —. 1785 ... 175 —'- 22i ~ 105 — 131 — 1786 . . . l62 — 21 — 112 — 14* — 1787 . • . 170 — 22 — 129 — l6i 4f 1788 ... l68 — 22 — 130 —• 17 —. 1789 ... 265 — 34 — 149 — 10 — 1790 ... 254 — 32* ~ 141 _ 18 _ 1791 ... 180 — 23 — 104 — 13* —. 1792 . . . I64 — 21 — 107 — 14 —. 1793 ... 181 — 235 — 130 — 18 —. 1794 . . . 202 — 20 — ISO — 19 —« 1795 • • • 373 — 48 — 27Ó ~ 36 ~< i79fjtotult.Jun. 373 — 48 — 208 — 27 — Men houde in het oog, dat deeze alle de gemiddelde prijzen zijn. Eb  der VOLKEREN. 315 meest alle andere waaren, zijn, wanneer zij in liet klein verkogt worden, (en dit is juist 1 de wijze, op welke de arme werkluiden alle din- En dat dus de gemiddelde prijs der tarw is geweest van 1773 tot 1783 voor de zak 20* fchell. en van 1783 tot 1793 — —■ 247 — En van de rogge van 1773 tot 1783 ' — I3ï — en van 1783 tot 1793 — — 16 — Men ziet uit deeze lijst, dat de 10 jaaren van 73 tot 83 zelfs laagcr zijn geweest, dan de 10 jaaren van 63 tot 73, en dat de laatfte 10 jaaren wp! hooger zijn, doch echter nog zo hoog niet, als dc 10 jaaren van 1693 tot 1703 — doch dat de drie laatfte jaaren tot eene verbaazendc hoogte oploopeii, welke buiten twijfl'el als een alge. meene ramp moeten aangemerkt worden. Wanneer men ondertusfehen (de drie laatfte jaa. ren uitgezonderd) alle deeze prijzen eens vergelijkt tegen het geene boven is opgegeeven varj dc jaaren 1647, 1693, i<597» '698, en 1699, dan blijkt, dat in die jaaren deeze noodzaaklijke levensmiddelen duurder zijn geweest, dan in der loop van deeze geheele eeuw tot 1794 toe. Laat ons dus ook den moed niet opgeevcn, indien de hemel eene gelukkige daaling in dei prijs van deeze noodzaaklijke levensmiddelen geeft en, door herficlling van de rust en orde in Eu ropa, de oude bronnen van onze welvaart wede! gelieft te openen, dan is het te voorzien, cat d< Hol I. I O E K. VIII. ÏOOFDST.' I  1. Boek VIII. h00fd3t, 316" R IJ K D O M dingen koopen) in 't algemeen in de groote ' fteden zo goedkoop , en zelfs beter koop, dan in meer afgelegen hoeken van het land, om redenen, welke ik in 't vervolg gelegenheid zal hebben om voortedraagen — maar de arbeidsloonen zijn in de groote fteden, en derzelver nabuurfchap, gewoonlijk een vierde of een vijfde, twintig of vijfentwintig ten honderd hooger, dan op den afftand van weinige mijlen van dezelve (a). Men rekent den gewoonen prijs van den arbeid te London,tn, in deszelfs nabuurfchap, op agttien ftuivers, voor eenen dag, en, weinige mijlen van London, vindt men denztlven op veertien of vijftien ftuivers (pence). Cr) Men kan den prijs in Hollandfche arbeider ook weder evèn. weinig, als de Engelfche, over gebrek zal kunnen klaagen. Men herinnere zig het geene ik aan het Hot van noot Ck) van dit hoofdftuk gezegd heb. Uitgeever. (q) In onze republiek heeft omtrent het zelfde plaats — men rekent zelfs gewoonlijk, dat de levensmiddelen (het vleesch misfchien uitgezonderd) in Amfterdam en andere groote lieden beterkoop zijn, dan.in de kleine Heden, om.dat in de groote fteden de toevoer van dezelve grooter is. Uitgeever. (r) De gewoone prijs van den arbeid verfchilt niet alleen in de Hollandfche fteden en dorpen lanmerklijk, maar het onderfcheid tusfchen de ;ene en andere provintie is zeer groot. In Gelder.  der. VOLK ER EN. 317 in Edinburg en deszelfs nabuurfchap op tien ftuivers rekenen, maar, weinige mijlen van daar, valt zij op agt ftuivers, en deeze is de ge- derland en Overijsfel zal een arbeider eenen gehcelen dag voor 10 ft. werken, daar hij in Holland en Zeeland 15, 18, tot 30 ft. en meer kan Winnen. V. d. Spiegel, l. c. p. 26. Het zou verveelend zijn, indien men eene lijsi wilde maaken van het onderfcheid in dc arbeidsloonen op alle verfchillende Hollandfche plaatzen Om echter een algemeen denkbeeld te geeven, zal ik hier een klein lijstje laaten volgen, waar uit dit onderfcheid tusfchen Amfterdam en Schoon hoven zal blijken. Amflerd. Schoonh Een metzclaars knecht zomer 26 ft. 22 ft. herfst") en ^23 ft. 20 ft. lente J winter 20 ft: 18 ft. Een timmermansknecht zomer 27 ft. 22 ft. herfst") en 23*11. 20 ft. lente J winter 20 ft. 18 ft. Goud- en zilverfmids j zo™ei L 24 ^ 22 R. knechts . . . (ginter J (zomer ~\ en r 22 ft. 16 ft, ^winterj Klee r. b o e jc; VIII. hoofdst»  'I. b o k a Viii. UOUFÜSI 3i» R IJ K D O M gewoone prijs van gemeenen arbeid, doorliet 'grootfte gedeelte van de laage landen van SchotJand, waar dezelve veel minder dan in Engeland verandert. Zodanig een verfchil in den prijs, welke, gelijk het fchijnt, niet alüjd toereikende is, om den arbeider van het eene kerfpel naar het andere te doen verhuizen (Y),zou, in- Amftevd. Schomh. f zomer ~) Kleermakers knechts ^ en }. 20 ft. 10 ft. l^winterj Daggelders ; . . zomer 27 ft. 16 ft. herfst") en J. 25 ft- lente J Winter 23 ft. 12 ft. Men moet in deeze lijst door knechts verfiaan volkomen knechts, en ten aanzien van de opgaave wegens Schoonhoven in het oog houden, dat het eigentlijk loon van metzelaars, timmermans, gouden ziiverfmids, en koperfir.gcrs knechts, twee ftuivers minder is, dan het wordt opgegeeven, doch dat zij daaglijks 2 ft. voor drinkgeld ontvangen, 't welk hier bij gerekend is. Uitgeever. O) Indien de lastige gildewetten, en vooral 3e onbefchrïjfiijk drukkende wetten op de inwoo. tiing, welke in Engeland plaats hebben, en waarvan wij in het vervolg gelegenheid zullen hebben Dm te fpreeken, het verhuizen zo moeilijk, en dikwils zo onmooglijk niet maakten, dan zou misrbhien dit onderfcheid in de arbeidsloonen krachti. >er werking doen. Uitgeever.  der VOLKEREN. 3*9 indien zij omtrent waaren plaats had, eene zo fterke vervoering, zelfs van de zwaarfte en1 onhandelbaarfte, niet alleen van het eene kerfpel naar het andere, maar ook van het eene einde van koningrijk naar het andere, ja zelfs dikwils van het eene einde van de weereld naar het andere veroorzaaken, dat dezelve weldra overal bijna op denzelfden prijs zouden zijn — dus zien wij duidlijk, bij de ondervinding , dat onder alle foorten van ballast de mensch (wat men ook van de ligtzinnigheid en ongeftadigheid van zijne natuur zeggen moge) de moeilijkfte is, om vervoerd te worden. Indien dus de arme werkluiden in zodanige flreeken van het koningrijk kunnen beftaan, waar de prijs van de arbeidsloonen de laagfte is, dan moeten zij rijklijk kunnen leeven, waar dezelve de hoogfte is. Ten vierde — de afwisfelingen tusfchen den prijs der arbeidsloonen komen, ten aanzien van plaats en tijd, niet alleen niet overeen met de veranderingen, welke in den prijs der levensmiddelen voorvallen, maar ftaan dikwils lijnrecht tegen dezelve over — de graanen, het gewoone voedfel van den gemeenen man» zijn in Schotland duurder dan in Engeland^ om dat Schotland meest alle jaaren zwaaren toevoer van dezelve uit Engeland ontvangt —■ het Engelfche koorn moet natuurlijk duurder betaald worden in Schotland, werwaards het tervoerd wordt, dan in Engeland, van waar het l I O E k. VIII. IOOFDST.  % BOEK. VIII. HOOFDST. ] < ] I j t l £ I \ e l r v c c f z S2o R IJ K D O M het verzonden wordt, en echter kan het, naar evenredigheid van deszelfs hoedanig* heid, in Schot/and niet duurder verkogt worden, dan het Sckotfche koorn, 't welk met het Engelfche op dezelfde markt in mededinging komt. De hoedanigheid van het koorn iangt voornamentlijk af van de hoeveelheid ran meel, welke hetzelve ter molen oplerert, en in deezen opzichte overtreft het Engelfche koorn het Schot fche zo fterk, dat ïetzelve, fchoon altijd in fchijn, of ten aan:ien van deszelfs maat in masfa genomen, luurder, niettemin in de daad, of in betrek:ing tot deszelfs hoedanigheid, en zelfs tot leszelfs maat in gewigt, over 't algemeen alijd beter koop is — daarentegen zijn de arleidsloonen duurder in Engeland, dan in Ichotland. — Indien derhalven de arme ambachtsman in het eene gedeelte van het verenigd koningrijk met zijn huisgezin kan be:aan , dan moet hij in het ander gedeelte an hetzelve rijklijk kunnen leeven. — 't Is paar, in Schotland is havermeel het grootfte n beste gedeelte van het voedfel van den emeenen man, welke over het geheel daar linder welvarende is , dan zijne nabuuren an denzelfden ftand in Engeland, maar dit nderfcheid in het middel van beftaan is niet e oorzaak , maar het gevolg van het ver:hil in de arbeidsloonen ■— fchoon ik hetelve , doch geheel en al verkeerd, menig- maa-  der. VOLKEREN. 3«* maaien als de oorzaak heb hooren opgeeven — immers niet om dat de ééne man eene' koets houdt, en de andere te voet gaat, is. de ééne rijk, en de andere arm , maar om dat de ééne rijk is, houdt hij eene koets, éh om dat de andere arm is , gaat hij te voet '(O. Ge- CO Ik weet niet-, of dit argument wel doorgaat. De Helling is: de afwisfelingen tusfchen den prijs der arbeidsloonen komen, ten aanzien van plaats en tijd, niet alleen niet overeen met de Veranderingen , welke in den prijs der levensmiddelen voorvallen, maar ftaan dikwils lijnrecht tegen dezelve over. Het bewijs, 't welk hiertoe wordt aangevoerd, is dit: In Engeland is het koorn beterkoop, dan in Schotland, en daarentegen zijn de arbeidsloonen in Engeland duurder dan in Schotland-. Indien dus in Schot la,. F een arbeider met minder loon en duurder koorn kan beflaan , dan moet hij in Engeland met hooger loon, en beterkoop koorn , rijklijk kunnen lee» •ven. — Dit argument zou doorgaan, indien het gewoone levensmiddel zo wel in Schotland als in Engeland tarweimeel was, maar in Schotland is het gewoone voedfel geen tartten- maar havermeel, en dus vervalt dc overbrenging. — ]k weet Wel, dat de Schrijver dit zoekt te ontduiken, maar zijne uitvlugt komt mij voor meer vernuftig, dan zaaklijk te zijn. — Ik erken gaarne, dat dit onderfcheid in het gewoone voedfel niet de oorzaak, maar het gevolg van het verfehü in de X sr- li I O B K. VIIL I0OFDST.  I. BOEK. VIII. HOOFDST. i j 1 ] ] i j ] 1 1 i S*« R IJ K D O M Geduurende den loop van de voorgaande eeuw, het eene jaar door het andere gerekend, waren de graanen in beide de deelert van irbeidsloónen is, want indien dit onderfcheid in tet voedfel de oorzaak was van de laage beloo5ing van den arbeid, dan zou in de berekening mi die belooning niet meer zo zeer de hoeveelïeid van den arbeid, dan wel het onderhoud van ten arbeider in aanmerking komen. — Ik lia jaame toe, dat een Schot fche- arbeider havermeel' :ct, om dat zijne belooning hem niet toelaat om arwenmeel te betaalen, maar ik zie met dat al ïog niet, dat deeze uitvlugt de overbrenging bilijkt, en het bewijs voldingt, dat de afwisfelin\en tusfchen den prijs der arbeidsloonen , ten lanzien van plaats en tijd, niet alleen niet over* •enkomen met de veranderingen, welke in den WtjS^Siet levensmiddelen voorvallen, maar dikwils 'ijnrecht tegen dezelve overftaan. —. Immers in iet aangevoerde bewijs komt niet het verfcbil van len prijs, maar het verfchil van de foort van le-. rensmiddelen in aanmerking — een Schotfche ar>eider kan met zijnen minderen loon blijven betaan, al was de prijs van de tarw nog twintignaai duurder. —. Waarom ? om dat hij geene tarw gebruikt — die prijs is hem onverfchillig, en wet :ven onverfchillig, als het voor eenen armen man s, of het onderhoud van koets en paarden veel 3f weinig kost, om dat hij toch, arm zijnde, :e voet zal blijven gaan. Indien het argument leek. zou houden, dan behoorde de overbrenging is  der VOLKE RE N. s|c Van het vereenigd koningrijk duurder, dan in den loop van de tegenwoordige. Dit is eene gefchiedkundige waarheid, welke thands op geene redelijke wijze in twijffèl kan worden getrokken. En het bewijs van dezelve is nog beflisfender ten aanzien van Schotland , dan van Engeland. — In Schotlana berust de zekerheid van dit bewijs op de (zogenaamde) publieke Fiars, of jaarlijkfche prijslijsten van alle foorten van graanen in alle de deelen van Schotland, welke, naai den daadlijken ftaat van de markten, ondei eede opgemaakt worden. — Indien een zodanig proefhoudend bewijs nog van ter zijde eenige verfterkende baarblijklijkheid noodig had, dan zou ik ei' nog kunnen bijvoegen', dat dit in Frankrijk het zelfde geval is geweest, en waarfchijnlijk ook in meest alle landen van Europa — ten aanzien van Frank' rijk is het ten klaarden te bewijzen. Maar indien het dus zeker is, dat in de voorige eeuw in beide de deelen van het koningrijk de in deözervoege te weezen: indien in Schotland een arbeider met minder loon kan beftaan , en duurder tarw kan eeten, dan moet hij in Engeland met hooger loon en beterkoope tarw ruim kunnen leeven. —- Er fchijnt derhalven in dit argument eene fpeeling in het woerd revens'mHtdelen te zijn, welke de aandacht van den anoe;* zo naauwkeurigen Schrijver ontihapt is. Utrgcsvet. X 2 t. BOF. K. VIII. HOOFDSt.  324 R IJ K D O M ï. BOEK. VIII. HOOFOIT. 1 1 ] ] » 1 i J < I \ ] i i ■y 3 1 i < i t t le graanen over het geheel wat duurder zijn geweest, dan in de tegenwoordige, niet minier is het zeker dat, in de voorige eeuw, le arbeidsloonen beterkoop waren, dan in de egenwoordige — indien dan de arme amjachtsluiden in dien tijd hunne kinderen lebben kunnen opbrengen , dan moeten zij ïetzelve nu nog veel gemaklijker kunnen loen Cu). In de voorgaande eeuw waren de neest gebruiklijke dagloonen van gewoonen trbeid in het grootfte gedeelte van Schotland, n den zomer zes , en in den winter vijf tuivers — drie fchellingen Cy) in de week ''t welk omtrent op denzelfden prijs neder:omt) is het arbeidsloon, 't welk nog tegenwoordig in zommige ftreeken van de hooge anden van Schotland, en in de Westerfche elanden, betaald wordt. Tegenwoordig zijn ti de meeste ftreeken van de laage landen ran Schotland de gebruiklijke looaen voor ;emeenen arbeid agt ftuivers daags. — Omrent Edinburg in de Graaffchappen, welke aan («0 Dit zelfde is omtrent ons land eene gechiedkundige waarheid. Zie het geene ik, zo ven, in mijnt noot Qp) „ uit het fraaije werkjen an den Heer van de Spiegel over de Armoede n Bedelarij in Zeeland, heb aangevoerd. Uitgever. (y) Engelfche fchellingen, van twaalf ftuivers,. Uitgeever.  der VOLKEREN. 3*5 aan Engeland grenzen, (waarfchijnlijk in aanmerking van die nabuurfchap) en in eenige weinige andere plaatzen omtrent Glasgow, Carron, Jyrfhire, enz. waar onlangs het vraagen naar arbeiders zeer aanmerkelijk heeft toegenomen, is de dagloon tien ftuivers, zomtijds een fchelling. In Engeland zijn de verbeteringen in den landbouw , in de fabrieken, en in den koophandel, veel vroeger begonnen, dan in Schotland. Deeze verbeteringen moeten noodzaaklijk het vraagen naar arbeiders , en gevolglijk ook de dagloonen, vermeerderd hebben. — Dus waren zo wel in de voorgaande, als in de tegenwoordige eeuw, de arbeidsloonen hooger in Engeland, dan in Schotland. — Zedert dien tijd zijn dezelve nog aanmerklijk gereezen — fchoon het, in aanmerking van de grootere verfcheidenheid van arbeidsloonen, welke in onderfcheidene plaatzen betaald worden, zeer moeilijk is, om de hoeveelheid van die rijzingen optegeeven. In 1614 betaalde men, even gelijk tegenwoordig , aan eenen gemeenen foldaat van het voetvolk agt ftuivers daags. Toen dit voor het eerst ingevoerd wierd, zal hetzelve natuurlijk berekend zijn geworden naar de gewoone daggelden van gemeene arbeiders, als zijnde die ftand van het volk, uit welke de meeste foldaaten van het voetvolk geX 3 woon- I. ' O E K. VIII. 100FDST.  J. *' O E K Mm HOOFDST. i I I i j < i 1 4 i ( : { 326 ; R IJ K D O M woonlijk genomen worden f». — De Opperrcchter Hales, welke ten tijde van Karei den tweeden fchreef, rekent de noodzaaklijke kos- (w) Het is ook hier te iande, in aanmerking van de verfcheidenheid der arbeidsloonen, buiten twijffel niet' alleen moeilijk, maar zelfs, voor eenen mensch van gewoon geduld, niet uitvoerba-,r, om de rijzingen in den pnjs der arbeidsloonen nategaan; indien men echter deeze oordeelkundige onderftelling van onzen Schrijver aan. icemt, en dus voor' eenen regel houdt, dat de bldij van het krijgsvolk oorfpronglijk naar de geivoone daggelden' van gemecne daggelders berecend zal zijn, dan kan men daaruit ook'ten aaneen van ons land bewijzen, dat de arbeidsloonen :edert een paar . eeuwen aanmerk! ijk gcreezen :ijn. Ik vind in eene Msf. rekening van i°. Maart 1407 tot 79 May 1408, gedaan door Phiips van Dorp, Thefaurier van Holland, dat in lien tijd de fqldij van ijder voetknecht was vijf ;rooten, of twee en een halve fiuiver daags. Zie 'an Loon , aloude . Regeer, van Holl, IfT. deel, >ag. 227. Doch dit voere ik alleen aan, om te ioen zien, dat het geid in dien tijd minder over'locdig, en derhalven van meerdere waarde wasnaar tot laatere tijden overgaande, vitwe ik in h lijsten van de betaalinge van hel krijgsvolk ■an 1623 Cr, Placaatb. 2de deel, pag"t62 wélke overeenkomt met 'die van 6 Fcbruarij S99-) de gemeene voetknechten berekend tegen \ï gulden in de ma.ua-van tweeënveertig cajen, of  der VOLKEREN. 327 kosten tot onderhoud van eene arbeiders huishouding , beftaande uit zes perfoonen, (zijnde de vader, de moeder, en twee kinderen , of zes weeken — in het Politijck Handboekjen van den Staet van Nederland, cap. 6. pag. 116, gedrukt 1651, vind ik hetzelfde, een voetknecht heeft alle maent tot zijn gagie elf van onze guldens, ende een ruyter dertich —■ een voetknecht is ghewoon te ontfangen alle weeck een deel van fijn foldye, maar een ruyter alle maent.. In de lijsten van 20 Qcïober 1668, Gr. Placaatboek, %de d. pag. 201. vind ik dezelve nog op elf gulden in de zes weeken. In de lijsten van 1 Jasiuarij X701, Gr. Placaatb. 5de deel, pag. 105, ftaan .zij bekend op twaalf gulden vijf ftuivers in de zes weeken — en dit is hetzelfde gebleeven in de lijsten van. 12 Febr. 1727, Gr. Placaatb. 6de deel, pag. 140, en in de lijsten van 16 Aprii Ï74I, Gr. Placaatb. jde deel, pag. 183. Dit is, in den grond van de zaak, nog zo, fchoon de buitengewoone omftandigheden van tijden ook tal tijdlijke buitengewoone verhoogingen hebben doer, befluiten, en thands in plaats van f 12-5-: wordl .betaald ƒ 13-18-: Dan, dit behoeft thands niet onderzogt. Genoeg is het voor ons, dat in het jaar 1599 de foldij van eenen gemeenen voetknecht wierd betaald tegen elf guldens in de zes weeken, dat is, tegen vijf ftuivers daags, van welke fom echter hunne kleeding en wapening wierd gekort, gelijk dezelve ook van de ƒ 12-5(welke wij voor het eerst (zo veel ik weete) in X 4 h SOEK. VIII. lOOFDST.  SOEK VIII. HOOFDST, 3*§ R IJ K D O M ren, die reeds in ftaat zijn om iets te doen, met twee, die nog niets kunnen uitvoeren) op tien fchellingen in de week , of zesentwintig ponden fterling in het jaar — indien zij die fom met. arbeiden niet kunnen winnen, dan onderftelt hij, dat zij dezelve met bedelen, of met fteelen, moeten haaien — bij toont, dat hij dit ftuk zeer naauwkeurig heeft de lijsten van i Januarfj 1701 ontmoeten) zo veel wierd afgetrokken , dat de gemeene voetknecht 28 ftuivers in de week, of 4 ftuivers daags, overhield — en thands van de ƒ 13-18-: aan den foldaat weeklijks drieëndertig Huivers wordt gegeeven, blijvende mede het overige voor zijne kleding en wapening. — Ik beken, een gemeen daggelder moet zo wel zijne klederen en gereedfchap uit zijn daggeld betaalen, als een foldaat, fchoon die van eenen foldaat buiten twijffel kostbaarder zijn, doch alles, ten overvloede, gelijk gefield, en dan de regel van onzen Smith aangenomen zijnde, dat men oorfpronglijk de foldij van het krijgsvölk naar het gewoone loon van gemeene daggelders berekend hebbe, zo zou hieruit volgen , dat in ons land het gewoone daggelders loon, ten tijde van de Unie, geweest zij vijf ftuivers daags, en derhalven, dat hetzelve thands, zomer- en winterloon door elkander gerekend, ten minften een en een half maal hooger is, dan hetzelve in dien tijd was. Uitgeever,  der VOLKEREN. 320 heeft nagegaan (#). In het jaar 1688 wierd, door Mr. Gregory King, (wiens ervarenheid in de ftaatkundige rekenkunde zo hoog geroemd wordt door Dr. Davenanf) het gewoone inkomen van arbeiders en loonbedienden berekend op vijftien ponden fterling in een jaar , in welke rekening hij onderftelt. dat ijder van dezelve, de een door den ander gerekend, eene huishouding had van drie en een half mensch. — Zijne rekening koml dus, fchoon in den eerften opflag verfchiilend fchijnende, in den grond zeer we' overeen met die van den Opperrechter Haks, Beide onderftellen zij , dat de weeklijkfcht kosten tot onderhoud van eene zodanig* huishouding hoofd voor hoofd omtrent o\ twintig ftuivers ter neder komt (j). Maa; beide deeze zaaken, zo wel het inkomen, al: het uitgeeven van geld, van zodanige huis houdens zijn door het grootfte gedeelte vat het koningrijk zedert dien tijd aanmerklijl verhoogd — fchoon in zommige plaatzei meer, en in andere minder, doch misfehiet bijna nergens zo hoog, als zommige overge dreeven berekeningen van de tegenwoordig arbeidsloonen onlangs aan de natie hebber wil (*) Zie zijn ontwerp tot het onderhouden vai armen in Burn's hiftoty of the poor laws. Smith (y) Zi» boven noot (>») van dit hoofdftuk Uitgeever, X 5 I. SOEK. VIII, HOOFDST.  I. BOEI VIII. HOOFDST! 33° R IJ K D O M willen voordraagen. Men moet wel in het •oog houden, dat de prijs der arbeidsloonen ^nergens ten alleraaauwkeurigftcn kan opgegeeven worden, daar menigmaaien op dezelfde^ plaats, en voor denzelfden foort van arbeid onderfcheiden prijzen betaald worden, niet alleen overeenkomftig de onderfcheiden bekwaamheden van de arbeiders, maar ook naar maate de baazen zachter, of onhandel. baarder zijn - waar de prijzen der arbeidsloonen door geene wet bepaald zijn, daar moet alles , wat wij van dezelve willen opgeeven, uit de gewoonlijkfte gebruiken opgemaakt worden., en de ondervinding fchijnt ons te leeren, dat eigentlijk nooit eene wet in ftaat is, om dezelve te bepaalen, fchoon zij hetzelve dikwils heeft willen doen. De wezentlijke belooning van den arbeid, dat is, die wezentlijke hoeveelheid van de noodzaaklijkheden en gemakken van het , leven , welke dezelve aan den arbeider kan verfchalTen, heeft, geduurende den loop van de tegenwoordige eeuw, mooglijk in eene meerdere evenredigheid toegenomen, dan derzelver belooning in geld — niet alleen zijn de graanen een weinig in prijs gedaald O), maarCs) Dit is, voor de tegenwoordige duure tijden , in ons land ook het geval geweest. Zie de prijzen der graanen in de bovenftaande noot r». Uitgeever,  der VOLKEREN. 33» maar veele andere eetwaaren, van welke dc; naarltige armoede zig eene aangenaame en gezonde verfcheidenheid van voedfel kan bereiden, zijn veel beterkoop geworden — dc aardappelen, bij voorbeeld, kosten tegenwoordig, door het grootfte gedeelte van hel koningrijk, de helft van het geen, dertig er veertig jaaren geleden, voor dezelve betaalc wierd — het zelfde kan men zeggen van d< knollen, wortelen, en kool, groentens, welke, in vroeger tijd, nooit anders dan in omgefpitte akkers geteeld wierden, en tot welki men thands den ploeg gebruikt. Alle foor ten van tuinvruchten zijn ook beterkoop ge worden — het groottte gedeelte van de appe len, en zelfs van de uijen, welke in Groot Brittannien gebruikt worden , wierden, noj in de voorige eeuw, uit Vlaanderen inge voerd ■— de groote verbeteringen , beide ii de grove linnen- en wollen-manufaétuuren voorzien den arbeider van betere kleeding ei tot mindere prijzen. De verbeteringen in é fabrieken van grove metaalen leveren hem voor minderen prijs , niet alleen betere ge reedfchappen voor zijn ambacht, maar ooi veele aangenaame en gemaklijke ftukken, to zijne huishouding. Zeep , zout , kaarsfen leder, en fterke dranken, zijn wel veel duur der geworden , 't welk voornamentlijk ver oorzaakt is door de belastingen, die op de xelve gelegd zijn. — Maar de hoeveelheh va] I. BOEK. VIII. HOOFDST, l > L t > t l  t Boek. VIII. K00FDJT, ! < ■< t 1 1 2 | d v; is h rr Ie ti 33» R IJ K D O M van deeze zaaken, welke de arme ambachtsman genoodzaakt is te gebruiken, is zo gering, dat de meerdere duurte van dezelve niet kan opweegen tegen de vermindering van den prijs van zo veele andere dingen f» — De gewoone klagten, dat de weel- O) Menigmaalen hoort men, in Holland,, met zeer veel ophef over de zwaare belastingen op Ie« vensmiddelen van de eerfte noodzaaklijkheid klaa. gen, en daaruit, onder eene onderftelling', dat dezelve thands veel hooger zijn, dan weleer, aflei. ïen , dat de gemeene arbeidsman hier te lande te zwaar gedrukt wordt. Gaarne fla ik toe, dat iet te wenfchen zou zijn, dat in ons land de levensmiddelen , vooral de zodanige , welke onder ie noodzaaklijkheden behooren, vrij konden zijn •an alle belastingen, en dat wij hierdoor, buiten wijffel, in de mededinging van onze eigen farieken, op de aleemeene markt van de waereld, leer op eenen gelijken voet met andere natiën ouden geraaken. Dan, een ijder, welke den taat van onze Republiek kent, en de zwaare osten, welke de huishouding van den Staat vorert, zal moeten bekennen, dat de vervuiling in deezen wensch onmooglijk is. Ondertusfchen de tegenwerping, welke men, uit deezen Dofde, tegen het beftaan van den ambachtsman aakt, minder moeilijk om op te losfen, dan veen zig verbeelden. In de eerfte plaats worden die foort van belasigen, op welke men het meeste valt, op eene zagw  D i ti VOLKEREN. 