B Y B E L V ERDEEDIGD.   D E B Y B E L V ERDEEDIGD, door YSBRAND van HAMELSVELD. DERDE DEEL. te AMSTERDAM, bï JOHANNES ALLART. mdcclxxxiv. 8EM0N8TR.-9EREF. fflEMEWTf ftOTTfcRDAM.   VOORREDEN. e Het gcwigt der zaken in dit derde Deel van den Bybel verdeedigd, benevens dewyze van uitvoering, zal, vertrouwe ik, den Lezer het zelve met niet minder toegenegenheid doen ontvangen, dan de twee eerfte Deelen gcnooten hebben. De verandering myner omftandigheden, daar het gewoon Hooglceraar-ambt in de li. Godgeleerdheid , my gunftig door den Ed. Gr. Achtb. Magiftraat myner Vaderftad op Utrechts Hooge School , is opgedragen, heeft wel ecnigzins vertraging veroorzaakt in den voortgang des werks; anders* zou dit derde Deel reeds voor de maand May het licht gezien hebben, doch die zelfde bevordering zal my tevens tot een fpoor en prikkel dienen, om onvermoeid, met verdubbelden yver voort te gaan, in het wederleggen en beantwoorden van de grieven, door de vyanden der Openbaring tegen dezelve ingcbragt. In dit tegenwoordig Deel, word in het Xde Hoofdftuk aangetoond en bewezen, dat de H. Schrift nooit Itryd met de waar* 3 he-  vi VOORREDEN. heden derMeet-enNatuurkunde. In hetXIde Hoofdftuk word de overëenftemming derzelve met het Recht der Natuur betoogd. En in het Xllde Hoofdftuk worden de Perzooncn, die in de Heilige Schrift geprezen, maar door de vyanden der Openbaring hevig befchuldigd worden, tegen alle onrechtvaardige befchuldigingen gehandhaafd en vry gepleit. Dit onderwerp zal in het volgende Deel worden achtervolgd , het welk zynen aanvang .zal neemen met de befchouwing van het charakter der ProFeeten , van den gczëgendcn Jefus en Zyne Apostelen. By.'welke gelegenheid de onderftellingen van den Schryver van het Fragment vom zn-eck ffifö'ï in overweging zullen moeten'genomen worden, maar ook zal ik acht moeten geven op het Deïstisch ichrift, het welk onlangs in Duitschland in het licht is gekomen, onderden titel: Morus oder 'AJïrognostifches Endurtheil über die Ojfenbarung Johannis , und über die Weisj'agungen, auf den Mesjias, wie auch über Jefum und feine Junger. Mit einem jïnHariké vón Europens neuerer aufkl'drung^ und y'oH der beftimmung des menfehen dnrch Gott: Ein Lefebuch zur Erhohmg für die Gelekrten, und ein denkzeddul für Freimaitrer. Ebenézer im ver lage des Vcrnv.nfthaufes 1783. i Alph. 41 Bogen gr. Oïïavo. Hoe  « VOORREDEN. vu Hoe vuil dit Boek zy, hetwelkteLeipzig op hooge orde der Overheid opgehaald en verboden is, kan men reeds uit het begin opmaken. ,, Lezer, (dus vangt het aan) die gy uwe ,, pligten jegens God, jegens den Staat,, ,, jegens den Naaften, jegens u zeiven ,,■ enkel daarom naauwkeurig waarneemt,, ,, dewyl het Christendom u dit beveelt ,, te doen, ik bidu, leg dit boek op het ,, eerfte aanzien uit de handen — ge„ looft my, gy zult daar door uwe ziels,, rust verliezen , en ik wasfche alsdan myne handen in onfchuld, nademaai ik ,, u vooraf gewaarfchuwd heb." — Uit den klaauw oordcele men.van den leeuw! Ook zal de Franfche Schryver van het Boekje in twee Deelcn, La ceriitudc des preuyes da Mahonie t isme ccc. 1780. welke onlangs heeft laten volgen eene Lettre fur lesjfuifs, a tin EcclefiaJIiquc de mes amis &c. Berlin 1783. onze opmerking niet ontgaan. Het fpytmy, dat ik eerft. onlangs dit werk heb lecren kennen: Alzo hy zich een Kampvechter van den eerften rang verbeeld te -zyn, en met een hoofdbewys , het welk hy meent te hebben, zeer in de weer is, had hy verdiend, dat men byzonder acht op hem gaf in een foortgelyk werk, -als dit is. Zyn Hoofdbewys, hetwelk hy meent, dat alle geopenbaarde Godsdienften in eens * 4 en  vin VOORREDEN. en met éénen flag alle te gelyk te gronde werpt, komt hier op neder. Indien er ergens eene Godlyke Openbaring was, moest dezelve van zulke bewyzen voorzien zyn, die handtastelyk en binnen het bereik ook van den gemeenenMan waren; Maar nu is er, om de bewyzen van de voorgewende Openbaringen te onderzoeken en te toetzen, als ook om de onderfcheidene Openbaringen wel te beöprdeelen, zo veel geleerdheids en omllag van allerhande Wetenfchappen nodig, dat naauwlyks een klein aantal van geftudeerden, en hoe weinige zyn deezc tegen de onnoemelyke menigte van het gemeen V kunde en gelegenheid hebben, om dit onderzoek te ondernemen. Hoe veel ondertusfchen onze Schryver met dit zyn zogenaamd Hoofdbewys op heeft, het is echter ver van onöploslyk te zyn , ja, wel befchouwd , verdient het niet den naam van een bewys. De eerfte Helling is veel te algemeen te neder gefield, omdat de Schryver nergends verklaart, wat hy door handtastelyke bewyzen, en die binnen het bereik ook van het gemeen zyn, verftaat. Een voorbeeld zal de zaak ophelderen : Hy eifcht, zegt hy, zulke bewyzen, hoedanige alle menfchen hebben in den natuurlyken Godsdienft, van het aanwezen van God en andere Hoofd- lee-  VOORREDEN. ix leeringen. Het zy zo; Maar wil hy daar mede zeggen, dat die bewyzen voor de natuurlyke waarheden zo zonder eenig onderwys klaar en begrypelyk zyn voor het gemeen? Dit mag waar zyn van fommigen dier waarheden zelve, die ons ingeschapen zyn, en die een overtuiging, hoewel duiftere en verwarde, met zich voeren, maar de bewyzen voor die waarheden, zyn zo niet gefield; De Wysgeeren vinden zich immers verpligt, om het gemeen voor te lichten omtrent de Leerflukken zo wel als de pligten van den natuurlyken Godsdienfl. En wanneer zy zulks willen ondernemen , zonder behulp der Godlyke Openbaring, dan ziet men zelfs de fchranderften vaak mistasten. De tweede Helling van onzen Schryver, is volflrekt valfch, dat er, om de bewyzen voor de Openbaring te onderzoeken, zulk eene opëenflapeling van geleerdheid nodig is. Daar zyn verIcheidene bewyzen voor den geöpenbaarden Godsdienfl, die alle hebben wy allen niet nodig, één eenig kan genoeg zyn,om den geringen menfch overtuiging, redelyke en vaste overtuiging van zyn geloof te geven. Het is wat anders, dat Geleerden vele bewyzen opëenflapelen, dat zy den zin der Openbaring navorfchende , veel Geleerdheids,Taaien, Oudheid, Gefchied* 5 Land-  x VOORREDEN. Landkunde enz. van node hebben; dat dé ■Heeren Ongelovigen zo vele tegenbedenkingen en tegenwerpingen hebben vermenigvuldigd en geduurig weder herhaalen , zo dat men niet alleen geleerdheid, maar tevens taaïe lydzaamheid nodig heeft, om hun met bezadigdheid te antwoorden en te wederleggen. De onderfcheidene voorgewende Godlyke Openbaringen, wel verre van de moeilykheid van het onderzoek voor den gemeenen Man te vergrooten, kunnen zelf dienen, om dat onderzoek gemaklyk te maken. Dat alle Volken op de eene of andere wyze eene Godlyke Openbaring hebben voorgewend, toont aan, dat zy alle naar eene vèrlangden en begeerig waren; En is het wel te denken van de Godlyke goedheid , dat God zo vele valfche Openbaringen zoude hebben toegelaaten, zonder dat Hy waarlyk ooit zynen wil aan het Menfchdom zou hebben geopenbaard ? Dit maakt het dan waarJchynlyk, dat er eene waare Godlyke Openbaring is. Nu hebben alle de Openbaringen , die voorgewend worden, behalven alleen de Joodfche en Chriftelyke, die dezelfde zyn, dit gemeen , dat zy onderzoek ontvlieden, dat zy onderzoek trachten te ontgaan; endaar door wederleggen zy zich zelve genoegzaam, terwyl het onderzoek, daar ■  VOORREDEN. xr daar het Christendom op aandringt, reeds een gunftig vooroordeel voor het zelve veroorzaakt, en even door het opfporen tot onderzoek, het onderzoek zelf gemaklyk maakt. Ook zyn wy verzekerd, dat, indien deeze Wysgeer meer omgang had gehad met geringer foort van Lieden, op welke hy uit de hoogte van zvn wysgeerig Lucht-kafleel zo laag nederziet, Hy vaak gelegenheid zou gevonden hebben , ora zich te verwonderen, over de Gcloofsvastigheid, welke eenvoudige en ongeletterde Chriflenen dikwerf bezitten, zelfs dikwerf iterker en onwrikbaarer dan menig Geleerden ; En indien deeze ftoute Kampvechter zich wilde vernederen, om met hun in gefprek te treeden, menig by hem gering geacht Chriflen zou toonen, in ftaat te zyn, om rekenfehap te kunnen geven van de hoope, die in hem is, en ook bekwaam, om den tegenfpreker te wederleggen. Dan ik moet de paaien eener Voorreden niet te buiten gaan. Hoe wenfche ik, dat alle Chriflenen zich benaarfligen, om gronden voor hun geloof vast te leggen , om ook zelf te kunnen itryden voor het allerheiligst geloof, het welk éénmaal den Heiligen is overgeleverd ! Dan zouden de Leidslieden van Juda, m hun hart zeggen; jDe inwoners van  xii voorreden. Jerujakm zullen my een flerkte zyn in den *Heere der Heirfchaaren, hunnen God. Zach. XII. 5. Ook daar toe zy myn arbeid, en dit myn werk gezegend! • dit  III 3lee6. 6/adz .l.   D E HEILIGE SCHRIFT VERDEEDIGD TEGEN DE TEGENWERPINGEN VAN DERZELVER VYANDEN. HET TIENDE HOOFDSTUK. OvERÜENSTEMMING DER HEILIGE SCHRIFT MET de Meet-en Natuurkunde. §• i. De Heilige Schrift behelst niets dan waarheid j ook met betrekking tot Meet-en Natuur-kundige onderwerpen. T Xs de Heil. Schrift enkele waarheid, en kan zy niet anders dan waarheid in zich bevatten, (I. Deel. Hoofd ff. II. §. 2.) dan moet zy ons ook nopends Meet-en Natuur-kundige onderwerpen niets leeren, dan het geen met de waarheid M. Deel A over*  2 OvEReENSTEMMÏKte DER H. S. MET DE overëenftemt; Dieu n'est pas ignorant, zegt Volta ire in een van zyne werken, God is niet onkundig ; Hy, de Schepper der natuur, kent den aart, eigenfcliap en betrekking van alle dingen, en als Hy in de Openbaring daar van fpreekt, of laat fpreken , kan zekerlyk nietsdaarömtrent gezegd worden, dat niet in de daad zoo gefield is. De vyanden der Openbaring befchuldigcn dezelve, dat zy in veeleMeet-en Natuur-kundige zaken volstrekt dwaalt, en dat derzelvérSchryvers aan menigvuldige Volks-dwaalingen gehecht zyn , waar uit zy dan als een gevolg afleiden, dat de H. Schrift geenszins van Godlykcn oorfprong kan zyn (*). Deeze befchuldiging zullen wy in dit tiende Hoofdftuk van ons werk onderzoeken , en aantoonen , dat zy even ongegrond zy, als alle, die wy tot hier toe befchouwd hebben. -— Voor dat wy echter tot de byzondere voorbeelden komen, die men ter ftavinge deezer befchuldiging bybrengt, moeten wy de volgende aanmerkingen laten voorafgaan. Vooreerst, de Godlyke Openbaring is ons met dat oogmerk gegeven, om ons wys te maken tot zaligheid 2 Tim. III. 15. om ons de groote waarheden van den Godsdienst des zondaars te lecrcn, en het Godlyk plan tot onze Verlosfing uit liet zedelyk bederf, bekend te maken; Men moet dan in dezelve geen volkomen ftelzel van Natuurkunde of andere wetenfchappen verwachten,maar alleen zoo veel van dezelve, als ondergefchikt is aan haare hoofd- be- (*) Spinoza Tra&. Theol. Po/U. inzonderheid Cap. 1. pag. 22. Tyssot de Patqt Lettres Choifies Tom. I. ƒ>. 136. Tindal Chrhtend. zoo oud ah de wereld Cap. 12. Pag.%$$. cu anderen, die in het vervolg zullen voorkomen.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 3 bedoeling. Meet-,Natuurkundige, en foortgelyke waarheden, zyn flechtsByzaken in de Openbaring. — Ten tweeden, dcwyl de Godlyke Openbaring gefchikt is voor allerlei foort van menfehen , ook voorde eenvoudigften, en filet alken voorden kundigen Wysgeer, kan men niét recht befluitcn, dat zy de taal der menfehen in zodaanige Byzaken fpreken zal, en zich bedienen van fpreekwyzen en Tropen, die de menfehen, uit hoofde van de armoede en zinnelykheid van alle Taaien, in gebruik gebragt hebben, waarvan wy reeds voorbeelden hebben gezien (II. Deel. Bladz. 307,308.;, en waar toe byzonder zal bchooren, dat zy naar de geziglkundige waarheid zal fpreken, gelyk de menfehen doorgaands gewoon zyn, en welke gewoonte ook door ver- ilandigen gevolgd word. Eene gezigtkundi- ge waarheid noemt men die gefieldheid eener zaak, zoo als dezelve ons voor onze zinnen vertoond word. Deeze is, wanneer de zinnen behoorlyk gefteld, en op een evenredigen afftand eene zaak waarnemen, en tevens het verftand te hulp roepen , dezelfde met de natuurkundigewaarheid, dat is, met de eigenlykc gefteldheid der zaak in en op zich zelve; Maar fomtyds heeft 'er een rrierklyk verfchil plaats, wanneer men iets van verre, of flechts voor een oogenblik met de zinnen waarneemt, gelyk b. v. een toren van verre rond fchvnt te wezen, daar hy echter vierkant is. Naar deeze gezigt•kundige waarheid lprcken alle volken in liet gemcene leven., ook onder ons dekundigfte Wysgeer, en, men zoude hem met recht voor eenen Pedant en Schoolvos houden, die bier anders handelde; De Zon gaat op, de Zon word verduisterd , de Zon fiaat in het tetken van den Kreeft A 2 enz.  4 ÖVECRENSTEMMÏMG DER H. S. MET DÉ enz. dit zyn alle gezigtkundig waare gezegdens. Dus kan en zal dan ook de Godlyke Openbaringe fpreken, als zy van natuurkundige zaken moet gewagen. — Schoon nu de gezigtkandige waarheid dikwils geheel anders is aan de natuurlyke, evenwel fprcekt hy, die naar dezelve fpreekt, geene onwaarheid", want hy zegt alleen, hoe de zaak aan zyne zinnen voorkomt; ik zie een vierkanten Toren, maar ik zie hem van verre, en zal ik naar waarheid zeggen , wat ik zie, moet ik dan niet zeggen ; ik zie een ronden toren ? Maar wanneer ik vervolgends verder gaan, en van het gezigtkundige tot het daadlyke befluiten wil, moet ik my voorzigtig wachten, dat ik niet zonder verder onderzoek het voorftel der zinnen voor de waare gefteldhcid der zake neme : Ik zie van verre een ronden toren, derhalven hy is rond. Indien ik zelf dus befluit, of indien een ander myne woorden dus opvat, begaat hy het geen mert in de Redeneerkunde noemt het vitiumfubreptionisHier uit leide ik dit gevolg af; de H. Schrift kan en zal, met de menfehen fprekende, ook gezigtkundig fpreken; maar als wy haare woorden dan overbrengen tot de daadlyke^ gefteldheid der zaken , en haar van onwaarheid befchuldigen wilden, dan was de fchuld en mis- flag by ons, en niet by de H. Schrift (*). ■ Hiervan is geheel onderfcheiden, dat de Heilige Schryvers zich zouden gefchikt hebben naar de Vólks-begrippen en meeningen der menfehen, al waren die fomtyds dwalende (f); deeze ftelling kun- (*) Conf. Rambach Inflit. Hermeneut. pag. 489. (T) Sommigen, die zeir's den Bybel voor eene Gbdlyke Openbaringe houden, hebben deeze Helling beweerd; Burnet, Whiston en andere zogenoemde Theöcisten. Doch uien leezè Rambach , Cemmentaiio, qua hypothefis de fcriptura Sa-  Meet-en natuur-kunde. Hoofdft. X. 5 kunnen wy voor ons niet toegeven , en men zal 'er ook in den Bybei geene voorbeelden van kunnen aantoonen. Ten derden: Het zal ook wel eens kunnen gebeuren, dat iets door ons voor natuurlyke waarheid gehouden word, het geen by nadere ontdekking blykt enkel vooroordeel geweest te zyn; En ten vierden, als fomtyds zich eenige lchynftrydigheid voordoet, zal nog te onderzoeken liaan, of de Heil. Schrift op die plaatzen door ons recht en behoorlyk verftaan word ? Misfchien vatten wy haare meening niet, misfchien zyn de bewoordingen, die zy gebruikt,voor ons duifter? Neem eens kunstwoorden , welker waare kracht ons onbekend is. Dit alles wel in het oog gehouden zynde, durven wy de Naturalisten en Deïsten uitdaagen, dat zy ons eenige ftrydigheid der Heil. Schrift, met waarheden van Meet-o£ Natuur-kunde aanwyzen. §• 2. In de gefchiedenis der Schepping by Mo/es, komt niets ongerymds voor. Misfchien zullen zy deeze uitdaaging greetig aannemen , en met veel ftoutheid terftond op het begin der Openbaring eenen aanval waagen. De Wereldfchepping, zoo als zy door Mofcs befchreven word, zal ongerymd, ftrydig tegen zich zelve, tegen de natuur der zaaken, ja belagchelykzyn. Keizer Juliaan(*) berispte reeds in Sacra , ad erroneos \vulgi concepttis adcoimnodata, modesto examini fubjicitur. V. inter Exercitt. ejus Htrmeneut. pag. 301. (*) Cyrillus Alexandrinus contra Julian. Lib.Il.Tom. UI. Opp. pag. 32. A 3  6 Overeenstemming der H. S. met de in Mo/es, dat hy in zyn Scheppings-verhaal niet eens meid , hoede enkelvoudige Wezens en Geesten öntftaan zyn. S. Tyssot de Patot (*) veranderde deeze gcheele gefchiedenis in eene niet zeer fyn uitgedachte Allegorie, welker opftellcr in de Natuur zeer onbedreven zou moe. ten geweest zyn. -— In laatere tyden , hoewel al wat men inbrengt, ver af is, van nieuw te zyn (f), heeft men de bedenkingen en tegenwerpingen vermenigvuldigd. ,, Welk een ellen- dig, verward verhaal is deeze gefchiedenis „ der Schepping? Hoe bekrompen en armoedig „ het denkbeeld, daar de gantfche Schepping ,, in Hemel en Aarde verdeeld word! Om de „ Aarde, een flip, een niet,in vergelyking van „ het Heel-Al te formeéren, worden zes dagen „ befteed, en in tegendeel de zoo groote He- mel-ligcha'amcn , Zon, Maan en Starren wor, „ den op éénen dag voordgebragt. In de Schep- pings-orde het licht, vier dagen vroeger , dan ,, de bfon^des lichts, de Zon, het gewrocht , eerder, dan de oorzaak. Een Firmament, be„ ftemd, om boven-wateren van beneden-vvate„ ren af te fchciden; ook dag en nacht, avond ,, en morgen, eer 'er Zon of Maan is, die over „ den dag en nacht heerfchen; Zeeën op éénen „ dag öntftaan , boomen. en planten wasfende „ zonder de koesterende warmte der Zonne, de „ Maan, benevens de Zon een groot licht gc„ noemd, daar wy weten, dat zy ongelyk klei- ,, ner (*) Voyqges & Avanturcs i? Jaques MASsé, pag. 160. (f) Iu.Fr. Junius Werken Tom.I. pag. 59-123, vind men eene wederlegging van XX. grieven, die eertyds van Simpucios voorgefteld zyn tegen Mo/es verhaal , en welke in laatere dagen weder opgewarmd , op nieuw den onkundigen zyn opgedrongen.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 7 „ ner is dan onze aardbol, en-in zich zelve ,, een duifter ligchaam , en al haar licht van de Zon ontleent. " (•) Laten wy deeze beschuldigingen eens van naby onderzoeken. Vooreerst: is het zoo geheel zeker, dat Mo/è$, N. B. van vers 2. af van zyn I. Hoofdftuk, de Schepping aller dingen, het öntftaan van het Heel-Al befchryft ? Misfchien zegt Hy van de wording van alles niets meer dan deeze woorden, vf. 1. In den beginne fchicp God Hemel en Aarde; En bfepaalt zich vervolgends alleen tot ons Planeetgeitel (f). Misfchien befchryft Mo/es niet eens van vf. 2. af, de eerftc wording deezer aarde, die wy bewoonen, maaralleen eene herftelling van dezelve, nadat zy voorheen door duizenden van Eeuwen meer dan ééne groote hoofd-verandering ondergaan had , en door de laatfte woest en ledig was geworden (§); Welke ongerymdheid zuilen de Deïsten in deeze gevoelens kun- (*) Cha.il. Blount Oracles of Reafoti pag. 71. Sam. Parvish , ipquiry int» the Jexïsh and C'i. istian licveiation pag. 15. SvmÓN Tyssot de Patot Lettres C:iuifins Tom. I. pag. 130. La Bible enfin expliquée pag. 1. fniv. ook vind men deeze Tegenwerpingen by de zoogenoemde Thebristen, Th. Bürnet Theoria te/luris Sacra Lib. 11. Cap. 8. p. 124. en anderen. (f) Dus dacht W. Whiston in nova teUuris theoria. En deeze gedachten is overgenomen door Wh.l. Nicols Conference with a Theist. Part. I. pag. 94. en Th. Stakhouse Verdedig, der Bybelfcke gefchieden. Tom. I. pag. 167. (§) De Heer Hezel in zynen Bybel in 't begin, heeft deeze meening voorgedragen, en daar uit alle de bovengemelde Tegenwerpingen opgelost; Vergelyk ook Dathe in Peritateuchum. — Deeze opvattingen verdienen overweging , maar niet die van den Schryver van de Alteste Urkunde desMev.fch. Cejlechts, die in dit 1. Hoofdft. van Mofes niet meer vind. dan een tafereel van den morgenftond; Zie van hem den Heer Perponcher Aanhangz. op het //. Deel. I. Stuk der Bybel-vertaal. van Micha£lis BI. 15. volg. A4  8 Overeenstemming der H. S. met de kunnen aantoonen ? En echter zal de eer van Mofes gehandhaafd blyven (*). Wy zullen nogthans van deeze ondcrftellingen geen gebruik maken, opdat de Deïsten ons niet verdenken, alsöf wy, door hunne redeneeringen in het naauw gebragt, alleenlyk eene uitvlugt zochten, te meer, omdat het ons toefchynt, dat Mofes woorden de voorgemelde wysgeerige verklaaring naauwlyks zonder eenigen dwang kunnen toelaten (f). Wanneer wy dan de ge- woonc onderftcjiing nopends Mofes verhaal volgen , zeggen wy ten tweeden : Mofes, wat ook de Deïsten zeggen mogen , vertoont zich een Godlyk Schryver, eenen meer dan menscheljTk verlichten Wysgeer. Wysgeerige vernuften in vroegere en laatere tyden, hebben zich gewaagd, om de wording der Wereld uit Natuurkundige beginzels te verklaaren; Men heeft famenitelien gevormd , doch die als luchtvcrhevelingen naauwlyks flikkerden , of zy verdweenen. En geen wonder , het menfchelyk verftand , het werk der Schepping overwegende , vind zync paaien, de rede verliest zich zelve in de werken der Almagt; En als de verbeeldingskracht zich heeft afgefloofd, moet de Wysgeer de formeering der Werelden aan het blind geval overlaten, of, is hy verltandig? tot de Almagt van den Schepper, die fprak, en alles beftond, komen , en daar zyn middenpunt van ruste vinden (§). Een Voltaire zelf heeft dit erkend: „ Ik (*) Men vergelyke den Abt Jerüsalem IVaarhed. van den Godsdienst III. Stuk. Bladz. 298. Cf) Meer redenen vind men by Jerüsalem 1. c. BI. 212. (§) Die lust heeft eene verfcheidenheid van Kosmogeniën en Geogeniën te lezen, zie de Aigemeene Historie I, Deel. Bladz. 9S—124. Het lïeizel van denHeere Bufion vind men voor-  i Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 9 „ Ik kan het niet genoeg herhaalen", zegt hy ergens, „dat wy menfehen, geen Goden zyn, ,, die Werelden door één woord zouden hebben „ kunnen fcheppen. " Doch.het verhaal vanMofes blyft zyn geloofbaarheid en achting behouden, zoo lang gezond verftand onder de menfehen zal gevonden worden; Men ftelle zich alleenlyk zyne bedoeling en oogmerk voor, en bepaale het rechte gezigtpunt, om zyne gefchiedenis te befchouwen. Hy is de Gefchied- fchryver van zyn volk, en wel' in eencn tyd, dat de Afgodery den hoogften trap by alle Volken, als 't ware, bereikt had, dat men de fchepzelen, zoo Hemelfche als aardfche, tot voorwerpen van Godsdienftigcn' eerbied gemaakt, en het geloof van de Wereld-fchepping of verloren , of de overlevering aangaande dezelve, grootelyks verminkt of verdraaid had. Hy lchryft deeze gefchiedenis niet alleen voor het verheven verftand van den Wysgeer en Natuuronderzoeker, maar voor de eenvoudige vatbaarheid van den, zelfs in veele opzichten zinnelyken menfeh. Nu ftelle men zich zclven eens in zyne plaats, en beproeve, of men op eene nadruklyker, duidelyker en Gode meer betamende wyze , aan een gering verftand de denkbeelden van de Schepping der Wereld zou kunnen geven , dan Mofes gedaan heeft; zodat die grootfte waarheden van den Godsdienst ingeprent, Afgodery en bygelovigheid tegen gegaan, en met al dit eenvoudig, en naar de zinnelyke vat- baar- voorgefteld en beoordeeld by den Abt Jerüsalem IFaarhed. van d n Godsd. II. Deel. BI. 135. Men voege hier by Jon. Es. SiLBERsciJLAG Geogenie, waar van men de Recenfie heelt in MiCHAëus Oost. BiblUth. XHI. Deel. BI. 63. A 5  io Overeenstemming der H. S. met de baarheid gefchikt voorftel, geen ééne waarheid van de Natuurkunde tegen gefproken, noch iets ongerymds gezegd word; Hy vangt aan : In den beginne fchiep God Hemel en Aarde. God is dan de Opper-'en eenige Oorzaak van alles; God formeert ailes in eene wyze orde en opvolging; Welke denkbeelden van wysheid boezemt dit in! God fprak, daar zy licht, en daar was licht! Oneindige Almagt! A noble pasjagel zegt Lord Bolingbroke (*).. Zon, Maan en Starren, die voorwerpen der blinde Afgodery, zyn niet min. der dan alle de beesten, vogelen en visfehen, en de mensch zelf, maakzels van Gods hand, Schepzels, gefchikt, om den dag en nacht te onderfcheiden en te verlichten, en tot teekenen der tyden te dienen. Afgetrokkene Wysgeerte, al te diepe befpiegelingen, zouden ongepast geweest zyn, maar nu is het geheel verhaal binnen het bereik van het gemeen verftand. ■ Na deeze algemeene aanmerkingen , zullen wy ten derden, de opgegevene tegenwerpingen befchouwcn. Dat Mofes het Heel-Al Hemel en Aards noemt, is ver van ongerymd te zyn; Hy maakt geene Wysgeerige verdeelinge, maar fpreekt tot aardbewooners , die al wat buiten deeze aarde is, onder den naam van Hemel kunnen bevatten , en voor welke deeze aarde het meest in aan- (*) Eene edele plaats! Deeze vyand van Mtfes moet dus deeze belydenis afleggen. Posth. IForks Fel. IIL Algemeen bekend is de plaats van Longinus irspi üéov? SeÏÏ. IX. §.18. pag. 61. Ed. Ultra/. 1604. alwaar dit gezegde als een meesterlhik van vei heven Ityl word bygebragt, doch in de laatfte uitgave van dit werk te Oxford 1778. 4to, hebben de Oordeelkundige!), en onder deeze Valkenaar en Rhunkenius , de echtheid van deeze plaats van Longmvus in twyfel getrokken, vergelyk Biblioth. Critica Part. UI. pag. 32. fqq.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. n aanmerking^ moest komen; Even dit is de rede, waarom de Gefchiedfchryver geen gewag maakt van de wereld der Geesten, gclyk over het geheel, hetgeen de Bybel van de Engelen en Geesten zegt, enkel voorkomt als eene byzaak, en voor zoover, als het ondergefchikt is, om ons het plan van onze Vciiosfing te leeren kennen. — Daarom moest ook de ichcpping der Hcmclligchaamen alleen met weinige woorden vermeld worden, om den onkundigen niet te verwarren , en den Geleerden niet van het voor- naame doel af te trekken. Maar het licht voor de Zonne ! Hoe zal men dit opiosfen ? Vooraf denk ik, dat ieder wel zal willen toeftemmen, dat Mofes verftand genoeg bezat, om te weten, dat liet niet eerder dag word., voor dat de Zon opgaat, en dat de Zon het middel is, om deeze aarde te verlichten! Trouwens zyne Scheppings-gcfchiedenis geeft het zelve te kennen Gen. 1. 17. Maar is 'er dan geene lichtftoffe, is 'er geen licht te begrypen, buiten dat, het welk de Zon geeft? Kent men niet het licht der Eleftricitcit ? Onze aarde heeft het Noorderlicht, fchoon wy niet weten, van waar het komt enz. Is men het onder de Wysgeeren zelfs eens, of het licht uit de Zon voortvloeit, dan of de lichtftoffe alleen door de Zonne in beweging gebragt word ? (*) Wat, indien men by de Wereld- wording denkt, om geweldige aardbevingen , het uitbarften van vuurkolken en brandende bergen , door welke de aarde uit het water om hoog gerezen is ? (j) Met één woord (*) Zie Jerüsalem Waarhed. van den Godsd. III. Deel. BI. 221—223. (t) MicuAèus Not. 81. ad Lowth. de Poefi Ilebv. /j. 3 ra. Aan-  12 Overeenstemming der H. S. met de woord, wat ongerymdheid ligt 'er in, dat God de froffe des lichts op den eerften dag gefchapen heeft, en dat hy eerst op den vierden dag deszelfs tegenwoordig maakzel of vorm daaraan gegeven heeft'? Even gclyk iemand in het natuurlyk leven zou zeggen : Ik heb ten één uure myn vuur aangelegd, en het ten vier uwen aan brand gemaakt (*). Hoe het avond en morgen heb- be kunnen zyn , voor dat Zon en Maan gefchapen waren? moge moeilyk te verklaaren zyn, maar ongerymdheid is 'er niet, in het verhaal van Mofes. De Gefchiedfchryver zegt niets van het hoe ? der zake, men mag dan zelfs daar over denken. Daar waren noch geene bewooners der aarde, voor welke het dag en nacht, avond en morgen was; Dus behoeft deeze fpreekwyze niet zoo geheel ftrikt opgevat te worden, dat daar door een natmirlyken dag van 24 uuren, verdeeld in dagen nacht, verftaan worde; Waarom zou men niet kunnen denken, dat deeze aarde gefchapen zynde, derzelver omwenteling om haaren as teritond eenen aanvang heeft genomen, zodat eene geheele omwenteling, een' natuurlyken dag , avond en morgen, uitmaakte? Het zy dan, dat die dag van dezelfde of langer duurzaamheid ware, dan die, wanneer op den vierden dag de Zon den kunftigen dag, gclyk men het noemt, terwyl hy het halfrond verlichtte, voordbragt (f). De verdeeling deiwateren boven het Uitfpanzel en onder het Uit- fpan- Aanmork. op zyne Bybelverklaring en Ooft. Biblioth. XVII. Deel. Bladz. 70. (*) Op deeze wyze is de zwaarigheid op eene bevattelyke wyze opgelost in het Algemeen Oefenfchool VI. Afdeeling VI/. Deel BI. 1/7, 178. (f) Zie het uittrekzel uit Silberschlags Geogenie in Mi- CHAÈ-  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 13 fpanzel, is ook een aanftoot voor de Deïsten, doch alleen , omdat zy Mofes niet begrypen. De oude Schryvers verbeelden zich het Heel-Al als het Paleis der Godheid, en geven Hem den Hemel tot zynen troon , de aarde tot den voetbank zyner voeten , het opperfte van dien voetbank , is ^p*) het Uitfpanzel (*). De dampen en wolken ftygen, voor het oog des aanfchouwers op tot boven deezen voetbank, tot boven den dampkring, en maken 'er de boven-wateren, welke van daar in verkwikkenden daauw of zachte regenvlagen nederftorten; Is dit denkbeeld ook der Godheid onwaardig? Spreekt, het zy de Opfteller van dit aloud gedenkftuk, of Mofes zelf ook iets ongerymds? De wateren, op de be- neden-aarde, vloeiden te famen, het welk door het bevel der Godlyke Almagt gefchiedende, niet ongelooflyk zal voorkomen, en de vergadering, eigenlyk de waterkom, de vyver, derzelve, noemde de Godheid de Zee. Hoe treffend is dit denkbeeld, dat wy in de taal' der menfehen, Zee noemen, de verbaazende en onmeetbaare Oceaan , is by de Godheid een waterkom, niet meer dan een Vyver'. Nu fpotte de Deïst vry met Mofes, met de Openbaring! Hoe meer licht uit de taai-kennis ontftoken word, hoe meer blyken van Godlyke verhevenheid wy in den Bybel ciiAè'Lis Oost. Biblioth. XVII. Deel. BI. 82. en het oordeel van Michaé'lis daar over. (*) Van Wp*1 in de beteekenis van treden mei de voeten, MiCH'AëLis Hifti Vitri Tom. IV. Comment. Soc.Gotting. f. 90. Vergelyk Ezech. I. 22, 23. alwaar het in dien zin van voetbank duidelyk genomen word. Men vergelyke ook over dit Uitfpanzel en de wateren boven en onder het zelve, Is. de Leeuw, Disquif- de conceptu coslorum apud S. Scri■ptores Traj. ad BJien. 1765.  14 Overeenstemming der H. S. met de bel opfpoorcn. Dewyl by de eerfte Schepping aller dingen, de Almagt meer onmiddelyk handelde, behoeft mon zich ook niet te bekommeren, hoe bomen en planten konden voordkomen zonder de koesterende warmte der Zonne. — Aan den befchouwer der Hemelen vertoonen zich de Zon en Maan als twee groots, lichten, in vergelyking der Starren, die zich aan 't oog zoo veel kleiner voordoen; Evenwel is de Maan in vergelyking der Zon , een kleiner licht; Is het dan wonder, dat Mofes, die hier tot zodaanige befchouvvers fpreekt, de Maan een groot en tevens een klein licht noemt ? Hy ontkent daar door niet, dat de Maan een wachter van deeze aarde , en geen Hoofd-planeet, en in zich zelve duister zy, en alleen een ontleend licht hebbe van de Zon. Deeze waarheden leert God ons niet door de Openbaring , maar door behulp der Rede en der Wysgeerte. Veel min ftryd Mofes met zich zeiven, als hy de Maan te gclyk een groot en klein licht noemt; want wy weten, dat groot en klein alleen betrekkelyke benaamingen zyn. — Dus hebben wy alle de Tegenwerpingen tegen de Mofaifche Scheppings-gefchiedenis ingebragt, beantwoord; Alleen blyft 'er noch ééne overig, die de oudheid der wereld volgends Mofes, betreft, doch over welk ftuk wy by eene andere gelegenheid zullen moeten fpreken. §• 3- Hot de Slang in ft Paradys heeft kunnen fpreken? en. de ftrajfe haar opgelegd. De gefchiedenis van de verleiding der eerfte menfehen Gen. lil. word zoo hevig aangetast door  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X.' door de Naturalisten, dat wy 'er meer dan ééns van fpreken moeten. Wy hebben (II. Deel. BI. 301-303.) aangetoond, dat deeze gefchiedenis niet voor eene leenfpreuk te houden zy ; Maar heeft de gebeurtenis in de daad zich zoo toegedragen , als Mofes, of het oude gedenkftuk, dat hy aanhaalt, verhaalt, dan valt de yraag: hoe heeft eene Slang kunnen fpreken ? Zy fchuiffelt Hechts, en heeft al te puntige tong, dan dat zy ooit menfchelyke klanken zou kunnen voordbrèngen,(*); Maar wy hebben (I. Deel Bladz. 248.) reeds aangetoond, dat een hooger Wezen, dat de Duivel zelf, door-en uit deeze Slange gefproken heeft, het was alleen die Slange , die fprak, en dus was het ook alleen dis Slange, die listiger was dan alle het gedierte des velds, want anders erkennen wy, dat de Slangen niet listiger, niet voorzigtigèr zyn dan andere dieren , fchoon wegens fommige uiterlyke verichynzeien, de Oudheid ze daar voor hield (t)- Van welk eene foort deeze Paradys-flang geweest zy, kunnen wy niet bepaalen (§), en het (*) Tindal Christendom zoo oud als enz. Cap. 14. p.675. Cu. Blount Oracles of Reafon pag. 39, 40. La Bible enÜH expliquée pag. 10. •Cl") Vergeiyk J. van Lier Verhandel, over de Drentfche Slangen en Adders Bladz. 332. fqq. (§) Sommigen hebben gemeend , dat zy van eene foort van vuurige vliegende Slangen geweest zy, die in de Schrift Serap is genaamd zyn Num. XXI. 6. Aigemcene Ilijïorie t.D<.l. BI. 172. Dan het is zeer onwaarfchynlyk, dat zodaamge in de Natuur te vinden zouden zyn; gelyk I. D. MfCHAeLis aanmerkt over Num. XXI. 6. Shaw Reizè II. Deel BI. 194 meent, dat de gemeene Slang, de natrix torquaia ot nngflang, de eigene lbort van Slangen-gellacht geweest zy, welke onze Ouders verleid heeft; doch deeze zyn onfchadelyk, en van haar kan de Ipreekwyze van de verzenen te wouden, niet gebruikt uorden. Van Lier 1. c. BI. 70  i6 Overeenstemming der H. S. met de het is ons onverfchillig, en uit de ftraffe, die haar word aangekondigd , dat zy op haar buik gaan en Jiof eeten zal, trekt men zonder grond het gevolg, alsöf zy te voren van eene andere gedaante geweest, en vleugels of voeten zou gehad hebben (*). Wy hebben (I. Deel. Bl. 249.) opgemerkt, dat de woorden deezer ftraffe wel van de natuurlyke Slange ontleend zyn, maar eigenlyk den Verleider bedoelen, en dus niet in den eigenlyken, maar overdrachtelyken zin, naar deszelfs aart en eigenfchappen te verklaaren zyn ; waarby wy alleen voegen, dat als het eeten yan Jiof aan de Slang word toegefchreven, zulks niet moet worden opgevat, alsof de Slangen in de daad Hof als haare fpyze aaten, dit doen zy niet (f), maar om dat al wat zy eeten, met itof bezoedeld is. En hier meede meenen wy, zyn alle bedenklykheden uit den weg geruimd. §• 4- Andere Tegenwerpingen opgelost. In de flraffen, na den zonden-val den eerften menfehen aangekondigd, vind men ook veele bedenklykheden, zoo niet ongerymdheden ? Vooreerst wil men niet geloven, dat de fmerten deivrouwen by het Kinderbaaren, eene ftraffe der zonden zyn zouden (§), gelyk Mofes zegt Geru (*) Foyages & avantures de Jacques ÏVÏASsé ƒ>. 14. Sam. Parvish Inquiry int'o the Jevish and Christ. Religiën p. ip. La Bible enfin expliquée p. 13. (f) Van Lier /. c. Bl. 266. (§) S. Tyssot de Patot Lettres Choijies Tom. I. p. 138. Foyages ö? avantures de Jacques Massc pag. 24, 26. La Bible enfin expliquée pag. 13.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 17- III. 16. Deeze fmerten zullen niet algemeen zyn, even min als de heerlchappy der mannen over de vrouwen ; Ook zyn de fmerten der geboorte niet alleen aan de vrouwen, maar ook aan de dieren eigen, en de gefteldheid der ligchaams-deelen brengt natimrlyker wyze mede, dat het Kinderbaaren zyne fmerten en weeën moet hebben. Maar wie ziet hier niet, hoe deeze tegenwerpingen eikanderen omftooten ? Dan trouwens zyn 'er harde vrouwen, die geene fmeiv ten toonen te gevoelen, die by haare bevalling zelve naa de rivier gaan, zich en het nieuwgebooren kind reinigen, en wederkeeren tot haare gewoonebezigheden, dan wederom eischtde gefteldheid der zake, dat de fmerten natuurlyk zyn. Intusfchen blyft dit toch over , dat de Natuurkenners aanmerken , dat aan geen geflacht van dieren, het ter wereld brengen zyner jongen zooveel kost, als het den vrouwen doet. Ook 1-feeft de vrouw dit byzonder, dat haare imerten ook reeds in haare dragt en geduuren- de haare zwangerheid , menigvuldig zyn. En wat de fpotterny betreft, dat 'er veele vrouwen zyn, die over den man den meester fpeelen, deeze behoeft in eene ernftige zaak niet beantwoord te worden; De man is het hoofd der vrouwe, en de voorbeelden van het tegendeel , zyn eene afwyking van den regel en orde (*). Voords, bedilt men in de ftraffe, aan Adam opgelegd, dat vf. 18. gezegd word: het C) De Heer Hezel Bybel I. Deel. Bladz. 52. verfraai dit laatite van de heerlchappy des mans over de vrouwe, niet in eenen algemeenen, maar bepaalden zin: „ Offchoon gy de „ fmerten der geboorte ondervonden hebbende, moge weigeren by uw en man te woonen, zoo zal dit echter niet van „ uwen , maar van des mans wil afhangen." ///. Deel fi  i8 Overeenstemming der H. S. met de het aardryk zou doornen en distelen voordbrengen, even of zulks voor den Val geen plaats hadde gehad. Maar, dit word door deeze fpreekwyze niet aangeduid; zy bevat niet meer in zich, dan dat de aarde voor den Val meer vruchtbaar geweest zy , om de nuttigfte , en voor den mensch bekwaamfte fpyzen voord te brengen , en dat zy nu tot ftraffe meer doornen en distelen en ander onkruid zou dragen,zodat hetgeen voor hem, voor den mensch, een ligte arbeid en eene vermaaklyke uitfpanning was, om den hof Eden te bebouwen Gen. II. 15. nu voor hem een moeilyk en flaafsch werk zyn zoude, zódat hy in 't zweet zyns aanfchyns zyn brood zoude eeten (*). Maar de dood is een natuur- lyk gevolg van onze ligchaams-gefteldheid, hoe kan ze dan als eene ftraffe op de zonden bedreigd worden (f) ? Doch dan redeneert men uit de tegenswoordige gefteldheid van het ligchaam, het welk de zaaden van verderf thans met zich ter wereld brengt. Men toone aan , dat het dus gelegen ware met den mensch voor den Val; deeze ja kon fterven, de mogelykbeid daar (*) Ook hier in heeft men ongerymdheid gevonden; de Ryken eeten immers hun brood niet in 't zweet hunnes aanfchyns, zegt de Schryver van la Bible enfin expliquée p. 13. even of die vry zyn van anderen moeilyken arbeid onder de Zon, waar voor zy het zweet van den rustigen Landman, misfchien geerne zouden willen overnemen. De fpotternyè' van den zelfden Schryver, dat hier van brood gefproken word, waar aan Adam evenwel geene kennis ,had, is te laf, zulk een Geleerde weet immers wel, dat Qfl1? Brood, by de Hebreen allerleie fpyze betekent? Ct) Pbyages & avantures de Jacques MAssé p. 24, 26". Men weet, hoe in de Godgeleerdheid tegen de Socinianen, breeder bewezen word, dat de tydelyke dood eene ftraffe der zonde zy.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 19 daar van is nooit ontkend, maar zou hy geftor» ven zyn, indien hy niet gezondigd had V Kon ook geen middel, om het leven beftendig in hem te onderhouden, hem aangewezen worden? Kon ook de Boom des Levens daar toe niet dienftig geweest zyn ? Of in de befchryving van den Zondvloed, enge* rymdaeden voorkomen ? De gefchiedenis van den Zondvloed is ook geenszins onaangevochten gebleven; al wat daar in voorkomt, vind men ongerymd, en met het geen ons uit de Natuur bekend is, onbeftaanbaar. Eene Ark, eene Kist, om daar in het menschdom te behouden, welk een wanftaltig denkbeeld? Derzei ver geheele maakzel komt den vyanden der Openbaring ongefchikt voor tot het oogmerk; Wie heeft dezelve gebouwd? Noach alleen met zyne zoonen ? Of hebben hem de andere menfehen, die met zyne onderneming fpotten , geholpen ? Dit is niet waarfchynlyk* Wie zou kunnen geloven, dat deeze Ark alle dieren zou hebben kunnen bevatten? Hoe heeft Noach die alle byëen gebragt? Langs welken weg hebben die dieren uit ver-gelegen landen, uit Amerika, van beide de Poolen, over ongemeeten Zeeën, Meiren, Rivieren, hunnen optogt rmx Afiïn volbragt? Hoe vonden zy hun voedzel onder weg? Hoe was het mogelyk,dat zulke traage dieren, als men hier en daar vind, dien verren weg hebben afgelegd ? Hoe kon Noach het voor alle foorten van dieren gefchikte voedzel byëen brengen, om hen den tyd van B % één  20 OvEReENSTEMMING DER H. S. MET DÈ één jaar te onderhouden? Van waar zoo veel handen, om deeze dieren te verzorgen, en op te pasfen? De Zondvloed zelve is een wonder boven alle wonderen. Van waar kwam die ongeloorlyke menigte waters, om de geheele aarde tot 15 ellen boven de hoogfte bergen te bedekken ? Zoo veel water is 'er in de Natuur niet te vinden , of men moest geloven, dat juist tot de overftrooming der aarde door eene nieuwe Schepping zoo veel waters is gefchapen , het welk, na dat het oogmerk bereikt was, weder vernietigd is, maar ook dit is ongelooflyk! En waar toe alle deeze toerusting? om een verdorven geflacht van menfehen uit te roeïen, het welk naauwlyks gefchapen was, en naderhand niet verbeterd is? Kan men een boek, het welk zulke ongerymdheden bevat, voor Godiyk , en iden Schryver voor eenen Godlyken Gezant erkennen (*)? Wy zullen alles niet bybren- gen en uitnaaien, wat al gezegd is tegen deeze tegenwerpingen, en om de waarheid en* achtbaarheid van Mofes verhaal te ftaven en te verdeedigen. De Heer Lilicnthal (j\) heeft dit breedvoerig gedaan, maar wy zullen volgends ons beftek, alleen beknoptelyk de zaak zelve in 't (*) Op deeze wyze heeft de Abt Jerüsalem deeze tegenwerpingen der Deïsten famengetrokken, en vervolgends mannelyk wedeiiegd IVaarhed. van den Godsd. II. Deel Bladz. 240. volgg. Celsus apud Origenem Lib. IF. pag. 291. noemde de Arke reeds xi/3ccrcv akKóy.oro-j eene wanftaltige kist. Verders zyn deeze tegenwerpingen bygebragt door S. Tyssot de Patot Lettres Choifies Tom. I. pag. 136". Foyages & avantures de Jacques MASsé pag. 391. en alles wat het ongeloof kan verzinnen, vind men op eene fpotachtige wyze voorgefteld in het Diüion. Philofophique, title Inondation , pag. 238. en in la Bible enfin expliquée p. 22, 23. fuiv. (f) Oordeelk. Bybelverkl. Deel F. Bl. 43-98.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 21 't rechte gezigtpunt trachten te plaatzen, en aantoonen, dat alle deeze Tegenwerpingen, hoe vreeslyk zy ook mogen voorkomen, niet inftaat zyn, het Godlyk gezag en de geloofwaardigheid van Mofes te benadeclen. Wat dan eerst betreft de Arke van Noach, van dezelve heeft men zich moeite gegeven, om verfcheiden af beeldingen te maken, doch van welke de meesten niet zeer veel waarfchynlykheids hebben (*_). Men handelt geheel verkeerd, wanneer men zich de Ark als eene vierkante kist verbeeld; Het Hebreeuwfche woord rQfi, het welk Mofes hier gebruikt, is naar alle waarfchynlykheid van Egyptifchcn oorfprong; Men vind het Exod. II. 3. insgelyks, alwaar de LXX Taaismannen het behouden, en 6i(3ic, zetten, fchoon zy het in de gefchiedenis van den Zondvloed door y.ifixrog, gelyk de Vulgata, door Ar ca vertaaien, van waar de Onzen het woord Ark genomen hebben. Zoo veel kan men met zekerheid ftelien, dat het woord niet eene kist, maar een fchip, of wilt gy, onbepaald , een vaartuig beteekent (|); Dit vaartuig timmerde Noach van Gopher-hout, hetwelk met Ol. Celsius (§) de meesten thans van Cy- pres- (*) Men zie de Schryvers , aangehaald door Buddeus Hist. Ecclef. T0111.I. pag. 141. Wjdeburgi Mathefis Biblica Specim. I. pag. 59—66. De Algemecne Hiflorie I. Deel, Bl. 295. alwaar men eene afbeelding van de Ark vind, als ook in Calmets Woord-boek van denBybel I. Deel. op het woord Arke. Men zie ook J. J. Schhidt Bybclfche Mathemat. I. Stuk. BL 359. Ook heeft Silberschlag in zyne Geogenie II. Deel een af beeldzei van de Arke geplaatst, doch over het welk de Heer MicHAë'us niet gunuMg oordeelt Oost. Bibl. XVIII. Deel Bladz. 19. (t) Dit is door den Ridder MicriAëus aangetoond Oost. Bibl. XVIII. Deel. Bl. 15-18. (§) Hierobot. B.I. pag.133, Vergelyk Bociiart Phaleg, B 3 Lib.  22 OvERCENSTEMMING DER H. S. MET DE presfen-hoat verftaan, MiCHAëLis vertaalt het van groote ten eenemaal volwas/en'. bomen, enhy bepekte ze van binnen en buiten, waarfchynlyk met een foort van bitumen, leem, dat in de Afiatifche gewesten, in grooten overvloed uit den grond gehaald word. — De waare grootte van dit vaartuig kunnen wy niet met flipte naauwkeurigheid bepaalen, om dat wy niet met volkomene zekerheid weeten, hoe groot de ellen waren,naar welke dezelve moest gebouwd worden (*), maar de evenredigheid is ons opgegeven, volgends welke de' lengte van het vaartuig ftaat tot de breedte, als 300 tot 50, of als 6 tot 1. Maar de breedte tot de hoogte, als 50, tot 30. of als 5 tot 3. Eene zoo gefchikte evenredigheid, om de meeste lading te bergen, dat, wanneer in de voorgaande Eeuw zekere Pieter Jansen Livorn , een Mennoniet in Hoorn, naar deeze evenredigheid een Schip liet bouwen van 120 voet lengte, 20 voet breedte , en 12 voet hoogte; fchoon men hem in 't begin befpotte, echter by de uitkomst bleek, dat dergelyke vaartuigen een derde last meer draagen, en veel fneller vaart maken konden, dan eenig ander, alleen konden zy geen gefchut voeren (f) ; — Hoe eigen, Lib. I. Cap. W. en de aanteekeningen op Shaws Reizen, II. Deel Bladz. 136". SïMONis in Lexic. Hebr. in vece verftaat allerleie foort van harsachtige bomen , en in Obfervatt. Lexic. pag. 80. bepaalt hy zich tot den Pynboom, of eenp foort van Pynboom. (*) De Meer MiCHAëus belooft eene verhandeling over de maten en gewigten der Hebreen Oost. Bibl. !. c. Bl. 25. wanneer wy waarfchynlyk hier meer licht ontvangen zullen. (f). Hornius Arca Noa.pag. 26, 27. De zoo genoemde Hoonifche katten hebben byna nog dezelfde evenredigheid, zie den Heer Perponcher Aanhangz. op MiCHAëus Bybelverkl. II. Deel. I. Stuk. Bl. 4.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 23- genlyk de fchikking der Arke was, kunnen wy ook niet verklaaren, het bericht daaromtrent is voor ons duifter, om dat het kort is, en 'er ook denkelyk kunstwoorden in voorkomen, die voor ons thans naauwlyks te verftaan zyn. Hier toe breng ik het woord inS Gen. VI. 16. het welk Luther en de Onzen door venfter vertaaien, het welk onwaarfchynlyk genoeg is; Anderen nemen het in 't gemeen voor licht, doch het fchynt eene rondheid (convexüas) te beteekenen, 'en te verftaan te zyn van het geen men den buik van het Schip pleeg te noemen (*), en dit zal misfchien ophelderen kunnen, het geen men over de Schepen naar de evenredigheid van Noachs Ark gebouwd , heeft aangemerkt , te weten, dat zy te rank waren, het welk op deeze wyze veel zal kunnen verholpen zyn. Dus aangetoond hebbende, dat de Arke een vaartuig was van geene wanftaltige gedaante , komt ten tweeden in aanmerking, of zy waarlyk alle dieren hebbe kunnen bergen , benevens den voorraad voor dezelven voor een geheel jaar? Pelletxer (f) en anderen, hebben de grootheid der Arke berekend, en aangetoond, dat zy genoegzaam alle foorten van dieren heeft kunnen bevatten ; Anderen hebben opgemerkt, dat de onderfcheiden foorten en gedachten van Die- (*) Zie MiCHAëus Oost. Bibl. XFILf. Deel. Bl. sa, is. Schultens Specim. Obf. in Genef. p. 179. verftond 'er een rond dak door. Simonis Lex. rad. Hoe belacblyk Edm. Dickinson van dit woord gevoelde, zie men by NieuwLand Letterverlust. IF. Deel. Bl. 709. •(t) Disfert. piir VArche de Noë, vergelyk de Schryvers aangehaald in Delany Onderzoek der Openb. I. Deel. XF. Ferhand. §. 5. Silberschlag in zyne Geogenie II. Deel. by MiCHAëus Oost. Bibl. XFIII.Deel. Bl. 23. B4  a,4 Overeenstemming der H. S. met de Dieren niet zoo veelvuldig zyn , als men gemeenlyk gelooft (*); Ook behoeft men niet te Hellen , dat Noach vohvasfene Dieren in de Arke genomen heeft, gelyk ons door de Schilders dikwils verbeeld word, en wat de zwaarigheid betreft nopends den optogt der dieren na deAJiiitifche gewesten , deeze is eene vrucht van de verbeeldings-kracht, waar tegen men met veel meer waarfchynlykhcid ftellen mag, dat de aarde ten tyde van Noach noch zoo min overal met dieren als met menfehen vervuld was, en dat Noach in den omtrek der gewesten, aan hem bekend, alle dieren heeft kunnen vinden, die in zyn vaartuig opgenomen moesten worden; deeze heeft hy met behulp van anderen menfehen kunnen verzamelen , en vcele zulleny door eene drift, hun door de Voorzienigheid ingelegd , zich naar de bewaarplaats begeven hebben , gclyk men dikwils zulk een foort van voorgevoel nochbyaanftaande aardbevingen of merklyke veranderingen van het weder, in de beesten befpeurd (f) : En eindelyk ,als men gelooft, dat de Zondvloed niet in denftriktften zin algemeen geweest is, maar alleen in zoo verre, dat zy het geheel, toenmaals bewoonde aardryk getroffen heeft, dan heeft men aan Noach alleen van die foorten van reine en onreine dieren mede in (*), Naauwlyks ioo. foorten van viervoetige dieren , en 200. van vogels, volgends Bisfchop J. Wii.kins by Polus - Synopf. Criticor. Tom. /. p. 78. L. C. Sturm telt (lechts 67. gedachten viervoetige dieren , Ferftaanb. verklar. van plaatzen dei II. S. enz. p. 69. Buffon verzekert zelfs, dat alle viervoetige dieren tot 15. hoofdgedachten, en "negen afzonderlyke foorten gebragt kunnen worden , Hist. Nat. Tam. XXIX. pag. 227. (f) Hesz Gefchkd. der Israël. I.Deel. Bl, 107,  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 25 in de Arke te geven, die hem tot zyn onderhoud , en tot eene aanftaande bebouwing der aarde, volftrckt nodig waren; En in dit laatfte geval , baart het dan ook geenc zwaarighcid, hoe Noach den verëischtcn voorraad van fpyze en drank voor dezelve, en voor zyn huisgezin konde verzamelen, en met zyn huisgezin deeze dieren hebbe kunnen oppasfen ? zonder dat men nodig heeft te Hollen, dat 'er meer menfehen in de Arke bewaard zyn gebleven, dan Noach met zyn huisgezin, uit acht perzoonen beftaande (*). Doch ook al Helt men de algemeenheid van den vloed, kan men de mogelykhcid genoeg aantoonen , om fpyze voor deeze dieren te verzamelen; en wat den drank betreft, geduurende de 40 dagen van den regen,kon Noach overvloedig water verzamelen, en in de volgende dagen van zyn verblyf in de Arke, zal het ook toch van tyd tot tyd geregend hebben , ten minften zoo veel, dat 'er geen versch water ontbrak ; En dewyl het getal der dieren ook zoo merklyk minder was , dan de Deïsten willen voorwenden, kunnen Noach en zyne zoonen genoeg in Haat geweest zyn, om hen in de Arke op te pasfen. De vraag, wie de Arke gebouwd bebbe,kan gemaklyk beantwoord worden; Immers fchoon Noach door zyne tydgcnooten mogt befpot zyn om deeze onderneminge, evenwel is'er niets ongerymds in, als men gelooft, dat zy hem kunnen geholpen hebben. Al hield men de onderneming van eenen Uitvinder van nieuwigheden, voor noch. zoo fpooreloos, evenwel zal het hem aan geene werklieden ontbreken , in- (*) Gelyk J. Ph. Heinius beweerd heeft Disf. Sacr. Cap. K P"g- 73-  2,6 Overeenstemming der H. S. met de indien hyhen flechts betaalt, fchoon zyopk dagten, dat by zyn oogmerk nimmer bereiken zoude. Dit zy genoeg, betreffende de zwaarig- heden, die nopends de Arke gemaakt worden. — §. 6. Vervolg van het voorgaande. Om de zwaarigheden uit den weg te ruimen', die tegen de gefchiedenis van den Zondvloed gemaakt worden, heeft men verfcheiden wegen ingeflagen. Veelen hebben gedacht, dat dezelve niet algemeen geweest zy in den volftrektflen zin, maar alleen de gewesten van Afië betroffen hebbe, daar zich het menschdom, dat men gelooft, zich noch niet zeer uitgebreid te hebben, bevond (*); En waarlyk in dit gevoelen kan ik niets vinden, dat op zich zelve ongerymd zy, en alle zwaarigheden, door de Deïsten ingebragt, vervallen dan van zelve. Nogthans fchynt het verhaal van Mofes ons eenvoudig te leiden tot eenen algemeenen vloed, waarom wy tot (*) Is. Peyrerius in Syjï. Theol. ex Praadamifdritin hypoihefi Lib. IF. Cap. 7, 8, 9. Mr. d'Argens Philojophie du bon fens, Reflex. I. § 4. Tom. I. pag. 65. Rob. Clayton Vindication of the Hiftories of the Old and Nctv Testament Tom. IÏ. lettr. 13. p. 166. Deeze en anderen meenen , dat zelfs, behalven Noach en de zyne, veele menfehen overgebleven zyn; doch dit is ftrydig tegen Mofes verhaal. Anderen geloven dan, dat wel alle menfehen zyn omgekomen, maar dat daarom nogthans de Zondvloed niet algemeen geweest is , Is. Vossius de atate mundi Cap. 12. pag. 283. Joh. Clericus Comment. in Genefin pag. 66. Ed. StillingFLeet Origin. Sacra Lib. III. Cap. 4. §. 3. Abt Jerüsalem Waarh. van den Godsd. II. Deel. Bl. 260. J. Aug. Dathe in Pentateuch, p. 60. Hezel Tom. I. p. 76. fqq. enz.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 27 tot noch toe overhellen, om de algemeenheid van den Zondvloed te geloven, doch deeze kan wederom begrepen worden, of als te gelyker tyd, of by vervolg plaats te hebben gehad, zodat het water van plaats tot plaats gevloeid heeft; Wat men hier ook aanneme, zoo veel is zeker, dat 'er geene onmooglykheid in ligt, dat het water de geheele aarde heeft bedekt, zonder dat men behoeft te denken, dat daar toe nieuwe wateren gefchapen zyn, of zich wateren boven het Uitfpanzel te verbeelden, die ter overftrooming der aarde zouden gebruikt zyn, of dat alle lucht in water zy veranderd, of het water op de aarde door verdunning vermenigvuldigd. J. Woodward verbeelde zich, dat de geheele oppervlakte der aarde vloeibaar zou geworden zyn (*). Th. Burnet (f) vormde de eerfte gedaante der aarde geheel naar zyncn zin, en toonde dan de mooglykheid van den Zondvloed. W. Whiston (§) en Joh. Heyn (**) riepen eene Komeet te hulpe , en de Laatftc wilde zulks zelfs uit Amos V. 8. bevestigen. Doch alle deeze en foortgelykc onderftellingen, kan men veilig aan eene zyde zetten, alzoo men zodanige hulpmiddelen niet nodig heeft: Om de mooglykheid van eenen algemeencn Zondvloed aan te tooncn, heeft men alleen aan te merken, dat' het zeker is, ,, dat de geheele aarde van China tot Pera,van Tsland tot Terra del Fuego eens „ onder water geftaan heeft, en wel tot eene hoogte van tien en meer duizend voeten. „Gee- (*) Geographie Phyflque Part. II. pag. 57. fqq. (f) Theoria telluris Sacra Lib. I. Cap. 6. pag. 31. (§) ATova telluris theoria Lib.lF. Cap. 4. p. 444. fqq. (**) In dem Verfuch einer betrachtung über die Cometeit enz. Cap. III. pag '. 174.  28 Overeenstemming der IJ. S. met de „ Geene algemecne Zee is te rug gevloeid, en „ heeft del'chulpen achter gelaaten; Eene aar„ de, met kruiden, met viervoetige dieren, „ met vogelen bewoond,is overftroomd gewor„ den. Men vind menigvuldige verfteeningen „ van wilde kruiden ; Men vind ook aange„ kweekte gewaslen en gerften-aairen; Men vind, hoewel wat zeldzaamer, overblyfzels „ van vogelen, van krokodillen en andere vier„ yoetige landdieren in fteencn afgedrukt, of „ in fteenen vastgegroeid, en inzonderheid ook „ menfehen-beenderen, in marmer gebakken. „ En deeze overftrooming is algemeen geweest; „ Zy heeft de varenkruiden der Antillifche Eij, landen in de lei-plaaten der Alpen gebragt; „ Eene onbegrensde Zee heeft derhalven eene „ te vooren begroeide aarde overdekt; Eene „ Zee, in welke de winden geheerscht, en van „ de afgelegenfte gewesten naar de koude „ Noordfche bergen , de gewasfen der Zuide- „ Iykfte rotzen vervoerd hebben. " (*) Men kan hier by voegen dealgemeene Overlevering van genoegzaam alle Volken, die alle zonder (*) De Heer von Maller Brieft uier einige Eimvurfe noch lebender Freigehter, T.Th. S. 46. vergeiyk Abt Jerüsalem fFaarhed. van den Godsd. II. Deel. Bl. 249. voeg 'er by Buurt Befchouw. Godgeleerdh. II. Stuk. Bladz. 166. by welken men de bedenkingen, die hier omtrent gemaakt zyn, viud opgelost. Zy, die den Zondvloed niet voor algemeen honden, zyn echter meer genegen, om deeze verfteende Zee-fchepzelcn reeds uit de gefteldheid der aarde, voor de Mofairche Wereld-wording Gen. I. 2. af te leiden, wanneer mar hunne onderftelling de wereld misfchien duizenden van jaaren met water bedekt is geweest, ook kunnen in byzondere landen, byzondere oorzaaken van aardbevingen en watervloeden hier naderhand bygekomen zyn. Zie Sam. Christ. Holman Tom. III. Comment. Societ. Gotting. pag. 320.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 29 der uitzondering, van eenen algemeenen Zond. vloed gewagen; en waarop Voltaire (*) niets anders heeft weten uit te zonderen, dan dat de Joden, nadat zy met de Griekfche en andere fabelen bekend zyn geworden , die overgenomen, en daar uit op den naam van Mofes een boek opgefteld zouden hebben, welk verdichtzel al te ongerymd is, dan dat het eenige aanmerking verdiene, en op eene andere plaats zullen wy de echt- en oudheid van Mofes fchriften moeten aantoonen (f). Maar zegt Voltaire (§), Sanchoniaton, dien hy ouder dan Mofes maakt, gewaagt geen enkel woord van den Zondvloed! Dan wy weten zeker genoeg, dat het werk van Sanchoniaton een verdichtzel is, gefmeed in laatere eeuwen; En gefield, het ware echt, wat zal één getuige, die zvvygt, zyn,tegen zoo veelen , die van den algemeenen Vloed melding maken (**)? Wat nu de mogelykheid betreft, om zoo veel waters te vinden, het welk de geheele aarde bedekt heeft, men moet niet alleen denken aan het water het welk de regen, vreeslyke wolkbreuken, de Zee, enz. verfchaft hebben , maar byzonder in aanmerking nemen, het geen ons Mofes bericht G era. VII. 11. van den groo- ten (*) Ook laatst in la Bible enfin expliquée pag. 24. (f) Die lust heeft, om de verfcheiden vernaaien der Volken nopends den algemeenen watervloed, te leezen , zie de Algemeene Hiftorie I. Deel. Bl. 271. Hesz Gefchiedenis der Israëliten I. Deel. Bl. 118. Abt' Jerüsalem /. c. Bl. 244. Wy willen ondertusfehen wel toeftaan, dat dikwils byzondere overltroomingen met den algemeenen Zondvloed verward zyn in de Overlevering, doch met dit al ziet men 'er echter uit, hoe algemeen het denkbeeld van den algemeenen Vloed zy overgebleven. (§) In zyne Questions fur l''Encyclopedie en elders. (**) Vergelyk Jerüsalem /. c. Bl. 240.  3© Overeenstemming der H. S. met de ten afgrond, welks fonteinen opgebroken zyn, gelyk waarlyk veele Natuur-kenners ons verzekeren , dat in den fchoot der aarde verbaaze-nd groote fchatkamers, en afgronden van ondei*aardfche wateren gevonden worden, die genoegzaam toereikende waren tot eenen algemeenen Zondvloed (*) ; En nu kan men ook eene gemaklyke onderftelling aannemen, op welk eene wyze deeze algemeene overftrooming öntftaan zy. ,, In de holligheden der aarde was niet „ Hechts water, maar ook van het water be„ flootene lucht. Deeze was van het op haar „ rustend water , en dit wederom van de op „ het water der Zee, (dat met de onderaard„ fche waterfchatten gemeenfchap had) druk3, kende lucht, zeer lamengeperst, maar zoo „ lang alles bleef, zoo als 't was, hield de daar „ op rustende zuil van water en dampkring het „ evenwigt. Dit evenwigt verdween, want de lucht van den dampkring verloor haare veer„ kragt (niet haare geheele veerkragt, want „ anders had Noach niet levend kunnen blyven) 3, waarvan een gevolg was, dat zy al haar wa„ ter in een veertig-daagfchen regen vallen liet; „ En thans kon zy tegen de onderaardfche „ lucht — niet langer het evenwigt behouden, 3, deeze lucht dreef derhalven het onderaard„ fche water met geweld in de hoogte." (f) Hierby kunnen noch andere oorzaken hebben famen geloopen, onderiiardsch vuur, geweldige aardbevingen enz. Eindelyk brak de onderaardfche (*) Silbersciilag by Michaëlis Ooft. Bibl. XVII. Deel. Bladz. 73. (t) Silberschlag by Michacus /. c. XVHI. Deel. Bl. 33—35*  Meet-en Natuur-kunde. HooFdlï. X. 3r fche lucht door , en veroorzaakte den wind, waar van Mofes gewaagt Gen. VIII. i. waar door de wateren Jlil werden, en het water vloeide allengs weder in de hooien onder de aarde ; En met deeze eenvoudige Voorftelling kunnen wy ons genoegzaam te vrede houden , zonder ons in het onderzoek van andere oorzaaken in te laten (*). Wat nu eindelyk noch betreft de laat* (*) Liuè'nthal heeft V. Deel. Hoofdft. X. §. 47-65., de onderfcheidene onderdellingen medegedeeld. Sommigen heb ■ ben wy boven reeds bygebragt, van de volgende maken wy in deeze Noot noch kortelyk melding. Ray de Wereld van haar begin tot het einde 2 Deel. Cap. 2. denkt om eene buitengewoone drukking der Zee ; Anderen om eene verwrikking van het middenpunt der aarde Tab. I. Fig. 1. Zoo lang het middenpunt was in c. moest men aan beide zyden eene gelyke persfing (lellen, omdat ac — bc. Maar, (lelt men het middenpunt in d, dan is ad, grooter dan cd. gevolglyk heeft de dille Zee ff. en de Atlantifche gg. heviger op het onderaardiche water m. geperst, en het zelve omhoog gedreven, tot boven alle bergen hlik. en dit heeft geduurd tot het middenpunt der aarde wederom gekomen is in c. Jon. Jac. Scheuchzer C Journal des Sgavans Oclob. 1713. pag. 459.) dacht op eenen fchielyken dilftand der aarde in haare omwenteling om haaren as. W. Nichols (Conference with a Theïst Part. II. p. 214.) leidde den Zondvloed af uit eene fneller jaarlykfche beweging der aarde. Deeze zal eerst geweest zyn rondom de Zon S. (Fig. 2.) in het rond (cirkel) t,e,a,f,i,t. en dan zou de loopbaan der maan (7) geweest zyn rondom de aarde /, d, e,f. I. Is nu de bewering der aarde fneller geworden, zodat haare loopbaan uitgemaakt heeft de kromme lyn (Ellypfis) tdprkqotaft. dan is haar middenpunt op ée!ns uit b in c gekomen, zodat zy vry nader gekomen is by de Maan /. Deeze heeft derhalven derker op de aarde gedrukt, en den vloed voordgebragt. Ook heeft de Maan haaren loopbaan moeten veranderen langs Idghil Derhalven duurde de vloed tot dat de aarde in haare nieuwe baan in k, en de Maan in /, gekomen was. Toen kon de Zon, in dien tyd nader by de Maan zynde, die meer aan zich hebben kunnen trekken, en haare kleinere baan uqr in de groolere molp veranderen. Dus zou dan de vloed zoo veel meer  32 .'Overeenstemming der H. S. met de iaatfte bedenkingen, of het gelooflyk is, dat God het menschdom naauwlyks door hem gefchapen, door eenen algemeenen vloed zou hebben uitgeroeid , daar het immers naderhand niets verbeeterd is ? Waaiiyk de gefteldheid van de zeden der menfehen voor den Zondvloed, word ons door Mofes zodanig befchreven , dat een algemeen oordeel nodig was, om de menfehen te behouden. Zulk een overheerfchende barbaarsheid en geweld had de overhand genomen, dat het menschdom zich zeiven uitgedelgd, en nooit de Godlyke oogmerken bereikt zou hebben (*); En zeker, zoo algemeen heeft naderhand de barbaarsheid niet weder de overhand genomen, zy is tot'dien trap van buitenfpoorigheid niet geklommen, als voor den Zondvloed. En wanneer de verdorvenheid in byzondere Steden en gewesten te hoog geftegen was, heeft de Meer der Wereld ook nooit opgehouden, om, dan in algemeene , dan in byzondere oordeelen , blyken te geven van zyne onveranderlyke wys- heid meer hebben moeten afnemen, hoe verder de Maan / zich van de aarde k verwyderd heeft, tot dat eindelyk de aarde tot t gekomen zynde, de Maan haaren ouden Cirkel u rondom de aarde maakte, die zy te vooren had, wanneer de vloed geheel moest eindigen. Men voege hier noch by de ou- derftelling van Petr. Picot, wiens verhandeling de diluvio, ,geplaatst is in het Mufieum Haganum Tom. I. pag. 165. fqq. Dan gelyk wy zeiden, wy kunnen in de boven opgegeven eenvoudige onderftelling berusten. Genoeg is het, dat de moogelykheid van eenen algemeenen vloed is aangetoond, trouwens : Ita est. Nihil dijücile est nature, utique ubi in finem [ui properat, zegt L. Ann. Seneca Nat. Quceft. Lib. III. Cap. 27. pag. 854. daar hy over de oorzaaken handelt, van eenen algemeenen vloed, dien hy zich voorftelt, dat de aarde verderven zal. (*) Vergelyk myné Disfert. Inaugur. de Moribiu A,i:ediluvianorum, enz.  Meet-en natuur-kunde. Hoofdft. X. 33 heid en gerechtigheid, door welke Hy de Wereld regeert. §• 7- Bedenkingen over den Regenboog, enz. Het zal de moeite niet waardig zyn, dat wy de laffe fpottemyën beantwoorden , die de Schryver van la Bible enfin expliquée (*) maakt, over het geen God tot Noach zegt na den Zondvloed Gen. IX. 5. Ik zal uw bloed eifchen van de hand aller dieren, omdat daar in een hand aan de dieren word toegefchrcven; als ook dat God vf. 10. zegt, ook zyn Verbond op te richten met alhet gcdierte,waarby deezeSchryver dan voegt, dat' de oudheid geen onderfcheid fchynt gemaakt te hebben tusfchen de menfehen en de beesten, daar toe Prediker III. 18, 19. ook aannaaiende en verdraaiende. Schryvers, die zulke laf heden voordbrengen, verdienen geene aanmerking, en tegen iemand, die de eerfle beginzelen ontkent, moet men niet redekavelen. Wie weet trouwens niet, dat de Hebreeuwfche fpreekwyze, iets van de hand van iemand te eifchen, zeer gewoon is in de beteekenis van hem te ftraffen ? En dat, fchoon eigenlyk de dieren geene zedelykheid hunner daaden hebben, en dus niet geftraft kunnen worden, de Schepper echter zeer v/ys gewild heeft, dat het dier, het welk eenen mensch doodde, ook zou gedood worden, vergel. Exod. XXI. 28. om den zinnelyken mensch van moord en doodflag, die aan de barbaarsheid voor den Zondvloed zoo eigen waren , af te fchrikken? Wie weet niet, dat elke fchikking en 0") Pag. 24. III. Deel C  34 Overeenstemming der H. S. met de en vastftelling, by de Hebreen een verbond genoemd word? Zie Hechts Job V. 23. Met de Jïeenen des velds zal uw verbond zyn? Den waaren zin van Salomo in den Prediker hebben wy reeds getoond (II. Deel. Bl. 250.) — Maar iets van meer belang is het, hoe wy het te begrypen hebben, als God tot Noach zegt, Gen. IX. 13. Mynen hoge heb ik gegeven enz. Was 'er dan te vooren geen Regenboog geweest? Men weet, dat die enkel óntftaat door het breken der zonneftraalen in de regen-druppels , zou het dan voor den Zondvloed niet geregend hebben (*)? Dan,volgends den aart der Hebreeuwfche taal, zyn de woorden dus op te vatten : Ik heb den boog, dien ik in de wolken gefield hcbbe, van nu voordaan tot een teeken gegeven enz. En is het dan iets vreemds of ongerymds, dat iets, het welk reeds voor handen was, tot een teeken gefield word? (vergelyk iChron. XV. 15. Jef. XXXVII. 30.) Daar zyn immers zoo wel willekeurige als natuurlyke teekens ? Maar zegt men, hoe zal of kan de Regenboog een teeken van Gods Verbond zyn, daar hy ook in de woeftynen en op de Zee, waar geen mensch is , plaatsheeft? Doch, word in dewoefïynen, en op Zee , daar geen mensch is, ooit een Regenboog gezien ? Keen, daar is nooit wezenlyk een Regenboog, daar geen oog is, om hem waar te ne- (*) Deeze tegenwerping is gemaakt door Tindal Christend. zoo oud als enz. Cap. XIII. p. 436. Voyages & avantures de Jacques MASsé pag. 24, 27. Religions-priifung, Cap. Hf. pag. 89. enz. Ondertusichen heeft Burnet Theoria tclluris Sacra Lib. I. Cap. 5. p. 92. in de daad beweerd, dat het voor den-Zondvloed nimmer regende, en Patrick Delany befloot uit Hebr. XI. 7. dat 'er voor den Zondvloed geenllegenboog geweest zy, doch het een en ander is ongerymd,  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 35 nemen. Zyn dan onze partyen zulke onërvaaren Wysgeeren , dat zy niet weten, dat zelfs dezelfde Regenboog nooit van meer dan éénen befchouwer, gezien word? Maar, zégt de Schryver van la Bible enfin expliquée (*_); „ DeText 5, zegt niet, myn boog, die in de wolken is, „ zal voordiian het teeken zyn enz. maar, ik zal mynen boog in de wolken geven ". Doch deeze tegenwerping is armhartig, gelyk doorgaands , als onze Schryver alleen ftaat, en geene voorgangers heeft; Men flaa den Hebreeuwlenen 1 ext op , en men zal zien, dat Hy in den voorleden tyd fpreekt: Ik heb mynen boog gegeven in de wolken (f). Ook over deeze lpreekwyze is men gevallen; Want, zegt men , de Regenboog heeft zyne eigenlyke plaats in de regen-druppels, en in de beneden-lucht; Maar ik vraag , waar vertoont zich de Regenboog aan het oog? Is het niet in de wolken? En dus is dit te verftaan naar de geziVtkundiee waarheid. — Eindelyk, dat God den°boog zal aanzien en gedenken vf. 16. moet Gode-betaamïyk worden opgevat, van hoedaanige wyze van fpreken wy meer gezegd hebben (II. Deel. Bl. 396.;. — Niemand zal, denk ik, zwaarheid maken, dat volgends Gen. IX. 2. des menfehen vreeze en verfchrikking over de dieren is; Immers , fchoon de heerfchappy over dezelve thans zoo groot niet is, als voor den Val, blyven echCI) 25 Ct; Onze Schryver liet het op de Vulgata aankomen, ar. cum- mtm ponam in nuMbus. Men vergelyke over het go zegoe, Hesz Gejcrited. der Israëlit. I.Deel. p.14.». die aan- T^ft'°°) by H0:"ERUS IUacLXL # 27- de Regenboog gawemd word, een teeken voor de menfehen gezet. E«» lpoor zeker, der aloude algemeene Overlevering' C a  3ö Overeenstemming der H. S. met de echter , volgends de ondervinding, alle dieren den menfehen ontzag toedragen , en hy is de Heer der redeloze fchepzeien. §• 8. Daar zyn geene ongerymdheden in het verhaal van den Toren-bouw te Babel, en het verwarren der Taaien. Het gefchied-verhaal Gen. XI. nopends het •bouwen van den Toren te Balei, en de verwarringe der Spraken aldaar, heeft ook den Deïsten en vyanden der Openbaring toegefchcenen, vol ongerymdheden te wezen. De menfehen, zegt Mofes, wilden in de vlakte van Sinedr voor zich eene dad en een' toren bouwen, wiens opperde in den Hemel, zy enz. Dit kwam Celsus (*) reeds fabelachtig voor, die dit verhaal by den Reuzen-ftryd in de fabelen der Dichters vergeleek; Keizer Juliaan (f) meende , dat de geheele aarde geen doffe genoeg tot het bouwen van zulk eenen toren zou hebben kunnen geven, en de Jood Philo (§) wist zich niet anders te redden, dan dat hy de gefchiedenis in eene Allegorie (Leenfpreuk) veranderde. Zouden, zegt men, toen reeds zoo veele menfehen zich op aarde bevonden hebben, om zulk een gevaarte op te richten ? Wat oogmerk zouden zy daar mede gehad hebben? Eer-en glorie-zucht? Hadden zy de kunden, welke een zoo groot gebouw verönderdelt, reeds uit- (*) Origen. Lib. IV. pag. 174. (f) Apud Cyrillum Alexandr. Opp. Tom. III. p. 92. (§) De Confuf. linguar. Opp. p. 319.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 37 uitgevonden (*)■? Doch in ale deeze en foortgelyke vragen zyn onderftellingen, die men by Mofes niet vind, en alleen gegrond zyn in het niet, of kwalyk verftaan van zyne woorden. Het geheele verhaal fchikt zich naar de zinnelykheid der eerfte menfehen; Dit moet voor alle dingen aangenomen worden. Als nu de menfehen zeggen, wy willen een' toren bouwen, wiens opperfte in den Hemel reikt, dan willen zy niet anders zeggen, dan, wy willen eenen zeer hogen toren bouwen (f); De ruwe onervaren mensch kent buiten de aarde niets dan den Hemel, gelyk wy boven reeds aanmerkten (Bladz. 10,11.) Vervolgends moeten wy, gelyk het waarfchynelykst is, door deezen toren eene foort van Pyramide verftaan , om welke op te richten, geene zeer groote bouwkunst verëischt werd; en fchoon dan ook deeze onderneming gebeurt zy op het einde der eerfte eeuw na den Zondvloed, of in 't begin van de tweede; by de geboorte of in den leef tyd van Peleg Gen. X. 25. waaromtrent niets zekers is vast te ftellen, alzoo de woorden eenigzins duifter zyn; Evenwel behoeft men zich niet te bekommeren, of 'er menfehen genoeg op aarde waren, om dit werk te volvoeren ? Dewyl de eigenlyke hoogte, waartoe zy den toren wilden ophaalen, nergens gemeld word, en zy wezenlyk den bouw niet volbragt hebben. Als de Thalmud hem de hoogte van 70 mylen, Hieronymus van 4000 pas- (*) Vergelyk onder anderen den Schryver van la Bible enfin expliquée Tom. 1. p. 29. (tj) En deeze wyze van fpreken is in alle taaien overgebleven Deut. v. 28. ix. 1. Pf. cv11. 26. enz. Homerus meld van hemel-hooge dennen- Odysf, P~, vf. 230. c3  38 OvEeRENSTEMMING DER H. S. MET DE pasfen geeft, laten wy die bepaling der grootte voor hunne rekening; Zoo veel weten wy, dat de toren van Belus Tempel, die ook het graf van Belus genoemd word, en dien. men houd voor deezen zelfden toren, wiens bouw hier ondernomen en geftoord werd, door Herodotus (*), vergeleken met Strabo (f), gemeld word eene ftadie, dat is, 125 fchreden hoog geweest te zyn, het welk 600 Grieklche voeten uitmaakt (§), en door Hasius (**) bereekend word op 855 Paryfche voeten, zodat deeze toren van Babel omtrent 445 Paryfche voeten hoger zal geweest zyn , dan de vermaarde toren te Straatsburg, welke niet meer dan 410 Paryfche voeten of volgends anderen 574 Gcomctrifche voeten (ff) bedraagt; Maar dezelve is tot die hoogte eerst in vervolg van tyd opgetrokken, het welk byzonder aan Semiramis word toegefchrevcn. Na deeze aanmerking, behoeven wy niet angstvallig te rekenen, hoe veel menfehen tot dit werk verëischt werden,»en of de menfehen toen reeds na den vloed zoo zeer vermenigvuldigd waren. Het welk te minder nodig zal zyn, als wy het waare oogmerk weten, waartoe deeze menfehen dien toren willen opbouwen. De woorden zyn Gen. XI. 4. Laat ons eene ftad louwen, en eenen toren, diens opperfie in den Hemel zy, en laat ons eenen naam voor ons maken, opdat (*) Ilisi. Lib. I. Cap. |8t. (|) Geograph. Lib. XVI. (§) Volgends Aul. Gelliüs Noêl. Attic. Lib. I. Cap. I. pag U >: ''v (**) J0- Matth. Hasius de maguitud. urbium — juncla confiderat. quorundam ope> urn veterum: in Regni Davidici fjf Satomonsi descriptinne pag. 93. C\\j KüYszLEK. Reizen I.Siuk. Bladz. 