D E B Y B E L VERDEEDIGD.   D E B Y B E L VERDEEDIGD, DOOR YSBRAND van HAMELSVELD* VYFDE DEEL. te AMSTERDAM, bv JOHANNES ALLART. MDCCLXXXV. «mwtr.-oef.mmew1i «OTTERDAM-   VOORREDEN. Xk hoop, dat dit Deel van myne Verdeediging des Bybels, niet min dan de voorgaande de goedkeuring der Lezers zal wegdragen. Het onderwerp, in hetzelve behandeld, de Wonderwerken des O. Test. in het XIXde, en die van Jesus in het XXfte Hoofdftuk, is gewigtig; nademaa* de Gezanten der Godheid, gelyk ook onze' gezegende Zaligmaker, zich (leeds op hun-» ne werken, als bewyzen hunner Zending, beroepen hebben. Indien dan de Beftryders der Openbaring dit konden aantoonen, dat deeze Wonderwerken uitwerkzels van bedrog, het zy des verftands of van het hart waren , zy zouden veel gewonnen hebben. — Ik weet wel, dat de neiging van vcelen in onze Eeuw daar heen {trekt, om al wat wonderbaar is, verdacht te houden, en dat de hedendaagfche wereld zich zelve veelal te verlicht rekent, dan dat zy Demn ex machina, eene onmiddelyke werking van God op deeze beneden-wereld zou willen erkennen; en dat men het voor eene blyk van de kindsheid der oude wereld houd, dat dezelve met Wonderwerken zo veel op* 3 had.  Vi VOORREDEN. had. Nogthans kan ik niet anders zien, of, gelyk het doorgaands dus met de menfchen gelegen is, men vervalt hier in een uiterfte, het welk gevaarlyke gevolgen kan hebben, niet alleen voor den geöpenbaarden , maar ook voor allen Godsdienst; Het is waar , de oude wereld in haare. kindsheid, neigde fterk tot Bygeloof, dit was haar uiterfte, maar onze Eeuw in tegendeel, helt even zo fterk over naar het tegengestelde' ongeloof. — Het onderzoek van de Tegenwerpingen tegen de Wonderwerken, in de Bybei-boeken vervat, het welk den inhoud van dit Boekdeel uitmaakt, en in het volgende zal achtervolgd worden, zal, gelyk ik zeker achte, mynen Lezer de waarheid van dit gezegde overvloedig aantoonen. De Lezer zal de inwendige geloofwaardigheid, de gepastheid, en wysheid deezer Wonderwerken bevestigd zien, en kunnen oordeelen, aan hoe veele opzettelyke verdraaiingen men heeft moeten toegeven, wanneer men ze of ongelooflyk of onwaarfchynlyk heeft trachten te maken; En zy, die de Wonderwerken van den Bybel in enkel natuurlyke gebeurtenisfen willen hervormen, onder voorgeven van de Openbaring dienst te willen doen, hebben haar in de daad geweld aangedaan. Het eenvoudige , de letter der ^ybeifche Gefchiedverhaalen weigert alle 1 zo-  VOORREDEN. vn zodanige gezochte uitleggingen, en vordert een oprecht en Godvruchtig hart en beftaan, en met het zelve zal men de onmidlyke werken der Godheid ligtelyk erken-, nen. — Het is waar, men zal misfchien onder zo veele gebeurtenisfen de ééne of andere ontmoeten, by welke eenige duifternis overblyft, en daar wy alle licht niet aan hebben kunnen ontfteeken, dat de vitzucht, misfchien met eenigen fchyn, zou willen vorderen , maar het getal van deeze is klein in vergelyking van die, welke volkomen gehandhaafd en boven alle twyfeling gefield zyn, En dit is voldoende, om ons te overtuigen van de Godlyke zending van hun , die ze verricht hebben, want, partout oh je vois des Miracles, le doigt de Dieu est la, (overal daar ik Wonderwerken zie, daar is de vinger Gods), gelyk een Deïstisch Schryver zelf heeft moeten erkennen. — In het volgend Deel zal de waarheid van Jesus Opftanding en Hemelvaart, en vervolgends de wonderen, door zyne Apostelen na de uitftorting van den H. Geest op het Pinkflerfeest, verrigt, verdeedigd worden , en dan zal men de sefchiedkundige geloofwaardigheid van "de Bybelfchriften in overweging neemen. Of ik nu dit Werk, gelyk ik in het begin dacht, in zes Boekdeelen zal kunnen voltooien, twyfel ik, doch tevens hoop ik, dat  vin VOORREDEN. dat mync Lezers niet ten kwaade zullen duiden, indien ik er liever een zevende Deel byvoege, dan dat ik myn onderwerp door , het voorbygaan van nodige aanmerkingen, nadeel'zoude aanbrengen. — Ik zal met het volgende Deel weder zo veel fpoeds maaken, als myne drukke Ambts-bezigheden, waarmede ik overlaaden ben, my zullen toelaaten. Terwyl ik God bidde , dat Hy my leven, gezondheid, lust en kracht verleene, opdat de goede zaak der Openbaaring tot Eere van Gods Naam en heil rayner Mede-menfchen zegeviere. DE  ■   BE HEILIGE SCHRIFT VERDEEDIGD tegen de TEGENWERPINGEN VAN DERZELVER V Y A N D E N. HET NEGENTIENDE HOOFDSTUK!» Verdeedjging der Wonderwerken, des O. Test. in het jbyzonder» §. r. De Schepping der Wereld, het eerfie onrüiddelyk werk der Godheid, 11 XJq leere der Godiyke Openbaaring nopends God en de Wereld, behelst in zich , dat God een van de Wereld geheel onderfcheiden, van Eeuwigheid, door zich zelf beftaand, ohafhanV. Deel A ' ge-  a Verdeediging van de gelyk, allervolmaaktst Wezen is. Dat de Wereld, het Heel-Al door Hem, naar zynen vryëtt almagtigen Wil uit Niets is voortgebracht; Dat de ftoffe niet minder dan de vorm van alle Wezens, hunne krachten, hunne verbinding, dat alles vryë verkiezing en onmiddelbaare werking van den wyzen en goeden Schepper is; Daarom was ook alles goed, en alles beantwoordde aan de verftandigfte en beste oogmerken, en geen wonder! Alles is na één groot, Godewaardig plan, het welk de H. Schrift Gods raad, zyn eeuwig voornemen noemt, gevormd. De Schrift kent dan geene eeuwige ftoffe, en, wanneer Mofes de gefchiedenis van de Schepping der Aarde befchryft, brengt hy volftrekt alles, in zyn verhaal, naar de vatbaarheid der menfehen gefchikt, tot God , als de onmiddelyke Opperoorzaak en Werkmeefter van alles. Zyn Jehova Elohim is de Kunftenaar en Bouwheer van dit Al. Wy hebberk dit zyn verhaal reeds verdeedigd in ons III. Deel. Bladz.$. volgg. Deeze Schepping en voortbrenging der Wereld uit Niets, is dan volgends den Bybel, een onmiddclyk gewrocht van den Almagtigen, en gevolglyk het eerfte Wonderwerk, van de eerfte foort! De Reden, aan zich zelve overgelaaten, heeft dit Godlyk werk niet ontdekt gehad; Zo veel men kan nafpeuren, heeft niemand- der oude Volken of Wysgeeren, behalven het Volk der Hebreen, eene Schepping ook der ftoffe, dat is eene Schepping uit niet, geloofd of daar aan gedacht (*). Dit te leeren, was alleen het werk der (*) Men zie Mosiieim Disf. in qua folvitur hac qiiieftio, itum philofophorum a vera Religione av er forum aliquh initndum a Deo ex nihilo creatum esje docuerit? inferta operi Cüdworth. Tom. II. pag. 287.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 3 der Openbaaring: Door het geloove verflaan wy, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zyn uit dingen, die gezien worden. Hebr. XI. 3. De Reden nogthans, door de Openbaaring nu geleid , erkent de waarheid der zaak, en ftemt toe, dat eene eeuwige ftoffe, dat eene Wereld, die nooit begin had, eene ongerymde tegenftrydigheid is (*)..— DeOngeloovigen, die het gezag der Openbaring verwerpen, hebben onderfusfchen ook dit Leerftuk verworpen,en wederom de Eeuwigheid der Wereld beweerd en voorgeftaan. Zy hebben gezegd, dat eene Schepping uit Niet, eene tegenftrydigheid zy tegen dat onbetwistbaar grondbeginzel, dat uit Niet, niets voortkomt (f). Zy hebben beweerd , dat eene Wereld te fcheppen, tegen Gods onveranderlykheidftryden zoude (§). Onlangs heeft deSchryvcr van het Boek Horus (**) byzonder zyne tegenwerpingen tegen de Schepping der Wereld -ingebragt, en ik weet niet, welke nieuwe ontwerpen van eene Kosmogonie voorgefteld, volgends welke de Planeeten klompen "zullen zyn, door het Elektriek vermogen van het Zonnevuur uit het ligchaam der Zon uitgeftooten, en we* (*) Zie ons IK Deel. Bladz. 158. Cf) Edelman in het tweede Gezicbt van zynen Mofes met ontdekten aangezichte pag. 99. en Geloofibelydenisje BI. 222. (§) Dezelfde Bladz. 223. 224. (**y Bladz. 398. „ Of er eens geheel geene Zonnen of *, Werelden geweest zyn, dan ofzy, wat de doffe betreft, „ liever van Eeuwigheid af beftonden, en alleen van tyd tot „ tyd zekere veranderingen ondergaan hebben, is niet moei„ lyk om ic beflisfea. Ik beweere het laacite, en zulks niet „ alleen uit de natuur der Wereld zelve, maar ook uit de „ Denkbeelden, die wy ons van de Godlyke Eigenfchappen „ maken moeten." A 2  4 Verdeedigins van de weder aangetrokken, tot dat zy eindelyk zo ver afgeftooten zyn, dat zy hunne eigene loopbaanen verkregen hebben, en niet weder in deZon zyn ingeftort; welk ontwerp, even gelyk zo veele anderen van oudere en laatere Wysgeeren, zo ligt verworpen als voorgefteld word. Doch het geen verder gaat, wanneer deeze Schryver van God fpreekt, en deszclfs aanwezen betoogt, dan verftaat hy door God , „een „ Wezen, het welk de fomme van alle Wys„ heid, alle Kennis, alle Wetenfchappen, alle „ Waarheden is, die zich in het oneindigHeel„ Al bevinden, en naar het welk het Heel-AJ, „ waar van wy, als eindige Wezens, waarlyk „ geen volledig begrip hebben, zo wel als des„ zelfs afzonderlyke deelen, bereid en famen „ gevoegd zyn. " Men ziet dus, dat hy tot de klasfe van die Lieden behoort, welke God met de Wereld verwarren; Zyn God is niet anders, dan die kracht, welke de Wereld in het geheel, zo wel, als naar alle haare deelen gewerkt heeft en onderhoud, maar geenszins een byzonder Wezen, uit het welk de kracht, waar door de Wereld, als 'f ware, zich zelve onderhoud, is uitgegaan (*). Na deeze willekeurig gelegde gronden, is het voor hem gemaklyk uit de Natuur van God en de Wereld te betoogen, dat geene Schepping heeft plaats gehad. Doch dat zyne geheele redekaveling eene drogreden is, zullen wy zo aanftonds zien; na nu nog hier bygevoegd te hebben , dat de ligtzinnige Voltaire (t) van den oor- (*) Zie hem Bladz. 443. (f) La Bible enfin exjjliquèe pag. 1. „ De tous les peu„ pies policés, les Chinois paraisfent les feuls, qui aienc re„ 9U le monde tel qu'il elt, fans vouloir deviner, cominenc » U  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. s oorfprong aller dingen liever niets wil weten, dan den Schepper te eerbiedigen, terwyl hy de Chineezen als de verftandigften pryst, omdat zy van de Schepping gezwegen hebben. §. 2. Beantwoording der bygebragte zwarigheden. Alle deeze aangevoerde Tegenwerpingen, zyn echter wel verre van de waarheid der Openbaaring te ondermynen. Zo veel erkennen wy we], dat het menfchlyk verftand, zo dra het zich waagt buiten den tyd, zo dra het opklimt tot de Eeuwigheid, verlegen ftaat, en nietbegrypt, hoe of welke de natuur der Eeuwigheid, hoe of welke de wyze der Schepping uit Niets zy. En, dit moet niemand verwonderen, wy zyn in den tyd, wy zien en merken alleen op veranderingen van reeds voorhanden zynde zaaken , wy zyn aan het zinnelyk ligchaam te zeer verbonden. Hoe zouden wy dan begrypen, de natuur der Eeuwigheid , of eene. Schepping uit Niets! Evenwel dit begrypen wy, dat eene Schepping uit Niets niet alleen mogelyk, maar in de daad het werk der Godheid is. Alle Wezens behalven God, moeten eens hunnen aanvang genomen hebben, en voor dien aanvang, voor dat begin moet er niets geweest zyn behalven het Eeuwig , voor zich zeiven algenoegzaam Wezen , het welk wy God noemen. Hier tegen ftryd niet de ilelling : Uit niets word niets, alzo dezelve zich alleen bepaalt tot de natuur en „ il fut fait; n'ayant point de re'vélation camrae nous, ils fe „ tureiu fur la création." A3  6 Verdeediging van de en de krachten der gefchapen Wezens, ook houden wy dat Niets, waar uit wy zeggen, dat de Wereld gefchapen is, niet voor de ftoffe, niet voor een beginzel, waar uit de dingen, die zyn, gemaakt zyn; veel min, gelyk Edelman fpot, dat God zynen tyd millioenen van jaaren achter één met een enkel niets zou verdreven hebben. Neen! God was werkzaam, God leefde, maar zyne Algenoegzaamheid behoefde geene fchepzels buiten zich tot zyne zaligheid. Dit willen wy, dat God de dingen, die niet waren, geroepen heeft, als of zy waren Rom. IV. 17. — De andere Tegenwerping, alsof eene Schepping uit niet, in den tyd, eene verandering in God zou onderfteilen , en tegen de onveranderlykheid van zyn Wezen aanlopen, heeft insgelyks alleenlyk haaren grond in eene verkeerde bevatting , die het Vernuft van de Godheid maakt. Wat is er toch in God veranderd, wanneer Hy de Wereld naar zyn eeuwig plan het beftaan gaf? — Gods verftand ? — Maar God, kende en wist van Eeuwigheid, wat Hy zoude, wat Hy wilde buiten zich voortbrengen. , Zyn wil ? — Maar Hy wilde aan eene, Wereld, die eindig, die afhangelyk zou zyn van Hem, een beftaan geven, en dit deed Hy; Hy fprak» en alles was, Hy gebood, en alles ftond daar ? — Wat is er dan in God veranderd? Het is waar, de Wereld, die niet was, is nu, dus is de betrekking tusfchen God en de Wereld, die eerst alleen mogelyk was, en nudaadlyk is , veranderd, maar niets in het Wezen der Godheid. De Drogredenen en Sophisticatiën van den Schryver van het Boek Horus, wederleggen zich zeiven. Welk verftandig menfch zal hem toegeven, dat God niet anders is dan de fom der krach-  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 7 krachten in het Heel-AI ? Als men hier door denkt, zal zyn wanftaltig gevoelen het zelfde zyn, met de gevoelens van hun, die van God eene Wereld-ziel gemaakt hebben, en dezelve alles laaten vormen , inrichten en tot ftand brengen. Maar wat is toch deeze Wereld-ziel? Wat is toch die fom van alle krachten, welke in het Heel-Al zyn? Van waar zyn deeze krachten? Te zeggen, de Wereld is eeuwig, en God is de fomme van alle krachten in de Wereld, en dus vloeit uit de Natuur van God en der Wereld voort, dat er geene Schepping mogejyk is, is fpotten met de reden en het verftand. Nog meer, die krachten , welke dan God zyn zullen, hebben die bewustheid van zich zeiven, of niet? naar welke regelen werken zy ? Maakt die fomme der krachten een eenvoudig of een famengefteld Wezen uit? Is zy in elk menich, plant, dier, geheel of voor een gedeelte? Neen, indien God niet is een Wezen, van deeze Wereld onderfcheiden, en de wyze en goede Schepper derzelve, dan is er geheel geen God, dan is de naam God eene enkele fpeeling,die niets wezenlyks zegt. — Die nu dit tot eenen grond legt, hoe mag die dus befluiten, gelyk deeze Schryver doet(*)? „ God is enkel kracht, kracht te „ zyn, en werken, zyn uitdrukkingen, dicvol„ komen denzelfden zin hebben. Al wat werkt „ is kracht, kracht, die niet werkt, is niet; en „ wat niet is , werkt niet. Derhalven moet ,, God van Eeuwigheid gewerkt hebben " enz. Hoe veele fpeelingen met woorden, om de eenvoudigen te misleiden? God is bracht, almagt, God (*) Bladz. 401. A 4  8 Verdeediging van de God leeft, God werkt altyd. Dit gelooven wy ook, maar God is een Wezen van deeze Wereld onderfcheiden , een wys, een goed Wezen. Wat, indien God niets had willen buiten zich Werken of voortbrengen , zoude Hy daarom niet dezelfde Almagt bezeeten hebben ? AU' de tynheden van den Schry ver vloeien alleen voort mt het onbepaald gebruik van het woord kracht. Anders is deeze ftelling onwaarheid : kracht, die met werkt, is niet. Zo dra de Schry ver had willen bepaalen, wat hy door kracht verftaat, zou alles duidelyk geworden zyn. Verftaan wy niet door kracht, ook een vermogen, om iets te werken ? Had onze Schryver niet dezelfde Kracht gehad, al had hy nooit het Boek Horus, zo vol van ydele fpitsvinnigheden gefchreven, of zou dan zyn vermogen een niet geweest zyn? .fc-mdelyk bedenke men, hoe op deeze wyze eene noodzaaklykheid van alles word ingevoerd , en alle vryheid weggenomen. Maar, het is genoeg , een Schryver, die zich verbeeld, dat het mogelyk is geweest, dat dieren en menfchen uit zekere oorfpronglyke zaden of ftoffen eerst zyn opgegroeid, even gelyk de planten en gcwasfen, en dat de reden, waarom zulks nu niet meer gefchied, maar dat zy nu worden voortgeteeld, alleen hier in gelegen is, omdat onze Aardkloot enkel eene bepaalde menigte van oorfpronglyke ftoffe uit de Zon medenam , wanneer hy door den Elektrifchen fchok uit het lig. chaam der Zon werd uitgeftooten , en omdat deeze oorfpronglyke Hemelfche ftoffen reeds verbruikt zyn, toen de Natuur nog jong en in volle kracht was, zodat het nu klaar is, waarom zy thans aUeen, door de verëeniging van Man en Vrouw  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. <) Vrouw worden (*), verdient geen verder antwoord. -— Wat nu de onverfchilligheid van Voltaire betreft, deeze kan geheel niet verfchoond worden. Het is toch van het uiterst gewigt, te weten en te geloven , dat er een wys, een groot, een goed God is, die de Maker en Onderhouder,-de Regeerer van de Wereld is. Zo wy hier in dwaalen, en onzen Maker niet verëeren, wy kunnen nooit wczcnlyk gelukkig zyn. $• 3- De Schepping van Adam en Eva. Schoon wy erkennen , dat het verhaal van Mofes aangaande de Schepping van Adam, gefchikt is naar de bevatting der eerfte en eenvoudige menfehen, evenwel is er geene reden, om zyn bericht met opgetrokken neuze te befpotten (f). Mofes uitdrukkingen zyn edel, Gode-waardig. God vormde een klomp ftof of aarde, en bouwde daar uit den menfeh, en blies hem den adem des levens in zyne neusgaten. Gen. II. 7. De Schepper der menfehen handelt gelyk de Pottebakker,die uit eenen klomp deeg een vat vormt; Grootsch denkbeeld ! om den menfeh de oppermagt van zynen Schepper te doen eerbiedigen , en zyne af hanglykheid te doen erkennen! God blies den adem des levens in zyne neusgaten! Wat ook die fpreekwyze naaide letter te kennen geve , Mofes gebruikt ze dus, (*) Hvrus Bladz. 438. 439. (f) Die doet onder anderen de Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 5. andere fpotternyën van Voltaire vind men bygebragt en beantwoord in de "juodjche Brieven IF. Deel. Bladz. 40. 67. 96. volgg. AS  ï© Verdeediging van de dus, dat hy er mede aanduid, dat de menfeh een hooger en edeler leven heeft dan de dieren, van welke hy niets dergelyks gezegd heeft. De menfeh was naar het ligchaam ftof uit de aarde, de adem des levens kwam van God onmiddelyk, en dus werd de menfeh tot een levend perzoon , dat word by de Hebreen door het woord Ziele uitgedrukt. Kan wel de edele natuur en oorfprong van den menfeh eenvoudiger en tevens grootfeher befchreven worden? Wat komt hier by in vergelyking het geen wy van den Schryver van het Boek Horus in den voorgaanden paragraaf hoorden voorftellen, dat de menfehen, even gelyk de paddeftoelen, uit de aarde zyn voortgekomen? Maar het geen Mofes getuigt van de fchepping van Eva, is nog ongelyk meer tot aanftoot geweest voor de Deïsten. Het verhaal van Mofes luid dus Gen. II. 21. 22. Doe deed de Heere God eenen diepen Jlaap op Adam vallen, en hy Jliep : en Hy nam eene van zyne ribben, en floot derzelver plaatze toe met vleefch. En de Heere God bouwde de ribbe , die Hy van Adam genomen had, tot eene vrouwe, en Hy bragtze tot Adam. De Deïsten vinden hier zo veele' ongerymdheden , als woorden (*) ; Uit eene ribbe eene vrouw gevormd ! En droeg zich dit toe, zonder dat Adam zulks voelde? Kreeg hy de ribbe weder ? of heeft hy naderhand eene ribbe minder gehad, dan de menfehen ge- (*) De Schryver van de Lettres Iroquoifes Tom. I. Lettr. 19. laat zynen Iroquois aan eenen Rabbyn de volgende Tegenwerping maken : „ Welke beuzelingen van uwen Mofes! „ Zyne fchepping der vrouwe is gepast voor eenen verleider zonder verftand; De Androgynen en de fteenen van Deu„ calion, wegen ruim op tegen het verteizel van de ribbe."  Wonderwerken des O.T. Hoofdft.XIX. 11 gewoonlyk hebben ? Maar dan zal het ééne van de korte ribben geweest zyn, want ééne van de voornaame ribben te moeten misfen, zou gevaarlyk geweest zyn (*). -— Veele Uitleggers hebben in de daad gemeend, dat deeze en foortgelyke zwarigheden van zo veel aanbelang waren , dat men om dezelve, de letter der gelchiedenisfe kon verhaten , en denken , dat Mofes onder een zinlyk beeld alleen de volgende waarheid heeft willen voorftellen, dat God voorden menfeh eene vrouw heeft willen fcheppen,hem geheel gelyk, en als 't ware uit zyn ligchaam gebouwd (f). Terwyl anderen meenen, dat de flaap van Adam gepaard is geweest met eene verrukking van zinnen, waar in het Adam voorkwam , als of uit ééne zyner ribben eene vrouw gevormd, en vervolgends tot hem gebragt wierd (§). En vooral naar deeze laatfte uitlegging, vervallen op ééns alle de ingebragte bedenkingen. Doch, wy behoeven hier toe zelfs niet te komen , maar kunnen het verhaal gefchiedkundig opvatten, zo als het voor ons ligt. Is het voor de Godlyke Almagt onmogelyk uit ééne rib (S?) eene vrouw te formeeren ? Is niet de (*) La Bible enfin expliquée pag. 9. Hy is echter de eerfte niet, die deeze bedenking gemaakt heeft. C. Bloünt heeft ze reeds Oracl. dc reafion pag. 32. fqcf. Q) Onder de ouder Uitleggers neigden hier toe reeds Nic. Lyra en Th. Cajetanus ; onder de nieuwe is IIezel hier niet afkcerig van. Men vergelyke ook den Schryver van de Urgefchicht. in het Repertorium fur Bibl.und Morgenl. litterat. IF. Theil. Seit. 181. (§) Vergelyk Venema Hifi. Ecclefi. Tom. I. pag. 30. (**) Met Hebreeuwfche woord geeft ook eene zyde te kennen, evenwel behouden wy liefst de beteekenis van"ribbe, omdat er van ééne zyner ribben gefproken, en er bygevoegd jjyord, dat God die plaaue lloot met vleefch.  ï2 Verdeediging van de de voortteeling en vermenigvuldiging der menfehen een geduurig wonder, even min voor ons begrypeiyk als deeze fchepping van Eva? Is her. ongeJooflyk, dat Eva terftond volwasfen gefchapen tot Adam gebragt werd, meer dan dat Adam volwasfen uit de handen van zynen Maker kwam (*)? Wat er gezegd word van het gevoel, het welk Adam hier van moest gehad hebben, als ook dat hy door het misfen van ééne rib, verminkt moet geweest zyn, heeft weinig om het lyf. God deed immers eenen diepen flaap op Adam vallen , welken de 70 Overzetters te recht eene hnqucrie noemen, eene verrukking? En om niet te zeggen, dat men omtrent het getal der ribben , in fommige menfehen onderfcheid vind, Adam bleef toch niet verminkt, want God floot die zelve plaatze toe met vleefch. §• 4. Van den Zondvloed enz. Wy hebben in ons III. Deel. BI. 3a. van den Zondvloed fprekende, aangemerkt, dat God, fchoon door zyn beftier denzelven over den aardbodem brengende, echter zich ook van natuurlyke middelen bediend heeft,terwyl wy de mogelykheid dier gebeurtenis aantoonden, en Mofesgefchied- ver- (*) Ik merk dit op, omdat Bermi. Connor in Euangelio Medici Art. 12. pag. 83. en Is. Peyrerius Syft. Theot. ex Praadamit. hypothefi Lib. III. Cap. 3. pag. 107. gewild hebben, dat Eva langzaamerhand zou opgegroeid zyn, geheel tegen het gefchiedverhaal, volgends het welk Adamhav Manninne noemde, omdat zy voor den Man gefchaapen was.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 13 verhaal handhaafden. Op gelyke wyze zeiden wy in dat zelfde Deel. Bladz. 43. hoe wy de verwerring der Taaien te Babel begrepen. Insgelyks toonden wy Bladz. 46. aan, hoe de gebeurtenis van Sodoms verwoefting, en de verandering van Loths huisvrouw in eene zoutpilaar, moet worden opgevat. Wy verzenden dan onze Lezers derwaards, om in geene herhaalingen te vallen. In het geen Mofes Gen. XXV. 25. 26. verhaalt, dat Efau by zyne geboorte ra, geheel als een haairen kleed was, en deswegens Efau genoemd werd, gelyk ook daljakob zynen broeder by de verfenen hield, is geen eigenlyk wonder, ook meld de Schrift het niet als een wonder ; Dus had M. Knutz (*) geene oorzaak , om hier met de Schrift te fpotten, als of zy een wonder maakte van iets, dat volgends hem zeer gemeen zou zyn, waar in deeze Schryver twee fouten begaat, te weten, dat hy den Lezer wil diets maken , als of de Schrift hier van een Wonderwerk fprak, het welk openlylc onwaar is, en ten tweeden, dat hy de zaak zo draait, als of de Schrift het zonderlinge in die geval daar in ftelde , dat Efau ros gebooren werd, daar het zonderlinge hier in gelegen was, dat hyover hetgeheele ligchaam,en niet alleen op het hoofd mèt rosachtige haairen bedekt, ter wereld kwam. Ondertusfchen , hoe zonderling ook deeze omftandigheid, gelyk ook de andere, dat Jakob de verfenen zyns broeders hield, zyn moge, zy is echter niet ongelooflyk (|); Al wat (*) In zynen Latynfchen Brief. (f) De Schryver van la Bible enfin enz. pag. 63. fteït deeze byzondeVheden tot een voorwerp yau zyne fpotternyeti, maar geheel zonder eenige reden.  14 Verdeediging van de wat zeldzaam is, te willen verwerpen of befpotten, is het werk van dwaazen ! Ook had Mofes zyne redenen, om deeze byzonderheden aan te ftippen, in het vervolg van de levensén lotgevallen deezer kinderen, kwamen zy te pff' rT~ 0p gel*7ke w^zc is het noS onzeker, or de Heilige Schrift het als een Wonderwerk opgeeft, dan als een gezicht, wanneer zy verhaalt, hoe Gods Engel Mofes verfcheenen is in eene vlamme des vuurs uit het midden van eenen braambosch: en hy zag, en ziet, de braambosch brandde in het vuur, en werd niet verteerd Exod. III. 2. Dan, hoe het zy, daar was eene GodJyke verfchymng in vuur, misfchien onder Blikfem-vuur (*) , en Mofes zag eenen braambosch branden zonder verteerd te worden. De Godheid openbaarde zich zelve aan hem onder dit teeken, tot een voorfpel, hoe God op deeze zelfde plaats op den berg Horeb zich aan Israël openbaaren, en hun zyne Wetten bekend zoude maken vf. 12. De Schryver van la Bible enfin expliquée (f) heeft op deeze plaats zich zeiven fchandelyk ten toon gefield, daar hy, onder voorgeven, datJosEFus van deezen brandenden doornbosch niet gewaagt, van ter zyde de gewyde gefchiedenis in verdenking brengt. Josefus (§) fpreekt er zeker van, en hy noemt het een wonder-teeken, een vreemd gezicht, ja niet alleen Josefus, maar ook andere vreemden hebben (*) Gelyk Fïezel meent ad h. I. (t) Pag. i22-. „ FJavien Jofephe ne parle pointde cctte „ apparmon de Dieu dans le buisfon ardent. II fijpprime „ ou il exténue fouvent les miracles, qae les livres faints „ rapportent; & nous croyons aux livres faints plus qu'i 99 lui." (§) Antiq. Jud. Lib. II. Cap. XI. %. i.  Wonderwerken desO.T. Hoofdft.XIX. i$ ben van deeze gebeurtenis gemeld (*}. Dus is dan het voorgeven van dien Schryver valfch en onwaarachtig, hoewel wy ook in allen gevalle het getuigenis van Josefus hier niet nodig hadden , om de waarheid der gefchiedenis te bevestigen, maar dit alleen hebben aangemerkt, om te bewyzen, hoe weinig geloof de verzekeringen van deezen ongeloovigen Schryver en andere zyns gelyken verdienen. §• 5- Verdeediging van Mofes wonderwerken in het gemeen. By deeze plegtige verfchyning werd Mofes door God aangefteld en gevolmagtigd, om Israëli Volk uit Egypte te leiden, en het tot een Volk te vormen, by het welk de kennis en dienst van den éénigen waaren God bewaard zoude blyven , welke onder de overige Volken van den Aardbodem genoegzaam verlooren was gegaan. Tot zulk een gewigtig werk word Mofes door de Godheid toegerust met de gave der Wonderwerken , en door zynen dienst doet God de doorluchtigfte Teekenen; Uit dit gezegde ziet men, welk eene gewigtige reden er voor de. Godlyke wyshc-id geweest zy, om in dit tydperk zó geheel byzonder en luiftenyk zich te openbaaren. Zeker , de handhaving van den waaren Godsdienst onder de menfehen , de vorming van een Volk, het welk dien Godsdienst onder zich behouden, en aan de Nakomeling- fchap (*) Artapanus apud Eusebium Lib. IX. Prapar.-Euang, P*g- 434-  i6 Verdeediging van de- fchap zou overleveren; De invoering van zodaanigen uitwendigen Eeredienst, die den zinnelyken menfeh als by de hand hooger leiden, en tot den Heiland der Wereld zoude doen opzien, in wien alles vervuld, en het Godlyk plan: zou voltooid worden, waren bedoelingen, die der onmiddelyke tusfchenkomst van den wonderdoenden God waardig waren. — Mofes werd dan door zekere wonderdaadige teekenen toegerust tot. die groote onderneming; Zyn ftaf teraarde geworpen, werd eene flange, deeze by den ftaart gegrepen, werd een ftaf als te vooren Exod. IV. 2-5. Zyne hand in -zynen boezem geftoken en daar uit getrokken , was melaatfch , wit als de fneeuw, andermaal in den boezem geftoken, kwam zy zuiver en gezond te voorfchyn vf. 6-8. Ook zoude hy voor de Israëliten ten bewyze zyner Godlyke zending, water uit de Rivier, den N37I, nemen, en op het drooge uitgieten, dat dan tot bloed zoude worden. vf. 9. Deeze waren echte wonderen, en zo veele blykbewyzen, dat God hem zond, om zyn Godlyk ontwerp met Israël uit te voeren. Dat Mofes geen bedrieger geweest is, hebben wy betoogd in ons III. Deel. Bladz. 265. 'en de fpotterny van den Schryver van la Bible enfin expliquée (*) nopends den ftaf van Mofes, is te laf om te beantwoorden. ,, Alle Toveraars, „ of die daar voor willen gehouden wor„ den, hebben hunnen ftaf. Alle Goochelaars „ hunne roede. Dit is overal het onderfchei„ dend kenmerk van Toveraars en bedriegers." Mofes bevond zich in de woeftyn , het Herdersambt waarnemende, en dus eenen Herders-ftaf na- C) Pag. 127.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft.XlX if natuurlyk in zyne hand hebbende. Dit wonder" gebeurde, daar hy alleen was, en was «eh*el vreemd voor hem, want als hyzynen ftaf in eene flange veranderd zag , zo verfchrikte hy en vkigtte. Wat is er toch, dat naar Goochelfpel gelykt in deeze geheele gebeurtenis? Het is zeer wel opgemerkt door den Heere Hess (*)' In Egypte waren de Israëliten gewoon veel te „ zien, dat allen fchyn van Wonderwerken had* 3, en door de Priefters, met hulp hunner Go„ den, zo zy zeiden, verricht werd; By voor» „ beeld, eene kunst van Hangen te temmen. „ iNu moest Mofes kunnen toonen, dat hv de „ Egyptenaars in hunne eigene kunst wist te befchaamen. — Het verwekken en verdrvven der Melaatsheid, die in Egypten eeneLani ziekte is, moest den Israëliten in het oog val Jen als het werk van eenen hoogeren God hoe" daamgen de Egyptenaars niet hadden. Einde" $tk aN?lwe*d h? de Egyptenaars voor eene Godheid gehouden, of ten minften voor heili* en Godlyk. Hy, die het water deezer rivier bedierf en veröntreinigde, had zyne hand gefla* gen aan het heiligfte Element der Egyptcnaaren Doch den Israëliten moest hy des tfbekwaamer voorkomen, om bun Verlosfer te worden Deeze aanmerkingen verfpreiden een licht over dee. ze Wonderwerken en derzelver doel-einden, het welk de Ongelovigen wegens hunne laffe vitte ryen moet doen bloozen. Maar men heeft no* eene andere algemeene tegenwerping tegen Mo wonderen, hierin beftaande dit zy Leest allernet ten goede, maar ten verderve van h« menfeh» CO Cefchied. der Israël. III.Deel. Bladz. 5t. Vo)** V. Deel 3 5 ™*si*  i? Verdeediging van de menfchdom gewrocht wierden (*), hoe kunnen zy dan gewrochten zyn van God, die altyd goedertieren en weldaadig is ? Wy hebben II. Deel. Bladz. 379. Morgan reeds wederlegd, daar hy de ftrengheid van Gods behandeling jegens de Israëliten, berispte, hier komen hem Mofes wonderen over het algemeen als te ftreng, en dus niet Gode-waardig voor. Doch geheel ongegrond. Gods plan eifchte doorluchtige en ontzettende wonderen by de invoering van eene nieuwe Huishouding met zyne Kerk; De hardnekkigheid van Pharaö, en de hooggaande wrevel der Egyptenaaren , hadden den Godlyken toorn verdiend, ja, in de plagen over hun gebragt, kan een opmerkzaam gemoed de billyke Wet van wedervergelding ontdekken. WashetB. BV. onrechtvaardig, dat de Eerstgeboorenen gedood werden van hun, die wreed genoeg waren gewéést, om de jonggebooreneknechtkens derlsraëliten onbarmhartig in het water te fmooren? God, de Heerlyke, wil zo wel zyne Heerlykheid en Rechtvaardigheid, als zyne Ontferming en Goedheid onder de menfehen erkend hebben. Dan in het vervolg, daarwy van de plagen van Egypten afzonderlyk fpreken, zullen wy hier nog het een en ander moeten byvoegen. §. 6. Aanmerkingen nopends de Egyptifche Toveraars. De Deïsten en andere Ongelovigen, meenen tegen de waarheid van Mofes Wonderwerken te kun- (+,) Th. Morgan Mor al Philof. Vol. II. pag. 22. Fel. UI. pag. 178. 225. enz.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 39 kunnen inbrengen, dat deEgyptifcheToveraars dezelve, ten minften één en andermaal hebben nagebootst. Zy befiuiten echter niet op dezelfde wyze. Sommigen willen de verrichtingen van de Egyptifche Wyzen als waare Wonderwerken hebben aangemerkt, waar uit dan zou volgen, dat de Wonderwerken, ook de waare, geen bewys voor de Godlykheid van eene Leere zouden opleveren; Van deeze Tegenwerping is in het IV. Deel gefproken Bladz. 348. Ook hebben de Jooden deeze onderftelling fomtyds aangenomen, om de kracht van het bewys uit fefus wonderen te ontzenuwen (*). — Anderen hebben gezegd, dat in de wonderen van Mofes en de verrichtingen der Egyptifche Wyzen, alleen kunften van Goochelaars en Bedriegers geweest zyn. De oude Egyptenaars gingen hun hier in reeds voor (f), en de Ongeloovigen van laater tyden volgden dit voetfpoor. Men vind deeze geheele gefchiedenis onwaarfchynlyk, en neigt daarom, om te geloven, of dat zy geheel verdicht is, of alleen een fpel tusfchen Goochelaars ; want, vraagt men, zou de God der Natuur zich vernederd hebben, om te twisten met eemge Toveraars over de Wonderwerken (§)? Mofes, zegt men, was bedreven in alle dewysheid1 der Egyptenaaren, en verftond alle hunne kunften en bedriegeryën, gelyk hy dan ook zonder zynen broeder Adron en zynen ftaf, niets kon uitvoeren daarenboven waren de plagen» (*) Conf. Nizzachon vetus pag. 34. ed. Hakspanii. m Origen. contra Celsum Lib. I. pag. 114. 139. (§) La Bible enfin expliquêe pag. 129. 130. (**) Thoji. Morgan Moral. PhiloJ. Vol. III. pag. 39. Sam. Parvish Inquiry into the Jewish and Christian Revekttonpag. 28. 75. fqq. B 2  20 Verdeediging van "dë gen, die hy deed komen, iets geheel gewoons in Egypte. Van dit laatfle zullen wy aan- ftonds fpreken; Wat het eerfte betreft; Men is het ook onder de Uitleggers niet ééns , waar voor men deeze verrichtingen van de Egyptifche Toveraars te houden heeft ? Daar zyner gevonden, die meenen, dat zy in de daad Wonderwerken gedaan hebben, die God zou hebben gewrocht, terwyl zy zelve van hunne bezweeringen niets dergelyks verwachtten (*). Maar dit gevoelen zal niet ligtelyk voorftanders vinden. Zy onderfcheiden te duidelyk het geen God doet, van het geen zy verrichtten , wanneer zy van het voortbrengen deiluizen belyden: Dit is Gods vinger ! Een ander (f) heeft gedacht, dat zy eigenlyk niets hebben voortgebragt, maar dat zy alleen gepoogd hebben met hunne bezweeringen Mofes na te doen, omdat er ook van de vierde plage gezegd word, dat de Toveraars ook alzo deeden met hunne bezweeringen, fchoon zy nogthans geene Luizen konden voortbrengen; Ook dit gevoelen ftryd met de letter van het Gefchiedverhaal! In de derde plaats, zyn er veele Uitleggers, die geloven, dat de Egyptifche Toveraars wel Wonderwerken, maar alleen van de tweede foort hebben verricht, door behulp des Duivels namelyk (§) ; Eindelyk , geloven zeer veclen tegenswoordig, dat by hun niets dan bedrog en Goochelfpel geweest is, waardoor zy den (*) W. Fi.eetwood Onderzoek der wonderen enz. J. J. RAMöach Kerkel. Hist. des O. T. Tom. I. pag, 630. enz. (f) J. G. Reinbeck in Augiift. Confesf. Tom. IV. pag. 136. fqq. LiuëNTHAL IX. Deel. Bladz. 54. volgg. Voeg er by Mosuem. ad Cudworth Syft. Intell. Tom. II. pag. 174.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. zï den Aanfchouweren een rad voor de oogen hebben weten te draaien , doch welke kunften zy hebben moeten erkennen , toen zy by de vierde plaag zeiden: Dit is Gods vinger (*). Tusfchen deeze beide laatfte gevoelens zou men kunnen in twyfel ftaan, en welk men ook volgde, niets zou er in liggen, het welk door de Deïsten ten nadeele van de Godlykheid van Mofes Wonderwerken zou kunnen worden ingebragt; De Godlykheid van deeze openbaarde zich genoeg door de overwinning, die zy op die der Bedriegeren behaalden. Alles echter overwegende, neig ik het liefst tot de laatfte gedachte, die my de eenvoudigfie voorkomt, en met Mofes verhaal het best Ilrookt. Laat ons zien, wat er van de zaak zy. Mofes verhaalt Exod. VII. li., dat Pharaö de Wyzen en de Guichelaars heeft geroepen, en die Wyzen en Guichelaars worden vervolgends in onze vertaaling Toveraars genoemd, maar het Hebrecuwfche woord beteckent die Egyptifche Priefters, welke ervaaren waren in het Beeldfchrift, die by de Grieken ispoypuppaTeu genoemd worden ; geen Toveraars derhal ven, in dien zin, waarin wy dat woord nemen. Paulus noemt de voornaamfte van hun by naame Jannes en Jambres i Tim. III. 8. welke naamen misfchien eertitels zyn van zekere rangen van Geleerden (f); Wat hier van (*) MiCHAè'Lis, IIezel, Dathe ad h. T.' (t) De Schryvers, die van deeze Egyptifche Toveraars gehandeld hebben , heeft R. M. van Goens verzameld de Cepotaphiis pag. 131. De in den Tekst opgegeven gedachte is verdeedigd door Verestoi Disf. da duob. PhiloJ. SEgypi. Ordin. Pr£ onmiddelyk thans gefchapen werden, de zin van Mofes is alleen, dat deeze dieren in eene ongelooflyke menigte uit den Nyl en alle overige meiren en moerasfen hervoortkwamen; Volgends het verhaal der Reizigers, is er geen Land in de Wereld, daar zo veele kikvorfchen zyn dan in Egypte,en indien niet de Oyevaars op-dezelve aasden, zou de plaag der kikvorfchen in Egypte menigmaal gevonden worden. Ook behoeft men niet te geloven met Josefus (*), dat zy uit het flyk der Egyptifche velden zyn voortgekomen. Het Wonder, waar in God weder natuurlyke oorzaaken gebruikte, beftond hier in, dat deeze dieren niet alleen in deezen ftond zo buitengemeen vermenigvuldigden,zonder dat derzelver vyanden op hen aasden, maar ook dat zy hun gewoon verblyf,het water, verlieten , en onbefchaamd in de huizen der Egyptenaaren kwamen; Dat nu op Mofes voorzegging, en zodra Adron de hand uitftak, deeze vorfchen hervoort kwamen, was blyks genoeg, dat de Heer der Natuur hier de hand in had. Vreeslyk was ondertusfchen deeze plaag; Clericus (f) heeft reeds uit Plinius, Orosius en Justinus, voorbeelden bygebragt, van lieden, die door de Inwooners hebben moeten verhaten worden om de menigte der kikvorfchen, met welke zy geplaagd werden; Het welk ook hier met het verhaal van Mofes overeenkomt, dat Pharaö zodanig door deeze plage werd aangedaan, dat de trotfche dwingeland zich moest vernederen , om aan Mofes te verzoeken, dat hy . (*) Antiq. Jad. II. 5. vergelyk Sam. Bociiart Ilieras. Part. II. Lib. IF. Cap. z. pag. 657. (f) Ad h. I. vergelyk Hezel.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft.XlX 29 hy van dezelve mogt bcvryd worden; welk verzoek hem werd ingewilligd, terwyl de tydsbepaaling aan zyne keus gelaaten werd. Een nieuw bewys van de hand des Almagtigen, ook in dit geval zichtbaar? Gelyk misfchien in de eerfte plaag het zaad van de tweede was vervat en opgeflooten, dus ook in deeze weder de beginzelen van eene derde (*), waar door het ftof tot luizen werd Exod. VIII. 17. De flank der geftorven kikvorfchen trok eene verbaazende menigte van zeker Infekt, dat door de Onzen luizen vertaald word, tot zich, die met dikke zwermen aankwamen, als of al het ftof daar in veranderd was. Dus kan namelyk de Tekst van Mofes met voeg verftaan worden, en het is eene onbefchaamde verdraaïng van Morgan (*)y wanneer hy zegt, dat Mofes aan de domme Israëliten heeft wys gemaakt, dat al het ftof luizen was geworden'. Het Infekt, dat de Onzen luizen genoemd hebben, fchynt geheel iets anders geweest te zyn. Men vind hier en daar in Reisbefchryvingen van Pharao's luizen gewag gemaakt, doch deeze kan men hier niet verftaan. Naar de befchryving der Reizigers, is dit een diertje, zo groot als een hazelnoot, het welk menfehen en vee door zynen beet groote fmerten veroorzaakt. Doch de omftandigheden doen ons aan eenig vliegend Infekt denken. Egypte is, naar het getuigenis der Reizigers, nog hedendaagsch met veelerleië foorten van gevoelig- fteekende muggen , byzonder van een loort, dat een zeer langen angel heeft, geplaagd. Nu beftond het Wonder hier in, dat de (*) Hesz Gefchied. der Israël. III. Deel. Bladz. 16. Ü) Moral. Philof. Val. III. pag. 174.  als zynde byna ryp ter inöogfting, in de aaire en in den halm, en werden dus door den ha°el geflagen vf. 31. Maar de Tarwe en Spelte werden niet geflagen, als zynde thans eerft gezaaid én dus nog bedekt onder de aarde, of, gelyk men meent» (*) Vergelyk Sjiaw Reizen tl Deel. Bladz. 140, V. Deel C  34 Verdeediging van de meent, dat het Hebreeuwfche woord zou kunnen beteekenen, fpaade vruchten (*). In de achtfte plaage(, door welke Springhaanen in zulk eene menigte over Egypte gebracht werden, dat zy het gezigt des Lands bedekten, en alles, wat de hagel overgelaaten had, vernielden, Ezod. X. 4-Ö. 13-15. was wel de zaak wederom geen byzonder wonder, meermaalen waren de Springhaanen voor de Oofterfche Landen eene allerverfchriklykfte plaag, echter was hier niet alles natuurlyk, gelyk Spinoza (f) wil. Neen ! Dat Mofes te vooren de komst der Springhaanen aankondigt, daar in ligt een bewys van het Godlyke; Pharao had daar uitmoeten befluiten, dathyte doen had met dien God, van wiens wenk het heil en onheil van alle Landen en Volken afhangt, en dat Mofes de Gezant van Hem was.-— Dewyl echter de Vorft zich bleef verharden, bracht God de negende plaag over Egyptenland, zynde eene dikke duifternis, die drie geheele dagen duurde. Exod. X. 21-23. Hetgeen Mofes van deeze duifternis verhaalt, is noch ongerymd noch ongelooflyk, gelyk Morgan (§) meent. Mofes meld er deeze byzonderheden van ; Het was eene duifternis , die men tasten kon, zo dat de één den anderen niet zag, en niemand opftond van zyne plaatze in drie dagen, maar hy alle de kinderen Israëls was het licht in hunne wooningen. Men behoeft zich niet te verbeelden, dat by dit Wonderwerk de Zon zelf verduifterd zou geweest zyn, of dat de omwenteling der (*) Zie Harmar IFaarnem. over het Ooflen met de aanteek. van Fauer [F. Deel. Bladz. 43. volgg. (f) Traét. Theol. Polit. Cap. 6. §. 35/ (§) Mor al Philofophcr Fol. III. pag. 51.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft.XIX. 35 der aarde om haaren As, geduurende drie dagen zou opgehouden hebben, want op deeze wyze zou deeze 'duifternis zich verder dan Egypten uitgeftrekt hebben, en by de Israëliten had het niet licht kunnen wezen. Maar men verbeelde zich eene onbegrypelyk-dikke mist of nevel, die geheel Egypte bedekte, deeze heeft kunnen beftaan uit zulke groove deelen, die men als 't ware, tasten kon, fchoon die fpreekwyze, dat men de duifternisfe kon tasten, niet naar de letter behoeft opgevat te worden (*). By zulk eene dikke mist of nevel, kon de één den anderen niet zien, noch iemand opftaan van zyne plaats, te weten, om zyn gewoon werk of bezigheden te verrichten, zo dat alles door het gantfche Land ftil ftond, en met fchrik en beven vervuld was; tevens kan by zulken mist hetLand Gofen, daar de Israëliten woonden, verfchoond zyn gebleven, zodat het by hun licht was in alle hunne wooningen. De byvoeg- zelen, die aangaande deeze duiflernisfe, de Schryver van het Boek der Wysheid heeft Hoofdji. XVII. 4-6. 19-24. en XVlIf. 1. 2. laaten wy voor deszelfs rekening. Mofes gewaagt niets van fpooken of verfchyningen , die de Egyptenaars geduurende deeze drie dagen zouden verfchrikt hebben, ook word dit Pf. LXXVIII. 49. niet gezegd, gelyk fommigen hebben gedacht; Wy verdeedigen de eer der Kanonyke Boeken, en houden de Apokryphe niet voor Godlyk. —■ Eindelyk, moest de tiende en laatfte, maar tevens doodlykfte van alle plaagen, het harde hart van (*) Misfchien kan men het vertaaien , eene duifternisfe, welke doet tasten, gelyk Drusius reeds heeft aangemerkt. Vergelyk Nieuwland Letterk. Verlustig. IV. Deel. IJl. 217. volgg. c %  3 6 Verdeediging van m van Pharao breeken, en voor de Israëliten den Uittogt vry en open ftellen. Plegtig kondigde Mofes aan Pharao aan , dat in éénen nacht alle Eerstgeboorenen van menfehen en vee in Egypte zouden omkomen. Exod. XI. 4-7. terwy] hy de Israëliten waarfchuwde, dat zy, om van deeze plaag bevryd te blyven, de beide zydposten en boven-dorpel hunner huizen met het bloed van het Paafchlam moesten beftryken Exod. XII. 12. 13. 23. En de uitkomst bevestigde zyne voorzegging; eene onmiddelyke plaag doet op éénen nacht alle eerstgeboorenen in Egypte omkomen , van den Eerstgeboorenen van Phara'ö aan, die op zynen troon zou zitten, tot op den Eerstgeboorenen des gevangens, die in het Gevangenhuis was, en alle eerstgeboorenen der beesten. — Daar was geen huis, daar geendoodeinwas vf 29.30. — Tegen deeze laatfte plaag verheffen de Deïsten een groot geroep, en weten die of op eene zeldzaame wyze te verdraaiën, of zy willen, dat zulk eene plaag te wreed zy, dan dat men ooit zou kunnen gelooven, dat God die den Egyptenaaren heeft aangedaan. Wat eerft de verdraaïng deezer gebeurtenis betreft. Herm. van der Hardt (*), een man, berucht door zyne zeldzaame invallen, meende, dat deeze nederlaag zich niet tot geheel Egypten uitgeftrekt, maar alleen bepaald heeft tot de Hoofdftad, en dat zy verricht is door gewapenden uit Israël, die tevens ook de Afgodsbeelden der Egyptenaaren om verre geworpen hebben Exod. XII. 12. Num. XXXIII. 4. Th. Morgan (D fchryft (*) Hetj groot Hallel of verklaar, van Pfalm CXXXVI. Heimftad 1713. pag. 27. enz. (tj Mor al Philofopher-P'ul. III. pag. 51.  Wonderwerken des O.T. Hoofdfl.XIX. 37 fchryft ook het dooden der Eerstgeboorenen aan de Israëliten toe. Hy fielt de geheele zaak op de volgende wyze voor: De Israëliten, zegt hy, waren thans tot het uiterfte gebragt, met goedheid zagen zy geenen vryën uittogt te verkrygen, en moesten dus den weg van geweld inflaan. Zy hebben dan onvoorziens onder de Egyptenaars de vreeslykfte flachting aangericht, en zich met de vlucht trachten te bergen , eer de verfchrikte Egyptenaars tyd hadden, om zich te herftellen, of te wreeken. Dus luid hoofdzaaklyk het verdichtzel van Morgan, doch het welk door het verhaal van Mofes, het eenige, dat wy van deeze gebeurtenis hebben, geheel word tegengefproken. Zeker, de Israëliten by Mofes, gelyken allerminst naar lieden, die met geweld van wapenen, eindelyk hunne vryheid zullen vermeefteren. Maar ook, gefield, dat zy dit hadden willen doen, welk een overleg zou het geweest zyn, dat zy de Eerstgeboorenen zouden gedood hebben, om tot hun oogmerk te geraaken ? En wel de Eerstgeboorenen niet alleen van de menfehen, maar ook van het vee? Hoe komen zy aan het Hof, om den Erfprins van het Ryk te dooden, die echter ook gefneuveld is ? Ook is deeze plaag voL gends Mofes verhaal, niet onverhoeds gebeurd ; God had Pharao te vooren laaten waarïchuwen, en de Israëliten daar van laten verwittigen. Het gevolg was, dat alle Egyptenaars nu op het fterkst aanhielden, dat de Israëliten hoe eerder hoe liever, uittogen, en het Land verlieten; Dit alles leert duidelyk, dat het verdichtzel van Morgan de ongerymdheid zelve is. Niet min zeldzaam en ongegrond is eene andere geC 3 dach-  38 Verdeediging van de dachte van eenen ongenoemden Schryver (*); Deeze fchryft, dat de Egyptifche Priefters, ter afwending van verdere plagen , een droevig Zoen-offer befloten hadden , het geen aan alle Eerstgeboorenen zou voltrokken worden, en wel zo algemeen, dat de Israëliten daar mede in begrepen zouden wezen. Doch van dit geheel verdichtzel heeft Mofes geen enkel woord ! En wie kan gelooven, dat de Egyptifche Priefters, om de Landplagen af te wenden, zulk eene gruwzaame moord zouden hebben ondernomen ? Wie kan gelooven , dat de Koning en al het Volk,hunne Eerstgeboorenen daar aan gegeven zouden hebben? In tegendeel, by deeze gelegenheid heeft God ook Gerichte geoefend aan de Afgoden der Egyptenaaren Exod. XII. 12. Num. XXXIII. 4. het zy, nadien onder de Eerstgeboorenen van het vee, ook die dieren, die als Goden by de Egyptenaars verëerd werden, zyn gefneuveld en omgekomen, het zy tevens eene aardbeving de Tempelen heeft doen inftorten (f); Maar zal men dit aan de Egyptifche Priefters toekennen ? De Schryver zegt wel, dat God immers de huizen der Israëliten wel kende, en dat het derhalven niet nodig was, dezelve met het bloed des Paafchlams te teekenen, op dat de plaag hon voorbyging, en dat dit teeken derhalven werd gefteld, om zekere vyanden af te weeren , welke^hy meent gevonden te hebben in de Egyptilche Priefters; Ondertusfchen rust deeze geheele bedenking op eene onkunde of (*) In de Hamburgfchs freyeti Urtheilen und Nachrichten dan. 1746. pag. 793. (t) Artapanus apud Euseb, Lib. IX. Pra-par. Euatig. Cap. 27. pag. 436.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 39 of verdraaïng van het doel-einde van dit teeken. Zekerlyk had God dit teeken niet nodig, om dc huizen der Israëliten te onderkennen, maar God verklaart ook by Mofes Exod. XII. 13. „ Dat „ bloed zal u lieden tot een teeken zyn ", enz. De Israëliten konden gerust het Paafchlam in hunne huizen eeten, en hunne volkomen vryheid met den aanftaanden dag te gemoetc zien; Zo zeker, als hunne bovendrempels en zydposten geteekend waren met bloed, zou de plaag der llerfte, de pest, die alle de Eerstgeboorenen der Egyptenaaren floeg, hun niet treffen (*). — Maar wie kan geloven, dat deeze plaage van den dood der Eerstgeboorenen, de Egyptenaaren in de daad getroffen heeft ? Zou dan de Egyptifche gefchiedenis er niets van gewaagd hebben (f)? Kan men zich verbeelden, dat God met eigen hand alle de Eerstgeboorenen van menfehen en beesten, waar van men het getal verbaazend vermenigvuldigt, tot wel 24 millioenen toe, zou omgebragt en gedood hebben ? Totwat einde werden toch debeesten ook gedood? En waarom, boven alles, de kinderen aan de borst, die de Eerstgeboorenen van jonggetrouwden waren? Waarom werd deeze vreeslyke flachting uitgevoerd door de hand van den God van Hemel en Aarde ? De eenige vrucht, die er uit voortkwam, is, dat Hy zyn Volk ging leiden en liet fterven in de woeftyn (§). — Zo on- be- (*) Hoe laf is nu de fpotterny in la Bible enfin ixpliquée pag. 132. „ Ce fang étoic une marqué pour avertir Dieu, de ne point encrer dans la maifon & de n'y tuer perfonne." (t) Voltaire Colletlion des Lettres fur les Miracles p. 135. (§) Deeze zyn de woorden van den Schryver van la Bikfc enfin expliauêe pag. 131. € 4  4« Verdeediging van de befchaamd* durft het Ongeloof doorflaan! Wei, ke Egyptifche Gefchiedenis hebben wy toch overig, waar in wy deeze gebeurtenisfen met reden zouden kunnen verwachten ? En , misfchien is wel ter gedachtenis van deezen verfchriklyken nacht, de gewoonte opgekomen, Waarby men jaarlyks, in zekeren nacht, by de volle Maan, met fakkels in de hand en met een klaaglyk geroep, den dood van Ofiris beweend heeft (*). Wat de overige befchuldigingen betreft, deeze zyn tegen de Godheid zelve ingericht, en even zo dwaas, als of iemand, wanneer eene pest-ziekte duizenden van Menfehen nedervelt, met God , den rechtvaardigen Richter der Wereld, wilde twisten ; En eindelyk, het is onwaar, dat God alle deeze Wonderen in Egypte verricht heeft, om zyn Volk in de woeftyne te leiden en daar te doen Omkomen. God heeft immers zyn Volk tot een groot Volk gevormd door wyze en billyke wetten, Hy heeft het daadlyk in het bezit gefteld van het Land , aan hunne Vaderen beloofd; Wy erkennen, dat Geflacht, het welk uit Egypte trok, is in de woeftyne geftorven , maar zulks was door hunne eigen fchuld. Zy hebben in het Land der ruste niet kunnen ingaan, van wegen hm% qngeloove. Hebr. 111. 19. §• % Of de Wolk-en Vuur-kolom een wonder geweest is? De Israëliten eindelyk door zo veele wonderen , welke hunne Onderdrukkers gedwee maakten , F (*) c, 25. 46,  Wonderwerken desO.T. Hoofdfc. XIX. 41; ten, verlost, begaven zich nu op den togt naar het gezegend Erfland. Gelyk God hun meermaaien door Mofes had laaten verzekeren, dat Hy zelf hun geleiden zoude op hunne togten, en in het Land Kanaan invoeren, zo lezen wy ook Exod. XIIL s». Ende de Heere toog voor hun aangezichtej des daags in eene Wolken-kolomme , dat Hy hen op den weg leidde, en des nachts in eene Vuur-kolom, dat Hy hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht, Hy nam de Wolk-kolom des daags noch de Vuur-kolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks. En deeze Wolk-en Vuurkolom heeft in de daad de Israëliten beftendig verzeld, en den weg aangewezen, geduurende alle hunne togten .door de woeftyne. Maar nu is de vraag, hoedaanig het geleegen is geweest met deeze Wolk-en Vuur-kolom? De Deïsten hebben er niets wonderdaadigs in willen erkennen, maar gezegd, dat het een heel natuurlyk teeken geweest is 0); Toland (f) wilde, dat men (*) De befpotting van den Schryver la Bible enfin enz. fag. 133- is geen antwoord waardig : „ Les incredules ont „ dit, que cette Colonne de nuêe était inïuüe pendant le „ jour, & ne pourait fervir, qu'a empêcher les Juifsdevair j, leur cheinin. C'est un objeétion trés frivole, Dieumétne „ était leur guide, & ils ne favoientpas, o\\ ils alloient." — Ook verdient de gedachte van And. Rosa, eenen Geneesheer te Schwynfurth, in zyn Trognoft. Aftrologajh: de novis fideribus Lib. ï. pag. 783. geene aanmerking ; Deeze man 'was op den inval gekomen, dat omtrent alle 2000 jaaren zulk een vuurig verfchynzel uit enkel natuurlyke oorzaaken ontllaan zoude; het welk voor de eerfte reize zou gefchied zyn by de Wolk-en Vuur-kolom; daarna toen de Sterre aan de Wyzen uit het Oosten verfcheen, en eindelyk in het jaar 1574, toen zich in de zogenoemde Casfiopea eene blinkende Sterre vertoonde. Christ. Sahm. heeft hem wederlegd Disf. de Columna nubis & ignis. Gedani 1702. §. 5. (f) Tetradym. Disf. I, Dus ook Taques Massc Foya\  42 Verdeediging van de men voor het Israëlitisch Leger een vuur gedraagen heeft aan eene lange ftange, om voor het Volk tot eenen wegwyzer te dienen, omtrent gelyk men by de Karavanen gewoon is (*); of gelyk .van Alexander den Groot en verhaald ■word (f), dat hy door een opgefteeken vuur aan zyn Leger het teeken ten optogt heeft gegeven; Herm. van der Hardt (§) oordeelde, dat men in de Kerk van God federt het eerfte Offer, hetwelk door den Hemel ontfteken werd, altyd een heilig vuur gehad heeft, het welk de Aardsvaders altyd onderhouden, en de Israëliten mede naar Egypte genomen zullen hebben; Dit vuur nu zal Mofes by den uittogt door Adron hebben laten voor uit dragen, en het zal aangemerkt zyn , als een byzonder teeken van de Godlyke Tegenwoordigheid; omtrent op gelyke wyze, als by de Perftaanen het heilig vuur voor hunne Legers gedragen werd (**). — De Heer Joh. Ernst Faber (ff) ftaat in twyfel, en wil 6? Avant. pag. 168. Een ongenoemd Schryver, Bedenkingen over de [Volk-en Vuur-kolom enz. uit het Engelsch Amjl. 1768. van welken rnen zie de Akademie der Geleerden III, Deel. III. Stuk. Bladz. 381. volgg, (*) Vergelyk Harmar JVaarnem. van het Oosten II. Deel, Bladz. 246. fqq. (f) Curt. V. 2. „ Tuba, quum caftra mo.vere vellet, „ fignum dabat; cujus fonitus, plerumque tumultiiantium „ fremitu exoriente, haud fatis audiebatur. Ergo perticam, „ quee undique confpici posfet, fupra pratorium ftatuit, ex qua fignum eminebat, pariter omnibus confpicuum, Ob„ fervabatur ignis noclu , fkmus interdiu. " (§) Ephemer. Philol. Disc. 6. pag. 86. & in Epift. adtiexis pag. 210. fqq. Als mede in Ephemer. Phil. Illuflr. pag- 93- fll. Ook is deeze gedachte van anderen gevolgd. (**) Curtius III. 3. Cal/, Herodot. VII. 40. Xenophon VIII. Cyropad. pag. 215. (ff) Archeologie der Hebreër pag. 244. volgg.