VADERLANDSCHE HISTORIE. ZES EN VEERTIGSTE DEEL.   VADERLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE DE GESCHIEDENISSEN DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, Uit de geloofwaardigfte Schryvers, en egte Gedenkftukken, zamengelteld. Met Plaaten. BEHELZENDE HET VERVOLG VANDlN JA A RE 1787» !780 EN l7*9' ten onmiddelyken vervolge van wagenaar's vaderlandsche historie. ZES EN VEERTIGSTE DEEL» Te AMSTERDAM, by JO HANNES AL L ART. MDCCXCIX»   VADERLANDSCHE HISTORIE. TWEE - EN - ZESTIGSTE BOEK. INHOUD. Inleiding. Herinnering aan het in Friestand voorgevallene. Algemeene Schets, van : Frieslands toenmaalige gefieltenis. Een nieuwe Eed op de Confiitutie daar onnoodig gekeurd. Aanmerking deswegen, Strengheid om de Roomfcken van den Landsdag uit te monfteren. Koperen Trommen aan de Schutterden van Leeuwaarden en Harlingen gefchonken. De Luitenant P. Ardesch , met een Gouden Degen, door Gedeputeerde Staaten begiftigd. De Schuttery te Harlingen, met een Eerpenning befchonken. Aanfpraak van den Collonel te Harlingen te dier gelegenheid. De Gewapende Genootfchappm ombonden, en de Burger Sociëteiten geweerd. Hoe men de Burger Sociëteiten afmaalde. Vernieuwing en verbreeding van het bevel der Voorbiddinge voor het Huis van Oranje. De Leeraar Frans Ernst Schmitz , deswegen geJlraft, Franciscus Hellendoorn Kra- XXII. Deel. A mee. LXIL SOEK.  2 VA DERLANDSCHE LXII. mer, veel zwaarder. De Hoogefchool u boek. Franeker krygt nieuwe Hoogleer aars. Groot —— aantal der op het Blokhuis gevangen gezetten. Van waar de gevangenen meest kwamen. Opgave van de Befchuldigingen en Vonnisfen, der voornaamften. Vonnis/en over Jürjen Tuinema Philippus Meinsma en Wopko Knoop. Vonnisfen en Geldboetens van verfcheide anderen. Eenigen tot Geldboeten en Ballingfchap verweezen. Lyfflraffe, Opfluiting en Ban anderen aangedaan. Cor- nelis van der burg, Op het Schavot geflraft. Ligtere ftrafe van anderen. Aanmerking over deeze Vonnisfen en Gevangenhoudingen. Het gedrag des Hofs. Twee Heeren Ahasuerus Vegelin van Claarbergen en Arend Aulus van Haersma, maakten hier eene uitzondering. H. L. van Buma te Sneek, in boete bejlaagen. Rengers, vervaardigt een verzoekfchrift om vergiffenis voor eenige Friezen. Door Elf Vrouwen getekend. Groot getal der Uitgeweehenen en Ingedaagden. Curatores Bonorum aangefteld. Overgang tot Stad en Lande. Op welk eene wyze de breuke tusfchen de Stad en de Ommelanden geheeld werd. Gelastigden van wederzyden benoemd. Dit werk haperd. De Stad geeft deswegen berigt aan hun Hoog Mögenden. Be/luit hier op van de Algemeene Staaten. Aanmaaning tot het hervatten van het werk der Bevrediginge. Reeds gemaakte fchikkingen op de Provinciaale Regeering. Klagten der Ommelander Heeren over die der Stadt. Schryven der Ommelander Heeren aan zyn Hoogheid. D& Stad  HISTORIE. 3 Stad moest bukken. Afkondiging in Stad en Lande. Verflag tot het benoemen eener f Gommisfie ter opfpeuring en ftraffe der Patriotten. Wydftrekkende magt daar aan verleend. Herroepingen van voorgaande Veranderingen. Afkondigingen van het Hof., tegen rustverfloorenisfen. De Ommelander Heeren des gebelgd, gaan dit te keer. Voortzetting van dit gefchil. Aanmerking hier over. De Stad, het Hof en de Ommelanden vereenigen zich in de verdrukking, en laaien de Commisfiena Appingadam voortgaan. 'sHofs befluü deswegen. Drukkende gevolgen hief van. Vervolgingen daar uit gehoor en. Deeze treft inzonderheid de Kerkleeraaren. Byzondere voorbeelden hier van. De Leeraar Gerrit Jacob Georg Bacot, flrekt ten byzonderen doel der vervolgingen. Plakaat tegen hem. De Commisfte fchryft aan de Bentheim Steinfurtfche Regeering. Scherp antwoord dier Regeeringe. Gronden waar op hy voor zyne onfchuld pleit. Vonnis over hem geflreeken. Het lot van j. Fruitier. Aanhoudende oproerige beweegingen der Orangeparty in de Ommelanden. Voorzorgen en bepaalingen in Groningen, wegens het Oram je draagen. R. B. Gockinga, over ze= kere uitdrukking, Oranje betreffende, ernftig onderhouden. Oproeren en Schennisfen in Groningen. Oproerige bewegingen by de Herberg de Unie. De Burger Sociëteit verboden. Vonnis over Jannes en Berent van Bolhuis. Netelig gefchil hier uit tusfchen de Stadsregering, en de Hooge Jufiitie kamer hkr uit genezen. Aanmerking op dit geval. A 2 De lxiï. O EK*.  4 VADERLANDSCHE LXII. Inleiding.1787. 1788. Dfi Syndicus Tiddens , befckuldigd. Vef' flag in zyne zaak uitgebragt. Van zyn Ampb ontzet. Omzigtig gedrag der Patriottifcha Leeraaren binnen Groningen. Moeilykheden der Leeraar de Blau aangedaan. Welk eene verklaaring men van hem vordert. Hoe door hem beantwoord en waar toe hy komen kan. Brusk afgeweezen. De Kerkenraad fielt zich voor hem in de brcsfe. Wordt niet verhoord. Het affchrift zyner Leereeden hen onthouden. Hy dient by deeze een fiuk in, wegens zyne Commisfie, als Correspondent der Zuid-Hollandfche Synode, "t zelve wordt ingehouden. ]Vfoeilyk valt het, in de befchryving der Gebeurtenisfen onzes Vaderlands, by zo opmerkenswaardige Tydvakken, als groote Gebeurtenisfen, in deeze Jaaren voorgevallen, opleveren, eene fcheidpaal te ftellen, die, ten opzigte van alle Gewesten , voldoende is, en dus eenen eenpaarigen voet te houden, voor ons gemaklyk, en voor onzen Leezeren gevallig. Doorgaande bragten wy de Gefchiedenis der byzondere Gewesten, tot de hoogte der daadlyk daargeftelde Omwenteling; zomtyds voerde -de zamenhang der niet wel fcheidbaare Gebeurtenisfen, ons eenige fchreeden verder. In dit geval, 't welk byzonder plaats greep; ten opzigte van Friesland, moeten wy, de Gefchiedenis verder voortzettende9 eene korte herinnering voor-  HISTORIE. 5 vooraf laaten gaan, van het hoofdzaaklyke reeds vermeld, en zamenhangende met het ] peen nog te befchryven ftaat van de Gebeurtenisfen, welke onmiddelyk naa, en in 't Jaar op de Omwenteling volgende, ftand greepen. Zo hebben wy, in een voorgaand Deel] onzer Vaderlandfche Hiftorie, geboekt de] Afkondiging der Amnestie in Friesland;, de Befluiten omtrent de Framker Staatsie-/ den; het fchryven der Franeker Regenten ^ aan de Staaten, die te Leeuwaarden op 't kusfen gebleeven waren; het Krygsbewind, 't geen te dier Steede plaats greep; alsmede de diepe vernedering dier Stad befchreven, en de volvoering van dit fchreeuwend ftuk: gepaard met een oogflag op 't geen in eenige andere Steden, onmiddelyk by de Omwenteling gebeurde. (*) — Ondanks dit leevert het in Friesland voorgevallene, ingevolge deezer beginzelen eenige, maar veelal zeer ongevallige , ftoffe voor ons Gefcbiedboek op. Van ééne onaangenaamheid zullen wy egter ons zeiven verfchoond vinden, die zo vaak onze pen vermoeide, het befchryven van oproerige beweegingen, met plun-. deringen vergezeld: Geene noemenswaardige werden 'er gepleegd, De ftrenge maatregelen door de thands meester zynde Party genomen, aan welker volvoering men niet twyffelde, fchrikten allen, die iets eu- (*) Men flaa naa onze Vadert. Hisf. XIX. D. b\% 152 — 182. a a LXII. soek;. 1787. 1788. lerirne- ing van iet in 7ries. and roorge» 'allene. Alge- neeiie schets tan WeS' 'ands :oenraaa- ige geHelteins,  6 VADERLANDSCHS LXII. BOEK. ï?87. I788. euvels in den fchild mogten voeren, a£ Naa den korten tyd duurenden, maar geweldigen , ftorm des Burgertwists, hieldt de Gemeente zich ftil. Veelen althans der vuurigften, der voornaamften, en der meest gehaaten, onder de Patriotten hadden het Gewest geruimd; en viel 'er geen twyfel, of de zo zeer beheinde Amnestie zou de zodanigen, die in Friesland gebleeven waren , wel in de handen des Hofs doen vallen, aan welks doorflaan in het {taffen niemand twyfelde, en welke waarheid, wy eerlang, in ons Gefcbiedblad, met de treffendfte voorbeelden, zullen geftaafd zien. De aankleeving aan de Frane- ier Staatsleden, die bykans door het geheele Gewest heen, in meerder of mindere maate, plaats gegreepen hadt, verfchafre ruime {toffe om de Patriottifche Grietmannen, Volmagten, en Regenten der Steden, voor 't minst, uit hunne posten te weeren, en die te vervullen met lieden van de tegenwoordig heerfchende Party. Eene Party, welke zich thans geftyfd en gefterkt vondt door eenigen, die zich nu zo driftig tegen als eenige jaaren, en nog korter, geleden, voor de Burger Vryheid gedroegen; doch met den zuurdeesfem der Ariftocratie van den flegtften aart te zeer doortrokken waren, om, op den duur, Burger voorftanders te blyven. Zy hebben de les, zo dikmaals vrugtloos den Burger voorgepredikt, voorbeeldlyk herhaald en getoond, dat men dien, voor eene korte wyl, vleit; maar.  HISTORIE. F maar, zyn oogmerk bereikt hebbende, hun geheel vergeet, zo niet gevoelig trapt. Zo min als in het Stadhouderminnend Gelderland, (*) hadt de dien Prins beftendig aankleevende, of tot zyne Party wedergekeerde Meerderheid der Friefche Staatsleden, eenigen grond om eenen nieuwen Eed op de Conititutie in te voeren. Zy fpraaken deswegen, omtrent op den zelfden toon, als de Staaten van het evengemelde Gewest. Door hun Hoog Mogenden deswegen, nevens andere Gewesten, aangefchreeven, gaven de Staaten van Friesland hun genoegen te verftaan. dat die van Holland weder eene denkwy ze aan den dag lagen, overeenkomftig mei de gronden van de Conftitutie der Zever Vereenigde Gewesten; maar tevens te kennen, op dat wy hunne eigene woorder bezigen, „ dat, ten deezen opzigte hei „ doorgaand en eenvormig gedrag, dooi „ de groote Meerderheid der hooge Re „ geering in Friesland, altoos indagtig „ aan, en overeenkomftig zynde;. mei „ derzelver plegtig gedaanen Eed, ge „ houden in de Troubles, welke zo on„ gelukkig de Republiek hadden gefchokt. voor de oogen van alle de Bondgenoo„ ten, en zelfs voor geheel Europa, ter „ aller ontwyfelbaarfte getoond, en aar „ den dag gelegd hadt, hoe zeer de hoo „ ge Waardigheden, waar mede zyn Door ,< lug (*) Zie onze Vaderl.Hht. X.XID.bl. !Q2.Copy A 4 LX1T. BOEK. I787. 1788. Een nieuwe Eed op de Conftitutiedaar onnoodiggekeurd. 1 1  $ VADERLANDSCHE LXH. BOEK. 1787. 1788. „ lugtige Hoogheid bekleed was, naar de „ overtuiging van hun Ed. G. Mog. wat „ belangt de ganfche Republiek aller„ noodzaaklykst, en wat hunne Provin„ ciebyzonder betrof, bovendien als een „ Esfentieel Deel der Conftitutie, en in „ 'sLands Regeeringsvorm ingelyfd, fteeds befchouwd waren, en voortaan befchouwd „ moesten worden. Dat de respedive „ Bondgenooten, over zulks, dien aangaan„ de, door fpreekende daaden, een veel „ fterker grond van zekerheid aan de zyde 3, van Friesland hadden; dan immer door „ eenig Declaratoir, hoe ampel ook, kon 3, worden daar gefteld. Zy voegden 'er nevens „ dat hun Ed. „ Mogende al verder, hoe volkomen af„ keerig ook om zich in het inwendig Be„ ftuur hunner Bontgenooten in te drin„ gen , en vasdyk vertrouwende, dat zulks „ nimmer hier door zou worden gezogt „ of ondernomen, echter gaarne aan de „ overige Bondgenooten, zulks begeeren„ de, de Conftitutie en Regeeringsvorm „ zo en in dier voege, die met den „ Erfftadhouder- Capitein en- Admiraal„ Generaalfchap, thans wel wilden gua„ randeeren, en tevens wedeikeerig de „ Guarantie der' Bondgenooten, dien te 3, nevens accepteeren. Dat zy, eindelyk, gezien hebbende ,, de abuizen, welke by zommige Beamp„ te Perfoonen in de Generaliteit, en in „ zommige Diftri&en van dezelve, plaats vonden, gaarne met de respective Bond- 5» ge-.  HISTORIE. 5 „ genooten zouden medewerken, en door „ middel van eenen nieuwen te arrefteeren „ Eed, daar tegen voor het vervolg te „ waaken. (*) Uit welke bronnen dit Friefche Staatsbefluit, op een ftuk van die aangelegenheid, ook ontfprongen zy, meenden zommigen daar in nog iets te ontdekken van eenen Republikeinfchen geest, in geene der Befluiten van de andere Staatsvergaderingen der Bondgenooten, dit onderwerp raakende, te befpeuren. Wy voor ons, vinden die trekken te flaauw, en te twyfelagtig, om 'er eenige aanmerkelyke waarde aan te hegten. Daarenboven betoonden de Friefche Staatsleden zich zo zeer met den zwymelwyn des thans ten boorde vol gefchonken beekers, gedrenkt, als die van eenig ander Gewest. Niet meer of min dubbelzinnige woorden; maar de onloochenbaare, en aller in 't oog loopende daaden fpreeken. De Uitfchryving tot den Landdag in den Voorjaare van mdcclxxxviii , draagt 'er blyk van in deeze fchorklinkende ouderwetfche herhaalde taal. ,, Dat niemand^ „ van Paapfche Ouders gebooren, in het: „ toekomende, op den Landdag zal wor-1 „ den verkooren; ten ware hy alvoorens 1 ,. Ledemaat van de Greformeerde Religie is 1 „ geworden, uitgezonderd de zodanigen, „ die vóór deezen, daar uit geadmitteerd „ zyn {*) Verzam. hy de Chalmot V. D. bl. 2285—287, A 5 LXI. BOEK. 1787. I788. Aanmerking des. wegen. Streng- beid om ie Roomchcn van len ^anddag iii te nonfte» en.  io VAD ERLANDSCHE LXir, BOEK. I737. 1788. ( i l j ,, zyn geweest. Weezende de voor- ,, fchreeve Volmagten, die op den Land„ dag verfchynen zullen, goede Patriot„ ten, Liefhebbers van de waare Grefor„ meerde Religie, zo als dezelye in 't be„ gin van de Reformatie aangenomen, en geleerd is, als mede van de Vryheid „ des Vaderlands, genegen tot eendragt, „ en die als nog zodanige te weezen, met „ 'er daad bevonden worden. Gansch- „ lyk vry en onverdagt van alle fuspis, fien, en eenige gunst tot den Vyand ,, van deezen Staat te draagen, of ooit „ gedraagen te hebben, en ook niet las„ terlyk, noch ergerlyk, dan eerlyk en „ vroom van leeven. (*) De (*) TV. Nederl. Jaarb* 1788. bl. 125. Stugge Onverdraagzaamheid, uit vermeend Staatsbelang gebooren, llraalt hier geweldig door, by de Heerrchende Kerk. In dat zelfde Gewest gaven , ten deezen jaare, de Doopsgezinden, van ouds voor [treng bekend, een niet onmeldentfwaardig blyk, pan, ten deezen opzigte, veranderde gevoelens, ter gelegenheid, dat zy, in het geval der Doopsgezind den, die zich uit Dantzig in de Staaten van Catharina, Keizerin aller Rus/en, als een Volkplanting, hadden nedergezet, enden Buitentrouw (treng weerden, hun gevoelen uitbragten, om dit nisbruik der Kerklyke Tugt, door de Keizein befchouwd. als een bron van verdeeldheden, en onbeftaanbaar met den bloei der Volkalantinge, tegen te gaan. Leezenswaardig is hier )ver de Müjive van de Sociëteit der Doopsgezinde lemeenten in Friesland, gefchreeven aan de Doops'ezinde Christenen, die zich uit Dantzig in Rusland 'ebben nedergezet, te Leeuwaarden by Joannes iEYDEL, I788. .  HISTORIE. De Schutteryen der Steden Leeuwaarden en Harlingen, hadden, blykens het verhaal der laafte en geheel onftuimige Staatsbewegenis, door ons geboekt, zeer veel toegebragt, om het ontwerp der Patriotten te doen mislukken, (*) Staaten van Friesland wilden dit erkennend vergelden, met aan de Schuttery der Stad Leeuwaarden twintig, en aan die van Harlingen, tien Koperen Trommels te fchenken. De Staatlykheid, welke derzelver overgave vergezelde, zette eene hoogere waardye by, aan dit gefchenk. Immers de Gedeputeerde Staaten, door den Souverain, daar toe gevolmagtigd, verrigtten zulks plegtig op het Collegie in Frieslands Hoofdftad. Op de groote zaal verfcheenen de Collonels en Bevelhebbers, met hunne Secretaris van Leeuwaarden, en daar naa de Collonel, en eene Bezending uit de Bevelheoberen, benevens den Secretaris van de Harlinger Schuttery. Jonkheer Lamoraal, Joachim Johan Rengers, wiens naam in de Friefche Gefchiedenisfen, van deezen en vroegeren tyde,te meermaalen, onder de yverige Voorftanders van den Stadhouder, gefpeld werd, thans Voorzitter te dier Vergaderinge voerde het woord, op deezen zin loopende: „ datzy, door hun H. Ed. Mogenden, de ,i Heeren Staaten, gelast waren, om aan „ deeze Schutteryen het genoegen van den „ Souverain, over derzelver gedrag, ge„ duurende de onrustige beweegingen in „ Fries- (*) Zie onze Vadert. Hist. XIX. D.bl.96—135. LXir. BOEK. 1787. I788. Koperen Trommen aan die van Leeuwaardenen Harl. gefchour ken.  12 VADERLANDSCHB LXU. BOEK. 1787. 1788. „ Friesland, te kennen te geeven, en ten „ blyke daar van, aan dezelve dit Gefchenk aan te bieden. Dat die aanbieding van „ hun Ed. Mogenden, daar deeze Schutte„ ryen zo loflyk hadden getoond, eerbied „ te hebben voor den Souverain, door „ betoonden moed en yver ter be„ vvaaring van de goede orde en rust, in „ de beide Steden, het doorflaand bewys „ opleverde, hoe zeer 'sLands Hooge „ Overheid, het gedrag deezer Schuttery1, en, van dat van anderen wist en begeer„ de te onderfcheiden. Dat dit Gefchenk „ een beftendig gedenkteken zou zyn, der „ loflyke handelingen deezer Schutteryen, „ en voor het vervolg tot een prikkel zou „ dienen, om fteeds 's Lands Hooge „ Overheid te blyven lieven en eerbiedi„ gen." (?) 1 Eindigende met een verzoek, dat door de Collonels, ieder in de zynen, deeze Trommels aan de Schuttery op eene behoorlyke wyze zouden overgehandigd, en het hoog genoegen van hun Ed. Mog. uit naam van Heeren Gedeputeerden, aan 't zelve te kennen geeven worden. • ■ Eene overgifte met het verblydfte genoegen ontvangen, en door de Hoofden der dus gunftig onderfcheidene Schutteryen, met dankzegginge beantwoord. Groot was de Zegepraal der begiftigden in beide de Steden, op die Eeretekenen aan den eenen; doch daar aan geëevenredigd de wrok en (*) TV. Nederh Jaarb. 1788. bi. 137.  HISTORIE. *3 fpyt van de té ondergebragte Wapengenootfchappen aan den anderen kant. Bovenal moet in Harlingen, by het klein aantal Patriotten, liet invoeren dier Trommen geweldigen aanftoot verwekt hebben; doch men het te dier Havenftad, welker behoudenisfe voor 'sPrinfen party van het uiterfte aanbelang geweest was, het niet berusten by dit Krygshaftig gefchenk aan de Schutterye. De Luitenant Collonel P. Ardesch, wiens dienst en hulpbetooningen, in de veegfte omftandigheden voor Harlingen, en voor geheel Friesland, ten dage der hoogloopende Burgerwoelingen, wy in 't breedé vermeld hebben (*), genoot eene zeer onderfcheidende eere. Immers befiooten de Gedeputeerde Staaten van dit Gewest, tot het doen vervaardigen vaneen fraayen Gouden Degen, ten einde denzeiven, tot een blyk der hooge goedkeuringe, wegens zyn gedrag, hem aan te bieden, Wanneer dit Eer gefchenk vervaardigd, er aan zyne Hoogheid vóóraf vertoond was, die het niet alleen goedgekeurd, maar ooi; den Heer Ardesch, vergund hadt, dii Zydgeweer, zo wel in alsbuiten dienst, tt draagen, werd hy ter Vergadering van Gedeputeerde Staaten verzogt, om dit gefchenk te ontvangen, 't 'welk de Voorzittel Eysinga , hem onder het doen eener aan fpraake overreikte, (f) ^ (*) Zie onze Vaderl.Hist. XIX. D.bl. los—108 (t) N. Nederl. Jaarb. i?83. bl. I418. LXI!. boek. 1788. P. Ar» desch met een Gouden Degen begiftigd.  LXII. boek. I787. I788. De Schuttery te Harlitt' geit met een Eerpenningbefchonken. Aanfpraakvan den Collonel te Harlingen by d e overgifte. 14 VADERLANDSCHE De volvaardigheid der Harlingfche Schuttcry, werd op eene byzonder uitfteekendï wyze, door de Stads Regeering, beloond, die op Stads kosten een Gedenkpenning deedt vervaardigen; in Goud voor de Burgerbevelhebberen en in Zilver voorde Schuttery. By de eerfte was ccne Verklaaring gevoegd, en werd deeze by de overgifte der laafte voorgeleezen: dezelve luidde: „ Ter belooninge voor onwrikbaare Trou„ we, ter altoos duurende Gedagtenisfe „ van betoonden Moed, een blyk van vol„ maakte goedkeuring der poogingen, die ,, tot behoud en verdeediging der Stad te„ gen uit- en inwendige, zo heimlyke als „ openbaare aanflagen, door de braave „ Schuttery van Harlingen, in den Jaare mdcclxxxvii, zyn aangewend, worden „ deeze Medailles, met gevoelen van erken„ tenis en agting vereerd: naamlyk aan ie„ der Officier, en den Secretaris, een Gou„ den, en aan ieder Schutter een Zilve„ ren, door de Edele Agtbaare Regeering deezer Stad." By het gebruik der vereerde Koperen Trommen, en het uitdeelen dier Eerepenningen , deedt de Collonel der Harlingfche Schuttery, aan zyne Medebevelhebberen, Onderofficieren, en de Leden der Schutterye, die in den voorleden Jaare gediend hadden, deeze Aanfpraak:„ Gyliedenhebt „ zo aaniïonds gehoord, dat onze verrig„ tingen, in den jongst afgeloopen Jaare, „ toen onze Stad, door in- en uitwendige, zo heimlyke als openbaare aanflagen ge- t> dreigd  HISTORIE. 15 „ dreigd wierd, de goedkeuring van hun Ed. Móg. de Heeren Staaten deezer Pro„ vincie, onze wettige Souverainen, en „ de Regeering deezer Stad, hebben wegge„ draagen, en ten blyke daar van, deeze „ onze Schutterye, door beiden, met open- lyke erkentenisfe en Gefchenken, ter „ vereeuwiging dier Daaden, zyn ge- „ kroond geworden. Wel aan dan, „ Edele Manhafte Heeren Officieren, On„ der-Officieren en verdere Leden deezer „ Schuttery, ontvangt die Gefchenken dan „ ook als blyken van erkentenis; bewaart ze daar toe tot een eeuwig gedenkteken, „ en laaten ze ons alleen tot een fpoor„ flag verftrekken, om, in het vervolg, ,, by diergelyke (doch onverhoopte) gele„ genheid, ons, op gelyke wyze, van on- „ zen pligt te kwyten. Laaten wy „ den aangenaamen Vrede, de zo noodige „ Eensgezindheid, altoos beminnen en be„ vorderen; dan zullen wy, ten allen ty„ de, overeenkomftig het oogmerk onzer „ inrigting, werkzaam zyn, en een goed „ Geweten voor God en onze Medebur- gers behouden! Met den aanvange van Herfstmaand des Jaars mdcclxxxvii, hadden de Staaten ^ van Friesland de Gewapende Genootfchap * pen verboden. Een verbod van geen alge c meen (*) De Gedenkpenning vertoonde, aan de eene zyde, het Beeld der Vryheid, draagende in de regterhand de Hoorn des Overvloeds, en {leunende op een Pedeftal; in de (linkerhand heeft het den Hoed: voort» wordt dit Betld belaagd, door eenige Mon- fle», LXII. boek. 1787. 1788. De Gei /apende ïenoot:happenntbon-  i6 VADER LANDSCHÏ5 LXH. meen werkende kragt, zo lang de Staaten boek. van Friesland, te Franeker vergaderd, in wéezen waren, die, by een tegen overgeftelde 1787. Afkondiging, deeze Genootfchappen in 1788. fchut en fcherm namen (*); dan dit geden en de melde verbod kreeg, met de daad klem en teo ge- werd volvoerci naa de zegepraal der Leeüweerd. waarder Staatspartye. . Met deeze Ontwapening was veel; doch, in hun oog, op verre naa, alles niet afgedaan. De BurgerSocieteiten, in dit Gewest eerst gebooren(f) en onder den naam van Fraterniteiten bekend, beftonden nog, genoegzaam geheel zamengefteld, uit Leden van de ontbondene Wapengenootfchappen, en voorts uit Perfoonen, die, onder deeze en geene benaamingen, het hunne tot in ftandhouding van dezelve bydroegen. Hoe men Ook die doorn moest uit den voet getrokde Bur- ken , en verwylde men daar niet langer raeger-So- de, dan tot in den aanvange van Slachtcieteiten maancj ^es Jaars der Omwentelinge. Wana maa c' neer Staaten van Friesland, de Fraterniteiten, en foortgelyke Gemeenfchappen, be- fchree- fters, uit den grond opkomende, die door den Gewapenden Arm worden afgeweerd. — Aandekeerzyde, vertoont de Penning eenig Wapentuig, met dit Onierfchrift: De Vrybeid Staat en Stad Door Muitzugt aangerand, Ontftak der Scbutt'ren moed . Voor 't kwynend Vaderland. (*) Zie onze Vaderl. Hist. XIX. D bi. 69—73. Ét) Zie onze Vaderl. Hist. V. D. bi. iffa.  HISTORIE. 17 fchreeven: als opgericht door Menfchen „ van geheel onderfcheidene klasfe, waar „ van de aanzienlykfte in rang en vermott gens veilig veronderfteld konden wor- den, een ander oogmerk te hebben ge„ had, dan om eenvoudig een geflooten „ Gezelfchap, met allerlei rang. van Meri- fchen, op te rigten." Met by voeging „ dat deeze van hun befchouwd wer,, den, voor ongeoorlofd en nergens an„ ders toe kunnende ftrekken, dan om de „ rustverftoorende en verderflyke Bewee„ gingen, welke het Vaderland op den „ rand des verderfs gebragt hadden, te „ voeden, en leevendig te houden. Zy merkten daarenboven op, ,, dat, door die „ afgezonderde Byeenkomften, zeer veele „ Lieden, uit diegroote klasfe, wiernyve- re werkzaamheid voor een Gemeenebest, „ om wel te beftaan, onontbeerlyk is, uit „ hunne huizen en van hunne" bezigheden „ en bedryf werden afgetrokken, en dat „ het nadeel, daar door aan veele Huisge„ zinnen wordende toegebragt, de vopr„ zieninge van 'sLands Hooge Overheid, voor het toekomende, allernoodzaaklykst „ maakte; ten einde een ieder, van wat „ ftaat hy mogt zyn, zo veel mogelyk, „ daar toe te bepaalen, dat hy door zyne noeftige arbeidzaamheid, en een verdub„ belden vlyt op de zaaken van zyne Ne,\ gotie, Winkel of Handwerk, de nu ver„ vallen; doch alzins noodige bron van al}, gemeen béftaan, en welvaart hielpe her„ ftellen en vermeerderen." Te deezer XXIL Deel. B oor- boek. I787. I788.  ift VADERL AN.DS CHE LXil. BOEK 1787. 1788. Vernieuwing en verbreeding van bet bevel der voorbiddinge oorzaaken hadden zy goedgevonden, ,, al, „ le de bovengemelde Fraterniteiten en Ge- „ meenfchappen, welke zedert de oprigting der voorfchreeven beftaan hebben- „ de Exercitie Genootfchappen, Corpfen enz. aangegaan en opgerigt waren, zo „ ten fPlattenlande, als in de Steden, te vernietigen, met last aan een ieder, om „ zich voortaan van zulke Byeenkomften „ te onthouden, op bedreiging van, als „ Overtreeders van 's Lands Wetten, en „ ftoorders der Gemeene Rust, te worden „ geftraft." Ten Hotte deezer Strafdreigende Aankondiging, voegden zy 'er nevens een bevel, om, 't geen die Gezelfchappen, in Gemeenfchap mogten hebben, te fcheiden, en te deelen, en daar van, binnen den tyd van drie maanden, aan de Geregten en Magiftraaten behoorelyk bewys te toonen. Binnen dien zelfden tyd, werden zy desgelyks gelast, de Huizen, tot die Byeenkomften gediend hebbende, indien dezelve aan de Leden in eigendom toebehoorden, te verkoopen; onder bedreiging dat zy anders, van 'sLands wege, aangeflaagén en verkogt zouden worden. (*) Door dusdanige voorzieningen, op den zelfden voet als in andere Gewesten ingerigt, oordeelde men den wortel der Patriotterye, dat haatlyk en hoogstfchadelyk gekeurd gewas, uit te zullen rooijen, of alles te verdelgen, wat daar aan op nieuw eenig voed- (*) Verzam. by de Chalmot II D.bl, 219—221.  HISTORIE. 19 voedzel zou kunnen geeven. — Van den anderen kant was men bedagt op middelen, om aan de denkbeelden, der thans heerfchende Partye bevordering, klemengewigt by te zetten. Men nam, gelyk elders in den Lande, de handhaaving van den openbaaren Godsdienst te hulpe. Naa een beklag, dat ten aanzien van het bidden voor 'sLands Overheid, in de Publieke Kerken van Friesland, aan de daaromtrent gegeevene bevelen niet voldaan; maar zulks door eenige Leeraars geheel naagelaaten werd, terwyl zommigen, het gedeeltlyk deeden, en het by anderen met willekeurige veranderingen en verichikkingen gefchiedde, vernieuwden de Staaten het oude Voorfchrift, met invlegting van zodanige veranderingen, als zy oordeelden, dat de tegenwoordige toelTand van zaaken vorderde. Deeze beftonden meest in eene breedfpraakige vermelding van den Stadhouder, met opnoeming van alle diens Waardigheden, van Mevrouw de Prinfesfe, en het ganfche Vorstlyke Huis. Dit ging gepaard met aanfchryving aan de Geregten van Grietenyen en Steden, om naauwkeurig toezigt te houden, op de volbrenging van dit vernieuwd en in zo verre veranderd voorfchrift. (*) Dit toezigt bleef niet agter wege. Twee fpreekende voorbeelden weezen zulks uit. Frans Ernst Schmitz, Kerkleeraar te Finkum en Hyum, in* de Grietenye van Leeuwarderadeel, werd verklaagd in allen deele O H< Nehrl. Jaarb. 1787. bl. 5800. B 2 LXII. boek. 1787. I788. voor hec Huis van Oranje. De Leer« aar F. E. Schmitz des gekaft.  LXII. boek. I788. F. ft Cramer veel zwaarder. 20 VADERLANDSCHE deele niet aan dit voorfchrift voldaan, doch daaromtrent willekeurig, en naar eigen goeddunken , gehandeld te hebben. Ten teken, hoe zeer de Gedeputeerde Staaten 'er opgezet waren, dat de daaromtrent gegeevene Bevelen ftiptlyk werden naagekomen, en daar mede niet volgens willekeur gehandeld, werd deeze Leeraar, voor den tyd van zes weeken, in zynen dienst'gefchorst, en zyne Bezolding, geduurende dien tyd ingehouden. (*) Erger liep het af met een ander door hun gefield voorbeeld. De Kerkleeraar Franciscus Hellendorn Cramer , de Dorpen Suawoude en Tietjerk bedienende, befchuldigd van niet alleen zich, ten aanziene van het bidden, ongehoorzaam aan de Heilige bevelen gedraagen; maar ook, in ftede van dat Gebedsvoorfchrift, in zyne Gebeden de hoonendfte en rustverftoorendfte uitdrukkingen gebezigd te hebben. Dewyl hy, in zyn verhoor, zich niet hadt weeten te zuiveren , van de befchuldigingen tegen hem ingebragt, en Gedeputeerde Staaten, gelyk zyfpraaken, „ inaanmer„ king namen, het te eenemaal verderflyke „ voorde algemeeneRust, en het gevaarly„ ke, 't welk 'er ligt om Leeraaren in dienst; „ te laaten, die openlyk, en met veragtinge „ van de Bevelen van 'sLands Hooge Re„ geering, het hoogwaardig Ampt vanBe„ dienaaren van Gods woord en die de Leer „ des Vredes misbruikten, om hunne Toe- „ hoorei N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 1407.  HISTORIE. 2ï' „ hoorders veragting voor den Souverain, ,, en ontrustende beweegingen in te boeze-1 men; waar van de gevolgen niet anders „ konden zyn, dan de berokkening van „ het ongeluk van Toehoorderen, die zwak „ of verkeerd genoeg mogten zyn, om aan „ zulke gevaarlyke en rustftoorende uit„ drukkingen eenig gehoor te geeven, en „ in plaats van kalmte in ontruste gemoe- deren te wege te brengen, dezelve meer „ en meer aan ie zetten, en daar door „ het heil van den Lande, en deszelfs goe„ de Ingezetenen, op het verderflykst, te „ ondermynen en te benadeelen," — werd hy, „ ten einde, in dit veruitziende ge„ val, ^een Exempel, ten aflchrik voor an„ deren gefteld, en de bevordering van de „ rust en kalmte onder 'sLands Ingezete„ nen daadlyk mogt bewerkt worden, on„ vervanglyk de Actie tegen denzelven, „ voor den Hove van Juftitie kunnende „ worden geëntameerd, van zyne Bedie- ning als Leeraar gedeporteerd; met uit„ druklyk bevel, om zich van den Predik„ ftoel, en van alle deelen des Leeraar- ampts in Friesland te onthouden, (*) Het verlies, 't welk de Hoogefchool te Franeker geleden hadt, door de verwydering van vier Hoogleeraaren (f) zogt men te vergoeden. Naa vrugtlooze poogingen flaagden de Bezorgers dier lydende Hooge- fchoo' (*") N. Nederl. Jaarb. 1788. bi. 1410—1412. (tj Zie onze Vaderl, Hist. XIX. D. bl. 19—z& B 3 LXIL O EK. 1787. I788. Hoog» [eeraaren ;e Franeker.  *2 VADERLANDSCHE LXH, Boek 1788. Groot aantal der op het Blok huis gevangengezetten fchoole (*) en werd, in zo verre het leed dier Academie - Stad geboet; fchoon haar de aangewreevene fmette van Oproerigheid bleef aankleeven, door de in de Kerk ten voorbeeld gefielde Stadspoorten. Hoewel veelen der hevigfte Patriotten Friesland geruimd hadden; en de Hoofdbeleiders van de Staatsvergadering te Franeker ' gehouden, zich buiten het Friefche Grondgebied bevonden, was het getal der ge■ bleevene Patriotten zeer groot, en ftelde eene Atnneitie, met zo veele bepaalingen, hun lot veeg. Zy hadden hier van eene deerlyke ondervinding. De Omwenteling daar zynde,'ving het vatten en op 't Blokhuis te Leeuwaarden brengen, met allen ernst aan. Eer het jaar dier gebeurtenisfe ten einde was, hadt men 'er twee- en- veertig Friefche Burgers geplaatst; men vermeerderde derzelver aantal in 't volgende, met nog zes. Dus befloot die Friefche Kerker, een aantal van acht- en- veertig, allen als Staatsgevangene!! daar geplaatst, en te midden van het onzeker lot, 't welk hun over 't hoofd hing, in dat angstvallig verblyf, gelyk een der Lotgenooten van dien Staatskerker zich uitdrukt, „ dikwyls geplaagd „ door de nukken van eenen fchraapzug„ tigen Cipier." De toefpraak hunner Vrienden, die dikwerf, op daar toe gefielde tyden, den pligt van de Gevangenen te bezoeken volbragten, mogten zy genieten, en daar uit eenige opbeuring fcheppen, in den (*) N. Neder/, jaarb. 1788. bL 359. 103Ö,  HISTORIE. 23 den anders afgefcheiden en drukkenden toeftand; terwyl het vertrek dier bezoekeren,: weder van nieuwe opfiuiting gevolgd, de wonden van het gemis der Vryheid, op nieuw deedt gaapen. Meermaalen hoorden wy de vernaaien van zommigen, die deezen Vriendenpligt herhaalde keeren volbragt hadden, vol ontroering. Onder dit acht- en- veertig tal Friefche op het Blokhuis gezette Burgers, telde men ; 'er negentien uit de Stad Franeker, tien uit Bolswaard, drie uit Hindekopen, ilegts twee uit Leeuwaarden, en een tweetal uit nog drie Dorpen, voorts uit eene en andere Stad en Dorp, flegts één. Men kan hier uit opmaaken, dat de beide eerstgemelde Steden, het diepst in deeze burgerdruk deelden, gelyk zy ook zich de vuurigfte betoond hadden, in de door hun verdeedigde, doch nu geftrafte zaak. Eén dier Gevangenen, en vervolgens geftrafte Burgers, heeft ons eene -naauwkeurige Naamlyst medegedeeld van die met hem daar gekerkerd zaten, met eene korte opgave van derzelver Befchuldigingen en Vonnisfen. (*) Schoon het voor ons Gefchiedblad te breedfpraakig is, deeze Naam lyst (*) Het Werkje, waar in deeze Naamlyst voorkomt, is in Maart 1795 uitgegeeven onder den Ty- tel: Bydraage tot verlichting van het Algemeen, en bfzonder voor de vrienden van het voormaalig Beftuur, door een verdrukten van het zelve. De naam des Voorberigtfchryvers, onder den Letter W. C. verborgen kan, blykens de Lyst der gevangenen, geen ander weezen dan Wopko Cnooi*. B 4 Lxir. 5 0EK. I787. I788. i/an waar ie gehangenenneest iwaracn. Opgave der Befchuldigingenen Vonnisfender voornaamften.  S4 VAD ERLANDSCHE LXH. BOEK 1:87, I788. J. Tw wema's vonnis. lyst te plaatzén, die anderzins zulks in . verfcheide opzigten verdient, kunnen wy niet voorby, 'ereenigen van de voornaamften uit over te neemen, en by de befchuldigingen hun ten laste gelegd, het Vonnis over hun geftreeken te voegen (*) Reeds den zeven- en- twintigften van Herfstmaand des Jaars mdcclxxxvii , werd Jurjen Tuinema, Eerfte Hopman der Stads Schuttery van Franeker, ten Blokhuize gebragt, en was de eerfte der Burgeren, op die wyze, in verzekering genomen. Hy werd befchuldigd met het onderfchryven van de verklaaring, ten behoeve van de Minderheid der Staatsleden te Franeker vergaderd; met de Ondertekening van den Brief aan Johannes Bergsma, als mede van de Brieven aan de Schuttery te Harlingen (f); van Zitting in het Defenfieweezen, endathy, alseerrte Hopman der Schuttery, en als Commandant der Stad Franeker, gediend hadt, -<— Het Strafvonnis, den achttienden van Wintermaand tegen hem uitgefprooken, hieldt in eene dertig jaarige Verbanning buiten Friesland; C) Schoon de Vonnisfen tegen de meesten deezer Gevangenen geflaagen, blykens de opgave van den tyd wanneer, buiten het Tydperk. 't welk wy thans befchryven, loopen, oordeelden wy dit Tyd verfchil aan de eenheid der zaake te mogen opofferen- Ct) Wegens de vpornaamfte zaaken, waar over die Befchuldigmgen liepen, hebben wy te rugffe te wyzen uit het XXI. Deel onzer Vaderkmdfibe Htstone, brtedand in 't algemeen en Franeker in 't öyzonder betreffende.  HISTORIE. &5 land; 't welke hy ten derden dage te ruimen hadt, en naa binnen daags zonnefchyn de Stad Leeuwaarden te moeten verlaaten. Voorts verweezentot het betaalen, der kosten van het Regtsgeding. Drie dagen laater, werd ten Blokhuize gebragt Philippus Meinsma ? van Leeu-: waarden, Major van hen Battaljon Vrycorporisten van Menaldumadeel. De hoofdpunten zyner Befchuldiging, waren de voordragt en tekening van de bovengemelde Verklaaring ; het inneemen en in bezitting houden van de Stad Sneek* het in verzekering neemen, en overleeveren van verfchside Peifoonen; het pleegen van Brutaliteiten op Galamadamme; het in de Wapenen blyven tegen 'sLandsplacaat van den vierden van Herfstmaand, des Jaars mdcclxxxvii , en het doen van bedreigingen aan de Gevangenen, h—r s'Mans vonnis, één Jaar naa zyne Gevangenneeming geftreeken, beftondt in eene Opfluiting in het Blokhuis, op zyn eigen kosten, (mits borge daar voor ftellende,) voor drie jaaren, of anders voor dien zelfden tyd in het Tugt of Rasphuis; en verder tien jaaren buiten Friesland gebannen. Met betaaling van de kosten op zyne zaak geloopen. Met den aanvang van Wynmaand, bragt men op het Blokhuis in verzekering Wopko £ Cnoop, Burger van Bolswaard. Te dier naast Franeker fterkst voor de Burgervryheid woelende Stede, Luitenant van de Schuttery, en Lid van het Defenfieweezen der Stad. Deezen werd ten laste gelegd de tekening der meergemelde VerklaaB,5 ring, LXII. BOEK. 1737. I788. p. Weinswa ge. /oniiisd. Vonnis ver W. !noct.  LXII. BOÏK. I787. I788. ▼onnis- fen en GeJj boetens van ver- fcheide snderee. 26 VADERLANDSCHE ring, het bezorgen van het aanplakken der Plakaaten van de Staatsleden te Franeker vergaderd; het in de Wapenen blyven naa den vierden van Herfstmaamd. ■ Elf maanden gezeten hebbende, lag men hem ten laste, het tekenen van verfcheide Verzoekfchrif ten, aan de Regeering van Bolswaard; eenige verrigtingen met het Defenfieweezen dier Stad; het doen van Aanfpraaken aan de Burgers, om de Staatsleden te Franeker te doen erkennen, en het gelasten, van Leden des Krygsraads, tot de Geconftitueerden te dier Stede. Het Teedt tot den elfden van Herfstmaand des Jaars mdcclxxxix , dat hy tot eene tien jaarige Ballingfchap buiten Friesland, en de kosten verwezen werd. Een Dirk Waardenburg, van Fnaneker Secretaris van het Fitzgeregt, ten wiens laste men de ondertekening der verklaaring alleen inbragt, kwam 'er af, met eene Inbanning binnen Franeker, voor den tyd van vier Jaaren. • Nys Snellius, een Medeburger dier Stad, nevens hem befchuldigd van die ondertekening, en met deelneeming aan de Brieven, het Fitzgeregt te Harlingen gefchreeven, moest dit boeten met eene Geldfomme, van honderd en vyftig Gouden Friefche Ryders. Of, by mangel aan die Betaaling, werd hy tot eene vierjaarige Ballingfchap verweezen. (*) — Diens Stadgenoot Joannes Haitsma , wien men 't zelfde ten laste lei, moest vyf- (*) Een Goude Friefche Ryder wordt, ineen ik, berekend op drie Gulden dertien Stuivers.  HISTORIE. 27 vyf honderd Goudguldens betaalen, of zich eene Ballingfchap van twee jaaren getroosten. Van foortgelyke misdryven werden eenige anderen befchuldigd, en deezen in de boete van duizend, of zes honderd Goud Guldens, geenen tot eene mindere van honderd Goude Friefche Ryders verweezen, of by onvermogen, tot eene zes, vier, twee of één jaarige Ballingfchap veroordeeld. Jan de Hoop, in Workum; Luitenant der Stads Vrywillige Schuttery, befchuldigd met het vatten van een Perfoon, en het in de Wapenen blyven naa den vierden van Herfstmaand, moest dit boeten met tien duizend Goud Guldens, of zich een tien jaarige ballingfchap laaten welgevallen. Een Lieuwe Hessels, van Oostbirum, tot de boete van Duizend Goudguldens, of tot een vier jaarige Ballingfchap verweezen, onderging het laatfte. Geldboete en Ballingfchap te gader troffen een en ander. Zo moest Jan E. Scheltema, van Franeker, Raad en Vroed fchap in die Stad, wiens befchuldiging beftondt, in zich te hebben laaten welgevallen , de {lemming der Burgeren tot Burgemeester op hem, in deezen beroerden tyd, en het daadlyk bekleeden van dien Post, als mede dat hy, in die hoedanigheid, zich hadt laaten Hemmen tot Volmagt ten Landsdage, welken hy bygewoond, en verfcheide Plakaaten mede vastgefteld hadt de betaling eener boete van duizend Dukatonnen, en eene tien jaarige Ballingfchap ondergaan. Tjaae-D Ger.br.ands , van Bin- de- LXIT. boek. I787. i;88. Een en ander 10c Geldboete en Ballingfchapverweezen.  Ï.X1I. Boek. 1787 1788. i ) Lyfflraffe.op- , fluifing en Ban een en ' ander ] aange- f daan. 1 k a8 VADERLANDSCHE deloopen, Burgemeester en Capitein in het Vrycorps te dier Stede, gingen zwaare befchuldigingen naa, als dat hy last gegeeven hadt om een Perfbon te vatten, vervolgens na Franeker gevoerd; dat hy de Sluis.hadt toegehouden, om het land onder water te laaten loopen; en in het belluit om byftand van het Defenfieweezen te Franeker te vraagen, hadt medegewerkt, en ook dat Volk ontvangen. , . Eerst werd hy, onder een Borgtogt van veertig duizend Guldens, ontflaagen; mits onder opzigt vaneenen Deurwaarder, ten zynen koste, te blyven binnen de Grieteny Hemelumer Oldephaart; by laater Vonnis, werd hy voor onbekwaam verklaard, en voor vyftien jaaren geban^ nen. Diens Stadgenoot Adrianus vks Loon, Secretaris en Capitein Comnandant van het Vrycorps, met foortge. yke zaaken als Tjaard Gererands , be-, icht, werd onbekwaam verklaard, en voor vyï en twintig jaaren gebannen. Lyfftraffe van Geesfeling, plaatzing voor ine jaaren in het Tugthuis, en eene zezen jaarige Uitbanning uit Friesland, was iet vonnis van Hoite Peeissel , Vrycor)orist van St. Anna Parochie, befchuldigd iet het uittrekken na Franeker, als mede van ;eweld aan den Executeur gepleegd, een iuis bezet gehouden, en het Volk naa den icrden van Herfstmaand gemonfterd. te .ebben. (*) Geesfeling en Brand¬ merk, (*) Men vindt het vonnis over hem uitgefproo. en m de N. Nederl. Jaarb. 1788 bl. 705.  HISTORIE. &g rherk, met zitting van zeven jaaren in het Trgthuis, was het Strafvonnis uitgefprooken over Pieter Wolters, van Leeuwaarden, wiens befchuldiging beflondtin, zonder eenige kwaliteit, op de Lemmer ét Collecteurs gedwongen te hebben, om 's Lands penningen aan de Bezettelingen te dier plaatze over te leeveren. (*_) Van de openbaare Strafoefeningen, maakte het meeste gerugt, die den Heere Cornelis van der Burg, Regeerend Burgemeester van Bolswaard, en Capitein der Vry willige Schuttery, werd aangedaan. Zyne befchuldiging was het tekenen van meergemelde Verklaasing, in het gewapend blyven naa den tienden van Herfstmaand, en boven al in eene ftandvastige erkenning, van de Staatsleden te Franeker vergaderd voor den éénigen wettigen Souverain van Friesland; en dat hy, in de Vroedfchaps vergadering, den vier- entwintigften van Herfstmaand gehouden, op het voorftel van Dirk van Geelkerken , geraadpleegd zynde, of het niet beter ware, om de gedaane erkentenis der Staatsleden te Franeker, in te trekken, en de Staaten te Leeuwaarden daar voor te houden, ' en te eerbiedigen, de daar van ontvangene Publikatie te doen afkondigen en ten uitvoer brengen, het Defenfieweezen der Stad Bolswaard, uit elkander te doen gaan, en van hunne ver- plig- (*) Zie diens Vonnis in de N, Neder/. Jaark» iftl, bl. 1190. LXIIi joek* 1787. I788. c. l>4 BUHQ jeftraftp deeze zaak niet in. (*) Eer deeze dringende aanfchryving kwam, ivas 'er reeds aanftalte gemaakt, tot het louden van den Landdag, op den gewoo-4 ïen tyd; waar van de Stad en de Omme'ander Heeren, de Algemeene Staaten on/erwyld verftendigden: de eerstgemelden net byvoeging van hunne bereidvaardigïeid, om aan de Verzoening, van hunnen tant, op nieuw, werkzaam te zyn. Byeen lader fchryven, gaven die van de Omme'anden kennis, dat de Gedeputeerde Staaen, en die van de Rekenkamer, werklyk jnder Eede genomen waren, en dat du* le Provinciaale Regeering befteld was. In lien Brieve beklaagden zy zich hun Meielid, door herhaalden aandrang, niet te lebben kunnen beweegen, om te dier gelegenheid, volgens beftendige gewoon:e en aloud gebruik, eene Predikatie of een (*) Refoh Gen. 18. Feb. 1788, Chalmot VI. D. »I. 10a—107.  HISTORIE. 49 een. Gebed in 't Provincie Huis te laaten doen (*) Wegens de genegenheid tot het hervatten der Onderhandelingen, en het uitllel daar van, veroorzaakt door fchikkingen in de Gewestlyke Regeering, gaven die van de Stad hun Hoog "Mog. by eenen Brieve kennis, en deeden des eenen voorüag aan de Ommelander Heeren. Dan werd deeze op een toon beantwoord, die alleszins gevoeligheid ademt. Zy drukten zich in deezer voege uit, „ Hadden U Edel Mo„ genden in de voorige Conferentien eeni„ ge meerdere dispofitie, tot eene harmo,, nieufe afkomst van zaaken, gelieven te betoonen, wy zouden ons niet in de noodzaaklykheid bevonden hebben, om „ de Conferentien, die meer dienden om „ de beide Leden van eikanderen te ver„ wyderen, dan te vereenigen, af te „ breeken, en aldus de Aanfchryving van „ hun Hoog Mogende, die wy ons niet „ kunnen laaten welgevallen, zyn voor„ gekomen. „ Hadden ook U Ed. Mogenden, naa „ afgebrookene Befoignes aan ons geene „ nieuwe ftoffe tot ongenoegen gegeeven, „ zou 'er by ons wederom alle mogelyke „ faciliteit zyn gevonden, om het Voordel „ van U Ed- Mog. tot het hervatten der„ zeiven, terltond weder aan te neemen; „ doch niet als een gevolg van de Aan- fchryving van hun Hoog Mogenden; „ maar (*) Verz. èy de Ciulmot VI. D. bl. 107—112, XXII. Deel. D LXII. BOEK. I787. I788. Klagten 3er OmmelanderHeeren, over de Stad.  LXII. BOEK I787. I788. Schry- 50 VADERLANDSCHB „ maar als een gevolg van onze vredelie. „ vende gevoelens. „ Dan, daar U Ed, Mogenden van zich „ hebben kunnen verkrygen, door onge„ hoorde en voor ons ten hoogften fefi„ ve Aanfchryvingen, aan eenige Gerech„ ten in de Ommelanden, en een zeer on„ voegzaam Adres aan de Heeren Luite„ nant en Hoofdmannen, van de Hooge „ Juftitie Kamer deezer Provincie, ons „ wederom op nieuw aan te vallen, zich een inzage in het huishoudelyk Beftuur „ der Ommelander Kegeetingt 9 en Superio„ riteit boven ons, aan te maatigen, de „ Hoogheid en Souverainiteit der Omme„ landen te kwetzen, en diens onafhan„ gelykheid aan ons te betwisten: zo vin„ den wy Ampts en Eedshalven ons ver„ pligt, U Ed.Mog. in antwoord te fchry„ ven, dat wy, ter betooning van onze „ infchiklykheid en geneigdheid tot den „ Vrede, andermaal wel willen beproe„ ven, of wy met U Ed. Mog. over de „ Conditiën van Hereeniging in der minne verdraagen kunnen: mits dat UEd*. „ Mog. in duidelyke en verftaanbaare woor„ den die geen uitleg behoeven, vooraf „ de Souverainiteit en Onafhangelykheid „ der Ommelanden erkennen; de daar te„ gen gepleegde Attentaaten repareren; „ en wegens die fchending aan ons toerei„ kende Satisfactie bezorgen." (*) In dien tusfchen tyd hadden de Omme- lan- O) Verzam. Ij de Chalmdt VI. D. bl. i69.  HISTORIE. 5* iander Heeren eenen Brieve aan den Stadhouder afgevaardigd, vergezeld van alle de Stukken gewisfeld in de voorgaande Onderhandelingen; opgevuld aan deneenen kant met een vertoog van hunne Bereidvaardig- en infchiklykheid, en, aan den anderen kant, met een verwytend verflag van de wederftreeving en ontoegeeflykheid des Stadsbeftuurs. Zy eindigen met de betuiging: „ dat de naauwe betrekking, „ welke zyne Doorlugtige Hoogheid tot „ dat Gewest, als wettige Erfftadhouder „ hadt, en 't belang 't geen Hoogstde„ zelve in diens welvaard ftelde, hun hadt ,, doen befluiten, van al het voorgevalle„ ne kennis te geeven, en naar toedragt „ der zaaken open te leggen, in die recht„ maatige hoop en verwagting, dat het „ geen dus verre door hun gedaan was, „ de goedkeuring van zyne Doorluchtig„ fte Hoogheid zou moeten wegdraagen, „ en zy dieswegen eene kragtdaadige Pro„ tectie, hunner voormaals zo deerlyk ge„ fchondene; maar nu eenigzins herftelde Vry- en Geregtigheden, by zyne Door„ lugtige Hoogheid zouden vinden; dat zyne Doorlugtige Hoogheid niet zou naalaaten, van {tonden aan Hoogstdeszelfs „ Gezag, tot het houden der Landsdagen „ werkzaam te doen zyn; op dat dus het „ belang van het lieve Vaderland in het „ gemeen, en van Stad en Lande in 't „ byzonder , bevorderd mogt worden. (*) Al- (•) Vtrx. ly dï Chalmot VI. D. bl. 170—175. D » LXII.' B O E K.' 1787. I788. ven van de Ommeianier Hetf* ren aan zyne Hoogheid.  52 VADERLANDSCHE LXti. boek. 1787. 1788. De Stad moest bukken. Afkondiging in Stad en Lande. 1 1 1 Alle deeze werkzaamheden hadden voof de Groningers het vernederend, en voor de Ommelander Heeren het gewenschte gevolg, 't geen wy reeds in onze Gefchiedenis vermeld hebben. (*) Thans zegepraalde in de Stad , door de gemaakte veranderingen, de Party, die voorheen de Minderheid uitmaakte. Een zegepraal waar op dezelve zich beroemt, in eenen Biïeve van den eerften van Hooimaand mdcclxxxviii; immers luiden daar in de eigene woorden: „ dat „ hadt de Minderheid der Stadsregeering, „ de Meerderheid kunnen worden , zy aan „ de Heeren der Ommelanden, niets zou„ den hebben toegegeeven in de handhaa„ ving der Conftitutie en Regeeringsvorm; „ en dat daar van ten bewyze ftrekte, dat, „ zo dra de gelukkige Omwenteling daar was, „ de Stadsregeering alle de inconftitutio„ nèelebefluiten vandenBreeden Raad, op „ eene plegtige wyze, vernietigd hadt. (f) Zodanig eene taal paste volkomen in den mond van Staatslieden uit de Stad, die nu met de. Ommelander Heeren éendragtig eene Afkondiging lieten doen, ayer de ftoute en hoóg/lrafbaare pooginïingen, van eenige woelzieke na veranlering haakeiide Perfoonen, gelyk zy de ïu onderliggende Party betytelden. Eene \fkondiging, die, fchoon in de groote toofdzaak, eenftemming met die wy in mdere Gewesten hoorden voordraagen, egter (*) Zie onze Vader!. Hist. XIX. D.bi. 255—284. (t) Verzam. h ca Cbal.mot XIX. D. bl. 108.  HISTORIE. si ter genoeg charactermaatigs heeft, ten aanziene van Stad en Lande* om hier, vooi geen gering gedeelte, woordlyk plaats te vinden. Zy lieten zich op den eerften van Oogstmaand mdcclxxxviii. in deeze bewoordingen hooren. „ Hoe zy, zedert eenen geruimen tyd, met de uiterite „ verontwaardiging hadden befchouwd, de „ ftoute en hoogstftrafbaare poogingen, 9, van eenige woelzieke en naa verande„ ring haakende Perfoonen, om in de be- roeringen, waar door zommige Gewes„ ten van het dierbaar Vaderland, eenige „ jaaren agter een, zo deerlyk gefolterd waren, mede Stad en Lande te doen „ deelen, diens gevestigde Conftitutie „ het onderst boven te keeren, en eene „ volflaagene Regeeringloosheid intevoe„ ren, ten dien einde, op verfcheide „ plaatzen, de verderflykfte Zamenkom- ften, of zo genaamde Sociëteiten en „ beflooten Gezelfchappen te beleggen, „ om niet alleen opzetlyk over het Be„ ftunr van 'sLands zaaken, hoe zeer ook s, buiten hunnen kring, te raadpleegen, „ en zich een Gezag nevens, ja boven den „ Souverain, aan te maatigen; maar ook om de minkundigen, die de fnoode „ en arglistige oogmerken, van deeze „ Volksverleiders niet doorzagen, de ver,-t derfiyke Grondbeginzelen, tot kleinag„ tingvan de wettige Regeering desLands, „ en krenking van het Regt der Hooge „ Overheid, in te prenten; ja zelfs eenige „ Predikanten ten Plattenlande, niet geD 3 ,j fchroomd LX!!: boek. i787. 1788.  54 VADERLANDS CHE LXIL BOEK. 1787. 1788. „ fchroomd hadden, om, geheel ftrydig ,, met het waare oogmerk hunner zending, „ zich als de Beleiders van die Zamenkom„ ften, en Spreekers in dezelve op te wer„ pen; ten einde den eenvoudigen Land„ man te bedriegen, en in zyn verderf „ te doen ftorten; misbruikende aldus, „ op eene fchandelyke wyze, den invloed „ en het vertrouwen, het welk zy, uit „ hoofde van het eerwaardig Charakter „• door hun bekleed, op en by hunne Ge„ meentens verkreegen hadden. Waar door ., het dan zo verre gekomen was, dat, „ (hoe zeer zy met blydfchap hadden „ mogen befpeuren, dat verre het groot„ fte gedeelte der Ingezetenen, afkeerig „ van zulke ftraf baare onderneemingen, en door eerlyke gevoelens bezield, zich „ voor de gevaarlyke ftrikken, van zo „ veele Verleiders hadden weeten te wag„ ten,) egter veelen tegen den Herken „ voortgang van dit dag by dag toenee„ mend kwaad te zwak waren bevonden, „ om dezelve tegen te liaan: en daar door „ zommigen willens en weetens, zommi„ gen door enkele misleiding en onkunde „ van het kwaad, dat zybedreeven, zich ,, aan Muitery, verfmaading van het regt „ der Hooge Overheid, en andere ftraf„ baare daaden, hadden fchuldig gemaakt, 99 en 'er voorts eene verbittering en animo„ fiteit in de gemoederen was verwekt „ geworden, die, zo zy niet door alle „ mogelyke en gepaste middelen wierd „ uitgebluscht, de nadeeligiie gevolgen „ voor  HISTORIE. 55 „ voor Land en Volk moesten naa zich „ fleepen. „ Dit ftondt te meer te duchten, naar„ dien zy langs hoe meer ondervonden, „ dat het thans even zo weinig, als in „ den jaare mdccxlviii. „ „ aan Perfoo- „ nen ontbrak, die hun werk fcheenen „ te maaken, om de goede Gemeente, „ „ door verzonnene onwaarheden, vuile „ „ kwaadaartigheden, en lastertaal, (waar „ „ aan zich niet ontzagen fchuldig te maa„ „ ken, die zulks het minst betaamde,) „ „ tegen hunne wettige Overheden op te „ „ hitzen, de agtbaarheid der Regeerin„ „ ge weg te neemen, en dus alles in „ „ confufie en verwarring te brengen, „ „ ftrydig tegen ons Plakaat van den één„ „ en- twintigften Maart mdccxlviii. „ Terwyl zy, boven dien, van tyd tot „ tyd, berigt ontvingen, dat door zom„ migen, by aanhoudenheid, de verderf- lyke Maxime werd opgevolgd, om de „ Befluiten van de Hooge Magten des ,, Lands, op de eerlooste wyze, te be„ dillen, en de goede Ingezeetenen, die „ niet met hun willen in£teramen; maar „ zich als ilüle en vreedzaame in den „ Lande gedraagen, balddaadiglyk aan te 5, randen, te befpotten, en te mishande„ len; voorts allerhande fchadelyke ver„ dichtzelen van ingekomene Nieuwstydin„ gen uit te vinden, ftrekkende aan den „ eenen kant, om de goede en ftille In„ gezetenen een fchrik aan te jaagen, en „ aan den anderen kant, om de verblinde D 4 „ voor- LXir. boek: 1787. 1788.  56* VADERLANDSCHE LXII. BOEK. I787. I788. „ vooringenomene menigte hoope te gee„ ven, dat het pernicieufe Volk- en Land„ beroerend Leerftelzel, (waardoor Neêr„ lands Gemeenebest, onder het masker „ van Patriotisme en Vaderlandsliefde, n met verlies van de door het Bloed onzer „ Voorouderen zo duur gekogte panden „ van Vryheid en onbelemmerde Gods„ dienst-oefening, tot deszelfs ondergang j, zou zyn gebragt, zo niet door de ont„ fermende goedheid van het Alziend Oog, „ zulks, op eene wonderdaadige wyze, „ ware verhoed geworden,) eindelyk door„ breeken , en door uitheemfche Magt „ onderfteuning zal ontvangen; waar door » zy te gelyk de affchuwelykfte boosheid 9, van hart te kennen geeven, dat zy » het dierbaar Vaderland, liever door Uit„ heemfche' Magt vernield, dan hunne „ flinkfche oogmerken verydeld .willen >, zien. „ Tegen deeze gevaarlyke en ongeoor„ loofde machinatien, op het ernftigst en „ kragtigst willen voorzien, verboden zy „ wel ftrenglyk alle zodanige particuliere n Sociëteiten, Zamenrottingen, en Byeen„ kornflen, waarin opzettelyk over zaaken „ 'sLands Beduur betreffende, gehandeld „ werd, of de Ingezetenen werden opge„ ruia, om zich een inzage in de Re„ geering aan te maatigen; alle nadeelige „ en lasteriyke discourfen tegen de Hooge ., Regeering, of Leden van dien, mitsga„ ders het onbehoorelyk taxeeren van „ derzei ver Befluiten, tot welzyn van den „ Lan-  HISTORIE. 57 „ Lande genomen; alle fchrikbaarende en „ malitieufe uitftrooizels van ingekomene „ Nieuwstydingen; voorts het aanranden, „ befchimpen .en mishandelen van particu„ liere Perfoonen, wegens derzelver ver„ fchillende denkenswyze, en aankleeving „ aan de waare belangens van de geves„ tigde Conftitutie, welke wy onze kragt„ daadige en byzondere Protectie overwaar,, dig keuren; en eindelyk alle verdere „ balddaadigheden en ongeregeldheden, waar door de veiligheid van het Publiek Ge„ zag, eenigzins gekrenkt, en de voort- duuring van twist en tweefpalt bevor„ derd wordt; op flraffe, dat die geenen, „ welke bevonden zouden worden, ftry„ dig hier mede gehandeld, of gemachi„ neerd te hebben, als openbaare Rust„ verftoorders, en Oproermakers, zonder ,, eenige toegeevenheid, aan denlyve, en „ de omftandigheden het misdryf eenigzins „ verzwaarende, met den dood, zouden ge„ ftraft worden." Ten zelfden dage deezer Af kondiginge, was men in Stad en Lande niet min dan elders in deeze Gewesten bedagt, om door Strafbedreiging en Uitoefening, de nu ge , vestigde en zo hoog aangepreezene Conlli- \ tutie te handhaaven, en de vroegere we-1 rierftreevers van dezelve t'huis te zoeken.! Een verflag hier over uitgebragt, en on-, verwyld in een Befluit veranderd, kwam t hier op neder. „ Om, in de eerfie plaats, onderzoek „ te doen, op alle die ongeregeldheden D 5 » en LXII. BOEK. 1787. 1788. Verflag :ot het jenoenen eelerComnisfie ter >pfpeui^g ea Iraffe Ier Pailotten.  53 VADERLANDSCHE LXII. 808 h, I78T. 1788. » en gebeurtenisfen, welke het Gewest „ eenige agtereenvolgende jaaren beroerd ,, hadden, en waar in zo veele Perfoo„ nen, van allerleien Staat en Rang, be„ trokken geweest waren; en des de noo„ dige Informatien te bezorgen: op dat, „ naa volledige opening der waare gefchaa„ penheid van zaaken, en ontdekking van „ den ooriprong en fpoedige vordering, „ van zo veele heillooze Volks- en- Land„ verdervende Oneenigheden, Woelingen ,, en Kabaaien, bepaaldlyk met genoeg„ zaame zekerheid en vertrouwen kon „ worden opgemaakt, wat tot verhoeding „ derzelve voor het toekomende, en bete„ ring, wegens het voorledene gedaan „ diende te worden. Om, ten ande- „ ren, deeze Buitengewoone Staats-com„ misfie, met genoegzaame volmagt te „ bekleeden, om alle die middelen te kun„ nen aanwenden, zonder welke aan dit „ oogmerk niet kon voldaan worden, en „ om derhalven niet alleen, op 'sLands „ kosten de noodige Perfoonen, en by„ zonder den Fiscaal der Provincie J. H. „ de Raadt te mogen gebruiken; maar „ ook om inipectie te neemen van en te >, vorderen, alle zodanige Prothocollen, „ Charters, Registers, Refolutie boeken, „ zonder onderfcheid, als by eenige Pro„ vinciaale Vergadering, Collegie, of Ge„ regt, in de Provincie gehouden waren, „ zonder dat zulks aan hun geweigerd „ mogt worden, als uit naam van den , Souverain gevorderd; ten einde dus, in „ Haat  HISTORIE. 59 „ {laat gefteld te worden, om hunne Com„ misfie met vrugt te kunnen volbrengen. Aan deeze Commisfie werd de volvoering van het Plakaat, tot vernietiging van alle Exercitie Genootfchappen ten Plattenlande, en het ontwapenen der onwilligen opgedraagen. (*) Welfcherp werden alle rechtftreekfche of zydelingfche poogin gen, die zouden kunnen {trekken, om het bedoelde deezer Commisfie te verydelen, verboden: „ op dat, dus was het woord; „ eindelyk eens de hoognoodige rust mogi „ worden herfteld, en niemand zich voor- taan wederom verftoutte, eenige pooging „ te doen, om zyne wettige Overheid „ den klem der Regeeringe te ontwrin „ gen." ■ In tegendeel werd elk aangemaand dien Fiscaal, in"het te doene onderzoek, allen byftand te verleenen, en voorts aan denzelven bekend te maaken. alle zodanige buitenfpoorigheden, het zy met woorden, of met daaden, {trekkende tot verftooring der rust van Stad en Lande, als zedert een geruime tyd gebeurd waren, en tot kennis van deezen of geenen mogte gekomen zyn. (f) Hoe zeer men in deeze alle thans Staatswyze uitgegeevene Stukken, van de Hoogheid der Staaten fprak, kwam men nu daar tot, om die Hoogheid, vooi zo verre dezelve in de Wetgeevende Magi be (*) Het Plakaat daar toe (trekkende was den 18 july afgekondigd, (t) Ver», bj d* Chalmot VII. D. bl. 256—263 LXII. BOEK, 1787. 1788. Wydftreklc ende Magt daar aai verleend. Herroepingenvan voorige veranderini gea. i  6o VADERLANDSCHE LXII. B oEis. 1737. IJ'Ó'Ó. Afkondigii)!? van het Hof , te^en ■ 'A i 1 ] 1 ] 1 1 ( t t beftaat, en de gewigtigfte Regten der Ingezetenen betreft, niet by inkruiping, maar volgens Staatsbefluiten, op nieuw, aan des Stadhouders willekeur over te laaten, met opzicht tot de Wetgeevende Magt, overliet fchouwen vanDyken, Wegen en Wateren; waar omtrent de Staaten, in den Jaare mdcclxxxiv, zulk eene noodzaakJyke voorziening gedaan hadden. (*) — Deeze onderwerpen werden, naa de Omwenteling, andermaal in Commisfie gefield, en, op een geheel iirydig verflag, waar by aan den Stadhouder op nieuws de vrye befchikking over het Reglement Reformatoir gegeeven werd, alle de voorheen plaats gehad hebbende, en met zo veel reien afgefchafte inkruipzels weder ingevoerd, (f) Even onregtvaardig als elders, en even geweldig, waren de Vervolgingen, die :erst op naam der Souveraine Heeren van de (*) Zie onze Vaderl. Hist. IX. D. bi. 92. (t) Verzam. by de Chalmot XX. D. bl. 0—54, Jit de Stukken des betreffende, en voor handen n-ie gemelde Verzamel. XX. D. bl. 133—174. met ■lkander vergeleeken, blykt het gewigt en de in. '!oed deezer zaske op de oorfproriglyke en aloude Ugeeringvrorn dier Provincie; en kan men zich en denkbeeld vormen van de verkraging van,het legt veeier Ingezetenen, by koop wel eer verreegen , als mede van de indragt op het R.egleïent Reformatoir, en van de zwaare en meestal utlooze kosten, door den Stadhouder in dat geval smaakt, op 120,000 Guldens begroot, en van üe i;iykhei>l der voorzieningen, ten dien tyde, door e Staaten deswegen gematkt;  HISTORIE. 61 de Ommelanden alleen, als nu de Wet aan die der Stad ftellende, naderhand op dien der Staaten van Stad en Lande, door de Hooge Juftitie Kamer, in dit Gewest aangevangen en voortgezet werden. By die wy, ter meermaals aangetoogene plaatfe, reeds vermeld hebben, paarden zich andere bedry ven, welke van dat ter nedergeftelde getuigenis draagen, en melding verdienen. — Reeds opdenzes-en-twintigftenvan Herfstmaand, hadden de Ommelander Heeren, het draagen van Oranjevercierzelen toegeflaan, en de Stad zich genoodzaakt gezien, dit voorbeeld te volgen, en de Wapenhandelende Genootfchappen te vernietigen. Dit, wel verre van de Rust te herftellen, gaf aanleiding tot nieuwe ftoorenisfen door geheel het Landfchap, en veroorzaakte eene gisting in de gemoederen, waar tegen het Hof oordeelde te moeten waaken, door eene Afkondiging, in welker aanvang zy deeze fchets gaven van de gedraagingen in de Ommelanden, „ dat men zich niet ontzag , om by geheele menigten zamen te komen, na zommige Kerspelen heenen ^, te trekken, allerhande balddaadigheden 9, en ongeregeldheden aan te rigten, en „ een en ander aan befpotlyke uitwendig„ heden, met dwang en doldriftig bloot „ te nellen; eigenhartig en ontydig de 9, klokken aan te trekken, geld, onder de „ benaaming van een drankpenning, af te ,„ vorderen; ja, wat meer was, de Hui„ zen en Bezittingen der Ingezetenen gewelddaadig aan te tasten en te vernielen, „ dus LXII. Boek. 1787. 1788. rust verft ooringen.  62 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. I787. 1788. 1 ! De Ommelan- < der Hee- ? ren des gebelfd ( gaan dit { te keer. y 2 r » „ dus de openbaare rust fnoodlyk te fchen„ den, van de Omwenteling van zaaken „ een gansch verkeerd gebruik te maaken, „ en zich daaden te veroorloven, op welke, „ naar algemeene Statutaire Wetten, de „ ftrengfte ftraffen en vervolgingen befloo„ ten en vasgefteld waren. Deeze den daaderen dier ongeregeldheden bedreigd hebbende, voegden zy 'er by, „ ten einde alle verdere ftoffe tot verwy„ dering, en aanhitzing der gemoederen „ tot wreevele onderneemingen worde „ weg genomen, verbieden wy mids dee„ zen alle tergende en verbitterende ge„ fprekken, alle fchrikbaarende en onwaa„ re gerugten en verfpreidingen, die, uit „ de vuilfte bron voortkomende, dikwyls 9 de grootfte, zo niet de eenigfte, oor„■ zaaken zyn, waar door zulke gistingen , gebooren, en tot daadlykheden gebragt „ worden." (*) Uit den inhoud deezes Plakaats bleek ;enoegzaam, dat het Hof daar in de geIraagingen der Ommelanderen alleen bedoelle, ook hadt de Stadsregeering, vyf da;en laater, een dergelyke Aankondiging -oor de Burgery laaten afleezen (t)- Deee fchildery belgde de Ommelander Heeren ;eweldig; ja dermaate dat zy, zeven daen daar naa, het Plakaat des Hofs verietigden, met bedreiging „ dat, zo bin, nen acht dagen, geen behoorlyk herftel » be- O Verzam. by be Chalmot II D.bl.36—39. Ct) Verzam. bynt Chalmot II. D. bL 54—57. -  HISTORIE. 