135.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 39 opdat wy niet misfchien over de gantfche aarde verftrooid worden! Hun hoofd-oogmerk is, dat zy niet verftrooid worden over de aarde, zy willen by eikanderen blyven; Faber (*) vertaalt deeze laatfte woorden, opdat wy niet overfiroomd worden over de gantfche aarde; Dus zou de vreeze voor eenen nieuwen Zondvloed, de beweeggrond voor deezen torenbouw geweest zyn, gelyk Josephus (f) dit reeds heeft bygebragt; Evenwel fchynt de gewoone vertaaling boven deeze nieuwe te verkiezen, en het doel deezer menfehen was, de verftrooïng van het menschdom over de aarde te voorkomen; Het middel daar toe zou zyn, eene ftad en hogen toren te bouwen, en zich een' naam te maken. Deeze laatfte uitdrukking fchynt niet wel verftaan te zyn door de Overzetters, fchoon zelfs MiCHAëlis de gewoone vertaaling hier volgt. De geleerde Perizonius (§) heeft dan eenen anderen weg ingeflagen , en door Dw% een teeken, verftaan. Deeze toren zoude een teeken , een wacht-toren zyn, welke van verre gezien, den Herderen ten baken kon ftrekken, om zich weder by het hoofdverblyf te vervoegen. Maar, behalven dat bet niet uitgemaakt en bewezen is, dathetHebrecuwsch woord ergensdeeze beteekenis heeft, kan men naauwlyks doorzien, hoe op deeze wyze het groot oogmerk van verëeniging op den duur zou bevorderd worden? Ik ben dan zeer geneigd, om met Faber (**) bet woord DBf, naam, te verftaan van eene Godheid, (*) Archeologie der Hebraer S. 218. (f) Antiq. Jud. Lib. I. Cap. IV. §. 2. (§) Origg. Babyion. Cap. VIII—XIV. wien ook Dathb volgc in Pentateuch, pag. 73. (**) Arcbaologie enz. pag. 214. c4  38 OvECRENSTEMMTNG DER H. S. MET DE pasfen geeft, laten wy die bepaling der grootte voor hUnne rekening; Zoo veel weten wy, dar de toren van Belus Tempel, die ook het 'graf van Belus genoemd word, en dien men houd voor dcezen zelfden toren, wiens bouw hier ondernamen en geftoord werd, door Herodotus (*\» vergdexen met Strabo (f), gemeld word eene ltacuc, dat is, 125 fchreden hoog geweest te ' 2"; TTeIk 600 Griek*che voeten uitmaakt (§), en door Hasius («J) bereekend word op 85? Paryfche voeten, zodat deeze toren van Babel omtrent 445 Paryfche voeten hoger zal geweest zyn, dan de vermaarde toren te Straatsburg, we ke niet meer dan 410 Paryfche voeten of volgends anderen 574 Gcomctrifche voeten (tf; bedraagt; Maar dezelve is tot die hoogte eerst in vervolg van tyd opgetrokken, het welk byzonder aan Semiramis word toegefebreven. Wa deeze aanmerking, behoeven wy niet angstva hg te rekenen , hoe veel menfehen tot dit werk vereischt werden,, en of de menfehen toen reeds na den vloed zoo zeer vermenigvuldigd waren. Het welk te minder nodig zal zyn, als wy het waare oogmerk weten, waartoe deeze menfehen dien toren willen opbouwen De woorden zyn Gen. XI. 4. Laat ons eene fiad bouwen, en eenen Uren, diens otperfte in den Hemei zy, en laat ons eenen naam voor ons maken, opdat (*) fflst. Lib. I Cap. 181. (t) Geograph. Lik. XVI. (iV Vülöends Aüt. Geluus Noa. Atlic. Lib. I. Cap. L (**) Jo. Matth. Hasius de magnitud. urbium - juncla 1«o^m ope,um veterum: in Regni Daviditi fcr Satohonet dacriptione pag. 93. ZZTz (ft.) Kefszler R.izen I.Siuk. Bladz. 135.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 39 opdat wy niet misfchien over de gantfche aarde verJtrooid worden! Hun hoofd-oogmerk is , dat zy niet verftrooid worden over de aarde, zy willen by eikanderen blyven; Faber (*) vertaalt deeze laatfte woorden, opdat wy niet overfiroomd worden over de gantfche aarde; Dus zou de vreeze voor eenen nieuwen Zondvloed, de beweeggrond voor deezen torenbouw geweest zyn, gelyk Josephus (f) dit reeds heeft bygebragt; Evenwel fchynt de gewoone vertaaling boven deeze nieuwe te verkiezen, en het doel deezer menfehen was, de verftrooïng van het menschdom over de aarde te voorkomen; Het middel daar toe zou zyn, eene ftad en hogen toren te bouwen, en zich een' naam te maken. Deeze laatfte uitdrukking fchynt niet wel verftaan te zyn door de Overzetters, fchoon zelfs MiCHAëlis de gewoone vertaaling hier volgt. De geleerde Perizonius (§) heeft dan eenen anderen weg ingeflagen , en door Du*, een teeken, verftaan. Deeze toren zoude een teeken , een wacht-toren zyn, welke van verre gezien, den Herderen ten baken kon ftrekken, om zich weder by het hoofdverblyf te vervoegen. Maar, behalven dat het niet uitgemaakt en bewezen is, dathetHebrecuwsch woord ergens deeze beteekenis heeft, kan men naauwlyks doorzien, hoe op deeze wyze het groot oogmerk van vereent, ging op den duur zou bevorderd worden? Ik ben dan zeer geneigd, om met Faber (**) het woord De*, naam, te verftaan van eene God- heidy (*) Archeologie der Hebrteer S. 218. (t) Antiq. Jud. Lib. I. Cap. IV. §. 2. (§3 Origg. Babyion. Cap. VIII—XIV. wien ook Dathb volgt in Pentateuch, pag. 73. (**) Arcbaologie enz. pag. 214. c4  4o Overeenstemming der H. S. met de heid, wy zullen een ftad en toren bouwen, en ons eene Godheid maken, aan wie deeze. gewyd zal zyn. Dit zal de hoofdzetel, het middenpunt zyn van de verëeniging des mcnschdoms, en tevens daar toe ftrekken, dat wy, aan één Heiligdom verbonden, niet verftrooid worden over , de gantfche aarde ! Dat de naam de Godheid beteekent, is klaar uit Levit. XXIV. n, ió. Deut. XXVIII. 58. enz. Zeker is het, dat deeze toren aan Belus gewyd was, op dcnzelven werd het beeld van Belus, dien men voor Nimrod houd, geplaatst (*). Men vind ook fpooren, dat de Ouden torens en pyramiden hebben opgericht, om daar op hunne beelden te plaatzen (f), gelyk zy in 't algemeen hoogtens verkoren , om op dezelve hunnen Godsdienst te verrichten, waanende deeze zinnelykemenfehen, dat zy op deeze hoogtens nader by de Goden waren. Nu verandert het geheele gezichtpunt, waar uit wy deeze gefchiedenis te befchouwen hebben ; Mofes verhaalt ons hier den eerften oorfprong der Afgodery na den Zondvloed, welke als 't ware, eerst ondernomen werd, om het menschdom verëenigd te houden , maar die juist de oorzaak der verftrooïng werd, en deiver warringe der (braken. Nu ziet men allerduidelyksr, waarom dit werk der Godheid zodaanig mishaagde , datHy door zyne tusfehenkomst hetzelve verhinderde , en de menfehen op de aarde daadlyk verftrooide. Nu kan ik niet zien, (*) IIkrodot. I. 79. DlODOR. Sicul. II. 4. (f) Dit fchynt ook het oogmerk geweest te zyn, waartoe de Pyramiden in Egypte zyn opgericht, vergelyk Shaw Reize II.Drel. Bl. 130. en de verhandeling over dezelve, door my w elëer geplaatst in de Akademie der Geleerd. I. Deel. i. Stuk. Bladz, 121—131.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 41 zien, welke ongerymdheid men in dit gedeelte van Mofes verhaal zou kunnen vinden ? Na het bouwen van den toren, volgde de verwarring der taaien en de verftrooïng der volken. Hier heeft men nieuwe uitzonderingen. By de vermeerdering van het menschlyk gedacht meent Tindal (*), moest de vericheidenheid der taaien van zelve volgen, zonder dat daar toe een wonderwerk verëischt werd; En, vraagt men, hoe konden nieuwe taaien zoo fchielyk worden voortgebragt ? Immers, indien de menfehen hunne vorige taal en woorden vergaten, hoe ging het dan met hunne vorige gedachten ? enz. Het wonder is al te groot, en de Uitleggers hebben niet daar op gelet, welk eene menigte van taaien over de geheele Wereld gefproken word , daar zyn 'er meer dan 300 in Amerika, zoo ver het ons bekend is, en wel 3000 op het vaste land, dat wy bewoonen ; Zyn die alle opéén oogenblik öntftaan? (f) — Als wy ondertusfehen Mofes verhaal inzien , zullen wy niets ongerymds ontdekken. Dat het gantfche menschdom , van eenen Stamvader oorfprong- ' lyk (*) Christend. zoo oud ah de wereld Cap. 13. pag. 436',, Zie ook les feminiens de quelqucs Tk'e'oJogtens de Hollands. Leltr. XIX. pag. 434. fqq. (t) La Bible enfin expliquée pag. 29, 30. Als die Schryver pag. 28. eene tegenlïrydigheid in Mofes woorden meent te ontdekken, Gen. XI. 1. De gantfche narde was van cencrlei fpraak enz. En Cap. X. 5. Fan deeze zyn verdeeld de eilanden der Volken in hunne Landfchappcn, elk naar zyne Iprake, alsöf Mofes wilde zeggen, 'dat reeds voor den torenbouw te Babel, de mentenen onderfcheiden (braken hadden dan toont hy, of geen oordeel te bezitten, of opzettelyk den Lezer te willen misleiden. Wien is onbekend' dat alle Gefchiedfchry ve;s zodaauige Voorver haaien gewoon zvu te gebruiken? J Cs  42 Overeenstemming der H. S. met de ]yk in het begin, en zoo lang het by elkander woonde, ééne taal had, het welk Mofes Cap. XI. i. verhaalt, is met de natuur der zaak overeenkomende. De onderneming der menfehen mishaagde aan de Godheid, en zulks, gelyk wy getoond hebben , met het hoogfte recht; De Godheid ftoort het werk, al het welk op eene wyze word verhaald, die gepast is voor de zinnelyke denkbeelden van de menfehen van dien tyd, maar die niet anders te kennen geeft, dan dat God door vreeslykeOnwcders het werk verhinderde (*). Maar de Godheid zegt vf 7. Kom aan, laat ons nedervaren, en laat ons hunne fpraak aldaar venvarren, vergeleken vf. 9. Men weet,hoe verfchillende gedachten de Uitleggers zich van deeze woorden gevormd hebben ; Vitrtnga (f) verftond de éénheid der lippen vf. 1. van eene éénsgezindheid van gemoederen, en de verwarring der lippen van tweedragt en twist, die onder de bouwers ontftonden , en hunne fcheiding veroorzaakten ; Of van een ftamelen en gebrek in de uitfpraak, waar toe ook Lilicnthal (§) overhelt; Perizonius(**) meende , dat het wonder alleen voor eenen tyd hebbe plaats gehad, zonder dat men het zelve voor den ooriprong der onderfcheidene taaien zoude behoeven te houden. Nog meer; Is het wel ze- (*) Dat het nedervaaren van God, pm het werk te bezien, eene fpieekwyZe is, dienaar de denkbeelden der Ouden , een geducht Onweder van donder en blikzem beteekent, heeft Hezel opgemerkt over deeze plaats. (f) Obferv. S'acr. Lib. I. Cap.l. fqq. vergelyk VeneMA Bist. Ecclef. Tom. I. pag. 73. (§ BybeVerkl. F. Deel. Bladz. 120. (**) Origg. Babyl. Cap. IX. p. 212. wien Dathe volgt in Pentateuch, pag. 74.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 43 zeker, dat Mofes de verwarring der taaien aanmerkt als eene oorzaak der verftrooïng? Zegt hy niet veel meer, dat de verftrooïng de vermenigvuldiging der taaien tot haar gevolg gehad heeft ? En in dit geval , zou de geheele zwaarigheid , die de Deïsten bybrengen, wegvallen. Vf. 7. laat ons nedervaren enz. zal daii verklaard worden vf. 8. alzoo verf rooide hen de Heere enz. en volbragt door die verftrooïng zyne gezegdens vf. 7. (*) terwyl de zin van vf 9. zyn zal: men noemde den naam dier plaats Babel; want aldaar verwarde (dat is, begon te verwarren) de Heere de ff raak der gantfeher aarde , want van daar verftrooide ze de Heere over de gantfche aarde (f). Volgends deeze opvatting is dit het beloop der zaak: De menfehen fpraken ééne taal, en wilden vcrëenigd blyven woonen; Zy ondernamen ten dien einde eene ftacl en toren te bouwen, dien zy aan eene Godheid wilden wyden, en als het middenpunt van verè'eniging en Godsdienftige famenkomst wilden ftcllcn; Het een en ander mishaagde de Godheid. Het famen-woonen der menfehen zoude de rampzaligfte gevolgen kunnen gehad hebben, en de Afgodery kon door God niet geduld worden. Door een zwaar Onweder ftremde God dan het werk, verdreef de menfehen van daar, zodat zy zich verftrooiden, waar van een gevolg was, de oorfprong der verfcheidene taaien, die men pp de Wereld vind. — Wat is 'er nu ongcrymd in deeze gefchiedenis ? Is dezelve niet in alles overëénftemmend en natuurlyk ? En word zy daar - (*) ■Vergelyk Jo. Car. Bonnet Disf. in Bibl. Brem. nova U. UI. Fase. 3. pag. 545. fqq. (f) Zie ook Hezel over deeze plaats.  44 Overeenstemming der H. S. met de daar door niet bevestigd, dat men juist digt by de plaats, daar het geval is gebeurd, de tongvallen vind, die dochters zyn van de alöuda eerfte fpraak van het menschdom, waar van die taaien het meest afwyken, die in de verst-afgelegene Landen gcfproken worden? (*) §• 9- Of de Jlerren niet geteld kunnen worden? Als God aan Abraham eene talryke nakomelingichap wilde beloven, zegt Hy tot hem Gen. XV. 5. Ziet nu op naar den Hemel, en telt de Jlerren, indien gy ze tellen kunt, en hy zeide tot hem, zoo zal uw zaad zyn. Eiders 'heeft God het tellen der fterren voor zich behouden Pf. CXLVII. 4. Hy telt het getal der Jlerren! enz. Evenwel hebben latere Sterrekundigen ondernomen ze te tellen, en 'er ons onderfcheidene lysten van gegeven, en volgends deeze lysten is het getal der vaste ftarren niet eens heel groot, in de Flaamfteedfche lyst worden 'er niet meer dan 2672. opgegeven , ja de nieuwfle Sterrekundigen rekenen niet meer dan 1000 vaste fterren, die wy met het bloote oog zien kunnen (*) De Heer MrcHAèus in zyne Bybclvertaal. denkt echter, dat de verwarring der Taaien ten deezen tyde gebeurd zy, zodat waaiiyk -nieuwe taaien toen haaren oorfprong hebben gekregen; en merkt ten dien einde op het onderfcheid tusfchen Höofdtaalen , die geene de minfte verwantfchap met eikanderen hebben, en tongvallen van zulke Höofdtaalen. Men kan , denkt hy, geen denkbeeld maken, hoe geheel verfchillende Höofdtaalen öntftaan zyn , ten zy men Mofes verhaal aanneeme; Wat men ook verkieze, men vind geena ongerymdheden in den Godlykeii Gefchied-fchryver!  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 4$ nen (*); Maar met dit alles ftryd deBybel nogthans niet met de Natuur-kunde. Wy zullen niet eens aanmerken , dat de Sterrekundigen in dit geval alleen van de fterren fpreken, die met het bloote oog zigtbaar zyn, terwyl zy ons berichten, dat 'er door behulp der glazen, ontelbaare ontdekt zyn , en noch telkens nieuwe ontdekt worden; Wy zullen daar niet op ftaan, of niet de Sporades, de Nebulofce , de Melkweg, verzamelingen van fterren zyn; Wy zullen niet opmerken , dat de lysten der Sterrekundigen onderling in getal verfchillen; maar dit zy genoeg: Elk mensch die in den helderen avond naar buiten geleid en vermaand word , om de fterren te tellen, zal zulks voor zich ondoenlyk belyden te zyn, en hy zal oordeelen, dat het getal der fterren ontelbaar is; ja niemand der Sterrekundigen zal dit tellen met het bloote oog ligt ondernemen ; Naar de gezigtkundige waarheid fpreekt de Schrift, als zy zegt, dat het heir des Hemels niet kan geteld worden Jer. XXXIII. 22. En fchoon wywel willen toeftemmen , dat Abraham meer dan gemeene kundigheid boven zyne tydgenooten, in de Sterrekunde zal gehad hebben, moet men die echter niet afmeeten naar de voortgangen, die deeze kunst in onze dagen gemaakt heeft. — De fterren waren dan voor Abraham ontelbaar,zoo min telbaar,als het ftof der aarde, of het zand aan den oever der zee (f); Maar (*) Zie Martin Philof. Onder», p.zio. en de la Lande Ajtronum. Livr. III. §.355. & 459. (t) Men heeft clan niet nodig te (lellen , dat door een wonderwerk Abrahams gezigt zodaanig veriferkt zy, dat hy ook die fterren gezien heeft,die thans alleen door de beste Kykers worden waargenomen , gelyk de Heer J. van Iperen in de Verhand, van 'c Fllsfingsch Genoodfchap I. Deel. Bl. 472.  4ö Overeenstemming der H. S. met de Maar wat mi gemaakt van de belofte, zoo zal uw zaad zyn ? Ook deeze belofte is vervuld. Het nagedacht van Abraham, waartoe niet alleen de Israëliten en Edomitcn , maar ook zoo veel andere Arabifche Stammen behooren, is ten allen tyde ontelbaar geweest, en is zulks nog, ja, van de Joden zelfs kan men dit naar waarheid getuigen, dat zy ten allen tyde een talryk volk hebben uitgemaakt, welligt zyn 'er thans noch we! drie millioenen van Joden op de wereld (*). Hier mede zal elk befchciden mensch zig voldaan houden, anders zouden wy ons misfchien ook nog beroepen kunnen op de^gecstelyke nakomelingen van Abraham, eene fchaare die niemand tellen kan, uit alle gejlachten, talen, volken en natiën! Openb. VIL 9. §• 10. In het verhaal van den ondergang vanSodom, en de ■ftraffe van Loths huisvroitwe, is niets ongerymds. Het verfchriklyk oordeel, door God gebragt over Sodom en de nabuurige fteden, word Gen. XIX. 24-26. dus befchreven : Doe deede de Heere zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen van den Heere uit den Hemel, en keerde deeze fteden om\ en de gantfche vlakte, en alle inwooners deezer fteden, en het gewas des lands. En zyne (Loths) huisvrcuwe zag om van achter hem, en zy werd een zoutpilaar. Hoe zeer deeze gebeurtenisfe, ook zelfs by ongewydeSchryvers (f) gemeld word, zo- (*) Vérgelyk de Joodfche Brieven II. Deel. Bl. 156. fqq. fa li'ACHiENÉ Heil. Geogr. I. Dee'. Bl. 279. volgg. (f) Strabq , Sounits , Taciïus , Diodorus Siculus, Pu-  Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 47 zodat men ze over het geheel niet kan ontkennen, durft men nogthans het verhaal van Mo. Jes als ongerymd doen voorkomen en befpotten; Men ftoot zich aan den vuur- en zwavel-rcgen, als met in de natuur gevonden wordende ; Men ftoot zich aan het geen gemeld word van Lo^huisvrouwc, dat zy een zoutpilaar werd. Ja , men zoekt de geheele gebeurtenis in twyfel te trekken, de doode zee moet 'er altyd geweest zyn, zegt men , om het water van den fordaan te ontvangen, en men kan onmogelyk begrypen , dat op den oever van deze ve vyf Steden, zoo ryk en wellustig, zouden gelegen hebben, daar men hier niets vind, dan een ysie yke woeftyn, geheel onvruchtbaar, en alwaar drinkbaar water ontbreekt (*\ Intusichen worden alle deeze zwaarigheden ligtelvk opgelost, indien men zich volgends Mofes verhaal, een goed denkbeeld van deeze gebeurtenis maakt, Vuur en zwavel te doen regenen, is eene ipreekwyze, die van hevige blikzemftraalen te verftaan is, vergelyk den Xlden P/alm. Te vooren was hier eene vlakte, het dal Siddim genaamd Gen. XIV. 3. Deeze vlakte was zeer vruchtbaar, en by uitftek vermakelyk, de rivier de Jordaan liep door dezelve, en was in verfcheide Kanaalcn en beeken verdeeld, waarom de vlakte by Egyptenland vergeleken word Gen. XIII. 10. verliezende zich die rivier, gelyk meer andere in de heete landen, ten laatften in de dorre woeftynen, zodat zy de doode zee niet Plinius Justinus enz. welker getuigeniïfen men onder anC) Zie onder anderen la Bible enfin expliquée p. 46,47.  48 Overeenstemming der H. S. met de niet behoefde, om haare wateren daar in te ontlasten , even min als deeze thans eenen uitloop nodig heeft: Ondertusfchen was de grond dcezer vlakte vol Jodenlym, (bitumen') en waarfchynlyk vond men 'er ook Naphtha, ligt brandbaare fïoffe, en misfchien, gelyk de Ridder MichaöLis (*) gelooft, had zy van onder eene onderaardfche Zee; Als nu een groot onweder van donder en blikzem ontftond, en deeze Naphtha. en Jodenlym aanftak, floeg alles aan het branden, daar barften Vulkaanen uit, die alles vernielden; De bodem der vlakte ontbond zich, en verzonk in 't ond'eraardfche water, het welk in deszelfs plaats voortkwam, waar door dus de geheele vlakte in eene Zee veranderd werd; Terwyl'het geen van de vlakte overig bleef, eene onvruchtbaare en als verbrandde woeftyrf uitmaakte, uit welker tegenswoordige gefteldheid (een eeuwigduurend gedenktceken van de Godlyke ftraf! Jud. vf. 7.) een befluit te willen trekken , om de vorige vruchtbaarheid te ontkennen, of dwaasheid, of opzettelyke boosheid is. Wat is 'er nu in deeze gefchiedenis , dat ongerymd is ? (j) Maar laten wy nu ook zien, wat Loths huisvrouw by deeze gelegen- ' {"*) In Commcnt. de mart v.ortuo. ' ft) Die lus: heeft meer van de dooie Zee te lezen, zie de Sehrvvers aangehaald door P. Hofstede Bjzonderhed. der H. S. I.Dcel. Bl 46. Öf nu Sodom en de nabuunge fteden eigenlyk gelegen hebben in de vlakte, die in eene Zee veranderd is, dan of zy by de vlakte gelegen hebben , en dus waariyk alleen door het vuur omgekeerd en verwoest, maar niet verzonken zyn, is twyfelachtig. Reland heeft dit laatfte gevoelen voorgeftaan, het welk ik in eene aanmerking over de doode Zee , in de Nederl. Letterverlmt. II. Deel. Bl. 362. nader heb verdeedigd. Zie ook VeneMA Hist. Lcetef^Tain. I. pag. 136.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 49 genheid overkomen is ; Deeze met haaren man en dochters uit Sodom uitgegaan, zag achter kern om, het welk waarfchynlyk te verftaan is van een werkelyk terug keeren naar de plaats haarer woomnge. Zy zag nog den ondergang der Stad niet, Haat de Godlyke bedreiging in den wind, en is ongelovig aan Gods gezegdens (*> Haare ftraf overkomt haar dan rechtvaardig » Zy komt om in de vlammen der Naphtha. en word een zoutpilaar. Om de ongerymdheid, die de Deïsten uit deeze woorden tegenwerpen, cc ontgaan, heeft men veele wegen ingefiagen. Volgends fommigen zal het zyn, zy werd een eeuwig gedenkteeken (f), of gelyk J. Henr. IVIajus zywerd tot een gedenkteeken der ver- woes- (*1 Dus begrypen het ook MjchaIus ad h. I. en VeneMa ritst. Lcclef. Tom. I. pag. 139. (f) Deeze zoutpilaar, verklaart Josephus gezien te hebben RnfkA u> 1 CfPA I2Vgeiyk 00k de Schrvver van het Boek der IVysheid Cap. X. 7. Irenaïüs UK IK adverfus n.eiej. Lap. 5I. pag. 392. en anderen, melding maken van. net nog in wezen zyn van deeze Zoutpilaar, fa zelfs verhaaien hedendaagse Reizigers , dat Zy ze gezien hebben. ^cmzxz He l. Geogr. I. Deel. Bl. 00. Buscihnc Aarl nksbejchr.y.Deel. BI. 412 , W . (Hoogd.) De Heer Prof. I .deman Not. op ShawJ lieize I. Deel. Bl. 242. verhaak , da£ „ hem heugt een Huk fteens gezien te hebben, daar eèn'ffe„ tuigrchrift by was, dat het van een rots, die voor den „ Zoutpilaar van Loths vrouw gehouden werd, was afgebro» ff": «« was zoo groot als een duiven-ei, of als een „ k ern hoender-ei, en wit; genoegzaam van dezelfde verwe % tf f°Ut °P,de S'addigheden "; zie deByroegz. aldaar f. 364. alwaar de Prof. het getuigfehrift mededeelt. 0„. dertusfehen heeft men nopends deeze zoutpilaar veele fabelen verdicht, maar de Schryver van la Bible enfin expliquée handelt met oprecht, als hydie daartoe aanhaal , om M fes verhaal befpotrelyk te maken. Wat heeft de waarheiSet labelen van noden? waarnuw met C§") Obfierv. Saa: P. I. pae. 10c ///. Deel D  50 Overeenstemming der H. S. met de woesting. H. van der Hardt (*) geeft deezen zin aan de woorden, daar werd voor haar een zoutpilaar opgerecht, welke gedachte gepoiyst is door den Heer j. H. Jenischen (f), en verbeterd aangenomen door den Ridder Michaölis (§). Volgends Clericus (**) is zy verftyfd van fchrik, en werd als een zoutpilaar, of liever als een hard en onbeweeglyk ligchaam op eene onvruchtbaare aarde. Alle deeze verklaringen, hebben min of meer eenige hardigheid: Wy hebben ze ook niet nodig, om Mofes verhaal te verilaan. Loths vrouw zag achter hem om, zy keerde te rug, en werd een zoutpilaar. Het water van de doode Zee is buiten gemeen zout, waar van de naam van Zoutzee , aan de doode Zee gegeven word, en als dat water buiten zyne oevers klimt, gelyk fomtyds gebeurt in decente, vind men de vlakte, die het overftroomd heeft, by deszelfs daaling met zout bedekt , in zulk eene hoeveelheid, dat de inwooners van Paleftina daar zout genoeg voor zich vinden 5 Nu ftelle men zich de zaak dus voor: Loths vrouw keert ftadwaards, doch thans berst het onweder los, alles raakt in brand, het onderaardsch zoutwater, de onderaardfche Zee, daar wy hier vooF van fpraken, rees op, en overftroomde die vlakte, het oordeel treft ook dee. (*) In Ephemerid. Philol. Disf. 4. pag. 70. H-) In een afzonderlyk gefchrift te Gottingen 1760. waar van men eene fchetze vind in feNederl. Letterverlustiging. I. Deel. Bl. 367. volg. (§)' ad h. I. en De mari mortuo §. XXhI. Cnmment. 2. (**) Append. Comment. in Genef. p. 371. fqq. Disf. de flatus falina; Met wien overeenkomt de Overzetter van den Wertheimfchen Bybel pag. 81. en ook in de hoofdzaak, Dathe in Pentateuch, p. 101.  Meet-Sn Natuur-kunde. Hoofdft. X. 51 deeze vrouw, en het water bereikt haar; Na. derhand, als het water tot bedaaren gekomen was, vond men haar lyk, geheel met eene korst van zout overtrokken, zodat zy nu een zoutpilaar was; Dat drukt Mofes uit, zy werd een zoutpilaar, en hy ken in die kortheid zich niet wel anders uitdrukken; Verder zegt hy niets, en denklyk heeft men haar begraven; En het kan zyn, dat naderhand ter haarer gedachtenis een zouthoop , als een foort van grafteeken opgericht is, hoedanig een men nog aan Josephus enz. kan vertoond hebben (*). S. Over Jacobs list, om uit witte fchaapen, gefpih lelde en geplekte te fokken. Men leest van Jteqb, dat hy in den dienst van Laban zynde, om het bonte en gefpikkeldevee, het welk voor hem tot zyn' loon bedongen was, te doen vermenigvuldigen , en zelfs witte fchaapen , geplekte lammeren te doen werpen, zich bedient hebbe van eene zekere list; Hy nam Gen. XXX. 31-36. ftokken, welke hy met witte en bruine ftreepen fchilde, en die vervolgends in de drinkbakken lag, als de kudde verhit werd; ook llelde hy de kudden by het drinken zoo, dat het witte vee van Laban zyn geplekt en bruin vee zag, en deeze kunstftreek herhaalde hy telkens, en wel by de fterkfte en vrolykfte fchaapen ; En.zyn vee werd, volgends denGefcbiedlchryver, zeer vermenigvuldigd. ■ Hier zeggen ons de Deïsten, dat iets verhaald word, het geen (*) Vergelyk Kezel over dec?.e plaats Bk 136. D 2  52 Overeenstemming der H. S. met de geen tegen de ondervinding in natuurlyke zaken zou aanlopen. Deeze list kon geheel geene uitwerking hebben; De inbeelding der moeder werkt zoo niet op de vrucht, dat de kleur, door de moeder gezien, eigen zou worden aan de vrucht, of anders moesten de koeien en fchaapen , die het groen geftadig voor oogen hebben, ook groene kalveren e;i lammeren, indien niet altyd , ten minften fomtyds , krygen (*); Ook hebben zy het zeer geladen op Jacobs onëerlykhcid in dit geval; Deeze list ftrekte ten nadeele van Laban, zeggen zy, en is niet beftaanbaar met de oprechtheid. — Wat de eerfte tegenwerping betreft , zonder ons in te laten, boe veel de verbeeldings-kracht der moeder op de vrucht doet, waar over getwist word, maar waar van echter veele voorbeelden worden bygebragt (f) , en welk onderwerp, even zoo wel als" het geheim der voortteeling, nog met dikke duifternisfen omgeven is, zy dit genoeg, dat het een algemeen gevoelen is onder de aanfokkers en kenners der fchaapen, dat dit dier eene zeer levendige verbeeldings-kracht heeft, welke zeerfterk ook op de jongen werkt, terwyl men waarneemt , dat meestal de kleur der lammeren, niet die der fchaapen, maar die der bokken volgt, en wel, gelyk men wil, oia dat het ichaap den bok aanziet. Deeze meening was reeds by de aiöude Herders bekend, zy was de rede, waarom Laban zyne kudde afgezonderd hield van die van Jacob,doch Deeze meer ervaren in de Schaapen-fokkery dan Laban, (*) La Bible enfin expliquée pag. 79. (f) Dochart. Hieroz. Lib. 11. Cap. 49. p. 544- ^l- ver* gelyk ook L. Muster over de Verbeeldings-kracht Bl. 8,9>  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 53 ban, ftelde de boven gezegde kunstgreep in het werk. Nu verhaalt Mofes alieen het geval, zonder dat hy 'er zyn oordeel over velt, en wat is hier dan tegen de natuur? Jacob geloofde, dat de verbeelding veel deed by het fchaap, met betrekking tot de verwe der jongen , en daarom gebruikte hy eene list, en Jacobs loon vermenigvuldigde. Mofes verhaalt dit, zonder echter te zeggen, dat dit het gevolg dier list was; Jacob fchryft het ook aan den zegen van God toe, waar toe hem zyn droom , die hy Gen. XXX. io-r2. aan zyne vrouwen vertelt, nader opleidde. Het geen de Schryver van la Bi- ble enfin expliquée bybrengt, dat het wonder is, dat nooit fchaap of koe eene groene verwe had, is geheel onnatuurkundig, en toont, dat hyde rechte Wysgeer niet is; De verbeeldings-kracht is niet gewoon ontfteeken te worden, door het geen daaglyks en gemeen is, ook niet ten allen tyde, dus zal het groene gras geen invloed daar op hebben, en men zal ook niet met zekerheid van een' goeden uitflag, ondernemen kunnen, om van de kunstgreep van Jacob gebruik te maken (*), —■ Het tweede gedeelte der tegenwerping boven gemeld, betreft het zedelykevan Jacobs gedrag in deezen; Men befchuldigt hem van eene ongeoorloofde list en onoprechtheid (t) j Indien deeze befchuldiging gegrond ware, kon (*) Vergelyk met het geen gezegd is, MiciiAëus over deeze plaats, maar vooral Deszelfs verhandeling Over de verbeeldings-kracht der bevruchten enz. geleerde Mengel fchrif. ten Bl. 117. volgg. J (f) Al ware het, dat Jacobs gedrag in deezen was *f te keuren, noch verloor daarby de Godlykhcid van den Bybel inets; Immers deeze keurt zyne kunstgreep noch goed noch kwaad. Schryvers , die de achtbaarheid van Gods woord D 3 voor-  54- OvERCENSTEMMTNG DER H. S. MET DE kon men nog tot verfchooning van Jacob zeggen, dat hy met Laban, eenen listigen en onrcchivaardigcn man, te doen had, tegen wien min gevestigde- deugd zig ligtelyk iets veroorlooft; als ook, dat men Hem niet moet beöordeelen naar de verhevene zedckunde van het Chrjftendom, maar' naar de mate van kennis van zynen tyd (*)■ Dan, ik kan geene onoprechtheid of bedrog in Jacob in dit geval befpeuren. Vooreerst lees ik niet, dat Laban Hem daar over ooit befchuldigd heeft, het welk Hy echter volgends zyn charakter niet zou hebben nagelaten , vooral toen Jacob zich zoo nadruklyk op zyne eerlykheid en vlyt beriep, Gen. XXXI. 38-41. ja 'hem zelfs doorftreek over het tienmaai veranderen van den loon. Ten tweeden: De zaak is dus gelegen: Laban en Jacob gaan zamen een verdrag aan , welk vee voor Jacob tot zyn' loon zyn zal, waar voor hy*■La* bans vee zal oppasien en verzorgen. By dit verdrag word niét verboden, dat Jacob niet alle middelen zou mogen gebruiken,om zyne kudde te vermeerderen; en onder die middelen was ook dit, het weik hy met goeden uitflag in het werk ftelde. Ten derden j Laban bewust van het algemeen óórdeel, nopends de verbeeldingskracht der fchaapen, zonderde het bruine en bonte vee af van de witte fchaapen, op den afftand van drie dagen trekkens Gen.XXX. 35> 3^. Hy voonreflyk verdeedigen, hebben den Aartsvader in dit geval ook gelaakt , zie Niemeyer Ghar/ïfitèrh 1. Deel. 1. Stuk, Bl. 330. Als ik derhalven 'jacob verdeedige , gefchied het nier, om eene onderllelling te handhaven, maar alleen, omdat jk, in de daad, in dit zyn gedrag niets te laaken vinde. (*) Zie den Heere Plrpoxcher op MiCHAëus Bybelvert* //, Deel. U, Stuk. Bl. 222, 223.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 55 Hy wilde hier mede voorkomen, dat de witte kudde geen geplekte jongen wierp, door het aanfchouwcn van het bruine en bonte vee. Myns bedunkens was dit niet in 't verdrag begrepen , en het is eene duidelyke blyk van inhaaligheid en eigen belang van deezen Man; Maar het geen Jacob hier ontnomen werd, vergoedde hy door zyne meerdere fchranderheid en ervarenheid. Wat misdaad ligt hier in ? Ten vierden, kan ik niet vinden, dat Jacob de Godheid zou voorgewend hebben, als die hem dit middel aan de hand gegeven had, het welk de Heer Niemeyer bybrengt. Zyn droom, die hy Gen. XXXI. 8-12. aan zyne vrouwen verhaalt, behoort hier niet toe; immers daar word niets in gezegd, dat tot dit middel , door Jacob gebruikt, betrekking heeft; maar alleen als hy door het geduurig veranderen van den loon, moedeloos werd, is hy door deezen droom verfterkt, om op God te vertrouwen, die hem, hoe het ook gaan mogt, zou zegenen. §. 12. De vermenigvuldiging der hraëliten in Egypten, is niet ongelooflyk. Jacob kwam met 70 zielen in Egypte, Gén. XLVI. 27. het verblyf van hem en zyn gedacht in dat land, fielt men op 210. of 215 jaaren, en toen trokken uit Egypte 600000 ftrydbare Israëliten, behalven de vrouwen en kinderen, Exod. XII. 37. Dit, zeggen de Deïsten (*), is on- (*) Nog onlangs de Schryver van eene MUfivt aan de Schryvers der Joodfche Brieven Bl. 3. Hy is vvederlegd door G. K. Proeve eener beantwoording der Misfive enz. Utrecht 1772. Bladz. 4. D 4  \ 56 OvERëKNSTEMMING DER H. S. MET DE ongeloofiyk, en even hierom willen zy Mofes verhaal als ongerymd verwerpen; Het is echter in de daad niet ongeloofiyk, mids men bedaard denkt; Ik zal niet aanmerken, dat men niet volkomen zeker is, of het verblyf der Israëliten in Egypten 215. of 430 jaren geweest zy; Ik zal niet gaan uitrekenen, hoe zeer her. menschdom kan vermenigvuldigen, als men zekere onderftellingen aanneemt (*), waar in wel geene ongerymdheid ligt, maar die de Deïsten weigeren toe te laten ; Ik zal my niet beroepen Op voorbeelden van eene verbazende vruchtbaarheid van een of ander byzonder perzoon (jf), maar het volgende kan geen billyk Lezer der gefchiedenis ontkennen. 1) De Israëliten huwden veel vroeger, dan het by ons hedendaagsch gefchied ; Ook is de Oosterling veel vroeger huwbaar dan de Westerling. 2) Zy leefden lang, en rekten hunnen leeftyd tot by of over de 100 jaaren in Egypte. 3) De veelwyvery had onder hun plaats. 4) Volgends het eenpaarig getuigenis van oude en laatere Schryvers, is Egypte zeer vruchtbaar, en twee of drielingen in ééne geboorte , daar niet zeldzaam; Men houd ook het water van den Nyl, als een mid- (*) Men zie zulke onderftellingen by LruèNTHAr, Deel Bl. 147. en by den Heer Perponcher op Michaêlis Bybelyertl UI. Deel. I. Stuk. Bl. 2. (t) Derham Phyfico-theologia. Lib. IV. Cap. II. pag. 355, geeft zulk een geval op. Zekere Maria. Ilonywood in het jaar 1527. geboren, en 93 jaaren oud geworden, was in haar '16de jaar in 't huwelyk getreden, en werd moeder van zeven zoanen en negen dochters, waarvan drie zeer jong, en twee zonder nakomelingen geltorven zyn ; En evenwel heeft zy van de overigen beleefd 114 klein-kinderen, 228 neven en 900 achterneven, en dus famen 1258 nakomelingen.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 57 middel voor de vruchtbaarheid (*). 5) Voeg hier by, dat de Israëliërs in rust leefden in Egypte, geen oorlog, pest, hongersnood enz. ondervonden, noch eenige van die zaken, waar door de bevolking der landen dikwils zoo verhinderd word. Om nu te zwygen 6) van het geen fommigen gedacht hebben, dat de bcfnydenis ook tot de vruchtbaarheid het haare toebrengt (f) ; 7) Zoude men ook wel behoeven te ftellen , dat de 600000, die Exod. XII. geteld worden, alle uit Jacobs heupen zyn voortgekomen? Jacob had behalven de 70 perzoonen van zyn geflacht, veel knechten en dienstmaagden, ingcboornen van zyn huis, die door de befnydenis als 't ware, met hun nakroost het Israëlitisch volk werden ingelyft (§). En by dit alles kwam 8) de byzondere zegen der Godheid. Voegt men dit nu alles famen,dan kan niemand deeze vermenigvuldiging der Israëliten ongeloofiyk vinden; De verdrukking die zy ondergaan moesten, ftrekte om hen te harder en gezonder te maken, zodat hunne vermenigvuldiging daar door toenam Exod. I. 12. — Het dooden der kinderen, en het werpen derzelve in het water, fchynt niet lang geduurd te hebben, het was te onmenschlyk, dan dat het lang konde duuren, en komt dus hier in geene aanmerking. §• 13- (*) Vergeiyk Faber aanmerk, op Harmar Waa mem. over het Oost. IF. Deel. Bl. 5. (t) Uezel Bybel. I. Deel. Bl. 324, 325. (§) De Heer Perponcher I. c. III. Deel. II. Stuk. Bladz. 25. D5  58 Overeenstemming der H. S. met de S- 13- De Openbaring zegt niets van of nopencis de dieren, het welk met de natuurlyke Hifiorie Jlryd. Mofes heeft aan de Joden fpys-wetten gegeven , en door dezelve fommige beesten rein, andere onrein verklaard, dat is, welke al, en welke niet mogen gegeten worden, doch van die wetten zullen wy by eene andere gelegenheid fpreken; Hier komt alleen in aanmerking, de befchuldiging , die Voltaire in la Bible enfin expliquée pag. 156. by gelegenheid van Levit.Xl. bybrengt. Levit. XI. 6. word van den haas gezegd , dat hy wel herkaauwd, maar de Maauwen niet verdeeld, en daarom is hy onrein , hy mag niet gegeten worden. Dit is volgends onzen Schryver, geheel bezyden de waarheid, want de Haas herkaauwt nooit, en elders voegt hy 'er by, dat de Haas een zeer gekloofden voet heeft* (*); Wat het laatfte betreft, die tegenwerping rust op onkunde van Mofes wet, en van de natuurlyke hiftorie van den Haas. Mofes ei&cht Lev,it. XI. 3. als een kenmerk van een rein dier, dat het de klaauwen verdeelt, en de klove der klaauwen in twe'èn klieft, maar de Haas verdeelt de klaauwen niet in tweën , maar wel in vieren, Mofes is dan niet verftaan, of onze Wysgeer heeft nooit opmerkzaam de lopers van den Haas befchouwd. Het eerfte zou eenige meerdere zwaarigheid hebben; als men in 't gemeen de liefhebbers der Jagt raadpleegt, zullen zy ons zeggen, de Haas herkaauwt niet, ik heb (*) Zie zyne woorden aangehaald in de Joodfcbe Brieven W.Deel. BÏ.IJ5.  Meet-en Natuur kunde. Hoofdft. X. 59 heb 'er onderzoek naa gedaan, en dit antwoord bekomen; Ook is de gefteldheid der maag by den Haas onderfcheiden van die der herkaauwende dieren. Maar ondertusfchen zyn "er onder de liefhebbers der Jagt en Houtvesters, die wel degclyk verzekeren, dat de Haas herkaauwt, en vele oude en zelfs hedendaagfche Natuur-kenners, hebben hem onder de herkaauwende dieren geplaatst; Aristoteles deed zulks uitdruklyk, om het coagulum of ftremzel, 't welk hy in dit dier had opgemerkt, en de menigvuldige beweging zyner kinnebakken; üclleer deBuEEos zelf doet hier geen beiïisfende uitfpraak ; Daar blyft dan onzekerheid over (*); Maar laten wy toegeven dat de Haas niet herkaauwt, gelykt evenwel de beweging van den Haas metzynen mond, niet zeer naar herkaauwen ? Kunnen de Hebreen dit niet herkaaüwm.gènoemti, en de Wetgever het woord in dien 'zin genomen hebben (f)"? Eindelyk, het zy zoo, ,, dat de Joden zich bedrogen, " gelyk onze Schryver zegt, „ gelovende, dat de Haas herj, kaauwt, terwyl zy de beweging zyner lippen „ voor de daad van herkaauwing namen'1;. Was het dan de zaak van den Wetgever, om dit gevoelen des volks uit natuur-kundige gronden tegen te fpreken? Te meer, om dat de Haas toch onrein was en bleef, dewyl hy geen gekloofden voet heeft (§). Levit. XI. 20. kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, word ook door (*) Vergelyk de Hoeren Michaclis en Perponcher op deeze plaats, en voeg 'tr.by de JorJfc'je Brieven 1. c. (f) Zie de vragen van den Heer RLeiiAé'us aan het Arabisch Reisgezelfchap, pag. 162. (§) Zie Hezel over deeze plaats.  6o Overeenstemming der H. S. met de door onzen Schryver bcfpot. „De Wet," zegt hy> 55 verklaart deeze dieren voor een verfoei„ ze), te weten, indien zy 'er zyn; want wy „ kennen zulke beesten niet", enz. Dan hy heeft geen rede om Mofes te befpotten, omdat hy hem niet verftaat, en dus keert de fchande tot hem weder. Te weten, Mofes verftaat door het kruipend gevogelte enz, al wat men nog tot het gevogelte, nog tot de viervoetige dieren brengen kan, maar dat als middelflagtig tot beide zou kunnen gerekend worden; en het welk tevens vleugelen en vier of meer pooten heeft. Het Hebreeuwlche woord, bevat alle deeze te famen, en kan niet dan door eene omfchryving uitgedrukt worden. En in de daad, daar zyn ook viervoetige, en tevens vliegende dieren, als de vliegende katten, al fchynt onze Schryver die niet te kennen (*). Ondertusfchen heeft zich onze beftryder van de Godlyke Openbaring, op deeze plaatze fchandelyk bedrogen, als hy in zynen Text zegt: Gy zult geen fpringhaanen eeten, als ware dit het bevel van Mofes, en dan in zyne aanteekening opmerkt, datjoannes de Doper die evenwel gegeten heeft (f). Mofes veroorloofde wel degelyk het eeten der fpringhaanen Levit. XI. 21. en dus kon Joannes de Djper ze eeten zonder de Wet te overtreden. Men zie nu eens, welken ftaat men op zodanig ten' Schryver kan maken , die Mofes het tegendeel doet zeggen, van het geen hy waarlyk zegt, (*) Alleen is het twyfela'chtig, of zy aan de Israëliten bekend waren, en dit (lelde de Ridder MiCHAëus aan het Arabiic'i Rtisgezelfchap voor Bl. 46—48. (ï) j) Qb n.- lak tas", zegt hy, „ pourquoi la Sauterelle „ est decluée impure, puisque St.Jean J3aptiste s'en nourris„ lait d..nj le défert.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 6ï zegt, en daarop dan zyne befchuldigingcn wil bouwen ! — Van geen beter gehalte is het geen hy tot befiuit 'er byvoegt: „ De text fpreekt „ nog van veel andere dieren, die men niet „ kent; als van den Grypvogel, den Ixion , „ welke fabelachtige dieren zyn." Want in de daad, hoe zeer ook de beteekenisfen van fommige woorden Levit. XI. onzeker zyn, het welk geen wonder is, evenwel komen 'er geen Grypyogels, Ixions of andere fabelachtige dieren in voor, gelyk ieder zien zal, die de moeite gelieft te nemen van de Uitleggers, byzonder de laatften, raad te plegen. — In den Bybel komt op meer dan ééne plaats Num. XXIII. 22. de naam van een Dier DïH, Reërn, voor, hetwelk veele Overzetters door Éénhoorn vertaald hebben, welk dier de Schilders verbeelden als een paard, hebbende aan 't voorhoofd een langen en puntigen hoorn,zekerlyk geheel ongerymd,dewyl zodanig dier geen voedzel voor zich zcti kunnen krygen, maar al tyd door deezen hoorn zou belemmerd worden ; Nu fchynt het reeds uitgemaakt, dat'er geen Eénhoornen zyn, en dat de hoornen, die men vertoont, aan zekere Zee-' gedrochten (Narwals) behooren , zoo als die, welke hier te Utrecht op de Mari'è-kerk bewaard worden; Doch dit alles benadeelt het gezag van den Bybel niet: DiO is geen Eenhoorn, en komt dus ook in de Bybel-plaatzen niet voor , maar heeft hoornen Deut. XXXIII. 17. Dan welk dier eigenlyk door het Hebreeuwsch woord gemeend word, is niet zoo zeker; Job. Ludolph. en anderen , dachtten om den Rhinoceros, of Neushoorn, van wien echter Bochart verfchilde, die voorden Oryx was; Schultens en Michaclis befluiten uit verfcheidene Schrift-plaatzen, dat  6b Overeenstemming der H. S. met de door onzen Schryver befpot. „De Wet," zegt hy» «verklaart deeze dieren voor een verfoei„ zcl, te weten, indien zy 'er zyn; want wy „ kennen zulke beesten niet", enz. Dan hy heeft geen rede om Mofes te befpotten, omdat hy hem niet verftaat, en dus keert de fchande tot hem weder. Te weten, Mofes verftaat door het kruipend gevogelte enz, al wat men nog tot het gevogelte, nog tot de viervoetige dieren brengen kan, maar dat als middelflagtig tot beide zou kunnen gerekend worden; en het welk tevens vleugelen en vier of meer pooten heeft. Het Hebreeuwfche woord, bevat alle deeze te famen, en kan niet dan door eene omfchryving uitgedrukt worden. En in de daad, daar zyn ook viervoetige, en tevens vliegende dieren, als de vliegende katten, al fchynt onze Schryver die niet te kennen (*). ■— Ondertusfchen heeft zich onze beftryder van de Godlyke Openbaring, op deeze plaatze fchandelyk bedrogen, als hy in zynen Text zegt: Gy zult geen fpringhaanen eeten, als ware dit het bevel van Mofes, en dan in zyne aanteekening opmerkt, datjoannes de Doper die evenwel gegeten heeft (f). Mofes veroorloofde wel degelyk het eeten der fpringhaanen Levit. XI. 21. en dus kon Joannes de Djper ze eeten zonder de Wet te overtreden. Men zie nu eens, welken ftaat men op zodanig ven' Schryver kan maken, die Mofes het tegendeehdoet zeggen, van het geen hy waarlyk zegt, (*) Alleen is het twyfela'chtig, of zy aan de Israëliten bekend waren, en dit ftelde de Ridder MiCHAëus aan het Arabist- '1 Het'sgeze'-fc-'iap voor Bl. 46—48. (f) „ Un n_- fait jas", zegt hy, „ pourquoi la Sauterelle „ est decluée impure , puisque St.Jean Baptisce s'en nourris„ fait d..nj le Jéfert.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 6"ï zegt, en daarop dan zyne befchuldigingen wil bouwen ! — Van geen beter gehalte is het geea hy tot befluit 'er byvoegt: ,, De text fpreekt nog van veel andere dieren, die men niet „ kent; als van den Grypvogel, den Ixion , „ welke fabelachtige dieren zyn." Wantin de daad, hoe zeer ook de beteekenisfen van lbmmige woorden Levit. XI. onzeker zyn, het welk geen wonder is, evenwel komen 'er geen Grypvogels, Ixions of andere fabelachtige dieren in voor, gelyk ieder zien zal, die de moeite gelieft te nemen van de Uitleggers, byzonder de laatften, raad te plegen. — In den Bybel komt op meer dan ééne plaats Num. XXIII. 22. de naam van een Dier Reëm, voor, hetwelk veele Overzetters door Éénhoorn vertaald hebben, welk dier de Schilders verbeelden als een paard, hebbende aan 't voorhoofd een langen en pumigen hoorn,zekerlyk geheel ongerymd,dewyl zodanig dier geen voedzel voor zich zou kunnen krygen, maar altyd door deezen hoorn zou belemmerd worden ; Nu fchynt het reeds uitgemaakt, dat'er geen Eénhoornen zyn, en dat de hoornen, die men vertoont, aan zekere Zee-' gedrochten (Narwals) bchooren , zoo als die, welke hier te Utrecht op de Marië-kerk bewaard worden; Doch dit alles benadeelt het gezag van den Bybel niet: D50 is geen Éénhoorn, en komt dus ook in de Bybel-plaatzen niet voor, maar heeft hoornen Deut. XXXIII. 17. Dan welk dier eigenlyk door het Hebreeuwsch woord gemeend word, is niet zoo zeker; Job. Ludolph. en anderen , dachtten om den Rhinoceros, of Neushoorn, van wien echter Bochart verfchilde, die voorden Oryx was; Schultens en Michacus befluiten uit verfcheidene Schrift-plaatzen, dat  €z Overeenstemming der H. s. met de dat de Reëm tot bet gefjacht der wilde Koeien, of tot de Buffels behoort (*). §• 14. Hoe Mofes van cfen berg het geheele beloofde Land heeft kunnen zien ? Het zal ons niet ophouden, dat Deut.XKX. 4. Jef. XIII. 5. aan den Hemel een einde word toegefchreven , alzoo dit tot de Gezigtkundige waarheden behoort, waarvan wy reeds in 't algemeen gefproken hebben. Maar hoe kon Mofes Deut. XXXIV. 1-3. van den berg Nebo, en de hoogte van Pisga, zien het gantfche land Gileiid tot Dan toe, en het gantfche Naphthali, en het land van Efraïm en Manasfe ,-en het gantfche land vanjuda enz? Eene uitgeftrektheid van 25 of 30 tot 36 uuren gaans , kan door geen menfchelyk oog overzien worden., Men neemt verfcheidene middelen by de hand , om het begrypelyk te maken, dat 'Mofes dit heeft kunnen zien ,.waar van wy in de aan tekening (f) be- (*) Men zie hen op Job XXXIX. 12. en vergelyke meer Schryvers over dit dier, aangehaald in de aanteeken. van den lieer Prof. ïydeman op ShAw Reize II. D el. Bl. 106. (t) JosiJA van Ipeiuin in de Verhandel, van V Flisfingsch Cenoodfc'rap I. Deel. Bl. 482. volgg. denkt ook hier om eene wonderbaare verfterking van Mofes gezigt. LinërmiAL Bybel!'. F. Deel. Bl. 151. geeft het volgend betoog van de mogelykheid der zaak. Men itelle den top des bergs d (Fig. 3. Tab. 1.) op welken Mofes Hond, Hechts l myl hoog bavejj den gezigt-einder ab. Dus is de lyn ad \ myl s 5000 voet Rynl. of 416 Roeden en 8 voeten. De halve diameter der aarde ae= eb is 860 mylen, of 17200000 voeten, of 1433333 Pvoeden en 4 voeten. Gevolgiyk is de lyn cd =3 !433750 Roeden. Vennids db een Tangens is, zoo is dbc een regte hoek, en wy kunnen befluiten, cd: fin. tot. s eb: fin.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 63 bericht doen ; Doch het komt my voor , dat deeze omfiag niet nodig is. Mofes had verzogt over te trekken (over de Jordaan) en het goede land te bezien enz. Dtut. III. 25. doch de Heere veroorloofde hem dit niet, maar alleen dat hy op de hoogte van Pisga geklommen, zyne oogen zou opheffen naar 't Westen en Noorden , en Zuiden en Oosten, en toe zou zien met zyne oogen , maar over de Jordaan zou hy niet gaan vf 27. De vervulling deezer belofte heeft men Deut. XXXIV. 1-4. welke verzen na Mofes zekerlykzyn bygevoegd by Zyn 5de Boek, gelyk blykt uit de melding van de landen , naar den naam der Stammen van Israël; Nu lees ik wel dat de Heere dit aanMo/ès aan wees, en het hem dus deed zien met zyne oogen, maar niet, dat Mofes zelve het geheele land onderfcheiden gezien heeft totdcszelfs einden toe. Ik begryp het dus: Mofes op de hoogte geklommen, zal de velden en bergen van Canadn, zoo ver zyne oogen, die niet verdonkerd waren, reikten, befchouwd hebben, en de verdere en nadere aanwyzing van dit land, deed hem de Heere volgends de belofte, aan hem ge- fin. cdb. Voegt men nu by den Logarithmus van cb a 6, 1563470, den Logarithmus van den finus totus =3 10,0000000, dan heelt men 16,1563470. Hier van afgetrokken den Logarithmus van c d =3 6,1564733, dan blyft 'er over 9,9998737,. het welk de Logarithmus is van den hoek cdb:, waarby in de Tafels der Logarithmi, de Logarithmus van den hoek van 88° 37' het naafte komt. Trekt men deezen hoek af van den regteu hoek van 90 graden, dan blyft de hoek deb overig =3 10 23'. Dus zal dan dé boog ab of de maat van deezen hoek, die tevens het uiterfte punt b bepaalt, 't welk men van den top d zien kan, mede bedragen 1 ° 2-3-'-. Als men nu één graad rekent op 15 Duitfche mylen, dan kan men van eene hoogte van een \ myl boven den Gezigt-einder 20 en ruim een halve myl ver zien.  6*4 Overeenstemming der H. S. met de gedaan. — Heuchelyk gezigt, gemoeds-verbiedende aanwyzing voor Mofes, eer by fterft; Wat de Godsknecht by deeze gelegenheid heeft kun. nen denken en bepeinzen, heeft de Heer Hesz in eene kleine proeve voorgedragen (*_). §• 14- Be gefchiedenis Jof.X. 11-15. gehandhaafd. In de gefchiedenis Jof. X. 11-15, vinden de Deïsten eene menigte van bezwaaren, die echter veelal meer gegrond zyn in de verklaringen, die men van die gefchied-verhaal gegeven heeft, dan in het verhaal zelve; By voorbeeld vf. 11. lezen wy, dat de Heere God op der Israëliten vyanden, groote Jleenen wierp van den Hemel, zodat zy ftorven. Hier heeft men om eenen eigenlyken fteen-regen gedagt, voorbeelden van zodaanige fteen-regens opgezocht, en de mogelykheid daar van met veel geleerdheid trachten aan te toonen; Dit heeft den Deïsten aanleiding gegeven tot fpotten: Indien, zeggen zy, zulk een eigenlyke fteen-regen, dien zy boven dien voor onmogelyk verklaren , de Amoriten getroffen heeft, dan moesten zy alle te pletteren geflagen zyn, en wat had dan Jofua nog nodig, om Zon en Maan te gebieden, dat zy ftil ftonden Doch het is geheel niet nodig, dat wy hier om eenen cigenlyken fteen-regen denken, de Texc verklaart zich nader: Daar waren meer, die van de hagelfieenen ftorven, dan die de kinderen Israëls met (*) Gefchiedenis der Israël. IK Deel. Bl. 384. fqq. CO La Bible enfin expliquée pag. 218. Sermons de cmquant'c peg. ioq. enz.  Meet-en natuur-kunde. Hoofdil. X. 6$ met het zweerd doodden, en geeft ons dus aanleiding, vooral, wanneer wy Habah lil. u. vergelyken , om te denken aan een zeer zwaar onweder, van donder en blikzem, verzeld met zwaare hagelfteenen, gelyk ook de Schryver van het Apocryphe boek Ecclefidsticus cap* XLVI. 6. den text verftaan heeft, zeggende, dat de Heere Jofua hielp door geweldige, fterke hagelfteenen. Dat nu eene hagelbui zoo geweldig kan zyn, dat zy menfehen en vee kan verpletteren, daarvan heeft men in de gewyde en on. gewyde gefchiedenis voorbeelden, Exod.IX. 25-, Pf. LXXVIIL 48. (*) ; Ondertusfchen was hielde hulp van den God van Israël wel degelyk op te merken, die, gelyk meermaalen, zoo ook thans, door zyne Onweders den vyanden van zyn volk, fchrik en verwarring aanjoeg, ja, hen vernielde,zodat men onder Israël uit foortgelyke hulpe, die men ondervonden had, zich ook bemoedigde tegen het toekomende; Die met den Heere twisten, zullen verpletterd worden; Hy zal in den Hemel over hun donderen 1 Sam. II. 10. Cf). Maar ongelyk fterker heeft men het ge- O Wien zyn onbekend de Verzen van Claudianus , daar hy van de overwinning door Tiieodosius op Èugewus en Arbogastes behaald, dus zingt? O nituium dilefle Deo! cni fundi'l ab antris JEöius armatas hiemes, cui mititat ether, Et conjurati veniunt ad elasfica venti. Doch meer ter zaak dienen de voorbeelden van heirlegêrs , vernield door flagregens, hagelbuien en onweders, die men vind in de Gesta Dei per Francos. Vergelyk Harmar IVea, -nein. van het Oosten UI. Deel. Bl. 320. volgg. met de a'anreeker.ingen var, Faber. Ook zyn 'er voorbeelden aangehaald in de Philofophical TransaMons Vol. 2. pag. I44. en BibHothë> que Raifonnée Tom. 29. Part. 2. Art. 8. (f) Men vergelyke met het gezegde den Heer Prof. G. Bonnet Leerreden. II.Deel. Bl. 322. III. Deel E  66 OvEReENSTEMMINQ DER H. S. MET DE geladen op het ftil {taan. der Zonne en Maan op Jofua's bevel vf. 12-14. Hier ontdekt men meer dan ééne ongerymdheid, welke gedeeltelyk gaan over de fpreekwyzen hier gebruikt, gedeeltelyk over de zaak zelve; Laten wy de befchuldigingen hooren. In de eerfte plaatze heeft men het ten opzigte der fpreekwyzen geladen, op die woorden, Zon, fa ftil! daar immers het famenftel van Copernicus , hedendaagsch by de meeste Wysgeeren aangenomen, ons leert, dat niet de Zon om de aarde, maar de aarde om de Zon draait, zoo wel als om haar eigen as; Doch het antwoord hier op is ligt; Zonder in het onderzoek te treden, wat 'er voor het ftelzel van PTOLOMiEUs, dat de wereld doet ftil ftaan, en de Zon rondom de wereld doet draaien, nog misfchien zou kunnen gezegd worden, kunnen wy het ftelzel van Copernicus aannemen, en zeggen, dat Jofua fpreekt naar de gezigtkundige waarheid; Ja ik denk, indien onze Wysgeeren. zich verplaatften in het geval van Jofua, dat zy niet anders fpreeken zouden (*); Volgendsdie zelfde gezigtkundige waarheid , zegt Jofua verder: Zonne, fta ftil teGibeön, en gy Maan, in het dal VUnAjalon; Immers op geene andere wyze kan men deeze woorden begrypen , want deeze Hemel-ligchaamen waren niet eigenlyk in deeze plaatzen. Maar hoe kon Jofua op den middag de Zon boven Gibeön, en de Maan boven het dal Ajalon, zien ? Hoe kon hy, geduu- ren- (*) Dus volgt de Bybel hier wederom niet de dwalende Volks-begrippen, gelyk Spinoza Trait. Theol. Po/U. Cap. 6. pag. 78. S. Tyssot de Patot Lettres Choifies Part. I. pag. 141. fqq. Tindal Christeud. zoo oud als de wereld. Cap.XIL. pag. 256. enz. gewild hebben. Vergelyk la Bible enfin expliquée pag. 210. Men zie hier tegen R. Ouwens in Bibl. Mag. Clasf. V. pag. 149, fqq.  Meet-en Natuür-kundè. Hoofdft. X. 6? rende het onweder, dat zoo hevig was, de Zón» en hoe tevens op den middag de Maan zien ? Ik Weet, wat de Uitleggers hier op hebben geantwoord, maar ik twyfel te gelyk, of het wel nodig zy, deeze bedenking wydlopig te beantwoorden. Waar ftaat toch in den Text, dat Jofua de Zon en Maan gezien heeft? Het was op den middag, dus wist Jofua-, alfchoonhyde Zonnefchyf niet zag, waar de Zon zich thans aan het oog vertoonen moest, indien zy door» fchcen, te weten, bovenGibeön; Den nacht te Voren had hy de Maan waargenomen fchynendS! boven het dal vanAjalon, en daarom zegt hy: Zon, fta ftil te Gibeön , en gy Maan, in het dal van Ajalon (*). In de fpreekwyzen derhalven is niets ongerymds, nog met de natuur der zaken ftrydende. — Wat nu het geval zelve betreft, zie hier, wat men daar tegen inbrengt. Heeft waarlyk Zon en Maan ftil geftaan, en is de dag verlengd geworden, hoe ondraaglyk moet de" hitte dan niet geworden zyn,byzonder in die landen, alsook in hethcete luchtgewest, daar moet alles verbrand en verfchroeid zyn door de geduurige Zonneftraalen. Welk eene verwarring moet dit veroorzaakt hebben in het Heel-Al? Indien de aarde in haaren loop geftuit is voor éénen dag, dan is'er een nieuw wonderwerk nodig geweest, om te verhoeden, dat geen algemeene Zondvloed op nieuws het aardryk overftroomde; Welk eene verwarring in de Tydrekening? enz* En hoe .zal men dit wonder overeen brengen met Gods wysheid , die men niet vooronderftellen kan , zulk een verbaazend wonder zonder gewigtige redenen te hebben daargefteld; Maal* had Q*j Vergelyk Hezel II. Deel. Bl. 3pk E a  6$ Overeenstemming der H. S. met de had Jofua dit wonderwerk nodig? Het was niet meer dan middag, de vyand in verwarring, en reeds aan 't vlugten, 'er fchoot dus tyd over tot de vervolging; ja boven dien, indien de dag zoo veel verlengd was, hoe kon het Israëlitisch leger, het welk volgends vf. 9. den gantfehen nacht door, in beweging geweest was, het hebben uitgehouden , met ftryden, vervolgen en najaagen der vyanden? Zou God voor het Is-, raclitisch volk zulk een wonder doen, hetwelk het geheele famenftel der wereld veranderde, en zulks, om een leger van 600000 man, tegen een leger van misfchien 20 of 30000 te helpen? Eindelyk, niet alleen dat ongewyde Schryvers van dit wonder zwygcn, maar men vind 'er ook geen fooor van by de gewyde Schry vers, noch in de Pfahnen , noch in het Xlde Hoofdftuk aan de Hebreen, alwaar men evenwel verwachten mogt, het zelve aangehaald te vinden. Nog voegt men hier by , dat de Schryver van het boek Jofua , zich beroept op het Boek des Oprechten , maar dit Boek des Oprechten word nog eens aangehaald zSam. I. 18. en is dus van zoo veel later tyd, waar uit men bcfluit, dat de Opfteller van het boek Jofua dan ook van zulken laten tyd zyn moet, en men gevolglyk op zyn verhaal geen ftaat kan maken (*). Sommigen van deeze Tegenwerpingen zyn gemaklyk, anderen in de daad moeilyk, om op te losfen. By voorbeeld, het. geen men zegt van de verwarring der Tydrckening , en van het famenftel van (*) De bovenaangehaalde Schryvers hebben deeze Tegenwerpingen , by welke men voegen kan de Marquis d'Argens Philofophie du bon Sens Tom.I. Rcfl. I. §. 5. p.i. CoHeStion des lettres fur les miracles p. 92. vergeleken p. 20, 56, 71.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 69 van 't Heel-Al, heeft zoo veel gewigts niet; want het was alleen de daaglykfchc beweging der aarde, die ftil ftond, dewyl de jaarlykfche haaren voordgang bleef behouden , zodat dit op het gantfche "famenftel van het Heel-Al geenen invloed had; Het geen men aanmerkt van de brandende hitte, die dit ftil ftaan der Zon zou veroorzaakt hebben,kan opgeloft worden,door te ftellen, dat wolken en winden zoo beftuurd zyn geworden, dat daar door de hitte merklyk gematigd is; De verwarring in de Tydrekening komt over het geheel hier op uit, dat het jaar, waar in dit wonder gebeurd is, een jaar van 364 dagen geweest zou zyn; Het geen men bybrengt, of Jofua het wonderwerk nodig gehad hebbe, rust op voorönderftclling, dat Jofua met het gantfche leger der Israëliten zy opgetrokken, en dat hy in getal van volk zoo zeer de overmagt had boven zyne vyanden ; In da vraag, of de Israëliten den ftryd-en vervolging geduurende anderhalf etmaal hadden kunnen uithouden, vooröndcrftclt men zonder bewys , dat zy na den togt van den voorgaanden nacht geen rust genomen, geen fpyze of drank gebruikt hebben, welke onderftelling zelfs onwaarfchynlyk is. Zou God voor Israël zulk een wonder doen? is eene vraag, die men beantwoorden kan door de aanmerking, dat immers Israël het volk was, waar door de dienst en kennis van den eenigen waaren God op aarde moest bewaard blyven, terwyl afgodery en bygeloof de geheele weereld hadden overmeesterd ; Israël was het volk, voor het welk God zoo veele en zoo verbazende wonderen verricht heeft enz. Uit het ftilzwygen der ongewyde Schryveren kan men hier niet redekavelen, welke SchryE 3 vers  70 OveSrenstemmixg der H, S. met de vers van dien tyd heeft men toch overig? Hoe menige gebeurtenis is 'er niet, die waaiiyk alle gronden van zekerheid heeft, alfchoon ze maar van éénen Schryver te boek gefjagen is? Men vind in de Pfalmen, en Hebr. XI. geen gewag van dit wonder; maar men vind 'er gewag van, Habak. III. ii. De Zon en Maan Jiondenjïil in haare wooninge enz. En wat de Pfalmen betreft en Hebr. XI. vind men dan in dezelve gewag van alle wonderen, die ons in de gefchied-boeken des O. T. verhaald worden? Kan men dus befluiten , een Schryver gewaagt niet van eene gebeurtenis, daar hy van had kunnen fpreeken, daarom is ze onwaar (*)? Wat belangt de tegenwerping, ontleend uit de aanhaaling van het Boek des Oprechten; Men merke aan, dat dit Boek des Oprechten, of gelyk men met verfcheidene Ouden fchynt te moeten lezen, der Gezangen (f), eene verzameling is geweest van historifche liederen, welke uit verfcheiden tyden, daar in byëen verzameld zyn; en dit Boek van Gezangen word niet zoo zeer tot bevestiging van de waarheid der gebeurtenis , als wel ter herinnering hier aangehaald, volgends eene gewoonte by de Oosterfche Gefchied-fchryvers nog hedendaagsch in gebruik. In alle deeze oplosfingen der Tegenwerpingen hebben wy onderfteld, dat waarlyk hier een wonderwerkhebbe plaats gehad van het ftil ftaan van Zon en Maana (*) Op deeze of dergclykewyze heeft de Heer Prof. Bonnet alle deeze Tegenwerpingi.n beantwoord , in zyne Leer* reden. I.Deel. Bl. 355, volgg. (t) Vergelyk Lowïh de Poëfi Sacr. Hebraor. Tom. II. p, 463. men leeze "V'yVn voor T^iT Venema Üht, Ecc/f/, Tom. I. pag. 27J.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 71 Maan, en ook dan zouden de Deïsten nog niet kunnen bewyzen, dat 'er iets ongerymds in dit verhaal zy; Ondertusfchen hebben veele Geleerden geloofd, dat de zin van het verhaal geheel anders kan, ja moet opgevat worden, zonder dat men om zulk een verbazend wonder behoeve te denken. Zy merken aan, datj hier eene aanhaling uit een Dichtftuk voorkomt, en dat derhalven op de woorden niet te flerk moet gedrongen worden,fchoon zy het onderling niet ééns zyn, hoe men dezelve dan te verftaan hebbe. Wy zullen alle de verfchillende verklaringen niet in den Text melden, maar ze alleen kortelyk in de aanteekening (*) aanroeren, en hier (*) Spinoza Trof. Philol. Polit. Cap. 2. pag 22. & Cap. 6. pag. 78. denkt om eene By-zon, maar deeze kon toch niet ïanger duuren , dan de natuurlyke Zon fcheen. Is. Peyrerius Syftem. Theol. ex Praadamttaruni hypothefi. Lib. IV. Cap. 5- pag. 170. denkt om een buitengewoon licht door middel van ftraalbuiging, gelyk Clericus het nader verklaart, Comment. in libros Hist. V. T. pag. 23. van wien Carel. Blount Ofac. Ratio», pag. 9. Orro de Gericke Exper. de Vacuo Lib. I. Cap. 8 p. 14. en Bernh. Petrus Karlius Bibl. Brem. Ctasf. 4. p. 657. niet veel verfchillen ; Maar zulk een licht , of een Noorder-licht, waarop iemand misfchien ook de gedachten kon laten vallen, kan geen ftilftaan van Zon en Maan genoemd worden. C. A. Heuman Interpret, nova duor. S. S. locor. Num. XXII. 20—25. & Jof. X. 11—14. Hanov. 1758. %. 8. denkt, dat Jofua, als byhet vervolgen, de lucht door den wind, regen en hagelbui geheel verduifterd was, zou gewenscht hebben , dat de Zon helder wilde fchynen, en de Maan helder opkomen voor hem en zyn leger, terwyl het duifter bleef voor de Amoriten; dan ook deeze verklaring kan geen (land houden. De Ridder MiCHAé'Lis in Not. ad Lowth. de Poef. Si Hebr. p.459. fqqen in zyne Aanmerk, op de Bybelvevtaaling ad Jof. X. ontleent zyne opheldering uit Habak. III. II. welk vers hy vertaalt, de Zon en Maan fionden ftil in haare plaats; zy trokken voord by 7 licht zyner blikzemen enz. Dus zouden E 4 de  ?2 OvEfteENSTEMMING DER H. S. MET DE hier alleen zeggen, hoe men allerwaarfchynlykst de zaak zou kunnen begrypep. Den gantfchen nacht was Jofua met zyn leger opgetrokken, om den vyand onverhoeds te overvallen, en het belegerd Gibeön te ontzetten cap. X. 9. dan heeft men vf. 10. in bet gemeen het verhaal van den veldilag en deszelfs uitkomst. Waar by de Gcfchiedfchryver eenige byzonderheden voegt, wat 'er in de vlugt der vyanden gebeurde vf. it. en wat 'ér by'het aanvangen van den flag had plaats gehad vf. 12, 13. ter opheldering van het geen men las in het Boek der Gezangen , het welk aangehaald word vf. 13-15. alles zal met deeze omlchiy ving klaarder worden vf 10. Op den volgenden dag verfchrikte de Heere Israëls vyanden, door zyn onweder, donder en blikzem, zodat Israël de Amori- ten de vreesiyke blikzemen den nacht voor de Israè'liten tot eenen dag gemaakt hebben; maar deeze verklaring heeft iets onnatuurlyks; De fchitteringen van den blikzem, hoe zwaar het onweder moge zyn, geven geen licht, gefchikt om eenige handeling te vernelnen, en laten den mensch wel dra over aan des te grooter en zwaarer dtiiflernis. Om van geen anderen te fpreken, onlangs is in 't Ncderdnitsch vertaald, een onderzoek over het fiil flaan enz. door J. H. Wepler te Gouda 1782. welke een gevoelen oppert, niet zoo zeer verfthilknde van dat van Üeujian boven gemeld. Als Jofua, dit is zyne meenmg, zag, dat de Hemel betrok en mét wolken bezwangerd werd, zoo ontftond dewensch in hem, da; toch de Zondes daags, en de Maan des nachts zou bly ven fchynen , op dat de duifternis hem niet verhinderde in het flaan van den vyand, en dit zy dan ook gebeurd; de hagelbui ver. volgde den vyand, maar de Jsraè'liten hadden in den ftryj voor Gibeön helder weder. De zaak komt hier op neder; tf-Q zal niet alleen het ondergaan der Zon des avonds beteekenen, maar ook het verfchuilen derzelve achter dikke wolken. Doch deeze opheldering wykt even als die vaa Heuman, van bet eenvoudige af. Maar genoeg hier van, Vergelyk Venema Hist. Ecclef. lom. I. p. 270*  Meet-en Natuur kunde. Hoofdft. X. 73 ten gemaklyk floeg met eene groote nederlaag by Gibeön , en hen vervolgde op den weg naar Beth-horon, ja hen floeg tot Azeka en Makkeda toe vf. ir. Als zy op deeze vlugt gekomen waren , by den afgang of hollen weg van Beth-horon, brak het onweder los in eene vrecslyke hagelbui , de Heere wierp groote hagelfteenen op de vyanden van den Hemel, die van deeze bui vervolgd werden tot Azeka toe,- zodat 'er veele omkwamen, ja dat 'er meer door den hagel fneuvelden , dan door het zwaard der Israëliërs vf, 12. Onder het merkwaardige van deezen buitengemeenen dag, was ook dit, dat Jofua, ziende de donderbui fainentrekken, vol moeds en vertrouwen op de overwinning, ten aanhooren van ai het volk zcidc : Zon,fta ftil te Gibeön, en gy Maan, in liet dal van A]aion ; De meening van deeze woorden, zoo vol verheven geloofs-vértrouwen uitgeboezemd, was, dat de Zon , die nu den middag omtrent maakte , niet eer ondergaan , de Maan niet eer opkomen zou, met één woord, dat deeze dag niet ten einde zou lopen, of Israël zou eene volflagene overwinning bereikt hebben; gelyk dit dan ook gebeurde vf, 13. de Zon ftond ftil, en de Maan bleef flaan; De dag eindigde niet, voor dat het volk zich aan zyne vyanden met de hulpe van God gewroken had. En juist dit is het, dat in het Boek der Gezangen, in het oude en den Israëliten bekende krygslied dus word uitgedrukt met de verhevene ftoutheid van eenen Dichter: De Zon nu ftond ftil, in het midden des Hemels, en haastte niet onder te gaan, omtrent een volkomen dag, vf. 14. En daar was geen dag deezen gelyk voor hem noch na hem, dat de Heere de ftem van eenen man [alzoo~\ verhoorde ,• want de Heere ftreed £ 5 voor  74 Overeenstemming der H. S. met de voor Israël yf. 15. Doe keerde Jofua weder, en gantsch Israël met hem, naar het leger te Gilgal (*). — Uit dit Lied heeft naderhand Habakuk. wiens gedachten ook ftout zyn Cap. III. u. defpreekwyze insgelyks overgenomen , met toeipeling op de woorden van Jofua (f). Iemand, die fmaak en dichterlyk gevoel heeft, zal niets ongegronds in deeze omfchryving van het gefchied'-verhaal vinden; De geleerdfte onder de Rabbynen, Maimonides geeft reeds deeze verklaring (§), Grotics keurde dezelve niet af(**), en ik kan niet doorzien, dat men op deeze wvze een Bybelsch gefchied-verhaal verklaarende den Deïsten in de hand zou werken (ff) ; maar veeleer vallen hier door hun alle de wapenen uit de hand, en 'er blyfc voor vitlust zelve niet de minfte uitvlugt open. Wat 'er ook van deeze verklaring zy, die ik niemand begeere op te dringen, ik befluite de behandeling van dit onderwerp, met de woorden van Hess (§§) : „ Zonder in de uiterfte diepten der Natuur-kunde te tree,, den, kan men , zoo 't my voorkomt, den „ zin (*) Dus meen ik, dat dit 15de vers ook tot de aanhaling uit het Boei der Gezangen behoort, anders baart het hier zwaarigheid, hoe dit vers overeen te brengen met vf. 43. Het ontbreekt in de overzetting der LXX.! Waarom Clericus , Houbigant enz. het voor ingefchoven in den Text hebben aangezien; Maar volgends onze opvatting, is zulks niet nodig. (f) De hier opgegevene verklaring heeft Hezel in zynen Bybel over deeze plaats; fchoon in deeze en gene byzoaderheden verfchillende. (§) More Nebhochim Part. 2. Cap. 35. pag. 392. (**) Omwent, in h. I. Ctt) Gelyk de Prof. Hofstede te kennen geeft Byzonderh. der H. S. I. Deel. Bl. 436. doch men vergelyke het vervolg der Nalezingen enz. Bl. 124. (§&) Gefchied. der Israël. V. Deel. 138.  Meet-en Natuur-kunde Hoofdft. X. 75 „ zin en de geloofwaardigheid van 't geen de „ Gefchied-fchryver zegt,"en door 'c aanhaalen „ van een oud'hütorisch krygslied bevestigt, „ genoegzaam inzien en gevoelen ". §• %i Eenige tegenwerpingen, tegen lyzonderheden uit de gefchiedenis van Simfon, opgelost. Met grooter , ja onbetwistbaare zekerheid , verklaaren wy uit het ftoute der Oosterfche Dichtkunde, het geen ons voorkomt in het Zeges lied van Dehora Richt. V. 20. De Jlerren f reden tegen Sifera uit hunne loopbaan; Zonder dat men om den invloed, die de fterren op deeze beneden-aarde zouden Hébben, behoeve te denken, zeggen deeze woorden niet anders, dan het geen in het eerfte lid van dit vers te kennen gegeven word, van den Hemel ftreden iy; Dat is, de&gantfche Hemel ftreed voor Israël, een zwaar onweder viel op de Canadniten,verfchriktehen, en bragt hen in wanorde (*). Doch in de gefchiedenisfen van Simfon heeft men meer bedenklykheden , ja ongerymdheden, flrydig tegen de Natuur-kunde gevonden. Wy zullen'er thans eenigen in overweging nemen , het charakter en de gefchiedenis zelve van deezen buitenge- meenenMan, zal elders voorkomen. lu het gemeen zal zyne gefchiedenis door de Joden overgenomen zyn uit de fabelen der Heidenen aangaande Hercules ! Eene fteiiing, waarvoor men geen bewys aanvoert, en die geene de minfte waarfchynlykheid heeft. Maar hoe ongerymd, zegt (*) Vergelyk Lette ad Cent. Debora pag. 80, 81.  76" Overeenstemming der H. S. met de zegt men, is het, dat zyne fterkte aan zyn haair word vastgemaakt, en in zyn haair beftond?(*5 Ik geloof het ook, dat het ongerymd zou zyn, als men wilde geloven, dat het al of niet fcheeren van zyn haair, meer of mindere ligchaamsfterkte door zich zelve geven konde. Maar waar hebben de beftryders van den Bybel dit toch gelezen, dat Sim/ons fterkte eigenlyk in zyn haair gelegen was ? Dit is waar, Hy was van 's moeders lyf af aan God geheiligd, en het Godlyk bevel van hem was, geen fcheermes zou op zyn hoofd komen, en dus zou hy een Nazireër Gods zyn, niet Hechts in den gewoonen zin, volgends de yoorfchriftcn der Wet Num. VI. maar zyn Nazircërfchap was van een' buitengewoonen aart, en moest al zyn leven duuren. En zoo lang hy deeze gelofte onderhield , bleef zyne fterkte buitengewoon ; En het doel van dit Godlyk bevel was geen ander, dan opdat men de daden van deezen man, niet blootelyk aan buitengewoone ligchaams- fterkte toefchryven , maar daar in de medewerking en hulpe van den God van Israël erkennen zoude (f). Het eerfte blyk van zyne fterkte, gaf Simfon door het verfcheuren van eenen leeuw, en wel volgends het Hebreeuwsch, van een' jongen leeuw, die manbaar begint te worden, en drift jegens de leeuwinnen te ondervinden. Hy fcheurde hem van een, gclyk men een geitenboksken van éen fcheurt Richt. IV. 6. zonder iets in de hand te hebben. Dit is zeker een verbaazend voorbeeld van kracht! nogthans niet ongerymd, als men (*) Sam. Parvish Inqia'ry into the'Jewish and Christian Rerelatiou pag. 29. La Bible enfin expliquée p. 248. (t) Zie Hfcss Gejchied. der Israël. FL Deel. Bl. 210.  Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. ff men aanmerkt, niet alleen dat 'er meer voorbeelden zyn van vroeger en later tyden van zulken, die leeuwen hebben gedood (*), ja, dat de Arabiërs in 't gemeen , als zy Hechts met eenen ftok gewapend zyn, den leeuw zoo zeer niet vreczen (f); maar vooral als men overweegt, dat hier iets byzonders in Simfon plaats had; De Géést des Heerén werd véerdig over hem, welke fpreekwyze, mecrmaalen van Simfon gebruikt, hoe men ze ook vcrklaare, zekerlyk eene buitengemecne aandrift der Godheid, die den Held opwekte, bemoedigde en kracht gaf, aanduid; En welke hier niet vreemd moet voorkomen, alzoo dit geval als eenvoorfpel en af beelding moest zyn, van het geen Simfon verrichten zou in vervolg van tyd (§). Maar is hier niet nog eene zwaarigheid? „ Men vind den leeuw niet 'm Syrië „ of in Paleftina, maar hyBahel, thans Bagdad, ,, in menigte. Hoe moet men dit met de „ plaatzen der Heil. Schrift, alwaar van den „ leeuw, als een dier gefprokcn word, het welk „ in Paleftina en Syrië gemeen is, B. V. in de „ gefchiedenis van Simfon, overéénbrengen?" zegt ons Hasselquist (**) ; Deeze zwaarigheid heeft echter weinig gewigt; De getuigenisfen van (*) Men zie THistoire Critiq. de la republ. des lettres Vol. IV. pag. 165. alwaar aangemerkt word, in hoe hooge achting die genen hyde Ouden gehouden wierden, die eenen leeuw gedood hadden. Vergelyk ook de voorbeelden in da H. S. van David 1 Sam, XVII. 33. Bcnaja aSam. XXIII. 20. fqq. voeg'er by Harmar Waarneming, over 't Oosten, III. Deel. Bl. 279. met de aantekening van Faber. Niemeyer Charaölerk. des Bybels II. Deel. II. Stuk. Bl. 556. (f) Thevenot Voyage du Levant Vol. 2. Ch. 13. p. II3. Zie ook Hezel op deeze plaats Bl. 169. (§) Vergelyk Venema Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 360. (**; Reize II. Deel. Bl. 384.  ?$ Overeenstemming der H. S. met d& van alle oude Schryveren , waarby men zelfs latere voegen kan, wegen wel op tegen het gezag van éénen enkelen man, die misfchien te verhaast een befluit getrokken heeft, om dat hy geene leeuwen in Paleftina zag, dat zy 'er derhalven niet waren; Ook is het zeer mogclyk, dat zy thans zich in zoo groote menigte aldaar niet ophouden, dan weleer in de tyden der H. Schryveren (*). . Maar, na fommige dagen, kwam Simfon, om het aas van den leeuw te bezien, en vond daar in een byënzwerm met honig. Hier verheffen de Deïsten een groot gefchreeuw. Byën maken nooit hunnen honig dan in korven, zy hebben een' onverwinlyken afkeer van alle doode aazen en van allen ftank; en daar is een jaar tyds nodig , eer men van een byënzwerm honig kan hebben (f). Dan hoe veel ophefs men ook moge maken, men wint'er niets meer mede, dan dat men zyne onkunde ten toon fpreid. Dat in het heete Oosten een dood aas binnen korten tyd geheel verteert en uitdroogt, zodat niets dan het geraamte overblyft, is niets vreemds; En dat de fpreekwyze DWD na die dagen, een tydverloop van een jaar te kennen geeft, weet ieder, die Hebreeuwsch verftaat; Dat men in Paleftina wilde byën aantreft, die in de kloven van rotzen, in de hoornen enz. zich zetten , en daar haaren honing maken, is overbekend ; Als wy dit nu by elkander voegen , en den Text lezen ; Na verloop van een jaar, (zoo veel tyds liet men verlopen tusfchen het geven van het ja-woord, en het vieren C') Zie Faber op Harmar IFaamem. over V Oosten, lil. Deel. Bl. 274. (t) Zie onder anderen la Bilk enfin expliquée p. 250.  Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. f§ ren van de bruiloft) kwam Simfon, om zyne ondertrouwde vrouw te nemen, en onderweg het rif van den leeuw, door hem gedood, dat nu niets dan een uitgedroogd geraamte was, beziende, vond hy daar in een zwerm wilde byën, met honig. Wat ongerymdheid blyft 'er nu over(*)? Alleen zou iemand misfchien bedenking maken, hoe Simfon zonder zich te verontreinigen, een dood aas heeft kunnen aanraken, het welk den Nazireërs naar de Wet verboden was Num. VI. 6. (|); Maar men moet in 't oog houden , het geen wy reeds zeiden , dat Simfons Nazireërfchap iets buitengewoons had, en niet in alles uit deeze Wet moet verklaard worden. §. 16. 300 Vosfen door Simfon gevangen, Richt. XV. 4,5* Simfon ging heenen , en ving 300 Vosfen, en nam fakkelen , en keerde fiaart aan ftaart, en deed. eenen fakkel tusfehen twee f aarten in 't midden. En hy ftak de fakkelen aan met vuur, en liet ze lopen in het ftaande koorn der Philiftynen : en hy ftak ze in brand, zoo wel de koornhopen ah het ftaande koorn, zelfs tot de wyngaarden en olyfboomen toe, Richt. XV. 4, 5. Dus luid een verhaal, het welk insgelyks meermaalen van de Deïsten is aange- voch- (*) Men vergelyke Bochart Hieroz. Tom. II. Lib. IF. Cap. 6. pag. 503. fqq. Men vind by Herodotus 5. 114. een dergelyk geval van het hoofd van Onefilus. (|) Daarom dacht E. L. Vriemoet Disf. de Simfone apuei exteres vix obvio, & de favis a Simfone repertis Franek. 1738. pag. 39. dat Simfon de honig niet in het ligchaam van den leeuw gevonden had, maar dicht daarby in de aarde of in eenen uitgeholden boom; maar, ditflryd met het gefchiedverhaal.  So Overeenstemming der H.'S. met de vochten, en het welk genoemd word een ongerymd vertelzeltje, daar men zelfs de onnoozele kinderen niet mede zou kunnen vermaken (*) ? Men heeft ook Schryvcrs gevonden, die, om deeze ongerymdheden, als 't ware, te ontgaan, van deeze Vosfen van Simfon, alles gemaakt hebben, de één ftroowisfen (f), een ander (§) koornhopen, een derde (**) Schualiten, inwooners van het Landfchap Schual, doch allen even ongegrond; Maar wat ongerymdheid vind men dan in deeze gefchiedenis? Men zegt , hoe is het te geloven , dat Simfon 300 Vosfen zal hebben kunnen byëen brengen? Als men wilde beweeren, dat hy zulks alleen gedaan hcbbe, is 'er zeker iets moeilyks in ; maar waar zegt de Text zulks? Men mag danitellen, dat hy door zyne lieden geholpen is. Nu weten wy uit de Reizigers (ff), dat 'er in Paleftina zeer veele Vosfen gevonden worden , het welk ook uit den Bybel bekend is, zodat geheele Landftreken naar dezelve genoemd zyn, Hoogl. II. 15. Pf LXIII. ir. Jof XV. 28. XIX. 3, 42. enz. Doch het is zeer waarfchynlyk, dat hier niet eens gewoone Vosfen te verftaan zyn,maar Schakals, of gelyk onze lieden ze noemen Jakhalzen, een middeldier tusfcben den Vos enden Wolf, die altyd in gezelfchap, ja by honderden met eikanderen lopen , en van welken Simfon met (*) La Tiible enfin expliquée p. 250. (f) Anonymus in Obfervatt. Halcnf. Tom. VIII. Obfi. 14. pag. 367. (§) Herm. van der Hardt in zyne verhandeling Renards de Simfon enz. Helmftad 1707. vergelyk Bernard Nouvelies de la Republ. des Lettres 1707. -O 'O In de Biblioth. Brem. Cla Vosfenfiad, zie Faber /. c. pag. 304, 305. III. Deel. F  82 Overeenstemming der H. s. met de gehandhaafd worden. Sim/ons bevreesde landslieden zouden hem aan de PMliJiynen overleveren , maar de Held, de touwen, waar mede hy zich door zyne landslieden had laten binden, verbroken hebbende, als of het verzengde linnen-draaden waren, viel op de Philiftynm aan met een vochtig Ezels kinnebakken, dat hy voor de voet vond, en verfloeg daar mede 1000 man. Dit vind men zoo ongerymd, dat men zoo ftout als godloos (*) zyne fmaadredenen tegen hetzelve inbrengt. Ik vind 'er echter niets in, het welk deezen fmaad verdient. Zie hier de gefchiedenis : Simfon voelt op 't gezigt der Philiftynm , de meer dan menfchelyke aandrift, die hem tot groote daden opwekte; Hy verbreekt door zyne kracht de touwen, daar hy mede gebonden was; Op dit gezigt bevangt een algemeene fchrik de Philiftynen, die zonder orde waren toegelopen , om hem van de mannen van Juda over te nemen; Simfon, zonder hun getal te fchroomen, loopt naar hun toe, fteunende op zyne kracht, en op de Godheid, welke ze aan hem gefchonken had. Hy is ongewapend, maar zie daar ligt een nog vogtig Ezels kinnebakken , een kinnebakken van den Paleftynfchen Ezel, dien men te recht fterk-gebeent noemen kan Gen. XLIX. 14. — Hy vat het zelve op, en met (*) Ik benoude deeze bewoording uit la Bible enfin expliquée p. 251. die als 't ware eenen Mèlier aanhaalt, en dan voordgaat. „ II va jusqu'a dire (nous le répétons avec hor„ reur") (Hetgeen de Schryver hierin den fpottenden toon, zeggen wy, uit den giond van ons hart) „ qu'il n'y a de „ machoire d'ane dans cette fable,que cellede rauteur,qui „ 1'inventa." Even fchamper word deeze gefchiedenis doorgehaald in de Sermons de Cinquante p. ïoo. en in het Treurfpel Saul & David pag. 10.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 83 met dit ongezien wapentuig flaat hy den eerften den besten der Philiftynen dood; en niemand was zoo koen, om hem wederftand te bieden; Die het ondernamen, beproefden de fterkte van zyncn arm, de overigen begeven zich op de vhigt. By dit geval waren 3000 mannen uit Judo. tegenwoordig, zou men niet mogen denken , dat deeze, moed grypende uit het voorbeeld van Simfon, mede hebben toegetast? Of zullen zy enkel aanfchouwers geweest zyn"? Men verbeelde zich eens, wat het natuurlykst is ? Zy vallen dan mede op de Philiftynen aan, en daar fneuvelen van de onbefnedenen 1000 man. Dit word aan Simfon toegefchreven , om dat zonder Hem zulks niet zoude gebeurd zyn; zoo zingen de Israëütifche maagden van Saul, hy heeft zyne duizenden verflagen, en van David, hy heeft zyn tienduizenden neergeveld. — Men moet eenen Gefchied-fchryver, die de hoofdzaak alleen aanvoert, behulpzaam zyn door het invullen der omftandigheden, welke hyverby gaat, om dat ze van zelve zich aan den denkenden Lezer aanbieden ; Dit is een algemeene regel in het lezen der gefchiedcnisfen. Nu moeten de Deïsten niet meer van ongerymdheid fpreken in deeze gefchiedenis; En wy hebben ook niet nodig tot zeldzaame verklaaringen van deeze plaats tocvlugt te nemen (*). —- Uit (*) Sommigen hervormden het Ezels kinnebakken in eene verfche party Soldaaten ; Uitgezochte aanmerkingen enz. Part. II. Obf. 7. pag. 134. volg. IIerm. van der Hardt Renards de Simfon, Machoire d'dne enz. meent, dat Simfon alleen de hoofden der Philiftynen verflagen hebbe, en dat hy in zyn Zegelied, die den naam van Ezels zou geven: met een Ezels kinnebakken heb ik den Ezel, ja twee Ezels geflagen, zonder eenigen grond, en al te Westersch gedacht! zie Niemeyer Charaüerk. des Bybcls II.Deel. II. Stuk. Bl.$5*> F a  84 Overeenstemming der H. S. met de Uit het 19de vers van het zelfde Hoofdftuk, leid men nog eene tegenwerping af, en zoek- zich ten kosten van den Godïyken Schryver met fpotten te vermaken (*); Simfon had na den flag , het kinnebakken weggeworpen , en die plaats den naam gegeven van Ramath Lechi; Vermoeid en verhit door het gevecht, werd hy door den dorst gekweld, en daarömflreeks fchynt geen water geweest te zyn; Op zyn gebed, kloofde God de holle plaats die in Lechi isy en daar ging water uit van dezelve , en Simfon dronk daarom noemde hy haaren naam, de fontein des aanroepers, die in Lechi is, tot op deezen dag. Dewyl Lechi de naam van een kinnebakken is by de Hebreen, hebben verfcheiden Overzetters, en onder die de Vulgata, (die ook het woord, holle plaats (£?rOB) verftonden van de holligheid van een tand of kies in dat kinnebakken) de woorden dus -begrepen , dat uit het kinnebakken zelve, en wel uit de holle plaats van een tand, die uit het zelve gevallen was, eene fontein ontfprongen zy , het welk ook Luther heeft overgenomen, en, het geen te verwonderen is, de geleerde Bochart (f) heeft trachten te beweeren ; Nu is het eenig op deeze verkeerde overzetting gegrond, het geen de Deïsten hier inbrengen. Zodra wy die verbeteren , en den Text vertaaien met onze Overzetters, gelyk hy moet vertaald worden, ten minften, wat de zaak belangt, is alle zwaarigheid verdweenen. Op Simfons gebed ontfpringt eene welle of fontein, het zy 'er die te voren reeds ge- - (*) La Bible enfin expliquée p. 251. S. Parvish Inquiry into the Jewish and Chrifi. Revelation p. 29. (|) Hieroz. Bart. I. Lib. 2. Cap. 15. Col. 203.  Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 85 geweest, maar, gelyk dat in 't Oosten niet ongewoon is, eenigen tyd droog geweest was, het zy dat zy thans eerst door 't Godlyk beftuur begon tevloeïen. En dus heeft het Josephus (*) ook begrepen (f). §. 18. Simfon doet een gebouw inftorten, door het omverhaaien van twee pilaaren. Dat Simfon de deure der poorte van Gaza wegnam, op zyne fchouderen leide, en op waards droeg op eenen hoogen berg, die in het gezigt van tiebron is Richt. XVII. 3. is ook als belpottelyk uitgekreeten (§) , omdat men zich deuren van Stads- poorten verbeeldde, gelyk in onze verfterkte Steden en Vestingen ; Schoon 'er geene rede is, om deeze te Gaza zoo groot en zwaar te ftellen, hoewel zy zoo groot kunnen geweest zyn, dat de kracht van eenen Simfon 'er toe verëischt werd, om ze te torfchen (**). Maar zou hy deeze deure der Stadspoorte heel van Gaza naar Hebron, 12 uuren van daar, in éénen nacht gedragen hebben ? Deeze bedenking rust op eene verkeerde overzetting; Volgends het Hebreeuwsch, droeg hy ze op eenen berg by Gaza, die naar Hebron ziet, en niet, die in het gezigt van Hebron is (ft)- — Dat °P heC dak van een (*) Antiq. Jud. Lib. K Cap. 8. §. 9. (f) Zie behalven MiCHAëus , Hezel enz. over deeze plaats; J. C. Büsiing Disf. de fuiite Simfonis in Bibl. Hag. Clasf. II. Fase. 3. pag. 505. fqq. (§) La Bible enfin expliquée p. 252. (**) Faber Archaol. der Hebr. p. 299. (tt) Vergelyk Hezel over deeze plaats. F 3  85 Overeenstemming der H. S. met dB een huis 3000 menfehen kunnen vergaderen, en dat zulk een huis enkel op twee pylaaren zou kunnen rusten, zoodigt by eikanderen, dat men ze zou kunnen omvatten, gelyk dit beide in de gefchiedenis van Sim/ons dood voorkomt Richt. XVI. 25-30. fchynt den Deïsten onbegrypelyk toe (*). Men heeft zich onder de Uitleggers veele moeite gegeven , om dit op te helderen (f), doch,die dejOosterfche Bouwkunde nagaat, zal hier geene onmogelykheid vinden. De twee af- beel- (*) Parvish Inqniry crY. p. 29, 31. (t) Linè'.NTHAL V. Deel. 'BL 199. heldert het op uit de Schouwburgen der Ouden, en uit J. Lirsius de Amphitheatro C, 5. Opp. Tom. III. pag. 1006. die .van hout opgeilagen werden, en daar men meer op de ruimte dan op de vastigheid van het gebouw zag. In deeze onderflelling, zal heE dak van deezen Pbililtynfchen Schouwburg Tab. II. ah"c beliaan hebben uit enkele banken en halve rondtens , de eene boven de andere uitlreekende. Gelield, dat de diameter der benedenllc bank geweest zy =: 6 voet, de breedte van elke bank = 2 voet, de hoogten 1; voet, dan zal de diameter der bovenfte bank, indien 'er 37 geweest zyn, 150 voeten bedragen hebben; Dan konden, x\ voet vooreenen mensch gerekend, op deeze banken alleen reeds 3000 menfehen gezeten hebben, zonder te tellen de perzonen, die deels op. de boventte gaandery kg hm p!aats hadden, endeels door de openingen aan de voorzyde xxxx zien konden, hoe Simfon op de opene plaatze opqr fpeelde. De aanzienlykfte der Philiftynen bevonden zich in de kamertjens fff. Dit dak, welks Ioodregte hoogte dg m bh 555- voet bedroeg, werd onderfteund door de beide pilaaren c en «; en elk derzelver word gefteld één voet dik te zyn, en derzelver tusfehenruimte 4 voet. Op deeze pilaaren waren de balken cd, es, at en ab rustende; Vermids nu Simfon, die in e itond^ deeze pilaaren om verre trok, zoo moest het dak, met al wat daarop was, inftorten, en tefï'ens die geenen, welke benéden waren, verpletteren. —- Waarby hy dan voorbeelden van de floutheid der Romeinen , in het oprichten hunner Schouwburgen, bybrengt; Doch dit alles ziet 'er te geleerd ea ie Westersch uit.    Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 87 beeldingen van oude gebouwen te Alexandnén, die men in de Reize van de Bruyn (*) vind, geven reeds opheldering, hoe een gebouw op drie, ja zelfs op ééne middelpilaar, waar op de gewelven rusten , heeft kunnen gedragen worden : Doch uit de bouw-wyze der Oosterlingen , is de zaak nog duidelyker te begrypen; Dagons Tempel had eenen voorhof, en tegen het zelve een Kiosk, een ruime gaandery, of ook afdak, luiffel, waar van het dak van voren op vier pilaaren rustte, van welke twee op de hoeken, en twee in het midden digt by elkanderen ftonden. Onder deeze gaandery, hielden de voornaamften der Philiftynen eene offermaaltyd, en boven op het dak, het weik eene leuning had, was het volk (f), Simfon, met wien men allerhande kortswyl aangericht had in den voorhof, rukte de beide middelfte pilaaren uit derzelver voetftukken, en dus ftortte het dak in, dat met volk overladen was (§). • Wy flappen thans van het Boek der Richter'era af, waar uit, zoo veel ons bekend is, verder niets word ingebragt, als ftrydende met Meet-of Natuur-kundige waarheden, ten zy iemand zwaarigheid maakte, dat Pinehas , die by de nederlaag der Midianiten, onder Mofes reeds Priester was, Num. XXV. 12, 13. XXXI. 6. nog voorkomt in de gefchiedenis van den burger-oorlog met de Benjaminiten Richt. XX. 28. en dus meer dan 300 jaaren geleefd zoude hebben ; Doch dien zouden wy verzenden tot ons II. Deel. Bl. (*) Bladz. 238. Afbeeld. 100. en ioi. ff) Vergelyk Siiaw Reize I. Deel. Bl. 311, 312. (§) Dit is zulk eene eenvoudige opvatting , dat ik ze woordelyk heb overgenomen; Zy is van Faber Arc'taol. dtt Hebr. pag. 444. F 4  88 Overeenstemming der H. S. met de • Bl. 385. daar wy hebben opgemerkt, dat deeze gebeurtenis veel vroeger is voorgevallen, fchoon het verhaal derzelve als eene Bylaage by het Bock der Richteren gevoegd is. $• 19- Eenige byzonderheden nopends den Reus Goliath. ' De befchryvmg, die de H. Schrift geeft van den Reus Goliath 1 Sam.XVÏl. 4-7. is ook dooide Deïsten aangevogtcn 5 Eene lengte van zes elten en eéne /panne 1 ( het welk zy meenen , dat naar onze rekening 12 voeten zoude bedragen) is buitenfporig (*). Dan, wy behoeven niet verlegen te zyn met deeze gefchiedenis; Het is niet nodig te zeggen, dat het de vrees was, welke Goliath grooter zou hebben gemaakt, dan hy in de daad was, of dat men zyne wapenrusting mede in aanmerking zou moeten nemen (f); Alles komt hier neder op de maat der ellen van dien tyd; En daaromtrent kan Joséphus ons hier opheldering geven. Jösephus geeft aan den Reus Goliath flechts de lengte'vati vier ellen en ééne fpan (§), niet, omdat hy dus waarly* m den Hebreeuwfchen tcxt las (**) of dien verbeterde, omdat hy de lengte van zes ellen al te uitfpoorig keurde (ff), maar omdat de maat der elle van dien tyd, veel kleiner was, dan O La Bible en/in expliquée pag. 304. (t) Gelyk de ongenoemde Schryver wilde, Hqllifche Am* •rlelene Anmcrkmgen Part. I. Obf. 14. pag. 3Ó3." M Antiq. Jud. II. g. 1. '^Si XJ^P-J^ Kennicot , doch men zie Miciiacus Ooft. Bibl. F. Deel. Bl. 216. (tf) Clericus Comment, ad h. /,  Meet-en Natuur kunde. Hoofdft. X. 89 dan die na de Babylönifche gevangenis; De kleine El der Hebreen, is tot eene natuurlyke maat geb'ragt, de arm van den elleboog af tot aan den wortel der hand, dat is, omtrent het zelfde dat wy een voet noemen, derhalven was Goliath zes ellen eh eene fpan , dat is, 6{ voet lang, en deeze ellen bragten de LXX Overzetters en Josephüs tot de ellen van hunnen tyd over , en gaven aan Goliath 4 ellen en een: fpan, dat is, 4;ellen (*). Is het nu nog onbegrypelyk , dat Goliath 6r voet lang was?" Was niet de beruchte Kajanus te Haarlem zelfs nog langer ? Even dus is het gelegen met het gewigt van de wapenen van deezen Reus, 1 Sam. XVII. 5, 7. naar de gemeene berekening van den fikel, zoude zyn panfier van 5000 fikelen kopers, eene zwaarte van 150 pond gehad hebben, en het lemmet zyner fpiesfe 600 fikelen, zou 15 of 16 pond bedragen hebben; Doch thans weet men zoo veel met zekerheid, dat de oude fikel der Hebreen ongelyk ligter was, zodat men de 5000 fikelen op"39 pond en 2 lood, en de 600 fikelen naar evenredigheid berekenen moet(~f). — En nu kan men begrypen, hoe David het zwaard van Goliath heeft kunnen gebruiken; David was wei ten deezen tyde een jongeling, maar niet klein van perzoon, gelyk de gemeene dwaling der Schik ders hem verbeeld, hy was veeleer van eepe ry- zige gcftalte 1 Sam. XVII. 38. Ook is het eene gezochte tegenwerping, dat het onmogelyk zy, dat David met een fiingerftcen den Reus hebbe kunnen dooden, en door den koperen helm (*) M:ciia£us Oost. Biblioth. XX. Deel. Bl. 31. Q) Vergelyk Mici-iAtLis en Uezzl ad h. I. F 5  90 Overeenstemming der H. S. met de helm heen treffen (*); Maar waar zegt de text, dat de fteen door den helm heeft heen gedrongen ? Is het niet zeer waarfchynlyk, dat Goliath tut verachting van David, den helm opgelchoven, en het aangezigt bloot gehad heeft? Ja, is hec bewezen, dat de helmen toen reeds zoo gemaakt waren, dat zy ook het aangezicht bedekten ? Verder weet men, dat de flingerfteen een zeer geducht wapen was by de Ouden. . §. 20. 2 Sam. XXL. 30. en XIV. 26. Üit die zelfde gronden, dat, namelyk maten en gewigten in verfchillende tyden, van onderfcheiden grootte geweest zyn, kan men ook het allernatuurlykst ophelderen, hoe David de kroon van den Koning der Ammonüen heeft kunnen op het hoofd dragen , die een talent gouds aan gewigt had, 2Sam. XII. 30. Een talent gouds is 3000 fikels, en zou bedragen volgends fommigen 120, volgends anderen 75, of ook 85 pond en 12 lood; Zulk een zwaarte kan geen mensch op het hoofd veelen (f). Zonder ons op te houden met de uitleggingen van anderen (§), merken wy aan, dat de Hebrccuwfche fikel (*) La Bible 'enfin expliquée pag. 307. Deeze Schryver maakt nog eene zwaarigheid tegen 1 Sam. XVII. 34. en zegt, dat men geen beeren vind in landen, daar leeuwen zich ophonden ; Doch welke wy geloven, dat geene beantwoording verdient. Deeze leeuw en beer zyn niet te gelyker tyd door Da id verflagen. Vergelyk Nederl. Letterverlmt. I. Deel. Bladz. 661. (t) La Bible enfin expliquée p. 329. (§) Men leéze de Disfiert. van M. Fr. Cramer de corona jtmtwiiitica IFitteb. 1720. die een' Syrisch talent aanneemt vsa  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 91 fikel en het talent voor de Babylonifche balüngfchap, flegts * of * zoo zwaar geweest is, als naderhand', en naa die rekening zal deeze kroon alleen 15 of op zyn meest 18 pond hebben gewogen ; En voorönderfteit men daarby, dat de Koninglyke fikel flechts r» was van den heiligen fikel ten tyde van Christus, dan zal het geheele gewigt der kroon niet meer bedragen hebben, dan 7 of 8 pond (*>; En nu vervalt alle zweem van buitenfporigheid. Deeze kroon was de plegtige Rykskroon, welke de Ammonitifche Koning alleen hy zekere gelegenheden gewoon was te dragen, en welke David thans opzette, doende zich als Koning der overwonnen Ammoniten erkennen , waarop misfchien Pfi. XX. 4, zal doelen (+). _ Het gewigt van Abfaloms hoofdhaair, waarvan'2 Sam. XIV. 26. gefproken word; Als hy zyn hoofd befchoer, (nu gefichiedde het ten einde van elk jaar, dat hy het 'befchoer j omdat het hem te zwaar was, zoo befchoer hy het) zoo woeg het haair zyns hoofds van 12 ponden. LiuëNTHAL V. Deel. Bl.112, denkt me: anderen, dat deeze kroon niet op het hoofd gedragen is, maar aan den troon boven het hoofd van den Vorst gehangen heeft; en haalt daar toe aan de kroon van Koning PtoloM/euS boven deszelfs troon aan een gouden keten hangende, uit Athenveus Deipnofopb. Lib. V. Cap. 8. p. 202. en een dergelyk voorbeeld uit Benjamin TudelensIs Itin. p. 26. waarby men nog één zou kunnen voegen uit de Mom::::. Hist. Arab. antiquisf. by MiCHAëus Oost. Bibl. IV. Deel. £1.137. Anderen denken, dat het de kroon geweest zy van Moloch DsSü' en dat Naviel niet de kroon, maar het edelgefteente, dat aan denzelven was, in zyne eigene kroon of tulband geplaatst, op zyn hoofd gezet heeft, zie Venema ad PJalm. Tom. I. p. 134. en Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 502. (*). Vergelyk MiCHAëus en Hezel ad h. I. (f) Vergelyk behalven anderen MiCHAëus Om. BiblLtK XX, Deel, B(. 67,  92 Overeenstemming der H. S. met de hoofds 200 fikelen naar des Konings gewipt; is ook veelmaalen als ccn blyk van de ongerymdheden, die men in den Bybel zou vinden , bygebragt, en de Uitleggers'hebben zich'er mede verlegen gevonden; Waarom fommigen gemeend hebben, dat het haair van Abfalom 200 fikels waardig was, indien het verkocht werd, of dat het waarlyk voor 200 fikelen verkocht wierd(*); Anderen meenen, dat de Text hier iets geleeden hcbbc, welken zy op verfcheidene wyzen zoeken te hérfteiJen (;[); Sommigen vermoeden, dat Abfalom een Nazireër geweest is, en by het plegtig affnyden van zyn haair, 200 fikelen aan geld betaald heeft aan den Priester tot een gefchenk (§). Ondertusfchen is de gehele zwaarigheid daarin gelegen, dat men het gewigt van den fikel ten tyde van David , gelyk gefield heeft aan dien ten tyde van Christus, volgends welke berekening Abfaloms haair vyf en meer ponden zou hebben gewogen. Het welk ongeloofiyk is! Wy hebben nogthans geene van de gemelde oplosfingen van noden ; "De Text fpreckt duidelyk van het gewigt van Abfaloms haair, het welk in de daad zwaar was, en den Prins eene uitmuntende fchoonheid byzette; Maar dit hebben wy alleen in het oog te houden, (*) Zie de Schryvers, aangehaald in de Aanteeken. van Prof. Tvdeman op Shaw Reize I.Dcci. Bl. 324. (f) Venema Hist. Ecclef. Tom.I. pag. 520. (§) LiuëNTHAL Bybelverkl. V.Deek Bl. 217. doch waar mede te vergeleken zyn de byvoegzelen van Prof. Schacht Bl. 495. Het is wel eene overlevering van fommige Joden, dat Abfalom een Nazireër zou geweest zyn , maar die niet gegrond is in den Text des Bybels; zyne gelofte 2 Sam. XV. 7. behoort hier niet toe, zie Carpzov. ad Goodwin. Mofes ö? Aiiron pag. 156, 157.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 93 den, dat de fikel, en wel naar des Konings gewz' welke Cirkel-rond was, en den middellyn had van 10 Ellen; doch als men den omtrek der Zee mat onder dea rand, was dezelve van 30 Ellen (§). §. 22. De Ravens, die Eli'd brood en vleesch bragten. De gefchiedenis van de Profeeten Elid en Elifa, heeft veele byzonderheden, welke den Deïsten niet flechts wonderbaar,maar ongerymd zyn voorgekomen; En wy moeten bekennen, dat deeze beide mannen zoo geheel buitengemeen zyn geweest in hunne verrichtingen en lotgevallen, dat 'er zekerlyk moeilykheden zich voordoen, ook zelfs voor den oprechtenhoogfchatter van den Bybel (**) ; Wy zullen op eene andere plaats eigenlyk van de wonderen door, of aan hun verricht, moeten fpreken, hier heb- (*) Spinoza TraB. Theol. Polit. Cap. i. p. 22. S. Tyssot de Patot Lettres Choifies Tom. I. pag. 139. (t) Zie Fig. 7. van de plaat in het II. Deel. (§) Meer hier van kan men lezen by Deylino Obferv. Sacr. Tom. I. pag. 121. en Buddeus Hist. Eccief. T. Tom. II. pag. 203. Bernh. Nieuwentyd IVereldbefchouwing pag. 597. volgg. welke eene zeshoekige gedaante aan decza Zee toekent, wanneer de evenredigheid eene wiskundige naauwkeurigheid zal hebben. (**) Men zie alle de zwarigheden tegen de gefchiedenis deezer beide Mannen, voorgedragen by Niemeyer CharaSfy III. Deel. 11. Stuk. Bl. 386. volgg.  yó* Overeenstemming der H. S. met d2 hebben wyalleen te onderzoeken deeze en geene byzonderheden, welke den vyanden der Openbaring ftrydig met de Natuur fchynen te zyn. Hier toe behoort, het geen wy lezen i Kon. XVII. 1-6. dat de Raven Elia aan de Bceke Crüh (*_), des morgens en des avonds brood envleesch hebben gebragt. Men oordeelt, dit te zyn tegen de natuur deezer Rofvoogelen; Ook vraagt men, welk vleesch deeze Havens gebragt hebben; Indien Hukken van doode aazen, dan mogt of konde Elïa daarvan niet eeten; Indien gezond vleesch, van waar haalden zv dit in den hongersnood , die toen heerschte"? van waar hadden zy ook het brood ? Daarenboven was de ' Rave onrein, hoe kon dan Elia van dien vogel fpyze aannemen ? Deeze zyn de vóórnaamHe zwaarigheden, welke geleerde Uitleggers bewogen hebben, om het Hebreeuwfche woord £3*3")jp, niet van Ravens, maar van menfehen te verftaan, het zy dan van Arabieren f of van Orebiten, inwooners van zekere ftad Orbo, of Oreb, gelyk 'er eene Rotsfteen Oreb genaamd word (pf. X. 26. Richt. VII. 25.) Men heeft geacht,, dat men op deeze wyze alle zwaarigheden op éénmaal kon wegnemen, en in de daad dit gevoelen verdient aanmerking. De Thalmud meld uitdruklyk eene ftad onder den naam .van Orbo, deeze kan by den Rotsfteen Oreb gelegen, en van denzelven den naam gehad hebben; Het is zoo, deezeRotze lag ten Oosten van den Jor- daan, (*) De Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 370. Doch dat het deezen niet om de waarheid te doen is, blykt uit zyne laffe fpottemy , dat God Elia zou bevolen hebben, zich te verbergen niet by, maar in de bee'ke Crith, te weten , omdat de Vulgata heeft : abficondere in torrente Carith!  "Meet-en natuur-kunde. Hoofdft. X. 97 êaan, en men plaatst de beeke Crith gemeenlyk (*)Jaan de Westzyde van die rivier; Dan, is deeze onderftelling wel zoo zeker ? Is het niet veeleer waarfchynlyk , dat deeze Beek ten Oosten ( van den Jordaan te zoeken is, daar Hierontmus en Eusebius haar plaatzen ? 1 Kon. XVII. 3. ftaat duidelyk: wend u naar het Oosten, en de beekejCWtZt word daar gezegd, voor aan den Jordaan te zyn, dat is, aan de Oostzyde Gen. XVI. 12. XXV. 28. Jof. XV. 8. enz. (f). Deeze lieden zullen dus op bevel van God Elia verzorgd hebben (§). Dan, het gantfche beloop van het gefchied-verhaal, fchynt ons echter tot Ravens te leiden ; Indien menfehen Elia hadden moeten onderhouden, waarom moest hy danby de beek zich ophouden, en zich van daar begeven, nadat de beek uitgedroogd was? want deeze hadden hem even zo wel van drank als van fpyze kunnen voorzien. Zou de Profeet ook, fchoon aan de overzyde van den Jordaan zich bevindende, wel zo verborgen hebben kunnen blyven by alle de nafpooringen van Achab, om hem te ontdekken ? Waar toe dan ook die byzonderheid vf. 6. Zy bragten hem des morgens brood en vleesch, desgelyks brood en vleesch des avonds (**) ? Ook vind ik de zwaarigheden, die (*) Zie Bachiene Canada I. Deel. Bl. 128. Busching Th. V. S. 390, 467. (t Vergelyk M. G. Stein Disf. de locorum diffierentia ratione antica, postica, dextra & f/niflra, ouder voorzitting van den Heer C. B. MiCHAéLis. Hall. 1735. §. XV. XVII. (§) II. van der Hardt heeft dit gevoelen voorgedragen in zyne verhandeling: Renards de Samfon enz. p. 41. Ook is het aangenomen door Heuman Disfert. Sylloge Tom. I. Bart. IV. Num. VII. de Orebit ar um pia erga Eliam benefieentia p. 896. fqq. en onlangs door Hezel ad h. I. p. 684. (**) Venema Hist. Ecclef. Tom. II. pag. 76, 77. HL Deel G  9 8 OvEReENSTEMMlNG DER H. S. MET DE die men bybrengt, i 'cc onöplosfelyk ; De Godheid beftierde het zo , dat de Ravens, een roofzugtig foort van vogelen , gewoon veel famen te fleepen, des morgens en des avonds aan de beeke Crith byëen bragtcn, het geen zy dien dag of nacht hier en elders hadden opgedaan, waar van dan Elia tot zyne fpyze het nódige konde nemen (*). Men merke ten dien einde aan, dat het eerft in het eerfte jaar der droogte was, en dus dat 'er fpyze was te krygen, en dat het zeer mogelyk was voor deeze Roofvogels, om vleesch en brood op te fpooren by de Israëliten, die vooral aan de Oostzyde van den Jordaan het Herders-leven leidden. Het geen men zegt, dat de Rave een onreine vogel" is, doet hier niets uit. Zy was onrein, zodat men haar niet mogt eeten, maar daarom was het gene zy bragten, niet onrein. §• 23- Of Achaz in het elfde jaar van zynen ouderdom vader is geworden ? Wanneer men 2 Kon. XVI. 2. met cap. XVIII, 2. vergelykt, blykt het, dat Hïskia geboren is in het elfde jaar van zynen vader Achaz; Deeze toch was 20 jaar oud , toen hy Koning werd, en regeerde 16 jaar, gevolglyk was hy 36 jaaren oud, toen hy ftierf. Zyn zoon HisMa was 25 jaar, toen hy Koning werd by het overlyden van zynen vader, maar 25 jaar afgetrokken zynde van 36, blyven 'er 11 over. Dit zal niet alleen ongeloofiyk, maar zelfs ongerymd zyn, in- (*) Biblioth. Brfhi. Clasf. ÏP. pag. 206.  Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. - 99 indien wy Edelman (*) en andere bedillers geloven. Clericus heeft de bedenking willen wegnemen, door aan Hiskia den ouderdom van 20, en niet van 25 jaaren te geven by zyne komfte tot den troon, en wy moeten erkennen, dat fomtyds by de getallen fchryf-fouten in den Text Zyn ingeflopen, waar van wy in het II. Deel verfcheulen voorbeelden gezien hebben. Anderen hebben andere oploslingen gezocht; Dan, wy behoeven niet verre te gaan: Behalven dat een jaar, dat naauwlyks begonnen is, meermaal voor een geheel geteld word in den Bybel, waar door wy hier twee , indien niet vier jaaren winnen kunnen; zoo heeft men in onze Westerfche landen voorbeelden van jongens van tien jaaren gehad, die vaders zyn geworden (f); En dit is nog minder vreemd in de heete Oosterfche gewesten, daar zulke vroege huwelyken gantsch niet zeldzaam zyn (§). Dus is deeze tegenwerping voldoende opgelost ; Zy kwam hier op neder, een kind van 10 of 11 jaaren kan niet voortteelen, maar nu word uit deeze voorbeelden bewezen , dat zulks in de daad meermaaien gefchied is, derhalven mogelyk! (**) §• 24' (*) Mofes met ontdekt, aangezigte. II. Gezigt. pag. 24. (t) Hieronymus meld zulk een voorbeeld Epist. 132. ad Viïaleji Opp. Tom.III. p. 51. |Andere voorbeelden heefc S. BociiARï'£/«'i/. ad Car. Bonellum Opp. Tom. I. p. 920. fqq. (§) Thevenot Reisbefchr. III. Deel. IJL 165. verhaak van de Indiaanen, dat men by hun vaders van 10 jaaren,en moeders van 8 jaaren heeft. f**) Voeg hier by Nieuwland Lctterkund. Verlustiging. III. Deel. Bl. 297. volgg. G 2  ïoo Overeenstemming der H. S. met di §. 24. Eenige byzonderheden omtrent de Slangen. Ik zal in deezen paragraaf het dén en ander nopends de Slangen, by elkander voegen, het welk men met de natuurlyke gefchiedenis van de Slangen, geoordeeld heeft te ftryden. De Slangen fteeken of dooden niet met de tonge, maar byten met de tanden (*), hier mede Hemt de Schrift overeen Spreuk. XXIII. 32. maar Job XX. 16. word gezegd, de tong der fiange zal hem dooden; Zal dit dan volgends de dwaalende begrippen des volks zyn ? Zo veel zou ik niet toeftaan (f), omdat my geen voorbeeld is voorgekomen, dat zich de H.Schrift ooit fchikt naar Volks- vooröordeelen. Waarom kan de tong hier niet voor den geheelen mond genomen, en de tonge genoemd worden, omdat in het zinbeeldige het byten der Hangen en adders, word overgebfagt tot het doen van lasteraars* die met hunne tongen iemand tot den dood toe krenken kunnen? vergelyk Pf. CXL. 4. Zy fcherpen hunne tonge als een fiange: heet adder-vergift is onder hunne lippen. By gelegenheid van deeze plaats Pf CXL. 4. en P/LV1II. 5. moet bier ook aangemerkt worden , dat het woord heet, en vuurig, in den Grondtext niet gevonden word, maaralleen in de overzetting; Ooktvvyfelen in de daad deNatuur-kenners, of het Slangen-vergift heet zy (§)? In den gezegden Pf (*) Van Lier Verhand, over de Drentfche /langen en adders pag. 292. (f) Gelyi; van Lier en Hezel over deeze plaats. (§) Van Lier /. c. BL 142. Voor 't overige is het naar waarheid Pf. CXL. 4. dat het vergift der adders onder de lippen is. Dezelfde, BL 158,  Meet- en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 101 Pf. LVIII. 5. lezen wy van het bezweren der dingen, vergeleken Predik. X. n. Jerem. Vlll. 17 ia van doove adders, die haare ooren (toppen om naar den bczweererj niette hooren. Hier is niets in, het welk dwalingen behelst, of gemeene volks-vooröordeelen begunltigt. Reeds van ouds waren 'er lieden deMarji, fjyili en anderen, die zich voor Slangen-bezweerers uitgaven, en zulke worden 'er nog heden ten dage in het Oosten gevonden, deeze weten door een zeker geheim de (langen van haar vergif te berooven (*), en behandelen ze vervolerends, gelyk Aaien, ja leeren ze op hun muiyk dansfen (fj, want de (lang heeft aandoening van het muzyk (§); En in tegendeel wederom een afkeer van fommige geluiden, gelyk van het geluid, dat de Paamven maken; Zulke geluiden kunnen dan de Slangen-bezweerers ook hebben nagebootst, waar op de fiange den kop in den grond fteekt,het welk men noemen kan, dat zy zich doof houd, cn haare ooren toeftopt (**) , fchoon anders de (lang niet doof is, hoewel zy eigenlyk geene ooren heeft (ff> — Eindelyk, wanneer aan de Slangen eene voorzigtigheid word toegekend Matth. X. 16. behoeft ü Tin- ("*) Dit geheim zal hier in beftaan , dat zy den (langen het vergift ontnemen, door het ■wegnemen van de vergift- blaaze, die zy aan den wortel der tanden hebben. Michaclis Oost. Bibl. XX. Deel. Bl. 143. (Hoogd.) . (f) Die dit zo-genoemde dansfen aer Slangen afgebeeld wil zien , vergelyke K^empfer Amanit. Exot. Fascic. III. Zie Niebuhr Reizen I. Deel. Bl. 182. Shaw Reize II. Deel. Bl. 174. Hasselquist Reize I. Deel. Bl. 86. 89. II. Deel. Bl. 136. (**) Van Lier l. c. Bl. 282. (tt) Dezelfde, Bl, 205. G 3  ioa Overeenstemming der H. S. met de Tindal (*) zulks niet voor aanftootelyk op te geven. Het is geen eigenlyk-gezegde voorzigtigheid, die alleen in redelyke wezens valt, ook zegt het juist niet, dat de Slangen voorzigtiger of listiger zyn dan andere dieren (f), hoewel daarom de Bybel nog niet naar volks begrippen fpreekt; maar de Natuur-kenners berichten ons, dat de Slangen een fcherp gezigt, gehoor, reuk en finaak hebben, waar door zy haaren vyand ligt ontwaar worden, en fnel weten te ontwyken, daarom zyn zy voor een zinneprent der voorzigtigheid gehouden. §• 25. ■ Eenige fpreekwyzen uit Job en de Pfalmen opgehelderd. Het Boek Jobs is een oud Dichtftuk, in het welkdeverhevenfte beelden, en treffendfle fchilderyën, met de ftoutfte taal en uitdrukkingen worden voorgedragen , men moet derhalven eenen Dichterlyken fmaak en gegronde kennis van de oorfpronglyke taal bezitten, wanneer men het zelve verklaaren wil; Dus is het ook gelegen met de Pfalmen. Nu leeze men B. V. Job XXVI. 7. God breid het Noorden (of liever, Hy fpant den middernacht uit) over de ledige ruimte, of over het woeste; En Cap.XXVIII. 25. Hy maakt den wind het gewigte, en het water deszelfs maat; Hy bepaalt, hoe veel wind en regen 'er naar verëisch in de wereld zyn zal, en men vind alles nadruklyk, niet ftootende. De wolken, (*) Chrhtend. zoo oud als enz. Cap. 14. Bl, 67 6. (t) Van Lier /. c. pag. 332.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 103 ken, of de Hémel-lucht, worden met eene keurigheid , zulk eenen Dichter voegende , Job YXXVII 18. gezegd, vast te zyn, als een geg^^nLalenjftegel; Daar naar gclyken zy in Hét oop' van den zinnelyken bekhouvver. UctYs waar,men berekent de aarde al van ouds in haaren omtrek op 5400 duitfche mylen, maai dit is eene wiskundige berekening, en de vraag bivft over, wie heeft over haar een nchtfnoer get lkken ? Job XXXVIII. 5- - Hoe eigenaartig ver, gelvS de Dichter Job XXXVIII. 37. de wolken ïyfesfehen, of heiver, naar de gewoonte der Oosterlingen, by leedere zakken,, m welke zy hun water op reize met zich voeren! —- job XXXIX 16. is het door eenen misflag der Uvciz-tters, dat men van Paauwen leest, aan welke zekerlyk de eigenfehappen niet toekomen , die men in de volgende verzen vind. Daar word van Ten Struisvogel gefproken, fchoon het onzeker is, of die met het woord tfm word benoemd, dan of 'er van hem, als by uitnemenuheid het voorwerp van verwondering, zonder een byzonderen naam gefproken word (*), Heerlyk is de Dichterlyke befchryving van de opgaande Zon Pf XIX 6, 7. Om dezelve te verklaaren, zal niémand', die fmaak heeft, tot het famenftel van PTOLOMiEus of Copernicus den toevlugt nemen. Als de Dichter zegt Pf. XXIV 2. God heeft de aarde gegrond op de zeeen_^nheejtze gevestigd op de rivieren, vergel. PJ. CXaaVi. 0. Dan moet men in zyne gedachten zich vooi Hellen de onderiiardfchewaterfchatten,als ook het Mofaisch verhaal van de Schepping, waar van j wy (*) Zie MiCHAëus en Hezel ad h. I. voeg 'er by Siiaw Reize II. Deel. Bl. 218. volgg. G 4  io4 Overeenstemming der H. S. met de wy in het begin van dit Deel fpraken, en men zal niets ongerymds ontdekken. ' §. 26. Bedenklykheden nopends den Tempel van Ezcchiël. Aan de echtheid der negen laatfte Hoofd- *c d (*), omdat dezelve onvcrftaanbaare ia zelfs tegen elkander ftrydcnde zaken m zich zoi den vervatten, als ook omdat ]osr2nvS(f\ fch?vfrmen P*en,***EzKW twee boekenVoe! hetIwitZ^ J3n d°eZ? negen Hoofdftukkcn fte betrof? U " ,UItl?aIV6n ' D0Gh Wat het l™f' mf heeft Josephus kwalyk verftaan , hy (breekt met van Ezechiël, maar van Jeremxa (§) • En nopends het eerfte erkennen wydat de inhoud deezer Hoofdftukkcn moe!lyic is, doch daar uit volgt geenszins, dat zy onecht zouden wezen. De Uitleggers heb- deeze Hoofdftukken geestelyk zou moeten verklaard worden, doch de Heer Vitringa (**) heeft Iemand?* Unterf"cJwnS uher »nige Buchev des A. T. Cf) Antiq. x 5. 1. (§) Josephus (prak in 't voorgaande van Jeremia hv wien hy nn ook voegt 6 rpocp^ f dan vervoS hy.n de gewoone uitgave, <£ 7pJ?0s ' rJrL, L MTstop». Maar het woordje** ontbreekMn deÏÏndfchnften, en is zigtbaar herhaald uit de laatfte iettergreep tÖ^tw yne;meemng is; DeeerAe Cnamelyk>r4«5 teteiïrfvTJv mge" ™e° b°ekm Sefchrevel nagelaten\ te weten zyne Voorzeggingen en Kiaag-liederen. Vereelvk Venema Hist. Ecelef. Tom. II. p. 295. vergeiyt S*) verdient geene aanmerking, zie Hugenholtz over den Profeet Jona. (§) MiCHAëus Voorrede voor Jefaia Bladz. XVI. Dusvervalt de tegenwerping van den Schryver van la Philofophie de rilifloire SeB. io. pag. 98. die het getal der invvooners volgends dit getal van kinderen, op vyf millioenen berekend, en dit als ongeloofiyk uitmeet. (**) Men weet den twist over dit gewas gevoerd tusfehen de 'Kerkvaders Hieronymus en Augustinus. Thans volgt men meestal Hieronymus, en verftaat 'er den Ricinus door, die by ons -Ie Wonde:boom heet, en waar van men by MiCHAëus ad h. I. eene afbeelding vind. Evenwel .heeft Fa-  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 115 verwelkt, is weder een nieuw wonder! En zoo veele wonderen op één geftapcld, hebben een verdacht voorkomen. Maar men leze vf. 6. dus: God, de Heere had eenen wonderboom befchikt, en deed dien opfchieten enz. dan ziet men dat deeze boom of plant reeds daar was, en niet in éénen nacht groeide; En vf 10. zette men over: Die den éénen nacht was, en in éénen nacht verging. Voords is het met opzigt tot den wonderboom en kauwoerde beiden, zeerwel te begrypen,dat zy door eenen worm gefteeken, in die brandend- heete gewesten in éénen nacht verwelken. Dit zyn de byzondere zwaarigheden, die men in deeze gefchiedenis vind. Meer algemsen zyn de volgende. Het is onbegrypelyk , dat Jona een Profeet, het bevel van God, om aan de Niniviten de bekeering te prediken , zou hebben geweigerd te gehoorzamen , om dat hy vreesde,zy mogten zich bekeeren. Hoe kan men begrypen, dat hy God zou hebben willen ontvHedem? Hy had alleen te blyven daar hy was, indien hy al niet wilde gehoorzamen ; De zonden van Ninive, waarom de ftad vergaan zou, worden niet genoemd; ook is het getal van 40 dagen zeer bedenklyk ; En men kan de algemeene boetvaardigheid van de gantfche ftad, die tot den troon toe zich uitftrekt, niet begrypen. Het beklag, dat Jona tot God doet, Cap. IV. word hier mede bygebragt, en als zeer ongerymd aangemerkt, indien hier eene waare gebeurtenis zy; Ook beroept men zich op het ftilzwygender andere HiftorifcheBoeken, die echter Faï'.f.r Aanwerk, op Harmar JFaarnem. over het Ooiten r f. 'Jee!. B'. 167. volg. voor de Kauwoerde verklaard 5' en zyn« redenen verdienen overweging. H 2  116 Overeenstemming der H. S. met dï ter van Jona melding maken, 2Zo». XIV. 5. maar niets van deeze gebeurtenis. Eindelyk men heeft Phenieifche Fabels van Hercules, van Andromeda, insgelyks te Japho gebeurd, die met dit geval zeer veel overeenkomst hebben (*). Laten wy eens zien, wat 'er zy van alle deeze zwaarigheden ; Jona was een Profeet in Israël, die zyn Vaderland beminde, die het goede daar aan voorfpeld had, en ook daadlyk de vervulling beleefde. Deeze man krygt in last om aan Ninive bekeering te prediken; Ninive eene groote ftad, de hoofdftad van een aangroeiend Ryk, van het welk de Israëlitifche Staat wel eens in tyd en wyle groot nadeel te duchten kon hebben, gelyk ook in de daad niet lange jaaren daarna de Asfyriërs onder Pol reeds invallen in Israël deeden (f) ; Dit bevel was hard voor den Vaderland-lievenden Jona, indien Ninive zich bekeert, blyft de ftad in wezen, waar van hy alle kwaad voor zyne, meer en meer ontaarde Landgenoten voor uit ziet. Hy befluit, zyn Vaderland te verlaten, en zich naar andere Wereld-deelen te begeven, en dus Gods bevel te ontwyken (§). Uit dit gezigtpunt befchouwt, zal men zyn gedrag, en zyne gemehykheid, die hy naderhand betoonde, 1'choon niet onberispe- lyk, (*) MiciiAëus in zyne Hoogd. Bybelverklar. voor Jona, heeft alle deeze bedenkingen geopperd. (fj Zie myne Gefchied. der Asfyr. Koningen, in deAkademie der Geleerden III. Deels II. Stuk. Bl. 182. (§) Hy wilde vlugten, niet «33*3 van het aangezigte d< s Ileeren, maar ♦JtJ^Ü van voor het aangezigte enz. dat is, hy wilde niet Gods alomtegenwoordigheid ontgaan, maar zyn ambt als Profeet ontwyken, gelyk de Chaldeër het hier wel begrepen heeft, opdat hy niet profeteerde in den naam des Heeren.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft.X. 117 lyk, echter meer begrypelyk en verfchoonlyk vinden; Men vergelyke 'er mede de gemoedsaandoening van den Profeet Elifa, als hy aazaël aankondigde, dat hy Koning van Synen zou worden, de man Gods weende; 2 Kon. Vlll. 11. voorziende de rampen, die Israël van deezen Vorst te wagten had. Dac de zonden van Ninive byzonder hier behoefden opgeteld te worden, daar van kan men de noodzaaklykheid niet bewyzen, en waarom men hec getal van 40 dagen bedcnklyk vind, doorzie ik insgelyks niet. De boetvaardigheid der Niniviten is geheel in den ouden Oosterichen fmaak; Dit heeft de geleerde Niemeyer hier erkend; Een Profeet, op zulk eene wyze tegen wil en dank tot hun| gezonden, die uit den dood, ten minften naar onze onderftelling , was opgewekt, had invloed op de harten, de Koning zelf vernedert zich; Wat ongelooflyks ligt hier toch.in? men vergelyke 2 #072. VI, 30. en andere voorbeelden. Het ftilzwygen der overige gefchied-boeken des O. T. is des te ligter te begrypen, dewyl men hier in dit boek de gefchiedenis in het geheel heeft; En de Heidenl'che fabelen van Hercules en Andromeda doen hier niets uit, misfchien zyn zy gedeeltelyk gevormd naar deeze gefchiedenis van Jona (*). §. 29. De fterre, aan de Wyzen uit het Oojlen verfclieenem Indien de beide eerfte Hoofdftukken van Mattheus niet van deezen Euangeiist waren, gelyk wy (*) Men zal wel doen, indien men met het gezegde vereelykt den Heer Vunema Hist. Ecclef. TomJl, f, 14^-164. H 3  118 Overeenstemming der H. S. met de wy (I. Deel. Bl. 102.) reeds hebben gezien, dat fommigen daar aan twyfelen , zouden wy ons met de tegenwerping, die nopends de fterre jan de Oosteriche Wyzen of Magi verfcheenen , gemaakt word niet behoeven op te houden. Dan, de echtheid van deeze beide Hoofdftukkcn is zeker genoeg, derhalven moeten wy ook de bedenkingen, die hier voorkomen, in aanmerking nemen. Nu zullen wy over deeze Wyzen, derzelver komst enz. op eene andere plaats moeten fpreken, en ons daarom alleen bepaaleh tot de fterre, die zy gezien hebben. De Uitleggers hebben zich omtrent dezelve in verfchiilende gevoelens verdeeld. Ortgenes geloofde, dat het eene ftaart-fterre of Komeet geweest is, en anderen hebben hem in laatere tyden gevolgd (f). Sommigen hebben gedacht, dat het een luchtverfchynzel geweest is, alleen door deeze Wyzen gezien, het zy dat het buiten hun hebbe plaats gehad, het zy dat het alleen in hunne verbeelding aan hun is vertoond geworden (§). Het eenvoudigst kunnen wy (*) „ On a recherché quelle était cette étoile; pourquoi „ il n'y eüt que ces trois Mages, qui la virent." &c. La Bible enfin expliquée Tom. II. p. 78. Hoe kon eene Her tot een wegwyzer dienen, of aan iemand eene zekere plaats aanwyzen? vraagt Charles Blount Oracles of Reafon pag. 8. (f) Joh. Heyn in eenen Brief Brandenb. 1742. Ferfuch einer betrachtung uher die Cometen Cap. I. §.' 63. pag. 84. Cefamlcte Briefen aber die Cometen IV. 13. p. 436. N. 14. p. 499. De Eerw. Schutte denkt ook aan een Komeet of Staart-fter Euangel. Jaarb. I. Deel. Bl. 190. Jammer is het, dat de plaats van Plinius Hist. Nat. Lib. IL Cap. XXV. lin. 28. zoo verminkt is, anders zou men 'er misfchien iets uit kunnen afleiden. (§) Jac. Elsnerus Symbol. Litter. Tom. I. Part. II. & Ctthment. in Matth. Tom. I. pag. 33. fqq.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 119 wy denken aan eenig lucht-verfchynzel in de beneden lucht, ten minften het woord is van eene ruime beteekenisfe ; Dit lucht-verfchynzel zagen de Wyzen in het Oosten, lchynende, of zich {trekkende naar Jerufalem; Zy, op welke gronden ook , misfchien door eene openbaring der Godheid , dit verfchynzel houdende voorde geboorte-fter van den Koning der Toden , waar over wy op eene andere plaats nader zullen fpreken, begeven zich naar Jeruzalem, doen daar onderzoek, en worden gewezen naar Bethlehem; Op deezen korten weg naar Bethlehem , zien zy dit lucht-verfchynzel wederom, het welk hun als 't ware, voorging, en door zynen ftand het huis aanwees, w;.ar in het Godlyk kind zich bevond. Op deeze wyze wederfpreekt deeze gebeurtenis geen éene waarheid der Natuurkundige ondervinding. §• 3°- Matth.V.tf. XIII. 32- XVI. 2, 3. Luc.XU. 54> 55- opgehelderd. Het verdient naauwlyks opmerking, als men het zeggen van Christus Matth. V. 36. wil tegenfpreken: Gy kunt geen haair wit of zwart maken. De Heiland ontkent immers daar mede geenszins, dat men het haair zou kunnen verwen; Hy fpreekt van de eigene natuurlyke kleur der haairen, welke geen mensch] in ftaat is, om te veranderen. Wanneer Jefus zegt, Matth. XIII. 32. Het mostaard-zaad is het minfte onder alle zaden, maar wanneer het opgewasfen is, dan is 'f het meeste van de moeskruiden, en het word een boom, alzoo dat de vogelen des Hemels komen en H 4 »«-  jao Overeenstemming der H, S. met db nestelen in zyne takken, dan moet men Hem verftaan in deezen zin, dat het mostaard zaad een van de kleinfte zaden is, hetwelk echter in de Oosterfche landen tot eene aanmerkelyke grootte opwast, ja als een boom word, zodat 'er de vogels in zouden kunnen nestelen, gclyk Mare. IV. 31. 'er üitdruklyk word bygevoegd ; Zy klimt in het Oosten wel 'tot 12 en meer voeten (*), en dus is in dit gezegde niets tegen de natuur, indien men Hechts niet aan onze mostaard plant denkt. De teekens van het weder, daar de Heiland van fpreekt Matth. XVI. 2. en 3. Luc. XII. 545 55- zyn juist en eigenaartig naar de natuurlyke gefteldheid van Paleftina. Het geen de Zaligmaker zegt van de kleur der lucht, 's avonds rood, een teeken van fehoon weder, des morgens droevig rood, een teeken van onweder3 is by ons zelfs door ervaaring bekend. Een wolk uit het Westen, daar Judea aan de Middelandfche Zee gelegen is, was natuurlyk een teeken van opkomenden regen, en de Zuide-winden over de heete Woeftynen waaiende , brengen daathitte te wegc (f)! —- §• 31. Over de duijlemisfe ten tyde van Chriftus lyden. De duifternis van drie uuren ten tyde van Christus lyden aan het kruis Matth. XXVII. 45. Mare, (*) Zie behaiveu de Uitleggers, den Heer Boddaert on S:iaw Reize II. Deel. BL 18. (;+) Vergelyk Shaw Reize I. Deel. Bl. 20S. II. Deel. Bl, %\. fqq, IIarjiar IFaaniem.t vqn het Oosten. I. Deel. BL |8. enz.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 121 Mare. XV. 33. Luc. XXIII. 44, 45- is van ouds af door de Ongelovigen verworpen (*) , en word nog in onze tyden befchimpt (f); Men vordert getuigenisfen van ongewyde Schry vers, die men meent, dat van deeze duifternisfe zouden gefproken hebben, indien zy waarlyk gebeurd ware (§). De geheele grond der zwaarigheid echter is, dat men aan eene cigenlyke Zons.yerduiftering, wanneer de Maan tusfehen de Zon en de aarde doorgaat, heeft willen denken,hoedaanig een gewislyk niet kan gebeurd zyn by eene volle Maan, gelyk het thans was. -— Maar ik bid u Lezer! fpreken de Euangelisten wel van eene eigenlyke Zons-verduiftering ? Mattheus zegt: ErJe van de zesde uure aan tot de negende toe werd 'er duifternis over de geheele aarde, liever over het geheele land; Marcus zegt het zelfde; Het is waar, Lucas voegt 'er by, en de Zon werd verduisterd, doch hy gebruikt niet het woord eyMiTeiv, van waar wy het woord Eclips hebben, maar ea-Koritr^, het geen van elke verduiftering der Zon, door wolken, dampen enz. genomen word. Daar derhalven de Euangelisten van geen eigenlyk- gezegde Zons-verduiftering melding doen, wat hebben dan de Ongelo, vigen van ongerymdheden te fpreken? De on, dervinding leert, hoe by eene aanftaande aard- bee- (*) Örigenes $omïl. 35. in Matth. Opp. Tom. Hl. fol.SX. contra Celsum Lib. II. pag. 80. (t) Zie behalven anderen , la Bible enfin expliquée, Tom. II, p. 93. (§) Gibbon The Ilistory of the ckclin and fall of the Rdr wan Empire Lond. 1781. Cap. 15. p. 518. verwonden zich, dat noch Seneca Ou.eft. natur. i. 1. 15- ^ '7< uoch Plinius Nat. Hist. II. zo. van deeze duifternis gewag gemaakt hebben, H 5  122 Overeenstemming der FJ. S. met de beeving, en veel meer geduurende dezelve, de lucht betrekt, de Zon vcrduifterc, en het daglicht verdwynt. Dus zingt onze Kunst-dichter Fr. de Haas in zyn verheerlykt en vernederd Por. tugal II. Boek Bl. 41. van de Godlyke wraak, nederdaalende, om Portugal met eene geduchte aardbeeving in het jaar 1755. te bezoeken: Zy kliefde 't Sterrendak, en zengde in haare vlugt, Het dikke woikgordyn, dat vulde freaks de lucht Met eenen bangen rook. De Zon, pas opgereezen, Ontfteide, en voer te rug met een beneveld wezen! Ja zelfs debleeke Maan, fchoon, op dat oogenblik, in 't fombre fchuilvertrek, werd bleeker van den fchrik. By Jefus dood gebeurde 'er waarlyk eene aardbeeving , dewelke van deeze verduiftering deilucht verzeld ging (*). Thans hebben wy niet nodig_ met Schyner (f), de oorzaak deezer verduiftering te zoeken in eene opëenftapeling van vlakken in de Zon; Noch met Heyn (§), eene Komeet te hulp te roepen; Of met Kepï.er (**) te denken, dat de damp en asch uit vuurbrakendc bergen, de Zon belet hebben te febynen. — En dewy] deeze aardbeeving en duifternis zich alleen bepaalde aan Paleftina, ja misfchien alleen tot Jerufalem en deszelfs omgelegen oord, dewyl men daar meermaals aardbeevingen had, en eindelyk, dewyl de Heidenfche Schryvers gewoonlyk van de Joden ver'achtelyk dachten, zo vind men ligt de reden, van het ftil- (*) Men vergelyke Faber Aanmerk, op Harmar Waarnem. van het Oosten, IlL Qeel. BL 225—227. (f) In Hola Urftna Lib. IV. Part. 2.' Cap. 13. pag.611. (§) Frrfuch einer Betraehtung uber die Cometen Cap. I. S- 70. fqq. (**) Epitome Aftronom. Copernican.-c Lib. PI. p. 896.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 123 ftilzwyeen der ongewyde gefchiedenisfen (*)* zelfs Josephus is niet gewoon alle voorgevallene aardbevingen in zyn land op te teekenen, hv meld alleen eene of andere, die by uitfteekendheid zwaar waren. Thans behoeven wy geen gebruik te maken van de ondergeftooken Schriften van Dionysius Areopagita, of berichten uit China te verlangen; Ook is het niet noodzaaklyk hard te blyven dringen op het getuigenis van Phlegon Trallianus (t;. De door ons gemaakte aanmerking voldoet 111 allen onzigte , en geen Deïst kan bewyzen, dat deeze fchrik-verwekkende aardbeevingen duifternis, by den wonder-dood van Gods Zoon, iets ongerymds of ongelooflyks zy. §• 32. - , „ ,r T ... VWT ~. YYTT AA Matth. v. 13. l>uc. aiv. 34, ^. <+tJoh. XII. 24. XIX. 29. enz. De Heiland geeft Matth. V. 13. enLwc.XiV. 34» (*") Vergelyk Jac. Chelsum Aanmerk, over de twee laatfte Hoofdft. van GitmoN in Semlers Magazin für die Rehgion m.rh. s.216. , ■ . C+") Over dit getuigenis van Phlegon zyn de gevoelens zeer verdeeld, dewyl ik het niet nodig heb, zal ik alleen fommigen die voor en tegen het zelve zich verklaard hebben, opnoemen. Voor het zelve mag men lezen Grotics tn Mattheum, Reland Paleftina Tom. I. Cap. 5. Van Alphen Bylagen over Dan. IX. p. 427. volgg. Wolff Cm:. P,nhl. den Wel Eerw. Nüys Klinkenbergh in de Neder/. biblioiH. V Deel, Mengelw. Bl. 77-90. Schutte Heil. Jaarb.I.Deel. Bl 250. fqq. enz. Tegen het zelve verklaarden zich LiLieN1HAL V. Deel. Bl. 294. (alwaar echter de Heer Kesler in de aariteek. het zelve handhaaft,) J.ElsNerus Continent, tn Matth. Part. II. p. 335. myn waardige Leermeester Wesseling ad Simson. Chron. ad ann. Ckristi ,33. ƒ>. 1621. om geen anderen te melden.  124 Overeenstemming der H. S. met de 34» 35- te kennen, dat het zout fmaakelooskan worden, en Hy onderftelt, dat men het tot vruchtbaarheid van het land gebruiken kan: Dit heeft men gemeend, dat met de ondervinding ftreed; Pliniüs (*) zeide immers reeds, dat alle plaatzen, daar zout gevonden word , onvruchtbaar zyn , en niets voordbrengen, en even daarom bezaaide men fteden,die verwoest zouden blyven, met zout Richt. IX. 45. Doch met deeze tegenwerping toont men geene groote kundigheid te hebben in de natuurlyke gefchiedenis. Wel degelyk is bet zout de oorzaak van de vruchtbaarheid der landen en akkers , hoewel, gelyk in alle zaken, te veel hier nadeel doet. Te veel zout maakt onvruchtbaar, en van daar de gewoonte van de verwoeste fteden met zout te bezaaien , niet omdat het zout eigenlyk het land onvruchtbaar , maar om dat 't het zelve te geil maakt (f). Ook hebben geleerde lieden reeds aangetoont, dat het zout wel degelyk fmaakeloos worden cn bederven kan (§). •Dat Jcfus in Geth/emane zich in zulk eene benauwdheid der ziele bevonden hebbe, dat zyn zweet wierd, gelyk groote druppelen blocds, die 'op de aarde afvielen, verhaalt ons Lucas XXII. 44. Sommigen hebben getwyfeld, of dit vers ook wel van Lucas hand zy , omdat de zaak hun niet alleen zeldzaam, maar tegen de natuurftrydig voorkwam ? Doch voor deeze twyfeling is geen (*) Hist. Nat. XXXI. 7. Tam. III. pag. 356. ( t) Shaw Reize 1. Deel. Bladz. 229. vergelyk MiCHAeM$ ad LowTH. de Poe// Hebr. Tom. I. pag. 165. Altmanjü. de Sale terne §. XVII. Meletem. Phihl. Exeget. Tom. I. pag, 47—51- Paulsen Akkerbouw der Oosterl. pag. 60. en 26.2. Hofstede Byzonderh. der II. S. I.Deel. Bl. 55—57. (§) MiCHACLis de mar; morfUQ §. VI. ƒ>. ?«. 85,  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 12$ geen grond. Wy hebben uit de gefchiedenisfen voorbeelden , dat ook andere men leliën fomtyds bloed gezweet hebben (*); En Richard Mead (f) merkt uit Galejjus aan , dat hetfomwylen gebeurt, dat de zweetgaten, door de veelvuldige en verhitte levens-geesten, dermate uitgezet worden, dat ook tevens het bloed mede doordringt, en het zweet bloedig maakc. Intusfchen kan men de zwaarte van Jijfui angst hier uit opmaken: Het was in den kouden nacht, en Hy zweette, Hy zweette bloed ! — De woorden van Christus Joh. X1L 24. Indien het tarwen-graan in de aarde niet valt en fierft, zo blyft het alleen; maar indien het fierft , zo brengt het veele vruchten voord; vergeleken met het gezegde van Paulus 1 CV. XV. 36. worden door Tindal (§) gezegd, tegen de ondervinding aan te lopen. Ik geloof echter niet, dat iemand, die verftand heeft en gebruikt, zyn vonnis rechtmatig zal keuren. Wy zouden kunnen aanvoeren, het geen Nieuwentvd (**) uit verfcheiden Natuur-kundigen heeft aangehaald, dat juisc het Tarwe-graan dit byzonder heeft, dat het ia de aarde fierft of verrot, makende geen zaadbladeren, gelyk andere zaden; Maar wy behoeven nie't eens in de diepte der Natuur-kunde nopends de voordteeiinge der Planten, in te dringen , om deeze woorden te verftaan. Het zaadkoorn heeft van buiten eene fchil, en vervolgends (*) Aristotkles Hist. Anim. Cap. 19. Tom. T. Opp. pag. 891. & Lib. UI. de part. Aria:. Cap. t. p. i I56. DlOD. Slculus Lib.XilL Cap. 90. p. 560. [au Aug. Thüanus Hist. Lib. X. Opp. Tom. I. p. 497. Lib. LXXXlL Tom. 4. p. 69. &c. (f) Medica Soera Cap. 13. pag. 66. (§) C/ristend, zoo oud als enz. Cap. 12. pag, 356, C**j WereÜbeJchtuwing B!ad~. 5-3.  125 Overeenstemming der H. S. met de gends een ligchaamtjen, welk verdeeld is in twee deekjens Deeze zyn nogthans niet het wezenlyke van het zaad. Het wezenlyke isde kleine kiem, Cgermeu) die tusfchen de gemelde twee deeltjens Iteekt; Deeze kiem heeft een klein worteltjen entwee hartblaadjes,en tusfchen deeze is de holligheid, waar in de plant in het klein verborgen is. Nu, alle deeze bekleedzelen van het wezenlyke verrotten en vergaan, in de aarde geworpen zynde, fchoon het edelfte en wezenlyke deel van het zaad niet fterft noch vergaat, maar üitfpruit en opgroeit. Is dit niet eene zeer levendige fchildery van onzen dood? Wy ftervenvmaar niet geheel, noch voor altyd: Ons wezenlyke en beste deel blyft overig, en de dood is noodzaaklyk tot onze volmaaking. Over het bericht van Johannes den Euangelist cap. XIX. 25. aangaande de fpongie met edik, omlegd met Hyfop , om den Heiland daar mede te drenken , is reeds ter vereffening van deeze plaats met Maf r/i. XXVII. 48. gefproken (11. Deel Bl. 218.) Maar hier ryst nog deeze zwaarigheid op, of de Hyfop tot zulk eene hoogte groeien kan, dat deszelfs fteel tot dit einde zou kunnen gebruikt worden ? Doch men vind in de daad in den Talmud (*_) gefproken van een foort van Hyfop, welks fteel men tot brandhout konde gebruiken; Het is waar, men zal dan bedenking maken, hoe de Hyfop in dit geval zou kunnen worden aangemerkt, als het kieinfte van alle gewasfen, r Kou. IV. 33. Salomo fprak van de hoornen, van den cederboom aan, die op den Libanon is, tot op den Hyfop, die aan den (*) T-att. de Vaeca Rufa Cap. II. ScÖ. 7, 8. Tom. VI. Mischna Surenhusii pag. 307.  Meet-en Natuur-kunde. Hoofdft. X. 127 den wand uitwast, doch wanneer men in zyne gedachten invult, tot op den Hyfop, en tot op het geen aan den wand uitwast, verdwynt alie zwaarigheid (*); Eindelyk, gelyk wy ter_ aangehaalde plaatze zeiden, men kan de fpongie op èen gefcherpt hyfops-ftokje, als op eene penne, gezet, en dus op den rietftok geftoken hebben, waar mede dan alle twyfelingen worden weggenomen (f). Ten befluite van dit Hoofdftuk, zullen wy met één woord, hier nog byvoegen, dat zodanige fpreekwyzen, als men vind Hand. XXVII. 27. het land naderde, en Operê. VII. 1. de vier hoeken der aarde, in alle taaien gemeen zyn, en zich uit de gezigtkundige waarheid ligtelyk laten ophelderen. (*) Vergelyk Venema Hist. Ecclef. Tom. II. pag.n. (t) Zie Schutte Euangel. Jaarb. II. Deel. Ml. 369. HET  128 Overeenstemming der H. S. met het HET ELFDE HOOFDSTUK. Overeenstemming der Heilige Schrift met het Recht der Natuur. 5. i. / Overgang tot dit Hoofdftuh \n het voorgaande aangetoond hebbende, dat de Godlyke Openbaring in geen één ftuk ftryd met de Meet-en Natuur-kunde, of de befchouwende waarheden der Rede, zal het niet ongevoeglyk zyn, in dit Hoofdftuk aan te toonen, dat de beoefenende Waarheden derzelve, welke in het Recht der Natuur, Zedekunde, Staatkunde geleerd worden, insgelyks door den Bybel, niet alleen niet tegen gefproken, maar bevestigd, duidelyk voorgefteld en verbeterd worden. Ik kan dit onderwerp niet gevoeglyker aanvangen, dan met de woorden van twee laatere Deïsten hier te plaatzen, in welke zy blyken geven, hoe zy door het Godlyk licht der waare Zedeleer van het Euangelie getroffen waren, fchoon hunne oogen en harten door de nevels van ongeloof en twyfelaary gefloten en verduifterd bleven. De eerfte der door my bedoelde Schryvers, is de vermaarde Burger van Geneve, RoUsseau ; Dus ichryft hy (*) : „ Ik belyde u ook, dat deMajeftcit der Schrift my verbaast, „ dc (*) Emile Tom. III. pag. lop.  RèCht dér Natuur. Hoofdft. XI. 129 5, de Heiligheid van het Euangelie fpreekt tot j, myn hart. Befchouwt de boeken der Wysgcc„ ren met al derzelver zwier en tooizcl,hoe ge- ringzyn zy by deeze Schriften ?Is het mogelyk, „ dat een Boek, zoo verheven,en te gelyk zco eenvoudig, het werk van menfehen zy ? Is het „ mogelyk, dat Hy, wiens gefchiedenis daar in „ verhaald word, niet meer zyn zou dan een bloot mensch? Zullen wy zeggen, dat „ de gefchiedenis van het Euangelie verzonnen ,, is, om te vermaaken ? Myn vriend, op deeze wyze maakt men geene verdichtzelen, en de „ daaden van Socrdtes, aan welke niemand twy„ feit, zyn min met bewyzen bevestigd, dan „ die van jtefus Christus; Met één woord, dus „ verfchuift men de zwaarigheid, zonder dac 3, men ze wegneemt; Het zou nog veel minder te begrypen zyn, dat verfcheiden menfehen j, hadden kunnen famenfpannen, om dit Boek „ te ontwerpen, dan het onbegiypclyk is, dat „ één mensch het onderwerp daar toe heeft opgeleverd. Joodfchc Schry vers zouden nooit ,, deezen toon, deeze Zeden leer hebben uitgc,, vonden; en het Euangelie heeft zo groote, „ zo treffende, zo volftrekt-onnavolgbaareken„ merken van waarheid, dat een verdichter van ,, het zelve, nog meer te verwonderen zou „ zyn, dan thans de Held is." — Een ander (*), fpre- (*) De Schryver van la Philofophie de la Nature oh traité de Alorale pour PEspece huuiaine enz. Lond. 17-8. Tom. FT. pag. 412, 413. Dezelfde Schryver laat onniiddejyk op deeze woorden volgen : ,, Doch luiftert naar Hem, &\ ,, niet naar zyne Uitleggers, bedenkt, dat zyne dienaars d<; gevaarlykfte vyanden van zyne leere geweest zyn, en dat, ., indien de Wysgeeren van alle Volken tegen zyn Euangelie „ hebben 'uitgevaren, zulks daaróm ;gelchied is, omdat zy UI. Deel I „ ge-  130 Overeenstemming der H. S. met het' fprekende van onzen Zaligmaker , fchryft i Zyne geheele Wet bepaalde zich tot twee „ Hoofd-ftellingen : Hebt God lief boven alles, ,, en uwe naasten als u zeiven. «— Indien deeze fpreuk niet veronachtzaamd ware, zouden de 5, twee Werelden niet zuchten onder de asch 5, van 20 millioenen menfehen, die gefneuveld ,, zyn door het zwaard van den Godsdienst.— 5, Slaaven van Afiën, Burgers van Europa, Ne- gers, Albinoos, Dwergen van den Pool-cirkel, „ Reuzen van de Magellaanfche landen; ö Al- le gy Bewooners van deezen Aard-kloot, dat „ gy ééns ten eenigen tyde verëenigd wierd on„ der de Wet van deezen grooten Man! " §. 2. Voortreflykheid der Zedekunde van de Openbaring. Indien ik in dit Werk Heiliger wyze myn onderwerp behandelde, was niets gemaklykcr, dan de voortreflykheid van de Zedekunde der Godlyke Openbaring aan te toonen ; Hoe zy juist naar de vatbaarheid der menfehen zich fchikke, in het voordragen der pligten , die wy aan God,aan onzemede-menfchen,en aan ons zeiven verfchuldigd zyn; Die pligten worden met een „ geloofd hebben, op het woord der Priesteren, dat Hy be„ itemd was, om de natuur om te keeren." Deeze gezegdens verdienen aanmerking. Hebben dan de Wysgeeren blindeling het woord van zulke Ptieflers geloofd ? Zulks was niet Wysgeerig gehandeld; Zy hadden het Euangeiie zelf behooren te onderzoeken. En, indien zydit gedaan hadden, zouden zy gevonden hebben, dat Jefus, dien wy belyden, gekomen is, niet, om delVcreld te verderven, maar om ze te behouden I  Recht öer Natuur. Iïoofdlï. XI. tkt een Godlyk gezag bekend gemaakt, rusten op het leerftuk van de onfterfiykheid der ziele, en van een leven na ditleven; Zy worden aangedrongen met de fterkfte drangredenen, ontleend uic de dankbaarheid en liefde, die wy aan God en onzen Verlosfer vcrfchuldigd zyn; En wy worden opgewekt, om dezelve waar te nemen, door de dierbaarfle beloften van dit en het toekomende leven; Wy worden opgefpoord door voorbeelden van deugd, byzonder door het volmaakt voorbeeld, dat onze Zaligmaker ons zelf ter navolginge gegeven heeft; En wy worden bemoedigd door de belofte van den Godlykcn Geest, die ons zelf wil heiligen en volmaken tot alle goed werk. De pligten, die de Openbaring ons voorfchryft, zyn waarlyk zuiver en verheven, zonder dat zy echter vergeet, dat wy menfehen zyn ; Geene Heidenfche Wysgeeren hebben de pligten van den mensch zo zuiver en bekoorlyk voorgedragen (*_).; Geen Socrates kan met Christus in deezen vergeleeken worden (f), veel minder een Lycurgus (§), wiens wetten, aan deSpartaanen gegeven, te weinig menfehelykhcids vertoonden , dan dat zy met de menschlicvende voorfchriften van Jesus vergeleeken kunnen worden. Ik zou hier tot ftaving van (*) Ge!yk de Schryver van Rellglons prüfwg voorwendde* Cap. 4. §.7. pag. in," (f) Zim.uk.rman Medit. de pricCautia religiotiis Christi collatie cum Philofophia Socratis Opp. Tom. I. p. 549. fqq. (§) In het Rcev.eil des plcccs Jhr les Matiéres les plus intiresfantes par Au'.f.rt Radicati Comte de Passeran, (laat een ftuk onder den Titel: Nazarenus & Lycurgus mis en parallelc par LuciiiS Se.l/pronius Nebplrjte enz. doch men vergelyke Moskei.u Zedeker der TI. Schrift, II. Deel. Bh 4.-4. vplgg. Ia  132 Overeenstemming der H. S. met het van al dit gezegde kunnen byvoegen, dat de Heidenen deZedekunde der Christenen niet minder geprezen en bewonderd hebben , dan de verftandigfte onder onze hedendaagfche Ongelovigen (*); Ja, dat zy uit de lésten van het Christendom veel hebben overgenomen en nagevolgd (f) , doch ik verzende liever den Lezer tot de Schry vers (§), die dit opzettelyk hebben aangetoond, en bepaal my tot myn hoofdoogmerk , de verdeediging van den Bybel tegen deszelfs berispers en vyanden. §• 3- De Deïsten befchuldigen echter ook in dit opzigt de Heilige Schrift. Te weten, niet tegenftaande het geen wy in den voorgaanden paragraaf bybragten, onloochenbaare waarbeden in zich vervat , hebben echter de Deïsten,ook in dit opzigte,de Heilige Schrift van gebreken befchuldigd, en gezegd, dat 'er vele voorfchriften en 'handelingen in voorkomen, die onmogelyk met het Recht der Natuur beftaan kunnen; Dat de Zedelesfen in geene behoorlyke orde en leer wyze, niet dui- de- (*) Het getuigenis van Plinius is bekend Lib. X. Ep. 97. ook getuigt Ammianus Marcellinus in Juliano Lib. XXII. Cap. 11. dat de Christelyke Godsdienst niet anders aanraad, dan het geen rechtmatig en zacht is. (t) Zie Mosheim Disf. de ftudio Ethnicorum Christianos imitandi §. XFH—XIX. Disfcrt. ad Hiftor. Eccief. pertinent. Tem.I pag. 373. die p. 375. ten dien einde zelfs den Keizer Juliaan aanhaalt. (§) Men zie Zjmmerman Opp. Tom. II. pag. 610. fqq. Tom.I. pag. 539. en anderen, die de voortreflykheid van den geöpenbaardeu Godsdienst betoogd hebben.  Recht der natuur. Hoofdft. XI. 133 delyk, maar met myfticke en onëigenlyke bewoordingen daar in zyn voorgedragen; Dat de pligten daar in voorgefchrevcn, te ver gedreven worden; En eindelyk, dat zelfs in de Zedekunde van het Euangelie gebreken zyn, alzo gewigtige pligten worden overgeflagen en onaangeroerd gelaten (*). Wy zullen alle deeze befchuldigingen in overweging neemen, en wel eerst alle de voorfchriften en handelingen beöordeelen, welke gezegd worden te ftryden, met het geen wy aan God, aan onze medemenfehen, en aan ons zeiven verfchuldigd zyn; Dan zullen wy de meer algemecne befchuldigingen beantwoorden. §• 4. De pligten, die de H. Schrift omtrent God vordert, zyn alk redelyk, en Zy verdeedigt geen geweetens-dwang. Niemand kan ontkennen, of de Heil. Schrift leert ons de pligten, die wy aan God verfchuldigd zyn, zuiver, voortreflyk, verheven. En , dat de toeftel der Lcvitifche Godsdienstplegtigheden, als ook de Befnydenis en Offeranden onder het O. T. hier mede niet ftryden, is door ons aangewezen II. Deel. Bl. 395-416. Maar men brengt tegen den Mofaïfchen Godsdienst eenezwaare befchuldiging in; Deeze zalgeweetens-dwang en vervolging niet alleen begunftigd, maar zelfs bevolen hebben. Uit dit beginzel zai men de uitroeïng der Canaiiniten, en den (*) Zie voornamelyk Tindal Christend. zo oud als de wereld, 13. Hoofdft. Thom. Chubb Poftumous Works Vol. I. pag. 13. fqq. en anderen. 1 3  134 Overeenstemming der H. S. met het den haat der Joden tegen alle andere Volken moeten verklaaren. Dus was 'er een ftrenge doodftraf vastgefteld tegen de Afgoderyën in de Wetten van Mofes, Beut. XIII. 6-u." Ja, indien eene Had zich aan Afgodsdienst fchuldig maakte, moesten de inwooners gedood, en de ftad met al den roof derzelve aan het vuur overgegeven worden Deut. XIII. 16. .Men zag ook deeze wetten ten uitvoer gebragt; De aanbidders van het gouden Kalf werdea zonder/ medelyden omgebragt; de dienst van den God van Midian door den dood der fchuldigen geftraft, en de Stammen van Israël grypen de wapenen op, zodra zy de Overjordaanfche Stammen verdagt houden van het oprichten van Altaren voor vreemde Goden Exod. XXXIf. Num. XXV. Jof. XXII. Lang naderhand gaf de Koning A/a nog een bevel, dat hy, die den God van Israël niet zoude gezocht hebben, gedood zoude worden, van den grootften af tot den kleinfen toe, iChron. XV. 13. (*_). Indien deeze bc- (*) Tn. Morgan Mor al Philofopher Vol. II. pag. 110. Voltaire heef: het XIIJe Hoofdftuk zyner Verhandeling fur la Tolcranee , belteed aan het onderzoek ; Si Pintolerauce fut dc Droit Divin dam k Judaïsme, & ji eilcfut toujours mife eti pratique ? in welk Hoofdftuk hy op eene zeldzaams wyze alles onder één verward , gelyk hem getoond is in de J.