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft.XIX. 4$ wil niets bepaalen, of deeze Wolk-en Vuurkolom een Wonderwerk, dan wel natuurlyk geweest is; fchoon hy by het flot neigt, om dezelve voor een Wonder te verklaaren. ,, Wanj, neer men", zegt hy (*), de Bybel-plaatzen, welke van dezelve handelen, leest, zo „ denkt men terftond aan een Wonder. In „ tegendeel, moet men dezelve veel geweld ,, aandoen, om deeze Kolom in eenen enkel„ natuurlyk opklimmenden rook te verande„ ren." En waarlyk, indien het verhaal van Mofes, indien de berichten van den Bybel geloof verdienen, kan men niet anders denken. Ziet hier, wat in de Boeken van Mofes, en in andere Schriftplaatzen van dezelve getuigd word. Mofes noemt ze in eerfte plaats altyd eene Wolk , nooit eenen rook (f). Ja ook, hy fchryft niet alleen duidelyk Exod. XIII. 21. ï)e Heere toog voor hun aangezichte des daags in eene Wolken-kolomme, dat Hy hun op den weg leidde, e?j des nachts in eene Vuur-kolomme, dat Hy hun lichtte ; om voort te gaan dag en nacht enz. Maar wanneer de Egyptenaars de Israëliten vervolgden, en deeze van vooren de Zee, van achteren den vy- (*) Bladz. 264. (f) Het is waar, het woord wolk word fomtyds oné'igenlyk genomen voor eenen zwaaren rook, de rook van het Reukwerk heet dus eene wolk Levit. XFI. 13. Ezech. VIII. 12. Maar dan word er juist het byvoegzel bygedaan , waar uit blykt, dat het woord wolk oneigen genomen word. Oudertu.slchen willen wy dit toegeven, dat in de Schechina, ( gelyk de Jooden het teeken der Godlyke tegenwoordigheid noemen , uit Exod. XXK 8. enz. zie Carpzov. App. Crit. ad Goodwin. Mof. Êf Aaron. pag. 756. en 765.) ook rook en vuur geweest is, maar de plaatzen, welke daar van fpreeken, onderïcheiden dit vuur en deezen rook genoeg van natuurlyk vuur en rook Exod. XIX. 18. Jef. IV. VI. 4. enz.  44 Verdeediging van de vyand hebbende , in de uiterfte benaauwdheid waren, zo lezen wy Exod. XIV. 19. En de Engel Gods, die voor het heir Israëls ging, vertrok, en ging achter hun; de Wolken-kolom vertrok ook van hun aangezicht en ftond achter hun. En zy kwam tusfchen het leger der Egyptenaaren, en tusfchen het leger Israëls; en de wolk was te gelyk duifternisfe, ende verlichtte den nacht (*); zo dat de één tot den anderen niet en naderde den gantfchen nacht. En vf. 24. Het gefchiedde in dezelfde morgenwake, dat de Heere in de kolom des vuurs, en der wolke, zag op het leger der Egyptenaaren, en Hy verfchrikte het leger der Egyptenaaren enz. Kan men dit, behoudens de achtbaarheid der gefchiedenis van een natuurlyk vuur verftaan, het welk voor de Israëliten werd uitgedragen?— Kon een natuurlyk vuur verhinderen , dat de beide Legers eikanderen naderden ? Men zou eer, indien hier alles natuurlyk geweest was, verwacht hebben, dat het vuur was uitgedoofd, om den vervolgenden vyand te misleiden (f). — Neen! ieder, die dit leest, denkt aan eene boven-natuurlyke wolk, in welke de Almagtige zich onmidlyk openbaarde; Uit deeze zag Hy in toorn op de Egyptenaaren. Nu word deeze Wolk, (/*) Zeldzaam is het, dat Faber /. c. pag. 253. aan deeze woorden eenen geheel tegengeftelden zin geeft: De l-Folk verlichtte den nacht, is, zegt hy, zy maakte den nacht zot donker, dat zy als zichtbaar werd. (t) Dus leeze ik by Frontinus Strategemat. II. V. 16. „ Arabes, cum esfet nota confuetudo eorum, qua de ad- ventu hostium interdiu fumo, nofte igne ilgnificare infti„ tuerant, ut fine intermisfione ea fierent, prfficeperunt, ad,, ventantibus autem adverfariis intermitterent, qui cum ces„ fantibus luminibus exiftimarent, ignorari adventum fuum , „ avidius ingresfi, oppresfique funt." Op deeze wyze misleid men den vyiind.  Wonderwerkèn des O.T. Hoofdft. XIX. 45- Wolk, die tot hier toe duifternis over hun verfpreid had, op ééns eene vuur-kolom, een geweldig Onweder van donder en blikfem berst uit deeze Wolk los, God ftiet de raderen hunner wagenen weg. Hunne paarden verfchrikken voor het geweldig blikfem-vuur , en worden met fchouwigheid geflagen, enz. Men moet hier mede vergelyken Pf. LXXVII. 17-20. (*) ■ Wanneer God op Sinaï nederdaalt, daalt Hy neder in vuur enz. Exod. XIX. 18. en wanneerGod wegens de zonde met het gulden Kalf, aan Israël dreigde zyne tegenwoordigheid te zullen onttrekken, maar Mofes voorbidding genadig toeliet, zo kwam de Wolken-kolom nederwaards, en ftond in de deure der Tente, welke Mofes buiten het Leger opgeflagen had Exod. XXXIII. 9. Doe de Tabernakel was opgericht, Exod. XL. 34. volgg. zo bedekte de Wolke deeze, Tente der famenkomfte: en de heerlykheid des Heeren vervulde den Tabernakel, zodat Mofes niet kon ingaan in de Tente der famenkomfte, dewyl de wolke daar op bleef, en de Heerlykheid des Heeren den Tabernakel vervulde. Als nu de Wolke opgeheven werd van boven den Tabernakel, zo reisden de kinderen Israëls voort naar alle hunne reizen. Maar als de Wolke niet opgeheven werd, zo reisden zy niet enz. vergel. Num. IX. 15. volgg. Indien hier alleen een natuurlyk teeken was, hoe kon Mofes in zyne pleit-rede voor de Israëliten, by God Num. XIV. 14. dan aanvoeren, dat immers de Heere in het midden deezes Volks was ? dat Hy ooge aan ooge gezien werd? dat zyne Wolke over hun ftond? en dat Hy in eene Wolken- ko- (*) Men zie mynen waardigen Ambtgenoot den Heere g. Bonnet Pèrzam. van Leerredenen I. Deel. BI. 77. volgg.  4 bv Kolfum door de Zee gaan konde, zou dit niet zonder j, veel zwarigheden, en geheet niet droogvoets kunnen ge„ fchieden." Ciirist. Furer (hifi. pag. 40. aangehaald door Hezel Bladz. 343.) was in het jaar 1565. den 27 November, met éénen zyner Reisgenooten , voor den Vloed (dus terwyl de Ebbe nog duurde) door een gedeelte van de Roode Zee, niet verre van den Oever, omftieeks Suè's, gegaan , doch met groot levensgevaar. Onvoorziens kwam de Vloed, zodat het water hun tot de fchouders kwam, eer zy den Oever bereikten, alhoewel zy nog verre na niet tot her. midden der Zee gegaan waren. Uit die bericht kan men afleiden, (1) dat door de Ebbe de Zee niet zo ontbloot kon zyn, dat de Israëliten veilig hebben kunnen doortrekken, (2) dat Pharao met zyn Leger, toen de Vloed met eene byzondere hevigheid onvoorziens wederkeerde, in denzelven heeft moeten omkomen.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft.XIX. 6*ƒ Natuur? Ook noemt Mofes en de Bybel op verfcheiden plaatzen , deezen doortogt een Wonderwerk Exod. XV. Pf. CVI. CXXXVI. enz. nogthans een Wonder, het welk geene on°-elooflyke of tegenftrydige omftandighedcn in zfch vervat (*). De vierde vraag is , waar zyn de Israëliten door de Roode Zee gegaan? Wy hebben daar omtrent twee hoofdgevoelens van twee byzondere Reizigers, die in onze tyden op de plaats zelve geweest zyn; Shaw en Niebuhr. SHAwCtJftelt de plaats van den doortogt meer Zuil delyk tusfchen deBergen, genoemd Gjibbel Guwaib, of het Dal Bedea en tusfchen Shur ot'Sdur, alwaar de ftroom of wydte der Zee negen of tien (Engelfche) mylen heeft; De Heer Niebuhr (§) integendeel, ftelt de plaats van den doortogt veel Noordelyker by Suës of het oude Klysma, thans Kolfum, alwaar tusfchen deeze plaats en Ain el Moufa, de Zee thans omtrent een vierde van eene Duitfche myl breed is. Wanneer men in aanmerking neemt, (i) dat de Israëliten niet zo verre Zuidwaards fchynen getrokken te zyn, als Shaws gevoelen medebrengt, alzo men daar van geene fpooren vind in de gcfchiedenis van Mofes. (2) Dat de Arabifche Zeeboezem federt dien afftand des tyds, ongemeen is te rug geweeken, en dus voorheen in den Noordelyken hoek, zeker breeder geweest is, en gevolglyk, dat er waters genoeg was, om Pharao's Leger te (*) Men zie over alles wat tot hier toe gezegd is, ook, behalven de reeds aangeh. Schryvers, S. Dèyling Obf. Sacr. Tom. III. Obf. 5. en de Aanteekeningen van den Heer Prof. ïydeman op Shaw Reize II. Deel. Bladz. 64. (f) Reize II. Deel. Bladz. 61. C<0 Befchryy. yan Arab. Bladz. 3S2. volgg, V. Deel E  66 Verdeediging van de te doen verdrinken, waar omtrent Shaw eene zwarigheid gemaakt had, terwyl echter de Israëliten zeer wel in éénen nacht de Zee te dier plaats konden doortrekken, en als men er (3) by voegt, dat verfcheiden Ouden reeds dus gedacht hebben, zal men zeer geneigd zyn, om de gedachte van Niebuhr te volgen (*). Doch wy zyn over dit onderwerp reeds breedvoerig genoeg geweest. §• 11. Wegneeming der Tegenwerpingen. Laat ons zien, wat de Deïsten inbrengen! Met Morgan (f) zullen wy ons niet lang ophouden ; Het is al te vermetel, wanneer hy volftrekt loochent, dat de Israëliten door de Zee gedaan zyn. Hy merkt aan, dat dit domme Volk^den weg niet weetende, om uit Egypte te gaan , zich kan ingebeeld hebben, dat er geen andere weg voor hun open ftond, dan door de Zee, en dat, nadien zy alleen by nacht geleid werden, Mofes hen heeft doen gelooven, dat het droog land, waar C) Dit gevoelen is ook overgenomen door Peschier in kVt Mtf. Ilag. Tom. IK Part. II. pag. 283. Michaclis ad ' L JlEZEL Bladz. 345. fielt de beide gevoelens voor, en de redenen, die voor beide dienen, en befluit: „ Als men „ onderdek, dat de Arabifche Zeeboezem, federt duizenden „ van jaaren noch ten aanzien der lengte, (tegen 'het Noor„ den) noch ten aanzien der breedte, niet de geringfte ver„ andenng ondergaan heeft, dan is het gevoelen van Shaw „ het waarfchynlykfte; maar anders zal de keuze op Niebuhrs zyde wezen." (t) Maral Philofopher Vol. II. pag. 39. 61. 65. volgg. wederlegd door Leland Godl. gezag van het O. en N. T II. Deel. Bladz. 200.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 6> Waar over zy gingen, de bodem der Zee was,welken God op eene wonderdaadige wyze van alle klippen en beweegende zanden gezuiverd had enz. — Zulke uitvindingen breedvoerig te wederleggen, is onnodig. De Israëliten, zwervende Herders, die den weg naar Canaan wel ken- den, van waar hunne Vaders gekomen waren, die hunne Kudden zeer verre in de woeftyne gewoon waren te weiden, vergelyk het geval iChron. VII. 21. zouden gemeend hebben, dat men niet anders uk Egypte kon komen dan dooide Zee! — Daarenboven , zy legerden zich immers by de Zee? Exod. XIV. 1. Kon Mofes hun dit wysmaaken, dat zy aan de Zee gelegerd waren, die zy echter niet zagen ? Dit maakte hun immers mismoedig, dat zy van achteren door Pharao ingefloocen, geene uitkomst zagen , dewyl zy de Zee voor zich hadden? Verders, kon Mofes hun wysmaaken, dat zy de Zee zagen afloopen, toen hy zynen ftaf ophief, dat zy den vreeslyken ftormwind hoorden loeien, dat zy de wateren aan weêrszyden hadden, het geen zy echter niet gezien, niet gehooid, niet vernomen zouden hebben? Nu, dan heeft Mofes hen ook des anderen daags doen gelooven, dat de plaats, daar zy 'snachts waren doorgegaan, bedekt was met watergolven, of fchoon er geen droppel water te vinden was; dat zy de doode ligchaamen der Egyptenaaren op den oever zagen? JVJor- gans onderftelling was te wild, om gevolg te kunnen hebben , wat deeden dan andere Deïsten? Zy hebben toegeftaan , dat Mofes de Israëliten door de Zee geleid heeft, maar zonder eenig Wonderwerk; Hy bediende zich van de Ebbe, cn Pharao niet zo fchrander, kwam in den vloed E 2 om  68 Verdeediging van de om ( ). Maar, hoe veel moet men by deeze onderftelling niet als waar aannemen, dat echter nooit kan bewezen worden, ja tegen alle waarkhynlykheid aanloopt? En met dit te Hellen, wederfpreekt men de cenige echte Gelchiedenis , die wy van deezen doortogt hebben, welke, gelyk wy boven zagen, wel uitdruklyk van een Wonderwerk gewaagd. Eindelyk, alle de omftandigheden wyzen genoegzaam aan, dat Mofes van eene gewoone Ebbe geen gebruik gemaakt heeft, noch heeft kunnen maken. Ik vraag: Is het waarfchynlyk, dat alleen Mofes zou geweeten hebben, dat eene gewoone Ebbe hem den doortogt zou vry laaten, en dat noch Pharaö, noch iemand der Egyptenaaren hier van bewustheid zou gehad hebben. Pharaö was verzekerd, dat het onmooglyk was, dat een geheel Leger ooit door de Roode Zee trekken kon; Hy geloofde, dat de Israëliten in het land verward , en in de woeftyne beflooten waren Exod. XI. 3. volgg. daarom jaagt hy hen achter na, en omfingelt hen van achteren. De Israëliten waren ook overtuigd van de onmogelykheid, om zonder Wonderwerk door de Zee te kunnen ontkomen , van daar hun murmureeren tegen Mofes vf. 10. 11. En in de daad, al ftelt men met Niebuhr , dat de overtogt te Kolfum of Suës gefchied is, zo „ bedriegt men zich echter ,, zeer", gelyk die oordeelkundige Reiziger fchryft (f), „ als men gelooft, dat de door- » gang (*) De oude Egyptenaars te Memphis zullen dit reeds hebben voorgegeven. Artapanus by Eüseb. Prap. Enting. Lib. IX. Ca{>. 27. pag. 436. Laatere beftryders der H. Schrift hebben dit weder voongebragt, ïoland Adeifidam. pag, 41. fqq. (|) Befchryv. van Arab, Bladz. 388.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 69 „ gang eener zo groote Karavane hier enkel „ natuurlyker wyze hebbe kunnen gefchieden. „ Tegenwoordig ten minften gaan geen Kara„ vanen van Kahira naar den berg Sinaï, dee„ zen weg , daar zy toch veel uit winnen zou„ den , indien zy dien konden nemen. Voor „ eenige duizend jaaren was het natuurlyker „ wyze voor de kinderen Israëls nog minder „ mooglyk. Het water was in dien tyd vermoe„ delyk veel breeder, het ftrekte zich verder „ naar het Noorden, en was ook dieper. " ■ Men befchouwe eindelyk de berichten der echte gefchiedenis, en zie, of dezelve niet leeren , dat het volftrekt onmooglyk is , dat alles hier natuurlyk zou toegegaan zyn ? Zy verhaalt, dat in de verlegenheid der Israëliten , Mofes tot God met ftille zuchten bad, dat hy van God bevel krygt om met zynen ftaf de Zee te klieven; Naauwlyks heft hy zynen ftaf op, of de Zee begint te vallen, door eene Ebbe, die wy niet dan als wonderdaadig kunnen aanmerken, om dat zy juist op dat oogenblik begint, terwyl wy niet ééns met genoegzaame zekerheid den tyd kunnen bepaalen , wanneer de gewoone Ebbe thans moest aanvangen. Door eenen fterkeh Oosten wind, die den gantfchen nacht waaide , werd de Zee verder droog gemaakt, en de wateren gekloven vf. 21. zodat, toen de Israëliten door de Zee gingen, de wateren hun een muur werden , tot hunne rechte en tot 'hunne linkehand (*); De Egyptenaars, gelyk uit het beloop (*) Deeze Uitdrukking van Mofes is van veelen al te zeer naar de letter verdaan. Herm. vam der Hardt en fomraige anderen, by LiLié'm'ual aangehaald IX. Deel. Bladz. 147. hebben gemeend, dat een koude wind de wateren van het E 3 Slr  Jro Verdeediging van de loop der gefchiedenis fchynt te blyken, eerst in twyfel ftaande, toen de Israëliten in de Zee nederdaalden , maar ziende, dat deeze hunnen togt onverhinderd voortzetten , volgden hun. Met hunne paarden en wagens meenden zy dit volk te zullen kunnen achterhaalen, maar als zy in 't midden der Zee gekomen waren, breekt een ontzaglyk Onweder los, gelyk wy boven ge- Sirbonifch Meer, dat zy voor deSchelfzee houden, van een gefcheurd heeft, en dat dezelve aan wederzyden bevroozen en tot ys geworden zyn. Doch volgends Mofes verhaal, gaat de Zee weg, en keert weder, niet zy bevriest en ontdooit, en wanneer in het Lied van Mofes Exod. XV. 8. gezongen word: Door het geblaas van uwen neus zyn de wateren opgehoopt geworden, de (Iroomen hebben over einde gefiaan , als een hoop; de afgronden zyn flyf geworden in het harte der Zee ; dan herkent een ieder , die eenig Dichterlyk gevoel heeft, den Dichter, die zyne beelden trqtsc'h fchildert. Sommigen hebben aan deeze woorden beïngcheiyke denkbeelden gehecht; gelyk de Franl'che Dichter LSoileau, in zyne Art Poëtique III, 261. geestig leert: „ N'imitez pas ce fan, qui décrivant les mers, „ Et peignan.t au milieu de leurs fiots entr'ouverts, „ L'flebreu fauvé du joug de fes injufles maitres, ,, Met pour le voir'pasfer, les poisfons anx fenêtres, ,, Pcint le petit enfant, qui va , faute, revienu, „ lit joyeux , a fa mere oftre un caillou, qu'il tient. De fpreekwyze zegt alleen, dat de Isracïiten te wederz'yde water hadden, waardoor zy, als door eenen muur gedekt en beveiligd waren, zodat de Egyptenaars hun niet in de zyde konden vallen. Aan de rechtehand fpreekt dit van zelfs, derwaards week de Zee weg , door de Wonder-ebbe en den Noord-oosten wind, en aan de linkehand kan men begrypen, dat het water in de diepe plaatzen der Zee is blyven flaan, gelyk toch de bodem der Zee zeer ongelyk is, zodat midden door deeze wateren de Israëliten op het drooge zyn doorgetrokken. En dit leert ons genoeg, dat zy niet, gelyk by eene natuurlyke Ebbe zou hebben moeten gefchieden, alleen langs het vlakke en droog geworden Zeeftrand zyn voortgetrokken.  Wonderwerken des O.T. Hoofdfè.XIX 71 gezien hebben, uit de Wolk-en Vuur-kolom, en de verschrikte Egyptenaars haasten zich, om met de vlucht te ontkomen. Thans krygt Mofes bevel, om zyne hand over de Zee uit te llrekken , en de Zee kwam weder in haare kracht, en overftelpte de Egyptenaars, die haar thans te gemoet vluchten (*). -— Wie ziet hier het Wonderwerk niet? Met eene gewoone Ebbe en Vloed zouden de wateren van het Zuiden Noordwaards by den Vloed zyn wedergekeerd, maar nu komt de Zee mét geweld weder van het West-Zuid-Westen, den vlugtenden Egyptenaars te gemoet, zo geweldig, dat er kon gezegd worden: De Heere ftortte de Egyptenaars in > het midden der Zee vf 28. Men voege hier nog by, dat nooit voor of na, zodaanige togt dwars door de Zee ondernomen is; en dat men geen voorbeeld van iets dergelyks kan bybrengen (f).' Ten opzigte van dit laatfte, hebben de Deïsten getracht, gelykvormige voorbeelden uit ouder' en laatere gefchiedenisfen aan te voeren. Het eerfte voorbeeld is dat van Alexander den Grooten, die met zyn Leger door de Pamphyiifche Zee, op gelyke wyze als Mofes met de Israëliten door de Roode Zee, zal getrokken zyn. En Josefus, de Joodlche Gefchiedfchryver, heeft deeze beide gebeurtenisfen reeds met élkanderen vergeleeken (§_). Maar ter goeder trou- (*) Dit heldert op het geen wy boven zeiden van den Noord-Oosten wind, en deszelfs uitwerkingen. (f) Men vergelyke ook den Heere G. Bonnet Lecrred. Bladz. 64. volgg (§) Joodfche Oudhed. II. Boek. XVI. Hoofdft. Ik heb het gezag van deezen Gefchiediehryver op de best-mogelyke wyze gehandhaafd, en aangetoond , hoe hy in de daad den tog •van Aksander ook voor iets buitengemeens heeft aangezien E 4 fchoc  72 Verdeediging van de trouwe ! Kan de togt van Alexander wel met dien der Israëliten in vergelyking gebragt" worden ? Volgends het bericht van Strabo (*L SP ?Apfn.t0gt lan§S de kust> dooi de engtens by Phafehs , aan den voet van den berir Climax welke men by eene ftille Zee gebruiken kon. Arrianus (f) voegt er nog by, dat deeze weg langs het ftrand zeer wel te gebruiken was by het waaien van eenen Noorden wind. Alexander zelf, fchoon andere Schryvers en vooral zyne Hovelingen en vlyërs , er iets buitengewoons in vonden, heeft niets dan het geen natuurlyk was, in deezen togt opgemerkt, gelyk Plutarchus ons meld (§). Laat ons nuriet befluit opmaken. Alexander trok O) met een gedeelte van zyn Leger, (2) by klaaren gu (3? ^^etftrand der Middelandfche Zee, welke (4) by Noordewinden kon gebruikt wor! den, zo nogthans, dat (5) zyne Soldaaten over de lendenen door het water waden moesten; (6; Hy zelf vind er niets bovennatuurlyks in, en indien wy (7) al erkennen wilden , dat de Oodlykc Voorzienigheid, die zeker ten opzigte van deezen Vorst, in meer byzonderheden zich merkwaardig geopenbaard heeft, het dus beIclnkte , dat by zyne aankomst de wind fpoedig uit het Zuiden naar het Noorden draaide, nogtnansis daar in geen eigenlyk Wonderwerk geleegen. Eindelyk kan men (8) aanmerken, dat Alexander deezen togt deed, zonder een vyand, fchoon hy van alie onvoorzigtigheidniet is vry te pleiten in ótNederl. Biblioth. II. Deel. Mengel». BI. 223 vol g (*) Lib. XIK Geogr. pag. 458. u* Cf) De Expedit. AJex. Lib. I. pag. 25. fqq.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 73 andlyk Leger tegen of onmiddelyk achter zich te hebben. Maar geheel anders was het geval met de Israëliten. Deeze trokken met eene(r) geweldig groote menigte, (2) by nacht, (3) dwars door de Roode Zee, langs een pad , het welke (4) nooit voor noch na een gebaande weg, ja zelfs nooit droog geweest is, (5) droogvoets , terwyl de wateren te rechte en linkehand een muur waren, (6) hebbende Mofes hun te vooren verkondigd, dat zy het Heil des Heeren zien zouden, en wordende dit geval by hun gantfche Volk toen en altyd voor een allerdoorluchtigst Wonderwerk gehouden; (7) Ook kunnen de bykomende omftandigheden uit het gewoone beloop der natuur niet verklaard worden; En eindelyk, (8) zy hadden het Egyptifch Leger achter zich, zo dat de togt met verhaasting gefchiedde, en deeze hunne vyiinden vinden allen hunnen dood in de wederkèerende Zeegolven. Daar is derhalven geene de minfte gelykheid tusfchen deeze twee gevallen. —■ De andere voorbeelden, welke hier toe gebragtzyn, zyn nog meer ongelyk. By Titus Livius (*) word van Scipio verhaald, dat deeze Veldheer, in de bele gering van Nieuw Karthago in Spanje, thans Karthagena, van de Visfchers verftaan hebbende, dat men ten tyde van de Ebbe, over de ondiepten tot aan de Stads muuren konde komen van den Zeekant, eenen feilen Noorden-wind waarnemende , waardoor het water byzonder laag gevallen was,zyne Benden ten ftorm tegen de ftad van den Zeekant heeft aangevoerd, terwyl het water den Krygsknechten alleen tot aan de lendenen, op fommige plaatzen flechts tot aan (*) Hiftor. Lib. XXVI. 45; E 5  74 Verdeediging van de aan de knieën kwam. „ Dit, het welk hy door „ vlyt en redeneeren, had uitgevonden", zegt die Schryver, „ heeft Scipio voor een Won„ derwerk en byftand der Goden uitgegeven, „ die voor de Romeinen eenen doortogt"5 baan„ den door de Zee, en nooit voorheen betree„ den wegen voor de menfchelyke voetftappen „ openden, belastende zyne Benden, om Nep„ tumis als Leidsman op deezen togt te volgen." Wat is hier toch,dat eenige overeenkomst heeft met den togt der Israëliten dwars door de Zee en droogvoets? Plutarchus (*) verhaalt, dat, wanneer Luccjllus, de RomeinfcheVeldheer, over den Eufraat wilde trekken, deeze Rivier op éénen nacht zo gevallen is, dat het Leger over dezelve trekken kon, waar door de Inwooners dier Landftreek meer dan menfchelyke eer aan Lukullus hebben toegebragt. Doch hier was niets ongewoons; De Rivier, die opgezwollen was door den gefmolten fneeuw,kwam, toen deeze toevloed ophield, binnen haare gewoone Oevers, en de Romeinen trokken er niet door, maar over , langs bruggen. Uit de Middel-eeuwen beroept men zich op het geval van den Tartaarfchen Keizer, Cingis-Chan (f), die met zyn volk, gekomen in eene plaatze, alwaar eene diepe Zee aan eene fteile rotze floeg, den geheelen nacht tot den waaren God gebeden heeft, waar op den volgenden dag de Zee negen voeten verre weg geweken is, zo dat hy met zyn Leger door dezelve trekken kon. Maar de Schryver, die ons dit meld, en een Munnik is, heeft weinig of geene geloof- waar- C*) In vfta Luculli. (!) Haitïo Hifi. Oriënt. Lib. XII.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. f$ waardigheid, en dit geheele geval is, gelyk uit het geene by hem volgt, van den honger en dorst, door het Leger van deezen Vorst in eene dorre woeftyne geleden, daar zy niets dan bitter en ondrinkbaar water vonden, gevormd naar het gefchiedverhaal van Mofes, en kan derhalven in geene aanmerking komen. — Eindelyk, uit de gefchiedenisfen van ons Vaderland is bekend , hoe in het anders noodlottig jaar van 1672 eene voorgenomen landing der Engelfche en Franfche Vlooten op onze Kusten, verhinderd is geworden door eene Ebbe op Ebbe, of eene Ebbe, die 12 uuren duurde, na welke vervolgends een hevige ftorm de oogmerken onzer vyanden geheel te leur ftelde (*), en niemand onzer Vaderen twyfelde, of hier in was een zonderling gunstbewys der Hemelfche Voorzienigheid. Doch, men kieze hier wat men wil; Deeze gebeurtenis was of een Wonderwerk, of zy was eene natuurlyke zaak. In het laatfte geval zal niet ligtelyk iemand eene Ebbe van 12 uuren, diehaare natuurlyke oorzaaken kan gehad hebben, in vergelyking brengen, met het baanen van eenen weg door het midden der Zee voor een talryk Volk. Ten tweeden, indien toegegeven werd, dat deeze gebeurtenis een Wonder geweest is, gelyk wy geerne de goede hand onzes Gods over ons Land, daar in erkennen, dan zal dezelfde God een Wonder verricht hebben tot behoud van Neerland, die voor Israël een pad heeft gemaakt door de Zee! —~ §.12. (*) Zie Wagenaar Vaderl. Hist. XIV. Ded. BI. 129.  7<5 Verdeediging van de §. 12. Tegenwerpingen van laatere Deïsten tegen deezen doortogt der Israëliten door de Roode Zee. In onze tyden is door den Schryver der Fragmenten , welke Lessing heeft uitgegeven , en die zoveel beweging in Duitschland gemaakt hebben, in een afzonderlyk Fragment, over den doortogt der Israëhten door de Roode Zee, beweerd, dat deeze doortogt der Israëliten eene volftrekte inwendige onmooglykheid in zich bevat, hetwelk naar zyn voorgeven, eenieder met handen tasten kan, waar uit hy dan befluit, dat dezelve noodzaak yk verdicht, en wel zo merklyk en zo grof verdicht is, dat men wel ziet, dat zy van eenen Schryver komt, die noch deezen togt zelf bygewoond, noch ook van het geen hy verdicht, zich eene duidelyke verbeelding gemaakt heeft, welke met andere ondervindingen zo wel, als met de natuur der zaaken overëenltemt, enz. Wy moeten hier, volgends het oogmerk van dit ons Werk, zyne Tegenwerpingen in overweging nemen, en aantoonen , dat in deezen doortogt der Israëliten door de Roode Zee, geene onmooglykheid noch ongerymdheid gelegen is. Wy kunnen echter ons nier merklyk bekorten, omdat reeds deeze ongenoemde Schryver door anderen wederlegd is ( ). Het geen hy ter bevestiging zyner ver- re- nf ^n , £ t JERQÜSALBM Waarhed. van den Godsdienst { x DeeL Bladz- 78-. volgg. Maar vooral : Een Frasment tan eenen Brief over den doortogt der Israëliten door de Roode Zee m de Nieuwe Neder/. Bib/ioth. III. Deel. Menge/w. Bladz. 73. volgg. welke Brief toegekend word aan wy-  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 77 regaande befchuldiging bybrengt, komt hoofd- zaaklyk op het volgende neder: Het getal der Israëliten met vrouwen en kinderen op drie millioenen berekend hebbende , geeft hy aan deeze ,talryke menigte niet alleen 300,000 osfen en 600,000 fchaapen, maar ook 6000 wagens, welke hy door osfen doet voorttrekken. Hy onderftelt de legering der Israëliten vierkant geweest te zyn , en 10 perzoonen voor ééne tent rekenende,heeft hy 300,000 tenten,al het welk, zegthy, hoe gefchikt en voordeelig ook gefteld, over de 2 Mylen in de lengte, entwee Mylen in de breedte vullen moest; Dus zal het Leger der Israëliten naar zyne uitrekening, vier Quadraat-mylen beflaagen hebben. De Egyptenaars, onderftelt hy, fterk te moeten geweest zyn, ten minften 100,000 voetknechten, en 25000 ruiters, behalven de oorlogs-wagens, met twee, vier, en meer paarden befpannen, en dus in 't geheel 100,000 paarden.. Tusfchen het heir der Israëliten en der Egyptenaaren, rekent hy eene wyde ruimte, en bepaalt die op ééne myl, zodat, nadien het Leger der Israëliten naar de eerfte onderftelling, zich twee mylen in het vierkant uitftrekte , de Egyptenaars drie Mylen van de Zee af waren. De Zee was ten minften ééne myl breed, indien er de Egyptenaars allen in konden omkomen. Volgends deeze rekening ftelt hy dan , dat de Israëliten gerekend van het achterfte van hunne Legerplaats , eenen weg van drie mylen hebben moeten wylen den Profesfor in de Wysgeerte te Halle Jon. Petr. Eberhard. Zie den Gel. Heer N. Barkey Pratf. ad Muf Hag. Tom. IV. Part. II.  78 Verdeedtging van de ten afleggen, eer zy door de Zee getrokken den tegen, overgelegen oever bereiken konden. Hy zegt vier Mylen, doch misrekent zich, gelyk in andere getallen, dus ook in dit, hetgeen hem reeds door anderen getoond is. Deezen weg van drie Mylen hebben nu de Israëliten onmogelyk kunnen afleggen in éénen nacht, als men aanmerkt, dat de togt langzaam heeft moeten voortgaan met vrouwen en kinderen, en vooral de wagens met osfen befpannen; behalven nog dat de Israëliten in de Zee, klippen, rotzen, modder-en zandbanken, fteenen en koraal-ftruiken hebben moeten aantreffen , derhalven zou de één in de modder hebben moeten blyvcn fteeken , de tweede door het gras en riet niet hebben kunnen doorkomen, de derde over hoogtens en eilandjes hebben moeten klauteren, de vierde zyn neus aan de klippen hebben moeten ftooten , de vyfde, in het zand verzinken, de zesde, aan de koraal-ftruiken zyne voeten bezceren ; De wagens zouden hebben moeten breeken, omver vallen, enz. — Hy maakt ook een ontwerp, in welke orde het Israëlitifch Leger zy voortgetrokken , dit is gefchied of zo , dat hun Leger in de lengte, of in de breedte gefchaard is geweest. Hy beproeft eerst de lengte, en plaatst 10 man in één gelid, hetgeen voor drie Millioenen menfehen 300,000 gelederen geeft, deeze lengte berekent hy op 180 DuitfcheMylen, fchoon door anderen berekend is, dat het alleen 75 zulke Mylen geven zoude, evenwel zulk eene lange kolom van 75 Mylen, zou wel 10 of 12 dagen hebben moeten doorbrengen , om door de Zee te komen, en kan derhalven by geene mooglykheid in vier of zes uuren Zyn doorgetrokken. Hy plaatst dan 3°°>  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 79 300,000 mannen in één gelid, en maakt eene diepte1 van 10 gelederen; maar alfchoon men voor elk perzoon maar ééne fchrede of twee voet rekent, zou echter dit Leger in de breedte 25 Duitfche Mylen beflagen hebben. Het welk weder ongerymd is. Dus befluit hy dan met de woorden, hierboven aangehaald, dat dit Won. der eene waare onmooglykheid in zich bevat; voegende ten Hot als zegevierende, daar bye „ De Schryver ([Mofes') maakt, eerst, in zyn „ verhaal, al het vee dood door de pest, en „ dan heeft hy weder nieuw vee in den voor,, raad van zyne verbeelding; doch van waar „ het komt, daar bekommert hy zich niet om. Andermaal laat hy het door booze zweeren „ nedervallen en fterven; en ziet, ftraks her,. leeft het weder, opdat het door hagel kan ,, worden nedergefiagen. Dan fpant hy het op ,, nieuw voor de wagenen , en zet er ruiters „ op (*). Hy voert drie Millioenen menfehen, „ met vrouwen, kinderen, kranken, kreupelen, ,, lammen , blinden, zwangeren, afgelecfden , ,, met veel duizenden tenten en bagagie-wage„ nen, door eenen langzaamen voortgang, met ,, 300,000 osfen en 600,000 fchaapen, in de duifternis , over ftok en blok , door flyk, ,, mos, zand en ftruiken, door klippen en ei„ landjes, oever af, oever op, veele mylen „ verre, in ééne nachtwake, aan de overzyde „ van de Zee. Ziet, zo weinigverftand en na„ denken kost het, om Wonderen te maaken! „ Zo weinig is er ook nodig, om die te gcloo- „ ven !" Doch, de ongenoemde Schryver heeft (*) Zie over deeze zoutelooze fpotternyën hier bovei Bladz. 31.  80 Verdeediging van de heeft geene redenen, om zich op de overwinning te beroemen ; Zyne onderitellingen zyn willekeurig, en kunnen zulk een trotsch gebouw met dragen, en men heeft hem bewezen, dat de Israèliten zeer voegzaam in den tyd van ééne nachtwake door de Roode Zee hebben kunnen trekken, die, fchoon het onzeker is, echter ter plaatze van den doortogt, vooral niet meer dan ééne myl breed geweest is. Ik zal het één en ander kortelyk aantoonen , my voornamelyk houdende aan het fragment van eenen Brief over dit onderwerp , boven Bladz. 76. aangehaald. Men zou, in de eerfte plaats misfchien liet verbaazend getal der Israëliten, merkelyk kunnen verminderen , zonder daarom de echtheid dor getallen by Moses in twyfel te trekken. Laten de Israëliten een getal van 600,000 Mannen alleen, behalven de vrouwen en kinderen , hebben uitgemaakt; maar moest al dit volk, by den uittogt uit Ramefes en de naastbygelegene oorden, by eikanderen wezen ? Zou men niet mogen onderftellen , dat de meesten der Israëliten met hunne Kudden en Vee-driften als zwervende Herders, buiten hun eigenlyk verblyf-oord, in de Arabifche wildernisfen rondzworven , en onder tenten woonden, als zwervende Herders? Zou Moses deeze hebben behoeven faam te roepen tot den uittogt? Zy konden en zouden zich by Smaï, als de beftemdc verzamelplaats, by het Hoofdleger voegen. Te Ramefes konden de Opperften der Stammen en Huisgezinnen met een voornaam gedeelte des volks, hun verblyf hebben. Zo lang deeze in Egypte waren, werd het geheele volk gerekend in Egypte te zyn. Deeze verbeeldden het gantfche volk, dewyl zy deszelfs magt uitmaakten, en niet deeze, maar het  ' Wonderwerken des O. T. Hbófdft.XIX. Sr het gantfche volk, ook in de woeftyne omzwervende, zal een getal van 600,000 mannen hebben uitgemaakt (*). Indien men deeze onder.Helling aanneemt, die vry meer waarfchynlykheid heeft, dan ééne eenige van de zo menigvuldige onderftellingen van den Ongenoemden, dan verdwynen alle zyne gemaakte zwaarighe* -den, en zyn aanval op Moses gefchiedverhaal word geheel te leur gefteld. Wy zyn echter niet in de noodzaake, om het getal der Israëliten te verminderen. Men kan het behou•den, en den Bcftryder deezer gefchicdenis echter antwoorden en befchaamen. Wy toetzen dan eerst zyne Onderftellingen. Vooreerst, is het zonder grond, dat hy aan de Israëliten 6000 wagens geeft, en wel met osfen befpannen. In de plaats van deezen mag men, overëenkomftig het gebruik der Oosterlingen, liever zo veele kameelen ftellen, op welke de bagage, kindeken, zieken enz. konden geladen worden, die .groote, fterke en vaste fchreeden doen, en met hunne lange pooten beter doorftappen op den bodem der Zee. Ten tweeden, is zyne onderftelling ongegrond, waardoor hy de Israëlitifche Legerplaats eene uitgeftrektheid van vier vierkante Duitfche mylen doet beflaan, alleen, op dat de achterften in het zelve twee mylen van de Zee zouden af zyn, daar voor hetzelve eene ruimte van naauwlyks ééne vierkante myl genoegzaam was, en als men het in een langwerpig vierkant plaatst, twee mylen in de breedte en een halve myl in de diepte, zyn de achterfte Israëliten alleen eene halve myl van de Zee geweest. (*) Dit is de vernuftige onderftellmg van den Ast Jeiui* Salem III. Deel. Bladz. 81—84. V. Deel f.  8 2 Verdeediging van de weest. -Ten derden , belagchelyk is de orde en fchikking , in welke hy het Israëlitifch Leger laat optrekken; Wy kunnen op eene eenvoudige wyze den overtogt dus begrypen. De Is•raëhten waren aan de Zee gelegerd, hebbende hun Leger twee Duitfche mylen in de breedte, en eene halve myl in de diepte, dus ftonden de achterften eene halve myl van de Zee af. De Egyptenaars hen vervolgende, flaan zich eene myl van hun neder, dit zullen wy den Ongenoemden toegeven : De Israëliten zagen hen, en waren bevreesd, doch Mofes vertroost hun en geeft bevel tot den optogt; Laten wy ftellen , dat dit om vier uuren in den namiddag gefchied is. Om zes uuren is dit bevel door het geheele Leger bekend, en onderfteld, dat zy zes uuren befteed hebben, om alles in orde te brengen, hetwelk zeker niet te weinig is, zo is alles vaardig om te 12 uuren of des middernachts den togt te beginnen. Vraagt men, in welke orde of fchikking de Israëliten zyn overgetrokken, zo twyfelen wy, of wel de Israëliten in eene geregelde orde .behoeven geplaatst te worden, het is geen Krygsheir, maar eene vlugtende natie, die met haast, voor den vyand vlugtende, voorttrekt, waar door de togt ook nog meer voortfpoed , maar indien wy om eene orde en gelederen behooren te denken, zo kunnen wy ons voorftellen, dat dit volk naar zyne Stammen, en dus in twaalf kolommen is voortgetrokken. Onderftellen wy, dat elk deezer kolommen in het front 500 man gehad heeft, zo was in alle de twaalf kolommen het front van 6000 man. Voor ieder man rekent men .ééne fchrede, dus bedraagt de geheele breedte van het Leger 6000 fchxeden of eene halve myJ. Men  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. S§ Men geve aan de tusfchenruimte tusfchen eiken Stam ook 500 fchreden , om aldaar de kameelen, osfen, fchaapen enz. te plaatzen, dan bedraagt de breedte van het geheele Leger 12000 fchreden, of omtrent ééne Duitfche myl. Elke kolom zal dan vervolgends 500 gelederen hebben, want 500+0000=3000000, en voor elk gelid drie fchreden gerekend, gelyk de ongenoemde Schryver ons daar in voorgaat, bedraagt de diepte des Legers 1500 fchreden, waar voor men een half uur gaans mag nemen. Dus ftaat het geheel Leger des nachts ten 12 uuren aan de Zee , die des avonds reeds is begonnen te vallen en nu reeds droog was. De Zee is hier éénë myl breed, men geve drie uuren tyds, om die myl af te leggen, dan is het eerfte gelid, om 12 uuren in de Zee gedaald zynde, om drie uuren aan den over-oever. En het laatfte gelid, het welk een half uur achter was, om half vier uuren ten vollen uit de Zee aan den overkant. Het geen de Schryver ons verhaalt van de koraal-planten, rotzen, modder, füb enz. het geen hy vreest van het ftooten, kwetzen , bezeeren, zal ons niet hinderen, wanneer wy bedenken, dat hier eene verhaaste vlugt is. Wie acht op eene vlugt kleine kwctzuuren, als de vyand met ruiters en wagenen achter ons is? De zwakke word dan zelfs een held, en vermant zich, en hier werd by de Israëliten deeze Wakkerheid verdubbeld, door het wonder, dat zy ten hunnen voordeele zagen gebeuren, zo dat er onder hunne Stammen niemand was, die Itruikelde Pf. CV. 37 — Wat nu Plwaö en de Egyptenaaren betreft, wy mogen vastftellen uit het geheel beloop der gefchiedenisfe, datzy denoptogtder Israëliten vernemende,insgelyks F % zyn  ^4- Verdeediging van Dg zyn opgetrokken , het welk om één uur des nachts kan gefchied zyn. Men had, onderftcld zynde , dat de Egyptenaars ééne myl van de Israëhten afgelegerd waren, anderhalve myl voort te trekken tot aan de Zee, en kon dus om drie uuren aan dezelve zyn. Hier zag men de Zee ontbloot, en de Israëliten genoegzaam door dezelve reeds den overkant bereiken. Na eeni<* overleg befluit men hen te volgen, met de wa"gcns en paarden denkt men fpoedig , eer het water weder wast, insgelyks aan de overzyde te zullen zyn, en de Israëliten te zullen inhaalen. De Egyptenaars trekken dan ook ftout in de Zee, en zyn om half vier uuren reeds midden in dezelve, wanneer de laatften der Israëliten op den over-oever ftonden. Thans ontftaat er een verfchriklyk Onweder, God ftiet de raderen hunner wagenen weg, en deed ze bezwaarlyk voorU vaaren. Nu verfchrikten de Egyptenaaren, en befluiten om te keeren, en was het mooglyk den ondergang door eene verhaaste vlugt te ontkomen; Maar tevergeefsch ! Het water wast, en komt, gelyk wy boven zagen , juist met het eerfte en ysfelykfte geweld van den Zuidwestelykcn oever den Egyptenaaren te gemoet, die dus hier erbarmelyk allen het leven laaten, en dood aan denOolter-oever, daar de bevrydde Israëliten ftonden, aanfpoelden. — Derhalven is eiLezer! geene inwendige onmooglykheid of ftrydigheid in deeze gebeurtenis, en te vergeefsch heeft zich de ongenoemde Schryver afgefioofd, om Mofes gefchiedverhaal van gezag te beroo- ven. En dus zouden wy kunnen oordeelen, de waarheid van dit Wonder tegen de befchuldigingen der Deïsten genoeg verdeedigd te hebben, indien wy nog niet moesten in aanmerking neT  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. %s nemen ééne tegenwerping , hoewel van veel minder aanbelang, dan de voorigen; te weten, dat men van dit groot Wonderwerk by ongewyde Schryvers een diep ftilzwygen heeft, het welk bykans ongelooflyk zou zyn (*). Doch, wy vragen, welken Schryver, welke gefchiedenis hebben wy toch overig, die ons deeze gebeurtenis zou kunnen melden ? En daarenboven , men vind wel deeglyk by ongewyde Schry. vers fpooren van deeze gebeurtenis. Wy willen daar van de ééne en andere bybrengen. Artapanus (f) een oud Schryver, meld ons, dat men wel deeglyk in Egypte deeze groote gebeürtenisfe bewaard, en aan deNakomelingfchap overgeleverd heeft, hoewel op onderfcheidene wyzen , naar dat de zucht tot verdichtzelen, of om de eere des Land-aarts, als 't ware, voor te ftaan, ieder dreef. Die van Memphis, by voorbeeld, verhaalden , „ dat Mofes , van dat „ gewest kundig, de Ebbe waargenomen, cn de Israëliten door de Roode Zee geleid heeft." De Heliopolitaanen, welker Priefters voor de geleerdften en fchrandcrften in Egypte gekeurd werden (§), kwamen nader aan de waarheid: Hun verhaal kwam hier op uit: „ De Koning had de Jooden, die de dingen, welke zy van de Egyptenaaren geleend hadden, met zich voerden en heengingen, vervolgd met een groot (*) „ On a dit, qu'üri autre prodige eft, qu'aucun Au„ teur Egyptiqn n'ait jamais parlc de ce miracle épouvanca- ble, ni des autres plaies d'Egypte; quaucune nation du „ monde n'ait jamais entendd parler ni de eet événement, ni de tout ce qui fa precédé." La Bible enfin expliqnét pag. 135. Sennons des cinquantes pag. 107. &c. Ct) Apud Euseb. Prxpar, Euangel. Lib. IX. Cap. 27. (§3 IiERODor. Lib. II. Hist. Cap. 3. F 3  B6 Verdeediging van ds „ groot Leger. Maar tot Mofes was eene God. ?P 'yKe ftemme gefchied, om de Zee met de „ Koede te flaan , het welk door hem verricht „ zynde, had zich de vloed verdeeld, en het „ Leger was doorgetrokken. Toen de Eayp„ tenaars hen op de hielen volgden, hadden „ vuur hun tegengeblikfemd, en de Zee het 5, gebaande pad met wederkeerende golven bes, dekt, zodat de Egyptenaars ten deele door »» het Vuor, ten deele door den vloed der Zee, j, tot één toe, zyn omgekomen." Diodorus öiculüs (*) verhaalt, dat de Ichthyophagen (Visch-eeters) die aan de kusten der Roode Zee woonden, eene alöude overlevering gehad hebben, dat de geheele ftreek van deezen Zeeboezem, ééns zodaanig uitgedroogd is geweest, dat men, dewyl het water geheel aan dewederzydfche oevers was terug geweken, den bodem der Zee heeft kunnen zien; doch kort daarna was door den fterken vloed het water wedergekomen als voorheen. Justinus (f), de verkorter van Trogus Pompejus , heeft onder verfcheiden byvoegzelen en verdichtzelen , nogthans iets van de waarheid bewaard. „ Zyn „ zooni ", (hy fpreekt van JofefJ „ was Mo„ fes, die behalven de erfenis van zyns vaders J5 wetenfchap , ook door fchoonheid van ge- ,, daan* (*) Lib. IIT. 40. Ed. Wesselingii Tom. I. pag. "o8. (t) Hht. XXXVI. II. 11. „ Filius ejus (ffofepht) Mo„ fes fuit, quem prater paterna: fcientia; ba;reditatem etiam „ forma; pulcritudo commendabat. Sed iEgyptii, cum fea„ biera & vitiliginem paterentur, refponfo moniti, eum cum „ Kgris, ne pestis ad plijres ferperet, terminis jEgypti pel„ lunt. Dux igittir exulum factus, fiiera jËgyptiorum furto „ abftulk; qua» repetentes armis .ZEgyptii, doniura recüre' „ terapestatibus compulfi fimt."  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. Vf. '„ daante uitmuntte. Dan de Egyptenaars, gekweld door fchurft en kraauwaagie, hebben, „ op raad der Godfpraak, hem met de befmet„ ten, opdat de kwaal niet verder zou voort„ flaan, uit de Landpaalen van Egypte verdr'e„ ven. Dus Leidsman deezer Ballingen gewor„ den, heeft hy de Heiligdommen der Egypte„ naaren fteelswyze medegenomen, welken de Egyptenaars met de wapenen weder zoekende „ magtig te worden, zyn zy door ftormen en „ Onweders genoodzaakt geworden, om naar „ huis te keeren." Onder alle de misflagen van deezen Schryver , liggen echter deeze waarheden verborgen, i. Dat de Hebreen onder Mofes geleide uit Egypte gegaan zyn. 2. Dat de Egyptenaars om hunnen wille met zicktens en kwaaien geplaagd zyn, en niet anders daar van hebben kunnen verlost worden , dan door den uittogt der Israé'liten. 3. Dat zy de heilige dingen der Egyptenaaren hebben medegenomen,, ziet duidelyk op de vaten en gefchcnken der Egyptenaaren, daar Mofes van gewaagt; En eindelyk leeren wy, 4. uit zyn verhaal, dat de Israëliten hunne Vervolgers ontkomen zyn, niet door hunne dapperheid, maar door eene byzondere zorg der Voorzienigheid. Men heeft behalven deeze nog ééne en andere plaats uit ongewyde Schryvers bygebragt , welke op dit Wonderwerk fchynen te kunnen toegepast worden , doch dewyl zy niet duidelyk en ontegenzeglyk zyn, en de bovenftaande aan alle onbevooröordeelden genoeg voldoen, zal ik den Leger liever tot andere Schryvers verzenden (*). §• 13. (*) Deeze plaatzen zyn uit Strabo Geogr. Lib. XVI. F 4 PW'  m Verdeediging van de §• 13. ; f ' . De bittere wateren te Mara zoet geworden. De Israëliten, door dit Wonder in vryheid gefteld zynde, en naar de gewoonte der Ouden eenen plegtigen Lofzang, door welken tevens de gedachtenis van deeze Godlyke weldaad in het geheugen zou bewaard blyven, hebbende opgezongen Exod. XV. braken nu op van de Vee.Exod. XV. 22. denklyk van Ayün Moufa, of de bronnen van Mofes, gelyk zy thans genoemd worden, en kwamen in de woeftyne Sar, daar zy dne dagen omtogen , zonder water te vinden ; Men behoeft echter daaröm de geloofwaardigheid van Mofes gefchiedverhaal niet in twyfel te trekken, als ware het ongeloofiyk, dat eene zo talryke menigte van menfehen in een Land, dor en onbewoonbaar, 40 jaaren zou hebben kunnen omzwerven , het welk geen1 dertig Reizigers vier dagen lang zou kunnen voeden, indien zy hun water en voorraad niet medevoerden (*), want de Israëliten zullen even gelyk de Karavanen nog heden gewoon zyn , eenen genoegzaamen voorraad water in lederen zakken hebben medegenomen ; En de woeftyne, in welke zy 40 jaaren hebben omgezworven, was niet zo geheel woest, en onbewoonbaar, of men vond er verfcheiden Stam> men en Volken in, die ze bewoonden (f). Op' den ffS- *77- tatfPB&t XIII, Deel. Bladz. en uitIWnnus m Diomfiacis. Vergelyk Pascüieii in h^Maf.HaeV 4. c. pag. 308. enz. ö '(*) La Bible enfin expliqtiée pag. 137. (O Vergelyk Venema Uist. Ecdcff/om. I. pag. 163,  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. 2U.X. 8$ den derden dag kwamen zy te Mara, en vonden aldaar water, maar hetwelk zy wegens de bitterheid niet drinken konden. Waar eigenlyk die Mara te plaatzen zy, kan niet wel met zekerheid bepaald worden. De Heer Niebuhr (*) fielt dit Mara by Ayün Mufa, alwaar men water genoeg vind, maar onder de vyf bronnen die hy telde, verzekerden hem de Arabiers, dat er maar ééne was, met ter naauwer-nood drinkbaar water voorzien. Shaw (f) vind de wateren van Mara by Corondel of Girondel, gelyk het door Niebuhr genoemd word, alwaar nog eene klei-, ne beek is, met brak water, en hetwelk, als het niet verlengd word door daauw en regen,. ook; nog brak is. Eindelyk, Pococke (§) meld een gebergte Marah , daar Westwaards eene zoutbron is, en houd dit voor het Mara der Heil. Schrift (**). Wat hier van zy, het Volk, ondankbaar jegens God, en nog niet geleerd hebbende , hun vertrouwen 'op hunnen Godlykcn Weldoener te ftellen, murmureerde, maar op Mofes gebed wees God hem een hout, dat wierp hy in het water, doe werd dit water zoet Exod. XV. 22-25. — D° Godlyke tusfehenkomst was hier dan weder zichtbaar, het zy dan dat men met fommigen denke, dat dit hout, het welk God aan Mofes wees , de natuurlyke kracht gehad hebbe , om bitter of zout water zoet te maken , gelyk eenige Uitleggers willen (ff) , wanneer nogthans Gods goedheid en byzondere tus- (*) Bcfchr. van Arab. Bladz. 381. 382. (f) Reize II. Deel. Bladz. 64. (§) I.Dcel. ÏP. Stut. Bladz. 240. (140) (**) Verget. BuscnwG Erdbefchr. Af/ens pag. 58a. (ji) Clericus , Michacüs enz. F S  $3 Verdeediging van db tusfchenkomst genoeg bleek in de aanwyzing van die hout aan Mofes; Maar vooral, bleek de wonder-kracht van God , indien men met anderen ftelt, dat dit hout alleen een teeken was, by het Wonderwerk gebruikt, gelyk de ftaf van Aaron en Mofes inveele gevallen, en gelykEwsa de zoute wateren te Jericho, door het inwerpen van zout, drinkbaar maakte 2 Kon. 11. 19. waar toe veele Uitleggers overhellen (*); Ook is dit zeker, dat men tegenwoordig in die ftreeken den boom niet meer kent, met welks hout Mofes het bitter water zoet maakte, want de inwooners van Suës zouden er zich anders ongetwyfeld van bedienen (f). —. §. 14. De Israëliten gefpyst met Kwakkelen. Gelyk uit het voorgaande ons gebleeken is, dat de weldaadige Heer der Natuur zyne Israëliten geen dorst heeft laaten lyden in de woeftyne (§), even min heeft Hy het hun laaten ontbreeken aan fpyze. Het is zeer wel opgemerkt door Hesz (**), dat dit ten hoogften over- (*) Deyling Tom. UI. Obf. 6. Lilicnthal IX. Deel. BI, 166. fqq. (f) Niebuhr Befck. van Arab. Bladz. 381. (§) Gelyk de Schryver van la Bible enfin expliqnêe pag, 138. geheel onwaarachtig fchryft, en er dan dit gevolg uit afleid. „ Indien de mannen, wyven en kinderkens, drie ge„ heele dagen gereisd hebben, in het.brandend zand van de „ woeftyn van Sur, zonder drinken, dat ten minden de wy„ ven en kinderkens van dorst hebben moeten fterven." Wy hebben zyne zwarigheid reeds boven in den Tekst beantwoord en weggenomen. (**) Gefchied. der Israël. III. Deel. Bladz, 164. i6>, .  Wonderwerken des O.T. Hoofdft.XIX. 91 ©verëenftemde met het Godlyk ontwerp. De Israëliten zouden niet alleen hunne verlosfing uit Egypte, maar ook hunne geheele leiding door de woeftyne, en hunne reize naar Canadn moeten aanmerken als een werk der Godheid, wiens voorzorg zich ook over alle hunnenooddruften uitftrekte. — De Israëliten, nu gekomen in de woeftyne Sin , begonden aan gewoon voedzel gebrek te krygen , ten minften het kwam fchaars by hun om. Zy begonden dan te murmureeren, naar den flaaffchen aart, daarzy door hunne verdrukking mede befmct waren, en begeerden vleesch en brood. Voor beiden zorgde de Godheid, en eerst wel verkregen zy vleefch. Mofes kondigde hun aan Exod. XVI. 8. dat God hun dien avond vleesch te eeten zou geven, en zyne voorfpelling werd bewaarheid vf. 13. Het gefchiedde aan den avond, dat er kwakkelen opkwamen en het leger bedekten. En naderhand toen het Leger van Sinaï opgebroken was, om na de Wetgeving den togt te vervorderen, en het volk, van het Manna walgende, op nieuws vleesch begeerde, heeft God hun voor een geheele maand vleesch bezorgd, hoewel veelen hunner de gulzigheid duur te ftaan kwam. Num. XI. 31. 32. Doe voer een wind uit van den Heere, en raapte kwakkelen van de Zee, en ftrooide ze by het Leger, omtrent eene dagreize herwaards, en omtrent eene dagreize derwaards, rond'óm het Leger, en waren omtrent twee ellen boven de aarde. Doe maakte het volk zich op , dien zeiven geheelen dag, en den gantfchen nacht, en den gantfchen anderen dag, en verzamelden de kwakkelen', die minst had, had tien Homers verzameld, en zy fpreidden ze voor zich van malkanderen rondom het Leger. Maar, dit vleesch was nog tusfchen  ■ Verdeediging van de hunne tanden, eer het gekaauwd was, zo mitïïak de toorn des Heer en tegen het volk, en de Heere 4,0r$!ïe*jHifet eene zeer £roote Pla£e- Vergelyk fj. LXXVUl. 26-31. en CV. 40. Op deeze gebeurtemsfen hebben de Deïsten voornamelyk aangemerkt, dat er in dezelve onmooglyke, ten minften onwaarfchynlyke omftandigheden voorkomen (*). Ook komt het hun te hard voor, dat het Volk, om eene begeerte naar vleesch, die toch niet zo vreemd was, na zo lang alleen met Manna gefpyst te zyn, zo zwaar geftraft werd, „ om dat zy kwakkels hadden gegeeten , „ die God zelf hen gezonden had " (|). Voor dat wy op deeze tegenwerpingen antwoorden, moeten wy met één woord iets zeggen, over deeze kwakkels, van welke de Uitleggers ab lerhand gemaakt hebben. Dan eens waren het vliegende visfchen (§), dan eens de vogels Seleuciden , van welke Plinius gewag maakt, die in zekere tyden zich aan den berg Cajius zouden vertoonen, en de fpringhaanen "opvreeten (**) ; Doch ieder ziet ligtelyk, dat dit eene fa. (*) 'Sam. Parvish Tnquiry itito the Jcwish and Christian Revelation pag. 29. 32. (ij La Bible enfin expliquée pag. 167. „ Les critiques „ nous difent, qu'il n'est pas étrange, que des malheureux, n'ayant pour uourricure que la rofette nqmmée Manne, „ aient demandé a rriahger; & qu'il paraitrait crué'1 de les „ faire mourir pour cette faute,' & pour avoir mangé des „ cailles, que Dieu-méme leur envoya. Apparemment qu'ils „ en mangerent trop; ce qui arrivé presque toujours après „ un long jeune." (§) Qlaus Rudbeck bragt deeze gedachte het eerst ter baan, en vergeleek het Gothisch woord Sylu, een visch, met het Hebreeuwsch Selav. De geleerde MicHAè'us was ook voor deeze gedachte niet ongenegen in Syntagm. Continent. Tom. II. pag. 104. fqq. (**) Rathlef vond in de naam Seleuciden en Selav zm vee-  Wonderwerken des CXT. Hoofdft.XLX. 9j fabel is, alhoewel de hedendaagfche Arabieren echter nog eene vertelling hebben, aan de fabel by Plinius niet ongclyk (*). ■ Met veel geleerdheid heeft Jobus Ludoli^hus (f) beweerd, dat men een zeker foort van fpringhaanen te verftaan heeft, en veele Geleerden ftaan hierin twyfel, tusfchen kwakkels en fpringhaanen (§). — Ondertusfchen zal de uitilag voor de kwakkels zyn , wanneer men behoorlyk het volgende overweegt. Mofes noemt ü'"rW (Selavirn) maar de naam Salva is nog heden in Arabiën niet onbekend van zekeren vogel, en beteekent eigenlyk den zogenoemden Wagtel-koning, doch het kan in het meervoud zeer wel de algemeene naam der Kwakkelen of Wagtels geweest zyn (/**). Hierby komt, dat oudstyds de gemeene gedachte voor de kwakkelen vry eenpaarig ftemde; De oude Vertaalingen, die het woord Selav niet behouden hebben, gelyk ook Philo, Josefus enz. hebben duidelyk deeze vogels. Ook noemt David Pf LXXVIII. 27. hier uitdruklyk gevleugeld gevogelte , het welk wel op de Kwakkels, maar niet op de Springhaanen, ook niet op de vliegende Visfchenpast. Daarënboven deeze Selavim kunnen noch fpringhaanen, noch vliegende visfchen geweest zyn. Wat de fpringhaanen betreft, zy worden zekerlyk in het Oosten nog, gelyk oudtyds , gegeeten, ja de Jooden veel overeenkomst, dat hy dit gevoelen omhelsde; de Heer MiCHAëi-is heef: hem wederlege! pag. 115. 116. fqq. (*) Niebuhr Befchr. van Arab. Bladz. 165. (f) Hist. /Ethiop. Lib.I. Cap. 4. n. 13. pag. 171. {§) Zie den Eerw. Kneppéliiout de re cibar. vett. Hebr, Disf. II. pag. 42. (**;) Niebuhr /. c. Bladz. 167.  94 Verdeediging van de den in Arahiën zyn zelfs van die meening dat' deeze Selavim, met welke hunne Vaders in de woeftyne gefpyst zyn, fpringhaanen waren (*\ maar zy kunnen echter deeze Se/«vzmniet wezen* Immers onder alle de foorten van fpringhaanen* die Mofes opnoemt Levit. XI. 22. vfnd men echter deeze benaaming in het geheel niet; Daarenboven kwamen deeze Selavim over de Zee welke toch gewoonlyk het graf is voor dezwer! men fpringhaanen ; De Israëliten begeerden vleesch, fchoon nu de fpringhaanen eetbaar zyn, en werklyk gegeeten worden, kan men ze echter naauwlyks vleesch noemen, even zo mn als gevleugeld gevogelte, zo als deeze Selavim 'neeten. Eindelyk, dit zou in de daad de eenige reize zyn, dat eene zwerm fpringhaanen, en wel in zulk eene menigte, dat zy voor 'eene maand toereikten, een zegen zouden geweest zyn, die anders altyd als de verfchriklykfte plaag worden aangemerkt. Zy zouden zelfs voor het vee der Israëliten, en deszelfs voedzel in deeze woeftynen doodlyk moeten geweest zyn, waar van wy echter niets leezen. Wat nu de vliegende visfchen belangt, men heeft voorheen getwyfeld, of zy wel in de Roode Zee gevonden werden, maar dit hebben de laatere Reizi. gers befiist. De Heer Niebuhr (f) zag ze op dezelve, doch Hechts in eene geringe hoeveelheid. Ondertuslchen kunnen zy de Selavim niet geweest zyn, alzo de vliegende visfchen onder de onreine visfchen behooren, gelyk uit vergelykin'g met Levit. XI. 9-12. door anderen reeds is opgemaakt. Het belluit is dan, de Sela-vim zyn, geCp Niebuhr Befchr. van Arab. Bladz. ifj"5, (O 1. c. Bladz. i67. J  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 95 gelyk het oude algemeene gevoelen geweest is, kwakkels y en dit zal ons nog zo veel nader blyken, wanneer wy nu overgaan, tot het opruimen van alle de onmooglyk- of onwaarfchynJykheden, die men in deeze gebeurtenis heeft gemeend te vinden (*). Het geen men dan onwaarfchynlyk vind , komt meest-al hier op neder. Vooreerst, op de menigte van kwakkels welke door Mofes gemeld worden, doch Josefus (f) heeft reeds opgemerkt, dat de Kwakkels of Wagtels in die ftreeken in grooter menigte zyn, dan ergens elders, en het zelfde bevestigt Diodorus Sicülus (§). Wy behoeven dus niet te denken, dat deeze vogels toen opzettelyk tot dit oogmerk gefchapen zyn, gelyk de Schryver van het Apocryphe Boek der Wys- keid XIX. 11. fchynt te ftellen. Ten twee-' den, heeft men het vreemd gevonden, dat een wind gezegd word deeze vogels opgeraapt te hebben van de Zee, en dat men ze verzamelde; Maar ook deeze zwarigheid verdwynt door de echte berichten; te weten, de Kwakkels zyn trekvogels, die over de Zee vliegende, en door den wind (*) Men vergelyke hier voornamelyk Faber Aanteek. op IIarmar PVaarnem. van het Ooften IV. Deel. BI. 139. volgg. Cfj Antiq. Jud. III. 1. (§) Bibl. Lib. I. pag. 38. Prosper Alpinus Rer. A£gypt. Lib. IV. Cap. I. C'oturnicibus usque adeo tota ea regio (/Egyptus) abundat pinguisfimit, ut rust lei eas non retibus, fed propriis manibus, celeri curfu perfequentes caplant &c. Deeze Schryver noemt de Wagtels in Egypte zeer vet,.cn daar van hebben zy in het Hebreeuwsch den naam £3*1*7 £• (Selavim) , volgends Schultens Origg. Hebt: Tom. II. pag. 73. 