61 1087 6240 UB AMSTERDAM  BIOGR APHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. ZEVENDE DEEL.   BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK der NEDERLANDEN, Bevattende de Levensbefchrij vingen van voorname STAATSMANNEN, KRTGSHELDEN, GELEERDEN in allerleije vakken van Wetenfchappen, DIGTERS, SCHILDERS en andere KONSTENAREN: £ n verder, Zodanige Peifonen, die door de ene of andere daad, zig beroemd* gf aan den Vadérlande verdienjlelijk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterfchetzen, zeldzame Anekdo'.en die men elders te vergeefs zal nafporen, onpartijdige beoirdeling hunner Daden, optelling hunner Schriften, en aanwijzing der Schrijvers welke van hm gehandeld hebben. Opgemaakt, Uit Handfchriften, een groot aantal van de besta Schrijvers in verfcheidene Talen over die onderwerpen handelende, en medegedeelde Berigten. VAN DE OUDSTE TIJDEN AF TOT HEDEN TOE, door J. A. de C H A L M O T. Met Pourtraitten en Plaaten. ZEVENDE DEEL. te AMSTERDAMy§*^ JOHANNES AL 10$^* m d c c c. S'^ï'4&   BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NED ERLANDEN. ZEVENDE DEEL. V^LERCQ (JAN le) , was de zoon van Steven le Clercq; voornaam Burger en geleerd Man te Geneve, die na aldaar de geneeskunde uitgeoefTend te hebben, Hoogleraar wierdt in de griekfe taal , en vervolgens Raadsheer van het gemenebest. Zijn moeder was Susanna Galatin, van een aanzienlijk geflagt; Marinus Galatin haar vader was ook Raadsheer. JaW le Clercq wierdt geboren den 19 maart 1657; hij hadt twee broeders, Daniël le Clercq, beroemd Medicus en Raads. heer van Geneve, Schrijver van de Hifloire de la Mcdecine jusqu'au tems de Galliin, een zeer geacht werk door alle Geneeskundigen ; en Frans , die zig te Leipzig nederzette en aldaar koophandel dreef. De vader droeg grote zorg voor de opvoeding zijner kinderen, en zond zijn zoon Jan , nog maar agt jaren oud zijnde, naar het kollegie, alwaar hij zeer fpoedig ene Iterke geneigdheid voor de lectuur deedt blijken, benevens veel begaafdheid voor de poëzij, die hij zelvs te midden van zijne ernftigfte boekoeffeningen heeft behouden, ja tot in een hoog gevorderden ouderdom heeft aangekweekt. Zestien jaren bereikt hebbende, verliet hij het kollegie, en ftadeerdc in de philofophie onder den geleerden Chouet , die VIL Deel. A hem  I CJ.ERCQ. (JAN jlb) h,era cte grondheginzelen van Cartistus onderwees , fchoon dat l* Clercq naderhand geenzins alle de gevolgen welke 'gr doör dien Wijsgeer uit afgeleid worden, inftemde, zodanig ten yoJJen, blijkt, uit zijne Wijsgerige werken. Hij oeffende zig onder den zelvden Hoogleraar in de. Natuurkunde, en verdedigde (tellingen over den Aart van de fleffe , (dt Miteriis natur.a). Dezen loop te"n einde van twee jaren afgerend zijnde, wilde hij niet terftond tot de iludie der theologie overgaan, maar hij befteedde nog een jaar om zig in de fraije letteren te oeffenen, en de grondbeginzelen der hebreeuwfe taal van zijnen oom Jakob Galatin te leren. Zedert dien tijd uis hij met een onbegrijpelijke vlijt en aanëengefchakeld, alle de boeken die enige betrekking tot de kundigheden hadden yan de ftud.ie die hij zig ten grondflage hadt gelegd; en het was. deze werkzame gewoonte, waar aan hij zig van zijne jeugd, af aan gewende, die hem gedurende zijn verderen levensloop bekwaam maakte, om zonder ontfpanning, (e lezen IR te fchrijven, en zulk een groot aantal werken in 't licht te geven. Negentien jaren'oud zijnde, begaf hij zig tot de ftudie der godgeleerdheid, en beoeffende die ruim twee j3rer! onder de Hoogleraren Fiur Mesthezat, Frans Tukretin en Eopewyk Tronchin. Zedert enigen tijd wierden te GeVve met veel warmte de gefchilltukken betrekkelijk de Algemene. Genade en de algemeenheid van den dood van Christus voor en, tegen bepleit. Vele der voornaamfle Theologanten van G«nevs en van Saumur, volgden de gevoelens van Cameron; en le Ci.ercq. omhelsde die vervolgens ook. Maar doordien niemant tot den predikdienst koste toegelaten worden, of hij moest het Switzerfe Confenjus ondertekenen, waarbij de tegenr geftclde leer wordt bepaald, waren 'er weinig jonge lieden die moeJs genoeg hadden, om deze gefchilftukken te onderzoeken , uit vreze van gevoelens tc zullen aankleven, die hun van hec Leraars-a,mbt zouden uitfluiten. Men vondt zelvs toen ter tijd' geen andere boeken te Geneve, waar uit men de bewijsgronden]ontwaar koste worden, van die genen, welixr gevoelens daar in veroirdeeld werden, dan alleen de The-  CLERCQ. (JAN le) 9 fes Salmurienfes, die le Clercq met de vlijtigfte ingefpannenheid, benevens enige andere godgeleerde boeken, las en herlas. Te Geneve den gewonen loop zijner ftudien volvoerd hebbende, gedurende welk tijdvak zijn vader in 1676 was geftorven, befloot hij ene reize naar Frankrijk te doen, en volbragt zulks ten jare 1678. Het volgende jaar kwam hij te Geneve te rug, alwaar hij tot den predikdienst wierdt toegelaten, na de gewone examina niet veel lof te hebben ondergaan. De werken van Steven CuRCELLffius, die weinig tijd daar na uitkwamen,.gelezen hebbende, wierdt hij overtuigd dat in de betwiste leerltukken tusfen de Remonftranten en de andere Protestanten, de gevoelens der eerfien op beter gronden gevestigd waren; 'i welk hem deedt befluiten, om Frankrijk en zijn eigen vaderland te verlaten. Op het einde van 'tjaar 1680 begaf hij zig naar Saumur, eertijds een beroemde Akademie der Gereformeerden, doch die toen ter tijd vrij vervallen , en fober van geleerde Mannen voorzien was. 'Hij vondt 'er de werken van Erucopius, wiens geleerdheid, diep doordenken en welfprekendheid , hij bewonderde. Ook las hij aldaar het Oude Testament in den FMglottifchen Bijbel van Walton , en hij vervaardigde aanmerkingen over de H. Schrift, die hem bij vervolg van tijd grotelijks te ftade zijn gekomen, bij het opftellen van zijne Verklaringen over fornmige Bijbelboeken. Terwijl hij te Saumur was, kwam 'er een weik in't licht, tot tijtel voerende: Liberii de Sancto Amorf. , Epiflolce Theologicte, in auibits varii Schèafiicorum crrores cafiigantur. Irenopoli, typis Philalethianis 1679, in nmo. Men fchreef dit boek, dat thans zeer zeldzaam is geworden, aan le Clercq toe, en fchoon hij het nimmer opentlijk voor het zijne heeft erkend, fpreekt hij 'er egter op ene wijze van, welke met grond doet geloven, dat hij 'er de Schrijver van is; ja men verzekert dat hij bij zijn gemeenzaamfte vrienden, het zijn Roman noemde. Ook betuigd de Lofredenaar van den Heer le Clercq , in de Joitrn. Litteraire, Tom. XVI. Part. I. p. 212, met zekerheid te weten, dat deze lettervrugt aan hem deszelvs geboorte verfchuldigd is. In 1682 bekroop A 2 Lfi  * CLERCQ. (JAN- le) l.b CvsrcQ; cte lust een toge naar Engeland te doen; hij begaf zfg- alvorens- naar P-arijs en van daar naar Londen, alwaar hij in de maand aieij aankwam , met het befluit om de Engelfe Vaal te leren, Hij predikte verfcbeidenemalen in de Franfe kerken te Londen, en bezogt enige Bisfchoppen en andere. Geleerden wan de Engelfe kerk. Doch hij kost de lucht van daö \apè niet; verdragen, en frak in 't begin van 1683 naar Holland over, hebbende tot zijnen reisgenoot den beroemden Gxego-. W> fcn». die agt' jaren later, zijn fehoonvader wierdt. Hier aangeland, en te JmfLeldam gekomen zijnde, maakte hij terstond kennis mei Filip Limborch, uit wien hij de toeftand der Remo-.hjhantcn in de Fsrxiigde Nederlanden vernaai. Ook ontdekte, hij aan Ltjvkjor-ch zijne ware gevoelens, en deze twee grot© Mannen vatten voor eikanderen ene warme vriendfehap op, \vier banden nimmer zijn verbroken, maar tot den dood van LiMsoaeii toe hebben geduurd, Le Clekcq was niet lang in Holland geweest toen zijne Vrienden te Geneve bij hem fterken aanzoek deden om naar die ftad te rug te keren, ook deedt hij zulks; maar doordien bij zijne gevoelens, niet koste ontveinzen, die ftrijdig. waren met eb aldaar aangenomene leer, moest hij zijn vaderland verlaten, en hij begaf zig op nieuw naar Holland omtrent 't einde van hel; jaar 1683, Alvorens hij zig egter op reis begaf, betuigde hij. aan zijne Naastbeftaanden en Vrienden : „ dat hij voornemens „ was naar Rolland te rug te keren, alwaar hij, de vrijheid kost 4« genieten om te belijden en te fpreken zo als hij dagt, Hij „ zeide, dat hij geenzins de zodanigen veroirdeelde, die in „ opregtheid des harten en ter goeder trouwe andere gevoe„ lens aankleefden dan de zijnen waren; maar dat hij als een 4, grofe misdaad befchouwde, pen andere taal te fpreken dan „ die het hart- goedkeurde. Dat het voor een man die de „ waarheid lief heeft, ondraaglijk was, of, 't geen op 't zelvr v de uitkomt, die aankleeft 't gene hij daar voor houdt, om openbaarlijk in leerredenen en gezelfchappen tegens zijne „ gevoelens te horen uitvaren als gevaarlijk en verderffelijk ,, zijnde, en ter zelvcr tijd met ijver tege'-ftrijdige gevoelens » te  CLERCQ. (JAN ti) | }) fc horen beweren; ionder dat het aan 'iemand 'geo"iriöor"d „ zij, zelvs met de bezadigdfte zedigheid, zijne zwarigheden „ daar tegens te opperen. Hij voegde 'er bij) 'dat zulks de „ Waarheid was te verachten én te veranderen , dié wel dra „ uit de wereld verbannen zon geweest zijn, indien die genen -j, welke haar 't eerst hebben gepredikt , dusdanig gehandeld „ hadden. Dat doordien hij niet koste belijden noch vérdè„ digen 't gene hij als waarheid befchouwde, 'zonder zig aart 9, onaangenaamheden bloot te dellen, hij dagt, dat de besCÈ „ keuze die hij konde doen, was, naar Heiland te rug te kè„ ren, ten einde geen verdriet aan zijne magen en vrienden. „ veroirzaken." Het volgende jaar predikte hij énigen tijd Pn der Remonftranten kerk te Amfte'.dam in de Frsnfe taal; «raar hij wierdt wel dra genoodzaakt zulks te daken > doordien deRege-iing van die ftad, zo verzekerd wordt, hem zulte op aanzoete der Predikanten van de Walfe gemeente verbood-. Dé 'Remonftranten ten jare 1684. ene kerkvergadering lè -Rotterdam gehouden hebbende, predikte hij 'er éénmaal, eh zij ÖeFÉipïft hem tot Hoogleraar in de Wijsbegeerte, Litteratuur 'én lïtbreeuwfe 1-praak te Amfteldam. Het oveWge vai». «lift lé'/èn's^ loop levert weinig anders op, dan de gefchiedenis zijner ïehrïf* ten, en de lettertwisten die hij met andere Geleerden httft doorgedaan. Het eerde jaar dat ié Clercq te Anfttldam was gêVésttgc?» gaf hij enige werken in 't licht, waar van wij beneden len fpreken. Het volgende jaar begost Zijn ben-gte gefcïïlt met Pater Smotf, welke aan weerskanten met da faövïgftfc bitterheid wierdt bepleit. Pater Sikon beweerde-, 'ihl $è jS?» le Clercq door jaloufïe en wraakzi-igt ■ gedreven \ 'hètüi 'tvdS aangevallen, en le Clercq vondt niet 'nodig > dflzé b'èÜJitil» diging te wederleggen. In ïtJfip ondernam hij het fthhjvttft van een jm:rnaal in navolging van dïe welke ttstn 'op VtliVPfcheidene plaatzen üitgef; hij tijtelde het* BiMiotm-neï verfeilt g> Hijhn'que. In den beginne werkte hïi '*& toftafc» fchaopelijk aan met een Heer sé lA ÖÊta&i, maar VêrWlgênS Was hij de enigfte Schrijver daar véIJ» tn iCJHt bêdierifë fcyj Ai #  6 CLERCQ. (JAN le) de uitgave der Patres Jpoftolici van Cotelerius, en het jaar daar aan gaf hij het eerite Deel uit van zijn ParrJuJiam, waar in hij het leerftelzel van Origines omhelzende, ondernam om de tegenwerpingen die de Heer Bayle in verfcheidene artikels van zijn DiÜionaire Hijiorique Critique, tegen Gods goedheid hadtgeopperd, te wederleggen. Bayle beantwoordde hem in den tweden druk van zijn DiStionake, en dit gaf gelegenheid tot een twist tusfen die twee Geleerden, welke allervinnigjt wierdt voortgezet. Wij zullen hier beneden het naamregister zijner uitgegeve. ■ne Werken mededelen; blijkende uit derzeiver groot aantal, dat de peer le Clercq een zeer werkzaam en geleerd Man was; „ en fchoon de meesten van zijne Roeken nuttig zijn, „ zouden zij het egter nog veel meer geweest zijn, indien hij „ minder gefchreven, en die met meerder nauwkeurigheid „ bewerkt hadt;" dit is ene aanmerking van den Heer ChauFEPié. Filips van Limborch den 30 april i7n zijnde komen te fterven, benoemde de Remonltrantfe Sociëteit, le Clercq om in deszelvs plaats de Kerkelijke gefchiedenis te onderwij. zen. Hij ondernam als toen om de gefchiedenis daar van gedurende de VI eeifle eeuwen te vervaardigen, maar het is bij de,uitgave van het I. Deel gebleven, 't welk ook in 1716 het licht zag. Op zekeren dag in de maand meij 1728, bezig zijnde met lesfen te geven, ^erloor hij eensklaps het fpraakgebruik, dat egter fpoedig te rug kwam ; dan hij wierdt (effens door ene koorts aangegrepen, wier geweldige aanvallen, langdurende en droevige indrukzelen op hem verwekten. Zedert dit ongeval verzwakte zijn geheugen aanmerkelijk , en de vermindering daar van vermeerderde trapswijze. In 1732 kreeg hij een aanval van beroerte aan de tong, 't welk zijn fpraaktuig zodanig belemmerde, dat hij geen enkel woord op ene veritaanbaie wijze kost voorbrengen, als fomtijds bij toeval en dan nog met zeer veel moeite. Deze bezwaarlijkheid m het fpreken klom van trap tot trap tot zulk ene hoogte, dat men ten laatften nauwlijks koste gisfen wat hij wilde zeggen, fiocb welke verftandvermogens verder bij hem aanwezig waren.  Clercq. (Jan le) ■% ren. £ijne huisvrouw den 4 november 1734 'ongeïrteen 'fchiëlijk geftorven zijnde; fcheen hij ongevoelig Wegehs het Verlies Van ene gezellinne, met wie hij ruim 43 jaren een gelukkige famenwoniiig hadt genoten. In het begin van 't jaar Ï730" van woning moetende vérwisfelen, en het huis dat men voor hem gehuurd hadt nog niet . gereed zijnde >, wierdt hij nl dat Van den Heer Gabriel Normakdje gebragt-, diê aan een zijner nigten, ene dogter van David le Clercq, Was getrouwd-, Jlier was het dat bij zijne dagen eindigde, den 8 januari} van dit zelvde jaar 1736, in den ouderdom van 7^jaren en omtrent 10 maanden. De vijf laatlïé jaren zijnes levens teagl hij genoegzaam in kindsheid door , en vertoonde zig als wezenloos. Schoon hij geftadig betuigd hééft, vastelijk dis God» delijkheid van onzen Heiland te geloven, hebben zijné Vijanden hem egter altoos voor een Sociniaan gehouden-. Hêt m waar dat hij de Secinianèn of Unitarisfen fchijnt te begunftigèri * ïn zijne Epiftohe Liberii de Santlo Amwe, maar belralvën dat hij zeer jong was toen hij dit werk fchreef, heeft hij nasaal» dikwils en plegtig betuigd: „ dat hij het gevoelen vah glïs „ de Christenen omhelsde betrekkelijk het l'eérftuk der Hi 5, Drieéénheid, en dat der ReTnonftranien in 't bijzónder 'tér» „ aanzien der offerhande van Jesus Christus." Dé mivM befchuidiging ook die men hem aanwreef van Seiïv.iaünft gevoelens te koesteren, bragt hem niet alléén in een kwade luim 1 maar vervoerde hem tot een vlaag van graihlchap} die niet dan met moeite bedaarde; dit is niet alleen door velen opgemerkt, maar zulks blijkt ook ren vollen door zijhè fcherpe en onftuimige beantwoordingen op enige plaatzén der Brieven van den Heer Bayls. Jan Jakcs WÈtèïEiw, d3 Sp* volger van le Clercq heeft den 24 februari) vah zijn RerfjaaÊ ene lijkreden in de latijnfe taal over hem uicgefbroken ; |jj, Korhelh Westerbaan , zijne nagëdagtenis met het voigehete graffchrift vereerd 5 2oek voor le Clercc* graniet noch 'marmer lot z'èh grif > Geen beter lief daar tce, dan die hij zeiv osais g«*T» A. * li?  s CLERCQ. (JAN le$ Begraef hem dan geheel in boeken en in fchriften: Daar was hij leevend in begraeven, zulks de driften,' De zugt totbezigheên, zijn afgeploegd verftand Bewoogen als een veer, of werktuig, 't beste pand, Dus afgefleeten, is vernieuwd in 's Hemels zaelen; Terwijl geen graf of land zijn glori kan bepaalen. Ten jare 1691, huwde le Clercq met Maria Lett, ene , dogter van den zo beroemden Gefchiedfchrijver Gregorio Leti, bij welke vrouwe hij vier kinderen heeft verwekt, waar van de eene, Gregorius genaamd, den ouderdom van 8 jaren heeft bereikt, doch de anderen zijn in hunne vroegite jeugd geilorven. Zijn' Afbeeldzel in 't koper gefneden , is geplaatst voor zijne Ars Critica en Opera; en enen Gedenkpenning ter zijner gedagtenis vervaardigd , ontmoet men in het Mufeum Mazzuchellianum. Tom. II. Tab. cxn. n. 3. ad Pag- 55- Zie hier nu zijne karakterfchets, hoofdzaaklijk ontleend uit 2ijn levensverhaal, te vinden in de Bibliotheque Raifmnée, Tom. XVI. Part. II. p. 411-418. In de werken van den Heer le Clercq ftiaalt overal ene grote liefde voor waarheid en deugd door, ene welgegronde godsvrugt, ene opregte verkleefdheid aan den Christelijken godsdienst, voortvloeiende uit het geftrengfte en met nauwkeurige aandagt overwogen onderzoek. Die zelvde gevoelens hebben altoos in zijn redevoeringen, gemeenzame gefprekken, ja in zijn gantfe gedrag doorgeblonken. Uitmuntend van zeden , en onophoudelijk een onberispelijken levenswandel betredende, heeft nimmer de haat of nijd aanleiding kunnen vinden, om 'er hunnen vergiftigenden zwadder over uit te fpuwen. De grote geleerdheid van le Clercq, in den gantfen omvang der Ietteren en wetenfehappen daar hij zig toe bepaald hadt, is te over bekend, en zal het altoos blijven, zo lang zijne Werken in wezen zullen zijn. Men zal 'er een kiefchen finaak en oirdeelkunde in ontmoeten, die zeldzaam gevonden wordt; een geest Van orde en netheid van een doordringenden aart zonder roet loos-  CLERCQ. (JAN ut) 9 loosheid te 2ijn vergezeld, altoos naar het bondige dreven* de, de onnutheden ter zijden fchuivende, zonder ophouden onderzoekende, en altoos gewillig om zijne denkbeelden te Teranderen of te verbeteren, zo dra hij iets grondiger ontwaar wierdt. Daar zijn zonder twijffel gebreken in zijne werken; inaar wie begaat 'er gecne? De aftrekkingen door ene afgefloofdc aandagt te wegë gebragt, moeten voor de hoofdoirzaak van de gebreken die 'er in de fchriften van den Heer le Clercq te ontdekken mogten zijn, gehouden worden. Dan met dit al, zullen die gebreken van welk een aart ook, niet verhinderen, dat zijne werken in 't algemeen altoos door bevoegde Kenners zullen geacht en hooggefchatworden, en tot eea middel frrekken om den goeden fmaak te vormen en te regelen. De gantfe drom van tegendrevers die de Heer le Clercq in zijne letterkundige loopbaan heeft ontmoet, kan geenzins tot bëzwalking van zijnen roem verdrekken. Geboren en opgekweekt in een gemenebest, en met een loffelijke zugt voor betamelijke vrijheid bezield, was hij overtuigd, dat een ieder 'er een natuur-regt bezit, dat ten aanzien van de wetenfehap» pen, letterkunde, en godsdienstgevoelens aan onbegrensder palen beperkt is, dan wel de banden toelaten die ons aan het burgerlijk bedier verbinden. Van dusdanig regt gebruik makende, heeft hij overeen oneindig aantal van onderwerpen, die zig aan zijne befpiegeling en onderzoek opdeden , op ene vrije wijze-zijne gedagten medegedeeld, zonder het gezag van welk mensch ook in aanmerking te nemen, dat niet gedaafd wierdt door bondige bewijzen, of die hem ten minden als zodanig voorkwamen. Het is dus niet te bewonderen, dat hij zig op een dusdanigen toon demmende, niet heeft kunnen ontwijken om zig vijanden te verwekken, hoe zorgvuldig hij zig daar ook voor zogt te wagten. Met' dit al kan men aan de waarheid hulde doende, niet ontkennen, dat de HeerLE Clercq die genen welke met hem in het letterkundig drijdperk ajn getreden, misfehien wat al te fors, en dikwils niet met betaamlijke befcheidenheid is te keer gegaan ; dat hij geen wederlegging zijner gevoelens koste dulden, en dat hij vcelA 5 • Üjds  Iö CLERCQ. (JAN le) tijds bij zodanig voorval in ene luim van ziedende gramfcbart verviel, die moeite hadt om te bedaren. Doch wel ingezien was dit een gebrek en ene zwakheid, eigenaartig aan vele Geleerden, en die egter tot geene hindernis verftrekt, om aan de uitgeltrekte kundigheden van dien groten Man, verfchuldigde hulde te doen, en hem de achting en erkentenis waardig te rekenen, van alle de zodanigen die liefhebbers en beWonderaars van wetenfchappen zijn. Voorts was le Clercq vriendelijk, beleefd en gezellig, ih de dagelijkfe verkering leerzaam, gaarne dienst doende. Hij onderhielde briefwisfeling mét verfcheidene Geleerden in Europa; enigen, die hij gekend hadt; anderen, die zonder hem te kennen zijne vriendfekap ■ met ijver aangezogt hadden, en veel achting voor hem voed^ den. Men ziet in de lijst die 'er van voor handen is, de namen der doorlugtigfte en beroemdfte, ja telt 'er Heren van het verhevenfte aanzien, en zelvs Vorften onder. Veelvuldig, gelijk wij reeds hebben aangemerkt zijn de Werken die hij heeft gefchreven, waar van wij hier het Naamregister," znct enige ophelderende uitbreidingen verzeld, laten volgen. i. Het reeds vermelde Boekje onder den tijtel vah Libfrii tE Sancto Amore &c. Het zelve bevat XI Brieven. De eerjie handelt over de bejlaanijke of perfonele vereeniging der beide Naturen in den perfoon van den Middelaar Jesus Christus , en hij tragt te bewijzen, dat die vereniging enkel beftaat in ene volkomene zamenftemnwng van wil tusfen het Opperwezen en Jesus Christus: en dat wanneer Apostel Paulus die vereniging een geheim noemt, hij enkel daar- mede te kennen Wil geven, dat het een onbekende zaak was alvorens die ge- openbaard wierdt. De tweede Brief bevat de gefchiedenis v^an twee Jongelingen, die zonder vooraf enig onderwijs ten aanzien van den Vader, den Zoon en den H. Geest genoten te hebben, ondernamen om door eigen navorfching te ontdekken* waar in het leerilelzel der H. Schrift over dat onderwerp be* ftaat. De éénVondt door zijne nafporingen het orthodoxe StelStel in de H. Schrift; de ander in dit zelvde gewijde Boek dat eer Uuitarh/en. Waar uit de Schrijver het bcfmii opmaakt, dat  CLERCQ. (JAN le) dat de Schrift geene van die ftelzels, met voldoende klaarheid en baarblijkeüjkheid opgeeft, ten einde die tot geloofsartikelen ter zaligheid nodig te kunnen opwerpen; en dat het niet gemakkelijk valt te raden, wie, of wel de Socinianen, dan de andere Christenen gelijk hebben. In den derden Brief onderneemt hij 't geheimzinnige van de H. Drieéénheid te verklaren. De vierde handelt over de fchepping van den Mensch, en van zijnen toeftand voor den val. In den vijfden wordt over 'sMeitfchen zonden-val gehandeld. De zesde heeft de Erfzonde ten onderwerpe, dien onze Schrijver inzondei heid naar de leerwijze van Pelagius heeft ingerigt. De zevende Brief bevat ene leer- • wijze om de Theologie te leoeffenen. In den agtften, wil hij de wezentlijke beftaanbaarheid der wonderwerken van de Egijptifche Toveraars bewijzen; en hij beweert, dat het enigfle middel om de ware van de valfche wonderwerken te onderfcheiden beftaat, in de leer van Thaumaturgus te onderzoeken. Hij verklaart in den negenden Brief, het woord ttspniftviTai, 'twelk gevonden wordt i Corimth. XIII. vs. 4., en 't welk volgens hem , zig niet te beroemen, betekend. In den tienden Brief handelt hij over het woord KepaAis, Hebr. X. vs. 7. De elfde is ingerigt, om te betogen, dat de lezing der ongewijde Schrijvers nuttig is tot verftaanbaarheid der H. Schrift. Tot wederlegging dezer Brieven, is in 't licht gekomen: Disfertatio Ehilg. logico-Theologica de commoda methodo Phrafeologiam dogmaticam, etiam ex analogia rituum, exponendi, oppofta Ltberio de St. Amore. Sub prefidi» Petri Zornii , S. Th. Baccalaurei 1706". die 1 fept., a respondente Auïlore Henr. Georg. Heymaki* , Jlamburgenji. Roftochi 1706. in 4U. 2. Davidis Clerici, O11ajlior.es facree, in quibus multa fcrip* tures loca, variaque lingue S. Idiomata explicantar. Accesferunt Jimilis argnmenti Diatribce Stephaki Clerici. Êdidit, cï? AAtwtationes adjecit Joakmes Clericus. Amft. 1685. iS«s« De Schrijver befchuldigt de Roomsgezinden, van hunne denkbeelden over de goede en kwade Engelen van de Heidenen ontleend te hebben. Joh. Clericus, uitgever van dit werk, heeft  li CLERCQ. (JAN lè) heeft Jer de lévens der Schrij veren bijgevoegd, waar Vafi de een zijn vader, en de ander zijn oom was. 3. Entreüens fur diverfes matieres de Théologie -, Partie feconde^ m Von voit quelle ejl Vétendue de nes comwisfances Métaphyfiques , Ö5 de leur ufage dans la Religion. Avec une explicatkn des Chapitres IX, X & XI, de l'Epitre de Sf. Paul aux RoMains. Amft. 1684- i2wo. Charles le Ccne, Predikant te Charenton, om de vervolging uit Frankrijk naar Engeland geweken-, hadt een werkje gefchreven , tot tijtel voerende: Entretiens fur diverfes matieres de Théologie, ou Von examine particulierement les Oiteftions de la Grace immediate, du Franc-Arbitre, du Pêché eriginel, de 1'iniertitude de la Metaphyjique, & de la Prédeftincf tion. Hij zondt dit aan den Heer le Clercq ten einde het in Holland te doen drukken, maar geene genoegzaame itoiTe tot een voeglijk boekdeel opleverende, voegde le Clercq 'er vijf zamenfpraken van zijn maakzel bij, die uitnemend fchooa zijn, en de toets van gezonde oirdeelkunde kunnen door/laan. Hij bewijst in de vier eerften, dat het boven 's Menfchen bereik is, om de innerlijke zelvfhndighet'd der Wezens te kennen, en dat wij ons ten aanzien van de kennis der Goddelijke Natuur, moeten vergenoegen met 't geen de Openbaring ons daar van leert, enz. De vijfde zamenfpraak bevat de Uitbreiding van Hekdr. Hammond over drie hoofdftukken van Paulus Brief aan de Romeinen. 4. Sentimens de quelques Theologiens de Hollande fur l'Hifloire Critique du Vieux Teftament por le P. Richard Simon de' l'Oratoire; ou en remar quant les faütes de eet Auteur, on denne divers principes ittiles peur l'inieiiigev.ee de VEcrhurt Sainte. Amji. 168 5. 121b8. 5. Defcnce des Sentimens de quelques Theologicm de Hollande fur VHiftoire Critique du Vieux Teftament, contrè la Réponce du Prieur de Bolieville. Amft. 1686". \2mo. 6. Bibliothéque Uniyerfélle £f Hifterique, ttvec uné Table dis matieres, XXVI Tomes. Amft. 1686-1693. Le Clercq geeft in dit uitmuntend Maandwerk uitgebreider en nauwkeuriger uit- •  CLERCQ. (JAN le) i3 uïttrekzeis, dan die men in andere werken van denzelvden aart ontmoet. De Heer Jean Arnaud de la Croze heeft mede aan dit Journaal gewerkt; en het grootlte gedeelte van het 2ofte. en de vijf volgende Delen, is men aan de pen van Jakom 2}ernard dankfchuldig. 7. Critique du IXme Livre de VHiftoire de M. Varillas, m il park des Révolutions arrivées en Angleterre en matiére de Relt' gion, par, Mr, Burnet, DoBeur en Théologie, traduit par J. le Clercq. Amft. 1686. 12w10. De Vertaler heeft hier en? voorjede bijgevoegd, benevens een opdragt aan Dr. Burnet. 8. Défenfe de la Critique dn IXms Livre de VHiftoire de Mr, Varillas, ou il park des Révolutions arrivées en Angleterre en ijtatiére de Religiën, par Mr. Bur.net, traduit de l'Anglois, pat Jean le Clercq. Amft. 16S7. in 8w- 9. Davidis Clerici, Oratioites, Computus Eccleftaflicus S* Poëmata; accedunt Stepuani Clerici, Disfertationes Philologiccew cum Pretfat. Joan. Clerici. Amft. 1687- 121/10. De meeste dezer digttliikjes zijn fraaij en boven het middelmatige verheven. ic. Trois fermons de Mr. Burnet, traduits de l'Anglois. Amft. lóSp. i2mi0. Burnet hadt deze Pieken in 1688 en 1689 uitgegeven. Hij bereide 'er den weg in om de voornemens van Willem den III, op het Lritfe rijk, te doen gelukken. Die Vorst beloonde 'er hem voor met hem tot Bisfchop van SaliS' \uri te verheffen, 11. T110M.e Stanleii, Hiftoria Philofophice Orientalis; recenfuit Anglica lingua in Laiinam tranflulit, Notisque in Oracula Chaldaica, {j> Indice Phiiologico auxit Joannes Clericus. Amft. X690. Sro. Id. 1722. 8ro. 32. Lettte a, Mr. Jurieh fur la raardere, dont il a traité Episcopius dans fon Tableau du Socinianisme. Amft. 1690. 8ro. Men meent, dat le Clercq op verzoek van de R.emonftrantfe Broederfchap, Episcopius tegens de fcherpe en veeltijds perfoneel beledigende pen van den Rotterdammer Koogleraar heeft verdedigd. 13. Abdias Prophita, cum Paraphraft £f Cvmmentario. Amft.  u CLERCQ. (JAN le) 1690. \to. Dit is ene proef van 't geen de Heer le Clercq voornemens was over de gantfe H.Schrift te vervaardigen; hij deelde het uit aan zijne vrienden, en zondt het alomme ten einde den fmaak van het publijk te toetzen. Men vindt aan deszeivs hoofd een kleine voorreden, alwaar hij de gelegenheid'1 den leeftijd, en de vervulling der Prophetie van Obadja onderzoekt ; vervolgens ene nieuwe overzetting van den Text mededeelt; met ene uitbreiding daar onder, en nog lager let-, terkundige, historife en critijke aantekeningen over alle de* moeijelijke plaatzen van dien Propheet. Le Clercq heeft die zelvde fchrijfwijze in acht genomen in zijne verklaringen over de meeste Bijbelboeken van het oude Verbond, waar aan hij met ijver begost te werken, zo dra hij vernam, dat zijn ont* werp wierdt goedgekeurd. 14. Le Grand Di&ionaire Hiftorique &c. par L. Moreri ' Sixieme tdition, ou Von a mis le Jupplément dans le mime ordrt alphabétique, corrigé un tres grand nombre de fautes, ajoutex quantité d'articles £ƒ de remarques importantes. Utr. Leide rjf Amft. 1691. 4 Vol. in folio. Het is de Heer le Clercq die deze uitgave heeft bezorgd, zowel als den Vilden, VUIften en IXden druk van dit werk, die te Amfteldam in de jaren 1594, 1698 en 1702 alle in folio in 't licht verfchenen. Den laatlten vermeerderde hij met 600 a 700 zeer belangrijke nieuwe artikels. 15. Logica, jive Ars ratiocinandi. Amft. 1692. ivo. 16. Ontologia, & Pneumatologia. Amft. 1692. Svo. 17. Genejis jive Mosis Prophetce Liber I, ex tranftatione Joa!Jïïis Clerici; cum ejusdem Painphraft perpetua, Commentario PMlologico, Difertationibus Criticis quinque £? Tabulis Chronologicis. Amft, 1693- in folio. Mofts Prophetce Libri IV. Exodus, Leviiicus, Numeri £? Deuteronomium, ex tranftatione Joannis Ci .erici fcje. cum Tabulis Chronologicis ac Geographicis. Amft. . 1696. tn folio. De beide Delen bijéén: Editio fecunda auElior èf emendatior. Ib. 1710. folio. It. Tubings 1733. in folio. Dit is ene nadruk die van fauten krielt. It. Amft. 1733. in folio. met vermeerderingen van den Schrijver. 18.  CLERCQ. (JAN le) t5 18. XVïII prima Cmnmota Capkis primi Evangelii S. Joannis Paraphraft Animadverjienibus illujlrata a Joanne Chrico. Ubi demonftratur contra Alogos, Euangelium Jwc esje Fatum Joannis Apojloli; ö3 excutitur fente?itia Fausti Socini , de fenfu primerum ejus Commatum. Amft. 1605. 810. Elie Eenoit en Joh. van der Waeyen , hebben dit werkje wederlegd, en zoeken te bewijzen, dat 'er Ssciniamife ftsliingen onder den fraaifcbijnenden glimp van Socinus te keer te gaan, in worden gevonden. 19. La vie du Cardinal de Richelieu, principal Miniftre d'Etat de Louis XIII. Roi de France & de Navarre. II Vol. Cologne 1695. i2mo. Deze gefchiedenis is zeer belangrijk, en men. ontmoet 'er fiaije zetten in betrekkelijk het leven en rijksbeftuur van dien Kerkvoogd. 20. PJ:yJica, Jive de rebus corporeis, Libri V.; in quibus preewisfts potisftmis Corporearum Natürarum phcenomenis £f proprictatibus, Veterum Recentiorum de eorum cr.ufis celeberrimte conjetturce traduntur. Amft. 1696. 121119. Dit werkje voor een gedeelte uit andere Schrijvers ontleend , bevat zeer fchone zaken; het zelve beftaat in V Boeken; in welker Ijle, de fchikking van 't Heelal in 't algemeen ontvouwd wordt; als daar zi'n die grote lighamen, de Aardkloot, de Maan, de Zon, de Starren enz. In het Ilde wordt de Aarde en Zee in 't gemeen befchreven; de diepftc ingewanden des Aardrijks nar'efpoord, ten einde allerleije fooit van berglloiTen te onderzoeken; de oirfprong der aardbevingen, vuiukolken, volkanen enz.; waar na hij overgaat tot de bronnen, vloeden en zeewateren, de oirzaken van derzclver zoet-en zoutheid, dia van de ebbe en vloed enz. Het lilde Boek is voorbefchikt tot de befchrijving der Lucht en Verhevelingcn; over den oir» fpror.g der nevels, wolken, dauw, regen, fnceuw, hagel, den regenboog, donder, weerlicht, blixem enz., en wordt befloten met een uitvoerige gefchiedenis der winden. Planten en Dieren tot in haar binnenfte ontleed en nagefpoord, benevens derzelver eigenfchappen, maken het onderwerp van 't IVds Bo^kuit. Hier in vindt men onder anderen den Mer.sch, van  j<5 CLERCQ. (JAN le) van 't hoofd tot de voeten ontleed, en befchouwd in bloedvaten, pols-aderen, omloop des bloeds, watervaten, bloedmaking, voedzel en warmte, voeling en beweging, zielvereniging met het lighaam enz. Onder verfcheidene merkwaardige verhandelingen die het Vde Boek bevatten, is niet da minfte die, welke over de Beweging en Rust handelt, een onderwerp dat duizenden van Wijsgeren onledig heeft gehou-' den, en waaromtrent hij toont, de fijnlle gedagten der Natuurkenners grondig te verdaan. 21. Ars Critica, in qud ad ftudia linguarum Latinae, Grceccs Ilebraicm via munitur. Vetentmque emendandorum rif fpuriorum fcriptorum a genuinis dignofcendorum ratio traditur. Amft. 1698. 2 Vol. 121110. It. Lond. 1691. imo. It. Editio auBior. Amft. 3712. mm. It. Amft. 1730. I2TO. Geen wonder dat dit üuttige Boekje, 't welk in drieën is verdeeld, zo dikwils is herdrukt. In het eerfte gedeelte, geeft de Heer le Clercq de orde op, volgens welke men naar zijn begrip de Schrijvers moet lezen; willende dat men zijne boekoefeningen beginne met de aardrijkskunde, de tijdrekenkunde, benevens de gewoonten en gevoelens der verfchillende Volken na te fporen. Het tweede gedeelte bevat regelen om den waren zin der uitdrukkingen en fpreekwijzen der Ouden te vatten. In het derde vindt men dienilige middelen opgegeven, die ten gidze kunnen (hekken, om bedorvene lezingen te verbeteren. 22. : Réflexions fur ce qu'on appelle Bonheur £? Malheur en ma. tières de Loterie. Amft. 1696. izmo. Dit werkje is mede te Harlingen in het nederduits gedrukt, en is zeer geestig. 23. Traité de l'Incredulité, ou Von examine les motifs & les raifons, qui portent les Incredules d rejetter la Religiën Chrétienne; «vee deux Lettres, ou Von en prouve direÜement la verité. Amft, 1696. izrne. Tweede druk, door den Schrijver vermeerderd en verbeterd. Amft. 1724. ximo. Dit werkje is mede zo wel in 't engels als nederduits vertaald, gedrukt. 24. Compendium Hiftoriw Univerfalis ah initio mundi ad tempora Caroli Magni Imp. cenferiptum a Joanne Clerico. Amft. 1698. urne. It. Editio fecunda autjier & emendatior. Lipftce 1707. Svo. Met  CLERCQ. (JAN le) Met een nieuwe voorrede van den Schrijver, 't Geen inzonderheid dit werkje belangrijk maakt, is, dat de Heer le Clercq over den oirfj rong der vier Monarchiën duidelijker en nauwkeuriger handelt, dan doorgaans in opftellen van dezen aart voorkomt. 25. Novum Testamentum Bom. Noft. Jesu Christi, ex verftone Vidgatd, cum paraphrafi cï? adnotationibus Henr. Hammondi. Ex Anglica lingud in Latimm transtulit, Juisque animadverftonilus illufiravit, caftigavit, auxit Joannes Clericus. II Vol. Amft. 169S. in folio. It. Editio fecunda, multo emendatior, & adjettis, ex Editione Gallicd Novi Testament!, adnotationibus feleÜis, aliisipue auElior. II Vol. Francof. 1714. De Noten van le Clercq zodanig die in de eerfte druk van dit werk gevonden worden, zijn in 't Engels vertaald, en te Londen afzonderlijk in een Deel in groot 4to. gedrukt, ten einde bij de werken van Hammond gevoegd te worden. 26. Opera Philofophica in IV volumina digesta. Edit'o fecunda auÏÏier £f emendatior. Amft. 1704. i2mo. Dit werk is zedert dien tijd verfcheidene malen herdrukt, wordende egter die, welke te Amfteldam bij de gebroeders Wetstein ten jare 1722 is uitgegeven, voor den besten en volledigfien druk gehouden. 27. Sanüorum Patrien qui temporibus Apófiolicis floruerunt, Barnae^: , Clementis HERMtf:, Ignatii , Polycarpi , Opera edita & non edita , vera & fuppofita ; una cum Clementis , Ignatii , Polycarpi Aüis atque mattyriis. Joannes Baptista Cotelerius , Societatis Sorbonicce Theologus, ex MSS. Codicillus eruit ac correxit, Verftonibusque £f Notis illufiravit.- Accesferunt in liac nova editione Nota integrm aliotum Virorum dotlorum, qui in Jingulos Patres memoratos fcripferunt, ut Hugonis Menardi, Monachi Benediüini, &c. Item Guliei.mi Beverigii Codex Canonum primitivaz Ecclefice vindicatus, Jacoei Usserii Disfertaiiones Ignatiance, cjf Joannis Pearsonii Vindicice Epistolarum S. Ignatii. Recenfuit cjf Notulis aliquot adfperfit Joannes Clericus. 2 Vol. Antv. ö5 Amft. 1698. in folio. It. Editie fecunda auüior. II. Vol. Amft. 1724. in folio. De druk der Apostolifclie Kerkvaders door J. B. Cotelier uitgegeven, was VII. Deel. B bui-  Ift CiERCQ. (JAN le) buitengemeen zeldzaam geworden, doordien de Boekverkoper Pet?t, die ze ten jare 1672 in II Delen in folio hadt gedrukt, 'er het grootst gedeelte der exemplaren van hadt verlóten» door den brand welke het kollegie van Mo?itaigi$ verteerde, alwaar hij ongelukkig zijn pakhuis hadt. Zulks was de drijfveer, welke den Heer le Clercq aanfpoorde, om .!:: kostbare werk te doen herdrukken, 't welk ook door een gimftig vertier grotelijks zijne verwagtjng beantwoordde. 