333 weelde zig tot zelfs in de laagfte klasfen heeft uitgebreid , en dat de gemeene am-' bachtsluiden thands niet meer te vrede zijn, met Sagte, en weinig drukkende wijze ingevorderd, Waaromtrent ik eenen vreemdeling zal laaten benisfen. De Real zegt in zijne Science du Gouvernement, torn. VI. p. 151. dienaar gaande, onaer anderen , het volgende: „ De belastingen, welke in Holland door het „ volk betaald worden, overtreffen verre die gee,, ne, welke in zodanige Monarchien geheeven „ worden, in welke men het volk het minlte „ fpaart. „ Men vindt, in dat land, onder alles, 't geen „ tot het onderhoud van het leven behoort, niets, „ 't welk niet aan eenige accijnzen onderhevig „ is. Het brood, de wijn, het vleesch , de vruch, ten, alles betaalt impost, maar deeze impost wordt op eene zodanige wijze ingezameld , dat ,, de fmaile gemeente het niet gewaar wordt; „ van alle tijden af gewoon, den prijs der le„ vensmiddelen op dien voet te zien, vindt het „ volk in denzelven niets aanitootlijks , en het „ befchouwt de levensmiddelen als dien prijs waar„ dig, welke voor dezelve betaald wordt, fchoon, in de daad, de accijnzen, welke de bakkers, de fiagters, de herbergiers, de turf boeren enz. „ betaalen, een derde van den prijs uitmaaken, „ welke het brood, de wijn, het vleesch, en de „ turven koaten. En gelijk deeze rechten door I. O B Kr VIII. IOOFDST.  t Boei VIII. HOOFDST 334 R IJ K ü O M met het zelfde voedfel, dezelfde kleeding, en ' dezelfde wooning, met welke zij zig in voorige tijden vergenoegden, kunnen ons over- tui- de verkoopers betaald worden, is niemand van dezelve vrij. „ Langs deezen weg worden vreemdelingen, „ welke niets doen, dan door het land te trek,, ken, en zelfs bedelaars, in hunne verteeringen „ nuttig voor den Staat. „ Men heft, daar, eene menigte van andere be„ lastingen, op het zout, op de zeep, op koffij-, „ op thee, op tabak, met één woord op alles-, „ wat in de Provintie verteerd wordt, maar de „ wijze van heffing is zagt, ijderj weet, hoe „ veel hij jaarlijks voor die zaaken moet betaa„ len, en hij betaalt in evenredigheid van zijne ,, bezittingen," enz. Men leeze die geheele plaats, zij is te lang om hier geheel ingevoegd te worden. Maar, ten tweede, zijn dezelve thands, voor zo veel de noodzaaklijkheden van het leven aan< gaat, over het geheel, weinig hooger, en althands niet in evenredigheid van de hoogere arbeidsloonen, dan in het begin van de voorgaande eeuw —-. De ,Heer van de Spiegel heeft dit, in zijn meermaal aangepreezen uitmuntend wcrkjen ■ over de Armoede en Bedelaarij in Zeeland, pag. 24 en ï5, wegens Zeeland beweezen,' en ik . zal zijn voorbeeld volgen, en, ten aanzien van -Holland, doen zien, dat veele belastingen op de noodzaaklijkheden van het leven, in Holland, thands wek  der VOLKEREN. 335* tuigen, dat het niet zo zeer de geldprijs, als wel de wezentlijke belooning van den1 arbeid is, welke verhoogd is geworden. Zou nig zwaarder zijn, dan in het begin van de voor. gaande eeuw, en dat die geene, welke eene in het oogloopende verhooging hebben ondergaan, echter, in aanmerking van de omftandigheden, niet drukkender zijn geworden, dan te vooren. Laat ons tot zodanige artikelen ons bepaalen, bij welke de gemeene arbeider het meeste belang heeft. Het beestiaal was in het jaar 1605 even gelijk tegenwoordig, de zevende penning van de waarde — gelijk uit vergelijking van de oude Or. donnantie, Gr. Placaatb. I. deel, pag. 1794, met die van het jaar 1749 kan blijken — terwijl in de jongfte Ordonnantie op dit middel van deri 22 December 1791. we! niet meer van den zevenden penning gefproken wordt, maar eens ai wordt bepaald van ijdere honderd guldens zestien guldens, *t welk met de zedert meer dan honderc jaaren bij dit middel gevoegde 10de verhooging juist den 7den penning uitmaakt. Van de binnen gebrouwen bieren wierd zo we, jn liet jaar 1624 als tegenwoordig een burger im post van 30 ftuivers van de ton betaald. Zie d< oude Ord. Gr. Placaatb, I. d. pag. 1702 en 1722 waarbij over meer dan honderd jaaren de tiends verhooging is gevoegd. De boter was in 1625, zo wel als thands, mei ƒ4-: op de ton van 320 @ belast, Gr. Placaatb, I. d f. O E K, VIII. [OOFDST.  33ö R IJ K D O M h SOEK VIII. HOOFDST. i Zou men deeze verbeteringen in de omftandigheden van de mindere rangen van het volk behooren aantezien als een voordeel, dan /. d. pag. 1846, waarbij ook over meer dan non» derd jaaren de 10de verhooging is gekomen. Van de brandewijnen wordt tegenwoordig, zon» der onderrcheid van welke fpecie of materiaalen dezelve zijn geftookt, van de ftoop aan impost betaald vier ftuivers — met de van over meer dan 100 jaaren ingevoerde icde verhooging, en in 1623 bepaalde de Ordonnantie dien impost op 8 ftuivers en 5 ftuivers per ftoop, naar de onderfcheiden foorten. Zie Gr. Placaatb. I. d. p. 1685. Indien men de Ordonnantiën op den inkomenden tabak van het jaar 1643, Gr. Placaatb. I. deel, pag. 1862, en op den confumptie-tabak van het jaar 1674, Gr. Placaatb. III, deel, pag. 976, met Ie tegenwoordige Ordonnantiën op beide die middelen vergelijkt, dan zal men zien,-dat dezelve, n plaats van verhoogd, aanmerklijk gematigd zijn jeworden. Van net confumptie-zout wierd, volgends de Ordonnantie van 1583, Gr. Placaatb. I. deel, lag. 1803, van elk honderd zouts geheeven vier ruldens, 't welk thands, behalven de over meer jan 100 jaaren in gebruik geweest zijnde jedo rerhooging, eene gulden hooger , en over eene sodanige hoeveelheid naauwlijks merkbaar is. De impost op het brandhout was in het jaar [605, Gr. Placaatb. I. d. pag. 1873, § van'de vaarde, doch tegenwoordig is dezelve | van as waar-  dek. VOLKEREN. 337 dan wel als een nadeel voor de maatfchappij ? Deeze vraag fchijnt bij den eerften opftag zeer gemaklijk te beantwoorden te zijn. Knechts, waarde, en dus verdubbeld, met de van ouds ingev^- de 10de verhooging'. trf betaalt tegenwoordig vier ftuivers van dit is aanmerküjk hooger dan in 1605-, :zelve maar zeven penningen van de ton Gr. Placaatb. I. d. pag. 1877. Dan deeidoging is niet eensklaps, maar langzaam rd, in 1643 was het reecs i2 penringen', 7 was het 114 penningen, Gr. Placaatb. 1 1679 was het drie ftuivers, Gr Placaaib. p. 827. In 1707 wierd het 3; ftuiver, icaatb. V. d. p. ;o/6, en in 1749 is de>p vier ftuivers gebragt. Dan welke vier geene eigentlijke vermeerdering waren, in die Ordonnantie de van over meer dan i jaaren ingevoerde icde verhooging onder r ftuivers berekend is geworden, impost op de confumptie zeep, volgends de tegenwoordige Ordonnantie bedraagende f 9-; ■ t per ton van 240 ffi, met de van over meer dan ^00 jaaren ingevoerde icde verhooging, is dan eens hooger, dan weder Iaager geweest. In 1605 was dezelve ƒ 3-4-: per ton, Gr. Placaatb. I. d. $ag. 1838, in 1623/6-8-: Gr, Placaatb l c, dn 1680 was zij ƒ 12-16-: Gr. Placaatb. III. d. ƒ»«£. 873, in 1749 is zij weder tot op ƒ9-:-: ^.rminderd. n De impost op de koffij en thee is voer het ! Y eerst I. ï o s kV VIII. iOOfDST,  ' I. ton VIII. HOOFDST 33» R IJ K D O M Knechts, arbeiders, en werkluiden, maaken 'ver het grootfte gedeelte uit van ijder groot ftaat- eerst'den 14 Sept. i<5gi geïntroduceerd, en wanneer men het beloop van de toenmaalige Ordonnantie (die op eene andere leest gefehoeid was) met de tegenwoordige vergelijkt , dan zal men moeten erkennen,dat de gemeene arbeider thands even weinig belast is, als toen, fchoon de gegoede ingezetenen thands meer betaalen. De impost op de ronde maat is thands nog op den zelfden voet, en zelfs in zommige artikelen eenigzints laager dan in 't jaar röoo, Gr. Placaatb. I. dm p. 1929, fchoon ook hier bij over meer dan 100 jaaren eene tiende verhooging is gekomen.. De inkomende graanen zijn thands niet zwaar* der belast, dan in 1659, Gr. Placaatb. II. deel, pag. 2546, uitgezonderd alleen de 10de verhooging, die ook hiervan meer dan 100 jaaren gehe» ven is. Het gemaal is een artikel, *t welk zeer aan* merklijk verzwaard is, doch eensdeels is deeze verhooging niet eensklaps gegaan, want de impost van het gemaal op een last tarw, op een las rogge, en op een last boekweit, (de overige artikelen fla ik, ais minder belangrijk, over) was op onderfcheiden tijden ais volgt: In 't jaar tarw rogge boekweit 1605 ƒ32- 8-: /I6-4-: /6-:-r, 1625 ,40.10-; 20-5-: 7-io- : li  der VOLKEREN. ?30 ftaatkundig lighaara, maar dat geene, 't welk de omftandigheden van het grootfte gedeelte1 ver-( in 't jaar tarw rogge boekweit 1627 ƒ47.14.: ƒ15.18-: ƒ8.16.10 I636 63.12-: 31-16.: 11-15-12 Ier VOLKEREN. 343 billijk, dat zij, welke zig laaten gebruiken om het geheele lighaam van het volk van1 voed- Te meer, daar de arbeidsloonen thands ongelijk Jiooger, en de noodzaaklijke levens-middelen (althands vóór de tegenwoordige duure tijden) eer iaager dan hooger zijn, dan in het begin van de voorgaande eeuw. Uitgeever. (b) Dit fpreekt van zelve. Uitmuntend is hieromtrent het zeggen van de Real, Science da Gouvern. torn. VI. pag. 157. De groote hoop vanhet vol'k, welke het laagfte en onderfte gedeelte van den Staat uitmaakt, behoort het grootfte en het meest bevestigde deel te zijn, even gelijk de grondftag van een gebouw het fterkfte en meest verzorgde gedeelte is; de gefchiedenis leert ons, dat zodanige Staateu, welke den grooten hoop van het volk met geftrengheid behandeld hebben, nimmer hebben kunnen bloeijen. — Men kan hieromtrent zeer veele fraaije aanmerkingen vinden in de Droomen van eenen Menfchenvriend van Ifelin, p. na. Campomanes, over de Industr. p. 36. Neder? de f'Adminiftrat. des Finances, torn. III. pag. 04 en volg. en bij andere ftaatkundige Schrijvers — trouwens men behoeft zig alleen maar het voorbeeld van Polen (zie noot (f) «p het I. hoofddeel van dit boek) voor den geest te brengen, om overtuigd te zijn, dat, hoe rijk ook eenige bijzondere ingezetenen mogen zijn, echter nooit een land kan bloeijen, indien de algemeene welvaart zig niet door alle ftanden verftceidt» Portugal, fchoon daar de koopluiden Y 4- mag- I. I O E KJ VIII. HOOFDST»  Ij * O E K- VIII. HOOFDST. ] ] J I 1 1 4 J 3 1 i 1 344 R IJ K D O M voedfel, kleeding en wooning te voorzien, ook zelve zodanig een deel in de voortbrengfelen van hunnen eigenen arbeid behooren te hebben, dat zij zelve een draaglijk yoedfcl, kleeding en wooning genieten (c). Schoon nagtïg rijk zijn, en boven alle denkbeeld prag-. :ig leeven, (gelijk wij bij onzen Schrijver in het TV. boek VII. hoofdft. zullen zien) kan ons het relfde leeren. Men leeze Campomanes, om ook /mi Spanjen ten voorbeeld te necmen. Uitgeever. (O Dit is de billijkheid zelve Ondertusfchen ïoe billijk dit ook zij, kan echter'dit grondbe;infel te ver gedreeven worden' — de gewoone :lagten , (van welke de Schrijver, een weinig ïooger, fprak) dat.de weelde zig tot alle ftanlen heeft uitgebreid, en.dat de gemeene arbeider hands niet meer te vrede is, met het zelfde 'oedfel, kleeding, en wooning, met welke dezelve ;ig in voorige tijden vergenoegde, is in ons land liet dan al te gegrond, en zeker is bij ons in iie vermeerderde weelde veel meer de reden te :oeken van de verminderde welvaart van den arleidenden lland, dan in de verkeerdelijk voorgevende verhooging der belastingen op dé noodaaklijke levensmiddelen. —■ Met mijn geheele lart gun ik aan den arbeidenden ftand van ons /aderland de ruimde welvaart, deeze maakt eene 'an mijne hartelijklte wenfehen uit, maar zo lang le een tegen den ander in genietingen van gemak, an^enaamheden, en cieraaden, in één woord, in jracht wü opfteeken, zonder dat ijder züne eigen  der VOLKEREN. 34$ Schoon de armoede, huiten twijffel, van het huuwlijk doet affchrikken. zo verhindert zij hetzelve echter niet altijd. Zij fchijnt de voortteeling zelve te begunftigen — eene bijna van gebrek ftervende Schotfche hoogland' fche vrouw zal menigmaal meer dan twintig kinderen ter waereld brengen, terwijl eene gemaklijk gekoesterde fijne Lady dikwils niet in ftaat is om één, althands over het geheel geen twee of drie kinderen te baaren, zonder geheel uitgeput te zijn. De onvruchtbaarheid, die zo fterk onder vrouwen van fatfoen gevonden wordt, is onder de vrouwen van mindere ftanden zeer zeldzaam —■ de weelde, weke dikwils bij de fchoone kunne de begeerte naar het genot aanvuurt, fchijnt de vermogens tot de voortteeling altijd te verzwakken, en dikwils geheel te verwoesten. Maar, hoe zeer de armoede de huuwlijken niet verhindert, is zij nogthands ten uiterften ongunltig voor de opvoeding van kinderen. De tedere plant wordt wel voortgebragt, maar in gen rekening maakt, en overweegt, wat hem zijne gewooi.e inkomften toelaaten, is die gouden eeuw rog verre te zoeken — men behoort, in zijne verteeringen, mnder in overweeging te necmen, wat de ftand, in welken men geplaatst is, toelaat, dan wel, hoe ver het vermogen toereikt. Uitgeever. V 5 5 O E K» VIII. HOOFDST.  h BOEK vin. HOOFDST. : i 346" H IJ K D Ó M in eenen zo kouden grond, en onder een zo 'geftreng klimaat, dat zij fpoedig weder verwelkt en fierft. Ik heb menigmaalen hooren neggen, dat het in de hooge landen van Schotland niet ongewoon is, dat eene moeder, welke twintig kinderen ter weereld gebragt heeft, geen twee van dezelve in 't leven behoudt. Verfeheiden Officieren van groote ondervinding hebben mij verzekerd, dat zij, om hunne regimenten te recruteeren, nooit in ftaat geweest zijn, om uit al de foldaatenkinderen, welke in het regiment gebooren waren, zelfs het noodige getal van tamboers en pijpers te vinden. En nogthands zal men zelden ergens een grooter getal van fchoone kinderen vinden dan omtrent de barakken van foldaaten. Het fchijnt, dat zeer weinige van dezelve den ouderdom van derden of veertien jaaren bereiken. In zommige plaatzen fterft de helft van de kinderen, die gebooren worden, voor dat zij vier jaaren oud srjn. In veele voor hun zevende, en in meest die plaatzen voor hun negende of tiende jaar. Deeze groote fterfte zal echter overal hoofdcaaklijk onder de kinderen van den gemcenen land gevonden worden, welke niet kan opliepen , om hen met die zelfde zorg te beïandelcn, welke menfchen van beteren ftand tan dezelve befteeden, fchoon dus hunne luuwlijken over het algemeen vruchtbaarder ïijn, dan die van menfchen van beteren ftand, komt  der VOLKEREN. 347 komt echter eene mindere evenredigheid van derzelver kinderen tot volwasfenheid — en 1 deeze fterfte is in de vondelinghuizen, en in zodanige liefdadige gedichten van kerfpelen, in welke kinderen opgebragt worden , nog grooter, dan onder den gemeenen man (d). Ijdere foort van dieren vermenigvuldigt, natuurlijk, in evenredigheid tot de middelen, welke dezelve voor haar beftaan vindt, en zonder die kan geene foort vermenigvuldigen *~ maar, in befchaafde burgermaatschappijen , zijn het alleen de geringe ftanden van het volk, in welke de fchaarsheid van de middelen van beftaan paal kan ftellen aan de verdere voortplanting van het menschlijk geflacht. En dit zelfs kan op geene andere wijze gefchieden, dan door de verwoesting van een groot gedeelte van die kinderen , welke uit hunne vruchtbaare huuwlijken gebooren worden (e). Het Cd) Dit gezegde van onzen Schrijver ftreki voorzeker niet tot eer van het beftuur der lief daidige geftichtcn in Engeland. Het levert eer bewijs op, dat dezelve niet met die zorg behan deld worden, welke de natuur van zodanige in richtingen vordert. In ons land kent men zoda nige in het oog loopende fterfte in de Godshuï zen niet. Uitgeever. Ce) De ondervinding fchijnt dit denkbeeld vai den Heer Smith niet te begunltigen —< de ge rin I. ; O E K. VIII. IOOFDST» ! I  li BOEK vin. HOOFDST. 1 I 1 i J 1 j i i 348 R IJ K D O M Het ruimer beloonen van den arbeid, waardoor de gemeene man beter in ftaat gefteld wordt, om voor zijne kinderen te zorgen, en dus een grooter getal optebrengen, ftrekt natuurlijk om deeze paaien te verwijden, en uittebreiden. Hierbij verdient ook aangemerkt te worden, dat deeze uitbreiding, zo na als mooglijk is , in evenredigheid ftaat tot de vraagen naar arbeiders. Indien deeze vraagen bij aanhoudendheid vermeerderen, dan moet ringe ftanden befluiten, in alle maatfchappijen, in welke fchaarsheid van middelen van beftaan plaats heeft, veeleer tot het huwlijk, dan de middenin hoogere ftanden — de geringe ftanden zijn ninder gewoon de gevolgen van een met veele cinderen overladen huishouden te overweegen, jij hebben ook mindere reden om dezelve te 'reezen — het denkbeeld van vernedering werkt )ij hen zo zeer niet. Het valt voor menfchen ran den middenftand, of hooger, altijd hard, te noeten voorzien, dat hunne kinderen tot minde■en ftand zullen vervallen, dan zij zelve zijn, naar. de ondervinding leert al te duidelijk, dat, n zodanige omftandigheden, de geringde ftand ;ewoonlijk en op de liefdefondfen , en op het :erkhof rekening maakt. Men zal bij natiën, velker welvaart aan het verminderen is, altijd >nder de midden- en hoogere ftanden meer ontrouwden vinden, dan onder de geringe ftanden. Uitgeever,  der VOLKEREN. 349 moet de belooning van den arbeid het trouwen, en het vermeerderen van het getal der arbeiders natuurlijk in diervoegen aanmoedigen, dat men zig in ftaat bevinde, om aan het aanhoudend vermeerderen van die vraagen, door het aanhoudend vermenigvuldigen van de volkrijkheid, te voldoen. — Indien deeze belooning te eeniger tijd geringer is, dan tot dit oogmerk vereischt wordt, dan zal het gebrek aan handen dezelve weldra weder doen rijzen, en is dezelve op andere tijden weder hooger, dan noodig is, dan zal de buitengemeen groote vermenigvuldiging dezelve weldra weder tot deszelfs natuurlijken maatftok doen daalen. — In het eene geval zal de markt zodanig met arbeid overvoerd, en in het andere geval zo weinig van denzelven voorzien worden, dat weldra de prijs gedwongen zal worden, om tot dien eigentlijken maatftok terug te ke'eren, welke de omftandigheden van de maatfchappij vordert. Op deeze wijze gaat het met ce menfchen , gelijk met alle andere zaaken , het vraagen naar menfchen regelt natuurlijk het voortbrengen van menfchen — het verwakkert hetzelve, wanneer het te langzaam, en houdt hetzelve tegen, wanneer het te fpoedig voortgaat. Het is dit vraagen naar menfchen, 't welk in alle onderfcheiden landen van de waereld, in Noord-Amen'ca, in Europa, en in China, de volkrijkheid regelt en be¬ ft 3 O E K, VIII. HOOFOfT.  f. BOEK. VIII. HOOFDST ] < 1 1 \ \ I h v è n h ii n f] Zi h n & a! 0 o 2So R IJ K D O M bepaalt, *% welk de voortplanting van bet menschdom in Noord - America zeer fnel voortgaande, in Europa trapsgewijze en langzaam, en in China geheel in evenwigt ftaan3e doet zijn. Men zegt gewoonlijk, dat het verflijten en certeeren, 't welk een flaaf doet, voor rekenng van zijnen meester is, maar dat zulks ran eenen vrijen knecht voor zijne eigen rekening loopt. Ondertusfchen ffijt en verteert !e vrije knecht even zo wel voor rekening 'an zijnen meester, als de flaaf. De arbeidsoonen, welke aan daggelders en aan knechts an allerleije foort betaald worden, moeten an dien aart zijn, dat zij ben in ftaat kunen ftellen, om, door eikanderen gerekend, et geflacht van daggelders en knechts, naar laate, dat de vermeerderende, verminderene, of in evenwigt blijvende vraagen van de raatfchappij dezelve vorderen, in weezen te ouden. — Maar, fchoon het dus ook waar , dat een vrije knecht zo wel voor rekeng van zijnen meester flijt en teert, als een taf, zo kost echter het onderhoud van den:lven 'veel minder, dan dat van eenen (laaf. et fonds, 't welk gefchikt is, om dat gees aantevull<* en te vergoeden, 't wdk een taf verflijt en verteert, wordt gerae.nlijk, s ik mij zo eens mag uitdrukken , door men onachtzaamen meester, of zorgeloozen diender beftsfurd, terwijl dat geene, 't welk moet  der VOLKEREN. 35* ftrckken om denzelfden dienst aan eenen knecht te bewijzen, door dien vrijen13 t zelve befhiurd wordt, de ongeregeld-{ ■., welke in het algemeen in de huishou- n der rijken de overhand hebben, drin;ig natuurlijk in het beftuur van eenen n'gen opziender in, terwijl de naauwgezuinigheid, en de zorgvuldige fpaarheid, welke men bij de armoede vindt, ïrlijk bij den vrijen knecht plaats heeft. >r zodanig een verfchillend beftuur moet zaaklijk de uitvoering van het zelfde aerk eene groote verfcheidenheid in de >sten maaken — en dus geloof ik , dat de ondervinding van alle tijden, en alle eren, zal blijken, dat de arbeid, welke : vrije knechts gedaan wordt, op den t beterkoop uitkomt, dan de arbeid, welloor flaaven verrigt wordt — zelfs te Bos- Newjork, en Philadelphia, waar de gene arbeidsloonen zo hoog zijn, heeft men >nden, dat dit de waarheid is. — Gelijk lalven de ruime belooning van den arbeid gevolg is van het toeneemen van den lom eener natie, zo is zij ook de oor: van de vermeerdering der volkrijkheid en hij, die over die ruime belooningen gt, is gemelijk over de natuurlijke gevol- en oorzaaken van den grootften voor:d van de natie. (aarenboven is het misfchien onze opmerking 1 O E g. VIII. [üOFDST.  f BOEK. VIII. HOOFDST- i S \ 1 1 I I 2 C I n e h ti e e B5P R IJ K D O M king niet onwaardig, dat de toeftand van hef. arme arbeidsvolk, of van het groote ligbaam van eene natie, in den voorwaards gaanden ftaat van eene maatfchappij, dat h, wanneer zij toeneemt in het verkrijgen van meerderen rijkdom, gelukkiger en welvaarender fchijnt te zijn , dan wanneer de maatfchappij het boogfte toppunt van rijkdom bereikt heeft. Wanneer de ftand van de maatfchappij in svenwigt is , dan is die toeftand moeilijk. ivanneer dezelve terug gaat, dan is zij ellentig. De voorwaardsgaande ftaat van eene naatfchappij is in de daad voor alle ftanden le vrolijkfle , en meest bemoedigende, de n evenwigt blijvende ftaat fluit de deur voordele genoegens, en de teruggaande ftaat is ■oor alle ftanden treurig en troosteloos. Even gelijk-het waar is, dat de milde beooning van den arbeid de voonplaming van et menschdom aanmoedigt , even zeker is et, dat zij de naarftigheid onder den geïeenen man aanwakkert. De arbeidsloonen ijn eene fterke prikkel tot de vlijt, wc'ke, ven gelijk alle andere menschlijke hoedanigeden, meerder, en levendiger wordt ,• naar laate men dezelve meer en meer aanvuurt — :n onbekrompen beftaan vermeerdert de ]igw aamskrachten van den arbeider; de vertroos:nde hoop op verbetering van zijnen ftand, :i het uitzicht van in zijnen ouden dag ruim ï gemaklijk te zullen kunnen leeven, moe- di-  b e R VOLKEREN. 