^dfche Briefen II. Dcel.JSl. 421. volgg. .en de zaak der Verdraagzaamheid, welke voor te (taan, eene eere voor Hem konde zyn, ongelukkig verraden heeft, door zyne onkunde, in dingen, over welke hy zich nogthans ftout onderwind, zyn oordeel te ftrykeu. De Schryver de la Phihifophie de laNature Tom. IT. p. 164. voert ook deeze befchuldiging aan, en zegt: „ Les juifs, depuis leur fortie d'Egypte, jusqu'a „ la cataftrophe, qu'ils esfuyerent fous Vespafien, furent les „ perfecuteurs les plus efTrecés de tout ce qui n'étoic pas; „ circoncis: il ctoit ausli dangereux alors d'habiter autour „ de la Paleftine, que de naitre hls cfHérodé , on d'étre Sé- „ Ha-  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 135 befchuldigingen gegrond waren, zouden zy zeker allervreeslykst zyn. Vervolging om gevoelens! Onverdraagzaamheid in den Godsdienst l Welk menfchelyk hart bloed niet, op het befchouwen van millioenen flacht-öffers (*)> vermoord door de wreede ingevingen van Dwecpery en Bygeloof! Dat alle menfehen-vrienden zich verëenigen, om dit monfter te keer te gaan, „ nateur fous Néron." Ik verwonder ray, hoe men zulke dingen kan fehryven in onze verlichte Eeuw. Ik zal deezeu Schryver alleen tot Voltaire fur la Tolerante verzenden, voor wien hy nog al eenige achting fchynt te hebben, en welke zo edelmoedig is, van te bekennen, dat, fchoou het Godlyk Recht der Joden onverdraagzaam was, gelyk hy het goedvind te noemen, de Joden, ja Mofes zelfs echter ten allen tyde verdraagzaam geweest zyn. Vervolgends poogt deeze ongenoemde Schryver Bladz. 221. zyne Helling te bewyzen uit de voorbeelden, die wy in den Text bybrengen, by welke hy nog de oorlogen van David en zyne opvolgers voegt, welke hy, als een echt navolger van Voltaire les tuelks ou petits Rois d'Herfalaim noemt : „ Oui, -zegt hy „ Bladz. 223. J'ofe le dire , la legislation des Juifs étoit „ une legislation atroce, qui les rendoit les ennemis néz du „ genre humain: dans ce fens, ils ont merité, que le genre „ humain confpirat pour les exterininer." Hier fchynt onze Wysgeer zich zelvcn een weinig te vergeten! Bladz. 264. wil hy zyne Helling verder bevestigen uit de voorbeelden, dat de Joden tegen hun eigen Voik gewoed hebben, uit het beginzel van onverdraagzaamheid, en brengt daar toe'de voorbeelden van het gulden Kalf, van den dienst van den God van Midian, van den oorlog met Benjamin, en. het welk toch hier geheel niet behoort, van de neêrlaag der JLphratmiten door Jephtha Richt. XII. van welke hy zegt, dat 'er 24000. (het zal moeten zyn 42000.) gedood zyn, pour fi'avoir pu prononcer le mot de Schiboleth, omdat zy het woord Schibboleth niet konden uitfpreken ? Wy zullen by gelegenheid dit geheel anders zieH. (*) De laatst genoemde Schryver de la Philofophie de la Nature, heeft Bl. 308. fqq. ;eene lyst opgemaakt van het aantal van zulke ongelukkige 'flacht-öffers, welk getal , volgends hem, beloopt op meer dan 33 millioenen menfehen, I 4  Overeenstemming der II. S. met het gaan , en de verwoeftende uitwerkzelen van Godsdienst-haat te beletten ! Dat toch vooral de Wysgeeren , de Deïsten geene vervolgers worden! (*) Doch, ik keer tot myn'onderwerp, en zeg met volle verzekerdheid; Noch Mofes, noch Christus prediken vervolging en onverdraagzaamheid. De oorlog tegen de Canciüniten, word hier te vergeefs tot een bewys der befchuldiging bygebragt, wy hebben daar van genoeg ter'opheldering gezegd II. Deel Hoofdfl.lX. §. 13. Bl. 338. volgg. En wy ontkennen rond uit, dat de Joden uit hoofde van Mofes wet, verpligt waren, andere Volken te baaten,veel min te vervolgen om den Godsdienst, Zy hebben veeleer goede nabuurschap met de aangrenzende Volken onderhouden / gelyk uit hunne gefchiedenisfen blykt; Gaf Mofes bevel om de Amalekiten ten eenigen tyde uit te roeïcn, en 'er geen' vrede mede te hebben, de grond van dit bevel was niet in de Godsdienstgevoelens van dit volk gelegen,maar in deszeifs beledigingen, den Israëliten aangedaan; als ook, om dat het zyn werk maakte, om van den roof te leven, en men dus geen vrede met het zelve hebben konde (f). De Wet tegen de Afgoderyen was eene Staats-wet; Afgodery was volgends de geheele inrichting van den Israëlitifchen Staat, eene misdaad van gèkvvetfté Majefteit, en moest derhalven op het flrengst geftraft worden. Die den waaren God verliet, en (*) Ik zeg dit, om dat fomralgen hunner blyken gegeven hebben in hunne daaden en fehriften, dat zy van eene 'zucht tot vervolging, niet vry zyn, vergelyk den Abt Jerusale.vi ffeiqrhed. van den Godsd. II. Deel. Bl. 491, voJgg. .(f) Vergelyk het II. Deel. Bl. 344.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 137 en andere Goden diende, keerde de geheele Regeerings-vorm en Staatsgefteldheid om, en ondermynde de grondflagen van her. Israëlitisch Gemêene-best. Dus wierd hy als een misdaadiger tegen den Staat, maar niet om zyne Godsdienst-gevoelens gcftraft; Men had toch by de Israëliten geen Inquifitores hcereticce pravitatis; Men kende geen geweeténs-dwang, alleen had Israëls Gemeene-best iets byzonders, het welk men by geene andere Staatendommen vind; God was Israëls Koning; den eenigen waaren Go'd te dienen, was de eerfte grondwet in de Mofaiiche Wetgeving. Ik behoef dit niet breder uit te voeren, daar het door anderen onvcrbcterlyk verricht is (*); Doch het fchynt, dat de Deïsten niet bchoorlyk weten te onderfchciden , het geen te onderfcheiden is , en nogthans dingen zy naar den naam van Wysgeeren! De byzondere voorbeelden , die verder worden aangehaald, zullen door ons op eene andere plaats behandeld worden, wanneer blykcn zal, dat in dezelve geen gewecteus-dwang of vervolging om den Godsdienst kan aangewezen worden. Uit het N. Teft. brengt men de volgende plaatzen by, als wierd de geweetensdwang in dezelve geboden Matth. X. 34-37. doch welke plaats wy reeds opgehelderd hebben II. Deel. Bl. 379, 380. Het gezegde van Christus:. Buiten my is 'er geene zaligheid, en het bekende compelle intrare, dwingtze in te komen, Luc. (*) Zie de JoodfcU Brieven II. Deel. Bl. 425. Miciué,'lis Mof. Recht. I.Deel. §. 32. Bladz. 163. F.Deel. §.245, 246. Bladz. in. fqq. Nopends de wet omtrent eene Af. godifche lsraëjitifche ftad, Nieuwland Letterk. Ferlusiig. I. Deel. Bladz. 374. I 5  Ï3S OvEReENSTEMMING DER H. S. MET HET Luc. XIV. 23. (*) met één woord, die plaatzen , welke dweepachtige vervolgers ooit of ook misbruikt en verwrongen hebben, om hunne wreedheden te verfchoonen of te bewimpelen , doch welke door onze Uitleggers reeds zo dikwils opgehelderd, en in het rechte licht geplaatst zyn, dat elk redelyk gemoed daar in berusten moet. — Buiten Christus is geene zaligheid; Ligt 'er dan in die eeuwige waarheid een bevel, om menfehen door geweld, en niet door redenen en overtuigingen tot Jefus gemeinfehap te brengen? — Dwingtze in te komen, is immers niet anders, dan nodigt hen op het fterkst en dringendst , gelyk het Matth. XXII. 9. door roepen verklaard word. Zeker, de wapenen van onzen kryg zyn niet vleeschlyk, maar Geestelyk 2 Corinth. X. 4. Of zouden ook de Discipelen ligchaamlyk geweld op Jefus geoefend hebben, als zy hem dwongen by hun te blyven? Luc. XXIV. 29. (f) Het misbruik van zulke en dergelyke plaatzen, kan niemand verhoeden, maar daar uit moet men geene befchuldiging tegen den Bybel ontleenen ! Wie kan verhoeden, dat Koning Ferdinand van Arragon, in eenen brief aan Keizer Sigismund, aandringende op dedoodftraffe van den vroomen J. Hus, ^de woorden der Vulgata Tit. III. 10. Hecreticum devita, vermyd denketterfchen mensch, leest,als of'er ftond, hcereticumde vita, berooft hem van het leven ? (§} — §• 5- (*) De la Phüofophie de la Nattire Tom. VI. p. 129. telt deeze gezegdens onder les dogmes, ésfentiellement oppojes au bonheur des peuples. Cf) De Wysgeerige verhandeling van Bayle over deeze plaats is bekend, vergel. Mosheim Zedekunde VIII. Deel. Bl, 792. (§) Zie Schelhorns Kerkel. verlustiging, in de Akadeuiit der Geleerden I. Deel. II. Stuk. Bl. 243.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 139 §• 5- Of de H. Schrift ergens beveelt iemand te haaten? te vloeken ? te dooden ? enz. Wy zyn aan onzen Naasten in het algemeen verpligt, dat wy Hem liefhebben als ons zeiven; Dit is°dc leere der Godlyke Openbaring, overëenkomfti g de zuiverfte Zedekunde; Evenwel heeft men onderftaan den Bybel te befchuidigen, als of hy beveelenzou, dat wy zelfs onze bloedverwanten zouden moeten haaten ; Deswegens word de Stam van Levi door Mofes geprezen, Deut. XXXIII. 9. Die tot zynen vader en tot zy-, ne moeder zeide, ik zie hem niet, en die zyne ixroe-, deren niet kende, en zyne zoonen niet achtte: want zy onderhielden uw woord en bewaarden uw verbond. Ja, jfejus zegt zelfs Luc.XIV. 26. Indien iemand tot my komt, en niet haat zynen vader en moeder, en wyf en kinderen, en broeders en zusters, ja ook zelfs zyn eigen leven, die kan myn discipel niet Zyn. (*). Doch nopends deeze beide plaatzen moet men in 't algemeen aanmerken , dat 'er gevallen zyn, in welke de byzondere pligten wyken moeten voor de al gemeene; Een recht liefhebber, B. V. van het Vaderland, moet daar voor alles veil hebben, zyn goed, bloed en leven. Als zulke liefhebbers van het Vaderland hadden zich de Leviten gedragen Exod. XXXIL in het ftraffen der oproerige IspMliten, van welk geval wy in 't vervolg nader zullen fpreken. Ook moet men niet vergeeten, dat haaten dikwils is, minder liefhebben, en dus niet in eenen volftrekten, maar betreklyken zin moet worden op- (*) Tindal Chrhicnd. zoo oud ais enz. Cap. 13. p. 5S6,  140 OvERëENSTEMMING der H. S. MET HET opgevat, gelyk de meening is van den Zaligmaker Luc. XIV. 26. Als men 't verband nagaat, blykt het, dat de Heiland alleen te kennen wil geven, dat men zich door niets, hoe lief het ons ook zyn moge , moet laten wederhoudcn van Hem na te volgen (*). Den naasten te vloeken, word in den Bybel nergens bevolen of goedgekeurd, veel min het offeren van menfehen (f), of dezelve te dooden in den naam van God: „Zodaanige moorden waren niet zeld,, zaam", fchryft een laater Deïst (§) „ by de ,, Hebreen , welker wetten van bloed onöp„ houdelyk aan de dvveepers den ponjaard in de hand geven , het zy tegen vreemdelingen, „ het zy tegen hunne eigene medeburgers: „ Het recht der Volken , inwendige Staats-ge„ gefteldheid, Patriotisme, met één woord, „ alles gaf onder deeze woeste menfehen , aan„ leiding tot moorden : Te vergeefs trachtte „ de ftem van het hart hen fomtyds tot de na„ tuur weder te brengen; hunne Priesters wet„ tigden altyd hunne ondernemingen met den „ naam van Gód, van dien God van weldaadig„ heid, die hen genoeg ftrafte, maar niet ver„ lichtte." Zwaare befchuldiging zeker! doch die gelukkig voor het Jodendom geheel ongegrond is. De wetten der Joden waren niet met bloed gefchreven, gelyk de wetten van Draco, zy waren billyke, menschlievende wetten; Dit hebben wy zelfs van hunne krygswetten bewezen (*) Bekend is de Krygsëcd der Romeinen by Sueton. in Cajo Cap. 15. neque me liberosque rneos cariores habcbo quant Cajum & fui ores ejus. (f) Zie van beiden het ■ geen gezegd is ii. Deel. Bladz. 328. volgg. (§) De la Phikfophie de la Nature Tom. VI. p. 100.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 14Ï zen II. Deel. Bl. 341. De wcldaadige God verlichtte wel dcgelyk de Israëliten, zyne wetten waren wyze en verftandige wetten ; Men leze de Wet der X. Woorden ; Ook was in de daad het Israëlitisch volk het verlichtfte onder de oude Volken, by geen volk der Oudheid, by de voornaamfte Wysgeeren zelfs, voor Christus, vind men zulke juistmatige begrippen van God, den Godsdienst, van recht en billykheid, van onze pligten niet, als by de Joden en in de fchriften des O. Verbond voorkomen, vergel. II. Deel. Bl. 410. en wy zullen het nader aantoonen, daar wy van Mofes zullen fpreeken. De voorbeelden, die de Schryver bybrengt, zyn die, welke meermaalen door de Deïsten zyn tegengeworpen , van Samu'él, die Agag den Koning der Amalekiten in ftukken hieuw, van den Hoogenpriester Joad (Jojada),ó\e Athaliadoodde (*), van Ao'd (Ehud) en judüh ff). Laten wy tot byzonderheden komen! §. 6. Hoe het gedrag van Ehud zy aan te merken ? Hevig is de aanval, dien de Deïsten doen op het karakter van Ehud , den Richter van Israël , welke Eglon den Koning der Moabiten van liet leven beroofde , en vervolgends Richter wierd van Israël, Richt. III. 15- enz. «a hen op deeze wyze van dit vreemd juk bevryd te hebben. Dit voorbeeld heeft men in de Roomfche Kerk misbruikt, om het vermoorden van twee (*) Pag. j68. Cf) Pag. 171.  142 OvEReENSTEMMlNG" DER H. S. MET HET twee Koningen van Frankryk, enz. te verdeedigcn en te rechtvaardigen. En hier uit trekken de Deïsten verfcheidene nadeelige gevolgen en befchuldigingen tegen den Bybel, welke zulke moorden verhaalt, zonder ze af te keuren, ja ze niet duifter goedkeurt; Ehud toch wierd ter belooning van dezelve, Richter van Israël (*)• Vooraf merk ik aan, dat, hoe men ook wille vonnisfen over de daad van Ehud, 'er echter geen nadeelige gevolgen uit kunnen afgeleid worden voor den Bybel. Immers deeze keurt deeze daad nergens met uitdruklyke woorden goed of kwaad. Ook word Ehud niet gemeld onder de voorbeelden des geloofs Hebr. XL De gefchiedenis verhaalt alleen, en waarom zou deeze enkel de goede en lofwaardige daaden moeten uitkippen? ja zelfs kan hier de Godsdienst over het geheel, ook de dwepery niet befchuldigd worden: Het beginzel waar uit Ehud handelde , was Vaderlands-liefde, te recht, of onrecht, zullen wy zo zien. De ftelling, dat Ehud voor deeze daad beloond werd met het Richterambt over Israël , word aangenomen buiten den Text, die zegt alleen, de Heere verwekte Israël eenen verlos/er vf. 15. Dit ftaat dan vast: Maar nu wat de zaak betreft, £/m^daad word niet alleen door de Deïsten, maar ook door Christen-Schryvers op het hevigste gelaakt, en Ehud is by den éénen niet veel meer, dan een laag-geestige verraderlyke moordenaar (f) Een ander zegt: Niemand zal Ehuds daad rechtvaar- di' (*) Tindal Christend. zoo oud ah enz. Cap. 13. p. 455. La Bible enfin expliquée Tom.I. pag. 230, 231. Ct) Niemeyer Characïerk, des Bjbels II.Beel. II. Stak. Bladz. 456.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 143 éigen, dan die in ftaat zou zyn, om iet dergelyks te doen (*). Zal men dan nu nog iets tot zyne verdeediging durven fchryven ? Ik geloof, dat niet tegenftaande het groot aanzien van deeze en andere geleerde Mannen, het echter vry ftaat, op nieuws Ehuds doen te beöordeelen. Hy is evenwel een Verlosfer van zyn Vaderland; Hy is een Richter , een eerfte perzoon van een aanzienlyk Gemeene-best, en moet derhalven niet onverhoord verwezen worden. Hebben niet de Grieken ftandbeelden opgericht voor Harmodius en Aristogiton, en liederen ter hunner eere gemaakt, die den DwingelandHipparchus te Atheenen hadden omgebragt (f) ? Hoe hebben de Romeinen Muiius Scavola geroemd, die de flaverny van zyne Vaderftad ondernam af te wenden, door den dood van den Hetruscifchen Koning Porfena, fchoon hem de toeleg miste (§} "? Hebben zyBRUTUs niet den laatftender Romeinen genoemd, en het ombrengen van Ccefar geprezen ? Ja, men heeft nog onlangs in ons Vaderland onderzocht, of Brutus Ccefar niet met recht gedood heeft (**)? Het zal dan ook vry ftaan, indien niet zelfs pligt wezen, om kortelyk volgends ons bellek te zien, wat 'er van de zaak zy. Ik geloof, dat men in de eerfte plaats (*) MiCHAëus over deeze plaats pag. 78. (f) Men heeft nog een gezang tot hun lof, het welk Lowtii onder anderen heeft uitgegeven , de Poëfi Hebr. Tom. I. p. 17, 18. vergelyk R. M. van Goens Obfervai. Miscell. Cap. F. pag. 36. fqq. (§) De Schryver van la Bible enfin expliquée p. 230. begaat een misflag, als hy zegt; dat Scavola den Roomfchen Koning Tarquinius heeft willen dooden. Doch zulke misflagen willen wy niet in aanmerking nemen! (**) De Heer Hooft in eene Akademifche verhandeling, vergelyk BjÖRNSTaL Reize F. Deel. Bl. 439, 440.  '144 Overeenstemming der H. S. met iiet* plaats de daad zelve hier wel moet cnderfcheiden van de wyze, op welke zy is uitgevoerd. In de daad zelve is het volgende te overwegen. Eglon, Koning der Maabiten, welk volk door Israël niet beleedigd was, was een onderdrukker van Israël geduurende 18 jaaren, en niet alleen, dathy dit volkvan zyne vryheid beroofde, maar hy voerde ook by het zelve den Afgodsdienst in, gelyk men uitv/l 19. kan opmaken. Kindelyk grypen de verdrukte Israëliërs weder moed; Ehud word hun tot een Verlosfer gegeven, en het beiluit genomen, om zich in vryheid teherftellen,en de rechten, die men verloren heeft, weder te nemen ! Dit een oproer der Israëliten te noemen, gclyk fommigen doen, kan niet bil]yk gekeurd worden : Eene Natie, die zich van de verdrukking ontflaat, en haare eigene vryheid handhaaft, is niet oproerig. Ehud moet derhalven niet aangemerkt worden als een byzonder perzoon, hy is het Hoofd van een vry, maar nu onderdrukt volk; dit biykt uit vf. 16. waar toe ook behoort, dat hy als hoofd van een Gezantfchap, met een gefchenk gezonden word tot den Koning Eglon. indien Hy nu met openbaar geweld op de Moiibiten aangevallen was, indien hy den Koning in den ftryd ontmoet en gedood had , wie zou hem laaken ? wie hem niet pryzen, als denHcrfteller der Vryheid? In de zaak zelve kan hy dus verdeedigd worden. Maar de wyze, op welk hy die verrichtte, is die niet laf en verraderlyk ? Bedient hy zich niet van de ligtgelovigheid van eenen Vorst, die eerbied betoont voor het woord van God, het welk Ehud leugenachtig voorwend aan hem te hebben? Doch men ftelle zich eens voor, wat in het hart van eenen Israëliet moes hebben om-  Recht der Natuur. Hoofdft. XL 144» omgegaan? Die, door liefde tot het Vaderland en vryheid, door yver voor den Godsdienst.» welke den grondllag van Israëls Staat uitmaakte* bezield, den Verdrukker van zyn Vaderland en Godsdienst, een gcichenk, een blyk niet van. hulde, maar van flaverny brengen moet? Zal zulk een Man zich de gelegenheid laten ontglippen, Öm door den dood des Dwingelands een verdrukt volk te wrecken ? Misfchien waren de Israëliten niet moedig genoeg, om openlyk op te ftaan tegen de Mqdbitcn; En 'er Was voor Ehud niets anders overig, zoude hy hunnen moed ontvonken, dan Eglon te döoden. Het is waar , hy gebruikt écne list, om hem alleen te ontmoeten, en de list gelukt hem : Maar, mag rnen dan geene list gebruiken tegen eenen vyand, tegen eenen geweldenaar ? dólüs dn virtus quïs in hoste reduirat ? Maar, zegt men, hy gebruikt Godsnaam leugenachtig! Ik weet niet, of deë. ze befchuldiging waar zy? ze is zeker niet bewezen; Kan de meening deezcr woorden niet; dus begrepen worden ? Ehud was tot Richter van Israël aangefteld,-uit dien hoofde was hy van Gods wege en ambtshal ven vcrpligt, Israëls vryheden en Godsdienst voor te ftaan, en een Vyand te zyn van de onderdrukkers des volks. Dit was het woord van God, dat hy aan Eglon had. Myn beftek verbied my, hier meer by te voegen, het welk ter verdediging van Ehud kan gezegd worden; Zo veel is zeker, Konings-moordenaars kunnen Zich van zyn voorbeeld niet bedienen ; Maar als iemand, tot hoofd geftcld zynde, door eene vryë, maar van eenen onrechtvaardiger! geweldenaar verdrukte Natie, om haare vryheid te herftellen, den Ge, Weldenaar, den vyand van zyn volk, desze]fs III. Deel. K vry-  I46 OVERCENSTEMMINÖ DER H. S. MET HET vryheid en Godsdienft, met list of openbaa? geweid uit den weg ruimt, en een Verlosfer van het Vaderland word , in dit geval kan hy met Ehud gelyk gefield, en verdeedigd worden (*)• §• 7- Jaëls handeïwyze omtrent Sifcra beoordeeld. De handeïwyze van Jaël omtrent Sifcra Richt. IV. 17-21. word van de bedillers van den Bybel, nog veel woester geoordeeld te zyn , dan het dooden van Eglon door Ehud. „ Jaël", zegt men, ,, was geene Joodfche vrouw , zy ,, was' de vrouw van een Kenieter, die met den' „ Koning Jabin in vrede leefde " (f). Anderen vinden haare daad niet alleen woest en wreed, maar in alle omftandigheden verraderlyk, en eene fchending van het recht der gastvryheid , en nogthans word Jdel geprezen in het (*) Verfcheiden Geleerden hebben de verdeediging var» Ehud ondernomen, doch niet met even-gegronde redeneu.Men leeze Buddeus Hist. Ecdef. V. T. Tom. I. pag. 690. Veneaia Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 328. Hess GeJ'chied. der Israël. VI. Dèel. BL 74. (f) La Bible enfin expliquée pag. 234. alwaar de Schryver zyne aanreekening dus befluit: „ C'est le propre des fe„ natiques, qui lifent 1'Ecriture fainte , de fe dire a eux„ mêmes: Dieu a nu;, dont il faut que je tue; Abraham a „ menti, Jacob a trompé, Rachel a volé , donc je dois vo,, Ier,' tromper, mentir. Mais, malheureux! tu n'es ni Ra„ chel, ni Jacob, ni Abraham, ni Dien: tu n'es qu'un fou „ furieux, & les Papes, qui 'deflndoient la lecture de Ia „ Bible, furent très'lages." Welk een ongegrond befluit ? Omdat oUjZinaige menfehen, want dat zyn alleDweepers, een misbruik maken van het voortrellykfte aller Boeken, daarom doét men wel, dat men het lezen van dat boek verbied?  Recht des Natuur. Hoofdft. Xl> liet zegelied van Debora(*), Richt. V. 24-27. Vooraf ftaat hier weder aan te merken, dat, al ware zelfs deeze geheele befchuldiging, dit ftreng vonnis over Jaël regtmatig, daar uit niets ten nadeele van de Bybel-gefchiedenis kan beflooten worden. De gefchiedenis verhaalt de gebcurtenisfen, zo als zy zyn voorgevallen 3 en doet de waarheid hulde; Men zou zelfs 'er by kunnen voegen, dat het niemand, zelfs in zulk een geval, zou moeten verwonderen, ó-dtjael door Debora in haaren zegezang geprezen word; Debofa merkt Jaël, met haaren hamer en nagels aan als een werktuig, waar door Israëls God de verlosfing van zyn volk had willen voltooien ; Zy zag vervuld , het geen zy zelve aart Barak voorfpeld had: „ Door de hand eenef vrouw zal Si/era fneeven. " (f) — Doch, is Jaël te bcfchuldigen van verraad, van val fche veinzcry, en van fchending der herbergzaamheid? Is haare daad onverfchoonlyk ? Ik "geloof bet niet. Ik Vind- ook, dat zulke Uitleggers, die Ehud ten ftrengften veröordeelden, Jaël nogthans niet zo ftreng behandelen. „ Vol- gends de denkwyze van haaren tydkring ■—t 3, handelt zy volkomen volgends het charakter van eene waare heldin. In haar ontwerp „ is beleid, en in haar bedryf blinkt moed 3, uit." (§) Laten wy de gefchiedenis van ftuk (*) Tindal Christendom zoo oud ah de wereld Cap. 13; PfS- 453- (f) Vergelyk Hess Gefchied. der Israël. VI. Deel. BI.9H (

daar by, dat zekeriyk het gevoel en de zucht naar vryheid,'  Ï48 Overeenstemming der H. S. met het' ftuk tot ftuk nagaan. Jaël was geen Jodin, maar de huisvrouw van Heber den Keniter, eenen Emir, of hoofd van een Herders-volk; Dit is zoo; maar deeze Keniten waren echter door het huwelyk van eene dochter van eenen hunner Stamvaderen IJobab, met Mofes aan de Israëliten als vermaagdfehapt , en onze Heber had onder de Israëliten zyn verblyf genomen, en woonde onder hun Richt. IV. n. Jaël was dus geene vreemde,zy kon niet onverfchilligzyn omtrent het wclzyn van Israëls volk., — Daar was evenwel vrede zegt men, tusfchen Jabin en tusfchen Heber, Jaëls man en deszelfs huis vf. 17. Doch indien men dit verftaat van eene wederzydfche verbindtenis en verëeniging, is men het ipoor byfter, en de Schryver van la Bible enfin expliquée, heeft recht om te vragen, „ hoe „ de Text zeggen kan, dat een byzonder man „ (een Emir of Herders-vorst) vrede had met „ eenen Koning, die 300000 mannen in de wa- „ pens „ ongemeen diep in 's menfehen hart geplant is; dat hy, naar „ mate hy den ftaat der natuur meer nadert, zich dit recht „ te minder laat ontwringen. Kaar ons zeiven moeten wy „ hier'niet oordeelen. Wy zyn door zo veele groote en klei„ ne onrechtmaatige bezitters der magt onderdrukt; daar zyn „ van óudsaf in geregelde Staaten zo veele onrechtvaardige, cn daarby gevaarlyke heerfehers geweest, dat wy fchier „ zonder «énigen dorst naar vryheid, en zonder liefde totde„ zelve, uit den fchoot van onze moeders komen, en rond„ öm ons zo weinige groote daaden zien, dat het geen won„ der is, wanneer wy al het buitengewoone van dien aart „ zeldzaam vinden, en met een koel hart daar over grimlag„ clién. Maar dus was het niet gelegen by de Ouden; Zy wilden vry zyn, en wanneer zy de hand ter kluiftering „moesten overgeven, wilden zy ten minften de hand niet „ gewillig toereiken; zy moest eerst met het bloed der dwin„ gelanden geverwd zyn, en daar door de fchande der fla„ verny eenigzins hebben afgewasfeheüt" :—;  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 149 pens had"? Deeze woorden zeggen niets meer, dan dat de Canadniten dit Herders-geflacht , omdat het niet van Israëlitifchen afkomst was, tot hier toe met vrede gelaten hadden , zodat het in het land kon omtrekken met zyne kudden (*), en deeze rust of vrede was zelfs niet volkomen en ongefchonden door Sifera en zyn leger onderhouden , dit dunkt my leert Cap. V. 6. De openbaare wegen waren onveilig, zodat deeze Herders zelfs verborgene plaatzen moesten opzoeken. Thans meene ik, verdwynt eene groote hoofdzwaarigheid , en Jaël kan van geen verraad tegen iemand, daar 'haar man mede in vrede en verbond ftaat, befchuldigd worden. — Wat de rechten der Gastvryheid betreft, ook daar omtrent kan het een en ander gezegd worden. Si/era begeeft zich op zyne vlugt voor Barak, naar de tente van Jaël, om zich daar te verbergen, in een vrouwen-tent, in den Harem van eenen Emir, verbeeld hy zich, veilig te zullen zyn. Jaël nodigt hem binnen, dit was raadzaam, dat zy aanbied, het geen hy misfchien met geweld zou hebben kunnen vorderen. Hem binnen ontvangen hebbende , moet zy wel, om geen argwaan te geven, hoe zeer zy den vyand van Israël haatte, een goed gelaad vertoonen, de minfte argwaan kon haar het leven kosten , het is toch gevaarlyk eenen vlugteling te herbergen. Zy ontvangt hem dan niet alleen in haare tent, maar bedekt hem met een deken, en als hy dorftig van vermoeidheid, om water vroeg, gaf zy hem melk, en wel waarfchynlyk kemel-melk, van welke wy uit de Reizigers weten, dat zy beginnende zuur te (*) Micijacus over deeze plaats, K3  Ï50 OVEREENSTEMMING DER H. S. MET HET te worden, dronken maakt, en wel nog fchielyker dan wyn of brandewyn; waar uit men dan ook zyn fchielyk en zwaar flapen verklaaren kan. Uit deeze byzonderheden kan men dan opmaken, dat zy, het geen zy hier doet, gedwongen doet, gelyk ook uit vf. 20. blykt,dat Sifera: juist niet als een fmeekeling met haar gehandelt, maar misfchien wel bedreigingen ger bruikt heeft. Ik ben ten minften tot foortgelyke gisfingen even zoo geregtigd, als iemand anders tot tegengeftelde. Thans heeft Jaël den onderdrukker van Israël, door den flaap overmeesterd, in haare magt; Zy kan hem redden , of overleveren aan den Israëlitifchen Veldheer, of zelve van het leven beroven. Hem redden, dan misdoet zy tegen de verpligtfngen die zy aan Israël heeft; Hem overleveren , is voor haar gevaarlyk, hy mogt ontwaken, eer Barak hem inhaalt; Ook is het nog edeler en heldhaftiger hem te dooden, dan te verraden. Zygryptdan een der tentnagelen, en dryft hem dien met een' hamer doof de flaapen van het hoofd ; dus bragt zy den vyand van het volk van Jehova om (*)! • Hoe veel verliezen thans de be- fchuldigingen tegen Jaël niet van derzelver krachti? §• 8. De Hoogeprièfter Jojada verdeeiigd. Samiïêl, die door onzen Schryver insgelyks bcfchuldigd word, omdat hy Agag, den Koning . der- (*) Men vergelyke met het gezegde Miciwêns en Hezel adk. 1. 'Hess en Niemeyer /. c, Venema Uisi. Jicckf. Tom. 'LpaS. 333.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 151 der Amalekiten in ftukken hieuw, zullen wy op eene andere plaats verdecdigen, Met Judith „ welker voorbeeld hy insgelyks bybrengt, hebben wy ons niet op te houden. Wy houden het Boek,'judith genaamd, voor Apokryf; Dus behoort het niet tot ons beftek; Maar de Godvruchtige Jojada, die y verige herfteller van Staat en Godsdienst eischt, dat wy hem verdeedigen. De befchuldiging tegen hem is, dat hy tegen de regeercnde Koningin Athalia eene famenzweering bewerkt, Joas, een kind op den troon plaatst, en Athalia laat doodcn, 2 Kon, XI. en 2 Chron. XXIII. Maar vergeet men dan , wie Athalia was ? Eene overweldigfter van den troon, eene vreemdelinge, die niet het minfte recht op Jada had voor zich zelve, en eene wreede moordenaresfe van het geheele Koninglyk geflacht, behalven den tederen Joas, die door zyne moeie jofabath geborgen, door den Hoogenpriester 'Jojada in het geheim opgevoed werd. Moet men nu eenen man laaken, en niet veeleer allen lof waardig keuren, die het onderneemt by eene gepaste gelegenheid, het geweld en de overheerfching tegen te gaan, en den rechtmatigen Erfgenaam van den troon op denzclven te plaatzen? Men leeze alle de omftandigheden der gefchiedenis, en men zal de daad van Jojada pryzen, en zich over 's mans beleid verwonderen moeten. Het is geen oproer, dat hy aanricht, hy doet alles in gemeenfchappclj ke beraadflaging met de hoofden des volks, onder goedkeuring van de geheele Natie, en beftuurt alles zo, dat de Staats-omwenteling zonder eenige bloedftorting afloopt, alleen vind de fnoode Athalia de rechtvaardige ftraf van haare geweldenary en K 4 van  152 Overeenstemming der h. S. met het van haare wreedheid in het vermoorden van al liet Koningtyk zaad, in haaren dood (*). §• 9- Of het groeten en weder groeten verboden word? Als men in aanmerking neemt het omflagtig groeten, dat by de Oosterlingen in gebruik is, wanneer zy eikanderen ontmoeten , zodat zy inalkanderen wel zes, acht of tienmaal de hand geven, terwyl elk zyne eigene hand kust, en telkens de vraag herhaalt: Hoe vaart gy enz. (f), ■dan behoeft men zich niet te verwonderen, dat Eliza aan Gehazi het groeten verbied, als hy wilde, dat deeze fpoed zalmaken; En uit dezelfde gewoonte is ook het bevel van den Zaligmaker op te helderen Luc. X. 4. dat zyne discipelen niemand groeten zouden op den weg, ènzich in hun werk niet laten ophouden. Dus zou men ook geheel verkeerd handelen, als men by 2Joh. vf. 10. op onze wyze van groeten zoude denken, (*) Zie ook Niemeyer Characterk. IV. Dée'k I. Stuk. Bl. 80, 81. die gepast dit üot van Racine's Trcuripel, Athali.f, aanvoert. ,■• Le fer a de fa vje expié les horreurs ; Jerufalem long-temps en prove a fes lureurs , De fon joug odietix a fa fin föulagée, Avec joye en fbn lang la regarde plongde. Par cet.e fin terrible & duë a fes fortfaits, Apprenez, Roi des Juifs, & n'onbliez jamais, Que les Rois dans le ciel ont ürj Jugc fevcre, L'Innocence un Vengeur, & POrprrelfn ah Pere. (f) Zie Niebuhr Befc'iryving van Arabic Bladz. 4-. Sdaw Reize I.Decl. Bl, 336. en anders Schryvers aangfr' liaai.d door den Wel Eervv. G. Kuypers op n Arvieüx Reitf vaar den grooten Emir Bl. 44. Men voege 'er by Haomap^ JVa.rrnem. over het Ootteiï, III. Deel. Bl. 33. volgg.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 153 ken , zo onverdraagzaam was de liefderyka hohannes niet. Dit wil de Apostel alleenlyk, men zal eenen valfchen Apostel en Leeraar, die de hoofdwaarheden van den Godsdienst verloochent, niet welkom heeten, niet met dien eerbied en achting ontvangen, welke men aan getrouwe Leeraars der waarheid verfchuldigd is §• 10. Of men zyn leven zal haaten, zyn ligchaam verminken, enz. ? Een der voornaamftc hoofdregels van de natuur-en zede-wet, ziet op ons zelfsbehoud, zodat Paulus recht had om te zeggen: Niemand heeft ooit zyn eigen vleesch gehaat Ephef. V. 29. Evenwel kunnen 'er gevallen zyn , m welke hooger pligten van ons vorderen, ons leven zelf min te achten, en veil te hebben, voorde Waarheid, wanneer die vervolgd word , voor den Godsdienst, voor het Vaderland; En dit wil Christus in die plaatzcn, daar Hy van zyne navolgers eischt, dat zy hun leven zelfs haaten zullen om zynen wille Matth. X. 39. Lmc.XIV. 26. joh. XII. 25. En dat dit zyne waare meening is, blykt, om dat Hy 'er byvoegt, dat zo iemand zyn leven op deeze wyze haat in de tegenwoordige wcereld, die zal het zelve bewaaren tot liet ecuwig leven (f). ■— Ons ligchaam ("<*) Vergelyk over deeze plaats, beha'ven Mosheim Zedek. Deel VIII. Ml- 769. MiCHAëus Inleid, in V N. 'lest. II. Deel. II. Stuk. Bl. 914.-916. Nieuwland LeÖion. Exeget. Bl- 513- volgg. ' (f) Tindal heelt dan geene rene, om laag te vallen op deeze gezegdeus van or.zen Heiland, Christ. zoo aud'alsem. K 5  154 Overeenstemming der H. S. met het chaam door het afnemen van fommige leden te verminken, kan nooit eene les zyn , die met de zede-leer zou kunnen beftaan; Daar uit blykt dan reeds, dat men Jefus voorfchrift, Matth. V. 29, 30. Indien uw rechter oog u ergert, trek het uit, en werp het van u enz. vergeleken cap. XVIII. 8, 9. Mare. IX. 43-47. niet naar de letter moet opvatten; gelyk reeds daar uit blykt, dat Jefus juist van het rechter oog en rechterhand enz. melding doet, als ook, omdat waarlyk tot zyn oogmerk het afhouwen deezer leden niets kan toebrengen; Indien niet het hart gezuiverd word van de fnoode begeerlykheden, kan iemand met een verminkt ligchaam zonden genoeg bedryven, Keizer Juliaan had dan geen rede, om deswegens den Heiland te befchimpen, en de Christenen te befpotten ; Wie weet toch niet, dat in de lesfen derLeeraaren meermaalen foortgelyke fpreuken en gezegdens voorkomen, die niemand, zelfs niet de onkundigfte, naar de letter zal opvatten. De meening is eenvoudig deeze : Al wat ons ergert, (tot zonde verleiden kan,) al ware liet ons zo lief, als het rechter oog enz. moeten wy laten vaaren, en verwerpen. —— Even onfchuldig zyn de fpreekwyzen, van zyn vleesch tekruifigen, de leden, die op aarde zyn, te dooden, zyn kruis op zich te nemen Gal. V. 24. Cól. III. 5. Matth. XVI. 24. Zy zyn ontleend uit de lydens-gefchiedenis van den Heiland, en doelen op de naauwe verëeniging met Hem, en Cap. 13. pag. 586. veel min kan men uk deeze plaatzen bewyzen , dat de zelfsmoord in fommige gevallen geoorloofd zy,. gelyk Jon. Domme getragt heeft te doen in eene Verhandeling : BiaQzVKTOs, a Declardtion of thal Paradoxe, or fbefis, t'iat felf'tomicide is nor fo na tu rally fin, that is s/i'.:j per cv be otliersife, Lov,d, 1648. 4:0 pag. CXCII,  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 155 en op de navolging van Hem, tot welke alle waare Christenen verbonden zyn, byzonder van zyne nedrigheid, zachtmoedigheid, geduld enz> — In de bovenftaande aanmerkingen vinden wy ook de aanleiding tot het recht verftand van 'sHeilands woorden Matth. XIX. 12. Daar zyn gefnedenen, die uit 's moeders lyf alzo gebo^ ren zyn: en daar zyn gefnedenen, die van de menfehen gefneden zyn ; en daar zyn gefnedenen, die zich zeiven gefneden hebben om het Koningryk der Hemelen. Die dit vatten kan, vatte het j Deeze woorden zyn in de daad van fommigen onder de oude Christenen kwalyk verftaan, en naaide letter opgevat; Sommigen .hebben zich werklyk ontmand, bewogen door deeze woorden (*); nogthans heeft een Tindal (f) geene rede om dezelve te befchuldigen, als ftrydig zynde met de wet der Natuur. De Heiland fpreekt niet van een eigenlyk ontmannen van zich zeiven , gelyk blykt, omdat hy ook fpreekt van gefnedenen, (*) Epippanjus Haref. 38. fpreekt van eene geheele Sefte van gefnedenen. Origenes Cqmment. ad h. I. verhaak ook, dat fommigen dit gedaan hebben, hy erkent tevens, dat hy voorheen deeze plaats naar de letter verftaan had , fchoon hy zulks nu niet meer deed. Evenwel zegt hy nergens, dat hy zelf onder de genen geweest is, die zich zelvcn om deeze woorden ontmand hebben, het welk men van hem verhaald heeft, zie Euseb. Hist. Ecclef. Lib. VI. Cap. 8. pag. 209. doch aan welk verhaal veele redenen zyn om te twyfelen. Vemema Hist. Ecclef. Tom. III. p. 598. Intusfchen hebben al vroeg de Kerken-ordeningen gezorgd tegen dit mtsverltand van jèfus woorden, zie Joh. Lld. RuëLLii Concilia Illuftr, Tom. II, pag. 302. De Canoncs sJpostol. in den I7den Canon apitd CoTEt-ERtUM Tom. I. Pat;: slpost. p. 440. hebben reeds dit voorlchrift: Si quis ampntavit fibi virilia, non fiat Clericus. Qtiia fut ipfius hohiicida est, & Dei cauditionis in-.viicus.. ffi Aangeh. Boek Cap. 13. pag. 593,  ï$6 Overeenstemming der H. S. met het tien, die uit 's moeders lyf alzo geboren zyn; Deeze zyn evenwel geen eigenlyke gefnedenen, maar alleen zulke menfehen,die wegens het een of ander ligchaams-gebrek, onbekwaam zyn tot bet huwelyk. Als wy het verband inzien, dan komt alles hier op neder: De Heiland had gefproken van de ongeoorloofdheid der Echtfcheidingen, anders dan om hoereryë, en zyne Discipelen hadden daarop verklaard,dat het huns oordeels dan oorbaar ware, niet te trouwen vf. 10. Hier op zegt nu Jefus^We vatten dit woord niet, allen hebbende gave der onthoudinge niet, maar dien het gegeven is; want daar zyn menfehen, die door een natuurlyk ligchaams-c;ebrek onbekwaam zyn voor het huwelyk, daar"zyn 'er ook, die door menfehen verminkt worden ; maar daar zyn 'er ook die gewillig zich onthouden, om dat zy heiliger pligten in den dienst van het ryk van God niet wel kunnen uitvoeren, wanneer zy huwelyken. Doch hier omtrent fchryft de Heiland geen regel voor ; Maar die dit vatten kan, die vatte het, die de gave der onthoudinge heeft, en zich onthouden kan, doe zulks, mep vergelyke daar mede Paulus redeneerin^e t CV. Vil. 32-35. ~ Of Jefus alle zelfs-verdeediging verbied? Dezelfde Deïsten, die fomtyds het Christendom befchuldigcn, als begunftigende de onverdraagzaamheid en vcrvolgings-zucht, vinden het aan den anderen kant al te laf, daar deszelfs In* fteller, naar hunne gedachten, alle zelfs-verdeediging zou verbieden ; Matth. V. 39-41, Maar ik zegge u, dat gy den boezen niet weder- JlaaVy  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. i$f {laat ■ maar zo wie u op de rechte wang ftaat, leert hem lok de andere toe. En zo iemand met u rechten wil, en uwen rok nemen, laat hem ook den man* tel En zo wie u zal dwingen ééne myle te gaan% eaa met hem twee. Keizer Juliaan hield dit gezegde den Christenen voor, als zy over beledigingen by hem klaagden. De Jood R. IsAaK f*Y, verwyt den Christenen, dat zy verre at zvn van zich naar dit voorfchrift te gedragen. En de hedendaagfche Ongelovigen (|) vinden dit gezegde van Jefus ongerymd. Het komt hun voor, met 'smenfehen natuur te ftryden, buitenfporïg te zyn, en hoogst-nadeehg voor de burferlyke famenleving: Als de deugdzaame alles moet lyden , zonder zich tegen geweld te verzetten, dan zal hy fteeds aan de boosheid der Godloozcn zvn blootgefteld, dan zal geweld zonder tegenkanting heerfchen. P. Bayle (%) vergelykt om dit gezegde, de Christen-leere by de uitfpoorige Wysgecrte der Stoïcynen, en beweert, dat deeze regels niet aan alle Christenen Pegeven zyn, maar alleen aan een klem getal volmaakten, naar een gewaand onderfcheid, tusfchen Euangelifche geboden en raadgevingen. Daar is nogthans geen de minfte ongerymdheid in het bevel van Christus: Hy verbied geenszins alle zelfsverdediging , die is geoorloolt, daar heeft Hy zelf gebruik van gemaakt met die (*) Chizzoié'Eriouhd Part.I. Cap. 49. Zie de wededegging van Gusset pag. 349. m Tindal Christ. zo oud ah enz. Cap. 15. P-59^ 593, «rej&a. Th. ChüBS Post!u:u:. Works Vol.L pag. 29. Au). R adicati Comte de 1'asseran Rccueil des pieces curieufs &C(%{cont%fat)on2'de Penfées dtvérfes; fur les Cometes, Tom. II. §. 125. p.601. fqq.  158 OvEReENSTEMMïNG DER H. S. MÉT HET die zedige vraag: Waarom Jlaat gy my?-Johi XVIII. 23. De Heiland fpreekt daar van'ook met in deeze woorden, maar alleen van de byzondere zelfs- wraak pen van het recht van gelyke wedervergelding. De zelfs-wraak van byzondere lieden over aangedaane beledigingen, moet zelfs in welgeregelde Burger-maatfchappyën geen plaats hebben, niemand moet daar zyn' eigen Richter wezen. Het recht van wedervergelding, het welk de Joden, van eenen wraakzugtigen aart ten tyde van Christus, zo verklaarden, alsof het ook aan byzondere perzoonen toekwam, moet door de zachtmoedige onderdaanen van Christus niet geoefend worden. Dus moet men de bedoeling en het oogmerk van den Zaligmaker in het oog houden j ook tevens opmerkende , dat dergelyke voorfchriften nooit zonder bepaaling te verftaan zyn; E. V. de Wet, gy zult niet dooden, belet den Overheden niet, maar verpligt hen veeleer den moordenaar met den dood" tè ftraffch (*). My dunkt, elk, die niet bevooroordeeld is, moet deeze omfchry ving van 's Heilands woorden toeftemmen; „ Gy hebt onder uwe overleverin3, gen ook deeze , dat de zelfs-wraak en het 3, recht der vergelding , aan elk één toekomt; s, maar ik verbiede mynen leerlingen alle geweld 3, en zelfs-wraak; Naar myn voorfchfift zal 3, men liever, dan dat men den boozen met ge3, weid wederftaat, lyden en verdragen, liever 3, de andere wang toekeeren, als men op de „ ééné t?3 J- J- Jacobi Bftraehtungcn i/ber die weifen abfichteri pods bey den dingen , die wir in das menschüehen ge/ellejafft und der Ofenbahrung antn fen, III, TheU m & vaorrederii  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. $, écne.geflagen word, liever, als men onder j, fchyn van recht, gedwongen word den rok tg 5, misfen, den mantel ook afflaan, liever, als 5, men geprest word Voor céne myl, twee op 5, zich nemen, dan dat men gelyk met gelyk vcrgelde'" Het is toch duidelyk, dat deeze gezegdens van den Heiland , eene foort vart fpreuken zyn , die alleen ter opheldering door Hem gebruikt worden (*). *— De woorden van Paidus i Cor. VI. 7. worden ook geheel verdraaid , als men 'er uit zou willen afleiden , als of een Christen zelfs by den Richter geen befcherming zou mogen zoeken tegen geweldenaryën. Paidus toch fpreekt niet algemeen, noch onbepaald: Alleen wil hy niet, dat de Christenen hunne rechtzaaken voor Heidenfche Overheden zullen brengen , die toch onder hunne Geloofsgenoten konden beilist worden vf. 4 en 5* en hy wil, dat zy liever ongelyk, liever fchade zullen lyden, dan voor Heidenfche en ongelovige Overheden te recht flaan. §. 12, (*) Ik fchryf geene verklaaring,, maar eene verdeediging Van den Bybel, daarom merk ik alleen in 'c voorbygaan aan* dat de Latynen dergelyke fpreekwyzen hebben, als de eerfte* te weten, os prcebere contumeliis, deire jngulv.m alteri enz. Dat de tweede zeer vernuftig is opgehelderd door MicriAëLisr Mof. Recht. III, Deel. Bl. 48. volgg. uit de Wet Èxods XXII. 25, 26V welke verbood den mantel, of het opperkleed te pand te nemen ; Nu fchynen de Joden ,■ zich aan de letter houdende, wel niet den mantel , maar het onderkleed of derf rok, waarvan Mofes niets bepaald had, alzo de menschlykheid zelve dit verbood, te pand genomen te hebben, of met het recht van hunne fchuldeuaars fomtyds te hebben afgekneveld. In de derde' fpreekwyze, is het woord ayyapfjs.iv van Perfifchen oorfprong , zie MiCHAëus Inleid, in het IV. T. I. Deel. I. Stuk. Bl. 303. en ziet op het noodzaken der onderdaancn tot Heeren-dienften enz»  ïéó Overeenstemming der tt. S. met mrr' §. 12. Het vergeven van belcedigingen, en het liefhebben van vyanden,firyd niet met het recht der natuur. Even zeldzaam is de tegenwerping, die meri tegen het zeggen van Christus inbrengt Matth. XVIII. 21, 22. daar Hy aan Petrus, op deszelfs vraag, hoe menigmaal zal myn broeder tegen my zondigen, en ik hem vergeven ? tot zevenmaal ? ondervvys geeft: Ik zeg u niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal. Men zegt, dat het natuurlyk is , door belcedigingen aangedaan te zyn, en zich daar gevoelig over te toonen (*). Dan, het zy zo, dat men niet ongevoelig zyn kan omtrent belcedigingen, die ons aangedaan worden; maar moet men dan nimmer vergeven? Wat einde, bid ik, zal 'er aan het kwaad „ zyn, want zo hy, die ohgelyk geleeden heeft, kwaad met kwaad vergeld, is het noodzaak„ lyk, dat het kwaad van het een tot het ander 1, overgaat." (f) De Heiland , die vrede en liefde predikte, beveelt dan te recht, dat men byzondere verüngelykingen, van den éénen broeder jegens den anderen , vergeven zal, en zulks wel niet alleen voor een bepaald getal, maar onbepaald, want dat beteekent zeventigmaal zevenmaal, vooral, wanneer de beicediger berouw betoont, en vergeving vraagt', gelyk de Heiland 'er ukdruklyk by voegt in de gelyklui* den- (**) Tixdat. Christcnd. zo oud als enz.. Cap. 13. pag. 594. Abb. Radicati Cumte de PasseraiN liecucil des pieces t£c. pag. 19, 20. (f) Dus fpreekt ze!fs een Heiden Maximus Tvrivs Disf. 2. ut rum referenda fii injuria pag. 75. Edit. O.xou, Anno lór 7.  Recht der Natuur. Hoof dit. XI. ï6ï tiende plaats Luc. XVII. 4. Van Darius den Koning der Perfcn, verhaalt Herodotus , dat Hyzich eiken dag, voor dat hy aan tafel ging, door eenen Edelknaap liet toeroepen, Heer \ denk aan de Athenïènzenl Van Gesar getuigt CrcERO, dat hy niets plagt te vergeten, dan dè beledigingen, hem aangedaan; Ieder oordeele ,wie den meesten lof verdient, de Perfifche Monarch of de Romein! • Doch, zal men zeggen, fchoon wy dit al toegaven , nogthans gaat deeze les van Jesus te hoog, als Hy Matth. V. 44* beveelt: Hebt uwe vyanden lief, zegent hun, die u vervloeken, doet wel den genen, die u haaten, en bidt voor de genen, die u geweld doen en u vervolgen ! Of, gelyk Paulus zyns Meesters meening uitdrukt: Indien dan uw vyand hongert, zo fpyzigt hem, indien hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gy kooien vuurs op zyn hoofd hoepen. Eenen vyand beminnen! welk eene ftrydige zaak ! welk eene fpooreloosheid ! Hier worden de rechten der menschheid aangetast, cn Confucius leefe was gegronder; Men moet zich niet aan zynen vyiind wrecken, maar nogthans eenen afkeer van hem hebben ! Immers als deeze les van Jesus doorging , dan zoude een Christen ook zelfs den Duivel moeten beminnen (*). Dan , indien deeze geene verdraaïng der woorden van den Heiland is, weet ik niet, myn Lezer ! wat ik eene woord-verdraaïng noemen moet. Door zyn eigen voorbeeld heeft Jefus geleerd, dat men onderfcheid moet maken tusfchen menfehen en menfehen, Hy (*) Tindal /. c. pag. 596. De Graaf van Passeran Recueil &c. pag. 20, 22, 27. Chubb Posthumous werh Vol. I, pag. 29. III. Deel L  i62 Overeenstemming der H. S. m)zt het Hy behandelde de discipelen van J-ohannes, en zyne eigene vrienden anders dan de Pharifeën; Het voorbeeld van Gods Voorzienigheid, het welk Hy aanhaalt vf. 45. leert ons ook reeds, dat men zyne woorden met eenige bepaaling moet opvatten; Want nooit heeft Hy ons geleerd, dat God 'even-ééns gezind is jegens de boozen als jegens de goeden. Nogthans doet God hun allen in zyne algemeene liefde wel,en bewyst hun de blyken zyner lydzaamheid en verdraagzaamheid, of zy zich bekeeren wilden? Gevolglyk moeten wy den Heiland verftaan van de algemeene pligten van menschlievendheid, die wy ook jegens vyanden moeten uitoefenen; Deeze vycinden zyn toch menfehen, en hun welzyn als menfehen, blyven wy verplicht te zoeken , Zelfs-wraak is ongeoorloofd ; Onze menschlievende behandelingen jegens hun , kunnen hen tot nadenken, tot berouw brengen, en dikwils zeer veel vermogen, om hen te overtuigen , en te overwinnen; Dit fchynt door Paulus Rom.XIL 20. aangeduid te worden, door de fpreekwyze, dit doende, zult gy kooien vuurs op hun hoofd hoopen; De Apostel heeft zyne woorden ontleent uit Spreuk. XXV. 22. Nu willen wy wel erkennen, dat dezelve moeilyk zyn, om te verftaan, gelyk het meermalen plaats heeft in de fpreek woorden der Ouden. Zo veel is 'er echter van, dat zy niet ten kwade kunnen verftaan worden, want, als men daarom zynen vyiind zou weldoen , op dat men hem kooien vuurs, dat is , zwaarer oordeelen en ftraffen , op zyn hoofd hoopte , zulks zoude waarlyk zyn, met de ééne hand geven, dat men met de andere nam, maar ook het geen'er Spreuk. XXV. "22. bygevoegd word: En de Heers  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 163 re zal het u vergelden, leert genoeg, dat de woorden in eenen goeden zin, moeten worden opgevat. Misfchien is de toefpeelinge op de gewoonte der Oosterlingen, die by hunne gastmaalen gewoon zyn hunne vrienden met wierook en réukwer* ken te bcrookcn (*) ; De meening zal dan zyn: Men moet zynen vyand, wanneer hy in ongelegenheden is, de pligten der mcnfchelykheid bewyzen, met zulk een hart, dat aan voorgaande beledigingen niet gedachtig, enkel liefde ademt (f). -— Het geen de Deïsten nu zeggen van den Duivel, en van den haat jegens hem, is hier geheel ten onpas bygebragt, en , gelyk ik geloof, niet in goeden ernft gemeend; Anders zouden zy weten, dat wy tot dien onverbeterlyken vyiind van God en het menschdom , geene de minfte betrekking hebben, welke gelykheid heeft aan onze betrekking jegens onze natuur-genoten en mede-menfchcn. §• 13. De verloochening,door hetChristendom aangeprezen. Aan de les van zelfsverloochening, en verloochening van alle wereldfche goederen en voorrechten, hebben zich de BëUtwL insgelyks zeer gefloten (§); Doch indien zy de voorfchriften van (*) Vergelyk Harmar IFaarnem. over het Oost. III. Deel Bl. 88, 89. en G. Kuypkrs óp d'Ar vieux Reize LI. 361. (f) Zie den Heer J. H. S. Byvoegz. op LiLié'NTiiAL F. Deel Bl. 497. Men voege hy de Sehryvers door hem aangehaald,' Hoefman Demotiftr. Euang. 'lom. IJL p> 56. fqq. P. Curtenius Moei lyk. plaat z. enz. I. Deel. Bl. 651. (§) De Graaf van Passeran /. e. p. 18—21. houd zich meest op met de wet der ootmoedigheid, aan de Christenen L 2 voor-  164 Overeenstemming der H. S. met het van onzen Godsdienst recht begrepen, zy zouden zich daar aan niet geërgerd hebben: De deugd van zeif-verloochening , en verloochening der vvereldfche goederen, eerc enz. zo als Christus en zyne Apostelen die voorichryven, is niet de te ver gedreven deugd, welke Dweepers gepredikt, en zelfs van tyd tot tyd in het Christendom ingebragt hebben (*). De Godsdienst van Christus, doet de menfehelykheid niet te niete, weigert ons niet de geoorloofde vermaaken, verbied ons niet eene betamelyke bezorging van onzen ligchaamlyken welftand, eere en goeden naam, die beter is, dan oly; Maar deeze Godsdienst leert ons, op alles den rechten prys Hellen. Zy leert ons, ons zeiven kennen, zo als wy zyn, vol zwakheden, vol zedelyk bederf, en dus voor God zondaren, het welk ons natuurlyk nedrigheid moet inboezemen, en alle verkeerde eigenliefde moet beteugelen. Deeze Godsdienst leert ons, dat alle t ligchaamlyke zaken en goederen niet te achten zyn by de Geeftelyke goederen, en daarom door ons moeten worden afgeftaan, wanneer de pligten van waarheid, Godsdienst en deugd zulks vorderen; Deeze Godsdienst maakt ons niet onverlchillig voor de waare eere, maar leert ons de valfche en ydele eer vlieden en verachten; die voorgefchreven; Machiavel meent, dat de Christelyke Godsdienst niet voegt voor eenen braaven Vorst, aizoo die hem laaghartig zon maken. Bernh. de Mandeville in zyne bekende fabel van de Byën, heeft ook deeze zelfsverlooche- ning zoeken befpottelyk te maken. (*) Men leze hier J. F. Jacoisi Betrachtungen uber die IVeifen MfchtenGods bey den dingen, die wir indermemekIffhen Gezclfchaft und der Offenbarung antreffen Tom. III, p. ipa. vergel. Zimmerman Opp. Tom. I. p. 540.  Recht der natuur. Hoofdft. XI. 165 die valfche eer, — van welke Haller (*) zong: „ ö Ydele Eer: Gy die in de daad niets zyt, „ en echter van de menfehen hoog gefchat „ word ! De Oudheid richtte reeds altaaren voor „ u op ; en gy zyt thans nog de Afgod der „ wereld. Betoverende fchaduw; verruklyke „ klank; dochter der inbeelding; wensch der „ dwaazen , wat is 'er toch in u, dat ons be„ koort? " —■ §. 14. Of Rachab eene hoere geweest zy ? Men heeft onder anderen ook voorbeelden opgezameld, uit welke men heeft willen beweeren, dat de pligten van kuischheid en eer baarheid., in of buiten het Huwelyk, in den Bybel, byzonder in het O. Teft. niet in alle haare zuiverheid worden voorgedragen en gehandhaaft. Dus zegt men, word Rachab, eene hoere, geprezen wegens haar geloof Hebr. XI. 31. en Jacob. II.25. — De gefchiedenis, waarop deeze Apostelen doelen, zegt Jof. II. i. voigg, dat twee verfpieders, door Jofua naar Jericho gezonden, aldaar gekomen zyn ten huize van eene vrouwe, eene hoere, welker naam was Rachab, en dat zy daar fliepen: Ook dit heeft men aanftotelyk gevonden,dat jonge lieden in het huis eener hoere hunnen intrek namen (f) ; En deeze Rachab is vervolgends nog de vrouw geworden van Salmon, den zoon van eenen Vorst in Juda, en (_*) Zie de vertaaling van Hallers Dichtftuk de Eer, in heiAlgem. Oeffenfch. Mengelw. I. Deel. Bl. 2S4.. (t) La Bible enfin expliquée pag. 207, 208. L 3  166 Overeenstemming der H. S. met het en uit haar is Jefus afgedamd (*) ; — In deeze bedenkingen komen onder tusfchen verfcheiden onderftellingen voor, die geheel niet zeker zyn, en waar op men derhalven geene befchuldigingen tegen de H. Schrift bouwen kan. i) Het is niet zeker, dat Rachab eene hoste geweest zy, veel min eene openbaére hoere, gelyk Voltaire haar verkiest te noemen.- De LXX Overzetters vertaaien het Hebreeuwfche Pul? door Tcpv:li eene hoere, en de Schry vers van het N. Telt. nemen dit woord van hun over; maar de Chaldecuwfche Overzettcr heeft het door een woord vertaald Nn^H^a, het welk van het Griekfche irsivdoftevc of rsrotvèoKoe afdammende, zowel eene waardin, als eene hoere beteekenen kan; En Josephüs Cj) vermyd ook zorgvuldig haar eene hoere te noemen; Ook heeft men in bedenking gegeven, of HUIT door de Grieken 'Hpjrq vertaald, niet gebruikt is in het gemeen voor èene vreemde vrouwe? Richt. XI. i. vergeleken met vf. i. Dus zal Efau Ttofvós een hoereerer genoemd zyn Hebr. XII. i(5. omdat hy vreemde vrouwen getrouwd had (§), 2) Eene tweede, insgelyks onzekere onderftelling, is deeze, dat deeze Rachab Jof. II. 1, de huisvrouw geworden is van Salmon, waaraan insgelyks vele Uitleggers twyfelen, ten minften in de Geflacht-lyst by Matth. ï. 5. leest men niet Rachab de Hoere, maar eenvoudig Rachab, en wel met eene andere fpel- iing (*) Voltaire fur la Tolerance pag. 71. (f) Antiq. Jud. V. 1.2. vergelyk MiCHAëus Oost. Bibl. V. üiel. Bl. 196. (§) Vergelyk IIering,//; Bibl. Brem. Nova Clasf. IV. pag. 309. die uit dit gebruik des woords ook wtipym in het belluit der Apostolifche Vergadering te Jerufalem Hand. XV. ao, si. verftaat van huvveiyken met ongelovige vrouwen.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 167 Üng dcezes naams P^/B, en niet ?aa(3, gelyk op de andere plaatzen (*). 3) Dan het zy zo, Rachab had een ontuchtig leven geleid, wat Maar indien dit zo is, dan 'behooren zekerlyk de Huwelyken der Aardsvaderen, die men bybrengt, niet tot de eerfte , maar tot de laatfte klasfe. En daar vloeit uit voord, dat andere omftandigheden, andere redenen, andere oogmerken voor eenen Wetgever, andere bepaalingen omtrent dezelve veroorloven ; Dus b. v. was het in Abrahams tyd ongeoorloofd, zelfs by de Philiftynen eene volle zuster ten huwelyk te hebben, maar niet eene halve of fticf-zuster, gelyk Sara van A. braham fchynt geweest te zyn (§); Dat Jacob twee zusters te gelyk tot vrouwen had , was door een byzonder toeval, en niet met opzet, en de huistwisten, daar door veroorzaakt, zullen misfchien ook eene der redenen geweest zyn, waarom Mofes dergelyke in zynen Staat verbood. Levit. XVIII. 18. Of Amram zyns vaders zuster of moeïe ter vrouwe gehad heeft, is geheel niet zeker; Het Hebreeuwfche rnn, word ook van zusters-kinderen gebruikt, en 'er zyn (*) LiLlëNTHAL V. Deel. Bl. 380, 381. denkt zelfs , tl.it Levit. XVIII. 24. alleen moet betreklyk gemaakt worde* tot de gruwelen in de naastvoorgaande verzen 19—23. gemeld ; maar dit kan geen lteek houden , zie MiCHAëus Mof. Recht. II. Deel. Bl. 256. (f) MiCHAè'Lis /. c. Bl. 264. <3) Michaclis Huwlyks-wettcn Bl. 96. vo'gg. L 5  170 Overeenstemming derH. S. met het zyn .redenen genoeg , om het eerfte niet te geloven (*). Na deeze opmerkingen, verdwynen alle gemaakte zwaarigheden. §. 16. Of de Bybel de yeelwyvery begunjligt? Morgan (f) heeft eenen Houten aanval gewaagd tegen de Mofaïfche Wet; Hy zegt, dezelve begunftigde, even als die van Mohammed, de begeerlykheden des vleesehs, elk een mogt zo vele vrouwen nemen, als hy goedvond, zo vele byzitten onderhouden, als hy Hechts wilde; En men kon gemaklyk van zyne vrouwen afkomen door eenen fcheidbrief; Hier uit befluit hy dan , dat de MofaifcheWet het werk van eenen bedrieger is; — Andere Tegenpartyën (§) der Openbaring, hebben zich beroepen op de voorbeelden der Aardsvaderen , die in veelwyvery geleefd hebben,byzitten hebben gehad, en zich van hunne vrouwen gefcheiden, zonder dat hun zulks kwalyk genomen word. Niets is ondertusfchen ligter af te keeren dan deeze blaam , dien zy op de Openbaringe werpen ; Vooraf merken wy alleen met één woord aan, dat de Bywyven der Hebreen , geene hoeren, of byzitten waren, in den zin, in weiken wy dit woord gebruiken. Zy waren vrouwen van eene lagere of tweede klasfe of rang (**), die ook (*) Dezelfde Hw.vlyks-wetten Bl. 10S. Mof.Recht. II.Deel Bladz. 253. (f) Mor al Philof. Vol. II. p. 167. Vol. III. p.n6. 337. (§3 ParvjsH Inquiry into thejewlili and C'iristiau Revel. p. 35. Edelman Mof. met ontdekten aangezigte p. 93. (**) MiCHAëus Mof. Recht. II. Deel. Bl. 116. voigg.  Recht der Natcur. Hoofdft. XI. 17 r ook haare rechten en voorrechten hadden; het komt hier derhalven alleen op de veelwyvery aaH. Nu heeft Mofes zekerlyk in zyne wetten de veelwyvery geduld en toegelaten, maar nergens aangeprezen ; In tegendeel, alle zyne inrichtingen zyn zodaniger wyze gefchikt, dat men ligtelyk kan opmaken, dat Hy het daar op toegelegd heeft, om ze te beteugelen, en tegen te gaan." Niet alleen, dat in zyne Schriften uitdruk^!-; j in de eerfte inflelling van het huwelyk, de veréeniging van écnen man met ééne vrouw voorkomt; dat uit zyne gefchied-verhaalen blykt, dat van ouds af de veelwyvery genoegzaam onbekend, ten minften zeer zeldzaam was; Lamech, wiens charakter juist niet van het beste is, was de eerfte , van wien wy lezen , dat hy twee vrouwen nam; maar ook zyn de voorbeelden der Aardsvaderen , meer tegen, dan voor de veelwyvery. Abraham heeft alleen (*) met Sara geleefd, tot dat deeze, ziende dat zy onvruchtbaar bleef, den Aardsvader bewoog , om Ua- (*) Te weten, fchoon verfcheiden geleerde Mannen , na LiGTi-ooT denken-, dat Abraham Kctu. a reeds by het leven van Sara tot Cl-ii bywyf genomen hebbe Gen. XXV. i. onder anderen SwW^Mit. Ecclef. Turn. I. p. 108. geloof ik echter, dat de redenen voor het tegendeel, en dat zulks eerst na Sara"s dood gefchied is, van meer gewigt zyn. In onzen tyd, is dit fhtk behandeld door de Heeren Z. H. A. en K. M.' V. E. De eerfte had in de NieuweBydfagén tot opbouwt der VaderlandfcheLetterkunde.il. Deel. I. Stuk. Bl. 10. het eerstgemelde gevoelen voorgedragen ; waar op de laatfte het zelve ten onderzoek gebragt heeft in de Akad. der Geleerden; II. Deel. II. Stuk. Bl. 62. De Heer A. beantwoordde dit onderzoek aldaar //. Deel. II. Stuk. Bl. 201. En het wederantwoord van den Heer V. E. heeft men II. Deel. II. Stuk. Bl. 368. Men vergelyke ook Liliiïntijal XIII. Deel. Bladz. 49, 50.  172 Overeenstemming der H. S. met het Hagar tot zyn bywyf aan te nemen. Ifadk heeft alleen geleefd met Rebecca. Jacobs geval was heel zeldzaam, hy nam twee zusters, en naderhand derzelver twee dienstmaagden, doch deed zulks niet met opzet, maar werd daar toe gebragt door eenen famenloop van omftandigheden ; En zyne huislyke gefchiedenis is eigenaardig ingericht, om de menfehen van de veelwyvery af te fchrikken. Mofes zelf word niet gelezen meer dan ééne vrouw te gelyk ten huwelyk gehad te hebben. Ook heeft deeze Wetgever zodaanige bepaalingen gemaakt, in zyne wetten, dat men duidelyk ziet, dat hy de veelwyvery alleen toeliet om de hardigheid van het hart der Joden. Hy verbied den Koning, zo 'er ooit een Koning over Israël zal aangefte'ld worden , de Wyven te vermenigvuldigen. Eene zyner wetten verpligt den Man, om aan alle zyne vrouwen den Huwlyks-pligt te bewyzen, waarop zelf eene flavin, die tot een bywyf genomen wierd, recht had, om dien te eifchen, Exod. XVI. 7-11. Ook was door een ander bevel, de Levitifche onreinheid aan de huwlyksgemeenfehap vastgemaakt Levit. XV. 16. Men ziet uit deeze en meer andere voorbeelden (*), hoe (*) Verzameld door MiCHAëus Mof. Recht. II. Deel. Bl. 163. fqq. vergelyk de Joodfc'ie Brieven IlI.Diel. Bladz.i^m Uit het bovenltaande ziet men, hoe ongegrond onlangs een Engelsch Leeraar M. Madan in zyn Werk, genaamd, Thelyphthora, of verhandeling over het bederf der vrouwen , 1782. heeft willen beweeren, dat de Polygamie of veelwyvery, volgends het Oude Teïtament, van God zeiven is goedgekeurd, en onder het Nieuwe Testament niet is verboden ; Maar hy is van anderen bondig en deftig wederlegd; byzonder door de Schryvers van het Montley Review, welke wederlegging onder den Titel: Tegengift tegen de losbandigheid en vcelryvery, of beöordecling der Thelyphthora van M. Madan, vertaald eii uitgegeven is, Leiden 1782.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 175 hoe verftandig de Godlyke Wetgever zich in deezen gedroeg. Men ziet ook uit dit bericht , dat de veelwyvery door God, nooit goedgekeurd, noch den Aardsvaderen daar toe vryheid verleend is,fchoon dezelve in hun geduld en gedragen is; Ook is men ligt in ftaat om te antwoorden op de plaatzcn , die bygebragt worden uit Mofes Wet, om te betoogen, dat Hy de veelwyvery begunftigde; Neem eens Levit. XVIII. 18. daar hy verbied twee zusters te gelyk ten huwelyk te nemen; Deut. XVII. 17- daar hy verbied, dat de Koning de wyven voor zich zal vermenigvuldigen; Zyne fchikking omtrent de kinderen uit zulke huwelyken gefproten Deut. XXI. 15-17. Het Leviraats-huwelyk Deut. XXV. 5. In geene van deeze Wetten is eene aanpryzing der Polygamie te vinden ; Veeleer zyn de twee eerfte, meer bepalingen van dezelve, en de derde was noodzaaklyk, dewyl toch de veelwyvery geduld wierd. Het Leviraats-huwelyk werd alleen gevorderd van den broeder, die nog ongetrouwd was (*') : Ik ftip deeze dingen alleenlyk aan, dewyl de Ridder MiCHAëLis dit alles in zyn voortreflyk Werk, het Mosaisch Recht , breder en voldoenend heeft aangetoond en opgehelderd. — Als men vervolgends nog bybrengt Ef. IV. 1. om te bewyzen, dat de H. Schrift de veelwyvery begunftigt, maakt men zich in de daad befpottelyk, dewyl daar niet meer voorkomt, dan een dichtkundig voorftel, hoe verwoeitend de landplagen zyn zouden, zo dat alle mansperzoonen byna uitgeroeid, en 'er voor ze- (*) Joh. Phil. Fresenius Pastoral. Sammlungen Tom. F, pag. 329. Tom. HU. p. 253. 269. 315.  174 Overeenstemming der H. S. met het zeven vrouwen naauwlyks één man zou kunnen gevonden worden. -— Ook behoort hier niet toe i Tim, III. 2. en Tit. I. 6, daar Patdus van eenen Opziener eischt, dat hy ééner vrouwe man zyn zal, alsof de Apostel daar door de veelwyvery wel verbood aan eenen Opziener, maar aan de andere Christenen toeliet. Welk een gevolg toch zou dit zyn? even eens of iemand dus wilde befluiten : Een Opziener moet zyn onberispelyk, wakker enz. derhalven behoeven andere Christenen zich aan deeze pligten niet te houden ! ■ Wat is natuurlyker, dan dat dit de zin van Paulus is; Wanneer misfchien de een ©f ander gewezen jood, die te voren reeds meer danééne vrouw had, zich aanbied tot het Opzieners-ambt, zo moet hy niet worden toegelaten; Ook niet iemand , die van de echtfeheiding, onder de Joden in gebruik, zich bediend hebbende, en van eené vorige vrouw gefcheiden zynde, nu eene andere heeft, en in dat opzigt gezegt kan worden meer dan ééne vrouw te hebben? Men vergelyke 1 Tim. V. 9. daar Paulus tot den dienst der Gemeinten Weduwen verëischt, die geweest zyn éines mans vrouwe (*). §• 17- Het geen de H. Schrift nopends de Echtfcheidingen bericht, Jlryd niet met het Recht der Natuur. Het Recht der Natuur brengt zekerlyk mede, dat het.Huwelyk heilig zy, en door ligtvaardige echtfcheidingen niet verbroken worde. Moses leerde dit ookduidelyk Gen. II. 24. Daarom zal een man (*) Vergelyk Michacüs over 1 Tim, III, 2.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. ifƒ man zynen vader en moeder verlaten, en zyne vrouw aanhangen, en die twee zullen één vleesch zyn. En Christus leerde uitdruklyk Matth. XIX. 3-9. dat een man zyne vrouw niet mag verlaten anders dan om hocreryë, waar mede Paulus overëenlfemt Rom. VII. 2. Hoe billyk nu deeze voorfchriften der Openbaringc ook zyn mogen, hebben echter de Deïsten ook hier rede van befchuldiging meenen te vinden ; Mofes zal de Echtfcheidingen ,*en zelfs om geringe oorzaaken bevolen hebben , en uit de voorbeelden van Abraham en Mofes zeiven zal genoeg blyken, hoe los men daar mede te werk ging; en in tegendeel zal Jesus hier wederom te ftraf hebben gehandeld. Een huwelyk toch word niet alleen door hoereryë, maar ook door kwaadaardige verlating enz. ontbonden (*). — Laten wy in orde te werk gaan: Wat dan de voorbeelden belangt, daar men zich op beroept; Het eerfte isvan^raham, die Plagar met haaren zoon Isma'él wegzond. Gen. XXI. Over de hardigheid, die men in dit gedrag van Abraham gevonden heeft, zal ons een gevoeglyker plaats voorkomen, om te fpreken; thans bepalen wy ons tot het ftuk van Echtfcheiding, en merken aan, dat Hagar alleen een bywyf, eene vrouw van den tweeden rang was, die zich verhief tegen Sara, die toch haare meestresfe geweest was, en dat haar zoon Isma'él, den zoon van Sara, Ifaak befpotte, ja mishandelde en vervolgde. Gal. IV. 29. Dat Abraham haar niet wegzond, dan op een uitdruklyk bevel der Godheid Gen. XXI. vergeleken Gal. IV. 30. Dus is dit een geheel buitengewoon (*) Morgan Mor al Philof. Vol. III. />. 333. Voltaire 4 die wederlegd is in de Jood feite Brieven III. Deel. Bl. 153.  \j6 Overeenstemming der H, S. met set woon geval, het welk hier niets afdoet, noch eigenlyk tot een voorbeeld van Echtfcheiding kan worden by gebragt. — Het tweede voorbeeld zal Mofes zelf zyn; Deeze zou zyne huisvrouw Zippora verftoten, en eene andere, eene Cusclritifche ter vrouwe genomen hebben , het welk ongenoegen zou hebben gegeven aan A'dron en Mirjam Num. XII. i. Doch , wat Morgan, die dit voorbeeld bybrengt, ook zegge , en 'fchoon fommige Joodfche Leeraars dus gebeuzeld hebben, wy lezen van dit geheele geval niet een enkel woord in Mofes fchriftcn; Dat het niet zeker is, of de Cuschitifche Num. XII. wel eene andere dan Zippora zelve geweest is, hebben wy reeds gezien II. Deel. Bl. 44., en van Zippora lees ik alleen, dat Mofes naar Egypte, gaande, haar met zyne kinderen te rug gezonden heeft, denklyk,om in dehagchelykheid deezer onderneming met haar niet belemmerd te wezen; doch in de woeftyne kwam zy met haare kinderen, verzeld door haaren Vader, weder tot Mofes. Exod. XVIII. 1-7. Waar is nu één woord zelfs van Echtfcheiding ? Wanneer wy vervolgends Moses Wetten omtrent dit ftuk befchouwen , dan ontmoeten wy wel eene Wet daarömtrent; Deui.XXIV. 1. volgg. doch welke de Echtfcheiding niet goedkeurt, veel min beveelt ; maar alleen duld en toelaat, en 'er eene wyze fchikking en bepaaling omtrent maakt. Mofes vond de Echtfcheidingen in gebruik, hy keurde ze af, maar als een wys Wetgever, deed hy , wat hy konde : Om de hardigheid van het hart der Israëliten, liet hy hun toe, fcheidbrieven aan hunne vrouwen te geven, maar. droeg zorge, dat dit misbruik niet te verre ging. Uic dit gezigtpunc moeten wy deeze Wet befchou- wen;  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 177 wen ; Zy behoort tot de Burger-wetten van Mofes, en niet tot de Zede-wetten. En dit heeft nu de Zaligmaker zeer wyslyk verklaard, als Hy daar over gevraagd werd door de Pharizeën. By de Joden waren de Schooien van HairEL en Schammai , over< den zin van deeze Wet van Mofes verdeeld. De eerfte verbeeldde zich, dat Mofes toeftond om elke oorzaak, hoe gering ook, der vrouwe een' fchcidbrief te geven, terwyl de laatfte de woorden, omdat hyiets fchandelyks aan haar gevonden heeft , (eigenlylc de naaktheid eener zaak) bcpaaldelyk verftonden van hoereryë of overfpel; Beide hadden zy ongelyk, omdat zy deeze Wet tot de zedelyke Wetten bragten. Deeze Wet fpreekt toch eigenlyk niet van het geene wy eene Echfcheiding noemen , maar van het geven van eenen fcheidbrief, of dat een man naar willekeur zyne vrouw van zich liet' gaan; Deeze gewoonte vond Mofes, en Hy moest ze dulden, doch Hy bepaalde ze; Vooreerst, door te bevelen, dat men in deezen fchriftelyk moest te werk gaan , daar men te voren Hechts mondelyk handelde ; Tén tweeden, door te bepaalen, dat de vrouw het huis van haaren man moet verlaatcn , het welk volgends de aangenomenegewoonte,een uitftel van eenige maanden vorderde, om te zien, of zy ook zwanger was. Ten derden, liet Mofes eene verzoening toe, ten ware, ten vierden, de vrouw weder eenen anderen Man genomen had. Wat is nu in dit alles, waar in Mofes niet als een wys en rechtvaardig Wetgever gehandeld heeft? Wat nu de uitfpraak van den Zaligmaker betreft, deeze fpreekt ook van het geven van den fcheidbricf, doch zo als deeze alleen billyk konde en mogt gegeven worden, alleen in gevalle III. Deel. M van  178 Overeenstemming der H. S. met het van hoerery'ê ,• in gevalle van kwaadaardige ver» latinge enz. was deeze niet van noden,en kwam niet te pas (*); Anders ontbind deeze zekerlyk het Huwelyk, ook volgends Paulus iCor. VIL 15. —■ Ik moet by deeze gelegenheid nog de zwaarigheid onderzoeken, die men uit Esra IX. en X. gemaakt heeft. Mofes had in zyne Wet de Huwelyken met Canadnitifche vrouwen, volftrekt verboden , maar niets bepaald, wat te doen , wanneer zulk een huwelyk werkelyk was aangegaan (f); Esra, de groote herfteller van Israëls Staat, vond, dat de Joden zodanige Huwelyken, in dien tyd wezenlyk hadden ondernomen, en wat doet hy? Hy beweegt het volk, om zich van deeze hunne vrouwen te fcheiden, ja zelf hunne kinderen, by haar verwekt, weg te zenden. Is dit niet hard? Tegen alle zedekunde aan ? Heeft Paulus niet een veel zachter gevoelen gevolgd ? 1 Cor. VIL Daar komt by, dat Esra IX. 1. ook. Egyptifche vrouwen genoemd worden, Ydoch deeze waren volgends Mofes wet van de huwelyken der Israëliten niet uitgefloten (§). ■ Doch, men houde de tyds-om- ftandigheden in het oog, en men zal zien, dat Esra's gedrag zich zeer wel laat verdeedigen. Esra was een Yveraar om den ftaat van Vaderland en Godsdienst te herftellen. Tenvyl hy zich (*) Over dit gantfche onderwerp moet men raadplegen met MiCHAëus Mof. Recht. II. Deel. Bl. 307—339. (f) MiCHAëus Mof. Recht. II. Deel. §.100 Bl. 202. (§3 Oeder in zyn freye Unterfuchung ubcr das Boek Esra pag. 321. heeft dit als eene tegenwerping tegen hetKanonyk gezag van Esra 'i boek ingebragt, en MiciiAëus Oost. Biblioth. II. Deel. Bl. 43. in zyne' Aanmerk, over deeze plaats, en Byvoegzels op het Mof. Recht. Bl. 73—77.1 vind 'er Lzich mede verlegen. |  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 179 zich onvermoeid daar in bevlytigt, ontdekt Hy, dat men een der eerfte grond-wetten van den Staat ondermynt, door Huwelyken aan te gaan met Afgodifche vrouwen, en zulks zonder dat die haaren Afgodsdienst verlieten, waar door een verbasterd nageflacht noodwendig moest volgen, en de Staat, die pas begon op nieuws te herluiken , weldra weder moest inftorten. Wat ftond hem te doen? Mofes had wel geene Echtfcheiding in zulk een geval geboden, maar zyne Wet duide volftrekt zulke Huwelyken niet. Daar was dan geen ander middel, om het kwaad voor te komen, dan het verbreeken deezerHuwelyken. Was 'er eenige hardigheid in , het voordeel voor den nieuwgevestigden Staat kon dat rykelyk opwegen; en de noodzaaklykheid maakte een einde van alle bedenking. De Egypiifche vrouwen moesten ook hier in dat zelfde lot deelen, om dat men in het gemeen thans byzonder waaken moest tegen de inkruiping der Afgodery, en omdat hier vele Priesters mede onder de overtreders waren, aan welken echter alle Huwelyken met Heidenfche vrouwen verboden waren. Paulus uitfpraak kan niet aangemerkt worden te ftryden met deeze hervorming van Esra. De Apostel beflistc onder geheel andere omftandigheden ; Hy als Leeraar vaneenenGodsdienst, die algemeen moest worden; Maar Esra handelde als Hervormer van eenen Staat, in welken Afgodery de Hoofdmisdaad was (*). De Wet Exod. XXI. 4. omtrent den knecht gegeven, die in het zevende jaar, zyne vryheid wederkreeg, en welke zyne vrouw by O Men vergelyke hier Niemeyer Chara&erk. IF. Deel. I. Stuk, Bl. 224—228 M 2  iSo Overeenstemming der H. S. met het by die gelegenheid in de dienstbaarheid moest laten , baart hier geene zwaarigheid, dit was zo zeer geen Huwelyk, als wel een contubernium , eene iamenleving van eenen Haaf enflavinne, en moet opgehelderd worden uit de Wetten nopends de flaverny, welke eene andere plaats verëifchen (*). §. 