6'3 „ bezorgd wierd, zy hun Befluit by open„ baare Aanplakking en Kerkenkondiging, „ tot eens ieders kennis zouden brengen. Ter deezer gelegenheid verklaarden zy het Hof geheel onbevoegd om Wetten te maaken, als welke Magt de Staaten riimmei aan 't zelve vergund hadden. Zy voegder 'er deeze herinnering nevens: „ hoe de „ Staaten, by de Befluiten van negentier „ Augustus en twee- en- twintig Oétobei ,, mdcclxxxiv, zich daar omtrent zo na„ druklyk verklaard hadden, dat zy meen„ den, dat geen der beide Leden, ooit „ wederom aan hetzelve zou moeten ondei het oog brengen, dat het Hof zich, mei „ ah Wetgeevers, maar als Uitvoerders er, Handhaavers der Wetten, behoorde te ge „ draagen; en hoe weinig zy verwagt had„ den, dat dit onaangenaam lot, aan hur „ het eerst te beurt zou vallen, daar zj „ hunne gevoelens om het wettig geza^ „ des Hols, tegen ondermyning en verkor„ ting te onderfchraagen, zo dikwyls aai „ den dag gelegd hadden; terwyl zy nie „ hoopen wilden, dat het Hof zich ds „ ongelukkige breuk, tusfchen de twe< „ Leden van Staat, ten nutte zogt t< „ maaken, om, met verkorting hunna „ Regten, de grenzen van deszelfs gezaj „ uit te breiden, en zich de Opperft* „ Magt over de Ommelanden aan te maati „ gen." (*) Gegrond egter bleek deeze laatftë gisfing „ im C*) Vtr*> ly d* Chalmot II. D. bl. 54—57» LXtï» boek, 1787. I788. : 1 1 Voon«  64 VADERLANDSCHE LXII, BOEK 1787 1788. zetting van dit gefchil. Aarnner ltinghie over. immers het Hof weigerde, by eenen breedfpraakigen Brieve, voluit om de begeerte ■ der Ommelander Heeren in te willigen; en beriep zich ten (lotte • op het XXXII. Artykel van het Reglement Reformatoir, blykens 't welk, in geval van Oneenigheid tusfehen die Heeren en het Hof, de bemiddeling en de eindelyke beflisfing aan den Stadhouder alleen toekwam. De beantwoording deezes Briefs beftondt in eene Afkondiging van wegen de Ommelander Heeren, (trekkende tot vernietiging van die des Hofs. Alle Geregten werden daar in gelast, om dezelve op hun Grondgebied aftefcheuren, en de Kerkleeraaren het afleezen verboden: daarenboven lieten zy eene andere, gelykluidende in de Ommelanden doen. Een bedryf waar over het Hof zich aan de Stadhouder beklaagde, diens bemiddeling en uitfpraak inriep (*) Omtrent dien zelfden tyd van tweefpalt : fchreef het Hof. op het verzoek der Stad," om door hetzelve, ten aanziene van zekere Regten in de Ommelanden, gehandhaafd te worden, de Heeren der Ommelanden, op eenen eifchenden toon aan, ten einde op dit ftuk, het Hof, zo fpoedig mogelyk, te dienen van berigt. Deswegen belgden zich die Heeren geweldig. Zy ondervonden nu te laat, om, daar zy hunnen wederftreevenden euvelmoed, tegen de Opgezetenen, vóór de Omwenteling, niet hadden kunnen (t) Verzam. by de Chalmot XXXVIII. D. W. 1—12. 19—29,  H I S T O R 1 Ë. «5 ¥ien'koelen, door dén tegenftand van hun Mede-ftaatslid» een Hof van Juftitie tot hun werktuig te gebruiken, om hun eigen Mede-lid te helpen kwellen, én hetzelve-, met dat hoogst laakenswaaadig inzigt, veelzins eene magt te doen uitoefenen, waar van het nu ook, met verkorting van het Regt der Ommelander Heeren zelve, misbruik maakte ; want niemand kon lochenen, dat het Hof, ook in veele voorgaande, gelyk in dit geval, zich de Wetgeevende Magt hadt aangemaatigd. Doch, fchoon de Heeren der Ommelanden , in de gemelde gevallen , misnoegen tegen het Hof opgevat, en zich als 't ware bevlytigd hadden, om dit hun Medelid fpyt aan te doen, zag men egter eerlang dat Stad, Ommelanden en Hof van .Jufiitü, zamenfpanden, om, nu eens openlyk dan weder meer zydelings, in dit Gewest, het geweld der Burgervervolging den teugel te vieren. Hadt het Hof, vóór de Omwenteling, toen de kans der Partyen in eenen onbeilisten ftaat hing, de bemoeijingen met de Maagiftraatsbeftellinge te Appingadam, waar over zo veel te doen viel, op eene vreemde wyze geftaakt (*), het zette die terrtond, naa het beflisfen van dit Staatsgefchil voort, en befloot, op den twee- en- twintigfte van Wynmaand, om de Commisfie na Appingadam beftemd; doch door de voorzorg der Stad in Herfstmaand gekeerd, thans té doen (*) Zie onze Vaderl. Hist. XIX. D. bh 2S» XXII. Deel. E LXlfe. BOEK. 1787. De Stad, bet Hof), en de Ommelandenvereenfgen zich ter verdrukkingen laaten de Commisfie in AppingÉ' dam voortgaan;  66 VADERLANDSCHE LXII BOEK 1787 ï?8.8. 's Hofs befluic des wegen. •HtM "V i Drtik- doen voortgaan, en maakte nu ook gebruik . van de bereidwilligheid des Commandeurs van Sommerlatte, om Krygsvoik te verleenen, wanneer het Hof, den byftand des gewapenden arms, zou oordeelen noodig te hebben, fchoon het zelve te vooren ingewikkeld erkend hadt, daar toe zonder Attaché , ja zelfs zonder regelregt bevel van Gedeputeerde Staaten, onbevoegd te zyn; en naderhand, op een Verzoekfchrift der Ingezetenen van Middelftum en Toornwert, klaagende over eene meer dan vier- en- twintig weeken duurende Inlegering van Krygsvoik, wel berigt eischte van het Geregt; doch de Indieners van het Verzoekfchrift tot Gecommitteerde Raaden der Ommelanden verwees. Naa dat deeze Commisfie uit het midden der Gecommitteerde Raaden, voorde oorzaaken van de daadiykheden te Appingadam gepleegd, des een wel te verwagten Verflag, in haaren fmaak, hadt uitgebragt, viel het Hofsbefluit in Louwmaand des Jaars mdcclxxxviii, om, in flede van het geregtlyk onderzoek aan den Regter en de Regeering der Stad over te laaten, dit zelfs te doen, en van het bevind der zaaken den Procureur Generaal kennis te geeven. Het maakte zich dus fchuldig aan die zelfde inbreuk, op het regt der Stad Groningen, als waar over de Heeren der Ommelanden, omtrent hunne Ingezetenen te vooren, zo heftige klagten uitgebezemd hadden. De uitflag van dit alles was, dateerlang niet  HISTORIE. 67 niet alleen de Leden der voormaalige Meer derheid van Appingadams Regeering, maai ook de Commandant der Genootfchapper in de Ommelanden, J. Tjeerds Lantin ga, als mede de Bevelhebber, van hei Patriottisch Wapengenootfchap te Appingadam, gedagvaard en gevonnisd wiera. — 'sHofs onregtvaardigheid, in de vonnisfer over deeze zaak aan den dag gelegd, ftafc byzonder daar in uit, dat het niet alleen niemand ftrafte van de menigte, die de handdaadigheden, in het voorst van Herfstmaand, des Jaars mdcclxxxvii, te Appingadam gepleegd, en door die rustftoorende bedryven, de waare aanleiding gegeeven hadden, om eene Commisfie uit het Hof dervvaards te zenden; doch daarenboven de zodanigen, welke dat Oproerig bedryf gefluit hadden, verwees tot goedmaaking van een gedeelte der kosten, op die Bezending gevallen, als mede van de fchaden en verdere uitgave, by gelegenheid des gewapenden optochts, invals en bezethouding van Appingadam gemaakt. (*) Voornaamlyk ftelde de wraakzugt van het Hof, als mede van de Staatscommislie tot handhaaving der nieuw gevestigde Staats Conftitutie, die veeltyds de handen in eenfloegen, zich ten doele, de Ondertekenaars der twee Adresfen, door eenige Leden der Wapenhandelende Genootfchap- pen, (*) Verzam. by de Chalmot XXXVII. D. bl. au—217. en 234—248. E 2 LXII. ' boek. I787. 1788. kende gevolgen hier van. Vervolging daar uit gebooren.  68 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. 1787. I788. Deeze treft inzonderheid de Kerkleeraaren. pen, in Gras- en- Oogstmaand aan de Staaten overgegeeven, (*) als mede eenige Kerkleeraars. 'sHofs Commisfie ontzag zich niet aan eenzydigheid, en daar uit voortvloeiende onwaarheid fchuldig te maaken, als het voorgaf, „ dat de voornaam„ fte aanleiding, zo niet de éénige bron, waar uit het kwaad voortgekomen was, „ vooral beftondt in zeker zo genaamd „ Vertoogfchrift, op den dertigften van „ Oogstmaand, by Staaten van Stad „ en Lande ingeleeverd." Meer dan gemeenen yver, betoonde het Hof, om de deelgenooten van die beide Adresfen; maar boven al van het laatfte, te vervolgen en te agterhaalen. Niet alleen werden 'er eene menigte van Getuigen, en onder deezen ook zulken, die ligtlyk in gevaar konden gebragt worden, om tegen zichzelven te verklaaren, gehoord; niet alleen werden 'er verfcheide Perfoonen deswegen gedagvaard en gevonnisd; maar ftak Stad en Lande uit, in de vervolging der Kerkleeraaren. De Commisfie tot handhaaving der gevestigde Conftitutie bragt een verflag uit, zeer eenftemmig met de klagte voorgefteld, in eene reeds geboekte Afkondiging (t) vermeldende: „ dat onder de voornaamfte oorzaaken, van zo veele „ Volk- en- Landbedervende Oneenighe„ den, Woelingen en Kabaaien, mede ge- „ hou- (**) Zie ome Vaderl. Hist. XIX. D.bl. 233—239, (t) Zie hier boven bl. 52.  HISTORIE. 6$ „ houden moest worden, het alzins be „ risplyk en oproerig gedrag van zommi„ ge Predikanten, die niet gefchroomd „ hadden, om, zo op den Predikftoel, „ als in byzondere byeenkomften, alle „ hunne kragten in te fpannen, ten einde „ de goede en ftille Ingezetenen, eene „ zeer verderflyke Leer tot verguizing van „ het wettig gezag der Hooge Overheden, „ in te prenten, en in het denkbeeld te „ brengen, dat de gemeene Landszaaken „ kwalyk beftuurd en behandeld wierden, „ en noodwendig daar in verandering moest „ gemaakt worden; om de Leden der Hooge Regeering, op de fchandelykfte „ wyze, te lasteren, Ingezetenen tegen In„ gezetenen op te ruijen, en zich alzo „ daaden te veroorloven, die niemand min„ der pasten, dan Bedienaars van het hei„ lig Euangelie." Als de zoodanigen werden met naame befchouwd en vervolgd, de Kerkleeraars Hofman, van Middeljium; Kniphuizen, van Obergum; W. L. Hanenberger, van Beerta, en de Lutherfche Predikant van Sapmeer Finck. (*) De Getuigen tegen deeze Leeraars, waren zo veelvuldig als onregtvaardig. Men wil dat aan de Staaten door de Regters verzogt werd, om omtrent een van deezen de Regtvervolgingen te ftaaken: dewyl 'er geen genoegzaame ge- van- (*) Verzam. by ra Chalmot XXXVII. D. bl.123. 227. XXtVIH. D. bl. 261. en 235—237. E 3 LXII. boek; 1787. 1788. Byzonderevoorr beelden hier van*  LXII soek 1787. 1788. 70 VADERLANDSCH2 vangenisfen zouden voor handen zyn, om 'er de valfche Getuigen tegen hem, in te plaatzen. Onder anderen weeten wy in 't zekere, dat tegen den Lutherfchen Leeraar Finck, een getuigen opitondt, hem van eene oproerige Leer op den Predikftoel befchuldigende, die dermaate doof was, dat men, met fterk fpreeken aan zyn oor, naauwlyks voor hem verftaanbaare klanken kon voortbrengen. De Learaar Dekens, van Zandeweer; die, onder den Voorzang van zyne plaats opgedaan was, en aan Jongens de geele bloemen, die zy als Orangeleuzen, ter befpotting van der Staaten Afkondiging droegen, afgenomen hadt, werd als een bedryver van daaden , waar toe hy Amptshalven onbevoegd was, en daar door gelegenheid gegeeven tot meerder onrust, tot de kosten van het regtsgeding daar uit gereezen verweezen, en naderhand, by een Staatsbe11 uit, afgezet, en onbekwaam verklaard^, om in dit Gewest den Predikdienst waar te neemen. Dit zelfde vonnis fprak men uit, over den Leeraar Janssonius, te Ooflernieland, die reeds, om dat hy in eene openbaare Dankzegging op den Predikftoel, naar het voorgevallene by Utrecht in Bloeimaand des Jaars mdcclxxxvii gedaan, en zich na Zandeweer begeeven hadt, om tegen gevreesde oproerigheden, de hulp van het Genootfchap aldaar te verzoeken, en van daar gewapende Manfchappen op Oostetnieland gebragt en gehouden hadt,    HISTORIE. 7ï hadt, in eene breuke van veertig Daalders, en ter betaaling der Geregtskosten gedoemd was. (*) Geen der Leeraaren in de Oiwetenden, ftondt intusfchen meer ten doele der Vervolginge, dan Gerrit Jacob Georg Bacot, op het Dorp Eenrum, by de Hervormden het Leeraarampt bekleedende. Van den beginne der Staatsonlusten, hadt hy de zyde der Patriotten gekoozen, door een en ander Dichtftuk het vuur van Vaderlandliefde aangeblaazen; zyne pen ftondt verder die zaak ten dienfte, en werd hy, misfchien niet zonder grond, gehouden voor de Steller van het gehaate Adres, waar in de Wapengenootfchappen, 's Hofs beleid voorde Staaten, in 't laast van Oogstmaand mdcclxxxvii ontmaskerden, (f) Een jaar laater was hy, naa eenige voo.rzorge omtrent zyne Goederen, uit hoofde van de nog duurende woelingen in den Lande gedraagen te hebben, van zyne Standplaats gegaan, om, volgens jaarlykfche gewoonte, in Friesland, de zaaken zyner Moeder te bezorgen. Kort naa zyn vertrek vernam hy by gerugte, zich te Burgfteinfun bevindende, waar hy een bezoek by een Vriend aflei, dat 'er tegen hem, door hun Ed. Mog. van den Hove Provinciaal, een Stuk zou uitgevaardigd weezen, om hem te vatten, dat zyne goederen opgefchree- ven (*) Verzam. by de Cualmot XXXVII. D. bl, 116 -122. 223—227. Ct) Zie onze Vaderl. Hist. XiX D. bl. 239—243, E 4 LXII. BOEK. 1787. T7H8. De Leeraar Bacot ftrekt byzonderten doel der vervolginge, Hy verliet Eenrum.  7a VADERLANDSCHE LXII, i roek ] 1787.! 1788, Publikatie tegen hem. 'en en verzegeld waren. Dit was waai-, ïeid. Hy werd in deezen Brieve, ter oppeuringe tot de minfte kleinigheid, om, ïem te onderkennen, befchreeven, en aangeduid als een Voortvlugtige, die onder swaare verdenking gevallen was, van zich lan Majefteitfchennis, en oproerige beweesnngen, te hebben ichuldig gemaakt. Bacot, het gevaar 't geen zyn Perfoon liep inziende, verzogt by eenen Brieve, de Leeraars, in de Clasfis van de Marne, om iaar hy 't niet veilig oordeelde, op zyne Standplaats in dit tydsgewrichte, weder te keeren, zyn dienstwerk te vervullen. (*) Tydig en wel te regt, was hy het tegen hem opfteekend onweer der Vervolging Dntdooken; want met den aanvange van Wintermaand, zag eene Publikatie van Staaten der Stad Groningen en Ommelanden bet licht, waar in wy leezen; „ Alzo „ Gerr.it Jacob Georg Bacot, Predi„ kant te Eenrum, welke, volgens voor „ handen zynde Informatien, zich aan verr „ fcheide DeHcten, op onderfcheide tyden „ en plaatzen gepleegd, als het ftooken „ van Oproer, lasteren op zyne Doorluch„ tige Hoogheid den Heer Erfftadhouder, „ en verdere Leden der Hooge Regeerin„ ge, het pleegen van openbaar geweld, „ en het fabriceeren van valfche, en door „ hem verzonnene Nieuwstydingen, heeft „ fchuldig gemaakt; en mogelyk uit over„ tuiging, dat, op alle zyne euveldaaden, r, ein- (*) Verz, by de ChalmotXV. D.bl. 104-169.  HISTORIE. eindelyk de welverdiende ftraffe zou „ volgen, zich, naa dat hy vooraf zyne meefte Goederen uit de Paftory hadt doen vervoeren, van hier heeft geab„ fenteerd, en als nog latiteert; egter de „ Juftitie en het belang deezer Provincie 'er grootlyks aangelegen ligt, dat deeze „ Booswicht, over de zo menigvuldig te„ gen hem ingebragte Befchuldigingen in „ Perfoon gehoord, en daar van geconvin„ ceerd wordende, loon naar werke ont- „ vange. Zo is het dat Heeren Staa- ,, ten van Stad en Lande belooven, eene „ Premie van één duizend Caroli Gul„ dens uit het Comptoir van den Ontvan„ ger Generaal deezer Provincie te vol- doen, aan den geenen die deezen La„ titant onder hunne magt, of wel van „ die der Heeren Gecommitteerden, tot „ Handhaaving van de Gevestigde Confti„ tutie, zal weeten te bezorgen." Hier aan was toegevoegd eene dergelyke Perfoonsbefchryving, als in den even gemelden Brieve, met aanduiding dat hy, op alles afgerigt, foms zyne eigene kleeding aflei, eene andere, en ook een vercierden Naam aannam. (*) Bacot, deeze woelingen tegen hem weetende, fchreef een Brief aan de Leeraaren van de Clasfis van de Marne, by welken hy, met dankbetuiging voor de bly^ ken van toegenegenheid en broederlyke agting, zyn Predikampt te Eenrum nederlag. — De Commisfie vlammende, om het gehaa- te (*) Vtrxam. by de Chalmot IX. D.bl. 327_32P* E 5 LXII. SOEK. 1787, I788. De Commisfiefchryft aan den BentbeimStein-  74 VADER LANDSCHE LXII. BOE C, 1787. T788. furtfche ring. Scherp Antwoorddier Regeeriuge. ( s ■ ) 9 9 9 9' 11 te voorwerp in haare magt te krygen, en weetende dat hy zich te Burg-Steinfure onthieldt, deedt een zonderlingen flap, vaardigde eenen Brief af, aan de Hoog Graaflyke Bmthim Steinfurtfchs Regeering, met by voeging van de Publikatie waar in Duizend Guldens op Bacot 'sLyf gefteld was, en verzoek om hem, zo ipoedig mogelyk, in te trekken, daarvan kennis te geeven, beloovende de daar op vallende kosten, en uitgeloofde belooning, aan dien bet der Regeeringe zou behaagen, tot dit werk te gebruiken. Ten (lot betuigende, dat het hun byzonder aangenaam zou weezen, indien ook de Goederen en Papieren, welke hy by zich mogt liebben, in zekere bewaaring genomen, en nevens de Gevangenen aan hun overgegeeven mogten worden. Geene uitleevering, maar een befchaamd maakend fchrifdyk Antwoord, van de Hoog Graaflyke Bentheim- Steinfurtfche Regeering, was hier van het gevolg. Im-r mers, naa voordragt van het hun aangeehreevene, vingen zy aan (wy kunnen jns niet weder houden, deezen Brief goedleels af te fchryven,) „ WaarlyU de , Heeren moeten, in de daad, een elendig , denkbeeld van de Duhjche Regtspleeging , in 't gemeen, en byzonder in Crimi, neele zaaken, waar het op Lyf en Lee, ven, Eer en Goed, van den befchul, digden zal aankomen, zich vormen, , wanneer dezelve gelooven, dat een Collegie van Juftitie zou bevoegd zyn, op enkele nog onbeweezene befchuldigingen, eenen Man, die een Eerampt „ heeft,  HISTORIE. 75 „ heeft bekleed, zyn Vaderland egter, we„ gens de daar in ongelukkig ontftaanè „ inheemfche beroertens hebbende moeten „ verlaaten, vreemde befcherming gezogt, „ terftond op bloote Requifitoriaale Brie„ ven, zonder dat eenige, men zwyge klaarblyklyke en onwrikbaare, bewyzen „ daar by gevoegd zyn, in corporeele „ Apprehenfie te mogen neemen, en dus „ denzelven aan de Requiranten over te „ leeveren, om hem aan de Fiscalifche eifchenen befchuldigingen bloot te ftellen. ,, Trouwens ! De Buitfche Geregtshoven „ bezitten eene gansch andere denkwyze, by het uitoefenen van Geregtigheid, en „ vorderen vooral zulke duidlyke, en wet„ tige oorzaaken, tot Prife de Corps van „ een Man, die ih een Earampt heeft ge{laan, dat preutntio juris et de jure commifi delicti voor handen moet zyn; maar „ enkel Fiscalifche befchuldigingen, kunnen ons daar toe niet geregtigen; zoda„ nige manier van procedeeren, zoude immers voor de Regters, by weidenkenden „ een affchuw te weeg brengen. Wy hadden, derhalven van XT Ed„ Emstfesten billyk verwagt, dat, by al„ dien dezelve den Predikant Bacot , der „ Corporeele Apprehenii'e, en uitleevering „ waardig hielden, zy als dan de oorzaa„ ken zyner misdaaden, benevens de mid„ dagkiaare en onwraakbaare bewyzen zy „ ner Euveldaaden, zo als naar Jullitie „ vereischt wordt, ons zouden voorgelegd „ hebben; ten einde wy ons daar door, „ we- LXII. BOEK. 1787. 1788.  76 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. 1787. 1788. , 1 1 ) 9 s 5 9 9 9 9'. 9'. 9: 9; 5J »3 11 91 95 99 99 55 99 91 »> „ wegens onze handelingen in deezen, tel„ kens voor de geheele wereld mogten kun,, nen verantwoorden. „ Edoch, van dit alles is nogthans in , U Ed. Ernstfesten Requifitoriaalen Brie, ve- niets te vinden. Dezelve fmaakt dan , veel meer naar eene willekeurige uitoe, fening van geregtigheid, en is te zeer , op klinkende woorden, zonder zaaken » gegrond, dan dat wy daar aan zouden , kunnen of mogen defereeren. „ Wy betuigen ondertusfchen het groot, fte aandeel te neemen, over de Verdeeld, heden, en daar uit ontftaane Onrustig, heden der Vereenigde Nederlanden. Zy, ne Hoog-Graaflyke Erluchtigheid, onze , grootmoedigfte Landsheer, zal ook nim, mer eenen weezenlyken Misdaadiger, , die regterlyk geconvinceerd, en derftraffe ontvlugt is, in Hoogstdeszelfs Landheerlyke befcherming op en aanneemen. „ Als Landsheer, nogthans is Hoogstdezelve verpligt zyne Landen, op alle mogelyke en betaamlyke wyzen, door verleende Protectie der ongelukkige Vreemdelingen, die hier heen hun toevlugt neemen, te verryken, te bevolken, en duszynen Burgerhaat, zo veel doenlyk, in vollen bloei te brengen; waar in Hoogstdezelve de menigvuldige en dageiykfche voorbeelden, zelfs van de Geconfedereerde Zeven Provinciën, is opgevolgd: want terwyl deezen meenen geregtigd te zyn, de uit de eene Provincie in de andere gevlugte, en onge- „ luk-  HISTORIE. ?? 5c, lukkige Ingezetenen in hunnen Burgerftaat te neemen, zo heeft zyne Graaflyke Erluchtigheid, dies te meer, als een „' Duitfcht Ryksftand, zich bevoegd ge„ houden, ongelukkige Nederlandfcke ln„ gezetenen in zyne befcherming, en ge„ lyk als Leden van zynen Burgerftaat, „ insgelyks op en aan te neemen, als mede „ hun teffens van alle Landsheerlyke Pro„ tectie te verzekeren (*), en daar in „ zelfs het voorbeeld, van zyne Doorlug„ tigfte Hoogheid, den Erfftadhouder der „ Nederlanden, in zyne Duüfche Staaten, ,, na te volgen. „ Dus zouden wy, als een van Hoogst„ denzelven aangefteld Collegie van Jufti* „ tie en 'sLands Regeering, zeer tegen onze Pligten handelen, wen wy, het „ belang van ons dierbaar Vaderland uit „ het oog verliezende, daar tegen recht\, ftreeks aangingen, en den Predikant Ba„ cot,' aan U Ed. Ernstfesten, als een „ Misdaadiger, zouden willen overleeveren; „ daar hy evenwel, tot nog toe van geene „ de minste Euveldaaden is overtuigd ge„ worden. „ Deeze Geleerde Man, toen hy zich „ in de Maand Augustus of September, „ des laastleden Jaars, (f) hier heenen „ hadi (*) Wy hebben gezien, dat de Hoogleeraar vai> ber Marck, Deventer ontweeben, onder anderen, hier eene Schut- en Schuilplaats vondt. Zie onze Vaderl. Hifi. XXI. bl. 282. (t) Deeze Brief was den 27 van January dei Jaars 1789 gedagtekend. LXII. boek» I787. I788. 1  ?8 VADERLANDSCHE LXH. BOEK. I787. 1/88. „ hadt begeeven, gaf mondelyk te kennen, dat hy voor de vervolgingen van „ zyne Vyanden zich niet veilig hieldt, „ orn dat hy voorheen de toenmaalige Or„ donnantien der Heeren Staaten van Stad „ en Lande, welke hy in origineel ver„ toonde, getrouwlyk agtervolgd hadt: „ waar naa zyne Hooggraallyke Erluchtig„ heid, denzelven ook in zyne Protectie, „ en als een Ingezeten deezer Stad en „ Graaffchap, heeft op en aangenomen. — „ Hy heeft thans hier ter Stede zyn Fo„ rum, en moet gevolglyk, indien hy van eenv. Misdaad zou kunnen befchul„ digd woraen, niet by U Ed. Ernstfes„ ten, maar hier, by zyne Competente O ver„ heid, regterlyk worden aangeklaagd. „ En men ftelle ook al eens, als of „ Ds. Bacot , gelyk een weezenlyk Mis„ daadiger, van zyne euveldaaden gecon„ vinceerd zynde, der Straffe was ontvlugt, dan waren U Ed. Ernstfesten wel be„ voegd geweest, ons, met en benevens „ Communicatie der volledige Acten, om „ zyne Uitleevering te verzoeken. . „ edoch nooit hadden U Ed. Ernstfesten, „ het durven waagen, ons door een pre„ mie van duizend Caroli Guldens, tot eene „ handeling te willen verleiden, wanneer „ dezelve zich hadden overreed gehouden, „ dat die regtvaardig was. „ Thans egter, terwyl U Ed. Ernst- festen, geen eenigen grond van Regten „ voor zich hebben, of immers in derzel1, ver Requifitoriaalen Brieve niet ophaalen, „ waar  HISTORIE. 79 i, waar op wy zouden kunnen of mogen „ befluiten, om den Predikant Bacot , overteleeveren: zo is het zo veel te meer belediging voor ons, wen dezelve geloo„ ven, dat wy, als Mannen van Eer, voor eene aangebodene Premie vatbaar „ waren, en op zulke wyze konden, en „ mogten overgehaald worden, om het „ leeven, goed en eer, van iemand on„ zer Ingezetenen, in de waagfchaal te „ ftellen. Neen! wy zyn Duitfche „ opregte Mannen, en blyven ftandvastig „ aan onze Pligten getrouw. „ Zouden inmiddels U Ed. Ernstfesten, ,, ons overtuigend kunnen bewyzen, dat „ Ds. Bacot, weezenlyk een zodanig „ Booswicht ware, als dezelve hem heb„ ben opgegeeven, en wy vervolgens, „ naar de regelen van Juftitie, bevinden , „ dat daar in eene volkomene Onpartydig„ heid heeft plaats gehad, zo zullen wy, „ naar bevind van zaaken, niet nalaaten, eene zulke fchikking daar over te maa„ ken, als wy meenen met onze Pligten „ overeen te komen." (*) Tot nog meer befchaaminge, voegde de < Hoog Graaflyke Bentheim Steirifurtfch& Re- \ geering, by deezen verwytvoilen Brieve, 1 ten bylaage een breedfpraakig Stuk, door \ den Eerwaarden Bacot , den Landheer in- l gediend, behelzende een Verhaal van de toedragt der zaake in Stad en Lande, ten tyde der heerfchende Staatsonlusten, en wat (*) Verzam. ly de Chalmot XV. D. bJ. 172—176. LXII. I787. 1788. ïrondea paar op ly voor yneoa:buldlek.  8o VAÜERLANDSCHË LXH. • SOEK. j 1787. , 1788. i ( 1 1 vat hem daar in byzonder wedervaaren was % dies ingerigt, om zyne onfchuld en dé ■vraakbaare drift zyner Vervolgeren, tegen ilkander in den hun befchaamendften dag :e ftellen; onderfchraagd met Bylagen, tot /erdere ontvouwing en aandrang, van alles vat hy, te zynerverdeediging, by bragt. — Maa een Tafereel opgehangen te hebben, lan den loop der Gebeurtenisfen, die hem iindelyk drongen, van zyn Standplaats af :e zien, en, zyns agtens, de óntwyking .iït zyn Vaderland billykten; een Tafereel «aardig, om met de Gefchiedenis, welke wy van dat Tydperk gaven, vergeleeken te vorden, vestigt Bacot , het oog des Landleers nader op de Befchuldigingen tegen ïem afgegeeven; fchoon, gelyk hy verdaart, het algemeene en voor hem raadselagtige, derzelven hem niet toeliet, in ;ene bepaalde beantwoording te treeden. — Genoeg egter brengt hy hier te berde, Dm zich te ontheffen van de blaam def Dproerftookinge hem aangewreeven der lastering tegen zyne Hoogheid geuit — des openbaar gepleegden gewelds en van het verzinnen eeniger valfche Nieuws tydingen. Onbeantwoord bleef dit fchryven. (*) Dê (*) Dit ftuk ia de Verzamel, by Be Chalmot XV. D. te vinden loopt van bl. 177—220. Naderhand gaf Bacot een afzonderlyk Stukje uit, onder den Tytel van Verzameling van Stukken, door Dr. G. j G. Bacot > tot verdeediging zyner O». fsJiuld, enz.  HISTORIE. 81 De Commisfie tot handhaaving der gevestigde Conftitutie, bragt nog andere ] befchuldigingen tegen Bacot, te voorfchyn by de Staaten (*), voor geen gering gedeelte daar in beftaande, dat hy, met mond en pen, de Gewapende Manfchappen hadt ten dienste geftaan. Het gevolg ' van dit alles was, dat 'er den vyfden van! Lentemaand des Jaars mdcclxxxix , een Vonnis tegen hem geflaagen werd. Waar in, naa de ophaaling eener menigte van byzonderheden, ten zynen bezwaare; doch in het Berigtfchrift aan den Bemheim Steinfurdfckn Landsheer, reeds meest alle ont- zeenuwd, gezegd wordt. Uit alle „ welke beweezene Misdaaden ten klaarften blykt, dat Bacot, van het eerfte be„ gin der ongelukkig ontftaane Troubles „ in de Republiek, tot zelfs naa de ge„ wenschte en gezegende Omwenteling der „ zaaken, zich altoos, hoe vreemd en „ rechtftreeks ftrydig, ook van en tegen zyne eerwaardige Amptsbetrekking, heeft „ doen zien, als een Aanftooker en Be„ vorderaar van de allergevaarlykfte ge„ voelens, ter Ondermyninge van de ge„ vestigde Conftitutie, en verguizing van „ allen eerbied voor Wetten en Overheid, en „ dus, in ftede van een Vredelievend, de „ Magten over hem gefield, ondergefchik„ te Voorganger, met raad en daad, mond ,, en penne, heeft getoond een openlyke „ Roer- (*) Ven. iy ds Chalmot XXXVII. D. bl.224— s*8. " XXII. Deel. F LXII. 10 ek. 1787. I788. Vonnis >verhea 5eflree. leo.  8* VADERLANDSCHE LXII. b-o ek 1787. I788. *t Lot Tin J. Pruimer. „ Roervink, en dus een allergevaarlyksü „ Lid voor de Maatfchappy te zyn, waar „ door veele Ingezetenen zeer zyn mis„ leid, en tot demarches gebragt, die „ hun en hun Gezin, de gevoeligfte blyken „ van een al te blind vertrouwen, op zyn kunde en Character opleeveren. — „ Het Vonnis over hem geftreeken, luidt „ in eene ten eeuwigen dage Uitbanning *i uit de Provincie van Stad en Lande en „ Westwoldinger Land: het betaalen van de Kosten, en nog drie honderd en zestig „ Guldens uit zyne Goederen te vernaaien,, „ ter gedeeltlyke goedmaaking van uitgave „ door de Commisfie, in de Maanden Oéto3, ber en November mdcclxxxvii veroor„ zaakt, endefchade en kosten, ter gele„ genheid van den Gewapendeu Optocht, „ inval en bezet houden van Appinga„ dam. O" De Heer J. Fruitier, die als fteller van een yerzoekfchrift, over den Uitvoer s/an Hooi, by de Staaten ingediend, welks Ondertekenaars in eene Geldboete beflaagen werden, fchoon hy een Lid was, van de Vergadering der Ommelanden, en Gecommitteerd ter Landsdage, veroordeeld was, om openlyk aan de Crimineele Rolle, dat Request met eigen handen te verfcheuren, en voorts onwaardig verklaard, om als Lid van Staats, en Ommelander Vergaderingen aan te blyven, en onbekwaam om 'er weier toegelaaten te worden, „ om dat hy „ een O &y de Ciwlmqï XV. D. bl. 221—227.  HISTORIE. 83 „ een ander Request, kwaalyk begreepen, „ de onkundigen onder de Tekenaars, op „ eene verregaande wyze misleid, de In„ gezetenen van vier Kerspelen, zonder „ zweem van fchuld, van baatzugt by den „ Souverain befchuldigd, en zeer nadeeli„ ge indrukken, omtrent een kwaalyk „ handelend Staatsbeftuur in onrustige ty„ den verfpreid hadt." (*) Die zelfde Heer ftondt verder den haat ten doele. Naa de Omwenteling werd onder meer mishandelde Huizen in de Ommelanden, diens Huis geheel verdelgd, (f) en hy, als een Man, die, in de jongstleden tyden der Onlusten, zeer uitgeblonken hadt, in het voortzetten van bedenkelyke oogmerken, voor het Hof van Juititie gedagvaard; waar men, naa een lang verhoor, diens Verantwoording zo onvoldoende vondt, dat hy op befluit van den Hove in gevangenis gebragt werd. (§) Eene Omwenteling, welke in de Ommelanden in 't algemeen, en voor byzonde re Perfoonen in dezelve, deeze Gevolgen hadt, werd op veele Plaatzen in dezelve met Vreugdebedryven gevierd; doch op eene wyze, die dezelve geen Eer aandeed en vergezeld ging van zodanige omHandigheden, dat een Schryver, anders .mild in het vernaaien van dusdanige voor- val- (*) Verzam. by de Chalmot XXXVII. D. bl. 116—122—248—274. (t) Verzam. by de Chalmot XV. D. bl. 182. CS) N. Neder). Jaarb. 1788. bl. 1443. F 2. LXII. BOEK, 1787. I788. Aanhon» dende Oproerige beweeginn]ge der Oranje Party ia de Omrtielatk'4en,  04 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. 1787 1788, 1 i vallen, verklaart de berigten deswegen ontvangen , niet wel onder de zyne te kunnen opneemen.(*)Dan, fchoonhyzwyge, eene Afkondiging der Stadsregering, van Groningen fpreekt. Deeze gewaagt, met de uiterfte verontwaardiging en afgryzen, vernomen te hebben, hoe in het Grondgebied der Stad in Sapmeer en het Oldambt, een hoop zich opwierp, die van de eene plaats na de andere trok, zo 't fcheen met geen ander voorneemen, dan, om de Op- en Ingezetenen te plunderen, Geld aftepersfen, ïn de Perfoonen te mishandelen, gelyk sulks, in zommige ftreeken, daadlyk ten jitvoer was gebragt. Zy keurden dit , alles te haatlyker, naardien zulks onder , den Naam van zyne Doorlugtige Hoog, heid, den Heer Erfftadhouder, werd uit, gevoerd, en alzo een voorgeeven, even , of zyne Doorlugtige Hoogheid, zulke , daaden zou goedkeuren en met genoe, gen zien, ja deeze een kenmerk uitmaak, ten van een voorftander van dien Vorst , en Hoogsdeszelfs Huis te zyn." Zy ;undigden daar tegen de ftrengfte ftraffen an (f) De teugel des moedwils was verirooken, door de vernietiging der Gewalende Genootfchappen, en de kragt der 'atriotten verder gefnuikt, door het fcherp Verbod, tegen alle Sociëteiten en Byeenomften, in welke over 's Lands zaaken ehandeld werd. (§) In (•) N. Nedtrl. Jaarh. 1787. bl. 6025. ft) Verzam.'by de Chalmot II. D. bl. 210. C§) N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 1107—143.5. j  HISTORIE. §5 In de Stad Groningen zelve hadt men, de ongezindheid veeier Burgeren, tegen het draagen van Oranje tekenen kennende, dit in 't eerst aan de hand willen gaan, en alleen het Verbod van die te draagen vervangen , door eene Veroorlooting, met uitdruklyken last, dat niemand, wegens het niet draagen, zou mogen gemoeid worden. (*) Dan zy vonden welhaast oorzaake, om tegen die moeienisfen en verdere balddaadigheden, der Oranje yveraaren eene nadere Afkondiging te doen; als mede om die der andere Partyen te verzoeken en te raaden, om zich te voegen naar het thans in de geheele Republiek algemeen aangenomen gebruik. Dit herhaalden zy nogmaals, op het allernadruklykst. (f) Dan zy vonden zich genoodzaakt, de drift der andere Party te beteugelen, door het ten ftrengften verbieden, van het omloopen met Kroonen en andere Vercierzelen, het oprigten en hegten van dezelve, aan de Huizen der Ingezetenen, gepaard met Ongeregeldheden en Geldafpersfingen. (§) De herhaalde Raadgeevingen tot het draagen van Oranjevercierzelen , wilde de Regeering als een vriendlyk Bevel aangemerkt hebben; waarom dezelve ook, toen de Oranjedragt onder de Burgery afnam, zonder dat des eenig wederzeggen, van wegen de (*) Ven. by de Chalmot I. D. bl. 203. Qj) Ven. by de Chalmot 1:. D. bl. 54—142, 111. d. bl. 167. C§) Verzam. by de Chalmot IV. D. bl. 21, F 3 LXIL BOEK. I787. 1780". Voorzorgenen bepaalingen in Grtninleit wegens het üranje draagen.  86 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. I787. 1788. R. B. Gociunca, over zekere uitdrukkingOranje betreffende ern ltig onderhouden. 1 (*) Verzam. byDK Chalmot VII. D. bl. 51—53% de Magiftraat gekomen was, zulks in een Bevel veranderde. (*) Wanneer deeze laatste en dringenfte Aankondiging , tot het draagen van Oranjeleuzen , was aangeplakt. voegde de Secretaris R. B. Gockinga, twee Schoutendienaars, die het ftonden te leezen, toe; „ Heden „ is hetheilzaame Plakaat, tegen het Vloe„ ken en Zweeren en Sabbathfchenden af„ geleezen; daar wordt niets aan gedaan; „ ik wil myn hoofd verliezen, zo 'er dee„ zen Dag (het was op een Zondag) een „ Herberg is gevifiteerd; maar op de Strond „ OranjeMndjes moet gepast worden , als of „ daar aan het welzyn van het Land vast r, is." — Dit zeggen door verontwaardiging iien Heer in den mond gelegd werd aangebragt en zeer euvel geduid. Burgemeesters en Raad deeden, den Secretaris Gockinga , hun ongenoegen te kennen geeven Dver diens onbedagtzaam, en temerair ge Irag in deeze zaak, waar door hy zich, Dngeagt het Charakter door hem bekleed, in zo verre hadt te buiten gegaan, dat hy sich met Schoutendienaaren gelyk ftellenie, die onbetaamelyke bedenkingen, aan lezelve hadt medegedeeld: met by voeging, lat hun Ed. Mogenden verwagten, en ivel ernftig, dien Heer aanmaanden, om zich, door een verkeerden yver vervoerd, nooit weder aan dusdanig eene daad fchuliig te maaken; op dat zy niet in de noodzaak-  HISTORIE. 27 zaakïykheid zouden geraaken, om, tot hun leeiweezen, op eene fterker wyze hier over te befchikken. (*) Zo min als ten Plattenlande, bleef het binnen Groningen, ondanks de herhaalde Aankondigingen in rust. Met den aanvang van Zomermaand, werden door Rustverftoorders en Oproermaakers van den Oranje aanhang twee dagen lang, de Burgers en Inwoonders, op nieuw, in hun Perfoon, Huizen en Bezittingen ontrust, en derzelver goederen vernield. — Een wanbedryf waar in het Krygsvoik zich fchynt gemengd te hebben. Althans de woorden der Aankondiging hielden in, dat de Regeering het ftreng Plakaat reeds in Wynmaand des voorleden Jaars gegeeven, vernieuwde, , zo opzigtelyk de gefielde Premie, van " honderd zilveren Ducatons, aan de Op* " brengers als anderzins, dat de Daaders l\ of Aanftookers, van zodanige wanbe- dryven, verregaande losbandigheden en „ plunderingen, daar van overtuigd, daad„ lyk zonder form van Proces, anderen " ten voorbedde, met de Koorde zouden " worden geftraft, dat 'er de dood naa ■ volgde, zonder eenig onderfcheid, van \ wat ftand, 't zy Burger, Inwoonder, of „ Militair, (t)" Een veel gerugtsmaakend voorval binnen Groningen, greep plaats in den nagt, tusfehen den twintigften en een- en- twintig- fter (*) Verzam. by Dl Cbaimot VII. D. b!. 173. q) Verzam. by de Chalmot Vil. D. bl. yo» F 4 LXII. BOEK. 1787. 1788. Oproeren en Schennis» fen in Grmiti' %en. Oproerige beweegin.gen by  88 VADERLANDSCHE LXII. boek. 1787. 1738. «de Herberg de Unie. 1 1 1 J ften van Sprokkelmaand mdcclxxxviii. ten welken dage vier Burgemeesters beëedigd waren. Dit gaf gelegenheid tot een vrolyke zamenkomst, in de Herberg het Gouden Hoofd, waar het Muzyk vèel volks in 't begin van den nagt lokte. Goed en afkeuring bejegende dit bedryf. De te dier dage beminde volksdeun: Al is om Prinsje nog zo klein; egter zal hy Stadhouder zyn, werd beantwoord door den tegenzang der Partye: Al is de Prins ook nog zoo groot; egter zal hy in de floot. Hier uit rees zulk eene gisting in de gemoederen, dat de Oranjeparty de Herberg de Unie, waar de Sociëteit der Patriotten vergaderde, aan de groote Merkt ftaande, wilde uitroeijen. Beweegenisfen hier uit :>ntftaan gaven aanleiding, dat uit die Herberg op het Wynhuis de Gouden Roemer, ie Vergaderplaats der Leden, van eene Oranje Sociëteit gefchooten werd. Dit sette de Oranje menigte in volle woede. Deze fmeet met fteenen in de Unie, onder veel getiers en geroeps, met bedreiging, „ de Unie zal het onderst boven, zo dat „ 'er geen fteen op den anderen zal bly„ ven!" De ingefmeete fteenen, werden jp de fmyters te rug geworpen, en men jeftondt gewapenderhand een uitval te doen, )p de hoop voor de Unie zamengefchoold. Sen deezer wordt gezegd in 't aangezigt jeflaagen, en langs den grond gefleept te :yn, onder het geroep, het is een Prin"en Kraayer flaat hem maar dood! Men ;ogt deezen na de Unie te fleepen; doch werd  HISTORIE. 80 werd daar in verhinderd, door den Sergeant van het Krygsvoik, toen voor die i Herberg ftaande. In veel woelinge werd die nagt gelleeten. Dit bedryf hadt ten gevolge, dat 'sanderen daags Burgemeesters en Raad het befluit namen, dat die Sociëteit, door J de Stads Regeering, een broeinest van, Ongeregtigheden geheeten, waar in gelyk < zy fpraaken, „ zedert January des Jaars „ mdcclxxxvi, alle inconftitutioneele „ en onwettige Adresfen waren ontworpen „ goedgekeurd, en getekend, die een „ fteeds opwellende bron van morren, ,, tweefpalt en partyfchap opleeverde, waar „ door de rust der Stad, van tyd tot tyd „ werd geftoord, zo als daar van verfchei„ de Gebeurtenisfen voor handen waren, „ en inzonderheid die van den laatstvoor„ gaanden nagt, zou ontbonden worden; „ teffens desgelyks in 't vervolg verbieden„ de; met vernietiging van alle daar in ge„ nomene Befluiten, verleende Commis„ fien, en gehoudene Briefwisfelingen. Een „ ieder voorts aanmaanende, zich niet met „ Regeerings zaaken, maar met zyne Huis„ houding en Beroep te bemoeijen, zul,, lende anderzins als een verftoorder der „ openbaare rust befchouwd en geftraft „ worden." Gemelde Herberg de Unie, werd bewoond door Jannes van Bolhuis, en hadt hy by zich Berent van Bolhuis, beide Hopmannen in het Burger Regiment der Stad Groningen. De StadsregeeF 5 ring LXII.' 10 ek. I787. 1788. De Bur;er Soieteitrerbolen. Vonnis 3ver J. ;n B. itan Bol» SUIS.  LXII. BOS K. 1787 I788. Netelig gefchil hier uit tusfchen de Stads t egeering en de Hooge Jullitie kamer gereezen. 90 VAD ERLANDSCHE ring vondt goed J. van Bolhuis, als gewapend eenen uitval uit de Unie gedaan, en iemand op een geweldige wyze aangerand hebbende, en als Kastelein, verantwoordelyk voor de daaden van geweld, door anderen gepleegd, die hy vrywillig geherbergd hadt, zyne Gevangenis van omtrent een- en- twintig wèeken, voor ftraf toe te rekenen, met verwyzing in de kosten des Regtsgedings, en hem, met betrekking tot het pleegen van openbaar geweld, door het fchieten uit zyn Huis, te ontflaan, onder handtasting en belofte van, des vermaand, ten allen tyde wederom te zullen verfchynen. B. van Bolhuis, als befchuldigd van Medegenoot dier gepleegde daaden geweest te zyn, ontfloeg de Stadsregeering onder gelyke handtasting en belofte. (*) Dit gaf gelegenheid tot netelig gefchil, tusfchen de Hooge Juftitie Kamer, en de Regeering van Groningen; een gefchil van wederzyden, tot zulke ongelooflyke uiterften gedreeven, dat het eene korte vermelding verdient. Deeze Perfoonen, by Verzoekfehrift, aan de Hooge Juftitie Kamer, in appel van dit Vonnis toegelaaten, en den Procureur Generaal, op diens verzoek, vergund zynde, om zich in dat Regtsgeding by hun te voegen, werden zy na 'sHofs gevangenis overgebragt; ten overftaan van den Procureur Generaal, eenen ander- (*) Verz. J>y de Chalmot X. D. bl. 283— 2.03= tV. Nederl. Jaarb. 17881 bl. 301—362.  HISTORIE, . 91 andermaal verhoord, en in een gewoon Regtsgeding toegelaaten. Hier op verzogren zy, ieder voor zich zeiven, en J van Bolhuis, daarenbo ven als Man en Vader van acht onnozele Kinderen, die allen nog voor zyne rekening waren, om, hangende het Pleitgeding, uit hunne Gevangenis ontflaagen te worden , onder belofte van zich, ten allen tyde, des vermaand, weder in befloote Hegtenis te zullen begeeven. De Stads Advocaat Fiscaal, {telde zich tegen dit verzoek party, en vervoegde zich deswegen by de Stadsregeering, die daar op aan het Hof fchreef van gevoelen te zyn, dat hetzelve niet bevoegd was, om die Lieden los te laaten; maar dat zy haare Gevangenen bleeven, zo lang haare Vonnisfen niet vernietigd waren, met bygevoegde bedreiging aan den Hove, „ dat zy zodanig een Ont„ flag, geenzins met onverfchilligheid aan,, zien, maar, in zulk een geval, genood„ zaakt zouden zyn, om het ter kennisfe „ van de Staaten en den Stadhouder te „ brengen." Het Hof vergunde; naa verhoor van Partyen, aan de beide van Bolhuizen, hun gedaan verzoek, mits genoegzaam borg {tellende, van niet buiten het Gewest van Stad en Lande te zullen 2aan, en zich, des gevorderd. geduurende het Regtsgeding , ten allen tyde, en plaatze, voor het Hof te zullen vervoegen. Deeze borgtogt, ten genoegen van het Hof gefteld zynde, hieidt zich de Stads Advocaat Fiscaal, als of hy van dit vonnis Lxir. BOEK. 1787. 1788.  $2 VAD ERLANDSCHE LXII BOEK. 1787. X788. nis in revifie wilde komen. Hier op rees weder verfchil, of die zaak voor revifie gefchiktwas. De Stads Advocaat Fiscaal begaf zich geduurende het geding, en ftaande rollen uit de Regtkamer. Het Hof bevestigde het verleende ontflag, naa dat zy nu reeds bykans negen Maanden, in befloote hegtenis gezeten hadden. Doch de Stadsregeering, verftondt, dat beide die Perfoonen andermaal in Stads Gevangenis zouden gezet worden, en liet beider Huizen, des nagts door den Schout, en Dienaar, van Krygsvoik onderfteund, bezetten en onderzoeken. — Op aanklagt, zo van der Procureur Generaal, als van die twee Lieden, en derzelver Vrouwen, waar van de eersten zich wederom vrywilKg na 'sHofs Gevangenis begeeven hadden , verleende het Hof Acte op den Cipier, om hun, by voorraad, van eene bekwaame huisvesting te voorzien; en geen Onderzoek van Stads wegen te gedoogen: ook verzogt het des Stadshouders tusfchenkomst, tegen dien geweldigen ftap der Re geeringe. Deeze daar en tegen vervoegde zich, by eenen breedfpraakigen Brieve, aan de Staaten en den Stadhouder beiden, met bede om haar gerust te willen ftellen, voor de bewaaring hunner Gevangenen. Zy vergat niet, op eenen klaagenden toon, hier by te vermelden: „ dat de Gevange„ nen5> eerst op de Plaats en in de Tuin „ van 'sHofs Gevangenis, tot herftel hun„ ner gezondheid gewandeld, en nu, fris „ en gezond, .de vryheid verkreegen had- » den,  HISTORIE. 93 ,, den, om door de geheele Provincie ver„ fche lugt te kunnen fcheppen, en te ,j zamen te fpreeken, zo dikwyls zy zulks „ goed vonden." Als of het Hof kwaalyk gedaan hadt, met die vryheid te vergunnen, aan de Perfoonen reeds in een gewoon Regtsgeding ontvangen. Hier uit rees een tweede verfchil, tusfchen het Hof en de Stadsregeering. Daar het Hof ftaande hieldt, „ dat aan den Stad„ houder alleen, het Regt van beilisfing „ over dergelyke Oneenigheden ftondt, volgens het Reglement Reformatoir." — Een gelyk verlchü rees 'er ook tusfchen de Staaten en het Hof, over dit onderwerp. Daar eerstgemelden aan den Stads Advocaat de vryheid lieten, om als nog, ongeagt 'sHofs nader vergund ontflag, in revifie te mogen komen, van het eerfte Appoinctement van Ontflag, door het Hof verleend. Tegen welk Staatsbefluit de Gevangenen, zich op nieuw by het Hof vervoegden, „ om zodanig te befchikken, „ dat hunne zaak daar door niet wierd be„ nadeeld." Weinig tyds daar naa, beflopten de Staaten, om met den Stadhouder, over die verfchillen; door eene Bezending, te handelen. Naa'wydloopige onderhandelingen, en een breedvoerig betoog van het Hof, dat den Stadhouder het regt van Beflisfmg, in foortgelyke zaaken, met uitfluiting van de Staaten, toekwam, waar in het zich beriep op het Reglement Reformatoir, en Willem den IV. als Wetgeever deedt voor- LXIL J OE Kl 1787. 1788.  94 VADERLANDSCHE txn. BOEK. 17 7. I788. voorkomen, gaf de Stadhouder voor beflisfing. „ dat 'er van 'sHofs vonnis tot „ Ontflag Revifie kon vallen, voorbehou„ dens het Regt der Gevangenen, en dat de Stads Regeering, haare bezwaaren „ tegen het Ontflag der Gevangenen zou ,, kunnen aanvoeren, ten einde hy daar „ over mede zou beflisfen." Ingevolge hier van, vondt zich het Hof genoodzaakt om het verzoek van Revifie, door den Stads Advocaat Fiscaal gedaan, tegen het verleend Ontflag aan de Gevangenen, te laaten gelden. Zy zouden dus naa zo veele flingeringen en wederwaardigheden, te gelyk met den Procureur Generaal, eerst in Regten hebben moeten bewyzen, dat de zaak voor geene Revifie vatbaar was, of althans een onderzoek in Revifie over de wettigheid, van het verleend Ontflag ondergaan hebben, geduurende welken tyd, die door de langwyligheid van zodanige gedingen. zeer lange kon gerekt worden, zy in befloote hegtenisfe zouden hebben moeten blyven. Wyslyk was de raad hunner Raadslieden , om liever af te zien van hunne Beroeping op het Hof, tegen het Vonnis der Regeering van Groningen: waar uit alle die gefchillen gereezen waren, dan die onuitoogelyke onaangenaamheden langer te rekken. De Procureur Generaal, zich daar regen niet verzet hebbende, vonden deeze Lieden /ich verpligt, om by een Verzoekfchrift aftezien van hun verdere Beroeping, dus te berusten in het Vonnis der Stads Re-  HISTORIE. 95 Regeeringe, en aan deeze te vraagen, om ontflag van de kosten van de zyde der Stad aangewend, welk een en ander zy verwierven. Zy moesten zich hier op weder in ys Hofs gevangenis begeeven, om aan de Stads Regeering uitgeleverd te worden: ten einde het Vonnis aan hun te volvoeren. Bykans één- en- twintig Maanden hing deeze over en weder betwiste zaak, en eindigde nog in zo verre gelukkig voor de Gevangenen, dat zy in hunne Posten van Hoplieden herfteld wierden, mits den toen ingevoerden Eed op de Conftitutie afleggende. (*) 't Is de zaak der Regfskundigen, niet eens Gefchiedboekers, om een juist oordeel te vellen, over de gegrond- of ongegrondheid der menigvuldige Gefchillen, welke in deeze netelige zaak zamen liepen. Dan kunnen wy, ter flot deezer, onzes oordeels, wel meldenswaardige Regtszaake, niet afzyn aan te merken, hoe rampzalig het lot is van Ingezetenen, die 'de lydende Onderwerpen, van zodanige Regtsverfchillen worden. Als mede hoe vaak een Ariftocratie van de flegtfte foort, geheel uit het oog verliest, het deerlyk lot dier ongelukkigen, waar van zy haare fpeelballen maakt; hoe, het hoofdverfchil, in gevallen van dien aart, in het einde zo ver- C) Wy hebben dit Verflag opgemaakt, uit de egte Stukken, tot dit geval behoorende, te vinden in de Verzamel, by DS Cmalmjnt XXXVI11. D. bl. 54—223. LXII. BOEK. 1787. 1788. Aanmerking op dit geval.  LXII. SOEK I787 J788. De Syndicus TlDDENS befchuldigd. 96 VADERLANDSCHE verre te niet loopt, dat zy, die 'er de onderwerpen van waren, nog op 't laatst, door de onderlinge verbittering der Partyen , die hun van de eene Vierichaar na de andere, van het eene Collegie na het andere gefleurd en gefleept hadden, voldoening en regt verkrygen, welke zy alleen aan de regtvaardigheid van hunne zaak moesten te danken hebben. De thans te Groningen in 't bewind gefielde Heeren, fcheenen een wellust te fmaaken, wanneer zy Lieden, het Patriotismus toegedaan, hunne ongunst konden betoonen; alle gelegenheden daar toe ftrekkende, waren hun welkom. Hier van levert de Grysaart Tiddens, Raad en Syndicus van Groningen; eene aanmerkelyke proeve op. In een breedvoerig verflag der Drenthfche Commisfie, tot handhaaving der gevestigde Conftitutie, in Wintermaand des Jaars mdcclxxxvii uitgebragt, kwam de Heer Tiddens voor, als door D. van der. Wyk, geraadpleegd over het geen met vrugt, in de Sociëteit der Patriotten, zou kunnen geleezen worden; „ daar toe „ de leezingvan het niets ontziende Schend„ blad, de Post van den Neder-Rkyn, niet „ alleen ten fterkften aangepreezen; maar „ wel byzonder aangeraaden hadt, het ont„ bieden der Nommers, waar in het In„ komen van den Erfftadhouder gefpeci„ ficeerd ftondt: (*) Dit wekte den nafpeurenden geest der vervolging op, en werden de (*) Verzam. by de Chaimot III. d. bl. 201  HISTORIE. 97 de eigenhandige Brieven door den Heer Tiddens , aan de daar gebannen en van deHee-1 ren des Landfchaps Drenthe verzogt, en verkreegen. De Heer Tiddens erkende die voor van zyne hand. De voorzittende Burgemeester B. van Iddekinge, nevens anderen, gelast, om een verllag uit te brenge, in die zaak, gaven te verftaan, „ dat de Heeren van den Landfchappe „ verklaarden, hoe zy den inhoud der Mis„ fives en Correspondentie, van den Heer „ Tiddens aanmerkten, als eene zamen„ fpanning met 's Lands Rustverftoorders, „ om de gezegende Conftitutie omver te „ werpen, en het Doorluchtig Hoofd der „ Republiek allen invloed te beneemen, „ en vertrouwden, dat hun Ed. Mogen- den, zich deeze zaak wel zouden gelie„ ven aan te trekken, en den Landfchap- pe eene genoegzaame Satisfactie, ge„ ëevenredigd aan de belediging 's Lands „ Hoogheid toegebragt, te bezorgen." Gereed waren de Gelastigden in dit onderzoek, om dien wenk op te volgen,Jr en te betuigen, dat zy den Inhoud dier & Brieven van Tiddens, met van der Wyk , gewisfeld, zeer bedenkelyk hadden gevonden, daar dezelve duidelyk te kennen gaven, „ dat de Heer Tiddens, hadt be„ hoord tot de Kabaale , die 'er op uit „ geweest was, om de gevestigde Re„ geeringsvorm te altereeren, zo niet ge„ heel te veranderen." Ten verderen bezwaare 'er byvoegende, „ dat hy van die „ Briefwisfeling nimmer aan Burgemeeste- XXII. Deel. G „ ren LXII. IOEK, 1787. I788. iferflag zyne tak uitjbragc»  93 VAD ERLANDSCHE LXII. boek. X737. 1788. Van zyn Ampt < ontzet. , „ teren en Raad, als zyne Heeren en ,, Meesters hadt kennis gegeeven; maar „ zich, (offchoon uit hoofde van het IX. „ Art. zyner Inftructie verpligt, by aldien „ iets tot zyne kennis mogt komen, waar -, aan de Stad gelegen lag, zulks voort aan „ den Raad, of den Heer Prefideerende aan ,, te dienen, om daar op orders te verwagten,) „ niet te min, op eigen gezag, hadt inge„ laaten in zaaken, die voor deeze Stad, i, waar van hy de eerste Minister was, „ van de uiterfte confequentie hadden kun„ nen zyn, en by aldien de gunftige voor„ ziening, het niet hadden belet, en in „ die vcorneemens geblaazen,' ook alhier, zo als elders, de gevestigde en bezwoo„ rene Regeeringsvorm, zou hebben ge- „ converteerd." Te deezer oorzaake vonden zy zich genoodzaakt, als hun verflag uit te brengen, „ dat zy 'er niet van „ tusfchen konden te twyfelen, of de Heer „ Tiddens, wel met dat vertrouwen, „ door hun Ed. Mogenden kon worden „ en blyven vereerd , 't welk hy vóór „ de ongelukkige verwarringen, die het „ Vaderland hadden beroerd, hadtgenoo„ ten, dan of hy niet veel eer, het zelve, „ door zyn eigen ongeoorlofdgedrag, hadt „ verlooren." In de gefteldheid van Burgemeesteren, :n Raad der Stad Groningen, op den lertigften van Zomermaand, des Jaars flDccLxxxvm, kon 'er geen twyfel valen, of zulk een Raadflag was aangenaam, n hoogstaanneemelyk, en hadt ten gevol-  HISTORIE. 95, ge, dat de Heer Tiddens , wegens ongeoorloofde Briefwisfeling, en een ontwerp van een Verzoekfchrift, tegen den Schultus j Kymel te Daalen, met die Brieven overgezonden, van zyn Post verlaaten werd. Van dit alles deeden zy met vreugde verflag aan den Stadhouder, en zonden, met dankzegging, de oorfpronglyke Hukken, aan de hulpvaardige Drentenaars te rugge. (*) Tot lofver Kerkleeraaren, in de Hervormde Gemeente binnen Groningen tekenden wy op, dat zy, ten tyde der Staats en Stads verfchillen, de zyde der Patriotten hielden, en hier voor, de een min, de ander meer, rondborftig uitkwamen, (f) Thans, daar men de Kerkleeraaren in de Ommelanden, die veel deels genomen hadden in de Staatsbeweegingen, vervolgde, gelyk wy hier boven zagen, 'was 'er dubbele behoedzaamheid noodig voor de Stadsleeraaren, om nergens in behaald, en van hun post afgezet te worden; want fcherp luisterende ooren, met vooringenomene harten, vervoegden zich Kerkwaards, om, ware het mogelyk, uit den mond dier Leeraaren; die het meest zich voorftanders van de Volkszaak betoond, en by voorkomende gelegenheden der Sectenhaat, te Groningen zo zeer als ergens elders werkende, rustig in den fchild gevaaren hadden, (*) Verzam. by de Chalmot VII. D. bi. iJa— 184. en XXXVHI. D. bl. 35» Ct) Zie onze Vaderl. Hisn XIX. D. bl, 87?» G a LXII. boek. 1788. Omzig* tig gedrag der PatriottifcheLeeraar» in Groningen.  ioo VADERLANDSCHE LXII. c BOEK. ( 'I787. } I788. , I Moeilykheden den Leeraar DE BLAU aangedaan. en, iets te bejaagen, 't geen kon ftrekken , »m aan ouden en diep ingevreeten wrok voldoening te fchenkem De Kerkleeraars mtweeken, in 't algemeen, de aanflagen )p hun gemunt ; dan één hunner flrekte :en flachtoffer dier vooringenomenheid, iaat en wraakzugt. Was de aandagt doorgaans wakker, Dm {toffe van befchuldiging te raapen, iubbel, zeker fcherpte d^elve haare loren, op. den Dank en Bidcnlg des Jaars mdcclxxxviii, (*_) wanneer een Leeraar :en Kanfel tradt, wiens voorheen Patriottifche denk- en- handelwyze bekend was. Geen wonder dat deeze naauwlettend luisterde, om iets kwaads te bejaagen, toen Theodorus Brusveld de Blau, te Groningen , ten gemelden dage, in de Martini Kerk, het woord voerde. Dat hy daar mede ondank behaald hadt, was hem bekend, door het afvraagen zyner Leerreden, waar in hy gezegd werd, te Taxatoir te hebben gefprooken, eene Commisfie hadt hem des onderhouden. ïerwyl hy zich toerustte, tot een nader antwoord, en op de Beurtlyst ftondt, om 'svolgenden Zondags op te treeden, kreeg hy de weete van Burgemeesteren en Raad, dat hy zich by voorraad, vandenPredikdienst zot', onthouden, tot den tyd dat de Raad nader beflooten 'zou hebben, over zyne Biddagsleerreden. „ Eenboodfchap,"die, gelyk 0) Men zie de Uitfchryving van dien Vierdag in onze Vaderl, Hifi. XX. D. bl. 127.  HISTORIE. IOI hy zich uitdrukte, ,, hem als een onverwagte donderfiag," in.de ooren klonk:" dewyl hem, ten nader antwoord, tot den Maandag uitftel was gegeeven. Hy vondt zich, door dit verbod, voor de gantfche Gemeente ten toon gefteld, als was 'er zwaare fchuld reeds klaar genoeg gebleeken. Dit kon hem geenzins , als een Dienaar van het Euangelie, onverfchillig weezen, en moest hem natuurlyk te zwaarder treffen, daar hy reeds bykans dertig jaareninde Gemeente te Groningen, het Woord hadt verkondigd. Zulks ichreef hy aan den voorzittenden Burgemeester, en verklaarde tevens, op het plegtigfte, niet in ftaat te weezen, om.aan den eisch des Raads, ter overgaave van zyn gefchreeve Leerrede te voldoen: dewyl hy die, om opgegeeven reden, flegts gedeeltelyk in gefchrifce hadt, en boven dien niet gewoon was, zich aan het gefchreeven in de voordragt naauw te verbinden. (*) — Schoon dus niet in ftaat, om aan den eisch van den Raad volkomen te voldoen, ,, was „ hy egter,'" dit zyn 'sMans eigene woorden, „ fchoon van de verpligting daar toe „ nog niet overtuigd, wel genegen en ge9, reed, om waar in hy befchuldigd mogt „ wor- (*) Eenige Leeraars, anders niet gewoon hun fchriftelyk opftel voor zich te hebben, waren ten deezen naauw luisterenden dage bedagt geweest, om alles der Gemeente voor te.leesen; om niet in eenige onaangenaamheid te komen, door eene uitdrukking, die ten kwaade kor. geduid worden: zy konden zich op hun gefchrift beroepen. G 3 LXII. SOEK. I787, 1788.  loa VADERLAND SC H E LXII. BOE.K I787. I788. I i ] | I 1 ï i t 1 9 5 9 9 9 5 9 f 9 9 9 9 9 ?! „ worden, te taxatoir te hebben gefproo„ ken, of waar op eenige andere aan„ merking mogt zyn gevallen, zulks uit „ zyn gefchrift, of uit zyn geheugen, zo „ veel hy kon, ter goeder trouwe, op te „ geeven, fchroomende in het allerminfte „ niet te laaten leezen, wat hy hadt doen 1, hooren, zo veel hy het kon te herhaa„ len, mits hy- zelve den zin zyner woor1, den mogt verklaaren." Op de overweeging deezes Berigtgeevenien Briefs, werd de Leeraar-gelast, binïen driemaal vier- en- twintig uuren, naa iet overhandigen deezes Befluits, de Leereden aan den Voorzitter van Iddekinge e bezorgen. Op jdeezen herhaalden eisch naakte hy, in een breedvoerig antwoord, gepaste aanmerkingen, over de moeilykleid van het geval, waar in men hem •ragt; doch, voegt 'er ten ilot by. „ Daar , men uit eene aanhoudende weigering, , mogelyk , ten mynennadeele, zou beflui, ten — daar ik my van geen drift, of , verkeerdheid bewust ben, daar ik , in eene korte aanfpraak aan de Heeren, , gelyk men zien kan, uit de Preek, open, lyk verklaard heb, hoe het verre van , my ware, dat ik hun befchuldigen zou , willen, of in verdenking brengen. <—■ , Ja! daar ik, in de groptfte opregtheid , van myn hart, betuigen kan, zulk. eene 1 uitwerking van ophef en ongenoegen, , als myn Preek gehad heeft, zelfs niet 1 vermoed, ik laat ftoan bedoeld te hebban, ~ en daar ik vertrouwe, dat V  HISTORIE. 103 U Ed. Mogenden, my in deezen wel op myn woord zullen willen gelooven, ' daar geef ik hier nevens over, wat ik " kan » Zich verfchoond hebbende, over het gedeeldyke, 't geen hy in gefchrifte overreikte, voegde hy 'er nevens „ is voorts een ieder de beste Uitleg„ ger van zyne eigene woorden. U Ld. „ Mog. gelieven my dan, noch over het „ gefchreevene, noch over het uitgefproo„ kene te veroordeelen, voor en al^ eer „ ik 'er nader over zal zyn verftaan." De Leerreden in den Raad overwoogen zynde, werd de opregte en moedige Leeraar gelast, om binnen drie dagen, naa de hem gedaane aanfchryving, zich op het Raadhuis te vervoegen, en aldaar by den zittenden Raad te doen, en vervolgens, met zyne Naamstekening bekragtigd, over te geeven, eene verklaaring van deezen woordlyken inhoud. „ Ik betuig dat my van harten leed is het ongenoegen, het „ welk ik aan de Ed. Mog. Heeren Bur„ gemeesteren en Raad heb gegeeven, „ door de onvoorzigtige en ongemefureer„ de uitdrukkingen, in myne jongst gedaane Biddagsreden, waar over ik van hun Ed. Mog. ootmoedig verfchoonmg ' verzoeke." By deeze fchuldbeken- tenis, was het voorgefchreeve Raadsbeiluit, zyn Eerwaarde op het ernftigst aan te maanen, „ om zich, in het toekomftige, „ van alle taxatoire termen, en uitdruk„ kingen over de Regeering, Tydsomftan„ digheden, Lands en Regeeringszaaken & G 4 " te LXII. BOEK. I787. I788. Welk eene verklaaringmen van hem vorderc.  104 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. 1787. 1788. Hoe dooi het beantwoord. „ te onthouden; zo wel als van alle haat,, lyke Toepasfingen; maar, zyne toehoor„ ders, tot eerbied voor en onderwerping aan hunne wettige Regeering te vermaa„ nen en op te wekken, en daar door met n de Regeering mede te werken, ter her„ ftelling van de rust en eendragt; op dat niet hun Ed. Mog. zich genoodzaakt n zouden vinden, om aan zyn wel Eerw. ,, hun ongenoegen, op eene meer ecla„ tante wyze, te doen ondervinden." Genoeg was hier uit op te maaken, dat de gryze Leeraar, by zulke Regters, 'er niet gemaklyk af zou komen. In een ontworpen Antwoord, verklaarde hy van 't geen 'er in byzonderheden ten zynen laste was, als nog onkundig te weezen. En, egter, dus fchreef de braave Man: „ wordt „ daar omtrent van my een Declaratoir ge„ vorderd, diep vernederend niet alleen; „ maar zodanig ook, dat ik het zelve, „ naar waarheid, en met een goed gewee- „ ten, derwyze niet doen kan. . In „ den vollen Raad niet alleen zulk een ,, Declaratoir af te leggen; maar ook, op „ dat 'er de gedagtenis van blyve, het ,, zelve vertekend over te geeven, be„ fchouw ik, voor iemand van myn Ou„ derdom en Betrekking, naa dat ik myn „ besten Leeftyd, nu byna dertig jaaren „ in den dienst van Groningens Gemeente „ heb afgefleeten, als zo diep vernede,, rend, dat ik my daar aan niet zou kun„ nen onderwerpen, dan in gevalle van „ zeer zwaare en onwederfpreeklyk klaar „ be-  HISTORIE. i©5 „ beweeze fchuld. Maar, al kon ik LXII. „ ook, Edel Mogende Heeren! tot zulk boek, „ eene diepe vernedering befluiten, dan, —?. „ nog zou ik het niet mogen doen: al zo l7f7* „ ik daar door een valsch getuigenis tegen i?oö. „ my zeiven zou afleggen, en teffens we„ derfpreken , wat ik bevoorens, by de „ overgifte van myn Preek, ook onder „ myne handtekening, verklaard heb, en „ betuigd. Zedelyk onmogelyk is 't „ my, over zulks, het voorgefchreeven „ Declaratoir alzo te doen; behalven dat „ 'er de eer van mynen Naam, en de agt„ baarheid van mynen Dienst, derwyze ,, is mede gemengd, dat ik 'er my aan de haatlykfte verwytingen door zou vinden „ bloot gefteld, en alle vrymoedigheid in 't fpreeken my ook zou zyn benomen. „ U Edele Mogenden gelieven te ver„ onderftellen, dat ik my heb fchuldig „ gemaakt aan Uitdrukkingen, zo owoor,, zigtig en ongemefureerd, dat ik Hoogst,, dezelve daar door ongenoegen gegeeven „ heb, en beledigd. Maar ik ben 'er my „ niet van bewust; en welke uitdrukkin„ gen U Ed. Mog. bedoelen, is my me„ de onbekend. Hoe kan ik dan, my- ne Heeren! daar over welmeenend be„ rouw betuigen, of verfchooning ver„ zoeken ? Deed ik het, wat zou het an„ ders zyn, dan een woord der lippen, „ daar myn hart geen deel in hadt. Dan „ hoe ik dit, als een eerlyk Man, zou kun„ nen doen, beken ik niet door te zien. „ Befchouwen U Ed. Mog. myne UitG 5 »  io5 VADERLANDSCHE LXII. boek. 1787. 1788. Waar toe hy komen zou. i ( 1 1 ] I [ 9 * „ drukkingen als onvoorzigtig, en ongemefu„ «er*/; ja als van eenen beledigenden aart, ,, blyfc het dan nog niet, het zy met eer„ bied gezegd, eene nadere vraage, hoe„ danig myne meening ware ? Elk is toch ,, de beste Uidegger van zyne eigene woor„ den. Ook kunnen Uitdrukkingen onge„ mefureerd en onvoorzigtig weezen, terwyl 'er nogthans geene beledigende bedoe- >, ling mede gepaard gaat. Overweeg ,, ik daar beneven de ernftige Recommari,, datie en Bedreiging, deeze fchynen die „ ook in myn Perfoon en Dienst te 011„ derftellen, waar van my myn geweeten „ voor den Regter der ganfche aarde vry „ verklaart." Rustige taal der Onfchuld! de Blau kon, gelyk hy wyders betuigde, zich tot die maate niet fchuldig vinden, dat hy wehneenend fchuld belyden, berouw betuigen ;n yergiffems vraagen kon: des niet tegengaande, wilde hy zich geenzins onttrekcen; maar, uit agting voor de Regeering, :er liefde tot den Euangeliedienst, en tot ie hem zeer waarde Gemeente, een plegige Verklaaring voor de Regeering af eggen, en ook ondertekend aan bieden, iy nam de vryheid deeze voor draaien. „ Ik betuige hoe het my waar- , lyk leed zy, dat 'er, uit myn jongfte , Biddagspreek, zo veel ongenoegen by , de Ed. Mog. Heeren Burgemeesteren en , Raad deezer Stad is ontdaan, en dat, , daar ik geene beledigende Intentie ge, lud heb, gelyk ik ook op den Biddag „ van  HISTORIE. 