28, farrhajianal ou Pen/ces diverfes fur des matieres de Crifc jW, d''Hifioire, de Morale £F de Polüique. Avec la dcfenfe de divers Ouvrages de Mr. L. C. par Theodoke Parrhase. Amjiv iCoy. \imo, De Schrijver fpreckt hier met alle de vrijheid, welke de naam, dien hij ter leen neemt, en afdamt van n«f?nrl« (vrijheid van fpreken) , pasfende is. Zijne eerde aanmerkingen hebben de Poëzie ten onderwerpe. Men heeft reden om aan de Digters der oudheid achting toe te dragen; zij geven uitmuntende lesfen van fhatkunde en zcdeleer , lesfen die in Vaarfen geftejd beter treffen en dieper indruk op het geheugen maken, dan in profa; behal ven dat, worden die genen welke ?e lezen, gewoon om zig edel en met levendigheid uit te . drukken. De hedendaagfe Digters, inzonderheid die in het latijn en grieks fchrijven, zijn van minder nut. Daar heerscht in de meesten van die een zweem van navolging, die hun eveneens doet fpreken, of zij tot de eeuw van Augustus en vroegere tijdvakken te huis hoorden, Tot de Redeneerkunde 'overgaande, misprijst le Clercq die der Kerkvaders , en roemt grotelijks den naïven, eenvoudigen en natuurlijken fchrijf, ilijt, en is van gedagten, dat men daar niet dan zeer bezwaarlijk kan toe geraken. Wat de Uüfpraak betreft, verwijst hij zijne lezers tot de Verhandeling van Mich. le Eawheu* over de uitfpraa^ en gehaarmaking van enen Redenaar. Ook geeft hij regels, op ten aanzien van de Gefchiedenis; hij begeert dat een GefchiedfQhrijver grondig geoeffend zij in de zedelesr, dat hij cok behoorlijk onderrigt zij in. de ftaafkunde, en hij wederlege die van Machiavel, als ongegrond en boosaart$. {lij \WXi uit t?gens de. L'ffprA-n en IhUlfchiften, en. beweert, dat  CLERCQ. (JAN le) 19 dat men geen den minden daat op zodanige dukken kan maken. Hij is inzonderheid gebeten op de oirdeelvellingen waar van de pen door drift en vooringenomenheid bedierd is, en vooral tegens den valfchen ijver in 't duk van godsdienst. Hij eindigt met ene Apologie van verfcheidene zijner voorgaande werken; en voegt 'er enige gedagten bij over de Gisjingen en de wijze om die voor te dellen. Ook fpreekt hij nog ten flotte van de Philofophen die aan de onderflijkheid der ziel gelovende, egter beweren, dat men geen voldoen-, de bewijzen heeft om grondig te daven, dat die ten enemalen onderfFeüjk is. 29. Harmonia Evangelica, cui fubjeiïa eft Hiftoria Christi ex IV Evangeliftis concinnata. Accesferunt tres Disfertationes , de Annis Christi , deque Cancordia, cjf auUoritate Evangeliorum. Amft. 1699. in folio. It. Lvgd. 1700. 4to. meteen voorreden van Jan Mich. Langius , maar zonder bijvoeging van den griekfen Text. Dit werk is in 't Engels en ook in 't Nederduits vertaald, gedrukt. ' . 30. Epiftola: Critica cjf Ecclefiastlcce; in quibus ostenditur «« fus Artis Critica, cujus posfunt haberi volumen tertium. Acces, fere Epiftola de Hammondo, cjf Critica: ac Disfcrtatio, an fit femper refpondendum calumniis Theologorum. Cum IV Indicibus. Amft. 1700. 8vo. Ibid., 1712 cjf 1732. in 121110. It. Lipfice 1713. i2»k0. Vier Brieven maken het begin van dit werkje uit, waar in le Clercq zig mannelijk verdedigt tegen de ongegronde en hatelijke asfertien van Dr. Will. Cave, Kanunnik van Windfor, aangevoerd in zijne Epiftola Apologetica adverfus iniquas Joannis Clerici Criminationes in Epifiolis Criticis cjf Ecclcfiasticis naper editis, qua argumenta ejus pro Eusebii Arianismo ad Examen revocantur, Calumnie diluuntur, malta de •ufu cjf autloritate SanQorum Patrum, de quibusdam Clementis Alexandrini Dogmatibus , de Concilio Nicamo I et II., aliisque nonnullis disferuntur. Lord. 1700. in i2mo. , en herdrukt aan het dot van zijne Hiftoria Litteraria. De beide eei de Brieven van le Clercq zijn gerigt aan N. Tenison, Aai tsbisfehop van Cantorberi; hier in bewijst hij 1. dat Clemens van Alexan- B 2 drié'n,  «3 CLERCQ. (JAN le) lirtiïi, gelooft heeft, dat onze Middelaar Jesus Christus» noch vermaak, noch fmerte gevoeld heeft. 2. Dat God de Sterren hadt gefchapen, om door de Heidenen aangebeden te worden, 3. Dat Clemens aan Petrus en Paulus belacbgeJijke boeken heeft toegefchreven, die geenzins met hunne verkondigde leer ftrookten. In de tweede Brief, bewijst le> Clercq , dat de Gefchiedfchrijver Eusebius , het Arianismus begunüigt. Alle de volgenden zijn tegens de Kerkvaders ingerigt of bevatten twistfchriften. 31. Dion. Pbtavii, Aureliawmfis, è Socktate- Jefu, Opus de 'Tlwaiogicis dogmatibus; au&ius, in hac nova Editione, libro de Ttidentini Coneilii Interpretatione, Libris IL Disfertajionum Eccle.Jhjlkarm, Diatriba de poteflate confecrandi, Libris VIII. de Pmnitentta publied, et Notulis Tiieopiiili Aletini , S. J. A. E. Tonnis I, in quo de Deo uno, Deique proprietatibus agitur. Tom. Iï. in quo de Santli.fima Trinitate agitur; Tom. III. in quo de Angelis, de mmdi Op'ficio, de Libero Arbitrio, de Pelagianis aui Semipehigianis, deque Tridentini Coneilii interpretatione, et S. Auqustini doclnna disferitur. Tomus IV. in quo de Hierarchia Ecclefiastica, de poteftate Confecrandi, deque Peeniterttia publica, et prieparatione ad Communianem agitur. Tomus V. in quo, de Incarnatione Verbi, Libri priores novem. Tomus VI. in quo, de fncar-natione Verbi, Libri pofteriores feptem; una cum Appendice ad Libr-um decimum tertium. ■ 32, Qitaftienes Hiemnymian®, in quibus expenditur Hierony-. mi nupera Editio Parfina, multaque ad Criticam facram et pre» fanam pertinentia agitantur. Amft. 1700. in iimo. 33. Hesiodi Afrei qucecumque extant, ex recenfione Joanni3 Clerici, cum ejusdem Animadverfionibus. Accesfere nota Josephi Scaligeri, Danielis Heinsii, Francisci Gujetii, et Stepiiani Clerici, nee non in altera volumine Joh. Georgi Gr^vii Lecliones Hesiode^ mme aucliores, ae Danielis Heinsii Introductie in Dotlrinam Operum et Dierum: nee non Index Georgii Pasoris, II Vol Anft, 1701, 8ra. 34- Memoires pour VHiftoire des Sciences et des Beaux Arts, rtCtullUes par Vordre de S, A. S., Mr, le Duc de Maine. Seconde  CLERCQ. (JAN lb) 61 èe edition angmentèe de diverfes Remarques, et de plufieurs ArtU tles nouveaux. IX Vol. Amft. in 8rt>., beginnende met januaiij 1701 en eindigende met junij 1705. De vermeerderingen van dezen n.eüwen druk, zijn genoegzaam aile van dén Heer Xe Clercq-, die 'er vele uittrekzeis en verdedigingen Van zijne eigene werken bij heefc gevoegd. 35. MattiILE Marti: n, Lexicon Philologicïim, in qu'b Ka* tinm et d Latinis Autloribus nfurpatce, cum .puree, turn ba'rhartg voces, ex originibus deckrantur, comparatioue lingwrum fubindt illuftrantur: multceque in divinis et humdnis literis difficukates ex foi'tibus, -Veterumque et tecatium Scriptorum auïloritate, ene* dantur: nee pauca in Vulgatis Dittionariis admisfa errata emacu* lantur. Acce 'it ej: sderm Cadmus Grxco-Phtenix; in quo 'explicaw tur ei ad Orientaies fontes reducuntur principes Grcecee voces et e annis Clerici, Disfertatio Etymologica. Editie nova, 'pYietibhi emendatior, et autloris vita autlior. II Vol. Amft. Ï70Ï. ifi feliot De Disfert. Etymologica van le Clercq is ene voorreden 5 waar in hij de regelen aan de hand geeft die men moet volgen in bet gebruii; der woordafleidingen, en teffens de klippen aafi» wijst die men daaromtrent moet vermijden. .36. C. Pedonis Ai.binovani Elegue III., et Fragménta; 'tarn Interpretatione et netis Jos. Scaligeri, Frid. Lindenbp.üchii, Nic. Heinsii, Theod. Goralli, -et al iertim. A:nft. 1703. time. De Schrijver heeft zig in dit werk en in het volgende, Tttscv boor Goral genoemd; de eerile van die namen betekent lft "t grieks het zelvde als Jan in 't hebreeuws, en de tweede betekend in 't hebreeuws 't Zelvde als le Cleh'CQ ïn 'ï gritël;*» 37. P. Cornelii Severi JEtna, ét qttee fiiperftM Si-ag)nenteif tMm Nttis et Merpretatiene Scaligeri, Prid. LjNDÈNSRu-em?, tt Theodori Gor.At»:.i» AefesfH Fktri Bttjioi MirM ^-3». ö 5 » ;o3.  22 CLERCQ. (JAN le) 1703. MBM. Le Clercq hëeft in de wijze van verklaring dezes en des voorgemelden Schrijver, denzelvden trant in acht genomen, als ten aanzien der drukken welke tot gebruik van den Dauphin zijn vervaardigd, plaats vindt. Zijne Noten b vatten veel geleerdheid, en zijn met nuttige zaken opgevuld. Jn zijne voorreden van Pedo Albinovanus, verdedigt hij zig op ene heufche wijze tegcns Perizonius, die de ophelderingen welke le Clercq over Quintus Curtjus in zijne Ars Critica hadt medegedeeld, was aangevallen. Perizonius die een gedugt ftrijder in het worftclperk der letteren was, gaf in het volgende j te primum Fidienfi, et Cmgregatimis Fulienji:tm fuperkre Generali, deinde Episcopo Abrimenfi. Accesferuni in hét editione NoUe et animadverfiones Lucas HolStenu: et Par ergon* vxtims Pauli Vita: turn et, in omnes eas Tabulas et defcriptiones, animadverfiones, et Index Geographicus. Autlore Nic. Sanson, Abavillao, et Christianisf. Galliarum Regis Geographo. Acceferunt in Indicem Geographicum Nota Joannis Clerici, cujus etiam prafixa eft Prafatio. Amft. 1704. in folio. De Noten van den Heer le Clercq, ftrekken inzonderheid om de fauten te verbeteren die Sanson bij gebrek van de Hebreeuwfe taal te verdaan, begaan heeft. In zijne voorrede geeft le Clercq ene beredeneerde lijst der voornaamite Schrijvers die over de Gewijde Geographie gefchreven hebben. 44- Diokysii Petavii, Aurelianenfis, é Soc. Jefu, Opus de Dotlrina Temporum; auctius in hac editione Notis et Emendationilus quam plurimis, quas manufua Codici adfcripferat Dion. Petavius. Cum Prafatione, et Disfertatione de LXX hebdomadibus, Joan. Harduini. III. Tom. Anpv. et Amft. 1705. in folio. Deze druk door den onvermoeiden werklust van den Heer le Cleeco bezorgd, is verre verkiesbaar boven die van Parijs, inzoudciheid ten aanzien van de Krcüijk, welke ten Hotte van het  CLERCQ. (JAN le) 25 het IT. Deel verflrekt, en die vervolgd is tot op het jaar 533 van de gewone tijdrekening. 45. Atlas antiquus Sacer, Eccleftafticus cjf Profanus; hi quo Terra Sanüa varia divijiones, Diwcefium Patriarchalium, et Episcopalium limites, orbisque univerfus antiquus, pront erat olim extuhus, et divifus, oculls fubjiciuntur; colleBus ex Tabulis Géi. ra. fhicis Nicolai Sansonis, ejus jiliorum, aliorlimque celebrium Geo~ graphorum. Tabxdas ordine collocavit et emendavit Joan. Clericus, Amft. 1705. in folio. Alle de Kaarten tot dezen Atlas, die men niet van flordigheid kan vrijpleiten, waren reeds geineden , toen den Drukker van dit werk de Heer le Clercq aanzegt , om zijne hand tot de uitgave daar van te lenen; hij deedt zulks, en verbeterde grotelijks de Kaarten van Grieta. land en Italiën; ook heeft hij 'er ene geleerde voorreden bijgevoegd. 46. Onomafiicum Urbium et locorum Sacra Seriplura; feu Liberde hels Hebraïcis, Gracé primum ab Eusebio Ciefarienji, deiiule Latiné fcriptus ab Hicronymo: in commodiorem vero ordinem redactus, variis additamentis auctus, Notisque et Tabuia Geographica Judaa illuftratus, opera Jacobi Bonfreeii. Rccenfuit et Animadytrfionibus fuis auxit Joannes Clericus. Accesfit huk edkioni Erocardi Monachi, ex ordine Pradicatorum, defcriptio Terra Sancta. Amft. 1707. in folio. De Aantekeningen die de Heer le Clrrcq tot dit werk heeft bijgedragen, zijn uitmuntend en geleerd, en met den fiempel van fijne oirdeelkunde gezegeld. 47. Veteris Testamenti Libri Fliftorici, Josua , Judices , Rutiia, Sauuel, Reges, Paralipomena, Esdras, Nehemias, et Estiiera, ex tranftatione Joannis Clerici; cum cjusdem Commentario Philologico, Disfertatknibus Critkis, et Tabulis Chronologicis.Amft. 1708. in folio. De beide verhandelingen die men aan het Hot van dit werk ontmoet, beftaan: Ten 1. in een onderzoek, over den oirfprong van het Sanhedrin of Raadsverga* dering der Joden. Ten 2., over de Melaatsheid van Moses ; le Clercq is van gedagten, dat het een befmettelijke- ziekte der huid geweest zij, eertijds in Egijpten en Sijriën enz. bekend; doch die vervolgens heeft opgehouden. 2 5 48.  2£ CLERCQ. (JAN le) 48. Lettre d Mr. Eèrnard fur ï'Apologie ie FRéDERrc-AüCuSTÉ Gabillon, Moine defroqué. Amft. 1708. I2W9. Deze knaap gaf zig in Engeland uit voor Jan le Clercq, en bedroog dus enige Engelfe Theologanten, die hem op een vriendelijke wijze onthaalden. Het bedrog ontdekt zijnde, kwam hij in Holland een Apologie of verdedigingsfchrift in 't h'cht geven, waaf in Le Clercq en Bernard door dezen gelukzoeker ten hoogllen beledigd wórden. Dit gaf gelegenheid tot dezen brief, die onwederfprekelijke bewijzen vah Gabillons bedriegerijen bevat. , 49. Sulftcii Severi, quce exïant, Opera omnia, in dim To* mos diftributa; .quorum prior continet antehac edita, cum Arotis JoH'annis Vorstii, alter Epiflolas, antea, cum reliquis Operibus noiw dun editas; ex recenfone £f cum Nuis Joannis Clerici. Lipficé 1709. 121K0. De Aantekeningen welke le Clercq hier heeft b'jgevoegd, ftrekken ten waarborge van zijne ervarenheid in de gezonde kritijk-. 50. Hugo Grotius, de Veritate Religionis Christiance. Editieaccumtior, quam recenfuit, notuiisque adjeüis illufiravit Joannes Clericus; cujus accesfit de eligenda inter disfentientes fententia, tiber unicus. Amft. 1709. i2?;za. Deze druk van dit met regt zo geachte werkje van den beroemden Grotius, wordt boven alle de anderen gefchat, om reden, van de fchone Rukken en aantekeningen die de Heer le Clercq 'er heeft bijgevoegd. 51. Francisci Vavas«oris é Societate Jefu, Opera omnia antehac edita, Theologica £f Philplegkai Nunc pïmum in unuiH vclumen collecta; ad qua; accesferunt inedita, é? fub fieto nomine einisfa cum Latina turn Gallica. Amft. 1709. in folio. Aan het hoofd van dit werk pronkt ene voorreden van den Heer le Clercq, de levensbefchrijving van den Jefuit le Vavasseur5 en verfcheidene lofdigren ter zijner eere bevattende. 52. MéNANDRi £ƒ PiiiLéMONis, Rcliquice, quotquot reperirl potuérunt, Gracé •& Latinè, cum Notts Hugonis Grotii, et Joannis Clerici, qui etiam novam omnium verftonem adornavit, hdicesque adjecit. Amft. 1709. 8r», Le Clercq heeft hier alle de brokken en verfpreide Hukken Vafl MéNANnr-r en Phieö* MO 2}  CLERCQ. (JAN Le) 27 MON verzameld, die door Grotius in zijnen Stobjeus, en in zijne Exerpta ex Tragcediis cjf Comccdiis Gracis, afzonderlijk waren uitgegeven. Hij heeft 'er de woorden en fpreekwijzen Van die beide Schrijvers bijgevoegd, die hij elders heeft ontmoet, en wel inzonderheid in een gefchreven Lexicon van Photius, het welk te Oxfort wordt bewaard, en waar van Kristiaan Frederik Boerker, naderhand Profesfor in de philofophie te Leipzig, hem uittrekzels hadt bezorgd. Ook heefc hij hier bijgevoegd de plaatzen van Menander door Meuesius in zijne Bibliotheca Attica aangehaald. Hij rangfchikt deze brokken van Blijfpellen onder hunne tijtels, in een alphabetifche orde, en geeft 'er ene letterlijke vertaling in profa van, in plaats dat Grotius die fragmenten in latijnfe vaarfen hadt overgebragt, die gants niet nauwkeurig, en veelal onverftaanbaar zijn. Le Clercq kende alle deze Rukken door het naamregister dat 'er J. A. Fabricius in zijne Bibliotheca Graten van heeft gegeven. Van zo veele hulpmiddelen voorzien, beging hij egter nog fauten, indien men geloof mag liaan aan den inhoud van een werkje, dat tot tijtel heeft: Emendationes in Menandri cjf Philemokis reliquias ex nupera editione Joannis Clerici; ubi multa Grotii cjf aliorum, plurima ven Clerici errata caftigantur. Trap. ad Rhen. Met een voorreden van Pieter Burman, toen ten tijd Hoogleraar te Utreck. Plet een en ander heeft een vrugtbare baarmoeder van twistfehriften opgeleverd. 53. Titi Li vu Hifioriarum quod extat, cum integris Joannis Freinshemii fupplementis emendatior'ibus, cjf fuis locis collocatis, Tabulis Geographicis, £f copiqfo Indice. Recenfuit et Notulis auxit Joannes Clericus. X Vol. cum Fig. et Tabulis Getgraphicis. Amft. et Traj. ad Rhenum 1710. 8vo. Le Clercq heeft denText gevolgd der editie van Jo. Fred. Gronovius ; boven aan de bladzijden heeft hij de jaren voor Christus geboorte en die der Burgemeesteren getekend, en den korten inhoud aan de kant van ieder artikel geplaatst, het welk gevoegd bij het formaat, dezen druk tot gebruik gemakkelijker maakt, dan alle de voorgaanden ; de Noten die beneden aan de bladzijden ge-  E8 CLERCQ. (JAN lx) gevonden worden, zijn gering in getal, doch oirdeelkundfg; 54. C. Crispi Sallustii qua extant, cum Notis integris GlaKeani, Rivn, Ciacconii , Gruteri , Carrionis, .Manutii, Futschii, DouziE: (&f feletlis Castiliok^i , Cypriani Ausonii PoPMS, Palmerii, Ursini, J. F. Gronovii, Victorii, £fe. Accedunt Julius Exsuperantius , Porcius Latro et Fragmenta Hljloricorum veterum, cum Notis Aüsokii Pop'm^e. Recenfuit , Notas perpetuas et Indices adjecit Joseph. Wasse. Tramittitur Sallustii Vita , auüore V. Cl. Joanne Clerico Cantabrigia 1710. m 4to. Hier is een uitmuntend Register agter geplaatst, hoedanig het te weufcben ware dat men terr aanzien van andere gelykfoortige Schrijvers navolgde. Dit Register is voorafgegaan door Jani Melleri Palmerii Spicilegium in Sallustium. In de Ievensbefchnjving die aan het hoofd van deze uitmuntende editie is geplaatst,' heeft de Heer le Clercq, in de netfte orde en nauwkeurigheid, verza. meld, al wat tot Sallustius betrekking heeft; hij fchildert met ongemeen wel treffende kleuren, het ware karakter van dien Schrijver , welke door zijn gedrag, de gevoelens van eer en deugd, die hij alomme in zijne werken zo hoog verheft, logenftraft, doordien hij zig aan alle de ondeugden heeft overgegeven, tegens welke hij 't hevigfte heeft uitgevaren.'• 55. üiscHiNis Socratici Dialogi tres, Grcccé et Latine, ad quos ttccesfit quarti Lathum Fragmentum. Vertit et Notis illufiravit Joannes Clericus , cujus et ad calcem additce funt Silvce PMlolo. gica, cum omnium Indicibus necesfariis. Amft. 1711. in gr. Eva. Men ontmoet hier in de Ievensbefchrijving van .«Eschines, Lijgebragt door Diogenes Lacrtius, met een gedeelte der Noten van Casaubonus, en van Menage, en de getuigenisfen van Athcncus , van Aristides en anderen, ten voordele van dezen leerling van Socrates: vervolgens zijne drie zamenfpraken, welke gevonden worden onder die welke men aan Plato toefchrijft, en het fragment van een vierde uit Cicero ontleend; dit alles met ene nieuwe overzetting, en aantekeningen van den Uitgever. Deze zamenfpraken handelen over de volgende onderwerpen: 1. Kan de Deugd onderwezen wor-  CLERCQ. (JAN le) ay worden? 2. Zijn de Rijkdommen ene weldaad ? 3. Moet men den Dood vrezen ? Het Fragment handelt over de pligten der Getrouwden. De Silvcs, of mengelingen van letterkunde van le Clercq, lopen ï. over het geen men Liters humaniores noemt. 2. Over het onderwerp van TEschines zijn eerfte 'Zamenfpraak. 3. Over het karakter van Socrates. 4. Over een plaats uit Ph^drus. 5. Over de verfchillende betekenisfen van het woord A/*». 6. Over een puntdigt van Callimachus. 7-10. Over verfcheidene plaatzen van Petronius, van het Tafereel van CéüES, van Maximus den Tijriér, en van Aristoteles. De Heer le Clercq regtvaardigt Socrates van den argwaan van Pederastie: hij roemt grotelijks zijne zedeleer: hij breidt zig wijdlopig uit over zijne Ironie, en bewijst dat die Wijsgeer in de onderftelling leefde, dat na den dood de Goeden beioond, en de Kwaden geftraft wierden. Voorts is hij van gedagten, dat Petronius korten tijd voor Constantyn heeft geleefd, en grond zig daar omtrent, op de klagten, welke die Schrijver uitboezemt over het verval der fchilderkonst: Pitïuram ne minimum quidem vestigium fui relifuisfe. Hij verklaart deze vaarfcn van den zelvden Schrijver; Sed Jive armigerx rident Tritonidis ar ces, Seu Lacedcemonio'tellus habitata colono, Sirenumque domus. . En beweert, dat die landflreek door Lacédemomfe koloniën bevolkt, en die woonplaats der Sirénen, Siciliën kenfchetst, alwaar de Romeinen, reeds omtrent het einde der lilde eeuwe hunne lettejoeffeningen gingen verrigten. 56. Philargyrii Cantabrigienjis,-Emendatienes in Menaneri Philemonis reliquias, ex napera editione Joannis Clerici. Vbi qiuedam Grotii , & aliorum, plurima vero Phileleutheri JJpfienfis errata castigantur. Cum Prafatione Joannis Clerici. Men gist misfchien met grond, dat de voorgewende Philaroyrius geen ander dan Steven Eergler is geweest. Anderen hpuden hem, met meer regt, voor Jo. Corn. de Pauw. Zie Sax. Omm. liter. P. VI. p. 195. 57. Joannis Clerici, Philofopldi? et S.Linguce apud Remou- Jïran-  3o CLERCQ. (JAN le) Jirantes Amftelodami Profesforis, Vita & Opera ai annum m.dcc.xl ; Amici ejus Opusculum, Philofephicis Clerici Operilus fubjiciendum. Amft. 1711. in izmo. Hier zijn bijgevoegd zes latijnfe Brieven van Grevivs en vijf franfe van Ezech« Spaniieim , gerigt aan Jan le Clercq, die zelv de Schrijver van deze levenfchets is. 58. Pervigilium Veneris ex editione Petri PiTiicei, cum ejus £? JustiLipsh Notis: itemque ex alio Codice antique, cum Notis1 Salmasii , cjf Petri Scriverii ; accesfit ad hcec Andre;e Rivini Commentarius. Ausonii Cupido cruci adfixus; cum Notis MarianGeli Accursii , Elle Vineti , Petri Scriverii , cjf Anonymi. Acces/ere ad calcem Josephi Scaligeri , et Casparis Barthii Animadverjiones. Hagce Comitum, 1712. in gr. 8v». Le Clercq> is de Uitgever van deze verzameling, en de Anonymus in den -•tijtel vermeld. 59. Oratio funebris in obitum Rev. et CL Viri, Philippi 4 LiM30rcii , S. Theologice apud Remonftrantes Profesforis, defunSti die xxx. Aprilis, Anno m.d.ccxii. , habita a Joanne Clerico dit vi. Maii, quo fepultus eft. Amft. 1712. 410. Herdrukt in de* Clarisfimorum Vkorum Orationes feletlce van Jan Erhard Kappius.: Lipfta 1722. in iimo. pag. 1391-1416. 60. Bibliothéque Anpienne et Moderne, pour fervir de fuite aux> Bibliothcques Univeifelles et Choifies. XXIX Tom. y compris la Talie'des matieres. Amft. 1714-1727. in iimo. De dood van een Boekverkoper hadt de Bibliothéque Choifie doen ftaken; de Heer le Clercq vervolgde die zedert op aanhouden van zijne vrienden, onder dezen nieuwen tijtel, doch in den zelvden trant als de vorigen gefchreven. 61. Hiftoria Ecclefiaftica duorum primorum d Christo fceculerum, è Veteribus monumentis deprompta d Joan. Clerico. Amft. 3716. 4-to. Van dit werkje is reeds hier boven gefproken. 62. Hiftoire des Provinces-Unies des Pays-Bas, qui contient et qui feft pasfé depuis Van m.d.lx , jusqu a la fin de Vannét m.d.cc.xiii. Avec les principales Medailles et leurs explication, depuis le commencement jusqu'au Traité de Barrière conclü en 1716". III Fel.-in folio. Amft. 1723-1728. Dit werk dat ten aanzien  CLERCQ. (JAN le) 3r alen van de uitvoering ongemeen fchoon is, heeft men ook een nederduits kleed aangetrokken, en is ten jare 1730 in die taal mede in III Delen in folio gedrukt. Zijnde beide deze pragtige Uitgaven verheid met fraije platen door B. Ficakt en andere voorname Meesters vervaardigd. Ook is die in 't nedeiduits ten jare 1736 in IV Delen in 4to. herdrukt. Het doel dat de Heer le Clercq zig in het febrijven van deze Gefchiedenis vooritelde , betuigt hij geweest te 2!jn : „ om alleen de gedenkwaardigfte gebeurtenisfen aan. „ den Nazaat over te leveren, en de geringeren met ftilzwij„ gen voorbij te gaan, doordien dezen dikwils onzeker zijn „ „ daar de eerstgemelden op vaster gronden rusten; dit ze^e „ hij, de reden te zijn, dat hij in geringe omftandigheden, „ die door drift of onwetendheid meermalen veranderd, ver„ groot of verkleind worden , zeer koit is. Ook betuigt hij, „ zig de onzijdigheid, als het voomaamfte fieraad der Ge„ fchiedenis, en ene hoedanigheid zijnde waar van zij haren „ voornaamften luister, achting en waarde ontleent, voorge„ fteld te hebben." In hoe verre hij nu aan het laatfte gedeelte van deze betuiging heeft beantwoord, laten wij aan het oirdeel van zijne Lezeis over. Wat ons betreft, wij houden het daar voor, dat hij op den zelvden klip geltrand is , waar op de verdienRelijke Gefchiedichrijver Gerard Brandt heeft fchipbreuk geleden ; namelijk, dat hij met enen al te warmen ijver voor zijne kerkgemeente is doortrokken geweest, toen hij het tijdvak befchreef, waar in de kerkgefchillen tusfen de Remonjlranten en Gomwisten, zulke deerlijke uitwerkzels hebben yoortgèbragt; en waar van aan de andere zijde Trigland en Baudart ook in geenen dele zijn vrij te pleiten. Voorts is dit werk uitnemend wel en in een fraijenftijl gefebreven; en voor velen des te aangenamer, doordien 'er de kortheid in bctragt is, en het genoegzaam niets bevat dan 't geen de Nederlandje Gefchiedenis betreft. De beoordeling van Paquot over dit werk, is allerpartijdigst, cn konde niet wel anders van een ijverig Roomsgezinden verwagt woi'den; dan, 't geen daar bijzonder in te wraken valt, beftaat in  22 CLERCQ. (JAN le) in de verdraijing van gebeurtenisfen, die door mimonbevooroirdeelder Schrijvers van zijne geloofsbelijdenis, in een met hem ftrijdend daglicht befchouwd worden. 63. Veteris Teftamenti Libri Hdgiographi, Jobus , Davidis Pfalmi, Salomokis Proverbia, Concionatrix, et Canticum Canticorum, ex tranflatione Joannis Clerici, cum ejusdem Commentario Philologica in omnes memoratos Libros, et Paraphfafi in Jobum et Pfal' mos. Anft. 1731- in folio. De Schrijver, dit, noch het volgends Deel niet hebbende kunnen afwerken, heeft men die in den toeftand het licht doen zien, waar in zij waren , toen hij ziek wierdt. 64. Prophetce ab EsAid ad Malachiam usque, ex translationt Joannis Clerici ; cum ejusdem Commentario Philologico, et Parafhrafi in Esaiam, Jeremiam, ejus Lamentationes, et Abdiam; Disfertationes Joannis Smith de Prophetia , et ipfius AuBoris, de Poëfi Hebraorum. Amft. 1731. in folio. Jan Smith, waar Van men ene Verhandeling aan het hoofd van dit boekdeel vindt, wierdt Doktor in de fraije konften te Cambridge ten jare 1644, en ftierf in het bloeijendfte zijner jeugd in 1653, na reeds veelvuldige blijken zijner veel belovende geleerdheid gegeven te hebben. Zijne Uitgelezene Verhandelingen, wierden te Londen ten jare lóöo in 't engels gedrukt; le Clercq heeft de moeite genomen, om 'er die genen van in het latijn te vertalen, welke over dp Prophétiën en Prophéten handelen. 65. Deux Lettres d Mr. P. Bayle, fur des Nouvelles de Litterature. Deze zijn van het jaar 1684, en gelijfd in de Bibliothéque Raifonnée des Savans. Tom. VI. p. 317 &c. 66. Ook is het de Heer le Clercq, die de Registers heeft vervaardigd van den Diogenes Laörtius , in 't grieks en latijn, te Amfteldam in de jaren 1692 en 1693 bij de gebroeders Wetstein, in II Delen in 4to. gedrukt. 67. Epiftola de Editione Novi Teftamenti Milliana, qua Oxoniee prodiit; aan het hoofd van 't N. Testament in 't grieks door den Heer Joan Mill te Amfteldam, ten jare 1710, in folie uitgegeven. €8. Genoegzaam hadden wij vergeten, een werkje te melden  CLERCQ. (JAN le) 33 iflen door hem op verzoek van zijn Boekverkoper ten jare 1693 gefchreven. Het heeft tot tijtel : Hiftoire d'Emeric, Coxte deTekeli, ou Mémoires pour fervir a fa vie, on Von voit te qui J'eft pasfé de plus confiderable en Hongrie depuis Ja misjance jusqu'd préjent. Doch doordien dit werkje uit couranten en andere tijdfchriften is famengeraapt, heeft ■ le Clercq het nimmer voor zijn letterkind willen erkennen. Zie daar, Lezer, een vrij uitgebreide, en met enige ophelderingen aangevulde Naamlijst van des Heren le Clercqs werken. Wie zal, die met behoorlijke aandagt nagaande, niet met mij in verwondering geraken, dat één Mensch in Raat is geweest zo veel en zulk een verfchillenden arbeid ten einde te brengen, en weigeren, om teffens met mij zijn zegel te hangen aan het gezegde van zijnen Loffchrijver, hier op uitkomende: „ Ik ben overtuigd (zegt die) dat de voortrol„ ling der eeuwen, wel verre van le Clercqs roem te ver„ minderen, dien in enen veihevener glans zal doen fchitte„ ren, en dat de Nakomelingfchap, in ene ruime mate, aan zij„ ne gedagtenis te rug zal fchenken, het geen onregtvaardige „ Tijdgenoten hem, van zijnen welverdienden roem, hebben „ zoeken te ontroven; ja, dat, fchoon hij, ten aanzien van „ zwakheden en gebreken, lotgemeen was met alle andere „ ilervelingen, die egter allen zijn uitgewist door de fchone „ en uitmuntende hoedanigheden van zijn Geest en Hart.'' Morhovius, Folyh. Liter. Tom. I. p. 179, 180. 718. 888, 889. Jo. Fabricii, Hiftoria Bibliotheca:. Part I. p. 56. 356-359- Part. III. p. 435. Part. IV. p. ior. Part. VI. p. 279. Hetjmanni, Via ad Hift. Liter. p. 93. 255, 256. 463. 499. G. Stolle , ad Heumanni Confp. p. 434. 1026. 1032. 1045. J. M. Gesnerus, Ifagog. Tom. I. p. 145. Tom. II. p. 411, 412. C. Saxi, Onom. liter. Pars V. p. 274, 275. 626. Nicekow, Hommes illuftres. Tom. XL. p. 294-362. Journal Litteraire, Tom. XVI. p. 415-417. J. G. de CuAUFFP^é, Dictionaire, Tom. II. lett. C. p. 99-105. Paquot, Mem. litter. Tom. XVII. p. 1-133. Levens van eenige voorname Mannen &c. IV. D. bl. 137-161. BjörnsTcÏhl, Reizen, V. D. bl. 124. VII. Deel. C ba-  3* CLERCQ.. (KRISTIAAN le) benevens de Jantek. (n), van den geleerden Heer M. Tïn^ majs, over die plaats. CLERCQ (KRISTIAAN le) , geboren in het midden van de XVUde eeuw, toog bet Rekolletten kleed aan in een klooster van St. Antenij van Padua in Artois. Tot hel priesterdom opgeleid, nam hij gedurende enige jaren den predikdienst waar. Zijne Opperden hem bekwaam geoirdeeld hebbende, tot de bediening van Zendeling, beftemden hem in die hoedanigheid voor Meuw-Frankrijk. Hij vertrok in het jaar 1675, en kwam den 27 oktober van dat ze'vde jaar te Gasptfiën aan, "t welk ene landitreek is van vijf mijlen breedte, en zes a zeven lengte aan den mond van de rivier St. Lauren-, gelegen op 48 graden noorderbreedte. De Rekolletten haddén aldaar een verblijfplaats en een kapel, die ter* jare 1690 door de woede der Engelfen is verbrand. Het eer-, fle dat le Clercq hier gekomen zijnde verrigtte, was de land-, taal te leren; na het welk, hij zig met een ongemenen vlijt gedurende het tijdvak van 12 jaren toelei tot de bekeering der Ga:p■fiar.cn; dan hoe warm de ijver van onzen Zendeling ook mogte zijn, was de vrugt die hij uit zijn prediken trok, zeer garing, doordien de Gaspéfiërs den Doop ontvangen hebbende, ligt weer tot de dronkcnfchap vervielen, op nieuw het bijgcixjf aankleefden, en de verdere ondeugden begingen die hun eigenaartig zijn. Gedurende het verblijf van le Clercq in Gaspcfiën, nam h;j nauwkeurig de levenswijze, gewoonten en regeringsbeftier der inwoners waar; en draalde niet lang in zijn vadciland te ruggekeerd zijnde, om 'er ene befchrijving van te vervaardigen, die hij aan de Prinfesfe van Eriwoy opdiocg, en die onder den volgenden tijtel is gedrukt: iUAirelle Relmion de la G-.sprfie; qui contient les mecurs £f la religkn des fiuvages Gaspificns Portecroix, adnrateurs du Soleil; et d'autres peuples de l'Amcrique feptentricmle , dite le Canada, Par le P. Chrótien le Clercq, Mlsfionaire Récollet, etc. Pa. ris 1691. in iimo. Zie hier het gene 't aanmerkenswaardigfte in deze befchrijving is te vinden. Gaspèfiën is een landitreek ver-  CLERCQ. (KRISTIAAN le) 55 vervuil met rotzen, bergen, en uitgeftrekte bosfchen, bepaald door een fcbone waterkom, en door drie vischrijke rivieren, die zig verre landwaards ai kronkelende uitftrekken. De volkeren die derzelver boorden bewonen, hebben 'er nimmer, onderfcheiden, enige Godheid gekend; en tot opde eerfte zendingen toe, hebben zij zonder tempels, zonder Priesters, en zonder enige ofTeranden te doen, geleefd. De Zon fchijnt het gewone voorwerp van hunnen eerdienst geweest te zijn. Bij derzelver opgang kwamen zij uit hunne hutten om haar te groeten , en bij haren ondergang bewezen zij haar de zelvde eer. Enigen bogen zig ook voor kruisfen, die in hunne hutten en op de plaatzen daar zij gingen jagen en visfen, gevonden wierden; zij grondvestten dezen eerdienst op ene overlevering, waar van de oirfprong wijdlopig in het werk zelve vermeld wordt. In hunne ziekten nemen de Gaspéfiërs toevlugt tot bedriegers die hun genezing beloven, met door het blazen van hunnen adem, den verborgen worm uit het zieke deel te verjagen. Hoe genaamd geen wetboek hebbende tot de uitwijzing hunner gefchillcn, laten zij die door vrienden en fcheidsmannen beflisfen. Indien een van hun voor doodfchuldtg wordt gehouden, komt de eerfte de beste, en flaat hem meteen bijl of knods den kop aan Rukken. Zij oorlogen niet anders dan om aangedane verongelijkingen te wreken, of zig gevreesd te maken. Pijl en bcog verftrekt hun tot wapentuig , waar mede zij ongemeen behendig weten om te gaan. Overwinnaars zijnde, ligten zij de huid met haair en al van de hoofden der overwonnenen, hangen die aan de borst hunner paarden of nagelen die aan hunne deuren, tot een roemrijk gedenkteken hunner overwinningen. Hunne krijgsgevangenen worden met ontmenschte wreedheid behandeld. Een Engelfen Officier gegrepen hebbende, die zig dapper in den ftrijd tegens hun hadt gedragen, moest deze de wreedile filteringen ondergaan, zij fneden hem overal op zijn lighaam diepe kerven en haalden 'er alle de linten door waar mede zijn kleed bezet was. Wanneer zij op ene gelijkfoortige wijze door hunne vijanden, behandeld worden, wel verre van als dan te klagen , tarten zij C i hun.  SS CURCQ, (KRISTIAAN u>) hunne heulen, en tragten zeivs ene vrolijke houding aan te nemen. Na den oorlog, verllrekt de jagt tot hunne aanzienUjkfte bezigheid; en, doordien zij geen vee hebben te voeden , noch akkers te beploegen, houden zij altoos ene zwervende levenswijze. Zij zijn niet minder eerzugtig om Revers te doden, dan Menfchen hoofdfchedels te ligten. Hunne hutten zijn uit Raken vervaardigd, en met (Tenors van berkenbo-, uien bedekt;, van een rondagtige gedaante, en zo ligt, dat zij die? even als parkement kunnen oprollen, en met zig voeren. De klederen van deze wilden heftaan uit bevervellen en dia van den zeewolf. De hoofden der natie zijn 't flegtst uitgedost, en onderfcheiden zig van hunne onderdanen niet anders, *kn dat zij zotg voor hun welzijn dragen. Alvorens de FranJen in hun land kwamen, leefden de Gaspéjiëts niet anders dan van de jagt en visferij, zij kenden het gebruik van ketdU niet, en hadden nimmer brood ncch wijn gezien. Hun vle.es en vis lieten zij in houten hakken koken , met 'er gloeljende keiflenen in te werpen, die het water deden zieden, Jat dat het vlees half gaar was. Des zomers leven die volken in overvloed, dan doordien zij geen voorraad opdoen, zijn zij des, winters fomtijds tot het wrede uiterfte gebragt, om hunne eigen kinderen te verflinden. Hunne fpraak heeft rtets gemeens met enige Europije, Zij kunnen lezen noch frhrijvcn, en de waan waar in zij zijn, dat zij niet lang zouden leven, indien zij zo geleerd als de Frmjen waren., isoirzaak, dat zij in hunne onwetendheid voortgaan. Intusfen ontbreekt, het hun niet aan geest; want enkelden, die naar onderwijs luisterden, hebben vrij aanzienlijke voortgangen in de wetenfchappen gemaakt. Wanneer een Gaspéjiër zig in het huwelijk wil begeven, openbaart hij zulks aan den vader van het ' meisje dat hij op 't oog heeft, en hij kan haar komen zien; indien deze in zijn aanzoek bewilligt, voegt 'er het meisje fcira goedkeuring bij , ontvangt de gefchenken van haren minnaar, en vereert hem op hare beurt met enige van hare handwerkjes. Vervolgens woant de jongeling een jaar lang in de hut van zijnen toekomenden fchoonvader, volgt hem over, tl.  CLERCQ, (NIKLAAS »e) 3? al, en geeft hem alle de pelterijen die hij op de jagt Mc ■maakt; de dogter legt zig aan hare zijde op de huishouding toe, en vrijer en vrijster verkeren onderling met dé voor. beeldigfte ingetogenheid. Het jaar verftrefcen zijnde, komen vrienden en magen bijéén, om het meisje aan den jongeling over te geven, doch indien 'er veivolgens enige jaren verlopen, dat deze trouw met geen kinderen gezegend wordt, dan fcheiden zij, en zoeken elders hunne gading. Eehalven iit\\$ Jfceftecbom ; berbatttttöe fjare beer«én#feti7 ufroiiiiïcn/ enbe boo:nacm;a> baDen/ enbe aïfo 't fommtcr bcr ï>i|ïorie ban meer ban 150 jaeren hertoaertjS/ bij ccn bcrsabeit. tot be gelooftoeertigfie jscfjjsjbevjS booj N. D. C. Arnhem/ bij Jan Jansz, 1615- in folio. 2. Cooneel bcr beroembc ^cito* öcn/ j&incen/ €>:zbm enbc Krijgswetten ban het £h?t.stenrncfc binnen bc;e bji) laetffe ceutoeii; bcrtiattcnbe fjaerc uceibmsïfen / afcoitJfïcn / enbc boomacmfïe baben. cRSit$SgabcrsS ben 002= fpjoncfc/ enbe htiijbigcn (Tact/ bcr bcrniacrbcr ïtcrjublrjchen ban ©enetren/ <£>mm/ J>toitferlanbt/ enbe «Sencbeti; tot be fiefooftoecrbi0fTe ^cljjijbcr^. 3Mft7 bij Niklaas de Clercq. 1617. in folio. 3- !3:inceln{t Kabinet;' bertljoonenbe 't Sleben/ 3£fcom(Ic enbc afOcclbinocn bcr boomacmjlc ©oiflen / finten / <£5«ben/ enbe, ïpeeren ban Europa. 3!&tr??gabcr£ befcfeubinge ban ben J>tact/ Stanbcn/ ïiyhDciruncri enbc inhomflcii berfef* bcr en;. «JMft/ bij be Erfgenamen ban Niklaas de Clercq. il! folio. Alle drie deze werken zijn verheid, den tijd in aanmerking nemende, met ongemeen fraije pourtraitten in het koper gemeden. Paqlot, Mem. litter. Tom. XVIII. p. 3°3» 304. Le Clercq, Princ. Kab. Voorr. CLERCQ (PIETER le), een Dominlkaner Monnik, in het klooster van die orden te Rijsfel, is geweest een beroemd Prediker, en itierf in den bloei van zijne jaren den 5 oktober 1635. Van hem ziet het licht: Oratio in laudem D. Thom^ Aquinatis. Inful. 1629. in 8vo. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 963. CLERCQ (PIETER le), Gefchiedfchrijver, is geboren te Naarden in het jaar 1692, en heeft door zijne menigvuldige fchrif-  CLERCQ, (PIETER ie) 39 fchriften, zo eigene opftellen, ais door hem «ft 1 Engels Men vergelijke tevens de uitleggingen van Uascsw „ zeiven ter dezer plaatze, en men zal zulks nog klaarder „ zien. Dit gevoelen van het Werkverbond fck'jiu het meert „ levendig geworden te .zijn, ten tijde van de hevige ver„ fehiUen met de Memonjlrmt-en-; waar na bet -zelve sleeds 5*ij „ de Hervorm e Kerkleraars ïingtapetbanl zeer aïgcsneeji, 0 3 « ai  54 CLOPPENBURG. (JOHANNES) „ en bij fommigen het merk der regtzinnigheid geworden is. „ Maar Cloppenbueö heeft naderhand hetzelve uitgewerkt „ en opgefierd: zo dat het bij dezen wel een aanvalliger ge„ daante heeft gekregen, maar bij genen ook zijne waarde „ geheel verloren heeft, als bij J. R. Wetstein, Jak. Al„ totd, Joh. Vlack en Baltii. Bekker: tegen welken dies„ wegen Maresjus en Leydeicker met drift en onbefcheid de „ pen gevoerd hebben. Naderhand heeft de grote Vitringa „ de Vader, in zijne Aplmlsmi Tlieologice, op ene gematigde „ en bedaarde wijze het gehele leerbegrip aangaande het „ Werkverbond als gansch onfchriftmatig verworpen. Eindelijk „ heeft de jonge Campeg. Vitringa zijns vaders gevoelen om„ flagtiger uit elkander gezet, en kragtiger verdedigd in zijne „ Thefes Theologlcce prcecipue argumenti ElenBici, te vinden in „ zijne Opuscula, uitgegeven door Venema. En hier in heb„ ben beide Geleerden vele en voorname Mannen tot hun„ ne volgers gehadt, zo als zij ze thans nog hebben." Uit dit aangevoerde vloeit immers ten klaarden voort, dat de Heer Ypei geenzins voornemens fchijnt geweest te zijn, om Cloppenburg volkomen van onverdraagzaamheid ten aanzien der Rmonfiranten en andere gezindheden niet tot de Gereformeerde Kerk behorende, vrij te pleiten; dit was trouwens ook onmooglijk, doordien de daden fpreken; waarfchijnlijk bedoelt die Hoogleraar alleen te betogen, dat daar de Geleerden in den. leeftijd van Cloppenburg de onchristelijke gewoonte hadden,.om met drift en onbefcheid in hunne wederlegfcluiften tegens hunne partijen uit te varen , deze de zodanigen in bedaardheid en verdraagzaamheid overtrof; dit bekomt mijns bedunkens nog meerder klem, door de eigen woorden van den Heer Ypei, waar in hij van Cloppenburg getuigt: niet ras gereed te zijn geweest, om anderen te be* dillen, en zulken die, behoudens het wezenlijke der hervormde leer, van den gewonen weg afgingen, verdagt te houden. Veelvuldig zijn de werken die Cloppenburg heeft gefchreven en door den druk gemeen gemaakt; men vindt "er ee> 373-386. Bibl. Eunav. Tom. I. Vol. II. p. 1166. C. SaXi, Cncrn. liter. Pars IV. p. 427. Niceron, Mem. des Hommes ib~ iuf.r. Tom. XL. p. 184-190. J. G. de CHAüEEFïé, iyW»» Diü. Tom. III. lett. K. p. 45. 46. Paquot, Mem. litt. Tom> VI. p. 216-226. Wagen. , Befckr. van Amft. XI. St. bit 312 enz-. CLOU (STEVENdu), Dcminikaner Monnik in hét k'tcos^ ter van Arras, zijn geboorteftad, van welk huis hij rot viermalen toe Prior is geweest; was teffens ook Licentiaat in dB theologie, en Vikaris van den Provinciaal. Dees Monnik w*l ongemeen gezien en bemind, om zijn goéd gedrag, Vriendelijkheid en bekwaamheid in het bellier van dê aan hem toe» vertrouwde posten. Hij ftierf te Arras deh 6 maart it>i6, ft* 211 't licht te hebben gegeven. 1. Le facrê Rofaire de la Vier ge Marie, exftait de plufteïirs Autheats-, (-? divtfé en trots liptin Arras i6dZ-. in 'i6mo. Meermalen herdrukt. 2. Hiftoire de la Vie, MiracUs & Camniption de St. Hiacinte, Polonois-, dè l'ordré des Frerès PrechèMi^ divifée en IV Uvres, cotnpofée en latin par le R. P. F. SSViSöïj depuis traduit en francais par F. Etïênne du Ct'óUk Affds t$Mt 121110. Paquot-, Mem. littm; Tom. V. p. 3?9» |??» CLUIT, zie CLUTlÜS. D i ï'iU,  SS CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) CLUSrus (KAREL of CAROLUS), Hoogleraar in de Ermdkunde te Leijden, is geboren den i8 februari} Zyn ouders waren Mjm Clusius of de i/Ecluse en Guilmmette Quineaut; zijnde zijn vader geweest Heer van Watenes en Raadsheer in het Hof van Artois. Men zond hem ot volvoenng zijner eeifte letteroeffeningen mar Gent, alwaar hu twee jaren lang bij Paolus Euchaeius verbleef. In i546begaf hu zig naar alwaar hij zig grondig in het grieks en latijn oefende, onder Adriaan Amerot en Pieter Nanwids, Profesforen in het kollegie van de Drie Talen Ten einde zijn vader genoegen te geven, ftudeerde hij in de regten onder het beftier van Gadriel Mud^us; dan de zugt tot reizen deedthem , 22 jare! bereikt hebbende, Leuven verlaten en hy begost zijn togt met Duitsland. De eerfte plaats daar hij voor enigen tijd zijn verblijf vestigde, was Marpurg, alwaar hij zijne ftudien in de regten vervolgde, en met aanhoudenden ijver de lesfen van Jan Oldendorp hoorde; maar een Man van aanzien ter dezer plaatze hem een afkeer voor die wetenfehap ingeboezemd hebbende, daar hij uit eigen aart ook met veel geneigdheid voor voedde, gaf hij aan de regts. geleerdheid den zak, om zig aan de beoeffening der wijsbegeerte over te geven, in welke nieuwe loopbaan hij aanzienlijke voortgangen maakte. In deze ftad gelegenheid gekregen heb. bende om met Andries Hyperius kennis te maken, wist deze hem over te halen om aan Melanchton een bezoek te geven 't welk hij in 1549 volvoerde, en zig ten dien einde naar Watenberg begaf. Het volgende jaar zag hij Frankfort en Straatsburg, reisde vervolgens door Switzerland en Savoije» naar Lijon en verder naar Montpellier. In deze Iaatile ftad' alwaar hij bij Willem Rondelet gehuisvest wierdt, hieldt hij een verblijf van driejaren, en beoefende onder dezen geleerden Man de Medicijnen, en wel inzonderheid de Kruidkunde Ten einde te beter voortgang in dit vak te maken, doorkruiste hy alle de naburige Iandftreken, met de zorgvuldig nauwkeurigheid de Plantgewasfen die 'er groeien gadeslaande, en cc Oudheden hefchouwendê die aldaar in menigte .e- von-  CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) 57 vonden worden. Ter zeiver tijd maakte hij kennis met Pieter Lotichius , die naderhand Hoogleraar in de Geneeskunde te Hehklberg is geweest, alwaar hij den 7 november 1650 ftierf, en in wiens geleerde werken men enige vaarfen en brieven ontmoet aan Cr.usius gerigt. Deze na den trap van Licentiaat of Doktor in de Medicijnen 'betreden te zijn kwam op bevel van zijnen vader in de Nederlanden te rug, die hem niet aan de gevaren wilde blootgefteid hebben, welke hem door den ontftanen oorlog tusfen den Keizer en den Koning van Frankrijk hadden kunnen treffen. Hij nam zijnen weg over Geneve, ging van daar naar Bazel, alwaar hij met vele blijkea van achting wierdt onthaald; vervolgens Keiden doortrekkende, kwam hij te Antwerpen. In 1560 keerde hij naar Frankrijk te rug, en bleef twee jaren te Parijs, na verloop van welken, tijd de burger-oorlogen hem noodzaakten naar Leuven te vertrekken. Na een jaar verblijf in deze ftad, ging hij op nieuw naar Duitsland; dan hij hield 'er zig kortftondig op, en begaf zig weder op reize naar de Nederlanden in gezelfchap van de gebroeders Fugger. Vervolge?» reisde hij langs de westelijks kusten van Frankrijk tot in Spanjen, In dit rijk aangeland^ doorkruiste hij 'er een groot gedeelte van, zig bezig houdende met de Planten en Kruiden die hij vondt nauwkeurig te beoeffenen en te verzamelen; het zelvde deedt hij ook in Portugal. Op reis zijnde naar Gibralter, badt "hij 't ongeluk van zijn paard te vallen, en daar door een arm en een been te breken. In 1565 van deze reize te rug gekeerd, bleef hij vijf jaren in de Nederlanden, en verkreeg 'er de vriendfehap van verfcheidene geleerde Mannen, als Hübert Goltzius , de gebroeders Laurim van Brugge, Plantyn, RArncxENGius, Brancion enz. In 1570 ging hij op nieuw naar Parijs, en ftak van daar over naar Engeland. Deze reis volbragt hebbende, verbleef hij in de Nederlanden tot in het jaar 1573, ten tijd toe, dat Keizer Maximiliaan de II. hem naar Wenen qntbood, om het beftier van zijnen Kruidhof waar te nemen. Clusius maakte hier kennis met de Geleerden die zig aan het Keizerlijk Hof bevonden, ffiet name, Jan Sambucus, Juuaan D 5 Alzx-  53 CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) Alexandrinus, Jan Crato van Craftheim, Rembertus Do. öoNéus enz.; ook maakte hij gebruik van zijn verblijf: in O* tenrijk, om de Kruiden van die gantfe landftreek te onderzoeken, zo wel als die vmHongarijën, welk rijk hij totdat z°lv de einde doorwandelde. Ook verkreeg hij verlof om een tweede reize naar Engeland te doen, alwaar hij kennis maakte met Filip Sidney en Frans Drake, uit wien hij een menigte belangrijke zaken ontwaar wierdt, waar van hij naderhand gebruik gemaakt heeft in zijne befchrijving van de Exotica of Utthemfe Planten. Na een r4jarig verblijf te Wenen, zo onder het rijksbeftier van Maxijiiuaan den II, als onder dat van Rodolph den II. zijnen opvolger , verdroot hem het hooffe leven, hij onttrok 'er zig van, en vestigde in 1587 zijne woonplaats te Frankfort aan den Main, alwaar hij gedurende zes jaren in een foort van eenzaamheid doorbragt, alleen Voor zig zelv' levende. Intusfen egter ging hij van tijd tot tijd een bezoek bij Prins Willem Landgraav vmHetfen, afleggen, die zig gaarne met hem onderhield, en hem zeivs een jaarwedde fchonk. De Curateuren en verdere Bellierders van liet Hogefcbool te Leidden lokten hem uit Frankfort, op welke plaats hij het ongeluk hadt gehadt een val te doen, die hem een zijner heupen uit de pan fchoof, en zij bevorderden hem !cen jare 1593 tot Hoogleraar in de Kruidkunde. Hij vervu'ide dezen leerftoel met veel roem, gedurende het tijdvak van 16 jaren, en ftierf aan een breuk en andere kwalen, den 4 april 1C09, na een hoog gevorderden ouderdom van 83 jaren bereikt te hebben, zonder immer te zijn getrouwd geweest, Zijn ligbaam wierdt begraven in de O. /,. Vrouwen kerk, met' het volgende graffchrift; Bonte Memorhz. CAROLI CLUSII Atrebatis > Pof- Qjii ob nminis celebtitatm Putntaie, ervdithne, Turn Rei in primus Herbaria  CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) 59 - Ilkijlratione portam, Jnter Aulce Ccsf. familiare.; alleStusi Et pofl varias peregrinationes A\ Nob. demum fjf Ampli.f. D. D. Curat', Et Consf. in liane Urbem A Condecorandce Academies evocatus , Et ftipendio publico per ann. XVI« honoratus t-XXXiv. at. fucE annum ingresfus, Obiit coelebs iv.April m.d.c.ix. JElius Everardus Vorstius, heeft zijne lijkreden den 9 a-' pril 1609 gedaan , die nog ten zelvden jare in 8vo. gedrukt is, en herdrukt aan het hoofd van de Curat Pofterhres van Clusius. Men vindt zijn afbeeldzel in 't koper bij Meursius en EorPENs , als mede in de Alma Acad. Leidenfs. Cr.usius was aan velerleije kwalen en ziekten onderhevig geweien behalven de ongelukkige toévallen hier boven ree. verhaald, was, toen hij 55 jaren oud was, hem een beentje in zijn linker voet verfprongen, en ten zeiven tijd zijn enklauw gebroken , zo dat hij in zijn ouden dag op krukken moest gaan. Tot driemalen toe was hij genoegzaam reisvaardig geweest om Italiën te bezoeken, en hij beklaagde zig zeer Van 'er altoos in verhinderd te zijn geworden. Hij was ongemeen kundig in de griekfe en latijnfe talen, en verRond het Italiaans, fpaans, hoogduits, nederduits en frans. Heinsiusplaatst hem benevens Jos. Scalioer, in de reije der geleerdfte Mannen van zijnen tijd. Inzonderheid heeft hij in de Kruid' hinde grotelijks uitgemunt. Hij hadt zig tot een wet voorgefteld, om het getuigenis van niemand wie het ookmogte zijn, aan te nemen, wat Planten en Kruiden betrof, maar alleen zijn eigen ogen en waarnemingen te vertrouwen; ook firaalt in zijne werken de allerfchroomagtigiie nauwkeurigheid, zo wel ten aanzien van de befchrijvingen als afbeeldingen, door. Voorts is men aan hem, aan Ccsalpyn , en aan Gesner , de leerwijze verfc'nuldigd, om ds veifchillende kentekenen der , Plan.  éc CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) Planten, uit de ftructyur of het maakze.1 van derzelver Vttigi ten te Ieren kennen. Zijne uitgegevene werken en veelvul. dige vertalingen, beftaan in de volgenden. i. Hijlove des Plantes en laquelle eft contente la defcription entüre des Herbes, leurs espêces, formes, mms, tempérament ',vertus ff epératkns, par Remsert Dodonó, Medkin de la ville de Malines, traduite du bas Aieman en Franss, par Charles de L'Escluse. Aivers 1557. avee fig. i„ folio. De voornaamfte waarde van dezen druk heiraat daar in, dat die altoos door Gaspar Bauhikus in zijnen Pinax aangehaald wordt. a. Anudotarium, five de exacla componendorum mifcendorumque Meuicamentorum ratim libri III, mn!bus PJ utuujuiu ; ex Gracomtn Arnhmn r-o ■ ,. r . ' ' AtOBum, ff recentwrum Medkonm Jcnptis maxima cura ff collsüi. ,lwc ym Italm fermene Latuü faüi. Antv., Christ. Plantinus, 15e* ^ Vies de Hannibal ff j, Sctrro* r^rt, »ar Char- «Bl de l'EsCLUSE, & £flf/n * DoNAT AcdAIOLI «, ?* /W ^ * 7/<~ * Élutarqtje , traduites par Amyot. Paris 1505. w/öi/o. 4- Aronmum, ff «^fcfc, ^ Mcdkamentorum atud In- dos nafeentium Hiflvia; ante Mennium quidem Lüfnanica lingu. per Dialogos confcripta, D. Garcu ab Orto vel Horto, «jjw j« nytona, Hijpamco fermone a D. Nicolao MONARDE, M«fe0 //^/^ ^ ^ ^ ^nmatmilms, Iconibusque affabré depktis iliujlraia a CarolO Clusio, ^k**. Ghrist< pLANTINÜS. I574_ .2 gi% li- i579- m Svo. Motorbus halt in den beginne maar II Boeken va, dit weik uitgegeven in de fpaanfe taal, daar hij tCJI  CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) 61 ten jare 1580 een IJlde bijvoegde ; Cltjsius vertaalde liet, en gaf het afzonderlijk uit, onder dezen tijtel: JJber tertius, Ilifpanico S'ermone nuper defcriptus a Nicolao Monab.de : mme vcro primum Latino donatus, ff Notis illtftratus a Carolo Clusio. Antv., Christ. Plantinus, 1582. in ivo. 6. Christoph. a Costa , Medici ff Chintrgi, Aromatum ff Medicamentorum in Orientali India mfcentium liber , plurimum lucis afferens iis, qua a Doiïore Garcia de Orto in hoe genere fcripta funt; Caroli Clusii opera ex Hifpanieo fermone Latinus faïlus, in Epitomen contraütts, ff quibusdam Notis ülujlratus. Anp., Oir. Plantinus. 1574. in.Svo. 7. Caroli Clusii Airebat., rariorum aüquot Stirpium per Hifpanias obfervatarum Hiftoria , libris dtiobus expresfa, ad Maximilianum II. Imperatorwn. Antv., Chr. Plantinus, 1576". in 8vo. 8. Caroli Clusii, aliquct Nota in Garcls Aromatum Hiftoriam. Ejusdem Dejcriptiav.es nonnullarum Stirpium, ff aliarum exoticarum rerttm, qua a generofo viro Francisco Drake, Equite Anglo, ff aliis ohfervata funt; ff quorumdam peregrinorum fruüuum, quos Londini ab Amicis accepit. Antv., Chr. Plantinus , 158^. in Svo, 9. Rariorum aliquot Stirpium ff Plantarum , per Pahnoniam, Aufiriam, ff Vieinas quasdam provincias obfervatarum Hiftoria, IV libris expresfa. Antv., Chr. Plantinus, 1583. in 8m 10. Petri Bell'nii, Cenomani, plurimaruni fingtdarium ff memorabtiium rerumin Gracid, Aftd, iEgypto, Judad, Arabid, aliisque exteris provinciis ab {'fo corfpellarum, Obfervationes, tribus libris expresfa. Accedit ejus de negleüd Stirpium culturd, atque earum cognitione, Libellus qui ratiane Sylvejlres Arbores cicwari ff mitefcere queant, Carolus Clusius è Gallico Lathum faciebat. Antv., Oir. Plantinus. 1589. in Svo. Pieter BelloN , geboren omftreeks het jaar 151Ö te Soitlletiére nabij Fvulletourte in de Maine, was een der nauwketuigfte waarnemers van.zijnen tijd. Onder de befcherming van den Kardinaal Francqis de Tournon, en van Koning Hendrik den II. hadt bij gedurende het tijdvak van 1546 tot op 1550 de gamfe ƒ,<:• » vant  62 CLUSIUS, (KAREL of CAROLUS) Vtmt doorgekruist, en hij begaf zig vervolgens naar 5. Germalrt des Prés in de nabuurfchap van Parijs, alwaar hij zig bezig hield om de zeldzaamheden die hij in zijne togten hadt verzameld, in orde te brengen; dan bezig zijnde met zijne verdere waarnemingen, deed een Nijdigaart hem vermoorden in heC jaar 1564. Het werk dat hier bedoeld wordt, wierdt in 1553 in 4to. te Parijs gedrukt, en in 1555 te Antwerpen bij Planïyn in i2mo. herdrukt. Deze waarnemingen zijn, de leeftijd van den Schrijver in acht genomen, meesterftukken, niet alleen voor de Natuurlijke Hiftorie, maar ook ten aanzien van de oude en nieuwe Geographie, en betrekkelijk de zeden en gebruiken der Levantfe volkeren. 11. Tabula chorograpMca Gallice Narbonenfis. Ortelius heeft deze Kaart bij zijn Theatrum Orbis Terrarum gevoegd. 12. Caroli Clusii, Tabula chorographiea Hifpanice, antiquit É? recentibus locorum nominibus inferipta. 13. Rariorum Plantarum Hiftoria. Cui accesferunt ejusdem Commentariolus de Fungis: Honorii Belli , Medici doUisfimi, ali. quot ad Clarisfmum Clusium Epiftola, de variis Stirpibus agentes: alia item eruditisftmi Toble Roelsii, Medici, de certis qui. busdam Plantis Epiftola: pmterea accurata montis Ealdi in agro Veronenfi defcriptio, autore Johanne Pond, d Carolo Clusio ex Italico in Latimem fermonum verfa, cum fig. Antv., Joan. Moretus, looi. in folio. ft. Lugd. Bat. Franc Raphelenc-ius, 1605. in folio, cum fig, 14. Nicolai Monardi, libri III, magna Medicina feereta, & varia experimenta continentes ; a Carolo Clusio Latinitate donati. Lugduni 1601. in Svo. Dit werk is gedeeltelijk in "t hoogduits vertaald , in 't licht gegeven onder dezen tijtel: Qin natjficö nat iafHtf tcfmtit t>cn <&t$t nub Qffa; amf cm ©^mifdjen in ?atcirt ge&wdjt bttrd) Caholum Clusium ; jetjo ot'cr fampt cinnn mrtcra Xiutailcin twn öcn ©dite urt6 (Jtjfert; ia Scntfd&t frjadj sjcrfafftt rat flemcfret burcö Jeremiam Gesnek, Med. Dr. Scipty/ Abraham Lancberg, 1615. in 15. Exotkorum libri X; quibus Animalium, Plantarum, Are* matum, alionmqut peregrkorum FhiHuum Hiftoria defcribuntur. lief  CLUSIUS. (KAREL of CAROLUS) K3 Item Petri Bellonii Obfervationes, eodem Carolo Clusio interprete, cum fig. Antv., Joh. Mohetus, ióor. in folio. It, Lugd. Batav., Franc. Rapiielengius , 1605. cum fig. in folio. 16. Curce pofteriores; feu plurimarum, nou anté cognitarum, mi& éejcriptarum, Stirpium peregrinorumque aliquot Animalium defcrip* tienes; quibus cjf omnia ipfius Opera, aliaque ab eo verfa augen* tur, aut illuftrantur. Accesft feorfim JElu Everhardi Vorstii, de ejusdem Caroli Clusii vita fjf obitu, Oratio, alionsmque Epicedia paulo anté edita, cum fig. Lugd. Batav., Franc. Rapiielengius, 1609. in Svo. Id. 1011. in Ata. Id. Antv.. Joan. Moretus, 161 i. in folio, 17. Caroli Clusii, Gallice Belgicce clvrographica defcriptio, pojlhuma, ex Mufea Joaciiiaii Mürsii. Lugd. Bat,, Jacdbus Marcus , 1619. in i2mo. 18. Traité des Liqueurs, par Charles de l'Escluse. Aan mij onbekend wanneer in druk is uitgegeven. 19. Daar is een Erief van Clusius aan Justus Lipsius in de Centuria I. Mifceilanca van dezen Geleerden, Ep. 49., en een tweede in de grote verzameling van P. Burman; deze is gedagtekend ven Wenen den 22 maart 1687, en bevat enige bijzonderheden over het leven'van Clusius, en enige aanmerkingen over het opfchrift van dén Marmerfteen van Ar.cijm (Angora), welke Lipsius zedert met deze zelvde aanmerkingen in zijne Infcriptionum Tctcrum p. 19, heeft uitgegeven. Ook is het Clusius die het eerst de Bataten of Camoten, thans onder den naam van Aardappelen in zulk een algemeen gebruik, in de Nederlanden heeft gebragt; zij zijn herkomftig van Peru, alwaar men 'cr brood Cbumo genaamd, van vervaardigt. Drake bragt ze in 't jaar 1586 't eerst in Europa, e;: gaf 'er van aan den Heer Gcraed , een ervaren Kruidkundige, deze kweekte ze voort in zijn tuin te Londen, en deelde het voortbrengzel daar van met Clusius. Onze Hoogleraar zette die voort in Holland, en zondt van zijne eerfte inoogiling tiaar Jtaliên, Zie fEfiratto da piu ce'.ebri AuUri, in Firenza, Albizzini. 1767. — Geot. IJift.L. V.p. 266. Conring. Sajc. XVII. p. 211. F. £ weert., At!:. Belg. p. 166. Crekii, Ardmadv. Philol. Part.  6\ CLUTIUS. (ADRIAAN) (AUGERIUS) (PIETER) Part. VIII. p. 146, 147. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. I50. Alma Acai. Leid. p. 150-152. JE. E. Vorstii, Oratio in obit. ffc. Henning Witten, Memor. Medic. Decad. I. Manget, Bibl. Script. Medic. Tom. II. p. 84-87. A. Haller , Bibl, Botan. Tom. I. p. 348-351- Meuksii, Atl/en. Batavce, p. 186188. M. Adami, Vitce Germ. Medicorum, p. 182-184. edit. Francof. 1706. Pauli Freheri , Theatrum, p. 1323, 1324. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1107. Pet. BurmanNi, Syl. Epijlol. Tom. I. p. 311-329. C. Saxi , Prolog, ai Lapidum Fetuft. Epigrammata, p. 5, 6. Collata cum Depulfione. p. 79-81. C. Saxi, Onom. liter. Pars III. p. 360, ^6i. 647. Paquot, Mem. litler. Tom. XVII. p. 413-428. CLUTIUS (ADRIAAN), Pourtraitfchilder, in de XVIda eeuw te Alkmaar geboren , was de zoon van enen Pieteh Cluyt of Clutius, die in genoemde ftad Wapenfchilder is geweest. Adriaan heeft Antiiony van Montfort tot leer- meester gehadr. Hij ftierf in liet jaar 1604. Sandrart Scutfdjc %«tbmk ca 23«t«/ gSife. uttï m«1)ln-$utt$ I tot mb Stw&' 1075. in {qUo. 2$. I. f. 267. CLUTIUS (AUGERIUS) , misfchien een zoon of neef van Theodoor, was ten jare 1634 en 1636, Med. Doktor te Amfteldam, alwaar hij zig ook inzonderheid op de Natuurlijke Hiftorie uitleide, en een naam maakte door zijne bedrevenheid in de Kruidkunde. De beide volgende werken zien van hem het licht. 1. Cafuve, Jive Difertatio, Lapidis Nephritici, feu Jaspidis yiridis', d quibusdam Callois dicli, naturam, proprietates, ff operationes exhibens; quant fermone Latino recenfuit Guh.iel. F. Laurembergius. Roftochii 1627. in izmo. 2. Opuscida duo; Prlmum, de Nttce Medica : Secundum, de Hemerobio, Jive Ephemero hfeüa ff Maïali Ferme. Amft. 1634. in 4-to. Adr. Tollius, adBotii Gemmarum ff Lapidum, p. 263. Paquot, Mem. litu Tom. XVII. p. 253, 259. CLUTIUS (PIETER DIERKZEN) , Konstfchilder, een zoon  CLUTIUS. (THEODORUS of DIRK) ' c5 zoon van Theodoor, die volgt, een Delvenaar van geboorte, is een leerling geweest van den beroemden pourtraitfchilder Miekevelt; hij heeft geleefd in de XVide eeuw, en bevlijtigde zig ongemeen neeiftig om tot de volkomenheid der fchilderkonst te geraken, was ook zeer geestig in 't inventeren, tekenen en fchilderen. —— K. v. Mander, Leven der Schilders, II. D. bl. 90. 217. D. v. Bleiswyk, Befchr. van Delft, bl. S51. SUgcmctrttf &un(ïïct Scricon/ bmf m Surifi) 1779; tn folio f. 165. CLUTIUS (THEODORUS of DIRK) , was zeer waarfchijnlijk een Hollander van geboorte, en leefde in de XVIde eeuw. Naar gedagten heeft hij de praktijk der Medicijnen te Amfteldam uitgeoeffend, vervolgens is hij geweest Opziender van den Hortus Medicus te Leijden. Ook fchijnt hij zig met de Natuurlijke Hiitorie bezig gehouden te hebben, doordien van hem in druk uitgaat: £>an De 25ién f haeren roonUerltjchen oc#?cmch / natner / eijgcnfcfjap/ krachtige ongcfjoo?be enöc fclöfarnic toerrhen; uiaci" in bemerent toojöcn ïjacre monöcrlijche politicn cn$. ©erhat m b.'ij boceften. 3Cmff. 1608. in i2tno. Clijtids de bijzonderheden der Bijen Jpefchrijvende, heeft genoegzaam niet anders dan de gevoelens der Ouden nagefchreven, die zeer onvolkomen de huishouding van dit nuttige en verwonderenswaardige Mekt gekend hebben. Pi.inius en de Schrijver van de gefchiedenis der Dieren, welke aan Aristcteles wordt toegefchreven, hebben bijna gedagt, dat de Bijen uit eijeren voortkwamen , die de moeders of veeleer de voedflers op de bloemen vergaderden. Virgilius heeft mede dit dwalend begrip gekoesterd, Georgic. IV. 197--202. Jllum adeö placwsfe Apibus mirabert morem, Qtiod nee concubitu indulgent, nee'corpora fegres In venerem folvunt, aut foetus nixïbus ed.mt, Verum ipfce é foliis natos, cï? fuavibus herbis Ore legunt: ipfce Regem parvosque puirites Suffie'.utiï. VII. Deel. E Lac.  óo CLUTIUS. (RUOOLF) CLUTON. (JAN> Lactantius en Ambrosius hebben ook dit denkbeeld omhelsd, en zeivs aan de Christen Maagden de ingetogenheid der Bijen, als een voorbeeld ter navolging aangeprezen. Dan de waarnemingen der hedendaagfe Natuurkundigen , hebben' ons niet alleen ten aanzien van dit onderwerp verlicht, maar zjIvs ten volften bewezen, dat 'er niets wat leeft anders daa door voortteeiing in wezen geraakt. Paquot, Mem. limr. Tom. XVI. 'p. 356-258. D. van Bleiswyck, Befehr. der ftad Delft, bl. 851. CLUTIUS (RUDOLF), geboren ia de XVIde eeuw, toog het Dominikaner Monnikenkleed aan in het klooster van Luxemburg, zijn gcboortcftad. Hij ging naar Mentz om zig in de godgeleerdheid te oeffenen, en verkreeg aldaar de waardigheid van Licentiaat in die wetenfchap. Zijn Opperften zonden hem vervolgens naar Keulen, en maakten aldaar gebruik van hem tot den predikdienst, dien hij op een loffelijke wijze van het jaar 1600 tot 1618 uitoeffende. Plij befteedde teffens een gedeelte van zijnen tijd, om goede drukken te bezorgen van enige Schrijvers zijner orden. Daar is door hem ter persfe bezorgd 1. Sermones Dommieales, de Santlis. Colon. 1612. in inm. Verfcheidenemalen naderhand herdrukt. 2. Sermones Onadrageftmalts, de Tempore, '#> de Sanclis, Fr. Jacobi de Voragine, ArcUepiscopi Genuenfts , ex Ordine FF. Predicatorum. 4 Vol Moguntice, 1616. in yo. 3. Summa Virtutum fc? Vitiorum, F. Guilielmi Peraldi , Lugdunenfis. Mogunt. 1618. in \to. Hier zijn ook verfcheiden latere drukken van. Val. Andr., Bibl. Belg. p. 800. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. io8r. Paquot, Mem. litter. Tom. XVII. p. 253-256. CLUTON (JAN), geboren te Embden de hoofdftad van Oostfriesland, wierdt den 24 augustus rö23 als Akademie-burger te Franéker opgetekend. Hij fludeerde in de theologie onder Jon. Maccovius , Willem Amesius en Mein. Schotanus. De eerfte van die Hoogleraren zette hem de doktorale muts o? in die wetenfchap, den 14 maart 1633. De Bezorgers van Fries-  Cr.UVERIUS. (FILIP) 67 y Fr'eslands Hogefchool boden hem enen leerftoel aan als Profesfor extraordinair; doch hij bedankte 'er voor, zonder dat men de reden weet die aanleiding tot deze weigering gdf. In 1637 keerde hij naar zijn vaderland te rug, alwaar hij vervolgens lid van den Raad wierdt. Daar is van hem in druk: ï. Idea facrce Theologie , exemplar fanorum fermomm in fide ff charitats continens; publicis disputationibui propofitce ff examimtz, prcefide ff autlore Joh. Cluton. Franeq. 1636. in qto. Ib. 1656. in I2WJ0. 2. De verbis S. Ccence impropriè intelligendis, adverfus Michaêlem Waltherum, Ecclefiarum Lutheranaritm per Frifiam Orieutalem juperintenientem. Embdce 1638. Svo. E. E. Vriemoet, Athen. Frif. p. 329, 330. Paquot, Mem, litter. Tom. III. p. 120, 121. Eb. Meikers , Oostfriesfchs Kerk-Gefchied., II. D. bl. 464. CLUVERIUS (FILIP), beroemd Aardrijks-, Hiftorie- en Letterkundige, is ten jare 1580 te Dantzich geboren, alwaar zijn vader Muntemeester was. Deze een man van fmaak en geleerdheid, liet zijn zoon, na dat behoorlijk in de gronden van vele wetenfchappen onderlegd was, reizen; hij begost zijn togt met het merkwaardige in Polen tezim, trok vervolgens door Duitsland naar de Nederlanden, en vestigde zijn verblijf voor een poos te Leijden, alwaar hij inzonderheid in vriendfchapsverkering met den beroemden Joseph Scaligi:r geraakte, op wiens aanraden hij zig ook met een warmen ijver €>p het beoeffenen der Aardrijkskunde toelei. Het Hogefchool van Leijden verlatende, met inzigt om zijne reizen verder voort te zetten, wierdt hij hier aanvangelijk in geftoord, door in Eraband van alles wat hij bij zig hadt beroofd te worden; hij kwam dus zo goed hij kost te Leijden te rug, voorzag zig aldaar van het benodigde, en nam toen zijn weg over Duitsland naar Boheinen en Hongarijën. Te Praag komende, zat aldaar een voornaam man gevangen, die te vergeefs menigte van aanzoeken hadt gedaan om zig in tegenswoordigneid van den Keizer te mogen verantwoorden; deze fchijnt kennis aan Cluverius gekregen te hebben; ten minflen vertaalde hij in E 2 het  «3 CLUVERIÜS. (FILIP) het latijn een verdedigings-fchrift, door den Gevangenen Ik zynen kerker opgefteld. Zonder den uitflag daar van af te wagteo, keerde hij naar Leijden te rug, doch was daar nauwItjks aangeland, of hij wierdt op verzoek van den Keizerlijken Afgezant m hegtenis genomen, daar hij egter fpoedig door tusfenkoBMt van enige aanzienlijke vrienden uit geflaakt werdt zonder dat hem enig verder leed over die vertaling weder! voer. Deze ftormbui bedaard zijnde, begaf hij zig naar Engeland, van daar naar Schotland, voorts naar Frankrijk, doorkruiste nog verfcheiden gewesten van Duitsland, en kwam eindelijk in haliiïn, waar van hij de voomaamfle lieden en plaatfen bëzigtigd hebbende, te Ramen enigen tijd zijn verblijf vestigde; hier maakte hij aanzienlijke vrienden i en genoot 'er veel achting om zijne geleerdheids wille. Intusfen wierdt hij door Curateuren en verdere Beftierders van Leijdens Hogefchool aangezogt, om op een bepaalde jaarwedde aldaar te komen wonen, het aan zijne verkiezing latende om ambteloos te leven , of wel ene bediening te aanvaarden. Cluvertus 3;et zwerven moede, beried zig niet lang, en nam de aanbieding ter hand; dan de rust die hij te Leijden genoot was van kortftondigen duur, doordien hij reeds ten jare 1623 overleed in den ouderdom van 43 jaren; een zoon nalatende, Joiianj.ks genaamd, die aan het zelvde Hogefchool Profesfor in de Hiftotien is geweest. De werken die van hem het licht zien zijn de volgenden: ' i. Comment. de tribus Rheni alveis & oftcis, item de quinque Popults quondam accolis, fcilicet de Taxandris, Batavis Caninefatibus, Frifiis, ae Marfacis £fe Lugd. Bat. 1611. in Ato Dit werk in *tnederduits vertaald, is gedrukt onder den tijtel vanSSatabifche ©ubïjeDen of ©erfjanbelmrrn ober De D;ic Bitfope» ban Dm ïïfinn / roiD&sDcr* tocgenë De bijf ©elften/ Die eer, t;M aan öcjelbe gemoonö fjebbcn/ afó De CejranoerjJ/ %ata* hum!/ (CauiHcfatcn/ piefen en Mmfttm. II mm/ met" platen/ '.s' ï)agc 1709. in 8ho. 2. Sicilia antiqua , item Sardinia (j> Corfica. Lugd. Batav 1609. m folk. En na zijn dood : Italia antiqua. Lugd. Bat. ic"24,  «NUYT. (FRANS ee) ^ H524. ia -folio, ff Gemania antiqua. Lugd. Bat. ló^a. in folio. 3. Insgelijks is na 's Mans dood uitgekomen: Iwtreduïïhnis m univerfam Geographiam tam veterem quam novam Libri VI, quilus adjuntla eft Dan. Heinsii Oratio in obitum Philipfi Cluve*ii. Lugd. Batav. «524. in qto. Veelmalen is dit werk zedert herdrukt; als: cum Petri. Bertiï Breviaria orbis terrarum. Lugd. Bat. 1641. Tabulis aneis ff gemmo Indice aucli. Brunsviga i64r. in 4te. Tabulis Geographicis XLVI. -ff Notis olim otnati a Joifc Bunone , dein kcupletati additamentis ff annotatknibus Jon. Frid, Hekelii, ff Joh. Reiskii. Amft. 160 7. in qto. Ib. Tra], ad Rhenum 171?. in qto. Nog is 'er een veel latere drak -door Bruzen de la Martiniere uitgegeven^ deze wordt voor de beste gehouden, en is mede in groot 4to., met zijn Afbeeld» zei verfiert, 't welk ook bij Freherus wordt gevonden» . Vossius, de Scientiis Mathemat. p. 262. Tob. Magiri, Eponytnolog. voce. Martin. Hancxtus, de Script, lier. Moman. p. 277-280. 399-401- ^era Blount, p. 931-933, Crïnh* Animadv. Philol. Part. X, p. roó, 107, Part. XVII. p, 18, ie. Jo. Molleri, Homonymofcop. p. 663. Ja Farrjcii, Hifi, Bibl. Part. HL p. 414-419. Gottl. K&antzius, ad Conriimhum-, Seec, XVII. p. 215. Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1167. P. Freheri, Theatrum-, p. 1516, 1517. Menceenius,, Bibliotheca doBcrum Müitum. p. 1.59-iör. C. Saxi , Qnom. liter. Pars IV. p. 213 , 214. Notiv. Diblion. hifior. in 8 va, Tom. IL p. 275. Pars, Naamr. der Batavife en HolL Schilfers, bl. 65-67. CLUYT, zie CLUTIUS. CNUYT (FRANS de), te Nijmegen «omtrent liet jaar '1638 geboren, beoeffende de Godgeleerdheid aan het Hogefchool te Leijden, onder opzigt van den geleerden Joh. Coccejus , van wien hij een der geliefdfte leerlingen was. Men ontmoet geen verder berigt van Gnuvt, den dat bij ten jare 16153 te Nijmegen nog ambteloos leefde, en dooi' zijne -bezorging in druk gaf:: Johannts Maccowh , BifiintT&ones ff ReqirfaTheologiex ac Fliüofophkse; auBce -et ülufkatx lindlo -Fkaktkc». E S Cki>  7o CNYF of KNYF. (JAN) Cnutii, Neomsgenjts-Gelri. Amft. 1665. in i6mo. - fA. ouot, Mem. litter. Tom. XVII. p. 134-137. CNYF of KNYF (JAN), Bisfchop te Groningen, is te Utrecht geboren uit een aanzienlijk gefiagt, in het begin van de XVIde eeuw. Na in zijn vaderland de gronden tot verdere letteroefeningen gelegd te hebben, ging hij naar Leuven in de theologie ftudeien; welke taak voleindigd zijnde, hij -Rekolletten Monnik wierdt in het klooster van die ftad. Zijne Opperften hem tot den predikdienst voorbefchikt hebbende, oef. fende hij die met veel toejuiching uit in verfcheidene lieden, en geraakte bij die gelegenheid bekend bij den Prins Ke-m-offel van Brunswvk, Aartsbisfchop van Bremen, en met andere Duitje Vorften, die hem het waarnemen van hunne zaken bij den H. Stoel toevertrouwden; dit bragt hem in de noodzaak ene re.ze naar Rome te ondernemen, alwaar hij in bijzondere achting bij Paus Julius den III. geraakte, die hem den tijtel van Prediker generaal verleende. Fredrik Schenk, eerfte Aartsb.sfchop van Utrecht, in i5ÖI verkoren, ilelde hem tot zijn Groot-Vikaris aan; en Filips de II. benoemde hem in dat zelvde jaar tot het nieuwe bisdom van Groningen, waar toe bzj te Mechelen door den Kardinaal de Granvelle in IS63 w.erdt ingezegend, en den 3 oktober van het zelvde jaar, bezit nam van zijnen bisfchoppelijken zetel in de». Martmi-kerk. Den 10 oktober 1565 was hij lid van de provintiale Kerkvergadering, te Utrecht gehouden, en hij leide zig inzonde, heid toe om de kerkelijke tugt, die vrij wat verllapt was, weder binnen hare behoorlijke palen te brengen. In 1569 wilde hij in gevolge 's Paufen bulle, die de rijke abtdijen of kloosters van Aduard en Wittewenim, beide in de Ommelanden gelegen, aan zijn bisdom toegevoegd had, daar van bezit nemen; dan dit ging niet gemaklik, men weigerde in den beginne volftandig om hem die in te ruimen, doch op fcherp fcbnjven zo van den Paus als van den Hertog van Al va, ontzonk de moed aan de Kloosterbroeders te Whtewcnmi, 'en zij gaven hem hun geft'gt en fchatten in handen; doch die van A-  COBBAART, (PIETER) >i jgdtmrd hielden vol, geholpen dooï den Abt van Mortmont en andere aanzienelijke Groten; zodat Cnyf ten ïaatften ziende, dat hij niet dan zeer bezwaarlijk in het Bezit daar van zon geraken, blijde was tot een vergelijk te komen; het akkoord wierdt getroffen ten jare 1573, waarbij aan den Bïsfchop een jaarlijks penfioen van 6000 guldens wierdt toegelegd, uk de opkomften van het klooster te betalen, Omtrent dezen tijd heeft hij ook bij dispenfatie van den Paus, de grauwe Minderbroeders kap afgelegd, en het wereldlijk Priesterkleed aangetrokken. Hij ftierf aan ene befmettelijke ziekte den <5 oktober 1576, vrij algemeen betreurd; doordien hij een zeer vriendelijk Man was, beleefd, infchikkelijk, en gants en al geen vervolger , verfoeijende de aanbrengers; op zekeren tijd zelvs, dat de Landvoogd Gas?ar i Robles , een groot aantal lieden die in verdenking Ronden dat zij de nieuwe religie aankleefden, wilde doen vatten, kantte hij 'er zig met alle vermogen tegens, en belette zulks; ook was hij in vele zaken ongemeen bedreven, verftandig en Raatkundig, zig bijzonder wel naat den tijd en humeuren der menfchen wetende te fchikfcen. Men vindt hem egter de ondeugd van gierigheid aangetijgd; en dat hij nog op zijn doodbed over de ontrouwheid der Aduarder Monniken heeft geklaagd, die hem de bij akkoord 'toegeösne 6000 guldens jaarlijks, onthielden» Hij ligt begraven in de Martini - kerk te Groningen. Men heeft van hem in druk: Commentarius in Pfalmos Miferere, et de Profundk, gedrukt te Antwerpen bij Jan Steelsius. Suffrid. Petri, AppencL ad Wilh. Hedam, ed. 1643. p. 8. F. Sweertii, Athen. Belg, p. 412. de Raisse, Belgico Chrijï. p. 405, 406. Vaï.. And?.., Bibl. Belg. p. 484. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. <5i8. Casp. Burman, Tra], erud. pag. 75, 76. Grsvii, Oral. in t. Acnd* Tra], nat. Paquot, Mem. liïter, Tom* Ih p, 1*9-13». Bor, Ned. Gefch.1. D. bl, 27. 245, 246. 265-266. 719. COBBAART (PIETER), geboren in 1589 re Ninm een klein en oud ftedeken in Flaandcren, op de grenzen van Brabant getogen^ wierdt Monnik van de PrcnanfireWifer orden, inde S 4 M-  72 COBERGER. CWENCESLAS) beroemde AUtdije, welke de voorn aamfte" vertering van dit plaatsje uitmaakte; hij deedt 'er zijne geloften in 1607. Na zig te Nimve in de godgeleerdheid geoeffend te hebben, heeft bij waarfchijnelijk den verderen loop daar van te Leuven vervolgd, en hij verkreeg aan dit Hogefchool de waardigheid van Licentiaat iade theologie, die hij daar na gedurende enige jaren in zijn klooster leraarde. Ook was hij Pastoor van AW; vervolgens ging hij tot de Pastorije van Liedekercke te* jare 1647 over, en ftierf te Gent den 14 julij l654 i„ het 65fte jaar zijnes ouderdoms. Daar is van hem in druk: I. Rhylmica Conjiderutio altitudinis confilii Divini fuper falute genens humani, ex Janttisfimo et irrefragabili Ecclefice DoStore Aügüstino , Ephcopo Hipponenji, pmpojta per D. ac F. Petrum Cobbaart. Brux. i647. 4t0. 2. colloquium Rhytmicum Juter captivitate et redemptione generis humani: interloquentibus AmbrosioMediolanenji et Augustino Hipponenji, Ecclejice orthodoxe Doclonbus. Auüore Adeodato Roborino , Theojopho. Patavii, J648. 