18. Of de H. Schrift zulke leerftellingen verdeedigt, die tegen den welftand van den Staat aanloopen ? Zeker is het, dat in de H._Schrift voorbeelden en lesfen van eene gezonde Staatkunde en Staats-inrichting voorkomen ; Moses kan tot een voorbeeld der Wctgevcren verftxekken; Even zeker is het, dat de pligten van waare Vaderlands-liefde in de Openbaring worden ingelcherpt, gelyk wy zulks op het einde van dit Hoofdftuk zullen aantocnen. Doch, aan den anderen kant is het ook waar, dat eene wyze Staatkunde zich regelt naar de onderfcheiden omftandigheden van onderfcheiden tyden, perzoonen en plaatzen, als ook dat de Godlyke Openbaring ons niet gegeven is, om de Staatsinrichtingen onder de menfehen te vormen, of te veranderen, maar hoofdzaaklyk, om ons den weg tot onze verëeniging met God, en tot ons eeuwig geluk aan te wyzen , en ons tot dat groot hoofd-oogmerk op te leiden. Onder- tusfehen heeft men echter zoeken te bevveeren, dat 'er in de H. Schrift voorbeelden en Hellingen voorkomen, welke tot nadeel en omkeering van (*) Men zie ondenusfehen MichaSlis Mof. Recht. II. Exei Bladz. 352.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 181 van alle burgcrlyke Maatfcbappyën zouden moeten ftrekken, indien zy nagevolgd of gehoorzaamd wierden. P. Bayle (*) beweerde, dat eene Maatfchappy van waare Christenen, volkomen naar de voorfchriften van het Euangelie levende , onmogelyk in veiligheid zou kunnen blyven onder nabuuren, die deeze voorfchriften niet erkenden. Velen hebben zyn voetfpoor gedrukt, en gelyk meermaalen, dus ook in deeze Helling, nagepraat. Ja Bernard de Mandeville heeft, -in de bekende fabel van de Byën (f), de noodzaaklykheid der ondeugden om eenen Staat gelukkig te maken , willen aantoonen. Op deeze befchuldiging merken wy hier in het algemeen flechts aan, dat onze Zaligmaker niet in de wereld kwam , om een we- (*) Continuation des Pcufées diverfes a Foccafion de la Comete Tom. II. §. 124. ƒ>. 596. fqq. Onder anderen fchryfc hypag, 600. „ Wilt gy, dat eene Natie fterk genoeg zy, „ derzelver nabuuren tegenftand te bieden : Laat de tlelre,, gels van het Chriftendom tot een opftel over aan de Pre„ dikanten; bewaart dezelve voor de befpiegeling, en brengt „ de praktyk weder onder de wetten der Natuur, die toe„ ftaat, dat men flag voor flag geeft, en ons aanfpoort, om „ ons te verheffen boven onzen ftaat, om rykcr te worden, „ en in beter omftandigheid te geraaken, dan onze Vaders. „ Bewaart voor de gierigheid en ambitie alle haare kracht, „ alleenlyk aan haar verbiedende het fteelen en het bedrog. " enz. En als Bernard Nouvelles de la Republ. des Lettres 1705. Mars. ƒ>. 317. 1707. Aoüt p. 168. Septembre p. 286, fqq. eenige bewyzen tegen hem had aangevoerd, tracht hy die te ontzenuwen in Reponfe aux Qtieftions d'unProviiicial Tom.IV. Cap. 26, 27. pag. 3/6. 397. fqq. (t) Van deezen 'Schryver en deszelfs fchriften zie men Walch. Biblioth. Theolog. Tom. I. pag. 761. fqq. voeg 'er by den Wel Eerw. Jon. Mart. Hoffjiann . Meid. tot dc Oordeelk. Bjbelvcrklar. van Lilicntiial enz. Bl. 72. volg. alwaar de tegenftrydigheden en onbeftaanbaarheden van deezen Schryver worden aangewezen. M 3  ï8a Overeenstemming der H. S. met het wereldlyk Ryk op te richten, of om aan Staaten , en Koningryken wetten voor te fchryven, maar om de Wet en Profeeten te vervullen, Gods naam te verheerlyken, en den byzonderen Menfehen, als iLeden van zyne Kerk , de lesfen van wysheid en deugd , welker gehoorzaamheid hen in allen opzigte gelukkig konde maken, te prediken ; En dus zal het genoeg zyn, als wy betoogen , dat geene deezer lesfen, voor byzondere Menfehen gegeven, ftrydigzyn met het heil en welvaart Van den Staat. Dit hebben wy reeds van fommigen aangetoond, als van de naauwkeurige Waarheids-liefde (Deel II. Bl- 353-) van de vermyding van allen tegenitand in rechts-zaken , (iiï dit Deel. Bl. iag. 11. 21. 28. 30. 36. en pag. 291. in zyne verhandeling Nazarenus & Lycurgus en parallele, alwaar hy uit zyne valfche onderftelling deezen regel afleid. „ Een Regent kan den Christenen, die onder hem ftaan, al wat zy hebben en venverven, afnemen, zonder dat zy daar over zich bezwaaren mogen." De Schryver van la Bible enfin expliquée Tom. IL p. 99. „ Le Chrisfyatiisme s'établit d'abord _ parmi les „ pauvres. C'était une asfociation fondée fur 1'égalité pri„ mitive entre les hommes, & fur la disappropriation des „ Esféniens & des Therapeutes, qui ctaient imités par les „ premiers partifans de Jéfus. x „ Mais plus cette Sociéré s'étendit, plus elle dégénera. „ La Nature reprit fes droits." enz. zo vele woorden, zo vele onwaarheden, en verdraaide Hellingen! (*) Apud Origexem contra Celsüm Lib. VIL p. 3I3-  190 Overeenstemming der H. 5. met het van eigen belang , en om zich te verryken Hoe kan zulks famen beftaan ? Eene van deeze" befchuldigingen wederfpreekt zo volftrekt de andere, dat zy van zelve moeten vervallen. Om my nu tot het tegenswoordige te bepaalen, zo merk ik op, dat Christus door zyn eigen' voorbeeld ons geleerd heeft, onder welke bepaaling Hy zyne lesfen over de armoede wilde verftaan hebben. Hy was wel arm, doch niet zo, ot Hy bezat met zyn gezelfchaD, eenigen voorraad Joh. XIII. 29. Zyne Apostelen waren wel geringe lieden, maar echter geen bedelaars , want van fommigen hunner weten wy met zekerheid , dat zy eigen huis en hof hadden, hun eigen vaartuig en vischwand. De bezitting van aardfche goederen, ja zelfs van rykdommen, word met volftrekt onbeftaanbaar gekeurd met deGodvruchtigheid en zaligheid; Als men het U. enN. relt. met eikanderen vergelykt, ontmoeten ons in beide ryke en vermogende lieden, wien nooit bevolen is, zich van hunne bezittingen te ontdoen, en vry willig arm te worden. Maar, hier ligt demisflag, de lesfen , die Christus onder zekere bepaalingen gegeven heeft, dieHy voorzekere tydsomftandigheden gat, heeft men algemeen opgevat, en daar door gedwaald By de eerfte oprichting van het Christendom, was niet dan tegenftand , kruis en vervolging te wachten, al wie dan ryk, en aan zyne rykdommen gehecht was, liep gevaar, van door dezelve afgehouden te worden , om de waarheid te omhelzen, en daar voor uit te komen. Dan, laten wy de plaatzen zien, uit welke men de befchuldiging opmaakt. Men brengt daar toe by Luc. VI. 20, 21. Zalig zyt .gy armen, want uw is het Koningryk der Hemelen, enz.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. iqï enz. Doch deeze plaats word immers opgehelderd uit Matth. V. 3. Zalig zyn de armen van geeste ; en armen van geest, voor God ootmoedige, fchuld en onwaardigheid belydende, oprecht- nedrige zielen , kunnen 'er toch onder ligchaamlyke ryken, zo wel als onder armen zyn. — Maar hetzy zo, dat de Heiland hier ligchaamlyke armen, meent, fpreekt Hy dan algemeen , van alle armen van alle tyden ? Lucas zegt: Hy Jloeg zyne oogen op over zyne discipelen, deezen dan betrof zyn gezegde, zy, alles verlaatende om zynent wil , waren de gelukkige deelgenooten van Gods ryfc; En zegt Hy vf. 24. Wee u gy ryken! de Heiland fpreekt insgelyks alleen die aan , die Hem thans hooren vf. 27. maar niet geloofden. Voor de ryken onder de Joden was een allerrampzaligfte tyd op handen; de ondergang van den Joodlchen Staat was naby; De Ryken hadden dan reden, om te weenen en te huilen over de ellendigheden , die over hun kwamen; Gelyk Jacobus zich in dezelfde betrekking uitdrukt cap. V. 1. volgg. • Op dezelfde wyze zyn de woorden Luc. XII. 33.. tot de Apostelen in de eerfte plaatze gericht. Zy moesten by de tegenswoordige zorgelyke omftandigheden niet al te bezorgd zyn , maar alles aan God toevertrouwen, en wat hun betrof, alles veil hebben voor den dienst hunner mede-menfchen; dit is toch de waare zin van vf. 33. gelyk uit het verband blykt. Ondertusfchen is dit ook een algemeene pligt onder foortgelyke omftand'igheden, als het belang onzer mede-menfchen in tyden van nood zulks vordert, zyn wy verpligt, zelfs het geen wy hebben, te verkopen, om den nood te verligten. Uit die zelfde gronden is het bevel op te helderen, het welk Je-  iq£ Overeenstemming der H. S. met het jfefus aan den ryken Jongeling geeft Matth. XIX. 21. Zo gy wilt volmaakt zyn , gaat heen , verkoopt wat gy hebt, en geeft het den armen enz. De Heiland ftelt hem op de proef, of hy Hem zal willen volgen ten koste van alles. (*) En dit is het, wat het Christendom nog eischt van de Ryken, niet dat zy zonder reden zich van hun goed zullen ontdoen, maar dat zy eene gezindheid hebben , volgends welke zy, indien het welzyn van den Godsdienst zulks vorderde , gewillig alles zouden opofferen en afftaan. Het voorbeeld van de arme Weduwe , die door Christus wegens haare gifte geprezen word , Luc. XXI. 4. doet hier niets ter zaak, haar hart was beter geftelt, dan dat der ryken met derzelver groote gaven; Dit is het, wat de Heiland bedoelt. Maar heeft de eerfte Christen-Kerk te Jerufalem geen gemeenfchap van goederen ingevoerd ? Handel. II. 45. IV. 32. 34. 35. Doch deeze is in eenen gefchikten Burgerftaat niet te dulden; „ Bemiddelde Burgers worj, den daar door aan den Staat onttrokken; zy „ worden arm, kunnen de gemeene lasten niet „ mede dragen, noch door handwerken of koop„ handel, den voorfpoed van den Staat bevor,, deren. Byzondere Perzoonen worden meester ,, van het geld van zo vele gegoede Burgers — „ en zyn daar door in ftaat,om duizend andere „ Burgers aan zich te trekken, die nu op hun„ ne milde handen zien, en den wenk en wil ,, hunner Weldoeners moeten volgen , en ge,, volglyk aan de gehoorzaamheid der Overig„ heid onttrokken, en zelfs wel daar tegen ge- „ fteld (*) Niemeyer Charakterk. des Bybels F. Deel. I. Stuk. Bladz, 99.  Recht der Natuur. Hoofdft. XL, 193 „ fteld worden." (*) Al wat hier opeen geftapeld word, om te bewyzen, dat eene gemeen* J'chap van goederen, niet kan geduld worden,.zou kunnen {betwist worden : ja, word door de er.vaaring zelve wederlegd. Zyn 'er niet in alle geregelde Gemeene-besten openbaare Stichtingen door byzondere Perzoonen tot onderhoud der Armen , of andere heilzaame oogmerken aangelegd? Zyn'er geeneArmen-kasfen ? Ja,kennen wy niet zekere Genootfchappen , die in zekeren zin gemeenschap van goederen hebben, zonder dat 'er die ongemakken uit öntftaan , welke deeze Schryver hier opgeeft? Eene gemeenschap van goederen, hoedanig de Geestdryvers en Wederdopers dreven in de XVide Eeuw, kan zekerlyk niet geduld worden, noch beftaan, maar zodanig was ook niet de gemeenschap vait goederen by de eerfte Christenen te Jerufalem. Zy beftond alleen hier in ; De Christenen hadden één hart en ééne ziel , en waren zo vol liefde jegens de broederen, dat niemand oordeelde zyne goederen voor zich zeiven alleen te bezitten, maar gewillig zelfs zyne vaste goederen verkocht, om zynen armen Mede-mensch te hulp te komen. Daar door werd eene foort van Armen-kasfe opgericht, waaruit de noodlydenden onderfteund wierden. Niemand was hier toe verpligt, maar men deed zulks vrywib lig, men ontdeed zich ook niet van al zyn goed, en het onderfcheid bleef tusfchen meer en minvermogenden, zie Handel. IV. 31. en V. 4. (f) Si. 22. (*~) De ongenoemde Schryver der Fragmenten vom zweck Jijt; U.Abthtil. %. 59. (f) Men zie hier over meer in de verhandeling van Moslei \i Se veta natura Comiuün. bonoium in iicclef. Hierofel. UI. Deel N in  .194 Overeenstemming der H. S. met het §. 22. In hoe verre Chriftus de zorgen verbied ? Nog zegt men , dat het Christendom tegen de goede Staatkunde ftryd, devvvl de Heiland alle zorgen verbied, Matth. VI. 25-34. en evenwel is het nodig , dat een mensch zorgt voor het toekomende , of alles , zo wel openbaare als byzondere zaken en belangens, zouden wel dra in de war lopen (*_). Maar elk onbevooroordeeld Lezer, die de woorden van Christus leest, ziet ligt, dar de meening van Christus niet is, om volftrekt alle zorgen te verbieden. Als zorgen beteekent, bedacht zyn op middelen, om een aanftaand goed te verkrygen , of een aanftaand kwaad af te keeren , is zorgen geoorloofd , of Jofef zou verkeerd gehandeld hebben , als hy Koorn-fchuuren oprichtte in Egypten. Maar de Heiland verbied zulke zorgen, waar door men het goed deezer wereld hooger fchat en meer behartigt, dan de belangen van Gods Dienst en Koningryk vf. 25. 33. Te verre gaande zorgen voor de zaken van dit leven, die zynen Apostelen vooral niet pastten, omdat zy tot hooger verrichtingen door Hem uitgezonden wierden; Zorgen, die het beftier van Gods Voorzienigheid mistrouwen, waartoe Hy ons be- in Disf. ad Hifi. Eec.'ef. pertinent. Vul. II. ab initio. Men voege 'er by den zeer geleerden Heer N. 1?arkey in Bibl. Hag. Qlasf. II, Fase. 2. p. 363. en Hesz Gefchiedenisf. der Apoft.- I. Deel. I. Stuk. Bladz. 70. (*) Cëesus ap. Oiugen. contra Celfum Lib. FII. p. 343. Tindals Christend. zo oud als de wereld Cap. 13. ƒ1.592.691. De Graaf van Passeran in E. Elwale's Sermon prechs dans la grande asjemblée des Qiiakers p, o.  Recht der Natuur. Hoofdft. XL 19 ƒ beveelt op de vogelen des Hemels, en de leliën des velds te letten vf. 26. Vruchtelooze zorgen, in dingen , daar men met alle menfchelyke wysbeid éil voorzichtigheid niets in veranderen kan vf. 27. Met één woord, zorgen,' gclyk de Heidenen, die van de kennis van den waaren God, den goedertieren Vader, verftoken wa» ren. §• 23. . De woeker in de H. Schrift Verboden*. Het uitleenen van geld aan eenen anderen op renten, is volgends het natuur-recht zekerlytë biet ongeoorloofd; In een land, daar fterke Koophandel gedreven word , zou het in de daad dwaasheid zyn , dit te verbieden; en de oude Kerkvaders, als zy allen intereft op geleend geld Voor zondig keurden (*), gingen onbetwistbaar te verre. Met dit alles hebben de Deïsten geenê redenen, om Mofes wetten als ftrydig tegen de goede Staatkunde, te befchuldigen, omdat Hy den intereft verbood. De omftandigheden van Israëls volk, en het doel van Mofes in het oprichten van dien Staat, maakten deeze Wet wys en ftaatkundig. Wy vinden drie wetten nopends den woeker; (dat is, renten, want in dien zin moet het woord genomen worden, en niet iri eenen kwaaden zin , gelyk by ons gefchied $, Want dan kon de woeker nooit, zelfs niet omtrent vreemdelingen geoorloofd zyn :) De beide* eerfte , Ëxod. XXII. 25. Levit. XXV* 35-37= fchynen zich te bepaalen tot de armen, zonder* iets (*) Bingham. ■Antiq.Ëcckfi Lib. VI. Cap. i, §.6. PMrfh P' 3i8. fqq. N i  i$6 Overeenstemming der H. S. met het iets vast te ftellen, wanneer een ryke geld wilde leenen; maar de laatfte wet, 40 jaaren naderhand gegeven Deut. XXIII. 19. verbied uitdruklyk renten voor geleend geld te nemen van eenigen Israëliet, maar laat het weder in tegendeel uitdruklyk toe omtrent vreemdelingen. Nu hebben wy alleen aan te merken, dat Mofes doel nooit was, den Koophandel aan te moedigen, maar wel het ftille Land-en Herders-leven; En door zyne wyze Landwetten word de rente op geleend geld geheel onnodig, ja zelfs voor zyne Staats-inrichting nadcelig. Die dit breeder betoogd wil lezen, raadpleege het Mofaisch Recht van den Ridder MicriAëLis (*); En na begrypt men, waarom in andere plaatzen des O. Teft. Pf. XV. 5. Nehem.V. 7. 10, it Ezech. XVIII. 8. 13. die geen gepreezen word, die zyn geld niet geeft op woeker, dewyl dit volgends de wetten van Mofes, den Israëliten verboden was. Dat nu de Deïsten toch ophouden, om ook in dit opzigt de H. Schrift te befchuldigcn , als ftreed zy met de gezonde Staatkunde (f) ! Maar nog ongezoutener is de be- fchul- (*) iii. Deel BL 75. fqq. (f) P. Bavle bad deeze tegenwerping gemaakt, Contïtmatiou des penfèes direrfes Toth. II. §, 123. p. 593. Reponfe aux Qiicfilons &H Brovincial Tvni.If'. Cap. 26. p. 382. Cap. 28. p. 41 7. VoLTAiur. is ook over deeze wetten van Mofes gevallen, en byzonder daar over, dat Mofes de renten van vreemdelingen tc nemen , toelaat. „ Om hem te be„ haagen , zou Mufs, waarfchynlyk, den vreemdelingen „ hebben moeten toeilaan, aan zyn volk op renten te leenen, ,, en zyn volk gebieden, deeze handeldryvende .Natiën om „ Niet te leenen. Of de Heer de Voltaire, fchoon een „ groot Dichter, is geen groot Staatkundige, of hy zou de „ eerfte geweest zyn, om Mofes te befpotten, indien deeze Wetgever de fraaie fchikkingen, welke hy voorftaat, ge- » voljjd  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 197 fehuldiging', dat de Heiland Luc, VI. 30-35. ons zou beveelen, dat wy ons goed of geld zullen uitleenen, zonder hoope, dat wy het zelve weder zouden ontvangen (*); Omdat in de daad de Heiland dit niet zegt, Hy fpreekt van onze verpligting, om onzen vyanden wel te doen; Daar onder behoort ook, hem als hy verarmd is, naar de Mofaifche Staats-wetten, geld te leenen zonder renten; alfchoon wy niet hoopen kunnen , dat hy ons, als wy zulks van noden hadden, deezen dienst zoude bewyzen. §■ 24. Of Rachab zich fchuldig gemaakt hebbe aan Landverraad , en deswegens in den Bybel gepreezen word? Wy moeten hier nogmaal van Rachab de Hoere gewagen; Boven fpraken wy van haare kuischheid, (Bl. 165. volg.) maar'er word nog eene grootere befchuldiging tegen haar ingebragt; Zy word van leugentaal en ontrouw jegens haar Vaderland en Vorst befchuldigd, om dat zy de Verfpieders, door Jofua gezonden, niet alleen huisvesting verleende, maar ook op haar dak onder de vlasftoppelen , of liever onder het katoen of boomwolle, verbergde, en den Koning, die by haar onderzoek liet doen, dit antwoord liet toekomen: daar waren Mannen by haar gekomen, maar zy wist niet, van waar ,, volgd had ", zegi ie recht de Uitgever van de Joodfche Brieven Hl. Deel. Bl.222. alwaar ook de billykheid der Wetten van Mofes omtrent het nemen van Panden, gehandhaaft word. (*) Tindal aangeh. Boek Cap. 13. p. 591.600. 604. Alb» IIadi'cati Comte de Passeran Recueil des Pieces &c. p. 20. N 3  ?9§ Overeenstemming derH. S. met het waar zy waren; Zy waren ook by het fluiten der poort uitgegaan, en zy wist niet, waar zy heen gegaan waren 5 als men hen najaagde , zoude men hen ligtelyk agterhaalen Jof. II. Vervolgends hielp zy deeze Verfpieders heimelyk weg, en bedong voor zich en haar Vaders huis het leven en veiligheid, als de Stad zou veroverd worden. En echter word deeze Rachab door Paulus wegens haar geloof Hebr. XI. bewezen uit haare werken; en, daar zyde gezondenen ontvangen, en door eenen anderen weg uitgelaater$ heeft, door Jacobus geprezen cap. II. 25. (_*) Indien Rachab misfchien geene burgeresfe van Jericho, maar alleen eene vreemdelinge was, die te Jericho woonde , het geen Grotius voor waarfchynlyk hield, en misfchien uit den naam nn* eene vreemde beteekenende, gelyk wy boven gezien hebben, kon geftaaft worden, dan verviel de befchuldiging van Landverraad van Zelve. Dan wy behoeven daar toe niet te komen; maar hebben ons alleenlyk in Rachabs omftandigheden te verplaatzen ; Twee mannen uit dat geducht leger, het welk de grenzen naderde, komen by haar hunnen intrek nemen; Zy had van de wonderen , ten voordeele van Israël gehoord , en van de overwinningen, die dit Volk reeds behaald had op de magtige Koningen der Amoriten over de Jordaan : Dit had haar diepe indrukken gegeven van den God van }sraël, als eenen God boven in den Hemel en, be- (*) La Bible enfin expliquée pag. 208. Tindal C'nisfend. zo oud als enz. Cvp. 13. p. 453. welke laatfte nog da vraag opwerpt, hoe het mogelyk ware, dat haar huis, op de Stads muur kon blyven ftaan , daar deeze muur tot op den grond zou ingeftort zyn ? doch welke vraag in het vervolg $al beantwoord worden.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 199 beneden op de Aarde; Zy vreest voor dien God, en gelooft , dat Hy zyn Volk het land in bezitting zal geven : Tot hier toe is 'er niets laakenswaardig in haar, maar haar geloof is te pryzen, gelyk z,ulks ook door Paulus gefchied. Dan, wat zullen wy nu van haar verwachten, als de Koning onderzoek laat doen naar de mannen, die tot haar gekomen zyn? Zal zy die mannen overleveren, en dus tegen haare overtuiging en geloof, dat de God van Israël de waare God is, handelen? Immers neen! Die haar geloof zal zy door de daad bevestigen, en die mannen redden ; Dit is het, het geen Jacobus opmerkt. Meer zeggen deeze Heilige Schryvers niet,maar laten het vooras aan ons over, om alle de omftandigheden van Rachabs gedrag te beöordeelen. Landverraad kan ik in den ftrikften zin niet in haar vinden; zy behoud het leven van twee mannen, welker overlevering en dood haare Stad toch niet konde behouden of voordeelig zyn;. Doch zy fpant niet famen tot nadeel der Stad, of beraamt geen overleg om dezelve den Israëlitcn in handen te geven enz. Van leugen wil ik haar niet geheel vryfpreeken, alleen, men kan van eene Canaanitifche vrouw in die tyden, geene onberispelyke deugd verwachten, veeleer is in het verhaal, zo als het nu gevonden word , een innerlyk kentecken van geloofwaardigheid, omdat onder foortgclyke omftandigheden , van Rachab naauwlyks een ander gedrag kon verwacht worden. Ten minften, en dit is genoeg, zy word wel wegens haare befcherming aan de Verfpieders verleend, geprezen, maar niet wegens alle de byzonderheden van deeze befcherming, en geene Verraaders van hun Vaderland, zullen zich immer N 4 «iet  200 Overeenstemming der H. S- met het met het voorbeeld van deeze vrouwe kunnen behelpen (*_). §• 25. De welvoeglykheid word in de H. Schrift in het oog gehouden. Men heeft ook onder anderen tegen de Heil. Schrift Higebragt, dat zy in meer dan één öpzigt' de welvoeglykheid, die echter in de Burgerlyke Maatfchappy mede éen pligt is, bclcedigd. Daar toe brengt men deels eenige voorbeelden uit den ffcyl der Heilige Schriften, welke men in fommige plaatzen van ■ Ezechiël en het Hooglied zodanig meent te zyn, dat de eerbaarheid daar door fchaamtc word aangejaagd. Op deeze befchuldiging zullen wy antwoorden, wanneer.wy den ftyl der H. Schrift verdcedigen (j); Deels beroept men zich op deeze en geene wetten van Mofes, die tegen het betaamlyke zullen inloopen, maar vooral zoekt men zekere daaden en handelingen der Profeeten befpottelyk te maken (§). ■Laten wy deeze befchuldigingen in overweging ne- (*) Men vergelyke met het gezegde ÏIesz Cefchicd. der hraëlit. F. Deel. Bl. 39,40. Niemeyer Charakterk. II. Deel. JLStuk. Bl.434. volgg. Mós'heim Zcdek. III. Deel. Bladz. 62,2. Venema Hift. Ecclef. Tom. I. pag. 267. 288. (f) Men zie ondertusfehen de verhandeling van Herm. Royaards de dccoro in S. S. obfervato in Opusculis Societatis, cui fymbolum, tandem fit furculus arbor Trajciïi 1776. pag. 189. fqq. alwaar die geleerde jongeling ook de aanmerking van den Ridder Michaölïs ad Lowtii de Po'ófi Sacra pag. 135. 138. in onderzoek brengt. (§) Men vind deeze befchuldigingen voornamelyk in la fphilofophie de FHiftoire van den Abt Bazin , en by Voltai. re , die waarfchynlyk dezelfde is, fur la Tolerance p. s2. fqq. La Bible enfin'expliquée op verfcïieide plaatzen enz.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 201 remen, nadat wy eerft in het algemeen hebben aangemerkt, dat verfchiliende zeden, denk» wyzen en omftandigheden, verfchiliende denkbeelden nopends het betaamlyke verwekken (*") ; En wat de Wetten betreft, dat de achtbaarheid van den Wetgever en van den Richter geenszins belcedigd word, als hy moet vonnisfen over zaken, die anders in het gemeene leven niet welvoeglyk kunnen genoemd worden. De eerfte Tegenwerping dan is tegen de Wet Deut. XXII. 13-j 7. nopends de teekens van Maagdom, in een twyfelachtig geval aan den Richter te vertoonen : Doch welk eene onvoeglykheid in deeze Wet, naar deOosterfche zeden beoordeeld, gelegen is, beken ik niet te doorzien ; Deeze tegenwerping heeft zeker alzo weinig grond , als dat men heeft willen ontkennen, dat 'er eenig kenmerk van maagdom zy (f). Men heeft zelfs nog heden in de Oosterfche landen een recht,in de hoofdzaak gelykvormig aan dat van Mofes, gelyk uit de Rcisbefchryvers bekend is (§). Wanneer iemand de Weduwe van zynen overledenen Broeder weigerde te trouwen, moest deeze hem in tegenwoordigheid (*) Deeze aanmerking is zelfs de jeugd bekend uit de Voörrecle van Cornjsl. Nepos §. 2, 3. 11011 eadem omnibus esfe honefla atque tui pia , fed ouinia majorum ivjlijtutis judieari. (t) Th. Brown tn reügione Medici Scft. 10. p. 19. (§) Vergelyk over deeze Wet Michaê'us Mof. Recht. IL Deel, p. 140. volgg. V. Deel. Bl. 327. volgg. en men voege by hetgeen door Hera in die plaatzen bygebragt \s, nog het bericht van Host Nachricht. van Marokkos und Fez in de Oojleifehe Biblioth. XIX Deel. Bl. 54. Nieucür Befc'iryv. van A:ablen Bl. 33. d'Arvjeux Reize naar den grooten Emir, met d. Aiteek. van den Wel Eenv. G.Kui. pers Bladz. 331. N 5  202 OVEReENSTEMMIJTC DER H. S. MET HET heid der Overheden de fchoen uittrekken , en in zyn aangezicht fpuwen Deut. XXV. 9. DiC laatfte vind men onbetaamlyk, en zeifs de Ridder MtcHAëLis heeft aan het werkwoord pT eene andere beteekenis, te weten, van fchelden , uitfcheiden willen geven (*) , evenwel is 'er niets onbetaamlyks of onmooglyks in, mids men, gelyk gefchieden kan, de lpreekwyze verftaat niet van een fpuwen in het aangezigt, maar voor zyn aangezigty gelyk het ook de Talmud verklaart §. 2 5. De figuurlyke handelingen der Profeeten kunnen zeer wel met de welvoeglykheid vereffend worden. De zinnebeeldige taal, waar doormen door uitwendige teekens, de zaken, die men bekend maken , en door welke men de gemoederen roeren wil, voorde zinnen uitdrukt, was van ouds af onder alle Volken in gebruik, maar byzonderinhet Oosten. Zy heeft ook eenen byzonderen nadruk, dewyl zy de zaken als onder het bereik der zinnen brengt. Geen wonder, dat de Profeeten van God tot het JoodfcheVolk gezonden, zich meermaal van deeze zinnebeeldige fpraak bediend hebben, en door zekere daaden en bedryven , de zaken , welke zy bedoelden, als voor het oog hebben afgefchildcrd , en Voltaire had geen reden , om zich deswegens te belgen (§). Doch, _ (*) dragen aan het Reisgezelfchap. Bl. 98. Mol. Recht. II. Deel. Bl. 195. (f) TraÖ. jebamoth Cap. 12. §. 6. Tom. III. Mischna Surenhusii pag. 42. vergelyk den Wel Eervv. Kuipers oh d'Ar vieux Reize Bl. 210, 211. (§) Men zie hem wederlegd in de Joodfche Brieven , By voegz. op het 1. Deel. Bl. 27. volgg.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 203 Doch,.men heeft ingèbragt, dat in deeze zinnebeeldige bcdryven, dikwils de welvoeglykheid beledigt zy geworden; ook dit moeten wy dan bier onderzoeken (*)• Jef- vm- 11 word in de eerfte plaats hier toe gebragt, en zo verdraaid, als of de Profeet in tegenwoordigheid van twee getuigen de Profetesfe bekend hebbe, en als of dit worde te kennen gegeven door do fpreekwyze; te fchryven op eene groote rolle met een menfehen griffie (t) : Ieder, die de plaats inziet, zal terftond de verdraaïng duidelyk ontdekken , en zien, dat 'er een bevel voorkomt, om op een rolle, of liever eenen grooten fteen, niet met beeldfchrift, maar met leesbaar lettcr-fchrift, in tegenwoordigheid van twee getuigen, de voorzegging te fchryven nopends den ondergang der Koningryken Efraïm en Syrië, opdat' niemand in het vervolg de echtheid der voorzegging in twyfcl zou kunnen trekken. En het geen van de Profetesfe volgt, heeft hier geen verder verband mede, dan dat zy ten deezen tyde juist eenen zoon baarde, dien God beval denzelfden naam te geven, als op de rolle of den fteen gefchreven was, tot verdere bevestiging van de voorzegging. —- Ver- (*) Men vind de voorbeelden van wanvoeglykheid. gelyk men meent, by eikanderen in Voltaire fur la Tolcrancer pag. 82. Wy zullen in de wederlegging des te korter wezen, omdat dit ftuk afgedaan is door den Schryver der Joodfche Brieven I. Deel. Bl. 334- volg. Byvoegz-. p. 30. als ook door den Hooggel. Heer Vos Orat. inaug. de Propkelis, divirne quondam mentis interpretibus, admodum fuspiciendis, Trajecii voornamelyk pag. 44. fqq. (f) Dergelyk eene verklaaring was Hué'Tius in de gedachte gekomen, Demonftr. Euangel. Prop. VIII. %.XV. ƒ>. 595. Poch de ongerymdheid derzelve is klaar aangetoond door S., Peyling Obf. Sacr. Tom.I. Obf. XXXIII. p. m. 170.  204 Overeenstemming der H. S. met het Vervolgends tracht men de gczegdens fef. VU 18-20. befpottelyk te maken (*), dewélke echter in de daad , eene zeer ftoute Dichterlyke befchryvmg behelzen, hoe God de legermagten van Egyptenaars en Asfyriërs , als Vliegen-of byen-zwermen, zou doen optrekken , zodat Palestina het toneel des oorlogs zyn zou tusfchen deeze Volgen, en dat 'er voor juda eene geheele verwoesting te wachten zou zyn, welke onder het beeld van een affcheeren van het haair des hoofds, der voeten en van den baard, word voorgedragen (f). —- Jefaia gaat geheel naakt! Dit beleedigt alle welvoeglykheid en eerbaarheid (§) ; Te weten, Jef. XX. 2. beveelt God den Profeet zynen zak, of treur-kleed te ontbinden, en zyne fchoenen uit te trekken , en dus makt en barrevoets te gaan, gelyk hy dan ook aeed, gaande naakt en barrevoets; Doch wie weet niet, CO „ Cctte Prophétie des abeilles, de Ia barbe & da poil „ despieds rafe, ne peut ëtre entendu, que par ceux, qui „ faveur, quel était Ia coutume d'appelJer les esfains au fon „ du flageolet ou dequelque autre inftru'ment champètre; que „ ieplus grand affront, qu'on ptk faire a un homme était de „ lui couper la barbe; qu'on appeliait ie poil des piéds, Ie „ ppil du pubis; que ion ne rafait Ce poil que dan, des ma„ ladies ïmmonde, coinme celle de la lepre. Toti'es ces „ figures fi étrangeres a notre ftile ne fignihent autre chofe „ li non que le Seigneur dans queiques années délivrera fon peuple d opprcsfion." Welk een monfter van geleerdheid doen daar het licht van waarheid aan ontbreekt! Ho» onge lukkig verklaart onze Schryver alle deeze figuuren van de verlosfing. die de Heere aan zyn Volk belooft, het tegendeel'heet juist plaats; De oordeelen worden aangekondfgd, die Israël en .Juda treffen zouden! " ' (t) Men zie ook Nieuwland Letterk. Ferluuis. III. Deel JSladz. 21<5. volgg. (§) Behalven Voltaire ftoot zich Tindal hier reeds aan, Naristend, zo oud als enz. Cap. 13. p. 438.  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 205 niet, dat iemand gezegd word naakt te gaan, die zyne opper-kleederen afgelegd heeft, of die Hecht gekleed is? Eene aanmerking, die zo algemeen bekendis, dat zy geen bewysbehoeft (*); Jefaia ging barrevoets en met ontbonden zak, die anders met eenen gordel was vastgemaakt, en dat tot een teeken, dat de Egyptenaar en en Moeren drie jaaren als naven zouden behandeld worden door de Asfyri'èrs. (f). Wy hebben dus niet nodig, met fommige Uitleggers te denken, dat deeze en foortgelyke handelingen der Profeeten , in een gezigt of in eenen droom zouden gefchied zyn (•$), Jerem. XIII. 1-6. krygt Jeremia een bevel, om een linnen-gordel te kopen, en naar Fikrat heenen gaande, dien te verftceken in de klove eener fteenrotze, en na eenigen tyd van daar weder te haaien. Geen redelyk' verftandig mensch zal zulk eene verre reize , van Jerufalem naar den Eufraat tweemaal doen, om zulke geringe redenen. Ziet daar eene aanmerking van Tindal (**). Maar na Bochart (ff) 5 hebben meer andere Uitleggers (§§) aangetoond, dat Phrath hier niet is de rivier (*) Dus profeteerde Saul naakt, d. i. zonder Koninglyk en Krygskleed, i Sam, XIX. 24. Dus danstte David ontbloot voox At Arke 2 Sam.'VI. 20. zynde echter met eenen linnen Ephod bekleed vf. 14. vergelyk Joh. XXI. 7. Dus ook by de Latynen nudus, en by de Grieken yufivog, voor iemand, die hecht gekleed is. Nudus ara, fere nudus, Ckper. Obf. Lib./. Cap. 7. en anderen aangehaa'd in de Aanteek. van den 1 leer Porf Tydeman op Süaw Reize I. Deel. Bl. 322. (t) Vergelyk den Heer Vos /. c. pag. 45. en Deyling Tom. TV pag. 83S. , (§) Dus denkt Maimonides More Nebochim Part. II. Cap. 16. 1 \ . . (**) Aangeh. Boek-Cup. 13. 438. (ffj Disf. Gcogr. S. ad/'eeï. 'lom. I. Opp. pag. 056. (§§_) Zie Datiie in Prophet. majores pag. 270,  iÖÓ OvEReENSTEMMING der H. S. met HET vier de Eufraat, alzo het woord Rivier, of de groote Rivier 'er niet by gevonden word, gclyk elders pleeg te gefchieden , maar Ephrata, of de Landftreek by of om Bethlehem ; En de Heer Venema(*) byzonder, heeft bewezen, dat zelfs alleen op deeze wyze het zinbeeld eenen volmaakt-fchoonen zin oplevert. Daar mede nu verdwynt al het aanftootelyke van Jeremia's xeize naar den Eufraat. Jeremia droeg jukken en banden om den hals 'op Godlyk bevel, en zond dergelyken aan de nabuurige Koningen door hunne afgezanten, die teJerufalem waren, Jerem. XXVII. 1-3. dit gefchiedde niet in een gezigt, alzoHananja daadlyk het juk aan Jeremias hals verbrak. De Profeet gaf door dit zinbeeld te kennen, dat deeze Vonden, gelyk ook de Joden, wel zouden doen, van zich zonder tegenkanting naar den tyd te voegen, en het juk des Konings van Babel te dragen. Welke onvoeglykheid hier in gelegen zy, beken ik, niet te zien; om het gedrag van den Profeet ook recht befpottelyk te maken, heeft men by de jukken en banden een Ezels-zadel moeten voegen, waar van echter de Schrift niet gewaagt , maar op deeze wyze kan men alles een belagchelyk voorkomen geven (f). §. 27. Eenige handelingen van den Profeet Ezechiël verdeedigd. Vooral heeft men het gelaaden op den Profeet Eze* (*) Continent, in Jerem. Tom, I. pag. 354. (t) Dus deed Voltaire, daar over te recht gegi. eede beie [eypg v?n '■ ruftte m geduurd heeft, word te l.ennen 0eoeyen; het0ttu echter nader onderzoök verdient.  Recht der Natuur. Hoofdft; XI, de gelegen heeft; Men kan het zeer wel das begrypen; Geduurende dien tyd, heeft de Profeet daaglyks een gedeelte van den dag in deeze geftaltc doorgcbragt, zonder zich geduurende het zelve om te kceren , hetgeen aangeduid word door die fpreekwyze, dat God dikke touwen aan den Profeet zou leggen vf. 8. (*). Dit geheel zeldzaam gedrag van den Profeet, die dus de belegering van Jcrufalem voorzeide, ten minften vier jaaren , voor dat dezelve eeneil aanvang nam, ja zelfs op eenen tyd, als de Koning Zedekia naar Babel gereist was , om aan Nebukadnezar zyne onderdanigheid te bewyzen, en dus niemand iets van de belegering vari Jerufalem vermoeden kon , moest en Joden en Heidenen tot opmerkzaamheid brengen, en maken , dat men Hem, als een zonderling manj bezocht, en zyne voorzeggingen ter harte nam (f). Nog veel minder reden heeft men, om de daad van Ezechiël cap. V. 1-4. vreemd of wanvoeglyk te noemen ; God had Hem bevolen met een fcheermes zyn hoofd-haair en baard af te fcheeren, en de haairen op eené weegfchaal in drie deelen te deelen; een deel. met vuur te verbranden, met het zwaard onder het tweede deel te flaan; en het derde deel irt den wind te ftrooïen, doch eenige weinige haairen daar van in zyne flippen te binden; maar dan ook nog van deeze laatfte te nemen en met vuur te verbranden. Alles had hier^yn beteekenis. Het Joodfche Volk, Gode weleer zo liefj als eenen Oosterling zyn baard zyn köh- dé (*) Dus begrypt de geleerde Heer Vos Qrat: fit; fèg\ 49 50. deeze zaak. (f) MiCHAëus cd h. h pag. 3. lil. Deel-, * 0  2io Overeenstemming der H. S. met het de (*), zou verworpen worden, gedeeltelyk in de belegering door honger en ongemak omkomen, gedeeltelyk door het zwaard fneuvelerï, en gedeeltelyk in vreemde landen verftrooid worden. Alleen zeer weinigen xouden, gelyk onder Gedalia gebeurd is, in het land overblyven, doch ook deeze nog nieuwe rampen ondervinden^ Men toone toch hier in eenige wanvoeglykheid, indien men kan, vooral wanneer men de Oosterfche denkwyze in het oog houd. — En dezelfde aanmerking geld ook over Ezech, XII. 3-7- $. 28. Of de Christelyke Zedekunde gebrekkig is ten op* Zigte van de pligten van liefde tot het Vaderland, Helden-deugden en Vriendfchap% Wy hebben tot dus verre alle de befchuldigingen tegen den Bybel ingebragt, als bevatte deeze vele Hellingen, itrydig tegen de waarheden van het Recht der Natuur en eene goede Zedekunde , opgelost en afgeweerd. Er is voor het Onderwerp , het welk wy in dit Hoofdftuk behandelen, niets meer overig , dan dat wy nog kortelyk letten op de betichting, alsof de Christelyke Zedekunde gebrekkig was, en de voornaame pligten van liefde tot bet Vaderland, waare Helden deugd en Dapperheid, Vriendfchap enz. geheel over het hoofd zag ; alsof zy eene onbepaalde en flaaffche gehoorzaamheid" aan de Overheden voQrfchryvende , der Burgerlyke Vryheid , dat edel en dierbaarst pand, hinderlyk was, en in den weg ftond; waai' (*) Harmar fVaafnekt. van v Oost. III. Deel. Bkj§.  Recht der natuur. Hoofdft.. XI. 2 is waar toe men het gezegde van Christus Matth. XXVI. 52. van Paulus Rom. XIII. ï, 2. en vail Petrus \ Pet. II. 13, 14. bybrengt en misbruikt (*). Doch ook deeze befchuldigingen zullen Wel dra verdwynen, als men de vólgende aanmerkingen behoorlyk overweegt: Foor eerst, men moet de Godlyke Openbaaring des O. en N. Teft. nooit van elkander fcheiden, maar als één geheel aanmerken , waar in het plan der Godheid allengs tot volmaaktheid word gebragt; En dit vastftellende, zal men moeten erkennen, dat de gewyde gefchicdenisfen van het volk van Israël, ons de pligten van de liefde tot het Va. derland, tot de Vryheid enz. in de doörlugtigfté voorbeelden voor oogen ftellen ; Welk eené dapperheid en helden-deugden vinden wy daar in niet opgeteekend? En in het geval van Jonathan en David de verhcvenfte vricndfchap ! Ten l weeden: Merke men in het algemeen aan; dat de Zaligmaker der Wereld geen aardsch Koning' ryk kwam oprichten; Hy riep alle Volken, onder welk eene regeerings-vorm ook levende $ tot den dienst van den waaren God en tot zaligheid ; Hoe kon Hy dan Staats-wetten of enkel Burger-pligten voorfchryven ? Hy vormde eene Maatfchappy voor den Hemel; en fchoori een Chriften hier als mensch ook zyn aardsch Vaderland heeft, nogthans als gy Hem vraagt* Waar eigenlyk zyn Vaderland gelegen is? dan zal Hy u met zynen vinger naar den Hemel wyzëöj onzé ■ (*) Hier toe behoort het geen de Graaf van Sfjaftesbürt fchryft ChaïaBeriit. Vol. I. p. 98—100. Vol. III. pag.81. dé Vriendfehap, de Godlykfie van alle deugden; word in onzétir. heiligen Godsdienst niet bevolen, zegt Collinï Diitoürfe Sf Freetinkiug p. 90. 129. 0 %  212 OVERëËNSTEMMINÖ DER H. S. MET HET onze wandel toch is in de Hemelen, Philipp. III. 20. Ten derden: men bedenke de tydsömltandigheden, in welke Christus zyne leere op aarde verkondigde. Toen was by Joden en Romeinen eene eenzydige en baatzuchtige liefde tot hun volk, tot zulk eenen graad van ongerechtigheid geftegen , dat de Romeinfche liefde voor het Vaderland, met zo veele prachtige loffpraken opgefteld, niet anders bedoelde, dan eene algemeene roovery; En de hoop der Joden op het wereldlyk Ryk van den Mesfias eenen nog bloeddorstiger menfehen - haat ten grondfiag had. Zou nu Christus deeze beide door de heilige voorfchriften van den Godsdienst, in hunne verkeerde begrippen nog meer verfterkt hebben ? Neen, de weldadige Leeraar van onzen Godsdienst, in plaats van zulke dubbelzinnige pligten voor te fchryven, maakte de wet van eene algemeene, onbaatzuchtige liefde ten inhoud van alle zyne Geboden; Dus word de liefde tot het Vaderland, dus word de Vriendfehap verfynd en verbeeterd ! (*) Ten vierden: Wat in het byzonder aanbelangt de pligten jegens het Vaderland, heeft de Zaligmaker dezelve niet in zyn perzoon uitgeoefend , daar Hy het Euangelie. eerst aan zyne Landgenooten verkondigde, daar Hy hun hoogst-mogelyk heil bevorderde, en over den aanitaanden val en ondergang van Jerufalem traanen ftortte (f)? Helden-deugden, dapperheid, hoe moeilyk is het, zich een recht denkbeeld van dezelve te vormen ? Hoe dik- (*) Zie den Abt Jerüsalem Verzamel, van Leerredenen II. Deel. Bl. 183. volgg. (t) Vergelyk den Wel Eerw. Nieuwland Letlerk. Verlust. IV. Deel. Bl. 179. volgg.  Recht der Natuur. Hoofdft. XL 213 dikwils worden zy met woestheid, wrevelmoed en wreedheid verward ? Men vorme zich een rechte verbeelding van den Held , en de Christen , volgends de Zedekunde van het Euangelie levende, zal een Held kunnen zyn (*). ■ ■ Vriendfehap, — zou die door het Euangelie niet worden ingefcherpt , daar Christus zelf zyne Apostelen zyne vrienden noemde, daar Hy eene byzondere liefde en vriendfehap had tot Lazarus, tot Jo-hannes? En waar toe was toch eene uitvoerige aanpryzing van vriendfehap noodzaaklyk, wanneer het algemeen Gebod liefde, oprechte, daadlyke , belangelooze liefde is? Te meer, daar de byzondere Vriendfehap, zich grondende in eene overëenftemming, Harmonie of Sympathie van hart, gemoed of gefteldheid, in den eigenlyken zin niet onder de pligten kan geteld worden , welke kunnen worden voorgeschreven , fchoon zy haare regelen heeft, die haar bellieren en leiden moeten, doch welke in de liefde-wetten van het Euangelie genoeg te vinden zyn (f). — Eindclyk, flaaffche onder- wcr- (*) Abt Jerüsalem Waarhed. van den Godsd. I. Deel. BL 3/8. „ Door deeze rechtvaardigheid, die door wysheid 5, en goedheid word bèftierd, trekt ook de held zyn zwaard. Hy trekt het alleen uit liefde voor de welvaart, die groo- ter is, dan de gevolgen des oorlogs; Hy trekt bet voor „ de Vryhéid, voor de algemeene veiligheid en rust. Op de flagvelden vermengt hy zyne traanen met het bloed zyner „ vyanden; en, zo dra het bedoelde oogmerk bereikt is, legt Hy zyne wapens af, en is weder de toegenegene, de „ beminnenswaardige menfehen-vriend, die Hy te voren was." (t) Zie het Werkje , getiteld : De deukende Christen, II. Stukje. 2. Verhand. De vriendfehap geen pligt, en daarom niet geboden in het Euangelie Bl. 121. volgg. Rolt er d. by jf. F. Lindenberg 1783. Doe 'er by den Heer Nieuwlanö Letterk. Verlustig. IV. Deel. Bl. 680. O 3  $$$ O^ERé'ENSTEMMING DER H. S. MET HET werping, voorfpraak van willekeurige Heer-» fchappy, en minachting der Vryheid, wórd nergens in den Bybel, noch des O. noch des N. T. gepredikt; vooral niet in de plaatzen Matth. XXVI. 52. welke plaats wy opgehelderd hebben II. Deel. Bl. 190. noch Rom. XIII. of, 1 Pet. II. alwaar wel de betaamlyke gehoorzaamheid aan de Overheden , doch niet onbepaald , geleerd word ; immers word 'er van Overheden gefproken, die-het haare doen, die den goeden beloonen, maar de kwaden ftraffen '(*). Ook was vooral zulk eene vermaaning nodig'in dien tyd, wanneer de Joden de heerlchappy der Romeinen node droegen, en de Romeinfche zaken zelve vol verwarring waren, toen moesten de Christenen byzonder gewaarfchuwd worden, om geene nieuwigheden te ondernemen (f). — En thans eindige ik dit Hoofdftuk (§9 met de woorden van Rousseau (**), denzelfden, met wien ik het heb aangevangen. „ Het Euangelie, dat ,, Godlyk Boek, het alleen-nodige voor eenen „ Christen, en het allernuttigfte, voor wie het „ ook zy, behoeft enkel overdacht te worden, „ om de liefde voor deszelfs Auteur in de ziel te verwekken, , en den wil om zyne geboden 3, te vervullen. Nooit fprak de deugd zo licf- »lyk- (*) Zie het gemelde Werk , de denkende Christen I. Stukje II. Verhandel, over de gehoorzaamheid, welke de Chrlslclyke Godsdienst gebiedt den Overheden te betoon en. (t) Vergelyk MicfiAëus Inleid, in het N. T. II. Deel. II. Stuk. Bl. 543. en 730. (§) Ik ver/bek, dat men het geen in dit Ilöofdihik gezegd is, vergelyke met de Verhandelingen van den Heer H. C. Cras, en P. Verstap in de Verhandelingen van het Stel; piaansch Legaat van het jaar j 781. (**) Zie Espi it, Memoires & Principes, de Mr. Team Jacqjjes RpyssEAu p. g. 'i: - •"'  Recht der Natuur. Hoofdft. XI. 215 ,j lyk en ftreclend; Nooit drukte de diepfte „ wysheid zich met zo veel nadruk en eenvou„ digheid uit. Men verlaat deszelfs lezing niet, „ zonder zich beter te gevoelen dan te voren." Een getuigenis der waarheid, door eene Tegenparty afgelegd! HET TWAALFDE HOOFDSTUK. Verdeedtging der Perzoonen , die in de Heilige Schrift geprezen worden. Overgang tot dit Hoofdftuk. Te vergeefs tasten de Beftryders der Godlyke Openbaring de Zedekunde en voorfchnften des levens aan, die in dezelve voorkomen, gelyk wy in het voorgaande Hoofdftuk hebben aangetoond. Men wend het derhalven over eenen anderen boeg; en de Perzoonen, die in de H. Schrift gepreezen, en als vrienden van God, of voorbeelden van geloof en Godzaligheid worden voorgedragen, moeten de voorwerpen worden, op welke het Ongeloof met eene foort van woede aanvalt, om dus door hunne zyde het gezag van den Bybel te bcnadeelen. Want O 4 of  %iê Verdeediging der Perzoonen , die in dis of de Bybel heeft zonder reden deeze Lieden geprezen, pf de Zedeleer in de H. Schrift is zo zuiver en verheven niet, dat zy niet de grootfte fpooreloosheden zou kunnen dulden; Inheide gevallen vervalt de Godlyke achtbaarheid van de H. Schrift. Men heeft dan de Bybef, Heiligen en derzelver charaktcr en daaden aangetast, hen van de grootfte euveldaaden befchuldigd, en zelfs zonder genade hunne zwakheden en ondeugden vergroot. Bayle is hier in voorgegaan in verfcheiden artikels van zyn Wooxthnboel, fchoon veele der aanftootelykfte gezegdens in de volgende Drukken van dat Werk achterwege zyn gelaaten. Toland, Tindal en anderen zyn Hem gevolgd. Het verdient dan, dat wy de eere deezer Mannen redden, en hunne verdeediging op ons nemen. Wy zou, den daar toe zelfs ons verpligt rekenen, allchoon wy voor één oogenblik aan de Verdeediging van den Bybel niet dachten. Immers], de eer en goeden naam van zynen mede-mensch voor te ftaan , is iets , het welk een braaf man voor eenen zyner voornaamfte pligten houd, en met vermaak verricht. —, Ondertusfchen zullen "wy in deeze verdeediging eerlyk en rondborftig te werk gaan, wy zullen geen gebreken vei? fchoónen', die veel min deugden noemen,omdat zy van Heiligen gepleegd zyn. Immers zy waren en bleven Menfehen , gebrekkige Menfehen, die zelfs hunne onvolmaaktheden bek-eden en erkend hebben; Ook zal het ter handhaving.van de eere der Openbaring genoeg zyn , als wy aantooncn, dat zy wel gehandeld hebben, in die zaken' en omftandigh'edcn , met opzigt tot welke zy door de H. Schryvers geprezen wor*$en. Inmiddels zullen wy in dit Hoofd-  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 21? ftuk ons te meer kunnen bekorten, nadien bet voortreflyk Werk van den kondigen en fchranderen Niemeyer , over de Charakterkunde des Bybels, in elks banden is, en van allen met fmaak gelezen word. Jïoachs dronkenfehap, en zyne'voorzegging over zyne zonen Gen. IX. 20-27. Men beeft het in de eerfte plaats op NoaCH, den Herfteller van het Menschdom, gelaaden. Deeze Aardsvader, die een rechtvaardig, oprecht man in zyne gef achten genoemd word, en die met God wandelde, Ge». VI. 9- maakte zich fchuldig aan dronkenfehap, en, als hy ontwaakende .bemerkte, dat zyn zoon Cham hem befpot had, vloekte de goede man niet zynen zoon , maar zynen zoons-zoon Canaan. Men geraakt in de verzoeking , om te geloven, dat Hy nog befchonken was, vermids geen man, die by zyn verftand is, zulk eene taal voeren, of zodanig vonnis vellen konde (*)• In deeze befchuldiging zyn de volgende zaken te onderfcheiden, Vooreerst; Noüchs dronkenfehap: Deeze waarlyk kan den vroomen Aardsvader niet tot eene misdaad worden aangewreven; Noach vond den Wyn uit, hy had denklyk voorheen wel de druiven gegeeten, maar de uitvinding van die te nersfen, en derzelver fap te drinken, was 1 tot (*) Lord Bolingbroke Brieven Fol.I. p. 79- 8Mj'*43' Tegen wien men lezen kan Hervey Mengelingen II. Deel. BL 37. volgg. en Leland Schrift, der Deïsten UI. Deel, §\ 237- volgg. Q 5  •tiS Verdeediging der Perzoonen, die in üe tot hier toe onbekend geweest (*). De druiven hadden nooit eene bedwelming of dronkenfchap veroorzaakt, gelyk de wyn doet, dus kende Noach de kracht van denzelven niet, en men kan hem even min befchuldigen, als men het een kind voor eene misdaad te last zou leggen, het welk fchadelyke of .vergiftige besfen gegeeten had. Dus deeze befchuldiging niet hecht. . Intusfchen moeten wy ons over de wysheid van Mofes verwonderen, die dus als in 't voorby gaan, gelyk Hy ook elders gewoon is, met betrekking tot andere uitvindingen, de eerfte uitvinding van den wyn, befchryft, en te gelyk de gevolgen der dronkenfehap aanwyst, waar door zyne Israëliten van dezelve moeiten worden afgefchrikt, fchoon hy niet zo dwaas was, als Mohammed, om het gebruik van den wyn te verbieden (f). — Eene tweede befchuldiging is: NoSch vloekt Ca?iaan, den zoon van CZwm, daar nogthans de vader de misdaad gepleegd had, indien 'er eene zozwaare misdaad begaan was; Zonder ons met de beuzelingen der Joden op te houden, kan men eenvoudig zeggen , of dat misfchien de oorfpronglyke lezing geweest is, ver- (*) De Schryver van Ta Bible enfin expliquée pag. 25. zoekt dit verhaal van Mofes wel verdacht te maken, uit dien hoofde, dewyl de oudheid aan Bacchut de eere deezer Uitvindinge toekent, doch zonder den minden grond. Niemand behoeft ook eenige zwaarigheid te maken, hoe Noach zo gemaklyk den Wyn hebbe kunnen uitvinden ; Bawkesworth 'Niemfjté Engelfc/ie Zee-reizen 3. Boek. Bl.i%\. verhaalt van eene wyze, om den Wyn te persfen op het Eiland Madera, die zo eenvoudig is, dat hy 'er zelf by voegt, dat Noach zeer gemaklyk met zyne gedachten daar op had kunnen vallen; vergelyk Niemeyer. Chürakterk. I.Deel. J.Stuk.Bl. 113. (t) Vergelyk Hezel, MiCHAëus en den Heere Perpqn§her over deeze plaats.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 2l£ vervloekt zy de Vader van Canadn (*) , dat is Cham; gelyk Mofes uidruklyk heeft opgeteekend vf. 22. Ter opheldering van welke gisfing zou mö^en ftrekken, dat deArabiérs nog hedendaagsch "ewoon zyn, zich 'naar hunnen geliefden zoon of kind te noemen (f); Dan, men behoeft ook daar toe niet te komen. Toen NoaCH deeze woorden fprak, was Canadn reeds geboren, en de Aardsvader kan in hem reeds de geaardheid van zynen boozen zoon Cham gezien hebben, waarom Hy dan ook Canadn byzonder noemt, als Hy de vloeken vermeld, die het nageflacht van Cham treffen zouden. Maar — zegt men, ten derden: was deeze vloek rechtmatig ? Was de misdaad zo groot, die Cham gepleegd had ? dat een vader, zo vroom als Noach, in zulke hevige vloeken over zynen zoon moest uitbreeken, welke zich volgends de Uitleggers, tot zyne laatfte Nakomelingichap zouden uitftrckken? Hier vind ik, dat niet alleen Deïsten, maar zelfs Bybel-vrienden (§), eene overmaat van drift iö Noach ftellen, die juist niet tot zyne deugden behoort, maar die zich zeer natuurlyk uit het charakter der menfehen laat verklaaren, fchoon ik erken, dat de Bybel niets in zyn gezag zou lyden, al ftond men dit gezegde toe, kan ik echter het zelve niet overnemen, want als ik aanmerk, dat vloeken in het Hebreeuwsch fpraakgebruik, dikwils niet meer beteekent,dan iemand te voren zeggen, dat Hy minder geluk en (*) MiCHAè'r.is is niet afkeerig van deeze gisfing. (t) d'Arvieux Reize naar den grooten Emir Bl. 337« met de aanteek. van den Wel Eerw. G. Kuipers. (§) NM»teïne« Ckarèktet% LDeel. LStuk. Bladz. lij', vergelyk ook J. G. Faber in Bibl. Hag. Clasf. V. Fase. 3, j>ag. 469-  220 VeRDEEDTGING DER PERZOONEN, DIE IN D3 en zegen zal hebben dan een ander; en dat Cham benevens zynen zoon in derzelver lotgevallen bier niet op zich zeiven, maar in vergelyking voorkomt,,met zyne Broederen; Als ik bezcf, hoe boos in de daad de misdaad was van Cham, die zynen Vader, den eerwaardigen cn deugdzaamen Man befpot , welke boosheid nog te meer affteekt by de beminnelyke zedigheid van Sem en Japhet, kan ik niets onrechtmatigs in dit geheele gedrag van Noach vinden (*); Maar boven dien, zou iemand wel in goeden ernst kunnen geloven , dat Noach in eene lakenswaardige drift zynen zoon gevloekt zoude hebben , met zulke bewoordingen, en in zulk eenen ftyl, die, hoe weinig wy ook van het Dichterlyke der Hebreeuwfche Taal weten, echter zeker een Diehterlyk voorkomen hebben? Neen! wat men ook zegge, eenvoudig is het, dat men de woorden van Noach voor eene Voorzegging neme, waar in Hy de lotgevallen zyner Zonen, in hunne Nakomelingen voorfpelt door den Geest der voorzegginge, wanneer wy ook reden kunnen geven van de byzondere melding van Canadn; en van de her haaling vf. 26. voor der zeide Hy ; in welkè herhaaling aan Sem, ujt wien de Hebreen zyn, byzonder toegezegd word de belofte van de behoudenis van den waaren en Zuiveren Godsdienst,, gelyk aan Japhet de verUitgeftrekte uitbreiding over den aardbodem, enz. (*) IIezel ad /;. /. Over de zwaarte van Cham zonde, kan men ook raadplegen de verhandeling van den lieer Hoffman in de Nederl. Letterverlust. II. Deel. Bl. 440. die de woorden, Cham zag de naaktheid zyns .Vaders, vertaalt, Cham vertoonde de naaktheid zyns laders, te weten, aan 2yne broederen ; doch wy hebben dit niet nodig.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 2 2 ƒ enz. (*). En ftrookt dit niet met de gewoonte der Aardsvaderen, die voor hunnen dood, de onderfcheiden' lotgevallen hunnerNakomelingen hebben voorzegd? Deeze voorzegging nu. van Noach, by gelegenheid van Chams misdaad uitgefproken, en gelyk het fchynt uit vf. 26. naderhand herhaald, was bewaard gebleven onder de volgende Genachten, en Mofes plaatste ze in zyn eerfte Bock, niet om de wreedheden der Israëliërs tegen de Canadnüen te rechtvaardigen (f), (wy hebben die befchuldiging reeds afgeweerd,) maar om de Israëliten te bemoedigen met deeze oude voorzegging van den tweeden Vader van het Menschdom. Maar, Boltngbroke betwist ten vierden, dat deeze Voorzegging vervuld is geworden; In tegendeel zegt Hy , hebben de Israëliten 80 jaaren den Egyptenaars alsflaaven gediend, welke nogthans van Cham afftamden. Doch het is te verwonderen , dat iemand, in de gefchiedenisfen niet [onërvaaren , één oogenblik aan deeze twyfeling kan toegeven. Hebben niet de Canaiiniten voor de Israëliten, afftammelingen van Sem , moeten buigen, en hun Land aan deeze inruimen? Karthago, eene Volkplanting, van de Canaaniten oorfpronglyk, mag met Rome eenige Eeuwen twisten over de heerfchappy der wereld, Karthago word eindelyk t' ondergebragt, en verwoest. By Sems Nakomelingen blyft de waare Godsdienst bewaard, en uit Israël word de Mesfias geboren, terwyl de (*) Zie Venema Disf. Sciecl. IV. in Gen. Hist. Ecclef. Tom.I. pag. 65, 66. waarby men voegen kan Stinstra Oude Voorfpeüingen enz. /. Deel. (t) Gelyk onder anderen de Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 26. inbrengt.  tl2 Verdeediging der Perzoonen, die in dé . 417. Tu. Morgan Moral Philofiopher Vol. Hl. p.26. Toussaint Les Meeurs Part. H. pag. 254* Voltaire in verfcheidene van zyne fchriften, La Philojophie de PHifloire ; Diclion. Philof. Portatif, Art. Abraham; La Bible enfin expliquée enz. Dewyl alle deeze tegenwerpingen voldoende zyn opgelost door den Schryver der 'Joodfiche Brieven II. Deel. Niemeyer Charakterk. des BjbeH. I. Deel. I. Stuk. Bl. 168. volgg. kan ik hier korter zyn, ett zal my vergenoegen, met eenige hoofdzaken aan te flippen*  224 Verdeediging der Perzoonen, die ra dM fes raadpleegt, is het zeer gemaklyk, den deugdzaamen Abraham te verdeedigen, en tegen alle deeze befchuldigingen te handhaven. De- wyl wy van 'sMans Huwetyk met zyne halve zuster Sara, als ook van zynen omgang met Hagar, reeds gefproken en aangetoond hebben, dat men het eerfte geen bloedfchandig Huwelyk in den volftrekften zin kan noemen (*), noch het tweede als een voorbeeld van veelwyvery Cf) door den Aardsvader omhelst, kan bybren- gen, zullen wy die hier voorby flappen. Het is waar, tot tweemaalen toe geeft Abraham Sara , die zyne huisvrouwe was, voor zyne zuster uit, eens in Egypten Gen. XII. n-20. en andermaal in het land der Philiftynen cap. XX. 2-16. Dan , de Aardsvader deed zulks niet, gelyk Tindal en Voltaire zonder het minfle bewys aanvoeren, uit beginzels van fnoode gierigheid (§), ook niet roekeloos en geheel zonder reden; Neen ! Abraham was voor zyn leven bekommerd. Hy trok , als vreemdeling naar Egypten, Sara was eene fchoone en blanke vrouw, daar was derhalven'de grootfte reden, om te duchten, dat de bruine Egyptenaars op haare fchoonheid verlieven, haar ichaaken, en haaren Man dooden mogten ; Altoos Abraham was (*) Zie boven in dit Deel. Bl. 169. (f) Boven Bladz. 172. waarby men voegen kari, dat volgends de Perfifchc zeden , nog hedendaagsch eene vrouw, onvruchtbaar zynde, het recht heeft, om haaren man het houden van eene byzit te veröorlooven , of om het zelfs van hem te eifchen, gelyk Niemeyer aangeh. Boek Bladz. 174. aanmerkt nit de Reizen van Aaquetil. (§) ,, Commenc ellc (Sara) était très-bcllc, il réfolut de „ tuer parti de 6 beauté; Feignez que vous êtes ma feeur, luit cit il-, afin qu'on me fasfe du bien a caufe de vousi" DicliQ.i. Ballof. Portatif.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 22 ƒ Was hier voor bekommerd, en daarom flaat hy eenen weg van voorzigtigheid in, die Mem als gefchiktst voorkwam, en waarlyk veel fchyns voor zich had. Sara was in de daad zyne halve zuster, dus kon zyHem broeder, Hyhaar zuster noemen, en geviel het dan, dat een Egyptenaar op haar verliefde, liep zeker Abraham geen gevaar van het leven, ja maar ook de eere van Sara had hier by niet te lyden , ten minftert naar het zich voordeed; De broeders hadden in het {tuk van Huwelyk oulings veel gezag over de zusters; hen moest men kennen, hunnetoeItemming moest men vragen ; Dus ftond het dan altyd aan Abraham , om de eere zyner huisvröuwe te redden. Den Broeder zou men een voorftel durven doen, het geen men voor den echten Man zou verbergen, en liever door geweld en door zynen dood zou gezocht hebben. De fchranderheid en voorzigtigheid van Abraham ontdekt zich dan in dit gedrag; De Aardsvader toont , dat hy weet , hoe behoedzaam zich te gedragen in een vreemd Land, daar hy van de zeden en aart des Volks geene te gunftige denkbeelden heeft (*). Als men dit in overweging neemt, zalmen zoveel misdaadigs in Abrahams gedrag niet vinden, en waarlyk, fchoon ik met fommige Kerkvaders, Abrahams gedrag in deezen met geene uitfpoorige lofIpraaken wil verheffen, nogthans kan ik ook niet zien, wat 'er ltraf baar in zy ? Hier werd niet gelogen, als Abraham Sara zyne zusier, en zy hem haaren broeder noemde, gelyk Abraham zelf by Abimelech zich verdeedigde Gen. XX. Ja zelfs (*) Vergelyk den Heer Pep.póncher aanteek. op Mich-a^ lis rly.be/veri. II. Deel. IL Siuk. Bl. 13. HL Deel P  225 Verdeediging der Perzoonen, die in de zelfs zie ik niet, dat Abraham in dit geval van minder vertrouwen op God , kan befchuldigd worden: Het vertrouwen toch op God, fluit het gebruik der voorzigtigheid en der middelen niet uit. Alleen komt het 'er op aan, of de middelen, die gebruikt worden, ftrafbaar zyn , het welk ik hier niet ontdekken kan (*). Abraham moet ook niets misdaadigs in deeze zyne handeïwyze gevonden hebben, ik verwachte anders niet van den Godvruchtigen man , dat Hy zulks ten anderen maale zou hebben herhaald; ja, Hy fchynt het gewoonlyk geduurende zyne omzwervingen onder vreemden, gevolgd te hebben Gen. XX. 13. Ook heeft Ifaac het voorbeeld van zynen doorluchtigen Vader in dit opligt gevolgd Gen. XXVI. 7-11. fchoon deeze Rebekka zyne huisvrouwe niet dan met meer dubbelzinnigheid des woords zyne zuster konde noemen. Maar — „ dit is echter „ hard, ja onmenfchelyk in Abraham, zulk een „ ryk en vermogend man, dat hy zyn bywyf „ Hagar, en zynen zoon Ismaël in de woefty„ ne zond, met een ftuk brood en eene kruik „ water, onder voorwendzel, dat deeze zyn „ eerstgebooren zoon gefpeeld had met den ,, zoon van Sara. Hy Helde dus de eene zo „ wel als den anderen in gevaar, om in de „ woeftyne om te komen (f) Dat dit wegzen den van Hagar, de ligtvaardige Echtfcheidingen niet begunftigt, hebben wy boven in dit Deel. Bl. 175. opgemerkt; Wat de befchuldiging van wreedheid betreft, om die te ftaaven, moeten de Deïsten iets by de gefchiedenis voegen, het welk (*) Vergelyk Hezel over deeze plaats, (t) La Bible enfin expliquée pag. 54, 55.  tl. S. GEPREZEN WORDEN. rfoofdft. XII. 22/ Welk in dezelve niet gelezen word; dat Abraham Hagar en haaren zoon beide in de woeftyne zond , daar zy aan eenen byna onvermydelyken dood waren blootgefteld; Doch dit lees ik niet by Mofes, die zegt uitdruklyk, dat Hagar in dé woeftyne aan het dwaalen raakte, en daar door in levens-gevaar kwam Gen. XXI. 14. Dit ml was buiten Abrahams fehuld. Laten wy de gefchiedenis zelve bcfchouwen : Isma'él, nu een knaap van 16 jaaren, befpotte op het maal, het welk by het fpeenen van Ifa'dc gegeven werd , zynen broeder, en wel op zulk eene wyze, dat Paulus recht heeft, dit eene vervolging te noemen ; Sara hier door met rede misnoegt, begeert op haaren man , dat Hagar met haaren zoon zal weggezonden worden, en als Abraham aarzelde, om aan dit verzoek te voldoen, beval hem de Godheid zelve daar naar zich te gedragen. Hy zond dan Hagar en Isma'él heen. Waar naa toe ? dit zegt de Gefchied-fchryver niet 5 Zouden wy ongerymd of ftrydig met de omftandigheden denken, als wy het volgende ftellen? Hy verzend hen van het Hoofdleger, naar eenen afgezonderden troep van zyne Herderen, die alöm door het- land zworven, naar de' wyze van de zwervende Herders ! Maar daar toe was de voorraad, die hy hun medegaf, genoeg toereikende , om tot daar te komen; te meer, alzo Isma'él reeds 16 jaaren oud, en al vroeg een goed boogfchutter zynde, zich ook reeds onderhoud konde verfchaffen (*) 5 Ook blykt uit het (*) Het is' eene rfiis'flag vart de Schilders , als zy hma'êl Verbeelden als een klein kind, waar toe' de LXX Overzetters Gen. XXI. 14. misfchien aanleiding hebben gegeven, welk* Abraham, hmaël ook op Hagars fchbuders doen leggen, P 2 W*tó  228 Verdeediging der Perzoonen, die in de het vervolg, dat Abraham zich niet onttrokken heeft van Hagar en haaren zoon. Hy gaf den zoonen zyner Bywyven gefchenken Gen. XXV. 6. Ismaël onderhield zich ook in de woeftyne Paran, en werd een aarizienlyk Man, en ten blyke van zyne erkentenis aan Abraham, woonde hy deszelfs begraafnisfe by Gen. XXV. 9. Dat derhalven aan Hagar alleen brood en water word mede gegeven, moet niemand bevreemden , die aan de eenvoudige levenswyze van die tyden denkt, waar in nog naderhand tfaac zynen zoon Jacob alleen de reize laat ondernemen naar Haran. Die de gewyde gefchiedenisfen wil beöordeelen, moet zich in die tyden verplaatzen, en alle omftandigheden gade flaan (*). — Dat voorders Abimelech met Abraham een verbond opricht onder eedzweering Gen. XXI. 22. enz. heeft geen het minftc bewys, dat deeze Vorst Abrahams oprechtheid en deugdzaamheid verdacht hield, in tegendeel hy zelf geeft te kennen, dat hy ziende, hoe de Aardsvader in de gunst van God op eene byzondere wyze deelde, even daar door bewogen was, om in eene nadere verbindtenis met hem te komen ; Is dan het aangaan van een verbond met iemand,, een blyk dat men hem wantrouwt? De befchuldiging van Geestdryvery, hebben wy van Abraham reeds afgekeerd (II. Deel. Bl. 336.) Deeze had geen plaats by de opoffering van Ifaac, maar ook even min by het verlaten van zyn Vaderland waar mede Bayle in zyn Woordboek Art. Agar Not. G. zonder redenen zich ophoudt (*) Men vergelyke Niemeyer, Perponciier en anderen op de aangeh. plaatzen, en voeg 'er nog by Niéuwlanü Lecl* Êxeget. pag. 479. alwaar nog eene andere foort van aanmerkingen ter opheldering word bygebragt.  H, S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 229 land op Godlyk bevel (*). Het bevel van God, om Ifaac te offeren , ftrekte zekerlyk tot eene proeve van Abrahams geloove, doch niet, omdat het zelve zich voorheen niet oprecht getoond had, maar opdat het te luifterryker zou uitblinken. Het geen men eindelyk van Sara inbrengt, dat zy geen geloove getoond heeft, toen zy lagchte met de belofte , dat zy eenen zoon zoude baaren, Gen. XVUL 12. erkennen wy gedeeltelyk , want, deswegens beftraft zynde, fchaamde zy zich, maar zy heeft op de nadere verzekering der Godheid, daadlyk geloofd; zo dat zy, niet tegenftaande deeze zwakheid, die in haar wegens de zeldzaamheid der zaak, min of ïrjecr verfchoonbaar is , echter om haar geloof met recht door Paulus geprezen word Hebr. XL ji. (f). Dan, gaan wyover, om te overwegen de befchuldigingen, die men zo menigvuldig als zwaarwigtig, tegen Abrahams Necve, Loth, inbrengt. §• 4- Loths Ckarakter befchouwd. Wanneer men Loth nevens Abraham ilelt, word zyn charakter zekerlyk door het luiftcrryke van dat van Abraham, zodanig als in eene fchaduw geplaatst,(behalven dat Hem verfcheidene omftandigheden van zulk eenen aard bejegend zyn, in welke Hy zich zwaarlyk vergrepen heeft,j dat ik my geenszins verwonder, dat de oor- (*) In de Jeocifche Brieven II. Deel. BL 103. is deeze befchuldiging bondig afgeweerd. , (t) Men zie ook bet geen ter véröntfchifftJiging van Sar at Niemeyer fchryft aangeh. plaats BL 220. P 3  *3° Verdeediging der Perzoonen, die in de oordeelkundige Niemeyer (*) daar door bewogen is,om van het zelve een alleröngunftigst oordeel af te leggen. Evenwel Petrus noemt Hem den rechtvaardigen Loth, en geeft hem dit getuigenis, dat hy zyne rechtvaardige ziele gekweld heeft, door het zien en hoeren van de onrechtvaardige werken der grouwelyke menfehen 2 Petr.ll. 7. Ook zyn 'er in het korte verhaal, het welk Mofes alleen in het voorby gaan, van Hem geeft, kenmerken genoeg, die ons gunftiger van zyn charakter doen denken. Hy is 1) een dienaar van den waaren God, in eenen tyd, dat byna de geheele wereld met afgodery bezoedeld was. 2) Hy verlaat gewillig en getroost met Abraham zyn Vaderland, en is der Godlyke roeping gehoorzaam. 3) Hy oefent de deugd van Gastvryheid in den hoogften, misfchien zelfs al te hoogen trap. En 4) Hy word ook door God, die het hart van den mensch kent, uit den ondergang van Sodom op eene byzondere wyze gered, waar uit ik met recht, dunkt my, een voordeelig befluit ten aanzien van zyne ge- moeds-gefteldheid mag afleiden. ■ Hier mede wil ik nogthans niet zeggen, dat wy alle zyne qaaden kunnen of mogen verfchoonen en verdeedigen, maar alleen dit, het welk eene onbetwistbaare waarheid is, dat wy uit één of twee byzondere' handelingen niet in Haat zyn het gantfche charakter van eenen perzoon op temaken, en dat Loth , niet tegenftaande het geen nien in hem berispelyk vind , door Petrus met (*) Charakter k. des By bels I.Deel. I. Stuk. BL 222. Men vind tegens dit oordeel van deezen voortreflyken Schryver eene Verhandeling geplaatst in ézNederl. Biblioth. Hl. Deel Mengelw, BL 289. volgg.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdfl. XII. 23T met gegrond recht een rechtvaardige mag geraamd worden. Na dit ten grondflag gelegd te hebben, zullen wy alles, wat men ten zynen laste inbrengt, in overweging nemen. Zeer hevig is de aanval, dien de rechtvaardige man moet ondergaan. Edelman (*) vaart vooral uit tegen de gantfche gefchiedenis van Loth en deszelfs dochters Gen. XIX. hy vind die aanftootclyk, en dat des niet tegenftaande, dit gedrag niet geen enkel woord in de Schrift word afgekeurd. Een Ander (f) vind de geheele gefchiedenis^ongerymd. ,, Wie zal geloven, dat „ eene gantfche Stad , oud en jong, zo onbe„ fchaamd verre zal gegaan zyn, om vreemde„ lingen algemeen en openlyk tot zulk eene „ fchendaad te vorderen. Het voorftel van „.Loth, om zyne dochters, voor welke hy ech„ ter fchoonzoonen uit Sodom had verkoozen, „ aan hunne beestachtigheid over te geven, is „ ongerymd en aanftootelyk voor de menkhe-„ lykheid. Hoe ongeloofiyk is het, dat doch„ ters in het hoofd zullen krygen, om hunnen „ Vader dronken te maken, om by hem te bg9, gen ? Van waar hadden zy hunnen wyn ? Hoe „ kan Loth in dronkenfehap, zonder het te we„ ten of te bemerken , by zyne dochters hg- „ gen,? " enz. Wat het eerfte betreft; Hoe hoog de ongebondenheid en Godloosheid in Sodom gegaan zy, weet men niet alleen uit het bericht van Mofes, maar ook van de volgende Heilige Schryvers, die hier allen mede overëenftemmen. Dat een beestachtige hoop deezer ftedelingen van onderfcheiden ouderdom en (*) Mofes met ontdekt, aangez. II. Gezigt. Bl. 93. Cf) La Bible enfin expliquée pag. 44. 46. 43. P 4  §32 Verdeediging der Perzoonen, die in de en rang, te hoop loopt, en onbefchaamd vreem^ delingen opëiscbt cot hunnen lust, is zekerlyk verfchriklyk, maar by zulk eene hooggaande boosheid der Stad, niet ongeloofiyk. Men behoeft den Text niet uit te ftrekken tot alle de In wooners hoofd voor hoofd, geen één uitgezonderd ; Immers waren 'er de Schoonzoons van Loth niet onder. En heeft men niet in vervolg van tyd eene foortgeiyke woede in Israël zelf gezien in het geval te Gibea ? Wat Loths voorftel betreft, om zyne Dochters aan hunne fnoodheid ten prooïe te geven, ik wil dit met Ciirysostomüs en Ambrosius geheel niet pryzen, maar ik geloof, dat'er ter veröntfehuldi. ging van Loth vry wat is in te brengen. Het recht van Gast-vryheid werd voor heilig geT houden, Loth had de vreemdelingen onder zyn dak genomen, en daar zelfs zeer fterk op aangehouden, dat zy by hem zouden inkceren, wat zal de Man, verlegen door de woede van den tcugeloozen hoop, doen, om het geweid af te keeren? Zyne Gasten overgeven? neen! liever fterven , liever alles ondergaan. Hem komt iq den zin zyne dochters voor te flaan; veellicht dacht hy, zullen zy tot inkeer komen, ziende, hoe fterk hy den vreemdeling befchermde, mis, fchien heeft hy hoop, dat door het gerucht van deezen voorflag, zyne aanftaande Schoonzoons zullen opgewekt worden, om hem en zyne Gas. ten te hulp te komen; Dit was het eenigfte uitzigt, dat Hy kon hebben, want aan de Overheid te klagen, in eene ongebondeneStad, was vergeefsch, te meer, daar 'er aanzienlyken zelfs onder den hoop waren. En indien hy deeze hoop voedde, is dan zyn voorftel onmenfchelyk te noemen? Hoe het ook zy, het is het voor"ftél  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 233 ftel van eenen Man, dië in de uiterfte verlegenli nd is, en door vreeze belemmerd, bykans niet weet, boe zich te redden, en die nog liever zyne dochters opoffert, dan de Gast-vryheid tefchenden , en de onnatuurlyke misdaad omtrent vreemdelingen te dulden (*). Maar nu de bloed- le van Loth met zyne dochters ! Wy hebben van dezelve zo grooten afkeer, als iemand* en verre zy het, dat wy die met fommige Kerkvaders, iRENiEUS, ORIGENES, ChRYSOSTOMDS , Ambkosius , zouden willen veröntfchuldigen. Doch evenwel, aan LothKan men dezelve zo zeer niet toerekenen; Hy bedreef ze door den wyn bedwelmd, en in de duifternis van den nacht, zodat hy niet onderfcheidde, wat, of met wie hy zulks deed. En wat zyne dochters aanbelangt, ik geloof niet zo zeer, dat zy gedacht hebben, dat 'er geheel niemand buiten haar en haaren Vader zou overgebleven zyn, veel minder denk ik met Allix (]) dat zy deeze daad zouden ondernomen hebben met uitzigt op den Mesjicis, om deszelfs Stam-moeder te worden ; maar eenvoudig meen ik , dat zy hebben geoordeeld , dat 'er na de verwoefting, die zy hadden zien gebeuren, geen man in het gantfche land over was gebleven, van haaren ftaat, die naar de zeden des lands op eene welvoeglyke wyze gefchikt kon zyn , om haar bruidegom te worden (§) ; De vrees derhalven van zonder kinderen te zullen fterven , en het geflacht van haaren Vader in haar te zien eindigen, brengt haar tji dit woest befluit,het welk zy in 't werk fteU (*) Vergelyk Michaïlis en Unzn, ad h. I. (t) Bedentigg. over*de II. S. I. Deel. I. Stuk. Bl. 120, (i) Zie MiciXAé'Lis ad h. I.  234 Verdeediging der Perzoonen, die inde Hellen. Men weet hoe zeer de Ouden eenen affchrik hadden van zonder kinderen te fterven, hoe zeer zy naar kinderen .verlangden. Dit alles verfchoont wel haare handeïwyze niet, maar voldoet echter genoeg , om die begrypelyk te maken. Ook verhaalt de H. Schrift'de gebeurtenis op zulk eene wyze , dat men de afkeuring genoeg ontwaar word. Om de overige tegenwerpingen tegen de Gefchiedenis op te losfen, zal de volgende aanmerking voldoende wezen. Van waar hadden zy den wyn? Ik antwoorde, van Zoar mede genomen , indien al niet zelve bereid. Hoe kon Loth zo dronken, dat hy niet wist, wat hy deed, met zyne dochters te doen hebben ? Men bedenke , dat het niet nodig is te ftellen , dnt deeze Man met zyne dochters geheel alleen zich hier bevonden heeft. Loth had zyne Kudden en Herders, in het Land omzwervende, van deeze zullen, indien niet allen, fommigen gefpaard zyn; immers hy leeft met zyne dochters onbekrompen, en zyne zoonen worden Stamvaders van twee Volken (*). Hy had dan flaaven en flaavinnen by Hem, doch de welvoeglykheid dulde niet, dat zyne dochters aan flaaven uitgehuwd worden , gelyk wy onderftellen,dat deeze dit tot haar voorwendzel genomen hebben; Zy gaven dan den Vader wyn te drinken, en hy drinkt tot dronken wordens toe, (in het voorby gaan, zeggen wy, dat niemand met grond daaruit een befluitzal trekken, datLoi/jaan de ondeugd van dronkenfehap zal overgegeven geweest zyn) en terwyl hy nederligt, komt de eene, en in eene andere nacht de tweede dochter by hem. Loth, (*) Heynius Disf. Sacr. pag. m. 76. heeft hier reeds iets gezien.  