107 „ van den Predikftoel gezegd heb, myne „ uitdrukkingen evenwel als zodanig on„ voorzigtig en ongetnefureerd', aan den „ Raad zyn voorgekomen, gansch anders „ dan ik dezelve heb gemeend, of ook „ nog nu daar van ben bewust. Konden hun Ed. Mog. in deeze zyne Verklaaring, 't geen hy eerbiedig verzogt, niet berusten, dan betuigde hy gereed te zyn, om alle andere blyken van voldoening, aan Heeren Burgermeesteren en Raad te geeven, „ wanneer hem zou gebleeken „ zyn, dat hy, (fchoon het als dan nog ., altoos tegen zyn intentie geweest zou „ zyn,) zich onvoorzigtig en ongetnefureerd „ beledigend hadt uitgedrukt; en wanneer „ hem daar toe, uit zyn overgegeeven „ Preek zou zyn opgegeeven, welke Uit„ drukkingen zodanig aan den Raad waren „ voorgekomen, dat hy daar over berouw „ betuigen, en verfchooning moest verzoe„ ken." Hy agtte het zeer mogelyk, dat 'er, in de eene of andere zyner Uitdrukkingen, iets onvoorzigtigs, of ongemefureerds kon liggen opgewonden, 't welk hy zelve, wierd het hem onder het oog gebragt, als zodanig zou moeten bekennen, hoe zeer hy ook zulk een denkbeeld, als'er ongedwongen uit kon worden afgeleid, aan zyne woorden geenzins gehegt hadt. Van zodanig eene Bekentenisfe, van zulk een Aanbod, tot de uiterfte grenzen naderende, waar toe een braaf Man, in een geval van deezen aart, kan komen, was een gunftige uitflag te verhoopen. Over- een- LXII. BOEK. 1787. I788. Bruskaf- gewee- zeo.  io8 VADERL AND SC HE LXII. BOEK. 1787. I788. eenkomftig hier mede, gaf de Blau, door den Stads Secretaris Cranssen, uit naam van den Raad, ten StadshuizJ gevraagd, of zyn Eenvaarde aan des Raads Refolutie zou obtempereeren? ten andwoord zulks. zo naby als hem mogelyk was, te zullen doen, en tevens een Ondertekend Declaratoir van leedweezen in gefchrifte over te zullen keveren. Hier mede doelende op het even vermeide ontworpen geichrift. Doch dit woord , zo naby mogelyk, door den Secretaris aan den Raad overgebragt, was genoegzaam, om alle verdere naavraag af te fnyden, by eene Regeering, die 'sMans val beflooten hadt, en voorzag dat dit het gewis gevolg zou weezen van het volhouden der eerst gedaane vordering. Het fchorre Raadsbefluit, hem by monde van den Secretaris overgebragt, luidde: Dat de Raad by haare Refolutie perfifteerde, en zyn Eerwaarde als nog gelastte, het voorfckreeven Declaratoir, zonder 'er iets by of af te doen, in den Raad af te leggen, en ondertekend • over te geeven. 'sBraaven Mans hart klopte van verontwaardiging, over deezen volhoudenden eisch, daar hy zich toegerust hadt, om alles te doen wat een eerlyk Man kon worden afgevergd, door onp'.rtydige Regters. Hy antwoordde op deezen zin; daar kan ik niet aan voldoen; ik kan geen valsch getuigenis geeven, door te verklaaren, my iets leed te zyn, daar ik niet weete, waarover ik leedweezen zou hebban. Ik zal dan moeten afwagten, wat my zal overkomen! Met deeze Verklaaring veriiet hy liet Raadhuis. Door  HISTORIE. 109 Door deeze toedragt der zaake verhinderd, om den ontworpen Voorflag, dat zo naby mogelyke bevattende, te doen, kwam dezelve nogthans ter Raadzaale, én wel op eene wyze, die'er allen klem aan behoorde by te zetten. De groote Kerkenraad der Stad, met 'swaardigen Mans lot begaan, bragt 'er dien Voorflag, gepaard met een Verzoekfchrift, waar in deeze Vergadering, naa betuigd te hebben, verre af te zyn van eenigen toeleg, om het Befluit des Stadsraads, of de gronden daar van, eenigermaate te beoordeelen of te berispen ; of zich eenigzins uit te .laaten, over de gegrondheid of ongegrondheid van het oordeel, en 't daar uit voortvloeiende bezwaar van den Eerwaarden de Blau, verklaarde, uit aanmerking van de naauwe betrekking, in welke een Evangeliedienaar ftaat, tot den Kerkenraad en de Gemeente , geene vryheid gevonden te hebben, om in deeze zaak geheel ftil te zitten; maar zich, gelyk de eigene woorden luiden: „ onvermydelyk verpligt re„ kende, met'de leevendigfte gevoelens „ van eerbied, onder het oog van hun '„ Ed. Mogenden te brengen de zorglyke 1, bekommering, welke dezelve hadt, we„ gens de gevolgen, die 'er ten aanzien „ van zyn Wel Eerw. zouden kunnen \, ontftaan, by aldien hy, alleen uit hoof „ de van een Scrupulus Confcümi, (wel,1 ke in zyne magt niet ftondt weg te ,, neemen, en tegen welke het niemanc L vry ftondt aan té gaan.) mogt blyver „ zwaa LXII. boek. 1788. De Kerkenraadftelt y.ich voor hem in de bresfe. 1  i lo VADERLANDSCH3 LXir. kOEK. I788. Niet verhoord. 1 1 3 1 J l „ zwaarigheid maaken, om aan alle deelea „ van hun Ed. Mog. Refolutie, zo als „ dezelve lag, te voldoen. Dat de „ Kerkenraad volkomen vertrouwde, het „ oogmerk van hun Ed. Mog. geenzins te „ weezen, om het Geweeten te bezwaa„ ren, of daar door eenen Euangeliedie„ naar, (anders met de kennelykfie blyken „ van Goedkeuring van hun Ed. Mogen„ den vereerd, en van de Gemeente zo „ geliefd,) in ongelegenheid te brengen; „ maar alleen, om hun gezag, zo veel „ noodig , te handhaaven.' Op deeze gronden verzogt de Groote Kerkenraad, „ dat het hun Ed. Mog. groot „ gunftig moge behaagen, behoudens hun „ Ed Mog. gezag, volgens hunne hooge „ wysheid, het Befluit zodanig te verzag„ ten, dat zyn Eerwaarde, daar aan, be„ houdens een onbezwaard geweeten, vol„ komen voldoen kon." Dit Verzoekfchrift, uit naam des ganfche Kerkenraads Vergadering gedaan, door ie Leeraars H. Sypkens' en L. van Bolhuis ondertekend, én den Voorzit:er van Iddekinge, aangeboden, werd loor hem in den Raad gebragt, om 'er liens welneemen op te hooren. Naa geïouden raadpleeging, werd de Voorzitter, /erzogt, dit Adres weder aan de Inleeveaaren over te langen, en daar by, uit ïaam van den Raad, te kennen te geeven: , dat de Raad dit Stuk, in geen beraad, flaaging konde neemen;" met de haatyke by voeging, „ dat dezelve, over dia ,;zaak,  HISTORIE. in „ zaak, nu, noch in het toekomftige. „ eenige Adresfen van den Kerkenraad zot „ verwagten of ontvangen." Een ftrenge afwyzende raadflag, door dien de Patriotten haatenden Voorzitter, ongetwyfeld met een hartlyk genoegen uitgebragt. Eet raadflag, die den Raad zo zeer tot fchan de, als den zo brusk afgeweezenen he ingediende tot eere verftrekte. Het was niet te wagten, dat de Leer aar de Blau , naa de gedaane Verklaaring by zyn laatfte vertrek, van den hem gegee venen naderen tyd en gelegenheid, or aan 's Raads zagte en gemaatigde Begeerte gelyk men fchaamtloos dien harden eisc durfde noemen, zou voldoen. Tot de negen- en- twintigften van Bloeimaand hadt de Raad, zo als dezelve fprak, daar o te vergeefsch, zints den tweeden dier maand gewagt, en velde toen dit Vonnis: „ de „ hun Ed. Mogenden, ter maintien va „ hun wettig Gezag, den Heer Thec „ doris BrunsvelddeBlau, den dien „ als Leeraar in de Gemeente te Gronit „ gen opzeiden, en alzo het Leeraararot. „ van dezelve vacant verklaarden, gely „ zy den Heer de Blau, het zelve o\ „ zeiden, en het Leeraarampt, met det „ zen vacant verklaarden: wordende voor „ gemelde Heer T. B. de Blau, verb( „ den in de Stad Groningen, en derzelv< „ Jurisdictiën, den dienst als Leeraar wa; „ te neemen." Van dit Vonnis, kree hy, de groote-Kerkenraad, en het Cis fis van de Stad en Gomht, benevens d vs LXII. boek. 1787. , I788. i ■ De Blao ^ atgezet. 1 , 1 tl ? t tl. 1;t !- rt k 1- :s »rir g ien  112 VADERLANDSCHE LXII. BOEK. I787. I788. De Leerrede hem onthouden. Hy dieni een (tuk, wegens zyne Commisfie als Correspondentvan het ZuidbollandscbSynodi. van 't Oldampt en Westerwolde, als mede de Rentmeester van der Predikanten Goederen, de weete. Vrugtloos verzogt de afgezette Leeraar, by monde van den vervolgers Voorzittenden Burgemeester Quintus, de Leerreden, op 'sRaads verzoek overgeleeverd, te rugge. De Raad begreep dit Stuk in 's Voorzitters Lesfenaar, te moeten opfluiten en bewaaren. De afgezette de Blau, hadt nog in handen den Geloofsbrief, om, als Correspondent te gaan, na de Synode van Zuidholland. Heeren Gedeputeerde Staaten hadden dien van hem te rug gevorderd, en hy zyne bereidvaardigheid betuigd, om aan dat goedvinden te voldoen; doch teffens verzogt zyne bedenkingen daar over alvoorens, aan die Vergadering te mogen voordraagen. Men begreep aan den Heer de Blau, in de Vertrekkamer zich vervoegd hebbende , door den Secretaris te laaten aanzeggen, om, by aldien hy iets, by gefchrifte, mogt hebben in te dienen, zulks aan den Secretaris over te geeven. Hy deedt zulks, met byvoeging van het Credentiaal zelve. Dit gefchrift draagt blyken van 'sMans edelen en onverfchrokken geest, te midden van het ongelyk hem aangedaan. Immers naa het een en ander aangevoerd te hebben, wegens den tyd, op welken hem dit Credentiaal gegeeven was, en den aart van het Credentiaal der Synode zelve, betuig-  historie: 113 tuigde hy, daar de verleende Commisfie, hem van wegen Gedeputeerde Staaten werd , te rug gevraagd, wel gereed te zyn, om daar aan, zonder uitftel, te voldoen: „ dan" voegt hy 'er by, ,, het zy my ,, alvoorens geoorloofd, U Ed. Mogen- den eene en andere bedenking, daar „ omtrent onder het oog te brengen 7 niet „ zo zeer Uit een beginzel van fterke be„ geerte, om die Commisfie zelve waar „ te neemen: want ik had reeds in over„ weeging genomen, om dezelve aan myn Secundus overtedraagen; maar om eene „ nieuwe fletrisfure af te wenden, welke ,, my door van die Commisfie, naa het reeds ontvangen van de vereischte Au- thorifatie, alzo ontzet te worden, zou 5, worden toegebragt." Met veel klems voert hy aan, het lydig onregt, 't welk hem, door het te rug neemen dier Volmagt, zou worden aangedaan; en bewyst uit den aart zyns gevals zyn regt, om die Commisfie te vervul* len; brengt voorbeelden zelfs uit deezen tyd by, van Politiek ontflagene Leeraaren, die egter hunne andere Kerklyke betrekkingen daar door niet derfden. „ Ben ik," fchryft hy , alles zamentrekkende, „ der„ halven Kerklyk nog Predikant en Lid „ van onze Clasfis, zo wel als afgaande „- Deputatus, dan betuig ik niet door te „ kunnen 'zien, waar om ik myne Com„ misfie, waar toe onze Synode my naar „ flyl benoemde, en ook U Ed. M>gen* „ den my reeds gevolmagügd hadden, XXII. Deel. H « niet LXII. : OfcK. 1787. I788.  114 VADERLANDSCHE B O EK I787. I788. 't 7elve wordt iagehouden. „ niet zou mogen behouden en waarnee„ men, fchoon my myn dienst in deeze „ Stad is opgezegd, terwyl zich myn ver„ bod tot het Prediken in de Stads Jut is„ dictien alleen bepaalt." „ Komen egter," voegt hy 'er ten flot by „ deeze bedenkingen U Ed. Mog. als „ nog niet genoegzaam en gewigtig voor, „ dan verzoek ik eerbiedig, alvoorens het „ Illuflre Collegie, over deeze zaak finaal „ zal disponeeren, voor Gecommitteerden „ uit U Ed. Mog., daar over nader ge„ hoort te mogen worden; ten einde my- ne gronden wat uitgewikkelder, dan ik „ het de aandagt deezer aanzienlyke Ver„ gaderinge thans zou durven vergen, aan „ den dag te leggen. Ware' het dan „ nog vervolgens evenwel alzo, dat ik „ ook deeze Vernedering der Intrekking „ van U Ed. Mog. Credentiaal moest on„ dergaan, ik zou my dan gereeder daar !, aan kunnen onderwerpen, als hebben,i de, ter afwending daar van, in 't werk „ gefield wat in myn vermogen was : en ,, wanneer ik nog altyd dankbaar zal ert, kennen, dat U Ed. Mog. my geen „ gehoor geweigerd hebben." Dan die troost werd hem niet vergund; nen befloot, naa het voorleezen en be■aadflaagen op dit ingediende Stuk, 't ;een zeker de reeds tegen hem gaande :ynde geest nog höoger opwondt, dat het Is nu overgegeeven Credentiaal, zouworlen ingehouden. (*) Zo (*) Alle de fiiikjsen hier toe betreklyk, waar uit  HISTORIE. ii5 Zo veel vernederings moest die agtensWaardige Man, Groningens oudfte Leeraar, verduuren van zyne op hem fel gebeetene vyanden: dan hy bleef, te midden van dit alles, het voorwerp der hoogagting van alle Braaven; hy behieldt die zyner Amptgenooten. Dit ftak zyne Party dermaate in 't ooge, dat dezelve, op alle mogelyke verwydering van de Kerk bedagt, hem de zitting in den Kerkenraad, Clasfis en Synode weigerde. (*) De Geest der Verdrukking, die wy dus aanvangelyk zagen woelen en woeden in Stad en Lande, hadt niet ras gedaan; doch met de verdere befchryving, zouden wy te verre buiten ons Tydsbeftek treeden. uit wy dit verflag ontleenden, vindt men by eeti in de Verzam. by de Chalmot VII. D. bl. 144— 166. Waardig hier over te leezen, is een Stukje getyteM Groningen* oudfte Predikant, niet Kerkelyk, nog Regterlyk, maar by Politieke Refolutie der Stads Regeering zyn Ampt ontzegd. — De Kerkleeraar de Blau, naa de Omwenteling in 1795, tot zyn Ampt weder geroepen, vierde dien Herlielden Predikdienst den 15. Maart, met eene Leerreden, die het licht ziet, waar in hy een kort verflag geeft, van zyne Amptsontzetting en van zyn gedrag geduurende den llilftand van zyn Stedelyk Leeraarampt. (♦) Verz. by de Chalmot XXXVIII. D. bl. 35. H a VA- LXII. BOEK. 1787. 1788,  VADERLANDSCHE HISTORIE. DRIE. EN ZESTIGSTE BOEK. INHOUD. LXIII. SOEK. Schets van Zeetands Gefteltenisfe naa dé Omwenteling. Veel was ''er reeds vóór de Omwenteling afgedaan. Middelburgs Prinsgezindheid. Gelukwenfching dier Stad, en vari den Eilande Walcheren, wegens de~ Omwenteling, aan zyne Hoogheid. Verzoekfchrift der Walcherfche Landlieden, om den Eerften Edelen erflyk te verklaar en. Hoe door den Plaatsbekleeder van den Eerften Edelen' van Lynden. met goedkeuring gehoord. Algemeen aangenomen. Op welk eene wyze door Willem den V. beantwoord. Daadlyke Opdragt. Hoe zeer Zeeland veranderde in 't geen het Krygsweezen betrof. Veranderingen in de Stedelyke Regeeringen voorgevallen. Men befluit den Prins te verzoeken ter Regeeringsverftelling. Gronden waarop dit befluit rustte. De geest van Regeeringsverandering in Zeeland woelende. Van de Spiegels raadflag deswegen. Nadere aanzoeken, om  HISTORIE. ii7 om Patriotten te weeren en Prinsgezinden tt bevorderen. Heeren tot de Regeeringsverfchikhing benoemd. Aanmerking die Heeren betreffende. Regeeringsverfchikking te Vlisfingen. Vrugtlooze voorflag der voornaamftt Vlisfmgfche Burgeren. Aanmerking op dt Regeeringsverfielling te dier Stede. Hoedanig de Regeerinsverandering te Zierikzee was. V& anderinge in andere Steden. Algemeen Verflag van de handelingen door die Regeerings veranderaaren gehouden. Die Heeren geraad pleegd, wegens het Oproer en de Regeering loosheid te Kortgene. Hoe zy ""er zich vai ontflaan. Op welk eene wyze men die zaai vindt. De Staaten betoonen vergiffenis aai de Oproerigen. Verflag wegens de Commisfii ter Regeeringsverandering. Alle eigendunk lyke Aan- en Afzettingen van Regenten ver nietigd. Van de Spiegel, tot Raadpen fionaris in Holland geroepen. Bekendmaa hing wegens deeze Verkiezing. Redegeevin{ van zyn fpoedig Antwoord op deeze Beroeping Schryven der Staaten van Holland, ter weg neeming van eene zwaarigheid. Van di Spiegel, verkrygt vryheid om die post aai te neemen. . Af Jcheids Redenvoering, van die; Penflonaris zyn vertrek. Het verkiezen vai eenen nieuwen Raadpenfionaris in zyne plaats Wilhem Aarnout van Otters, hit toe des Keizers van Marocco. Hoe door onze Vice Conful beantwoord. 1 Beze Keizer belui] H 4 < LXIII. boek. ) \ e * y * n \t n  IX1TI. B O E K. 1733. Schets van Zeelands tefteltenisfe. 120 VADERLANDSCHE in vollen vrede te zyn met alle Christen Mogenheden. Zonderlinge Verklaaring van dien Moorfchen Vorst. Een Gezant van Tripoli gezonden aan zyne Hoogheid. Zeldzaame Brief. Gehoorverleemng by den Stadhouder. Aanzoek van wegens de Walvischrisfchery, om onderftand van 's Lands wege. Hoe te gemoet gekomen. Nadere fchikking deswegen; de Haring- en andere Visjckeryen begunftigd. Alle de Bondgenootfchaplyke Gewesten , deelden in de groote Staatsomwenteling, veele op omtrent dezelfde wyze. Friesland, als mede Stad en Lande, zagen wy, in 't laatfte voorgaande Boek, verfchilden hier in van die Gewesten, waar de daadlyk daar gefielde invloed der Pruisfifche Krygsmagt, met een alles overheerfchend Geweld, in die dagen Verlosfing geheeten, werkte. In Zeeland, mede van Pruisftsch Krygsvoik geheel bevryd, vernamen wy de fnaaren der Omwentelinge, op eenen anderen toon gefpannen, °en door Plunderingen by Plunderingen, de. fchrik zo diep in 't hart gejaagd, dat, ondanks de veelvuldige en kragtdaadige tegenftribbelingen, of liever tegenkantingen der Patriotten, 'sPrinfen Party de boven hand kreeg en behieldt. Het Luctor et Enter go. Ik worftel en kom boven, het randfchïiïtdeïZeeuwfche Geldmunte, paste men, van de zyde der Prinsgezinden, met volle ruimte, toe op de daar gebeurde Staatsomwentelinge. Wy hebben deeze ftoffe zeer in  HISTORIE. i2i in 't breede ontvouwd, en gebragt tot het Tydperk dat de Staatsomwenteling, in dit i Gewest, en in de meest daar tegen werkende Steden, daadlyk ftand greep. (*) De verdere gevolgen dier groote Gebeurtenisfe, moeten wy thans vermelden, en fchikken daar toe het eerste gedeelte deezes Boeks. De Burgerfocieteiten waren gefloopt;1 'de Wapenhandelende Genootfchappen ont-' bonden; de Schutteryen van Patriotten gezuiverd, en door naauwe bepaalingen beperkt. Veel was 'er dus afgedaan, 't geen in andere Gewesten nog te doen ftondt, tot de Omwenteling der Prinsgezinden ruime handen gaf, en in ftaat ftelde, tot het volvoeren van dat fpel, 't geen wy hun, in de overige Gewesten, zagen ipeelen, op eene wyze die, ontzetting, fchrik en andere onaangenaame aandoeningen, beurtlings deeden afwisfelen. Stak onder de Zeeuwfche Eilanden Walcheren* ftak onder de Zeeuwfche Steden Middelburg uit in yver voor het Huis van Oranje; deedt deeze Stad haaren foms overweegenden invloed voor die Partye gelden, ten tyde dat het nog in de waagfchaale hing, of dezelve het zwaarfte zou weegen, dan, als te ligt bevonden, opgehaald worden. ? Zagen wy die Stad, zo in de algemeene Staatsverrigtingen, als in (*) Wy wvzen te rugge op onze Vaderl. Hifi. hetgeheele LIJ. Boek, in het XVIII. D. bl. 211— 433. LXIII. 10EK. 1787. 1788. leél wa$ ir reeds root de Dmwen:eling af, gedaan MiddelburgsPrinsgezindheid.  iaa VADERLANDSCHE LXIII. boek. I787. 1788. Gelukwenfchingdier Stad en van den EilandeJValcberen, wegens de Omwentelinga.m zyne Hoogheid. (*) Zie onze Vaderl. Eist. XVIII. D. bl. 350. in haar meer byzonder raakende gevallen , den Eerften Edelen, en den Raadpenfionaris van de Spiegel, getrouw op zyde ftreeven, als 'er iets ten voordeele van den Prins in bewerking Wasja fnelde deeze Hoofdftad van dit Gewest, die Mannen niet zeldzaam vooruit in het ontwerpen, daarftellen en voltrekken van maatregelen en middelen ter dempinge van alles wat, met woord of daad, de Patriottifche Party begunftigde; dan zeker zal het ons geene verwondering baaren, die Stad aantetreffen als opgetoogen in blydfchap, en overvloeijende Dankerkentenisfe, toen de Omwenteling, zo fterk verlangd, en met zo veel moeite bewerkt, daar was. (*) Geen wonder, derhalven, dat zy boven andere Steden, in het doen van Gelukwenfchingen, uitmuntte. Een Brief daar toe ingerigt, vaardigden de Burgers en Ingezetenen van Zulands Hof en Hoofdftad, en eenige Opgezetenen van derzelver Regtsgebied, als mede van het Platteland des Èilands van Walcheren, aan zyne Hoogheid af. De Gelukwenfching was in deeze woorden begreepen. „ Doorlugtige Hooggeboore Vorst „ en Heer! Het zou niet alleen eene koe„ le onverfchilligheid, maar zelf eene fnoo„ de ondankbaarheid zyn, byaldien het Volk en de Inwoonders deezer aanzien„ lyke Hof en Hoofdftad in deeze Pro- „ vin-  HISTORIE. 123 „ vincie, by de gewenschte Omwenteling „ van zaaken, niet hun zugt ten toon „ fpreidden, waar van enkele liefde, door „ edele gevoelens onderfteund, en door „ eene grootmoedige dankerkentenis bege„ leid, het kenmerk is. „ 't Zy den Burgeren en Inwoonderen „ der Stad Middelburg in Zeeland, by dee„ ze gewenschte gelegenheid, vergund „ hun onderdaanig refpect te betuigen, „ en in dit tydftip, by het aantal der ver„ blyde Ingezetenen van Zeelands Gewest, ook hun opregte toegenegenheid en con- gratulatie, over uwe Hoogheids lang „ gewenscht Herftel, en op nieuw aan- vaarde Regeering, uit te boezemen; „ zulks als nu by verdubbeling over U „ Hoogheids dierbaare Perfoon, Hoog aan„ zienlyk Huis, eminente Posten, en „ wettige Regeering, van den Hemel af„ fmeekende, teffens deeze gelegenheid „ waarneemende, om het belang en de „ welvaard van onze Stad, en de handhaa„ ving van derzelver Regten en Vryheden, „ aan uwe Hoogheids byzondere befcher„ ming aan te beveelen. ,, De God der Heerlykheid, doe uwe „ Doorlugtige Hoogheid uitblinken, als „ een fchitterende zuil, om het gewigtig, „ Staatsgebouw te fchooren, en bedekke uw Hoogheids Regeering, met zyn gunftige befcberming en goedertieren toe9, verzicht. En daar zyne oneindige Wys„ heid, zulk eene gelukkige Omwenteling „ heeft te wege gebragt, als die, welke » wy LXIII. boek. 1788.  I24 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. I787. I788. Verzoekschriftder Wal- cberfche Landlieden om „ wy thans genieten mogen, fchiete zyn „ alvermogende hand, in deeze duistere „ dagen, een glans van Hemelsch Licht „ in uw Hoogheids harte, waar van een „ wys en voorzigtig Beftuur, de gezegen„ de uitwerkfels zyn, terwyl de liefde „ der Burgerlyke Maatfchappye, hun lof„ lyke poogingen bekroone, en de voor„ fpoed der Ingezetenen van dit aangenaam „ Gewest, en byzonder van onze Stad, dc uitmuntende vrugt zy van derzelver „ loflyken arbeid. Uwe Hoogheid, en deszelfs dierbaar „ Huis, worden gefield tot fpreekende bewyzen van de Godlyke Gunst, on,, der een gezegenden toefland van Kerk „ en Burgerflaat, om als waare en regte „ Vaderlanders geëerd te blyven, en fleeds „ hoog gefchat te worden in de gevoelige „ harten van de dankbaare Zeeuwen; ten „ einde de onflerflyke Naam, van uwe „ Hoogheid ongefchonden moge worden „ overgeleverd aan de laatfle Naakomeling„ fchap, en de dag der aflegginge uwer „ Doorlugtige Hoogheids Eminente Post, „ de onuitwischbaare Gedenkdag, zy uwer Hoogheids eeuwige belooning in de za„ lige Onflerflykheid." O Zo geene Magtsvermeerdering bekwam, zyne Hoogheid, in Zeeland, ter gelegenheid deezer Staatswisfelinge, eene Eers aanwas voor zich en zyn Huis. Aanleiding hier toe, gaf een Verzoekfchrift getekend door (*) Verzam. by de Chalmot II. D. bl. 230»  HISTORIE. I2g door zestien honderd Landzaaten en Inwoonders, ten Plattenlande van het Eiland Walcheren* waar in zy hoofdzaaklyk te verltaan gaven, dat, zints meer dan twee honderd Jaaren, de Prinfen van Oranje, Stedehouders van Zeeland* by Perfooneele Opdragten, het regt hadden bezeten, om, onder den Tytel van Eerfie Edele, het geheele Lichaam der Ridderfchap, 't geen bevoorens een aanzienlyk Lid der Regeeringe uitmaakte, in zich alléén te vereenigen , en aldus de Landlieden, met derzelver belangens, te vertegenwoordigen. — Dat, offchoon hun Ed. Mog. by onderfcheide Opdragten van den Staat van Eerften Edele, telkens hadden verklaard, dezelve niet toe te kennen aan eenig Huis, Goed, Qualiteit of Familie, zy vermeenden , dat die Bepaaling alleen gemaakt en ingerigt was geweest, om tegen te gaan de meening, by wylen Prins Maurits van Oranje gevoed, als of het Regt tot den Staat van Eerften Edelen aan het Marquifaat van Veere, byzonder was gehegt en toebehoorde. Datzy vermeenden, dat die bepaaling van geen kragt en gevolg behoorde te zyn, ten opzigte van het Doorlugtig Huis van Oranje, zedert dat in hetzelve de Stadhouderlyke Waardigheid, van Zeeland de Verklaaring van Erftyk te zyn, bekomen hadt. Hoe volgens de Conftitutie van alle de overige Gewesten, dit Gemeenebest uitmaakende, de Ingezetenen van het Platteland, fchoon op onderfcheidene wyze, ter Staatsvergaderin- ge- LXIIt' ItOEKJ I787. 1788. den Eerften Edelen Erflykttf verklaren.  126 VADERLANDSCHB LX11I. boek. I787. 1788. ge werden vertegenwoordigd, en aldus deel aan de Regeeringe hadden. Zulks hadt mede, van de oudfte tyden af, plaats gevonden in Zeeland, eerst door een geüeel Lichaam van Edelen, en naderhand door dien Stand aan de Prinfen van Oranje alleen, telkens door hun Ed. Mog. optedraagen. Zy vertrouwden uit dien hoofde, eene gegronde aanfpraak te hebben, om den Staat van Eerften Edele, in het Erfftadhouderlyk Huis te zien voortduuren. Zy wisten geen reden uit te denken, waarom die Staat van Eerften Edelen, niet Erflyk zou behooren te verblyven, aan de wettige Afftammelingen van het Doorlug:ig Huis van Oranje, even zo wel als het Stadhouderfchap van dit Gewest, in plaats /an telkens eene nieuwe Aanftellinge te aehoeven, zo als nog laatstlyk, ten opzige van den tegenwoordigen Êrfftadhouder ,■ en Jaare mdccli, hadt plaats gegreepen.-— ren naderen aandrange hier by voegende lat men door dusdanige Perfoneele Aanftelingen, _zich altoos bloot gefteld vondt, tan de in 't oog loopende ongelegenheid, lat, by onverhoopt affterven der Heeren ïrfftadhouderen, de Staat van Eerften Edeen , aan nieuwe raadpleegingen zou onderïevig zyn, en daar door eenigzins in een laat van onzekerheid dobberen, als wanteer de Ingezetenen van het Platteland hun legt, om ter Staatsvergaderinge vertegenvoordig'd te worden, zouden misfen. Zy 'erzogten derhalven eerbiediglyk, dat het mn Ed. Mogenden gunftig behaagen mogt, tot  HISTORIE. %a? tot behoud der thans gelukkig gevestigde Conftitutie, den Staat van Eerften Edelen binnen Zeeland, Errlyk te verklaaren, in de Wettige Afftammelingen des tegenwoordigen Erfftadhouders. By de raadpleegingen op dat Voorftel, den laatften dag des Jaars mdcclxxxvii, betuigde de Heer van Lynden, de Perfoon des Eerften Edelen in de Staatsvergadering vertegenwoordigende, zyn vol genoegen over de blyken van toegenegenheid en verkleefdheid der Landzaaten voor het Huis van Oranje; met by voeging, dathy, ter oorzaake vau de byzondere betrekking, welke hy tot den Heer Eerften Edelen hadt, het Stuk zelve zou overlaaten, aan de Raadpleegingen der overige Staatsleden. Deeze namen het over, om het goeddunken hunner Zenderen daar op te verneemen. (*) • , Een Voorflag van deezen aart, geftemd op eenen toon, welke genoegzaam den Steller aankondigt, kon niet mislen eenen gunftigen ingang te vinden, en onmiddelyk het voorwerp van daadlyke bewerkftelling te worden. In de eerfte Maand des volgenden Jaars, werd, hier op het eenpaarig toeftemmend Befluit der Staatsleden uitgebragt. Op deeze Aanbieding was het antwoord des Stadhouders: „ dat hy, volgens zyne „ meermaalen gedaane Verklaaringen, zich „ volkomen zou vergenoegen met de Qua- „ litei- (*) Not. van Zeeland J7%7- bl- 7S$> LX1IL joek. I787. I788. Hoe foor den Heer van Lynden net goedkeuring gehoord. Algemeen aaugenomen. Hoe door Willem den V. beantwoord.  iaP VADERLANDSCHE LXIII. boek. I787. I788. Daadlyke Opdrigt. „ liteiten en Voorregten, waar mede hy in „ den Staat, en ook in de Provincie Zee„ land, bekleed was, en in dezelfde denk„ wyze, bleef volharden, zonder eenige „ meerdere uitbreiding van Gezag te ver„ langen." Maar, dit laat hy 'er onmiddelyk op volgen, „ dat het hem egter „ vleidde, gelyke aanbieding aan hem te „ zien doen, als aan Willem den III; dat hy daarom des te meer, de gunrti„ ge Intentie van hun Ed. Mog. gaarne i, aannam; en dat hier door de band van 9, Verknogtheid, waar mede zyn Perfoon „ en Huis aan hun Gewest verbonden was, „ nog nader zou worden toegehaald: ter„ wyl hy altoos vol vaardig zou weezen * ., om den bloei en welltand van den Lan„ de van Zeeland, en derzelver goede In„ gezetenen, zo veel in hem was, te be„ vorderen, en daar door te beantwoorden ,, aan de genegenheid, door hun Ed. Mog. „ thans hem op nieuws betoond." (*) Dit Antwoord hadt ten wel voorzienen gevolge, dat de Staatsleden eenftemmig goedvonden, om, „ uit aanmerking", zo luidt het Staatsbefluit, „ van de hooge ge„ boorte, notabele diensten en zonderlinge „ hoedanigheden . die het kenmerk zyn van „ het Huis van Oranje, den Staat en Kwa j liteit van Eerften Edele van deeze Pro„ vincie, even als zulks ten opzigte van „ zyne Hoogheid, den Heer Prins Wil- „ lem (*) Verzam. by de Chalmot XXV. D. bl. 186— 188. XLVL D. bl. 183—18CT.  HISTORIE; iftj m lem den III. hadt plaats gehad, ook 5, met betrekking tot zyne Hoogheid, den „ Heer Prins Willem den V., by am„ pliatie van voorigen Opdragt aan Hoogst„ denzelven, als nu Erflyk zou worden „ verklaard, in die Wettige Afftammelin„ gen van deszelfs Huis, aan welken het „ Stadhouder-Capitein Generaal en Admi„ raalfchap van deeze Provincie, den der„ tigften November mdccxlvu, door hun „ Ed. Mogenden mede Erflyk was opge„ draagen. Dat nogthans deeze Opdragt „ gefchiedde, onder aankleeving van voo„ rige gedaane Verklaaringen, en onder „ dezelfde bepaalingen, in der tyd, als vermeld waren in de Refolutie van den „ eerften November mdccli. waar by aan „ den tegenwoordigen Heer Ecfftadhou„ der, de Staat en Qaaliteit van Eerften „ Edelen was opgedraagen. (*) — Van deeze volduurende Opdragt dier Waardige heid, werd onverwyld eene Acte, onder het Groot Zegel van Zeeland^ aan Willem den V. toegefchikt. Om (*) Verzam. hy de Chalmot VI. D. bl. 283. Van hoedanig een aart, en van welken invloed de Eer/Ie Edele in Zeeland is, kan men zien in den Tegenw. Staat van Zeeland. I. Deel. bl. 35- enz. Van de uitoefoning diens gezags, heeft onze Vaderl. Hifi. ten ovmiddelyken Vervolge op Wagenaar , een aanmerkolyk (taal geleverd, *XiV. Deel* bl. 148. enz. Om thans geen byzondere (lukken, ten bewyze hier voor op te haaien, uit de laatere Gebeurteüisfen; en wel byzonder even vóór de Omwenteling. De Gefchiedenis van Zeeland, in dat Tydpërk, is des vol. XXII. Deel. i Lxm. boek* 1787. 1788*  130 VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1787. 1788. Hoe zeer Zeeland veranderde in 't geen het Krygsweezenbetrof. Om zo te fpreeken van den aanvange der binnenlandfche woelingen af, en vervolgens, hadt Zeeland, op het ftuk der Gewapende Landmagt, veele voorftellen gedaan, den Capitein Generaal geenzins gevallende. (*) — Naa de Omwenteling veranderde Zeeland terflond hier in van maatregelen. De meeste Befluiten, over de Krygs Regtspleeging, en den Invloed der Staats- en Stads Regeeringen op het Krygsvoik, werden ten dien tyde vernietigd, of dermaate verminkt, dat het weezen der zaake verboren ging, onder de veelvuldige bepaalingen, deswegen tusfchen de Staaten van de onderfcheidene Gewesten en den Stadhouder gemaakt. Ja, gaf hier toe de eerfte aanleiding een Brief, reeds in Wynmaand des Jaars mdcclxxxvii , op naam der Staaten van Zeeland, door den Raadpenfionaris van de Spiegel , aan den Stadhouder afgevaardigd. Immers gaven zy hier by, als 't ware, een terugkomen te verftaan, van 't geen zy voorheen des beflooten hadden. In 't algemeen fchreeven zy den Capitein Generaal aan, „ dat „ hun oogmerk in het neemen der Beflui„ ten, over het Militaire niet geweest „ was, om een byzonder Regt over de „ Troe- (*) Men zie onder andere, als meest ultfteekende voorbeelden van dien aart, onze Vaderl. Hifi. VII. D. bl. 22. 58. IX. D. bl. 224—225. X. D. b!. 64.108. Van toon was dit Gewest, zints eenigen tyd vóór de Omwenteling veranderd. Befchryvingan van 't geen Zeeland in 't algemeen raakt, leeveria hier van fteed» ftaavende bewyzen op.  HISTORIE» 131 „ Troepen binnen hunne Provincie in Guarnifoen, of te hunne betaalinge ftaan„ de, intevoeren, zo 'er mogelykheid geweest was, of nog was, om de ganfche „ Armeé van den Staat op dergelyken voet 3, te brengen tot eenftemmigheid, die ten „ hoogften noodig was, ter bevorderinge „ van de Militaire Krygstugt en goede Ör„ de; dat alle Provinciën op deeze punten „ wel befluiten genomen, maar dezelve „ uit zo verfchillende oogpunten befchouwd „ hadden, dat daar uit niets dan verwax„ ring ontftaan kon; en vermids zy in „ overweeging namen, de tegenwoordige „ gefteldheid der Armeé en begreepen, dal „ een der voornaamfte zorgen van zyne „ Hoogheid naa de gelukkige Omwenteling „ van zaaken , zyn zou, om de Orde en on„ dergefchiktheid, die geduurende de Trou„ bles genoegzaam verdweenen was, in de „ Armeé te berftellen, zy dienftig geoor„ deeld hadden hem te verzoeken, dat hy „ zyne gedagten ook voornaamlyk wilds „ laaten gaan, over de Onderwerpen üi „ de voorgemelde Befluiten opgenoemd. „ en daar omtrent aan hun Hoog Mogen „ den zodanige Bepaalingen voor te flaan. „ als hy tot dienst van het Land oordee„ len zou te behooren: terwyl zy bereid „ waren, om, ten aanzien deezer punten. „ met overleg der Bondgenooten, de noo- „ dige Maatiging toe te laaten." Tol een (taal van den ernst deezer hunne zc zeer toefchietende verzekeringe, voegden z^ 'er, met zo veele woorden, nevens, „ dat Ia „ ver LXIII. BOEK. 1787. I788* 1  LXUL boek. 1787. I788. Verande ringen ii de Stcdelyke 132 VADERLANDSCH8 vermids de omftandigheden, en redenen „ tot het neemen van Befluit, op den elf„ den van Maart des Jaars mdcclxxxiv. „ waar by Gecommitteerde Raaden ver„ zogt waren, „ „ om geene Attachés te „ verleenen, op eenig Patent van Hem, „ „ tot het na buiten de Provincie weg „ „ zenden der Troepen, te hunner Be- ,, taalinge ftaande, dan met hunne Voor„ „ kennis en Toeftemming," " thans „ ophielden, en zy goedgevonden hadden, „ om dit Befluit op te ligten, en buiten ge„ volg te ftellen." (*) . Waarlyk, indien de veranderende geestgefteldheid der tyden, en de daar ,toe zo zeer kragtdaadige medewerking van den Raadpenfionaris, alles niet mogelyk gemaakt hadt, zou men zich ten hoogften moeten verbaazen, dat Staaten van Zeeland, eerst een voordragt van dien aart deeden; — Staaten van Zeeland, die wy, 't in vroegere boven annge- weezene zeer onlangs verftreeken Tydperken, gezien hebben, dat op het allerfterkfte, de loflyke Befluiten tegen des Stadhouders woelingen, om de Krygsmagt geheel onder zyn beheer te krygen, met mannen moede doorgezet hadden, en daar in bykans voor geen der Gewesten weeken, en veele overtroffen. . In de Steden was, ten aanziene van 1 Middelburg, geene verandering in de Regeering, die zints eenigen tyd, de zyde van den (*) Verzam. by de Chalmot XXV. D. bl. 12;—> 129.  HISTORIE. 133 den Prins gehouden en fterk getrokken hadt, voorgevallen. Wy aanfchouwden daar alleen, als een Slachtoffer van Staat, den Penfionaris Eumerins, die, op eene treffende en hem waardige wyze, afftand van zyn Penfionarisfchap deedt. (*) In Vlisfingen hadt, door Plunderdwang eene Regeeringsverandering plaats (t), als mede te Zierikzee. (§) Te Veere waren de PatriottfcheRegeeringsperfoonen, toteenen Eed genoodzaakt, op het kusfen gebleeven. (**) Het door woelende en ftaag weder opborrelende onrust gefchokte Zeeland hadt rust noodig, en oordeelden de Staaten van dat Gewest, als het gefchiktfte middel den Prins te verzoeken, om zyn Stadhouderlyk gezag daar toe te willen gebruiken, en zich of in Perfoon na dat Gewest te begeeven, of Gemagtigden te zenden, waarde nood het vereischte; ten einde aldaar het Wettig Gezag der Regeeringe en Juftitie te handhaaven, de klagten der Ingezetenen te hooren, en, dezelve gegrond vindende, te doen herftel- len. Ten zelfden tyde, wilden zy zyne Hoogheid verzogt, en byzonder gevolmagtigd hebben, om tusfehentyds, zodanige verandering in de Collegien van Po- (*) Zie onze Vaderl. Hist. XVIII. D. bl. 361— 360 • (f) Zie onze Vaderl. Hist. XVIII. D. bl. 38Ö— 388. (§) Zie onze Vaderl. Hist. XVIII. D. bl. 423. C*«) Zie onze Vaderl. Hist. XViIL D. bl. 401, I 3 LX1II; 00 ek. I787. Ï788. Regeeringenvoorgevallen. Men be*' fluit in Zeeland den Prins te verzoeken ter Re geeringsverftelIinge.  134 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK I787. 1788. Grónden tvaar op dit Befluit rustte. Politie en Juftitie, of mindere Ampstbedieningen te maaken, als in de tegenwoordige tydsomftandigheden, onvermydelyk zou zyn. Zy voegden 'er het door veelvuldig misbruik kragtloos geworden beding nevens, behoudens in alle andere gevallen , de Privilegiën der Steden en Plaatzen. Van dit Staatsbefluit, den tweeden van Wynmaand in 't Jaar der Omwenteling genomen, gaven de Staaten den Volke by Afkondiging kennis, en voegden 'er een reden nevens, die der thans bovendryvende Partye geenzins tot eere ftrekt en ter bewyze, zo daaden anders het bewys van woorden mogten noodig hebben, dat die Partye, naa de Omwenteling rustloos bleef woelen; althans zy drukten zich in deezer voege uit: „ Dit ons Befluit hebben wy „ willen doen bekend maaken, op dat een „ ieder, in deeze Provincie, zich voor„ taan fr.il houde, zonder eenige Veran„ dering te vergen: tot den tyd dat zyne 9) Doorlugtige Hoogheid van alles kennis „ zal hebben genomen; en naar regt en „ billykheid daar in voorzien; terwyl wy „ ons verzekerd houden, dat niets aan „ zyne Doorlugtige Hoogheid, zo onaan„ genaam kan weezen, als het volduuren „ der Onrust, waar door de Provincie „ onherflelbaar wordt bedorven, en de „ poogingen van zyne Doorlugtige Hoog„ heid, tot het weezenlyk heil der Inge,9 zetenen, onnut gemaakt. (*) De Verz, ly bjs Chalmot I, D, bl, 279—231,  HISTORIE. I3sf De geest om Regeeringsperfoonen en andere Amptenaaren te veranderen, begon met geweld in Zeeland te heerfchen. Die zo weinig maat en paal kennende geestdrift dreigde, ook werkzaam te zullen worden omtrent Perfoonen, die by de thans aan't roer zittende Party, niet onver- \ fchillig waren. Althans ter Staatsvergade-' ringe kwam i een Verzoekfchrift van eenige op nieuw aangeftelde Wethouders, die : zich Schout, Schepenen en Secretaris van Serooskerke in den Eilande van Schuwen noemden, met verzoek om de goedkeuring der Staaten wegens de afzetting van twee Schepenen, daar gefchied, op voordragt en aanhouden der Burgeren; als mede op het weder aanftellen van twee Perfoonen in derzelver plaats. Teffens gaven zy te kennen, de begeerte der Burgeren om den Predikant, één Diaken, en den Voorzanger te gemelder Plaatze mede, tot bevordering van de rust, zo zy fpraaken, aftezetten. Te deezer gelegenheid, gaf de Raadpenfionaris te veruaan, dat men zich niet s ontzag om ook, op andere Heerlykheden 1 in Schuwen en Dulveland, over te gaan tot afzetting van wettig verkooren Amptenaaren. Van de Spiegel oordeelde, dat hier tegen voorzieninge moest gedaan, en ten dien einde gebruik gemaakt worden, van de zeer onlangs gedaane Aankondiging , wegens de Volmagt den Stadhouder opgedraagen. De Verzoekers kreegen dit hun onaangenaam befcheid: „ dat het hun I 4 „ Ed. lxiii. soek. 1787. I788. De 3eest nn Re[eerings/erandeicg in Zeeland woelenle. Van de PIEGELS ladilag esweeu.  LXIH. BOE.K. I787. I788. '136 VADERLANDSCHË „ Ed. Mog. zeer onaangenaam geweest „ was te verneemen, dat zy, en zommi„ ge andere Opgezetenen van de Heerlyk„ heden in Schuwen en Duiveland, zonder „ aftewagte de befchikking van zyne Hoog„ heid, ja zelfs zonder eenige klagten aan „ zyne Hoogheid in te brengen, reeds „ hadden afgezet of aanftalte gemaakt, om „ aftezetten, hunne Wettige Magiftraat en „ andere Bedieningen, zo in 't Polityk als „ Kerklyk; dat hun Ed. Mog. deeze daa„ den en voorneemens, ten hoogften af„ keurden, en de Verzoekers, mitsgaders „ alle anderen, die het mogt aangaan, „ bevolen, om, indien er eenig bezwaar „ of klagten tegen iemand hunner Regeer- deren, of Polityke of Kerklyke Amp„ tenaaren hadden, zulks te kennen te 3, geeven aan zyne Doorlugtige Hoogheid, „ of aan Hoogstdeszelfs Gevolmagtigden: „ wanneer dezelve binnen dit Gewest zou„ den aangekomen weezen; dat zy daar op de befchikking zouden moeten af„ wagten, alles intusfchen in den voorigen „ ftaat laatende, onder bedreiging, dat door hun Ed. Mog. kragtdaadig zou worden „ voorzien, tegen alle zodanige weder- regtiyke Onderneemingen. {*) — Van dit Staatsbefluit kreegen de Verzoekers kennis, en werd, ten zelfden tyde, een Brief afgevaardigd aan de Regeering der Stad Zierikzee, met verzoek en volmagt, om, zo veel in haar was, zorg te draagen, dat (*) Nat. van Zeeland 1787. bl, 630,  HISTORIE. Ï37 dat dergelyke ongeregelde Afzettingen, m de Heerlykheden van Schuwen en Duiveland, in 't^vervolg, geene plaats mogten hebben. (*) De woel en wraakzieke geest, bleet m dit gedeelte van Zeeland werken. By Dank-adresfen aan de Staaten, voor den verleenden byiTand, in de daar geheerscht hebbende tweedragt, en geluk wen fchm g, wegens de Omwenteling, voegden eenige Burgers en Inwoonders van den Eilande van Schouwen, woonende op en onder de Dorpen Dreyfchoor mNoortgouwe, als mede een zeer groot getal Ingezetenen der Stad Zicrikzee, en van de omliggende Plaatzen, hunne breedvoerige klagten, over de bedryven der Patriotten, eindigende in een verzoek, dat door hun Ed. Mog. denoodige maatregelen mogten genomen worden, ten einde alle Perfoonen, die Leden van het Exercitie Genootfchap geweest waren, en deel gehad hadden aan de Nieuwigheden , in Zierikzee of de Eilanden aldaar ingevoerd , of wel anders zich verzet tegen de Oude Conititutie, van hunne Publyke Bedieningen, het zy Politieke of Kerklyke, voor altoos mogten worden afgezet, en derzelver plaatzen met andere waare Vaderlandfche Lieden vervuld, op dat hier door de rust zou kunnen bevorderd worden. Hoe zeer ook brandende van begeerte, om met die af- en aanzettingen voort te vaaren, moesten zyzich vergenoegen, met het Staatsbefluit, dal die Klagten zouden worden overgebragt ir I $ d« LX1II. BOEK. 1787. 1788. Nadere aanzoeken om Patriotten te weeren en Prinsgezinden te bevorderen.  133 VADERLANDSCHE Lxru. boek. 1737. I788. Heeren tot die Regeert ngsbefchikking benoemd* 1 1 2 de handen der Heeren, die zyne Hoogheid tot herftelling van de Rust na dit Gewest zou zenden. Ten troost was er bygevoegd, „ met verzoek aan die Heeren, om op „ den inhoud van uw Adresfen de noodi„ ge aandagt te willen flaan." (*) De bovengemelde Volmagt door Staaten van Zeeland, aan den Stadhouder verleend was zeker ruimer dan die in Holland hem werd opgedraagen, en welker volbrenginge, met meerder ruimteneeming, wy in t breede geboekt hebben, geenzins tereere van de Heeren tot dit werk benoemd. (*) Zo min als in Holland, kon zyne Hoogheid zelve ter voldoeninge van dit hem hoogst aangenaam verzoek, werkzaam weezen. Dan het ontbrak, in geenen deele, aan wilvaardigen om hem, ter volvoeringe van dit verzoek der Zeeuwfche Staaten, de hand te leenen. Een Brief van zyn Hoogheid den veertienden ran Wynmaand gedagtekend, verwittigde ie Staaten, dat hy tot de verzogte Regerings verandering geiastigd had, de Hee- •en COENRAAD DE LEU de WlLHEM, 3erard van Minninghem en Pieter \lexander, Baron van Boetzelaar, Raaien in den Hove Provinciaal van Holland, Zeeland en Friesland, in 't vast vertrouven, dat bun Ed. Mog. die Heeren voor ;yne Gecommitteerden zouden erkennen, als (*) Not. van Zeeland 1787. bl. 639—640. (t) Zie onze Vaderl. Hifi. XX. D. bl. 224.  HISTORIE. 139 als zodanig doen aanmerken, en des noods de behulpzaame hand bieden. (*) Minder merkte men op de keuze deezer Heeren aan, dan men op de tot dit werk in Holland benoemden gedaan hadt. (f) Alleen ftondt de Heer van Minnighem bekend, als een onmaatig yveraar voor de Stadhouderlyke Partye, doch fchynt de meerdere gemaatigdheid zyner twee Amptgenooten, op diens aart, in het volvoeren van 'deezen last, veelal de overhand gehad te hebben. Op den achttienden van Wynmaand verfcheenen zy in Zeeland, ter volvoeringe van den hun opgelegden last. Onder de Zeeuwfche Steden, was te Vlisfingen de Regeering, op eene- onwettige wyze, veranderd. (§) Ditbedryfwerd vernietigd, door de Gelastigden van zyne Hoogheid, en zelfs een en ander, der door het Gepeupel uitgefchopte Regeeringsperfoonen, weder onder de Raaden benoemd: als Cornelis Caen, Cornelis Christiaan Berteling en Petrus gulielmus schorer. (**) Wel deeden de Voornaamfte Burgen van Vlisfingen, aan die Gezanten een dringend voorftel, tot een onderzoek na de Perfoonen, die zich als Gelastigden uit de Burgery, ter tyde der hoogloopende Be- roer- (*) Not. van Zeeland. 1787. bl. 64CT. (|) Zie onze Vaderl. Hifi. XX. D. bl. 2?>5. (§) Zie onze Vaderl. Hist. XVHI. D. bl. 386". (**) Verzam, by de Chalmot VI. D. bl. 74. LXIII. BOEK. I787. I788'. Aanmerking die Heeren betreffende. Regeerings verfchikkingte Vlisfingen. Voorflag dèr voornaamfte Vlisfmgfche Burgeren.  ï4o VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1787. 1788. i i Aanmerking; op . deRe- 1 geerings- I verftel- 1 Iers al- c daar. { I I f*) Verzam. hy de Chalmot XXV. D. bl. 142— 286". Wy hebben in het XVIII. Deel omt Vaderl. H:ft. bl. 363—385. een en ander ftaal opjregeeven van de klagten door den Heer Lambrechtsen, voor die Commisfie, met zo veel rustigheids, als waarheids, uitgeboezemd. roerte, hadden durven opwerpen, om de Afzetting van een aantal wettige Regenten daar te Hellen, onder verzekering dat zulk een onderzoek, ten klaarden zou' ontdekken, dat niet de goede en deftige Burgery; maar het Gepeupel, zamenfpannende met Vreemdelingen, die tot de Stedelyke zaaken, geene de minste betrekking hadden, de lieden geweest waren, die deeze Regeeringsverandering bewerkten. Wel beriepen zy zich , op het besre gedeelte der Burgerye, en durfden het 'er op laaten aankomen, dat men de Burgers hoofd voor hoofd des de Verklaaring ifnam, wanneer zou blyken dat deezen de ÜerfteHing zo niet van allen, althans van iet grootfte gedeelte, zouden begeeren. Doch Gelastigden durfden deeze Proeve, :o zeer naar Burger Invloed fmaakende, net waagen. 't Ontbrak niet aan vertoogen, door een !h ander der mishandelde Vlisfingfche Re;enten ingediend, tot herftel van 't ongeyk hun aangedaan. Inzonderheid liet zich e Raad en Penfionaris N. C. Lambrechten, hooren, maar zonder vrugt. (*) )iens plaats werd vervangen, door Mr. ^redrik Frans JLodewyk Pestel [ Zoon  HISTORIE. 141 Zoon eens Lcidfcfan Hoogleeraars. Voor de zich vrugtloos beklaagende braaveJ^/wfingers, viel het hard te zien, dat Pieter Jacob Clyver, die zich onder de Bewerkers der Regeeringsverandering den voorften betoond hadt, op de lyst der Gelastigden, de eerfte plaats als Burgemeester bleef bekleeden. Verontwaardiging vervulde hunnen geest, als zy hem ten Amptgenoot toegevoegd zagen: Mr. Johannes Mauritz, by de Burgery inflegt gerugte, wien de opfpraak naaging, dat hy, uit vrees van om begaane valschheden, uit den Raad te zullen geweerd worden, vóór de Omwenteling, 'er niet in hadt durven verfchynen. Onder de Schepenen moesten zy tellen eenen gehaaten van Rosenthal, Rentmeester van de Stadhoudcrlyke Domeinen, die eerlang toonde, dat de ilegte naam welke men hem gaf, geen aangewreeve blaam, maar wel verdiend was, dewyl hy een fchelmagtige bankbreuk maakte, en met de kas der Domeinen doorging. (*) Zyne Hoogheid hadt den geweezen Raad en Vroedfchap van Amfterdam, A. J. C. Lampsins, tot Baljuw aangefteld. (f) De weinigen wederherftelden betoonden, in hun vol- (•) Verzam. by de Chalmot XXXVI. D. bl. 98—103. en 107— ui. Men vergelyke 't geen wy reeds, in voorraad, van deezen Man gezegd hebben, in onze Vaderl. Hifi. XVIII. D. bl. 392' (t) Verz. by de Chalmot XXXV. D. bl. 225. LX'lL boek. I788.  142 VADERLANDSCHE LXIII, BOEK. 1787 I788. Hoedanig de Regeeringsveranderingte Zierikzeewas. 1 1 ( 1 d 2, ei I C d e 1 volgend gedrag, dat zy hunner voorige Burger- en Geregtigheidlievende gevoelens indagtig waren, en behouden hadden. Hunne voorllellen, en aantekeningen, naderhand gedaan, .ftrekken hier van tot doorfteekende bewyzen. (*) Nog bitterder kelk van 's Volks aangefchonne misnoegen, dan te Vlisfingen, hadt de Regeering van Zierikzee gefmaakt. (f) De Heeren ter Regeeringsverandering afgevaardigd, vernietigden de daar, met zo yeel oproers, ingevoerde Regeeringslyst. Schoon zy van onder de toen afgezette Regenten, een en ander weder benoemien, als Samuel Boeye, Sibertus Jakobus 'sGraeuwen, Bonifacius Mogje Pous en Bonifacius Mogge Pous, Junior; fchoon zy onder de Penfionarisfen Hfonorair weder aanftelden Cornelis de foNGE, Heer van Dreyfchor, en Frans \ndries de Jonge; fchoon zy van de ïieuwe Lyst eenige Perfoonen aflieten, in !e Beroerte aangefteld (§), bleef aan 't loofdder Regeeringe als, Bailjuw, Gilles van (*) Wil men des blyken, men raadpleege met ; Verzamel, by de Chalmot XXV. D. hl. 190— >o—262—278. XLVUI. D. bl. 285—325. (f) Zie onze Vaderl. Hist. XVIII. D. bl. 423 enz. (§) Men vergelyke de uyst der toen afgezette 1 aangeftelde Regeeriogsleden in onze Vader/. Ufl. XVIli. D. bl. 424. met de lyst der door de ecommirteerden benoemden in de Verzamel, by ï Chalmot VI. D. bl. 198. en voorts da Publlitie van we^en zyne Hoogheid den 20. Maais 7 88.  HISTORIE. 143 van Ysselstein, een Man gehaat om zyne Partywisfeling, en de groote rol, die hy gefpeeld hadt, zo in het Oproer, als in het benaauwen der Regeeringsleden (*). Desgelyks telde men onder de Schepenen. Dr. Jan Macquet, die de eerfte Plaats als Burgemeefter bekleedde, op de Oproerings Regeerings Lyst; eene plaats door wisfeling van Party bekomen. Aan bekwaamheid ontbrak het deezen Man niet, althans men houdt hem voor den Steller van de meeste dier fchoone Patriotrifche Stukken, welke, op naam der Vroedfchap van Zierikzee, van den Jaare MDccLXXXiitot in mdcclxxxvii uitkwamen; doch gaat hem naa, dat hy, de Omwenteling daar zynde, onder de eerften was, die, te gemelder Stede, de Oranjeleuze aannam, en het Gemeen, door zyn voorbeeld, geweldig opzette. — Daniël de Braaw, tot Raad aangefteld, op den twintigften van Lentemaand, hadt den ouderdom van twintig jaaren nog niet bereikt, en werd daarom diens Beëediging, tot in Herfstmaand verfchooven: wanneer de vereischte Ouderdom daar was. De Regeeringsveranderingen in Goes, Tholen en Feere, bieden geene meldens waardige byzonderheden aan. (f) Dat men op (*) Eerlang moest deeze, om wangedrag, die Post verhaten, en vertrok een met fchvüden bezwaarden boedel nalaatende, na d Elmina. (t) Wie in die Steden toen op 't Kusfen bleeven, of geraakten wyzen de Naatnlysten uit in de Verzam. bj dï Chalmot VI. D. bl. 176. 177— iP5< LX1H. boek. 1787. 1788. Verande•inge in ie andere Steden.  144 VADERL ANDSCHE LXHI. E ü EK. 1787. I788. Algemeenverllag van de handelwyzedoor die Gelastigden gehouden. op de nieuwe Lysten de naamen niet aantreft der zoodanigen, die zich in de zaak der Patriotten hadden doen kennen, zal geene verwondering altoos baaren. Te Middelburg werden door Commisfarisfen, eenige nieuwe Raaden aangefteld, en uit de Magiftraats - regeering verlaaten de Heeren B. Mathias Pous en van Visvliet. (*) Onder de op nieuw tot Raaden benoemden, bedankte Mr. Egbert Philip van Visvliet, en werd vervangen door den Heere Johan Daniël Heiklots. De Gelastigden tér Regeeringsverfchikking in Zeeland, lieten, over 't algemeen, dezelfde wel te verwagtene eenzydigheid blyken, als wy, by hunne Amptgenooten in Holland, met de doorfteekendfte voorbeelden aanweezen. Allerwegen werden bykans alle de ftandvastig Patriotschgezinde Regenten, Perifionarisfen en Secretarisfen geweerd. De uitgeftrekte magt hun verleend, zou hun in ftaat gefteld hebben, om in meer Steden, dan in Zierïkzee alleen, ten opzigte van fommigen plaats greep, onwaardige Perfoonen te weeren. In tegendeel gebruikten zy de- zel- (») 2V. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 752. Deeze Heeren hadden zich in het Stuk van het Nationaak Fonds, en in andere opzigten, voor fterke Patriotten doen kernen. Zie onze Vaderl. Hifi. XI. D. bl. 324. en XVIII. D. bl. 244. Hier door hadden zy de Vyandfchap der Partye zich op den halze gelaaden, dit was genoeg.    HISTORIE. 145 ^elve niet zeldzaam, om de openvallende plaatzen aan te vullen met onkundige, 1 ongefchikte, of zelfs veragtenswaardige, voorwerpen. Ook lieten zy niet weinigen in hunne posten aan blyven, die hunnen nog onlangs betuigden en betoonden afkeer, het zy dan tegen den Stadhouder, het zy tegen zyn gehouden gedrag, naa de Omwenteling, door een fchynbaaren yver, voor diens Huis zogten uit te wisfehen, en te doen vergeeten. Der zodanigen behoudenis in de Regeering, of bevordering in Eereposten, was een lokaas om wyfelende geesten, wier aantal, in zodanige tydsomftandigheden, niet zelden groot is, te bekooren, en aan te zetten tot het mede aanbidden der opgaande 2onne* Het oproerig geweld, door eenige Open Ingezetenen van Kortgeney den negentienden van Wynmaand gepleegd, by t welke onder andere, de Huizen van vier der toen in dienst zynde Schepenen waren geplunderd, terwyl één der overige Schepenen, befchuldigd werd aan de Plundering zelve handdaadig geweest te zyn, en de Baljuw dier Plaatze niet buiten verdenking was, van geenzins, overeenkomftig zyn pligt, ter ftuiting van dien moedwil, werkzaam geweest te hebben, bragt daar alles in een ftaat van Regeeringloosheid. Zonder de gemelde vyf Schepenen, die in dk geval niet als Regters konden zitten, was 'er geen genoegzaame voltallige Regtbank, Van dit alles, hadt men aan de Gelastigden des XXII. Deel. K Sud- LXIII. O E K. I787. 1788. Geraad pleegd iver het Dproet >n de R.egee« ingloos* aeid te Ktrtgetifi  LXIII. BOEK. 1787. I788. Hoe de Gelastigden 'er zich van ontdaan. » 1 146 VADERLANDSCHE Stadhouders verflag gedaan; die daar op inbedenkinggaven, of hier in, by Gecommitteerde Raaden, niet door gepaste middelen behoorde voorzien te worden. De Raad vondt hier op goed, van den Baljuw van Korigene, een omflandig en naauwkeurig berigt af te vorderen, zo wegens de aanleidende oorzaaken dier Oproerigheden, met opgaave van de naamen der mishandelde Perfoonen, en die zich aan Plundering hadden fchuldig gemaakt, als in 't byzonder wegens de redenen, waarom de Baljuw dit alles niet hadt tegengegaan, verhinderd en de fchuldigen in Rekten vervolgd, met eene omftandige opgave, van 't geen hy daaromtrent hadt in t werk gefteld. Het verflag des Baljuws was zeer algemeen; dan hy verklaarde liever zyn Post te willen nederleggen, dan verpligt te zyn, om tegen de handdaadigen aan dit Oproerig bedryf in regten te treeden: dewyl hy het voor zich, boven al uit hoofde van het groot aantal der in deezen betrokkene Perfoonen, volftrekt ondoenlyk oordeelde. De Heeren van den Raad, zich niet bevoegd keurende, tot het neemen van maatregelen, welke alleen door den Souverain zelve konden in 't werk gefteld worden, vervoegden zich met de ftukken, tot dit netelig geval behoorende, by de Selastigden van zyne Hoogheid. Deezen Ie zelve onderzogt hebbende betuigden lie zaak te befchouwen, als niet tot hun 'ost behoorende. Zy gaven voor reden, „ dat  HISTORIE. 147 „ dat de Staaten van Zeeland, aan zyne „ Hoogheid wel hadden opgedraagen, het „ onderzoek na de redenen van het plaats hebbend misnoegen, als mede het in 't „ werk ftellen van gepaste middelen, tot . „ herftel van de rust, en ten dien einde, „ tot het maaken van de noodige veran„ deringen in Collegien van Juftitie en „ andere; maar dat geenzins van zyne 9, Hoogheid, of hoogstdeszelfs Gecommits, teerdens was gevorderd, om zorge te „ draagen, dat de Juftitie op zodanige „ plaatzen, waar dezelve mogt fluctuee„ ren, wierd gehandhaafd en tegen de „ zodanigen, die zich aan het plegen van „ Geweld hadden fchuldig gemaakt, naar „ behooren, geprocedeerd." Hier mede ftemden de Heeren, om over die zaak te handelen benoemd, ten vollen in. Door ingewonne berigten meer en meer overtuigd van de volftrekte noodzaaklykheid, eener fpoedige en kragtdaadige voorzieninge, waar, by ontftentenisfe van de anders gewoone en bevoegde Regtbank, niets anders overfchoot, dan om, in dit zonderling geval, eenen anderen onzydigen Regter en Officier te benoemen. Hier toe was aan Commisfarisfen, geen in allen opzigte gefchikter Collegie voorgekomen, dan dat van 'sGraaven Mannen van Zeeland Bewesten Schelde, zoo uit hoofde van de nabyheid der Vergaderplaats, als van wegen het Regtsgebied, 't welk aan dit zelfde Collegie, over het Platteland van Noordbeveland was toeverK 2 trouwd, LXlii. BOEK. I787. I788. Op welk eene wyze men die zaak vindt.  148 VADERLANDSCHE LX! II. BOEK. Ï787. I788. trouwd, alwaar mede, en zelfs door Ingezetenen van Kortgene, gelyktydig misdaaden van denzelfden aart waren gepleegd. Terwyl daarenboven even deeze Regtbank door den Heer van Kortgem zelve, met vrywüligen afftand van het Regt zyner Heerlykheid, in dit afzonderlyk geval, by hun Ed. Mogenden werd ingeroepen. By al 't welke nog kwam, dat bovengedagte 'sGraven-Mannen, zich niet onttrokken, om de Kennisneeming en Beoordeeling deezer zaake, des verzogt wordende, op zich te neemen. — Commisfarisfen hadden geenzins uit het oog verboren eene bedenking , welke misfchien zou kunnen worden geopperd, dat het naamlyk een der grootfte en gewigtigfte voorregten van de Ingezetenen is, nimmer, buiten volftrekte noodzaaklykheid, van hunnen dagelykfchen en bevoegden R egter te worden afgetrokken , dan dat juist zodanig eene noodzaaklykheid , in het thans voorhanden zynde geval , daar was: dewyl de dagelykfche Regter ontbrak, en het intusfchen altoos, maar vooral in tyden van algemeene verwarring, volftrekt noodig was, dat de Juftitie werkzaam bleef en de misdaaden, naar verdienften, ftraffe ontvingen. Weshalven zy, in zulk een geval, zich onbezwaard vonden, om hun Ed. Mog. tot het daarftellen van eenen anderen Regter te raaden: te meer dewyl daar toe, gelyk zy zich uitdrukten, „ eene geëtablisfeerde, en „ neutrale Regtbank pro indivifo, en geen„ zins eenige byzondere, en alleen ad „ istum  HISTORIE. 149 „ istum actum als Regters gequalificeerde „ Perfoonen werden voorgefteld." Welk laatffe zy, in de daad, als hoogst gevaarlyk befchouwden, en waar tegen ook ban Ed. Mog., in voorige gelegenheden, zich ernftig hadden verzet. Op deeze gronden rustte hun Raadflag, dat, ingevolge het gedaan verzoek, van Burgemeefteren en Schepenen der Stad Middelburg, als 's Graven-Mannen van Zeeland Bewejlen Schelde, door hun Ed. Mog. in dit byzonder geval, en zonder eenig gevolg voor het toekomende, zouden worden gevolmagtigd, om, wegens het ir Oogstmaand laatstleden voorgevallen Op roer te Kortgene, en de by die gelegen heid gepleegde misdryven, de Regtbanl van Kortgene te vervangen, en diens vol gens, als Regters kennis te neemen, ei zodanig te befchikken, als in goede Jufli tie zou bevonden worden te behooren; me gelyke volmagt op den Rentmeester Gene raai Cornelis Kien van Ciïters, al Hoog Baljuw Beweften Schelde, om, t dier zaake, tegen de Overtreeders, ten kos te der Heerlykheid van Kortgene, voor z verre zulks van de Gevonnisten en Vei oordeelden, niet mogt kunnen worden bt komen, in het regtsgeding te treeden, e dezelve voor 't gemelde Collegie van 'sGrs ven-Mannen, te regt te ftellen ; dat wydei den Heer van Kortgene, Wigbold Adr aan, Graave van Nasfau, zou worden aai gefchreeven en aanbevolen, om ten fpo digften mogelyk, de noodige voorziening K 3 LXII!. »OEK. 1787. 1788. 1 t t S 11 'S tl- ;e :e  i5o VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1787. T788. De Staï ten betoonenvergiffenis aan Oproeriger. te doen, dat de Juftitie weder, als te vooren, door een voltallige Regtbank, van neutraaleen gequalificeerde Perfoonen. kon worden gehandhaafd. Het befluit viel overeenkomftig met deezen voordragt. (*) Reeds vroegtyds was men in Zeeland bedagt en werkzaam geweest, om eene Amnestie aftekondigen, voor die zich, uit drift voor den Stadhouder, mogten vergreepen hebben. ken in de Republiek, die zo zeer met , de gevoelens van U Ed. Mog. en van , alle welmeenende Ingezetenen deezer , Provincie overeeniïemt, verleende nu , een blyde vooruitzigt op geruster tyden, „ welke alleen gefchikt zyn, om zulke „ heilzaame maatregelen werkftellig te » maaken, waar door de Finantien van ,, het Land kunnen worden verbeterd, en „ de welvaart der Ingezetenen geftyfd. „ Deeze waren de omftandigheden, na ,1 welke ik altoos had gereikhalsd; nu 1, meende ik het toppunt myner wenfchen „ bereikt te hebben; myn hart kweekte „ geene andere Eerzugt, dan om met alle i, vermogens werkzaam te zyn, tot dienst u van het Vaderland en de betrekking, , waar in U Ed. Mog. my gefteld had, den: toen my, op het onverwagtst werd „ te kennen gegeeven, het verlangen van , zyne Doorlugtige Hoogheid, de Heer (, Prins Erfftadhouder, en van zeer veele ;, aanzienlyke Regenten uit de Provincia „ van Holland* om het Ampt van Raad„ penfionaris dier Provincie op my te „ confereeren. „ Nooit heeft een zaak, in myn leef„ tyd, my meer getroffen dan deeze: het „ gewigt van de Post, myne klimmende „ Jaaren; de verknogtheid aan de Provin„ cie van Zeeland; myne Huislyke Be„ trekkingen op dezelve; alles riep my „ toe, om met betaamelyke erkentenisfe, „ voor de aangebodene Eere te bedanken;  HISTORIE» 163 j, en in myne tegenwoordige Bedieninge „ te volharden; maar, wanneer ik, aan de andere zyde, in aanmerking nam, „ den zonderlingen zamenloop van omftan- digheden in deeze zaak, die het bereik van menschlyke fchikkingen te boven „ gaat, vond ik niet alleen vryheid, maar „ zelfs verpligting, om mynen dienst, in *, de nieuwe betrekking, waar toe ik ge„ noodigd werd, aan het Vaderland niet „ te ontzeggen. „ Ik vond vryheid, Ed. Mog. Heeren 5 9, om dat de Post, tot welke de Heeren ,, Staaten van Holland en Westfriesland, e, my begeerden, my nooit iets kon op„ leggen, waar door ik genoodzaakt zou ,, worden, tegen het weezenlyk belang „ van Zeeland, ïhyn oorfpronglyk Vader„ land, te werken» Indien ook de zaa„ ken in de Republiek behandeld worden, „ gelyk het behoort, en gelyk de geluk- kig herftelde Regeeringsvorm grond geeft „ om te verwagten, zullen de Bondgenoo„ ten, met één hart malkandersbyzonder ,, welzyn, waar uit het welzyn van den Gemeenen Staat wordt zamengefteld, „ bevorderen. Holland en Zeeland, wier „ naauwe verbintenis den grondfteen aan „ het Gebouw van den Staat heeft gelegd, kunnen noch mogen geene ftrydige be„ langen hebben, of ze zyn, van de eene of andere zyde onredelyk, en kunnen „ door geen eerlyk Man voorgeftaan worj, den. M Wanneer ik verder befchouwe, het L s „ groot LXiiu BOEK. 1787. 1788*  id4 VADERLANDSCHE LXHI. . BOEK. , 1787. ; 1788. , 9 ! ! J „ groot gewigt van de Provincie van Holland, „ voor het ganfche Bondgenootfchap, en „ het belang 't geen alle Provinciën, en „ byzonder die van Zeeland, met reden „ ftellen in de kragt en welvaart van dee, zen haaren magtigen Bondgenoot; wan, neer ik raadpleege myn hartlyken lust, , om fteeds, by toeneeming, en in den , uitgebreidften zin, dienstbaar te zyn aan , het heil van 't Vaderland, dan gevoel , ik een onwederftaanbaaren aandrang van , pligt, die my noodzaakt tot het opvol, gen eener roeping, waarin, (zo God , myne arbeid zegent,) ik niet alleen voor , Holland, maar ook voor Zeeland, en voor , den ganfchen Staat, nuttig zou kunnen , gemaakt worden. „ De Heeren Staaten van Holland en , Westfrieüand, hebben my vervolgens, , met volle eenpaarigheid, op een zeer , honorabelen en voordeeligen voet, tot , hunnen Eerften Minister aangefteld, en , van U Ed. Mog. verzogt. U Ed. Mog. , hebben my gelievert te accordeeren dee, ze roeping aan te neemen, op eene , wyze, die een altoosduurende blyk zal , opleeveren van de hooge gunst, welke , U Ed. Mog. my, tot het laatfte oogen, blik mynerBediening, hebben toegedraa, gen: en welke U Ed. Mog. zich niet , vergenoegd hebben, met de allergraci, eufte woorden uit te drukken; maar , zelfs met een aanzienlyke Remunera, tie, boven myne verwagting, te verge, zeilen. „ Naa  HISTORIE. 