01 1087 6208 UB AMSTERDAM  BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, ZESDE DEEL,   B I O G R A P II I S C II WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, Bevattende de Levensiefchrijvingen van voorname STAATSMANNEN, KRïGSHELDEN, GELEERDEN in allerleije vakken van WetenSchappen, DIGTERS, SCHILDERS en andere KONSTENAREN: EN VERDER, Zodanige Pcrfonen, die door de ene of andere daad, zig beroemd, of aan den Vaderlande verdienfielijk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterfchetzen, zeldzame Anekdoten die men elders te vergeefs zal nafporen , onpartijdige beoirdeling hunner Daden, optelling hunner Sclmften, en aanwijzing der Schrijvers welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt, Uit Handfchriften , een groot aantal van de be?te Schrijvers in verfcheidene Talen over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berigten. VAN DE OUDSTE TIJDEN AF TOT HEDEN TOE, DOOR J. A. de CHALMOT. Met Fourtraitten en Flaaien. ZESDE DEEL.   BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER N E D ERLANDEN. ZESDE DEEL. jCftNISIUS (JAKOB), neef van Pieter, die volgt, wietdl geboren te Kalkar in Kleefmand, omtrent het jaar 1584. Zijn eeifte letteroefltihingéri ten einde gemeld zijnde, begaf hij zig 1 aai Rome, en toog 'er het Jefuiten kleed aan in 1606, den Ouderdom van ai ja;en beieikt hebbende. ITij verbond zig naauwer aan het Genootfcna'p door de plegtige omhelzing der drie geloften,- na eerst Recent van de fcholen, en vervolgens gedurende enige jaren Profesfor in de zedekunde geweest te zijn. Den Zvsecdjhi oorlog geëindigd zijnde, wijdde hij zig toe tot den dienst der met de pest bezogLe kranken te Munich, en deedt vervolgens de bedevaart naar Lcretto, om de gelofte te vervullen, welke die ftad aan de Maagd Maria hadc gedaan. Canisius werdt den 27 meij 1Ö97 te Ingoljiad dood gevonden, na dat hij nog op dien zei veen dag de mis hadt gelezen. Daar wordt van hein getuigd, dat hij een geleerd Mrin is geweest, ook wil men dat zijne werken daar van getuigenis dragen; deze zijn: 1. Fans fahitis, Jeu primum Sacramentorum Baptismus. Colon. vimo. 2. Meditationes Sacree de Christo, beata Vhgne. Monach. 162b'. I6m>, 3. Ars Artium, didaBica,. VI. Deel. A hïfts?  $ ^ANISIUS. (JAN) (LiEVINUS> Kförica^ erotematica, exempUs ex Jams £? prof tors Scriptoriftu, cmcimata^&c.Colon. 1630. ivno. 4. VUee Saniïorum a R. P. Jetro Ktbadeneir.i S. J. Scriptie Mspanicê, latince fatfee a P. Jacoiio Canisio, ejasdem Societatis. Appendix, Jeu vitce fanUorwn. C.iroli Bokromjei, Ignatii, Francisci Xaverïi, Phii.. Nerii,' tji hr.atorwti Fkancisci Eorcl®-, Aloysii Gonzagje £5?. Stanisï/Ai Kos.TKffi. III. Vol. in Jolio. Colon. 1610. 5. Hyperdulia. Majiam a Joajjme Berckmanno. exercitata. Monach. 16315.. ifma. SoTuEi-i-us, mi'eth. p. 36, Hartzheim, BibL p, 142. Paquqt, Mem. litter. Tom. X.V. p. 124, CANISIUS (JAN), insgelijks een neef-van Pleter,, wierclc, ten jare 1569., te Nijmegen-geboren, en te Ir! er., in 1507, den, k, die hem bedekt, gebeiteld: Hac Ir.mio £jp faxo corpjire-tcv.us quiefcit Ad. R. Pr. P. Livincs. CaNisius, S. T. D. , qui in hac x'Ua ■av.hifariis fmS,US Grdinis offïciis, Comni'fari tus fc. generalis, Provinci litus, ac divetfij in loc is Prioratus, tan'cm ctian liyjc Carmelo pmfeüus: de co, vir ipfe pius ê? Jirenuus, intu.'yue forisque. domi, £f ad Dominant uqftram de Muld ifiagjUfpere merilus, a'o hoe fecido w.igravit teitio J'ecundi Jui prioratus anno, menfe deccmbri, fe. to die SS. Innoccnthim, anno Dom. M.DC.L. Animce ejus ler.e precars, Le^ior. Hij heeft nagelaten: 1. Scholia r.cts in Regulam-tf Statuta. Ordinis Carir.elitani. Zonder enige melding dat het gedrukt is. 2. Com.cndiwu Juris Canonici Civilis. Msf. in ^'.o.; het welk in 't klooster te Antwerpen wordt bewaard. Vax Gistel Hiftoria Archlep. Meckiiaienjis. Tom. IJ. p. 146. C. de Vil» liers, Biblioth. Tom. II. p. 257. Paqüot, Mem. litter. Tom. XIV. pag. 165-167. CANISIUS (PIETER), wierdt te Nijm-gai geboren den g .Hieij 1521. Hij was een zoon van Jakog hier boven vermeld, die een der eerftc Raden van Kai-.-l van Ecmönd, Hertog van Gelder, is. geweest, en door hem in verfcheidene gezantfchappen is gebruikt ; ook is hij negenmalen lUirgemecster van N'jmegcn geweest. De moeder van Canisius, oirfpr'ongelijk uit 's Ilertogenlosch, maar te Nijmgen geboren, was Gelleke van Houwecen genaamd. Pieter gaf reeds van zijne jeugd af aan, blijken van een fnedig vernuft en grote leergierigheid; om dit verder aan te Kweken, wierdt hij naar Keulen ter ftudie gezonden, en was aldaar gehuisvest bij Andries van Baerbwïck, Licentiaat in de godgeleerdheid en Kanunnik van St. Gereon. Hier fteldc I A 2 jbjj  4 CANISIUS. (PIETER) hij zig onder het ge eide van Niklaas Ësschtos , en maakte dnor deze zijne hulp de (helde voortgangen in de beginzelen der wetehfchappen, ceffens het pad van de geftrengite deugd bewandelende. Zijne eerlïe letteoefleningen in 1534 voleind hebbende, deedt hij zig als Student in het koflegie Mo tanum fnfehrijven; alwaar hem, de wijsbegeerte beocfrend hebbende, door zijn Profesfor en ft.idgenoot Jan van Rronkhorst, bekend o,-,der den naam van Joannes Noviomagus, de muts als Mees'er der vrije konden werdt opgezet, den 25 meij 1540, Zedert dien tijd oeffende hij zig om in 't openbaar te {breken, en drong zig in de gemeenzame vrfendfehap van enige Geleerden, inzondeiheid in die van Lourfns St'r-us,. dfe in dit zelvde jaar de kroosteiorden ('er Karrhuiiers tmheisde. Vervolgens begaf hij zig den 8 meij 1543 naar Mentz, en 22 jaren zijnde in bet Genootfchap der Jefliiten, dat toen nog in zijne eerfte opkomst was. Naar Keulen te rus geke \d,. vervolgde 'er Canisius zijne ftudien; en den 26 jurij van dat zelvde jan tot Baccalaureus in de godgeleeidbeid bevorderd zijnde, begost hij ingevolge het aangenomen gebruik, den 8 juli) opentlijk lesfen over de H. Schrift te geven. Vervolgens 1 bereidde hij zig tot het aanvaarden der gewijde ordens, welke hem in deze ftad toegediend werden, en hij bediende 'er de eerfle Mis in het klooster van Nazaretk. De Aartsbihfcbop van Keulen Herman van Wfyden , het Roomfe geloof vaar* wcf gezegd hebbende, liet door zijne aanhangers de Reformatie te Keulen prediken, waar door veel onlust in die ftad ontHond, eok wierdt de gezamenlijke Geestelijkheid, met medeV/erking der Beftierders van het Hogefchoo!, te rade, Canisiuj r.aar Luik te zenden, ten eir.de tot ftuitirg hier van de hulp yan den Bisfchop GroRG van O. stenryk af te fmeken, die hem met veel goenbeid ontving. Genoodzaakt zijnde, zig pnïgen tijd in die ftad op te houden, piediktc hij veetvuldimalen in het- Bisfchoppeiijk paleis en in de naburige Patochig-kerfe. Gelukkig in zijne zending geHaagd zijnde, \tjerdO hij (•> 154? Tiaar Karel den V, gezonden, die zig tff&i 'm 't veld bevond:., cn hij hiagt veel toe benevens at tut*  CANISIUS. (PIETER) 5 andere Afgevaardigden, om Bisfchop Herman tö doen afzetten. Bij deze gelegenheid geraakte hij in kennfs met Otto T-RUCHsés, B stchop van Augsburg, die reeds Klaudius le Say in de hoedanigheid van zijnen Godgeleerden naar 'de Ke; kvergadering van Trente hadt gezonden. Die Prelaat haalde WoLrGAKG Remius, Provoost van z-ijn hoofdkerk over,'-om 'er zig insgelijks naar toe te begeven, e , hij verzegt CanisiuS om denzei ven te ve. gezellen. Deze willigde zulks in, doch bet Conci ie ter oirzake van den oorlog opgefchort gevonden hebbende, bragt bij het overige van den zomer te Florence door, van waar hij door Ignatius de Loyola naar Rome wierdt. ontboden Cakisius biagt daar vijf maanden door, en bij genoot de eer om in tegenswoordjgheid van Paus Pallus den III, zijne predikgaven te deen horèn. In februarij 154.8 > gi;.g hij benevens enige andere Jefuiten te fclieep, om naar Skii:ën over te Heen, alwaar hem belast wieidt om te Mei' fina de rhetotika te 01 derwjjzen, en teffens om in de kerk 'van het koilegie te .prediken. In het volgende jaar naar Rome te jrug seioepen ziindc, verbond hij zig ten naaiw Hen aa-n het Genootfchap door de plegtige aanvaarding der vier-geloften, Intusièn'hadt Willem de V, Hertog van Beijeren, bemerke;;ce dat e Reiormatie, die in alle de omliggend gewesten jree;d, otn 'er een Kollegie 'voor zijn Genootfehap te '{lig. •ten. Terwijl hij hier mede bezig was, "ontving hij bevel naar Pene te komen , alwaar hij zig in '1565 bevond 'bij de verkiezing- van Ffaxcöis de Bokcïa , welke Laynez %k '\3eusml A 4 ^èr  * CANISIUS. (PÏETER") der ordën opvolgde. Gedurende die reis zag hij Paus Plu's de IV; en hij keerde naar Duitsland te rug, met de waardigheid van Nuntius des Heiligen Stoels. Gedurende de weinige maanden dat hij met deze bediening bekleed was, bragt hq verfcheidene zaken ten uitvoer,, welke de belangen van den Godsdienst betroffen , inzonderheid met verfcheidene Vorften s' die aan 't wankelen waren, in het Roomfe geloof te fterken, ten welken einde hij genoeg aam 't ga tfe Duitje rijk door. kruiste, ten einde deze bezoeken af te leggen. Na als een eenvoudig Geestelijke uitgedost, WestphaUn en het Kemvorftendom Keulen doorgetrokken te zijn, deedt hij een oveiftap naar Nijmegen, om bij zijne zusters en andere bioedvei wan» ten een bezoek af te leggen, die hem met open armen ont« vingen, en plegtig belooden het Roomfe geloof te blij en aankleven. Omtrent 't einde van 't aar 1566, bedankte bij voor de bediening van Prediker te Augsburg zo uit oirzaak van zijne andere bezigheden als om den nodigen tijd te win-, nen tot de zamenftelling van zijne verhandeling de Verbi Dei corruptelis. Tot bereiking van het zelvde einde, ontftoeg hera Francois de Borgia, als Provintiaal van Duitsland. Het voorgaande jaar ivas Canisius voor de vijfdemaal naar Rome getrokken, om den Kardinaal van Augsburg op deszeivS begeerte te verzeilen. In 1573 reisde hij er nog tweemalen naar toe, de eerftemaal om bij de verkiezing van den vieiden Generaal des Genootfchaps tegenswoordig te zijn; en voor de tweedemaal op bevel van Grecorius den XIII, ten ein» de met hem te raadplegen over het groot Kollegie en de Kweekfchool in Duitsland. Drie jaren larer, verzekie bij den Kardinaal Jan Jeronimus Moron naar den rijksdag te Regens, lurg. In 1580 ging hij benevens den Nuntius Jan Franco» Buonhuomo, Bisfchop van Verceilles, naar de ftad Friburg ia Switzerland, welke tot het laatfte toneel verftrekte, daar hij zijn onvoorbeeldelijken ijver tot voortplanting van het Roomfe geloof ten toon fpreidde; want niettegenftaande hij afgefloofd was door werkzaamheden , befteedde hij de nodige vlijt tct, oprigting. van het Kollegie, 't welk op kosten der ftgd y voor  (BBsfflSnJS. (PIETER) .9 boorde Jefuiten wierdt opgerigt, en hij predikte aldaar gedusende zes jaren met een ongemenen ijver in de St. Niklaas-k&rk. Dit tijdvak verlopen zijnde, bragt hij de overige vier jaren a?au zijnen leeftijd door, beurteling in gebeden en het zam<:nftellen van zijne uitgegevene werken. In feptember i5?7i wierdt hij door ene waterzugt aangetast, die hem gedurende «in maanden, de zwaarfte folteringen met het taaijfre gedidd en de nediigfte onderwerping voor de befluiten der Voorzienigheid, deedt ondergaan; de^e kwaal voerde hem ook tct den eindpaal zijnes levensperks, en hij gaf zijne ziel in handen van zijnen Schepper over, op den 21 december van genoemde jaar, na dat hij den ouderdom van 76 ja en, 7 maa:nden en S3 dagen hadt bereikt. Sebastiaan Veronius, godvrugt'g en geleerd Provoost van St. Niklaas, fprak ene lijkrede over hem uit. Zijn hghaam is in genoemde kerk bij het hoofdaltaar, onder ene witte marmeren tombe, begiaven, met dit opfchrift: Monumentum Venerandi Patris nostri Petri Cantsi:, Soc. 'Je~ ju TJieologi. N. N. Nic., Loch., Georg., Peï., fratres 4* Dksbach posf. M.D.XCVII. Jan Wildt, Voorzittend Regeringsraad te Friburg, liét hem naast het autaar een fraaij gedenkteken oprigten, 't weAk door Veronius met het volgende graffchrift is vereerd. D. O. M. Venerandus in Christo Pater, PETRUS CANIS.U.% Tiiedogus, Noviomagi natus, Societatem Jeju tertio a confirmatim t illius anno ingresfus, ac facerdotio infigmtus, ob magni [mul placitii animi prejlmtiem, d Colonienji Ecclejm ad Carolum V. Imp., ab Othone Cardinali Augustano ad S. Concüium Trident., a Carolo V. Imperat. Vomatiam cor.tra Melakcthonem here* ticuin, a P10 IV. Pont. Max, ad Principes Germania in fide con* jirmandos misfits: postquam Rome, in Sicilice £? Germania Academies docuisfet, diu apud Ferdimndum Imp-, &? pasfim fumma, cum lav.de Verbum Dei prcedicafet, primus Provincialis Soc. ejusdem in Germania, ab ipfo Soc. AuUcre P. Ignatio, datus fuisfet, Scriptisque fidem Catholicam egieg:è illufirasjet: aufpiciis Remendi D. Joannis Frakcisci , EpLcopi VerceUenfis, Nuncïi A 5 Apoi-  'JipmoM, Friburgwn Sexage,:arius venit, Collcgii Societatis fut* dametaa jecit, multa przcüra documenta dediV: fj? qua'i quidam Fnburgenfum Potrcnus, Ecclef.as per Heivetim Patriarch, Rel;, giom-s Cath.icce fui temporis coluinna, toto Christiano orbe notisfi. mus,fide. prudentia, indefesfo Jaribendi labore, abftmntii pere» fii, grwitnie. animi ptirtwe, flagrantisfimo Dei amore, nmitaq. fawètkate clarisfimus , migrovï ad Christum Festo S. Thom* Apostoli cio.ra.xcvn., anno utatis lxxvii. Men maak;e op zijn dood de volgende digtregels: Obfcuro qua Jlatmna rogo, qua faw.a fyerjles Coma redaccet.dit vivi.-iore face? Nempe novum codo, placïdw,q-,e Canisius aftrum, ,. yfy/o.AviANi. Amft. 173 f- 8va. 2.. Disftrtatio de Brit:enburgo» matribiis-BriUiSy.Britannica herba,etc. Hag. Com. 1734. 4t«. 3. öbfervationas in Diplomata ab-Hjsda êi/zVa er. in Venanthjm For-l Tunatuw. 1734. in 8vo. i» Mijcell. Objerv. Critic. Amft., Col, V. torn. 2-. 4. RJcripta Boxhornio de Catcne. 1735. 8vov 5j. Animadverftones in Sulpiciee Satyram, Amft. 1735. gro in Mi-, fcell. Obf Crit. Vol. VI. torn. 3.. 6. Notae ad Aafonii Mojellam. tvo.. MJc Olfervat. dit. Vol. X. torn 2. 7. De Niimmis tontb-nüatis.. Mijcell. Objerv. 1736 et 1740. g. JJet DtTÖe «Peel gct «S-cïrersS paftaattccfi. 1740. in folio/ teSÏBM&ein ge* tp6r« $>*Epiftela ad J. P. d'Orvillium rfe hjcript'.onibus quüusdam. Sylhget Mutatovaiue. 1742. /» Afr/c. Obf. A'cv. Tew. |£ Dit. ftiikje is op nieuw- in foiio uitgegeven in liet Supplement op, Mkrat-orii InfcHptimes. Lucce 1766. 10. <£?cCiJe 25j:tf ol'cr pij* jaröa'c i5eöettanöfe «©tihhcben; oncr De OKvfMDct bjj 3!n!'o /-• De 530£naambe ^onbtrbuteij? en ©jouin 3Jakcua'£ StanHetjejfc %X\\% 1757. 8bQ. I*> D« mutata. Romanorum nomkwn fub. principibus ratione. Posthumus Batavia adjertor, Hercules Magnjar.us, Deufonienfis, aggerum Batavia auUw, ex nummis atque iljcriptionibus, demonftratus. Mmumentum Dodenwerderfe expoftunt. Utr.. 1758. 12. Epifttla de Gemma Bentitickiana, Iftde ad Tut-, nacum- inventa, & de Dea Barorim. Utr. 1764. 810. 13. Etis~ Vila, ad Comitem Otton. de Lynden de Ara ad Noviomagum reperta. Arnh. 176Ö. 8vo. 14. De quibusdam depravatis locis Ar.no-. bit. In Otiis Tranfifalanis. Campis. 4W. 15. Harii Sicambri, Triftia, qum pmfatione £f addtit. in qto. 16. Nog zijn verfcheidene Brieven over ftukken van geleerdheid door hem gefchre.ven, geplaatst in de werken, door P. Eurman Secundus% ÏU S. Crèmes, Hottikgekus, Nanking, Stosch, en anderen, uitgegeven. 17. Na zijn ovei lijden heeft dcszelvs oiidft© zoon, de oud Prpfesfor van Franeker uitgegeven, zijne Di.jer~ tatio de injignibus Christi ad Juppiüium duüi, geplaatst dooidea fleer- Barkex in óe_Bibliqtheca Hagana, in ivo. V€-rfcib,eidei e werken% die tot de drukpers, gereed waren, feeruslela nog opder zijnen vopjrfchreven oudilta zoon; waa?- CANNEGIETER. (HENDRI.v)  CANNI173. (NIKLAAS) IS» ender zijn: ï. Disfe;ta:io de Parricida non confesfo. i. ©Gtt> öunjfcfje «©uöfje&rn / in jPofio/ met mcninbnltiirje pinten. 3. ' Disquijitio de Lapide Traje&ino. in 4(9. 4. Batavia Romma. 5- JMe ©erfjdttittelmgSn ober öc ouöe penningen / Sfnreripticn/ ^tntucn/ Hir.s/ «/ IX. 2$. f. 89, 9P- Medeged.. Berigten.. CANNITJ3 (NIKLAAS) of KAN, is geboren te Amjleldam,. waarfchijnlijk in '1 laatst van de XVde eeuw, van eerlijke en jr.et tijdelijke middelen wel voorziene ouders. Hij heeft den vermaarden Desid.Erasmus in zijne jeugd, te Bazel, zes jaren, als Uitfchrijver gediend; naderhand tot Priester zijnde geordend, is hij, in zijne geboprteftad Amjleldam, Pastoor van de. Nieuwe-kerk. en Beftierder van 't Urfulinen klooster aldaar, ' geworden. Nog later, werdt hij tot Pastoor van Spaamewmde beroepen, ten ware-, veeliigt, de Pastoor van Spaarnewoude wel den zelvden naam gevoerd hebbe, doch een ander perfoon geweest zij. Pieter Opmeer getuigt, dat Cannius, die zijn Meester geweest was, in vrolijkheid en geest zeer veel naar Erasmus zweemde. Ook zou Erasmus , onder den B 2, naam  a% CANTER. (DIRK), Saam, van. Cannius, en van enen van deszelvs fnedgezelien; de fqmenfpraak, genaamd Cjjclops of.Eumgeliedrr.ger, die voor. een fchimpfchrift op Oecolompadius, en de zijnen gehouden wxwdt,, in 't licht gegeven hebben. Pontanus heeft enen 8^'geri blief van Erasmus aan onzen Cannius , in 't jaar %X$&» 's daags V°ot Hemelvaartsdag, uit Bazel, gefchreven, gevoegd in het berigt, welk hij van Cannius gegeven heeft; ir, welken brief de geleerde Rotterdammer zijnen vriend vermaant, om niet bang te. zijn voor den togt over 't kanaal •„ •> '£ Telk &e.m» a!s genoegzaam in 't water geboren, indien, ,. ik anders, zeg- hij, uw Amdeldam, voor dezen, te. regt ,,-befchouwd hebbe, geheel niet pasfen zou."- Cannius heeft hej: i even. van Kosnelis. Crqcüs, zijnen tijd- en ftadgenoot, fcxfci.rcven, doch 't welk door de achteloosheid der erfgena-. men is, te zoek geraakt; en behalven dit, nog verfcheidene. andere werkjes in profa en digt, die het. zelvde, lot hebben, ondergaan. Voorts, vindt men aangetekend , dat Cannii;;, tan jare 1555 overleden, en in de Oude-kerk te A\nfieldam, begraven, is. En., zo dit waar is, gelijk het door Opmeer., Cakkjus leerling, wordt bevestigd, kan hij, in of omtrent het. jaar 1572, niet door het krijgsvolk van Lumey, of Sonoi, Van kant geholpen zijn; of Niklaas Cannius , Pastoor van Spaarneweude, van wien dit verhaald wordt, is van onzen Ni- f^-aas onderfcheiden geweest. . Pontanus, Hifi. Amfi. Libr. li. Cap. 28. p, 240. J. F. Foppens, Bibl. Mg. p, 903. Opmeer, Calhol. Martelaarsb. II. D. bl. 125. 150. 179. 182. 2,79; Leven van P. Opmeer voor't.I. Deel van 't Cathol. Martekarsb. bl. 4. Was., Befcjir. van Anft. XI. St. bl. 195-197. CANTER (DIRK) of KANTER, gefproten uit een aan, zienlijk Groninger geflagt, is geboren re Utrecht, in bet jaar £545-». zijnde zijn vader geweest Lambert , en zijn broeder. Wn,L2ty C'.ntes, die hier volgt. Na in zijn vaderitad de. jonden, dei;, geleerde tajen peoeffènd, te hebben, vertrok hij tjiggx, Parijs , om aldaar zijne ftudien voort te zetten, en hoor4t aJ«la?v de lesfen van Dionys, Lambinus over. de. Ethica, van "Jk.  CANTER. (DIRK) Akstotei.es; levende tefTcris in gemeenaame verkering rn'el vencneidene geleerde Mannen, als onder anderen inet'ï'.DXKiëL, Gisianus en L. Carion. In zijn vaderland terug gekeerd, wierdt hij tot Schepen te Utreck verkoren , 'erT'bediende die waardigheid in de jaren 1575, xjfff en iSy7„ Ten jare 1578 werdt hij door den Graav Van Niéuwen* as 2n cszelvs aanhang, tot Burgemeester, in de plaats van "Gekard Prouning gezeid Deventer, aangelteld; van dat ti;'dffip af aan was hij verknogr aan de gemeente van St. Jak'obs 'mie welker Leraars naast overeenkwamen Inet het 'gevoeUn, Sedert, dóór Arminius, voorgedaan; dezen hieldt hij de fiancI Bo'en *t hoofd, en deedt daarentegen zijn best, om de'Predikanten van de Confilorie, gelijk rrienze noemde, ;ter ftad 'hxt% doen vertrekken 'Vervolgens in 't jaar 1593 afgegaan zijrïdV werdt hij door anderen, me: of zonder re'enen, Van '*t Bégemeestertijk kusfèn, en, dóór den tijd , ook uit 'anderè posten van regeringe gehouden. Doch zig niet konnet.de gewennen aan een ambteloos leven, zogt hij-, door *t verdekken van oproer, onder de gemeente, zig wederom ter fege~ linge in te dringen. Of hij, op Vttuk 'van den godsdienVr, ©nflertusfen andere inzigten gekregen hadt, is'twi;fiè!a0t;g; dit niet, dat hij van fommigen naderhand, onder de %I Hervormden,'gelijk men hen die 'c met Gokarus hielden; fioemde, geteld, eb óm het ongelukkig lot, welk hem federr trof, zeer beklaagd is. De gemeente was nu-, enige Jlfêfi herwaards, misnoegd geweest op de Regering. CAMÈi üi&è fc'er onder, zoekende ook de Roomsgezinden dan zijn fn'óê? se trekken, door zig, terwijl men nog over *t Bcftand b'an'telde, te laten verluiden: •„ dat men hum, die den ''oorlog hadden helpen voeren, ene openbare kerk behóórde tot té »'» ftaan." Tot mededander hadt hij Hendrik vfcs HéxsdinBen, die ook Schepen ei) Raad geweest; doch, 'federt 'enige jaren-, buiten bewind gehóuden was. En deze twee br'agteti eindelijk, in den aanvang des jaars ïöió-, te wegë, dat'enige Schutters hunne Hoplieden bewógen, om , hij de Regering; . aan te dringen, op herfleiling dér privilegiën-, *t welk ge»  22 CANTER. (DIRK) fchiedde; dan de Regering Helde uit, te antwoorden, te* op de wederkomst van den eerften Burgemeester, Justus va» Ryzenburg, die in 's Hage was; doch dit ui titel geviel der gemeente niet. Men maakte haar diets , dat het vooitTpioot, om ondertusfen krijgsvolk in de ftad te brengen, en enige 't hoofd voor de voeten te leggen. Straks daar na, loopt men te wapen , en maakt zig meester van de neutels der poorten , die dag en nagt bewaakt werden. Den Roomsgezinden werdt ingeboezemd, dat men ook voorhadt, hun vrijheid van godsdienst te bezorgen ; waar door zij zig lieten bewegen, om insgelijks de wapenen op te vatten. Tien of elf Geraagtigden der Burgerije, onder welken Canter, en waarfcbijn'ijk ook Helsdingen was, traden den 21 januarij 1610, naar 'tftadshuis, met een vertoog, waarbij zij verzogten, dat de Regering terltond afltand deedt van hare ambten , en dergemeente, bij fcbrifielijke akte, verlof gave, om voor deze reize, andere Wethouders te kiezen, op dat dezelven door Prins Maurits , als Stadhouder, bevestigd mogten worden. De Magiitraat moest hun te wille zijn. De Gemagtigden Hemden genoegzaam allen, elkandeien tot Regenten; ook wierden Canter en Helsdingen tot Burgemeesters benoemd. De Prins bevestigde deze keuze; magtigende den Schout, om de nieuwe Regenten te beëedigen, gelijk op den 4 februarij gefchiedde; doch wierdt kort hier na door de algemene Statert tienevens verfcheidene anderen afgezet. De Regering vorderde hierop van den Burgeren enen nieuwen eed van getrouwheid af, die zelvs door Canter en Helsdingen gedaan werdt; welke egter trouwloos door hun wierdt nagekomen, doordien zij onder het getal der elf perfonen behoorden, die in december van dit zelvde jaar in hegtenis geraakten, ter oirzake van een ontdekte famenzwering, om namelijk den Kollonel Joan Ogle, Overfte der bezetting van Utrecht, te vatten, het krijgsvolk te oveimeesteren, en daar na, de Regering op nieuws te veranderen ; al 't welk gewapenderhand ftondt te gefchieden. Canter, die tot geen andere belijdenis was te brengen, dan dat hem de toeleg was bekend 6 • 80*  LANTER. (DIRK) geweest, eh dat men onder anderen,•voorgehad'hadt, 'Helsdingen én hem weder Burgemeesters te maken, wierdt, ingevolge vonnis van den n meij i<5ii , voor eeuwig gebannen, en alle zijne goederen verbeurd verklaard. Hier op week hij naar Antwerpen, doch toefde hier niet lang, maar begaf zig met 'er woon naar Leeuwarden, alwaar hij in 'i jaar 16T7 -is geftorven; uit zijn huwelijk met Katryna de SWart, nalatende twee zoons, Lamrert en Johannes , die beide onder Is. Casaubonos hebben geftudeerd, en ene dogter , Katryna genaamd, welke gehuwd is geweest aan Johannes T>e Coat ▼an Oelwynen. Canter is begraven te Vultenliove, -en riiaï te Hattem, zo als Val. Aimdr. verkeerdelijk meldt. Zijne huis■vrouw liet zijn lijk denvaard voeren, en dit grafichrtfc op den Mon. hoe marto et Patri uxor et liberi moerentes P. P. ■Me. je O '!obri Mncxxiv. Ultrajeli efcft Catharina de Swart, 'Vidua Tmeodori Cante&i, '*£f delatum eft cadaver in fepulCrum maf.ii. 'Schottus in Epift. ad DAv. Hoescheliüm, geplaatst in Het-» "man Poecile, Tom. I. p. 565. noemt hem Vinm epthifum*, ■ioüisfimwnque. 'Rodenburg in de Opdragt voor zijn werk -ds [Jure Conjugum, betijtelt hem: GmceZatineque impenfe deïïim. Eindelijk vindt men hem in de Vootrede van Thysiüs vosr zijne uitgaaf van Ahnobius, gedrukt te Le'jden in -1651. 4to,-, gemaald, als Vfc eruditisfimus, et judicii emnmo exatci, düiger.' ■tia-que accurata. •Elii heeft uitgegeven: 1. Variarum leBiinsm libf, 2?. ad B 4. 'GtOR-  U CENTER. (WILLEM) Georgium Ratallerum. Antv..j574. 2. Nom in A D.sputationes adverfus gems. Ib. 1.5^2. Sr,. 3. Fragmenta Vetl rum Poëtarum Tragkorum, Otmieorum et aliorum Cnecorvn ec Voorts woidt verzekerd, dat 'er enige ongedrukte fchriften en ene menigte Brieven aan de voornaamfte Geleerden van diert tijd, van hem voorhanden zijn. Val. Andr,, Bik. &lg, p. 825. Grjevius, Orat. in L. Acad. Traj. nat. Witte, Dior Biograph. ad ann. 1Ó15. C Burmanni, Traj. Erud. p. -0J,-" F, Svveertii., Athen. Belg. p. C88, 689. J0. Fa3r,cii', Worl Bibloth. Part. I. p. i74, I75. j. F. Foppens, Bibl. Belg p4 1-121. C. Saxi, Onom. liter. Pars III. p. 4?0. - ' gem. Tom. II. p. l8o. Nmv. Di£t. Hifi. in 8vo. Tom H p 42. v. d. Sande, Ned.Hifl. B. V. bl. 60. Oir. j."D' bl. 190. 192. G. Brandt, /B/r. der Reform. II. D. bl. IS metgefcherpte brjlen en ander geweer gewapend waren. Ales was aangelegd, om de Wethouders -wars te maken v-n • bewind. Ook gaven zij, eerlang toe, dat men T*£ mg b« voorraad aarflelde in hunne «ede. Hier op"begaf Z'rTZ b8MVenS * k0!'ega GERARDÜS ™ «■ Wr «aat t ftadshüts, en verkoren met gefloten deuren, op raad van JoKIS ™ der OS, een der aanzienlijkfre Burger* twaalf menms-Regenten, van welken v. d. Os een wïs- eti een Ba.ljuw en drié Schouten voor, het platte land, dte'aan tTTp TSeaeM% Cn J°0r dezeI-g-dgekeurd werden De Pred,kanten behielden voor zig de vrijheid, om alle raadplegingen bij te wonen, en Heten zig zelvs-, den 2g van deze zelvde maand, nevens Dr. Leonaed Smeur, een der J^^genten, afvaardigen naar de dagvaart der Staten té Mdelturg, waar menze eg[er njet w.,de ohtva Su. 23~ 29 JprÜ I74?i bL 328< WAG' Fad' H$- X*> CANü (ROBBERT ROBBERTSZ. le) is eeweestse^ puteerd en geauflorizeerd Schoolmeestert de g^ ^ ÏSSTT' 3gter d£ brOL,We'ij VM de K,ave' * de Letdfta , toen brj het volgende boekje door den druk se ttte ïl t t0:licecrfnöe Stoten. Cc *ra, ■ncficr boo? Jacobs Hormus, 1693. 8bo vJ-fs, rL£ Canu is'een tijdrekeD^* jan , we e ds beg.n, tot deszelvs einde toe, beneffens den dag des «fa*, dien hij egter niet bepaalt. De gol m " oo? 't gcloobe ik bit toetïi niet ijbee aaubaate; <0m nog beter te ïeeren fta ik oeiaate. Dit ftaat vooraan, maar de poëzij, die agter volgt, behelst liedekens van een zonderlingen aart; welker eerfte is een «icuto Ucö/ scniaaht öooj J»ion 5e Sfcuiö be£ ïfeerar. Die «L z;S 29  3* CAFKLLEN. (van d£a> zig aan de nieuwerwetfe zwier van digtea juist niet ve^«ant nraar met dusdanige liedekens wel te vreden is L S P> lijk den Drukker van Wf, danken, dat i i^T!? verborgene pareltjes, weder aan den dag heeft ^ Paquot, Mem. litttr. Tom. IV p 6% L i n &" " III. D. bl. 538-541. 3' ^ ^ IlABÜS' CAPELLEN (van ra), de Capella, is de naam van eer, aeluk Geilagt, oirfprongeli* ui£ ^ ™ ^ £ ,en J37 /2c;:- " *» en Gewest n 1 W bekend ,s, en waar van nog verfcheidene £aÏÏ n S de Verenigde Nederlanden, met aanzie„ ^ Ukkm> 1!J -2 iatei'J leningen komen allen omtrent den *2t Va" dl> GeHagt overeen; als ook, dat het teeds voo- 70o /aren, in verfcheidene takten verde d en »s geweest. Aegidi,s 0am. een SSLZ "'ge , aie in de vonse eeuw Ippfr..» r. Syntag. 6. nat. x. pa*, zaa-i** .de , *- vroegtijdige^ ^S^t^-*"* ™ volgende wijze- ƒ„ W( g verleiding, 0p do & wi^e. ,, ifl fyf ?uw commemoravi de Cappf t ™ /?• » «ftm, ld est habentem „pand* et recunos qnatüor extre l eamger,, nostrat, Geidri, argentJL Zp7cohs „ ™net>: Kt * ^ , ""-bWen, m CmT. rn " Lai>' 8l' P- 40iv Ook wordt dezelve gevonden Butkens , preuver des TropUes de Brabant , pg. £ ej£? DAMS ™ «** I. D. II. Afd. bh £ AJIe d ze .mtgegevene handfehriften >.ijn gebrekkig vooral iTl t zig voo, den Grave van Gelre verbonden. In de ee„'eW! frcbr,ften woraen genoemd: Hen^os Omes de £l Ro gerus de Merchem, Engelbertus be Hoerne Tr i - de Hoerne, Theodoricus ^1^X1" ^scTT " KI£LE' WALTO'US S™G> M WISCHE, lamb2htüs DE MoNTE, H^RJCOS DE ftnfflö Egbertus de MaIsen, Arkoldos de Orth^ THr,; cl-s.de Aepiien: makende te 2am.„ L 7' r^°D0RIB-idders, daar 'er even we, ■ " aalKaI Va" ^ dan oob ;n t ■ ' r'^mwm% genoemd ftaan: die, dan ook, m de oafProngelijke Cbartre, bier voren gene'd gevoncen worden, als volgt: Henr. Cm. de KeL Zt ZZ tTchem' Engeuertüs ^0D0RICUS' Ad™ * Giselbertus IS;T?!ZIWS Rutoak Lemmer, Wills. WORSTEL, iHEODORICUS de altera, ÜLARDUS dartele He™£d>vorST£, Rrconnns de Hegxe, WMs» ^ rH£°DOiiL'S " WlGHEM, GeRARDUS DE Whorst, Egberxus.de Malsem, Waeteru, de Capelie DEHEDE' A™-'°— ^Theoderxcus daJ ïen, Hmank. d'Oje. Dit bovenwande zal voldoen ten aanzien der afkomst en "oorhnnnefchltte£ende Iiêfde voQf hw ^dgenoten hebben verdiep gebakt, te fehe^tj, Z ë *  CAPELLEN. (ALEXANDER van der) 33 genen ir.tusfen, welken een uitgebreide Gêflagtüjst van deze luisterrijke familie verlangen te lezen, zullen die vinden in het JVederl. G'.fiachi-, &ais- en Wapenboek van Asa. Fr:."-e?.da, II. Deel. CAPELLEN (ALEXANDER van der), Heer van ^rrr-' iergen, Boedelhof, Mcrvelt, enz.; tweede zoon van Gerlach van der Capellen en van Margaretha Schimmelpemhhs van der Oye, beleend met Boedelhoff', bij opdragt zijns vaders, en bij koop bezitter van de Havezate Mervelt, bij Grol gelegen. De juiste tijd van zijne geboorte vindt men niet bepaald,'men meent egter zeker te weten, dat zulks is geweest tusfen de jaren 1590 en 1600. Deze Alexander was een fchrander en geleerd man. Da gronden zijner letteroefi'eningen en kundigheden heeft hij ge« legd op he: Ilogefchool te Leijden'; wordende van zijnen ijver, en bekwaamheid een opmerkelijk getuigenis gevonden, in de Lijkrede, door Gerh. Joh. Vossius, over het afsterven van Thomas Erpbnics , gehouden. Men leest aldaar, bladz. 17, het volgende: Inter dijcipulos ejus, quos et muitos habuit, et fueftèktes, ejï nobilisfimus At.exander a Capelle, inclyti Viri. Ci.rlaci a Capelle, Cancellarii Geldrix , proles dignisfima, cujus pngulare ingenium, et incredib'lem irdustriam, 'ceftinmre ex . : quod, qui ,hiflvrice, civili prudentia, et juris Studio fedvlo .fsr dedisjet, ex minime remittens, fane non int.rmittens, horis ju-j ïiyif, idque quatmr circiter menfibus tantum Arabicarum lite' rarum . notiiiam combaravit, ut non modo citra vocalium, quas rocar.t. opem, cunüa leÜitaret, fed quacunque communi gentis ejus Hngv.a prodita esjettt, optime intelligeret, belleque interpretaref.tr. Vervolgens vreemde landen bezoekende, heeft hij zig in Frankrijk langen tijd opgehouden. In 1Ó24, werdt hij befchreven in de Ridderfchap des Graavfchaps Zutphen, en was, namens dezelve, Gecommitteerde* ter Generaliteits Rekenkamer, Raad van State, Staten Gene-, raai, Richter der ftad en des ambts van Doesburg, enz. : Hij is bij aanhoudendheid in 's kinds dienst gebruikt gewor- YL Djskl. C fcjjj  9| CAPELLEN. (ALEXANDFS: van bes) Aaa» hebbende onderfc^eijtene; aanzie .ijke. en gewigtige be> zendingen, bekleed. Zijne etWenhi id. itaacKuiide en vaderlandsliefde, blijken oveivLe,;ig & «jns Gede'.'-Jlhriften, In 162.6 is. bij in den egt ve, bonden met Emelia van. UB* van NiBVEtr, dog-er van Jonkheer Fredr, van Zvrtm van Nievelt , Heie van Aartsbergen, Berkoade, aea Eng , Lid der Heren. Edelen des lands vaaj Utmk,. en. van Ank* Vxsmsftx Deze Zuylen van {Jievj^ï k,mt in 's lands. Ge-, fehiedenisfen voor, als een der voornaamite en eerfte lek*» saavs van 't Verbond der Edelen. Zie ZüYLEN v».n ]SJU& VELT. Vari"' de egtverbincenisfe is dit gehngrehnft voor banden „ Wij Jonkheeren Heneiok van der Capellen tot RMeèi „ Gedeputeerde des Giaaffcbap ende Borgemeijfter der Stal „ Zutphen, LuVcas van Essen Raet in Indien, Jacoj. Schimy mei.pennincic van des Oey ten Engelenburg,. Commisfaris, * der Monfteringe, ende Lant-Renttneijfter der Giaaffchap. „ Zutphen, en Willem van Steenbergen tot Duyftsrvoor.de , „ ais bloedverwanten en verfochte. houwlix frunden uth den „ naerne van Vrouwe Margaretha Schimmeh^knikck van „ der Oey, Weduwe van den Wel Ed. Godzalige:: Hecip, »> Gerlich van der Capellen , in zijn leven Cancelaer des » Vurftendembs Gelre en Graeffchap Zutphenh van we ens it haar Zoon JOv Alexander van der Capellen ter Boelof, „ Bruidegom; Ende wij Jonckeren Arent van Zuylen van> „ Nyevelt Heess tot Gerejlein, Johan Oem van Wyngaer„ pen, en Johan van Domselaer, van wegens Ji.ffer Emi« s> lia van Zuylen van Nyevelt Bruid, geasfuteeit met „ Joceker Fsedrik van Zuylen van Nyevelt Heer tot 's Hter,< Aensbergen, Utenmg, Maerfchatk van het Nederkwartier „ 's Lands van Utrecht haeren Vader, en bekenden een wet„ tig Huwelijk te hebben gefloten tusfehen voorn. Ja Alexih ander van der Capellen en Jojfer Emelia van Zuyleh. * vm Nyevelt, enz." Op den Huize Abkoude den 23 julij I6J0". Door die huwelijk verkreeg hij de heerlijkheid en het., flot van V Heer Amsbergm, bij Esrgambctgt gelegen. Hij is  CAPELLEN. (ALEXANDER van der) 25 geitorven, den 8 julij 1656, te Dordrech, op zijr.e reize naar Aartsbergen, en is te Bergambagt begraven, in de kapelle, behorende bij het fiot van Aansbcrgjn. Zijne vrouw overleed in 1Ö76, en is bij hem ter aarde befleld. Zij hebben te zamen agt kinderen verwekt. Omtrent 't jaar zCio, van zijne uitheemfe reizen naar zijn vaderland terug gekeerd, maakte hij in 1624, een aanvang van zijne ftaatkundige en andere aantekeningen, waar door hij, fchoon nog geen aandeel in 's 1'ands beilier hebbende, door zijnen vader gelegenheid kreeg, om de gewigtigfte, zo binnen- als buitenlandfe, zaken te leren kennen. Hoewel de belangen der Hervormde Kerk van harten toegedaan, kende hij egter de gebreken daar van, en behooi de geenzins onder de klasfe van dezulken, die door een onbezonnen ijver allesdaar aan zoeken op te offeren. Groot was zijn zorg voor 't behoud der voorregten en vrijheden zijnes vaderlands, en dus een gedugt tegenitrever der genen, die dezelve op eigenbelang of heerschzugt zogten te vestigen. Door en door de gebreken van onze fbatsgefteldheid kennende, merkte hij tevens de moeijelijkheid die het in hadt om dezelven te hervormen. Uit liefde voor zijn vaderland, was hij het huis van Oranje zeer tsegedaan, zonder egter een Haaf te zijn van de begeerten en driften diens Vorflen. Door naauwe viiendfchapsbanden aan den jongen Prinfe Willem den II. verbonden, durfde hij met befcheidene vrijmoedigheid, de onbezonnen ondernemingen van dezen al te vurigen Vorst, daar zulks te pas kwam, onder 'coog brengen, tonende hier door zijn waren vriend te zijn; waar van hij meer dan eens openlijke blijken gegeven heeft, zo als wij zullen zien. Na dat ons vaderland, na dien langdurigen en bloedigen oorlog met Spanje, eindelijk den zo lang gewensten vrede, in 't jaar 1648, verkregen hadt, werdt gants Nederland, kort daar na, ontrust, door inwendige fcaatsverfchillen, die bijna van de allergevaarlijkfte gevolgen, en helaas! niet dan van een al te langen duur, geweest zijn. Bekend is de twist, die 'er ontftond, tusfen de Provintie Hdiand, ter ene zijde, C 2 e»  ;5 CAPELLEN. (ALEXANDER van der) dat de Afgevaardigden der ftad Dordrecht in deze bijzond"". e ., afdanking hadden bewilligd-, fchóon -zij legt ftrijdigen {asï „ van de Wethotiderfchap hadden ontvangen; dat deze „ derneming van ene enkele provintie den Prins en den R-i- 4 „ van State te meer bekommerd gemaakt heeft» om dat 'ej m de verbreking der Unie, 't bederf van den fta*t en van dg „ ingezetenen, en bij gevolg de ondergang van den HetVQi rtr? „ den Godsdienst uit te duchten was; dat men hierom-, ïofc deze bezending befloten hadt, aan welker hoofd de Pfltj| „ zig wel hadt willen ftellen, om met zo veel meer OadlH^fc „ en vrugt voor te dragen, wat df voorouders, ter -Jie,"-.:? van de belijdenis der ware Lere, hadden willen onderga&I?» n Dat Willem, Prins van Oranje, uit ■medelijden met 't yfl&S s, ellende., de gewesten in de wapenen geholpen,, es ais %K „ een ligbaam verëenigd hadt; dat deze vei ëeniging den ontzaglijk hadt gemaakt voor zijne vijanden, 'erj geëerd b| a, al de wereld; maar dat de cerfte jaren van den vred-ï M dien nu met ene verandeüng dreigden, die de njst «oft „ ftoren, zo men gedoogde, dat de gewssten den hand bit? f, ken, die hen veréénigd hieldt. Dat de Raad van Statv» „ om zulks voor te komen, enen ftaat van 't Krijgsvolk► tyglfe f, in de bezettingen vereist werdt, san de gewesten gèzoft» p den hadt; doch dat Holland dien niet fcadt wilten aap-ï}.^s, men, weigerende zelvs in onderhandeling te -komeir wftl ,4 de andere gewesten, Dat hier óp ene bijïonders «ids;: C 3 p van  33 „ van ëen groot deel Krijgsvolk gevolgd was, onnangezferf „ zulks door enige voorname Leden van de Vergadering vatt „ Holland zelve was tegengeftemd. Dat de Prins en de Raad „ van State hier op te rade geworden waren, om zulk een „ ongewoon gedrag, door ongewone middelen, tegen te gaan ; „ onder welke men geen bekwamer hadt konnen uitvinden] rt dar. het doen ener bezending aan de lieden. Dat men niet „ twijèelde aan den bezwaarden ftaat der geldmiddelen van „ Holland, doch dat de andere gewesten, in *t zelvde geval „ waren. Dat een krijg van omtrent een eeuw, het land in „ dezen Raat gebragt, do^h de landzaten te gelijk de dierbare „ Vrijheid verfchaft hadt, welke zij nu genóten. Dat men „ Holland verligten moest; doch dat de Bondgenoten, hier „ toe eenparig behoorden te bewilligen. Ten befluite, werd „ de Wethouderfchap van Dordrecht verzegt, acht te 'willen „ ïlaan op dit alles, onfeheidbaar te willen blijven aan de „ Unie, en te willen herflallen, het geen ftrijdig daar tegen „ gedaan was." De propofitien, daar na gedaan, in de lieden nnGorinchen* Schoonhoven, Rotterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Lei}den, liepen bijna op een en 't zelvde uit; dus zullen wij ons hier alleen tot Dordrecht bepalen, om dat in 't verhandelde aldaar de meeste tegenftand ontmoet, of, zo men liever wil, de naam van van der Capelle tot Aartsbergen, daar inzonderheid, en bijzonder in onze Vaderlandfche Hiftorie, gemeld wordt; eh ten dien einde, als een authentiek ftuk, hier in voegen, de Memorie van *t gene bij zijne Hoogheid, en haar Hoog Mogenden Gedeputeerden, gerefolveerd, en, te Dord. techt, mondeling geproponeerd is, den 10 junij 1650. Vervolgens zullen wij het verhaal van onzen Vaderlandjchen Hu floriefchijver ter nederftellen, en eindelijk het geen de Heer van Aartsbergen, in zijne Gedenkschriften, zelv heeft op "t •papier gebragt, mededelen: op dat de lezer in ftaat zij, hier van een volledig begrip te vormen. De gemelde Memorie was van den volgenden inhoud: „ Zijne Hoogheid ende de Heren haar Hoog Mogenden Ge- „ de- CAPELLEN. (ALEXANDER van dsr)  CAïüLk-EN. \A5üEXaN15Eïv Vam ï*r) „ deputeerden, 'tot de hezendinge -aan dé tón van vir.tiale advijfen, maar veel eer dezelveö te helpen Vbdtef veren , met ende door het maintiën van d« „ algeme. e Uve aei Bondgenoten. Edoch alzo de gezament» ^, Üjke Boiubeioten bezorgden verbrekinge van de -Un:è> in de be^in.ielen van den vrede door feparate casfatie, err» s, de reductie van 't gemene Krijgsvolk , ende daar uit niet dan 5, zwarigheid ende onheil te gemoet zagen, dat haar Hoog .„ Mogenden gr>e'gevorden hadden, tot weringe van ditfchart„ delijk kwaad, in zijn geboorte, de Leden dezer Previhti* ^, legt te doen informeren, ende dezelve 'ferieuslijk tê vèrffifc^ nen, tot het devoir, daar aan zij gehouden zijn, uit k-ragte „ van de Unie; ende dat daaromme zijne Hoogheid ende z$ ^, Heren Gedeputeerden uit de name der Bondgenoten ver„ zogten den Oud-Raad dezer Rede, als mede part hebbende „ in de Unie, en 't wei of kwalijk varen van bet land, daï %, 2;j willen'helpen repareren de contravêntte, tegen de-Üme ,w gefchiedt; met applicatie van het £2fte artikel van dette, n en de obfervantie daar op gevolgt. Ende tct dien «inden %, helpen continueren-, de betaling van de gelicentiëerde mili^, tie, tot dat de Provintie over 't fi.uk van dêcasfatie aoude „ wezen vergeleken; met verkiaringe, dat men niet en zoude „ vertrekjsen, voor en alëer-, dat men dezen aangaande hadC 4 w &  fe>l van de tegen., v.'cordige onlusten, en aanmeriue als ff .ofden ent»- parrije, „ die het Stadhouderlijk Huis z-gten ove* toöp te werpen, „ Dat de eclatante wijze, op welke niet a ieen zijn Ov;r»> VsIelJe neef"> en ziin broeder tot de Marsc ., maai bijna „ zijne geheele familie, ja zelvs fommigen van rie familie zij„ ner Huisvrouwe, zig tegen hem fchenen te verzet hein „ noodzaakten op zijne hoede te zijn ; terwijl hij dagelijks „ moest ondervinden, dat vele perfonen, die hem het meeste. ., fchuldig waren, hem nu afvielen, en wantrouwen bij hem „ verwekten/' Waar bij nog kwamen,i de verdenki: gen van enige gefprekken door dezen Kamerheer, die men waande, dat op onbehoorlijke tijden en plaatzen, door hem zouden gehouden zijn met den Dordrecht [en Penfionaris de Gyzelaar. Van der Capellen ging deze verdenkingen te keer, met zijne Hoogheid te verzekeren, dat men hein met opzigt tot het oogmerk der Heren van der Capellen bedroog, en het '■er maar op toeleide om hen in een haatlijk daglicht te Hellen, en, ware het mooglijk,. met hun gantfche familie te ruineren; om welk oogmerk gemaklijker te bereiken, men hem ook verdagt gemaakt hadt, ten einde zijne verwijdering van het Hof te bewerken. Wat de verkering met den Penllonaris de Gyzelaar betrof, deze, betuigde hij, was op behoorlijke uren, en of in 't logement der ftad Dordrecht, of ten zijnen huize , gehouden : en behelsde niets ten nadele van Zijne Hoogheid, Terwijl dit, ten Stadhouderlijken Hove omgirg, en van  4» CAPELLEN. (ALEXANDER FILIP van .der) der Capellen verfcheiden niondgeipieSkeh met den Prinshieldt, brieven fchreef, en tusfen beiden komende perfonen van rang de verzoening zogten te vinden, verbreidde het gerugt niets minder, dan dat van der Capellen een verrader van den Prins zijnen weldoener was, deszelvs geheimen aan diens grootfïe vijanden geopenbaard hadt, daar tos misbruik makende van het vertrouwen, 't geen zijne Hoogheid in hem fteltte, door hem toegang te verlenen tot zijne geheimlle paperen, ja zelvs, dat hij den Kamerdienaar, die het meest 's Vorften perfbon naderde, hadt omgekogt om hern den inhoud der brieven, die zijne Hoogheid las, mede te delen. Zo openlijk gefchandvlekt, ën in de Nieuwspapieren be* fchreven als ontflagëh, van zijn post als Kamerheer, drong hij. zijne onfchüld met fterker eisfeben: aan; doch zonder te vorderen. Hij bekwam weder ten antwoord: „ dat de Stadhou„ der geen het minfte bewijs tegen hem hadt; maar dat de „ vermoedens bleven aanhouden, en dat, zoo ras die wegge, „ nomen konden worden, hij hem gaarne wilde regtvaardi- gen; maar hem thans niet wel kon toeftaan zijn dienst als » Kamerheer te doen, en dus veel liever zag dat hij zig ab„ fentcerde." Tot het laatfte kon hij niet befluiten, het eerfte hing van zijne Hoogheid af. Om de valsch verfpreide gerugten te keer te gaan, deedt hij in de Nieuwspapieren 'een berigt plaatzen, dat de eerrovende gerugten ten zijnen nadele, zedert enige dagen , in "s Gravenhags en elders, met kwaadaartige oogmerken, verfpreid, van allen grond van waarheid ontbloot wai-en; en hij *t aan zich behieldt om het publijk, des noods, nadere opening te geven, van die gebeurtenisfen, uit welken de aan hem nog onbekende eerrovende lieden, die gerugten verdigt en in de wereld gebragt hadden. Tor het plaatzen hier van gaf zijne Hoogheid verlof; alleen kon deze niet toeftemmen , de voorbehouding van het nader opening geven; ook hadt van ber Capellen een en andermaal bij zijne Hoogheid betuigd, de noo Izaaklijkhcid, waar in hij zig, door den Prins niet openlijk geregtvaardigd wordende, zou  CAPELLEN. (ALEXANDER FILIP van der) gebragt vinden, om alles, wat deze zaak betrof, te openbaren. Velen deden herhaalde pogingen, om die breuke te helen; doch met zo weinig vrligts, dat van der Capellen, in 't einde, onder de duurde betuigingen van onfchuld en den fterkften aandrang op onderzoek zijns gedrags, zijn post als Kamerheer fiederléide. Een Hap, die, hoe zeer zijne Hoogheid verklaard hadt, dezelve nooit tot zijn fchande of nadeel kon worden uitgelegd, bij velen, ook in openbare gefchriften, ene allerongundigfte uitlegging kreeg; 't welk van der Capellen op nieuw deed aanhouden om ene openlijke fchuldloosverklaring van zijne Hoogheid, die hem intusfen met veel beleefdheids behandelde, en zelvs, nevens zijne Egtgenote, met een aantal perfonen van den eerften rang, ten Hove op een avondmaaltijd verzogt. Dit gaf hem enige flikkeringen van hoop; dan deze verdwenen, en wanneer men na vela gefprekken, cn onderhandelingen om ene openlijke verklaring te beramen, die zijne Hoogheid en den Heer van der Capellen voldeedt, het niet eens kon worden over de uitdrukkingen , befloot dë Jonkheer, ten laatden, tot het zo dikwils voorgeflagen middel, de openlijke uitgave hamentlijk van *t geen hij nodig Vondt om zijn eer en goeden naam te handhaven. « Zints dien tijd leefde Capellen van het Hof verwijderd. Een man, welke met den Stadhouder dus openlijk overhoop lag, moest, eigenaartig, de aandagt trekken, na dat deze, vooral ten jare 1787, zig als partij van de Hollandje Staten hadt verklaard. Deze benoemden hem tot Kollonel van een regiment, en daarenboven, enigen tijd daarna, tot Bevelhebber der fcad Gorinclsem. Vreemd moet het fchijnen, dat de laatstgemeide beneeming eerst op den 12 feptember gefchiedde, en alzo in een tijdftip, toen de Frukfije troepen dagelijks wierden te gemoet gezien. Met de onderhielde eere, welke van der Capellen, in de opdragt van dien gewigtigen pSst, werdt aangedaan, was hij hierom niet gediend. Met kragt van redenen zogt hij zig daar van te ontdaan ■; doch VI. Deel. D de- f»  5» dezelve genen ingang vindende-, vondt hij. zig genoodzaakt; den toevertrouwden last te volvoeren,, en vertrok, reeds op den 13- der maand: naar Gmnckm.. Onmiddelijk na zijne komst in deze veste, zag en-betoog* de hij de volftrekte onmogelijkheid, om, die ftad tegen, de» minften. gsregelden aanval te verdedigen; dewijl het ontbrak, aan allen nodigen krijgavoorraad en gefchikte Manfchap, ter behandeling des gefchuts. Ondanks dit alles was hij onophoudelijk bezig om alle middelen tot verzekering in 't werk te tellen, om voor ene: verrasfing bevrijd te- blijven.. Dit was het uiterfte "t geen hij doen kon. Het JVoerdenfi Defenfiewezen hadt wel ten oogmerke gehad, deze ftad met raad bij ta ftaan;, doch , behalven dat deze niets zou gebaat hebben, was hetzelve naar Amjleldam gevlugt. In den nagt tusfen den 16 en 17 lèptember hadt vak der Capellen de wagten doen verdubbelen, en alle mooglijke? zorg gedragen om het vimten , zonder zijnen uitdruklijken. fchiiftlijken last, voor te komen; ook hadt hij den cénigen-afgerigten Kanonnier gelast, alle brandende lonten weg te nemen), en dat 'er niet, dan op zijn uitdruklijk bevel,, zou gevuurd' worden.. De tijding, hem 's morgens ten vijf uren gebragt,, dat alles in orde en zeer ftil was, verfchilde zeer veel van, die hij een uur Jater ontving, dat de Pruis/en, zig te Dalem vertoonden.. Deze waren, door den, donkeren tegenagtigen nagt begunftigd, in de grootfte ftilte , tot voor Gorinchem genaderd, en hadden ijlings het gefchut agter den weg, tusfen groot en klein Dalem, geplaast, en alles gereed gemaakt om het onmiddelijk te doen fpelen. Van des.. Capellen , van de aankomst der Pruis/en verwittigd, begaf zig. terftond naar bet Dalemfe Bolwerk. Da» hoe groot was zijn verbaasdheid, als hij, enige voetftappen buiten 's huis- gezet hebbende, Bomben bij- zigzag nedervallen. Dit was voor hem het eerfte opontbod der ftad. Deze eerfte wierden welhaast door' verfcheide -anderen gevolgd, waar dooi een. molen op. het Bolwerk en verfcheiden huizen In brand geraakten» Teriïqnsl liet hij alle de. Posten op de alarm» CAPELLEN. (ALEXfiJNDER. FILIP' van dee).  CAPELLEN. (ALEXANDER FILIP van der) alarmplaats nikken, en ftelde zig op het Parapef voor het front des aanvals van den Dahmjen dijk. Het wei pen van Bomben aanhoudende, liet de ftads-bevcihebber van de batterij vuur geven ; dan teffens op het Parapet den aftogt flaan; 't welk enigen tijd van geen uitwerking Was, gedurende welken het vuuren uit de ftad aanhieldt , doch ronder iets te betekenen, daar de Pruisjen' zig door den hoogen dijk gedekt vonden. Na het uitfteken van een Vaandel hieldt het fchieten op. De Commandant, die in dezen hem opgedrongenen post, noch Groot-Major, noch Adjudant, ten zijnen bijftand hadt, vondt eindelijk den Onder-Major van de Fyll , wien hij last gaf om met een Tamboer buiten de poort te gaan, en te vragen, wat men begeerde? Het antwoord luidde, dat men de ftad Gorinchem binnen een half uur opeischte. Met dit antwoord niet voldaan, zondt hij dezen Onder-Major weder te rug, met verzoek om in perfoon den Bevelhebber dezes aanvals te mogen fpreken. Ter Dalemfe poort uit, en tot op de grenzen van het Hollands grondgebied gereden, kwam hem de Pruisjïfe Bevelhebber, de Baron van Romjjeeg , te gemoet. Zonderling was dit onderhoud. Op Capellens betuigde verwondering , wegens het onverwagt befchieten der ftad, kreeg hij van den Kollonel ten antwoord, dat hij hem,.heden morgen, een brief van den Hertog van Bkunswyk, Hoofdbevelhebber des Pruisfifen legers , toegezonden hadt; met bijvoeging dat op den Trompetter, die den Officier, met de bezorging des briefs belast, vergezelde, onmiddelijk gefchoten was. Twee bijzonderheden, die van der Capellen, van beiden even zeer onbewust, grote verwondering baarden: inzonderheid de laatfte; uit hoofde van zijnen gegeven en herhaalden last, om, zonder zijn bevel, niet te fchieten. Dit bedrijf, voegde het Pruisfife Legerhoofd 'er bij, hadt hein op de ftad doen vuuren en Bomben werpen, en dat hij nu, op't eigen ogenblik, de ftad opeischie, op last des Hertogi van Brunswyk , en uit naam des Konings van Pruis/en. D z Va» 5r  5» CAPELLEN. (ALEXANDER FILIP van der) Van der Capellen,. die, zo ras Bij van dan Onder-M* jor, de opeisfching dér ftad verftondt, aan den leliöi ei vxti Sternbach last gegeven hadt, om den uittogt zo te' beramen, dat bij zig na het veer van Papendrecht zon begeven, om. zo* 't incoglijic ware, Dordrecht te hulp- te fchieten, me't het lot der Burger-hulpbenden begaan, verzogt, dat alle de Burgetijen van andere fteden, een ieder na de zijnen mogten te rug keren; en dat hij, dit geweigerd wordende, zijn Perfoon hem aanbood en overgaf; mits het goed en bloed der brave, dog ongelukkige Burgerhje, In Gorinchem voor plundering bewaard bleef. Dit wierdt hem toegeftaan,. mits geen gewapend perfoon zig uit de ftad begaf, allen de wapens nederleiden, en aile krijgs- en levens-voorraad overgeleverd wierdt. Dit alles beloofde van der Capellen, voor zo verre hij 'er meester was, onmiddelijk te zullen bevelen. Overeenkomftig hier mede beval hij een Officier van' de AetterdMJk Burger-hulpbenden, die zig bij zijne terugkomst nog ,aan de Balende poort bevondt, nier te moeten vertrekken, om dat alle gewapende Manfehappen thans in Gorinchem, nevens hem, krijgsgevangen waren; ook droeg hij zorg, om dit aan allen,' die zig nog in.de ftad bevonden, te laten aanzeggen. ' Terwijl deze onderhandeling voorviel, aan de ene zijde der ftad, openden de Burger-hulpbenden, vol fchrik, aan de andere zijde, de poort, en namen de vltigt naar Dordrecht en elders. Van der Capellen, in de ftad gekomen, begaf zig, na 't gemelde vermaan r.an de gewapenden, om in de ftad te' blijven, 'tgeen niet opgevolgd kon worden, door de menigte der reeds uitgewekenen, naar 't ftadshuis, deelde aan Bnrgemeesteren zijne gemaakte fchikkingen mede , met last, om vooral zorg te dragen , dat geen gewapend Man verder de fiad vei liet, maar dezelve te bevelen, zonder tegenftand de wapenen neder te leggen; waarop hij de inwoondeis verzekerde, dat hun geen leed zou gefchieden, en hun op het en> ■ fhgfle vermaande,' zig ftil te gedragen. .Staande.dit bezetten en aantasten van Gorinchem, hadt de Hertog tan Briikwïk zich naaf Speren begeven, en op den to-  CAPELLEN. (ALEXANDER FILIP vah ber) toren dier ftad, van waar men Gorhtcïiem zien kern, «en op, met enige Officieren., onder geieide van enige Huzaaren, na die vermeesterde vesten, en bereikte dezelve op t eigen ogenblik dat een -Grenadier-Regiment Jer binnen trok. Flij fteld» zig aan 't -hoofd, en nam de ftad in bezit. Geen wonder, dat de Regering met een aantal der inwoonderen hem te geernoot ging, hem hunnen verlosfer noemde; en dat het roepen, van vivat Oranje.! de lugt deedt weergalmen, terwijl 2iet torens, huizen ,en menfehen, aan geen ofanje-fieraden cni* fcrak. .„...., , ,i-j,;.,-^'Jji-tO .t-.: Van .al het gebeurde gaf van ber Capellen den Hertog» van Rrunswyk mondeling berigt. Doch deze betoonde zig gehnel onvoldaan over het laren ontkomen der BegettbigS en d§ vlugt der gewapende Burger-hulpbenden; en betuigde van der Capellen, dat hij tot Gijzelaar zou ftrekken* ot»t«;rjt al het leed dat die genen , die den Prins van -Oranje fssge» #laan waren, mogt overkomen. Hij verzogt, met een cenjf •.piisfie uit de Magiftraat, in tegenwoordigheid des &g&9gla te mogen -{preken. De Burgemeesters Barnevel», Da>.7, en Rleiswïk, .kwamen bij hem. „ Dezen bragt .hij.," op ■dat wij hier 's Mans .eigene woorden gebruiken, .„ -te fèut» „ nen: hoe en op welk ene wijze hij direct aangeteonl „, hadt, hoe dat de-ftad alle middelen van-defecfie ontbraken, p en. derhalven in ene volledige phijfiqne onmcoglijkbeii „ was, om.de minfte gereguleerde attaque te'kunnen daar-* ftaan^ hoe dat zulks was bevestigd door alle deskundigen ï$ „ de Rad .prefent, waar onder de Luitenant KoUoncl iBgeniffint s, Contrarolleur -Genei-aal be Bock. Hoe hij, nog daags te .„ voren op zig genomen hadt, om zulks aan.te-tonen aan de. „ Commandanten der Corpfen, bijzonder -aan die van. Bad* 3, recht en Rotterdam, om dezelve na hunne (leden te doen te » 1US > en door hunne voorafgaande retraite, zijn eïget. D 5 . w ■o*  54 CAPELLEN. (ALEXANDER FILIP vau der) „ ne retraite en die des verderen guarniToens te faciliteren; „ Hoe de Auxiliairen zulks hadden afgewezen en hem gede* „ clareerd hadden, alles tot defenfie van de ftad te willen „ wagen; hoe hij daar op had gedeclareerd, dat ene zo terne„ raire defenfie door hem niet zou aangevoerd worden; doch „ dat hij als dan de ftad met zijn perfoon alleen zou defende., ren, daar hij zig, bij ene onverhoopte attaque, alleen, op „ het Parapet, voor het front der attaque zou facrifkeren, g, dire<3 de retraite bevelen, en hij alleen als dan op de bes„ te wijze zou kapituleren, tot behoud der ongelukkige Bur„ gerij. Dat hij derhalven, de Heren van de Magiftraat, ja „ alle de Ingezetenen der ftad, die de zaken des kundig 'wa„ ren, fommeerde, of 'er iets in zijn gedrag te vinden zou j, zijn, dat niet overeenkwam met dat van een eerlijk, ja hij „ durfde zeggen, van een buitengewoon genereus Mensch! dat „ hij nu, van zijn kant, en van de Heien van de Magiftraat, „ en van de geheele ftad durfde vorderen, om zig voor „ hem, die zig vrijwillig voor de ftad en Burgerij hadt ge„ facririceerd, zodanig, met allen fpoed te interponeren, en „ cautie tot zijn ontflag, 't geen op zijn woord van eer kon „ gefchieden, te ftellen, als hij meriteerde, ja, hij durfde 9, zeggen, als zij hem verfchuldigd waren." Ondanks dit verdedigend voorftel, kreeg hij bij zig één Officier en twee Onder-Officieren, om hem te bewaren; en wanneer de Hertog naar Meerkerk vertrokken was, wierdt do bewaarde en bewaakte, meteen koets derwaarts gebragt, en 's anderendaags, op dezelvde wijze, tot het Hoofdkwartier agter Ameide. Voorts, onder 't geleide van een Luitenant en twee Onder-Officieren, door Gorinchem, en Thiel, naar Nijmegen gevoerd. Daar aankomende, ontving hem een zamengefchoolde fchaar van menfchen, die een vloed van fchel* woorden, gepaard met de fchriklijkfte bedreigingen, tegen hem uitbraakten. Dit was flegts een voorfpel van het lot hem befchoore». Men voerde dezen, bij den Stadhouder en diens partij zo gehaaten Man, na'ar Wezel, in een akeligen kerker, die zijne ge-  CAPELLEN. (GERLACH ^ah dek) gezondheid krenkte, en uit welken hij geen ontflag Tcreeg, dan na dat zijne herlMling oogfchijnlijk onder de onmooglijkheden behoorde. Gelijk hij ook flegts twee dagen, na zijn vertrek uit Wezel, en nauwlijks te Utrecht aangekomen , onder den last der geledene ongemakken bezweek, en in den hlosï zijner jaren, aan zijn vaderland, aan ene zwakke egtgenote en zes onnozele kinderen, ontrukt wierdt. Geen wonder dan dat van eer Caïellen tot den Marscs, over het fett ■ der overgave van Gorinchem, én dat van zijnen broeder {prekende, en zijner partije de fchandelijkfïe verzuimenisfen ver» xvijtende, zig in dezer voege laat horen; „ Hos dikwils hek „ ik niet geimeekt en gebeden, dat men toch niet langer wil» „ de wagten; ja zelvs, toen de vijand reeds in aantogt was* .„ om Gorinchem, als den fieutel van Zuidholland, in ftaat van •„ tegenweer te brengen ? Men verzekerde dat 'er ïn 'voor* „ zien was. Men verzekerde het aan mijnen deugdzamen 'm broeder, toen men hem het bevel over die vesting opdroeg* L Hij zijn leven, ter verdediging enèr regtvaardige zaak, veil „ hebbende, ijlde dadelijk derwaarts. Dan-, hoe bitter vai: ,„ het mij, hier te gedenken, dat bij, zig zo deerlijk in zijné „ verwagting te leur gefield vindende, alzo de vesting, 'noch .„ voorzien, noch bezet, ja van alles wat tot den geringilen •,, tegenïtand vereischt wordt, ontbloot was; een flagtoffer en •3S van het fchandelijk verzuim van zijne eigene partij en van „ de barbaarfe wraak zijner vijanden heeft moeten worden 1 „ Deze herinnering overftelpt mijn gevoelig hart te veel, om 'er meer van te zeggen. * Men leze hier ook over Vader» Hands Huisboek, t D. bl. p8, 99- '—— Gedrag van Jmkk ■A. F. van der Capellen, aan het Publïjk door hem Zeiven open* gelegd, 's Hege bij Plaat, 1784. &ï Nederl. Jaarb. 1783. hl, &061. Memorie van de Heer Capellen Van de Marsch, bi. feg. Vad. Hift. bij Allart, XXXI. D. bU 88--9a> XU D. namens de Ridderfchap £er vergader. vm de Maten Generaal gecommitteerd; en, eindelijk in 1616 W Um* des Furrtendoms Gelre en Graavfchap Zutphèn vereren., Hij is getrouwd geweest met Margamth. ^pOTck van der Ove tot den Engelenburg, die hem ' verfcheidene kinderen heeft ter wereld gebragt. Zij ftierf in 't jaar 1633. J?%£F?*' de hacheI«ke «> rampvolle lotgevallen, den Vaderlande, door het Spaanfe geweld, overgekomen belevende, heeft zig altoos, met goed en bloed, tegen de on derdrukking en overhee, lening van Koning Frua* verzet, en doorflaande blijken gegeven, dat bij een voorftander van burgerlijke en godsdienftige vrijheid was. 's Lands archiven getuigen van zijne verdienden. Zie hier een beknopt verhaal van enige zijner verrigtingen. Gerlach van der'Capellen, heeft in zijn jeugd, veel ~ereisd. De eerfte gronden der regtsgeleerdheid heeft hij "te Keulen gelegd; daar na heeft hij zig in dezelve geoeffend onder den vermaarden Cujacius, te Bourges, in Frankrijk. Te Geneve woonde hij de resten in de godgeleerdheid bij, onder Reza. Hi, bragt ook enigen tijd door op de Hogefchoien te Bazel en Heidelberg. Volgens Alva's bevel, was het niemand geoirloofd, buitenlandfe Hogefchoien, dan alleen te Rome te bezoeken; hierom reisde hij der waards, te gelijk de voornaamfte plaatzen in Italiën, daar geleerdheid en kundigheden op te.fporen waren, aandoende. Van zijne reizen te huis gekeerd, vondt hij zijn-vaderland in toenemende bemauwde omftandigheden. Hij gaf dadelijk blijken van ijver en moed, om hetzelve van dienst te willen zijn. Die van Zut.phen, wederom door de Spaanfe woede gedreigd wordende, fielden veel vertrouwen in hem, en droegen hem het bevel' op over hunne burgerij, in 1578. Deutichem door Schenk belQBg, ftclde hij zig aan het hoofd van enige Zutphenfe en Dg.  