H. S. GEPREZEN V/ORDEN. Hoofdft. XII. 2$5 Loth, thans den eerften en zwaarften flaap uit* geflapen hebbende, verbeeld zich, dat'hy eene zyner Uaavinnen by zich heeft, en word dus niet gewaar, noch in het ncderliggen, noch in het opftaan, dat het zyne dochter is. Wat ongelooflyks of onbegrypelyks ligt'er nu in deeze gefchiedenis? (*) Niemand zal voords de Bybel-gefchiedenis befchuldigen , omdat zy alle deeze ongebondenheden en buiteni'porigheden verhaalt, zy vind de gebetirtcnisfen, en verdicht ze niet, zy moest ze vernaaien , om de rechtvaardigheid der Godlyke wraak over Sodom te billyken, en ons de Stamvaders der Modbiten en Ammoniten te doen kennen. §• 5- Ifaac en Rebekka. Tegem Ifaac, den zoon van Abraham, heeft men niet zo vele befchuldigingen in te brengen. Zyne liefde tot Efau, wiens moed en werkzaamheid , tcrwyl hy ook de Eerstgeboorne was, volgends den gewoonen loop, de gunst van zynen Vader tot zich trok, gelyk het ftille huis-leven van Jacob, zyne Moeder Rebekka by uitnemendheid behaagde, Gen. XXV. 28. kan geene Hof tot berisping opleveren , te meer, als men ftelt, dat de Godfpraak nopends deeze zyne zoonen vf. 23. aan Rebekka in 't byzonder gegeven, en aan Ifaac eenen geruimen tyd onbekend gebleven is. Ook zou men te vergeefs deezen Aardsvader betichten van onvrienp de- (*) MiCHAëus ad h. I. Hesz Cefcbied. der Israëliten I. Deel. Bl. 318. fqq.  a'$6 Verdeediging der Perzoonen, die in de delykheid, in zyne aanfpraak aan den Koning Abimelech Gen. XXVI. 27. alzo deeze aanfpraak zich grondde op de onvriendelyke, ja vyandelyke behandelingen, die Ifaac van de Onderdanen van deezen Vorst had moeten ondergaan.— Met meer fchyn van reden kan men zyn gedrag, waar door Hy zyne Huisvrouwe Rebekka zyne zuster noemde, berispen.- Evenwel als men in aanmerking neemt, het geen wy boven (Bladz. 225, 226.) gezegt hebben ter verdeediging van Abraham, en daarby voegen, dat het voorbeeld van zynen Vader, Ifaac tot gereeder navolging gebragt heeft, zal "men dit zyn gedrag niet zo in den hoogden trap misdaadig vinden. Het was op zyn meest eene menfchelyke zwakheid, uit te verre gaande voorzigtigheid oorfprongjyk (*). ■—- Meer weet ik niet, dat men tegen Bem inbrengt, en waarlyk, zyn charakter vind ik wel niet zo glinftrend als Abraham, evenwel Godvruchtig, zo dat God by uitnemendheid de vreeze Ifadcs genoemd word Gen. XXXI. 43, 53. en beminlyk door zyne zachte en ftille levenswyze; Zyn geloof is niet op zulke fterke proeven gefield, als dat van zynén. Vader Abraham, (*) lijn verdient derhalven het ftreng venvyt niet, hetwelk de Schryver van la Bible enfin expliquée hier doet Bl. 65. Wiens byvoegzel, waar in hy, ondedtellende, dat dit dezelfde Abimelech geweest is, die Sara fchaakte, de gefchiedenis v«m ongerymdheid poogt verdacht te maken , alzo 'er een tusfchen-tyd van 80 jaaren zal verlopen zyn tusfchen het eerfte en tweede geval, geen antwoord wa'ardig is. ' De gefchiedenis zegt toch nergens, dat deeze Abimelech dezelfde zy. De naam Abimelech was by de Philülynen een eernaam der Vorfien, gelyk PftaraS by de Egyptenaaren Pf. XXXIV. 1. vergel. 1 Sam. XXI. 12. Dus kan ook de naam Pichol een naam geweest zyn, eigen aan den eeriteu Bewinds-man deezer Vorften ■  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 237 ham, en heeft even daarom niet zo fterk gefchitterd, nogthans zou ik niet onderfchryven heC geen de ichrandere Niemeyer (*) daar omtrent aanteekent: „ Ifaac fchynt die verhevene denk,, beelden Van den zegen der Godheid niet ge„ had te hebben , die wy reeds by Abraham — j, ontdekken. Het grootfte, het welk Hy zy,, ncn zoon wenfchen kan* zyn goederen der ,, aarde, rykdom, magt." enz. „ En daar uit „ ootftaat ook de bepaalde voovftelling, alsof „ 'er niet meer dan één in dien hoogen trap ,-, konde gezegend worden, en dat de ander daar ,, van moest uitgefloten blyven." —Immers juist daar uit, dat Ifaac verklaart, dat Jacob gezegend zynde, Hy Efau op die wyze niet zegenen konde, geeft; my eenen wenk, om teftellen, dat onder de bewoordingen, van aardfcho zegeningen ontleend, iets voortrcflykers begrepen en bedoeld was, het welk Ifaac zelf nader verklaart, wanneer Hy Gen. XXVIII. 4. zynen' zoon Jacob deezen zegen mede geeft, op deszelfs reize naar Paddan-Aram ,• God almachtig geve u den zegen Abrahams, u, en uwen zade met u. Ook heeft Ifaac in de daad aan beide zyne zoonen aard fche zegeningen toegezegt, gelyk Paulus Hebr. XI. 20. aanmerkt : Door het geloove heeft Ifaac zyne zonen Jacob eh Efau gezegend, aangaande toekomende dingen, hoewel volgends cap. XII. 17. Efau, daarna de zegeninge (d. i. de hoofdzegening, den zegen Abrahams) wil- (*) Charaktcrk. des Bybels. I. Deel. I. Stuk. Bl. 250. De Schryver van la Bible enfin expliquée ƒ>. 3". vind in Ijaacby deszelfs opoffering grooter geloof zelfs dan in Abraham. Moe veel vcifchilt dit ! Maar - de menfehen zyn gewoon, meer naar opgevatte vooró'oi'deelen en onderftellingen, dat» naar de lesfen der zuivere waarheid te vonnisten!  138 Verdeediging der Perzoonen, die in dS willende beërven, verworpen wierd (*). „ Ze„ ker, wanneer Ifaac zich flechts die voornaa„ me gebeurtenis herinnerde, welke hy in zyne „ jeugd had bygewoond , toen hy geofferd zou worden, kan het waarfchynlyk niet voor hem „ verborgen gebleven zyn, dat de zegen voor „ alle geflachten der aarde, iets behelsde, het „ geen de aardfche dingen te boven ging." (f) — Maar op Rebekka heeft men het meer geladen* Zy is eene bedrieglyke en heerszuchtige vrouw, die door duizend listige ftreeken , niet alleen getracht heeft, om Ifaac, haaren Gemaal, de heerfchappy en magt in het huis te ontwringen, maar die zich zelfs met haaren zoon verëenigt, om den ouden Vader te bedriegen, en dus opde arglistigfte wyze, haaren anderen zoon van den zegen, die Hem toebehoorde-, te bcroo- ven (§). Van waar de Schryver het bericht heeft, dat Rebekka naar de heerfchappy over haaren Man geftaan heeft, weet ik niet, en even min van duizend listige ftreeken enz. Wy we- (*) Dus verëenigen zich deeze beide uitfpraken van den Apostel op eene zeer gemaklyke wyze, en men heeft niet nodig Cap. XI. 20. voor xxi, te lezen irz-pz; gelyk onder anderen Venema Hist, Ecclef. Tom. Lp. 11 u (ï) Hesz Qefchied. der Israël. II. Deel. Dl. 62. (§) De Schryver van The Honour of Christ vindicatedenz» €k. 6. aangehaald by Niemeyer Charaktcrk, I. Deel. I. Stuk Bl. 263. „ Cette lupercherie de Rebecca & de Jacob eft „ regarde'e comme trés criminelle" Rebecca paralt en- „ core plus méchante que Jacob: c'est elle qui prepare tou„ te la fraude: mais elle accomplisfait les décrets de Ia Pro„ vidence fans le favoir. On puniroit dans nos tribunatix „ Jacob & Rebecca , comme ayant commis un crime de „ faux. Mais la Sainte Ecriture n'est pas faite comme nos „ loix humaines. Jacob exécutait les arrêts divins, mèmö „ par fes fautes." La Bible enfin expliquée p. 69,  H. 5. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 239 weten van deeze geheele gebeurtenis niets dan het gene Mofes ons bericht Gen. XXVII. 5-17- — Nu willen wy wel erkennen, dat Rebekka in haar bedryf, om den zegen op Jacob te brengen, niet van alle bedrog is vry te lpreeken ; Maar men kan tot haare verfchooning veel zeggen. Van Efau had zy tot hier toe geen vermaak, maar in tegendeel veel verdriet beleefd ; Zyn ongeftuimig charakter mishaagde haar zeer., Zyne Hethitifche vrouwen waren haar, gelyk ook Ifaac, eene bitterheid des geestes Gen. XXVI. 35. Jacob was jhaar geliefde zoon; Van zynen zachten aard en ftil huis-leven, had deeze Moeder veel vergenoegen. Nu ftelle men zich in haare plaats! Elke aandoenlyke Moeder doe hier de uitfpraak, wat zy niet zoude ondernemen , om haaren lieveling te bevoordeelcn ! En te meer fchyn van recht ten mrnften, had Rebekka. voor zich., daar zy zich het Godlyk antwoord nopends haare zonen , herinnerde, naar alle waarfchynlykheid by haar tot hier toe een geheim gebleven ; Ook zal haar de roekeloze daad van Efau, die om een fchotel met linzen zyn eerstgeboorte-recht aan Jacob had afgeftaan, niet onbekend geweest zyn. En is het zo onwaarfchynlyk, als men ftclt, dat Rebekka byzonder de belofte nopends den Mesfids, in het oog gehad heeft, en bekommerd is geweest, dat dit groote voorrecht in haar gcflacht mogt te niete gaan, indien dezelve aan den roekcloozen Efau en zyne Hethitifche vrouwen zou gefchie- den? (*) Navolgens-waardig is zeker dit bedryf van Rebekka niet, maar dat men haar daar- (*) P. Allix Bedenk, tvtr de H. Schrift I. Deel. I. Stuk. Bladz. 130.  £40 Verdeediging der Perzoonen, dié in de daarom zo ftreng van heerschzucht en boosheid zou moeten befchuldigen, dit kan ik geheel niet inzien, veel min dat zy voor onze Rechtbanken ftraf baar zou geweest zyn over het crimen falfi; Wie toch word hier eigenlyk beleedigd ? Niet IsAac; trouwens de Grysaard van alles onderricht, berust in den zegen, aan Jacob medegedeeld, en erkent het beftier der Voorzienigheid in deezen. Esau ? Maar die had immers zo weinig prys gefteld op den zegen van het Eerstgeboorte-recht, dat hy het zelve voor eene lchotel linzen veil had (*)? —■ Dat de Godheid den zegen op Jacob bevestigt, is nog geene goedkeuring van alle de byzonderheden va\)Rebekka's en Jacobs gedrag in deezen. God ismeermaalen dus gewoon, de menfcnen als menfehen te laaten handelen, terwyl Hy echter tevens als God blyft handelen, welk onderfcheid men nimmer uit het oog moet verliezen (f). i 6. Befchuldigingen tegen Jacob ingebragt. Men kan uit den voorgaanden paragraaf reeds opmaken, dat Jacob niet vry loopt van hevige beichuldigingcn , die tegen hem gemaakt worden. Nu willen wy, het geen deeze Aardsvader gedaan heeft, in allen opzigte niet verdeedigen; Wy erkennen, dat Hy éénmaal zich aan een bedrog heeft fchuldig gemaakt, en, om tot zyn doelwit te komen , en zich uit ongelegenheid (*) Vergelyk Niemeyer aangeh. Boek. Bl. 264. volg. (t) Zie de Aanmerking van den Wel Ed, Heer Plri>on-' cher over deeze plaats.  H: §. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XTL ifo heid te redden" , onwaarheid gefproken heeft. Doch wy durven echter verzekeren , dat de Deïsten geene reden hebben, om zyn charakter haatelyk af te beelden; Men handelt onredelyk, als mcii uit een of ander bedryf van iemand tot Zyn geheel charakter wil befluiten; om éénen misflag of feil , hem voor een flecht mensch uitmaken. Wie der menfehen toch is zonder gebreken ? Daarenboven onderfcheid men in Jacob niet genoeg, dat hét geen in hem te laaken is, plaats gehad heeft in zyne jeugd, eer zyn geloof en deugd beproefd en geoefend was; maar na des Aardsvaders wederkomst uit Haran, teekent de gefchiedenis niet ééne daad van Hém op, die zyn charakter tot onëer kan verftrek- ken (*). Laten wy nu tot byzonderheden.' komen!. Het word Jacob tot een misdryf aangerekend , dat hy de Eerst-geboorte (f) koopt van zynen broeder Efau voor eene fchotel Linzen Gen. XXV. 29. volgg. dat hy een misbruik maakt vznEfaii's honger, welken men zo ver uitftrekt, dat deeze van honger ftierf. Men hoemt dit eene wreedheid, en onrechtvaardigheid van Jacob , die zynen' broeder zelfs on- '(*) Niemeyer Charakterk. des Bybcls I. Deel. I. Stuk. Bl. 299. heeft dit aangeflipt, eq het.-verdient byzondere opmerking. (f) Het verdient geen antwoord , wanneer de Schryver .van la Bible enfin expliquée p. 64. zegt: „ II rfy avair pas „ encore de dróit d'ainesfe, pui? qu'il n'y avait point de loi pofiti„ vc ;" En wanneer hy uit deeze Valfche Helling befluit, dat deeze geichiedenis eerst in laatere tyden verdicht, en ondergefchoven is. Men weet immers, hoe het Eersigcbaorte-recht reeds voor Mojes heeft plaats gehad, en door ifem, gelyk meer andere oude rechten , gewoonten en herkomen , in zyne Wetten 2yn overgenomen; zonder dat het nodig is. zulks breeder aan te tóonen. III. Deel Q_  242 Verdeediging der Perzoonen, die in de onder eede zyn recht doed afftaan; welke handeïwyze in alle Rechtbanken der Wereld zou veroordeeld worden (*). Hier moet ik wederom vragen, waar men toch gelezen heeft, dat Efau, indien hy het linzen-kookzel van Jacob niet ontvangen had, zou hebben moeten fterven ? Mofes zegt 'er geen woord van ; en het zou niet gelooflyk zyn, als Hy het gezegd had. In de tenten van eenen ryken Herders-vorst, zo als Ifaac was, is zulk een gebrek niet aan nodig voedzel. Dus is 'er geene wreedheid in Jacobs gedrag! En als ik nu op mync beurt iet mag veröndcrftellen , tot aanvulling der gefchiedenis, ("een Schryver verhaalt toch niet, al wat hy weet, zegt Voltaire) dan zal de befchuldiging van onrechtvaardigheid en list, hier vervallen (f). }k onderftel, dat tusfchen Efau, by zynen Vader bemind, en uithoofde zyner geboorte zich de rechten der eerstgeboorte aanmatigende, en Jacob, van zyne moeder geliefd, en door haar onderricht van de Godfpraak, volgends welke Hy aanfpraak mogt maken op dezelfde ■ voorrechten, meermaalen twisten tweedragt deswegens zal geweest zyn, .gelyk wy iets dergelyks in Isviaëls gedrag omtrent Ifaac hebben opgemerkt: By eene zekere gelegenheid komt Efau vermoeid van de jacht, en is belust op het linzen-kookzel, dat Jacob juist gereed gemaakt had. Hy begeert dit van Jacob met eene hevigheid van begeerte, die aan Jacob de gedachte inboezemt, (*) La Bible enfin expliquée p. 64. Tu. Cnuus feptr Dis[ertau 2de'Verhandeling A. 174ó. en anderen. (f) Van deeze hebben zelfs Bybel-vrienden Jacob niet vrygefproken, Niemeyer /. c. Bl. 324. Hesz Ge.fchied. der Israël, II. Deel. Bl. 14. de Heer Pertoinciier ad h. I.  H. S. geprezen Worden. Hoofdft. XII. a4g Éemt, om hem voor te ftellen, dat Hy zal afftaan van de rechten der Eerstgeboorte; Efau is ligtvaardig genoeg, om daar in toe teftemmen, zelfs onder bewoordingen,die te kennen geven, hoe gering hy deezen Zegen, in de Aardsvaderlyke Geflachten op zo hoogen prys gefteld, achtte; Jacob, om te zekerer te gaan, brengt -E/aw onder eene plegtige verbindtenis met eenen Eed, en Efau is onheilig genoeg, om dien eed roekeloos af te leggen. Dus is nu alle twist ten einde, en het verfchil over het Eerstgeboorterecht , is tusfchen de Broeders beflist; Waar in beftaat nu toch Jacobs onrechtvaardigheid , of ongeoorloofde list en bedrog? Ik vind in tegendeel Efau alzins te befchuldigen; Een voorrecht Van dat aanbelang , dat hooger zag, dan op het •aardfche, daar hy dikwils, misfchien tot geweld toe, over getwist,had, ftaat hy, op het eerfte voorftel van zynen Broeder af, en toont met zyne woorden, dat hy zich alleen tot dit leven* en de dingen van dit leven bepaalt. Nu ziet men den nadruk van Mofes gezegde , alzo ver* tichtte Efau de Eerst-geboorte, en de billykhcid van het oordeel, dat de Apostel over Hem velt Hebr. XII. ió. (*) Wat aanbelangt de ver- fchalking van'zynen Vader, waar door Jacob den Zegen verkregen heeft, hier geven wytoe, en erkennen, dat Jacob zig aan bedrog, ja aan openbaare onwaarheid heeft fchuldig gemaakt (f), en kunnen Hem niet geheel vry- plei* (*) Dat dit oordeel des Apostels rechtmatig zy, heeft ook Niemeyer aangetoond /. c. Bl. 272. De gisfing, die ik itl den Text voordrage , heeft ook LiliSinthal aangevoerd, VI. Deel. Bl. 47, 48. (f) Theodoretus 'fpreekt Jacob vry van onwaarheid s als hy tot zynen Vader zegt: Ik ben uw Eerstgeborem Gen. XXVIl» q a t*  2.J4 Verdeediging der Perzoonen, die in de pleitpn : Doch, bebalven het geen wy reeds ten opzigte van Rebekka gezegd hebben (Bladz. 239.) kunnen wy ten voordeeie van Jakob nog aanmerken , dat Hy dit geheele bedryf op voorftel en aanmoediging van zyne Moeder onderneemt, en dat Hy tot het fpreken der onwaarheid gebragt word door de verlegenheid , waar in hy zich bevond op de vraag van zynen Vader Ifaac. Hoe menig onfchuldig hart is in misfiagen vervallen, om zich uit ongelegenheden te redden, waarin zy zich door eigene onvoorzigtigheid geftort hadden? Wie zal hen daarom van opzettelyke boosheid befchuldigen ? Zekerlyk had Jacob oprechter cn billyker gehandeld, indien hy zynen Vader zyn recht op de Eerstgeboorte had onder het oog gebragt, of indien hy alles aan de Godheid had toevertrouwd. Doch, wat het eerfte betreft, het is 'er zo verre van af, dat uit de gefchiedenis blykt,dat Rebekka, gclyk wy haar hebben hooren befchuldigen , naar het meesterfchap over haaren Man zou geftaan hebben , of dat de vroom e Ifaac de dupe zyner familie geweest zou zyn (*), dat men, myns bedunkens, veilig ftellen mag, dat de eerbied en ontzag voor den Aardsvader, wiens genegenheid tot Efau blykbaar was, Rebekka en Jacob, wiens charakter in vele gevallen in het vreesachtige valt, te rug gehouden hebben, van den Grysaard hunne belangen voor te dragen; En als wy dit opmerken, krygt de zaak 32. omdat Hy het recht op de Eerstgeboorte had, het welk ook de Heer Venema overneemt Hist. Ecclef. Tom. I. p. 110. doch dit voldoet niet, omdat 'Jacob 'er by voegt: Ik ben Efau. (*) Zie Briefe über die Mofaifche Schriften und P.'iilofophie, aangehaald by Hesz Gefchied. der lsraelit. II. Deel. Bladz. 60.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 245 zaak een geheel ander voorkomen, ten voordeele van Jacob. Ifaac word by deeze gelegenheid van alles onderricht, en bevestigt even daarom den uitgefproken zegen. Jacobs gedrag by en omtrent Laban, hebben 'wy boven in dit Deel. Bl. 53, 54. op goede gronden, zo wy mcenen, verdeedigd; gelyk ook zyn Huwelyk met twee zusters, en vervolgends met derzelver dienstmaagden, Bl. 172. Men berispt Jacob, dat Hy in de ontmoeting met zynen Broeder Efau Gen. XXXIII. zich te laag en lafhartig gedraagt; Byzonder heeft men het gemunt op zyne woorden vf 10. Daarom, omdat ik uw aangezigt gezien heb, als had ik God gezien; Ook meent men, Hem weder van cericn leugen te kunnen overtuigen,, dat Hy vf. 14. belooft, dat hy by zynen Broeder in Seïr zal komen, het welk hy echter niet voornemens was, enz. (*). Dan, als men in aanmerking neemt, hoe hoflyk de Oosterlingen zyn in hunne Eerbewyzingen , en als men de vreeze van Jacob voor Efau, overweegt, vind ik geen de minfte wanvoeglykhcid in Jacobs gedrag. Ik begryp den toedragt der zaaken dus. Efau, die op de tydelyke voorrechten meest zyn hart ftelde, trekt zynen Broeder Jacob te gemoete met een gevolg, het welk eenen Vorst betaamde. Jacob, aan den anderen kant, die de wezenlyke voorrechten der Eerstgeboorte beter onderfcheidde, wil aan Efau die tydelyke meerderheid geernc afftaan, en daar toe is zyne geheele fchikking ingericht, om zynen Broeder in deezen te voldoen; gclyk ook Efau in de daad (*) Zelfs zyn van deeze gedachten Nifmeyer /. c, SI. 3,17. Hesz, de ileer Peri'üiNCiier ad 'h. I. enz. Q.3  %\6 Verdeediging der Perzoonen, die in de daad zich daar mede te vrede houd. Men leze de gefchiedenis in verband , en men gevoele! De woorden vf. 10. zyn niet te fterk, als men aanmerkt, dat Jacob in de daad Efau dus tegen verwachting in vriendfehap ontmoetende, daar uit befluit, dat God, die de harten der menfehen beftiert, Hem gunftig is (*): En als men denkt, dat de bevredigde Broeders elkander naderhand meerraaalen hebben bezogt, kan het ook zeer wel wezen , dat Jacob zyne belofte Gen, XXXIII. 14. volbragt, en Efau in Seïr bezocht heeft, alfchoon 'er de gefchiedenis van zwygt.— Jacobs Godvrucht kan zeker niet in twyfel getrokken worden , nogthans heeft men willen aanmerken,dat Hy gebrekkige en zeer bepaalde denkbeelden van de Godheid zou gehad hebben. B. V. Hy zou God niet gekend hebben als alomtegenwoordig, omdat Hy Gen. XXVIII. 16. zegt: Waarlyk de Heere is aan deeze plaatze, cn ik heb het niet geweten (f) ! Maar dewyl men de woorden zeer wel kan verftaan van eene byzondere tegenwoordigheid in eene yerfchyning of openbaaring, zo is 'er niet alleen geen reden voor die opvatting, maar zelfs moet men ze niet verftaan van de algemeene tegenwoordigheid Gods; Daar zyn duidelyke blyken, dat Abraham, en Jfadc die gekend en geloofd hebben, en hoe zal Jacob daar van onbewust gebleven zyn (§) ? — De gelofte, die Jacob doet Gen. XXVIII.20-22. is geheel in den toon der Godsvrucht, en ftryd geenszins met het vertrouwen op God; Zyne fe ge- (*) Hier op komt de omfebryving varvPoLUS neder adh.h /(t) Niemeyer /. c. Bl. 310. Hesz /. c. Bl. 70. (§) De Heer Paieommb, Byèelyerl.taJ. ll.DselA IL, isu^ Bladz, zo?,.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 247 gelofte verbind Hem tot eene dankbaare erkentenis aan de Godheid, wanneer Hy die gunften van Haar zal genoten hebben, die hy biddend verwacht (*), gelyk Hy die gelofte ook in de daad betaald heeft Gen. XXXV. 37. Ook kan men Jacob niet befchuldigen van geneigdheid tot Afgodery, fchoon 'er onder zyne Huisgenoten en knechten waren, die daar toe overhelden. Maar, wat kan men van Jacob met billykheid anders vorderen, dan het geen hy deed ? Hy zuiverde zyn Huis van Afgodery en Bygeloof, eer hy naar Bethel toog, om de bovengemelde Belofte plegtig te vervullen Gen. XXXV. 2-4. — §• 7. Jacobs Huisgezin en Kinderen. Met Jacobs Huisgezin en Zonen is het niet even ééns gelegen, als met deezen Aardsvader zeiven. Wy vinden groote gebreken, ja affchuwelyke misdryven door hun gepleegd. Rachel ftal de Theraphim, (denklyk, zekere foort van Huisgoden) van haaren Vader Gen. XXXI. iy. volg. Te weten, het Bygeloof was in het huis van Laban reeds tot eene merkelyke hoogte geftegen, en Rachel was 'er mede befmet, daarom nam zy deeze Huisgoden mede ; Het is derhalven geen gemeen foort van Dievery, waar op men zo geheel laag behoeft te vallen, alsof men in deeze geheele gefchiedenis niet dan i)zeven ontmoette (f). De wreedheid en onrechtvaardigheid van Simeön en Levi tegen de Siche* (*) Niemeyer Bladz. 302. (■f) La Bible enfin expliquée pag. 81.  S48 Verdeediging der Perzoonen, die in de Sichemiten gepleegd Gen. XXXIV. zal elk menfchelyk hart verfoeïen , gelyk ook Jacob ze verfoeit , en deeze ontaarde zonen deswegens geflraft heeft; De bloedfchande van Ruben met 2yns Vaders bywyf, die van Juda mee Thamary de nyd van Jacobs Zonen tegen hunnen broeder, en het wreed verkopen van Jofef aan vreemdelingen, zyn alle zwaare misdryven , en leeren ons, dat Jacobs Zonen aan hunne driften zeer verflaafd waren (*). Dit alles echter kan de waarheid en achtbaarheid van de gewyde Historie niet verminderen. In tegendeel zy keurt dit alles op het fterkfte af, en openbaart haare waarheids-liefde zelfs daar door, dat zy de euveldaden van de Stamvaderen van Israëls Volk, daarzy die ontmoet, niet verzwygt, veel minder verfchoont; Ook heeft zy reden, om alle deeze bedryven te vernaaien. B. V. Indien de daaden van Ruben, Levi en Sitnem, onbekend waren, zou men de reden niet hebben kunnen weten, waarom deeze door hunnen Va- (*) La Bible enfin expliquée pag. 84. alwaar verfcheiden tegenwerpingen gemaakt worden tegen de gefchiedenis van den' moord der Sichemiten, die door ons elders zullen worden, opgelost; Maar het geen hier in aanmerking moet komen, 15, dat dè Schryver durft verzekeren, dat, „ de God van' Jacob geéne de minde gevoeligheid toont over deezen „ moord; Hy, die gedreigd heeft zevenvoudig te zullen „ ftraffen den genen, die Kaïn, en zeventigmaal zeven maal den „ genen, AieLamech zou dooden." Maar is. dan de toon der gefchiedenis niet zodanig, dat het genoeg blykt, hoe zeer deeze moord word afgekeurd? Heeft dan niet Jacob 'er zich gevoelig over getoond, en dien zelfs nog óp zyn doodbed gefirafc, niet zonder aandry'.ven van den Geest der Voorzegginge ? Het Jtelfde, moet men aanmerken omtrent de daad van Ruben , Waar van onze Schryver wederom zegt Bl. 87. „ dat delleip Hge Schrift haar afgryzen niet betoont over deeze nieuwe ,m misdaad." ■ •■ • :i '■ ' ■ "■'1 [  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. Ï4£ Vader Jacob van het Eerstgeboorte-recht zyn beroofd geworden. De gefchiedenis der Bloedschande van Juda met Thamar, moest de Geflacht-lyst van Juda's Stam ophelderen; En het verkopen van Jofef door zyne Broederen, geeft ons de aanleiding tot zyne zonderlinge lotgevallen te kennen. Men kan ook nog eenige aanmerkingen maken, waar door alle deeze bedryven, wel niet gerechtvaardigd , maar evenwel bcgrypelyk gemaakt worden. Die weet, Iioe hevig de driften heerfchen by den Oosterling, en hoe Hy voor wellust, wraak en dergelyke hartstochten is blootgesteld, zal de mogelykheid vinden van Rubens Bloedfchande, van Simeöns en LeyVs wreedheid. Met hunne zuster liad men gehandeld, als met eene hoere! En zulks was door Onbefnedenen gefchied ! In Thamar vinden wy de drift, om kinderen ter wereld te brengen, op het hoogst gedreven, die haar tot eene fpoorelooze daad doed overflaan, gepaard met een verkeerd begrip van een oud herkomen, volgends het welk de broeder, die nog ongetrouwd was , de vrouw van zynen overleden broeder ten huwelyk moest nemen, het welk Mofes naderhand in zyne wetten onder zekere bepaalingen heeft overgenomen. Overal vind men de trekken van de yerdorvene menfchelyke natuur, en dus niets ongerymds noch ongelooflyks. Andere tegenwerpingen tegen de eigenlykemogelykheid en waarfchynlykheid deezer Gefchiedenisfen ingebragt, zullen ons in het vervolg ontmoeten, waarom wy 'er ons thans niet mede ophouden (*). §• 8. (*) Nu kan men beöordeelen het zeggen van den Schry-! yer la Bibie enfin expliquée pag. 8y. Le peilple de Dien Q.5 ' »tfre men door een vooroordeel tegen Jofef vooraf is ingenomen? Het is waar, als kinderen zich gewennen, om praatachtig alles, wat hunne broeders of zusters doen, aan de Ouders over te (*) Moral PhilofopJier Fol. III. pag. 6. fqq. Zie mede Shafftesbury Charakteristiks Vol. III. p. 57, 58. (f) Sam. Chandler heeft Morgan opzetteiyk wederlegd in een afzonderlyk Deel van zyne Finclication of the History of the Qld Testament Loni. 1743. Svo. Men vergelyke ook behalven Hesz , Niemeyer, MicrjAëus en Perponcher, de Verhandeling van den geleerden J. J. Jacobi : die Unfchuld Jofeph des-Ertzv aden, Hannov. 1747. waar van een zaakrvk uittrekzel te vinden is in de Akadcmie der Gclecrdcy III. Deel. III. Stuk. Bl. 301, volgg.  *52 Verdeediging der Perzoonen , die in de te brengen, is zulks geene deugd, maar dit leeze, ik van Jojef niet, hy bragt het kwaad geruchte zyner Broederen tot zynen Vader Gen.XKXVU, 2. Hy ontdekte Hem zulke ondeugende handelingen , die een kwaaden naam over hun, en over her. huisgezin van hunnen Vader bragten , en dus van de gewigtigfte gevolgen waren. 'En indien dit de zin van Mofes woorden is, gelyk elk onpartydige zal toeftaan, dat mogelyk is, dan zal men jofef in deezen moeten pryzcn. Zyne deugdzaamheid zorgt voor het welzyn van het gantfche Geflacht. —- Maar! zyne Droomen, die hy één en andermaal droomt, getuigen van zyne hoogmoedige geaardheid ! en welke gedachten in zyn hart al omgingen ! Het is eene zonderlinge wyze van betoogen. Jofef droomt, zyne Broeders verklaaren dien droom van zyne aanftaande grootheid, en haaten hem, dien zy reeds benyden, nog meer, gevolglyk is Jofef hoogmoedig en trotsch van aard ! Ik weet wel, dat dikwils onze droomen gewoon zyn te öntftaan, uit het geene daar wy over dag ons fterk mede bezighouden, maar, indien dit het geval was geweest van jofef, dan zoude hy niet zo gulhartig zynen droom aan zyne Broeders hebben medegedeeld, ten minften niet ten tweeden maal, ziende, hoe de eerfte droom reeds hunnen haat had gaande gemaakt. Het is waar, Jacob beftrafte hem Gen. XXXVII. 10. doch, naar het fchynt, gedeeltelyk om zyne Broeders neder te zetten, gedeeltelyk , om te voorkomen, dat de zaaden van hoogmoed in het hart van zynen jofef geene wortelen fchooten ; Anders meld de gefchiedenis, dat deeze droomen den Aardsvader zo merkwaardig voorkwamen, dat hydie bewaarde, en in zyne gedachtenis hield, als  ' IL S. geprezen' worden. Hoofdft. XII. 25| tls iets buitengewoons voorfpellende. j— Het "Verdichtzel van Morgan, dat jofef naar Egypte gevoerd, aldaar geen onvoorlpoedig lot heeft getroffen, dat hy in zyne gevangenis zelve zyn hoogmoedig hart en onderneem-zieken aart zal geopenbaard hebben ,'en dat dit de reden geweest zyn, dat de Opper-fchenker geduurende twee jaaren niet aan hem dacht, omdat hy alles van deezen jongeling vreesde; En wat de verbeelding, met vooröordeelen opgevuld, aan deezen Schryver al meer heeft ingegeven, zal ons niet ophouden ; De reeds - aangehaalde Schryvers hebben het zelve ontkleed en ten toon gefield, en de gefchiedenis geeft 'er ons andere berichten van! Maar de hoofdbefchuldiging verdient onze\ aandacht. —— Jofef, zegt men , heeft eenen duuren tyd, dien hy misfchien zelf veroorzaakt had, waargenomen, om een vry Volk tot flaaven te maken, en het volflrekte Despotismus in te voeren (*)• Indien deeze befchuldiging waar is, dan neem ik niet op my, om één woord ter verdeediging van Jofef te zeggen; Hy zal dan een geweldenaar zyn, die een Volk van het dierbaarfle, dat een mensch bezit, van zyne vryheid berooft, ten behoeve van eenen Dwingeland, en hy zal verdienen, door al* (*).„ C'est ici, que les critiques s'élevent avec plus de „ hardiesfe. Quoi! (difent-ils) ce bon Ministre Jofeph rend „ toute une nation esclave, II vend au Roi routes l,es per„ fonnes & toutes les terres du royaume ! C'est une aftion ausfi infame, & ausfi punisfable que celle de fes freres, „ qui égorgereHt tóus les Sichémites. II n'y a point d'exem„ ple, dans l'hiftoire du monde, d'une pareille conduite d'un „ Ministre d'Etat. Uri Ministre, qui propoferoit une telle n loi en Angleterre, porterait bientót fa tête fur un échaf„ faud." -—  254 Verdeediging der Perzoonen, die in SB allen, die de rechten der menschheid eerbiedigen, met eene zwarte kool gereekend te worden. Het is dan der moeite dubbel waardig , dat wy de befchuldiging onderzoeken, te meer, omdat zelfs fommige Uitleggers jofef niet fchy-, nen vry te fpreken- De Heer Hezel (*') meent, dat de tegenswoordige Koning van Egypten, eigenlyk geen Egyptenaar van geboorte, maar een Herders-vorst zy geweest, het hoofd van die Herders, die in den oudften tyd, gelyk wy uit Manetho weten, Egypte onder hunne gehoorzaamheid gebragt hadden, dat deeze Vorst bedoeld hebbe, om de geboorene Egyptenaars onder zyne volftrekte magt te brengen, en dat jofef daar toe de behulpzaame hand zou hebben geboden, en zyne fchikkingen gemaakt hebben, doch niet naar zyn eigen, maar naar 'sVorften wil. Die geleerde Schryver vind daar in ook de reden, waarom deeze Pharaö jofef zo hoog verhief, te weten, om dat deeze ook van een Herdcrlyk geflacht was, en men misfchien onder zyne Herders-volken geen bekwaame lieden aantrof, en men van gebooren Egyptenaars geen gebruik wilde maken. Intusfchen heeft deeze geheele gisfing geene aanpryzing van waarfchynlykhcid voor zich. Daar is niets in de gantfche gefchiedenis, het welk ons zelfs van verre doet vermoeden, dat deeze Pharaö geen inlandsch Vorst zou geweest zyn; DatP/zard'd jofef zo hoog in aanzien verhief, daar van geeft hyzelf deeze reden Gen. XLI. 38. Zouden wy wel eenen man vinden, als deezen, in den welken Gods Geest zy ? De voortreflykheid van jo-fefs verftand, muntte in zyne uitlegging van Pha- (*) ad h. I. pag. 242. en op Exod. È 8. Bl. 264.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 2$'$ Pharao's droomen en in zynen voorflag zodanig uit, dat dezelve den Vorst bekoorde, en deed befluiten , om Jofef tot zynen Groot-Vizir aan te ftellen (*). ■ Wy laten dan dit gevoelen daar, en hooren, wat men omtrent jofef inbrengt; Dat deeze zelf door zyne kunftenaryën den hongersnood en duuren tyd zou veroorzaakt hebben , is van allen fchyn ontbloot. Vruchtbaare of onvruchtbaare jaaren, hangen in Egypten, gelyk men weet, grootendeels af van het al of niet overvloeien van den Nyl; Maar ftaat dit in de magt van eenen mensch ? Kon Jofef dan ook veroorzaken, dat in de riabuurige Landen gebrek aan koorn ontftond, B. V. in Canaan, het welk geheel niet onder zyn geweld was? Doch wy behoeven hier op niet te blyven ftaan. Morgan heeft van deeze gefchiedenis geen andere berichten dan wy, en onze berichten fpreken Jofef hier van geheel vry, overëenkomftig de natuur der zake. — De hoofdzaak is : Jofef heeft de vryë Egyptenaars tot Slaaven gemaakt! Niets is natuurlyker, dan dat wy vragen, in hoe verre de Egyptenaars te voren een vry Volk waren, hoedanig hun toeftand was? opdat wy kunnen beöordeelen, of zy by de fchikkingen van Jofef in hunne rechten en vryheden al of niet benadeeld zyn ? Dit is eene vraag, die den beftryder der Openbaring te beantwoorden ftaat. Zo veel fchynt het, dat het Despotismus in Egypten de regeerings- vorm - (*) Dus donken gemeenlyk de Uitleggers, en ik Wil wel bekennen, dat dit gewoon gevoelen my nog zeer waarfchynlyk voorkomt; niettegenft'aande het geen de geleerde Venema ad P/.CVl. 22. pag. 520. heeft bygebragt,om zyne gedachten te Haven, dat Jofef alleen het opzigt heeft gehad over het geen de fpysverzorging betrof. —  25^ Verdeediging der Perzoonen j dis in" dé vorrri, uitmaakte; maar een zacht Despotismus, gelyk het zelve in zyn eerften aanleg gevvoonlyk was (*). De vraag is dan, is dit Despptis- mus verzacht of verzwaart ? Maar wat doet nu Jofef, het welk grond tot de .befchuldiging van onderdrukking van een vry Volk, geven kan? Hy geeft Phara'ó den raad Gen. XLI. 33. enz. om het vyfde deel van de inkomften des Lands te nemen en op te leggen, en dit word volvoerd vf 46. Hy vergaderde alle fpyze, dat is, dat vyfde deel enz. Onbillykheid is hier niet in : En het is, dunkt my, onnodig te vragen, of de Koning dit vyfde deel gekocht en betaald hebbe ? Dat van ouds by vele Volken de-tienden aan den Koning werden opgebragt, is bekend; In het vruchtbaar Egypten, geduurende zeven jaaren van byzonderen Overvloed * was eene verdubbeling deezer tienden , geen drukkende last voor het Volk, voornamelyk,m dien men het heilzaam oogmerk wist, waar. toe dit vyfde deel werd opgelegd : Wanneer de hongersnood kwam, het welk niet terftond jn het eerfte der onvruchtbaare jaaren zal hebben plaats gehad, alzo ieder zekerlyk ook voor zich zeiyen eenige voorzorg zal gebruikt hebben , verkoopt jofef het opgeiegde koorn, eerst voorgeld, ver volgends voor het Vee, en het Land der Egyptenaren, eindelyk bieden zy hunne perzoonen aan. Dat jofef, het opgelegde koorn verkoopt, kan men hem niet ten kwaade duis . v den.. (*), „ In zynen eerften aanleg was liet Desjwismrts eene „ zachte, vaderiyke, en, herderlyke regecr.iugs-vorm.?' Jse'lin Gefchiedenis der Menschheid , van welk voortrellyk Menich-kundig werk ik eene vertaaling bezorgd heb te ximfterdam by J. WePpelman 1783.- H. Deeï FL.Boek. 6. Hoofdft.  • H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. $$f «3en, want het was des Konings eigendom; Dat Hy daarvoor het geld, hetVec'cndeLanderyën aanheemt, kan men insgelyks geene onderdrukking noemen; omdat 'er veel afhangt van zyn oogmerk, wat hy mét de Landeryën zal uitvoeren,; en by de uitkomst zullen wy zien, dat zyne inzichten weldadig waren. Maar wat de perzoonen der Egyptenarcn betreft, deeze lees ik in de geheele gefchiedenis niet, dat Jofef gekocht heeft, wel, dat de Egyptenaars zulks hebben aangeboden Gen. XLVII. 19. Koop ons en ons land voor brood, zo zullen wy en ons land Pharab dienstbaar zynMaar wat antwoord jofef op dit voorftel der Egyptenaaren ? Omtrent het Land ftaat 'er vf. 20. Alzo kocht jofef het geheele land van Egypte voor Pharaö, want de Egyptenaars verkochten een ieder zynen-akker, dewyl de honger fterk over hun geworden was: zo werd het Land Pharaö's eigen.. Nu het Volk? Daaromtrent verklaart jofef zich.niet terftond; maar de gefchiedenis vervolgt vf. 21. „Ende hei volk aangaandej dat zettede hy over in de fteden, van het éêne uiterfte der paaien van Egypten tot het ander uiterfte deszeiven. Deeze woorden hebben de Uitleggers niet verftaan, en met hunnen misflag hebben de beftryders der Openbaring, gelyk meermaal, hun voordeel gedaan. Men heeft gemeend ,, dat de woorden te kennen gaveneene geheele verhuizing en verplaatzing des Volks, van het eene einde des lands naar het andere, om hen des te hgter in de flaverny te houden. Doch dit kan' onmogelyk de meening wezen, dan moest 'er ftaan, hy-zettede het volk over in andere fteden; Anderen verkiezen de leeswyze van den Hebreeuwfehen Text te verlaten , en te lezen •' ijl Deel. R jj'  15Z Verdeedïging der Perzoonen, die in de Hy maakte het volk tot knechten (*); De gemeene gedachte is , dat Jofef het Volk van een omzwervend leven afbragt, en hen in Steden deed famen woonen, eene meer geregelde beftiering invoerende; Dan, dewyl de Egyptenaars reeds in Steden woonden Gen. XLI. 48. kan ook dit niet beftaan ; Dc eenvoudige zin der woorden is deeze: Jofef deed het volk overgaan in de fteden, dat is, hy ontbood hen in de fteden, om daar hun voor te ftellen die fchikkingen, welke hy omtrent hun land wilde maken; dePriefters ontbood hy niet, alzo hy derzelver land niet gekocht had vf. 22. Het volk byëen vergaderd zynde, ftelde Jofef hun zyn ontwerp voor', het welk was eenê geregelde fchikking omtrent de inkomften des Konings, te bcpaalen op een vyfde gedeelte van 'de vruchten des Lands; zo dat de Vorst niet naar willekeur zou kunnen handelen, maar ook het volk zich aan die fchatting, die in Egypte niet zeer zwaar was, gewillig zou onderwerpen. Hy zegt vf. 23. Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Pharaö: (te weten, volgends uw eigen aanbod:) ziet daar is zaad voor u, opdat gy het land bezaait. Doch, met de inkomften zal 't gefchieden, dat gy Pharaö 't vyfde deel zult geven : en de vier deelen zullen voor u zyn, tot zaad des velds, en tot uwe fpyze, ,en der genen, die in uwen huize zyn, en om te eeten voor uwe kinderkens. In deezen voorflag berustten de Egyptenaars vf. 25. Gy hebt ons leven behouden : laat ons genade vinden in myns Heer en oogen, en wy zullen Pharaös knechten zyn. Hunne taal is de taal der aandoenlyke dankbaarheid, die (*) Onder deezen is ook de Heer Venema Hist. Ecclef. Tom. /• pag. 119-  H\ Éi geprezen wos.dèn. HoÖfdft. Xll. die de weldaad gevoelende, dezelve met overbodige aanbiedingen uit eene hartelyke gezind-; beid beantwoord. Zy hebben hun leven, en hunne vryheid behouden, zy willen zich gewillig aan de fchikking van Jofef onderwerpen (*)! Deeze verordening is ook tot in laatere tyden in Egypten eene grond-wet gebleven, dafi men het vyfde deel der inkomften aan den Koning opbragt; volgends het getuigenis van Herodotus (f), door het welk de geloofwaardigheid Van deeze gefchiedenis dan tevens bevestigd word. Uit het geen wy tot hier toë gezegd hebben , blykt nu allerklaarst, dat jofef geen Onderdrukker, maar een wys en voorzichtig Weldoener van Egypten geweest is,wien de Egyptenaars zelve hoog hebben gefchat, gelyk zelfs gebleeken is in den ftaatélyken rouw, waar mede zy jofefs vader ter aardë beftellcn Gen. L. 7. volgg. (§) Maar jofef maakte omtrent de Pricfters eene eenzydige uitsondering! Hun Land kocht hy niet, hun Land onderwierp hy niet aan het opbrengen van het vyfde deel der Inkomften ! Dit zal hy, als wy dert Graaf van Shaftesbury geloven, gedaan hebben , omdat hy de dochter van den Priester vatï On ten huwelyk had genomen: Doeh onkunde en (*) Zie den Heer Prof. Rau Exerrit. II. adverfus Houbiganti Prolegom. pag. 11—15. (f) Lib. I. Cap. 168. by Hesz Qefchieden. der Israëlilt I. Deel. Bl. 340—342. (§) Hoe zeer Jofefs gedachtenis in zegening gebleven is,kan ook blyken uit deeze plaats van Justinus Lib. XXXFL Cap. II. §. 9. „ Periisfetque omnis /Egyptus fame , nifi „ monitu ejus (Jofephi) rex edifto fervari per muitos annos' fruges jusfisfet; tantaque experimenta ejus fuernnêtit: non ab homine, fed a Deo refponfa dari vldefentuf<" ==» R a  trJo Verdeediging der Perzoonen, die in fif en haat tegen de Geeftelyken, maken den geheelen grondflag van deeze befchuldiging uit. De Priefters in Egypte .waren Perzoonen van den eerften rang. Zy waren tevens da Staatsbedienden, de Geletterden en Overheden. Als zy nu hunne Landen van den Koning of van den Staat hadden, om hun onderhoud en bezolding te verfchaffen, dan kon men hunne Landeryën, die buiten dien de Kroon reeds toekwamen , niet koopen,noch hun de belasting van de twee Tienden opleggen. Even min behoeven wy ■wydlopig'de befchuldiging van Morgan te beantwoorden, dat jofef eenzydig geweest is , omtrent zyne Namaagfchap , en zyne Broederen boven, en ten nadeel e van de Egyptenaren, tot aanzienlyke waardigheden heeft weten te verheffen. Het tegengetlelde is waar. Jofef wilde zyne Broeders niet aan het Hof hebben, maar als een van de Egyptenaaren afgezonderd volk, dewyl hy hunne wederkeering naar Canadn eens verwachtte , alleen in Egypte een verblyf-en woonplaats bezorgen, daarom leide hy hun in den mond, om tot Pharaö te zeggen, dat zy Herders waren; opdat zy in 't land Gofen, daar zy zonder benadeeling van, of vermenging met de Egyptenaren, konden blyven, zouden woonen Gen. XLVI. 34. De eer-ambten, daar Morgan van fpreekt, zyn, dat Jofefs Broeders tot Vee-meesters zyn gefteld over het Vee, dat Pharaö had; Doch dit Ambt was by de Egyptenaars noch aanzienlyk, noch werd ook- door Jofef, maar door Pharaö voorgeflagen Gen. XLVII. 6. —'■ Maar anderen beweeren in- tegendeel, dat Jofef gantsch niet brocderlyk, of kinderlyk met zyne Broeders en ouden Vader gehandeld heeft. Hy zegt zeif Gen. XLÏ.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII.'20^ XLÏ. 51. God heeft my doen vergeeten alle mynè moeite, en het gantfche huis myns Vaders. En in .de daad, hy zend geen bericht van zynen ftaat of toefland naar zynen Vader ; niet alleen terwyl hy, een tiaaf zynde, evenwel nog tusfchen beide flikkeringen van voorfpoed genoot, maar zelfs niet, nu liy tot naast den troon verhoogd is ? Ik zal hier maar hoofdzaaklyk het volgende aanmerken, dewyl men by de reeds aangehaalde Schryvers meer zal kunnen vinden, dat jofef geene reden , en waarfchynlyk ook geene gelegenheid gehad heeft, om van zynen 1 toefland aan zynen Vader bericht te laten toekomen, zo lang hy nog flaaf of in de gevangenis was. By zyne verheffing, fchynt hy, volgends het geheele beloop der gefchiedenis, gelyk de Heer Perponcher zeer wel aanmerkt, zich terftond een ontwerp gevormd te hebben, om zynen Vader en Huisgezin naar Egypten over te brengen. Maar zou Hy dan in den eerften tyd van overvloed , dit ontwerp ten uitvoer ftellen ? Neen ! niet alleen, dat Hy thans te zorgen had voor de belangen des Volks tegen de jaaren van gebrek, het welk Hem genoeg bezigheids verfchafte , maar ook, indien hy zynen Vader kennis geeft van zyne verhefiïng, en voornemen, om denzelven met zyn huisgezin naar Egypten te doen komen , wat zal hy te xvachten hebben van den wrevelen aard zyner Broederen, dien jofef maar al te wel kende ? Hoe zullen zy zich onder de Egyptenaren, die boven dien van de Herders-geflachten eenen afkeer hadden , gedragen ? Ook was jofefs gezag, hetwelk alleen op zyne voorzegging fteunde, niet genoeg gevestigd, voordat in de daad die voorzegging door de uitkomst bevestigd werd, R3 h  %6% Verdeediging der Perzoonen, die in de In de onvruchtbare jaaren, voorziet jofef, dat zyn Gcflacht ook genoodzaakt zal wezen naar Egypten af te komen, gelyk zulks by het Jeven zyner Voorvaderen meermaalen gebeurd was, en dan is zyn ontwerp, om zyne Broederen op den toets te ftellen, hoe zy onderling gezind zyn, en hun aanleiding te geven , om hun charakter te verbeteren, en dit ontwerp Voert hy voortrellyk uit; wel fomtyds met eenigen fchyn van hardigheid, doch altyd gemengd met zulke bewyzen, die te kennen geven, dat hy in de daad niets kwaads met hun in den zin heeft; En zo aandoenlyk is zyn hart, dat het volgends de gefchiedenis, hem moeite kostte , om ftandvastig by zyn ontwerp te volharden , hy moest nu en dan zich van zyne Broederen onttrekken , om aan liefdc-traanen den vryën loop te laten. En als hy voldaan is over de-gezindheid zyner broederen , ontdekt hy Zich op zulk eene'tcdere wyze aan hun, en ontvangt vervolgcnds zynen ouden Vader met dien eerbied en kinder-liefde, dat wy ons over zyn edel gemoed en imborft verwonderen moeten; welke hy vooral liet blyken, wanneer na zyns Vaders dood zyne Broeders alles euvels van hem vreesden, maar hy hun van zyne liefde en broederlyke genegenheid met de ftcrkfte bewoordingen en fprekende daaden verzekerde. Gen. L, 19-21. Eindelyk zyn 'er nog eenige kleinigheden , die men~ inbrengt, jofef heeft eene Egyptifche vrouw getrouwt! Maar waarom niet?Daar was geene wet, die zulks verbood; En dit huwelyk gefchiedde naar den wil van Pharaö Gen. XLI. 45. om jofef, dus verbonden met den aanzienlykften ftand van Egypten, in zyn gezag te bevestigen, — jofef zweert by het le, ven  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 263 ven van Pharaö Gen. XLII. 15, 16. Maar werd het dan in dien tyd zo ftrydig met den Godsdienst gehouden, als men ter bevestiging zyner woorden zeide : „Zo waar, als de Koning „ leeft." ? jofef oefende tover-kunftcn, hy zeide waar, uit zynen beker Gen. XLIV. 5. welke bygeloovighcid onder de Heidenen plaats had (*), en nog tot in onze dagen heeft ftand gehouden (f). Dan, het kwalyk verftaan van den Hebreeuwfchen Grond-text, heeft tot deeze befchuldiging aanleiding gegeven; Men vertaale hem met Michaclis : Gy weet immers wel ? — waar uit myn Heer drinkt ? — Hy raad wel omtrent waar het Js! — Gy hebt uwe zaken zeer kwalyk overlegd! en deeze geheele befchuldiging zal vervallen. •—• Ik eindige deeze verdeediging van Jofef met de woorden van Niemeyer (§), ,, de hoofdtrekken van Jofefs beeld 3, zyn deeze: Verftandige vroomheid, — fchie- „ lyk (*) Fabricius Bibliogr. Antiquar. Cap. XII. pag. 599. cd. uit. Jamblich. de Myfter. ACgypt. Scct.III. Cap. 14, pag. 78. (f) La Bible enfin expliquée pag. 103. „ Quoiqu'en di„ fe Grotius, il eft clair, que le texte doune ici Jofeph pour „ un Magicien, il divinait l'avenïr en regardant dans fa tasfe. „ C'est une trés ancienne fuperllition, très-commune chezles „ Chaldéens & chez les Egyptiens: elle s'eft même confer„ vée jusqu a nos jours. Nous avons vu plufieurs charle„ tans & plufieurs femmes employé^ ce ridicule fortilege." enz. Het is ftout, dat onze Schryver Grotius durft tegenfpreken! Om echter niet hardnekkig te zyn, zullen wy hem eens voor een oogenblik toegeven, dat de gewoone vertaa. lïrig goed is: waarby hy het zekerlyk waarnemen zal. Kan dan nog de meening zyn, dat Jofeph den diefftal door middel van zyn' beker, dien hy thans kwyt was, en dus niet kon raadplegen, zal ontdekken? Men vergelyke nog Harmar, IVaamcm. van het Oost. IV. Deel. Bl. 185. (§) Charakterk. des Bybels. I. Deel. II. Stuk. Bl. 419* R 4  £ó"4 Verdeediging der Perzoonen, die in de y, lyk begrypende , doorziende , bcfluitende wys'jii beid, — nooit in eenig geval onderdrukt of '99 gefixemd gevoel van menfehelykbeid, • 3) grootheid van ziel, — fterkte van geelt, — 5» edelmoedigheid van hart." ,, Mogtën ", zegt dezelfde Mensch-kundige Schryver (*j, „ allé 3, vrienden der Koningen en Vorften dat geen 5, voor de landen zyn, 't wolk Jofef voovEgypj, 'te was; Weldoeners, Bezorgers, Vaders van 't Vaderland! Mogten zy allen, zo weinig als ?, Hy, hun voordeel zoeken met onwaardige 3, Bloedverwanten, en gekochte Vlcycrs in die si Posten te ftellen , waar de trouw, de naauw* 3, gezetheid van geweten , de menschlievend3, beid zelve de wacht behoorde te houden! >j Mogten Jhunne werkzame poogingen, hun. ne reizen en hunne doorgewaakte nachten, ,, alle ^zodanige groote daaden van mensc'hlie-s fi vendheid voordbrengen , als wy hier gezien ,, hebben ; Daaden van menschlievendheid, » welke hy, die ze met een onbevooroordeeld 9, hart leest, zp lang zal eerbiedigen , als 'er 3, nog zucht voor waare grootheid op aarde, 3, blyft, ferwyl in hét zelfde Land die trotfche ?, ftichters der Piramiden en Obelisken, onder hunne fchorfen bedekt, in eene eeuwige ver5, geetenhcid liggen, waar over men zich ver3, wondert, terwyl men tevens de dwaasheid ?, van zulke nuttclooze ruwe kunst-geftiphten 3, bclagcht." S< 9. (*) L. c. Bladz. 305.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. <2.6$ §• 9- Mofes is geen Bedrieger. Thans komen wy tot Moses, wiens charakter in alle opzichten groot js, het zy men Hem als Mensch, of als Leidsman der Israëlleren, of als Wetgever befchouwt. Niet zonder verwondering over zyne waare grootheid, leest men zyne gefchiedenis en zynen lof; En hoe voortreflyk de welfprekende Niemeyer 's Mans charakter gemaald heeft (*), wy moeten erkennen, het is niet ten koste van de waarheid uitgevoerd. De invloed, dien zyne geheele gefchiedenis, en vooral de inrichting van den Godsdienst, door Hem onder Israël vastgefteld, op de geheele Godlyke Openbaring, ep ook op het Christendom heeft, welks gezegende Stichter zich te meermaalcn op Mofes en de Profeeten beroept, moet echter noodwendig de tegenftrevers der Openbaring tegen Hem aanzetten; En waarlyk, wy vinden , dat zy niets gefpaard hebben, om zyn charakter haatclyk te maken. —r Men heeft zich niet ontzien, Hem onder den rang der Bedriegers te plaatzen, die, om zich aanzien en ontzag te verwerven, op Godlyke Verfchyningen en Openbaringen geroemd, cn die valfchelyk voorgewend hebben (f). Deeze be- (*) C'iarakterk. des Bybels II. Deel. I.Stuk. Bl. 25. volg. (tj Onder de Ouden heeft reeds Celsus Mofes voor eenen bedrieger uitgemaakt apud Oiugenem Lib. I. contra Celfnm pag. 17. 20.' 86. Onder de nieuweren zyn Toland in Adeifids is, dat enkele menfchelyke voorzichtigheid en Staatkunde hier haaren rol zouden gelpeeld hebben (f). §. 10. Vervolg van het voorgaande. Om te bewyzen, dat Mofes enkel naar een Staatkundig ontwerp te werk gegaan is, beroept Toland (§) zich ook op het verhaal van Stra- (*_) Zie mynen grooten Leermeester Wesseling ad Siaisoiw Clitonicou ad ann. 2508. pag. 141. (t) Vergelyk Harmak IP'aarnem. van V Oosten II. Deel. Bl. ij6. en Hezel Tom. I. .pag. 597. ($) Orig. Jud. %. 14. pag. 148. fqq.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 273 Strabo (*), dat deeze Verlosfer der Hebreen , by de Egyptenaren het ambt van Priefter zal bekleed hebben, entevens een Nomarcha, een Bewindsman over een gedeelte des Lands geweest zyn; het welk men dan meent, dat het Land Go/en aanduid; Wy merken hier op aan, dat fchöon Mofes vcrblyf aan het Hof, en zyne ervarenheid in alle de wysheid der Egyptenaren , Hem by vreemdelingen voor eenen Priefter konden doen houden, wy echter geen het minfte bericht daar van vinden in de echte en oorfpronglyke gefchiedenisfe; StephaNus zegt wel Handel. VII. 22. dat Hy magtig geweest is in woorden en werken, doch geeft daar door niet meer te kennen, dan dat Hy zich betoond heeft een' Man van verftand en moed te zyn. En het zy zo, dat Mofes de 30 jaaren van zyn verblyf aan het Hof, niet ledig of werkeloos heeft doorgebragt , dat Hy Staats-en Krygsbedieningen heeft waargenomen (f), die blyft echter over ; Tot de Israëliten had Hy geene byzondere betrekking wegens deeze ambten; En de echte gefchiedenis meld ons aileenlyk, dat Hy in zyn 4ofte jaar zyne Broeders ging be» (*) Lib. XP7. Geogr. pag. $79. fqq. (t) ^us verhaalt ons Jo'sephus van eenen Krygsrogt van Mo/es, als Egyptisch Krygs-bevelhebber, tegen Ethiopiën» en van zyne liefde-gevallen met eene Koninglyke Prinfesfe in dat Land. (Ant. Jud. Lib. II. Cap. 10.) De Heer Prof Forster meent , dat Mofes ten tyde van den vermaarden Egyptifchen Koning en Overwinnaar Sesostris geleerd, en denzelven als Bevelhebber op alle zyne- Krygstogten ver' zeld heeft, waaruit men reden zou kunnen geven, van Waar Mofes zyne Aardryks-kundige kennis Gen. X. bekomen heeft, Zie J. R. r orsteri EpiftoLe ad ]. D. MiCHAè'Lis fi& »„ *, en T. D. Miauèus Ooft. Biblioth. Ir. Deel. E'. Kt III. Deel S  2f4 Verdeediging der Perzoonen, die in de bezoeken Hand. VII. 23. zondermeer, alhoewel het blykt, dat het aanfchouwen van hunne verdrukkingen, in deezen deugdzamen Man de beginzels van waare liefde tot zyn Volk heeft opgewekt , zo als wy beneden zien zullen. Vervolgends fielt dezelfde Schryver den Uittogt der Israëliten uit Egypte voor, als eene oproerige onderneming, by welke Mofes met geweld en gewapender-hand dit Volk zou in vryheid gefield hebben. Gelyk hy voor deeze onderftelling geen hiflorisch bewys heeft, zo ftryd dezelve met Mofes verhaal en met de natuur der zaak. Eene, door flavemy geheel verdrukte, ongewapende en tevens moedelooze Natie, kan by geene mogelykheid onderfleld worden, in ftaat geweest te zyn, om met geweld van wapenen haare vryheid te kunnen hernemen, byzonder van de Egyptenaren, die ten dien tyde in Krygs-dapperheid uitgemunt hebben ; Zulk eene onderneeming zoude loutere roekeloosheid geweest zyn, die geenszins eene ondeugd van Mofes was (*). — De Oproeren , die van tyd tot tyd door de Israëliten tegen Mofes zyn verwekt, (*) Uit deeze aanmerking, vervalt tevens de ongerymde Bedenking van den Schryver van het Diclion. Portatif p. 299. alwaar hy den Joden de volgende woorden tegen Mofes in den mond legt: ,, II faut, que vous ayez été bien timide, pour „ ne nous pas mener contre le Pharaon d'Egypte; il ne pou- vait pas nous orjpofer une armee de deux cent mille hom„ mes. Nous 1'aurions vaincu fans peine, nous ferionst les maltres de fon pays; " enz. Tegen het geen wy van de ongewapende Israëliten gezegd hebben, ftryd niet, dat zy kort daarna in eenen Veldflag de Amalekiten overwonnen hebben Exod. XVII. dewyl zy op meer dan éene wyze in dien tuslchen-tyd wapenen hebben kunnen bekomen. Vergelyk den Hoog Ed. Heere Perponcher op MienAëus Bybelvertaal. III. Deel. II. Stuk. Bl. 92.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 2J§ geven den Deïsten, huns bedunkens, een nieuw bewys aan de hand, om Mofes van bedrog te befchuldigcn. „ Men ftaat verbaast", dus zegt de Schryver van la Bible enfin expliquée (*), ,, dat lieden, die alle dagen God zelven met Mofes zagen fpreken, en die midden ,, onder geftadige Wonderwerken voortreisden, „ zich in het hoofd konden brengen, om Mofes, ,) die zo menigmaal voor eenen dienstknecht „ van God verklaard, en met alle deszeifs magt „ gewapend was, af te zetten." Wy geven toe, dat de zaak vreemd moet voorkomen, aan elk, die oppervlakkig, en zonder menfchenkennis de gefchiedenisfe leest; Maar Hy, die de gefchiedenis in derzelver geheelen famenhang, en als uit één oogpunt befchouwt, die eenigszins ervaaren is in de kennis van de menschelyke natuur en aart, zal hier niets ongclooflyks vinden; Geen grond van vermoeden zal hem voorkomen , om Mofes deswegens voor eenen Bedrieger te houden; maar veel meer zal hy in tegendeel in de gefteldheid der Israëliten, en in hunne geduurige misnoegens, by welke Mofes zich niet anders dan door Godlyke hulp heeft kunnen ftaande houden , een krachtig bewys voor 's Mans Godlyke zending ontdekken. De Israëliten komen ons in deeze gantfche gefchiedenis voor, als een Volk, dat van het charakter van Slaaven in Egypte, meer dan te veel had aangenomen. Een Volk, by het welk de zinnelykheid en verbeelding , boven Rede en Oordeel heerschten ; en even daarom, ftout tot roekeloosheid toe in voorfpoed , en in tegendeel mismoedig en hopeloos by den minften tegen- O Peg. I6> S 2  Z/6 Verdeediging der Perzoonen, die in de genfpoed. Zulk ccn Volk helt natuurlyk over tot Bygeloof en Afgodery, en verdraagt allen breidel van deeze neiging , niet dan met moeite. Zulk een Volk mort by den minften ramp tegen zyne Leidslieden, en vergeet zeer ligtclyk de weldaden, van hun ontvangen. Voeg hier by, hoe de Israëliten, als het ware, aan Godlyke wonderen ter hunner hulpe gewoon, zich ligtelyk verbeeldden, dat de Godheid zich nimmer aan hun onttrekken, maar terftond en onmiddelyk tot hunnen byftand gereed moest ftaan. De last der Godsdienst-plegtigheden, de ftrengheid, waar mede dezelve werden gehandhaafd, vielen hun ondraaglyk. Hoe moeilyk, hoe verdrietig moest hun de reis door de woefteny, en vervolgends het droevig voorüitzigt, niet voorkomen, dat zy 40 jaaren daar in zouden moeten omzwerven. Onderling waren de XII Stammen en derzelver Hoofden jegens eikanderen naaryverig en afgunftigf, en tegen Mofes en A'dron nydig. Men voege dit alles byëen, en men zal de bronnen van zo vele beroertens cn murmureeringen ten klaarften ontdekken, zonder dat 'er de minfte twyfeling omtrent Mofes oprechtheid zal overblyven (*). Onder de menigvuldige Oproeren , in de woeftyne voorgevallen, was dat het zwaarfte en gevaarlykfte, het welk Korah, Dathan en Abiram met hunnen aanhang verwekten , en waarvan de gefchiedenis gelezen word Num, XVI. en XVII. Ook hier hebben de Deïsten een bewys gezocht, om Mofes tot eenen Bedrieger, en zelfs eenen wreeden Bedrieger te maken (f). Ten dien einde merken (*) Vergelyk Hesz Gefck der Israël. IF. Deel, Bl. 76. lf) Spinoza Tract. Tbeol. Polit. Cap.Xl'U. pag. 205.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 277 ken zy aan, dat waarlyk het Volk Israëls in het gemeen, en Korah met de zynen in het byzontier, alle reden van misnoegen hadden ; De eerften, omdat zy uit Egypten verlost zynde, niet regelrecht in Canaan werden ingeleid (*); De laatflen, omdat zy, als hoofden der Stammen, even veel, indien niet grooter? recht op het bewind hadden, dan Mofes (f); Deeze Wysgeeren geloven zo veel wreedheid, en zo veel wonderen in deeze gebeurtenis te zien, dat zy die als een verdichtzel befchouwen; Zy fpreken met afgryzen van de 14700 menfehen, die by deeze gelegenheid door het vuur van den Hemel fneuvelden, en van de 250 Hoofden des Volks, die door de aarde verzwolgen werden (§), even alsöf Mofes door geweld en listige ftreeken de oorzaak (*) La Bible enfin expliquée pag. 133. Diclion. P bi lof. Portatif p. 300. De Schryver der Misjive aan de Heeren Schryveren van de Brieven der Joden, die beantwoord is door den Heere G. K. Proeve cener beantwoording enz. Bladz. 54. volgg. (f) La Bible enfin expliquée pag. 173. (§) Aldaar pag. 172, 173. Meer dan ééne onoplettendheid en blyk van onkunde, fpreid deeze Schryver op die plaatze ten toon: Eerst en vooral wil hy dit geheel verhaal als eene iniasfchïng hebben aangemerkt,, welke na de wederkomst der Joden uit Babel, zou zyn opgefteld, wanneer te Jerufalem om het Hoogeprieftcrfchap dikwils met de grootfte hevigheid getwist werd, en wel met oogmerk, om het gezag en aanzien van de Prielter-orde ftaande te houden. Welk eene ftoute ondcrftelling! die tevens de ongerymdheid zelve is! Om 'er eenigen fchyn aan te geven, beroept hy zich op het woord Synagoge, het welke in het verhaal voorkomt, en van laateren tyd is. Te weten , de Vulgata vertaalt met dit woord hetHebrecuwfche Vergadering ! Ook verwart hy alles onder één, want toch,Dathan en Ab'lram, misfchien ook Kóralt werden met het hunne door de aarde verflonden Nirm. 57. 31—33. De 250 Mannen door Hemels-vuur, door den bliksem, gedood \f.i$. en de 14700 ftorven aan een nlage vf. 40, S 3  27§ Verdeediging der Perzoonen, die in de zaak van dit onheil zoude geweest zyn. Ondertusfchen hebben wy de gefchiedenis alleenlyk te raadplegen, en wy zullen ontdekken, dat Mofes niet alleen vry is van het geen Hem hier te lafte gelegd word; maar ook zullen wy zulke bondige bewyzen vinden voor zyne Godlyke zending, dat iemand van zyn verftand beroofd moet zyn, die hier of aan een bloot geval, of een blind noodlot, of aan een bedrog door Mofes en A'dron gefpeeld, zou willen denken (iS). Vooreerst, gelyk volgends het bericht der Heil. Schrift, (Exod. XIII. 17.) God ten besten der Israëliten, dit Volk niet 'terftond en langs den gewoonen weg in Canaan bragt, opdat zy niet uit vrees voor den ftryd, daar zy een Volk waren, wier moed door lange flaverny verzwakt was, mogten te rug wyken, als ook op dat zy eerst tot een Volk zouden gevormd ,worden, eer zy bet hun beloofde Land in bezit namen (zie het II. Deel. Bl. 379.) Dus hadden zy het ook aan hunne eigene ongehoorzaamheid en ongeloof te wyten, dat zy 40 jaaren in de woeftyne moesten omzwerven. Num. XIV. En wat in het byzonder het oproer en de ftraf van Korah en zyne aanhangers betreft, zie hier het beloop der gebeurtenisfe. De Israëliten hadden tot ftraf van hun ongeloof, bevel gekregen Num. XIV. 25. om te rug te trekken naar de woeftyne, in welke zy 40 jaaren zouden omzwerven, tot dat dit geflacht geheel zoude uitgeftorven zyn. Hier mede moet men de gefchiedenis van het oproer van Korah famen verbinden cap. XVI. Deeze met Dathan, AMramenOn-, cie mismoedigheid en't ongenoegen des (*y Hezel- ad h, l. pag. 623.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 279 des Volks over dit bevel, als eene gepaste gelegenheid aanmerkende ('*), om zich zeiven te verheffen, en Mofes en Aaron van het bewind van den Staat en de Kerk te ontzetten, maken met 250 Hoofden der Stammen eene famenfpanning; Wat doet nu Mofes? Hy tracht met bedaarde befcheidenheid hen van hun voornemen te doen afzien, maar als zyne redenen en overtuigingen niet baaten, brengt Hy de zaak voor den Heere, evenwel met eene voorbidding, die van zyne zagtmoedigheid en liefde tot het Volk getuigt, dat toch om de misdaad van éénen Man, de gantfche Vergadering niet mogt geftraft worden vf. 21, 22. Vervolgends van zyne goede zaak en den byftand van God verzekerd, gaat Hy manmoedig tot de Oproermakers, kondigt hun hunne ftraffe aan , met bygevoegde waarfchuwing aan het Volk , om zich van hun af te zonderen vf. 26. Hy was te meer bemoedigd, om dat de Heerlykheid des Heeren verfcheenen was aan de gantfche Vergadering vf 19. En zyne woorden werden door de uitkomst der zaak bevestigd; De aarde opent zich, en verflind de Oproermakers; De 250 Hoofden des Volks worden door Hemels-vuur verteerd; Eene rechtvaardige ftraf, die nodig was, om het gezag van Mofes, en van het Priefterdom van Aaron plegtig te bevestigen, zo veel te nodiger , omdat Israël nu ftond op te breken, en weder naar de woeftyne te rug te trekken. —• Als (*) Vergelyk Venema Hist. Ecclef. Tum.E pag. 213. die rit zeer waarfchynlyk maakt uit het antwoord, door Dathan. m Abiram gegeven vf. 12—14. fVy zullen niet opkomen; (niet te rug trekken volgends uw bevel naar de woeftyne.) Is het te weinig, dat gy ons enz. S 4  ftSo Verdeediging der Perzoonen, die in dë Als nu het Volk des anderen daags nog wederom de hoofden byëen ftak en murmureerde, ge. vende Mofes en Aaron defchuld, dat zy des Heeren Folk gedood hadden, (*) vf 41. handhaafde God wederom zelf onmiddelyk zyne eer en het aanzien zyner knechten; Door eeneplage fneuvelden 14700 der muitemakers ; terwyl Mofes en Aaron beiden door hun gedrag tooncn, dat zy zo verre af zyn van dit onheil te veroorzaken , of zich daar in te verheugen, dat veelëcr Aaron op Mofes bevel, met reukwerk voor de Vergadering byGod tusfchen beiden komt, en verzoening voor hun doet. Wat heeft men hier toch tegen Mofes in te brengen? dat Hy wreed en onrechtvaardig is? maar het is God, die hier het Volk onmiddelyk ftraft (f). Zal men Mofes van bedrog befchuldigen ? Maar kon Hy dan ook door bedrog te wege brengen, dat de aarde zich opent, dat 250 mannen door den blikfem gedood worden, dat eene pest of andere plage ontftaat, en 14700 van het volk dood ? Kon Hy te wege brengen, dat een dorre ftaf in éénen nacht bloeit en vruchten draagt, gelyk de ftaf van Aaron ATum,XVll. welk wonderwerk ter bevestiging van Aarons Priefterdom, onmiddelyk hier op gebeurde? $. 11. (*) Ik begryn, dat de meeniug des Volks niet is, dat Mofes en Aaron zelfs door geweld of list deeze lieden gedood hadden; maar dit is 's Volks meening, dat om hunnen wille deeze lieden waren omgekomen. (t) Vergelyk Niemeyer Charaktcrk, II. Deel. I, Stuk% Blad*. 152. volgg,  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 2Sl §. II. Of Mofes den Priefter (land te veel begimftigd hebbe? Maar! Hier verheft zich de groote ftem der tegenwerping, alsof Mofes , die het hoogfte bewind in de regeering had, het Priefterambt .daaöm aan zynen Broeder Aaron zou hebben afgeftaan, om dus zyn Gedacht, beide van de zyde van den Staat en van den Godsdienst, het hoogfte aanzien te bezorgen (*); Alsöf hy .het Priefterdom zonder eenige voorkennis of goedkeuring van het Volk, aan zyn huis heeft vastgemaakt (f), en de gantfche Staats-inrichting zo gefchikt heeft, dat zy niet anders ware dan een kunftig famenweefzel van een Priefter-fyftema, gelyk Hy dan ook buitenfpoorige inkomften , (die Morgan (§) volgends zyne gewoone kunftenaryën nog buitenfpooriger vergroot ,) benevens het opperfte rechtsgebied aan de Priefters en Leviten zal hebben toegelegd enz. Dewyl groote Mannen (**) deeze geheele befchuldiging reeds voortreftyk ontzenuwd hebben, zal ik my alleenlyk vergenoegen met de eene en andere aanmerking op dezelve te ma- (*f Toland Orig. Jud,: pag. 150. (t) toi.AND , morgaw , ÜOLIiNGBROKE , VOLTAIRE , CU meer anderen. (§) Moral Phllnfoplier Vol. I. pag. 141. Vol. TU. p. 2-4 Men zie hem wed&rlegd door Leland Godlxk gezag va;i Wt O. en N. T. I.Deel. Bl. 269. II. Deel. Bl. 315. volgg. (**) Micïiac'lis Mof. Recht I. Deel. Bladz. 241. .$, 52. Abt Jerüsalem IVaarhed. van den Godsd. III. Deel. Bladz. 439. volg. enz. Niemeyer Charakterk. II. Deel. I. Stuk. Bladz. 318. Petrus Allix Bedenking, over de H. S. I. Deel 11, Stuk, Bl. 1% 20. S 5  282 Verdeediging der Perzoonen, die in de maken. 1) Mofes was, indien men zyne gefchiedenis behoorlyk nagaat,een buitengewoon Gezant van God, die alles in Gods naam-verrichtte, de Godlyke beveelen tot het Volk, en voor het Volk wederom door zyne voorbidding deszelfs belangen by God bragt, waarom Hy óoor Paulus Gal. III. 19. te recht de Middelaar ganoemd word. Zyn bewind derhalven over Israël, was geen menfchelyk gezag noch eerzucht, en het Volk verzocht Hem zelf om voor hun als Middelaar by God te handelen Exod. XX. 19. (*). Met één woord, het bellier der Israëliten in de woeftyne, was in den fterklïen zin eene Theocratie of Gods-regeering. 2) Mornay, Grotius, en andere Verdeedigers van de waarheid en Godlykheid der Openbaaring, hebben altyd en met grond aangemerkt, dat Mofes even daar door zyne onbaatzuchtigheid heeft geopenbaard, dat Hy zyne eigene kinderen niet tot de opvolging benoemd, maar in den ftaat van gemeene Leviten gelaten heeft. Hy ftelde Jofua tot zynen Opvolger aan uit den Stam van Ephraim, en hetPriefter-ambt betrouwde Hy aan Aaron zynen broeder toe, en wel op bevel van God, bekrachtigt door een byzonder wonderwerk. Ook blykt het zelfs uit het oproer van Korah, die een zoon was des broeders van Mofes vader; dat Mofes niet byzonder de belangen van zyn Geflacht in het oog heeft gehouden, dewyl anders Korah geene redenen van misnoegen zou hebben kunnen voorwenden. 3) Men moet zich van de Priejleren en Leviten geene verkeerde denkbeelden vormen, noch hen met onze Leeraaren van den Godsdienst vergelyken. De (*) Vergelyk Venema Hift. Ecclef. Tm. I. pag. 153.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 283 De Priefters en Leviten waren de eigenlyke klasfe der Geleerden, die de Wetten, den openbaaren Godsdienst betreffende, moeften waarnemen en voorflaan, die zich op het onderzoek en beoefenen van de Rechtsgeleerdheid, op alle wetenfchappen, en byzonder op de Geneeskunde moeften toeleggen, gelyk men dit ook in Egypten vind (*); En nu zal men 4) het niet vreemd vinden, al ware het bellieren de handhaving van het Recht in handen der Priefters en Leviten (f) gefteld, Doch dit is niet ééns zo! De Priefters en Leviten waren niet eigenlyke Richters, het Rechtsgebied bleef aan de Hoofden der Stammen, en de Richters, die van tyd tot tyd Israëls Staat bcftierden tot op de Koningen , waren doorgaands uit andere Stammen afkomftig; Alleen in twyfclachtige gevallen moest men hen raadplegen, en dan had de uitfpraak van den Hoogenpriefter byzonder zeer veel invloed , gelyk natuurlyker wyze plaats moest hebben Deut. XVII. 8-12. En het is eene grove onwaarheid , als Morgan voorwend , dat de Priefters en Leviten niet onderworpen waren aan het gezag der Wetten; Immers beveelt de Wet Exod. XXI. 14. wel uitdruklyk, indien iemand tegen zynen naaften moetwilliglyk gehandeld heeft, om hem met list te dooden, zo zult gy hem van voor mynen altaar nemen, dat hy fterve, dat is, fchoon hy ook een Priefter ware: En de Jo- (*) Jablonsky Pantheon JEpjpt. Proleg. §. 41. (t) Men vind dus, by de meerte Voiken der Oudheid, dat de Regeering of in handen der Priejleren (bekend is deeze regel van Virgilius Aniüs rex hominum, Phahique Sacerdos.) was, of door derzelver eerwaardigheid gellaafd werd. Iselin Cefchied. der Mcnschheid, II.Deel. Bl. 5;. 66. enz.  284 Verdeediging der Perzoonen, die in de Joden getuigen , dat de Hoögepriefter aan het Sanhedrin ook in de laatere tyden van hun Gemeene - best, onderworpen was (*). 5) Nu zal men zich ook een begrip kunnen vormen, waarom de inkomften. der Prielteren en Leviten zo aanzienlyk waren, fchoon niet zo buitenfpoorig, als Morgan ze heeft opgegeven. De Priefters en de Stam van Levi hadgen geene eigendomlyke bezittingen, behalven de 48 Steden, hun ter wooning aangewezen (f), en konden ook wegens hun beroep tot den Godsdienst en Geleerdheid , geene andere bezigheden des levens verrichten, zy moeften dan door het gantfche Volk onderhouden worden, waar toe de inrichtingen van Mofes ook ftrekken, en wel zo, dat wy nergens lezen, dat de Isra'éliten zich beklaagd hebben, dat deeze Inkomften voor de Leviten te groot, of voor het Volk te drukkende waren. 6) Veel meer was deeze Inrichting van Mofes zeer wys gefchikt, om een evenwigt te houden tusfchen de onderfchcidene Stammen van Israël, en den band van eenigbeid iteeds ongefchonden te bewaren. De XII Stammen van Israël waren elk op zich zeiven zo vele Souveraine Staaten, onder deeze nu was de Stam van Levi als de bewaarer der eendragt, dewyl deeze Stam den gewoonen Godsdienst bezorgde, en zich ten dienst van allen op allerleië foorten van geleerdheid toelag; En weder aan den anderen kant was het Volk beveiligd tegen alle onbehoorlyke onderdrukking en over- hcer- (*) By Seldenus de Synedriis Lib. IL Cap. 10. §. 6. pag. c.74. ■ ■ •• (f) Zie wat wy nopends dezelve reeds hebben aangemerkt ■ //. Deel. BL 49.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XLT. 1%$ heerfching der Priefleren, dewyl al derzelver inkomen en verrichtingen, door naauwkeurige wetten, die zelfs tot kleinigheden toe gingen, bepaald waren. 