355 digen hem ten fterkften aan, om het beste gebruik van zijne krachten te maaken. — Wij zullen dus, daar, waar de arbeidsloonen hoog zijn, de ambachtsluiden altijd ijveriger, naarftiger, en voortvaarender vinden, dan daar, waar zij laag zijn. Bij voorbeeld, zij zullen vlijtiger zijn in Engeland, dan in Schotland, in den omtrek van groote lieden, dan in afgelegen landplaatzen. — Men kan niet tegenfpreeken, dat men ambachtsluiden vindt, welke, wanneer zij in vier dagen zo veel kunnen verdienen , dat zij de geheele week kunnen beftaan, ook zeker de drie overige dagen willen ledig loopen; maar dit is toch in geenen deele het geval van de mees» te; in tegendeel, wanneer de ambachtsman rijklijk, en bij het ftuk, betaald wordt, loopt hij groot gevaar van zig zeiven te overwerken, en in weinige jaaren zijne gezondheid en krachten te verwoesten. ■— Men rekent gewoonlijk, dat te London , en in zommige andere plaatzen , een timmerman zijne frisfche krachten niet veel langer dan agt jaaren behoudt — iets van deezen aart ziet men in veele andere ambachten gebeuren, in welke het werkvolk bij het ftuk betaald wordt, en even gelijk dit in de handwerken plaats heeft, zo ziet men hetzelve ook in den arbeid op het veld, wanneer de dagloonen hooger dan gewoonlijk betaald worden. — Meest alle klasfen van handwerken zijn aan bijzondere Z oni I. ) OS ti VIII. 100FQST»  i. BOEK. VIII. HOOFDST. SW R IJ K D O M ongefteldheden onderworpen, welke door zig al te buitenfpoorig, in het werk, dat tot het ambacht behoort, toetegeeven, gebooren worden. Rammuzzini, een uitmuntend Italiaansch Geneesheer , heeft een opzetlijk werk over deeze kwaaien gefchreeven. Wij houden in Engeland de foldaaten niet voor de naarftigfte foort onder het volk , en echter heeft men gevallen gezien, wanneer zij tot zommige bijzondere foorten van werk gebruikt,, en mildelijk bij het ftuk betaald wierden, dat hunne officieren dikwils verpligt waren, om met den baas van het werk aftefpreeken , dat Bij niet mogt toelaaten , dat zij , volgends het beding, naar het welke zij wierden betaald, boven eene bepaalde fom ijdere dag. verdienen mogten. Voor dat deeze affpraak tusfchen de officieren en den baas gemaakt was, zettede hen de onderlinge naijver, en de begeerte naar meerdere winst, menigmaalen aan, om zig zeiven te overwerken, en door buitenfpoorigen arbeid hunne gezondheid te verwoesten — het onmatig met dc borst op het werk te vallen, geduurende vier dagen van de week, is zeer dikwils de waare reden, waarom het werkvolk de overige drie dagen wil ledig loopen, waarover zo fterk en luidruchtig geklaagd wordt — en echter is het bij de meeste menfchen natuurlijk, da6 een zwaare arbeid van ziel of lighaam, welke verfeheiden dagen agter elkanderen geduurd  der VOLKEREN. $S$ düurd heeft, door eene groote begeerte naar üitfpanning gevolgd wordt, welke, wanneer' zij niet door geweld, of dringende noodzaaklijkheid tegengehouden wordt, onwedcrftaanbaar is ,— dit is de ftera van de natuur, welke met eenige toegevendheid wil behandeld worden, en zomtijds enkel met rusten te vrede is, doch ook wel eens verftrooijing en vermaak vordert, en wanneer men zig naar dien wil niet fchikt, dan zijn de gevolgen dikwils gevaarlijk, en zomtijds doodlijk, en, gelijk meest altijd- gebeurt, veroorzaaken zij, vroeg of laat, die foort van ongefreldheid, welke bijzonder aan de foort van ambacht eigen is. Indien de baazen altijd aan de infpraaken van reden en menschlijkheid wilden gehoor geeven, dan zouden zij dikwils meer in het geval zijn van den ijver van hunne knechts te moeten maatigen, dan denzelven te moeten aanzetten. Ik geloof, dat men in alle foorten van ambachten zal ondervinden, dat een man, welke zo bedaard voortwerkt, als noodig is, om hem in ftaat te houden , om geftadig aan zijn werk te blijven, niet alleen zijne gezondheid en krachten het langfte zal behouden, maar ook, in den loop van een geheel jaar , het meest? Werk zal uitvoeren. Men wil, dat over het algemeen het werkvolk, in jaaren, wanneer alles goedkoop is, meer dan gewoon zal ledig loopen , en in Z 2 duu- I. OEI. VIII. OOFDSTe  I. BOEK VIII. HOOFDST 355 R IJ K D O M duure jaaren meer dan gewoon zal werken, 'en hieruit heeft men wel eens beflooten, dat een onbekrompen beftaan de naarftigheid zou verflappen, en een bekrompen beftaan dezelve zou verlevendigen. — Men kan wel niet tegenfpreeken, dat een weinig meer overvloed dan gewoonlijk zommige werkluiden wel eens tot ledigheid aanzet, maar dat dit zodanige gevolgen op de grootfte meerderheid zoude hebben, of dat de menfchen in 't algemeen beter zouden werken, wanneer zij flecht, dan wanneer zij wel gevoed wierden, wanneer zij moedeloos, dan wanneer zij vol vuur, wanneer zij telkens ziek, dan wanneer zij over 't algemeen in goede gezondheid waren , is niet zeer waarfchijnlijk. Men behoort in het oog te houden, dat, in 't algemeen , jaaren van duurte ook jaaren van ziekte en fterfte onder den gemeenen ftand zijn, welke onmisbaar ten gevolge hebben, dat zij de voortbrengfelen van hunne naarftigheid verminderen. In jaaren van overvloed verlaaten veePe knechts hunne baazen, zij vertrouwen, dat zij hun beftaan wel door hunne eigene naarftigheid zullen kunnen verdienen. — Maar, daar juist dat zelfde goedkoope van de levensmiddelen de fondfen , welke tot onderhoud van knechts gefchikt zijn , vergroot, fpoort het de meesters en baazen, en vooral de landpachters, aan, om een grooter getal van  der VOLKEREN. 357 van knechts in 't werk te ftellen — de landpachters verbeelden zig, in zodanige tijden, dat zij meer voordeel van hun koorn kunnen genieten , wanneer zij met hetzelve eenige meerdere bouwknechts onderhouden, dan wanneer zij hetzelve voor eenen laagen prijs op de markt verkoopen (ƒ). Dus vermeerdert dan het vraagen naar knechts, terwijl in tegendeel het getal der geenen die zig aanbieden , om aan die vraagen te voldoen , vermindert — en dit is de reden, waarom de prijs van de arbeidsloonen , in jaaren van overvloed, dikwils hooger wordt. In jaaren van gebrek, maakt de moeilijkheid en onzekerheid van beftaan alle. die foortcn van menfchen begeerig, om weder eenen baas te zoeken — maar de duure prijs der levensmiddelen, welke de fondfen , die tot onderhoud van knechts gefchikt waren, verminderen, fpoort de baazen veel eer aan om minder , dan om meer knechts te houden. Daarenboven verteeren de arme onafhanglijke ambachtsluiden in duure jaaren weldra (ƒ) Met alle reden, dit is geene ongegronde verbeelding. Alles wat zij langs deezen weg, door vermeerdering van werkende handen, aan hunne landerijen befteeden, komt hun naderhand, met ongelijk meer voordeel, thuis, dan de laage prijs, welke zij, op de markt, voor hun koora kunnen maaken. Uitgeever. Z3 t I O E C VIII. HOOFDST,  I. BOEK VIII. HOlFDST 353 R IJ K D O M dra die geringe kapitaalen, met welke zij gewoon waren, om de ruuwe ftoffen voor hunnen arbeid te koopen, en dan vinden zij zig verplicht, om knechts ie worden, ten einde te kunnen beftaan. — Hierdoor vindt men meer menfchen om werk verlegen, dan in de mooglijkheid zijn, om werk te krijgen, dit maakt , dat veele genegen zijn , om voor minder loon, dan gewoonlijk, te werken — en dit is de reden, waarom de loonen van knechts en daggelders, in duure jaaren, menigmaal daalen (gj. Hier- (g) Deeze aanmerkingen, zo ten aanzien van de redenen,waarom in jaaren van overvloed de arbeidsloonen menigmaal rijzen, als waarom zij daarentegen in jaaren van gebrek daalen, zijn zeer oordeelkundig en verftandig — maar zij leveren tevens een bewijs op, dat, hoe zeer, gelijk in het begin van dit hoofdltuk is aangemerkt, de hooge of laage prijzen der arbeidsloonen de beste thermometer van de welvaart van eene natie zijn, men echter niet al te voorbaarig moet zijn, met het opmaaken van het befiuir. De daaling van den prijs der arbeidsloonen kan bij een anders welvaarend, en in welvaart toeneemerd volk, zomtijds een enkel gevolg zijn van eenige agter elkander volgende jaaien van groote duurte, zonder dat men daaruit met grond kan bïfluitcn, dat de nationaale rijkdom aan het afneemen is, even zo kan bij een voik, wiens welvaart wezentlijk aan het verminderen is, eene rijzing in 'den prijs der arbeidsloo. nen,  der VOLKEREN. 339 Hierom kunnen allerleije foort van meesters, in duure jaaren, veelal betere bedingen met nen, veroorzaakt door eene reeks van elkander opvolgende jaaren van overvloed, geen gegrond be. wijs opleveren voor eene toeneemende welvaart. — In het eerfte geval zal de duurte wel eene zigtbaai-e vertraaging aan den loop van den voorfpoed, en, in het tweede geval, eene gelukkige ftremming aan den voortgang van den tegenfpoed veroorzaaken — maar geen van beide deeze omftandigheden zullen den wezentlijken toe- of af. neemenden ftand van de natie veranderen. — Zc« danige omftandigheden (die ook , uit derzelver aart, altijd in het oog loopende zijn) behooren, bij het befluit omtrent den toeftand van eene na. tie, in het oog gehouden te worden. — Men moet dus, wanneer men eene zodanige bereke. ning uit den hoogen of laagen prijs der arbeidsloonen wil opmaaken, noch jaaren van fchaars heid, noch jaaren van overvloed, maar jaaren van een middelmatig gewas tot zijnen grondflag leg. gen, en zelfs die" jaaren moeten niet te fchielijk op jaaren van buitengewoone fchaarsheid of overvloed volgen. — Men behoort zo lang te wachten, tot dat de eerfte gevolgen van die omftandigheden een weinig voorbij gegaan zijn, en allei iangzaamerhand zijnen natuurlijken loop weder heefi begonnen aanteneemen. Zie het geene ik ten aan zien van ons land, met betrekking tot dit ftuk, boven in dit hoofdftuk, noot (*), gezegd heb, Uitgeever, Z4 I. soek. VIII. ÏOOFDST.  I. BOEK. Yin. HOOFDST. I ! ( I 1 i ] i J j i S&> R IJ K D 0 M « met hunne knechts maaken , dan in jaaren van overvloed, zij vinden hen, in de eerstgenoemde, onderdaaniger , en gedienftiger, dan in de laatstgenoemde, en dus zullen zij ook de duure jaaren als voordeeliger voor de ilgemeene vlijt aanmerken — daarenboven hebben eigenaars , en pachters van landerijen, (twee van de uitgeftrektfte klasfen van neesters) nog eene andere reden , om met luure jaaren vergenoegd te zijn. De renten ran de eene , en de voordeelen van de anlere, hangen zeer veel af van den prijs der evensmiddelen. Men kan ondertusfehen niets ongerijmder litdenken, dan zig te willen verbeelden, dat 3e menfchen, over 't geheel genomen, minier zullen uitvoeren , wanneer zij voor zig welven, dan wanneer zij voor anderen arbeilen — een arm, maar onafhanglijk werkman ;al over het algemeen ijveriger zijn, dan een laglooner, welke zelfs ' bij het ftuk hetaald vordt. De eene geniet het volle yoortbreng'el van zijne naarftigheid, terwijl de andere ïetzelve met zijnen meester moet deelen. De :ene is , in zijnen afgezonderden onafbangijken ftaat, veel minder blootgefteld aan de verleidingen van flecht gezelfchap, welke in le uitgebreide fabrieken zo menigmaal het zedelijk karakter van de anderen bederven. Maar het onderfcheid is no'g meer zigtbaar ;cn voordeeie van den onafhanglijken werkman j  der VOLKEREN. 361 man , wanneer men hem tegen zodanige knechts overftelt, weike bij de maand of het jaar gehuurd worden , en welker dagloonen dezelfde zijn, of zij veel, dan of zij weinig uitvoeren. — Jaaren van overvloed, het getal der daglooners , en bedienden van allerleijen aart verminderende, zullen dat der onafhanglijke werkluiden vergrooten, terwijl jaaren van duurte het tegendeel zullen te weeg brengen. Een Fr arisch Schrijver van groote kundigheid en vernuft, de Heer Mesfance, Ontvanger van de hoofdgelden in het distriEt van St. Etienne, heeft zig toegelegd, om aantetoonen, dat de arme ambachtsluiden meer werk doen in goedkoope, dan in duure jaaren. Hij vergelijkt ten dien einde de hoeveelheid en de waarde van die goederen, welke bij zodanige verfchillende gelegenheden in drie onderfcheiden fabrieken gemaakt zijn — te weeten in de grove wollenfabriek van Elhoeuf, en in eene linnen- en eene zijdefabriek, welke beide zig door de geheele Generaliteit van Rouaan uitftrekken. — Uit zijne rekeningen, welke hij uit de registers van de regeeringen heeft opgemaakt, blijkt, dat de hoeveelheid en waarde van de goederen , welke in alle drie deeze fabrieken gemaakt zijn, over 't algemeen grooter zijn geweest in goedkoope, dan in duure jaaren, en dat dezelve in de goedkoopfte jaaren alZ 5 tijd L ( O E I. VIII. HOOFDST.  I. 8 O E E. VIII. HOOFDST. 362 R. IJ - K D O M tijd de grootfte, en in de dnurfte jaaren al:ijd de kleinfte zijn geweest. Alle'drie deeïe fabrieken fchijnen zig, ten aanzien van Jerzelvéri welvaart, in den ftaat van evenwigt te bevinden , en , fchoon derzelver iroortbrengfeien in hoeveelheid, van het eene aar tot het andere , eenigzins mogen verchillen, echter over het geheel noch voorwaards noch agterwaards te gaan. De linnenfabriek in Schotland, en de fabriek van grove wollen in het westerkwar:ier van het Graaffchap Tork, zijn bloeijende fabrieken, welker voortbrengfelen in 't algemeen (fchoon echter met eenige veranderingen) beide in hoeveelheid en in waarde vermeerderen. — Ondertusfchen heb ik, bij een onderzoek van de rekeningen , welke van ierzelver jaarlijkfche voortbrengfelen uitgegeeven zijn , niet kunnen ontdekken, dat derselver veranderingen in eenig zigtbaar verjand geftaan hebben met het goedkoope of luure van de onderfcheiden tijden. — In het jaar 1740 (een jaar van groote duurte) fchijnen zekerlijk beide deeze fabrieken zeer veel geleden te hebben, maar in 1756 (ook een jaar van groote duurte) heeft de Schotfche fabriek meer dan gewoone vorderingen gemaakt, de fabriek in 't Graaffchap Tork ging, in de daad, terug, en deszelfs voortbrengfel rees niet weder tot die hoogte, welke hetzelve in het jaar 1755 beklommen had, voor  der VOLKEREN. 3S3 voor het jaar 1766, na liet herroepen van de Amerkacmfche flempel - acte. In dat en hetB volgende jaar heeft dezelve alles, wat zij immer te vooren was geweest, verre overtroffen, en na dien tijd is zij altijd blijven voorwaards gaan. De voortbrengfelen van alle groote fabrieken , welke op eenen afftand van de fabriek verkogt worden, moeten noodzaaklijk minder afhangen van de duurte of het goedkoope van de jaaren in die landen , in welke die fabrieken gedreeven worden, dan wel van die omftandigheden, welke met de vraagen haar die goederen in die landen gepaard gaan, in welke dezelve gebruikt worden. —■ Op deeze fabrieken hebben vrede en oorlog, voor- en tegenfpoed van andere mededingende fabrieken, en zelfs de goede en kwaade luimen van derzelver voornaamfte koopluiden veel invloed, daarenboven komt een groot deel van het buitengewoone werk , 't welk waarfchijnlijk is , dat in goedkoope jaaren gedaan wordt, nooit in de publieke registers van de fabrieken. — De mannen, welke in die fabrieken werken, verlaaten in zodanige tijden hunne meesters, en worden onafhanglijke werkluiden — de vrouwen keeren naar haare ouders terug, en begeeven zig gemeenlijk tot fpinnen , om ftoffen te maaken tot kleeding vogi- haar zeiven, en haare huisgezinnen. — Zelfs dc onafhanglijke werkluiden I. O E K. VIII. IOOFDST.  I. BOEK. viii. HOOFDST. (&) Het befluit, Tt welk men uit zodanige publieke registers, en de daarvan uitgegeven lijstten wil opmaaken, is, gelijk onze Schrijver zeer wel aanmerkt, ten uiterften ongegrond, en enkel gefchikt, om de Engelfche koopluiden, en fabri'keurs, in hunne flaatkundige fpeculatien te vermaaken; in veele landen zijn zodanige registers en daaruit gemaakte lijsten onbekend, in andere maakt men meer vertooning met dezelve, dan met de waarheid overeenkomt. Het is, over het geheel, niet zeer ftaatkundig, dat de regeering eene naauwkeurige kennis neemt van den toeftand der fabrieken — het volk ziet zodanige onderzoekingen nooit gaarne, men is altijd bevreesd voor nadeelige oogmerken. — Eenige jaaren geleden wilde een Intendant van eene provintie in Frankrijk den honigteelt aanmoedigen, hij begon met eene naauw* 304 R IJ k D O M den arbeiden niet altijd aan werk, 't welk zij opentlijk verkoopen, maar zij worden menigmaal van hunne nabuuren aan den arbeid gefield van werk, 't welk zij tot hun huislijk gebruik noodig hebben. —• Het voortbrengfel van hunnen arbeid maakt bij gevolg ook geen figuur in die publieke registers, van welke de lijsten menigmaal met zo veel vertooning worden uitgegeeven , en uit welke onze Engelfche koopluiden en fabrikeurs zig altijd verkeerdelijk vleijen in ftaat te zijn om den bloei of het verval van de grootfte Staaten te kunnen voorzeggen Qi). Schoon  sn VOLKEREN. S«5 Schoon de veranderingen der arbeidsloonen niet alleen niet altijd met de veranderingen in den prijs der levensmiddelen gepaard gaan, maar dikwils het lijnrecht tegenovergestelde zijn, zouden wij nogthands, die rekening volgende, ons zeer vergisfen (/), indien wij naauwkeurïge opgaaf te vraagen van alle de bijenkorven, welke in de geheele provintie gehouden wierden, het volk, door deeze vraag in onzekerheid gebragt, vreesde eene belasting op dezelve, en binnen weinige dagen waren er naauwlijks eenige bijenkorven in de geheele provintie meer te vinden. . — Men kan dit geval leezen bij Necker, de VAdminiftr. des FinaneeS, torn, III. f. 131, waar men tevens zeer gegronde aanmerkingen over de al te groote nieuwsgierigheid van eene regeering omtrent dit ftuk zal aantreffen. Eene regeering 'moet zeker niet onverfchillig zijn, omtrent de welvaart van de natie, maar zodra zij zig wil bemoeijen met dat geene, 't welk aan den wil van ijder ingezeten, en aan den natuurlijken loop van zaaken moet worden overgelaaten, zodra zij daar wil regeeren, waar zij niets anders te doen heeft, dan algemeene befcherming te verleenen, en algemeene gelegenheden te verfchaffen, dan bederft zij alles. Uitgeever. (t") Het fpreekt van zelve, dat men aan den prijs der levensmiddelen geenen invloed op den prijs van den arbeid ontzeggen kan. — De gronden, welke de Schrijver aanvoert, zijn onwederfpreeklijk. —• Maar hoe zeer de prijs der levens- mid- I. 8 O E X. VIII.' HOOFDST.  366 R IJ K D O M I. JJ O R B VIII. HOOFDST wij ons verbeelden wilden, dat de prijs der ■ levensmiddelen geenen invloed op dien der arbeidsloonen had. — De geldprijs van den ar- middelen altijd invloed op den prijs van den arbeid behouden zal, benadeelt echter die waarheid niets aan de Helling van onzen Schrijver, dat de ruime belooning van den arbeid het natuurlijk kenmerk is van den aanwas van den nationaalen rijkdom, dat het bekrompen onderhoud van den armen werkman een natuurlijk teken is, dat de welvaart tot de hoogte van evenwigt geklommen is, en dat, wanneer de werkende hand gebrek lijdt, men zeker ftaat kan maaken, dat de wel» vaart van eene natie terug gaat. In tegendeel die waarheid bevestigt deeze Helling. Twee omftandigheden bepaalen den prijs van den arbeid. Het vraagen naar arbeid, en de prijs van de behoeftens van den arbeider. •— Deeze twee omftandigheden gaan altijd gepaard Indien er geen gevraag naar arbeid was, dan zouden er geene arbeiders zijn , indien de arbeiders door hunnen arbeid'niet in ftaat gefteld wierden, om aan hunne behoeften te voldoen, dan zouden zij niet willen arbeiden. —. Maar de invloed van deeze beide omftandigheden is niet even fterk, en op onderfcheiden tijden, en in verfebihende gevallen, is derzelver werking verfeheiden. Wanneer het gevraag naar arbeid, grooter invloed heeft, dan de prijs der behoeften , dan is er welvaart. Hoe grooter die invloed is, des te grooter is de welvaart, en wanneer dezelve tot eene zodanige hoog-  der VOLKEREN. 36? (arbeid wordt noodzaaklijk door twee omflan(digheden bepaald — het vraagen naar aribeid, en de prijs van de noodzaaklijkheden len gemakken van het leven. Naar maate dat thet gebeurt, dat de vraagen naar arbeid, ^vermeerderende , in evenwigt blijvende , of r;Verminderende zijn , of naar maate dat degzelve eene vermeerderende, in evenwigt blijkvende of verminderende volkrijkheid vereisfchen, naar die maate bepaalen zij de hoe\ veelheid van noodzaaklijkheden en gemakken z.des levens, welke aan den arbeider moeten d worden gegeeven — teiwijl tevens de geldprijs van den arbeid zig regelt naar dat geene, 't welk vereischt wordt, om die hoeveelheid te koopen. Schoon dus de geldprijs van den arbeid zomtijds hoog is, terwijl de Ie- hoogte klimt, dat naauwlijks meer op den prïj; der levensmiddelen gelet wordt, ja dat die prijf kan daalen, terwijl de arbeidsloonen aanhoudenc rijzen, dan is eene natie in vollen bloei. Wanneer in tegendeel de prijs der behoeftens grootei invloed heeft op den prijs van den arbeid, dar het gevraag naar werk, dan is er tegenfpoed, er wanneer de invloed van den prijs der levensmiddelen dien van het gevraag naar arbeid zodanig overtreft, dat zij de arbeidsloonen tot den laagften prijs bepaalt, die met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar is, dan is zeker de natie ir verval. Uitgeever. I. SOEK. VIII. HOOFDST,  I. SOEK VIII. •HOOFDST S68 R IJ K D O M levensmiddelen goedkoop zijn , zou echtereet ■de vraagen naar arbeid dezelfde blijvende,Ier die geldprijs nog hooger worden, indien deen levensmiddelen duurder wierden. ar- De reden , waarom de geldprijs van den arbeid, in jaaren van fchielijken en buitenge-^ woonen overvloed , dikwils rijst, en in te-^ gendeel, in jaaren van onverwagte en buiten^> gewoone fchaarsheid , dikwils daalt, is öfljL dat in het eerstgenoemde geval de vraagen^ naar arbeid vermeerderen, en om dat zij itije het tweede geval verminderen. en In jaaren van onvoorzienen en buitenge-^ woonen overvloed, bevinden zig in de handen van veele aanmoedigers tot naarftigheid fondfen, die toereikende zijn om een grooter getal van arbeidzaame menfchen in het werk te ftellen, dan in het voorgaande jaar konden worden gebruikt, en dit buitengewoon getal is niet altijd te krijgen. Hierom onderkruipen zodanige meesters , die meer volk noodig hebben eikanderen, om hetzelve te bekomen, 't welk dikwils veroorzaakt , dat zo wel de wezentlijke, als de geldprijs van .den arbeid rijzen. Het tegenovergeftelde heeft plaats in jaaren van onverwagte en buitengewoone fchaarsheid. De fondfen, gefchikt om de vlijt te voeden, zijn dan kleinder , dan zij in het voorgaande jaar waren: dan geraakt een zeer "root getal van werkvolk buiten werk, deeze on.  Dra VOLKEREN. 369 onderkruipen eikanderen , om werk te vinden , en hierdoor daalt dikwils zo wel de wezentlijke, als de geldprijs van den arbeid. — In het jaar 1740 (een jaar van buitengewoone fchaarsheid) was er zeer veel werkvolk, 't welk zig aanbood , om alleen maar voor den kost te werken —■ in de volgende jaaren van. overvloed, was het moeilijk ker om arbeiders en knechts te krijgen. Daar de fchaarsheid van een duur jaar het Vraagen naar arbeiders vermindert, ftrekt dezelve om den prijs van den arbeid te doen daalen, terwijl de hooge prijs der levensmiddelen ftrekt, om denzelven te doen rijzen —en daar in tegendeel de overvloed van een vruchtbaar jaar het vraagen naar arbeiders vermeerdert, ftrekt dezelve om den prijs van den arbeid te doen rijzen, terwijl de laage prijs der levensmiddelen ftrekt om denzelven te doen daalen. — Deeze twee tegen elkander overftaande oorzaaken fchijnen eikanderen in de gewoone veranderingen van den prijs der levensmiddelen in evenwigt te houden, en dit is waarfchijnlijk de reden, waarom men overal zo veel meer ftandvastigheid en duurzaamheid in den prijs van den arbeid , dan in den prijs der levensmiddelen aantreft. Het verhoogen van den prijs der arbeidsloonen moet noodzaaklijk den prijs van veele waaren doen rijzen, om dat hierdoor dat geA a deel- l I O R K* vul IOOFDST»  I. BOEK VIII. HOOFDST, 1 37o R IJ K D O M deelte van den prijs der waaren grooter 'wordt, 't welk zig zeiven in arbeidsloonen oplost, en dit ftrekt zig zo ver uit, dat zelfs daardoor het gebruik van die waaren, zo binnen als buiten 's lands , verminderd wordt. — Ondertusfchen ftrekt die zelfde oorzaak, welke de arbeidsloonen doet rijzen, (ik bedoele de vergrooting der kapitaalen) ook om de voortbrengende vermogens van den arbeid te vermeerderen, en te maaken, dat eene kleindere hoeveelheid van arbeid eene grootere hoeveelheid van werk voortbrengt. De eigenaar van een kapitaal, welke een groot getal van arbeiders in ?t werk houdt, poogt natuurlijk, tot zijn eigen voordeel, eene zo gefchikte verdeeling en afzondering van de bijzondere bezigheden te maaken, als hem in ftaat kan ftellen , om de grootfte hoeveelheid van werk voorttebrengen, die mooglijk is. Deeze zelfde reden zet hem aan, om zig van de beste werktuigen te voorzien, welke hij of zijn werkvolk kunnen uitdenken. Dat geene, 't welk oim der de arbeiders in eene bijzondere werkplaats gebeurt, heeft, om die zelfde reden, plaats onder alle de arbeiders van eene groote maatfchappij. Hoe grooter hun getal is, des te meer verdeden zij zig in verfchillende klasfen en onderdeelen van arbeid ■— hierdoor zijn veele hersfens ingefpannen, om irt ijdere bezigheid de best gefchikte werktuigen voor  der VOLKEREN. 371 voor den arbeid uittedenken, en dus wordt ook de uitvinding van dezelve des te waarfchijnlijker — en dit heeft ten gevolge, dat er zeer veele waaren zijn, welke, ingevolge van deeze verbeteringen, door zo veel minder arbeid, dan te vooren, kunnen worden voortgebragt, dat de verhooging van de arbeidsloonen meer dan vergoed wordt door de vermindering van de hoeveelheid van den arbeid. NEGENDE HOOFDSTUK. Over de voordeelen van kapitaalen. Het rijzen en daalen van de voordeelen der kapitaalen hangt van dezelfde oorzaaken af, door welke de prijs van den arbeid fteigert of valt, dat is, van den voorwaards of agterwaards gaanden ftaat van den nationaalen rijkdom. — Maar deeze oorzaaken werken op deeze twee verfchillende zaaken op zeer onderfcheidene wijzen. Het aangroeijen van kapitaalen, waardoor de arbeidsloonen rijzen, heeft het verminderen van de voordeelen ten gevolge. Wanneer verfeheiden rijke koopluiden hunne kapitaalen alle tot denzelfden handel aanleggen, dan werkt natuurlijk hunne onderlinge mededinging uit, dat de voordeelen geringer worden — en wanneer in alle de verfchillende Aa a foor- t SOEK. VIII. iOOFOST.  