CAPELLEN. (GERLACH van dfr) 57 jDeventerfe burgers, gevolgd van enige Sta" fe knegten, ontweldigde de ftad aan den Spaan/en Bevelhebber Masten Schenk, bezette dezelve, en ftoeg de Spanjaarden op de vlugt. In 1580 bezorgde hij dat Zutphen van bezeting voorzien werdt, de Befrierders der ftad waarfchuwende om op hunne hoede te zijn. Hij werdt, in 1580 , op de nadere Unie te Utrecht, namens de Zutphenfe Ridderfchap gezonden, en hielp, op 's Prinfen voordragen, met de andere Gecommitteerden tot de nadere vereniging, beiluiten, om de punten, begrepen in het affcheid der jougfte Staatsvergadering te Antwerpen, tot ftand te brengen, voornamelijk betreffende het inftellen van den algemenen Landraad, het bewilligen in den ftaat van oorlog, en in den handel met Aimjou. Hij woonde de bijeenkomst te Kampen bij, alwaar middelen beraamd werden, om, wegens den afval van Rennenberg orde op de zaken te ftellen. Hier gaf hij zig veel moeite, om de fteden op hare hoede en veiligheid bedagt te doen zijn; in het bijzonder tegen de verdere ondernemingen van Rennenberg. Hij bezorgde dat 'er twee Regimenten binnen Steenwijk kwamen, dat ftraks belegerd werdt. De Staten, intusfen, het ontzet van Steenwijk behartigende, wist hij enig geld en buskruid te bekomen, en deedt hetzelve, door Norritz, in die ves* ting bezorgen. Hattem, door verraad, in Parma's handen gevallen zijnde, dreven met dat al de burgers de Spanjaarden naar het Hot; dat ook, eerlang, door vijf vendels, uit de fteden Deventer, Kampen, Harderwijk en Elburg, onder zijn bewmd, weder bemagtigd werdt. Voorts voorzag hij de fteden des Graavfchaps Zutphen met bezetting en voorraad. Hoe zeer hij, in 't jaar 1583, de Regenten en Burgerij van Zutphen hadde aangemaand, om de bezetting te verfter3;en, en de goede zaak beter te beha. tigen, werdt de ftad evenwel, door Tkasis, overrompeld, ten dele door verraad, ten dele door gebrek aan goede wagt. De meeste Regenten hadden te voren de ftad verlaten; latende het bellier derzelve aan zijnen vader Hendrik van der Capellen, een tijd lang, alleen over: ook is dezelve, bijna een jaar na D s zij-  5* CAPELLEN. (GERLACH van der) zijnen dood, in 's vijands handen gevallen. Hij verzuimd» intusfen niets, om in deze bedrukte tijden zijn vaderland voor verdere onheilen te bewaren. Zijne vaderlijke ftad was thans in een jammerlijken toedand; de Spaanfe bezetting kwelde de Burgerij op het hardde; alle bezittingen en woningen der genen, die de Staatfe partij hadden aangehangen, werden vernield en verwoest; zijne vaderlijke en voorouderlijke huizingen tot den grond afgebroken en geflegt, zijne goederen verbeurd verklaard; nauwlijks bleven de beenderen van zijnen vader ongefchonden. Ten jare 1585 verzoende zig de ftad met den Koning. Parma zond haar een bepaalden ver* giffenisbrief in februarij; waarbij zij in hare voorregten herfteld werdt, tot weder opzeggens toe. Het veranderen der Regering, welk door de Gemeente plagt te gefchieden, werdt . aan Stadhouder en Raden van Gelderland overgedragen; men moest de Roomfe Regenten wederom inhalen, en de Kerken en Kloosters hei bouwen. Voorts werden verfeheiden perfonen van dezen foen uitgefloten, met namenSeine vanDorth, Gouverneur der Stad Zutfen, bij de laatfle troubelen, Berent Mockink, Rentmeester, Jacob Plencke, Provoost, Johan MaSienburg, Derk Mockink, Burgemeesters, Hendrik van der Kapellen, in zijn leeven eldfie Burgemeester en Hoofd van de Magiftraat derzelver Stede, Lambert Louwerman, ook Burgemeester, Geerlich van der Capellen, Soone van den voorsf. Hendrik van der Capellen, bij tijden der laaste troubelen Hopman over de Burgerij; Jasper Kreynck, Dercx van Baer, eertijds Landdrost der Graaffchap Zutfen, Fredrik van Mar- HUIZEN, joachim van LïER, DlRK van haeften, fchoonZOOft van Seno van Dorth, Arnt van der Walle, Burgemeester, Peter Wessel, Vleeshouwer, Lambert met de Kammen, Visfer, Hendrik ter Heger, Willem Honseman, Bernï Vronsink; „ mitsgaders de Ministers, Dogmatifeurs, Diako„ nen, Confïstorianten, Schenders van het H. Sacrament des „ Altaars, Stormers van Kerken, Altaren of Beelden, Moor',, denaars, Verkragters van gewijde Maagden, en Kapiteinen „ van de voorsf. wederfpannige oproerige en Ketters enz." Bor,  CAPELLEN. (GERLACH van der) g# Bor, Ntderl. Oorlogen, XX. B. Getierale Remisfie, bl. 560. (5). Parma hield het uitleggen of matigen van deze remisfie geheel aan zig. In 1586 werdt Capellen afgezonden, om te Amjleldam over de zeezaken te handelen; wordende die aldaar alleen door Gemagtigden afgedaan, fchoon Leycester reeds enige Admiraliteits Kollegien hadt ingefteld, als te Hoorn, Rotterdam en Vere. Hij bemerkte, bij tijds, Leycester's flinkfe wegen, en verzette zig, gevolglijk, tegen denzelven; tragtende, op de beste wijze, % lands vrijheid en voorregten te handhaven. In 1587 is hij, met Johan van Arnhem, naar Zeeland gezonden, om op Leycester's toeleg, ten nadele van *s lands vrijheid, een wakend oog te houden, en de kleinmoedigen en waggelenden aldaar aan het Haan te brengen. Ook heeft hij de, ten dezen tijde, door Leycester verwekte troubelen, in verfcheide plaatzen, geftild, fchoon de Gemeente, door de Geestelijkheid opgerokkend, doorgaans de zijde des Landvoogds hield. De zaken der Staten begonnen, in 1501, ene betere gedaante te vertonen. Zutphen was evenwel nog in 's vijands handen. Maurits vondt, derhal ven, geraden, de fteden en floten, langs den Tsjel, bij den vijand nog bezet, met meer geweld aan te tasten. Tot het uitvoeren dezer onderneminge voegde men den Prinfs enen Raad toe, waar van hij een lid was. Terwijl Maurits, met het Staatfe leger, in aantogt was, gelukte het den Ridder Francois Veere, de fchans, Eegen over Zutphen, bij verrasfing in te nemen. Hij rade den Prinfe, om zig nu met der haast derwaards te begeven, gelijk gefchiedde; vertonende zig Maurits , daags na het innemen der fchanfe, op het onverwagtst te Zutphen. De ftad Was flegt voorzien, en de bezetting gering; zij werdt befcho»' ten en opgeëischt, en gaf zig over, den 30 meij 1591- De bezetting bedong den vrijen uittogt,, en de Burgerij behoudenis van privilegiën, waar toe Capellen niet weinig werkzaam was, en als Gecommitteerde van wegen de Heren Staten in het leger, te wege bragt, dat de Burgers hunne prf- vile-  CAPELLEN. (GERLACH van der) vilegien en vrije keur van de Magiftraat behielden, dat bi] het guarnifoen vergeven was. Toen heeft hij, op last var. Prinfe Maurits, door de Heren Staten hier toe geauthori. fëerd, met den Kancelier Elbestus Leoninus, de Regerinaldaar befteld en in èéd genomen. Die vmZutphm, ziende zijne vaderlijke huizingen verwoest, boden hem, ten dezen tijde, aan, voor zijne ongemene trouwe en ijver, eniee Geestelijke gebouwen, en wel in het bijzonder het Klooster Rondeel; doch hij bedankte heusfelijk voor deze blijken.van achting en toegenegenheid, zo als ook bij zijne kinderen, op herhaalde aanbiedingen, vervolgens gefchied is. Na de verovering van Zutphen, was Maurits bedagt om de Friesfe fteden te bezetten; doch onze Gêrlach raadde den Prinfe op het ernftigfte, om niets vijandelijks agter te laten, en vooraf Deventer aan den vijand te ontweldigen. Oldenbakkeveld onderfteunde dit gevoelen; en Maurits, zijnen raad volgende, rukte naar Deverter, binnen welke vesting ^ Graav Herman van den Berg, het bevel voerde. Capellen ' wist, behendig, verftandhouding in de ftad te bekomen, en bragt twee voorname vlugtelingen bij Maurits, uit welke men vernam, dat de bezetting onenig, en de ftad flegt voorZien was. Maurits deedt dezelve hevig befchieten, en werdf 'er ras meester van. In 1592 werden, door Capellen's goed beleid, Knodfenburg en andere forten, door Parma belegerd, den vijand wederom ontweldigd. , Toen, in 1592, op den Gelder/en Landdag, te Arnhem, ijverig werdt gearbeid, om Bommel, dat zig tot nog toe aan Holland verbonden rekende, weder met Gelderland te verent, gen, bragten Capellen, Varick, met een Burgemeester uit ieder der drie hoofdlieden, tot dit werk gejnagtigd, hetzelve tot een gewenscht einde. . Op zijn aanraden is Brevoort, onder beleid van den Overften Dorth, ook omtrent dezen tijd, op de yijanden veroverd. De Spanjaarden, gefterkt door den invloed, dien zij op fo'rrimige verraders van het vaderland hadden, zog:en zig, jntus Ninck van der Oye tot den Engelenburg, en ftierf in den hogen ouderdom van 82 jaren, te Arnhem, en is te Zutphen begraven; wordende, in de grote Kerk aldaar, een gedenkteken' ter zijner eere gevonden, met dit graffchrift: PIETATE ET FORTITUDINE Ao. Chrifli ciotocxxy. Gerlacus a Capelle Jlirpe nobili Genus ex Clivicis trahens Majoribus Vir eruditus et peritas et pius . Qui ams pararat srtes ingeniique vin <5I  #3 CAPELLEN. (JOHAN van der) Dum marte fcetam et artibus Germaniam Terram Italamque Galliasque viferet. Primos per armos Geldrix bono fibi Natalis utens afferenda pro fide Et exflinguenda oppresfione exercuit | Patris fecutus Strenui Festigia Gradus honoris ftmSus omnes denique Summi Senatus Preefes annorum Satur Poft Ivflra vitce fedecim txdce decent. Fesfum labore Spiritum reddens Deot Corpus reliquit Patrice Term firn, Luüumque remque gloriamque Liberis. Vale Hospes et mortalitatem cogita. P. M. D. Gerlact van der Capellen J. C Geldrim Zutphaniaque Canceüarii Uxor Liberi Superftites. M. P. Zijn leven is befchreven door P. Gakelius, Conrector te Zutphen, en op gezag van de Regering aldaar gedrukt in 1626, en herdrukt onder de bijiagen der gedenkfchriften van zijn zoon Jonkheer Alexander van der Capellen, Heer van Aartsbergen, enz. hier boven befchreven. ■ A. Fes- WERda, Geflagt- en Wapenboek, II. D. enz. CAPELLEN (JOHAN van der), Heer van der Woningen, oudfte zoon van Johan en Cunegqnde van Egeren; in 1390 Drost, en Landientmeester des lands van Wejel en Dingslaken; in 1409 behoud hij het Rentambt, om zijn gefchoten geld weer uit te trekken. In 141Ö, Ambtman van Hertog Willem van den Eergh. In 1405 werdt hem te Wefel, de eere wijn gefchonken. In 1418, bezegelde hij, met de Ridderen en Knegten des Hertogdoms Cleve, het vergelijk, of overeenkomst, tusfen Hertog Adolf, en de Stenden,des lands van Cleve, om, ju Adolf's dood,, zijnen oudften zoon, of bij  CAPELLEN. (JOHAN va» kek) 05 bij gebrek, zijne oudfte dogter, tot Here of Vrouwe des lands, onverdeeld, te zullen aannemen. Zie Tessenmacher , Aan. Cliv. Cod. Diplom, p. 84. et feqa. In 1422 werdt,, doos Johan van der Capellen en Ydeken zijn wijf, voor den Geregte van Bislijk, afftand gedaan van enige goederen, aan bare kinderen, Joiian, Hendrik en Elsken van des Catellen., In 1419 maakte Hertog Adolf een vergelijk mst de ftad Dortmunt; waar over ftonden, als Radenen Frundea des Hertoghs, Heer Evert Heer tho Limburg, und thom Hardenberge> Heer Pelgrim van der Leyten, Heer Willem van Rees, Ritters, Diderich van Schwanseell, Johan van der Capellen, Herman van Voerst, und Johan van eer Bruggeneyen, geheiten Hafenkamp, Knapen. Hertog Adolf van den Berge, in 1426, wegens zijne bekomene nederlage en gevangenis, in grote verlegenheid zijnde, leende, van de ftad.Keulen, 2000 Rhijnfe Guldens; verzoekende gezegde Hertog, en.zijn zoon Robrecht, hunnen lieven Fruni Hrn. Johan van der Capellen, 0111 zig als borg te verbinden. Hij trouwde, eerst met ene dogter des Heren van Ransdorp, waar van de moeder was uit den huize van Goor. Daar na met Ida, erfdogter van Heer Arnd van der Woningen; waar door hij den Huize en Ritterzits V/oningent gelegen bij Wefel, verkreeg. Hij bezat mede den Hof toe Leo, in gemeenfchap met zijn' broeder Gerlach, en meer andere goederen. In 1439 fchonken Johan van der Capellen en Ide zijn echte wijf, Johan Eeves Zweyer echte foene, hun goed Ingen Vrede, in Rengenberg, bij Boekholt, tot ftigting van een klooster, dat Marien-Vrede genoemd zal worden. Bij de Dominicanen, te Wtfel, ftigtte hij ene Misfe voor zig, zijne gemalin Ida, en zijnen zoon Johan, alwaar hij ook begraven is; ftcrvende 1442, volgens uitwijzen der grafftenen aldaar. Zijne vrouw ftierf 1444. Johan verwekte bij Ida, vier kinderen. Henrick van der Capellen, overleden te Fadua, 14.1.6. Hij was, met zijn broeder Johan, derwaards gereisd, die hem  0* CAPELLEN. (JOHAN van der) hein ook, aldaar, met de vereischte plegtigheden, liet begraven : uitwijzende een origineel diploma 'van de Univerfiteit van Padua, waar in, onder anderen, gezegd wordt. „ Dominus Johannes de Capella frater ejus, Licentiatus in „ jure civili- noflrce Univerfitatis effettus, nojlram Univerfitatem fe„ ck folemnisfime congregari onmes Civitatis Papienfis Religiofos, „ et Jtue Ecciefice Parochialis Presbiteras, ut corpus quondam fra* „ tris fut, ad monumenttim Univerfitatis asfociaret, fumma devo„ tione, fuam decentisfimé et magnifce in noftra prefentia pem„ gendo SepuUtiram pro ut magnificum et kosilem. deceret „ sepeliri virum." Johan van der Capellen van der Woningen, oudfte zoon van Johan en Ida van der Woningen, heeft in zijne jeugd, vreemde landen bezogt. Op de Akademie van Padua werdt bij, in 1429, met een diploma, als Licentiaat in de regten, vereerd; wordende hij in hetzelve genoemd: Egregius et circonfpeüus vir Dominus Johannes de Capella de Ducatu Cliye.ifi In 1443, na den dood zijns vaders, is hij, door Hertog Adolph van Cleve, beleend met den Huize en Hof ter Woningen, den Hof toe Loo, het Land tot Eger, benevens verfcheiden andere goederen. Hij heeft, tot ftigting van het 1 klooster Marien-Vrede, in 1439, veel toegebragt; zo dat hij als Stigter van hetzel e vooikomt. In 1443, JoHan van der Capellen en Juffrouw Jutte , zijn echte Wijf, tuhtigen malkanderen voor Walraven van Eckoy, Ambtman van Overbetuwcn, in hunne goederen aldaar gelegen in den Kerfpel van Randwijk. Hij was Raad van Hertog Johan van Cleve, cn bezegelde, in 1466, met andere Ridde.en en Knegten des lands vanXTeve, de EJupabcen, tusfen Hertog Adolf van den Berghe en jonkvrouwe Maria van Cleve. Tessenm. Codex Diplom, p. 97. et feqq. Deze Johan van der Capellen trouwde met Judith van Brienen, dogter van Henrick van Brienen eri van Anna ter Boecoop. In 1443, Joffer Jutte van Brienen tuchtigt Johan van der Capellen oeren Man , in een Huis en Land tot Arnhem, voer Wynant Ridder, en Willem van Doornicic, Sce»  CAPELLEN. (JOHAN van dek) Scipenen tot Arnhem. Zijn fterfdag, en die van zijne vrouw, kan uit de volgende infcriptie-blijken, welke, naar ene authentique aftekening, gemaakt in 1640, gevolgd is, en die, eertijds, in de Kerk van het Klooster Marien-Vrede, op ene koperen plaat uitgefneden, geplaatst was, doch, in de vorige eeuw, door het krijgsvolk, geftolen is'. Men ziet op deze aftekening het wapen van Capellen, een zilver geankerd Kruis, en boven hetzelve ene gouden Capelle, op een blaauw veld, gevierendeeld met dat van der Woningen: op den Helm, een Vlugt of Griffioen met uitgefpreide Vleugels, daar naast dat van Brienen. Onder deze wapens Baat : "Ao. 1470. die ix. August, obiit Stremms Johannes dï Capella van der Woningen, hujus Mtmufterii Fundator. Eodem anno xiv. Junii- obiit ingenua Domicella Jutta de Brienen, Uxor Fundatoris. Ao. 1442. v. Maij, obiit Strenuus Johannes de Capella , Pater Fundatoris Jive Junioris. Ao. 1444. xxijj. Oiïob. ob. Nóbilis Domicella Ida Uxor Joannis Seuims et Mater Junioris. JACOBUS VAN DER CAPELLEN van der Woningen. Daar onder: Ut post lella polk dia de Capella Jacoio . referetur deprecati, Fundatoris Filio. Cujus Pater primus later fundi flater exfiat grandi precio. Tegenwoordig wordt de grafileen van Johan van der Gabellen en Judith van Brienen, in gezegde • Klooster van Marien-Vrede, voor het hoge Altaar nog 'gevonden, met de, wapens, als voien', van Capellen en Van Erjjxen, met dit omfchrift: VI. Deel. £ At.  *£ CAPELLEN. (JOHAN van de*) Au DmL mcccclxx. at August,, obiit Strenuus Johannes de casella van der woningen , Jivjus Mmafterii Fundator. Eodem anno- xiv. Junii obiit Jdtta de Brienen UxorFundotoris* R.equièjcmt in pace. Amen. Steven van der Capellen zijn zoon, was eerst Landrenfrmeester van Dmgslaken, in 1487. Hij bezat verfcheidene goe.de-ïan in Qverbetuwe-, uit de naïatenfchap zijner moeder Juditht tas Brienen. Hij was eigenaar van het flot ten Rode?itoom> bij Randwijk in Overbetuwe. In 1487, verkogt Steven va» j>er Capellen, aan Werner van Horpsen,. enige goederen» in tfverbetujve gelegen, waarbij hij zig verbindt, tot nako. mir.g des contracis, met deze woorden: „ JJebbe ira Steven „ van der Capellen burtff. bei? mij cn mijne €tbm gefs» ,„ tmi mseïflifc/ scheren cn tjelnbra in rjüebcn trctitoert/ fcij „ tmjnc eren/ ben tUlrfjCtL Werner van Horssen in fijne „ etbcn/ bast fïcbe en oHoer&jcHelfe te fcatben/ 01 taait te „ bctbocïi> en; brat tenen nijet te boen mie enni'sèn jkïjterï / „ rccFjren off bomben/ oeréteïtejt of b^rcMicrv nctfj nut 60* „ gen of tcse rechten/ noch mit gtjecne befjutpe ban fjen bee« „ ben/ nocfj mit gïjeerte gebirtft lettenfé/ of te feseen bnt „ be;e ba'eff mach ïjcbn of ftrygc aan fcgcf / toonbeu / .üttni / „ gaten'/' blttKtn/ of rafitrcn." enz. Deze Steven van per Capellen was een wakker Krijgsman, en heeft, in de oorlogen der Gelder/en, altoos de zijde van.Hertog Karel van Egmont gehouden. In 1487 deedt hij, met andejen van den Gelder/en Adel, die van Kampen veel nadeels. Sligtenhorst, Geld. Gefch. p. 290. In 1502 was hij Ambtman van Overbettiwe. Opdat zelve jaar vindt men deze aantekening; in de Sip. nat en van Bemmel in Overbetuwen. „ Jgebctl öe£ «Ccnberbagg „ bon? fötjomae/ heeft bic Simütman Steven van der Ca4 pellen / toe Stommel/ be Stbberen en ïineefjten jt}H eeij „ geöaan/ na beraosen 5ijn£ fcebel &acf j er. elbaac be«s ^on*. « berö.  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) „ oecD. boa? tpipbam ten gerigtc ge?cten bij öe geregts"ïui* 0 ben van Welï , en Dirk van Weesch. " In 1509 was hij Slotvoogd tot Mugden ; zie SligteNH. Geld. Gefch. bl. 237; en in 1510 Bevelhebber over Harderwijck (Prcetor Harderv'cenus). Zie Revii, Daventr. Illuftr. p. 180. Omtrent dien tijd heeft hij die van Kampen geweldig geplaagd; rovende en plunderende hunne koopvaardijfchepen, alzo hij de Zuiderzee, met een gewapend fchip, onveilig maakte, hebbende nog enige andere Gelderfe Edelen tot zijne medehelpers, met namen van den Bergen, Essen, enz. Doch zij raakten allen gevangen, en werden, door die van Kampen, binnen hunne ftad gevoerd, en enigen tijd daar na, onthalsd. Dumbar, Analecta, Tom. II. Overijsfelfe Chronijcke, p. 452. Men vindt niet dat hij wettige defcendenten nagelaten heeft, alzo zijne goederen onder zijns broeders kinderen verdeeld zijn. . A. Ferwerda, Geflagt* en Wapenboek, II. D. en Berigten. CAPELLEN (JOHAN DERK van der) , Heer tot den Poll, Altfont, Hagen en Appeltem, geboren den 2 november 1741, te Thiel in Gelderland; was de zoon van Fredrik Jakob Derk van der Capellen, Heer van Appeltem, Altforst, Boelenham, Hagen enz., eerst Majoor van de Infanterij, naderhand Ambtsjonker en Heemraad des Ambts tusfen Maas en Waal, en van Anna Elizaeeth van Bassen, dogter van Derk Reinieb. van Bassen, die ten tijde van de beroertens in het voormaals gewest van Gelderland in het begin dezer eeuwe, veel rampfpoeden heeft moeten ondergaan, en beroemd is geweest wegens zijne onbezwekene deugd en onkreukbare eerlijkheid, wetende van geen buigen, en zig in den tegenfpoed in zijne ware grootheid vertonende. Onvermoeid was zijn ijver en arbeidzaamheid, uitgebreid zijne kennis in verfchillende takken der wetenfehappen, vermaaklijk en nuttig zijne dagelijkfe verkering. Door zijne gemeenzaamheid met de beste latijnfe Schrijvers, hadt hij zig ene kundigheid in die tab verworven, en ene zuiverheid van ftijl eigen gemaakt, welE z k»it 6?  m CAPELLEN. (JOHAN DERK van b£r> Jf * S8051 I-ettej-kund^e- behoefde te fchamen. Zijne Mte, **n* Handfchrifier>- dragen onwraakbare Wijten van z4* ervarenheid in >s Lands gefchiedenisfen en kennis der land. ^ps-Registers, uit welken hij, voorrijn bijzonder gebru-k V™ fchat va» ^tekeningen, hadt bijeen gesamcld. Dooi Ct^nvan. cen^elvden rang en geboorte hooggeacht en be: wonderd, door* zijne minderen' hartelijk bemind, ooi- M- ga ^ WÊ;dt bij aJken e" vervolgd door de' zül- toi, weiken der- Vrijheid een kwaad, harte toedroegen Hij met zijnen,ambtgenoot, Mr. Ar>5flWf Bouwensch g2 harmen, en verfoaadde'de vergoedingen, ban in zijnen kuZ K£»*ea ouderdom aangeboden, daar bij zijn j^teh voken verdedigd, en zijnen naam van den. aan-ewreven ttacm volkomen hadt.gezuiverd. Dit ter aanvulling van h& £04 in het II. Deel, bl. iz4. dezes Werks, van dien dagen Man is gezegd, - . *S SS WÏCrdt CAPaLLE^' na veeI tegenftrcrens var, gevolge van de op gronden van r% cn ÜtijrjkbeN gedane uitfpraak van' Prins Wi>ilm bm V ais Stadhouder van tot lid ter Staatsvergadering van dat gewest aangenomen, en nam in die hoedanigheid aldaar stting. den 20 ociober van genoemden jare. -Den 4 junij. 1766 huwde hij, met Hillegonda Anna Bek, TtKK-, dogter van.HEOTjnx.Wa.lem Bentink Heer van kerkeren. Wittedcin en Anemy en van Euzaceth van DrMM dogter van het Huis DE Gelder; uit welk huwelijk is voortftkomn ene dogter, A-na Elizabeth van dm Gi^e» gehuwd aan den Grave van Rechteren, Heer van Weste^J dte "er reeds vijf kinderen bij heeft verwekt. Onze grote Staatsman overleed den.6j.tmij j7U, nQg jong van £ doch afeefloofd.van arbeid, aan bet huis en in de armen van' »jnen bloed- en boezemvriend, den Heer A. w. Pailand tot ZuiTHrw, Drost van Tjelmuideu; hartelijk betreurd dooralle die genen, welke naar ene redelijke Vrijheid ademdenene Vrijheid, niet door losbandigheid bezoedeld, maar op orde en deugd gegrondvest. De nageblevcne weduwe overleed in heï volgende jaar. ■ ^  'JÏMOIIAK mWi van KinCAPELU3]N, i Heer van der?oUp?elterJi.AlJW ^ a^l I 11' M l ■ W il I ■ I 1 1,1 ' I I i I l ■ Urf   'Capellen. Q'oms derk vak mr) De eerfte zaak waar in de Heer Capklxen ter Staatsvèrgltv ■Sering van Overijsfel toonde, dat hij uit eigen -ogen zag, «el zig niet door den algeménen -ftrocm liet voortftuwen, stas zijn advijs over dfi vermeerdering van Land- en Zee-inagt-, ttlge* leverd den i feptember 1773, Groot gertigt maakte'dit-ad» vijs, doordien de Steller daar in niet alleen van de meeste -zijner Mede-Regenten, maar ook van den Prinfe Erfftadhoödet verfchilde. Hij beweerde naamlijk: dat de augmentaïie tóe* alleen 'geen voordeel konde doen aan 's Lands welzijn^ (, maar in tegendeel, in verfcheiden opzigten, zeer nadelige }, gevolgen moest na zig liepen. Met tegen -alle vermeet» f, dering was egter de Heer Capelleii; hij wilde gaarne daac „ in toeftemmen, mids daar mede gepaard ging de verrler.'j:;g fe van 's -Lands Zeemagt, tot het verlenen van de nodige toe» „ fcherming aan den Koophandel 011 Scheepvaart; «Istneds, dat in de bevordering der Eevelhebbeien te Lande, ZO ïft •„ -hege als mindere posten, aan de inboorlingenles landzaten* fi boven de -vreemdelingen, de voorkeuze zou gegeven wei» >, den." , Toen ten-jare 1776 de gerede tceftemrmng van % vei ioci: tot het verbod des uitvoers van Krijgsbehoeften Wit deze ge* westen, en de bewustheid hoe velen hier naar de Ëttgëlft de overhelden-, het Hef van Groot-Brittanje bewoog, 'orfi-'dö Schotje Brigade ooit van -onzen Staat te rug te eisfehen, monde van den Afgezant Yokce; vond't die e-isch vrxaikrn» ders, die denzei ven, uit kragte van het oude bondgenoctfehar.,, en andere -zig, naderhand -ontdekkende redenen , Wilden -toeftaan; doch -onpartijdiger oog zag geen de ■minne verph'gtóng hier toe in de uitftaande ver-dragen, en befchoswde die dfóbi voor ene fchennis der «angenomene onzijdigheid, V» -da ichroomlijkfte uitzigten wegens Frankrijk regönatig misnoegen.» daar op te wagten, en dat der ■Amerikanen, wier lot '-nog 'we! -onbefiist w-as, doch die, zegepralende fn den aangevangen ■oorlog., met -ai'te reden, dit lenen der Schotje Brigade, -en fcet doen overgaan in 's Konhigs-dienst en foldrj, ïot heriliï-en «Ier onlusten in de Ameiikaanje Vbikphnthigen3,ö&& Slaat-tvr^J. U 3 S*»  ?o CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) zouden duiden, en met het verlies van handelvoordelen duur betaald zetten. Doorzag iemand deze gevolgen, hadt iemand Vrijheidsmin en moeds genoeg óm dezelve onbewimpeld voor te dragen, 't was onze Staatsman Capellen tot den Pol; immers leverde hij over dit belangrijk onderwerp een fchriftelijk vertoog ter Staatsvergadering van Overijsfel in, 't geen te veel gevolgs hadt, om niet hoofdzakelijk gemeld te woiden; 't liep uit op dezen zin: „ Krijgsvolk te geven is hier partij kiezen, dat ge„ Vaarlijke gevolgen na zig kan Hepen. Onze vervallen koop„ handel en landbouw, is, zo herftelbaar, alleen te herftel„ len door ene 'Hipte onzijdigheid in de onenigheden van Eu„ ropa. Wordt zijne Groot-Brittannife Majefleit hulpe aange„ boden; men zal 'er ook vinden die zulks den Amerikanen „ niet weigeren, en wij zullen ons inwikkelen in onlusten „ met een onzer magtigfte Naburen, die door wederzijds be„ lang onze natuurlijke Vriend is, en niet anders kan wen„ fchen dan dat 'er Reeds zulk een onzijdig en door den „ koophandel bloeijend Gemenebest aanwezig zij. 't Gedrag ,, van Engeland, 't geen thans meer dan qoit de alleenheer„ fchappij ter zee oeffent, is, ten onzen opzigte, verre na „ zo gunftig niet, dat het ons aan zig verpligte. Onze „ verbintenisfen met het zelve, hebben ons eer nadelen be„ rokkend, dan voordelen gefchonken. De handel-verbinte„ nisfen van onzen kant zo heilig onderhouden, worden ons „ ontzegd. Wanneer de regtmatige reden van klagten weg„ geruimd, en de onnoemelijke fchatten , welke aan onze „ Kooplieden door die verbondsfchcnnis ontnomen zijn, te j» mg gegeven zijn, dan zal het eerst tijd wezen, om het doen „ van ongehoudene dienften in overweging te nemen. Ons » Krijgsvolk zou gebruikt worden tot het dempen van 't geen „ fommigen ene Rebellie der Kolonisten in Amerika gelieven te „ noemen. Dan, hier toe zag ik liever Janitzaren dan Troe„ pen van een vrijen Staat huren. Haatlijk is die onnatuur„ lijke Broederkrijg, daar zelvs de Wilden (indien men de li nieuwspapieren geloof mag geven,) zig niet willen inmen- ,. gen;  CafJ8£EN. -QOiiAN DEM «p MfiQ 7, gen; haatlijker zou het zijn dit een volk le aen „ welke het eerstgenoemde nog enig gevoel van afhanglijkfaesd van, en onderworpenheid aan zijne burgerlijkeOverhectea ■„ konnen doen behouden." De ftem dezes Mans, die •bet zwijgen een misdaad rekende, daar het fpreken een pligc was, luidde verder: „ dat het belang van onze Repuhüjk sta ^, 't algemeen, en van de provintie Overijsfel in 't toijzoader, „ de cesfie van deze Troupes noch vorderende, noch toelatende:,, ,„ en dezelve boven dien niet kunnende gefchieden, ronder ■„ ene hardigheid te deen aan lieden die ons nooit hebbe,» fc misdaan, het verzoek van zijne Majefteit van •Groot-Brim> .„ je, als nog niet toehoort te worden geaccordeerd." Binnen weinig weken zag zig van der Capellen gerugiteund dosr ,ftet magtig Amjleldam, endezeeisch hadt geen gevolgen. ■Schoon het inleveren van dit Ad-vijs wegens het lenen <èx  ft CAPELLEN. (JOHAN DERK van ms) Schotje Brigade veel onaangenaamheden aan onzen Ridder t<8 Overijsfelfe Staatsvergadering hadt. verwekt, wederhieldt hem. zulks egter niet, .om zijn aangevangen loopbaan met een flatigen tred te vervolgen, en als een Vrijheids-vriend, en regtfchapen-Vaderlander, zig ten jare 1777, -in die zelvde vergadering , te vertonen, en te ijveren voor de grondwettige Regeringsgerdeltenis. Zie hier de manneliike taal, die vervolgens een der aanleidende oirzaken was, om dien waardij gen Man ter Raadzale uit te fluiten: „ Indien ik," fprak hij, „ dezer tegenwoordige Regering min welmenend ware toege„ daan, of mij kon verheugen, met een vooruitzigt van uit „ verwarringe verandering te zien geboren worden, zo zou „ ik, omtrent het.handhaven der Grondwetten, waar op de„ ze onze Conjiitutie rust, onverfchilliger kunnen zijn. Be„ zield, derhal ven, met ene zugt, niet om nieuwigheden in „ te voeren; maar om die te weren, en om ons Staatsgefiel „ ongefchonden te bewaren, heb ik het van mijnen onvermij„ delijken phgt geoirdeeld, ter gelegenheid van de aanlraan„ de begeving der provintiale Commisfien, den Heer Drost van „ Salland te herinneren, dat het reglement op de Regering, ,, 't welk wij allen, zonder enige uitzonderinge, hebben bl „ zworen, uitdruklijk vordert, dat'er voor de vacerende Cont- * misf"'m' door de Ridderfchap van elk kwartier, en door .„ elke ftad, ene Nomimtie van vier perfonen, aan zijne „ Hoogteid, den Prins Erfftadhouder, worde aangeboden, .„ om uit dezelve, en wel voor enen, bij dit reglement be„ paalden tijd, of ook wel, als zijne Hoogheid dit zal goed„ vinden, buiten dezelve, enen ter vervullinge daar van te * verkiezen- * heb zijn Hoog Welgeb. Geftr. ook tevens „ verzogt, de Ridderfchap des kwartiers van Salland, waar „ onder ik behore, ten dezen einde te willen vergaderen; . „ doch, deze zwarigheid makende om aan dit mijn zo billijk „ en regtmatig verzoek te voldoen, zo zie ik mij genood„ zaakt, de gehele zaak mits dezen, ter kennisfe van Uw „ Ed. Mog. te brengen. Ik ben niet onbewust, Ed. Mog. „ Heren! dat dit artikel des gezegden reglements enige.jaren  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) 73 H ia onbruik is geweest; ais ook dat een ander, naamlijk, „ 't geen met duidlijke woorden verbiedt, dat in geen vergade„ ringen van Ridderfchap zullen mogen compareren, ook in geene „ furMe van Magiflraten der (leden zullen worden geadmitteerd, „ enige perjonen, Edele of Onedele, die aan de Lcndjchap, in „ enige delen oj póinteu, ter zake van ontvang of adminijlratie van t, enige penningen, direct of indirect, comptabel of relevabel zijn; „ dat, zeg ik, dit artikel, meer dan eens, ook nog onlangs, „ bij de aanftelling van mijnen neve, den Heer van Ittek„ sum, Rentmeester van Sipculo en Albergen, tot Burgemeester „ van Kampen, is ter zijde gefield. Doch ik zou aan het door„ zigt van deze Vergadering te kort doen, indien ik Hoogst„ dezelve beftondt te vervelen met een uitvoerig betoog, dat „ niet de misbruiken, al waren zij zelvs enigzins ingeworteld, „ of ook met den name van dispenfatien vernist; neen, maar „ de eeuwigblijvende letter der Wet, het rigtfnoer van ons ge„ drag moet zijn; dat het wezenlijk onderfcheid tusfen Grond„ Wetten en Gemeene Wetten, hier in beftaat: dat de eerfte uit ,, haren aart onveranderlijk zijn, en in geene gevallen, hoe „ genaamd, enige uitzonderingen, of opfchortingen, dulden; s, dat, inzonderheid , het niet nakomen dier Grond-Wetten, 3, welke de lijn trekken tusfen het Staats- en Stadlwttderlijk ge„ zag, en op welke alleen de vrijheid en veiligheid der Natie „ rusten, de akeligfte gevolgen, moet, en zo men daar in „ voortgaat, zal na zig flepen, alles 't onderfle boven ke„ ren, en het Volk onfeilbaar van deze Regering vervreemden, door onder 't zelve enen argwaan te verwekken, als j, hadt men enen toeleg om onbepaald en naar willekeur te rege„ ren. Om nu niet te zeggen, dat wij, in de Provintie, elk„ anders omilandigheden van nabij kennende, best gefchikt „ zijn om den Erfftadhouder in het doen der gevoeglijkfte „ keuze voor te lichten. „ 'tlsw^ar, Ed. Mog. Heren! fommigen geven voor, dat .„ dit maken der Nominatien ene niets betekenende Ceremonie is; 't zij zo: doch, wij hebben, in de tegenwoordigheid van een alwetend God, wien het zeker niet onvejfchiilig kan Es „ zijn,  U CAPELLEN. (JOHAN DERK vak des) i, zijn, ten Getuige geroepen te worden, over ene verhit*. „ tenis, die wij niet zouden denken te volbrengen, deza „ niets betekenende Ceremonie bezworen; en hier door alleen „ wordt dezelve reeds ene zake van het boogfie gewigt; be.„ halven , dat het verwaarlozen, eerst, van de geringfte'poin„ ten van enige Grondwet; vervolgens, al de overige in 't „ zelvde gevaar brengt; terwijl, aan den anderen kant, het „ ftreng onderhouden, zelV van beuzelagtige kleinigheden, „ in 't Staatkundige, zo wel als in het Krijgswezen, zijne „ nuttigheid heeft, al was het maar enkel om fteeds tot ene » heilzaame herinnering te ftrekken, dat, in dit Vrijgevogten „ Land, niet naar goeddunken', doch naar het rigtfhoer van „ heilige onfehendbare Grondwetten, geregeerd wordt. »t Is aan „ dit ongevoelig voortkruipend veronagtzamen dier inflellin„ gen; door welker middel men de gepaste verdeling en be„ paling der Magt, in de Burger-maatfchappij, voor altoos „ dagt en fcheen verzekerd, en op enen onwrikbaren voet „ gevestigd te hebben, dat men het verval en de onbeften-^ „ digbeid van zo vele vrije Regeringen te wijten heeft. Om „ dit een en ander, zo ver mijne zwakke pogingen kun„ nen ftrekken, in de onze te voorkomen, neme ik de „ vrijheid, het bovengezegde, waarmede ik nodig oirdeelde „ Uwer Ed. Mog. aandagt een ogenblik te moeten bezig hou„ den, Uw Ed. Mog. in dit fchrift aan te bieden, met ve;„ zoek, van het, in gevalle Uw Ed. Mog. andere begrippen „ dan ik, zo over den aart zelve van onze verpligtingen, als „ over de bekwaamde wijze om daar aan te voldoen, mog„ ten voeden, als dan in de Notulen dezer Provintie te willen „ infereren en geinjereerd te laten blijven, om, ten allen tijde, „ tot mijne openlijke decharge, bij het tegenwoordig en toe„ komend geflagt, te kunnen dienen." De Ridder, die geen de geringde inbreuk op de bezworene regten kon dulden, welker minfte bij hem zo zwaar woog als het meeste, en door zijn voorbeeld bet getal der Gnafhanglijke Staatsleden zogt te vergroten, hadt bij enèa bneve, dit ftuk, met de nodige woordveranderingen en afla- tirg  CAPELLEN. (JOHAN DERK van deb) ting van het Hot, alvorens hij 't zelve ter vergadering var. •Ridderfchap en Steden inleverde, zijner Hoogheid onder 't oog laten komen; doch was met geen antwoord daar op vereerd. Het vcndt ook geen gunftig gehoor ter vergaderinge, en, wanneer de CommisCen, overeenkomftig met de opgave van zijne Hoogheid, werden begeven, zonder enigzins acht te flaan op zijn vertoog, behieldt hij aan zig zijne aantekeninge tegen alle deze aanftellingen, in zo verre zij niet gedaan waren naar het voorfchrift van het Regerings-Reglement. Men draalde met het befluit omtrent het voordel in 't dot des vertoogs, en liet hem in 't onzekere tot den dag voor het fcheiden der vergaderinge; of het zelve in de Staatsfchriften zou ingevoegd worden, dan niet. Hem zweefde de moedloze en on zijn toeftand wel pasfende taal, die men bij Sal.lus'tius, Bell. Jugurth. C. III. aantreft: Frustra nhl, neque aMud je fatigando, niji odium quaerere, extremce dementia eji. Dat is: , Vergeefze pogingen te doen, en, door zig af te floven, s, niet anders dan haat te gewinnen, is het toppunt van uit„ zinnigheid." Dan deze hoogst onvoeglijke behandeling deedt zijn ijvervuur op 't fterkst ontbranden, en lei hem, bij het inleveren van een nader Vertoog, op het inlijven des voorgaanden aandringende, een Aanfpraak in den mond, die tot onderfteuning daar van diende; waar in hij klaagde: „ zig „ grievend getroffen te voelen, door de vreemde, ongehoor„ de, en harde behandelinge, die hij telkens moest onder„ gaan;" en zijne Mede-Regenten onder *t oog brengt, hoe onverantwoordelijk zij gehandeld hadden met zijn advijs, in de zaak der Schotje Brigade, uit bijzondere conjideratien, en, om reden, Hun Ed. Mog. daar toe moverende; en om de onvoegzame expresjien, welke daar in gevonden worden, na dat het, zonder iemands wederfpraak, van den enen Landdag tot den anderen , openlijk in de Notulen hadt gedaan, met zo veel veragttng als mogelijk, daar uit te werpen, en hem fchandelijk ter. toon te Hellen, als Regent te honen, zijne nagedagtenis, ware het mooglxjk, door een geheimzinnig befluit, waar in geen redenen gegeven, geen onvoegzame uitdrul^ingcn aangewezen ■75  7-6 CAPELLEN. fJCHAN DERK vaïi der) «en worden, te brandmerken. Thans maakte men zwarigheid hem iets toe te liaan , waar toe elk lid der Regeringe be. voegd was, en een tter wezenlijkfie en nodigfte delen hunner bediening uitmaakte. Het regt en de magt om een Cchriftlp . voorftel te doen, en 't zelve in de Aantekeningen te doen inlijven, op dat het een punt van óverweginge mogt worden, of tot zijne verantwoording bij het tegenwoordig .en toekomend geflagt ftrekken, werd hem tot heden afgefneden, zan gedaan verzoek om uitilag, voor bekendmaking aangenomen; en nu verwees men hem tot het Reces, Geen wonder, dat hij, onder anderen, op dit alles betuigde: „ Wat toch kan U 5, Ed. Mog. bewegen om mij Reeds tot ene uitzondering van t) den algemenen regel te maken? Waar mede toch, kan Ik, „ en juist Ik alleen, allen eisen op die toegevenheid en heus' „ heid, die de leden, van ene .zelvde Regering zig onderling „ fchuldig zijn, verbeurd hebben? Zien U Ed. Mog., ziet .„ gij Ridderfchap niet, dat alle onze voorregten, alle'onze „ bezittingen, alles wat ons dierbaar is, onzeker werden, „ en op losfe fchroeven komen te ftaan, zo wanneer het „ grootfte voorregt, dat ooit in een Burger-maatfchappij kan „ genoten worden, het regt naamlijk, van, uit kragt der ge. „ booite, tot de Regering geroepen te worden , niet meer „ heihg is?" Capellen verzoekt hun de gunst om hem het onbetamelijke te tonen, en verklaart, gereed te wezen om tian alle fchuldige voldoening te geven. „ Maar," vervolgt hij, „ zo niet, zo in dit Ruk niets gevonden wordt, dan ene „ pligtlijke, ene hoognodige, ene gepaste poging om ore „ Staatsgeftel te behouden, en, zo lang doenlijk, te verbin„ deren, dat het niet nederRorte over de zelvde zijde, naar „ welke meest alle Regeringen van dit ons wel eer zo vrij „ werelddeel zo onwederftaanbaar overhellen, zo reclmere ik „ het regt dat de leden dezer Vergaderinge toekomt, en zon„ der ene onbelemmerde uitoefening van 't welke wij niets „ anders zouden zijn dan veragtlijke leden van enen fpraak„ lozen Raad, volkomen gelijk aan dien van 't flaaffe Rome, „ ten tijde der Keizeren. Dat, m ene vrije Retublijk, de CeI „ moe-  CAPELLEN. (JOHAN DEPvK van die) „ mosderen en dt Tongen behoren vrij te zijn, was ene waar„ fcieok, die, en ziet! zo veel vermag de kragt der waar» „heid, zelvs het ondier Tie'erius, ter kele uitvloog; —— „ en, zou mij dan, in een Land, 't welk met dién fchoneri „ naam praait, belet wprden,"voor te Hellen, 't gene ikoir-i „ dele ten welzijn des Gemenebests te ftrekken." Op dezè vrijheid- en regt-ademende taal volgde een befluit, om' het ftuk, waar over zo veel te doen gefeest was, inde Staats» jtantekcningen in- te lijven. . ' - Het Leenftelzel in de middeleeuwen ingevoerd, hadt de Edelen tot Heerfchers en de andere Ingezetenen tot Slaven gevormd; cis onder ;.nde'tn Robertson , Hifi. van Karei, den V. II. D. bl. 57- enz. hier over wil raadplegen, zal 'er van overtuigd worden. Met het verval van 't zelve, befpeurde men, in de gc'reidkeid der Volken van Europa, ene grote verandering; dan 'er btéveh voetlappen over van dit onvoeglijk onderfcheid. en fchoon elders meer dan hier te lande, deze gewesten niet vrij van dit verachtelijk, gedenkteken der barbaarsheid bleven; zie H. de Groot , Inleid, tot de Holl. Regtrg. I. B. 4/5. 2.; déze hoewel met den tijd gefloten, befpeurde men nog in Qvetijsfel in de dienften, welke de Drosten van de Boeren vorderden. Meermalen ivas bij voorkomende gelegenheden, over dit onderwerp, in de Staatsvergadering diens Gewests gehandeld; en, hadt men daar op beiiuiten genomen, welken dit prangend juk van dienstbaarheid op de fchouderen der'Boeren lieten. In een vergeten hoek lag verfchoven een befluit van Ridderfchap en Steden van den' jare 1631, bij *t welk aan de Drosten, een jaarlijks inkomen van gelden werd toegelegd, tot vergoeding van alle dergelijke dienften, welke dus afgekogt waren. Zie dit merkwaardig ftuk in de N. Nederl. Jaarb. voor het jaar 1779. bl. 313. Enige Landlieden verzogten reeds in den jare 1759, om van zodanige dienften, immeis buiten het Drostambt, bevrijd te mogen. worden. De Gelastigden, om ene fchikking daar op te maken, bragten eerst in den jare 1774 in 't mid^ den, hoe 't hun best dagt, dat 3er zes Heren benoemd wier» „ den , ff  78 CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) den, tot het beramen van een' overdag, om die dienften ééns voor al, op een vasten voet te brengen, en te over» leggen op wat wijze de ingezetenen, die dezelve wilden afkopen, zulks zouden kunnen doen. De Heren, met dit ftuk belast, verklaarden, in 't volgende ^aar, van begrip te wet aen: „ dat de Ingezetenen welken Drostendienften verpligt „ zijn te doen, dezelve als nog, als voorheen, zouden be„ horen te kunnen of te mogen doen; doch dat degenen „ welke mogten verkiezen dezelve af te kopen, zulks zouden ,, kunnen en mogen doen, mits voor ieder wagendienst aan „ den Drost van het DiftriEi betalende één gulden, en voor „ ieder handdienst vijf ftuivers; doch dat in Diftriften, waar „ dezelve reeds op zekeren prijs gefteld waren, of des ene „ overeenkomst gemaakt was,s hetzelve daarbij als nog zou „ behoren te verblijven." De Ridderfchap, als mede de fteden Deventer en Kampen, ftemden in 't gemelde verflag en plan, de Drostendienften betreffende. Zml kon 'er niet toe verftaan, en floeg op den Landdag des jaars 1776 een plan voor, mgerigt om de dienstbaarheid geheel te doen ophouden. Doch met meerderheid nam men een befluit, överëen. komftig met bet gedaan verflag der zes Heren; waar tegen die van Zmlk zig verzetten, met betuiging van hun leedwezen, dat men hadt gelieven goed te vinden, om met meerderheid te beflmten in ene zaak, die volhmene eenparigheid eischte; zij hielden aan zig het inleveren van ene nadere aantekening, waar in het reeds gemelde befluit der voorgaande eeuwe, de volflagen afkoop der Drostendienften behelzende, te voorfchijn kwam, en met veel klem werdt aangedrongen, het gehouden gedrag der meerderheid ten fterkfte gewraakt', en het genomen befluit, met de aankondiging van 't zelve,' voor kragtloos en niemand verbindende gehouden, als mede' voorgeflagen om de raadplegingen over de Drostendienften, te hervatten; ten einde dit ftuk, hoe eerder hoe beter, met eenparigheid op zulk een voet te brengen, dat het voor de Drosten voegelijk, cn voor de ingezetenen dragelijk en minst fchadelijk was. Tegen deze aantekening voorbehielden de  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) 79 Ridderfchap, nevens de twee andere Steden, hunne aantekeningen. Slepende bleef dit ftuk, aan zo veel verwijls gewoon, en Jat, verder voortgezet, geen vriendelijk uitzigt opleverde, tot dat de Ridder van der Capellen tot den Pol, een Man, „ die zig verbonden hadt, om geenerlei gebreken of influip„ zeis, even veel waar, en onder welke gedaante ze hem „ mogten voorkomen, goed te keuren, of te verbeigen;*' in april dezes jaars 1778, zijne ftem verhief, en de zaak zijner verongelijxte Landsgenoten in Overipfeh Staatsraad bet pleitte. Schoon dit vertoog afzonderlijk gedrukt, en, naar verdienften, in andere fchriften geheel ingelijfd is, kunnen, wij niet-voorbij 'er ene en andere hoofdtrek uit op te leveren. „ Hoe," dus liet deze Vrijheidsvriend zig horen, melding gedaan hebbende van 't geen hij, ter gelegenheid van. het plakaat des jaars 1776, ten voordele der Slaven in 't midden bragt, „ hoe zou ik, daar ik mij dus voor de Slaven „ onzer Volkplantingen in de bresfe heb gefteld, kunnen na„ laten ook ene poging te doen, ten voordele mijner eigene „ medeburgers, de ingezetenen van het platte land dezer „ Provintie, die, fchoon nevens ons Edelen en Stedelingen» „ gelijke Leden ener zelvde Maatfchappij zijnde,'fchoon de„ zelvde algemene lasten dragende, fchoon zo wel als wij „ voor de Vrijheid geftreden hebbende, de enigen zijn, „ wien *t niet mag gebeuren, de zoetfte vrugten van den „■ bitterden arbeid te plukken, en zig, na zo veel zwoegens „ en bloedvergietens, met de daad, en zonder uitzonderin„ ge, in Vrijheid gedeld te zien, 't Is, Ed. Mog. Heren, „ aan allen, die mij met hunnen ommegang vergeren, over „ bekend, dat het mij deeds een bron van knagend verdriet was, op de vrije halzen van zo velen mijner mede-ingeze„ tenen, nog zo diepe en duurzame tekenen van het pran„ gend juk der dienstbaarheid te moeten aanfchouwen , en }} geen middel te weten om 'er hun van te verlosten." Na ene opgave van het in de laatfte jaren gebeurde over de Prostendienjten, en 't geen zijn perfoon bijzonder betrof, als  «© CAPELLEN. (JOHAN DERK Wa» DER) als mede zijne bedenking over den oirfprong dier dienstbaarheid, waar aan de Overijsfelfe ingezetenen ten platten Lande zig nog onderworpen vonden, zo zeer affte'kende bij de Vrijheidsmin der Oude Germanen, die zig meer lieten raden dan bekeer/eken, oppert hij twee Hellingen; vooreerst: „ dat „ deze dienften in hunnen aart een Coon van Jlavemij zijn, „ en, ten anderen, dat niemand der Ingezetenen daar toe vert, pUgt is. ■ „ De eerfie dezer ftellingen behoeft weinig hetoogs. Men iy is in den eigenlijken zin een jlaaf van hem, dien men ge„ dwongen is te dienen. De tijd hoe lang," of wanneer,- kan „ het wezen der zake niet veranderen. Sommigen zijn Sla,,-ven voor hun leven', anderen vooreen bepaalden tijd, » en onze Boeien 'zijn 't gedurende die twee dagen des jaars* » op welken zij, even als de Negerflaven in de Volkplan„ tingen, om allerlei werk, 't veragtelijkfte niet uitgezon„ derd, voor de Heren Drosten te verrigteh, met ftraf en boete „ geprest worden. Deze dienften zijn louter perfoneel, en „ drukken alleen dat gedeelte des Volks, dat op het Land „ woont, en welks belangen wel eens meer over 't hoofd zijn gezien." De tweede flelling, dat niemand der Ingezetenen daar toe verpligt is, betoogt hij eerst uit het natuurregt. „ Door de„ zelvde hand gefchapen, -met dezelvde vermogens'van ziel „en lighaam begaafd, door dezelvde begeerten genoopt, „ door -dezelvde behoeften- geperst, aan dèzelvde zwakhe' „ den, aan denzelrden dood, aan 't zelvde toekomftig oor» deel onderworpen,, en voor het aangezigt van den Groten „Schepper van Hemel en Aarde in 't ftof kruipende, zijn „ zig alle menfehen onderling gelijk. Is de fortuin den enen „ gunftig, den anderen ene ftiefmoeder geweest; is de een „ de grenzen van het ongemeten rijk der waarheden ene „ hair breedte dieper doorgedrongen dan de ander; kan is, „ mand enige ponden zwaarte meer tillen dan zijn nabuur, „ dat kan geen wezenlijk -onderfebeid tusfen hen maken, „noch hem, die rijker,, kundiger of fterker is, enig regt  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) 8j „ geven, om zijnen min bedeelden, min kundigen, min fter,^ kén Natuurgenoot, als zijn eigendom, te bebeer&hen en „ te gebruiken. De Natuur, derhal ven, kent geen Meesters „ en Slaven; en wel verre van het ene gedeelte onzes ge„ flagts aan de belangen, het vermaak, of de driften, dos „ anderen, op te offeren, heeft zij ze allen op enen gelijken „ grond geplaatst, aan allen het zelvde regt tot geluk gefchon,, ken, en allen, zonder enige uitzonderinge, onder de zelv„ de verpligting gelegd om dit onderling en wederkerig te „ bevorderen. *t Is alleen in dezen zin, dat de een gezegd „ kan worden voor den ander gefchapen te zijn. „ Dit zegt, dit wil de Natuur. Maar wat zegt," vervolgt hij, tot een tweede iewjffiuk overgaande, ,, de Maatfchappij't „ Even 't zelvde; in haren aart befehouwd, is zij niet an„ ders dan een Verbond van onderlinge Befcherming en Gua„ rantie tusfen derzelver Leden, met opzigt tot alles, wat „ elk hunner het zijne kan roemen, aangegaan. Zij vfir„ nietige! de fchikkingen der Natuur niet. Zij voert geene „ nieuwe betrekkingen onder het menschdom in, die üjnregt „ zouden aanlopen tegen die-, welke haren grond in 't wc„ zen, en de eigenfehappen van redelijke vrije, en onderling ,, even gelijke, en van elkander niet afhangende fchepzelen, „ hebben. Met één wooid, zij is het eenvoudig, het ge„ past middel, waar door de Menfchen hunne natuurlijke „ vrijheid cn hunne bezittingen: hunne aangeborene en wel „ verkreger.e regten, tegen allen overlast en inbreuk zoeken „ te befchermen. En daar het heil en welaqn van alle hara „ Leden, naamlijk des gehelen Volks, hare eerfte, hare „ boogfte wet, hare uiterfte bedoeling is, zo kan zij, met „ geene mooglijkbeid, onderfteld worden, enigen eisen, eni„ gen toeleg, enige zogenaamde voorregtcn, hoe ook ver„ kregen, hoe lang ook geoeffend, te wettigen, waar door „ de Heerschzugtige zig zeiven boven de wolken plaatzende, ,, zijnen Medeburger het ftof onder zijne voeten - zou doen „ likken; of waar door het der nooit verzade hebzugt zou „ gelukken, zig met het zweet van anderen, ja. dikwerf van VI. Deel. F ,,'da  $*' CArELLEK, (JOHAN DERK vak d&) * d« znften, d:e zelve onder de nijpendfle armoede gebakt„ gaan» te mrgen voeden.. „ Noch de Natuur wee, noch de Burger-maatfchappij in * K algemeen befebouwd, ene zo verregaande onderwerpingw van den, enen Mensch aan den anderen, niet in vee; ende » fiet toelatende, ja zelvs niet duldende-, zo blijft nog teoverwegen , welken grond de dienstbaarheid onzer Ingeze-. » tenen in bijzondere wetten of verordeningen dezer Provin-. '* ïie hebbe? Daar ik, Ed, Mog. Heren!, njemands gunst » heb te bejagen, daar geen perfouels haat of belang mij v* vervoeren, en de vrees de llerkfte mijner haitstogten niet w &» meen ik niet geheel engefchikt te zijn, om, in dit w gey«ï» aan de waarheid,, in hare natuurlijke gedaante, hul., cc te kunnen doen. Ik kan, ik wil, ik mag, daarom „ mijns verwondering „ of, om het met den regten naam te> noemen „ mijne verontwaardiging niet verbergen over de on« ., bQlchaamdheid, over de flrrlbare ftoutbeid van hun, d'e,. zig niet ontzën hebben , na den jare 1031, met verbre„ kmg der goede trouwe, en met gevaar van vornietiginge „ van alle onderling vertrouwen tusfen de Regeerders cn „ hun die geregeerd worden, onze- Ingezetenen, fchoon zij „ 't zelve met hunnen geldq afgekogt, en hier van een deug, „ dig Handvest en Charter veikregen hadden, op nieuw, « met het vernederend juk der dienstbaarheid te drukken. „ Verre zij het nogthans van mij, dat ik zou beöogen de „ tegenwoordige Drosten met enigen fcbuld in dezen te be- -waren. Niet Zij, die.hunne ambten eenvouwfgh'jk op „ den voet hunner Voorzaten ontvangen en bekleed, en j, waarfchjjnlijk deze zaak in haar waare licht nooit befchouwd „ hebben; maar Zij, die de Eerften, die de Voorgangers zijn „ geweest, om, 't geen, zelvs onder de woeste Volken, „ als heilig en onfehendbaar wordt geacht, met voeten te „ treden, en dienften, die voor ene aanmerkelijke, door de J3 Ingezetenen als nog heden ten dage opgebragte en door j, ds Drosten genoten wordende verhoging der traccementen ... oigmgt waren, door middel van een misbruikt gezag over  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) 83 „ de vreesachtige Buitenlieden, en van enen al te groten „ invloed in de Regering zelve, op nieuw in te voeren en „ als regt te eisfchen." ■ Hier op bragt hij het te lang in een duisteren hoek fchuit gelegen hebbende befluit des jaars 1(531 te voorfchqn, en liet 'er op volgen. „ Zie hier dan, Ed. Mog. Heren! een Char„ ter, een Handvest; ja, laat ik om den Voorftanderen der „ dienstbaarheid , zo 'er de zulken nog mogten gevonden „ worden, allen hsrtrcd af te fnijden, de door Natuur- en ,, Maatfcbappij-wet reeds vrij verklaarde Ingezetenen van dit ,, vrijgevogten Lo.n1, voor 't laatst, in de gedaante van Slaven ,, befchouwen; ziet hier dan ten minften ene Vrijlating, wel„ ke door de Vrijgelatenen zelve gekort en betaald, en door ,, quitantic bevestigd is! ja zodanig wel bevestigd, dat zelvs „ in het Reglement, op de Regering dezer Provintie in den „ jare 1657, onder bemiddeling der Heren Staten van Hol„ land, ter gelegenheid der bekende fcheuringe beraamd, „ uitdruklijk vastgefteld is, 't geen zedert ooi: is gefchiei, „ dat naamüjk in de Commisfien der Drosten, onder anderen „ zou worden ingevoegd: Dat z:j zig geconienteerd zouden „ moeten houden met hunne ordinaris Traüementen ende Profijten, „ zonder de Ingezetenen van hunne refpe&ive Drct-ambten, met „ enigerhande lasten te bezwaren, met wat name die ook genoemd „ mogen •worden." Uit dit oirfpronglijk Handvest toont hij de onvoegelijkheid van alle raadp'egingen op het ftuk der Drostendienflen gehouden, van het begin dezer eeuwe tot tegenwoordig; en vervolgt: „ Een Phiups met zijne Vargassen, moge het ver. ,, kragten der Privilegiën een fpel, het herroepen derzelven „ een gedeelte der Souverainiteit heten. Wij, Ed. Mog. He„ ren! zijn beter onderwezen. Wij hebben geleerd, dat ,, alle Eigendom heilig is. Wij weten, dat Voarregten, de „ edelfte foort van Eigendom, de voortrefiijkfte van alle Be,, zittingen zijn. Wij eerbiedigen ze derhalven. En daar „ wij allen overtuigd zijn, dat het roemrijker is aan hethoofi „ te ftaan van een vrt)' Volk, dan enen troep laffe Slaven te F 2 #«-.ij-  U CAPELLEN. (JOHAN DERK «ft D£R) »• ^efti 20 .vetwtgt ik, rkt elk uwer Ed Mogenden „ mat * BBWHgea ea goedkeuring enen voorflag zal horen, die., * daar dezelve aan de tegenwoordige Drosten alle redelijke, n va!doening zal geven, ja meer dan zij Heren van regts- * we*en' Z0lldea kunnen eisichen, tevens gefchikt is om onze „ Ingezetenen des platten Lands, eindelijk eens van aOé » dienstbaarheid te. bevrijden, en hun ftoffe te geven om de „ geheugenis van dit jaar- in zegeninge te houden, en de naM ruen van die in 't zelve geregeerd of invloed gehad hebben., „ ia hunne, dankbare harten, aan de zijde van hunne wel, w doehders, van den jare 1631, te plaatzen. „ Ik weet te wel hoe moeilijk het zij. oude palen te ver„ zetten. Ik begeer mijnen Medeburgerén, wier zaak cn w belangen ik heden bepleit. he±>, van wezenleken dienst te „. zijn, en na geen fchimmen te .grijpen. Ik gevoel ook de ,.> hauligheid, die het zou in hebben, de Droston zonder „ enige vergoedinga, te befnoeijen, in voordelen, welke ze„ vele jaren aan hunne ambten zijn gehegt geweest, en zij „ tot hier toe, ter goeder trouw, hebben genoten. „ Wat dan? Al wat zedert 16.31, het jaar van Vrijheid, „ in het ftuk der Drostendienften, gedaan of befloten is, woi> „ de vernietigd; of, om nauwkeuriger te fpreken, 'er is niets „ gedaan of b.eiloten. Alles wat hieromtrent van dien tijd af „ gedaan werdt, is van zelvs kragteloos. Alle beftuiten zijn „ gebrekkig; de wettige en voor eeuwig vernietigde dienst„ baarheid der Landlieden, kon tot geen onderwerp van „ dergelijke Staatsbeflutten ftrekken. En wat het Iaatstge„ nomene befluit des jaars 1776 betreft, was de meerderheid „ niet bevoegd iets te belluiten in ene zaak, die voorzeker „ eenparigheid vereisebte: en was het den Drosten, ingevolge „ van een bezworen Regiement, niet geoirloofd raadplegin„ gen van dien aart bij te wonen en 'er hunne Hemmen uit „ te brengen, zo dat 'er niets wettigs verrigt, en a^les van „ alle wetgevend vermogen ontbloot is; weshalven, gelijk „ Schepenen en Raden van Zwik zeer wel zeggen, noch het Befluit, noch de Afkondiging van 't. zelve, iemand ver-, » H-}  'CAPELLEN. (JOHAN DERK w 3.: Hij verzoekt overzülks, dat Kon Ed. Mog. ,-, de goede In* '„ gezetenen des platten Lands, bij hunne aangefeorenc en r.-ei -,, verkregeneVrijheidge'iicven te-handharén , enhsnbij ene TV ,, blikatie laten weten, dat zij, ten eeuwigen dage, Man 'het -do-en „ van Drostendienften ontfiagin zijn; en ten anderen, dat asn •„ de Drosten die 'er tegenwoordig zijn; 'doch aan geene vsl„ genden, uit de Provintiale kas 's jaarlijks , zo kng -zij „ Drosten deze Drostambten bekleden, zodanig ene 'fomme „ worde toegelegd, als evenredig zal bevonden worden asa j. het nadeel, dat zij door het ganschlijk ophouden der Dros* >, tendienften komen te lijden." Welk ene uitwerking dit manlijk Vertoog baarde hij Leden der vergaderinge-, die reeds den Heer vak der Capëllen ïeet het ongunfligst oog aanzagen, en met een tegen hem vooringenomen eor hoorden, die hem voorheen met zo 'Wel minachting behandeld hadden, valt ligt te ramen. Kei V?t~tcog werd: in handen gefield van enige lieren om het }s onderzoeken, en na te gaan, of 'er ook enige taxatoire terne*, tegen de vorige Leden der vergadering in werden gevonden, en van alles verflag te doen. Na het uitfpreken des Vertoogs, hadt de Heer vast Avereerg-en de vrijheid göbnrsk!:, cm, ten opzigte van "Capellen, ten -aanhoren dei' vergnd?. ïinge te zeggen, dat hij 'er vreemd was iiigekcwtcn, ttlkciv. iV, Voorouders van hun Heren kwam taxceRen, dat zulks met Ue ■pasje kwam, en eens een einde meest hebben. Deze 'zaak hing tot den volgenden Landdag in het najaar. Op deccn ieveute de Heer van der Capellen ene Bijlage in tot «zijn Vertos?; oi-er de Drostsncienfteü, op dat het daar hij ■geplaatst en mt-ds beoirdeeld mogt werden, 't Zelve ftrekt om 'tc tonen d.it 'er een tijd geweest was , waar in men het Befluit des jaars T53I, rakende het -ophouden der Drotiendienjlti hadt-geéerbs-:digd, even gelijk dezelve in het Heofdfchoutambt van Hcsjelt £s nog geen placts hadden; Itrekkende tot ontzenuwing vtak ?t geen fommigen mot veel betrouwen beweerden-, „ dat 4* „ dienden in andere ftreken -der 'Provintie nooit hadden „ eerder, om, ware het mooglijk, oproer 'cnder den 'geti:t-;.. s „ Man te verwekken, en dezelve af' te trekken 'van de gc„ hoorzaamheid , aan hunnen wettigen Soirverein vcxichul-- digd." Tot verfterking van dit -hun vermoeden, bragfc'ft zij bij de handelwijze des Ridders, in het laten drukken -en verfpreiden des Vertoogs, waarom zij oirdeelden, „ dat da „ Ridderfchap en Steden dit geenzints ongemerkt aiogtsa ia» ten doorgaan; doch daar over hunne uiterfte veroritwaa:* s> diging aan den Heer van der Capellen tot den Pdaar op gevallen, en 'tijd tot den volgenden dag om te antwoorden. Zijn antwoord was gefternd op den zelviien man*lijken toon als het Vertoog; „ daar men zig geens mrêdsads *, bewust was, kon geen Serouw, -geen Leedwezen, geene „ Schuldbekentenis plaats 'hebben. De prijs- of laakwaaidig„ heid zijns Vertoogs, hing af vsn de gronden, waar gen de de bewuste zaak des Heren van dee Capellen, met m ongenoegen vernomen hadden, hoe de Riddeifihap, cp » den laatst verlopen Landdag, geweigerd hadde, ingevolga » ysn het ingébragte der tfcfe Steden, zamenftemmende met „ datj van vijf Edelen; dus .ene kennelijke meerderheid vaa ,.t ftemmen uitmakende, tot de zaak van vooricbreven Hera „ Gelastigden te benoemen, om dezelve te vinden; zij kon,» den zig in geene verdere raadplegingen daar over in laten, „ eer dit door de Ridderfchap cn Steden bewerkftefiigd was."' Die van Kampen ftemden met Deventer, die van Zwik desgelijks, met bijvoeging: „ dat indien, niettege-rftaande dea %% herhaalden aandrang der drie Steden, van hun vooiflag „ niet kwam, en hier door de handelingen daar over in werfc- loosheid bleven, huns oirdeels, de Heer van der Capes* » len inmiddels in zijn geheel behoorde heifteld , en ter M vergaderinge weder toegelaten te worden.'* De ontzette Ridderfchap betoonde hare verwondering en bevreemding over de befluiten der Steden, èn konde met geene bedaardheid dulden, dat zij op een Brief van zijne Hoogheid geen acht fleegen, geen eerbied daar voor betoonden, en de zaak met zulk ene ongehoorde onverfchilligheid behandelden, als of 'er geen brief van zijne Hoogheid , over de zaak van van der Capellen, in wezen was, die zij, door hunne zonderlinge.handelwijze fchenen in den zetvden ftaat te brengen, als voor en ten tijde dat de befchikking daar over aan zijne Hoogheid, door een raadsbefluit, was opgedragen. Zij vondt, daarom, zig verpligt en genoodzaakt te verklaren: „ dat zij de handelwijze' der Steden met een* „ gevoelig ongenoegen aanzag, als zijnde niet alleen zeer „ beledigend voor de achting en eerbied, dien men aan dea „ Here Erfftadhouder fchutdig was; maar teffens ftrekkende „ om de onèenigheden tusfen de leden van den Staat, hoe langs hoe meer, te vermeerderen, en de zaak des Heren „ UW CAPELLEN.. (JOHAN DERK van de»)  'CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) £ van der Capellen op de lange baan te brengen, en -en» „ afgedaan te houden: weshalven zij zig, ten kr-agta'gftcn» j, tegen deze enbehoorlijke wijze van doen, en de -daar door. f, veroirzaakte vertraging, verklaarden, onder beturgings „ van daar aan geen deel te hebben, en dezelve, met alle „ de gevolgen van dien, latende voor rekening en verant» „ woording der Heren van de Steden." De Heer de Vos van Steekwvk tot Nijerwat, bragt in 't midden: „ dat, tie* >, wijl bij met al het -ter nedergeftelde in dit beflait der Rid» b, derfchap niet kon toeftemmen, hij ene nadere raadfkg aan '„ zig voorbehieldt." De Afgevaardigden der Steden namen het befluit over, behoudens het regt ener tegenaanteke» hing. De drie Steden Deventer, Kampen en Zmlle, thans éên bsfang hebbendeen de zelvde lijn trekkende, en even zeer eig ■beledigd rekenende, door het Raadsbelluit van de meerderheid der Ridderfchap, konden niet nalaten de veorfteUea daar in begrepen, tegen te gaan; eensdeels, om, gelijk zij 'betuigden; „ uit hoofde van de vcrpligtreg onder welke zij la» „ gen , de -achtbaarheid hunner vergaderingen in ftand te ¥, houden , en dezelve tegen alle onregtmatige aantijgingen ts verdedigen 5 en, anderdeels, op hope dat de Riddevfchr.p, „ daar door tot een juister inzigt van zaken gebtfigt, einde» ,„ lijk eens zouden bewogen worden, om van hunne kwalijk . begrepene tegenkanting af te zien, tot het vormen van een Befluit, ingevolge ener, na orde van den lande met meer» w derheid van ftemmen genomen laadflag, «ede te werken», v, en, in plaats van harde en verwijderende uitdrukkingen te >5 gebruiken, «ne bedaarde en regtmatige handelwijze aan te „ nemen, waar door de onenigheden tusfen de leden van den Staat mogten weggenomen worden." Ten dien einde vc» zen zij, door een eenvoudig verhaal van het gebeiwde, aan; „ dat niet zij; maar de meerderheid van de Ridderfchap, het .„ meeste hadden toegebragt om de bewuste zaak -op de lange „ baan, en onafgedaan te houden, Dat zij in dezen mlett f, verrigt hebbende, dan 't geen zij moesten doen, aouéé» Ö 3 » z§ 10*  ïcz CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) „ zij zig. niet bloot ftellen aan de regtmatige befchuldiging, dat zij de ordarpvan Regering, en die aloude regten, wel„ ker bewaring en handhaving zij alle jaren zo plegtig be.o„ ven moesten, met geopende ogen hadden laten vlotten en „ drijven, de harde en aanftootlijke befchuldiging, wegens Jt hst verwerpen van allen eerbied voor zijne Hoogheid, en „ de krenking van de achting, welke men hem fchuldig is, „ van zelve verviel. Zijne Hoogheid kon een gedrag, ftrefc. „ kende, om de Rcgerfngsgefteltenisfe ongefchonden te be„ waren, niet afkeuren : was 'er jets laakbaars in dezen han„ del, hij zou het moeten vinden bij de meerderheid der „ Ridderfchap, die het overlaten der betwiste zaak aan zijne „ Hoogheid zeer verkeerd begrepen en ongerijmd voorgefleld „ hadden. Wel verre dat hunne handelwijze ftrekte, om „ de onenigheden tusfen de Staatsleden te vermenigvuldigen „ en te vergroten , paste die befchuldiging met veel meer „ regts op die Heren uit de Ridderfchap, die zo halftarrig „ weigerden het befluit, ingevolge van den gedanen vöorflde „ wettig genomen, ene behoorlijke uitvoering te deen «e„ worden. Zulk ene weigering hadt, buiten twijffel de Ste„ den gewettigd, om alle raadplegingen, waar over zij ook „ wezen mogten, tot dat dezelve was opgeheven, volftrekt „ van de hand te wijzen; door dit niet te doen hadden zij de „ doorflaandfte blijken van hunne zugt om de eensgezindheid „ tusfen de Leden der Landfchapsvergadering, aan te kwe„ ken , aan den dag gelegd. | Ook wilden zij, om als nog te „ tonen , hoe zeer hun die eensgezindheid ter harte ging, „ wel veronderftellen, dat' de harde, ongepaste, en zo zeer „ tot verwijdering ftrekkende uitdrukkingen, waar mede hec „ gefchrift dier Heren was opgevuld, meer aan onoplettenheid, . „ dan aan opzettelijkheid, meer aan overijling, dan aan be„ raad, waren toe te fchrijven. Te liever wilden zij dit ver„ onderftellen, naardien de verwarde en van allen zamenhang ontblote wijze, waar op het was ingefteld, de duide„ lijkfte merktekens van zulk een driftige zorgloosheid fcheen aan te kondigen: om welke reden zij, wel verre van d«_ „ RiX'  CAPELLEN. (JOiiAN DERK van »ek) j£ Ridderfchap na te volgen, en dus, tol vergroting deren* „ enigheden mede te'werken, bij deze afgeperste verdedi. .„ ging van 'hun gedrag, niets anders voegden, dan den feeïl, haalden wensch, dat dezelve ftrekken mogt om de Heren „ tot een regtmatiger inzigt- in den ftaat van zaken, en, w langs dien weg, tot een regtiuatiger handelwijze in dezen >} te brengen." Niet vreemd, dat de Ridder van oer Capellen, wiens Zaak met die der'Drostendienften in een zo uaauw verbaal ftondt, ja met dezelve, om zo te fpreken, één was, zig, gedurende dit marren, bevlijtigde om dezelve, als uit den grond op te delven, in zo verre ze betrekking hadt tot Överijsfili ■ hier door leerde hij, dat het algemene begrip, als of de ingezetenen des platten lands in dit Gewest, voor den jare 3631, Dienften fchuldig zouden geweest zijn, en dat gevolglijk de fchikking der Ridderfchap en Steden, vsn den 18 msa« diens jaars, werklijk ene Vrijlating, een Privilegie, een Charter of Handvest zou zijn, gelijk hij X zelve in zijn ftrtèff genoemd hadt, voor niet meer dan een enkelen -waan moest gehouden worden, van welke hij niet vrij gebleven was, n •ter dus verkeerde namen aan hadt toegevoegd. Dit beker.i fcebbenJe, in een nader verzoekfchrift aan dè Staten vaft Overijsfel, legt hij voor hun open wat oudtijds in dezen het tegt van den Landheer, wat dat der vrije Ingezetenen geweest Zij, en welk gezag de Drosten-, in 't oude Landregt JmitMden genaamd, over hun hadden mogen oeffenen. Uit dez* fcefcheidenheid der Regtsgelcerd- en 'Oudheidkunde fatMk , dat alle dienften, nu met den naam van Drostendienften in 't algemeen beftempcld, nooit anders dan tegen de fteUigfte ■Wetten ingedrongene Mwfawta waren geweest; dat sij, t>5> gevolge, die, in den gemelden jare, van dit alles ƒ Honden, niet konden gezegd worden ene opoffering van wei «a 'bezetene voordelen aan hunne ambten verknagt, gedaan te hebben; maar dat Ridderfchap en Steden, toen alleen alles cP den ouden voet zogten te brengen, de reeds ïngeworte*de misbruiken, 20 veue de aart'der nieuwe Regeringsvorm, G 4  m CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) waar ia de Drosten vrij meer invloeds hadden dan in èc voJ «ge, toeliet, te weren, en de goede Ingezetenen des platten Lands van Overijsfel, ware het mooglijk, in dien fhrat van vnjhe.d en onafhanglrjkheid te berftellen, dien ze onder de vorige Landsheren, onder een Karel, zelvs onder Fin?s dien men, om dwinglandij, hadt moeten verjagen, fiseds had! den mogen genieten. Dit diende tot nader betoog zijns onfchulds; en tevens van de «federregtlijkheid der berovinge van het voorregt zijner geboorte, met hem ter vergaderinge uit te weren. In vroe. geren tijde, toonde hij, dat men den Drost van Zalland, Rutgee van Haersolte, die befchuldigd werdt, wegens gekwetfte Majefteit, als Drost bedreven, wel het waarnemen van zijn Drostambt verboodt; doch zonder benadeling van zijn verfchijnen als Edelman ten Landsdage. Nogmaals verzogt hij, en wel inzonderheid aan de Ridderfchap, die hij, uit hoofde van hunne voldurende aankanting tegen het aan' ftellen van perfonen, om zijne zaak minnelijk af te doen, als zijne voorname partij in dezen wel mogt en kon aanmerken : „ dat zij zijne wedertoelating tot de hoge Vergaderingen niet langer geliefden te weigeren: terwijl hij zig an. „ ders, hoe ongaarne ook, genoodzaakt zou vinden, zoda„ nige middelen van regten, voornaamlijk tegen de Ridder„ fchap te gebruiken, waar aan, in een welgefchikte Bur„ gerftand, niemand, zelvs niet de Souverein, en dus nog „ veel minder een lighaam, dat geen grondgebiedelijke on„ afhangiijkheid kan vorderen, zig ooit hadt kunnen onttrek„ ken. Verkoos men tot het uiterfte met hem te komen, „ dan zou hij, ten gepasten tijde, bij het Collegie der Heren* „ Ordinaris Gedeputeerden, als in dezen het Reprefentatif van „ de Hoogheid der Provintie, al zulke Citatie of Dagesbrieven „ verzoeken, als, volgens de orde van den lande, zou be„ vonden worden te behoren."' Het voorlezen van dit ftuk, met zo dringende bewijzen geftaafd, moest noodwendig de Ridderfchap, als behelzende kun -hoogst onaangename waarheden, haatlijk in de oor*» klöj.  