165 „ Naa dit alles, blyft voor my niets „ overig, dan gebruik te maaken van de ,, permisfie, door U Ed. Mog. my toe„ geftaan, om myn Ampt van Raadpen„ fionaris deezer Provintie, in den Schoot „ van U Ed. Mog. neder te leggen, ge„ lyk ik de eer heb thans te doen, met „ ootmoedige dankzegginge voor de me„ nigvuldige goedheden, hulp en toegeef„ lykheid, welk U Ed. Mog. my zo veele „ Jaaren, en inzonderheid geduurende „ myn Minifterie, ja zelfs tot het laatfte „ tydftip, beweezen hebben. Weldaaden, „ die ik nooit zal vergeeten of met on„ verfchilligheid, veel min met ondank„ baarheid beantwoorden , die diep in myn „ hart zullen gedrukt blyven, en die my nooit zullen toelaaten aan Zeeland te ' denken, zonder erkentenis voor hel goede, 't welk ik, in dit gezegend ,, Land, genooten heb. „ Het zou my niet voegen uit te weiden over de wyze, waar op ik my van „ de onderfcheiden Posten, in deeze Hooge Vergaderinge, geduurende byna ne„ gen- en- twintig Jaaren, gekweeten heb; , dit ftaat toch niet aan my, maar aar ', U Ed. Mog. te beoordeelen. Ik ver" zoek alleen eerbiedig verfchooning vooi de gebreken, die my hebben aange kleefd; terwyl ik hartelyk wensch, da „ die door myne Succesfeurs mogen wor „ den opgemerkt en verbeterd. Indiei nogthans myne welmeenende Dienftei „ aan U Ed. Mog. niet ongevallig gewees l 3 » zyn LXIII. BOEK. 1787. I788. t »  r66 VADERLANDSCHE LXI1I. SOEK. 1787 1788. ! 1 I ! J 3 3 „ zyn, bid ik, dat bet een grond moge „ uitleveren, waar op ik myne talryke Fa* „ milie, van welke reeds twee de Eer „ hebben Leden deezer Vergaderinge te zyn, in de gunst van U Ed. Mog. mag „ aanbevelen. „ Het is dan heden waarfchynlyk de „ laatfte maal, dat ik in de betrekking ni van Lid of Minister, het woord in » deeze Vergaderzaal voeren zal: en dit „ laatfte woord zal de opregte uitlaating „ van myn hart zyn, gelyk ik wensch, „ dat het een van de laatfte zugten van „ myn leeven moge zyn! ,, Dat de bewaarende en zegenende hand „ van den Allerhoogften, deeze Provin„ cie, myn dierbaar Geboorteland, tot 1, eene veilige overdekkinge zyl dat haare i, voorfpoed fteeds toeneeme met haa, re duurzaamheid, en dat die duurzaam„ heid onafgebrooken blyve, tot aan den ,, afloop der Eeuwen! dat Eendragt, Ze9 digheid, Naarftigheid, Vaderlandslief-, „ de, en alle Voorouderlyke Deugden, 1, mogen herleeven, en Zeeland ftellen tot „ een roem der Nederlandfche Gewesten j „ dat de dierbaare Panden van Godsdienst „ en Vryheid, agter het bolwerk eener , onkreukbaare Juftitie, haare veiligheid , vinden! dat de Regeeringsvorm, onder » welke de Republiek het hoogfte top? , punt van luister en welvaard beklommen , heeft, ongefchonden onder de Afftam, melingen van het Huis van Oranje, be, waard blyve, tot in 't laatfte naage- „ llacht!  HISTORIE. 167 flacht! dat U Ed. Mog. als de Beftuur' ders en Medewerkers van net Heil des ' Lands, ook lang de Getuigen daar van ,' mogen zyn, en teffens de Voorwerpen ' van eerbied, liefde en agting van een „ gelukkig Volkt tot dat U Ed. Mog. „ hunne glorieryke loopbaan voleindigd „ hebbende, den prys van getrouwe Re„ genten in de onverderflyke Heerlykheid „ zullen genieten! (*)" Onder de leevendigfte betuiging van zich te houden, aan de gevoelens te meermaalen ter zynen opzigte geuit, namen de Staatsleden, met zegenwenfchen en aanbevelingen van Zeeland, op den derden van Wintermaand, affcheid van den Heere van de Spiegel, en baden hem eene voorfpoedige Reize toe, na het Gewest tot welks dienst hy zich verbonden hadt. (|J Met zyn vertrek uit Zeeland, verloor hy alle Regeeringsbetrekkingen op dat Gewest, en dus ook die van overlang door zyne Vyanden hem te meermaalen als onvoegëlyk verweetene van Raad der Stad Goes: eene waardigheid, welke hy met veel ongenoegens verkreeg, ondanks zyn Raadpenfionarisfchap, onder veel wederr fpraaks, (*ï Op deeze Affcheidsreden, zullen wy, zo min ils op de lntreeds Aanfpraak ter Staatsvergaderingevan Holland, aanmerkingen maaken; maar onze Leezers Heets verzoeken, onze Vaderl. Hijt, geduurende het Tydperk door den affcheidneemen. den Raadpenfionaris bedoeld, naa te Haan. (t) AW. van Zeeland 17 87. bl. 706—,10. L 4 LXI1I. Boek. 1787. 1788. Zyn vertrek  168 VADERLANDSCHÈ LXIH. boek. 1787. 1788. 't Verkiezenvan een nieuwen Raadpenfionaris in Zeeland, W. A. van ClT- ters hier toe aangezogt. fpraaks, behieldt. (*) De Stadhouder vervulde , in Louwmaand des Jaars mdcclxxxvii , diens Raadsplaats te gemelder Stede, (f) Hoe zeer de Zeeuwfche Staatsvergadering als in rouwe gedompeld was, wegens het vertrek van den Raadpenfionaris, die, met veel beleids , dooriieepenheids en moeds, de thans heerfchende Partye geftyfd, en de zegepraal op de Patriotten voor geen gering gedeelte, bewerkt hadt, mogt dezelve troost fcheppen. in de volzekere bewustheid , dat haar nog Mannen overbleeven, in ftaat, om de thans opengevallene Post waar te neemen, met dezelfde inzigten, als de nu vertrokken Raadpenfionaris van de Spiegel fteeds bedoeld en dus verre, gelukkig voor zyne Party, bereikt hadt. Onder andere niet ongefchikte Voorwerr pen, tot het vervangen van deeze aanzienIyke Bediening, overeenkomftig met deq thans heerfchende denk- en handelwyze, ftak boven allen uit Mr. Wilhem Arnout van Citters, Oud-Burgemeefter en Raad der Stad Middelburg, dien wy meermaalen in onze Gefchiedverhaalen, en onder anderen in Oogstmaand des Jaars der Omwentelinge, met zyn Vriend van de Spiegel vergezeld, in Bezending na de Provincie Utrecht en Gelderland aan- trof- (*) Zie onze Vaderl. Hist. ten öhmddelyken vervolge op Wagenaar, XVUI. D. bl. 335. en voorts in dit Werk XVI11. D. bl. 231. =35—237. (t) N. Neaerl. Jaarb. 1788. bl. 155.  HISTORIE. 169 troffen. (*) Aan deezes Mans denk- en handelwyze in het Staatkundige twyfelde niemand, en mogt hy, in eenige opzigten, de wedergade van van de Spiegel heeten. Naauwlyks was van de Spiegel, tot Raadpenfionaris van Holland benoemd, of een aanzienlyk Lid der Zeewfche Staatsvergadering, gaf van Otters in bedenking, dat hy zyne gedagten zou laaten gaan, om, indien Staaten van Zet land mogten goedvinden, het opengevallen Ampt, hem op te draagen, 't zelve te aanvaarden. Dit aanzienlyk Lid, was hoogwaarfchynlyk de Heer van Lynden . de Vertegenwoordiger van den Eerfter Edelen ter Zeeuwfche Staatsvergadering e ; althans deeze verwelkomde den nieuwer Raadpenfionaris, by zyne eerde verfchyning in dezelve: „ met vriendlyke en flat „ teufe uitlaatingen," gelyk van Cit ters betuigd. — Hy zelve vermeldt ook dat het daar naa zyne Doorlugtige Hoog heid behaagde, hem mondeling zyne be geerte te kennen te geeven, dat het Hen aangenaam zou weezen, indien die Hee: deezen last op zich wilde neemen. Di een en ander was oorzaak dat van Cit ters, daags naa het kennis krygen, var de op hem gevallene keuze tot dat Ampt het zelve aanvaardde, met aflegging vai den daar toe geltelden Eed. Dai («) Zie onze Vaderl. Hist. XVIII. D. bL 294, L 5 LXIII. BOEK. 1787. 1788. Wat hem bewoog die Post te aanvaarden. I l l 1  170 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. Ï787. I788. Intreed redenvoeringvan van ClTTEas. ,i Je my gefchonken zyn, aan alle deeze , Pligten te beantwoorden. Voor den , dienst van myn Vaderland, voor het , Land van myne Geboorte, voor Zee, land, is geen arbeid of moeite my te , zwaar! „ Zeeland, myn Vaderland, zederteeni, ge jaaren, zo zeer gefolterd door de , rampen en onheilen aan het zelve be, rokkend, door den verderfiyken Invloed , van eene overheerfchende Kabaal, en daar door gebragt op den oever van deszelfs ondergang Zeeland leedt ook door alle die twisten en verdeeldheden; en de gevolgen, daar uit gebooren, zullen by dit Geflacht nog lang in geheugen blyven, en by het volgende , tot haarer verbaazinge, herinnerd worden. By de droefheid, die ik deswegen, van tyd tot tyd, nogdraage, heb ik deeze voldoening voor my zeiven, dat ik, wel verre van daar in medegewerkt te hebben, integendeel, van hec begin van dien Oorlog, die de bron en wortel van de laatfte rampen van het Vaderland zyn geweest, tot het tydftip „ van  HISTORIE. 175 „ van de gelukkige omwenteling van zaa„ ken, my onafgebrooken verzet heb te„ gen alles, 't geen in de uitkomst ge„ bleeken is, fchadelyk, fchandelyk, en „ verderflyk voor de Republiek geweest „ te zyn." „ Ik deelde deswegen ook wel eens in „ fmaad en laster; maar een goed gewee„ ten ftelde my toen gerust, en nu vleije ik my in den volften zin, met het ver„ trouwen van U Ed. Mogenden, het„ welk ik my meer en meer zal zoeken „ waardig te maaken, my, op dien grond „ in Hoogstderzelver Protectie nederig aan„ bevelende. „ Daar U Ed. Mogenden nu in dil „ Tydftip, ooggetuigen mogen zyn var; eene gansch onverwagte, en alleen dooi „ de goedertierene beftelling der Godlyke „ Voorzienigheid gelukkige Omwenteling van zaaken; daar onze Gezegende Con„ ftitutie op nieuws bevestigd, het Erf „ ftadhouderfchap als een esfentieel deé. daar van aangemerkt, en door de hooge „ Bondgenooten zo goed als geguaranSJ deerd is, (*) en de Republiek zich var „ buiten beveiligd vindt, door twee aan ,» gegaane Alliantien, met de Kroonen vai „ Engeland en Pruisfchen, zy het my ge „ gund U Ed. Mog. met alle deeze Eve „ nementen eerbiedig geluk te wenfchen. » Di (*) Het was op den 15 van April 1788, di van Otters deeze Aanfpraak ter Amptsaanvaai flinge liet booren. ILXIIL S O E K. I787. i;b8. 1 t t  Lxni. BOEK. 1737. 1788. J i i 3 3 3 3 3 3 3 3 3 9' 3 3! d k 01 176 VADERLANDSCHE „ De medewerking van U Ed. Mogen* „ den in deeze gewigtige Gebeurtenis„ fen, (*) itrekke tot heil van dit Ge„ meenebest! De bronnen van onze wel„ vaard, worden onder het wys en loflyk „ Beftuur van U Ed. Mog. op nieuw geo„ pend! De Commercie, de Zenuw van den „ Staat,bloeije! De Oost-en West-Indifche , Maatfchappyen mogen, als in voorige da, gen, de fteunpylaaren van de Provincie , bevonden worden, en het vervallene , daar in herfteld! „ Uwer Ed. Mogenden Deliberatien en , Befluiten worden daar toe, en tot ande, re gewigtige eindens, van den Aller- , hoogften gezegend! De harmonie , en het vertrouwen worden meer en meer , bevestigd, tusfchen de Leden deezer , Hooge Vergadering; het gezag der wet, tige Regeering daar door gehandhaafd! — , Uwe Ed. Mogenden mogen lang de ge, eerbiedigde voorwerpen van liefde en , agting zyn, van gelukkige en wel te , vredene Ingezetenen, en verwisfelen, , niet dan fpade, deeze Stoelen der Eere , met eene eindlooze Zaligheid! „ Zyne Doorlugtige Hoogheid, voor, heen gelasterd, nu, tot blydfchap van , alle welmeenenden, in zyne wettige Reg, ten herfteld, geniete in zynen verde- 33 ren (*) Wat Zeeland, In de opgemelde gevallen, ;edt, heeft ons Geichiedblad vermeld, de zaa:n van Staat in 't algemeen befchryvende. Zie ize Vaderl. Hift. XX. D. bl. 8. enz.  HISTORIE. 177 „ ren leevensloop vrede en voorfpoed; de „ God van Nederland, die hem, in zyne „ wederwaardigheden, behoed heeft, zy „ zyne Doorlugtige Hoogheid, in de uit„ oefening van zyne zwaar .vigtige Amts„ bedieningen, tot onderfteuning, tot in „ eenen gryzen ouderdom 1 „ Haare Koninglyke Hoogheid, die „ deugdryke en grootmoedige Vorstin, „ blyve fteeds bemind, en bewonderd, „ by eene verpligtte en dankbaare Natie, „ en deele ryklyk in den bloei en wel„ vaard van dit Gemeenebest! „ En, worden myne wenfchen voor de „ drie jonge Vorstlyke Perfoonen vervuld, „ zo zullen zy fteeds, en in alle opzig„ ten, blyven de byzondere begunftigde voorwerpen der liefderyke Voorzienig' heid! „ Zo zy Nederland, zo zy deeze Pro, 'vincie, onder den invloed van het Erf ftadhouderfchap en het Huis van Oran^ " je, beveiligd en gezegend tot in lengte „ van dagen! Benaauwd had men het den Patriotter in Zeeland gemaakt, tot nog meer benaauwens hadt men lust, blykens de Eifcher tegen hun te Vlisfingen gedaan, (*)en 't geet wy hier boven aanftipten, wegéns de Af zettingen ten Plattenlande, (f) als medi zo veele andere beweegenisfen, tot he bewerken niet alleen van hunnen val', maa ooi (•^ Zie onze Vaderl. Bijl. XXUI. D. bl. 38' (t) Zie hier boven bl. 137XXII. Deel. M LXEII. boek. I787. I788. Weinigen Patriotten' blyven l uit Zee■ land ver. wyderd. C f c  178 VADERLANDSCHE LXIII. boek. I787. 1788. De Leeraar Frk- merv keert na Middelburg w«- der. (*) Zie onze Vaderl. Hist. XVIII. D. bl. 351— 352- (t) Verzam. by de Chalmot XXXVI. D. bl. 168—178. (§) Deeze, naa eenige Lotwisfelingen, Leeraar te Leeuwaarden geworden, heeft zich, in deeze dagen, zeer zonderling doen kennen, en kunnen wy nier nalaaten, hier in 't voorbygaan op re tekenen , dat hy, terwyl wy dit fchryven, Raadsheer van den Hove van Friesland is, en af (tand van het Leeraarampt gedaan heeft; wy fchryven dit in Meymaand 1798. Dan dit zelfde Jaar zag men hem daar van ontzer, gevanglyk na 'sGraven- her1fe!dfe'eV°erd' l0* gelaaten' doch uiet (**^ Zonderling is het lot der Menfchenl deeze Man is, naa de jongde Omwenteling van 22 Tan. 1798, Lid van de Municipaliteit der Stad Haarlem geworden. ook van hunnen ondergang genomen. Eenige weinigen hadden Zeeland ontruimd; doch geen Vonnis was tegen één der TJitgeweekenen geflaagen, dan alleen tegen den deerlyk mishandelden Dr. Stevening. (*) De Vlisfingfche Kcrkleeraar Holst, van zyne Standplaats verlaaten, vondt 'er te Zaandam eene weder, (f) Der Doopsgezinden Leeraar van Goes A. Staal, keerde niet na zyne Standplaats te rugge. f §) De Schipper Joost van St. Annaland, zette zich in Holland te Haarlem neder. (**) De Kerkleeraar Johannes de Fremery, den tyd der bekoelinge te Haarlem afgewagt hebbende, vervoegde zich, in Hooimaand des Jaars mdcclxxxviii. na zyne Standplaats te Middelburg; en aanvaard-  HISTORIE. i?9 vaardde zyn geftaakt dienstwerk. (*) Vrienden deezes waardigen Mans verheugden zich over zyne wederkomst, en hoorden den Leeraar met genoegen; te meer daar hy de voorzigtigheid hadt, om van het voorledene niets te reppen; fchoon dit de Nieuwsgierigheid van veelen, die de Kerk vervulden, en misfchien eeniger verwagting, of hem iets ontvallen mogt, om hem op nieuw leed te berokkenen, te leur Helde. Dat 'er in Zeeland, even gemelden Dr. Stevening , uitgezonderd, geene vervolgingen, gelyk elders plaats greepen, zou men veelligt houden vooreen blyk van de meerdere gemaatigdheid der Hoofdbeftuurderen in dit Gewest; dan dit verfchynzel zal veel eer ten bewyze ftrekken, van eene bedenking te meermaalen gemaakt, dat nergens mindere afwykingen van den gewoonen loop der zaaken, of mindere hervormingen plaats gegreepen hadden: doch deeze aanmerking ftaaft even zeer, dat ook nergens minder voorwendzels waren, voor de Burgerfchennis fen en gruwzaame Misdryven in dit Gewesi aangerigt, om den begonnen loop dei Staatshervorming te fluiten, en 'er een< Omwenteling, voor zo verre dezelve noo dig was, te doen ftand grypen. In d< daad; zo het niet ontbrooken hadt aan ftoi tot Geregtlyke wraak, zou het Hof ei eenige Stedelyke Regtbanken, niet naage laaten hebben, om de Zeemfche Patriotten even zwaar als elders, de harde hand de Jufti (•) N. Ntdtrl. Jaarb. 1788. W. HJ7« M a LXiir. boek. 1787. 1788. Oorzai* ken van de weinige vervolgingin Zf«land naa de Om» wenteling. I i r  i8o VADERLANDSCHE LXIII. boek 1787. I788. Vonnis over den .Zee CapiteinSchier.hout. I S | ( ( Juftitie, in een overheerd Land te doen gevoelen. Ten blyke hier van kan ftrekken, het zonderling geval van den Zee-Capitein Adrianus Schiehhout. Deeze lr.dc, in Herfstmaand mdcclxxxvii . uit Amfterdam aan den Zeeraad in Zeeland een Brief van Ontilagneeming gefchreeven, hy welken hy, met zo veele woorden, betuigde: „daar ,, thans de band der Unie fchynt verbroo„ ken te zyn, en het dus nimmermeer de „ zaak van een Man van beginzelen en „ eer zyn kan, naar vorderinge der on„ derfcheidene inzigten en bedoelingen te ,, dienen, en ik te wel weet wat ik aan „ de Provincie myner Geboorte verfchul„ digd ben; zo neem ik door deezen de „ vryheid U Ed. Mog. Collegie te bedan„ ken; beflooten hebbende, myn vermo„ gen en leeven eeniglyk ten dienfte dee„ zer Stad Amfterdam en de Provincie van „ Holland te doen dienen." Een bedanken oy den Zeeraad niet aangenomen, blykens uin fchryven aan hun Hoog Mogenden, sn de kennisgeeving aan den Admiraal Geleraal. Dit vondt goedkeuring by de Al*emeene Staaten, en werd zyne Hoogheid zerzogt om, ftaande het Onderzoek of de Seregtlyke handelingen tegen Schierhout :e werk gefteld, geen ontflag aan hem te /erleenen. Eerlang werd óver deezen loor de Admiraliteit van Zeeland geoorleeld, dat hy. niet vergenoegd met het opleggen van zyn Dienst, waar in. hy aan le Algemeene Staaten was verbonden, zich daar-  HISTORIE. 181 daarenboven hadt verftout, om, met verzaaking van Eed en Pligt, zich werklyk te bep-eeven in eenen anderen Dienst, en te verbinden aan dien van het zogenaamd nu ontbonden Defenfieweezen van Holland, onder bevel van den Capitein J. H. van Pelt. In gevolge hier van, werd hy, als Captein ter Zee, afgezet, meineedig, infaam en inhabiel verklaard, om immer den Lande, in eenige Qualiteitf, te kunnen dienen, voor altoos uit de Vereenigde Nederlanden en de Generaliteit gebannen. (*) ■ , En 's Lands en 's Stads Kasfen, bevonden zich in . Zeeland in eenen uitgeputter ftaat. In beider ongelegenheid tragtte mer te voorzien. Ter redding van de eerfte, beraamden de Staaten, behalven eene ge woone Heffing, eene Geldligting m Wis felbrieven. (|) In Middelburg zogt men geldgebrek van de Stad, door eene Obligatn Lotery van één Millioen Guldens te fty ven Te Vlisfingen, waar de Stads Kas, vöó de Omwenteling in zo goeden ftaat was dat men rekende, eerlang een gedeelte de opgenomene Gelden te zullen kunnen aflos fen, moest men, in den Jaare mdcclxxxvii! reeds dertig duizend Guldens opneemen te gen vier ten honderd, en korting van vie ten honderd op de Hoofdfom. en wel vai het Kantoor van Boas en Compagnie i 'sGrü (*) Verzam. hy de Chalmot 11. D. bl. 57—29^ Vil. O. bl. iop. ff) N. Nceierl. Jaarb. 1788. bl. 1634. M 3 LXIII. boek. 1787. I788. ;Schsnr! heid in Gelde. 1 : » r r 1 1  LXIII. boek. I787. I788. Zeeland dringt aan op het afdoen der Quotas» s j v 3 9 1 f 182 VADERLANDSCHE 'sGraveniage, waartoe de Stadhouder, die te vergeetsch aangezogt was, om voor zes jaaren, die fbm zonder Intresten, aan zyn Marquifaat op te fchieten, gezegt wordt zynen dienst aangewend te hebben. (*) Geen wonder dat dit Gewest ter Algemeene Staatsvergadering aandrong, op het afdoen van het werk der Provinciaale Quotas. In hunne vcsklaaring geeven de Staaten, met zo veele woorden, te verftaan: „ dat hun Ed. Mog. om te toonen van „ welk aanbelang, dit ten opzigte van „ hunne Provincie, en voor het ganfche „ Bondgenootfchap was, aan hunne Me„ de-Bondgenooten reprefenteerden, dat „ het met den gedelabereerden ftaat hunner „ Provinciaale Financien, tot dien trap „ van laagte gekomen was, dat, wilden 1, zy zich niet voor God en de Naako" melingfchap onverandwoordelyk ftellen, , zy zich eindelyk in de onvermydelyke , noodzaaklykheid bevonden, dat, zo on, verhoopt het werk der Provinciaale , Quotas, geduurende den loop van dit , Jaar mdcclxxxviii, niet gereguleerd , kon worden, op eenen voet, geëvenre, digd aan het waare vermogen hunner , Provincie, zy van het volgende Jaar , zouden afwyzen alle zodanige Posten, , op de ordinaire en extraordinaire Staaten , van Oorlog, als het vermogen hunner f Financien te boven gingen: waar van » zy (*) Virzam, by M Ciuwiot XI. D. bl. 3a5,  HISTORIE. i8g „ zy aan den Raad van Staaten opgave „ zouden doen; ten einde zich, in het for„ meeren van de volgende Staaten van „ Oorlog, daar volgens te kunnen regu„ leeren, met den eerften Oétober aan„ ftaande; ten zy men vóór dien tyd, op „ goede gronden, eene vrugtbaare afkomst „ van zaaken kon verwagten. (*)" De zeven Gewesten met het oog der Gefchiedkunde, in het tydperk thans voor handen, doorloopen hebbende, bieden zich de Generaliteits Landen ter befchouwinge aan. -Deeze verfchaften, in het tydperk vóór de Omwenteling, ruime ftoffe, fchraaler bieden zy ons tegenwoordig aan; en hebben wy ook, om den zamenhang der Gebeurtenisfen, nu en dan eenige gebezigd, welke anders, volgens de tydorde, hier zouden voegen, als naa de Omwenteling voorgevallen, (f) Dan het zal ons egter aan geen voorraad ontbreeken; die hier voorkomt, moge van dezelfde geftalte weezen, "als de reeds verwerkte, wy zullen ze eenigzins anders geftempeld vinden, en die verfcheidenheid de aandagt, zo wy hoopen, verleevendigen. Het daar aangevange Plan werd, in het Tydvak, nu meer bepaald het voorwerp onzer befchouwinge, voortgezet, op eene wyze, die te wagten was, van eene geworfteld hebbende, en nu heerfchende Partye; de rol in de Bondgenootfchaplyke Ge- (*) Verzam. by m Chat.mot VII. D. bl. St. Ct3 Zie onze Vaderl. Hist. XIX. D. bl. 290. &c. M 4 LXIII. BOEK. 1787. I788. Overgang ioc de Generaliteit*Landen. Hoe men daar over algemeen handelt.  184 VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1787. 1788. Byzóndere aanHagtetegen eenige Leden van den Raad van Brabant. Gewesten gefpeeld, werd gelyktydig, of iets kater, met de veranderingen, uit plaatslyke omftandigheden gebooren, herhaald, op het onbedwongendst, herhaald, daar de Plundering van 's Hertogenbosch, om van andere gewelddaadigheden niet te reppen, een allergefchiktst middel was, om de vrees wel diep in 't hart der Patriotschgezinde In- en Opgezetenen van deeze ftreeken te jaagen. De ftrikken der vervolginge, werden ook in deezen Oord gefpannen, en om derzelver werking niet te verhinderen, moest uit den weg geruimd worden, wat het toehaalen zou kunnen vertraagen, of geheel beletten. Ten deezen einde diende een verflag door Torck van Rosendaal , ter Vergadering van hun Hoog Mogenden uitgebragt. By 't zelve gaf hy te verdaan, hoe verfcheide berigten en kund["chappen aanleiding hadden gegeeven, om in 't zekere te mogen vastftellen, dat eenige Perfoonen, Zitting hebbende in den Raad en Leenhove van Brabant en Landt van Overmaaze, Honoraire Leden zouden geweest hebben , van het zogenaamde Patriottisch Vrycorps in 'sGrayenhaage, geduurende de laatfte onlusten en Kabaaien opgerigt. Een Lidmaatfchap, 't welk grootendeelstot een allerverderflykst voorbeeld, voor de Ingezetenen van de Stad en Meyery van 's Hertogenbosch, en andere Plaatzen zan Generaliteit hadt moeten verftrek£en, en zulks te meerder: wyl aldaar de jnzinnigfte yver voor dit Patriotismus reeds fterk  HISTORIE. 185 fterk was aangezet geworden: niettegenftaande dergelyke Nieuwigheden, zo wel uit hoofde van de plaatslyke gefteldheid, als om andere redenen, voor ten uiterften gevaarlyk moesten aangemerkt worden. Dat de Ingezetenen, zich daar door ook fcheenen bevoegd gerekend te hebben, om de buitenfporigfte oogmerken, en onderneemingen der Voorftanderen, van zodanig een Patriotismus, op allerlei wyze te onderfteunen, en daar in meer en meer waren voortgegaan. Verder merkte de Verflagdoener op, dat het, in een tyd, in welken de handhaaving der Regten van de Ingezetenen aan den eenen kant, en de behoudenis der flegts even herftelde Conftitutie, aan den anderen kant, voornaamlyk zouden moeten berusten op de uitoefening van eene onzydige, belanglooze, en aan 's Lands Grondwetten heilig verbondene Juftitie, het zeer bedenkelyk moest voorkomen, of het doen dier Juftitie wel veilig zou kunnen en mogen gelaaten worden, in handen van zodanige Leden, welke door hunne deelneeming in zodanige gewapende Genootfchap pen, als mede door hun verder gedrag, hadden getoond, dat zy niet vreemd waren, van de min of meer gewelddaadig< onderneemingen, tegen 's Lands Conftitu tie, door hun voorbeeld, aan te moedigen en hunne byzondere denkwyze, ook zelf in de behandeling van zaaken hun Amp betreffende, ten koste der onzydigheid welke hunne hoofdpligt als Regters moes M 5 uit LXUI. HOEK, I787. I788.  i86 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. I787. I788. Befchuldigingentegen faun ingebragt. ( V 1 uitmaaken, aan den dag te leggen: waar door zy zich gebragt hadden in de omftandigheden, van over veele zaaken en Perfoonen , waar in, of waar mede zy zelve van ter zyde zouden kunnen zyn betrokken , of waar omtrent zy, uit hoofde, van hunne eigene aan den dag gelegde gevoelens, niet konden geoordeeld worden de vereischte onpartydigheid te hebben behouden , veel min als Regters te kunnen fungeeren. Deeze Voordragt betrof den Voorzitter Willem van Laar , en de Raadsheeren van den Hove van Brabant, Nicolaas Willem Hartman, Daniël Jan Stein Parve en Lambert Engelbert van Eck, die, volgens het genomen Befluit, lanfchryvens kreegen, „ dat zy zich zou„ den hebben te onthouden, van alle De, liberatien en Befognes, welke in den , Raad en den Leenhove van Brabant, , zouden worden gehouden, of bepaald ten , opzigte van eenige zaaken, welke tot , de zo genaamde Patriottifche Genoot, fchappen, Vaderlandfche Sociëteiten en , Exercitie Genootlchappen betrekking , hadden, of in verband Honden, met de , in de laatfte t-yden plaats gehad hebben, de Troebles. — Genoemde Mannen zyn ns reeds bekend, als die de Regeering an 'sHertogenbosck fterkten, in het handaaven van der Burgeren Regt. (*) Dan it eigenfte ftuk, 't geen die Mannen tot lof, C) Zie onze Vaderl. Hist. XIX D. bl. 397.  HISTORIE. 187 lof, by alle weidenkenden verftrekte, moest thans ten hunnen bezwaare dienen, in de handen van hunnen en der Patriotten vyand, den Fiscaal Witte Tulling , dien wy, als tegen de Privilegiën van Brabant, in die post ingedrongen, en als een Tegenwerker van alle Patriottifche bedoelingen , hebben leeren kennen. (*) Immers by de befchuldigingen, dat gemelde Heeren het hunne bygedraagen hadden, tot het Nationaal Fonds, of Honoraire Leden geweest waren, van het Vrycorps in 'sGravenhaage, bragr hy, ten hunnen laste, in: „ dat zy over het Request der Regeering „ van 'sHertogenbosch, tot inroeping der „ Stads Privilegiën, een afzonderlyk be\, rigt, aan hun Hoog Mogenden hadden „ ingeleverd; (t) en voorts geen zwaarig„ heid gemaakt, om dat Berigt, naa dat „ het zelve door hun Hoog Mogenden „ was van de hand geweezen, aan Staa„ ten van Holland, op derzelven afvor,, dering, over te geeven, het welk ver„ volgens door deezen, aan de andere „ Bondgenooten, meteenen rondgaand en Brieve gezonden was: voor welk ftuk ,, de Regeering van :'s Hertogenbosch, die „ Heeren plegtig bedankt, en in overwee- ging genomen hadt, om elk van hun „ een (*) Zie onze Vaderl. Hist. XI. D. bl. 144—157' en XiX. D. bl. 301—303. (|) Dit bondig en treffend berigt, is voor hinden in Byiaagen tot den Post van den Neder-Rbyn We. XVI. bl. 11—39- LX1IL boek. I787. I788.  i38 VADERLANDSCHE .LXIII. boek. .1787. 17*8. Hoe zy zich tegen opfpraakverdeedigen. i 5 „ een Gouden Penning te vereeren; als „ mede dat een reeds veikieegen Mande„ ment van apprehenfie. in eene Dagvaar„ ding, in Perfoon veranderd was." De bewyzen der befchuldigingen tegen deeze Raadsheeren ingebragt, waren meest ontkend uit Boekjes, of Lysten, op ftraat, of in het Societeitshuis, of anckre byzondere Huizen, door ongenoemde Perfoonen gevonden, en door den Fiscaal 'tHuen, aan Witte Tulling ter hand gefteld: bewyzen van zulk een aart, dat zy even min ten grondflage van Staatsbe(luken konden ftrekken, als tot die van Geregtshandelingen gelegd worden, en voorts van zulk eene ftrekking, dat de Befchuldigden niet vermogten te zwy- gen. In eenen Brieve aan hun Hoog Mogenden fchryft dit Viertal, het van hunnen onvermydelyken pligt geoordeeld :e hebben, te betuigen, dat zy gaarne berusten wilden, in het verlangen van lun Hoog Mogenden, by het toegesondene Befluit, hun bekend gemaakt; m zulks uit hoofde van den pligtmaati*en Eerbied, voor Hoogstderzelver Sou/eraine Bevelen, in welke te gehoorzaanen zy nooit te kort gefchooten waren: , dan zy meenden, egter", dus vaaren sy woordlyk voort, „ aan de Eer van , hun Ampt, en aan hunne eigene on, bevlekte Reputatie, fchuldig te zyn, , om voor hun Hoog Mogenden niet te , moeten ontveinzen, dat zy gevoelig j getroffen waren, door de voordragt „ van  HISTORIE. 189 „ van zaaken, welke by de middelen ' van het Rapport, in de Praeimsfen van de Refolutie voorkomende, zo ten opzigte van hun gedrag, en denkwy' Ze in het gemeen, als voornaamlyk ten opzigte, van de daadlyke waar', neeming hunner Posten, gevonden werd; ' en zulks te meer, daar het, naar het ' oordeel der Heeren Gedeputeerden, , door meer dan eene omftandigheid , ' by eene Memorie van den Advocaat Fiscaal van Brabant, voorgedraagen, „ beweezen zou zyn, dat zy in de be„ handeling van z?aken, hun Ampt betreffende, de Onzydigheid, welke hun " Hoofdpligt, als Regters, moest uitmaa" ken, zouden gevïoleerd hebben. ' , Een Voordragt, Hoog Mogende Heeren' waar omtrent het nader On" derroek, by U Hoog Mogenden, ing?-olge van het Advys van Heeren " Gedeputeerden zelve, vastgefteld, ons „ wel 'fcbynt te mogen doen vertrouwen, " dat U Hoog Mog-nden, dezelve nog „ geenzins voor beweezen hebben aan- „ genomen. Maar een Voordragt. „ nogthans . waar door wy ons, m onze „ tederfte betrekking, vinden aangetast, „ en waar van wy dieshalven niet mogen ,', nalaaten, met al dien ernst, welke de „ verdeediging van onze Eer van ons af„ vordert, de grievende hardigheid res „ pectueuslyk, aan U Hoog Mogendei „ te reprefenteeren , met eerbiedig ver zoek, dat, daar wy ons geen daadei „ nocl LXIII. BOEK, 1787. 1788. I l t  ioo VADERLANDSCHE LXIII. B üEK. 17& i;88. Nadere bepaaling ten hunnen opzigte. „ noch omftandigheden ter wereld kun„ nen herinneren, waar door wy ons aan „ zulke verregaande misdryven, fchuldig „ zouden moeten rekenen; daar ook nim„ mer eenig vermoeden, dien aangaande, „ door iemand onzer Mede-leden, of door het Officie Fiscaal, aan ons is te „ kennen gegeeven; en daar de /Equi„ teit van U Hoog Mogenden niet kan ,, toelaaten, dat wy onverhoord verdagt „ gehouden, veel min veroordeeld, zou„ den worden, aan ons de vifie van die „ Memorie en Bylagen. waar op gemel„ de Infimulatien fchynen te berusten, „ zal mogen worden toegeftaan; ten ein„ de wy gelegenheid mogen hebben, om ,, aan U Hoog Mogenden, zodanige elu„ cidatien te doen toekomen, welke wy „ vertrouwen, dat meer dan toereikende „ zullen zyn, om ons van alle blaam, „ in het bekleeden van onzen Post, vol„ ledig te zuiveren." Deeze Brief en andere Stukken, tot dit voorval betrekkelyk, by hun Hoog Mogenden overwoogen zynde, verftondt men, dat, wanneer in den Aanvange van het Staatsbefluit, jongst ten opzigte van die Leden des Raads van Brabant genomen, de zaak zo was voorgedraagen, als of de partydige handelwyze dier Heeren, door meer dan eene omftandigheid, zou zyn beweezen, „ het oogmerk niet „ was geweest, die vier Raaden, aan „ directe en reeds gebleekene Partydig„ heid, in de Regtsoefening van hun Reg- » ter-  HISTORIE. 15* „ terampt fchuldig te verklaaren; dan wel „ te kennen te geeven, dat het aan de „ Heeren hun Hoog Mogenden Gedepu„ teerden, uit meer dan ééne omftandig„ heid, gebleeken was, dat deeze vier „ Heeren waren geweest, of Honoraire „ Leden van het Patriottisch Vrycorps, „ in 'sGravenhaage opgerigt, of wel an„ derzins aan het zogenaamde Patriottis„ mus, openlyk toegedaan: en dus ook „ het noodwendig gevolg daar van moest „ zyn, dat, in zodanige Leden, niet kon „ worden veronderfteld, de nobdige on„ zydigheid als Regters, ten aanzien van zodanige zaaken, welke tot die zo„ genaamde Patriottifche Genootfchnppen, „ Vaderlandfche Sociëteiten, en Exerci„ tie Genootfchappen. betrekking kon„ den hebben, of eenigzins relatief wa„ ren tot de laatfte Troebles, welke uit „ den onzinnigen yver, voor dat gewaan„ de Patriotismus, alhier te Lande, waren „ voortgefprooten, en hadden plaats ge„ had. Dat diensvolgens ook behoorde „ te worden voorzien, dat dezelfde tier „ Raaden, buiten de gelegenheid wier„ den gefteld, om in zodanige zaaken te „ advifeeren, en regterlyke functien te „ pleegen: terwyl, voor 't overige de „ handelwyze van dezelve vier Leden, „ ten aanzien van de uitoefeninge van „ hun Regter-ampt, by Hunne Hoog „ Mogende Refolutie, werd gelaaten in f) haar geheel, en zy mitsdien daar dooi „ niet LXIII. BOEK. 1787. 1788.  192 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. 1787. Ï788. „ niet konden gerekend worden, onder „ eene Reatie te zyn gebragt. Hier op vondt men goed, dien Voorzitter en zyne drie Mede-raaden , ieder afzonderlyk aan te fchryven, „ zich by „ aanhoudenheid te blyven onthouden, „ van alle Deliberatien en Befoignes, „ welke, in gemelden Raad en Leenhove „ van Brabant, zo in Materie Civiel als „ Crimineel, zouden kunnen worden ge„ houden of gedecerneerd, ten opzigte „ van eenige zaaken, welke tot de zo„ genaamde Patriottifche Genootfchappen, ;, Vaderlandfche Sociëteiten, en Exerci„ tie Genootfchappen, betrekking had„ den, of wel eenige relatie met de „ Troubles, die in de laatfte tyden had„ den plaats gehad, en dat voor het „ overige die Heeren zou vryftaan, by de „ andere Deliberatien en Befoignes, van „ den Raad te adfifteeren: houdende ver„ der hun Hoog Mogenden, het verzoek „ by hun lieder Misfive gedaan in ad„ vys." Van dit Staatsbefluit, kreeg de Griffier van den Raad een affchrift, om het ter kennisfe van denzelven te brengen; dergelyk een. werd 'er gezonden aan den Advocaat Fiscaal, ten zynen narigte; dan hem onverlet gelaaten, om, ingevolge van het Befluit, den laatften van Wintertermaand, des voorigen Jaars genomen, ten aanziene van de daar in vervatte punten, zodanige kundfchappen. in te winnen, als hy zou vermeenen te behooren; als  HISTORIE. 193 als mede, om, zulks voor het Regt der Hooge Overheid, noodzaaklyk oordeelende, tegen de vier Raaden, of één of meer derzelven, naar de orde van den Lande, en goede Juftitie ie handelen. (*) Dus eene bepaaling van de werkzaamheden der gemelde Raadsheeren, fchonk den Fiscaal Witte Tulling, de groote meerderheid, zo niet de eenpaarigheid, der Leden. Hiervan verzekerd, vervaardigde hy een breedfpraakig Verflag, aan hun Hoog Mog. over de Boeken en Papieren der geweezene Vaderlandfche Sociëteit in 'sHertogenbosch, hem op zyn verzoek in handen gefteld. (f) De Algemeene Staaten hadden, by het toeftaan van dit verzoek, den Fiscaal gelast: ,, 'er „ geen gebruik van te maaken, vóórdat hy hun zou voorgedraagen hebben het „ gebruik, 't welk hy 'er van meende „ te maaken;" deeze bepaaling fcheen hem, als 't ware, de handen te binden, om veelen der door de plundering, reeds zo zeer geleden hebbende, 'sHertogenbosJche Patriotten, op nieuw in lyden te foren- (*) Verzam. bym Chalmot IV. D. bl. 164—229. 243—245. en VI. D. bl. 6—13. (f) Uit deeze eigende Papieren, heeft men aan den Procureur Generaal, of Momboir, van Gelderland toegedaan, een affchrift te neemen, ten einde eenige Perfoonen, in dat Gewest daar uit te kunnen moeilyk vallen. Men vergunde dit ook aan de Advocaat Fijcaal 'tHoen, voor Holland, betrek, kelyk zommige Perfoonen, in dat Gewest woonagtig. Bouwens aan zyne Committenten bl. 337. XXII. Deel. N lxih. boek. 1787. 1788. Wat de Fiscaal te werk dek om veele der 'sHertO' genbosfcbenaaren te bcnaau- * wen.  194 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. 1788. i 1 J brengen. Daar toe moest eigenaartig ftrekken, het breed uitmeeten van de verrigtingen der Societeits Leden, ten aanziène van het Vaderlandfche Fonds, en de Briefwisfeling, tusfchen de Vaderlandfche Sociëteit dier Stad, in welken Regenten geweest waren, met die der andere Steden in het Gemeenebest, ten opzigte van eene en andere belangryke gebeurtenisfe. De Befluiten daar genomen, wegens de aanfchryving des Raads van Staaten, om geene Wagten door de Burgers te doen betrekken, of eenige verdere Nieuwigheden in 't werk te ftellen, zonder voorkennis van den Gouverneur, of bevelvoerenden Officier dier Vestinge: het voorftel daar gedaan, om van al het gebeurde kennis te geeven, aan de Provinciaale Vergadering der Gewapende Genootfchappen, welke den twintigften van Len:emaand, des voorleden Jaars, binnen Dordrecht, als mede aan de Nationaale, welke den zeven- en twintigften dier Vlaand, te Utrecht ftondt gehouden te vorden; met overzending van dit zelfde Befluit, by eenen Brieve aan alle Gewagende Genootfchappen, mitsgaders aan de Burger- en Vaderlandfche Sociëteiten in de Republiek; met verzoek, dat zy den invloed, welken veelen hunner, by hunne Regenten en Reprefentanten hadden, zouien gelieven te gebruiken, tot bewaaring 2n onderhouding van de Regten der Stad ;n Schutteryen. Een Brief, waar in zy iet Befluit des Raads van Staaten deeden voor  HISTORIE. 195 voorkomen, als eene willekeurige Refolutie, gevestigd op, en gefiaafd door Militair Geweid. -— Inzonderheid moest hier dienen, een Gelukwenfchings Brief, aan de Vaderlandfche Sociëteiten, in de Steden Amfterdam, Rotterdam, Gouda, en Schiedam, wegens de daar bewrogte Regeeringsveranderingen: een Brief, die als een zeer bezwaarend ftuk, in 't geheel wordt opgegeeven. Het eerst bygebragt bezwaar befchreef hy, „ als eene daad van weder„ fpannigheid aan de bevelen van den „ Raad van Staaten, het oppergezag heb„ bende, over de bewaaring en verdee, diging van 'sHertogenbosch; waar van ,1 het voorbeeld, in alle tyden en om- flandigheden, niet dan ten hoogften 3, P-evaarlyk, voor het behoud der Gene" raliteits Landen, zou kunnen worden, „ en die zekerlyk, naar de gronden van „ Regten, onder de Crimina Majeftatica „ behoorde." Voorts zogt de Fiscaal hun Hoog Molenden over te haaien, om hem verlof te geeven, tot Crimineele Procedures, uit die Boeken en Papieren, door aan te merken, „ dat de Actiën, die daar uit „ zouden moeten geëntameerd worden, „ zich tot eenige weinige Perfoonen zou'n den bepaalen; daar hy geenzins voor„ hadt, om daar door de Amneftie, dooi „ hun Hoog Mogenden, aan verleide en „ minkundige Ingezetenen verleend, in haare werking te bepaalen; en de Raad van Brabant, waar aan hun Hoog MoN a „ gen- LXIII. P P E K. I787. I788. Slaagt niet in allen deele.  19(5 VADERLANDSCHE LXIIt. boek. 1787. I788. 1 1 ? ] I 1 Amneftie in de ( Landen . der Generali- 1 teit. I i, gende, de beoordeeling dier Feiten „ overgelaaten hadden, in allen gevalle, „ zouden moeten toezien, of 'er Stof was, om tegen de zodanige te proce„ deeren, zo hy de Amnestie al eens te „ naauw zou hebben willen bepaalen." — Naa eenen aandrang van de gronden, op welke hy die vervolging wilde vestigen, 3e mogelykheid overweegende, dat hun [Toog Mogenden, op dit Vertoog, geen 10 fpoedig Befluit zouden neemen, dat ie tyd, by de Amnestie bepaald, tot het seginnen der Procedures, inmiddels niet iou kunnen verloopen weezen, waar door le Regterlyke Aanipraaken van zelve zoulen vervallen weezen, verzogt hy ten lot. „ dat hun Hoog Mogenden hem, „ in het entameeren van zodanige Actiën, , als hem by finaal befluit, zouden kun, nen worden vrygelaaten, zouden gelie, ven te houden voor diligent, en 'er , hem blyk van te laaten toekomen. (*) — 3an, zo veel ter onzer kennisfe gekonen is, heeft hy zyn duidelyk doorftraaend oogmerk niet bereikt. In 't opgemelda Stuk, gewaagt de Fisaal Witte Tulling, van eene Amïeftie, ook deeze was, op 't voorftel ran zyne Hoogheid, in Lentemaand des [aars mdcclxxxviii. gedaan, (f) door lun Hoog Mogenden in Zomermaand vast.efteld. De inhoud en de Uitzonderingen, C*) Verzam. by de Chalmot Xü. D. bl. 14—24; Cu Verzam. by de Chalmot V. D. bl. 304.  HISTORIE 197 een, ftrooken volkomen, met die wy m een en ander der Bondgenootfchaplyke Gewesten, reeds hebben opgegeeven: en is alleen onderfcheiden, door eenige plaatslyke byzonderheden. De bepaaling, op welke de Fiscaal het ooge heeft, ter even bygebragte plaatze, luidt in deezer voege: „ wy begeeren, dat tegen de uitgezonderde Perfoonen geprocedeerd, en met „ 's Lands Wetten overeenkomftige Ju„ ftitie geadminiftreerd zal worden, zo„ danig, dat in dit geval de Actiën, uit „ dien hoofde, door de daar toe competente Crimineele Officieren, binnen den ' tyd van drie Maanden, naa Publicatie " deezes; en wanneer zulks niet gefchied „ mogt zyn, in zodanige gevallen, al, waar een Fiscaal of Momboir uit hoof" de van verjaaring der Delicten, ver '' mag te procedeeren, binnen anden " drie Maanden daar naa, zullen moeter „ worden geëntameerd; ten dien effecte dat, naa verloop van dezelve zes maan ',' den, geene Actie geinftitueerd zynde. dezelve zal worden gehouden voor ver„ vallen, en de daar by geconferneerde „ Perfoonen, het Effect van deeze Am„ nestie, rustelyk en vredelyk zullen genieten, en van alle verdere aanfpraali " deswegen bevryd zyn. (*)" Niet minder, dan de Fiscaal van Brabant Witte Tulling, vonden wy, h vroegere deelen onzer Vaderlandfche Hi ("•) RefoJ. Gen. 5 Juny 1788. N ó LXIII. boe k. 1787. 1788. 1 v. r». Pot flaagt niet in het vei-  iS-8 VADERLANDSCHE LXIII. boek. I787. 1788. volgen van de Bedienden ter Genera- ' Hteic. 1 1 , J ] ftorie, naa de Omwenteling, den Fiscaal van de Generaliteit, M. van der Pot, bezig, om de ftrikken der vervolging te fpannen. Deeze wilde hy ook uitzetten, ter beklemminge van verfcheide Amptenaaren der Generaliteit, blykens de [lukken, ten hunnen bezwaare, ingeieeverd. Dan hunne Hoog Mogenden veradelden , dien toeleg, door aan te merken, lat, ten opzigte van de Gedraagingen lier Officianten en Bediendens, geduu■ende de jongfte onlusten gehouden, geyk zy fpraken, „ onderfcheiding moest , gemaakt worden, tusfchen 't geen door , dezelven was verrigt, in hunne betrek» , king als Burgers en Ingezetenen, of , in eenige andere relatie, dan die van , Generaliteits Amptenaaren. en tusfchen , dat geene ?t welk betrof derzelver ge, drag, in de laatstgemelde kwaliteit van , Generaliteits Amptenaaren. — Dat de , beoordeeling van het eerfte, niet ftondt , aan hun Hoog Mogenden; maar moest , overgelaaten worden, aan de Dis, pofitie van derzelver respective Provin, cia«le en Stedelyke Overheden; en dat , mitsdien alleen hier' in overvveeginge , kwamen, zodanige gedraagingen, waar , door gemelde Perfoonen zouden heb, ben aangegaan, tegen de verphgtingen, , hun in het ftuk van hun Ambt incum, beerende. en dus in Officio gepec, ceert." (*) — Op deezen grondfiag, wa- (*) Men vergelyke hier mede de handelwyze» om-  HISTORIE. m waren hun Hoog Mogenden van oordeel, „ dat zy aan de eene zyde, de zaak nut " gedisponeerd vonden, om op het onderSoek, door den Advocaat Fiscaal van ' der Pot , na het gedrag der Genera„ liteits Officianten en Bedietidens gedaan, eenige verdere Politieke voorzieninge te ' doen; doch dat, egter, aan den ande!, ren kant, hun Hoog Mogenden met ' wilden verftaan, daar door afgefceeden ., te hebben, zodanig een Judicteel On' derzoek, en Actie, als tegen eemgï ,, Bediendens en Officianten van de be ' neraliteit, welke zich, ter gelegenheic van de gepasfeerde Troubles, aan De , lieten of Malverfatien, in het Stuk vm ' hunne Generaliteits Officiën , mogtei hebben fchuldig gemaakt, en, m da , geval, deswegen zouden behooren t " ftaan, 't zy voor den Raad van Staa ' ten, 't zy voor een der Admiraliteit !! Collegien." Met byvoegingdat in zulk een geval, de Regtsvordennge zouden mosten worden aangevangen, bit nen den tyd van drie Maanden. (*) Den Leeraaren van allerlei Gezmdhi den, en Roomfche Pafloors in de Stedet en Heerlykheden der Generaliteit, w: wel fcherplyk verboden, zich over eer ge Politieke zaaken, en het Staatsbeftui of de Regeering deezer Landen, zo c de omtrent P. Paulus, gehouden. Zie onze Vadei Bist. XX. D. bl. 77- enz. Verzam. by de Chalmot XII. D. bl. 59—e JN 4 Lxni. ROEK. 1787» I788. ï 1 t S , tl jr :- Voor» . fchiift is der V Voor- 1- frddin- U ge voor p 's Lands n •/. 2.  aoo VAD ERLANDSCHE LXHI. boek. 1787. 1788. Overheid in de Generaliteit. 1 ( t t c i Hoe de Franfche \ Predi- a kant la den Predikftoel als anderzins uit te laaten. (*) Ondanks dit verbod, waren den Advocaat Fiscaal Witte Tulling, klagten voorgekomen, over de aanlïootlyke wyze van bidden, omtrent den Perfoon van zyne Hoogheid, welke zich eenige Predikanten, in de Stad en Meyerye van 's Hertogenbosch, zedert een geruimen tyd, hadden veroorlofd: terwyl anderen het bidden voor 'sLands Overheden, den Prins en de Vorstlyke Familie, ontweeken, door het Nagebed alleen, in 't Onze Vader te doen beftaan. Ter weeringe van 't een en ander, vaardigden hun Hoog Mog. een Publikatie af, by welke den Leeraaren opgelegd werd, „ te bidden „ voor de Hooge Souverainen, en ande„ re Hooge Collegien van deeze Landen, „ mitsgaders voor de Illuftre Perfoonen, „ van hunne Doorlugtige en Koninglyke , Hoogheden, en Hoogstderzelver Vo'rst, lyke Kinderen", volgens het vastgetelde Formulier van hun Hoog Mogenlen, en zich geenzins te veroorloven, leeze Voorbidding naa gedaane Predikaien, onder welk voorwendzel ook, ager wege te laaten; onder bedieiging van Ie hoogfte verontwaardiging der Algemene Staaten. (f) Volgens deezen naderen en ftrikteren ist, fchikten zich de meesten; doch niet Hen. Byzonder liep hier in 't ooge Jean (*) Zie onze Vaderl. Hist. XIX. D. bl. 306. Cf) Refol. Gsn, 23. Oót. 1787.  HISTORIE. 20I Jean Gabriel la Font , Leeraar in de IValfche Gemeente te 'j Hertogenbosch. Van deezen verhaalt men, dat hy, op den eerften Zondag naa de afkondiging van 't gemelde Voorfchrift, in deeze bewoordinzou gebeden hebben. „ Wy bidden u „ voor hun Hoog Mogenden, de Heeren „ Staaten Generaal, en de Ed. Mog. Hee„ ren Raad van Staaten: dat de hooge „ Rang, waar in zy geplaatst zyn, hun „ niet verblinden moge, en dat zy de „ paaien van hun gezag niet mogen te „ buiten gaan, ten naadeele van de Reg„ ten des Volks, vooral van eene Stad, „ die nimmer geweigerd heeft, haare bil„ lyke Refolutiente gehoorzaamen; maar, „ volgens haare Capitulatie, daar toe niet „ gehouden is. Wy fmeeken ook de , grootheid van uw mededoogen en barmhartigheid af, voor zyne Doorlugtige „ Hoogheid, den Heere Prinfe van Oran„ je en Nas/au, dat hy eindelyk van zy„ ne langduurende dwaalingen moge te rug „ komen, en aflland doen van de lang„ duurige Geweldenaaryen, waar aan hy „ zich rot heden toe, tegen de Regten „ van een Vry Volk, heeft fchuldig ge„ maakt. Wy bidden u, eindelyk, voor „ de edele en deugdzaame Magiftraat dee„ zer Stad, dat zy voort mogen gaan, ,, met eenen onbezweeken moed, haar ,, Regten en Privilegiën te verdeedigen, „ zonder zich daar van, door iemand, „ wie hy ook zy, te laaten aftrekken, „ of daar over eenige onaangenaamheid te N 5 „ ont- LXIIL 10SK, 1787. 1788. Font , gezegd tvordt gebeden te hebben.  soa VADERL ANDSCHE LXIII. boek. 1787. 1788. In zyn dienst geïchort. Zoekt te vergeefschin de Amnestie be- (*) N. Neder!. Jaarb. 1787. W. 5337. (|) Ferz. by de Chalmot V. D. bl. 23e. (j) Zie hier boven, bl. 196. „ ontmoeten, of, zo die hun overkome, „ dat zy dan. in de verdeediging van hun„ ne regtvaardige zaak mogen onderfteund „ worden, door de Wapenen van hunne „ Mede-hurgers, die de uitvoering hun„ ner Regten aan hun toevertrouwd heb„ ben." (*) Of zich de Leeraar La Font, deezer wyze woordlyk uitgedrukt hebbe, gelyk veele Dagpapieren van dien tyd, het opgaven, is iets waar voor wy niet durven in {taan. Zeker gaat het, dat hy zich van bewoordigingen bediende, hoogst onvoorzigtig, in het toenmaalig tydsgewrichte. Althans , hy werd, in Sprokkelmaand , des volgenden Jaars, by een Befluit van Hun Hoog Mogenden, wegens zyn onbetaamelyk gedrag, in het naagebed ten dien Zondage, in zyn dienst, voor den tyd van zes maanden, gefchort; naa verloop van welken tyd hy zou gehouden zyn, zich met een Verzoekfchrift, by de Algemeene Staaten te vervoegen , zyn berouw en leedweezen over zyn gedrag te betoonen, en opheffing van de opfchorting te verzoeken, (f) Middelerwyle, was in de Generaliteits Landen, bovengedagte Amnefüe afgekondigd (§). Met dezelve hadt de Leeraar la Fcnt, naar luid van een door hem ingediend Verzoekfchrift aan hun Hoog Mo-  HISTORIE. 203 Mogenden, zyn gehouden gedrag vergeieeken, en meende, ter goeder trouwe, daar in begreepen te zyn: dewyl geen der uitzonderingen op hem toepasfelyk konden gemaakt worden. Hy merkte daar by op, dat dit Plakaat van Amnestie, volgens deszelfs oogmerk, voornaamlyk mede voor Oimorzigtigen was ingerigt, en dat hy oordeelde daar uit veilig te mogen befluiten, dat het ook op Hem, in zyn byzonder geval, behoorde te werken. -— Ten flot verklaarende, dat hy volvaardig was om zyn leedweezen, wegens het tegen hem opgevat ongenoegen, te betuigen, en dat hy zich voortaan zou wagten, daar toe eenige aanleiding te geeven. Op welke gronden, hy opheffing van de fchorting in zynen Dienst,'en herftel verzogt. Dit Verzoekfchrift werd van de hand geweezen, met vrylaating om zich, binnen den tyd van veertien dagen, nader in gepaste uitdrukkingen, overeenkomftig met het Voorfchrift hem by de fchorting gegeeven, ter kamer van hun Hoog Mogenden te vervoegen. (*) Wanneer de Leeraar la Font, ten gcftelden tyde, daar niet kwam, zodanig als men oordeelde reden te hebben om te verwasten, van iemand, die met een opregt berouw en leedweezen, over het gehoude, en met een hartlyk voorneemen, om voor het toekomende een beter gedrag te houden, was aangedaan, en (*) Verzam. by de Chalmot VII. D. bl. 314. LXIII. boek. I787. 1788. greepen te worden. Afgezet,  ao4 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. I787. 1788. Geen openbaar Vreugde betooningenop 's Prinfen Jaardag te'sHertogenhosch. en dat mitsdien hun Hoog Mogenden misnoegen, zo ter zaake van het aanftootelyk Gebed, als van andere daar toe behoorende omftandigheden, door geene betaamlyke onderwerping voldoening hadt gekreegen, werd hy van zyn Leeraarampt in die Gemeente ontflaagen. (*) Hadt de Stad 'sHertogenbosch, in Patriottifchen yver uitgeftooken, was dezelve, in daar voor ontvangene ftraffe, niet min voorbeeldlyk geweest, (f) 't geen 'er thans voorviel, was op den toon van de voorgevallene Staatsomwenteling geftemd. Geringe moeienisfen, door het Krygsvoik veroorzaakt, verdienen in eene Stad, die des zo veel geleden hadt, geene optekening. Nog was dezelve, als 't ware in rouwe, over dit Plunderbedryf, toen de Jaardag des Stadhouders, ten Jaare naa de Omwenteling, inviel: althans de Regeering vondt goed, den Ingezetenen bekend te maaken, dat zy van openbaar vreugdebetoon, te dien dage wederhouden werden, „ uit overweeging van den „ betreurenswaardigen toeftand, waarin de „ Stad, door de verregaande Geweldenaa„ ryen, en de Excesfen daar gepleegd, „ nu onlangs gebragt was. Eene onthouding, die veelen zeker moeilyk viel, en misfchien onuitvoerlyk zou geweest hebben, indiende Magiftraat, het bevel deswegen niet onderfehraagd hadt, met deeze be- (*) Ferz. hy de Chalmot IX. D. bl. 325—327, (tj Zie onze Fadeti.Hift. XIX. D.bl. '201—332.  HISTORIE. ü©5 betuiging des Stadhouders. „ Dat het, uit „ aanmerking van die ongelukkige omftan „ digheden, Hoogstdenzelven ook aange„ naam weezen zou, dat, tot voorko„ ming van verdere onheilen, geene open „ baare blyken van Vreugde» te dier ge„ legenheid, gegeeven wierden. (*) Naa acht maanden verloops, daagde de Verjaardag der Prinfesfe, met zo veel Feestlykheids in de Bondgenootfchaplyke Gewesten gevierd. „ Thans waren de ge„ leden Onheilen eenigzins herfteld, en „ zo veele den Staat gewigtige, en der „ Omwentelinge heilzaame gebeurtenisfen, „ in dien tusfchen tyd, voorgevallen, dat „ nu het niet deelen aan de openbaare „ Vreugdebedryven," gelyk de Magiftraat zich uitdrukte, „ veelligt zou kunnen op„ genomen worden, voor eene laakbaare „ onverfchilligheid, of verfoeilyke kwaa„ lyk gezindheid, waar van zy Hoofd„ fchout, Schepenen, Gezwoorens en Raaden, en, zo zy vertrouwden, ook \, de goede Burgery en Ingezetenen der „ Stad, hoogst afkeerig hielden." Op deezen grond bevolen zy eene Illuminatie, en veroorloofden verdere Vreugdbetooningen; doch alles omheind met zo veele voorzorgen, bepaalingen, en ftrenge ftrafbedreigingen, dat de vrees voor overmaate en balddaadigheden aan alle kanten, in het voorfchrift van dit Feest, doordraait. (t> Een (*) Verz. by du Chalmot V. D. bl. 276. (f) Verz. by de Chalmot VII. D. bl. 253. Lxur. SOEK. 1787. I788. Welke op dien der PrirM fesfe.  aofj VADERLANDS CHE LXIII. Boek. 1787. 1788. Komst van den Prins in *s Hert'0genbosch. Aanfpraakter verwelkomingvoor 75 Burgers opgefleld. (*) Men vindt des eene breede Befchryving, in de Af. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 1447 enz. naar het oordeel van dien Schryver, zodanig vervaardigd, dat hy wel gewenscht hadt, dat ze met minderen ophef was opgefteld." Een nog grooter Vreugdedag, was voor de Vrienden des Stadhouders befchooren, in de daar opvolgende Herfstmaand. De Magiftraat hadt de zekere tyding ontvangen., dat zyne Hoogheid een keer na 'sHertogenbosch zou doen. Onverwyld werd 'er eene Bezending na 's Gravenhaage afgevaardigd, om by den Prins te verneemen, cf het hem aangenaam zou zyn, wederom eene algemeene Illuminatie te dier Stede vast te ftellen, en of de Magiftraat de eer zou mogen hebben, den Vorst een Dejuné, Diné of Soepé, aan te bieden. Het voorftel der Illuminatie floeg zyne Hoogheid af, oordeelde beter die agter wege te laaten, uit aanmerking van het geen deeze Stad geleden hadt; doch gaarne nam hy een Dejuné aan. Alles bereidde zich ter ontvangst verwelkoming , en toeving van den Stadhouder. De begroetingen, de gehoorverleeningen, de werkzaamheden hadden • niets zonderlings, (*) of men zou tot het zonderlinge moeten betrekken, eene danfpraak overgegeeven door de vereenigde Burgers, beftaande in yyf- en zeventig Perfoonen, die de Eer gehad hebben, zyne Doorlugtige Hoogheid, den Heer Prins van Oranje en Nasf'au, by hoogstdeszelfs komst in hunne Hoofdftad  HISTORIE. 20; fiad's Hertogenbosch te begeleiden, en onder het licht van Flambouwen voor te lichten, den negen- en twintigften Sept. mdcclxxxviii. Dus luidt net Opichrift van een Aanfpraak, naar 't oordeel van eenen anders, in dit flag van Aanipraaken, veel imaaks vindenden Schryver, ,, niet zonder veel ophefs in, gerigt." (*) Men luistere. — „ Doorlugtige Vorst! Welk een gelukkig tydftip hebben wy op heden beleefd; wy. „ die als Burgers de Eer gehad hebben , „ uwe Doorlugtige Peifoon te vergezel„ len, en te verlichten op den weg, ir de vaale fchaduwen van den avond, er ■\ daar in eene flaauwe fchets vertoondei " van de U vergezellende en voorlichten " de Voorzienigheid, wanneer de akelig* ' doods fchaduwen, over het Doorlugtij £ Hoofd van uwe Hooge Perfoon, fchee „ nen zaraen te trekken! „ Het worde ons van uwe Doorlugtige Hoogheid niet euvel genomen, dat w . ons verftout hebben, uwe Doorlugtig " heid te begeleiden; daar eene edele ei byna niet te beteugelen zynde drift on ' aanfpoordc, om de oude en rechtgeaai „ te Vaderlandfche Trouw, voor he ' Doorlugtig, roemryk en gezegend Hui „ van Oranje, aan den dag te leggen. Maar, neen! -het hart van Willei " den V. even als dat van zyne groot \, Voorvaderen, is veel te edelaartig e menschlievend, dan dat het de Burgei 5 „ trom (♦) N. Neierl. Jaari. 1788. bl. 1451. LXI1Ï. BOEK. 1787. I7G8. t 1 t r r 1 5 t s 1 e 1 v  2o8 VADERLANDSCHE LXIII. SOEK. 1787. 1788. ! ] 1 ] ( t „ trouw verzaaken zou! egter hebben wy „ geen ftap gedaan, zonder onze Wettige „ en Hoogstgeè'erbiedigde Overheid daar „ in te kennen, en hunne goedkeuring te „ verwerven. (*) „ Onnoodig is het om uit te weiden „ in den lof, welke Uwe Doorl. Hoog„ heid verdient: daar Vrienden en Vyan„ den befchaamd moeten ftaan, en traa„ nen weenen, wanneer hunne harten wel „ geplaatst zyn, by het herdenken van „ de edelmoedigheid, en menschlievenheid, „ die allezins in de daaden van Uwe Door„ lugtigheid doordraaien. Zulk een hart , „ (om dit eene maar aan te haaien,) is „ Godlyk groot, dat beledigingen vergeeft, „ en aan den belediger weldoet! „ Deeze Deugden, die onaffcheidelyk „ moeten weezen in braave Vorsten van „ Oranje, worden fteeds aangekweekt en „ bevestigd, zonder daar by de Geregtig„ heid uit het oog te verliezen! „ De Alzegenaar, zie uit den Hoogen „ in gunfte neder, op uwen Doorlu»ti„ gen Perfoon! Op uwe Koninglyke Ge„ malinne! en Vorstlyke Telgen! Hy „ geleide en befcherme Uwe Doorlugtige ,, Hoog- (f) Dk herinnert ons aan de veelvuldige manyke poogingen der Schutteryen te dier Stede, lier van ter zyde aangegrimd, door dit klein geal Burgers, die, allen in 't blaauw gekleed, net Oranje Cocardens en Linten vercierd, voorden van Flambouwen, en voorafgegaan, door ;en aantal Muzykanten, den Prins te gemoet oogen.  HISTORIE. 309 „ Hoogheid op alle uwe weegen, en wen„ de dus al het kwaade van U af; dat „ de laage nyd, (die al lang, haar vleesch ' verteerd heeft ,5 u mogt toewenfchenl ',' Trouwens! Die de befcherming van ' Jacobs God geniet, behoeft niet te ' vreezen voor de Hydraas, met alle haa" re Slangen hoofden! Deeze befcherming is veelmaals aan Uwe Doorlugtigheid „ gebleeken; de heuglyke Omwenteling \ ftrekt tot een roemryk bewys, en die ' God , wien Uwe Hoogheid en wy aanl\ bidden en eeren, maakt niet befchaamd ^' de geenen, die op zynen naam ver,, trouwen! „ Geniet dan de goedkeuring van den Hoogen Hemel Heer, en gedenkt ook, " tot vreugde van uw hart, aan de Braa" ven in den Lande, welke met eene onverdeelde ziel u aankleeven, en hun " tydlyk geluk (lellen in de welvaart van ' hunnen Vorst! „ De Zegeningen en troost, die voortvloeien uit den geheiligden Godsdienst, " (waarvan Uwe Doorlugtige Hoogheid de Befchermer is,) verleevendigen veel ' uwen geest, doen U ftaan, als een rots ,' in het midden van de teiflerende gol' ven! De dageraad van volkomenheid en eensgezindheid, lichte haastlyk aan, , over Uw Doorlugtig Hoofd en Gel, flacht! en de Vredelievende Burgery, „ zitte eerlang gerusf neder, onder haa„ ren Wynftok en Vygeboom! „ Neerlcmds wellust, zy nog lange geXXII. Deel. O » t"1* LXIII. SOEK. I787. I788.  aio VADERLANDSCHE LXlH. boek. 17S7. I788. Het gedrag der Uitgeweefcenen te Brusfel en op andere plaatzen. „ tuigen van dit wenfchelyk geluk! en „ wanneer Uwe Doorlugtige Hoogheid de „ Kroon der cierlykheid, op den weg der „ Geregtigheid gedraagen hebbe, dan „ vlye zich eindelyk een Cherubynen „ Wagt rondsom uw Leger, en voere „ Uwe Ziele in die plaats, waar geen „ Nydigaarts meer zyn, daar de Boozen ophouden van beroeringe, en waar eeu„ wige blydfchap, vrede en eensgezind,, heid heerscht, in de nabyheid van Ko„ ning Jesus! Terwyl zich, door het ganfche Land heenen, de Prinsgezinde Party, in Feestvieringen verlustigde, en deeze tot de Generaliteits Landen, in Steden en Dorpen, doordrongen, en het deerlyk mishandeld 'sHertogenbosck, daar in, op de voorbefchreevene wyze, moest deelen, hieldt men het oog gevestigd, op de ten lande uitgeweekene Patriotten; op 't geen 'er te Bethune en St. Omer, werwaards zich veelen vervoegd hadden, omging: als mede wat hun lot was te Brusfel, waar geen gering aantal aanzienlyke Uitgeweekenen zich bevonden. Der Staaten Miniüer Hop, fchreef, van tyd tot tyd, wat des in die Stad, en elders, gebeurde. Hy gaf, onder andere kennis van de Vergaderingen, door de Vlugtelingen te Brusfel gehouden, met naame van de Hollandfche Beurs, zo als hy fchryft, in een der Allee's van het Park gehouden. Aan Hun Hoog Mogenden vraagende, hoe zien te gedraagen, ten opzigte van het Oostenryks Gouvernement,  HISTORIE. 211 ment, omtrent de Gevlugten uit deeze Gewesten: met kennis geeving van hunne gedraagingen en werkzaamheden, en Frankryks handelwyze ten hunnen aanziene Onder andere byzonderheden, vermeide die Staatsdienaar het voorgevallene | aan het Hof te Brusfel, met Capellen ( tot de MARSCH, de WlTT, RuYSCH,] POTTEY TURCQ, CASTRICUM , ABBEMA , | Gyzelaar, Hogendorp, en anderen. Van hun fpreekende hadt de Aartshertogin, den Heer Hop, te gemoet gevoerd, „ Daar zullen my heden veelen van „ uwe Landslieden aangeboden worden;" waar op hy antwoordde: „ Het fpyt my „ dat de kwaade zaak, welke zy omhelsd „ hadden, my de eer beneemt van zulks „ te kunnen doen." — In Sprokkelmaand des Jaars mdcclxxxvih. , zondt hy aan de Staaten klagten, over de beleefdheden aan zommige uit Holland geweeken Heeren aangedaan. Deeze hadden ten gevolge een Staatsbefluit, om, door den Heer Hop, uit naam van hun Hoog Mogenden, het Oostenrykfche Gouvernement te doen weeten, dat zulk eene behandeling hier te Lande niet aangenaam kon zyn: vermids die eigenfte Heeren, in de Vereenigde Gewesten, befchouwd werden als Staatsmisdaadigers, en ook als zodanigen inge^ daagd waren. Soortgelyke bemoeijin- gen, gaf zich de Afgezant van Haeften, ten Hove van Weenen; doch zy vonden daar zo weinig' ingangs, als by het ■Oostenrykfche Gouvernement te Brusfel. De O 2 be- LXIII. SOEK. Ï787< 1788. ioe daar in elders junftig >ejejend.  212 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. 1787. I788, De Haven aan het Niet* we Diep in ge- bedoelde vervolging der Uitgeweekenen, tot in hunne fchuilplaatzen, ontmoette te leurftelling. In tegendeel bejegende hun, zo in Brabant, als in Frankryk, een vriendlyk onthaal. Gunstbetoonmgen en Vryheden, vielen hun ten deele, zelfs van openbaaren Godsdienst, (*) en Kerklyke Gebouwen, vrydom van inkomende Regten voor hunne goederen. Door opgefchoote Penningen aan de voornaamften, en verleende Jaargelden aan anderen, werden veelen een tyd lang onderhouden, (f) Veele byzonderheden van verfcheidenerlei aart, niet wel zich in 't Algemeen Verhaal, of in 't Verflag van meer byzondere gebeurtenisfen voegende, zullen een gepast flot aan dit Boek, en het thans ons voorgeftelde Tydsbeltek maaken. Hoe lang en hoe zeer verdeeldheid, uit verfcheiden hoofde gefprooten, het verkiezen en aanleggen eener bekwaame Haven, tot veilige berging van Oorlogs en Koop- vaar- (*) Zie de Acte ten voordeek van de gevlugte Hollanders, ten opzigte van bet uitwendige va» bunnen Godsdienst, en om hunnen Burgerlyken ftaat te verzekeren, den 11. Sept. 1788. gegeeven, op het Verzoekfchrift der Belyderen van de Proieftantfchen Godsdienst, P. Geevers , J. li. Bicker , J. F. Pottp.y TuRcq en Reyer van den Bosch. Verzam. by de Chalmot iX. D. bl. 270. (f) Bouwens, aan zyne Committenten, bl. 338— 341. Men vindt dit Onderhoud breedvoerig in een Stukje, getyteld Pbilalethus Batavus, te Duinkerken, gedrukt by van Schelle en Comp De Schryver was Counelis Zillesen, zie zyn Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden. I. D. bl. 20.  