4to. 3. Laus pojUuma, Jire Encomium funebre BenedxcTi van Haeften , Prcepojiti Affligimienfis dignisfimi. l648. I L* R F01'P£NS' BibL Belë- P- 963 , 964. Paquot, Menu fitter. Tom. IX. p. 02-95. COBERGER (WENCESLAS) , bij velen Coeberger gl r-aamd, Is ten jare 1560 te Antwerpen geboren, en geweest Schilder van den Aartshertog Albertus benevens algemeen Opzien, der van de Bei gen van barmhertigheid of Lombarden te Én» J4i van zijne jeugd af aan gaf hij reeds blijken van ene gelukkige gene.gdheid voor de fraije konrten. Na zig enigen tijd op de bouw- en fchilderkonst onder het beftier van Martinus de Vos toegelegd te hebben, verliefde hij op deszelvs dogter-i doch deze minnarij niet willende vlotten, nam hij voor tot verzetting van die minnedrift, een reisje naar Italië te doen, teffens met het loffelijk inz.gt bezield, om'zig aldaar onder beftienng van de beste Meesters in de konst te oefenen en de oude gedcnkftukken te beftuderen, die men zo menigvul«'£ w dat gedeelte van Europa pleeg te vinden. Zig enigen tijd  COBERGER. (WENCESLAS) 73 tijd te Rome opgehouden hebbende, toog hij naar Napels, en Biaakte aldaar vriendfchap met een Brabander, Franco genaamd , voor -wiens dogter hij zulk ene warir.e liefde opvatte, dat hij het met haar eens geworden zijnde, van den vader ten huwelijk verzogt, het welk hem, doordien hij een jongeling van grote verwagting was en daarbij veel geest bezat, gaarne toegeftaan wierdt. Verfcheidene kinderen , zo jongens als meisjes, zijn uit dezen egt voortgefproten, onder welks getal waarfchijnüjk is geweest Jakob Coberger , die eerst Kapitein in dienst van Filips den IV. zijnde geweest, naderhand Karthuifer Monnik wierdt. Wenceslas bleef na dat hij gehuwd was, nog enigen tijd in Italië, zo wel de fchilder- als bouwkonst voortzetten, en maakte in beide die vakken aanzienlijke vorderingen. Naar Atwerpen te rug gekeerd, hielde hij zig enigen tijd in die ftad op , en fchilderde 'er in de kapel van de Handboogfchutters in de Lieve Vrouwen-kerk, een St.. Sebastiaan meet dan levensgrootte, benevens enige Vrouwtjes in 't verfchiet, die Heilige bewenende; in wiens wezen hij de doodstrekken zo natuurlijk hadt afgebeeld, dat de konstkenners 'er over verbaasd ftonden; dan het ongeluk wilde, dat dit meesterftuk niet lang in de kerk hing, of het hoofd van den Heiligen was 'er met een mes uitgefneden, en weg geftolen; hij vulde het gat met een ftuk geplumeerd doek, en fchilderde daar weder een ander hoofd opï doch dat verre beneden het eerfte uitviel. Vervolgens ging hij zijne woonftede teBrusfel vestigen, alwaar de Artshertogen Albertus en Izabella van zijne grote bekwaamheid onderrigt, hem met de tijfels van hun Raad, Hoffchilder en Opperbouwmeester vereerden. Aangemoedigd door hunne weldaden, maakte Coberger zig grotelijks verdiend aan zijn vaderland. Hij beflierde als Bouwmeester de kerk der L. V. van Montaigu naar het model van St. Pieterskerk te Romen; als mede de kerk der Augustijnen te BrusfeU Ook wierden onder zijn opzigt verfcheidene ftinkende poelen en moerasfen, in de nabuurfchap van Duinkerken en Wijnoxtergen afgetapt, en in vrugtbare velden herfchapen. Hij verE s Fraij-  74 COBERGER. (WENCESLAS) fraijde mede grotelijks de fonteinen en andere verCei-fclen 4 van des Aartshertogs lusthuis te Ter Vueren een dorp rusten' Brusjel en Leuven gelegen. Ook lei hij zig inzonderheid toe cp de verbetering der Lombarden , welke in zijnen tijd in de meeste Reden van de Nederlanden waar over den Aartshertog het gezag voerde, wierden opgerigt. De uitvoering van allé deze nuttige ondernemingen, gevoegd bij zijne kundigheid in' het vak der Gedenkpenningen, daar de Aartshertog een groot liefhebber van was, deden hem hoog in achting en aanzien ■bij hem fteigeren. Cobehoer ftierf te Brusjel in 1630, den ouderdom van 70 jaren bereikt hebbende, en wierdt in der" Rekolletten-kerk begraven, met dit graffchrift: Hic jacet fepultus, Dnus Wenceslaus nE CoEBKttöEK, Eques auratus, TopareJm St. Antonii, Archiducum ArchiteÜus, et Montium pietatk in Belgio Generalis, mortuus Anno m.d.c.xxx. Ook vindt men deze volgende hoogfteigerende vaarfen ter zijner eere gedigt: v> Qiice valido unius molimme Coeurgeri Fiunt non hominis credo fed esje Dei: Impojuit montem monti, ceu Pelion Osfee Atque gigantceam Jlemit ad aftra viam. Erro; piam jlernit; valeat Titania pubes: Oitceritur, hic pietas, fed pietate Deus.. ■Nunc minus eft migrare lacus, et cedere terra: Montes qui movit, nonne movebit aqaas? Men heeft zijn Afbeeldzel in 't groot zeer fraij gemeden, met dit bijfchrift: Wenceslaus Coberger, Praefeidus genera, lis Montium pietatis, Bruxeüis, Alberti Archiducis quondam Pk. tor hwmanarum figurarum. Aimt. van Dyck pinxit. L. Voester*ians fculpfit. Aan Coberger wordt het volgende werkje toegefchreven : Sfiislocia/ ofte Sefcherni-reöcneu tegen het ïtcftelen ban be cn* ïebelycKc buanotn/ enbe ooeït te tcgenracDcr*? ban be ïScrgfjen ccr bermertirrjeijr. JPJts-gaöercS ©ertccth acn be rcbetijrhc per* fconcn/ ac&zmibt be uoo?c&et;cemöc S^rrfceti / orJanchp- erres utbt  COCCEJUS. (HENDRIK) 15 recfjt in De «fücbertanbtfcfje ftyjbincien otibcc tse eefjoojfaemfjcrjc ban fjaere $2oogh£bcn / bon? Vencesl. Coberger. Sfn bcrmaccRcInchcn bicJht gcflcft D002 Amator Pietatis. Mttljclm 1621. in 4W. Isaac Bullart , Acad. Torn. IL p. 479-482. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 1162. Jac. Wallu, iEleg. VIII. Libr..I. edit. 1656. p. 217. Paquot, Mem. litter. :Tom. VI. p. 305-308. Descamps, Vie des Peintres Flamend. Allemands et Hollandois. Paris 1753. in Svo, Tom. I. p. 205. K. v. Mander, Leven der Schilders. I. D. bl. 349. aant. (*)., F. le Comte, Kunst-Kabinet. II. D. bl. 34. enz. A. Houbra,ken , Schouwburg, I. D. bl. n5-117. Jfiigcmeini* $\mfü fteed, om de Godlpraken der Heilige Schrift te verklaren en op te helderèn. Onder dezen arbeid was hem de zin dèt Bijbelwoorden overal zo* zaakrijk voorgekomen , dat zij allës •betekenden wat zij maar mét mooglijhheid betékenen kenden. Naar dezen zonderlingen ftelregel leide hij de Heilige Schrift uit* De vervulling van heel het Profetisch woord' was, zijns 'oirdeels, Christus , Welke even daarom allerwege moest ge» zogt, en ook gevonden konde worden. Hij befchouwde het gantfe Oude Testament, den Levitifen drenst met alle deszelvs kerkplegtigheden, die den Israëlieten als een flaavs juk waren tmgelegd, en de gehele aanëenfchakeling der oude Joodfe gebeurtenisfen, als iets voorbeeldigs, als ene grondfchets van Christus zeiven , of van de goederen en lotgevallen des Nieuwen Testaments; zo als ze plaats zouden hebben tot aan de voleinding der wereld. Menig iets ook van *t gene d@ Heiland in zijn verkering hier op de wereld gedaan, geleerd en geleden hadt, was, naar zijne gedagten-, ene affchaduwing van de voordelen des Nieuwen Testaments en van 't gene voortaan in de Christelijke Kerk voorvallen zoude. De gantfe leer der waarheid, zo als ze ons in de gewijde Schriften voorgedragen wordt, konde, volgens zijne mening, het best ver* klaard worden, zo men dezelve voeglijk deedt overêenftem» Jnen met ene huishouding der Verbonden, wélke God met het toenschdom aangegaan hadt. Hij leerde* dat God met Adam een Werkverbond, en na het verbreken van het zelve een Gent* deverbond opgerigt hadde, Waar Vah de ttenwöordige Wet eneplegtfpraak , een formulier was geworden , toén hetzelve ftaatlijk vernieuwd wierdt, met het Israë'lietendom in de woéstenije van Arabiè'. Dit ware het Oude Testament zo als het in den Bijbel gebeten wordt* waarbij hij M'öses als MiddÈ* laar aanmerkte, en welk Verbond hij bèweerdè van deuWèê natuur te zijn als hét nieuwe Verbond, door het Middelaat^ fêhap van Jêsus opgerigt. Uit kragt var. dit OuvJe ïlttMBtfAt 4 m-  88 COCCEJUS. (JOHANNES) waren, naardemaal het zelve voorbeeldig was, den Israëlieten geene andere goederen toegevloeid, dan enkel tijdlijken, welken hun evenwel ten onderpande verftrekten van beter goederen, waar van men onder den nieuwen dag het genot daadlijk hebben zoude; de voowugten wierden 'er toen ilegts van geproefd; Gods goedheid voegde hun bij voorraad deze zegeningen toe. Even daarom moesten ze aangemerkt worden niet zo zeer als ktnders van God, maar als flaven, die ftaag ln vreze zijn. Op ene heel andere wijze wierden dus de gelovigen, onder het oude licht levende, geregtvaardigd, dan die, welke onder het nieuwe leefden. Daar de Sabbat in de woestijn ingeiteld ware, en niet ten zevenden dage der wereldfchepping, moest men denzelven, als fchaduwagtig zijnde geweest, onder het Nieuwe Testament voor afgefchaft houden. Eindelijk verdeelde hij de gantfe gefchiedenis der Nieuwe Kerk in zeven tijdperken of perioden, overëenkomftig met de zeven Brieven, Fiolen en Zegelen in het boek der Openbaring, en de zeven Gelijkenis/en uit het Euangelie van Mat- theus. Zie daar ene korte opgave der leerwijze van Coccejus, en enige voorname bijzonderheden van zijn Godgeleerd ftelzel • ontleend uit het uitmuntend werk van den Eerw. A. Ypei ' Gefchiedenis der Jijstematifche Godgeleerdheid. Nu willen wij nog uit het zelvde werk aan onze Lezers berigten , welke gevolgen en uitwerkzels deze leerwijze heeft voortgebragt. Tot aan het jaar 1658 genoot Coccejus rust en toejuichinghij was toen reeds agt jaren Hoogleraar te Leijden geweest! Dan nu pakten 'er van lieverleê enige zwarte onweêrswoken boven zijn hpofd zamen: een vloed van haatlijke befchuldigingen, van bitze bejegeningen en liefdeloze verketteringen regende op hem los , terwijl hij door een' ioeijenden wind van ftrenge kabaalzugt beftormd wierdt. In het genoemde jaar 1658 ontftonden de eerfte bewegingen tegen hem, over zijne gevoelens nopens den Sabbat, welken hij voorgedragen hadt in zijne uitlegging van den Brief aan de Hebreeuwen. Hier tegen fchteef de ütrechtfe Hoogleraar Essenius ene latijn-  COCCEJUS. (JOHANNES) 89 tijnfe Verhandeling de perpetua ir.oralitate l'.ecalogi, adeoque fpec. etiam Sabbati, die ook in 't nederduits 't licht zag. Hier op gaf Coccejus uit een gefchrift, getijteld: Indagatio nature Sabbati et quietis Nov. Teft. <©nöcr$oeH ober Den toaren aart be£ „èabbaté en bcr rttgt ban Ijct Jüientoe Ceétamcut; in het latijn en nederduits te Leijden in i2mo. Hoornbeek het daar op volgen zijn gefchrift: ïjeiliojna ban <Öaüf naam en batj. Wijders verzette zig ten jare 1665 tegens hem Gysbert Voetius , ten aanzien van het onderfcheid tusfen « 't welk hij in 't onderzoek over den waren aan des Sabbats voorgefteld hadt. Eeide deze ivoorden in de Schriften van het Nieuwe Testament voorkomende , gaven , volgens 't algemene gevoelen der Schriftgeleerden, één en liet zelvde te kennen, doch, naar de gedagte van Coccejus, betekende «s Mans arbeid te vallen, en hem een' ftouten ft'i• dat  COCCEJUS. (JOHANNES) 31 i; dat men nergens konde aantonen, dat den Christenen een „ gebod gegeven ware, om den Sabbat te vieren, maar dat „ zulks alleen een oud kerkgebruik ware, en dat het bevel s, van God , den Israëlieten opgelegd, om den Sabbat te hou. ,, den, niet moest gerekend worden onder de zedelijke gebo„ den van God." Zulk ene Helling, geheel overëenkomftig met het gene Coccejus in zijne verklaring over den Brief aan de Hebreeuwen meer ingewikkeld voorgefteld hadt, bragt Essenius , Hoornbeek en anderen, welken met den naam van Prjeciesen, Pr-kciesisten ,Nauwgezetten, benoemd werden, op de been. De doorgaande kreet van de Kerk is in gevaar, wierdt uitgegalmd, en men beiloot Heidanus en Coccejus in openbare gefchriften aan te tasten. Essenius kwam met de bovengemelde latijnfe Verhandeling voor den dag: Hoornbeek liet zijne Thefes de Sabbato drukken. En nu konden Heidanus en Coccejus niet blijven fr.il zitten: Heidanus gaf uit zijne tweede Akademife Verhandeling de Sabbato ff die Dominica, waar in hij zijne gevoelens nader verklaarde, en zijne zaak tragtte goed te maken. En, nu liet Coccejus zig verder los in zijne gemelde Verhandeling, de indagatione nature Sabbati ff quietis Nov. Teft., waar in hij niet fchroomde, vlak uit te leren: 4 „ dat de Sabbat der Israëlieten een voorbeeld ware van de ,, geestlijke rust des Nieuwen Testaments, welke in waarheid „ een Sabbat en ene rust des Heren konde genoemd worden, ,, en, dat men derhalve zig zo zeer niet bekommeren moest „ over de heiliging van den zevenden dag, welke van God „ voor de Israëliërs, alleen, ter viering vastgefteld was, en ons, die, door het bloed van Christus van het juk der „ Israëlietife kerkplegtigheden ontheven, ons over het genot „ van ene beftendige rust, en het houden van den geestlij„ ken Sabbat verheugen mogten, in het geheel niet raakte.* Hoornbeek fchreef toen zijne Heiliging van Gods naam en dag, en verweet daar in Heidanus en Coccejus losheid van denken , hen tevens affchilderende met lelijke kleuren als ongodsdienftige Heiligfchenders. Heidanus fchreef daar op in het nederduits zijne <£cmftöcrat!cn; Hoorneeek zijne nader bctotfs ring '  92 COCCEJUS. (JOHANNES) ring ban 'ïï $ercn uaghriliginr; Heidanus het IE Deel van zijne Confiöcratien/ en Coccejus een werkjen, Typus Cencor. dia Amicerum circa kmorm Dominica. Middelerwijl zond een onbekende en kwaadwillige hand in het licht een boek, getijteld : Sententia Smniana de Sabbato fi? quarto Pracepto inimica petati, cum vindiciis expresfi mandati de injiitutiene mei dominU ci, Auüore NathanaSle Johnson, 5. S. Theo!. Licentiate; in welk boek, Heidanus en Coccejus van Socinianen) befchuldigd en deerlijk gehavend wierden. Vervolgens zijn 'er nog verfcheiden fchriiten over en weder gewisfeld, tot zo lanten Laatften de Staten des Lands beide partijen ftilzwijgen en ene wederzijdfe verdraagzaamheid geboden. Intdsfen evenwel waren de lang overdagte gevoelens van Coccejus aan 't hcht gekomen, en 's Mans doel, om de Schoolfe leerwijze te verbeteren, was ook niet meer verborgen. Hij kreeg fteeds meer vrienden, maar ook meer tegenftanders. Ontzettende bewegingen ontftonden 'er nu voortaan doordeze nieuwe leerwijze van Coccejus in de Hervormde Kerk hier te lande. Alles geraakte in rep en roer; terwijl ieder voornaam Leraar, die of voor, of tegen dagt, naar zijnen voorganger, aan wiens voeten hij het onderwijs op de Hogefcholen genoten hadde, of wiens Ieerftelzel hij omhelsd»» benoemd wierdt. De leerlingen en * vrienden van Coccejus wierden Coccejanen, en de leerlingen van Voetius en die met hem den fcholastieken Ieertrant voorftonden , wierden Voeüanen geheten; beiden benoemingen, welken tot op den huldigen dag ftand houden, fchoon anders het twistvuur bijkans geheel gedoofd is. De eerften wierden ook genoemd Lieden van de nieuwe, en de laatften van de oude ftudie. 't Gene wijders deze onrust niet weinig vergrootte, en de leervoordragt van Coccejus als ere verderflijke nieuwigheid deedt voorkomen, was, dat zij, die Coccejus in de Godge' leerdheid volgden, Cartesius tot hunnen leidsman in de Wijsgeerte kozen, niet zo zeer, om dat 'er tusfen de Godgeleerdheid van den enen, en de-Wijsgeerte van den anderen enige verbmdtenis lag, en dezelven ene wederkerige betrekking °2  COCCEJUS. (JOHANNES) 9' «p efltanderen balden, maar om dat de zelvde Geleerden, die den loop van Cartesius zijne Wiisgeeite zogten te ftremmen, enkel bij toeval ook de hoofdvijanden waren van de Coccejaanfi Godgeleerdheid. Daar d is ene en dezelvde wederpartij met bijëengera^nte isragïea aanviel op de leeiftelzels van Cartes'ius en Coccejus, wie den de leerlingen en aanhangers van deze twee grote Heesters, als van zeiven bij eikanderen, en in de noodzaak gebragt, om hunne magr te verenigen, en zamen te werken ter verdediging van hunne bijzondere zaak tegen de aanrandingen van hunne gemene, zo veel \ermogende wederftan« ders. Deze vriendfchap tusfen de Cartefianen en Coccejanen veroirzaakte met ten tijd, ene gemeenfehap in denkbeelden; inzonderheid, toen Heidanus en Wittichius , twee Leijdfs Hoogleraars van den Coccejaanjhi aanhang, de leerftellingea van het Cartefianismus in hunne Godgeleerde lesfen begonnen in te ftroijen, en daar onder te vermengen. Zo dra het vuur der verdeeldheid aan den gang ware, en de twistbrand itaag heftiger wierdt, veroirloofden verfcheidene Leraars zig, op de» voorgang der beide genoemden, om de grondftellingen van Cartesius te gebruiken tot opheldering der Godlijke waarheden. De wereldlijke arm, zo wel als de magt der kerklijken, hadt zulks wel zoeken voor te komen, doch de natuurlijke neiging, om het verboden te overtreden, verijdelde alle deze pogingen; de nieuwe Wijsgeren kregen toch aan de Akademiën allengs een' vasten voet, zo dat niet weinige Hoogleraars en Predikanten ze dikwerf in de daad, zeer ten agterdele van het Christendom, bij het verklaren der Schrift, eq het behandelen der waarheden, in hunne lesfen en leerredenen inweefden. Hemel en aarde bewogen menigwerf de Voctianen, om de fteeds voortgroeijende leerwijze van Coccejus uit te roeijen en geheel te verdelgen. In Friesland zette zig ene gehele klasfe, die van Zevenwouden, fchrap tegen de leer van dien groten Man en zijnen volgling Henk. Gköknëwegèn, iemand d;e met regt gezeid kan worden bij de woorden van zijnen Mees..  COCCEJUS. (JOHANNES) Meester gezworen te hebben, en van wien men meent, dat fommigen naderhand genoemd zijn groene Coccejanen. Een van de leden dier klasfe, Hekr. Brink, Predikant op de Joure, Baderhand te Utrecht, gaf ten jare 1663 , na dat 'er reeds verfcheide-e klasfikale fchriften waren uitgekomen, een boek in 't licht, getijteld: «©ntfchafceung bmi bet Bcnaamöe heten bet Pwfetifcfje VII. Deel. G de-  CQCCEj VS, (JUMNNES) dcssn zfg dé ongenade der Overheid op den hals haalden, en bi) de Oranje-Verjien hoog in achting (tonden. Verfcheiden fialen, hier van ten bewijze, worden opgegeven van Wage. NAAJV, i» zijne Vaderlandje Hijlorle. tiet Coccejanismus ging gepaard wet de Staatsgezindheid, of, zo als men het in onze dagen noemt, het Patriottisme.. De onlhiimige Maresius gaf den Coccejanen den .naam van de LoevenJJehje faktie. De Voeiiamje leerwijze daarentegen, en de Stadhouderlijke Regering waren in ons vaderland twee onaffcheidbare vriendinnen. !n het jaar ic8S gebeurde 'er te Rotterdam iets, dat dit niet in het bcstQ daglicht fielt. De Vroedfehap hadt men gedrora'gsn, op dq bedeüing van den Höofd-Officier Jakoe van Nieyelb, een geheunen ééd te doen, om de Regering met een Stadhouder, en de Voetianen te helpen verdedigen, en zo niet, dan te verbeuren 4000 guldens en hare Vroedfchapsplaatzen, Hier kwam bij, dat de Coccejanen befchuldigd wier, den met ene daadlijke. afwijking van één of meer leerftukken des geloofs, welken vervat zijn in te Nederland je GelwfsMïJicnis en in den lleidelbcrgjen Katechismus. De voorname. Mab, welke hier het Ketter-alaim floeg, was de onrustige Maresius. In Zeeland moeten ook de volglingen van Coccejus onder een fterk vermoeden van onregtzinnighejd gelegen hebben, blijkens e:io refolutie van de Staten dier provintie van den 12 junij 1675, waar in gelast wordt aan de Piedikanten, om te blijven bij de zuivere leer van Gods woord, zo als die is uitgedrukt in de Formulieren , Geloofsbelijdenisfe enz. Eelvs vermaten zig de Voetianen, om de Coccejanen voor Atheïsten uit tc maken. Zulks toch meenden ze te mogen doen, om dat enigen van hnn Relden, dat 'er redenlijke jehepJets in de Maan waren; en, dat niet de Zon, maar de Aarde draide en omliep. Den Coccejanen zulk een vuigen lak aan te wrijven, gdebiedde voorzeker in bovenmatig diift, maar hadt tceh voor deze menfehen de nadeiigtle gevolgen. Trouwens de Voetianen hebben aan den anderen kant van de Cotcjanen eok al befghuldigingen van dien aart moeten verkroppen, Van der Waayen, ds vader, Hoogleraar in de godgeleerdheid ta Fra<  COCCEJUS. (JOHANNES) 99 Fra-c'.fr, en Izaak le Maire, Predikant te Anfteldam, hebben de vrienden van waarheid en vrede zeer ontftigt door hunnen aanval op den eerden Hoogleraar der theologie te Leijden Fred. Spanheim, den zoon, welken zij met Socinianen], en afwijken van de Nederlandfe Geloofsbelijdenisfe betigt hebben. Zulks evenwel hadt op de denkwijze van het volk dien invloed niet, als 't gene den Coccejanen werdt aangetegen. Van hier onder het gemeen in Nederland, de hoge achting voor den Voetiaanjen aanhang.' 't Gemeen toch heeft altijd zser ten voordele van het Vorftelijk Huis vak Orakje en voor de orthodoxie geijverd. En van hier dus ook, dat de Coccejanen, welken bij de Staten en de Wethouders der lieden gezogt en geëerd waren, de voornaamfte en beste ftandplaatzen kregen , en van tijd tot tijd in getal aangroeiden; waar door hunne zaak ten langen laatften het te boven kwam, en hunne leerwijze in hoog**aanzien geraakte. In vervolg van tijden heeft men, naar dat de Staatswind waaide, hunne partij nu meer, dan weder minder, met zekere oogmerken hegunftigd en bevorderd. Tegen het einde van de XVIIde eeuw begon het verfchilvuur, 't welk reeds gedoofd fcheen, weder op nieuw te ontvonken, en in vlam uitte flaan. De drift van fommige heetbloedige Voetianen holde zo verre buiten het fpoor, dat zij 'er onder de hand op begonnen te arbeiden, om de Hellingen der Coccejanen opentlijk veroirdeeld te krijgen ; waar toe zij Koning Willem in den arm zogten te ne, men. Maar dit plan van hunne liefdeloze inzigten werdt verijdeld. De Staten en de Vorst begeerden : „ dat men „ eikanderen zoude verdragen , dat men eikanderen bij de ,, gemeente niet zoude verdagt maken, dat de Hoogleraars zig „moesten wagten voor Hellingen, welken den Studenten „ aanleiding konden geven, om de leer van den godsdienst „ te behandelen naar de regels van de wi'sgeerte; en einde„ lijk, dat men bij het beroepen van Predikanten moest zien „ naar Mannen ftigtelijk van leven, en van enen gematigden „ en vreedzamen inborst." Wat nu in 't bijzondere het Godgeleerd Sijstcma van CoccsG 2 jus  i«q _ COCCEJUS, (JOHANNES) rus aanbelangt. Hij hadt bij het lezen en doordenken der Heilige: Schrift, zijns oirdeels, gevonden, dat de gewijde Schrijvers de wijze, waar op zondaars van God begenadigd en gezaligd worden, als een Verbond van God met de Menfen ptegen te befchouwen. Dit beeld bekoorde den fchranderen Man; en hij- kreeg 'er zo bij uitüek veel mede op, dat hij op de zonderlinge gedagte kwam, om de gantfe geloofsleer van het Christendom onder het beeld van een Verbond tusfen Goden dm Mms voor te Hellen. Coccejus hadt hier in evenwel zij?>e leidslieden, welken hem den weg wezen, en hem m«t geraitk, 20 -wel als met fpoed, deden voortgaan, verder, dan zij zeiven immer geweest waren, en hadden komen kunnen. Dezen waren, behalven Walmus en Cloppenburg, inzonderheid Gellius Hotzenus Snbcanus, Kaspar Oleviafit», een der opftellers van den Heidelbergfen KatecJiismus, en Matthws Maryinius, een Godgeleerde van Bremen. De emfte heeft in den jate 1584 te Leijden uitgegeven een werk, getijteld: De gratuite Dei Fadere ff Sacramentalibus fignis ; de andere, heeft in 1585 te Geneve uitgegeven een werk, getijteld : De Jubjlantia Fxderis gratuiti inter Deum ff eletïos,- en de derde in 1618 tè Bremen een werk, getijteld : De Fwderis tiatura ff gratie; fignacuiis V Tratlattis. In die fchriften hadden deze Mannen de bouwfloffen bijéén gebragt, waar uit Coccejus een geregeld famenftel heeft begonnen op te trekken, 't welk zijne volglingen voltooid hebben. Coccejus is de eerfte geweest, die het Verbonds denkbeeld, 't welk die Mannen reeds hadden ontwikkeld, bewerkt heeft. En hier uit- is de bekende Verbonds-methode, of het Verbonds-fijsthema ontftaan, waar toe Coccejus in zijn werk, getijteld: Summa Do&rinie de Fa-dere ff Tejhmento Dei, het plan en den eerften aanleg gemanke heeft. Het denkbeeld, aangaande een Verbond van God met den Mens, leidt Coccejus ten grondilage van een gezuiverd, onwijsgerig en geheel Bijbels fijstema, namelijk als een Werkverbond (Fasdus operum) door God met den Mens opgerigt voor den val, en als een Gemdeverbond (Fxsdus gratie) door God met  COCCEjÜS. (JOHANNES) xm mét den Mens gemaakt na den vak Dit Genadeverhnd wierdt volgens ene drievoudige Huishouding voorgefleld; ïe weten, -de Huishouding voor de Wet. onder de Wet, -en onder het Êuangelk* Wijders dagt hij neg aan een bijzonder Verbond, '{ welk Goo *e vader met zijnen zoon Christus aangegaan hadt. Dit alles gaf Coccejus en zijne leerlingen aanleiding, om de Voor«ragt hunner leer onder woorden en termen te brengen, wel» ken men bij het treffen en onderhouden van menslijkê verdragingen gewoon is te gebruiken Men ziet dus, dat 'ft in 's Mans arbeid veel vernuftig fpeelwerk zij, en 'ef overal menslijkê vindingen onder lopen, 't Is waarlijk jammer, dat ïnen zo van het ene gebrekkig uiterfle in het asdere vak5 tfi de ei e klip willende vermijden, op ene andere öoot» Het bovengenoemde werk, Summa -DoBrke de Fwdere g? 'TeJIamento Dei, is in enen geheel nieuwen en zeldzamen fmaak gefchreven. Het zelve is in -XVI hoofddelen gefplrtst. Eerst handelt hij in 't algemeen over het Verhoud, ën in "t bijzondere van het Werkverbond; vervolgens van de affclafSng des Werkverbond*, die vijfè'rlei is; •namelijk bet Wèrkmhond is afgefchaft door de zonde, door 't verbond der genadé, door-de verkondiging des Euangeliums onder 't Nieuwe Ttstaïnent, door den dood des lighaams , en door de ©pftanding van de doden» Hier mede loopt het gehele werk ten eindes, terwijl 'er tot elke bijzondere afchaffing des Werkverbond*, dé daar toe behorende Hukken der Godgeleerdheid gebragt worden. Dit gefchrift is voorzeker een der belangrijkfie wfcrlt*% welken wij van Coccejus hebben; om zijne andere fcferïfteft -toet vrugt te lezen en te verdaan, dient men hetzelve wd met opzet en ernst door te denken, naardien zijne, ge voeler» voor het merendeel overal op de leer der Verbonden gegrond zijn. Met dit alles moet men egter dit werk niét «tamsrkttn als een volledig Go geleerd fijstema naar den fmaak van Coccejus. 't Is niet meer, dan ene grondtekening, of -aanleg, waar naar zBne volglingen hunne Theologife ileizels bearbeid hebben» Hij zelv* heeft wel gefchievc'n ee» werk, gerijrcld: Summa Theologie ex Scrotum refeiAa, *t welk «eist ce Ltfdeh G % i»  <Ï02 COCCEJUS. (JOHANNES) is uitgekomen in 't jaar 1662, en naderhand te Amfteldam in 1669. in 4to., gelijk ook in 't nederduits, vertaald door Th. Antonides, in 11596. in 4to. Doch dit is meer volgens de gewone orde, welke men in de Sijstema's houdt, vervaardigd; alleenlijk heeft het boven de algemene Ieerftelzels dit eigen, dat het fchriftmatig en bijbels zij, zonder inmengzels vaTi fcholastieke en wijsgerige fpitsvindigheden. In dezen opzigt heeft hetzelve zeer veel waarde, 't Is afgedeeld in 36 'plaatzen (Loei) door welken 'er 97 boofdflukken heenlopen. ' Men kan uit het gefchreven opmaken, dat Coccejus een Vijand ware van de Peripatetife wijsgeerte , en ook met alle wijsgeerte weinig op hadde, en dat hij als een voortreffelijk Schrift-uitlegger geene andere geloofsleer, dan ene zuiver Bijbelfe wilde doen gangbaar worden, die van alle bovennatuurkundige termen, onnutte vraagftukken en fchoolfe fpitsvindigheden ontbloot, den Volksleraar meer te ftade konde komen. Alen kan 'er te gelijk uit opmaken, dat hij in de algemene leermethode der Theologanten ene grote verandering dadelijk begon te bewerkfrelhgen. Hij veranderde niet alleen de voordragt, maar hij verrijkte ook de dogmatiek met ene menigte van artikelen, die anders tot de geloofsleer niet gebragt wierden, en verbond daar aan ene nauwkeurige verklaring, van zijne Bijbelfe hoofdbewijzen. De Scholastiekerij kreeg hier door dus een' geweldigen fchok. Ten zijnen leeftijde begonden de Godgeleerden in het bearbeiden van hunne Sijstema's, reeds uit .eikanderen te lopen. Onder alle Theologanten, in die dagen, was 'er niemand, die de fchoolfe leermethode zo fter'k voorftond, en zo ijverig voortzette, als Voetius, en niemand, die van dezelve groter afkeer hadt, en haar meerder afbreuk zogt te doen, dan Coccejus. Beiden hadden zij hunnen aanhang. De genen ,• welken Voetius aankleefden, hielden zig bij het beoeffenen ener dorre en wijsgerige Schoolgeleerdheid, die het brein vulde met allerlei ingewikkelde kundigheden, maar onvrugtbaar voor het hart was. Schoon 'er toch ook enigen onder hun waren, die in het Scholastieke zekeren wanfmaak krijgende,  COCCEJUS. (jOiiANNËS) *6j de, de Godgeleerdheid op ene meer ongekunfteldè en fch/rifV maüge wijze Verkozen te behandelen. Maar de volgl-ingen van Coccejus, fl.oegen allen den nieuw ontdekten weg in, zuiverden de Godgeleerdheid van de bedorven Schol astiekerij,, leiden zig toe op de uitlegkunde, vormden Bijbelfe teetftelr zeis, en fielden de waarheden, zo als ze in de Kerk belede» kierden , in eén helderer en eenvoudiger daglicht vooï-; d« Theologie bleef wel zo ene befpiegelende wetenfchap-, maar gij bekwam toch door zulk ene vervorming ene fchoner ge> daante , en gewon door hare fchriftuürüjkheid niet weinig ten feehoeve van het werkdadig Christendom;- ware toch dèzeiv* door de Coccejanen daar toe wat meer aangewend! Laten wij nu uit het zelvde werk van den geleerden Y?sï ene fchets mededelen, van de preekmethode der Coccejanen, in de vroegfte tijden der opkomfte van dien veel 'géïugtmtócSTrden Aanhang, in tegenftelliög cis vergeleken niet die 4& Voetianen. De Voetianen Verklaarden 'hunnen Tekst gedeeltelijk naar cfe initlegwijze van Calvyij, en gedeeltelijk naar die va51 Huie ©e Groot, leiden zig zeer toe 'op gemoedelijk prediken, en verkoren het ftigtelijke boven het leerzame. Zij vergeesrelijkten hunnen Tekst, en bragten denzelven over op elk mens: de Ietter was toch eén dode letter. Daar toe waren ze opgewekt geworden, door bunnen fmaak In Engelfc fchrifte» en predikatiën. Hunne leerredenen waren gants niet rauv> keurig bearbeid; 'er was te veel Schoolgeleerdheid in: eij fpraken Van objekten, ■effel&en, concepten enz., waar van de gemeente niets met al verftond. 'Er waren te veel •Schriftplaatzen zonder oirdeelkunde onder eikanderen geplaatst t «it heette Schriftuurlijk prediken. Zij gebruikten dikwerf cneigefraartige en duistere fpreekwijzen, die, fchoon zij over den eenvoudigen Godsdienst Van Chrïstcs fpraken, uit de teer van Moses flaatlijken Godsdienst ontleend waren-, gij fesdienden zig van verbloemde, digterlijke, öosterjc fpitjekwi}*" zen; zij fpraken hebreeuws- en gricks-nedeidiiits ? ja eetVS liep 'sr hier en daar een lati-os of grieks BeïegdÉ cftder. G 4 OÓ»  104 COCCEJUS. (JOHANNES) Ondertusfen beijverden zig de Voetianen, om in bearbeide toepasfingen, met ondcrfcheiding van meniën, de harten te treffen , en tot godsdienftige werkzaamheden te bewegen. Eerst kregen de ketters hun deel, dan wendden zij zig tot het , grote gros der gemeente, 't welk zij als onbekeerden befchouwden, en ten laatften rigtten zij hunne reden tot het kleiner hoopjen , de godvrugtigen, tot welken zij menigmalen het langst en het meest fpraken. Wat de Coccejanen betreft; dezen hadden ene droge en leermeesteragtige predikmanier. Zij verklaarden hunne Teksten woordlijk van het begin tot het einde. Zij fpraken wijd en breed over den grondtekst, en leiden hunne geleerdheid ten toon met allerlei taalkundige aanmerkingen over het hebreuws en grieks, en kritifche gisfmgen. Hunne verklaringen liepen meestal uit op verborgen uitleggingen, gezogte zinfpelingen, en gewaande voorzeggingen van toekomftige zaken. Hunne predikatiën geleken meer naar geleerde verhandelingen, dan naar ftigtelijke leerredenen; zij meenden overal de zeven perioden aan te treffen; zij hadden groten zin in het verklaren van de wonderwerken en de gelijkenisfen des Heilands, en van de Euangelife gefchiedenisfen. Dezelven wierden eerst wijd en breed verklaard; daar na ging de Leraar over, onder voorgeven van den vei borgen en mystieken zin 'er uit op te delven, tot omflagtigheden, waar in hij de weldaden van de m'euwe huishouding, of de lotgevallen der Kerk onder den nieuwen dag, in dat wonderwerk, in die gebjkenisfe, of in die gefchiedenisfe als afgebeeld, aantoonde, en over het voorlegt van ene volmaakter zondevergeving fprak. Met zulke langdradige verklaringen van den letterlijken en verborgen zin bezig wezende, hadden zij geenen tijd overig, om zig met ene doorgaande toepasfing onledig te houden, maar moesten het met een laat ons twee of drie, doen aflopen. De toepasfingen waren zeer kort, en daar bij, zo als men het noemt, algemeen, zonder onderfcheid tusfen gelovigen en ongelovigen in acht te nemen. Sommigen zelvs lieten de toepasfingen geheel agter wege, en, veronagtzaamden volftrekt, op  COCCEJUS» (JOHANNES) 105 op de beoefièning van geloof en de betragting van deugd aan te dringen. Zulk een prediken hield langen tijd ftand onder de Coccejanen; en, een groot deel van de gemeente was 'er mede gediend. Zij gingen ongemeen gefligt naar huis, wanneer de Leraar in zijnen tekst de perioden hadt kunnen aantonen, of in vernuftige fpelingen en profetife kleinheden was uitgeweid; fchoon hij dan ook geen enkel woord gefproken mogt hebben, 't welk het hart konde treffen, of tot het betragten der Euangeliepligten enigen wezenlijken fpoorflag gaf. Over de behoeften der ziel bekreunde men zig, helaas! niet, of weinig. De fmaak wierdt geflreeld, en dit was geBoeg. Dan tegen het einde dezer eeuw waren 'er fommigen uit hun, die onder het oog kregen, dat het toepasfelijk deel der leerredenen 't meeste nut ter verbetering van hart en daden , 't enige doel der prediking , konde te xvege brengen. Dezen begonnen hunne toepasfingen uit te breiden, en op de leest van die der Voetianen te fchoeijen. De Hoogleraar RoêL, Alardin , Predikant te Arnhem , d'Outeein , Predikant te Amfteldam, David Flud van Giffen, Predikant te Dordrecht, en meer anderen, die naderhand emftigen of Coccejanen van den ernst genoemd wierden, vingen aan op dien verbeterden trant te prediken; hunne toepasfingen zijn voor het hart en praktikaal, vol vuur, en wel uitgewerkt. Ene optelling van alle de werken dezes Hoogleraars, tot liet minfte ftukje toe, vindt men in het hier na genoemde werk van den geleerden Vriemoet. Bij eikanderen gevoegd, zijn zij in 1673-1675 voor 't eerst te Amfteldam in VIII Delen in folio gedrukt; ook is 'er wat later een druk van in Duitsland uitgegeven door de bezorging van J. H. Majus en Hendr. Muhl; en namaals nog een zeer fraije editie te Amfteldam 1701. in X Delen in folio; waar op ten jare 1706 nog twee Delen zijn gevolgd, onder den tijtel van Opera Anecdo- ta. Iken.', Orat. de Illuftr. Eremenf. Schola, p. 18. 98. 124.. J. Fabricii, Hiftor. Biblioth. Part. I. p. 252, 253. Part. IV. p. 93. G. Krantzius, ad Conring. Sasc. XVII. C. I. p. 192. J. H. Coccejus, Proefat. ad Patris Opera. Konigii, Bibl. G 5 Vit.  Btf CÖCHELEÏ, (ANASTASIUS) COCK. (GWBERT) Vet. êf Ney. voC. MosheMii, tnflina. Hift. Ecclef. Sa* XVlt Seét II. Part. II. C. II. 5. I?. 3I, 32> Jo. Alberti> ^ ' ai HesYóhiüM. p. 23. Cato/. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1168. Mufeum Mazzuchellianum. Tom. II. p. 8j' Mufeum Milano^Viscontianum , p. 2(58) 269> ^ tófv. pJBqjg Part. VI. p. 93. Partl XVIL p: IQOj ^ J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 618. E. L. 'VhIemoet, ^ FnJ. p. 300-326. Freitagii, Anale&a Litteraria. p. 256. G.' Stolle, in Aamtat. ad Heumannum, p. 319, 320. C Sax * Onomajl. Pars V. p. 559, 560. Niceron, Mem. 'des Hommel -mjir. Tom. VIII. p. 210, ïiï. Baiixet, a, ^ •Tom. II. p. 215. Nouv. Dit?. Hifier. Tom. II. p. 277 G v Loon, AM. ffiyfcr^. m. D. bI. jpj^ A< ^ Gefehïed. der fijstem. Godgeleerd!,. Levensbefchr. van Nederl. Mannen Rel III. D. bl. 35-53. COCHELET(ANASTASIUS), is geweest Karmeliter Monnik en Doktor in de Godgeleerdheid, niet alleen een ijverig maar ook vuilaartig tegenftrever van Calvyn en zijne lerej hij is gefterven te Antwerpen omtrent 't jaar 1614, en heeft gefchreven: 1. Palceftriia Henerps D. Virginis Hallenfis pre T Lipsio Mc. Antv. 1607. Svo. 2. Calvin! infemum. Ibid. 3608. in Svo. 3. Ciemeterium Calvini, adverfus, Joannem Polyandrum Miniftrum Calvinianum. Ibid. 1612. in Svo. xi J. F. Foppens , Bibl. Belg. p. 49, COCK (GYSBERT), te Utrecht geboren, is van het jaSf I6S5 tot in 1707, Predikant op het Stigtfe dorp Kekkengeü geweest, in welk laatstgenoemde jaar hij in een hogen ouderdom is geftorven. Lteënius heeft hem te onregte in zijne Bibliotheca Phil. p. 3or. Adriaan genoemd, in welke dwaling hij gevolgd is door StRuvius 'in Bibl. Philof. Cap. Vil. j. 23 die hem egter Cap. VIII. 5. 7. te regte aldaar den naam'van' Gyssert geeft. Zijne fchriften zijn: Hobees Elenchomerius, feu vindicice pn Lege £? Imperia R ReVgiene contra Hobbefium. Trajet}. 166S. in Avt. 2. Anateme Hóbbêjianismi. Ibid. icP.o. in Svo. 3. Pfal-  COCQ. (HERMAN) (HIERON1MÜS) (JOIIAN) 107 tèfMn Davidis cannine elegiaco redditum. Ibid. 1700. in 8ro. m . C. Burmanni, Trajetlum end. p. 79. COCQ (HERMAN), was ten jare 1585, Rooms Pastoor ■te Naarden, en de Reformatie ongemeen toegedaan. —— ,C Brandt, Hifi. der Reform. 