74. De laatere Reizigers getuigen het zelfde van de menigte der Kwakkelen in die ftreeken. Irwim Voyage Bladz. 163. en uit hem MichacUS Ooft. Billiotk. XVI. Dzsl. Bladz. 32.  i»ö Verdeediging van dè wind voortgeftuwd, vermoeid van den togt; ergens nederftryken, en dan gemakkelyk met de handen gegrepen , en verzameld worden (*; , maar ook daarenboven moeten de woorden Num. XI. 31. vertaald worden; De wind voerde ze van over de Zee; te weten, van over fon Elanitifchen Zeeboezem (f); Deeze wind word Pf. LXXV1II. 26. een Ooften wind en een Zuiden wind genoemd, dit is eene eenvoudige beichryving van den Zuid-Ooften wind, om dat de Ouden geen byzonderen naam hadden voor de tusfchen-ftreeken van den wind, hetwelk wy hier in het voorbygaan aanmerken, om bedenkingen voor te komen (§). Doch, zegt men, wie kan gelooven, dat deeze vogels twee ellen hoog den grond bedekt hebben ? Dan, als men Mofes verhaal inziet, vind men a/leen, zy waren twee ellen boven de aarde, dit kan men met Josefus en andere Ouden zeer wel dus verftaan, dat deeze vogels, vermoeid zynde, niet hooger dan twee ellen boven de aarde fladderden, zo dat men ze ligtelyk met de hand grypen kon (**). Als er vervolgends by Mofes gelezen word, (*) Diodorus Sicülus /. c. gebruikt zelfs het woord aiïpoigiv verzamelen, van de wyze, op welke de Arabiers zodaanige vermoeide trekvogels vangen. Ook lezen wy by Niebuhr Befchr. van Arab. Bladz. i6j. dat — men deeze vogels fomtyds met de hand kan vangen, wanneer zy zich, door den langen togt vermoeid, voor de eerlte reize nederzetten. (t) Vergelyk Faber Aanmerk, op Harmar JVaamem. over het.Ooft. IK. Deel. Bladz. 146. (§) Als men deezen wind in bet oog houd, zal men het voor eene fchryf-fout moeten rekenen, wanneer wy by Hesz lezen Gefchied. der Israël. IK Deel. Bladz. 34. dat deeze vogels vermoedelyk uit Afrika kwamen. <**) Hszei. heeft dit ook goedgekeurd ad Num. XI. zu  WONÖËRWERKEN DES G.T; Hoofdït.XlX. 0? word, dat die het minst verzameld had, echter tien Homers had byëen gebragt, behoeft men het woord Homer niet van de maat van dien naam te verftaan, maar men kan het overzet* ten hoopen, of wel risten, vergelyk Exod. VIII. 14. Eindelyk, bevreemd men zich, dat de Is*, raëliten deeze Kwakkels rondom het Leger uitgefpreid hebben; Indien dit gefchied was, om ze in de Zon tè willen droogen, meent Ludolf, dat zy terftond Hinkende zouden geworden zyn. Maar, niets is in de heete Gewesten meer gewoon , dan even dit droogen van gevogelte, visch enz. in de Zon, of in het heete zand, om het voor verderf te bewaaren. Dus verhaalt Maillet van een zeker klein Eiland in Egypte, dat men aldaar zekere vogels, onder welke hy de Wagtels uitdruklyk noemt, opvangt, plukt, en eenigen tyd, omtrent een half kwartier lang, in het heete zand te droogen legt , om ze te kunnen bewaaren, en verders, wanneer men wil, te gebruiken. Dezelfde Schryver verhaalt ook, dat de Egyptenaars hunnen visch in de Zon drogen (*). —~- Uit al het geen wy tot hier toe van deeze gebeurtenis gezegd hebben, kan men nu opmaken, hoe hier wel een middelyk, maar geen onmiddelyk Wonderwerk heeft plaats gehad , alleen werd het natuurlyke, even gelyk wy in verfcheiden Egyptifche Plagen gezien hebben, in dit geval Godlyk en wonderdaadig, doordien het juist te deezer tyd, met dit oogmerk, en na zulk eene duidelyke en tot een byzonder oogenblik bepaalde voorzegging, plaats had (f). — Wat nu belangt de fpotternyën van (*) By HeZel ad Num. XI. pag. 603. 604. Cf) De Heer Perponcher. over Exod.XVI, BI. 76. V. Deel G  q8 Verdeediging van de van den Schryver van la Bible enfin expliquée, aangaande de ziekte en fterfte onder het Israëlitifch Volk, op het eeten van het vleefch deezer Kwakkelen, moeten wy aanmerken, dat ook hier wel een byzonder beftier van God, maar geen onmidlyk Wonderwerk plaats had; De Israëliten aten zeker te veel van deeze Kwakkels, niet omdat zy lang honger geleden hadden , maar om den overvloed, en omdat zy de fchadelyke gevolgen van deezen overdaad en onmatigheid niet kenden. Het welk dan een blyk was van Gods ongenoegen over hun, zo dat zy hier de rechtmatige ftraffe vonden voor hunne te onvredenheid en murmureering. Te weten, volgends de Ouden, veroorzaakt het overdaadig eeten van Kwakkelen of Wagtels, de vallende ziekte of ftuiptrekkingen , om welke reden de Romeinen deeze vogels van hunne tafels banden. Wanneer laatere Geneesheeren deeze vogels verdeedigen, zo behoeft men echter daarom de waarnemingen der Ouden niet te loochenen; In onsLand kan het wezen, datzy niet fchadelyk zyn, maar in het Oosten en andere Gewesten, daar zy nieswortel, dulle kervel en yzerkruid eeten, zal het er anders mede gelegen zyn, en vooral, indien zy overdaadig en op den duur gegeeten worden , gelykliVwH. XI. het geval zekerlyk was (*). Wat blyft er nu voor den Spotter over ? Wat is er ongelooffyks of ongerymds in deeze gefchiedenis van het fpyzen der Israëliten met Kwakkels (f). §• 15- (*) Faber /. c. Bladz. 150. gevolgd van Hezel ad Num. XI. pag. 604. Ct) üie begeerig is meer Schryvers te raadplegen over de ö^Vtf, zie dezelve aangehaald in Simonis Lex. Hebr. in V en  Wonderwerken desO.T. Hoofdft.XIX. 99 §• 15- Over het Manna der Israëliten. In de woeftynen van het {beenachtig Arabiërt omzwervende, zouden de Israëliten gebrek hebben moeten Jyden aan daaglyks brood , maar ook hier in voorzag hun God en Leidsman. Hy gaf hun het Manna, het welk daaglyks met den daauw zich vertoonde en verzameld werd , en het gebrek van brood geduurende den veertigjaarigcn togt vervulde Exod. XVI. 4. 5. 13-36. vergeleken Num. XL 7-9. De naam word daar van afgeleid, omdat de Israëliten het zelve vindende, en niet wetende, wat het was, tot elkanderen zeiden: Kin p (Man hou!) Het is Man! (*) Ook hier hebben de vyanden der Openbaring eenen aanval gewaagd op de gefchiedenis van Mofes. Zy hebben gezegd, dat dit Manna der Hebreën het gewoone Manna zynde, door de Israëliten op hunne Reizen gevonden , terftond echter door Mofes voor eene wonderdaadige fpyze zal uitgegeven, en daar van een groote ophef gemaakt zyn (f}. Ter- wyl en in de Byvoegzels of Obferv. Lexicte. Men doe er by Shaw Reize I. Deel. BI. 281. Hasselquist Reize II. Deel. Bladz. 90. enz. (*) Anderen vertaaien het vraflgender wyze: Wat is ditt of,- Is het Manna? Zie P, Janki disf. de vafc. Maniue in Colleiï. Opnsc. Oelrichs Tom. II. Part. III. pag. 399. (f) Th. Brown in Relig. Medici Secl. 17. pag. np. fchryft: „ Ik weet, dat althans in Calabriën Manna in over„ vloed verzameld word, en dat dit eertyds in Arahiën ge- beurd is, had ik by Josefus geleezen. Aanftonds zegt „ hier op de Duivel, hoedaanig is dan dit Wonderwerk vatl „ Mofes ? Want de Israëliërs hebben toen niets anders gezien, G % »> dan  ico Verdeediging van de wyl anderen, hoewel op dezelfde onderftelling bou wende, gefpot hebben, dat het buikzuiverend Manna eene flegte fpyze geweest is voor de lsraëhten, ja geheel geene fpyze , om iemand te voeden; waarom zy liever het geheele Wonderwerk ontkennen (*). Wat hunne onderftelling aanbelangt, men weet, dat na Salmasius veelen der Uitleggers in die meening zyn, dat het Manna der Israëliten geheel niet onderfcheiden , maar volkomen het zelfde is met het gewoone Manna, en wel, daar er in het Oosten onderfcheiden foorten van Manna zyn, denkt men, dat dit foort, bet welk Teringabm of Terendfckabin heet, het Manna der lsraëhten is. Dit Manna is een honigachtig fap, het welk mt eene zekere plant of ftruik uit' lypelt, en als een foort van gom ftremt (f). De voornaamfte bewyz^n, die men voor deeze' gedachte aanvoert, zyiif, vooreerst de gelykheid, welke men meent te ontdekken tusfchen de eigenfchappen enhoedaanigheden van het gewoon Manna, en de befchryving, welke Mofes geeft van het Manna der Hebreen; Men zegt, ten tweeden , dat de Arabieren hetzelve nog hedendaagfch Man- „ dan hedendaags de bewooners dier Landen." Vergelyk Charles Blount Oracles of Reafon pag. 7. (f) La Bible enfin expliquée pag. 138. „ Pour la Man„ ne,ils n'y trouvent riend'extraordinaire, fi ce n'est, qu'elle est un purgatif: ils dii'ent, que ce purgatif peut êtremoins „ fort, que la Manne de laCalabre, & qu'on peut s'y ac„ coutumer a Ia longue ; qu'on trouve encore de la Manne „ dans ces deferts; mais que c'est une nourriture , qui ne „ peut fustenter pcriönne; & enfin ils niënt le miracie de la Manne poirrme tous les autres." (t) MicHAéLis, Hezel enz. vergelyk byzonder Faber ia iiist. Maaike in ter Ilebraos.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft.XIX. ior Man-esfamma, (Hemelsch Manna) noemen, geloovende, dat het als een Daauw van den Hemel valt; En ten derden, zal deeze Manna-ftruik veelvuldig in Arabiën, inzonderheid by,en om den berg Sinaï gevonden worden, volgends bericht van Bellonius (*). — Ten vierden, komt het hun ongelooflyk voor, dat God eene nieuwe foort van fpyze onmiddelyk zou hebben voortgebragt, om de Israëliten te voeden. Nogthans erkennen deeze Uitleggers, dat er in het Manna der Israëliten het volgende buitengemeene en wonderbaare heeft plaats gehad, i. De groote menigte en hoeveelheid van Manna, die daaglyks uit deeze ftruiken voortkwam , genoeg om derdehalf Millioenen menfehen te voeden. 2. Dat deeze overvloedige voortbrenging, geduurende den tyd van veertig jaaren, in de woeftyne alümme , waar de Israëliten reisden, plaats had. 3. Dat het alleenlyk zes dagen in de week, maar op den Sabbath geheel niet gevonden werd. 4. Dat in het Manna, het welk geduurende de gemeene week-dagen verzameld werd, wormen groeiden, wanneer het tot den volgenden dag bewaard werd, daar dezelve niet werden befpeurd in dat geen, het welk men (*) In de Aanmerk, van den Heer Perponciier op MiCHAè'Lis Bjbelwerk by Exod. XVI. Bladz. 78. vinden wy uit Niebuhr bygebragt, dat de Manna-voortbrengende ftruik omilreeks den berg Sinaï, en dus in het gewest, daar de Israé'liten zich thans bevonden, in groote menigte groeit. Echter zegt Niübuhr Befchryv. van Arab. Bladz. 139. alleen, dat men in de woeftyne van Sinaï veele doornachtige bosfchen vind, en die Reiziger bekent Bladz. 138. „dat hy aan ,, den merkwaardigften oord, namelyk omtrent den berg Si„ naï, die wegens het Manna der Israè'liten beroemd is, „ verzuimd heeft, naar het zelve onderzoek te doen," G3  102 Verdeediging van de men voor den Sabbath bewaarde. Hier in erkent men Gods vinger (*) ! Men kan,zelfs naar de onderftelling deezer Geleerden, op de bygebragte Tegenwerpingen der Deïsten , genoeg antwoorden; Vooreerst toch word te recht dit geval door Mofes en andere Heilige Schryvers onder de Wonderwerken, en de byzondere blyken van Gods voorzorge voor Israël gerekend, van wegens de byzondere en buitengewoone omftandigheden, die hier plaats hadden. Ten anderen, hebben deeze Geleerden uit de Reis-en Landbcfchryvers aangetoond, dat de natuurlyke Manna veel tot fpyze gebruikt word, dat het verfch zynde, weinig of niet buikzuiverend is, en zy merken vervolgends aan, dat het voor de Israëliten, die met veele krankheden bezet, uit Egypte kwamen, van zeer veel nut kan geweest zyn. Derhalven hebben de Deïsten hier tegen, zelfs al neemt men deeze onderftelling aan, geene uitvlugten over. . Ondertusfchen, wanneer ik, alles naauwkeurig nagaa,kan ik deeze onderftelling niet aannemen, dat het Manna der .Hebreen het gewoone Manna geweest is. Want vooreerst, al wat men van de overëenkomst van het gewoon Manna, met de befchryving van Mofes bybrengt, levert ten hoogften Hechts een bewys uit, dat er in het uitwendige, en in fommige hoedaanigheden eenige overëenkomst plaats had, terwyl ondertusfchen indedaad in het wezenlyke groot onderfcheid gevonden werd. Ten tweeden, wanneer ik de (*) Hezel Bladz. 361. Dus verfehilt dit van de gedachte van H. van der Hardt Epkem. PhiloL Cap. FII. pag. 98, tegen wiea men vergelyken moet Deyujng Obf. Sacr. Tom. III. Obferv. 7.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft.XIX. 103 de getuigenisfen nopends het eeten van Manna, naauwkeurig overweeg, vind' ik niet, dat het als eene eigenlyke fpyze, maar alleen als toefpyze gebruikt word, men eet het by de fpyzen in plaats van zuiker, men gebruikt het in plaats van kaas. Doch als men nu het gebruik, het welk de Israëliten van hun Manna maakten, daar mede vergelykt, blyft er dan wel zo veele overëenkomst ? Ten derden, laat ons eens 'zien , wat Mofes van het Manna der Israëliten getuigt. Wanneer het Manna het eerft viel, zo zeggen de Israëliten Man hou. Indien men deeze woorden vraagswyze neemt, wat is dit? dan zal de vraag reeds te kennen geven, dat de Iraëliten niet wisten, wat het was? Maar is dit gelooflyk, indien het gewoon Manna was, het geen hun niet onbekend kon zyn, als zynde in Egypten en de nabuurige Gewesten overvloedig? Neemt men de woorden Heiliger wyze : Het is Man! of twyfelachtig, is het Man ? dan word er wel verhaald, dat de Israëliten het op het eerfte voorkomen gehouden hebben voor het hun bekende Manna, maar zy wisten echter niet wat het was, zegt Mofes uitdruklyk Exod. XVI. 15. en Mofes onderricht hun, dat dit het brood was, het welk de Heere hun gegeven had. Het Manna der Hebreen met den daauw vallende, verfmolt als de Zon heet werd, zodat men het eiken morgen moest verzamelen ; Het gewoone Manna word ook wel 's morgens voor Zonne-opgang verzameld, en van de bladen op een doek gefchud, en is dan het beste Manna, en als het 's morgens vroeg niet afgefchud word, en dat er een heete dag komt, dan fmelt het van de Zon,doch het verderft daarom niet, maar hoopt zich al meer en meer op de bladen, zo dat zy G 4 hoe  104 Verdeediging van de hoe langer hoe dikker worden. Om nu ook dit Manna tekrygen, brengt men zo veele bladen naar luns als men wil, of voortbrengen kan, werpt dezelve in het water, of wel in kookend water, en verzamelt zo het Manna, hetwelk als oly boven op het water dryft (*). , Het Manna der Hebreen tot 's anderen daags bewaard wordende, vervuilde en werd ftinkende, en vol wurmen, terwyl dat, het welk voor den Sabbath verzameld werd, goed bleef, gelyk ook dat, het welk ter gedachtenisfe in een gouden kruik bewaara moest worden. Hier verandert geheel de Natuur van het gewoone Manna, het welk Jang goed blyft, en bewaard, ja overal heenen vervoerd word. Is het Manna der Hebreen het gewoone Manna, dan is hier een Wonderwerk, het welk men niet zoude verwagten, van het welk men geene reden kan opgeven. Men is geneigd, om het getal der Wonderwerken te veiminderen, en ondertusfehen hier vermeerderen dezelve volgends deeze onderftelling Het Manna van Mofes valt zes dagen, en op den zevenden valt het niet; Op denzelven was hei niet Exod. XVI 2(5. en zy, die uitgingen op den zevenden dag, vonden het niet. By het gewoon Manna word dit onderfcheid der da, „ Zulke wil„ de onderftellingen in ernst te willen tegen„ fpreken ", zegt LelandCI) , en wymet hem, ,, zoude my even zo befpottelyk maken, als „ deezen Schryver; enHy moet zich inbeelden, „ dat onze Natie zo zinneloos is , als Hy de ,, Israëiiten ftelt, wanneer Hy meent in ftaat te „ zyn, om haar zulke leugens als deeze, op te „ drin- (,*> Moral Philofopher Vol. II. pag. 67. Vol. UI. pag. 61. 222. fqq. De Schryver van de Gefchicdenis der Sevarambes heeft nog eene andere wyze, hoe door bedrog een fchyn kon gemaakt zyn, als of er water uit eene rots door een Wonderwerk was voortgebragt, opgegeven, maar even wild als Morgan. Zie hem IV. Deel. Heofdft. 4. (t) Godi.gezagvanhetO.enN.T. YLÜeelA.St. Bl.zoz.  Wonderwerken desO.T. Hoofdlr.XIX. 109 „ dringen." Men leze de gefchiedenis by Mofes , en oordeele uit het eenvoudig verhaal, of hier eenig blyk van bedrog zich opdoet, daar Mofes voor het oog van al het Volk, hebbende des Volks Oudften tot getuigen by zich, de Rotze Haat Exod. XVII. en de tweede reize Num. XX. zelfs verhaalt, dat zyne twyfeling, of God op het geroep van eene by herhaaling wederfpannige menigte, wederom water uit de Rots zoude voortbrengen , eene misdaad was by God , dien hy niet geheiligd had door een volkomen geloof, om welke Hy, Mofes, niet in het beloofde Land zou inkomen. Is dit het verhaal van eenen Bedrieger ? Was het ook mooglyk , dat men eene geheele Natie , men ftelle haar zo dom als men wil, hier in zou hebben kunnen bedriegen? — Aan de inwendigemooglykheid van het Wonder kan niemand eenigen twyfel hebben ; Dat uit Bergen en Rotzen Waterbeeken vloeien, is een gewoon verfchynzel in de natuur , en zou dan de Almagtige geen water hebben kunnen doen ftroomen , het zy in eene Beek, die hier reeds voorheen gevloeid had, of die thans eerst uit de Rots te voorfchyn kwam? — Te recht is dan door de Heilige Schryvers deeze gebeurtenis als een wonder-blyk van Gods voorzorge over Israël, aangemerkt, en door de gewyde Dichters bezongen (*). En deeze echtheid van het Ge- fchiedverhaal zal, mjms oordeels, geene verfterking nodig hebben uit de Overleveringen, die aangaande dit Wonderwerk tot ons gekomen zyn. Waar toe behoort de Rots, die men nog herp Deut.VUl. 15. Z>y:LXXVIII.i5.i6. CV.41. CXIV.8. Nehem. IX. 15. 20. Jef. XLVIII. 21.  lio Verdeediging van de hedendaagseh aan de Reizigers vertoont, en welke onder anderen door Shaw (*) en Pocock (f) breedvoerig befchreven is. Zy is van rooden granietfteen, en ligt, als't ware, waggelende en los, byna in het midden der vallei m dezelve zyn twaalf openingen of monden, waar uit het water zou gevloeid zyn. De gemelde Reizigers en anderen pleiten zeer fterk voor de echtheid van deeze overlevering (§) , doch anderen (**) twyfelen even zeer, en ik moet bekennen , als men alle bygebragte redenen overweegt, valt er weinig fraais op de echtheid van dit ftuk te maken. Jammer is het, dat de Heer Niebuhr dezelve niet gezien heeft, als zynde met geweest aan de Westzyde van den berg Sinaï (ff). Wy zouden insgelyks geheel voorby gaan de uitfpoorige gedachten der Jooden, CO Reize n- Dsel- Bladz. 67. 6$. men vind deeze Rots by hem afgebeeld op No. 7. (10 Rffif naar het Ooften I. Deel. II. Stuk. Bladz. 24,7. 044) en zy word in de LIIMe Plaat by hem van meer dan ééne zyde vertoond; waar van de Oostzyde door den Heer Lilicnthal is overgenomen. • (§) Vergelyk Cramer Janteek. op Pococke /. c. f (**) MicHAëus Prafat. ad Tom. III. Comment. Societ. Gott. Vragen aan het Arabisch Relsgezelfchap Bladz. "5.16. Mosiiem Voorred, voor Pocock Hoogd. Uitgave. Büsci'iing Erdbefchr. Aflens S. 609. volgg. vergelyk ook de Aanmerkingen over den Rotsfteen van Hnreb enz. in het Algemeen Qeffenfchool Mengel». I.Deel. BI. 215. volgg. Ctt) Befchryv. van Arab. Bladz. 380. Ik moet hier by aanmerken, dat men ook nog in de woeftyne van Kades hédendaagsch eenen tweeden Rotsfteen vertoont, aan den eerftgemelden voikomen gelyk, en die de fteen van Mofes genoemd word. Pococke /. c. Bladz. 256. (147) Buscuing /. c. S. 616. Het welk het geloof aan de echtheid deezer overlevering juist geene kracht byzet. Ja, men vertoont zelfs deeze Rots te Fenetiën. Zie Misson Reize I.Deel. BI. 124.  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. nr den, welke willen, dat de Rotsfteen in Raphidim geflagen, door de Israëliten op hunne Reizen en togten door de woeftyne, medegevoerd zou zyn, en niet opgehouden hebben water uit te geven, of wel, dat de waterbeeken, uit deezen Rotsfteen gevloeid , Israëls Leger door de woeftyne gevolgd zouden zyn , indien niet fommigen meenden, dat de Apostel Paulus i CV. X. 4. daar op gedoeld had, wanneer hy zegt: Zy dronken uit de geeftelyke fteenrots, die volgde, en de fteenrots was Christus; en dat hy zich alleen van deeze fabelen bediend heeft, om dat zy by de Joden algemeen volgends de overlevering geloofd werden (*) ; Doch dit is geheel niet te denken. Zou Paulus van zulke fabelen gebruik hebben gemaakt in eenen Brief aan Griekfche Christenen (f)? Men kan ook zyne woorden buiten dien verklaaren. Het zy dan, dat zyne meening is, dat God de Israëliten zo wel van water verzorgde in alle de barre wildernisfen , als of de Rots het Leger alömme volgde, gelyk dus Aelianus (§) eene uitdrukking heeft, dat het water van de Rivier Choaspes, den Perfifchen Koning Xerxes volgde (**). Of dat axtXbvfêiv hier zo veel beteekent als gehoorzaam zyn: De harde Rots was gehoorzaam, en week voor den flag van Mofes ftaf (ft)- Of misfchien is de Rotsfteen, die volgt, eenvoudig dus te nemen ; De Rotsfteen , die in het verhaal van Mo- (*) Semler in paraphrafi in primam Pauli Epift. ad Corinth. ad h. I. (t) Ernesti Neuefte Theol. Biblitth. Vol. I. pas. 3!faa?y hMdelt va" h« heilig Vuur en tIvén\Sn U"g °P AlMar m0esC onderhouden worden rXfl aa"t0ünt' dat °ak ^ Heidenen hunne heilige vu" &gS ? Zy a'S Va" dCn oorfpronglyk, eér- - (t) Th. Brown Re/tg. Medici pag. 118. zie ook Charr Bloujjt C?/w/« 0f Reafon pag. 7. rl'  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 121 „ Brand-offer voor denTabernakel bereid had, zo „ wierp een ander Priefter een brandend bosjen ftroo, het welk met Terpentyn en Kamfer wel ., befmeerd was, van denTabernakel, zonder dat ,, men het bemerkte, op den Altaar, en nuwend,, de men voor, dat er vuur van den Heere geko- men was. — En by de Inwyding van Salomons ,, Tempel volgde men dit heerlyk Wonderwerk na"c*). Dus fchryft een hedendaagsch Beftryder van den Bybel, ftout weg, en zonder eenig bewys. Wy zullen alleen ééne aanmerking maken, en die zal genoeg zyn, om hem te wederleggen. Onder alle de voorbeelden, diehybybrengt, flaat hy voorzigtig den dood van Nadab en Abihu, Aarons zoonen over, van welke Levit. X. 2. gezegd word , dat, als zy vreemd vuur (f) voor het aangezicht des Heeren ge. bragt hadden, een vuur uitging van het aangezicht des Heeren, en verteerde hen (§), en zy Jtorven voor hst aangezicht des Heeren. Te weten, hier moest hy verlegen ftaan met zyne onderftelling, alzo het geheel niet te vermoeden is, dat AaRON of Moses in dit geval door hunne kunftenaryën Nadab en Abiuu hebben omgebragt; maar het geval hangt faamen met alle de omftandigheden, onder welke het gebeurt. „ In eenen tyd, dat „ Is- (*) fJsrus enz. pag. 111. (f_) ik zal hier niet uitwyden over het geen, waar in eigenlyk de misdaad van deeze beide zoonen van Aaron belton heeft. Men zie daar over, behalven de Uitleggers, ook Vk.ni:ma Hist. Ëcclrf. Tom. I. pag. 185. 18(5. en Schutte Sticktel. G.'&ang. li. Deel. Bladz. 69. (§> j. M,;dhuilst in Bib!. Mag. Cl. IV. Fase. I. pag. 70. vertaalt dit, et} verteerde die, namelyk, hunne wierook vaten , en zy ftierveu. Doch ik zie daar voor geene genoegzaame reden. H 5  122 Verdeediging van de „ Israël tot een Volk, aan God onderworpéti „ zoude gevormd, dat er een geheel nieuwe5 „ Godsdienst zoude ingevoerd, dat het van zy„ ne hgtvaardigheid en Godvergeetendheid, door „ eenen voor hun pasfenden Godsdienst zoude „ te rug gebragt worden; dat aan geördenden s, tot het Priefter-ampt , zeer ftrenge en be„ paalde wetten gegeeven waren; juist in dien „ tyd gedraagen zich Swee zoonen van Aaron, „ die met zyne naastbeftaanden een voorbeeld „ van de geheele orde zyn zou, zoo ligtvaar„ dig, dat zyin dronkenfchap, (de famenhang „ maakt deeze byzonderheid byna zeker), hee„ nen gaan, om de Godsdienftige verrichtingen „ te volbrengen, en het heilige met het onhei„ hge te vermengen. Wanneer men de gevol» gen gadeflaat, welke deeze moedwilligheid, „ indien zy ongeftraft was gebleeven, had kun„ nen na zich Ueepen, met opzicht tot het ge„ heele van eene Godsregeering, welke opge*> richt zoude worden; dan zal men misfchien anders oordeelen van de gefchiedenis van Mo„ fes, of wel met Aaron voor den Alwyzen „ verftommen. " (*) Dan dit is de kunst van de Beftryders van den Godsdienst, zy rukken alles uit het verband, en vallen op afzonderlyke gedeeltens aan; doch elk verftandige begrypt ligt, dat dus doende, het geheel door alle hunne aanvallen niets lyd noch lyden kan. — Deeze Schryver maakt hier ook geen gewag van bet geen wy leezen Num. XI. i-^ En het gefchicdde, als het volk zich was beklaagende , dat het kwaad was in de oogen des Heeren; want de Heere hoor. (*) Nifjmever Charakterk. des Bybels. II. Deel. II. Stuk, fladz. 373. volgg.  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 123 hoorde het, zodat zyn toorn ontftak, en het vuur des Heeren onder hun ontbrandde, en verteerde in het uiterfte des Legers. Doe riep het volk tot Mofes: en Mofes bad tot den Heere, en het vuur werd ge' dempt. Te weten, hier komt Mofes in de gefchiedenis voor, als de toevlugt des Volks in hunne verlegenheid, en als hun krachtige voorbidder, en in dit licht befchouwen de vy3nden der Openbaaring hem niet geern. Ondertusfchen handhaafde ook hier de God van Israël zyn gezag, het zy dan door den doodlyk-brandenden wind, welke Samum of Sammiël genoemd word, en in die woeftynen fomtyds allervreeslykst is (*) , of wel door een blikfem-vuur, waar door aan de uiterfte einden des Legers eenige doornbosfchen of andere ftruiken en heiplanten , tusfchen dewelke de tenten der misnoegden in ftonden , zullen aangeftooken zyn , welke brand zich in die drooge en heete Gewesten fchielyk uitbreidende, tevens verfcheidene deezer tenten aanftak, en eene algemeene verwoefting dreigde (f). §. 20. Mirjam melaatsch. Ja, God handhaafde fteeds ook het gezag van zynen knecht Mofes, zelfs tegen zynen Broeder AS- (*) Hesz Gefchied. der Israël. IK Deel. Bladz. 24. Van deezen wind leeze men de Schryvers aangehaald in nayne Disfert. de Mdib, Hebt: pag. 15. en voege er by Shaw Reizen I. Deel. Bladz. 208. Niebuhr Befchr. van Arab, Bladz. 7. 8. Faber Aanteek. op Harmar PFaarnem. van het Ooften I.Deel, Bladz. 76. (t) JVJiCHAëus en IJezei, enz.  124 , Verdeediging van de Aaron en Mirjam, wanneer een familie-verfchil tusfchen hen-ontdaan zynde, wegens de Cuichitifche vrouw, die Mofes genomen had, zy zich tegen hunnen Broeder aankantten en ver. ZZe\ Terftond *ord Mirjam met melaatsheid geflagen, en fchoon zy, op voorbidding van Aaron, en Mofes zeiven, vergifnis ontving, moest zy echter zeven dagen buiten het Legër geflooten blyven Num. XII. 10. volgg. Aaron fchoon niet minder fchuldig dan zyne zuster! bleef verfchoond van deeze plaag, omdat hy anders van het Prlefter-ambt zou hebben moe! ten geweerd worden; ook deed de ftraffe, zyne zuster overgekomen, hem wel dra berouw Hebben, en zynen misflag bekennen. Dit eenvoudig gezichtpunt, waar uit deeze gebeurtenis moet befchemwd worden , ftelt ons in ftaat, om met grond de fpotternyën van den Schryver van la Bible enfin e-xpliquêe (*) te verwerpen, zonder die verdere beantwoording waardig te keuren ,: alleen kunnen wy de volgende aanmerking niet voorbygaan. Wy hebben reeds in het II. Deel. Blaff>- 44- van het huwelyk van Mofes met deeze Uifchitifche gezien, dat het nog niet uitgemaakt ,s of zy niet dezelfde was met Zippora, die van Mofes weggezonden , toen hy naar Eeyp. te ging, om den gewigtigen post van Israëls Verlosfer te aanvaarden , in de • woeftyne nu weder by hem gekomen was ; dus kan men Mojes niet befchuldigen van veelwyvery , gelyk de gemelde Schryver doet; vergelyk ons UI. Deel. Bladz. 176. Maar het zy eens zo , dat Q " LeSei£neur venge Mofé des injures de » Ma e & d Aaron. Mais Marie elt feuie punie, & Aaron ne 1 est jamais." r ' "  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 125 zy van Zippora onderfcheiden was, dan kon het immers zeer wei zyn, dat deeze thans overleden was, en Mofes deeze Cufchitifche na haarén dood ter vrouwe genomen heeft. Wanneer men nu met onzen Schryver door eene Cufchitifche verftaan wil eene Ethiopifche, en dan eene tweeleedige tegenwerping maken ; vooreerst, dat naar eene oude overlevering, Mofes met eene Ethiopifche Prinfesfe gehuwd is geweest, maar die hem niet in de woeftyne gevolgd is; Vervolgends, dat men niet kan begrypen, hoe Mofes in de woeftyne aan eene Ethiopifche vrouw gekomen is; In zulk een geval ontdekt men zyne onkunde, dewyl Cufch niet bepaaldelyk in de Heilige Schrift de benaaming van Ethiöpiën is. De overzetting der Vulgata van Num. XII. 12. Ecce jam medium carnis ejus devoratum est a lepra: Ziet, de helft van haar vleesch is door de melaatsheid reeds verteerd,heek hem aanleiding gegeven tot deeze nieuwe aanmerking: „ Dit foort van melaats„ heid moet dan een kanker geweest zyn; want „ de melaatsheid, die niet anders dan een fterke fchurftis, verteert het vleesch niet in zo „weinig tyds." Deeze aanmerking vervalt, wanneer men met de Onzen , overëenkomftig den Grond-text vertaalt: Laatze toch niet zyn,. als een doode, wiens vleesch, als hy uit zyns moeders lyf uitgaat, de helft wel verteerd is. Eindelyk, er is geene ftrydigheid in, wanneer God vf. 8. zegt, dat Hy met Mofes van mond tot mond fpreekt, en door aanzien , en niet door duiftere woorden, ende de gelykenis des Heeren aanfchouwt hy, en dat nogthans aan Mofes alleen vergund is, volgends Exod. XXXIII. om Gods achterjie deelen te zien; noch ook dat Mirjam en Aaron zeggen, dat God ook door hun gefproken heeft. Want  126 Verdeediging van de elk ziet, dat men het eerfte onëigenlvk van d* byzondere wyze van Gnrk ? de Mofes, te ve'rftaan heeft doelnlecT" 330 van Gods openbaaring, wasMofe]zeer verre vi heven boven alle Profeeten enz. -f! Verrever- §. 21. £e van Korah, Dathan eR Abiram. gekomen, de hand niet geLd heeft mLf^ God middelyJ ^ ™ heeft m , dat gefchreven is, te herieezen met oplettendheid £,^ecbeÖ0I?SleD h6t §een deihryver van den tf0,w enz. (*) omtrent dit geval ftoutek-k f rdTO te boek flaa"- Volgends hem !' mTnanstt 2° het «ulden ^« „ minou gemaakt, waarmede hy iW, Jlatlinn „ en die zieh al te hLig fe^en h m » *«™ ;en' ? den Naam des ffeeren in d° „ lucht het vliegen. — Alfchoon nu de « „ meene zwervende Herders in de woeftyne V IZ ha,T?Cfte êedeeJte het vee in dom! „ he.d en hoflyke zeden niet weeken, wenten " ln°gfhanS eeni'gen o°der hun gevonden? » die ,w,eJ inzagen, dat men te hard met hun » handelde' De« volgenden morgen , toen C*) Pag. au. «, 4I'2, »rflA  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 12? m rah met zyne beide Aanhangers in de lucht " was gelprongen, of onder de Myn bedekt ' was geworden, murmureerde de geheele Gemeente, en verweet Mofes en Aaron openlyk, dat zy des Heeren dienaars vermoord hadden. " Zv hadden derhalven denklyk iets van de Myn ' befpeurd, die onder de hut van Korah, of heimlyk, of onder voorwendzel, dat men al' daar zoet water vinden zoude, gegraven was. ' Maar dat Mofes met vuur en vergiftige dampkogels al te zeer geworpen heeft, blykt ook " uit de vuurftraalen, die op de 250 Mannen, " die voor den Tabernakel met hunne wierook" vaten verzameld waren, van den Heere uitfchooten, en niet alleen hen verteerden, " maar ook de lucht met vuile dampen ontreinigden , die zelfs rotkoortzen onder het volk " veroorzaakten, het welk wegens zyne zwynachtige levenswyze buiten dien tot zulke ziektens gefchiktwas. Doch zodra Mofes befpeurde, dat de toorn des Heeren, of de ziekte ,, de overhand nam, zond hy terftond Aaron „ met zyne dienaaren onder de befmette heden, „ en liet de vergiftigde lucht in hunne Tenten. „ weder vaardig zuiveren met goede reukwer„ ken, waar door de plage geweerd , en de „ grimmigheid des Allerhoogften geftild werd. —Z lk heb de geheele plaats afgefchreven, om mynen waarheid-lievenden Lezer in één voorbeeld te toonen, wat de laster-en leugen-geest in onze dagen durft voortbrengen; Hier is toch niets anders, dan eene opëenftapehng van leugen, laster en verdraaïng van het eenvoudig gefchiedverhaal, en tevens zo ongerymd, dat zulk een Schryver zyne Lezers zo dom moet onderftellen te zyn, als hy ons de Israëiiten wil doen  12 8 Verdeediging van de ■ van Korah? Van de onSian^ r ' onder de tent de vuurwerken van M^tn^T^^1 en terftond zuiverenZ'd ' °P. éé? befmetting ophoud? -VSJ / Z° dat de fchiedpniQ • xiil ^ ^ verdraait de ge- dat S; ' ï yn V00,'ftel zou men beiluiten meiter, op Jkf0/„ bevel het wierook-vat nam Z TV™ dei? Altaar' e» d^ reukwerk o2 lag, en dus m het midden der GemeeZ Lr? doende verzoening over het Volk .7 i pi tusfchen de dooden en Cnïif^ de piage werd opgehouden. — Verders ver zende ik den Lezer tot hetgeen in he lil D e'l ter verdeediging ^ Mofes reeds is bygebragt. ' §. 22. bloeiende ftaf van AaVon. Gelyk het nodig was, dat de Godlyke inflel In g waardoor het Priefterfchap aan ïdrmt zyn huis vastgemaakt was, boven allen tegen- fpraak  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 129 fpraak duidelyk aan allen bleek , zo heeft; de Godheid daar van ook een allerdoorluchtigst teeken gegeven, het welk allen twist over dit gewigtig ambt, voor altyd moeft doen ophouden , en ook in de daad zo lang het Joodfch Gemeene-best geftaan heeft, erkend is geworden. Volgends Mofes verhaal Num. XVII. i-jo. moesten de 12 Hoofden der Israëlitifche Stammen, en onder deeze ook Aaron, hunne ftaven met hunne naamen geteekend , brengen, en deeze ftaven moesten in het binnenfte Heiligdom van den Tabernakel gelegd worden. Wiens ftaf des anderen daags bloeiënde gevonden werd, die was de Man, welken God tot zynen Priefter had uitverkooren, en in wiens gedacht het Priefterdom zou bevestigd worden. Allen bewilligden hier in, en 's anderen daags vind men den ftaf van Aaron, bloeiënde. Hy bragt bloeizei voort, en bloesfemde bloesfem en droeg amandelen. Door dit Wonderwerk werd Aaron in het Priefterambt voor altyd bevestigd. Aan de echtheid van dit Wonder kunnen wy niet twyfelen, dewyl niet alleen alles hier plegtig verricht werd, zo dat alle de Hoofden der Stammen hunne ftaven met hunne naamen geteekend, bragten; dorre ftaven, gelyk ook Aarons ftaf was, naar alle de omftandigheden onderfcheiden. van Mofes ftaf, met welken hy zo veele wonderen verricht had (*). Ook kon door geen kunstvermogen of list te weeg gebragt worden, dat een dorre ftaf in éénen nacht bloeide, bloesfem had en vrucht droeg; maar ook, is in de daad uit de gevolgen gebleken , dat de Israëliten tegen dit wónder geene de minfte uitvlugt hebben (*) Venema Hist, Êickf. Tom. 1. pag, 215. V. Deel I  130 Verdeediging van de ben weten te vinden; Trouwens wy lezen niet, dat het recht tot het Priefterfchap aan Aarons huis in het vervolg ooit betwist is geworden, zo lang de Jooden den Godsdienst van Mofes aangekleefd en eenen Staat uitgemaakt hebben; Al het welk de waarheid van dit Wonderwerk ten duidelykften ftaaft; Gelyk ook deeze wonderftaf op Godlyk bevel ter eeuwige gedachtenisfe in het Heiligdom bewaard moest blyven,zonder dat er echter gezegt word, dat hy dus bloeiënde en vrucht dragende gebleven is, het welk ook niet nodig was. — Ik weet niet, wat men tegen de echtheid van dit wonder kan inbrengen, ten ware men de geloofwaardigheid van Mofes verhaal in het geheel wilde ontkennen. Men kan zich immers niet beroepen op fabelachtige verhaaien van foortgelyke gevallen, die hier of daar zouden gebeurd zyn; Gelyk b. v. van de knots van Herkules , die in de aarde wortel gefchooten zou hebben, en een Olyf boom geworden zyn. PausaniSs, die dit verhaalt (*), durft zelf voor de waarheid hiervan niet inftaan. Sulpicius Severus (f) een ligtgeloovig Schryver, verhaalt wel van eenen dorren ftaf, die in den grond geftooken , door de lydzaamheid en Godvruchtigheid van eenen nieuwen Klooster-broeder, na twee jaaren lang, door hem, op bevel van zynen Abt met water befproeid te zyn, eindelyk in het derde jaar begonnen heefc uit te botten. Doch hy heeft zo veele beuzelingen , dat zyn verhaal geen het minfte geloof verdient. Ook vertelt hy dit geval in den naam van eenen anderen. Hy was een eenvoudig man, dien men (*) Defcr. Grac. Lib. II pas,. 74. (f) Dial.I. Cap. 13. aliis 19.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 131 men alles wys kon maken, wat tot eere der Heiligen verftrekte. Maar, wat zal men zeggen van het geen men leest in de Reizen van Ta vernier (*)? Deeze verhaalt, dat zekere Goochelaars in de ftad Barochië in Indien , een ftuksken hout in de aarde geftoken hebbende, aan iemand der aanfchouwers vraagden , welke foort van vruchten hy begeerde? vermids men te kennen gaf, dat men Mengues begeerde, overdekte een der Goochelaars zich met een linnen-laaken , vyf of zeswerf ter aarde bukkende. De „nieuwsgierigheid", zegt Ta vernier, „om „ te zien, hoe dit toeging, deed my naar bo„ ven gaan in een vertrek, van waar ik tus„ fchen het linnen-laaken, waar aan eene ope„ ning was, doorzag, dat hy onder de okfels in „ het vleesch met een fcheermes fneed, en met „ het daar uit voortkomende bloed, het ftuks„ ken hout bcftreek. Telkens, wanneer hy we„ der over einde rees, wies het hout, dat men „ het zien kon, en voor de derde reize kwamen „ er takken met knoppen voort, de vierde rei„ ze kreeg het boompje bladen , en voor de „ vyfde reize zag men bloesfem " enz. Doch hier op zal het niet moeiljk vallen, verfcheidene uitzonderingen te maken. Daar is geene de minfte overëenkomst tusfchen'het geval van Aarons bloeiënden ftaf, en dit verhaal by Tavernier. By Mofes gefchied alles plegtig en in het openbaar, hier in het verborgen onder een linnen laaken. En , om meer aanmerkingen te fpaaren, is het geheele verhaal van Tavernier. wel waar ? Hy was een Reiziger, wien men wegens zyne ligtgeloovigheid gemakiyk iets op den mouw (*) Reize II. Deel. II. Boek. Cap. 5. I %  132 Verdeediging van de mouw kon fpelden. Zyne verhaalen zyn niet door hem zeiven, maar door eenen anderen in orde gebragt enz. {*) §• 23. Vuurige Slangen en wonderbaare geneezing door de koperen Slang. De Israëliten nu aan het einde van hun moeilyk omzwerven gekomen, wanneer zy om het Land der Edomiten nog moesten omtrekken, murmureerden wederom tegen God en Mofes; Doe %ond de Heere vuurige flangen onder het volk, die beeten het volk, en daar ftierf veel volks van Israël Num. XXI. 6. Op de fchuldbekentenis des Volks, beval God eene koperen flang te maken en op eene ftange op te richten, het welk gedaan zynde, zo gefchiedde het, als eene flange iemand beet, dan zag hy de koperen flange aan, en hy bleef levendig vf. 8 en 9. „ Men weet „ niet zeer juist, wat deeze vuurige flangen ge„ weest zyn", zegt hier een Deïst (f). Een ander (§) durft ondernemen, om hier te beflisfen : „ Het is zeer mooglyk", zegt hy, ,, dat ,, de Joodfche zwervende Herders (Nomaden) ,, in de woeftyne levend bleven, want de „ beet dier vuurige flangen zal juist niet heel „ doodlyk geweest zyn , nadien zy openlyk niets „ anders waren dan eene foort van zwermers of „ voetzoekers, die Mofes onder het Volk liet ,, wer- (*) Vergelyk Bayle Diêlion. voce Tavernier, en voeg er by Heuman Poecile Tom. UT. Lib. II. Epift. 12. pag. 2S2. fqq, (f) La Bible enfin expliquée pag. 179. Horus enz. Bladz. 209.  Wonderwerken desO.T. Hoofdft.XIX. 133 „ werpen, toen het uit gebrek van water en „ brood tegen hem murmureerde." Wederom een nieuw bewys van de ftoutheid van deezen Schryver! Wist men in de tyden van Mofes van zwermers of voetzoekers? Deeze Schryver zegt, dat het geen wonder was, dat de Israëliten levende bleven, en de gefchiedenis zegt, dat er veel volks ftierf, wien moet men geloven? En hoe onnozel? De geheele grond der gedachten, waarmede deeze Schryver op voetzoekers gevallen is, is gelegen in de benaaming, die de Overzettingen aan deeze flangen geven, van vuurige flangen; doch welke alleen oorfpronglykis van eene verkeerde afleiding van het Hebreeuwfche woord D'flTii* (Seraphim). Dit woord beteekent edele, vorftelyke, vergelyk ons I. Deel. Bl. 301. Dus hier Koninglyke flangen , als men wil, Bafilisken by de Ouden , ook Cerasten, gehoornde of hoornflangen. En deeze zyn naar de hoogfte waarfchynlykheid, de flangen, welke God gebruikt heeft, om de Israëliten te ftraffen. Deeze Cerasten zyn klein, als haaiende weinig meer dan twee of drie voet, maar daar tegen zyn zyzeer geducht, door haar fterk venyn. Zy worden Cerasten genoemd wegens twee voelhoorntjes, die zy op den kop dragen, en die zy bewegen, terwyl zy in het zand of gras verfchoolen liggen. De vogels, deeze hoorentjes voor wormen aanziende, vallen er op aan, maar worden door de Cerast, die zich zeer gezwind keeren en wenden kan, overweldigd; Van daar heet zy de vogelvangende Seraph fef. XIV. 29. (*) Men vind eene afbeelding van deeze foort van flangen in (*) Vergelyk MiCHAè'us Ooft. Bibl. I. Deel. Bladz. 40, en V. Deel. Bladz. 140. I 3  134 Verdeediging van de in MiCHAëLis Hoogduicfche Bybelvertaaling op deeze plaats. - Maar is dit niet hard, dat God onder zyn Volk flangen zend , in plaats van brood, het vvelkzy begeeren (*)? Ik antwoorder Lust het den Deïst met God te fpotten , het zal hem hard vallen de versfenen tegen den prikkel te flaan ! Is nu de plage door de Deïsten befpot, niet minder laag vallen zy op het geneesmiddel, het oprechten en aanfchouwen van eene koperen Jlang. Dit zal eene navolging der Egyptenaaren zyn, die hadden in hunnen Tempel te Memphis eene zilveren flang, die zichzelve in den ftaart beet, een zinneprent der Eeuwigheid (f> Dan, wat heeft toch de flange, een zinbeeld der Eeuwigheid, gemeen met de koperen flang, door Mofes opgericht? Anderen beroepen zich op de kracht der Sympathie en zekere geheime kunften, waarvan de Egyptenaars zich naar hun voorgeven tegen den beet der flangen befchermden (§;. De koperen flang zal een foort van Talisman geweest zyn, van hoedaanige men leest, dat zy onder zekere ConfleU latiè'n vervaardigd, door de kracht en den invloed der Herren, flangen verdreven, en derzelver beeten genezen hebben (**); Daar word toch in de H. Schrift meer gevonden van het be- (*) La Bible enfin expliquée pag. 180, (f) Dezelfde pag. 179. (§) Th. Brown Relig. Medici Cap. 18. pag. 118. en C. Blount Oracles of Reafon pag. 6. fqq. (**) Men zie hier van Huetius Quafi. Alnet. Lib. II. Cap. 12. §. 25. pag. 225. Apollonius van Tyanen word gezegd door derzelver kracht ongelooflyke dingen verricht te hebben. Mosheim Epift. de Imogin. Teleft. Apollon. Tyanai Commentt. & Oratt. pag. 465. fqq. heeft bewezen, dat dit alles verzonnen is.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft.XIX. 135 bezweeren der flangen (*)• Hoe dit laatfte te verftaan zy , hebben wy reeds gezien in ons III Deel. Bladz. 101. En wat is er toch in den Tekst, dat eenige aanleiding geeft, om op eenen Talisman te denken? daar Mofeszo ftreng alle wichelaary en goochelaary verboden heett in zyne wetten Levit. XIX. 26. zou hy daar dus regelrecht tegen handelen ? Ja maar, hy handelde toch regelrecht tegen zyne wetten , in welke hy alle beelden verbood, daar hy hier het beeld eener koperen flange opnchte. Dan dat deeze befchuldiging uit eene onkunde van Mofes wet ontftaan is, hebben wy aangewezen III. Deel. Bladz. 288. Anderen hebben gedacht, dat de kracht der Inbeelding in de Israehten by deeze gelegenheid de geneezing heeft voortgebragt; Doch al wat men inbrengt, om het Godlyk Wonderwerk hier in eene natuurlyke gebeurtenis te veranderen, komt neder op hersfenfchimmen, zegt Hezel (f) , en wy met hem. Maar hoe zal men dan noemen het geichryt van den Opfteller van het Boek Horus (SJ 4 „ Mofes wist, dat het Volk den zinnelyken „ Godsdienst der Egyptenaaren aankleefde. Hy ,, wist, dat hy met zulken Afgod zich weder „ eenigen tyd rust zou kunnen bezorgen. „ Daarom dreef hem de noodzaaklykheid aan, „ om dit ftokpaardje van het Volk ook thans „ ééns te beryden. Hy maakte dan eene flan' ge van koper, daar het Volk mede ingeno„ men was, en er rondom danste, ja zelfs een „ klein gebrek aan water en brood ergeerneom " 0 „ ver- (*) Marsham Can. /E&ypt. Lib. II. pag. H3- fit* (f) ad h. /. (§) Pag. 209. 210. ï 4  13°" Verdeediging van de h. verSat- Maar opdat hy door deeze flang te „ meer gezags verwerven , en de gemoederen „ aeezer verwilderde menfehen te eeroakkelvker tot zich neigen zoude, liet hy eerst even » te vooren die handigheid met de gezegde „zwermers of vuur-flangen uitrichten."-— Dit zyn vruchten, Lezer! van onze verlichte achttiende Eeuw ! zullen onze Nakomelingen het geloven kunnen ? Alles word onder één verward ! Van het dansfen om de koperen flang leest men geen woord in de echte gefchiedenisl Zou het niet een zeldzaam middel zyn, om een Volk gebrek aan brood en water te doen vergeeten , als men het vermaakte met het oprichten ZaneA v TlGr ?an8e?£" echter, zulk een verwilderd Volk befchaamt door zyne wetten , door zynen Godsdienst enz. alle Volken der Oudheid! Dat de Schryver dit- eens verklaare' . Hier is een Wonderwerk van God, den Heel* meeflcr van Israël Exod. XV. 26. Het oprichten der koperen flang en het aanzien van dezelve, deed m zich zelve niets tot de geneezing, door dit willekeurig hulpmiddel moest Is-aë leeren, in alles geheel van God af te hangen En hoe gepast kon dit voor de loden jQ feru's. tyd geweest zyn , om uit deeze gefchiedenis af te leiden, dat zy aan eenen diep-vernederdenMesJtas zich niet behoorden te ergeren. De Israë hten van Mofes tyd, en hunne kinderen, zo" lang de gedachtenis van dit wonder by hun overbleef, moesten zelfs hooger opgeleid worden. Gelyk zy in de woeftyne genezen waren van den beet der vuurige flangen door het aanfehouwen van de opgerichte koperen flange, in gehoorzaamheid aan- en vertrouwen op Gods belofte ?o zouden zy de geneezing der zielen erlangen door  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 137 door het geloovig zien op Hem, die verhoogd zou worden aan het kruis , gelyk Mofes deeze koperen flange verhoogd had, zo als dit de verklaaring is van den Heiland Joh. III. 14. En in de daad, de Israëiiten moeten in deeze gebeurtenis iets byzonder merkwaardig hebben opgemerkt, nadien zyde koperen flang in Canadn medegebragt, en ter gedachtenis bewaard hebben, tot dat dezelve by een algemeen verderf van den Godsdienst, tot een voorwerp van het Bygeloof geworden zynde, Koning Hiskia (2 Kon. XVIII. 4.) ze verbrak en vernielde. En hier fchenken wy aan den Schryver van la Bible enfin enz. zyne befpotting van de dwaaze overlevering , volgends welke deeze koperen flange nog te Milaan zou bewaard worden (*). §. 24. Het fpreeken van Bileams Ezelin. De gefchiedenis en voorzeggingen van den Waarzegger Biledm Num. XXII-XXIV. zyn zekerlyk een opmerklyk verfchynzel in Mofes verhaaien. Wy hebben reeds meer dan éénmaal gelegenheid gehad, om van fommige gedeeltens van dezelve te fpreken; Dus hebben wy in het I.Deel. Bladz. 208. getoond, dat zyneOrakelfpreuken, als van God oorfpronglyk zynde, waare Voorzeggingen zyn. Bladz. 242. namen wy de fchynflrydigheid weg, die door fommigen gevonden word in Num. XXII. 20. vergel. met vf. 22. En Bladz. 266. behandelden wy zyne . ver- (*) Men zie Missons Reize II. Deel. Bladz. 16. en vergelyke den Heer Nieuvvland O-tia Exegetica pag. 531. I 5  138 Verdeediging van de vermaarde Voorzegging Num. XXIV. 17. Thans eifchtde aart van ons tegenswoordig onderwerp, dat wy iets zeggen van het gefprek, het welk hy met zyne Ezelin gehad heeft Num. XXII. 23-31. het welk voor zeer veele Lezers aanftootelyk geweest is. De Ongeloovigen hebben er fterke aanvallen op gedaan (*); Een van de Jaatften (f) noemt her, een fprookje,dat niet waardig is, om in aanmerking genomen te worden. En de Uitleggers hebben er zich dikwils mede verJeegen gevonden, en allerhande wegen ingeflagen, om het geval nader tot het gewoone en natuurlyke te brengen. De Eén (§) heeft gemeend, dat dit alles in eenen droom gefchied js; Een ander (**) dacht om eene verrukking van zinnen of een gezichte, in het welk het aan Biledm zou voorgekomen zyn, als of hy eene famenfpraak hield met zyne Ezelin ; Een derde (ff) meent, dat het alleen eene Dichterlyke omfchryving is, welke deezen zin zal hebben, dat (*) Tindal Ckristend. zo oud als de enz. pag. 437. Sim. Tyssot de Patot Fojages & Avantures de Jacques MASsé pag. 25. Leltres Iroquoifes Tom.I. Lettr. 19. La Bible enfin expliquée pag. 183. „ Ce qui pasfe pour le plus mer„ veilleux, c'est le colloque du prophete & de 1'anesfe " enz. (f) De Schryver van Horus Bladz. 214.. „ Das Maïchen „ von Bileams Efelin und von dem fpaasze, den fich der 3, Herr mit ihm gemacht haben foü, werd, wie billig, über„ gangen." (§) G. W. Leibnits in eene byzondere verhandeling: Hifioire de Bileam, die gevonden word in het Recueil de diverfes pieces fiur la Philofiophie, la Religion Naturelle, F Hifioire &c. par Mr. Leibnits , Clarke , Newton &c, jfom. II. pag. 290. Amft. 1740. (**) MicHAê'Lis, Datiie enz. reeds voorgegaan doorMAiMOKiDEs More Nebockim Part. II. Cap. 42. pag. 310. enz. (ff) J. C. Justi Disf. Inaug, de Bileami afina loquente, vergelyk MiciiAëus Ooft, Bibl. FIlI.Deel. BI. 15. volg.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 139 dat een ongewoon verfchynzel aan Bileüm ontmoet is, waardoor zyne Ezelin fchuw geworden en verfchrikt is, en daar door had BileSm zich moeten laaten waarfchuwen , dit zal nu voorgefteld worden, als of deEzelinne met Bileüm gefproken had, even gelyk Xanthus, het paard van Achilles by Homerus (*) treurig zynen Meester den aanftaanden dood aankondigt. Anderen eindelyk meenen, dat Mofes dit geheele verhaal na de overwinning op de Midianiten behaald, by hun zal gevonden hebben, zynde hetzelve opgefteld door Biledm, het zy dan geheel door hem verzonnen en uitgedacht, of in verbloemde Dichtkunde een bericht van enkel natuurlyke zaaken behelzende (f). Ik beken, dat, indien men ééne van deeze laatfte onderftellingen wil aannemen, er voor dezelve fommige beredeneeringen kunnen worden bygebragt, maar ik twyfel, of de vyanden der Openbaaring dezelve niet zullen houden voor uitvluchten, omdat men geen'raad weet, om het verhaal van Mofes te handhaven. Het komt my tot nog toe voor, dat men dit geval voor eene waare gebeurtenis moet houden. Deeze gefchiedenis ftaat tusfchen waare gefchiedenisfen. Daar is geen blyk van eenen droom, niets van een gezicht, zy heeft niets gemeens met de fabel van het fprekend paard van Achilles by Homerus ; Aldaar is een Heldendicht, daar is eene ftoute vlugt van den Prins der Dichteren, waar toe hy echter den Lezer voorbereid, en dan nog nemen wy de woorden van Homerus in (*) Wad. Lib. 19. vf. 405—417. ' (+) Jerusalem IVaarhed. van den Godsd. HL Deel. BI, 135—162> met wjen IIezel genoegzaam overeenkomt.  14° Verdeediging van de in den eigenlyken zin. Geen enkel woord heeft Mofes, waar uit ons zoude blyken, dat hy deeze gefchiedenis niet als de zyne, niet als waar, maar als een opftel of van Bileèim zeiven , of ten minften door hem by de Midianiten gevonden, mededeelt. Ja, zelfs brengt hy nog, by de herhaaling zyner wet Deut. XX1I1. 4. 5. aan de Israëliten dit geval onder het oog, als een bewys van Gods byzondere vèorzorge voor en jegens hun, en als eenen grond voor zyne wet , om de Ammoniten en Modbiten tot in het tiende geflacht uit de vergadering des Heeren te fluiten , zeggende: En omdat hy tegen u gehuurd heeft Biledm den zoon van Beor van Pethor uit Me, fopotamiën, om u te vloeken. Doch de Heere uwe God heeft naar Biledm niet willen hoor en, maar de Heere uwe God, heeft u den vloek in eenen zegen veranderd 3 omdat de Heere uwe God u lief had. Zou Mofes dit wel tot eenen grond van zyne wet hebben aangevoerd, indien hy van de waarheid, der gefchiedenis njet zeker was geweest? Om nu niet te zeggen, dat Petrus 2 Pet. II. 16. msgelyks het fpreeken der Ezelinne als eigenlyk geichied, aanmerkt. . Ik zal dan den Deïsten toegeven , dat Biledms Ezelinne gefproken heeft. — Maar wat nu? Is het dan onmooglyk (*_) voorden Schepper der Natuur, dat Hy een redenloos dier den mond opent, en verftaanbaare klanken doet voortbrengen ? Doch , zegt men, het is onvoegzaam, dat God eene Ezelinne gebruikt zoude hebben, om Biledm te be- ftraf- (*) Dat de Heidenen zulks niet onmooglyk gekeurd hebben , blykt uit de meenigvuldige vertelzels , die men by hun ymd van dieren , die gefproken zouden hebben. Zie Bocuart Ilicroz, Part. I, Lib, II. Cap. 14. pag, 197. enz.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 141 ftraffen; maar op deeze bedenking antwoorde ik met Niemeyer (*) : „ By zodaanige zaaken, 5, welke werklyk gebeurd zyn , valt het te moei„ lyk, om uit het gevoeglyke en ongevoeglyke „ veel op te helderen". Ik doe hier by: wanneer men zich in die tyden en in die omftandigheden verplaatst, zal men niets onvoeglyks vinden, maar alles Gode betaamlyk en zeer gepast voor het Godlyk oogmerk. De oude wereld had zeer veel op met vloeken en zegenen, met betoveringen, gezichten, voorteekenen, gelukkige of ongelukkige woorden. BiLEaM, die in het grootfte aanzien ftaat by de Moabiten en andere omgelegen Volken, word ontboden, om te vloeken; Maar de God van Israël voorkomt zynen vloek door een ftreng verbod, hem by nacht gegeven. De Waarzegger, door de verschrikkingen Gods aangegreepen, flaat de reis af; Daar komen aanzienlyker gezanten, kostbaarer gefchenken, om hem mede te neemen , en zyn hart door den loon der ongerechtigheid bekoord , neigt er toe. Maar het Godlyk gebod bezwaarde hem, hy betuigt, het zelve niet te kunnen overtreeden, evenwel hy hoopt verlof te zullen ontvangen tot de reize. Andermaal verfchynt Jehova hem des nachts, en ftaat hem toe te trekken, maar! hy zal niets zeggen, dan het geen God beveelen zal. Biledm (laat op weg, met wat oogmerk ? zeker niet, om Israël te zegenen, daar toe werd hy toch van Balak niet geroepen, indien hy dit oprecht voornemens was geweest, dan was zyne reize dwaas en gevaarlyk. Maar zyn oogmerk was, om de gefchenken meester te worden, (*) Charakterk. des Bybels II. Deel. II. Stuk. BI. 383.  142 Verdeediging van de den, en zelfs misfchien wel eene gelegenheid te zullen vinden, om met een fchielyk ontvallen woord van vervloeking, Balaks wil te voldoen. Nu ziet men, waarom Gods toorn tegen den Profeet ontfteekt, die met zulk een bedrieglyk hart deeze reize onderneemt. En nu gebeurt het geval met de Ezelinne. Daar door word BileLm geleerd, dat hy niets mag, niets kan zeggen, dan het geen God wil. Hy kan niet vloeken , maar moet zegenen : Hy leest in de fpreekende Ezelinne als 't ware, zyne eigene gefchiedenisfe : Gelyk God het ftomme dier den mond opent, zo moet ook hy thans tegen wil en welgevallen fpreeken, wat de Heere hem beveelt. En even dus gebeurt het ook; geene Altaaren, geene Offers op de hoogten baaten iets, al verandert BiLEaM meer dan ééns van plaats of toerusting, Jehova ontmoet hem, hy kan niet vloeken, hy moet zegenen. — Zeker, dit was het doorluchtigfte bewys, dat Israëls God de waare God is. „Maar," zegt een kundig Schryver (*), „ men maake deeze zaak tot eene fabel, of „ zelfs tot eene nietswaardige gefchiedenis van „ bedrog; dan fta ik toe, dat deeze nieuwe „ kleur voor de bon-fens van onze tyden gepas„ ter zyn, en hem veel eer zo paslyk voldoen ,, kon; maar de gefchiedenis is gefcheurd, Mo„ fes doelwit en oogmerk is verbrooken, de on„ wederftaanlykfte Ingeving eene loon-oefening „ of eene ydele bedriegery geworden , regelj, recht tegen den geest van dien tyd, het geloof „ des volks, en het verhaal van Mofes. ". (f)-— Men (*) Herder Brieven, de beoefening der Godgeleerdheid betreffende , I. Deel. Bladz. 