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) io* klinken: dan zij achtten het onnodig, over de Huld en, in dit verzoekfchrift voorkomende, tot enig breed verflag te treden, en veel min noodzaaklijk, zig met ene wederlegging van het daar in ter nedergefteldc op te houden, als oirdelende alzins te kunnen volftaan met te verklaren: „ dat zij bleven bij 't „ Befluit van Ridderfchap en Steden, op den 23 oktober des jaars 1778 in 't welk de zaak der Drostendienften voor af" gedaan'gehouden en geen verdere raadpleging op dezelve „ toegelaten wierd. Als mede, dat zij, in de zaak des Heren van der Capellen, met de Drostendienftm, op z;g zelve ' geene betrekking hebbende, bleven volharden bij het daar „ op uitgebragte, en zig hielden aan den voorflag van den Prins Erflladhouder, rakende de wijze waar op die zaak in ", Regten moest worden afgedaan; in vertrouwen, dat de He„ ren van de Steden niet langer zwarigheid zouden maken, ., om mede daar in te treden." _ Van der Capellen vernemende, dat de Staatsvergadering Rondt te fcheiden, zonder iets te doen op zijne ingeleverde Schriften, veel min een befluit te nemen tot zijne wedèrtoelating, was hun nogmaals aan met een verzoekfchrift; „ waas „ in hij, niettegenftaande hij zig, tot zijn leedwezen , in het „ geval bevond, om middelen van regten aan te wenden, '] tot het bekomen van zijn herftel, nogmaals den weg van „ vriendlijke fchikking bleef aanbieden, en voordroeg; in '„ hope dat dezelve zou ingeflagen worden, gaarne met het „ gebruik van Regts-middclen te willen wagten, tot op het " einde van den eerstkomenden Landdag; indien zulks zon" der benadeling van zijn regt kon gefchieden." De Drost van Tmnte zondt dit Verzoekfchrift, fchoon niet het éémge oP den laatften dag overgegeven, fchoon het uit den aart der zake op den eerften niet kon overgeleverd geweest zijn, fchoon betreklijk tot een gefchil dat Ridderfchap en Steden zelve raakte, fchoon door den Drost van Zalland, uit zijne handen aangenomen, met het gtmftig oogmerk om te beproeven of hun Ed. Mog. hetzelve niet zouden gelieven in overweging te nemen, zonder het ter vergadering in te leveren, G 5 als  iotï CAPELLEN. (JOHAN DERK van m&) als niet meer kunnende aangenomen worden, om dat het te dTJT r/AW MS C*™ tC die ^ rade werd de gewone Afgevaardigden der Staten van OverijsJH bn nadeverzette, te vragen, dat hem, daarinj reed^ dan een jaar geleden, door geweld, ter Staten Vergaf uitgehouden werdt, zonder zijne zaak geregtelijk te bbeï kunnen vervorderen, een Dagesbrief, mogt verleend worden Dit alles van geen gevolg zijnde, herhaalde hij nog eens dat aanzoek, »t zelve met enen bijzonderen brief aan den Voorzitter vergezellende. Het einde hier van was, dat mel goedvond, alle deze Verzoekfchriften te brengen, te ZZ en overweginge van Ridderfchap en Steden , op deTzeS eerstkomende gewone vergadering, en ze te doen netóeg gen, bi, de Rukken, die dan zouden dienen. g teutte;!? * * Sta¬ ten, ten Landsdage vergaderd, „ dat 't hem reeds het derde „ jaar niet hadt mogen gebeuren, de plaats op de vergade. „ ring te vervullen, tot welke hij geregtigd en dat <* nu „ wederom bijna een jaar verlopen was, waar in hij onzeker » wagtte na het eindelijk befluit omtrent den weg, dien me» " ? TTJZ ^ CindC Zijn£ mk te „ nog bleef hy hopen en wenfehen, dat hun Ed. Mog den „ weg van minzame fchikking zouden gelieven te verkiezen„ met verzoek dat men dezen Landdag niet zou laten aflopen, „ zonder zijne zaak in gunflig overleg te nemen " - ' Pallakdt, Drost van pfOmUrn, oirdeeide dat het aanbod des Ridders, om zig met Ridderfchap en Steden te verzoenen behoorde beproefd, en, ten dien einde, uit de Vergadering, Gelasteden benoemd te worden, en, dit vrugtloos aflopende ro regten voort te gaan: van dit gevoelen was ook de Lieer van Voerst tot Ai^Hfflrt ; en werd dit voorftel door de Afgezondenen der Steden overgenomen. Een brief in twee Noordhlkndfche Coumnten van februari! geplaatst die het voorgevallene omtrent de Drostendienften en den Ridder van oer Gabellen tot oen Pol, in een voor de Ridderfchap en zijne Hoogheid zeer ongunftig licht ftelde, en  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) en ten Plot zeer vrije aanmerkingen behelsde over de vervallen Zeemagt, het verwaarlozen van Cap'ellens raadgevingen, en de noodzaaklijkheid der vernieuwing van het Bondgenootfchap met Frankrijk, verwekte geen geringen indruk op de gemoederen van vele leden der Overijsfelfe Regering: zij hielden het daar vopr, dat hun gedrag als mede dat des Stadhouders, op eene honende wijze, werd ten toon gefield, en het Gemeen, door zulke berigten,>in een kwaad denkbeeld van de Regering gebragt. Men vondt goed in enen Brieve den Staten van Holland open te leggen het ongenoegen van Ridderfchap en Steden, en hoe gevoelig zij waren, over de beledigingen hun en den Prins Erffiadhouder aangedaan; met verzoek van Redres en Satisfaiïie, als mede de ontdekking van den naam des opftellcrs, en zorgdraging dat voorts dergelijke zaken in de Couranten niet meer mogten geplaatst worden. Deventer en Kampen verklaarden wel te mogen lijden, dat deze brief werd afgevaardigd; Zwolle kon 'er niet toe verfiaan. De verbittering der partijen des Ridders was door dezen voor hun zo gevoeligcn Brief toegenomen. Zij ontvingen een antwoord van Staten van Holland, hun enigzins, maar op verre na niet geheel, vergenoegende. Van der'Capellen vervoegde zig met een Verzoekfchrift, aan de Regering van Zwolle om afdoening zijner zaken bij wijze van minlijke fchikking, of regt, te vragen. De Ridi derfchap bleef hun voorgaande befluiten tegen den Ridder aankleven ; hielden ene minnelijke onderhandeling voor laag en onverantwoordelijk; en oirdeelden dat het gefchil in regten moest worden afgedaan. Die van Zwolle, bevonden hebbende, bos de zaak des gemelden Jonkheers, door middel van minnelijke fchikking, niet was uit den weg te ruimen, bleven van oirdeel, dat de Heer van der Capellen tot den Pol ter Vergaderinge van Ridderfchap en Steden weder moest worden toegelaten, en aan hem zijn onvertogen Landregt wedervaren, zo als hetzelve aan niemand in Overijsfel kon onthouden , of hem zijne verweringe ontzegd worden. Zij leverden desgelijks een breed Stadsbefluit in over de affchaffing der haat- ïcf  *ö& CAPELLEN. (JOHAN DERK van dek) haatlijke Drostendienften, tot wederlegginge dienende van het pleic der Ridderfcfaappe voor deze betwiste zaak; welke zij aa op dit ** geraadpleegd te hebben, voor afgedaan hiel» den: doch het befluit van Zwolle, des onverminderd, overnamen. Deventer en Kampen verklaarden zig, met Zwolle, ten voordele des Ridders. 't Jaar 1782 aanfchouwde het einde van Capelleks onaangenamen ftand, waar in hij zig zints vier jaren hadt bevonden. Reeds u april, was de Meente te Zmlle ijverig voor hem in de weer, met in de verzogte Belastingen te ftemmen, onder verwagtmg, dat de Drostendienften zouden afgefchafr Capellen in de Vergadering der Ridderfchap zou toegelaten, en dë drie Steden van Overijsfel in 't algemeen, en Zwol in 't bijzonuer, heifteld worden, in het Regt, om, als 'er zig één Heer der Edelen bijvoegde, met meerderheid te befluiten Zij drongen dit ten fterkften aan, bij de Magiftraat, door de dankbetuiging des Ridders opgewekt, om in hunne pogingen onvermoeid voort te varen. De voorjaars Landdag deedt niets af. Doch, om den najaars Landdag, ten dezen aanziene, meer te doen betekenen , leverden de voornaamfte Gildens van Zwolle aan de Regering, als mede aan de Gezworen Gemeente , de dringendfte yerzoekfehriften in , en vervoegden zig een groot aantal Burgers bij Capellens Voorftander Pallandt met bede om de zaak van zo vele Ongelukkigen, de zaak van zijnen Vriend, en de regten der Steden, te handhaven — In Deventer en Kampen, fprak de Burgerij, de Gezworen Gemeente en de Regering foortgelijke taal als Zwolle, en werd zulks ten Landsdage aan de Staten voorgedragen. Op denzeiven, bragt Pallandt, Landdrost van Tsjelmuiden,t twee breedvoerige raadflagen in; de een betrof de affchaffing der Drostendienften, waar voor hij ftemde; de andere de herftelling des lang geweerden Ridders, en wilde hij, hoe eer hoe beter immers ftaande dezen Landdag, den zo dikwerf aangeboden weg van minnelijke afdoening, beproefd, en daar toe zes Heren benoemd, of anders hem in regten toegelaten hebben, en intusfen Cape^en terftond ontheven van de uitzet• fticg uit de Raadzale. Met  CAPELLEN. (JOHAN DERK van eer) Met de ftem van Pallandt, was de meerderheid der Staats* vergaderinge voor het af chaffen der Drostendienften; doch HtV ten de leden dit ftuk , dien dag, buiten befluit, der Ridderfchappe tijd van beraad tot den volgenden verlenende; en fchoon dezelve in het denkbeeld bleef van de wettigheid der Drosten* dienften, zouden zij van hun ftrikt regt in dezen, wel in zq verre willen afzien, om voor te ftellen, dat de wederzijds gevoelens over de wettigheid of onwettigheid der Dmtendieiu fien, mogten gelaten worden aan de uitfpraak van den Hoge» Raad, het Hof van Holland, of zodanig ander Hof van Juftv tie, als men wederzijds daar toe zou goedvinden te verkiezen. De Afgevaardigden der Steden betuigden, uit hoofde van den ftrikten last hunner zenderen, dit voorftel, door de Ridderfchap, met uitzondering van den Baron van Pallandt, gedaan , niet te kunnen aanvaarden, verzogten dezelve dit advijs te rug, en, bij nader bedenken, een befluit te ne.jnen, éénftemmig met hun en den gemelden Ridder. Dan zij kwamen, na enig uitftel, niet verder, dan tot ene bekentenis hunner bereidvaardigheid, om, bij het vorige advijs blijvendé de abuizen, welke in het vorderen der Drostendienften mogten plaats vinden, daadlijk te helpen verbeteren. Iet verder op de meerderheid der Ridderfchappe te winnen, hielden de Afgevaardigden der Steden hooploos, en lieten 'daar op aantekenen: „ De Afgevaardigden der drie Ste„ den hebben verklaard, dat zij het ftuk der Drostendienften, "„ als zijnde daar op door de drie Steden, met medeftemming van den Drost van Tsfelmuiden, éénparig beraadflaagd, " voor afgedaan houden, en ingevolge van dien de Drosten" dienften afgefcha/V' Grondende dit befluit op de vastftelling van den 4 april des jaars 1507. „ Dat," namelijk, „ het „ éénparig advijs der drie Steden, Deventer, Kampen en ZwoZ" le, met gevolg van één of meer Leden der Ridderfchap, " Overftamming maakte.'' De meerderheid der Ridderfchap keurde dit befluit kragtloos, en van geener waarde, zig gereed betonende, om, indien de Steden, de uitvoering daar van met de daad mogten onderftaan, zulks even zo te beletten. jCjf  IH CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) ten. Nogthans aan de Steden voorilaande, „ om de orde van „ Remming, en andere wederzijdfe punten van bezwaar, o» ver te laten aan ene onpartijdige Regterlijke bcflisfir* „ Voorts het regt van nadere Aantekening behoudende op » de onregelmatige en onbillijke handelwijze der Steden in „ de heraadflagingen over de Drostendienften." Dan de Afge vaardigden bragten in 't midden: „ dat zij, vernligt om' „ de voorregten hunner Steden te handhaven niet be„ voegd waren , om dezelve , door zig aan enige Uit„ fpraak te onderwerpen , als enigzins twijffelagtig te do-n „ voorkomen, en daarom niet konden treden in"enigen voor„ flag, hoe ook ontworpen. Dat zij het ftuk der Drosteniien„ ften voor onwettig en ten vollen afgedaan hielden en * „ nu alleen aankwam op het behoorlijk kennis geven aan de „ Ingezetenen , bij openbare afkondiging ; bier tegen ver„ trouwden zij, dat de Ridderfchap zig niet zou aankanten; „ dewijl zij zig anders genoodzaakt zouden vinden, daar in „ te handelen op zodanig ene wijze, ais huns oirdeels, de be* houdenis van de wettige en aloude Regeringsgeireltenis en „ het nut der goede ingezetenen vorderde." Kven fterk frondt de Ridderfchap op de laatst gedane verklaring, en bleef het ftuk der Drostendienften hangen. De zaak van Gipellen tot den Pol, hce nauw daar n» de veiknogt, kreeg, egter, op dezen Landdag, den voor hem gewenschten uitflag. Bij zijnen bloedverwant den Heer va» de Marsch , zig ftaande denzelven onthoudende , hadt h niet onduidelijk te kennen gegeven, dat hij zig niet zou om trekken als bij mogt veieischt worden; en vertrok, overéénJfomftig hier mede naar Zwolle, verwittigd, dat men genegen heid befpeurde, om met hem in onderhandeling te treden. De pogingen om ene bijlegging te treffen, tusfen den 22 en 20 oktober aangewend, vielen vrugtloos uit: dewijl men de wedertoelating dan eens onder meer, dan eens onder minder bepalingen wilde dulden, en hij alle voorftellen, die voor" waarden behelsden, volitrekt van de hand wees, ja de vorig vrijwillig gedane flappen , om tot een vergelijk te komen, voor Nogthans aan de Steden voorflaande ™„ j„ ...  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) xïj voor niet gedaan aanmerkte. Na veel onderhandelens, bragt de Ridderfchap, op den i november, ter Staatsvergadering het eindelijk befluit in, dat terftond de uitfluiting ophief en de beraamde regtsvordering buiten kragt Relde. De Griffier Putman, gaf 'er den Ridder kennis van. Niet, vieemd zou het geveest hebben, als hij, na 't behalen van deze zegepraal, daar van ene openlijke vertoning, tot veine, dering zijner partijs, gemaakt hadt, door, cr.ifluwd van ene menigte Ingezeteren van allerlei rang, zig ter Vergaderinge, nu weder voor hem geopend, te laten vergezellen. Dan hij vergenoegde zig, daar de Landdag op 't punt van fcheiden Rondt, met op de eerstvolgende Vergadering zitting te willen nemen, en liet, door den Griffier, antwoorden: „ Dat hij, „ als verfchreven Edelman, even als voorheen, de Lands„ dagen zou bijwonen." De Heren van de Steden, met die toezegging niet te vrede , drongen 'er ten Rerkflen op, dat van der Capellen verzogt zou worden, om onmiddelijk; ter Vergadering te verfchijnen. De Heer Bentinck tot WerKeren, zijn zwager, werdt verzogt den herflelden Edelman af te halen. Enige Heren der Ridderfchap toonden zig toen gereed om op te Raan; doch de voorzittende Drost van ZdU taindt haalde hun, op ene heusfe wijze, over om dit voornemen te Raken, met bijvoeging: „ dat de Heer van der Ca„ pellen , met alle decentie moest gereadmitteeid worden." Zo Reik aangezogt om onmiddelijk toe te treden, verliet hem zijne gematigdheid niet; hij ontweek alle openbaar vertoon , door het huis van den Zwolfen Secretaris Tobias, 't welk, in ene Reeg uitkomende, met het ftadshuis gemeenfchap hadt, met den Heer Bentinck ter Staatsvergadering intredende. Bij het inkomen boog hij zig, en de Drost van Zal* land beantwoordde dit met ene buiging als Voorzitter. Treffend was de zigtbare aandoening des Landdrosts, de tranen, dezen bloedverwant des herflelden Ridders over de wangen biggelende, getuigden van zijne hartlijke opregtheid. Enigs Edelen reikten hem de hand toe, de Heren van de Steden de-  CAPELLEN. (JOHAN DERK vab der) deden het allen. —r— Na het fluiten der Vergadering ging van der CapelleK , met de andere Leden , de voordeur uit. De blijdfchap tekende zig op aller gelaat, en waren de aanfchouwers zo geheel en al ingenomen met hem te zien, dat zijne tegenflanders, nog zeer onlangs de voorwerpen van hun openbaar misnoegen, geheel ongemerkt voorbijgingen. ■ Men mogt laten verluijen, dat Capellen het hoofd in dera fchoot gelegd en alles verklaard en gedaan hadt, wat de Ridders van hem voiderden; de Rukken der onderhandelingen wezen het te endeel uit. Dat hij zo veel moeite aanwendda om weder toegelaten te worden, gefchiedde, naar zijne eigen betuiging, kort voor deze gebeurtenis, „ uit hoofde van ene „ nog flikkerende hope om zijn vaderland, in deze omflandig„ heid, van dienst te kunnen zijn. Indien ik mijn eigen be„ lang alleen raadpleegde, dan moest ik het 'er nu bij laten. „ Ik heb een honorabele rol gefpeeld, ik heb het geluk van „ bij alle braven in een gunflig licht te flaan. Wie «-eet „ of ik, verder voortgaande, wel altijd zo algemeen zal wor„ den goedgekeurd! maar met dat alles heb ik nog lust om „ voort te gaan, 'er kome van wat wil, moda potejhs veniendi „ in Senatum Jïtl" De vervulling van dezen wensch „ om weder in den Rand „ te komen," veripreidde zig ras door Overijsfel, cn zo fpoedig de vlugge maare lopen kon, door alle de Verenigde Gewesten, Vreugdebetoningen ontbraken bij "s Ridders vrienden niet, Kampen Rak 'er in uit; een Gezelfchap te Amjleldam vereerde reeds den 4 november deze gebeurtenis met een vriendenmaal. Dit vriendenmaal was flegts een voorfpel bij den zo pragtigen als talrijken, maaltijd enige maanden later, te weten den 20" april 1783 te Amjleldam gegeven, ter gedagtenisfe van des Ridders herftelling, welken hij met zijne tegenwoordigheid vereerde , en waar op zijn boezemvriend Jonkheer Pallandt tot Znühem zig bevondt. De Gastheren., enige voorname kooplieden, hadden moeite, noch kosten ge- fpaardB  CAPELLEN. . (JOHAN DERK van der) lu¬ ipaard, om dit Feest, waar zeventig Heren, uit de meeste Gewesten genodigd, aanzaten, met luister te vieren. Het Nageregt beftond uit vijf Rukken; het eerRe vertoonde: De her/telde Vrijheid der Republijk; het tweede 's Lands grijzen vader Jan van Oldenbarneveld, boven op een graftombe; het derde de Vrije Zee; het vierde de Verbintenis met NeordAmerïka; het vijfde de Overwonnen Dwinglandij, ailes met gepaste bijcieraden en opfchriftea. Elk glas, op dezen maaltijd geledigd, getuigde van der Aanzitteren belangftelling, in alles door deze tafelcieraden afgefchetst; hier mede Remden zamen de voorgelezen Verfen van de Heren Pietek Vrede en Jan Lugt Dirksz., als mede de aangeheven daar toe vervaardigde muzijk ; en boven al de Eerpenning ter gedagtenisfe van 's Ridders herftelling, en de affchaffing der Drostendienjlen, door den Heer J. G. Holtzhey vervaardigd. Van der Capellen werdt een gouden en elk der Gasten een zilveren vereerd, bekostigd door een Heer, die dezen maaltijd niet bijwoonde. De zilveren waren in een verzegelden omflag, de zegelring vertoonde den Hoed der Vrijheid, omringd door een lauweikrans, en in *t midden der zonneRralen, met het omfchrift: Zij gedoogt geen Dwinglandij. Op den voorgrond van den Gedenkpenning zat de Vrijheid op het voetftuk ener kolom, met den Hoed op 't hoofd, in haare regtehand het wapenfehild van van der Capellen, met een eikenkrans gedekt; in hare flinkehand een fcepter met een ftralenfehieiend oog; het gezigt was gewend op een Landman leunende op zijn fpade, flaande zijn gezigt, met verontwaardiging, op den grond, op welken voor de voeten der Vrijheid, een gebroken Juk lag, tegen het voetftuk ftondt het wapen van Ovcrijtfd. Het omfchrift luidde, suum cuique (Elk bet zijne). In 't \erfehiet vertoonde zig een adellik-huis en boeren -ftulp, daar voor een ontfpannen kar, waar van het paard in de-weide loopt aan de rivier den Tsfel. Op de keerzijde leest men, onder een helderfchijnende zon: . VI. Deel. R  sï4 CAFELLEN» (JOHAN DERK van au) AfoSi Equitt ■ Johan Derk van dik Capellen tot dem Pov Fatum red-dito tt Agrkolis ii% Libertatsm reftihttis-* cx dier. ord. prmp. trans rsa£v 1 Zwolljj i Nov. m d e c lx xx 11. Beneden zag men een Herdarsfef en Tuinmans Seis, met een Boeren Speeltuig, onder een Hoed van Vrijheid me* Bloemfestoenen verfierd. Ook gedagten de Studenten te hingen, waar Capellèns Vriend, van eer Marck , toen het Hooglci aar-anibt in de regten bekleedde, deze herftelling met ongemene openbaie biijdfchapsblijken. Zijne vijanden, hoe vol zwellenden fpijts, durfden openlijk de item tegen dat algemeen gejuich niet verheffen. De Digtkonst vlogt lauwerbladen om 't hoofd des Overijsfelfen zegenpralenden Ridders. —u* Capellen Regent, bl. 461-568. Naberigt bl. 570. Tegenw. ftaat van Qverijsftl, I. D. bl. 307. Zie bovenal de Prijsverfen van G. J. G. Ba» cot, J. Verveer en A. Loosjes Pz., te Dordrecht bij Bmssé, in 1783, gedrukt. Betrekkelijk het^ratificeren of bekragdgen der voorwaarden van den gefiotene vrede met Engeland in 1783, liet Capellen zig dus ter raadzale van de Overijsfelfa Staatsvergadering horen: „ Het is met die verontwaardiging, met dien fpijt, met „ dien geoirloofden lust tot wraakoeffening, die elk regtfeha„ pen liefhebber van zijn getergd en mishandeld Vaderland,' „ op dit ogènblik moet gevoelen, dat ik mij genooddwangd „ vinde mijne toeflemming te geven tot de Preliminairen, die „ list, trouwloosheid en geweld, cn dat nog wel onder de „ aanhoudende betuigingen van vriendfehap, van Bondge„ nootfehap, van wezenlijke hoogachting, van vreugde over • -• H „al-  CAPELLEN'. (JOHAN DERK vak der) ny „ alles wat het geluk en den vooripced van deze Republijk „ kan bevorderen, ons afpersfen. „ De gevoeligheid, wegens de opeenftapeling van mishanl, delingen, welke onze ftille, vreedzame, doch thans onge„ Iukkige Natie ondervonden heeft van het Britfe Rijk, dat „ fteeds onzen ondergang zogt, fteeds ketenen voor ons fmeed„ de, en daar met behulp van zijne binnenlandfe vrienden „ nog mede bezig is, de begeerte tot ene regtvaardige wraak, „ een Christen-Volk, in ons geval, zeer wel betamende; de. fchaamte over onze vernedering; de zugt om onze-ichande „ met het bloed onzer erfvijanden uit te wisfen; deze onder„ eengemsngae aandoeningen, hebben mij wel eens doen wen„ fchen, dat de Natie liever het uiterfte, ja haren gehelen „ ondergang, zou wagen, liever dan zig onderwerpen aan de „ harde Vredesvoorwaarden, die ons, als een overwonnen „ Volk, dat even als een tweede Carthago door de Romeinen ,, van dezen tijd, tot den ondergang, tot ene gantfche uitdel„ ging gedoemd is, worden voorgefchreven. „ Zo denk, zo gevoel ik als Partikulier. Als zodanig zou „ ik, met hart en ziel, zo ver mijn zwak vermogen ftrekt, „ de ftoutfte maatregelen, daar ooit enig Volk, welks geduld „ ten einde getergd is geweest, toe heeft belloten, tot den „ laatften druppel' van mijn bloed, mede ten uitvoer bren„ gen. Doch als Regent, meen ik, in dezen noodlottigen _.. toeMrand, daar wij den Vijand van binnen en buiten heb„ ben, de voortzetting van den Oorlog niet te mogen aanra„ den. Ik zou mij egter ook niet bevoegd rekenen, om, „ zonder uitdruklijken last des Volks, welks rekenfchapfchul,, dige Dienaar ik ben, tot dezen Viede, die zo wel als de „ voortzetting des Oorlogs doodlijke gevolgen kan.hebben, „ te ftemmen, was het niet, dat het Volk, door. het niet „ doen van Addresfen tegen denzei ven, gelijk het tegen den „ afzonderlijken Vrede met Engeland deedt, genoegzaam ge„ toond hadt, dat het dezen Vrede, gelijk het bij ene be„ daarde Staatkundige befchouwing ook met de daad is, als „ het minfte der twee voorgeftelde kwaden, aanzage Ha „ ft  U6 CAPELLEN. (JOHAN DERK van dee) ,, Ik geef daarom mijne toefiemming tot deze voorlopig» », Vredesvoorwaarden, die egter, zo als men het der onkun,„ dige Gemeente gaarne zou voordellen, niet een gevolg „ zijn van de weinige onderfteuning, welke wij van Frankrijk l, genoten van Frarlrijk, waar aan wij alles hebben dank „ te weten, wat wij nog hebben overgehouden! Maar die y het 'werk, het meesterftuk zijn der genen, die tegen alle „ voordellen, aanmaningen, verzoeken, bidden, fmeeken, „ eisfciien, ja tegen de openlijke en hun bekende verant- woèrding des gan tic-ben Volks "van Nederland, de zaken, jj vóór, en gedurende den Oorlog, zo hebben gelieven -te j, beduren, dat "er niets anders dan deze fmaadlijke, en mst :„ de oogmerken van onzen vijand best ftrokende, vrede op „ kon volgen. ' „ Thans zal ik mij niet inlaten tot ene omfland'ige ontvou„ wing van alle gebeurtenisfen, die wij, in deze bittere dï„ gen beleefd hebben: ik zal enkel herinneren, dat ik reeds in den jare 1773, in tegenwoordigheid van den Heer Erf„ dadhouder, op'de zo hoognodige verderking der zaemagt, ,, heb aangedrongen, met bijvoeging, dat de zeelieden zig zo fpoedig niet Heen dresferen , als de recruten te lande. Van tijd tot tijd is in dit Gemenebest, de zelvde aandrang „ gefchied. 'Er is dus, om zig zodanig te-wapenen, dat wij ) „ of dezen oorlog, of ten-minden dezen verderflijken vrede niet zouden hebben beleefd, tijd in overvloed geweest, ja / in ruimen overvloed. Het heeft, door den zegen des Hee. », een , aan geen geld ontbroken. Men heeft het voordeel ' „ gehad van niet door het onweer overvallen te worden; ,, maar het zelve van verre zien zamer,trekken, en ons niet •,, dan langzaamlijk naderen. Wij hadden evenwel, tfcen het op ons losbarstte, geene vloot, die aan het vermogen der „ Repubüjk, en aan het gevaar, waar in men voorzien kon, „ dat zij dondt te komen , geëvenredigd was. De oorlog „ begon. Wij hadden enige fchepen klaar.. Men bouwde t „ 'er andere bij. Wij kregen eindelijk een gansch niet onaan^ „ zienlijke zecmagt gereed. ■ Haare minderheid, in getal en ,, grcot-  CAPELLEN, (JOHAN DERK van der) ■5, grootte der fchepen werd dubbel vergoed door -de keker.de „ en betoonde dapperheid onzer zeelieden; door de nadelige ,, omftandigheden van onzen vijand; door de gelukkige geiem genheid, die ons de Voorzienigheid aanboodt, doch die „ moedwillig en onverantwoordelijk verfmaad is, om ■ouzo zwakkere magt, op de wijze van alie verftandige volken, „ bij die van de vijanden van onzen afgeftreden en uitgeput- ten vijand te kunnen voegen; om leden te kunnen wet* ,, den van een magtig en overwinnend Bondgenootfohap, 'en „ op de Vredehandeling, daar wij thans enkel als Befchcrme-. „ lingen van foarikifk verfchenen zijn, als Medegenoten y_ „ aandeel te kunnen krijgen,, in alle de voordelen, die het Bondgenootfchap des Huizes van Bourbon behaald heeft en „ thans geniet. „ Doch waar toe gebruikten wij die vloot ? Welk een af- breuk hebben wij 'er aan den vijand, welk een' dienst -aan „ onze vrienden mede toegebragt? Waarom zijn'er niet bï ■„ tijds, en tijd -is 'er (genoeg geweest, enige weinige fthepe.'i v na de Oostindicn gezonden, alwaar enige weinige fchepen * gevoegd bij de magt van Hyder Al'y en de Franfcn, acn „ fpoedig einde aan den oorlog «öudeii hebben gemaakt? y, Waarom zijn onze ligte fchepen niet afzonderlijk uitgezon» „ den., en in plaats van ze te laten rotten, befteed bfflden „ koophandel van onzen vijand te onderfcheppen, 'en te rrf* „ neren, gelijk het Congres van Noord-Amerika gedaan en 'et .„ zig zeer wel hij bevonden heeft ? Waarom heeft 'men doöt „ middel van fubfidien, .Onzen vijand niet uit Noord-A,r,er.l& „ beftookt, daar men door middel van deze!ven, de Amerika„ nen in ft-aat zou hebben gefteld om fchepen in zee te hrer.t, gen en den vijand te 'belemmeren? Waarom? ■ Doek „ eindeloos ware het deze ftoffe uit te putten, en zal ik hier „ nog maar alleen aanmerken, dat het toch aan iemand moet hebben gehaperd! Iemand moet de fchuld hebben! ^Ez is .,, geen uitwerkzel zonder oorzaak; zonder ene oorzaak* die „ kragtig genoeg is in hare werking om het u-Itwerfetó è&tt 9 te kunnen ftellen 1 H 9 1 » Ik, 2i>  ttS CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) j, Ik geef c^an mijne toeftemming; dcch met die verklaring, „ dat ik nimmer, tot geen prijs, hoe genaamd, zal mede„ werken tot ene vernieuwing van enige der oude en thans „ vernietigde verbonden met een Volk , dat zig aan geene „ verbonden houdt langer dan met zijn belang overeenkomt; „ ja alleen nauwe vetbintenisfen met ons zoekt met geen an„ der oogmerk dan om ons, onder derzelver begunftiging, „ te gemaklijker in ketenen te fluiten, en het overblijfzcl „ onzer kragten , die wij in deszelrs juk reeds grotendeels ), verfpild hebben, als nog enkel tot deszelvs nut en voor„ deel, gelijk een onmededogend Planter met het bloed en? „ zweet zijner Slaven handelt, te hefteden en dienstbaar ter „. maken." Dit Hume's Hifiorie van Groot-Brittanje, het gedrag der En* gelfen ten opzigte van ons Land aangewezen hebbende, vervolgt de Ridder : „ Ik vertrouw, dat onze Natie thans te zeer „ omtrent hare ware belangen verlicht is, dan dat ze zig door „ een Negapatnam zou laten te rug lokken in die ftrikken, „ welke zij thans ontkomen is. Ik hoop, zij zal begrijpen, „ dat, fchoon de oorlog gelukkiger hadt kunnen uitvallen, de flaaking nogthans, der oude verbintenisfen met onzen „ natuurlijken vijand, dat de verbreking der begroeide boei» „ jen waar mede hij ons zo lang heeft weten gekluisterd te „ houden, met Negapatnam niet te duur betaald is. Ik wagt „ derhalven, dat de Natie, welke pogingen ene fterke factie„ ook moge aanwenden, om 'er haar toe te bewegen, nooit „ tot die laagheid zal komen, om te dulden, dat deze ater„ Iingen hun oogmerk bereiken, en het genoegen fmaken van „ de Republijk wederom onder de vorige afhanglijkheid van „ Engeland gebragt te hebben. „ Verviel de Natie tot zulk eene laagheid, ('t geen ik nog* „ thans onmogelijk reken,) zo ware het vrugtloos, dat eer* „ lijke lieden, hun rust, hun genoegen, ja hunne veiligheid, „ langer aan haare redding opofferden, en zij zou niet beter „ verdienen dan, als een Volk, daar geen redden aan is, „ aan haar noodlot overgelaten te worden. Maar ik ver. » wagt,  CAPELLEN. {JOHAN DES.2 WOB MÉ) ar» j, wagt-, in tegendeel, dat 'de Natie, het Volk van K'iermS, s, wegens moed en vrijheidsmin -zo -zeer 'beroemd, 'fteeds voor „ oogen zal houden het zeggen van den Grave be Verc^nn** „ aan onze Staatsdienaren: Dat Frankrijk, in den jare >?f}* „ ook een ongelukkig lot hadt moeten ondergaan, en ziggenocdzssls „ hadt gevonden-, de harde voorwaarden :aan te nemen, die dom „ Engeland aan 't zelve werden voorgeschreven. Dat het egter daW door zijne waardigheid met hadt verloren', maar zig in fiadt st gfield, cm, bij ontfiaande gebeurtenis/en, aan geen-even mgi-wir- „ fiig lot bhotgefield te zijn. - Ik verwagt, -dat-de Natie» „ haare waardigheid indagtig, niet zal nalaten, de pogingen „ der welmenende Regenten, die tot hier toe te zwak bevos» s, den zijn om hare zaken een gunftiger keer te doen nemen > •„ zo veel immers in haar is, te onderfteunen, en dat dezen,, „ aldus door het vermogen des volks gefterkt, die ïnaaitrege» ^, len blijmoedig zullen mogen bij der hand nemen 'en tefeea gewenscht einde brengen, die 'er nodig zijn om voerïSïTJ -„ de boze raadflagen der vijanden van onze vrijheid en we!» vaart te verijdelen-; ja ons zfclvs dezen vrede, tet'«e» ;„ zegen te doen ftrekkèn." Toen 'er in dit zelvde jaar'befloten werdt ene Commisile 't* "ibenoemen, ten einde 'onderzoek te doen, -wegens het niet Uitvoeren van den togt naar Breit,'6a de Staten van '■QvetijifM gereed ftenden, te raadplegen over de benoeming Van door de tijdsomftandigheden, tot het fluiten van een voor, deiig Bondgenootfchap nodig, te verwaarlozen, ons telkens " blootftellen voor hinderpalen, die of de vijand van buiten, M of ene met hem heulende fattie van binnen, zoude kunnen in den weg zetten; voor die, welke uit e-e verfehei„ denheid van gevoelens, zelvs van de eerlijke en welmenen■H de Regenten, geboren worden; en eindelijk voor de vertra- » gin-  ï24 CAPELLEN. (JOHAN DEUX van der) „ gingen, die niet zo zeer de gevolgen zijn van onze Con„ ftitutie, dan wel van de langwijlige wijze van raadplegen» „ in ons land de gewoonte geworden.'* Ten aanzien van de keuze eens Bondgenoots laat hij zig dus horen. „ Schoon wij met Pruis/en, even gelijk met alle „ andere Mogendheden, zo veel in ons is, in goede ver„ ftandhouding moeten leven; fchoon de vriendfchap des Kei„ zeis ons kostiijk moet zijn, en op alle moogüjke wijzen „ van ons aangekweekt worden; zo is het nogthans Frankrijk „ alleen, 'twelk, door (prekende daden, door overtuigende „ blijken, getoond heeft, door wederzijds belang onzen na„ tuurlijken vriend te zijn. Engeland moge, terwijl het onzen „ ondergang berokkent, onze welvaart de hartader affteekt, „ onze vrijheid belaagt, zig den Guarandeur, den Handhaver „ (God betere 't!) der Bataaffe Cmftitutie noemen. Frankrijk „ heeft, door alle tijden heen, (de oorlogen die wij met daf „ Rijk hebben gehad, hebben wij ons zeiven te wijten,) „ Frankrijk heeft lieeds getoond, een waar belang in ons ta „ ftellen! Frankrijk heeft ons van het Spaanfe juk kragtdadig „ helpen verlosfen ! Frankrijk heeft ons, in deze dagen, „ toen 'er geen Redder meer fcheen te zijn, van onzen gehe- „ len ondergang bevrijd! Frankrijk en dat hier de En* „ gelfe Fatlie verdomme! Frankrijk heeft ons onze op den „ vijand heroverde kostlijke Bezittingen, die door het regt „ des oorlogs de zijne waren geworden, om niets, zonder „ enige de minde vergoeding, uit vriendfchap, weder gege„ ven! Frankrijk is, derhal ven , die Mogendheid, die de „ Voorzienigheid ons met den vinger aanwijst, als het mid„ del in hare hand, om ons van den verderen ondergang te „ bevrijden, en onze welvaart en vrijheid in veiligheid te „ ftellen. „ De vrees om door Bondgenootfchappen in oorlogen ge'„ fleept te worden, moet naar mijn inzien, ons van dit voor„ gedelde Bondgenootfchap niet wederhouden. Zeker is ene 5J wel gewapende neutraliteit het ware fïjsteina der Repu„ blijk, en dat ook, bij het aangaan van dit Bondgenoot- „ fchap,  CAPELLEN. (JOHAN DERK van deH) 5**5 „ fchap , zorgvuldig dient in *t oog gehouden te worden. „ Maar men zou zig bij de uitkomst deerlijk bedrogen vinden; „ wanneer men wilde verwagten, dat een Volk. als het on„ ze, met zo vele buitenlandfe bezittingen, met zulk'oen „ wijduitgefhekten handel, door alle de werelddelen heen, „ met zo vele belangen van andere Volken flrijdende, met „ zo vele Eenijtiers; dat een Volk, op welks vrijheid voor„ largeen toeleg is gefmeed —— dat zulk een Volk, fteeds „ onafgebroken, met elk in vrede zou kunnen leven, en , nimmer den oorlog zou moeten zien 1 Laten wij ons niet „ verbeelden, boven alle andere Volken des aardbodems der* „ mate het begunftigfle Volk van het Opperwezen te zijn; „ maar-liever, door de ondervinding wijs geworden, in vre„ de op den oorlog leren denken. Laten wij onze mindere „ kragten met die van andere Volken, door de voorgeftelde „ verbindtenis, in evenwigt zoeken te brengen; ten einde ,, daar door een duurzamer en beftendiger vrede te kunnen „ genieten, of als het niet anders kan, als onze veiligheid „ zuiks vordert, als wij 'er, onzes ondanks, toe gedrongen worden, den oorlog met te beier hoop opeen goeden uit„ flag te mogen voeren. „ Dat hier bij zwakken en minkundigen het onderfcheid „ van Godsdienst niet in aanmerking kome. De Godsdienst „ hadt nimmer veel invloeds in de politike wereld, en zal „ dien voortaan hoe langer hoe minder behouden. De Engel„ jen, onze Geloofsgenoten, waren (leeds onze bitterde vijan„ den. Nog onlangs verbonden zij zig met de Wilden, en deden hunne medeburgers en geloofsgenoten in Amerika al de wreedheden van de wijze van oorlogen dezer bar„ baarfe Natiën ondervinden. De Keizer en Spanje waren „ voorheen de vervolgzugtigde van alle Roomje Mogendhe„ den, en zij waren nietteminj in dat zelvde tijdvak, enze „ ijverigfte Bondgenoten. Frankrijk onderdeunde ons tegen „ Spanje, terwijl het zijne Protestantje Onderdanen vervolgde. „ Ja, wij zei ven , fchoon voor onze vrijheid drijdende, leenden, tot onze onuitwisbare fchande, onze vloot aan „ Frank'  12* CAPELLEN. (JOHAN DERK van dek) „ Frankrijk, om onze Geloofsgenoten aldaar, die, even aTs ,» wij, het zwaard tot verdediging hunner vrijhe'id hadden „ aangegord, in hunne fterkfte, doch Iaatfte, wijkplaats te „ vervolgen, en Rochelle te helpen onderbrengen. Nog da„ gelijks verbinden wij ons, tegen onze Mede-Christenen, met „ Mahmnetaanfe, zelvs met Heidenfe Mogendheden in Indien. „ Het verfchü van Godsdienst moet ons derhalven niet afhou' „ den van ene nuttige en noodzaaklijke alliantie met Frank. » rijk te minder daar het vervolgen in dat Rijk, zo wel als n elders, een einde heeft genomen. „ Uit aanmerking van dit alies, vind ik mij verpligt tot „ den voorflag, dat, met afzien van alle denkbeeld ener „ vernieuwer der oude verbindtenisfen met Engeland, van „ wegen Overijsfel, bij de Bondgenote^ ernftige aandrang „ worde gedaan; ten einde, uit naam van 't Gemenebest, „ in dit gunftig cjdüir*, aanzoek moge gefchieden bij zijne „ Allerchristelijkfte Majefteit onzen groten weldoener, tot „ het aangaan van zodanige verbindtenisfen als met de ware „ belangen der beide Volken bevonden zullen worden best „ overeen te komen." In januaüj van dit zelvde jaar 1784 deedt onze Capellen als Kollonel van het Zwolfe Schutters-Genootfchap, aan de' Leden van dat Corps, bij gelegenheid van het vastftellen vanderzelver wetten, ene aanfpraak, die 's Mans denkwijze betrekkelijk de vrijheid en derzelver gebruik in zulk een helder daglicht ftellen , dat wij niet wel kunnen nalaten om die hier ene plaats te geven. „ Het is met meer genoegen, dan ik woorden kan vinden „ om uit te drukken, dat ik olieden, dat ik ons allen dat „ ik deze ftad, dat ik de goede zaak, de zaak der vrijheid „ geluk wenfche met het grote werk, 't welk heden onde' u ons is tot ftand gebragt. „ Ons eerfte zamenftel van wetten was, gelijk gijlieden weet, in vele opzigten onvoldoende, wij waren, reeds in „ onze eerfte bijeenkomst, genoodzaakt, van *t zelve, in we„ zenlijke artikelen, af te gaan. En naardien ene maatfehap. w Pij»  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der> tij „ pi], 20 talrijk en van zulk een aart als de onze, niet lang „ zonder goede orde, zonder goed befluur, beftaan kan, zo ,, dagten wij, dat wij aan *t vertrouwen, waar mede gijlieden „ ons hebt vereerd, door ons tot ulieder OiEcieien aan te „ ftellen, als mede aan de pligten, die deswegen op ons la- gen, niet beter konden beantwoorden, dan door, zonder „ tijdverzuim, een nieuw zamenftel van wetten te vervaar„ digm, en aan ulieisrrter overweging voor te dragen; een „ zamenftel, waar m de Schuteis, waar in de Officieren, „ inzonderheid de Lui'.enanien en Vaandrigs, getoond heb„ bon dat zij in ftaat zijn, opofferingen aan het algemeen te „ doen: en dat ulieder genoegen en belangen hun meer ter „ harte gingen dan ïegten, die hun toekwamen, en die zij, „ door middel van. het vorig plan, waarop zij aangefteld wa„ ren, wel en wettig hadden verkregen. „ Onze Maatfchappij was reeds talrijk genoeg, om alle die „ ongelegenheden te ondervinden, die alle zo oude als nieu„ we maatfchappijen ondervonden hebben, in welke de me„ nigte, in plaats van de befturing harer zaken in handen „ van weinigen te ftellen, verkozen heeft, zelve in eigene „ perfonen te regeren. In de oude Griekje Republieken, en „ in de Republiek van Rome viel het Volk, dat is de Leden „ van die grote maatfchappijen , in dit ongelukkig denkbeeld ; „ en dit was de oirzaak, dat die anders bloeijende Maatfchap„ pijen, die, in andere opzigten, gechapen fchenen de eeu„ wen te zullen verduren, niets andeis dan tonelen van oi> „ afgebroken verwarringen vei toonden, die op den ondergang „ van alle dezelve uitliepen. Wijl onze Maatfchappij, gelijk „ ik gezegd heb, reeds talrijk genoeg was, om alle de nade„ lige gevolgen te ondervinden , die uit gebrek aan goede „ orde, geboren worden, en naardien de aart en oogmerken „ onzer vereeniging de goede orde op een nog meer bijzon* „ dere wijze onder ons noodzaaklijk maakten, zo meenden „ wij voor alle dingen dezeive onder onze Maatfchappij te moeten uitvoeren. . „ Wij hebben dit in ons zamenftel van Wetten gedaan; „ maar  r»*a CAPELLEN. (JOHAN DERK van **) „ maar wij hebben ons ook herinnerd, fteeds voorgefteld, „ nimmer uit het oog verloren, hoe klein de overgang tus„ fen het handhaven van goede orde, en het bekorten der Vrijheid „ is; hoe dat, van alle tijden, de fchreeuwendfie inbreuken j ■» m elkanders regten, ja de gruweüjkfte dwingelandijen ont „ der het Menschdom, enkel en alleen onder een glimpig „ voorgeven van dat handhaven van goede orde, gepleegd ' » en uitgeoeffend zijn. Wij hebben derhalven gemeend, bij „ dit invoeren van goede orde onder de Maatfchappij, ulie„ der Regten, als Leden van dezelve aangemerkt, allerangst„ valhgst te moeten bewaken, en wij beroepen ons op al„ len, tot wier kennis nu of namaals het door ons opgeteld « pIan van lwetten zaI )i01nen, of wij in dezen getrouw gedweest zijn, of niet, aan onze grondbeginzelen en verplig5, tingen. „ Overal, in alle zaken, waar ulieder invloed nodig was, „ zelvs waar die maar niet fchaden kon, hebben wij aan den„ zeiven zijnen loop gegeven. Nimmer hadden de Leden „ van enige Ma.itichappij meer noch kragtdadiger teugels in 9» handen ter leiding, desnoods ten bedwang, van hun, die „ zij tot. Direéteuis van dezelve hadden aangefteld, dan gij„ liecien. Voor zo verre ons bekend is heeft geen Schutters „ Genootfehap, geene Burger-fchutterij, de magt om niet al„ leen de Officieren te benoemen; maar ook, in geval van „ misnoegen over dezelver diensten gedrag, hen te kunnen „ ontzetten. Deze magt hebt gijlieden, en ik twijffel geen„ zins, of gijlieden zult dit artikel der Wetten, zo als het „ ook in de daad is,, fteeds aanmerken als de hoofdzuil, als „ het plegtanker van ulieder Vrijheid, als leden dezer gewa„ pende Maatfchappij. Hier door zult gijlieden fteeds zo veel „ invloeds over uwe Officieren en Directeuren kunnen uit„ oeffenen, als nodig zal zijn om elk tot zijnen pligt te hou„ den. „Doch fpaarzaam, waarde Schutters 1 moet het gebruik „ zijn, 't welk gijlieden van dit middel moet maken. Het moet, „ even als het ontzetten van kwalijk dienende Regeerders, » ia  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) 113 in 't algemeen, een uiterfte zijn, daar gijlieden niet ligt toe „ moet, en ik houde mij verzekerd niet ligt toe zult komen. „ Die middel, hoe heilzaam in geval van nood, zou, te vaak, „ of te onvoorzigtig gebruikt, erger dan de kwale zelve kun5, nen worden. „ Vergunt mij, manhafte Schutters! nog een ogenblik aan'„ dagts omtrent een ander allergewigtigst onderwerp. Ik be„ doel den aart der Krijgstugt, die, zullen wij ons oogmerk ,, bereiken, onder ons dient ingevoerd te worden. Het is de „ zugt tot Vrijheid, di'e ons heeft zamengebragt. De onder„ vinding van alle tijden en volken hadc ons geleerd, (gelijk „ ik mij onlangs bij ene andere gelegenheid uitdrukte,) dat „ zonder wapenen te hebben, en die te kunnen behandelen, „ het onmooglijk is, dat een volk zijne Onafhangelijkheid „ buiten- of binnenlands kan bewaren. Dat door de wapen„ oeffening onze Voorouders Mannen waren gebleven. Dat „ de Vrijheid, enkel door de Natie zelve, in eigener perfoon, „ kan worden befchermd. Dat Burgers hare natuurlijke lijf„ wagt zijr. Dat haar, in het midden van een ongewapend, „ weerloos of verwijfd Volk, enen zetel te willen ftigten, „ een harsfenfehim, een ijdele droom is. „ Wij hebben ons overzulks, ten einde onze ftadgenoten, „ zo veel in ons is, gewapend en in den wapenhandel geoef„ fend te krijgen, en, inzonderheid , om zelvs voor onze ,, perfonen, de hedendaagfe krijgskunde te leren, tot dit Mi„ fitair Genootfehap verenigd; maar nimmer zouden wij dit „ ons oogmerk bereiken, indien wij- ons niet aan ene nauw„ keurige krijgstugt gewenden. Het moet derhalven, onze „ wil en welbehagen zijn; wij moeten allen daar in overeen„ ftemmen, dat zo veel ondergefchiktheid onder ons zal plaats „ grijpen, als nodig zal bevonden worden, om het voorge„ ftelde oogmerk te bereiken. Wij willen, derhalven, dat ,, de nodige orders en commandos worden gegeven, en dat „ zij worden ten uitvoer gebragt; doch men zou zig vergis„ fen, wanneer men die orders, deze commandos aanmerkte, „ als den wil van den Officier of Onderofficier, die dezelve VI. Deel. I „ geeft.  53« CAPELLEN. (JOHAN DERK van mr) xt geeft. Neen* Mannen» zij zijn de orders de eomma-.dos., zi| £ zijn de wil en 't welbehagen van het gantfche Genootfehap, „De Officier,, of Onderofficier is flegta de, mond van het Gen noótfchap.. De leden van het Genootfehap willen, dat die „ orders» die commandos zullen worden gegeven, ja aan hun zetven worden gegeven, en door buh zeiven worden te». % uitvoer gebragt. „ De, leden van het Genootfehap volbrengen dus, in de ,, daad, hunne eigene orders, en commandos. Deze bedenv, kh>g moet de leden, (en ik bedoel hier voornaamlijk de %> jongere leden, wier oirdeel minder rijp en wier bloed meer v vlugtig is,) de correccien, die hun, (doch altijd, zo als i% onder vrije lieden betaamt, met befcheidenheid,) moeten ,A en zuüen gegeven worden, met genoegen doen. ontvangen. 9% moeten nimmer vergeten, dat den krijgsdienst te leren, n hunne bedoeling is, en dat zij dit voorgeftelde doel nimmer Ij, kunnen trefFen, dan door de, ingevolge van hunr.e eigene .,, begeerte, aan hun gegeven correctien en bevelen, met alle t „ uiterlijke vertoning van Militairen fpoed en bereidvaardig-. „ heid, ja met enen uiterlijken fchijn van krijgstugtlijke geil M hporzaamheid, te ontvangen en ten uitvoer te brengen. „ Wijl nu, manhafte Schutters! ulieder Genootfehap tot „ ftand en dus het toppunt mijner wenfehen vervuld is, neem „ ik deze gelegenheid waar, om ulieden mijne erkentenis te „ betuigen voor de eer, die ik heb genoten van door ulieder „ eenparige ftemmen aan het hoofd van hetzelve geplaatst te worden. Niets zou mij aangenamer zijn dan in die post met v en onder ulieden de krijgskunde te mogen leren; doch, om niet van andere beletzelen te fpreken, mijne huislijke zai, ken verbieden mij zulks, Zij hebben mij nimmer toegela„ ten langer dan enige wintermaanden onder ulieden te ver„ toeven, en liet is zeer moogiijk dat mij zelvs dit voortaan „ niet meerder zal gegund zijn. — Jk zal de regering de- r zet Provintie niet verlaten 5 maar het is mij ondoenlijk een post onder ulieden te blijven behouden, in het waarnemen »> van wslHen ik, noch aan de pligten. dagr aan verknogt, . „ noch'  , ' CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) i3r 3, noch aan mij zeiven zou kunnen voldoen. Ik (tel drzelve „ daarom ter dispofitie van 't Genootfehap, welks be'angen „ ik des niettemin nimmer zal nalaten, naar vermogen te be„ vorderen, en welks goedkeuring en gunflig aandenken mij „ (leeds dierbaar zullen zijn." Zo groot het genoegen was waar mede de luisterende Schutters deze Aanfpraak van hunnen Kollonel hoorden, zo zeer bedroefden zij zig over den gedanen afdand in 't einde; doch vonden reden van nieuwe blijdfehap, toen zij, door onaflatenden vriendlijken drang, hem overhaalden om van dit voornemen af te zien, en hij hun beloofde die post, nog voor eerst, te zullen blijven bekleden. Ten verderen blijke hoe ijverig de Heer van der 'Capelle» de goede ordo beaamde, en hoe afkerig hij was van alle nodeloze veranderingen , leze men den volgenden blief door hem aan den Deventer/en Hoogleraar Ruckersfelder gefchreven, betrekkelijk het gefchii in die ftad ontdaan, over den ouderdom, in welken iemand tot Gemeentsrcan en Burgemeester koste gekozen worden. „ Ik," fchreef hij, „ kan „ niet zeggen hoe zeer de tijding van het gebeulde te Beven„ ter, en het vooruitzigt op de fchrooralijke gevolgen van de„ zen violenten flap mij heeft getroffen. Ik wil niet ontvein„ zen, dat ik, ware ik lid van Raad en Gemeente geweest, „ zelvs voor de vijfentwintig jaren zou gedeind hebben; „ maar overftemd , wettig door een meerderheid overflerad „ zijnde, zou het mij in 't hoofd niet jzijn opgekomen, om „ door middel van een Addres der Burgerij mijne Mede-Re„ genten te dwingen om van hun gevoelen in het gerefolveer- „ de af te gaan. Het is bekend, dat ik aircos geijverd „ hebbe cm aan de Burgerijen een behoorlijken invloed in de „ gewigtigfle zaken te bezorgen. Ik heb mij altoos een . „ vijand betoond van de Ariftocratïjc heerschzugt en eigen„ baat. Ik ben altoos die geen geweest, die geraden heb, „ wanneer kwalijkgezinde Regenten voor zagter remedien „ niet vatbaar waren, andere, ja bittere, te gebruLen; doch ik kom 'er voor uit, dat ik volkomen afkeure, dat men I 2 „ ene  »$4 w ene Roering, d:e zig wel gedraagt,, die zig nu fteeds gev ^ teed toont tot allerlei heilzame maatregelen, de ftoutfta ^ niet uitgezonderd, zal bedillen en hunne posten onaange„ naam maken. Ik zal nimmer mijn zegel daar aan hangen; M men kan te. veel reformeren; men kan te driftig te werk ^ gaan; alles moet met gemeen overleg gefchieden.,' naar een v, welberedeneerd plan. Gefchiedt dit niet, dan voorzie ik n dat Deventer een toneel vol verwarring zal worden; en da n verdervende, hand, die hier onder rokkent, daardoor niet „ weinig invloed zal herwinnen. Het enige middel dat haar ,,. nu nog is overgefchoten, is tweedragc te zaaijen, dit doen zij op. de bedektfte wijze , en velen, die zig verbeelden ,x voor de goede zaak geweikt te hebben, zullen, bij lloc ,, van rekening, ondervinden, dat zij, zonder het te weten, M da werktuigen zijn geweest die. men heeft gebruikt om de t, goedé zaak te benadelen. Alles kan zo effen niet gaan: >, aan fchurken doe ik geen gratie; maar ik vind mij 'er altijd „ best bij, van aan onfchadelijke, of zelvs weinig fchadelij„ ke, zwakheden van eerlijke lieden toe te geven. In Gods M naam! mijn waarde vriend!' belet doch, zo verre uw in■„ vloed zig uitftrekt, alle fcheurihgen. Laten de ivijzen en „ de besten toch de eerften zijn om toe te geven. Raad toch ,. de driftigen liever wat te weinig dan te veel te doen: het „ geen te veet gedaan is kan dikwerf niet herdaan worden; „ maar het geen te weinig gedaan is kan doorgaans nog wor- den gefuppleert. Redresfen moeten in zaken , waar bij „ geen perieulum m niara is, niet te fchielijk gefchieden. Het „ zou waaragtig te betreuren zijn, dat in ene ftad, daar zo „ veel en zo wezenlijk patriotisme is, en zo ftout het pa„ triotisme heerscht, door te veel drift, of te weinig toege- venheid voor elkanderen, de zaken in de war liepen; cn „ in de war zullen zij lopen, wanneer elk zijn zin wil heb„ ben, of zijn eigen ga»g gaan." Men kan niet lochenen dat de zaken in den Lande günffifg gefchapen ftonden voor de partij die na een grondwettige HerJieïUng ademde, en, met wannen ijver 'er op' uit was om de. CAPELLEN. QOHAN DERK van dhr)  CAPELLEN. (JOHAN DERK tak bis) «Jezelve tot ftand te brengen; en 't gaat even -zeker ia £*« tellen tot oen Pol, blijkens bijna ontelbare Rukken-, «inis den Amerikaan/en Oorlog, een der eerfte en voornaamfte -Bewerkeren was van dezen bedoeiden Staatswisfel; «n fteeds tot drijfveer ftrekte ter bevordering en voltooijing van dat werk. Allen die het begunftigden, allen die 'er deel in namen, hadden op dien Edelman het oog gevestigd. Hij was als 't ware, het middelpunt, de Man des Volks, dierbaar geworden door •zijne verdrukking, beroemd door zijne zegepraal, en geliefd wegens zijnen onvermoeiden ijver en onbezwekene ftandvas» tigheid, met pen en mond de zaak., die -hij op zig genome» fcadt, rustig verdedigende. Of, om met de taal zijner Hoog-achteren te fpreken": „ Eer; Staatsman, begaafd met eea vlug verftand, fchrander oirdeel, diep doorzigt, bedaarde kloek„ moedigheid en ftandvastige trouw. Een Ridder, meer edel ,, door z.ijne uitmuntende gaven en verdienften, dan door -hot „, aloude bloed. Een vader des vaderlands, die de verdrukte „ onnozelheid., gehuisvest bij den Overijsfeijcn Landbouwer0 „ befchermde tegen dwinglandij. Een regtfchapen Belg, d'c, .„ in weerwil van de beledigingen, hem van den ontaai ten del en flaaffe Hovelingen aangelaan, belangloos, de J.w» „ gerlijke ïegten verde ig.ie,. de zieltogende Vrijheid opbcurL, de, de vadzige werkloosheid opwakkerde, en de verkleum- de liefde voor het vaderland ontgloeide." Geiknkzuil voor j. D- van der Capellen tot den Pol, Haark bij WALRé en -Loosjes. Voorier. bl. X. Deze hoogstbewonderde Man ont* viel, den 6 junij 1.784 zijn Aanhang., gelijk reeds hier hoven door ons is gemeld. Een gevoelige flag, die zijne partij, de .grootheid van dat 'verlies bezettende, op het diepfte trof. Een dosd die juichens» ftoffe gaf-aan de tegenpartij, welke volvrolük uitriep, •ie-Aj* ■god der Vrijlieid ligt geveld-! Schoon 'er, „ want arrc fca»,* gelijk de Gefchiedfcbrijver Hooft zegt, „ gaat der Groten 5, uitgang dikwils na," .gerugten liepen, dat een boosaartigö hand gif gemengd, en door dit fneod bedrijf den dood des Ridders veroirzaakt hadt, is 'er nooit bewijs voor bjjjeJjKgtv ï 5 *» *3*  m CAPELLEN. (JOHAN DERK van des) ■en alle waarfcbijnlijkheden pleiten voor het tegendeel. Zijn grootte vriend en lofredenaar de Eerw. I. du Puy, fehrijft denzelven toe aan ene werkzaamheid van ziel, die'wel tot een aanhoudenden arbeid bekwaam, door de vermoeijenis heen wortelde, den zwaarften last gewillig torste, en zig nooit door de aangenaamheden ener aanlokkende rust liet bekoren; terwijl zijn lighaam de zelvde kragten niet bezittende, allengskens werd uitgeput, en zijne onafgebroken bezigheden het langzaam, doch zigtbaar verzwakten; en zijne rustloze-pogingen, tot heil van 't vaderland, zijnen dood verhaastten. Deze Heer woonde Capellens ziek- en fterfbedde bij, en zou zeker, was 'er iets van dien helfchen aart gezien of zelvs vermoed, het aangeduid en daar tegen uitgevaren hebben. Hoe ook gehaat en gevloekt van zijne tegenpartij, zal de onpartijdigheid, als zij niet op woorden let; maar zig, de door hem bedrevene daden herinnert, de egtheid erkennen der karakter-trekken, onder welken hij in gemelde lofreden, ten opzigte van de partij, door hem tot zijn uiterfte aangekleefd, wordt voorgeteld. „ Zo," roept du Puy uit, „ zo is hij „ ons vaderland ontrukt in de kragt zijner jaren, wanneer „ wij met reden konden hopen, dat de grote weldaden, door „ hem aan dezen Staat, in't bijzonder aan Overijsfel, bewe„ zen, flegts beginzelen waren van het heil, 't welk hij, „ zo de Voorzienigheid hem niet zo vroegtijdig van zijnen „ zwaren arbeid hadt verlost, meer en meer zou hebben be„ vorderd. Thans was hij meer dan ooit in Raat om het va„ derland de gewigtigte dienften te doen. Het onbegrensd „ vertrouwen, het welk bijna de gantfche Natie in hem ftelde; zijn welverdiende en 'bijna algemene invloed, ver„ enigden de harten, en deden de weimenenden, in verfchef„ dete gewesten van ons gemenebest, een en het zelvde „ doelwit in het oog houden, en den zelvden weg inflaan om „ het te bereiken. Door hem, door zijnen invloed verdwe„ nen de tegenftrijdige denkbeelden, die, hoe opregt de men„ fchen ook handelen, dikwils onvermijdelijk zijn, daar ieder „ de zelvde zaak niet altoos uit het zelvde oogpunt befchouwt. ,. Hii  (pÜAN BERK VJln rat) j. Hij was de band der eensgezindheid 'önder de voorftar.i'v:, „ der Vrijheid en des Vaderlands: door hem werdén de kr-eg-5, ten vereend, die verfpreid zijnde en afzonderlijk 'werken» ■j, de, weinig indruk gemaakt, eikanderen belemmerd-, moog^ „ lijk wederftreefd, en niet dan zeer -geringe uitwerkzels .„ wege gebragt zouden hebben-; maar aan welke hare vererir- ging den grootteen nadruk heeft gegeven. En daar het ver» p, trouwen op hem, daar zijn -invloed nog dagelijks vermeer* m, derde-, vleiden wij ons met -de flrelendfte hope, dèt hij j, met nog fneller fchreden in zijne loopbane voortfpoeder* zijne verzwakte tegenlirevers met nog meerder magts 'ter s> nederflaan, en het heil van 't vaderland volmaken zoude» ' s, Bedaardheid en gematigdheid was de 'raad van onzen ver» „ ftandigen vriend-; 's volks regten moesten op ene regteatiI, ge wijze Gaande gehouden worden. Wie haatte meer dttfc -„ hij de Diode muitzugt, die een land tot deszelvs 'ondergang •„ doet hellen-, wanneer een woeste hoop, met een drieste „ onkunde gewapend,-gelijk een door hollen verblind paard», •„ voortfnelt zijne woede den ruimen teugel viert, de 'hei- ligfte wetten vertrapt, en het vaderland verplettert! ' ■' "» -„ Zijn gehelen invloed befteedde hij om het oproer, 'dat s,, haatlijk gedrogt, tiit het -midden van ene agtenswaardigs :„ Natie te weren, "haai- dien -bedaarden moed in te prenten , i„ dewelke alle middelen van geweld, 20 lang het mcogiijk is-, van zig verwijdert, en de palen van pligt-matigheid en ^ billijkheid niet overfchreedt. —— Capellens naam was nooit de leus van oproer ; nooit werd een domme en tzi- dadige troep door hem opgehitst tot het plegen van moed„ willigheden. -Zij allen, die zijne leer -begrepen en zijne i;,, waarfchuwingen aannamen , waren vrienden van 'rust es. vrede. Zij togen de wapenen aan, 'niet om te beledigen •$ >, maar öm rust en vrede te beveiligen." 't Was 't Genootfehap van wapenhandel te Zwolle, traat van de overleden Ridder de ftigter was, dat dên EèrW. fc ï>« ï'uv, Secretaris des Gcnootfchaps, Bedienaar dés 'Godlijken woords ia de Walje kik te dier ftede, verzegt tot het doen 2 4 è*  i3 „ kend of ras vergeten geworden; zijne grote vermogens, zij., ,,'ne veruitgeftrekte inzigten waren voor ons verloren' ve+ „ weest. Maar vele jaren hebben wij hem mogen be- „ houden; en daar door is hij ons niet geheel ontrukt. Hij „ is geftorven; maar zijn geest bezielt ene menigte van Néér* „ lands inwoonderen. Het vuur van vaderlands- en vrijheidsliefde, dat in zijn harte brandde, heeft veler harten doe* „ omvlammen; het licht, dat bij hem was, heeft in veler t) zielen een helder licht doen fchijnen. Het zal fchijnen na „ zijnen dood! en mogt he,t nooit worden uitgeblust!" Op fommiger voorbeeld, om niet in de kerkgebouwen, maarop ene andere daar toe meer gefchikte plaats, begraven tè worden, en,het bijgelovig denkbeeld, 't welk de kerken tot begraafplaatzen beiïemde, en ondanks de meer en meer doorbrekende verlichting, nog doet blijven, tegen te gaan, gevieï. het den vier broederen Alexandek Hendek, Fredkik Benjamin, Robbert Jasper en Alexander Philip van der Capellen, benevens derzelver bloedvriend Johan Derk va» der Capellen, in 't open veld en niet verre van het maagfchaplijk graf, in de kerk van Gorfel gevestigd, ene andere begraafplaats te doen vervaardigen. De' Geërfden v?n de landftreek hadden 'er in bewilligd. I„ den jare 1785 werdt deze graffligting, naar de tekening van den Bouwmeester Ot» ten Husly, in een eenvoudigen , doch welvoeglijken fmaak, voltooid. Men hing het geflagtwapen der Capellens aan een witten naald bij dit graf, en deedt in een blaauwen fteeri dit latijnfe opfchrift beitelen; HOC monumentum, UT CaPELLENORUM gentis conditorium esset, sibi SUISQUE prosuerunt viri Alex. Hekd. Fred. Benj. R0bt Jasp. Alex. Phil. van der Capellen , Fratres , et Hild. Ann. Bentinck Jo. D. van der Capellen VIDUAj Dit  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) tjff Dit opfchrift wil betekenen, dat de daai in genoemde broeders, benevens de weduwe van den laatst vermelden, tot eigen familie ruste en aandenken, deze begraafplaats hadden doen vervaardigen. Vermids nu de reeds in de jaren 1784 en 1785 ontflapen Joiian Derk van der Capellen en diens egtgenote Hildegonda Anna Bentinck , in de kerkelijke grifkelder te Gorfd, waren geplaatst, konden dezen bij hun affterven in dit veldgraf niet worden bijgezet. Dier lijken werden in het volgend jaar, derwaard, toen het voltooid was, overgebragt. Ongeftoord lagen dié afgeftorvenen in deze welvoeglijke gvafplaatze, tot den 23 feptember 1787, wanneer uit Zutphen zeven manspeifonen, onder welker getal twee Soldaten, 's avonds omtlreeks tien uren, zig na deze rustplaats der doden begaven, om ene fchennis aan te rigten, welke onder befchaafde Volken bezwaarlijk voorbeeld zal aantreffen. Deze onverlaten beklimmen de muur der begraafplaatze, houwen met een bijl het wapen des bij hun zo gehaten Geflagts van de naald, en poogden met ene fchendzieke hand, het gemelde opfchrift te bederven en te vernietigen. • , | Dit ftuk ener zo verregaande baldadigheid ging gepaard met een gerugt, dat deze grafplaats geheel zou vernield worden; dat, op den volgenden avond, ene bende Graauws, ten getaje van drie honderd, ter voltooijing dier graffchennisfe, zou opdagen. De Hoofd-Oflicier dit gerugt ter doren komende , bewerkte dat enige Ruiters derwaards gezonden wierden, ten einde den moedwil van zo vele laaghartigen en ontmenschten te voorkomen. De talrijke hoop van graffteefchenders daagde niet op. Dan de op de wagt gezondenen ontmoetten te middernagt te dezer plaatze den Regter van Gorfel, nevens twee andere perfonen, beide uit Zutphen. De Regter nam ze in hegtenis, deedt ze naar ZÏstphen brengen, waar zij den volgenden dag ontflagen weiden. De gepleegde graffchennis, en de gerugten van verder daar op gemunte woede, bewogen den fchoonzoon van JohanDertc van  tAo CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) van der Capellen, den Graav van Rechteren van Wester. veld, om de twee lijken, op vollen dag, uit deze gefchondene, onveilige en bedreigde begraafplaats, naar de iijkgra^ kelder in de kerk van Cerfd te doen vervoeren. Hier mede fcheen de woede tegen dit gefchonden gedenk, teken der Capellen bedaard, en bleef dezelve omtrent een jaar fluimeren. Teen ontwaakte dezelve met nieuwe en fchrikkelijker kragt. 0P den 7 augustus 1788, deedt men deze begraafplaats, met kruid bezwangerd, in de lugt vliegen. Het buskruid, tot deze volflagene vernieling gefchikt, hadt men op ene karre van de Velum, een uur flegts van Arnliem. raar dat graf gevoerd. Deze werdt begeleid door een Onder* Officier, een Conftapel en drie Burgers uit de ftad Zutphen. Met een fchrikkelijken flag vloog de begraafplaats inde lugt, en liet ene ruïne agter, die de oogen mogt verlustigen vaa de deelhebbers in dit fchendig bedrijf, en die nevens hun dea naam der vrijheidlievende Capellens enen doodlijken haat toedroegen. Die eigende ruïne verwekte verontwaardiging, fpijt en affchuw in aller braven hart. Geen wonder dat de Heer Capellen tot de Marsch, gevragende van die eindelijke vernieling des familiegrafs,'ook door zijn toedoen daar opgerigt, om, door voorbeeld, de vooroirdelen ten opzigte van het begraven in de kerken', en bij de woningen der levende, te doen verdwijnen, uitroept: ' „ Is 'er wel een voorbeeld onder de woeste Volken, welken „ altijd een heiligen eerbied voor de doden en derzelver * „ rustplaatzen toonden, van ene dergelijke woede voor han„ den! en heeft niet een ieder verbaasd moeten ftaan, dat / „ zulk een euveldaad ononderzogt en gevolglijk ongeftraft is „ gebleven!" Wij vinden aangetekend dat het wapen der Capellens onbefchadigd onder de puinhopen gevonden en van daar weggehaald is. Hooftzakelijk is dit verhaal wegens de graffchennis en vermeling ontleend uit de Berigtgevende Befchouwing kover de Begraafplaats des Edelen Cejlagts van der Capellen door Mï.  CAPELLEN. (JOHAN DERK van der) W. H. Sels, dienende tot geleide van twee konstplaten. De ene verbeeldende: de Begraafplaats van de Familie der Cat-elien , in vollen ftand, met dit onderfchi ift: Zal hier Capellens lijk een ftille rustplaats vinden ? De Ridder was deze aarde en al haar omflag moê. Zal zig zijn fterfiijk deel in deze kuile ontbinden? 6 Boomen ruischt het dan een zoeten flaap/ang toe! M 'ar neen! Zie hoe de wrok met kruid en lont zig wapen. Wie fluit een rafernij, d>e God noch Mensch ontziet? Te rogge onedel Volk! laat Neerlands Ridder flapen , weiger aan zijn lijk het recht der doden niet. De ander (lelt ons de puinhopen voor oogcn, na het doet fpringen op den 7 »W&*ö» 1788, en heeft ten onderfchrif? deze digtregelen; Gij die de handen fchendt aan doodkist, graf en lijken, Zie hier nu 't noodlot van Capellens heiligdom!... Uw haat is als een vloed die dammen beukt en dijken... Zo barst een Etna lös en wringt paleizen om. ó Schande voor onze eeuw, voor land en maatfchappijen, Dat zo veel wroks beiia —.— zo vuig een haat verfchijn! Hier zou Calioula om 's Ridders noodlot fchreien, En Sijracufes beul met hem bewogen zijn. Het baarde niet weinig verwondering, dat de Digter Sels dorst onderflaan, dit berigt en digtregelen met zijn naam uit te geven, In een tijd, toen de partij, waar onder 'er misfchien waren, die deze grafvernieling met lust aanfchouwden, nog op 't kusfen zat, te weten in den jare 1789. Voor zo veel mij bekend is, is die Heer 'er nimmer over gemoeid. J. D. van der Capellen, Regent, bl. 30. 32- 77- 101-105. 109. 113. ii7-I33- i47--i8c. 190-198. 227-231- 234- 236. 239. 249. 255. 269. 278. 283. 297-318. 321- 336-338. 340-342. 371--568. V. d. Kemp, Hift. der Admisfie ■ tfc. bl. 25. 58. 75. 80. I37-I4S- Kourier van Europa. I. D. bl. 41. 166. Post van den Neder-Rhijn, V. D. bl. 591. M*. * , ' J. Deze Redevoering' is fchoon , voor dien tijd, en eindigt met een fligtelijk gebed; de Schrijver weidt 'er in uit over de Akademien der oude 'tijden, en fpreekt ook van die van Parijs, van Padua, en van Bologne, die hij van gedagten is dat door Karf.l den Groten zijn gefligt. Voorts heeft hij nog de volgende ftukken gefchreven, die niet in 't licht zijn gegeven: 1. Vita procellis Belli civilis perturbaiisfima. 2. De Ecclefia £? ejusdem notis, adverfus EpiJJolam a Rofario Apoflata ad lil. Franciscum Borbónium direotam, 1573. 3. Speaihm Papismi. 4. Commentarii in Calvini Catechismum. 5-. Epiftolarwn feleUarum volumen. J. Meur¬ sh, Ath. Baiavce. Marsollier, Hift. de Hfnri Duc de Bouillon. Tom. I. p. 180. 203. Niceron, Mem. des Hommes illuftres. Tom. XXII. p. 385-388. Spod. Natioriaux de France. Tom. I. p. 147. J. G. de CiiAUFEPié , Dicl. Tom. II. pag. 35, 36. Tac^uot, Mem. litter. Tom. V. p. 139-146. CAPUTIS (NIKLAAS de) , een edel Romein, Is gsv weest Bisfchop van Utrecht, wordende in de wandeling gemoerad, Proost van Deventer. De twisten, die in het tijdvak, waar CAPUTIS. (NIKLAAS de)'  CARACENA. CARAMUEL. 