I. Soek, IX. HOOFDST 372 R IJ K D O M foorten van handel van eene maatfchappij eene gelijke vermeerdering van de kapitaalen plaats heeft, dan zal ook dezelfde mededinging in die alle dezelfde uitwerking hebben. Wij hebben reeds aangemerkt , dat het zeer moeilijk is , om met zekerheid optegeeven, welke, zelfs op eenen bepaalden tijd en plaats, de gemiddelde hoogte zij van de arbeidsloonen. — Wij kunnen in dat geval zelden meer bepaalen, dan dat geene, 't welk omtrent die loonen in het meeste gebruik is — maar ook dit kan , ten aanzien van de voordeelen van kapitaalen , maar zelden gedaan worden. — Deeze voordeelen zijn zo verfchillende, dat'zelfs die geene, die eenen bijzonderen handel drijft, niet eens altijd in ftaat is, om zelve te kunnen zeggen, welke de gemiddelde hoogte van zijne jaarlijkfche voordeelen zij. — Deeze voordeelen hangen niet alleen af van ijdere verandering in den prijs der waaren, in welke hij handelt, maar ook van den voor- of tegenfpoed van zijne mededingers , en de luiden , met welke hij handelt, en van duizenden van andere toevallen, aan welke zijne waaren, 't zij wanneer dezelve ter zee , of te land vervoerd worden, 't zij zelve wanneer zij in de pak* huizen opgelegd zijn, bloot ftaan. Dus veranderen die voordeelen niet alleen van jaar tot jaar, maar zelfs van dag tot dagen dikwils van uur tot uur. — Het moet nog veel  der VOLKEREN. 373 veel moeilijker zijn, om eene waare opgaave te doen van de gemiddelde hoogte der voor-1 deelen, welke met alle de onderfcheiden foorten van handel, die in een groot koningrijk gedreevcn worden , behaald worden, en het moet geheel en al onmooglijk zijn, om met eenigen trap van naauwkeurigheid te kunnen beoordeelen, hoedanig dezelve bevoorens, of in lang voorledene tijden geweest zijn. Maar, fchoon de bepaaling van de gemiddelde hoogte der voordeelen van kapitaalen, zo als dezelve tegenwoordig is, of in oude tijden geweest is, bij geene mooglijkheid met eenigen trap van juistheid mag kunnen worden opgemaakt, zo kan men echter uit den interest van het geld eenig denkbeeld van dezelve verkrijgen. Men kan voor eenen grondregel aanneemen, dat overal, waar men groote voordeelen met het gebruiken van geld kan behaalen, ook in 't algemeen veel voor het gebruiken van dat geld zal betaald worden, en dat, daar, waar men mindere voordeelen maaken kan, ook gewoonlijk minder voor het gebruik van het geld zal worden gegeeven (  I. BOEK IX. HOOFDST. 380 R IJ K D O M verklaard (c). — Voor dien tijd fchijnt meu zom- regeering, in het hoofd hebben, en dit gaat natuurlijk met eene zekere meer of min uitgebreide kennis van de gefchiedenis van het land gepaard, welke voor de ingezetenen altijd noodzaaklijk is, en langs dien weg ongevoelig levendig wordt gehouden. De Romeinen hadden dezelfde gewoonte, en zelfs nog fterker, zij noemden alleen het jsar van hunne Confules, met bijvoeging, hoe menigmaal deeze of die Conful of burgemeester geregeerd had. Ondertusfchen, hoe nuttig dit ook voor de ingezetenen zij , is het echter niet minder lastig voor vreemdelingen, welke zodanige aanhaalingen in hunne werken ontmoeten —- leezcrs van gewoone kundigheden mogen zig herinneren , wanneer een zeker Vorst, die zig zeer heeft weeten te onderfcheiden, geregeerd hebbe, maar den reeks van alle de Engelfche koningen zodanig in het hoofd te hebben, dat men (als het op den juisteu tijd aankomt) zodanige aanhaalingen in een Engelsch werk ontmoetende, zig aanftonds den leeftijd van eenen koning kan voorftellen , al heeft hij zig niet beroemd gemaakt, is van geen gewoone leezers te vergen — ik zal dus, telkens, in mijne nooten, den leeftijd van den Vorst, welke aangehaald wordt, opgeeven. Hendrik de achtfte,welke hier genoemd wordt, is in het jaar 1509 koning geworden. Rapin, Hiflory of England, torn. L pag. 702. 'Uitgeever. (O Hume, Hiflory of Engl., op het leven van Hew  der VOLKEREN. 381 zomtijds meer te hebben genomen. Onder de regeering van Eduard den zesden Cd), wierd door godsdieniïigen ijver (e) alle in- te- Hendrik VIII. zegt, geduurende zijne regeering wierd de interest op 10 ten honderd bepaald — en in de noot vindt men, 37 Hen. 8, c. g. Uit' geever. Cd) Eduard VI. wierd den 3» Januarij 1547 gekroond, in den ouderdom van negen jaaren en drie maanden, men bepaalde zijne meerderjaarigheid op zijn achttiende jaar, maar hij overleed eer hij dien ouderdom bereikte, na zes jaaren en vijf maanden koning geweest te zijn. ■— Dus was de gefchiedenis van deeze zes jaaren niet zo zeer de historie van den koning, dan wel van zijne gouverneurs en ministers. Rapin, Hijlory of England, torn. II. pag. 3. Uitgeever. Ce) Bij eene groote menigte niet alleen van pauslijke decreeten, maar ook bij zeer veele kapitularien van de Frankifche koningen, zijn al zeer vroeg de interesfen verboden. Men kan eene lengte van kanonieke wetten, bij welke dezelve zo wel aan waereldlijke als aan geestelijke perfoonen verboden zijn, vinden decret. Can. cauf. 14. qu. 4. an liceat clericis vel laïcis ufur as expetere, waar men, onder anderen, Can. 8. het volgende decreet van het Concilie van Nicéén van het jaar 325 ontmoet : Quoniam multi clerici avaritiae eau fa turpia lucra feêtantes obliti funt divini praecepti , quo dic~Ium est, qui pecuniam fuam non dedit ad ufuram, foenerantes, centefi- mas l BOEK. IX. HOOFDST.  I. SOEK, IX. HOOFDST, S8a R IJ K D O M terest verboden. Ondertusfchen vindt men, dat mas exigunt, ftatuit hoe fanclum Concilium, ut, ft quis inventus fuerit, post hanc definitionem ufuras accepere, vel ex quolibet tall negotio turpia lucra feclari, vel etiam fpecies frumentorum ad fescuplum dare, omnis, qui tale aliquid cona~ tus fuerit ad quaestum , dejicietur a clero, et alienus ab eccleftastico habeatur gradu — terwijl Can. 7. een decreet van Paus Leo den eerften van het jaar 443 behelst, waarbij dit ook aan de leeken verboden wordt. Onder dc kapitalaria van de Frankifche koningen vindt men in het Capitulare Aquisgranenfe, of het eerfte van het jaar 789, juist de bovengemelde decreten zo van het Concilie van Nicéén, als van Paus Leo den eerften ingeroepen , en met het gezag van Karei den Grooten bevestigd. ■— De menigte van herhaalingen van dit verbod, welke wij in de kapitularien ontmoeten, bewijzen ten duidlijkften de onuitvoerbaarheid van eene zodanige wet. De voomaame reden, om welke het kanonieke recht de interesfen verbiedt, is om dat het Opperwezen hetzelve door Mofes aan Israël verboden heeft, Exod. XXII. vs. 25. en op meer plaatZen —• maar dit was een verbod, 't welk uit de •natuur van de inrichting van die natie voortvloeide, onder welke God eene foort van gelijkheid van goederen wilde onderhouden. •— Die wet ftond in een regelregt verband met het jubeljaar', en de wederkeeringe der goederen aan de gedachten, zie Seldenus de Jur. Nat, et Gent. fecun- dun;  der VOLKEREN. 383 dat dit verbod, even gelijk alle wetten van die1 dum mentent Hebraeorum lib, 6. c. 9 et 10. En dat dit verbod aileen do Joodfche natie onder elkanderen betrof, blijkt allerduidlijkst, wanneer men die zelfde wet. Deuteron. XXIII. vs, 20. ziet herbaaien, en bij dezelve voegen, dat het neemen van interesfen van vreemdelingen geoorloofd is —~ gy en fuit aen uwen broeder niet woeckeren, met ■woecker van geit, met woecker van fpijfe, met ivoecker van eenigh dingh, daer mede men woec/eert. Aen den vreemden fuit gy woeckeren, maer aen uwen broeder fuit gy niet woeckeren. Behalven dat de burgerlijke en kerkelijke wetten der Jooden geene de minfte verbindende kracht hebben voor onze tegenwoordige burgermaarfchappijen. Zie het geene ik, dienaangaande, gezegd heb in mijne Aanm. op de Mor.tesquieu , Geest der Wetten, I. d. pag, 597. Hugo de Groot toont in zijn Jus Bell. ac Pac. lib. 2. cap. 12. §. 20 en 22. allerduidlijkst aan, dat het neemen van interesfen niet tegen het recht der natuur ftrijdt. Onder de tegenwerpingen, welke hij daar oplost, is ook deeze, dat het onvruchtbaare geld geene vruchten kan voortbrengen, men zou bij de op. losfing, welke de Heer de Groot geeft, (dat men het zelfde van huizen, en andere onvruchtbaare zaaken zou kunnen zeggen, en dat dus de tegenwerping te veel bewijst) nog kunnen voegen, dat die geheele tegenwerping haaren grond heeft in het verwarde vooroordeel over de natuur van het geld. —> Zodra men het geld, zo wel als alle an. I. ( O E K, IX. 100FDST.  BOEI IX. HOOFDS1 S84 R. IJ K D O M die natuur, geene uitwerking gehad 4 en waar- • andere waaren, als eene koopwaar befchonwt * dan wordt het klaar, dat die geene, die geld op interesfen neemt , op dien tijd eene fom gelds voor den marktprijs koopt, of (gelijk de Heer de Montesqaieu zig uitdrukt) huurt. Men zie verder H. de Groot, Inleid, tot de Holl. Rechtsgel. %de boek icde hoofd ft. §. \o en verv. Gul- Grot. In* trod. ad Praxin for. Bat. lib, I. cap. 7. §. 27 en 28. De Montesq. Geest der Wetten, ade deeli pag. 571. tot het einde, met het geene ik daar aangetekend heb. — Zie ook het fraaije hoofd* ftuk van Necker over den interest, in zijne Adviiniftr. des Finances, torn. 3. pag. 136 en volgt terwijl men echter altijd het onderfcheid tusfchen woeker, en interest, 't welk de Heer de Montesquieu, l. c. p. 573. opgeeft, behoort in het oog te houden — en welk onderfcheid ook zeer duidlijk bedoeld wordt door den Heer //. de Groot in de aangehaalde plaars uit het j. B ac Pac. Ik heb mij altijd verwonderd, dat Barbeirac in zijne Franfche nooten op die plaats van Grot. ». 9. en na hem Formey, Melanges Philofoph. examen de l'ufure, fuivant les principes du droit naturel, pag. 216. in not. willen, dat H. de Groot in de aangehaalde plaats zou leeren, dat het neemen van interesfen onge'.orloofd is. *— Wanneer men §. 20 en 22 tegen elkander vergelijkt, zal men zien, dat hij op de eene plaats van woeker, en op de andere \an interest fpreekt. Men kan het geheele verfchil over de al of niet geoorloofdheid  !d e r VOLKËR ÉN. 3»£ waarfchijnlijk het euvel van den woeker eer Ver-1 heid dér intresfen uitvoerig behandeld vinden bij1 Noodt de foenore èt ufüris^ vooral lib. I. cap, 10 en 11% Het was ondertusfchén (om tot onzen Schrijver Weder te keeren) niet te verwonderen, dat een zodanig verbod, ten tijde van Eduard VI, krachteloos was, niet alleen om die redenen, om welke (gelijk de Heer de Montesq. L c. leert) de Woeker altijd rijst, zodra men de interesfen verBiedt, maar tevens, om dat in die tijden de kano* fiieke wetten bij een zeer groot gedeelte van dé Engelfche natie derzelver ge/ag reeds verlooren hadden. Hendrik VIII, de vader en voorzaat van Eduard VI$ had reeds veel toegebragt, om dé reformatie in Engeland te bevorderen — wantj fchoon hij voor zig zelve juist alle de leeringen . Van de Hervormers niet omhelsde, had hij echter de kloosters reeds vernietigd, en het gezag van de kerk van Rome in zijne Staatcn afgefchaft. Zie bhzen Smith $de boek tfte hoofd ft. Onder de minderjaarige regcering van Eduard VI. leest men zeer veel van de woelingen van de Hervormden ën Roomfchen onder eikanderen , van welke dan eens de eene, dan weder de andere partij den boventoon floeg, onder de kortftondige regeering van zijne öpvolgfler en zuster Maria, was dé Roomschgezinde partij meester, doch zodra deeze kóningin overleden, en door haare zuster Elifaieth opgevolgd was, wierd die partij geheel t'onder gebragt. Gelijk dit alles bij Rapin, Hiflory ï. O E & IX. tOOFDSK  38ö R IJ K D O M I. SOEK IX. HOOFDST verergerd, dan verbeterd heeft. In eene acte van het Parlement van het dertiende jaar van (f) koningin Elifabeth , hoofdftuk 8, wierd de Parlements-afte van Hendrik den agtften weder ingevoerd, en van dien tijd af bleef de wettige hoogte van den interest op tien ten honderd, tot dat dezelve door eene afte van het eenentwintigfte jaar van Jacobus den eerften (g) op agt ten honderd verminderd wierd. Kort na de herftelling van de cf Engl. in de gefchiedenisfen van de levens van Hendrik VIII, EduardVt, Maria, en Elifabeth. kan gezien worden. — Het is dus te begrijpen, dat onder die vier regeeringen de interesfen ai of niet geoorloofd wierden gehouden, naar maate dat de kanonieke wetten al of niet invloed hadden. Uitgeever. (ƒ) Elifabeth wierd den 14 Januarij 1558 gekroond. Rapin, Hifi. of Engl. torn. II. f. 53. Uitgeever. (g) Jacobus de eerfte wierd den 24 Maart van het jaar 1603 tot koning van Engeland uitgeroepen. Rapin, Hifi. of Engl. torn. II. pag. 158.. Zijne laffe regeering verfchilde zo veel van de kloekmoedige regecring van zijne voorzaate Elifabeth, dat op dezelve het volgend fpotvaers gemaakt wierd: Rsx erat Elifabeth, fed nune regina Jacobus. Uitgeever»  der VOLKEREN. 3S7 •monarchie (kj, bragt men denzelven op zes ten honderd, en bij eeiie acte van het twaalfde jaar van koningin Anna (T) bepaalde men denzelven op vijf ten honderd. Het fchijnt, dat alle deze verfchillende wetbepaalingen met groote naauwkeurigheid gemaakt zijn geworden — zij fchijnen den marktprijs van den interest, of die hoogte, voor welke menfchen van een algemeen erkend krediet gewoonlijk geld opnamen , gevolgd, en niet vooruit geloopen te hebben. — Zedert den tijd van koningin Anna fchijnt vijf ten honderd eer boven dan beneden den marktprijs te zijn geweest. Voor den laatftrd Oorlog (k) nam (h) The restoration, de herftelling van de ko« ninglijke waardigheid in den perfoon van koning ■Karei den tweeden, deeze viel voor in het jaar 1660. Rapin, Hifi. of Engl. torn. II. p. 616 en. yolg. Uitgeever. (i) Koningin Anna, tweede dochter van Ja cobus II, wierd, kort na den dood van koning Willem, den III. prince van O range, in het jaar 1702 tot koningin uitgeroepen. Tegenw. Staat van Gr. Br. I. d. p. 151. Uitgeever. Qkj De Schrijver fpreekt in dit werk menigmaal van den laatfien oorlog, zonder juist altijd te bepaalen, welken oorlog hij bedoelt, dit kan eenige verwarring baaren. t Is waar, hij fchreef in het jaar 1773 — en dus zou men kunnen befluiten, dat hij den laatlten oorlog voor 1773 be. Cb a doel- L BOER. IX. HOOFDST.  388 R IJ K D O M £ BOEK IX. HOOFDST nam de regeering geld op tegen drie ten hem•derd, en luiden van erkend krediet, zo in de hoofdftad , als in veele andere ftreeken van doelde, maar men zal bij het doorleezen van dit werk verfeheiden maaien vinden, dat hij van zaaken fpreekt, welke na 1773 zijn \oorgevallen. —. Dit werk is verfeheiden maaien in Engeland herdrukt, en bij ijderen nieuwen druk vindt men nieuwe bijvoegfels , in den doorloopenden text. De Schrijver zou zeker beter gedaan hebben, indien hij die bijvoegfels als nooten onder den text had geplaatst, doch dit is niet anders. — Ondertusfchen meen ik, dat men hier, en telkensi door den laatflen oorlog, buiten twijflel , moet verftaan den zevenjaarigen oorlog, welke in het jaar 1756 begon, en op den sden Januarij 1763 eindigde , (en zeer fchoon befchreevcn is door Frederik II. koning van Praisfen, in zijne Oeuvres Posthumes, torn. III. en IV) om dat onze Schrij-v ver zelve zig dienaangaande duidlijk verklaart 5de boek 3de koofdft. pag. 42?. van het %de deel van de laatfte Engelfche uitgaaf, bij zegt daar: in ,, het jaar 1755, voor dat de laatfte oorlog tiit„ brak, beliep de gevestigde fchuld van Groot' ,, Brittannien op 72,289,673 ponden ■— op den 5den Januarij J763, bij het fluiten van de vre„de, beliep de gevestigde fchuld op 122,603,*'' „ 366 ponden, 8 fchellingen, en 3$ ft." en hierdoor is buiten allen twijffel gelteld, welken oorlog de Schrijver, door den laatflen oorlog, be-; doek. Uitgeever.  » ë r VOLKEREN. 3S9 van het koningrijk, tegen drie en een half, vier, en vier en een half ten honderd. 1 Zedert den tijd van Hendrik den agtfien zijn de rijkdom, en de inkomften van de natie, aanhoudend voorwaards gegaan , en in den loop van derzelver vorderingen fchijnen zij haare treden eerder trapsgewijze verfneld, dan vertraagd te hebben. Het fchijnt, dat zij niet alleen toegenomen, maar zelfs al fneller en fneller toegenomen hebben. -— Geduurende dat zelfde tijdvak zijn ook de arbeidsloonen bij aanhoudendheid hooger geworden, en in tegendeel zijn in ver de meeste rakken van handel en fabrieken de voordeelen der kapitaalen verminderd (/). Het (/) Het geen de Schrijver hier wegens Engeland zegt, kan in het algemeen van Europa, althands van verfeheiden handeldrijvende natiën van dit waerelddeel, gezegd worden. — Hendrik de agtfte kwam, gelijk wij zagen, in het begin van de 16de eeuw, in 1509 aan den throon — maar de 15de eeuw had, zo voor Engeland a'.s voor alle Europcaanfche volkeren, welke een verltandig gebruik van de gelegenheid gemaakt hebben , de grondflagen gelegd van eenen voorfpoed, welke zig in het begin van de zestiende eeuw reeds begon te ontwikkelen, welke zedert dien tijd zig meer en meer uitgebreid heeft, en welke, (indien ik het zou durven waagen, om met mijne denkbeelden in het toekomende intedringen) moogBb 3 lijk I. O E f. IX. IOOFDST.  ■390 R IJ K D O M I. «OEI IX. ■HOl/FDtf Het drijven van allerleije foort van handel [* vordert over het algemeen een grooter kapi. taal in eene groote ftad, dan in eene landplaats. iijk in volgende tijden, wanneer de begrippen van alle natiën omtrent de flaatkundige huishoudkunde eens dien trap van helderheid zullen verkreegen hebben , voor welke zij vatbaar zijn, zig nog eerst in zijne volle kracht zal laaten gevoelen —■ dan welk heuglijk tijdftip, waarfchijnlijk, helaas! nog zeer ver af is. De grondflagen, welke ik bedocle, dat in de vijftiende eeuw voorden bloei van Europa gelegd zijn, beilaan in de volgende groote gebeurtenisfen: i°. de hervorming; 2°. de uitbreiding van de wetenfehappen, welke zig, door de verfohillen over de hervorming, natuurlijk in alle takken van geleerdheid moesten ontwikkeien; 3°. de uitvinding van de drukkunst; 40. het uitvinden van het buskruid ; 50. de verbetering van de zeevaart, zo door het uitbreiden der kundigheden in de wiskunde, aardrijkskunde, fterrekunde, en andere nuttige 'wetenfehappen, als door middel van het toen reeds uitgevonden compas; 6°. de ontdekking van America, en 70. het vinden van den weg naar de Oost-Indièn voorbij de Kaap de Goede Hoop. Zie an Account of the European Settlements in America, Lond. 1777. 2 vol. torn. 1. pag. 3 en volg. Men behoeft deeze bronnen van welvaart maar eenigzins intedenken, om overtuigd te zijn, dat zij onuitputbaar gouden zijn, indien geheel Europa 'haare waare belangen kende, en dat alles, wat zij tot hier toe  der VOLKEREN. 391 plaats. ■— De groote kapitaalen , welke in ijdere tak van den handel gebruikt worden, en het aantal van rijke mededingers veroorzaaken doorgaands, dat de hoogte der voordeelen in de groote fteden minder is, dan op bet land — maar de arbeidsloonen zijn in 't algemeen in de groote fteden hooger dan in de landplaatzen. — In eene welvarende ftad kunnen die geenen, welke groote kapitaalen ter hunner befchikking hebben , doorgaands zo veel werkvolk niet bekomen als zij noodig hebben, en hierom jaagen zij tegen elkanderen op, om ten minften zo veel volk in 't werk te krijgen, als zij kunnen, 't welk natuurlijk de arbeidsloonen doet rijzen, er de voordeelen der kapitaalen daalen — maai in de afgelegene oorden van het land ij doorgaands geen kapitaal, 't welk toereikei kan, om alle ledige handen aan het werk t helpen, en daarom onderkruipen daar de ar beiders elkander, om maar aan het werk t komen, en hierdoor moeten natuurlijk de ar beidsloonen daalen, en de voordeelen van d kapitaalen rijzen. Schoon in Schotland de wettige hoogte vai den interest dezelfde is, als in Engeland, i echter de marktprijs van dezelve eer hooger Lui toe uitgewerkt hebben, maar eene kleinigheid is bij dat geene, 't welk zij nog zullen kunne doen. Uitgeever. Bb 4 ï. t O E K. IX. SOOFDST, l 1 s )  L SOEK IX. fOGFDST R- IJ K D O M Luiden van het beste krediet kunnen daas • zelden geld krijgen voor minder dan vijf ten honderd. — Zelfs betaalen gemeene bankiers te Edinburg vier ten honderd van hunne, promesfes , welker betaling , 't zij in 't gt- heel, 't zij ten deele, kan geëischt worden,, wanneer men wil, Gemeene bankiers te London geeven geen interest van gelden, die hun ter bewaaringe gegeeven worden f» — er zijn weinig foorten van handel, welke niet met minder kapitaal in Schotland, dan in En-, geland, kunnen gedreeven worden — de ge-* ineene hoogte van de voordeelen moet daarom ook daar een weinig grooter zijn. Ik heb reeds aangemerkt, dat de arbeidsloonen in Schotland laager zijn, dan in' Engeland,— liet land is ook niet alleen veel armer, maar de flappen, welke hetzelve tot eenen beteren ftand maakt, fchoon het zichtbaar voorwaards. gaat, fchijnen ook veel langzaamer en traa-, ger te zijn, De wettige hoogte van de interesfen in Frankrijk is, geduurende den loop van deeze. eeuw, niet altijd volgends den marktprijs be* paald geworden (»). in het jaar 1730 wierd. de-. (_mj Deeze bankiers worden gemeene of pri?, vaats bankiers genoemd, om dezelve van de groote bank te onderfcheiden. Zij doen in veele op., aigten hetzelfde als onze casfiers. Uitgeever. (n') Zie Donifart, article, taxe des interest.» Um,Jij. pag, 18, Smit/u  der VOLKEREN. 303 dezelve van den twintigften tot den vijftigïïen penning, dat is, van vijf tot twee ten honderd verminderd — in 't jaar 1724 was zij tot den dertigften penning, of tot drie en een derde ten honderd gereezen — in 't jaar 1725 was zij weder tot den twintigften penning, of vijf ten honderd gekomen — in het jaar 1766, onder het beftuur van den Heer Lavardy, wierd zij op den vijfentwintigften penning , of vier ten honderd , gebragt — de Abt Terray deed dezelve naderhand weder op de oude hoogte van vijf ten honderd komen f». — Men onderftelt, dat het oogmerk C<0 Wij zagen in nost CO van dit hoofdftuk:, dat de interesfen bij zeer veele kapitularien der Frankifche koningen^ verboden zijn, en hier fpreekt de Schrijver van wettigen interest in Frankrijk, hoe is dit overeen te brengen? De ondervinding heeft geleerd, dat zodra de koophandel maar eenigzins belangrijk wierd, de wetten tegen den interest niet alleen onuitvoerbaar waren, maar zelfs eene zo Ichaadlijke uitwerking deeden in het verzwaaren van den woei ker, dat de ftaatkunde van zodanige volkeren, die inzien in hunne belangen kreegen, zig wel verplicht heeft gevonden, om van de geftrengheid der oude wetten aftezien. In Frankrijk heeft men dit reeds vroeg begreepen. Bij eene Ordonnantie van Philips FI; van het jaar 1349, wordt nog de interest op zwaare ftraffen verboden, maar B b 5 hier- I. 1 o e k. IX. hoofdst;  394- R IJ K D O M li SOEK IX. HOOFDST. merk van veele van deeze geweldige veranderingen in den interest geweest is, om langs iien weg de verminderingen van de interesfen biervan worden uitgezonderd de interesfen van gelden, welke op de jaarmarkten van Champagne, 2n Brie, opgenomen waren," in welke provintien Dudtijds de geheele koophandel van Frankrijk gedreeven wierd; deeze jaarmarkten zijn naderhand naar Lyon verplaatst. De Ordonnantiën van Lode* wijk XI van 1442, en van Hendrik III van 1580 en 1581, geeven uitdruklijk aan de koopluiden, welke de jaarmarkten van Lyon bijwoonden, vrij. Iieid, om gelden op interesfen te geeven, en te neemen; het Edict van Hendrik IV van Julij 1601, dat van Lodewijk XIII van Maart 1634, en dat van Lodewijk XIV van December 1665, bevestigen uitdruklijk de Ordonnantie van Philips VI van 1349. Bij alle dezelve worden alle beloften van interesfen voor nul en van onwaarde verklaard, dan alleen voor zo verre dezelve koopluiden betreffen , welke de jaarmarkten van Lyon waarneemen. — Eindelijk is bij het Edidt van koophandel van 1673 torn. VI. dit voorrecht, 't welk eerst aan Champagne en Brie, en naderhand aan Lyon, in 't bijzonder behoorde, over het geheele koningrijk uitgebreid. Men zie dit alles bij de Real, Science du Gouvern. torn, VI. pag. 141. Tegenwoordig kunnen in Vrankrijk particuliere perfoonen, die geenen koophandel drijven , ook gelden op interesfen opneemen, doch de wettige interest, welke men van dezelve mag nee.  der VOLKEREN 395 fen der publieke fchulden voortebereiden —« een oogmerk, 't welk nu en dan bereikt is.' Frankrijk is misfchien tegenwoordig zo rijk niet als Engeland, en fchoon dc wettige hoogte van de interesfen dikwils laager is geweest in Frankrijk, dan in Engeland, is echter de marktprijs van dezelve daar altijd hooger geweest, om dat men daar, zo als in andere landen, verfeheiden zeer zekere en gemaklijke middelen vindt , om de wet te kunnen ontduiken (j>). — Mij is door Engel. neemen, is veel laager, dan de wettige interest, welke door koopluiden betaald wordt. Deeze ftaatkunde (welke reeds bij de Romeinen plaats had, en door verfeheiden volkeren nagevolgd is, waarvan wij bij ons ook nog oude voetftappen befpeuren) heeft ten oogmerk, om de geldfchieters te beweegen, om liever hunne gelden te leenen aan koopluiden, dan aan anderen, ten einde dus den koophandel te bevorderen — de Real l. c. pag- 139. Men kan de geheele dispofitie van het hedendaagfehc Franfche recht op het ftuk van de interesfen bij elkander vinden bij Rousfeaud de la Combe, receuil de jurisprud. civile , op het artikel interets des fommes dues. Uitgeever. (pj Men kan verfeheiden middelen, welke men uitgevonden heeft, om het kanonieke recht op het ftuk van de interesferj te ontduiken, vinden bij Puffendorf, Droit de la Nat. et des Gens, liv. 5. chap. 8. §. 