7) Ik befluit dit ftuk met de woorden van den Heer Hesz (*) : ,, Het lag ,, diep in den denktrant der Oudheid, datPrie,, fters en Bedienaars van het Heiligdom, niet ,, kariglyk bezoldigd moesten worden. De eer, „ die men den Priefter bewees, viel, zo men „ meende, op den God, welken hy diende. „ Hem kariglyk te onderhouden, werd als eene ,, befchimping van zynen God aangemerkt." — ,, Bygeloovige Oudheid ! In beter-verlichte ty- ,, den, denkt men zo niet meer"? Om te bewyzen, dat Mofes grootfte doel geweeft is, om aan de Priefters invloed en gezag in alle zaken te bezorgen, en hun aanzien eerwaardig te maken, beroept Morgan (t) zich op de Wet van het yverwater omtrent eene vrouw, die by haaren Man van Overfpel verdacht raakte. Volgends zyne gewoonte, verdraait hy dezelve eerst, en dan bouwt hy zyne befchuldiging op deeze verdraaïng. Zyn voorftel is, als of aart de Priefters de magt in handen gefield was, om in zulk een geval willekeurig en naar goedvinden te handelen, ja als of zy voor eene vergelding, de vrouw door het water der yvering, met vergif hebben kunnen ombrengen. Om deeze geheele befchuldiging eensflags te doen vervallen, behoeven wy den Lezer alleen tot de wet van Mofes zelve te verzenden Num. V. ir. volgg. en indien hy onbevooroordeeld is, zal hy zien, (*) Gefchied. der Israëlit. IV, Deel. Bladz. 100. (t) Moral Philofopher Fol. II. pag. 268. Fol. III. p. li 8. 339. La Bible enfin expliquée pag. 165  z 86 Verdeediging der Perzoonen , die in de i) dat deeze Wet zeer gefchikt was, om het overfpel der vrouwen voor te komen, en haare eere en kuisheid, en dus de rust des Huwelyks te bewaaren. 2) Dat de inrichting der Wet, en de aankondiging der ftraffe, die op ftaande voet de vrouwe, fchuldig zynde, zou treffen, zodanig is, dat geen Wetgever, ten zy een Godlyk gezag hebbende, gelyk Mofes, zyn aanzien dus in de waagfchaal zou hebben gefteld; door geene menfchelyke middelen kon de ftraffe worden aangebragt, en het geen Morgan van vergif bybrengt, is in den Text geheel niet te ontdekken. Het was heilig water, uit het heilig Wasch-vat genomen, het welk de Priefter met een weinig ftof van de vloer gemengd, tot deeze plegtigheid gebruikte, daar geen vergif kon bygevoegd worden, omdat alles in het openbaar, ten overftaan van het volk, gefchiedde. 3) Dat alle de plegtigheden, en de gantfche toerusting zo ftaatelyk verordend worden, dat'er niet ligtelyk een geval kan uitgedacht worden , dat eene fchuldige vrouw het tot het uiterfte zal hebben laten komen, gelyk wy dan ook in het geheele O. T. geen één voorbeeld ontmoeten, dat deeze proef van het yver-water genomen is. Eindelyk, 4) dat deeze Wet van het yver-water, geheel onderfcheiden is van die water-of vuur-proeven, die byzonder in de bygeloovige Middel-Eeuwen vry algemeen in zwang gingen, en met deeze Wet geheel in geene vergelyking gebragt kunnen worden (*). §. 12. (*) Meer van deeze Wet kan men vinden in J. D. Mi chaclis Mofamh Recht F. Deel. Bl. 280. §. 263.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 287 §• 12. • Mofes wetten geven geen het minfte blyk, dat hy een bedrieger zon geweest zyn. Uit den inhoud en gefteldheid van verfcheidene Wecten van Mofes, tragten de Beftryders van den Bybel een bewys af te leiden, dat dezelve alleen aan eene menfchelyke Staatkunde haaren oorfprong te danken hebben,en datMofes een bedrieger is te noemen, die dezelve opgeeft als van God zeiven aan Hem bevolen. Morgan (*) is hier de voornaamfte voorganger. Dewyl wy op verfcheidene van zyne befchuldigingen , reeds gelegenheid gehad hebben, om te antwoorden, zullen wy den Lezer derwaards verzenden (f), en hier alleen in aan- mer- (*) In zynen Moral Philofopher op verfcheidene plaatzen. (t) Dus befchuldigt Morgan Moral Philof. Vol. II. pag. 106. 261. 271. Letter to Eufeblus pag. 43. Vol. III. p. 116, 336. Mofes, dat deeze Wetgever door het toelaten der veelwyvery, de begeeriykheden des vleefchs zou hebben begunftigd. Men zie dit beantwoord in dit Deel. Bl. 170. De Levltifche plegtigheden befehouwt hy als bygelovig, en alleen ingericht, om het Priellerlyk gezag ten fteunzel te verftrekken Vol. II. p. 62. 134. enz. Dit is beantwoord //. Deel Bl. 405.^ Dat in Mofes wetten geen beloften van beloningen of bedreigingen van flraffen na dit leven, voorkomen , dient hem insgelyks tot een bewys voor zyne Helling, dat Mofes alleen een Staatkundig famenllel gevormd heeft; Doch hief van hebben wy reden gegeven II, Deel. Bl. 253. Insgelyks hebben wy verfcheidene befchuldigingen tegen Mofes wetten reeds beantwoord, die de Schryver van la Bible enfin expliquée maakt, B. V. dat God in dezelve een yverig God genoemd word pag. 144. zie II. Deel. Bl. 313. Dat God bedreigt de misdaad der Vaderen te zullen bezoeken aan de kinderen, aan het derde en vierde lid der genen, die Hem haaten, II. Deel. Bl. 28. Over de Wet, om 48 Heden aan de Leviten ter bewooning te geven, waarover deeze Schryver ins-  288 Verdeediging der Perzoonen, die in de merking nemen de befchuldigingen, die, behalven de reeds beantwoorde, nog worden byge. bragt; Wy Vinden de meeste derzelver by den* Schryver van la Bible enfin expliquée (*): Vooreerst zegt hy, Mofes verbied, dat men eenige beelden zal maken , en ondertusfchen plaatst* hy zelf Cherubs, waar van onze Schryver Osfen of Kalveren gelieft te maken, op de Verbondsark. Hy maakt een koperen Slang, en Salomo metaalen Koeïen in den Tempel, dien hy ftichtte. Doch, wie ziet niet, dat onze Schryver de Wet verwringt? Het maken van Beelden van den waaren God, die onzigtbaar is, was verboden, als ook van alle andere voorwerpen, om die aan te bidden; maar nooit ging dit gebod zo verre, dat de Becldhouw-en Schilderkunde niet geoorloofd zouden geweest zyn. Mofes verftond zyne eigene wetten, cn Salomo wist by het bouwen van den Tempel zeer wel, wat hem geoorloofd was (f). ■— Uit het verbod tegen de Toveraars , en tegen onnatuurlyke zonden met beesten, leid onze Schryver af, dat de Joden tot het één en ander zeer geneigd moeten geweest zyn, en zoekt het zelve daar door belagchelyk temaken, niet in het oog houdende, dat deeze geboden gegeven zyn, om de Israëliten te wapenen tegen deeze misdaden, die by de Canaaniten hadden plaats gevonden , en welke om dezelve werden uitgeroeid Levit. XVIII. Hyzegt nog, de dienst der Afgoden werd met den'dood Se- insgeiyks zich bezwaart pag. 193. hebben wy ons verklaard II. Deel. Bl. 50. enz. (*) Pag. 143. 203, 204. (f) Vergelyk Miciiacms M.,f. Recht. V. Deel, Bl. 167. eu myaè Visfért. de ALdibm Hebt. pa": 8-, U.  H, S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 289 geftraft, volgends Mofes, en dezelfde Wetgever verbied, dat men de Goden niet vloeken zal Exod* XXII. 28. Nopends de eerstgemelde Wet, hebben wy gefproken in dit Deel. Bl. 136. En wat de tweede plaats aanbelangt, f^bc-on Jofephus(fy die verftaan heeft van de Goden van andere Volken, het volgend lid des vers leert genoeg, dat men door Ö'rntf, aldaar de Overheden verftaan moet (f). De wetten aangaande de tien* den, vervolgt deeze Schryver, zyn gegeven, voor dat 'er Leviten en Tienden waren; waar uit hy wil befluiten, dat dit alles in latere tyden gefchreven is door zekere Priefters, die by de Tienden belang hadden; Even of de Tienden eene geheel nieuwe uitvinding waren, en niet reeds van ouds af bekend, doch omtrent welke Mofes alleen fchikkingen maakte, die vervolgends in acht genomen moeften worden (§). Op de krygswetten Deut. XXI. 10. welke vergunden eene gevangene vrouw zich ter vrouwe te nemen , maakt hy (BL 203.) verfcheidene aanmerkingen,alsof dezelve de ongebondenheid der krygsknechten te zeer begunftigden, en ook ftreeden met eene andere Wet, welke verbied vreemde vrouwen ten huwelyk te nemen. Doch wat het laatfte aanbelangt, wy weten, dat niet alle vreemde vrouwen verboden waren; en wat het eerfte betreft, de fchikkingen van Mofes waren zodanig, dat hy de ongebondenheid wel (*) Antiq. Jud. VIII. IV. 16, contra Apicn. Lib. IL Cap. XXXII. . Cf) Vergelyk Bowier DisfPhilaL de.ufu nominïs CnSK in qnibusdam V. T. locis h. 1. fub piuejidio Cel. Ravu defenf. [781. pag. 23. (§/) Men zie MiaiAèus Mof. Recht. IV. Deel. pag.o$, III. Deel T  ïoo Verdeediging der Perzoonen, die tn de wel degelyk beteugelde, en genoegzame zorge droeg voor de eerbaarheid en menfehlievend- heid (*). De Wet, die Mofes met zo vele wyze zorgvuldigheid gaf, omtrent de reinheid en zuiverheid des Legers Deut. XXIII. 10-J3. word door den Schryver, dien wy thans beantwoorden, op zulk eene wyze aangetast, die by onbefchaamd en zelfs oneerbaar fpotten met een Boek, het welk echter Joden en Christenen voor Heilig erkennen , nog de groffte onkunde en verwarring der oude en hedendaagfche tyden voegt. Vooreerst beveelt Mofes vf. 9-11. dat een iegelyk, dieLevitifch-onrein was, ook door de bevlekking by nacht, (pollutio noclurna) zich dien dag van het leger moest afzonderen; Hier verwart onze Schryver (f) alles ondereen. De Wet verbied toch niet, dat zo iemand in den veldflag ging, in welken toch ieder een onrein werd, door de doode ligchaamen der vyanden; gelyk Hy fchynt te onderftellen; Ook beftonden de Legers toenmaals niet uit gehuurde en ongehuwde Soldaaten, neen ! de Burgers togen te veld, en by zulken, daar het verderf der zeden nog den hooglfen trap niet bereikt heeft, kon dusdanig eene Wet veel toebrengen, om kuischheiden eerbaarheid te bewaren (§). Vf. 12- 14. (*) Zie de Joodfche Brieven II Deel. Bl. 27. (f) La Bible enfin expliquée pag. 203. „ Plufieurs gens „ de guerre out dit, que les pollutions, pendant la nuit, arrivaient principalement aux jetmes gens vigoureux, & „ que 1'ordre de les éluigner de 1'armee du matin au foir „ était trés dangereux, paree que c' est d'ordinaire du matin „ au foir que- fe donnent les batailles," alles, gelyk men ziet, in de veró'uderlreiling , dat zulk een onreine ook ontHagen werd, van in den veldflag deel te nemen. En dus loutere onkunde , of kwaadwilligheid ! (§) Men vergel. MiCHAëus Mof. Recht. III. Deel. Bl. 257.  H'. S. geprezen worden. Hoofdft. XIL 2$ï 14. beveelt Mofes, hoe het volk buiten het Leger zich zal hebben te ontlasten in eene afgezonderde plaats, deeze verordening behoeft onzen 'Wysgeer (*) niet zo onwaardig voor de Godheid voor te komen , om ze als belagchelyk ten toon te ftellen , daar dezelve in de heete Oofterfche landen noodzaaklyk is niet alleen, en daarom ook by de Turken word in acht genomen (|), (ja in onze Etiropifche Legers zelfs heeft iets dergelyks plaats,) maar ook met den eerbied overeen kwam, welken men aan de Godheid, die in Israëis Legers zich als byzonder tegenwoordig vertoonde, verfchuldigd was (§). —- Eindelyk vind Morgan (**) vreemd, dat Mofes geene (*) La Bible enfin expliquée pag. 204. ,, L'ordre, que „ ie Seigneur lui-méme donne fur la maniere de faire fes ne„ ceslkés, a paru indigne de la Majellé diviné au Celebre „ Collins; & il s'eft empoité jusqu'a dire, que Dien avait plus de foin du derrière des Israëlices que de leurs ames; „ que ces mots Immortalité de PAme, ne fe trouvaient dans „ aucun endroit de 1'ahcïen Testament; & qu*i! eft bien ba* „ de s'attacher a la maniere, dont 011 doit aller a la garde„ robe," -— Het is moeilyk, op zulk een gefchryf alle gematigdheid te bewaren. Maar ! (f) B'jsbequil's Legat. TurcicceEp. III.p. 250. „ Ad htec" (hy (preekt van de Turkfche Legers,) „ furnma murrdities, „ nulla fterquilinia, nulla purgamenta, nihil quod oculos aut „ nares ofFendcret. Quicquid eft hujusmodi, aut defodiunt „ Tuft», aut proeul a confpeftu fubrnovent : Ipfi quoties„ cunque aivi exonerandsj necesfitas urget, fcrobem fibi li„ gone cavant, in qua excremema multa obruunt. Sic tota. „ caflra fordibut vacant." Ën hoe zorgvuldig in het gemeen de Oosterlingen omtrent dit (luk zyn, zie men by de Sfhryvers aangehaald door den Wél Eirrw. Kuipers Aan* ïcek. op d'Arvieux Reize enz. BL 260. (§) Zie MlCHAè'Lis /. e. en in Synragnn Conimentath Tot;:. II. pag. 103. (**) Mbi al Bhilcfiopher Vol. II. pag. icö. 267.271, Veh HL pag. 46. 336. fqq. T a  2C}2 Verdeediging der Perzoonen, die in de ne byzondere wetten heeft tegen de dronkenfehap en onmatigheid, welke zonden echter by de Israëliten genoeg in zwang gingen , zo als uit de ftrafprediking der Profeeten blykt. Doch hier op zal het genoeg zyn aan te merken, dat het meer de zaak der Zedekunde, dan der Burgerlyke Wetgeving is, om te waarfchuwen tegen foortgelyke buitenfpoorigheden; Dat Mofes veel wyzer gehandeld heeft, dan Mohammed f die alle gebruik van den wyn heeft verboden, daar Mofes, dezelve toelatende en niet verbiedende, echter in zyne vernaaien van Noach, Loth enz. genoeg aantoonde , welke droevige gevolgen, dronkenfehap en onmatigheid na zich liepen; Eindelyk, dat er wel degelyk eene Wet gevonden word, Deut. XXI. 20, 21. welke den losbandigen zoon, die een Lichtmis word, en zich aan brasfen en zuipen overgeeft, zyne ftraf by den Richter bepaalt, in gevalle zyne Ouders over hem klagen. Zo dat ook dit ftuk door Mofes niet is voorby gegaan (*). §• 13- Befchuldiging tegen Mofes van leugens, en •wreedheid. Mofes kan geen gezant van God zyn, want, Zegt men, hy heeft zich met leugentaal opgehouden. Hy heeft Pharaö willen misleiden, door zyn verzoek , om met de Israëliten drie dagreizen in de woeftyne te trekken , doch hier op is geantwoord II. Deel. Bladz. 355. Hy heeft de (*) Men zie van deeze Wet MiCHAëus Mof. Recht. VI. Deel. Bl. ïn. enz.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 293 de Israëliten wezenlyk bedrogen, door de heerJyke voorftelüngen van de vruchtbaarheid van Canadn, maar die zullen wy by eene voegzamer gelegenheid kunnen wederleggen. Thans zullen wy ons in deeze paragraaf bezig houden, met kortelyk te onderzoeken, of Mofes wezenlyk van moord en wreedheid kan befchuldigd worden, vooreerst omdat hy den Egyptenaar verflagen heeft .Exod. II. u, 12. en wel, gelyk fommigen beweeren, op eene verraderlyke wyze; Wat recht had toch Mofes, om deezen Egyptenaar te dooden , en wel met overleg, want hy zag eerst rond , of 'er ook iemand was (*). Doch deeze befchuldiging is ligt uit den weg te ruimen; en wy behoeven met Joséphus het geval niet te verzwygen, noch met Augustinus te erkennen , dat Mofes hier in zonder eenig recht gehandeld heeft; Wy moeten alleen de omftandigheden in het oog houden, en Mofes daad zal zich zelve rechtvaardigen. De Israëliten waren als eene vrye Volkplanting in Egypte gekomen, en hadden zich met bewilliging van den Koning van Egypten, in Gofen nedergezet, hier leefden zy naar hunne zeden, als een vry Volk; dit Volk word op het wreedst onderdrukt; Mofes bezoekt op eenen tyd zyne Israëliten , en is getuige van de verregaande mishandeling, misfchien tot der dood toe van eenen zyner Broederen , door eenen Egyptenaar. Nu ontwaakt de liefde voor zyn Volk, de •(*) Tindal ChrfiUndi zo oud als enz. Cap. 13. pag. 463. Jac. Ilive Qrat. fpoke at Joyners Hall pag. 36. fqq. La Bible enfin expliquée pag. 128. II était coupahle du meurtre dun Egyptien, c'était un crime capital dam un raëlite, T3  ap4 Verdeediging'der Perzoonen, die in de de liefde tot de billykheid, evenwel niet zonder eenige vreesachtigheid , of omzigtigheid, die in Mofes charakter lag opgefloten. Niemand Ziende, valt hy op den Egyptenaar aan, red Zynen broeder, en dood den geweldenaar Exod. II. u-13. zonder dat de Text meer zegt, wy weten derhalven niet, of hy wel op eene andere wyze den verdrukten Israëliet heeft kunnen te hulpe komen , het welk nog meer ten Zynen voordeele zoude bellislën. Wat misdaad heeft Mofes nu begaan ? Hy handhaaft de rechten der mcnfcbheid, de rechten van een vry Volk, tegen eenen onderdrukker, en hy geeft door deeze daad, als 't ware, de leuze aan zyne Natie, om haare vryheid te hernemen, en zich van het onrechtvaardig juk teontfiaan; Doch de Israëliërs waren te moedeloos., te fiaafsgezind, dan dat zy hier op zouden gelet hebben; veelëer toonde kort daarna een Israëliet, die zynen broeder mishandelde , hoe ontaard het charakter van dit Volk reeds was , gelyk Stephanus Handel. Vil. 24, 25. te recht opmerkt. Voeg hier by, dat 'er in Egypten eene wet was, welke iemand, die op weg eenen ander ziende ombrengen , of eenig geweld lyden, zulks, indien hy konde, niet itrafte of belette, aan de doodftr.af fchuldig verklaarde., en indien hy te zwak was, om zelf hulp aan te brengen, beval zy hem, de moordenaars en geweldenaars aan te klagen en in rechten te vervolgen; Indien hy zulks verzuimde, werd hy met een zeker getal flagen geftraft, en moest drie dagen honger lyden (*). Ja, het natuur-recht zelf veroorlooft niet alleen, maar beveelt den onderra*) Diodor. Sicul. I. LXXVII. p. 88. Ei. Wësselingii.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 29$ derdrukterj te hulp te komen tegen den Onderdrukker, al ware het met den laatften te dooden, byzonder, wanneer men beide moet aanmerken in den ftaat der Natuur , gelyk hier Mofes was, als Israëliet befchouwd zynde, dewyl de verdrukkingen der Egyptenaaren, den Israëliten alle recht hadden gegeven , om hunne vryheid te hernemen en zich te verdeedigen (*). Het kan zeer wel zyn, dat Mofes eene buitengewoone Godlyke opwekking gehad hebbe , om zyn Volk, door deeze dood van den Egyptenaar, een' wenk te geven van hunne verlos* fing , doch dewyl de gefchiedenis 'er van zwygt, en wy daar uit geen bewys ter rechtvaardiging van deezen grooten Man behoeven te ontleenen , zal ik dit op zyne plaats laten (f). Men heeft de daad van Mofes, by de Helden-ondernemingen van zulken te vergelyken , die door het dooden van eenen Onderdrukker, de leuze gegeven hebben aan gantfche Volken, om de vryheid te hernemen. Men denke aan den waardigen Mattathias, den vader der Makkabeefche Helden, aan eenen Willem Tell in laater tyden , den Herfteller van de vryheid der Zwitfchers. enz. Alleen Mofes vond geen byval by zyne natie, die door de flaverny al te zeer nedergeflagen en verbasterd was. — Als voords de Deïsten over wreedheid klagen, in de plagen van Egypte , bvzonder de laatfte, waarby alle de Eerstgeboornen omkwamen (§), dan moe- (*) Men leze de Dlsfertatio Jttridico-Moralis de violent* defenfione alterius^ van den Wel E. Heer J. Kneppelhout, Utrecht 1769. (f) Vergelyk Hezel , Perponcher ad h. 1. Niemeyer. Charakterk. II. Deel. I. Stuk. Bl. 36. (.§_) Th. Morgan Moral Phikfopher Fol. IL pag. 17. T 4 L*-  496 Verdeediging der Perzoonen, die in de moeten zy weten, dat zy niet tegen Mofes .maar tegen God zich verzetten, ten ware zy dit voor ongeloofiyk wilden houden, dat door "eene Pest of ander algemeen onheil, duizenden menfehen en beeften fneuvelen, en op dien grond de geloofwaardigheid van Mofes verhaal willen aantasten , maar dan kunnen zy door zeer vele voorbeelden van het tegendeel overtuigd worden, zodat het niet nodig is, 'er één van by te brengen. Genoeg is het, God heeft zich aan de Egyptenaars willen verheerlyken , door rechtvaardige oordeelen; en dit moet ons voldoen., die wy nooit bevoegd kunnen wezen,om Gods daaden van onbillykheid te verdenken, i 14. Verdere verdeediging van Mofes. Maar, dit was echtereen werk van Mo* fes, dat Hy den Leviten -het wreed bevel gaf, om door het Leger der Israëliten te gaan , en hunne broeders te dooden , Exod. XXXII. 27. 30. Men weet dit geval wederom kunftig te ver. draaien, met veele byvoegzels te vermeerderen, en Letter to Ettfebius pag. ia Fol. LIL pag.. 178. 221. La Religion Muhommed. comparée a la Payenne de tlndofian. La Bible enfin expliquée pag. 131, 132. die ook by deeze gelegenheid met het l'aficha fpot, en van het bloed van heï Paafchlam, dat aan den bovendrempel van der Israëliten deuren moest gellreken worden , zegt: „ Ce lang était une marque pour avertir Dieu, de ne point emfer dans la maifun „ &den"y tuer perfonne." Dus verdraaiende het geen voor een zinnelyk Volk meer zinnelyk was verordend, om hun, als *t ware, te gemoete 'te komen. De Text zegt Exod. XIL 13. Dat bloed zal u lieden tot een teeken zyn aan de huizen, daar gy in zyt.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 297 en daar de Text alleen zegt, dat 'er 3000 door het zwaard der Leviten zyn omgekomen, volgt men greetig de lezing der Vulgata, die 23000 heeft, om des te Merker van wreedheid , vun een groot bloedbad enz. te kunnen fpreken (*). Ondertusfchen is hier niets gefcbied, dan dat eene rechtmatige ftrenge handhaving van de pas ingevoerde Staats-inrichting heeft plaats gehad; Even te voren had bet Joodfche Volk zich de Godlyke fchikking laten welgevallen; maar wel dra weken zy door het oprichten en ver-ëeren va'h het gouden Kalf, daarvan af, ja keerden ze geheel om; Nu weet men, hoe nodig ftrengheid zy by het eerfte invoeren van eene heilzame Staats-inrichting, vooral wanneer wrevele muitcmakers dezelve moedwillig durven aantasten , en oproer verwekken, dan kan een offer van 3ooofchuldigen niet te hard gereekend worden, om eene gantfche Natie te behouden. Mofes moet hier worden aangemerkt, niet als een byzonder perzoon, maar als Wetgever; Inde laatfte betrekking moest hy tegen zynen zachtmoedigen aart aan, ftreng te werk gaan, maar hoe hy (*) La Bible enfin expliquée pag. 150. Deeze Schryver fielt de zaak, ais ongeloofiyk voor, dat miUioenen menfehen zouden geduld hebben, dat één e Stam onder hen zulk een bloedbad aanrichtte, Hy zegt, dat de Leviten zelf niet vry waren van de misdaad, waar over zy de anderen ftraften; dat 'er nergens gezegd word, dat dit gefchiedde op bevel van God. Hy befchouwt het bevel van Mofes als een blyk van barbaarsheid, en noemt de daad der Leviten, „ une fureur „ abominable, qui ne doit jamais étre imitée pour qnclque ,, chofe , que ce puisfe étre.'" In zyn Diftion. Portatif pag. 101. fur la Tolerance pag. 71. en andere zyner fchriften hadVoLTMRE deeze befchuldiging reeds bygebragt. Doch was ook reeds bondig wederlegd door den Abt Guencë Joodfche Brieven I.Dcel. Bl. 130. volfg. T 5  298 Verdeediging der Perzoonen, die in de hy als Mcnfch, als Vader des Volks dacht, ziet men aan zyne voorbidding voor het Volk, toen hy nog op den berg was Exod. XXXII. 11. en uit zyne voorbidding, nadat de 3000 Oproermakers gefneuveld waren vf. 30. (*). De overige tegenwerpingen van den Schryver van la Bible enfin expliquée, zyn van geen aanbelang; 1) Het is niet ongeloofiyk, dat 25000 gewapende Leviten, onder eenen daar op niet verdachten hoop , en waar veelen reeds door fchaamte en wroeging getroffen waren, 3000 nedervellen. Eén ftout gezegde of daad van éénen perzoon, heeft dikwils eene oproerige menigte gefluit en beteugeld. 2) Het is waar, Aaron, het hoofd der Priefteren en Leviten , had tot het maken van het Afgodsbeeld de hand geleend, doch niet dan gedwongen, gelyk wy ftraks nader zien zullen. 3) En als hy zegt, dat men nergens leest, dat God dit bloedbad geboden heeft, dan heeft hy zekerlyk den Text niet ingezien ; Vf. 27. zegt Mofes tot de Leviten: Alzo zegt de Heere, de God Israëls enz. Is dit niet eene plegtige verklaring , dat Mofes hier op bevel van God handelde? Derhalven, ook in dit geval heeft Mofes wel gedaan. Eene onbefchaamde lastering is het verder, wanneer dezelfde Schryver van la Bible enfin expliquée (f), aan Mofes toefch.ryft den dood van 24000 (*) Men vergelyke Niemeyer Charakterk. I. c. Bl. 155. 176. en den Heere Perponcher Bybelvert.,van Michacus 1(1. Deel. il. Stuk. Bl. 294. (f) Bladz. 189. alwaar hy in zynen Text de woorden zet: ^ & il y eut 24000 hommes de tués ", met eene openbaare verva'fching, in plaats van: De genen nu, die aan de plage ftorven, waren 24000. Num. XXF. 9. Vervolgends vaart hy met deezen uitroep tegen Mofes uit. „ De quel front „Mo-  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 299 24000 Israëliten Num. XXV. 9. om geene andere reden, dan om dat zy zich verbonden hadden met de docbteren der Midianiten. Immers de gefchiedenis leert ons, dat de Israëliten niet alleen hoereerden met deeze dochteren der Midianiten, maar zich ook door dezelve lieten verleiden, tot den Afgodsdienst van Baai-Peer, en zich dus aan eene hoofd-misdaad tegen den Staat, fchuldig maakten; de echte gefchiedenis leert, dat Mofes wel bevel van God ontvangen heeft, om de hoofden des Volks, die zich het meest hadden fchuldig gemaakt, den Heere op te hangen tegen de Zonne vf. 4. dat hy den Richters geboden heeft, om de Afgodendienaars te dooden vf. 5. maar zy zegt niet, dat deeze Richr ters dit volbragt hebben, waar aan derhalven reden is , om te twyfelen, vergelyk ons II. Deel Bl. 47. Zo veel is zeker, de gefchiedenis zegt, dat de 24000 Israëliten aan eene plage, dat is, 'aan eene Godlyke plage van Pest, of andere fchielyke fterfte zyn omgekomen vf. 9. dewyl de toorn des Heeren ontfteken was tegen Israël vf. 3. Wat heeft dan Mofes hier misdaan? §■ 15- Strengheid tegen de Midianiten enz. Eindelyk befchuldigt men den waardigen Mofes van eene trotschheid, die tot wreedheid jegens „ Mofe, a Page de pres fix-vingu ans, pouvait-il" faire uier „ vingt-quatre mille de fes compatrioies, pour s'étre unis a des filles Madianices, lui, qui en avait époui'ë une, lui „ dont les enfans , avaient un Madianite pour grand pe„ re " !  300 Verdeediging der Perzoonen, die inde gens vreemde Volken overfiaat. Een bewys daar van zoekt men in den oorlog tegen de Midianiten Num. XXXI. een gantsch Volk word hier op zyn bevel uitgeroeid , weerlooze vrouwen zelfs niet gefpaard. En hoe fnood ondankbaar , zegt men, was niet deeze daad; by de Midianiten had Mofes weleer eene veilige toevlucht gevonden, zyne vrouw \vas uit dit Volk oorfpronglyk (*). Hoe verwarren deeze Schryvers alles onder eikanderen! Niet alle de Midianitifche Stammen zyn in deezen verderflyken oorlog gemengd geweest, niet die, tot welke Jethro, Mofes fchoonvader behoorde, maar alleen die, welke zich met de Moabiten thans hadden veré'enigd , om Israël te keer te gaanj (*) Morgan Moral Philof. Vol. III. pag. 334. Edelman Mof. met ontdekt, aangez. eerfte gezicht pag. 107. Voltaire fur la Tolerance pag. 76. La Bible enfin expliquée pag. 191. 192. Men vind in deeze gefchiedenis meer ongerymdheden , geiyk men meent: Voltaire befchryft het land der Midianiten, als zo klein en rotsachtig, dat het ongeloofiyk is, dat men daar een aantal van 32000 maagden zou hebben kunnen vinden, en in de Bible enfin expliquée yag. 192. word gezegd, dat in gantsch Egypten zo veel vee niet zou te vinden geweest zyn, als de Israè'liten op de Midianiten buit maakten. Doch , dat Voltaire grof gedwaald heeft in zyne befchryving van het land der Midianiten, is door den Heer Schutte aangetoond in de Akademie der Geleerden I.Deel. III. Stuk. Bl. 313. volgg. en dat naar evenredigheid van het aantal jonge dochters, de volwasfene mansperzoonen in deeze Midianitifche Stammen, op hst meest een getal van omtrent 30000 kunnen bedragen hebben, dat ook het vee niet ongeloofiyk zy, is opgemerkt door den Ridder MiCHAè'Lis Verhand, van de Schaapsvokken der Ooft. Volken. Gel. Mengelfchr. Bl. 84. alwaar die geleerde Man tevens de mogelykheid aantoont , dat de Midianiten door 12000 Israëliten verflagen zyn, zonder dat deeze daarby éénen man verlooren. Daar is dan niets ongerymds in deeze gefchiedenis.  H, S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 30I gaan; men vind immers de Keniten naderhand onder Israël, en ten tyde van Gide'ón doen de Midianiten met eene groote magt, in het Israëlitisch land eenen inval Richt. VI. 7, 8. Wat nu de rechtvaardigheid van deezen oorlog zelve betreft, men moet nooit uit het oog verliezen, dat de gantfche grondflag van Israëls Staat, beltond in den dienst van deneenigen waaren God; De kennis van den waaren God, tegen afgodery en bygeloof in de wereld te bewaren, was eene hoofdbedoeling van het Opperwezen in alle de Inrichtingen van dien Staat, gelyk Hesz in zyne Gefchiedenis der Israëliten, en Proeve van Gods Koningryk, zeer wel heeft aangetoond ; Nu haddén èeMidUmiteH niet alleen getracht, de Israëlïcen tot afgodery te verleiden, maar zich zeipen niet ou zien, tot dat heilloos oogmerk hu me vmi. wen en dochters prys te geven. Naar de dcofewyze van dien tyd, hadden zy het fel Op toegelegd,, om het geheel Israëlitisch Volk van de 6?fcherrning van Jehova te ontzetten te verdelgen. Was dit geen rechtvaardige reden tot eenen oorlog ? Om hoe geringere redenen voeren Christen Vorften denzelven wel? (*) Hard is buiten twyfel het bevel, om alles te dooden, en alleen de jonge dochters in flaverny weg te voeren, doch men vergelyke, wat wy over dit Huk gezegd hebben II. Deel. Bl. 338. volgg. en men zal de reden voor deeze geftrengheid kunnen opmaken. De befchuldiging, die Edelman en (*) Vergelyk Niemeyer Charakterk. II. Deel. I. Stuk. Bladz. 158. volgg. en vooral Michaèlis Mof. Recht I. Deel Bladz. 317, 318.  3Ö2 Verdeediging der Perzoonen, die in de en anderen tegen Mofes ontleenen uit de Wet, die de Ammoniten en Modbiten van het Burgerrecht van Israël uitfloot Deut. XX111. 3-6. is door ons insgelyks reeds beantwoord in dit Deel Bl. 185. Wanneer men aan den anderen kant Mofes befchuldigt van al te groote liefde voor zyn Volk, zodat hy daar door zelfs zo ver zou gebragt zyn, dat hy tegen zyn eigen welzyn eenen oubedachten wenfch zou gedaan hebben Exod. XXXII. 32. dan bedenke men, dat zyne woorden niet meer in zich behelzen, dan dat hy bereid is, om voor zyn Volk te fterven , indien zulks aan het zelve tot heil kan verftrekken. Meer fluiten zyne woorden niet in, gelyk-wy elders aangetoond hebben (*). — Eindelyk heeft de Schryver van la Bible enfin expliquée (f) nog eene grieve tegen Mofes, en zegt, dat hy even zo flecht Generaal als Wetgever was, daar hy aan het hoofd van 60000a mannen , geduurende 40 jaaren , alleen in de woeftynen omzworf, en zich door eene hand vol Amalekiten en Canadniten liet flaan; Doch ook deeze befchuldiging fteunt alleen op eene verdraaïng der gcbeurtenislen. De Israëliten die uit Egypten trokken , waren verre af van gefchikt te zyn tot dappere ondernemingen , gelyk wy meer dan ééns reeds opmerkten ; Hun verblyf in de woeftyne moeft onder tiet Godlyk beftier befteed worden, om hen tot eene Natie te vormen, gevormd zynde, konden zy het bun beloofde Land intrekken en bemagtigen. En waar uit maakt toch de Schryver op, dat Mo- (*) H.Dee!. BL 135. vergelyk NvLoë Schrift. Aanmerk. I. Boek. V. Aanmerk. (f) Bladz. 170.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 303 Mofes een flecht Generaal geweeft is? Omdat Israël geflagen werd door eene hand vol Ama- lekiten en Canaaniten ? Hy doelt zekerlyk op de gebeurtenis Num. XIV. 45. Maar, had Mofes dan de fchuld deezer nederlaag?De Israëliten wilden tegen zyne waarfchuwing, en tegen het Godlyk bevel aan , in Canaan dringen, en ftreden dus zonder Mofes en zonder God : thans waren zy niet beftand tegen hunne vyanden; Deeze gebeurtenisfe is wel een bewys, dat de Godheid eene byzondere beftiering omtrent Israël hield, maar niet, dat Mofes een flecht Generaal was. Wy zullen in het vervolg eene dergelyke befchuldiging tegen Jofua zien inbrengen , en dan nog een woord hier: by voegen. §. 16. Befchuldigingen tegen Aaron. Aaron, de broeder van Mofes, kan ook niet vry gaan van hevige befchuldigingen; en geen wonder, want hy is de eerfte Opperpriefter in den nieuwen Israëlitifchcn Staat, en de Geeftelykheid is doorgaands den Deïsten een doorn in het vleefch. Indien wy Jac. Ilive (*) geloven , dan zal hy de uitvinder van den dienft van het gulden Kalf geweest zyn, om nieuwe plegtigheden in te voeren, en zich in zyns broeders plaats tot hoofd des Volks te verheffen S1C /'v'vvtt volftrekt te§en de gefchiedenis üxod. AXXII. dat het geene wederlegging verdient; Voltaire (f) merkt hem echter ook by 03 Oration fpoke at Joyners-Hall, pag. 41. ^ (Ü Dm i'hihf Portatif p. 301. fyr la Tolerante p. h. voeg er by /* Bible en/ln expliauée pag. 151, enz  304 Verdeediging der Perzoonen, die in de dit geval als den fchuldigften van allen aan, en wil, dat de Text Êxod. XXXII. 35. dit zelf zegt, en verwondert zich, dat Hy echter vervolgends Opper-priefter word. Ik zal Aaron hier met fommigen (*_), niet geheel vry pleiten; Mofes beftraft hem wel duidelyk; Hy zelf erkent zynen misfiag; en Josephus gaat de geheele gefchiedenis voorby, niet, omdat hy een ander Exemplaar gebruikte, waar in dezelve ontbrak (f), of dat dit Hoofdftuk niet echt zou zyn, gelyk Voltaire (§) durft beweeren, maar eenvoudig, omdat hy de fchande van den eerften Opper-priefter zyner Natie voor de Romeinen Wil verheelcn. Ondertusfchen blykt het, dat Aaron alleen door het oproerig Volk is gedwongen" geworden , dat zyne vreesachtigheid hier meer te befchuldigen is, dan dat hy opzettelyk mede gedaan zou hebben met het Volk; in tegendeel , hy poogde nog zo veel mogelyk, de eere van den waaren God te handhaven, daar by een Feest ter eere van Jehova liet uitroepen ; Dus is hy geenszins de fchuldigfte van allen, ook zegt Exod. XXXII. 35. zulks niet, maar alleen , dat God het Volk plaagde, omdat zy dat Kalf gemaakt hadden, het welk Aaron, te weten op hunnen oproerigen eifch, gemaakt had (f*). (*) MoNc/Ejus in een gsfchrifc, Aaron purgatus Frankf. J675. Leipzig 1689. Th. Tennison de appai itionibtts Dei in F. (SN. T. Symbolicis Cap. 5. §. 11. welke meenen , dat het vérfchynen van God op den berg, zittende op eenen Cherub, die de gedaante van eenen Osfe zou gehad hebben, aan Aaron de aanleiding tot het gieten van het gulden Kalf 2ou hebben gegeven. Doch dit alles is volftrekt ongegrond, Deut IV. 15—17. (t) W". WinsTON Six Disfert. Disf. 2. pag. 35. 45. (§) Sur la Toleranee pag 72. enz. £**) Meu vergelyke het charakter van Aaron by Niemeyer Cha*  H, S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 3O5 Pinehas verdeedigd. Pinehas, de zoon van Eledzar, de kleinzoon van Aaron, komt Afaira. XXV. voor, by gele* genheid van den afval der Israëliten tot afgodery en hoererymet de dochters der Midianiten. als een Yveraar voor den waaren God, die zelfs zo verre gaat, dat hy eenenZtmri, een' aanzienlyk mail uit den Stam van Simeön, terwyl hy met eene Midianitinne hoereerde, midden in hunne omhelzingen doorftak; de daad behaagde aan den God van Israël, en aan Pinehas word het Hogepriefterfchap in zyn geflacht daar voor toegezegd, gelyk hy ook deswegens Pf. CVI. 30, 31. en elders geprezen word. Doch juift om deeze daad word de brave Man hevig aangevallen en befchuldigd door de Deïsten. De Schryver van la Bible enfin ex* pliquée Q*) werpt eenen vloed van de bitterfte fciieldvvoorden tegen hem uit, en nogthans waarlyk onverdiend. Men ftelle zich het geval voor, zo als het by Mofes verhaald word, en men zal alle reden hebben, om Pinehas te pryzen, en lofwaardig te keuren. Hoe zwaar in het gemeen de zonde des Israëlitifchen Volks by deeze gelegenheid geweelt zy, hebben wy boven reeds gezien, (Bl. 299.) daar wy MoJes ftrengheid verdeedigden; Mofes had op God- lyk Charakt'rk. Jes Bybeh II. pee/. II. Stuk. Bl. 371. volgff. Venema Hifi. Ecclef. Tom. I. p„g. 176. ' 5 (*) „ Ce Ph'iijéè auraitcté le plus raaatique, le plus foq, „ & plus barbare des hummes. |e criiua de l'asl'aifm t, Phinée érait exécrable." enz. pag. 180. UI. Deel. V 9  306 Verdeediging der Perzoonen, die in de lyk bevel de Richters van Israël gelalt, om de fchuldigen te dooden, en des niet tegenftaande durft Zimri zich vermeeten, voor het oog van Mofes en van het gantfche Volk, eene fchendaad te begaan, die hier geene enkele hoerery, maar eene volltrekte omkeering was van de gronden van Israëls pas- ontluikenden Burgerftaat. Pinehas, een kleinzoon van den Opperpriefter, en dus niet geheel voor een ambteloos man te houden, voelt zynen yver voor het heil des Volks en de eere van God ontbranden, en, dewyl het vonnis door Mofes reeds geveld, en aan de Richters belaft was, uit te voeren, ftrafthy den fchuldigen op heeter daad, en behoud dus het Volk van deszelfs ondergang. Edele, Vaderlands-licvende daad , recht gefchikt, „ om een dronken Volk uit zyne bedwelming op te wekken. En zulke Mannen ,, moeten 'er zyn in eenen Staat; juift niet ve„ len , maar nogthans fommigen. " (*) Eh nu behoeven wy niet eens te onderftellen, het geen wel mogelyk, maar echter nergens duidelyk gezegd is, dat Pinehas een onmiddelyk bevel van God gehad heeft, om deeze openbaare overtreders te ftraffen (f), dewyl het gezegde vol- (*) Niemeyer Charaktcrk. II. Deel. II. Stuk. Bl. 403. Vënema -Hifi. Ecclef. Toin.I. pag. 228, Men vergelyke ter opheldering van het gezegde nopends Pinehas, het geen Cicero heeft Orat. Catilin. I. Cap. .10. daar hy zich de bedenkingen vormt, waarom hy Catillna ter ftad uit laat vertrekken, en niet liever ter dood brengt. ,, Quid tandem impedit te ? mosne majorum ? at perfsepe etiam privati „ in hac republica perniciofos cives morte multarunt. An leges, qua; de civiurh Romanorum fupplicio rogatte funt? „ at nunquam in hac urbe ii, qui a republica defecerunt, civium jura tenuerunt." &c. (t) Gelyk Liuè'NTiiAL VI. Deel. Bl. 2C0. en J. F. Buiv decs  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 30? volkomen het ftuk ten zynen voordeele voldingt. §. 18. V>rdeediging van Jofua. Op Jofua, Mofes Opvolger in het bewind van den Hcbreeuwfchen Staat, heeft men het niet minder geladen. Hy is, volgends de Deïstifche Schryvers, een flecht Generaal; Aan het hoofd van eene verbaazende magt van 600000 ftrydl baare mannen, God onmiddelyk tot zyne hulp hebbende, is hy nogthans vreesachtig, en moet telkens bemoedigd worden; Hy durft een Land, gelyk Canaan , waar in flechts eenige opene Vlekken lagen, (dus toch vinden deezeHeeren goed, tegen de gefchiedenis aan, de toenmaalige gefteldheid van dat Land te befchryven,) niet aantasten, zonder het eerft befpied en met eene vrouwe, Rachab, famengefpannen te hebben ; Hy bedient zich van laffe krygsliften tegen eene kleine onweerbaare plaats, gelyk Aït tevens is hy meer een Rover dan Krygsbevelhebber; En hoe wreed handelt hy met Canaans lnwooners! Koningen (indien het Koningen zyn zullen) mishandelt hy op eene laage wyze, door hun den voet op den nek te zetten, en vervolgends te dooden en op te hangen. Hoe onbedachtzaam , dat hy, een vyandlyk Land zullende intrekken, eerft alle Israëliten laat befnyden; wie kan zulke ongerymde verhaalen aannemen? wie kan geloven, dat 31 Koningen door deus Disf. de jure Zelotarum in genre Hebnea, qua; exfhtc m Co/iecJ. Opufcul. Hift. Philcl. Theol. T. Oelrichs Brem« 1768. Tom. I. part. I. pag. 119. fqq. V 2  308 Verdeediging der Perzoonen, dte in de door Hem overwonnen zyn (*)? enz. Ziet daar eenige befchuldigingen , die wy kortelyk zullen beantwoorden. De onderneming van jofua was op zich zelve eene gevaarlyke onderneming. De Canaanken waren dapper en ftrydbaar, en, wat ook de Deïsten zonder bewys zeggen, de gefchiedenis getuigt, dat zy vaste en wel-verfterkte Steden hadden; terwyl de Israëliten het oorlogen ongewoon, niet wel gewapend, alleen te voet ftrydende, daar de Canaanken ook ruitery en oorlogs-wagens hadden, geheel niet beftand fcheenen, om het land Canaan te bemagtigen: Indien Jofua niet waarlyk een Held was geweest, hy zou nooit deeze verovering ondernomen hebben , indien hy niet gelovig gefteund had op den byftand des Almachtigen, zyne onderneming zou enkele roekeloosheid geweest zyn. \En hier tegen ftryd niet, dat hy, als een voorzichtig Held, door Verfpieders onderzoek laat doen; (De famenfpanning met Rachab, is eene hersfenfchim;) dat hy krygslilten gebruikt enz. want middelen moesten gebruikt worden , fchoon God Israël ter hulpewas. Nopends de ftrengheid in den oorlog tegen de Canaaniten, hebben wy reeds gefproken i7. Deel. Bl. 338. en dat het van ouds een krygsgebruik was, den overwonnen vyanden den voet op den nek te zetten, is reeds door velen opgemerkt (f) ; Dat zo vele Koningen in Canadn zich bevonden , is voor onze zeden vreemd, (*) Ik zal hier alleen aanhaalen la Bible enfin expliquée pag. 207. 210. 214. alwaar men uit Lord Bolingbroke. de hevigfte verwytingen van wreedheid tegen Jofua aanvoert, 216. 220. 221. (f) Conf. Lyd. Syntagma de re militari Lib. VI. Cap. 3. §• 7-  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 30$ vreemd, maar niet voor de Ouden, wanneer elke Stad met haar rechtsgebied ligtelyk een Koningryk uitmaakte, waarvan wy nader gelegenheid zullen hebben te fpreken ; Dat Jofua alle deeze Vorften, die hy overwon, ook doodde, behoorde tot het ftrenge krygsrecht tegtn de Canaiinicen , en daarenboven was zulks by de oude ruwer zeden der menfehen , ook by andere Natiën,zelfs Grieken en Romeinen, niet vreemd. Wat eindelyk de befnydenis betreft, ondernomen, zo als men in het vyandlyk Land üondte trekken, men moet bedenken, dat de Canaaniten volgends de gefchiedenis, met grooten fchrik geflagen waren, en dus niets durfden ondernemen tegen de Israëliten, daarenboven was er geen eensgezindheid tusfchen de menigvuldige Koningen in dat Land, elk fchynt met fchnk en vreeze afgewacht te hebben, waar het Israëlitifch Leger zich zoude heenwenden, eerft naderhand, als het gevaar dichter by kwam, verbonden zich fommigen hunner met eikanderen. Maar ook, daar was in het Israëlitifch Leger nog manfehap over,die onder de 18 jaaren waren,toen het Volk uit Egypten trok, en dus reeds befneden, welke in gevalle van overrompeling tot befcherming hadden kunnen zyn; Dan ik verzende den Lezer verder nopends Jofua , tot de fchriften van Hesz (*) en Niemeyer (f), en ga over tot eenige Helden, die in het Boek der Richteren voorkomen, §. 19. (*) Gefchied. da- Israëliten F. Deel. CO Charaktcrk. des Byoels. II. Deel. II. Stuk. Bladz. 407. volgg. v3  310 VERDEEDIGING DER PERZOONEN, DIE IN DE Gideön. Gideön, die door den Schryver aan de Hebreen Cap. XI. 32. onder de Geloofs-helden geplaatft word, is door de Deïsten befchuldigd van ongeloof, omdat hy, niet te vrede met een byzonder wonderteeken, de herhaaling van het zelve durft begeeren Richt. VI. en meer andere blyken geefc van vreesachtigheid, by voorbeeld , dat hy het Afgods-beeld van Baal by nacht verbrak ; Ook befchuldigt men hem van Afgodery Richt. VIII. 27. omdat hy van den buit der Midianiten een' Ephod maakte; en eindelyk van wreedheid, omdat hy de Oudften van Snccoth en Pnuél dorfchte met dorfchwagens onder doornen en distelen , gelyk men de plaats Richt. VIII. 7. 16. 17. fchynt te moeten opvatten ; eene wreede en onmcnfchelyke ftraffe zeker! daar deeze Lieden alleenlyk ververfchingen geweigerd hadden aan zyne benden (*)! Ondertusfcben ziet men duidelyk uit de gefchiedenis, dat Gideön in de daad een heldenmoed, en geloof aan de Godlyke verfchyningen bezeten heeft, fchoon zyn gedrag altyd met bedaarde omzichtigheid, die fomtyds min of meer in het vreesachtige fcheen te lopen, verzeldwas; En (*) La Bible enfin expliquée pag. 236. 237. „ Nous pas„ fons ici fous filence lespeuples," (waarom hier het meervoud gefield is, weet ik niet) „ de Socoth , dont Gidéon brifa les os avec les épiues du défert, pour avoir ret'ufe „ des refralchisfemens a fes troupes fatiguées d'un fi grand „ carnage. Nous verronsDavid en faire autant. Lesjuifs,& „ Peuple, & Chefs, & Rois, & Prètres, ne font pas trop ,i miféricordieux. "  . H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 311 En zeker,de onderneming, om Israël van eenen overheerfchenden vyand te verlosfen, was niet gemaklyk, te meer, omdat op de trouwe en kloekhartigheid des Volks weinig ftaat te maken was (*_); Hy is derhalven tegen de befchuldiging van ongeloof gemaklyk te verdeedigen. Aan Afgodery kan men hem ook niet fchuldig houden , omdat men nog niet zeker is, wat men door den Ephod, door hem uit den Buit gemaakt Richt. VIII. 27. te verftaan heeft: Indien een beeld, dan zal het nog niet bewezen zyn , dat het een Afgodsbeeld is geweeft, maar Gideönzal zich daar door een teeken van den waaren God hebben willen vertegenwoordigen (f), en is dus wel fchuldig aan Beeldendienft, maar niet aan Afgodery, fchoon er naderhand door zyn Huis en door het Volk aanleiding uit genomen is tot Afgodery. Dan daar is geheel geene reden, om zelfs dit te ftellen; Ephod beteekent nooit een Beeld , maar den Prieftcrlyken mantel; En Gideön fchynt eene Priefterlyke kleeding te hebben laten vervaardigen, misfchien ook wel met edele gefteentens, om dus als een Godlyk Orakel in zyn huis of ftad te hebben, ten blyke, dat Hy zelf over Israël niet wilde heerfchen, maar in alles naar het voorfchrift van het Godlyk Orakel te werk gaan, wanneer de famenhang met het voorgaande vers byzonder wel ftrookt (§); Of wel, door het laten maken van eene Priefterlyke kleeding uit den buit der vyanden, en die op eene gewyde plaats op te hangen, heeft hy de ge- (*) Niemeyer Charakterk. II. Deel. II. Stuk. Bl. 483. (t) MiciiAè'Lis ad h. I. (§) Venema Hift. Ecclef. Tam. I. frag. 344. V4  312 Verdeediging der Perzoonen, die in de gedachtenis van de behaalde overwinning ter eere van God willen vereeuwigen; het welk echter, fchoon buiten zyne fchuld, naderhand aanleiding gaf tot Afgodery (*). Wat eindelyk betreft de ftrenge ftraf over de lieden van Succoth en Pnuel geoefend; merk ik voorëerft aan, dat dezelve niet te werk gefield is aan alle de inwooners, maar alleen aan de Hoofden of Beftierers Richt. VIII. 6. vérgel. vf 8. daarenboven hunne misdaad was niet ligt; zy waren zelf Israëliten, maar in plaats van Gideön tegen den gemeenen vyand des Vaderlands by te ftaan, weigeren zy hem leeftocht en ververfchingen, en voegen daarby hoon en verachting; Dus waren zy in den volften zin verraders van het Vaderland; en derhalven de ftrengfte ftraffe waardig (f). .§. 20. Jephtah. Over den Israëlitifchen Richter Jephtah, dien Paulus Hebr. XI. mede wegens zyn geloof pryft, worden ftrenge oordeelen geveld; niet alleen van de Beftrydcrs van de Godlyke Openbaringe (§), maar ook van derzelver vrienden en Verdeedigers; De Ridder MicHAëLis fchetft onder anderen zyn charakter gantfch niet gunftig af (**); Ondertusfchen is Jephtah door anderen (*) Hezel ad h. i. (t) Niemeyer Charakterk. II. Deel. II. Stuk. Bladz. 450, Venema /. c. pag. 342. Hezel ad h. I. (§) La Bible enfin expliquée pag. 240. fqq. C**) Mof. Rftht. III. Deel. Bl, 16.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 313 ren verdeedigd geworden; Door Niemeyer (*) zyn verfcheiden voortrerlyke hoedanigheden in hem aangetoond; Een ander heeft op zich ge. nomen , hem in alles te verdeedigen (f). Ik heb reeds 11. Deel. Bl. .333. van zyne gelofte, die zo vele pennen gefcherpt heeft, gefproken, en toen aangemerkt, dat, alfchoon men geloofde, dat Jephtah zyne dochter geofferd heeft, des niet tegenftaande de uitfpraak van Paulus gegrond blyft, en waarlyk, als men de gefchiedenis van deezen Richter leeft, bevind men, dat Hy in allen gevalle een dapper, groot, en by zyn Volk welverdiend Man is (§_). Zulk een man is waardig, dat men hem niet veröordeele, zonder een bedaard onderzoek. Men brengt tegen hem in, dat hy een hoerekind geweest is; dit zy eens zo ! Maar doet zulks iets tot zyn charakter ? Daarenboven is het zeer twyfelachtig, of miï hier niet in het gemeen eene vreemde vrouwe zegt, (**) en dan is de behandeling van jephtahs broeders tegen hem, ten hoogften onbillyk, en hy heeft alle reden, om hun zulks te verwyten, gelyk hy doet vf. 7. Vervolgends zegt men, hy is een openbaar Rover geworden , na zich aan het hoofd van eene bende Struikrovers gefteld te hebben, ja de Schryver van la Bible enfin expliquée (jff) durft by deeze gelegenheid het geheele Joodfche Volk befchryven, als eenen Stam van Arabifche Rovers. Dan ook deeze befchuldiging houd geen fteek: Dus luid de Text: (*) Charakterkund. des Bybels II. Deel. II. Stuk. Bladz). 511, volgg. (_t) Neder/. Biblioth. II. Deel. Mengel]». Bl. 119. (§) Dit belyd de Heer MiCHAëus zelf ad h. I. Bl. 121. (**) Zie dit Deel. Bladz, 166. (ff) Bladz, 240, V 5  314 Verdeediging der Perzoonen, die in de Text: Ende ydele mamten vergaderden zich tot Jephtah, en togen met hem uit, ende het gefchiedde na eenige dagen, dat de kinderen Ammons tegen Israël krygden, Richt. XI. 3, 4. Ydele mannen, is eene omfchryving van ftoute, dappere mannen (*), geene ydele en ligtveerdige, gelyk Abimelech huurde Richt. IX. 4. maar zulke , als David verzelden 1 Sam.XXll. 1. Aan het hoofd van deeze toog jephtah uit; tegen wien? dit word niet gezegd, naar onze vertaaling, maar wel, als men het 4de vers dus opvat; dit gefchiedde in die dagen, als de kinderen Ammons enz. dan leid ons het verband om te geloven, dat Jephtah aan het hoofd deezer dappere lieden, tegen de vyanden van zyn Vaderland "van tyd tot tyd is uitgetrokken (f); Nu verandert het geheel toneel! Jephtah is geen Rover; Jephtah is een man, die doet, wat in zyn vermogen is tot redding van het Vaderland. Eindelyk wenden zich de Giledditen tot hem, om hun hoofd te zyn ; het welk hy, na hunne onbillyke handeling jegens hem, hun onder het oog te hebben gebragt, aanneemt vf. 8-11. Dan hier vind men eene nieuwe befchuldiging tegen hem, namelyk die van heerfchzucht; Deeze befchuldiging is reeds door anderen (§) afgeweerd, die te recht aanmerken, dat Jephtah met de grootfte reden vorderde, dat men hem tot een hoofd zou aanftellen, als kunnende op de trouwe van zyn volk, die alleen in nood hem opzochten, niet zeer gerust zyn ; Doch ik vind nog ietsbvzonders in het verhaal, te weten, een blyk van Jeph- (*) Venema Hifi. Ecclef. Tom. 1. pag. 352. (t) Dezelfde /. c. pag. 351. (§) Niemeyer /. c. Bladz. 517  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 315 Jpphtahs Godsvrucht; Hy wil zyne aanftelling van God, en onder deszelfs goedkeuring hebben; Dit zegt hy vf. 8. Zo de Heere hen voor myn aangezigt geven zal, dan zal ik u tot een hoofd zyn; en dit word bevestigd uit vf. 10. daar wy lezen, dat deeze aanftelling plegtig verricht word voor het aangezigt des Heeren te Mispa ([*). Uit deeze aanmerking krygt nu zelfs het getuigenis van Paulus nieuwe fterkte. — Behalven zyne gelofte, waar van reeds gefproken is, heeft men , zo veel ik weet, niets van belang tegen Jephtah meer ingebragt; want dat Voltaire (f) nog aanhaalt, alsof jephtah Camos, den God der Ammoniten gelyk ftelde met jehovah, den God der Hebreen, uit Richt. XI. 24. is niet waardig, om beantwoord te worden, nadien immers jephtah alleen by onderfteiling fpreekt (§> §• 21. Befchuldigingen tegen Simfon. Ik heb reeds in dit Deel. Bl. 75. volgg. verfcheidene byzonderheden uit de gefchiedenis van Simfon, tegen de beftryders van het Bybel-boek gehandhaafd, en derzelver innerlyke geloofwaardigheid bewezen; Thans moet ik zyn charakter in overweging nemen, en dit wel des te zorgvuldiger , omdat Simfon, door Paulus Hebr. XI. 32. onder de uitmuntende voorbeelden des geloofs geteld,nogthans in een ongunftig licht van ve- (*) Venema Hift. Ecclef. Tom. 1. pag. 352. (|) Zie de Joodfche Brieven ÏI. Deel. Bl. 471. Het zelfde is herhaald la Bible enfin expliquée peg. 242. (§) Niemeyer /. c. 519.  3i6" Verdeediging der Perzoonen, die in de velen, niet alleen van de vyanden , maar ook van de vrienden der Openbaring beichouvvd word; Ziet hier, hoe Niemeyer (*) het charakter van Simson voordraagt: ,, Men oordee„ le nu, of ik zyn charakter naar waarheid be„ paalc , wanneer ik wreedheid , wilde trotsch„ heid op de fterkte van zynen arm , wraak„ zucht, en eene onöverwinnelyke zucht - tot „ wellust, als deszelfs hoofdtrekken opgeef, j, Waare heldenmoed vind ik in hem niet, al„ thans niet in dien zin, waar in de Held zich „ onderfcheid van den roekeloozen. Godsdienft „ ontdek ik nog minder, want waar uit zoude 3, men dien willen afleiden ? Hy haat de Phili3, Jlynen als zyne, maar niet als Israëls vyan* „ den. Want zo dra zyne belangen het verè'i„ fchen, leeft hy met hen geheel vreedzaam. „ Ligtvaardigheid en haat tegen de vyanden, 5, zyn de altyd werkzaame dryfveêren van zyn „ geheel leven , en beide worden ook, gelyk „ gemeeniyk gefchied , de klippen, waar op hy „ eindelyk fchipbreuk lyd. " Tegen zulke en dergelyke harde befchuldigingen is Simson , wel is waar, door fommigen (f) verdeedigd, echter niet van allen met een even gelukkig gevolg (§), het zal derhalven nodig zyn, uit de gefchiedenis zelve op te delven, wat men hier te oordeelen heeft. Wy moeten de zaak een weinig hooger ophaalen. —Israël zuchtte onder eene onderdruk- (*) /. c. Bladz. 560. 561. (i) Onder anderen in de Ne derl. Biblioth. II. Deel. Mcngelw. Bl. 140. volgg. .(§) Dus hebben fommigen alles wat Simson gedaan heefr, wiilen verfchoonen, zelfs zyne buitenfpoorigheid in denwellust, vid. G. L. Oeder. Syntagm. Obferv. Sacr. Noiie. 1729. 8vo. Obf. VI. de Simfone castt.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 317 drukking der Philiftynen, geduurende eene reeks van 40 jaaren , ( Richt. XIII.) Eindelyk behaagt het den God van Israël, aan de huisvrouwe van Manoach, en, op 's mans gebed,vervolgends aan hem zeiven door een Hemellche verfchyning te openbaren , dat uit bun, tot hier toe onvruchtbaar, huwelyk, een zoon zal gebooren worden, die beginnen zou Israël te verlosfen. Deeze Manodch en zyne huisvrouwe, komen in deeze gefchiedenis voor als Godvreezende perzoonen (*). De zoon, hun beloofd, word geboren, en van hem ftaat aangeteckend vf. 24. Dat knechtken werd groot, en de Heere zegende het. My dunkt, dat ik uit deeze woorden gerust raag afleiden, dat aan Simfon in zyne opvoeding, Godsdienst is ingeboezemd. — Is dat ook geen daad van Godsdienst, als Simfon door dorft en gebrek aan water afgemat,God zo nadruklyk en gelovig bid ? Richt. XV. 18. gelyk dan ook zyn gebed verhoord, en wonderdadig hem water gefchonken word, het welk hy dankbaar erkent, en ter gedachtenis aan die plaats den naam geeft van Fontein des Aanroepers. Ja, in zynen dood fmeekt hy Richt. XVI. 28. zo nadruklyk : Heere, Heere, gedenk toch myner enz. My dunkt, in deeze korte gefchiedenis zyn dit al vry vele blyken, uit welke men Simfons Godsdienst zou kunnen afleiden. Doch laten wy tot byzonderheden komen. Simfons onverwinnelyke zucht tot wellust, is eene hoofdbefchuldiging, en van deeze willen wy den Held niet vry- (*) De onberaamlyke vermoedens, die fommige Deïsten tegen de eerbaarheid van Manoüchs huisvrouwe hebben willen verwekken, zyn de verachting van alle braven waardig: vergeiyk Niemeyer /. c. Bl, 541.  3i8 Verdeediging der Perzoonen, die in de vryfpreken; Doch voor hoe vele en hoe groote Mannen is de wellust niet te fterk geweeft ? — De eerfte blyk hier van, was in zyn huwelyk met eene Philiftynfche vrouw Richt. XIV. r. tegen het genoegen van zyne Ouders, waar omtrent echter nog twyfelachtig is, of Simfon niet alleen naar dit huwelyk geftaan heeft, om daar door aanleiding te krygen, om de Philiftynen, de onderdrukkers van zyne Landgenoocen , te kunnen aanvallen; Ten minften het 4de vers is zeer dubbelzinnig; Zyne vader en moeder wisten niet, dat dit van den Heere was ,• dat hy gelegenheid zocht tegen de Philiftynen enz. Deeze woorden kunnen zo verftaan worden, dat God deeze zaak zo beftierde, op dat dus aan Simfon gelegenheid gegeven wierd tegen de Philiftynen , maar ook kunnen zy beteekenen , dat Simfon juist door dit huwelyk gelegenheid zocht tegen de Philiftynen (*)• Hoe het zy, deeze plaats geeft ons eenen wenk, dat wy in de gantfche gefchiedenis van Simfon, de bedryven van deezen Held onderfcheiden moeten van de beftiering en de bedoelingen der Godheid. By gelegenheid van dit huwelyk , dewyl zyn raadzel opgelost zyndc, dertig wisfel-klederen moeten gegeven worden, verflaat Simfon 30 Philiftynen van Askalon Richt. XIV. 19. dit word door Niemeyer (f) eene moorddaad! genoemd. Ik geloof echter, dat men hier zachter kan en moet oordeelen. Simfon befchouwde de Philiftynen als verdrukkers van zyn Land, en zich zeiven als die, volgends de Godlyke belofte, beginnen zou, Israël te verlosten. Hy zocht alleen (*) Venema Hist. Ecclef. Tam. I. pag. 3 ro, (t; /. c Bladz. 547.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 319 leen gelegenheid om hen aan te tasten, en deeze vond hy thans, daar de Philiftynen niet op eene eerlyke wyze zyn raadzel hadden opgeloft, en nu vale hy op de Askaloniten aan, en dood 30 van hunne aanzienlykllen. „ Eenen ,, afgodilchen vyand, welken Israël niet als „ bondgenoot, ontziet, maar, als onderdruk„ ker vreeft, oordeelt hy, telkens, wanneer er kans toe is, af breuk te mogen doen " (*). Op dezelve wyze is het gelegen met zyne verl richtingen, nadat zyne vrouw aan eenen anderen gegeven was cap. XV. toen ging hy voort met de Philiftynen, die verdrukkers van Israël, zoveel hykon, te benadeelen (f). Hier vind ik dezelfde beweegreden van Simfons handeïwyze , en geenen grond voor de befchuldiging, dat hy enkel door zyne byzondere driften van wraakzucht zou gedreven zyn, gelyk men dan ook zonder bewys uit de gefchiedenis onderftelt, dat de Philiftynen de vrouw van Simfon met haaren vader vf 6. verbrand hebben, om aan Simfon voldoening te geven , en hem te vrede te ftellen, veelëer fchynen deeze Barbaaren hunne woede , welke zy aan Simfon niet konden oefenen, los gelaten te hebben tegen deeze ongelukkigen; Voords moet men zich met verwonderen, dat Simfon dit alles alleen verricht, want Hy was toen nog geen openbaar Richter van Israël, daar voor werd hy eerst naderhand erkend Richt. XV. 20. Men moet het geen wilde trotschheid op de fterkte van zy- (*) Hesz Gefchied. der Israël. 17. Deel. Bl. 228. (t) Venema /. c. pag. 361. leeft daarom vf. 3. Ik zal tny weken van de Philiftynen VlÖM in plaats van ***** vergeleken vf. 7. I i 1  güo Verdeediging der Perzoonen, die inde zynen arm, noemen, die hem beweegt, het is in de daad, haat tegen de Philiftynen, als onderdrukkers van Israël, het is Patriotisme, tot eenen hoogen trap gevoerd, doch waar in hy door de vertzaagde Israëliten niet onderfteund werd, voor het verflaan der 1000 Philiftynen, cap. XV. Zyne verkeering met eene hoere te Gaza Richt. XVI. wil ik gantsch niet veröntfchuldigen, en Grotius tafte zeker mis, wanneer hy fchreef, dat de hoerery met vreemde vrouwsperzoonen, den Israëliten geoorloofd was; Ik lees ook in dit geval niet, het geen anders telkens word aangeteekend, dat de Geeft des Heeren veerdig werd over Simfon. Even min verdeedig ik zyne verkeering met Delila. — Maar nu zyn dood; Velen hebben die eenen zelfsmoord genoemd, ja fommigen (*) hebben dit voorbeeld tot verdeediging van den zelfsmoord misbruikt. Edoch als ik alle omftandigheden opmerkzaam befchouw, kan ik den dood van Simfon geen eigenlyken zelfsmoord noemen. Hy is de Richter van Israël, de handhaver der verdrukte Vryheid geweeft, maar nu gevangen, van zyne oogen beroofd ; men doet hem den wreeden fmaad aan , dat men hem noodzaakt te fpelen (f), tot vermaak te zyn, voor zyne en (*) Joh. Donne in eene Engelfche Verhandeling pittUmrog Loud. 1648. Jon. Robeek in zyn Latyni'ch Boek de sv'Asycü 'igttyoyjl, na zynen dood te Rintelen ï'fèó. uitgekomen. (f) Dat de Philiftynen Simfon zouden gebruikt hebben', om hunne vrouwen en dochters te beltepen, om van zulk eenen dapperen Man, als 't ware, een ras van dappere mannen te trekken , en dat dit door het wuoid malen Richt, XVI. 21. zou aangeduid zyn, is al te fabelacbtig.5 en Layle Dft. Hifi. Ceit. Art. Samfon Not. A. mo;st dit niet voor wa.rfchyniyk hebben opgegeven.'  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 321 en zyns Volks vyanden.; en dit by een plegti» keest, het welk zy ter eere van hunnen Afgod", in deszelfs Tempel vieren, en by het welk zy deezen hunnen God loofden en verhieven zekerlyk niet zonder hoon van den God van Israël. Dit kon de Held niet dulden, nu fmeekt hy zynen God, dat die hem alleen ditmaal zal fterken, en hy beflm't zynen vyanden den Jaatlten flag toe te brengen, ja, fchoon hy zelf moet omkomen, te doen ondervinden, dat de God van Israël magtiger is dan hun Afgod. Dat hyin zyn gebed byzondere melding maakt, van zyne oogen, en zich over derzelver verlies wil wreken, is by my (*) nog geen blyk van byzondere wraak, maar dit verlies van zyne oo4n viel hem het fmertelykst. Had hy zyn gezicht kunnen gebruiken, hy zou op Gods byfland vertrouwende , de Philiftynen de kracht van zynen arm hebben kunnen doen gevoelen , en misfchien zyn leven tot heil van Israël er afrebragt hebben. Zie daar de reden, waarom by van zyne oogen gewaagd! Nu is het bedaard beüuit genomen, Simfon mint de pilaaren om, en begraaft de aanzienlykften der Philiftynen onder de puinhopen van hunnen Afgods-tempel , en fterft met ongewroken. Kan men dit eenen zehsmoord noemen ? Zyn de Spartaanfchc Helden , die zich by de Thcrmopylen onder Leonidas ten behoud van Griekenland opofferden dan ook zelfsmoordenaars genoemd door hunne Medeburgers? Is een Held, die diktfïls den onvermydelyken dood te gemoete gaat, ook een zelfsmoorder? „Simfon", dus fchryft Hesz O) Wat ook Niemeyer. Qharakttrh. II. Deel. II Stuk Bl. 559- zeggen moge. III. Deel X  322 Verdeediging der Perzoonen, die in de Hesz (*) , ,, ftierf een' waardijen dood. Le„ vend', was hy de verfchrikker der vyanden, „ ftervende , de verwoefter van hunnen Af„ gods-Tempel. Dat deeze laatfte daad de eer j, van Israëls God, tegen den Afgod, ftaande 5, hield, is het voornaamfte, waar op hier ge- zien moet worden." En, indien men voorönderftelt, het welk geheel niet ongegrond is, dat de Philiftynen voornemens gevveeft zyn, om Simfon, na hem befpot te hebben, ter dood te brengen , en dat deeze Held daar van bericht of vermoeden gehad heeft, zo krygt de zaak nog meer eene geheel andere gedaante (f). —<• §. 22. Naomi, Ruth, Boaz verdeedigd. De Hoofd-perzoonen, die in. het Boek Ruth voorkomen, verdienen onze achting, Naomi, Ruth , Bodz. Alles is tederheid , alles menfchelykheid, maar ook ftille Godsvrucht. Echter blyven ook deeze perzoonen niet oniiangevogten. Naomi, zegt men, geeft haare fchoondochter Ruth III. 3,4. al een' zeldzamen raad; Zyzal, zich gewasfehen, gezalfden opgefchikt hebbende, een nachtbezoek afleggen by Bodz, daar hy te flaapen ligt! Men -vind dit eenen recht wonderlyken raad vameene fchoonmoeder aan haare fchoondochter, "en Ruth volgt dien op, en wat ook de goede Bodz moge voorwenden , hy wil evenwel niet geern, dat de zaak (*) Ccfc'iicd. der Israëli/en VI. Deel. Bl. 249. £f) Conf. Venema Hift. Ecclef. Tom. I. pag. 366.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 323 zaak bekend worde Ruth. III. 14. (*). Daar is echter geene de minfte reden, om het zedclyk charakter dezer Lieden te verdenken; Men moet alleenlyk in het oog houden de zeden en gewoontens van die tyden. Naomi zoekt voor haare fchoondochtcr, volgends de Leviraatswet Deut. XXI. die van ouds af in zwang geweeft, en door Mofes alleen bepaald en beperkt was , eenen man, die het geflacht in ftand houd; Deeze Wet en aloude gewoonte werd zo hoog gefchat, dat men door de Weduwen , welke haaren man verlooren hadden, zonder kinderen by hem te hebben, ongelyk fterker zaken zag ondernemen; Men denke aan'het geval van Thamar! Gen.XXXVM. Zulke Weduwen rekenden zich van rechtswege de vrouw te zyn van den mans broeder, of wel van zynen naaftcn bloedverwant; En uit dit oogpunt befchouwd, geeft Naomi geenen onëerbaaren raad aanÜutó, en deeze doet niets onëerlyks, te minder, daar men by de uitkomft ziet, dat Boaz een uitnemend deugdzaam man is, die echter haar beftaan, wel verre van het te laaken, veeleer pryft en goedkeurt; En menmas zonder grond hier geene vermoedens tegen den deugdzamen Man opvatten, want dat hy de zaak verborgen wil hebben , daar toe heeft hy zyne reden, deels, om allen opfpraak te ontgaan , deels, dewyl er nog een nader bloedverwant van Naijmi was, dan Hy (f). §• 23. (*) Van ouds vonden velen deeze gefchiedenis reeds aanftootelyk. Amerosius Lib. III. de Fide Cap. 5. Opp. Turn. IV. pag. 154. Onder de latere Deïsten valt het laaglt op dezelve de Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 267. Tic ;Men !°eZe N,£MEYER Charakterk. des By bels II. Deel U. Stuk. Bladz. 599. volgg. en men zal niet kunnen nalaa. X 2 ten.  324 Verdeediging der Perzoonen, die in de §■ 23. Samuël. Onder alle de Perzoonen, die in de Bybelgefchiedenisfen des O. Teft. merkwaardig zyn, verdient Samuël onze hoogfte achting. Van jongs af, aan God en den Godsdienft gewyd, muntte hy fteeds uit in bezadigde Godsvrucht; Hy is de herfteller der diep vervallene zeden van Israël, de vriend van God, de Redder van zyn Vaderland en Volk, een rechtvaardig en wys Richter, die meer door ernfthaftige beftieringder openbaare zaken en bezorging van 'sVolks welzyn, dan door geruchtmakende krygsdapperheid , den eerbied van allen tot zich trekt, die tot in zynen hoogften ouderdom, fchoon nu de Koninglyke Regeerings-ftaat, ook tegen zyn genoegen en zin , is ingevoerd, nogthans by den Vorst en het Volk ontzien en ge-, ëerd, en na zynen dood door gantsch Israël welmeenend betreurd word. Dit is in korte woorden, het afbeeldzel (*) van eenen Man, dien de Beftryders der Godlyke Openbaring op het hevigst hebben aangevallen, en als zy eerft de gefchiedenis naar hun goedvinden verdraaid, en met allerleië vermoedens hebben opgevuld, trachten, deeze perzoonen te beminnen en hoog te achten, alfchoon in hunne bedryven al iets ware, hetwelk niet is naar onze zeden. Voords is het charakter van Ruth en Boliz opgehelderd en gehandhaafd door Michaö'lis en Hezel; maar ook heeft de Eerw; Nieuwlanu Letterk. Verluft. W. Deel. Bl. +53- de gantfche gefchiedenis van dit Boek Ruth tegen de Deïsten verdeedigd. (*) Zie zyn charakter in het breede ontworpen door Niemeyer Charakterk. III. Deel. Bl. 43. volgg.  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 325 trachten zwart te maken, als heerfchzugtig, loos, wreed, en welke andere ondeugden ook, kunnen opcengeftapeld worden. Laten wy zulk eenen waardigen en welverdienden Man tegen de opgeraapte befchuldigingen handhaven. Hier zal ik niet in aanmerking nemen , het vermoeden van fommigen , of de geheele gefchiedenis van Samu'él en Saul niet verdicht zy (*) j voornamelyk zich grondende op dit ellendig bewys, omdat het alleen Joodfche Boeken zyn, die van hun gewagen; en omdat de Jaarboeken van Tyrus wel melding maken van Salomo, maar niet van David. Doch by welke Volken, of Schryvers, konden wy dan eenig bericht van deeze Mannen verwachten, eerder dan by Joodfche Schryvers ? — de Jaarboeken van Tyrus ? — En hoe weet men, dat zy ook niet van David gefproken hebben ? Waar zyn ze overig? — Ik zal ook voorbygaan de Roman, die Morgan in verfcheidene plaatzen van zynen Moral Philofopher verdicht heeft nopends de geheele gefchiedenis van Samuël, wiens Godvruchtige moeder, Hanna, hy reeds verdacht maakt, als ware haare kuischheid veil geweeft voor de Priefteren, en Samuël eene vrucht van deeze ongeoorloofde verkeering (f), terwyl hy den Profeet zeiven befchuldigt van eene verregaande heerschzugt, en Hem voorftelt, als iemand, die het Oppergezag in zyn huis heeft willen vestigen , en daarom zyne zoonen tot Richters aanftelde; dien om dezelfde reden de begeerte der Israëlleren om eenen Koning, zeer te- (*) La Bible enfin expliquée pag. 318. . (t) Moral Philofopher Fol. III. pag. 307. Vergelyk myne Leerredenen over het Lied van Hanna Bladz. 5. X 3  326 Verdeediging der Perzoonen, die in de tegen de borft was, en die, wanneer hy. dit niet konde verhinderen, alles uitdacht, om den Koning aan zich onderworpen te houden , waar toe hy de orde der Prof eeten inftelde, om tot een tegenwigt tegen de Koninglyke magt te kunnen ftrekken , welke orde hy ook wil, geheel tegen alle waarheid aan , dat erfelyk geweeft zou zyn, van Vader op Zoon overgaande (*). Hy zal hebben weten te bewerken, dat Saul, ten minften twintig jaaren lang,federt zyne aanftelling, geen het minfte gezag genoten heeft, tot dat deeze eindelyk zyne-waardigheid zou hebben gehandhaafd , en Samuël van het Hogeprieftcr-ambt, dat by zich had aangematigd, heeft afgezet, want Morgan weet ook Samuël, die niet ééns van Pi iefterlyke afkomst was, maar alleen een Leviet, tot Hoogénpriefter te verheffen (f). Om deeze reden zou Samuël op Saul zodanig zyn verbitterd geworden, dat hy hem alle verdriet berokkend, en eindelyk David tegen hem als eenen Mededinger verwekt heeft.— Dit verdichtzel maakt zich terftond by eiken waarheid-lievenden Lezer der gefchiedenis, openbaar, en is reeds door i'erfcheiden geleerde Mannen naakt ten toon gcfteld, zo dat het niet nodig is, een woord by het geen door hun gezegd is, by te voegen (§). Alleenlyk willen wy, het beloop der gefchiedenis volgende, in overweging nemen, wat laaterDeïsten te voorfchyn hebben gebragt, hoewel er veel onderis, dat (*) Vergelyk Joh. Diet. Winckleri Findicia Schohe Divi Samnëlis Propheiica, Hildesh. 1754. (f) Vergelyk Buddeus Hift. Ecclef. F. T. Tom.H. p.13. (§) Men leze voor alle anderen J. Leland , het Godlyk gezag van het O. en N. T. verdeedigd L Deel. II. Stuk. Bl. 390. VOlgg. NlEMEY/üR /. C Bl. 75.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 327 dat reeds meermaalen gezegd, en ook mcermaalen beantwoord is. Het eerfte dan is de befchuldiging van heerfchzugt, welke men daar op grond, dat het verzoek des Volks om eenen Koning, Samuël zodanig mishaagde, dat hy alle middelen in het werk ftelde, om het zelve af te houden van de volvoering van hun oogmerk, waar toe hy ook alleen alle de geweldenaryën, die Koningen plegen te oefenen, zal bygebragt, ja vergroot hebben (*). 1 Sam. VIII. Dewyl ik reeds gelegenheid heb gehad, om van deeze begeerte der Israëiiten om eenen Koning te hebben, te fpreken ( II. Deel. Bl. 57.), zal ik er alleen dit byvoegen, dat het Volk geheel geene reden had, om thans dit voornemen op te vatten, maar zich aan fnoode ondankbaarheid jegens Samuël fchuldig maakte ; het geen Zy inbragten wegens de Zoonen van Samuël, was niet meer dan een voorwendzel, want wat ook onze partyën mogen zeggen, de boosheid van Samuëls zoonen was nooit zo groot, als van de zoonen van Eli, daarënboven waren zy flechts medehelpers van hunnen Vader, en konden h'gtelyk beltraft of beteugeld worden ; ook blyft het Volk 1 Sam. VIII. 19, 20. op dit voorwend, zei niet ftaan, maar geeft de waare reden op; Zy waren de onmiddelyke Gods regeering moede, zy wilden een Koning hebben, gelyk alle de Volkeren, die hunne oorlogen voeren kon. De toerustingen van Nahas den Ammoniter kwamen hier by, en Israël ftelde meer vertrouwen in de magt en dapperheid van eenen Koning, dan in de hulp en byftand van God, vergelyk 1 Sam. XII. 12. Dus verwierp dit Volk God meer (*} La Bible enfin expliquée pag. 282, 283. X 4  328 Verdeediging der Perzoonen, die in de meer dan Samuël; En zou dit geen ongenoegen hebben verwekt aan den Godvruchtigen Man ? Zou het den waaren Liefhebber van het Vaderland niet mishagen, dat een Volk dwaaslyk zyne Vryheid wegwerpt, en zich onder de heerlchappy van eenen Koning begeeft; van eenen Koning, naar de wyze der Oolterfche Vorften, die Despoten plegen te zyn, die hunnen wil voor de Wet itellen, en welker dwingelandyëndoor Samuël niet verzwaard, maar naar waarheid worden opgegeven. Wie moet niet alle pogingen, om een Volk van zulk eene dwaasheid af te houden, pryswaardig fchatten , en den Man, die gelyk Samuël handelt, zegenen (*)? Eene andere befchuldiging is, dat Samuël voor eene belooning zou geprofeteerd hebben (f), ontleend uit i Sam. IX. 7. Eene befchuldiging, alleen rustende op eene opzettelyke of domme onkunde in de Oofterfche zeden. In hetOoften is het even zo onhoflyk, zyne opwachting by iemand zonder een gefchenk,al was het flechts van een of twee Eieren te maken, als by ons zulks te doen, met den hoed op het hoofd ,tc houden (§). — Men vind het kwaad, dat Sa1 i ' i . . i :» • muël (*) Vergelyk Venema Hift. Ecckf. Tom. 1. pag. 387. (f) La Bible enfin expliquée pag. 286. „ Les iïicredü„ les prétendent, que ce feul paslage prouve, que les Prc„ tres & les Propbetes Juifs, n'étaient que des gueux, en„ tiérement femblables a nos Divins de villages, qui dilaient „ la bonne avanture pour quelque argent, & qui fefaient re„ trouver les chofes perdues." (§) Men behoeft dit niet met vele voorbeelden te flaaven. Maundrell in zyne Reize Bladz. 