145 •waar in hij leefde, in het Stigt en naburige Gewesten plaats vonden, geeft men als de oirzaakr op, waarom hij van de Bisfchoppelijke waardigheid, reeds in het eerfte jaar zijner aanflelling, afftand deedt; waarna hij tot Bisfchop van Vercelles wierdt aangefteld, en , ten jare 1350 , door Paus Clemens den VI, tot Priester-Kardinaal verheven. Te Peroufc in ItaUè', ftigtte hij een Kollegie voor e ige Studenten, zo in de godgeleerdheid als regten; 't welk hij rijkelijk begiftigde, onÜer voorwaarde, dat 'er altoos twee jongelingen, het zij uit het Stigt, of wel van de ftad Deventer, in zouden aangenomen en onderwezen worden. Hij ftierf te Rome in *t jaar 1368. . Beka & Heda, Hijl. Ultr. cum notis Bucheui in B». xam, p. 117. A. MatthjEI, Vet. avi Anal. Tom. III. pag. 228. edit. in /ito. CARACENA (LOUIS de BENEVIDES), volgde ten jare J659, bij voorraad Don Jan van Oostenryk in de landvoogdije der Spaanfe Nederlanden op. Hij floot voor meij van genoemde jaar een ftilftand van wapenen met de Franfen voor enige weken, hier op volgde de Pijreveefe Vrede, waar door Frankrijk in het bezit bleef van een groot gedeelte van Artois, Henegouwen, Luxemburg en Flaanderen; en deze vrede was oirzaak dat door den Landvoogd Caraceka, weinig van belang in de Spaanfe Nederlanden is verrigt geworden. L. v. Aitzema, Zaken van St. en Oorl. IV. D. bl. 320- enz. Wag., Vod. Hifi. XII. D. bh 475- CARAMUEL (JAN), of LOBKOWITZ, geboren te Mndrid, den 23 meij 1606, volgde daar in het Spaanfe gebruik , dat hij zijn toenaam uit die van beide zijne ouders zamenveegde; zijnde zijn vader geweest Laureks Caramuel, een Luxemburger Edelman, en zijne moeder Katryna Friss, gefproten uit het doorluchtig Geflagt van Lobxowitz in Duitsland. Van zijn vroegfte jeugd af aan, liet hij ene grote geneigdheid blijken voor de mathematife wetenfehappen, die hem onderwezen wierden door Jan Esronite, Aartsbisfchop van Mont-Liban. welke zig toen ten tijd in Spanje bevondt; VI. Deel. K en  M* C&R&mJEL. (JAN} te, zijra drift voor deze wetenfchappen was zo vurig, dat zijn vadeï zig, verpligt dagt om er hein. van te verwijderen, uit «te/a dat hij daar door nalatig mogt Wijven, om iets anders *:e teren;, ook verftond hij, nog geen latijn,. toen hij reeds ftellingen over de beweging der Planeten, getrokken uit de Verhandeling over dan Hemelkring of Splum van Jan de Sacrososco,, verdedigde. Hij was zo vlug, dat hem flegts het tijdsak van een jaar beno.iigi was., om de teënmatka gron. dig te leren, en in de. digtkonst zodanig te vorderen, dat hij teneinde van dien tijd aardige vaaifen maakte.. Vervolgens befteèdde hij twee jaren tot het beoeiTenen der Rhetorica, en even so veel tijd tot de Philofophie-. Deze ftudiën afgelopen zijnde, toog bij het mornikenkleed aan in het klooster derClstercienfer orden van la Espina in het bisdom van Palence.. Vervolgens wierdt hij naar het Hogefchool van Snlamanin ge«tosden. alwaar hij zig in de godgeleerdheid beoerTende, onder opz-igt van Angelo Manriqcez, die den naam hadt van eert fchrander Hoogleraar te zijn. Zig als toen bekwaam achtende, om zelv onderwijs te geven , leraarde hij .gedurende drie jaren de Theologie te Akala, en nam verders den tijd van zijn verblijf aldaar waar, om zig in. de Oosterfi talen te bekwamen. Van hier reisde hij naar Flaanderen, met den tijtel van Abt en Graav van Monrose, en dien van Vikaris generaat van den Abt der Cistetcienfers in de Britfe eilanden, fchoon h§ nimmer een voet aldaar aan land heeft gezet, doordien zedert de regering van Koningin Elizabeth, 'er geene kloos. ters meer van die orden in Engeland aanwezig waren. Te Brugge wierdt bij met veel blijken van achting door den Abt Geraro Cajipmans , in zijn klooster verwelkomd, waar in hij gedurende enigen tijd de godgeleerdheid onderwees, en dis hem het nodig geld verfchafte, om op den 22 fepternber Ï638 met allen lof de Doktorale waardigheid te verkrijgen. Caramuei. , enige jaren in de Nederlanden doorgebragt hebbende, hieldt zig gedurende al dien tijd bezig, met het zamenfiellen van verfcheidene werken, en in ve-" 3e fteden predikende, zelvs verfcheidene malen aan het Hof van  CARAMUEL. (JAN) 147 van Brufel, alwaar hij door den Infant Ferdtnand , toen regerenden Landvoogd, met veel genoegen gehoord wierdt. De uitgave van Augustinus door Jansenius fiisfchop van Ipe- . ren in 1-640, door den druk gemeen gemaakt zijnde, was Caramuhl een der Leuver.fe Doktoren, die dat boek afkeur» den, en het dekreet van Paus Urbaan den VIII, eerbiedigden , waarbij dat werk als kettersch wierdt befchouwd en veroirdeeld; te dezer gelegenheid onderging hij vele onaangenaamheden, die hem noodzaakten zijn verblijf te verlaten. Wel dra hier na wierdt hij benoemd tot Abt van de Abtdije Disfemburg in de beneden Paltz, onder het Bisdom van Mmtz. Alvorens hij 'er bezit van nam, hietdt hij zig een korten tijd te Keulen op, en kreeg 'er kennis met den Nuntius Fabto Chioi , zedert tot de Pausfelijke waardigheid verbeven, die een warme vriendfchap voor hem opvatte. In zijn Abtdije gekomen, bedeedde hij zijne eerfte zorgen om verfcheidene misbruiken te verbeteren, die 'er onder de Geestelijken van dat gefligt waren ingellopen. De Aartsbïsfchop Keurvorst Anselmus Casimir Wambold, verkoor hem tot zijn Suffragant onder den tijtel van Bisfchop van Mijfiën, enkel om hem meerder gezag te verlenen. Doch de omwentelingen in het Paltzifche voorgevallen, noodzaakten hem van daar te gaan; als wanneer de Spaanfe Koning Filips de IV, van zijn beleid en bekwaamheden verwittigd, hem als zijnen Agent naar het Hof van Keizer Ferdinand den III. zond. Hij wist zig zo diep in de gunst van dien Vorst te dringen, dat deze hem niet alleen twee Benediktijner Abtdijen fcbonk, maar daar te boven nog met een aanzienlijk jaargeld begiftigde; en be. hal ven dat benoemde hem de Kardinaal Ernest Adelbert van Harrach, Aartsbisfchop van Praag, tot zijnen algemenen Vikaris. Deze ftad, daar Caramuee vervolgens zijn gewoon verblijf hieldt, ten jare 1648 door de Zweden belegerd zijnde, begreep hij dat de hoedanigheid van Geestelijke hem niet moest verhinderen om ter verdediging van zijne woonplaatze ■ het zwaard aan te gespen, plaatfte zig als Kapitein aan 'c hoofd van ene bende uit Monniken zamengefteld, met welK a her  1*3 CARAMUEL. (JAN) ïer behulp- hij op- ene dappere wijze de aanvallen van den vijand afweerde, waar voor hij tot erkentenis-een gouden ke«en van den Keizer- ontving. Door den vrede, te Munfter ge> floten, de rust in Bohemen herlteid zijnde, was Caramüei!, vurig werkzaam, otn door allerlei middelen, die veeltijds vrij geweldig waren, het Protestants Geloof in dat rijk ta'onderdrukken, en ware 't hein mooglijk geweest, ten enemalsn uit te roeijen. Zijn- ijver hieromtrent bezorgde hem de Bisdommen van Rofenbefg en van Keemng-Gratz in Bohemen. De Kardinaal Chigi in 1655 onder den naam van Alexanoer- de» VII,, den Pausfelijken zetel beklommen hebbende, ontbood fcem naar Rome, met inzigt om hem blijken van die achting te geven, welke hij reeds te Keulen voor hem hadt opgevat. Caramüei, vergenoegde zig met de Bisdommen van Campagneen van Suiriano, die weinig voordeel opleverden, en welke hem- door den Paus op den 9 julij, 1657 wierden gefchonken. Het enigfte, dat hem indien weinig voordeel aanbrengenden post tegens de borst Bond , beftond daar in, dat hij zig verdoken zag van de nodige middelen om- zijne werken in 'C Ii*!tt te geven, die hij; onophoudelijk fehreef. In .1673 bedankte hij vrijwillig voor die beide Bisdommen; maar den as- fepteraber van het zelvde jaar fchonk Koning Karel dz II, hem dat van Vigevano, tusfen Milaan en Pavia gelegen, df-t behieldt hij bij de negen jaren lang, dat is, tot op zijn dood, die den 8 feptember 168-2 voorviel, toen hij den ouderdom van 77 jaren hadt bereikt. Hij' wierdt begraven in de hoofdkerk van Vigevano , met dit kort graffchrift op zijn zarfc geplaatst: Magnus Caramüei. Episcopus Vigevani. Benevens deze inferiptie nog op een pijlaster die 'er tegens over Baat; En ubi lingua filet £f Calamus magni Joannis Caramüei,, pi vel xi tetatis anne libns Jcribens, mox Monachus, Pentificihis Chatut ac Regibus, xxx hóminum millia revocavit ab harefi, obfesfim kgenif fc? enfe liberavïi Pragam, linguas emnes edoiïus,  CARAMUEL. (JAN) disdp'tinas, vtte annis cequavit volumina, in lxxviï ka vcgei ut nunquam otiatus; demum fuis in operibus immortalis, muncia Comete turn nato cum obiit, dum in hac Cathedrali Episcopi stermm clari pvo mts Virginis festo vefpers fohebariur, coüo matust terras reliquit m.dcjlxxxii. De oirdeelvellingen over Caramuel, zijn bij de verfchitlende Schrijvers niet van een en denzeivden ftempel; fommigen roemen ten hoogften zijne geleerdheid, vlugheid van versuft, fchranderheid en welfprekendheid; daar anderen ;hem ter naauwernood .onder de klasfe der halve Geleerden wi'ien gerangfchikt hebben, die in alle wetenfeheppen waande bedreven te zijn., en nauwlijks da fehors van de 'meesten hadt afgeligt, daar bij ene trotfe-verwaandheid bezat, die hem enverdraaglijk maakte, en zeer vervolgziek ten aanzien vaa andere gezindheden. De meesten komen egter daar in overeen, dat hij .geleerd was., oneindig hadt 'gelezen., -en van enen zeer werkzamen aart; dat-zijn begrip ving was, doch dat hoe hem aan oirdcel-mangelde; dat-hij met vrugt 't algemeen va-s dienst hadt kunnen zijn, indien -hij zijne alle te verregaande fthrijflust hadt beteugeld, .en zig tot .zodanige onderwerpen kepaald, waartoe bij berekend was; maar hij heeft de dwaasheid gehadt, cm -lijvige werken over allerleije wetenfckappen te fchrijven, >en het was met inzigt om die in 't -licht te geven , dat hij op zijne kosten ene drukkerij te St. Angels onderhieldt, gedurende den tijd dat hij Bisfchop van Campcgw was. Om alle de werken 'op te noemen, die Caramuel heeft doen drukken, zouden wij enige bladzijden moeten vullen, wij verwijzen dus liever zodanige lezers, die daar nauwkeurig berigt van begeren, tot Niceron en Paqdct-; en zulien ons vergenoegen met de tijfels van enigen der voornaamlian op te geven: si Ars Grammatica Lingtue latir.ee, Remt, in folio. 4. Mathefis biceps vetus •&? nova. II. Vol. 1670, m folie. 3. Trismegistus Theologicus. Viglei. 1679. II. Vol. in foL 4. Mathefis biceps &c. Campan. 167Ö. tt. Vol. in fol. 5. Arte -nucvn ét Mufua Resna 16O9. V* 6. Joccferia Xiwut& Jrtis, £ 3 fiatf* JT-4J»  *5» Francof 1667. 410. Val. Akdk. , Fast. -Acai. pag, 1+3. J- F. Foppens, Bibl. Belg, p. 601. De Visch, Scrip', tores S. Ord. Cisterc. N. Antonii, Biblioth. Hispana. Tom. L pag. 505-510. A. le Waitte, Hift. Camberon. Tom. II. p. 598-601. Uciielli, Italia Sacra. Tom. IV. pag. 598 -501. Baillet, Jug. d Say. Tom. II. P. JIL p. 99. Tom. III. p 207. Tom. V. P. I. p. 299. Tom. VI P. II. p. 2. Msnchen, Bibl Mil. Erud. p. 120. Niceron, Mem. pour fervir è l'Hijï. dei Hommes ilhijlr. Tom. XXIX. pag. 259-278. Paquot, Mem litter. Tom. VIII. pag 251-289. Jöcher, (gel. lep. CARAUSIUS, een Goijlander van geboorte, was een Ba» taafs Zeerover, die omtrent het jaar 280 onder de regering van Keizer Maximiaan zig meester van de zee maakte, ingevolge getuigenis van S. van Leeuwen. Bij gemelden Keizer in ongunst geraakt zijnde, begaf hij zig naar Brittanje, en matigde .zig aldaar het hoogfte gebied aan; ja wierp zig zelv* als Keizer op Men vindt *er die hem liever houden voor een Geldersman, genaamd Caraus, waar voor de Romeinen Carausius gefchreven hebben. Uit de Gefchiedenisfen van dien tijd weet men, dat 'er, onder de regering van Diocle. ttaan en Maximiaan, grote beroerten in het Rijk ontifaan waren, en dat Carausius, als Zeevoogd, de Flaamfe kusten bewaarde, tegen de invallen der Franken en Saxers; ook, dat hij grote overwinningen en buit op hen behaalde, vermits hij, door de Batavife volken kragtdadig onderfteund werdt, waar voor hij hun, egter, een gedeelte van den buit moest afiiaan; iets, 't welk hij te ligter doen konde, doordien hij geen de minfte rekening aan de Romeinfe Stadhouders deedt noch iets in de fchatkist van het Rijk bragt; het welk dan ook de oirzaak was, dat de Stadhouder beval, hem omtobrengen, en dat hij, dit ontwaar wordende, met de geroof» de .goederen , de vlugt naar Brittanje nam. Diocletiaan, elders de handen vol hebbende, gaf hem, gedurende den tijd van zeven jaren, gelegenheid om aldaar zijn rol te fpelen. Maximiaan , die tot medegenoot van het Rijk was aangenomen, zojidt Cokstautïk Chlorus tegen ham; dcch hij' wist zig CARAUSIUS.  CARDEVACQUE. (ÏERDINAND sa) zig zo wel te verdedigen, dat beide de Keizers zig -genoodzaakt vonden, een verdrag met 'hem aan te gaan, en hcrs^ ais Keizer of Koning, in * bezit van -Engéland te laten-; dat hij, na verloop der gezegde zeven jaren, door een "zij. ner huisgenoten, Alectus genaamd, vermoord werdt. Deze, zig het oppergezag hebbende aangematigd, werdt, drie jaren daar na, door Asclepiadorus, Over-ften derLijfwagten, insgelijks omgebragt. Na hem kwam het Gewest van Brittanje weder onder de magt der Romeinen, fiehalven de gemelde ontrouw, door Carausius, ten aanzien van 't Rijk, gepleegd, werdt hem nog ten laste gelegd, dat hij aan de Frankifche §g Saxifche Rovers enen vrijen doortogt in de landen, en ook in het gebied van het Rijk vergund hebbende, dezelven bunnen buit cntwekligd, en dien voor zig behouden hadt. ——- & van Leeuwen, Bat. III. fol. 379- Ossian, Tlie War of 'CjCrös. Sltchtenhorst , Geldsrfolte Gefchieden:'sfen , 11. D. foL ïo» Schotanus, 'Chron. van Friesland, fol. 29. \ CARDEVACQUE (FERDINAND de), Schildknaap, Heet van Beaumont, wierdt ten jare 1572 te Arras geboren, -uit Karel-be'Cardevacque en Adriana ©e Saint-Vaast, beid; uit adelijke gefiagten gefproten. Toen hij zijn kindfe jaren hadt gefleten, en in Raat was onderwijs te genieten, ïie'.de hem zijn vader onder \ opzigt van den godvrugtigen en 'geleerden Antony Meyer, Opperften van het fchooi te jifrffi de jongeling maakte zulke voorfpoedige voortgangen ondar dezen fchranderen Meester, dat hij alle zijne medeleerh'ngen ■de loef afllak en hen in bekwaamheid voorbij ftreefde. Dé tfi «errte letterkundige loopbane ten einde geiireefd zijnde, M hij zig met alle vlijt toe, op het beoeffenen der gefchiedenis •«n der ftaatkunde, en wel inzonderheid op de oudheden van pgn vaderland. De grote bekwaamheden, die big doer jzjj* vlug vernuft, geholpen door zijn vlijtig ftuderen, verkreeg, gevoegd bij zijne'befchaafdheid, vriendelijkheid, en geregeldheid van gedrag, deedt hem door zijne medeburgers achten -en beminnen, en gaf aanleiding dat tót tieranalen toe de waardigheid van Schepen aan hem wierdt opgedragen, welfee aanii:'.^ K 4  15* CARDON. (LODËGARDUS) üjke post hij met de zorgvuldigfle trouwe en üver waarhamDen dood hem in den bloeij van zijn leven op den i december X614 weggerukt hebbende, wierdt hij begraven in de Iaatfte verbhjfplaatfe zijner voorouderen, zijnde de kerk van bet Re. Menen klooster te Arras. Cardevacque heeft tot zijne eerfte vrouw gehadt Manon be la Motte-Baraffe , dogter van Frans en Margriet de Breucq, en hij hertrouwde in 't jaar 1000-, met Maria Blondel, Vrouwe van Houtbeis en Havrincoun. Uit betde deze huwelijken heeft hij vele kinderen verwekt; en uit het tweede is voortgekomen in den vierde graad Mr. Lodewyk de Cardevacque , Marquis van HavHncourt, geboren in 1707, die zig in Fravfen dienst begaf, en opvolgelijk tot Luitenant Generaal en Brigadier der Kavallerie is bevorderd; ten jare 1760 was hij Lt. Generaal en Gouverneur van Hesdm; den 24 meij 1749 wierdt hij aangefteld tot gewoon Gezant aan het Hof van Stokholm, en in 1762 h dia zelvde hoedanigheid bij de Bataaffe Republijk. Hij t'rouwde «en 10 j.unij 1737 , met Antonia Barbone Therfsia Lan guet , ene nigte van den beroemden Jan Josef Languet ds" Gergy, Aartsbisfchop van Sens. Ferdinand heeft verfcheidene werken nagelaten, waar van de belangrijkften zijn: r. Nmnia in obitum Alex. Farnesii Par mm ac Placemice Ducis. 2. Hiftoire des Comtes d'Artois. 3 Hijloire des Evesques de Journay. in 4to. 4. Le Cupidon de M meur dmn, compefé en vers franpois. in Ato. ■ loceii Chron. Belg. 681. Sanderi, Biblioth. Belg. Part. I. -po 29/ Val. Andr., Bibl. Belg. p. 216. J. F. Fopfens, Bibl.' Belg. P- 275. Carpentier, Hijl. Ceneal. des Païs-Bas. Tom II p 824. TMettes Hijlor. tf Ceneal., Paris i752. p. 13p> Ceneal. Paris 1757. Tom. I. p. 378. Calendrier des Princes Fans 1762. p. 54. 75, 76. pAQUOT) Mmu ^ ^ p. 62-64. CARDON (LODËGARDUS), is geboren te Gent, in be> J'ïar 1587, heeft te Douai geftudeerd, en is aldaar ten'jars t&i* bevorderd tot. Licentiaat in de godgeleerdheid; vervol- gei:s  CARIOVALDA. CARLETON. (DUDLEI) 153 gens geweest, eerst Pastoor te IFinkle^ daar na rte Jsjenade, en Iaatftelijk Aartspriester te Hulst. Hij was een man van een voorbeeldige godsvrugt, en groot ijveraar voor de belangen van den Roomfen godsdienst. Veertig jaren oud zjnce liierf hij den 7 meij 1627; na in het licht te hebben gegeven: De antiqua populi devotione erga Pïrg. Deiparam, in Capella ad Qi:er- cum,justa Huljium. Gsndav. 1614. J- F. Foppens, Bibl. Belg. p. 814- CARIOVALDA, is de naam van een Batavisch Veldoverften, aan wien door fommigen de tijtel van Koning wordt gegeven. Hij was de opvolger van Veromerus; die in den aanvang van éss Zaligmakers geboorte geleefd heeft. Cariovalda was een dapper Krijgsman, die na agttien jaren het bellier in handen gehad te hebben, in enen veldflag tegens de Cherufcen fneuvelde; zijnde dezen ftrijd allernoodlottigst voor de Batavieren, doordien 'er een menigte van fneuvelde, en daar onder een groot aantal Edelen, die door een krijgslist hunner vijanden, in ene hinderlage in een bosch geplaatst, gelokt waren. Na dat Cariovalda zig gedurende een geruimen tijd met de grootfte dapperheid verweerd hadt, befpeurde hij dat de vijand veld op hem won, en beval aan zijne benden , om van alle kanten op dezelven aan te vallen, en hij reedt met een losfen teugel op een gantfen drom in, als een leeuw vegtende, doch van een menigte pijlen als doorboord, viel hij van zijn paard , en wierdt als toen wel dra afgemaakt. Tacitus noemt hem Hertog der Batavieren, Dus Batavcrum. •—— S. van Leeuwen, Bat. lil. p. 673. M. v. r>. Houve, Hqndv. Chron. II. D. bl. 39. CARLETON (DUDLEI), was wegens den Engel/en Kening Jakob den I, Gezant bij de Bataaffe Republijk ten jare 1617 enz.; een tijdvak waar in de Contra-remonfirantfe partij met Prins Maurits aan het hoofd, ongemeen ijverde om een Nationaal Sijnode te doen bijeenroepen. Deze partij hadt Koning Jakob ook in hunne belangen weten te lokken, en deze hadt ingevolge hier van aan zijnen Gezant bevel gezonden, K 5 01a  %54 CARLETON. (DUDLEI) om door alle mooglijke middelen dit ontwerp te bsgunlHgenj om hier nu aan dienstbaar te zijn, deedt Carleton op den 6 oktober 1617, ter vergadering van hun Hoog Mogenden, «re redevoering, waar in hij „ den oirfprong der Remonflrant* „ Je gevoelens niet hoger bragt, dan tot den leeftijd van Ar„ MiNtus, de Contra-remonflranten verklarende voor aanhangers „ der zuivere oude lere, die door refolutien, bij meerdeiheii „ van (remmen genomen, gekweld, verdrukt en tot afzonde„ ring, welke men met den haatlijken naam van fcheuring en „ oproer benoemde, gedrongen werden." \ oorts merkte hij „ de Unie van Utrecht aan, als gegrond op den godsdienst^ het „ punt waar bij elk gewest gelaten werdt, om over den gods„ dienst te bechikken, -zag, meende hij, alleen op de hand* „ havingder zuivee leie, n et op het invoeren van nicuwig„ heden." En naardemaal de gefchillen in veifcheiden* ge. we-ten waren doorgedrongen, befloot hij „ dat zij, niet door „ een Provintiale, maar door ene Nationale Synode, moesten „ weggenomen worden. Het houden van welk ene Sijnode „ hij den Staten uit naam zijns Meesters," want zelvs was hij, meent men, nader in *t gevoelen der Remonflranten, dan in dat van hunne partijen, „ ernftelijk aanraadde." De Staten van Holland, of de meeste leden derzeive, zig voelende geraakt door deze redevoering, verdedigden hunne refolutien .betrekkelijk dit onderwerp genomen, vrijmoediglijk, den Gezant voorhoudende: „ dat de oorlog tegen Spanje, de oirzaalt „ der Unie van Utrecht, niet om den godsdienst begonnen was, „ maar om 't fchenden der vrijheden, handvesten en voorreg„ ten, van wrelken geen der minflen was het regt van elk „ gewest, om orde te ftellen op de kerklijke zaken; onder welk „ regt zij begrepen de magt om onwettige kerkelijke beftraf„ fingen te beletten; om Kerkendienaars te ftellen en af te „ zetten, om zig tegen in- en uitheems geweld te verzekeren 9 „ en om te verhinderen, dat de Geregtshoven proviften ver„ leenden tegen de refolutien der Staten aangekant; het naar„ komen van welke refolutien zij, overeenkomftig met den « raad, hun, door zijne Majefteit van Creot-Britanje, voor- w he-#a  CARLETON. (DUDLEI) „ heen gegeven, nog hielden voor het beste middel, om de „ kerklijke eendiagt te verkrijgen. De Nationale Sijnode was „ hier toe, huns oirdeels, geheel ondienftig, zowel als de be* „ flisfing der gefchillen. Ook begrepen zij nog, dat deze „ Sijnode hun, door de andere gewesten, niet rnogt ovei„ drongen worden." Doch, behalven in dit antwoord, werdt Carletons Redewering wederlegd, in een boekje, zonder naam des Schrijvers, in november, in 't licht gegeven, onder den tijtel van Weegfchaal. De Gezant toonde 'er zig zeer over gebelgde zelvs fchreef 'er Koning Jakob over aan hun Hoog Mogenden; die na veie tegenftribbelingen, eindelijk, zonder bewilliging van Holland, Utreck en Overijsfel, de Weegschaal verboden, 1000 guldens belovende aan hem, die den Schrijver, en 600 guldens aan hem, die den Drukker wist aan te wijzen. Doch 't plakaat, waarbij dit verbod gefchiedde, werdt in verfcheiden fteden, niet afgekondigd. Enigen deden, federt, fcherp onderzoek naar den Schrijver, zonder hem te ontdekken. De Secietaris dar Staten van Utrecht, Gillis vanLedenberg, werdt verdagt gehouden, dat hij de hand gehad, hadt, in dit werkje; doch naderhand is gebleken, dat Jakob Taurinus, Remonftrants Predikant te Utrecht, de Weegfchaal gefchreven heeft. Voor het drukken en afkondigen van genoemd plakaat, verklaarden de Gecommitteerden der Staten van Holland ter Generaliteit, „ dat hare Principalen 't voor„ fchreven boeksken bij enige Gecommitteerden uit hunne ver» „ gadering deden examineren en confereren met de gedane n propolïtie, om te zien, of daar in zulken exces was, dat „ zodanige beloningen voor den aanbrenger van den Autheur „ en Drukker zoude behoren gefield te worden, en mitsdien „ verzoekende, dat men intusfen-met het arresteren van '* „ Plakaat zoude fyperfederen." Die van Utreclrt en Overijsfel deden gelijke verklaring en verzoek; ook verklaarden nog daar na die van Holland, gevolgd door die van Utrecht en Overijsfel, ziende dat de andere Provintien met 't plakaat voorr wilden: „ dat zo lang als hunne Provintien in 't voorfchre«• * ven .55  CARLIER. (LODEWYK) „ ven plakaat niet hadden geconfenteert, dat men 't zelve o» „ den naam van de Staten Generaal , niet vermogt noch ba. „ hoorde te arresteren en publiceren," Ja dat meer is, den Landfchapsdrukker Hillebrandt Jakoeszoon van Wou, wierdt het drukken van 't plakaat van wegen de Staten van Holland verboden j doch dit alles kost niet helpen; de vier provintien ziende dat de Drukker zwarigheid maakte in 't plakaat té drukken, verftonden dat men een affchrift daar van, bij den Griffier ge;ekent, zoude zenden aan de gezamentlijke provintien; met verzoek, dat zij * wijden doen drukken, publiceren en affigeren; ook deedt men 'er een affchrift van behaa-. digen aan den Gezant Caeleton. Den 11 januari) rorp, deedt Dudlet Carleton een voorftel ter vergadering van hun Hoog Mogenden, waar in hij betoonde partij te zijn van de drie gevangene Heren, en onder anderen kwalijk fprak van de Groot; doch niets tot zijn nadeel wist te noemen, dan dat hij de vrijheid der zeevaart en visfcherije gedreven hadt, waar door zijne Majefteit van Groot-Britaije, de grootjle Eiland-Vorst die 'er was, drukte hij zig uit, zig gehoond rekende. J. Btrch, iVegttiat. from. 1592 to 1617. p. 205. Baudartius, Mem. IX. B. bl. 69 ' Lettres, Memoires, a Negotiations du Chev. Carleton, a la Have et è Leide, 1759. III. Tomes, Svo. Uytenbogaart , Kerk. Gefch bl. 829. 859. Uitenbog. Leven, bl. 263. 268. Grotius, Ver* antw. bl. 214. G. Brandt, Hift. der Reform. 11. D. bl 64I «42. Wag., Vüd. Hift. X. D. bl. 154. 180-182. 290. 331! CARLIER (LODEWYK), is geweest Kan cel ier van KaL nk, waar- zijn geflagt in groot aanzien was, hij behoorde onder de verbonden Edelen, en wierdt benevens nog 17 anderen op den 1 junij 1568 te Brusfel door last van Alva onthoofd. Waarfchijnlijk was hij een broeder, ten minften een ftamgenoot, van Jan Caklier, die door de Walfe Hervormden te Antwerpm afgevaardigd was, om met Prins Willem de L m onderhandeling .te treden, wegens de vrijheid der godsdienstoefFeningen.Men ontmoet verfoeiden geüigtea die den naam van Car- l1eu  CARNARITJS. CARNIN. xier gevoerd hebben. Zie le Carpentier, Hift. Gemal. des Pazs-Bas, Part. III. p. 356, 367; die ook elders daar van gewag maakt, p. 88-. 188. 618. 742. Nog komt voor enen Anthonï Carlier, Ambagtsheer van Hóóg-Blokland, onder de Vafallen van Holland; doch niet befchreven ter dagvaart. Enen ./Egidius Carlier, een zeer geleerd man, die eerst Deken is geweest van de Hoofdkerk te Kaïnerijk en naderhand Profesfor in de Godgeleerdheid te Parijs. Hendrik Carlier, beroemd Med. Doktor, die gefchreven heeft : Castigationes Medicina praüicce &c. —— J. F. Fcppens , Bibl. Belg. p. 27. 438. M. v. d. Houve, Handv. Chronijk, bl. 62. 65, S. v. Leeuwen, Bat. illuftr. bl. 686. 691. P. C. Bor, Ned. Hift. I. D. bl. 238. J. W. te Water, Hift. vait 't Verbond der EL II. D. bl. 318. CARNARIUS (JOHANNES), was een Schrijver van de XVIde eeuw, te Gent geboren, die zig met 'er woon naar Padua begaf, alwaar hij in 1553 leefde. Hij was Doktor en Hoogleraar in de geneeskunde aan die Hogefchool, ook leraarde hij 'er enigen tijd de zedekundige wijsbegeerte. Men heeft van hem in druk : De Podagra laudibus Oratio. Oratio habita in discesfu Marci Aktonii Venerii , Patavinae urbis Prcetoris. Carmina de Thermis Patavinis. Zijnde deze drie verhandelingen bij malkanderen gedrukt te Padua ten jare 1553, in i2mo. ——— Simleri, Epitome Gesneri, fol. 184. Matthis, ConJpeUus hift. Medicor. 210. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 604. Paquot, Mem. litter. Tom. XI. p. 196, 197. CARNIN (CLAUDIUS), geboren te Douai, omtrent het jaar 1576 , is waarfchijnlijk de zoon geweest van Claüdius de Carnin, Heer van St. Leger, des Fontaines en van Gommecourt, die in 1574 huwde aan Maria de Marquais, zuster van Jaw de Marquais, Heer van Villers. Waarfchijnlijk dat Carni» zijne ftudien te Douai volvoerde, en 'er de waardigheden van Licentiaat in de godgeleerdheid en in de regten verkreeg; waar na hij tot Pastoor en Kanunnik teffens van de St. Pieten kerk in genoemde ftad wierdt aangefteld, welke bedieningen hij  S58 CARON. (JOHANNES) (KOEL de) hij ten minflen zedert 1608 tot in 1624 heeft waargenomen. Men heefc van hem in druk: 1. TraÜatus de vi fc? potestate Legum humanarum, in tres panes ch.feiïus, qunrum prima univerfirn de Legum tem Eccle/iasticarum, quam Civilium, ad mort alt peccatum, oblvgatione disjeritnr : Jecunda, Legum pamalium obiigandi vis discutitur: tertia, de obligatione Legum trihutarianm disceptatur. Duaci 16 8. 4*0. 2. Malleus, Jive oppugnatio Turtis Babel, id eft, Defenjio utriusque Politie. Duaci 1624. Svo. F. SweeAt, Ath Belg. p. 178. Val. Andr., Biblioth. Belg. 139, 140. J. F Foppens, Bibl. Belg. p. 183. Gazet, Bibl. Sacrte du Pays-Bas, p. 113. Paouot, Mem. litter. Tom. VII. p. 189, 190. CAROLINA, zie KAROLINA. , CARON (JOHANNES), is geweest Benediktijner Monnik in het klooster van St. RiSruda te Marche in Frans-Flaanderen, hij leefde omtrent het einde van de XVde eeuw, fchijnt een liefhebber van 't beoeffènen der fraaije letteren en wel inzonderheid van de digtkonst te zijn geweest. Hij heeft uitgegeven en aan zijnen leermeester Erard Kektot opgedragen, Opus* culum Tumultuum, in 4to. gedrukt, zonder melding van plaats noch jaar. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 605. CARON (NOEL de), Heer van Schonewal, is een verdienirelijk Staatsman geweest, en een bijzonder vriend van Willem den I, Prinfe van Oranje, dien hij wist te bewerken dat ten jare 1579 tot Stadhouder van Flaanderen wierdt benoemd; doch welke waardigheid die Vorst nimmer heeft willen aanvaarden, blijkens zijne uitgegevene Apologie, bl. 90. Caron was ten jare 1584 lid wegens Flaanderen van de aanzienelijke kommisfie naar Ftankrijk, om het oppergezag dezer Landen aan diens Koning Hendrik de IV. ondef zekere voorwaarden aan te bieden. Dit Gezantfchap vertrok den 3 januarij te water, begeleid van 14 oorlogfchepen, die, door tegenwind, te Boulogne inliepen. Van hier floegen de Gezanten op weg naar Parijs; doch zij kregen op reize, last van den Ko»  CARON. (NOEL »r) Koning, om zig 14 dagen te Senlis- op te houden , alwaar zij den 24 aankwamen wendende alomme zeer beis bejegend er} op 's Konings kosten onthaald. Terwijl zij te Senlis veru.efd n, zogt de Spaanfe Amhasfadeur, Don Bkuïakdtn se Mek* soza, den Koning te bewe^e-i, om hun g«hooi te weigeren; voorgevende: „ dat hun als muitelingen, zo \ cel eers niet „ toekwam." Doch Hendrk voegde hem dit merkwaardig antwoord toe: „ dat h.j ze belehouwde a's verdruk ten; die j, heul kwamen zoeken in frankrijk , daar men *» zig van ouds , tot eer rekerde , vieemdelingen , en mjshaiidefcHs „ volken, zo wel als vei volgde Vorften; goedertierenKjk te „ bejegenen." Hij deedt, vervolgens, de Ned.r.lanc'.ers, met enen aanzienlijken fleep van kcetzèn en ander rijtuig, afhalen van Serdts, en verleende hun, op den 13 februarij, gehoorDe Gcldcrf Kanfelier Leokixus voerde het woord, ontvouwende beknopteüjk, de gelegenheid der Landen , welke zij zijner Majefte.'t kwamen aanbieden, en die hij zeide, nog van 90 vaste fteden, behalven vele andere Merkten, een ontelbaar getal van fchepen, bootsvolk en bekwame rheden, havens en ftiomen, voorzien te zijn. Hij merkte aan, dat het enrel beletten van toevoer over Calais en Mezieres zeer Veel toebrengen zou, tot krenkinge van den Spanjaard, dien zijne Majelteit, derhalven, het overheerde deel der Nederlanden ligtelijk zou konnen ontweldigen. Hij fmeekte , eindelijk , den Koning de befcherminge en heerfchappij te willen aanvaarden van volken, die, meestendeels van ouds, leden geweest waren van Frankrijk. De Koning hoorde en beant. woordde zijne aanfpraak met toegenegenheid, en beval den Gezanten, hunnen last, fchriftelijk, over te leveren, opdat hij 'er zig op zou mogen beraden. Het verdere voorgevallene ten aanzien van deze meikwaardige handeling, vindt men wijdlopig geboekt bij onze Nederlandfe Hiftoriefchrijvers, en ■wel inzonderheid bij Bor en Wagenaar, daar wij onze lezers naar toe wijzen, ons vergenoegende met enkel te berigten^ 'dat deze zaak niet tot Band kwam, en de onderhandelingen daaromtrent, vrugteloos afliepen» ,ïn i*S9  ïttï CARON. (NOEL nn) - In dit zelvde jaar namentlijk den 18 junij, vertrok Ca nor? met enige andere Heren als Gezanten naar Engeland, ten einde Koningin Elizabeth de zelvde aanbieding te doen, welke yrugteloos bij den Franfen Koning was afgelopen. Zij. kwamen door tegenwind opgehouden, niet voor den 6 julij te Londen, en zij wierden reeds den s beleden, en in de algemene zaken, het zelvde belang hadL 2 „ den  f$| CARONDELET; (JAN) „ den a's hij, geepe reien hadt, om te dugteft, dat 'er ooif ». enig mi&verltand ontdaan zou, tusfen hen beide; cm welks oirzaak hij., zo. zij begeerden zig in. 't bezit te ftelien van „ h\u\ne treden, genegen was, om hun dezqlven weder te, „ geven," De Staten draalden niet, met hun befluit. Caron jkreeg last, om met den Koning te handelen. Jakoe, de I. rrtagtigde zijnen geheimen Raad, om de zaak jnct hem af te dofn , en men was 't eens binnen weinige dagen. De Staten verbonden zig,, den Koning voor alle agterftalien, twee milh'osnen en 728000. guldens eens te betalen; en deden't op den feeRemdea' tijd. De bevelhebbers der Reden van. verzekering kregen, nog voor 't einde van meij, last, om dezelvsn. te luimen,, en zulks gefchiedde. ook eerlang. Na. dat Caron aan het Hof van Engeland gedurende een tijdvak van ruim 34 jaren met alle getrouwheid en ijver, eerst ais Agent der Staten van Heiland, waar toe hij ten jaie 1590 In dg plaats van Joachim Ortel was aangefteld, en zedert het jaar 1604 als Ambasfacleur van de algemene Staten, zijn Vaderland met rcem hadt gediend, ftierf hij te Londen in december- 1624. ----- Thuan. , Hifi. Jui temp.. Lib. LXXX. p. ?U« Huo, Grqtii, Hift. Lib, IX. p. 386. Riemer, AB. PuU. A'ngh Tom. VI. p. 182, 183. Tom, VII. p. 210--212. G, Bur.net, Hifi. of kis own Tive. Vol. L p, 15. Rapin Thoy*AS, Hift- (fAnglet. Tom. VI. p. 475-480. Tom. VII. p. 71, "5>2, iQê-ïio, P, C, Hooft, Nedeid. Gef. B. XV. bl. 659. Reyd, Ned. Gef. B. XVIII. bl. 442. 445. E, v. Meteren, JUtd, Chü- B- XV, bl, 4S3, P. C. Bon, Ned. Hift. druk van f,5,j9, II, D. bl. 495- 524--S26. 635. III. D. bl. 555. 617-= feo, H. Grqtius, Verantvt. Hoofdfr. VI, bl. 56. L. v. Aijl gEM4> Zaken van St. en. Oorl. I. D. bl. 456. 469. Wagen,, Fad. Hift. VIL D. bl, 296, VIII. D, bl, SS- 9.o. 352. IX, U, bl, 92, 93. iii, 178, X, D, b}. 60. 103, 104. XI. D, ■ Ml 31. CAPvQNDBLET CJAN), Heer van Champians, was ee.n Bmgnftr yan geboorte, gn wierdt Kancelier van zyn vader- ' ï'F'd  'CAK.ONDELET-. (JAN) Ï&5 Jasd ten javé 1480, in de plaats 'van Willem Högönet. diedoor de Gentenaars het hoofd was afgeflagen. in 't j?ar :;'.- 8 wierdt hij benevens nog elf andere Radefi 'eft Hcfbedier.dt n van MAxntn.uAN van Oostenryk, toen ten tijd Rooms Kc rring en naderhand Keizer, door de Bruggeiiaars in hégfèüS genomen-, onder voorgeven, -dat het Land liegt -dco'r htrn'rè frhadelijbe raadgevingen wierdt beftierd. Dê tijding van dit bedrijf was bij die van Gent zo aangenaam, dat zij !dcK. 3o* de, in de wandeling Haanekracht ger aamd, daaï ene dógts? van den Ridder Hueo de Chasse. — Har^i^, AMol. Tom. I. p. 456. 477-407- j. le Cakpentjer-, 'ïlift. 'Gïncïh és Pdis-Bas. Tom. II. p. -368. Mierss, -Ned. ■Vefjteh^ L bl. 1-95- 203, 204- 2£Iv CARONDELET (JAN), een zoon van deh Voorgaand:.:.. )s geboren te Brugge ten jare 1469-. Hij is ■gewecs't AS)i<* bisfehop van Palermo en Prefident van den Gehei-mèn Raad t* Mechelen, en was een 'man zeer ervaren, in dé ït'aatiundv; *HJ tegten. Toen in het jaar 15*5 de 'Staten Van Utótó^ d# L 3  X6 dat hij een Bezweerder hadt, die de 'konst verftond, om dien Kaliman le» vend op te doen komen, zendende hem die teffens toe, om zulks uit te werken en het dier te ftrarTen. Carpentier nar» dit aanbod aan , doch voorzeker ondei Hellende, dat 'er bedrog onder fchuilde, liet hij den Bezweerder op loden fchoe» nen nagaan, doordien deze voorgaf tot uitvoering van dit oogmerk enige dagen nodig te hebben. Na , vei loop van die tijd verfcheen ook deze knaap met een grote Kaijman, die hij zeide.gevangen te.hebben, en verzei erde de zelvde te zijn» die het paard in de rivier hadt getrokken en verfiondem In-  CARPENTIER. (PIETER) (ROELAND) Intusfen vernam de Gouverneur uit zijn fpion, dat de Bezweerder den Kaijman door middel van een vetten Aap, daar zij ongemeen op verflingert zijn, hadt gevangen, en het dus een grove leugen was, dat hij die door enige bezwering- uit de rivier hadt doen te voorfchijn komen. Hij hadt namelijk, die Aap aan een grote tweetandigen ijzeren weeibaak gefi»gen, en die over een tak boven het water gehangen; hierop was de Kaijman toegefchoten, en zig zo vast daar aan gehaakt, dat hij volgen moest, wanneer hij hem door middel van het daar aan vast gemaakte tou v naar zig toe hadt getrokken. De Gouverneur deedt den Kajman met een bijl in de nek ïïaan, die 'er als van een aanbeeld op afliuite, en het dier zou dien man, welke zulks uitvoerde, buiten ontzet, afge» maakt hebben, zo niet anderen waren toegefchoten, die het dier van '% leven beroofden. De Gouverneur bedankte den Bezweerder, gaf hem een gefchenk, en liet in genen dele blijken, dat hij van de ware toedragt der zaak onderligt was; ook deedt hij zijnen Vorst zeer hartelijk dank zeggen, voor den groten dienst die hij hem hadt bewezen; intusfen zig ver. heugende dat hij door zijne navorfing ontdekt hadt, wat 'er van dit hoog opgeven en bezweren van dezen Inlander was, en dat het flegts in ene enkele konstgreep beftond, waar door hij zijn Vorst, en andere onwetenden tot nu toe misleid en bedrogen hadt. F. Valentyn, Befchrijv. van Oostind. IV. D. I. St. bl. 275-277, Hijkr. Befchrijv. der Reizen. XX. D- hl, 76-8S. CARPENTIER (PIETER), van Antwerpen geboortig, is eerst geweest Pastoor te Noortwijk, en naderhand Rektor te Rotterdam. Hij heeft gefchreven: 1. Introduüionem Logicam, ■fjpis Raphelengii , jöoq. Svq. 2. Aldi Manutii, Phrafes Linguce Laiinee tabulis delineatas. 1603. 4w. 3. Ramum aureum eïcgantiorum Linguce Latince Orationum, ferie alphabetica. 1604* 4f5, J. F. Foppems, Bibl. Belg. p. 962. CARPENTIER (ROELAND), de enigtte zoon van Pieter. Carhentier, is geweest Raad in de Vroeifchap en Schepen van 1  XU CARREE. (ABRAHAM) van Dordrecht, zijne geboorteftad; daarbij Opziener van de icholen en der ftads boekerij, ook eerfte Deken van de Broederfchap van St. Pieter, en Iaatfteiijk Bewindhebber van de" Ned. Wcstind. Kompagnie. Hij was een beöefFenaar der wetenfebappen, beminde de digtkonst, en heeft veie iosfe vaarfën 20 in 't Iatijn ais nederduits nagelaten, die men geprezen vindt; ook was hij niet onervaren in het vak der gefchiedenisfen. In zijn jeugd had: hij gereisd, en onder anderen Rome bezogt, in welke ftad hij zig bevondt bij het overlijden van Paus Usbanüs den VIII. Hij is driemalen getrouwd ge. weest, ene dezer vrouwen was, Lucia Repelaar, weduwe van Waltherls Kools, en dogter van Hugo Repelaar, Burgemeester en Schepen te Dordrecht, en van Margareta Kools, hij heeft kinderen bij deze vrouw verwekt, en misfchien ook bij dc beide anderen. Men heeft van hem in 't nederduits ene vertaling van de Dcrhaalbocnsn ban öcn HatDinaal Bentivoglto , nopenbe De ©ermiigöe Bcocrratiöeu/ ocö.uiRt te iïottrruain 1646. 8bo. Paquot, Mem. ïitt. Tom. VII. p. 154, 155. M, Balen, Befchr. van Dordrecht] bl. 224. 338--S42- 933, CARREE (ABRAHAM), Konstfchilder, is geweest de zoon van Hendrik Carree, hier beneden, en geboren in •s Hage, den 27 meij 1694. Zijne neiging ftrekte zig uit tot het fchilderen van moderne ftukjes en pourtraitten,° in het levensgroot of in 't klein; in het Iaatfte formaat zegt 'de Heer v. Gool, een familieftuk van hem gezien te hebben, vertonende de afbeeldzels van den Heer van Kampen, nevens deszelvs gemalinne en 12 kinderen, die alle te gelijk leefden, en door onzen Schilder in een fraai landfehap wel bij malkanderen geordonneert waren. De zoons hadt hij verbeeld, van de jagt komende, en vertonende aan den vader enen haas; de dogters doen fpeeiwerk of bezigheden oveiëenkomftig mes hare fexe; kortom het een en ander was zo gefchikt en behandelt, dat alles te zamen genomen een goed fchilderij maakte. Ook was Carree zeer bekwaam om ftukken van al-  CARREE. (FRANS) (FRANS ABRAHAM) allerlei Meesters, in 'tkléin te copiëren, en wel zo konftig en bedrieglijk, dat 'er in vreemde plaatzen veie mede bedot werden, niet door den Konflenaar, maar door de genen dia dezelve tot dat einde lieten maken. De tijd van zijn overlijden is mij onbekend, doch ten jare 1751 leefde hij nog, ——, J. v. Gool, N. Schouwburg, II. D. bl. 215, 216,. CARREE (FRANS), geboren in het voormalig Gewest friesland, ten jare 1630, was door zijn vader tot den geestelijken Baat beftemd, en wel bepaaldelijk tot die van de orden der jefuiten; ook was Frans, tot bereiking van dat doel, reeds aardig gevorderd in de kennis der geleerde talen; doch hij meer genegen tot de beoeffening van de teken- en fchilderkonst, dan om zijn kruin te doen fcheren, hing de kap op de tuinftok, en oefFende zig met zodanigen vlijt en warmen ijver in de konst, dat bij binnen kort ongemene vorderingen maakte, en Hoffchilder wierdt van Prins Willem Frederik, Stadhouder van Friesland. Na het o.erlijden van dien Vorst, het welk voorviel den 25 oktober 1664, heeft hij deszei vs pragtige lijkftatie in prent gebragt, en het is uit deze prentkonsï dat men gemakkelijk kon ontwaren, dat hij geen gemeen Meester is geweest. Hij fchilderde ook fraaije boeregezelfchappen, daar de liefhebbers heden ten dage nog achting voor hebben; en verbleef nog enigen tijd in dienst van de Princesfe weduwe Albertina; doch zette zig naar verloop van enigen tijd te Amjleldam neder, alwaar hij overleden is in 't jaar 1669. J. v, Gool, N.Schouwb. I. D. bl. 64, 65. CARREE (FRANS ABRAHAM), een zoon van Hendrik die volgt, is geboren in 's Hage, den n januarij 1684. Zijn vader verftrekte hem tot leermeester in de konst; nog jeugdig vertrok hij naar Engeland, huwde aldaar, en kon 'er zijn bsftaan ruim winnen, maar hij kwam fchieüjk te flerven; want des avonds gezond en wel naar bed gaande, wierdt hij *s morgens naast zijne vrouw dood gevonden, ten jare 1721. iii.iii j Ji J. v. Göol, iV. Scbouwb. I. D. bl. 124. CAR- ris  Ï7tf CARREE. (HENDRIK) CARREE (HENDRIK), Konstfchilder, geboren te Amjleldam den 2 oktober 1656; zijn vader was Frans Carree, die hem wilde laten iïuderen tot Predikant, en hem tot dien einde, doch grotelijks tegens zijn zin, op de latijnfe fgholen beitelde, doordien zijne genegenheid zig bepaalde tot de teken- en fchilderkonst, betredende zijne ledige uren, buiten kennis van zijnen vader, om zig in het tekenen te oeifenen; dan de oude man wierdt het gewaar, en de jongeling dikWils door hem om die onverzettelijke neiging hekeven. Hij was reeds tot 't vijfde, fchool gevorderd,, toen zijn vader kwam te fterven; doch zijne moeder ziende dat hij een onverwinnelijke tegenzin in het fluderen hadt, verkoos zeer verftandig om .zijne aangeborene geneigdheid op te volgen, en beitelde hern ten dien einde bij den Schilder Jurriaan Jakobs, van wie hij enige tijd onderwijs genoten hebbende, onder opzigt van tien beroemden Jakob Jordaans geraakte. Hier nam hij zijn tijd ijverig en naarilig waar, en vorderde in korte jaren dermate, dat bij de verdere lesfen van zijnen Meester kost derven, op zijn eigen wieken drijven, en zig naar levendige voorwerpen oeffenen. Doch dat 'er niets veranderlijker is dan de mensch, veriirekte hij tan voorbeelde van; want reeds een goed mees* ter geworden zijnde, die zig in Baat bevond een zoet ftuiver tot zijn onderhoud te .winnen, werdt hem een l-aandriksplaats onder de Militie door de Pr in ces fe Albertina, weduwe van Prins Willem Frederik van Nas/au, aangeboden, het geen hij aanvaardde, verwisfelende dus het penfeel voor den degen. Toen -Groningen ten jare 1672 door den Munfterjen BiV fchop Bakent van Galen, belegerd werdt, was hij met zijn regiment binnen die vesting, en hielp haar tegen dien trotfen Iferkvoogd dapper en manmoedig, verdedigen. Doch waar. fchijnlijk het krijgsleven hem op den duur al te ruw en te gevaarlijk voorkomende, en zijnen: aangeboren/lust tot de -fchilderkonst weer voeiende herleven, nam hij het penfeel weer in handen, en begaf zig op nieuw vlijtig aan 't fchilderen; oeftende zijn konst eerst te Amjleldam, en vervolgens in 's Hsge, daar hij zig met 'er woon vestigde. Hij befchil- der*  CARREE. (HENDRIK) -77 «terde kamers, zeer fraaij; vervaardigde voorts boeregezelfcbappen en iandfchapjes mat beelden en beesten, die door de konst! iefhebbers gretig gekogt,werden ; voorts gaf hij lesfen in de tekenkonst, aan de aanzienlijke Haagje jeugd; en dit een en ander verfchafte hem een ruim beftaan, voor zig en zijne zeven kinderen, namelijk vier zonen, die hij alle tot de fchilderkonst heeft opgekweekt, en drie dogters. Hij is ge* ftorven den 7 julij 1721, in den ouderdom van 65 jaren, den roem nalatende van een braaf man te zijn geweest) die seer ftil en ingetogen leefde. J. v. Gool, N. Schuw* lurg, ï, D. bl. 122-125. Wagen., Bejchr. van Ar.ijl. XI. St. fel. 432* CARREE (HENDRIK), Konstfchilder, een zoon van Heks drié, is geboren in 's. Hage den 27 feptember 1656. Hij is door zijn vader in de konst onderwezen ,* en heeft, na hij wel gevordcrt was, enige jaren te Amjleldam bij den Bouwmeester Turk gewoond, die hem, om zijne bekwaamheid in het tekenen van gebouwen, ene jaarlijkfe beloning gaf. Na die verftreken tijd, keerde hij naar 'sHage te rug, en fchilderde aldaar voor de Franje komedie verfcheidene ftellen toneelfchermen, benevens een fraaij plafond of zolderftuk met enige beelden en ene balustrade in 't rond, dat buitengemeen fchoon is, en zo natuurlijk gepenfeelt, dat het oog in 't eerfte opflag daar door misleid wordt. Ook heeft hij vele dergelijke 2olderftukken, met beelden en gebouwen, ook kamers' in 't rondt met historiën en basrelieven, zo in 't grauw als- gekleurt, in huizen van aanzienlijke lieden ,: gefchildert. Voorts hi'eldt hij zig bezig met het vervaardigen van pourtraitten in kraïon en miniatuur, die zeer wel Haagden. Kjj hieldt huis met zijn broeder Joiiankes en twee zusters; omftandigheden deden hun het verblijf van !l Hage verladen, en zij begaven zig met 'er woon naar Lsijden, alwaar zij door middel van hmnne konstoeffening een ruim beftaan vonden. ■ J. V. -Gool, N. Schuwb.. II. D. bl. 217, 218. VI. Deel, M CAR-  ar* CARREE (JOHANNES), de jongfte zoon van MrabM Carree, wierdt geboren in 's Hage den 3 december 1698. Hij is mede door zijnen vader in de konst onderwezen, en fchiidsrde al het geen hem maar voor de hand kwam „ het zg pourtraitten of historie-, deur- en fchoorfteenftukken, en het geen verder zig in de konst opdoet. Hij is getrouwd geweest; en ook kinderen_ bij zijne vrouw \^erwekt, waar onder enen zoon, die de voetflappen van zijnen vader drukte in het beoeffenen der fchilderkonst. De tijd van zijn overlijden, vinden wij nergens aangetekend. J. v. Gool, N. Schoüyrh. IL D. bl 218. CARREE (MICHTEL), Ronstfchiide^, een zoon van Fkan$ Carree, is geboren te 'Amjleldam, en hadt tot eerfte leermeester zijn ouder broeder Hendrik-, en vervolgens Nik laas Ber. 'ciiem, onder wiens opzigt hij .zulke voorfpoedige vorderingen maakte, dat hij een goed Meester wierdt, in 't fchilderen van landfehappen en beesten; doch zijne, manier verfchilde grote» iijks met die van zijnen Meester, ook was die op verre na zó goed niet, en zweemde naar de manier van Lionen of van der'Leeu. Op zijn eigen wieken drijvende, begaf hij zig naar Engeland, en heeft enige jaren te Londen gewoond; doch het fchijnt dat de fortuin hem daar niet zeer gunftig was, want hij kwam Weer naar zijne geboorteplaats afzakken , en verbleef aldaar ter tijd toe, dat hij door Frederik den I, Koning van Pruisfen, tot zijn Hoffchilder, in de plaats van Abraham Eegyn geroepen wierdt; en hoewel bij Begyn niet evenaarde, genoot hij daar egter .een goed jaargeld, en verbleer" aan dat Hof tot *s Konings dood die den 16 maart 1713 voorviel; dit fterfgeval was zo wel voor hem als andere konftenaars noodlottig, doordien hij nevens verfcheidene. zijner mcdgezellen bedankt wierdt. Hij begaf zig hierop weer naar Holland, en hieldt zig meest te Amjleldam op, hoewel met weinig voorfpoed, doordien hij voor de Konsthandelaars, die gants niet fchotig vallen, moest fchilderen; ook was .zijne manier niet uitlokkende, dewijl zijne 'keuze zig 't meest bepaalde tot het *- ver- CARREE» (JOHANNES) (MICHIEL)  CAR1U0N. (LODEWYK) verbeelden van donder, blixem en loeijende orkanen, en meer gelijkfoortige onbevallige onderwerpen; ten miriften vonden de liefhebbers 'er zo veel finaak niet in dan hij wel gewenscht zoude hebben. Doch zijne bekwaamheid ftak meerder uit om kamers in 't rond te fchilderen, dan zedert de mode de behangzels heeft ingevoerd, is het vak van dit foort van fchilderingen, vrij bekrompener geworden. Bij de konstlievenden zijn egter een menigte kleine (tukjes van hem bekend, die van de ene in d'andere hand overgaan. Hij vonde zijn levenseind te Alkmaar, alwaar de dood hem ten jare 1728 verraste. J. v. Gool, N. Schouwburg, I, D. bl. 125-127. CARRION (LODEWYK) , deze geleerde Man zag he» eerfte levenslicht te Brugge, en was oirfpronglijk 'uit Spanje afkomftig, alwaar zijn vader geboren was. Zijne komst in de wereld kan men bepalen tot het jaar 1547. Reeds vroegtijdig maakte hij zig ongemeen bekwaam in de latijnfe litteratuur, geholpen door de lesfen van Kornelis Valerios, in het Kollegie der drie Talen te Leuven; en, hij hadt tot medeleerling Justus Lipsius, welke beide naariïige jongelingen eikanderen, door enen lofFelijken naarijver aangeprikkeld, in het verkrijgen van kundigheden zogten voorbij te Breven. Carrion beoeiiènde ook de griekfe taal en tefrens de ïegtsgelserdheid, in welke wetenfchap hij den graad van Licentiaat bekomen hebbende , zig naar Keulen begaf om zijne ftudien voort te zetten. Vervolgens bezogt hij het Hogefchool van Parijs, alwaar hij kennis maakte en de vriendfchap verkreeg van verfcheidene grote Mannen , beroemd door hun aanzien en geleerdheid. Een goeden voorraad van kundigheden hier opgedaan hebbende, Boeg hij den weg weder in naar de Nederlanden, hieldt zig enigen tijd op te Douai, alwaar hij tot Leermeester verftiekte aan Martikus Delrio, die aldaar in de regten ftudeerde. In 1578 keerde hij naar Frankrijk te rug, en hieldt te Bourges openlijke lesfen in de-regtsgeieerdheid. Na verloop van twee jaren verliet hij deze Ho. M z. e;.  MP CARRION. (LODEWYK) gtidiööTf bézogt Orlënnf, en kWam Vervolgens te rug* Mfiril &**t&t> arwaaf hij tot Prdfesfor extraordinair in het- burger* fijX icgj'wlerdf aangeiteld, en in die' hoedanigheid tot Ka'fiurimk vari- 0». Pieter. Hier wierdt hem op'den 23 feptembei' i'Sdó'y de- Doksorale muts in'beide de regten' opgezet', en nog ïh'het zelvde jaar wierdt hij tot Hoogleraar in die wetenfchap vefrW&i-ï Vim dezen leerfloel Klom hij den' 10' jauuarij j 53 9'op itetdien Van het kerkelijk regt, Welke bekleed was geweestiéfcfe Sltfkidl-s Pjetriv In het zelvde jaar verkreeg hij'een Jvalraimikaat' van Si. Genliain te ilJónj', Waar van hij' ten Jatts *5Só afiiand: deedt, ten behoeve van Filjps- Fabien ;' ook had* men' hem het opzigt over 't Kollegie in do regten van ï.v Tres toevertrouwd , welk huis' hij gedurende het tijdvak vti;i ó*> jaren- begierde-, eri aldaar in een weinig gevordeiden«SHffddÉS den 23 junij f505 overreedt. Meh'-'ltófcft vah dezen geleerden Man in druk:' r.VAtERit ÈhACCf,- Argonauticon e?e. Attv. t$$g. ismo. 2. C. Sallusflï Crbpi, Hiftotïaruih Hbri FT. £fff. Antv. 15*73. li'mo. 3*. AnttqxiOruM ■Lcclionnm Eommentarii tres, in quibus varia ScripMt;iK veteHiirs hóé Jhpplentur g3 illvftrantïsr: Antv. 1-5-76. 12WM# A%nt A'-üRELrr Cassiodoei, op het Artikel Beekman, II. D. bl.2.04. Ook vervaardigde hij ene Verhandeling over de Muzijk, die na rgnjn dood gedrukt is, onder den tijtel van : Compendium Mufic::, üzijnde ook in de engelfe en franfe talen'ter perste gelegd -cn ■grotelijks geroemd; verders leide hij in deze ftad den grond Van verfcheidene zijner werken. Hij verliet Breda in de jnaand julij 1619, en ging opvolgelijk naar Mastricht, Aker., Mentz en Frankfort, alwaar hij hij de kroning van Keizer Ïerdinand den II. aanwezig was; en in -oktober van dit selv. de jaar, verbond hij zig als Vrijwilliger onder de krijgstroep. van den Hertog van Beijemu De winterkwartieren in het hertogdom van Meuwktrg aan "3e boorden van den DeuciJiiQom betrokken hebbende, bevondt hij zig «p «en öensaijü M 4 *  184 CARTESIUS. (RENATUS) plaats, daar genoegzaam geene verkering met mcnfchen was'; hier gaf hij zig over aan de diepfte befpiegelingen over aller* fcelangrijkfte onderwerpen, en tragtte die van derzelver ab oude vooroirdelen te ontbolfleren. Gedurende deze afzondering, boorde hij van het genootfehap der Broeders van het Rofen-Kruis, en deed -zijn best, doch vrugteloos, om 'er enigen van te ontdekken. In den voortijd van het volgend jaar, trok hij met het leger van den Hertog vanBeijeren asmSwaben, en kwam in junij 1620 te Üint'; hier bragt hij het volgend winter door, en maakte kennis met Jan Faulhaber, die hem fterk aanmoedigde om de Mathefis te beoeffenen. Hij bevondt zij bij' het beleg van Praag, en na het veroveren van die ftad, •tiok hij in 1Ó21 naar Hongarijen, onder het bevel van den Graav de Bucquoy; woonde vervolgens de belegering van Presburg, Tinau, en enige andere vestingen bij; maar de opbreking van het beleg van Neuhaufel, en de dood van zijn Generaal die 'er fueuvelde, bepaalden hem om aan den krijgsdienst, vaarwel te zeggen. Hij verliet ingevolge van dit befluit, het Keizerlijk leger den 28 julij, en begaf zig naar Presburg. Hier een korten tijd doorgebragt hebbende, begost hij zijne reizen door het noordelijk gedeelte van Europa, en hezogt Silefien, Pommeren, de boorden van de Baltife-zee, het markgraavfchap van Brandenburg , het Holfteinfe , beneveni Oost- en Westfriesland. Zig naar dit laatstgenoemde Gewest Begevende, liep hij groot gevaar om door de Bootsgezellen .van het vaartuig waarop hij zig bevondt, vermoord te worden.; want dezen, in den waan zijnde, dat hij een Koopman was die veel geld bij zig droeg, en behalven dat een vreemdeling die geen kennis in het land hadt, en een vreedzaam mensch, befloten hem te doden, en zijn lijk in zee te werpen. Zij fpraken over hun voornemen in zijne tegenswoordigheid, denkende dat hij geen andere dan de franfe taal veri ftond, waar in hij met zijn Kamerdienaar gewoon was te fprevi ken. Dan Cartesius hun boos opzet vernomen hebbende, ftond eensklaps op, en zijn degen trekkende, fprak hij ze in hun moedertaal zo hartig aan, dat zij verfehrikten„ tef-  , CARTESIUS. (RENATUS) jgj teffens dreigende hun te zullen doorboren, indien zrj zig flegts verroerden; dit moedige gedrag werkte uit, dat hij vervolgens vriendelijk.door hun werdt bejegend, en dat hij gezond en, gaaf ter plaatze zijner beftemming aanlandde. Uit Friesland trok hij naar Holland, en van daar omtrent *t midden van maart naar Rennes; vervolgens in .het begin der voortijd van het jaar 1623 naar Parijs, alwaar hij zig regtvaardigde van de befchuldiging die men hem aanteeg, van Broeder van het Rofen-Kruis te zijn, en hij verklaarde zig tegens de Mathematifche wetenfchappen; ook was hij al lang door ervarenis overtuigd geworden, dat de kundigheid daar van, inzonderheid wanneer men die om haar zelvswille beoeffehde, en zonder die op andere zaken toe te pasfen, van •weinig nut is. Hij leide zig op nieuw toe op de Zedeleer en Natuurkunde, fchoon hij reeds in verzoeking 'was geweest, om aan de beoeffening van de Iaatfte vaarwel te zeggen, moedeloos geworden door de onzekerheid die hij in derzelver waarnemingen bevondt; ja zijn beiluit was genomen, om zig entel tot de beoeffening der Zedeleer te bepalen; maar het duurde niet lang, of hij wierdt overtuigd, dat die der Natuurleer niet ten enemalen vrugteloos is ten aanzien van de Zedeleer, en dat de voortgangen die hij in het onderfcheiden van de waarheid met de dwaling maakte, hem van groot nut kosten zijn om zijne daden te regelen. Deze overweging bragt hem te rug tot de befchouwing der Natuur, doordien het zekerlle middel om te weten hoedanig men moet leven, beftaat in de kennis van de wereld waar in wij ademen, en van den Schepper des aardrijks dat wij bewonen. Ook heeft hij dikwerf betuigd , dat de kundigheden die hij in de Geneeskonst hadt ver» kregen, hem grotelijks dienstbaar waren geweest, om aan fommige grondbeginzelen van Zedekunde ene juiste bepaling te verlenen; en dat het hem oneindig gemakkelijker viel,, .om de voldoening die hij over dat onderwerp hadt gezogt, te vinden, dan ten aanzien van verfcheidene andereu die betrekking tot de geneeskunde hebben, fchoon hij 'er langer tijd aan verfpild hadt. .Zo dat hij zig na alle zijne nafporin.M 5 (gea  186 gen koste beroemen, niet zo zeer, de middelen gevonden te hebben, cm het leven te behouden, als wel die om geen angst voor den dood te voeden, en dat hij 'er zig toe bereidde, ontheven van de gewone ongerustheid van die genen, waar van de gantfe wijsheid enkeid voortfpruit uit de onderrigtingen van anderen , en op grondbeginzelen is gevestigd die enkel van de voorzigtigheid en het gezag der andere menfchen afhingen. Vervolgens bezogt hij Etetagne en Poitoïi, daar hij de goederen welke hij 'er bezat te gelde gemaakt hebbende, da reis naar Italië over Zwltzerland ondernam. Bij zijne te rugkomst, bepaalde hij zijn verblijf te Parijs, alwaar zijn roem hem een groot aantal vrienden verfchafte, zo dat hij door veelvuldige bezoeken afgetrokken werdt; zulks deedt hem Befluiten om zig verborgen te houden, maar ontdekt geworden zijnde, ging hij in 1-628 naar het beleg van Rochelle, en kwam in het begin van november te Parijs te rug. Weinig dagen na zijne te rugkomst, bevondt hij zig in een gezelfchap van Geleerden aan het huis van den Pausfelijken Nuntius Bagni, alwaar men hem drong om zijne gevoelens over de Wijsbegeerte te verklaren. De Nuntius hieldt fterk bij hem aan, dat hij zijn Ieerdelzel over de wijsbegeerte zoude in 't licht geven; 't welk hem deedt befluiten, om te midden van maart 1629 naar Amjleldam te gaan , en van daar begaf hij aig -naar Friesland in de nabtiurfchap van Franeker, alwaar hij een aanvang maakte met zijne bovennatuurkundige befpiegelingen; hier was het ook, dat hij zijne oude betuigingen plcgtig hernieuwde, van namentlijk niet te werken, dan tot ere Van God en tot nut van zijne Natuurgenoten; zulks bragt te wege, dat hij befloot zijne befpiegelingen te beginnen met de beftaanbaarheid van God en de onfterfiijkheid der Ziek Maar ten einde geen fnaar te roeren die betrekking hadt tot de Theologie, befchouwdc hij Gob uit geen ander oogpunt dan als den oirfprong der Natuur, enkel van zijn ontwerp uitfluitende den Geopenbaarden Godsdienst en geenzins den Natuurlijim Ook befleedde hij hier enigen tijd aan de beoeffening der Verrezigtkunde (Dioptrica). Na CARTESIUS. (RENATUS)  CARTESIUS. (RENATUS) Na verloop van een half jaar, keerde hij naar Amjleldam te rug, alwaar hij drie maanden met de beoeffening der Ma~ thematifche _ wetenfchappen doorbragt; maar de bewerking der verhandeling waar mede hij een aanvang over die wetenfchap hadt gemaakt, wierdt in het begin van 't volgend jaar door zijne andere letteroeffeningen afgebroken, en hij nam die niet weder bij der hand dan tien jaren later. Het was gedurende zijn verblijf in Friesland, dat hij zijne Verhandeling over de Luchtverfchijnzelen fchreef; men zogt hem fterk aan, om zijn gevoelen mede te delen over de Farhélia, die in maart 1629 te Rome was befchouwd; de waarnemingen daar over wierden hem door den vader Mersenne gezonden, doch hij hadt die reeds bekomen van Hendrik Regneri, of Reinierszoon , zo als van Loon hem noemt, met wien hij in Holland hadt kennis gemaakt, en die vervolgens de eerfte was, welke zijne wijsbegeerte leraarde. Aan Regneri waren deze waarnemingen door Gassendi, die zig toen ter tijd in Holland bevondt, medegedeeld, en deze vervaardigde voor Cartesius, gedurende zijne reizen, een betoog over dat luchtVerfchijnzel. Het is aan deze waarnemingen over de Farhélia, dat- men de uitmuntende Verhandeling over de Luchtverjchijw zelen of Meteoren te danken heeft, welke onze Schrijver enige 'aren later heeft in 't licht gegeven. Toen Cartesius te Amjleldam woonde, lei hij zig inzonderheid toe, op de beoeffening der Genees-, Ontleed- en Scheijkonst. Hij was van begrip, dat 'er niets dienstbaarder is, om het tijdelijk geluk van 's menfchen welftand te bevorderen, dan ene gelukkige vereniging van de Geneeskonst met de Mathefis; maar alvorens die in ftaat was om tot de verligting van de werkzaamheden der menfchen iets toe te brengen , of door de werktuigkunde de aangenaamheden van het leven te vermeerderen, was hij van begrip, dat 'er enig middel moest uitgevonden worden , om het menfchelijk lighaam van de kwalen te bevrijden, die 'er de gezondheid van kunnen floten, of hetzelve van de nodige kragten tot den arbeid benodigd, beroven. In deze overtuiging, begost hij zijn ontwerp &7  2S8. werp ten uitvoer te brengen, door de beoeffening der Omhedkonst, waar aan hij het gantfe winter dat hij te Amfleldam doorbragt, befteedde. Hij zegt, dat hij zo vurig bezield was ■ om die wetenfehap te leren, dat hij genoegzaam .alle dagen een Slager bezpgt., om hem .dieren te zien Aagten „ en dat bij de delen dezer dieren die hij voornemens wtas te befohouwen, aan zijn huis liet brengen, ten einde die op zijn gemak te kunnen ontleden. Op het einde van 't jaar 1629, voegde hij de beoeffenirig der-Chijmie bij die des Ontleedkunde; en hij betuigt, dat hij alle dagen door behulp van beide deze wetenfchappen, zekere dingen leerde, die hij niet inde boeken, vondt. Maai- alvorens hij zig op de kennis der .Ziekten en Geneesmiddelen toeleide, wilde hij vooraf weten., of 'er ene leerwijze gevonden wierdt dienstbaar, om een Geneesmiddel te bereiden, waar van de uitwerking gegrond was .op ene onwedeifprekelijke bewijsrede. Hij weigerde het aanbod dat men hem te dezen tijd dce.ft» cm met den Graav de Maecheville , Ambasfadeur van Frankrijk bij de Ottomann\fche Porte., ene reize naar de Levant te doen, maar weinig tijd daar na deedt hij een kortfiondig togtje naar Engeland, en maakte in de nabuurfchap van Lenden enige waarnemingen over de afwijking van den .Zeilfleeiu Bij zijne te rugkomst, vormde hij het befluit, om in 't vervolg aan niemand langer vraagflukken voor te ftellen, en enkel zodanigen ,op te losfen, die men hem zoude voorhouden. Hij ontving .het bezoek van den Heer Viule-Brissdïux. een man dooi- , en door ervaren in de Mathefis en Chijmie; deze toefde enigen tijd bij hem, en hij trok veel nut uit diens lesfen. Jn den voortijd van het jaar 1633, verplaatfte hij zijn verblijf naar Deventer, in welke ftad Hendrik Regneri, een van zijn eerfte en geliefdfte leerlingen, tot Hoogleraar in de wijsbegeerte was aangehold. Te dezer plaatzc voltooide hij de werken, die hij het vorige jaar ontgonnen hadt; ook gaf hij zig hier op nieuw aan de .beoeffening der Stemkunde-overt en in het volgend zomer, bragt hij zijne Verhandeling ever de Wereld in ftaat, om ter drukpeisfe geleverd te worden, CARTESIUS. (RENATUS)  CARTESIUS. (RENATUS) Hij noemde het zijn Wereld, doordien het een ideaal was van een wereld, overëenkomilïg met de wereld die wij bewoneri. Het beftond uit ene- verkorte fchets van zijne Natuurkunde; dat wil zeggen, van al 't geen hij van de ftoffélijke dingen hadt kunnen ontwaar worden, met uitzondering egter van 't geen het Lick betrof,, welk onderwerp hij voornemens was in alle deszelvs uitgestrektheid in 't bijzonder te behandelen. En, ten einde niet genoodzaakt te worden de aangenomen ge* voelens der Geleerden te volgen of te wederleggen , befloot hij de zigtbare Wereld, als 't ware, tot een fpeelpop aan hun over te geven, om 'er zo lange over te twisten als zij zouden goedvinden, en alleen te verhandelen, het geen 'er in een nieuwe Wereld zou gebeuren, verondeifield dat het God mogt fcehagen in de ingebeelde ruimten, genoeg Jloffe te fcheppen* om 'er een uit zamen te ftellen. Hij veronderftelt, dat God dc delen der ftoffe door van elkander verfehillende en tegen» ftrijdige werkingen, zodanig beweegt en in roering brengt, dat 'er een Chaos uit te voorfchijn komt, en dat hij vervolgens niets anders doet, dande"Natuur te laten werken, ingevolge de Waten die hij onveranderlijk bepaald heeft. Op deze 011deiftelling, befchreef hij deze Jloffe zodanig die in den aan» vang was; hij ontwikkelde de gronden, waar in eigentlijk d« Natuurwetten beftaan; en betoogde, dat het grootfte gedeelte Van deze Jloffe, genoodzaakt is geworden, om, ingevolge die bepaalde Wetten, zig op ene wijze zodanig te verenigen, dat die ene Wereld zamenftelden, zo als de onze is. Hij verklaarde vervolgens den aart der Ziel, en tragtte te bewijzen, dat deze geen uitwerkzel van de Jloffe konde zijn, zo als de andere onderwerpen waar over wij handelden, maat dat zij een voortbrengzel van fchepping is. Hij zag deze Verhandeling nader over, ten einde die aan Mersenne te -Kénden, cm door zijn middel te Parijs met privilegie van den Koning te doen drukken. Dit viel juist op den zelvden tijd voor, wanneer hij vernam dat Galileus door de klauwen der Inquifitie was gegrepen, om dat hij de Beweging van dt Aarde beweerd hadt. Cartesius wierdt hier over ontroerd; de  de Helling- van Galileus kwam hem de waarfchijnlijkfte en bewijsbaarfte voor, en hadt hem zelvs ten grondflage gediend tooi' het grootfte gedeelte van zijn leerflelzel der Wereld; zo dat hij 'er dit gedeelte niet kunnende afnemen, zonder het ander gebrekkig te maken, van gedagten was beter te zijn Zijne Verhandeling agter te houden, dan een onvolkomen werk in 't licht te geven, of zig aan de beftraffing der In«fuifiteurs te Rome bloot te geven, met ene ftelling te beweren , die zij, fchoon ongehoord, veroirdeeld hadden. Hij befloot egter om zijn werk te herzien, en een nieuwen draij aan zijne verklaring over de Beweging der Aarde te geven» ten einde te doen zien, op welk ene wijze men die tegens het gevoelen van Galileus kan ontkennen , fchoon zij wezenlijk bewogen worde, en dat de hijpothefis van Cofesni"cus in haar volle kragt blijve. Het geen hij egter hieromtrent te werk ftelde, was niet zo zeer uit eeibied voor de Inquifitie, als wel ten einde zekere Schriftuur-texten op te helderen, die gemeenlijk tegens dat gevoelen aangevoerd worden. Men gaf in 1664 ene verkorting van deze Verhandeling te Parijs in 3vo. in het frans in 't licht, onder dezen tijtel: De Wereld van Cartesius, of de Verhandeling over het Licht, en van de andere voorname onderwerpen der Zintuigen , benevens ene Redevoering over de plaatzelijke Beweging, en een andere over do Koortfen , zamengefleld ingevolge de grondbcginzelen van dezen Schrijver. Deze eerfte druk is zeer gebrekkig; zedert verbeterde 'er de Heer Cherselier de fauten van naar het oirfprongelijke van den Schrijver, en liet het zeer nauwkeurig te Parijs in 410, drukken, bij wege van aanhangzel geplaatst agter de Verhandeling van den Mensch. Men ontmoet die in 't latijn .in zijne Opuscula posthuma, zo als wij verder zullen Zien. In het volgend jaar kwam Cartesius te Amjleldam te rug, cn deedt toen een reisje naar Denemarken en Nedtr-Duitiland, in gezelfchap van den Heer Ville-Brissieux. Het volgend •winter verfchafte hem gelegenheid, om de waarnemingen te doen, die man aan hem verfchuldigd is, over de zeshoekige Sneeuw» CARTESIUS. (RENATUS)  CARTESIUS. (RENATUS) Sneeuwvlokken, als mede over den Hagel en Regen. Op bet laatst van den herfst des jaars 1635, trok hij naar Leeuwarden* alwaar hij tot in het jaar 1637 verbleef; en het was hier,dat hij zijne Verhandeling over de V/erktuigkimde fchreef, tot gebruik van zijnen vriend Const. Huygens, Heer van Zuijlichem. Hij keerde in het begin van maart naar Amjleldam te rug, en vervaardigde een menigte belangrijke aanmerkingen over de Kringen welke rondsom de Kaarfen flikkeren. In 1637 gaf hij zijne vier Verhandelingen in 't licht, over de Leerwijze, de Verrezigtkunde, de Luchtverfchijnzelen en de Geo-netrie; zij vvierden te Leijden in het frans gedrukt, onder dezen tijtel: Discours de la Methode pour Men conduire- ja R'aijon, £f chercher la Vcrité dans les fciences. Plus la Dioptrique, les Metèores éj? la Geometrie. Deze vier Verhandelingen, welke tot proeven van Cartesius zijne wijsbegeerte veritrekken, kwamen eerst zonder naam van Schrijver in 't licht. Steven Curcelijeüs, beroemd Remonftrants Godgeleerde, vertaalde enige jaren later , de drie eerstgenoemde Verhandelingen in 't latijn. Cartesius verbeterde deze vertaling, en maakte gebruik van die gelegenheid, om enige veranderingen aan zijn eerfte werk te maken, waar na het onder dezen tijtel het licht zag: Renati Des-Cartes , Specimina Philojophice, Jeu Dïsfeftatip de Methodo reüe regendie Rationis, Dioptrice, et Meieora, ex Gallico Latini yerfa , et ab Authore emcndata. Amjl. 1644. in 4to. en in 1656. in 4to. Zedert vertaalde Frans van Schooten , Hoogleraar fn de Mathefis te Leijden, de Geometrie in 't latijn, en voegde 'er van zijne eigen aantekeningen bij, benevens de uitmuntende noten van den Heer de BeAtSne , Raadsheer te Blois, het voerde dit opfchrift: Renati Des-Cartes, Gecmetria, cum Florimondi de Beaune Notis, ex Gallico Latiné, in" terprtte et Commentatore Francisco a Schooten. Lugd. Bat, 1649. in 4!o. Accedit Compendium Mvjicce. Francof. ad Mceiu 1695. in ütto. Enigen tijd na dat Cartesius zijne vier Verhandelingen hadt in 't licht gegeven, deedt hij een reisje naar Breda en raar Flaanderen, om aan den Heer de la Basse, Gouverneur vari Deu¬ ren  Doaalji een bezoek- te geven. Bij zijne te rugkomst, ging» hij in het fraaije NoordMlandfe dorp Egmmd wonen, alwaar de Roomfe godsdienst in- het openbaar wierdt uitgeoeffend,, Hier was het dat hij welhaast de uitwerkzelen gewaar wierdt, •welke de lezing van zijn boek hadt voortgebragt, en hij werdt. genoodzaakt de tegenwerpingen van Fromond , Hoogleraar in de H. Schrift-te Leuven, te beantwoorden, insgelijks die van Plempius, Med-, Doktor, en die van Clermont, Profesfor in dé Maihefis ,- aan het zelvde Hogefchool. In Frankrijk maakte het boek verfchillenden indruk, geregeld naar de vooringenomenheid van deszelvs lezers. De Heer Fermat, in. 