12. Uitgeever. I. O E K, IX. IOOFDST.  I. BOEK. IX. «OOFDST. 39^ R IJ K D O M gelfche koopluiden, welke in beide deeze landen handel gedreeven hebben, verzekerd, dat de voordeelen van den handel in frankrijk grooter zijn, dan in Engeland, en wanneetmen dit in het oog houdt, dan behoeft men niet te twijlfelen, dat veele Britfche onderdaanen liever verkiezen hunne kapitaalen te gebruiken in een land , waar de handel in kleinachting, dan in een land, waar dezelve in bet hoogfte aanzien is —• ook zijn in frankrijk de arbeidsloonen laager dan in Engeland. — Wanneer men uit Schotland naar Engeland reist, dan bemerkt men weldra een zodanig zigtbaar onderfcheid tusfchen de kleeding en houding van den gemeenen man in beide deeze rijken , dat men ten vollen van het onderfcheid tusfchen derzelver , wederzij dfchc welvaart overtuigd wordt. Dit onderfcheid is nog grooter, wanneer men uit frankrijk terug komt. Want, fchoon frankrijk buiten twijlfel een rijker land is , dan Schotland, fchijnt hetzelve echter, niet zo fnel voorwaards te gaan. Het is in 'dat land een gemeen, en zelfs een volksbegrip, dat de welvaart agterwaards gaat. Een begrip, 't welk ik zelfs ten aanzien van frankrijk voor ongegrond houde, maar 't welk althands met opzicht tot Schotland niemand met eenige mooglijkheid kan ftaande houden, die dat land nu ziet, en die hetzelve, twintig of dertig jaaren geleden, gezien heeft. Aan  der VOLKEREN. 39? Aan den anderen kant is Holland, in evenredigheid van de uitgebreidheid van deszelfs1 grondgebied , en het getal van deszelfs inwoonders, een rijker land dan Engeland Qqj; de regeering neemt daar geld op tegen twee ten honderd (r), en bijzondere ingezetenen van erkend krediet tegen drie ten honderd (V). Men (#) Dit is geen onaangenaam compliment van eenen Engehchman aan onze natie. Uitgeever. (r) Hierin vergist zig de Schrijver, hij had behooren te zeggen 2*, en dan nog is de opgaaf niet naauwkeurig — eigentlijk neemt de regeering in gewoone tijden geld op tegen vier ten honderd; zie het geene daaromtrent in de volgen, de noot gezegd wordt. Uitgeever. Qs) Ook hier te lande zijn al zeer vroeg aan verfeheiden lieden handvesten op het ftuk der interesfen verleend , welke tegen het kanonieke recht ftreeden. Hertog Albrecht van Beijere» verleende in het jaar 1397 aan Hemden, om geld uit te leenen om den tienden penninck, zonder, verbeurtenisfe of breuken, durende tot weder zeggent. Oudenboy. Be febr. van Hemden, p. 230» Ik zou dit van meer fteden kunnen aantoonen, bij voorbeeld Oudewater. Zie Kinfehot, Befehr. van Oudewater, cap. 69, dan dit zal niet noodig zijn, het fchijnt, dat hoe zeer in de 14 en 15de eeuw de gewoone interesfen, over het algemeen, hier te lande, op tien ten honder^ Jiepen, dezelve echter naderhand door misbruiken, inkruipfelen enz. meer en meer verhoogd, en in alle fteden dien» aan- I. O H E. IX. tOOFBST.  39» R I] K D O M I. BOEI IX. H00FDS1 Men zegt, dat de arbeidsloonen in Holland '■• hoo- '• aangaande geen eenpaarige voet is gevolgd. — Althands in het Edict van keizer Karei den V, van den 4 Oftober 1540, (Gr. Placaatb, I. deel, fol. 311.) zijnde de eerfte algemeene wet, hier te lande, op het ftuk van de interesfen, wordt art. 10. over de veelvuldig onderfcheiden gebruiken ten deezen aanzien geklaagd, en de regeeringen van alle fteden en plaatzen gelast, om hunne plaatslijke gebruiken van interesfen in gefchrifte overteleveren -— waaruit dus ten vollen blijkt, dat men te dier tijd, ten deezen aanzien, hier te lande reeds van het kanonieke recht was afgegaan. ■— In die eerfte algemeene wet wordt art. 8. aan koopluiden vergund om interesfen te mogen neemen tegen 12 ten honderd, en art. 9. aan alle, die geenen handel drijven, het geeven van geld op interesfen verboden. — Dit verbod, ten aanzien van die geene die geenen koophandel drijven, vindt men nog in het Plac. op het fluk van creatie van renten op graanen van 5 Maart 1571, art. 2, Gr. Placaatb. I. deel, fol. 1484, neri cap. §. 22. dat reeds voor zijnen tijd in Holland aan de koopluiden was toegelaaten, om ï2 ten honderd, en aan anderen om 8 ten honderd voor interesfen te rekenen. En in zijne Inleid, tot dé Holl. Rechtsgel. '$de b. icde d. §. 10. van zijnen leeftijd fpreekende, zegt hij: In ons land wordt tusfchen gemeene burgers toegelaaten te bedingen Van 16 penningen één — maar onder koopluiden, alwaar de winfte meerder valt, en oVerzulks ook de ontbering hooger fchatbaar is, wordt toegelaaten van honderd ■ penningen twaalf in V jaar tot winning te bedingen. Op den 6 Ma ij löio' Wierd bij den hove van Holland geiefolveerd, Deer. en Re fol. van den Hove, hum. 311, (zie? Rechtsgel. Obferv. op Hugo de Groot, 2de deel± pag- 165.) dat men in alle condemnatien, zo wili li ge als onwillige, niemand geen hooger interest± of renten zal toewijzen, dan , daar hypotheecq gefield is, tegen den penning ï6, en daar geene hypotheecq gefield is , tegen zeven ten honderd in 't jaar/ — terwijl in gemelde Rechtsgel. Obfervatien l. c. uit de weeskeuren van verfeheiden plaatzen beweezen wordt, dat de bij vcorfchr. refolutie geltelde interesfen de gewoone cours op dien tijd zijn geweest. In de Handvesten van Amfterdam, gedr. I6"f52' in fol. vindt men op fol. a8o. onder no. 7. eené keur van dato1 28 Novemb. 1609, bij Welke ce!' interesfen worden bepaald op 8 ten honderd in het jaar 1658 waren de wettige interesfen te;" Am»  dek. VOLKEREN. 401 aen handel met mindere voordeelen te vrede zijn, Amfterdam, reeds verfeheiden jaaren, geweest op1 vijf ten honderd, gelijk uit eene fraaije vei klaaring van alle de procureurs, te dier tijd voor den gerechte van Amfterdam postuleerende, blijken kan. Zij is te vinden in de bovengemelde Handvesten, fol. 149. Alle de procureurs verklaaren in die attestatie, dat de notoire praftyeque en costume, die dagelijcx onwederfprekelijck wierd geobferveerd ende gepra&ifeerd, was, dat de interesfen, in welke gedaegdens bij fententie wierden gecondemneerd, wierden gecalculeerd ende gerekend tegens vijf percent0 in het jaer, doch dat nu onlangs, uit confideratie van de laatfte reductie van 't gemeene lant, bij eenige is gefustineert, dat de interest behoorde gecalculeert te worden tegens vier percento. De wettige interest heeft hier te lande gewoonlijk gevolgd den cours van de interesfen, welke van wegens het gemeene land op losrenten, en obligatien, is betaald, Voet ad f. de ufuris &c. §. 11. Doch hieromtrent dient ge weeten te worden, dat het eerfte voorbeeld, 't welk men vindt, van het verkoopen van renten, en hypothekeeren op dc gemeene middelen, van wegens het gemeene land, heeft plaats gehad in het jaar 1552} twaalf jaaren te vooren wss de wettige interest door het Edict van Karei den vijfden van 1540 bepaald op twaalf ten honderd, en thands in 1552 wilden de gedeputeerden der Heden beproeven, om renten te verkoopen tegen den penning zesC c tien, L I O E K. IX. ioofost*  I. BOEI IX. HOOFDSÏ R IJ K D O M zijn, dan eenig ander volk van Europa Cf) — -zommige meenen, dat de Hollandfche koop- han- tien, doch de ontvanger kon geen geld krijgen — Zie -het Register van Mr. Aert van der Goes, Zde deel, pag, 229. En dat nog heden ten dage de wettige interest hier te lande wordt berekend tegen vier ten honderd, overeenkomftig den cours, volgends welken het gemeene land betaalt, want, hoe zeer de eigenaars van obligatien en losrenten ten lasten van het gemeene land van Holland en Westvriesland, in de daad niet meer genieten dan ten honderd, betaalt echter het gemeene land eene interest van vier ten honderd, doch hetzelve kort van de verfchuldigde lommen een honderdile en een tweehonderd/te penning, dus ƒ 1-10ten honderd , waardoor vervolgends niet meer dan 25 ten honderd overfchiet. — Dan hoe zeer het Hand die honderdfïe en tweehonderdfte penning, als eene belasting op de efTeöen, geniet, kunnen 'echter bijzondere fchuldenaars zig van eene gelijke korting niet bedienen — de interest is en blijft vier ten honderd, en de belasting betreft de kapitaalen, zij heeft niets gemeens met de interes, fen, de verwarring in de denkbeelden is alleen daaruit ontftaan, dat de belasting gelijktijdig met de betaaling van de interesfen verrekend wordt, en er dus na zodanige vereffening niet meer dan a{ ten honderd overfchiet. Zie verder hierover van Zurck, Codex Batavus, op het woord renten. Het is waar, dat, ten tijde toen de Heer Smith dit werk fchreef, bijzondere ingezetenen van erkend  der VOLKEREN. 403 '"handel terug gaat, en het kan misfchien waar zijn, dat zulks in zommige takken van denzelven plaats heeft; maar deeze kentekenen fchijnen volkomen te bewijzen, dat het ver.val niet algemeen is. — Zodra de voordeelen verminderen , zijn de koopluiden aan» ftonds genegen, om te klaagen, dat de handel in verval is, fchoon de vermindering van de voordeelen een natuurlijk gevolg van den voorfpoed van den handel is, of van het gebruikend krediet hier te lande tegen drie ten honderd geld konden opneemen, maar zedert den Ameri caanfchen oorlog heeft de mededinging der oor logende mogendheden, de eene meer dan de an deie cm geld verlegen, den marktprijs der inte resfen bij ons verhoogd, en hierbij komen onze eigene omftandigheden — zo dat men tegenwoordig in 1756, met het beste krediet, geen geld kan krijgen voor vier ten honderd, dan op bypothcecq, en zonder hypotheecq niet minder dar voor vier en een half a vijf ten honderd. Uitgeever. (O Dit is van ouds het karakter van onze natie geweest, en de fpaarzaamheid, eene van de hoofddeugden van onze voorouders, ftelde hen in ftaat om zig met die mindere voordeelen te vergenoegen. Wij zullen in het 4de boek jde hoofdft. van dit werk , eene vergelijking ontmoeten tusfchen de kooplieden van London, van Cadix, van Lisfabon, en van Amfterdam, welke zeer vereerend voor onze natte is. Uitgeever, Cc a I. BOEK, IX. HOOFDST.  I. Boek IX. hoofdst ( c £ 1 / f v i 1< ë v 4°4 R- IJ K D O M bruiken van een grooter kapitaal in denzel'ven, dan te vooren. — Geduurende den laatflen oorlog . hebben de Hollanders den geheelen vrachthandel van de Franfchen gewonnen, van welken zij nog een goed gedeelte bezitten. De groote eigendommen, welke zij zo in de Franfche als Engelfche fondfen bezitten, en wel, zo men zegt, in de laatstgenoemde omtrent veertig millioenen, (fchoon ik denke, dat hier eene aanmerkelijke vergrooting plaats heeft (ujj de groote fom- men, («) Waarom denkt de Heer Smith dit? Zou 'lij eene zodanige fom ten onzen aanzien voor mmooglijk houden? — naauwkeurig kan ik het liet bepaalen, en de Heer Smith ook niet, maar lat die fom zeer aanmerklijk is, is buiten alle egenfpraak. Het pocchen, en breed opgeeven an zijne bezittingen, en, in het algemeen, die ogenaamde openhartigheid van den ftaat zijner mftandigheden, handel, fabrieken enz., voor de eheele waereld openteleggen, behoort oorfprongjk niet tot het nederig karakter van eenen Holmder. Getrouw, en flipt aan zijne verbintenisin te voldoen, kleine, maar menigmaal herhaalde 'inften te zoeken, niet verder te ipringen dan ijn ftok lang is, en zo overleggend te leeven, at men in ftaat was, om wat aan eene zijde te :ggen voor den ouden dag, waren de grondreels, met welke onze voorouders geld en het ^trouwen der buitenlanders gewonnen hebben» maar  ber VOLKEREN. 4°5 men, welke zij aan bijzondere perlbonen leenen, in landen, waar de interesfen hooger1 zijn, dan in hun eigen land, zijn omftandigheden, welke buiten twijffei de overvloeijing van hunne kapitaalen bewijzen, of dat dezelve te groot geworden zijn, dan dat zij met maar juist die zelfde grondbeginfels konden nooit toelaaten, dat men zijne bezittingen aan de klok hing — en hoe zeer wij niet kunnen tegenfpreeken, dat die hoofddeugden van onze voorouders veel van hunnen ouden luister verlooren hebben, is echter de verbastering nog over het algemeen zo groot niet, dat wij het vertrouwen van andere natiën behoeven te zoeken, met den ftaat van onze zaaken openteleggen. De getrouwe en naauwkeurige nakoming van onze verbintenisfen , en de kleine voordeelen, met welke wij ons vergenoegen, houden dat vertrouwer buiten 's lands nog gaande. Wij zouden ons dus kunnen onthouden vat iets dienaangaande te zeggen. — Wil men ech. ter iets weeten, waaruit men eenïgermaate ovei de grootheid van die fom zal kunnen oordeelen dan kan ik hier bijvoegen, dat de interesfen welke wij in dit jaar 1796 uit Engeland moes ten ontvangen, door zeer kundige luiden in vreem de negotiatien, zijn berekend op omtrent dertiei millioenen guldens, het geen (de interest doo elkander op 3* gerekend) over de 371 millioenei guldens, en dus omtrent 36 millioenen pondei flerling zou opleveren. Uitgeever. Cc 3 I. [ o e k5 IX. hoofpst. i l l  L SOEK. IX. HOOFDST. R IJ K D O M met een draaglijk voordeel alle in de bijzondere takken van handel van hun eigen land kunnen worden gebruikt; maar zij bewijzen niet, dat die handel verminderd is — even gelijk het kapitaal van een bijzonder mensch, fchoon door eenen. bijzonderen handel gewonnen, grooter kan worden, dan het geene hij in dien handel kan gebruiken, hoe zeer die handel echter ook nog blijft voorwaards gaan, even zo kan het ook met het kapitaal van eene groote natie gelegen zijn (v). In (y) De kenmerken, uit welke de Heer Smith wil opmaaken, dat de Hollandfche koophandel niet terug gaar, zijn de hooge arbeidsloonen, en de geringe voordeelen van de kapitaalen, gepaard met de aanzienlijke bezittingen der Hollanders in alle de buitenlandfche fondfen. Uit dit een en ander Wil hij afgeleid hebben, dat, uit alle Europeaanfche natiën, Holland het naaste bij zou zijn aan het toppunt van dien nationaalen rijkdom, voor welken een volk vatbaar is. Het is zeker zeer vleijende voor onze natie, iets van die natuur in een werk van eenen doorkundigen Engelschman te leezen. — Ondertusfchen is het er ver van daan, dat veele Hollanders dit zullen toeftemmen. Laat ons de zaak eens bezien, en, zo veel wij kunnen, nafpeuren , of onze koophandel voorwaards, dan terug gaat. Doch vooraf moet ik met een enkel woord den leezer herinneren, dat de  der VOLKEREN. 4^ deugdzaame Bruins in Cyprus geld had geleend tegen agten veertig ten honderd (z). i In een land, 't welk dat volkomen toppunt van («) Voor dat de Romeinen de wetten der twaalf tafelen gemaakt hadden, was bij hen geene bepaaling van de hoogte van den wettigen interest. In de wetten der twaaif tafelen wierd dezelve bepaald op het unciarium foenus, of één ten honderd in het jaar, naderhand mogt zij niet hooger zijn, dan een half ten honderd in het jaar, en eindelijk wierd zij geheel verboden. Tacit. Annal. lib. 6. cap. 16. Dit verbod gefehiedde in het jaar 411 van Rome, op voordel van den gemeensman Genucius, naar wien dit verbod den naam droeg van de Lex Genucia. Doch men wist weldra raad, om die wet te ontduiken, die wet raakte alleen burgers van Rome, men vond dus fpoedig middel, om de contracten op naam van de Latijnfche bondgenooten (dat is van de ingezetenen van het eigentlijk gezegde Italië, welke niet als Romeinfche wingewesten wierden beftuurd) te krijgen, welke, aan die wet niet verbonden zijnde, de geldopneemers veilig in rechten konden vervolgen. Li he; jaar 560 van Rome wierd die wet, op voornel van den gemeensman Sempronius, ook tot die bondgenooten uitgeftrekr. Liv. Hist. Rem. lib. 35. cap. 7. En deeze na. dere wet kreeg den naam van de Lex Semprcnia. Maar cok dit miJdcl was vruchteloos, onder de nitvlugten was niet alleen dit, dat men de geldopneemers het renuntieeren van het boneficie van Dd » de I. I O E ï. IX. OOFOST.  der VOLKEREN. 421 ■ten aanzien van andere landen, vatbaar is, *t welk dus. niet hooger kan rijzen, maar 't welk echter niet agterwaards gaat, zullen waarpond. De centefimae, of twaalf ten honderd , als de hoogfte wettige interest, wierd ufurae asfes genaamd Ufurae deuncas was elf, dextantes tien, dodrantes negen , bes fes acht, feptunces zeven , femisfes zes, quincunces vijf, trientes vier, quadrautes drie, fextantes twee, en unciae een ten honderd in het jaar. Zie Noodt l. c, en andere Juristen. Ondertusfchen vergist zig onze Schrijver ten fterkften, niet het geene hij hier ter nederftelt. Het was er .zeer ver van daan, dat ten tijde van Cicero in de wingewesten, welke onder het beftuur der proconfuls waren , een interest van agt* enveertig ten honderd gemeen was, zelfs raakt het geheele geval, 't welk hij aanhaalt, Brutus alleen maar van ter zijde. De plaats uit Cicero, welke hij bedoelt, (en welke hij waarlijk wel had mogen aannaaien, het heeft mij, daar ik zeer verwonderd was, over het geene ons Smith ah eene gemeene zaak verhaalde, een oneindige moeite gekost, om dezelve te vinden) is in de Epistolae Ciceron. ad Atticum, lib. gi Epist. 21. Het geval, van het welke O* tero fpreekt, is het volgende: die van Salamis, •eene ftad op Cyprus, waren om geld verlegen, zij wilden het te Rome opneemen, niemand durfde het hun fchieten, om dat bij de Lex Gabinia verboden was, dat niemand aan de ingezetenen Dd 3 der I. t O E K. IX. iOOFDST»'  I. BOEK* IX. HOOFDST. ^2 R IJ K D O M waarfchijnlijk de arbeidsloonen, en de voordeelen der kapitaalen, zeer laag zijn. — In een land, 't welk in evenredigheid tot het geen der wingewesten geld op interest mogt geeven. Eindelijk waren twee Romeinen, Scaptius en Ma~ tinius (bijzondere vrienden van Brutus) genegen, om die van Salamis te helpen, mits hun voor interesfen gegceven wierden quatemae centefimae, (dat is, vier ten honderd in de maand, of agtenveertig ten honderd in het jaar) indien men middel wist, om hen door een Senatus Confultum to bevrijden van de Lex Gabinia. Brutus, die een bijzonder vriend van deeze twee geldfchieters was, drijft eerst eeri raadsbelluit door, bij welke hun geoorloofd wierd, om dit geld aan die van Salamis te fchieten — doch naderhand bcgreepen deeze twee geldfchieters, dat zij wel door dit raadsbelluit geholpen waren, indien die van Salamis vrijwillig het kapitaal en de interesfen betaalden „ maar dat zij geene middelen van rechten konden gebruiken, indien dezelve onwillig waren, om de interesfen optcbrengen, om dat aan alle rechters verboden was, om bij vonnis meer dan twaalf ten honderd toetewijzen. — Zij bedienen zig weder van de hulp van Brutus, en verkrijgen, door zijne iusfchenfpraak, een tweede raadsbeftuit in hun venrdeel. —• Toen Cicero- zig op Cyprus bevond, kwam die zaak ter zijner kennis, en-Brutus had die twee luiden aan hem aanbevolen. ■— Over dit 'geval beklaagt zig Cicero in deezen brief aan zij-scn vriend Aitkus* Mg noemt Scaptius een oh- be-  rif e r. VOLKEREN. 423 geen deszelfs grondgebied , of deszelfs in omloop zijnde kapitaalen, toelaaten kunnen,6 ten vollen bevolkt is, moet dc mededinging^ om befchaamd mensch, welke met geen twaalf ton honderd wilde te vrede zijn, niettegenftaande Cicero alle moeite had gedaan, om hem daartoe overtehaalen — cn hij zegt te vreezen, dat die zaak nadeeligc gevolgen op de hoogte der interesfen zou hebben. Men zie Noodt l. c. waar hij breedvoerig over de aangehaalde plaats van Cicero fpreekt. — In den volgenden brfcf lib. 6. Ep. 1. fpreekt hij weder van dit geval, en toen zegt bij ontdekt te hebben, dat Brutus borg was gebleeven voor de fommen, welke zijne vrienden ten dien einde opgenomen hadden ■— doch Cictrt fchijnt ftandvastig gebleeven te zijn, om de toewijzing van dien interest te weigeren. Het was er dus ver van daan, dat dit een gewoone interest was, het is een fmgulier geval, over het welke Cicero zeer onvergenoegd was — terwijl tevens uit hetzelve blijkt, dat toen dc wettige interest niet hooger was, dan twaalf ten honderd. Men kan echter uit dit geval al \veder lecren, hoe fterk het verbod van interesfen den woeker doet aangroeijen. Naderhand heeft keizer Justinianus de hoogte van de interesfen voor aanzienlijken op vier, voor koopluiden op acht, voor de overige burgers op zes, en in olij, wijn, graanen enz. op twaalf ten honderd bepaald. L. 26. Cod. deufuris,Novella 136. cap. 4. et 5, Voet ad f. de ufuris- §. 2. Uitgeever. Dd 4 I. O E K. IX. OOFDST.  h SOEK JX. HOOFDST. 4*4 R IJ K D O M om werk noodzaaklijk zo groot zijn , als noodig is, om de arbeidsloonen te doen komen op dat geene, 't welk enkel en alleen voldoende is, om het getal der ambachtsluiden in weezen tc houden, en daar dat land reeds ten vollen bevolkt is , kan dat getal nooit vermeerderd worden — in een land, 't welk, in evenredigheid tot al den handel, welke in hetzelve gedreeven wordt, ten vollen van kapitaal voorzien is, zal in ijdere tak van den handel zo veel kapitaal gebruikt worden, als de natuur en uitgebreidheid van dien handel kunnen toelaaten, en derhalven zal daar de mededinging overal zo groot, en het gewoone voordeel zo klein zijn, als mooglijk is. Maar mooglijk heeft nog nooit een land dat hoogfte toppunt van rijkdom bereikt. China fchijnt langen tijd in den ftaat van evenwigt geweest te zijn, en heeft mooglijk reeds, eeuwen lang geleden, die volkomenheid van rijkdommen bezeten, welke met de natuur van de wetten en inftellingen van dat land beftaanbaar is — maar zeker zal die volkomenheid minder zijn , dan dat geene, 't welk de natuur van den grond, van het luchtsgeftel, en van de ligging van hetzelve, onder begunftiging van andere wetten en inftellingen, wel zou kunnen toelaaten.—- Een land, het welk den buitenlandfchen handel verwaarloost of veracht, en de fchepen van vreem-  der VOLKEREN. 