1. D. bl. 92. COCQ (EIIERONIMUS), te Antwerpen in de XVIde eeuw geboren , was een broeder van Matthias , die voigt, en .een Landfchapfchilder zo als hij, doch verwisfelde het penceel voor de etznaald, flaagde daar in voortreffelijk, en won .veel geld met den konsthandel. Hij heeft 12 landfchappen, door zijnen broe.ler ge"childerd, in 't koper gebragt, die ongemeen fchoon zijn, als mede van zijn eigen uitvinding, dis bij de liefhebbers van prentwerk in grote achting gehouden worden; doch voor het konftigfte van zijne werken, houdt men de platen die naar kleine landfchappen, door den ouden Ereugel gefchilderd, zijn geëtst. Hij ftierf in het jaar 1670. Een Schilder van dezen zelvden naam, was ten jare 1760 Tekenmeester van de Rads fchool te Brugge. Des- CAMrs Vie des Peintres Fiamands, Allemands ff Hollandois, Tom. I. p. 93- itUfltmcHH;* ftunftlcr Sciicon / gutlcfj 17 79«in folio f. 166. , COCQ (JOHAN CLAUDIUS), Konstfchilder en Beeldhouwer , een Antwerpenaar van geboorte, behoorde onder de klasfe der Dwergen van de kleinfte geitalte, doch zijn geest was groot, en zijn vernuft rijk in het voortbrengen van allerleije konstftukken , zo met het penfeel als den beitel, want hij muntte inzonderheid in het beeldhouwen uit. Toen het kasteel van Breda, ten jare 1696 in zijn voorgaande of veeleer heerlijker luister genoegzaam was heifteld, wierdt Cocq van Antwerpen , benevens E. Verheyde uit 'sHage ontboden, om dit Vorftelijk huis met konftige beelden en fchilder-cieraden te komen oppronken, onder opzigt van den Heer Romans, Architekt van Koning Willem den III. Het aandeel 't welk Coeq aan dit werk hadt, voltooide hij bui-  lo8 COCQ. (MATTHIAS) COCQ van NEERRYNEN. buitengemeen konflig, gêhoipen door zijn zwager Cherlippu* benevens zeven of agt knegts; hij beitelde hier verfcheidene beelden en onder anderen, den ooriogs-god Mars, dat heden nog de verwondering van de Konstkenners wegdraagt. Hij huwde aan de dogter van een gemenen Kramer, en die wijf dat hem jaarlijks een kind baarde, was zodanig norsch kribbig en gemelijk van humeur, dat zijne overige dagen daar door vergald wierden. Hij overleed te Antwerpen, in 5c begin van 1735, oud van jaren en zat van onrust, nalatende zijne Xantippe beladen met verfcheidene kinderen en weinig goed. Hij voerde egter den roem met zig ten grave, dat hij een overvlieger in het behandelen van het penfeel en den beitel is geweest, die vele konftige zö uit marmer als ander Reen en hout levensgrootte Beelden, Kindertjes, Festons en meer cieraden van dien aart heeft vervaardigd, beha!ven nog een oneindig getal, uit leem of potaarde, kleine naakte Nijmphen, Saters , Kupido's, Vazen, en andere konftige voorwerpen heeft geboetzeerd en beworpen. Daarenboven was hij een uitmuntend Tekenaar, en geen minder groot Meester in het ontwerpen van verhevene ordohnantien enz. j. C. Wëi- jerman , Leven der Schilders, IV. D. bl. 47-54. COCQ (MATTHIAS) , een Antwerpenaar van geboorte; broeder van Hieronimus, was een voortreffelijk Landfchapfchilder, en verbeterde grotelijks zijnen ftijl, door ene rtizê die hij naar Italiên deedt. Wonderlijk fchoön wist hij de natuur na te bootzen en aan zijne Rukken behaaglijke verfchöïdenheid en verrukkende bevalligheid bij te zetten. Hij ftierf ten jare 1Ö65. Descamps, Vie des Peintres £fc. Tom. I. p. 93- atïgcm. Sunftfcr Scricott. f. 160". COCQ van NEERRYNEN (MAXIMILIAAN van BLOIS gezegd), Ridder van Maltha, Heer van Eijerland, was de zoon van Johan van Cocq van Heeswyk en van Anna , natuurlijke dogter van Maximiliaan van den Berge , Here van Zevenbergen. Hij voerde den naam van Blois , naardien zijn geflagt afdaalde uit dat der Chatillon's , Graven van Blois. Zie  COCQ van NEERRYNEN. (MAX1MILIAAN) 109 Zie F. Junius, in Vi>a, p. 242. daar hij een burger van Antwerpen genoemd wordt, en zijn naam opgegeven, Joannes de Ealblois , qui Trelonius ab origine dicebatur vidgo. Zijne meeste verrigtingen worden gemeld in het vonnis, door Alva over hem geveld, den 28 meij 1568, Hij was onder de eerften, die het Verbond der Edelen, ten huize van Hames ondertekenden , en te gelijk zes affchriften daar van, waar op andere Edelen hunne namen fchrijven zouden. Ook is 't vermoedelijk, dat hij bij het inleveren van *t ftneekfehrift ten Hove tegenwoordig geweest zij. De . vergaderinge der Edelen te St. Truijen bijgewoond hebbende, kwam hij op last en met geloofsbrieven van ürave Lodewyk van Nassau, bij den Grave van Mansfeld te Brusfel, om vrijheid der preke binnen die ftad te verzoeken. Bij de ondertekeninge van 't ftneekfehrift aan den Koning, waar bij drie millioenen aangeboden werden, beloofde hij 400 kronen op te brengen. Toen Brederode , wien de Hertogin niet binnen Brusfel wilde laten komen, aan haar uit Antwerpen fchreef, ten einde zij de wapenen zou nederleggen en vrije godsdienstocffeninge vergunnen, was Maximiliaan Cocq van Neerrynen bij hem , nam dienst ouder Breiierode, en dejdt hem den eed ter befcherminge van VLinen, in welke ftad hij, bij afwezenheid van Kornelis van Gmstelles, den post van Kapitein-Generaal en Luitenant van Brederode bekleedde. Hij zou, naar 't zeggen van Alva, deel gehad hebben in 't beroven en brandfehatten van 't platte land omtrent Vianen, daar hij zig een' geruimen tijd ophieldt, in hope, dat een groot aantal der Sektarisfen zig, met hem en andere oproerige Kapiteinen, verenigen zou, en daar na met de benden, die uit Duitsland verwagt werden, tegen den Koning te velde te trekken. Zijn oogmerk mislukt zijnde, trok hij, met voorweten van Brederode , naar Ouderkerk , met agt vaandelen voetknegten, en zohdt enig volk naar Amfteldam, met toeleg, om opfchuddinge in die ftad te verwekken , en dan met alle zijne benden, door ene andere poort, binnen dezelve te komen en zig daar van te verzekeren. De verftandhouding met de Hervormden te Amfteldam deedt  Ito COCQ vak NEERRYNEN. (ROBBERT w) deedt hem hopen op een' gelukkigen uilflag van deze hatelijke onderneminge, welke egter verijdeld is. Hij zelv kwZ. " nadeihand, te Amfieldm, bij Brederode, en viel eerlan/ in handen der vijanden. Want hij werdt, te gelijk met Z Batenburgen cn andere Edelen, 0p de Zuiderzee, gevangen genomen, in wier treurig lot hij ook deelde; doordien Alva al het gemelde in aanmeikinge nemende, en bovendien dat Maximiiiaan van Blois vasthielde aan de Kalviinfe l'erc zonder den Katholijken Godsdienst te willen belijden veroir' deelde hem ter dood, zonder de doodftraffe bepaaldelijk op te geven, en verklaarde alle zijne goederen, lenen, roerende en onroerende, verbeurd ten voordele van den Kbn.V Uit kragt van dit vonnis, is hij in junij x568 te Brusfel onthoofd; doch, uit aanmerkinge zijner afkomite, 's namiddags begraven, ongegist, i„ ongewijde aarde; en zijn deszelven goederen, met de daad, aaugeflagen ten dienfle van den Ko, ™g, d.e, in 't laatst van 't jaar i57r, last gaf aan Aarnout Knobbout van Os, Bailjuw van de Zijpe, tot den ontvang der zeevonden en drijfgoederen, vervallende op de ftranden omtrent Egmnd, Eijerlmd en meer andere plaatzen VlGL ab Aytta, Epift. VI & XXXIV. ^Hopperum, p. 357. 42S' P. C. PIooet, Ned. Hifi. I. D. bl. 180. Marcus, Sent. van Alva, bl. 77-80. 479-482. Wagen., Vod. Hifi. VI. D bl v2J llt 204> 22°' 277' J" W- TE Water' mf(. van t Verb. der Edelen, II. D. bl. 216-220. COCQ van NEERRYNEN (ROBBERT de), broeder van Maximiliaan van Blois, diende onder Brederode, waarom hy door Alva, gebannen, cn zijn goed verbeurd verklaard wierdt. Eerlang moest hij 'er zelvs het leven bij infehieten • Alva het hem. onthalzen. Men moet dezen derhal ven wel' onderfcheiden van enen anderen Robbert de Cocq van Neer. rynén, d:e ten jare 1572 Provoost tc Vlisfingen was, en van wien Treslong een gouden ketting liet kopen, 't welk den . ongelukkigen Spaanfin Bevelhebber Pacieco ontviel, toen hij aan de galg wierdt geknoopt; waar van men gewaagd vindt hij  COCQ. COCQUKLLE. CODDE. s % i hij Meursius, Rer. Belg. p. 127, 128; en bij Bor, Nel Hifi. I. D. bl. 370. druk van 1670. F. Junks, in Vita. p. 24.2. Marcus, Sententien, bl. 54, 55. J. W. te Water, Hifi: van 't Vetb. der Edelen, II. D. bl. 323, COCQ (WILLEM), een beroemd Beeldhouwer, van Antwerpen geboortig, heeft zijne vaderftad met ongemeen fchone beelden opgepronkt; inzonderheid muntte hij uit in het vervaardigen van een St. Jakobs en St. Petrus beeld waar mede de St. Jakobs kerk aldaar is opgeciert. Ook heeft hij voor een groot gedeelte de Kalvariënberg,, waar van de konst-zo hooglijk geroemd wordt in de Dominikaner kerk ter zeiver ftede gebeiteld. Hij is ook een der genen geweest, die in 't laatst van de XVUde eeuw, het beeldhouwerswerk aan het kasteel te Breda heeft vervaardigd. SWactU. ^UttftlCï Scyicon, 1779- f. i66. COCQUELLE (JOHANNES), uit een aanzienlijk geflagt gefprotsn, was ten jare 1747 Burgemeester te Middelburg, een tijdvak waar in het Bataafs gemenebest zig in benarde oriifiandighcdcn bevoridt, Het was op den 24 april dezes jaars, ingevolge liet verhaal van den Gefchicdfchrijver Wagenaar, dat zeker Heer te Middelburg in ene herberg tradt, daar hij wijn geèïscht hebbende, de glasramen opfchoof, en de gezondheid dronk van den Stadhouder, den Priijfe van Oranje, 't welk enige beweging maakte in de ftad, en 't volk deedt famenrotten. Hier op ontftondt een gèrugt, dat 'er verraad fchool onder de Regering, cn dat enige Burgemeesters de ftad verlaten wilden, 't Grauw begaf zig naar de huizen van fommigen, begerende hen te zien. Men moest hen te wille zijn; zij werden bij enigen heusfelijk bejegend; doch wat tc fchots, in hunnen zin, aan 't huis van Burgemeester CocCjuelle, welk hier om, op ftaande voet, aangevallen en geplunderd werdt. Wag., Vad. Hifi. XX. D. bl. 70, 71. CODDE (JAN van der), benevens zijne beide broeders Adriaan en Gysbert, kan men als de ftigtèrs van ene Christen  ïi2 CODDE. (JAN VAN DM)' ten broederfchap aanmerken, onder den naam van Profeten Koilegianten en Rhijnsburgers bekend, waar van 'er nog ten huidigen dage, doch zeer fchaars, gemeenten* in ons vaderland worden gevonden. Zie hier de aanleidende oirzaak welke tot ftigting van deze broederfchap gelegenheid gaf. In het vermaaklijke dorp Warmond nabij Leijden gelegen, hadt men na 't afzetten der Remonftrantfe Leraren, en bijzonderlijk van Sohngius, voor en na 't afkondigen van 't plakaat tegen die gezindheid , nu en dan godsdienstige bijéénkpmften in een boomgaard gehouden, die ook door de Remonftranten wierden bijgewoond; doch de zware boete daar op gefield, deedt den warmen ijver om die predikatiën bij te wonen, merkelijk verkoelen. Bij deze gelegenheid floegen fommigen voor, of men niet om het gevaar te vermijden, fomtijds bijéén zou kunnen komen, om eikanderen, zonder dat 'er een Predikant bij aanwezig was, te ftigten, door het voorlezen van enige kapittels uit den Bijbel, en het doen van een gebed; teffens bepalende, dat indien de een of ander in ftaat was tot vermaning of ftigting iets voor te brengen , hij zulks vrij zou mogen doen; een ieder nam aan, hier toe zijn vlijt te zullen belleden; en dus doende zou men niet alleen eikanderen wederkerig van nut zijn, maar ook de Predikanten en zig zeiren van onaangename ontmoetingen bevrijden. De voo*»». ^>*MWI de lacht zo warm met hun are-" M kt», dat de anderen, al hadden zij prekens lust eerder „ zouden hebben moeten barllen, dan dat zij een beurt Kon, v CjTOMtn, ,e 2ij keaaèa b# Nieuwe Testament genoegzaam van buiten, en het ontbn# h.m èan geen fbhrifeurplaatzen, om hun zeggen fc' ijD (« gft», flbw» Paulcs, zeiden zij: sa niet wil wer- f*< * /Jy «* ** De plaats, daar Paueus roemt, « *■ *M w/rfa/t, deden zij luid klinken. De . ergte in dit (tuk was Gysijert, die het tot zulk een hoc-te diecf, dat het zijnen broeder zelv' mishaagde, en het zo buU tenipoi'g ging, dat het den Remonftrantfeu Predikant Batteuea ■Widioot, en deze het harnas tegens hen aangordde, met tegen hen te (bhrijVen, en hen in hunne eigen vergaderingen te keer te gaan; ten dien einde daar gekomen zijnde, maakte hij zi* ineest^ van de predikbeurt, en las tot fcxtwoorden, i Cot *iNT3, IX. vs: 4-14. „ Rij fprak van de genen, die te War, M kwamen, daar ze niets behoefden te geven; van do. „ za/ken, die zig geërgerd toonden over *t mild ge'ven, als of dar frrekte om de Leraars te verrijken, of enige van hen „ in luiheid te voeden. Daar is geen reden," zeide hij „ om 't eerfte te vrezen; aangaande het tweede, zulken wa„ ren niet waardig van 't Euangelium te leven. Paulus1' vervolgde hij, „ hadt magt, niet alleen om te eeten en te ti drinken, maar ook een vrouw, tot last van de gemeente „ v.üx Big om te leiden." Ook bekende Amiaan van dei, C&r}*j« redelijk, dat zijn broeder Gyshert die zaak veel te hard h«d gediewnj en hier doqr werdt dit finalen een wei, P'3 geftüd,' " " 'P.VseHïER de FWS, ziende dat dg van der Coddes ziine, predikattfn fchuwden, vosdt geraden, ten einde om, zoveel HlPOgi  CODDE. (JAN 'van der) 4r™ ftooglijk, ^ fcheuring te 'mijdén-, fomtijus medé deze ver^ftdering, die men het Kollegie noemde, en waar v;4n zij 'deïa naam van Kollegianteh gekregen hebben, bij te tronen, en 'zelvs onder 'hei: , zo als zij het noemden, te profeteren, 'op •hope van deze afgedwaatden weder te regt re brengen-. Op zekeren tijd nam hij het woord op, Zonder 'text voor te lézèiii. „ Hij bekende, dat in 'slieren Woord, duidelijk en ÜtkWÏÏS „ bevolen wordt, elkander te 'onderwijzen, te vermanen eii ■„ te troosten, maar de wijze van doen, 'onder hen in gsj, bruik, -oirdeelde hij daar toe niet bekwaam, óm dat het ■„ voor eén mensch onmooglijk was, vier of vijf bijzondere y, predikatiën, over bijzondere doffen, te 'onthouden, en üie „ wel te betragten; dan dat men gehele nagten d'>or predikte, 'het geheugen verwarde, en de menfeben tfi flaap predikte , . •„ gelijk men op dezen tijd," zeide hij, ,, zien Icon.1" Eer Pasciiér Zijne rede geëindigd hadt, ftondt de Profeet JAN vK& eer Co'dde 'op, en zeide: „ Paschier, belieft het c wel 't6 y, Zwijgen? " Paschier antwoordde daar op: „ Ik meende d.t s, hét hier de gewoonte was, Zijne Vedetten, ten Vollen tfft te >, fpreken?" ,-, Dat is Waar," 'antwoordde vak mik Codde, „ 'maar daar 'flèkt i 'Corinïii. XIV. ys. 30. 'ft *t dat eètl MiMp ^, daar zittende, teftves geopenbaard Wordt, 26 z'iïj'ge dè eerfte." Paschier weder': ,, daar ftaat zo gefchreven; tóaif met dat >, gij begint te fpreken, zal mij misfehien wat geopenbaard ,-, worden; 'en als meh dien text zo wilde duiden> dab zïtï -het profeteren in disputeren veranderen." Waar Op AtttW** bekende, dat zijn broeder hier mis hadt. Dézï th'isttó'*» .eindigde, door aan te tonen, dat k) het gent in dezen Ikief gezegd was, zijne betrekking hadt op hun, die in het btgi* des Briefs genoemd worden» Paschier de Fyne verhaalt nög> dat Jan Van ö'er CtóBS zig tegen hém cn andéren beroemde-, dat hij den -Hefligèil Geest met zulk ene kragt hadt ontvangen, als de Aportals ; zö dat daar van zelvs het 'huis, daar hij was, fchuddè. 'ï-ot weike vieettjde en buiieijfporige denkbeelden is de dweperij Ui u  H8 CODDE. (KAREL) CODDE. (WILLEM va* der) in Raat om iemand te vervoeren ! G. Brandt, Hifi. der Reform. IV. D. bi. 99 enz. CODDE (KAREL) , Konstfchilder , heeft geieefd in de XVIIde eeuw, was een Hagenaar van geboorte, en muntte inzonderheid uit in het fchilderen van landfchappen. Ongemeen nauwkeurig wist hij zijne taferelen in te rigten ra de zo hoog geachte konstftukken van Jan en Andries Both, welke hij op diens trant, zeer aardig met kleine beelden, dieren, en vogelen wist te ftofferen, die de natuur zonderling gelijkend, nabootzen. Ook heeft hij de treffelijke fchilderftukken van Niklaas Berchem wel eens tot een model genomen, en die zo eigenaartig weten te volgen, dat Konstkenners 'er meer dan eens door misleid zijn geworden. Men vindt Codde zijn naam ongetekend in hor knncfhn,^ Aa ««.../-.ï.' , lw -.- w~u. »uu ivicMULijappy oer Schilderkonst in 's Gravenhage ten jare 1662; en hij ftierf in die Hofplaats in 1698. Bij Ger. Hoet, Naamlijst van Schilderijen, I. D. bl. 363, vindt ik gewaagd van enen Pieter Codde, waar van een fchilderftuk, een Spaans Gezelfchap afbeeldende, ten jare 1731 te Amfteldam op de verkoping van Anthony Deutz, is verkogt voor 137 guld. 10 fiuiv. In het beroemd Kabinet van wijlen den Heer Loemier te Amfteldam, is een fraij Ruk van dezen Meester geweest, verbeeldende een Soldaten Gezelfchap. j. c. Weyerman, Leven der Komtfchilders, IV. D. bl. 335, 336. gfacvtidjttu Wtt «unfllcw. Stf. II. f. 63. ftUgcmeiJtea Rwfilit iqim l fcuf m Suricft. 1779- ia fctio. f. 166. CODDE (WILLEM van der) of Codd;eus, is geweest Hoogleraar in de hebreeuwfe talc tc Leijden. Hij wierdt in die ftad geboren ten jare 1575, groot drie maanden na dat het rampfpoedige beleg van die vesting door de Spanjaards was opgebroken. Zijne ouders , eerlijke en welgeftelde lieden, woonden eigentlijk te Rhijnshurg, maar om de ftroperijen van het krijgsvolk ten platten Lande te ontwijken, hadden zij zig naar Leijden begeven; dan de oude van der Codde deedt een  'CODDE. (WILLEM Vaïï des) Vt$ een reisje haar Delft tot verrigting van énige zaken \ è'n wrèrdt door het fchielijk opwerpen der fchanfen door de Spanjaards, genoodzaakt, aldaar gedurende den gantfèn tijd welke bet feeleg van Leijden duurde-, te verblijven, en zijne zwkngérs ■Vrouw alléén te laten, aan den uiterften honger en benauwdhêid blootgefteld; welke rampen zij egter doorgèworfteld zijftdè-j ten bekwamen tijd Willem tér wereld bragt-; die zijne eerftè letteroeffeningen, onder opzigt van den beroemden Niklaas Stochius, ten einde gebragt hebbende , Burger van het nieii* opgerigte Hogefchool in dié ftad wierdt, en zig aldaar gêdu> rende bet tijdvak van ruim tien jaren, met ene ijverige murftigheid in de fraije letteren benevens het grieks en hebreeuvH -©effende, hebbende in die talen tot leermeesters gehadt FsANs EAMéLENo en Frans Jukius , benevens enige geleerde joden , die hem nog bijzonder onderwijs gaven -in het hebreems 'en fijrisch. Zijn voorname ftudie was de godgeleerdheid\ tover welke wetenfchap hij gedurende négen jaren de léste 1 hooide van Lukas Trelcatius, den vader, Frans GotöASus, en inzonderheid JuNtfÈ». Deze laatfte hadt gedurende enigèri tijd, doch enkel bij voorraad, den leerftoel int hebteeiiiïs waargenomen , opengevallen door den dóód van Profesfor RAfnétENG, welke voorviel den 20 juïij 1597- Codde wierdt 'tot deze waardigheid aangefteld in 1601, én hij ham 'er op den 8 feptember bezit van; levende - vervolgens in gemeenzame Verkering met Th. ErpeNius, die hem in hét arabiïch öndé-i> Wees, waar van hij de grondbeginselen reeds van FiLirs Ee'r' ïhnandï hadt geleerd. Ten jare 1610 wierdt hij in zijn ftirtbt gefchorst, en daar na afgezet, om reden dat hij nret WMttvtt te halen dé befluitén der Dordfé Vaderen goed re kemêii en ttt tondei'tekenen; tér dézet gelegenheid vindt mén té bóèfc g3> field, dat hij zoude gezegd hebben: „ Ik fouèé mij ook wêï. „ haar den tijd konnen fchikkett, en dén vleiaart {pelen, OM ^ d'Overigheid en dén Prince té behagen> la hunne gunst m i( in mijnen diénst te blijven; maar ik denk» oF tk dan ft» „ gen dood ware, wat rekénfehap foude ik geven?" Te» ]ar8 t«tj , teen de beraamde aanlTag -op het leVöft VM ti 4  12© CODDE. (WILLEM van dek) f"09 M"ÜRm °ntde;it »» ' wierdt onze gewezen Hoogleraar benevens den Landmeter Jan Pietersz. dou doordesn vervolgzoen Schout Willem de Bont, i„ den boekwinkel van Govert Basson, gegrepen en in hegtenis gebragt dan zijn onthuld middagklaar gebleken zijnde, wierdfh, kort daa op ontflagen. De regte tijd van zijn verfcheiden is mij nergens gebleken, maar wel dat hij nog in 1625 leefde. Jan Adriaan en Gvsbert van der Codde, waar van hier voor .» gefproken, en die voor de ftigters van de Rhjnsburgers of Kolkgianten worden gehouden, waren zijne broeders Zyn Afbeeldsel vindt men in het werk van Feeherus, en men heeft van hem in druk: 1. Declaratie- D. Jacori Apminii qud coram p^tentisfimis Hollandia R Westfrifiee Ordinibus Jementiamjuam explicuit de Prcedestinatione, Frovidentia Dei R 'id genus aliis doürina capitibus, in linguam Latinam converfa. Lugd Bat. 1608. m Svo. 2. Nota ad Grammaticam Hebraam Martini Navarri Morentini. Lugd. Bat. 16-12. m ™ 3 Oratio funebris in laudem celeberrimi Mathematici D. Rudolphi Snell'ii. Ibid. 1613. 4- Hoseas Fropheta, Hebraicé, R Chaldatcé; cum duplici verfioae Latina , R Commentariis EbraUis trium doStsfimorum Judaorum , Salomonis Jarciii, Aben Ezeje R Davidis Kimchi: Mafora itemparva, ejusqtie R Commentariorum Latmaquoque interpretatione : accedunt in fine fuccinSa annota* twnes Guil. CÓDDiEi. Lugd. Bat. typis RAPiiéLENGiANis, i62u m Ato. 5. Sylloge vocum, yerfunmque prove,bialium. Ib. 1623 6. Fragmenta Comwdiarum Aristopiianis. Ibid. 16" 5 - ' Joh. Meürsii , Athen. Batava. p. 283. Val. Andr. , Bibl. «fff- P-. 310, 311. j. F. Fo,PEMS> mhL Mg p; 3J)Ö p tRRHERl p. I324j I32s> Scaliger, in Scaligera, nisfecundis, voc. P. Burmannos, minor, in Prafat. ad Aris- tophanem, p. ,7. 32. C. Saxi> Qnma^ pars ^ 574- Paquot, Mm. /föter. Tom. IV. p. 326-330. J J Or. I-ers, Bejchr. van Leijden, druk van 1781, bl. 367, 36R G Brandt , Hifi. der Reformatie, III. D. bl. 9Ig.- IV D bi' 953- P. Bor, Ned. Hifi. druk van 1670. I. D. bl. 40," Wagen., x, d. bl, 4ö4< CODT  CODT. (JAKOB de) COEBEL. (N.) 121 CODT (JAKOB de), is geboren te Iperen in Flaanderen, ien jare 1572. Hij behoorde tot het genootfchap der Jefuiten, cn was een uitnemend Digter en Redenaar, waar van tot blijk verftrekken zijne Oratien en Digtftukken over verfchillende onderwerpen, bijéén verzatnelt en te Gent in 4to. ge. drukt. Nog is 'er van hem voor handen een verheven en fcherpzinnig Gedigt, onder den tijtel van: Norma Mihiftrorum feu fimpkx regula Morum, Juxta iter errcrum fine lege Reformatorum. Voorts de losfe digtftukjes : de Jubal £f Tubalcaim: de Anna Fellere: de Jubilea Ulufirisf. D. Matthue Hovii, Archiepisc. Mechlinienfis enz. Hij ftierf te Brugge in Flaanderen, den 4 de-, cember 1621, den ouderdom van 49 jaien bereikt hebbende. ,., J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 509, 510. COEBEL (N.), was ten jare 1566, Raadsheer aan het Hof van Brusfel, en dus in een der allerbedenkelijkfte tijdvakken. Kort na het overgeven van het vermaarde fmeekfehrift der Edelen aan de LanJvoogdesfc Margaretiia, hadden de Staten van Holland het beiluit genomen, een gelijkfoortig, verzoek als de Edelen te doen, op den naam van Ontwerp ener Moderatie tot matiging der Plakaten. Tot overbrenging van dit verzoekfehrift ten Hove, wierdt bij dc Staten ene kommisRe benoemd , beftaande uit Otte van Egmond, Kere van Keenenbttrg, die 't Verbond der Edelen getekend hadt, en Adriaan Here van Matbenes, uit de Hollandfe Edelen, en twee uit ieder der grote Reden, benevens 's Lands-Advokaat van den Einde. Doch nauwlijks waren deze Gemagtigden te Brusfel gekomen , of zij vernamen, dat hun Vertoog daar reeds enige dagen bekend geweest en gelezen was. De Raadsheer Coebel, die dit den Advokaat van den Einde hadt ar.ngediend, hadt 'er zelvs bijgevoegd „ hoe dit Vertoog bevonden was van „ gelijken inhoud als het Verzoekfehrift der Edelen, die men „ Geuzen noemde, en welker bedrijf, bij den Koning, zr> H 5 ,. kwa-  122 COEBEL (N.) » kwalijk genomen was, dat zij gevaar liepen van in zijne >, hoogde ongenade te zullen vervallen.» Voorts gaf hH fri bedenken, of de Staten, met het inleveren van hun Vertoog, het bedrijf der Geuzen niet billijkten, en zig dus ook aan & lijk gevaar met hen bloot Helden. En tredende in het order zoek van 't Vertoog zelv, merkte hij aan.- „ dat 'er ene vrij„ heid m begeerd werdt, die 't Land voor allerlei verleiders >, en kwaaddoeners open Hellen moest; waarom het inkomen „ van vreemde Leraaren, het openlijk prediken, de opfchud» dingen onder de gemeente, en andere zwarigheden die 'er „ mt te wagten waren, den Staten zoude worden te last -e „ legd." Ten befluite zeide hij: „ dat hun Vertoog geen-vrucC „ doen zou, alzo zij geen ander antwoord van de Landvool „ desfe tè wagten hadden, dan den Geuzen reeds gegeveir „ was." Alle deze redenen van Coebel ftrekten, om de Gemagtigden van Holland af te fchrikken van het inleveren van hun Vertoog. Ook bragtenze te Wege, dat 'er enige veranda, ïing in gemaakt werdt. De pre!Ident Vïglius en de Grarv van E'ömond zelv', dien zij 't, veranderd, vertoonden, vonden 'er egter geen genoegen in; maar hielden hun Voort >, dat zij, met hun Vertoog, den brand niet blusfén, maar „ veeleer nog meer ontfteken zouden. Dat men reeds, na „ hun befluit tot het overleveren van. zulk een Vertoog hei „ openlijk prediken, in Holland, hadt zien beginnen Dat „ het hun werk niet was, over de Plakaten des Konings te „ redentwisten;" met diergelijke aanvoeringen meer. Voorts onderbonden zij, „ wie de Staten befchreven hadt, om op * dit Vertoog te raadplegen?" Waarfcbijnlijk was dit door den Advokaat gefchied. Nog vroegenze, „ hoe de lieer VAtf „ Brederode m die dagvaart gekomen ware, en of men den « Raad van Holland en den Stadhouder, van 't houden derzebve, vooraf, kennis gegeven hadt?" Al het vvelke de Gemagtigden der Staten zo verlegen maakte, dat zij 't verzoek om opfchorting der Plakaten, en om 't raadplegen der Stem* «e Staten uit hun Vertoog lieten, en het dus, merkelijk ver«n&rd, overleverden. De veranderingen werden, federt door den  COJECKE. (PIETER) 123 ien Stadhouder, den Prinfe van Oranje goedgekeurd , en zelvs voor deze reize, door de Staten in den Hage, hoewel men't den Gemagtigden gants niet wel afnam, dat zij hunnen last te buiten waren gegaan, en 't ook zeer vreemd vondt, dat het Vertoog reeds ten Hove was bekend geweest, eer de Gemagtigden daar zijn konden. Men verbondt, hierom, eikanderen, de befluiten der vergaderinge geheimer te houden. Ook werdt verklaard, dat de Gemagtigden der Staten zeiven, voortaan, den last , hun medegegeven , niet zouden hebben te overfchrijden. Het antwoord der Landvoogdesfe op het Vertoog van Holland, fchijnt niet gunftig geweest te zijn; doch men vindt niet aangetekend, waar in het beftaan hebbe. —— Bor, Ned. Hifi. I. D. bl. 44- druk van 1679. Hooft, Ned. Gejch. I. D. bl. 80. Wagen., Vad. Hifi. VI. D. bl. I52--I55COEBERGER, zie COBERGER. COECKE (PIETER) , te onregte door van Mander, Koek genaamd, is geboren te Aalst in Flaanderen den 24 augustus 1502. Van der jeugd af aan ene grote geneigdheid voor de fchilderkonst doende blijken , plaatfte men hem vroegtijdig te Brusfel onder het opzigt van den beroemden Barend van Orley, een leerling van RaphaSl; en hij maakte onder dien Meester zodanige fnelle voortgangen in de konst, dat hij binnen kort een kloek Tekenaar en Schilder beide in olie- en waterverf werdt , en in het patroon-tekenen en fchilderen uitmuntte. Op zijn eigen vlerken kunnende drijven, bezogt hïjRaliêri, en toefde enigen tijd te Rome, die rijke kweekfchool voor könflenaars, van Schilders, en Beeldhouwers, doordien dc meeste keurigfte overblijfzeis van Griekenland en oud Rome in het vak der beitelkonst, en de beroemdfte fchilderijen der Itaüaanfe en andere Meesters aldaar gevonden wierden, tot op het tijdvak der revolutie in die gewesten in de jaren 1797 en 1798 door de Franfen bewerkt, wanneer zij daar van grotendeels wierden beroofd, en nazi Parijs gezonden. Hier enige jaren vlijtig gewerkt en gefleten hebbende, met  JI4 coecke. (Pieter) met het aftekenen zo van Beelden als Gebouwen, keerde hij naar Nederland te rug, en begaf zig aldaar in 't huwelijk. . Weduwnaar geworden zijnde, wierdt hij door de Heren van der Moven, Kooplieden en Tapijtwerkers te Brusfelovergehaald, om ene reize naar Konftantinopel te onderue! men, ten einde te beproeven, of'er geen kans zoude zijn om voor rekening van den Groten Heer, kostbare tapijten te vervaardigen, waar uit, indien zulks gelukte, zij zig grote wmften beloofden; ten dien einde lieten zij Pieter enige modellen fchilderen, om aan den Sultan te vertonen; doch doordien de Grote Heer, ingevolge het bevel van den Mkeran, geene afbeeldingen van menfehen of dieren imst doen vervaardigen, wierdt hunne opgevatte hoop om hier uit *en aanzienlijk voordeel te trekken, ten enemalen verijdeld Coecke vei toefde een gants jaar te Konjlantinepel, leerde de Turkfe taal, en tekende gedurende den tijd van zijn verblijf aldaar, tot zijn tijdverdrijf en vermaak, die ftad eri veel omliggende plaatzen af naar het leven; alle welken m zeven afdelingen vervat, met de afbeeldingen van verfcheiden' bedrijven der Turken, in houtfnede het licht zien; als het uitrijden van den Turkfen Keizer, omftoet van een lijfwagt Jamtfaren en Hovelingen; een Turkfe bruiloften het geleiden van de Bruid door Speellieden en anderen naar het huis van den Bru.degom, verzelt van een Turkfen dans; het begraven hunner doden buiten de Rad, de viering van het feest der nieuwe Mane ; hunne wijze van Gastmaal houden, hunne reizen; en eindelijk, hoe zij zig in een veldtogt legeren; t-n aanzien van alle welke afbeeldzels, fchone vaste gronden, verfche.den' aarrige aktien der beelden in verfehillende bewegingen, verrukkelijke Handen van bevallige vrouwtjes, fierlijk en fraij opgetooid, en ook velerlei kleJerdragten te zien zijn • ftrekkende dit alles ten getuige van Pieters vernuft en hl kwaamheid, die zig in de zevende of iaatfte afdeling zebven in Turkfe, kleding heeft,afgebeeld, ftaande met een'boog . ■in zijn hand, en,wijzende opeen ander die nevens hem Raat, Na zijne tetugkoimt, zette hij zig met 'er woon te A.t.  COECKE. (PIETER) 155 vei pen neder, en begaf zig aldaar voor dc twedemaal in hef huwelijk, met Mayke Verhulst anders Bessemer"genaamd; waar bij hij een dogter verwekte, die in het vervolg met zijnen'' leerling Pieter Breugel huwde, welke Pieter in de wandeling Pier den Drol genaamd, de vade: was van Jan gebijnaamd den Fluwelen Breugel.. Ook heeft hij nog een bastaard-zopn gehad bij senBrabands meisje, Paulus van Aalst genaamd, deze kopieerde meesterlijk de Rukken van Joiian de Maubeuge, en' fchilderde ongemeen net en zuiver glaasjes met bloemen. Hij woonde en frier-f te Antwerpen, zijnde zijne weduwe hertrouwd aan Gillis van Koningslo. Hijbeffende in genoemde ftad ook de konst van plaatdrukken, en zijn roem die dagelijks aangroeide, maakte dat hij bij Karel den V. bekend wierdt, die hem met de tijtels van zijn Bouwmeester en Hoffchilder vereerde; ook fchilderde hij verfcheidene Rukken voor zijne Keizerlijke Majefteit, en voor deszelvs zuster Koninginne Maria, Landvoogdesfe der Nederlanden, die hem ook voor haren Schilder aannam. Maar hij hadt geen langdurig genot van deze voordelen , doordien een vroegtijdige dood hem te Brusfel op den 16 december 1553 ■van het leven beroofde, ilegts den ouderdom van 48 jaren en 4 maanden bereikt hebbende. Men ziet zijn graf in de kerk Van St. Gemok ,*met het volgend ppfchriftj Siste pedem, Le∨ fanQam huif optato quiitem; Petro Coecke cognamento, ab Alosta, Caroli V. Cs f iris, ac Marijs Regince Pitloii ordinario, ingenio, arte, induftria. incomparabili Maria conjux mxftisfma pientisfitno conjugi pof \ Vixit ann. XLVIll. muf. iv. d. 11. Decesft Bruxellis xvi Decemb. anno m.d.l, Natus Alosta xiv. Aug. ann. m.d.ii. Viitus morie fuperior. Plet Afbeeldzel van dezen nljverigen Konftenaar vindt men bij Bullart, van Mander en Foppens, als mede in het Theatrum honoris, in -quo hoftri Apeiles faculi feu Pitlmim Re. ■ Amft.  I2« COECKE. (PIETER) Amft. op. JpANKBM Janssonium, i6ig. in foUo; waar 0], dit latijnfe vaars van Lampsonius: Piclor eras, nee eras tantum Petre, PiBor, Aloftu*. Qjd facis hac Orbi notius arte tuum; Multa fed accesfit mültó ars tibi parta labore. Cujus opus pulchras cedificare domos. Serlius hanc halos tu Serli deinde bilingiut Interpret Belgas Francigenasque doces. De fchriften van hem na zijnen dood door deszelvs weduwo ter drukpersfe overgegeven, zijn de volgenden : 1. ©ctocrïicn ban Viteuvius, rjbcr8cfeöt in ^Eöerbuytrrhr frjaefte Dcc? Pieter Coecke ban *Mfï/ &tljilbm Üct€onmak-Inchc jmajtfïcööt, <$6epHüïi«ert 't ïlntinrrijcn ötiec Mayken Verhulst, rucöubje öc.fCfdbc Petere, i553. in folio. Van deze vertaling wordt getuigd, dat die veel veiRaanbaarder is dan het originele van Vitruvius zelve, en, dat hier door in de Nederlanden de regtfehapene bouwkunde is ingevoerd, de toen in gebruik zijnde wanftaltige afgefebaft. 2. böf SSocchm ban Zvdjitcctmm Sebastiani Serliiobergeffeiw unt i>'%müamfcf}e in ^eberöugtfffte fb«cf:c öueÉ Peter Coecke ban 3felfï/ "s^imcrc Örr Coniiiïyrbc maje* flcijbt, üöhcpuulicccrt 't SCnttoerpen Ötier Ma.yken Verhulst ■ iuebltte öcö fdbm Petere. ' 3. Ia tra agréabte, trés magniftque & trimphante Entrée du Pnnce Filippes d'Efpaigne, mfemble la vraye Defeription des Spec tacles, Théatres, Arcs triomphaux tje, lesquels ont eftè faiclz en Ja reception en la ville d'Anvers 1549. Par Corneille Gra pheus, Griffier de la dille rille. Anvers, Pierre Coecke van Aelst, 1550. in folio. Dit werk is mede door van Coecke in bet nederduits vertaald, en de platen daar van door hem gelekend. De vijf Eerebogen of Poorten in dit werk befchre- ven en afgebeeld, hebben gekost 26800 Car. guldens , F. Sweertii, Athen. Belg. p. 608. & Monum. Sepulcr. p. 293 ■ J, F. Foppens, Bibl. Belg. p. 964. georc Vasarï, Vlte de 9iu exellenti Piclori, m Bologna, 1663. in4to. Tom. II. p. 259. Bui-  COED"£» (N.) COEHOOUN. 127 JSullart, Acad. des Sciences. Tom. IL p. 409. Dictionaire des Monogramir.es, p. 78. Dictionaire des Beaux Arts, p. 163. Des:Camps, Vie des Peintres. Tom. I. p. 88, 89. Paquot, Mem, fitter. Tom. XII. p. 411-417. K. v. Makder, Leven der Schilders, I. D. bl. 105--108. HUgem. ^uttftlcr Scriccn. 1779- in f«?t315- COEDYK (N.), Konstfchilder, is een tijdgenoot geweest van Gerard Douw, ,en heeft dus inzonderheid gebloeid in het midden der-XVIIde eeuw, ook fchilderde hij volkomen indeze zijnen trant, en fchoon hem in alle delen wel niet evenarende, verdiend hij egter naast Douw, in de reije der besta 'Nederlandfe Meesters geplaatst te worden. In het kabinet van wijlen den konstlievenden Heer Lormier bevonden zig twee uitmuntende Rukken van dezen Coedyk; waar van het ene een Barbierswinkel verheelt, daar een boer zijn knie verbonden wordt, met veel bijwerk. Hst ander vertoond enen Jongen, die Amandelen wil floepen en over zijnen fchouder ziet, of hij niet befpied wordt. Dat do Taferelen door Coedyk zijn konftig penceel gewrogt, ook nog in onze dagen hoog gewaardeerd worden, blijkt uit de verkoping den 31 julij 1771 te Amfteldam van het Kabinet des Heren Braamkamps , alwaar een linkje van dezen Meester, verbeeldende een Wenteltrap voor 3400 guldens is verkogt; en nog een ander, waar op "ten Man en ene Vrouwe voor één tafel zittende, is gefchilderd, voor i7oo"guldens. Jon. van Gool, N. Schouwb. der Nederl. Schilders, I. D. bl. 36, 37- Notitie der Schilder, vm Gerret Braamkamp, bl. 8. COEIIOORN, is de naam van een adelijk geflagt, oirfpronglijk uit Frankenland, in de nabijheid van de vrije RijkPad Frankfort, alwaar volgens aanwijzing van de kaart der franX ifche Kreits, gelegen was het adelijk goed Coehoorn of Keu* hornshove. De eerfte die ons van dit geflagt te voren koomt, was N. van Coehoorn, die omtrent het jaar 1520 geleefd heeft, zijnde Kapitein onder de krijgsbenden van zijn vaderland; en is gehuwd geweest met N. van Fermade, bij wie hij  COEHOORN. hij een zoon verwekte, Lambertus van Coehoorn geraamd getrouwd met Kunicunda van Bibra, welke hem enen zoon ■baarde, Gosewyn of Goswyn van Coehoorn. Deze Gosewyn verzekle Prins Willem den I. ten jare 1572 uit Duitsland naar de Nederlanden. Plij trouwde in- Oostfriesland met Theda van Esens, uit welk huwelijk gefproten is, Gosewyn van Coehoorn, die bij zijne vrouw verwekte, Gideon van CoeHoorn, welke te Appingadam huwde met Sytske van Houwerda, dogter van Menno van HouwErda, Heer van Ter Munte en Appingadam, alwaar hij begraven ligt. Bij deze vrouwe teelde Gideon twee zonen":'de eerfle RüJ bert, liet een zoon ha, Menno Coehoorn van Houwerda dre geweest is Luitenant Kollonel van een regiment te voet en Kommandeur van Roemende. De tweede, even als zijn' vader Gosewyn van Coehoorn genaamd, is Kapitein geweest onder een regiment ftaandc ter repartitie van Friesland; hij fs tweemalen getrouwd geweest, eerst met N. N., bij wie hij een zoon teelde, Lambertus van Coehoorn genaamd, die na en,ge jaren als Pagie bij den Stadhouder Willem Fredrik van Nassau te hebben gefungeerd, Dijkgraav van Oostdongeradeel wierdt; deze huwde met N. van Schel.™, weduwe van den Ridder van Andró, bij wie hij twee dogters heeft geteeld, waar van de oudfte ongehuwd is overleden en de jongde Elizabeth van Coehoorn, ten manne heeft gehadt Sixtus Anthony van Galama. Voor de tweedemaal huwde Gosewyn met Aletilka van Hinckema ab Hinckenburg, bij wie hij de zes volgende kinderen heeft verwekt, i. Hendrik van Coehoorn, ongehuwd geltorven. 2. Menno Baron van Coehoorn, waar van beneden nader. 3. Keympo van Coehoorn, Luitenant onder de Infanterij, flierf ongehuwd. 