'i bijzonder, randde hem aan met enige tegenwerpingen, maar hij verzoende zig vervolgens met onzen Schrijver, die ook in een twistgeding geraakte met de Heren Petit, Morin, Hoogleraar in de Mathefis te Parijs, en Beaugrand, Koninglijken Secretaris. Hij nam zedert het befluit, om aan de ftudie der afgetrokkene Geometrie vaarwel te zeggen, maar de beoeffening van dat gedeelte voort te werken, 't welk betrekking heeft op de Verfchijnzelen der Natuur, en hij fchreef ophelderende aanmerkingen over de duistere plaatzen van zijn werk, tot gebruik van den Heer des Arques zijnen vriend. Ook bewilligde hij , dat een geleerde Hollander die in zijna achting deelde, ene inleiding tot zijne Geometrie vei vaardig, de, ten einde die verftaanbaarder voor allerlei foort van lezers te maken. Op het einde van 't jaar 1638, verzogt hij, om verfGhoond te mogen blijven, in vervolg enige vraag. Bukken, die hem zo veelvuldig gedaan wierden, te beantwoorden, en hij vervaardigde een lijst van de beste tegenwerpingen, die-men hem hadt geopperd, met voornemen om die benevens zijne antwoorden te doen drukken. - Terwijl men hem in Frankrijk met cne.opftapeüng van te» genwerpingen en vraagftukken vermoeide, was men in Holland grotelijks bedagt, om het oude ftelzel van wijsbegeerte den zak te geven; en het zijne in de plaats te ftellen. Het Hogefchool van Utrecht, was van hare ftigting af aan Cartsfitani, door middel van Regneri; en Hendrik Regius, een jeug; CARTESIUS, (RENATUS);!  CARTESIUS. (RENATUS) jeugdig Medicus, verklaarde zig openlijk voor hem, waar over hij in 't vervolg zeer hevig wierdt aangevallen door Gysbert Voetius, Hoogleraar in de godgeleerdheid aan het zelvde Hogefchool. Cartesius begaf zig omtrent dezen tijd f «aar Harderwijk, van waar hij kort daar na, een buitengoed nabij Utrecht betrok, en voorts zijn verblijf te Leijden vestigde. Hier zijnde, duurde het niet lang, of hij wierdt door Karel Cavendisch, broeder van den Hertog van Newcastle, aangezogt, om met hem in Engeland te gaan wonen; dit zou waarfchijnlijk gelukt zijn, ware het niet verhinderd geworden, door de onlusten welke kort hier na in dat rijk door den burger-oorlog ontltonden. Genoegzaam in het zelvde tijdvak, wierdt hij door de Jefuiten aangevallen, en inzonderheid door den beroemden Bourdijj. Op het einde van 't jaar 1641, nodigde hem der Franfen Koning Lodewyk de XIII. aan zijn Hof, en bood hein zeer voordelige voorwaarden aan, doch hoe gunftig die in der daad ook waren, waren ze egter niet beliand om hem uit zijn rustig verblijf te lokken. In dit zelvde jaar gaf hij uit zijne Befpiegelingen over het beftaan van God en de onflerflijkheid der Ziele; welke te Parijs in 8vo. gedrukt, onder dezen tijtel te voorfchijn kwamen: Meditationes de prima Philofophia, ubi de Dei exijientia, ö3 Anima immortalitate. De tweede latijnfe druk dezer Befpiegclingen wierdt te Amfceldam in i2mo. ten jare 1642 bij Elzevier uitgegeven. De Schrijver veranderde 'er den tijtel van, en Helde in de plaats van Onflerflijkheid der Ziele, de uitdrukking van Onderfchcidi-ig der Ziele met het Lighaam. Een nieuweren druk van dit werk heeft men tot tijtel gegeven: Meditationes de prima Philofophia, in quibus adjeüce fimt in hac ultima editione utMisfimt quadam Ani~ madverfiones ex varlis doUisfmisque Autoribus colleBce, cum Authoris Vita, breviter ("ƒ concinni conferipta. Amfl. of veeleer Napels 1719. in ivo. Deze uitgave is men verfchuldigd aan Giovac- ciko Poè'ta. Voetius ten jare 1641 tot Rektor van het Hogefchool te Utrecht aangefteld zijnde, wist te bewerken, dat aldaar de wijsbegeerte van Cartesius verboden werdt, en fchreef zelvs VI. Deel. N te.  Jegens, dezen Wijsgeer, maar die gaf terftond zijne• Verdedfgivg in 't licht, onder den tijtel van: Epifldla Renati Des?.. Gardes, ad celeberrimum Virum Gisbertum SVoetium , in qua sxasnhmtur, duo. Libri nuper. pro Voetio UltrajeÜi fimul editi j tmus d& Qmfratemitate Mariana, alter de. Philofophia Cartcfiana. Awfv. 1643- in ïimo.;- en in de verzameling zijner Brieven, fm II: p.. 541- Hij wederlegt in dien Brief, een boek doorMartinus; Schcocivius , met een uitgebreide Voorrede van Voet;us, tegens, hem in 't licht gegeven, onder dezen tijtel: Pkilcfothia Cartefiana, fivc admiranda Msthcdus nova Philofophia. Renati Des-Cartes. Utr.. 1643, .in iimo. Teirena voegde* hij bigt bij, de. wederlegging van een werk van Voetius overdft Broedcrfchap van 's Hertogenbosch, Dan ten aanzien van &CRO.ockius;, vergenoegde bij zig niet met hem enkel te wederleggen, maar hij ving teffens een regtsgeding tegens hein $.$cis tot betering van de injurien waar mede zijn boek opgevuld was.. Na veelvuldige pieithandelingenwierdt eindelijk fcfit Geding- aan de Univerii.teit te Groningen ter beoirdeüng geaondgri die bij vonnis, van den 10 april 1645, decreteerden it dat Cartesius zig zoude moeten vergenoegen met de faetui. „ gingen die Sciioockius gedaan, hadt; hier in beftaande > ï. Dat bij enkel op aandrang van Voetius tegens hem hadt ,, gefebreven, en deze hem de Boffen hadt verfchaft, van al ... 't geen 'er perfoneels tegens hem in wierdt gevonden; als onder anderen, 't geen zijn voorgewend Atheismus beM trof, benevens de lang uitgerekte en hatelijke vergelijking s, die. bij van hem met Vanini maakte, 2. Dat die genen v welke zijn werk hadden doen drukken , 'er zonder zijn me„ deweten, de meeste der aanftotelijke .dingen in hadden geÜ plaatst, waar over Cartesius zig beklaagde. 3. Dat bij ,» C'rtesius voor een braaf en eerlijk man hieldt, diegeenzints een' Atheist was, zo als men hem. dien hadt doen a£>. li fcbHderen." Nog in dit zelvde jaar 1041, deedt hij ene reize, naar Pa9%s, alwaar- hij bevondt dat, men reeds uit Holland, exempla?en VSn l'ijne Crvndbegpirelen hadt gezonden; deze waren te Am-. \ CARTESIUS, (RENATUS)-  CARTESIUS. (RENATUS) 195 Amjleldam bij Elzevier in 1664. in 4to., onder den tijtel van Prificipia Philofophia: gedrukt; en, in 't jrans vertaald te Parijs in 1647, 1651 en 1658-in 4to. onder dezen, tijtel: Les Principes de la Philojophie, écrite en Latin par Renó Des-Cartes, £p traduites en Franpois par un de Jes Amis. De Abt Picot is de Schrijver van deze vertaling; waar van men ook ene Engelje overzetting heeft, die met enige aanmerkingen te Londen in 4to. ten jare 1653 is gedrukt. Hij hadt zijne Principia Philofophia opgedragen aan de doorlugtigfle zijner kwekelingen in de wijsbegeerte, namelijk aan Elizabeth, Prinfesfe van den Paltz, dogter van Frederik den V, Keurvorst van den Paitz en Koning van Bohemen. Na alle zijne vrienden te Parijs bezogt te hebben, keerde hij naar Holland te 'rug op het einde van oktober, en begaf zig naar zijn ftille wijkplaats te Egmond, met voornemen om zig ten enemalen aan de beoeffening der Dieren, Planten en Mineralen over te geven. In junij 1645 wederfprak hij opentlijk zijnen leerling Rec-ius, die een menigte zaken van hem zeiven hadt voorgsbragt, en hem daar te boven zijn Verhandeling over de Dieren hadt ontvreemd. Ook gaf hij zig op nieuw met een warmen ijver aan de beoeffening der Ontleedkunde over, en op dien tijd het bezoek van een Edelman ontvangen hebbende, die hem verzogt zijne bibliotheek te zien, toonde hij hem niet anders dan een kalf, *t welk hij gereed ftondt ont te ontleden. Hij wierdt een weinig afgeleid'van deze ftudie, door het gefchil 't Welk 'er ontflondt in 1645, tusfen Longomontanus en Jan Pei.l over de Quadratuur van den Cirkel; een vraagftuk, waar van hij betuigde dat de oplosfing onmooglijk is. Hij bragt den ftrengen winter van dat jaar te Egmond door, en fchreef twee kleine werkjes; het eerfte tegens de nieuwe tegenwerpingen van Gassendi, en het tweede, over den aart der Hartstogten. Omtrent dezen tijd, geraaakte hij in gefchil met Roberval , over de beweging des Slingers van een Uurwerk, en hij hieldt briefwisfeling over de zedekundige Wijsbegeerte met de Prinfes Elizabeth. In het begin van 't jaar 1647, beantTroordde hij enige vragen, die hem door Kristiïïa Koningin N 2 va|  *9> menigte van werken zijn 'er ter .gelegenheid van onzen Schrjïv ver en zijne wijsbegeerte in 't licht gekomen, Waar van wij hier de voornaamften zullen opgeven. 1. Petr. Dak. HoEIrn», Cenfura Philofophia: Cartefianee. Paris 1(589- iima. 2. Rsponfe. au Livre qui a pour titre, P. Danielis Huetii, Cenfura P)ülofc*^ phiee Cartefiaiue, par Pieere Silvain Regis , Paris 169U lamo^ a. Gerardi de Vries, Prof. Philof. Uiiraf de Renati Cartïsu Meditationibus a Petro Gassendo impugnatis 'Diferïatiu::* eula Hiftorico-Philofiphica. Ultr. 16.91. 8vo. Beauvaï. «egt, i» l'Hiftoire des ouvrages des Savans,jeptemb. 16.91. .p. 27. dat Dïr Vries in deze verhandeling een ingekankerden haat tegens Cm* Tesius laat blijken. 4. Hiftoire de la Conjuratieu faite è Stok/Urn eontre Mr. Des-Cartes. Paris 1695. iimo. 5. Dan. LiïSïcr* Hl, Specimina Philofophia: Cartefianee , Lugd. Biïi. 1653. 4Ï*> Men vindt in dit werk ene levensbefchrijving van onzen Wijsfeer, zamengeiield uit de bijzonderheden, die de Autheuï had'ï vernomen van Profesibr Schooten en dén Med. Doktor -Raey.. Schoon dit levensverhaal zeer gebrekkig is-, bevat het 'egt&c verfcheidene aardige bijzonderheden. . 6-, Renati CaR';.hkï ■Vdta , a Petro Borello confcripta. Dit levensberigt wordt ge* vonden agter het werk van Borellus, getijtelt, Htfica'iamm Obfervationum Medics-Phyficarum, Cermurice IV, Caftres tSstt-, W, ïi-mo. Paris 1656. in Svo. Franccf. 1670 £? I'öj6\ in en ep 'bladz. 580 des I. Deels van de 'Memorice Phitefos.hr :.i EIenningii Witten. 7. Joan. Tepelii, Hiftoria jP/«7# 'tuurlijke dogter gehadt , Francine genaamd, die flegts- ó.efi ouderdom van vijf jaren heeft bereikt; zij was geboren 't& Deventer óm 19 julij 1635, en ftierf te Amersfoort den > feptember 1640. Hij erkende haar openlijk vcoï zr;. 'fchoon men niet weet wie hare moeder was. Ook betoonde hij zulk een diepe rouwe over het verlies van dit taer-je j -h>. in hem het bewijs werdt geftaafd, dat de wijsgeertè -niet ift &aat is de gevoelens der natuur uitte doven; én zijne dMefheid zoude doen denken, dat hij géén meer andere kinderen hadt; fchoon die befchuldiging wierdt aangevoerd door zijn* Vijanden, en onderfteund door hét gezag van eèn Harig •Predp. &ant te Utrecht; doch Cartesius Hoorde 'er efg in 't goi:?>i niet aan, hij beantwoordde die mét verachting, en zei dé-, daï ;geen gelofte van kuisheid gedaan hebbende, en niet fee-Wijd ■zijnde van de zwakheden aan den ménfchelijken aart éigen», %'rj geen de minlfe zwarigheid zoude maken indien 'hij taalt hinderen hadt, om die openlijk voor de -zijnen te erkennen. Het afbeeldzel van Cartesiüs gaat op o'nderfcheidenè 'Wijzen In prent uit; Ook is het aandenken Van dezen groten Wij.?» •geer bewaard door *enen •Gedenkpenning ter zijné? 'ére 'vér* va-ardigd, De voorzijde daar van verbeeldt zijn boïs.tftuk ';r.et  CARTESIUS. (RENATUS) mantel en bef, en binnen den zoom deze latijnfe woorden r Renatus Des-Cartes; mus Hagen Turonum: 1590. Mortuus in Sueeia: 1650. Tusfen een wereldkloot, daar bij Haat ?*culi lumen, Licht der eeutve, en ene heideifchijnende zon, leest men op de rugzijde deze agt nederduitfe digtregels : Dit Pronkjuweel bevat Plet wereltswonder, dat Natuurs verborgentheden Doorpolsten en ontleden, Op 't fpits van zijn verftand. Nu raaskald Griekenland: En 't afgefloofde Romen Ilromt haifenlofe dromen. Eehalven de reeds opgegevene werken, zijn na dode van Cartesius, nog de volgenden uitgegeven of herdrukt, VHommt de RENé Des-Cartes, avec les Remarques de Louis de laForge; m Traité de la formation du Fitus, par le meme Des-Cartes Paris 1664. in ulo.; en in 1677 met de Monde de Des-Cartes, eu le Traité de la Lumiere ffc. Het was de Heer Cherselier, die deze beide Hukken uitgaf. Twee jaren voor den franfen druk van de Verlmndeling over den Mensch, was 'er ene latijnfe vertaling van in 't licht gekomen, onder 'dezen tijtel: Renatus Des-Cartes, de Homine, Figuris &? Latinitate donatus a Florentio Schuyl, inclitce ürbis Sylvce-Ducis Senatore, et ibidem Philofophia Profes/ore. Leidce 1662, et 1664. fa ato. Het belangrijkfte der werken van onzen Wijsgeer na zijnen dood in 't licht gebragt, zijn zijne Brieven, uitgegeven door den Heer Cherselier in drie delen, onder dezen tijtel: Lettres de RENé Des-Cartes, ou font traités les plus belles Qtiestions fur la Morale, la Pl.yjique, la Medecine, et les Mathematiques; données au Public par le Sieur Cherselier. Paris 1667. in 410. Ook is deze bundel in 't latijn vertaald, en te Leijden bij Elzevier ten,jare 1668 in 4to. gedrukt. Zij bevatten vele wetenswaardige zaken betrekkelijk de gefcbillen die Cartesius met verfcheidene Geleerden van zijnen tijd heeft gevoerd. De Heer  CARTESIUS. (RENATUS) acx Heer Cherselier heeft die uitgegeven na de minuten door Cartesius opgefteld, die denkelijk in alles niet zullen overeenkomen met de door hem toegezondene originelen, doordien hij wel gewoon was kleine veranderingen bij het overfchrijven te maken. Voorts is nog van hem in 't licht gegeven : Renati Des-Cartes, Opufculaposthuma, Phyfica et Mathematica. Amft. 1701. in ifto. Men heeft in dit Deel enige van hem onuitgegevene werkjes of brokken van werkjes verzameld, en de zodanigen die afzonderlijk in het latijn, frans en nederduits waren gedrukt. De verhandelingen die men hierin vindt zijn: i. Mundus,feu Disfertatio de Lumine, ut et aliis Jenfuum objec~ tis primariis. 2. TraElatus de Mechanica, una cum Elucidatior.ibus N. PoissoNH, é Gallico fermone in Latinum tranftatus. 3. N. Poissonii, Elucidatiojies Pliyfica in Cartesii Mufkam. 4Regulce ad dire3ionem Ingenii, ut et inquifitionem Veritatis. Deze verhandeling , fchoon onvolkomen , bevat uitmuntende voorfchriften tot beftiering van den geest in het nafporen der waarheid. 5. Inquifitio Veritatis per Lumen Nature. Dit, het welk tot een vervolg van het voorgaande verltrekt, is nog onvollediger, want men heeft 'er flegts het begin van. 6. Prim>»> quomodo ingeniojus adolefcens moture & reSe educetur ad Rempublicam; dit werk is door hem opgedragen aan den beroemden Huig de Groot, die zijn bijzondere vriend was, en met wien hij ook briefwisfeling heeft onderhouden. Voorts heeft hij enige Griekfe Schrijvers in 't latijn vertaald in 't licht gegeven, als Thucydides,- en Xenophon Cyripcedia, Demetrius Valerius, de Elocutione enz, benevens verfcheidene Oratien bij verfchillende gelegenheden door hem uitgefproken , en enen bundel griekfe en latijn- fe vaarfen, die niet onbevallig zijn. . . yita Caselii Epift. ejus prcemisfa. Adami, Vit. Philof. Germ. Witte, Diar Eiogr. Tob. Magyri, Eponymologicum, Voce. Morhofius, PoO*» Tom- L P- 449, 4So. $176. Tom. II. p. 491, Crenii, "Jat.  CASEMBROOT. (JAN) 'Anlmadv. Phiïoleg. Part. I. p. 76--S2. Part. VI. p. 223, 224. Part. XIX. p. 246, 247. Frid. Goff. Freytag, Adpar. Litte< rarius, Tom. I. p. 415--418. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. p. 1141. Scaliger, in Scaligeranis fecundis. Voc. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 607. die hem te omegte een geboren Bataaf of Nederlander noemt. C. Saxi, Onomast. Pars III. p. 442, 443. 652. Dav. Clement, Bibl. cur. Tom. VI. p. 357-362. CASEMBROOT (JAN), afkomflig uit een doorlugtig ge» Bagt dat oirfpronkelijk in Piemont te hnis hoorde, en tot hoog aanzien in Flaanderen is geraakt, en vervolgens in de Nederlanden, alwaar nog aframmelingen daar van worden gevonden, was een zoon van Leonard Casembroot , Burgemeester te Brugge, en van Godelieve Brest; hij hadt vier broeders; namelijk JanBaptiste, Geestelijke, te Brugge; Jakob, Thefaurier Generaal van Flaanderen, getrouwd met Antonia Wynkelman; Niklaas, Heer van Oostwinkel, Burgemeester van Brugge, wiens nakomelingen in Flaanderen gebleven zijn, waar 2ijne dogter trouwde met Adolf van Maldegem , volgens Noblliaire des Bays-Bas, Tom. II. p. 531. en Leonard, waar van Braks nader. Onze Jan die Heer van Bakkerzeel was, hadt in huwelijk Wilhelmina van Bronkhorst; bij wie hij ene dogter verwekte, Anna, eerst getrouwd met Bartiiolomeo de Toralva, Spaarfen Major, en daar na met Don de Miranda, Gouverneur van Meurs. Hij kwam , als Raad eA Geheimfchrijver, in dienst des ongelukkigen Grave Lamoraal van Egmond; en werdt hier door, in de zaken van Nederland ingewikkeld. Hij nam deel in 't Verbond der Edelen; en verfcheen, met voor- ' kennisfe van Egmond, in hunne vergadering te St. Tndjen. In feptember des jaars 1565, kwam hij, met last van Egmond, binnen Oudenaarde; eerst, om die Bad in ruste te brengen, gelijk gefchiedde, door den Roomfen hunne kerken te laten behouden, en den Hervormden ene plaatze ter verrigtinge van hunnen godsdienst aan te wijzen; naderhand, om het verdrag, door de Landvoogdesfe met de Edelen gefloten, 20<  &o& CASEMBROOT. (LEONARD) af te kondigen. Doch, Casembroot verliet, eerlang, de zijde der Bondgenoten; en zogt zig aangenaam bij het Hof te maken, Hij ging een ftap verder, en vervolgde de voorftanders van 't gefloten verdrag; arbeidde met onophoudelijkeii ijver, om de beroerten te Billen; verdrukte de Onroomfen; zogt de becldftormers op, welken hij bande, deedt geesfeien en zelvs ophangen. Dan dit alles kon hem niet baten; want hij werdt, ten jare 15157, op bevel van Alva, gevat, en in hegtenisfe gezet; waar hij tijds ten overvloede hadt, tot nadenkinge van zijne onftandvastigbeid. Na dat hij, al wat hij wist, beieden hadt, weidt hij op de pijnbank gebragt, en zijne zaak, door den Bloedraad, met de uiterfte geftrengheid, behandeld. Het gemeen fchreef de voornaamfte reden hiervan toe aan den wreden Vargas. Eindelijk wierdt zijn vonnis opgemaakt; en hij veroirdeeld om onthalst te worden % welke ftraf, te Vilvoorden in augustus 1568 aan hem volbragt is. Hij ftaat bekend als een man van verftand en geleerdheid, waar van ook zijne gedrukte fchriften blijken dragen; als onder anderen: Carmen in taudem Marci Laurini £? Huberti Goltzii jy. Blrgundi, Hifi. Belg. Lib. III. p. 24ï &c. v. n. Haer, de init. Tumult. Lib. II. p. 247. Vigl. ab Aytta, Epifi. XXVI. & LXII. ad Hofpebum, p. 405, \Q6. 482. F. Strada, de Bello Belg. p. 358. 387. 389. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 607. Stamlof, of uitbreiding over het oud adelijk Geflagt van de Heren Casembroot door Anna Maria Paauw, gedrukt te, Gouda in 1700. P. Bor, Ned. Oorl. druk van 1679. I. D. bl. 185. 247, 248. G. Vkolikhert, Viisfmgfe Kerkhemel, bl. 270-273. zijnde de moeder van dezen Leraar Walburg Casembroot genaamd, uit dit zelvde geflagt herkomftig. A. Ferwerda, Gef. en Wapent,, II. D. druk van 1785. J. W. te Water, Hijl. van 't Verbond der Ed. II. D. bl. 319-321. CASEMBROOT (LEONARD), de jongfte broeder va» den bovenftaanden , ontweek tijdig genoeg de moordzieke klauwen van den Bloedraad, om niet een zelvde lot als deze»  CASPiUS. (GECRG) GASTEEL. (GERARD) zen te ondergaan. Hij was in zijn jonkheid Penfiónaris der ftad Brugge, en \vegens Flaanderen, in de jaren 1573 en 1582 ter vergaderinge van den Raad van Staten gecommitteert, en in 't zelvde jaar 1582 op bevel des Konings van Spanje ingedaagd en gevonnisd; doch hij was reeds naar Holland gewe. hen, en aldaar door Prins Willem den I. en de Staten van Holland tot Raadsheer in het Hof provintiaal aangefreld; voorts is hij in verfcheidene Ambasfaden gebruikt geweest, en hij ftierf als Preiident van genoemde Hof in 's Hage, en is aldaar in maart 1604 in de grote kerk begraven, na dat hij bij zijn huisyrouwe Kcrnelja van Porps, negen kinderen hadt verwekt, waar van nog afftammelingen ten huldigen dage in leven zijn. P- Por , Ned. Oorl. 1. D. bl. 414. 661. II. D, bl. 23. 376. 726. III. D. bl. si. 136. 482. 557. FerWerda, €efl: enWapenb. II. D. CASPIUS (GEORG), geboortig van Henegouwen, is een vermaard Geneesheer geweest, die door den druk heeft gemeen gemaakt: 1. Refponfionem ad Bonaventuiue Grangerii. Admonitionem de Cautionibus in Janguinis misfione adhlbendls. Bafil. 1579. 2. Cajiigationum Animadverfionis ejusdem Grangerii, idverfus Leonardüm Botallum. Ib. 1582. J. F. Fop¬ pens, Bibl. Belg. p. 333. CASSANDER, zie KASSANDER. CAS TEEL (GERARD), geboren te Keulen in 1667, begaf zig in de orden der reguliere Kanunniken van Sainte Croix, en deedt zijne geloften in 1684 te Mont-St. Hèlene. In 1692 wierdt hij tot Priester gefchoren, cn wierdt ter zeiver tijd tot Prior aangefteld, van het klooster te Buisburg, welke waardigheid hij tot zijn dood toe behieldt, die voorviel in 1733^ in het öófle jaar van zijnen- leeftijd. Men heeft van hem in druk : Controyerfice Ecclefiastico-Hijlorkce , utiiiter curiofoe , nor. timïpofitce, fed dispofitce, acjludio panlum fepojito, eruditorum Lee tonen placito-expofita. Colon. 1734. 4«". Editio fee. Col. 1757. 450. Hartzheim, Bibl. Colon. p. 95. Paquot, Mem. litter. Tom. II. p. 89-92. CAS- 207  208 CASTELET. CASTELEYN. CASTELIUS. CASTELET (JOHAN BAPTIST), van Brusfel geboortig, Is geweest Licentiaat in de godgeleerdheid, en was ten jare' 1593 Prasceptor in de latijnfe fcholen te team, om de jeu-d in de eerfte loopbaan der letteroeffeningen te geleiden, vervolgens leraarde hij de wijsbegeerte te Gent; en wierdt ten laatften tot Kanunnik in de katedralc kerk te Antwerpen aangefield.^ Hij heeft in 't licht gegeven: Stella Maris, pro omnibus Christianis aberrantibus, fm Declaratio brevis pracipucrum ar- ticulorum fuiei Jjfr. typis Guil. a Tungris, 1620. ivo. _ t F. Foppens, Bibl, Belg. p. 567, 568. _ CASTELEYN (MATTHIAS de), geboren te Oudenaarden in het graavfchap van Flaanderen, omtrent 't midden van de XVIde eeuw, behoorde onder het getal van die zijner tijdgenoten , welke zig 't zorgvuldigfte op de béfchaving vair de nederduitfe letterkunde toeleiden; men verzekert dat hij de eerfte is geweest, die over de digtkonst of de regelen der wetenfchap om vaarten in zijne moedertaal te vervaardigen heeft gehandelt. Daar is van hem in druk: mm(ï ban Rhctori* ïtcn fn alle (enten cn fneeftetl ban Dichten/ 017 tn alle bat ise fconüban Poc;ijcn competeert. <&mt 1555. in iamo. Zedert verffcheidemalen herdrukt, onder anderen te Rotterdam in 1616. in i2mo., met bijvoeging van de volgende Bukken: 1. &t ÏSifTorie ban pramué cn (CöijS&e in Dichte. 2. ©c ïöalaöcn ban JPownljcfte. 3- miterfe SCieöe&ensS enj. F. Sweer- tii, Athen. Belg. p. 5S8. Val. Andr., Bibl. Belg. p. 659. Paquot, Mem. litter. Tom. XII. p. 155, 150. CASTELIUS (JOHAN), geboren teGeluwe, een dorp gelegen in de Kastellanie van Komijk in het graavfchap Flaanderen, is geweest Pastoor in het dorp Somergeven. Hij was een man die uitmuntte in geleerdheid, en een groot beminnaar van de griekfe en latijnfe litteratuur; waar van hij ook proeven heeft gegeven in zijne uitgegevene werken; welke zijn: x. Inflituiianes Artis Grammatica ; accedit, Epithetorum farrago, typis Plantin. 1573. i6mt. 2. Commentarii fcf Ata in Ahthologiam Gracorum Epigrammatum, uttê cum Interpretationibus era*  CASTELLO. (AMAND ra) 5Ö9 tfuditorum omnium , qui edndem Antbolog'mm carmine verteruni &c. 3. Epiftola duai, ad F. Cornelium Dordracenum , apud Franciscanos Brugis Caicionatorem, fub namine Steph. Lindii, at Goltzio excufce anno 1567. Catal. Biblioth. Lugduno-Ba- tavce, p. 331. n. 143. p. 335. n. 25. & p. 336". n. 53. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 607. C. Saxi, Onomast. Pars III. p.' 43i. CASTELLO (AMAND de) , geboren omtrent de Xlde eeuw, wierdt onder de Kanunniken van de hoofdkerk te Doornik geplaatst, welke post hij verliet om Monnik te worden te St. Martin in die zelvde ftad; de Geestelijken van An* chin trokken hem uit dat klooster, met hem voor hunnen Prior te verkiezen. Terwijl hij deze waardigheid uitoeffende, bevondt zig de abtdije van Marchennes, in derzelver nabuurfehap gelegen, in een allerbeklaaglijkfte toeftand; want na dode van Alard, deszeivs agtften Abt, was die bediening gevallen in handen van Fulcuard te voren Monnik van Mamon, dis uit een aanzienlijk geflagt gefproten , een zodanig flegt gedrag hieldt, dat de Geestelijken van dat huis het voorbeeld van hunnen Abt volgende, zig allerlei flordige ongeregeltheden niet alleen toelieten, maar zelvs de abtdije verlieten, om zo veel te beter den vrijen teugel aan hunne verregaande ongebondenheden te vieren. Enigen van hun egter berouw krijgende, kwamen te Marchennes. te rug, verkozen 'er Amand tot hunnen Abt, en verkregen daar toe de bewilliging van Robbert Bisfchop van Arras. Amand zig na vele tegenifribbelingen, hem door Fui.chard verwekt, vredig bezitter van die abtdije bevindende, werkte onophoudelijk om 'er een goede tugt en orde te doen heerfchen, zulks gelukte hem naar wensch; en hij herftelde niet alleen de abtdij van Marchennes, maar ook die van Hamaij, welke door de ongeregeltheid van deszelvs bewoners ten enemalen was verwilderd. Amand ftierf zat van dagen en afgefloofd van arbeid ten jare 1133, na 13 jaren Abt te zijn geweest. Men heeft van hem: Een Brief behelzende een verhaal van 't leven en fterven van B. Odon Bis- VI. Deel. Q fchop  fïhop van Kmerijk; welke, geplaatst is in de- Belgica Christin* ï%rj Arnold, de Raisse , p.. 116--122. Vervolgens door .'le Bollandisten herzien » en gevoegd in hun III, Deel van junij p. pij-.913, AuUw-. Mirac. S. RiSrudis at. Buzelinum, GaiLa-Fland. p. 210,. 211. Maeillon , Sec. II. Eened.-yüi * o/S,?.. Spifji. d'Achery , Tom. XII. p. 430. Gallia Chrift. Tom» HL. p.. 396.. Paquot, Mem., litter. Tom.. II. p. 393-355.. CASTILLON (JEAN de), geboren in 1710, Doktor inde f.egten en de Phuofóphie, Profesfor in de Matheus en Pbilo* fo-phie, te Utrecht; heeft zig enigen, tijd te Bern. opgehouden a 53 is onderdaan dier RepubJijk geweest; hij was lid van de. Xoninglijke Ak'.demie te Berlin; van de Koningüjke Genoot» fcbappeu van Londen en Göttingen:: van de Haarlemfe Maatfc&shpijf van het fnfiitm van Bologne, enz. Hij is Profesfor geweest t© Utrecht, eerst extiaordjnair; naderhand ordinair, vaa het jaar 1751 tot 1764; doende bij gelegenheid, dat hij «x den 11. december 1751 die waardigheid aanvaardde, ene Ifttiinfe Redevoering: De tifu Mathejeos in vita humana. In laatstgeinelde jaar 1764 is bij vertrokken naaiEertin, en is daar geweest Profesfor in de Matbefis, aan de Militaire Akademie; en geftorven den n oktober 179.1, oud 81 jaren. Hij heeft uitgegeven: Is. Newtoni, Opuscida Mathematica: Oratio #4. Qormexionaïios:: Discours fur l'origine de ITnegalité parmi les he-r.mes, tegen Rousseau, Amft, 1756. 8vo.:• Obfervations fut % hliiwifi. de la Nature, Berlin 1771, 8vo., en ene franfe overzetting van Philostratus werken. Zijn zoon Hekrik , gaf, in 1764, uit, ene overzetting van Campbell , fur les Mïracles 4e C, en van Eucijdes; en werd naderhand, Profesfor in de Matheids bij de Koninglijke nieuwe Ridder-Akademie, of Ipgenieur-ithool, te Berlin. ——— Defcriptio» des Villes de BerM, et de Potsdam, x 7-69. ivo. p, 619- 95cfdj?tifmrig >er @taMe ScïtitJ ttUÜ ^fWÜ<»m/ 1779- f, 52?- 1002, 1003. Verhand, van de MIL Maatf. der- Wktenft te Haarlem, V- D. bi, VII, ven hes VoMetkU, Btifahi 1752, 9a feK 19? > 19%.. Medegedeelde Be-. CAS-. CASTILLON, (JEAN de),  CASTRICUM. (ANDRIES) (JAN) CASTRICUM (ANDRIES DIRKSZ.), is eerst geweest Pastoor van St. Pancras kerk te Enkhuizen, daar hij zig in zijne predikatiën tegens fommige pausfelijke gevoelens aankantende, door Rudolf Strakmans, Deken van Westfriesland, die zijnen zetel te Hoorn hieldt, aldaar ten jare 1562 voor hem gedagvaard wierdt; hij verfcheen ter beftemder tijd, doch wieidt terftond agteraf geleid en in gevangenis gebragt. De mare hier van kwam niet zo dra te Enkhuizen, of enige ingezetenen van die ftad togen naar Hoorn, daar zij middel vonden om den gevangenen op ene behendige wijze uit den kerker te verlosten. De Pastoor nam hier op de vlugt, en onthieldt zig buiten het regtsgebied van den Deken. Ten jare 1566 ontmoeten wij hem te Enkhuizen als Leraar van de Hervormden, die door zijne ftigtelijke predikatiën en vromen wandel, veel afbreuk aan het pausdom dtedt, waar toe ook niet weinig medewerkte , het toen ter tijd plaatsvindend beestagtig levensgedrag der Monniken, die zig ailerieije ligtmisferijen en ontugt veroirloofden. Toen in het jaar 1572 Enkhuizen aan de zijde van Willem den L overging, en aan deRoomsgezinden.de kerken wierden benomen, deedt Castricum als gewoon Leraar der Gereformeerden, de-eerfte predikatie aldaar, over de lening van 't exijns-huis op de vismarkt, en 's anderen daags in de Pancras- of Zuider-kerk, daar hij te voren Rooms-Pastoor van was geweest. In het jaar 1591, was hij lid van de vergadering zo uit politijken als kerkdijken beftaande, door last der Staten van Holland bijeengeroepen, over" het thfleflen ener kerken-ordeninge, die naar een ontwerp van den jare 1583 gevormt, in gereedheid zijnde, egter geen gebruik van wierdt gemaakt, doordien enige fteden die verwierpen. p. Boa , Ned. Oorl. III. D. bl. 561. Ger. Brandt, Hift. van En'h. bl. 121, 122. 128. 162. 310. G. Brandt, Hifi. der Reform. L D. bl. 251, 252. 335. 511. CASTRICUM (JAN PIETERSZ.), is een der eerfte Gereformeerde Predikanten in 's Hage geweest, en wierdt aldaar ten jare 1579 van Wezel beroepen. - Hij fchijnt een twistziek O 2 rhensch 211  lil measch geweess te. zijn, die- het vreesfelijk geraden- hadt op fijnen. ambtgenoot Hjeronymus Hortensius, die de waardijs iM goede werken naar- zijnen zin., te breed uitmat. Het: wederzijds knibbelen duurde zo lang, en ging inet zulk een ijver in zijn werk, dat daar beide aanhangers vonden, het *% dugten ftondt, dat 'er ene gantfe. fcheuring, haat en broed-vctvist, in de Gemeente van 's:Hage mogte ontflaan; waai> om de Staten, van Holland ook, na te vergeefs alle middelen van bevrediging aangewend te hebben, den 10 oktober 158.3, de. heide, op eikanderen verbitterde Leraars een Covjiliuw abeundi verleenden, en vreedzamer Predikanten ia derzelver flaats beriepen; om hun egter aan brood te helpen, wierde jm «aar Kastricwn en Hierokymus. naar Wafenaar gezonden» ten ei,nd© aldaar als. geestelijke Herders de kudden te weiden. P' C> Hooft, Ned. Hifi. bj. 952. G. Brandt, Hifi. der Reform, J. D. bl. 702, 703, J. de Riemer, Btfchr. ym %• Gravenh. I. D. bl. 331. CASTRICUM (PANCRAS van), een Alkmaarder van ge-bocrte, is eerst geweest Sijndicus der Rad Groningen, en v?rvo,lgens gedeputeerd in den Raad van State in 's Hage. Hij deedt in naam van de gehele Provintie Stad en. Lande, in 'e jaar 1614, in 't openbaar, ene redevoering tot lof van de fligting der Akademie in dat Gewest, Hij' is geftorven in 1020 en heeft, gefchreven: 1. Expofit, appellationum Infularwm, Ruftm, Breviorum &c., qua: pasfm extare in maritimis locis nofcunWfi v lis, qui dignè act'edsre cuphint ad S.S. Altaris. J. F. Foppens, Bibl. Belg. pag, ■607, 608. CASTRO (JODOCUS 'jje>, van 'Brusfei geboortig, 'Oee^ lelijke van de orden der Minoriten, was een beroemd Man van naam en faam; hij oeffende de bediening Uit van Provin. «aal, en ftierf aan éne befmettelijke ziekte te Mechelen; "den 38 april i634. Hij heeft gefchreven en is door den druk gemeen gemaakt : 1. Conciones in Emngelia Dmninicalia ) Va/L m yj ^ bl. 66. Te Water, Verhand, agter het Kort Verhaal der Rel formatie van Zeeland, bl. 361. en volg TEN)' 216 KATE ^GERH- ™* CATER (JAKOB), ten Jare :S93 te Antwerpen geboren, vol-  CATHUS. (ARNOLD) volvoerde zijnen letterkundigen loopbaan bij dejefuiten van die zeivde ftad, en begaf zig in het jaar 1611 onder hun Genootfehap, waar aan hij zig zedert door het doen der vier geloften verbond. Na zijn proeftijd ten einde gebragt te hebben , bsftierde hij vier jaren het latijnfe fchool; en toen tot Priester geordent zijnde, bragt hij de volgende tien jaren door als Prediker; wierdt ten laatften tot Rektor in het Foliegie te Kortrijk bevorderd, en hij ftierf te Brusfel, den 6 april 1657, in den ouderdom van 64 jaren. Het geen van dezen Jefuit bet licht ziet, ftrekt ten bewijze, dat hij een beoeftenaar der fraaije letteren was. Daar is van hem in druk: 1. Enige kleine Digtitukjes, geplaatst in de Fama posthuma Frafuium Antverpienfium, vulgata a Rhetoribus Collegii S. ejusdem Civitatis. Atitv. 1611. Sve. 2. In D'ham Sylvaducenjem, miraculis mbilisfimam, R. P. Otthonis Zylii hiftoria celtbratam, Bmxeliis honoriftcé exceptam, pié cultam, Ode panegyrica; cum allufione ad ülud Pfalmi cxxxi. Invenimus eam in campis Silva, nempe in Campaniai Silvd. Aan het hoofd van Ott. Zyui , hiftoria mu raculor. B. M. Süvaducenjis. Antv. 1632. in 410. 3- Heeft hij deel gehadt aan ene Befchrijving, tot tijtel voerende: Idea publici hanoris exlübiti Serenisfimo Principi Ferdinando, Carditiali, Infanti Hispaniarum, Brugas Flandrorum introeunti. Brugis 1Ó35. 4- En, aan ene Verzameling, welke tot tijtel heeft: Acroamata nuptiaiia Balthasari Moreto. Antv. 1645. tfto. 5. Vvrtutes Cc.rdinales ethicis Emblematilus expresfee. Antv. K545. 4fo. Sotuellus, Bibl. p. 361. Paquot, Mem, Otter. Tom. VIII. p. 48, 49« CATHUS (ARNOLD), te Leeuwarden in 1576 geboren, volbragt den eerften loop zijner letteroefeningen te Haarlem, en ftudeerde vervolgens te Leijden in de geneeskonst. Van daar irok hij naar Padua, alwaar hij zig verder in die wetenfehap oeffende, en daar in de Doktorale waardigheid verkreeg. Toen ontftond in hem de lust, om in de Levant te reizen, en het H. Land te gaan bezigtgen; doch zedert veranderde hij van befluit, en wierdt in 1602, Proeveling onder de JcO 5 fui-  mi luiten te Rome. Hier drie jaren zig in de godgeleerdheid g&» oeffenc hebbende, wierdt bij door den Kardinaal Hellarmin tot Priester gewijdt, en zijn gezondheid niet toelatende dat hij langer in Italië bleef, werdt hij naar Leuven gezonden, om 'er zijne ftudien tot volkomenheid te brengen. Vervolgens wierdt hij als Zendeling naar de Bataaffe Republijk geftuurd, en hij bragt den tijd van tien jaren te Leeuwarden, Sneek en Zwolle door, en toefde vervolgens nog een jaar te Leijden ; Waar na hij te Leuven te rug gekeerd zijnde, de waardigheden van Opperopziender der Scholen , en Profesfor in de H. Schrift verkreeg. Na dat hij vervolgens nog zes jaren de wederleggende godgeleerdheid in het Kollegie te Antwerpen hadt onderwezen, wierdt hij benoemd tot Rektor van dat van Ruur* monde, alwaar hij verbleef tot dat de dood een einde van zijn leven maakte, 't welk op den 13 december 1630 gebeurde, in den ouderdom van 53 jaren; reeds in 1617 hadt hij zig door de plegtige beloften aan zijne orden verbonden. Men vindt van Cathus getuigd, dat al iets zonderlings is voor een Jefuit, dat hij een geflagene vijand was van de gefiepene listen der Maatkunde; die hij te regt de pest van de zamenleving noemde. Daar is van hem in druk: Canticum Canticarum Salatnonis, paraphrafi continua enarratum, additis notis ad itfum Con- cionatorum, £5? leUorum pietatem. Antv. 1614. Svo. . Sot> vellus, Bibl. p. 00, 91* Paquot, Mem. Utter. Tom. VII* pag. 127-129. CATS, is de naam van een overoud Geflagt, het welk altoos in Holland en Zeeland in groot aanzien is geweest, en wiens oirfprong zig verfchuilende in verafgelegene vakken des grijzen tijds, door fommigen tot de Catten, de eerfte bevolkers dezer landen, willen te huis gebragt hebben, die ene ftad op het Zeeuws eiland Noord-Beveland bouwden na hun Cats genaamd, 't welk nog ten huidigen dage in wezen is, en een tamelijk groot dorp uitmaakt, voorzien van enige ftraten ei» een bekwaam hoofd, Catshoofd genaamd, in de Schelde tegen de Keten uitfehietende. 1 Da CATS.  CATS. (BALDU1NUS) ► De eerfte die uit dit Geflagt bekend is, was, Gyselbertus van Welle, Vrijheer van Cats, en Ridder, wordende ver. meld in zekeren open brief van Burchard , XXII. Bisfchop van Utrecht. Hij bloeide ten tijde van Graav Floris den Vetten, en ftierf in 't jaar 1123, nalatende een zoon, Floreks genaamd, Vrijheer van Cats, waar van gewag gemaakt worde ten jare 1203, in zeker vredestraktaat, gefloten tusfen den Hertog van Lotliaringen en Braband, en Dirk Grave van Holland en Zeeland. Van zijn enigften overgebleven zoon Gosuikus genaamd, Vrijheer van Cats, vindt men op het jaar 1223 gewaagd, in de Keure door Graav Floris, vader van Koning Willem, aan de ftad van V/estkapelen gegeven. Hij was eerfte Edele van Zeeland, reprefenterende de Ridderfchap van die Provintie, en liet na twee zoons. J- W. te Water, Adclijk en Adelrijk Zeeland, bl. io9--iu- i73> 174Ferwerda, Gejl. en Wapenboek, II. D. Ook vindt men een uitvoerige Genealogife Befchrijving van dit Geflagt, in Hoogstraten, Woordenboek, II. D. bl. 122--124. CATS (BALDUINUS), een broeders zoon van Jodocus Cats , waar van hier beneden nader, is geboren te Gorinchem , en wierdt bevorderd tot Meester in de vrije konflen en Licentiaat in de godgeleerdheid te Leuven. Eerst was hij Pastoor te Sparmudt; en na meer andere kerkelijke waardigheden bekleed te hebben, werdt hij na dode van Leonardds Markus, in deszelvs plaatze Deken en Vkaris van het Kapittel te Haarlem, en'na dode van zijn oom in 1641, tot Beftierder van de Geestelijke Dogters in de Hoek van genoemde Bad aangefteld. Meer dan eens is hij om zijn uitmuntend karakter aangezogt, om de Bisfchoppelijke waardigheid te be. kleden, doch met zijn toeftand vergenoegd, wees hij zulks teffens van den hand. Ook ftond hij naderhand op de lijst van1 hun, welke de Paus tot Wijbisfchoppen benoemde, cn in 165? werdt hij door Alexander den VII, tot Aartsbisfchop verkoren , doch door brieven en hulp van goede vrienden, wierdt hij voor ditmaal verfchoond, en Z. du Mez , in zij- 21 |  CATS. (JAKOB) gijne plaatze aangefteld; doch deze vijf jaren daar na ovföïei den zijnde, wierdt Cats -andermaal tot die waardigheid ver* koren, en den 9 feptember 1662 te Keulen ingewijd. Dan den last aan dezen pest drukte den ouden man te geweldig, die Beter in Baat was een konvent van Maagden dan een Aarts* bisdom te bellieren; ook bezweek bij 'er onder, en wierdt krankzinnig, welke ongefteldbeid hem tot aan zijn dood toe bij bleef, welke voorviel te Leuven, den 18 meij 1663. - u Batav. Sacra. III. E>. H. vam Berkum , Befchr-. van'Schoonhei ven, bl. 458. ' CATS (JAKOB), Raadpenfionaris Van Holland-, een groot Staatsman, Regtsgeieerde en Digter, wierdt geboren den 10 feptember 1577, te Brouwershaven, ene Bad op het eiland Schouwen in Zeeland, uit aanzienlijke ouders, zijnde zijn vader aldaar lid der Regering geweest. De vroegtijdige dood zijner moeder, en het tweede huwelijk, dat zijn vader kort daar op, met ene vreemdelinge aanging, gaf aanleiding dat de broeder zaner moeder hem met de drie overige kinderen zijner zuster tot zig nam, en zie daar waarfchijnlijk den eerften ftap tot al dat gene, wat eenmaal enen Cats in alle zijne begaafdheden en betrekkingen aan Nederland'moest fchenken. Deze oom beminde Cats. Hij wilde hem tot "dé ftudien opbrengen, en ontzag geene kosten, die dit zijn oogmerk konden bevorderen. Nog zeer jong zijnde, deedt hij hem te ' Zierikzee op fchool; ongelukkig bij een Leermeester, meer verwaand dan kundig; meer kundig, dan gefchikt om zijnó kundigheden mede te delen, en leergierigheid in harten te verwekken, waar ze niet reeds van zelve in ontloken ware. Dan wij behoeven hier onze toevlugt tot geen ideaal te nemen. Dirk Kemp vindt overal, en inzonderheid op het platte land, nog duizenden van zijnen rang, die hem gelijken, Hier was onze Cats eerst wat vele grote vernuften bij den aanvang hunner loopbane waren. Hij beuzelde zijnen tijd weg, hadt met allerhande foorten van vennaaklijkheden> en weinig met de oefeningen van 't verftand op. Ene ligte. koot,  CATS. (JAKOS) ai? fcooi, die ter kwader ure in dit huis diende, fchrjnt de hervorming hieromtrent niet in de hand gewerkt te hebben. Gelukkig dat de egtgenote van zijnen oom ene even verftandige als deugdzame vrouwe ware. Aan deze edele verwandte is Cats dc gvondrigting van zijn hart en verftand, en dus in de, daad alles verpligt. Zij fchijnt hem geheel gekend, geheel doorkeken te hebben. De zagtzinnige en fchrandére wijze, op welke zij hem zijnen pligt, en alle de voordelen aan d ia de hand In hare uren van uitfpanning, boven alles de# Bijbel beminnende, en altijd een fpiegel van trouw; ziefdaar dé- grondtrekken van hare beeldtenis.. Maar meer dan dit alles, j,t Je eenvouwige belijdenisfe van onzen Cats, dat hij aan MÉi zijne deugd en gpdsvrugt verpligt is. Bij deze dierbare egtgénote verwekte hij vijf kinderen,, onder welke drie. zonen» aifën vroegtijdig geitörven, en twee dogters waren.. De oud-. fl*< M&k genaamd, is naderhand in den egt getreden, meft dén Héér vak Aarsen, Heer van Bernhont; de jongfte, Elisabeth genaamd, met den- Heer Kornelis Musch, Heer vaa Wmhdorp x én Griffier der 'Verenigde Nederlanden, getrouwd. F;eze tijd fchijnt de gelukkigfte'van 's Mans gehele leven ge■»ee$t te. zijn. Hij. belijdt dit nog op den rand van 't graf meft diepe erkemem'sfe tot God, en geen wonder, hij bezat thans ati'es, Wat zijn hart begeerde. Nog ambtelocs en hier door onafhanglijk ;, in de armen ener gade, die-hij teder beminde:, een beftaan genietende ruim genoeg-om zonder zorgen te leVer>; de dagen, die hem zijne gewone bez-igheden^overlieten, ov» het veld doorbrengende, en daar-beurtling Landman en Digier, naar dat zijn kalm hart tot een van beiden behoefte gevoelde; kon het niet-'anders-of zijne jaren moesten in de -Jaligffie tevredenheid henen-Tnellen, en, daar de eenvouwigfceid en onfchuld' alle. zijne genoegens bedauwden, hem die grelende, en voor ene gevoelige ziel zo aandoenlijke, herinneringen nalaten, welke hem, ook in zijnen twee-en-tagtig |rrigen ouderdom, nog wellust gaven, en zijne ogen, door ene: aantrekkelijke toverkragt, naar dit verfchoven toneel vangeneugte altijd heen lokten. Onder de fchaduwen van een geboomte, grotendeels dóór Éfetil zeiven geplant, vervaardigde hij op deze zijne landhoeve, te Gfjpskerh, een dorp, in de nabuurfchap van Middel. fyu£ gelegen} zijne Zinnebeelden, Galathea, Zeïfftrijd, VastM, Spiegel, van. den ouden en nieuwen tijd, en Huwelijk of gantsck btlejd ies echten Staats | maar het einde- van *t twaalfjarig Béfiand» in den j'are. igat; maakte teJèus een, einde van zijne tot ea Pitte hutsftiiike. geluiaaligtoct. Hst eodog hervatte «nee CATS. (JAKOB)  CATS. (JAKOB) met ene nieuwe woede zijne oude verwoestingen. Men keurde het in Zeeland noodzaaklijk de landerijen onder water te zetten, ten einde den toegang aan de Spanjaarden af te fnijden. Hier door hadt onze Digter het ongenoegen van niet alleen zijne nieuwe fchepping verwoest te zien; maar teffens in de onaangenaamfte procesfen gewikkeld te worden over'vier polders, die hij nieuw hadt laten bedijken, en waar uit hij zig een groot gewin beloofd hadt. De vrees van alles te zullen verliezen, dreef hem naar 's Hsge. Jaren lang duurden deze twisten, en in al dien tijd was Cats van de inkomften zijner goede.en beroofd. Eindelijk egter behield zijne goede zaak de zege. Onze D'gtcr was nu' 44 jaren oud, en van dit ogenblilc zal men hem een ander toneel zien betreden. Tot daar toe leefde hij zonder ftaat en voor zig zei ven, thans zal hij een blinkender rol moeten fpelen; het oog der Natie zal op hem gevestigd worden; Europa zal zijnen naam Ieren uitfpfeken, en, kon de eerzugt den'fterveling jn de daad immer gelukkig maken, Cats zoude in ene onafgebrokerx opklimming van waardigheden, tot dat hij de hoogfte voor hem in zijn vaderland bereikt hadt, het geluk waarlijk moeten gevonden hebben. Óndertusfen is zijn leven, van dit tijdftip af aan, een zeer moeilijk'leven geweest, het geluk dat hij op z'jne geliefde landhoeve fmaakte, heeft hij nimmer weer gekend, en de ondervinding heeft in hem duidelijk geleerd, dat'de fchitterendfte uitwendige grootheid arm voor het hart zij, en dat al het aanzien, al de heerlijkheid, die ambt cn ftaat immer vermogen te geven, één aasje waar geluk in den grond niet kunnen opwegen. , Het eerfte aanzoek, dat hem uit zijnen gewonen kring fcheen te zullen rukken, was, dat van de Hogefchool te Leijden, die hem het Hcogleraarfchap binnen hare muren aanbood. Waarfchijnlijk zoude hij, in de omftandigheden, daar hij zig toen in bevond, dit aanbod niet van de hand geflagen hebben, indien hem de Regering van Middelburg niet bijna op den zelvden tijd tot Penfionaris verkoren hadt, welke P 2 waar- beraad, ook dadelijk aannam. Maar reeds hier on'der.VCjndt hij:,, dat de- tabbaard van dén Staatsman gewoonlijk niet bwJbïs- dan het ftaatfiekleed der zorgen, en zijne heerlijkheid bsiu.ke.ade.onrust zij.. Zijn vaderland beminde hem, alle de Zmwfs: fteden waren hem genegen j egter moet bij zelv be?; 1&iffL ■ Ick heb in dit gewoel' een ruimen tljt verfleten;En broot van luijen aart en. heb ick noijt gegeten* Geheele dagen lang, tot aen den fwarten nacht, Heb rek in diep gepeijs al. dickmaal doorgebragt. Welk een ▼erfdsil f wn zijn zalig verblijf op liet tan* feadt bij dus gezongen : Ick leijd* om defen tij t een ftil en. rustig l'even, Dat heeft de goede Gcdt urjt gunfte. mij gegeven.- Ick had een buijtenhuijs niet verre van de ftadt, Daar ick en mijn gefin een wijl in fiilte fat. Ick was veel op het lan't, of in het huljs gedoockerv Ick liet van enkel moes mij veeltijds fpljfe koockenj Jck fchoude ftadts gewoel, en koos het eenfaam velt» Want daar was toen. ter tijt mijn wefen naar geftelt. Ick leefde fonder ftaat en. voor mijn eigen fel ven, Ick fchiep een groote lust om lant te doen bedelven; Qm buijten alle ibrg. te fitten in het groen, Oocfc als ick ledig was genegen iet te doen, Ick Jas, ik dicht', ik fchreef, ick maackte zinnebeelden* Terwijl mijn kleine jeugt omtrent de boomen fpeelden enz. • Dan dit alfós was flegts een begin van zijne grootheid'en ellende. In Middelburg zou hij hartlijk graag zijne overige dagen doorgebragt hebben; hij bezat "er vrienden, en wat aegt dit iaatfte niet voor een èerfijk en gevoelig hart! Op het tHwerwagtst bood DofdreeU hem haar Pcnfionarisfchap aan, ea fêhaoa ïijoe gade even ongenegen ware als bij zelv om Zeetami te- verlaten, vaster» enige Godgeleerden egter zoveel op / 1 x|a  CATS. (JAKOB) atjfi hart te bewerken, dat hij, wanende éne Goddelijke 'i^ ping op teivolgen-, dit pligtshalve, maar 'tegen zijne keuze* aannam. Kier verdubbelden zig zijne bezigheden. '< W-a»renmi maarenkelde uren., die hij aan-zijne egtgenotè en dog» teren kónde toewijden, en ook dezen nog ontroofde hem eer* lang zijn gezant-fchap naar Engeland, daar hij in den.jare rö27v bij gelegenheid van den oorlog tusfen dit Rijk en Frankrijk met den Heer Albert Joachüüi naar toe gezonden wordtt 'e* •nen geruimen tijd vertoeven moest. Hoe luttel ;troqst verfchaftèn hem de goedkeuring zijher Zenderen, dé rioÖgadh'fSng van den Engelfen Monarch, de blinkende Ridderorde van Joris, hem door dien Vorst Verëerd; toen hij kör't"rfa zijne terugkomst hét verlies zijner lievé egtgenotè te beweflen bad:. Een 2< jarige ègt hadt hem hare voilé waarde doen kennen, Zijne rouwe was 'onuïtfpïeekhjk, en zij zou 'maatloos 'gew&sc fcijn,'Ware hij geen 'Christen geweest. Ik vermeet taij 'niet hier iéts meer van 'te zéggen. Men 16ze 'onzen Bigter hiej zelven en men zal aan zijné fmart .geene tranen kunnen entzeggen. Genoeg, dat hij deze egtgenotè nimmer heeft -pogea te verplaatzen; dat zijne liefde voor haar bleef , wat ze gweest was, en dat hij menigmaal in 't vervolg-, onder de rafnpe-4 van dit leven neergebukt, op haar graf ging wenen efl daar*, in deze weemoedigheid troost vondt. . Maar zien wij onzen Digter nog hoger klimmen, -in de-a •jare 1634 benoemden hem de Staten van Holland tot hannes Raadpenfionaris, en na het liuitèn van den Munjl-erfen wedt-, ia het jaar 1648, boven dien 'tot -groot Zegelbewaarder der -Staten en Graavlrjkheid van Holland en Westfneslmd, 'èll \<3i Stadhouder van de Leners Thans ftondt bij op het uiteritè toppunt van aanzien, dat zijn vaderland voor "hem bézat^ piaar thans ook ftormden alle dé moeilijkheden en angfee/!> die het kuffen vermag te geven, op hem neder. Meingcaa! was hij zijne rust bij den nagt als bij den dag kwijt» Ëlk tónt de -tijden, in welke hij deze ambten bekleedde, en elk» 'dié aij* Bagt er. eerlijk hart regt laat wedervaren, zal zig niét onthouw  23» den kunnen, zijn lot hier innig te beklagen. ! Hoe vaak floi ten de gebeurtenisfen, die onder zijne ogen voorvielen, zijnen anders zo welfprekenden mond!-hoe vaak wierpen ze een doodlijk bleek op zijne wangen! Zo was zijn teeftand, toen Willem de II.' hem den Staten liet aanzeggen, dat hij eniga leden van de Souvereine vergadering in verzekering hadt doem nemen; in den Raad gekomen, was hij zo zigtbaar ontfteld» dat hij de woorden nauwlijks- ten .gorgel uit kon persfen. Ick moest op dezen ftroom met groten aandagt zeijlen, Want bij een harde kust daar moet men dickmaal peijlenr Al wie bezijden af ging treden aan de reê Die gaf fijn fwacken voet ten besten aan de zee. De winden bliefen hart en maackten groote baren, En bij mij was 'er noijt foo hollen zee bevaren: Maar nog quam ick 'er uijt, doch door mijn wijsheit niet, 't Was Godes Vader-gunst die mij ten besten riedt. Onder den last dezer gewigtige bedieningen was Cats een vier-en-zeventig jarig Grijsaart gewórden. Meer dan eens hadt hij naar rust gemakt, meer dan eens vurig om zijn ont< flag aangehouden. Thans eerst gelukte hem deze laatfte wens, maar de iust, daar hij zig mede gevleid hadt, was 'er nog niet aan verbonden. De haggelijkfte toeftand van zaken tusfen de Republijk en Engeland, onder het Protektorfchap van Cromxvel, noopte de Staten om een gezantfchap naar Londen te zenden. Tot dezen lastigen post werdt, nevens de Heren Schaap en van de Perre, onze Digter mede verzogt, en zo dringend verzogt, dat hij, bij al zijnen afkeer tegen deze reize en de nieuwe zorgen 'er aan verknogt, enen afkeer, dien zijn hoge ouderdom en het gure winterweder zo regtmatig maakten, zig nog eenmaal voor 't belang van zijn vaderland opofferde en Gode de uitkomst bevolen liet. In de daad hij kogt de rust, die hij naderhand den geringe» tijd van agt jaren nog genoten heeft, door deze laatfte toegevenheid duur genoeg. Eehalven het gevaar van den togt, op CATS. (JAKOB)  CATS. (JAKOB) «3* «p een fchip, door ene ziekte , de pest gelijksangetast ; halven de gedurige vrees van door het Engels grauw, in weer-» wil zijner waardigheid-, mishandeld te worden, en de nood. ■zaaldijkheid cm veiligheidshalve de ftad voor een landhuis te derzelver omtrek té verlaten; hadt hij ten laatflen het ongenoe» .gen nog van de onderhandelingen zonder vrngt te zien aflopen, en, na een ruim tijdverlies, onvenigter zake weder t# moeten keren. Nu eindelijk kon onze Digtcr ferme laatfte toevlugt tot di afzondering nemen, welke hij altijd bemind hadt. Het bekoorlijk Zorgvliet, even buiten 's Hoge, op den Scheveningfen weg gelegen, bood hem hier toe deszelvs fchadnwen aan» Hier vondt hij de rust weder , ene rust, zo nabijkomend aan die, welke hij eenmaal op zijne geliefde landhoeve te Grijps* kerke genoten hadt, als het onderfcheid van jaren en het ver* lies ener beminde egtgenotè het mooglijk maakte. Hier was fcij op nieuw Landman en Digter. Zorgvliet won 'onder zijn opzigt gedurig infchoonheid aan, en zijn vorige digtftukken werden van lieverlee met zijn Buitenleven; tackigjarigen Onderdoni Hofgedachten; Gedachten op flapelooze nachten, en Tme~en-tachüg jaarig leven vermeerderd. Onder dezen arbeid, dien hem zijn ■ijverige aart altijd tot ene uitfpanning maakte, vergat hij dsm •groten ftap, die hem eerlang te doen 'ftond, geen ogenblik* Deze laatfte jaren van rust waren hem ene gedurige voorbereiding voor de eeuwigheid. -Zijne lesfen zelve, zo wel als de levenswijze in dezelve befchréven, verftrekken hier van tot bewijzen. Hij leefde in den volften zin als een 'voorbêe!^ dig Christen, èn niemand, die een vonkje godscienftig gevoel fcezit, zal dit gedeelte van *s mans gedigten zonder aandoening en eerbied kunnen lezen. Gefpeend aan alle aardfe grootheid* geduldig onder de hevigfte pijnen-, die hem ene kwaal in de eieren in zijne laatfte jaren veroirzaakte; matig in alles wat hij gebruikte, en in 't laatst bijna alleen van melk levende; enkel naar een heiliger en volmaakter levên fmagtende; aiti-a s:g voor Gcd verootmoedigende over de feilen en swakbed;n zijner vorige dagen, feüen en zwakheden in de daad, dif  23* duizenden met enig vertrouwen onder hunne beste daden zo* den rekenen; altijd gelovig op zijnen Zaligmaker vertrouwende, en in de dagelijkfe toeviugtneming tot hem zijne enige hoop, zijne enige zielsrust vindende; was hij de Leraar en het voorbeeld van zijn huisgezin, en van alles wat hem omringde. In dien toeftand , zo geheel rijp voor den hemel, ftierf hij, zo als een Christen fterft, gerust en blijde, op den 12 feptember iö6o, in den ouderdom van 82 jaren, g maanden en 23 dagen. De kloosterkerk in 's Hage bewaart zijn ftof. Agttién rouwkoeten, door veertig witte toortfen verlicht, vergezelden zijn lijk van Zorgvlot naar dit heiligdom. Hij zelv hadt begeerd om, zonder lijkftaatiie, bij avond bijgezet te worden; in de daad te groot voor een eerbewijs dat de ondeugd met de deugd gemeen heeft. Het verhevenfte miste hem egter niet. De tranen en zegeningen der armen, die enen weldoener in hem verloien, volgden hem, en al wat in Nederland braaf en deugdzaam was, rigtte hem een praalgraf in hun hart op. De Digter Jakob Westerbaan, Heer van Braiidwijck, vervaardigde het volgende graffchrift voor hem, het welk op den fteen ftaat gebeiteld die zijn rif bedekt: Conditur hac uma Uto carstatus in erlt, Palladis £? Phoebi Catsius mus amor. Cui faciles vena manarunt divite verjus, Multaque Caflaliis pagina fluxié aquis. Nullo doürina quafitum nemen ab avo Excidet: ingenio flat [me morte decus. Van welk ene zijde men Cats ook befchouwe, als Menscb, als Staatsman, als Digter, altijd ontweldigt hij ons onzen eerbied. Nergens fchittert hij, maar ook overal vinden wij hera groter dan hij fchijnt te zijn. Mooglijk is dit laatfte het zekerfte kenmerk van ware verdienfte. Als Mensch behoort hij orgetwijffeld onder het klein getal dier Edelen, voor welke de deugd ene behoefte geworden is; die haar om baar zelve betragten, argezouderd van alle aardfe voor- CATS. (JAKOB)  CATS. (JAKOB) 23J doordelen, afgezonderd van de achting van alle ftervelingen. Zonder dit ware het onmooglrjk, dat hij, wien ene milde Naiuur met alle de gaven befchonken hadt, welke ons met toejuiching in het gebied der ondeugd doen ontvangen en daalden rijkften oogst voorfpellen; dat hij, die tot ene hoogte klom, zo gevaarlijk voor het hart, waar men gemeenlijk ene zedekunde op zijn eigen hand heeft, en de deugd naar het voordeel berekent; in weerwil van alle deze verzoekingen en hinderpalen, tot aan zijren dood toe, als eerfte Staatsminister, en als ambteloos Landman, geen genoegen kende, dan de rust van zijn geweten en enen vrijmoedigen blik tot God, en, waar hem dit miste, onder al het heil, dat grootheid en aanzien fchenken kunnen, van ellende wegkromp en bitterlijk jammerde. Hoedanig moet hij de deugd niet bemind hebben, die, in een leven, geheel aan haar toegewijd, zig nog altijd beklaagt, haar niet genoeg, haar niet naar zijnen wensch, bemind te hebben, en ziet daar Cats! . . . waar hij zig zeiven becirdeelt, vindt hij een zwak, gebrekkig, aan duizend verkeerde driften en neigingen nog te veel overgegeven, hart in zig; waar elk ander hem beoirdeelt, ontdekt men ene deugd in hem, groot genoeg om onze eeuw aan dezelve te doen vertwijfFelen. Schetzen wij 'er iets van. Zijne goedhartigheid was onbepaald; fomtijds deelde ze hem een zw~ein van zwakheid mede ; maar ook deze zwakheid maakte hem alleen belangrijker en beminlijker, en wee den Huichelaar of Gevoellozen, die 'er zig in Cats over ergeren zag! Zijne opregtheid vindt fchaars een voorbeeld; door haar belijdt hij, dat niemand dan een Cats belijden zou, veilig belijden kan. door haar, begeert hij nooit aan een ander beter te fchijnen, dan hij zig verbeeldt te zijn, en zijne verbeelding doet hem altijd ongelijk. Zijne liefde en mededeelzaamheid zijn boven allen lof verheven. In zijnen omtrek leed nimmer een enig fterveling die rampen , welke menfchelijke hulp en menfchelijke vertroostingen kunnen wegnemen. „ Men weet," zegt hier Halma van onzen Digter, en hij vleit niet, „ dat de godvrugtipe Man deze hoofddeugd, boven p 5 „ duf;  „ duizend anderen, zo verre heeft geoetTend, dat hij hier ia „ voor de nakomelingfchap ten helderen fpiegel moge ftrek„ ken, v/aar van 's Gravenhage de gedagtenisfe neg behoud» „ die aldaar nimmer, bij alle, die voor liefde en deugd ene „ ware hoogachting hebben, zakvergaan; zo dat wij van den ,, Ridder fchroomloos mogen zeggen; -, „ Dat hij de lesfen, die zijn pen aan andren geeft, „ Volkomen heeft betracht zoo lang hij heeft getèefi** Als egtgenoot, als vader, heeft hem niemand ooit over» troffen. In den fchoot van aijn gezin gelijkt zijn leven naar dat der Aartsvaderen. Geen pligt blijft hier onvervuld * cn elke pligt is hem wellust. Vreugde en vergenoegen verzeilen hem overal. Zij maken zijne minfte uitfpanningen tot ware vermaken, zijne eeuvouwigfte geregten tot een' maaltijd; en waar hij zig bevindt, de viede, de eensgezindheid, de deugd, bevinden 'er zig met hem. Ik verbeelde mij hem hier te zien, zo als Thomas ons Daguesseau, in vele opzigten den Cats van Frankrijk, fchildert; en ik roep met den Lofredenaar uit: „ Welk ene vertoning! een geleerd, deugdzaam, t, met de eerfte waardigheden bekleed, vader, omringd van „ zijne jonge kinderen, deze nog zo tedere zielen te ^zien „ vormen; hem van blijdfehap verrukt te zien bij de ontlui* „ king van elke'deugd; hem in zijne armen te zien drukken, „ met tranen van tederheid befproeijen en aan het vaderland „ opofferen! 6 weelde! 6 eerdjteien van onze eeuw! nim„ mer gaf uwe valfe grootheid ene diergelijke vertoning aan „ de wereld." Bij zo vele wezenlijke verdienften, bij zo vele verdiende toejuichingen, als hij bij zijn leven reeds ontving, bij zo veel uitwendigen' luister, ais zijne aanzienlijke bedieningen hem toevoegden, was zijne nederigheid boven het menfchelijke, en in de daad, hij hadt ze in de fchool van Jesus geleerd. Belijden wij het hier, op dat het naderhand voor onzen tijd» kring niet in het wonderdadige fchijne te lopen; Cats was zijne deugd alleen aan den godsdienst veinligt. Zijn hart ge* Vt-cl • ,CATS. fJAEOB)  CATS. (JAKOB> voélde duizendmaal alle de aanlokkelijke bekoorlijkheden der ondeugd, maar hij gevoelde ze, om groter te worden door ze te ovff winnen. Hij bezat fterke driften, maar hij wist ze te beteugelen en aan zijnen pligt te onderwerpen. Hij hadt zwakheden, maar ook dezen wist hij te adelen, en veelligt is hij nergens groter in onbevooroirdeelde ogen, dan juist daar, waar hij van de Natuur zijne zwakfte zijde ontvangen hadt. Ja! hij beminde de vrouwen;, hij.beminde ze mooglijk-te veel; aan haar bijzijn wijdde hij een groot gedeelte van zijn leven; van en voor haar fchreef hij 't liefst, en zijne penne weet hier van geen n.sten. Maar zeg ik te veel als ik hem juist hier het grootfte noem ? . . . Jongelingen van de agttiende eeuw! fpreekt gij het vonnis uit. Alleen ftelt u Cats vooraf levendig voor zo als hij in de daad was .... oen der fchoonfte Mannen van zijnen tijd, zo van geftalte als gelaat; welfprekend boven alle uitdrukking; buiten de oude talen, de franfe, de hoogduitfe, de üaliaanfe, de fpaanfe tot zijn' dienst hebbende ene wereldkennis bezittende, die toen in ons vaderland maar enkel gevonden werdt, en hierbij van den vrolijkften en vriendelijkften omgang, dus natuurlijk even zeer van de vrouwen bemind, als hij zelve deze bevallige kunne beminde ; ftelt hem u voor in de gloeijendfte jaren van zijne jeugd, in dien gevaarlijken leeftijd, waar in de driften het onbepaaldfte geweld op het hart en op de verbeelding oeffenen, geheel alleen door Frankrijk zwervende . . . overal bij de fchone kunne met verrukking ontvangen wordende, en in de daad zijnen meesten tijd met haar doorbrengende ... en nu leest zijne belijdenis; Mijn aart was van der ieugt genegen om te mallen; En 't vrouwelijk gedacht dat heeft mij wel bevallen: Hier door wiert ick verrukt bijna eer ick het wist, En heb, eijlaas! hierin geen kleijnen tijt gequist» Tot flooren evenwel, van geijl en dertel leven, En heb ick mijn gemoet niet konnen overgeven^ m 23J  *aft CATS. (JAEOBV Iïc heb In Ehgelan't nóch in de Franfche kust," ' Nooit hoerhuijs ingegaan, nooit hoerenhrand geblust.' Een heus en geestig dier, dat gaf mij groot vermaaken, Oock fonder vuijl bejach of diergelijke faken. Als ick de reijs begon, toen was mijn lichaam kuijs, En ick brogt wederom gefonde ieden t'huijs. .Dat ick bij vrouwen fogt, en was maar om te praten „ In eerbaar onderhout daar bij heb ick 't gelaten. En ook hier over nog vernedert hij zig: Dus heb ick, lieve Godt! eij wilt het mij vergeven» Meest al mijn groene jeugt tot ijdelheijt begeven, enz. Neen! zo veel deugd wordt zonder den Godsdienst op aarde niet gevonden. Wij moeten een Getuige onzer eerst op* komende gedagten en neigingen eerbiedigen, om den lof en de verachting der wereld zo openlijk klein te durven achten, als Cats in de opregte vertoning van zijn hart overal doet* wij moeten onze beste uitzigten in ene hoger en edeler weïeld hebben, om aan de genoegens van deze zodanig gefpeend te zijn, dat wij ons zeiven ongelukkig gevoelen, naar mate wij 'er ons hart meer aan verknogt vinden, en deze verknogtheid met alle onze laagten pogen te beftrijden» De» ze uitzigten bezat de Man, die aan geene aardfe grootheid immer zijn hart fchonk; die het, voor de eerzugt zo onbegrijplijk, voorbeeld gegeven heeft, van met meerder vreugde het eergeftoelte, fchoon door de liefde des Volks geheiligd, vrijwillig te verlaten, dan hij het beklommen hadt; wiens eertijtelen opofferingen voor zijn Vaderland waren, en derNatie nimmer een traan of een droppel bloeds gekost hadden; die eindelijk, na uit zo vele beflommeringen en zorgen ijlings aan het eenzaam landleven wedergegeven te zijn, geene ledigheid in zijn hart gevoelde, maar met een genoegen, in geene jaren gefmaakt, zijne overige dagen geheel aan God en aan de "Eeuwigheid wijdde, en zo vreedzaam IHerf als hij geleefd hadi. A!„  CATS. (JAKOB) Als Staatsman verdient Cats niet minder onze bewondering Ik weet wel, dat hij hier volftrekt niet gefchitterd heeft; dat 'er zelvs zijn, die hem als Raadpenfionaris van flapheid en onachtzaamheid befchuldigd hebben; maar ik weet ook, dat zo ergens, hier vooral, fchitteren en waarlijk groot zijn, -nie$ altijd het zelvde betekenen, behalven dat het in tijden van partijfchap, en dit waren de tijden van Cats in den volften zin, zonder een dier verachtelijke en laagfte foort van menfchen te zijn, die met alle winden draaien, en hier door elke partij in de daad bedriegen, onmooglijk zij, de goedkeuring der ene partij van de befchu'diging en veroirdeling der andere af te kunnen fcheuren. Dit is zeker, dat hem de volgende, niet zeer gemene "trekken, de wettigde aanfpraak, ook hier, op alle onze hoogachting geven. Hij bleef a's Staatsman een eerlijk Man en een Christen. Bij al zijne fchrauderheid en geleerdheid, was hij tot aan zijnen dood tce in verachteüike intrigues, en de eerloosheden der ftaatku:;st, in alle die misdaden, welke men kunst van regeeren noemt, volmaakt onbedreven. Van hem durve ik met even zó, veel vrijmoedigheid vragen , a's de genoemde Lofredenaar het van Da» «uesseau doet: „ zou hij, die zo heiliglijk gierig op zijnen „ tijd was, zou hij denzelven aan de kunftenarijen der eci„ zugt hebben gaan verkwisten ? Dat zij, wien deze drift „ verflindt, door kragt van laagheden naar de eer van zig „ te verheffen liaan ; dat ze de rol van Haven fpelen, om „ eenmaal tot die van Dwingelanden te geraken ; dat ze „ hunne waardigheid te fchande maken, om het regt van „ den Staat, in een hoog ambt, te ontëren, te verkrijgen: „ deze verachtelijke middelen zijn voor Cats niet gemaakt." Hij beminde zijn vaderland, en de gevallen, waarin hij zig aan hetzelve, tegen zijn keus en belang, opofferde, tonen dit duidelijk. Nimmer verkragtte hij zijn geweten om ene bediening, men zog: hem om zijne eerlijkheid en bekwaamheid ; hij liet zig vinden als hij dagt van nut te kunnen zijn, en waar dat ophieldt, keerde hij tot de ftille vergetenheii ^eijer, en de Staatsman vondt 'er zijn oud gerust geweten. Wie  235 Wie hier geene ware grootheid ziet, leze de volgende -aanmerking van Thomas:. „ Men weet te wel, hoe moeilijk; „-.het voor gewone ftervelingen . is, om eensklaps van het „..bezig en woelig leven, aan hoge waardigheden verbpnden, ,,. tot een ftil en afgezonderd leven over te gaan. De ziel, „ eenmaal aan ftaatszaken, aan eerbewijzen, aan.hovelingen, „ en aan flaven gewoon, maar nu ijlings gefcheiden van alle „ die voorwerpen, die, tot voedfel, aan haren rustelozen a-att „ of aan hare ijdelheid veiflrekten,. is in de noodzaaklijkheid „ gebragt, van zig zelve te moeten verteeren. Om ene diera gelijke proef door te Haan, wordt die wijsbegeerte der „ ziel veveischt, welke zo. zeer. boven die van 't vcrftar.i „ vc .even is, die moogiijk de enige nuttige is, en ■welke „ uitgebreide kundigheden riet altijd geven." Voor het overige laat ik gaarne .aan kundiger llegters over, om te beilis7 fen, in hoe verre liet moogiijk of ormooglijk zjj , dat de eeiv lijke Man, dat de Christen, in tijden als die van Cats waren, en op zijne fchroomlijke hoogte gelfeld, fchittere. Als Digter, als een oirfpronglijk Vaderlands Digter, verdient hij niet minder onze hoogachting, en moogiijk leveren zijne werken, over 't algemeen, voor aankomende vernuften de.beste handleidinge tot de digtkonst op, die men bij enige Natie, althans zeker onder ons, vindt. Zijne- vaarfen- als vaarfen voor een ogenblik eens daar gelaten, fchoon 'er in de daad zeer veel fchone regels, die men-thans bezwaarlijk zou kunnen verbeteren, onder gevonden worden ; vinde ik alles in zijne Gedigten, wat den waren, en, 't geen hier veel zegt, naar zijne -landgenoten berekenden Digier, -kenfchetst. Ene levendigheid van verbeelding, die in néémt,;.'een rijkdom van vinding, die moogiijk geen weerga, heeft; ene fchildering der Natuur, die treffende is; ene kennis van .'C menschlijk hart, die verbaast, en, waar ik Cats groter vinde dan onze meeste moderne Digters, ene waarheid van hartsr togten, die zig terftond gevoelen laat, en moogiijk ene van *ie hoofdredenen uitmaakt, dat zijne fchriften zulk ene bijzondere aantrekkingskragt bezitten, dewijl elk 'er zijn eigen hart in ■ CATS. (JAKOB)  CATS.