29. (f) Voeg hier by Hesz Gefchied. der Israël. IF. Deel. Bladz. 199. 200.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 143 Men brengt wel in , dat echter dit iets volftrekt ongelooflyks is, dat de Ezelinne redenkavelt, dat zy klaagt over het haar aangedaan ongelyk, dat zy antwoord op het geen tegen haar word ingebragt, en dat dus haare geheele natuur veranderd word. Doch dus grond men zich op gevolgtrekkingen, die in de letter der gefchiedenis niet vervat zyn. Kunnen wy ons niet voorftellen, dat door een Godlyk wonder deeze klanken en redeneeringen uit den mond van het redenlooze dier zyn voortgebragt, zonder dat wy daarom behoeven te denken , dat dit dier zelf denkbeelden gehad heeft, overëenkomftig deeze woorden en gezegdens ? Het doel toch was flechts, om den Profeet te leeren, dat alles, en dus ook hy zelf van Gods wil geheel af- hanglyk is. Men verwondert zich eindelyk over de koelzinnigheid van Biledm , die geene de minfte blyken geeft in Mofes verhaal, van verbaasdheid of verfchrikking over dit ongewoon geval, maar met zyne Ezelinne in gefprek komt, even of hy daar aan gewoon geweest was. Wy merken hier op aan, dat uit het ftilzwygen van Mofes hier omtrent niets kan beflooten worden; Josefus (*) zegt uitdruklyk, dat hy fterk verïchrikt en verbaasd was. En zo veel is zeker, dat dit geval dien indruk op hem heeft gemaakt, dat hy, hoe zeer daar toe anderszins geneigd, geen één woord van vervloeking tegen Israël heeft durven fpreeken. Behalven dat men zich in die tyden en in die omftandigheden , waar in Biledm was, diende te kunnen verplaatzen, om te oordeelen , welke uitwerking zulk een vreemd verfchynzel of) hem maken moest. §• 25. (*) Antiq. Jud. iv. 6. 3.  144 Verdeediging van de §• 25. De kleederen der Israëiiten niet verouderd enz* Gelyk men het getal der Wonderen, geduurende den togt der Israëliten door de woeftyne, niet opzettelyk behoort te verminderen , zo behoeft men dezelve ook niet zonder noodzaake te vergrooten. Deezen regel fchynen die geenen (*) niet genoeg onder het oog gehouden te hebben , weke onder de Wonderen , aan Israël bewezen , ook rekenen, dat hunne klederen niet verouderd zyn , waar by men dan nog veelerhande fabelachtige vertelzels gevoegd heeft. Drie plaatzen zyn er, welke tot deeze gedachten aanleiding gegeven hebben. Deut. VIII. 4. Uwe kleding is aan u niet veröudet, en uwe voet is niet gezwollen, deeze veertig jaaren. Hoofdft. XXIX. 5. Ik heb u lieden veertig jaaren doen wandelen in de woeftyne: uwe klederen zyn aan u niet veröudet. en uw fchoen is niet veröudt aan uwen voet. Vergelyk Nehem. IX. 21. Doch de laatfte is duidelyk uit de twee eerften overgenomen; Nu is de vraag, of wy Mofes noodwendig zo moeten verftaan, dat zyne meening is, dat in de daad dezelfde klederen der Israëliten gediend hebben zonder te verouderen geduurende hunne reizen van 40 jaaren ? Ik beken , deeze noodzaake niet te kunnen inzien. Vooreerst: Mofes heeft nergens in zyn gefchied-verhaal zelf dit als een Wonderwerk opgeteekend ; en op deeze beide plaatzen komt hy voor als een Redenaar, die vol vuur en kracht van zeggen, byzonder in den ftyl der Oosterlingen fpreekt, en (*) Vergelyk Deyling Obferv. Sacr. Tom. II. Obf. 17.  Wonderwerk-en dtjs O.T. Hoofdft. XIX. iqf fen door het niet verhielen der kleederen of fchos* nen, en het niet zwellen der voeten, alleen aanduid, dat door eene gunftige voorzorge van God, de Israëliten geen gebrek aan klederen gehad hebben. Ten tweeden: Dat dit Mofes bedoeling is, blykt, om dat hy zegt, op de ééne plaats, uwe voet is niet gezwollen ■, waar voor op de andere, uwe fchoen is niet veröudt, geleezen word» Die in de woeftynen van Arabiën barrevoets gaat, ftelt zich aan veele ongemakken bloot; Dit was den Israëliten niet gebeurd, niet door een onmiddelyk Wonderwerk, maar omdat hun fchoen niet veröudt was, gelyk Mofes zich zeiven verklaart. Dus mogen wy dan op gelyke wyze •zyne andere gezegdens uitleggen , de klederen of fchoehen der Israëliten waren niet verouderd, niet door een onmiddelyk Wonderwerk, maar doordien het God hun niet liet ontbreken aan klederen of fchoenen. Ten derden: Mofes leert zelfs Deut. II. 7. dat dit zyne waare meening is, zeggende: Deeze 40jaaren is de Heers Tsraël had : Te dien zeiven dage maakte de Heere jfofua groot voor de oogen van gantsch Israël, en zy vreesden hem, gelyk zy Mofes gevreesd hadden alle de dagen van zyn leven Jof. IV. 14. Daarenboven was het nodig, dat den Afgodifchen Canaaniten door een uitfteekend wonder de Almagt van den waaren God op niéuw getoond werd; De doortogt door de Roode Zee had dit wel onwederfpreeklyk bewezen , maar het veertig-jaarig verblyf der Israëiiten in de woeftyne, had de fterkte der eerfte indrukken van denzelven, weder merklyk verminderd, ook hadden de Afgodendienaars daar uit misfchien afgeleid, als kon de Befcherm-god'der Hebreën dit Volk niet in Canadn brengen, waar in zy te meer bevestigd werden, doordien het den Canaaniten éénmaal gelukt was, eene overwinning op de Israëliten te behaalen Num. XIV. 45. Maar door dit Wonderwerk werd die waan weggenomen, en de magt van God ten duidelykften geopenbaard (*). De tweede Hoofd-tegenwerping is, ,, dat niets gemaklyker geweest is dan over 3, den Jordaan te trekken, eene Rivier van 40 5, voeten breed, die nog daarenboven op hon„ derd plaatzen gemaklyk kon worden overge3, trokken, zo dat het wonder geheel overbo5, dig was (f)". Omtrent deeze tegenwerping, merk ik aan, dat in het IV. Deel. Bladz. 239. reeds is aangemerkt , dat er in de daad waadbaare plaatzen in den Jordaan oudstyds waren, de veeren der Jordaan genoemd, over welke men de Rivier kon overtrekken, doch wanneer men van honderd zulke plaatzen fpreekt, word (*) Hesz Gefchied. der Israël. F. Deel. BI. 71. 72. Q~) Colleftion des' Lettres J'nr les mirades pag. 90. K 3  <Ï5Ö Vebdeediging van hè word de zaak niet alleen vergroot, maar ook iet? verzuimd, hetwelk hier het geval geweest is,dat namelyk de overtogt ondoenlyk was voor eene geheele Natie met vrouwen en kinderen (*). — Eindelyk, maakt de Schryver van la Bible enfin expliquée, tegen 'deeze gantfche gefchiedenis nog de volgende bedenking, te weten, dat het wonder is, dat de Canaaniten aan de Israëliten den pvertogt niet betwist hebben, doch men kan hier van, naar mate van onze geringe kundigheid in alle de omftandigheden van dien tyd, echter genoegzaame reden geven. Canadn was in eene menigte kleine heerfchappyën, die niet éénsgezind waren, verdeeld; Daarënboven fchy* nen zy zich door den Jordaan, dien zy als eenen voormuur van hun Land konden aanmerken, genoeg gedekt en beveiligd gereekend te hebben. En, wanneer nu Israël wonderdaadig over die Rivier getrokken was, hadden zy geenen moed, om dat Volk aan te tasten, verfchrik^ zynde door de grootheid van dit wonder, gelyk ons de gefchiedenis leert Jof. V. i. §• 27- Het injiorten van de muurtn van Jericho. De eerfte ftad in Canadn, welke veroverd] moest worden, was Jericho, eene vaste ftad. naar de gewoonte van dien tyd, verfterkt met hooge en zwaare muuren en poorten (f), hier pordeelde de wysheid van God een Wonderwerk (*) Vergelyk Hesz Gefch, der Israël. V. Deel. BI. 68. (t) Het is een ongegrond yoorwendze| van den Scbryveï van la Bible enfin expliquée pag. 212. wanneer hy ontkent, g|i er in deeze Gewesten in dien tyd ééne ftad geweest zy, m  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 151 werk nodig, opdat terftond by het aanvangen van den oorlog, aan Israëls vyanden zoude blyken, dat Hy het was, die zelf de Israëliten aanvoerde , en thans in het bezit zoude ftellen van het Land, aan hun toegezegd. Men moest dan deeze eerfte en vaste ftad niet met geweld van wapenen aantasten, maar het Godlyk bevel was, dat het Krygsvolk, hebbende de Priefters en de Verbonds-Ark in het midden, zeven dagert rondom de ftad zoude trekken, blazende op Bazuinen en Ramshoornen, op den zevenden dag zou het Volk een krygsgejuich aanheffen, hoe. daanig men gewoon was by de Ouden te verheffen, en by den aanval, en voornamelyk by de overwinning. Dit Godlyk bevel uitgevoerd wordende, zo viel de muur der ftad onder zielig dat is, ter zeiver plaatze, daar de muur geftaan had, zonk die weg , of ftortte in, en de Israëliten door de opene bresfe ter ftad ingetrokken , maakten zich van dezelve meester Jof. VI. 1-20. — Morgan (*) wil ons doen §e" loo- jnec muuren vertakt, en Jericho aan ons wil verbeelden, als een gehucht, met palisfaaden omringd, het welk.: voldoen zou aan het wonder. De Canaaniten worden ons immers in de Boeken van Mofes, Jofua en de Richteren befchreven als oorlogzuchtig, en die bemuurdc fteden hadden, welke vast eh zeer groot waren Num. XIII. 28. Deut. VI. 12, En dat Jericho in de daad met muuren vertakt geweest is, blykt allerduidelykst, dewyl het huis van Rachab op den muur der ftad was, en zy op den muur woonde Jof. II. 15. Dat verders de eerfte en oudfte verfterking der fteden daar in beItond, dat zy hooge en vaste muuren hadden, kan zelfs daar uit blyken, dat veele fteden in hec Hebreeuwsch en Grieksch daar van haaren naam hebben. Vergelyk- Simonis Onom, V. T. pag. 51. 52. Men voege er by den Heer Bachiene, Voorred, voor zyne II. Aardryksbefchryv. II. Deel. en Ha&Jjar Waamem. van het Ooften I.Deel. Bladz. (*) Mvral Philof. Vol. ï. pag. 253. K 4  fc5& Verdeediging van de looven, dat de geheele gebeurtenis nederkomt op eene vcrraadery van Rachab, en die het met mar hielden, welke de poorten voor de Israë* Men geopend hebbende, aan dezelve den vryën jntogt m de ftad zullen bezorgd hebben. Doch, vraagt men naar bewys van zulk eene gewaagde Welling, dan beroept Morgan zich alleen daar op, dat de Israëliten die Canaaniten, welke yzren krygswagens hadden, niet hebben kunnen overwinnen, het welk echter door een Wonderwerk piet minder had kunnen te wege gebragt zyn, dan het omvallen der muuren van Jericho. Wy hebben het voorwendzel en de 'befchuldiging van verraad in dit geval, reeds onderzocht, en afgeweerd in ons III. Deel. Bladz. 199. En het geen van de yzren wagens door Morgan word jngebragt, beantwoord, II. Deel. Bladz. 316 waarby wy niets te voegen hebben, dan alleen de volgende aanmerking, dat de Godlyke Wysheid niet toeliet, dat de Wonderwerken geftaadig aanhielden, gelyk zy dezelve verëifchte, wanneer dë eer van den waaren God moest gehandhaafd worden. — Ondertusfchen heeft men op meer dan ééne wyze gepoogd, van dit geheel gefchiedverhaal zodaanig eene verklaaring te geven, dat het wonderbaare in het zelve in eene natuurlyke gebeurtenis veranderde. Een ongenoemd Schryver (*) begreep het ftuk dus: Dat de Israëiiten zes dagen achter één rondom de ftad hadden moeten gaan , deels om de zwakfte plaatzen derzelve te ontdekken, deels om des te vuuriger te worden , om ftorm te loopen ; zo dat zy op den zevenden dag, onder een algemeen (*) Auserlcfenen Anmerkuugen iiber allerhand wichtige, gdaterieri and Schriften Part. IÏ\ Qbf, 5. pag. 325  Wonderwerken bes O. T. Hoofdft. XIX. ïs$ geroep, met ftorm-rammen en muurbrekers de ftad zouden hebben aangetast; gelyk men by voorbeeld, in de oude Krygskunde meer voorbeelden heeft, dat fteden van alle zyden door het leger omringd, en te gelyk beftormd werden (*). Doch men leze de gefchiedenis, en men zal niets van zodaanig een ftorm loopen vinden, integendeel, op het gejuich, dat de Israëliten aanhieven, ftortten de muuren te neder, en de Israëliten trokken ter ftad in. Wie zou ook gelooven, dat het gantfche leger om de ftad zou hebben getrokken, om te onderzoeken, waar die het zwakfte was ? Om meer ongerymdheden te verzwygen, die in deeze verklaaring liggen. Ik weet ook niet, of ik nodig heb my op te houden met die gedachte (f), dat het inftorten der muuren moet worden toegefchreven aan het blaazen op de Ramshoornen en Bazuinen , en aan het geweldig groot geroep, het welk de Israëliten met hun Krygsgelchrei maakten. Het is waar, Levi Ben Gerson, en veele Kerkvaders hebben iets dergelyks gezegd, doch hunne gezegdens wel overwogen, zyn in de daad niet anders dan Rhetoricatiën, met welke zy de grootheid van het Wonderwerk hebben willen aanduiden, wel verre van het zelve tot een natuurlyk uitwerkzel van een groot geluid te verkleinen ■— Men verhaalt wel veel, van (*) Men noemde dit Corona urhem cingcre. Lipsius Paliorcet. Lib. I. Dia/. 4. (f) Dan. Geqrg. Moriioff in zyne Disf. iaSmfastp five de fcyp/20 vitreo per certum humaiue voois fonum fracto, heef: zyn best gedaan, om deeze gedachte waarichynlyk te maken. (§) Zie de Verhandeling van Abicht over deeze gebeurtenis, in deïAsf. Novus Philolog. Ikewii Tom. I,  154 VfiRDEEDTGlJfG VAN DB van glazen , door het geluid van eene fterke menfchen-ftem geborften, maar behalven, dat daar van misfchien meer gezegd , dan bewezen is, welk een onderfcheid tusfchen een glas en de fterke muuren eener bevestigde ftad ? Het donderen der kartouwen, waarby geen Krygsgefchrei van bazuinen of menfehen-ftemmen in vergelyking komt, weten wy, dat niet genoegzaam is, om alleen door het geluid de muuren te doen inftorten. Indien waarlyk de Schryver van het Boek Jofua dit gezegd had, dat door liet geluid der Israëliten de muuren van Jericho waren ingeftort, hy zou ons iets ongelooflyks verhaald hebben , maar gelukkig ! Hy verhaalt dit niet, hy zegt alleenlyk, dat, wanneer het Volk juichte, de muur inftortte. Hier was dan een Wonderwerk der Godheid, die voor Israël ftreed. Of dit nu een onmidlyk Wonderwerk geweest is, dan of de Heer der Natuur door middel eener Aardbeving de muuren van jericho heeft doen inftorten, kunnen wy met zekerheid niet bepaalen. Byaldien het door eene Aardbeving is veroorzaakt, blyft echter bet wonder alzins Godlyk , als zynde onaf hanglyk van menfchelyke magt, en niet te voorzien door menfchelyke fchranderheid. Alleen zal misfchien iemand de volgende zwarigheden maken : Indien eene Aardbeving deeze muuren heeft omgekeerd,moesten dan de Israëliten, die rondom de Stad trokken , daar van geen nadeel Jyden ? Doch men kan hier op ligtelyk antwoorden, dat immers de Israëiiten op zekeren afftand rondom de Stad zullen gegaan zyn, en dat deeze Aardbeving alleen die rigting kan gehad hebben , dat zy haare kracht oefende op de plaatzen, jdaar de muuren der Stad ftonden, Eenq  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. i$$ Eene andere zwarigheid zal zyn, hoe het huis van Rachab, het welke toch op den muur der ftad ftond, Jof. II. 15. heeft kunnen ftaande blyven ? En Tindal (*) meent, dat men daar toe weder een nieuw Wonderwerk behoeft. Dan ook dit kan men zonder veel moeite ophelderen, alzo men niet behoeft te denken, dat de geheele muur van Jericho in den gantfchen omtrek is ingeftort, maar alleen daar, waar zich de richting van de Aardbeving ftrekte, en zo, dat er eene genoegzaame opening gemaakt werd voor de Israëliten, om door de bresfc de ftad in te trekken (f). Eindelyk. heeft men nog eene bedenking geopperd, hoede kinderen Israëls, zo talryk zynde, de ftad Jericho hebben kunnen rond gaan, en wel op den zevenden dag alleen zeven maaien ? Maar de Tekst zegt nergens , dat de geheele menigte der Israëliten dee* zen optogt verzeld heeft; Ik lees zelf uitdrukJyk Jof VI. 3. dat het bevel zich bepaalt tot alle, die krygslieden waren (§). In het Boek van Jofua Hoofdft. X. 11-14. vind men nog twee'vernaaien , die tot ons tegenwoordig onderwerp fchynen te behooren, te weten, de geweldige Hagelbui, door welke by den Veldflag, dien Jofua den Kanaaniten leverde tot ontzet van Gibeön, de vyanden verfchrikt en op de vlugt gedreven werden, als ook het ftilftaan van de Zon en Maan op Jofua 'y gebed ; Doch, dewyl ik beide deeze vernaaien reeds in het III. peel. Bladz. 64-75. heb verdeedigd, verzende }k den Lezer derwaards. §. 28, f*) Christend. zo oud als dc wereld Cap. 13. {+) Hezel ad h. I. ($) Vergelyk Lilióntiial XIII. Deel. BI. 369. fqq„.  *?$é Verdeediging van dë S- 28. Opheldering van Richt. V. 20. Ik heb op de zo even genoemde plaats III Deel Bladz. 75. insgelyks aangemerkt, dat de' uitdrukking van Debora in haar Zegelied Richt . ' fleren /treden tegen Si/era uit hunne loopplaats, niet naar de letter te verftaan en on te vatten is. Evenwel is by de overwinnins van Barak op Si/era, de hand der Godh^eS H baar, en ten voordeele van Israël op eene bu ten. gemeene wyze werkzaam geweest. De gefchiedenis zegt alleen met korte woorden Rüht IV, 15. De Heere verjloeg Si/era met alle zyne wase. nen, en het gantfche Heirleger, door dTfcZL deszwaards voor Baraks aangelichte, enz. Maar £ Smvd ^ haai' ^ rer Onderbeden Hoofd[t. V. 20. 21 Van den Hemelftreden zy; fe fierren uit Mare loopplaatzen ftreden'tegen Sikra. De beek Kifon wentelde ze weg, de beek Ke dwmm, de beek Kifon. Deeze wSorden , tfyk ons denken /e,Ukdmkkingen in *tLieden ons denken, dat een vreeslyk Onweder, ten rn nften eene zwaare en fcbieiyke overftrom ng der Beeken en Stroomen, hetLeger der KanaS mten in verwarring gebragt, en door den vloed weggefleepc heeft. — Het zal niet buiten myn oogmerk zyn, wanneer ik de uitbreiding van deeze vandoor eenen oordeelkundigen Geleer ^H^^CnSng?dachten 0Ver dic "''muntend Zegelied van Debora over het geheel voortreflvk m, alhier plaatze (*). „ 8Hoe fterk en nï „ tuur- .i^r^iz'^tt* *****  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. t$f, ,, tuurlyk is de befchryving van de overwin„ ning? Hunne magt deed het niet, maar de landftreek, het jaargety, de Godlyke hulp. Daar waren veele, Koningen by Koningen, ,, magtig, reeds zeker van de overwinning en , den roof, zy dorstten naar buit, maar dien zy dit maal niet vonden. Hier was de Hemel „ tegen hen in aantogt, de Krygsördeningen „ (niet de kringen) der fterren: God zelf als het ware doet zyn Hemelsch Heirleger op„ trekken. En hoe ftreed? hoe werkte dit? 5, Gelyk het gevolg zegt, daar door, dat da „ Beeken zwollen, de Stroomen van de Bergen „ in de enge Dalen nederftortten, en Man en ,, Paard te rug dreven, te rug ftieten, weg„ fpoelden. Eene fchielyke overftrooming was „ dus de oorzaak van de overwinning, en dee„ ze kwam van den Hemel ; Zy werd by alle „ oude Natiën aan de water-brengende fterren „ toegefchreven , zy kwam van den God desi „ Hemels en der Sterren. Het kan wel zyn, dat Debora op deeze Landftreek, deeze Dalen. „ en Overftroominge gerekend heeft, wanneer zy ,, Barak opriep, en van Efraïm zo ver naar ,, het Noorden uittoog, om haaren vyand al„ daar te verwachten; maar de God van Israet ,, was het, die in haar daarop rekende, door „ haar riep, en haare onderneming boven alle verwachting deed gelukken. Ongewoone Re- genbuiëen vielen neder; hunne Paarden ftrui„ keiden, hunne Legerwagens, die Israël niet „ had, en hier "niet nodig waren, deeden hun zelfs nadeel; midden onder het gevaar van de ,, nederlaag roept Debora: treed, myne ziele,met „ magt voort! als of zy zich op de liggende lig„ chaamen voelde. Thans zien wy, waarom )y dec^  TSt Verdeediging van fig j, deeze befchryving van de verfchynintf vafi „ Cod wei druipende wateren en breekende Hemel. Si wolken (vf. 40 den Zang aanvangt ? -De 3, vyanden zyn door regen-vlagen , en over*» «roomingen in de enge Dalen tusfchen de 3, Beeken Kijon en Kedumim op de vlucht ge3, bragt." Opdat ook myne Lezers kunnen oordeelen over de mooglykheid van zulk een© geweldige overftrooming van den Kifon, zal ik hier de woorden van Shaw byvoeeen f*)* „ Daarënboven vloeit, geduurende het Revenfaizoen, al het water, dat aan de Oofteïyk© 3, zyde van den berg, of, op den ryzendm grond ten Zuiden, valt, door eene «re» i ,, menigte van beeken, in denzelven, en dan 3, vloeit hy over zyne oevers; verkrvgt eene 3, verbazende fnelheid, en fleept alles mede. En „ misfchien was hy in zulk eene gefteldheid , toen, gelyk er gezegd word Richt. V. 2r9, de fterren van den Hemel ftreden tegen Sifera * 3, namelyk door eenen overvloedigen regen te veroorzaken, waardoor de Kifon zo hoog en 5, fnel werd, dat hy het Leger van Sifera, het ,, geen denzelven tragtte te doorwaden , weg* wentelde, of wegfpoelde." §• 29. Het Vlies van Gideön Richt. VI. 36-40. Gideön , ten firyde zullende trekken tegen de* Mi. '- (*) Reize II. Deel. BI. 16. Ondermsfchen worden de berichten van Shaw nopends den Kifon, deszeifs oorfprong en loop ter toetze gebragt, en min naauwkeurig geoordeeld te zyn door den Gel. Schutte Euangclifolie Jaarboek. II. DeeL 'SSladz. 90. volgg.'  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 'is§ Midianiten en Amalekiten, begeerde van God eeif tweeledig teeken. Hybad eerft, dat eene verfchgefchooren wolle in de open lucht gelegd, des morgens met daauw bevogtigd zoude zyn, ter* wyl alles rondom droog was, en des anderen, daags verzogt hy omgekeerd, dat de; grond bedaauwd , en in tegendeel het vlies droog zyn mogt Richt. VI. 36-40. Beide gebeurde in de daad; Den éénen morgen was het vlies alleen bedaauwd, en wel zo, dat Gideön eene aanmerklyke hoeveelheid waters uit het zelve wrong, den anderen morgen was het geheel droog., fchoon het gantfche veld bevochtigd was. Wy hebben lil. Deel. Bl. 319. 311. Gideön reeds verdeedigd tegen de befchuldiging van roekeloosheid , in het vragen om zodaanig een wonder, en getoond, dat het zelve niet uit ongeloof zynen oorfprong had. Hier is alleen nodig op te merken, dat in de daad voor Gidem dit teeken een bewys was, dat God zelf hem geroepen had, om Israël te verlosfen. Want wat men ook wil voorwenden of bedenken, de Godlyke tusfchenkomst is hier blykbaar, en kan niet ontkend worden. De Deïst (*) mag dan ook met dit Wonderwerk fpotten , als bygeloovig, kinderachtig en zwak; Wanneer men zich in de omftandigheden van Gideön verplaatst, zal men het zelve recht gefchikt vinden, om hem in de groote onderneming, welke hy ftond uit te voeren , te bemoedigen en te verfterken. „Wanneer my " (fchryft de Ridder MiCHAëLis over deeze plaats) „dat alles wedervaaren was, het „ geene in de 32 eerfte verzen van dit Hoofd„ ftuk verhaald is, dan zou ik echter nog fteeds eeni- Q~) La Bible enfin explifuée pag. 33^  ■Np Verdeediging van dé " l?^Z-r7yuC\ §evoeIen> of misfchien een „ Fatnottifch Bedrieger zich voor eenen Eneel „ uitgegeven en my eene pots gefpeeld had „ om eenen Voorganger aan myne Landgenoon ten te geven Zelfs het vuur, uit de Rotze „ voortkomende, en het verdwynen van den „ üngel, zou my nog niet volkomen voldoen« „ want daar zyn allerhande kunftenaryën, doo^ „welke iemand verdwynen, d. i. heengaan „ kan, zonder dat men het ziet, omdat men „ juist de oogen ergens elders heen gewend „ heeft, en met het vuur, zou ik ook denken, „ kon misfchien iets anders achter fchuilen „ Iemand kon een Natuur-geheim weeten, dat „ deeze werking voortbracht, en my onbe„ kend was De Heer Hezel voegt hier by: „ Den Godlyken droom, dien Gideön vf. 2 hebben Josefus reeds voor zich Antiq, Jud. VIII. 13. 7.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 187 maar men leest ook niet , dat Erna terftond deezen berg tot het doel zyner Reize gemaakt heeft. Hy fchynt in de woeftyne, om zich te verbergen , te hebben omgezworven , tot dat hy by Horeb door een Godlyk gezicht onderwezen, bevel kreeg, om naar Israël weder tekceren (*). §• 35. Het inftorten van den muur te Aphek i Kon. XX. 29. 30. Achab , de Koning van Israël, had op den Syrifchen Koning Benhadad , niet zonder de duidelyke hulp van God, eene aanmerklyke overwinning behaald. Het Syrifch Leger vlugtte na den flag naar Aphek, in de ftad, en de muur viel op 27000 mannen , die overgebleeven waren, ook vlood Benhadad, en kwam in de ftad van kamer in kamer 1 Kon. XX. 29. 30. Dit verhaal vinden de Deïsten ongerymd (f). Ik weet echter niet, om welke reden? Laat ons zien , wat er van de zaak zy. Wy vinden meer dan ééne ftad met den naam van Aphek, of Apheka; De meeste Uitleggers zyn van gedachten, dat deeze hier gemelde Stad, in den Stam Isfafchar, in het veld van Jizreël gelegen was, dezelfde met die, welke 1 Sam. XXIX. 1. genoemd word (§). Doch (*) Nu vervallen de (potternyën van la Bible enfin enz. pag. 376. „ Dieu ne 1'aslilte qu'avec nn petit pain cuic & „ de Peau. L'Ange, qni lui dunne ce pain; & cette eau, a, était apparemment TAnge, qui donna a boire au peut Js- maël & a fa mere Agar." (f) Fom hiflorifc'ieu Glauben Pa2 Verdeediging van de even onverfchrokken bet werk der Hervormin* onder Israël door te zetten en to vlZB ELia antwoord op deeze vraag, onder zekére voorwaarde. Indien Eliza hem zoude zien op^ nemen dan was het hem een teeken,S zyn verzoek was ingewilligd vf. 9. io. Dus fpree" kende voortgaande, komt bnverwagts een S ge wagen en paarden tusfchen beide, die tusfchen hen fcheidmg maakte, en ËUa vaart me een Onweder ten Hemel, en Eliza zag het vHi '£ Om eene agenlyke wagen en paarden van vuuF behoeft memand te denken, te mi.der, om£t men met mtdruklyk leest, dat EliS met dien vuungen wagen en paarden is opgevaaren, de Schryver zegt alleen: Zy maakt^ tusfchen lZ leiden fchcidinge. Mogen wy de zaak ni^t eenvoudig dus begrypen? Onverwacht ontftaat er een Onweder, en de gedaante van eenen wagen en paarden van vuur, vertoonen zich aan Eliza tusfchen hem en Elia inkomende, tot een gepast zinbeeld hoe ELia, die in zynen vuurigen y ver onder Israël kloekmoedig de eer van God had voorgeftaan, thans zynen loon zoude ontvangen, terwyl Eliza als werd ingewydTm de voetflappen van zynen Meester te drukken ■ Hemel ,T' 5*9 ^ # °nWeder »™ ^ Hemel; terwyl Eliza vol verrukking en verbaasdheid uitroept: Myn Vader, myn Vader, wagen lsraels en zyne Ruiteren vf. 12. Het zv dat zyne meening is , dat nu de fterkte van Israël ïl, rfT" C Wa[f' °PV™K> daar het Volk van deezen grootenProfeet beroofd word, vergeleeken % Kon. XIII. 14. het zv dat Fuif wil zeggen : Myn Vader, dit zyn de wagens en ruiters van Israël, die u ten Hemel voeren, en dewyl ik dezelve zie, ver trouwe ik nu vastelyk,  Wonderwerken des O. Ti Hoofdft. XIX. 193 dat ik myne begeerte om twee deelen van uwen geest te bezitten, ontvangen zal (*): Toen zyne klederen gefcheurd hebbende, ten teeken van zyne droefheid over deeze fcheiding, vat hy den mantel van ELia, die van hem afgevallen was , op, floeg met denzelven , den God van ELia aanroepende, het water der Jordaan, en ging ook droogvoets door de rivier, enkwam dus weder by de 50 Leerlingen, die aan den kant der rivier waren blyven ftaan, welke door dit wonder hem erkenden voor den Opvolger van dien grooten Man vf 13. enz. ■ Dit is het beloop der gefchiedenis. Wat heeft men er nu tegen in te brengen? Men zegt, dat het gezag van éénen Schryver niet genoegzaam is, om de geloofwaardigheid van zulk eene buitengewoone zaak te bevestigen (f). Doch indien die Schryver van een beproefd gezag is, en hy behoorlyk gebruik heeft gemaakt van echte Oirkonden, indien daarenboven de gebeurtenis zodaanig met de geheele gefchiedenis is ingevlochten en verëenigd, dat zy niet kan ontkend worden , ten zy men de geheele gefchiedenis wil ver- wer- (*) Deeze beide ophelderingen, byzonder de eerfte, zyn zeer natuurlyk en eenvoudig. Maar de uitlegging van Hezel ad h. I. pag. 724. 725. heeft geene deezer eigenfehappen. Hy meent, dat Eliza alleen in zyne verbeelding by het uitberften van het Onweder, gemeend heeft een' vuurige wagen en vuurige paarden te zien, en vervolgends, weetende, hoa de Koning van Ifraëi Etia' haatte, op de gedachte gekomen is, dat de Vorfl met zyn gamfche Leger, met wagens en Ruiters-daar was, om EliS te vangen, en daarom zou heb.ben uitgeroepen: Myn Vader! myn Vadert Israëls wagens en Ruiters! berg u, zy komen, om, u te vatten. Deeze uitlegging kan ik met het beloop der gefchiedenis geheel niet overeenbrengen. (-H Th. Chubb 7b»/. /. Postkum. IVorks pag. 310. V. Deel N  194 Verdeediging van de werpen, het welk alles hier plaats heeft, dan is er geene reden, waarom niet het gezag van zulken Schryver alle geloof zoude verdienen ? De opneeming van EliS is ook van dejoodfche Kerk zonder eenigzins te twyfelen , geloofd geworden Sirach. XLVJII. 9. 1 Makkab. II. 58. en zelfs Josefus (•) , hoe zeer hy ingewikkeld fpreekt,om zyne Heidenfche Lezers te believen, gelyk zyne gewoonte is, erkent echter niet duifter de waarheid der zaake. Men voegt er wel by , dat niemand dan Eliza deeze Hemelvaart gezien heeft, endaar van getuigen is geweest, doch bchalven dat dit getuigenis voldoen zoude, de achtbaarheid van Eliza in aanmerking genomen zynde, zo is het boven dien blykbaar, dat de Leerlingen der Profeeten niet alleen te vooren geweeten hebben, dat ELia' zoude opvaaren vf. 1-6. maar ook die 50, welke de beide Profeeten door den Jordaan zagen gaan, hebben van het Onweder, met het welk ELia op. voer, iets kunnen zien, dewyl zy aan den Jordaan ftonden vf. 7. fchoon zy volgends vf. 16-18. 50 kloeke mannen uitzonden, om te zoeken, of misfchien hy zelf ergens verplaatst, of ten minften, zyn ligchaam te vinden was, doch waar van Eliza toen reeds verzekering deed, dat zy dit vruchteloos ondernamen. Verders kunnen uit het bovengemelde nu beantwoord worden de vragen, die door den Schryver van la Bible enfin enz. worden voorgefteld : „ Van „ waar de zoonen der Profeeten dit wisten, dat „ Elid zou opgenomen worden ? Waarom Elia „ met zynen opgerolden mantel den Jordaan „ kliefde, en juist door die Rivier moest gaan? » 0f (*) Antiq. Jud. ix. 2. 2.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 19$ „ Of niet de vuurige wagen en paarden hem zo „ wel aan deeze als aan geene zyde van den „ Jordaan hadden kunnen opneemen"? Op alle welke een oordeelkundig Lezer gemaklyk zal kunnen antwoorden uit het geen wy gezegd hebben. §• 37- Wonderwerken van Eliza. Eliza , zyn verzoek om twee deelen van den geest van Ena, ontvangen hebbende, gaf daar van eene eerfte blyk te 'Jericho, alwaar hy zyn verblyf genomen had 2 Kon. II. 18. als zynde daar eene Profeeten-fchoole. De Inwooners van Jericho hier mede zeer vergenoegd, preezen hem de wooning der ftad aan, als zeer goed, alleen was het water kwaad, dat is ongezond, en daar door het land onvruchtbaar, niet behoorlyk bevolkt, gelyk blykt uit vf. 2^. daar dood en onvruchtbaarheid faamgevoegd worden. Misfchien was dir een overblyfzel van den vloek, waarmede Josua de ftad eertyds vervloekt had. Hoe hetzy, wanneer men de woorden dus opvat, dan is hier geen ftryd met de berichten van gewyde en ongewyde Schry vers, nopends de ongemeene vruchtbaarheid van het Land rondom Jericho, dewelke hier niet ontkend word, indien men de ongezondheid des waters tot de menfehen betreklyk maakt. Eliza bevolen hebbende , dat men hem eene nieuwe fchaale met, zout zoude brengen, wierp het zout in het water, en het water was voortaan gezond. Het zout en eene nieuwe fchaale kan eigenlyk niets toebrengen tot de verbeetering van het water, N 2 maar  ip 6 Verdeediging van de maar gelyk de Profeeten meermaalen gewoon waren, hier was eene zinnebeeldige handeling; welke misfchien doelde op het nut en de hoedaanigheid van eene Profeeten-fchoole, die door het aankweeken en gebruiken van het regte onderwys, veel konde toebrengen tot herftclling en hervorming van den thans bedorven Godsdienft (*). En het Wonderwerk in dit gezigtpunt befchouwd zynde, zo behoeft men het zelve niet gelyk te ftellen met de Legenden der Monniken (f). Dus was door dit weldaa- dig wonder voor de Schoole der Profeeten te Jericho het gezag van Eliza geftaafd; Dat byzonder de Geest van Elid op hem ruitte, bleek in de gebeurtenis, die kort daar op voorviel te Bethel, alwaar hy de eere van den waaren Godsdienst handhaafde, toen 42 jongens door twee Beeren verfcheurd werden, het welk, fchoon geen onmidlyk Wonderwerk, echter door het byzonder beftier der Voorzienigheid plaats had, en waar van wy meer gezegd hebben IV. .Deel. Bladz. 45. volgg. Wanneer Joram de Koning van Israël, verbonden met jofafat Koning vanjuda, en den Koning van Edom, tegen de Moabiten te veld trok, den weg door de woeftyne nemende, zo hadden de Legers gebrek aan water ; Eliza bevond zich in het Leger van Israël , en zyne voorbidding word door de Koningen verzocht; De Profeet, na eerst den Koning van Israël ge weezen te hebben tot de Hof-Profeeten van^ zynen Vader, verklaarde, dat hy alleen om Jofafats wille hem zyn verzoek zoude (*) Venema Hht. Ecclef. Tom. II. pag. 103. (t) Gelyk de Schryver vont hiftorifchen Qiauben S. 357. doet.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 197 de inwilligen. En hier op eenen Speelman voor zich hebbende laten fpeelen, kwam de hand des Heeren op hem. En hy belooft, dat God niet alleen zal water geven, maar ook, dat deBondgenooten de Modbiten zullen overwinnen, daar by voegen de eene Voorzegging, hoe wreed en onbefuisd de Israëliten in het overwonnen Land zouden te werk gaan (*_). Het geen de Profeet beloofd had, gebeurde. Hy had gezegd: Gy zult geen wind noch regen zien, nogthans zal dit dal met water vervuld worden ff), en des anderen daags kwam er water door den weg van Edom, en het land werd vervuld met water. De Modbiten zagen 'smorgens dit water, als de Zon oprees, tegen over hen, rood gelyk bloed, en meenende, dat de verbonden Vorften eikanderen hadden aangevallen, kwamen zy zorgeloos aantrekken, maar werden ten éénemaal geflagen. Deeze gefchiedenis leest men 2 Kon. III. Men heeft hier verfcheiden tegenwerpingen gemaakt. (1) Het is vreemd, dat in een Leger van drie Koningen , waarvan alleen één den Joodfchen Godsdienst volgde, de tocvlugt genomen word tot eenen Joodfchen Profeet (§) : Dan men merke op, dat van Joram 2 Kon. III. 2. aan- (*) Men moetin deeze plaats de belofte, van deeze Voorzegging wel onderfcheiden , opdat men niet denke, dat Eliza die wreedheden heeft goedgekeurd of bevoolen. Zie ons II. Deel. Bladz. 58. (f) Te weten, wanneer het in deeze Gewesten regent, gaat er doorgaands een bruisfchende wind vooraf. Harmar. IVaarnem. van het Ooften I. Deel. Bladz. 60. (§) La Bible enfin expliquée pag. 387. uit Lord IJolingbroke : „ Si on voyait trois Rois, 1'un Papiste, & les deux „ autres Proteftans, aller chez un Capucin pour obtenir de „ lui de la pluie, que dirait-on d'uue pareille imbécillité? N 3 „ Eï  io8 Verdeediging van de aangeteekend ftaat, dat hy wel kwaad deed in de oogen des Heeren, doch niet gelyk zyn vader Achab, en gelyk zyne moederwant hy deed het opgerichte beeld Baals weg, dat zyn vader gemaakt had. VJ. r3. geeft hy ook te kennen, dat hy eerbied voor Jehova had. De Koning van Edom was een afhanglyk Vorst, zynde cynsbaar aan Het Koningryk van Juda. Zodat hier niets vreemds in dit geval is. (2) Stoot men zich aan de woorden van Eliza tot den Koning Joram yj. 13. 14. als niet voegende, en de trotsheid van Eliza te kennen gevende; maar die Eliza beichouwd, in den Geest van Elid fprekende, zal zich niet verwonderen. De waare Prpfeeten waren geene vleiers, en daar door dikwils gehaat by de Afgodifche of booze Koningen. (3) Maar waartoe heeft Eliza eenen Speelman yan noden, eer hy het Godlyk antwoord geeft In hetl. Deel. Bladz. 192. hebben wy tegen Morgan bewezen, dat de Muziek de gave der Voorzeggingen niet kan aanbrengen ; dus dit de reden niet was , waarom Eliza eenen Speelman begeert. De meeste Uitleggers hebben gemeend, dat Eliza door de zachte toonen zynen Geest, ontfteeken tegen den Afgodifchen Koning, heeft getracht te bedaaren, om dus met „ Et fi un frere Capucin écrivait un pareil conté dans les „ annales de fon ordre, ne conviendrait-on pas de la vérité „ du prcverbe: Orgueillant comme un Capucin? O Hier zyn de woorden van den Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 388. allerönbelchaamdst : „ Pourquoi „ Ehl'de ne peut-il prophétifer lans le fecours d'un Ménétrier? „ Ces mfolens Anglais le comparent to an old leicher, who ,. can not fuive, if he does not fumble.'" Hoewel hy er als't ware, by voegt: „ Nous nous garderons bien de tradtw' „ re ces paroles infames."  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 199 met een gefchikt gemoed, God ten voordeele van Israël te bidden, maar het eenvoudige is, dat Eliza onder fpel en zang, gelyk de Profeeten meermaalen gewoon waren, God wilde verheeiivken, en zyne hulpe zoeken; gelyk hy dan ook verhoord werd en liet Godlyk antwoord bekwam (r*> (4) Komt het eindelyk iemand byna ongeiooflyk voor, hoe de Moabiten het water voor bloed hebben kunnen aanzien , en dan zo ligtvaardig het befluit hebben gemaakt, dat de verëenigde Legers eikanderen hadden afgemaakt? die lette op het volgende: Dit water kwam van den weg van Edom, naastdenklyk door eenen fterken regen in die hooger Landftreek gevallen; Het was derhalven troebel, en wanneer het over eenen roodachtigen grond liep, ook rood; welke kleur nog meer verfterkt werd door de ftraalen der opgaande Zonne. Men voege hier by, het geen Shaw (f) van de hoedaanigheid deezer woeftynen getuigt: ,,Op „ eenen kleinen afftand fchynt het Land niet ,, anders, dan eene verzameling van water te ,, zyn. Het is niet minder verwonderlyk te „ zien, op welk eene buitengewoone wyze ie„ der voorwerp in dit Land vergroot word: ,, in zo ver, dat men ligtelyk een tak voor een' „ boom, en eene vlugt van vogels voor eene „ Karavane van kemels zoude kunnen aanzien." Die dit verfchynzel gadeflaat, kan ligtelyk zich verbeelden, hoe de Modbiten in dit hun denkbeeld gevallen zyn. 1 §• 38. (*) Vergelyk Lowth dePoëft Sacra Hebr. Prtelebt. XVIII. pag. 349- 35°- Ed. Gotting. (f) Reize H. Deel. Bladz. 206. De Ouden hadden dit reeds waargenomen, zie Deyling Obferv. Sacr, Tom. IV. Part. II. pag. 745. N 4  200 Verdeediging van de §. 38. Andere Wonderwerken van Eliza. 2 Koningen IV. worden vier Wonderwerken van Eliza verhaald. Het eerfte is, dat eene Weduwe van eenen der zoonen der Profeeten, om de fchulden van haaren man hard gevallen door de fchuld-eisfchers, door hem wonderbaarlyk uit den nood gered werd vf. 1-7. Eene kruik met ohe, die zy nog bezat , eene kostbaare waare m FaleJUna, werd wonderdaadig zo vermenigvuldigd , dat verfcheiden vaten met de olie gevuld werden, door. welke te verkoopen, de Weduwe met alleen de fchuld betaalen, maar ook van het overige leven konde. Of men dit Wonderwerk op de gezegde wyze begrypen, of met Heuman (*) raio waarfchynlyk, naar het beloop des verbaals , denken wil, dat de vaten met water gevuld zyn geworden, welk water in ohe veranderd zal zyn, even gelyk het water op de Bruilof t te Kana in wyn , in beide gevallen zal men toch een Wonderwerk erkennen, het welk juist gefchikt was, om het vertrouwen der Godvruchtigen in Israël, in deezen tyd van verval van Godsdienst en zeden, op God te vestigen en te verfterken (f). Het tweede wonder 111 dat Hoofdftuk verhaald, is de opwekking van den zoon der Sunamitifche vrouwe vf. 8-37. het welk door de Deïsten hevig is aangevallen. Eliza was gewoon op zyne reizen van Harmel, daar hy zyn vast verblyf fchynt gehad te 0 Il\den dltonaifchen gelehrten zeitungen 1747. *. oco (,) Men vergelyke omtrent de oogmerken van dit wonder' vooral Venema fftsf. Ecclef. Tom. II. pa* 111  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 201 te hebben, om de Profeetifche Schooien te Gilgal en te Jericho te bezoeken, te Sunem zyne intrek te noemen by eene aanzienlyke vrouwe, die voor hem byzonder eene opperkamer had gereed gemaakt, waarin zy den Profeet herbergde ; Op eenen tyd, dat Eliza haare herbergzaamheid wilde vergelden , had hy haar door zynen knechtGehazi laaten afvragen, of hy haar konde behulpzaam zyn, met zyne voorfpraak by den Koning of den Krygs-overften (*), maar zy geenen zoon hebbende , en haar man oud zynde, was haare begeerte, gelyk in -die tyden en zeden .dit de wensch der Israëlitifche vrouwen wasi dat zy eenen zoon mogt hebben. Eliza belooft haar dan eenen zoon, dien zy op den gezetten tyd baarde (f) ; maar dit kind, eenige jaaren oud geworden, ftierf. De God- vruch- (*) Daar is geene reden , dat de Schryver van la Bible enfin expliquée pag. 389. hier eene verandering vind in het charakter van Eliza, die voorheen ftout tegén den Koning Joram gefproken hebbende, 2 Ken. iii. 13. 14. nu de-waardigheid van zyne Profeetifche bediening fchynt té'Vergeeten. Want alle omstandigheden leeren ons, dat het aanzien van den Profeet, en zyn gezag door zyne Wonderwerken zeer groot was, zelfs by den Koning en het Hof, zodat men hem zyn voordel niet ligtelyk zoude hebben afgeflagen, en hy dus hier niets zegt beneden zyne waardigheid. (+) Den laster der Deïsten , waarmede zy zich niet ontzien den Profeet te bekladden, zullen wy niet nodig hebben, breedvoerig te wederleggen, denzelven enkel aan te haaien, is genoeg, om hem te verwerpen. La Bible enfin exfiltquSe pag. 3-2. „ Les impies 'ont -prétendu conclure , qu'E„ lifée lui-mêrne ëtait le pere de eet enfant, paree que lema„ ri de la mére était fort vieux, & que Gihézi, valet d'E„ lifée, qui lui amena cette femme dans fa chambre, lui dit: ., ne vcis-tu pas ce qiCelle te demande?" Hy herhaalt deezé lastering, als in dezelve vermaak fcheppende, nogmaals fag. 389. N 5  soa Verdeediging van de vruchdge moeder lag hem op de opperkamer van den Profeet en in zyn bedde, en begaf zich met voorkennis van haaren man, met eenen jongen, die haare Ezelinne leidde (*), naar den berg Karmel tot Eliza, en maakte hem haaren ramp en droefheid over den dood des kinds bekend. 7„"lA rfd terft°nd zy°en knecht Gehazi met dfen a f' w aastlg- ^ hCen tC S3an' en dien ftaf op het aangezicht van den jongen te leggen; Doch gehazi beproefde zulks zonder vrucht» en het kind ontwaakte niet. Hier vragen de Detsten; „ waarom Eliza zynen knecht „ gezonden heeft, om den jongen op te wekken „ met zynen ftaf, daar hy wist, dat zyn knecht ,, hem met zoude opwekken"? (§) Indien wy hier op al met konden antwoorden, zou de geichiedenis nog niets van haare geloofwaardigheid verhezen, nademaal,zonder grond, onderfteld word, dat de Profeet wist, dat zyn knecht den jongen niet zoude opwekken. Het fchvnt uit de omftandigheden te blyken, dat Eliza gedacht heeft, dat het kind niet geftorven was; de Kwaal was hetzelve fchielyk overgekomen! en net was denzelfden middag, als het die kwaal gekregen had, geftorven; daarom fchvnt hy Gehazi belast te hebben, om zo veel fpoed te maken , daar uit fchynt ook te moeten verklaard worden het. aanhouden van de Moeder dat hy toch zelf wilde gaan; Eindelyk, de woorden van den Gefchiedfchryver geven dit niet duister te kennen vf. 32. Ende doe Eliza in het huis (*) Vergelyk ter opheldering over deeze wyze van reizea ÏU^IFaarnem. van V Ooften II. Deel. Bladz. (t) Z'e ons III. Deel. Bladz. 152. "°3 (§) La Bible enfin exfiliquée pag. 390.  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 203 huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zyndé gelegd op zyn bed. De Profeec dan zelf gegaan zynde, floot zich in de kamer op, en bad tot God, vervolgends breidde hy zich over het kind uit, en nu werd het vleesch des kinds weder warm; toen ééns en andermaal de kamer op en neder gewandeld hebbende, breidde hy zich andermaal uit over het kind; en de jongen niesde tot zevenmaalen; De kwaal waar aan het kind geftorven was, had zyne zitplaats in het hoofd gehad vf. 19. en die ftoffe ontlaste zich nu, en de jongen deed zyne oogen op vf. 33. Zonder eenigen grond geeft Morgan (*) deeze gebeurtenis als onwaar op, en Spinoza (f) ontkent tegen de uitdruklyke letter aan, dat het kind dood geweest is; En te vergeefs befpot de Schryver van la Bible enfin expliquée (§) de gebeerden van Eliza, noemende deeze opwekking eene laffe navolging van het wonder van Elia in het opwekken van den zoon der Weduwe te Zarphath. Alle deeze uitzonderingen worden zonder bewys nedergefteld, en zyn van die natuur, dat men de geheele gefchiedenis volftrekt moet loochenen , of deeze uitzonderingen moet opgeven. Maar waarom zou men de gefchiedenis loochenen, daar zy een Wonderwerk ver. haalt, juist gefchikt, om de hoope van een leven na dit leven, en van eene opftanding der dooden onder Israël te onderhouden? Waarom zou (*) Moral Pnffofopker Fol.IH. pag. 310. (f) TraÜ. Theol. Polit. Cap. 6. pag. ~6. CS) PaS- 39°- " Les iiicreeiules fe moquent de ce mira„ cle d'Elifée & de toutes les fimagrées, & de toutes les „ contoiliciii;; ils difent, que ce n'estla, qu'une fadé iuiita„ tion du rmrade d'Eüe, qui refuscita le fils de la veuve de „ Sarepta.'"  2°4 Verdeediging van de zou men zo laag vallen, op de handelingen van den Profeet, die zynen yver, en volftandig geloof s vertrouwen aanduiden ? En is het dan zonder voorbeeld by Wonderwerken, dat zy als bv trappen en onder zekeren toeftel gewrocht zvn? men zie de voorbeelden i Kon. XVJII aa \c en Ma.rk.VM. 24. 25. — Het derde4 Won-' dei werk ftaat vf. 38-41. By gelegenheid van eenen hongersnood (*), ging een uit in het veld om moeskruiden te verzamelen (f), en door onkunde verzamelde hy wilde kolokwinten (§\ waar door de fpyze bedorven, ja doodlyk geworden zynde nam Eliza meel en wierp dat in depot, waar door alle nadeel en gevaar werd weggenomen. H- van der Hardt C**) heeft vergeefs deeze wending aan het verhaal zoeken te geven, als of Eliza de pot heeft laten uitgieten, en toen op nieuws meelfpyze heeft klaar gemaakt wanneer er geen Wonderwerk zoude hebben plaats gehad. Geheel tegen het letterlvk verhaal aan. Het vierde wonder was I vf 42. enz. dat Eliza met twintig geriten brooden en eemge groene aairen, die men gewoon was te roosten en dan te eeten, 200 menfehen fpy- C) Uit deeze Hongcrsnooden wil de Schryver van la Bible enfin expkquéc pag. m. een bevvys trekken tegen de onvruchtbaarheid van Paleftina. Doch men zie ons iTheel Bladz. 220. Ondertusfchen konden in een land, dat van den regen meest afhing, ligtelyk hongersnooden ontdaan. 131. 132 rmar lf/aanem- vm v °°fien Deel. Bladz. é)chi:s^Mia,Aëus Vras-aan *«>■ •£? 1,1 Uaa' lnkbum tyveftre, wilde Endyvie, in Elite ÏÏs faSl" °UaHd,nfl«d' »7I* 4. Xniglau priJV.  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 205 fnvzigde. Deeze beide laatfte Wonderwerken, naar waarfchynlykheid ten tyde van denzelfden hongersnood voorgevallen, ftrekten daar toe, om Gods voorzorge voor zyne Dienaaren te bewyzen; En daar is geen voorwendzel, om dezelve te ontkennen of te belpotten ( ). §. 39- Vervolg van het voorgaande. Het verhaal, hoe Eliza Nadman, denKrygsoverften van den Koning van Syriën, van deszelfs melaatsheid gereinigd heeft, vinden wy 2 Kon. V. Wy hebben in ons IV. Deel. Bladz. 47 volgg deeze gefchiedenis behandeld, om Eliza's gedrag in dezelve te verdeedigen. Men ontzegt aan dit Wonderwerk alle waarlchynlykheid ft), omdat de Koning Joram vf.j. met fchvnt te weeten, dat er een groot Wonderwerker, namelyk Eliza in zyne Staaten was. Ondertusfchen ziet elk de nietigheid van deezen grond in. Want, behalven dat Joram in den eerften opilag, en in de hevigheid zyner aandoening wegens den brief des Komngs van byriën, niet gedacht kan hebben aan Eliza, zo was boven dien deeze Profeet niet aan het Hof, en Joram kon ligtelyk onderftellen, dat hy denzelven niet konde beveelen, om een Wonderwerk op het goedvinden van den trotfchen Syriër te verrichten. — De melaatsheid word voor eene ongeneeslyke ziekte gehouden, daar uit leiden wy by een regtmatig gevolg af, dat de ge- (*) La Bible enfin expliquée pag. 391. (f) Vom hiftorifchen Glauben pag. 258.  *e>6 Verdeediging van de geneezing van Naaman een Godlyk Wonderwerk geweest is , en niet toe te fchryven aan de kracht'van de wateren des Jordaans (*). Maar waarom moest dan Naaman zich zevenmaal in den Jordaan wasfehen ? Men kan hier % reden van geven. Deeze Heiden moest dus geleerd worden, dat de eere zyner herftelling, toe te ichryven was aan den God van Israël; (van dit Ryk was de Jordaan het zinbeeld;) aan den Schepper van alles, het welke door het zevental werd aangeduid (f). Ten blyke, dat door Gods hand deeze Melaatsheid van Naaman was afgenomen, moest ook verftrekken, dat die zelfde plage op Gehazi den knecht van Eliza werd overgebragt, om hem te ftrafFen wegens zyne ï&£sdaaden, gelyk wy gezien hebben in het gemelde IV. Deel. Bladz. 52. Volgends 2 Kon. VI. T-7. gebeurde het, wanneer de zoonen der Profeeten, het Bedehuis of de Schoole, daar zy gewoon waren famen te komen (§), wilden vergrooten, en ten dien einde hout hakten aan den Jordaan , dat een het yzer van zyne byl verloor, welke hyvan eenen anderen geleend had. Eliza fneed hier op, om deezen man uit zyne verlegenheid te helpen, een hout af, en dat in 't water werpende, ter plaatze daar het yzer gevallen was , deed hy het zelve boven zwemmen. Wan- (*) La Bible er,fin expliquée pag. 292. „ Naaman fut „ lort étonué, qu'on lui ordonnat de ie baigner poer la „ galle. li y avaic de beaux fleuves a Damas, qui pouvaient, „ le guenr; maïs ces lleuves n'avaient pas la vertu du lour„ dain, puriüantc par la vertu d'Elifée." (f) Vënema Mist. EccleJ. Tom. II. pag. 116. CJ) Dat men dus 2Kon. VI. 1. te verltaan heeft, en niet van gemeene wooningen , heeft' de Heer Venema zeer wel opgemerkt, Hist. Ecdef. Tom. //; pag. uj  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX. 207 Wanneer wy deeze omftandigheid van het bouwen van eene openbaare Schoole, in het oog houden, is er geene reden, om dit een kinderachtig Wonderwerk te noemen (*). En dewyl het tegen de natuur van het yzer is, boven te zwemmen, zo heeft hier in de daad een Wonderwerk plaats gehad, al wilde zelfs iemand voorwenden, dat het mooglyk zy dat een onzichtbaar wezen het zelve had opgetild; Echter men zou tegen de geloofwaardigheid van dit wonder ongelukkig redekavelen, indien men tot eenen regel vastftelde, dat onmooglyke dingen zelfs door geenWonderwerk gefchieden kunnen, dat gevolglyk het yzer, welks natuur is in het water te zinken, niet heeft kunnen boven zwemmen (f). Want, fchoon wel het yzer natuurlyk zinkt, zo heeft de Almagt van God het zelve echter kunnen doen opkomen , alhoewel wy te vergeefs zouden willen bepaalen , op welk eene wyze ? 1 Kon. VI. 8. enz. lezen wy, dat de Profeet Eliza, ten blyke van den Profeetifchen Geest, die op hem was, aan den Koning van Israël alle, ook de geheimfte raadflagen van zynen vyiind, den Koning van Syriën openbaarde , het welk by deezen bekend geworden zynde, zond hy eene groote Legermagt naar Dothan, alwaar de Profeet zig toen bevond, om hem in zyne magt te brengen. Hier deed Eliza aan zynen Dienaar, bevreesd voor de vyandlyke overmagt, door een Godlyk wonder zien, hoe een gantsch Heirleger van vuurige wagens en paarden, zich ter zyner befcherming om hem legerde , ter be- (*) Vom Hiftorifchen Glauben pag. i6\. (f) De Schryver van de vermtnftnühftge Betrachtungen der übernatiirUchen Begebenheiten §. 10. 13. pag. 21.  *o8 Verdeediging van de bevestiging, dat de hand der Godlyke Voor* zienjgheid toe zyne hulpe was, vergelyk ons I. Deel. Bladz. 271. Vervolgends floeg God de Synërs met blindheid, zo dat zy door Eliza zeiven zich lieten leiden tot in Samariën, alwaar zy in de magt waren van den Koning van Israël. Dat Eliza in dit geval niet gelogen heeft, is aangetoond IV. Deel. Bladz. 53. - Ten tyde van Eliza is ook nog de wonderbaare verlosfing van Samariën gebeurd, wanneer God de Syriërs, die het zelve belegerde, verlchrikte door een geluid van aannaderendeKrygsbenden, 2 Kon. VII. 6. Door eene ydele fchrik bevangen , waar van anders meer voorbeelden in de gefchiedenisfen voorkomen, maar die hier byzonder door tusfehenkomst der Godheid veroorzaakt werd, brak het vyiindlyk Leger in haast de. belegering op, en nam in de uiterfte verwerring de vlugt. In deeze gefchiedenis is waarlyk niets ongelooflyks (*). Eindelyk betaalde de Profeet Eliza aan de Natuur den laatften tol, en ftierf, nadat hy volgends 2 Kon. XIII. 17-19. op zyn fterf bedde aan den Koning Jods zyne overwinningen op de Syriërs had voorfpeld, gelyk wy gezien hebben IV. Deel. Bl. 54. Ëcnigen tyd na zynen dood en begravinge, deed eene ftroopende bende Modbiten 'eenen inval in het Land, en overvielen eenige lieden, die eenen dooden naar het graf bragten; Om hun te ontkomen, befloot men den dooden in het graf van Eliza, daar men juist by was, te wer- _ f*) Eu dus geene reden, om ze te befpotten , gelyk gefchied la Bible enfin expliquée pag. 395. „ On est un peu „ furpris, que le Roi de Syrië s'enfuïe tout d'un coup lans » raiibnj mais c'es-t encore un miracle d'Elilee."  Wonderwerken des O. T. Hoofdft. XIX» sop werpen, maar zo dra de Man daar in kwam, en 'c gebeente van Eliza aanroerde, werd hy levendig, en rees op zyne voeten 2 Kon. XIII. 20» 21. Hier is geene de minfte reden van vermoeden, dat dit verhaal onwaarachtig, of dat het geheel geval verzonnen is door de Leerlingen en aanhangers van den Profeet (*); Alles gefchied hier niet opzettelyk, maar toevallig. Men had geen voornemen, om deezen man in het graf van Eliza te leggen, veel min om een gewaand Wonderwerk te verzinnen. — Maar is het niet in zich zeiven onmooglyk, dat een dooden, gelyk Eliza was, eenen anderen dooden opwekt (f)? Gewisfelyk ja, doch het is niet onmooglyk, dat God eenen dooden opwekt, juist als die het gebeente van zynen Profeet aanroert. Maar, 3, waarom wekte God niet eerder Eliza zei ven „ op, in plaatze van eenen onbekenden levend „ te maken, dien de Rovers (§J in zyn graf ,, hadden geworpen ? Wat werd van deezen „ man, die op zyne voeten rees? Was het eene verborgene kracht in de beenderen van Eliza, „ om alle dooden levend te maken, die dezelve „ aanroerden?" (*) Het laatfte is reeds beantwoord door onze aanmerking, dat deeze opwekking niet aan de kracht van Eliza's beenderen moet worden toegefchreven, maar aan de magt der Godheid. Op het tweede kunnen wy, uit (*) Th. Morgan Mor al Philof. Vol. III. pag. 310. Fom Hifior. Glauben pag. 266. (f) Fernunftmdsfige Betrachtungen &c. §. iq. 14. pag, 11. 23. 24. (§) Niet de Rovers, maar zy, die hem begroeven 2 Kon. XIII. 21. Josefus heeft ook deezen misflag, Antiq. Jud, IX. 8. 6. (**) La Bible enfin expliquée pag. 400. V. Deel O  aio Verdeediging van de uit gebrek aan Berichten, geheel niet antwoorden , het welk ook niet nodig is. Maar wat het eerfte betreft: Volgends het beloop der gefchiedenisfe, ontdekt zich het oogmerk van dit Wonderwerk zeer duidelyk. De Koning Jods was een vadzig, ongeloovig Vorst, die de voorzegging van Eliza aangaande zyne overwinningen op te Syriërs, naauwlyks fchynt geloofd te hebben. Maar hoe moet hy niet opgewekt worden, om die Voorzegging te geloven, nu een dooden het leven ontvangt, daar hy alleen het gebeente van Eliza aanroert ? Zo zal de Israëlitifche Staat een nieuw Leven krygen door de overwinningen , welke deeze Profeet beloofd heeft. — §. 4©- De Nederlaag der Asfyriërs 2 Kon. XIX. 35. Thans verliep er een geruimen tyd, eer de Godheid door Wonderwerken zich byzonder openbaarde. Deeze laatfte, door Elid en Eliza verricht, hadden plaats in het Ryk der X Stammen, om het zelve, was bet mogelyk, te hervormen, maar vergeefs! De Vorften van het zelve gingen voort, God te verlaaten, en nu zond God wel van tyd tot tyd Profeeten, om hen te bedreigen en te waarfchuwen, maar Wonderwerken werden niet meer onder dit onbekeerlyk Volk gewrocht, tot dat die geheele Staat een einde nam. — In het Koningryk van Juda hebben wy minder voorbeelden van wonderen. In het zelve regeerden van tyd tot tyd Godvruchtige Koningen, die den waaren Godsdienst naar Mofes wetten handhaafden, waarom de  Wonderwerken desÖ.T. Hoofdft.XlX. zit de wonderen min noodzaaklyk waren. Men had onder Jof af at enz. blykbaare bewyzen van de hulp der Godlyke Voorzienigheid tegen de vyiinclen, men zag den Godlyken zegen de Godsvrucht beloonen, maar geene eigenlyk gezegde Wonderwerken. Dan, wanneer onder Hisiaa de Staat van Juda gevaar liep , om door de overmagt van Sanherib , Koning van Asfyriën, verftoord te worden, en er niet alleen geene menfchlyke hulpmiddelen tot redding voor handen waren, maar ook de trotfche Asfyriër de eer van Israëls God aantastte, zo beloofde God door zynen Profeet JesaiS, dat Hy onmidlyk het Land befchermen, en Jerufakm verlosfen zoude. En het gefchiedde in denzelfden nacht, dat de Engel des Heeren uitvoer, en Jloeg in het Leger van Asfyriën 185000: en doe zy zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren doode ligchaamen 2 Kon. XIX. 35. vergeleeken met Jef. XXXVII. 