4. Gideon van Coehoorn is geweest Kollonel van een regiment te voet, en daar na Ontvanger Generaal van Ferwerderadeel, getrouwd met Kataryna Amelia van Nysten, die te zamen hebben vei wekt vijf kinderen, als a. Roeland Buwetius van Coehoorn, Kollonel titulair; is ongehuwd geftorven. fc Gosewyn van Coehoorn, Ont-  COEHOORN (J.) COEHOORN. (MENNO van) 129 Ontvanger generaal van Ferwerderadeel; mede kinderloos overleden. De drie overigen zijn vroeg geftorven. 5. Sytske van Coehoorn, is getrouwd geweest aan Johannes Fullenius , Ontvanger van de verpondingen te Bergen-op-zoom en Steenbergen. 6. Johannes van Coehoorn, Burgemeester der Rad Sloten, en Gedeputeerde Staat van Friesland; is gehuwd geweest aan Gratiana Meyera , waar bij hij twee dogters heeft verwekt, waar van twee ongehuwd zijn overleden; en de derde Aurelia van Coehoorn , getrouwd is geweest met den Kapitein Johannes ten Wolde. COEHOORN (J.), vindt ik opgetekend als den Schrijver van een werkje, getijteld: 55cfth?ijbmg ban een groot geDecïte oer ^naanfehc UDcsStinDitn.' 3ïmff. 1740. in 8bo. Ab- ioude en Arrenberg, Naamreg. bl. 99. COEHOORN (MENNO van), een der voornaamRe Vestingbouwers, welke de eeuw waar in hij leefde, heeft voortgebragt, is geboren ten jare 1641 op Lettinga State, een buitengoed aan den herenweg onder Britzum, een dorp niet verre van Leeuwarden gelegen. Zijn vader was Gosewyn van Coehoorn, en zijne moeder Alethjïa Hinckema ab Hinckenburg, uit een voornaam geflagt gefproten. Van zijne tederfte jeugd af aan door zijnen kundigen vader in de eerfte beginzolen der krijgskonst onderwezen, gaf hij, nog maar een jongeling zijnde, reeds blijken van het grote vernuft dat in hem huisvestte, en 't welk zig inzonderheid tot het vak der krijgsbouwkunde bepaalde. Zijn vader deszelvs gewone verblijf op Lettinga State verwisfeld hebbende, met dat der aangenaam gelegene lustplaats Bergumer-Bosch genaamd, nabij een hobbelachtig v»ld, verfchafte zulks aan den jeugdigen Menno gelegenheid, om zig tc oeffenen in het ontwerpen van vestingwerken , het opwerpen van wallen, het toeftallen van loop? graven en mijnen; met een woord, in alles wat tot de wetenfchap van een Ingenieur of Krijgsbouwmeester vereischt wordt; en 't gene, uit hoofde zijner jeugdige jaren, de grootfte verwondering baarde,' was, dat hij alles met zulk ene juiste VII. D~eel. I nauw'  t3« CO&ÖOÖRJN, nauwkeurigheid en geregelde orde vervaardigde, dat Konstkapers, welfe bevoegd waren om 'er over te oirdelen ver « ftqnden, en toen reeds, voorfpelden, dat Coehoorn in het dooi? hem ondernomen?, vak, eerlang zóu uitmunten • Vervolgens begaf zig de Jongeling n3ar bet Hogefchool van AwUE, om de lesfen te horen en het bijzonder onderwijs t* gemsten» van dgn in d« wiskunde en vestingbouw zo ervve* pen Hoogleraar Bcwp, Fullenius, die behalven de betrekking van Leermeester, ir, welke hoedanigheid hij den braveq Jongeling om zijne deugden en fteeds aangroeijende bekwaam, h?!d hef hadt, dan nog daar tp boven door banden van bloed. YSrwantfcbap sm hen, was verbonden, doordien Fulleniusgan de zuster van Menno's moeder, Hebelia Hinckema a« Rinckensuro, was getrouwd. Zestien jaren bereikt hebbende , en grondig onderlegd i| de wiskunde, die onbedrieglijke beftuurfter van alle wetenfchappeo, en na zig in andere takken van geleerdheid, diej hem tat aanvulling van zijn voorgenomen taak kosten behulp," paan zijn, met voorbecldigen ijver geoeffend te hebben, vejliet hij Franéker, om een nieuwe loopbaan tot behaling V3q ioem, ten dienfte van zijn vaderland, in te treden, Prins Hen* mm Kasjmir, Stadhouder van Friesland, van zijne bekwaamheid onderrigt, ftelde hem in dezen jeugdigen leeftijd aan tof ' Kapitein over een kompagnie voetvolk, en het was in dezq hoedanigheid, dat hij reeds op dien tijd in het beleg van Mastricks, door Lorewyk den XIV, gewelddadig aangetast, blij. ken van moed, onverfchrokken dapperheid, en voorzigtig beleid; t§15 toon fteldg. Geen minder roem behaalde hij vervolgens in de bloedige veldflagen die'er hij Senef, Kasfel, St. Denih en Fimij voorvielen; het welk ook aanleiding gaf, dat hij op aanbeveling van den voornoemden Stadhouder Hendrik Ka-imte, vaq tr;.p tot trap, da waardigheid van Kollonel over dó beidt, baiailjons voetvolk van Nasjau-Friesland beklom. Ten lm m%. geraakte Cqehrorn bij zeker toeval in een vrij hêVig twistgeding met den Kapitein Pain, een man ook zeer bedreven in de Vestingbouw, en zulks over de vetjeriing Van  COEHOORN. (MENNO van) 131 van den Vijfhoek; dit gaf aanleiding, dat Staten en Stadhouder van Friesland goedvonden ene proef te nemen, wie van deze beide kundige Mannen 't beste ontwerp konde leveren tot verfterking en verdediging van enen Vijfhoek. Doordien 'er toen ter tijd een gerugt liep, dat Koeverden, ene vesting van die gedaante, met vaster werken zoude omringd worden, nam Coe-hoorn deze fterkte tot zijn onderwerp, en fchreef de bekende verhandeling over de verfterking des Vijflioeks, te Leeuwaf den ten jare 1682 in folio gedrukt, welke met de nodige aftekeningen voorzien in 't licht kwam. In dit werkje dat tot een altoosdurend gedenkteken van zijne bedrevene ervarenheid en diepe kunde in het vak van den Vestingbouw zal verftrekken, ftelde hij nieuwe beginzelen voor, welke uit den aart der zaken zelve voortvloeijen, en afgeleid zijn uit het geen 'er ter verdediging van Vestingwerken vereischt wordt , en evenredig gefchikt is, ingevolge de kragt en Rerkte der wapenmagt, waar van men ten dien einde moet gebruik maken. Kapitein Pain gaf tegens deze bondige Verhandeling een Tegenberigt uit, welk mede door den druk wie/dl gemeen gemaakt, daar ook vele fchone zaken tot den Vestingbouw betrekkelijk, worden in gevonden, en waarin hij de aangevoerde bewijsgronden van Coehoorn tragt te ontzenuwen; doch zulks hadt het gewenste gevolg niet dat hij 'er van verwagtte; Coehoorn zegepraalde, en aan hem wierdt de vervaardiging der nieuwe werken van Koeverden toevertrouwd-, die hij ook tot groot genoegen van zijne Meesters volvoerde. Toen het oorlogsvuur, nauwelijks, uitgedoofd, weder op nieuw ontlook en in volle vlam uitborst, zo dra Willem de III. ten jare 1689, rustige bezitter van den troon van Groot-Brittanje was geworden, en ten zelvden jare het oorlog aan den Franfen Koning Lodewyk den XIV. hadt verklaard, heeft zig Coehoorn in de bijzondere veldtogten die daar op volgden, een groten roem door zijne onverfchrokken dapperheid gepaard met voorzigtig beleid, verworven. Toen in het jaar 1692 het fort William nabij Namen gelegen, en het jaar te-voren eerst op bsvel van den Engelfen Koning door onzen I 2 . _ kun-  53* COEHOORN. (MENNO mr) kWaÖgën Krijgsbevelhebber opgeworpen, door de Franfen wierdt belegerd, werdt het zelve flegts door iSo man onder den Strgter, onzen Menno, wakkerfijk verdedigd. Het onge. We was dat Coehoorn gekwetst werdt, bij 't afkeren van enen vmnigen ftorm op de fterkte; deze ramp. verflauwde wel ' emgermate den moed der verdedigers, maar egter hielden zij het vol tot op den 23 junij, wanneer al te fel benauwd, hetr btj eerlijk verdrag werdt opgegeven. Ten jare 1Ö95, deelde Coehoorn ook niet weinig in de eer door de bemagtiging van Namen behaald, waar van hij *elv voorheen de voornaamfte werken, hadt aangelegd en op. gemaakt; en ten aanzien van welke verovering het beleid van Koning Willem hooglijk is geprezen, zijnde het bemagtigen van deze vesting, federt, altoos gerekend, onder de doortagtigfte bedrijven van 's Konings leven. Coehoorn, ten jare i7o2, tot Lt. Generaal bevorderd zijn; de, deedt een inval in Flaanderen , en vernielde de We af.nijdingen tusfen de fchansfen St. Donaas en Izabelle, waar door de Markgrave van Bodmar, die de plaats van Landvoogd der Spaanfe Nederlanden bekleedde, genooddrongen wierdt, te wijken, en zig tot zijne veiligheid en zelvsbehoud tot onder 't gefchut van Sluis te begeven. In dit zelvde .aar' werdt door onzen Coehoorn in *t licht gegeven, zijne uitmun-' tende Verhandeling over de nieuwe Vestingbouw, gedrukt te Lee», «arden, met Platen, in folio, 1702. Dit werk dat aan alle kundigen, ruime ftoffe tot verwondering opleverde van des Schrijvers ongemene bekwaamheid in het vak van den Vestingbouw, wierdt op aanrading van den niet min kundigen Franfen Ingenieur Vauban in diens fprake vertaald en gedrukt ten biijke van de achting die hij den Schrijver en zijn uitmuntend vernuft toedroeg. De Hertog van Maei.rorough in maart 1703 uit Engeland Zijnce overgekomen, werdt alles gereed gemaakt, om, onder zyn opperbevel, 't beleg te flaan voor Bon; de ftad werdt berend oP den 24 april, door de Pruisffe en Lunenburgfe ruitenje onder den Luitenant-Generaal Bülau. Marlborocgh, Os-  COEHOORN. (MENNO vak) *33 Obdam, Coehoorn en andere Krijgsoverften vervoegden zig, terftond hier na, in perfoon, in 't leger voor die vesting. De Generaal vanOhdam was van begrip, dat hem het opperbevel ©ver 't beleg toekwam, en zag ongaarne, dat het aan een ander vreemd Generaal, den Hertog van Marleorough , gegeven werdt. De ftad werdt op drie plaatzen aangetast, ©rider 't beleid van den Luitenant-Generaal Coehoorn, den Prins van Hessen-Kassel , en den Luitenant-Generaal Fagel , die ieder twaalf regimenten onder htm bevel voerden» De loopgraven werden geopend op den 3 meij, en men naderde de ftad zonder enig merkelijk verlies van manfchsp. Op den gften begonnen de batterijen te fpelen. De ftad en de fterkte aan de andere zijde des Rlifjns werden hevig befchoten, uit het kanon' en uit de mortieren. Des anderen daags liep men ftorm op de fterkte, binnen welke de barakken en andere gebouwen in brand geftoken weiden deor de bezetting, op dat zij, onder dekzel van den rook, te veiliger mogt bonnen wijken naar de ftad; doch zij weidt hier in belet door de wakkerheid der aanvalleren, die de fterkte eerlang veroverden, en velen der bezettelingen afmaakten of gevangen namen. Toen werdt de ftad nog heviger dan te voren, uit 70 ft ukken teffens, befchoten. De belegerden deden enen feilen uitval, waar in, van wederzijde, veel volks omkwam. Gp den I3den, beftormde de Prins van Hessen-Kassel de ftad, drijvende den vijand uit de werken. Des anderen daags, maakten de belegeraars zulk een geweldig vuur, aan alle kanten, dat de belegerden verzogten in befprek te komen, t Verdrag werdt op den röden getekend, enr op den derden dag daar na, toog de bezetting ter ftad uit, naar Luxemburg. De Generaal Coehoorn toonde wonderbare blijken van moed en dapperheid gedurende dit beleg, en men fchrijft inzonderheid aan zijn krijgsbeleid toe, dat deze vesting genoodzaakt wierdt, 20 fpoedig te kapituleren. Vervolgens gaf Marlborough, aan CoEnooRKr en Spar bevel, om de liniën, waar mede de Franfen 't land van fVaas-beboiwerkt hadden, aan te tasten en zo doenlijk te ove? meestere*}. ï i Coi>  134 COEHOORN. (MENNO vak) Coehoorn, wiens voorzigtig buljkl altoos op het toekomftige bedagt was, bragt bij tijds al het nodige in gereedheid, voorzag op ene verftandige wijze in al het geen 'er zou kunnen gebeuren, bleef in de buurt van Bergen wagten op den tijd der uitvoeringe, welke-naar lang verwijl opdaagde. Ten einde den vijand te misleiden, liet Coehoorn twee batailjons voet, volk met allen mooglijken fpoed naar Hulst vertrekken, doch met uitdrukkelijken last van des nagts enige benden daar uit te ligten, en daar mede onder aanvoering van den dapperen Brigadier Schratenbach, met het aanbreken van den volgenden dag, tegens Lillo te rug te keren. Met een uitgelezen bende van 2500 voetknegten, trok hij zelve, onverhoeds, des avonds bij Liefkenshoek over de Schelde; en op den volgenden dag rukte hij de benden, ter beltorminge der werken, bijéén; deedt, volgens gewoonte, den aanval op de buitenft'e; dreef den vijand na een kleine fchermutzeling, op de vlugt; noodzaakte de fchans, op den hoek van St. Anthonij aangelegd, alleen door den fchrik voor zijnen naam tot de overgave, en volvoerde alles in een ogenblik tijds. Sparr fiaagde insgelijks gelukkig in zijnen aanval, doch liet 'er veel volks bij zitten; dat door het goed beleid van Coehoorn, ingevolge zijne loffelijke gewoonte, meerder wierdt gefpaard, en nimmer nodeloos aan het vuur der vijanden wierdt blootgefteld. Intusfen heeft Coehoorn het overige van dit jaar in Flaanderen dienende, alles wat hij vermeesterd hadt behouden, en de ondernemingen der vijanden beteugeld. Dit nu waren Coehoorns laatfte krijgsbedrijven , en hij wierdt kort daar op door ene beroerte aangetast, waar van hij egter herftelde; doch in het begin van 't volgende jaar 1704, op het vriendelijkst door Marlborough verzogt zijnde om in 's Hage bij hem te komen, ten einde over den volgenden veldtogt te raadplegen, voldeedt hij aan deze begeerte; doch hij was 'er nauwelijks gekomen, of een nieuwe aanval van beroerte greep hem aan, die zo fel en noodlottig was, dat hij op den 17 maart in den ouderdom van omtrent 63 jaren daar door in bet graf wierdt gerukt; zijnde toen ter tijd Luitenant* Ge-  CÖËHÖÖRN. CMEN'NÜ Vah) m Êênëraal 'van de Infanterijè, Gouverneur vah Staats-Flda'rderen en de Forten aan de Schelde gelegen, Generaal van de AïtilJerije-, 'en Direcleur-Géneraal der Vestingwerken, Zijn üjk gekist zijnde, wie'rdt naar Friesland óvérgèvc-êrd j Ên in de kerk van Wijkei, een dorp 'nabij dè ftad Sleten géW gèn, begraven; en ter zijner onfterfelijke eere en 'nagedag'tenïSf door zijne overgeblevene kinderen een' pragtige graftombe öpgerig't, die zo wel als 's mans Afbeeldzel, door Netschê* gefchilderd, en dooi- J. Höub'raken in 't koper gebragt, in prent uitgaat, en op welke graftombe dit fchrift ftaat te lezen» Ter gedachtenisse 'van den Hoog-Abelen, ÖArr-eren, Vroomen , Gelukkigen en Manhaften Vêldïïeere MENNO-, BaroSi van C O É k O Ó 8. N» luitenant generaal van het voetvolk, 'gouverneur VAN staats - flaanderen, en de sterkten aa** DE 'schelde; van Wegens hun hoóg-mogeNden öe staaten feER vereenigde nederlanden, opperbestierder VAS toE 'werken en vestingen, eëneffens KET 'geschut 'ÈÜt verdere krygsgereedschap. ÏDïe de hoog/ie ■eerbewijzen en biloêningtn Van dapperheid %eïn 'door de groot/te Vorften van Europa opgedragen, mir.de* jchcfr iede dan zijn Vaderland, het zelve xlvii ackereei'M'lgendejaaren in den krijg heeft gediend, en na hei doortiorfiden 'tan zo veèl 'arbeid en moeite, hoog bejaaid en overfaaden iffl Krijgseere, Godzaliglijk in Christus entfiaapsii is$ op den fj van LouhvmaarA des jaaïs 1704, in het '63fte jaar van zijnen ouderdom. Hebben de Einders -, 'aan dien besten dér V&aSttH groötelijks verpligt, én deer zijn qfjkfveti hdnelyk bedroeft , dit Gedenkteken ter plaatze zijnet begraavenisfe Opgericht en toegnvijch Ook is ter verkondiging Van zijtrên lof} bij gelé^etiheid VS?» het beleg en fpoedige verovering vsn Ben teti dsdEttkpBnnirjg gsiwsnt; waar v«n d« voorzijde het gfengr'«fe*te f>'ï>ïctë*5u' Van 14  , IS* COEHOORN. (MENNO vah) dezen dapperen Krijgsbevelhebber vertoont; binnen dit randRhnft; Menno Baro de Coehoorn, summus apud batavos armorum PRtfFECTUS, etc. menno Bami van coehoorn, Opperknjgsvernuftelmg der Hollanders, enz. De keerzijde verbeeldt de gewonnen ftad onder dit jaarduidend randfchrift sIC Igne DoMata feroCI. Aldus door 't woedend vuur bedwongen Doordien Coehoorn, volgens zijnen gewoonlijke.! ftelregel het volk fparende en t 'vuur verdubbelende, die ftad alleen van zijnen kant met 28 Rukken kanon, en, behalven de kleine handmortiertjens, nog uit 20 groten befchoten hadt; invoege daar door met geene mindere gezwindheid hare werken dan de vesten van Jericho eertijds op 't geluid der trompen' geveld waren. Op welke oude gefchiedenis, het opfchrift op den voorgrond ook zinfpeelt: ut tonus evertit tubarum moenia quondam, stcque tonans Coehorn moknia bonna Tua. Gelijk het geluid der trompen de wallen eertijds zo heeft 6 Bon! de uwen de donderende Coehoorn geveld. Onder welke digtregels de letters G. F. N. des Penningmakers naam, Joris Frederik Neurenberg betekenen. Die de dikte des pennings nog beftempeld heeft met dezen Iatijnfen digtregel, zinfpelende op den naam van Bon, welke in de franfe taal goed betekent- en mala bonna diu sic eona facta erevi, Zie, dus is hel lang kwaad geweest zijnde Bon, in 't kort goed geworden. Dusdanig wierdt reeds de lof van dien groten Held'nog bii zijn leven in het harde metaal geftempeld, ten einde tot de nakomel.ngfchap te worden overgebragt. Geen wonder dan ook, dat hij niet alleen door zijne landgenoten is geprezen maar ook door buitenlanders in zijne regte waarde is gekend • de krijgskundige Marquis de St. Julien noemt hem, den grootften Ingenieur en Veldheer van zijne eeuw; en dat hij ook nog ten huldigen dage als zodanig wordt befchouwt, blijkt uit het getuigenis, 't welk de in de wiskunde zo hoos ervarene Engelfe Ridder, Benjamin Robbins geeft, namelijk: „ dat hij, Coehoorn alleen, waardig keurde om met „ den naam van Vestingbouwmeester te pronken." Ook blijkt ifulkï vooral door het aangevoerde van wijle* den zo kundigen en zijn  COEHOORN. (MENNO van) 137 zijn vaderland met zulk een warmen ijver aangekleefd hebbende Generaal du Moulin; die hem in vele opzigten evenaarde, in deszelvs ten jare 1784 bij den Raad van Staten, ingegeven Kort Berigt wegens de verfterking van Staats-Flaanderen; waar in onder anderen betuigt: „ Dat het verzuim en bederf van „ dit Land te meer te bewonderen was, daar het reeds, ze„ dert het eindigen der- vorige eeuwe, aan geene ontwerpen „ ontbroken hadt, om de Natuur, door welke het Land in dien „ tijd Vjna onwinbaar was, door de Kunst te hulp te komen." Tot ftaving van dit aangevoerde, zig beroepende op de ontwerpen van onzen Coehoorn, en betuigende: „ dat, hadt „ men ditMeesterftuk ten dien tijde ten uitvoer gebragt, Flaan„ deren de fterkfte Frontier zou gewees: zijn, hem in de ge„ hele wereld bekend. Dan dat men op ene jammerlijke „ wijze, de middelen door de Natuur zo rijkelijk aan dit ges, deelte van de repubüjk tot deszelvs behoud gefchonken, „ hadt verwaarloosd, tot fchande van hun, die 'er de hand „, toe geleend hadden, of aan wier zorge deze partij, zedert •„ geheel deze eeuw, was toevertrouwd geweest." Ook vleide de Heer du Moulin zig om Staats-Flaanderen genoegzaam onwinbaar voor enigen aanval te maken, door het Plan van den groten Coehoorn ten grondflag te nemen, en over 't algemeen te volgen, met zodanige veranderingen, als de verergering der gelegenheid noodzaaklijk eischte. Zie Vod. Hifi. Vervolg op Wagen. VIL D. bl. 346, 347- Voorts hadt Coehoorns grote kunde in het vak der Genie en andere oorlogswe» tenfehappen, hem de achting en toegenegenheid der meeste Eurqpife Vorften bezorgd. Reeds vroegtijdig en voor dat zijn roem tot die hoogte geklommen was, waar toe wij dien vervolgens hebben zien fteigeren , bood Frederik de III, Keurvorst van Brandenburg, hemde waardigheid van GeneraalMajor en die van Kollonel over twee batailjons aan, indien hij koste befluiten in zijnen dienst over te gaan; doch hij met te warme zugt voor de vrijheid en liefde voor zijn vaderland bezield, wees deze aanzienlijke eerambten op ene beleefde wijze van de hand. Toen ten jare 1695, het voor onwinbaar I 5 Sc-  i3§ COEHOORN, (MENNO va?*) gehouden kasteel van Namén door de dapperheid en zonderling beleid van Coehoorn moest bukken, wierdt de Keurvorst Van Beyeren zodanig getroffen door de bekwaamheid vaa (dien Veldheer, dat hij hem met vijf Hukken gefchut befchonk; Wordende ter zeiver tijd tot beloning zijner uitftekende dienRen, door Koning Willem den lil, tot Luitenant-Generaal Van de Infanterie en Opper-Vestingbouwmeester aangefteld* Karel de II, Koning van Engeland, heeft hem in den rang der eerfte en aanzienlijkfte Edelen geplaatst, en tot RidderEaronnet verheven. Lodewyk de XIV, een uitmuntend kenner en hoogfchatter van wave verdienden, zogt hem ift Zijnen, dienst te doen overgaan, door de ftrelende aanbieding van een Regiment en het opperbéftuur over de iirtillerije en Krijgsbehoeften, op ene jaarwedde- van 50000 Hollandje guldens, benevens vrije godsdienstoefening; met belofte, daarenboven, hem eerstdaags met aanzienlijker eerambten en rul* mer voordelen te zullen befchenken ; dan hoe uitlokkende, deze aanbiedingen ook mogten zijn, Coehoorn hadt zijn vaderland te lief om daar aan gehoor te geven. Willem dé III, die hem de achting van een broeder toedroeg, overlaadde hem als \ ware met eerbewijzingen en weldaden; want behalven de aanzienlijke krijgsambten, *die hij na de veroverJ-ing van Namen aan hem hadt opgedragen, heeft hij hem verVolgens ook nog tot Opperbeftierder van de werken cn vestingen van Staats-Flaanderen én de fterkten aan de boorden der .Schelde gelegen, aangefteld. Maar waar toe verdere gedenktekenen van dezen aart tot zijne eer verftrekkcnde, aangehaald? Tot zo lange immers de vestingwerken door hem te Nijmegen, Eer gen-op-zoom, Groningen, Koeverden enz. Vervaardigd, in wezen blijven, zullen die tot onlochenbare monumenten van zijne veihevene kundigheid in den vestingskrijgsbouw en daar uit voortgevloeiden roem, verftrekken. Voorts was Coehoorn een man van de oude zeden, dat is, gul, opregt, voor de vuist zeggende waar op het ftondt» en een hater van laffe complimenten; teffens bezat hij een grote deftigheid, en was met dat al vriendelijk, vérpligtend{ een  COEHOORN. (MENNO van) i29 ! i een verachter van beuzelingen; ten hoogden afkerig van vlei-* ■■ J jerije; een getrouw en warm beminnaar van zijn vaderland, '« jj 't welk hij bijkans 47 jaren in den Krijg was dienstbaar ge\ weest. Om kort te gaan, men kan met reden vragen; Wié ;' i heeft immer met meerder kundigheid het bevel over een le■ J ger gevoerd? wie met meerder beleid de benden in dagorde - 1 ^efchaard? wie met groter moed gevogten? wie het krijgsvolk i 1 meer gefpaard? v/ie de oorlogskosten aanzienlijker vermin- 1 derd? wie in korten tijd, groter zaken aïtgerigt? wie, einde^ ij lijk, genoegzaam altoos overwinnaar zijnde, met duurzamer : j voorfpoed den krijg gevoerd? , Menno is tweemalen voor het egtaltaar verfchenen ; hij 1 huwde voor de eerdemaal ten jare 1678, met Magdalena '• 1 van Schelttnga ; waar na hij tot zijne tweede bedvriendin '• i koos, Truytje van Wigara; bij de eerfte vrouw heeft hij ' 1 vier kinderen verwekt; als: 1. Gosewyn Tiieodoor, Baron 1 1 van Coehoorn, die geweest is Burgemeester der Had Sloten, ■• i en mede Gedeputeerde Staat van Friesland; deze trouwde den 1 ji julij 1717 , met Katryna Aurelia Lucia van Sminia. !• E Hij ftierf den 14 meij 1737, en zij, den 1 februarij 1759» ( na vijf kinderen te hebben gebaard; waar van drie dogters ' 1 jeugdig zijn overleden; en de vierde, met-name Theodora - Amelia, Baronesfe van Coehoorn, eerst gehuwd is geweest '• aan Frederik Willem, Graav van StYruM; en vervolgens, met Zeyno Koenraad, Baron Schwartz, Heer van Arjen, !• • hebbende verfcheidene aanzienlijke ambten in het landfchap Drenthe bekleed. 2. Geehtruid Algosda , Baronesfe van - Coehoorn, is ongehuwd gedorven. 3. Hendrik Kasimir, Baron van Coehoorn, is geweest Luitenant-Kollonel en Di- !' refteur der Fortificatiën, in dienst van de Bataaffe Republijk; • doch, om wellis reden weet ik niet, ongenoegen opgevat hebbende, bedankte hij op 't onverwagtst voor zijne bedie- '■■ • ningen, zonder dat de daar toe in *t werk gefielde pogingen, hoe dringende ook, in ftaat geweest zijn om hem van befluit tc doen veranderen. Hij ging te Leeuwarden op een paar kamers wonen, alwaar hij ook in enen hogen ouderdom in 175*$ of  143 -CÖEI.EMANS. (JAKOB} of daaromtrent ongehuwd is overleden. Men verzekert dat hij de bekwaamde Ingenieur van zijnen tijd is geweest en in dat vak weinig aan Menno zijnen vader, welke hem tot leer. meester hadt verflrekt, behoefde toe te geven. Maar met dat al was hrj een zeer fingulier en capricieus mensch, die mis. fchien om een ongegrond vermoeden van verongelijkt te zijn bij aanhoudendheid weigerde zijne verhevene talenten ten nutte van zijn vaderland in werkzaamheid te brengen Hij leefde ongemeen afgezonderd, zag genoegzaam geen mensch, ja zeer zeldzaam zijn eigen famHie, en neet zijn meesten tijd met het tekenen en wasfchen van plans en nieuwe ontwerpen var, Fortificatiën, die men verzekert dat allerkeurigst gewerkt waren; doch zo dra was een ftuk niet voltooid, dat hem fom> tnds weken arbeids hadt gekost, of hij zette 'er de fchaar in waar na het aan de vlammen wierdt opgeofferd. 4. Amei/a' Baronesfe van Coehoorn, gehuwd geweest aan Martinüs van Scheltinga, Grietman van Schterland, is kinderloos overle. den Nic. Ypey, Narratio de rebus gestis Coehorot. Franej. i7?i. „ 8w. c. saxi> ^ ^ 596. Num.Hiftf. MDCCIII. fol. 209. Tlnbal, ftiw V. p. 328-331. Lamberti, Memoir. Tom. II. p. 4„. Eunp Merku, „or tjas. I. St. bl. 277. G. v. LJ„™J^ flonepenn. IV. D. bl. 342-344. Wac, Vod. Hifi. XVI. D bh 178, 179. 283. 2.94. XVII. D. bl. 10-5. 183. Levensb van Nederl. Mannen R(. VII. D. bi. 169-189. COELEMANS (JAKOB), is geweest een voornaam Plaatfnijder te Antwerpen, geboren in het jaar z658, die Kornelis Vermeulen tot leermeester heeft gehadt. De Pleer Boyer b'Aiguilles, Raadsheer >n 't Parlement van Aix, ontbood hem op 't laatst van deXVilde eeuw, en liet hem zijn kabinet Schilderijen, uit Rukken van voorname Meesters beftaande in 't koper brengen, en in il8 platen etzen, daar B. J. Ma' riette ene befchrijving bij heeft vervaardigd. Deze uitmuntende konstplaten waren reeds ten jare I7o9 in gereedheid, doch wierden eerst in i744 ta -t licht gegeveD. 0ük is ^ ^ voor-  COEN. (JAN PIETERZOON) 14* «oornaamfte arbeid die Coelemans verrigt heeft. Hij ftierf te Aix in 1733, in den ouderdom van 75 jaren. » SKgcm. &un|ftcï Scheert. i779- f. i<56. . COEN (JAN PIETERZOON), is geweest de vierde en {e zesde Gouverneur-Generaal van Neerlands Indië, geboren ie Hoorn, den 8 januarij 1586. Hij bragt zijne jeugd meest te Rome door, ten huize van de vermaarde Kooplieden Piscaropj. Van daar 'te rug gekeerd, voer hij, den handel kunlig, in 't jaar 1607, aan boord van het fchip De Nieuwe Hoorn, naar de Oost, als Onderkoopman, en kwam met het :elvde fchip in 1611 te rug. Den 12 meij van het volgende jaar, vertrok hij, voor de Camer Amfteldam, als Opperkoopman, andetmaal, naar de ndiën, en maakte zig door zijne vlijt en kundigheid, zo nood* aaklijk, dat hij in 1613 als Raad werdt aangelteld, en verIer tot Directeur van den gehelen handel. Daar na werdt lij Pi endent van Bantam, en bragt den gantfen koophandel en le boeken in die orde/ dat men daar door in Raat gefield pvierdt, om 'er ene jaarlijkfe balans van op te maken. Alle deze posten bekleedde hij met zo veel roems, dat de Kamer van Zeventienen, op aanhouden van den Heer Reaal, lewilligde, om Coen tot algemenen Bewindsman, of Gouerneur-Generaal, in zijne plaats aan te Hellen, volgens Akte ran den 31 oktober 1617; wordende vervolgens deze aanfleling bekragtigd, door de Staten Generaal en Prins Maurits. n een verhaal van 's Mans leven, moeten wij hier een toleel openen van grote gebeurtenisfen, welke, in het zelvde aar, den Hollanderen aanleiding gaven tct het ftigten van5afaia, thans dc hoofdplaats van Nederlands Indiën. De Maatfchappij hadt lang getragt, op het eiland Java, ne vastigheid te bekomen, teneinde den handel aldaar met ïeerder zekerheid te kunnen drijven. Het oogmerk was, deel ve op de punt van Outong Java aan te leggen. Coen |verdt belast, dit werk met kragt voort te zetten. Ten dien (inde met den Koning van Jacatra in onderhandeling getreden  34* COEN, (JAN PIETERZOON) den zijnde, vreesde deze voor krenking van zijne magt, dooi! een Fort, midden in zijne Raten, te zien aanleggen. Zig niet durvende uiten, paaide hij de Hollanders met fchone beloften, doch openbaarde zig heimelijk aan de Bantammers, Het oogmerk van dit volk was, tot behoud van hun gezag, de Engelfen en Hollanders tegen elkander op te hitzen, en de laatften, die hun de meeste bekommering baarden, te verdelgen. De Pangorang, die, door zijne hoedanigheid vaa Turks Priester, een aartsvijand van de Christenen was, ftond aan het hoofd der regering van Bantam, gedurende de minderjarigheid van den Koning, Deze trouwloze Staatsman hadt Coen en alle de Hollanders den dood gezworen; doch om buiten verdenking te blijven, indien zijn aanflag mislukte, liet hij den Heer Coen , in vertrouwen, verwittigen, dat hij de Engelfen van een kwaden aanflag verdagt hieldt, en ried hem, naar Jacatra te wijken, alwaar hij, zo wel als elders, op alles orde konde ftellen, Coen volgde dien raad, latende de zaken van Bantam in handen van enige Gemagtigden. ; De Pangorang van Gabang, broeder van dien van Bantam, in fnoodheid hem evenarende, was uitgekozen om dit verraad te befturen, met toeilemminge van den Koning van Jacatra.. Na verloop 'van twee maanden deedt hij den Heer Coen, op den 19 augustus, weten, dat hij hem gaarne wilde fpreken, op een plaats beoosten Jacatra, daar hij zig met de jagt ver» maakte. Coen, 's anderendaags, zig derwaards begeven hebbende, vertrokken zij te zamen van daar, ieder aan boord van zijn eigen vaartuig, om naar Jacatra te keen , alwaar de Pangorang van Gabang, met zijn gevolg, beftaande uit 300, man, vroeg aankwam- De dag werdt doorgebragt in gelprekken tusfen den Koning en'de zijnen. Voor dat hij den Gouverneur verliet, hadt dc Pangorang, die zig ongemeen lustig gedroeg, gezegd, dat hij, die van den Koning van Jacatra genodigd was, die gelegenheid zou waarnemen, om de Hollandje Logiete bezigtigen. Hij deedt zulks, en verfcheen des avonds, toen. het reeds duister was, voor de poort, terwijl de Gouverneur op het punt ftond, om het gebed te gaan horen. C0EN,|  COEN. (JAN PIETERZOON) ?43 Coen, over da: bezoek, op zo een ongelegen uur, bekom» j»erd en verwonderd, beval, egter, dat het gebed, als naar gewoonte, gedaan werdt, en belastte tevens aan den Gommis Carffntier, alle de Soldaten, wier getal 50 bedroeg, in bet geweer te doen komen, en hen, met brandende lonten, pp de gallerij van de logie te plaatzen, terwijl men den Panpvang met zijn gevolg zo lang buiten zou ophouden. Alles in gereedheid zijnde, kwam de Pangorang binnen, verzeld Van den broeder des Konings, en meer dan 500 manfcbappen, bezigtigde de logie met veel opmerking, vertrok nog dien zelvden avond naar Bantam, en toonde zig wel voldaan, ft-hoon met een hart vol fpijt, van in zijn voornemen, door de rustige houding en genomene maatregelen van den Gouverneur, verhinderd te zijn. • Den volgenden dag kreeg Coen een bezoek van den Koning van jacatra, die hem verzekerde, daags te voren, zijnen broeder, met enige Osankaijen, gezonden te hebben, om de Hollanders bij te fpringcn, indien de Pangorang een kwaden toeleg tegen hem gehad hadt, 't geen hij egter niet denken konds. Coen hieldt zig onkundig, en bedankte den Vorst Voor dit nieuw bewijs van zijne gunst. Schoon dit gevaar dus gelukkig was ontweken, was, egter, het verblijf aldaar niet veilig. De Gouverneur deedt het geld en de koopwaren aan boord brengen van agt fchepen, die op de rede-lagen. De Koning, dit ziende, deed alle betuigingen van onfchuld, bood zelvs aan, met ecde te bevestigen, dat hij zijne verbindtcnisfen wilde nakomen. Imusfen Relde hij alle listen in 't werk, zelvs door den Generaal tot een fpeelreisie tc nodigen, Dit gaf nieuwe blijken van verraad, 't welk men nog nader ontdekte, op de tijding van de plundering van de logie te Japarie; waarop de Gouverneur zig genoodzaakt vondt, zijne logie heimelijk te verfterken. Dus beflootmen, door nood, den begonnen arbeid voort te zetten, en een Eoit te bouwen, waarin men tegen alle aanvallen gedekt konde zijn. Uit neodzaakhjkheid werden dus de enzen, tegen wil en dankr  144 COEN. (JAN PIETERZOON) dank, gedrongen tot den aanleg van ene vastigheid, op de punt van Outong Java, als mede ook op het eiland Onrust. Omtrent het midden van november, was de eerfte punt van het nieuwe Fort reeds met twaalf ftukken gefchut voorzien, tot geen geringen fchrik van den Koning van Jacatra. Deze, ziende dat de Gouverneur, in weerwil van alle zijne nodigingen, in zijne weigering volhardde om aan het Hof te komen, kwam zelv in.perfoon, verzeld van verfcheidene Orankaijen, in de logie, om op pne heusfe wijze fe vernemen, van waar die verandering voortkwam, en waarom men zo veel wantrouwen toonde? Coen gaf hem verfcheidene redenen, waar over hij zig geliet voldaan te zijn; en, in plaats van zig tegen de bouwing te verzetten, zeide hij, dat de Gouverneur daaromtrent} valkomen meester -was. Maar onder de hard verbood hij den Javanen en Chinezen, voor hem te arbeiden: 't welk de voortgang van 't werk ongemeen vertraagde. Coen, in plaatze van te doen blijken, dat bij den Koning verdagt hieldt, die zig intusfen mede verfterkte, fchoot hem een fomme van duizend reaalen, en fchonk hem twee honderd daar boven. Op dien zelvden tijd kreeg men berigt van het gevaar, dat de Hollanders gelopen hadden te Jambij, op het eiland Sumatra, en ook te Macasfcr. De Gouverneur hier van, om daar wraak over te nemen, zond drie fchepen, ouder Arent Martense Blok, die zijnen hst naar de letter uitvoerde, en Japara en andere piaatfen verbrandde; 't welk groten fchrik bij de Javanen veroirzaakte. Doch de Engelfen zogten hun nieuwen moed in te boezemen; en ten einde te tonen dat het hun ernst was, namen zij, in december, het fchip de Zwarte Leeuw, en loerden naderhand op van den Broek, die gereed ftond om van Suratte te vertrekken. Bars was het antwoord van den Engelfen Admiraal Thomas Deal, op de vraag die hem-gedaan wierdt wat reden hij hadt om dus vijandig te handelen, Want hij verklaarde voor de vuist, voornemens te zijn, alle de Hollandfe fchepen te nemen, en zelv naar Jacatra te zullen komen, om de overige te vernielen, en den Gouverneur le» veède of dood in handen te krijgen. Men  COEN. (JAN PIETERZOON) i4s Men verzogt, doordien het oorlog tusfen de Engelfen en Hollanders onvermijdelijk was, dat die van Jacatra en Bantam onzijdig wilden blijven; doch alles ging op den ouden voet: van alle kanten begon men, met gróten ernst, van beide zijden, de werken, waar aan men begonnen was, voorttezetten. De Koning hadt Jacatra met muren omgeven, en de haven doen fluiten. De Hollanders hadden een nieuw Fort, Maurits genaamd, vervaardigd, waar uit zij, zo als ook uit het Fort Nasfau, hunnen aanval deden. Die van de ftad werden onderileund door den Pangorang van Bantam, en aangemoedigd door de Engelfen. De twee eerfte aanvallen waren vrugteIoos, en de komst der Engelfen maakte den toeftand der Nederlanders gevaarlijker. De manfehap was fterk genoeg tegen de Javanen, maar niet tegen de Engelfen, die, den 2often december op de rede van Jacatra verfchenen. Coen zeilde, den 3iften, de vijanden te gemoet; doch de wind belette hem, bij hun te komen. De Engelfe Admiraal, ftout op zijne overmagt, zondt, tegen den avond, een' Trompetter, met bevel dat alle de Hollandfe fchepen zig zouden overgeven, of dat hij hen daartoe zou noodzaken. Coen gaf tot antwoord, dat, zo zij het fchip de Zwarte Leeuw, met deszelvs lading, niet terug gaven, hij daar over wraak zou nemen. De Trompetter keerde, met duizend fcheldwoorden op de Hollanders, te rug, en daar mede eindigde het jaar 1618. Op den eerften januarij 1619 geraakten zij flaags; hetgevegt duurde vier uren. De Engelfen leden veel; de onzen verloren flegts zeven man, en hadden vijftien gekwetften. Doch hun grootfte verlies beftond, dat zij, in dien tijd, een derde van hun kruid verfchoten hadden. Daar tegen hadden ze het voordeel, dat de Bergerboot, den Engelfen ontweken, bij hen kwam. Des avonds wierpen de beide vloten het anker, in elkanders gezigt, onder het gebied van Jacatra. Coen hield des nagts raad, ten einde te befluiten, wat dienftig ware te doen; doch de gevoelens waren zodanig uiteen lopende, dat men tot geen befluit kon komen. Den sden werden de Engelfen met nog drie fchepen verfterkt; zij hadden VII. Deel. K toen  -•14$ COEN» (JAN ÏIETERZOON} fc» veertien WeleB. Dus was 't voor de Hollanders raadïaamst, den Heven naar de Molukkes te wenden, 0m aldaar een groter magt te verzamelen. Coen zondt berigt aan 't Fort, om zig ao lang te verdedigen als mogelijk was; en , zo zij zig genoodzaakt voeden, te capituleren, zig dan liever aan de Eaf#^» dan aan den Koning van Jacatra over te geven. Van ben Broek, aan wien de. brief gefchreven was, hield* denzelven als nog geheim. Des nagts zagen zij bet fchip de Immlmw-, door de Engelfen, verbranden, en de? anderen daags de vloot op, de rede verfchij nen. De Hollanders,, dus te water en te land belegerd, verdubbel, een den arbeid aan httane werken, en gedroegen zig zo dap« per, dat de Javanen genoodzaakt wierden, met hun in ondertandeling te treden. Do Koning eiste de flegting van alle de niQuwe werken, en een fomme van agt duizend reaalen, voor de oorlogskosten. Het eerfte floegcn zij geheel af; op het tweede was hun antwoord, dat zij zo wel kosten gemaakt hadden ats de Koning. Doch de toeftand, in welken zij zig bevonden , noopte hen, naderhand, den Koning zes duizend reaalen te bieden, mits herftelling der oude traftaten, en in ftandblijving der Forten, tot de terugkomst van den Gouverneur, Hier mede nam de Koning, in fchijn, genoegen, en de af' gezondenen bragten de voorwaarden,.getekend, te rug. Van ben Broek liet hier op het