425 vreemde natiën alleen maar vergunt, om in een of twee van haare havenen inteloopen,1 kan dien zelfden uitgebreiden handel niet drijven, welke daar, onder andere wetten en inftellingen, zoude worden gedreeven— even zo min is een land, in 't welke, fchoon wel de rijken en de bezitters van groote kapitaalen veel zekerheid genieten , echtar de armen, of de eigenaars van kleine kapitaalen geheel onveilig zijlij en in tegendeel geduurig blootlbian, om te eeniger tijd door de Ondermandarynen, onder voorwendfel van recht, geplunderd en uitgefchud te worden («), gefchikt, om in hetzelve die hoeveelheid van kapitaalen, welke in alle foorten van in dat land gedreeven wordenden handel gebruikt worden, immer te doen gelijk ftaan met dat geene, 't welk de natuur en uitgebreidheid van dien handel wel zou kunnen toelaaten — in ijdere tak van den handel moet aldaar de onderdrukking der armen de monopoliën van de rijken ftijven, welke, door den geheeler handel naar zig te trekken , in ftaat geraa ken, om zeer ruime voordeelen te genieten — men zegt ook gemeenlijk , dat de gewoone geld-interest in China op twaalf ten honderc loopt , dus moeten de gewoone voordeelei van de kapitaalen in ftaat zijn , om teget eenei O) Ook dit had onze Schrijver, met eenij voldoend gezag, behooren te bewijzen. Uitgeever Dd 5 I. O E K. IX. HOOFDST. [ l l  426 R IJ K D O M I. S O E 1 IX. HO0FDS1 eenen zo z waaren interest op te kunnen •weegen. Een gebrek in de wet kan zomtijds de 'hoogte van de interesfen aanmerklijk doen rijzen boven dat geene, 't welk de omftandigheden van het land, bij voorbeeld, deszelfs rijkdom of armoede, wel zouden vorderen. —< Wanneer de zekerheid der kontrakten haare kracht niet in de wetten vindt, dan worden alle opneemers van kapitaalen op denzelfden voet behandeld, op welke in beter geregelde landen de bankeroetiers, en luiden van twijlfelachtig krediet, behandeld worden. De onzekerheid, in welke zig de geldfchieters bevinden, of zij wel immer hunne uitgefchooten gelden zullen terug bekomen , veroorzaakt, dat zij denzelfden woekerachtigen interest eisfehen, welke men gewoonlijk van bankeroetiers vordert. Onder de Barhaarfche natiën , welke de westelijke provintien van het Romeinfche rijk overr ftroomd hebben , liet men eeuwen lang de zekerheid van de kontrakten aan de trouw van de onderhandelende partijen over, de gerechtshoven van hunne koningen mengden zig zelden in dezelve (b) — en men mag den Welke foort van kontrakten de Sehrijver •hier bedoelt, verklaar ik niet te begrijpen — die Barbaar fche natiën kenden ondertusfehen niets, *t welk zij heiliger hielden, dan hunne kontrakten  der VOLKE RÉ N. 4*7 den hoogen prijs van de interesfen, welke in die oude tijden plaats had (c), mooglijk welB voor een gedeelte aan deeze oorzaak toe-^ fchrij- ten, en het is cr zo ver van daan, dat zig de gerechtshoven zelden in dezelve zouden gemengd hebben, dat ik bijna durf zeggen, dat in de geheele Salifche wet geen ftuk van rechtspleging naauwkeuriger, en cmflagtiger befchreeven is, dan juist de wijze, hce men ijmand in rechten moet Boodzaaken, om aan zijne verbintenisfen te voldoen — men ïeeze den titul L. Salie. 53' de fidefaéla, zelfs wordt de Grafie-, die in een zodanig geval weigerde onvertogen recht te doen, aan- eene zwaare boete blootgefreld — men zie ook den tit. 55. de re praestata, (over geleende goederen, praesiare rem betekent, in het latijn van dien tijd, leenen, en hier van daan het Franfche woord préter) en men zal in beide die titels zien, hoe geftreng de kontrakten gehandhaafd wierden. Zie ook in 'de Lex Ripuaria, tit. 52, de re praestata. Ik weet dus niet weike kontrakten hier kunnen bedoeld zijn, en deeze is de reden, waarom ik in de eerfle noot op dit hoofdftuk deeze onderftelling van den Schrijver in hei midden liet, Uitgeever. (y) De hooge prijs der interesfen — dc oorfprongiijke Germaniers kenden , toen zij nog it hunne bosfehen woonden, zelfs den interest niet, Tacit. de Moriy. Germ. cap, 26. foenus agitarc et in ufuras extendere ignotum , ideoque magi, ftrvatar, quam ft vetitum esfet. Die volkeren, Wei ï. o e k. IX. [OOFDST. I  i. • O E E. IX. HOOFDST. i ! i ( 1 t c c f r d ti b v ti S v bi 428 R Ij k D O M fchrijven. — Wanneer de wette» het neemen van interesfen geheel en al willen verbieden, zijn dezelve krachteloos, zij kunnen het- welke bet Romeinfche rijk overitroomden, hadden de wetten van Justinianus niot, welke lang na de overfirooming in het oosten geregeerd heeft. Voor zo ver zij naar het Romeinfche recht leefden , volgden zij den Codex Theodofianus, of het Ireviarium Aniani. In d.n Codex Theodofianus finden wij L. 1. de ufuris eene confiitutio Conlantini Magni, (welke ;n ons Corpus Juris niet 'evonden wordt, om redenen, welke bij Gothofr. id d. f. opgegeeven worden) in die conjlitutie vordt bepaald , dat de interesfen van vruchten lullen zijn een derde, dat is, indien ijmand twee naaten geleend heeft, hij drie maaten terug moet ;eeven — en dat de inieresfen van geld niet ooger mogen zijn dan centefimae, dat is twaalf :n honderd. (Het is der moeite waardig, om e fchoone Commentarius van Gothofredus over ie wet te Icezen.) Zo lang dus bij de onderleiden Barbaarfche volkeren, welke zig op de uinhoopen van het westerfche rijk gevestigd haden, de Pauslijke en Synodale wetten de kracht 3g niet hadden van de interesfen te verbieden, leeven zij volgends het Jus Romanum (voor zo ix zij naar hetzelve leefden) de ufurae centefi■ae, of 12 ten honderd. Zo leezen wij nog bij idonius Apollinaris lib. IF. Epist. 24. een geval in centefimae ufurae, welke in geen tien jaaren staald jfaren, en dus hooger dan het kapitaal op-  der VOLKEREN. 433 Wordt, de eene helft aan de interesfen moef gaan; het kapitaal loopt voor rifico van den geldopneemer, welke hetzelve, als het ware, voor den geldfchieter verzekert — en vier of vijf ten honderd kan, in meest alle foorten van handel, gerekend worden aan den eenen kant een voldoende voordeel te zijn op de rifico van deeze asfurantie, en aan de andere zijde eene toereikende belooning voor de moeite van dit kapitaal te gebruiken. Maar deeze evenredigheid tusfchen de interesfen en de zuivere voordeelen kan dezelfde niet blij* ven in landen, waar de gewoone maatftok van de voordeelen veel hooger of veel laager is. Indien dezelve veel laager is, dan kan de eene helft van dezelve niet aan interesfen gemist worden, en indien dezelve veel hooger is, dan zou men meer dan de helft kunnen geeven. In landen, welke met fnelle fchreden rijk worden, kan de laage maatftok van de voordeelen in den prijs van veele waaren, tegen den boogen maatftok der arbeidsloonen opweegen, en die landen in ftaat ftellen, om even zo goedkoop te verkoopen als hunne minwelvaarende nabuuren , bij welke de arbeidsloonen laager zijn. Indedaad, de hooge voordeelen doen meer om den prijs der waaren duur- te maaken, dan de hooge arbeidsloonen; indien men, bij voorbeeld, in eene Jinnenfabriek alle de looEe 2 mn I. BOEK. IX. iOOFDST.  43^ RIJ R D O M I. SOEK. IX. HOOFDST. nen van de onderfcheiden werkluiden , de vlasbereiders, de fpinders, de weevers enz. met twee ftuivers daags verhoogde, dan zou men alleen genoodzaakt zijn , om den prijs van ijder ftuk linnen te verhoogen met zo veelmaalen twee ftuivers als het getal der werkluiden, die aan hetzelve gearbeid hebben, bedraagt, gemultipliceerd met het getal der dagen, welke aan het werk befteed zijn — dus zou dat gedeelte van den prijs van deeze waar, 't welk zig in arbeidsloonen oplost, door alle de onderfcheiden bezigheden van deeze fabriek heen, alleen maar in eene arithmetifche evenredigheid tot het verhoogen van deeze arbeidsloonen fteigeren. — Maar indien de voordeelen van alle die onderfcheiden fabrikeurs , welke deeze onderfcheidene arbeidsluiden aan het werk ftellen, eens vijf ten honderd moesten rijzen, dan zou dat gedeelte van den prijs van deeze waar, 't welk zig in de voordeelen oplost, door alle de onderfcheiden bezigheden van deeze fabriek heen, in eene geometrijche evenredigheid, tot het verhoogen van deeze voordeelen moeten fteigeren. — De vlasbereidersbaas zou, in het verkoopen van zijn vlas, een verhoogd voordeel van vijf ten honderd eisfehen, gerekend over de geheele waarde, zo van de ruuwe ftoffen, als van de arbeidsloonen, welke hij aan zijne knechts betaald had — de fpindersbaas zou een verhoogd voordeel va'!  der VOLKEREN. 43? van vijf ten honderd begeeren , zo op het kapitaal, 't welk hij tot den aankoop van1 het vlas, als op dat geene, 't welk hij tot| betaaling van zijne knechts betaald had — de weeversbaas zou een gelijk voordeel van vijf ten honderd vorderen, voor het geene hij zo aan den verhoogden prijs van het linnengaren , als aan zijne knechts betaald had. In het verhoogen van den prijs der waaren doet het ftcigeren van den prijs der arbeidsloonen dezelfde werking, welke enkele interest doet, wanneer met dezelve de fchuld verhoogd wordt, maar het verhoogen van de voordeelen werkt even als wanneer men interest van interest rekent. Onze koopluiden en fabrikeurs klaagen menigmaal over de kwaade gevolgen, welke de hooge arbeidsloonen hebben in het doen deigeren van den prijs der waaren, en in de daaruit volgende vermindering van verkooping van dezelve zo binnen als buiten 's lands — maar zij fpreeken nooit van de kwaade gevolgen van hunne hooge voordeelen — zij houden een diep flilzwijgen over de nadeelige uitwerkingen van hunne eigene winden, en klaagen alleen over de winden van anderen. Ee 3 T1EN- I. ! O E K. IX. tOOFDST.  1 SOEK. X. HOOFDST. «8 ' R IJ K D O M TIENDE HOOFDSTUK. Over arbeidsloonen, en voordeelen, in het onderfcheiden aanleggen van arbeid en kapitaalen. VJver het geheel moeten de voordeelen en nadeden van de onderfcheiden wijzen , op welke kapitaalen en arbeid in eene en dezelfde nabuurfchap aangelegd worden,, of volkomen met eikanderen gelijk zijn, of bij aanhoudendheid tot die onderlinge gelijkheid hellen. Indien men in dezelfde nabuurfchap eene' wijze van aanleg vond, welke in het oogloopend voordeeliger of nadeeliger was, dan de. overige , dan zouden • zig eene zo groote menigte van menfchen tot dè 'voordeeü'ger begeevcn , en een zo groot aantal de nadeeliger verhaten , dat die voordeelen weldra weder tot gelijkheid zouden komen, met alle de andere wijzen, op welke men daar gewoon was zijn geld of arbeid aanteleggen. Dit zou altbands zeker plaats hebben in eene maatfchappij, in welke de zaaken aan hunnen natuurlijken loop wierden overgelaaten, in welke volkomen vrijheid plaats had, en in welke ijder mensch onverhinderd zodanige bezigheid kon kiezen, als hem gefchjkt voorkwam, en zo dikwils van bezigheid kon ver- an-  der VOLKEREN. 439 anderen, als hem goeddacht a). In zodanig geval zal ijder door zijn belang gedreeven worden , om eene voordeelige bezigheid te zoeken, en eene nadeelige te vermijden. De arbeidsloonen en voordeelen, wanneer zij naar geld berekend worden , zijn in de daad, door geheel Europa heen, naar maate van de verfchillende wijzen, op welke geld en arbeid aangelegd worden, zeer onderfcheiden — maar dit onderfcheid ontftaat gedeeltelijk uit zekere omftandigheden in de wijze van aanleg zelve, door welke , in zommige beroepen, het zij dan wezentlijk, het zij ten minften in de begrippen der menfchen, het geringe van de geldwinst vergoed wordt, en welke in andere bedrijven tegen eene zwaare geldig) Dit is op zig zelve volmaakt waar Maai de Schrijver bedoelt met dit gezegde meer, dar alleen eene enkele algemeene waarheid ter nedei te ftellen. Het gevoel van de drukkende (laverni der gildens, en der wetten op de leerjaaren, er op het verhuizen, onder welke in het zo breec van deszelfs vrijheid roemend Engeland het volk gebukt gaat, en de daaruit volgende genoegzaam! onmooglijkheid, om immer van eene éénmaal aan genomen bezigheid te veranderen, deed hem zc fpreeken, en in het tweede lid van dit tiends hoofdftuk zal hij den leezer gelegenheid geeven, om het drukkende Van die fiavernij meer van nabi te zien. Uitgeever. Ee 4 I. I O E K. X. 10OFDST. :  l BOEK X. HOOFDST. 44o R ij k D O m geldwinst kunnen opgewoogen worden, en 'gedeeltelijk uit de Staatkunde van Europay welke nergens de zaaken aan derzelver volkomen vrijen loop overlaat (b). ■ Ik zal ijder van deze Hukken, en dus zo wel die omftandigheden, als de Staatkunde op Zodanige leezers, welke liefhebberij heb-1 ben, om de algemeene gronden, op welke de nog daadlijk plaatshebbende Staatkunde van Europa op dit Huk gebouwd is, te onderzoeken, raade ik aan, om te Jeezen IVolfii, Jus Naturae part. 8. cap. 3. de Republica Conflituenda. Men vindt daar het geheele fysthema, en, fchoon wel verfeheiden natiën in zommige opzichten van het verkeerde van eene zodanige Staatkunde zijn terug gekomen, zal men echter, bij eene vergelijking van het geene onze Schrijver leert, weinig moeite hebben, om veele inftellingen te herkennen. Onder eene menigte van andere de vrijheid van bezigheden hinderende Hellingen, ontmoet men daar Dok deeze, dat de beftuurders van eene maatrehappij, in alle foorten van bezigheden en beirijven, het getal moeten bepaalen van die gee. ie, aan welke het geoorloofd is, dezelve te oeffeien, 5. 401. Schoon uit eene noot onder de Helling blijkt, dat dezelve, op dien tijd, toen Wolf fehreef, reeds door flaatkundige Schrijvers wederfprooken wierd. — V, ij zullen in het tweede lid van d't hoofdfiuk die Staatkunde nader keren kenaen. Uitgeever,  der. V 0'L KEREN. 441 op zig zeiven , behandelen , en daarom dit hoofdftuk in twee leden verdeelen. 1 EERSTE LID. Over de ongelijkheden, welke uit de natuur van den aanleg van arbeid en kapitaalen zelve ontjlaan. Het zijn, zo ver ik heb kunnen nafpeuren, voornamentlijk de volgende vijf omftandigheden, welke of het geringe van de geldwinst in zommige bezigheden vergoeden, of rri andere tegen zwaare geldwinften kunnen Worden opgewoogen. In de eerfte plaats, het aangenaame of onaangenaame van de bezigheid zelve,- ten tweede, het gemaklijke en goedkoope, of het moeilijke en kostbaare om eene bezigheid te leeren; ten derde, de zekerheid of onzekerheid van in de bezigheid altijd en aanhoudend werk te kunnen vinden ; ten vierde , het meerdere of mindere vertrouwen, 't welk men in die geenen ftellen moet, welke die bezigheid oeffenen; en ten vijfden, het waarfchijnlijke, of onwaarschijnlijke, van in die bezigheid te zullen flaagen. In de eerfte plaats — de arbeidsloonen zijn onderfcheiden naar maate eene bezigheid ligt of zwaar, zindelijk of onzindelijk, eerlijk of onteerende is. Zoo zal in de meeste plaatzen een tyeermaakersknecht, het geheele Ee 5 jaar I. O E K. X. HOOFDST.  der. VOLKEREN. 445 alles behoort zelfs binnen eenen redelijken tijd te gefchieden, wanneer men in aanmerking neemt, dat de duuring van het menschJijk leven veel onzekerder is, dan de duuring van het tot een voorbeeld genomen werktuig. Op deezen grondflag rust het onderfcheid tusfchen het loon van eenen kunltigen , en van eenen gemeenen arbeid. De Staatkunde van Europa merkt het werk van alle ambachtsluiden, fijnwerkers, en fabrikeurs , als kunftigen , en dien van alle foort van handwerk, als gemeenen arbeid aan. Dit fchijnt te onderltellen , dat het eerstgenoemde werk van eene fijndere en meer uitgczogte natuur zou zijn, dan het laatstgenoemde — misfchien is dit ook in zommige gevallen waar, maar in de meeste is het geheel anders, gelijk ik zo aanftonds zal trachten te doen zien. — Om deeze reden hebben ook de wetten en gewoontens van Europa ingevoerd, dat die geene, die bevoegd zal kunnen zijn, om eenigen kunftigen arbeid te oeffenen, alvoorens verplicht is, om eenen leertijd in denzelven te moeten doorbrengen, welke echter in onderfcheiden landen in trappen en geftrengheid verfchilt (V). Maar den ge- ) Wij zullen hiervan meer zien, in het tweede lid van dit hoofdftuk. — Wij hebben, dienaangaande, in ons land, vrij gematigde gildewet. ten. Schoon de grondbeginfelen van het Mercan- tile l. I O E K< X. HOOFDST.  c BOE K, X. HOOFDST. tile fjstkenta van Staatkunde, zo wel hier als in andere landen, plaats hebben, gelijk wij, in het vierde boek van dit werk, menigmaalen gelegenheid zullen hebben van te zim. Om eenen kunftigen arbeid te mogen oeffenen, welke tot het een of ander gilde behoort, wordt wel in zommige, maar niet in a!Je, en misuhien zelfs in de minfte gilden een bepaald gatal van leerjaaren gevorderd , maar in genoegzaam alle gildens in ons land wordt vereischt, dat die src.-- e, die als baas in hetzelve zal toegelaaten worden , alsvoorens eene zodanige proef moet doen , dat is te zeggen, zodanig bewijs van zijne bekwaamheid geeven, als in de wet bepaald is. Maar zo er al hier en daar in zommige giidens leerjaaren bepaald zijn, dan kent men hier echter niets van die flaafachtige verplichtingen , onder :welke de gildewetten van het vrije Engeland de leerjongens houden. Uitgeever. 445 R !} K D O M gemeenen arbeid laaten zij aan alle menfchen vrij en onverlet. Zo lang de leerjaaren duuren , is de geheele arbeid van den leerjongen ten behoeve van zijnen baas ; en in al dien tijd moet hij menigmaal door zijne ouders of vrienden onderhouden, althands altijd gekleed worden — gemeenlijk wordt ook nog aan den baas eenig geld betaald , om hem het imbacht te leeren, en die geene, welke het vermogen niet hebben om geld te geeven, betaalen met tijd, dat is te zeggen, worden voor  der VOLKEREN. 447 voor een grooter getal van jaaren verbonden, dan de gewoonte medebiengt, eene foort van' betaaling, welke,daar zij zelfs,in aanmerking van de gewoone luiheid van dergelijke leerjongens , niet altijd voordeelig is voor de baazen , althands zeker altijd zeer nadeelig is voor de leerjongens (c). Het tegendeel heeft in den arbeid van den landbouw plaats — hier leert de jonge arbeider, terwijl hij in de ligtere foort van arbeid gebruikt wordt, de zwaardere deelen van zijn werk kennen, en zijn eigen arbeid voedt hem door alle de onderfcheiden klasfen van zijn werk heen — hierom houdt men het in Europa voor redelijk, dat de arbeidsloonen van ambachtsluiden , fijnwerkers, en fabrikeurs, een weinig hooger moeten zijn, dan die van gemeenen arbeid, zij zijn het ook in de da.id, en hunne meerdere winften doen hun op de meeste plaatzen voor eenen hoogeren rang van men. fchen aanzien, dan gemeene arbeiders. OnderCe) Dit raakt geheel Europa niet, maar voornaamemlijk Engeland. In ons land hangt dit, al. thands in de meeste ambachten , van de bijzondere bedingen af, welke de ouders of voogden met de baazen kunnen maaken — er zijn bij ons weinig ambachten, in welke aankomende jongens, althands in het tweede jaar, niet reeds eene kleinigheid verdienen, we'ke naar maate van hunne vorderingen aangroeit. Uitgeever. f. OER*. X. 100FDST.  I. KOEK. X. HOOFDST. 448 R IJ K D O M dertusfchen is deeze meerderheid over het geheel van niet zeer veel belang, de daag" lijkfehe , of weeklijkfehe winden, welke de knechts, in de meest gewoone foorten van fabrieken, bij voorbeeld, in die van gemeene wollen of linnen klederen , bij eene gemiddelde rekening, meest overal kunnen maaken, behelzen doorgaands zeer weinig meer, dan de daggelden van gemeene daggelders op het land — maar hun werk is geftadiger en eenvormiger, en als men een geheel jaar door eikanderen rekent, zullen hunne winften zekerlijk een weinig grooter zijn. — Het fchijnt echter duidlijk te zijn, dat zij niet grooter .zijn, dan het geene vereischt wordt, om de meerdere kosten, die zij aan het keten bedeed hebben, goedtemaaken. Het keren van vrije kun den en wetenfehappen is nog veel moeilijker en kostbaarder — om deeze reden oordeelt men ook, dat de geldloonen van fchilders, van beeld %eever>.  koer. Xv HOOFDST. m *4 R- IJ K D O M - bet dubbeld, en in veele ftreeken van Schotland omtrent driemaal dc waarde van een ge= woon daggeld verdient, Deeze hooge arbeidsloon ontftaat geheelenal uit het moeilijk ke, de onaangenaamheid en de onzindelijkheid van zijn werk; want in de meeste qib, Handigheden is zijn arbeid zo geftadig, als hij wil. De köoldraagers te Londen oeffenen sene bezigheid, welke in moeilijkheid , onV zindelijkheid en onaangenaamheid niet voor die van de \ koolmijngraavers behoeft te wijfeen , maar boven dien is, door de onvermijdlijke ongeregeldheid van het aankomen van koolfchepen, het werk van de meeste köoldraagers noodzaaklijk zeer ongeftadig. — Wanneer derhalven de koolmijnwerkers gemeenlijk twee- of driemaal de waarde van gemeene daggelden kunnen verdienen , dan kan men het niet onredelijk vinden, dat de köoldraagers zomtijds vier- of vijfmaal die waarde kunnen haaien. In het onderzoek, 'l' welk men, weinig jaaren geleden, naar derzelver omftandigheden gedaan heeft, heeft men bevonden, dat zij, volgends de manier, op welke zij toen betaald wierden, van zes tot tien fchellingen daags konden winnen zes fchellingen is omtrent viermaal de waarde van gemeen arbeidsloon te Londen, en men kan in ijder bijzonder beroep de laagfte gewoone winften altijd voor die van ver de meeste arbeiders rekenen, Hoe buitenfpoorig ooit  d e r VOLKEREN. 45S ook zodanige winften mogen fchijnen, indien zij echter meer dan voldoende waren , om' tegen alle de onaangenaame omftandigheden van het werk opteweegen, dan zou zig tot hetzelve weldra een zo groot getal van mededingers opdoen , dat in een beroep , het welk geene uitfluitende voorrechten heeft (gj, het loon weldra tot eenen laagcren prijs zou daalen. De geftadigheid of ongeftadigheid van het werk, kan in geene foort van bijzondere bezigheid eenigen invloed hebben op de voordeelen van dc kapitaalen; of een kapitaal a of niet beftendig gebruikt wordt, hangt niei van de bezigheid af, maar van het beleid val den bezitter. Ten vierden — de arbeidsloonen zijn on Verfeheiden naar maate van het meerdere o mindere vertrouwen, 't welk men in de am bachtsluiden moet ftellen. De arbeidsloonen van goudfmids- en juwe liersknechts zijn overal hooger, dan die va veele andere ambachtsluiden, niet alleen va gelijke, maar zelfs van veel uitgezogter kunst in aanmerking van de kostbaare ftoffen, we ke men hun moet toevertrouwen (Ji). Wij vertrouwen onze gezondheid aan de g' (g) Het fchijnt dus in Engeland geen gilde althands geen bepaald getal te zijn. Uitgeever. v (/"O Dit is ook in ons land zo. Uitgeever. Ff 4 I. : o e k. X. ï.0ofdst. [ f | t » 11 , i  i. BOEK X. aeoFDST. 4?<5 R IJ K D O M geneesmeester, ons fortuin, en zomtijds ons ■leeven en goeden naam, aan advocaaten, en procureurs. Zodanig een vertrouwen kan men niet onbedagtzaam ftellen in menfchen van zeer geringe of laage omftandigheden. Dus moet ook de belooning zodanig zijn, als men aan dien ftand in de maatfchappij behoort te geeven, in welke een zodanig vertrouwen vereischt wordt. — De lange tijd, en de groote kosten, welke aan de opvoe^ ding van zodanige menfchen moet hefteed worden , moeten noodzaaklijk , wanneer zij met deeze omftandigheid gepaard gaan, den loon van hunnen arbeid nog meer verhoogen. Walmeer ijmand niets meer dan zijn eigen kapitaal in zijne zaaken gebruikt, clan komt het vertrouwen niet te pas — en het krediet, 't welk hij bij anderen mag genieten, hangt niet van de natuur van zijnen handel, maar van de goede gedachten af, welke die menfchen omtrent zijn fortuin, zijne eerlijkheid, en zijn goed beleid hebben. Dus kan in de onderfcheidene takken van handel, de onderfcheiden trap van voordeelen niet afhangen van het vertrouwen, 't welk men in ie handelaars Helt. Ten vijfden — de arbeidsloonen zijn onderfcheiden, naar maate van het waarfchijnlijke of onwaarfchijnlijke van iq eene bezigheid te kunnen flaagen. De waarfchijjijijkheid , dat ijmand in die bö-»  der VOLKEREN. 463 het laatstgenoemde gebrek, indien het mooglijk is, nog algemeener dan het eerstgenoemde — er is geen levendig mensch , welke, on- Athene terug te gaan, want de Romeinen hebben wij niet gezonden, om uwe gefchiedenisfen te Zee. ren, maar om ulieden ah weêrfpannelingen te Jlrafen. — Men leeze den iof, welke Htratiw. aan den eerften zeeman toezwaait, lib. i. od. 3. Jlli robur, et aes triplex Circa peclus er at, qui fragilem trnci Commijit pelago ratem Primus, nee timuit praecipitem Africum Decertantem Aquilonibus, Nee t rist es Hyadas, nee rabiem Noti, Q110 non arbiter Hadriae Major, tollere feu ponere vult freta. Quem mortis timuit gradum, Qui Jiccis oculis monflra natantia Out vidit mare turgidum, et Jnfames fcopulos Acroceraunia ? 'Nequicquam Deus abfeidit Prudens Oceano disfociabili Terras, fi tarnen impiae Non tangenda rates tranpliunt vada. — Audax omnia perpeti Cens humana ruit per vetitum et nefas! cV( Aelian. Van Hist, lib. 9. cap. 41. verhaalt he Volgende fraaije geval. Paufanias, de koning va; lacedaemon, bevond zig op eenen maaltijd, aai wei t BOEK. X. HOOFDST» t 1 t  I. BOEK. X. HOOFDST. 1 1 1 ( e I 2 s I li a li n v V V i rfj. R IJ K D O M onder het genot van eene tamelijke gezand* heid, en draaglijke zielsvermogens, niet min. of meer aan dit euvel ziek gaat. De kans om te winnen wordt bij ijder mensch min of meer boven de waarde gerekend, de kans om te verliezen Wordt in tegendeel door ijder een, min of meer, te laag gefchat, en men. zal zelden eenen mensch vart redelijke gezondheid en vermogens Vinden, welke dezelve boven deszelfs waarde berekent. Om overtuigd te worden, dat de kans .om :e winnen gewoonlijk boven deszelfs natuur-* lij- velke ook Simonides Ceus tegenwoordig was. —. 3e koning verzogt aan deezen wijsgeer, dat hij et een of ander ftuk van wijsbegeerte zoude pperen — de wijsgeer lachte den koning toe, n zeide hem, gedenk, dat gij een mensch zijt! )e koning gaf op dien t;jd weinig acht op dit geegde, de hoogmoed en het vertrouwen, op zijn eluk deeden hem hetzelve in den wind (laan. laar toen hem naderhand het geluk denvru<- toeeerde, en hij, met den horger worftelende, den' celigften dood voor oogen zag, riep hij tot drie-laai toe uit: O Simonides! er was iets groots in w gezegde! maar ik bezat te veel vertrouwen !