36. Indien wy, gelyk veele Uitleggers , meenen, dat het woord, Engel des Heeren, hier alleen aanduid een natuurlyk middel, waar van God zich bediend heeft, om den Asfyriërs -deeze nederlaag toe te brengen, zo zou hier nog geen eigenlyk Wonderwerk hebben plaats gehad. Dus denken veelen met Josefus (*) aan eene Pest. Anderen met Vitringa (f), meenen, dat een Onweder, met Donder en Blikfem vermengd, het Heir der Asfyriërs vernield heeft. Wederom anderen hebben hunne gedagten laten gaan op den verderfiyken en vuurigen wind (*) Antiq. Jnd. X. 1. 5. Conf. 'Marsham Can. Chron. Sec. ij. pag. Hezf.l, MiCHAëus enz. (f) Ad Jef. I. c. ve-i'gelyk Veivema Bist. Eccief. Tom. II. fag. 108. O %  ai2 Verdeediging van de wind Sammiël genaamd (*). Herm. van der Hardt (f) heeft gefchreven , dat de Engel des Heeren niemand anders geweest is, dan de Koning der Moren Tirhaka,diQ het Leger van Sanherib by nacht aangetast , en onder het zelve zulk eene vreeslyke flachting zal aangericht hebben. Geheel onwaarfchynlyk. Waar word het woord Engel des Heeren ooit genomen in dien zin, om daar door een vyandlyk Leger uit te drukken? Waarom zou de Gefchiedfchryver, die Tirhaka reeds vj. 9. uitdruklyk en by naame genoemd had, nu zo onëigenlyk fpreeken, en hem eenen Engel des Heeren noemen? Wat zullen die woorden vf. 35. zeggen : En doe zy zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren doode ligchaamen? Is dat eene gepaste omfchryving, indien waarlyk de nederlaag veroorzaakt was door een vyandlyk Leger ? Maar waarom mogen wy hier niet by de letter van de gefchiedenis blyvcn , en denken, dat in de daad een Engel, een van die fterke Hemel-geesten , onmiddelyk dit Leger heeft verflagen? Zal men zeggen, dat dit ongelooflyk is, omdat men uit het wezen en de krachten van eenen Engel, niet zou kunnen begrypen , hoe dit gefchied zou zyn (§) ? Maar hoe weinig weten wy van het wezen en de vermogens der Engelen? En indien, gelyk fommigen vermoeden, deeze Engel des Hee- (*) Heinius Disf. de Auct. & caufa Stragis Asfyriorum. Vergelyk myne Gefchied. der Asfyrifche Koningen in deAAadem. der Geleerd, lil. Deel. II..Stuk. Bladz. 191. 192. (f) /Enigm. prisci orbis pag. Ó73. onlangs gevolgd door Chk. Fr- Preis Gomment. de causfa cladis Asfyr. Goetting. 1776. (§) Das redekavelt de Schryver der Pernunftige Betrachtungen der übtrnatürliche Begebenheiten §. 15.  Wonderwerken des O.T. Hoofdft. XIX. 213 Heeren, geweest is de groote Verbonds-Engel , MiciiAëL, de groote Vorst die voor de kinderen van Gods Volk ftaat Ban. XII. 1. dan moet alle twyfeling over de kracht van deezen Engel, ophouden. „ Maar hoe zal men gelooven, dat „ de Profeet Jefaia van Gods wege den Koning „ Hiskiii komt zeggen, dat de Koning Sanherib ,, God gelasterd heeft; en hoe zal men gelooven, ,, dat een Engel van den Hemel 185000 man „ van het Chaldeeuwfche (*) Leger geflagen 5, en gedood heeft ? daar immers deeze , zo vreeslyke als wonderbaare flachting, onnut geweest is, en den ondergang van Jerufalem j, niet heeft belet. Hoe kan men begrypen, dat God den Stam van Juda befchermende, „ en 185000 man van deszelfs vyanden doo„ dende, zo fchielyk daar op deezen Stam, wiens „ Scepter altyd moest heerfchen, verlaat, dat „ hy zynen Tempel laat verwoesten , en dat „ hy ftraffeloos aanfchouwt, dat deeze Stam en „ die van Benjamin , met zo veele Leviten in „ kluifters geklonken word ?" (f) Op deeze geheele Tegenwerping is het antwoord kort, maar tevens voldoende. Deeze befcherming was niet onnut, noch vruchteloos. Jerufalem en het Ryk van Juda bleef thans bewaard , en heeft nog onder Hiskia, Manasfe, Amon, Jofia en deszelfs zoonen, omtrent 100 jaaren ftand gehouden, terwyl de Asfyrifche heerfchappy zelve, die aan Juda thans den ondergang dreigde , eerst is te gronde gegaan. Daar nu derhalven de onderftelling valsch is, zo (*) Dit moest zyn Asfyrifche, maar onze luchtige Schryver is wel meer gewoon, alles onder ëén te mengen, (f) Ld Bible enfin expliquée pag. 410. O 3  214 Verdeediging van de zo ftort ook al wat daar op gebouwd is, neder. Het overige van deeze Tegenwerping is reeds opgelost L Deel. Bladz. 264. §. 41. Hiskia's wonderbaar e geneezing , an het wonder op Achaz Zonnewyzer. In deezen tyd werd Hiskia krank tot ftervens toe 2 Kon. XX. 1. Van welke natuur zyne ziekte geweest zy, word ons niet gemeld in het gefchied-verhaal. Zo veel weten wy uit vf. 7. dat zich aan zyn ligchaam zweeren vertoond hebben, waarom de meeste Uitleggers aan pestbuilen denken (*). Zeker is het, zyne ziekte was doodlyk, het geen hem ook door Jefaia werd aangekondigd. Op zyn gebed (f) verkreeg de vroome Vorst echter zyne herltelling, en nog 15 jaaren levens. Jefaia, die hem van Gods wegen deeze boodfchap bracht, deed eenen klomp vygen op zyne zweeren leggen, en de Vorst genas. Het is duidelyk uit het verhaal, dat (*) Zie hehalven de Uitleggers MiCHAè'us Syntagm. Comment. Tom. U. pag. 162. Echter als men meent, dat ten deezen tyde eene algemeene pest ook in Judea geheerfeht heeft , en zulks wil bewyzen uit Jef. XXXVI. 8. daar gezegd word, dat de Joden geene ruiters zouden kunnen leveren tot 2000 paarden, fchyntmen op zeer onvasten grond te redeneeren. In die plaats word niet gezien op het getal der Joden in het gemeen, maar op hun gebrek aan ruiters, gelyk in de daad de Joden zelden veel op hadden met Ruitery }n hunne Legers. Hezel heeft ook gedacht aan de Melaatsheid, enz. (f) Dat Hiskia niet van verwyfdheid of vreesachtigheid te belchuldigen is om dit gebed, is getoond III. Deel. Bladz. 3«». 382.  Wonderwerken desO.T. Hoofdft. XIX. 21 j dat deeze vygen hier eigenlyk niets tot dc^ geneezing gedaan hebben, maar dat door een bod]yk wonder de Koning herfteld is geworden; zodat men de letter van het verhaal openlylc verdraait, wanneer men durft fchryven, „dat „ de ziekte van Hiskia van weinig aanbelang „ was, nademaal hy genezen werd met eene pleifter van vygen." (*) — By deeze gelegenheid word aan Hiskia voorgefteld tot een teeken van de waarheid der Godlyke belofte van zyne geneezing vf. 10. volgg. of de fchaduw der Zonne tien graden voorwaards gaan, ot tien graden achterwaards zou keeren? en wanneer Hiskia, meenende, dat het de fchaduw hgter was tien graden voorwaards te gaan, dan tien graden te rug te wyken, het laatfte verkoos, zo deed de Heere op het gebed van Jefaia de Jchaduwe tien graden achterwaards keeren, m de graden, welke zy nederwaards gegaan was, in de graden van Achaz IZonnewyzer']. Ik zal hier, om de paaien van dit werk niet te buiten te gaan, niet. breedvoerig zyn in het optellen van al het geen door de Uitleggers over dit Wonderwerk gefchreven is (f). Ik zal alleen het volgende aanmerken : Vooreerst, nergens fpreekt het gewyd gefchiedverhaal, noch in de Boeken der Koningen, noch by. Jefaid, van eenen Zonnewyzer, maar van m^Ö trappen, gelyk ook Josefus daar mede inftemt (§). Ten tweeden, daar word ner¬ en La Bible enfin expliquée pag. 413. , CV) Men zie behalven anderen, den Heer Chais ad h. 1. en voeg er by Carfzov. Appaf. Crit. ad Goodwin. Mo}, & Aaron pag. 352. alwaar de onderfcheiden gevoelens opgegeven en beoordeeld worden. tegen dezelve gemaakt, in overvvegmg nemen. Tegen dezelve WooÏÏÏon lZ7°" ,°Pgek0ffien Th om AS vvuoeston gebooren in het aar i6or5 wa* in den Gottedienft, maar zoekende eene aanzienly- ke  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 233 ke plaats onder de EngelfcheGeeftelyken te verkrvgen , lag hy zich vooral toe op de beoeieöïiïl der Kerkvaders, en verviel door derzelvei misbruik tot eene zucht voor Allegonen of Leenfpreuken. Hy ging zo verre, dat hy alle de gelchiedenisfen van het Oude, en naderhand ook van het N Test tot Leenfpreuken maakte, maai byzonder de Wonderwerken van onzen Zaligmaker (*). Hy dreef, dat, als men dezelve in eenen letterlyken zin, als waare gebeurtemsfen wilde aanneemen, men de grootfte ongerymdheden, ja de uitfpoorigfte zotheden zou moeten gelooven, maar om deeze zyne ftelhng te beweeren, heeft hy op de onverfchoonlyktte wyze alles moeten verminken en verdraaien, en de verhaalen der Euangeli-gefchiedemsfen in een •valfch gezichtpunt zetten; Wy zullen gelegenheid hebben , behalven het geen ons reeds is voorgekomen in den loop van dit Werk, om dit nog nader aan te toonen in de afzonderlyke behandeling der meeste Wonderwerken. Behalven Woolston hebben andere Deïsten, en vooral in onzen tyd , de Schryver vom zweck Jefu en van het Boek Horus enz. deeze wonderen aangetast. Hunne voornaamfte Tegenwerpingen hebben wy in het XVlIlue Hoofdftuk reeds bygebragt en ontzenuwd. B. V. dat zy alleen van vrienden en Leerlingen van Jefiu zouden opgeteekend zyn, dat zy voor een gedeelte tloor natuurlyke krachten, door het vermogen eener fterke verbeelding enz. hebben kunnen gcichieden; dat het gros van het Joodfche Volk daar ' by f-n Men zie van hem Mosheim Gefchied. der vyanden van 't Christendom I. Deel. Bladz. 288. fqq. en Lei.ak.) Ufchm: van de Sc'mfun der Dc&tn I.DeJ. Bl. 164. volg. P 5  234 Verdeediging van de by ongelooyig is gebleven; en wat dergelvke meer zyn. Waar by wy hier alleen nog het volgende te voegen hebben Men helft het als eene tegenwerping tegen Jefus wonderen aangemerkt, dat Hy fomtyds den genen, die Hy genezen had verboden heeft, om Hem bekend te maken (f). Wonderbaar zeker! „Laat „ Jejus de heden op de ftraaten roepen, dan » }oc} Hy niec go^, Hy had hun moeten ge„ bieden, om te zwygen; Verbied Hy enkele " 1 5? ~T H^ iuisc do01' het gevoel van „ dankbaarheid in zyne magt had, het uitbazui„ nen van zyne wonderen, dan is dit in hem eene eerzuchtige arglistigheid. :' Buiten „ twyfel yalt u de fabel in van dien Man, Zoon „ en Ezel, en nu raad gy den Man, hoe hv „ het met zynen Zoon en Ezel moet maken" enz. (§; Jesus had zyne redenen, om in fommige gevallen te verbieden, dat men zyne wonderen ruchtbaar maakte, het zy, wanneer Hv voorzag , dat zulks verkeerde gevolgen zoude hebben,,die tegen zyne oogmerken inliepen, pf wanneer Hy de getuigen wraakte, by voorbeeld, wanneer Hy de uitgedreeven Duivels bedreigde, die Hem Gods Zoon noemden Mark ili. ii. 12. enz. Ik zal hier niet behoeven by te brengen de lastering der Joden, dat de (*) Morgan Mor al Phihf. Fol. III. pag. 189. zegt af. MJ'J% V? mf,Ch e" °™™^ïig voorgeven! Zie Mark. V. 19. Luk. VIII. 39. Sommige wonderen waren ook zo openbaar en in tegenwoordigheid van zo veelen gelchied, dat het verbieden van derzelver bekendmaking, onnut en onmooglyk zou geweest zyn. (t) Font zweck Jefu II. Abj'cbn. § 5. (§j Herder Brieven betreffende de Beoefen, der Godgehei dn. II. Deel. Bladz. 144. 6  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 235 de wonderen van Jefus door tovery zouden gefchied zyn, het welk reeds de uitvlugt der Pharizeën was, toen zy Jesus groote daden"' niet konden loochenen Matth. IX. 34. enz. alzo de laatere en kundiger Joden zelve dit verwerpen. -—■ Ook zal by weidenkenden in geene aanmerkinge komen de vraag , waarom Jesus, indien Hy waarlyk die groote Perzoon was, dien wy Hem belyden te zyn, geene Wonderwerken gedaan heeft voor het 3. 5. 4- De wonderbaare Ontvangenisfe en Geboorte van Jefus uit eene Maagd. De groote verborgenheid der Godzaligheid, is volgends Paulus i Timoth. III. 16. dat God in (*) Zie mynen hoog-geëerden Ambtgenoot, den Heere g. Eonaet Verzameling van Leerredenen lil. De tl.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 241 in het vleesch geopenbaard is; Wy hebben in het I.Deel. Bladz. 170. dit Leerftuk van onzen ge. zegenden Godsdienst verdeedigd tegen de aanvallen der Ongelovigen, en in dat zelfde Deel Bladz. 307. aangetoond, dat het in de Voorzeggingen der Profeeten bepaald was, byzonder Jef. VII. 14. dat de MessiSs uit eene Maagd zoude gebooren worden. Volgends de fchriften der Vervulling, is dit ook zo gebeurd. Maria, eene maagd uit Davids geflacht, ondertrouwd met Jofef, eenen rechtvaardigen jongeling uit dat zelfde huis, bevond zich zwanger uit den,. Heiligen Geest Matth. I. 18. eer het huwelyk met Jofef voltrokken was, volgends het geen de Engel GabriSl aan haar verkondigd had Luk. I. 35. en het geen aan jfofef door eene Godlyke openbaaring in den droom was ontdekt Matth. I. 20. En zy baarde haaren eerstgebooren zoon uit haaren maagdelyken fchoot Luk. II. 7. In het IV. Deel. Bladz. 64. bragten wy de lasteringen der oude Joden by, die Maria van hoererye durven befchuldigen, ook maakten wy gewag van de laatere Ongelovigen , die al het wonderbaare uit deeze Ontvangenisfe en Geboorte wegnemen, en Jesus voor eenen zoon van Jofef en Maria willen gehouden hebben , en Bladz. 298. losten wy die bedenking op, hoe Jesus, ontvangen van den H. Geest, een zoon van David heeft kunnen zyn ? Hier moeten wy er byvoegen de tegenwerpingen , die tegen dee» ze wonderbaare Ontvangenis en Geboorte opzettelyk gemaakt zyn. Ik ga hier met goedvinden van alle Lezers, die eerbied voor Heilige dingen hebben, voorby, de fpotternyën en lasteringen van den onbefchaamden Schryver van V. Deel q la  24- Verdeediging van de la Bible enfin expliquée (*), als niet waardig om wederlegd te worden. Andere laater Schryvers, die of zelve Ongelovigen zyn, of den Ongeloovigen veel nader by komen, dan met de waarheid beftaan kan, loochenen het wonderbaare in deeze gefchiedenis, als zynde ongerymd en in zich zelve onmooglyk (f), of meenen, dat deeze zaak van geen aanbelang is (§), en dat de (*) Tom. II. pag. 77. „ Or 1'Auteur facré n'ayant poini „ encore parlé du St. Esprit, on aprétendu, qu'il y avait 1& „ quelque cbofe d'oublié. L'Auteur du Cbmmentaire „ imparfait fur St. Mattbieu dit, que Jofeph ayant fait de „ violents reproches a fa femme, elle lui répondit: eu véri„ té, je ne fais, qui m'a fait eet enfant." (t) Th. Chubbs Posthui». Works Vol. I. pag. 333. In het jaar 1750. is onder den naam van Abr. Johnson te Londen eene Verhandeling uitgegeeveu met den Titel, Lucina fine concubitu, waar van Dr. Joh. Hill gezegd word de Schryver te zyn, en die men ook in de Nederlandfche Taal overgezet heeft. Deeze verhandeling is eene Satire, waar in de ftelling, dat eene vrouw zonder toedoen van eenen man, zou kunnen bevrucht worden, kwanswyze word verdeedigd, doch dewyl dit als eene belachlyke ongerymdheid word voorgedragen, zou dit werkje ligtelyk kunnen misbruikt worden, om met onzen Godsdienst den fpot te dry ven. (§) Bahrdt in de 3esfte Aanteek. op de 3de Uitgave van zyneHoogd. Overzetting des N. Test. „ Men moet aanmers, ken, dat het meeste van het geen Lukas in de twee eerfte „ Hoofdftukken verhaalt, door de overige Euangelisten ver„ zweegen word. Derhalven moeten dit verhaalen geweest n zyn, die alleen in die oorden onder de Christenen gang„ baar waren, daar Lukas zyne berichten verzameld heefu" — In Het voorbygaan, hoe fluit deeze gevolgtrekking? Was het dan het oogmerk der Euangelisten, om alles in hunne fchriften te brengen, wat zy wisten of weeten konden ? Of wilden zy alleen elk naar zyne omftandigheden en bedoeling, opteekenen, het geen zy nodig oordeelden ? De Lezer von- nisfe! „ Men moet zich door zulke verfchillendheden „ uiet in de war laten brengen." Zyn dit dan verfchil- lënd-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 243 de Euangelisten, goede eerlyke lieden, allerhande verhaalen ter goeder trouwe aangenomen, en met een goed oogmerk, de omftandigheden opgefchikt, en wonderbaar voorgefteld hebben (*). Doch alle deeze bedenkingen worden los en zonder grond te neder gefteld. Immers wat de mooglykheid aangaat, de Engel Gabricl in zyne woorden aan de Moeder-maagd Luk. I. 37. heeft ons reeds geleerd? dat geen ding by God onmooglyk is. Zou Hy, die het menfchdom formeert, niet eene Maagd kunnen vruchtbaar maken ? Indien iemand ons afvordert de wyze, hoe dit mooglyk zy, hoe dit hebbe kunnen gefchieden, dat die ons eerst verklaare, hoe het geleegen zy met de voortteelingder menfehen? Deeze is tot nog toe een geheim der Natuur, en zal wel ligt voor ons menfehen, een geduurig geheim blyven (f}. Genoeg is het, dat Jesus geboorte ■endheden , wanneer de ééne Schryver eene byzonderheid meld , daar een ander geheel niet van gewaagt, of ze in een ander gezichtpunt vooriielt? Welke Logica volgen deeze Heeren toch ? — ,, De Euangelisten waren eerlyke , goede men- fchen, die (zeker niet met eenen wysgeerigen Geest, maar „ evenwel met eene waare Christelyke eenvoudigheid en on„ partydigheid} hunne gefchiedenisfen uit de toenmaals gang- baare vertellingen en verhaalen famenftelden, of het geen zy zelve mede aanfehouwd hadden, zo goed opfchreeven, „ als zy het zich konden herinneren. Hedendaags kan men „ by de vraag, of het één en ander in de kleinlre by-om- ftandigheden volkomen juist zy? des te onbezorgder we„ zen, hoe klaarer wy thans inzien, dat het Christendom „ zelf niet in eene gefchiedenis, maar in eene geestelykö kennis belïaat, die men zonder gefchiedenis gelooven , ba* minnen, opvolgen, en daar door gelukkig worden kan." (*) Vom hijion'fchen Glaitben Paft. a. §.5. pag. 23. (t) Wy hebben dan, om deeze mooglykheid aan te toonen , geene Heidenfche Verdichtzelen nodig, hoedaanige aangehaald worden in P. D. Huenus Quafi. Alnetan. Lib. II. (12 Cap.  244 Verdeediging van de te uit eene Maagd, geene inwendige tegenftrydigheid in zich bevat. Zy is eene daad-zaak, die door geloofwaardige getuigenisfen moet bevestigd worden, en het getuigenis, dat wy hebben, is allerzekerst. Twee Euangelisten fchryven het lütdruklyk, Mattheus en Lukas; Alle de Apostelen onderftellen het in hunne ichriften en leere, die op dit grond-leerftuk gebouwd is; en de Euangelisten fchryven geen losfe geruchten te neder. Lukas getuigt, alles neerftig onderzocht te hebben, om het waare en zekere vanhetvalfche en onzekere tefchiften, en hymeld zulke byzonderheden, die genoeg aantoonen, dat hy op geene losfe berichten aangaat. Alles hangt hier zodaanig faamen, dat het één geduurig het ander opheldert, en alles blykt Godlyk te zyn. Elizabeth houd b. v. haare zwangerfchap vyf maanden verborgen, en Maria, die zulks by geene mogelykheid, van eenen menfeh weeten konde, verneemt van den Engel, dat haare Nicht in de zesde maand van haare zwangerheid is. Wanneer Maria vervolgends deeze haare Nicht bezoekt, zo fpringt de vrucht van Elizabeth op eene buitengewoone wyze in haar lyf op (*) yf> Cap. 13. 15. pag. 233. 237. Ook moesten fommige Kerkvaders , gelyk Lactantius Lib. LV. Inftit. Div. Cap. 12. zich liever onthouden hebben, van fabelen ten deezen eind» by te brengen. (*) Th. Chubb Posthui». Works Vol. IT. pag. 193. houd dit ook voor ongerymd, dat een kind in 's moeders ligchaam huppelen zoude, om zyne blydfchap uit te drukken; Maar waarom zou de blyde aandoening der Moeder hier geene uitwerking op de vrucht kunnen gehad hebben? Waarom zou Elizabeth deeze buitengemeene beweging niet dus hebben kunnen aanmerken, als een blyk van vreugde van dit kind, het welk te zynen tyd de Voorlooper van den Meifias zyn zoude ?  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 245 vf. 41. en Elizabeth , vervuld met den Heil. Geest, erkent terftond, dat Maria zwanger is vf 42. Dit had zy niet kunnen weeten, zonder Godlyke Openbaaring. Voords blyft Maria drie maanden in dit Godvruchtig huisgezin by den gryzen Zacharia. en Elizabeth. Hier door zelfs word haare eer gehandhaafd tegen de befchuldigingen van onkuischheid, die de laatere Joden op haar geworpen hebben; doch waar over de meer verlichte zelve zich fchaamen. —- Uit alle deeze omftandigheden is duidelyk genoeg te zien, dat de Euangelisten hier niets zonder oogmerk hebben nedergefteld; gelyk hier toe ook behoort de Openbaaring , die aan Jofef in eenen droom gefchied is Matth. I. 20. volgg. Het voorwendzel, dat wy met alle deeze gebeurtenisfen niet te doen hebben, nadien men zonder dezelve door Geestelyke kennis kan gelukkig zyn, is de ongerymdheid zelve. Men leeze de Godlyke Openbaaring zo van het Oude als N. Test. alles is gefchiedenis; by alle leerftukken ligt de gefchiedenis ten grondflag : Gefchiedenis en gebeurtenisfen zyn de ziel van den geöpenbaarden Godsdienst. De Apostelen waren getuigen van Christus, van zynen dood, van zyne opftanding en verheerlyking enz. En vooral ligt ons aan deeze gefchiedenis veel geleegen,welke de groote verborgenheid der Godzaligheid is, dat de Zoon des Vaders, het Woord van God, vleefch is geworden, dat God in het vleefch geopenbaard is. Wy moeten toch Hem, door wien wy zalig worden, kennen zo als Hy is, hoe zullen wy anders in Hem gelooven? — Q. 3 §-5-  346 Verdeediging van de §• 5. Be bekendmaking van Jefus geboorte aan de Herders en aan de Ooft erfche Wyzen. Door eenen zeldzaamen faamenloop van omftandigheden , in welken opmerkzaame Geeften de beftierende hand der Voorzienigheid aanbidden, word Jesus, de Heiland der wereld, te Bethlehem, de ftad van Bavid, gebooren, ter vervulling van de Godfpraaken , en van deeze geboorte gefchied de eerfte bekendmaking in denzelfden nacht aan eenige Herders in de nabuurfchap deezer plaats, in het open veld, de nachtwagt houdende oVer hunne kudden, door eenen Engel des Heeren, terwyl de Heerlykheid des Heeren hen omfcheen, en zy den Hemelfchen Lofzang van Hemellingen, ter eere van den hoogen God aangeheeven wegens deeze blyde gebeurtenisfe, aanhoorden Luk. II. 8-14. — Dat deeze bekendmaking in zich zelve alle blyken van geloofwaardigheid heeft, kan niemand ontkennen , die de Geestelyke natuur van het Koningryk van God recht kent; Dus werd de geboorte van Hem, die het heil der wereld zou bezorgen, luifterryk bekend gemaakt; van Hem, die de groote Herder is, en Joh. X. dus genoemd word, aan Herders; Dus worden tevens de gemoederen der Godvruchtigen afgetrokken van de denkbeelden van een aardsch Koningryk of wereldlyken luifter; Hy, in wien de volheid der Godheid ligch'aamlyk woonde, gebooren zynde, openbaart zich de Heerlykheid des Heeren, eene benaaming, die deSchechina omfchryft,het teeken, onder het welke God zich oudtyds aan en onder Israël openbaarde, (vergelyk hier voo- ren  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft:. XX. 24? ren Bladz. 46.) Th. Woolston (*) verklaart wel deeze gebeurtenis in den letterlyken zin voor een verdichtzel, maar zonder eenige redenen. Zal het daarom een verdichtzel zyn , omdat Lukas alleen dit vermeld? Doch de geloofwaardigheid van Lukas, is niet alleen genoeg bevestigd, maar ook zyn alle de kenmerken van echtheid in de gebeurtenis zelve, gelyk wy gezien hebben. De vragen, die men in plaats van bewyzen bybrengt (f) , tegen de inwendige mooglykheid van dit verhaal van Lukas, zyn zo veele blyken van verlegenheid der Onge 00vigen B. V. „ Van waar kwamen die Engelen, „ die met de Herders fpraken? Woonen zy in „ de wolken? of eenige mylen ver boven de „ wolken? of boven den zogenoemden Starren„ hemel?" Zulke vragen doen niets uit, daar wy zeker weeten, dat er toch redelyke Wezens zyn, die de Schriftfinge/e» noemt, en die m hetRyk der Schepping hun beftaan hebben; Daar eene daadzaak door getuigen, zo als deeze Herders, die onmooglyk door verbeelding misleid zyn geworden, die van geen bedrog of verdichting kunnen worden befchuldigd, bevestigd word, komen geene vragen , geene redeneeringen te pasfe- Op eene andere wyze heeft God nog deeze allergewigtigfte gebeurtenis aan het menfchdom bekend gemaakt, door eenige Wyzen (Magi) uit het Ooften (§) op te wekken door de verfchyning van eene wonderdaadige Star- (*) Disc. II. on the Mimcles of our Saviour pag. 66. C+") In de Verhandeling vom Hist. Glauben. (§) Daar de gefchiedenis dus onbepaald (preekt, kunnen wy met geene zekerheid zeggen, wie? of van waar? deeze Mast sekomen zyn. De Ove-levering heeft er drie Koningen * q 4 vaH  248 Verdeedtging van de ^^i^L^?;Trcfiyhzel' waar'van wy in het III. Deel Bladz. m. gefproken hebben, zo dat zy naar Jerufalem reisden, om daar onderzoek te doen naar den gebooren Koning der loden; Hier brengen zy Herodes, het Hof, ja de gantfcheftad in beweeging. De JoodfcheSchriftgeleerdengeraadpleegd zynde, waar de Mesfias moest gebooren worden, wyzen de ftad Bethlehem aan als zyne geboorte-plaats, volgends de voorzegging van Mie ha. De Wyzen begeeven zich hier op derwaards, en nu verfchynt hun die zelfde Luchtverheveling weder, en teekent de plaats, daar Jesus en zyne Moeder zich bevonden; gelyk zy dan ook het Wonder-kind vergeren en hunne gefchenken aan het zelve aanbieden Matth. II Zy zouden , dit verricht hebbende, waarfchynlyk naar J'erufalem zyn wedergekeerd, om aan den Koning Herodes verflae te doen , van het geen zy gevonden hadden, maar door eene Godlyke Openbaaring in den droom gewaarfchuwd, trokken zy, langs eenen anderen weg, naar hun Land. Waarop de dwingeland in woede ontfteeken, last gaf, om alle de kinderkens in Bethlehem en deszelfs omtrek, van twee jaaren oud en daar beneden, wreedaartig te vermoorden, om dus ook dit Wonder-kind in die algemeene flachting te doen omkomen. Waarvoor echter de Heiland bewaard werd zynde zyn Pleegvader Josef door eene Godlyke' Openbaaring vermaand, om met het kind en deszelis Moeder naar Egypte te viugten enz. — Dee- van gemaakt, doch dit is ongerymd; en wanneer de Schryver foor Jfr e"fic eXpliqUéI Tom' IL PaS- ?S- daar ™& Ipot treft zylle ipotterny de waarheid der Euangeli-gefchie-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 249 Deeze gebeurtenis is door de Deïsten wederom hevig aangevallen, en als eene leugen, of door de Christenen verzonnen fabel, uitgemaakt (*). Wy zullen hunne Tegenwerpingen tegen deeze gefchiedenis , alhier beöordeelen , nadat wy eerst de inwendige mooglyk- en waarfchynlykheid van dezelve zullen hebben aangetoond. By dit alles onderftellen wy de echtheid van de twee eerfte Hoofdftukken van Mattheus Euangelie (f). Om de inwendige geloofwaardigheid der gefchiedenis tebetoogen, heeft men het volgende in overweeging te nemen. Het is wel zo, dat alleen Mattheus ons een duidelyk en naauwkeurig bericht geeft van deeze geheele gefchiedenis in derzelver famenhang en uitkomst, men zou echter eene onbewezene en valfche onderftelling aanneemen, als men met Parvish (§) wilde befluiten, dat Lukas, door de uitlaating van het geen Mattheus verhaalt, de berichten van deezen voor onwaar en valfch zou verklaard hebben. Neen ! Mattheus is' een geloofwaardig Schryver, en dit zyn verhaal is zo naauwkeurig en eenvoudig opgefteld, zonder de minfte fchaduw van opfchik of vernering, dat het de kenmerken van echtheid met zich voert. Daar zyn ook fpooren in de ongewyde gefchiedenisfen, die ons tot deeze gebeurtenisfen leiden. Wy'hebben in het III.Deel. Bladz. 118. (*) Om van de Jooden niet te fpreeken, hehooren hier toe Tjndall, Blount, vooral Woolston Disc. I. on the Miracks pag. 56. La Bible enfin expliquée Tom. II. pag. 78. fqq. (f) Vergetyk het III. Deel. Bladz. 118. en IV. Deel. Bladz. 303. (§) Inquiry into the Jtwhh and Christ. Revelat.p. 258.  35o Verdeediging van db ii8. reeds gezegd, dat veelen eene plaats uit Plinius hier toe brengen , in welke hy van „ eene blanke Komeetftar fpreekt, met een'.zil„ veren haairkrans dermate fchitterende , dat ,, men hem naauwlyks kon aanzien; en in zich „ vertoonende een beeld van God onder eene „ menfchelyke gedaante. " Josefus (*) verhaalt ons, dat in de laatfte dagen van Herodes, dePharizeën voorzegd hadden, dat hetKoningryk aan het huis van Herodes zou ontnomen worden , dat een Koning zou regeeren, die alles zou vermogen, die zelfs den gefnedenen Bagods de kracht zou fchenken, om kinderen te teelen: hy voegt er by, dat Herodes, om deeze oorzaak in woede ontftoken, Bagoas en veele van de Pharizeen, ja ook uit zynen Hofftoet allen , die aan deeze voorzegging geloof hadden gegeven, heeft laten ombrengen. Wie ziet hier niet, dat de Mesfias bedoeld was, als men Jef. LVI. 1-5. en Vil. 14. hier mede vergelykt? (f) Men voege hier by het algemeen gerucht, het welk in dien tyd in zwang was, dat een Vorst uit het Ooften komen zoude , die het gebied van alles zou hebben (§), en het welk zeer voegzaam verklaard kan worden uit deeze gebeurtenis van de Wyzen uithetOoften. Met ééh woord, wanneer men de laatfte gefchiedenisfen van Herodes leven en regeering, benevens het charakter vaa f *) Antiq. Jud. Lib. XVII. Cap. 2. §. 4, f. (j) Venema Hist. Ecclef. Tom. II. pag. 519. (§) Niet alleen verhaak dit Josefus Bell. Jud. VI. 5. 4. die deeze voorzegging, of hoe men het noeme, op Fespafianus toepastte, maar ook de Heidenfche Schryvers Sueton. Fespaf. Cap. 4. Tacit. Hist. Lib. F. Cap. 13. enz. Zie NiEUWLAiND Uitlegk. Fermaaklyht. Bladz. 20.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 251 van dien Vorst, uit Josefus kent, zal men vinden, dat Mattheus in dit geheel verhaal niets heeft, het welk zich niet met de grootfte waarfchynlykheid aanpryst (*). Laat ons na deeze Aanmerkingen zien, wat de Deïsten tegen deeze gefchiedenis hebben ingebragt. Thom. Woolston vind het vreemd , dat eene Star de wegwyzer heeft moeten zyn voor deeze Wyzen. „ Kon God niet, door Godlyke aandryving , in „ eenen droom of nachtgezicht, hen tot deeze ge„ wigtige boodfchap hebben uitgezonden ? Moest „ daar toe eene Star gemaakt, of uitderzelverge„ woonen loop genomen worden?" — Maar behalven dat deeze geheele bedenking het doen der Godheid bepaalen, en aan het menfchelyk goedvinden onderwerpen wil, het welk altyd ongerymd is in zaaken , die gebeurd zyn, zo rust dezelve alleen op de valfche onderftelling , dat het eene eigenlyke Star is geweest, die aan de Wyzen verfcheenen is, waar over wy reeds elders onze gedachten gezegd hebben. Maar, „ zoude God een wonderwerk aan de Wyzen gedaan ,, hebben, waar van het gevolg geen ander was, dan de moord van eenige onnozele kinde- „ ren"? (fj Over het algemeen ftaat het menfchdom zeer dik wils verleegen, wanneer het zich onderwind, om over de oogmerken der God- (*) Ik zwyge nu nog de plaats van Macrobius , welke men meent, op den Kindermoord te Bethlchem te doelen. Ook ga ik de plaatzen van Celsus by Origenes Lib. I. pag. 45. en van Chalcdius Comtn. in LHaton. Timaum Cap. 7. §. 125. voorby, omdat het zou kunnen fchynen, dat zy, het geen zy van de Wyzen uit het Ooften, en de wonder-ftar verhaalen, uit Mattheus hebben. (f) Fom Hiftorifcken Glauben, 11. Afd. §. 7.  252 Verdeediging van de Godheid te oordeelen. Indien wy derhalven op deezen afftand des tyds, de Godlvke oogmerken in dit geval niet konden doorgronden , zoude zulks niets doen tegen de waarheid der gebeurtemsfe. Ondertusfchen , door deeze gebeurtenis is aan het Hof van Herodes, aan de Hoofden en Leeraars van het Joodfche Volk, en zelfs aan de geheele wereld, (waar toe wy het al gemeen gerucht brengen , daar wy hier vooren van fpraken,) de bekendmaking gedaan, dat de Heiland der wereld gebooren was; Het is waar, de Joden hebben niet opgemerkt, verblind door hunne vooroordeelen , en Herodes was godloos genoeg, om door eene wreedheid zonder wederga, eenige onnozele kinderen te vermoorden, in hoope, van het by hem gehaatte kind mede in die ilachting om te brengen; maar daar door zyn weder op nieuws de Godlyke bedoelingen bevorderd. Dit Wonder-kind kwam niet in de wereld, om gediend te worden, maar om te dienen, en zyne ziel te geven tot een randzoen yoor veelen; en deszelfs geboorte te Bethlehem, met alle de omftandigheden van de Herders en Wyzen, geraakte nu weldra in vergeetenheid, omdat men waande, dat het kind in den moord mede was omgekomen. Zo verborgen en tevens wys, op één middenpunt uitloo- pende, zyn de wegen der Voorzienigheid! „ Doch, is het waarfchynlyk, dat Herodes, een „ Vorst van 70 jaaren, en die zo veel ondervinding als goed verftand had, aan een zo zeld„ zaam nieuws eenig geloof zou hebben gefla„ gen ?" (*) — Deeze vraag word beantwoord uit het charakter van deezen Vorst, die in zyne hoo- O La Bible enfin expliquée Tom. II. pag, 78.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft;. XX. 253 hooge jaaren wreed, jaloers over zyn gezag, en buitenfpoorig was, als ook uit de byzonderheid, die wy hier vooren uit Josefus hebben bygebragt. De menigvuldige tegenftribbelingen der Pharizeën hadden hem argwaanend gemaakt, en nu zet hem de komst der Oofterfche Wyzen in vollen gloed. Woolstons fpotterny met de gefchenken, door de Wyzen voor het Kind aangebragt, verdienen geene aanmerking; maar op de gefchiedenis van den Kindermoord teBeth. khem, heeft men fterker aanvallen gedaan. De voornaamfte komen hier op neder, dat de andere Euangelisten behalven Mattheus, van deezen Kindermoord zwygen, gelyk ook Josefus, die de levensgevallen van Herodes tot in alle byzonderheden verhaalt , en die van zulk eene fchreeuwende wreedheid zekerlyk zou gefproken hebben, indien zy waar, of zelfs maar waarfchynlyk was. En dat deeze gebeurtenis geene waarfchynlykheid heeft, tracht men door de volgende redeneering te bewyzen. ,, Zou het „ waarfchynlyk zyn, dat een Vorst, in den ou,, derdom van 70 jaaren,een Vorst,die den by„ naam van denGrooten voerde,en een gunfte„ ling van Augustus was, zwak genoeg zou ge,, weest zyn, om te gelooven , dat er in een' ftal ,, een kind uit de heffe des Volks gebooren was, „ het welk de Koning der Joden zynde , hem ééns „ onttroonen zou? Zou die Herodes ten zelfden „ tyde zo dwaas-barbaarsch geweest zyn, om alle „ de kinderen van eene Landftreek te doen doo„ den, welker getal in de oadeLiturgiën op 14000 „ begroot word (*)." — Het ftilzwygen der an- de- (*) La Bible enfin expliquée Tom. II. pag. 80. alwaar byéen gevonden w komen. En ik begeer dit des te minder, „ „ omdat een bezoek by eenen Heiden u alsi, „ leen haat verwekken zoude. Geef alleen ,, aan eenen van uwe vrienden-bevel,dan ben >•> ik geholpen. Gy ftaat onder eene hoogere „ magt, even gelyk ik, maar gy kunt elke „ ziekte beveelen (het zy gy uwe genees,, middelen zelf of door anderen aanwendt) ,, „ zo als ik mynenSoldaaten beveelen kan." " Ik heb deeze aanteekening geheel uitgefchreven, opdat de Lezer oordeele, hoe men thans weet de eenvoudigfte gefchiedenisfen in een valsch licht te plaatzen, en dat noemt men vertaaien en uitleggen! Waar word toch by Mattheus of Lukas van geneesmiddelen gewaagd? De Hoofdman zegt: Spreek alleenlyk één woord', en myn knecht zal geneezen worden. De aanmerking, dat een bezoek by eenen Heiden, den haat der Joden zoude gaande maken, is hier geheel verkeerd gcplaatft. Volgends Lukas, verzochten de Ouderlingen der Joden zelve Jesus, dat Hy den Hoofdman wilde bezoeken, en gaven aan Hem het getuigenis: Hy heeft ons volk lief, en heeft ons de Synagoge gebouwd. Men leze en herleze verders de woorden van den Hoofdman by de beide Euangelisten, en zie, of hy ergens zegt of zeggen wil, dat Jesus ook onder eenen anderen ftond?enz. — Vf. Hen 15 van het VUIfte Hoofdftuk lezen wy by Mattheus het bericht, dat Jesus de fchoonraoeder van Petrus, die aan de koorts lag, geneezen heeft, haare hand aanvattende en de koortze belh-affende, zo dat zy opftond, en Hem diende. In  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 263 In het raidden laatende, of deeze geneezing de. zelfde is met die, welke Mark. I. 30. 31. en Luk. IV. 38. 39. verhaald word , gelyk my waarfchynlyk voorkomt (*)• Omtrent dit geval maakt de Schryver van den Horus enz. (tj deeze aanmerking. „ Min merkwaardig is hctwonder, het welk, gelyk Mattheus, Markus „ en Lukas melden, aan de fchoonmoeder van „ Petrus gebeurde. Zy had juist eenen aanval „ van de koorts, en lag op een Sofa, als Jesus „ met zyne Leerlingen haar kwam bezoeken. „ Hy vatte haar by de hand, en zy ftond op, „ om haare gasten te dienen. Het komt er hier „ op aan, wat koorts zy had? Was het alleen eene zinking-koorts, of ook eene anderen„ daagfche, dan kon toch de aanval genoeg„ zaam voorby zyn, en dan ftaat ieder een op, „ om weder aan zynen arbeid te gaan. Veele „ menfehen nemen niet eens de moeite, om den „ aanval in dergelyke koortzen behoorlyk af „ te wachten; en die een zo aangenaam bezoek „ ontvangt, als dit was, die kan van de Sofa „ opftaan, al heeft hy zelfs een weinig koorts. Deeze geheele aanmerking vervalt, nadien Lukas IV. 38. fchryft: Simons wyfs moeder was met eene groote koorts bevangen enz. Merkwaardig is het wonderwerk Matth.VlU. 23-27waardoor Jesus den ftorm op zyn bevel deed bedaaren, en wind en golven beftrafte en gebood ftille te zyn, betoonende zich dus den Heer (*) De Heer Schutte Heil. Jaarb. II. Deel. Bladz. 40. onderfcheid de gevallen van eikanderen. De Heer Liuewthal X.Deel. Bladz. 142. heefc ze ook onderfcheiden, doch heeft zyn gevoelen veranderd in het XVI. Deel. Bl. 354. (f) Bladz. 273.  8^4 Verdeediging vajj m Heer der Natuur te wezen. Deeze gebeurtenis kan met geloochend of ontkend wSden,de* wyl drie Euangelisten, Mattheus, Markus IV. 36-41 en Lukas VIII. 22._2c dczRe^e kn W*'&£h nret/eZeIfde Woorden ^ bedaciir" ™w' ^ verTc;heiden ««"'vlugten nedac t om dit wonderwerk te verkleinen of denwel "dhnir° ï dat het won! gtn (t; hebben gezegd, dat er wel onvoorziens een Onweder en ftorm kan opgekomen zyn doet.die fchielyk uit natuurlykeoorzaaken 'bel daard zal wezen en wel juist op dien ooger, zietifch liïT?^ geb°s0d> ïa Bahrdt ontl enkef W ° ^^r3 <^ : - Misfchien was " enkel, het woord van Jesus „fiill" hetwelk „ de beweegmg en de opfchudding \ die in het " iQhï was betrof. Niemand is zoVeel verkeerd „ verftaan als Jefus Joh. III. 4." Maar deeze en foortgelyke uitvlugten kunnen geen fteek vei naai du Euangehsten. Men moet voor alle dingen opmerken, dat de meesten van JE us Leningen visfchers waren,lieden, gewoon om op het Meir van Tïberïas, alwaar' deeze ftorrn voorviel te verkeeren. Deeze waren verleS gen over den vreeslyken ftorm, en wekten hunnen Meester, die gerust fliep , op, en fteWen Hem hunnen gevaarlyken toeftand voor oogen. Nu ryst Hy op en hen eerst peftrafe hebbende wegens hunne k eingeloovigheid , hejlraft Hy de winden en de ZeeMatth. VIH. 26. Hybeflrafteden wind, f2 *?ƒ te Schryver van den I-hrus enz. zv.268. ft) ffom htftoufchen Glauben Part. 2. «. 12. pas. i± 1%) Neue festam. n. 53. ■ >•* T  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft:. XX. 26y wind, en zeide tot de Zee: zwygt, weest ftille Mark. III. 39. het zelfde heeft ook Lukas. Hier kon men Jesus niet kwalyk verftaan, en tevens kon men zeer gemaklyk onderfcheiden, of Hy tot zyne Leerlingen fprak, of tegen wind en Zee. En daar Markus zyn Eudngelie onder opzicht van Petrus gefchreven heeft, mag men zeer natuurlyk denken, dat hy ons hier uit den mond van Petrus, die er tegenwoordig was , de eigene woorden van Jesus verhaalt. — De plaats Joh. III. 4. behoort hier niet toe, want dat Nikodemus Jesus niet verftond, handelende van de leerc der Wedergeboorte , kan ons niet vreemd dunken, als wy de vooröordeelen van deezen Jood in aanmerking nemen. — Op Jesus bevel gaat de wind liggen, en daar word groote ftilte. De golven, anders gewoon, zelfs na het ophouden van eenen ftorm, nog een geruimen poos te woelen, bedaaren hier, en de Zee word vlak. De Aanfchouwers, beter in ftaat, om over de zaak te oordeelen, dan wy, zyn verwonderd, en vragen met verbaasdheid : Hoedaanig een is deeze , dat oek de winden en de Zee Htm gehoorzaam zyn1? Wanneer Visfchers en Zeeluiden dus oordeelen, mogen wy wel gelooven, dat er iets bovennatuurlyks is waargenomen. —- Maar de Schryver van den Horus (*) zal toegeeven, „ dat „ het magtwoord van Jesus de eenige en waare ,, oorzaak van deeze verandering des Wedcrs ,, geweest is", doch dan vraagt by:. ,, Moest ,, nu Jefus daarom waarachtig God zyn V Ik kan ,, dit nog niet gelooven ", eri hy beroept zich vervolgends op zyne ondervinding , dat er by fommige menfehen een vermogen is, zodat zy door (*) Bladz. 2<5s-27i. R 5  26£ Verdeediging van de door regt levendige wenfchen by flecht weder, in den Dampkring zeiven eenige kleine veranderingen kunnen veröorzaaken. „ Nu was Jesus, (dus gaat hy voorr) „ buiten kyf geen gemeen „ menfeh, maar zeker met ongemeene , of, „ als men dit liever wil, met buitengewoone „ Natuur, krachten toegerust. Dienvolgends „ kan ik ten minften niet twyfelen, dat wind „ en baaren den welwillenden drang van zyne ,, fterke ziele, en zyn groot vertrouwen op „ God, eenigermaaten gehoorzaamheid bewee„ zen hebben. Indien deeze kleine ftorm op „ het Meir uit algemeene oorzaaken ontftaan „ was, en was hy, gelyk de Zeeftormen , ap „ zich zelf van langen duur en groote hevig„ heid geweest, dan zou in de daad de ziels„ drang van den Grootften der Menfehen niets „ gebaat hebben. Maar zy ontftond alleen uit „ een fchielyk-opkomend Onweder, of uit„ eenen ^ervelwind, gelyk Lukas uitdruklyk „ meld." -— Op deeze woorden zal elk Lezer terftond aanmerken: Voortent, dat dit zonder eenig bewys beweerd word, dat iemand door zyne wenfchen invloed kan hebben op het weder en den wind. Of zou onze Schryver ook aan de fprookjens geloof flaan, dat de Lappen en Finnen den wind verkoopen kunnen - (*_) ? Ten tweeden, moei onze Schryver geduurig onderftellen, dat deeze ftorm van weinig belang is geweest, waar van wy boven reeds gefproken hebben; Eindelyk: De woorden van Jesus, zo als Markus die uit het bericht van Petrus opgeeft, (*) Men vergelyke hier van, en van het geen de Ouden gebeuzeld hebben van Wlndhedwingers, Nieuwland Lecï. Alewor. II. Deel. Bladz. 490. fqq.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 267 geeft, zyn de taal van iemand, die beveek, itm-eï.réipiwuro : Zwygt en wordt gemuilband (. j. Eindelyk meld Mattheus nog in mt zelfde VUIfte "Hoofdftuk vf. a8-34. dat Jesus int twee Bezeetenén in het Land- der Gddareenen, duivelen heeft uitgedreven , die in eene kudde Zwviién, met verlof van Jesus, gevaaren, deSSS getale van 4000 inZee heb en geftoru Vergelyk Mark. V. 1-20. Luk. VIII. 36-39Ik heb deeze geheele gefchiedenis reeds opgehelderd en verdeedigd in het II. Deel. Bl. 175alwaar de fchynftrydigheid is weggenomen , en mail 287. volgg- alwaar alle de bywnderheden der gebeurtenis zyn nagegaan. - Debchryver van den Horus (f) heeft onlangs de befehuldfdng van ftrydigheid tusfchen de Euangelisten, herlmald, en "zelf gefchreven : ,, Eén is van twee „ wezenlyk onderfcheiden; Mattheus moet dan of onbedachtzaam, of opzettelyk en willends, iet onwaars gezegd-hebben Wil men dit niet toegecven, dan moeten Markus en ' ' Lukas of dwaalen, of met opzet liegen. Het één of ander blyft zo lang waar, tot men my bewyzen kan, dat één en twee het zelfde zyn. Doch al die ophef maakt ons niet verlecgen, alzo de opheldering ter aangehaalde plaatzedoor ons gegeeven , niet met een groot geroep , maar met bondige redenen alleen zou moeten wederlegd worden , het welk hier niet gefchied. Bahrdt (§) heeft ook in de derde Uitgave van zyn f*"> Dat dit de beteekenis van het Gneksch is, word aangetoond in de Biblioth. Brem. Clasf. 1. Fase. II. pag. 47het welk tot verdere bevestiging drekt, dat hier geen enkel (lil! tot de-fcbepelingen gefproken word, gelyk Bahrdt wilde, (j) Bladz. 267. («) Neut Te^am. *t 55-  2 68 Verdeediging van de zyn Nieuw Testament, geene nieuwe gronden van tegenwerping, fchoon hy van geneesmiddelen fpreekt, die aan deeze Raazenden gegeeven, haare werking door eene verhittng van de zieken, doen moesten, doch de aanfchouwers aan het wonderbaare gewoon, zullen de te vooren gegeeven geneesmiddelen als een niets beteekencnd zinbeeld hebben aangezien, en by het verhaal dit hebben kunnen voorbygaan. En dit wil die Schryver by alle zodaanige geneezingen onderfteld hebben.-Wonderbaare hersfenfchimmen zeker! Niet alleen, dat geen der Euangelisten IpreeKt van geneesmiddelen,maar zy waren zelfs niet mooglyk. Hoe zou Jesus geneesmiddelen hebben toegediend aan menfehen , die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg konde voorby gaan? De laatere Schryvers van dit foort, evenaaren zelden in fchrandere verbeeldingskracht, om iets te verzinnen ter benadeelin* van de wonderen des Bybels, hunne voorgangers. r §. 8. Wonderwerken, verhaald Matth. IX. In het IXde Hoofdftuk vervolgt Mattheus het verhaal van Jesus wonderen ; en wel vf. 1-8. de geneezing van eenen geraakten, die op een bed tot Hem gebragt werd (*). Jesus het geloof ziende der genen, die deezen ongelukkigen tot (*) Bahrdt Netie Testam. n. 56. voegt er by, dat deeze menfeh door eene ontuchtige levenswyze deeze ziekte zich op den hals gehaald had. Van waar hy dit heeft, weet ik niet. Mattheus. zegt er geen woord van.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. .26*9 tot Hem bragten , zeide : Zoon, zyt welgemoed, uwe zonden zyn u vergeeven. En wanneer fommWe Schriftgeleerden by zich zeiven Hem deswegens van Godslastering beichuldigden, toonde Tesus zyne Alweetendheid. Hunne gedachten ziende beftrafte Hy hun, en ten blyke, dat Hy de magt en het recht had, om de zonden te vergeeven,zegt Hy tot den geraakten: Staat op, neemt uw bed op, en gaat naar uw huis, gelyk dan ook terftond de geneezing op dit magtwoord volgde, ter verbaazing van alle de Aanfchouwers, die over dit wonder God verheerlykten. De Uitleggers onderfcheiden van dit wonderwerk dat, het welk Mark. II. i-i*. en Luk. V. 18-26. verhaald word (f), ik zal dit thans niet onderzoeken, maar, dewyl ten minften veele omftandigheden overeenkomen, beide die verhaalen hier faamen voegen. Markus en Lukas hebben echter in hun verhaal nog eenige byzonderheden, van welke Mattheus niet meld. De geraakte werd door vier mannen gedragen,en als men niet tot Jesus kon komen, ontdekten zy het dak , en het opgebroken hebbende, lieten zy het beddeken neder, daar de geraakte op lag, enz. Woolston (§) houd dit verhaal voor ongerymd,en meent, dat men niet begrypen kan,-hoe zo Veele menfehen byecn zouden vergaderd zyn geweest, dat men den zieken niet tot Jesus zou hebben kunnen brengen; hv gelooft, dat men voor eenen zieken 6 ' J & ten (*) Niet uit hunne gebaarden of houding, gelyk de Schryver vom Hist. Glauben er byvoegt, maar in of door zynen Geest, gelyk er Mark. II. 8. ftaat. Cf) Schutte Heil. Jaarboek. H. Deel. Bladz. 45. (§5 Dise. I. on the Miracles pag. 53. tnDisc.IF. p.51.  27* Verdeediging van de ten minften plaats zou hebben gemaakt; Hy vraagt, hoe de draagers op het dak hebben kunnen komen, en (dus fpot hy,) als men het op. breeken en ontdekken van het dak Mark. II. 4. en het nederlaaten van den man door de tegelen Luk. V. 19. overweeegt, het welk het opbreken van de pannen, balken, gebinten enz. onderftelt, dan was het een geluk, als Jesus en zyne Discipelen er met een gekwetst hoofd, door het vallen van de pannen afkwamen, en dat de overigen niet door het ftof en gruis verflikten. . Doch, alle deeze gewaande ongerymdheden verdwynen, zo dra men zich de wvze van de gebouwen in het Ooften voorftelt. Deeze hebben platte daken, en in het midden een ruime binnen-plaats, welke men fomtyds met eene zeil aan het dak vastgemaakt, bedekt; Zy hebben ook doorgaands eenen trap,die recht-door,zonder met 't overige van het huis gemeenfehap te hebben, naar het dak gaat. Onderlteld, dat Jesus in die midden-plaats zich bevond, gelyk Lukas zegt, dat Hy in het midden was, en dat er geene gelegenheid was, om door de menigte des Volks tot Hem te komen, (het geen niet vreemd is in de^'gefchiedenis van Jesus,) hebben de draagers den kranken langs den gemelden trap op het platte dak gebragt, en langs het dak neder gelaaten, gelyk de woorden van Lukas V. 19. kunnen vertaald worden, nadat zy dat zeil, het welk de midden-plaats bedekte, ontdekt hadden , en na het beddeken doorboord te hebben, om het met touwen te kunnen nederlaaten. Te weeten, dus kan men Markus II. 4. vertaaien: Zy ontdekten het dekzel, daar Hy was, en het beddeken doorboord hebbende., daar de geraakte op lag, lie-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 271 lieten zy dat neder (*). Dus word alle onge- rymdheid in de omftandigheden der gefchiedenis weggenomen. Het verhaal dus alle inwendige waarfchynlykheid hebbende, bevat in zich een wezenlyk wonderwerk, en de blyken van Jesus Alweetendheid en Almagt, die de zonden vergeeft en de gevolgen derzelven, de krankheden geneest; Bahrdt (f) verklaart beiden eigendunkïyk, als of het vergeven der zonden zou te kennen geven, de gevolgen der zonden weg te nemen, en iemand door zyne leere van zyne ondeugden tot de deugd te rug brengen; en als of het geneezen der ziekte door geneesmiddelen te weeg was gebragt; Beide tegen den Tekst der gefchiedenis. —- Vf. 18 en 19. en vf. 23-26. vergeleeken met Mark.V. 35-43- en Lm*. VIII. 49-56. word de opwekking van het dochterken van Jaïrus verhaald. Wy hebben in het II. Deel. Bladz. 376. reeds de verhaalen deezer Euangelisten overëengebragt, en getoond, dat zy niet met eikanderen ftryden. Deeze tegenwerping herhaalt de Schryver van den Horus (§) op nieuw, en befluit daar uit, dat de zaak van de Euangelisten te ver getrokken is, en dat er niet meer uit volgt, dan dat het meisje alleen in onmagt geleegen heeft, ,, zo als het, (zegt „ hy) meenig twaalfjaarig meisje gaat, by het ,, welk de Natuur zich begint te ontwikkelen." Dit (*) Shaw Reize I. Deel. Bladz. 306. vergelyk myne Verhandeling de Mdib. liebraor. pag. 54—56. Fauer Archeologie der Hebr. pag. 419. wil liever, dat zy de leuning, die rondom het dak was, en doorgaands van baklteenen was opgeraetzeld , voor een gedeelte hebben weggenomen. Hoe men het begrypt, daar is geena ongerymdheid in 't verhaal. (f) Num- 57. (§) Bladz. 274.  27" Verdeediging van de Dit is ook van anderen reeds aangenomen (*), waar toe men de woorden van Christus brengt Het kind is niet geftorven, maar het fiaapt. Dan, nademaal Jesus dezelfde fpreekwyze ook van zynen vriend Lazarus gebruikt Joh. XI. n. die evénwel waarlyk geftorven was, zo is daar uit niets af te leiden. Dat het kind waarlyk dood was, blykt genoeg uit alle omftandigheden, en men was er zo wel van overtuigd, dat men Jefus lelachte, wimtmen wist wel, dat zy geftorven was. Hoe men zich hier ook wil keeren , het gezag van Jesus als Wonderdoener, blyft 'gevestigd1. Hem word bericht, dat het kind geftorven was, evenwel belooft hy met het bedaardst vertrouwen , den Vader zyne hulpe. Men kan .niet zeggen, dat Jesus wist, dat het kind alleenlyk in onmagt lag, want hoe kon Hy dat weten? Ook zegt Lukas uitdruklyk, dat de geest van het kind weder in haar kwam. Maar Woolston heeft uit fommigc omftandigheden, deeze geheele gebeurtenis in verdenking pogen te brengen. Hy oordeelt het onbeftaanbaar te zyn met de wysheid van Jesus, zulk een groot wonderwerk te verrichten, enkel, om de droefheid der Ouderen over het verlies van een kind van twaalf jaaren, te .(tillen, daar Hy dezelve liever tot geduld en lydzaamheid zou vermaand hebben. Dus verdicht hy zelf oogmerken van dit wonder,terwyl hy het hoofd-oogmerk voorby gaat, de verheerlyking van God en het bewys van Jesus Godlyke zending. Om dat Jaïrus een Overfte der Synagoge was, zegt hy, dat dit geval de Schrift wederfpreekt, want volgends Joh. VIL 48. (*) Bahrdt 11. 161. Woolston Diic, 5. on the RJiracies pag. 26. enz.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 273 48. geloofde niemand uit de Oyerften in Jefus, doch hy vergeet, dat dit de taal is van de nydige Overpriefters en Pharizeè'n, nadien anders veele Overftcn in Hem geloofden, hoewel in 't verborgen Joh. XII. 42. Het komt hem bedenklyk voor, dat Jesus eerst het volk uitdreef, eer Hy het wonderwerk verrichtte, als ook dat de Heiland de Ouders van het kind verbood, van dit wonderwerk te fpreeken; Voor beiden echter waren goede redenen. Jesus verdreef eigenlyk alle die lieden, welke daar tegenswoordig waren, om de Jykplegtigheden naar de gewoonte van dien tyd te verrichten , en Hy nam met zich in de kamer, daar het kind lag, behalven den Vader en Moeder van het zelve, ook de genen, die met Hem waren, Petrus en Jakobus, en Johannes, den Broeder van Jakobus. Dus getuigen genoeg. Terwyl de overigen van het wonderwerk verzekerd werden , doordien zy het dochterken, het welk zy wisten, dood te zyn, thans weder levend en wel te pasfe zien. Dat Jesus aan de Ouders van het kind beval, geen gerucht of ophef van dit wonder te maken, zal zeker zyne redenen gehad hebben , fchoon wy niet bepaalen kunnen, welke die geweest mogen zyn; Zo veel weten wy uit het beloop der gefchiedenis, dat dit verbod niet volftrekt was, dewyl immers dit gerucht uitging door het geheele land. Jesus vermydde alles, wat den fchyn kon hebben , als of Hy bedoelde eenen aanhang te maken, en daar toe kon dit wonder, te meer, daar het aan het kind van eenen Overften der Synagoge gebeurd was, aanleiding gegeven hebben. Toen Jesus op weg was naar het huis van Jaïrus, om het bovengemelde wonder te werken , omringd zynde van een groot aantal volks, V. Deel S was  274 Verdeediging van de was er onder den hoop eene zekere vrouwe , die twaalf jaaren den vloed des bloeds gehad had, en die aan de Medicyn-meefters al het haare vruchteloos had te koste gelegd. Zy, niet kunnende tot Jesus komen, ftelde echter zulk een vertrouwen in Hem , dat, indien zy flechts den zoom van zyn kleed konde aanraaken (*) , zy haare gezondheid weder zou verkrygen ; En terftond op dit aanraaken werd zy herfteld, en zy gevoelde aan haar ligchaam, dat zy geneezen was. Jesus, bekennende in zich zeiven, de kracht, die van Hem uitgegaan was, vraagde, wie Hem had aangeraakt? Waar door aan deeze vrouwe gelegenheid gegeven werd, om in het openbaar te erkennen, hoewel niet zonder fchroom, het geen haar gebeurd was, waar op zy door Jesus minzaam aangefproken en vertroost word Matth. IX. 20-22. vergel. Mark. V. 24-34. Luk. VIII. 43-48. Wat zal men tegen dit merkwaardig wonder, het welk van drie Euangelisten verhaald word, inbrengen? Woolston (f) tracht het zelve te ontzenuwen; De krankheid der vrouwe zal,volgends hem,flechts eene ligte onpaslykheid geweest zyn, dewyl zy het anders geen 12 jaaren had kunnen houden. Geheel tegen de gefchiedenis der Euangelisten , die duidelyk genoeg haare kwaal befchry ven, en de grootheid van dezelve aantoonen, door ze (*) Dit deed zy niet uit bygeloovigheid , Neen! Het aanraaken van iemands kleed, of den zoom van zyn kleed, behoort tot de eerbewyzingen der Oofterlingen. Zie Harmak Waarneem, van het OoÏÏen lil.Deel. Bladz. 41. ja van de Ouden in het gemeen. Nieuwland Letterkund. Verlustiging. I. Deel. Bladz. 449. (f) Dist. 2. on the Mirachs pag. 8. fqq.