HISTORIE. fii3 - vaardy Schepen, dit den Vaderlande heilzaam werk, hadt doen zammelen, (*) was i 't zelve, in den Jaare mdcclxxxviii. tot ftand gebragt. Het Nieuwe Diep aan 't Texelfche Zeegat, was geichikt, om een aantal van meer dan honderd, 't zy Oor-! logfchepen, Oost-Indies vaarders, of Koopvaardy vaarders, 'door alle jaargetyden heen, in volkomen veiligheid, te kunnen bergen. De kosten van den aanleg, van het onderhoud eener zo veilige wyk- en legplaatze, fchonk der handeldryvende Zeevaart zeer groote voordeden, welke billyk eene te gemoet komende vergelding, van de gebruikeren vorderden, dit; maakte eene nieuwe inrigting van een redelyk Havengeld, noodzaaklyk. Hier van gaven Staaten van Holland een nieuw voorfchrift, met affchaffing van het oude Havengeld, tot hier toe van de Schepen in het Nieuwe Diep gevorderd. Alle Schepen, 'sLands Schepen van Oorlog alleen utigezonderd, moesten hiertoe bydraagen, naar gelange van de Lasten, welke ieder Schip voerde ; met eene en andere bepaalingen. Onder deeze werd vastgefteld, dat, ten merkelyken bezwaare der Scheepreederyen, die Belasting niet geheel zou geheeven worden van de Schippers, Reeders oi Boekhouders; maar dat ook de Laadin gen, welke door eene goede Legplaats dei Schepen beveiligd werden, in dit Havengeld, (*) Men zie deswegen onze Vaderl. Hifi. VI P. bl. 151. enz. X X. D. bl, 377-383. O 3 LXiii: soek. I787. 1788. eedïeid. belasting dftar gevorderd, k  *!4 VADERLANDSCHE LXIII. BOE E. I787. I788. Gefteldheid van 's Lands Zeemagt. (*) Refol. van Holl. 15. Nov. 1788. (f) Zie onze Vaderl. Hist. XIV. D. hl. 68. (%~) N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 74. (**) Zie onze Vaderl. Hist. XIX. D. bl. 366— 376. 382. (tt) Terwylwy dit fchryven, komt ons ter hand een Korte Inleiding voor den Oorlog ter Zee, door den Ridder van Kinsbergen, uitgegeevcn door C. A. Mackay, Te Zutphen; by H. C. A. Thieme, 1798. Waar by eenige Bylagen gevoed zyn j die eene gezette overweeging verdienen. Waarom wy niet wilde naalaaten, dat Werkje hier in de geda^ten te brengen, en te houden. geld, een gedeelte zouden moeten draagen, volgens eenen in dit voorfchrift bepaalden regel. (*) _Met dit alles neigde 'sLands eenigzins opluikende Zeemagt, waar van wy eene opgave gedaan hebben (f), ten val; fchoon men nog eene groote lyst van Schepen ten toone hing (§), was de daadlyke' uitrusting, en te werkftelling goeddeels tot de voorige nietsbeduidenheid gekomen, gelyk wy zulks reeds geboekt hebben, en blykbaar is, uit de klagten door de onderfcheidene Zeeraaden, omtrent deezen tyd, uitgeftort. (**) Trouwens de Verbintenis met Groot Brittanfe, naa de Omwenteling aangegaan, ftelde het Staatsbeftuur, van de zyde dier geduchte Zee Mogenheid, gerust. Eene gerustheid, welke eene werkloosheid baarde, voor een Staat als de onze, wil dezelve anders onder Zeemogenheden geteld worden, en ftaande blyven, onverfchoonlyk. (ff) Een  HISTORIE. 215 Een Smaldeel Oorlogfcheepen, was nog, onder bevel van den Capitein Haringman, in de Middelandfche Zee, en kreeg last om zich daar langer te onthouden; uit hoofde van den Oorlog tusfchen Rusland en de Porte, en de vorderingen des Keizers van Marocco. (*) Met dit alles, bleef de onzen Staat zo zeer vereerende als heilzaame inrigting, de Kweekfchool der Zeevaar dte Amfterdam (i), aan den gang, en mogt, fchoon de fomme der jaarlykfche toelaagen verminderden, op aanzienlyke Gefchenken roemen, in den Jaare mdcclxxxvii. fchonk onder anderen, wylen de Heer Arnoldus Ameshoff, daar aan inééns, de aanmerkelyke fom van vierduizend Guldens. (§) De verdienstlyke Mannen, de Hoog leeraar J. H. van Swinden, Pieter Nieuwland (**) en G Hulst v. Keulen; door den Amfterdamfchen Zeeraad benoemd, als Leden eener Commisfie, tot de zaaken, het (*) Refol. gen. 15- July 1788. (-f) Wy hebben van die overheerlyke Stichting, in onze Vaderl. Hifi. IX D. bl. 133- en verv. in 't breede gefprooben. (§) Men zie de Gedenkfchriften hetrekkelyk tot het Kweekfchool der Zeevaart: Te Amfl. 1791 < uitgcgceven, bl 14—98. en de Bylagen der Rekeningen, bl. 1—29. (**) Hier over verdient geleezen te worden, wat P. Nieuwland betreft, 't geen de Hoogleeraar van Swinden , des gezegd heeft, in zyne Lykreden , op dien den Vaderlande te vroeg ontvalle nen, wiens naam wy nimmer zonder gevoeiigen weedom fchryven. 'Ie Am ft. by P. de Hengst , 1-95. O 4 LXHT. boek. 1787. I788. Het Kweekfchoolder Zeevaartblyft in ftand. Poogingen ten nutte der Zeevaard.  sif5 VADERLANDSCHE LXIII. boek I787. I788. Sefteldheid der OostInd. Compagnie. 1 1 het bepaalen der Lengte op Zee, en de verbetering der Zeekaarten betreffende, zetten hunnen onvermoeiden, en den Vaderlande zo vereerenden als heilzaamen arbeid voort; daar in door in dit vak yverige en kundige Zeeofficieren geholpen. Zy gaven in 't licht, den Almanach ten dien/ie der Zeelieden, gepaard met ftukken voor den Zeeman allerbelangrykst. (*_) Eene inrigting, van welke wy niet mogten naalaaten te fpreeken, als met de evengemelde Kweekfchool, niet alleen tot eer, maar ook ten nutte van ons Vaderland ftrekkende, en om andere Zeebouwende Volken op zyde te blyven, zo niet vooruit te ftreeven; indien anders de daadlyke bewerkftelling, of aan de vermeerdering van het befpiegelend gedeelte beantwoordde , en deeze beide, ter volmaakinge, elkander minzaam de hand leenden. Wanneer wy, inde laatfte jaaren, van dè groote Handeldryvende Maatfchappy, de Oostindifche Compagnie fpraaken, was Geldbehoefte het heerfchend gebrek, en de sgteruitvaard door ons vermeld ontzettend. Men mogt zich met de hoope ftreelen, lat de Staatsomwenteling, aan die verouderde en fteeds toeneemende kwaaie, hulpe zou verfchaffen, en moed raapen, uit Ie Voordragt, in Slachtmaand des Jaars mdcclxxxvii., door den Prins gedaan; vy zullen zien dat deeze dezelfde bleef, en C) N. Neder!. Jaarb. 1788. bl. 1795.  HISTORIE. 217 en vervolgens roet ongelooflyken ipoed verflimmerde. (*) Gemelde Voordragt des Opperbemndhebbers, Gouverneurs en Generaals van de geheele Oost-Indifcke Compagnie, (f) was ver vat in eenen Brieve gerigt aan Bewindhebberen der voorzittende Kamer Amfterdam. De Opperbewindhebber, fchryft, dat hem van het oogenblik zyner wederkomfte in 'sGrayenhage, niets meer ter harte hadt gegaan, dan de Naarftigheid en Koophandel deezer Republiek, de behulpzaame hand te bieden. Als een der voornaamfte beweegredenen daar toe, was by hem terftond in aanmerking gekomen, de inftandhouding van het Staatkundig en Mercantiel Lichaam der Oost-Indifche Compagnie. Om deezen te ftutten dagt hem best, in 'sGravenbaage, eene Vergadering van zeventienen te bel'chryven, die byzonder ten oogmerk zou hebben, een naauwkeurig onderzoek na den ftaat. waarin zich deeze uitgeftrekte Commercicele Mogenheid be- vondt. (*) Zie onze Vaderl. Bi/}. XIX D. bl. 387 en den Generaalen Staat der Kameren in 1787. en 1788. by Bouwens aan zyne Committenten bl. 490—492. Met den Jaare 1788. was de agter uitvaard tot 64 Millioenen geklommen, Rapport van de Gecommitteerden tot de zaaken van de O. I Compagnie, aan de Proviftoneele Reprefentanten van het Volk van Bolland, ingeleverd 15. Juny 1795- (*) De opdragt deezer Waardigheden aan Willem den V. hebben wy befchreeven in onze Vaderl. Bijl. ten ohmiddelyke vervolge opW'agenaar , XXIV. D. bl. 23. O 5 LXIII. BOEK. X787. 1788. Voorflag van zyne Hoogheid ten opzigte van die Maatfchappye.  218 VADERLANDS CHE LXIII. BOEK. I787. 1788. vondt. Om dien ftaat inwendig en naa genoeg te leeren kennen, oordeelde hy het noodig, in de eerfte plaats, met alle naauwkeurigheid, na te gaan zo het Financieel, en Mercantiel, als het Zeeweezen en Militair beftaan, van die Maatfchappy: ten einde door eene grondige kennis van dit alles, vergeleeken met de betrekkingen, waar in dezelve ftaat tot de overige handeldryvende Maatfchappyen en Mogenheden in de Oost Indien, eindelyk te kunnen komen, tot eene oordeelkundige bepaaling van die grondbeginzelen, gefchikt naar de tegenwoordige omftandigheden van Europa, waar van men, op goede gronden, zou kunnen hoopen en verwagten, dat haar aanweezen beftendig, en voor de Republiek het voordeeligst zou zyn. De Opperbewindhebber voegt 'er by, dat, gelyk het tydftip van het verval, waar in deeze eertyds zo bloeiende Maatfchappy was geraakt, en van de mine van deszelfs Fin ancien , met de ontwyfelbaarfte zekerheid, kon bepaald worden, op het begin van den Oorlog, waar in de Republiek , met de Kroon van Engeland, jongst ingewikkeld was geweest, zo zou ook, in [iet onderzoek van de Lasten, welke de EVÏaatfchappy jaarlyks droeg, en de hulpmiddelen , welke zy daar tegen hadt, volIlrekt noodig zyn, dat men een vergelykenden ftaat opmaakte, van den ftand der zaaken, zo als die met betrekking, tot die beide onderwerpen was, vóór den Jaare  HISTORIE. 219 Jaare mdcclxxxi. , en zo als die zich thans bevondt. (*) De voorgeflaagene buitengewoone Vergadering van Zeventienen werd gehouden. Het gedaane onderzoek hadt de Leden, gelyk zy, in eenen Brieve aan Staaten van Holland te kennen gaven, op nieuw en ten fteikften overtuigd, dat het vermogen der Maatfchappye niet toereikte, tot het draagen der lasten en bezwaaren, van zodanig een aantal Manfchappen, als tot eene noodzaaklyke vermeerdering van het Krygsweezen der Compagnie vereischt werd; mitsgaders om de Vestingwerken op haare Vastigheden, in een genoegzaamen ftaat van verdeediging te ftellen. In dien zelfden Brieve aan Staaten van Holland, terwyl zy zich op gelyke wyze, by die van Zeeland vervoegden, als die beiden een meer byzonder belang hadden, by de welvaard van de vereenigde Maatfchappy, dan de overige Leden des Bondgenootfchaps, herinneren zy hunEd. Groot Mog. den te eenemaale uitgeputten ftaat der Geldmiddelen; met aanduiding van de oorzaaken, waar door, huns oordeels, de Maatfchappy eens tot een hoogen ftaat van voorfpoed geklommen, van die hoogte in de allerzwaarfte rampen was nedergeftort. Met eene dankhaare erkentenis herinnerden zy.zich, de aanzienlyke Onder Handgelden van hun Ed. Gr. Mogenden, in dat C*) Verzam. by de Chalmot II. D. bl. 3°7« LXHI. boek. I787. I7l8. Zwaare [leldbeïoefte en landrang 3p Oni erfland.  iio VADERLANDSCHE lx in. BOEK. 1788. dat Tydvak, genooten, en hoe die byftand den val der Maatfchappye verhoed hadt; doch zy moesten, toi hun leedweezen, verklaaren, dat de Onderftanden wel voor een tyd, de Financieele Bezwaarenisfen, eene merklyke verligting hadden toegebragt; doch geenzins toereikend geweest waren, om dezelve grondig te herftellen. De bekrompenheid der Kasfen van de onderfcheide Kameren, verhinderde niet alleen het opbeuren van het Crediet der Compagnie; maar was ook van een hoogst fchadelyken invloed, op de voordeden van den Handel, de eenigé bronnen van haar beftaan. Hooploos, egter, was de toeftand der Maatfchappye niet. Het was 'er, op dat ivy hunne eigene woorden bezigen: ,; ver,, re van daan, dat zy zouden oordeelen, „ dat de Maatfchappy tot die laagte ge„ komen was, dat zy niet, als voorheen, ,, zou kunnen zyn een ryke bron van , welvaard voor het Vaderland. Zy , vermeenden, in tegendeel, dat, wan„ neer haar Mercantiel vermogen, door k het grondig herftel van haare Financien (, en Crediet, de gelegenheid werd ge, geeven, om zich in al die uitgeftrekt, heid, waar voor hetzelve vatbaar is, , te developpeeren, de Maatfchappy niet , alleen in ftaat zou kunnen zyn om het , voorledene te herftellen; maar zelfs een , veel ruimer veld zou kunnen openen, , voor den aanwas van het vermogen als , mede van het Vaderland, en den welvaard „ van  HISTORIE. 221 „ van deszelfs Ingezetenen, dan tot nog „ toe hadt plaats gehad." Doch daar het .vervallen Crediet der Maatfchappye, hun buiten ftaat fteldc, om die redmiddelen, die zy tegenwoordig behoefden te verkrygen, vervoegden zy zich, op nieuw, by Staaten van Holland en Zeeland, om zodanig eene kragtdauuige onderiteuning, waar door het geftremd vermogen der Maatfchappye, zou kunnen worden herfteld. Met aanbod, van het geeven van zodanige openingen, als zouden mogen gevorderd worden. Met deezen Brieve ging gepaard het Affchrifc van een Adres aan hun Hoog Mogenden, den uitflag vermeldende van die zelfde Vergadering. Door aan den eenen kant het vermogen, en aan den anderen kant, de zo noodztiaklyke veiligheid en befcherming, van den Handel en Vastigheden der Maatfchappye te befchouwen, waren zy, op nieuw overtuigd en ten fterkte verzekerd van de waarheid, reeds in den Jaare mdcclxxxv. hun Hoog Mogenden onder 't ooge gebragt, „ Dat de Maat„ fchappy, als een Lichaam van Koop„ handel, uit de voordeelen van haaren „ Handel eeniglyk moet beftaan; en dat „ haare Bezittingen weerbaar behooren te „ zyn, tegen aanvallen van Europeefche „ en Inlandfche Vyanden, en dat het be„ zwaarlyk valt, die beide beginzelen zo„ danig te vereenigen, dat noch het een, „ noch het ander, van die beiden, te kort gedaan wordt." LXIIL i O BK* 1788. Voordragt aai hun Hoog Mogenden.  322 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. I787. 1788. In gemelden Jaare, hadden zy reeds te kennen gegeeven, dat de voorziening door hun, tot vermeerdering van de Krygsmagt te Lande gedaan, het uiterfte, of liever meer was dan zy doen konden. — Eenedaadlyke ondervinding hadt hun, zints dien tyd, hoe langs hoe meer verfterkt in de begrippen, dat, gelyk alle Handeldryvende Maatfchappyen, in de Indien gevestigd, hadden moeten verkrygen een zeker Militair beftaan; 't welk zy, hoe weinig zulks ook met derzelver aart, en de oogmerken der inrigtinge moge overeenkomen, zelfs genoodzaakt zyn, naar maate van de algemeene omftandigheden te vermeerderen, zo ook de Nederlandfche Maatfchappy, zal zy haar aanweezen op vaste gronden gevestigd houden, in de tegenwoordige omftandigheden van Europa, tot eene vermeerdering van haare Krygsmagt in de Indien, onvermydelyk befluiten moest. Een Onderwerp, in het boven aangehaald Adres, breedfpraakiger uitgewerkt. Het vermeerderen van het Krygsvoik, boven het gewoon getal, thans door haar onderhouden, bragt buitengewoone bezwaaren te wege, die het vermogen der Maatfchappye overtroffen; ook vondt dezelve zich buiten ftaat, tot het draagen der kosten , ■ om de* Vestingwerken, op haare Vastigheden, in een behoorlyken ftaat van verdeediging te ftellen. Op deeze gronden lieten zy het verzoek rusten, dat hun Hoog Mogenden, de noodige en toereikende middelen wilden be-  HISTORIE. 223 beraamen, waar door in de als nog ongenoegzaamen ftaat van verdeediging der kostbaare Bezittingen van de Maatfchappy, tot zo verre, buiten haar bezwaar, werd voorzien, dat derzelver zekerheid, voor binnen- en buitenlandfche aanvallen, aan de Maatfchappy, de bronnen van haar beftaan mogt verzekeren, en aan het Vaderland tot eene waarborge ftrekken, van derzelver geduurige heilzaame werking, op deszelfs beftaan en vermogen. Zy namen deeze gelegenheid waar, om hunnen dank aan hun Hoog Mogenden te betuigen, wegens de gunftige fchikkingen, waar door zy, zedert eenigen tyd, hadden gelieven te voorzien, in de befcherming°van den Handel en Binnenlandfchen Vaart in Indie, door het aldaar doen verblyven, eeniger Oorlogfchepen van den Staat, 't welk hun onthief, om, op dit ftuk eenigen naderen aandrang te doen. (*) Het Voorftel aan Staaten van Holland, hadt die gunftige uitwerking, datzy, met overleg des Stadhouders, beflooten de Hollandfche Kamer, op het kragtdaadigfte te onderftutten, en van de noodige Penningen te voorzien, zo tot het ftipt vervullen van deszelfs verbintenisfen, als tot het fterker voortzetten des Handels. Hier toe ftrekte een volmagt, aan Bewindhebberen dier Kamer, tot het vastftellen eener Geldopneeming, groot vyf Millioenen Guldens, ir (*) Verz. by ds Chalmot VI. D. bl. 28 -34. LXIII, BOE.K I787. 1788. Eene Geldopneemingvan vyf Millioenen in Wisfelbrieven. > 1  224 VADERLANDS CHE LXIII. BOEK, I787. 1788. Aanmerkingenvan Am(lerdam.daar te. gen. in Kasfa of Bankgeld, ter keuze der Geldgeeveren, vry van Collateraal, in Wisfelbrieven, ten lasten der Staaten van Holland, tot vier ten honderd Rente 's jaars. (*) Sterk hadden die van Amfterdam zich verzet, tegen deeze wyze van Geld opneemen en aangemerkt, dat zy dezelve niet alleen, als eene nieuwigheid, maar eene allerfchadelykffe nieuwigheid, aanzagen, en dat daarom dit Plan, wel verre van de voorkeus , boven alle andere te verdienen, behoorde ter zyde gefteld te worden. Wanneer 'er geen ander voor den dag kwam, dan dat der Wisfel - Negotiatie, gingen die van Amfterdam nog een flap verder, voor haare raadilag uitbrengende, dat zy dit Plan aanzagen, als onbeflaanbaar met de agtbaarheid van den Souverain, aller nadeeligst voor 's Lands Finantieweezen, van eene zeer onzekere, ja waarfchynlyk alleronkragtdaadigfle uitwerking; als een geheel vreemd Plan, waar van mogelyk te vergeefsch, naar een voorbeeld by eenig Souverain zou gezogt worden, vol van onoploslyke zwaarigheden. Op het daar tegen in brengen, dat dit de é énige weg was, om Penningen te bekomen , hadden Afgevaardigden dier Stad, zich in deezer voege uitgelaaten, dat, hoe zeer zy overtuigd waren van de noodzaaklykheid, om de Compagnie te helpen, zy egter begreepen, dat niet alle Middelen, hoe (*) Verz. by de Chalmot VII. D. bl. 268—271.  HISTORIE. 2ü5 hoe genaamd, ook zonder onderfcheid, moesten beproefd worden, als dezelve maar eenigen fchyn van redding vertoonden , zonder voor het overige in aanmerking'te neemen, of het bettaanbaar ware met het belang van den Staat, dat eene zaak, waar by het Land zo veel belangs hadt, de grootfte bedagtzaamheid vorderde. Dat zulks mitsdien niet moest gefchieden op eene wyze, die aan de overige belangen des Lands nadeelig zou zyn; dat, eens gefteld zynde, dat dit middel gefchikt was, om eene fpoedige redding der Compagnie daar te ftellen, het egter zou moeten verworpen worden, als ftrekkende tot bederf van het Land Andermaal verwierp Amfterdam dit P'an ; doch werden de Afgevaardigden ter Dagvaart pelast, het Befluit aan te zien, onder betuigiBg, dat de Vroedfchap met verantwoordlyk wilde zyn, vooralle de heillooze jrevolgen, welke deeze Geldopneeming zou kunnen hebben, en dezelve mitsdien overlieten, aan en voor rekening van die Leden, die met dien voorflag inltemden, dat men dit Pian bleef aanzien, als bezwaard met de voorheen opgehaalde onvoeglykheden, en zwanger van de gemelde heillooze gevolgen. Niet dan op herhaalden en den fterkften aandrang, by Afgevaardigden van Amfterdam gedaan, om toe zodanig eene Verklaaring, welke aan die Geldopneeming zeer nadeelig zou kunnen zyn, uit de Aantekeningen van Staat te laaten, hadt de Raad dier Stad daar ïr XXII. Deel. P be LXIII. boek. 1787. 1788.  £ü6 VADERLANDSCHE LXlil. IOEKi I787. 1788. (*) .fceref. Refol. van Hollands.*, July 1788. Men vind: de hier aangeftipte voorltellen, in eenen Brieve door Burgemeesteren van Amfterdam, aan Gecommitteerde Raaden van 'tZuider Kwarder, gefcKreeven in de Maand Maart 1794. te vinden in R. L. Bouwens, aan zyne Committenten, bl. 407—■ 408. die 'er deeze Aanmerking by voegt. „ Uit „ deezen Brieve, blyktten duidelykften, met wel„ ke ronde taal Burgemeesteren openlyk de Ge„ committeerde Raaden befchouwen, als de eenige „ oorzaak van 't verval van 's Lands Crediet; door dien zy op zodanige willekeurige wyze, met „ 's Lands Finantien herom gefprongen hebben, en „ de goede oogmerken van Amfterdam, ter Staats„ vergaderinge, hebben weeten te verydelen. Ook „ kan men. 'er uit opmaaken, dat Burgemeesters „ van Amfterdam, liever dan eene behoorlyke „ Aantekening, daar toe betrekkelyk, en zo als „ betaamlyk was, in de Staats-regi(Iers te doen ,, plaatzen, liever vet koozen het door zodanige en ,, wederfchryven aan hun Ed. Mog. te doen, om, „ zo als zy zeggen, de zo hoognoodige Harmo- nie te bewaaren; doch zo ais uit den Brievezel„ ve blykt, zulks agter gelaaten hebben, op de „ gereïtereerde inftancien aan de van wegen Am~ „ fterdam Gedeputeerden gedaan, en dus dit als „ uit een Condecendance daar voor doen voorko,, men. Doch wy hebben rede om te denken, dat „ zy zulks niet hebben durven doen, uitlaage on„ derdaanigheid voor de toenmaalige Regeerders, „ wier wil zy tog blindelings in alles moesten ,, gehoorzaamen. Men fprak ten dien daee deeze „ taal; Wie zou zich tegen zo iets open'yk durven „ verzetten, zonder zich verdagt te maaken! Se „ Souwens, als boven bl, 411. 412. bewilligd: dewyl zy zich meende verzekerd te mogen houden, dat het eene taal behelsde, kragtig genoeg, om niet fpoedig uit het geheugen te geraaken. (*) De  HISTORIÉ. 227 De benoodigdheden waren, in Lentemaand des Jaars mdcclxxxviil, door de Vergadering van Zeventienen bepaald op dertig Millioenen Guldens, welken moesten ftrekken tot aanvulling van het ontbreekende in de Kas hier te Lande, en van het ontbreekende aan Geld en Goederen in Indien; om den Handel op den voorigen voet te herftellen, om dien uit te breiden; tot inwisfeling van het Papieren Geld in 't Oosten; tot herftel der door den Oorlog geruineerde Zeemagt van de Compagnie; tot voltallig maaking van de Zeevaarenden en dat der Krygslieden, tot het getal voorheen altyd noodig geoordeeld. Eene berekening daar op gebouwd, dat men deeze Geldfomme in één of anderhalf jaar naa dat dezelve opgemaakt was, zou ontvangen, en dat'derhal ven, binnen dien tyd, door toereikende uitzendingen, in het Geldgebrek van Indien zou worden voorzien. Hier om hadt men, in den aanvang der Onderhandelingen, ten gemelde Jaare, met eene Perfoneele Commisfie, uit hun Ed. Gr. Mog. gehouden, op hetnadruklykstaangedrongen, op eener oogenbliklyken onderftand, en niet ver borgen, dat de Compagnie behoorde ftaat te kunnen maaken, op vaste Tydperken. waar op zy de benoodigde Penningen zou kunnen in handen krygen; met eene voorshandfche opgave van die Tydperken, wel ke tot den eerften van Wynmaand var dat jaar, zamen beliepen tien Millioener Guldens. Het langzaam inkomen dei Pa Gel LXflh boek. 1787. 1788. Voordragt def benoodigdeGelden. I  aa8 VADERLANDSCHE LXIII. boek I787. I788. Uitdeeling der Maatfchappye. Gelden van de Negotiatie in Wisfelbrieven; aftrek van eene fom der ingekomen Gelden ten behoeve van Holland en het nog langdraalen der genot, "t geen de Kamer van Zeeland trok, maakte dit Redmiddel van weinig beduidenisfe. „ Het „ was 'er", gelyk Bewindhebbers fpraaken, ,, verre van af. dat men dit alles „ zou willen bybrengen, met een inzigt, om zich te bekiaagen over het lang„ zaam inkomen der Onderftand gelden; ,, de uiterfte poogingen door Holland en ., Zeeland aangewend, maakten alleen de wettigfte aanfpraak, op eene nederige ,, erkentenis, van de zyde der Maatfchap„ pye; doch daar zy zich getrouw moest „ kwyten, van naar het beste inzigt van ,, Bewindhebberen, haare benoodigdheid, „ niet alleen met betrekking tot de Sommen; ,, maar ook tot den Tyd, onbewimpeld „ op te geeven, was het daar en tegen „ geheel buiten haar vermogen, om te „ doorzien, of daar aan al of niet kon „ worden voldaan, en, al waren zy van „ het tegendeel verzekerd geweest, kon „ zulks den aart der zaake niet verande,, ren, of maaken, dat die benoodigd„ heid minder wierd, of in de fommen, ,, of omtrent den tyd. (*)" Wy zouden te veel vooruitloopen met in een- breeder verflag te treeden, van die fteeds aangroeiende Geld- be- (*) Zaaken van Staat en Oorlog, by J. Allarï. XXUI. D. bl. 34.  HISTORIE. 329 behoefte der Maatfchappye. Te midden' deezer fchaarsheid vonden Bewindhebbers goed, aan de Deelgenooten in de Oosthdifche Maatfchappy, ten deezen Jaare, een Uitdeeiing re doen, van twaalf- en een half ten honderd. (*) Menigvuldige klagten, over het te zoek geraaken van Brieven en Papieren, die uit Indien en van de Kaap de Goede Hoop, na Europa, of van hier derwaards, onder hertelling van byzondere_ Perfoonen , werden medegegeven, en die door verzuim, of overlyden van den Overvoerer, of wel anderzins, niet in de regte handen kwamen, deeden de Maatfchappy befluiten, om viermaal in 't Jaar, in Maart, Tunv, September, en December, uit Texel een Vaartuig of Paketboot te doen vertrekken, welke, zonder zich op te houden, de R.eis derwaards, en te rug ten fpoedigften zoude doen; teffens aankondigende, waar ter plaatze by de onderfcheide Kamers, de beftelling en afhaaling, tegen de betaaling van een maatig Brievengeld daar op bepaald, zou kunnen gefchieden. (f) : . De West-Indifche Maatfchappy vondtzich, by aanhoudenheid, in de uiterfte Geldbehoefte; wy verlieten dezelve, jongst des gewaagcnde, in eenen benarden toeftand. fO Deeze, wel verre van te verv bern N. Ncdcrl. Jaarb. 178S. bl. S35< .f+1 W. Ntéerl. Jaarb 1788. bl. i<4'—I257< (%) L\t ouze Vaderl. Hift. XlX. D. bl. 407. &c. V^ p r. Lxnr, BOEK. I737. 1780. Een Paketbootop de Kaap de Goede Hoop aangelegd, Ongelukkige (laat van de fVest-fadijcbeMaat,-, fchappye,  LXIII. boek I787. I788. {f) Zie aldear bl. 410, 230 VADERL A^N D S C H E beteren, was ongeholpen gebleeven, (*) ■ verflimmerd, en, door by komende toevallen, verzwaard. Immers, by eenen Brieve door Bewindhebberen den eerften van Grasmaand des Jaars mdcclxxxviii. gedagtekend, verzogten, zy hun Hoog. Mog. om een befluit te neemen, op alle gedaane Adresfen, Voordragten en Raadpleegingen, wegens de zaaken dier Compagnie. Tot aandrang van hun verzoek te kennen geevende, dat de bekomene tydingen uit Curacao vermeldden, dat de Oneenigheden tusfchen den Directeur, Raaden en eenige Ingezetenen dier Volkplantinge, meer en meer toegenomen zynde, in 't einde tot de hoogfte ongeregeldheden aanleiding gegeeven hadden. Wel moesten zy erkennen, dat, voor zo verre zy uit bekomene berigten konden opmaaken, door de toegeevenheid van Directeur en Raaden , de kalmte eenigermaate was herfteld, en de rust bewaard geworden; doch dat het voorgevallene, zo op Curacao, als op Esjequebo en Demerary, ' reeds duidelyke voorbodens waren, van de voor de Republiek zo noodlottige gebeurtenisfen, welke zy reeds voor lang hadde gevreesd, en hun Hoog. Mog. in de Jaare mdcclxxxvi. en mdcclxxxvii. onder 't oog gebragt. Op beide welke oogenblikken, de Vergadering van Tienen, by ontftentenisfe, van het hoogstnoodzaaklyk handhaaven van haar;  HISTORIE. 231 haar gezag, en byftand vsn den Lande, zich genoodzaakt hadt gevonden, tot; op wederkomen, van elkander te fchei- Bewindhebbers hielden zich verzekerd, dat hun Hoog Mogenden het niet ten kwaade zouden duiden, datzy, de gefteitenis der zaaken in de Colonien overweegende, en in de Brieven van de Regeeringen moetende leezen, verklaarden bui ten ftaat te weezen, Regt en Geregtigheid onbelemmerd te handhaaven, de goede orde te onderhouden, de ongeregeldheden te weeren; als mede dat zy, in deezen toedragt van zaaken, het tydftip, wanneer die Volkplantingen, en de Handel open van dezelve, voor het Gemeenebest voor altoos zouden verlooren zyn, met rasfe fchreeden zagen naderen. Met byvoeging, dat zy, te hunner ontlasting, met allen ernst, aandrongen, op afdoening van zo veelvuldige zaaken, de West-Mifche Compagnie betreffende: dewyl zy,di zyn de eigene woorden: „ rondborlti{ „ moesten declareeren, volftrekt buitei ', ftaat te zyn, het gezag en de belangen '„ van Republiek in de Colonien te main ', tineeren; dat zy, zelfs, op dit oogen , blik, naauwlykshunnedagelykfche Huis " houding konden gaande houden, vee min de Maandgelden hunner Amptenas „ ren en Militie betaalen, of eenige Vei ,1 verfchingen, Vivres of Medicynen r de Colonien verzenden. Dat hu „ Hoog Mog. daar uit ligtlyk zouden b P 4 » vro' LXÏIL BOEK. I787. 1738. Voordrage van dien hooploo» zen toeftand. t 1 5 1 a n  232 VADERLANDSCHE LX1H. BOEK. 1787. 1/88. Hollandi oordeel ovei dien ftand dei zaaken. „ vroeden, dat, byaldien die Deliberatien, „ niet ras ten einde mogten kunnen ge„ bragt worden, hun Hoog Mog. zich „ in de noodzaaklykheid zouden bevin„ den, zelf proviiioneel, en hangende „ de verdere Deliberatien, fchikkirigen „ werkftellig te maaken, waar door de „ verdere Confufie geweerd wierd, en „ voorgekomen, dat de Republiek haare „ Colonien en de voordeelen, dewelke „ dezelve aan den .Lande behooren aan te „ brengen, geheel en voor altoos ver„ looren. (*)" Hollands breede Raadflag en Beftuit, ftrekte zeer om hulp en onderlreuning toe te brengen, aan de IVest-Indifck MaatJchappy, die noch Geld, noch Crediet hadt; terwyl de Regeering in de Volkplantingen omver geworpen was, en de Juftitie onwerkzaam; waar uit voortvloeide, een openlyk gedoogde Handel met Vreemdelingen, die de voordeelen genooten, welke voor de Ingezetenen alleen behoorden bewaard te worden. Eene gefteltenis, huns oordiels, zodanig, „ dat „ het Moederland, indien de zaaken lan„ ger op dien voet voortgingen," gelyk zy fpraaken, „ beter zou deen, de Co„ lomen geheel te laaten vaaren, en alle „ de onafmeetbaare Voordeelen derzelven „ te misfen, dan 'er langer kosten aan te „ befteeaen, waar van anderen de vrug„ ten plukten." Geen (') RefJ. gen. 29. jan. en 1. April 1788.  HISTORIE. 233 Geen yvers of fpoeds genoeg oordeelden die Staaten te kunnen betoonen, om den West-Indtfchen Handel voor te ftaan, en de noodige middelen daar toe by de hand te neemen. Wel hadt by hun ingang gevonden, de bedenking van Heeren Gedeputeerden uit hun Hoog Mogenden, dat bet voor het algemeen belang voordeeliger zyn zou, byaldien alle de Colonien in de West-Indien, onder één en het zelfde Beftuur konden gebragt wor-< den; in het tegenwoordige waren gebreken ingefioopen, natuurlyke gevolgen uit de Zamenftelling in Vyf Kameren, „ tus„ fchen welken," gelyk zy zich uitdrukten, „ geene genoegzaame gemeenfchap was, „ uit hoofde van derzelver zeldzaame By,, eenkomften, en by zommige, van wel„ ke flegts een fchaduw van Beftuur was „ overgebleeven." Op welke gronden die zelfde Heeren volmondig erkenden, „ dat het voor het algemeen belang „ voordeeliger zyn zou, byaldien alle de ,, Colonien in de West-Indiê'a, onder één „ en dezelfde Directie konden gebragt worden." Dan vonden Staaten van Holland het bedenkelyk, of het wel raadzaam zyn zou, zo kort vóór het ten einde loopen van het Octroi der Compagnie, voortduurende fchikkingen te maaken; of het niet beter ware, flegts de zodanige, by voorraad, vast te ftellen, die betrekking hadden tot het tegenwoordig Beftuur, op dat de Souverain de handen mogt vry houden, om P 5 na- LXHI. BOEK. I787. 1788.  S34 VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. 1788. Yveit voor de te gemoetkoirangniegereede Penningen. naderhand, de Regeering van de Colonien, en den Handel op dezelve, beter in te rigten; terwyl de tegenwoordige toeftand dier Volkplantingen, hier boven vermeld , vorderden, dat die fchikkingen met den meeften fpoed, aandrang en kragt, wierden ingevoerd. Tot dit laatfte bepaalden zy zich, in de voordragt hunner Bedenkingen, op de veelvuldige punten hun ter bvervveeging gegeeven: als ten aanziene van de fchikking tusfchen Ho/land en Zeeland, omtrent het oude Gefchil, ten opzigte van de Fortificatiën; het Plan een er Regeering voor Demerary en Esfequebo, met voordragt, om zyne Hoogheid ter Regeeringsverandering te volmagtigen. In 't breede laaten zy zich uit, over den Negerhandel, en de fchikkingen daar op te maaken. Ten flot komen gemelde Staaten tot het groote ftuk, zo fterk door de West-Indifche Maatfchappye, by onderfcheide gele, genheden, aangedrongen, het geeven van ' Onderftandgelden. Zy ftemden in, met de noodzaaklykheid, en moesten ten allerfterkften aandringen, „ dat," om hier hunne eigene woorden te bezigen, „ zo „ lang als de Compagnie beftondt, en de „ importante Colonien van den Staat, van „ dezelve afhingen, dezelve ook moest „ onderfleund worden, in de Adminiftra„ tie van zaaken, en bygefprongen met „ gereede penningen, wanneer haare Kas „ niet toereikte, tot het• onderhoud der „ Overzeefche Bezittingen; dat de Com- » pag-"  HISTORIE. 335 „ pagnie, vooral fchadeloos moest gefteld „ worden, voor het gemis van de belas-: „ tingen, door dezelve tot goedmaaking „ van haare onvermydelyke uitgaven op „ de Commercie gelegd, en naderhand „ door den Souverain verminderd, of zelfs „ provifioneel vernietigd. Dat, mits- „ dien hun Ed. Gr. Mog. zich confor„ meerden, met het Rapport der Hee„ ren Gecommitteerden, van hun Hoog „ Mogenden: ten dien effecte, dat, in„ geval by hun Hoog Mog. wierd gere„ lolveerd, om, voor Rekening van den „ Lande, te doen maaken, zodanige For„ tificatien op de Kusten van Guinea en Curacao, St. Euflatius, St. Martin, Esfequebo en Demerary, als men ten „ meesten nutte der Colonien zal vinden „ te behooren, als dan verder aan de „ West-Indifche Compagnie, en wel ten „ fpoedigften, behoorde te worden geac„ cordeerd, eene Subfidie van Vyf Tonnen „ Gouds, onder Guarantie van hun Hoog „ Mog. te negotieeren; ten einde de Com„ pagnie daar door in ftaat te ftellen, tot „ gaandehouding van haar Beftuur, ter „ verzorging van de Kust van Guinea, en het „ noodzaaklyk onderhoud der andere Co„ lonien onder haar Octroy. Dat tot be„ taaling der Intresfen , mitsgaders tot fup„ pletie van het jaarlyks te kort, ten be„ hoeve van dezelfde Compagnie, op den „ Staat van Oorlog worde gerepartitieerd, ?, eene iaarlykfche Subfidie van 250000 „ Gul- LXin. SOt.4.. I787. I78b.  236* VAD ERLANDSCHE LXiU. b03k. 1787. 1788. Sterke taal van Holland deswegen gevoerd. Wefk een inpan? dit by hun Hoog Moeendenvondt. (*) Refol. van Holland 16. Mey i/88. „ Guldens, voor de Jaaren mdcclxxxviii, „ mdcclxxxix, mdccxc en mdccxci." Op die Voorftel, voorzagen hun Ed. Gr. Mogenden zeer wel, dat die Posten aan de Bondgenooten, aan den eenen kant, zeer bezwaarende zouden voorkomen; doch gaven zy hier op te kennen, „ nogthans ,, te verwagten, dat, aan den anderen „ kant, zouden worden in aanmerking ge„ nomen, de groote voordeelen, welke de „ West-Indifche, Colonien, aan alle de Pro„ vinden verfchaften, en het niet langer „ kon gevergd worden, dat de last van „ de Overzeefche Bezittingen van den „ Staat, genoegzaam alleen op Holland „ nederkwam. Dat mitsdien, zo de Bond,, genooten zich, tegen vermoeden, zou„ den willen onttrekken van het helpen „ draagen der Lasten, van deeze Etablis„ fementen, waar aan Holland reeds zo „ veele Millioenen hadt te koste gelegd, „ het dan ook niet vreemd zou kunnen „ gevonden worden, dat hun Ed. Gr. „ Mog. door eene betere verzekering der „ Vrugten van de Colonien, zich fcha„ deloos fielden, voor deeze importante uitgaven. (*) By hun Hoog Mogenden vondt deeze voordragt vry algemeenen ingang, inzonderheid de groote zaak, de verzogte Onderftand, als mede eenige andere pun:en De verfchillende begrippen der Staaten  HISTORIE. 237 ten van Holland en Zeeland, over de wyze, om den Slaaven Handel aan te moedigen, deedt een volftrekt befluit op dit ftiik uitftellen, fchoon hun Hoog iVlogenden, zo wel als de Staaten dier beide Gewesten, „ overtuigd waren." gelyk zy fpraaken: .., dat die Handel, op eene uit„ fteekende wyze, behoorde aangemoe„ digd te worden, als de grond van allen a voorfpoed der Colonien." (*) Inmiddels hadden de Planters en Ingezetenen der Volkplantingen Berbice, Esfequebo en Demerary, zich by hun Hoog Mog. vervoegd, - met een Verzoekfchrift tot 'het verkrygen eener volkomene vryheid , om, door Schepen van allerlei Natien , van Stoaven voorzien te worden, en wel zo lange, als de West-Indifche Compagnie, of andere Nederlandfche Slaavenhaalers, in gebreke zouden blyven, om aan hunne behoefte, en den inhoud te voldoen van het Octroy, door hun Hoog Mog. aan die Volkplantingen verleend. Uit het zelve bleek, dat een werkbaare Veldneger, waar voor men eertyds, vyi of zeshonderd Guldens betaalde, nu niei onder de achthonderd, en zelfs boven d£ elfhonderd Guldens beliep, (f) Gereed betoonden zich hun Hoog Mogenden, by andere fchikkingen op hei beheer van Esfequeh en Demerary, „ om ,, uit aanmerking van de verregaande on » ge (*) Refol. Gen. 27. Aug. 1788. Ct) N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 4°5>-5°4« LX11F. BOEK. I787. I788. Staat de» Slaaven- htndels. op Esfe- queb» en Demera' ry. • Befte! . op de Regerin1 gen in die  438 VADERLANDSCHE IAH1. B O E IC. 17**1783. Volkplantingen ann dsnPrii'.s opgedragen. Hollands begrip over den Slaven- „ geregeldheden, op het voetfpoor van „ hec gebeurde hier te Lande, ook in de „ Colonien verwacht, zyne Hoogheid, als „ Gouverneur Generaal en Opperbewind„ hebber, te verzoeken en te volmagti„ gen, om voor dit maal, en zonder ge„ volg, de Regeering in de Volkplantin„ gen van Esfequebo en Demerary, en van „ de Eilanden direct aan te ftellen, en „ des noods, met de fterke hand te main- „ tineeren en te doen respecteeren." Alsmede dat de Eed, by een Verflag voorgedraagen, verbreed zou worden met dien „ van Getrouwheid, aan zyne Hoog„ heid, als Gouverneur Generaal en Op„ perbewindhebber."—De Regeeringen op de Eilanden zouden, by voorraad, blyven op den ouden voet; doch zou zyne Hoogheid, in meergemelde hoedanigheden, verzogt worden, eenige aangeftipte misbruiken, zo het noodig ware, by gelegenheid van de rechtftreekfche aanftelling, der Regeeringe te verhelpen: dat men intusfchen de Inftructien der Fiscaals van Curacao en St. Euftatius zou nazien. . Het liep tot Wintermaand des Jaars MDCCLXxxviii. aan, eer het befluit van den meergemelden Onderftand in Geld, met vyf Gewesten doorging, Utrecht en Friesland, waren nog ongelast. (*) Staaten van Holland, drongen nogmaals hun voorgeftelde begrippen, wegens den Negerhandel aan, in hoope, om die van Zee- (.*) Refi'. Gen. 5. Dec, 1788.  HISTORIE. 239 Zeeland tot hun gevoelen over te haaien: en gaven in een breede voordragt hun 1 denkbeeld, den Handel der Eilanden betreffende, op. (*) — Tot een algemeenen grondflag lagen zy, het onder feheid tusfchen de Landbouwende en Handeldryven- j de Volkplantingen: byzonder aanmerken-,, de, dat de laatstgemelden, geene Producten van eenig aanbelang voortbrengende, noch het Moederland daar mede kunnende verryken, of benoodigdheden , uit het zelve, daar tegen inruilen, de Producten der Landbouwende Collonien van andere Volken behoorden aan te trekken; ten einde dezelve tot een grond van Handel, met het Moederland te leggen; dat zy, op dezelfde wyze, de Goederen van het Moederland moesten bezorgen, aan zodanige Colonien ter betaaling der gekeverde Producten: dat op die wyze de Handel van de West-Indien, verder buiten de paaien van de Bezittingen der Republiek kon uitgeftrekt, en de vlyt en de rykdommen der Buitenlanderen, aan de wyze inftellingen van deezen Staat, dienstbaar gemaakt worden. Dit werkten zy in verfcheide byzonderheden uit, ten aanziene van den Nederlandsen Handel op St. Euftatius en St. Martin, als enkel handeldryvende Eilanden aangemerkt. Ten aanziene van Cu- ra- (*) Slaa, ten opzigte van dien Handel, en die verfchil onze Vaderl.'Bi(l. naa XIX. Ü. bl. 138. enz. Zeelands gevoelen detwegen, is te vinden in de N. Neder!. Jaarb. van 1780. bl. iso. LX1IL O EK. I787. I788. andel en e Koopaart.  240 VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1788. De Fiscaal VAN Teylin- GEN op Curacao ierfteld. Slegte gefteldheid des Handels opNoordAmerica. racao, gedeeltlyk door Landbouw, gedeeltlyk door Handel bioeijende, merkten zy op, dat het niet vatbaar was, voor eene meer uitgeftrekte vryheid; dat de Handel deezes Eilands, zich ook meestal tot de vaste Kust daar omftreeks bepaalde; en door geene nieuwe inftellingen, verder behoorde uitgebreid te worden, weshalven, zo om die, als om andere goede redenen, huns oordeels, de Handel van dit Eiland op den ouden voet zou kunnen blyven. (*) Wat des verder voorviel, loopt buiten ons tegenwoordig beftek. Op Curacao, waar, blykens de bygebragte Staatshandelingen, de onlusten 't hoogst gereezen waren, was de Fiscaal van Teylingen, uit zyn Post gezet; doch werd in dezelve, op last der Bewindhebberen, in Hooimaand des Jaars mdcclxxxvii!. , onder veel vreugdebetoons weder herfteld. (f) Meermaalen hebben wy gewaagd, van de geringe beantwoording der opgevatte en hoogvliegende hoope, op eene uitbreiding des Vaderlandfchen Koophandels, als een gevolg van de Vryverklaaring der Americaanfche Staaten. (§) Die te leurftelling bleef ftand houden, of liever nam toe. Een Brief uit Nieuw-Tork, temidden des Jaars mdcclxxxviii. gefchreeven, vermeldt , (*) Refol. van Holl. 12. Dec. 1787. (f) N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 1456*. (§) Zie onze Vaderl. Hist. IX. D. bl. 167. en XIV.D. bl. 28.  HISTORIE. 241 meldt, dat 'er naauwlyks meer één Hollandsen of Fransch Schip, met Goederen uit Europa daar aankwam; maar alleen Engel/den, die gezegd mogten worden, den geheelen Handel op de Vereenigdt Staaten in te hebben. Zo fterk was derzelver invoer, dat meest alle Americaanfche Staaten overvoerd, en de Engelfche Goederen, aanmerkelyk laager, daar dan in Engeland te koop waren. Schoon dit de Engelfche Manufacturiers, in 't einde, gevoelig zou treffen, klaagde men in America , openlyk over den uitvoer van het gereede Geld na Engeland. Een toedragt van zaaken, welke vooral de Noordlyke Staaten bewoog, om het binnenlandse!^ vervaardigen dier ftoffen aan. te moedigen, door eene belasting op de Engelfche te leggen, en belooningen uit te looven, aan de Maakers van binnenlandfche. (*) Een Koninglyk bevel, in Sprokkelmaand des Jaars mdcclxxxviii. te Madrid gegeeven, omtrent de Scheepvaard der vreemde Volken, hieldt in, dat de Koning van Spanje, zonder eenige nieuwigheid in te voeren, in de Havens bevoorregt met den vryen West-Indifchen Handel, beflooten hadt, in alle overige onbevoorregte Havens, niet toe te ftaan, den invoer var vreemde Koopmanfchappen, dan alleen ir Spaanfche Schepen, welke Nationaale Vrag ten en Goederen hebbende uitgevoerd, de- zei (*) N.Nederl. Jaarb. 1788. bl. 1517. XXII. Deel. Q lxiil boek. 1787. 1788. Bezwaarwegens de vaart op Spart' je opgeklaard.  242 VADERLANDSCHE LXIII. boek.. I787. I788. 1 J 5 Gefchil mee Spanje over het' Salut op . zee weg geruimd. ] 1 < zelve als t'huisvragten invoerden. Dit bevel in die Havens aangekondigd, zou, naa verloop van zes maanden, in werking komen. Om de onrust hier uit, by de Handelaars deezer Gewesten gebooren, weg te neemen, maakten Directeuren van den Leyantfchen Handel, en Navigatie in de Middtllandfche Zet, den daar by belang hebbenden bekend, dat, naar het fchryven van den Heer J. Aubert, Chargé les Affaires, wegens de Commercie van lun Hoog Mogenden te Madrid, ,, de „ Havens van St. Sebaftiaan en Biïbao, „ niet behoorden onder de onbevoorregte „ Havens, in welke, volgens de jongfte Ordonnantiën, van zyne Catholyke Ma, jefteit, de vreemde Koopvaardyfchepen, , in 't vervolg niet zouden worden toege, laaten: alzo de Provincie van Biscayen, , wegens haare Previlegien en ooifprong, lyke Voorregten, aan die nieuwe Ko- ninglyke Bevelen, niet onderworpen , kon worden. (*) Verfcheen de Ridder de Liano, Gesant des Konings van Spanje, in Grasnaand des Jaars mdcclxxxyui. by hun Hoog Mogenden met kiagte , dat i in den /oorleden Jaare, 'sLands Zeecapitein van Woenzel , bevel voerende over drie Oorogfehepen van den Staat, de Eeregroet liet gegeeven hadt, aan de Heere Lanïaua, Luitenant Generaal der Spaanfcht Zse- (*) N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 633-635.  HISTORIE. 243 Zeemagt; daar de Kroon van Spanje oordeelde , een gelyk regt ie hebben, om als de Kroonen van Frankryk en Groot Brittanje, behandeld te worden: de Algemeene Staaten, op dit Stuk geraadpleegd hebbende, met de Afgevaardigden uit de Collegien ter Admiraliteit, beflooten dien Ridder, ten antwoord toe te voegen,,, dat „ door hun Hoog Mogenden, aan de Com„ mandanten van 's Lands Oorlogfchepen, „ geene Bevelen waren gegeeven, om, „ by het ontmoeten van Spaanfche Oorlog„ fchepen, dezelve, omtrent de wyze van „ Begroeting, 't welk niets anders was, „ dan eene daad van Beleefdheid, anders „ te handelen, dan die van andere Ge„ kroonde Hoofden. Het was merkten zy 9i op i niet vreemd, dat Esquaders en en\9 kele Oorlogfchepen, elkander in Zee ontmoetende, het Salut niet wierd ge„ daan, als mede, dat het door die ver,, langde begroet te worden, uitdruklyk „ werd gevraagd; waar na men wel eens wagtte; ten einde gelegenheid, te heb„ ben, om zich te verzekeren, dat het „ Salut opgenomen, en met gelyke fchoo„ ten zou beantwoord worden, gelyk het ook, in gevalle het van den Capitein .,, van Woenzel, door den Spaanfchen „ Vlootvoogd was gevraagd, niet zou „ zyn geweigerd; en ook in 't vervolg, niet zou geweigerd worden; mits 'sLands „ Officieren zich verzekerd konden hou„ den, dat men het zou opneemen, als eene Beleefdheid, en op eenen gelyken Q 2 „ voet, LXIII. 3 0ek. 1787. I788. 4  244 VADERLANDSCHE LXIII. boe k. 178^. I788. De terug roeping des Afgezants van DE- dem gevreesd. (*) Refol. Gen. u8. July 1788. Dit zyn de eigen woorden, door Directeuren van den Levantfcben Handel gebezigd. In Stukken van Staat, drukt men niet alles niet de eige» ne woorden uit. Wanneer wy in overweeging neemen, hoe men met Patriottisch denkende Afgezanten handelde, wat 'er plaats hadt, omtrent van Lynden, in Londen; eenen van Bkrckel, in America; en meer anderen in onze Vaderl. Hifi. XX. D.bl. 62-70". vermeld was'er alle vreesom terugroeping te wagten van den Heere van Dedem, die, in den Jaare 1785, het Jaar, wanneer hy tot Afgezant by de Ottomannifcbe Porte beftemd was, den Vry Burgeren van Deventer, de twee Metaalea Veldftukjes, Gedenktekens van Grootvaderlyke dap- dap- „ voet, dat is met even veel fchooten, ,, wanneer de Graaden der Officieren ge„ lyk waren, of althans op eene voegly„ ke wyze, zou worden beantwoord. (*) Eene openlyke aankondiging van een aanftaand Opontbod des Heeren van Dedem van de Gelder, der Staaten Afgezant, by de verheeven Porte te Conliantinopolen, in een Dagpapier, onder 't oog van hun Hoog Mog. gedrukt, en in andere Nieuwspapieren herhaald, hoewel op zich zelve met geen gezag bekleed, kreeg, door deeze ongeftoorde verfpreiding, nogthans zodanig een aanzien, dat die Afgezant, ligtlyk tot het denkbeeld zou kunnen geleid worden, „ om het als „ een Nationaale wenk te moeten be„ fchouwen, en diensvolgens gebragt wor„ den, tot het Befluit, om zyn Öpont„ bod by hun Hoog Mog. te verzoe„ ken." (f) Dit bewoog de Beftuurders van  HISTORIE. 245 van den Levantfchen Handel te Jtnflerdam , om des eenen Brieve aan de Algemeene , Staaten te fchryven. In denzelven geeven zv verder hunne bekommering voor zodanigen ftap te kennen, uit aanmerking van de Peifooneele gevaaren, aan welken zich die Afgezant, met de zynen, vondt blootgefteld, uit hoofde van de Pest, die zich onlangs tot het Huisgezin van dien Gezant verfpreidde; en andere gevaaren in de Hoofdftad van dat Ryk te duchten. Hier by kwam, dat zy niet konden ontveinzen, fpooren van een voorneemen, om voor die Post te bedanken, in ae Briefwisfeling van dien Heer aan te treffen. Het gaan of blyven van gemelden Algezant, ten dien Hove, „ aan het lot oer Gebeurtenisfen over te laaten," zou hun, zo zv oordeelden, aan de befchuldiging van agtloosheid blootftellen. Uit deezen hoofde, oordeelden zy het een blyk van hunne waakzaamheid, en eene voldoening van pligt, hun Hoog Mogenden voor te houden, dit zyn hunne eigene woorden, , dat de uitfteekende Eerbewyzmgen, * welke het eerfte Gehoor van deezen „ Ambasfadeur hadden vergezeld, (over. „ treffende al het geen, immer te voorer by eenig Minister hadt plaats gehad v „ reeds toen ten tyde, door hun warer „ aangezien geworden, als gunftige voor „ tekens dier byzondere agting, en uit » ge perheid vereerde. Zie onze Vaderl. Hifi. X. D bl. yv). x. 3 LXIII. lOEK. 1787. 1788. Hoe Directtureavan tien Levantfche Handel voor hem opkomeE.  S4<5 VADERLANDSCHE lxiii. . BOEK. , 1787. ] 1788. , » 5 9 5! »: s: S! »: »! 5< »1 r>; 9! 5! 5! »S 5' ?5 9' 5) « ?! M ï! S5 Si ï; 5! *' w , gebreiden invloed, waar door thans, , op des-zelfs eerfte reprefentatien, de ly, dende voorwerpen terftond, en met , eenen aldaar ougewoonen fpoed, wer, den gebeterd. Gelyk nu laatstlyk nog , was gebleeken, omtrent de knevelaary, en, waar aan onze Nationaalen, tegen , den inhoud der Capitulatie, in de fchaale van Alexandrien, waren onderworpen. En dat dus, met zodanig eene onverhoopte Retraite, niet alleen de voordeelen van deezen zo heiLaamen invloed, benevens de vrugten zyner verworve kunde, aan een Hof, zo 011derfcheiden in Zeden, Gewoonten en Beftuuring van zaaken, in alle andere Hoven van Europa, voor den Lande zouden verlooren gaan; maar dat ook byzonderlyk de welvaard, eens zo aanzienlyken taks van Handel en Scheepvaart, als met de uitgeftrekte Turkfche Bezittingen , in de Levant wordt gedreeven, en die, ten allen tyde, met regt, als een Hoofdader des voorfpoeds, van dit Gemeenebest was aangemerkt geworden, zich daar door te gelyk en van dien invloed, en van de bekende oplettende toezigt, en onderileuning van dien Minister ontbloot vindende, juist in een tydftip, wanneer de omftandigheden dezelve allernoodzaaklykst maaken, grootlyks gekrenkt, en wel ras met eene aaneenfchakeling van tegen- fpoeden zou te worftelen hebben. Een gevolg, dat het verreziende oog „ des  HISTORIE. 247 . des Koopmans niet ontüipte, en reeds „ ontrustende aandoeningen by de Com' merrie verwekte. By cieeze redenen van het belang in den Perfoon des Heeren van Dedem, met zo veel gronds gefteld, voegden üie zelfde Beftuurders, of dezelve met genoeg mogten klemmen, en het overwigt behaalen, op de fchaale der Partyfchappen tegen deezen Afgezant ongetwyfeld werkzaam, het bezwaar voor de Geldmiddelen der Directie van den Levantjc/ien Handel; daar het aandeel, 't welk dezelve droeg, in de uitrusting en bekostiging der Prefenten, waar mede ieder nieuw» Ambasfade vergezeld ging, meer dan veer tig duizend Guldens beliep: terwyl du Kas door twee laatfte, zo kortlings o\ elkander gevolgde verwisfelingen der Am basfade, gepaard met eenen ftilftand de Handels in den jongften Oorlog, zodanij was verminderd, dat zy zich tot nog toe onaangezien de mogelykfte fpaarzaamheid en den merkelyken aanwas, ja zelfs we derom bloeienden ftand van denzelven eeheel buiten ftaat bevonden, om de Lu gaven met de Inkomften te beftryder Het opontbod des Heeren van Dedem dreigde dus den ftaat hunner Geldmidds len met eene onheelbaare wonde. •• Het Vertoog ter behoudenisfe van die Afgezant, wiens lot, om opgemelde, e in dit ftuk omfchaduwde reden, zeer vee ftondt, eindigden zy met deeze nadrul Ivke taal j „ Een enkele blyk van goe« J Q4 « ke' LXIII. soek. i7b7. 1788. » 5 r , j » » n n g i1-  448 VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1788. Hyblyft die Post beklee- ' den. 1 \ i t 1 Van boe veel invloeds by de Porte.1 ' < } t 1 3 I „ keuring, omtrent de Beftuuring der „ zwaarwigtige Post, waar in zyn Hoog „ Ei. Geboren door U Hoog Mogenden „ is gefteld, zal genoegzaam weezen, om „ zyn Excellentie alle gevaaren, welke „ hem mogten bedreigen, te doen verag„ ten, en tot eene onderfteuning en voort„ duurende aanmoediging verftrekken, om, „ ten dienfte van zyn Vaderland, in dien „ waakzaamen en oordeelkundigen yver, 1, waar van de Handel reeds zo heilzaa„ me vrugten geniet, te blyven volhar, den. (*)" De gewigtige drangredenen aangevoerd, )m van Dedem, tegen eene gedreigde 'huisroeping te befchutten, vonden zo red ingangs dat hy, ondanks zyne Pariottifche denkwyze, der Staaten Gezant e Conflantinopolen bleef; en voortvoer met 5Lands belangen, als voorheen, met alen yver en getrouwheid te behartigen. Een nieuw blyk hier van, leeverde Ie volgende gebeurtenis ten deezen Jaare /tdcglxxxviii. op. De Conful van den Jtaat te Morea, George Paul, hadt aan k Porte eenige ongerustheid doen blyken, ;o omtrent de veiligheid van den Nederandfchen Koophandel en Zeevaart, als en opzigte van zyn eigen Peifoon. Hy rervoegde zich, om onderfteuning, byden leer van Dedem, die onverwyld deeze zaak (*) Verzam. by de Cj|almot. V. D. bl. 309— 13. Deeze Verzoekbrief was den 12. Maart 1788 gdagtekend.  HISTORIE. 249 zaak ter harte nam, en terftond van den Turkfchen Keizer, een Bevelfchrift van deezen inhoud ontving. „ De Ambasfa„ deur der Staaten Generaal, de Door„ lugtige onder de groote Heeren, die „ Profesfie doen, van de Religie van den „ Mesfias, de Baron van Dedem van „ de Gelder, (wiens einde zalig zy!) „ hebbende verzogt, by eene Memorie, „ met het Zegel zyner Wapenen voor„ zien, dat wy hem zouden verleenen „ een Keizerlyk Bevelfchrift, geaddres„ feerd aan U, in het hoofd deezes ge„ noemd, Bacha van Morea en Regter „ van Patras; ten einde, wegens de Vriendfchap en goede verftandhouding, , welke tusfchen de Verheevene Porte, en ' de Staaten Generaal van Nederland, "door het by Keizerlyke Capitulatien, " geformeerde Tractaat, plaats heeft, de *, Kooplieden en andere hunner Onder!' daanen, als mede derzelver Schepen, , de veiligheid en befcherming mogen ' genieten, die hun van regtswege toekomt; en de Conful der Nederlanden George Paul, wien het opzigt over de zaake, der Kooplieden en der Sche\ pen, binnen de Plaatzen uwer Juns\ dictie vaarende, is toevertrouwd, ze*, dert het Jaar der Heghiva 1004., den l] 24. der Maand Maharrem, zo vooi " zich zeiven, als voor zyne Lieden en , Landslieden, beveiligd worde tegen al„ le Knevelary en onregt; zo hebben w^ . de Artykelen der Keizerlyke Capitulas? 0 5 f LXiir. BOEK. I787. I788.  s5o VADERL ANDSCHE LXIII. boe k. I788. Vreemd voordel ties Keizers van Marocco. tien, in onze edelen Divan bewaard „ wordende, naagezien, en bevonden, „ dat de lnftantie van bovengemelden Ge,, zant overeenkomt, met den Inhoud „ der gezegde Capitulatien. Wy „ hebben de uitvaardiging van het tegen„ woordig Bevelfchrift geordonneerd, op „ dat men zich daar volgens richtte ; ge„ lastende daar by, dat Gy, myn boven„ genoemde Gouverneur en Regter, zorg „ zult draagen, dat zo wel de Conful, „ als zyne Lieden, Landslieden, en Vry,, en, mitsgaders de Nederlandfche Koop„ lieden en Schepen, die van dat Depar„ tement mogten pasfeeren, volkomen „ beviyd blyven, van eenigen overlast hoegenaamd; dat zy alle begeerde ze„ kerheid, en de volkomene befcherming, die hun. van uwen wege, toekomt, mo„ gen genieten." Niet alleen bezorgde de Gezant van Dedem, aan den Conful te Morea, een zo gerustftellend en veelzins beveiligend Bevelfchrift; maar verkreeg ook dergelyke Beveifchriften, voor den Conful van Aleppo, en meer andere Plaatzen, waar men ontrustende tydingen verfpreid, en de vrees, in die oorden zo ligt te verwekken, gaande gemaakt hadt. (*) Meermaaien, vermeldde ons Gefchiedblad vreemde eifchen des Keizers van Marocco. (f) Met den aanvange des jaars mdcclxxxviii. , (*") IV. Neder!, taart. 1788. bl. 1127. (jj Zie onze Vaderl. Hist. XIV. D. bl. 60.  HISTORIE. 251 mdcclxxxviii., hadthy, opnieuw, een zodanige gril. Brieven uit Tanger, van ( dien tyd, hielden in, dat de Nederlandfche Vice-conful van Nieuwerkerke , door den Bacha van Tanger, op het Kafteel van die Stad genoodigd, aldaar eenen Brief hadt hooren voorleezen, van den zonderlingen inhoud, dat de Bacha dien Heer moest gelasten, aan hun Hoog Mogenden te fchryven: „ dat zy vóór de aan„ ftaande Maand Mey, aan zyne Keizer„ lyke Majefteit, eenen Ambasfadeur „ moesten zenden, zonder Gefchenken; „ maar met eenen enkelen Brieve van hun „ Hoog Mogenden, om te weeten, of „ zy in Vrede of in Oorlog met zyne „ Majefteit waren; en dat, indien deeze niet tegen den bepaalden tyd mogt " komen, zyne Majefteit dan zelve eenen „ Ambasfadeur, met vyf kleine Fregat, ten na Amfterdam zou zenden, met be', vel om aldaar twintig dagen te vertoe„ ven, en daar naa met tyding van Vre„ de of Oorlog te rug te keeren. Op het hooren van deezen zeldzaamen voorflag, verklaarde de Vice-conful, en verzogt alle de andere Confuls daar by tegenwoordig, dat zy 'er kennis van zouden draagen, „ dat de voimaakfte Vrede en Harmonie, niet alleen gelukkig be„ ftondt, tusfchen hun Hoog Mogen„ den, en zyne Majefteit, zedert de af„ gedaane zaak, tusfchen den Schipper „ Teunissen (*); maar dat ook de Be- vel- O Zie onze Vaderl. Hist. XIX. D. bl. 418. enz?. LXIII. O EK» 1787. I788. Hoe door onzen Vice Conful beantwoord.  *52 VADERLANDS CHE LXIII. doek. 1787. 1788. De Keizer van Marocco betuigt in vrede te zyn met alle Christen Mogenheden. ,, velhebber van hunner Hoog Mogenden „ Esquader, Capitein van Woenzel, „ daar van, in naam van hun Hoog Mo' „ genden, de fterkfte verzekering aan „ zyne Keizerlyke Majefteit hadt doen „ toekomen; en dat deeze, vóór zyn „ vertrek, die verzekering bevestigd hadt, „ door de eenigfte publieke tekenen van „ eerbied en oplettenheid, voor zyne Kei„ zerlyke Majefteit, die in zyn vermo„ gen waren: naamlyk de Koninglyke „ Saluten." $ De uitkomst van al deezen ophef was geen ander, dan dat de Bacha, op dit voorftel des Nederlandfcken Vice Confuls, in tegenwoordigheid der overige Confuls, verklaarde : „dat hy zeer wel wist, dat het „ geen van Nieuwerkerke gezegd hadt, „ de waarheid was; doch dat men uit Magador, aan zynen Meefter het te„ gendeel gefchreeven hadt; en dat zyn ,, Meefter, om in ééns het waare te wee„ ten, het voorgemelde Befluit genomen „ hadt. O» Welhaast volgde een Brief diens Keizers, den zevenden van Bloeimaand, gedagtekend aan alle Confuls te Tanger, zich onthoudende, die hy, met de geenen, welke den rechten weg volgen, Vrede gewenscht hebbende, deedt weeten, gelyk de Overzetting uit het Arabiesch volgt: „ dat wy in Vrede en Vriendfchap „ zyn, met alle Christen Mogenheden, „ tot de Maand Mey, van het aanftaan- „ dc C) N. NederU Jaarb. 1788. bl. 488. enz.  HISTORIE. 253 : de laar mcciii. (mdcclxxxix) en de ; Natiën, die alsdan in Vrede en Vriend- i " fchap met ons blyven willen, zullen, " zo dra de Maand Mey daar zal zyn, "ons een Brief moeten fchryven, om ! ons te doen weeten, dat zy in Vrede en Vriendfchap met ons zyn; en dan zullen wy 't zelfde met haarlieden " doer). _ Insgelyks, indien de een of andere Christen Natie, Oorlog met ons " hebben wil, zal dezelve ons zulks laa" ten weeten, tegen de bovengemelde " Maand Mey, hoopende dat God ons " tegen dezelven zal wülen befchermen. — " Ik heb alles gezegd." Een Brief, twee dagen laater gedagtekend, door den Heere Francisco Chiappe , Secretaris van buitenlandfche zaa-, ken des Keizers van Marocco, mede aan alle ?de Confuls te Tatiger gerigt, was van denzelfden vreedzaamen, doch zonderlingen inhoud;,, Zyne KeizerlykeMajeüeit, dien God bewaare! gebiedt my U Wel Ed. " bekend te maaken, op dat overal rugt" baar worde, dat hy met geen Natie, " hoe genaamd, in Oorlog is; en dat, " in geval de een of andere Natie hem " den Oorlog verklaart, hy tien Galjoo" ten en acht Galeijen zal zenden in de " Straat; een gedeelte van dezelve ftati" oneerende te /ilgeziras, en het ander " gedeelte te Tanger en Tetuan, om dus " de Straat bezet te houden; en dePry" zen die zy zullen maaken, zullen ge" heel' en met haar ganfche Laadingen " „ ver- LXIII. £787. 1788. Zonderin ge /erklaaingliens tCeizers.  S54 VADERLANDSCHE .LXII*. uoek. 1738. 3 „ verbrand worden, en de Equipagien in „ ketenen geflooten. — Voorts zal zyne „ Keizerlyke Majefteit, zyne Fregatten „ na America jenden dezelve voorzien„ de van Europeaanfck Stuurlieden (*); „ en, zo zy eenige Pryzen maaken, zal daar mede gehandeld worden, als reeds „ gemeld is: want zyne Keizerlyke Maje„ fteit heeft noch Geld, noch andere „ Wereldfche Goederen van nooden, en „ hy hoopt van de Godlyke Goedheid, „ dat hy Overwinnaar zal blyven!" De Vrede-gezindheid van deezen wonderlyken Keizer, was waarfchynlyktoe te fchryven, aan den opftand van diens Oudften Zoon, den Prins Hiasid , die zynen Vader de grootfte onrust brouwde, en noodzaakte alle zyne vermogens, ten weder[tande, in te (pannen. Hy hadt dien Zoon teer onlangs, in alle de Mosqueen van zyn Etyk, doen vervloeken. — De Zee-capitein Haringman, dien wy in de Middellandse Zee, met eenige Schepen van Oorlog gelaaten hebben (f) door de Staaten der ^ereenigde Gewesten, des gelast, om by 3en Keizer van Marocco een Commisfie if te leggen, vertrok in Hooimaand van Gi- (*) Om die Fregatten zo te bemannen, diende deeze vreemde Man wel geflaagt te weezen, in het Vooritel ten Jaare 1786 gedaan. Zie onze Vaderl. Hifi. XIV D bl. do ; doch wy hebben des niets het minste vernomen, en ftellen het onder de fnorkeryen van dien Pocher. (t) Zie hier boven bl. 214.  HISTORIE. 255 Gilralter na Tanger. Hy werd gunftig ontvangen, en de Vrede verzekerd. (*) De Basfa van Tripoli, wien by aanhoudenheid, in de Jaaren mdcclxxxvii. en mdcglxxxviii. door de Algemeene Staaten, het zenden van eenen Gezant geweigerd was (f)* hadt 'er nuêthans eefi gezonden. De Staaten bemerkt hebbende, dat 'er een zogenaamd Tripolitaansch Gezant, in 's Gravenhaage was aangtko men, verzogten den Voorzitter geen Brieven van Geloof, van dien Gezant, indien hy zich mogt aanbieden, aan te neemen. Pooging daar toe fchynt deeze ook niet gedaan en het genoeg gerekend te hebben, zich by den Stadhouder te vervoegen, dien een Brief zyns Meefters overhandigende. Een Brief welks begin, in een en ander opzigt vreemd genoeg is, om hier aangehaald te worden: immers de aanhef luidt; „ Lof zy hem, „ wien Lof en Dankzegging toekomt! „ Zegen en Heil ruste op zyne voortref„ lyke Schepzelen, en luisterryke Wer„ ken! In volmaakten welftand en ge„ wenschte gezondheid, kome deeze in „ handen van den uitgeleezenen, ondei „ de magtige Heeren, welke den Gods„ dienst van Jesus belyden, den aanzien„ lyken, welke de Leere van den Mes- „ sias (•) N. Nederl. Jaarb. 1788. bl. 1129—1131. voor 1789. bl. 83—84. (t) Zie onze Vaderl. Hifi. XIX. D. bl. 424. LXHL Bl.ek. 17*7. 1788. Een Gezant vai] Tripoli gezonden aan yne Hoogheid.Zeldzaame Brief.  256 VADERLANDSCME LXIII. boek. I787, 1788, „ sias omhelzen, den uitneemenden on„ der die geenen, welke zich vast hou„ den, aan hetEuangelie, en het Verbond „ bewaaren, waar in geene verandering „ is, noch vervallinge, den vooripoedi„ gen onder de luisterryke Beftuurders der 9, Christenheid, die bekleed met roem en „ aanzien, omftuwd is van deftige Man5, nen, dewelken Hem ten dienfte ftaan, „ onzen beminden en zeer gewenschten „ Vriend, den Prins der Hollanderen! „ God bevestige zyn ftand, vervulle zy„ ne begeerte, en brenge hem ten top„ punt van zyn verlangen, Amen! „ De reden van het fchryven van dee„ zen Brief, en het verzenden van dit „ Antwoord, is, dat wy de tyding ont„ vangen hebben, van uwe Herftelling „ in uw Gebied, en uwe terugkomst in „ de Plaats uwer Refidentie, in volko„ men welftand, tot algemeen genoe- „ gen. Wy' verblyden ons in uwe „ blydfchap, en looven God , wegens de „ bevestiging uwer zaaken: want ziet „ uwe blydfchap is de onze, en de be„ moeijingen van uw hart zyn onze be„ moeijingen, uit hoofde onzer Vriend„ fchap, die by Erfenisfe, van onze „ aanzienlyke roemrugtige en edele Voor„ vaderen, tot ons overgebragt, niet ge„ ftoord is, noch door uwe ballingfchap, „ noch door uw verdriet." Nevens deezen Brieve. ging een verzegeld Berigtfchrift, met opgave van eenige kleinigheden, en klagten, wegens 't geen  HISTORIE 257 geen de Nederlandjche Conful, hier 'sPrinfen Conful geheeten, gezegd en gedaan hadt, en de bekendmaaking van een Gefchenk, met dit fchryven overgebragt, door Mohamed , dien hy zyn Ambasfadeur noemt, en befchryft, als den zeer aanzienlyken, luisterryken en voortreffelyken, een Man van groot Crediet in den Handel. Een geruimen tyd hieldt zich deeze Gezant, aan zyne Hoogheid alleen afgevaardigd, in 'sGravenhaage op, en leedt het, daar hy in Hooimaand was aangekomen, tot in den aanvang van Slachtmaand , eer hy een openbaar gehoor kreeg by het Stadhouderlyk Gezin, op de Oranje-zaal. Met drie Koetzen kwam hy aan dat Lusthuis. Vooraf ging een Rydpaard, draagende een kostbaar Dragonder zaal, ryklyk met goud bedekt; dit was het Gefchenk, waar van opgemelde Brief gewaagde. Het werd door zyne Hoogheid, met een Tegengefchenk beantwoord, 't Zelve beftondt in duizend Dukaaten, en driehonderd Dukaaten tot Reisgeld, waar boven hem een vrye hertocht, met een Koopvaardyfchip uit de Maas, door zyne Hoogheid verleend werd. (*) — Alles liep buiten de Staaten om, die zich deezes Gezants niet aantrokken, en geen deel tramen in dit Staatkundig Klugtfpel, gelyk men't zelve, met allen regt, mag betytelen. Vati (*) N. Nederl. Jaarb. 