-(JAKOB) ■ in vindt, en zeker menigen toefbnd, waar dat hart eenmaal; in geweest is. Dit laatfte alleen zou hem tot .den besten, leermeester der digtkunde onder ons maken, onder ons, daart bij zo veel konst zo luttel gevoel is, daar men weinig elke», haitstogt zijne eigen taal laat fpreken, en bjr,a nooit de perfonaadje kent, ik laat (laan zig in derzelver praats weet te-: Hellen, die men gevoelen, fpreken en handelen doet. rilt, beken, wij bezitten thans uitmuntende Theoriën; maar. één, voorbeeld doet meer af dan honderd lesfon. Sla alleen de. Gefchiedenis van Rofette en Galant op, en noem mij dan eea, digtftuk, daar meer natuur en waarheid van hartstogten in> gevonden wordt. '■ ! "fit . En wat Cats zijn digterlijke verdienften betreft, de dtom onzer Bijmelaren moge 'er vrij de;i neus over ophalen, onza grootfte Mannen, de Digtcrs, daar onze Natie roem op kan draden, eerbiedigen dezcfve. In de daad hoe veel wezenlijte fchoon moet- een Digtftuk bezitten, daty in ene'andere taal overpebragt, daar nog van vreemdelingen bewondert wordt» En wie weet niet,- dat de Trouwring van onzen Digter,'door ISarijeus en Boyus, onder den tijtel van Faces Augusta, ia latijnfe vaarfen nagevolgd, ook in die taal door bevoegde llegters onder de goede vindingrijke Digtfhrkkën geplaatst, en door meer dan énen buitenlandfen Konstkcnner gepre». zen zij? Hoe weinig moderne Gedigten zouden die proeve-, fchoon de vaarfen ook verbeterd wierden, doorfhan! Dooreigenliefde verblinde jongelingen, die zo laag op Cats vat:., en nimmer 's mans grootheid bereiken zult! leest, om van enen Heinsiüs , van enen Barleus , van enen Huygen•, van enen Moonen, en van een aantal onzer vorige grote Mannen te zwijgen, leest de volgende getuigentsfen , en bloost over uwe dwaasheid en kleinheid. ■ „ Wat het wezenlijke aangaat," (zegt de fchrandere vah Effen in zijnen Hollandj'en Spectator^, ,, zo verbeelde ik mij, „ dat niemand dwaas en onregtvaardig genoeg zijn zal, om „ in Cats niet te erkennen de nodige hulpmiddelen van den „ digtgeest, ene uitgeftrekte geleerdheid, ene nette en grcn* „ digs  *4a r„ dige kennis van de meeste zaken, die 's menfchen aanda»t ,, verdienen, nevens een treffend en welgeoeffend oirdeel. „ Het geen hem even weinig kan betwist worden, en waar „ in hij, mijns bedunkens, boven alle onze Nederlandfe Digters uitmuntte, is de Poëtifche fchilderkonst, de kragt „ van verbeelding, die, de Natuur ftiptelijk opvolgende, „ met levendige taferelen des Lezers harfenen vervuld, en „ zig van deszelvs hart meester maakt, om in 't zelve naar „ zijn welgevallen ce bedeelde bewegingen en driften te ver•„ wekken. Zonder ene onnatuurlijke hardigheid en onge„ voeglijkheid, is het onmooglijk zijne werken zonder het „ innigfte belang , en de onwederftaanbaarfte beweging te ,, lezen. Zij maken dien zelvden indruk op alle gemoede. „ ren, op rijpe jaren, op ouderdom en op de jeugd." „ Onder onze Nederlandfe Digters," (zegt de Heer Ba* derdyk), „ weke tig een algemene toejuiching verworven „ hebben, is ongetwijfFeld den Ridder Jakob Cats, zijne „ plaats niet te ontzeggen. Ene uitgebreide geleerdheid, een ,, welgeoeffend verftand , deugdzame grondbeginzels, ene „ meer dan gemene kundigheid van het menfcbe'ijk hart, eri „ ene innemende trant van redetwisten, fielden hem in ftaat „ om in alle foorten van onderwerpen te (lagen; terwijl ene „ onvergelijkelijke zoetvloeiendheid ;te aanmei keiijker om de „ rouwheid van de meesten zijner tijdge. oten) en vaardig» heid van ftijl, de rijkheid zijner verbeelding onderfteunden. „,Dit alles, gepaard met ene vernuftige en verfcheidene keu„ ze van onderwerpen, kan niet nalaten bem lezers te ver„ fchaffen, wien door de blijkbare opregtheid zijner gevoelens „ voor hem ingenomen, en door de ftrelende fchrijfwijze ver„.lokt, niet alleen de nieuwsgierigheid gaande gehouden „ werdt door de menigte van toen veelal onbekende verha„ len, welke hij zo kunftig in zijn werk wist in te vlegten; „ maar ook tevens het verftand overreed door alle kunstgre„ pen der welfprekendheid , en het hart overmeesterd door „ de aandoenlijke fchilderijen, met welke hij zo mild is. Be« „ klaaglijk is het alleen, dat zijne vlugheid in de verfifkatie „ hem CATS. (JAKOB)  CATS. (JAKOB) *4i £ hem tot ene langwijügheid vervoerd hebben, die tegen„ woordig fchier onverdraaglijk is; dat hij, om zijne weel„ drigbeid bot te vieren, niet fchroomt in ene zelvde zaak „ zolang om te dolen, tot men eindelijk het geduld veilicst, „ om hem na te gaan; en dat zijne vaarfen, in welke hij „ (men moet het bokennen) dikwils weinig acht op taal- of „ konst-vereischtens gegeven heeft, bovenmaten zwak zijn, en „ (zijne AkxandnMche, vooral) vervelend eentonig voortrol„ len. Deze gebreken, de oirzaak, waarom hij, die moog,, lijk door zijne fchriften meer invloed op het algemeen ge„ had heeft dan iemand, thans zijne wettig verkreger.e achting bijna ten enemale verloren heeft, en naauwlijks meer „ dan van'het plompe gemeen gelezen- wordt, kunnen egter „ in ene onpartijdige redenfchattl, vertrouw ik, op verr' na „ zijn fchoonheden niet opwc;en, en zijn niet vermogend „ hem den naam van een' goed' Digter te ontroven. Ja, „ misfehien is geen onzer Poë:en zo gefchikt, om jonge aan„ kwekelingen in de digtkunde ten voorbeelde te ftrekken. „ Immers de voorraad van denkbeelden, van zedenlesfen, „ de rijkheid van gelijkenisfen en tcgenftellingen, de yerfchei„ denheid van gefchiedenisfen en verdigtfelen, de fchat van ,, levens- of geaartheidsfehetzen (characiers) en de overvloed „ van hartstogten en driften, waar door hij zig aanprijzens„ waardig maakt, ftrekksn, met verfiand, fmaak en oirdeel „ gelezen, allermeest om die verdrietige dorheid te weren, „ welke niet alleen den jongen Digteren e;gen is, maar „ zelvs over het algemeen, in de tegenwoordige -Bigtwer„ ken veld gewonnen heeft; en welke zonder ene uitge„ flrekte kunde en belezenheid, naauwüjks te vermijden is, „ dan door enen opgeleiden en winderigen fchrijftrant in te ,, voeren, die zelden met het natuurlijk fchoon beffaanbaar „ is, en die ik. niet'weet of zelvs boven de genoemde dor,, heid te verkiezen zij; dewijl zij a's dj tering en waterzugt „ tegen elkander overftaan." Maar genoeg! wij zullen deze lofredenen, die tot fn *t on■-VI. Deel. Q ei»-  14% £ATS. (JAKOB) eiödjgts fe. verdubbelen waren, met een digt&ukje van dga$ lieer Beixamy befluiten: AAN CATS. C*, Dichter, al te-vaak miskend, Van hun, die flechts den fchijn verè'erea, Wier oog aan 't ruifchend klatergoud Van ijdle woordenpraal blijft hangen: Gij zijt een Dichter der natuur! De wijshei.d heeft u opgetoogenj Gij ftrooit geen bloem tjes flechts: ... uw hsLnd) Schenkt vrugien, die het hart verkwikken. De digtfte febuilheek van het hart, In dikke dpnkerheid begraaven . Is. nimmer veilig voor uw oog, Dat dringt door al het duister heenen! Gij neemt gelijk een Adelaar, Geen vlugt waar voor ons 't ooge zwindclt,Maar drijft, gelijk een trotfche zwaan, Langs 't oppervlak yan 't ruisfehend beekje! De landjeugd vleit zich aan den zoom. Van 't lieflijk vloeiend beekje neder, »j En hoort daar, met een dankbaar hart, * E>e zwaan haar zagte toonen zingen! P Lieve Dichter van mijn jeugd! Gij zult mijn ouderdom nog laeren, \Jw bloemtjes waren voor mijn jeugd —«• Voor rijper leeftijd uwe yrugten! Ach! waren, in ons Vaderland, Meêr Djchters, die uw voetfpoor drukten! Meêr yoediterlingen der natuur -r. W-ier kunst het beeld der moeder toonde* 9 Mogt  CATC. fJA'KOB) 2+3 O Mogt dan uw geboortedag Een heilig feest der dichtkunst wezen! En waar! dit feest een dag des doods Voor,'t talrijk kroost der zwaanenburgen ! Van de zo menigvuldige levensfchetzen die 'er van den Ridder Cats gevonden woiden, heb ik 'er geene aangetroffen , die op verre na zo eigcnaartig aan derzei ver ware bedoeling beantwoordt, dan die, welke gefchetst is door de wel befnedene pen van den geleerden Heer R. Feith , te over bekend door zijne uitmuntende zo in digt- als profa uitgegevene werken, geplaatst aan 't hoofd van het IfieDeel van den zindelijk en nauwkeurig uitgevoerden druk van alle de penne»rugten onzes Staatsmans, cn zo naïf fchilderenden Digters, ten jare 1797 enz. in 35 Delen in i2mo. door den Drukker dezes in 't licht gegeven. Ik heb dus niet beter kunnen doen, dan deze meesterlijke levensfchets te volgen, als de ware ziel, geneigdheden, en braven imborst van Cats, met een zuiver penfeei getrofFen, in deszeivs ware gedaante .en verfchillende tinten natuurlijk vertonende. De werken van Cats zijn afzonderlijk, op verfcheidene tijden en in alle formaten, zo menigvuldig gedrukt en herdrukt, dat 'er te dien aanzien, onder de Nederlandfe Schrijvers mis. Itbien nimmer een wederga van te vinden is. Zij zijn zelvs ten dele in 't latijn, frans, en geheel in het hoogduits vertaald en gedrukt; een lot voorzeker, dat maar weinigen Nederduitfen Schrijveren te beurt vair, Behalven enige 4to. drukken, zijn zij zesmaal bijeen In folio gedrukt, als in 1655, 1658, 1665, 1700, 1712 en 1724, waar van de vierde druk voor de beste wordt gehouden. Het afbeeldzel van dezen beroemden Man gaat op verfcheidene wijze in prent uit; gedurende zijn leven is hij in het koper gebragt als Raadpenfionaris en Curator van het Leijdfe Hogefchool, door du Bourdieu en Natalis; op den ouderdom van 75 jaren door Miereveld en Delphius, en op dien zelvden ouderdom,- na Miereveld door vanDaalen; na denQ 2 zei»  S44. CATS, (JAKOB) icireft door Münniks en Mozyn, op de prent verbeeldend» het fterfbedde van,Prins Frxderik. Hendrik, in 1Ö47; op den ouderdom van 77 jaien door A. v. d. Venne en Mozyn; eri iaatftelijk. in- het klein, aan het hoofd van den hier boven geinelden netten druk in rsmo., in den avondftond van zijn leven toen. hij 82 jaren hadt bereikt, naar het originele fchtlceiij. van Ravestein, hebbende in eigendom toebehoord aan' -wijlen Jonkvrouwe Isabella Machteld, Baronnesfe Maho-VXf, ene affiammelinge van ene der dogters van Cats, te Zwik, daar zij woouagtig was, zedert korte jaren overleden, door Rejnier Vinkeles; waar onder dit zoetvloeijend vaars, van den Digter Jan de Kruyev' Zie hier, ö Vaderland! den Dichter uwer Jeugd, Wiens zoete poëzij, geflemd op zin en harten. Haar lagchend wijsheid leert, Haai- fpeelend vormt ter deugd, ' En in Oorfpronglijk fchoon zelfs laatre Kunst kan tarten. Hoer werpt een kiefcher Eeuw dien fchat verachthjlc ' neer! Zo ging met de oude Zeên allengs uw bloei verlooren; Koom, brengt het nieuw Geflacht ter fchool diens Zangers wéér, En eerlang ziet Ge nw* roem met dien van Cats herbooren. Wilden1-wij flegts ene optelling mededelen van de Digters, die door - hunne vaarfen den welverdienden lof van vader Cats vereeuwigd hebben, benevens de Schrijvers die van hem als Staatsman enz. gewagen, het zoude ene gantfe reije uitmaken, en enige bladzijden vullen; wij vergenoegen ons fommigen der voornaamfie Schrijvers aan te -wijzen, die over hem in zijne verenigde betrekkingen hebben gehandeld. Deze zijn: -—— Fr. SwEEf.Tii, At hen. Belg. p. 358. Konich , Bibl. Vet. £? Nar. Voce. Crenii , Jmmadv. Phildog. Part. I, p. 116. Krantziüs ad Conringium, Sa?c. XVH. c. V. p. 230. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 507, 50S. Catal. Biblioth, B-jnav.. Tom. I. Vol. H. p. 1144, IHS- C. Saxi, Onm. liter.  CATS. JODOCUS-) (ItfATTÏÏfAS) t-aj liter. Pars IV. pag. 336. G. Bsakdt, Hifi. der Refcr- . II. D. bl. 972. Ger. van Loon, Nederl. Hifieriep. IL D. bk 103. 343- 361 > 362. 369. L. v. Aitzema, Zaaken van -if» e;j OM. III. D. bl. 44.5. 455. P. de la Rüe, Gelett. Zeeland, bi. 205-222. 253. Wag., Vod. Hifi. XL D. bl. 53. 142. 242, 243. 395- XII. D. bl. 91. 153. 192. 198. 2i3-2röV Levens v-b e.wg« voorname Xiderl. Maimen ea Vrouwen, I. D» 41. 161-172. CATS (JODOCUS) , uit een voornaam geflagt ten ja:a Ï581 te Schoenhoven geboren, wierdt in i€o6 te Leuven tot Licentiaat in de vrije konilen bevorderd, en vervolgens in di godgeleerdheid. Na dat hij enige jaren Opziender was geweest van de Jongelingen, door de Heren Vermeer cp hun huis bij Sijbekarfpel bijeen vergaderd ten einde in de geleefde talen onderwezen te worden, wierdt hij r.a dode van Kqrnülis Arnoldi, in het jaar 1613, tot Beftierer van de geestelijke dogters in den Hoek te Haarlem aangeiteld. Op den ïi feptember 1615, benoemde men hem tot Kanunnik van Hjar» lem in plaats van Alstenius Bloemert, en nog "in het zei»-ia .jaar tot Gebeimfchrijver van dat Kapittel. Vervolgens wierdt hij den 25 februarij 1618, door den Bisfchop Filips RovfwcS tot Proost van Haarlem, öf 'Opper-Pastoor over de vier Kap.'l-, lanen bevorderd, en in 1628 tot Deken van het Kapittel verkoren, als mede tot Aartspriester van Kenne-.r.erlard en Pl-atshouder van den Bisfchop gedurende deszelvs afwezigheid. Viij ftierF onder het Waarnemen van deze bedieningen te Haar):. -., den 12 janiiarij 1641, wordende Opgevolgd door zijn bKederszoon Bocdewyn Cats, van wien hier voor is gefproker?» . H. v. Berslm, Befcbr. van Schoaüioveii, bl. 457, 45S. CATS (MATTHIAS), geboren te Bnm-ersJtaver. in h&t ie■gin van de XVIde eeuw, is geweest de oud-oom van de* Baadpenfionaiis Jakob 'Cats. Hij volvoerde zijne toterce-llc-Btngen te Leuven, en bekleedde, bij zijn wcrlijiien, de waa-r^igheid van Provintiaal der Minderbroederen in 2Ceaeilavd. Uij ftieif te Leuven dea 6 msart 1576; en is aldaar inde kerk q 3 • *aé  HG van zijne orden begraven-, met dit graffchrift op de zark die hem bedekt, gebeiteld: Conditur fub hoe farcophage Fir exmdce pietatis truditionis R. P. F. Matthias Cats A Brouwershaven f Hujus Conventus qnondam LeUor, Deinde Gardianus, As tandem Provirxice noftra Minijltr, Qiri tempore Minifterii fui Noruium exaüo Diem claufit extremum Anno m.d.lxxvi. die vi. Martii. Men wil dat hij een ervaren Godgeleerde is geweest; hebbed de hij in druk uitgegeven: i. Catholicam elucidationem Deenlogi, Antv. 1573. 8vo. Paris 1576 6? 1604. 8vo. 2. Catholicam elucidationem Inflitutionis Chrifiianx, jecundum methodum a / Magistro fentent. in II. obfervatam. Antverp. 1575. 8va. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 872. CATTENBURGH (ADRIAAN van) , is geboren te Rotterdam den 2 november 1664; in welke liad hij ook zijne eerfte letteroeffeningen verrigtte; waar na hij zig naar Amjleldam begaf, om onder öpzigt van den Remonftrantfen Hoogleraar Filip van Limburg de godgeleerdheid te beoeffenen, daar hij zo wel in flaagde, dat na enigen tijd Predikant in de Remonftrantfe gemeente van Rotterdam te zijn geweest, hij na dode van dezen geleerden Man, ten jare 1712, dien zelvden leerdoel beklom, welke hij tot aan zijn overlijden toe met roem heeft bemeten, zijnde in een hogen ouderdom na het jaar r737 overleden. Dat Cattenburgh een kundig en geleerd Man is geweest, blijkt door zijne uitgegevene fehriften, welke zijn: r. CfjJté* telijftc IJdltticncefj aan be Eemontiraiitfchc «Demcente te ïint* tetütim (IV. iiciterD. 1712. in 4t0. 2. Spkilegium Theohgict a.ris CATTENBURGH. (ADRIAAN van)  CATrENBUTvGIL (ADRIAAN v/.i$ 'ttf. Chriftiance Philitpi a Limborch, SS. Tlieologia inier fli» Jïronttr Profesforis celeberrimi-, 'varks Disfertatienibia Hiftv-kcEcclefiafttcis, multisque ad Praxim prcnmerJam pertineriibus V* fertum. Amft. 1726. in folio. Het aangevoerde 'van Caïtektbürgh ten aanzien van het Eedzwsereiv, ïn Lib. IV. van dü werk voorkomende, ftrookt niet met de leer der Mennonittr.j zulks bewoog een Leraar van die geloofsbelijdenisfè, met namè Abraham Verduin, de pen tegens hem op te vatten , en e.:r verhandelicg te doen drukken, getijteld: Examen Arguménicrum Vin reverendi Adriani a Cattenburgh &c. po ntctsfiute Jurisjürandi. Amft. 1729. in i2mo. Dit gefchrift "gaf aanleiding dat Cattenburgh zijne verhandeling over den Eed in het nederdults vertaalde, en met ene daarbij gevdegde Narede in *t licht gaf. 3. ©trbolg oer 3tcben.5bcfchjtjbinrj bari Huig de Groot, öoo? Ger. Brandt. &aftt. en maft. 1:727% in folio. 4. Bibliotheca Scripiorum Rsmonjlrantium, cui fibjühc* turn eft Specimen controverftarum inter Remonfirantes; fc? ScciKritl 'tjusquc asfeclas, exhibitum ipfujïmis fcriptorum verbis. Arr.fi. '17 2 ff» 'itmtnc. Deze Boekzaal der Remonftranten, bevat ilegts ee:; van hunne werken, zonder enige bèoirdeling, met bij voeging van enige ongemeen bekorte levensberigten van enigen dezei Schrijvers. Het Specimen &c. is ene verzameling van aanhalingen, uit de fchriften van verfcheiden Remonftranten getrokken en tegengefteld aan andere aanhalingen, ontleend uit cè fchriften der voornaamfte Socinianen. Het doel dat C/.tte:;» burgh met het uitgeven van deze verhandeling Beoogde-, was j om te betogen-, dat de tontraremonftranten ongelijk hebben; -aan de eerften de dwalingen der laatften toe te tètr|vên> 5. Syntagma Sapientie Mofaiae; in quo mults, ex priciibus Mofi: iibris eruuntur contra Atheos, Deistas, & Libértinos : ■rinaqut illuftramur de aritiquitate multar.cm Artium & Scientiarum. -Ar.tfi, Ï737. in 4'to. -In dit werk heerscht'veel geleerdheid , 'en hei handelt ever belangrijke onderwerpen. '6. XXI ^jeÖffiaUe.iï Xejjücn 1731. 4to. 7. XXIII ^eöihatien. $&. r?3S. «te» S. ïij&reöen op h Verwer. 3m|ï. %to° 9- 3tcbcn 'fraft Ccit ïtomng ©»biö m bitïjtmaat/ 2 Bcleti. 3Ein|ï. 1744* '»•  248 CATTENDYK. (JAN van) Stolle ad Heumanmm, p. 578. Arov. At}. F.ruditorl 1732. Julio. p. 393. feq. C. Saxi, Onom. liter. Pars VI. p. 211. 660. Paquot, Mem. lifter. Tom. XVIII. p. 252-355. Abkoüde en Arrenberg, Naamreg. druk van 1773. bl. 91" CATTENDYK (JAN van), dus genoemd naar de plaats zijner geboorte, een dorp op Zuid-Bevel'and, een uur ten westen van Goes gelegen; kwam omtrent 't jaar 1438 ter wereld, en toog, na zijn eerfte letteroefeningen volvoerd te hebben,' het Karmeliten kleed aan in het klooster van die orden te Meehelèn. Zijne Opperden zonden hem naar Leuven tot voltooijing zijner ftudiën, en hij verkreeg hier de waardigheid van Doktor in de godgeleerdheid ten jare 1475. In 1490 verkoor men hem tot Prior en Regent ter beftiering van de letteroefeningen van het klooster te Brusfel. Hij hadt zig veel moeite gegeven tot pprfgting van liet klooster zijner orden te Antiver. pen, ten jare 1486 geftigt, en hij was 'er de eerde Prior van in 1494. Deez' Monnik naar Mechelen ontboden zijnde, ten einde der Regering aldaar behulpzaam te zijn in de herdelling der ftads zaken, vondt hier den eindpaal zijner loopbaan, en ftierf aldaar in'1496. Zijn lijk voerde men naar Antwerpen, en wierdt aldaar in het klooster, door hem gedigt, begraven. De Monnik Karel Converceel vereerde zijne nagedagtenis niet dit agtregelig vaars: Carmeli hujus ego primus fundamina jeci ItUer arundinetp tetla caduca domus. Hic luteas halitare cafas, hic vivere parvo Ccepimus, Patres confociare pios. Tam bené, tamfanSè, tam graviter & fapientet Ouamflruxi, hanc rexi plenus honore domum. Ne mirere tarnen, fi multa £f mira peregi; Impavido vixi petlore, voce, mam. Cattendyk heeft de volgende fchriften nagelaten: 1. Om* tio latina ad Univerfitntem ColovJevfim. 2. Conciamm ad Populum, Liber mms. In JènUnties Petri. Lombardi, libri IV. Prima fun-  CATULLUS. (ANDRIES) CAUCHIE. (ANT. de la) jimdatia Conventus Antverpienfis Carmelitarum ; cum omnibus cirgtrnjlantfa difficultatum fubortarum. MS. in folio, in de Archiven van dit klooster wordende bewaard. . ■ Valer. Andr. , Fasti Aai. p. 93. 331. Paquot , Mem. litt. Tom. XII. p. 307--309. CATULLUS (ANDRIES), geboren te Leuven in het laatfte gedeelte van de XVIde eeuw, wierdt in 1620 Kanunnik van de hoofdkerk te Brugge, en kort daar op Kanunnik en OfEciaal te Doornik, vervolgens bekwam hij in die zelvde ftad de waardigheid van Aartsdiaken en Vikaris generaal, en wierdt ten laatften Voorzitter van de Collegiale kerk van St. Hermes. Hij ftierfden 27 feptember 1667, den roem nalatende van een ervaren regtskundige en bevorderaar der fraaije konften geweest te zijn. Men heeft van hem in druk: 1. Prometheus, Jive de origine Scientiarum, Drama. Lovan. 1613. Ato. 2. Sepluplex Gladius, de VIL B. M. V. doloribus Elegie totidem. Ib. 1613. At». 3' Septuplex Triumphus, five Gauuia Virginis Deipara, Tem. 1614. 4to. 4- Lacrima, five Amcres casti. Ib. 1614» 8vo. 5. Tomacum Civitas Metropolis £? Catltedra Nërviorum. Brux. 1652. 4to. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 50. P. Burmannus ad Syliogen Epift. Tom. II. p. 94- -73- C. Saxi,_ Ohmt. liter. Pais VII. p. 317- CAUCHIE (ANTONY de la), wierdt geboren te Bergen in Henegouwen, in het jaar 1584 ; den ouderdom van 21 jaar bereikt hebbende, begaf hij zig in 1605 onder het Genootfchap der Jefuiten. Toen hij den 27 feptember 1625 te Douai aan de pest ftierf, die hij, door zieken, van die kwaal aangetast, op te pasfen, kreeg, was hij Geestelijke Coadjutor. Daar is van Cauchie in druk: La pieufe Alouè'tte avec fon tirelire. Le petit cors Q3 plumes de nótre Alouè'tte, font chanfans Spirituelles que totiies lui font frendre le vol, £? cfpirer aux clwfes célefies, cï? étemelles. Elles font partie receuillies de divers Au-, theurs , partie ausfi compofèes de nouveau; la pluspart fur les airs mondains, £f plus communs , qui fervent ausfi de voix a nètre Abuitte, peur chanter le; huavges du commun Creaienr. 2 Tom, Q 5 Va-  / 25» CAULIER. CAUSABON. Valenciennes 1619-1621. in izmo. —— Le Brasseur, ffli ïlannonice Sydera, p. 61, 62. Sotuellus, Bibl. p. 68. J. F. Foppens, B bl. Belg. p. 71. Paquot, Mem. litt&i Tom. Vh' p. 125, 126. CAULIER (JOOST), Dominikaner Monnik van het klooster te ïknt, zijn vaderland, ftierf in dat huis den 11 april 1543, was een vroom Geestelijke en ijverig Prediker. Hij heeft de volgende verhandelingen in gefchrift nagelaten: ,1. De Superflitionibus. De quarundam Misfamm ojjiciis. De Spiritunm apparitionibus. De veris Peregrinationibus. De Monachorum iratii, ac eorum quatuor generibus. —— Echard fjf Quetif, Bi. Wftrfc Tom. II. p. Ui. Paquot, Mem. liter. Tom. X. pi 209, 270. CAULIER (SIMON), van Flines nabij Donai gelegen geboortig, heeft jaren aan één lesfen in ite Rhetorika aan de jeugd van die ftad gégevén, en gefcbrevèn: 1. Rhetoricam, libros V» Duaci 1594. in />to. 2. Imaginem veteris §p nova Ecclejiie. MSï ■ J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 1098-. CAUSABON (FREÜERIK), Konstfchilder, is geboren' te Solingen, leerde de eerfle beginzelen der teken- en fchilderkonst in zijn vaderland, en kwam toen naar Amfteldam afzakken , om ingevolge de gewoonte der Duitfchérs aldaar den ankergrond van zijn fortuin te zoeken. Hij toefde hier negeri jaren, en fchilderde bij zijn vertrek naar Parijs al vrij aardige hiftorieftukken. In die grote ftad gekomen, geraakte hij bij toeval in kennis met Karei, le Brun , beroemd hiftoriéfchilder Van Lodewyk den XIV; deze bragt hem bij den Kan^ celier van Frankrijk, door wiens edelmoedigheid hij gelegenheid bekwam om de uitoeffening van zijn konst naar wensen voort te zetten; want deze onderhield hein zeer rijkelijk gedurende veertien jaren in ïtalicn, waar van hij 'er twee beSeedde onder het opzigt van den zoetvloeijenden Schilder Nïsclaas Poussin, wiens fchilderwijze hij ook zo nauwkeurig bes ftudeerde, dat vele konsttaferelen van Causaeon nog ten 'huldigen  CAUTIUS. (ANTHONY) CAVELLUS. (HUGO) 'digen dage voor oirfpronkelijke Hukken van Foussin worden gehouden. Aldus bevoegd tot een hiftoriefchilder, verliet hij Italië in 1665 en ftak over naar Engeland; maar de fortuin die hem tot deez' tijd toe als een getrouwe vrouw was bijgebleven. verliet hem toen als een wispelturige minnares, en zij liet haren lieveling drijven. Frederik vondt geen aanmoediging in Lmden omtrent het fchilderen van hiftorieftukken, weshalven hij een bijv/eg infloeg en zig aan het pourtraitteren begaf, doch dit nam ook maar flauwelijk op, en fchoon zijne afbeeldzels verwonderlijk wel geleken, kon hij egter niet volkomen den fmaak der Britten treffen. Deze Schilder is de eerfte geweest, die een zekere manier om op glas te fchilderen heeft verzonnen, en in Londen zijn nog verfcheidene hiftorieftukken en pourtraitten voor handen, welke hij op die wijze heeft gefchilderd, verwonderlijk fraaij zijn getekend, natuurlijk gekoloreerd, en waar op een verrukkelijke fmelting van lichten en fchaduwen is waargenomen. De doorzigtkunde verftönd hij meesterlijk; en daarenboven was hij een geletterd en befchaafd man, die volledig vijf onderfcheidene talen fprak. Öij ftierf te Londen ten jare 1690, en wierdt in de kerk van St. Aadries te Holborn begraven, J. C. Weyerman, Nederh Konstfdilders, IV. D. bl. 500, 501. CAUTIUS (ANTHONY), een Utrechtenaar van geboorte, is geweest Rektor der latijnfe fcholen, doch in welke plaats blijkt niet; hij was een tijdgenoot van Jus-rus Lipsius, met wien hij vriendfehap onderhield. Daar is van hem in druk: 1. Grammatica Latino. Antv. apud Plantinum, in 8va. 2. Gram- . matica Gallica. Antv. 1576. 8ve. J. F. ForrEKS, Bibh Belg. p. 71. CAVELLUS (HUGO), geboren in het graavfchap Down in Ierland omtrent het jaar 1570, 'begaf zig nog zeer jong zijnde onder de klooster-orden der Franci-kanen. Na dat hij enig onderwijs in de theologie hadt genoten, zonden hem .zijfit 251  2S- jie Oppei-ftcn haar het Hogefchool van SÜmnanka in Spanjti alwaar hij zig verder in die wetenfchap onder den geleerden, Francois de Herrera oefiènde. Zijne ftudien voleind hebbende, wierdt bij geroepen in het klooster der ierfe Rekofc. letten te Leuven, tot ftigting van welk huis hij ijverig hadt medegewerkt; ook is hij 'er gedurende verfcheidene jaren Gardiaan van geweest, en hij leraarde 'er enigen tijd de godgeleerdheid. In 1623 trok hij naar Rome om in die ftad de zelv de bediening in het klooster van Ara-Coeïi waar te nemen» . In 1624 was hij algemeen Opziener van zijne orden. Het ■ Aartsbisdom van Armagh in Ierland, door het overlijden van Pieter Lombard opengevallen zijnde, benoemde hem Paus Urbaan de VIII. tot die aanzienlijke waardigheid; en Gavellus maakte zig reisvaardig om naar dat eiland over te fteken» toen de dood hein daar in verhinderde, die hem op den 22 feptember 1626 te Rome verraste, in den ouderdom van 55 jaren. Men begroef hein in het klooster van zijne orden, alwaar men zijn graf ontmoet, met dit opfchrifc: D. O. M. lllujlrïsfimo & Revereniisfimo Domino Fr. IIugoni Cavello, ordinis Minorum Jïriclmis Obfmantice Lettert, Definitori ge-, nerali, Archiepifcope Armada;w Frimati Hibernice , de Patria, Religione, Literis, bené merite, eujus in Pairiam reditum mors pravemt. ExceUentisfmut Dominus O. Neil, Tmnicce Comes, hur.c lapidem pmi fecit. Obiii 22 feptembris, cetat. 55. Ca vellus is een zedig, nedrig, godvrugtig en werkzaam Geestelijke geweest; en wierdt gehouden voor een der fchranderfte Scholastieken van het tijdvak waar in hij leefde, ook werdt hij betreurd van de Geleerden te Rome. Hij heeft uitgegeven: 1. F. Joan. Duns Scoti, fententiarum öuceftiones fubtilisfima &c. Antv. 1622. in folio. II. Vol. 2. Apelogia Apoiogïte pro Joanne Duns Scoto fcripte, adverfus Nicolaum Jansé-, nium, Ordinis Preedicatorum. Parifiis 1623. in i2mo. 3. Qtttestivnes in Metaphyftcam Tbeoremata. Venet. 1625. 4. Dóttwis fublilis Johannis Duns Scoti, ()ucsftiones fuper Libris ArïStotelis de Anima £fc. l.ugd. 1625. in 4to. 5. Miroir de la Perd~ tence, Ouvtage posthumt. Louvain, in i2mo. n - VerkuljEi, Acad. CAVELLUS. (IILTGO)  CAVERSINUS. CAZENOVE. CECIL. CELE. Acad. Lovan., uit. edit. p. 136. Echard, Scriptorus Ord. Trad. Tom. II. p. 479- Paquqt, Mem. Utter. Tom, XVI. p. 298-304- CAVERSINUS (BARTEL), is Kanimnik geweest te Souiurg op het eiland Walcheren in Zeeland; en heeft in latijnfe, digtmaat uitgegeven twee zamenfprakcn, waar van de eerfte ten tijtel voert: Deanim Judicium datum a Paride; en de ande-_ re, naar Lucianus gevolgd: Dialogus Cupidinis & Ganymedis. Voorts heeft hij nog de latijnfe zamenfpraak van Erasmus , door denzelven Epicurus getijteld, in 't grioks overgebragt, en met Aanmerkingen opgehelderd, gedrukt te Antwerpen 1567. in 8vo. , Val. Andr., Bibl, Belg. p. 104.. J. M. Konigii, Bihl.' Vet. et Nov. p. 178. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 125. F. de la Rue, Geleti. Zeeland, bl. 330. CAZENOVE (PETRUS), is geweest Predikant te HendrikIdo-Ambagt, alwaar hij -ten jare 1740 wierdt bevestig-!. Hij heeft in druk uitgegeven: <6öö ba-fjecrfnfct in Jtjn Ocricfjte met het ©ercen!3b ^oberland. £>o?ör. 1750. in 4te. Bóekz. 1740. b. bl. 658. Abkoude en Arpekserg, Niamr. druk van 1773. bl. 92, CECIL (THOMAS), een Engels Krijgsbevelhebber, wierdt ten jare 1583 door Elizaeeth, Koninginne van Engeland,. tot Gouverneur van Vlisjingen aangefteld, toen deze ftad benevens den Briel aan het Engelfe Rijk verpand wierder:. — ■., Wag., Vad. Hift. VIII. D. bl. 98. CELE (JAN), van Zwolle geboortig, afkomftig uit de twee oude geflagten van Sorbe en ten Weerde, verkreeg het jeugdig onderwijs in de latijnfe taal in zijne vaderftad. Verder in jaren gevorderd en het fchoolonderwijs ten einde gefr.eid, begaf hij zig naar Praag in Bohemen; alwaar hij zig met zuik een warmen ijver in allerlei wetenfehappen oeffende, en daar ' in zodanig vorderde, dat hij ten jare 1377 in zijn geboortevest ■ te rug gekeerd zijnde, de Magiftraat aldaar hem cerftond de beftiering van ftads Scholen toevertrouwde. Ras  254 CELLARILTS. (KRISTIAAN) Ras zag men hoe veel de grote hoedanigheden van cdn Man alleen vermogen. Want toen Celó Rektor of Oppervoogd wierdt, was deze fchole nergens bekend, en wierdt door geen vreemdelingen betreden; dan de roem van zijne grote geleerdheid en ervarenheid in alle wetenfchappen, maakte deze fchool gedurende het tijdvak van deze eeuw zo beroemd, dat zig haar naam door de gantfe Christenheid verfpreidde. „ Keul,;, fchen en Trierfchen, (zegt Eusschius, waar mede Thom. „ a Eempis qveréenftemt,) Luikenaars en Utrechtfen, Bra„ banders, Vlamingen en Hollanders, Saxers, Cleeffchen, „ Geldei fchen, en Friefen, en vele anderen uit verfcheidene oorden,'fteden en dorpen van Duitsland, kwamen in eea „ groot getal nu en dan meer als 8co en tot iooo toe dea „ groten J»n Celó horen, om door hem in allerhande wé„ tenfchappen onderwezen te worden." Een ieder begon het Zig van toen af aan tot eere te rekenen, te Zwolle onder dezen Oppervoogd ter fchole gelegen te hebben; ja de vermaardfie Hogefcholen Itemden toe, dat de Zwolfe fchole een menigte beroemde Mannen ten tijde van Jan Celó voortgcbragt hadt, en men dezen Burger als den herfteller van de geleerdheid in Overijsfel en naburige Landfchappen moest aanmerken. Ook is hij de eerfte aanlegger van de Boekzaal geweest, welke eertijds in de Confistoriekamer van de St. Michiels kerk wierdi; gevonden, en hij fchonk daar toe zijne boeken. lij Jon, Eusscmus, Chrcn. VAndeshem. Lib. II. cap. 68. pag. 602, 603. 6c 6. TriOM. a Kempis, in Appendin -d Chron. Mvaagnet. Cap. XX. B, J. van Hattum, Gefchiedeniyn der ftad Zwolle. I. D. bl. 190-201. V. D. bl. 86. CELLARIUS (KRISTIAAN), is geboren in 't laatst der XVde eeuw te Jpnburg in de nabmufchap van de ftad Veïirae in Vlaanderen. Hij heeft eerst onderwijs in het grieks te Len. ven gegeven, en is vervolgens Rektor of Opziener der fcholen te fVijnoxbergen geweest. Men heeft van hem in druk: 1. Oratio contra Mendicitntem publicam &c. Antv. 1530. 8w. 2. Carmen Henïcum de Ecllo per Carolumi V, in Hungaria adverfus. soa  CEKE. (CHARLES le) *J5 Solimannl-m Turcarum Imp. gesto. Jaft. 1533' Sva. ' 3. Itm alterum de Incendio Urbis Delplwifis. Ib. 1526. 8vo. —— J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 169. CENE (CHARLES le), geboren te Caên, in 1647, was eerst Gereformeerd Predikant te Honfteur in Normandië, vervolgens te Charenten bij Parijs; en daar na, na 't herroepen van het Edikt van' Nantes, te Linden. Hij heeft zig voornaamlek bekend gemaakt door een Ontwerp ener nieuwe Frarfclie Overzetting des Bijbels, uitgegevèn te Rotterdam, in 1696. Svo.,doch dat ten gevolge gehad heeft, dat Jacobus Gousset, Hoogleraar te Groningen, zig daar tegen verzette, door een boek, getijteld: Confiderations TJieol. et Critq.; zo dat de Schrijver afgezet, tot de Remonftranten overgegaan, en te AmfteU dam is komen wonen; doch naderhand weder naar Londen vertrokken, en aldaar, in 1703, in armoede geftorven is. De Overzetting zelve is, in 1741, te Amfteldam, in folio, uitgegeven, op kosten van den zoon des Aucteurs, welke aldaar Boekverkoper was. Hij heeft ook nog uitgegeven: 1. Nouvelle Cri'.ique de toutes les verftons Franfoifes de la Bible, Amft. 1722. Svo. 2. De l'Etat de l'Homme apres le Péfché, et de la Pndestination au Saiut, Amft. 1684. Evo. 3. Entreticns Jur dir verfes matieres de Tlieologie, Amft. 1685. et 1695. 8vo. 4. Conyerfaticns fut la Tclerance, a Philofophie, (Amfteldani) 1687iirno. Door dit Ontwerp, en de andere werkjes van le Cene hier opgenoemd, in te zien , zal de Lezer overtuigd worden, dat hij een Man is geweest, in oude en nieuwe Schrijvers, bijzonderlijk Tocdfe, zeer ervaren; doch doordien hij de vrijheid heeft genomen, om zonder zig ergens aan te ftoren, over alles tq pirdeien, is Tiet ook geenzints te verwonderen, dat zijne werken wederfproken zijn, en hij ais Leraar afgezet; te meer, dewijl hij verfcheidene Schriftuurplaatzen in diervoegen vertaald, dat de gronden van den Hervormden Godsdienst daar door niet weinig gefchokt worden. Thefaurus Epift. Cboz. Tom. I. p. 837» -<*ü« Lipf. 1697- p- 227. feaA. Sup* plem.  *5« plem. Tom. III. p. 517. Peaff, Introd. in Hifi. Theol. Liter. p. 125. Jo. Fabricii, Hifi. Biblioth. Tom. VI. p. 424. Bibl. Anc. et Mod. Tom. I. p. 214. en Tom. XVII. Part. I. art. 6. p. 197. feqq. Nouv. Dia. Hiftor. Tom. II. p. ui. Jöciier, (&i\$lttt itjim. I. f. 1S02. ' CENTEN (SEBASTIAAN), waarfchijnlijk een Neordhollan* 'der van geboorte, weten wij niet anders van te berigtén, dan dat hij ten jare 1740, heeft uitgegeven een vierden druk van Theodoor Velius Chronijk van Hoorn, met zijne Aanmerkingen 'vermeerderd, als mede in het jaar 1747', ene nieuwe uitgave van de Hifiorie der' ftad Enkhuifen, befchreven door den vermaarden Gefchiedfchrijver Gerard Brandt, welke niet verder gaat dan tot op den tijd van het Beftand ten jare iöog met Spanje aangegaan: van dit tijdvak nu af aan heeft de Hr. Centen deze gefchièdenls vervolgd tot op den Nijmeegfen vrede, in het jaar 1678 gefloten. Beide deze werken ftrekken ten vaarborge, dat onze Schrijver een geleerd Man is geweest, en zeer ervaren was in het vak der Nederlandfe gefchiedenisfen. CERATINUS (JAKOB), een geleerd Man, leefde in de XVIde eeuw, en gaf zig dien naam ingevolge de gewoonte van dien tijd, doordien- hij te Hoorn in Noordlicfland geboren, zijne • familie-naam eigentlijk Teyng was. Het nederduitfe woord Hoorn is in 't grieks k«j«s, Eeras\ waar van CeratiNus gemaakt is, hoedanig hij liever dan Hornanus, ol Corneus, met een latijnfe benaming, heeft willen genoemd worden; ook om dat hij de griekfe tale waar van hij een groot kenner was, verre ftelde boven de latijnfe: en,- misfehien ook, om bij gelegenheid van 't woord Hoorn of Cornu, waar van zijn naam konde gemaakt worden, geene aanleiding tot enige kwade toefpeling te geven , inzonderheid als hij eens. mogt trouwen, fchoon hij ongehuwd is overleden, pp deze naamsverwisfcling doelt Hadr. Junius , daar hij in zijne Batavia Cap, XVI. p. 235. zegt: Extulit Horna Jacobum, popularem meum, qui Ceratini Graio, quam Palrice fuce yocabulo ap. p'ellari cur preetulerit, eqnidem ignoro. Afo» me non adeo pudei CÊNTEN. CERATINUS.  CERATINUS. (JAKOB) 157 «ataJtj fdi, « «"« '!I"tófl mfflKm ^''6fl*'0 F atria voce, quam eenties bene Grcecam in linguam confimata diiïione cogmsci etc. Erasmus prijst hem bij uitnemendheid, niet alleen wegens rijne zonderlinge zedigheid en opregtheid, maar ook om zijne uitmuntende kundigheid in de griekfe en latijnfe talen. De zelvde Erasmus, door den Keurvorst Georg van Saxen verzogt zijnde, om hem een bekwaam Man in de plaats van den overleden Mosellanus, op de Akademie te Leipzig voor te flaan, noemde Ceratinus, aan wien men genoegzaam op den zelvrien tijd het Hoogleraarfchap in de griekfe taal te Leuven aanbood. Hij nam het eerfte aan, doch wierdt niet naar zijn genoegen te Leipzig ontvangen, en het blijkt uit fommige Brieyen van Kbasmus, dat men hem aldaar met fcheele ogen heeft aangezien, om reden dat hij geen afkeer genoeg tegens de leerftukken van Luther liet blijken. Dit viel voor in 1525. Hij ftierf te Leuven den 20 april 1530, in den bloei van zijne jaren, na dat hij zig op nieuw derwaarts hadt begeven, en aldaar buiten enige opentlijke bediening onderwijs m de gnekfe taal gaf. Men begroef hem bij de Minderbroeders, en plaatfte het volgend graffchrift op zijn zark : ;Egregius vir D. JACOBUS CERATINUS ortus ex insigni oppido HoRNENSI presbyter-Deo devotus j:t tam Gr.a:cE quam Latine doctus, ut testantur opera ab eo edita. ob11t et hic sepultus est anno m.d.xxx. april xx. Men heeft van hem een verhandeling de Smo Gracamm Literarum; een fraaije overzetting van de beide eerfte zamenfpraken van Chrysostomus over de Waardigheid van het Priesterdom,; als mede een Latijns en Grieks Woordenboek, met ene Voorrede van Erasmus, gedrukt ten jare 1524- in folio. Pantaleonis, Profopograph. Part. III. p. 109. Fr. Sweertii, VI. Deel. R J:hm'  Sben. Belg. p. 353. Tob. Magiri, Eponym,. Crit., Vcce. J, F, Foppens,, Bibl Belg. p. 508. C. Sasi, Oiumajl. Pars III, ff 91. 658. Bailakt,. Jug. -des 'Scav. Tom, II. p. 153. P. 'BAXhÉ, DiÏÏion. ei. de 1730. TonulL p. 111, 112,. S. Haver- Wfflfo of <Öobtë iBccL'tt-rrianDt,/ bon tijbt tot ttjDt berfreoot ?n bcrfjeerïijRt/ in ;er>cninecn cn oojbelen ban De ©erreuigbe -^Orrfanbcn / en. {rari jijWe ïurffc in Dcjcibc tot en fjet jaar 1742. 3fn f eïuenöicfjtoi / met litisebccgBc Sianterseningen/ Beïntèrtc 5fm)r. bi) H. Vieroot 1» groot 4tc bc(Taa!;be"c37 f^I.iSjljÖen, Dit.Werk, dat voor de liefhebbers der Poë'zij y^AHg uitlokkends bevat, en niets nieuws ten aanzien van het vak der Gefchiedenisfen, waar over de .Schrijver'handelt, Oplevert;, kan dus even gevoeglijk van de beoefenaars der Jpi^tkonst, als onderzoekers der Vaderlandfe Hiftorie, gemist worden.- • • - v ' ■ ! • : CHAIS (CHARLES),'Burger van Geneve, wierdt in die* .fhd geboren, dpn .3- iamiarij 1701, uit Jan Frans Chais en Alexandrina Maukjce , wier geflagten oirfpronkelijk te huis. hoorden te Valence in D.iupbiné, en te Augières in Provence. Onze Charles, opgevoed onder de ogen en het zorgvuldig begier van zijnen grootvader Charles Maurice, eertijds Predikant der Gereformeerde Keiken van Vüau en Marfeilles, maakte zulke fnelle voortgangen onder dezen liefderijken en fthranderen meester, dat hij negendehalfjaar'bereikt hebbende , bekwaam en waardig geoirdeeld wierdt, om de laagfte klasfen der triviale fcholen voorbij te ftanpen, en die in te; V'iden, alwaar reeds latijnfe en griekfe Schrijvers gelezen en uitgelegd wierden, , ÏR 17li de lage/e fcholen verlatende, oeftende hij zig ver* de.r in de talen en daar aan v?rknogte. wetenfehappen, onderden Hoogleraar Anthony Maurice, zijnen moederlijken oom, die-, van ïï'e*j tijd af'a-ïij, de beftierder van zijn gedrag en flu•liefi wierdt. Ka CERFF. (TAN be) CHAIS, (CHARLES)  CHAIS. (CHARLESJ Na grondig alle de delen-der wijsbegeerte, onder de.Heren Jallabert en-Gautier,.welke die wetenfchap met zeer veel roem te dien tijd te Geneve leraarden, beoeffend te hebben, wierdt hij in 1717 onder het getal der Studenten, in.de godgeleerdheid aangenomen. In deze nieuwe loopbaan hadt hij tot Meesters Pictet, Turp.ettin , Leger eu inzondeiheid A. Maurice, die de profesiïe van de fraije letteren vcrwisfelJ hadt voor die in c'e godgeleerdheid en oosterfe talen. In 1724. wierdt Chais naar behoorlijk onderzoek, op da loffelijkfle wij/.e tot den predikdie-nst toegelaten. Voor zijne aanneming daar toe, waren hem-reeds tvvec.veifcha'.öi.Je beroepen in vreemde landen aangeboden; en', fchoon die aanzienlijk waren, wees hij ze egter van de hand, verkiezende liever zijne (Indien tot: meerder volkomenheid te. ..hengen, alvorens hij de gewigtige pest van Herder en Leraar aanvaardde. Behalven dat, was-hij reeds zijnen oom den Hoogleraar Maurice, welke aan verfcheidene vreemdelingen van aanzien die zig te Geneve bevonden, lesfen gaf in de fraije letteren en de gefchiedenis, daar in behulpzaam geweest, en hadt tot ziin taak het onderwijs -in de wijsbegeerte en het natuurrégt op zig genomen. ■ In deze loopbaan wandel Je Chais rustig voort, en in 1726, konde hij reeds verfcheidene yerfonen van de■ verhevenfte geboorte onder zijne leerlingen tellen, toen hij overgehaald wierdt om enige Engelf; Heren, met namen , den Hertog van Marlborouch , zijn broeder Mijlord Sjekcer, eu den Graav Fake, als vriend op hunne ,reis door Zwitzcrland en andere Gewesten te verzeilen, een togt waar toe men voornemens.was twee jaren te belleden. Zwitwrland doortrekkende,, verzuimde hij niet om de, voornaamfte Mannen, die in geleerdheid en wetenfehappen naam gemaakt hadden, een bezoek te geven; hier on.ier behoorden inzonderheid.Polier, Ostervald, Werenfels, Hottinoer, Scheuchzer en Iselin, aan wien allen hij ten ftcrkftes was aanbevolen, en wel inzondeiheid aan den bemi.nnelijken en geleerden Joh. August Buxtorf, met wien hij reeds te Geneve door naauwe banden van achting en vriendfehrp wa; B 2 ver* 259  verbonden geworden. Van hier toog hij naar den Elzas, en vervolgens naar 1 Lotharingen; en hieldt zig enigen tijd met ife doorluchtige Reizigers te Luneville op, op welke plaats verfcheidene lieden hem met hunne welwillendheid vereerden, bovenal de Prins van Craon, en deszeivs oudfte zoon de Prins van Beauvais , waar van de laatstgemelde hem met zijne vrtendfchap en briefwisfeling vereerde, ten tijd toe, dat ene ontijdige dood hem op ene reize door haliè'n, 'va, he6 fcloeijendfte zijner jaren, wegrukte. Te Luneville verkeerde 'Chais inzonderheid zeer gemeenzaam met den beroemden Duval, als toen Bibliothekaris van zijne Kon. Hoogheid, en vervolgens van zijne Keizerlijke Majefteit. Onder dezen buitengewonen Man, beoeffende hij da wetenfchap der medailjen, cn hij maakte in deze iïudie voortgangen, die hem wel dra te ftade 'kwamen, doordien een togt naar Luxemburg, in junij 1727, hem gelegenheid verfchafte , om op zijn gemak het pragtig Munt-Kabinet van den Heet de Ballonfeaux, te belchouweu. Van Lotharingen reisde Chais naar Frankfort, alwaar hij zig in de Franfe Kerk, wiens Opzienders voornemens geweest waren, hem als Predikant te beroepen, voor een aanzienlijke fchare predikte; waar na hij zijnen togt voortzettende, in oktober 1727 in 's Hage kwam. Hier maakte hij v«Fcheidene kennisfen, en liet'er vrienden agter, inzonderheid onder de Predikanten van de Walfe Gemeente, welke toen ten tijd bediend wierdt door de Heren Chion , Huet , de la Chapelle, Chatelain, en in de hoedanigheid van buitengewoon Leraar, den beroemden Jacques Sauein; alle Mannen van kunde en min of meer bekend door hunne fchriften. Na een verblijf van drie weken in Holland, begaf zig Chais ïlaar Parijs, alwaar hij bij verfcheidene Geleerden wierdt ingeleid. Die, welke hij 't veelvuldigst bezogt, waren de vaders Tournemine, Csamillart en Etienne Souciet, Jefuiten, vader Montpaucon, de Abt de Lonouerue, en bij de vaders van het Oratorie, Desmolets en Bougere. Hij hadf geheel bijzondere verpligtingen aan Montfaucon en Chamil- j.art, CHAIS." (CHARLES)  CHAIS. (CHARLES) | lArt, dis de toegevendheid ten zijnen aanziene totzoverr» uitrekten, dat zij zig verledigden, om hem drie maanden lang onderwiis tc geven in de oudheden en in de konst van meda-ij* jen te beftuderen. Ook genoot hij blijkbare beleefdheden van den Abt Demarets, toen ten tijd Opziener van de Mazarljnji Bibliotheek, Terwijl hij zig gants en al onledig hieldt, met zig zijn ver» blijf te Parijs, en de onderrigtingen van de geleerde Mannen b met wien bij aldaar verkeerde, tot nut te maken, wierdt hem berigt, dat de Heer Chatelain, Predikant in 's Hage, indiè hoedanigheid naar Amjieldam ftondt te vertrekken, en dat men snaar alle waarfchijnlijkheid, indien hij 'er niet tegen hadt, dö keuze op hem zoude doen vallen, om deszei vs plaats te ver', vullen; ook wierdt hij den 22 maart 1728 daar toe verkoren» Hij ontving die tijding te Parijs, gaf 'er kennis van aan den doorJugtigcn Raad en aan het Genootfchap der Predikanten t hun-  CHAIS. (CHARLES) 265 hunne behoeften in een ruime mate gezorgd wordt; dit huis zal tot een altoosdurend gedenkteken ter zijner ere, als een der voornaamfte Stigters daar van, verftrekken. In de keuze van zijne ftudien heeft hij nimmer vergeten, dat hij geroepen was om te fligten; ook waren alle zijne pogingen tot dat einde ingerigt. Hij gaf gemeenzame onderwijzingen aan de jeugd en jongelingfchap, oirdeelkimdige en geleerde verklaringen van de Heilige Schrift tot gebruik van meer gevorderde jaren; hij heeft het ongeloof en de dweperij met ijver beftreden; ja hij heeft meer gedaan, want in een belangrijk onderwerp voor het welwezen der Maatfchappije en het algemene nut, heefc hij cle Godsdienfiigs vooroirdelen van de menigte durven te keer gaan; ik bedoele hier zijnen warmen ijver ia het bevorderen van de Inenting der Kinderziekte. Voor da: Chais Geneve verliet, hadt hij reeds zijne pen geoeffend, met inzigt om zig nuttig aan het gemeen te maken; maar hij heeft altoos zorgvuldig bedekt, dat hij Schrijver van deze zijne eerfte lettervrugten was, die de wijs-begeerte ten onderwerpe hadden. Zie hier ene optelling der werken , die hij heef: in 't licht gegeven, zedert dat hij Predikant in 's Hage is geweest. In 1738 gaf hij uit: Sens literal de l'Ecriture Sainte, defendu cmïtre les principales objeüions des Anti-Scripturaires & des Incredules modernes; traduit de l'Angkis de Mr. Stackkouse; avec wie Disfertation du Traduiïeur fur les Dtmv.iaques dont il est fait mention dans l'Evangile, III. Vol. in Sr». De Hr. Chais deedt meer aan dit werk dan de tijtel beloofde, met 'er veel belangrijke en or.aerrigter.de aanmerkingen van hem zelve bij te voegen. In 1743 begost hij een ontwerp ten uitvoer te brengen r daar hij reeds verfcheidene jaren aan was bezig geweest, met het IiTe Deel van het grote werk uit te geven, dat tot tijtel voert: La Sainte BiUe ou le Vieux £f le Nouveau Testament; avec un Commentaire Litteral, compofé de Noies choifes, et tirées de divers Auteurs Angkis, VIII. Tom. in 4?o. De twee. laatüe Delen van dsze uitnemende Bijbel ve: klaring, R s be-  s.66- bevattende de beide Boeken der ■ Kronyken, Esdras, Nehé* ma en Esther-, zijn na dode van den Schrijver ten jare J790 uitgegeven. In 1747, gaf bij ene» nieuwen druk uit van i'Abregé Chronologique de l'Hiftoire de Trance du Préfident Henaut, en zulks met goedkeuring van den Schrijver, en verfcheidene verbeteringen die hij hem alvorens hadt medegedeeld. ■ In het voorbei igt aan het hoofd des derden druks van dit werk, door den beroemden Préfident in 't licht gegeven, drukt hij zig over den Heer Chais in de allerloffeiijkfte en voor hem zeer vleijende bewoordingen uit. Het a'gefriene Jubelfeest van de Roomfe Kerk, verfchafta aan G&ais ene nieuwe gelegenheid , om zijn warmen ijver voor de waarheid te doen uitfehitteren, en de geleerdheid en fchranderhand aan den dag te leggen, waar mede hij die wist te verdedigen. Hij nr.akte gebruik van die gelegenheid, om in 1751 uit te geven: Lettres Hifioriques £? Dog-nkttiquts fur les J:ibilés &f les Indulgences, III. Vol. in 8v& Bit uitmuntend werk, zo dienflig, om de listige flaatkunde*. ongelooflijke fchraapzugt en wrede tijrannij van het Roomfe Hof te ontmaskeren, is vervuld met belangrijke en wetens, waardige nafporingen. Zie met welk een groten lof van dit werk en deszei vs Schrijver wordt gefproken, in de Dittimh Hifi. de Prosper Marchand, Tom. II. p, 274. 282. Het jaar daar aan volgende gaf Chais uit : hifintStion abregée fur les premiers principes de la Rcligion Chrétienne, ou Catéchisme pour les jeiwes enfans, in i2mo. Bit kleine werkje, het allereenvoudigst in zijn foort, wierdt teffens in 't frans en' nederduits gedrukt. In 1754 gaf hij de uitmuntende Verhandeling, zo kragtig tot welwezen van de Maatfchappij in 't algemeen, als deszelvs Leden in 't bijzonder ingerigt, behelzende, ene Verder digende Proeve over de manier van 't Mecdeélen der Kinderpakjes door Inenting; waarin men tragt te toonen, dat 'cr het Geweeteit niet van gehvetst, noch de Godsdienst mede beledigd Wordt. Dit gewillig ft.uk, 't welk eerst zo we', in 'i fraris als l edeiduits in CHAIS. (CHARLES)  CHAIS. (CHARLES) in het I. Deel der Verhandelingen van de Holl. Maatfchappij, h geplaatst-, heeft men naderhand afzonderlijk gedrukt, ten einde tot een algemener gebruik te kunnen 'verftrekken. Het volgende jaar maakte de Heer Chais door den druk gemeen: Catéchisme Hiftorique £f Dogmatique, ou Ir:ftrv.mon; familieres fur les Principes 0 fur les Faits , qui fondent la r.ecesfité d'une Religion & la Divinité de la Révtlation, avec un fupplément fur la Nature les PerfcÜions de Dieu, in klein 8vo., gedrukt in 's Eage 1755. Ten jare 1760 plaatfte hij in het V. Deel der Verh. van de Holl. Maatfch. ene' Verhandeling betreffende den Oorfproüg der Maniere om de Kinderziekte in te enten. Hier in bewijst hg door bondige getuigfehrifcen, dat die reeds voor langen tijd in verfcheidene Afistife Gewesten, zo wel als te Tunis, Tripoli, Algiers enz. is in gebruik geweest, fchoon op een verfchil' lende wijze als bij ons uitgeoeffend. Twee Delen zijner Leerredenen zien het licht, waar van het laatfte na zijn dood in 1789 in gr. 8vo. in 's Hage is gedrukt. Deze twee bundels zullen die genen, welke onder zijn predikdienst geleefd hebben, aan den uitmuntenden Redenaar doen herdenken, die hun zo veelmalen verlicht, getroost en geftigt heeft; en zijne uitgelezene predikgaven ten dele aan de zodanigen doen kennen, die het genoegen niet gehad hebben, hem van den kanzei te horen. Misfchien zijn 'er neg enige andere voortbrengzelen zonder naam, van den Heer Chais; het geen men zeker weet, is, dat 'er verfcheidene artikels van zijn opftel in de Bibliothéque Raifonnée, Tom. IX-XXVI. gevonden worden; als mede, in de vijf laatfte Delen van de Bibliothéque Britannique, en in fo:nmige Delen van de Nouvelle Bibliothéque, in 's Hage gedrukt. Ook weet men, dat Chais, veel gewerkt heeft aan de XXV eerfte Delen van de Bibliothéque des Sciences et des Beaux-Ans, en dat 'er verfcheidene artikels uit zijne pen voortgevloeid , gevonden worden in de Bibliotéque Impartiale, uitgegeven te Leijden, door Luzac. Eloge de feu Mr. C. Chais, par M- J. Senkebier , tiré ae fan Hiftoire Litteraire de Géneve. Tom.  26S Tom. III. p. 286 et fuiv. Discours prbnoncé peu de jours apre! la mort de Monf. Chais , par J. C. de la Saussays , Pasteur de l'Egljfe Wailonne d la Haye. Memoires fur la vie de Mr. Chais, plaeé's a la the du Tom. FIH. de fon Ctmment. littérr.l fur la Bibie. Verhand, van de Holl. Maatfch. der Wetenfch. tt Haarlem, l. D. bl. 485-684. V. D. bl. 212-224. CHALON (PALAMEDES de) , komt a's een tekenaar van het Verbond der Edelen, ten jare 1565 gefloten, voor. Hij was de natuurlijke zoon van RENé de Ciialon, Grave van Nasfau, en hadt in huwelijk ene dogter van Pieter Ernst van Mans» feld. Zijn oudfie en jongfte zoon dienden den Koning van Spanje, onder Graav Hendrik van den Berge , en, federt, de Aartshertogen. — J. W. te Water , Hijlork van het Verbond &c. II. D. bl. 321, 322. CIIAMBERLAINE (ROBBERT) , een Ier van geboorte uit de Provïntie Ulfter, toog het Rekolletten Monnikenkleed aan, waarfchijnlijk in Spanje. Hij volvoerde zijne letteroefFeulngen in dat rijk, en wierdt tot Doktor in de godgeleerdheid aan het Hogefchool te Salamanka bevorderd. Zijne Opperden hem naar Leuven gezonden hebbende, leraarde hij 'er die wetenfchap in het klooster van St. Antoon van Padua, kortling geleden voor die van zijne natie opgerigt, en hij verkreeg 'er de waardigheid van Lettor emeritus. Te vergeefs bood men hem verfcheidene malen de waardigheid van Gardiaan dezes kloosters aan; en hij ftierf zeer godvrugtig ten jare 1638; nalatende twee Verhandelingen; de eerlte: de Scïentia Dei; en de tweede, de Fi.t:iris Contingentibus. —— Paq^uot, Mem. litter. Tom. XV. p. 105, 190". CHAMPAGNE (FILIPS de), Konstfchilder, is ten jare jrjo2 te Brusfel geboren, uit geringe doch wel gegoede ouders ; dezen beminden dezen enigen zoon tederlijk en Relden veel hoop in hem. Nog zeer jeugdig ontlook bij dezen knaap de lust tot fchilderen, welke neiging door zijne ouders wierdt bevorderd, met hem bij den Schilder Bouillon te hefteden, , duch y CHALON. CIIAMBERLAINE. CHAMPAGNE.  CHAMPAGNE. (FILIP3 de) doch fpoedlg veranderde hij van Meester, en begaf zig onder het beftier van den Miniatuurfchilder Michiel Bourdeaux, alwaar hij zig vlijtig beijverde en goede vorderingen maakte, niet weinig hier in geholpen, door den Landfchapfchilder Fouquerre , die hem tot dien einde enige fchone tekeningen leende, daar hij veel nut uit trok en dezelven zeer natuurlijk kopieerde. Kort hier op onttrok hij zig aan het onderwijs van Bourdeaux om zig aan dat van Fouquerre over te geven, alwaar hij niet lang getoefd hadt, of hij wist deszei vs taferelen zo treffend gelijkende na te fchilderen, dat de konstliefhebbers veeltijds de Hukken des Leerlings aanzagen voor die van den Meester. Doch bij Fouquerre hield hij het ook niet lang uit, maar de reislust beving hem, en hij begaf zig ruim 18 jaren oud zijnde naar Parijs, met voornemen om na, een kort verblijf in die ftad, ook Italië en inzonderheid Rome te bezoeken; doch die kloot ftuitte in het begin van zijn rollen, en "er kwam niet van. Hij geraakte in den beginne te Parijs bij een bijzonder perfoon, die hem flegts alleen bezig hield met kopiëeren en pourtraitfchilderen ; doch het een en ander verdroot hem zo, dat hij zig bij een Louharinger Schilder, met nameLallemakd, vervoegde; doch hier beviel het hem gants en al niet, zo dat hij ten laatften befloot, om afzonderlijk te gaan wonen, ten einde onafhangelijk te zijn van de luimen der Schilders, bij wie hij een fober loon verdiende, en dus op eigen wieken drijvende, zijn geluk te gaan beproeven. In den aanvang fchilderde hij enige pourtraitten , die zo gunftig uitvielen, dat zij hem naam maakten, en hem veel werks verfchaften, zo dat hij een ruim beftaan genoot, en de Graav van Mansveld , dip hij mede gecontrcfeit hadt, tot zijnen begunftiger verwierf. De naam van den beroemden Konstfchilder Niklaas Pousïin, deedt hem een woning kiezen in het hotel van Laon, alwaar die Schilder zijn intrek hadt genomen ; zo dra hadt Filips zig niet bij dien uitmuntenden Konftenaar bekend geBiaakt, of deze lipt hem een Landfchap fchilderen, 't welk hem  27a hem uitmuntend beviel zo wel ten aanzien van het koIoiïeB als de ordonnantie. Vervolgens fchilderde hij verfcheidene taferelen in de vertrekken der- Koninginne in het Hof van Luxemburg onder het opligt van den Schilder Duchesne,. en zijne fchilderwijze beviel zo.wel aan den Intendant over hare Maje.leits gebouwen, dat toen Champagne, tot verrigtïng van zijne bijzondere zaken een togtje naar Brusfel hadt ondernomen, hij door dien Intendant de tijding kreeg vanden dood van Duciissi;^, eerften'Hoffchilder Van de Koninginne moeder, dio hem iaanfpoordé fpoedig te rug te keren, ten einde dat ambt, waar raèdé hare Majefteit hem begimftigd liadt; te komen Waarnemen, Die tijding, we'ke hem ten hoogften aangenaam was, deedt hem ijlêns Parijs weder opzoeken, en hij vervoegde Zig têrftorid na zijne aankomst bij de Koningin, die hern allervriendelijkst' ontving, een logement in het paleis deedt aanwijzen, en hem met een jaarlijks penfioen van 1200 livres begiftigde. Hij fchilderde op bevel der Koninginne enige grote ftukken in de kerk en het klooster der Karmelitan-te Parijs , be :e\ er.s enige fraije ftukken " voor den Kardinaal oe Richelieu, in het bosch, le Vicomte,- op zijn kasteel van Riche!;eu, en op andere aanzienlijke plaatzen meer. Ook trouwde hij omtrent dezen t'jd met de dógfer van gemelden- Duchesne, een rijk meisje, ■ en dat "er wel uitzag; . welke hem drie kinderen haarde, twee zoons,-die jeugdig zijn geftorven.'en ene dogter, welke zig in een klooster begaf en het Nonnenkleed aantoog. Voorts dient-nog van hem opgetekend , dat de Kardinaal dü Richelieu hem door middel van aanzienlijke beloften uit den dienst der Koninginne zogt té tronen, om in den zijnen over te gaan; doch wat deze ook mogte te werk Hellen, hij weigerde zulks volftandig,-en'volhardde in den dienst der Koningin, ten tijd toe, dat hij, het hooffe leven moede geworden, en daarbij zijn fchaapjes op 't droog hebbende, naar rust fnakkende, in een bijzonder - huis ging wonen, daar hij zig'nog tot kort voor zijn dood met fchilderen heeft bezig gehouden: want hij. was CHAMPAGNE. (FILIPS de)  c::A::?AGNE. CHAMjPS. nrs) was orgernee.i vlijtig ea werkzaam. Hij is in her jaar 1674 overleden , ra dej c^derdoaa van 72 jaren bereikt re hebben, Wij zuilen o-s geepe bi'zor.lere befchrijving van zjjne Ronsctafereien iniatca; men vindt ene nauwkeurige lijst «V. üct Nid. Sclnliers., II. D. bl. 45, IPIGNEI , zie GRAXVELLE fTREDERIK PER< RENOT). CHAMPS (BARTEL des) , geboren re Luik, omftreeks het jaar 1615, begaf zig in de orden der Erancisi^en, en toog het Monnikenkleed aan in hst klooster van 6'r, Jofeph. S Tot  Tot'het Priesterfchap opgeleid, gaf hij zig aan de oeffening van den Predikdienst en Biegtftoel over, en deedt een of twee reizen naar Rome; vervolgens in zijn vaderland te rug gekeerd, wierdt hij tot het waarnemen van bedieningen waardig gekeurd , en opvoigelijk tot Gardiaan der kloosters van Viviers en Bolland aangefteld. Intusfen bekroop hem' de lust ene reize als Pelgrim naar het Heil. Land te doen: hij verzogt en verkreeg hier toe verlof van zijne Opperiten. Dus vertrok des Chaï;?ps den 3 maart 1666 van Luik, in gezelfchap van een makker uit het zelvde klooster, Placidius de Roede genaamd; na een gedeelte van Frankrijk doorreisd te hebben, trokken zij naar Spa:je, en te Barcelona ingefcheept zijnde, landden zij op den 20 feptember 1667 te Alexandriën in Egijpten; hier zijn reisgenoot vaarwel zeggende, begaf hij zig te land naar Damiaten, alwaar hij op een Turks fcheepje aan boord ging, en op den 12 januarij 1668 te St. Jan d'Acre aanlandde; een plaatsje in onze dagen zeer befaamd geworden, door de vrugteloze pogingen, die de zo berugte Franje Generaal Buonaparte in 1799 heeft te werk gefield, om het door geweld van wapenen te veroveren. Den 23 april kwam des Cijamps te Jenjalem, en na hier aan zijne devotie met het bezoeken der heilige gedenktekenen voldaan te hebben, reisde hij verders Palestina door. Inmiddels wierdt hij door den Pater Gardiaan van Jerujalem benoemd, om de post van Pastoor bij de Franje Kooplieden te Cairo te bekleden, die hij gaarne zou aanvaard .hebben, doordien zijne begeerte helde om zijne overige dagen in het H. Land te flijten; doch ene ziekte greep hem aan, die hem gedurende zes weken te Jerujalem tot zijne bedfponde verwees, waar na zijne begeerte ontbrandde om naar zijn vaderland te rug' te keren: hij verkreeg hier toe verlof, en kwam op den 15 november 1668 te Luik te rug. Tien jaren hier na, gaf hij in druk uit: Foysge de lp Terre-Sainte, &f du Levant, par P. F. Barthelemv des Champs, Rtcollet de la Province de Flandre. Liege io"78. in llw.o. • • ■ Paquot, Mem. litter. Tom. XVIII. p. 358-363. CHAMPS CHAMPS. (BARTEL des)  CHAMPS. C PLAN EAU. CHAPEAVILLE. CHAMPS (JAN des), ten jare ioca een lid ces Kerkenraais van de gemeente der zogenoemde Ubüpaüsten te Ar.fiildsm, ene tak en wel de voornaamfte en taiiijkfte van de geloofibelljienis de: Lv'i.rw;; iie namelijk , we.ke de a'cm:eger.woord.greid van Cuhistus lighaam leraa-en, wie:d: benevens den gar.tfen Kerkenraad voor Burgemees teren en OudBar gemees teren geiacvaard, die hun aanzeiden: „ dat indien „ men nog voortvoer, met het houden van vergaderingen, „ hrj, die 'er plaats toe verfchafs, en de Predikant die 'er leerde, terftond, ter ftad uitgezet zouden worden." Des Ch.vmps, benevens züne ko-fra:ers Jca; Rendo*p, Paclcs Boschaast en Abraham van Lemens, verklaarden ruiterlijk me: rcnre woorden: „ dat z'y bramc vergaderingen niet kon„ den, noch zouden nalaten." De Vroed.chap hier van ver» vritrigd, befloot de gemehe vier lieden nog eens voor Burgemees teren en Oud-Biugemeesteren te doen ontbieden, die bun afvragen zouden, of zij bij bun voorgaande antwoord bleven volharden ? en zo ja, hun aanzeggen, dat zij, Urmen 's daags z:~xz Y--:-;~, de lui ztcrer. hebben te vertrekken, en iur r.ie: —eisrcm ir.kGrr.e-., dan bij verlof var. B..:re-ee-:=:.:: in der tijd. Of zg volftandig bij hunne weigering bleven, en die aanzegging tot dade'.F-e uitvoering kwam, blijkt nergens. Wagen., B'jclir. van Ar.Jt. IV. St. bi. 135, 137. CHANEAU (WILLEM), is geweest Priester van bet F ■ - ■ =. Cl . j. er sr.ierwees in 1636 :'e fraare letteren :e Mif'n'.ii. Men heeft van hen in druk: P'::.-:-2:';c:.v;us, . fJgo Pengrinus Lombardus, Tragsdia. Metii. 1636. aïj. 2. De Fut» Sekmritatis Domini Jesu, in OmgregaHone Oratorii primario, 28 j^ziorii addiDc, Oratie. Tb. 1635- 4tc. •— Pa-.lot, Mam. Otter. Tem. VUL p. 89. 9=. CHANTONAI, zie GRANVELLE. - CHAPEAVILLE (JOHAN de) , een zoon van Willem es Chapeavtlle en Maf.gaeetha ee Meep.s, aanzienlijke Burgers te Luik, wieri: in die ftai geboren in januarij 1551. Ns VI. Deel. S **»c  dat bij aldaar in de eerfte letteroeffeningen onderwezen was; ftudoarde hij eerst te Keulen, en daar na te Leuven ; ge. laakte vervolgens van trap tot trap tot de waardigheid van Kanunnik en Aartsdeken te Luik, benevens Groot-Vikaris varj den Bisfchop, en ftierf den 5 meij 1617, den roem nalatende, van een braaf, godvrugtig en geleerd Man te, zijn geweest.. Daar is van hem in druk: 1. Traiï-. de Cafibus refer-vatis, in fjjftwj pttefertim Etclejianm Belgkomn* Leodii 1596. in 8w. 2., Elucid. Scholastica Catechismi Romani. Ib. 1600. Svo, 3. Sunu tax Catechismi Romani, in gratiam ordinandorum. Ib.. 1605. 8 va» 4.. ZVafif. de adminiftrandis Sacramentis tempore Pestis, Moguntice jiSta. 8w3.. Naderhand meermalen herdrukt. 5-. Vita £e Perrey , en Florence Martin, dogter van wijlen David. Martin, en de Graav Jan van Obdam, zeer onvriendelijk behandeld wierden. De beledigde perfonen vervoegden tig, wet hunne klagten bij de Waife Sijnode, alwaar deze £aak , ge.lurende negen jaar, van meij 1736 tot augustus 1744, zeer veel moeite veroirzaakte; tot dat, eindelijk, de ïïeer Chapelle genoodzaakt wierdt tot openlijke afkeuring eft intrekking van zijn gefciirift. Naderhand heeft hij uitgegeven, .iö. 1746» herdrukt in 1756, in 8vo. La nscesfité du Culte puUk fqtmH ks Qhrétkns, —-— Prosp. Marcband, £><$. Hiflor* Tonu U. p. 3<3» CIJAR- CHAPEIXE. (ARMAND be la)  CIIARTIER. CHATELAIN. (HENDRIE) • GHARLES (JAN), zie CAROLUS. CHARLOTTA de BOURBON , de derde gemalin van Prins Willem den I, zie BOURBON. CHARTIER (NIKLAAS), zoon van Daniël Chartier; Gereformeerd Predikant te Bazas, en kleinzoon van Eliazer Chartier , Predikant en Profesfor in 't hebreuws te Pau in Bearn, is geboren in bet begin van 1638. Van der jeugd af aan wierdt hij door zijn vader opgeleid tot den Etiangeliedienst, en hij is Predikant ergens in Gaskonje geweest; doel door de intrekking van het Edikt van Nantes in 1585, verpligt geworden zijnde Frankrijk te vei laten, zette hij zig te Rotterdam neder, alwaar hij geduiende het tijdvak van 21 jaren de Walfe gemeente als Predikant heeft bediend, namentlijk tot in 1706, wanneer de Regering van die ftad hem, behoudens tractement, toeftond,om zig met'er woon naar Leijden te begeven, ten einde de letteroeffeningen van zijn enigften zoon te beilieren, dien hij o >k tot het predikambt voorbefchikte. Chartier was toen bijna 68 jaren oud, hij leefde nog vijf na dien «tijd, en ltierf den 24 december 1711, in zijn 73de jaar, buitengemeen betreurd wegens zijne braafheid, godsvrugt en andere deugdzame hoedanigheden. Daar is van hem in druk: Pr'ëres dévotes fur dïfférens fujets. Rotterd. 