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft:. XX. 275 ze niet alleen eene kwaal te noemen, maar ook door het bericht, dat deeze vrouw veel geleden had van de Medicyn-meefters, en aan dezelve al haar vermogen verfpild. Geneesheeren zullen weeten , dat deeze kwaal zeer langduurig zyn kan, en dat zy doorgaands van waterzucht en andere doodlyke ziekten gevolgd word. Schoon nu de kwaal deezer vrouwe uitnemend lang geduurd had, echter word zy op één 00genblik herfteld, en het geen de Geneesheeren met alle hunne kunst niet hadden kunnen uitrichten , volbrengt Christus door zyne wonderkracht in één oogenblik; en wel zonder geneesmiddelen , zodat Bahrdt (*) geheel zonder grond op de woorden van Jesus : Zyt wel gemoed, dochter, uw geloove heeft u behouden, aanteekent: ,, Of Hy haar by deeze woorden iets „ te genieten gaf, word niet verhaald dus overal. De oogen der menfehen waren op haar geloof gevestigd." Het word niet verhaald, en kon niet verhaald worden, dat Jesus haar iets ingaf, alzo Hy het zeker niet deed; want volgends Markus , terftond, als de vrouwe den zoom van Jefus kleed aanraakte, is de fontein van haar bloed opgedroogd, en zy gevoelde aan haar ligchaam, dat zy geneezen was. Hy heeft daarom op deeze woorden van Markus (|) zyne gedachten moeten veranderen , en iets anders verzinnen : Nu is het ,, een merkwaardig voor,, beeld van den natuurlyken invloed van het „ geloof aan den Geneesheer op het ligchaam. ,, Eene fterke ontroering in het bloed heeft hier de geneezing te wege gebragt; Met één woord; „ De (*) Neue Testam. n. 60. (f) Num. 160. S 2  2?6 Verdeediging van de „ De verbeelding der vrouwe was hier werkzaam," gelyk Woolston reeds fchreef: Doch hoe zeld. zaam ook fomtyds de gewrochten der Verbeeldings-krachtzyn kunnen, wy hebben reeds in her. IV. Deel. Bladz. 144. getoond, dat de verbeelding by de Bybel-wonderen niets gewerkt heeft; en dit blykt hier duidelyk. Indien de vrouw enkel door de kracht der verbeelding geneezen'is, wat zegt het toch, dat Jesus wist, dat er kracht van Hem was uitgegaan, en dat Hy daarom vraagt, wie Hem heeft aangeraakt ? En Jesus richt zich zeiven met deeze gezegdens niet naar de vooröordeelen der Joden (*), neen, zyne bewoordingen zyn te duidelyk , dan dat zy daar toe kunnen gebragt worden; Ook was het niet zonder reden, dat Jesus hier fprak, en door zyne vraag, fchoon Hy wist, wat er gebeurd was, aanleiding gaf aan de vrouwe, om openbaar te verhaalen, doch met fchroom, vreezende te groote vrymoedigheid gebruikt te hebben, wat haar gebeurd was. Dus word het geloof deezer vrouwe verfterkt , en dat van Jaïrus bevestigd, die uit dit voorbeeld kon verftaan , dat Jesus de magt had, om zytie dochter in het leven te herftellen. De Schryver van het Boek Horus Cf), wil na dit alles, zynen Lezers beduiden, dat hier wei iet ongewoons, maar niet wonderdaadigs heeft plaats gehad. „ Hy „ kent iemand, zegthy, die insgelyks het zelf,, de zou ontwaar worden", (namelyk dat er kracht van hem was uitgegaan) „ wanneer een ,, ander met zulk een oogmerk, en met hetzelf„ de vast vertrouwen op zyne geneezing, het 5, pand (*") Bahrdt /. c. n. 340. (f) Bladz. 272.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 277 „ pand van zyn' rok van achteren aanroerde." Hy voegt er te gelyk by : ,, Doch dewyl ik dit ,, niet bewyzen, of ook niet begeeren kan, dat ,, men my blindeling gelooft; zo onderftelle men, dat Jesus boven alle andere menfehen, ,, die ooit in de wereld gekomen zyn, geheel ,, alleen zo iets heeft kunnen ontwaar worden, ,, en men zal Hem om veele andere redenen ,, nog voor geenen waaren God behoeven te ,, houden." Verdient zo een Schryver ook eene wederlegging? Waarom zal men naar het goedvinden van iemand, die zyn voorgeeven zelf erkent niet te kunnen bewyzen, en echter niet blindelings wil geloofd worden, zo eene onderftelling aanneemen nopends den grooten Wonderdoener, onzen Godlyken Jesus? — Indien wy de Berichten van Eusebius {*) geloof wilden geven, zou deeze vrouw te CefareaPhilippi twee koperen ftandbeeldcn ter gedachtenisfe van haare wonderbaare geneezing, hebben laaten oprichten , en Woolston beeft uit dit verhaal de Euangelisten willen overtuigen van onwaarheden, als zy melden, dat deeze vrouw al het haare aan de Geneesheeren had befteed, hoe kon zy dan nog zo veel over hebben, om de kosten tot deeze Beelden goed te maken? Maar het is reeds van meer dan eenen Geleerden aangetoond, dat de Beelden, die men aan Eusebius vertoond heeft , geen beelden van Christus en deeze vrouw, maar van anderen geweest zyn, en dus kan men hier uit niets beiluitcn (f). -— Op denzelfden tyd genas Jesus twee Blinden Matth, IX. 27-31. De Schryver van (*) Hist. Ecdef. VU. 18. (j) VeiNema Hist. Ecclef. Tom. W. pag, 75. S 3  278 Verdeediging van de van Horus (*), telt het herftellen van het gezicht der Blinden , onder de Wonderwerken, die volgends hem tot gemeene gebeurtenisfen behoorden, maar door de zucht tot het wonderbaare, tot Wonderwerken gemaakt zyn. Hy zal misfchien denken, dat deeze Blinden niet geheel blind geweest zyn, maar alleen een gebrek aan de oogen gehad hebben, of hy dit met anderen befluiten wil, om dat ar ftaat, dat zy Tesus volgden , weet ik niet, maar dit weet ik, dat het befluit niet doorgaat, alzo er menfehen genoeg by de hand waren, om hen te geleiden; Dan, of hy met Bahrdt (f) gelooft, dat Jesus hunne oogen aanrakende, die te gelyk met het een of ander heelmiddel zal beftreeken hebben , het welk toch ook tegen den Tekst is : want dan kon Jesus niet zeggen : U gefchiede naar uw geloof! Jesus raakte hunne oogen aan, om hun te doen opmerken, dat zy aan Hem alleen hunne herftelling te danken hadden. Eindelyk, ook aan deeze Blinden verbood Hy de verbreiding van het wonder, aan hun gefchied, om redenen, die wy elders reeds meermaalen hebben opgegeven. Ff. 32-34. geneest Jesus eenen menfeh, die ftom en van den duivel bezeeten was, gelyk Matth. XII. 22-24. vergel. Luk. XI. 14. eenen bezeetenen, die blind en ftom was. Dewyl wy van de Bezeetenen, in het N. Test. voorkomende, reeds in het algemeen gefproken hebben 11. Deel. Bl. 280. volgg. kunnen wy hier met ééne of twee aanmerkingen volftaan. Om het wonderwerk te verminderen, heeft men gezegd, dat deeze menfeh Matth. (*) Bladz. 283. (t) Neuc Testam. n. 61.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 279 Matth. IX. eene zwaare Hypochondrie gehad heeft, waar door hy niet heeft willen fpreeken (.*), doch de Tekst zegt uitdruklyk, dat hy Jlom was. Men heeft ook ingebragt, dat het Duivel-bannen toen ter tyd over het geheel geen groote kunst geweest kan zyn, omdat de Joden hunne Duivel-banners hadden (f), maar hier op is reeds geantwoord in het IV. Deel. Bladz. 352. §• 9- Eenige andere Wonderwerken door Mattheus verhaald. Op eenen Sabbath genas Jesus eenen mensch, die eene verdorde of uitgedroogde hand had, welke hy dus niet gebruiken konde Matth. XIL 9-14. vergeleeken Mark. III. i-5- en Luk. VI. 6-10. Dit gefchiedde in tegenwoordigheid der Pharizeën, die het wonder niet ontkennen konden ; Dus weet ik niet,wat men tegen het zelve kan uitzonderen , ten ware allecnlyk dc fchynftrydigheid tusfchen het verhaal der Euangelisten, doch, behalven dat veele Uitleggers de gevallen onderfcheiden,kan men dezelve gemaklyk overeenbrengen , gelyk getoond is in het II. Deel. Bladz. 178. Defpyziging van 5000 mannen zonder de vrouwen en kinderen, met vyf brooden en twee visfchen, terwyl van de overgefchooten brokken twaalf korven gevuld werden, word door alle vier de Euangelisten verhaald, Matth. XIV. 14-22. Mark. VI. 34-46. Lnk. IX. 11-17. (*) C. T. Dam itffte. Aanmerk, over Mattheus. (t) Horus Bladz. 272. S 4  28o Verdeediging van de ir-17. Joh. VI. 1-17. terwyl Matth.XV. 32-38. en Afarfc. VIII. 1-9. nog een tweede foortgelyk geval verhaalen, waarby 4000 mannen van zeven brooden en weinige vischkens verzadigd werden, en zeven manden met brokken overfchooten. Ik voeg deeze twee gevallen by elkanderen, omdat het geen tegen het ééne word ingebragt, ook tegen het andere gemunt is. De waarheid der gebeurtenis, kan met betrekking vooral tot het eerfte geval, niet geloochend worden, wegens de overëenftemming der Euangelisten, terwyl echter blykt, dat zy eikanderen niet hebben uitgefchreven, waar uit de fchynftrydigheden ontftaan , die wy voldoenend hebben opgelost in het II. Deel Bladz. 213. volgg. De 'Schryver van Horus (*) ontdekt by gelegenheid van zyne aanmerkingen, zyne kwaade trouwe. Wy zullen zyne woorden hier plaatzen, op dat de Lezer oordeele : „ Vervolgends fpyst „ Jefus dan met vyf brooden en twee visfchen „ vyf duizend Man, dan met zeven brooden „ en een weinig vischkens, vier duizend Man, „ ja in het eerfte geval hlyven zelfs nog twaalf, „ en in het laatfte zeven korven vol brokken „ over. Het eerfte getuigen Mattheus en Mar, „ kus, het tweede, Mattheus, Lukas en Johan,, nes éénpaarig, alleen dat de één van den an,, der omtrent een duizend menfehen verfchilt, „ of in plaats van zeven korven , twaalf zet. ,, Doch kleine by-omftandigheden, waar in zy in het verhaal deezer gefchiedenisfen van elkanderen verfchillen , willen wy niet ééns „ aanvoeren," Hier zyn de openbaarfte verwarringen, en het doel, om den Lezer te mis- lef- (*) Bladz. 265.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 281 leiden, ftraalt overal door. Vooreerst, verhaalen niet alleen Mattheus en Markus, maar alle vier de Euangelisten het eerfte geval, te weeten, het fpyzen der 5000 mannen, en het tweede, het fpyzen der 4000, word alleen door Mattheus en Markus gemeld. Ten tweeden , het is onwaar, en men draait den Lezer een rad voorde oogen, als men fchryft, dat de Euangelisten van eikanderen omtrent een duizend mannen verfchillen, of in plaats van zeven korven, twaalf zetten; want alle de vier Eudnge' listen komen in het getal der 5000 mannen en twaalf korven, naauwkeurig overeen, zonder eenig verfchil; In het tweede geval, dat van het eerfte geheel onderfcheiden is, zyn 4000 mannen geipyzigd, en er fchieten zeven manden , niet korven, maar grooter manden met brokken over. Zo onnaauwkeurig, of zo bedrieglyk gaat deeze ongenoemde Schryver te werk ! — Nopends het wonder zelf, meent hy, dat het zelve daar in beftaan heeft, dat Jesus van zynen voorraad hun elk wat heeft medegedeeld , het welk'zy als een lekker beetje hebben gebruikt, doch in de daad hebben zy zich verzaadigd met hunne eigene fpyze , die zy hadden mede genomen. Het was hun eene groote eer, en zy merkten het als eene daad van buitengemeene vriendlykheid in Jesus, zulk een grooten Profeet, aan, dat Hy zynen geringen voorraad met hun deelde. Zeker, op deeze wyze kan men van alles alles maken! In het gefchiedverhaal der Euangelisten , zeggen Jesus discipelen uitdruklyk, dat de Schaare niet had, wat zy eeten zouden; Zy aten allen en werden verzaadigd, niet van andere fpyzen, maar van het geen Jesus hun gaf. Philippus zeide, voor 200 S 5 pen-  a $2 Verdeediging van de 1 penningen broods zou men niet genoeg hebben, indien een iegelyk van hun flechts een weinig nam; en in de daad, als men eens onder een aantal van 5000 menfehen behalven de vrouwen en kinderen, vyf brooden en twee visfchen zoude verdeden, wat zou toch ieder hebben? En hoe zouden er twaalf korven met brokken overfchieten ? In welke ongerymdheden moet men zich niet ftorten, wanneer men hier de letter der gefchiedenis verlaat ? Ja , Johannes .VI. 11. zegt uitdruklyk; dat de discipelen aan de Schaare van de twee visfchen gaven, zo veel zy wilden, of begeerden; Dit kan onmooglyk met de onderftelling van onzen Schryver overcengebragt worden. De gantfche menigte was ook overreed, dat hier een verbaazend wonderwerk gebeurde, en daarom zeiden zy: Deeze is waarlyk de Pr of set, die in de wereld komen zoude. Zy wilden Hem ook als den MEssia's, tot Koning maken, om dit teeken, dat zy gezien hadden. En het is te laf, wanneer onze Schryver zegt, dat het niet te verwonderen is, wanneer arme en geringe lieden, Hem, die zyne laatfte beete met hun deelt, en zich zo liefderyk vernedert, als Jesus deed, geern tot Koning zouden maken ? Hoe weet hy, dat dit alle arme en geringe lieden waren? Hoe is het te denken, dat zo veele menfehen éénpaarig zich dus zouden laten begoochelen, indien zy niet van de waarheid van het wonder overtuigd waren geweest? —Om evenwel iets voor zyne onderftelling by te brengen, ploegt hy met het kalf van Woolston (*), en geeft het als iets ongelooflyks op, dat zo veele duizend menfehen niet voor de brood- (*) Disc. I. on the Miracks pag. 54.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 283 broodmand zouden gezorgd hebben, (gelyk hy fpreekt;) Woolston meende, dat men Zoetelaars en Kramers verwacht zoude hebben by deeze menigte, vergeetende, dat het tooneel deezcr gebeurtenisfe in het Ooften is, daar geheel andere zeden zyn dan by ons. Maar deeze geheele zwarigheid word ligt weggenomen, met betrekking tot het eerfte geval,door deeze aanmerking, dat men niet zoverre van Vlekken en Dorpen verwyderd was, of men had zich daar van fpyze kunnen voorzien, indien Jesus goedgevonden had, de Schaare van zich te laten gaan, gelyk zyne Leerlingen Hem dit voorftelden Matth. XIV. 15. En wat het tweede geval betreft, in het welk wy \ezenMaith. XV. 33. dat de Schaare nu drie dagen by Jesus gebleven was, zo behoeven wy niet te denken, dat zy deeze drie dagen zonder eeten zullen hebben doorgebragt, maar de voorraad, dien zy in korven en. manden by zich gehad hadden, was nu op den vierden dag verteerd, wanneer Jesus hen zo wonderdaadig fpysde. De overige bedenkingen van Woolston op deeze gefchiedenis, zyn van te weinig aanbelang, om er ons mede op te houden,alleen voegen wy er by,dat Celsus(*) reeds poogde dit wonderwerk tot een bedrog der Tovery te maken , zo dat de menfehen zullen gemeend hebben iets te eeten, maar in de daad niets genooten hadden, doch dit willen wy dien man naar zyne tyden, fchenken, in onzen tyd zal niemand daar aan eenig geloof geven. Bahrot (f) heeft het wonderwerk op deeze wyze verkleind, dat hy meent, dat alleen eeten ge- (*) Apud Orjgen. Lib. I. contra Celsum pag. 53. (jj Num. 03.  2§4 Verdeediging van de gegeven is aan de genen, die niets by zich hadden, welker getal den Leerlingen grooter toefcheen , dan het was. Maar ook dit itrookt niet met het verhaal; het welk duidelyk zeg° dat zv feu= gegeeten hebben, en verzaadigd zyn, el dat dte gegeeten hebben,een getal van 5000 man£2 ontmaakten, welk getal ligtelyk kon worden opgemaakt, omdat Jesus hen by waardfchappen van 50 en 100 bad doen nederzitten ën fong,;aS-, ,WeJkf ****** derhalven dee e en foortgelyke Schryvers maken , alle hunne Wl?£vHyrn tegen de waarheid niet beftand. Wam. Ai V 22-34. vergeleeken met Mark. VI. dLl3'Aen ftohamfsVL 19-21. berichten ons deeze dne Euangelisten, hoe Jesus op de Zee wandelende tot zyne Discipelen in het fchip gekomen is; Mattheus heeft nog deeze bvzon- Sr o dAP£TRUST ondernomen ntett, op de Zee tot Jesus te wandelen, hoewe hy, bevreesd geworden zynde, begon te zinken, doch dat Jefus zyne hand uitftak, en hem onderfteunde. üok dit wonder kon niet onaangevochten blyven; Sommigen verwerpen het geheel en houden het alleen voor een verdichtzei ot leenlpreuk, om aan te wyzen'; dat alle het woeden der vyanden van Jesus en zyne zaak, vergeefsch zyn zal (*). Anderen pogen het te verkleinen, en het wonderbaare er^it te ng en : Bahrdt (*) gist, dat er een dryven. de balk was, op welken Jesus , nadien het fchip leeds by den oever was , naar het fchip toe ginc. Lene buitengemeen fchrandere uitvinding zeker, en een blyk, dat deeze Schryver zeldzaam de (Tj Si»' X" Vm hiSl°rlfchcn Qlm^en n- Mfchn*  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft.XX. 285 de Zee of een Meir , gelyk dat van Tiberias, moet gezien hebben. Het zou al een heel vlot moeten geweest zyn, eer men de mooglykheid, om met het zelve by eenen hevigen wind op Zee te vaaren, zich zou kunnen voorftellen : En hoe maakt men het dan met Petrus? De Schryver van Horus (*) heeft er iets naders op gevonden : Inde eerfte plaats zoekt hy zich van de omftandigheid van Petrus wandelen op Zee, te ontflaan ; en dan zal hy niets wonderbaars in deeze gebeurtenis vinden. Hy merkt dan op, dat Mattheus alleen van Petrus wandelen op Zee gewaagt, terwyl Markus en Johannes er van zwygen, maar dit zouden deeze twee Euangelisten niet hebben kunnen doen, indien deeze omftandigheid echt was ; want nadien zy het wandelen van Jesus op het water, éénmaal éénpaarig voor een wonderwerk uitgeeven, en het uitvoerig verhaalen, zo moesten zy ook alle noodzaaklyk tevens aan Petrus en zyn wonderbaar wandelen op het water, gedenken; Vraagt iemand, welk het verband zy van dit moeten , de Schryver zegt: „ Indien dit waarlyk een won„ derwerk was, en indien het waar is, hetgeen „ niemand ontkennen kan, dat het geheugen „ ons de voorledene gebeurtenisfen altyd in „ derzelver behoorlyke verbindtenis met ande„ re gelyktydige gebeurtenisfen voorftelt, te ,, weten, zo lang als wy gezond zyn. " Doch al geven wy hem deeze beide gronden toe, dan volgt er nog niet uit, dat men juist alle de byomftandigheden eener gebeurtenisfe te gelyk behoeft te fchryven; Een Schryver zegt toch niet al wat hy weet. Markus , die uit den mond van (*) Black. 262.  285 Verdeediging van de van Petrus veele byzonderheden heeft, kan dit verzwegen hebben , omdat Petrus voor zich geen ophef heeft willen maken, dat hy met Jesus op Zee gewandeld had , en van Johannes weeten wy, dat hy meermaalen gewoon is, zaaken by de andere Euangelisten verhaald, voorby te gaan. Dus deeze redenen niets uitdoen , om de geloofwaardigheid van Mattheus in deezen te verdenken; Veeleer komt alles overeen met den aart van Petrus en met de inwendige gefteldheid der gebeurtenis, ook zou Mattheus noch hebben kunnen, noch durven iets dergelyks van Petrus verdichten, daar hy gefchreven heeft nog by het leven van deezen Apostel; en dewyl Markus by het fchryven van zyn Euangelie, dat van Mattheus voor zich had, zou hy dit verhaal, indien het onwaar was, hebben tegengefproken. Nadat onze Schryver deeze uitzondering gemaakt heeft, ftelt hy het geval dus voor. „ Het Meir Gene„ zareth is niet meer dan een groot moeras, dat „ men in éénen nacht heelwel half kan omgaan. „ Jesus kon dan in den nacht ligtelyk op „ eenigen afftand van den oever naar Kaper„ naüm voortgaan, zonder van zyne Jongeren „ gezien te worden. Hy in tegendeel, kon hen „ zeer wel zien : want eene vaarende boot met „ menfehen ziet men verder, dan eenen menfeh, „ die op den oever achter ftruiken en boomen voortwandelt, vooral in de fchemering, of „ in den nacht by maanefchyn. De wind, die hun tegen was , zal hen wel naar den „ oever gedreven hebben, daar Jesus te voet ,, naar Kapernaüm ging. Als nu deeze oever „ daar juist een weinig vlak was, zo konden zy zich ligtelyk verbeelden, als of zy eene men- „ fchen  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 287 „ fchen-gedaante op het water by het fchip za„ gen gaan. Jesus riep hun toe : Ik ben het! „ Toen wilden zy hem in het fchip neemen, ,, en terftoni kwamen zy aan land. Deeze laatfte „ omftandigheid toont genoegzaam, dat de „ Boot alzins naby den oever dreef, als ook, „ dat Jesus niet op het water, maar alleen op „ den oever ging, zich toen in het fchip liet „ neemen, en met hun vervolgends naar Kaper„ na'üm voer." Dit is het verhaal van onzen Schryver, het welk ongerymdheden in zich vervat, en regelrecht den Tekst der Euangelisten, zelfs ook van Johannes wederfpreekt, dien hy hier alleen verkiest te volgen, fchoon er niets tegen Mattheus en Markus is in te brengen; te meer, daar de laatfte van Petrus zyne berichten had; Maar hy moest dit doen, om zyne onderftelling op te heren, want beide, Mattheus en Markus verhaalen, dat zy midden in Zee waren, toen Jesus tot hun kwam. Hoe ongerymd is het , dat men Jesus zou hebben kunnen zien, en evenwel zich verbeelden, dat Hy op het water wandelde? Men moet niet vergeeten zich hier by voor te ftellen, dat de Discipelen in nood waren, niet alleen, om dat de wind hun tegen was, maar ook, om dat er een fterke en groote wind waaide; — Dit voorftel van onzen Schryver fpreekt ook niet alleen de andere Euangelisten, maar zelfs Johannes tegen , die uitdrukJyk zegt, dat zy over de Zee kwamen na Kapemaüm, niet dat zy dicht langs ftrand heenen voeren; hy voegt er by, dat zy omtrent 25 of 30 ftadiën gevaaren hadden,toen Jesus by hun kwam, het welk overeenkomt met de andere Euangelisten, dat zy midden in Zee waren, die niet veel meer dan 40 ftadiën breed is.  288 Verdeediging van de is. Ook verdraait hy zichtbaar de woorden van Johannes vf. 21. Zy hebben hem gewillig in het Jchip genomen (*), en terjiond kwam het fchip aan land, daar zy naar toe voeren. Dus niet aan dien oever, daar Jesus volgends de voorönderftelhng, wandelde, maar te Kapernaüm. Johannes omlchryft dus het geen Markus zegt, dat, als Jesus in het fchip geklommen was, de wind (tilde, zo dat zy nu terftond en zonder verhindering overvoeren. — Op zekeren tyd komt Jesus ook in de Landpaalen van Tyrus en Sidon, alwaar eene Kananeefche vrouwe (vergelyk ons II. Deel. Bladz. 180.) hem om hulp fmeektvoor haar dochterken, dat van den Duivel bezeeten was. Na haar geloof beproefd te hebben, zegt Jesus haar, dat de Duivel uit het kind gevaaren was, en het kind werd gezond te dier zelfder uure. De vrouw t' huis gekomen, vond het dus en haar dochterken te bed liggende Matth. XV. 21-28. en Mark. VII. 24-30. By dit wonderwerk kan ook de verbeelding geèn rol gefpeeld hebben , daar de geneezing gefchiedde aan een kind, en wel aan een afweezend kind De uitvlucht van Bahrdt (f); „ Misfchien had „ hy eenen van zyne vertrouwden, geduurende „ zyn gefprek met deeze vrouwe, eenen wenk ^ „ gegeeven , welke heen gegaan was, en de » geCO Joh. VI. 31. (laat yOsKov aurov eis ro xXotov Woord voor woord: Zy wilden Hem in het fchip neemen; De Onzen hebben dit zeer wel vertaald: Zy namen hem gewillig in het fchip, vergelyk Joh. VII. 17. 1 Petr. III. 10. Dus is de gisüng, om voor yfishov , te lezen yfiQov: Zy kwamen, om Hem in te nemen, niet nodig, MiCHAe'us Inleid, in het N. Tefl. I.Deel. II. Stuk. Bladz. 1214. (t) Num. 165.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 28^ „ geneezing verricht had", laaten wy voor zy* he rekening. §. 10. Vervolg van het voorgaande Matth. XVII. enzi Jesus, zynen Leerlingen het eerst duidelyk hebbende gefproken van zyn lyden en fterven, niet zonder ergernisfe van Petrus Matth. XVI. 21. enz. werd daar op voor hunne oogen verheerlykt op den berg Thabor, gelyk de overlevering wil. Deeze verheerlyking word ons Matth. XVII. 1-9. Mark. IX. 2-10. en Luk. IX. 28-36. befchreven. De omftandigheden van hec verhaal (*) zyn deeze : Jesus klom met drie zyner Leerlingen, Petnis, Jakobus en Johannes op den berg, alleen en afgezonderd van de overigen, Qm te bidden. Onder zyn gebed werd zyne gedaante veranderd; zyn aangezichte blonk, gelyk de Zon, en zyne klederen werden wit en blinkende gelyk het licht. En de Apostelen zagen Mofes en Elid met Hem fprekende van zynen uitgang, dien Hy vervullen zoude. Zy zagen dit klaar en duidelyk, want fchoon zy in het begin, terwyl Jesus bad, met flaap bezwaard waren, nu waren zy wel deeglyk ontwaakt en zagen zyne Heerlykheid, en de twee mannen, die by Hem ftonden. Petrus, verrukt door het geen hy zag en hoorde, zeide, Heere! het is goed, dat wy hier zyn, laat ons hier drie Tabernakelen maken , zonder echter door de verwarring, waar in hy was, recht te weeten, of te (*) De fchynftrydigheid omtrent den tyd, is beantwoord II. Deel. Bladz. 181. V. Deel. T  ^9° Verdeediging van de te bedenken , wat hy zeide. Terwyl hy nog fprak, overfchaduwde hun eene luchtige wolk, en uit de wolk werd eene ftem gehoord: Deeze is myn geliefde Zoon, in welken ik myn welbehaagen heb, hoort hem. In deeze wolk gingen Mofes en Elid in, en Jesus werd alleen gelaaten, die toen de Leerlingen, welke uit verbaasdheid en eerbied op hunne aangezichten gevallen wa» ren, bemoedigde, en tevens verbood, dit gezicht aan niemand te zeggen, tot datHy zou op- geftaan zyn uit de dooden. Laat ons nu zien, wat men tegen deeze gefchiedenis inbrengt. Woolston (*) vind dit verhaal duifter en blind, zo dat men noch hoofd , noch ftaart daar van maken kan, met één woord, ongerymd, onwaarfchynlyk en ongelooflyk; Waarom? Hy meent, dat Jesus dus verheerlykt had moeten worden voor al het Volk, voornaamlyk voor zulken, die tot hier toe Ongeloovigen waren. Doch wy vragen billyk, of dit met het geheel beloop van Jefus plan, waar toe hy in de wereld gekomen was,zou geftrookt hebben? Jesus had van zyn lyden gefproken, en zoude Hydan zyne Heerlykheid nu reeds openbaaren aan allen, voor dat dit lyden had plaats gehad? Hy kan niet begrypen, wat Mofes en Elids op den berg met Jesus te doen hadden, en ftapelt hier eenige vragen op één : Waren zy het in hunne perzoonen, of waren het flechts-fpooken of verfchynzels, die naar hun geleeken ? Waren zy al of niet gekleed? Hoe kenden de Discipelen hen ? Doch foortgelyke vragen benadeelen aan de geloofwaardigheid der gefchiedenis niets. Mofes en Elids waren in perzoon daar, verfchy- nen- (*) Disc. I. on the Miracles pag. 40, fqq.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 2<)r nende op eene betaamlyke wyze, zonder dat wy kunnen bepaalen, hoe? of waar mede gekleed? En fchoon de korte gefchiedenis er niet van gewaagd, hoe de Discipelen hen gekend hebben, zy verzekert er ons echter van, en wy kunnen verfcheiden wegen uitdenken, langt welken zy hen kennen konden. Dit kon gefchied zyn uit het gefprek, het welk zy met Jesus hielden, en dat alleen verkort en hoofdzaaklyk door Lukas gemeld word. In de gebeurtenis zelve vind hy het ongerymd, dat Jesus van gedaante zou veranderd zyn; fchoon zyne onderftelling alleen rust op eene verkeerde verklaaring van het Griekfche grondwoord, by het welk men geenzins aan eene gedaante-verwisfeling, gelyk Ovidius bezongen heeft, denken kan. Ook wil hy alles op eene natuurlyke wyze verklaaren; Het aangezicht van Jesus zal door de weerömkaatzing van de ftraalen der Zon , die Hem befcheen, rood en glinfterend geworden zyn; Op de toppen der bergen heeft men gemeenlyk wolken, en dit zal de rede geweest zyn, waarom Jesus hier eenen berg, en niet eene valeië, verkoos; en wat de ftemme betreft, die gehoord werd, daar zyn lieden,die ftemmen kunnen nabootzen, als of zy van verre kwamen. Doch alle deeze onderftellingen zyn de ongerymdheid zelve, als men aanmerkt, dat alle de omftandigheden van het verhaal ons daar toe leiden, dat deeze zaak in den nacht gebeurd is, dewyl de Discipelen met llaap bezwaard waren, en het meermaalen de gewoonte van Jesus was, op eenzaame bergen in den ftillen nacht zich tot het gebed af te zonderen. Eindelyk doet Woolston onderzoek naar het oogmerk van deeze gebeurtenis. Volgends zyne gedachten, zal men geen ï 2 hoofd-  2p2 Verdeediging van de hoofd-oogmerk, waarom Jesus dus zou verheeriyktzyn, noch by-oogmerken, kunnen opgeven : Waarom deeze verheerlyking juist op eenen berg moest gefchieden ? Waarom Mofes en Elia tegenwoordig waren ? Waarover het gefprek van hun met Jesus liep ? Waar toe de wolk diende, die hen overfchaduwde ? Waarom Jesus aan zyne Apostelen gebood dit te zwygen, tot na zyne opftanding? enz. Alle deeze vragen kunnen ondertusfchen genoegzaam beantwoord worden. Het hoofd-oogmerk deezer verheeriyking/'blykt ons uit het verband, het was, om deeze drie Apostelen opmerkzaam te maken, op het geen Jesus van zyn lyden gezegd had, en om hunne ergernis weg te neemen. De vraag, waarom een berg hier toe verkooren is, is van geen belang, omdat zy van elke andere plaats zou kunnen herhaald worden. Mofes en Elici zyn tegenwoordig, om tevens te leeren, dat Jesus uitgang zyn zoude volgends het geen de Wet en Erofeeten geleerd en aangeweezen hadden. — Het gefprek had tot zyn onderwerp eene zaak van het uiterfte aanbelang; Jefus uitgang, dien Hy vervullen zoude, dat is, niet alleen zynen dood in 't gemeen, maar de wyze van zynen dood, zyn geheele laatfte lyden, in al deszelfs omftandigheden en gevolgen (*). De wolk is een zinbeeld der Godlyke tegenwoordigheid, en Jesus had dezelfde redenen, om zynen Apostelen de verbreiding van het geen zy gezien en gehoord hadden, te verbieden, welke hy had, toen Hy geene andere getuigen, behalven deeze drie, toeliet. -— Dus zyn alle de vragen van Wool- (*) Vergelyk J. Elsner. Obf. Sacr. Tom. L pag. 210. en Kyi'ke Obfery. Sacr. Tem. I. pag. 252.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 293 Woolston beantwoord, en zyne bedenkingen opgelost. Anderen hebben gewild, dat hier alles alleenlyk aan de Apostelen in een gezicht of geestverrukking zou vertoond zyn (*). Het is waar, Matth. XVII. 9. word deeze gebeurtenis een gezicht genoemd, doch dit woord is van een algemeen gebruik, en beteekent wel deeglyk, het geen men daadlyk met de oogen ziet. Ook leeren alle de omftandigheden, dat de drie Apostelen wezenlyk Mofes en Elid, en Jesus verheerlykt gezien, en hun gefprek, gelyk ook de Hemelftem gehoord hebben. Dit blykt uit de aandoeningen, die by hun omgingen, en uit Petrus onbedachte woorden. Laat ons hier drie Tabernakelen maken', enz. ■ Onlangs heeft de Schryver van Horus (f) deeze gefchiedenis willekeurig verdraaid; Hy merkt aan, (1) dat alleen Mattheus , Markus en Lukas, die alles enkel van hooren zeggen hadden, dezelve verhaalen, terwyl Johannes,die zelf tegenwoordig geweest is, van zulk een hoogst-merkwaardig voorval, geen woord zegt; „Indien Johannes, (zegt „ hy), als ooggetuige,'er iets van gewaagd had, „ dan wilde ik zo zeer niet twyfelen; maar daar „ de overige drie Euangelisten enkel op hooren „ zeggen gebouwd hebben, zo zal men toch „ zo een gezicht van eenige flaapdronkenen, „ nog wel in twyfel mogen trekken." Ondertusfchen draait hy met deeze aanmerking alleen zynen Lezeren een rad voor de oogen, want alfchoon Johannes van dit gezicht mogt gewaagd hebben, dan zou onze Schryver natuurlyk (*) Bekker Betoy. Wereld II. Boek. 21. Hoofdft. §. 1, Bahrdt n, 108. (f) Pag. 261. T 3  £94 Verdeediging van de lyk zich nogthans beholpen hebben , met die uitvlugt, dat hy niet minder dan Petrus en Jakobus flaapdronken geweest was. Indien zyn voorgeeven opregt is, dathy flechts eenen ooggetuigen begeert, die iets van dit gezicht gewaagde , dat hy dan de waarheid van het zelve erkenne! Want niet alleen, dat veele Uitleggers, en met de hoogftc waarfchynlykheid gelooven, dat Johannes in zyn Eudngelie Hoofdft. I. 14. op dit gezicht doelt, als hy fchryft: Wy hebben zyne heerlykheid aanfchouwd, eene heerlykheid, als des eemggebooren van den Vader, vol van genade en waarheid; Maar Petrus,een ooggetuige, fchryft uitdruklyk 2 Petr. I. 16-18. Wy zyn geenekunftelyk verdichte fabelen nagevolgd, als wy u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomfte van onzen Heere Jefus Christus; maar wy zyn aanfchouwers geweest van zyne Majefteit. Want Hy heeft van God den Vader eere en heerlykheid ontvangen, als zodaanig eene ftem van de hoogwaardige heerlykheid tot Hem gebragt werd : deeze is myn geliefde Zoon, in welken ik myn welbehaagen heb. En deeze ftemme hebben wy gehoord, als zy van den Hemel geh-agt is geweest, toen wy met Hem op den heiligen lerg waren. Hier hebben wy eenen ooggetuigen, die by liet gezicht tegenwoordig geweest is, en het niet heeft van hooren zeggen, Petrus. Of wy nu deezen , dan Johannes of Jakobus hebben , maakt in de zaak geen onderfcheid (*). Dus vervalt de eerfte aanmerking van onzen Schryver. Maar (2) nu zal hy ons ook ver- klaa- (*) Ik weet niet, wat by hier tegen zou kunnen inbrengen, of hy moest de echtheid van Petrus tweeden Brief ontkennen. Doch men lceze Michaclis Inleid, in het N. T. II. Deel. II. Stuk. Bladz. 762.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 295" klaaren, wat men, naar zyne gedachten, van deeze geheele gebeurtenis te gelooven heelt. „ Petrus, Jakobus en Johannes, die zich hierby „ tegenwoordig bevonden, waren flaapdronken, gelyk Lukas uitdruklyk zegt. Zou misfchien, ,, geduurende hunne flaaperigheid de Maan ook zyn opgekomen, en niet alleen het aangezicht van Jesus, maar ook eene wolk, fterk ver„ licht hebben? Deezen aartigwederom gekaat„ ften Maanefchyn konden dan de Jongeren, „ die nu van den flaap een weinig ontwaakten, „ voor die bovennatuurlyke verheerlyking , en ,, in tegendeel een paar verlichte ftruiken , voor ' Mofes en Elids hebben aangezien. Wanneer men ééns wonder-dingen ziet, dan fchildert „ de te fterk gefpannen verbeeldings-kracht ook „ iets dergelyks voor het gehoor; en het is ligt , mooglyk,dat de één of ander flaapengcLeerling zich wezenlyk ingebeeld heeft, dat hy !', eene ftemmc van den Hemel hoorde roepen : , Deeze is myn geliefde Zoon, hoort hem,ï Di? „ 'snachts op Bergen geweest is, en die itaat, lyk-heerlyke verlichtingen, die deMaanlom' tyds op wolken en andere voorwerpen werpt, ' gezien heeft, en zich tevens in de gefteldheid van flaaperigheid recht levendig weet tc plaatzen, die zal zich zeiven dit wonder on„ feilbaar gemaklyk verklaaren. Hier komt alles, gelyk ieder ziet, neder, op het gezegde van Lukas IX. 32. Petrus nu, en die met hem waren, waren met flaap bezwaard, en ontwaakt zynde, zagen zy zyne Heerlykheid, en de twee Mannen, die by Hem ftonden. Maar nu oordcele een ieder onpartydig , of Lukas ons zegt, dat de Discipelen met flaap bezwaard waren, toen zy Jesus Heerlykheid zagen? Neen, toen T 4*  2g6 Verdeediging van de waren zy wel deeglyk ontwaakt (*). Lukas zegt alleen dit: fchoon de Leerlingen te vooren mee «aap bezwaard waren, het geen hun in Ge*hh mam naderhand insgelyks gebeurde, terwyl Jesus bad, zy ontwaakten weldra geheel, en alle flaap werd uit hunne oogen gedreevcn, toen zv Jesus Heerlykheid aanfehouwden. Nu voege men hier nog by de overige omftandigheden' fVy hebben gezien , wy hebben de Jiemme gehoord enz. zegt Petrus , en wel als aanfehouwers, STroTrraiy welk woord van die genen eebruikt word, die tot de verborgenfte geheimen worden toegelaaten. Zy zagen Mofes en Elids met Idemfpreekende, gelyk zy met hunne ooren derzelver geluid hoorden, zo zagen zv met hunne oogen derzelver lippen bewegen. Waarlyk, dit heeft geene de minfte overëenkomst met het verdichtzel van den ongenoemdén Schryver. By dit alles kunnen nog eene menigte van vragen gevoegd worden , die hy nooit beantwoorden kan ; Hoe komen de Apostelen op die gedachten dat zy juistMofes en Elids zagen? Hoe geeft hunne verbeelding het gefprek op van dén uitgang, dien Jesus vervullen zou? Wat aanleiding was ervoor hunne verbeelding tot den inhoud dier Hemelftem, deeze is enz. Waren zy dan nooit op bergen ge! weest? Hadden zy nooit de ftaatlyke en ftille pracht der Maan op Heuvelen en Valleien aanfchouwd? Dit zy genoeg, om de ongerymdheid zyner onderftelling te doen opmerken. Wy vervolgen ons onderwerp, — J£Sus van den berg der verheerlyking afgekomen, vond zyne achtergelaa- te- (*) Het faamgeftelde Deelwoord , dat Lukas hier gebruikt eiaypyyopyvctvTss, is niet zonder nadruk: Zy waren geheel en al ontwaakt, v»n allen ft'aap bevryd.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 297 tene Leerlingen omringd van eene groote Schaare Volks, en eenige Schriftgeleerden met hun twistende. Iemand had zynen eenigen zoon tot hun gebragt, die maanziek, ftom en met eenen boozen geest bezeeten was (*), maar de Leerlingen hadden hem niet kunnen geneezen. Op jefus komst klaagde de vader aan Hem den nood van zyn kind. De toevallen, met welke het zelve gekweld werd, waren vreeslyk. Het kind werd door den Geest gefcheurd, ter aarde geworpen, en wentelde zich al fchuimende; Dit was eene kwaal, het zelve reeds van zyne kindsheid af overgekomen. Jesus, de Schaare en zyne Leerlingen wegens hun ongeloof beftraft hebbende, verzekert den vader van zyne hulp,' zo hy kon gelooven, welke daarop verklaart, ik geloof Heere, kom myne ongeloovigheid te hulpe ! Toen beftraft Jefus den Geest, en beveelt hem het kind te verlaaten, en niet weder in het zelve te komen. De booze Geest roepende en het kind zeer fcheurende, ging uit; doch het kind had door deezen laatften aanval zo veel geleeden , dat het als dood wierd, en veele zeiden, dat het geftorven was; maar Jesus het by de hand grypende, richtte het op, en het kind ftond op, en was geneezen van die uure af; Vervolgends verklaarde Jesus op de nadere vraag zyner Leerlingen , waarom zy hem niet hadden kunnen geneezen, dat zulks aan hun gebrek van geloof was toe te fchryven, want indien zy een geloof hadden, als een mostaardzaad, zy zouden zelfs bergen kunnen verzetten, en tevens voegt Hy er by, dat dit geflacht niet uitvaart dan door vasten en bidden Matth. XVII. (*) Vergelyk orjs II. Deel Bladz. 181 en 250, T5  298 Verdeedtoing van de 14-21. Mark.IX. 14. volgg. Luk. IX. 37.volgg. Dit wonder word door drie Euangelisten verhaald; Het is gebeurd in het openbaar, onder zodaanige omftandigheden, die toonen , dat hier een meer dan menfchelyk vermogen door Jesus werd uitgeoefend, want zyne Leerlingen hadden het kind niet kunnen geneezen; ook bleek uit het laatfte geweld, dat de booze Geest tegen het kind te werk ftelde, hoe ongeerne hy Jesus gehoorzaamde, het welk diende ter wederlegging van die lastering, als of Jesus door de duivelen de duivelen uitwierp. — Bahrdt fchroomt echter niet te fchryven (*) ; „ De Leerlingen „ moeten de hun toevertrouwde geneesmidde„ len nog fteeds als loutere teekens eener onj, zichtbaare wonderkracht hebben aangemerkt, „ en ze daarom niet behoorlyk gebruikt hebben. „ Misfchien waren zy, wegens dit gebrek van „ vertrouwen op deeze geneesmiddelen, te 5, fchroomvallig, en behandelden deezen razcn„ den op eene verkeerde wyze. " Waar leest men toch in de gefchiedenis iets van geneesmiddelen? Jesus fpreekt van het geloof, het welk Hy ook van den vader van het kind vordert; Jesus zegt, dat gebrek aan geloof de oorzaak was, dat de Leerlingen het ongelukkig kind niet hadden kunnen geneezen; Hy fpreekt van de. kracht des geloofs, waar door men bergen zou kunnen verzetten (f). Hy zegt,dat dit gejlacht, de (*) Num. 110. Cf) Veelen onder de Kerkvaders hebben dit in den eigenlyken zin genomen , en zelfs vind men by de Kerkelyke Schryvers foortgelyke wonderen verhaald, als waarlyk gefchied, echter indien men redelyk denkt, ziet men , dat de meening van Jesus is, dat men door het geloof alle zwarigheden te boven komt, en men zal deeze woorden byzonder tot de ver- kon-  Wonderwerken van Jesüs. Hoofdft. XX. 299 de duivelen in het gemeen verftaande, niet uitvaart dan door vasten en bidden. Deeze woorden vertaalt de genoemde Schryver : „ Dit is eene „ foort van ziekten, die alleen door eene ge„ regelde levenswyze en gemoeds-ruste kunnen „ geneezen worden", enkel met oogmerk,om alles toch natuurlyk te maken; maar dit is niet de overzetting van den Griekfchen Tekst (*) , met vasten en bidden; Krankheden worden ook niet gezegd uit te vaaren. De meening van Jesus kan geen andere zyn dan deeze. Door gebed en vasten, het geen van ouds met het gebed pleeg gevoegd te worden, dus door een ernftig en behoorlyk gebed, moet gy uw geloove verfterken, indien gy dit gedacht wilt uitdryven. Daarenboven, heeft dan Jesus zulk eene levenswyze aan dit kind voorgefchreven ? immers neen! Hy beftrafte den boozen Geest, en genas het kind in dien zelfden oogenblik.' In dit zelfde Hoofdftuk van Mattheus vf. 24-27. word nog een verhaal gevonden, het welke van Jesus hooge waardigheid getuigenis draagt: Als Jesus te Kapemaüm gekomen was, gingen, die de didrachmen (f) ontvingen, tot Petrus, en vraagden hem, of zyn meester deeze niet be- taal- kondiging van het Euangelie door de Apostelen, bepaalcn moeten. (*) De Schryver van het Enquiry into the Mcaning of Demoniaks in the New Testament, haalt pag. 47. eene gisfing aan, volgends welke voor sv irpousvyj^ hu ytyïeif zon moeten geleezen worden sv Tpo rUïf^ „ van dit Volk is, niets te eifchen hebben ? " Het geen Jesus van zich zeiven zeide, als den Zoon van God, brengt Bahrdt willekeurig door het invoegzel, (my en u, als,) tot Petrus niet minder dan tot Jesus. Maar zulke vry heden zyn eenen oprechten Vertaaler niet geoorloofd , en loopen aan tegen de goede trouwe. — Jesus vervolgende, zegt tot Petrus, opdat'wy hun geen aanfioot geven, gaat heenen naar de Zee, werpt den angel uit, enden eerften visch, die opkomt, neemt, en zynen mond geopend hebbende, zult gy eenen flater vinden, (eenen heelen fikel ) neemt dien, en geeft hem aan hun voor my en u. Het voerd, de wet van Mofes Exod. XXX. 3. kwalyk verfraande. zie ons //. Deel. Bladz. 35. (*) Men leze hier voor allen Michaöjs Mof. Reeht, UI. Deel. Bladz. 207. volgg. 1  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX 3of Heus zo, dat de Euangelist er de uitkomst der zaake met even zo veele woorden niet heeft bygevoegd, doch die geen vreemdeling is in de fchriften der Euangelisten l weet, dat zy meermaalen dus gewoon zyn. Hier openbaarde Jesus zyne Alwetendheid en Albeftier! Niet, dat hy deezen flater thans onmidlyk zou gefchaapen hebben, zulks is geheel niet nodig te ftellen , maar Hy wist, dat een visch denzelven had ingeflokt, en het is beuzelen, als men in dit geval in twyfel trekt, of Jesus er dan wel recht van eigendom op had, daarenboven beftierde Hy het dus, dat deeze visch de eerfte was, dien Petrus zoude vangen. Men kan hier op niets uitzonderen, of men moet de geloofwaardigheid van Mattheus in twyfel trekken. Een armhartige uitvlugt! Trouwens, in het wonder kan men niets verdraaien, hier kon geen affpraak, geen bedrog vermoed worden. Ik vind ook niet, zo veel my gebleeken is, dat er zich één Deïst aan gewaagd heeft. En hoe gepast was dit wonder, om aan Petrus in een voorbeeld te toonen, dat Hy waarlyk de geliefde Zoon van God was, daar de Hemelftem op den berg Hem voor verklaard had, en dat Hy het is, aan wien alles onderworpen is, zelfs de visfchen, die de paden der Zee doorwandelen. §. ii. De overige Wonderwerken van Jefus, door Mattheus ( verhaald. De gebeurtenis der Blinden door Jesus by jericho ziende gemaakt, welke Maith. XX. 30-34. Mark. X. 46-52. en Luk. XVIJI. 35-44- ver-  302 Verdeediging van de verhaald word, hebben wy in het II. Deel. St. 183. ten aanzien der fcbynftrydigheden, die men in dit verhaal meende ontdekt te hebben , opgehelderd. Hier hebben wy alleen er deeze aanmerking by te voegen : Omdat Mattheus meld, dat Jesus innerlyk met barmhartigheid beweegd zynde, hunne oogen heeft aangeraakt, wil Bahrdt (*), dat Jesus eenig oogmiddel heeft gebruikt tot herftel van het gezigt deezer ongelukkigen, doch dat de menfehen van dien tyd, en vervolgends de Euangelisten tot het wonderbaare overhellende, het geen natuurlyk aan de geneesmiddelen moest worden toegekend, voor een onmiddelyk wonderwerk hebben gehouden. Eene onderftelling, die wy reeds meer dan ééns als ongegrond en ongerymd wederfproken hebben. Volgends dezelve, zou men den gezegenden Jesus voor eenen Bedrieger of Kwakzalver moeten houden , hocdaanig een vermoeden zo geheel fpoorloos als onbetaamlyk is. Nog duidiyker openbaart de gemelde Schryver zyne voor Jesus en deszelfs eere nadeelige onderftellingen , wanneer hy (f) op de gefchiedenis van den vygeboom, door Jesus vervloekt, en die terftond verdorde Matth. XXI. 18-20. Mark. XI. 12-14. en 20. 21. aanteekent: „ Jesus zag het aan den boom, dat by kwynen enfterven „ zou. Maar die goede menfehen hadden hun„ ne oogen en ooren éénmaal gewend, zo dat „ zy niets dan enkel wonderen zagen en hoor„ den. En alhoewel Jesus hun veele van zyne „ geheime kundigheden had toevertrouwd, zo „ floegen zy eihter daar geen geloof aan, maar meen- (*) Num. 121. en 408. (t) Nuni. 124.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 303 5, meenden, dat er in alles eene onzichtbaare „ kracht was, en hadden daarom geenen moed, „ om te werken, en gevolglyk ook geen geluk." Naar welke regelen deeze Schryvers handelen, om dus uit hun eigen hoofd, zonder eenig bewys, aan eene verlichte Eeuw hunne hersfenfchimmen als waare daadzaakcn, op te dringen, beken ik niet te tveeten. De Boom, van welke hier gefproken word , ftond geheel voordeelig, en ook in het blad, fchoon het de tyd der vygen niet was, dit bericht ftoot de geheele onderftelling van Bahrdt volkomen omver. Doch dit wonderwerk breedvoeriger behandeld hebbende, ten aanzien der fchynftrydigheden II. Deel. Bladz. 184. en ten aanzien van hetbetaamlyke van hetzelve IV. Deel. Bladz. 112. behoeven wy er hier niets meer van te zeggen. Dus hebben wy de Wonderwerken, door Jesus verricht,volgends Mattheus befchouwd; nu zullen wy die, welke de andere Euangelisten, verhaalen, en van welke Mattheus zwygt, in overweging nemen. §. 12. De Wonderwerken van Jefus, door Markus? bëfchreven. Schoon Markus in veele byzonderheden, ook zelfs in bewoordingen,met Mattheus overeenkomt, zodaanig, dat men hem voor eenen verkorter van dien Euangelist heeft gehouden, en hy ten minften deszelfs Euangelie fchynt gekend te hebben (*), nochthans heeft hy, waarfchyn- lyk (*) Daar zyn echter Geleerden, die dit ontkennen, zie UhCHAëus Oojl. Biblioth. XXIII. Ddl. Num. 341.  304 Verdeediging van dé lyk uit den mond van Petrus , veele gevallet} aangetéekend , die men te vergeefs by Mattheus zoekt. Hier toe behoort het üitdryveh van eenen onreinen Geest uit eenen mensen in de Synagoge te Kapemaüm Mark,. 1. 23-28. dè overëenftemming van welk verhaal met' dat 'van Lukas IV. 33-35. wy hebben aangewezen II. Deel. Bladz. 203. en waar omtrent hier alleen is aan te merken, dat het geval gebeurd is in den aanvang van Jesus openbaare bediening, in de Synagoge, ten overftaan des Volks; zo dat aan de echtheid van het wonderwerk niet kon getwyfeld worden. Hoofdft. VII. 31-37. heeft hy naauwkeurig verhaald, tot de minftê omftandigheden toe de geneezing van eenen dooven, die bezwaarlyk fprak. Daar Jésüs anders met één woord fpré'kens gewoon was de Ellendigen te geneezen , bediende Hy zich by deezen mensch van eenige uitwendige teekenen. Hy nam hem alleen , ter zyde af van de Schaare, frak zyne vingeren in deszelfs oorert, én gefpogen hebbende, raakte Hy zyne tonge aan; en opwaards ziende, zuchtte Hy, en zeide tot hem, Ephphatha, dat is, word geopend. Schoon wy nu Wel niet met volkomene vastftelling kunnen zeggen, waarom Jesus hier deeze omftandigheden nodig oordeelde, zien wy echter dit met zekerheid , dat deeze geene middelen waren, door welke het gebrek aan het gehoor en aan de tonge natuurlyk kon herfteld worden, gelyk dan ook de aanfehouwers het wonderwerk erkenden, belydende, dat Jesus alles wel gedaan had. Jesus bond zich niet altyd aan dezelfde omftandigheden by het genezen der ellendigen, gelyk uit het evengemelde geval blykt; maar het volgende, dat Mark. VIII. 22-26. ver-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 305 verhaald word, leert ook, dat Jesus fomtydsde geneezing allengskcns verrichtte, hebbende daar voor zeker zyne wyze redenen, fchoon ons nier ten vollen bekend. Het geval was het volgende: In Bethfaïda -bragt men eenen blinden tot Jesus, opdat Hy hem aanraakte. Jesus hem byde hand genomen hebbende, leidde hem buiten het vlek, en fpoog in zyne oogen, de handen op hem leggende, en vragende, of hy iets zag? De blinde opziende , zeide : Ik zie de menfehen , want ik zie ze als boomen wandelen. Daarna leidde Jesus weder de handen op zyne oogen, en nu opziende was hy herfteld, want, hy zag ze allen verre en klaar, waarop Jesus hem naar zyn huis zond, en verbood in het vlek te gaan, of het iemand in het vlek te zeggen. Ik wil niet in het onzekere, onderzoek doen naar de redenen van Jesus handelwyze , dit is genoeg, de geneezing was een wonder, want geene deezer handelingen had een natuurlyk vermogen, om eenen blinden het gezicht weder te geven. Wy weeten, dat zinbeeldige handelingen, voor de Oosterlingen doorgaands verftaanbaarer zyn dan voor ons Westerlingen. — Deeze gevallen heeft Markus nodig geoordeeld te voegen by die genen, welke Mattheus heeft opgeteekend. §• H- Wonderwerken van Jefus, door Lukas lefchreven. Ten blyke, dat de Euangelisten onafhanglyk van eikanderen, en zonder famenfpanning gefchreven hebben, waardoor hunne fchriften beveiligd zyn tegen alle vermoeden van bedrog, V. Deel V heeft  3o6 Verdeediging van de heeft ieder hunner, behalven de gevallen, die zy met eikanderen gemeen hebben, nog eenige byzondere gebeurtenisfen van Jesus leven aangehaald. Dus vinden wy ook by Lukas het verhaal van eenige wonderen, door Jesus verricht, die de andere Euangelisten zyn voorby gegaan.— Ik zou wel niet tot de eigenlyke Wonderwerken rekenen, dat Jesus, wanneer de Burgers van Nazareth Hem buiten de ftad gevoerd hadden , om Hem van de fteilte des bergs te werpen, door het midden van hun doorging, en dus hunne woede te leur ftelde Luk. IV. 29. 30. evenwel is het geval wonderbaar genoeg, en een blyk van Jesus vermogen; op dezelfde wyze, als Hy zich eens te Jerufalem in den Tempel aan de woestheid der Joden , die Hem wilden fteenigen, onttrok Joh. VIII. 19. Dat . er by gelegenheid van de roeping van Petrus tot het Apostel-ambt, door Jesus een wonder gedaan is, om dien Apostel eene verzekering te geven van den voorfpoedigen voortgang van het werk, waar toe hy thans geroepen werd, meld ons Lukas insgelyks kap. V. 1-11. Wy hebben in het II. Deel. Bladz. 171. gezien, hoe her. met deeze roeping der eerfte Apostelen zich heeft toegedragen, waardoor alle fchynftrydigheden zyn opgelost. Het wonder, by Lukas gemeld, beftond hierin, dat Jesus aan Petrus beval, om naar de diepte af te fteeken, en zyne netten uit te werpen, het welk Petrus op zyn woord deed, fchoon zy den gantfchen nacht niets gevangen hadden, en er dus nu geene waarfchynlykheid voor eene goede vangst was. Evenwel vongen Petrus en de zynen thans zulk eene menigte visfchen, dat het net fcheurde, dat is, begon tefcheuren, en datzy twee  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 307 twee fchepen vulden, zodat zy byna zonken. Een wonder, het welk Petrus diep trof, en met de grootite achting voor Jesus vervulde. De Schryver van den Horus Q*) heeft tegen deeze gebeurtenis ingebragt, dat er de andere Euangelisten geen woord van fpreken , dat Mattheus alleen zegt, dat Petrus met zyne makkers het net in Zee hadden geworpen, dewyl zy visfchers waren. Dit had Jesus gezien, en tot hun gezegd , zy zouden Hem navolgen , Hy wilde hen visfchers van menfehen maken , enz. ,, Hier door", dus gaat hy voort, ,, moet men ,, wederom op de gedachten komen , dat de „ gefchiedenis van deeze groote Vischvangst „ insgelyks verdicht is, omdat Mattheus dit „ wonder, het welk daarby zou voorgevallen ,, zyn, zich wel zou herinnerd hebben, nadien „ hy toch de gewigtige overwinst, die Jesus ,, hier in Simon en de zoonen van Zebedeüs maak„ te , uitvoerig genoeg befchreef. " Doch wy hebben reeds gelegenheid gehad, om te doen zien , hoe weinig kracht foortgelyke bewyzen uit het ftilzvvygen*der Schryvers ontleend," gemeenlyk hebben. Indien alle de Euangelisten in alle hunne verhaalen volkomen éénsluidend waren geweest, hoe zoude het ongeloof van bedrog , famenfpanning enz. hebben geroepen? Nu ieder Euangelist als een geloofwaardig Schryver op zyn eigen gezag verhaalt, nu redenkavelt men uit het ftilzwygen van den éénen tot de verdichting van den anderen. Maar daarenboven Mattheus meld niet dezelfde roeping van Petrus, daar Lukas van fpreekt, gelyk door ons ter aangehaalde plaats is aangemerkt. On- (*) Bladz. 267. V 2  308 Verdeediging van de Ondertusfchen heeft dezelfde Schryver (*) tegen Lukas verhaal van de opwekking van den jongeling te Naïn , dezelfde tegenwerping ingebragt. „ Drie Euangelisten zwygen geheel „ van deeze hoogstwigtige gebeurtenis. Lukas „ alleen verhaalt ze. Uit dien hoofde komt zy alszins verdacht voor; Want Lukas hoopt ,, zeer geerne wonderen op wonderen, en is naar „ allen fchyn nog des te bygeloviger, omdat hy er zelf geene mede aanfchouwd, maar de „ berichten van dezelve, zo als hy zelf meld, „ enkel van die genen ontvangen heeft, die „ van 't begin af tegenwoordig geweest zyn, „ en alle de gefchiedenisfen mede aanfchouwd hebben." Op welke tegenwerping hetzelfde antwoord voegt, dat wy zo even gegeven hebben , men kan er bydoen, dat, dewyl Jesus veel meer wonderen gedaan heeft, dan de Euangelisten alle hebben verhaald Joh. XXI. 25. het ons niet moet bevreemden, dat een ieder hunner fomtyds eene afzonderlyke gebeurtenis geboekt heeft, die by de overigen niet voorkomt. Als men Matth. XI. 5. het antwoord van Jesus aan de Leerlingen van Johannes, leest, ziet men, dat de Zaligmaker zyne Wonderwerken als blyken van zyn Mesfiasfchap bybrengende, in. het meervoud zegt: De dooden worden opgewekt, daar nogthans Mattheus van niet meer dan van éénen dooden, door Jefus opgewekt, te weten, het dochterken van Jaïrus , gewaagd ^ een overtuigend blykbewys , dat hy alle de gevallen niet heeft opgegeven, maar voor anderen eene naleezing overgelaaten. — Het gezag van Lukas dan gehandhaafd zynde, wat zal men tegen (*) Blad». 2 82.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdfl. XX. 309 gen dit geval inbrengen ? Kon hier bedrog en voorgaande affpraak plaats hebben (*_)? Men lette flechts op het verhaal: Jesus komt te Naïn, en juist by geval, gelyk wy menfehen fpreken, word een doode , een jongeling, een eenig kind zyner moeder, de poort uitgedragen, om begraven te worden. De bedroefde moeder verzelt de bare troosteloos, en ieder is met haar bewogen ; Dit aandoenlyk gezicht treft den menschlievenden Jesus. Hy raakt de bare aan, doet de dragers ftil ftaan, en wekt door zyne magt-ftem den jongeling op, die terftond opryst, overeind zit, en begint te fpreken, en dus aan zyne moeder word wedergegeven ? Men toone hier eenigen fchyn van bedrog, of mooglykheid van hetzelve. Ja maar, de jongeling zal niet dood geweest zyn, maar alleen in onmagt gelegen hebben , de Joden waren fchielyk in het begraven der dooden, en daar door is menig levende naar het graf gebragt (f). Het is wonder, hoe men zich wringen moet, als men de waarheid tegenfpreekt. Laat ons eens voor een oogenblik toegeven, dat het mooglyk was, dat de jongeling alleen in onmagt lag, en niet waarlyk dood was, hoe wist Jesus "dit? Die komt onvoorziens de poort in te Naïn, als de jongeling, dien zy evenwel allen voor dood hielden, word uitgedragen. Jesus zegt eenvoudig: Jongeling, ik zeg u, fta op, en hy zit overëi'nde. Daar blyft dan nog iet wonderbaars over. Dan een opmerkzaam Lezer erkent, dat het een teeken is van verlegenheid, als men uit het verre mooglyke tot het daadlyke wil beflui- ten, (*) Dit zou Woolston willen vermoeden loc. cit. p. 8. (f) Horus Bladz. 282. V>3  3i° Verdeediging van de ten, om een verhaal van eene gebeurde zaak tegen te fpreken. — Ik zal niets zeggen van de dwaasheid van hun(*), die tegen alle gezond menfehen-verftand aan, durven beweeren, dat men het niet voor onmooglyk kan fchatten, dat er middelen zouden kunnen zyn, om aan dooden het leven weder te geven, alleen om de wonderen van Jesus te verkleinen,en derzelver bewys-kracht te ontzenuwen. Luk. XIII. 11-17. Jesus leerde eens op eenen Sabbath in ééne der Synagogen van Jerufalem , en ziet, daar was eene vrouwe, die eenen geest der krankheid echtten jaaren lang gehad had, en zy was te famen geboogen, en kon zich gantfchelyk niet oprichten. Maar Jesus haar ziende, en tot zich geroepen hebbende, zeide tot haar: Vrouwe, gy zyt verlost van uwe krankheid, en Hy leidde de handen op haar, en zy werd terftond weder recht, en verheerlykte God. Vervolgends verdeedigt Hy deeze zyne daad tegen den Overften der Synagoge, die kwalyk genomen had, dat deeze geneezing op den Sabbath was gefchied. Een wonder, dus in het openbaar verricht in aller tegenwoordigheid, op eene openbaare plaats, kan niet van bedrog befchuldigd worden. Woolston Cf) kan echter geen wonder in dit geval zien. Dat de boozeGeest, de Satan, in het fpel komt, fluit hem tegen de borst, en naar zyn voorgeven, zal deeze vrouw alleen inbeeldingen gehad hebben, waarmede zy geplaagd was, en die door een opbeurend woord zonder wonderwerk (*) Lettres fur la Religion esfentielle a Fhómme in de Inleid. Th. Chübu Ferhandel. te Londen 1734. uiigeeecveu. Bladz. 