> mij zelve, om het optemerken. LIerodotus lib. I. srhaalt het zelfde van Ciaefus, en Solon. Men indt eene menigte van trekken in de oude Sehrij-r ;rs, uit welke blijkt, dat zij deeze beide gebrsj. en even goed gekend hebben. Uitgeever..  der. VOLKEREN. bjke waarde gerekend wordt, behoeven wij alleen maar het oog te liaan op den algemee-1 nen opgang, welke loterijen maaken. Er is ■nog nooit eene volmaakt gelijke loterij geweest, en zij zal er ook nimmer komen, dat is te zeggen eene zodanige, in welke de geheele winst gelijk ftaat met het geheele verlies, want met zodanig eene loterij zou de onderneemer niets winnen. In' de Staaten loterijen hebben de loten nooit zo veele wezentlijke waarde, als het geene de oorfprongiijke deelneemers voor dezelve betaalen, en nogthands worden dezelve op de markt gemeenlijk met een voordeel van twintig en dertig, en zomtijds van veertig ten honderd verkogt. De reden van deeze algemeene vraag naar loten, is alleen in de dwaazc hoop van den eenen of anderen hoogen prijs te zullen trekken, gelegen. De armfte menfchen zien het zelden voor eene dwaasheid aan , wanneer zij eene kleine fom uitgeeven, in de hoop van tien- of twintigduizend ponden fterling te winnen, al weeten zij, dat zelfs die kleine fom dikwils twintig of dertig ten honderd hooger is, dan de waarde van hunne kans. Men zou in eene loterij, in welke de hoogfte prijs niet meer dan twintig ponden fter^ ling beliep, eenen zo grooten toeloop om loten te hebben, niet vinden, zelfs al kwam dezelve in andere opzigten nader bij die volkomen gelijkheid van winften en verliezen, dan Gg de 1. I O E K. X. 10OFDST.  f. BOEK X. HOOFDST 466 R IJ K D O M de gewoone Staaten loterijen. Het is alleen om eene . meerdere kans naar de hooge prijzen te hebben, dat veele menfchen veele loten, en andere veele deelen in nog veel meer loten neemen. Ondertusfchen is er in de wiskunde geen waaragtiger voordel, dan dat men, hoe meer loten men neemt, ook des temeer zeker is, van te zullen verliezen. Immers indien men alle de loten van eene geheele loterij neemt, dan is het onwederfpreeklijk zeker, dat men verliest, maar hoemeer loten men neemt, des te nader komt men bij die onwederfpreeklijke zekerheid. Dat de kans om te verliezen gewoonlijk beneden, en genoegzaam nooit boven deszelfs waarde gefchat wordt, kunnen wij uit de zeer gematigde premien van asfurantie leeren. Wanneer men van het asfureeren? het zij tegen brand, het zij tegen gevaaren van de zee, eenen handel zal maaken, dan behoort de gewoone premie toereikende te zijn, om de gewoone verliezen te betalen, de kosten van den tot de beftuuring van zaaken behoorenden omflag optediepen, en dan nog een zodanig voordeel opteleveren, als een gelijk kapitaal, 't welk in eene gewoone foort van handel aangelegd was, opgebragt zou hebben. — Die geene, die eene zodanige premie, en niet meer, betaalt, betaalt zigtbaar niet meer dan de wezentlijke waarde van de rifico, of den laagften prijs, voor web-  der VOLKEREN. 46? welken hij op eene redelijke wijze kan verwagten, asfurantie te kruinen bekomen. — Maar, fchoon veele menfchen door het as/ureeren een weinig mogen gewonnen hebben, zijn er tog zeer weinige, die ooit met hetzelve een groot fortuin hebben gemaakt (/). En deeze aanmerking is alleen genoeg, om ons (/) Dit moge in Engeland waar zijn, maar de ondervinding heeft het tegendeel hier te lande geleerd — veele kundige en voorzigtige Asfuradeurs hebben, in de tijden van onzen bloeijenden handel, te Amfterdam, Rotterdam, Dordrecht, Middelburg enz. zeer groote kapitaalen overgewonnen, fchoon andere, die met mindere kunde* en op eenen losfen voet te werk gingen, wel eens gelukkige jaaren hebben gehad, maar eindelijk, meer op hun geluk vertrouwende, dan door bekwaamheid geleid, zijn te gronde gegaan*' — Wij hebben , in ons land, Voorbeelden genoeg voorhanden, dat drie en vier elkander opvolgende gedachten in deezen tak van handel eene fteeds toeneemende welvaart hebben genooten. Meri leeze over de Asfurantien Bielfeld, Ip.fi. Politiq. torn. I. pag. 634 en volg. Men kan de Ordonnantiën en gewoontens omtrent de Asfurantien en Avaryen te Amfterdam bij elkander vinden bij Ricard traité du Commerce, torn II. pag. 483 en volg. Terwijl in de nooten op de aangehaalde plaats uit Ricard die van de voornaamfte kooplieden van geheel Europa worden opgegeeven, Mitgetvtr. Gg> % B O E ti X. rOOFDSTn  46S R. IJ K D O M I. Soek. X. hoofdst. ons te doen zien , dat de gewoone balans van winst en verlies in de asfurantie niet voordeeliger is, dan in den gewoonen handel, met welke zo veele menfchen hun fortuin maaken. — Ondertusfchen hoe matig ook gewoonlijk de premie van de asfurantie is, zijn er tog altijd veele menfchen, welke de rifico te gering achten, dan dat zij zouden zorgen om dezelve te betaalen. — Wanneer men geheel Engeland door eikanderen rekent, zullen er van de twintig huizen negentien , of liever van de honderd negenennegentig weezen, welke niet verzekerd zijn tegen brand (jn). ■— De gevaaren van de zee loopen bij de meeste menfchen meer in het oog, en zekerlijk is de evenredigheid tusfchen fchepen die al, en die niet verzekerd zijn grooter, maar, niet te min, zijn er veele fchepen, welke in alle jaargetijden, en zelfs in tijd van oorlog, zonder eenige verzekering zee bouwen» — 't Is misfchien zonara f») Het is onbegrijplijk, dat de Brand -Asfurantie -Compagnien hier te lande zo weinig opgang maaken, —■ daar men voor eene zeer geringe premie tegen dat gevaar kan verzekerd zijn. Wij moeten niet alleen zeggen, dat in ons. laad van de honderd huizen negenennegentig gevonden worden, welke niet verzekerd zijn, maar dat zelfs in Holland verfeheiden Heden zijn, in welke raisfchien geen één huis verzekerd is. Uitgeever*  der VOLKEREN. zomtijds mooglijk, dat men dit, zonder onvoorzigtig te zijn, doen kan. Wanneer eene groote maatfchappij van handel, of zelfs een groot koopman twintig of dertig fchepen in zee heeft, dan kan, als 't ware, het eene fchip het andere verzekeren. — De asfurantiepremie, welke dan op al de fchepen uitgewonnen wordt, kan in dat geval meer dan genoeg zijn, om tegen zodanige fchaden opteweegen, als men, volgends den gewoonen loop der kansfen , waarfchijnlijk ondergaan zal. Doch dit laat niet na, dat de losheid, in het verzuimen van asfurantie op fchepen te laaten doen, even gelijk men hetzelve omtrent huizen verwaarloost, in weinige gevallen eene uitwerking is van eene zo naauwkeurige berekening, maar dat men dezelve meestal aan onbedagtzaame onbezonnenheid, en eigendunkelijke kleinachting van het gevaar moet toefchrijven. Deeze verachting van de gevaaren, en laatdunkende hoop van wel te zullen (kagen, werkt in geenen leeftijd van den mensch fterkerdan in die jaaren, in welke de jeugd eene keuze moet doen, omtrent deszelfs toekomend middel van beftaan. — Hoe weinig de tegenftand is, welke in die jaaren de vrees van tegenfpoeden tegen de hoop op goed fortuin kan bieden, is nog zigtbaarder uit de losheid van het gemeene volk , om als foldaaten of als matroozen dienst te neeGg 3 men, I. i O E K« X. IOOFDST,  4*6 R IJ K D O M tl fc O E K X. HOOFDST, in den anderen, het is, bij voorbeeld, minder' onzeker in den handel op Noord-America, dan in dien op Jamaika. De gewoone maatftok van de voordeelen rijst altijd min of meer met de rifico, echter fchijnt dezelve niet in evenredigheid tot die rifico te rijzen, of zo veel meerder te worden, dat hij volkomen tegen dezelve kan opweegen. Bankbreuken vallen het meeste voor in de hachlijkfte foorten van handel. De gevaarlijkftc van alle foorten van handel, ik bedoele den iluikhandel, fchoon zij, wanneer de onderneeming gelukt, de voordeeligfte mag zijn, is niettemin de onfeilbaare weg tot eene bankbreuk. De onbedagtzaame hoop op goeden uitflag, fchijnt ook hier, even zo als in alle andere gevallen, te werken, en eene zo groote menigte van gelukzoekers tot deezen gevaarlijken handel uittelokken, dat derzelver onderlinge mededinging de voordeelen van dien handel laager doen daalen, dan toereikende kan zijn, om tegen de rifico opreweegen. Indien dezelve daar tegen volkomen zouden opweegen, dan behoorden die kapitaalen, behalven het opbrengen van de gewoone voordeelen , welke zij in allerleije foort van aanleg geeven, niet alleen zo weder thuis te komen, dat zij alle de toevallige verliezen konden goedmaaken, maar dan moesten zij boven dat alles aan die gelukzoekers ook nog een voordeel opleveren, 't welk  der VOLKEREN. 477 't welk van denzelfden aart Was, als het voordeel van de Asfuradeurs. — Maar indien de gewoone voordeelen van de fluikhandelaars tot dit alles toereikende waren, dan zou men zeker ook in deezen handel geene meerdere bankbreuken zien vervallen, dan in andere' foorten van handel (p). On- ' (_p) Ik kan niet ontveinzen, dat het mij een Weinig moeite aandoet, dat in dit werk, op zo veele plaatzen, op eene zo gemaklijke, of liever toegeevende wijze, over den fluikhandel gefprooken wordt — het is toeh, hoe men het ook keere, geene foort van handel, welke met den eerlijken AsfurantiehmÓel, of met eenige andere foorten van geoorloofden handel kan gelijk gefteld worden — een fluikhandelaar kan immers , hoe behendig hij ook de geftrengheid van de wet moge weeten te ontduiken, nooit vah oneerlijkheid vrijgefprooken worden. — Dit is toch altiijd zeker, dat hij zijn hoofdwerk maakt, om de wetten van zijn land te overtreeden. — De beste verdediging . welke voor deeze toegevendheid van onzen Schrijver omtrent den fluikhandel uittedenken is, moet in zijne overtuiging, dat de verkeerdheid der Engelfche wetten op den invoer en «itvoer de grootfte oorzaak tot den fluikhandel oplevert, gezogt worden. En dit kan mooglijk de manier van denken der Engelfchen omtrent den fluikhandel eenigzins verzagten, fchoon dezelve daardoor echter niet zedenkundig gerechtvaar- I. SOEK» X. 400FD&T»  L B O E Ei X. HOOFDST. 478 R IJ K U O M Onder de vijf opgenoemde omfiandighe* den, welke den prijs der arbeidsloonen onderfcheiden maaken , zijn er derhalven niet meer dan twee, welke invloed hebben op de onderfcheidenheid der voordeelen van de kapitaalen , te weeten, de aangenaamheid of onaangenaamheid van den handel, en de rifico of de zekerheid, met welke die gedreeven wordt. Ten aanzien van het aangenaame of onaangenaame, is in ver de meeste foorten van aanleg van kapitaalen weinig of geen verfchil, maar dit verfchil is in de onderfcheidene foorten, waarop men arbeid aanlegt, zeer groot, en fchoon de gewoone voordeelen van kapitaalen met de rifico grooter worden, rijzen zij tog niet in evenredigheid tot dezelve — uit dit alles zou dus moeten volgen, dat de gemiddelde en gewoone hoogte van de voordeelen, welke de onderfcheidene foorten van aanleg van kapitaalen in eene zelfde maatfchappij of nabuurfchap opleveren, nader bij aan eikanderen gelijk zouden moeten ftaan, dan de geldloonen in de onderfcheidene foorten van arbeid — en dit is ook indedaad zo — het onderfcheid van de winften van eenen gewoonen ambachtsman, en die van eenen rechtsge- leer» vaardigd wordt, veel min een voorbeeld ter navolging in andere landen, waar betere wetten zijn, oplevert. Uitgeever.  der VOLKEREN. 479 leerden en geneesheer, welke hunne handen vol werk hebben, is in 't oogloopende veel grooter, dan het onderfcheid tusfchen de voordeelen, welke immer in twee van elkander verfchillende foorten van handel be haald worden — behalven dat de fchijnban verfcheidenheid tusfchen de voordeelen vai onderfcheidene takken van handel over 't al gemeen dikwils eene misvatting is, welk< alleen daaruit ontftaat, dat men, dat geene 't welk als arbeidsloon, en dat geene, 't wel! als voordeelen moet worden aangemerkt, nie genoeg uit eikanderen houdt. Men is gewoon, aan eene alle denkbeelc te bovengaande winst, als een fpreekwoord den naam van eene Apothekers winst te gee ven. Ondertusfchen is de zo fchijnbaa: groote winst van eenen Apotheker menigmaa niet anders, dan een zeer redelijk arbeids loon. De kundigheid, welke in eenen Apo theker vereischt wordt, is van eene veel kie< fcher en uitgezogter natuur, dan die var eenige hoe ook genaamde bezigheid, en hei vertrouwen, 't welk men in hem moet ftel> len, is nog veel belangrijker. Hij is de geneesmeester Qq) van de armen in alle voor- ko, (q) Dit is vooral in Engeland waar — om dat daar de Apothekers veeltijds ook tevens als geneesheeren gebruikt worden, en de ziekte doorgaands reeds tot eene aanmarklijke hoogte moet ged ï. B O E Ka X. HOOFDST. 1 > t  t BOEK fX. ÜOOFDST 4»o R IJ K D O In¬ komende ziekten, en zelfs van de rijken % ' wanneer de zwarigheid of het gevaar niet zeer groot is — dus behoort zijne belooning ook naar die kundigheid, en dat vertrouwen ingericht te zijn, en deeze belooning vindt hij gemeenlijk in den prijs, voor welken hij zijne droogerijen verkoopt. De geheele masfa van droogerijen, welke in de meest gezogte Apothekers winkel in eene groote handelltad, geduurende een geheel jaar verkogt worden, zal mooglijk bij inkoop aan den Apotheker niet boven de dertig, of veertig ponden fterling kosten; indien hij dezelve dan voor drie of vier honderd ponden fterling, of zelfs met duizend ten honderd aan winst verkoopt-, dan is menigmaal zijn voordeel niet meer dan eene redelijke belooning van zijnen arbeid, met gekomen zijn , eer men gewoon is, eenen eigentlijken geneesheer te roepen. Deeze gewoonteis, bij ons, minder algemeen. Ondertusfchen is het fpreekwoord van eene Apothekers rekening bij ons ook niet onbekend — de manier, op welke de Apothekers hunne geleverde drankjens, enz. in rekening brengen, is gewoonlijk onverftaanbaar voor die geene, die niet van de kunst zijn —< men kan aan hunne rekeningen niet veel' anders doen , dan de fommen met eikanderen optrekken — en hiervandaan de gewoonte van alle onVerftaanbaare rekeningen, aan welke niet anders te doen is, dan de fom natecijfferen, Apothekers tekeningen te noemen. Uitgeever.  der VOLKËREN. 4Si ïïiet welke hij den prijs van zijne dröogerijen Verkoopt, als zijnde het eenig middel, langs welk hij dezelve kan betaald krijgen. Het grootfte gedeelté Van zijne fchijnbaare winften is wézehtlijk arbeidsloon, vermomd onder het bekleedfel van voordeelen; In eene kleine zeehaven zal een kleine kraa» mer dikwils met een kapitaal vart eene enkele honderd ponden fterling Veertig of vijftig ten honderd winnen, terwijl daarentegen een zeer rijk koopman, die ih het groot handelt, in die zelfde ftad, met een kapitaal van tienduizend ponden, naauwlijks agt of tien ten honderd maaken zal; De handel, welke deeze kraamer drijft, kan zeer noodig en gethaklijk zijn voor de inwoonders van die ftad, het kan gebeuren dat de kleine uitgebreidheid van de plaats, binnen welke hij zijne waaren flijt, hem niet toelaat, om eene grooter kapitaal irt zijne zaaken te gebruiken. Ondertusfchen is het niet genoeg, dat die man enkel van zijhe bezigheid kan beftaan, hij behoort van dezelve, zodanig te kunnen leeven ^ als overeenkomt met de hoedanigheden, welke in hem vereischt worden. Behaiven dat hij een klein kapitaal moet bezitten, moet hij ook in ftaat zijn, om te lezen, te fchrijven, en te cijiferen, daarenboven moet hij eene redelijke kennis hebben van misfchien vijftig of zestig onderfcheiden foorten van waaren, hij moet derzelver prijzen en hoedaH h nig- I; SOEK. X. HOOFDST.  48a R IJ K D O M SOEK X. HOOFDST. ligheden, en de markten, waar dezelve het jeste koop te krijgen zijn, kennen — in één woord, hij behoort alle de kundigheden van eenen grooten koopman te hebben, daar tog niets hem verhindert een groot koopman te zijn, dan het gemis van een toereikend kapitaal — kan men nu eene winst van dertig □f veertig ponden fterling in een jaar voor eene te groote belooning van den arbeid van eenen man, die zo veele bekwaamheden bezit, aanmerken? immers, wanneer men das arbeidsloon eens van deeze fchijnbaar groote voordeelen van zijn kapitaal aftrekt, dan zal er misfchien weinig meer overblijven, dan de gewoone voordeelen van een kapitaal. Ook in dit geval, is het grootfte gedeelte van de fchijnbaare winst, indedaad niet anders dan arbeidsloon. Het onderfcheid tusfchen de waarfchijnlijke voordeelen, welke met den handel in het kleen, en die welke met denzelven in het groot gewonnen worden, is veel geringer in de hoofdftad, dan in kleine fteden, en op de dorpen (V). In zodanige plaazen, in wel- O) Behalven alle de zeer voldoende redenen, welke de Schrijver voor deeze waarheid geeft, zou men mooglijk ook nog met grond tot eene reden kunnen aanvoeren, dat doorgaands in de kleine fteden en dorpen de mededinging van de verkoopers geringer is, en dat zij dus meer de ban-  der VöLKË'RÈN. 483 welke een kraatner, of winkelier gelegenheid heeft om tien duizend ponden fterling in zijne zaaken om te zetten, moet zeker zijn arbeidsloon een niets beduidend bijvoegfel bij de wezentlijke voordeelen van een zo groot kapitaal bedraagen. De fehijnbaare voordeelen van den rijkeh winkelier komen dus in zodanige plaatzen nader bij aan de gelijkheid met de voordeelen van eenen handelaar in het groot, en hieruit volgt, dat waaren* welke men in winkels koopt, gewoonlijk zo goedkoop, en dikwils beter koop zijn in de hoofdftad dan in kleine fteden, en op dorpen» Kruideniers waaren, bij voorbeeld, zijn over 't algemeen, iu de hoofdftad beterkoop, en brood en vleesch ten zelfden prijze als elders te bekomen. Het kost niets meer, dat men kruideniers waaren naar een groote ftad, dan dat men dezelve naar een dorp brengt. Maar het vervoeren Van koorn en flagtvee naar groote fteden kost veel meer, om dat het grootfte gedeelte van dezelve vart eenen Verderen afltand moet vervoerd worden — gelijk derhalven de inkoopskosteri van kruideniers waaren op beide de plaatzen dezelfde zijn, zo moeten natuurlijk die waaren daar het beste koop zijn, waar zij met het klein- ite handen in eikanderen kunnen (laan, om grootere voordeelen te behaalen, of hanne waaren op prijs Ie houden. Uitgeever, Hh a ft i o E ti X. [OOFDStfi  484 a IJ K D O M I. ROEI X. HOOFDST fte voordeel verkogt worden. De inkoopt 'kosten van brood en vleesch loopen in eene groote ftad hooger, dan op een dorp, dus» hoezeer wel de winften in de groote fteden minder zijn, kan echter daar het brood en vleesch niet altijd beter koop, maar wel menigmaal even goed koop zijn, ais elders. In zodanige artikelen, als brood en vleesch, worden de inkoopskosten door die zelfde oorzaaken verhoogd, door welke de waarfchijnlijke voordeelen verminderd worden — wanneer de uitgebreidheid van de markt gelegenheid geeft tot het omzetten van grootere kapitaalen, dan verminderen de waarfchijnlijke voordeelen — maar wanneer de waaren van eenen verren afftand moeten toegevoerd worden , dan worden de kosten van inkoop grooter — deeze vermindering aan den eenen kant, en verhooging aan de andere zijde, fchijnen elkander, in de meeste gevallen, omtrent op te weegen, en dit is waarfchijnlijk de reden, waarom het brood en het vleesch overal door het grootfte gedeelte van het land genoegzaam op denzelfden prijs zijn, fchoon de prijzen van het koorn en het vee gemeenlijk in de onderfcheiden ftreeken van hetzelve zeer verfchillen. Schoon de voordeelen van de kapitaalen, 't zij dezelve in den handel in het groot, 't zij in het, klein aangelegd worden, over 't algemeen geringer zijn in de hoofdftad, dan  49 ger is, dan te Londen, en echter ken ik geene hoofdftad, in welke men voor geringer prijs geftoffeerde kamers kan huuren, dan daar. Het huuren van kamers is te Lönden niet alleen veel beter koop, dan te Parijs, maar zelfs dan te Edinburg, fchoon de kamers even goed zijn — en, het geene nog wel het vreemdfte fchijnt, is dit, dat de duurte van de huishuuren te Londen de redert ïs, om welke men zo goedkoop kamers kan huuren —— de duurte van de huishuuren te Londen ontftaat niet alleen uit' die zelfde oorzaaken, welke dezelve in alle hoofdftederi verwekken, dat is, de hooge arbeidsloonen, de hooge prijzen van alle boüwftoffen, welke gemeenlijk van eenen verren afftand moeten toegevoerd worden, en boven al de duurte Van de grondrenten, met welke ijder eigenaar als een monopolist handelt, en dikwils eene hoogere rente vordert van éénen akker flecht land  der VOLKEREN. 50* land in de ftad, dan van men honderd akkers van de beste foort op het land kan genieten,1 (V) maar in Londen ontftaan de hooge huishuu-^ ren gedeeltelijk ook uit de bijzondere gewoonte en manieren van het volk, door welke ijder huisvader genoodzaakt wordt om een geheel huis van boven tot beneden te huu- O) Het fchijnt, dat in Engeland de grond, op welken de huizen ftaan, zelden aan de eigenaars der huizen toebehoort — maar dat die eigenaars den grond van hunne huizen in eene eeuwigduurende huur hebben. — Dit is bij ons zeer zeldzaam, doch echter niet onbekend j het is oorfpronglijk uit het Romeinfche recht. Het wordt het Jus iuperficiarium (huisgebouw recht) genaamd, en is een recht, om op eens anders grond een gebouw te mogen zetten, onderhouden , en gebruiken — L. 2. ff. de de Superficiehus. De eigendom van een zodanig gebouw behoort, volgends het Romeinfche recht, aan dien geenen, die hetzelve gebouwd heeft, met uitdruklijke of ftilzwijgende toeftemming van den eigenaar van den grond, tot zo lang, dat de eigenaar de waaide betaalt; waarvoor de eigenaar oenen jaarlijkfchen penning geniet,folarium (grondrenten) genaamd. L. 2. §. 17. ff. ne quid in loc. publ. Zie Voet, ad ff. de Superficiebus. H. de Groot, Int. tot de Holl. Rechtsgel. 2. b. 46 hoofdfi. $. 7. en volg. Sim. van Leeuwen, Cenf. for.p, j. lib. 2. cap. 15. §. 27. -en volg. Uitgeever. 11 3 I. I O E K. X. [OOFDST,  1. BOEK X. BOCFDST. TWEE, '502 R- IJ K D O M huuren. Door een woonhuis (y) verttaat men in Engeland alles wat onder hetzelfde dak gelegen is. In Frankrijk-, Schotland, en veele andere ftreeken van Europa, meent men daar mede gemeenlijk niet anders, dan eene enkele verdieping. Een winkelier in Londen is verplicht om een geheel huis te huuren in dat gedeelte van de ftad, in 't welke zijne klanten woonen, hij plaats zijn' winkel in de onderIte verdieping, en hij flaapt met zijn geheel huisgezin op de bovenfte zolder, terwijl hij zig toelegt, om, ter betaaling van een gedeelte van zijne huishuur, de twee middelde verdiepingen aan anderen te verhuuren — hij zoekt het onderhoud van zijn huishouden met zijnen winkel, en niet met de bewooïiing van zijne kamers te winnen, daar in tegendeel die geene, welke te Parijs en te Edinburg kamers verhuuren, juist alleen daarin hun eenig middel van beftaan vinden — de prijs, welke zij voor het verhuuren van hunne kamers maaken, moet daar niet alleen de huishuur, maar zelfs de geheele kosten Tan de huishouding goedmaaken. (3?) A Dy/ellinghoufe.  der. VOLKEREN. 5°3 TWEEDE LID. , Over de ongelijkheden, welke door de flaat- , kunde van Europa veroorzaakt worden. Zodanig is het met de ongelijkheden in het geheele beloop van de voor- en nadeelen van de onderfcheiden foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen gelegen, tot welke het ontbreeken van een van de drie bovengemelde vereischten aanleiding moet geeven, zelfs daar, waar de volmaaktfte vrijheid heerscht. Maar daar de ftaatkunde van Europa de zaaken niet aan haaren vrijen loop overlaat^ veroorzaakt deeze ook nog andere ongelijkheden van veel grooter aanbelang Ca). Zij da) Men herinnere zig het geene ik dienaangaande in mijne voorrede gezegd heb. —• Uitmuntend zegt Ifelin, Droomen van eenen Men* ■ fchenvriend, ƒ>. 350. ,, Zo ras de menfchen zig niet meer vermeeten zullen, om den natuurlij„ ken loop der neerïngsbezigheden naar hunne „ willekeurige invallen te meesteren, zo ras zij „ ophouden zullen de vrijheid en den eigendom „ te benadeelen, die ouder, en niet minder hei„ lig zijn, dan alle andere rechten, en welker „ befcherming het eerfte oogmerk der burgerlijke „ maatfchappij, en de eerfte plicht van de ge„ biedvoerende macht is, zo ras zij de van deeze heilige rechten onaffcheidbaare bevoegdheid van li 4 ,> eL l. I O E K. x. IOOPDST.  