1719. in iimo. -» Nouv. Littèraires, 22 O"ob. 1718. Niceron, Mem. des Hommes üluftr. Tom. XXII. p. 306-315. Paquot, Mem. litt. Tom. XVIII. p. 266, 267. CHATELAIN (HENDRIK), Predikant in de Walfe gemeente te Amfteidam, is te Parijs gebot en den 22 fébruarij •1684; waarfchijnlijk met zijne ouders na de intrekking van het Edikt van Nantes uit Frankrijk gevlugt zijnde, zetteden dezen zig te Leijden met 'er woon neder, ten miniten is Hendrik » hier opgevoed, en heeft 'er het onderwijs op de latijr.fe fcholen genoten; zig hier met ene ijverige naarftigheid geceffend hebbende, werdt hij tot de Akademifche ftudien bevorderd,-en begaf zig naar Amfteidam, om zijn nut te doen met de lesfen S 2 Van 275  van den Hoogleraar Francius; na dezen beroemden Man twe* jaren gehoord te hebben, keerde hij naar Leijden. terug, al» Vaar hij zijne theologife ftudien gedurende een tijdvak, van zes jaren ragt alle vlijt onder de vermaarde Profesioren die zig tfivSA aan die Hogefchool bevonden, voortzette, vervolgens bsgaf hij zig naar Engeland, en hezogt de Akademien van Ox(fmi en Camlridge, daar hij nieuwen voorraad van kundigheden ■epJeedt. Gedurende zijn verblijf aldaar, werdt hem het beroep, in de Franfe kerk van St. Martin te Londen aangeboden; hij aanvaardde het, en na oplegging der handen door den Bisfchop, deedt hij 'er zijne, intrede ten jare 1710. In deze gemeente, heeft hij verbeid tot in het jaar 1721, wanneer h% in 's GravenJmge wierdt beroepen, daar bij op den 27 april Zjjre eerfte. leerreden deed, en hier het Euangelium met veel vrugt en ftigting heeft verkondigd, ter lijd toe dat hij in de bioeijende gemeente van Amfteidam wierdt begeerd, alwaar hij op den 22 februarij 1728, door zijn broeder, Izaak Samuel Ch.atel.ain, toen ter tijd Predikant in de Walfe gemeente te $stterdm% en federt het jaar 1733 zijnen ambtgenoot, wierdt bevestigd, Hier heeft hij de aan hem toevertrouwde kudde, even zo, als in zijae vorige gemeenten, met de zorgvuldigfte waakzaamheid, liefde en trouwe geweid tot op den 9 meij 174-3. Wanneer hij door een zagten dood van de rampfpoeden dezes. tijdeUjken levens verlost wierdt, algemeen betreurd niet alleen door zijne gemeente, maar door allen die met hem in gemeenzamen omgang hadden verkeerd, en zijne gezellige en gpdsdienftige deugden van nabij kenden. Daar zijn van dezen geleerden Man in druk twee delen Leerredenen over belang-, rijke Schriftuwtexten, in gr. 8vo., welke om derzelver nuttigheid ten jare 1749 in het nederduits vertaald, in gelijk forrnaat. te Amfteidam zijn uitgegeven, Medeged. Berigten. CHAUFEP1E (JAKDB GEORG de), Predikant in de» Walfe gemeente, te Amfteidam, geboren te Leeuwarden den 9 JlGvemhey 170?, i$ gefpoten uit een aanzienlijk Italiaans ge- fiagt, aflUnjmepie van. den. edelefl Mm ps Galiq?w> Rid-. fa CHAUFEPIE, (JAKOB GEORG de)  CIIAUFEPIÉ. (JASOS GEORG de) ■ia-, welke tèn jare 1460 een aanzienlijke post in de leger* Van den Hertog van Florence bekleedde, en in 1379 gehuwd, was aan Petkonella be Manfredi. Zijn agter-kleinzoon Pieter ging naar Frankrijk, en wierdt door opene brieven Van JConing Francisgus den I, gedagtekend den 15 oktober i534. genaturaüfeerd, veranderende toen zijn naam in dia van CriJft;» PHOPié of C'HAUFErié. Deze heeft een zoon gehadt Jan ge* Raamd, die na de reformatie omhelsd te hebben, den & dö* •eember 1551 tot den predikdienst wierdt toegelaten-, en tiö* volgelijk de kerken van Vllleneuve, Maremes en St. Foix al* Herder en Leraar heeft bediend. Zedert dien tijd hebben da voorouders van onzen Chaufepió, volltandig de bediening Van Predikant uitge^effend. Zijn vader, Samuel de c-HAu-FEfiC» wierdt ook als zodanig te Coué in Poitou beroepen, en nsin *er met veel ftigting en warmen ijver het heilig dienstwerk waar tot in 1685 > dat de intrekking van het Edikt van Nantxi hem noodzaakte zijne goederen en het koningrijk te verlaten» Zig als toen naar Friesland begevende, vestigde hij eerst zijns woonplaats te Balk, alwaar vele van zijne gevlugte land- eft geloofsgenoten hun verblijf hadden genomen, tot wiens troost en ftigting hij den godsdienst onder hen waarnam, ter tijd tea dat hij naar Leeuwarden toog, alwaar hij den 11 maart I7O4. ïs geftorven ; zijnde den 17 november 1683 getrouwd met Maria Marboeuf de la Rimbaüdiere, bij wie hij 10 kinderen heeft verwekt, waar van Jakob Georg de jongfte was. CHAUFEPié wierdt dus in zijn tederfte jeugd , 16 «Mandei* ®ud zijnde, aan de liefderijke zorgen van zijnen godvrugtigeti Vader onttrokken, doch hem bleef ene moeder over, die vei-* ftandig, werkzaam, oplettende en teder was, en die fchoon toet een bekrompen inkomen voorzien, hem ene uitmuntend* opvoeding heeft gegeven, en de eeifte kiemen van deugd irj zijn hart gevestigd, zorgvuldig heeft aangekweekt > zo dat die In 't vervolg de heerlijkfie vrugtèn hebben voortgebragfc. Vroegtijdig werdt chaufe?ié ter latijnfe fcholen beiteld> iSaar hij zulke foelie vorderingen maakte, dat hij nog zeeX jeugdig naar het Hogefchool van Franeker vertrek, zig s.^s Ata* $ i éét  278 demieburger liet infchrijven, en met alle vlijt zig tot de «»•* derfcheidene letteroeffeningen begaf, die de gronden hebbes gelegd, waar door hij tot dien trap van geleerdheid is geklommen , dien wij hem in 't vervolg zullen zien bereiken. Zijns Leermeesters waren onder anderen, de Profesforen Ruard. Andala, Camp. Vitringa, vader en zoon, en Albf.rt. Schulteks. De getuigfehriften die deze beroemde Mannen in 1721 en 1722 aam CHAUFEPié hebben gegeven, (hekken ten bewijze, met welk een grote achting zij reeds dien veel belovenden Jongeling vereerden. Zie hier de uitdrukkingen waar van de Hoogleraar Andala ten zijnen opzigte gebruik maakt: Praflantisfimus et ornatisfmus Juvenis J. G. de Ciiaufepió . . . defeadit non tantum privatim Tkefes P/iilofophicas et Theologicas doile & promte; Jed et fcripjh ipfe AuStor doBam Disfertationem Philofophicam de Ideis innatis, quam prtecedenti anno fub meo prafidio, et alteram Philologicam, de Supplicio Crucis, quam hoe anno fub prcejïdio Clar. Collega: D. Alb. Schulteks magnA cum laiula et omnium Auditorum applaufu defendit. Het getuigfchiïft van den Heer Camp. Vitringa den vader, is niet minder loffelijk voor den Jongeling: Rerum naturalium caufas et notitias veri, qua in Confcientia delitefcunt, folerter exploravit, edidilque profeUus in hoe ftudii genere minime contemnennum fpeciir.en. In Linguis vero facris, Philologia et' eruditione Literaria, quantum pofuerit laboris, quantdque judicii dexteritate acceperit ac difcreverit, qua a doclis Praceptoribus tradita et meditatione fuA occupata atque exculta fuerint, manifefium fecit in alici Disfertatione eruditi argumenti de Supplicio Crucis doüe conferipté et feliciter dtfcnfd. Laat ons hier de woorden van den groten Schulteks bijvoegen : Craviter incubuit etiam Antiquitatibus Hebrats, . . . in edque' palafird integrwm defudavit biennium, Commilitonibus fuis facile palmam prarip iens conferiptd nuper Jlrenueque de"enfd elegantisfimd Disputatione de Supplicio Crucis, qua publicum nafta applaufum noftro haud indiget prceconio. Met zodanige getuigenisfen vooizien , wierdt hij na een loffelijk examen ondergaan te hebben, in den ouderdom van ruim 19 ja:en, op den 8 meij 1722, in het toen gehoudens Wal- CHAUFEPIE. (JAKOB GEORG de)  CHAUFEFlE, (JAKOB GEORG »e) Walfe Sijnode te Zierikzee tot Proponent aangefteld, en'bera teffens tot zijn onderhoud een voldoend jaargeld toegewezen, cm enige predikbeurten voor een bejaard Leraar te Amfteidajn waar te nemen. Hier betuigt hij een der aangenaamfte tijdperken van zijn leven te hebben gefleten, wordende vaneen ieder geacht en bemind, en daarbij gelegenheid hebbende ora verbindrenisfen van vriendfchap met zodanige lieden te maken, die in ftaat waren om hem door hunne kundigheden, fa den loop zijner gevorderde letteroeffeningen van ongemene» dienst te zijn. Na drie jaren in deze aangename levenswijze doorgebragt 'te hebben, wierden hem genoegzaam ter zelvder tijd twee beroepen opgedragen ; te Kampen namelijk den 26, en te Vitfingen den 28 maart 1725. Hij koos het laatfte, alwaar hij een zwaren dienst heeft moeten waarnemen, doordien zijn Küiiega, de Heer Foucherou, in 1727 overleden zijnde, 'en de vervuiling van die Leraarsplaats langer da» naar gewoonte aanhield, hij zelvs'gedurende de ziekte van hem, in de nood» zaaklijkheid gebragt wierdt deszelvs predikbeurten te verVuSlen. Na hier ruim agt jaren verbeid te hebben, wierdt Chaü» vzné den 13 november 1733 "--r ***** beroepen, daar hij bijna tien jaren met alle genoegen doorbragt, wordende tp den 27 feptember 174.3 door den Walfcn Kerkenraad te Anftiï dam benoemd, om de opengevallene Leraarsplaatze door het 'overlijden van Hendrik Ckatelain te vervullen. Hier heeft hij het predikambt met grote ftigting en veel nut uitgeoefend tot op den is meij 1785, toen hij voor de laatfte keer den kanfel beklom; van welk tijdftip af zijne kragten allengskens verminderden, behoudende egter een volkomen genot van eg* ne verftandelijke vermogens en ene voorbceidelijke bedaa.dheid van ziel; tot het tijdftip van den 3 juirj i?8<5 toé, dal hij zagtelijk ontniep, in het vaste vertrouwen van ene gelukzalige onfterfelijkheid, hebbende den gezegcnden ouderdom van «3 jaren en bijna 8 maanden bereikt. Terwijl CHAUFEPié te Vlhfir.gen ftondt, huwde tig b givuus 1726 met Maria Anna BArdo:; , ene Yeritara-.ge, 5 4 ffclWi»  2S0 fchrandere en goedaartige vrouwe , die hem vier kinderen baarde, waar van drie in hun tederfte jeu d zijn overleden, en de vierde ene dogter, Maria Elizabeth, geboren te Viufingen den 8 oktober 1729, 31 jaren oud zijnde is getrouwd met den Heer Karel Abraham Veenezobre; met wie zij in 1764 naar Amerika overftak, en in februarij 1770 op Paramaribo is overleden, nalatende twee dogters, Sopüia Maria en Anna Charlotta Vernezobre , beide ten tijde van het overlijden harer grootvader bij denzeiven huisvestende. Den 7 apri! 1777 ontviel hem zijne huisvrouw, na te zamen ene genoeglijke egtverbintenis van ruim ene halve eeuw te hebben doorgebragt. CHAUFEPié heeft zig altoos met vee! getrouwheid en ijver van zijne ambtsbezigheden gekweten. Men kan 'er over oirdelen door de grote menigte zijner famenftellen; want behalven enige honderden uitgewerkte Leerredenen, heeft hij een groot aantal korte fcheizen nagelaten, waar van hij eertijds het grootfte gedeelte door overdenking aanvulde; behalven dat was hij niet gemakkelijk voldaan over zijn' arbeid, maar overzag en verbeterde dien meermalen, ja fomtijds gaf hij 'er zelvs een geheel nieuwe gedaante aan, en men zou bij voorbeeld, verfcheidene catechetife onderwerpen kunnen opnoemen, die hij tot twee of misfehien meermalen op nieuw bewerkt heeft; ja het is te verwonderen dat een enkel mensen in ftaat is geweest zo veel werk te venigten. Zijne vrienden hebben 'er hem meermalen hunne verwondering over doen blijken, maar als dan was zijn gewoon antwoord; „ ik hek> „ de waarde van een kwartier uurs tijd begrepen." Ook heeft niemand inderdaad beter de waarde van den tijd gekend dan bij; om kort te gaan, hij liet geen ogenblik verliezen. Van der jeugd af aan tot een werkzaam leven opgeleid, was bij gefchikt tot een langdurigen en onafgebrokenen arbeid, hij heeft 'er zeer dikwils tot 14 uren 3s daags aan toefewijd; de zorg die hij droeg om de onderwerpen van zijne bezigheden te verwisfelen, verminderden, ja verftrektenzelvs tot een hulpmiddel .tegens de vermoeitheid, en fchenen zijne krag- CHAUFEPIE. (JAKOB GEORG de)  CHAUFEPIÉ. (JAKOB GEORG de) kragten op te wekken; daarbij de orde die hij ten aanzien van alles in acht nam, belette ook alle verzuimsnisfen. Studie was de wellust van zijn leven, en in de minst aangename om* ftandigheden van zijn hu.shoudeiijk bellier, verfchafte die hem de nodige afleidingen. Zij verflaafden hem egter tot zulk een uiterfte niet, dat hij daar door enige andere aan hem toevertrouwde verpligtingen zoude verwaarlozen; verre van daar, want zo dra deze zulks eischten, verliet hij zijne letterkundige bezigheden, en wanneer hij van nut koste zijn, beklaagde hij even min den tijd als zijne aangewende moeite en zorgen. Tot in zijn hoog gevorderden ouderdom, heeft hij aan zijn huis onderwijs gegeven, aan die genen welke zulks van hem, verzogren. Tot zo lang zijne kragten het hem hebben toegelaten, is hij nimmer bij een Zieken van welk enen aart ook, te vergeefs gevraagd, maar deelde die gulhartig zijne vertroostingen en hulp mede. Altoos ftond hij gereed v/anneer men zijne raadgevingen en onderrigtingen verlangde, om die mede te delen; en, over zware en angstverwekkende gewetensgevallen geraadpleegd , gaf hij na een grondig onderzoek en ernftige overdenking, nauwkeurige en ter zake dienende antwoorden. In 't algemeen verftrekte het hem tot een wellust dienst te bewijzen, en het ware doel van zijn zwaarwigtig ambt grondig kennende, deedt hij zijn best om hetzelve met alle nauwkeurigheid te vervullen. Zijne pogingen om dat doel te bereiken, waren ook niet vrugteiocs; hij heeft het genoegen gefrnaakt om aan verfcheider/ ongelukkigen , verkwikking, troost en hulp te verfchaffen, ja aan een beftaan te helpen; verzoeningen en bevredigingen te bewerken, rust, vrede en eendragt in huisgezinnen te herftellen, daar die door tweedragt, haat en nijdt waren uitgebannen; hij heeft aanzienlijke te ruggevingen van onwettig verkregene goederen weder in handen van den regten eigenaar gebragt; en in zulke netelige omftandigheden, wannaer die genen welke hem daar toe door een tweede hand of bij gefchrift, aanzogten, ten einde te vermij. den-van bekend te worden, was hij even befcheiden, als üefS 5 de- 281  SS2 CHAUFEPIÉ. (JAKOB GEORG d&) tlerijk en ijverig, ja.hij onthieldt zig van alle verdenkingen» agterdogt en gisfingen. Het waarnemen van zaken, zag hij ook geheel en al niet tegen aan, hij hadt 'er zig bekwaam toe gemaakt; zulks was bekend, en hier van dat men in Kerkenraden en Sijnoden, hem gaarne en bij voorkeur, in de allermoeijeiijkfte kommisfien te werk ftelde; ook leende hij 'er zig zonder weerzin toe, en fchroomde zelvs niet om 'er zij» ne nagtrust aan op te offeren. Niettegenftaande zo vele bezigheden van verfchillenden aart, onttrok hij zig'egter niet aan de gemeenzame zamen leving. In de laatfte jaren van zijn leven, egter, hadden zijne huisfelijke en perfoonlijke omftandigheden, hem genoodzaakt om genoegzaam zonder verkering met anderen te leven. Gedurende een geruimen tijd onderhield hij een vrij uitgeftrekte briefwisfeling, daar hij zeer nauwkeurig in was; hij hadt een menigte van verbindtenisfen en verwaarloosde die niet; gevoelig aan de achting die men voor hem liet blijken, beantwoordde hij die gaarne; en in 't algemeen was hij zeer genaakbaar ; maar inzonderheid rekende hij het zig tot cea uitfpanning en vermaak om enige uren in het gezelfchap van uitgekozene vrienden door te brengen , en hier toe wijdde hij gezettelijk alle weken een halven dag. Zijne verkering was onderrigtende en aangenaam, belangrijk en verfcheiden. Doordien hij oneindig veel verftand bezat, zijne denkbeelden in een nette orde wist te fchikken, een gemakkelijke uitfpraak hadt en daarbij aangenaam wist ta vertellen; voeg hier bij een gelukkig geheugen, en ene onbegrijpelijke lectuur, fprak hij gegrond over bijna allerlei foort van onderwerpen. Intusfen pronkte hij geenzins met zijne geleerdheid, hij uitte zig op geen verachtenden noch beflisfenden toon, hij was hoofdig noch verwaand; met ene vertlan» dige geestigheid begaafd , overfchreed hij nimmer de palen van betaamlijkheid; deftig zonder gemaaktheid, nam hij altoos de'waardigheid van zijn karakter in acht; opregt en waarheidlievend, haatte hij de vleijerij. Van inborst was hij levendig en vol vuur, maar hij hadt al langs hoe meer door nauw. keurig op zig zeiven acht te fluan, zijne geneigdheid in dit-  CHAUFEPIÉ. (JAKOB GEORG de) «83 ©pzigt getemperd. Zijne zeden waren ten allen tijde voorbeeldig,'zijn gedrag zuiver en onberispelijk, zijne levenswijs, gelijkvormig en eenvoudig. Hij ftond 's morgens zeer vroeg op, maar was een vijand van nagtbraken , en zulks heeft misfchien gevoegd bij zijne ingetogene levenswijs, veel tot zijn welftand medegewerkt, fchoon hij zig weinig lighaams-oeffe■ning gunde. Nu iets over de werken die door deszelvs arbeid zijn in 't licht gegeven. Aan het Hogefchool zijnde, gaf hij twee latijnfe Verhandelingen uit, de ene de Ideis imatis, en de andere de Supplicio Crucis, wélks beiue hem veel lof verwierven. Ten jare 1736, toen CHAUFEPié Predikant te Delft was, gaf hij uit: Lettres fur divers fujets important de Religion. Die bundel bevat zeven Brieven. In de eerfte heldert hij op, de beroemde Schriftuur-text Job XIX. vs. 25-27; en hij betoogt, dat die vrome man hier niet anders dan de opftanding der Doden kon de bedoelen. In de tweede, legt hij zig toe, om de plaatzen van het Nieuwe Testament, waar in gefproken wordt van de verkondiging der Wet door de Engelen, overeen te brengen met het verhaal van Moses, Exod. XX. In de derde t wederlegt hij de^egenwerping die de Deïsten maken, dat volgens hunne gedagten, de opftanding van Jesus niet wereldkundig genoeg is gemaakt. De beide volgende Brieven handelen over de nieuwe grondbeginzelen van den Heer Maty, betrekkelijk het leerfiuk van de Drieëenheid. Na eindelijk in de zesde den zin van Naamak's gebed, 2. Kon. V. vs. 17-19, verklaard te hebben, en aangetoond, dat die text in geenên dele de Nicodemiten of zogenaamde Uitftellcrs begunftigt, ftelt hij in de zevende of laatfte in een helder daglicht, het hatelijke dat in het gedrag dier foort van menfehen wordt geven* den, en wederlegt de andere redenen, waar mede zij z;g zoeken te regtveerdigen. Deze Brieven zijn in 1736 te Amfteidam in i2mo. gedrukt, en kort daar op ook in het nederduits vertaald, uitgegeven. Kien vindt 'er ene loffpraak van in hst Journal Litteraire, Tom. XXIII. 2de Part. p. 452, 453. In liet jaar 1-39 nam bij een veel uitgebreider werk ter ^ hand;  284 hand; ik bedoele zijn Nouveau Diïlionaire Hijlorique & Criticus four JervW de Supplément ou de Continuation d celui de Monf. P. Bayle, in IV Delen in folio, waar van het laatfte Deel ten jare 1756 in 't licht kwam. Men ziet uit de voorrede, dat, na dien arbeid in 1743 geltaakt te hebben, hij dien niet voor 1748 heeft hervat. In dien tusfentijd verzogt men hem' tot de uitgave van de Leerredenen van wijlen Jan Brutel, de la Riviere, Predikant in de Walfe gemeente te Amfteidam, waar aan hij gaarne voldeed in 1746, plaatzende aan derzelver hoofd un Eloge hijlorique de l'Autheur. Tien jaren later, liet hij op fterk aanhouden zijner vrienden drie van zijn eigen Leerredenen drukken, over Jeremla XXXI. vs. 35—37, ten doel hebbende, om de waarheid van den Christelijk ken Godsdienst te bewijzen, uit den tegenswoordigen toefiand van let Joodfe Volk. Hier voegde hij nog twee andere Leerredenen bij, over de beroemde Godfpraken van Gen. XLIX. vs. 2, en Micha V. vs. 2. In 1758 gaf hij uit, doch zonder zijn naam 'er voor te plaatzen: Hijloire de la Vie et des Ou* vrages d'Alexandre Pope; doende zulks op verzoek van den Boekverkoper, ten einde deszelvs druk in de franfe taal der werken van dien beroemden Engelfen Digter, vollediger en belangrijker te maken. Ook heeft hij verfcheidene Brieven gefchreven ter gelegenheid van enige artikels zijnes Woor* denhoeks. Die, welke gedrukt zijn, vindt men in de Biblia' tJiéque Impartiale, Tom. II. 3e Part. pag. 457-460. et Tom. XI. ie Part. pag. 111-130, en in de Bibliothéque des Scien* ces et des Beaux-Arts, Tom. XXIII. 2de Part. pag. 523*-53o. Behalven de werken waar van Chaufepic1 de Schrijver is, beeft hij 'er ook enigen vertaald, als uit het nederduits; De verkorte Vaderlandjehe Hiftorie van J. Wagenaar, bij vragen en antwoorden, te Amfteidam ten jare 1758 in i2mo. gedrukt. Uit het engels, de voorrede en een groot gedeelte van het II. Deel der Gewijde en Ongewijde Wereld-Gefchiedenis van Schuk* ford. De Verhandeling over de beoeffening der Christelijke Deug' den, in II Delen in larflo.; en laatftelijk de Algemene Ce* fchiedenis van alle Volkeren sedert het bedilt der Wereld tut op dtii te- CHAUFEPIÉ. (JAKOB GEORG nfi)  CHEFNEUX. CHELNEIUS. tegenswoordigm tijd, door een Gezelfchap van geleerde Mannen tn Engeland; hier van heeft hij XX Delen in het frans vertaald, en 'er hier en daar oirdeelkundige aanmerkingen, en zinrijke voorredens, benevens vele verbeteringen, bijgevoegd. ■ Nov. Act. Erudit. 1754. Deeemb. p. 717-720. C. Saxi, Ononi liter. Pars VII. p. 143, 144. Memoire fur la vit de J. G. de CHAUFEPié compofé par lui mme, a la téte du prem. Vol. de fes Sermons. Strodtmann , 9ïeuc$ Qjttcfïtctt Gturepa/ XV. gjj, f. 629-640, CHEFNEUX (MATTHIAS), geboren te Luik in het be.' gin van deXVIIde eeuw, toog het Monnikenkleed aan van de orden der Augustijner Heremieten, en begaf zig in het kioostef van derzelver voorftad d'Avroij. Zijn proeftijd afgelopen zijnde, wierdt hij naar Parijs gezonden, om zig in de theologie te oefTenen. Nimmer maakte, hij aanfpraak op enige akademile waardigheden, even min op ambten van zijne orden. Hij wierdt egter tot Prior van zijn klooster gekozen; dan zijne warme drift tot de ftudien deedt hem wel dra voor die bediening bedanken. Dus leefde hij gerust te Lipk, zijnen tijd tusfen het beoefenen der letteren, den predikdienst, en het waarnemen van de pligten van zijnen ftaat verdelende. Hij leefde nog in 1670. Men heeft van hem in druk: 1. Pfalmtrum Davidicorum evpofitio, tam juxta IHeralem, quam juxta mytlicum fepfutn. Leodii. in 8vo. 2. Ecclefia Catholicce ab origi11e mundi ad Christum usque, ferie nunquam interrupta etc. Ib. 1670. in folio. Tombeur, Synopj'. Chronol. Ord. S. Aug. in Belgio. pag. 16Ó. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 872. Paquot, Mem. Otter. Tom. XVIII. p. 326-322. CHEINEIUS (JAKOB). Al het geen men van den levensJoop dezes gelee:den Mans aangetekend vindt, bepaalt zig tot het volgende ; dat hij namelijk te Arnage in Schotland geboren is, dat hij den graad van Licentiaat in de regten verkreeg , en dat hij Kanunnik van de Hoofdkerk te Doornik wierdt, na enigen tijd de wijsbegeerte in 's Konings-kollegie te Dmai onderwezen te hebben. Hier kan men bijvoegen,  285 i. Dat hij cok lesfen over de wiskunde in dat zelvde kollegie heeft gegeven, waarin hij ten jare 1570 door den toenmaligen Regent daar van, Anthony Surius op aanbeveling wierdt ingenomen: 2. Dat Cheineius zijn regtsgeleerden loop aan het zelvde Hogefchool heeft venïgt, onder de Profcsforen Jan de Vendeville, Boérius Epo, Adriaan de P;t-s, Georg Prieels, Wibrand Broustin, en Richard Wfim of Vitus. Men heeft van Cheineius in druk: r. De GeogiapJ.ia tibri II. Accesfit Gemm. BANnumr, Bibliotheca Numar. No. CLXX. pag. 189. Henk. Cannecieter , Disfat. de Brittenb. pag. 3. 15, 16. 96. 117. 128. C. Saxi, Onomast. liter. Pars V. p. 421, 422. Ger, van Loon, Nederl. Hifloriep. I. D. bl. 308. IV. D. bl. 73. 662. Verh van de Holl. Maatf. der Wetenf. te Haarlem, XIX. D. 3de St. bl. 153-156. CHEVALLIER (PAULUS), wierdt geboren te Amfteidam; den 10 feptember 1722. Zijn grootvader Paul Chevallier, de enigfte van zijn geflagt, die den Protestantfen Godsdienst omhelsd hadt, was Leraar in het Languedolfe. Hij ftiorf in vrede in zijn vaderland. De zoon van dezen achtingwaardigen man, ook Paul Chevallier genaamd, verliet Frankrijk in de ongelukkige tijden, toen valfche ftaatkunde en dwaze godsdienst-ijver, dat fchone land van duizenden zijner beste inwoonderen beroofden. Hij kwam in Holland, die gezegendewijkplaats voor onverdienden rampfpoed. Hij trouwde te Amfteidam , met Katrvna van de Velde , dogter van Jakob van de Velde, Geneesheer te Amfteidam. Het bevel voerende over een gewapend Koopvaardijfchip dat naar de Westindiên beftemd was, wierdt hij in den zomer van het jaar 1725, niet verre van de Amerikaanfe kusten, op een verradeilijke wijze door iemand van zijn fcheepsvolk vermooid. Paulus Chevallier, wiens korte levensfehets wij hier opgeven, was toen noch pas twee jaren oud. De nabedaanden van den overledenen in Frankrijk, deden alle moeite om d« mê  CHEVALLIER. (PAULUS) ongelukkige weduwe te bewegen, van haren zoon naar Frankrijk te zenden. Het vooruitzigt, dat hij daar door in een an. deren godsdienst zoude opgebragt worden, dan in dien, welken zijn vader en grootvader met zo veel moeds en getrouwheid beleden hadden, deden haar de fchitterendfte aanbiedingen van de hand wijzen. Paulus Chevallier wierdt dan te Amfteidam opgevoed. Grote fchranderheid en leergierigheid kenmerkten zeer vroeg dit veel belovend kind. Zijne eerfte vorming ontvangen hebbende, en zijne neiging zig tot de godgeleerde wetenfchappen bepalende, legde hij de verdere grondilagen van kennis op het Lingenfe Gijmnailum, alwaar hij de volle achting van alle zijne Leermeesters wegdroeg; van daar vertrok hij naar Leijden, alwaar Alb. Schultens, Alberti, Hemsterhuis en Wesselius hem den regten fmaak van ware geleerdheid gaven. In het jaar 1744 wierdt hij onder het getal der Kandidaten aangenomen. Zijn eerfte ftandplaats was het dorp Sloten, in de nabijheid van zijn vaderftad; in den jare 1747 wierdt hij naar Rijswijk bij 's Hage beroepen; hier bleef hij vier jaren; vervolgens in 1751 het Leraarambt te Groningen aanvaardende. Het getal der Hoogleraren aan de Akademie dier ftede met zeven vermeerderd wordende, viel ook de keus op hem, en hij hadt het onuitfprekelijk genoegen om op een en denzelvden dag, den 8 feptember 1752 namelijk, met zijnen voortreffelijken boezemvriend Ewald Hollebeek, naderhand Profesfor te Leijden, zijnen post te beginner» met een Redevoering, over den weldadigen invloed, welken ent juist getemperde Vrijheid van denken op de Godgeleerdlieid heefii en gelijktijdig wierdt hij tot Akademie-Prediker aangefteld. Ten jare 1753 trouwde Chevallier met Margaretha Geertruda Alberthoma, dogter van den vromen Robbert Alberthoma, Predikant te Groningen, wiens levensbericht in het L Deel van dit Werk gefchetst is. Deze deugdzame vrouw heeft God hem bewaard tot in oktober 1779; na hem zes kinderen, waar van nog drie in leven zijn, gefchonken te hebben. De geleerde Daniël Gerdes overleden gijnde, wierdt Paulus Chevallier in 1765 tot zijn opvolger in het VI. Deel. T on- **9  onderwljs der Kerkelijke Gefchiedenisfen benoemd; en hij heeft gedurende, het lange tijdvak van 44 |aren alle de verfchillende gedeelten van zijn ambt, met voorbedde lozen ijver waargenomen, De dood ontrukte hem aan de wetenfchappen, aan zijne kinderen, aan zijne vrienden, en aan de Akademife jeugd, den 7 maart 1795J na 72 jaren en omtrent 6 maanden bereikt te hebben. Ch.eyai.lieb, was een der geleerdfte Mannen van zijnen tijd. Een veel omvattend verftand, een juist oirdeel, ene levendige vèrbeeldingsktagt, een' vast geheugen, een onbeperkte neiging tot onderzoek, ene algemene wijsgerige (maak, gepaard met onvermoeide werkzaamheid, hadden hem den weg gebaand tot de verkrijging der uitgebreidfte kundigheden. Van zijne eerfte jeugd af, gevoelde hij het nauw verband van allo wetenfchappen. Hij zag, dat zijne hoofdftudie in de tegenwoordige gefteldheid van het Christendom licht "èn kragt moest, ontvangen van de zo dikwerf oppervlakkig beoeffende, of ten enemalen verwaarloosde taal-, oudheid-, natuur- en hiftoriekennis. De wijsbegeerte hadt reeds zeer vroeg een gelukkigen invloed op de ontwikkeling van zijnen geest. Nog geen 18 jaren oud zijnde, verdedigde hij te Lingen ene Verhandeling over de Uitbreiding van onze kennis der Goddelijke Volkomenheden door de Proefondervindelijke Natuurkunde. Deze heerfchende fmaak voor nuttige geleerdheid van verfchillenden aart, maakte een grondftuk van zijnen geest uit. Nimmer fprak hij met minachting van enige kundigheid; hij befchouwde het menfchelijk verftand als vatbaar voor velerhande wijzingen. De kleinheid van geest, welke de ftudie, waar toe men opgevoed is, of welke men aan anderen moet leren, voor de enige ware houdt, was hem onbekend, en hij befchouwde de pogingen, welke men dikwerf aanwend om de ene wetenfehap over de andere te doen heerfchen, als een blijk van bekrompene inzigten. Hij eerbiedigde het ware, fehone, en goede, onder welk ene gedaante het zelve ook wterde voorgedragen; ja in alle wetenfehap zag hij iets Goddelijks. Tot aan zijnen dood toe bewaarde hij die levendige be- CHEVALLIER, (PAULUS)  CHEVALLIER. (PAULUS) aor belangde! ling in den voortgang van ware geleerdheid. Zijne uitgebreide en in meer dan één vak uitmuntende Boekverzameling, welke hij niet uit ijdelheid, maar tot gebruik gemaakt hadt , onderhield en vermeerderde dagelijks deze zugt tot kennis. Weinige hebben gelezen, het geen Chevallier heeft gelezen. De geleerde en oirdeelkundige aanmerkingen, welke hij de gewoonte hadt om voor-vele van zijne boeken op te tekenen, toonden, met welk een fchrander oirdeel en waarheidsmin hij las. Klasfieke Letterkunde, zo oude als nieuwe, maakte geen gering gedeelte van zijne oeffeningen uit. Hij begreep, dat het vlijtig beftuderen der fchone wetenfchappen een der beste middelen was tot beteugeling van de vijanden van het Christendom. Ene zeer belangrijke Redevoering dooiden Profesfor Scheidius in de Opuscula de Ratione Studii, uitgegeven oyer de Fraije Letteren befchouwd als een voortreffelijk middel ter verdediging vai\ den Christelijken Godsdienst, ontwikkelt hier omtrent zijne inzigten. Hij hadt alles gelezen en onderzogt, het geen tegen de Openbaring in het algemeen, en Jesus Godsdienst in het bijzonder, gefchreven was; hij kende de gefchiedenis van het Ongeloof uit de fchriften van deszelvs verdwaalde, voordanders. De verzameling, welke hij van die fchriften in verfchillende talen bezat, was zeer groot; niet minder was het getal der verdedigers van het Christendom, welke zijne Bibliotheek vercierden. Zijne openbare lesfen, welke hij ter handhaving van den Godsdienst tegen deszelvs beftrijders gehouden heeft, droegen fteeds het kenmerk van geleerdheid, onpartijdigheid, bezadigdheid en menfchenkennis. Hij was de eerfte op onze Vaderlandfe Akademien, welke in zijne bijzondere lesfen, het uitmuntend Boek van Grotius, over de Waarheid van den Christelijken Godsdienst, heeft uitgelegd. Dit ftuk was geheel berekend voor de behoeften van onze eeuw. Zijne diepe inzigten in de oudheid, in de gefchiedenis , en in de wijsbegeerte, draalden hier in overal door. Men heeft rede om te denken, dat deze Lesfen, die zo veel opgang gemaakt hebben, niet verloren zijn, en men kan den wensen, niet wel verbergen, dat de een of ander van T 2 zij-  iijne overgeblevene Naastbeftaanden of Vrienden, iets va» dit werk in het licht moge geven. In het eigenlijk gezegde vak van Godgeleerdheid, was hij niet minder groot; orde, rijk-; heid, juiste bepaling van de gevoelens van het genootfchapwaar toe hij behoorde, ene nauwkeurige en onbevooroirdeelde opgave van de denkbeelden van anderen, gehegtheid aan de grondftellingen van het Christendom, vrij onderzoek, kritifche bijbelverklaring, eerbied voor het ware, onverfchillig of het door oudere of latere Schrijvers geleerd was, bepaling van het wezentlijke gezigtpunt, waar uit men ieder leerftuk befchouwen moet, ontwikkeling van het theoretifche in zijn önmiddelijk verband met het praktifche, ene beftendige poging om de godgeleerde kundigheden dienstbaar te maken aan het tegenwoordig ogenblik; dit waren de voornaamfte karaktertrekken van zijnen iijstematifehen leertrant. Ten bewijze van zijne werkzaamheid, en ijver om nuttig te zijn, kan men aanmerken, dat hij jaarlijks zijne theologifche lesfen veranderde, met nieuwe aanmerkingen vermeerderde, fomtijds gantfe hoofdftukken op nieuws bearbeidde, gefchilftukken waar over men niet meer fprak, onaangeroerd liet, de nieuwere tegenwerpingen, verklaringen of gevoelens onderzogt, derzelver waaide bepaalde, en dus zijne Leerlingen den geest van hunnen tijd deedt kennen, en waarlijk voordeel aan den godsdienst toebragt. Welk een juist inzien hij hadt in de behoeften van deze eeuw, en in de noodzaaklijkheid om het Apostolisch Christendom meer en meer te handhaven, en te louteren van menfchelijke bijvoegzels, heeft hij getoond in zijne fchone, doch onuitgegevene Redevoering , de fimplkitatt Theologica. De Christelijke Zedekunde was inzonderheid het voorwerp van zijne diepe nafporingen. Bekend met de fchriften van Gro- tlUS, CuMBERLAND, BüRLAMAQUI, barbeyrac, VaTEL, mon- tesquieu en anderen, hadt hij de zedeleer der Natuur, en der Volkeren nauwkeurig onderzogt. Het geen de oude Schrijvers daaromtrent hadden nagelaten, wist hij uit hunne fchriften zelve. Hij was dus zeer in ftaat om den voortgang der CHEVALLIER. (PAULUS)  CHEVALLIER. (PAULUS) 9g} der menfchelijke kundigheden, en de geaartheid der menfcheJijke behoeften , gefchiedkundig te beoirdelen. Hij was de eerfte, welke ten mïnften in zrjn genootfchap, de Christelijke Zedeleer in hare uitnemende gronden, inwendige fchoonheid voortreffelijkheid en algemeenheid , op den leerftoel heeft voorgedragen; ten bewijze hier van ftrekken het zestal vanKer. kelijke Redevoeringen over fommige algemene gronden der Zedeleer te Groningen in den jare 1770 uitgekomen. Juistheid va» denkbeelden, rijkheid van inzigten, duidelijkheid in de ontwikkeling, deftigheid van ftijl, kenmerken deze Leerredenen? en, hoe dikwerf verrukte ineen vroegen leeftijd zijn ftijl en vuur niet die genen welke hem hoorden! In de Kerkelijke Gefchiedenis zogt hy iets meer dan ene enkele gefchiedenis, die ene menigte namen, gevoelens, famenftellen, dwalingen, gefchillen voor het geheugen oplevert. Hij befchouwde deze ftudie als den grondflag van ware godgeleerdheid, als een beproefd middel om menfchenkennis in te zamelen. Hij vondt in de gefchiedenis van den godsdienst bet beste bewijs van deszelvs waarheid; gematigdheid onpartijdigheid, voorzigtigheid, vermeerdering van eerbied voor Gods woord, en liefde, onuitwisbare liefde voor de waarbeid; deze waren de deugden, welke hij geloofde, dat uit het verftandig beftuderen der Kerkelijke Gefchiedenisfen moesten voortvloeijen. Hij onderzogt den geest van ieder eeuw, en vondt daar in de oirzaak der dwalingen, en de oplosiing van vele fchijnftrjjdigheden in de gefchiedenii van het menfcheljjk verftand en hart. Hij was niet minder ervaren in de Gefcliiedems der algemene Geleerdheid; weinige evenaarden hem in dit zo aangename en nuttige vak. De lotgevallen der Geleerden, de verfchillende voortbrengzels van hun vernuft» de invloed welken deze of gene grote Man op zijne tijdgenoten hadt, de bijzonderheden zijner fchriften, weinig bekende anekdoten, die betrekking op de zogenaamde Hiftoria Litteraria hadden, zeldzaamheden ïn het rijk der wetenfchappen, egtheid of onegïheid der uit. gaven van vele Eo;ken, vooral ene zonderlinge gemeenzaam'i' 3 heid  m CHEVALLIER. (PAULUS) heid met de fchriften der, Geleerden die het meest den weg gebaand hebben tot de grote hervorming en befchaving van den menfchelijken geest, in de XVde en XVIde eeuw; dit alles wist hij te gebruiken, om aan zijne hoofdftudie te onderfchikken; dit alles maakte zijne geleerdheid bevallig en nuttig. Korten tijd voor zijnen dood hadt hij een nieuwen taak op zig genomen, waar voor hij geheel berekend was; hij zoude namelijk de Encyclopadia Theologka van Mursikna voor zijne Leerlingen behandeld hebben, indien de .dood dezen nuttigen en geleerden arbeid niet verhinderd hadt. Chevallier verftond volkomen de franje, hoogdidtfe en «n gelfe talen, ofchoon het hem moeite koste zig in de beide eerfte uit te drukken; in de laatfte taal hadt hij'zulke grote vorderingen gemaakt, dat hij de moeijelijkfte Engelfe Schrijvers op ftaande voet in het Hollands wist overtezetten, zonder dat men bemerkte, of hij het oirfpronkelijke, dan een vertaling in handen hadt. De fchriften van Milton, Pope, Thomson, en Young waren zijn grootfte vermaak. Tot deze Digters keerde hij gedurig met een ftrelend genoegen te rug, in het uur der uitfpanning; de fchoonfte gedagten kende hij van buiten. Onder de voortbrengzels van den godsdienftigen fmaak der Engelfe Natie, beminde hij bovenal de werken van Doddridge en Watts ; en deze beide Schrijvers hadden enen diepen indruk op hem gemaakt. De Hijmn'i van Watts, de rijkfte en edelfte welke men in dien trant vindt, verfchaften hem menig troostrijk ogenblik. Van deze laatfte fprak hij nog kort voor zijnen dood. Het geen de tijdgenoten en vrienden van dezen waarlijk geleerden Man het meest In hem bewonderd hebben, was de onbegrijpelijke orde, welke in zijne kundigheden heerschte, en de verbazende gemakkelijkheid waar mede hij zijne gedag, ten wist mede te delen. Hij hadt geene zogenaamde Jdverfaria; alles was in zijn geheugen, rein, zuiver, gerangfchikt. Het zonde hem zelden misten ene plaats in dezen of genen Schrijver, welke hij in vele jaren niet gelezen hadt, op het ogen-  CHEVALLIER. (PAULUS) o^nblik te vinden, eh dat niet alleen in zijn vak, maar in alle takken van geleerdheid, waar mede hij gemeenzaam Was Jammer is het, dat door dezelve reden zo vele fchone, en nieuwe inzigten met zijnen dood zijn verloren gegaan. Bij alle zijne grote, uitgebreide, en diepe kundigheden, hadt hij geene fchaduwe van verwaandheid. Nimmer tragtte hij te heerfchen over anderen, en hoe zeer hij geloofde dat een nuttige omgang de beste band, en het edelst genoegen der zamenleving is, nam hij nimmer den toon van een leermeester aan. Hij hadt gaarne dat anderen hunne kundigheden mededeelden, en hij fchaamde zig nimmer om te Ieren» Gezelligheid, vriendelijkheid, gulheid, en dienstvaardigheid maakten de hoofdtrek van zijn karakter uit, en zijne aanhoudende letteroeffeningen verdoofden deze gewaarwordingen niet. Even gefchikt om met den geleerdften Man een leerzaam gefprek te houden , als voor den eenvoudigften zijr.e denkbeelden te ontwikkelen, verenigde hij in zig zeer veel gezellige hoedanigheden. Zonder de minfte geneigdheid om het verftand van zijne leerlingen aan ketens te kluisteren, zonder te vorderen dat zij alleen zijne inzigten zouden volgen, was hij te vrede, wanneer hij hun fmaak voor Wetenfehap en deugd hadt ingeboezemd. Hij beproefde de geesten, en wees aan een ieder zijnen weg aan. Menigvuldige zorgen des levens en uitwendige omftandigheden hebben het is waar dezen gezelligen Geleerden minder nuttig voor de famenleving gemaakt dan hij hadt kunnen zijn. Doch hoe zeer hij in meer dan één opzigt ondervond, dat het beter is in zijne jeugd het juk te dragen dan in zijnen ouderdom, zo verloor hij nimmer zijne levendigheid noch zij* ne brandende zugt tot kennis, en oeffening. Nooit beeft mogelijk iemand beter gekend het Felix f»i angelh am fMb van Thomas a Kempis, dan bij. In zijne geleerde onderzoekingen in het werk van zij'; ambt, vondt hij ene troostrijke bezigheid, en de omgang met de Doden deed hem de waarde van den tijd en van het mer> fitheüjk leven erkennen. T 4 I ji  296 Zijn lighaamsgeftel was zeer fterk; hij fiiep zeer weinig," ftudeerde in het midden van den nagt als bij dag, hadt zeer weinig uitfpanning, egter was hij doorgaans gezond; de vlugheid van zijnen geest vernieuwde de veerkragten van zijn lighaam. Vir Jummus, zegt de Profesibr Thuessink van Groningen, Vir Jummus, cujus mortem acriter lugemus, prospera uti folebat valetudine. Tantum erat corporis robur, vigorque, ut incredibilis Ma, qua excellebat, indujiria, fervens Me ad Jïudia impetus, quin tenacisjimce per dies notlesque mentis exercitationes nullam plane valetudini noxam injerre potuerint. Hij ftierf hoewel tot hoge jaren gevorderd zijnde, in de volle kragt van aijne zielsvermogens; 'catharrale ftofFen reeds zedert geruimen tijd verzameld , Hoopten zijne aardfe woning; terwijl zijn geest, om de woorden van Melanchton te gebruiken, verJatur in Ma cctema Jede cum Chrifto, cum beatis Angélis, é? Santlis cetetis , quorum conjuetudine, cjf Jermonibus multo magis delettatur, quam rebus humanis. Epijl. Seletlce, pag. 497. De dienften welke Chevallier aan het Christendom, aan de Geleerdheid, aan zijne Tijdgenoten, aan zijne Leerlingen, aan zijne Vrienden heeft bewezen, zullen niet vergeten worden. Meer dan één geest is door hem gevormd, en hij heeft mogelijk meer toegebragt tot verbetering en befchaving van de Godgeleerde wetenfchappen , dan velen van wien men meer gefproken heeft. Menig uitmuntend Leraar kwam uit zijne fchool, en de nu nog met zo veel roem bekende geleerde en wijze Mannen, een Sypkens , een Muntinghe , «en Heringa en anderen, zullen de gedagtenis van hunnen waarlijk groten Leermeester, met dankbaarheid zegenen. CHIFELIUS of KIFELÏUS (HENDRIK), een zoon van Barthel Chifelius , zeer fchrander Regtsgeleerden, wierdt omtrent het jaar 1583 te Antwerpen geboren; hij volbragt den jsugdigen loop zijner letteroeffeningen in het kollegie der Jefuiten van die ftad, en ging vervolgens naar Leuven de wijsbegeerte beoeffenen. Vervolgens twee jaren in overweging genomen hebbeide, welken tak van ftudie hij zoude aanvaarden, CHIFELIUS. (HENDRIK)  CHIFFLET. (CLAUDIUS) den, bepaalde hij zig tot de regtsgeleerdheid, en begaf zig naar het Hogefchool van Ingolftad, daar toen ter tijd beroemde Profesforen die wetenfehap leraarden; doch hier niet kunnende aarten, trok hij naar Rome, daar de Venetiaan Jan Baptist Coccini, Auditeur van de Rota, hem met veel goedwilligheid ontving, en tot zijnen befchermer drekte. Chifelius bekwam hier de waardigheid van Doktor in de regten ten jare 1607. In het voorde gedeelte van 't jaar 1610, viel hem een catharrale fluxie op de oogen, die hem in twintig dagen het gezigt deedt verliezen en dekeblind maakte. Zijn Patroon verliet hem niet in dien bedroefden toedand, maar verdrekte door zijn crediet tot een voornaam werktuig om aan hem ten jare 1625 een leerdoel als Profesfor in de welfprekendheid, in het kollegie, de Wijsheid genaamd, te bezorgen, waar toe ook zijne grote bekwaamheid hem allezins waardig maakte. Kj bezat deze post nog in 1635; doch zedert dat tijdvak, vindt men niets van hem opgetekend. Chifelius heeft de volgende voortbrengzelen van zijnen dgtkundigen geest, door den druk gemeen gemaakt: 1. Laccipiados, five de bello Granatenfi per Ferdinandum Catholicum gssto, Lib. II. Romce 1613. ïimo. 2. Panegyris de laudibus Pauli V. Pontificis Maximi. Ib. 1613. ito. 3. Epithalamiu-t Ser. Fred. de Ruvere , Urbinatum Ducis filii , £ƒ Claudli Medices, Magni Etrurix Ducis fororis. Romce 1621. 4.-0. 4. Luc. Ann. Senecje Thebais, Ckcri totius, cjf T-iinti Auus additione fuppleta. Ib. 1625. iimo. 5. Panegyricus de laudibus Ludovici Cardinalis Ludovifti. Ib. 162S. I2ma. 6. Panegyricus Francisco Cardinali Barberino, S. R. E. Fice-CanccHario. Ib. 1635. ito. 7. Sylvarum, Lib. III. — Fr. Sweertii, Atiien. Belg., p. 331> 332. Val. Andr., Bibl, Belg. p. 357. Faquot, Afon. litter. Tom. VL p. 88, 89. CHIFFLET (CLAUDIUS) , een zoon van Jan Jakos Chifflet, is geboren in 't jaar 1540, en geweest Hoogleraar in de regten te Dole, hij was daarbij ook zeer ervaren ic de penningkunde; is gedorven in het jaar 1580. Vier jaT S ren  a*)8 CHIFFLET. (FILIPS) ren na zijn dood is te Loitdun van hem in 't licht gekomen : Traüat. IV. de Subflitutionibus £? Pêitionibus legitimis, de Jure Fideicommisforum Libri IV. de Secundo capite Legis Aqui~ Uce; welke naderhand zijn geplaatst in Everh. Ottonis, The* faurus Juris. Tom. V. p. 677-892. Voorts ziet van hem 't licht. 1. De Ammiani Marcellini Vita £f libris Monobiblion} item flatus Reipublicce Romance fub Constantino Magno £f fiüiA Lovan. 1627. in 8vo. 2. De Numismate antiquo über posthumus. Ib. 1628. in 8vo. 3. Eenevens Henr. Thoule Chiffletii, Disfertatio de Othonibus ceteis. Antv. 1656. in ito. Nog met het werk van Rudolf Capellus, getijteld: Nummophylacium Ladetianum. Hamburgi 1678. in folio, en vervolgens geplaatst in den Nuvus Thefaurus Antiqidtatum Romanarum van Sallengre. Dit is een verhandeling over de oude Munten. Ans. Ban- Durii, Biblioth. Nummaria, p. 52. Petr. Burmannus, major, ad Syllogen Epiflol. Tom. I. p. 726. J. A. Fabricii, Confpetl, Thef. Italice. p. 195. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 183. Everh. Otto, in Trafat. ad Turn. V. Thef. Jur. p. 29-33. C. Saxi, Onom. liter. Pars III. p. 487. Niceron, Mem. pour fervir è) l'Hifi. des Hommes illuftr. Tom. XXV. p. 272, 273. CHIFFLET (FILIPS), wierdt geboren te Bezanpn der! ïo meij 1597, hij was de zoon van Jan Chifflet, Geneesheer in die ftad. Men zondt hem naar de Nederlanden tot verrigting zijner letteroeffeningen, en hij ftudeerde te Leuven onder Erycius Puteanus, met wien hij zedert altoos in vriendfchapsverbindtenis heeft geleefd. Na den geestelijken ftaat omhelsd te hebben, wierdt hij op verfchillende tijden bevorderd tot Kanunnik van Bezanpn, Prior van Belle-Fontaine, Abt van Ballerne, en Aartsbisfchop van Bezanpon; ook was hij Kapellaan van» Princesfe Isabella Klara Eugenja, en van Prins Ferdinand, Infant van Spanje. Hij was grotelijks geacht om zijne geleerdheid, godsvrugt en ijver. Door zijns bezorging is in 't licht gegeven: i. Le Phoenix des Trinces, 0:1 la ue dü pieux Aleert mourant &c. traduit du latin. Brux. 1623. in folio. 2. Hiflaire du Prieuré de Nolre-Dame de Belles-Fontaine. A;iV.  CHIFFLET. (HENDRIK THOMAS) (JAN) 299 'e/nv. 1631. *» 4t9- 3* Le SieSe * •Brerf* "'fl(tó du latin du P* Herman Hugo, Jefuite. Anv. 1631- fe/Wtó en enige anderen. ; j. y. Foppens, Bibl. Belg. p. 1027. Niceron, Mm. Tom. XXV. p. 274-276. CHIFFLET (HENDRIK THOMAS), zoon van Johan Jakob, en broeder van Julius en Johannes, is geweest Kapellaan van Kristina , Koningin van Sweden, en heeft zig grotelijks toegelegd op de beoeffening der Medailjes. Hij heef: e*ter over dit onderwerp flegts één werk in 't licht gegeven, dat geenzins de goedkeuring der Geleerden heeft tot z.g getrokken, doordien hij 'er 't gevoelen van Johan Jakob zijnen vader, dat 'er namentlijk geen egte koperen penningen van Keizer Otho gevonden worden, in verdedigt; 't geen hij egter in 't vervolg heeft beleden ene dwaling te zijn, zo als blijkt uit een brief door hem aan Karel Patin gefchreven, welken die Geleerde heeft geplaatst op bl. 131. van zijne hu peratorum Romanorum Numismata, 1671. in folio. Het bedoelde werkje van onzen Hendrik Thomas heeft tot tijtel: Disfertatio de Othonibus cereis adjuntlo Claodii Chifletii libro de Anttcuo Numismate. Antv. 1656, en vervolgens op nieuw gedrukt in het eerfte Deel van den Tliefaurus novus van Sallengre. , Konigii, Biblioth. vet. cjf nova. Voc. Banduri, Bi- mtheca Nummaria, p. 66, 67- C. Saxi, Onomafi. liter. Pars V. p. 30. CHIFFLET (JAN), mede een zoon van Johan Jakob ChieWet, is geweest Kanunnik van de Hoofdkerk te Doornik, een geleerd Man en groot Letterkundige , waar van hij blijken heeft getoond door het uitgeven van de volgende werken. Hij is ten jare 1663 geftorven. 1. Parcenefm Apelogeticam ad Linguam Santtam. Antv. 1642. 8vo. 2. Disfertatio Apologetica de Juris utriusque ArchiteBis JüstiNiano, Triboniano, Gratiano, cif St. Raymundo. Antv. 1651- 4to., en naderhand door Ever. Otto, in zijn Tliefaurus Juris geplaatst, Tom. I. p. 161-196. 4. Joh. Macarii Abraxas,feu de Gemmis-Bafilidlanis Disquiftio , cum adnotationibus ejus. Antv. 1657. 4t0- 5- An~  3oo Anwulus pontificius Pio Papa II. asfertus. Brux. 1658. Vetus imago Deipara; in Jaspide midi operis Anaglyphi, infcripta NiceThoro Botoniats:. Tornoci 1661. 6. Aqua virgo, Fons Romce celeberrimus, in Veteri Gemma annulari. Tornoci 1662. ito. door GrjEVius in den Thef. Antiq. Roman. Tom. IV. geplaatst. 7. Socrates , five de Gemmis ejus imagine coelatis Judicium. 1662. Judicium de Fabula Joanne Papisfis. Antv. 1666. Ato. - K0. Higii, Bibl. Vet. fj? Nov. Voc. Morh. , Polyhifior. Tom. II. p. 571. 582. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 612, 613. Freytag, Analeüa literaria, p. 241, 242. C. Saxi, Onom, liter. Pars IV. p. 475, 470". Niceron, Memoires. Tom. XXV. p. 269. CHIFFLET (JOHAN JAKOB), ten jare 1588 te Befanpoft geboren, was een zoon van Johan Chifflet, Geneesheer, en kleinzoon van Laurens Chifflet, Raadsheer van 't Hof te Dole. Zig in zijne geboorteftad in verfcheidene wetenfehap. pen en vooral in de geneeskunde hebbende afgerigt, doorreisde hij vele gewesten van Europa, bezigtigde een groot aantal boekzalen en penningkasfen, en met een fchat van geleerdheid in zijn vaderland te rug gekeerd, wierdt hij in de plaats van zijn vader ten jare 1014, tot ftads Med. Doktor aangefteld; ook geraakte hij in de Regering, en wierdt door dezelve tot het waarnemen van belangrijke zaken aan de Aartshertogin Izabella Klara Eugenia te Brusfel gezonden; die verwonderd over zijne bekwaamheid hem bij zig hieldt, en tot haren Lijfartz aanflelde. Door haar zedert naar Spanje zijnde gezonden, heeft hij de zelvde bediening bij Koning Filipsden IV, even als op zijne terugkomst, bij den Aartshertog Leopold te Brusfel gehadt. Door zijne heusheid ten Hove, door zijne kennis bij alle Geleerden, en door zijnen vriendelijken omgang bij alle zijne medeburgers, heeft hij zig geacht en bemind gemaakt; zijnde geftorven in 1660, in den ouderdom van 72 jaren, en met veel lof wegens zijne grote kundigheden ten grave gedaald. Gedurende zijn verblijf in Spanje, befchonk hem de Koning met de R dderorden van he: Guldenvlies. CHIFFLET. (JOHAN JAKOB)  CHIFFLET. fJDLiÜS) Vlies. Hij heef: ve!e gefchriften nagelaten, waar van wij hier enige der voornaamiten zullen optellen: i. Afuice in Puelia Heivetica mirabilis plisfica, Exetajïs, VefontUne. 1610. in Ivo. 2. Vefortio civitos imperialis libera Sequanontm Metropolis, Lugd. 1618. Ato. 3. Geminise matris Jacrorjm titulus fepulcraiis exp'.icatus. Antv. 1634. 4. Prslibatio de terra gf lege Salica ex Vindkiis Lotlurir.gicis. Bnx. 1643- 5- Opera Peli:ico-Hijloriea.Antv. 1650. fol. 6. Anastasis Chtldekici Francorum Regis. Antv. 1655. 4.0- 7. Infignia Gentüizia Equi'.um Ordinis Velleris aurei, Fecialium verbis enunciata, in 't latijn en frans. Antv. 1632. ito. 8- De Linteis fepulchralibus Cheisti Servatoris, Crijis hifïorica. Antv. 1631. 8w. Fr. Sweertii, Atkt*. Belg. p. 409. T. Magiri, Eponynolog. Voc. A. Banduri, Bibliotheea Nummaria, p. 65, 66. P. Freheri, Tlieitnm. p. 1357. J. F. Foppens, -E/5.'. B^£. p. 610-612. Catal. Biblioth. Bcnav. Torn. I. Vol. IL p. n52. C Saxi, Or.3m. liter. Pars IV. p. 207, 208. Burman, Ssllog. Epijï. T. I. p. 726. Te Water, Virb. der Ed. IV. D. bl. 400. CHIFFLET QULIÜS), een zoon van Johan Jakob, ftudeerde te Leuven, alwaar hij de fraije letteren beoerTende onder Ertctus Puteanus, en de regten onder Diod. Tuldenls; vervolgens naar Brusfel ging om onderwijs in het hebreeuws te genieten. Te Befa-gor. te rug gekomen zijnde, wierdt hij met een Kanunnikaat van die ftad voorzien en teffens Prior gemaakt van Dampierre. Hij verkreeg de Doktoraïe waardigheid te Dole in 1646; en wierdt benoemd tot Groot Vikaris van den Aartsbisfchop van Befmpon. Vervolgens wierdt hij door Filips den IV. te Madrid ontboden, die hem Kancelier der Ridderorde van het Gulden-Vlies maakte; welke waardigheid h'y heeft bekleed tot aan zijn dood toe, welke in het jaar 1670 voorviel. Men heeft van hem in druk: 1. Aulam Saerom Principum Belgii. Atv. 1650. ito. 2. Breviarium incl-jti Ordinis Aurei Velleris. Antv. 1652. ito. 3. Le Vcyage du Pmce Don Ferdinand Irfant a'Efpagne &c. At?. I63S- At0- 4Marqués a"HonneuT de la Mafon de Tassis. Anv. 1605. in fol. —— J. F. Foppens, Bibl. Büg. p. :3r. C. Saxi, On-maft. li:er. 9*  30ï liter. Pars IV. p. 401, 402. Niceron, Mem. Tom. XXV. p, 268, 269. CHIFFLET (LAURENS), een broeder van Johan Jakos, geboren in het jaar 1598 te Befanfon, begaf zig in 1G1.7 onder het Genootfchap der Jefuiten. Hij is geweest een zoetvloeijend Prediker en ijverig Biegtvader. Onder verfcheidene gelijkfoortige werkjes is van hem in druk: 1. Idea prcecipumm cQuum, ad invocandam Mifericordice Matrem. Brux. 1640. i2mo. 2. Epiteme Panegyrica prcecipuarum laudum SS. Ignatii £f Xa- verii. ïb. 1649. i2mo. F. Sweertii, Athen. Belg. p. 406. J. F. Foppens , Bibl. Belg. p. 806. Niceron, Mem. Tom. XXV. p. 273. CHIFFLET (PAULUS FERDINAND), uit het zelvde geflagt gefproten als de vorigen, is in de Abtdije van Villers van- de orden der Cistercienfers in Fransch-Braband gelegen, Monnik geweest; en heeft gefchreven : Epiftolicam Obfervationem de pemebili £f müitari gencre S. Bernardi, Abbatis Clarce* vüllenfis. 1653. in ito. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 941. CHIFFLET (PIETER FRANS), ook een broeder van Jokan Jakob, wierdt in 1592 geboren; en begaf zig na zijne letteroeffeningen volvoerd te hebben, 17 jaren oud zijnde, in het genootfchap der Jefuiten, en deedt 'er de vier geloften. Al wat men van hem weet, is, dat hij gedurende verfcheidene jaren,'de wijsbegeerte, de hebreeuwfe taal en de godgeleerdheid te Parijs onderwezen heeft. Hij ftierf in die ftad den ir meij 1682, in den ouderdom van 90 jaren. Het mangelde hem aan geen geleerdheid, en hij was uitermate bedreven in de kennis der tijden van de Schrijvers die hij heeft in 't licht gegeven; maar men zou, zegt Baillet , wel gewenscht hebben, dat hij met wat meer oirdeel was te werk gegaan. Voor het overige is hij beter'bekend door zijne fchriften , dan door de omftandigheden zijnes levens. Zie hier ene optelling der voornaamften: 1. De la pratique quotidienne dt ïamour de Dien, £? de devotion enyers la Vierge, les Anges £? Us CHIFFLET. (LAURENS) (PIETER FRANS)  CHOCQUET. (FRANS HYACINTH) les Saints. Dole 1629. in izmo. 2. Fulgentii Ferrandi, -Diaconi Cartlmgineiifis, Opera junclis Fulgentii fc? Cresco-pn, Africanorum Episcoporum, Opusculis e?c. Divione 1649- in jmt' 3. Scriptorum veterwn de Fide tatholica, V. Opiiscula etc. Ib. 1650. in ito. i. Manuale Solitariomm, ex veterwn Patrum Carthuftanorum cellis depromptum. Ib. 1697- «'» 4* De Ecclefia 5. Stepliani Diwnenfts antiquitate fjfc. Ib. 1667- *» 8vo. 5- 5. Berxardi, Clarevallenfis Abbatis, genus illuftre asfertum. Accedunt Odonis de Diogolo, Jojusms Eremhve, Herberti Turrium , Sardimce Archiep. fj? aliorum Scriptorum Opufcula Szculi XII. Hiftoriam Ecclefiafticam fpecïintia. Divione 1660. in ito. 6. Padmos illuftratus, five Appendix ad Opera et Res gestas S. Paulini Nolevfis Epifccpi. Dbicne 1662. in ito. 7. Victoris Vitensis et Viglii Tappensis Provincice Bifafem Epifcoporum Opera etc. Ib. 1664. in ito. en meer anderen van den zelvden aart. Konigii, Bibl. Vet. et Nov. Voc. G. Freytag, Analecla Litteraria, p. 242. Catal. Biblioth. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1152. C. -Saxi j Onom. liter. Pais IV. p. 366, 36"7Baillet, Jugem. des Scav. Tom. II. p. 257. M Mem. Tom. XXV. p. 276-281. CHOCQUET (FRANS HYACINTH), afkomftig van Rijsfel, alwaar hij omtrent het jaar 1580 fchijnt geboren te zijn, begaf zig nog jong zijnde onder de orden der Dominikanen, (O deed zijne geloften in het klooster te Antwerpen; vervolgens ging hij naar Salamanka, om de godgeleerdheid 'te beoef'fenen. Uit Spanje te rug gekomen, wierdt hij in 1608 tot tweeden Regent in het klooster te Leuven aangefteld , en behield die bediening tot in 1616. Na vervolgens de Dokte- * rale waardigheid te Douai in 1615 bekomen te hebben, wierdt bij enigen tijd daar na tot eerften Regent in het klooster van die ftad bevorderd, en ftierf eindelijk, afgefioofd van arbeid den 6 februarij 1645 te Antwerpen. Deze Monnik was ongemeen werkzaam, en het ontbrak hem aan geene kundigheid; maar zijne fchriften ftrekken ten bewijze, dat hij al te ligtgelovig was cn te vooringenomen met zijne orden. Hij heeft on- 303  304 CHRISTENIUS. (JAN) CHRISTJAANS. (EL1AS) onder anderen gefchreven: i. SanOi Belgii Prcedicatorum. Duaci iöi8. ïimo. i. De Confesfkne per literos feu intermncium, Disfert. Theol. Duaci 1623. %ém. 3. De Origine Gratite fano tificmis. Ib. 1628. 450. De Jonghb, Belgium Domini- eanum, pag. 230-232. J. F. Foppens, Bibl. Belg. pag. 497. Paquot, Mem. litter. Tom. XV. p. 397--404. CHRISTENIUS (JAN), een Holfteiner van geboorte, is eerst geweest Hoogleraar in de regtsgeleerdheid aan het Gijmnafium te Deventer, tot welke waardigheid hij aldaar wierdt beroepen ten jare 1637; vervolgens te Harderwijk, en zo als uit dit zesregelig vaars van den Dichter Jan Vos, onder zijn afbeeldzel geplaatst, blijkt, naderhand te Amfteidam. Dus toont de kunst Christeen, die *t brein der jongelingea Befprenkelt met den dauw van Themis weetenfchap. Zoo leert men door zijn zorg het ftout gewelt bedwingen. De wijsheidt, groot van roem, beklimt de hoogde trap. Hoe loont men zulk een man, die 'tYaan zich verplichten? Verlier hem met een krans van dreunende gedichten. Schrassert getuigd van hem dat hij te Harderwijk wierdt beroepen, om aan die Hogefchool te verftrekken .tot een cjeraad en fteun. Hij is geftorven omtrent 't jaar 1672, en heeft in druk uitgegeven : 1. Tabulas Infiitutionum. Amft. 1632. in felio. 2. Disfertatismem de Jure Matrimonii, feu de Caufis Matrimonialibus. Harderov. 1651. in i2mo. en naderhand meermalen herdrukt. Jac Revii, Daventria, p. 706, 707. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 616. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. n 53. J. p. Dorville, in Natalem Centefimum Athenai Amftelxdamenfis, p. 30. C. Saxi, Onom. liter. Pars IV. pag. 389, 390. J. Schrassert, Befchr. van Harderwijk, I. D. bl. 80. Jan Vos, Gedichten, I. D. bl. 312. CHRISTIAANS (ELIAS). Toen de Regering van Haarlem in het jaar 1617, ten einde die ftad tegens allerlei oproer te beveiligen, enige Waardgelders aannam , en de Schutters die nog geen ééd van getrouwheid gedaan hadden, den zeiven af-  QIRISTOPH BERNHARD vaü GALEN. afvorderde., en d'anderen den ouden ééd lieten vernieuwen; fielden zig enigen hier tegen, die daar over als onwilligen en overhorigen van Burgemeesteren wierden ontfchutterd, en tot betaling van zeker maandgeld gedoemd. Onder het getal van deze.ongehoorzamen, bevondt zigEuAsChristiaans , een ijverig Contra-Remonftrant, en Lintwerker van beroep; dees weigerde dit geld, 30 ftuivers ter maand, te betalen, liet zig na veel manens en waarfchouwens, panden, en voerde zulk een tale. die men van begrip was, dat tot oproer flrekte; om we'kc redenen Burgemeesteren en Schepenen goedvonden, hier toe bewogen door het nadelig gevolg dat zij vreesden uit zodanig wederfpannig bedrijf te zullen voortvloeijen, met dezen ongehoorzamen Burger extraordinair te moeten handelen , en banden hem ten dien gevolge voor twaalf jaren bij politie uit de ftad, en uit Mijn- en Kennemerland. Deze zaak hadt vrij wat naileeps, te uitvoerig om hier door ons te worden geboekt: maar die wel de moeite waardig is om de zonderlinge gevolgen die zij voortbragt, te worden nagelezen. Men vindt ze omftandig vermeld, bij G. Brandt, Hiftorie der Reformatie, II. D. bl. 651-665. CHRISTIN^US, zie CHRISTYN. CHRISTOPH BERNHARD van GALEN, Bisfchop van Munfier, fchoon geen Nederlander zijnde, verdient egter, dat wij beknoptelijk hier van hem. gewagen, door het kwaad dat hij aan ons vaderland heeft gedaan, inzonderheid in 1672, toen Lodewtk de XIV. den Staat onverwagts overrompelde, en zig van de Land-Provintien meester maakte, ja reeds tot in Holland was doorgedrongen; in welke rol van verwoester en overweldiger de Bisfchop dien Koning in Twenth en andere oorden van Overijsfel niets toegaf. Zijn vader was van Galen Bispink, een norsch, driftig mensch, die over een verfchil tusfen hem en den Marfchalk Morien, Heer tot Noordkerk, over de jagt ontftaan, dezen hadt om hals gebragt, waar over hii te Bevergtert gevangen raakte, en aldaar tot zijnen dood toe wierdt gehouden, met vergunning egter dat zijne huisvrouw VI. Deel. V in 30£  fat. mmrom bernhard van galen.. ïe zijn lot mogt delen, die in de gevangenis zwanger wierdt; en- dit onrustig mensen, ter wereld bragt. Weinig of niets vindt rrien van hem opgetekend» voor dat hij' den ouderdom van, 46 of 47 jaar hadt bereikt; doch na dien tijd verfchafta hij 20 vee! te ruimer ftofFe om van hem te fpreken, die egter g^eri de militie loffpraak oplevert. De Bisfchop van Munfier overleden, zijnde, Relde Bernhard van Malinkrot, een porii van, Cristoph, die Domdeken van Munjïer was, all© 5nooglijke, pogingen in 't werk, om op den Bisfchoppelijken re-ei te geraken, waar toe bij uit aanmerking van zijne geleerdheid een wettige aanfpraak hadt, doch om zijne ftrenge ifctfgd en zeden, en dat hij de Kapittelheren dikwils over hun-, ne ongeregeldheden beftrafte, bij deze Smulbroeders in haat geraakt zijnde% gingen zij hem in de verkiezing voorbij, en benoemden,, ftrijdig met de gemene orde en tegen alle vergoeden, van Galen tot Bisfchop: ook was de onwettigheid dier vejrkiezlnge oirzaak, dat 'er vijfjaren verliepen, alvo? tfeci hij door den^raus in deze waardigheid bevestigd wierdt. Zijn oom deze keuze, ookniet willende goedkeuren, werdt djocr hem gevangen gezet en gehouden, waar door hij zig ir» haat bij de gemeente bragt, daar hij zig egter weinig aan kreunde, en na enige verregaande geweldenarijen, tegen de ftad Munjler gepleegd te hebben, zig eindelijk daar mede bevredigde, en 'er een wederzijds verdrag van verzoening getroffen werdt in't jaar 1657.. Na dat Karel de JJ, Koning van Engeland, uit zijne ballingfchap wederom ten troon was verhevsn, en onzen Staat op de alleronregtvaardigfte en ondankbaarfte. wijze, zonder voorafgaande oorlogsverklaring, op het lijf was gevallen, verbond zig de Bisfchop met hein, om. he» gemenebest te land aan te vallen; ten bewijze van zijnen zo, wet tnbalenden als onrustigen geest, viel hij met geweld van wapenen in Qverjsfel, Groningen Drenthe, bemagtigdé Wwfchotm, Relde alles wat aan de, boorden van den Tsfel lag, fn, rep en roer, Reiende, plunderende, en zig als. een verwoeden moordenaar en brandftigter gedragende, Hier en daar hogthons kreeg Hg loon naar werken y want. hij wierdt hals over  mm mm   CHRISTOPH BERNHARD tan GALEN. 3«. •ter kop uit Groningerland gedreven , in den Oudenlosch al zijn volk dood geflagen of gevangen genomen, en hij zodanig klein gemaakt en vernederd, dat hij om den vrede moest fmeken, dien hij ook verkreeg; maar eerlang de voorwaarden daar van op de eerloosfte wijee verbrak; want in het berugte jaar 1672, met Frankrijk ene lijn trekkende, verzette hij zig openlijk en op ene verwoede wijze tegens ons Gemenebest ; gevende den Franfen, in ontrouw, moord en brand tiiets toe. Toen Lodewyk de XIV, met ontzaglijke legers het hart van den Staat als 't ware doorboorde; dagt de hoogmoedige en wrevelige Kerkvoogd, zulk een fchone gelegenheid niet werkeloos te moeten laten voorbij fluipen. HE drong dan met zijne verwoestende legerbenden in Overij'fel door, alwaar hij, vermits de landmagt van den Staat toen ter tijd verwaarloosd was, fterke voortgangen maakte; vermeesterende Grol, Bredevoort, Lochem, Deventer, Vollenliove, Skin wijk, Hasfelt, Meppel, Genemwden, Zwartfluis, Blokzijl,, ie Kuindsr, Roveen, Grafhorst, Kampen, Wilfum, Zwol, Koeverden, en genoegzaam garts Drenthe; wordende daar in onderfteund door de Keur-Keulfe en Franfe magt; en fchande'ijk waren zijne gedragingen in de vermeesterde plaatzen. Ook belegerde hij Grov.i-.^en, befchcot die Rad geweldig, doch ftiet 'er door de dappere verwering van de bezetting, uit Burgers en Krijgsvolk beftaande, waar van de ftuderende Jeugd een dierbaar gedeelte uitmaakte, en beftierd wierdt door den moedvollen , beleidrijken en deugdzamen Gouverneur Rabexhaupt, zeer'onzagt het hoofd; en wierdt genoodzaakt het beleg fchandelijk op te breken. Van dit tijdftip af aan, verkeerde ten enemalen de kans voor den onrustigen Bisfchop, cn alies wat hij ondernam, liep in 't riet. De E-'.g4fen, die mede den toeleg fchenen te hebben, om Nederland in den grond te be'erven, wierden niet alleen in hun kwaad voornemen verijdeld, maar kregen zeiven harde flagen, en werden wel genoodzaakt den vrede te aanvaarden, welken zelvden weg de Bisfchop mede meest volgen, en ia 1674 alle de plaatzen ontruimen, die hij als een hangerige V 2 wolf  ja§ CPRISTYN (JOHAN BAPTIST) wolf hadt ingeflokt. .. Do voornaamfte reden van den haat, die.» de Bisfchop aan bqt Gemenebest toedroeg , ontflondj h?er wftj] dat, toen deze met de Wethouderfcbap van de ftad AfHsylff in gefehil geraakt zijnde, deze twist ten jare 1663 zo, hoog liep, dat de .Bisfchop die ftad belegerde, als toen ora Gemenebest de belangen van de verdrukte ftad omhelsde; .voegt ly'qr bij, des Kerkvoogds onrustigen aart, en zijnen inge. kankei den haat tegens den Hervormden Godsdienst, zo dat hi| Ctet fchrconyje- te. zegden: dat hij alk de-belijders daarvan £ fii;J'e Cefchiedenisfen gehandeld hebben, CHR1STYN of CHRIST1NJSUS ('JOHAN BAPTIST), «Cr» veer emrerj Regtsgefeerde , en Rnbands Nederland^ van 9>  CHRISTYN. (JOHAN BARTKT) geboorte, "wierdt 'ten jare 1697 den Snaanfen Gezanten aïsRaaöV tnan toegevoegd, om de vredehandelingen in dat jaar Ié Nip 'negen gebonden, bij te wonen. Hij was een man van eeil zonderlinge bekwaamheid, en bekend door zijne iri *f iicht gegev'ene werken; -eerst lid van den Raad van ■FldarJeren-, eit zedert van den Nederlandsen te Madrid, en thans zo v'an deft 'Geheimen Raad als dien van State-, té Brusfel, -Zijn geboft* den gedrag in alle deze Böogwigtige bedieningen was Zodanig loffelijk en uitftekend, dat het den Spaanfen Koning bewöogy 'om ter vergelding zijner verdienden, zijne hcèilijkheid va» Meerbeek tot ene baronijè te verheffen. Hij is de Schrijve* Van het uitmuntend Bock, getijteld: 'Jurisprudeniia Héróka^ 'five de Jurc Belgarmn chca Nobiluatem & fpfig-ith Bruxek 1668. in folie. Een zamenloop van omftanrügheder: beguöftig* de hem in 't fchrijven Van dit TCortreifrlijk, kostbaar, «tl thans zeldzaam te bekomen werk. Van tweè zijner feröe» ders, is de ene Libert genoomd, lid van den 'geWoontijkfe'n •Ra'ad van Brabandjn van dien dér zeezaken in Nederlandgeweest, en door dea Koning begundigd met den Smggraavujkèn tigtst Van ter Vmmn en Dufsburg, zijne aangekogte goe leien» De ander, Johan Peter genaamd, Wierdt door den Patis ■fedêrt lot Rid.ier der Krijgsorden var. Christus-, -en door den Ken^ng ■tot Geheimfchrijver van 't hoge Gercgtshc-'f var. Btsbz^.d verbeven. Dees Afgezonden zelv' heeft énen zoen-, tnede Jo&iSr •Baptist genoemd-, nagelaten'; welke trouwde in'è't Vröaw* -Margareta Tkeeeka van Es-?inoza , die -zo van den gëfeigtfe Van Ursel als van Gaspar Schets afkomdig was; wordende de gedagtenis van zijnen vader, die vervolgens 'ook KaMeiit* Van Eraband wierdt-, op enen gedenkpenning Zwaard» <——*. ■Nobiliaire des TaTs-Bas. Tom. H. p» 547, 548» & ÜOlUUK Troplièes dx Braband, Tom» ö. p. 139. -AZps ie h <*<« e fit Nïmègue. Tom. I. pag. 350--3152. fSreid. ie-towes _—|— J. F. Foppens, Bibl. -Belg. p. 1050» CIERMANS (JOHANNES), Jefuit, in "s Seftegenbasch ge* *oren, heeft gedurende enigen tijd onderwijs in de matheis te Leuven en te Antwerpen gegeven, vervolgens ais -MiSfiönaï& ïiaar China gezonden, is hij op de. te rugreize van daar na» zijn vaderland, overleden. Hij heeft door den 'druk wereJ&> kundig gemaakt: Annus Pojitknum Mathimdtkamti, :qms é> fendit ïïluflris D. Wolfgangus Phjuppus JacoèUS UNVER'ZAïf?» gave- de Ebenfort, cum Figuris ceneisi Lovan. 