4.69. heeft daar uit deeze plaats reeds opgehelderd. Men zie Harmar IFaamem. van het Oêft. HL Deel. pag. 1. enz. Kuipers Aantcek. op d'Arvieux Bl. 12. Nieuwland Letterk. Verluft. IL Deel.Bl.344.. Men weet, hoe Israè'1 eene Hoofd-wet had, uit die zelfde ge-  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XIL 329 mu'él Saul tot Koning zalft, voor dathy het Volk verzameld, en deszelfs toeftemming gekregen hcefc, (*) en d'at vervolgcnds de Koning by het Lot verkoren word. Doch welke reden men daar voor heeft, anders, dan dat men reeds vooraf vastftelt, dat geene Gods-regeering onder Israël heeft plaats gehad, dat Samuël geen Profeet geweest is, doorzie ik niet. Als men toch dit onderftelt, dan is alles zeer wel famenhangend; De zalving van Saul door Samuël. gefchiedde in het geheim, en gaf hem op zich zeiven geen recht tot de Kroon, maar gaf hem alleen te kennen, dat by tot het Ryk uitverkoren was; De Schryver verwart deeze zalving met de inhuldiging van den Koning: Samuël misdeed dan hier in niets, maar, ten blyke, dat Saul waarlyk de Man is, dien God tot het Koningryk beftemd heeft, word de verkiezing van eenen Koning by eene Volks-vergadering, door Samuël byëen geroepen, ïSam.X. 17. plegtig, niet aan de beflisfing van Dobbelfteenen, maar aan het heilig Lot overgelaten, want het Volk moeft zich ftellen voor het aangezicht des Heeren naar hunne Stammen , en naar hunne duizenden vf. 19. Samuël bleef, na de eerfte aanftel. ling van Saul, naar het fchynt, nog eenigen tyd het Richter-ambt waarnemen, tot dat, na de overwinning van Saul op Nahas behaald Hoofdft. XI. Saul andermaal plegtig werd ingehuldigd en in het Ryk bevestigd, wanneer Samuël Hoofdft. XII. gewoonte ontleend Exod. XXXI. 15. om niet ledig voor Gods aanfehyn te komen. (*) La Bible enfin expliquée pag. 289 en p. 290. fpot de Schryver met het Lot, het welk Saul tot Koning aanwees, en noemt dit; om een Koning fipeelen met dobbelfteenen.  33° Verdeediging der Perzoonen, die in de XII. met: eene nadrukiyke redevoering, vol wyshcid , billykheid , Godsvrucht en Vaderlandsliefde , afftand deed van.zyn bewind. —Gelyk nu Morgan het Samuël ten kwade duid, dat hy niet terftond zich van alle bewind ontfloeg, zo weder aan den anderen kant, nemen anderen het hem kwalyk, dat Hy dit thans werkftellig maakte, en beweeren, dat Hy zulks uit misnoegen deed, omdat Hy Saul door zyne behaalde overwinning in gezag zag toenemen (*), waarvan echter niets in den Text voorkomt niet alleen, maar zelfs kan men zeggen , dat dit juist een gefchikt tydpunt was; De aangeltelde Koning was nu genoeg bevestigd, ook tegen de kwaadwilligen i Sam. X. 27. en dus kon Samuël de rust, die hy zich waardig gemaakt had, fmaken. Nogthans onttrok de Grysaard zich niet geheel aan de belangen van den Staat, maar ftond Saul met raad en daad ten dienfte. Doch wel dra openbaart zich Saul, dat hy niet recht en van harten aan God gehoorzaam was. Samuël had hem cap. X. 8. bevolen , dat hy op zekeren tyd op zyn bevel (voor zyn aangezigte) naar Gilgal zou gaan, en daar zeven dagen vertoeven, totdat Samuël by hem zou komen, om te offeren, en hem raad te geven (f). Die tyd kwam cap. XIII. 8. Saul wachte zeven dagen te Gilgal, maar ongeduldig geworden, offert hy yoor Samuëls komft; Dit neemt Samuël zeer kwalyk, en kondigt Saul aan, dat zyn Ryk niet be- (*) La Bible enfin enz Bl 291. (f) Dus moet men deeze eenigzins moeilyke plaats verftaan , en niet van een bevel, dat Saul nu terftond naar Gilgal zich begeven moeft. Zie Hezel ad h. I. Venema Hifi. Ecclef. Zom. I. pag. 403.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 33I bcftaan zal. Hier vinden de Deïsten nieuwe ftoffe tot befchuldiging. Saul misdeed huns oordeels niet, ja zy durven er byvoegen, dat Samuël opzettclyk zo laat kwam, om Saul by het Volk gehaat te maken (*). Het laatfte merhen wy als een blooten laster aan, want het word zonder eenig bewys te neder gefield; cn wat het eerflc aangaat , oordcelen wy , dat Saul waarlyk zeer zwaar misdeed. Hy had van den Profeet het bevel ontvangen, en zelfs de waarfchuwing nopends het zelve by zyne eerfte z.alving cap. X. 8. Hier word zyne gehoorzaamheid aan God, op de proef gefield. Noodzaaklykheid om te offeren, was er niet. Indien hem verboden was geweest zich tegen zyne vyanden, wanneer zy hem aangrepen , te verdeedigen, zou de zaak een geheel ander voorkomen gehad hebben , nu was hem alleenlyk het offeren verboden, en waarfchynlyk, indien hy gehoorzaam geweest was , zou op Samuëls' offerande eene volkomene overwinning der Philiftynen gevolgd zyn, gclyk aan die, welke cap. VII. verhaald word (f). Thans volgt de oorlog met de Amalekitcn, door Samuël aan Saul op Gods bevel geboden, en door deezen zeer gebrekkig volvoerd i Sam. XV. Hier meent men weder meer dan ééne gelegenheid te vinden, om Samuël te befchuldigen : Vooreerst de gantfche oorlog komt den Deïst onnatuurlyk, wreed en hard (*) La Bible enfin expliquée pag. 293. (f) Vergelyk H&zti over deeze plaats. En dus behoeft men er niet by te voegen, dat misfchien Samuël hier aileen zyn eigen misnoegen zou te kennen gegeven hebben over den (tap, welken Saul gedaan heeft, en zyne vrees, dat dit voor den Koning en het Volk ongelukkige gevolgen zal hebben. Zie Niemeyer Charakterk. III. Deel. I. Stuk. Bl. 109.  332 Verdeediging der Perzoonen, die in de hard voor, doch daar over hebben wy reeds gefproken II. Deel. Bl. 344. Maar daarenboven meent men in de beftraffing, die Samuël aan Saul doet, te ontdekken de trotschheid en heerfchzucht van Samuël, ja men durft fchryven; Deeze zyne taal, cap. XV. 18. De Heere heeft u gezegd, gaat hem, en verbant de zondaars, ie Amalekiten, en flryd tegen hen, dat gy dezelve te niete doet. Wlarom toch hebt gy naar de flem des Heer en niet gehoord? enz. zoude op alle andere tyden en plaatzen eene helfche Taal geweest zyn (*). Doch, al wie de daad van Saul in derzelver gantfchen famenhang befchouwt, zal Samuëls uitfpraken, en het oordeel van den Bybel niet te ftreng vinden. Saul was overtuigd, dat het bevel tot deezen Oorlog, van„God kwam, maar hy gehoorzaamt hetzelve alleen , zo verre hy goedvind. Vuige win-en hebzucht doet hem het beste Vee fpaaren, ydelheid of eenig ander laag beginzel, doet hem den Koning des Volks, die boven allen de verbannenc van God was, verfchoonen. En , als de Profeet onderzoek doet, fpeelt Saul den huichelaar; Het Vee is gefpaard, om Gode te offeren ! Die dus God wil misleiden, is de fnoodfte booswicht; derhalven Samuël heeft alle recht, om Saul op het ftrengst te beftraffen (f). Maar! nu komt eene hevige aanklagt van wreedheid! Samuël, een Priefter, een Dienaar des Vredes, een man, die onrein zou geweest zyn, indien hy flechts een dood ligchaam had aangeraakt, houwt eenen Koning in ftukken! Verricht met eigen hand, het geen (*) La Bible enfin. enz. pag. 299. „ Cc ferait aillcurs un ï, discours inferna!. " (f) Niemeyer /. c. Bladz. ii». vo'gg.  H. S. geprezen V/orden. Hoofdft. XII, 333 geen een Beul gefchroomd zou hebben te doen !(*) Zeldzaam is het, dat deeze Schryvers naar welgevallen de gefchiedverhaalen zo weten te verdraaien. Daar zy anders van dejoden eenen troep zwervende Rovers, en van hunne Koningen, Saul, David enz. hoofden van Rovers-benden maken, herfcheppen zy nu Agag, die waarlyk niet meer was, dan het wreed hoofd van eenen Amalekitifchen Rovers-ftam, in eenen wettigen en aanzienlyken Koning. Wy befchouwen hem, gelyk hy was, en dan zal het er verre af zyn, dat Samuël hier eene daad van wreedheid pleegt. Agag is een Rover, een erfvyand van Israël, een wreedaard , wiens zwaard vele moeders kinderloos gemaakt had i Sam. XV. 33. Hy verdient dan geen beter lot; en Samuël berooft Hem, den vyand van zyn Volk, den vyand van zynen God, met eigen handen van het leven, men kende toen geene beulen, aan wien men den wreedaard anders zou hebben overgegeven (f). Eindelyk beticht men Samuël, dat hy David zal verwekt hebben tot eenen mededinger tegen Saul, en met den zei ven famen gefpannen, om Saul van kroon en leven te berooven, gelyk Morgan dit reeds gedaan heeft (§), terwyl anderen de gefchiedenis van Da- vids, (*) La Bible enfin expliquée pag. 302. Voltaire heeft in verfcheidene zyner fchriften dezelfde befchuldiging, doch is reeds mannelyk- wedérlegd; Joodfche Brieven I. Deel. Bl. 324. HL Deel. Bl. 436. En de Schryver de la Philofophie de la Nature Toni. VI. pag. 14. 168. 170. heeft er zich insgelyks mede vermaakt. (t) Niemeyer /. c. pag, 83. Hezel ad h. I. (§) La Bible enfin expliquée pag. 320. „ Quand Samuël „ a oint deux Rois, deux Christs, il a excité necesfaire,, ment une guerre civile.  334 Verdeediging der Perzoonen, die in de vids zalving belagchclyk zoeken te maken (*). Beide zonder grond. Samuël is zo ver af van tegen Saul famenzweeringen te maken, dat de edelmoedige Man over den boozen Koning leed draagt, i Sam. XV. 35. tot dat God zelf tegen hem zegt 1 Sam. XVI. 1. Hoe lang draagt gy leed cm Saul ? (f) De zalving van David is in het geheim gefchied, zelfs zonder kennis of weeten van Davids broederen, want als er 1 Sam. XVI. 13. ftaat: Doe zalfde Samuël hem in het midden zyner broederen, is de zin alleen, dat David uit zyne broederen die geen was , die volgends Gods bevel gezalfd werd (§). Het beste en onwederfprekelyktte getuigenis , welk een Man Samuël geweest is, ftaat 1 Sam. XXV. 1En Samuël ftierf, en gantfch Israël vergaderde zich, en zy bedreven rouwe over Hem, en begroeven Hem in zyn huis te Karna. Een getuigenis, het welk alle befchuldigingen en kwade vermoederts tegen hem, in ftaat is af te keeren. §• 24. Davids Charakter gehandhaafd. Thans kome ik tot den roemrugtigften van Israëls Vorften , aan wien de Joodfche Staat naait God zyne grootheid, aan wien de Godsdienst (*) La Bible enfin expliquée pag. 302. die zich zelven ©ndertusfchen belagchelyk maakt, wanneer hy pag. 301. door onkunde der Hebreeuwfche Taal, uit de woorden der Bethlehemiters tot Samuël: Is uwe komfl met vrede? befluiten wil, dat Bethlehem toen nog aan de Canaaniten behoorde , en Biet tot het Ryk van Saul. (t) Niemeyer Bladz 76". Hezel over 1 Sam. XVI. 1. (§5 Hezel.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdll. XII. 335 dienst zo veel verfchuldigd was, en nog is, daar zyne Liederen, vol verhevene Godsvrucht, het Godgezind gemoed opwekken tot lof van God, vertroosten in zo vele kommerlyke omftandigheden, en waarlyk Hemelfchc gevoelens verwekken. Doch op Hem heeft de laster de bitterfte pylen losgefchooten; Meermaalen klaagde hy deswegens reeds by zyn leven, terwyl hy zich op de blanke oprechtheid van zyn hare voor den Alwetcnden beriep, maar ook nu zo veel Eeuwen na zynen dood, fchynt men fel op hem gebeeten, niets te willen voorbygaan, om zynen roem te bekladden. Te weten, de Bybel pryft hem, de Bybel noemt hem eenen man mar Gods harte (*), 1 Sam. XIII. 14. Handel. XIII. 22. De Bybel getuigt van hem 1 Kon. XV. 4. dat hy gedaan heeft, wat recht was in de oogen des Heer en , en niet geweken is, van alles, dat Hy hem geboden heeft, alle de dagen zyns levens; dan alleen in de zaak van Uria den Hethiter. En dit is genoeg, om de beftryders van den By. (*) Deeze fpreekwyze heeft den De'-sten zeer gefloten , en zy hebben dezelve menigwerf tot eene ftoffe van hunne fpottcrnyën gebruikt, Bekend is het vuile fchrift: Saul & David Tragedie enz. Ondertusfchen toonen zy, dezelve niet te verftaan; De fpreekwyze is betreklyk te maken tot den IsraëHtltchen Koning, die, als een Onder-Koning met betrekking tot God, welke onmiddelyk dit Volk (wilde beltieren, moet worden aangemerkt. Zulk een als God in Saul gezocht, dat is verëifcht, maar niet gevonden had 1 Sam. XIIl. 13. Een man naar Gods harte is dan in deezen zin, een Koning van Israël, die in de beftiering en verdeediging van dit Volk, in het befchikken van de zaken van den Godsdienst enz. alleen aan Gods bevel, hem door eenen Profeet, of anderszins bekend gemaakt, voldoet, en gehoorzaamheid bewyft. Dit heeft David als Koning in alles gedaan ; Hy erkende fteeds, dat Hy op den throon van Jehova zat, vergelyk Venema Hift. Ecclef. lom. I. pag. 569.  335 Verdeediging der Perzoonen, die in de Bybel tegen hem in het harnasch te jagen. Ondertusfchen ploegen zy gemeenlyk met het kalf van Bayle ; Deeze, anders zo fchrandere en geleerde man, heeft nopends David zyne twyfelzucht te veel den toom gevierd, en al te los zaken ter neder gefteld, die den eerbied voor het heilig Bybelboek te na komen (*). Dewyl nu reeds vele Geleerden zich byzonder toegelegd hebben, om hem te keer te gaan (f), zal ik, my der kortheid bevlytigende , alleen de hoofdzaken aanroeren, zonder in wydlopige by- zonderheden te treden. Indien wy David aan ons verbeeldden, als eenen volmaakten Heiligen, die altyd en in alles alleen de pligten van rechtmatigheid en deugd betracht had, dan Zouden de Deïsten volkomen gelyk hebben, ons van vooringenomenheid te befchuldigen; Indien de Bybel alles, wat hy gedaan heeft, goedkeurde, hunne redenen zouden niet van aannemelykheid ontbloot zyn. Maar het is er verre van af, dat de Godlyke Gefchied-fchryvers deezen Vorft als zo volkomen heilig voorHellen; Zy keuren vele dingen af, die hy deed, of verhaalen ze op die wyze, dat het blykt, dat zy af te keuren zyn, en zy pryzen hem alleenlyk, daar hy in te pryzen is. Dus veroordeelt de Bybel op het flerkst zyn Overfpel met Bathzeba en (*) In zyn Diclion. Hift. Criüque Art. David in den eerllen Druk 1699. In den tweeden Druk 1702. heeft Bayle de aaulïotelykfte plaatzen weggelaten. Doch men vind den geheelen Artikel weder in de Rotterdammer Uitgave vau 1715. (t) Het werk van Ciiandler Leven van David IL Deelen in Ocïavo Utrecht 1772. opzettelyk tegen Bayle gefchreven, is bekend. Ik verzoek den Lezer ook te vergelyken NjeMEYer Ckarakter/c. des Bybels III. Deel. I. en li. Sin  ff. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 33/ én zyne, met zo vele onoprechtheid verzelci gaande wreedheid , in den moord van Urias deri Hethiter; En niemand denké, dat dit de ecnigé daad van David is, die de H. Schrift af keurt i Die dit wilde dryven uit hoofde van de plaats 1 Kon. XV. 5. zou toonen, dat hy dezelve nieè verftond; Immers in die plaats word deeze aU leenlyk als de grootfte en vreeslykfte zonde Vari David befchreven, zonder dat andere, die min iswaar waren, worden uitgefloten; Wy zullen toch zien, dat er meer gevallen zyn, in welke de H. Schrift zonden van David met duidelykd woorden aanmerkt. —7 Ondertusfchen behoort een billyk Beöordeelaar der zaken, ook hier allé omftandigheden in aanmerking te nemen, en byzonder dit te overwegen, hoe plegtig, hoe hartelyk en teder David zich voor God heeft verootmoedigd; In zyne Boetpfalmen by de gelegenheid zyner bekcering opgefteld , hoé nadmklyk klinkt in dezelve de taaf van een Gebroken geeft en verbryzeld hart! Maar, zegt mogelyk iemand, ondertusfchen bleef David Bathfeba ter vrouwe houden, en de zoon zelf by haar geteeld, word Davids Opvolger Dit ftryd tegen alle regelen van betaamlykheid en billykheid. Doch men merke op, dat David Bathfeba na haar mans dood ter vrouwe nam^ eer de Profeet Nathan hem zyne zonde ondeihet oog gebracht had, 2 Sam. XI. 27. En slê de Gelchied-fchryver dit verhaald heeft, laat hy er op volgen : Doch deeze zaake, die David gedaan had, was kwaad in-de oogen des Heerem Ja, ten blyke van Gods ongenoegen, worded aan David niet alleen zwaare ftraffen aangekon* (*) La Bible enfin expliquée pag. 327; III. Deel Y  338 Verdeediging der Perzoonen, die in de digd, maar ook het eerfte kind, uit Bathfeba aan David geboren, fterft (*) ; Doch, wanneer David zich waarlyk en oprecht bekeert, blyft de tweede zoon, Salomo, niet alleen in het leven , maar ten blyke, dat God genadig vergaf, deeze ontvangt den naam van Jedid-jah, beminde des Heeren. Onder de misdaden van David , telt de Schrift ook het tellen des Volks, 2 Sam. XXIV. gelyk David zelf belyd, ik heb zeer gezondigd, in het geen ik gedaan heb. Waar in deeze zonde eigenlyk gelegen was, en hoe rechtvaardig dezelve geftraft is , hebben wy reeds gezien II. Deel. Bl. 327. Ook zal men nergens lezen, dat de H. Schrift zyne veelwyvery heeft goedgekeurd; hoewel dezelve in David nog eenigzins verfchoonlyker is, uit hoofde van de zeden van zynen tyd, en de zucht der Oosterfche Vorften, om een pragtig Serrail te hebben, gelyk hy ook in dit ftuk nog veel gematigder is geweest dan zyn zoon Salomo , en vele anderen der volgende Koningen (f). — Met dit alles, munten in David zo vele deugden, zo veel oprechtheid van hart, en, als hy misdaan heeft, zulke heerlyke boetvaardigheid en bekeering uit, dat ligtelyk de weinige fmetten in zyn fchoon charakter, daar door voor ons als bedekt worden. Maar, laten wy, de gefchiedenis van Davids leven volgende, zien, welke befchuldigingen de Deïsten, behalven deeze door den Bybel erkende misdaden , tegen hem inbrengen. — In de eer- (*) Niet, dat Davids zonde op het kind is overgebragt, gelyk de-Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 329. beweert, en waar van ons de gefchiedenis geen woord egt. (t) MiCHAëus Mof. Recht. I. Deel. Bl. 268.  H. S. GEPREZEN WORDEN. HoOfdft. XII. 339 eerfte plaats (*) befchuldigt men hem, dat eer4 zucht hem gedreven heeft, om zich Sn een tweegevegt in te laten met den Kampvegter der Philiftynen, Goliath, men noemt dit vermetelheid^ trotsheid enz. op dat ook de jeugd van David niet vry ga van berispingen! Doch, wanneer ik de gefchiedenis raadpleeg, vind ik, dat Da* vid door zynen Vader naar het Leger der Israëliten gezonden word , om eenige ververfchingen aan zyne broeders, die in het zelve dienen, te brengen. Hier hoort hy de trotfche hoontaal van den Onbefhedenen, die niet alleen Israëls Slagördens, maar Israëls God lasterde, I Sam. XVII. De edelmoedige Jongeling Gevoelde zich hierop in eed'len toorn ontftceken; En blaakte, om de eer van God, en 't leed zyns Volk? te wreeken, Op dien hoogmoedigen en al zyri fnoöden ftoet; Gewis de Hemel zelf vervulde hem met moed (f)» Ën, zich niet ftoorende aan de haatelyke ver' wytingen van zynen oudften broeder, bied hy zich aan Saul aan, als een Vaderland-lievend Israëliet, dien de eer van God ter harte gaat, om den Ongelovigen, den trotfchen Snorkcr te beftryden; en fteunendc op zynen God, overwint hy den geweldigen Reus met eenen flin - ger, (*) Bavle had de beuzelingen der Joden, die uit Pfalm LI. 7. willen afleiden, dat David in zekeren opzigte onder de onechte kinderen te rekenen was, nadien zyn Vader hem welby zyne wettige huisvrouw gewonnen heeft, doch in mening, dat hy met zyne dienstmaagd te doen had, zo niet moeten opfchikken , als hy in zyn Dia. doet Art. David Not. A. Bayle was er in de daad te verftandig toe. (O Lucr. Wilhelm, van Merken David ÏL Boek Bl.rt* ¥ a  34° Verdeediging der Perzoonen, die in de ger, en houwt hem met zyn eigen zwaard het hoofd af. Welke misdaad is hier? Al wat in Israël op waaren helden-moed prys wist te ftellen, verhief in blyde zegezangen den jongen Overwinnaar, en juichte hem toe, en zulks naar verdienfte; De jonge David was de herfteller van Israëls eere. §• 25. Vervolg van het voorgaande. Doch even deeze toejuiching verwekte Sauh naar-yver tegen David , hy begint hem voor eenen mededinger aan te zien, legt op zyn leven toe, en noodzaakt hem de vlugt te kiezen, en op. zyne veiligheid bedagt te zyn. Dit is het beloop der gefchiedenis; Hoe veel verfchilt dit nu van het voorwendzel van Morgan, (*), die David tot eenen Rebel en Oproermaker maakt, die door eenen famenloop van valsheden, meinëedigheden, geveinsdheid, ondankbaarheid enz. eindelyk zich zeiven in 't bezit van de Kroon weet te ftellen. Over het geheel is deeze befchuldiging opgeraapt, en openbaar ftrydig met het gefchied-verhaal. Maar, zegt men, David begeeft zich op Zyne vlugt tot den Priefter Achimelech, en maakt dezen met grooten ophef een deel onwaarheden wys; dat hy door den Koning ter verrichting van zekere zaak is uitgezonden , dat hy nog anderen by zich heeft; van (*) Bloral Philof. Vol. I. pag. 299. Doch hy is bondig ivederlegd door Lelan'd Godlyk gezag van het O. en N. T. I.Deel. U.Stuk. Bl. 414. en II. Deel. II. Stuk. Bladz. 391. volgg.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 34.Ï van hunne reinigheid naar de Wet enz. i Sam. XXI. 2. volgg. Ik beken, dat David hier niet in allen opzichte zuivere waarheid gefproken heeft, dat hy zich van eene noodleugen heeft bediend, die naderhand zulke droevige gevolgen had, en waar uit de Verdeedigers van de noodleugen mogen opmaken, hoe gevaarlyk het zy, van dezelve immer gebruik te maken (*). Hy heeft hier zeker misdaan, maar zyne omftandigheden verfchoonen hem zeer veel, ook moet men bedenken, dat de kennis en verhevenheid der Zedekunde, toenmaals dienhoogen trap niet bereikt had, als nu onder het Christendom; Maar nog meer: David toont juist hier door, dat hy geen oproer tegen Saul in den zin heeft, dan zou hy den Priefter door duidelyker te fpreken , in zyne belangen hebben zoeken over te haaien, maar nu wil hy hem veilig ftellen voor alle vervolging, hoezeer zulks ook tegen zyne verwagting uitviel, en hy door zyne noodleugen oorzaak gaf tot den dood van Achimdech en zyn huis, gelyk hy zelf erkent 1 Sam. XXII. 22. Geen fchuilplaats kunnende bedenken in het Koningryk van Saul, vlugt David naar het land der Philiftynen , en wel naar Gath, doch hier bekend geworden , • legt men het op zyn leven toe, en nu veinst hy zich gek te zyn iSam.XXl. 12. volgg. Dit noemt men eene lafhartige veinzery. Lafhartigheid vind' ik ondertusfchen hier geheel niet in; Wat zou men dan van David eifchen, dat hy in deezen nood moest gedaan hebben ? Wat de veinzery betreft, ik weet niet, of men het eene veinzery moet noe- (*) Voortreflyk is hier omtrent de aanteekening van den Ridder MiciiAè'us over deeze plaats; Vergelyk ook Hkzel, Y 3  g42 Verdeediging der Perzoonen, die in de noemen, wznneermen eene krygslist tegen vy3nden gebruikt, byzonder om zyn leven te redden , en dat zonder hun nadeel, gelyk hier het geval was. Indien David in eene ongewyde gefchiedenis voorkwam, men zou zonder eenige zwarigheid zyne fchranderheid in dit geval geroemd, en met die van Ulysfes vergeleken, of boven dezelve verheven hebben (*), maar nu word David in den Bybel geprezen, en dit maakt hem by de vyanden der Openbaring gehaat (f). En is het nog wel zo zeker-, dat David zich zeiven gek gehouden heeft, en niet waarlyk van zyne zinnen voor eenen tyd beroofd is geweest ? Het Hebreeuwfch kan beide dulden, zegt MicHAëLis (§); zou men ook uit het woord ^Sn, niet mogen befluiten, dat hy de vallende ziekte gekregen hcbbe, en zulk iemand dorst men niet in de Oudheid aanraken , om hem te beleedigen (**); Ik zal hier wel niet fterk op ftaan, maar evenwel foortgelyke bedenkingen dienden wel eerft uitgemaakt te zyn, eer de Deïsten ondernemen kunnen, om David van lafhartige veinzery te befchuldtgen, —- Maar, het gezelfchap van 600 Mannen, (*) Meer voorbeelden van groote Mannen, die op hun tyd zich dwaas hielden , heeft Chandler verzameld Leven van David. I. Deel. Bl. 145. alwaar-de plaats van ^Elianus verkeerd is aangehaald; zy ftaat Var. .Hift, XIII, 12. en nie? III. 12. (f) Zie la Bible enfin expliquée pag. 313. (§) Verfcheidene Geleerden verklaaren zich voor dit ga-. voelen, Lilicnthal VI. Deel. Bl. 395. Van Alphen Byla-. gen op den eerften Brief van Petrus Bl. 611. terwyl anderen zich hier tegen verzetten; gelyk Venema in Pfalmos fom. II pag. 397. Hift. Ecclef. Tom. I. pag. 424. Vergelyk Nieüwland Letterk, Verlustig, IV, Deel,, Bl, 488, 489,"  H. S. geprezen worden. Hoofdft. XII. 34$ nen , die zich tot David vergaderden 1 Sam. XXII. 2. die befchreven worden : Alle man, die benaauwd was, en alle man, die eenen fchuldeifcker had, en alle man, wiens ziele bitter lyk bedroefd was, welker Overfte David werd, bewyzen deeze niet, dat David een Oproermaker is ? en dat men hem als het hoofd van eene bende Avanturiers of Struikrovers moet aanmerken (*) ? In geenen deele ! Wy hebben boven (Bl. 314.) reeds in jephta een voorbeeld gezien, hoe lieden, welke in drukkende omftandigheden waren, zich een hoofd verkoozen, en onder deszelfs beleid tegen de vyanden van den Staat flxeden, het welk niet geheel vreemd is van de zeden der Arabieren, nog op den huidigen dag (f). Zulke lieden, niet van een flegt gedrag, maar verdrukten, rampfpoedigen (§), verzamelen zich hier tot David, aan hun hoofd zwerft deeze om; befchermt de Israëliten, die het Herders-leven aanhielden 1 Sam. XXV. 15, 16. en verdeedigt daar hy kan, het Vaderland tegen de vyanden xSam. XXIII. r. Ja, het is er zo verre van, dat hy zich tegen Saul verzet, dat hy in tegendeel tot tweemaalen (**) toe, deezen Vorft grootmoedig en edel-aartig verfchoont 1 Sam. XXIV. en XXVI. En het is een blyk van de opzettelyke vyandfchap van Mor- (*) Bayle Art. David Not. 1. La Bible enfin expliquée pag. 312. (f) Vergelyk MiCHAëus Mof. Recht. J. Deel. %. 40. Bl. 203. volgg. (§) Venema Pfalm. Tom. II. pag. 175. Hift. Ecclef. Tom. I. pag. 426. (**) Bayle /. c. Not. K. num. 7. tracht vergeefs van deeze twee gevallen één te maken; alle omftandi^luden zyn in beiden te zeer onderfcheiden. . y 4  jj44 Verdeediging der Perzoonen, dië JN dj? Morgan , wanneer hy voorwend, dat David Saul wel zoude vermoord hebben , indien hy zulks had durven beftaan, maar dat hy thans oordeelde, dat het zyn tyd niet was; Saul Was edelmoediger dan deeze Schryver, en erkende, dat David rechtvaardiger was dan hy zelf; ja dat hy aan David zyn leven verfchulr digd was (*). •— Geduurende dit omzwerven van David, en wel wanneer hy zich in de fpelonk van Adidlam bevond i Sam.XXlI. i. fchynt voorgevallen te zyn het geval, het welk wy Jezen 2 Sam. XXIII. 15-17. 1 Chron. XI. 17. volg. David kreeg luft, en zeide: wie zal my te drinken geven uit Bethlehems bornput' die in de poorte is?I)rie nu zyner helden braken hier op door het Jeger der Philiftynen, haalden water, maar als zy het aan David bragten, ftortte hy het als een drank-offer ter aarde , zeggende, dat hy het bloed deezer mannen niet drinken wilde. Men beeft ook in dit geval eene befchuldiging tegen pavid gevonden van wulpsheid en verwyfdheid, die, om zynen lust te boeten aan het water van Bethlehem, het leven van drie der dapperfte mannen waagt. Doch wie ziet niet, dat dit zeer verre gezocht is ? Beveelt dan David aan deeze Mannen, om water voor hem te Bethle^ hem te haaien ? Davids woorden fchynen alleen zinnebeeldig te kennen te geven, hoe zeer hy verlangde in zyne Geboorte-ftad Bethlehem, die thans iu de magt der Philiftynen was, vreedzaam te mogen leven, aanleiding daar toe byzonder hebbende in het gebrek, waar in hyzich thans in de woeftyne bevond. De drie Helden verftaan zyne woorden eigenlyk, en bezorgen (*) Leiand /. c. II. Deel, II. S{uL M 3JJf»  H. S. geprezen worden. HOOfdft. XII. 34>? hem water uit Bethlehems bornput, doch de edelmoedige David , hetzelve niet willende drinken, toont even daar door, dat dit geheel zyne bedoeling niet was geweest (*). In een ander geval, geduurende dit zwervend leven van Da» vid gebeurd, is David niet zo geheel vry te fpreken , fchoon in de hoofdzaak het rechc aan zyne zyde is: Ik doel op het geval met Nabal i Sam. XXV. 21, 22. Hier moeten wy erkennen , dat het opzet, om Nabals gantfche huis uit te roeien om de dwaasheid, door deezen Man begaan, en welk opzet alleen door de wysheid van de voorzigtige Abigaïl gekeerd word , te haaftig , te onbedacht was. David erkent dit van achter niet duifter vf. 32, 33. Maar nu, wat de .hoofdzaak betreft, Bayle (f) heeft geene reden, om David deswegens zo hart te befchuldigen, noch ook anderen , die in zyn fpoor getreden zyn (§). David verzocht op eene vriendelykc en gepaste wyze van den ryken Nabal, wiens bezittingen by met zyne man* fchap menigwerf befchermd had, om eenig gefchenk, om eenigen voorraad voor zyn volk. De norfche gierigaard weigert dit niet alleen , maar weigert het met fmadelyke woorden, Da* vid openlyk voor eenen Muitemaker fcheldende. Nu verbeelde men zich den Man van eer; nu ftelle men zich den vuurigen Oofterling,den bloedryken en dapperen David voor ! En, zullen wy ons verwonderen, dat de drift, de ge-; voe» (*) Zie Iken. Disf. Tom.I. pag. 133. fqq. Bachiene Ca~ paan II. Deel. Bl. 334. Venema Bijl. Ecclef. Tom. I. p. 427, Cf) /. c. Not. D. ^ ■ / (§) Tindal Chriftend. zo oud als de wereld Hoofdft. 13. pa-g, 418. Parvish Inquiry enz. pag. 170, Y 5  !,4^ Verdeediging der Perzoonen, die in de voelige drift van wraak, zich meefter van zyn hart maakt? Dat hy zulk een hoon wil ftraffen? Hy ging te verre, maar hoe treft ons zyne dankzegging aan God , die hem bewaard had , dat hy zyn opzet niet volvoerd had ! Nu zegge men, dat misfchien het fchoon gelaat van Abigaïl, meer dan de kracht van haare redenen, hebbe uitgewerkt, dat de fchielyk- gevolgde dood van Nabal, en dat David vervolgends zyne Weduwe ter vrouwe neemt, vry wat bedenking baaren, en aanleiding tot nadeelige gevoelens voor David geven (*); Wy geloven, dat men in gefchiedkundige zaken meer dan vermoedens moet bybrengen, byzonder wanneer de echte gedenkftukken volftrekt tegen zulke vermoedens zyn (f). Eindelyk begeeft David zich met zyne onderhoorige Manfchap naar de Philiftynen tot Achis, den Koning te Gath, en word van denzelven met opene armen ontvangen , als die zich verbeeldde, dat David nu een onverzoenlyk vyand van Saul zynde, hem van dienst konde wezen i Sam. XXVII. In hoe verre David hier volkomen wel gehandeld hebbe, durve ik niet zeggen. Hy had i Sam. XXII. •5. van God bevel ontvangen, om in het Land juda te blyven, beter zou hy misfchien gedaan hebben, indien hy dit Godlyk bevel had gehoorzaamd; Ondertusfchen v/as het zelve onbepaald , en David zal het alleen van dien tyd verftaan hebben. Wat hier van zy, juist door toevlugt tot de Philiftynen te nemen', komt David in eene netelige omftandigheid voor zich zel- (*) La Bible enfin expliquée pag. 313. (!) Vergelyk Niemeyer Cbarakterk, des Bybels III. Deel, I, Stuk. Bl. 174. volgg.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 347 zeiven. De Philiftynen trekken [op tegen da Israëliten, en Achis nodigt David, om met zyne manfchap met hem te trekken 1 Sam. XXVIII. Ziet daar, zeggen Davids vyanden, en Bayle aan hun hoofd : David in optogt tegen zyn Vaderland , hy en zyne mannen, als leeuwen zouden zy gevochten hebben (*), indien zy niet by de Philiftynen verdacht waren geweest, en Achis hen te rug gezonden had. Ondertusfchen zie ik niet, dat de befchuldiging gegrond is, en zelfs ftryd zy met de natuur der zaak. David, een verrader van zyn Vaderland! David, met de Philiftynen famen fpannende tegen Israël, Gods Volk ! Ik kan het niet geloven. David en zyne mannen zouden als leeuwen gevochten hebben ! Van waar weet Bayle dit ? David zeide tot Achis vry dubbelzinnig 1 Sam. XXVIII. 2. Aldus zult gy weten , wat uw knecht doen zal. Wie weet, of David zelf in dit tydftip eenig overleg heeft kunnen maken ? Ten minften het is er niet toe gekomen. God gaf aan David uitkomst ; de Philiftynen zonden hem weg (f). — Terwyl David in het Philijlynfche land te Ziklag woonde, deed hy onderfcheidene togten met zyn Volk tegen de Gefuriten, Girziten, Amalekiten enz. en doodde alles wat hem voorkwam, zo dat niemand ontvlugtte, om eenige tyding te Gath te brengen 1 Sam. XXVII. 8. Hier is eene nieuwe ftoffe van befchuldiging! David word met gaftvryheid ontvangen , en dit betaalt hy daar mede, dat hy tegen de eigene vrienden van zynen weldoener oorloogt op de bloedigfte wyze, terwyl- hy den dwaazen Vorft wys (*) Bayle /. c. Ntt. E. Ct) Vergelyk Nie.meyek. /. c. Bl. 194. volgg,  34$ VërdêEOïöiïJg der Perzoonen, die in Bi wys maakt, als of hy in het land van juda geftroopt had. Zeker, Achis moet in de daad zo dwaas geweest zyn, als David zich te voren by hem hield, en David is een bedrieger en tevens een wreedaart. Zo wreed als hy, waren zelfs de Amalekiten niet, die i Sam. XXX. Ziklag wel uit weerwraak verbranden, en de vrouwen en kinderen in flaverny voeren, maar niet vermoorden , gelyk David gedaan had (*). Om deeze befchuldiging fchyn te doen hebben, is men ondertusfchen genoodzaakt, onderftellingen te maken, die verre af zyn van waar te wezen : B. V. dat deeze Volken vrienden waren van Achis. Neen! deeze Volken waren Arabifche Roofftammen, gelyk men hen hedendaagsch zou noemen. Erfvyanden van de Israëliten, maar ook-van alle hunne nabuuren. David, zulks kon Achis niet onbekend zyn, had reeds eenen geruimen tyd zyne manfchap onderhouden van den roof van foortgelyke Rovers, en daar in ging hy ook thans voort, zonder eenige misdaad. Intusfchen waren zyne woorden tot Achis dubbelzinnig, dat hy tegen het Zuiden van Juda was ingevallen , en werden door den Koning zo verftaan, dat de Vorft meende, dat David wezenlyk in Juda zyne ftroperyën oefende. Nu wTas het Krygsrecht tegen foortgelyke Rovers-ftammen, in den ouden tyd zeer ftreng, en ftraf, waar uit men zich een denkbeeld kan vormen van de befchuldiging nopends Davids wreedheid; Terwyl men zich niet behoeft te verwonderen, dat de Amalekiten by hunnen inval (*) La Bible enfin expliquée pag. 313, 314. Bayle heef? /. c. Not. D. en Not. L. n. 2. foortgelyke befchuldiging gen.  H. S. fiRPKEZEM WORPEN. HOOfdft. XII. 34$ val in Ziklag, de vrouwen en kinderen in het leven houden; dit doch was geen uitwerkzel van barmhartigheid,maar men was voornemens dezelve in flaverny te houden, of als flaaven te verkopen (*). §. 26. Vervolg. Eindelyk fneuvelt Saul, Davids ge2woren vyand, in den veldflag tegen de Philiftynen 1 Sam. XXXI. Een AmaleHter brengt aan David de tyding van deezen dood, en meent zich by hem daar mede aangenaam te maken. Maar zyne boodfchap heeft eenen voor hem onverwachten uitflag. David veroordeelt hem, dia volgends zyn eigen verhaal een Konings-moorder is, ter dood, en laar het vonnis uitvoeren, terwyl hy den dood van Saul, van zynen geliefden jonathan , en de nederlaag van zyne Landgenooten, in een voortrefiyk en roerend] treurlied beweent 2 Sam. ï. Hy treurt ora 's Konings ramp, en 't lot van 'i Vaderland. Maar, zegt Morgan, deeze traanen waren geveinsd , en het geheel gedrag van David in deezen, niet dan een trek van Staatkunde; Hy laat den AmaleHter dooden , die misfchien door hem beftoken was, om Saul van kant te helpen, en zyne klagten zyn enkel, om het Volk te bedriegen , welks hoofden hy reeds door gefchenken zich tot vrienden gemaakt had ; welk laatfte ook Bayle aanhaalt. Maar waarom zal men zulke onderftellingen maken? De nederlaag van (*) Vergelyk Michaélis ad 1 Sam. XXX. 1.  $5© Verdeediging der Pep zoonen, die in de van het Israëlitisch Leger door de Philiftynen s de dood van Saul den Koning en van jonathan, dien waardigen vriend, konden David met waare droefheid vervullen. Hy ftraft den Amaleki' ter te recht; deeze was een vreeemdeling, één van het gehaatte volk, een Konings-moorder. Hy volvoert deeze ftraf, niet als Koning, dus merkte hy zich nog niet aan, welk eene verwachting hy ook op de Kroon van Israël had, maar als een Vaderlandfch Vorft, die tevens de eer der Majefteit wil ftraffen, en dit voorbeeld tot eene Wet wil ftellen; De perzoon des Konings zy heilig! Maar ook dus toont David, dat hy niet alleen de hand niet had gehad in Sauls dood, maar zelfs, dat deeze hem ten ui* terften fmertte onder zulke omftandighedcn. Het geen men van de gezondene gefchenken bybrengt, komt geheel ten onpasfe. Deeze waren voor Sauls dood reeds gezonden, als een gedeelte van den buit, aan Davids vrienden, onder welken hy verkeerd had, dus niet om zich vrienden te maken; ja, het waren gefchenken aan hun, die van deeze zelfde vyanden geleden hadden i Sam. XXXI. 14. en dus niet meer dan eene fchaê-vergoeding (*). Davids gedrag omtrent Isbofeth, den zoon van Saul, word ook in vele opzigten door de vyiinden van den Bybel gelaakt; lk zal het zelve volgends het echt gefchied-verhaal voorttellen, en dan den Lezer laten beöordcclen , of er iets laakenswaardigs in is. -- Saul nu dood zynde, begeeft zich David 3 alvorens echter God geraadpleegd heb- (*) Men zie MiciiAeus over deeze plaats, en Mof. Recht l.Deel. Bl. 262. VI. Deel. Bl. 120. als ook Venema Hifi* Ecclef. Tom. I, pag. 456.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 35J hebbende, weder naar zyn Vaderland, niet als Koning, om den troon te bemagtigen, maar als een ambteloos man 2 Sam. II. Die van den Stam van juda vervoegen zich hier tot hem, en verkiezen hem met vryë ftemmen tot hunnen Koning; Het eerfte werk, dat de nieuwe Koning doet, is, dat hy een Gezantfchap zend aan die van jabes in Güead, om hun dank te zeggen voor hunne weldadigheid aan het lyk van Saul en zyne zonen, terwyl hy hun tevens bericht geeft, dat die van juda hem tot Koning verkoren hebben; doch men ziet niet? dat hy die van jabes wil noodzaken, om hem insgelyks daar voor te erkennen. Zonder verder eenige poogingen te doen, om het Ryk van Israël meester te worden,houd David zich eenen geruimen tyd ftil, en wacht bedaard het tydftip af, waar op de Godheid haare belofte aan hem vervullen zal. • Ondertusfchen word door Abners toedoen en gezag, Isbofeth, een zoon van Saul, door de overige Stammen tot Koning aangefteld, doch meer in naam dan daad, blyvende het gantfche beftier van zaken aan Abner aanbevolen. Deeze handelde in deezen noch Godvruchtig, noch tot wezenlyk heil van Israël; Hy wist, dat David, door God uitverkoorcn was tot het Konin^ryk, en nogthans ftelt hy eenen anderen aan; Daarenboven was Isbofeth, (het geen zelfs zyn naam uitwyst) een zwak man, niet in ftaat, om de Kroon te torfchcn. Abner, hier mede niet vergenoegd, doet David den Oorlog aan, en verwekt eenen Burger-kryg, die van Davids zyde alleen verweerender wyze gevoerd, en waar in weinig Burger-bloed geplengd werd, omdat David geen aanfpraak maakte op het Ryk der elf Stammen, en zich vergenoegde het zyne tc  352 VeRDEEDTOING DER PERZOONEN, DIE IN DE £e verdeedigen (*); en de Oorlog nam, nadat er een klein treffen was voorgevallen, een einde (|) , werd niet voortgezet. Ondertusfchen onderwierpen zich vele Israëliten van tyd tot tyd aan Davids gebied, zodat het Ryk van dert onbekwamen Isbofeth, van tyd tot tyd zwakker werd ; De laffe Vorst hield zich eeniglyk ftaande door de hulp van Abner, tot dat 'er een ongenoegen tusfchen hen ontftond, vermids Abner* eene van Sauls Bywyven voor zich genomen had, het welk Isbofeth misfchien aanmerkte,als eenen aanflag van Abner op den troon ; Abner onvergenoegd, omdat Isbofeth hem deswegens beftrafte, verklaart aan deezen Vorst, dat hy het Koningryk aan David zal brengen, en Isbofeth duric er zich niet tegen verzetten (§). Vervolgends zend Abner boden tot David, met aan-* bod , om Israël tot hem te doen overgaan , welk aanbod David aanneemt, maar wil, dat Isbofeth daar'in toeftemme, en opdat hem dit blyke, eifcht hy van hem zyne huisvrouwe Michal weder, de dochter van Saul, welke hem onrecht- vaar- (*) Vergelyk met liet gezegde MichaClis Mof. Rechtt I. Deel. Bl. 262. Niemeyer Charakterk. III. Deel. I. Stuk* Bladz. 215. (f) Te weten,3 2 Sam. lil. 1. ftaat eigenlyk: De Oorlog genas tusfchen het huis van Saul en het huis van David; Dat is, hy eindigde, zonder dat er eigenlyk vrede gemaakt werd. Zie Michaêlis in h. I. (§) Men kan dus Abner niet als eenen eigenlyk gezegden Verrader aanmerken, hy handelt alleen willekeurig, omtrent gelyk in de middel-Eeuwen de Major es domus in Frankryk weï eens gewoon waren te handelen, als zy Vorften naar hun welgevallen af-en aanzetten; en dus kan men David niet befchuldigen, dat hy met eenen Verrader heeft fatnen gefpannen, gelyk Bayle doet /. e. Not. H. n. 2. en de Deïsten 4 La Bible enfin expliquée pag. 320. -  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 353' Vaardig ontnomen en aan eenen anderen gegeven was, door welke hy, als\Sauls fchoonzoon, ook m het oog der Israëliten een nader recht tot de kroon kon fchynen te hebben; Isbofeth ftemt hier in toe, en zend hem zyne huisvrouw weder; Abner handelt vervolgends met delsraëhtifcheStammen, en overreed hen van de billykheid, om David Koning te maken, en als zy hunne toeftemming gegeven hebben, gaat hy in perzoon naar David, om het werk zyn vol beflag te geven. Doch, als Abner weder keerde, word hy door jodb, om zyns broeders Afahels dood te wrceken, denkelyk door misbruik van het oude recht van bloedwraak, verraderlyk vermoord : Dit beftaan van jodb, Hort David in eene groote verlegenheid; Hy ftond op bet punt, om op eene vreedzame wyze Israël verëenigd, zich aan hem te zien onderwerpen, maar dit geheel zo wel beraden plan, word geftöord door deezen moord; Wat zullen de Israëliten zeggen, die dit voor eene daad,door David befteeken,zullen houden? Ook is Abner, als Krygs-en Staatsman befchouwd, waarlyk een Vorst, ja een groote in Israël; Zie daar de reden , waarom David zyn leed over Abners dood te kennen geeft, en hem ftaatelyk ter aarde laat heitellen ; Hy zou zelfs jodb geftraft hebben, maar zyn Ryk was nog niet gevestigd. 2 Sam. UI. 39. Isbofeth bericht krygende, dat Abner te Hebron geftorven was, zo'werden zyne handen flap 3 en gantfeh Israël verfchrikte; 2 Sam. IV. 1. met alleen over Abners dood, maar over de wyze van zynen dood, en de gevolgen, die dit voor den gantfehen Staat kon hebben ; En (*) Omdat de Schryver van la Bible en/in expliquée 0.321. III. Deel Z de  354 Verdeediging der Perzoonen, die in de En by gelegenheid van deezen fchrik, dooden twee Konings-moordenaars dien ongelukkigen Vorft, en brengen zyn hoofd tot David, waanende eene groote belooning van hem te zullen ontvangen; Doch de rechtvaardige David gaf hun de rechte vergelding van hun fnood bedryf, door hen te doen dooden (*); En door deeze daad, even gelyk door zyn gehouden gedrag by Abners dood, overtuigde hy de Israëliten van zyne goede gezindheid en oprecht hart, het welk dan ook uitwerkte, dat alle Israëliten kwamen, en hem vrywillig tot Koning aannamen, 2 Sam. V. Dit is het waare gezichtpunt, waar uit men deeze gefchiedenis moet bcfchouwen, nu oordeele elk waarheid-minnaar, of David in dit alles iets laakenswaardigs gedaan heeft, en niet veel eer den lof van befcheidenhcid, billykheid en rechtvaardigheid verdient ? S- 27. David, als Koning, verdeedigd. Thans was David dan ten Ryks-zetel verheven; Heeft men nu vele befchuldigingen tegen hem, de gefchiedenis niet uit het rechte oogpunt befehouwde, maakte hy hier de volgende aanmerking: „ 11 n'est pas posfi„ ble, que 1c Roi Isbofeth ait perdu courage, uniquement „ paree qu'on avait asfasfiné fon nouvel énsemi Abner; il perdit fans doute courage, quand lbn Général Abner 1'a„ baridonna, pour pasfér au fervice de fon competiteur Da- « vid- " ,. . (*) Niet om vry te zyn, van hun te betaalen; dit is eene geheel, ongegronde befchuldiging van den Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 320. Men behoeft ook Davids gedrag niet alleen aan eene fyne Staatkunde toe te fchryven, gelyk hy doet pag. 322.  H. È. geprezen worden, tïoofdft. XII. 3^5 hem,geduurende zynen Ambteloozcn ftaat, niet min hard vale men hem aan, nadat hy Koning geworden is. Men vind het voorëerst vreemd, dat hy, zulk een vroom man, niet alleen vele vrouwen neemt, een Serrail aanlegt, maar zelf» onder die eene Canaanitifche, de dochter van den Koning van Gefur 2 Sam. III. 3. Doch het is geheel niet bewezen, dat deeze Koning vail Gezur een Canaanitisch Vorst geweest is, tert mmften moet men dit Gefur, en de Gefuritem tegen welke David oorloogde 1 Sam. XXVII. 8. niet voor het zelfde Land en Volk houden. Dè Gefuriten onthielden zich immers ten Zuiden vmjuda, maar dit Gefur, hier gemeld, lag ten Noorden, ert was een gedeelte van Syriën 5 Ge/b-bcteekent eene brug; en meer dan éénLandfchap of Stad kon van eene brug den naarri hebben; Wy bcfluiten dan, dat men niet zal kunnen bewyzen, dat deeze dochter des Konmgs van Gefur, eene Canaanitifche geweest is (*). Wanneer David b te Jerufalem den zetel zyns Ryks gevestigd hebbende, de Verbonds-Ark met eene plegtige Feest-viering, derWaards overbragt, en den heiligen dans vérzei; de, in eenen Priefterlyken rok gekleed, mcf aflegging van den Koninglyken fieraad, moest hy niet alleen de befpotting doorftaan van zyne huisvrouw Michal 2 Sam. VI. maar ook hebben Bayle, en nahem Morgan, Shaftesbury ert anderen, dit dansfen onbetaamlyk voor de Komnglykc waardigheid gevonden. Hetverwyt van Michal, griefde David, dit blykt uit zyne woorden , die hy de trotfche Koningin te gemoet Voert; En waarlyk, het moeft hem fmerten j (*) Vergelyk MicnAëLis ad h. h % i  35ö Verdeediging der Perzoonen, die in dë Hy had met blydfchap den dag gevierd, dien hy als den gelukkigften van zyn leven mogt aanmerken ; De Godsdienst had eene vaste gedaante bekomen, de Godsdienst werd de band van verëeniging tusfchen alle de Stammen; De goede Vorst had met zyne onderdaanen in zuivere aandoeningen van eene Godsdienftige vreugde zich uitgelaten; Hoe onbillyk zyn de vcrwytingen van Michal, maar niet min onbillyk de aanmerkingen van de Deïsten. Heilige dansfen, betooningen van vreugde op Godsdienftige Feesten en heilige Optogten; niet is gemeener in het Oosten (*); Zy waren zelfs in Mofes wetten aanbevolen, en in de aloude eenvoudige Zeden gegrond (f). Geduurende zyne regeering heeft David menigvuldige en zwaare Oorlogen (§) gevoerd; een nieuwe grond van befchuldiging. Indien David in de ongewyde gefchiedenis voorkwam, en met den Godsdienffc niets gemeen had, dan twyfel ik niet, of men zou hem eenen Held, eenen Vcrdeediger en Befchermer van zyn Volk, den fchrik zyner vyanden enz. genoemd hebben; Men zou den Eernaam van den Grooten, waar mede men zo kwistig plag te zyn, aan hem niet onthouden hebben; Thans zyn zvne Oorlogen de woelzieke ondernemingen van iemand, die heerfchzuchtig de paaien van zyn Ryk wil uitbreiden, behalven dat men veel van de wreedheden vzw David, in dezelve gepleegd, (■*") Shaw Reizen II. Deel. Bl. \~6. ff) Micuaüus Mof. Recht. IK Deel. Bl. 154. Vergelyk Niemeyer Charakterk. III. Deel. I. Stuk. Bl. 253. (§) wy behoeven niets te antwoorden aan den Schryver van la Bible enfin expliquée , wanneer hy Bladz. 326. alle deeze gefchiedenisfen van Davids Oorlogen in twyfel trekt. Met zulke lieden kan men zich niet inlaaten.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 357 pleegd, te zeggen weet. Wat het eerfte betreft, men moet aanmerken, dat de gefchiedenis van Davids Oorlogen, zo in het kort is famengetrokken, dat men van allen den eerften aanleg en bron niet zeker kan bepaalen; Daar dezelve verhaald word, zien wy , dat David niet aanvallender, maar verwecrender wyze te werk gaat. Hy oorloogt tegen de Philiftynen , de erfvyanden- van Israël, die boven dien de aanvallers waren, gelyk uitdruklyk gezegd word 2 Sam. V. 17. Het zelfde word wel niet zo duidelyk gezegd van de Moabiten, welke David insgelyks overwon; zSam.Vlll. 2. Doch uit Pf. LXXX1V. zien wy, dat tegen David een algemeen verbond van vele Volken, waar onder ook de Moabiten waren, gefloten is, met oogmerk , om Israël uit te roeïcn , dat het geen Volk meer ware, en om hun Land te bemagtigen. De Syriërs, en Asfyriërs, waren ook onder deeze faam-verëenigde Volken, dus ook de Oorlog met hun rechtvaardig, en alleen ver? deedigend was. Van Hadad-Èzer, Koning van Zqba, lees ik 2 Sam. VIII. 3. dat David deezen floeg, doe hy heenen toog, om zyne hand te wenden naar de riviere Pkrath, vergel. 1 Chron. XVIII. 3. Deeze woorden zyn dubbelzinnig, om dat iy, zo wel van David, als van Hadad-Ezer kunnen verftaan worden, doch wanneer ik in aanmerking neem, dat Israël reeds voorheen, en ook onder Saul, zich had uitgebreid tot aan den Eufraat, en in tegendeel, dat Hadad-Ezer wel degelyk aan deeze zyde den Eufraat veroveringen ondernam, moet ik befluiten, dat hy, en niet David, de aanvaller is (*)• De aanleiding (*) Men leze de gefchiedenis van deezen Oorlog, door Z 3 J.d.  358 Verdeediging der Perzoonen, die in de ding tot den Oorlog met de Ammoniien, is omftandig verhaald 2 Sam. X. De dwaasheid van den jongen Koning van dit Volk, die Davids Gezanten op de hoonendfte wyze mishandelde (*), gaf eene rechtvaardige reden tot dezelve, Wy zien uit dit alles, dat de Oorlogen, door David gevoerd, niet onrechtmatig kunnen genoemd worden , gelyk Bayle echter doet; Het is waar, God wilde niet, dat David Hem eenen Tempel zou bouwen, omdat hy een Krygsman was, en veel bloeds vergoten had, 1 Chron. XXVIII. 3. maar word daar mede aangewezen , dat zyne Oorlogen onrechtvaardig waren? Neen! alleen dit, dat de Oorlog over het algemeen eene onëer is voor het menfchdom, en dat dan eerst de barbaarsheid zal kunnen gezegd worden een einde genomen te hebben, wanneer alle Oorlogen onder de menfehen zullen ophouden. Niemand twyfelt, en dit leert ons de Openbaaring, (het O. T. met verfcheiden wenken, gelyk hier, het N. T. duidelyk,) dat de Oorlog een monftcr is, welke het menfehdom fchandc aandoet; maar met dit al, is men wel gedwongen zich te verweeren , wanneer pen onrechtvaardig word aangevallen. • Maar nu de voorbeelden van Davids wreedheid; Voor, f. D. Mjchaülis hi Commsntt. Soc. Gottiug. pralelilis. beiehreven. Men zie echter ook Venema Hift. Ecclef. Tom. L pag. 492. ' (*) Hy deed hun den baard half affnyden, als mede dc klederen gedeeltelyk; de grqotfte hoon, die den Oofterling pok nog heden kan worden aangedaan, Zie myne Verhandeling de JEdib'us Hebrxorum pag. 14. Men heeft ook by NiEBUtm Befc'iryv. van Arablën Bl. 302. een voorbeeld van eenen Óorlog, öntftaan om het affnyden van den baard van genen Gezant,  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 359 Vooraf merk ik in het gemeen aan, dat het oude Krygsrecht, byzonder by de Oofterfche Volken, ftreng, ja wreed was, zo dat de wreedheid der Israëliten, daar men zo veel van fpreekt, by het zelve vergeleken , zachtheid was , wy hebben dit reeds meer dan ééns opgemerkt. Nu moeten wy Davids gedrag naar het zelve beöordeelen; Het is hard, het is wreed, als gy wilt, naar onze, meer menfchelyke zeden, maar hoe veel veranderen de omftandigheden, het word geoefend omtrent Volken, die ongelyk wreder Krygsrecht hadden, en volgden. Doch laten wy de byzondere voorbeelden zien. Omtrent de overwonnene Moabiten, handelde Da' vid dus, dat hy hen met een fnoer mat, doende hen ter aarde nederüggen, en hy mat met twee fnoeren, om te dooden, en met één vol fnoer, om in het leven te laten. 2 Sam. VIII. 2. Dit houd men voor eene ftaal van wreedheid, alleen by de wreedheid van eenen Bufiris te vergelyken, van wien de Oudheid verdicht, dat hy zyne Gevangenen mat, de leden, die te lang waren, afhouwende, en die te kort bevonden werden, uitrekkende door alle foorten van pyniging (*). Ik zal my niet inlaaten in de verfchiliende wyzen, op welke vele Uitleggers deeze handeling van David hebben getracht te verzachten, en welke by bedaard onderzoek geen fteek kunnen houden (f) , alleen zeg ik, voorëerst, men moet niet alle Modbiten verftaan, maar alleen die genen, die in den Oorlog en Veldflagen Krygsgevangen gemaakt waren; Ten tweeden, óe zin der woorden fchynt te zyn , niet gelyk onze Ver. (*) La Bible enfin expliquée pag. 325. (t) Conf. Buddel's Hifi. Ecclef. V. T. Tom, II. p, 116. Z 4  360 Verdeediging der Perzoonen, die in de Vertaaling en anderen aanduiden, dat David met twee fnoeren gemeeten heeft ter dood, maar gelyk de Vulgata hier uitdrukt, dat hy met twee fnoeren in het geheel gemeten heeft, met één om te dooden, en met éen vol of ruim fnoer om in 't leven te behouden, wanneer er van de hardheid nog veel afgaat. En als wy dan het wreede Krygsrecht > der Moabiten daar byvoegen, zullen wy veel vinden, om David te verfchoonen, te meer, daar wy by zulk eene korte gefchiedenis alle omftandigheden niet weten (*). Doch David woedde niet alleen tegen de menfehen, maar zelfs tegen de beesten, hy ontzenuwde alle wagen-paarden, die by van de Syriërs veroverde 2 Sam. VIII. 45 Pan welke wreedheid hier ln gelegen is, vind ik niet; Vooreerst, Paarden konden David niet dan tot last verltrekken, de Israëliten gebruikten geen paarden in den oorlog, Mofes wet verbood zelfs het vermenigvuldigen der paarden, ook gebruikte men in Paleftina tot den Landbouw geen paarden, maar osfen. Was het wreedheid der Romeinen , dat zy de Olyfanten, eer zy er gebruik van wisten te maken, welke Zy, in den oorlog met Pyrrhus, bemagtigden, ombragten? ff) Maar daarënboven, in den Text ftaat: Hy ontzenuwde de wagens, en hield daar van 100'wagens overig, zou Ipy niet in het gemeen, onbruikbaar maken, vernielen, kunnen te kennen geven? En dan zal 'er "alleen gezegd worden, wat David met de wagens deed, en niets van de paarden (§). -— Geduurende deeze (*) Vergelyk Venema Hift. Ecclef. Tom.i. pag. 491. MiCHAëLis Mof. Recht. LDeel. Bl. 322. (f) MiciiAè'Lis Muf. Recht. ƒ. DcehsBl. 334. (§) Vergeiyk Hezel ad h. I. ^  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 36** ze Oorlogen rnet de Syriërs, moest David ook tegen de Edomiten zich verdcedigen, of nu ten deezen tyde, of in het vervolg gebeurd is, het geen by gelegenheid aangeteekend word i Kon. XI. 15* 16. kan men niet bepaalen , maar zo veel is er van , dat men ook hier een voorbeeld van Davids wreedheid meent te ontdekken (*). Doch, indien alle omftandigheden van dit geval ons bekend waren, dan eerst zou men over het zelve een juist oordeel vellen kunnen. Misfchien hadden de Edomiten, door David overwonnen , deszelfs bezettingen omgebragt, en by die gelegenheid zich aan wreedheden fchuldig gemaakt , welke zulk eene ftrenge ftraffe verdienden. Het geen Morgan (f) aanmerkt, dat Mofes eene plegtige gelofte gedaan had, dat Israël nimmer tegen Edom zou oorlogen, welke David zal verbroken hebben, rust op eene onbeweezene onderftelling, dat David, en niet de Edomiters de aanvallers geweest zyn, waarvan zelfs het tegendeel niet onduidlyk blykt, omdat de Edomiten reeds tot het Zouidal waren doorgedrongen (§). —. Maar, het is eene ongehoorde, eene alles te boven gaande wreedheid, die David tegen de Ammoniten oefent, 2 Sam. XII. 31. Het volk nu dat daar in was , voerde hy uit, en leide het onder zagen, en onder yzren dorschwagens, en onder yzren bylen, en deed hen door den ticheloven doorgaan. En alzo deed hy aan alle de fteden-der kinderen Ammons. Vergeleken 1 Chreu. XX. 3. Turken [en Tartaar en hebben evenwel een weinig meer menfehelykhcids (**); Wy (*) Bayle l. e. CX" ' (f) Moral Pliilof. Vol. II. pag. 186*. (.§) Vergelyk Venema Hijl. Ecclef. Tom. I. pag. 49;. Bayle /. c. La Bible enfin expliquée pag. 328, £ s  .362 Verdeediging der Perzoonen, die in de erkennen, dat deeze handeïwyze naar onze zeden, barbaarsheid is, doch men bedenke, hoe verregaande de Ammoniten David beledigd , bet recht der Gezanten, het welk by allen heilig behoorde te zyn, gefchonden, en daarby den gruwzaamften fmaad gevoegd hadden; men bedenke , hoedanig het Krygsrecht der Ammoniten was, hoe wreed! Onder voorwaarde van hun rechte oog uit te fteken , wilden zy die van jabes en Giledd in overgave aanneemen i Sam. XI. 2. Zo wreed waren zy, in hunne oorlogen, dat zy zwangere vrouwen opfneden, en de nog niet gebooren kinderen vermoorden Amos 1.13. Tegen zulk een woest volk word hier deeze itrengheid geoefend; zeker, dit trekt reeds veel af van de zwaarheid der befchuldiging (*_); Maar daarenboven , vele Uitleggers twyfelen, of niet de woorden eenen veel zachteren zin kunnen opleveren; Men weet, hoe Danzius(|} dezelve dus verklaarde, dat David de gevangene Ammoniten tot zwaaren arbeid, houthakken, zaagen, tegel-branden, en de yzermynen veroordeeld had. Deeze verklaaring word van anderen verworpen, van fommigen gedeeltelyk overgenomen; zo veel is zeker, dat de Syrifche overzetting reeds heeft: David heeft niemand van hun gedood, maar heejien gaande, deed hy hen woonen in de dorpen van het 'land Israël; Zou men ook de woorden kunnen vertaaien : Maar het volk, dat in de ftad was, (*) Vergelyk Hezel over deeze plaats. MiciiAëLis Mof. Recht. LDcel. Bi. 322. Myne verhandeling de JEdibm HefateoHÊffi pag 14. (f) Bi Disf. de miligata Dayi'dis in Ammonitas eruitiitate, vergel. Venema Hiy, Eccief. 71//;, ƒ, pag. 502,  H. S. GEPREZEN WORDEN. HOOfdft. XII. 363 was, voerde hy uit, en deed hy binden met touwen en yzren keteneti, en in yzren boeien fluiten , en doorgaan door het gantfche Koningryk (van Juda), en dus deed hy aan alle de fteden der Ammoniten! (*) — Wreedheid en lafhartigheid gaan dikwerf famen gepaard, dus behoeft het ons in dat opzigt niet te verwonderen, dat men blohartigheid aan David heeft verweten (f), maar dit is te verwonderen, dat men zo zonder eenigen grond, en tegen het algemeen getuigenis der gefchiedenis en der tydgenoten van David 2 Sam. XVII. 8. enz. zulk eene befchuldiging durft beweeren en ftaande houden. Het eenigfte, dat men voor dezelve inbrengt, beftaat bier in, dat David by den opftand van Abfalom, Jerafalem verliet, en wel weenende, en met alle teekenen van de uiterfte droefheid 2 Sam. XV. 30. Doch men bedenke, dat de opftand zo loos beleid was, dat zy algemeen was; dat dus de voorzigtigheid vorderde, de hoofdftad voor eenen tyd te verlaten; dat de opftand van eenen Zoon tegen eenen goedertierenen Vader en weldaadigen Koning, hard moest vallen voor David, wiens hartstogten wezenlyk in de fterkfte beweging by deeze gelegenheid moesten geraaken ; Voeg hier by, dat afgefcheiden te moeten zyn van den openbaaren Godsdienst, voor David allerfmertelykst gevallen is. Ik kan derhalven hier onder alle deeze treurigheid nog zeer (*) Deeze vertaaling heeft B. V. D. Sciiulze opgegeven in voljianiliger kritik uber die gewbhnliche Amgaben der llebr. Bibel enz. vergelyk Biblioth. Bag. Glasf, I. Fase. I. pag. 179. (f) Morgan Moral Philof. Fol. II. pag. 188. La Bible enfin expliquée pag. 334. 335.  3Ö4 Verdeediging der Perzoonen, die in de zeer wel David, den Held, maar den aandoenlyken Held vinden. (*) — §. 28. • Andere befchuldigingen tegen David. Men heeft nog verfcheidene andere befchuldigingen tegen den Godvruchtigen David ingebragt, die wy met korte woorden nog moeten in overweging nemen. Dus' befchuldigt men hem van te groote zagtheid jegens zyne kinderen, Hy had Ammon den bloedfchander moeten ftraffen, dan ware Abfalom geen broedermoorder geworden; Hy had deezen moeten laten ter dood brengen, dan had hy naderhand geenen opftand , en zynen Vader zo veel verdriet verwekt. Hy had Adonia moeten in toom houden , dat die aan zyne heerszucht zo veel niet bad konnen toegeven enz. (f). Wy merken omtrent dit onderwerp aan, dat ja, in de daad David in zyne laatfte jaaren veel verdrietelyks*' in zyn huis heeft moeten beleven, dat hy misfchien te zacht omtrent zyne kinderen geweest is ; doch men bedenke, dat het gemaklyker valt van de rechtvaardigheid van eenen Vader jegens zyne kinderen , te fpreken , dan die te oefenen; De menfchelykheid, de tederheid van eenen Vader gaat al ligt te verre! men bedenke, dat alle deeze dingen gebeurd zyn , nadat David zo fchrik- (*) Ik moet dns hier weder verfchillen met den kundigen Niemeyer, wiens bedenkingen men leze in zyne Cbarakterk. desBybels. III. Deel. II. Stuk. Bl. 328, 329. volgg. (t) Bayle 1. c. La Bible enfin expliquée pag. 330. 332» 337- en?.  H. S. geprezen wnnnEN. Hoofdft. XII. 365 fchriklyk gezondigd had in de zaak van Uria. den Hethiter} men voege er by, dat David zyrt toorn en ongenoegen tegen zyne booze zoonen wel deeglyk heeft te kennen gegeven, fchoon misfchien niet ftreng genoeg 2Sam. XIII. 21. 39. enz. (*_) Dit alles by elkander gevoegd, zal ons redenen aan de hand geven, om Davids gedrag zo al niet te rechtvaardigen, ten minften te ontfchuldigen (f). — In den opftand van Abfalom veroordeelt men David, dat hy Hufaï zynen vriend tot Abfalom doet overgaan, om by denzelven als verfpieder niet alleen, maar gelyk men het.noemtjals eenen verrader van deezen jongeling te handelen, welken last deeze dan ook zo meefterlyk heeft uitgevoerd, dat Abfa. lom daar door verftrikt en in het verderf «Telfort is 2 Sam. XV. 33-36. XVI. 16-20. XVII. 7-i 6. (§)• Ik zal op deeze befchuldiging de aanmerking van Niemeyer hier plaatzen (_**). „ Grootmoedig is deeze handeïwyze eigenlyk „ niet. Maar by eene rechtvaardige zaak, by „ deftrafwaardighcid der vyanden" (eenen ontaartenzoon en verraderlyken vriend Achitopliel), „ by de bewustheid, dat men magt heeft, om „ hen te ftraffen, verkiest men, vooral wan- „ neer (*) 2 Sam. XIV, x. vertaalt Dr. Lutiier, Jodb bemerkte, dat des Konings hart mg tegen Abfalom was, indien deeze vertaaling getroffen is, dan blykt het, dat David met alle zyne vaderlyke tederheid, echter de pligten van rechtvaardigheid niet uit het oog had verlóbrerL Vergelyk Hezel over deeze plaats. (t) Vergelyk Niemeyer Cbaraktcrk. des Bybels III. Deel. II. Stuk. Bl. 319. volgg. en Bl. 349. daar hy David vcrdcedigt wegens het beweenen vnn Abfaloms dood , waar op Morgan en Bayi.e insgelvks zo laag gevallen waren. (<0 Bayle /. e. C*J l. c. Bladz. 334.  gf55 VERDEËöiciNG der Perzoonen, die inde „ neer het gevaar dringend is, juist niet al tyd „ het grootmoedigfte, maar wel het veiligfte en kortfte middel. Zoudt gy liever willen, dat David deeze gelegenheid verzuimde ? dat „ hy zich en zyn volk, 't welk by hem was, „ op genade of ongenade overgegeven, ofzy„ ne weinige manfchap tegen een magtig heir a, opgeleid zou hebben, om de wapenen te laten beflisfen — alleenlyk, om zich van gee* „ ne list te bedienen? -— ö Hoe zouden de „ vyanden van den Bybel met zyn naauwgezet „ geweeten fpotten " 1 Davids gedrag met Mephibofeth ,' den zoon van jonathan, zynen ouden boezem-vriend , gehouden, komt den vyanden der Openbaring insgelyks zeer laakenswaardig voor. Dat heeft niet veel zwarigheid, dat David, volgends Morgans (*) aantyging te lang zoude uitgefteld hebben, om aan jonathans zoon weldaadigheid te doen a Sam. IX. y. want voor eerst, word de juiste tyd in de gefchiedenis niet bepaald, ten anderen, was het zeer natuurlyk en met de voorzigtigheid overeenkomende, dat David eerst bevestigd was in zyn ryk, eer dat hy aan iemand uit Saids huis, die als een mededinger naar de Kroon kon in aanmerking komen, zulke uitnemende gunften bewees ; maar meer zwarigheid heeft gebaard het vonnis van David!, na zyne wederherftelling op den troon nopends denzelfden Mephibofeth. Het geval gedroeg zich dus toe: By Davids vlugt voor Abfalom, kwam Zïba, Mephibofeths knegt, dat is huisbcftierer, tot David, met eenen aanzienlyken voorraad van mondbehoeften en verkwikkingen; deeze gevraagd naar zynen Heer ' Me* (*) Moral Phihf. Vol. II. pag. .83,  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 36? Mephibofeth , befchuldigde denzelven, dat hy thans gedachte maakte op de kroon , en hoop voedde, van dezelve by deeze gelegenheid te zullen] meefter worden. 2 Sam. XVI. 1. volgg. Dit gezegde was ten minften niet zonder fchynbaar voorkomen; Hoe het huis van Saul en deszelfs vrienden thans gezind waren, kan men uit de taal van Simei opmaken vf. 7, 8. Tyd of gelegenheid van onderzoek had David thans niet, hy veld dan een vonnis, en geeft aan Zfba al het goed van zynen Heer. Dit vonnis is niet volftrekt onrechtvaardig te noemen, het eenigfte dat men zou kunnen inbrengen, mogt zyn , dat het te haaftig geveld was (*) Maar wanneer nu David als overwinnaar weder kwam, zo ging Mephibofet hem te gemoete, en befchuldigde op zyne beurt zynen knecht Ziba, dat deeze hem valfchelyk by David had beticht en aangedragen, en hier op wyst David zonder verder onderzoek, dit vonnis; Ziba en Mephibofet zullen het land deelen, in welk vonnis de zoon van Jonathan berust 2 Sam. XIX. 24-30. Dit vind men een hard en onrechtvaardig vonnis van David (f)! Ondertusfchen behoord 'er nog vry veel vooraf duidelyk gemaakt te worden, (*) [Niemeyer Charakterk. 1. c. Bl. 338, 339. Het geen de Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 336. inbrengt, ■ dat er voor het voorvvendzel van Ziba, geheel geen fchyu was, omdat Mephibofet een kreupel Prins was, is waarlyk kreupel; en word zelfs uit het geen hy er byvoegt, dat Ziba by eene gelegenheid als deeze, veeleer zelf zich meester van zyns Hceren goed zou gemaakt hebben, dan Davids belchikkmg af te wachten, alzo deeze Vorft thans geen gezag had, maar een vlugteling was, wederlege!, want indien wy dit wilden overnemen, zou er zelfs een fterk vermoeden by ons moeten opryzen,dat Ziba het in de daad oprecht met David meende. (TJ Niet alleen heeft dus Bayle geoordeeld /. c. Not. H. Num,  '|v58 Verdeediging der Perzoonen, die in de den, eer men dus over dit vonnis van David oordeelen kan. Wy moeften al vry meer omftandigheden weten, eer wy Mephibofet geheel vry zullen keuren van dat geen, waar mede Ziba hem by David beticht had,David fchynt hem ten minften verdacht gehouden te hebben, maar wil geen verder onderzoek doen, deels om dat hy nu eerst herfteld is in zyn ryk, deels om jonathans wille; Hy deelt dan het land tusfchen Ziba en Mephibofet, en als men er by voegt, dat dit land reeds vooraf een gefchenk van David was, die zich het zelve als een eigendom der kroon had kunnen aanmatigen, zo word de zaak nog meer van onrechtvaardigheid vry ge- plyt (*)• Van de befchuldiging, dat David Sauls huis en gedacht gepoogd zou hebben uit te roeien, en dat het met de Gibeonjten befteeken zy, om by gelegenheid van eenen honger, 7 zoonen van Saul ter dood te eifchen (f), heb ik reeds gefproken II. Deel. Bl. 363-365. en duidelyk doen zien, hoe onfchuldig David hier is, waar toe ik dan mynen Lezer verzendc. — Doch, is David niet onmenschlyk jegens zyne onderdaanen , dat hy volgends 2 Sam, XXÏV. 12-14. uit drie voorgeftelde Landplagen de pest verkiest? De rechtvaardigheid Gods in dit oordeel den Israëliten toe te zenden, daar David ge- Num. 5. maar ook anderen, Niemeyer b. v. aangeh. Boek Bladz. 554. (*) Vergelyk MiCHAëus ad k. I. Mof. Recht. II. Deel, Bl. 69. Hezel ad h. I. &c. - (t) Deeze befchuldiging heeft Bayle, Morgan Moral P/tilof. iel. II. pag. 184. en anderen, ook helt Niemeyer /. c. Bl. 357. eenigzins daar heen, om iets ergs in deezen van David te vermoeden. MicuAëus twyfelt, of 2 Sam* XXI. wel echt zy. Geheel onnodig.  H. S. GEPREZEN WORDEN. Hoofdft. XII. 30*9 gezondigd had, hebben wy reeds gehandhaafd ILDmI Bl. 327, 328. Davids keuze kan ook hgtelyk gebililykt worden, ais men de reden in aanmerking neemt, om welke hy zelf zegt de pest te verkiezen : Laat my toch in de hand des Heer en vallen, want zyne barmhartigheden zyn veele. Van hongersnood, van overweldiging door den yyand, zouden immers zyne Onderdaanen ook hebben moeten lyden, ja misfchien zwaarer en jammerlyker hebben moeten lyden, dan nu zv in de hand Gods vallen? - Men heeft insgelyks in David berispt, dat hy ligtelyk en veelvuldig tot vloeken overflaat, zo vervloekt hy 1 Sam.XXVl 19. de geneii, die Saul tegen hem ophitften' zo zweert hy allerfterkst, dat hy Nabal en zvn huis zal uitroeien 1 Sam. XXV. 22. ja Teheëla Pfalmen van David zyn vol vervloekingen B V de CIXde en anderen (*). Ik heb hier omtrent reeds het een en ander aangemerkt, dat geacht kon worden voldoenend te zyn 5 II Dee' Bl 131 thans voeg ik er dit nog by, dat der." gelyke fterke wyzen van fpreken. of, wilt gv eedzweeringen, als iSam. XXV. 22. in Davids tyden vry algemeen geweest zyn, en hoe veel invloed zulks heeft, weet een ieder (f)- De plaats 1 Sam. XXVI. heeft minder zwaarigheid waarlyk het waren recht booze menfehen, die Saul tegen David, zo wel verdiend by het geheele ryk, opftookten; En wat nu Davids Pfalmen betreft, indien men ze al eens op zich zelve wil aanmerken, zonder die hoogere uitzigten, (*) Morgan Moral Philof. Vol. II. pag. 188. Tinda? Chnst zo oud ah enz. C*p. n. . Clericus6 heel? bier over Ipgteps de Hollandje enz, Lettr. XI. pa". 208. (t) Vergelyk MiciiAè'Lis over 1 Sam, XXV» Bl S2 ///. Deel Aa  370 Verdeediging der Perzoonen, die in de dié zy in den Geest der voorzegging buiten twyfel hebben; dan ftelle men zich in Davidr, den vuurigen Oofterling voor , op het trouwloost dikwils verraden van valfche fchynvrienden, gevloekt van hun, die hy gezegend had , en men zal zich verwonderen, dat hy in dien tyd, als hy daadlyk wraak had kunnen oefenen , nogthans zich zeiven heeft weten te matigen, en dat hy alleenlyk zyne zaak aan den rechtvaardigen Richter overlaat, die het voor hem aan zyne trouwlooze en wreede vyanden vergelden zal. Men denke eens, hoe hard hem de vloeken van eenen Simei moeten gevallen zyn, en men vergelyke daar mede den CIXden Pfalm, dan zal dit geheel onderwerp zeer veel licht ontvangen (*). §• 29- Laatfte befchuldigingen tegen David. David was nu oud en wei-bedaagd geworden, en zyne natuurlyke levens-warmte begon hem te begeven; zyne knegten of hovelingen ftelden hier op voor, men zoude voor hem eene jonge dochter opzoeken, eene maagd, die hem koefteren , en in des Konings fchoot flapen mogt; Het voorftel aangenomen zynde, zoekt men eene fchoone jonge dochter, en vond Abifag, die tot den Koning gebragt werd i Kon. 1.1-4Hier heeft Bayle (f) en anderen (§), eene zwaa- (*) Men zie verder Niemeyer Charahterk. dei Bybels JU. Deel. I.Stuk. Dl. 190. II. Stuk. Bl. 341. (f) 1. c. Not. H. Num. 4. (§) Saul & David Tragedie. La Bible enfin expliquée pag, 343. &c.  ' H. S. öeprezen Worden. Hoo'fdlt. XII. 371 zvvaafe befchuldiging meenen te vinden, als of David ook in den afgeleefden ouderdom wellustig ware geweest. ■— Dan, wat men ook van deeze gebeurtenis gezegd, hoe men ook dezelve gezocht heeft befpottelyk te maken, een rondborftig Lezer zal er niets in vinden ten laste van David. Dat men van ouds geloofd heeft, dat de warmte van jonge vrouwen dienftig ware, om in oude lieden het levens-vuur weder op te wekken, heeft zelf Galenus geleerd en gezegd, gelyk door anderen reeds is opgemerkt; De voorflag komt hier niet van David , maar yan zyne Hovelingen , en misfchien , het welk fommigen gegist hebben,liep er eene ftreek van Staatkunde onder , om door Abifag de belangen van Prins Adonia te bevorderen, hoe dit zy, David ftemde alleen in hunnen voorflag, en dit kon hy des te gereeder doen, omdat hy de veelwyvery niet voor zonde kende; Dat men nu eene fchoone jonge dochter zoekt, behoeft niemand te bevreemden, voor eenen Koning! Eindelyk, dat Davids wellust hier vergeefsch befchuldigd word, blykt uit het geen de gefchiedenis er byvoegt, hy bekende haar niet. Wat heeft dan David hier in misdaan ? In tegendeel kan dit middel tot zyne gezondheid iets hebben toegebragt, altoos daar hy i Kon. I. 47. voorkomt, het bedde houdende, ontmoeten wy hem naderhand 1 Chron. XXIX. tegenwoordig by de plegtige inhuldiging van zynen zoon Sakmo (*). —. Eindelyk brengt men in, dat David ook tot op zyn doodbed toe wreed, ondankbaar, wraakzuchtig is, en men zoekt het te bewyzen, dewyl (*) Vergelyk Hezel ad h. I. Niemeyer /. c. Bl. 307. Venema Hifi. Ecclef. Tem. I. pag. 556. Aa 2  3,72 Verdeediging der Perzoonen, die in de wyl hy in zyne laatfte voorfchriften aan zynen zoon Salomo i Kon. II. 5> 6, 8, 9. dien gebied, gelyk men meent, jodb, zynen ouden getrouwen Veldheer, aan wien hy meer dan eens kroon en leven te danken had, te dooden, als ook Simei, wien hy zelfs onder eede, en op zyn Koninglyk woord, vergifnis gefchonken had (*). Het is de moeite waardig, te onder , zoeken in hoeverre deeze befchuldiging gegrond is? Niemeyer (f) fchynt David met geheel vry te willen fpreken, fchoon hy hem echter veröntfchuldigt; Andere Uitleggers hebben gemeenlyk. omtrent Jodb wel opgemerkt, dat die waarlyk door veelvuldige moorden en andere misdaaden den dood verdiend had, waar voor zyne aan den Staat bewezene dienften, hern niet konden bevryden , of men moest willen ftellen, dat iemand, door zich wel van zyne pligten omtrent den Staat te kwyten , zoude verdienen, dat hy.ftraffeloos de fnooufte euyeldaaden mogt uitvoeren ; ja, Jodb had zelfs zich tegen den Staat merklyk vergrepen, gelyj? m het geval van Jbners moord, waar van de fchula ligtelyk aanDöwV/had kunnen toegerekend worden, en waarlyk, indien David niet nog, voor zvn fterven, zulke fterke bevelen aan Salomo zynen zoon gegeven had, wie weet, welke bitze aanmerkingen de Deïsten op, David nog meer ge- f-n Bayle is hier weder de eerfle en uitvoerigtte befchut.d'eer /. c. Anderen volgen hem, gelyk la Bible enfin expintepag. 345. „ H a Fhorrible ingratitude dordonner, f Won tue fon Général d'armée , auquel il deva.t fa cou- ronne. II fe parjure avec Sémeï, après lui ayoir tart ier" ment de ne jamais attenter a fa vie. Enfin, ü eft asfasfin & perfide jnsques fur les bords du tombeau. "