1788. bi. 1105. I240 eï 1574. Als mede voor 1789. bl. 925. XXII. Deel. R LXHI. boek. I787. I788. Gehoorverleening by den Stad1 houder»  258 VADERLANDSCHE LXIII. boek. 1787. I788. Aanzoek van wegens de Walvis fchery om onder- , ftand van 's Lands ' wegen. 1 ( < ] 1 3 1 1 i i i 3 / \ c t i i 1 1 Van jaaren her, was het verval der Groeitlandfche en Straatdavidfche Visfchery befpeurd, en hadden Gecommitteerden, tot die Visfcheryen, by 's Lands Staaten te meermaalen aangehouden, om, van hunnen wege, onderfteund, en tot het volharden in deeze den Lande, over 't algemeen zo voordeelige Visfcherye in ftaat gefteld te worden. Op deeze Vertoogfchriften, beriepen zy zich in 't Voorjaar /an den Jaare mdcclxxxviii. Wel hadden :y verftaan, het vry gunftig Verflag uit*ebragt, op dat inden Jaare mdcclxxxvi; ioch het Stuk zelve was overgenomen, :n 'er tot nog toe, geen befluit op gevalen. Ondertusfchen hadden alle de gefreesde gevolgen, in het uitrusten van ninder Schepen, hier te Lande, zich in rolle groote vertoond; daar het getal der Schepen, die in den Jaare mdcclxx. nog \onderd en vyftig Kielen bedroegen, in het [aar mdcclxxix. , op honderd en tier Scheien waren verminderd, en voor dit looiende Jaar mdcclxxxviii , niet meer dan tegen en zestig Schepen, zo na Groen/and ls na de Straat-Dayids, beliepen. (*) Zy merken daar by op, dat de Engel- fchen, (*) Wegens het verval der Uitrustingen tot deeze 'isfcheryen, in de Dorpen aan den Zaankant, aar in, behal ven Amfterdam, verre de fterktre, verien t geleezen te worden, 't geen men vermeld vindr, 1 de Befcbrjving der laanlandfcbe Dorpen, door lDriaan Loosjes , in den Jaare 1794. uitgegeeve» i Haarlem by F. Bohn ta A. Lwosjes P. Z. bL 99-  HISTORIE. 259 fchen, waar, van 'sRykswege, voor elk Schip, 't welk na 't Noorden ter Walvisch vangst ftevent, eene jaarlykfche aanmoediging geld, van vyf duizend Guldens gegeeven wordt, in den voorleden Jaare twee honderd zes en veertig Schepen, ter Walvischvangst, hadden uitgerust: en dus veel meer dan driemaal het getal, toen in Holland derwaards aangelegd. — Uit deeze verlegging der Vaart, fprooten de allergeduchtfte nadeelen voor dit Land; naadeelen, die by aanhoudenheid vermeerderden. Daar aan was, voor geen gering gedeelte, toe te fchryven, het verval der Hollandfche Scheepstimmerwerven, met dat van andere Werkzaamheden en Fabrieken, tot de Scheepvaard behoorende; en het bykans geheel verloop der Traankookeryen. By dit alles kwam , dat de Walvisch Baarden en Traan, in groote menigte uit Engeland herwaards gezonden, de Marktpryzen deeden verflappen, als mede dat de buitenlandfche Verzending, van hier byna geheel ophieldt: daar dit Land, voorheen de Markt dier Goederen zette. Daarenboven kon de uitgebreidheid deezer Reederyen, in tyd van Oorlog, den Staat een aanmerkelyk getal bevaaren Matroozen opleeveren, wanneer die Vaart voor eene wyl geflopt wierd: waar van het uitwerkzel, weder ten voordeele van den Zeehandel ftrekte, wanneer, by de onverwagtfte Vredebreuk met andere Mogenheden, aan de andere Koopvaardyfchepen, R a al- LXIII. BOEK. 1787. I788.  söo VADERLANDSCHE LXIII. : BUËK. i?3b\ Hoe te gemoet gekomen. Nadere fchikking deswegen. tltoos de fpoedigfte Befcherming ter Zee ion verleend worden. 't Was op deeze gronden, dat de Gecommitteerden der Visfcheryen, niet flegts vermeenden, voor de Schepen dit Jaar ter Walvischvangst in Holland uitgerust, op eene Premie te mogen aandringen; maar ook de Staaten te mogen verzoeken, dat dezelve, voor een aantal van ten minsten twaalf of vyftien jaaren, mogt worden vastgefteld. Zonder zulks zouden zy, hoe ongaarne, zich moeten getroosten, deeze Vaart geheel te ftaaken; terwyl derzelver inwilliging hun zou aanmoedigen, om deezen Tak van Zeevaard, weder in den voorigen luister te helpen brengen. Een gunftig gehoor vonden thans deeze Voordellen. Men bepaalde, voor den tyd van twaalf agter een volgende jaaren, uit 'sLands Kas, te betaalen, dertig Guldens voor elk Man, die op de Schepen ter Walvisch- of Robben - vangst uitgerust, voor Holland voeren. (*) In de wyze van te gemoetkoming deezer Visfcherye, werd, door de Gecommitteerdens van hun Ed. Gr. Mogenden, tot de zaaken van Handel en Zeevaard, een raadflag uit- en vervolgens tot ftand gebragt, die Belooning op eene andere wyze regelende, overeenkomftig met de betoonde neiging der Rederyen in die Schepen. Zy werd naamlyk veranderd, in eene (*) Refol. van Holland. 17. April 1788,  HISTORIE. 261 eene Premie van Schavergoeding, totvyftig Guldens voor ieder Quartdeel Traan 't welk eenig Schip, uic de Bollandjche Havens, ter Walvischvangst uitgevaaren en gebruikt, minder dan honderd Quardeelen zou hebben aangebragt. Met bepaaling , dat die Premie alleen zou genooten worden van Schepen, voerende ten minften zes Sloepen, en veertig Koppen of daar boven, en die in Groenland, tot den twintigften van July, boven twee- enzeventig Graaden, of in Straatdavids tot tien July, boven de vyf- en- zestig Graaden, en alzo eenen behoorelyken tyd ter plaatze, waar een Walvischvangst hadt kunnen vallen, verbleeven waren, en over zulks niet van Schepen, op de Uitreize, zonder in de Visfchery geweest te zyn; maar wel van Schepen, die op de t'Huisreize, of in de Visfcheryen in het Ys verongelukten: die, zo zy van hunne vangst, niets hadden kunnen inzenden, aangemerkt en behandeld zouden worden, als of zy ledig waren binnen gekomen. Zy, die de vangst geheel ot gedeeltlyk hadden kunnen bergen, en met andere Schepen van de Visfchery inzenden , zouden van de Traan, die zy minder dan honderd Quardeelen zouden doen inbrengen, de Premie genieten: en zou van Schepen, die, om merkelyke hefchaadigdheid, voor den boven bepaalden tyd, de Visfchery verlieten, flfgts de halve Premie worden goed gedaan. Om deeze te cemoetkoming te trekken, werden voorts ë R 3 te" LXIIÏ. JOEK. 1787. 1788.  26a VADERLANDSCHE LXIII. BOEK. 1787. 1788. De Harins en andere Vijfcberyen beguaftigd. I 1 ( I < i < t i \ I \ r tegen alle misvatting of bedrog, byzondere regelingen opgegeeven en vastgefteld. (*) Ten deezen Jaare namen Staaten van Holland ook een begunftigend Befluit, omtrent de Haringbuizen, voor den tyd van twaalf agtereenvolgende jaaren, uit 's Lands Kas, eene belooning van vyf honderd Guldens aanbiedende, voor eiken Haringbuis, uit deezen Lande vaarende. — Desgelyks kwamen zy de Zoutharing- en Bokking Visfchery te gemoete. De Schuiten uitgerust te Sckeveningen, Kafiwyk, Noordwyk aan Zee, als mede, op alle de Dorpen aan de Noordzee, die van half Sepember, tot half December of daaromrent, by aanhoudenheid, tot geen ander ;inde dan gemelde Visfchery, in de Noordse werden gebruikt, voor drie Jaaren, de jelooning van twee honderd Guldens, aan ;lke Schuit toezeggende, (f) De belanghebbende, in een anderen zeer ;ewigtigen tak van 's Lands Visfcheryen, lie der Tslandfche Vaart, verzogten ten mderfland en aanmoediging, eene Premie 'an achthonderd Guldens voor ieder Schip en deezen Jaare, en in 't vervolg uit lolland, ter Kabbeljaauw Visfchery ftee'enende. — Geen ongunftige ontmoeting adt dit Verzoekfchrift. Op 't zelve rerd een Verflag uitgebragt, 't geen fchoon iet ten vollen beantwoordende, aan de (*) Refol. van Holland. 12. July 1788. (j) Refol. van Bolland, 17. April 1788.  HISTORIE. a6*j de gedaane voordragt, egter ftrekte om deeze Visfchers, met de Haringvisfchers i gelyk te (tellen, en hun eene even hooge Premie, voor den zelfden tyd, toe te zeggen, als elk der Haringbuizen verleend was. Men nam in overweeging, dat er naauwlyks eenige Visfchery hier te Lande meer te worftelen hadt, met de mededinging der Nabuuren, dan de Tslandfche; en dat nabuurige Mogenheden, vry voordeelige Belooningen uitreikten, aan zulken hunner Onderzaaten, die zich op deeze Vischvangst bevlytigden. Terwyl de byzondere gefteltenisfe der Reederyen, in die Vischvangst hier te Lande, wegens het uitreiken deezer toegedagte Premie, eene nadere overweging fcheen te vorderen. C) (•) Refil. *an HtUand. ia. July 178*. R4 TA- Lxni. lOEK. I?87. I788.  VADERLANDSCHE HISTORIE. VIER - EN - ZESTIGSTE B OEK. INHOUD. LX:V. boek. Overgang tot het Jaar mdcclxxxix. Uit welk een oogpunt men 'sLands ftaat, in de Uitfchryving van den Dank- en Bededag befchouwt. Men telt Frankryk min dan voorheen. Vordering by het Pranfche Hof, om de Betaaling van eenige Millioenen. Poorftel deswegen aan den Graave de Montmorin. Antwoord van de Fratifche zyde. Wedt? antwoord van de Staaten. Deeze zaak blyfi fteeken. Schryven der Staaten aan den Koning van Deenemarken, over den Oorlog in het Noorden. Door Engeland hier in onderfteund. Gcrustfteliend Antwoord van Deenemarken. Gerustflclling der Rusfifcke Keizerinne en des Konings van Zweeden, wegens de Scheepvaart. Klein verfchil met PaltzBeytren. Brabamfche On'usten. Grond der nieuwe misnoegdheden aldaar. Streng Bevel des Keizers. Ernftige waarfchouwing. Der Staaten kruipende Onderwerping. In Hene- gOM-  HISTORIE. 265 gouwen tot bukken genoodzaakt. Bedoelingen en poogingen eeniger Brabantfche Patriotten. Punten der Brabanderen door den Keizer ter overweeginge gegeeven. Deeze werden verworpen , en hadt zulks de vernietiging des Raads van Brabant ten gevolge. De gemoederen van den Keizer vervreemd. Wat 'er tegen hem zamenfpant. Vergeeffche poogingen om dt gemoederen te leenigen. Gejleldheid te Brusjel, Verrigtingen van het Patriottisch Leger. Vergeef sch aanbod van Toegeeving en Vergiffenisfe. Befluit om den Keizer vervallen te ver klaaren. Brusfel gaat aan de zyde der Pa triotten over. d'Alton en Traumants dorff, vlugten. Zegepraal der Patriotten en de Omwenteling voltrokken. Men draag ep de Grenzen van ons Land voorzorgen Manfchappen uit Brabant verzamelen op onz Grenzen. Afkondiging van hun Hoog Mo genden deswegen. Een Committe der Staa ten van Brabant vergadert te Breda. Kla^ ten van den Afgezant Hop , wegens het wi len doorzoeken van zyn huis te \Brusfel. Vo, doening hem des aangaande gefchenken. Nc dere voorzorgen der Staaten. De Catfelü van Crumpipen, los gelaaten en uitg bragt. Drie Hoofdeifchen door de Keizer i hun Hoog Mogenden. Hoe twee dtrzelvi beantwoord. Wat zy op den eisch, om va der Noot gevangen te neemen, zegge Geeven het Wagtfchip. van voor Liüo w, genomen, weder en worden deswegen bedanl Het Keizerlyk Krygsvoik in Sluis opgenome De Gelastigden lot het Defenfiewtezen v< deezen Staat doen verflag. Hoe zy zie K 5 * LXIV. boek, I f 9 r_ r y n n 'l. 'g t. <1. in i, '2-  %66 VADERLANDSCHE LXIV. boek. J ï c 1 1 \ i l I wegens hunnen arbeid hooren lieten. Aanmerkingen hier op. Nieuw plan van den Prins, over de vermeerdering des Krygsvolks. Plan tot een Corps Mariniers, door Reynst en van Kinsbergen ontworpen. Inhoud van het Plan tot vermeerdering der Landmagt. Beklag des Raads van Staaten. Befluit daar op gevallen. Utrecht wil een gedeelte des Krygsvolks niet langer bctaalen. Stad en Lande wil ook een gedeelte afwyzen. Verandering in de Eedaflegging der Hooge Stafofficieren. Bepaaling, ten opzigte van ie vorderingen der Ingenieurs. De Ridder Sarris blyft in Engeland. Zyn Affcheids Brief aan deezen Staat. Fitzherbert mlgt hem op. Hoe door zyne Groot Britaniijche Majefteit aangepreezen. Nader aanwek tot Vereerlykingdes Hertogs van Brunsvyk. Verklaaring van hun Hoog Mogenden tier op. Genoegenneeming daar fn. De thans egeerende Prins van Nassau Weilburg, :omt in den Haage. Doet een keer na Amhrdam. Zonderlinge Affcheids groete des Voorzitters van hun Hoog Mogenden van Bitters , aan zyne Hoogheid. De Priufesfe an Oranje na Berlyn en Brunswyk. Wil-em de V. gaat na de Helder en Texel, 'loe ontvangen. Zyn wedervaar en aldaar en p de Vloot. Vreugde op Texel, wegens zye komst. De Prins bezoekt 'er verfcheide ~)orpen. Vertrek van daar. Willem de h heeft het ongeluk van met zyn Rydtuig t V water te vallen. Voorgeftaage Egtverintenisfen van den Erfprins en Prinfesfe .ouisa. Bekendmaaking van 'sErfprinfen aan-  HISTORIE. 267 aanflaand Huwelyk aan hun Hoog Mogenden. Goedkeuring van 't zelve. Berigtgeeving van Huwelyk van Prinfes Louisa. Gefchenk aan den Edelman van Heeckeren tot Walien, den Bekendmadker deezer Egtverbintemsfen. De Erfprins komt op de Hooge School te Leyden. Lot der Uitgeweken Patriotten in Frankryk. Antwoord den Gecommitteerden van de Uitgeweekenen gegeeven. Brief des Heeren van Hoey deswegen. ,Aan den eenen kant hadt raen veel ge" daan, om, zo dra de Omwenteling daar gefteld was, het Stadhouderlyk gezag te ftyven; en aan den anderen kant, den invloed der te ondergebragte Partye, zo veel mogelyk, verder te ontkragten; hier toe moesten de Verbintenisfen met de twee hulpgebooden hebbende Hoven van Londen en Berlyn dienen; hier toe bevorderlyk weezen, de Eedvorderingen op de herftelde Conftitutie des Lands; hier toe medewerken de Verbanningen veeier Patriotten, alsmede de Geldboeten, en Verbeurtverklaaringen van Goederen. Men voet voort, met die banden van Verbintenisfe naauwer toe te haaien, en wat ftrekken kon om tegenftand te bieden, aan de thans ingevoerde Orde van zaaken, by het eerfte opkomen, te fnuiken : terwyl, op eenige plaatzen, het te ftreng en fterk doorzetten dier eigenfte maatregelen,, ftoffe van on aangenaamheid verfchafte voor hun, die dei I7«9Overgang tot dit Jaar. LXIV. BOEK.  a<53 VADERLANDSCHE LX IV. boek. i Uit welk een oo ■»punt men 's ...ands Staat in de uitfchryv ne van de Janken iiededsg befchouwt. der heerfchende Partye anderzins hulde deeden. Daadlyk ongelukkige gebeurtenisfen, en van verre dreigende onheilen, bejegenden onzen Staat. Het Jaar mdcclxxxix. , welks befchryving wy thans aanvangen, zal ons van 't een en ander, de treifendfte blyken opleeveren. In een veel korter beftek, zullen wy 's Lands Gefchiedenisfen kunnen bevatten, dan die der laatst afgeloopene jaaren, in welke zy dermaate vermenigvuldigden, en over't algemeen van zo belangryken aart waren, dat dezelve met ftilzwygen voor by te treeden , in de taak, welke wy op ons genomen hebben, een onverfchoonelyke misflag zou geweest zyn. Met de Nieuwe Orde der zaaken, thans doorgaans met den naam de Oude Conftitutie beftempeld, greepen, in een en ander Gewest, in eene sn andere Stad , byzondere daar aan gepaste inrigtingen plaats, welkerïvermelding wy, wanneer dezelve, uit eenigen hoofde - niet opmerkenswaardig zyn, aan anderen overlaaten. Was de Staatshemel, naar luid der uitfchryvinge van 't Landsbeftuur, in den voorleden Jaare, ter vieringe van den Dank- en Bededag, nog met zwarte woljen betrokken (*); gaven de bezwaarende omftandigheden, dje hun en de Ingezeteïen nog omringden; de aanhoudende verdeeldheden tusfchen de Ingezetenen, en de onzekerheid, waar in de genomen maatregels, (*_) Z»e onze Vaderl. Hist. XX. D. bl. 127. enz.  historie. 269 «els, toen ter tyde, nog Honden, zo veele oorzaaken van groote en rechtmaatige bekommering, thans icheen alle kommer, uitdien hoofde, geweeken. „ le, genwoordig", dus lieten zy zich, m de uitfchryving tot dien Vierdag deezes Jaars hooren, „ egter hebben wy het genoegen, , de Omwenteling van zaaken meer en ,', meer bevestigd, en de waare Regeeringsvorm deezer Landen, op haare " oude en wettige Grondvesten herfteld, en door nieuwe fteunzels onderfchraagd, ■ te zien. Onze Verbintenisfen, met Nabuurige Mogenheden, zyn vermeerderd geworden door de Verbonden, die wy de eer gehad hebben, met twee magtige !' en in onzen welvaard en voorfpoed, ' belansneemende Koningen te fluiten; Verbonden, welke alleen de veiligheid '! en verdeediging van den Staat, mei deszelfs Bezittingen in andere Wereld " deelen, en de verzekering der wettige Regeeringsvorm, ter doelwit hebben " De Zeven Bondgenooten en geasfocieer " de Landfcbappen van dit Gemeenebest I! hebben zich, op de plegtigfte wyze , vereenigd, om de banden dei Unie w Utrecht, waar op onze Vryheid, Onat ! hangelykheid en dierbaarfte voorregtei " berusten, door eenen nieuwen knoop toe te haaien, en voor deszelfs onfehene " baarheid, onderling aan elkander bor te blyven. Wy zyn gebleeven m ht " bezit der onwaardeerbaar Zegeningen 1 van Vrede van buiten en van binnen j> e LXIV. BOEK. 1780. > > l 1 t I , tl  i;o VADERLANDS CHE LXIV. BOEK. I78ü. „ en de wyze fchikkingen, by de Over„ heid beraamd, hebben de Bronnen van „ onzen Welvaard, wier loop, geduuren„ de de voorige beroertens, geftremd was, „ weder geopend en onbelemmerd doen „ vloeijen." Zo veel zwellende en grootfpraaks, als 'er in deezen aanhef ligt opgeilooten, fchoon voorts met een floers van nederigheid bedekt, zo veel waarheids treft men aan, in eene volgende afdeeling, die, hoewel op de onderliggende Party gemunt, niet min op de overleerfchende paste. „ Het is niet te ont, kennen," zo luidt de taal der beftraffin*e„, dat die zelfde Ondeugden en Zon, den, die wy zo dikwerf in dergelyke , gelegenheden als deeze betreurd hebben, , by aanhoudenheid, onder ons de over, hand houden. By veelen zien wy dat , de Godsdienst, zo gefchikt, om aan , alle Burgerlyke en gezellige Deugden, , kragt en nadruk by te zetten, of door , Ongeloof te eenemaal uitgerooyd en ver, dreeven, of door Onverschilligheid ver, flaauwt en bezwalkt wordt; daar door , krygen de in zwang gaande gebreken, • , meer invloeds, en worden met toegee, venheid en verdraagzaamheid, ja zelfs , met goedkeuring, befchouwd; daaraan , is ook toe te fchryven, die verkeerde , Eigenliefde, die, onder meer dan ééne , gedaante, en in verfchillende kringen, , het algemeene Welzyn opoffert, aan i byzondere belangen en oogmerken; een ' » ge-  HISTORIE. 271 „ gebrek, dat onder ons maar al te veel „ heerscht, en aanleiding geeft tot onder„ linge verdeeldheden, waar door de edele „ geest, van algemeene Vaderlandsliefde „ wordt uitgedoofd; eindelyk ontftaat uit „ dien grond, het voortduurend gebrek, „ van eerbied en ondergefchiktheid, aan „ de Overheid en de Wetten, het welk „ de gewoone voorbode is, van den On„ dergang van een Gemeenebest." (*) De regtmaatigheid, dat wy deezen aanIref van grootfpraak befchuldigen, alsmede dat de opgehaalde gebreken, niet by eene byzondere Party in den Lande huisvestten , waar men ze gaarne alleen wilde t'huis brengen; maar ook elders, en misfchien in eene zo groote maate, fchoon eenigzins anders gewyzigd, by die den mantel van Vroomheid omhing, zal geen woordenbewys behoeven, zaaken, daaden, zullen fpreeken. Gerugfteund door de aangegaane Verbintenisfen, met Engeland en Pruisfen, hadt men Frankryk, op eenen min ontzienenden voet beginnen te behandelen (+), en voer men hier mede voort. Schuldmaaningen tusfchen Mogenheden ftrekken, van de zyde des Maaners, ten betoon van vertrouwen op regt en magt beide: want als het vermogen, om den eisch geftand te (*) Zie de geheele nitfchryving in de 2V. Nederl. Jaarb. 1789. bl. 197. (t) Men taadpleege onze Vaderl. Hifi. XX. D. bi, 40, enz. LXIV. BOE.K I789. Men telE Frankryk min dan voorheen.  a?2 VADERLANDSCHE LXIV. £ iKK. 178^. Vordering by h?t Franfcbe Hoi om betaaiingeeniger Millioenen. te doen, ontbreekt, is het de Staatkunde , die den vinger op den mond legt. — Om den vreemd dreigenden Oorlog, met Keizer Josephus den II., in den Jaare mdcclxxxv., te voorkomen, hadt men meer Gelds dien Vorst moeten bieden, dan de laatfte last der van hier gezondene Onderhandelaaren inhieldt. Deeze belemmering, welke de Vredesonderhandeling te Fontainebleau dreigde af te breeken^ werd weg genomen, daar Frankryk op zich nam, om van de tien Millioen Guldens, den Koopprys des Vredes, vier en een halve Millioen te zullen voldoen. Een bedryf, 't welk by de Staaten grooten dank behaalde, ten dien dage, met alle hartlykheid uitgeboezemd. (*) Op acht onderfcheide vastbepaalde Tydperken, zou deeze Geldfomme, door het Hof van Verfaüksy betaald worden. Aan de vier eerfte was voldaan; doch omtrent de volgende was men in Frankryk agterlyk gebleeven, fchoon de Algemeene Staaten hun aandeel, in de vyfde en zesde termyn, reeds voor lang afgedaan hadden. By den afloop des Jaars mdcclxxxviii. vonden hun Hoog Mogenden goed, hunnen Afgezant Lestevenon van Berkenrode aan te fchryven, om, by de eerfte bekwaame gelegenheid, het Franfche Minifterie, over deeze zaak te onderhouden, en te kennen te geeven, dat hun Hoog Mo- (•) Zie onze Vaderl.Hifi. IX. D.bl. 290.  HISTORIE. 273 Mogenden, de agterlykheid in het verfchaffen van het gemelde aandeel, daar aan hadden toegefchreeven, dat de voldoening dier ibmme, op dien tyd, aan het Franfche Hof niet voeglyk kwam : waar om zy ook tot nu hadden verwyld, om aan hunnen Gezant bevelen te geeven, tot het doen van eenige vertoogen, of aanfpraak deswegen. Dat hun Hoog Mogenden. als nog, op de daadlyke voldoening diei v Gelden niet wilden aandringen; byaldier de om Handigheden mogten medebrengen, dat zulks, voor het tegenwoordige, aar het Hof van Frankryk te onpasfe kwam; doch dat zy niet konden nalaaten deezei eisch te doen herinneren, in dat vertrou wen, dat het zelve Hof, ter voldoening aan zyne verbintenisfe, voor de betaalini van het uitgeloofde, zo wel op de reed verfcheene vyfde en zesde termynen als de twee volgende, zorge zou draagen en geene zwaarigheid maaken, om deswc gen eene verzekerende toeftemming, aa hun Hoog Mogenden te geeven. Geldei land, Zeeland en Friesland; die in deez Koop des Vredes niet bewilligd hadden hielden zich thans vast aan de Beflniten ten dien tyde, door hunne Gewesten gi nomen (*), en lieten zich tot deeze zaa niet in. (f) Der Staaten Afgezant, onderhieldt de wegen den Graaf de Montmorin, eer mo: (*") Zie onze Vaderl. Hist. IX D. bl 202—2J (t) Refol. Gen. 26. Nov. 1788. XXII. Deel. S LXIV. BOEK. I7&> t t r , r | > e * ie 5 Voordel St deswet. gen aan 3.  274 VADERLANDSCHE LXIV. boek. 1789. den Graaf de Mont- MORIN. Antwoordvan de Franfcbe zyde. mondeling. Dit wérd gevolgd door een fchriftlyke opgave van de zyde diens Afgezants, waarin hy het geen, door den overleden Graave de Vergennes, den Buitengewoonen Gezant Brantsen, en, hem gehandeld was voordroeg: gepaard met het thans gedaane Voorftel van hun Hoog Mogenden, en eene Aantekening, den letterlyken inhoud bevattende van de gemaakte overeenkomst, zo aangaande deGeldfomme als den Tyd der betaalinge. Gevoeligheid deedt een antwoord van de Franfche zyde gebooren worden, 't welk bewaarenswaardig is, als uitwyzende, met welk een oog men in Frankryk het jongst voorgevallene in deezen Staat, op dit oogenblik, befchouwde. De Graaf de Montmorin, drukt zich het geval opgehaald hebbende , in deezer voege uit: „ Om, over den aart deezer Verbintenisfe, te oordeelen, is het voegelyk de be„ weeggronden, en omftandigheden te „ herinneren, welke daar toe aanleiding „ gegeeven hebben, als mede de Gebeur„ tehisfen daar op gevolgd. — Hun Hoog „ Mogenden, hadden zeker niét vergee„ ten, dat, toen zy genoodzaakt waren, „ den Oorlog tegen Groot Brittanje te „ voeren, zy van Frankryk en Spanje, de kragtdaadigfte onderfteuning ontvin„ gen; dat 's Konings wapenen, voor hun „ de Kaap de Goede Hoop behouden; dat „ dezelve Ceilon, St. Euftatius, en geheel „ Hollandsen Guiana, weder veroverd had„ den; en dat alle die Bezittingen, aan » de  HISTORIE. 275 „ de Republiek waren te rug gegeeven. — De erkentenis voor zulke doorfteekende „ weldaaden, hadt de Staaten het verlan„ gen ingeboezemd, om zich met zyne „ Majefteit te verbinden. De Koning hadt „ in dien voorflag bewilligd. Het plan „ van dit Verbond, was flegts even ont„ worpen, toen de Oorlog tusfchen den „ Keizer en de Republiek op het punt „ ftondt, om uit te barsten. Offchoon „ den Koning, ten dien opzigte, tevens „ pligten te vervullen ftonden, hadt zyne „ Majefteit, egter, geen oogenblik ge„ toefd, zich als der Staaten Bondgenoot „ te betoonen, en in die hoedanigheid, „ zich met hunne belangens bezig te hou,' den. De bemoeijingen des Konings be\, woogen den Keizer, om zyne Vorderingen in Geld te verwisfelen; en hadt „ het zyne Majefteit behaagt, een gedeelte dier Geldfomme op zich te neemen; ten einde, de Vyandlykheden, welke „ op het punt ftonden, om uit te bars„ ten, voor te komen, en daar door de „ Vereenigde Gewesten, voor een ver„ derflyken Oorlog, te bevryden. — Ge„ voelig over eene zo grootmoedige handel, wyze, waren hun Hoog Mogenden niet l, in bedenking geweest, of zy den voor„ flag zyner Majefteit zouden aanneemen; „ zybeflootendaar toe, en betuidgen hun„ ne zugt tot dankbaarheid, door het aan„ bod van twee Linie Schepen, (*) en ' „ het (♦^ Wat 'er van dit aanbod zy, en van die Sa Sche" LXIV. BOEK. I789.  076 VADERLANDSCHE LXIV BOEK „ het verhaasten van de ondertekening der „ Verbintenisfe. Deeze hadt ook or.midde„ lyk, naa den Vrede met den Keizer „ ftand, gegreepen in Slachtmaand des Jaars „ MDCCLXXXV. „ Kort na dit Tydftip, waren de On„ lusten in veele Gewesten uitgeborsten, welke haaren oorfprong hadden in Gej, beurtenisl'en, geduurende den jongden „ Oorlog voorgevallen. De Koning hadt f, zo veel mogelyk was, gebruik gemaakt van zynen invloed, en raadgeevingen, „ om eene Verzoening te bewerken; doch ,, zyne poogingen waren vrugtloos geweest. „ Eene onverwagte Omwenteling, hadt „ de geheele gefteldheid van zaaken, in „ de Republiek veranderd. De Perfoonen, „ die voor den éénigen Bondgenoot der „ Republiek, genegenheid hadden betoond, „ waren ten Lande uitgedreeven, en men „ hadt nieuwe Verbintenisfen aangegaan. — „ Het Verbond met Engeland behelsde „ Punten, die in het Aliantie Tractaat, „ tusfchen den Koning en de Republiek ftandgrypende, waren uitgelaaten. Zy„ ne Majefteit hadt verzogt, dat die vast„ geftelde Punten of geheel opgeheeven, „ of dat dezelve gemeenfchaplyk zouden „ gemaakt worden. De Algemeene Staa„ ten, hadden dit verzoek, op weinig be„ tekenende gronden, verworpen (*). en „ daar ïchepeii geworden is. hebben wy in 't breede rermeid. Zie onze Vaderl. Bijl. XIV. D. bl. 71— 75. (*) Zie onze Vaderl. Hist. XX. D. bl. 39—41-  HISTORIE. m „ daar door vrywillig hun Verbond, met „ zyne Majefteit in 't weezenlyke ver„ anderd. . „ In deezen toedragt van zaaken, dagt „ zyne Majefteit, dat hy niet in de ver„ pligting ftondt, om aan een Verzoek „ te voldoen, waar van de Algemeene „ Staaten zelve den grond aan 't wanke„ len hadden gebragt. Derzelver ftuzwy„ gen, tot hier toe, hadt zyne Majefteit „ zelfs doen gelooven; of dat hun Hoog „ Mogenden dit voorwerp hadden laaten vaaren, of datzy Hoogstderzelver Her„ innering, zouden vergezeld hebben doen „ gaan, met een voldoend Antwoord, op 't geen waar van hier boven was gefprooken. Laatende zyne Majefteit, het verder aan de wysheid van hun Hoog , Mogenden over, om het Befluit, hun ', dien aangaande voegende , te bepaalen. ' Niet onbeantwoord, lieten de Algemeene Staaten dit fchryven. Zy voerden eenen toon vol zelfsvertrouwen, fteunende o\ de nu onlangs gemaakte Verbintenis fen. Het zal der moeite waardig wee zen, het voornaamfte des Antwoords t boeken, *t welk met een te rugzigt o] het gebeurde, ten tyde der Omwentehr ge, daar aan zodanig een licht byzet hoedanig men de Staatswisfel hier te Lar de thans ten Franfchen Hove wilde doe voorkomen. Met den aanvange betuige hun Hoog Mogenden hunne gevoelig aandoening, op het verneemen, dat zyi Majefteit oordeelde niet in de verphgtn § 3 LXIV. BOEK. Wede* antwoordvan de Staaten. * » l- n n ;e ie te  278 VADERLANDS CHE LXIV. BOEK I789. te weezen, om aan het jongst gedaan verzoek van hun Hoog Mogenden te voldoen, dat hunne aandoening zo veel grooter geweest was, op het zien der redenen, welke zyne Majefteit in die verklaaring bewoogen hadden, namelyk, dat hun Hoog Mogenden zelfs den grondflag van die Verpligting gefchonden hadden. Dan, laaten wy de eigene woorden bezigen, waar mede hun Hoog Mogenden, hun begrip deezer zaake uitdrukten. „ Zy zouden, in dit oogenblik, niet fpree„ ken, over de waarde van deeze Ver„ bintenis, afgefcheiden van alle andere „ omftandigheden; zy zouden niet doen „ opmerken, hoe zeer het ieder hadt „ moeten verbaazen, dat de vervulling „ van eene Verbintenisfe, gemaakt vóór „ dat de Republiek de eer hadt, in een ,j Verbond met zyne Majefteit te ftaan, „ van de hand geweezen werd, naa dat 9» dit Verbond, gelukkig was tot ftand „ gebragt; zy zouden even «weinig daar „ op aandringen; dat de Verbintenis van „ het toenmaalig Minifterie, uit naam van zyne Majefteit aangegaan, op het oogen„ blik, dat de Onderhandelingen met den „ Keizerlyken Gezant, ftonden afgebroo„ ken te worden, den eenigen grond hadt „ opgeleeverd, waar op hun Hoog Mo,, genden, zich tot zulke groote opoffe„ ringen, aan zyne Keizerlyke Majefteit „ hadden laaten overhaalen: dewyl hunne 9, Gezanten nooit verder gelast geweest „ waren, dan eene zekere fomme toe te „ ftaan,  HISTORIE. 279 ftaan, die aanmerkelyk minder was, dan die, welke door de tusfchenkomst, en op de Verbintenis van 'sKonings ;', Ministers, in het Tractaat was vast- " gC Hun" Hoog Mogenden hadden des te ••'rninder noodig op diergelyke redenen te blyven ftilftaan; om dat zy over2 tuied waren, dat de kragt derzelven er - van andere, die de grootmoedigheid er ' regtvaardigheid van zyne Majefteit niet nalaaten kon te gevoelen, zich vai zelfs aan zyne Majefteit zou opdoen wanneer de^erkeerde denkbeelden zou den weggenomen zyn, welke door Men " ft-hen nvdie op de tegenwoordige ge " e5 welftand'van den Staat " aan zyne Majefteit mogten ingeboezem " Voorts betuigden de Algemeene Staaten den weg inflaande, waar zy zo gaarr heen wüden, om Frankryk van ter zyc ?e doen zien, in welk een gerust vertro wen, op de zekerheid hunner zaak, 2 Thans leefden, zich niet te kunnen wede houden, van hier den draad der omfta Seden te volgen, tot welken zy mh Antwoord van 'sKonings Ministers gele WareZv hadden," voeren zy voort, ,, 1 „alle gepaste gelegenheden, met dar, baarheid\ erkend en zy vonto befc een, om het wederom te hertiaaie rjat in den Oorlog, in welken zy n het Ryk van Groot-B tittanje waren S 4 " 1 LXIV. boek. i78(?. 1 > l t » i e e l- y r1et id >y k.an,iet in-  28o VADERLANDSCHE lxiv. SOEK. 1789. „ gewikkeld geweest, (om oorzaaken en „ beweegredenen aan zyne Majefteit niet „ onbekend,) de Republiek de grootfte ,, en treffendfte blyken, van zyne Maje„ fteit ontvangen hadt, dat Hoogstdeszelfs „ Wapenen, door het behouden of her,, neemen der Bezittingen van de Repu„ bliek, niet alleen den gemeenen Vyand „ afbreuk gedaan hadden; maar dat ook „ zyne Majefteit, de heroverde Bezittin,, gen, op eene edelmoedige, wyze, aan „ de Republiek hadt te rug gegeeven. „ Vervuld van erkentenis, voor deeze „ blyken van Vriendfchap en Verdeedi„ ging, en bezield met eene begeerte, „ om dezelve, by gelegenheid, te beant„ woorden, hadden hun Hoog Mog. hun „ verlangen te kennen gegeeven, om een „ Verbond van onderlinge Verdeediging ,, aan te gaan. De Onderhandelingen ,, over 't zelve, waren egter uitgefteld „ geworden, door de verfchillen tusfchen „ zyne Keizerlyke Majefteit, en de Re„ publiek. Zyn Allerchristlykfte Majefteit, „ aan de eene zyde, door de aHernaauwfte banden, met den Keizer vereenigd, en, aan „ de andere zyde niet willende ophouden, „ door eene aaneenfchakeling, van welwil„ lenheden hun Hoog Mog. aan zich te „ verbinden, geliefde door zyne tusfchen„ komst het vuur van den Oorlog, het welk „ van gevaarlyke gevolgen, voor de kort „ herftelde rust van Europa, hadt kunnen 1, weezen, in den beginne te blusichen, m en tot een blyk van het groot belang,  HISTORIE. 281 „ 't geen dezelve in de bevrediging, van „ beide de Partyen ftelde, zich te verbin„ den, tot de voldoening van een gedeelte „ der Geldfommen, waar in de Eifchen „ van den Keizer waren veranderd. On„ middelyk naa de tekening van de Over„ eenkomst met den Keizer, verkreeg het „ verdeedigend Verbond, tusfchen zyne „ Majefteit en de Republiek, haar be- „ flag. Het was ook omtrent op dien „ zelfden tyd, dat door een der Bondge„ nooten, aan hun Hoog Mogenden werd „ voorgefteld, om aan zyne Majefteit de „ twee Schepen van Linie, waar van het „ Antwoord gewaagt, aan te bieden; dan „ fchoon 'er toen ten tyde, meer dan „ eens over was geraadpleegd, hadden hun „ Hoog Mogenden, nooit een befluit ge„ nomen, om die Aanbieding, openlyk „ aan zyne Majefteit te laaten doen, en „ hunne Afgezanten aan het Hof van „ Frankryk, nooit daar toe last bekomen." Naa zo veel omhaals, neemt het Antwoord eenen anderen toon aan: immers hun Hoog Mogenden vaaren voort. ,, Ter„ wyl zy zich overgaven, aan de blyd„ fchap over deeze gewenschte Gebeurte„ nisfe, het fluiten des Verbonds me „ zyne Majefteit, waren de ongelukkigt „ Verdeeldheden in de Republiek, vai „ trap tot trap, aangegroeid; Verdeeldhe „ den, die gebooren, uit eene drift to „ fchadelyke Nieuwigheden, evenals een« „ befmettelyke ziekte, zo veele Rykei „ en, Staaten hadden aangeftooken, en noj S 5 „da LXIV. BOEK. 1789. I f'  LXIV. BOEK. 1789 282 VADERLANDSCHE „ dagelyks beroerden, gezaaid door Menichen, die niet fchroomden, den ge„ heiligden naam van zyne Majefteit te „ gebruiken, als of dezelve hunne verderflyke oogmerken, tot omkeering van de Staatsgefteldheid deezes Lands, zou „ hebben willen begunftigen; terwyl zy „ zich zelfs in ftaat fielden, om deeze „ oogmerken gewapender hand uit te voe„ ren; en daar toe Onderdaanen van zyne „ Majefteit, hadden weeten te engagee„ ren; waar van de bewyzen, door hun „ Hoog Mogenden, onder 't oog van „ zyne Majefteit waren gebragt, tot een blyk, hoe zeer men getragthadt, hem „ te misleiden. „ De Aanvoerders van deeze Onlusten, waren zo onverdraaglyk trots geweest op de middelen, die zy meenden in ,, handen te hebben, dat zy de Wettige „ Regeering, met geweld, van hunne „ plaatzen geftooten hadden, en door „ hunne Creatuuren doen vervangen; dat „ zy aan alle Menfchen, zonder onder„ fcheid van Rang of Perfoon, die niet „ van hunne Party waren geweest, het „ gewigt van de hardfte Dwingelandy „ hadden doen gevoelen; ja zich niet ont„ zien, de handen te flaan, aan de Koninglyke Gemalin, van den Prins Erfftadhouder, wier hooge Geboorte en uitmuntende hóedanigheden, haar tot „ een voorwerp van eerbied maakten, voor „ elk mensen, die eenig gevoel van Eer „ en Deugd bezat. „ Zulk  HISTORIE. 283 , Zulk een Euveldaad, kon niet onge„ ftraft blyven. Zyne Koninglyke Majefteit van Pruis/en, zwaar getroffen, door '„ den hoon zynen Koninglyken Bloede „ aangedaan, in de Perfoon van de Prm„ fesfe zyne Zuster, hadt dien ter harte „ genomen, als hemzelve aangedaan, en „ eene uitfteekende Voldoening geeischt, „ van de Bewerkers dier Belediging in de ,, Provincie Holland. „ Hun Hoog Mogenden zeiven, had„ den herhaalde aanzoeken, by de Staaten „ dier Provincie gedaan, om deeze Vol„ doening niet te weigeren; doch de „ heerfchende Cabaale, hadt liever het „ Vaderland, aan de ysfelykheden van „ den Oorlog blootgefteld, dan het oor ge„ leend aan de ftem van Regt en Rede. „ Het Pruisftfche Krygsvoik was in Hol„ land getrokken, om de lang uitgeftelde „ Voldoening, met de Wapenen te nee„ men. De lang onderdrukte Natie hadt, ,,"by die gelegenheid, moed gegreepen; „ haare ftem verhief zich, ten gunfte van „ de Wetten en de Wettige Regeering, ., en, binnen weinig dagen, was'er eene „ Omwenteling ontftaan, die voor altoos „ merkwaardig zou weezen; om dat ze „ niet ftrekte ter vergrootinge van ie„ mand; maar alleen de Staatsgefteldheid „ van de Republiek herfteld hadt, op de „ oude en wettige grondvesten. „ Ondertusfchen was het Krygsvoik „ van zyne Pruisfifche Majefteit, tot in „ 't hart van Holland, doorgedrongen: en LXIV. BOEK. 1789.  *84 VAD ERLANDSCHE LXIV. BOft K.. I7Ó9. ! 1 „ de Staaten van dat' Gewest zagen, zo „ ras zy als aan zich zeiven wedergegee„ ven waren, in dezelve niets anders „ dan Vrienden en Verloil'ers. Zyne Ma„ jerteit bediende zich van deezen loop „ der zaaken, niet tot nadeel van de Staats. gefleldheid, hatende den eisch der Vol--. „ doening over, aan zyne Koninglyke „ Zuster; en deeze Grootmoedige Vorst„ in, hadt zich daar mede vergenoegd, „ dat een klein getal Perfoonen, die het „ gezag der Regeering misbruikt hadden, „ ter fchennis der openbaare veiligheid, „ uit het Bewind gefteld werden." Naa dus het werk der Omwentelinge, in den gunftigst mogelyken dag gefteld te lebben; dewyl, huns oordeels, het Antwoord van 'sKonings Ministers uitwees, 10e deezen de Omwenteling, uit een ïansch ander en verkeerd oogpunt beschouwden, vielen zy byzonder over de litdrukking, in het voorheen bygebragte Vertoog der Franfch Staatsdienaaren; De Verfoonen, die voor den eenigen Bondgenoot der Republiek, genegenheid betoond hadden, waren ten Lande uitgedreeven. „ Zy konden," dus vervolgden hun Hoog Mogenden, „ het leedweezen, 't » welk deeze aantyging hun baarde, niet „ verbergen, en vonden zich verpligt, „ dezelve, op de volftrekfte wyze, te „ ontkennen. Men hadt het niemand ten „ misdaad gerekend, zyne verknogtheid „ aan de Verbintenis van de Republiek met „ zyne Majefteit te betuigen. Die Ver- „ bin-  HISTORIE. 285 „ hintenis was het werk geweest, van de „ Wettige Regeering, en hun Hoog Mo, genden verklaarden, dezelve heihg te ' zullen vervullen, zo lang het zyne Ma„ iefteit behaagde zich, van zyne zyde, ,, daar aan te houden. Maar hun „ Hoog Mogende, die nimmer vergeeten !, hebben, hoe dikwyls zyne Majefteit „ betuigd heeft, dat hy zich nooit met geweld zou mengen, in de mwendige „ zaaken van de Republiek, moeten met „ allen eerbied, van welken zy doordron, gen zyn, voor den Perfoon des Ko, nings, verklaaren, dat het voor een „ misdaad moest gerekend worden, het „ Publiek te bedriegen, met het voorgeeven dat zyne Allerchristlykfte Majefteit, " de Bondgenoot van de RepubheK zou " willen zyn, tegen de Republiek zelve, en alzo de Muitelingen onderfteunen, gewapend om de wettige Staatsgefteld" heid het onderstboven te keeren. " Betreffende de Verbonden, welke hun Hoog Mogenden, naderhand met de " Hoven van Londen en Birlyn aangegaar hadden, mogten zy niet nalaaten aar te merken, dat, zo weinig als zyne Majefteit, door het aangaan van he Verbond met de Republiek, zich had willen ontdoen, van de bevoegdheid ,, èmook met andere Mogenbeden te han , delen, en andere Bepaalingen, met de ! zelve te bedingen, voor zo verre dn niet ftrvdig waren, met de ftandgrypen de AUiantien, hun Hoog Mogendei " „ evei LXIV. BOEK. 1789. ; : I 1 I  «86 VADERLANDSCHE LXIV. 'BuEK. I789. C) Zie onze Vaderl. Hist. XX. D. bl. 40. „ even zeer, van hunne zyde, by die „ bevoegdheid gebleeven waren, en daar „ van geen gebruik hadden gemaakt, 't „ welk in 't minst nadeelig was, aan de „ Verbintenisfe, waar in zy de eer had„ den, met zyn Majefteit te ftaan. Ge„ lyk hun Hoog Mogende, zich vleiden „ met goede redenen aangetoond te hebben „ in het Antwoord, aan 'sKonings Gezant, ,, in den voorleden Jaare gegeeven. (*) „ Eindelyk hadt het Minifterie van zy„ ne Majefteit, het ftilzwygen van hun „ Hoog Mogenden, en het niet opeifchen „ der vervallen Termynen, verkeerdlyk „ toegefchreeven aan een afzien van dien „ eisch, daar het alleen geweest was, „ uit hoofde van zekere omftandigheden' „ welke hun Hoog Mogenden deeden „ denken, dat het zyne Majefteit, op dien „ tyd minder fchikken kon, van die be- „ taalingen zich te kwyten. Neen! „ hun Hoog Mogenden, konden nooit „ een eisch laaten vaaren, op het Ko„ ninglyk Woord, van zyne Majefteit ge„ grond. Zy moesten blyven verkeeren „ in het vertrouwen, dat zyne Majefteit, ., omtrent de flappen en gevoelens, van „ hun Hoog Mogenden beter onderrigt, „ geen reden van bezwaar meer kon heb„ ben , om de aangegaane verbintenisfen, „ geftand te doen, en zy zouden die ver„ vullig blyven afwagten, op zodanigen „ tyd  HISTORIE. 287 „ tyd en wyze, als de omftandigheden „ zulks gevoeglyk zouden maaken. (*) Dit tydperk is niet opgedaagd. Welhaast vondt zich de Koning, door de gewigtigfte voorvallen, in zyn eigen Ryk, zodanig geflingerd, dat 'er tyd noch ge-: legenheid was, om zich met deeze buitenlandfche betrekkingen te bemoeijen. De Krygtoorts in het Noorden ontftooken, tusfchen de Keizerin aller Rus/en, en den Koning van Zweeden, kon niet naalaaten, in ons handeldryvend Gemeenebest, eenige bekommering te baaren; deeze nam toe op de bedenking, dat ook Deenemarken, deel in dien twist zou neemen. Om dit te verhoeden wendden Engeland en Pruisfen alle poogingen aan, en oordeelden hun Hoog Mogenden, niet te moeten ftilzitten; maar den Heer van der Goes , Buitengewoon Gezant te Koppenhagen aan te fchryven, om van hunnen wege, het Deenfche Hof te verftaan te geeven, dat de Algemeene Staaten, die geduurende den loop van den tegenwoordigen Oorlog, reeds te meermaalen blyken gegeeven hadden, hoe zeer de herftelling van den Vrede hun ter harte ging, en daar toe, in gemeenfchap met de Hoven van Londen en Berlyn, hunne goede diens- (*) Wy hebben in de opgaave deezes Antwoord! het Franfche gevolgd, 't welk hier en daar, eener eenigzins anderen zin heeft, dan het Nederduitfch daar tegen over gevoegd in de Rtfol. Gen. van 22 Jan. 1789. LXIV. BOEK. 1789. Deeze :aak >lyfi fteecen. Schryven der Staa» ten aan . Deenemarkenover den Oorlog in 't Noorden.  288 VADERLANDS CHE LXIV. BOEK I789 diensten, en bemiddeling aangeboden; doch met leedweezen gezien hadden, dat deeze poogingen, tot nog toe, van geene uitwerking geweest waren, en dat, door het ten einde fpoeden, van den Wapenrtilftand, tusfchen de Koning van Deenemarken en Zweeden, de Vyandlykheden, weder op nieuw zouden kunnen beginnen, en de middelen van Bevrediging, des te moeilyker gemaakt worden, geoordeeld hadden, in dit hachlyk oogenblik, hunne Vredelievende gevoelens, met allen nadruk, by den Koning, te moeten herhaaien. Waarom zy ten ernftigften aanhielden, „ dat zyne Deenfche Majefteit, „ door het aanneemen eener volkomene „ Onzydigheid, of ten minften door het „ verlengen van den Wapenftilftand, ge„ liefde te verhoeden, dat het vuur van „ den Oorlog, zich niet verder verfpreid„ de; als mede dat zyne Majefteit van ,, Deenemarken, zich geliefde te vereeni„ gen , met de poogingen der Hoven van ,, Londen en Berlyn, en van hun Hoog „ Mogenden, om den Vrede tusfchen de „ Oorlogende Mogenheden, op eenen „ vasten en duurzaamen voet, te helpen „ herftellen. Dat voorts hun Hoog „ Mogenden, als een handeldry vende Staat, „ altoos te veel belangs gefteld hadden, „ in de rust van het Noorden, en in het „ evenwigt, waar op deeze rust moest „ gevestigd zyn, om ook niet, in deeze „ omftandigheden, alles wat mogelyk was „ te helpen aanwenden, tot bevordering „ vwi  HISTORIE. 289 van dat heilzaam oogmerk, en zich vleiden, dat zyne DeenfcA* Majefteit, !' dreze hunne poogingen, uit dat oog' punt zou gelieven te befchouwen, en " des te meer dezelve helpen bevorderen, uit aanmerking, van de Vriendfchap en , onderlinge betrekkingen, welke van ouds L tusfchen de Kroon van Deenemarken, en den Staat hadden plaats gcgreepen." — Zy verwittigden dien Vorst, dat zy, door hunnen Staatsdienaar te Stokholm, ten Zweedfchen Hove, dezelfde Verklaaring zouden laaten doen, gelyk ook gefchied- Engeland, de fterkfte bewerker in deezen, fchreef, door den Afgezant El liot, aan den Deenfchen Staatsdienaar. Graaf van Bernstorff, ten deezen ty de, eenen aller nadrukiykften Brief, waar in hy hem onder 't ooge bragt, de vertoog'en ten Vrede weleer by monde gedaan, de maatregelen tot het bevorderen daar van genomen; het Deenfche Hof aanmaanende, tot het behouden eener volkomene Onzydigheid. Ten aandrange hier van, onder andere, fchryvende. ., Maak „ 'er ftaat op, myn Heer! dat zo ras „ Deenemarken een Befluit, zo gefchikt naar den wensch zyner Vrienden, zal „ genomen hebben, de medewerking des „ Konings van Deenemarken, tot herftel \ van eenen algemeenen Vrede, aan den „ Ko- (*) Refol gen. 17. April 1789. XXII. Deel. T LXiV. 10ek, 1789. Door Engeland hier in onderfteund.  2go VADERLANDSCHE LXtv. uE IC I789.- GerustftcllendAntwoordvan Deetiemat'ken. „ Koning myn Meester, oneindig aange„ naam zal zyn; en ik mag 'er by doen, „ dat uwe Excellentie, de waare belan„ gen van Rusland, en de gevoelens van „ Engeland te lang gekend hebt, dan dat „ gy niet erkennen zoudt, dat de Kei„ zerin van Rusland, de bewerking van „ eenen Vrede , niet beter, dan aan zyne „ Britjche Majefteit, en diens Bondge„ nooten, kan toevertrouwen. (*) De Afgezanten der drie oo de Onzydigheid van Deenemarken aandringende Mogenheden, kreegen eerlang ten befcheid, dat geen antwoord, van wegen Deenemarken , kon gegeeven worden, eer het Deen fche Hof een Postbode van het Rusjifche bekomen hadt. — Op het ontvangen hier van, deedt de Graaf van Bernstorff, deezen Afgezanten de troostryke weete, dat de Koning zyn Meester, altoos bezorgd, om den Vrede en rust te bewaaren, een Affchrift van het verzoek der drie Hoven aan de Alleenheerfcheresfe aller Rusfen gezonden, en dat de Keizerin, in antwoord daar op, toegeftemd hadt, dit Deenemarken, niet verpligt zou weezen den Onderftand, volgens een plegtig tusfchen hun geflooten Verdrag bepaald, te geeven; doch, onder deeze wel duidelyke bepaaling. dat de Hoven van Londen , Berlyn en Holland, op geenerlei wyze , den Koning van Zweeden byftand zouden (*) Deeze geheele Brief, is voor handen in de !V. Ntdtrl. Jaarb, 1789. bl. 702—705.  HISTORIE. «91 den bieden; maar, in tegendeel, hunne goede dienden, in vereeniging met Deenemarken aanwenden, om den Vrede te bewerken. (*) Ingevolge hier van liet zyne Deen/c/feMajeüeit, denAlgemeene Staaten eene Verklaaring ter hand (lellen, door zyn Afgezant, den Heer Schubart, hoofdzaaklyk van deezen gerustftellenden inhoud. Dat Deenemarken niet zou betrokken worden in den twist tusfchen Rusland en Zweeden; dat de onzydigheid var Deenemarken bevestigd was, en de Deen fche Vlag, voortaan dezelfde Veiligheic en Voorregten genieten zou, als in tyc van vollen Vrede. Met verzoek dat deeze zaak, ter algemeene kennisfe mogt gebragt worden; ten einde niet alleen alle Deenfche Zeevaarenden gerust te ftellen: maar ook alle verkeerde begrippen, welke by Kooplieden en Asfuradeurs mogten plaats gehad hebben, weg te neemen. Vroeger, hadt de Rusfifche Gezant Ca litchef den Algemeene Staaten, eene vernieuwde Verklaaring overgeleeverd, de verzekering behelzende, van de Befcher ming der Keizerinne, aan de Vlagge de Onzydige Mogenheden, in de Oostzee Zy gaf by dezelve te verftaan, dat d< naauwkeurigfte Bevelen gegeeven waren aan de Bevelhebbers van haare Zeemag in de Oostzee, om de volkomenfte befcher mint (•) Unmrfal Magazina Vol. XXXV, p. 107. Ta LXIV. L o ek. I789. Geruis- : deling , der Rus' fifebe Keize' Tinne ea , ZweeJe» , voor de ' Scheep1 vaart.  aoa VADERLANDSCHE ixiv. B O E 1789. ming te verleenen, aan alle Koopvaardyfchepen, die zy, geduurende deezen Oorlog , in Zee zouden ontmoeten; dezelve geene beletzels toe te brengen, of in hunne Vaard, na eenige Havens in de Oostzee gelegen, en werwaards zy beftemd mogten zyn, te verhinderen; maar in tegendeel dezelve, in geval van nood, alle hun mogelyke hulp en byftand te verleenen. Naa hier van uitgeflooten te hebben, de Koopvaar.'y Schepen, die Oorlogsbehoeften aan de Vyanden van Rusland zouden willen brengen, befluit de Keizerin haare Verklaaring, „ zodanige ver„ zekeringen, van welke de Keizerin nooit „ gedoogen zal, dat men afwykt, of dat „ daar aan, door haare Officiers, de min„ fte inbreuk gefchiedde, zullen voldoen„ de zyn, om met tak en wortel uit te „ rooijen, al zodanig wantrouwen, welk „ nog by deezen of geenen plaats mogt „ hebben, omtrent de veiligheid van dee„ ze Zeevaard; terwyl haare Keizerlyke „ Majefteit ver.vagt, dat alle onzydige „ Naden, zonder onderfcheid, zullen „ voortgaan, derzelven Handel in de Noordzee te vervolgen, en zulks met „ gelyke gerustheid , als zy gewoon ge„ weest zyn, vóór het ontftaan der on„ eenigheden tusfchen Rusland en Zwee„ den. — Eene gerustftelling van gelyken aart. ontving de Onzydige Zeevaart van de Koning van Zweeden. (*) Nauw- (*) Refol. gtn. %7. Mey 1789, Iaastgem. wa» ge- dag-  HISTORIE. 203 Nauwlyks der optekeninge waardig is het voorgevallene met den Keurvorst van Paltz Beyeren, die, in den aanvange deezes Jaars, door den Heer van Willigen, zynen Refident, een Vertoogfchrifc aan de Algemeene Staaten overleeverde, klagten inhoudende, zo over het bezetten der Tewezer-heide, in het Hertogdom van Gulik, door eenig Oostetiryksch en Hollands Krygsvoik, als over het wegvoeren van eenige Scheidpaalen, en het plaatzen van twee andere op het Guliks Grondgebied. Bedryven door den Keurvorst aangemerkt, als een fchennis van het Regt der Volken, en een inbreuk op zyn Souverair gezag. De Gefchillen hier over gereezen, eerlang in der minne bygelegd, hadder geene gevolgen altoos. Van meer aanbelangs , en ook m d< gevolgen op ons Vaderland, waren d< Gefchülen tusfchen Keizer Josephus dei II., in het nabuurig Brabant gereezen Het twistvuur 't welk daar reeds eenen ge ruimen tyd gefmeuld hadt, begon, na; eene korte verpoozing, heftiger te ontbran den, en kondigde in die Nabuurfchap de gewigtigfte Gebeurtenisfen aan. Ge beurtenisfen, die met het aanvanglyk vooi gevallene in Frankryk te deezen Jaare een zeer zonderling en treffend vertoo maaken, voor den Staat- en Menschkut digen Opmerker. Wy mogen ons m< toegeeven in vergelykingen. Ke dagtekead a. Juny 1789. N- Nederl. Jaarb. 178 T 3 LXIV. i'öEKi Kit ri verfchil met PaltzBeyeren. I ; Brabant,/cbe On' lusten. I 1 » tl 1ti-  LXIV. BUEK. I789. Grond der nieuwe misnoegdhedenildaar. Streng Bevelfchrift . des Kei- 3416. 494 VADERLANDSCHE Keizer Josephus de II., hadt veele ontwerpen van Hervorming in 't hoofd, ving 'er eenige aan, bragt 'er zommige tot ftand. Het openen van een algemeen Kweekfchool, in den voorleden Jaare, hadt 'er geen opgang, en vonden de fterke middelen daar toe aangewend, veel tegenftands. De oneenigheden daar uit gereezen, lagen den grond tot verdere en hoogloopende gefchillen, voor eene korte wyl, door magt van Krygsvoik gedempt. In Henegouwen en Brabant hadt de Geestlykheid alle gemoederen opgewonden, met den Adel, en de Staaten de noodige maatregelen , in 't geheim beraamd. Niet lang geleden hadden de laatstgemelden, den Keizer, in de onderdaanigfte bewoordingen, verzekerd van hunne geheele te rug keering , tot zyne Vaderlyke gehoorzaamheid. Thans bewilligden de beide opperlle Stan3en, in de Onder Handgelden, welke zy, ingevolge der affpraake, wisten, dat de sogenaamde derde Stand, beftaande uit de Afgevaardigden der drie Steden Brusfel, Mechelen en Antwerpen, zou weigeren. Een weigering, welke zy grondden op de agtergebleevene herftelling, der Procesfien en Broederfchappen; teffens vorderde men de wedergave, van alle opgeheevene Kloofters, en de onbepaalde affchaffing van alle nieuwigheden, in het (luk der Geestlyke opvoeding. Dit hadt, in Louwmaand deezes Jaars, ;en Bevelfchrift, ten gevolge van deezen trengen inhoud! „ De weigering der ge- M mee-  HISTORIE. 295 „ meene Onderftandgelden, waar toe de „ derde Stand van myn Hertogdom heeft „ durven overgaan, zonder dat de eerfte „ Leden, de minste pooging gedaan heb„ ben, om daar in orde te Hellen, heeft „ alle myne verontwaardiging moeten op„ wekken, en noopt my om, van dit „ oogenblik af, voor Brabant te herroe„ pen,- alle de toegeeflykheden, die ik „ haar beweezen hadt, en vooral die van „ de vergetelheid, wegens het voorgeval„ lene in de jongfte Troubelen, welke „ ik haar, in goedgunftigheid, hadt toege „ ftaan. Ik verbied tevens aan myn Ge „ neraal Gouvernement my verder eeni „ ge genade hoe genaamd te vraagen, he „ zy 'voor die van den Burger-, het Z] „ van den Geestlyken ftand deezer Pro „ vincie, of eenigen van hun in eenigej „ ftand te zetten. Ook fchort E „ alle laatere benoeming, tot de Brabani „ fche Abtdyen op, en myn Gouveme „ ment Generaal, gefterkt door den M „ litairen arm, zal na de Perfoonen va „ alle Klasfen en Beroepen, in gemeld „ Provinciën, welke in de jongfte Troi „ beien zich fchuldig gemaakt hebber met de daad, met woorden, of dot „ gefchrifte, ten ftrikften onderzot doen; ten einde hun te {taffen, z< „ danig als ik, naar de gelegenhedei „ gepast zal oordeelen. Naa de weig „ ring, die gylieden u hebt durven o „ derftaan, van de bewilliging in de O „ derftandgelden, die billyk en onverm T 4 » *- LXIV. BOEK. I789, t r 1 c « e 1, ir. k )),s1n- y- e-  Soe- VADERL ANDS CHE LXIV boek. I789. Ernltige waarfchuwing. „ delyk behooren opgebragt te worden, „ tot onderhoud van het Publiek Beftuur, „ ftaat U geenzins meer vry, in eenige „ zaak, de Blyde Inkomst (*) in te roe„ pen, achtende ik my niet langer tot ,, dezelve verbonden, terwyl gylieden het „ van uwen kant , aan my als getrouwe „ Onderdaanen verfchuldigde, hebt dur„ ven ter zyde fteJlen." Het Generaal Gouvernement, deedt dit Bevelfchrift, in alle Steden van Brabant aanplakken, vergezeld van eene ernltige Waarfchuwing, en de by voeging, dat, naardemaal zy boven dien onderrigt waren, dat men, zonder eenige de minste onthouding, voortging met zeer berispelyke gefprekken te houden, ftrydig met het ontzag aan zyne Majefteit, en diens Gouvernement, verfchuldigd, het Gouvernement de Ingezetenen verwittigde, dat zo wel de Civiele als Militaire Officiers bevel hadden, om daar op, met de grootfte zorgvuldigheid, te letten. Als'mede, dat het de wil van het Gouvernement was, dat alle Stads Magiftraaten, zonder uitftel een Bevel deeden afkondigen, op nieuw, alle byeenrottingen, en alle hoegenaamde beweegingen, ftrydig met de orde en de algemeene rust, verbiedende: op dat (terwyl (*) 't Is bekend, en verdient flegts voor weiqï ;en herinnerd te worden, dat men door Blyde Tnkvmti,''Aê Voorreden verfraait, die 20 wel door il: Volk, al* d.^or den Landheer, by diens injuUi^ing, bezwoóren worden.  HISTORIE. ap7 wyl men aan de Vredelievende Inwoonders de rust verzekerde, welke zy zouden blyven genieten, indien zy zich wel gedroe gen,) het Gemeen intusfchen onderngt wierd, dat in zo verre men voortging in ftrafbaare Gefprekken, en andere beweegingen; of dat men, uit hoofde van de te doene Onderzoekingen, in gevolge van de bevelen zyner Majefteit, eenigen tegenftand of belemmering ondervondt, de fcbuldigen onmiddelyk gevat, en in de Gevangenis zouden gebragt worden. ( ) De Staaten van Brabant, niet genegen, om de Priesterfchap, die met voorgemelde redenen van weigering, 'ter baane gekomen was, te onderfteunen, boogen z;ch, op nieuw, voor den Keizer, bewi'ligden in de fchattingen, fmeekten om vergiffenis en genade: met de krmpendftc uitdrukkingen. Onder andere, naa bekeu tenis van misdryf, verklaarende; „ Ei „ wilt althans, 6 Sire! Gy beste zo we als toeganglykfte aller Koningen, voo: '„ het minst gedoogen, dat wy aan uwi „ Majefteit, eenige Perfoonen uit de dri< ', Ordens mogen afzenden, om U ti , fmeeken, niet alleen te willen aannee , men de hulde, welke wy U hier voor " loopig toebrengen van alle de vermo ' gens uwer Onderdaanen; maar voon '', van aan uw Volk, Sire! uwe goed „ gunftigheid, goedhartigheid en goedei ' tierenheid, in alle derzelver uitgeftreki „ hei (*-\ N. Nederl. Jaarb. 1789. bl. 161—165. T 5 LXIV. BOEK. 1789. Der Smten kruipendeOnderwerping. 1 1 i  s9S VADERLANDSCHE LXIV. boek. In Bene g-ouveen tot hukken genoodzaakt. Bedoelingen en i, heid, te willen wederfchenken; inzon,, derheid, nog van aan dit Volk te wil„ len laaten, de ongekreuktheid van des„ zelfs Staatswetten, onder welker zagten „ invloed, het zelve zich zo veele eeu„ wen gelukkig bevonden heeft!" (*) De Keizer betoonde zich onaandoenlyk voor deeze Vleitaal, en nam die onderwerping niet aan. Gunstbetooningen weigerde hy den Brabanderen, even als die van Henegouwen. In deeze Provincie begeerde men voor den Keizer niet onder te doen. Groot was 'er de verbittering, over het ontflag des Hertogs van Aremberg, van diens' Eerepost als Hoofdbaljuw, en het opdraagen van dit Ampt, aan eenen gehaaten Vreemdeling. De Staaten bleeven daar by hunne weigering. Het gemor en de geest van tweedragt werd 'er algemeen. Waar op het Gouvernement Generaal befloot, om ftrikte bevelen na verfcheide Plaatzen te zenden, en inzonderheid na Namen, om een gedeelte van de Krygsbezetting dier Stad, na Bergen te doen trekken. Door deezer komst, en die van Gelastigden, werd der Staaten Vergadering geftoord, en eindigde aldaar de wederftand, met de vernietiging van alle voorregten, en de gevangenneemiug van de hoofden der misnoegden, (f) In Brabant, hoe diep over 't algemeen ook gebukt, onder het juk der vooroor- dee- (*) N. Neder!. Jaarb. 1789. bl. 351—357. (f) N. Nederl. 'Jaari. 1789. b!. 358—^60.  HISTORIE. £09 dcelen en des bygeloofs, werden 'er gevonden, die 's Keizers Hervorming van eene gunftiger zyde befchouwden. Dit was het geval eeniger Regtsgeleerden, en niet weinigen onder de gegoedfte Burgers toonden zich vatbaar voor derzelver onderrigting. In'sKeizers maatregelen, fchoon niet geheel goed gekeurd, erkenden deezen eene pooging, om den Invloed van den Adel, zo wel als van de Geestlykheid, te beperken, aan het Volk eene meerdere magt te verleenen, en bygevolge eene zekere nadering, tot het doel van het klein aantal Patriotten, die eene volkomene Vertegenwoordiging voor den eenigen vasten grondflag der Volksvryheid hielden. Deezen vleiden zich eenigen tyd, dat het gefchil tusfchen den Keizer en de Staaten, eene gunftige wending na dien kant zou neemen: dan, door de fchielyke herftelling der oude Staatsgefteltenisfe, verdween dit uitzigt geheel en al, en bleef 'er flegts eene geringe mogelykheid over, om die Volksgezinde begrippen , onder de menigte te verfpreiden. Hier toe keurde men best, het aanleggen van Vaderlandfche Gezelfchappen, omtrent in dien zelfden fmaak, als de Burgei Sociëteiten vóór de Omwenteling, in onze Bondgenootfchaplyke Gewesten.. In deeze poogden de Regtsgeleerden Vonk, Verlooy, en meer anderen, op hunne Medeburgers te werken, en in een Land van algemeene duisternis, licht te verfpreiden, Deezer oogmerken waren aan zommigï Per- LXIV. boek. Poogingen eeni ger Bra ban'fche Patriotten.  3oo VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I?89. Punten den Brahanderendoor den Keizer ter overweeginge gegeeven. 1 Perfoonen uit den eerften Adel niet onbekend, en zy begunftigden dezelve onder de hand. Met al de betoonde onderwerping, hadt de Keizer niet uit het oog verlooren, dat de gebrekkige inrigting van den derden Stand, de voornaame oorzaak was, van de laatfte weigering der Onderftandgelden. Hy maakte zich dit oogenblik ten nutte, om, naa eene herhaalde afkondiging, tegen oproerige beweegenisfen, op eene buitengewoone Vergadering der Staaten van Brabant, een nieuwen vorm van deezen Stand voor te flaan, die denzelven tegen den bovenmaatigen invloed der beide anderen beveiligen zou, en den trots der drie, tot hier toe alleen vertegenwoordigende Steden vernederen. Opmerkelyk genoeg, boven al om der gevolgen wille, zyn de vier punten, door zyne Majefteit ter raadpleeging overgegeeven. — Voor eerst; een vaste Onderftand, even als in Vlaanderen, dat is te zeggen, de onafgebrooke voortduuring der tegenwoor dige gewoone Belastingen; ten einde te voldoen, aan den last van het Beftuur, en de Verbintenisfen, wel eer door de Provincie aangegaan, zonder benadeeling van de Algemeene Vergadering der Staaten , welke 'sjaarlyks, als voorheen, zouden plaats hebben. Ten tweede. Het herftel van den derden Staat, op den ouden voet, geevende aan vyf tien Steden Stem en Zitting, in plaats van alleen aan de drie groote Steden. Ten derden, dat  HISTORIE. 301 dat by alle Raadpleegingen, over de Generaliteits zaaken, ieder Orde een zuiver en eenvoudig befluit zou neemen; en dat diensvolgens de wil der twee Ordens, de meerderheid uitmaakende, de der ie zou noodzaaken toe te ftemmen. Ten verden. dat, om voor te komen, dat de Raad van Brabant voortaan, tot verkorting van het Souverain gezag, geen misbruik maakte, van den Eed op de Blydt Momfte, zou gehouden zyn, alle Eedicten , Reglementen, Ordonantien, en wal van dien aart meer was, op gezag vat zyne Majefteit gedaan, op de gewoone wyze te bezegelen en af te kondigen, mits die niet duidelyk aantoonden, da men, tegen de meening van den Souve rain daar door wilde verkorten, een^ Artykel van de Blyde Inkomfts, of ander en daadlyk in zwang zynae Voorregten Dat, insevalle de Raad iets mogt vin den, in Edicten of andere Staatspapieren ftrydig met de Blyde Inkomst, of eenij ander Voorregt, dezelve zou gehoudei weezen, die twyfeling ter kennisfe va den Gouverneur Generaal te brengen welke, naa de Gemagdgden der Staaten van de Provinciën gehoord te hebben, ceval ter kennisfe en beflisflnge, van z} ne Keizerlyke Majefteit /.ouden overget ven naar wiens uitfpraak de Raad vei pligt zou weezen, zich te gedraagei Het Slot deezes Bevelfchrifts, hieldt u dat de meening van zyne Majefteit hier c uit kwam, en dat van de voldoening as d LXIV. I789. I 1 > T ■> 1 1 t t I. <• P n  LXIV. BOEK.. Deeze wierden verworpen, 't Geen de vernietiging des Raads van Brabant ten gevolge heeft, De gemoederen van dun Keizer vervreemd. (*) N. Neder/. Jaarb. 1/S9. bl. 852—861. 30a VADERLANDSCHE dezelve, de handhaaving der oude Staatsgefteldheid van Brabant af zou hangen. _ De Staaten raadpleegden onverwyld op dit Stuk. Weigering, om in 'sKeizers voorgeftelde maatregelen te treeden, was 'er het gevolg van. Zy hielden die fchikkingen, ftrydig met hunnen Eed. Ingevolge van 's Keizers last kondigde het Gouvernement Generaal een Bevelfchrift af, by 't welk niet alleen de Zending der \ Staaten opgefchort, en de Raad van Brabant vernietigd; maar ook de Blyde Inkomst zelve herroepen wierd. Dien eigen avond, fcheidden de Staaten uit elkander, en de Raad van Brabant, die, van 'smorgens af, vergaderd geweest was, kreeg, omtrent dien tyd, het Bevelfchrift zyner Vernietiging. Eene geheel andere fchikking op alles, greep plaats. Het gevolg was eene volflaagene vervreemding, der gemoederen van den Keizer. (*_) Zo lang 's Keizers hervormingen de burgerlyke betrekkingen raakten tusfchen den Staat en deszelfs Leden, hadt men zich wel verzet; maar egter nimmer opgehouden den Landheer te eerbiedigen; doch zedert het fluiten der Bifchoplyke Seminarien, hadt de Priesterfchap, zich onophoudelyk beyverd, om het Volk tot ongehoorzaamheid aan te vuuren. De Cardinaal Aardsbisfchop van Mechelen, de Bisfchop van Antwerpen, en andere Heeren  HISTORIE. 