55. (f_) Dise. 2. on the Miracles pag. 27. fqq.  Wonderwerken van Jesus. HoofdftXX. 3n werk konden geneezen worden. Ja, het geheel verhaal komt hem verdacht voor, omdat het ongelooflyk is, dat iemand zo weinig menfchelykheid zou bezitten, dat hy de geneezing van eenen ellendigen kwalyk zou neemen. .Om zyne fpotternyön niet te melden, dat het jammer is, dat de Euangelist niet meld , of deeze vrouw ook tevens weder jong is geworden ? enz. Alle deeze bedenkingen hebben echter geenede minfte kracht: Elders hebben wy reeds gezien, dat het niet onmooglyk moet gehouden worden, dat de Duivelen op de ligchaamen der menfehen werken; En hoe kan hier alles van de inbeelding deezcr vrouwe worden afgeleid ? Zy had den geest der krankheid nu 18 jaaren, en was te famen geboogen, hetwelk niet van een neerflagtig gemoed, gelyk Woolston wil, kan verftaan worden,maar vaneen famengeboogen ligchaam, zodat zy zich gantfchelyk niet kon oprichten. En was er dan in die 18 jaaren niemand geweest, die getracht had , door bemoedigende bewoordingen en aanfpraakj haar van haare Inbeelding te geneezen? Dan, het zy eens zo, het was inbeelding , nogthans geduurende den tyd van i8 jaaren moest haar ligchaam, al ware het, dat deeze vrouw in het begin zich alleen verbeeld had, krom te zyn, in de daad verftyfd en famengeboogen zyn geworden, en de magt van Jesus moet even zeer erkend worden, die nu met één woord, deeze vrouw van haare inbeelding geneest, en zich doet oprichten. — Het gedrag van den Overften der Synagoge, kan de geloofwaardigheid der gebeurtenis niets benadeelcn. Het bygeloof deed veele Joden, gelyk in het gemeen en overal veele menfehen, dikwils meer werks maken van het uiterlyke van den Godsdienst, V 4 dan  3i2 Verdeediging van de dan van de plichten van menschlievendheid. Deeze Overfte toch nam de geneezing niet kwalyk als geneezing, maar alleen, dat men op den Sabbath kwam en zyne zieken bragt, om zich te laaten geneezen; daarom zegt hy tot de Schaare: Daar zyn zes dagen, in welke men moet werken: komt dan in dezelve en laat u geneezen, en niet op den dag des Sabbaths. Hy wil zeggen, is er geduurende de zes dagen der week geen tyd en gelegenheid genoeg, om uwe kranken ter geneezing te brengen en aan te bieden ? En als men dus den zin zyner woorden opvat, kan men uit dezelve geenszins afleiden, dat Jesus niet alleen door een magtwoord, maar door het gebruiken van uitwendige hulpmiddelen deeze vrouw moet geneezen hebben (*). Van ge- lykenaart, als het bovenftaande, was het wonderwerk, op eenen anderen Sabbath aan eenen waterzugtigen gefchied, Luk. XIV. 1-4. alleen met dit onderfcheid, dat de Pharizeën by deeze gelegenheid Jesus waarnamen; of zy op de ééne of andere wyze iets berispelyks in Hem konden vinden, en dus zelve deezen mensch fchynen voor Hem te hebben doen komen ; doch het welk tot hunne eigene fchande uitviel; Want Jesus hen befchaamd hebbende, nam den man, genas hem, en liet hem gaan. Luk. XVIII., 12-19. is ecn geval, uit het welk de wonderdoener) Bahrdt num. 386. „ Ik zou meenen, dat het duid„ lyk genoeg is, dat Jesus by zyne geneezingen de hand „ gebruikt, en uitwendige middelen in het werk gefield, „ met één woord, meer gedaan moet hebben, dan deEuan„ gelisten gemeenlyk plegen te verhaalen. Want, als Jesus „ niet anders gedaan had, dan gefproken, gy zult gezond „ zyn, dan was het niet mooglyk, dat men dit een ftraf b;.ar „ werken op den Sabbath, noemen kon."  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 313 doende magt van Jesus, die ongeneeslyke ziektens niet door hulpmiddelen , maar door zyne wonderkracht genas, onloochenbaar bleek. By het inkomen van zeker vlek, ontmoeten Hem tien melaatichen, onder welken één Samaritaan, Hem fmeekende om geneezing van hunne kwaal. Wat doet nu Jesus? Hy zegt alleen tot hun: Gaatheenen, en vertoont u zeiven den Priejferen. En, zegt Lukas, het gefchiedde, terwyl zy hee* nen gingen, dat zy gereinigd wierden. • Het is een eigendunklyke aanteekening , die Bahrdt (*_) hier by voegt: „ Eén eenig woord meer, en het ,, verhaal zou klaarer zyn, B. V. Daar! -— ,, ga nu heen en vertoont u ! Num. 386." Zulke aanteekeningen doen eenen Schryver zeggen, het geen hy niet zegt, noch zeggen wilde, of konde. -—- Deeze zyn de wonderen van Jesus, welke Lukas by de verhaalen der andere Euangelisten gevoegd heeft. §. 14. Wonderwerken van Jefus, door Johannes gemeld. Van Johannes den Euangelist, is het oud getuigenis der Kerke, dat hy de laatfte der Euangelisten gefchrevcn, en de drie eerfte geleezen heeft, dat hy hunne verhaalen heeft bevestigd, en nog veel bygevoegd, het geen zy niet hadden. Dit getuigenis der Kerk is door verfcheiden redenen geftaafd geworden (f), en mag hier door ons worden overgenomen ; wanneer men (*) 'Num. 400. (fj) MiCHAëus over de Begraayenh en Opjlanding van J, Cl Foorrede Blad<. L. volgg. V 5  314 Verdeediging van de men ligtelyk de redenen zal ontdekken van vericheiden verhaalen van wonderen, door Jesus verricht , van welke de andere Euangelisten geen woord fpreken. — Het eerfte wonder van Jesus na het aanvaarden van zyn openbaar ambt, was volgends Joh. II. 3-10. dat Hy te Kana in Galikën eene Bruiloft bywoonende, wanneer daar wyn ontbrak, belastte zes fteenen water-vaten of kruiken met water te vullen, het welk gefchied zynde, gebood Hy, dat men lchenken zoude, en de Hofmeester dit water proevende, het welk wyn geworden was, moest erkennen, dat deeze beter was dan dien men te vooren gedronken had. Wy'hebben IV. Deel. Bladz. 104. Jesus gedrag by deeze gelegenheid m alle opzichten gerechtvaardigd, hier eischt ons oogmerk, dat wy het wonderwerk zelf onderzoeken. De inwendige mooglykheid van het zelve, kan geen Ongeloovige ontkennen; Zeker , God, die den wynftok doet groeien, en aan denzelven den wyndruif voortbrengt, welke den wyn uitlevert, kan door zyn alvermogen water in wyn veranderen; In de omftandigheden der gefchiedenis, zo als die door Johannes verhaald word, komt ook niets voor, het welk tegenftrydig is, en het wonder past voor den weldoenden Menfchen-vriend by de aanvaarding van zyn ambt, om niets te zeggen van de hoogere uitzichten, waartoe, hetzelve ons natuurlyk opleid. De Üngeloovigen trachten echter ook dit wonderwerk te loochenen of te verdraaien. Volgends hun, is hier alles natuurlyk geweest, alhoewel zy verfchillen in de wyze van hunne verklaaring. Woolston (*) ver- (*) Disc. IV. en the Miraclcs pag. 37, 41.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 315 vermoed hier een bedrog, waar in de Hofmeester Jesus behulpzaam zou geweest zyn, te weten., Jesus zal door Jiet byvoegen van eenige afgetrokkene fterke fappen, aan het wat^r den fmaak en kleur van wyn gegeeven hebben, en de Gasten hadden toch reeds zo veel gedronken, dat zy nu meenden den heerlykften wyn te drinken. Doch meer dan ééne ongerymdheid ligt er in deeze onderftelling. De gefchiedenis zegt uitdruklyk, dat de Hofmeester niet wist, van waar deeze wyn was , maar de dienaars, die het water gefchept hadden , wisten het. Op den Hofmeester kan dan geen vermoeden van bedrog vallen, Jesus had eerst onlangs begonnen Leerlingen te roepen, het was de derde dag, nadat Johannes de Dooper Hem een openbaar getuigenis had gegeeven , dus kon men ook geen bedrog van Jesus met zyne Leerlingen, vermoeden. Óm zes vaten waters eenen fmaak en kleur van wyn te geven, zou, indien dit al mooglyk was, eene genoegzaame hoeveelheid van uitgeperste fappen verëischt worden, van waar had Jesus die? Had Hy ze dan medegebragt? Of wie heeft ze Hem thans bezorgd? Wist Hy dan te vooren, dat men wyn te kort zoude komen ? — Niettegenftaande alle deeze ongerymdheden, heeft echter de Schryver van Horus (*) in het zaaklyke Woolstons verfiering herhaald. ,, Op ,, de Bruiloft te Kana", fchryft hy, „ beftond die goede wyn, welke eerst water zal geweest „ zyn , hoofdzaaklyk uit het fap van zoete ,, vruchten, welke Jesus in de kruiken goot, ,, eer Hy er water by liet gieten. Want als „ zyne Moeder Hem klaagde, dat er geen wyn ,, meer (*) Bladz. 26%.  3iÖ Verdeediging van de „ meer was, zeide Hy : Vrouwe, wat heb ik met „ u te doen ? myne uure is nog niet gekomen! „ Denklyk waren er eerst nog eenige voorbe„ reidingen nodig, die eenigen tyd verëischten. ,, Want eer men voor zes kruiken wyn genoeg„ zaame vruchten persfen kan, moet er zeker „ een geruime tyd verloopen. Dat naderhand „ de Hofmeester deezen met water vermengden „ Appel-china-fap voor wezenlyken wyn uitgaf, dit behoefde Jesus niet te verhinderen." Waarlyk, zo veele woorden, zo veele onwaarheden ! Volgends Johannes is Jesus niet eens opgeftaan , en kon derhalven geen fap in de kruiken gieten, die daar ftonden ter wasfehinge voor de genooden; Van waar die menigte zoete vruchten , om zo veel fap te persfen, als tot zes kruiken nodig was ? Heeft Jesus dit fap bereid, of anderen? Was dit bereidzel met het water gemengd , terftond bruik-en drinkbaar ? De Hofmeester wist van geen water, gelyk wy gezien hebben, hy proefde wyn, en wel goeden , voortrefiyken wyn. Dit zegt ons de gefchiedenis, buiten welke wy niets van dit geval weeten. Eindelyk, uit het gezegde van Maria, kan voor de onderftelling van onzen Schryver niets bewezen worden, gelyk wy elders reeds gezien hebben. Dan, Bahrdt (*) heeft er nog iets anders op uitgevonden, maar even ongegrond en ongerymd. Ziet hier zyne woorden : „ Men moet onderftellen, dat Jesus aan „ zyne Moeder reeds vooraf had toevertrouwd, dat Hy komen, doch den Huisheer in geene „ verlegenheid brengen, maar eenen genoeg„ zaamen voorraad van wyn gereed houden zou. (*) Num. 213.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 317 „ zou. Nu was zyn oogmerk, deezen wyn niet „ eer voor den dag te brengen, voor dat de „ voorraad van den Huisheer zou beginnen te „ ontbreeken, om denzelven op eene zo veel „ aangenaamere wyze te verrasfchen. Dan Ma„ ria, naar den aart van haar genacht, was „ te vroeg bekommerd, en wilde haaren zoon „ vermaancn. Wees te vrede, antwoordde Je„ sus, ik zal myne zaak wel alleen verrichten, „ Eindelyk ging Hy uit, beval zes groote krui„ ken met water te vullen en weg te zetten. „ Na eenige oogenblikken liet Hy deeze krui„ ken aan den Hofmeester brengen, en deeze 5, vond tot zyne verwondering eenen fmaakly„ ken Cyder-wyn. " Tevens merkt Bahrdt aan , dat de Grieken alle geestryke dranken wyn (oivo?) noemen. Dit heet vertaaien en verklaaren van den Bybel, Lezer! Zou men het ook dulden by eenen ongewyden Schryver? Waarom zullen wy zulk eene onderftelling aanneemen,als hier door Bahrdt gevorderd word? daar zelfs alle omftandigheden tegen zyn. Jesus Moeder was daar, zegt Johannes, Jesus komt geduurende de Bruiloft te Kana met zyne Leerlingen, en word nu ook genoodigd. Wat blyk is hier van mooglykheid van eene voorafgaande affpraak van Jesus met zyne Moeder ? Hoe ongerymd, dat Jesus voorraad van wyn of drank, welken ook ? zou hebben medegebragt! De aanmerking, dat de Grieken allerhande fterke dranken wyn noemen, doet hier niets uit, en is niet gegrond, want wanneer dit woord op zich zelf en zonder nadere bepaaling fladt, beteekent het zo niet altyd, ten minften gewoonlyk, De Tekst zegt, dat de zes vaten op Jesus bevel met water gevuld werden, en dat dit water wyn is ge-  3i8 Verdeediging van de geworden. En eindelyk, Johannes befluitzvn verhaal vf. n. met deeze woorden: Dit be finzei der teekenen heeft Jefus gedaan te Kana in Ga. hleen, en heeft. zyne heerlykheid geopenbaard, en ■ zyne discipelen geloofden in Hem. In dezelfde plaats Kana, deed Jesus naderhand volgends Joh. IV. 46-54. een tweede teeken, door het ge-' neezen van den zoon van eenen Koninglyken Hoveling. Het geval droeg zich dus toe: De zoon van eenen Hoveling van den Koning of Viervorst Herodes Antipas , was te Kapemaüm dood krank; De vader hoorende, dat Jesus te Kana in Galileën gekomen was, begeeft zich der. waards, en bid Hem te Kapemaüm te komen en zynen zoon gezond te maken. Jesus hem onder het oog gebragt hebbende, de ongeloovigheid van hem en anderen, die naauwlyks door teekenen en wonderen kon worden weggenomen houd de Hoveling aan, en zegt: Heer, kom af, eer myn kind fterft. Jesus geeft hem daar op ten antwoord: Gaat heenen, uw kind leeft, dat is, uw kind is welvaarend, en de Man gelooft, en gaat heenen. Onder weg komen hem zyne dienstknechten reeds tegen met de blyde boodfchap, dat zyn kind herfteld was. By nader onderzoek blykt hem, dat de koorts het kindverJaaten heeft op het zelfde uur, dat Jesus hem de verzekering gedaan heeft, dat het geneezen was, waarop Hy met zyn geheele huis gelovig word. Hier kan geen bedrog hebben plaats gehad , ook kunnen geene geneesmiddelen aangewend zyn, aangemerkt den verren afftand, op welken de zieke zich bevond. Aanmerkiyk is het, dat onze Schry vers hier niets aanteekenen, en dat Bahrdt ook geheel zwygt in zyne aanmerkingen ; Zou men verlegen geweest zyn , en hier  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 319 hier geene uitvlugten hebhen weeten te verzinnen? Semler (*) houd deeze gefchiedenis voor dezelfde, die Matth. VIII. 5. volgg. verhaald word, maaralle omftandigheden toonen genoeg aan, dat de gevallen onderfcheiden moeten worden. Te Jervfalem genas Jesus op een Paaschfeest eenen kranken, die 38 jaaren krank gelegen had Joh. V. 2-9. De omftandigheden van dit geval worden dus door Johannes befchreven. Daar is te Jerufalem aan de Schaapspoorte een Badwater, 't welk in het Hebreeuwsch genoemd word Bethesda, hebbende vyf zaaien. In dezelve lag eene groote menigte van kranken, blinden , kreupelen, verdorden, wachtende op de roeringe des waters. Want een Engel daalde neder op zeh-ren tyd in dat Badwater, en beroerde het water : die dan eerst daar in kwam na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hy ook bevangen was. En aldaar was een zeker mensch, die acht en dertig jaaren krank gelegen had. Jefus ziende deezen liggen, en weetende, dat hy nu langen tyd gelegen had, zeide tot hem: wilt gy gezond worden? De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb niet eenen menfche, cm my te werpen in 'i Badwater , wanneer het 'water beroerd word; en terwyl ik kome, zo daalt een ander voor my neder. Jesus zeide tot hem, ftaa op, neem uw beddeken op en wandel. En terflond werd de mensch gezond, en nam zyn beddeken op, en wandelde. En het was Sabbath op denzelfden dag. Hier by voegt Johannes nog in het vervolg, dat deeze menfche Jesus niet kende ; welke byzonderheid ons een bewys is, dat hier geen affpraak, noch bedrog plaats kan gehad hebben. Ondertusfchen is Wool- (*) In pavaphrafi Euangel. Johann.  3 2 o Verdeediging van de Woolston (*) hevig op deeze gebeurtenis gevallen. Zyne tegenwerpingen zyn voor een gedeelte ontleend uit de gebeurtenis zelve , voor een gedeelte, uit de door Johannes daarby gevoegde omftandigheden. Laat ons dit laatfte eerst in overweging nemen. Het komt Woolston vreemd voor, dat noch Josefus, noch eenig ander Joodfch Schryver , eenig gewag maakt van dit Badwater Bethesda, veel minder yan die byzondere merkwaardigheid, welke Joh V. 4. nopends de beroering van deszelfs water door eenen Engel, aangehaald word. Ik geef toe, dat er van deezen Vy ver Bethesda niets voorkomt by Josefus of de Joodfche Schryvers, offchoon men omtrent Josefus de zaak in twyfel zou kunnen trekken (f), doch hier op willen wy niet blyven ftaan; Wy willen ook niet fterk daar voor pleiten, dat, het geen nu onder den naam van het Badwater Bethesda aan de Reizigers vertoond word, waarlyk het echte Bethesda is (§), evenwel kan men uit dit alles niets befluiten ten nadeele van de geloofwaardigheid van het verhaal van Johannes. Want, nadien Josefus (**) voornemens was, in een afzonderlyk werk de ltad (*) Disc. III. en the Miracles pag. 53. fqq. (f) Schutte Heil. Jaarboek. I.Deel. Bladz. 372. vergel. II. Deel. Bladz. 50. volgg. meent by Josefus de bello Jud'. v. xl 4. gewag van dit Badwater gevonden te hebben. In iommige affchriften komt daar voor een bad, genoemd rou Béjov, een Bad der Godlyke Voorzienigheid, doch in andere affchriften en in den gewoonen Tekst, heet dit Bad by Josefus rou 2,Tpou8iov, van eene musch, gelyk Cap. lil. s 2. voorkomt een flangen-bad. (§) Maundrel Reize Bl. 502. Pococke Reize II. Deel. I.Stzik. Bladz. 28. (15). (**) De Bello V. 5. 8.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 32 f ftad fernfalem naauwkeuriger te befchryven, 20 is er gemaklyk reden te geven van zyn ftilzwygen van dit Bad. Ondertusfchen meld ons Hieronymus (*), „ dat hier twee Baden of twee „ Poelen zyn geweest, waarvan de één met re„ gen water, dat jaarlyks viel, vervuld was, ,, en de andere Poel had zeer rood water." Dit fchryft die Kerkvader toe aan de offeranden, die weleer daar in gewasfchen werden , doch men kan met meer grond gisfen, uit hoofde van de kleur, dat dit eene Bron van mineraal-water is geweest, waar in men yzer, zwavel, zout en andere bergftoffen vond. Om dit bericht nog te beter op te helderen , dient men te weten, dat verfcheiden Handfchriften en Overzettingen Joh.V. 1. niet lezen of invullen , aan de fchaapspoorte, maar dus : Daar is te Jerufalem by het fchaaps-bad een badwater, het welk in het Hebreeuwsch toegenaamd word, Bethesda (f). Dan heeft men die twee Baden , van welke Hieronymus en Eusebius fpreken; Rondom dit Bad nu, het welk in céne opene plaats fchynt geweest te zyn, in de gedaanre van een vyf hoek, had men vyf portaalen , of wandelgangen met pylaaren , waar achter kamers waren (§) : Nu kan deeze bron zeer wel eene Gezond-bron geweest zyn, hoedaanige men er verfcheiden in Paleftina had (**), eene. Gezond-brorf van die natuur, gelyk er meer zyn, dat zy alleen op ze- (*) Be tocis Hebr. Opp. Tom. IIL pag. 381. vergel. Halma ÏVoordenb. van het Land Kanaau Bladz. 46." Cf) Schutte /. :c. I.Deel. Bladz. 371. vergelyk MiCHAëlk Inleid, in V N. Test. I.Deel. Bladz. 73b'. (§) Gelyk men uit de wyze van bouwen der Oosterlingen, mag befluiten. Shaw Reize I. Deel. Bladz. 302, (**) rei.a!Nd Paléeft. Cap. 46. V. Deel X  Verdeediging van de zekere tyden, en wel omftreeks Paafchen, en' dus in het voorjaar water opgaf (*>, waarom er eene groote menigte kranken in de zaaien by oit Bad zich in dien tyd bevonden, wachtende op de roering en opwelling des waters. Tot dus verre is er niets ongelooflyks in het verhaal van Johannes. Maar, vraagt nu Woolston verders: wat heeft hier een Engel by te doen? Hoe is dit te gelooven,- dat flechts de eerfte, die na de roering des waters in het bad nederdaalde , gezond werd ? Het 4de vers namelyk, heeft deeze berichten; Doch ter beantwoording zou men kunnen aanmerken, dat dit 4de vers by veelen als onecht verdacht (f) gehouden word, omdat het in veele Handfchriften ontbreekt; Maar al nemen wy dit7 vers voor echt aan, gelyk zelfs ftoute Oordeelkundigen het als echt erkennen, zo zal het nog geene ongerymdheden behelzen. Een Engel beroerde op zekeren tyd het Badwater, en die dan eerst in het Bad kwam, werd gezond. Dit bericht kan zeer gevoeglyk dus verftaan en opgehelderd worden. De opwelling van het water, en deszelfs roering op zekere tyden van het jaar, word volgends de denk wyze en ftyl der Hebreen, aan eenen Engel toegefchreven; Engelen toch,zyn naar den ftyl der Heil. Schrift, de dienaars der Godlyke Voorzienigheid, die tot dienst van het menschdom, of tot deszelfs ftraffe, zekere tus- fchen- (*) Schutte /. c. II. Deel. Bladz. 51. (f) Bahrdt Num. 237. „ ncc geheele vierde vers is, ., deels wegens zynen bygeioovigen .inhoud, deels, omdat „ het in veele Handfchriften ontbreekt, verdacht." Men zie ook Michacus Inleid, in het N. Test. I. Deel. Bladz. «6. en Oost. Bibl. Ui. Deel. Bladz. 15. volgg.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdei:. XX. 323 fchenkomende natuurlyke middelen gebruiken (*). Dit opwellend en eerst geroerd Badwater, bad dan eene geneezende kracht, doch die alJengskens verminderde, en vervolgends weder verdween, tot dat eene nieuwe opwelling met het voorjaar die kracht weder herftelde. De woorden , die dan eerst inkwam na de beroering des waters, die werd gezond enz. kunnen zeer gevoeglyk genomen worden niet van eenen enkelen mensch, maar gelyk zeer dikwils gefchied, dat het enkelvoudige voor het meervoudige genomen word, van de eerfte lyders , die na de beroering van het water er in kwamen, en voor dat de geneezende kracht weder verminderd was. Deeze opvatting word aangeprezen, gedeeltelyk door het groot aantal kranken, het welk zich hier verzamelde, gedeeltelyk ook , doordien vyf zaaien hier gebouwd waren, om de lyders te herbergen en te plaatzen. Volgends deeze gegeven ophelderingen, worden alle zwarigheden uit den weg genomen, die omtrent de omftandigheden van dit Badwater gemaakt worden. B. V. Hoe het mooglyk was, dat de Sadduceën het beftaan der Engelen konden ontkennen , indien evenwel jaarlyks een Engel nederdaalde, en dit water roerde? Immers daar word niet verhaald, dat deeze Engel in eene zichtbaare gedaante nederdaalde; Men kan nu ook begrypen, waarom Herodes zich in zyne laatfte ziekte met zo veele moeite en ongemak ter verligting van zyne kwaaien, heeft doen voeren naar eene verre afgelegene Gezond-bron Kallirrhoë, daar hyhet Badwater Bethesda teje- rw (*) Men vergelyke ons II. Deel. Bladz. 256. en voorat Scm.XT£ /. £. II. Deel. Bladz. 52. X 2  3*4 Verdeediging van dé rufalem had ? De reden was , omdat Bethesda alleen op zekeren tyd van het jaar mineraale wateren opwelde, en zyne geneezende kracht flechts korten tyd behield. — Wat nu het wonderwerk zelf betreft, Woolston houd het voor ongerymd, dat deeze mensch 38 jaaren aan dit bad zou vertoefd, en niet eindelyk de hoop opgegeeven hebben, van te kunnen geneezen worden, dan wederom wil hy den Lezer beduiden, dat de ziekte alleen in eene inbeelding zal beftaan hebben, dan weder befchuldigt hy Jesus, dat Hy alleen deezen éénen man hier geneezen heeft, daar Hy'onder zo veele kranken hier gelegenheid vond, om aan een aantal zyne gunften te bewyzen. Maar alle deeze en foortgelyke aanmerkingen, worden zonder veel moeite opgelost. De Tekst bepaalt het geenszins, dat deeze kranke 38 jaaren zich by dit Bad zou opgehouden hebben, maar zegt alleen, dat hy 38 jaaren krank geweest is. Hy kan zich telkens om dien tyd, dat het water beroerd werd, derwaards hebben begeeven, maar geene hulp hebbende, kwam hy fteeds te laat, en als het water zyne geneezende kracht reeds verlooren had. Dat zyne ziekte geen verbeelding geweest is, blykt genoeg, niet alleen uit het duidlyk verhaal, maar ook daar uit, dewyl de hoop op zyn herftel in zulk een geval, de verbeelding zo veel zou hebben overwonnen, dat hy wel één der eerfte by- en in het bad zou geweest zyn, ook fchynt zyne krankheid uit een ongeregeld leven in zyne jeugd, ontftaan te zyn, waar op de woorden van Jesus flaan vf. 14. Gaa heen, en zondig niet meer, opdat u niet wat ergers overkome; En wat eindelyk het laatfte aanbelangt, Jesus was niet gewoon eene vertooning te maken  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 325 ken met zyne wonderen , of de zieken op te zoeken; Hy genas alle , die tot Hem kwamen of gebragt werden. Kipte Hy thans deezen man uit, Hy deed zulks naar zyn welbehagen, en met zyne wyze oogmerken, waar in wy veilig berusten kunnen. §■ 15, Vervolg van het voorgaande. Men ontmoet een merkwaardig verhaal van een wonderwerk, door Jesus aan eenen blindgeboornen verricht Joh. IX. 1. volgg. een wonderwerk, daar de Joden gerechtelyk onderzoek naar hebben gedaan, en dat zy voor een wonder hebben moeten erkennen. Jesus zag eens te Jerufalem in het voorbygaan eenen mensch, blind van de geboorte af; omtrent welken de Discipelen naar hunne vooröordeelen Hem eene vraag voorftelden, die door Jesus geheel buiten hunne verwachting beantwoord word. Zy meenden, dat, of deeze mensch zelf, of zyne Ouders aan eene zwaare zonde moesten fchuldig ftaan, van welke deeze blindheid het gevolg ware. Deeze vraag en onderftelling der Discipelen, leert ons, dat deeze mensch waarlyk een buitengemeen ellendig voorwerp moet geweest zyn. Jesus in tegendeel onderwyst hen, dat hunne onderftelling ongegrond was, dat deeze ellendige blindheid aan deezen mensch was overgekomen, opdat de werken Gods in hem zouden ge* openbaard worden. Verheven onderwys van onzen Godlyken Leeraar ! De Godheid heeft ook in de droevigfte rampen, die zy den menfehen toezend, haare wyze, goede en heerlyka X 3 hf-  326 Verdeediging van de bedoelingen! Dit leid ons op, om de Voorzienigheid te aanbidden , en in alle haare handelingen te berusten! Opdat nu de waarheid van Jesus zeggen bleek, dat ook deeze mensch een getuigen van Zyn Godlyk Mesfiasfchap zoude zyn, fpoog Jesus op de aarde, en maakte ftyk uit dat fpeekzel, en ftreek datilyk op de oogen des blinden, en zeide tot hem: gaa heenen, en wasch u in het badwater Silodm ( het welk overgezet word uitgezonden). Hy dan ging heenen, en wiesch zich, en kwam ziende. Vervolgends werd deeze blinde door zyne gebuuren tot de Pharizeën, dat is, tot de Leden van het Sanhedrin gebragt, vergel. vf. 22. 34. omdat de geneezing juist op eenen Sabbath was voorgevallen. Hier werd de blindgeboorne ondervraagd, die een eenvoudig verhaal van het gebeurde geeft, en duidelyk aantoont, dat hier geen bedrog of famenfpanning plaats heeft, alzo hy Jesus niet ééns kende, dan alleen van hooren zeggen. De Pharizeën hier in nog niet berustende, ontboden de Ouders van den Biindgeboornen, en ondervraagden hen naauwkeurig, doch alles met dezelfde uitkomst; De waarheid zegevierde. — Met dit alles, beroept zich Spinoza (*) juist op dit voorbeeld, om te bewyzen, dat Christus by zyne Wonderwerken zich alleen van natuurlyke krachten bediend heeft. En Woolston (f) meent, dat het fpeekzel en de ftof, tot eene zalve gemaakt, een geneezend en heilzaam vermogen zal gehad hebben. Maar waarlyk, ftof van de aarde en fpeekzel, zou natuurlyk eer gefchikt zyn om een ziend' oog blind, dan C) Tract. Theol. Polit. Cap. 6. pag. 76. " (§) Disc. I. m the Miracles pag. 54. Disc. IF. p. 3. fqq.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 32? dan eén blind oog ziende te maken, en in de daad was de blinde nog niet ziende, toen Jesus hem dit op de oogen gelegd had, neen, hy moest gehoorzaamen aan het bevel van Jesus, en zich wasfchen in de bron Siloam, toen werd hy ziende, gelyk Johannes uitdruklyk zegt, welke Eudngelist ons tevens eenen wenk geelt, dat alle deeze omftandigheden naar de Oosterfche wyze, alleen dienden, om zinbeeldig tot verhevener zaaken op te leiden, wanneer hy bepaaldelyk er byvoegt, dat Siloam bcteekent uitgezonden. Men moest door deeze teekenen erkennen, dat Hy die geen was, die van den Hemelfchen Vader was uitgezonden, om de wereld te verlichten. Al wat Woolston verder heeft van balzem, dien Jesus misfchien by zich gehad, en te gelyk met het flyk op de oogen des blinden gelegd zal hebben, is zonder ccmgen grond; Het blyft waar, dat de geneezene yf. 32. den Joden te gemoet voerde : Van alk eeuwen is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeboornen oogen geopend heeft. En derhalven, dit wonderwerk blyft boven alle twyfehng, en is zeker met de overigen een groot bewys van Jesus Godlyke zendirtg, zonder dat wy met fommige Kerkvaders (*) het wonder behoeven te vergrooten, als of aan deezen mensch de oogen zelve ontbroken hadden, die Jesus uit dit flyk zou gevormd hebben. De echte waarheid heelt geene optooizels van noden. Een der door- luchtigfte wonderen van Jesus, is de opwekking van Lazarus Joh. XI. breedvoerig befchreven. Schoon nu de Joden van dien tyd het wonder niet (*) LiuëNTHAi. X. Deel. Bladz. 316. heeft cr fommigea aangehaald. X 4  32S Verdeediging van de T met konden wederleggen, maar ten vollen daar van overtuigd waren, volgends het verhaal van Johannes, evenweldoen deOngeloovigen van onzen tyd herhaalde pogingen, om dit wonder of te ontkennen, of te verdraaien , of het voor een bedrog uit te maken. Woolston (•>, en 111 onzen tyd de Schryver van den Horus (f), hebben alle moeite gedaan, om de echtheid van het zelve te wederleggen ; doch te vergeefs, wanneer men een onpartydig oordeel zal vellen. Eerst en vooral maakt Woolston en de gezegde Schryver, deeze tegenwerping, dat Johannes alleen van dit wonder fpreekt, terwyl Mattheus , Markus en Lukas er geen woord van gewagen, „ fchoon zy tegenwoordig geweest zyn", zegt de Schryver van Horus , „ toen het gefchied „ zou zyn"; zeker om zynen Lezer te misleiden. Markus en Lukas trouwens, heeft hy elders zelf uitgemonfterd uit de ooggetuigen van Jesus wonderen; doch dit in het voorbygaan, en om te doen zien, dat er naauwlyks één regel in deezen Schryver voorkomt, daar niet de ééne of andere onoprechtheid zich voordoet, het welk by den waarheid-zoeker geen gunftig vooroordeel jegens hem verwekken kan; Daarënbo. ven zegt hy, zou het alzins een fterkst bewys der Godheid van Jesus zyn, indien dit wonder eenen vasten grond had. Dit is de eerfte tegenwerping : Om oprecht te fchynen, verhaalt onze Schryver, dat aan den anderen kant, Johannes onder alle Euangelisten de meeste geleerdheid bezit, en ook juist niet veel werk van Wonderwerken gemaakt heeft zo dat men re- (*) Disc K oii the Miracles pas. 6. (tj Bladz. 27o.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdfi;. XX 32^ reden heeft, om aan de Wonderwerken, die hy, als een wysgeerig hoofd, befchryft, meer geloof te geven, dan aan die ontelbaare wonderen , die men in de drie overige onwysgeerige Euangelisten-befchreven vind, enz. Ydel gezwets , windrigc woorden , om onnozele Lezers te misleiden. Ik ontken regelrecht, dat Johannes minder Wonderwerken befchreven of erkend heeft van Jefus gedaan te zyn , dan de overige Euangelisten, of dat hy op dezelve geenen prys gefteld heeft. Hy. die Jesus telkens invoert, als zyn gezag door zyne Wonderwerken bevestigende, en op dezelve, als het getuigenis van zynen Vader, zich beroepende. De waare reden is, dat de andere Euangelisten hunne Eucingeliën gefchreven hebben, wanneer Lazarus, die volgends de overlevering (*), nog 30 jaaren na zyne opwekking geleefd heeft, zich nog in het leven bevond, en het niet raadzaam was, hem by naame te melden, daar men eenen raadflag genomen had, deezen man, wiens opwekking men niet loochenen konde, uit den weg te ruimen Joh. XII. 10. (f).— Doch de gefchiedenis zelve zal , indien wy Woolston gelooven willen, zo veele ongerymdheden in zich behelzen, dat zy onmooglyk, gelyk het letterlyk verhaal luid , zou kunnen gefchied zyn. En welke zyn dan die ongerymdheden? Woolston telt als zodaanige op, dat Jesus geweend heeft over den dood van Lazarus, maar de Euangelist bepaalt dit niet, en ver- (*) By Epiphanius Haref. 66. §. 34. Opp. Tom. I. pag. 652. (t) Michacus Inleid, in het N. Test. II. Deel. I. Stuk. Bladz. a& X een verdriet? Wél, opdat de Zoone Gods daar „ door verheerlykt, en God zelf geprezen werde! „ hoor ik veelen met onzen Euangelist ant„ woorden." (Ik weet niet, waar dit door den Ëuangelist, als eene reden opgegeven word van Jesus vertoeven ter plaatze, daar hy was. Deeze woorden heeft Jesus gefproken, als Hy het bericht van Lazarus ziekte ontving, dewyl Hy de uitkomst der zaak wist en voorzag. Het is eene groote zegepraal der waarheid, dat haare vyanden zich gcduijrig behelpen moeten, met verdraaïngen en flinkfche ftreeken, indien zy op haar eenig voordeel willen behaalen!) De Schryver vervolgt: „ Maar moet men dan zyne 9, Beminden noodzaaklyk in groote droefheid „ brengen , om de eere des Allerhoogften aan „ hun te kunnen verheerlyken ? Waren dan 9, rondom Jerufalem anders geene Grafplaatzen, j, in welke ligchaamen van goede menfehen la„ gen , die in de wereld nog van zeer veel 9, dienst hadden kunnen zyn ? Hoe veele Ouj, ders, hoe veele zusters, hoe veele kinderen, 9, had Hy aan hunne lieve zoonen of dochters, „ aan hunne goede broeders en zusters,en aan „ hunne beminde Ouders kunnen wedergeven ? „ Zouden dan alle Joden te Jerufalem niet in Hem hebben moeten gelooven"? Op al dit gefchryf kunnen wy bedaard antwoorden, het geen Jesus eens tot de Sadduceën zeide: Gy dwaalt, niet wetende de fchriften, noch de kracht Gods. Matth. XXII. 29. Het plan van God lag ge.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 331 geheel anders; Jesus moest lyden, en door lyden verheerlykt worden. Dit had Hy zynen Leerlingen reeds te kennen gegeven. Daarmede ftrookte niet, het opwekken van alle of van veele dooden. Maar de opwekking van Lazarus zou juist door de verhardheid van de Joden aanleiding geven, dat men zich zoude haasten, om Jesus ter dood te brengen, nadien zulke doorluchtige wonderen eindelyk niet konden nalaaten, allen tot Hem te brengen, zo als de Raad over dit onderwerp raadpleegde vf. 47. Dat Jesus nog twee dagen vertoefde eer Hy op reize ging , daar voor had Hy gewigtige redenen, en onder deeze kan wel geene van deminfte geweest zyn, opdat dus aan de dood van Lazarus geheel niet zou kunnen getwyfeld worden, behalven anderen, die betrekking hadden tot de gemoedsgefteldheid zyner Leerlingen te dien tyde. In dit ons gezegde is ook het antwoord begreepen op die vraag van den Ongenoemden : „ Waarom gefchiedde dit wonder ,, juist te Bethaniën , en wel by zyne harts„ vrienden, by welke Hy altyd zyn nachtver„ blyf nam, als Hy zich over dag te Jerufalem „ bevond?" En waar moest Jesus dan dit wonder verricht hebben ? Zocht Hy dan de gelegenheden op, om wonderen te doen? of deeden zy zich zelve aan Hem voor? Nog meer: Bethaniën was naby Jerufalem, omtrent 15 ftadiën van daar vf. 18. een weinig meer dan een half uur gaans. Veele Joden waren thans tegenwoordig, die gekomen waren, om de beide zusters te vertroosten; Het wonder werd ook bekend by den Joodfchen Raad. Wat begeert toch het ongeloof meer ? „ Maar, waaröm zegt „ Jesus eerst, als Hy het bericht van de ziekte „ van  §34 Verdeediging! van Dg „ van zynen vriend ontvangt: Deeze krankheid „ is met tot de dood, maar ter Heerlykheid Godsa, op dat de Zoon van God door dezelve verheerlykt „ worde? Waarom zegt hy terftond daar op„ Lazarus, onze vriend, flaapt? Als de Leerlin„ gen hier op antwoorden : Heere, indien hy 3, Jlaapt, zo zal hy gezond worden, zo herinnert „ Hy: Lazarus is geftorven! Waar toe zullen „ toch alle deeze raadzelachtige, zich zelve te„ genfprekende fpreuken dienen, indien er niet „ eenig bedrog achter de geheele zaak verbor„ gen lag ? Twee dagen na het ontvangen be„ richt, meld Hy eindelyk zynen Leerlingen, „ dat Hy nu voornemens was, weder naar Ju„ dea te gaan , waar op deeze antwoorden : „ Meester, de Joden hebben u nu onlangs willen „ fteenigen, en wilt gy nu wederom derwaards? „ Jesus antwoordde : Heeft de dag niet twaalf „ uuren? Indien iemand in den dag wandelt, zo „ floot hy zich niet, overmids hy het licht de"zer „ wereld ziet. Maar , indien iemand in den nacht „ wandelt, zo floot hy zich, overmids het licht in „ hem niet is! Waar toe toch, vraag ik, deeze „ raadzels, als Hy daar mede niet te verftaan „ wil geven, dat Hy daar in Bethaniën een licht „ zoude ontfteeken, waarby alle Joden te Je„ rufalem en in geheel Judea zouden kunnen „ zien? Maar hoe dit aan te vangen zy, kan „ Hy thans zelf nog niet recht weten, dewyl ,, Hy eerst Martha uitvoeriger daar over „ fpreeken moet. Daarom legt Hy hier zynen „ Leerlingen in de daad alleen Dubbelzinnighe„ den en Raadzels daar van voor." Op myne beurt vraag ik; Waar toe toch alle deeze redeneeringen en verdraaïngen van het eenvoudig gefchiedverhaal? Onze Schryver wil het vermoe-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 335 moeden van bedrog daar door by den Lezer verwekken , maar ftelc in de daad niemand dan zich zeiven ten toon. Hy heeft geen doorzicht in de meening van Jesus woorden, of by wil ze niet verftaan. Het beloop van zaaken is het volgende. Jesus , bericht ontvangende van Lazarus ziekte, zeide alleen, dat deeze krankheid niet tot de dood, maar tot heerlykheid van God en Gods Zoon was. Meer, vond Hy niet goed van zyn voornemen te openbaaren; Meer moest Hy thans zynen Leerlingen, die Hy tot zyn aanftaande Lyden voorbereidde, niet zeggen. Na twee dagen vertoevens, zonder iets van Lazarus te reppen, zegt Hy tot zyne Leerlingen , dat Hy naar Judea wilde wederkeeren: Deeze, thans kleinmoedig en verlegen wegens het herdenken van de vervolging, die Hem onlangs te Jerufalem bejegend was, en wegens het vooruitzicht op het toekomende , daar Jesus hun meer en meer van openbaarde,bragtenHem het gevaar, dat Hy te Jerufalem liep , onder het oog, en daar op fpreekt Jesus die woorden: Zyn er niet twaalf uuren in den dag? enz. Deeze kunnen dien zin niet hebben, dien onzeBeuzelfchryver daar aan hecht, maar beteekenen eenvoudig : Dat Jesus zynen bepaalden tyd had, in welken Hy veilig zyn werk, Hem van den Hemelfchen Vader opgedragen, konde verrichten, met zo veel zekerheids, als iemand die by den dag in het licht wandelt. Hier door leerde Hy dan zyne Leerlingen goeds moeds te zyn, en niet te denken, dat Hy zich moedwillig of onvoorzichtig aan gevaaren blootftelde, waarom dan hunne waarfchuwingen niet te pasfe kwamen. Toen eerst begon Jesus weder van , Lazarus te fpreken, en gaf deszelfs dood aan hun  33& VerdEediginc van dS hun te kennen , met die woorden : Lazarus* onze vriend, Jlaapt, maar, voegt Hy er onmiddelyk by : Ik ga heetten, om hem uit den flaap op te wekken. Deeze woorden heeft de ongenoemde Schryver met ftilzwygen voorby gegaan, omdat zy hem niet te pasfe kwamen, en zyne onderftelling , dat Jesus vooraf met Martha ipreeken moest, geheel omkeeren ; alzo uit deeze woorden wel deeglyk blykt, dat Jesus wist, wat Hy doen en verrichten zoude. De Apostelen merkten echter dit laatfte byvoegzel ook niet op, maar denkende, dat Jesus van den eigenlyken flaap fprak, zeggen zy: Indien hy jlaapt, dan zal hy gezond worden ,• £n waar toe, willen zy zeggen, is dan eene gevaarlyke reize nodig naar de nabuurfchap van Jerufalcm? Nu fpreekt de Heiland duidelyker: Lazarus is geftorven, enlly betuigt zyne blydfchap, dat Hy niet daar tegenwoordig geweest was , alzo het ton vermeerdering van hun geloof zou ftrekken; Zy zouden nu tot hem gaan. Thomas, wiens ongeloovigheid elders ook geteekend ftaat, openbaart de gedachten van zyn wankelend, hoewel liefhebbend hart, aan zyne mede-discipelen: Laat ons ook gaan, opdat wy met Hem ft en en. Hy dacht om geene opwekking van deezen dooden. Hoe eigenaartig is het verhaal! Hoe drukt het alle de karakters der byzondere perzoonen uit, die er in voorkomen? Dit heeft geene plaats in een bedrog, maar is een blyk van de echte en zuivere waarheid. £n uit deeze aanmerking beantwoorden wy ook de volgende vraag van den ongenoemden Schryver. „ Als Hy ver„ volgends naby Methanien komt, liep Martha „ Hem te gemoet", (Toch niet eerder, voor dat zy gehoord had, dat Jesus kwam: Jesus had  Wonderwerken van Jestjs. Hoofdft. XX. 337 had reeds van anderen verftaan , dat Lazarus nu vier dagen in het graf was geweest, gelyk uit vf, 17. blykt. Wy moeten alle kleinigheden hier aanroeren, omdat deeze Beftryder der waarheid, door dezelve voorby te gaan, opzette lyk het gefchiedverhaal verdraait;) ,, en j, riep : Heere, waart gy hier geweest, zo en wa~ ,, re myn broeder niet geftorven, enz. Waarom zegt hier Martha eerst: Myn broeder zou niet „ geftorven zyn, indien gy by ons geweest waart ? ,, Maar ik weet, dat God u ook thans nog verhoo,, ren zal, wanneer gy Hem daarom bid. Onder- ftellen deeze woorden niet, dat dit bezige wyf van de weder-opwekking van haaren broe„ der iets gewceten of vermoed heeft? Maar „ waarom gaat zy nu weder achter uit, ais Jesus haar belooft, haar haaren broeder te „ zullen wedergeven ? Waarom antwoordde zy ,, looslyk : fa Heere, ik weet wel, dat hy ■—■ „ ten jongsten dag zal op ft aan? Is zy ook „ achterhoudend voor de Leerlingen ? Wil zy 3, misfchien in derzelver tegenwoordigheid niet ,, recht uitkomen? Nu, dan zullen deLeerlin,, gen wel zo befcheiden geweest zyn, om bei- de op eenen afftand met eikanderen alleen te 5, laaten gaan. Waar toe zegt zy aan de deure ,, van den Grafkelder : Heere, hy riekt nu al, 3, want hy heeft vier dagen aldaar gelegen ? Zal deeze omftandigheid mogelyk de omftaande „ Jóden des te meer in verwondering brengen? ,, Zullen deeze ook daarom te zekerer geloo„ ven, dat Lazarus reeds lang dood was ? Zy ,, houd immers Jesus voor den Zoon van God, „ en gelooft, dat Hy niet alleen dood-kranken ,, door zyn magt-woord kan gezond maken, „ maar zelfs dooden opdekken ? Maar die Doo- V. Deel Y „dea  33S Verdeediging van de „ den kan opwekken, die kan ze ook wel opj, wekken, alfchoon zy reeds rieken ? Ten min„ ften zal elke vrouw dus befluiten, en zich ,, niet in het hoofd brengen , dat voor den „ Zoon van God alleen het één mooglyk, maar ,, het ander onmooglyk is. Derhalven moet Martha deeze woorden met byzondere in- 5, zichten gezegd hebben." Men moeteen opzettelyk voornemen hebben, om alles te verdraaien, indien men dus befluiten wil. Ieder die lezen en oordeelen kan , leze de gefchiedenis, door Johannes verhaald, en oordeele, of niet trek voor trek het charaktermatige zich vertoont? Martha komt ons in de Euangelie-gefchiedenis voor als eene bezige en tevens driftige vrouw,maar die eene allerbeste hartelyke genegenheid voor haare vrienden en bloedverwanten, en voor Jesus heeft; Zo word zy door Lukas geteekend Luk. X. 38-42. zo vertoont zy zich zelve ook in het geval, dat wy voor ons hebben. Zodra zy hoort, dat Jesus komt, fnelt zy Hem driftig te gemoet; Heer, waart gy hier geweest enz. is haare hartelyke taal, die van haare liefde tot haaren broeder, en van haare oprechte hoogachting voor Jesus getuigt, gelyk ook haar geheel volgend gefprek met Jesus, door het welk zy opgeleid word, om haar geloof en vertrouwen op Hem te vestigen, zonder dat zy echter aan eene opwekking van haaren broeder denkt. Het is zo, dat onze Schryver haare woorden vf. 22. Maar ook nu weet ik enz. daar toe wil brengen, doch het geheele beloop van haare redenen en woorden, overtuigt ons, dat zy in de daad aan geene opwekking denkt. Haare woorden fchynen alleen aan te duiden, dat zy van Jesus voor zich en haare zus-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 339 zuster alle mooglyke hulp, onderfteuning en vertroosting verwagt. — Nu dryft haare drift haar tot Maria, die zy kennis geeft, dat de Meester daar is, en haar roept: Maria zachter en ftiller van geest, ftaat met een hart, overkropt van zwaarmoedige treurigheid, haastig op, en van de Joden verzcld, is zy naauwlyks by Jesus of zy geeft haaren boezem lucht met die zelfde woorden, als Martha : Heere waart gy hier geweest , zo was myn broeder niet geftorven. Juist de taal der natuur, en daarom van de beide zusters gebruikt. Meer zegt Maria niet, maar zy weent, en de Joden weenen met haar. Jesus, vol ontroering, weent. Hy beveelt den fteen weg te nemen van het graf, en nu zegt Martha, Heere, hy riekt nu al. Wederom de taal van het hart. Juist haar charakter! In haare drift denkt zy niet aan haar gefprek met Jesus, maar zy is bezorgd, dat de reuk van het doode ligchaam hinderlyk zal zyn. ,, Kan men wel „ charakteristieker verhaalen ? Is het niet ofwy „ by dit alles tegenwoordig zyn? als of wy bei,, de zusters voor ons zien"? (*) In alle deeze ontroering verwacht niemand nog eene opwekking van den dooden Lazarus; noch Martha , noch Maria, noch de Joden , van welke laatften alleen fommigen zeiden: Konde hy, die de oogen des blinden geopend heeft, niet maken, dat ook deeze niet geftorven was? Het ongeloof had hier van de fchuld, ook kan men aan de ontroering veel toefchryven; Jesus zelf weende,en men begreep de reden, waarom Hy weende, niet recht; Jesus woorden waren door zyne Leer- (*) Niemeyer Charakterk. des Bybels. V. Deel. I. Stuk. Blad». 43. Y %  34o Verdeediging van de Leerlingen , noch door Martha recht verfraai?; en wanneer Jesus beveelt het graf te openen, komt het nog in Martha niet op, dat haar broeder thans zal opftaan, en daarom zegt zy: Heere, hy riekt nu al. Nu vervallen alle die vergezochte aanmerkingen van onzen Schryver. — Wanneer men verders de gefchiedenis; der opwekking van Lazarus zelve leest, dan dringt zich de waarheid der gebeurtenis aan onzen geest op. De fteen van het graf weggenomen zynde, dankt Jesus zynen Hemelfchen Vader plegtig, zynde verzekerd, dat Hy tot zyne Heerlykheid zynen vriend nu in het leven zal wederbrengen; en Hy roept met eene groote ftemme: Lazarus kom uit; en de geftorvene kwam uit, zo als hy gebonden was aan handen en voeten met grafdoeken, en het aangezicht omwonden met eenen zweetdoek; Jesus gebood, dat men hem ontbinden zoude , en laaten hem heenen gaan. „ Zo fpocdig, zo in weinig oogenblikken famen-. „ gedrongen, als deeze geheele handeling was, „ zo duidelyk, moest zy toch ieder eenen over„ tuigen. Het rouwgezelfchap ftond voor het „ graf. Voor aller oogen lag het doode lig„ chaam daar. Voor aller oogen ftond ook Je,, sus daar, en fprak den Dooden aan. Voor „ aller oogen richtte deeze zich op , en ging uit „ het graf. De Lezer ftelle zich in de plaats „ van de Aanfchouwers, en vrage zich zeiven, „ wat hy, ter zyner overtuiging, meerder be„ geeren zou? Maar hy gevoele dan ook den „ indruk, dien dit wonder op hen moest ma- „ ken." (*) Evenwel moet hier , indien wy deOngeloovigen zullen hooren, bedrog hebben (*) rlESZ Leven van Jefus II. Deel. II. Stuk. BL 371.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 341 ben plaats gehad. Laat ons zien, hoe zy meenen, dat dit bedrog zou aangelegd zyn, en welke redenen zy hier voor by brengen. Woolston meent, dat men eene famenfpanning kan vermoeden, volgends welke Lazarus, een vertrouwd vriend van Jksus, zich geveinsd zoude hebben, dood te zyn, en zich levend zou hebben laten begraven in eene fpelonk, op welker opening flechts een fteen gelegd was. De zwarigheid, dat niemand zich voor vierdagen zou laten begraven, of zich zonder fpyze kunnen behelpen, beantwoord hy door den tyd te bekorten; Vier dagen, zullen geen volle vier Etmaalcn geweest zyn, maar alJeenlyk twee dagen en drie nachten; ook konden zyne zusters, die van het geheim wisten, hem wel van tyd tot tyd fpyze gebragt hebben ; Dat zyn ligchaam reeds gerooken heeft, was niet dan een zeggen van Martha, die daer op was afgericht- Eindelyk komt het hem bedenklyk voor, dat zyn aangezicht met eenen zweetdoek bedekt geweest is, zodat niemand hem in 't wezen heeft kunnen zien, of hy waarlyk de doodsverwe cntrekken op het gelaat had. Op deeze wyze meent Woolston dat een bedrog zal hebben plaats gehad. Indien wy aantoonen, dat Lazarus in dc daad dood geweest is, dan vervalt de geheele grond van dit verdichtzel van Woolston. Öm dit te bewyzen, moet ik zeker my beroepen op het verhaal van Johannes, want buiten dit verhaal is er geen ander van deeze geheele gebeurtenis, en er blyft geene keuze over, dan, of het verhaal gehéerte verwerpen, of het aan te neemen, zo als het ligt. Nu verhaalt Johannes , ciat Lazarus krank lag te Bcthamen vf. 1. Jesus nog twee dagen blyveöde terplaatY3 , ze  34* Verdeediging van de ze daar Hy was, gaf met onëigcnlyke woorden aan zyne Leerlingen te kennen, dat Lazarus fiicp, verftaande dit van zyn fterven (*) , en verklaarde dit vervolgends met duidelyke woorden, Lazarus is geftorven (f). Lazarus fterft dan volgends Jesus uitdruklyke woorden, en wel aan eene krankheid, en niet aan een fchielyk overval, waarby men eer eene onmagt konde vermoeden; Men begraaft hem vervolgends plegtig naar de Joodfche wyze , en wind hem in de grafdoeken, ook met den zweetdoek om het hoofd, welke toeftel ons verzekert, dat hy waarlyk dood was, gelyk ook Johannes dit in het vervolg bevestigt, door hem verfcheiden maaien den geft.orvenen te noemen, en Lazarus, die geftorven was geweest, welken Hy opgewekt had uit de dooden, enz. Vier dagen had hy in het graf gelegen, toen Jesus kwam, en hy riekte nu al. Laat dien tyd van vier dagen al wat bekort worden, waartoe echter geene noodzaaklykheid is (§), laat het een zeggen van Martha zyn, dat (*) De aanteekening van Bahrdt num. aïïö. is hier geheel te onpas : „ Jesus had daar onfeilbaar zyne vertrouwe„ lingen, die Hem van alles bericht bragten." Men ziet duir delyk, dat zy ingericht is, om dit blyk van Jesus Alweetendheid ons te ontneemen. (+) Deeze woorden zyn zo duidelyk, dat men de aanteekening van Babrdt num. 287. niet anders kan befchouwen, dan als een opzettelyk tegenfpreken van Jesus ; Hy zegt: Misfchien was het eene langduurige onmagt. Menheeft voor, „ beelden, dat zulk eene onmagt verfcheiden dagen geduurd „ heeft, en dat daar door veele gewaande dooden levend begraven zyn." (§) En het is alleen, om de onderftelling, die men aangenomen heeft, goed temaken, wanneer men, gelyk Bahrdt num. 289. fchryft: dat er vier dagen genoemd worden, alhoewel er maar twee volle dagen tusfchen den eerften en vierden verloo-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 343 dat haar broeder riekt, de tusfchentyd was nogthans lang genoeg, om van Lazarus dood verzekerd te wezen, en niemand der omftanders fpreekt Martha tegen. Indien iemand in onmagt liggende, op de Joodfche wyze van dien tyd, het hoofd met eenen zweetdoek vol balzemen en kruiden geheel omwonden, flechts twee dagen in een graf gelegen had, hy zou in de daad"hebben moeten fterven,en dus trekken wy met recht uit deeze omftandigheid van den zweetdoek een bewys voor de echtheid van het wonderwerk, terwyl Woolston daar uit valsch en ongegrond een vermoeden neemt van bedrog. _ Maar nu heeft Woolston nog ééne Tegenwerping: Onder de Joden zyn er genoeg geweest, die de waarheid van dit wonderwerk in. twyfel getrokken hebben , anders zou de Joodfche Overigheid Jesus niet hebben kunnen vervolgen, en zelfs een befluit neemen, om Lazarus te dooden. Doch het tegendeel lezen wy in de gefchiedenis: niemand kon het wonderwerk zelf in twyfel trekken, fchoon het ongeloof in veelen de overhand behield, zo dat zy Jesus deswegens voor den Mesfias nog niet erkennen wilden, en de Raad zelf maakt tegen de Jaad als daad geene uitzondering : Zy erkennen veel eer vf. 47. Deeze mensch doet veele Teekenen. Maar een voorwendzel nemende van het Staatsbelang, verhardden zy zich, om Jesus te vervolgen en te dooden; Hy was geen Mesfias naar hunnen fmaak. En niemand zal zich des- we- pen waren. Dezelfde Schryver verkeert ook ««.V.3.88, het geloof der discipelen , hetwelk door de opwekking van Lazarus zou beve;tigd worden, in een vertrouwen op Jefus geneesmiddelen, Y 4  * 344 Verdeediging van de wegens zeer bevreemden , die menfehen kent, die weet, hoe veel de heerschzucht op menfehen vermag. Zyn er geen voorbeelden genoeg in de Schrift van foortgelykc natuur? Alen weet immers, hoe het Moses gegaan is, hoe veele murmureeringen der Israëiiten hy heeft moeten lyden, niettegenftaande zyne doorlugtigfte wonderwerken. Wanneer Petrus en Johannes naderhand eenen kreupelen in het openbaar gezond maakten, Hand. III. werden zy nogthans wegens deeze weldaad, aan eenen kranken mensch gefchied, waar door hy gezond geworden was, hoe vreemd dit ook fchynen mag, te recht gelleld , Hand. IV. 9. en niettegenftaande de Raad belyden moest vf. 16. Dat er een bekend Teeken door hun gefchied is, is openbaar aan allen, die te Jerufalem woonen,en wy kunnen het niet loochenen, evenwel verbooden zy hun onder fcherpe bedreigingen , niet meer tot eenig mensch in den naam van Jesus te fpreken. By dit alles kan men nog verfcheiden algemeene Bedenkingen tegen Woolston maken : Men kan hem vragen, wat oogmerk toch Lazarus en zyne zusters met dit bedrog konden gehad hebben? Waar ? wanneer ? konden deeze vrienden het ontwerp met Jesus gemaakt hebber], om dit bedrog te fpeelen ? en wat dergelyke meer is. — Ondertusfchen heeft de Schryver van Horus (*) eene eenigzins andere voorstelling van dit gewaand bedrog gegeeven, dan Woolston. Volgends hem, zal dit wonderwerk alleen vrouwenlist geweest zyn, in welke Jesus zelf enkel als een flecht-hoofd of dweper betrokken, en waar van het oogmerk was, om Hem zo veel aan- (*} Bladz. 27S. volgg.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 345 aanziens te verfchaffen , dat Hy weder vry en veilig te Jerufalem en in den omtrek dier Stad konde verkeeren, en zy Hem by zich konden hebben , fchoon alles door de wakkerheid der Joodfche Overheden eene ongelukkige uitkomst had. Maar laat ons hemzelvcn hooren fpreken, en van ftap tot Hap volgen met onze aanmerkingen. Maria en Martha beminnen Jesus „ recht hartclyk, en Jesus bemint Maria en „ Martha weder." ( Waar dit op ziet, is gemaklyk te ragden, gelyk wy reeds boven hebben aan geftipt, daar wy er tevens by voegden, dat de Schryver onoprecht handelt, dat hy Lazarus hier voorby gaat .) ,, Dit behoeft geen „ bewys : want de Euangelisten zeggen het uit.