1Ö4Ï. in folk. •*>**<•*< J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 616. CIGNE (MARTINUS de), een geleerd Jefuit, géboïSn te St. Omer, was een goed Redenaar en beva'lig Digrêï, <$t gedurende een lange reeks van jaren onderwijs in de rhetorrka heeft gegeven. Hij ftierf in zijne geboorteftad, den ae maart Ï669; en beeft in 't licht gegeven; ï> Aitem Metmius, time., zo te St. Omer, Antwerpen, als op andere plaatóen toecrmalen gedrukt. 2. Jnaly/in Rhélotic&m -emüm XMtioma Ciceronis. ïöór. en te Parijs herdrukt in 1704. '3Putticam. 1664. Artem Hiftorkam. Illr . feï, «jj» |. W. Te Water, TerJ. ' p. 664. Quetyf èf Echard, BjWiWj. Tom. II. pag. 215, 216. J. F. Foppens, Bibl. Belg. pag. 880. PAquoT, Mem. litter. Tom. XII. p. 272-274. : CITTERS (ARNOUT van), uiteen deftig Zeeuws geflagC fcerkomftig, de zoon van Arnout van Citters, Heer van Gapinge, en Anna van der Stringe, wierdt geboren te Middelburg den 10 december 1633. Zijne ftudien voleindigd eh zig enigen tijd in de regten geoeffend hebbende, wierdt hij den 29 december 1667 tot Raadsheer in het Hof van Flaanderen aang efteld; vier jaren later, namentlij:; in feptember 1671, verwisfelde hij dit ambt met dat van Secretaris der Rad Middelburg; en, wierdt in 1674 uit ene nominatie der Staten van Zeeland door den Stadhouder Willem den III, tot Raadsheer in het Hof van Holland en Zeeland benoemd; welk ambt hij met allen lof heeft bekleed tot in 1680, wanneer hij het verwisfelde vooreen lidmaatfehap in.den Hogen Raad; wordende genoegzaam ten zelvden tijde verkoren tot gewoonlijken Ambasfadeur van dezen Staat aan het Engelfe Hof. Ten jare 1683 verzogt en verkreeg hij zijne dimisfie als Raadsheer in den Hogen Raad, tefFens verlangende dat hij door de Staten van Zeeland met ene provifionele Commisiie in de vergadering van hun Hoog Mogenden mogt worden vereerd, ten einde ene radicale qualiteit te. mogen behouden. Citters verbleef in zijn gezantfehap aan het Hof van Engeland tot in 1694, wanneer hij, vervolgens door hun Hoog Mogenden in den aanvang des jaars 1696 in die zelvde hoedanigheid naar 't Hof van Spanje wierdt gezonden, daar hij in meij aankwam, doch ftierf alvorens hij nog zijne plegtige intrede hadt gedaan te Madrid, den 12 oktober van 't zelvde jaar, in den ouderdom van ruim 62 jaren. Zijn lighaam wierdt gebalfemd naar Holland gezonden, alwaar liet na een tegenfpeeV 5 1 ^S9 313  •31* CIVH.IS. (KLAUD1US) dige reize ondergaan te hebben, aangeland zijnde, voorts met een Staten-Jagt naar Middelburg wierdt gevoerd , alwaar het niet voor den 7 januarij 1698 in de Oude of St. Pieters kerk wierdt begraven. Men vindt deez' Staatsman befchreven als „ een perfoon van ongemene verdieniten, uitftekend bedre„ ven in het behandelen van zaken; die ook met verfcheide„ ne der gewigtigfte gezantfehappen is vereerd geweest." Tweemalen begaf zig van Citters in den egtenftaat, eerst met Kristina de Brauw, daar na met Josina Parduin, uit welke beide huwelijken hij verfcheidene kinderen heeft ver* wekt, waar van ten huidigen dage nog afftamme.Iingen in leven zijn. P. te la Rue, Heldh. Zeeland, bl. 40 -44. Wag., Vad. Hifi. XV. D. bl. 96. 119. 124. 129. 303. 311. 346, 34 7- 394- CIVILIS (KLAUDIUS), een doorlugtig Batavier, zo uit hoofde van zijne geboorte, als door zijne bekwaamheden en dapperheid, boven alle 2ijne tijdgenoten uitmuntende, wil men dat te Nijmegen geboren zij. Hij Bond, na langen tijd den Romeinen ten dienst geweest te zijn, allen fmaad en hoon gedragen, en zijnen broeder door hun te hebben zien ombrengen, ten tijde van Vitellius en Vkspasianus , tegen hen op, en werdt voor hun even zo gevaarlijk een vijand, als hij bevorens een dapper voorvegter voor hen geweest was. Na dat het vuur van onenigheid, tusfehen Vitellius en Vesfasianus, langen tijd gefmeuld hadt, en nu eindelijk in een feilen brand was uitgebot ften, namen, volgens • berigt van Tacitus, de Batavieren , ten dien tijde, door de gierigheid der Romeinfe Wervers, elendig gefolterd en in hunne vrijheid verkragt, de gelegenheid waar, om ender Civilis de wapenen tegen hen optevatten. Deze Held, die brandende van wraak was, hadt, onder fchijn van een gastmaal , de voornaamfte Batavieren, in het zogenaamde Heilig Bosch bij Nijmegen, bijeen doen komen. Toen hij hen, door den drank, verhit zag, verhief hij hunne dapperheid, en ftelde daar tegen over het hatelijke van het juk der flavetnije , dat hun d^or de Romeinen opgelegd Werd:.  CIVILIS. (KLAUDIUS) werdt. Met een manlijke ftem en achtbaarheid deedt hij ene ïedevoering, waar uit de Ridder Hooft dit aancengefchakeld verhaal gemaakt heeft: „ Julius Paulus, en Claudids Civilis, van een koning„ lijke ftam, gingen de rest der Batavieren verre te boven, „ Julius, Civilis broeder, is van Fontejus Capito, onder „ valfche betichtingen van wederfpannigheid, ter dood ge„ bragt, Civilis in ketenen gekluistert, onder de regering „ van Nero naar Rome gevoerd, en van Galba vrijgefprc„ ken, en in dat zelve gevaar geraakt onder Vitellius, wijl t, het heir hem toen ter ftraffe vorderde; waar uit haat en „ verbolgenheid, en alle onheilen voor de Romeinen gerezen ., zijn. Civilis, fchranderder van geest, dan het gros der „ Batavieren, beroemde zig een tweede Sertorius en Haeni„ bal te zijn, hebbende even als die Helden, zijn ééne oog „ in den krijg verloren; hij, om zig geen openbaar vijand der „ Romeinen te tonen, toonde zig de vriend van Vespasiaan, „ en ijverde in fchijn voor de partij, die hem aanhing: zijnde „ door zekere brieven van Antonius Primus aan hem ge„ zonden, waarbij hem bevolen werd, de • Imlptroepen bij Vi„ tellius ontboden, aftewenden, en onder fchijn des Gcrmanifchen „ oproers, de keurbenden te rug te houden, en door Hordeoniuï „ Flaccus in perfoon daar toe vermaand, uit een genegen„ heid voor Vitellius, en zorge voor den Staat, wiens ver„ nietiging te wagten ftond, zo de oorlog uitborst. Civilis „ het ontwerp van den oorlog gefmeed hebbende, en op niets „ dan op wraak bedagt zijnde, verborg zijne oogmerken, om „ dezelven tot rijpheid te doen komen, waar toe hem de kans f} op dat pas klaar fcheen. „ Onze broederen, onze kinderen, worden, zegt hij, weg'„ gefleept, de ouden en magtelozen tot den krijg, moeten „ met zwaar losgeld, hunne vrijheid van de woekeraars kc„ pen, en de jeugd wordt tot het plegen van onnatuurlijke „ zonden, naar Rome gezonden. „ Civilis, de voortreffelijklte des volks, en de voorbarig- „ fle 3U  3iö CIVILIS. (KLAUDIUS) » fte.van dê natie, in' drift gëbragt hebbende,' ging voort met" A dezelve meer aan teftoken, zeggende: „ Waar is de grond vaiï het oude bondgènootfchap ? leefï men met ons als vrijen of als flaven ? wanneer verfchijnt 'er ,, een Stedehouder, dan verzeld met een hovaardig en lastig „ bevel? men levert de gepreste manfchappen aan de Over* Ren en Honderdmannen, die, als hun bloed- en gelddorst „ verzaad zijn , door anderen vervangen worden , die zig „ weder op nieuw vermesten. Dat de uitkëur voor handen „ Was, Waardoor de kinderen van de ouders, en de broeders, als voor 't laatst van een gefcheiden worden; -dat de Ro„ meinfe Staat nooit zwakker was; dat 'er in de Winterlegeringen niets, was, dan buit en oude lieden. Zij zouden „ flegts aan hunne oude dapperheid gedenken, en niet ver„ fchrikt zijn voor den naam der keurbenden. Zij hadden ,, puik van ruiters en voetvolk. De Germanen waren hunne „ bloedverwanten. De Galliërs hadden dezelvde geneigdheid. Den Romeinen \fras zelvs den oorlog niet onaangenaam; da „ uitflag, ja'de uitflag daar van zou op rekening van Vitellius geReld worden; bleven zij overwinnaars, dan behoeft, den zij niemand rekenfehap te doen. „ Hij, geacht, geëerd en bemind zijnde, word met öplefe> tendheid gehoord, en zijne redenen toegeftemd ; die toe» Remming met den eed bevestigd en met den voorouderlijken „ vloek bezegeld." Civilis zond daar op boden aan de -Caninefaten, oih heh me* de tot de gemeehfehap te trekken. „ Dat gcflachte " vervolgt Hooft, in zijne gadeloze vertaling van Tacitus, „ bewoont „ een gedeelte van het eijland, en is de Batavieren gelijk, van „ afkomst, taal én manhaftigheid: in getal hun minder. „ Thans heeft hij (Crvitrs) door heimelijke boden aangelokt, „ de Brittannifclie hulptroepen en de vleugel der Batavieren, „ die, naar Germanien gezonden, zig te Maguntinacum ophiel,, den. Onder de Caninefaten was ene genaamd BatNio, man „ van lompe ftoutheid, egtcr in vermaardheid en afkomst uit-  CIVILIS. (KLAUDIUS) „.ftekende. Zijn vader had zig veel'vijandelijkheid vervor„ derd, en het guichefpel, de Caliguliaanfe togt, ongeftraft verfmaad. Hij ftond hun dan aan, zelvs in den naam van. ,, 't wederfpannig huis, en werd op een fchild gezet, na de „ wijze des volks op de fchouderen gedragen, en tot Hoofdje man verkoren." De Batavieren en Caninefaten, de-wapenen dus onder do beide Veldheren hebbende aangenomen , ontboden daar op, terftond de Friezen, en vielen aan, onder het geleide van Bkiaio, op:t\vee winterlegeringen, aan den oever van de NoordZee in bezetting liggende. Deze onver wagt overmeesterd hebbende, overvielen zij de fterkte Roomburg, plunderden die, en daar na de zoetelaars en kooplieden; makende groten buit. De Romeinen, onmagtig zijnde zig' op het eijland te befchermen, (taken de fteikten in brand, en begaven zig naar 't boveneinde van 't zelve, onder het geleide van Aquilius, wiens bijhebbende magt meer den naam dan de gelijkheid van eenleger had. Het verder verhaal van Tacitus zegt: „ de Frie-. zen dan terftond ontboden hebbende , dat een Ovenijnsch volk is, breekt hij uit den Oceaan, tot in de winterlegers van twee regimenten, die de naaste waren om overvallen te kunnen worden: de Soldaten dien overval niet hebbende kunnen voorzien, en of zij die al voorzien hadden, het ■J ontbrak hun aan kragt, om dezelven te keren, De legers dan werden geplunderd en -veroverd; daar na randen zij de „ zoetelaars aan, als ook de Romeirje kooplieden, die als in ■ vrede levende , zonder zorgen rond/.worven. • Met een vlamden zij op het uitroeijen der burgten, die door de Overften der benden verbrand werden, wijl zij niet te ver„ dedigen waren: want Vitellius, hebbende de zenuw der „ regimenten weggevoerd, hadt uit de naaste dorpen c'er Ner„ viè'n en Germanen alleen een luijen hoop mannen met wape„ nen. Civilis, die alles met list zogt te bewerken, berispte kwanfuis de Overften, dat zij hunne fterktens ligt vooï „ een ftropende hoop, die hij wel dia zoude beteugelen, verlaten hadden. Dan eindelijk met list. niet meer ziende „ te 3*7  3i8 „ te verrfgten, lïgtte het masker af, en verklaarde zig vooï ,, vijand der Romeinen, voerende de Friezen, Batavieren en Ca« „ ninefaten tegen de Romeinen aan, waar uit een bloedig ga„ vegt ontftond." De ftrijd zullende aangaan, fchaart Crvjxis de Batavieren en Friezen tot benden, ftrekt de fpits van de tegenzijde uit, tot niet verre van den Rhijnfiroom, en wend de fchepen, die aldaar, na het verbranden der Blokhuizen, geland waren, tegen den vijand. Men hadt nog niet lang 'geftreden, of het regiment der Tongeren bragt zijne veldtekenen tot Civilis over. De Romeinen, hier door verbaasd, werden, door bondgenoten en vijanden , geflagen ; bewijzende zij, die op de fchepen waren, dezelvde ontrouw aan de Romeinen. Een deel der Roeijers, uit Batavieren beftaande, verhinderde, ais uit onkunde, den dienst van het bootsvólk. Dit morren eindelijk lnoedë zijnde, kantten zij zig tegen de bevelhebbers, en worpen de agterRevens tegen den Batavifen oever aan; vermoordende toen de Stuurlieden en Honderdmannen, ja allen, dis hun tegenftand Boden, tot dat de gantfe vloot, beftaande in vierentwintig fchepen , aan Civilis geleverd werdt. Verder Verhaalt Tacitus , dat Cerialis , naar Nuits en Bon vertrokken zijnde, om de legers, aldaar tot overwintering gelegd, te be» zigtigen, de Keurbenden met verfpreide troepen en zorgloze Wagt bezet vondt; dat de Germanen, door Civilis mede gaande gemaakt, zulks ontwaar wordende, hun deerlijk kwelden; dat zij, in enen zeer duisteren nagt, den ftroom afkwamen, en zonder verhindering binnen geraakten. De eerfte moord, dién zij pleegden,- had de list te baat; want, na dat zij de touwen der tenten afgefneden hadden, ontzielden zij allen, die 'er Onder bedekt lagen. Een andere troep trok aan tot het vernielen der fchepen; en gelijk zij, inden eerften aanval, zig ftil gehouden hadden, zo maakten zij, om alles in fchrik te ftellen, hun gewoon krijgsgefchreij. De Romeinen, dus met wonden overladen, gewekt zijnde, namen in angst hunne wapenen, en doorliepen de wegen met de klederen op den arm. De Hoofdman, die, half flapenda, mede dus onzagt gewekt was, CIVILIS. (KLAUDIUS)  CIVILIS. (KLAUDIUS) 3*3 wa3, werdt alleenlijk door misverftand half naakt behouden; ■ want het temp; dat , do~r de vlag kennelijk, het verblijf van Cesialis moest zijn, rukten zij weg, gisfende hem daar op te zullen vinden; doch hij hadt, ten zijnen gelukke, den nagt elders in ontucht doorgebragt, met Claudia Satrata, de vrouw van enen der Uliïrs. Na dat de dag was doorge-' broken, voeren de overwinnaars te rug, met de hernomene fchepen, en fleepten *t fchip van Cerialis langs den LipJhroom, tot een gefchenk voor Velleda. Na deze overwinning , waar door Civilis zig mede van fchepen voorzien zag, bekroop hem de lust, om ook enen ftiijd te water te wagen. ,, Hij valt aan," zegt Tacitus, ,,-al wat 'er was van tweer'emige galeijen, en ook die met ,i een enkels rij worden voortgedreven; daar werd geweldige „ kragt met fch'_iten bijgevoegd: dertig of veertig waren 'er gewapend, als de DWurf&e gewoon zijn, en tevens behol„ pen zig de genome fch. iten, met weerfchijnverwige wapen„ rokskers, niet oncierlijk voor zeilen, j Rrrlav.e als van een „ zee, nam hij hier toe, daar de Rh'jn den fhoom der Mzzi „ sa-giet. De oirzaak van het toerusten der vloot, was, om, door dien fchrik, den toevoer te water, uit Gailis te „ onderfcheppen. Cerialis , meer uit verwondering dan uit „ vreze, rustte daar tegen een vloot uit, ongelijk in getal, „ maar overtreffende in ervarenheid van Rceljers, konst van Stuurlieden , en grootte van fchepen. Deze werd: voor' ftroom, andere voor wind gedreven. Alzo voorbij varenrt de, werden zij na pioef van werpgeweer gefcheiden. Ci,-, vilis, zonder verder te komen, week over den Rhijn. Ce„ rialis, het eijland der Eatavi;ren vijandelijk plunderende, „ liét de akkers en hoeven der Hoofdlieden ongefchonden. „ Als intusfen met de keer van den herfst, en het dikwüs „ vallen van Ragregener., de overfpocler.de ftroom het laag „ eiland vervulde, en bijna tot een peel maakte, had men „ 'er noch vloot noch tcevcer, en het Roomsch leger in de ,, vlakte neeigeflagen, werd door de kragt des wa'ers van een „ veifpreid." Verder zegt Tacitvs „dat Civnjs aftjsf. dat „ men  „ men de keurbenden toen dempen kon, en de Germanen, „ die zig wel getoond hadden, maar van hem misleid en omgezet waren; het was ook niet vreemd van waarheid, ge„ merkt weinige dagen daar na de overarifte sevolet is." Vm. fasiaan deedt, door Petillius Cerialis, eerst door geheime boden, Civilts weten, dat alles voorbij was, en vergeten en vergeven zou zijn. . Daarna deedt hij den Batavieren den vrede aanbieden, na dat, er verfcheidene -veldflagan en belegering gen waren voorgevallen; hebbende den kans des oorlogs Crvilis, in den beginne, wonder wel gediend, fchoon hij, in de beftoi'ming en daar op volgende belegering van de Romeinfe legerplaats Vetera, manlijken tegenltand gevonden had. Veels van zijne Bondgenoten, de overmagt der Romeinen ziende, vielen hem af; en zij, die hem nog getrouw gebleven waren» leenden het oor na den vrede. De Batavieren zelve begonnen te morren, wijtenfe Civilis al het nadeel Van den oorlog,, ja dreigden hem zelvs omtebrengen. Hij, hier van, door zij. ne vrienden, on^rrigt, ftemde zelv tot de onderhandeling; waar op de dag en plaats, tusfen de twee jVeldoverften;, beraamd werden. De plaats werd gekozen op ene afgebroken brug, over de Nabalia (?.[fel). Civilis, op het, ene einde ftaande, begon, met grote deftigheid, zijne rede tot Cerialis' aldus: „ Zo ik" zeide hij „ bij uwen Stadhouder Vitellius ,, verdadigt werdt, men waar noch mijne bedrijven, noch „ woorden geloof fchuldig; tusfen ons was alles vijandfehap, „ van hem aangevangen, van mij voortgezet. Tenen Vespa- „ siaan is mijne achting oud, en toen hij nog onderdaan was, M werden wij vrienden en bondgenoten genaamd. Zo als aan ,, Aktosius Primus bekend is, door wiens brieven ik tot den ., oorlog ontboden ben, op dat de Germanife keurbenden en „ Gallife jeugd, de Alpen niet overtogen. De wapenen waar „ toe Antonius, in zijn afwezen, Hordeonius Flaccus te„ genwoordig vermaande, hebbe ik in Germanien doen wan„ kelen, die Mucianus in SïjriS, Aponius en Mcefie, Fla„ vianus in Pannonien." Het overige daar van is, door het verlies van een groot deel der fchriften van Tacitus, ons on. CIVILIS. (KLAUDÏUS)    CLAASSEN. (ANTHONY) (KORNELIS) onbekend. Doch uit zijn boekje van de Zeden der Germanen, en uit het verhaal van Flavius Josephus, kan men genoegzaam opmaken, dat de Batavieren en hunne bondgenoten, de aangebodene voorwaarden aangenomen hebben , en dat de vrede getroffen is. Tacitus vertaald door Hooft, druk van 1704. bl. 435-446. enz. K. K. Arkstee, Nijmegen, bl. 39-45. 127. Wag., Vod. Hifl. L D. bl. 91. 102. 117-181. CLAASSEN (ANTHONY), Gereformeerd Predikant, predikte voor de eerftemaal te Leeuv;arden, op den 6 feptember 1566, in de Oldelwofjler kerk, na dat die alvorens van de beelden, altaren en andere fieraden der Roomsgezinden was ontledigd, wordende dezen Leraar onder geleide van velen uit den Raad, als onder anderen, den Burgemeester Tjerk Walles, een ijverig Gereformeerden, benevens een goed deel gewapende Burgeis, naar den predikitoel verzeld; dit viel des voordemiddags voor, en des nademiddags gefchiedde het zelvde met den Predikant Martinus Eliacus, die als toen den leerftoel beklom, en op den vijftienden dag hier na wierdt het Avondmaal door genoemde Leraren aan de Gemeente bediend. Het konde niet misfen, of deze daad moest den Grave vanAremserg, toen ter tijd Stadhouder van Friesland, grotelijks ergeren; hij begaf zig ook terftond op de mare hier van naar Leeuwarden, Iiet de Burgemeesters bij zig komen, en eischte van hun, dat men de kerken wederom repareren zoude, den gewoonlijken dienst weder inftellen, en de vreemde Predikanten doen vertrekken; doch zij verontfchuldigden z;g daar van, met aan te voeren, dat zij daar geen kans tce zagen, uit oirzaak van het groot aantal van die der nieuwe Religie. —- P. Bor, Nederl. Hifi. druk van 1679. L D. bl. 91. CLAASSEN fKORNELIS), in de plaatze van Jan dï Moor , Vice-Admiraal van Vlisjlngen geworden , hieip onder den Admiraal Boizot, ten jare 1574, dien berugten zeefag tegens de Antwerpfcke vloot winnen, wier Admiraal Adol? van Haamstede, met zijne beste roerende goederen en zil- VI. Deel. X ver- 3*1  322 verwerk hen toen, nevens meer andere fchepen, ten buit vfcl. In het zelvde jaar heeft hij ook, als Vice-Admiraal, kloekmoedig zijnen post bekleed, op de Zeeuwfche vloot, die, zo wonderbaar als gelukkig, het door de Spanjaarden belegerde Le'jden kwam ontzetten. E. v. Meteren , Nederl Oor!. fol. 90. 101. 103. Leven en Daden der Doorl. Zeehelden, bl, 242. P. de la Rue, Heldh. Zeel. bl. 143. CLAASSEN (KORNELIS) , een Noordhoïlander, te Putmerende-gebören, heeft in 't licht gegeven zijne gedane ïtcije naar «öo.stinbicn. Snift- 1651. in 410. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 195' CLAERBOUT (JOOST), Toneel-Digter, is geboïen ta Vlisfngen; en was zeer waarfchijnlijk Lid van de Rederijkkamer , in die Rad opgerigt. Hij bloeide na het midden van de laatfte eeuw, en heeft in druk uitgegeven de volgende Toreelftukken : 1. italfV Mtigtfpcl. ©li?"f. l66l. 4to. 2. S?a>cijnüig ©crtoogïj cf D.'cebebjcimt/ tujSfen Cngelnntcn bc .Oebcrlaiiöen. ©li?f. 1054- 4to. 3- 5?joef-IjIrj-ciiibig öcrtcogrj 00 't beleg!) en obergaan ban .IRibueluiirfJ enj, jiiiibbclb. 1661. 4to. 4. <©re£to of ucrbnmtc <©nnc;ciïjcnt en be raniju ^lige £>abina/ Cmtrfpcl. ©liéf. 4to. 5- 3ticbt op ben fin: die Godt heeft tot fijn hulp, niemant hem hinder doet. 6. ïtcfc* reijn op ben Kegel: 't is 't werek van Godes Geest, te roepen Abba Vader. Paquot, Mem. litter. Tom. VI. p. 58, 59. Naamrol der Nederl. Toneefpsldichters, bl. 49. P. de la Rue, CWett. Zeel, bl. 116. CLAEYS (KAREL), geboren te St. Winoxbergen, is Dominikaner Monnik geweest, en tweemalen Prior van het klooster te Leuven, viermalen in dat daar hij het geestelijk kleed heeft aangetrokken, en hij ftierf in dit laatfte, den 27 augustus 16Ö8, in den ouderdom van 55.jaren, na een zeer ftigtelijk leven te hebben geleid. Men heeft van hem in druk: Thefes sffeüivce, feu. Meditationes Scholastici fuper XV. f.nccipwz humance Rsdempthnis v.ysteria cjfc Antv. 1665. i2mo. CLAASSEN. (KORNELIS) CLAEYS. (KAREL)  CLANT van STEDUM. (ADR.) CLANT. (EGBERT) >— Schard, Bibl. Tom. II. p. 623. Paquot, Mem. littee^ Tom. VII. p. 45. CLANT van STEDUM (ADRIAAN), Heer van Nitterfum, wegens Stad en Lande gecommitteerd ter Vergadering van hun Hoog Mogenden, is geweest een der Afgezanten van dit Gemenebest op de Vredehandel te Munfter, ten jare 1647 gefloten; wordende gehouden voor een* man van kleine bekwaamheid, en gefchikt om zig te voegen met de meesten. —— Wag. , Vai. Hifi. XL D. bl. 405, 406. CLANT (EGBERT), misfchien een zoon va» Adriaan , vondt zig als Lid van de Regering der Groninger-Ommelanden, mede gewikkeld in de onenigheden, die ten jare 1668 in de meeste Provintien plaats vonden. In het Groninger Gewest was de Monftering, of het onderzoek van de bevoegdheid der Volmagten van 't platte land tot de Landfchaps-vcrgadering het voornaamst onderwerp van twist. Enigen hadden zig reeds ten jare 1666 vervoegd aan de Vergadering der algemene Staten in 's Hage, en men hadt toen reeds een ontwerp gemaakt , tot bijlegging dér onenigheid; doch 't gaf in 't Gewest komende geen genoegen. Men nam het zehrs aan onzen Egsert Clant en Johan Mrpsche, die, naderhand , Gemagtigden uit de algemene Staten verzogten, zeer euvel, dat zij zig ten dezen einde, naar V Hage hadden begeven. Doch de algemene Staten hadden des onaangezien, in den vroegtijd des jaars 1667, Gemagtigden naar Groningen gezonden, die enige orde Helden op het ftuk der Monftering, en op het bewind der Schepperijen en Zijlvesterijen, dat is Dijken en SJuizen; doch egter zo voldoende niet, of men moest in 't volgend f'aar, nog tot nadere verbetering en vermeerdering van het voorgaande reglement komen. De voorflagen ten dezen einde gedaan,"mishaagden nogthans der Had, die 'er zig tegen verklaarde, in een vertoog, in oktober, ter algemene Staatsvergadering, ingeleverd, bewerende zij onder anderen, ,, dat enige Ommelander Heren , onder den fchijn ., van het reglement op de Monftering verbeterd te krijgen, X 2 „ ai- 3*S  y alleenlijk zogten enige fcqadelijke nieuwigheden in te voeM ren, en de belangen van de ftad en van 't landfchap te ,, brengen tot kennisfe van de algemene Staten, waar toe zij „ niet gezind waren." Dit vertoog wierdt van nog twee anderen gevolgd, zo aan de algemene Staten als aan derzelver Gemagtigden tot de zaken van de Ommelanden. Doch de Ommeiander Heren, waar onder inzonderheid ook Egbert Clant behoorde, beklaagden zig, op hunne beurt: „ dat de ftad zig bemoeide, met het gene de Regering der Ommelanden op zig zelve betrof." Maar de fterkfte partij, of Prinsgezinde*!, zig n;et willende voegen naar de algemene Staten, bleven 't bewind in handen houden. De ftad Groningen en de Ommelanden raakten eerlang, wederom in gefchil, welk, door verkoren, Regters, tgn jare 1670-, afgedaan werdt. — L. v. Aitzema, Zaken van St. en O.orl, V. D. bl. 813, 814, V{. V>, bj, 85, 86. 97-J02. 585, 586. 598-603. 625-629, 635» 636, Wac, Vad. Hifi. XI. D, bl. 342-344- CLARISSE (THEODORUS ADRIANUS), Predikant te Amfteidam, is geboren te, Oostzouburg in Zeeland, op het eiland Walcliexen. Hij heeft in Zeelands hoofdftad Middelburg, de grondgn der b.efcbaafde wetenfchappen gelukkig gelegd en volbragt, en zijne hogere letteroeffeningen aan het Hogefchool te Utrecht, bijzonder, onder den Hoogleraar Gisb. Bonnet, onder wien§ voorzitting, hij, den 4 meij 1763, ene verhandeling verdedigde, de prcecipuis Discipulorum circa perfonam cjp M$$istoris ermibus, fidem falutarem non tollentibus, & diyim, in hifce cwfpicua, gubernatrice providentia; en nog ene twede onder den zelvden Hoogleraar, toen hij reeds Propoi nent was, geworden, op den 14 meij 1764," voerende ten opfchrifte: de mirabfli Ecclcfice Reipublicce Judaica, prceferthn Servatojis; & Apostolorum tempore, confervatione , cjf finibus Dei ho.c patïq obtentis. Door deze vroegrijpe proeven, gaf hij reeds blijken van die nette denkenswijze, juiste kunde, en bondige geleerdheid, welken paderhand, zo fcbitterend, in hem heb.ben uitgeblonken. Dus rondom toegerust voor het heir CLARISSE. (THEODORUS ADRIANUS)  CLARISSE. (THEODORUS ADRIANUS; heilig dienstwerk, heeft hij gedurende zijnên körtèli leeftijd-, toet groten lof en ongemeen genoegen voor zig zelvëh; het Opzieners-ambt, aan vier onderfcheiderte plaatzert bekleed, in drie gewesten van ons vaderland, als eerst te AmeréngèA, Vervolgens te Wageningen, toen te Schiedam, op Welkë ftahdplaats, hem de bloeijende Gemeente van Groningen, niét veel aandrang zogt over te halen; om als Leraar tot haar over te komen, doch hij bedankte vriendelijk daar Voor; Amfiêldam was de vierde en ook de laatfte plaats, wier Gemeente hij heeft beftierd; aan de genoemde ftandplaatzen, was zijn dienst aangenaam en met veel zegen vergezeld; want bijmaakte zijn hoofdwerk, om in diervoege te fpreken, dat de menfchen> aan zijnen dienst toevertrouwd, wierden opgeleid tot ene redelijke en opgeklaarde kennisfe; dat ze de doolhoven Van verwarring zorgvuldig leerden vermijden; eh dat zondaars van de liefde voor de wereld en de ongeregtigheid tot God , en van het kleven aan eigene geregtigheid ten kragt tot de omhelzing der Goddelijke zoenverdiénften en genade van den dierbaren Heiland, door de eenvouwige eri gerrioedsoverredende majefteit en invloed der Euangelie-waarheden, wierden overgehaald. Tweemaal verfcheen Clarisse voor het egtaltaar; huwende Voor de eerftemaal met E. E-. van der Dtjyf, dogter van den Heer D. Van der Duyf, Oud-Burgemeester te Tsfeljieiiu Dé tweede thans nog in leven zijnde, is Anna EduakdinA Piegeaüd, dogter van den Heer Thomas Piegeaüd, Burgemeester te Schiedam. Hij zag zijn huis met een viertal fpruiten gezegend, waar van twee uit het eerfte bedde, en twee uit het ander , thans met de overgeblevene diep bedrukte moe der, het gemis van den besten egtgenoot en getrouwfteh vit» der hartlijk bewenen-. Clarisse, voor lang begerig om de ftad Groningen 'te bezoeken, niet vermoedende dat hij aan deze plaatzé doodsbanden en zijn graf zou vinden, nam de gunftige gelegenheid waar, om* in betrekking van afgezonden der hoge Kërkveigadeiing van Noordholland, in die Van genoemde Gewest tefi X 2 jare 325  326 CLARISSE. (THEODORUS ADRIANUS) jare 1782 te verfchijnen. Na het doorftaan ener vermoeijende reize, eerst ter zee, niet zonder nijpend gevaar ondernomen, doch wegens hevige Rormbuijen en tegenwind te lande voortgezet, kwam hij in tamelijken welRand aan binnen Grutto's muren. Hartlijk wierdt hij hier verwelkomd, en met genoegen woonde hij de Kerkvergadering bij. Hij verkwikte zig uitermate aan dien oort, waar op hij ene zonderlinge betrekking voelde; de ontmoeting van dierbre vrienden, naar welke zijn hart lang gehaakt en gehunkerd hadt, was hem zeer aangenaam, en zulks bewoog hem ook, om den dag van den 5 meij te bepalen, tot het opentlijk ftigten van Groningens Gemeente van den leerftöel; dan hoe onzeker zijn de jnenfchelijke voornemens! welken God door duizend onvoorziene toevallen, weet af te breken en te verijdelen; want nauwlijks hadt onze Heilgezant de zaamgevloeide menigte zijnen toeleg geopend, om hun den vrede Gods met zondaars te verkondigen; nauwlijks hadt hij zig aangegord, om met de Gemeente, zijn hart in den gebede uit te ftorten, of de kragten begonnen hem te begeven, en hij verliet met nodige hulpe, den predikitoel, om nooit weer Gods mond te zijn tot het volk. Men begrijpt gemakkelijk, welk een fchrik en verbaasdheid die onverwagte en treurige gebeurtenisfe veroirzaakte. Kort na dat men den zwakken Leraar van den kanzei hadt geholpen en uit de kerke geleid, om hem eerst aan 't bijgelegen huis zijnes vriends des Heren W. van Swinderen, te brengen, overviel hem ene bloedbraking, waar van de toevallen des avonds vermeerderden, en vooraf werden gegaan van de hevigRe doodsbenauwdheden. Dat bedenkelijk ongemak hervattede zig van tijd tot tijd, tot 's maandags middags, wanneer de kwaal naar de geneesmiddelen fcheen te luisteren, en de kranke bij onderfcheidene pozen in zulk ene zagte, en hem zeer verfrisfende, fluimering viel, dat hij, om zes uur des avonds, betuigde, zig vrij beter te gevoelen , en enigen moed gevat hadt, dat het op 't hoogde gekomen ware. Dan zulks was niet meer dan ene bedrieglijke, en ras verdwijnende, aanflikkering," van hope; want nog dien zei v-  CLARISSE. (THEODORUS ADRIANUS) zelvden avond om tien uur, wierdt hij op het onvoorzienst aangetast van ene heftige benauwdheid, gevolgd van twee zware bloedbrakingen en gepaard met ene koortze, welke bleek, 's mans doodkoortze te zijn, tot dat hij, in weerwil van de uitgeftrekte kunde en de wel aangelegde pogingen vaa twee voortreffelijke Artzen, dingsdags morgens te vijf uren zijne dagen eindigde, en in de eeuwigs ruste der gezaligden is overgegaan. Nu iets over des waardigen Mans perfoneel beftaan en karakter. Clarisse was met milde natuurgaven van fchranderheid en bondig oirdeel begaafd, en bezat tefiens een voorraad van kennis en geleerdheid, welken hij zig door noeste vlijt en oeffening hadt verkregen; ook was hij bij uitftek leergierig, waar door hij zijne kundigheden, zo veel de bekommering van't menigvuldig dienst werk,.en de aftrek in ene grote ftad en gemeente, toelieten, fteeds vermeerderde. Hij bezat ene blanke opregtheid; innemende en hartveroverende vriendelijkheid; uitgebreide goedhartigheid en liefde; diepen afkeer van twist en tweedragt, waar in zijn naam nooit werdt gehoord en gefpeld; omzigtige voorbeeldigheid in den wandel, en het geen «an deze bekoorlijke hoedanigheden een bijzonder fieraad toevoegde, was zijne ongemaakte nedrigheid, door welke hij, wars van zelvsverheffing en hooggevoeligheid over het geen hij, onder zo vele toejuiching van anderen, leerde en deed, cie ons bij God en menfchen zo ftinkend maakt, en oos meest in zulken valt, welke onbekend zijn aan zig zeiven, en het geen 'er in 't rijk der waarheden te weten is, zig met ene innige begeerte toonde bezield te zijn tot ware ootmoedigheid. Als Euangeliedienaar befchouwd, zal Clarisse's naam ia gegening blijven, zo lang men in Neerland hulde biedt aan waarheid en godsvrugt. Uit dit oogpunt befchouwd, kunnen wij zijne denkwijze, leertrant en predikftijl, volledig leien hennen, uit een keurlijken bundel leerredenen van hein, ten tijtel voerende: ürcg ter saltghciü rn Jzsus Christus, 5a nis' öc$e(bc / booj fjet «ruaugcïium / aan ?cmöarai tecuUt ta» pttocjen/ naar <$o$$ bjnmactictortücljafjrn/ fjow crue b^onX 4 irrre 327  328 CLARISSE. (THEODORUS ADRIANUS) tsere gcnabe/ aan fomrnigen nitoenbig gcleerb/ met een toaac^ achtig geloof omficféb / booj het getuigen^ beg heiligen . Stolle, Adnotat. ad Heumanni ConfpeQ. p. 320. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1164. & Vol. III. p. 21. 27. C. Saxi, Onomaft. Pars V. p. 595. Vk abrsgée de J. Claude par A. R. de la Deveze. Amft. 1687. P. Bayle, Di&ionaire, edit. de 1730. Tom. II. p. 189-192. Niceron, Hommes illuftres, Tom. IV. p. 381-392. CLAU-  CLAUDE..: (JAN JAKOB) |37 . CLAUDE (JAN JAKOB), zoon van Izaak Claude Predikant in-V Hage, en kleinzoon van den beroemden Jan Claude hier boven gemeld, wierdt in 's Hage geboren den 16 januari] 1684. Van zijne jeugd af aan voedde hij een onver-r zadelijken lust tot boeken en dezen; ook beijverde zig zijn'vader om die gelukkige geneigdheid aan te moedigen; cn vermerkende dat de , leerwijze van de Meester dien hij hem hadt gegeven, eerder'.was ingerigt om hem een walg voor de letteroeffeningen in te boezemen, dan den lust daar toe aan te vuren., zondt hij hem naar een bloeijende fchool te Utrecht. De jonge Claude hadt hier fiegts'twee jaren geweest toen hem het ongeluk overkwam, zijn vader te verhezen ; deze fmert wierdt egter merkelijk geledigd, doordien hij in den Hr. Martin zijnen bloedverwant en voogd enen tweeden vader aantrof, die hem met de uiterfte tederheid-behandelde. Veer"tien jaren bereikt hebbende vondt Claude zig,in ftaat om een begin te maken met de akademife oeffeningaij. Hij koos den Heer Pieter Btjrman Hoogleraar intde fraije. letterenom hem tot gids te verftrekken in het ver-krijgen der kundigheid van Boeken; en der beste Schrijvers, - Deze kennis bekomen hebbende, ging hij tot de beoeffening der fraije ietteren en oudheden over, en gaf reeds vroegtijdig blijken van . zijne bekwaamheid in die vakken, door het fchrijven van twee Verhandelingen. Deze ftudie kluisterde hem zodanig, dat . zijn Voogd Martin de vreze bevong, dat hij 'er zig ten er.e•malen zou aan overgeven, zonder tot ene die belangrijker en noodzakelijker was, overtegaan, dan een bijzonder voorval deedt hem van befluit veranderen. Zijn voogd Martin, namelijk, gevaarlijk krank liggende, wierdt Claude ontwaar, welke bij zijn bed ftorid; en zeide onder anderen tegens hem: „ Ziet mijn lieve kind, van wat weinig nut de fraije letteren „ zijn voor een man in den toeftand waar in ik mij bevinde/' Deze vermaning bepaalde hem om zig aan de godgeleerdheid toe te wijden. -, De tederheid van zijn geitel en zijne waggelende gezondheid vertraagden niet weinig den voortgang zijner ftudien; met dit al was hij in ftaat om na verloop vaii VI. Deel. Y drie  ?3Ö eLAUPE. QAN JAKOS) djie jaren, tot den openbaren predikdienst toegelaten te worden ; zijnde \n feptember 1706 door het Walfe Sijnode te Deventer vergaderd, tot Proponent aangenomen. Zijne uitmuntende gaven, die inzonderheid op den predikftoel uitblonken, maakten, dat hij" vel dra enen roem verwierf den doorlÜBtjgsn naam dien hij droeg allezins waardig ; ook ftelden ~:'r.e vilenden aifes te werk om hem in 's Hage te doen plaat- . £gp'; den uitOag van huntie pogingen afwagtende, befloot hij irifusfen Engeland te gaan zien, èn hij fcheepte zig in' 't laatst van meij 4710 tot die reize in.' De Franfe gemeente te Lande:; hadt enen Leraar nodig, alle de wenfehen.verenigden zig pm Ci auds daar toe te benoemen', het gefqhiedde, men boods hem *t beroep aan.' Lang was tej weiffelende om zig tot ene Jfeu2e tusfen L.dnden en 's Hage te bepalen ; dan de fterk» aandrang dién men hem ter plaatze deedt daar hij zig toen beVondt, haalde hém ten laatften; voor het verblijf te Londeii OYer , 'alwaar- hij op den 11 fëbruarij '1711,' als Predikarf* Wierdt "bevestigd j maar deze gemeente -hadt geen langdurig genot van zijnen dienst; want een noodlottig ongeval riep hem naar het land, alwaar zig één enige broeder'be vondt die door de kinderziekte was aangetast.' 'De aart van die kwaal en de verwoestingen die dezelve doorgaans aanrigt, verfchrtkien hem niet, en waren niet in ftaat om hem te weerhouden, om to( hulp van enen tedergeliefden broeder te fnellen. Het is, onzeker of de kiem van die ziekte, welke in het vervolg dodelijk voor hem wierdt, toen ter tijd reeds bij hem in werking wierdt geb.ragt; maar den 27 fëbruarij 1712, wierdt hij door ére duizeling bevangen , welke hem tegens den grond finakte, en reeds' des"anderen daags liet hij zig naar Londen yoeren, alwaar hjj nauwelijks was aangekomen, of de kinderpokken openbaarden zig, egter met alle die gunftige tekenen yerzeld, welke men in deze noodlottige ziekte kan verlangen; dar, te regt wordt zij verraderlijk genoemd, zulks wierdt ten gijnen aanziene bevestigd, want de koorts zig op den 3 maart yerheiTcnde', vgrzeld Vm ijlhoofdigheid , begost men iceds yegr £§Ü teven te vrezen, en de kwaal nam ook trapswijze  CLAUDE. (JAN JAKOB) 339 zodanig toe, dat hij 's nagts tusfen donderdag, en vrijdag den .7 maart, den jongften adem uitblies, in den bloeijenden ouderdom van 28 jaren, hartelijk betreurd door zijne gemeente , en van alle die genen welke den braven Man gekend hebben. Zie hier de fchets van 's mans karakter, zodanig die door den Schrijver van zijn levensberigt is getekeöd. „ Hij bezat „ een netten en gemakkelijk bevattenden geest, een levendige p maar welgegronde verbeeldingskragt; hij was vlug van be„ grip en wist zig ongemeen wel uit te drukken, hij was met „ een uitmuntend oirdeel begaafd, een fnedige kundigheid „ die zig in alles wat hij-deed liet opmerken. Het was niet alleen van zijn naam dat hij zijn luister ontleende, hij was „ ïeeds zo hoog geklommen dat hij luister daar aan bijzette. „ Zijn hart was niet minder regtmatig gevormd dan zijn „ geest. Hij was tnenschlievend, minzaam tegens een icdsr, a edelmoedig, toegevend, oirdelende altoos op een ganitige „ wijze over anderen, doch ten aanzien van zig zeiven zeer „ zedig. Hij beminde om het goede van zijn medemensch te „ zeggen, maar nog meer om het zelve uit tecefYenen. Voor„ al was hij een vijand van veinzerij; want doord en zijn hart „ open en gul was, hadt hij een natuurlijken afkeer van al„ le die ondeugden welke laagheid 'cn eigenbelang kenfchet„ zen. Zijn verdienften verloren niets van hare waarde „ in een langdurende en gemeenzame verkering; integendeel „ zijne deugden van nabij befchouwd , verkregen nog een „ lieftelijker voorkomen;,hoe meer men met hem verkeerde, „ hoe groter het vermaak wierdt om hem te zien en te fpre„ ken. Indien de gelegenheid zig aanbood om enige godvrug„ tige aanmerking te plaatzen, liet hij die nimmer ontglippen. „ Hij fprak nooit dan met den nedrigften eerbied van den gods„ dienst, en hij pijnigde zig wanneer men 'er cp een andere „ wijze over fprak. De godsvrugt verloor riets in zijn mond, „ ja zelvs niet te midden van de vrolijkfte gezelfchappen. „ Bij alle deze uitmuntende hoedanigheden, voegde hij die, „ met volledig alle de pligtèn van een orregte en warme Y 2 „ vriend-  V>, CLAUDE. (JAN JAKOB) '„ vrisndfchap te onderhouden. Hij was teder, ijverig, medetijdend; hij fne'do alles te gemoet wat van dienst kos& en. men konde 'ér'op ftaat maken van hein altoos in H''o'err'zéTyden 'luim van goedwilligheid te zullen wedervinden; „ Waar elders een vriend van zodanig ene imborst aan te „ifefrCTT Die genen welke' vatbaar zijn oin 'er de juiste "waarde van" te bezeCbn,"'zullen 'zig een denkbeeld kunnen „ vormen van de fmerte'die zijn verlies"móet"veroirzaakt ,, hebben, en'wat het-nog aan zijne vrienden'moet kosten^ ,, om zig aan zulk ene tieurvoilc beroving te' gewennen/' Men herkent hier de taai van' hefhart',''eri dat "de' Schrijver die bil'ondervinding fprak," zijne fmsite lenigt' niet' den ge» nen te • fchilderen Wfe'ns''verlies! hij betréurt/'r'Misfchien K«i deza overweging-kuiinen doen vermoeden, dat het'af.* beeidzel gevleid is, indien men niét van elders wist, dat de Heer Claude een wczentlijic uitmuntend mensen is ge wees s„ Wiens verlies mét règt en door de Kerk, en door.het gemenebést der letteren, betreurd is. I.nten wij nu nog' ten Botte, enige karaktertrekken al* Euangcüc-Dienaar van'dezen braven Manne, 'uit den zelvden Schrijver ontleend , mededelen. „ Een gelukkige vermen'„'glng van zagtheid-en verhevenheid', waten hem a'Itoos ,, dienstbaar op den predikftoel. Zonder'iets van die zagt„ beid en edelaardigheid te ia ten glippen, was zijn gelaat deflig en als 't ware meteen levendig vuur bezield. Zijne gebaarden hadden niets Öaf'Traar gemaaktheid zweemde, maar „ waren natuurlijk ; 'zijn opzeggen duidelijk èn 'vloeijende, „ Het geluid van zijn Item was niet zeer helder,-maar zij ba„ vatte iets buitengemeens innemende en aandoenlijks. Deza , natuurlijke gaven verkregen enen ongemenen luister doos 3, de gegrondheid der zaken die hij 'voorb'ragt; nimmer verliet „ hij de waarheid, om het fchittcrendc en verhevene na tp '„ jagen» Niet, dat hij fomtijds geen hoger vlugt nam, maar ,V hij dagt i\«t men zeer fpaarzaam moest zijn met höogdravca„ de en g^l-ï'ge trekken. Hij bezat veel netheid en leerbeleidt gijne overdenkingen waren gezemd, .oirdeélkundiy, „ nirn.  CLAUDE. (JAN JAKOÏS) 34* ,r nimmer-van verre -afgeleid , .zonder mort te weer-ftönd hij „ de tokkelende kitteling om geleerd te fchijnen'; men hooft .,, zelvs van hem gezien,1 dat hij met 'opzet' trekken Va'n ge„ leerdheid heeft agtergelaten', die Volkomen met zijn onderM werp ftrookten, fprukende zulks enkel voort, uit erte-nauw» „ gezette befchroomdheid en zedigheid. Wanneer hij enige „ deugd, aanbeval, of enige ondeugd te keer .ging, wist fejj .„ in het fchetzen daar van, ene zekere nauwkeurigheid ij| „ acht te nemen, waar aan een ieder zig gemak-lijk -kost Sier» „ kennen, en waar aan-de hardnekkigfte eigen liefde ges» „ weerftand kost bieden. Zijn -ftijl was zuiver en net, zijns „ uitdrukkingen natuurlijk en nimmer gezogt. Hij muntte uit „ in de konst van het geen hij voordbra:, waarheden die hij predikte, viel het hem gemak! &k om 'Cf „ anderen van te overtuigen; ja tot. de ailergömeenfte gakea toe, wist hij door, zijne uitvoering bevailiglieid bij te set» „ ten." Die Schrijver voegt 'er lager bij : „ Die .genen wei■„ ke hem niet gekend hebben, en zijne Leerredenen lezen , >, zullen moeite hebben om te geloven-, dat het voortbreng„ zelen zijn van een jeugdig PrèdikaHt, die flegts een |tt| „ dat zwaarwigtig ambt heeft uitgeoeffsnd." Men heeft van Claude in druk: i. Disfertatio 'de Salxttmk' fiibus Veterum, iui addita efi, Diatribe de Nutticibus {f Ptedas^ gis. Uir. 1702. in i2wo. Een ongemene netheid-, nauwkeurigheid en geleerdheid heerscht 'er in beide, dezê wert«!ir.v Jacques Bernard, heeft 'er die plaats van aangeroerd > w*;t$. in de Schrijver zegt: -„ dat bij de Remeinen de ouders en „ naastbeftaanden hunne bloedverwanten met een kus aai! ttal M mond te geven kosten groeten;" e-n hij betuigt te twijiiè'len, dat dit gebruik ingevoerd zij, om te ontdekken ot s$ niet tegens het aan haar gegeven verbod, wijn bras* gedrciT» ken; 't welk door Plinius, Lib. IV. c. 13. en Aui us GëLlïus, L- X. c. 23. wordt verzekerd, Claude beantwoordde fceï» act:? bondis in de Nonvelks de In R pub. cks Lettres, DecefKb. IJOJ» pag f)88-6yi. 2. Setmtns fur dhers lextès de ïfifthltt Jtitit»  •34* CLAUS. (JAN) Amfi. 1713. ïn ivo. Deze Leerredenen , na het overlijden van J. J. Claude door zijn broeder in 't jicht gegeven, zijn tien in getal. ' De Schrijvers van de Journal Littéraire, na de grondige kundigheid en kieschheid die 'er alomme in doorftraalt, geroemd te hébben, beweren: „ Dat men qp den ou,, derdom van 28 jaren, de nodige geleerdheid heeft, en de JS geest voldoende gevormd is, om de beste Leerredenen te „ vervaardigen, en dat indien-men als dan geen goed Prediker „ is, mén het ook nimmer zal worden." Ik twijffele zeer of deze regel wel den toets van gezonde oirdeelkunde zal kunnen doorftaan, en houde het met den Heer CHAUFEPié daar voor: „ Dat we! is waar, een lange reeks jaren die iemand „ als Predikant heeft gefieten, wel niet in Haat is om Leer„ redenen goed te maken, die van zig zelve weinig om 't lijf „ hebben. Maar dat het ook zeker is, dat een die 28 jaren oud „ zijnde gaven bezit, en nauwelijks de loopbaan van den „ predikdienst is ingetreden , door'de oefFening en vermeer„ dering van kundigheden, groter 'trap van volmaaktheid kart „ bereiken. Waar is het nogthans, dat indien hij op die ja„ ren geen goed Prediker is, hij het ook nimmer zal worden; „ maar, daar heerscht nog onderfcheid tusfen wel te predi' „ ken, of in het prediken uit te manten; en ik geloof dat „ men zonder zig te misleiden kan bepalen, dat een Prediker „ van 28 jaren, zo als de Heer Claude was, nog een uit„ muntender Prediker na verloop van enige jaren zoude kon„ nen worden; of wel, dat men het voor een zeldzame zaak „ heeft'te houden, dat hij in die jaren een trap van rijpheid „ en volkomenheid hadt beklommen, die anderen niet dan in „ een veel gevorderdér ouderdom bereiken." , C. Saxi Onomafi. Pars VI. p. 22. Vie de Mr. Claude * la téte de fel Semons. Paquot, Mem. litter. Tom. HL p. 103-106. J. G. de CHAUFEPié, Nouv. Dict. Hifi. Tom. H. let. C. p.97, 98. CLAUS (JAN), op den 8 maart 1720, in den ouderdom van 87 jaren, 8" maanden en 17 dagen te Amfteliam óver Iéden, fchjjot aldaar Leuar onder de Doopsgezinden of Remön. ftran.  CLEEF. (HENDRIK van) (JOOST van) ftranten geweest te zijn; men kan dit 'opmaken Uit ene» buirdel Lijkdigten, ter zijner gfidagtenis gedrukt; waar in hij voorkomt als een Man, uitftekende in christelijke dèugden^ en allezins gefchikt tot het zwaarwigtig ambt, waar toe hij geroepen was. In dezen bundel ontmoet men onder velen h'èï volgend graffchrift op dezen eerwaardigên Grijsaart, pnder Stinfpreuk: Studio fovetur isgenium. De eerwaarde Claus , wiens lust en leven Ten einde toe zijn dierb'rè Kerk, Zijn Wederhelft, zijn Kroost en Neeven Ten voorbeeld ftrekte in 's Heeren wïïk'$ Die grijze en teergeliefde Vader Liet hier zijn fte'rflijk overfchot'; 'Terwijl zijn geest, nu endioös nader Zich fpieg'lende in het licht van G«ö» ' Ceftreeld wierd door het zoet "vertrouwen Van ze eeuwig weer in vreugd te aanfchöuwen, CLEEF (HENDRIK van) , Konstfchilder-, een Min,pctiutr van geboorte, doch onzeker in welk jaar ter weidd 'gekomen, begaf zig naar Italië en andere landen, en tekeïide vele gezigten naar hetieven, die hij zedeit in zijne wikken te pas bragt. Nogthans hadt hij alle ce plaatzen fei<* bezogt, waar van hij de gezigten, ruinen en cudheden in Uiening hadt, maar hadt velen van enen Melchior Lorch hekomen, die langen tijd te Kmiftantincpel hadt gewoond» Hendrik was zeer bekwaam in het tekenen naaï het kvêfs gelijk hij ook in het fchilderen uitmuntte, Meest alle dé Verfcbieten fchilderde hij zo eigenaartig in de-Claniet van ¥**«* Floris, dat zij van dien Meester zelve rcher.ên te zijn. '±tn jare 1533 wierdt hij lid van het Schi-idenr-gitde te **$tverps°iy en hij om-leed in die ftad in een hogen **Mi*aS *en jetf 1589- aan het zijdewee of pleuris* & * M***» teven der Schilders*, I. D. bh !69> ; CLKEF (j'OÖST Van) > gcbijr.iamd *n SttMi Cï.Uï*  CLEEF. (JOOST van) Konstfchilder, mede van Antwerpen geboortig, een zoon Van Willem van Cleef , die in 1 jaar 1518 als lid in 't Schilders-gilde van voornoemde ftad wierdt opgetekend. Joost was een kondig Meester, en hadt een fraije trant in het fchilderen van beelden; dóch werdt door zijn onbegrensde hoogmoed , en diepgezonkene laatdunkendheid zodanig verblind en bedrogen, dat hij in de zotte verbeelding geraakte, dat zijne penfeelkonst verreweg die van andere Meesters overtrof en met geen geld te betalen was, 't welk ten gevolge hadt, dat hij krankzinnig wierd. Het gebeurde ten tijde dat Koning Filips van Spanje, met Maria, Koningin van Engeland huwende, Joost van Cleef der waards gereisd zijnde, ten einde zijne fchilderftukken aan die Vorst te verkopen, en zig met dat oogmerk bij Anthony Morus, die Schilder van den ,Koning was, vervoegd hebbende , om door zijne medewerking het voorgenomen doelwit te bereiken, deze hem goedhartig zijne hulp toezeide, doch 't welk. van weinig vrügt was, doordien 'er ten zelvden tijde, vele uitmuntende fchilderijen, inzonderheid van Titiaan , uit Italië' naar Engeland gevoerd werden, die aan den Koning ongemeen behaagden, en door die Vorst gekogt weiden, zonder dat Morus iets ten voordele van zijnen vriend kost uitwerken. Van Cleef zijn fpijt door hoogmoed aangevuurd, klom hier door, tot zulk een verbazende hoogte, dat hij wanende dat zijne werken boven die van alle andere Meesters moesten gefchat worden, zinneloos werdt, Morus zeer fchamper -bejegende, vooreen verwaanden gek fchold, en die fcheen aan geen goed Meester achting toe te dragen, met veele andere fchimpende redenen meer, zo dat Morus na lang geduld geoeffe.nd te hebben, eindelijk warm wierdt, en hem bedreigde, doch van Cleef toonde toen het eigenaartige karakter vaneen laaghartigen grootfpreker, want hij kroop van,angst onder de tafel; zo dat Morus ziende pet wat flag van een mensch hij te doen hadt, in plaats van zig aan hem te vergrijpen, zig vergenoegde met hem te verr achten. L'e zotheid en malle kuren van Joost klommen wel dia tot zulk ten hoogte, dat zijne viienden zig n eester van hem  CLEEF. (MAR'fEN van) 345 fiem maakten, en dezen verdwaasden mensch tot voorkoming van onheil, op ene verzekerde plaats bezorgden. Van Cleef was de beste Kokrist van zijnen tijd, rondde zijne beelden buitengemeen fchoon, en fchilderde verrukkelijk vleesachtig,, niet dan met de vleeschkleur zelve hogende. Ook worden zijne konsttaferelen billijk door de konstminnaars ge■acht en in waarde gehouden, zelvs nog in. onzen leeftijd, want men vindt een ftuk van hem, verbeeldende de Bruiloft, van Cana in Galikèn, in een Register van voorname Schilderijen, te vinden bij Gek. IIoet, Naamlijst van 'Schilderijen, li. D. bl. 343, ge waardeert,' op 700 guldens. Bij LampsoEius ontmoet men dezen Konitenaar dus aangefproken : " Zou u mijn dicht ó eer der Schilders, waard genoemd, In Neerlands kunstrei, den Verdienden lof niet geven? Wis waart ge door uw zoons en uw kunst meer beroemd, Zo gij, och arm! gezond van hersfens waart gebleven. Deze vaarfen fchijnen aan te duiden, dat Joost zoons heeft gehadt, die hem in de-konst niet ongelijk waren; ook is 'er nog een andere Joost van Cleef geweest, die in het fchilderen van Beelden heeft uitgemunt, als mede enen Koknelis van Cleef die insgelijks een goed Meester was. K. v. Mandek, Leven der Schilders, I. D. bl. 147-150. CLEEF (MARTEN van), Konstfchilder, een broeder' van Hendrik, geraakte ten jare 1551 in 't Gilde te Amwerpen; hij was ook een leerling van Frans FLORis,,en was in. 't eerst gewend aan grote dingen te fchilderen, doch veranderde van fmaak, begaf zig aan 't kleine werk, en vervaardigde in die trant, een goed aantal fraije ftukjes, die als nog bij de liefhebbers .in achting zijn , en waar in zijn broeder Hendrik doorgaans de gronden en verfchieten gefchilderd heeft. Gillis van Koningslo en andere vermaarde Landfcbapfchilders hebben hem tot 't ftofferen van hunne ftukken veel gebruikt. Marten die nimmer buiten 's lands gereisd heeft, werdt pijnlijk door de jigt gemarteld, en oveilccd in V 5 den  3-0 den ouderdom van omtrent 50 jaren. Behalven Hendriit hadt hij nog een' broeder Willem geheten, zijnde een goed Schilder van grote beelden, doch die lang voor hun is overleden. De zonen van Marten zijn geweest. Gillis, Makten, Joris en Klaas. Marten begaf zig eerst naar Spanje, en reisde van daar naar de Indien. Joris en Gillis zijn vroegtijdig overleden, en Klaas heeft hun allen overleefd* —' ■ K. v. Mander, Leven der Schilders. I. D. bl. 171, 1721 CLEMENS, zie WILLEBRORDUS. CLEMENS (HERMAN GIDEON), Hoogleraar en Predikant te 'ï Hertogenbosch, is geboren te Groningen, den 20' au* gustus 1701. Heeft zijne jeugdige zo wel als akademifche letteroeffeningen in zijne vaderliad volvoerd. Wierdt in 1725 te ter Aa, in het jaar 1727 te ter Tholen, en in 1737 tot Predikant'in 's Hertogenbosch beroepen, en ten jare 1738 aldaar tot Hoogleraar in de godgeleerdheid aangefteld, hebben* de die waardigheid op den 21 januarij 1739, met het doen ener plegtige Redevoering aanvaard, én ten jare 1740 werdt 'er onder zijne voorzitting, een twistgeding over het regt gebruik van den Mammon der ongeregtigheid verdedigd» Clemens is gehuwd geweest aan Antoinette Rosina Tsiiarner , uit het aanzienlijk geflagt der Tsharnees van Bern gefproten, waarmede hij in een allergenoeglijkfte egtverbind* tenis heeft geleefd tot op zijn dood toe, welke voorviel den 23 fëbruarij 1772, en iets dat al vrij zonderling is, deze bedvriendin van hem overleed een groot half uur later, en heide zijn ter zeiver tijd op den 8 maart 1772, in de grote kerk te 's Hertogcnbosch ter aarde beileld. Onze Hoogleraar bezat als Mensch en Leraar. uitmuntende hoedanigheden. Hij was vriendelijk, verdraagzaam en leidde een godvrugtigen wandel; voorts onvermoeid in 't ftuderên» zeer naarftig in het waarnemen van den predikdienst, ijverig in het onderwijzen der jeugd, en buitengemeen nuttig in zijre leerzame gefprékken; dat hij behalven dat geleerd was, getuigen zijne door den druk uitgegevens fch'rifton , welke sün : CLEMENS. (HERMAN GIDEON)  CLEMENS. (IZAAK) CLEMENT. (ANTHONY) zrjn: ï. Disfert. de Labro ttneo. Vltr. 1732. ia 8vo. 2. ïfeilt* ge ©erjametinsfn. 4©ibbelb. 1733- 4to. 3- «©e regte toera* ;aamïjetb ban het ©oifc beg ï?crcit in tijben ban elenbe/ in ccn $e£tal Hecjrebcn. %t\p. 1749- Ato. 4. Onrlebcnbe fctr» fslaring ban het ïf- «S&uangclitnn na be befchnjbing ban ïïufia^. III ©Clen. ftetjö. I749--I758. «l 4tO. — Medegedeelde Berigten. CLEMENS (IZAAK), is Predikant te Vlisfmgen geweest, en heeft door den druk gemeen gemaakt: 1. ©ooDt£ Sülarm of be öoojbobe inin be naalscnöe «Dnoöt %c. Uit het <22iigd.écïj bertaaïb. jrfèib&elu. 1662. in 8bo. 2. benige fubijtc/ ho?tc/ tube bij nccafic bocjgfccballcne <öceëtdichc JjEiebitatien / 23:an: iïcnD ÏJert cn Chnpteiicnc ©achrchcntncni. Sin. 1662. 8bo. 3. ^nccuta en ©.jerbanrp/ cf ccn feojtc Öerfjanbcltnge oucc ben «mecuto cn Comcten enj. met een uijgcfcccgb %J 53/ <£/ ban naergclefcne occa(lcncie JjBiftftatfen. JKibbelb. 1665. 8'go. —-— P. de la Rue, Gelen. Zeeland, bl. 26. 341. CLEMENT (ANTHONY), zoon van een ander Antho. ky, Predikant in de Walfe gemeente te Zierikzee, en van Katryna Waljeus, dogter van Akthony Walrus, wierdt in genoemde ftad omtrent het jaar 1620 geboien. Hij Hadeerde aan het Hogefchool te Leijden, en ftierf in den bloei zijner jaren in 1657. Hij heeft uitgegeven: 1. Claudii Salmasii, Epiftolarum, Mber primus. Lugduni Batav. 1654. Ato. hebbende aan 't hoofd van deze Verzameling, die niet tot volkomenheid gebragt is, geplaatst ene opdragt aan de Curateuren van het Hogefchool te Leijden, vervolgens hier bij gevoegd: Prolegomena de laudibus cïf vita Salmasii. 2. Roeerti Baronii, Theologi ac Philofophi celeb., Metapliyjica generalis & fpecialis. Lugdbat. 1657. iimo.; met een voorrede van den Uitgever. Roubert Baronius was een Schot van geboorte, en is bekend door zijn boek, getijteld: Philofophia Thsologice ancillans. Ingevolge berigt van M. Casauronus, fchijnt Clement voornemens geweest te zijn, ene uitgave van Plajtus te vervaardigen, dcch waarschijnlijk door zijn on- tij- 347  34^ CLENAERTS. •(•PIETER).. CLENARD.; (NIKLAAS; .tijdig overlijden daar in verhinderd geworden. ■ «. C. Saxi., Oiwm. liter. P. V. p. 34. Gronov. Pee. Vet. ,p. .67,9. Paquot, ■Mem. litter. Tom. XIV. p. 427. P. de la Rue, Celett. Zee.land, bl. ,176» 177. ...^ . J38J5C - i- .• v CLENAERTS (PIETER), geboren ts ^twr^, ten jare 1655, begaf zig na zijne letteroeffeningen-volvoerd te Lebben, is jaren oud zijnde, in de orden der Augustijner Monniken van gemelde ftad. Bij deze Kloosterlingen zijne ftudien ten einde gebragt hebbende, zondt men hem naar Ge'nt, cm in het klooster aldaar de wijsbegeerte te onderwijzen J Waar na men hem te Antwerpen te rug deedt kernen, 'ten einde 'er de godgeleerdheid te leraren, zo als hij vervolgens ook gedurende'twaalf jaren te Leuven deedt.en gedmende 5 of et jaren in dfe abtdije van St. Geertrv.id. Gedurende de tusfenpozingen van die bezigheden , predikte hij op verfcheidene plaatzen in Vlaanderen. Op- den 20 november 1685 wierdt hem ts Leuven de.doktorale waardigheid opgedragen, en hij was Vikaris van het klooster zijner orden in die ftad, toen hij door ene beroerte wierdt overvallen, die hem na,verloop van negen dagen in 't graf rukte, namelijk op den 12 november 3696 in den ouderdom van 41 jaren. Men heeft van hem ia °t licht: 1. Sufanna innocens; Jive avitce depojitërttm Rerularium praxis, a Clar. D. Zegero Bernardo van Esprn Sacrilegii incufata: per F. Petrum Clenaerts , ab impofito Jce'ere, ajjlic~loaiie f.agitio vindicata Lovan. 16S6. i2mo. 2. Novitas Etpeuiana, per Antiquitatcm August'.nianam rcfutata, antequam nata. Ib. 1(586. I2JB0. —— Paquot, Mem. litter. Tom. X. pag. 345-147- CLENARD (NIKLAAS) , een geleerd Taalkundige, die in de XVIde eeuw heeft geieefd, is te Biest in Eraband geboren , cn was zeer ervaren in de latijnfe, griekfe en hebreeuw* fe talen, waar in hij ook te Leuven in Jt openbaar lesfen gaf. Lust tot reizen in hem ontvonkende, toog hij met Tohanne* Vas/zus, van Brugge geboortig, ten jare 1535 naar Parijs, met inzigt .om aldaar de lesfen van Willem Bumsus te horen; hier enigen tijd getoefd hebbende, vertrok hij naar Spanje, en Erf  CLERCQ. (HERMES le) gaf te Sakvnanla lesfen in de geleerde talen , ter tijd toe .'dat *e'Koning van Portugal, zijne verdienden ter ooien gekomen Ziinde, hem de opvoeding zijnes broeders aanbeval;. deze taak. ©p zig genomen hebbende, volvoerde hij met WH doch ia. begeerte om de arabife raaf te leren ,' deed'henrvoor dien voor* dölrgen pdst bedanken , en dreef hem ten jare 15-P naar Afrtt ka. In zijn voornemen gcQStfgd zijnde, keerde hij in 154* naar Spanje te rug,. be;af zig .naar. Qregqda met voornemen om naar zijn vaderland weder te keren; doch de. dood belette hem zulks, en hij ftierf nog ten. zelvden jare in genoemde ftad. Clekaed is voor Kef tijdvak waar in hij leefde een kundig Man geweest, cn ervaren in de geleerde talen, waar van hij büjkcn heeft gegeven' in zijne door den druk gemeen gemaakts fchriften, welke zijn:.';.' Iijtiitdiones Lvigdas ördcce. Paris. 1563. in 4ta. £? Svf\ s> Meditaüones Grxca-iicce in artem Gramtnaticam. Paris. 1563. Ivo] 3. Yatiga tn Crsinmatïcsn Hebrxam. Lugd. Bat. 1589. ivo. 4." TpijToTarvm de peregrinabSme fua £ƒ 4i rebus Ma:hnrssticts Lïbri-H. Lovan» i5 • 211. Castricum (Partcras van), Sijndicus der f. ad Groningen. • . • 212. Castritius (Hendrik), Rektor van de latijnfe fclielen te Delft-. . . 2ï2. Csstrius (Jakob), Medicijne Doktor te Antwerpen. . . , 213. Castro (Jakob de), Bisfchop van Rietraumde, 21$. Castro (Jan de), Emmanik van St. jan te Utrechu . ■ 2i). Castro (Jodocus de), Pro vintiaal van -de Ord'n der Minoriteit. . . 215. Castro (Niklaas de) , Bisfchop Md Middelburg. . , 215. 2 CC  356 R E G 1 & T E' R, Bladz. Cate (Gerband ten), zie . Kate (Gerh. ten). Cater (Jakob) , Jefuit, Rektor in liet Kollegie te Kortrijk. . , . aio". Catbus (Arnold), Opperopzicnder der Scholen, en Profesfor in de Heilige Schift te Leuren. 217. Cats, overoud Geflagt in Holland en Zeeland. 218. Cats (Balduinus), Deken en Vikaris van het Kapittel te Haarlem. 219. Cats (Jakob), Raadpenfionaris van Holland. 220. Cats (Jodocus), Proost van Haarlem, en Aartspriester van Kamenierland. . . . u4S_ Cats (Matthias) , Provintiaal der Minderbroederen in Nederland. . 245. Cattenburgh (Ad'rïaèn van), Hoogleraar onder de Remonfiranten te AmJieldam. . . 245. Cattendyk (Jan van), Prior en Regent van het KaméHteh Klooster te Brusfel. , . 2. Chcsne (Simon du),' Wiskonjlenaar. . . 2 85. Chevalier (Jakob), Mtdepligtige in het verraad tegen Jan Hertog van BrabaiuL . . 286» Chevalier (Niklaas) , Geleerd Ouiheidkun ligt' en beroemd Medaüjeur. 237. Chevallier (VauXus), Hoogleraar in de Godgeleerdheid en Kerkelijke Gefchie-' denisfe-i, benevens Akade- , mie-Prediker té Grouin- • i • 288. Chifelius (Hendrik). Hoogkraar in de Wefprekendhe':.L . . . 295, Chifflet (Claudius), Hoogkraar in de Regten te Dok cn ei veren Penningkundige. , , C97. Chif-  358 REGISTER. Bladz. Chifflet (Filips) , Aartsbisfchop 'van Bezanpon cn Kapellaan van de Infante Izahella Klara Eugenia. . . - 298. Chifflet (Hendrik Thomas), Kapellaan van Kristina Koningin van Sweden. 299. Chifflet- (Jan) , Kanunnik van de Hoofdkerk te Doornik en grott Letterkundige. . . 299. Chifflet (Johan Jokob) , Lijfartz bij Koning Ellips den IV, en bij den Aartsliertog Leopold. 300. Chifflet (Julius), Kancelier der Ridderorde van het Gulden-Vlies. . 301. Chifflet (Laurens), Jefuit, Prediker en Biegtvader. 302. Chifflet (Paulus Ferdinand ) , Monnik in de Abtdije van Villers van de Orden der Cistercienfers. . . . 302« Chifflet (Pieter Frans), Jefuit en Leraar in de Wijsbegeerte, de Hebreuwfe Taal en Godgeleerdheid. - . . 302. Choquet (Frans Hyacinth), eerfte Regent van het Klooster der Dominikanen te Leuven. . . 303. Christineus (Jan)? Hoogleraar in de Regten te Amfteidam. . . 304. Chiistiaans (Elias), wederj'pannig Burger te Haarlem. . _ , .304. Bladz. Christinauis, zie Christyn. Christoph Bernhard van Galen, Bisfchop van Mmfier. ■ . . . 306» Christyn (Johan Baptist), voornaam Regtsgeleerde en Lid vah den Raad in Flaanderen. . 308, Christyn (Paulus) , Penfwnaris der ftad Mechelen. . . 310. Christopherfon (Michiel), Engels Godgeleerde. 310. Chryfochajus (Querinus) , Geleerde Kampenaar. 311. Ciermans ( Johannes ) , Jefuit enWiskorftenaar. 311. Cigne (Martinus de), Geleerd Jefuit, Redenaar en Digter. . 3ir. Cigoigne (Jan Andries) , een der Verbonden Edelen. . . . 311. Cink (Anthony) , Hoogleraar in de Natuui kunde te Leuven. . . 311. Cisfaeus (Ulpius) , Hoogleraar in de Griekje Taal te Erfurt. . . 3I2-Cittard (Matthias) , Kapellaan en Biegtvader van Keizer Maximiliaan. 312. Citters (Arnout van) , Raadsheer in den Hogen Raad en AmbasJ'adeur aan 't Hof van Engeland. . . 313Civilis (Klaudius), Batavisch Veldheer. . 314. Ci«as*  REGISTER. 359 Z 4 AD. Bladz. Claasfen (Anthony), Gereformeerd Predikant tt Leeuwarden. . 321 Claasfen (Kornelis), ViceAdmiraal van Flisfingen. . . . 32ï' Claasfen (Kornelis), Reiziger. . . 312* Claarbout (Joost), ToneelDigter. . . 322. Claeys (Karei), Prior van het Dominikaner Klooster te Leuven. . • 322. Clant van Stedum (Adri- i aan), Afgezant op den Vredenhandel te Munfier. . . . 323. Clant (Egbert), Lid van de Regering der Gronin- , ger-Ommelanden. . 323« Clarisfe (Theodorus Adrianus) , Predikant te Amfteidam. . . 324. Clarius (Jan) , Kanunnik van St. Denijs te LuiL 330. Clafenius (Pieter), Doktor in de Regten. . 331. Clauberg (Johannes) , Hoogleraar in de Wijsbegeerte te Duesburg. 331. Claude (Jan) , Predikant in de Walfe Gemeente in 's Hage. . . 332. Claude (Jan Jakob), Predikant in de Walfe Gemeente te Londen. 337. Claus (Jan), Leraar onder de Doopsgezinden of Remonfiranten te Amfteidam. . . . 342. Bladz. Cleef ( Hendrik Tan ) , Konstfchilder. . 343. Cleef (Joost van), Konstfchilder. . . 343. Cleef (Maarten van), Konstfchilder. . 345. Clemens, zie Willebrordus. Clemens (Herman Gideon ), Hoogleraar in de Godgeleerdheid en Predikaat te 's Hertogenbosch. 345. Clemens (Izaak) , Predikant te Vlisfingen. 347. Clement (Anthony), Student te Leijden. . 347. Clenaerts (Pieter) , Vik.iris van het Klooster der Augustijner Monniken te Leuven. . 34?. Clenard (Niklaas), Geleerd Taalkundige en Reiziger. . . . 348. Clercq (Hermes 1c), Geleerde Jefuit. . 349. Clercq (Hubert le) , Kapellaan van de St. Pieters Kerk te Rijsfel. .. . .35a. Clercq (Jakob le), Beoeffenaar van velerleij Wetenjclmppen. . 35©; Clercq (Jakob Ie), Pastoor en Kanunnik van de Hoofdkerk te Utrecht. . . 351.  36o REGISTER. Bladz. ADDENDA. Baacx (Joachim) , 'Riims Priester. . ■. 351. Eladz. Broes (Petrus) , Predik nt te Amfteidam. 352. Busfche (Jan ten), Monnik in liet Klooster te , - M'indeslieiin. . \ 352.  BERIGT voor den BINDER, De PLAATEN te plaatzen in het VL Deel, l Pourtrait van ALEXANDER FILIP van der CAPELLEN. . . Bladz. 4e. H. JOHAN DERK van der CAPELLEN. . . . 6y, III. CHRISTOPH BERNHARD van GALEN. . . 3C(5, ■IV. CIVILIS maakt Vrede ccc. , , , 220.