503 ren van de Hooge Geestlykheid, gelukte het 'sKeizers Geloof verdagt te maaken, en aan zyne Inrigtingen den fchyn te geeven , van aanvallen op de Verborgenheden van den Godsdienst. De agting der Onderdaanen, hem voorheen betoond, verwisfelde in afkeer en haat, en floeg, daar gedaane Vertoogen en Beroepingen op de Blyde Inkomst van geen kragt bevonden waren, tot woede over. Het Gemeene Volk van Tierlemont, Diest _ en Leuven rotte zamen, plunderde de huizen der Keizersgezinden en de Keizerlyke Kantooren, en vuurde, zelfs onder het geleide van eenige Monniken, die hun voorgingen , op het te dier plaatzen in bezetting liggend Krygsvoik. _ De Democratifche Aanhang, onder het geleide van Vonk, verfterkte zich heimlyk. Hendrik van der Noot, handelde, in den naam des Brabantfchen Volks, wiens gevolmagtigde Agent hy zich noemde, ingevolge van eene Volmagt, door eenige medeleden van den Geestlyken, en Burgerftand ondertekend, met eenige nabuurige Hoven, en paayde zyne Lastgeevers, met verdichte, of ook weezenlyk gedaane toezeggingen en beloften. Schoon, te midden deezer woelingen, een nieuw Bevelfchrift des Keizers kwam, waarby de Hoogefchool te Leuven, alle haare voorregten herkreeg, en de Seminarien op nieuw geopend werden; weu het tydftip, waar op deeze fchikkmg de gemoederen hadt kunnen bevredigen, voor lx;v. boek. 1789. Wat 'er tegen hem za. menfpant.Vergeeffche pooging om de gemoederen te leenigen.  304 VADERLANDSCHE LXIV. boek. i?S9. Gefteldheid te Brusfel. Verrlgtingen▼tn het Patriottisch Leger. by. De Keizer derfde 's Volks vertrouwen; de verbittering tegen hem verwekt, en onder alle rangen verfpreid, groeide aan. Op de Grenzen verzamelde en bezoldigde men een klein Leger; doch zou 't zelve niets beduid hebben, tegen een Krygsmagt 16000 man fterk, waar over d'Alton, in de Nederlanden bevel voerde, hadt 'er geen zamenloop van zaaken plaats gegreepen. Ondanks de voorzorgen, om de betaaling des Krygsvolks der misnoegden te beletten, groeide dier getal aan. 't Hof te Brusfel, weergalmde van aanklagten tegen verdagte Perfoonen Eenigen redden zich met de vlugt; anderen werden opgeflooten en bewaakt, 't Ging zo verre, dat alle Gevangen huizen in Brusfel opgevuld waren, met Perfoonen uit allerlei Standen, met Priesters, Kooplieden en Edelen, allen van de eene of andere Staatsmisdaad befchuldigd. Alles ademde eene algemeene gisting; alles toonde het geheel verbrooken wederzydsch vertrouwen; alles kundigde eene op handen zynde geduchts beilisung aan. Het verzameld Patriottisch Leger, geraakte in Wynmaand in beweeging. Vonk , ten naauwen noode uit Brusfel geweeken, op het oogenblik dat men hem poogde te vatten, hadt dit Leger, tot tmfchen de vier en vyfduizend man aangegroeid, een ervaaren Hoofd bezorgd, in den Perfoon van zyn Vriend, den voormaalie;en Keizerlyken Bevelhebber van der Meersch.  HISTORIE. 30S 'Zy ftreeden met voordeel. Waagden een aanflag op Vlaanderen. Waar zy verfcheenen, kondigden zy een Manifest af, door van der Noot, ontworpen en ondertekend ; by 't zelve verklaarden zy den Keizer, van het Hertogdom vervallen, en ontzeiden hem alle gehoorzaamheid. Gent viel, naa een fchriklyk gevegt, in hunne handen, en alle Steden van Vlaanderen verklaarden zich, nevens die Hoofdftad, tegen de Keizer. De werkingen, van het geheim gevormd door Vonk en het Genoptfchap Pro Arts et Focis, vertoonden zich plotfeling in alle Plaatfen van Vlaanderen» Brabant en Henegouwen. Burgers en Boeren liepen te Wapen, en verdreeven of vernielden de Keizerlyke Kiygsbezettin- gen, Van der Mersch, rukt ten vtweeden maale in Brabant. Vrees voor het dreigend gevaar, deedt de Gouverneurs in Slachtmaand Brusfel verlaaten, over Namen en Luxemburg, na Coblentz vlugten. Eenige Edelen en Amptenaaren, volgden dat voorbeeld. De Keizerlyke Minister TrautmAnnsdorf, met onbepaalde magt bekleed; zogt het dreigend gevaar af te keeren Hy liet alle de Gevangenisfen in Brusfel. Antwerpen, Leuven en Mechelen, openen, en ftelde de misdaadigers, zonder eenige voorwaarden, in vryheid. Hy vernietigde, in Slachtmaand, den fteen des aanftoots, het Seminarium te Leuven; herriep hei Keizerlyk Bevelfchrift; herftelde de Privi legien van Brabant, op 't volkomenst XXII. Deel. V be LXÏVa boek. 178?. Vergeefse™aanbod van toegeevingen vergiffenis-;fe. i  3o6 VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I789. Befluit om de Keizer vervallen te verklaaren. Brusfel gaat aan de zyde der Patriottenover. beloofde eene algemeene Kwytfchelding, ftrekte die uit tot alle de Nederlandfche Provinciën, en verpandde zyne eer dat de Keizer alle deeze Verklaaringen zou geftand doen. Doch die te gemoet gaande maatregelen waren thans zonder werking. De Staaten van Vlaanderen, in gemelde maand te Gent vergaderd, namen voor alle de overige Provinciën het beiluit, dat de Keizer van alle zyne Graafiyke Regten op Vlaanderen vervallen was, als mede, dat aan alle de Provinciën gezamenlyk den Voorflag, tot het aangaan van een Nederlandsen verbond zou gefchieden. Van der Mersch, rukt met zyne Krygsbende voort. Een Wapenftilftand, gaf hoope van bevrediging; dan noch de, Staaten van Vlaanderen, noch het Brabantsen Committe te Breda, wilden na verlenging van die Wapenfchorsfing luisteren: terwyl die voor tien dagen geflooten, als 't ware eene erkentenis der Patriotten behelsde, en gelegenheid gaf, om door overloopers uit het Keizeriyk Leger, verfterking te krygen. Alles bemoedigde de Tegenftreevers van 's Keizers gezag. Hun magt wiesch aan. De Godsdienst yver werkte 'er onder. In de Kerk St. Gudula te Brusfel, vierde men een plegtige mis, om den voorfpoed der Patriottiiche wapenen. Op het einde van deeze Godsdienstoefening , Hak een der aanweezigen, de Nationaale Cocarde op zyn hoed, hief dien op zyn Hok in de hoogte, tot eene leus  HISTORIE. 3°? leus voor de overigen. Binnen weinig «ogenblikken, droeg alles in de Kerk, en, binnen weinig unren, alles in de Stad dit onderfcheidend Teken. Byftere verlegenheid greep d'Alton, en Trautmannsdorf, aan. Geene verlenging van den Wapenftilftand, was 'er te wagten. d'Alton, bekroop de regtmaatige vreeze, dat hy, nog langer te Brusfel vertoevende, den Generaal van der Mersch, in handen zou vallen; hy vlugt met agterlaating der Krygskasfe, drie millioenen in baaren gelden gelde ryk. De Gezant Trautmannsdorf vlugtte met geen minder overylling. Dit heenen trekken, dit verlaaten, viel voor op den twaalfden van Wintermaand, en brandde men den avond van dien dag, te Brusfel vreugdevuuren. 's Volgenden daags, werd het Hooge Gerigtshof van Brabant herfteld. Toen ook ontruimden de Keizerlyken de Stad Mechelen. Eén daglaater, trok van der Mersch, Leuven zegepraalend in. De Patriotten bezetten Namen. — Het overfchot van 's Keizers verdunde Krygsbende, verzamelde zich te Luxemburg, en daar omftrecks. Op den achttienden dier Maand, hieldt de Cardinaal Aardsbisfchop van Mechelen, een plegtig Te Deum in de Kerk van St. Gudula; de Staaten van Brabant waren 'er by tegenwoordig. Van der Noot, een groot Bedryfal in die Omwenteling, werd overal als de Verlosfer des Lands, door het Graauw in zegepraal omgevoerd, en V s op LXIV. boek. 1789. d'Altom ènTRAu- manntsdorf vlugten. Zegepraal der Patriotten, ea de Omwenteling voltrokken.  3o8 VADER LANDSCHË lxiv. BOEK. I789. Men draagt hier te Lande* voorzor gen. (*-\ Een Gefchiedenis in eene Gefchiedenis te vleVen, wraakt men, met rede; dan een Voorv* Tde Nabuurfchap onzes Vaderlands, var,zc> veel belanss en waar in 't zelve, gelyk wy zien xulïen Udeling betrokken werd, met een kort woordje melden, gelyk wy hier bover. gedaan hebben, zal niemand wraaken. — Onder veele Schriften, die Omwenteling betreffende, verdient Lle zen te worden, wat 'er de Marquis van CaIacciou "« optekent, in '/ Leeven van Jo. «ra de« II, «e Utrecht by Wild en Althesp , Een meer uitvoerig Verflag, met veelt, aanmer kinaèn en Character fchetzen van de voornaam^Perfoonen hierin betrokken doorvlogten geef ons George Forster, in het "I. De el *yn« Reize inden Jaare 1790. te Haarlem*? C. Plaat, ia 1703 uitgegeeven. bl. 15 enz. Dp eene wyze, verre boven zyne verdiende vereerd: ook kort daar naa tot Minister der Brabant/de Staaten benoemd. Zyn Manifest, werd m alle Steden der afgevallene Gewesten afgekondigd. Uit deeze ylden de Afgevaardigden na Brusfel, om een Algemeen Nederlandsen Congres te vormen, 't welk de plaats van den geweezen Souverain bekleedde, en het groot werk der Unie, op den elfden van Sprokkelmaand des volgenden Jaars tot ftand bragt. ( ) Zo veel gewigtigs kon, op de grenzen onzes Lands, niet gebeuren, zonder dat onze Staat daar in gemoeid, en op eene , en andere wyze betrokken, werd. Wanneer met Herfstmaand de even kortlyk aan geflipte Vlaamfche en Brabantfche Beweegenisfen, eene meer ernftige gedaante, ot die eens volflaagen Opftands begonnen aan te  HISTORIE. 309 te neemen, en 'er vyandlykheden, tusfchen de Burgers en het Krygsvoik voorvielen, namen veelen de vlugt na elders, en weeken ook na onze grenzen. Een aantal Brabantfche Burgers en Ingezetenen, vertoonden zich gewapend, op het Grondgebied van den Staat. Dit gaf oorzaak, dat de Algemeene Staaten goed vonden, tot dekking der Generaliteits Landen, aan den kant van Brabant, eenig Krygsvoik te doen zamen trekken. Ingevolge hier van, vaardigde de Capitein Generaal, op den zeventienden dier Maand, aan de Overstens en andere Bevelvoerende Officieren, van alle de Regimenten, in dienst van den Staat, een aanfchryving af, by welke hy hun beval, om, vóór den tienden van Wynmaand, op te geeven, of alle de Compagnien, van hunne onderhebbende Corpfen, voorzien waren, van de noodige Tenten, Karren, en verdere Veld-equipagien, om, des noods, op het eerfte bevel, te velde te kunnen trekken en te legeren, en wat hun daar toe zou ontbreeken; als mede, in welken ftaat zich al het noodige ten Veldtocht bevondt, met opgave van den tyd, die 'er mogt vereischt worden, om het ontbreekende te verhelpen, en zich aan te fchaffen. (*) De fteeds toeneemende woelingen, in de nabuurige Oostenrykfche Nederlanden.. kon- (♦) N. Nederl. Jaarb. 1789. bl. 1056. V 3 LXIV. BOE.K 1780. Man. fchap-  Sto VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. t789 pen uit Brabant verzame len op onze Grenzen. i 1 konden niet nalaaten, op de Grenzen van ons Gemeenebest, vreemde verfchynzels, en zonderlinge drukte te baaren. Veele Manfchappen, uit Brabant, kwamen herwaards. Veelal namen zy den weg over de Dorpen Vutten, Roozendaal en Etten, op Prinfenhagen en Ginneken, verder na het Luikfche trekkende, om daar gewapend te worden. Gevraagd na hun oog-r merk_ erkenden zy, met ronde woorden, dat die optocht en wapening ten doel hadt, tegen het Krygsvoik des Keizers te vegten, en het «juk der Oostenrykfche Overheerfching af te fchudden. De Burgerkleeding kon niet bedekken, dat 'er, onder dit aantal, zich veele Geestlyken bevonden; ook onthieldt zich te Roozendaal, de Abt van Tongerloo , met verfcheide Priesters. — Een vreemd vertoon, zwanger van geheel onzekere uitkomften. De Meyery van 'jHertogenbosch, de Baronnie van Breda en het Marquizaat van Bergen op den Zoom, vloeide fteeds meer en meer over, van geheele benden, te gelyk opdaagende, gansch of gedeeltlyk gewapend, ook Krygstuig en Buskruid op Karren met zich voerende. Opmerkenswaardig is 't, in dit geval, een Brief door D. J. van Hogendorp , Heer en Drosfaard van Tilburg, omtrent het midden van Wynnaand, aan hun Hoog Mog. gefchreeven, cundfchap geevende, dat aldaar omtrent zeshonderd Man, Brabantfe Patriotten, met ïegen gelaaden Karren, belaaden metnegenïonderdPonden Buskruid, en eenigehonder- den  HISTORIE. 5" den geweeren waren aangekomen, verzoekende te mogen weeten, hoe hy zich in dit, en dergelyke gevallen, te gedraagen hadt. (*) Dit gaf aanleiding aan hun Hoog Mogenden, om, te midden van gezegde maand, openlyk te verklaaren, „ dat, „ hoe zeer zy geen voorneemen hadden, „ om aan Vreemdelingen, welke niet be„ hoorden, onder de Klasfe van Vage„ bonden, of Landloopers, (waar tegen „ zy vroegere Plakaaten inriepen) het in„ komen, of verblyven op het Grondge„ bied van den Staat te verhinderen, maar „ wel mogten lyden, dat dezelve, zich „ ftil en wel gedraagende, het zy in de „ Herbergen, het zy by de Ingezetenen, „ welke genegen waren hun in te neemen, „ zich ophielden. Dan konden zy niet „ gedoogen, dat dezelve, op plaatzen, on,\ der hun Gebied gelegen , in welken zy „ aan de Ingezetenen, alle Wapening, „ en het formeeren van eenige Corpfen of „ Genootfchappen, verboden hadden (f), „ zich gewapend zouden vertoonen, of „ eenigen voorraad van Wapenen, Kruid „ of Ammunitie, met zich voeren, en „ Corpsgewyze excorteeren, noch ook 9, Exercitiën van Wapenhandel verrigten, „ of in 't algemeen iets doen, 't welk „ tegen hun Territoriaal gezag, en de „ ftandhebbende Orders en Plakaaten zou „ aan- (*) R. L. Bouwens, Verantwoording aan zyne Committenten bl. 318. Ct) Zie onze Vaderl. Hist. XIX- D. bl. 3°4V 4 LXIV. BOEK. Afkondigingvan hun Hoog Mogenden deswegen,  312 VADERLANDS CH1 LXIV. boek. I789. Een Comrnitté der Staaten van Bra hant vet gadert t Breda, (*) Refol. Gen. 16, Oft. 1789. „ aanloopen." Hier tegen het neemen van alle voorzorgen den Officieren, gelast hebbende, wilden zy ook, „ dat „ voorts, in 't algemeen, aan de reeds in„ gekomene Vreemdelingen, en die gee„ nen, welke nog zouden willen binnen „ komen, van deeze hunne meening en „ goedvinden, zou kennis gegeeven wor* „ den, cn voorgehouden, dat, byaldien „ zy genot wilden trekken, van de vrye „ Inkomst, en Verblyf op het Grondge„ bied van den Staat, zy zich ftil en ,, rustig moesten gedraagen, geen over„ last aan de Ingezetenen veroorzaaken, „ en zich onderwerpen, aan de vastge„ Helde Orders en Plakaaten, van deezen Lande. (»)" Eene Afkondiging als deeze belette niet, dat omtrent dien tyd, een Gezantfchap of Committé der Staaten van Bra■ bant, zich na Breda begaf, om aldaar de • verrigtingen van het Patriottisch Leger 1 der Nabuuren te regelen. Zy lieten van daar te Hoogfiraaten eene Afkondiging doen, het gehoorzaamen van 'sKeizers bevelen verbiedende, en allen uitvoer na Holland openzettende. Ingevolge van welke vryheiiverleening onmiddelyk eene groote menigte Karren uit Brabant, na de Leur, Oudenbosch en Breda, vertrokken. Het houden der gemelde Vergadering, de weigering der Algemeene Staaten om van der.  HISTORIE. 313 per. Noot , die zich met duistere bedoelingen, nu en dan in 'sGravenhaage onthieldt, op aanzoek van den Keizerlyken Gezant, uit te leeveren, wekte ergüen-^ kingen by de Oostenrykfche Regeering, of ook van hier de Party der misnoegden onderfteund, en met zydelingfche oogmerken gefterkt wierd. Iets 't welk met onopgemerkt bleef ; en waar van de fpooren, zich naderhand vry blykbaar op deeden. O In Brusfel, waar men allen voorzorg gebruikte, om den Opftand elders in den Eande gaande, voor te komen, deedt men onderzoek na Wapentuig. Der Staaten Af- (*) Wy zullen, het volgend jaar befchryvende, gelegenheid vinden, om des nadere blyken by te brengen, genoeg hier aan te (lippen, dat de Baron Hoi?, den twee en twintigften van Wynmaand deezes jaars, eenen Brief, fchreef over de Brabant fcbe Patriotten, en over de klagten van het Oostenrykfche Gouvernement, ten opzigte van de handelwyze, welke men metdezelven hieldt. — Als mede een Stuk van den Minifter te Brusfel, de Graaf van Trautmanssdorf , aan hun Hoog Mogenden, daar toe betrekkelyk; en een Nota, daai op flaande, van den Secretaris Schraut, ir 'sGravenhaage aan Fagel overgegeeven — Doel het geen meer klemt, dat hun Hoog Mogendet toegedaan hebben, het verzoek van A. van Adric hem, op den negen- en twintigften van Slacht maand 1789, om wedergave van Verfchotten, it de zaak der Brabantfche Patriotten, door hen gedaan, als mede om zyne Vacatiën en Verfchot ten, als Hoofdfchout van Breda, ten dien op zigte, te mogen in rekening brengen R. L Bouwens, Verantwoording aan zyne Committer ten. bl. 329. V 5 LXIV. BOEK. i?S> Klagten van de Baron Hop, wegens i i 1  3i4 VADERLANDSCHE LXiV. boek. 1789. het willen doorzoekenvan zyn Huis. 1 ( 1 1 1 ( c 1 é » 5 y e d 1: li s) 5, n ?' di Vi Afgezant, de Baron Hop, vondt zich daar door, gelyk hy fchreef, in de harde noodzaaklykheid, om aan den eerften Staatsdienaar der Brusfelfch Regeering te klaagen, over eene belediging hun Hoog Mogenden, in zyn Perfoon aangedaan. Dezelve beftondt hier in, dat een Officier, met zeventien mannen der Krygsbezetting, voor 'sAfgezants deur verfcheen: eene verklaaring eifchende, dat 'er in het Huis geen Wapenen noch Ammunitien waren, of dat iy het anders moest doorzoeken. De Fleer Hop , deeze boodfchap verftaan hebbende, verzogt dien Officier te fpreeken; :n op de herhaaling van dien last, vroeg ïy na een fchriftlyke Orde, en kreeg ja en antwoord, ook dezelve te zien, en nam er een affchrift van. Hy bragt den Offi:ier onder 't ooge, dat deeze Last niet toor zyn Excellentie getekend was; dit tadt het brusk Krygsmans antwoord ten evolge, „ dat hy geene Orders van zyne , Excellentie kende; geene dan die van , den Commandant Generaal eerbiedigde, , en deeze ten uitvoer bragt! — Naa enige oogenblikken bedenken, voegde e Afgezant hem toe, „ de Orders van den Commandant Generaal niet te kennen; doch dat hy, om allen gerugt, voor te komen, wel wilde verklaaren geene Wapens of Krygsvoorraad te hebben ; en dat hy voor de zynen, in deezen, inftondt/' Terwyl dit onderhoud ïurde, bleef de gewapende Manfchap, >or de deur des Afgezants in orde ge„ fchaard;  HISTORIE 315 fchaard; en trok een zeer groote menigte volks om den afloop van dit vreemd bedryf te zien, „ Het was niet anders te „ begrypen," laat de Heer Hop op deeze berigtgeeving volgen, „ dan dat deeze „ daad, een der openbaarfte fchendingen „ van het Regt der Volken was, mede„ brengende eene openlyke kleinagting, „ voor een Geprivilegeerd Huis, door de „ Wapenen der Republiek kennelyk." — Deeze handelwyze was, gelyk hy 'er ten flot by voegt, „ teonverwagter, dewyl men „ ze zich veroorlooft hadt, in een tyd, „ dat zyne Meesters niets verzuimden, het „ geen bevorderlyk kon zyn, tothetaan„ kweeken der welwillenheid en vriend„ fchap zyner Keizerlyke en Koninglyke „ Majefteit, en hy dus niet twyfelde, „ of het Gouvernement zou, aan hun Hoog „ Mogenden, de blykbaarfte voldoening „ geeven, wegens een zo merkelyken hoon, „ zo openlyk, en met voorbedagten raade „ aangedaan." 't Leedt vyf dagen eer de Heer Hop antwoord ontving op deeze klagte en eisch. Een antwoord zeer voldoende, 't Zelve hieldt in, dat het aan 't Gouvernement Generaal leedt deedt, te verneemen, dat de Baron Hop, in't geval was gebragt, om de gedaane klagten uit te ftorten. Het zou de gegrondheid dier klagten niet betwisten ; maar zeer bereidvaardig aan den Gezant verklaaren, dat de ftap, die 'er het onderwerp van uitmaakte, gedaan was buiten kennis van het Gouvernement Ge- ne- LXIW B o ek. I789, Voldoening hem des wegen gefchonkea.  ii6 VADERLANDSCHË LXIV. boek, I789. 1 I t < neraal. Dat, terwyl het zelve de agting aan het Character van vreemde Ministers verfchuldigd te wel kende, om maatregelen geltand te doen, welke tegen de algemeene gebruiken mogten aanloopen; dat deszelfs gevoelens en beftendige gedraagingen, voor alles, waarin hun Hoog Mogenden belang fielden, en tevens het vertrouwen, 't welk de Perfoon van Hoogstderzelver Minister genoot, genoeg zou ftrekken, om zich verzekerd te houden, dat Hoogstdezelve, de zaak niet anders kon aanzien, dan als het uitwerkzel eener Misvatting, zo als dezelve waarlyk was. Den Baron Hop, voegde het Gouvernement Generaal 'er nevens, was wel bekend, welke omftandigheden de noodwendigheid daar gefteld hadden, van eene fchielyke Ontwapening te Brusfel. De middelen, welke men tot dat einde, hadt moeten in 't werk ftellen, hadden grooten fpoed geëischt. Die verhaasting, hadt lanleiding gegeeven, by de Militairen, tot iie verwarring, van welke de flappen, :en opzigte van vreemde Ministers voorgevallen , de gevolgen geweest waren. Dit bleek uit de verklaaring in deezen, door ien Commandant Generaal dAlton, gegeeven, en het Gouvernement kon, onier het betuigen van al zyn leedweezen, wegens het gebeurde, geen fterker bewys jeeven, van zyne oplettenheid, in het beantwoorden aan de gronden van vervouwelykheid, en vriendfchap, tusfchen h wederzydfche Souverainen beftaande, dan  HISTORIE. 317 dan voor eerst den gemelden ftap af te keuren; en door den Neder landjehen Gezant melding te doen, van de aanbieding die de Commandant Generaal deedt; en nam het Gouvernement te zeer ter harte, deszelfs denkwyze, omtrent hun Hoog Mogenden aan den dag te leggen, om zich niet bereidvaardig te verklaaren, op zodanig eene wyze, als volkomen aan Hoogstderzelver wensch moest beantwoorden Een nevensgezonden Affchrift van d'Alton hieldt in, dat het gebeurde aan enkel Misverftand, moest worden toegefchreeven, 't geen te minder te voorzien was: dewyl hy, ten deezen opzigte, de ftelligfte Orders hadt afgevaardigd; dat hy tot meerder voorzorge bevolen hadt, een Onder-officier aan de Hotels der vreemde Ministers af te zenden, met last, om daai te blyven wagten, tot de aankomst var den Officier, die het Huisbezoek na d« Wapenen zou verrigten, om deezen t< zeggen, dat hy voorby moest gaan; da deeze Officier, verzuimd hebbende dei gegeeven last uit te voeren, daar doo lelegenheid gegeeven hadt, tot de regt maatige klagten van den Afgezant Hoi Byaldien het Gouvernement het goed vondt zou hy den Majoor, wiens verzuim aar leiding, tot dit Misverftand gegeeven hadt bevelen des verfchooning by den Het Hop, te gaan vraagen, overeenkomih met een eigenhandfehrift diens Onder-off ciers; en zelfs dat deezen arrest zou 01 Sf LXIV. boek. I789. I t I r » r 5 i1-  LXIV. li o ek. I789. Nadere voorzorgen der Staaten. 1 1 3 ■] Van Crumpi- 1 pen los- . gelaaten en uitge- i bragt. i 1 / < 1 318 VADERLANDSCHË gelegd worden, tot herftel der belediging, waar over die Staatsdienaar zich beklaagde * indien hy zulks vorderde, wegens iets zonder opzet gefchied. (*_) De Staaten namen genoegen, in deeze ontwikkeling des voorvals, en dit gegeeven antwoord. Zy deeden meer, fchreeven de Hoogfchouten, Drosfaarden, Baljuwen , en andere Geregtsperfoonen, in de Landen der Generaliteit aan, om zich, ten opzigte van de Uitwykenden uit Brabant, niet alleen flipt te gedraagen, volgens de Bekendmaaking jongst gedaan (f); maar om desgelyks, wanneer zy eenig vermoeien mogten hebben, dat door deeze, eenige Onderdaanen of Officieren, op het Grondgebied van den Staat, tegen hun ml en dank, werden ingebragt, of vastgehouden, of in gevangenis gefteld, des ïaauwkeurig onderzoek te doen, en die ?erfoon in vryheid en veiligheid te doen lellen. Dat dit geen enkele woorden waren >leek, wanneer de Canfelier van Crum'iipen, door een party der Patriotten opjeligt, en in Breda gevanglyk weggevoerd , op aanzoek van den Heer Schraut , net de zaaken des Keizers, in 'sGraventaage belast, niet alleen, op bevel der ïtaaten, in vryheid gefteld; maar in een ydtuig, met vier paarden befpannen, be;eleid door twee- en dertig Dragonders, van f*) -V. Nederl. Jaarb. 1789. bl. 1470—1474. (t) Zie hier boven bl. 311.  SeCaafelier vak cutjmpipkit uit Breda gebragt an laegeleid .   HISTORIE. Jip van Breda, op Brabantfchen bodem gebragt wierd. Een Patriottifche Krygsbende, op ruim vierhonderd Man begroot, door den Generaal van der. Mersch , en den Capitein Graaf van Berlon aangevoerd, hadt, by het wyken voor 's Keizers overmagt, deezen Canfelier in handen gekreegen, vervolgens hunne wapenen te Zanders en in andere Generaliteits Dorpen afgelegd; zy vonden zo te Breda, als in de omliggende Plaatzen, eene veilige wyk. Gemelde Zaakbezorger des Keizers, vorderde meer. Drie zyner hoofdeifchen kwamen hier op neder. Dat hun Hoog Mogenden, de Brahantfche misnoegden, die zich op't Grondgebied des Gemeenebests bevonden, zouden doen ontwapenen. Dat zy niet alleen in vryheid zouden doen ftellen, den Canfelier van Crumpipen, maar ook den Groot Baljuw van Turnhout, en diens Broeder, gelyk ook eenige Commifen van den Tol, door de Misnoegden op der Staaf en Grondgebied gevoerd. — Eindelyk, dat zy den Advocaat Hendrik van der Noot , die te meermaalen, zich op der Staaten Grondgebied bevondt, zouden doen vasthouden. Ligt viel het hun Hoog Mog., omtrent de twee eerste verzoekpunten te antwoorden. Wat het eerfte betrof, hadden zy de noodige bevelen gegeeven, die ook reeds ten uitvoer gebragt waren. — Aangaande het tweede, verzekerden zy nimmer te zullen gedoogen, dat iemand, wie het LXIV. BOEK. 1789. Drie Hoofdeifchenvan del» Keizer. Hoe twee derzelve beantwoord.  320 VADERLANDSCHE LXIV. boek. I789. Wat zy cp den eisch om VAiN DPR Noot gevangeneemen zeggen. het ook wezen mogt, op hun Grondgebied, zou gevangen gehouden worden. In het geval van den Canfelier Crümpipen, hadden zy des reeds een voorbeeld gegeeven: en vermids hunne Bevelen niet tot dat geval bepaald waren, zy dezelve nog ten overvloede herhaalden, zich voorts verzekerd houdende, dat het Gouverne-. ment Generaal, wel aan hun zou willen overlaaten, om de fchending van het Grondgebied, zulker wyze te ftraffen, als de aart der omftandigheden zou vorderen. Breedfpraakiger, lieten hun Hoog Mogenden zich uit, over de voorgedekte Gevangenneeming des veelgerugtsmaakenden van der. Noots. Zy befchreeven hem als by hun niet bekend, verzekerden, dat hy geenzins hunne byzondere Befcherming genoot, en dat het Manifest, waarvan men gewaagde, nimmer op eene Officieele wyze, in hunne Vergadering was overgebragt. Met verdere betuiging, dat daarenboven de Conftitutioneele Vryheid der Republiek medebragt, om ieder, die zich der burgerlyke Zamenleeving niet, onwaardig maakte, in dezelve de befcherming der Wetten te laaten genieten. Ook hadden hun Hoog Mogenden, gelyk zy betuigden, ,, zich nimmer beklaagd, aan „ eenige der nabuurige Mogenheden, by „ welken aan Lieden, die daadlyk deel „ gehad hadden, in de Troubles van de „ Republiek , niet alleen een fchuilplaats, „ maar zelf gunsten en byzondere blyken „ van onderfcheiding gegeeven waren: of- „ fchoon  HISTORIE. 321 ^, fchoon het hun Hoog Mogenden, niet „ onbekend was geweest, dat zommigen n 3, dier Perfoonen, op eene wyze, welke „ hun Hoog Mogenden niet aangenaam „ heeft kunnen zyn, die gunftige vry„ heid hadden misbruikt. (*) Dewyl nu reeds aan de twee eerste verzogte Punten voldaan was, „ twyffelden hun Hoog Mogenden niet, of men zou, op „, 't geen van der Noot betrof, niet meer aandringen." Terwyl zy in den aanhef huns antwoords, hunne verwondering te kennen gaven, over den inhoud der klagten van het Gouvernement van Brabant, 't welk zy veronderftelden, dat door valfche Berigten was bedroogen geworden. Om de opfpraak, dat de Staaten ondershands, de poogingen der Brabantfche en Vlaamfche Patriotten begunftigden, en veelvuldige onderfteuning toe fchikten, of althans zulk een bedryf, door de vingeren zagen, te weeren, gaven zy 'sKeizers Wagtfchip, van voor Lillo, door de Brabantfche Patriotten weggenomen, en na Bergen op den Zoom gezonden, op 'sVorsten aanzoek, weder over. Voor welke te rug gaave, als mede voor de handelwyze, in 't geval van Crumpipen gehouden, 's Keizers Zaakwaarneemer in 'sGravenhaage, hun Hoog Mogenden, uit naam (*) Msn vergelyke hiermede, het door ons op{etekendehier boven ato—ara. XXII. Deel. X LXIV. o ek. I789. Geeven het Wagtfchip van voor Lillo weggenomen weder en worden hier voor bedankt.  322 VADERLANDSCHE LXIV. BOEK 1789. KeizerlykKrygsvoik in Sluis opgenomen. 1 1 naam van het Gouvernement der Oostenrykfche Nederlanden, bedankte. Tot een blyk van onzydigheid in deezen, voert men desgelyks aan, dat de Keizerlyke Bezetting van het Haazegras9 op de aankomst der Patriotten , ruim honderd man fterk, by zich hebbende verfcheide Karren met Oorlogs voorraad, en twee ftukken Gefchut, waar uit zy vyf Eexe fchooten deeden, en vervolgens hunne Vlag opheisten, de vlugt namen, en na Sluis in Vlaanderen weeken. In den nagt kwamen zy voor de Barrière der Poort, en lieten berigt van hunne komst, aan den Krygsbevelhebber dier Veste geeven. Op de vraag, „ wat zy daar kwa„ men doen?" gaven zy ten antwoord, „ dat zy in de Stad, eene Vryplaats te„ gen de Vlaamfche en. Brabantfche Patri„ otten zogten." Aan het beding, dat zy hun Geweer en Wapens moesten afleggen , voldeeden zy gereedlyk, en werd dit Krygshoopje ontwapend na de Hoofdwagt gebragt, voorts gehuistvest met verlof om vrylyk door de Stad te mogen gaan. De Vestingen Lilla, Liefkenshoek, en de Kruisfchans, vielen in handen der Patriotten. Zy vernagelden er het gefchut ;n verlieten dezelve. Te midden van iit alles, namen de zaaken, in die Gewes:en, voor den Keizer dien keer, welken wy vermeld hebben. (*) Het verder lot dier to ;•••„ - ;*& ,obsa Yj... ;,i'ïi3$r>7 h»M (*J (*) Zie hier boven, bl. 300. X 1 .jasG MtK  HISTORIÉ. 3*3 dier nabuurige Gewesten, en wat zulks voorts, ten opzigte van ons Vaderland, baarde, loopt thans buiten ons bellek. Zints Zeeland, inden Jaare mdcclxxxiv. eenen voorflag deedt, en volgens den Raadflag daar op door Holland uitgebragt, een Befluit der Bondgenooten gevolgd was, om twee Commisfien te benoemen, waar van deeze de Quotas zou herzien, ien de andere het Defenfieweezen van den Staat befchikken, hadt men, in *i volgend Jaar, tot die beiden, uit de onderfcheidene Gewesten, Gelastigden benoemd. (*) 's Lands veelvuldige lotgevallen, en de daar uit gereezene verandering van Perfoonen, hadden, behalven 'de otnflagtigheid des werks, te wege gebragt, dat zy, die beftemd waren, om den Staat der Verdeediging te onderzoeken, de middelen tot verbetering van denzelven uit te denken, en voor te draagen, met dien arbeid , naa het tyds verloop van ruim viei jaaren, eerst gereed waren. Ook gaven zy, by de overleevering in Wynmaanc deezes Jaars, te verftaan, „ dat hunne „ werkzaamheid, ten minsten die werk „ zaamheid, waar van meerder vrugts kor „ Worden verwagt, gedagtekend moes „ worden, van den tyd der gelukkig* „ Omwending van de zaaken in 't Ge meenebest." Het Verflag op zich zei ven maakt een Boekdeel uit, en kunnei (*) Zie onze Vaderl. Bist. VIII. D. bl» 36 &c XI. D. bl. 157. X 2 LXIV. boek. De Gelastigdentot het Défei.fie» weezen van den Staat doen verflag. I  324 VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I789. Hoezy zich, wegen» hun arbeidhooren iieten. 9 3 3 3 5 ? 5 1 3' » s: s: 3: Ï3 wy ons, zelfs ter aanftipping der hoofdzaaken, niet inlaaten. Alleen mogen wy niet voorby, om, behalve het kleine trekje onmiddelyk opgegeeven, het Slot deezes Verflags meerendeels te plaatzen. „ Wy hebben," dus fpreeken zy, „ in „ de behandeling van dit alles, een wee„ zenlyk genoegen beproefd: om dat wy „ getragt hebben, het algemeen welzyn, „ nooit uit het ooge- te verliezen; ten „ einde ons, van den eenen kant, het „ vertrouwen van U Hoog Mogenden, „ en van de Bondgenooten waardig te , maaken, en ons, van den anderen, , eene gepaste aanipraak, op de dank, baarheid van Nederlandsen Volk, en van , de Naakomelingfchap, te verzekeren. , Wy zeggen dankbaarheid, Hoog Mog. , Heeren! en zo wy ons daar van een , gedeelte voor ons zei ven toe eigenen, , zo bekennen wy tenens gereedlyk, dat , wy de fource daar van moeten zoeken, , in het vertrouwen, waar mede wy ons , hebben vereerd gevonden. Waren U , Hoog Mog. en de Staaten der respec, tive Provinciën niet overtuigd geweest, , dat 'er, in de onderfcheide takken van , de Regeering deezer Landen, veele en weezenlyke gebreken waren ingefloopen, waar door het noodig wierd, om de zaaken, die de Unie, en het Generaale Bondgenootfchap aangingen, te onderzoeken; zo ware ons ook geene voldoende gelegenheid gegeeven geweest, om onzen yver, op eene „ zo  HISTORIE. £25 zo folemneele wyze aan den dag te „ leggen; en daar voor bieden wy U „ Hoog Mog. by deezen, op. het pleg„ tigfte, onzen dank aan. Wy getroos5, ten ons gaarne de moeilyke langwylig„ heid, met welke wy in den loop onzer „ Deliberatien, hebben moeten worftelen, „ in de hoop, dat wy eenigermaate, im„ mers voor zo veel zulks, in ons ver„ mogen heeft gelegen, aan de algemeene „ verwagting beantwoord mogen hebben. „ Deeze is dan de derde Epoque, in „ de Gefchiedenisfen deezer Landen, die „ de Bondgenooten hebben voorgefchikt, om te ftrekken tot Herziening, van in„ gekroopene gebreken, en om de Conftitutie der Regeeringe van dit Bond„ genootfchap, op oude en duurzaame „ fundamenten, te vestigen. — Indien het „ ons geoorloofd ware, die Epoques, in „ hunne oorzaaken en gevolgen, te moger. „ kenfchetzen, wy zouden, in een kleir „ beftek, voor oogen zien, dat dusdanige „ groote poogingen, van weinig vrugti altoos moeten zyn, wanneer zy niei „ vergezeld gaan, met een onwankelbaai „ voorneemen, om dezelver eerfte doel „ eindens, nimmer uit het hart te verlie „ zen; en wy zouden door een zodanig be „• ftek, indien deeze laatfte pooging, ii „ het lot van de eerften mogte deelen, di „ kragtigfle beweegreden aan de Naako „ melingfcgap opleeveren , om den voor „ fpoed van het Gemeenebest, voortaai 7 X 3 „ meet LXIV. BOEK. Ï.78Q.  &6 VADERLANDSCHE LXIV. boek. „ meerder door het fluiten, dan door het „ geneezen van gebreken, te bevorderen. ,, Maar, zonder te treeden in eene ver„ gelyking van tyden, welke ons te verre „ zou afleiden, zo zal het tot ons oog„ merk voldoende zyn, nog voor een oogenblik te gedenken, aan de gebeur„ tenisfen, waar van deeze Republiek, „ geduurende eenige jaaren, het ongeluk„ kig tooneel is geweest, en welke dezel„ ve, geduurende die jaaren, tot eene „ zodanige onvoorbeeldige laagte, en ver„ legenheid, hadden gebragt, dat alle de „ groote zaaken, zo ten aanziene van de „ Buitenlandfche Belangens, als van de „ Inwendige Orde, Regeeringen Confli„ tutie, ten eenemaal werden verwaar„ loosd; zo dat 'er geen middel fcheen „ overig te zyn, dan de toevlugt te nee„ men, tot het Exempel der Voorvade- ren, \ in tyden van nood, om door het „ benoemen van buitengewoone Vergade„ ringen, zamengefteld uit Leden van „ alle de Provinciën van het Bondgenoot„ fchap, aan dezelven een gereeder mid- del aan de hand te geeven, om met „ een geest van infchikkelykheid, en „ onderling vertrouwen te overleggen, en n na te gaan, op wat wyze, de inge„ kroopene abuizen, en oude en weezen„ lyke gebreken, zouden kunnen worden (, verbeterd; ten einde door het neemen „ van cordaate Refolutien, het geheele „ verval van het lieve Vaderland te voor„ komen. „ Dee-  HISTORIE. 327 , Deeze Commisfie was dan haare ge„ boorte verfchuldigd, aan het ongeluk der tyden; en het was te midden van " de ongelukkigfie tyden, dat wy eenen ' aanvang moesten maaken met de deh, beratien over importante Punten, waar " van U Hoog Mogenden, en de Bond?' genooten, ons het Onderzoek hadden " aanbevolen. Important waren dezelve " voorzeker! De ftaat van 's Lands magt " ter Zee en te Land; de herftelling of " verbetering van'sLands Frontieren, met " het geen daar toe behoort; het beftuur " van den Oorlog te Lande en te Water, " eene bepaaling, omtrent de Jurisdictie ' Militair; — en voor eene andere Commis" fie nevens ons, het regelen van de aan; deelen der Respective Provinciën, m ', de algemeene Lasten van het Bondgenootfchap, en een onderzoek, overhel " gebruik, 't welk van de Penningen dei !' Unie, tot foulaas der Penningen vai ' de respective Bondgenooten, met be " trekking tot de algemeene Defenfie, zot I, behooren te worden gemaakt. Deezi ,, waren ieder afzonderlyk, en in derzei , ver zamenhang, zaaken van het aller uiterfte aanbelang, en welke nimmer p " gelyk, binnen den kring van eenig Lic haam van Regeeringe, of wettige By „ eenkomst van een aanzienlyk getal Re „ genten, waren gebragt geweest, f, Dan, Hoog Mog. Heeren! onze uit ziaten by het aanvaarden van deezt, " 6 X 4 » last LXIV. BOEK. 1789. 1 1 1 5  LXIV. SOEK. I7S(J. 328 VADERLANDSCHE „ last, waren ten uiterften fomber! es „ welke hoop konden wy ook voeden, „ om eenigermaate aan denzelven te vol„ doen? Want hoe dringende de nood „ was, hoe groot er de indragten op de „ Grondwetten van den Staat; hoe hevi„ ger het misverftand, tusfchen Bondge„ noot en Bondgenoot, hoe losfer de „ band der Unie; hoe minder vrugts wy „ ons van ons werk konden belooven. — „ En ware het niet geweest, dat wy „ voor ons het oog fteeds hielden geves„ tigd op die zelfde Voorzienigheid, „ welke zo zigtbaar de opkomst van dit „ Land hadt beftuurd, en hetzelve zo „ dikmaals voor den ondergang bewaard; „ met het vertrouwen, dat toekomende „ gebeurtenisfen, onzen byzondere yver, „ voor het algemeen belang, mogelyk „ nog van eenige vrugt zouden maaken : „ zo hadden wy bereids toenmaals onzen „ last, in den fchoot van U Hoog Mog. ,, wederom nedergelegd. „ Gebeurtenisfen, die wy niet konden ., voorzien, wakkerden onzen yver te geü lyk, met onze hoop aan, en eene ge„ denkenswaardige Omkeering van zaaken, ,, zette ons een nieuw keven by, toen i eerst konden wy, met uitzigten op eenen li gelukkigen uitflag, de handen aan het „ werk ilaan; en op grond van eene oor„ fpronglyke Unie, voorflagen aan U ,, Hoog Mog., tot verzekering van het „ algemeen geluk, opdraagen, welke an- 55 der-  HISTORIE. 3=9 „ derzins noodeloos, maar thans gefchikt „ mogen zyn, om eenmaal alle die heil„ zaame eindens te bereiken. „ Wy zagen teffens met genoegen, dat, „ door de Herftellinge van 's Lands Re„ geering, in haare voormaalige vorm „ en gedaante, ons een gedeelte van on„ ze taak was afgefneeden; — maar wy „ zyn, van den anderen kant, gelukkig „ genoeg geweest, omtrent dat geene, „ 't welk ons overfchoot, zodanige ver„ beteringen voor te draagen, zodanige „ voorzieningen aan U Hoog Mogenden, „ met concurrentie van den Heer Erfftad„ houder, aan te bieden; als waar by „ een geregelder voet, op verfcheide tak„ ken der Regeeringe wordt befchikt; de „ wyfe van het Beftuur, meerder naar ,x de belangens van het Bondgenootfchap „ïngerigt, de finantieele vermogens, in „ zommige opzigten vermeerderd en ge„ fterkt; de hoognoodige harmonie, on„ der de Leden van een en het zelfde „ Lichaam, aangemoedigd en bevorderd; „ en wy mogen gerustlyk daar by voe„ gen, zo alle die voorflagen gebouwd „ zyn, op de zuiverfte en onwraakbaar„ fte grondbeginzelen van de Unie, wel„ ke de hoofdfchakel is, waar aan wy „ ons hebben vast gehouden; en zo geene „ van die voorflagen, eenige de minfte „ kwetzing, aan die grondbeginzelen kar „ te wege brengen; zo wy ingewortelde „ vooroordeelen hebben beftreeden; er „ aangetoond, dat met vaarwel zegger X 5 •» aal LXIV. SOEK. 1789. I l (  §30 VADERLANDSCHE LXIV, BOES. Aanmerkingenhier op. „ aan die vooroordeelen, en aan de in„ geheelde byzondere belangens, waarop. „ zy waren gefchoeid, het algemeen voor„ deel wordt behartigd, en dat zelfde „ byzondere belang, niet uit het ooge yerlooren; zo mogen wy ons ook vlei„ jen, dat 'er by de Bondgenooten, die „ deezen onzen arbeid zullen herzien, ,, goede wille, verftand en cordaatheid, „ genoeg zal gevonden worden, om den ,, bloei en het welzyn van het dierbaare „ Vaderland, door het neemen van fpoedige en efficacieufeRefolutien, voorlange te verzekeren. — Dan, welk ook het gevolg, van deeze onze Deliberatien „ moge zyn, wy hebben onzen last „ volbragt, en kunnen ons in deezen „ houden voor gedefungeerd, en wy mo„ gen vervolgens, dit ons geheele werk „ befluiten, met het onwaardeerbaar ge„ noegen, dat het aan ons niet zal heb„ ben gehaapert, dat een zuiverder Con„ ftitutie, en een ruimer maate van ge„ luk, tot de laate Naakomelingfchap „ worden overgebragt." Genoegen gaf dit Verflag, met dankzegginge by hun Hoog Mog. ontvangen, met befluit om het zo fpoedig mogelyk af te drukIcen, en aan de byzondere Gewesten rond te zenden, onder aanmaaning, tot het neemen van heilzaame en fpoedige befluiten, 3p het zelve. (*) Het omflagtig {tuk werks, (*) Men vindt dit omflagtig Stuk, in de Zaake* ian Staat en Oorlog, by Allart, VIL D. bl. 129  HISTORIE. 53i werks, behelsde, naar gelange der uitvoerigheid, hoe veel ophefs 'er veelen van maakten, naar anderer oordeel, niet veel byzonders. Het gemak, waar van hier boven gefprooken en geroemd wordt, der Commisfie bezorgd, door de Omwenteling, hielden veelen voor oorzaak, van gebrekkigheid in een en ander opzigt. Die eigenfte Omwenteling weerde uit de Commisfie kundige en braave Leden. Zulks hadt ten gevolge, dat, by dit Verflag, volftrekt geen eene verandering ot verbetering werd voorgefteld, omtrent het Beftuur, de Inrigting, het Bewind of t Gebruik der Landmagt. Byzonderheden, die by eene Commisfie van eenen anderen ftempel, of in een ander tydsgewricht, wel deegelyk in aanmerking zouden genomen, en verbeterd weezen. Men herinnere zich flegts, hoe veel de Staaten, in onderfcheidene Gewesten, vóór de Omwenteling, ten dien aanziene, reeds ter verbeteringe daargefleld, of den weg tot verdere verbeteringen, met den vinger aangeweezen hadden. Het daaromtrent verrigtte, werd thans vernietigt. Omtrent de Zeemagt van den Staat, liet men, in dit Verflag, alles bykans op den ouden voet; behalveneen Voorftel, reeds, by die Commisfie, vóór de Omwenteling, ont- j 29—317, Als mede in de N. Neder 1. Jaarb. van 1780.01.1155—1367-1485-1731. LXIV. BOEK. 1789.  33* VADERLANDSCHE LXIV. BOEK 1789. Nieuw plan van den Prins wegens ontworpen, om in ftede van vyf, niet meer dan één Admiraliteits Collegie hier te Lande te hebben. Dit was het beftreeden vooroordeel, van welks beftryding het opgegeeven Slot des Verflags, met zo veel ophefs, fprak. Doch, hoe noodwendig deeze Hervorming, nevens zo veel andere, die voorheen, doorverfcheide Vaderlandlievende Staatslieden aangeweezen waren, zyn mogt; hoe zeer 'er geene andere Zeemogenheid bekend is, die meer dan ééne Admiraliteit heeft, het belang waarfchynlyk van zo veele Regeeringsleden, die voor zich zei ven, of hunne Bloedverwanten en Vrienden, uit het aanneemen, van die voorgeflaagene noodwendige veranderinge, met huivering en fchroom, de zeer verminderde kans op Commisfien, of aan de oude wyze verknogte voordeelige Ampten, met het geen 'er ten aanziene van Stedelyke voordeelen aan verknogt was, te gemoetezagen, gepaard mogelyk met de zugt des Stadhouders, om zodanigeRegenten genoegen te geeven, bragten te weege, dat ook dit Ontwerp, het eenigfte bykans, 't welk uit eene zo veel jaarige in den Lande, op veel gelds te ftaan komende Commisfie, zou voortgevloeid zyn, in ydelen rook verdween. Hoe zal ons een volgend Tydperk leeren. Onze Gefchiedenis vermeldde in 't breede, wat door zyne Hoogheid, in den voorleden Jaare, voorgefteld was, omtrent de vermeerdering der Landmagt, en wat  HISTORIE. 333 wat 'er by de Algemeene Staaten voorviel, wegens het oud en gewigtig gefchil, om de Zeemagt desgelyks in beteren ftaat te brengen. Een voorgedraage Plan, bleet zonder gevolg. Een ander, van t welk wy, te dier gelegenheid, repten als te ver buiten dit toenmaalig Tydsbeftek loopende, om 'er van te gewaagen, (*) zal nu eene korte vermelding verdienen. By een geheim Staatsbefluit was zyne Hoogheid, in Bloeimaand des afgeloopen Jaars, verzogt tot het opmaaken en indienen van een Plan, wegens het gebruik, 't welk zou kunnen en behooren gemaakt te worden, van de fom der Penningen, die men voor het Zeeweezen, op den Staat van Oorlog zou brengen. Inmiddels, hadt hy afgewagt de Befluiten der Gewesten, die zich, over het voorheen ingeleeverd Plan, nog niet hadden verklaard; en naa derzelver inkomfte moeten opmaaken, dat, zo lang het Stuk der Quotas, in de lasten van het Bondgenootfchap, nog onafgedaan hing, 'er weinig uitzigts was, om een eenpaarige toeftemming, zondei uitbedingende voorwaarden, op dit Plan te verkrygen. Maar het gunftig uitzigt, 't welk zich zyne Hoogheid vormde, van den gelukkigen uitflag der Commisfie, met deeze moeilyke zaake belast, bewoog hem, om 't geen ook tot verbetering van het Zeeweezen zou kunnen dienen, in over- wee- (*) Zie onze Vadtrl. Hist. XX. D. bl. mi—lafi. LXIV. boek. 1789. de vermeerdering des Krygsvolks.  334 VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I789. Plan tot een Corps Mart' niers detr Reynst en van KlNSBER- gem ontworpen. weeginge te neemen. Wegens het gebruik dier fomme fprak hy met den Vice Admiraal Reynst, en den Schout by nagt van Kinsbergen , vorderde van hun des een uitgewerkt Plan op te maaken, en hem ter hand te Hellen. Beide die kundige Zeehelden betoonden zich gereed tot het ontwerpen en berekenen van een Project Plan, ter oprichtinge van een Corps Mariniers, 't welk zou beaaan, uit twee Regimenten, ieder Regiment uit drie Battaillons, en ieder Battaillon uit vyf Compagnien, in 't geheel 'sjaarlyks berekend, den Lande te zullen kosten 553352 Guldens. Zy gaven den Captein en Admiraal Generaal in overweeging, om by ieder Compagnie, een Stuk Scheepskanon, met het daar toe behoorende te voegen. Zy vleiden zich, nevens het geheele Corps de Marine, dat zyne Hoogheid, niet alleen goedgunftig op zich zou neemen, het Commando als Chef van het geheele Corps; maar desgelyks zou weezen, Proprietair van het eerfte Regiment. By dit Plan, voegden de gemelde Zee-offieieren een Berigtfchrift, om de noodzaaklykheid te toonen van zulk een vast Corps voor de Marine daar te ftellen; ten bewyze daar van aanvoerende, 't geen door andvre Mogenheden, die eene Zeemagt hebben, gefchiedt; die allen een vast getal Officieren in hunnen dienst hielden, met een voegelyke jaarwedde, als mede een zeker getal Manfchappen, die een goed gedeelte, van de be-  HISTORIE. S35 bemanning hunner Oorlogfchepen uitmaakten. Schoon zulks door dit Gemeenebest nooit gefchied en ook, in vroegeren tyde, wanneer men geduurige Oorlogen ter Zee voerde, niet noodzaaklyk was, bragten veranderde tydsomftandigheden, huns oordeels, hier in eene verandering te wege, en maakten het noodzaaklyk, eenen anderen weg in te Haan, waar van zy een fchets mededeelden. (*) Dit Plan, met de Byvoegfelen, deelde zyne Hoogheid aan hun Hoog Mogenden mede ; en was teffens, daar hy reden hadt om te vermoeden, dat het Plan tot verbetering der Landmagt, in den voorleden Jaare, voorgedraagen, aan zommigen der Bondgenooten te bezwaarend, voor hunne Geldmiddelen fcheen, en het te vreezen was, dat dit bezwaar, zommigen hunner zou affchrikken, om daar in toeteftemmen, bedagt geweest, 't zelve te veranderen op eene wyze, dat de uitvoering min kostbaar zou weezen. Het breed uitgewerkte en berekende nieuwe Plan bepaalde zich tot het vermeerderen der Regimenten Cavallery er Dra- (*) Verzam. bynz Chalmot XII. D. bl. na. h7—133. Men vcrgelyke hier mede de Aanmerkingen door van Kinsbergen, Over de Defevfie der Republiek; en het Ontwerp voor eene jaarlykjihe Equipeering, te vinden in de Korte Inleiding, voor den Oorlog ter Zee, door den Ridder van Kinsbergen, vitgegeeven door C. A. MACKAY, te Zutpken by H. C. A. Thiéme 1708. LXIV. BOEK. 1789. Inhoud van he: Plan tot vermeer-  33^ VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I789. dering derLandmagc. Dragonders, met twee- en tachtig Hoofden, en even zo veel Paarden; het aanneemen van een nieuw Regiment Dragonders, en een van Huzaaren. Voorts, tot de vermeerdering der Hollandfche Gardes te voet, met honderd een en tachtig Hoofden, en eindelyk tot het aanwerven van een Batailjon fVaalen; waar by dan, in gevalle het derde Regiment van den Vorst van Waldek , herwaards mogt ontbooden worden, en zich hier bevinden, nog zevenhonderd één- en zeventig hoofden zouden komen. Van deeze Vermeerdering zou, naa aftrek van 't geene, het zelfde gedeelte van de Armée, naar de tegenwoordige fterkte, indien de Soldy van de Dragonders en Infantery verhoogd werd, op den voet by het Plan voorgedraagen, de kosten een bezwaar opleeveren, van niet meer dan 362651. Guldens; buiten eenige, in 't algemeen genoemde, en niet uitgedrukte bykomende noodig te doene uitgaven. — Ten Hotte verklaarde zyne Hoogheid, „ dat hy het agtte van zyn „ pligt te zyn, op het kragtigfht te moeten „ infteeren, dat geene verminderingen „ in het Plan mogten plaats hebben: de„ wyl hy, met een gerust gemoed, kon verklaaren, dat, naa dat het Plan zou „ zyn beflooten, zo als het zelve lag, „ de Frontieren, nog naauwlyks tegen ,, eenen eerften aanftoot, zouden kunnen „ worden beveiligd; en dat het getal der „ Armée, nog merkelyk minder zyn zou, 3, dan het getal, 't welk de kundigfte Ge- „ ne-  HiSTÖRiÊ. 33? £ neraals, die in 's Lands dienst zyn ge^ weest, altoos hebben geoordeeld, dat „ in Vredestyd behoorde te worden on,] derhouden, en waar toe hy zou voor5', gehad hebben, om de Armée te bren„ gen, ware het niet, dat de Financien „ der Provinciën thans niet toelieten zich „ daar mede te bezwaaren (*) De Raad van Staaten, was middelerwyle in de onmogelykheid gebleeven, om, naar 't vast gebruik, den Jaarlykfchen gewoonen en buitengewoonen Staat van Oorlog op te maaken, en by hun Hoog Mopenden in te dienem De Leden van denzelven, hadden zich, en zo zy meenden, op goede gronden, gevleid, dat, in den voorleden Jaare, alle beletzelen, welke hun daar in een en andermaal verhinderd hadden, zouden zyn weggenomen; en zy niet wederom, zich in 't geval bevinden 9 van geen Staat van Oorlog te zullen kunnen inleveren. Inzonderheid, hadt dezelve verwagt, dat het Plan door zynê Hoogheid, tot verbetering der inrigting van het grootfte gedeelte van 9s Lands Landmagt in den voorleden Jaare * door den Capitein Generaal ontworpen, geheel of gedeeltlyk zou zyn vastgefteld geworden: aangezien de dienst van den Lande volftrekt vorderde, dat ten minsten door eene algemeene bepaaling, van den voet, op welken de Soldyen van het Voet- (*) Verzam. liy de Chalmot XII. D. bl. H9-» X6o. XXII. Deel. Y LX1W boek.' 1789. Beklag des Raads van Staaten.  338 VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. 1789. Voetvolk van den Staat, zouden worden verhoogd, en hier door weggenomen de verfeheidenheid, welke daar omtrent plaats hadt, en nog ftand hieldt, door dien de Gewesten, op eene verfchillende wyze, eene Verhooging aan het Krygsvoik, te hunner Betaalinge ftaande, of in hun Gewest zich gelegerd houdende, hadden toegelegd: waar door niet zelden gebeurde, dat in een en dezelfde plaats zich Krygsvoik bevondt, waar van het eene gedeelte hooger Soldye dan het andere, ja zelfs geene verhooging genoot, terwyl een ander gedeelte dezelve trok, 't geen tot fchroomlyke gevolgen aanleiding zou hebben kunnen geeven, in zo verre dat het te verwonderen was, dat zulks niet hier of daar, die heillooze uitwerking hadt. Tot hun gevoelig leedweezen, hadt eene droevige ondervinding hun geleerd, dat zy in hunne verwagting te leur gefteld, en de zaaken, ten dien opzigte, nog in den zelfden ftaat waren, als zy zich in den aanvange des verloopen jaars bevonden. Genoegen hadt het hun verfchaft, uit de Staatsbefluiten der Gewesten, op dit, ftuk te verneemen, hoe deezen met hun de onmogelykheid begreepen, om, in den tegenwoordigen ftand der dingen, Staaten van Oorlog op te maaken. Te meer, hadt zyne Hoogheid en de Raad van Staaten volhard, om wederom, voor dit loopende Jaar, geene Staaten van Oorlog te doen opmaaken: vermids zich hoope op deedt, dat niet al-  HISTORIE. 33? "alleen eerlang zou worden bepaald, of Zeeland, by volharding, zou blyven genot trekken, van de Verligting, een geruim aantal jaaren genooten, en eenige fchikking zou worden gemaakt, over de Vermindering door Friesland,^ in zyne Quota gevorderd; maar dat in 't algemeen, de Quotas van alle de Gewesten, zouden worden naagezien, en dit werk , 't geen zyne Hoogheid, en de Raad van Staaten, van zo veel belangs oordeelden, dat het welzyn, of de ondergang van de Republiek daar van afhing, op een meer geregelden voet zou worden gefchikt, dan het tot hier toe plaats vondt; waar door de verdeeling van de lasten der Bondgenooten , die in de Staaten van Oorlog worden gebragt, zodanige veranderingen zouden moeten ondergaan, dat, indien het anderzins mogelyk was, dezelve voor het loopende Jaar te maaken, zulks vergeeffche moeite, en dit werk, naa verloop van weinige maanden, van geen dienst meer zou weezen. Naa de opgave van eene en 'andere fchikkingen, op de betaaling der Manfchappen, en der Pennoenen, betuigde dé Raad van Staaten, „ dat zy veel reden „ zou hebben, om zich te beklaagen, „ dat de vertoogen, by hun fchryven in „ Louwmaand des afgeïoopen Jaars, over y, de wanbetaaling van eenige Provinciën „ gedaan, niet tegenftaande, dezelve door „ hun Hoog Mogenden, op het kragtig„ fte ohderfteund waren, weinig of geen Y % „ uit- LXIV,' BOEK.» 17 b?.  340 VADERLANDS C H Ë LXIV» soek. I789. Befluit daar op gevallen. Utrecht wil een gedeelte des „ uitwerking gehad hadden; doch dat zy zich daar van onthouden zouden, om ,, dat zy inzagen, dat zo lange het werk „ der Quotas, niet zou zyn af gedaan, zulks „ van weinig vrugt zou zyn; en zy in „ tegendeel, vertrouwden, dat wanneer „ dit werk gefchikt zou weezen, de Bond„ genooten volvaardig zouden bevonden „ worden, om alle oneffenheden, die nog ,, overig waren, uit den weg te ruimen, „ en de lasten van de Unie, met een„ paarigheid te draagen." Gunftigen ingang, vondt dit fchryven by hun Hoog Mogenden. De Bondgenooten zouden aangefchreeven worden, om, by volduuring, order te flellen op de Betaaling des Krygsvolks, en verdere Lasten van de Unie, zo als dezelve vervat waren, in den gewocnen Staat van Oorlog, voor den Jaare mdcclxxxv. en in denBuitengewoonenvan mdcclxxxvii, met de veranderingen intusfchen opgekomen , en by laater Berigten van den Raad van Staaten vermeld, alleen met oogmerk, om de zaaken buiten verwarring te houden, in de hoop en verwagting, dat het werk der Quotas, eerlang zou geregeld, en op eenen vasten voet gebragt weezen. (*} Geftadige botzingen hadden 'er, dewyl die Regeling der Quotas nogagterbleef(f), ten opzigte van de Betaaling des Krygsvolks (*) Refel. Gen. 19. Jan. 1789. (fj Het leedt tot het volgend Jaar eer des een Verflag werd uitgebragt.  HISTORIE. 341 volks, plaats. Staaten van Utrechtdeeden, ter Vergadering van hun Hoog Mog. verklaren, dat dewyl de Handelingen, over het Aandeel, 't geen ieder Gewest, in 'sLands kosten te draagen hadt, nog tot geen gelukkig einde gebragt waren, Utrecht, niet langer met de Eetaaling der Mecklenburgfche Krygsbenden kon aanhouden: terwyl andere Gewesten, by voldoening, een gedeelte van derzelver aanflag onbetaald laatende, dit op de fchouderen der Generaliteit overbragten, en zy derhalven, met den Jaare mdcclxxxix. de Betaaling van dit Krygsvoik zouden ftaaken. De Raad van Staaten, des geraadpleegd, was van oordeel, dat de Kas der Gene raliteit zich thans met de betaaling vai dat Krygsvoik, by de verdeeling op Utrech gebragt, onmogelyk belasten kon. Dat indien Staaten des Lands van Utrecht vai hun befluit niet af te brengen waren, 'e: ernftig behoorde overwogen te worden om zo veel Compagnien, als hun Ed Mog. af weezen, daadlyk af te danken doch vermids zulks, met de Mecklenburg fche Krygsbenden, niet kon gefchieden dit op de Nationaale Compagnien te laa ten aankomen. Hun Hoog Mogen den beflooten Staaten van Utrecht, tei ernftigften te verzoeken, om van dit vooi neemen af te zien, met allen aandrang tevens de gevolgen voor oogen Hellende welke anderzins hier uit zouden kunnen ge booren werden. Van geen vrugt wa dit aanfchryven, immers zy gaven tc Y 3 an< LXIV. boek. 1789. Krygsvolksniet.langer b'etaalen. 1 i S t  84* VADERL ANDSCHE LXIV. BOE K. I789 Stad en Lan ie wil ook een ge. d :elteafwy^en. Verandering omtrent de Eedafleggingder Hooge Stafofficieren. (*) N.Nederl, Jaarb. 1789. bl. 89. 330. antwoord, dat aan hun geen redenen wa-< ren voorgekomen, waarom de Provincie: van Utrecht, minder ?ou bevoegd zyn, de Betaaling van dat Krygsvoik af te wy-, zen, dan Zeeland en Friesland, omtreLt zommig Krygsvoik gedaan hadt. Gelyktydig, met dit weigerend Antwoord der Staaten van Utrecht, verklaarden ter Vergadering van hun Hoog Mogenden, de Staaten van Stad en Lande toe te (temmen, in de Betaaling van het door Friesland afgeweezen Krygsvoik, uit de Generaliteits Kas, voor twee Heeren Maanden: dan ftelden zy tevens voor, om, eer die tyd daar was, te befluiten, wat in gelyk geval met dit Krygsvoik te doen, of anders 't zelve af te danken, met bygevoegde verklaaring, om, by ontftentenis hier van, desgelyks een evenredig aantal Krygsvoik te zuilen afwyzen (*) In een tyd, wanneer men met Eedvorderingen en Eedafleggingen, in veele opzigten, het g-heele Land door, zo roekloos en onbezonnen te weik ging, dat al de kragt daar van verdween, bekroop den C.ipitein Generaal eene zwaarigbeid, of liever zag hy het onnutte, en ongerymde der herhaalino:e van dit Staatlyk bedryf, ten tyde der ainftelling, van Effective Hooge Stafs Officieren ■ by de Regimenten in cuensc van den Sraat. Zy hadden naam[yk, by het bekomen van gelyke Titulaire  HISTORIE. 343 laïre Qualiteit, den zelfden Eed gedaan: derhalven, mogt niet alleen zulk een Led ] voor overtollig aangemerkt worden; maar zelfs gebeurde het dikwyls, dat zodanig een Officier, het zy dan reeds een Generaals Perfoon zynde, het zy reeds dienst doende, in een hooger Titulaire Qualiteit, by Eede zich verbondt, om de Pligten na te komen, verbonden aan de Post, van welke hy nu, flegts het Tractement bekomen hadt, offchoon hy in eene andere Qualiteit dienst doende, dus de belofte niet kon nakomen. Om deeze zwaarigheden, of liever oneerymdheden, mis te gaan, keerde men te rugge, tot eene handelwyze, die, omtrent een vierde van eene Eeuw geleden, hier te Lande, op dit ftuk, hadt plaats gegreepen, en van welks afwyking, de fpooren niet te vinden waren: om naamlyk, wanneer iemand de Efective Qualiteit bekwam, welke hy voorheen reeds Titulair hadt bezeten, niet weder den Eed te doen afleggen; maar enkel op de rugzyde van zyn Lastbrief, de dagtekening te plaatzen, wanneer hy by de Titulaire Aanfteliing, den Eed hadt afgelegd. De daar by belang hebbende, werden des verftendigd. (*) Het was gebruiklyk geweest, om aan 's Lands Ingenieuren, eene buitengewoone toelaage te geeven, voor het maaken var (*-) Refol. des Raads van Staaten. 12. Qft. 1780. w Y 4 LXIV. iOEK. I789. Bepaa« ling ten opzigte van de  LXIV. BOEK. I789. vorderingen der Ingenieurs, i 1 ( 1 1 j 344 VADERLANDSCHE Tekeningen behoorende tot de Beftekken, waar op men eenige Werken aanbefteedde. _ Het hadt moeilykheid in, ten deezen opzigte, een vasten en eenpaarigen voet te volgen; en kwam hier by, boven'al dat de verbetering van der Ingenieuren vast inkomen, het geeven van buitengewoone belooningen, te onvoegelyker maakte, wesbalven de Raad van Staaten befloot, voortaan, wegens zodanige Plans of Tekeningen, als by de Beftekken moesten ge/oegd worden, geene belooning toe te eggen; maar dat zy gehouden zouden yeezen, die te vervaardigen voor hunne /aste Jaarwedde, als behoorende tot het verk van hunnen gewoonen dienst. Met lie uitzondering nogthans, dat, ingevalle er een Plan of Tekening moest worden, remaakt, van zoveel aanbelangs, ofmoei:e, dat dit werk eene buitengewoone beooning zou verdienen, hun Ed. Mog., ils dan uit zich zeiven genegen zouden syn, dit in agt te neemen, en dien bui:engewoonen arbeid, niet onbeloond te aaten. Van deeze verandering, kreegen niet alleen de Ingenieurs kennis; door Directeuren; maar deezen ook last, om 2org te draagen, dat dezelve kenne[yk wierde, by de aanbefteding vaneenig werk, ten einde, die genegen waren ter aanneeminge, hunne Berekening der kosten , uit hoofde van de betaaling der Toelaage voor de Tekeningen, niet te verhoogen. (*) To (*} Refol. des Raads van Staaten. 13. Oft, 1789.  HISTORIE. 345 Temeermaalen gewaagde ons Gefchiedblad van den Ridder Harris, thans Mylord Malmesbury als Gezant des Konings van Groot Brlttanj'e, by onzen Staat, en zagen wy in hem een yverig Medewerker van de thans daar geftelde Staatsomwenteling. De Koning gaf, by de zending van diens Opvolger, de Heer Alleyne Fitzherbert, aan de Staaten te kennen, dat hy zyn Geheimraad Lord Malmesbury, wien hy verlof gegeeven hadt, om na Engeland te komen, ook, op diens verzoek, vryheid gegeeven hadt, om zyn Post als Afgezant by de Staaten neder te leggen, en ontflaagen te weezen van de aanbieding der Brieven, diens opontbod behelzende, terwyl zyn Opvolger dezelve ter hand ftelde.. Lord Malmesbury, nam derhalven affcheid, by eenen Brieve, op deezen zin loopende, „ De omftandigheden„ my, Ambasfadeur van zyne Groot „ Brittannifche Majefteit, in het geval ,, gefteld hebbende, van by den Ko„ ning mynen Meefter, myn Opontbod „ te vraagen, en zyne Majefteit zich ver,', waardigd hebbende, het zelve gun„ ftig toe te ftaan, zie ik my met leed„ .weezen, door de tegenwoordige gele„ genheid, van het genoegen beroofd, om in perfopn affcheid van u Hoog Mo- genden te neemen, en u Hoog Mo „ genden, op eene meer gepaste wyze „ te verzekeren van myne gevoelens, en van de diepe erkentenis, waar mede Y 5 » i| LXIV. boe k. 1789. De Ridder Harris blyfr, in Etigt' land. Zyn AffcheidsBrief aart deeze Staat.  346" VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I789. FlTZUER B1RT volgt hem op. „ ik my doordrongen gevoele, wegens „ de goedheden, welke ik van den kant „ van u Hoog Mogenden ondervonden „ heb, geduurende den tyd, dat ik „ het geluk genoot, van by u Hoog Mo- „ genden my te onthouden. Ik zal „ dit Tydperk altyd rekenen, onder de „ voortreffelykfte en fchoonfte oogenblik„ ken myns Leevens. Ik heb, geduu,, rende myne Ambasfade, de rust en goe* „ de orde, in de Republiek zien herboo„ ren worden. „ Ik heb haare oude Conftitutie zien herleeven en bevestigen; en ik heb de „ glorie gehad van het werktuig te zyn, 't welk de Koning myn Meester ver„ koozen heeft, om, door een plegtig „ Alliantie-Tractaat, de Verbintenis te „ vernieuwen, welke zo natuurlyk is, „ tusfchen de beide Naden. Deeze bcfchouwing, zal eene aangenaamheid „ verfpreiden, over myne volgende Lee„ vensdagen, en. ik zal niet ophou„ den myne wenfchen te doen voor den „ roem, het geluk, en den voorfpoed, „ van de Republiek der Vereenigde Pro„ vincien, gelyk ook voor die van het ,, Doorlugtig Oranjehuis." — Lord Malmesbury ontving het gewoone Gefchenk van een Gouden Ketting en Eerepenning, ter waarde van zes duizend Guldens, en zyne Secretaris eene van zo veel honderd. De Koning van Groot Brittanje, prees diens Plaatsbekleeder met deeze woorden aan, „ dat hy, niets meer ter harte nee» „ men-  HISTORIE. 