„ druklyk; en zulk iets is ook zo natuurlyk , „ dat men het zou kunnen gelooven, allchoon „ de Euangelisten het ook niet zeiden." (Om den zwadder, die hier onbefchaamd genoeg op het charakter van den Heiligen Jesus en van een Godvruchtig Huisgezin geworpen word, af te wisfehen, zal het genoeg zyn, indien wy dit Huisgezin kennen. Lukas geeft er ons het eerst bericht van Luk. X. 38-40. een bericht, waar in Martha en Maria beide ons voorkomen, als zulke, die hoogachting voor Jesus hebben, fchoon zy dit op onderfcheiden wyze, elk naar haaren gemoeds-aart openbaaren. Martha met alles te bezorgen, op dat Jesus wel ontvangen worde, Maria met intusfehen bedaard aan Jesus voeten te zitten, om als zyne Leerlinge zyn woord en onderwys te hooren. Diezelfde Godsvrucht ftraalt door in Martha Joh.Xl. 24. daar zy eene opftandinge der Dooden belyd te geJooven, enz. Het kan dan alleen een blyk zyn van eene booze gemoeds-gefteldheid in onzen Y 5 Schry-  34ó Verdeediging van de Schryver, als hy zynen Lezer indrukken zoekt in te boezemen , nadeelig voor de eere deezer Zusteren. En hoe ver moet de onbefchaamdheid niet gaan, als men er by in acht neemt, dat Lazarus haar broeder ook een byzonder vriend van Jefus was! Zou die broeder eene ongeoorloofde liefde zyner zusteren geduld hebben ? Ook ftond dit Huisgezin in achting by de Joden, hunne medeburgers , gelyk blykt, omdat veelen van dezelven kwamen , om de zusters te troosten over den dood van haaren broeder. Dit was nodig te herinneren , om de eer van Jesus en van deeze Godvruchtigen, tegen den laster te redden en te handhaaven.) ,, Maar Je,, fus mag zichzelven thans te Jerufalem, cn by „ gevolg ook niet teBethamén wagen, alzo Hem „ de Joden daar niet dulden wilden, en Hem „ ééns reeds bykans gefteenigd hadden." (Deeze aanmerking word wederlegd uit de woorden van Jesus vf. 7-10. die wy hier vooren overwogen hebben.) Nu ftelle men zich eens voor „ de grootheid der bekommering, welke de „ harten van deeze beide vrouwen knaagt, die 3, geene hoop hebben, om haaren Gast, haaren 3, zachtmoedigen vriend, haaren Beminden wel,, dra en dikwils by zich te zien"? (Dit zal dan, volgends onzen Schryver, de bron zyn, waar uit het bedrog zal zyn voortgevloeid ! Maria en Martha hadden Jesus geerne by zich. Maar waarom volgen zy Hem dan niet? Dit zou natuurlyk eerder te wagten zyn geweest, dan zodaanig een bedrog, als onze Schryver zich hier voorftelt. Doch, de gefchiedenis weet van dit alles niets. Onze Schryver heeft deeze bekommering uitgevonden, en er Ma^ia en Martha mede belaaden.) ,, Men vrage verders de we, „ reld,  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 347 „ reld, of niet over het geheel genomen , de „ Vrouwen listiger zyn dan de Mannen ? Men „ bedenke boven dien, dat Maria en Martha haar gantfche vermogen van listige aanflagen 3, in het werk zullen ftellen, om Jesus een vry 3, geleide naar Bethanie'n en Judca te bezorgen, 3, alzo zy zelve Hem niet in andere Provintiën „ wilden opzoeken? Men overlegge eindelijk, ,, dat dit vry geleide naar allen fchyn, op geene „ listiger wyze te bekomen is, dan door een 3, wonderwerk"? (Ik voeg hier by, men bedenke , dat het groot wonderwerk aan den blindgeboornen onlangs te Jerufalem verricht, behalven nog veele anderen , niet anders hadden uitgewerkt by den Joodfchen Raad, dan hunnen haat tegen Jesus aan te vu uren; Dus zou het dom en dwaas geweest zyn, een fchyn-wonderwerk door bedrog te verzinnen, om dat uit te werken, het welk geen waare Wonderwerken hadden kunnen te wege brengen. Onze Schryver is hier niet fchrander genoeg geweest, om zyn ontwerp te doen famenhangen.) ,, Zal men zich dan nog verwonderen, wanneer de twee gedachte vrouwsperzoonen „ zich van het vermogen haarer list bedienen, 3, en Lazarus, haaren broeder, daar toe ge,, bruiken"? (Zal men zich na zo veele fpoorlooze onderftellingen nog verwonderen, wanneer wy het geheel ontwerp van den Ongenoemden voor dwaasheid houden? Welk een eenvoudig mensch moet Lazarus geweest zyn, om zich door zyne zusters dus te laaten by den neus leiden, en haare listen ten dienst te flaanf Wie zal gelooven , dat men daar zynen broeder aan zou gewaagd hebben? enz.) ,, Deeze s, moest zich houden, in fchyn te fterven, en,  34-8 Verdeediging van de „ gelyk de Joden gewoon waren, terftond in „ het graf-hol gelegd worden." (Men nam echter den tyd, om hem in de grafdoeken, denklykmetfpeceryè'n te winden, en eenen zweetdoek om het hoofd en aangezicht te binden!) „ Dit alles moesten de Overheden van die plaats „ vernemen." (In de gefchiedenis leze ik niets van die Overheden, dit is weder een byvoegzel van den Schryver.) „Ondertusfchen zenden „ de zusters eenen bode af, en laaten Jesus by ,i zich verzoeken", (zy laaten hem alleen bekend maken, dat zyn vriend krank is, het ander is van onzen Man:) „ die buiten kyf uit „ de overgebragte berichten alleen by de gis „ raden kan, dat de beide vrouwen iets voor hebben, maar uitvoerig en naauwkeurig kan „ Hy de zaak thans nog niet te weten komen; ,, Jesus gaat dan met zyne Leerlingen op reis, en trekt heen." (gevende hun kennis van Lazarus dood, en er by voegende, dat Hy hem zou opwekken. Dit moest niet overgeflagen geweest zyn, wil men de waarheid niet tekort doen.) „ Naauwlyks verneemt Martha, dat „ Hy naby is, of zy loopt Hem fchielyk tege,, moet, om Hem buiten op den weg nader van ,, de zaak te onderrichten, eer Hy in huis komt, „ dat met Joden vervuld is, die Maria ver„ troosten." (Men merke deeze woorden op, zo aanftonds zal er iets anders volgen ,, waar mede de Schryver zich zeiven zal tegenfpreken. Hier, zegt hy, dat Martha Jesus te gemoet liep, om Hem nader van de zaak te onderrichten, dit kan geen' anderen zin hebben , dan dat zy Hem zal beduid hebben, dat Lazarus niet dood is, maar kwanswyzc op zyn bevel zal levend gemaakt worden enz. In de gefchiedenis is  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 349 is alles natuurlyk: Martha voortvaarend van aart, hoort, dat die groote Profeet, dien zy zo hoog fchatte als eenen vriend en Gezant der Godheid, komt, en het geen zeer eigenaartigis, zy vliegt Hem te gemoet, om haare droefheid over den dood van eenen waarden broeder by Hem te ontlasten.) ,, Doch deeze troost kan „ ook deeze niet genoeg dienen. Zy loopt haas,, tig naar den Graf kelder, wanneer men haar „ de komst van haaren Meester meld." (namelyk, wanneer haare zuster Martha haar heimelyk, dat is, afzonderlyk geroepen had, en bericht, dat de Meester haar riep.) De onnoozele Joodfche Troosters loopen haar na. Nu ,, befchouwt zy Jesus ook, wiens tegenwoor„ digheid zy zo lang had moeten ontbeeren." ( Hoe lang? dit drukt onze Schryver niet uit. Doch wy kunnen ten naasten by den tyd bepaalen. Volgends Joh. X. 22. was Jesus op het Feest der vernieuwing des Tempels te Jerufalem. Dit Feest, ingefteld door Judas den Makkabeër, viel op den 25Üten dag van de maand Cisleu, en werd acht dagen lang gevierd 1 Makkab. IV. 37-61. dit valt op het einde van December , waarom Johannes er ook by voegt: het was winter. Joh. XI. 55. is een ander Tydperk , het Pafcha der Joden was naby. In dien tusfehentyd tusfchen December en Maart, is voorgevallen Jesus verblyf over den Jordaan , de opwekking van Lazarus en Jesus vertrek naa de ftad Efraïm Joh. XI. 54. en dit laatfte moet van den gezegden tusfehentyd worden afgetrokken. Dus was het tydverloop, dat Jesus Jerufalem had verlaatcn, totdat Hy kwam, om Lazarus op te wekken, dan van het laatst van December, tot February, of uiterlyk het begin van Maart daar aan  35<5 Verdeediging van dè aan volgende. Kan men dit nu met dien nadruk noemen ; dien zy zo lang hadden moeten ontbeeren? ) „ Zy valt uit liefde en vreugde Hem „ zelfs aan de voeten, maar roept tevens wee- nend' uit: Heere, indien gy hier geweest waart, 3, zo was myn broeder niet geftorven.'" (gelyk natuurlyk was, indien er geen bedrog plaats bad, maar zeer onnatuurlyk , indien alles door list belteken was, dewyl Martha reeds aan Jesus van de zaak bericht had gegeven, en nog onnatuurlyker, het geen onze Schryver laat volgen :) » Jesus bedroeft zich over de traanen „ van Maria, en weent mede, zo als natuur„ lyk was: want welk man van een aandoenlyk, „ liefderyk hart, weent niet, als zyne Beminde „ weent ? Maar over de traanen der weenende „ Troosters vergramt Hy, en over de genen, „ die vragen, waarom hy niet gemaakt had, dat deeze niet geftorven was, nadien Hy toch „ Blinden ziende had gemaakt, vergrimt Hyook ,, in den geest." (Vooreerst, is dit alles buiten en tegen de gefchiedenis, gelyk uit hetgeen wy boven over dit weenen van Jesus fprekende, gezegd hebben, duidelyk is: Ten tweeden; Jesus wist immers uit het bericht van Martha , die Hem alleen gefproken had, dat de geheele zaak een opgeftemd werk was; Hoe komt het dan , dat Hy door geveinsde traanen geroerd, ook mede weent?) „Thans ftaan zy allen , vol ver„ wachting aan de deur van de graf-fpelonk, en „ Jesus bid: Vader, ik dank u, dat gy my ver„ hoord hebt! Doch ik weet, dat gy my altyd hoort: ,, maar, om der Schaare wille, die rondom ftaat, „ heb ik dit gezegd, opdat zy zouden gelooven, dat „ gymy gezonden hebt! Thans roept Hy met eene ,, luide ftem: Lazarus kom uit! Daar komt nu „ La-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. $$t ,, Lazarus uit, en veele Joden, die dit wonder ,, mede aanzien, gelooven terftond in Hem." (Deeze zyn dan zo veele getuigen van de "waar* heid van het wonderwerk; doch nu moeten wy dit nog aanvullen uit de gefchiedenis: Vf. 46. Maar fommigen van hun gingen tot de Pharizeën , en zeiden tot hun, het geen Jesus gedaati had. Uit dit verhaal blykt, dat allen het wonderwerk voor echt erkennen, ook konden zy niet anders; maar alleen was de uitwerking onderfcheiden; Veclcn geloofden in Jesus, erkendenHern voor denMesft&s, terwyl fommigen, gelyk het gaat, de gunst der Grooten bejaagendc, van het geen gebeurd was, verflag deeden aan de Joodfche Overheden. Laat ons nu het be- fluit van dit alles zien :) ,, Het allerwaarfchyn,, lykst oordeel, dat men over deeze gefchie„ denis kan vellen, beftaat dan hier in , dat ,, Jesus misfchien zelf van den levenden dood ,, van Lazarus niet genoegzaam onderricht ge,, wcest is. " (Merk op, Lezer, dat de Schryver boven verhaalt, dat Jesus door Martha van de zaak naauwkeurig onderricht was. Is dit ook tegenftrydigheid?) ,, Dat alleen Vrouwen-list ,, hier haare rolle voortrefiyk gefpeeld, en „ Martha tot Jesus recht gegrond gezegd „ heeft: Heer, ik weet zeker, dat hy weder opJlaan zal, als gy hem maar hy zynen naam roe„ pen zult "! (Dit heeft Martha nooit gezegd; Maar, gelyk elk Godvruchtige zeggen zoude: Ik weet, dat hy opftaan zal in de opflandinge ten laatflen dage.) ,, Jesus, die buiten dien het al„ lerfterkst geloof eischte, wonneer Hy won,, deren doen zoude , en zelf altyd het aller„ fterkfte vertrouwen op God, zynen Vader, ,, ftelde", (een getuigenis, door eenen vyand van  35* Verdeediging van de van het Christendom, aan Jesus gegeeven, 18 Eeuwen , nadat zyne moordenaars hetzelfde van Hem afgelegd hebben Matth. XXVII. 43. Hy heeft op God vertrouwd ! Zo zegeviert onfchuld en waarheid!) ,, Kon haar dan haare Bede in ,, alle eenvoudigheid des harten heel wel ver„ gunnen." (Martha dacht er niet op, veel min , dat zy Jesus verzocht zoude hebben, om haaren broeder op te wekken.) ,, Men moet „ voor het overige deeze beide zusters alszins „ betreuren, dat haare list voor ditmaal niet „ wilde gelukken: want de Overften der Joden ,, waren ongeloovige Thomasfen, en ondertee„ kenden het vry geleide niet, hetwelk deeze beide listige zusters door haar wonderwerk voor „ Jesus dachten uit te werken." (Het gevolg van dit wonderwerk was, dat de Joodfche Raad, de waarheid van het zelve niet kunnende ontkennen, echter, door fnoode en verkeerde Staatkunde, op het voorftel van den Hoogen. priester Kajafas, befloot liever Jesus, ja zelfs Lazarus te dooden, dan gevaar te loopen, om aan de Romeinen ongenoegen te geven, en hun gezag te verliezen.) Ik moet den Lezer verfchooning vragen, dat ik by deeze gefchiedenis wat langer heb ftil geftaan, doch het onderwerp was eenige meerdere uitbreiding en bevestiging waardig , en de ongenoemde Schryver had zyn byzonder werk gemaakt, om de waarheid deezer gebeurtenis te ondermynen; het was daarom nodig , ons by dezelve wat langer op te houden. — Kort voor zyn aanflaand' lyden, bad Jesus : Vader, verheerlyk uwen naam. Daar kwam dan eene Jlemme uit den Hemel (zeggende ) ende ik heb hem verheerlykt, ende ik zal hem wederom verheerlyken. Joh. XII. 28. Men heeft ook  Wonderwerken Van Jesus. Hoofdft XX. 353' ook dit tot een werk van bedrog pogen te maken (*), terwyl anderen gemeend hebben, dat de Inbeelding hier haare rolle gefpeeld heeft (f); Doch geen van beide heeft eenigen grond. Bedrog kon hier geene plaats hebben, alzo Jejus onmiddelyk na deeze gebeurtenis zich aan het volk onttrok Joh. XII. 36. geheel anders dan men zou verwacht hebben, indien dit een opgeftemd bedrog geweest was, wanneer hy er gebruik van zou hebben gemaakt, om zich by het Volk aanzien te geven. Vervolgends, hier kon geen bedrog plaats hebben, alzo de zaak gebeurde op eene openbaare plaats, ten overftaan van eene groote Schaare, daar allen onderfcheidenlyk het geluid hoorden, fterk genoeg, om het voor eenen donderflag te houden, fchoon alleen de nabyftaande verftaanbaare woorden hoorden. Dus is het ook geene uitwerking der Inbeelding geweest; Indien Jesus alleen deeze ftem gehoord had, mogt men zulks eenigzins vermoeden kunnen, maar hoe is het mooglyk, dat de Inbeelding van eene geheele Schaare te gelyk hen allen kan overreden, datzy een fterk geluid hooren, en dat de naastbeftaande duidelyk de woorden verftaan; woorden, welke gepast de bede van Jesus beantwoorden, en een geheim openleggen , hetwelk eerst recht verftaan kon worden, na dat Jesus door zyn lyden en dood den naam van God volkomen 'verheerïykt had, maar welke nu aan het Gode-waardig oog- C*) De Schryver van de Voyages £? avantures di Jacquus Massc Cap. 9. pag. 240. Hijloir. des Scvarambes Part. II. Cap. 5, pag. 145. (f) Bahrdt N. T. num. 259. ,, Dit noemden da Joden ?, Bath-kol, eene verfchyning voor de verbeeldinjs-kracht." V. Deel Z  354 Verdeediging van de oogmerk voldeeden, om deels Jesus, wiens menschheid ontroerde op het gezicht van het aannaderend lyden, te verfterken; deels zynen Leerlingen moed te geven, dat zyn aanftaande lyden ook ftrekken zou ter verheerlyking v4n de Godheid; deels de faamgevloeide meenigte nu byhet einde van Jesus openbaare bediening, even gelyk by het begin', door deeze Hemelftem tot opmerking op te wekken, dat Jesus waarlyk de geen was, die van God was gezonden , om den Go/llyken naam op aarde te ver- heerlyken. Wat er verders ook zy van de fabelen, die men by Livius in zyne Romeinfche gefchiedenis dikvvils leest van ftemmen, die geboord waren, zulks benadeelt de echtheid van deeze gebeurtenis niet, even zo min als dezelve verfterkt zou worden, indien het geen de Joden van Bath-kol verhaalen, alles waarheid was (*). Wy kunnen dit aan zyne plaats laaten , alzo het geenen invloed op deeze gefchiedenis heeft. Zeker is het, dat wy van zodanigeHemel-ftemmen meermaalen in de Bybel-boeken gewag vinden, waar van ons reeds voorbeelden zyn voorgekomen, en nog andere in het vervolg voorkomen zullen. §. 16. (*) Bath-kol, Dochter der ftem, was volgends de Joden, eene wyze van openbaaring, byzonder eigen aan het Tydperk onder den tweeden Tempel. De Stem, word dikwils gezet voor den Donder, en dochter der ftem zou dus zyn, eene Hémel-Mem, die by of na eenen donderflag gehoord werd. Men kan alles, wat hier omtrent door de Joden bericht word, niet als beuzeliiclnig verwerpen, fchoon zy naderhand toe bygeloovigheden vervallen zyn, die ook by de Heidenen in zxang gingen. Zie Jablonsky Panth. AZgypt. Tom. II. Libj Ilr. Cap. Mi pag. 191. fqq. en over het geheele onderwerp Carpzovius ad Goodwun. Mof. &'Aaron pag. 302. en 525.  Wonderwerken V/tM Jesus. Haofdfl. XX 355 §. 16. Wonderwerken geduurende Jefus lyden gebeurd. Het is reeds door anderen (*) opgemerkt, dat onze Heiland ook in zyne diepfte vernedering, de doorluchtigfte blyken gegeeven heeft van zyne Godlyke Majefteit, zelfs in zyn Lyden en Dood door wonderen verheeriykt wordende ; Dewyl wy nu gezien hebben de wonderen , door Hem geduurende zyn openbaare ambts-waarneming verricht, zullen wy de wonderen in zyn Lyden en Sterven voorgevallen, thans befchouwen. Wy houden het zo zeer voor geen eigenlyk wonder, als wel voor iets heel buitengemeens, en een blyk van Jesus onlydelyken ziels-angst, dat zyn zweet in den Hof, Werd gelyk groote druppelen bloeds, die op u2 aarde afvielen Luk. XXII. 44. van welke gebeurtenis gefproken is III. Deel. Bladz. 124. Doch wy kunnen niet voorbygaan de verfterking, die aan Jesus by deeze zelfde gelegenheid werd toegebragt van den Hemel door eenen Engel vf. 43. Door deezen Engel kunnen wy geenen vriend van Jesus verftaan, dien Hy onder de Aanzienlyken des Volks gehad zal hebben, en die, weetende, wat de Overpriesters voorhadden , Hem opgezocht, gevonden, en met •(*) Het was eene oude Tegenwerping der Heidenen, waar van Lactantius gewaagt Ckrisl. bijl. IV. 22. 5. waar/ om Christus zyne Majelteit niet vertoond heeft, ten minften by zynen dood? De geleerde Heumann heeft tegen dezelve eene byzondere Verhandeling gefchreven, de Christi pasfiotie Majeftatica Gott. 1735. waar van men een uittrekzel viaJ ia de Miscel/. Duisburg. Tom. II. pag. 727. fqq. z %  35 5 Verdeediging van de met vertroostende woorden zal opgebeurd hebben ; gelyk wy nog van eenen vriend in nood zeggen : Deeze mensch is als een Engel voor my, zyne aanfpraak, zyne troostrede is, alsof een Engel tot my gefproken had (*). Immers deeze onderftelling is niet alleen ongegrond , maar tevens ongerymd. Hoe zoude zulk een goed vriend de plaats van Jesus verblyf thans hebben geweeten ? Welke menfchelyke troostredenen konden Jesus verfterken ? Staat er niet duidelyk in den Tekst, dat een Engel van den Hemel Hem verfterkte, of liever, dat een Engel Hem verfterkte van den-Hemel, zodat de verfterking haare bron in den Hemel had, en van daar als eeneGodfpraak aan Jesus gebragt werd door eenen Engel (f). En dit was geene verbeelding van Jesus , alzo zyne daar op volgende zwaarfte ftryd, tot welken Hy nu bemoedigd was, het tegendeel aantoont. Verders verdient voor Eerbiedigers van het Bybel-boek, hier de XVIde Pfalm overweging, als in welken deGodfpraak, ■waar door Jesus verflerkt is, kan geacht worden door den Geest der Voorzegging reeds voorgedragen te zyn (§). Jesus van het gebed opgeftaan , en zyne Leerlingen gevoelig ontwaakt hebbende, door hun aan te kondigen, dat de Verrader naby was, gaat den Hof uit, en hier ontmoet Hem de Bende, gezonden, om Hem te vangen, met Judas aan het hoofd, welke het teeken van den verraderlyken kus geeft, en van Jesus aangefproken word met die woorden: ' (*) C. T. DamM 743. Aanmerk, over Lukas. Dus oofe Bahrdt in zyn N. T. (f) Schutte Heil. Jaarboek. II. Deel. Bladz. 2S3. (§5 Vergelyk ons /. Deel. Bladz. 280-282.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 357 den : Verraadt gy dus den Zoone des menfehen met eenen kus? En terwyl Judas nu pal blyft ftaan , door ontroering getroffen , zegt Jesus tevens tot de Schaare ('*) : Wien zoekt gy? Zy; Wy moeken Jefus den Nazarener. Toen zegt Jesus : Ik ben het! En zy, door dit woord als door eenen donderflag getroffen, gingen achterwaards en vielen ter aarde? Hy vraagde hen dan wederom: wien zoekt gy ? en zy zeiden: Jefus den Nazarener ! Hier1 op hervat Jesus : Ik heb u gezegd, dat ik het ben 1 Indien gy dan my zoekt, zo laat deeze heenen gaan enz. Joh. XVIII. 2-10. Al wie zonder vooroordeel deeze gebeurtenis leest, vind in Jesus eenen meer dan menfchelijken perzoon. Door het woord, Ik ben het, verfchrikt Hy de geheele Bende, zodat zy achterwaards wykt, en ter aarde valt, en zyne woorden , laat deeze heenen gaan, behelzen geen verzoek, maar een bevel, een vry geleide voor zyne Discipelen, aan welke ook niemand de handen geflagen heeft, njet tegenftaande Petrus zyn zwaard trok en den dienaar des Hqogenpriesters, Malchus , het oor afhieuw. Eene hooger magt openbaart zich gevolglyk by deeze gelegenheid; Eene magt, die de geheele Bende ontzag voor Jesus inboezemt; Men heeft in de gefchiedenisfen voorbeelden, die iets dergelyks behelzen, b. v. van. Antonius en Marius , dat zy, die gezonden waren, om hen te dooden, met eerbied vervuld werden op het zelfde pogenblik, als zy hunnen last ftonden uit te voeren (*) Dus hangt het verhaal der Euangelisten voegzaam aan één. Schutte /. c. Bladz. 286. 287. Z 3  g£§ Verdeediging van dë ren (*) ; Echter ftaan zy niet volkomen gelyk; Daar had men groote en achtbaare Staatsmannen , en eenen enkelen of weinige perzoonen; Hier is Jesus, wel een Leeraar, en Wonderdoener, maar nogthans een byzonder perzoon, en eene geheele Bende, die gewapend is uitgetrokken, om Hem te vatten, en die hem ongewapend en weerloos ontmoet; Het is zo,dat eenigen tyd te vooren zy, die uitgezonden waren, om Jesus te grypen in den Tempel, zulks niet hadden durven ten uitvoer te brengen Joh. VII, 30. 44-46. Doch hier kwam er nog by, dat de geheele Bende ter aarde viel; Zo nadruklyk betoonde Jesus thans, dat het alleen aan Hem ftond, indien Hy alle de aanflagen zyner vyanden wilde vernietigen, gelyk Hy ook aan Petrus te kennen gaf, dat meer dan twaalf Legioenen Engelen tot zynen dienst gereed waren, indien Hydie flechts begeerde. Men kan dan niet zeggen, dat hier niet meer dan een enkele fchrik zoude hebben plaats gehad, zodat zy daar door aan het deinzen geraakt zynde, de voorften de achterften zouden omvergeftooten hebben , gelyk het wel eens in verwarringe toegaat (f). Veel minder kan de gedachten van Georg. LuDov. Oeder (§) ftand houden, die de zaak dus voorftelt: De vyiinden van Jesus, wel wetende, welke ontzachlyke wonderen hy meermaa- len (*) Valer. Maxim. VIII. 9. II. 10. Plutarch. Vit.-Ma■rii Opp. Tom. I. pag. 42S. enz. (\j Dus begreep het Jon. Sigm. Moerljus in Scholiis Phifof. Crit. ad Selecta S. Cod. loca pag. 127. (§) Deeze heeft hy eerst voorgedragen in Miscel/, Lip, fienf.. Tom. IX, pag. 107. fqq. en nader getracht te verdeeüjgeq jO zyne QÏferv, Saci: Obf. 33. pag. 503. fqq,  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 359 Ien gedaan had, en ziende verfcheiden van zyne Leerlingen gewapend, hadden, uit voorzigtigheid eene list willen gebruiken, om Hem met meer zekerheid te vangen. Tot dat einde waren zy opzettelyk te rug geweeken, en op de aarde nederleggende, en zich achter de heuvels verbergende, om Jesus zorgeloos te maaken, hadden zy Hem als uit eene hinderlage onverhoeds willen overvallen, en zodanig omringen, dat Hy noch zyne Discipelen het niet konden ontvluchten. — Deeze opvatting ftryd geheel met de gefchiedenis, die ons zegt, dat Jesus hun te gemoet gegaan is, en gevraagd heeft, wien zy zochten'? en dat zy, op zyn woord: Ik ben het, achterwaards gegaan en ter aarde gevallen zyn. Niets van eene hinderlage,niets van een opzet, om Jesus onverhoeds te overvallen, niets van eene vrees voor zyne wonderdoende kracht, niets van de wapenen der Leerlingen , voor welke de Bende zou gevreesd hebben. Het is waar, dat de Tekst het geval niet uitdruklyk een wonder noemt, maar dit was ook niet nodig, alzo de zaak van zelve fprak; Ook erkennen wy, dat Jesus door zyn wondervermogen zich niet heeft willen verdedigen tegen de aanflagen zyner vyanden, evenwel wilde Hy hun in een voorbeeld toonen, watHy zoude kunnen doen, indien Hy niet vrywillig in deeze uure gekomen was, gelyk Hy zich uitdrukte. Oeder brengt ook nog by, dat toch het oogmerk der afgezondene Bende niet was , om Jesus Discipelen te grypen, maar alleen hunnen Meefter, het welk hy meent te blyken uit het teeken, door Judas gegeeven, en dus dat Jesus geen vry geleide aan zyne Leerlingen behoefde te bezorgen; Het komt my nogthans voor , dat dit geheel Z 4 nies  a6o Verdeediging van de 1 niet zeker is, Judas kus teekende Jesus , opdat Hy, op wien men voornamelyk doelde, niet ontkomen mogt, alzo men zonder Hem aan zyne Leerlingen niets had. Doch, hoe men, indien Jesus zyne Leerlingen niet beveiligd had ter vervulling zyner woorden, dat Hy niemand verlooren had, uit de genen, die de Vader Hem had gegeeven, volgends Johannes aanmerking yf. 9. hoe men, hervatte ik, met zyne Leerlingen zoude gehandeld hebben, kan men eenigzins opmaaken uit het geval van dien jongeling, hetwelk Markus verhaalt/tap. XIV. 51. En als men er by voegt, dat Jesus voorzien heeft, den roekeloozen flag van Petrus , dan word het vry geleide voor zyne Leerlingen nog dies te nood- zaaklyker. Simon Petrus namelyk, wiens naam door de andere Euangelisten verzwegen, maar door Johannes kap. XVIII. 10. genoemd word, omdat hy zyn Euangelie fchreef, wanneer het noemen van zynen naam aan Petrus niet meer hinderlyk kondezyn, gelyk wy iets dergelyks nopends Lazarus boven hebben aangemerkt, trok, denklyk gemoedigd door het geen by met de Bende, had zien gebeuren, zyn zwaard, en hieuw den dienstknecht des Hoogenpriefters, die door Johannes insgelyks by zynen narm Malchus genoemd word, het rechter oor af; Lukas (XXII. 51.) meld ons, dat Jesus hier op zeide: Laatze tot hier toe geworden, en dat Hy het oor aanraakte en hem heelde. Hier was zeker eene wonderbaare geneezing, zonder eenige hulpmiddelen, die Jesus thans niet onderfteld kan worden by zich gehad te hebben, eene geneezing aan eenen vyand bezorgd, waardoor op nieuws het vry geleide voor de Discipelen verzekerd werd, eene geneezing, waar toe Jesus  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. $6t sus de Bende beval Hem den tyd te laaten, want daar op zien de woorden van Jesus by Lukas hare lus toutov, die niet gefproken fchynen tot de Discipelen , maar tot de Bende , laat af zo lang: Dit is de rechte vertaaling, die deezen zin geeft, dat Jesus , voor dat Hy zich in de handen zyner vyanden overgaf, eerst deeze wonde wilde geneezen , en het oor door aanraaken heelen, op dat blyken zoude, dat het zelve door zyne wonderkracht gefchieddc. —• $• 17- De Wonderen, hy Jefus dood voorgevallen. Niet alleen het lyden van onzen Zaligmaker, maar zyn dood zelf is door Wonderwerken verheerlykt geworden. Wonderwerken , welke in het openbaar gebeurd zyn, waarvan duizende Joden, en onder die de aanzienlykften des Volks, aanfchouwers en getuigen waren, en die op het hart van eenen Heiden -, den ■ Romeinfchen Hoofdman,dien indruk maakten, dat hy erkende : Waarlyk deeze was Gods Zoon Matth. XX VIL 54. Deeze Wonderwerken kunnen zonder onbefchaamdheid niet geloochend worden ; Alle de Euangelisten verhaalen ze eenpaarig, en zyn van geene tydgenooten wederfproken, ja, indien het geen ons de oude Kerkvaders (*) berichten, waarheid is , dat Pilatus van Jesus dood, (*) Justinus , Tertulltanus , Eusebius enz. beroepem zich op de Acla Pilati. Vergelyk Schutte over de LXJC IFeekcnvan Daniël ILDccl. Bladz. 166. In Fabricius Cod. Apocr. N. T. Tom. I. pag. 300. heeft men eenen Brief vaat Pilatus aan Tiberius , maar deeze is buiten twyfel onecht.' Z5  $6% Verdeediging van de dood, en al het gebeurde by dezelve, aan den KeizerTiberius bericht gegeeven, en dat deeze Vorst daar op een voorftel aan den Raad gedaan heeft,om Jesus onder de Goden te plaatzen (*), fchoon de Raad zulks weigerde, omdat Tiberius voor zich zeiven, te voren die eerbewyzing had afgeflagen, zouden wy nog een bykomend getuigenis voor dezelve hebben. Wat hier van zy (f), dit is zeker, dat de Beftryders der Openbaaring zich te vergeefs bemoeid hebben, om de echtheid en waarheid van deeze Wonderwerken te ontkennen en te beftryden. De eerfte merkwaardige gebeurtenis by Jesus kruisdood, was de duifternisfe van drie uuren, een voorbode van eene allerhevigfte aardbeving; Schoon wy nu wel willen toegeeven , dat hier natuurlyke oorzaaken hebben medegewerkt, om deeze duifternis te verwekken , nogthans was zy buitengemeen wegens het tydftip, waar op zy gebeurde, en de denkbeelden, die zy in het hart van opmerkzaame . Aanfchouwers moest verwekken. Zy was niets minder dan een open* baar en fcherp verwyt van de fnoode en Godvergeetene handelvvyze, welke men thans omtrent; (*) De woorden van Orosius hier omtrent, zyn: Ttierins, annunciata fibi ex Syria Pakeftina , qiiee illic vcrïïatem istius Divini revelaverant, detulit ad Senatum, cum Pravogativa fuffragii fut; Setjatus, quia non ipfe probayerat, refpuit. Alwaar in plaats van quia non ipfe probaverat, moet gelezen worden, quia non in fc proba-.'erat. Gelyk Georg. Altman heeft aangemerkt, van wiens Verhandeling over Pilatus Erief een Uittrekzel geplaatst is in het Algeween Ot fenfchool Mengehv. I. Deel. Bladz. 259. (f) De Geleerden verfchillen hier van gedachten. Men leze Schutte /. c. Venema Hist. Ecclef. Tom. II pag, 548. en de aangehaalde Verhandeling van Altman. —-  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 363 trent Gods Zoon hield (*), en een blyk van Gods gramfchap en ongenade, waarin de bewooners der aarde vervallen waren. Wy hebben in ons Hl. Deel. Bladz. 120. volgg. de Tegenwerpingen der Deïsten ontzenuwd , die zy tegen deeze gebeurtenis gemaakt hebben, en behoeven om die reden ons hier niet langer by dezelve op te houden. • Een ander merkwaardig voorval by den dood van Jesus , is , dat het voorhangzel des Tempels in tweën fcheurde, van boven tot beneden , midden door Matth. XXVH.pt. vergel. Mark. XV.38. Luk. XXIII. 45. Juist op dien tyd, wanneer een Priefter in het Heiligdom wierookte, die terHond dit geval niet alleen opgemerkt, maar ook den anderen Priefteren in den Voorhof dienende, zal getoond hebben. De Tempel had twee voorhangzels, één voor den ingang tot het Heilige, en één voor den ingang tot het Heilige der Heiligen, dit laatfte is hier te verftaan, waar in ook de Uitleggers genoegzaam éénpaarig overëenftemmen; Dat dit Voorhangzel, al laat men ook de ongemeene dikte, die de Joden aan het zelve toefchryven, aan zyne plaats, dus onvoorziens fcheurt, is buiten twyfel een won. der werk, het welk aan de Joden kon vertoonen, dat God nu van het Heiligdom geweken was, en dat het zelve binnen kort voor de vyanden zou openftaan , gelyk zy zelve die verklaaring gaven aan het wonderwerk, waardoor niet lang voor de laatfte belegering der ftad (f), de zwaare koperen deur des HeiIigdoms,zich in denPaafchnacht van zelf opende, hetwelk de Rabbynen ver- f*) Schutte Heil. Jaarb. II. Deel. Bladz. 352. volg, CO Josefus Bell. Jud. VI. 5. 3-  364 Verdeediging VAM de verhaalen, gefchied te zyn 40 jaaren voor de verwoefting van den Tempel, zodat dit wel het zelfde geval zou kunnen zyn met het geen de Euangelisten hier verhaalen, alleen dat de overlevering, het geen waarachtig was van het voorhangzel , overgebragt heeft tot de koperen deur des Tempels (*). Hoe het zy, voor de Christenen heeft Paulus Hebr. X. 20. het geheim ontfloten, het welk door het fcheuren van het Voorhangzel te kennen werd gegeven, als hy 2egt: Dat wy nu vrymoedigheial hebben, om in te gaan in 't Heiligdom (den Hemel, die door het Heilige der Heiligen werd afgebeeld kap. IX. 24.) door het bloed van Jesus , op eenen verfchen en levenden weg, welken Hy ons ingewyd heeft door het Voorhangzel, dat is door zyn vleesch. Of men voorts dit fcheuren van het Voorhangzel, voor eene uitwerking der aardbeving, die tevens voorviel, kan en mag houden, gelyk veelen, en niet zonder waarfchynlykheid, willen, zullen wy aan zyne plaats laaten , dewyl het op de waarheid der zaak geenen invloed heeft of hebben kan. Dit is zeker, dat volgends het verhaal van Mattheus kap.XXVll. 52. De aarde beefde, en de fteenrotzen fcheurden , en de graayen werden geopend, en veele ligchaamen der Heiligen, die ontjlaapen waren, werden opgewekt, enz. Het is waar, dat Mattheus dit verhaal alleen heeft, en er by. de andere Euangelisten noch van de aardbeving, noch van de opwekking der Heiligen, en het openen hunner graaven, iets gelezen word, nogthans heeft men daarom geene reden, om de geloofwaardigheid van dit verhaal in twyfel te tuekken, en een beminnaar der waar- • (*) Conf. Elsner. Comment.ad Matth. Tam. II. ^.34J»  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 365 waarheid zal ook niet kunnen goedkeuren, als Bahrdt (*) fchryft: „ Deeze dingen wer„ den onder de Christenen , wanneer Mattheus (lange jaaren na Jesus dood) zyn „ Euiingelie fchreef, verteld." Het was niet zo lange jaaren na Jesus dood, dat Mattheus , zelf een Apostel, zyn Euangelie, en daar in deeze dingen gefchreven heeft, niet op een bloot verhaal, of overlevering van het geen onder de Christenen verteld werd, maar als dingen, die by hun allen bekend waren. De aardbeving ten minften, waar door de rotzen fcheurdem, kon aan alle bewooners van Jerufalem niet onbekend zyn: Deeze aardbeving, fchoon anders aardbevingen niet ongewoon zyn in het H. Land, was daarom buitengemeen , omdat zy juist voorviel in het oogenblik van Jesus dood, en een teeken was, dat Gods toorn over de Joden zich ftond te openbaaren, wegens de gruweldaad door hun aan den Heere der Heerlykheid gepleegd; ja, gelyk by de inftelling der Mofaïfche huishouding, aardbevingen voorafgingen, dat ook dus eene nieuwe huishouding in de Kerk thans ftond ingevoerd te worden Hagg. II. 7-22. vergel. Hebr. XII. 26. 27. — Men toont nog ten huidigen dage deeze gefcheurde fteenrotzen, van welke Leonh. Rauwolff (f) fchryft: „Beneden aan den trap ter rechtehand zyn mede te zien de gefcheurde en gefpleetene fteenrotzen, waarvan de H. Schrift zegt, „ de fteenrotzen fcheurden: deeze fcheuren zyn „ omtrent één voet breed, en zo diep, dat zy „ zich uitftrekken van boven tot beneden langs „ den (*) Num. 151. (t) Reize III. Deel. Hoofdft. %,  §66 Verdeediging van üe . ,, den rots'&chtigen berg Kalvariën.*' Sandys(*) merkt aan , dat men een inwendig getuigenis befpeurt, dat de kunst alhier niet werkzaam kan geweest zyn, vermids beide zyden geheel ruw zyn, en geen werkmeefter daar by komen kan. En hier mede ftemt ook Maundrell (f) overeen : „ Deeze klove, zegt hy, is, zo als zy nu voorkomt, boven omtrent ééne fpan breed, j, en twee diep; maar dan is ze weder dicht, ,, doch omlaag, (gelyk men in een ander kapel „ ter zyde in Kalvanën kan zien) opent ze zich „ weder, en loopt onder de aarde onnafpeur„ Jyk diep weg. Dat de gemelde klove door de „ aardbevinge, onder onzes Zaligmakers lyden „ voorgevallen, zoude ontftaan zyn, kan al„ leen maar door overleveringe bewezen wor„ den: Edoch, dat het eene natuurlyke breuk is, moet een iegelyk aanfehouwer, die ver3, ftand en reden gebruikt, volkomen toeftemj, men, want de fcheur is zo kartelig als twee 3, kerfftokken; behalven dat ze zo flangiichtig 3, loopt, dat het door kunst niet na te maaken, 3, noch met eenige werktuigen daar by te ko,, men is." Niettegenftaande dit alles, en fchoon men zelfs verhaalt, dateenDesto, mar Palestina gereisd zynde, bekeerd is geworden, toen hy de gefcheurde fteenrotzen zag , kruiswyze door het middenpunt van derzelver vastigheid (§), heeft echter Jon. Korte (**) getwyf'eld, of V*~) Reizen UI. Doek. pag. 360. (t^l Reize achter Halma Woordenboek van't Heil. Land ÏSladz. 487. (§) Rou. Fleming verhaalt dit in zyne CkristologyFol.il, pag. 97- 93. (,**) Reize I. Deel. B.adz. 84.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 36"? of de tegenwoordige rots Kalvarïén niet een werk van laatere uitvinding, en de fcheur in deeze rots een gewrocht der kunst zy. „ 't Is „ waar, zegt hy, de fpleet ziet er zeer natuurj, lyk uit; maar het is iets zeldzaams, datdee„ ze geheele rots van onder hol is, en als op 5, pylaars rust, zo dat ik er niet voor inftaan „ wilde, dat zy niet geheel door menfehen„ handen gemaakt en opgericht is." Wy hebben ook in allen gevalle de hulp deezer Overlevering niet nodig tot ftaving van Mattheus gefchied-verhaal. Het verhaal van denzelfden Eudngelist kap. XXVII. 51-53. van de opgewekte Heiligen by gelegenheid van den dood en opftanding van Jesus , heeft veel tegenfpraak van de Deïsten ontmoet, en verdient even daarom wat naauwkeuriger behandeld te worden. Zyne woorden zyn: En de aarde beefde , en de fteenrotzen fcheurden, en Se graaven werden geopend, en veele ligchaamen der Heiligen, die ontjlaapen waren, werden opgewekt; en uit de graaven gegaan zynde, na zyne opftanding, kwamen zy in de heilige ftad, en zyn veelen verfcheenen. Wy zullen deeze woorden eerst kortelyk ophelderen , en dan zien, wat de Vrygeesten tegen dit verhaal inbrengen. De eerfte vraag is , wis deeze Heiligen geweest zyn, welker ligchaamen thans werden opgewekt: Deeze vraag kan met geene zekerheid beflist worden, ten ware men op fabelen wilde acht flaan (f) > of de gedachten (*) In het, ondergedoken Euangelie van Nicodemus ,vvord dus fabelachtig verhaald,dat onder deeze opgevvekten geweest zyn de beide zoonen van dien Sjmeon , die eertyds Jesus by zyne voorftelling in den Tempel, in zyne armen genomen heeft, genoemd Charinus en Lenthius, ieder van welken een  $6S Verdeediging van de ten van fommige Kerkvaders (*) volgen, dat de ©ude Aardsvaders en Profeeten, zich onder het getal deezer Heiligen bevonden hebben, het welk echter min waarfchynlyk is, alzo van Da~ vid b. v. gezegd word door de Apostelen, dat zyn graf onder hun was tot op deezen dag Hand. II. 29. XIII.34. Merkwaardigis het Byvoegzel in de Griekfche Overzetting van het Boek van Job, hetwelk zegt: „Dat er gefchre„ ven is, dat hy wederom zou opftaan met die „ genen, met welke de Heere is opgeftaan." Met dit alles moeten wy in het onzekere laaten, welke Heiligen deeze geweest zyn, genoeg is het, dat hunne ligchaamen zyn opgewekt, dat is, zv zyn weder levend geworden , niet gelyk Sam. Crêllius (f) heeft willen beweeren, dat alleen hunne ligchaamen, zonder met de zielen verëenigd te wezen, door Godlyke kracht zouden opgericht, en uit de graaven uitgeleid zyn; De fpreekwyze duid immers eene geheele opwekking deezer Heiligen aan, en dat zy uitgegaan en in de Heilige ftad gekomen zyn, geeft ons duidelyk te kennen, dat zy opgewekt, en met hunne zielen weder verëenigd zyn geworden; Tevergeefs zou ook iemand befluiten, uit het woord een ïchrifcelyk eni alszins overé'enfremmend bericht zou hebben nagelaaten, wat by de Hellevaart van Christus zy voorgevallen , hoe de opgewekten te Jerufakm het Pafcka hebben gehouden , en daar op in den Jordaan gedoopt zyn enz. Zie Fabriciüs Cod. Apocr. N. T. Tom. I. pag. 274. fqq. (*) Icnatius in Tom. II. Pair. Apoftol. Cotelerii p. 20. Tertullianus de anima Cap. 55. pag. 353, noemt de Apostelen en Profeeten appendices dominica rcfurrectionis. • (f) Init. Euang. Johann. ex Antiquit. Ecclefiaft. restituto Part. 2. üisf. 2. §. i. not. 14. pag. 570. uitgegeeveu «nder den naam van L. M. Artemokius.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 369 woord zy zyn verfcheenen, dat alleen enkele fchaduwen en niet Waarlyk hunne ligchaamen zich vertoond hebben , want het Griekfche grondwoord word van eene openbaaring gebruikt, waar door iemand met zekere en vaste kenmerken zich vertoont (*). Opgewekt zynde, zyn deeze Heiligen uit hunne graaven uitgegaan en in de heilige ftad gekomen; door deeze heilige ftad kan men gevoeglyk niet wel anders verftaan , dan de ftad Jerufalem, gelyk onze Mattheus zelf die met deeze benaaming aanduid kap. IV. 5. en daar fchynt geene genoegzaame reden te zyn, om deeze fpreekwyze van den Hemel te verftaan , zodat Mattheus zou hebben willen zeggen, dat deeze Heiligen, na aan veelen verfcheenen te zyn, ten Hemel zyn opgevaaren(f); Te Jerufalem dan zyn deeze opgewekte Heiligen aan veelen verfcheenen, gevolglyk niet aan allen en een iegelyk, zonder onderfcheid, maar aan veelen, zonder dat wy durven of kunnen bepaalen, of zy zich alleen aan bekeerde of ook aan onbekeerde Joden vertoond hebben ? Genoeg is het, dat veelen getuigenis konden dragen van dit wonderwerk. Maar wanneer is deeze opwekking der Heiligen gefchied ? Mattheus kort verhaal is eenigzins duifter, alzo men kan twyfelen, waar toe men de woorden na zyne opftanding te brengen heeft. Daar is eene lezing in fommige Handfchriften en vertaalingen, die de zwaarigheid fchynt te verhelpen, te weten, in plaats (*) Elsner. Comment. in Matth. Tom. II. pag. 349. (f) Dus begrypt het de Heer Venema Method. Prophet. pag. 190. Hist. Ecclef. Tom. III. pag. 92. omdat namelylc Jerufalem thans den naam van de heilige ftad onwaardig was, V. Deel, Aa  3?o Verdeediging van de plaats van na zyne opftanding, lezen deeze, na hunne opftanding; Doch behalven dat de meeste en beste Handfchriften de eerfte lezing hebben, zo fchynt ook de laatfte iets overboodigs te behelzen , alzo het van zelve fpreekt, dat zy eerst na hunne opftanding de graaven veiiaaten hebben, en in de heilige ftad gekomen zyn. Anderen, die de gewoone lezing behouden, hebben gemeend, dat men de woorden /jlsto, rvpi eysptriv uvrov, moest vertaaien, na zyne opwekking, in eenen daadlyken en niet lydelyken zin, nadat Jesus door zyn vermogen hen opgewekt had (*). Het is zo, dat de Griekfche fpreekwyze dus kan opgevat worden , maar ieder, die gevoel heeft, zal ze echter op deeze plaats dus niet vertaaien, maar de gewoone overzetting behouden. Dus verfchuift dan Mattheus ten minften het uitgaan uit de graaven, en het komen in de heilige ftad, en verfchynen aan veelen tot na de opftanding van Christus. Ja, waarom ook niet het opwekken van deeze Heiligen? Te weten, men moet de woorden van vf. 52. en 53. niet te zeer van eikanderen afzonderen, (de verdeeling der verzen in het N. Test. is buiten dien van laater tyd,) en Mattheus verhaal dus begrypen; Door de aardbeving by Christus dood voorgevallen, waar door de fteenrotzen fcheurden, zyn ook de graaven geopend, het welk men by aardbevingen meermaalen heeft waargenomen (f), maar na Jesus opftanding, die de Eerfteling was der • (*) Stosch Not. ad Elsner. Continent, fupra /and. pag. 349- Grotiüs ad k. l%  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 371 der genen, die ontflaapen zyn 1 Cor. XV. 20. en de eerfte uit de opftanding der dooden Hand. XXVI. 23. als ook de eerstgeboorne uit de dooden Col. I. 18. Openb. I. 5. zyn by den tweeden fchok van dezelfde aardbeving Matth. XXVIII. 1. enz. deeze Heiligen opgewekt, uit hunne graaven gegaan, en aan veelen verfcheenen (*). Van andere omftandigheden meld de heilige Gefchiedfchryver niets, by voorbeeld, of, en 'hoe gekleed zy verfcheenen zyn ? of zy weder geftorven, dan met Jesus ten Hemel zyn gevaaren? welk laatfte wel het waarfchynlykst is (|), waar toe ook veelen der oude Kerkvaders overhellen, fchoon wy de fpreekwyze, zy kwamen in de heilige ftad, daar toe niet brengen zouden, gelyk boven reeds gezegd is. Dit verhaal van Mattheus dus eenvoudig opgevat, vertoont ons dan een doorluchtig en heerlyk wonder van de Godlyke Almagt, die alleen dooden opwekt en levend maakt. En te vergeefs heeft Johan.Hein (§) het bevattelyk zoeken te maken, dat dit zeer natuurlyk zou hebben kunnen gefchieden. Hy neemt namelyk de zogenoemde Palingenefie der Planten aan, die men zegt, op onloochenbaare proefnemingen gegrond te zyn. Nu zyn er Scheikundigen, die zeggen, dat men niet alleen uit de asch der Planten de volkomene gedaante derzelve weder herftellen kan; maar dat dit ook omtrent dieren en men- (*) Schutte Heil. Jaarb. II. Deel. Bladz. 361. Cf) Hofstede Byzonderh. der H. S. I. Deei. Bl. i82. (D Verfuch einer Betrachtung über die Cometen , die bundfluth uttd das Forfpiel des jungflen Geriehls Cap. I. %. 72. pag. 103. Aa 2  372 Verdeediging van de menfehen zou plaats hebben. — Ondertusfchen is alles, wat men van deeze zogenoemde Palingenefie voorgeeft, geheel onzeker en zonder getuigenisfen, daar men ftaat op zou kunnen maken. Zelfs is ten aanzien van Planten aan den oprechten, en in dergelyke proefnemingen zeer bedreeven Robert Boyle niet de minfte proefneming gelukt, waarom hy ook van gedachten was, dat zy, die gemeend hebben de geftalte der Planten te zien, eene zeer fterke verbeelding moeten gehad hebben (*). Doch het zy zo, dat het zout uit de asch der Planten, terwyl hetzelve door de ontbinding nedervalt, zekere figuuren vertoont, die met de Planten eenige overëenkomst hebben , deeze zyn evenwel niet de Planten zelve, maar flechts fchaduwbeelden, in welke te vormen, de verbeeldingskracht niet weinig haare rol fpeelt; In het geval in tegendeel, dat wy hier voor ons hebben, worden de ligchaamen der Heiligen waarlyk opgewekt enz. — Gepast was ondertusfchen dit wonder voor de Godlyke Wysheid; Door de opwekking deezer Heiligen bleek het, dat Jesus de waare Levens-vorst is, die de fleutels heeft van helle en dood Öpenb. I. 18. en die het leven en de onverderflykheid heeft in het licht gebragt i Tim. I. 10. Dan laat ons nu zien, wat de vyanden der Openbaring tegen dit verhaal inbrengen. Men maakt voor alle dingen de uitzondering, dat Mattheus alleen dit verhaal heeft, en er is er, welke het gezag en de echtheid van zyn Euangelie, geheel in twyfel (*) Ten tam, Pkyfiul. pag. 71* '  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 373 fel durven trekken (*), doch wy zullen in het vervolg gelegenheid ontmoeten, om hetzelve tegen alle bedenkingen te handhaaven; En is Mattheus Euangelie echt, dan is er geene reden, om aan zyn verhaal te twyfelen, om dat hy alleen hetzelve heeft. De Euangelisten hebben ieder afzonderlyk fommige gevallen aangeteekend, die by geen andere Schryvers gevonden worden, waarvan voorbeelden genoeg voorkomen, doch dit hindert niets aan hunne geloofwaardigheid. Wanneer vier en meer Schryvers overëenftemmen in ééne hoofdzaak te verhaalen, gelyk de Euangelisten in den dood en opftanding van Jesus, en wanneer zy alle kenteekenen hebben van oprechtheid in hunne verhaalen, zou het zeer onbetaamlyk zyn, als men zekere gevallen, die iemand hunner byzonder heeft, en die met de Hoofdzaak overëen- ftem- (f) In een Stutje, hetwelk onlangs in het licht gekomen is, onder den Titel: Brief aan den HoogEcrw. Lord-Bisfchop van Liehtfield en Coventry, over de Antikristifche grondbeginzelen in de meeste Kerkelyke Genootfckappcn door Edw, Evanson A. M. uit het Engelsch vertaald en in het licht gegeeven, door }t Genootfchap pro Ecclefia ejusque libertair1785. in 8vo, leze ik onder meer andere ftoute en te fterkgewaagde Hellingen Bladz, 80. „ Op wat wyze het dan ook be„ fchouwd worde, zo is de echtheid van ons Euangelie van „ Mattheus te problematiek, dan dat het ons wettigen zoude, „ eenige gebeurtenisfen aan te nemen, die het inhoud, en die ,, door beter geduthentifeerde fchrifien niet bevestigd worden." Wanneer wy van de Echtheid van dit Euangelie opzettelyk handelen, zullen wy de drogredenen van Evanson ter toetze brengen , hier merken wy alleen op, dat het een teeken van verlegenheid is, wanneer men federt eeuwen voor echt erkende ftukken wil verwerpen, als men zyne onderftellingen iccr dezelve wederlegd ziet. Aa 3  374 Verdeediging van de ftemming hebben, enkel om deeze reden, dat zulk een Schaver ze alleen heeft, wilde ontkennen. Ik weet, dat Bahrdt en Damm (*) meenen , dat Mattheus alleen het gerucht zou hebben opgeteekend, .dat ten zynen tyde onder de Christenen zou hebben in zwang gegaan, zonder dat hy zelf bepaalt, of het zelve grond van waarheid had, dan niet. Maar, waar vind men in Mattheus woorden eenig blyk, dat hy in deezen een bloot gerucht vermeld? Zyn verhaal Joopt eenvoudig in de fchakel voort, en zyn ftyl is hier gelykvormig aan zyne overige verhaalen. Ook is er in de gebeurtenis zelve niets, hetwelk eenige twyfeling aan eenen Lezer, die .het oog vestigt op het geheele'beloop van Jesus leven, dooden opftanding, veröorzaaken kan. Men heeft niets kunnen inbrengen, om het onwaarfchynlyk te doen voorkomen , of men heeft het eerst geheel moeten verdraaien en verminken (*). Het is trouwens onbillyk, wanneer Th. Woolston (f) hier vordert, dat de Euangelist,indien hy wilde,dat eenig redelyk mensch aan zyn verhaal geloof zou geven, ons moest hebben verhaald, wie deeze Heiligen waren,en derzelver getal, en of zy verfcheenen zyn aan bekeerde of onbekeerde Joden, of zy geweest zyn eenigen der oude Patriarchen en Profeeten, of eenige onlangs overledene Discipelen, die in weêrwille van Jesus geneezende kracht, in den tyd zyner bedieninge geftorven zyn, en of er (*) Bahrdt /. c. Damm 756de Aanm. over Mattheus. (*) Gelyk Sim. Tyssot de Patot gedaan heeft in de Foyages £? avantures dc Jacques Massc pag, 14.. fqq, (t) Disc. 3, on the Miracles pag. 67»  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 375 er eenige vrouwen onder deeze Heiligen geweest zyn; en of deeze naakt verfcheenen zyn , (zo als }esus zediglyk aan Maria Magdalena deed enz.) en of zy tot het verderf weder gekeerd, dan ten Hemel gevaaren zyn. „ By ge„ brek van deeze byzondere omftandigheden, ,, (vervolgt hy), heeft de Euangelist ons een „ vertelzel verhaald, 't welk noch kop noch „ ftaart heeft; enten zy de Vaders geheimzin„ nig en voldoenend antwoorden op elk der „ voorenftaande vragen, zal ik dit verhaal als „ een louter verdichtzel en bedrog verwer„ pen." (*) Welk een onbillyke eisch! Wat doen toch alle deeze byzonderheden tot de hoofdzaak ? Wat doen zy tot het hoofd-oogmerk van den Euangelist? Indien aan deezen eisch voldaan was, zou dan het verhaal eenige meerder geloofwaardigheid gehad hebben? Dit kan ik nietdoorzien. — Hoe veele gebeurtenisfen zouden haar geloof verliezen, indien alle by-omftandigheden altyd moesten vermeld worden ! Hoe dikwils fpreken gewyde en ongewyde Schryvers van merkwaardige zaaken als in het voorbygaan? Om te zwygen, dat juist deeze kortheid, gelyk elders, zo ook hier, gepast-en betaamlyk is in de Godlyke Openbaaring, die ons altyd tot de hoofdzaak leid, en niet gegeeven kan zyn, om onze nieuwsgierigheid alleen te voldoen. De Schryver van ia Bible enfin expliquée (f), heeft de volgende bedenkingen in- ge- (*) Vergelyk ook Th. Chubb Postkumous IForks Vol. II. pag. 2oi. Cf) Tom. II. pisg. 92. A a 4  37Ó" Verdeediging van de gebragt: „ De Tekst voegt by dit wonder", (te weten, de opwekking van de ligchaamen der Heiligen) „dat zy wandelden naar de heiligeTtad. „ Eene menigte Ongeloovigen heeft voorge- wend, dat, indien zo veele dooden opoe-wekt „ waren, en in Jerufalem gewandeld hadden, ,, wanneer Jesus ftorf,een zo verbaazend won„ der, gewerkt in het gezicht van eene geheele „ ftad , eene nog veel gevoeliger en grooter „ uitwerking zou gedaan hebben, dan de dood „ van Jesus zelve. Zy durven beweeren, dat ,, het onmooglyk zou geweest zyn, om zulk „ een wonderwerk te wederftaan ; dat Pilatus ,, dit naar Rome gefchreven, en Josefus de Ge„ fchiedfehryver niet nagelaaten zou hebben, om er in zyne zeer uitgebreide gefchiedenis ,, gewag van te maaken, die toch geheel ver„ vuld is met Wonderwerken, veel min-aan3, merklyk en min-gewigtig; dat Philo, een „ Tydgenoot van Jesus, er gewis van zou ge„ fproken hebben; en dat hun ftilzwygen een „ bewys is van de onwaarheid van dit verhaal." Echter zyn alle deeze bedenkingen van geen het minfte gewigt, omdat de Schryver eene onderftelling vormt naar zyn eigen goedvinden, en zonder het gezag van het gefchied-verhaal; Het is geheel iets anders , dat veele ligchaamen der Heiligen opgewekt, in de ftad gekomen, en aan veelen verfcheenen zyn, en , dat zy zouden naar en in de ftad gewandeld hebben , en dat het wonder zou verricht zyn in het gezicht van de geheele ftad. Tot deeze onderftelling geeft Mattheus geene de minfte aanleiding , en is dezelve ongegrond, dan vervallen ook alle die bedenkingen, welke daar uit afgeleid zyn, en be.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 377 beantwoorden zich van zelve. Eindelyk, verhaalt Johannes ons in zyn Euangelie kap. XIX. 32-37. nog eene byzonderheid by Jesus dood , welke fommigen onder het wonderbaare geteld hebben. Op het verzoek der Joden, dat de beenen der gekruisten verbrooken en zy afgenomen, dat is, gedood zouden worden (*), kwamen de krygsknechten, en braken de beenen van de beide Moordenaaren, die nevens Jesus gekruist waren, maar by Jesus gekomen , vonden zy, dat Hy reeds geftorven was, en braken derhalven zyne beenen niet, maar één van hun, om zyn bevel in de hoofdzaak te volvoeren ,het welk was , Jesus te dooden, doorftak hem dan in de zyde, met eenen fteek van zyne fpeer, die op het hart gericht was, en terftond kwam daar bloed en water uit: En, vervolgt Johannes : Die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zyn getuigenis is waarachtig: en hy weet (f), dat hy zegt, het geen waar is, opdat ook gy gelooven moogt; Vervolgends merkt hy op, dat de Schrift op tweederleië wyze door deeze byzonderheid is vervuld geworden. Sommigen hebben, omdat Johannes dezelve alleen verhaalt, het geheele geval ftoutelyk ontkend (§),doch even onredelyk, als wy * reeds (*) Vergelyk MiCHAëns over de begraavenis en opftanding van Jej'us Bladz. 10. _(t) De Heer Vei\ema Hist. Ecclef. Tom. III. pag. 289. wil hier in plaats van ófSev by weet, liever leezen, ótSapéif, wyweten,gelyk kap. XXI. 24. Doch dit fchynt onnodig. —- (§) De Schryver van het gefchrift The Refurrecl. of Jefus Confidercd by I.eland Befchouw. van de Deïst. Schriften (. Deel. Bladz. 336. 4 Aa <  378 Verdeediging van de reeds in meer foortgelyke voorbeelden hebben waargenomen ; Maar het geval waarachtig zynde, gelyk het is, daar Johannes het onder zulk eene plegtige betuiging heeft befchreven, word gevraagd, of dit ook voor iets wonderbaars te houden is? Dat de zaak zelve voor ons van het hoogfte gewigt is, is zeker, niet alleen, omdat dus volgends Johannes aanmerking ook in dit opzicht de Voorzeggingen van den MessiSs haare vervulling bekomen hebben, maar ook, om datwy, even door deeze byzonderheid verzekerd worden van Jesus dood; ondertusfchen behoeven wy geene wonderen te vermenigvuldigen zonder noodzaaklykheid, te meer, daar hier alles zeer gemaklyk kan verklaard worden; en daarom zou ik juist hier niets wonderdaadigs zoeken. De zwarigheden , die men gemaakt heeft, hoe bloed en water onderfcheiden, niet bloed met water vermengd, maar beiden onderfcheiden uit de wond heeft kunnen loopen, zyn reeds door die Uitleggers weggenomen, welke gedacht hebben aan het liquor Her kar Ui, of het waterachtige vocht in het vleesch rondom het hart. De fteek ten oogmerk hebbende, om naar het bevel, den gekruisten Jesus te dooden, indien hy misfchien alleen in zwym mogtleggen, ging door dit harte-vleesch en door het hart zelf, uit het eerfte kwam water , en uit het hart en deszelfs aderen, bloed voort. En zulk een fteek is volftrekt doodlyk. De Heer MiciiaSlis (*) voegt hier nog by : „ Dit is het gewoon gevoelen ; s, Om het zelve te beter te vcrftaan, moet ik „ nog (*) /. c, Bladz. as.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 379 „ nog iets aanmerken, het geen men verzuimt ,, te zeggen. De liquor pericardii is gemeenlyk ,, in zo geringe hoeveelheid , dat men ze by „ het uitloopen naauwlyks ontwaar kan wor,, den: maar by eenen langzaamen dood, zelfs ,, by iemand, die gehangen word, vermeerdert ,, zy zeer, en zulks zelfs nog in andere borst,, vaten , behalven het pericardüim, en moet der,, halven in de zes uuren, die Jesus aan het „ kruis gehangen had, alzins zo vermenigvul- digd zyn, dat het zichtbaar genoeg uitloopen „ kon." Vreemd is derhalven de aanteekening, welke Bahrdt hier (*) plaatst: ,, Het is be„ kend,dat nergens in een menfchelyk ligchaam „ bloed en water in één vat by een is. Als ,, het dan geen buitengewoon gezwel geweest is, dat van buiten zichtbaar was, en denieuws„ gierigheid van den mensch, die deezen fteek ,, deed, gaande maakte, zo zou ik het niet „ weeten te verklaaren. Ondertusfchen is dit ,, ook eene kleinigheid, die my by de gefchie,, denis van deezen ftervenden het minst aan„ doet of van belang voorkomt. Zy kan voor hem ,, gewigtiger geweest zyn, die de plaats vf. 35. „ ik zou bykans zeggen , opgetooid heeft. " -Zeker, men moet zich verwonderen, dat iemand, die den naam van Vertaaler en Uitlegger wil dragen , dus ftout omfpringt met zynen Schryver. Het doet in de daad niets ter zaak, of Bahrdt er belang in vind, maar dit is zeker, Johannes vond er groot belang in, van wien het 35fte vers is, het welk volgends alle rege. Jen eener gezonde oordeelkunde niet onderge. fchq,, (*) Num. 319,  3So Verdeediging van de fchoven kan zyn; Ook is Johannes meer gewoon zich als een ooggetuigen op zyne geloofwaardigheid en oprechtheid te beroepen kap.XXl. 24. (*) 3 Joh. vf. 12. enz. en er is geene de minfte aanleiding in den Tekst, om aan een buitengewoon gezwel te denken, het welk hier doorItooken zou zyn, ook kan men uit een gezwel wel bloed en etter , maar niet wel water en bloed verwachten. Van hoe veel belang verders Johannes deeze gebeurtenis gerekend heeft te zyn, blykt, omdat hy met toefpeeling op dezelve, behalven het geen hy in zyn Euangelie aangeteekend had wegens de vervulling der Voorzeggingen, fchryft 1 Joh. V. 6. Deeze is het, die gekomen is door water en bloed, niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. Dus was het O. Testament door Water en Bloed ingewyd volgends Hebr. IX. 19. 20. Als alle geboden naar de Wet van Mofes tot alle het Volk uit gefproken waren, nam hy het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wolle, en hyfope, befprengde beide het boek zelf en alle het Volk, zeggende: dit is het bloed des Testaments, hetwelk God aan u lieden heeft geboden. Op dezelfde wyze werd het Verbond der Genade ingewyd, door den dood van Jesus en de befprenging van bloed en water enz. —- Thans zouden wy moeten komen tot de verdeediging van dat groot Wonder, waar by het Christendom zo veel belang heeft, dat het met het zelve ftaat of valt, dei opftanding van Jesus uit de Dooden, doch dit (*) Dat ook dit vers van Johannes is, heeft jMiciiAëus zeer wel opgemerkt /. c. pag. 293.  Wonderwerken van Jesus. Hoofdft. XX. 381 dit onderwerp zal eene meer breedvoerige plaats vérëifchen , dan de evenredigheid van dit Boekdeel van myn Werk dulden kan , waarom ik met de verdeediging van die belangryke waarheid: Jesus is opgeftaan ! De Heere is waarlyk opgeftaan! het volgende Deel zal aanvangen. Einde van het Vyf de Deel.