I. BOEI X. HOOFDST / 504 R IJ K D 0 M Zij doet dit voornaamlijk op de drie vol"gende wijzen — voor eerst door in zommige t zaaken de mededinging binnen veel naauwér 'grenzen te bepaalen, dan dezelve anders, uit der- ,, eiken mensch, om zig met zodanig werk be,, zig te houden, waarmede hij het meeste voor„ deel denkt te behaalen, ongekrenkt laaten, zo „ ras zij aan elk en ijder het onbepaald genot „ der vruchten van zijne vlijt, of van de vlijt „ zijner voorouderen onbelemmerd doen genieten, „ zo ras zij zig bepaalen zullen aan den eigen„ dom,-en aan de vrijheid geene andere wetten „ voortefchrijven, dan zodanige, welke ijder we„ derhouden, om van den eigendom eens anderen, zonder deszelfs bewilliging, zig meester te maaken, of ijmands werkzaamheid, zonder „ dat hij zig daartoe verplicht hebbe, tot eene „ bepaaling, welke hem tegenftaat, te dwingen, „ zo ras Vorften en Overheden deezen grooten „ plicht in zijnen geheelen omtrek vervullen, „ zo ras zij elk bij zijne vrijheid, en bij zijnen „ eigendom befchermen, zo ras zij alle inrichtingen, „ en verordeningen verhoeden, door welke de ver„ deeling der weldaaden verhinderd, en door „ welke aan hoogmoedige en geldgierige burgeren „ de middelen tot verkrijging van ongeoorloofde, „ en voor de zeden zo wel, sis voor het alge„ meen welzijn gevaarlijke rijkd< mmen geroakhjk „ gemaakt worden, als dan zullen alle ftanden » der maatfahappij kunnen volkomenften kloet ve\r* *> krijgen. Uitgeever.  der VOLKEREN. 505 derzelver aart zouden hebben. Ten tweede, door in andere zaaken die mededinging veel verder te doen uitbreiden, dan dezelve natuurlijk zijn zoude, en in de derde plaats, door den vrijen omloop van arbeid, en kapitaalen van de eene bezigheid naar de andere, en van de eene plaats naar de andere, te verhinderen. In dc eerfte plaats, de ftaatkunde van Europa veroorzaakt eene zeer belangrijke ongelijkheid , in het geheele beloop van de vooren nadcelen van de onderfcheiden foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zommige zaaken de mededinging binnen veel naauwer grenzen te bepaalen, dan dezelve anders uit derzelver aart zoude hebben". De voornaamfte middelen, van welke zij zig ten deezen einde bedient, zijn de uitfluitende voorrechten van corporatien (iV). Het Corporation, dit woord is in Engeland van eene allerruimrce betekenis. De rechtsgeleerdheid der Engelfchen is zeer zamengefield, en vol formulieren. Zij overtreft ten deezen aanzien die der Romeinen. Eene zodanige rechtsgeleerdheid heeft natuurlijk ten gevolge, of dat men de wetten gefireng naar den letter uitlegt, of dat men de geheele wet door kunftige redeneering ontduikt. En van beide deeze gevolgen zullen wij in dit tweede lid van het icde koofdfl. voorbeelden aantreffen, Ü 5 Dit I. SOEK. X. HOOFDST. i. *  5o5 R IJ K D O M ï. BOEK. X. HOOFDST, Het uitfluitend voorrecht, door 't welk eene zekere bezigheid of zaak tot een gilde gemaakt wordt, bepaalt in die ftad, in welke zoUit deeze geftrenge letterlijke uitlegging van de wet zouden bij de Engelfchen veele moeilijkheden hebben moeten voortvloeijen, indien zij dezelve niet op onderfcheiden wijzen verholpen hadden. Bij voorbeeld — een perfoneel recht fterft met den perfoon, die het bezit. Indien zodanige perfoneele réchten aan eene lengte van elkander op» volgende perfoonen zijn toegeflaan, dan kan het, in een land, in 't welke de wetten zo letterlijk uitgelegd worden, niet dan moeite baaren, om telkens de opvolgers van de overleden bezitters van die rechten in het bezit van dezelve te ftellen. Men heeft dus eene foort van kunftige inrichting voor eene zodanige opvolging uitgevonden^ door middel van welke zodanige bezitters van perfoneele rechten, in de wet, worden aanmerkt als onfterflïjk — die inrichting noemt men eene corporatie. Een ftaatkundig altoosduurend lighaam, waarvan .de leden altijd gerekend worden dezelfde te zijn ~ men heeft in Engeland eene menigte van onderfcheiden foorten van deeze corporatien, niet alleen die veele leden hebben, zo als gilden, maatfchappijen, fteden, bevoorrechte burgten, vlekken of plaatzcn, (welke den naam droegen van town corporaté) maar zelfs die uit eenen enkelen perfoon beftaan. Zo noemt de wet in Engeland den koning eene corporatie^ Langs deezen weg worden alle de rechten van \ dc  der VOLKEREN. $o? zodanig gilde is ingevoerd, noodzaaklijk de mededinging alleen tot de vrije leden van het* gil- i de kroon ongefchonden aan de opvolgende koningen overgebragt, om dat de koning, als eene corporatie aangemerkt, onfterflijk is, op deeze wijze zijn de voorrechten van alle corporatien, gildens, maatfchappijen, fteden enz. voor verval beveiligd, om dat de bezitters van die voorrechten nog gerekend worden dezelfde te zijn, die honderden van jaaren geleden , die voorrechten verwierven — het is de moeite waardig, hier over na te zien Blakjlone's comment on the Eaws of Engl. look L Chipt. io. 't Is waar, in alle andere landen worden de voorrechten, aan zodanige flaatkundige lighaamen gegecven , ook gerekend altoosduurende te zijn, maar in zodanige landen, waar die geftrenge letterlijke uitlegging van de wet geen plaats heeft, behoeft men ■ niet tot zodanige ver. rijningen over te gaan, dat men éénen enkelen perfoon, den koning, eenen bisfehop, enz. eene torporatie zal noemen. Bij de'Romeinen, de eer. fte uitvinders van zodanige flaatkundige lighaa. men, (zie Plut. in Numaj hield men voor eener regel dat een collegie ten minften uit drie leder moest beftaan L. 85 ff. de verb. fign. wanneer echter eene zodanige univerjitas tot één lid was vervallen, wierd zij gerekend voortteduuren L. 7 § I. ff. quod cujusque univers. noin &c. fed fï univer fit as ad unum redit, magis admittitur, posfe eum convenire, et conveniri, eum jus omnium in unun. reeiderit, et jlet nomen univerfitatis. Uitgeever. I. O E K. X. [OOFDST.  508 R IJ K D O M I. BOEK X. HOOFDST. gilde; gewoonlijk wordt, om lid van zodanig gilde te kunnen worden, vereischt, dat men in die ftad, onder een deugdelijk erkend lid van hetzelve, eenen bepaalden termijn van leerjaaren moet hebben doorgebragt. Zomtijds bepaalen de gildewetten het getal van leerjongens, welke ijder meester vergund wordt te hebben, en meest altijd het getal van jaaren, geduurende welke ijder leerjongen verplicht is te dienen — het oogmerk Van beide deeze inrichtingen is, om de mededinging tot een kleiner; getal te bepaalen, dan anders wel genegen zou zijn, om zig aan di# bezigheid overtegecven (V). De bepaalt) Dit is het waare gevolg van alle gildens — wanneer niemand een bedrijf mag oeftenen, dan die geene, die leden zijn van zodanige gildens, aan welke het recht van zodanig bedrijf te oeffenen bij uitfluitend voorrecht is toegedaan, dan fpreekt het van zelve,dat daar door de mededinging binnen veel naauwer grenzen bepaald wordt, dan dezelve anders zoude hebben — maar dat deeze naauwe beperking van die mededinging het oogmerk van het oprichten van de gildens zou geweest zijn, geloof ik niet. De oorfprong van de gildens is in den ouderdom van de middeleeuwen te zoeken, toen men begon fteden op te rich;en, toen de vorften begonden te zien, dat zij de vriendfehap en hulp van de fteden noodig hadden, om hun gezag tegen de groote vafaJlen te  I. SOES. X. HOOFDST. 53» R. IJ K D O M aanleg, uit die werken zouden willen leeren, hoe laag ook zommige waarlijk veragtlijke fchrijvers zig aanmatigen om op hen te vallen. Er is in tegendeel naauwlijks een gemeen werktuiglijk ambacht, van het welke men niet alle verrigtingen op eenige weinige bladzijden zo volkomen en duidlijk kan voorftellen, als door woorden met afbeeldingen opgehelderd mooglijk is — men vindt, in de gefckiedenis der kunften en wetenfehappen, nu onlangs door de Franfche academie uitgegeeven, (£) veele van dezelve op die wijze algemeen voorgefteld — daarenboven vereifchen de inrichtingen van de bijzondere werkzaamheden van den landbouw, welke bij ijdere verandering van het weder, zo wel als bij menige andere toevallen, telkens onderfcheiden moeten zijn, veel meer oordeel en kundigheid, dan zodanige ambachten, welke altijd of genoegzaam altijd dezelfde zijn. Niet alleen wordt in het beroep van den landman, en in de algemeene inrichtingen van de werkzaamheden van den landbouw, maar zelfs ook in de geringere takken van den arbeid op het land, veel meer kunde en ondervinding vereischt, dan in het grootfte gedeelte van de werktuiglijke ambachten '— een {b) Arts G? Metiers. Een zeer kostbaar en overfehoon werk in verfeheiden boekdeelen, in fol. Uitgeever.  der VOLKEREN. 539 een ambachtsman, welke in ijzer of koper werkt, bedient zig van gereedfchappen en1 werktuigen, welker hoedanigheid altijd de-) zelfde of genoegzaam dezelfde is. Maar een landman, welke den grond met een gefpan van paarden of osfen beploegt, werkt met werktuigen, van welke de gezondheid, krachten , en gefteldheid op onderfcheiden tijden zeer verfchillcn — de natuur van de ftoffen, welke hij bewerkt, is even verfchillende als de werktuigen, van welke hij zig bedient, en beide vorderen met veel oordeel en overleg behandeld te worden — het ontbreekt eenen gemeenen ploeger zelden aan oordeel en overleg, fchoon men hem doorgaands als een voorbeeld van domheid en onkunde verftljtl Hij is zeker minder gewoon aan een gezellig onderhoud, dan werktuiglijke arbeiders, welke in de fteden woonen — zijne ftem, en zijn geluid zijn raauwer, en moeilijker te verftaan, door die geenen die aan zijnen omgang niet gewoon zijn, maar, des niettegenftaande is zijn verftand, 't welk gewoon is meerdere verfcheidenheid van onderwerpen te befchouwen, in het algemeen veel doordringender dan dat van hun, welker geheele aandacht van den vroegen morgen tot den laaten avond gewoonlijk enkel bij het verrigten van een of twee zeer eenvoudige werkzaamheden bepaald blijft — hoe fterk indedaad de geringfte ftanden van het volk op het I. ; o E K, X. ICOFDST«  S+o R ]J K I> O M I. SOEK X. HOOFDST het land boven die van dc fteden uitmunten ^ •weet ijder, welker bezigheden of nieuwsgierigheid gelegenheid gegeeven hebben om met beide die ftanden om te gaan — men zegk, ook dat. in China, en den Indostan zo we 1 de' rang als de arbeidsloonen van die geene^ die op. het land werken, hooger zijn, dan die van de meeste handwerkers, en ambachten in de fteden (c), en dit zou waarfchijnlijk overal plaats hebben, indien het niet door de wetten en den. geest van de gildens wierd tegengehouden — ondertusfchen moet men de meerderheid, welke de arbeid der fteden in geheel Europa, boven dien van het land heeft, niet geheel en al aan de gildens, en gildewetten toefchrijven — zij ontftaat nog daarenboven uit veele andere inrigtingen — de hooge belastingen op buitenlandfche manufaftuuren, en op alle waaren, welke door buitenlandfche koopluiden ingevoerd worden, loopen alle op hetzelfde oogmerk uit, (d) Gildewetten ftellen de ftedelingen in ftaat, om den prijs hunner waaren. te verhoogen, ■' lo 0) btó ■ i SN - ■ ■ fftt (O Zie het geene ik in noot ( k) van het tweede keofdjl. van dit eerfle boek, wegens China gezegd heb. Uitgeever. De fchrijver zal dit denkbeeld, 't welk hier maar met den vinger aangeroerd wordt, op de voortreflijkfte wijze in zijn vierde boek ontwikkelen. Uitgeever.  der VOLKEREN. 543 van zaaken, tot eenen aanmerklijken trap van rijkdom gereezen zijn, dezelve echter uit zijnen aart natuurlijk te zwak, onzeker, door ontelbaare toevallen aan verwoesting onderhevig, en geheel ftrijdig tegen de orde van de natuur en reden is. Ik zal de belangen, de vooroordeelen, de wetten en gewoonteus, welke deeze ophooping van kapitaalen in de fteden veroorzaakt hebben, zo klaar en duidlik, als mij mooglijk zal zijn, in het derde en vierde boek van dit werk zoeken open te leggen. Menfchen, die van een en hetzelfde ambacht leeven, ontmoeten eikanderen zelden, zelfs voor vermaak, en uitfpanning, zondei dat hunne verkeering in eene foort van onderlinge vereeniging ten nadeele van het gemeen, of in eenig ontwerp om hunne waaren duurder te verkoopen, eindigt. En het is indedaad onmooglijk, om door eenige wet, welke uitvoerbaar zou zijn, of met vrijheid en gerechtigheid beftaanbaar zou weezen, te kunnen beletten, dat zodanige menfchen elkander ontmoeten; maar hoezeer geene wet immer in ftaat is, om menfchen van hetzelfde ambacht te hinderen, om nu en dan bij elkander te komen, zo behoorde ten minften de wet zodanige bijeenkomften niet te begunftigen, veel min nog noodzaaklijk te maaken. Eene inrichting, welke alle die geene, die in L BOEK. X. HOOFDST.  I. SOEK \% .HOOFDST 5+4 R IJ K D O M in eene ftad tot een en hetzelfde ambacht ' behooren, verplicht, om hunne naamen en wöonplaatzen in een openbaar register in te fchrijven, begunftigt zodanige bijeenkomfteni Zij verbindt menfchen met eikanderen, welke anders mooglijk nooit eikanderen zouden hebben leeren kennen, en zij wijst ijder, die van dat ambacht.leeft, den weg aan, om de overigen te kunnen vinden — eene inrichting y Volgends welke alle, die van een en hetzelfde ambacht leeven ,' verplicht worden; om zigzeb ven op eenen zekeren tax te ftellen, ten einde voor hunne armen, hunne zieken, hunne weduwen en hunne weezen te zorgen, maakt zodanige bijeenkomften noodzaaklijk, omdat zij hun een gemeenfchaplijk belang in het beftuur van een zodanig fonds geeft. Wanneer zodanig ambacht tot een gilde gemaakt wordt, dan zijn zodanige bijeenkomIlen niet alleen noodzaaklijk, maar dan krijgen ook de befluiten van de meerderheid eene verbindende kracht voor alle — in een Volkomen vrij ambacht kunnen geene verbintenisfen van belang en uitwerking gemaakt worden, dan met eenparige toeftemming van alle de baazen j en zij kunnen niet langer duuren, dan zo lang ijder van dezelfde gedachten blijft — de meerderheid van een gilde kan eene gildewet maaken met gefchikte boeten, door welke de mededinging met mee? kracht en duurzaamheid aan banden kan ge- legl  der VOLKEREN. " £45 iegd worden, dan immer door eenige vrijwillige verbindtenis mooglijk is. (e) Het voorgeeven, dat gildens tot een beter beftuur van een ambacht noodzaaklijk zijn, is zonder eenigen grond. De beste wezentlijkfte en krachtigstwerkende goede . ordé, welke onder de ambachtsluiden kan worden gehouden, moet door geene gildewetten, maar door hunne klanten geleideden. De Vrees van buiten klanten te zullen getaaken, moet hunne bedriegerijen voorkomen, en hnnne onachtzaamheid beteugelen. Een uitfluitend voorrecht moet dat bedwangmiddel ïioodznakliik verflappen; in dat geval is men wel verplicht om zig van een bijzonder foort van werklieden te bediehen, zij mogen zig gedraagen, zo als zij willen. Het is zelfs een gevolg van zodanige gildens, dat men in Veele zeer volkrijke fteden (f) zelfs in zominige van de nooozaaklijkfte ambachten, naauwlijks draaglijke werkluiden kan vinden, dat (iO Mits het aan zodanige gildens vrij Maat. om zelve wetten te maaken, het geene, j^dank zij het Wijze beftuur onzer voorvaderen!) in ons land het geval niet is. Uitgeever. Cfj Men voege hierbij, van Engeland, want dit zal algemeen geen fteek houden, en wij zouden onze Hollandfche werkluiden zeer belasteren, indien wij dit over het algemeen toeftemden. Uitgeever. M m t 5 o t i, X. HOOFDST*  I. SOEK X. 0OOFD8T &0 R IJ K D O M dat men, indien men iets wil gemaakt hebben, 't welk redelijk goed bewerkt is, het zelve in de voorfteden moet laaten verrigten, waar de ambachtsluiden, geen uitfluitend Voorrecht bezittende, niets dan hun karakter hebben, van het welke zij afhangen, en dat men dan de gemaakte werken, zoo goed, als men kan, ter fluik in de ftad moet laaten komen. Langs deezen weg veroorzaakt de ftaatkunde van Europa eene zeer belangrijke ongelijkheid in het geheele beloop van de vooren nadeelen van de onderfcheiden foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zommige zaaken de mededinging binnen veel naauwer grenzen te bepaalen, dan dezelve anders uit derzelver aart zoude hebben. In de tweede plaats — de ftaatkunde van Europa veroorzaakt eene andere ongelijkheid van eenen tegenovergeftelden aart in het geheele beloop van de voor en nadeelen van de onderfcheidene foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zommige zaaken de mededinging veel verder te doen uitbreiden, dan dezelve natuurlijk zijn zoude. Men heeft het als eene zaak van zoo veel belang aangemerkt, dat een gefchikt getal van jonge menfchen tot zekere beroepen moesten worden opgebragt, dat zomtijds de regeering, en ook menigmaal weldadige menfchen, zig geleend hebben, om menigte van kost.  D fi r VOLKEREN. 54? kostgelden, vrije fchoolen, jaargelden, beurzen, enz. ten dien einde opterigten, waardoor veel meer menfchen zodanige beroepen hebben gevolgd, dan zig anders tot dezelve zouden hebben begeeven» In de meeste Christen landen, geloof ik, wordt het opbrengen van het grootfte gedeelte van de jonge luiden tot den Geestelijken ftand op deeze wijze vooruit betaald, (g) Zeer weinige van dezelve ftudeeren geheel en al op hunne eigene kosten. De lange, verdrietige en kostbaare voorbereidingen welke deeze ftand vordert, geven aan dezelve niet altijd eene geë- ven- Cgy Althands in Hotlatid niet — wij hebben Wel eenige zodanige beurzen, onder anderen het Staaten Colkgie te Leiden. Doch het getal der jonge luiden, welke in hetzelve ftudeeren, is zeer gering in vergelijking van die geenen, die voor teigen rekening ftudeeren. In ons land ftudeeren genoegzaam alle, die tot den geestelijken ftand opgebragt worden, voor eigen rekening. En wij hebben zeker geene reden, om over een al te groot getal van zodanige ftudenten te klaagen — nog maar weinige jaaren geleden zag de regeering van Holland zig in de noodzaaklijkheid, om den lust tot die ftudie, door nieuwe aanmoedigingen, te verlevendigen, en, indien aan dezelve de hand niet gehouden wierd, zou het te voorzien zijn, dat binnen weinige jaaren zommige kerken zouden ledig ftaan, Uitgeever. Mm 3 r. 5 o e k, X. ioofdst»  I.J 8 O E K. X. i H80FDST. SS* R IJ K D O M nigte van hunne mededingers, en aan de andere zijde, om de ambachtsluiden te verhin^ deren, dat zij hoogere daggelden begeerden, in aanmerking van de tegenovergeftelde mededinging van die geene, welke door hen in 't werk te ftellen, 't zij voordeel, 't zij genoegen zogten — de ■ rijke kerkelijke bedieningen, en andere hooge waardigheden houden de eer van de kerk op, niettegenftaande de armoedige omftandigheden van zommige van derzelver mindere leden. Ook maakt de eerbied, welke men aan dit beroep bewijst, zelfs voor deeze mindere leden eene foort van vergoeding uit tegen de bekrompenheid van hunne belooning in geld — in Engeland, en in alle Roomsen Catholijke landen, is de loterij van de kerk indedaad veel voordeeliger, dan noodzaaklijk is — de voorbeelden van de kerken van Schotland, van Geneve, en van veele andere protestantfche kerken kun» nen ons overtuigen, dat in een zo achtbaar beroep, in 't welk zo ruim gezorgd is, om jonge luiden tot bekwaamheid te brengen, zelfs de hoop op veel gematigder bezoldingen voldoende is, om een genoegzaam getal van geleerde, welopgevoede, en deftige mannen dsn geestelijken ftand te doen verkiezen. Wan- (£) Wij zullen vsn dezelve in het sde boofdft, van het 5de boek nadere denkbeelden krijger. Uitgsever.  der. volkeren. sa Wanneer in zodanige beroepen, aan welke geene bepaalde bezolding is vastgemaakt, bij' voorbeeld, in de rechtsgeleerdheid, of geneeskunde, eens een geevenredigd getal van jonge luiden voor kosten van het algemeen wierd opgebragt, dan zou in dezelve de mededinging weldra zo groot worden, dat derzelver belooning in geld zeer veel zoude daalen —s men zou dan weldra niemand meer vinden, die het der moeite waardig zou achten om zijnen zoon in een van beide die wetenfehappen voor zijne eigen rekening te laaten ftudeeren. Die wetenfehappen zouden dan geheel overgelaaten worden voor die geenen, welke uit openbaare liefdegiften wierden opgebragt , welker getal en behoeftens hen zouden noodzaaken, om zig met eene zeer ellendige belooning te vergenoegen, ter geheele vernedering van de thands zo achtenswaardige beroepen van rechtsgeleerden en geneesmeesters. Dat met tegenfpoeden worflelend flag van menfchen, welke men gewoonlijk geleerden noemt, is tamelijk dikwils in zodanige omftandigheden, in welke zich de rechtsgeleerden en geneesmeesters zouden bevinden, indien de zo evengemelde onderltelling doorging. In alle ftreeken van' Europa beftaat het grootfte gedeelte van dezelve in menfchen die voor de kerk opgebragt, maar door verfeheiden redenen verhinderd zijn om in den Mm 5 gees- l ; O E K.' X. IOOFDSTV  I. BOEK X. HOOFDSÏ & R IJ K D O M geestelpen ftand te komen, zij zijn dus ge' woonlijk ten kosten van het algemeen opgevoed, en hun getal is overal zo groot, dat 'daar door de belooning van hunnen arbeid gemeenlijk tot eene rampzalige laagte zinkt. Voor dat de drukkunst uitgevonden was, belfond het eenige werk, waarmede een zodanig geleerde eenig voordeel van zijne bekwaamheden kon genieten, daarin, dat hij een openbaar of bijzonder onderwijzer of leeraar wierd, of dat hij andere menfchen de fchoone en nuttige kundigheden, welke hij zelve verkreegen had, mededeelde — en dit is nog tegenwoordig eene aanzienlijker, nuttiger en zelfs voordeeliger bezigheid, dan die bezigheid van werken voor boekverkoopers te fchrijv-en, waartoe de drukkunst aanleiding gegeeven heeft — de tijd, de ftudie, d© fmaak. de kunde, en de aanhoudende arbeidzaamheid, welke in eenen fehrijver over wetenfehappen vereischt worden, indien hij uit zal munten, moeten ten minften gelijk (laan met die, welke men in de grootfte practïzijns in de rechten of geneeskunde kan ontmoeten. Maar de gewoone belooningen van uitmuntende fchrijvers ftaan in geene evenredigheid tot die van rechtsgeleerden en geneesmeesters — omdat de handel van de eerstgenoemden gedreeven wordt door behoeftige menfchen, welke ten kosten van het algemeen zijn opgebragt, terwijl die van de twee laatst-  b e r VOLKEREN. 555? laatstgenoemden door zeer weinige geoeffend wordt, welke niet voor eigen rekening ge»1 ftudeerd hebben — ondertusfchen zou buiten twijffel de gewoone belooning van openbaare cn bijzondere leeraars, hoe gering dezelve ook fchijnt, nog veel lager zijn, dan zij is, indien de mededinging van deeze nog behoeftiger geleerden, die voor brood fchrijven, de markt niet verlaaten had — voor de uitvinding van de drukkunst fchijnen de benaamingen van ftudent en van bedelaar genoegzaam van dezelfde betekenis geweest te zijn — de befluurders van de onderfcheiden univerfitèiten fchijnen voor dien tijd altijd aan hunne ftudenten de vrijheid vergund te hebben, om te bedelen. (7) In zeer oude tijden, en voor dat nog eenige liefdaadige inftellingen van deezen aart, om behoeftige jongelingen tot geleerde beroepen optebrengen, bekend waren, fchijnen de belooningen van uitmuntende leeraars oneindig aanmerkelijker te zijn geweest. Ifocrates verwijt, in dat werk, 't welk hij zijne gefprekken tegen de Sophisten noemt, den leeraaren van zijnen eigen tijd hunne ongerijmdheid — „ zij doen de heerlijkfte beloften aan hunne leerlingen," zegt hij, „ zij neemen 9, Op (O Het zou niet onaangenaam zijn geweest, Indien de fchrijver, ten deezen einde, eenig bewijs had aangevoerd. Uitgeever. t. lOEKi X. iOQFDSTi  ï. * O E K. X. £O0FDST. o5tf R IJ K D O M op zig om hen te leeren, wijs, gelukkig» „ en rechtvaardig te zijn, en ter vergelding ,, van eenen zo belangrijken dienst, bedin„ gen zij eene armhartige belooning van vier. „ of vijf minae. Zij, welke anderen wijsheid „ willen leeren," vervolgt hij, „ behooren „ zelve wijs te zijn, maar indien ijmand „ eene zodanige waar voor zulk eenen prijs „ wil verkoopen, dan kan men hem over- tuigen, dat hij de grootfte dwaas is." Zijn oogmerk is zeer zeker niet, om met dit zeggen eenen breeden ophef van die belooning te maaken, en wij kunnen zeer gerust zijn, dat dezelve althands niet geringer was, dan hij dezelve opgeeft. Vier minae was zo veel, als bij ons tegenwoordig, dertien ponden, zes fchellingen, en agt ftuivers fterling. Vijf minae (tonden gelijk met zestien ponden, dertien fchellingen, en vier ftuivers —■ dus moet in dien tijd de gewoone belooning, welke de beroemdfte wijsgeeren te Athenen, voor hunne lesfen ontvingen, niet minder geweest zijn, dan de hoogde van deeze twee foramen — Ifocrates zelve eischte tien minae, of drieendertig ponden, zes fchellingen., en agt ftuivers van ijderen leerling.. Men zegt, dat hij honderd leerlingen had, toen hij te Athenen zijne lesfen gaf. Ik begrijp, dat dit het getal zal geweest zijn, welke hij te gelijkertijd onderwees, of welke dat geene, 't welk  der VOLKEREN. 5 1