347 ry, mende, dan het bewaaren der onderlin„ ge verftandhouding, en om de banden „ van Vriendfchap, die hem met onzen „ Staat vereenigden, fteeds vaster toe te \l haaien, geoordeeld hadt, niemand te l, kunnen gebruiken, die bekwaamer was 9', en die zich met meer yvers en naarftig„ heids, zou bevlytigen, om zyne doel„ einden en begeerten, in dit opzigt te „ bereiken, dan zyn Geheimraad Fitz„ her bert." Niet twyfelende, of hy zou hun Hoog Mog. aangenaam weezen, fchreef de Koning, „ hem gelast te heb„ ben, hun Hoog Mogenden, de fterk„ fte verzekeringen te doen, van zyne genegenheid en onveranderlyke oplet„ tenheid, omtrent al het geen betrek- , king zou kunnen hebben op de voor" deelen, den voorfpoed en welvaart van " onzen Staat, en tevens zich fteeds te ' bevlytigen, om de gelukkige Vereem- , ging en naauwe Vriendfchap, welke " tusfchen Hem en hun Hoog Mogenden I* plaats hadden, gegrond op de goede , verftandhouding, en de wederzydfche ' belan-en der beide Natiën, meer en " meer'te bevestigen en te vermeerderen.' Befluitende met een verzoek, om volkomen geloof te geeven, aan 't geen de Heer Fitzherbert, van zynen wege •/ou voordraagen. — Wy behoeven naauwiyks te melden, dat een Gezant, deezer wyze aangepreezen, aangenaam gekeurd werd by hun Hoog Mogenden. (*) Zo (») N. Nederl. Jaarb, 1789 bl. 880-^888. LXIV. boek. I789. ftoe door den Koning aangepreezen.  LXIV. BOEK. I789. Nader aanzoek tot Vereerlyking des Hertogs VAN BRUNSWYK. Verltlaa^ ring var liun Hoog Mog. hier op. (?) Zie onzeW.fr/. Hij!. XX. D. bl. 101-105. 348 VADERLANDSCHE Zo veel hadt men gedaan, om den jjeweezen Veldmarfchalk, en den Voogd van Willem den V. Lodewyk Ernst van Brunswyk, in zyne Eer te herftellen, dat alle verdere aanzoek ten dien einde overboodig mogt fchynen (*), dan diens Broeder, de Hertog Ferdinand van Brunswyk Lunenburg, die men des niet wel onkundig kan veronderftellen, moet hier mede niet voldaan geweest hebben , althans hy verzogt, zo voor zich zelve, als uit naam van 't Vorstlyk Huis, „ dat hun Hoog Mogenden, zodanige „ maatregelen geliefden te neemen, en „ zodanig eene verklaaring te doen, als „ waar door de Naagedagtenis van zyneq „ overleden Broeder gezuiverd mogt „ worden, van de blaam, dien Vorst, „ door verfcheide Staatsbefluiten, geduu„ rende de laafte ongelukkige Troubles, „ opgelegd, en dat die verregaande fle„ trisfure te eenmaal mogt worden uitge„ wischt, door behoorelyke Satisfactie te „ geeven, aan het doorlugtig Huis van „ dien Vorst." Met regt mogten hun Hoog Mogenden, hier op verklaaren, „ dat zy reeds, „ in den voorleden Jaare, hunne gevoe„ lens, ten opzigte van dien Hertog, in „ dekragtigfte bewoordingen, opengelegd hebjende, thans zouden vermeenen, „ die uitdrukkingen te verzwakken, in- „ dien  HISTORIÉ. 349 ■ dien zy dezelve voor naderen uitleg I! vatbaar rekenden." Zy herhaalen, te deezer gelegenheid, het toen betuigde, met by voeging, „ dat zy toen reeds ge„ wenscht hadden, en nog wenschten, 3 deeze Verdenkingen, en de Stukken, ' waar in dezelve voorkwamen, benevens zo veele andere Staatsbefluiten, als m : dien ongelukkigen tyd, niet alleen ten , laste van den Heer Hertog; maar ook I. van zyne Doorlugtige Hoogheid, den I Prins Erfftadhouder, en van veele braave Regenten genomen waren, voor het " jrezigt der Naakomelingfchap te kunnen " verbergen; doch dat dezelve in openV baare Staatftukken en Nieuwspapieren, zo binnen als buiten's Lands, veripreid " en in menigvuldige handen gekomer zvnde, derzelver vernietiging, volftreki " onmogelyk was geworden, en er te " S anders overfchoot, dan door ftry " dige Befluiten in de Registers van dei " Staat en met derzelver openbaarmaa " kina' de uitwerking van de voorig, " weg te neemen." — Wyders betui eende, dat zulks ook het oogmerk de gier herhaalden Staatsbefluits, van dei voorleden Jaare, geweest was: dewyl d Gewesten, Leden van de Unie, m he neemen vin dit Staatsbefluit toeftemmen Se , daar mede met de daad en m krag verklaarden, dat zodanige andere Beflui ten welke voorheen, door het ongelul der'tvden, ten nadeele van de Eer ei Trouw van den Heer Hertog Lobewyi LXIV» boes:. 1789.  350 VADERLANDSCHË LXIV. BOEK 178c,. Genoegen neming daai in. De thans regeeren- van Brunswyk, genomen mogten weezen, ingetrokken, en in der zelve gevolgen vernietigd waren. Zy voegden 'er nevens, „ dat zy te„ genwoordig, ten overvloede, op den „ aandrang van Hertog Ferdinand, de „ Verklaaring tot Regt vaardiging van wy- len diens Broeder, te vooren uit eigen „ beweeging gegeeven, herhaalende en „ op nieuw bekragtigende, nu ook in „ het vertrouwen waren, dat zyne Hoog„ heid zich overtuigd zou houden, dat „ hun Hoog Mogenden, in deeze zaak, alles gedaan hadden, wat zy aan de „ Juftitie, ten opzigte van den overleden „ Heer Hertog, aan diens hooge Betrek„ kingen, en aan de verpligtingen, die „ deeze Republiek aan het Doorlugtig „ Huis van Brunswyk hadt, konden ge„ oordeeld worden verfchuldigd te zyn." Volkomen voldoening fehonk deeze herhaalde en bekragtigde Onfchuldigverklaaring aan den Hertog. By eenen Brieve, in Bloeimaand aan hun Hoog Mogenden gerigt, betuigde hy zyn genoegen en erkentenis, over de fpoedige en edelmoedige wyze, op welke hun Hoog Mogenden, aan de naagedagtenis van den overleden Hertog van Brunswyk, regt hadden laaten wedervaaren. (ƒ) Carel Christiaan, Prins van Nassau Weilburg, gehuwd aan Carolina, Zus- (*) N. Ncderl. Jaarb. i?8p. bl. 56*5. enz.  HISTORIE. S5i Zuster des Stadhouders, en om Staatsverfchillen, met nederlegging zyner Waardigheden en Posten hier te Lande, naa zyne Duisfche Staaten geweeken (*), hadt zich daar iteeds onthouden, en in Bloei-1 maand des Jaars mdcclxxxvii. zyne Egt- (*) Breedvoerig, hebben wy des melding gedaan , in onze Vaderl. Hifi. ten onmiddelyken vervolgeop Wagenaar, XXlli. D bl. 32 enz. XXlV. D. bl. 139 190. 273. Wegens de ooizaak van hec vertrek van deezen Prins, met zyn Gezin , uk \Gravenhaase, eersc na Maftricbt, en vervolgens na zyne Duitfcbe Staaten, treffen wy, by eenen Engelfchcn Schryver, 't volgend berigt aan. Op het einde des Jaars 1769, ontftondt 'er eene openlyke fcheuring, tusfchen den Prins van Nassau Weilburg, en den Hertog van Brunswyk, 't geen de verlaating der Hofplaatze, door den eerften ten gevolge hadt. Deeze Prins, was, uit hoofde zyner hoedanigheden, by de Nederlanders zeer bemind, en de gezindheid tot dien Vorst vermeerderde door hunne liefde, van vroeg af, Prinfes Carouna, zeer algemeen toegedraagen. De yver voor dit Vorstlyk Paar, groeide by veele Landzaaten aan, uit hoofde van de vervolging, (gelyk zy het noemden ,) die deeze beiden van den Prins en d.-n Hertog te lyden hadden. Hun vertrek uit de Hofplaatze, ter oorzaake van onminzaame bejegeningen, wetten veeier haat tegen de' Bewerkers. Het ontbrak in Amfterdam, en andere Handeldfyvende Steden, niet aan Perfoonen, die ftoutlyk verzekerden, dat de beginzels van den Stadhouder, en diens Raadsman, van eene zo fchadelyke ftreklting waren, voor de weezenlyke belangen van den Staat, dat de Prins van Nassau Weilburg, die het Gemeenebest waarlyk een goed hart toedroeg, door zyn tegenwoordig blyven in 'sGravenbaage, den fchyn niet wilde geeven van de maatregelen, welke hy zag dat zy beuooten hadden, te volgen, door zyne tegenwoordigheid eenigzins goed te keuren. LXIV. 13 o ek. I789. Ie Prins /au Nassau  %$i VADERLANDSCHË LXIV. SOEK. I789. Weilburgkomt in den Haags. Doet een keer na Amfterdam. ren. Introdu&ion to the Hiflory of the Dutch Repti* bliek for the last ten Tears, reckoring ft om the Teat 1777. Londen 1788. — Wy hebben voorheen geboekt, hoe die Prins, in de Jaare 1783, ten oogmerke hadt, zyne Krvgsposten by deezen Staat neder te leggen; doch, dit opzet toen geflaskt hebbende, in het volgend Jaar volvoerde. Zie onze Vaderl. Hift. Vil. D. bl. 93. 222—290. genoote verlooren. Hy zelve te Küc~ hein Boland woonende, overleedt in 't jongst afgeloopen Jaar, ter Jagt zynde, op het alleronverwagtst, aan eene beroerte, in den ouderdom, van omtrent vieren- vyftig jaaren. In Lentemaand deezes Jaars, kwam diens Zoon, de regeerende Prins van Nassau Weilburg, met zyne Egtgenoote, en oudfte Zuster, in 'sGrayenhaage, en nam zyn intrek ten Stadhouderlyken Hove. Den Voorzitter ter Vergadering van hun Hoog Mogenden, den Heer van Scheltinga, verwittigd hebbende van zyne komfte, lag deeze een plegtig tegenbezoek by hem af, deezen Bloedverwant des Stadhouders, uit naam der Algemeene Staaten, begroetende* Naa eenig toeven, ten Stadhouderlyken verblyve, en vriendlyk onthaal, voerde het Binnenjacht des Prinfen, dit Vorstlyk Gezin na Amfterdam, waar zy den intrek in een aanzienlyk Logement namen, by het bezigtigen van de voornaamfte Gebouwen dier Stad. in het Stadhuis, door de Regeering deftig onthaald werden, en naa twee dagen toevens, na 'sGravenhaage te rug  i S T O R ï Èi SÏ3 tüg keetden. (*) Dit bezoek fchynt niet meer, dan een Familiebezoek by den herftelden Stadhouder geweest te hebben. Wy ïrewaagen 'er enkel van, om wegens de Afftammelingen van een Prins en Prinfesfej, die ten eenigen tyde, in ons Vaderland, zo zeer gevierd en gevleid; doch van het Stadhouderlyk Hof, en den Lande verwyderd werden, eenig aandenken ter neder te ftellen. De Stadhouder ftondt, met den aanvange van Zomermaand, 'j Gravenhaage te verhaten, om na Breda te vertrekken; ten, einde de Vestingwerken op de Grensfchei- i dingen, als mede de Krygsbezettingen in de Steden der Generaliteits Landen, en elders, te bezigtigen; en haare Köninglyke Hoogheid gereed, om, binnen kort, met het Vorstlyk Gezin na 't Loo te vertrekken, om den Prins daar, op 't einde van die maand af te wagten, en voorts, met den jongen Prins en de Prinfes, de reis over Brunswyk en Des/au, na Berlyn aan te neemen. Dit aanftaand verlaaten der Hofplaatze, door geheel het Vorstlyk Gezin, wekte den Heer van Cittersj Voorzitter ter Vergadering van hun Hoog Mogenden op, öm, wanneer de Stadhouder van die Vergadering, naar gewoonte, affcheid nam. eene taal te voeren, die wy met betrekking tot deszelfs bedoelingen, onbeilist laaten. Wat des zyn moge 1 (*~) N. Nederl. Jaari. 1789. bl. 380-408» XXII. Deel. Z LXIV. b O E Ka' 1789. Affcheids;ro«eran vam Bitters tan den Stadhott» Ier.  35+ VADERLANDSCHE LXIV. BOEK 1789. ge, de Voorzitter liet zich in deezer voe- ; ge hooren. „ Doorlugtigfte Vorst en „ Heer! Hoewel hun Hoog Mogenden ,, volkomen overtuigd zyn, dat de onver„ moeide yver, van uwe Doorlugtige „ Hoogheid, tot het handhaaven der waa„ re belangens van den Staat, de eenigfte „ reden is van Hoogstdeszelfs vertrek, „ over welke afreize hun Hoog Mogen„ den, den zegen des Allerhoogften, als „ over den hoogen Perfoon, en de ver„ rigtingen van uwe Doorlugtige Haagss heid affmeeken, zyn hun Hoog Mogen„ den, op het gevoeligst getroffen, van „ beroofd te worden, van de tegenwoordigheid van uwe Doorlugtige Hoog„ heid -— als ook, binnen weinig tyds, „ van die van haare Koninglyke Hoog„ heid, en van het geheele Vorstlyke „ Huis; twyfelende zy geenzins, of het ,, nadenken van de akelige oogenblikken, „ waar in zich hun Hoog Mogenden heb, ben bevonden, by eene voorige afwee, zigheid van uwe Doorlugtige Hoogheid, , zal Hoogstdezelve aanfpooren, tot eene , fpoedige te rug komst; ten einde door , eene langduurige afweezigheid, niet , meer kragts moge worden bygezet aan , de onophoudelyke woelingen der open, baare Vyanden of Schynvrienden van , uwe Doorlugtige Hoogheid, die dezelf, de zyn, als die van de Conftitutie, , welke, hoewel thans door buitenlandfche , Verbintenisfen bekragtigd, in zich zél- „ ve  HISTORIÉ. 35S 5, vê misfchien, nog geen kragts genoeg ,, heeft, om het vuur van Tweedragt te 5,, kunnen wederftaan. Vergeef my „ deezen uitftap, Doorlugtigfte Vorst! de opregte en welmeenende gevoelens van „ hun Hoog Mogenden, en myne ge9, gronde vrees, vermids ik Menrchen „ heb leeren kennen, en nog dagelyks „ meer leer kennen, hebben my daar toe „ gebragt. (*)" De Jaardag der Prinfesfe viel in terwyl zy te Berlyn zich bevond, en werd'erluisteiryk gevierd. Vreemder was een Eerbetoon, te dier Stede, haare Koninglyke Hoogheid aangedaan. De Academie der Wetenfchappen droeg haar, door eene bezending, tK-ftaande uit den tweeden Beftuurdtr Chodowicki, en den Hoogleeraar Morits , het Honorair Lidmaatfchap dier Academie op ; eene Eer door haar, met welgevallen, aangenomen, (f) Wy zullen ons des niet verwonderen, op het bedenken, hoe de Graaf van Hertzjberg, in deeze Academie, naa de volvoerde Omwenteling hier te Lande, den Lof der Pruisfen. in 't vernederen van Holland, uitbromde en laater zich liet hooren, over de voordeelen der Verbintenisfe tusfchen Pruisren en onzen Staat, als mede lofredende, J ove£ C*) Verzam. ly de CüalMot XV. D. bl. 273,. (f) N. Nederl. Jaarb. 1789. bl. 995- (§) Men ilaa naa onze Vaderl. Hist. XV. D» M> % a LXIVY B o EK» 1789. DePnn*" fesfe te Berlyn en te Bruut* wyk.  356 VADERLAND5CHË LXIV. BOEK. Willem de V. gaat na de Helder en Texel. Hoe ontvangen. (♦) Zie onze Vadèrl. Eist. X*X. D, bl 32—45* over het Verdeedigend Verdrag tusfchen: de Hoven Van Londen en Berlyn. (*) • Terwyl haar Koninglyke Hoogheid, ten Pruisfifchen en Brunswyk}'chen Hove toefde , met Staatkundige oogmerken, die zich nog dit jaar ontwikkelden, hieldt zyne Hoogheid zich onleedig, met eene Reis na de Helder en Texel. Groot was de toeftel, veelvuldig het Scheepsbedryf, om den Admiraal Generaal te ontvangen, te begroeten, èn te onthaalen. Het voornaamfte hier van te boeken, zal een geen onbevallig, en gedenkwaardig afwisfelend tooneel, gansch verfchillende van zo veele andere, als wy voor onzen Leezeren, zints eenigen tyd mogten openfchuiven, opleeveren. De Schout by nagt van Kinsbergen, het bevel voerende, over het in Texel liggend Vlootdeel, begaf zich met de groote Sloep, den Vlag van vooren voerende, van 's Lands Schip de Vryheid; de Capiteinen der andere ter Reede liggende Oorlogfchepen, mede in de groote Sloepen gezeten, welker roeijers in de groote monteering uitgedoscht waren , na het Nieuwé Diep, aan boord van het groot Admiraliteits Jacht, daar gelegen, om den Admiraal Generaal te ontvangen; terwyl die der Oost- en West-Indifche Maatfchappye ter zelfde plaatze laagen, om ten verblyve van denverderen ftoet, en aanzienlyke deet nee-  HISTORIE. 357 neemers, in dit vertoon van Zee-Oppermogenheid, te dienen, 't iWas omtrent middernagt, eer de Prins kwam, en dus tyd ten avondmaal en ter nagtrust. Vroeg 's morgens, den eerften van Oogstmaand, werd aan 't boord van 's Lands Schip de Vryheid, door gemelden Schout-by nagt gevoerd, de Admiraal Generaais Vlag opgeheefchen, met één- en twintig fchoöten, door de zich ter Reede bevindende Oorlogfchepen begroet, van de Battery op de Helder, mgt negen fchoten; dit werd, door één- en twintig fchoten van 't boord der Vryheid beantwoord. Naa aan den Helder 'svoormiddags de Hoofden, de Zeeweeringen, de Haven aan het Nieuwe Diep bezigtigd, en Kykduin onder een afwisfelend Eerbetoon, beklommen te hebben, ging zyne Hoogheid op den middag, aan boord van twee Oorlogfchepen , nam het Middagmaal, op hret Schip des Schout by nagts , telkens by het weggaan, met één- en twintig eerefchooten, en met paradeeren dér Schepelingen in het wand vereerd. — De andere Lands Schepen. werden 'svolgenden daags, in den namiddag, bezigtigd, en hadden 'er dezelfde begroetingen plaats. Des vooimiddags hadt zyne Hoogheid op de Helder , den openbaaren Godsdienst bygewoond, en naa zich op 't Huis van Gecommitteerde Raaden begeeven , daar gehoor verleend, en veelvuldige begroetingen ontvangen te hebben, bezigtigde hy met de Heeren Secretaris van Straalen, den Fiscaal van der Hoop, Z 3 den Lxiy. BOEK. I780. Zyn wedervaaren aldaar op de Vloot.  358 VADERLANDSCHE LXIV. SOEK. 1789 Vreugde op Texel over zyn komst. den Vice-admiraal Reynst, en den Schout by nagt van Kinsbergen, wat daar verder te zien viel. Tot een bezoek van het Eiland Texel, was de volgende dag beftemd. Derwaards zeilende begroetten de Oorlogfchepen den voorbyvaarenden Admiraal. Aan boord des Schout by nagts, werd de Admiraals vlag geftreeken, en voor die des Schout by nagts aan den Kruistop weder opgeheefchen. Deeze deedt 's Lands Fregat van Oorlog, de Venus. onder zeil gaan, om zyne Hoogheid te vergezellen, tot voor het Oude Schild, aan den Texelfchen wal. By dit kleine tochje bulderde het gefchut eeniger Schepen, en werd 'sPrinfen aankomst, door het afbranden des Gefchuts, van den Schans op Texel bekend gemaakt. Alles was 'er aan 't Oude Schild in gereedheid, om de Prins met eerbetoon te ontvangen. By het ryden na het Hoofddorp den Burg, deedt zyne Hoogheid de Schans aan. Op dit Dorp was alles ten begroeting en onthaal in gereedheid. Dorpmeisjes, zindelyk uitgedoscht, beftrooiden den Vorst met Palm en Roozenbladen, Hy toefde tot het neemen des ontbyts, aan 't huis van de voorzittenden Schepen A. Kikkert, en ontving 'er de begroetingen van den Oranjegezinde Texelaaren. Hy verliet dit Hoofddorp niet, zonder zich tot de zamengevloeide menigte te keeren, te welker gelegenheid hy zou gezegd hebben. ,, Vrienden! ik ben overtuigd, dat al„ les uit een goed hart ge/chied:" leeft voorts in  HISTORIE. 359 in rust en Vrede, en die dit doet is myn beste Vriend; want Texels, rust is myn lust! ( ) Op het Eyerland, werwaards zyne Hoogheid, met zyn gevolg heenen reed, was, op 'sLandhuis, het éénige daar ftaande, een deftig middagmaal in gereedheid gebragt. Het Dorp de Waal, werd naa 't zelve bezogt; en het boven alle, in zugt voor Oranje uitfteekend Dorp Oo/lerend, niet vergeeten. Hier kon zyne Hoogheid met voorby te toeven, en de uitbundige Eer- en vreugd betooningen dier Dorpelingen te ontvangen. Onbezogt, als niet in den weg liggende, bleeven de Dorpen de Hoorn en Koog, fchoon het daar zo min, als op de andere Texelfche Dorpen, aan gezindheid tot 'sPrinfen Huis ontbrak. Die Dorpelingen moesten zich vergenoegen, mei aan den Burg en het Oude Schild, deeze Vreugdebetooningen by te woonen, er daar in te deelen. Schoon naa deeze bezigtiging des Eilands, na 't Jacht te rug gekeerd, onder veel gejuichs, lokte de Verlichtingen des laastgemelden Dorps, in den avond den Prins om 'er nog eene wandeling te doen. Van Texel zeilde zyne Hoogheid, den vierden dag naa zyne aankomst op de Reede, na het Eiland Wieringen: by hei af (*} Van deezer Eilanderen Prinsgezindheid, en de woelingen daar uit gereezen, hebben een tafereel opgehangen in onze Vaderl. Utjt. aai. u. bl. 101 &c. Z 4 LXlV. boek. I789. Bezoekt 'er verfcheideDorpen. Vertrek van daar.  g6o VADERLANDS CHE LXIV. Boek. j7B9. Willem de V. lieeft een ongeluk vin met zyn Rydtuig in 't water te vallen. (*) Wie meerder byzonderheden van de Vreugdebedryven aan de Helder en op Texel, verlangt, kan ze vinden, in de ZV. Neder/. Jaarb. 1789 b!„ 1033—1041. (f) Breed wordt dit onthaal befchreeven, in da N. Neder/. Jaarb. van 1789. bl. 903 — 9«9- Het byzon ier daarstinis, dat hu aloude Gilde en Broederfchap van St. Joris te Noorwykbinnen, met den Voetboog na een Zwaan fchooten, in wejk bedryf afzeilen, door het Lands Fregat, 't welkhet Jacht na het Eiland Texel vergezeld hadt, ten affcheid, met één- en- twintig Eerefchoten begroet, kwam het weder by het Vlootdeel ten anker. (*) Weinig dagen naa de wederkomst van dit Noord Hollandsen Speeltochtje, zo zeer tot 'sPrinfen genoegen, als ter voldoening der Helderfchen, Texelaar en, en Schepelingen op 's Lands Vlootdeel, afgeloopens wedervoer zyne Hoogheid een ongeluk, Op de Lustplaats Leeuwenhorst, by Jonkheer van Wassenaar Starrenburg, den achttien van Oogstmaand, het Middagmaal gehouden hebbende, viel hy by het wederkeeren, niet verre van Leyden, met zyn Rydtuig om, en geraakte in de wetering, tusfchen Noordwyk en Kaïwyk. Spoedige hulp deedt dit met den fchiik, zonder ongemak van belang afloopen. — Deeze Dorpen, als mede de Zeedorpen van dien naam , hadden vóór het afgelegd bezoek, ter Texelfche Vteede, zyne Hoogheid met veel Feestlykheids ontvangen; blyk by blyk van verkleefdheid aan hem, en zyn Huis afgelegde (f) Sterk  HISTORIE. $6i Sterk zeker waren de banden van Verbintenisfe, tusfchen deezen Staat en de Hoven, die mede gearbeid hadden, om de tegenwoordige Orde van zaaken daar te Hellen; doch zy konden nog naauwer toegehaald, en vastgeftrengeld worden, door eene foort van Verbintenisfe, die de Staatkunde dér Stadhouderlyke Psrtye, altoos zo zeer aangeraaden en toegejuichd heeft, als dezelve heftig gewraakt, en 'er tegen gefchreeuwd is, door de Staatsgezinden. Thans was men gereed, twee Egtverbintenisfen van dien aart daar te ftellen, en kwam zyne Hoogheid, in de Bekendmaaking dier bedoelde Echivereenigingen, rondlyk voor deeze zaak uit. Van de eerfte, tusfchen den Erfprins Willem Fredrik van Oranje, en haare Koninglyke Hoogheid, Mevrouwe de Prinfesfe, Fredrica Louisa Wilhelmina van Pruisfen, gefchiedde de Kennisgeeving aan Hun Hoog Mogenden, by deezen Brieve. „ Hoog1 Mogende Heeren! Ons geftadig 5, doelwit en oogmerk, om, by alle mo„ gelyke gelegenheden te bevorderen, al het geen ten voordeele van deezen Staat, en teffens volgens onzen Vader„ lyken pligt, tot welzyn van onzen Hui„ ze, kan ftrekken, heeft ons, byzonder ,, in het oog houdende, de zo heilzaame 5, eindens, waar toe de Stadhouderlyke „ Waardigheden, door de Heeren Staa- „ ten «Ie Prins, met eenige Heeren van zyn gevolg ? «aeel nam. Z 5 LXIV. boek, I^Sp. Voorge? flaage Egtverbintenïslen van den Elf. prins en Prinfes LoyjsAf Bekendmaakingvan 's Erfprins aanftaandHuwelyk aan hua Hoog Mog.  3^2 VADERLANDS CHE LXIV. boek. 1789. „ ten der gezamenlyke Provinciën, in ons „ Huis erflyk zyn gevestigd, reeds over ,, eenigen tyd, by de vermeerdering der „ jaaren, van onzen Oudften Zoon, den „ Erfprins Willem Frederik, in rype „ overweeging doen neemen, het aangaan „ eener convenabele Huwelyks Alliantie.— „ En daar wy, naa een ferieus overleg, aangaande eene daaromtrent te doene „ keuze, met onze dierbaare Gemalinne begreepen hebben, dezelve te moeten „ bepaalen, op haare Koninglyke Hoog„ heid, Mevrouwe de Prinfesfe Frede„ rica Louisa Wilhelmina van Pruis„ [en, zo agten wy het van onzen pligt, ter kennisfe van uwe Hoog Mog. te brengen, dat wy, overeenkomftig de „ begeerte van onzen voornoemden Zoon, 5, gemelde Prinfesfe voor derzelven heb„ bende verzogt, van zyne Majefteit den „ Koning van Pruts/en, wy het allergrootst „ genoegen genieten, dat zyne Koning„ lyke Majefteit, dit ons verzoek niet al„ leen volkomen heeft ingewilligd, maar „ tevens Hoogstdeszelfs vergenoeging daar „ over betuigd, en te gelyk zyne wensch, „ dat deeze nieuwe Verbintenis tusfchen „ de beide Huizen ook ftrekken moge, „ tot verfterking en vereeuwiging der „ naauwe banden van Vriend-nabuurfchap, „ welke zyne Majefteits Doorlugtige Voor„ ouders met deezen Staat verknogt heb„ ben, en nu onlangs, met hoogstdenzel„ ven, nader verfterkt zyn. „ Het geluk, 't welk onze Zoon, naa „ ver-  HISTORIE. 3*3 j, verloop van eenigen tyd, alzo zal kun„ nen genieten, om eene Egtverbintenisfe aan te gaan, met eene Vorstinne, uit „ een der magtigfte Huizen van Europa, „ begaafd met de uitmuntendfte hoedanig„ heden, en met hem één en denzelfden „ Godsdienst belydende, leevert ons ge„ gronde reden op om te vertrouwen, 9, dat U Hoog Mog. dezelve mede zul„ len aanzien, als voordeelig voor onzen „ Zoon en Huis, en te gelyk, als over„ eenkbmftig met de belangens van dee- „ zen Staat. Weshalven wy ons al- 9, zins durven vleijen, dat dezelve aan U „ Hoog Mog. aangenaam en welgevallig „ zal zyn, en dat U Hoog Mog. het voorgenomen Huwelyk, met derzelver „ Approbatie en Aggreatie, wel zullen „ gelieven te verëeren; een Huwelyk, „ welks volvoering, indien onze vuurig„ fte wenfehen van den Alvermogenden „ verhoord worden, met deszelfs zegen s, bekroond, ten nutte van de Republiek , „ en ter bevordering haarer waare en wee„ zenlyke belangen ftrekken zal. (*)" Alleszins werd deeze Bekendmaaking, door een goedkeurend Staatsbefluit van hun Hoog Mogenden vereerd, en daar- \ omtrent nader 'sanderendaags beilooten,: zyne Koninglyke Majefteit, haare Majefteit de Koningin van Pruisfen, haare Ko- ning- (*) Ten zelfden dage, den iR. van Sept., werd een Brief van denzelfden woordelyken inhsud, ter Vergadering van Staaten van Holland ingediend. LXIV. BOEK. 1789. Goedreuring/an dezelve.  LXIV. BOEK. J78S>- Berigtgeevingvan het Huwelyk van prinfes uov- 364 VADERLANDSCHE ninglyke Hoogheid, Mevrouw de Prinfes van Pruisfen en den Heer Erfprins, by Brieven, wegens dit Huwelyk geluk te wenfohen, met betuiging van blydfchap over deeze gebeurtenisfe. De Brieven, daartoe {trekkende, werden gezonden aan der Staaten Afgezant ten Hove van Berlyn. Voorts kreeg de Agent van Hees last, om aan de vreemde Staatsministers in rsGrayenhaage des by monde kennis te geeven, en by Brieven, aan de Ministers yan Staat buiten 's Lands. Ten zelfden dage der Bekendmaaking van het aanftaande Huwelyk des Erfprinfen, ontvingen de Algemeene Staaten, de Berigtgeeving eener andere Egtverbinteniafe, in eenen Brieve, welke op deezen zin liep. „ Hoog Mogende Heeren! Over„ tuigd van het deel, 't welk U Hoog „ Mog. fteeds neemen, in de belangen „ van ons Huis, en in al het geen tot „ voorzetting van 't zelve ftrekken kan, „ agten wy het van onzen pligt, ter ken,, nisfe van Hoogstdezelven te brengen, „ dat het zyne Doorlugtige Hoogheid, „ den Regeerenden Hertog van Bruns„ wvk, behaagd heeft, nu onlangs onze „ Dogter, de Prinfesfe Prederica Louisa „ Wilhelmina , ten Huwelyk voor Hoogst deszelfs Oudften Zoon, den Heere Erf„ prins Carel George August, van s, ons te verdoeken, en dat wy, bene„ vens onze dierbaare Gemalinne, volko„ men overreed zyn, van de loflyke hoe- danigheden van welgemelden Heer Etf- „ prins ,  HISTORIE. 305 prins, en even daarom, uit dit Huwe„ lyk, met allen grond het welzyn en 0 geluk, van onze Dogter mogende ver„ wagten, vermeend hebben, met volko„ men toeftemming van dezelve onze ü Dogter, dat verzoek te moeten inwilli„ gen; te meerder, om dat de Egtver,, bintenis, met een der voornaamfte Hui„ zen van Europa, welk bereids lange, „ zo met ons Huis, als met deezen Staat s in een naauw verband geftaan heeft, en aan wiens tegenwoordig Hoofd, de „ Republiek, zo wel als wy verpligt zyn, „ in allen deele beantwoord aan die ein- dens, welke wy gemeend hebben, ons in deezen te moeten voordellen. ,, Wy kunnen plegtig verzekeren, dat „ de Prinfes, onze Dogter, eenen die^ 4, pen indruk hebbende van het geluk, het „ welk zy gehad heeft, om in deezen „ Staat gebooren en opgevoed te worden, ,, haar Vaderland altoos indagtig zynde^ „ nimmer zal nalaaten, de vuurigfte wen, fchen voor het zelve en deszelfs waate „ belangens te voeden, als ook die be„ langens, by alle gelegenheden voor te „ ftaan en te bevorderen, en daar door „ de continuatie, van uwer Hoog Mo„ genden benevolentie te meriteeren. (*) Even zeer als de voorgaande Huwelyks bekendmaaking, werd deeze met geluk- wen- (*) Staaten van Holland, ontvingen ook woordelyk dezelfde aanfchryving, wegens deeze Egtverbintenisie. LXIV» iOEKi Gefchenkaan den  366 VADERL ANDSCHE LXIV. BOE.K I789. Bekendmaakerdeezer Egtverbintenisfe. Gelukwenfchingenby Prinfes Louisa van wetren hun Hoog Mogende en den Raad van Staaten. De Erfprinskomt op de Hooge fchool te Leyden. (*) Refol. Gen. 18. en 22. Sept. i;8p« wenfching van hun Hoog Mogenden ver» ëerd: en beflooten, om voor den Jonklieer van Heeckeren tot Walien Edelman van den Stadhouder, den Brenger der Brieven aan hun Hoog Mogenden, tot eene gedagtenis eene Goude Ketting en Gedenkpenning, ter waarde van zes honderd Guldens, te doen vervaardigen. (*) Jonkheer van Voorst tot den Breuoel , Voorzitter ter Algemeene Staatsvergaderinge, werd verzogt, zich by de aanftaande Prinfesfe Bruid te vervoegen, om, uit naam van hun Hoog Mogenden, de Gelukwenfching af te leggen. Ten zelfden einde was, van wegen den Raad van Skaten Jonkheer Ch. Bigot, aldaar het Voorzitterfchap bekleedenda, benoemd. In Staatlyken optocht, gingen die beide bezendingen, na het Lusthuis de Oranje Zaal, en volvoerden dien last. — Weinig dagen laater, gaven de Prins en Prinfesfe , nevens de verloofde Dogter, ten zelfden Lusthuue openbaar gehoor, om de Gelukwenfchingen, van Lieden van allerlei aanzien en ftand, te ontvangen. De voltrekking dier Egtverbintenisfen, valt buiten ons tegenwoordig Tydsbeftek, binnen 't zelve, dat de Erfprins, dien wy naa Brunswyk zagen vertrekken, en zich te Berlyn ophieldt, by zyn wederkeeren, aan de Hoogefchool te Legden, eenigen tyd vertoefde. Het Stadhouder-  HISTORIE. 367 derlyk Gezin begeleidde hem derwaards, en in het Huis van den Heer Diederick van Leyden, Heer van Vlaai-dingen en Vlaardinger Ambagt, tot 'sPrinfen intrek, ftaande zyn verblyf op 's Lands Hooge Schoole, beftemd. De Rector Magnificus te Water, verwelkomde deezen hoogaanzienlyken Leerling, die hem ook op de rolle der Academieburgeren, met aflegging van den daar by gewoonen Eed, aanfchreef. Eene bezending uit de Stadsregeering, van den Academifchen Raad, Krygs- en Kerkenraaden, kwam by hem ter verwelkoming. Eigenaartiger dan van deeze twee laatstgemelden, was de opwagting by den Vorstlyken Student gemaakt, door veele der Studenten, in de vier onderfcheidene Faculteiten; Veekn fchryven wy; dewyl, in eene andere Faculteit, 'er niet weinigen gevonden wierden, die, uit hoofde der jongfte gebeurtenisfen, van deezen nieuwen Academieburger, geen werks altoos maakten. Deezen werden door geenen, met eene zwarte koole getekend. De Graaf van Stamfort , en de Hoogleeraar Tollius, die deezen hunnen Kweekeling na Brunswyk vergezeld, en het oog op diens Letter- en Wetenfchaps-oefeningen, te Brunswyk, in den jongst verloopen winter, gehouden hadden, hielden beftendig hun verblyf by den jongen Prins, en de laatstgemelde, was altoos tegenwoordig, by de lesfen hem, op beftemde uuren, gegeeven door de Hoogleeraaren Kluit, LXIV, boek. I789.  368 VADERLANDSGHE: Lxlv. BOEK. Loc der Ukgeweekenen in Frankryki Ant- woord (,*) Zie hier boven b!. 212, Kluit, Pestel en Van der Keesel.By den Hoogleeraar Damen nam hy' eenige Lesfen in de Natuurkunde. By zo veel opgeruimdheids, onthaals en vreugds, als dit Boek vermeldde ten deezen Jaare den Stadhouder, diens Gezin, en Aanhang bejegend, terwyl de onderliggende Party, gelyk de meer byzondere belchouwing der Gewesten zal uitwyzen, met aanhoudenden druk belaaden bleef, mogen wy niet vergeeten, ten flot iets te vermelden, wegens het lot der ten Lande uitgeweeken Patriotten. Hoe zy in Brabant en in Frankryk, over 't algemeen, ontvangen en onderhouden werden, vermeldde ons Gefchiedblad. (*_) Byzonder kwam hun, in die uitlandigheid, te ftade de jaarlykfche Onderftand, dien de Koning van Frankryk uitreikte aan elk des behoevenden, geëvenredigd naar den rang, voorheen in hun Vaderland bekleed. Groot en veelvuldig waren deezer benoodigdheden, en oordeelden zy de Onderftandgelden, daar aan niet voldoende. Zy hadden Gevolmagtigden gekoozen. Deezen vaardigden den Heer Hubert, een der Uitgeweekenen, na Frankryk, om deswegen uit hunnen naam, klagten by den Koning uit te Horten, en, waar het mogelyk, een ruimer toelaage te verwerven. Èene pooging, van geen gelukkig gevolg, vergezeld. Immers in Wintermaand, onr> ving  HISTORIE. 3Ó9 Ving gemelde Hubert, een Brief van '5 Konings wege, waar in hy , ten aanziene van de Volmagt der Perfoonen, die zich noemden Gedeputeerden der Hollandfche Vlugtelingen in Frankryk, ten befcheid ontving; „ Zyne Majefteit heeft gedagt, dat „ hy, noch in u, noch in andere Vlugte- lingen, die de vertoonde Volmagt ge5, tekend hebben, de hoedanigheid van „ Gedeputeerden kon erkennen. Indien 9, de Hollanders, aan welken zyne Maje9, fteit eene Schuilplaats, en Onderhoud „ hadt willen toeftaan , Gedeputeerden zou„ den kunnen hebben, zo zouden die „ Vlugtelingen, een wettig zamengevoegd Lichaam in Frankryk moeten uitmaaken. „ Doch geen reden, geene omftandigheid, ,, noch eenige daad, gaf hun magt om „ iets zodanigs te eifchen, 't geen de wys„ heid van zyne Majefteit, nooit zou toe„ laaten goed te keuren." Uit welk een oogpunt, de Koning de Uitgeweekenen befchouwde, geeft hy te verltaan, 'er by voegende; „ de Holland' „ fche Vlugtelingen in Frankryk, kunnen „ niet anders, dan als enkele Perfoonen, ,, worden aangemerkt, in het Koningryk, 9, onder de befcherming der Wetten, lee- vende. Was hun toegeftaan, dat zy zich in eenige Steden van Vlaanderen , 1 en Anois zouden zamenvoegen: dit was ,, alleen gefchied, om te gemaklyker in derzelver onderhoud te voorzien, en „ nimmer om 'er een byzonder Lichaam van te maaken. XXII. Deel. Aa LXIV. boek. 1789. der Gecommitteerdender Uitgeweekenengegeeven.  37o VADERLANDSCHE LXIV. BüE &. I789. „ Wat het Onderhoud den Hollandfche „ Vlugtelingen toegeftaan betrof, dit was „ een Gunstbetoon van zyne Majefteit, „ waar van hy geene rekenfchap behoef„ de te geeven, op welken zy geenen „ Officieelen invloed konden hebben, dit „ Onderhoud kon zyne Majefteit vermeer„ deren, verminderen, ja zelfs intrekken, „ naar gelange hy zulks mogt goedvin,, den. Naar deeze grondftelling, welke ,, zyne Majefteit voor hadt ftipt te vol„ gen, hadt hy alle Officieele kennisgee„ ving der Lysten, welke de Heer Hu,, bert gevraagd hadt, geweigerd, en diem„ volgens hadt de Heer Schardon, zy„ nen last ontvangen. „ Indien," voegde dit Gefchrift 'er nevens, „ de voornaamfte Hollanders, die „ zich in Frankryk bevonden, dagten dat ,, 'er kwaalyk verordende handelingen, om„ trent het Onderhoud, plaats hadden, of „ dat 'er voorwerpen zich opdeeden, het „ hun toegelegde onwaardig, deezen kon,, den, ieder voor zich zeiven, hunne „ vertoogen, des betreffende, aan 'sKo,, nings Ministers zenden. Zyne Majefteit „ zou ze laaten onderzoeken, en zy be,, hoorden zyn goedheid genoeg te ken„ nen, om overtuigd te weezen, dat de „ Voordragten, op regt en reden gegrond, ,, zouden worden aangenomen." Ten flotte, ,. twyfdde de Koning niet, „ of de Hollandfche Vlugtelingen, zouden „ 'er zich een pligt van maaken, om hem „ in 't vervolg te overtuigen, dat zy door „ eene  HISTORIE. 371 „ eene volmaakte rust, hun erkentlykheid „ voor zyne weldaaden aan den dag lagen, „ en, door dat gedrag, de voortduuring „ daar van verdienen." Schoon dit Antwoord, de Vlugtelingen uit Holland niet afmaalde, gelyk men liet verluiden , dat in Frankryk gefchiedde, „ als Lie,, den, met welken Frankryk niets wilde te „ doen hebben, hun behandelde als Schooy„ ers, en men den Prins van Oranje aldaar beklaagde, van met zulke Bedelaars te „ doen gehad te hebben, die men in „ Frankryk den naam gaf, van Patriotti„ fche Conwlfionaristen (*), voldeedt dit fchryven, geheel niet aan de uitgeweeken Nederlanderen. Onder de Gevolmagtigden, door hun gekoozen. bevondt zich de Heer van Hoey , vóór de Omwenteling Geneesheer in sGrayenhaage, een man van veel vernufts, bekwaamheids en vol mannen moed. Met verontwaardiging vervuld, op het leezen des even medegedeelden Gefchrifts, vatte hy de pen op, en fchreef aan den Controlleur der Financien in Frankryk, een Brief, die uit verfcheiden hoofde, verdient bewaard te worden. Ballingfchap, hadt op verre na zyn moedigen geest niet geknakt, een vooruitzigt op herftel, hoe fcheemeragtig, zweefde hem voor de geest, en beurde hem op, te midden van de nederdrukkende grieve. Dan laaten wy dien moedigen Vaderlander hooren — hooren fchryf ik: want O R. L. Bouwens aan zyne Committenten bl. 158. Aa 2 LXIV. boek. i78o. Brief van van Hoey deswegen.  372 VAD ERLANDSCHE LXIV. SOEK. 17%9< want het Stuk, *t welk wy gaan boeken, mag veel eer aangemerkt worden, als een klemmend pleit voor de zaak zyner Medepatriotten, dan als een Brief aan een Staatsman gerigt. Men hoore. „ Myn Heer! Daar de Heer Hubert, 5, my den verbaazenden Brief heeft mede„ gedeeld , welke het u behaagd heeft hem „ te zenden, vind ik my in de onvermy„ delyke verpligting, van u myn gevoelen, „ over dat Onderwerp, te doen weeteni „ om dat ik te wel overtuigd ben, dat „ dezelve, voor het grootfte gedeelte, my „ mede betreft. Ik verzeker u tevens, „ myn Heer! dat deeze overlast de laat„ fte zal zyn, die gy van my te verwag,-, ten hebt. „ Vermids dezelve niet handelt over my„ ne Volmagt, welke reeds voor lange, „ als wettig, erkend is door myn Heer „ denAardsbisfchop vanSens, den Graaf „ van Montmorin , en den Graaf van „ St. Priest, zou ik, zo veel te gewil„ liger, dit Onderwerp onaangeroerd laa„ ten, om dat de gevoelens van het Mi„ nifterie, ten aanziene van myne Zending „ en myn Perfoon, my volmaakt onver„ fchillig zyn. „ Maar, tgeen my byzonder aandoet, het geen my in 't binnenfte van myn „ hart treft, is de duidelyke Verklaaring „ van de gevoelens van het Minifterie, „ omtrent een dapper en edelmoedig Volk, „ omtrent de gevlugte Hollanders, welke „ men den beker der verdrukking en „ ver-  HISTORIE. 378 veragting, tot den droesfem toe, doet 9, ledig drinken. „ Ik bemerk, myn Heer! dat men „ fteeds den naam des Konings tragt te 9, mengen, met het onderdrukkend Syfte„ ma; 't welk men omtrent de Hollan„ ders volgt. De Ministers maaken zich 9, uit denzelven een agtbaar fchild, om zich zeker te ftellen, in de fchaduw 9, van deezen geheiligden Naam. Maar, „ om deeze eeuwige uitvlugt kort af te „ fnyden, verklaar ik ronduit, dat het „ volftrekt onmogelyk is, dat die Vorst, „ zo zagtaartig, zo regtvaardig, zo wel„ daadig, en met een zo menschlievend Character begaafd, de Ontwerper zou „ kunnen zyn, van zodanige bevelen, of „ doortrokken kon zyn van de grondbegin„ zelen, van een Turkfchen Vijier, met „ welke de boven aangehaalde Brief al„ lerwegen doorzaaid is. „ Toen de Koning aan de gevlugte „ Hollanders, eene Schuilplaats en Onder„ ftand verleende, zegt die Brief, bewees „ hy hun eene gunst, welke niemand regt „ hadt te vorderen; hy kan dezelve intrekken, „ naar zyn welbehaagen. Is de Koning hun „ iets fchuldig? — Zekerlyk, myn Heer! „ is de Koning hun iets fchuldig; ja, zeer „ veel is hy hun fchuldig; want hy is „ de oorzaak van alle hunne rampen, -j„ Indien de plegtigfte Verbintenis, de „ heilige en dikwerf herhaalde Beloften, 9' indien het onverbreeklyk woord des Kos, nings, die hunne zaak wel als zyne Aa 3 ei- LXIV. SOEK. I780.  374 VADERLANDSCHE LXIV. BOEK. I789. 5, eigene heeft willen aanmerken, indien dit „ alles niets is, en men daar op geen ftaat „ kan maaken, zo heb ik ongelyk, en „ de Ministers hebben gelyk. Maar, in„ dien de Eer, de Regt vaardigheid, en de Menschlykheid, nog iets betekenen; indien men dezelve nog niet openlyk, „ aan de voeten van het Regt, en de „ Wetten, wil vertrappen, indien men nog „ bloost, om den Myneed te wettigen, „ in het aanzien van 't Heelal, dan zal „ ik gelyk, en de Hollanders hunne zaak „ gewonnen hebben. „ Het Minifterie fchynt de Hollanders aan te zien, als een hoop Bedelaars, „ aan welken men, als uit medelyden, „ eenige Broodbrokken voorzet, 't geen „ men hun nog verwyt, en die men groo,, ten lust fchynt te hebben, hun nog te ,, ontneemen. Neen, myn Heer! zo- danigen zyn de gevlugte Hollanders niet, „ zy maaken het dapperfte, het eerlykfte „ gedeelte .uit, van een weleer edelmoe„ dig en vry Volk, en nog kloekmoe„ dig, fchoon verdrukt, aan de verfchrik„ lykfte elenden onderworpen, door val5, fche hoop bedroogen, en, tot overmaat „ van rampen, onder de beheerfching van een Minifterieel Despotismus gebragt. „ Wat ce Gevolmagtigden betreft, myn „ Heer! deeze zyn de Lieden niet, om „ voor uwe bedreigingen te buigen. Zy «,, allen waren Leden van de Souveraini,, teit, vóór de noodlottige Omwenteling, „ welke het iranfche Minifterie hadt moe- „ ten  HISTORIE. 375 ,, ten voorkomen, en die, tot op den „ dag van heden, ter fchande van Frank5, ryk ftrekt. Het is met hun, en huns „ gelyken, dat Lodewyk de XVI. ge„ handeld heeft, als iemand met zyns ge„ lyk handelt, dat hy deeze Verbintenis „ heeft geflooten, welke zo veel heeft be- „ loofd, en zo weinig is vervuld. „ Eeuwigen dank zy toegebragt aan den ,, goeden, deugdzaamen Monarch der Fran„ fchen. Hy is het niet, die ons zo laf„ hartig als trouwloos verhaten heeft. Ik „ erken zyne goede oogmerken, de fchoon„ heid van zyne ziel,' en de regtvaardig„ heid van zyn hart; maar ik verklaar „ niet minder ernftig, dat deeze goede „ Koning, door zyne Ministers, onwaar„ diglyk is bedroogen, dat zyn Religie „ is verfchalkt, en dat, indien de Repu„ bliek niet door Frankryk herfteld wordt, „ het ongeluk der Hollandfche Patriotten, „ ten eeuwigen dage, een fmet zal wee„ zen in den roem der Regeeringe van Lodewyk den XVI. „ Ik denk alles gezegd te hebben, myn „ Heer! maar my drukt nog een kleir Artykel op het hart, het welk ik de 9, eer zal hebben, op dezelfde vrymoedigt „ wyze, voor u geheel te ontwikkelen. „ Gy zegt, myn Heer! dat zodanigf „ Bezendingen nutloos, en dat indien 'e: , Klagten te doen zyn, men die, iede voor zich zeiven, aan de Ministers kaï „ voordraagen. Helaas, myn Heer * aan de Ministers.' wie heeft ooit z< Aa 4 „ öi« LXIV. boek. 1789. 1 J  376 VADERLANDSCHE LXIV. boek. i78c,.. ,, menigvuldig, en met zo veel aandrangs, „ de elende der ongelukkige Hollandereis „ aan hem voorgedraagen, als ik? wie „ hadt ooit meer hoops op hunne Regt„ vaardigheid, of, zo het u meer be„ haagt, op hun Medelyden ? en heb ik niet altoos vrugtlooze nappen gedaan? — „ Ik beroep my myn Hetr! op u zei ven, „ op myn Heer den Directeur Generaal, „ op den Graaf van Montmor.in, op. den Graaf de St. Priest, op myn „ Heer den Aartsbisfchop van Sens , in „ dien tyd de eerfte en meest vermogen„ de Minister. ,, Myn befluit is genomen. — De Minis„ ters zullen door my niet meer lastig ,, gevallen worden, de verveelende klag„ ten der ongelukkige Hollanderen, zullen „ in hunne ooren niet meer weergalmen; h hunne harten kunnen voorcaan geflooten „ blyven voor de Regtvaardigheid en het; „ Ongeluk. Maar ook de Befcherm- „ engel van Frankryk heeft de denk„ beelden van Vryheid, van Regtvaardig„ heid en Deugd doen omftaan, en 'er „ beftaat eene Agtbaare Vierfchaar, daar „ deeze geheiligde naamen nog geëerbie„ digd worden, en daar is het, waar wy „ hoopen gehoord te zullen worden (*) „ Zie (*) Wanneer wy de dagtekening deezes Brieft raadpleegen, den 8. Dec. 1789. en ons de Geb.urtenisfen in Frankryk herinneren, valt 'er geen twyfel, of de Heer van Hoey, bedoelt met da Agtbaare ' Vierfchaar, de Nationaals Vergadering van Frankryk.  HISTORIE. 377 9I Zie daar de denkwyze van eenén waa- 8, ren Hollandfckn Patriot, die zo veel „ te vrymoediger kan fpreeken, daar hy „ het geluk geniet van zich te kunnen „ onttrekken aan den Byftand, welken „ men zyne ongelukkige Landgenooten, „ tof zo duuren prys, doet koopen. „ Eindelyk, myn Heer! ik weet niet „ of het der Minifterieele wraakzugt nog v tegenwoordig zal kunnen gelukken my „ te ftraffen, om dat ik de waarheid heb ,, durven zeggen, — ik weet niet of de ,, laatfte ftuiptrekkingen van deezen ziel„ toogenden Colosfus, gevaarlyk voor my 9, zullen kunnen worden; maar dit weet „ ik, dat het my nimmer berouwen zal, 3, alles aan Eer en Pligt te hebben op„ geofferd!" De Staatsomwentelingen in Frankryk, hadden op de derwaards Uitgeweekene Nederlandfche Patriotten uitwerkingen, welke in 't vervolg moeten vermeld worden; dewyl zy, met de Gefchiedenis onzes Vaderlands, van tyd tot tyd, meer zamenhangs kreegen. Ons ftaat, in een volgend Boek, te bezien, wat 'er Gewestlyk, in den thans opengefchooven Jaarkring, voorviel. Einde van 't Twee- en- tmntigfle Deel, Aa 5 LXIV. BOEK I789.  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Jl&mralitihs Collegien, Voorflag om de vyf tot één te brengen, 33r. Alexander (P,) Baron van Boetzelaar, tot een der Regeeringsbefcfiikkers in Zeeland, door zyne Hoogheid benoemd, 138. America (Slegte gefteldheid onzer Handels op Noord-) 240. Amfterdam, de Kweekfchool der Zeevaard blyft 'er ih ftand, 215. Poogingen ten nutte der Zeevaard daar aangewend, Aid. Sterke aanmerkingen door die van Amfterdam, gemaakt op de Wisfel Negotiatie ten behoeve der Oost-Indifche Maatfchappye, 224. Bedenking deswegen, 226. De regeerend Prins van Nassau Weilburg, bezoekt die Stad, 3^2. Annaland (J. van St) blyft uit Zeeland; wordt vervolgens Municipaal te Haarlem, 178. Appingadam, (De Stad, de Ommelanden en het Hof, vereenigen zich en laaten de Commisfie in) voortgaan, 65. 'sHoft befluit deswegen, Aid. Drukkende gevolgen hier van, Aid. Ardesch (P) "Luitenant Collonel, door Gedeputeerde Staaten van Friesland, met een Gouden Degen begiftigd. 13. Vergunning van Willem den V., om dit Zydgeweer zo wel in als buiten Dienst te draagen, AU, B Bacot (G. J. G.) een byzonder doel der Vervolginge, 71. Hy verlaat zyn Standplaats Eenrum, 7r. Publikatie tegen hem, 72. Legt zyn dienst aldaar neder, 73. De Commisfie fchryft aan de Bentheim Steinfurtfche Regeering, Aid. Scherp Antwoord dier Regeeringe, 74. Gronden waar op hy voor zyne Onfchuld pleit, 79. Vonnis over hem geftreeken, 8r. Bentheim Steinfurt (De Regeering van) fchryft een fcherpen Brief aan die van Stad en Lande, 74. Berbice, ftaat des Slaavenhandels aldaar, 237. Bigot (H)legt, van wegen den  BLADWYZER. den Raid van Staate.n, dc Gelukwenfching ten Stadhouderlyken Huize, we. geus het Huwelyk der jon ge Prinfesfe af, 366. Blau (Th. B. de) Leeraar te Groningen, moeilykbe den hem aangedaan, ico. Weik eene Verklaaring men van hem vordert, 103. Hoe door hem beautwoord, 104. Waar toe hy komen zou, 106. Brusk afgeweezen, 107. De Kerkenraad ftelt zich voor hem in de bresfe, 109. Niet verhoord , 110. Dr. Blau afgezet, iïr. Het Affchrift zyner Leerreden hem onthouden, 112. Hy dient een Stuk, wegens zyne Commisfie, als Correspondent van het Zuidhollands Syriode in, 112. Dezelve wordt ingehouden, 114. Bolhuis (J. en B. van) Vonnis over deezen geflaagen, 89. Netelig gefchil hier over, tusfchen de Stads Repeering te Groningen, en de Hooge Juftitie kamer gereezen, 90. Afloop deezer zaake, 94. Aanmerking op dat geval, 95. Brabant (Raad van) Byzondere aanklagte tegen eenige Leden van dien Raad , 184. Befchuldigingen tegen hun ingebragt, 185. Hoe zy zich tegen opfpraak verdeedigen, 188. Nadere bepaalingen , ten hunnen opaigte, 19e. Brabant, (Onlusten in) , 293. Grond der nieuwe misnoegdheden aldaar, 294. Ernftige Waarfchuwing, 296. Der Staaten kruipen, de onderwerping, 297. Poogingen van eenige Brabantfche Patriotten, 299. Punten der Brabanderen door den Keizer ter overweeginge gegeeven, 300. Deeze werden verworpen; 't geen de vernietiging des Raads van Brabant, ten gevolge heeft, 302. De gemoederen van den Keizer vervreemd, Aid. Wat'er tegen hem zamenfpant. Vergeeffche pooging om de gemoederen te Ieenigen , 303. Gefteldheid te Brusfel, 304. Verrigtingen van het Patriottisch Leger, Aid. Vergeefsch aanbod van toegeeving en vergiffenisfe, 305. Befluit om den Keizer vervallen te verklaaren, 306". Brusfel gaat aan de zyds der Patriotten over, AU. d'Alton en Traumantsdorf vlugten, 307, Zegepraal der Patriotten en de Omwenteling voltrokken, Aid. Veelen uit Brabant wyken na deeze Landen, 309. Een Cotnmitte der Staaten van Brabant vergadert te Breda, 312. Breda, een Committe der Staaten van Brabant daar vergaderd, 312. Brunswyk, nadere aanzoek * by  BLADWYZER. by de Algemeene Staaten, tot Vereerlyking van (Lod3wyk Ernst van) 348. Verklaaring van hun Hoog Mogenden daar op, Aid. Genoegenneeming daar in, 35o Brusfel, hoe de Uitgeweekenen daar bejegend werden, Bii. Buma (H. L. van) in boete beflaagen, 33. Burg (C. van der) Burgemeester van Bolswaard, wat men hem ten laste legt, 29, Met het Zwaard over 't hoofd, en eene twintig jaarige BalliriRfchïp uit Friesland geftraft. 30. C. Clyver (P. J.) blyft by de> Regeeringsverandering te Vlisfingen, de eerfte plaats als Burgemeester bekleeden, 141. CNOor (W.) waar mede befchuldigd en hoe gcvonnisd, 25. Cramer (F. Hellendorn) Leeraar in Friesland afgezet, 20. Crumpipen (De Canfelier van) te Breda, losgelaaten en op Brabantfchen Bodem gebragt, 318. Curacao, Aanmerkingen den Handel van dit Eiland betreffende, 239. De FisCia] vam Teylingen, aldaar hc-rrtcld, 240. Carel Georoe Acgu«t. , Erfprins van Bruns'i/yk, bckendmaaking vin diens bedoelde Eetverbintenisfe met de Prinfesfe Fkkuirt- ca louisa Wjl.HEt-MrNA, 364- Cittees (W. A. va3c) aan. gezogt om na het Raadpenfionarisfohap in Zeeland te ftaan ,168. Wat hem bewoog die Post te aanvaar, den, 169. Diens Intreedredenvoering, 170. CtTTERS (van) Affcheids groete naa zyne Hoogheid ter vergadering van hun Hoog Mogenden, 353. Claereergen (A. V. van) diens gedrag als Raadsheer van Friesland gepreezen, 33- D. J) 1 ik-en Bti-.dag in 1789 uitgefchreeven, uit welk een oogpunt men daar in 's\ Lnnds toeftand befchouwde, 2C8. Dedem (van) De terugroeping diens Gezants by de Porte, hier te lande gevreesd en wat daar toe grond gaf, 244. Directeuren van den Levantfchen Handel komen voor hem op, 245. Hy blyft die Post bekleeden , 248. Bewerkte een Bevelfchrift ten voordeele des Confuls te Moreay 250. Als mede voor anderen, Aid. Defenfieweezen, (de Gelastig den tot het doen verflag, 323. Hoe zyzich, wegens hun  BLADWYZER. hun arbeid hooren laaten, 324. Aanmerkingen hier op, 33o. Denemarken, (de Algemeene Staaten fchryven aan den Koning van) over den Oorlog in 't Noorden, 287. Engeland onderfteunt dit fchryven, 289. Gerustftellend antwoord van wegen den Koning van Deenemarken , 290. Demerary, zie Esfequebo. Doopsgezinden in Friesland, blyk van derzelver Verdraagzaamheid, 10. V E Ü gefchool den Erfprins als Student, 367. Lillo (Het Keizerlyk Wagtfchip, van voor) weggenomen , wedergegeeven , 321.  BLADWYZER.' Maatfchappy (Oost - Indifche) Gelteldheid - van dezelve, 216. Voorflag van zyne Hoogheid ten deezen opzigte,.2i7. Zwaare Geldbehoeften en aandrang op Onderftand, by Staaten van Bolland en Zeeland, 219Voordragt aan hun Hoog Mogenden, 221. Eene Geldopneeming van tien MilHoenen in Wisfelbrieven, 223. Aanmerkingen van Amfterdam daar tegen, 224. Voordragt der daar benoodigde Gelden. 2^7. Uitdeelirig der Maatfchappye, 228. Maatfchappy (West - Indifche) Ongelukkige ftaat van dezelve,. 229. Voordragt van dien hooploozen toëftand,23i. Hollands bordeel over dien ftand der zaaken, 232. Yvert voor de te gemoetkoming mët gereede Penningen, 234Sterke taal deswegen door die Staatefi gevoerd, 236. Welk een ingang dit by hun Hoog Mogenden vindt, Aid. Staat der Slaaven.handels op Esfequebo en Demerary, 337- Beitel op de Regeeringen in die Volkplantingen aan den Prins opgedraagen, Aid. Hollands begrip over den Slaavenhandël eh Koopvaart, 239. MAquET (J.) te Zierlkzee verwisfeld van Party, en blyftin.deRegeeiing, 143. XXII. Deel. Mariniers (Plan tot het öprigien van een Corps) door Reynst en van Kinsbergen ontworpen, 334. Marocco (Vreemd vootftel des Keizers van) 250. Hoe door de Vice-Conful Nieuwerkerke , beantwoord , 251. Die Keizer betuigt in vrede te zyn met alla Christen Mogenheden , 252. Zonderlinge verklaaring diens Keizers, 253. Mauritz(J.) als Burgemeester te Vlisfingen aangefteld , 141. Meinsma (Pn,) befchuldigd en gevonnisd, 23. Mersch (van. der) aan 'C hoofd der Patriottifchen Legers in Brabant, 304. Zegepraalt, 307. Middelburg, Prinsgezindheid dier Stad, 121. Gelukwenfching dier Stad en van den EiUnde Walcheren, wegens de Omwenteling aan zyne Hoogheid , 122. Wac 'er omtrent de Regeeringsverandering voorviel, 132. B. M. Pous en van Visvliet, uit de Regeering gezet, 144.1 Schaarschheid van Geld te dier Stede, 181. Minninghem (G. v.) door zyne Hoogheid tot de Regeeringsbefchikking in Zeeland benoemd, 138. Aanmerking op diens Character, 139. N. Noot (H. van dsr) hanBb  BLADWIJZER, dele in naam des Brabantfchen Volks, 303. In zegepraal omgevoerd, 307. Diens Gevangenneeming door den Keizer van de Algemeene Staaten gevorderd, 319. Wat zy op dien eisch antwoorden. 320. eisten (Hoogs Stof) verandering in hunne Eedaflegging gemaakt, 342. Ommelanden, De Predikanten daar befchuldigd , 69. Byzondere voorbeelden , Aid. Aanhoudende Oproerigheden van de Oranje party in dezelve, 83 Zie wyders Stad en Lande._ Oranje (dePtinfes van) trekt na Berlyn en Brunswyk, 355- Aan haar werdt het Honoraire Lidmaatfcbap in Academie der Weetenfchappen te Berlyn aangeboden, AU. P. Paltz Beyeren (Klein verfchil tusfchen) en Onzen Staat uit den weg geruimd, 293 Parve (Daniël Jan Stein) Raadsheer in den Hove van Brabant; wat hem als zodanig wedervaart, 186. Zie verder Raad van Bra- r bant. Pestel (F. F. Z.) in ftede van N. C Lambrechtsrn i tot Psnfionaris van Vlisfingen aangefteld, 240. , Pous (B. M.) wordt te Mid* delburg uit de Regeering geweerd, 144. R R. ■Ivjjngers (L. J. J.) diens Aanfpraak by de overgift der Koperen Trommen aan de Schutteryen van Leetiwaarden en Harlingen, n. Vervaardigt een Verzoekfchrift om Vergiffenisfe voor eenige Gevangene Friezen, 34. 't Zelve door Elf Vrouwen getekend, 39. Reynst, ontwerpt met van Kingsbergen, een Plan tot een Corps Mariniers, 334. Roomfchen, hoe van den Landdag in Friesland uitgemonfterd, 9. Rosenthal (van) wordt Schepen te Vlisfingen, gaat met de Kas der Domeinen door, I4r. Rusland (de Keizerin van) geeft den Staaten gerustftelling , wegens de vaart in de Oost zee , 291. c s- öcheltema (J. E.) in Geldboete en Ballingfchap verweezen, 27. jchierhout (A.) Zee-Capi. tein, neemt zyn Ontflag uit den dienst der Zeeuwfehe Admiraliteit, 180. Vonnis over hem geftreeken, Aid. schmitz (F. E.) Leeraar ia Friesland geftraft, 19. kkouwen, woelingen aldaar om  BLADWYZER. om de Patriotten te weeren en de Prinsgezinden te bevorderen, 137. Serooskerke, geest der Regeeringsveranderinge aldaar woelende, 131. Raadflag van van de Spiegel deswegen , 135. . Sluis (Keizerlyk Volk in) op. genomen, 322. Snellius (Nys) waar mede befchuldigd in Geldboete verweezen , 15 Spanje (Bezwaar wegens de Vaart op) opgeklaard , 241, Gefchil met dit Ryk , wegens het Salut op Zee uit den weg geruimd, 242. Spiegel (van de) diensraadflag wegens de geest van Regeeringsverandering op de Eilande Schouwen, 135. Tot Raadpenfionaris in Holland, geroepen, 153. Bekendmaaking van deeze Verkiezing, 154. Redegeeving van zyn fpoedig Antwoord op deeze Beroeping, 155. Schryven der Staaten van Holland, ter wegneeming van eene zwaarigheid, 156. Hy krygt vryheid om die Post aan te neemen 158- Zyne Affcheidsredenvoering, 159. Diens vertrek, 267- Staal (A) Doopsgezind Leeraar blyft uit Zeeland, 173. Iets wegens het zonderling lot van dien Man, Aid. Stad en Lande. Op welk eene wyze de breuka tusfchen Groningen en de Ommelan¬ den geheeld wc-rd, 42. Gelastigden van wedemden benoemd, 44. D t werk haapert, de Strd geeft des berigt aan hun Hoog Mogenden, 44. Pefluit hier op by de AJge> meene Staaten , 46- Aanmaaning tot het hervallen van het werk der Bevrediginge, 47. Reeds gemaakte fchikkingen op de Provinciaale Regeering, Aid. Klagten der Ommelander Heeren over de Stad, 48. De Stad moest bukken , 5?. Afkondiging in Stad en Lande, Aid. Verflag tot het benoemen eener Commisfie, ter opfpeuring en flraffe der Patriotten , 57. Wydflrekkende Magt daar aan verleend, 59. Herroepingen van voorgaande veranderingen, 59. Afkondiging van het Hof tegen rustverftooringen, 60. De Ommelander Heeren, des gebelgd, gaan dit te keer. 62. Voortzetting van dat Gefchil, 63, Aanmerking hier over, 64. De Stad bet Hef en de Ommelanden vereenigen zich ter Onderdrukking en laaten de Commisfie' in Appingadam voortgaan, 65. 's Hofs befluit deswegen , 66. Drukkende gevolgen hier van, 67. Vervolging daar uit gebnoren, Aid. Deeze treft inzondeiheid de Kerkleeraaren , 68. Byzondere voorbeelB b 2 den  BLADWYZER; den hier van, 69. Bacot {preekt hier boven ai ten bewyze, 71. Zie verder Bacot. Brief van de Bentheim Steinfurtfche Regeering aan die van Stad en Lande, 74. Wil een gedeelte Krygsvoik afwyzen, 342. Staaten (Algemeene) doen een Voorftel wegens de betaaling eeniger Millioenen aan Frankryk. 273. Antwoord van de Franfche zyde, 274. Wederantwoord der Staaten , 277. Deeze zaak blyft fteeken, 287. Schryven aan Deenemarken en Zweeden , wegens den Oorlog in 't Noorden, 287. Door Engeland hier in onderfteund, 289. Krygen van Deenemarken een Gerustftellend antwoord, 290. Als mede van wegen de RusjïJche Keizerinne, 291. lin van Z.weeden, 292. Staaten (Algemeene) doen eenig Kryksvólk ten tyde der Brabantfche Onlusten z.imentrekken, 309. Afkondiging ter gelegenheid dat veelen Manfchappen uit Brabant op onze Grenzen verzamelen, 311. Drie Hoofdéifchen van den Keizer aan de Staaten, 319. Twee derzelven beantwoord, 319. Wat zy op den eisch om van der Noot gevangen te neemen zeggen, 320. Geeven het Wagtfchip van voor Lillo weggenomen weder, en, worden deswegen bedankt, 321. Neemen het fchryven des Raads van Staaten', wegens het niet inleveren van een Staat van Oorlog gunftig aan, 337—340. Ontvangen, de bekeDdmaaking van het aanflaande Huwelykvan den Erfprins,36i. Keuren 't zelve goed, 363. Ontvangen berigt wegens het bedoelde Huwelyk van Brinfes Louisa, "304. Gè> lukwenfehing wegens dit laatfte, 366. Straatdavids, zie Groenland. JL exel (Vreugde op) by de komst van Willem den V. 338. Bezoekt 'er verfcheide Dorpen, 359. Teylingen (van) als Fiscaal op Curacao herfteld, 240. Tiddens, Raad en Syndicus te Groningen befchuldigd , 96. Verflag in zyne zaak uitgebragt, 97. Van zyn Ampt ontzet, 98. Tripoli (de Basfa van) zendt een Afgezant aan zyne Hoogheid, 255, Zeldzaame Brief aan den Stadhouder, Aid. Gehoorverlee- F ning by den Prins, en wederzydfche Gefchenken , 257- Tuinema (J.) befchuldigd en gevonnisd, 24. Tulling (Witte) waf hyin 't werk fielt om veele V Hertogenbosfchenaaren tq be-  BLADWYZER* benaauwen, 193. Slaagt niet in allen deele, 195. J JJitgeweekenen (het gedrag der) te Brusfel en elders, 210. Voordeelen hun in Brusfel en in Frankryk gefchonken, 212. Hun lot in Frankryk, 368. Antwoord aan de Gecommitteerden der (Jitgeweekenen gegeeven, Aid. Brief van van Hoey deswegen, 371. Utrecht (Staaten van) willen een gedeelt des Krygsvolks niet langer betaalen, 340. Visvliet (E. P. van) bedankt als Raad te Middelburg, 144. Vlisfingen, hoe het zich daar niet de Regeeringsverfchikking toedraagt, 139. Vergeeffche Voorflag der voornaamfte . Burgeren , Aid. Aanmerking op de Regeeringsverftellingaldaar, 140. Lofiyk gedrag eenigerherftelde Regenten, 141. Schaarschheid van Geld te dier Stede, 181. Vonk, wat die Regtsgeleerden onderneemt, om in de Vaderlandche Gezel fchappen de Volksbegrippen op te klaaren, 229. Wykt uit Brusfel, en bezorgt aan het Patriottisch Leger van der Mersch tot Bevelhebber, 304. Voorst (Jonkheer van) tot tot den Breucel , legt van wegen hun Hoog Me? genden de Gelukwenfchir.g af, over het bedoelde Huwelyk der jonge Prinfesfe van Oranje, 366. W. Waardenburg (D.) in Franeker ingebannen, 26. Zyn Zoon voor dien zelfden tyd elders opgeflooten, 31. Walien (Jonkheer van Heeckeren tot) met een Gouden Keten en Gedenkpenning vereerd, wegens het aankondigen der bedoelde Egtverbintenisfen van den Erfprins en Prinfes Louisa, 365. Weilburg (Carel Christiaan Prins van Nassau) opgegeeven reden van diens vertrek uit 'sGraven- . haage, 351. Diens dood, Aid. . — (de thans zegevierde Prins van) komt in 's Grdvenhaage, 352. Doet een keer na Amfterdam, Aid. Wilhem (de Leu de) door zyne Hoogheid ter Regeeringsverfchikking in Zeeland benoemd, 138. Wu lem de V. hoe hy het Voorftel van de waardigheid van Eerste Edelen in Zeeland erflyk te bezitten , aanneesnt, 128 Daadlyk Opdaagt, Aid. Benoemt drie Heeren tot de Regeeringsbefchikking in Zeeland, 139. Begeert op zyn Jaardag geene Vreugdtbeloo-  BLADWYZER looningen ie 's Hertogenbosch, 204. Komt ie dier Stede, 206. Aanfpraak ler Verwelkoming voor, 75. Burgers opgefteld, ' Aid'. Diens voorflag ten opzigte van de Oost-Indifche Maatfchappy, 217. jjeftel op de Regeeringen in Esfequebo en Demerary, aan rem opgedraagen, 237. Een Afgezant van den Basfa van Tripoli aan hem afgevaardigd, 255. Zeldzaame Brief dien mede gegeeven, Aid. GehoorverJeening by den Stadhouder, en wederzydfche Gefchenken, 257. Levert een nieuw Plan in, wegens de vermeerdering des Krygsvo'ks, 333- Inhoud van zyn nieuwe Plan tot vermeerdering des Krygsvolks, 335» Hoe by zyn vertrek na Breda, Aaoi van CitTers, Voorzitter ter Vergadering van hun Hoog Mogenden , aangefprooten, 353. Gaat na de Helder en Texel, 356. Zyn wedervaaren aldaar op de Vloot, 357. Vreugde op Texel over zyne komst, 358. Bezoekt'er verfcheide Dorpen, 359. Valt met zyn Rydtuig tusfchen Koordwyk en Katwyk om, 360. Maakt het aanftaande Huwelyk van den Erfprins , Willem Fbedrik van Oranje, met de PruisJycke Prinfesfe Fbedrica Lqüisa Wilhelmina , aan hun Hoog Mogenden bekend, 36r. Goedkeuring van hetzelve, 363. Geeft berigt van 'het Huwelyk der Prinfesfe Feedrica Louisa Wilhelnina, 364. Geiukwenfcbingen , wegens dit Huwelyk door hun Hoog Mogenden en den Raad van Staaten , 366. Willem Fredrik van Oranje, de Erfprins bekendmaaking van diens voorgenomen Huwelyk aan de Algemeene Staaten, 36r. Komt op de Hoogsfchooi te Leyden, 367. Loop zyner Letteroeffeningen, Aid. V Y' ïssei.stein (G. van) blyft, by de Regeeringsverfchikking te Zterikzee baljuw, 143; Moet om wangedrag die Stad verlaaten, Aid. Tsland (Vaart ter Visfcherye op) door Staaten van Holland begimftigd, 262. 7 Z. Zeeland, Schets van de Staatsgefteltenisfe diens Gewests onmiddelyk naa de Omwenteling, i?o. Verzoekfchrift der Walcherfche Landlieden om den Eerften Edelen in den Stadhouder Erflyk te verklaitren, 124. Door den Heer van Lynden, den Perfoon van den Eerften Edelen ter Staatsvtrgadainge ver-  BLADWYZER. vertegenwoordigende, met goedkeuring aangehoord , 127. Algemeen aangenomen, Aid. Hoe door Willem den V. beantwoord , Aid. Daadlyke Opdragt, 128. Hoe zeer Zeeland veranderde in 't geen het Krygsweezen betrof, 130. Veranderingen in de Stedelyke Regeeringen voorgevallen, 132. Men befluit den Prins te verzoeken ter Regeeringsverftellinge, 133. Gronden waar op dit Staatsbefluit rustte, 134.- Geest van Regeeringsverande' ring, in dit Gewest woelende, 135. Van de Spiecels Raadflag deswegen, Aid. Nadere vrugtlooze aanzoeken om Patriotten te weeren en Prinsgezinden te bevorderen , Heeren door zyne Hoogheid tot de Regeer ingsveifchikking benoemd , 138. Aanmerking die Pleeren betreffende, 139. Algemeen verflag van de handelwyze door die Gelastigden gehouden, 144. Geraadpleegd over het Oproer en de Regeeringloosheid te Kortgene, 145. Hoe de Gelastigden zich daar van ontllaan, 146- Op welk eene wyze men die zaak vindt, 147. D« Staaten betoonen vergiffenis aan de Oproerigen, 150. De Commisfie der Regeerings veranderingo doet verilag, 151. Vaw de Spiegel tot Raadpenfionaris in Holland geroepen, 153. Zie verder van de Spiegel. Het verkiezen van eenen nieuwen Raadpenfionaris, 168. W. van Citters hier toe aangezogt, Aid. Zie verder van Citters , weinig Patriotten uit ZeeZand ver wyderd, 177. Oorzaaken van de weinige vervolging in Zieland, 179. Schaarsheid van Geld in • dit Gewest, i8r. Dringt aan op het afdoen van de zaak der Quotas, 182. Zeemagt, verzwakkende gefteldheid van 's Lands Zeemagt, 214. Zeevaart (Het Kweekfchool der) te Amfterdam blyft in ftand, 215. Poogingen ten nutte der Zeevaard daar aangewend, Aid. Zierikzee (Hoedanig de Regeeringsverandering in) was, 142. Zweeden (Gerustftelling van) wegens de onze Scheep, vaart in 't Noorden, 292.  BERICHT voor den BINDER, Be Plaaten moeten tegen over de volgende Bladzyden ingevoegd worden. Van der Burg,- niet het Zwaard ovet 't Hoofd geftraft, tegen over . bl. 30 Bacot, over , bl. 70 B. M. Pous, over 1 . bi. 144 Crumpipen, uit Breda geleid, over bl. 318