witte vaandel waijen; zondt, nog den zelvden dag de bepaalde fomme, en ontving .enige gefchenken van den Koning te rug. Daags daar aan werd van zien Broek bij den Koning genodigd, Hij, geen gevaar verWoedende, begaf zig naar het Hof, nemende vijf Soldaten, enige bedienden en gefchenken met zig. Doch nauwlijks was hij binnen getreden, of hij werdt, door een bende Javanen, omilngeld, die hem en de zijnen gevangen namen, Schoon dit verraad voor hem noodlottig was, viel het, egter, ten voordoe van de Maatfchappij uit, De gevangenen moesten <1a Vetafteinklte heh-nnnfllincr nnrlpmo.r . r_i i_ , -••«»»* *3 x-xw-fl™ * "»cu ifueur^e nen drklederen van het lijf, wierp hen in den modder, on dus W«dgn zij voor den Koning en don Engelfen Generaal gebragt,  COEN. (JAN PiETERZOON) 147 bragt. Men gebood van den Broek, aan de zijnen te" fchrijven, dat het tijd was, zig over te geven, of dat men hen daar toe zou noodzaken, en dat 'er dan geen lijfs genade te hopen Rond. Daags daar na zondt men een tweede bevel van overgave; dan de Hollanders berigtten, dat zij zig tot het niterfte toe wilden verdedigen. Twee dagen later, egter, boden zij den Koning twee duizend reaalen, tot losgeld voor hunnen Gouverneur. Verre van daar dat men deze aanbieding zou omhelzen, werdt hij in ketenen geklonken, en, op den 2Qlten januarij, onder geleide van twee Engelfen-, op den Wal der ftad gevoerd, met bevel, om de bezetting te vermanen , zig over te geven. Schoon hij met de ftrop om den hals ftond, vermaande hij hen tot verdediging. Zonder een verhaal hier van te doen, kan men ligt begrijpen, de behandeling, die hem daar over wedervoer; ten laatften wierdt het Fort genoodzaakt zig aan de Engelfen over te geven. Groot en onverwagt was intusfen de verandering , ten voordele van de Hollanders, welke hier op volgde. De Pangorang van Bantam, namelijk, nijdig over den prooi, en over het voordeel, welk den Koning van Jacatra te beurt ftond tc vallen, en, aan den anderen kant, belust op de voordelen, die de Hollanders hem hadden doen aanbieden, had het gevangennemen van van den Broek zo ras niet verftaan, of hij zond 2000 man af, onder bevel van den Temogen, krijgsbediende van den Koning van Bantam, met uitdruklijken last, om zig tegen het vernielen van het Fort aan te kanten. Dit krijgsvolk, tc Jacatra gekomen zijnde, werdt aldaar ingenomen als een' nieuwe bijftand. De Temogen verfcheen voor den Koning, die geen kwaad vermoeden had, en gaf hem den brief over, waar in zijn last vermeld ftond. Zig nu alleen bij den Koning bevindende, nam hij dat tijdftip waar, om hem de dolk op de keel te zetten, terwijl »ijn volk het kasteel bezette. Wel haast waren zij van de ftad meester; de Koning, door vrees benard, onderwierp zig aan de voorwaarden , die men hem aanbood. Van den Broek werdt hier op uit de gevangenisfe gehaald, en naar Bantam gebragt. De K s En-  i i§ COEN,. (JAN PIETERZOON) Kngelfen namen daar op de wijk naar hun komptoir, en veranderden, zedert, van gedrag. Zij waaifchuwden zelvs de IMwder* voor de Bandaam t beloofden bun allen bijftand, er, deden elkander, over en weder, grote dienden. Ook verruimde de Pangorang van Bantam niet, van nieuws, zijne listen te werk te Rellen; zodat zij eindelijk zig genoodzaakt vanden, zig over te geven, op voorwaarden, zo als zij best konden; egter met beïlujt, om het dragende te houden, tot op de aankomst van den Gouverneur-Generaal Coen. Intusfan bepaalde men, het nieuw gebouwde Fort Batavia te noemen; dit gafchiedde den jade maart 1619. Van dien tijd af or.thield men zig omtrent de Javanen, vau wederzijdfe vijandelijkheden. Ds Hollanders, met ongeduld, op nader berigt van Bantam wagtende, fchreven, voor de eerftemaal, uit het kasteel Batavia, een' brief aan da hunnen in die ftad, met verzoek om hun te melden, of zij hun voorftel aannamen* dan niet. Daags daar aan zag men, met verwondering, op bet kasteel zekeren Portugees, Antonio, Visioze genaamd, dien zij zeiden door den Koning van Tsjeribon gelast te zijn, om den Hollanders bekend te maken, dat de Soefiehnan Mataram beflaten had, Gezanten aan hun te zenden, om over den vrede te handelen, en hen tegen de vijanden te befcherraen; voegende daar bij, dat die Vorst, niet lang daar na, in per', foon ftond te volgen, met meer dan iqoo vaartuigen. Hoe verfchillende men hier ook over dagt, zo toonde de uitkomst, dat het alleenlijk een Hst van den Koning van Bantam waal cn op den 23ften kregen zij de tijding, dat de Koning hunnen voorflag had afgewezen. Uit van den Broek vernam men, in welke omftandigheden zij zig bevonden, en wat hun te doen ftonde; als mede, hoe de Engelfen hen zogten te behandelen; en, daags daar aan, dat zij, van den Koning, een wapenfchorfing verkregen hadden, tot op de komst van den Gouverneur-Generaal. Met dit alles bleven die van het kasteel wantrouwende; zij zonden den Gezant ledig heen, vcrfehoonden zig zo goed zij konden, en belloten met de Marottü in ondflihandeling te treden, doormiddel van den voorge- mol-  > COEN, '(JAN PiETERZÜCN) ti9 melden Portugees, die zig op 'nieuw in 't kasteel bevond?» Terwijl de Hollanders zig met deze ijdele hoop voedden, zag ' men, op den 3den, enen nieuwen Pangorang Temangon aankomen, verzeld van enen Sabandaar-, door den Koning vaii Bantam gezonden, om het beftuur over de ftad te aanvaarden. Wat ook de Javanen hier over dagten, en wat de gevangenen •ok fchreven, om de verfterking van het Fort ïe ftaake» fc Eij bleven bij hun beftuit, niettegenftaande zij twee brieven op enen dag ontvingen, dat de Koning de ftad wilde doen rerfterken-; -zo als kort daar op gefchiedde. Die van "t kasteel , zig hier door meer benard vindende, moesten tot genen opeiste; en één van hun werdt, daags daar aan* aan boord van den Gouverneur gezonden, 'hem berigtendè, dat de Koning bereid was , hun allen in vrijheid 'te ftèlle'n-, *5 dra hem daar toe een verzoek door een perfocn van 'aar., zien gedaan werdt; 't Welk terftond gefchiedde. Doch de uitgezondene kwam wel haast te rug, met het antwoord, dat die Koning en zijn Raad, in 't ontjlag der gevangenen, niet kón bewilligen, zonder verzekering te heiben, dat de Gouverneur daarna niets tegen de ftad zou ondernemen. Na enig 'twisten ever en weder,&bekwam de Generaal de zeventig gevangenen, Waar tonder die van 't fchip de zivarte Leemv, welke de Ëngetfen, daar gelaten hadden. Verder vergenoegde hij zig, voor *t tegenwoordige, met de veinzende beloften van vrieïidfchap van den Koning, en keerde terug naar Batavia. Vervolgens zond de Generaal, van beN Broek met enige fchepen naar ftMW, om alle dê goederen van de Maatfchappij vat daar in «efeerfaeid tc brengen. Doch de weigering om die goederen oVÉr te geven, en de elf Hollanders-, die zig nog op het komptott bevonden te laten vertrekken, was oirzaak van eea hevigêa oorlog met die van Bantam, welke tien jaren heeft geduurd, Van den Broek werdt, op de'n i>den november, door fttlSW* Houtman afgelost, daar hij gants onvergenoegd oveï Was? doch de Gouverneur wist hem, door enen brief, getekend ï62o, te vrede te Hellen. In dat jaar werdt oók de vrede tusfen de Hollandfe en Engelfe Kómpagnie gefloten. Evenwél zonden zij noch toerustigen ten oorloge, noch geld, maar Bd> ten dit alles op de Hollanders aankomen, en fpeeiden zelvs den fchelm, met den Bandanen enderftand te doen, in pïast2e van hen te helpen beoorlogen. Niettegenftaatodé dit- htffl bedrog, veroverde de Gouverneur de eilanden, waar op hêt gemunt Was. Het eerfte, welk den Gouverneur-Generaal* na deze benw'-tig'mg, » 't werk ftelde-, was , het bijeenroepen van alle êïQméaph van de JuMnfi eilanden, cp den t jttÜJ tM* K 4  152 COEN. (JAN PIETERZOON) Zekeren Hidajat, met enige anderen, zag men niet verfchijnen; doch die 'er tegenwoordig waren, vernieuwden, zonder enige zwarigheid, den eed van getrouwheid; en dé zulke, over welke men reden had zig te beklagen, werden in genade aangenomen. Vermits deze al de fchuld op Hidajat wierpen, zond Coen hem een affchrift van hunne verklaringen, verzeld van ene ernftige waarfchouwing voor het toekomende, en van ene fterke bedreiging, indien, hij anders mogt bandelen. De rust aldus op Anboina herfteld zijnde, keerde Coen zegepralende naar Batavia, Vol van verlangen, om eindelijk rust te genieten, verzogt hij, bij een' brief van den nden meij aan Bewindbebberen, zijn ontflag. De Bewindhebbers drongen, in hun antwoord, op het al-' lerRerkst aan, om hem nog twee of drie jaren in dienst te. houden, onder toezegging van zijne' wedde met 200 guldens ter maand te verhogen; doch, in gevalle hij bij zijn voornemen blijven mogt, om zijnen dienst.neder te leggen, verleenden zij aan hemde magt, om benevens den Raad van Indië, bij voorraad, een perfoon in zijne plaats tot opvolger te verkiezen. Coen, van dit verlof gebruik makende, vertrok, na met overleg van den Raad, Pieter Carpentier tot zijnen opvolger benoemd te hebben, op den 31 januari) 1623, aan boord van het fchip Dordrecht, en kwam den 23 oktober,' met vijf rijk geladene fchepen, in Zeeland binnen. Vai.entyn berekent de Peper alleen van die fchepen op ipooo balen, die voor 45 tonnen gouds verkogt werden. Zulke aanzienlijke voordelen, als Coen aan de Maatfchappij bezorgd hadt, verdienden de toegezegde beloning. Men betaalde hem zijne wedde als Directeur-Generaal, tot 400 guldens 's maands, en het dubbsld daar van, na dat hij zijnen lastbrief als Gouverneur-Generaal ontvangen hadt, tot op zijn vertrek; zijne vrije tafel, met een gifte van 3000 guldens, en ene andere van 10000, voor dedienfteh, in die twee bedieningen aan de Kompagnie bewezen; 7000 voor de Rigting van Batavia; 30co voor het aanwinnen van de Bandafe Eilanden;  COEN. (JAN PIETERZOON) 153 itn; behalven een gouden keten van 2000 guldèns, met derzelver Penning, en een degen van 4000 guldens: zonder te jekenen ene fomme van 20000 guldens, voor enige eisfen,. die hij ten laste van de Kompagnie hadt. De Heer Coen was nauwlijks in het vaderland gekomen, of hij werdt aangezogt om op nieuw den post van GouverneurGeneraal te aanvaarden. Om gunftige voorwaarden te bedingen, hadt hij zig flegts te verklaren: zo als hij dan ook kort daar na, in oktober 1624, deedt; men leide hem, 1200 guldens ter maand toe, en voor zijn tafel 200 reaalen. Doch terwijl hij zig tot zijn vertrek gereed maakte, kwam het onweder uit de Indien opdagen: namelijk, de te regtflelling der Engelfen en Japamefen, wegens de zaak van Amboina. Dit vertraagde zijne reize; in welken tusfentijd hij het Bewindhebberfchap, in zijne geboortertad Hoorn, waarnam. Verfchillende zijn de verhalen omtrent zijn vertrek; fommigen zeggen, dat hij, verkleed als een Konftapel, aan boord ging. Hoe 't zij, dit is zeker, dat hij, 't zij dan ftil, of in 't openbaar, vertrok op den 29 maart 1628, aan boord van de Hoor'nfe Galei, met den zelvden last als voorheen, en een Vloot van negen fchepen; één van welken, Schach-Abas Gezant van Moussabek, Koning van Perfiën, aan boord hadt, die naar zijn vaderland te rug keerde. Behouden kwam hij op de rede van Batavia, op den 27ften feptember, en nam, van Carpentier , den 3often , het beftuur weder over. Had het vertrek van den ftigter van Batavia vreugde aan de Landzaten verwekt, geen minder (mart verwekte zijne terugkomst aan de Engelfen en Javanen. Dp laatften fmecdden fpoeriig een complot, om hem te vermoorden ; maar zij werden veriaden door een kleine jonge , door de Hollanders van de Chinezen gekogt; dan de fchuldigen ontkwamen hunne ftraf met de vlugt. Coen zig dus alle ogenblikken in levensgevaar ziende, zag daar bij een nieuw onweder uitberften. De Keizer van Java fmeedde een toeleg, om zig van de nieuw geftigte hoofdftad, bij verrasfing, meester te maliën, en verfcheen ten dien einde, op den 22 augustus 1629, óp de lede van Batavia, met 59 prauK 5 wen>  >54 COm (JAN PIETERZOON) wen, onder bevel van een Legerhoofd, bij zig hebbende, 500 man, ahe uitgelezen volk; welke, onder anderen tot keftogt, mede voerden, IJO osfen, om, ingevolge voorgeven, aan de overeenkomst te voldoen; ook zeiden zij dat noi SL7 vaartuigen ten zelvden einde Ronden te volgen- De menigte van volk die op deze prauwen geplaatst waren," deedt de Hollanders wantrouwen opvatten. Men ontfcheepts wel het Rundvee, maar men droeg zorg om de ontladen* vaartuigen, één voor één, te doen vertrekken. Den volgen-' den dag verfchenen 'er nog zeven, doch wilden niet binnen lopen. Niet weinig mishaagde de Waakzaamheid der Hollanders aan de Javanen; die, om nog veiliger te zijn, de rivier floten, de wagten verdubbelden, en zorgden, dat de laastgekomene vaartuigen zig .niet met de eerften konden verengen Eindelijk kwam het zo verre, dat het volk van 20 vaartuigen Let kasteel, bij den nagt, begonden aan te vallen; en fchoon door anderen geholpen, moesten zij egter, in den morgenland, met bebloede koppen en groot verlies, aftrekken. Op een 25flen, met den morgen, kwamen de 27 prauwen, en daags daar aan een fterke hoop Javanen, van de landzijde, met vliegende vaandels naderen, tot in 't gezigt Van de ftad • waar op een gedeelte van de ftad, aan de zuidzijde, door de gragt afgefcheiden, werdt afgebrand, ten einde het betere gedeelte daar van te bewaren. Den volgenden dag zag men dit afgebrande gedeelte, door meer dan 1000 man van den «B. and, bezet; waar op het gantfe leger in orde volgde. Doch ten zelvden tijde, werden de eerften, met groot verlies, ter ftad Uitgedreven, door flegts 120 Soldaten en Burgers 'i-Iet leger wierp zig, op deze vlugf, in den tuin van den Raad Spex, alwaar het aanftonds post vattede; vervolgens naderde het de ftad, tot op een maphaanfehoot, en wist zig, door *t plaatzen van fchanskorven, zonderling te beveiligen. Den izden feptember deedt men op hen enen gelukkigen uitval. Den 21 den van dezelvde maand naderden de vijanden de redoute Hollandia; dan die daar binnen waren, boden, gedurende den nagt, zo Herken tegenftand, dat de vijand  COEN. (JAN PIETERZOON) 155 ■genoodzaakt wierden te deinfen , en zig op vijf onderfcheidene plaatzen te verfchanfen. Bij een' uitval, werden zij ook, nog dien zelvden dag, naar hunne legerplaats te rug gedreven; 't welk de Javanen tusfen de 12 a 1300, of, volgens het getuigenis van de gevangenen, wel 3000 man koste. Indien men, egter, voorheen geene nieuwe zorg tegen de prauwen gedragen hadt, ware het, oogfchijnelijk, met de ftad gedaan geweest. Men befloot dan, op de berigten der gevangenen, den vijand in zijne legerplaatzen aan te tasten. Ten dien einde begaf de Generaal Jakob le Fevre zig, met een legertje van 2800 man, op den togt, om den vijand te naderen; dien het ook gelukte, hun uit derzelver legerplaats te verdrijven. Den volgenden nagt tastte men hen, met geen minder geluk, te water aan, en vernielde meer dan 150 van hunne vaartuigen, 's Anderen daags, zig op nieuw bij hunne eerfte legerplaats verzameld hebbende, moesten zij die wederom verlaten; doch zij herftelden zig, en bragten de onzen in grote wanorde. Gelukkig dat zij hier van geen goed gebruik wisten te maken; hun voordeel beftond alleen daarin , dat zij, op nieuw, zig in hunne legerplaats kosten herflellen, en verfche verfterking ontvingen. Alle pogingen werden, door den nieuwen Generaal van den vijand, doch vrugteloos, aangewend, en men brak eindelijk het beleg op. Het mislukken van dezen kans, dien men denkt, aan den Keizer van Java, 9000 man gekost te hebben, fchrikte hem nog niet af, en hij ondernam andermaal ten jare 1629 een nieuwen kans te wagen; ten dien einde leide hij het ditmaal op ene andere wijze aan , namelijk met den Hollanders vrijheid van handel te vergunnen, en vriendfchap te bewijzen; zelvs deedt hij, op den róden apffl, om vrede verzoeken, fchuivende al de fchuld op zijn voorig Legerhoofd. Dan het oogmerk van den Keizer was maar alleen om tijd te winnen tot het verzamelen "van voorraad. Doch de Chinezen, een doortrapt volk, die 'er de lucht van gekregen hadden, waarfchouwden de Hollanders, voor de listen van den Keizer, die voor-  155 COEN. (JAN PIETERZOON) voornemens was, om in 't veld te verfchijnen; ook werdet? zij hier van verwittigd door die van Bantam. Werwaards, egter, de Vorst zijne wapenen wenden zou, was nog onbekend ; doch zij ontdekten dit, zo door het uitzenden van jagten , als door een Javaans Officier, die men te Batavia in verzekering hadt; door dezen werdt men onderligt, dat het op de hoofd» ftad andermaal gemunt was; waar op men die, van alle kanten, verfterkte, en den voorraad van den Keizer vernielde. Dit niettegendaande, verfcheen het leger, den 22 augustus, voor de ftad, en lag 'er, zonder enige beweging te maken, tot den Aden feptember. Den vijand allengskens naderende, deedt men, den aorten, des nagts een' uitval, dari tot verbazende ontfteltenis voor de Hollanders, ftierf, in dien zelvden nagt van den 20 fept. 1629, de Gouverneur-Generaal Coen;. en hij weidt op den 22n.cn, met alle pragt, begraven. Daags daar aan verfcheen de Meer Jakob Sfex, in de waardigheid van Raad van Indië, uit Holland. Intusfen , vonderi de vijanden zig genoopt, op den jften november, andermaal het beleg op te breken, en de ftad te verlaten. Ipgevolge de zekerde berigtcn, was de Heer Coen overleden aan een gevolg van den roden 'loop, waar mede hij, zedert enigen tijd , bezogt was geweest. Hij had den ouder* dom bereikt van 42 jaren, 6 maanden en 12 dagen. Veliüs tekent aan, dat hij, daags te voien, nog op de gaanderij van zijn huis was geklommen, om door een verrekijker den vijand te ontdekken. Zijne weduwe vertrok drie maanden hier na, aan boord van het fchip Hollandia, één der zeven van de vloot, die, door Pieter van denBhoek, in Holland gebragt werdt. Van den Broek was, in dit jaar, op Batavia terug gekomen van Suratte, alwaar hij tien jaren geweest was, met den tijtel van Opperhoofd eb Bevelhebber van den Plan. del. Hij was een man , die uitmuntende dienden aan de Maatfchappij heeft bewezen; zijnde geweest de eerde grondlegger van den handel op de komptoiren van Ardbië, Berfië, enz. Coen was fchraa! van postuur en van meer dan ene gemene lang-  COENEN. (KRISTIAAN van) 157 langte, bleek van kleur, mager van wezen , met diepgezonken ogen in het hoofd. Voorts was hij een man van een zeer ingetogene levenswijze, deugdzaam, regtvaardig en geftreng in het uitvoeren van 't regt, zo wel ten aanzien van burgerlijke als lijfftraffelijke zaken. Hij was ongemeen dapper, en voorbeeldeloos werkzaam; voortvarende, en wist ook in de haggelijke omftandigheden, die hem bestormden zijn befluit ogenblikkelijk te nemen, en zijne ontwerpen met de grootfte fpoed en geheimhouding ter uitvoer te brengen. Zeer fober was hij ten aanzien van fpijs en drank; en een vijand van alle uiterlijke pragt zijnde, ging hij eenvoudig gekleed, 't welk hem van fommigen wel deedt verachten, maar hier kreunde zig de Gouverneur niet aan; hij wierdt van de deug Izamen geacht en bemind , doch van de kwaden gevreesd en met reden , want hij liet nimmer een bewezen fchelmftuk ongeftraft. Coen is de Kompagnie van ongemenen nut geweest, en heeft haar onuitmetelijke voordelen bezorgd. Ook wordt zijn naam aan 't hoofd geplaatst van die Landvoogden, welke deze Maatfchappij het getrouwde hebben gediend. F. Valentyn, O. en N. Oostindiën, IV. D. I. St. bl. 271-275. 277-286. Vei.ius, Kronijk van Hoorn. H'flor. Befchrijv. der Reizen, XX. D. bl 33-75. Wagen., Vad. Hijl. X. D. bl. 395- 399- XI. D. bl. 23. COENDERS, zie KOENDERS. COENEN (KRISTIAAN van) , de zoon van Jan van Coenen, Drost van Hoogftraten en van Katryna van der Aa, behoorde onder het getal der verbondene Edelen, die ten jare 1566, aan Margarstiia van Paema, als Landvoogdesfe, het bekende fmeekfehrift inleverden ; zijnde dit ook jilles wat wij van dezen Edelman vinden opgetekend. Dat het geflagt van Coenen zeer oud is, blijkt uit de lijste der Schepenen van 's Hertogenbosch, te vinden bij Butkens, Trophécs du Braband, Tom. II. p. 544, 545; waar men vindt Godefroi Coenen, op de jaren 1254, 1256, 1258 en 1259, worJende Ridder genoemd. In Friesland werdt het zelve, fe. dert langen tijd, onder de Edelen geteld. Margriet cn Mech-  153 COENS. (JAN) Mechtelb van Coenen, waren, in de XVIde eeuwe ga. huwd met Adam van Haren, een' der Bondgenoten,'en met Everard, zijn' broeder. Te Leeuwarden woonde voor enige jaren nog Jonker Kristiaan van Coenen, die verfcheidea jaren, wegens den adelijken Rand, ter Staatsvergaderinge van Friesland verfchenen is. Zijn vader Johannes genaamd, was geboren den 17 feptember 1673, is gehuwd geweest met AnKa Maria Rusiers, was Vroedfchap te Leeuwarden, en is geftorven den 29 augustus 1749. Zijne ouders waren Kristiaan van Coenen en Anna Simonides; deze was Kapitein-Luitenant, en fchreef zig altijd Coenen de Zegewerf, naar zeker goed, in de Meijerije van den Bosch gelegen, leenroerig aan den Keurvorst van Keulen; een* geruimen tijd toebehoord0hebbende aan dit geflagt, en over weinige jaren door Freorik Willem Karel van Coenen verkogt. Dit goed wordt, in fommige kaarten van Braband, genoemd Coenen, of 't kasteel Coenen. Het is vermoedelijk, dat deze Kristiaan van Coenen de Zegewerf, een kleinzoon van onzen Bondgenoot geweest zij; doch 't kan niet in 't zekere bewezen worden, na dat de papieren, tot dit geflagt behorende, voor ruim vijftig jaren, ten huize van den Grietman van Haren, ongelukkiglijk . verbrand zijn J. W. te Water, Hift. van 't Ferb. der Edelen, II. D. bl. 323, 324. COENS (JAN), geboren te Halte in Henegouwen omtrent 't m.dden van de XVIde eeuwe, wierdt na de loop zijner fiudien volvoerd te hebben, Licentiaat in de godgeleerdheid te Leuven, en ten jare 1585 Pastoor van St. Martin te Kortrijk in de plaats van Pieter Symons, die tot Bisfchop van Yperen wierdt verkoren; hij vervulde deze bediening gedurende een tijdvak van 19 jaren met veel getrouwheid, en was met mond en pen een ijverig tegenftrever van de reformatie en derzelver begunftigers. Hij ftierf den 1 oktober 1604, tot grote droefheid zijner gemeente, en wierdt in ziine pastorale kerk begraven, zijnde het volgende fchrift opeen pijlaar van het koor daar van, te lezen: Magijiro Joanni Coens, Hallenfi> S.  COENS. (PIETER) ï$9 & Theol. Lkent. hujus Templi, dum viveret, utriusque portionis Paftori, ob fingulares mimi dotes, £? in pafcendis ovibus vgrbo , jcriptis, exemplo, xix annorum fpacio düigentiam iaudatisftmo, Kalend. Ottobr. anno 1604, magno Cortracenftwm niocrore diem extremum cbeunti, pofitum Monumentum. Corpus, mens, nomen, tegitur, reftdet, vemratur, Terrd, aftris, Urbe hac, morte, fide, fiudio. De volgende werkjes zijn van hem in druk, waar van het tweede, ter wederlegging verftrekkende van bet zo geestige boekje van Marnix van St, Aldegonde, getijteld Bijenkorf der Roomfchs Kerks; een volledig bewijs van de verregaande onverdraagzaamheid en ver, olgzugt dezes anderzins gants niet onkundigen Pastoors oplevert. 1. <£?en Öoccftéheu ban 3£>e* botte / inïjottbciiDc 't <£5ebct be?' i>ccrai / be öEngcïfche <ü52oetc« nisfc/ be Vil galmen bcr g?cnitenttcn/ berheftt boo? ecticn ShecfMncfccH fi"/ Rerciibc hij fomie ban béöinrjc, SIntto. 1613. in 121110. 2. <£onft:tatrc cft iDcbcrlegginghc ban ben 25ien= to.jff; een ^fairtcnfr^acche ttrSfcFjcn ben ïjerber enbe fjet =§>cfcacp* hen/ in be tockhe tlactljjfft bertoocht toojt be bal.s'chcnt bec ïictterfche ïccringijc/ enbc baer tegfjen tot brocoJt Oob.ë hctoefeii be onbertoinnibriic toaartjeyt ban be lecringhc bcr ï>. Kooin* frfje ïierche. 3£obcn. 1598. in 8uo. F. Sweertii, Ath, Belg. p. 412, 413. Val. Andr. , Bibl. Belg. p. 484. T, F. Foppens, Bibl. Belg. p. 618, 619. Paquot, Mem. liiter. Tom. I. p. 218, 219. COENS (PIETER), waarfchijnüjk een neef van den voorgaanden, wierdt ook te Halle in Henegouwen geboren in het jaar 1579. Hij omhelsde den geestelijken ftaat, ftudeerde in de theologie te Leuven, en wierdt Licentiaat in die wetenfchap. Kort hier op bevorderde men hem tot Kanunnik en Schoolvoogd van de Hoofdkerk te Antwerpen, teffens was hij Zegelbewaarder van het Bis choppelijk hof. Hij Rierf in genoemde Rad den 7 augnstus 1645, in den ouderdom van 66 jaren. Daar is van hem in druk; Disquiftio Hiftorica de origine Be-  i6o COESVELDT. (HENDRIK van) COETENBURG. Beghinarum &f Beghinagiorum Belgii, cum adjunclis notis, quibus declaratio veridica, quod Begince nomen, inftitutum & originem habeant d S. Begga Brabantice Ducisfa, illufiratur. Leoi. 162.0. in imw. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 964. Pa- Quot, Mem. litter. Tom. I. p. 220, 221. COESVELDT (HENDRIK van), die zijnen naam ontleend heeft van de plaats zijner geboorte, een dorp in bet Bisdom van Munjler, tusfen Wezel en Osnabrug gelegen; begaf zig vroegtijdig onder de geestelijke orden der Karthui'zers, , en was dc tweede Prior daar van in het klooster te Geertrui, denberg, geftigt ten 'jare 1331, door Willem van Duivenvoorde, Ridder, Heer van Dongen en Oosterhout, Treforier van Willem den III, Graav van Holland; in de nabuurfchap van een pragtig kasteel gelegen, te voren ook door den zelvden Heer gebouwd. Dit Karthuizer klooster omtrent het jaar 1570 vernield zijnde, begaven zig de Monniken daar van naar Breda, daar zij enigen tijd verbleven , doch geen beftaan konden vinden; dan de Staten van Holland over hun deerniswaardig lot getroffen , vergunden aan die ongelukkigen een jaargeld , waar van de laatfte genieter is geweest Kornelis Janszoon, die in 1623 ftierf. Na dat Hendrik zig een groten roem hadt verworven, door zijnen godvrugtigen wandel , leerredenen en fchriften, ftierf hij te Val-de-Gract nabij Brugge, den 9 julij 1410. De volgende werken zijn van hem nagebleven: Comment. in Exodum. In Epiftolam D. Pauli ad Romanos. Traclatus continens libros duos de tribus vetis Jübftantialibus Religionis; en meer anderen over gelijkfoortige Onderwerpen. —>— Tritkem., de Script. Ecclef. edit. FakriCii, p. 166. Petreii , Biblioth. Cartuf. p. 126, 127. Paquot, Mem. litter. Tom. VII. p. 51-53. COETENBURG (ADRIAAN MAARTENSZ.), is een ervaren man geweest in het aanleggen en vervaardtgen van Dijk- en Waterwerken; hij woonde te Alkmaar, en verzogt ten jare 1597, oktroij van de hoge Overigheid, ter bedijkinge van zekere gronden, gelegen buiten den Westfriesjen Zeedijk, be-  COETIER. (WILLEM) i6i benoord oosten de Slijkkerdijk, genaamt de Wieringer-waart; deze grond lag met gemeen tij meest bloot, en was met Wier begroeid, vertonende zig des zomers bijna geheel groen, en was doordeels een goede vette kleijgrond; doch wat 'er aan gehaperd heeft, blijkt niet; doch zeker is het, dat deze bedijking eerst in 't jaar 1608 is begonnen. —— Eikelenbeec en Boomkamp, Befchr. van Alkmaar, bl. 427. COETIER (WILLEM), eerst Hoogleraar in de gefchiedkunde en welfprekendheid te Harderwijk, vervolgens aan het Gijmnafium te Deventer, en laatftclijk aan bet Hogefchool te Franéker; is geboren te Arnhem, den 10 maart 1647. Zijn vader Johannes Coetier , is Rentmeester van die ftad en Subftituit Griffier van het Hof Provintiaal geweest; zijne moeder was Elizabeth van der Roer. Zijne voorouders, afkomftig uit het graavfchap Namen, waren van daar naar Gelderland geweken, ten einde de vervolgingen om den godsdienst te ontgaan, en vrijelijk hunne geloofsbelijdenisfe te kunnen uitoeffenen. Willem, de lage klasfen in zijne geboortellad doorlopen hebbende, wierdt naar Nijmegen gezonden, om zig aldaar onder het beftier van Joiian Schulting, Hoogleraar in de gefchiedenis en welfprekendheid, verder, in de fraije letteren te bekwamen, van waar hij naar Leijden vertrok, om door de lesfen van Jan Feedrik Gronovius en andere Hoogleraars onderrigt', zijne ftudien te voltrekken, leggende zig teffens ook op de beoeffening der regtsgeleerdheid toe. Van het Hogefchool naar huis gekeerd, wierdt hij den 27 augustus 1670, tot Profesfor extraordinair in de gefchiedenis en welfprekendheid te Harderwijk beroepen, alwaar hij deze bediening met veel ijver uitoeffende tot op het noodlottige jaar 1672, wanneer hij, door den inval der krijgsbenden van den Franfen Koning Lodewyk den XIV, genoodzaakt wierdt Harderwijk te verlaten, en zig naar zijn vaderftad Arnhem begaf, alwaar hij zonder enige openbare bediening in Rilheid zig naarflig in de wetenfehappen oeffende, ter tijd toe, dat hij op den 14 april ïö8i, tot gewoon Hoogleraar inde hiftorien VII. Deel. L en  tf%; ^GETIl». (WILLEM) en wfilfpjekendheid aan het Gijmnafitim te Deventer werdt aangefteld , in plaats van den geleerden Gxsb, Cuyfer; intusfen door zijn gewezen kollega Theod. Trigland, ten jare 1678 pp den 2 juüj, te Harderwijk, tot Doktor in de regten gepromoveerd zijnde. Te Deventer verbleef hij tot in 1693, wank.eer hij door Curatcuren van het Franéker Hogefchool, aldaar to,t Erofesfor. in de hiftorien en welfprekendheid wierdt beroepen, in de plaats van Jakob Perizonius, welke in die zelvde hoedanigheid naar Leijden was vertrokken. Hij deedt zijn in•trede te Franéker den ?.z junij van het zelvde jaar , en vervulde den, aan hem vertrouwden, Ieerftoel gedurende het tijdvak van 313 ia'en. met allen roem, wanneer hij na een kortüondig ongemak, den icx december 1723, overleed, in den ouderdom van 7<5 jaren, 9, maanden en 6 dagen. De Hoogleraar Joh. Regiuï deedt zijne lijkoratie, wa.ar in hij hem fchildert, als ccn kundig, arbeidzaam, Man, zagt van humeur, befchaafd, pmzigtig, geleerd en zeer ervaren in het vak der gefchiedk.imde. Hij is ongehuwd geftorven. De volgende lettervrugten v?n hem zijn In druk uitgegeven. 1. Oratig, inaug., de vera, qua ex Litteris Immaniorïovs ad focietatem tuendam redundare poteft, utilitate. Daventr. 1681. in Ato. 2. Oratio, de Sapientioö eq Oobgelccrbftetb nagefponjb, ^o?br, J754-. Hbo.. 2, li&lgelulijalighcib baii be genen bic 513 toel ge? &:arjm omtrent cencn <£(cnbigen. «Sonnet). 1756. 4to. 3. ïtfciq !« 9tWÉf bUüïenn.é of befhlaring ober bcle plaatsen bec ïh. &mft fcctrefifnlijh. het Inccii ban Jesus Christus, ' «tr', OS*' W 4f°s —"~ Poekz.. 175?, b. bl. 125. Alkdude cq Arrenberg, Naamregister. %\. 99, CQETS (ROELOF) of KOETS , Konstfchildor, wierdt geboren te Zwolle den 16 januari] 1655, en dpor zijn vader, me-  COETS. (ROELOF) icS jrnede éert Sehilder, al vroeg in de gronden eer rekëh'kfenst onderwezen; daar na begaf hij zig onder het beftier van den beroemden Gerard ter Borg, bij wren hij-, allé zijné Medeleerlingen ■» in minder dab een jaar tijds, voorbij flreéfde; st geen in plaats van ben tot een' edelmoedige drift ter navolging aari te fporen , een hijdigen haat en afgunst tegért ■ fièrn. in hunne gemoederen verwekte. Zijn Meester dié yeti achting vopr hem, voedde, en wel zag, dat deze wonde van onenigheid ongeneeslijk was, ried aan Coets ter ontwijkibge Van zijne laffe benijders, zijn huis en onderwijs 'vaarwel té zeggen en verder de beoeffening der konst naar het iévfec . Voort te zetten; met verzekering 5 dat hij 'er de vereiste bekwaamheid toe hadt. Des hij op zijn 18de jaar zijn Meestér moetende derven-, egter denzelven de konst zo nauwkeurig hadt afgeloerd, dat hij van zijn pas ontluikend penibel fijkérlijk kon beftaan j en voorts in de koristoeffenitig van het poürtraitfchilderen ■, en het wel treffen met enen leyendigen zwier» -zo vlug en vaardig wierdt, dat zulks alle verbeelding 'te boven -gaat, kunnende hij-, zo als men. verzekerd 'vindt, wei zes pourtraitten op enen dag doodverwen5 en in dié lel)?» de vaardigheid opfchilderen-. Het eerfte konstwerkj dat hem den weg tot zijn fortuin baande , was het Schilderen Vah den Graav van Dalwich, benevens alle de Officieren vart deszelvs regiment. Deze Afbèeldzels voldeden dien Graav zó wei dat hij Ofa zen Konftenaar in gunst bragt vah Friris Hendktk EA'siM!f.> Stadhouder van Friesland; die zo om de?zelvs vaardigheid IK de mtizijk, als ongemene vlugheid iri het Fchi! deren; éne glo*ie' achting voor hem opvatte-, en zig, benevens 'zijns gtji malihné en kindéren dikwerf van herh heeft later! póürtrQfttê* ren, tot volkomen genoegen Van de Vorfienjke farri'iié en hét gantfe Hof. Wijders heeft hij een oneindig getal Staats; Üföjsen van den eerften rang, nevens hunne aanzienlijks gefiag; ten* zo in Friesland, Groningen, Ove'rijsfel en Ge'.dirktd afgemaald» Op dé aanprijzing van d'ejn He'er EiNxiKiT; Öravt Vin Portland , fchilderde hij Willem de 1H> ïvonihjj vifl t"4 ■" '•' é»  I«S COEUR. (J. de) COIGNET. (GILLIS) Engeland, nevens een groot aantal Edelen van zijn gevolg, als mede ook den Graav van Essex en enige Duitje Prinfen en Prinfesfen, die zijne Majefteit op 't Loo kwamen begroeten. Het luisterrijk 's Gravenliage gaf mede voedzel aan zijn pénTeel , door 't pourtraitteren van een menigte aanzienlijke lieden; daar onder uitmuntte een familieituk voor den huize Wassenaar , en 't Afbeeldzei van den Raadpenfionans Hoornbeek, benevens dat van enige andere Regenten van Reden en hunne nabeftaanden. Nimmer is hij onledig geweest in het fchilderen van een oneindig aantal pourtraitten, 't geen men zegt wel tot 5000 geteld kan worden, en welke werkzaamheid hem bijgebleven is tot in zijn hoge jaren. Kort voor zijn dood wierdt hij ontboden bij den Heer de Nu, Burgemeester te Deventer, om deszelvs Afbeeldzel te fchilderen; doch zo als hij hier mede be. zig was, gevoelde hij zig niet wel, en ontbood zijnen zoon om hem af te halen, die hem naar Zwolle liet voeren; daa'r hij, naar ene kortftondige bedlegeririg van weinig dagen, den geest gegeven heeft, en begraven wierdt den 28 junij 1725, 70 jaren bereikt hebbende. —— Descamps, Vie des Peintres, Tom. III. p. 326. Joh. van Gool , N. Schouwb. der KonstJchiU dcrs, II. D. bl. 438--440. iWgcm. ^nnfïtct £cr. 1779. f. 346. COEUR (J. de), moet waarfchijnlijk Notaris in 's Hage of daaromtrent zijn geweest, en teffens oen Projeftmaker ; want daar is van hem indruk: 1. gbtijl der £iotati$[cn. >'ïja* ge 1744- in 8bo. 2. pan tot oprigting ban eni dEilitaic ^meehfcljool. <öorïnth. 1747. in 8uo. 3. J^ojcct tot heffing ban öe gemecne JlRiööcIcn. JJage 1749. ht 8bo. . Abkoude en Arrenberg, Naamregister, bl. 99. COIGNET (GILLIS), Konstfchilder, een Antwerpenaar van geboorte , heeft in de XVIde eeuw geleefd. Na in zijne vaderftad de gronden der konst geleerd te hebben onder geleide van enen Anthony Palermo, bij wien hij was huisvestende, begaf hij zig reeds vroegtijdig naar Italién , hebbende jldaar tot makker zeker perfoon, in de wandeling Stet.t.o ge-  f COIGNET. t&LLiS) 1'b; genaamd-, met wien hij verfcheidene werken heeft -vervaardigd , als onder andefen te Temi, tusfen Romen en Loretto gelegen, ene kamer op den franfen trant in grotesk én éeh altaarftuk in fresco. Bij 't vieren der Pausfelijke feestdagen géi raakte Stello ongelukkig aan zijn einde, want terwijl hij op de brug van het kasteel met aandagt .ftond 'te gluren naar het affteken van een konstvuurwerk, trof hein 'een' vuurpijl op de borst-, die hem dood ter aarde deedt vallen. Verder bezogt 'Coignet 'ook Napels-, Sicilién, 'én andere delen Vari ïtaliën. fchilderende verfcheidene ftukken in 'olieverf <èn in fresco. Ten jare 1561, kwam hij te Antwerpen te rug-, en wierdt als lid in t Schilders-gild-, op dè kamer- der VïoVweh aangenomen-, houdende zedert zijn verblijf in dié 'ftad, en zig doorgaans bezig met tapijten en andere ftukken te fchildeièn; ook bediende bij zig nu 'en dan van de hand van Kosten Molenaar , in dé wandeling Schelen Neel genoemd, cm zijné gronden en veriêhièten te maken. Veel werkte hij voor Kooplieden , werdt zeer vermaard en doorgaans geheten G'i%tis met de Vlek, om reden, zo als men verhaald Vindt) vari zeker lidteken op den wang-, en !t geen met haair begroeid was, als dat van een muis, welk beestje zijner moeder, Vatl hem zwanger zijnde, een' fchrik op 't lijf gejaagd zou héb» ben-o Ten tijde van den Prins van ParhA, week hij ofti dó raftt* pen.vah het 'oorlog te ontgaan-, naar Amfteldam, zette zig daar met 'er woön neder, en voer 'er niet kwalijk5 égtör trok hij van daar, om welke reden blijkt niet, naar Hamburg, afc> Hvaar hij omtrent het jaar 1600 is geftorven. Coignet Was een kortswijllg Man en vrolijk van aart» k'lugtig en fiks in zijn fchilderen > bijzonder muntte hij Uit inde konst om de verwen naar behoren te mengen , in eert. bevallig koloriet te treffen; hij was op alles gevat, 't tij vart beelden of landfchappen, dieren, gevogelte , bomen, kruiden als anderzins. Ook hadt hij teen zonderlinge manier om S9gt> gezigtjes te verbeelden > vete! tijds daar tehig goud in té pas brengende, om van het licht van kaars, fakkel bf lasrip. snê j, ^. kuit  168 COIGNET. (MICHIEL) COITER. (FOLKERT) meer levendige en natuurlijke nabooizing te geven; en fchoon dit van enigen is berispt, die willen dat een Schilder alles met verf behoort uit te beelden, keuren anderen al goed, wat wel ftaat, en 't oog der aanfchouweren best kan verfchalken. Met meer grond klaagt men over hem, dat hij. zijner leerlingen kopijen voor egte Rukken en zijn eigen, werk verkogt, wanneer hij daar flegts hier en daar' iet aan gedaan hadde. Onder alle zijne leerlingen was geen van de minften de zoon van enen Klaas Pieters, Goudfmit te Amfteldam, die al vroeg blijken gaf van bekwaamheid. Jammer was 't dat hij fn zijne jeugd door ene uitterende ziekte naar 't graf gefleept werdt; gelijk dat lot ook deszelvs oudilen broeder trof, die mede een goeden opgang maakte. K. van Mandek, Leven der Schilders, I. D. bl. 332-334. COIGNET (MICHIEL), is geboren te Antwerpen ten jare 1549, en geweest Wiskonflenaar in dienst van de Aartshertogen Albertus en Izaeella ; is getrouwd geweest aan Magdalena Mari'nus, en ftierf den 24 december 1623, in den ouderdom van 74 jaren. Hij heeft gefchreven: LiflruBion de Van de Naviger. Anv. 1581. in Ato. Welk werkje hem irt dien tijd veel lof verwierf. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 890. New. Diclion. Hift. 1779. in 810. Tom. II. p. 283. COITER (FOLKERT), geboren te Groningen in het jaar 1534, betoonde van zijne vroegfte jeugd af aan ene vurige begeerte om zig in de medicijnen te oeffenen. Om aan dien lust te voldoen, reisde hij, na in de eerfte beginzelen der wetenfchappen in zijn vaderland onderwezen te zijn , naar Fifa, om van de lesfen des beroemden Gabriel Fallopius, Hoogleraar in de ontleedkunde aldaar, gebruik te maken* deze naar Padua beroepen zijnde, volgde Coiter hem en bleef zijn onderwijs genieten tot aan zijn dood toe, welke voorviel den 9 oktober 1562. Zijne ftudien geëindigd bebfwde, oeftende hij de praktijk in verfcheidene fteden van Duitsland, Italicn en Frankrijk. Ee Regeling van Ninemberg zij-  C01TSIUS. (JOHANNES) io> zijne bekwaamheid gehoord hebbende, beriep hem tot ftads Doktor, op ene aanzienlijke jaarwedde. Hij liet dit beroep varen, 'om de legers naar Frankrijk te volgen, ten einde gelegenheid te hebben, om lijken te ontleden, en op ene vollediger wijze de oirzaken der verborgene kwalen te ontdekken. Hij ftierf gedurende het waarnemen dier bezigheden in 1500, in den ouderdom van 66 jaren, na zig den roem verworven te hebben van een fchrdnder Geneesheer, uitmuntend Chirurgijn en ervaren Ontleedkundige geweest te zijn. ■ Daar is van hem in druk : i. Be Cartilaginibus Tabula, Bononia, 1566. in folio. 2. Extemarum fc? internarum principalium humani Corporis partium Tabula , atque Anatomica exercitationes , obfervationesque varia * novis., diverfis, ac artificiofisfimis figuris illuftrata-, cum fig. No. rimb. 1573. It. Lovan. 1653- » f°l>°> 3' Oabr. Fallopii, Letïiones de-particulis Similiaribus humani Corporis, ex diverfis exemplaribus d Volchero Coitero collecla. Accedunt, ejusdent Coiteri, diverforum Animalium fceletorum explicationes, Iconibus^ artificiofis 0» genuinis illuftrata. Qjia omnia loco Appendicis Anatomicarum Exercitationum prius editarum irfervire utiliter pote-. runt, cum fig. Norimb. i575- ™ folio. De Geraamten der Vogelen en viervoetige Dieren welke men in dit werk ontmoet, zijn verwonderlijk fchoon getekend en in het koper gebragt. 4. Hene. Eyssonii, Traüatus amtomicus R medicus de Osfibut infantis cognofcendis, confervandis, £ƒ curandis. Aecefit VoLcheri Coiteri eorumdem Osfium hiftoria. Groninga, 1659. in J2mo. Melch. Adami, Vitte Medicor. p. 101. Man- geti, Biblioth. Script. Medicorum. Tom. II. p. 93- Hallér, ad Boerhavii Methdum, Tom. I. p. 258. 273- 469- ed. Amft. I75i- Paqüot, Mem. litter. Tom. VII. p. 381-383* ' COITSIUS (JOHANNES), Predikant te Nijmegen, wierdt ten jare i6i9om zijne Remonftrantfe gevoelens van zijnen post verlaten, en tekende de Akte van ftilftand. In't vervolg fcheidde hij zig ten enemalen van de Remonfiranten af, tekende de canons en wierdt weer Predikant onder de Contraremonfiranten. G. Braket, Hifi. der Reform. IV. D. bl. 5. 9. 1003. L 5 COiXIË  l7o COIXIE. (MICHIEL) COIXIE cf COXIE (MICHIEL)» Kbnstfchilder:, geboreft té Mechelcn in het jaar 1497) was een leerling van BernarD' Van Orley, en van jongs af genegen het gemene fpoor zijner Ilegthoofdige medeburgeren voorbij te ftreven, dus hij veel vlijt ter leringe aanwendde. De lust tot reizen bekroop hem reeds vroeg; hij zette zijnen koers naar Italiën, die algemene fchool voor jonge Konflenaars die zig grondig in de teken- en fchilderkonst of beeldhouwkunde- willen oeffenen; hier verbleef hij een-gferuijnen tijd, en tekende 'er met enen haarftigen vlijt naar de werken van RAPHAëL, en andere voorname Meesters. -Ook fchilderde-hij in de St. Pieters-kerk te Rome, ene verrijzenis van den Zaligmaker, a la fresco, dat is, in natte kalkj en in de Duitje kerk van St-, Marie del' Pace, en op andere plaatzen meer, verfcheidene taferelen. Na zijn vaderland te rug kerende, bragt hij een Italiaanfe vrouw mede, die hem ter degen op de haspel zat, en hem niet zelden door hare vermaningen aan den arbeid hieldt, én te weeg bragt, dat hij een konstrijk en welvarend man werdt; bij deze vrouw heeft hij. enige kinderen verwekt; en, na deszelvs dood hertrouwde hij met ene andere, die kinderloos is overleden. Toen hij 35 jaren bereikt hadt, kwam hij door een rampfpoedig toeval taan zijn einde, want te Antwerpen bezig zijnde op het ftadhuis te fchilderen, hadt hij het ongeluk van 't ileiger te vallen, en Overleed kort daar na ten jare 15924 Onder zijne Beeldtenis' the in prent uitgaat, leest men dit vierregelig vaars: Coxius illuftris pictor, Mechlinia cujus Patria, doüorum q/uae fuit artiftcimi. Hic magno pinxit, nam Zeuxis credltur esfé, Carus divitibus, principibusque vim. 2ijn eértïe en fraijfte werk na zijne terugkomst uit ïtaliM' was het grote Altaarftuk in de kerk van Halfenberg, twee" of drie mijlen van Brusfel gelegen, op 't welk een gekruis* ten Christus zo uitmuntend en weergaloos gefchilderd was, dat menig Konftenaar van Brusfel het kwam bezigügen. Dat ï»of-  COIXIE. (MICHIEL) J.71 voortreffelijk ftuk werdt in de Nederlandfe beroerten door enen Thomas Werry , Koopman te Brusfel, die veie fraij* zaken uit Nederland naar Spanje gebragt heeft, derwaard ge. voerd, en aan den Kardinaal Granvelle voor rekening van Koning Filips verkogt. In de kerk van St. Gudula te Brusfel, was ook een-tafereel van Coixie, verbeeldende het fterfbed van Maria, 't welk mede een zijner voortreffelijk» fte werken was, en hier goedkoop, maar in Spanje duur verkogt wierdt; nog is in de zelvde kerk, door hem, in een Altaarft.uk, des Heren laatfte Avondmaal zeer fraij verbeeld. ■Te Mechelen hadt hij de deuren van het Altaarftuk van St. Lukas door Mr. Bernard van Orley gefchilderd, zeer konftig bemaald, welke deuren de Aartshertog Matthias, uit de Nederlanden vertrekkende, voor een duren prijs kogt en medenam. Het welgefchilderde Altaarftuk voor die van den Handboog in de Lieve Vrouwen-kerk te Antwerpen, was mede van z'u> ne hand, behalven veel meer andere ftukken, die op verfcheiden' plaatzen gevonden worden; want hij heeft gedurende zijn lang uitgerekte levensloop, zeer veel gefchilderd, 't geen hem zulk een fchat van geld deedt verzamelen, dat hij onder anderen te Mechelen drie pragtige huizen of paleizen bezat. Coixie fchilderde nu en dan ook Kabinetftukjes, die zeldzaam voorkomen, doch waar van 'er enkel op pubiijke verkopingen geveild zijn, zo als uit het werk van Hoet blijkt, dat denkelijk van zijn laatfte penceelwerk zal geweest zijn, 't welk men verzekert dat zijne vroegeren arbeid in geene delen evenaart, zulks kan men befiuiten uit de lage prijzen waar voor die verkogt zijn. In zijn besten tijd hadt hij een wonder bevallige en vloeljende fchilderwijze, was ongemeen net en zuiver in zijne fieraadjen, en wist aan zijne vrouwenbeelden ene liefelijke bevalligheid bij te zetten, die ongemeen bekoorlijk was; doch hij was niet* zeer rijk in ondonnantie, waar toe hij veeltijds zijne Italiaanfe modellen te baat nam ; weshalven hij ook zeer knorrig wierdt op Jeroen Kock , toen deze de zogenaamde Schok van Raphaöl in prent liet uitgaan, waar uit hij  i72 COLËNERS. (ROSIANA) COLERI. (JORIS de) -hij veel te pas gebragt hadt in het te voren gemelde Altaar* -Ruk in de kerk van St. Gudula te Brusfel. Wanneer hij een weinig befchonken was, en hij lustte wel een drop , bekrabbelde hij alom de muren met houtskool. Zeer vlug was hij, op zijn dreef zijnde, om iemand vaardig een geestig antwoord en een behendige ftreek te geven. Op zekeren tijd verzogt zijnde, vele fraije Ronden-en andere dingen te zien, door, een jong Schilder uit Rome medegebragt, die treurig klaagde dat zijne fchouders hem,nog door den medegebragten last gedrukt, zeer deden, vroeg hij of dat pak niet gemakkelijker voor in den borst dan op de fchouderen hadt kunnen gedragen worden ? over welke vraag zig de Jongeling grotelijks verwonderde , niet bezeffende, dat Coixie door den boezem het, geheugen verftond , en daar mede te kennen wilds geven, dat het beter geweest ware, als een bekwaam Meester in de konst te rug te keren, dan met den arbeid van anderen beladen. K. y; Makder, Leven der Schilders, I. D. bl. 314-316. A. Houbraken, Sehotewb. der Ned. Schilders, I. D. bl. 25, 26. Ger. Hoet, Naaml. van Schilderijen Re. I. D. bl. 96. 334., 605. II. D. bl» s.60. ftöwMM Smfé$. iiiUm 1773. f. iei. COLENERS (ROSIANA), geboren le Dendermonde, is ge* freest ene DigtëréS van den zelvden fteinpel als Anna Byns* Van wie zij ene tijdgenote ên vriendirine was, ingevolge het verhaal van Markus Vaêrnewyck in fuis Monumentis lib. ï. Belg. Jntiquit. Zij fiierf omtrent het jaar 1560, en is begraven in de Lieve Vroüwè-kerk vah hare geboorteplaats, zo als Lindanüs en Sweertiüs getuigen. Een menigte losfe vaaffen zien van haar het licht. ——--J. F. Foppens, Bibl. Belgk p. 1084. COLERI (JORIS de), was ten jare 1635 Luitenant van de Schutterij in 's Gravenhags, zo als blijkt uit den Penning -hier onder befchreven. Eij de Burgers van genoemde plaats was namelijk in gebruik, om jaarlijks des nagts, na welken de eerfte dag van meij zijn begin neemt, voer de Raadkamers ,  COLERI. (JORIS dz) ï"3 mer9, Hoven, en Huizen van de Algemene en bijzondere Staten , den Stadhouder, den Kollonel en Kapiteinen der Schutterije, en andere perfonen van bijzonder aanzien, zekere opgefierde hoge Meijjlaksn te planten , om aldus de zulken, voor wier vergader- of wconplaatzen die gefield waren , te eren en met de aankomfte van den voorhanden zijnde groenen zomertijd geluk te wenfen. Ingevolge deze gewoonte nu, vervoegde zig bij tijds ten jare 1635, Joris de Coleri, Luitenant van één der zes burger vendelen, mits hij in den gemeluen nagt met een zijner onderhorige rotten op het raad. hu.s moest de wagi hebben, bij Burgemeesters van 's Graven* hage, om van dezelven de nodige zinfpreuken te erlangen, welke door den Rektor der latijnfe fcholen jaarlijks plegen opgefteld, en door Burgemeesteren uit een drie dubbel getal gekozen te worden, om in de zijde wimpels, die gemeenlijk wel agt ellen lang waren, met goude letteren gefield, en aan de Meijbomen gehegt te worden. Onder anderen was de hoog befchilderde MeijRaak, welke de gemelde Joris de Coleri dit jaar voor het Stadhouderlijke Hof hadt geplant, met vijf palmkranfen behangen, waar voor hij en zijne onderhorige rotsgezeilen door Prins Frederik Hendrik met 100 zilveren dukaons befehonken wierdt, en doordien de gemaakte onkosten van den opgerigten Meijboom niet boven de 80 guldens beliep, zijn van het overfchietende geld dier verpringe, ter eeuwige gedagtenis zilveren penningen gefneden-, en onder de Rotsgezellen, die aan het opregten van die Meijftaken de handen geleend hadden, omgedeeld geworden. Op de ene zijde daar van ziet men voor 't Hof van den Prins van Oranje den geplanten Meijboom, en op de andere leest men, binnen een lauwerkrans dit tweeregelig kreupeldigt : Anno Ter eren van de Prins is deze Mei geplant. Door JORIS, de COLERI was doen ons LlttsNakt; J635. Het  174 CQLJERS. (JUSTINUS) Het planten der Meijftaken is in gebruik gebleven tot op de omwenteling, die ten jare 1795 in ons eertijds zo gezegend bloeijende, doch thans door een gantfen zamenloop van lampvolle gebeurtenisfen , zo laag gezonken vaderland, is voorgevallen, en door de Franfen bewerkt. Dit onderfcheid heeft egter ten aanzien van deze Meijftaken, zedert het jaar 1712, plaats gevonden, dat de opregting daar van, niet meer door den wagthoudenden Luitenant van dien nagt, maar met vastgeftelde beurten gefchiedde, en dat .in plaats van een zilveren penning, uit de overfchietende gelden, aan ieder die deel aan het planten dier ftaken hadt gehadt, een zilveren lepel werdt gefchonken. —— Ger. vah Loon, Nederl. Hifts* riep. II. D. bl. 224, 225, COLJERS (JUSTINUS), wierdt ten jare 1666 als Refïdent wegens de Bataaffe Repubhjk naar Kon^.mnopolen gezonden, tot onderhouding van vriendfchap, en tot bevordering van 't belang des koophandels in het Turkfe rijk , daar de handel met Venetiën toen ten tijde afgebroken was. Coljers vertrok in julij derwaarts, rijkelijk voorzien van gefchcnken voor den Groten Heer zeiven, en voor de aanzienlijkften des Rijks, Zijn tijtel wierdt ook eerlang in die van Ambasfadéur veranderd; en fchoon het hem gelukte, in zijne handeling zo volkomen naar wens te flagen, dat hem alles wat hij begeerde, wierdt toegedaan; zo hieldt het egter tot in feptember i68q aan, eer hij met Sultan Mahomet den IV. het verdrag van Koophandel en Scheepvaart vernieuwde, welk in vroeger tijd tusfen de Porte en de Staten gefloten was. Bij 't verdrag dat nu gemaakt werdt, verklaarde de Sultan : „ dat de Neder* „ landfe Kooplieden geenen tol fchuldig zouden zijn van de „ daalders en het goud, welk zij in het Turkfe rijk bragten» „ en van de andere waren niet meer dan drie ten honderd. „ 'tZou hun ook vrijftaan, katoen, katoenen-garens, karduanen^ „ wasch en huiden te kopen; welke handel te voren alleen „ aan de Franfen vergund geweest was. Zij zouden nimmer „ tot flaven gemaakt mogen worden, alfchoon zij op vijande- „ lijke  COLJERS. (JUSTINUS) .,7y „ lijke fchepen gevonden werden, De Staten zouden in d«> „, havens van het Turkfe rijk, met name, in Kairo, Alex. „ andrie, Aleppo, Tripoli, di Sorea, Smima en Scio, Konfuls „ mogen Rellen, en dczelven mogen veranderen, naar hun , welgevallen; welke Konfuls, nevens der Staten Ambasfa„ deurs te Konftantinopolen, regtfpraak hebben zouden over de „ gefchillen, tusfen de Nederlanders voorvallende. De Nederlandfe Kooplieden, mogten bij uiterften wil , befchikking maken over hunne goederen. Zo zij vrijwillig verklaarden „ Turks geworden te zijn, zouden de koopmanfchappen, wel„ ken zij van anderen onder zig hadden, hun, terftond, af„ handig gemaakt, en zulken, die last van de eigenaars toon„ den, overgeleverd worden. De Algierfe kapers in Neder„ landje havens inlopende, zouden heusfelijk bejegend, en, „, des noods, van krijgs- en fcheepsbehoeften voorzien wor„ den; waar tegen zij geen Nederlandfe Haven zouden mogen „ maken. Zelvs zouden alle Nederlandfe flaven, te Algiers „ of elders in het Turkfe rijk gevonden wordende, terftond in vrijheid gefteld worden. De Nederlandfe goederen, op vijandelijke fchepen, en de vijandelijken, op Nederlandfe fche„ pen gevonden wordende, zouden niet verbeurd verklaard worden." Eehalven dezen, vervatte het verdrag, welk in 't geheel uit zes-en-vijftig leden beftondt, nog vele andere punten , allen (bekkende , om de Ingezetenen van dezen Staat dezelvde vrijheden in 't ftuk van den Koophandel toe te ftaan, welken, federt enigen tijd, door de Franfen en Engelfen, genoten waren. Coljers in het vaderland te rug gekeerd, gaf in 't licht: ^agbcrhanl ban jijne Eci'e naar bet CurRfcfje finh/ bcncbené ccne ï3efch:ijbing ban het geen 'er geöurenoe jijn «0e$antfcf)ap / alaaae ié boojgcbalfen. 'é öS-abcnhagc i68ö. in ito. T. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 782. Du Mont, Corps Diplom. Tom. VII. p. 4. L. v. Aitzema, Zaken van St. en Oorl. VI. D. bl. 638--651. Wagen., Vad. Hifi. XIII. D. bl, 372» 373' XV. D. bl. 54» SS- co.  o! 76 COLIGNY. (GASPAR de) COLIGNY (GASPAR de), de Ilde van dien naam, onder de Graven van Coligny, Heer van CliatittonSur-Laing, was de zoon van Gaspar de Coligny, Marfchalk van Frankrijk, en van Louisa de Montmorerey, geboren den 16 of 17 februari) des jaars 1517, en wierdt in het leger opgevoed; hq gaf van zijne jeugd af aan zo veel proeven van verftand en dapperheid, dat hij niet alleen voor enen der grootfteKrijgshel. den zijn's vaderlands gehouden, maar zelv om zijne verdienden en beminnelijke hoedanigheden tot Ridder van's Konings orden en de aanzienlijkRe ambten des rijks, bevorderd wierdt; zijnde geweest Landvoogd van Visie de France, van Pikardièn, van Artois, van Havre de Grace en van Honfleur, algemeen Bevelhebber over het Franje voetvolk, en Admiraal van Frankrijk. Onder Franciscus den I, Koning van Frankrijk^ vondt hij zig tegenswoordig bij het ontzet van Landreci ten jare 1542; en, twee jaren later, inden bloedigen veldflag van Cerijoles. In 1550 wierdt hij door Koning Hendrik den II. naar Engeland gezonden, ten einde den vrede te fluiten waar toe de Engelfen door de berenning van Eoulogne genoodzaakt wierden; van hier te rug gekomen, woonde hg het oorlog in Duitsland bij. In 1553, hadt hij het bevel over de voorhoede van het leger, dat door genoemden Koning in perfoon in Flaanderen aangevoerd wierdt; en veel bragt hij in 1574 toe, tot de overwinning bij Renti behaald. In de Nederlanden werdt ten jare 1556 de veldtogt geopend door een aanflag op Douai; de Admiraal Coligny zogt zig, bij verrasflng meester van die ftad te maken, en hier toe meende hij goede gelegenheid te hebben, doordien hem aangebragt was, dat op den nagt van drie Koningen avond, de Burgerij van die vesting door onmatig gebruik van drank in dronkenfchap verzopen lag; ten dien einde het berigt van enen Kluizenaar volgende, die op den naasten hèuvel bij de Rad woonde, rukte hij met een wakkeren hoop volk derwaarts; en de aanflag zoude ook gelukt hebben, had niet een oud wijf, toen de ftormladders reeds ge- hegt    COLIGNY. (GASPAR de) 177 heg* waren, door een ontijdig gefchreeuw op het gerugt dat zij hoorde, alles in rep en roer gefteld, en dus zijnen wel aangelegden aanflag verijdeld; door een onverfchoonbare wraakzugt gedreven, overviel hij in zijnen aftogt de ftad Leis, en liet de ongelukkige inwoners daar van uitplunderen en de ftad verbranden. Niet lang hier na werdt hij te St. Quentin benevens zijn broeder Dandelot gevangen genomen, maar deze ontflipte het, met 's nagts onder ene tent door te kruipen, doch Colicny werdt naar Antwerpen gevoerd, daar hem de koorts aangreep en zes weken bij bleef; ten einde zijne zwaai moedigheid te verzetten, las hij vlijtig in den Bijbel, 't geen van die uitwerking was, dat hij aan het Roomfe geloof vaarwel zeide, dat der Gereformeerden omhelsde, en na'derhand een der voornaamfte Hoofden, en een ijverig BeI fchermheer van de Hugenoten in Frankrijk is geworden. Van I Antwerpen werdt hij naar Sluis in Flaanderen gevoerd, en ein« i delijk in het volgende jaar gelost. Toen de bekende zamenzwering van Amboije begon uit te I bersten, wierdt hij door den Koning ten Hove ontboden, hij I zuiverde zig aldaar volkomen van het vermoeden als of hij 'er een deelgenoot van zoude geweest zijn, en fprak zeer Vond. borftig over de gemene bezwaren; vervolgens leverde hij in I de vergadering der Staten te Fontainebleau vergaderd , uit naam I der Hugenoten een fmeekfehrift in , tot bevordering der vrijheid I van godsdienst. Dcch aangezien de twist eerlang tot Open. bare feitelijkheden uitborst, vatte hij mede de wapenen op, I . koos de zijde van de Hugenoten, en is tot aan zijnen ongeluk:i kigen dood toe de warmfte befchermer en verdediger daar van 9 geweest. In het zelvde jaar was hij tegenswoordig bij den fiag 1 te Drcux, alwaar hij enig verlies onderging, doch kort daar q op bemagtigde hij met hulp der Engelfen, genoegzaam gants I Neder-Narmandijé'n. Ten jare 1568, toonde hij opentlijk, dat hij niet alleen do •s zaak der Hugenoten in Frankrijk toegedaan was, maar ook dat hij die der Nederlanderen ter harte nam; want het was door zijne I bezorging, dat'CocquEviLLE, een Edelman uit Normandijen, \| ;r ¥11. Deel. M met  5t» CQUGNY. (GASPAR pe) K2t ? a 800 man s ten diende van Willem den I. Prins van Qkanje s een inval in ^frtó.r ondernam, welke egter van geen gelukkigen uitflag gevolgd wierdt, Niet alleen griefde hun deze. mislukking, maar hij geraakte zelvs bij deze gelegenheid in gsoot gevaar van met den Prins van Condb , door 's Kanings benden» gevangen genomen te worden, om 't welk te ontgaan, hij verpligt wierdt naar Roebelle te vlugten. Ooi; weids hij als Bevelhebber der Hugenoten, in 1569, bij Jnmak geflagen, 't welk aanleiding gaf, dat hij 't beleg van Poitiers moest opbreken, en ten gevolge hadt, dat hij andermaal bij Mejitaucow de nederlagë kreeg. Omtrent ter zeiver tijd beroofde hem het Parlement van zijne waardigheid als Admiraal, liet zijne beeldtenis. aan den galg hangen, en verklaarde hem teffecs vogelvrij. Dan zo vele rampen, de een den ander ah 't ware op dq hielen volgende, waren niet beftand om zijns ftandvastigheid in het onderfteunen van zijne partij aan 't wankelen te helpen, maar vuurde eerder zijne pogingen aan om die met alle «ooglijke middelen bijftand te verlenen. Ook onderfteunde hij de Nederlanderen met zijnen verftandigen ïaad, en 't werdt aan zijn doorzigt in de zaken welke in dat tijdvak voorvielen, toegefchreven, dat Prins Willem dk I, zijn geluk en de bevrijding der bedrukte Nederlanders bedoelende, te rade werdt , het geluk der wapenen ter zee te beproeven, en aan enige gevlugte Edelen, Kooplieden en anderen, lastbrieven te geven, om met fchepen, door fommigen voor eigen rekening, in zee gebragt, op vrijbuit te varau; *t welk, gelijk men weet, door- het innemen van den Brie! ge volgt zijnde, het middel in Gods hand is geweest, waar door de grondflag tot herftelüng der Nederlandfe Vrijheid gelegd is, Na het fluiten van den vrede in 1570, begaf zig Coligny raar 'zijn gced te Chavtillij, en leefde daar enigen tijd zonder aan het Hof te verfebijnen , in die zelve rust en genoegen welke het landleven in deugdzame harten verwekt, en welkers aandoeningen en geneuglyke bezigheden, ons zo treffend door de zcetvloeijende pen van den naïven Digter Cats uit ei-  COLIGNY. (GASPAR de) 179 ei-jen ondervinding wordt afgemaald. Ten laatften werdt hij 'd door tokkelende vleijerijen, onder voorwendzel der huwelijksi verbindtenis van Hendrik de IV, Koning van Navarre, met ^ Margaretha de Valois, des Konings zuster, en om zijne ;i raadgevingen mede te delen over den gewaanden oorlog met : Spanje, uit zijne aangename wijkplaats ten Hove gelokt, en <ï!'kwam in 1571 bij den Koning, te Blois, van wien hij met ( uitbundige tekenen van vriendfchap wierdt ontvangen; en die . hem teffens ook vele gunften bewees, want bij werdt niet al3 i leen in alle zijne eerambten herfteld, maar daar te boven l nog met de vergoeding van alle zijne geledene fchaden be1 fchonken, en ten aanzien van de bekommering die hij voer ij zijn zelvs veiligheid voedde, door de dierbaarfte betuigingen j uit 's Konings eigen mond voortvloeiende, gerust gefteid. Enige maanden aan het Hof getoefd hebbende, keerde hij j naar zijn aangenaam buitenverblijf te rug, met inzigt om al1 daar zijne nog overige dagen in rust en vrede onder de ver3 lustigende befehouwing van de dagelijks afwisfelende bezighej den van den Landman, zo opleidende om in een deugdzaam t hart God verheerlijkende gedagten te doen opwellen, en met i een gerusten blik het naderend einde van zijnen loopbaan ; te kunnen befchouwen, door te brengen.- Dan hoe ijdel zijn i *s menfchen voornemens! hij was voorbefchikt om den kelk jj zijner rampfpoeden tot den droesfem toe te moeten ledigen; 3 een deerlijk lot wagte hem te Parijs, dat hij met geen moog'I lijkheid fcheen te kunnen ontwijken. Terwijl hij te Chantülij ' was, onderhield de Koning een vertrouwlijke briefwisfeling I met hem, en wist door zijne vriendelijke veinzerijen, on3 der het verzinnen van allerlei) voorwendzelen, hem op nieuw | uit zijne ftille rustplaatze ten Hove te lokken , alwaar hij r met geen minder blijken van achting en vriendfchap wierdt li ontvangen als de vorige keer. Eindelijk bragt men het door .i listig verzonnene voorwendzels zo verre, van hem naar Parijs { te trekken, niettegenftaande de ernftige waarfchouwingen van !; zijne vrienden en naastbeftaanden , die het onweer zagen aan1; komen; doch al hun bidden en fmeken werkte niets op hem M 2. uit-  m COLIGNY, (GASPAR de) uit. Zijn gerust geweten en deugdzaam hart kost zig niet verbeeldden, dat men te midden zo veel* betuigingen van achting en vriendfchap, in Raat zoude zijn, hem enig leed te berekenen; hij ging dan zonder enige agterdogt te voeden, rustig naar die hoofdftad. Na een kort verblijf alhier, gebéurde het dat hij van de Lmn komende , door een heimelijken fchoot op hem gedaan, wierdt gekwetst. Dit fchelmfluk verwekte grote ontfteltenis onder de geloofsgenoten, waar van 'er zig velen der aanzienlijken in dit rampzalig tijdvak te Parijs bevonden; ten Hove veinsde men deze godvergetene daad tan hoogden te verfoeijen; ja de dubbelhartigheid van den Koning ging zo verre, dat hij den Admiraal in perzoon kwam bezoeken, hem zijn grievend leedwezen betuigde, en verzekerde, niet te zullen rusten, voor dat de pleger was ontdekt en naar verdienden gedraft. Doch dit was flegts het voorfpel van 't treurtoneel dat Coligny ftond.t te betreden, want op denxnagt van den 23 augustus, St. Bands dag voorgaande, volgde den Parijs/en moord, het gruwelijkst wanbedrijf dat immer door een Vorst is bedreven, en die zo lang *er eeuwen zullen voortrollen, de naam en het aandenken van Karel den IX. in vervioekinge zal doen zijn. Het was in deze noodlottige nagt, dat Coligny, zijn fchoonzoon Teligny verfcheidene andere aanzienlijke Edelen, en meer dan 10000 merjfchen wierden vermoord. De Admiraal lag te bed j toen den Hertog van Guize aan 't hoofd van 't moordrot, zün huis beftormde en daar met geweld inbrak. Het gerugt horende' dondt de Admiraal op, fchoot een nagttabbaard aan, en ging dus tegen een muur leunen, om zijn gebed te doen, waarin hem zyn Predikant Marlin behulpzaam was. fctusfen kwamen de Beulen met alle geweld de trappen oplopen en Runden gereed de kamer daar hij zig bevond in te duiven; Coltgny dit horende, keerde zig ogenblikkelijk tot de 2«ren, en fprak hen met de grootfie bedaardheid dus aan: „ Ik -zie nu ten duidelijkden wat men voornemens is. Den „ dood heb ik nimmer gevreesd, maar reeds voor iang vei. „ wagt, dus ben ik wel getroost, ft ben gelukkig dat ik in j, Go-  COLIGNV. (GASPAR de) 5, Go-de fierf, en door zijne genade hoop heb op het eeuwig „ leven. Menfchenhulp is thans nodeloos , daarom mijne „ vrienden, bergt zo doenlijk uw leven, op dat gij geene ,, lotgenoten moogt zijn van mijn ongeval, en ik vroeg of laat „ door uwe weduwen en wezen gevloekt worde, als deoirzaak „ van ulieder rampfpoed. De bijftand van God op wien ik „ vertrouwe, is voor mij voldoende, ik bevele mijne ziel ■j, aan zijne barmhartigheid." -Nauwlijks hadt hij deze korte reden uitgefproken, of zekeren -Duitzer, met name Besme, kwam met een gantfe bende verzeld, zijn kamer ïnftuiven'; deze vroeg aan den Admiraal: zijt gij Coligny ? waar op hij zonder ontroering te doen blijken, antwoordde: „ ja, ik bea „ de man; maar gij ó Jongeling, ontzie mijne grijze haairen„ dan hoe gij 't ook maakt, gij zult mijn' t'yd niet verkor■„ ten." Onder het uitfpreken van deze woorden, wrong hem de wrede Besme het ftaal in den borst, herhaalde -zulks meermalen, teifens zijne misdaad verzwarende met den braven man een flag met zijn kling dwars over het aangezigt te geven} de anderen ook deel aan den moord willende hebben-, mishandelden hem zo lang tot dat hij nederzeeg en op den grom' viel. De Hertog van Guizs, een doodvijand van Coligny-, benevens de Groten zijner aanhang, bevonden zig op de plaats om naar den uitfiag te wagten. De eersrgemelds riep Besm-e toe,, of het al verrigt was? waar op dees fielt ant» woordde : ja. Dat kan ik niet geloven, fprak toen AnoouleIws , of mijn eigen ogen moeten het zien, werpt dan het iighaam M* beneden; zulks gefchiedde, en het wierdt nog zieltogende door de moorders uit het venfter gefmeten. Doordien nu het aangezigt genoegzaam onkenbaar was van het bloed door de fiag met den kling veroirzaakt, veegde Angouleme het met zijn zakdoek af, en ziende dat het waarlijk den Admiraal was, fprong bij op van vreugde, fohopte liet ontzielde lighaam met den voet, en toen op Rraat lopende, riep hjj met luider ftemme: Wel begonnen, Kamemten! al voort! al veertl de Konèig heeft het bevolen! inmiddels klepte de .klok van het paleis, 't welk tot teken was gefield om het moorddadig treurtoneel M 3 *  ï8a COLIGNY. (GASPAR de) te openen; men toog toen zo ijsfelijk aan het moorden, dat op fommige plaatzen het bloed langs de ftraten ftroomde. Het lijk van den Admiraal werdt der woede van het kanailje ten prooi gegeven, en, na gedurende drie dagen lang, op de fchandelijkfte wijze mishandeld te zijn, te Montfaucon; aan den galg gehangen. Zijn neef, de Graav van Montmorenci, liet hem heimelijk afnemen, en te Chantillij, begraven. Men wil dat zijn hoofd van den romp wierdt gefcheiden, en naar Rome aan den Paus gezonden ; het gezigt daar van zal niet 'minder aangenaam voor zijne Heiligheid geweest zijn, als dat van Johannes den DorER voor de Hoere Herodias. Dan fchuiven wij het gordijn voor deze jammervolle gebeurtenis, waar van het omftandig gefchiedverhaal bij verfcheidene Schrijvers voor handen is. Plet klein doch uitmuntend werkje, getijteld: Memoires du Sieur de Pontis, 2 torn. in \imo.; die ik meen dat een tijdgenoot van hem geweest is, verdient 'er over gelezen te worden. Coligny mogt te regt den naam van Christen Held dragen, die een geleerd Man hem toekent. Hij was deugdzaam, godsdienflig, meewaardig, vriendelijken beleefd, dan wist zig ook daar zulks te pas kwam, op zijn tijd te doen geiden. In het veld was hij een dapper Krijgsman, die geen gevaar kende, en het ogenblik van beraad op zijn juiste tijd wist werkftellig temaken. In de raadzaal was bij'een Nestor, en zijne vcrftandige gevoelens, wierden ook doorgaans met een gewensten uitflag gevolgd. In het midden van zijn gezin, was hij een tederbeminnend egtgenoot , een liefderijk vader, een goed meester; in een woord, hij bezat alle die hoedanigheden van geest en hart, welke in de ware betekenis een braaf Man uitmaken. De enigfte daad die zijn karakter fchijnt bevlekt te hebben, is het wrede lot dat hij de inwoners van Lens, ten jare 1556, deedt ondergaan. Dan het fchijnt dat het vloekwaardige Oorlogs-monfter, die het hartelijk te wenfen ware dat met haar gantfe vernielende Roet, voor eeuwig in den diepften afgrondskolk verzonken lag, behalven hare'andere verfoeijelijke hoedanigheden, daar te boven nog de verwoedde eigen-  COLIGNY. (GASPAR rfe) ïS3 eigenfchap bezit om het Schaap in een Tijger te nerfcheppen, •en den zagtaartigften Man in een Wreedaart, Een treffend voorbeeld behalven dat van Coligny, ontmoeten wij in «en later tijdvak der gefchiedenis , ten aanzien van den grötcn TureNNè; dezen als een losgebroken Tijger, zien wij ten.jate 1674 in den ongelukkigen Pattz, alles doen verwoesten en door de vlammen verteren, daar wij hem in zijn buisfelijk leven bezoekende, een vriendelijk, meedogend, verpligteïrd^ ten hoogften gezellig mens aantreffen, die het leed zoude doen een kind te beledigen. Tot Raving van het welk-, wij dit merkwaardig voorbeeld van hem vinden opgetekend-; „ in „ een luchtig zemergewaad uit een glasraam van zijn verwek „ liggende, gaf een zijner knegts, denkende een makker van „ hem voor te hebben, een harden klap op zijn dunne linnen „ broek: de knégt, zo dra de Krijgsheld zig omkeerde, zlj„ nen misflag bemerkende, wierp zig vreesfelijk ontfteld aan _ „ zijne voeten, cn zeide met een bevende Item : oen, „ Mijnheerl vergeef 'het mij, ik dsg't dat het Cbarles war: „ Wel, antwoordde Turenne zeer bedaard, ai wetoCaAS» „ les -geweest, -hadt gij zo hard niet behoren te fiaan; en hiel „ mede was * afgedaan.'* Coligny begaf zig ten jare 1547 * 't huwelijk met Char. Iotta La val, bij welke bed vriendin hij drie zenen reeide» die alle in hunne ïederfte jeugd zijn overleden ; een zijner dogters maakt het ondeiwerp van 't volgende Ar tijkei uit. He* -Afbeeidzel van onzen Held, door Rein. Viükelès zijn korist, rijken etsnaald in het koper gebragt, vindt men 'hiernevens ^epla?.;it. -Thuamï, Hift.fui temp., Tem, I. p. ?ï4 Strada , de Bello Belgico, Tom. I, p. 23» BwxaösiS Vk & Hiftoire de Gas*, de Coligny. P. Dor, Ned, Hifi. I. D. bl. ï5, 16. drük van 1679. Mieris, Ned. Votften-, Ijk D. bl, 23!. 3E7. 401. 404. 407- 4ïi- Wagen., Val Hift. VI. D. bl. Ï3. 18. 2»58. 308. Land- en Sted-Bibliótheek, 'onder de tinfcreak utile dulci, IL D. bl. 30S» En meer andere Ge&bkd&hr^ Vérs» U 4 ^  JH COLIGNY. (I.OUISA de) COLIGNY (LOUJSA de), ene dogter van den bovenfhanden en van Charlotta La val, behoorde tot die klasfe van Vrouwen, welke men om haar hart en zielshoedanigheden anderen ten voorbedde-inct ruimte kan aanprijzen; zij wierdt geboren in het jaar 1553, en huwde, nog zeer jong zijnde,' aan den Heer Teligny, een voornaam Edelman in Frankrijk, die in den noodlottigen St. Bands nagt van het jaar 1572, benevens haar vader op de deerlijkfte wijze werdt vermoord, en zij dus in liet zelvde tijdilip, weduwe en vaderloos geraakte; een wrede flag voorwaar, die haar teder hart ook ten gevoeligften trof, en enkel door hare moed, nedrige onderwerping aan de wille der Voorzienigheid, en de tioostrijke middelen welke deugd en godsvrugt opleveren, konde gele. nigd worden. Willem de I, Prins van Oranje, van zijne derde gemalin Charlotta de Kouulon, den 5 meij 1582 , door haar overlijden gefcheiden zijnde, en gewoon, den last zijner veelvuldige zorgen, door en in het gezelfchap van ene tedere en vriendelijke egtgenote en in de huwelijksliefde te verzagten, begaf zig ten vierdemale voor het egtaltaar, en verbond zig plegt'glijk op den 11 april 1583 te Delft aan deze deugdzame vrouwe, die zeer fdhöon was, dcch klein van ftatuur; zij beminden eikanderen tedeiiijk, doch hadden geen lang genot van deze liefde, doordien dee's Vorst in het volgende jaar, op den lojulij, het zelvde lot onderging dat haren vorigen gemaal en vader was te beurt gevallen. Hare rouwe was groot over dit grievend verlies, maar bij de troostgronden welke haar de godsdienst verleende, voegde zig de liefde voor het pand dat zij van haren beminden Willem hadt overgehouden, en in een zoontje beflond van omtrent zes maanden oud, zijnde den 29 jan narij 1584 geboren, naderhand door zijne dappere krijgsbedrijven en gematigdheid in de gefchillen van den godsdienst, welke ons gemenebest in zijne jeugd hebben geteisterd, onder den naam van Erederik Hendrik zo luisterrijk bekend. Aan de opvoeding van dit geliefde kind befteedde zij ook alle hare zorgen en vlijt. Even zo als zij in hare  COLIGï-Y. (LOUISA Ut) I8j hare eerfte weduwenftaat door haar voorbeeldig gedrag, godsvrugt en vriendelijkheid, de achting en liefde van groot en klein tot zig hadt getrokken, gedroeg zij zig even zo na haren tweeden ramp, afgefcheiden van hem, die zij niet minder, dan haar eerfte gemaal bemind hadt. Hare zoon tot een jongeling opgegroeid, en in alle de wetenfehappen en lig. haamsoeffeningen onderwezen die aan een Vorst betamen, trok zij met hem naar Frankrijk, ten einde hem aldaar zoeken te bevorderen, doch de middelen die zij daar toe te werk ftelde behaagden den Koning geenzins, en dus hadt dit den uitilag jliet die zij 'er zig van beloofd hadt; zij keerde in 1608 naar *t Hage te rug, en deedt benevens Oldenrarneveld haar best om Prins Maurits1 tot vreedzame gevoelens en het aannemen van 't Beftand over te halen, 't welk ten laatften ook gelukte; doch waar toe niet weinig medewerkte, een brief des Konings van Frankrijk, die hem ronduit verklaarde, in geval van oorlog, geen onderftand te kunnen geven; en nog meer de, toeftemming van 's Lands Advokaat, dat men, gedurende het Beftand 30000 man behoorde te onderhouden. Piins Frederik Hendrik was ten jare 1620 nog op den togt naar den Paltz, toen zijne moeder, die, in april te voren, naar Frankrijk vertrokken was, te Fontainebleau, in ene krankte viel, die haar, op den gden oktober, uit het leven rukte. De togt haars enigen zoons maakte haar, terwijl zij 't bedde hieidt, angftig en zeer bekommerd. Zij geraakte in de waan,, dat men hem, die, zeide zij, te voren ook, om de zaak der Remonftranten, in gevaar geweest was, naar den Paltz zondt, om hem ter ilagtbank te brengen. Zo ver liep de zorg dezer tedere moeder. Zij hadt in Holland zijnde, den Remonflranten, met name Uitenbogaard, grote gunst toegedragen, en heeft des onaangezien, bij de ene en andere partije, den naam van ene godsdienftige, beleefde en minzame Prinfesfe nagelaten. Aubery getuigt van baar : „ dat 'er nimmer „ volmaakter ziel bij iemand huisveste, en ook niemand meer„ der opregtheid bezat dan deze Vorftinne. Dat zij geduren„ de de grote onenigheden, tusfen Prins Maurits haren beM s „ huwd  l8S COLIN. (ALEXANDER) „ huwd zoon, en Oldenbarneveld, altoos de zijde Vt» den „ laatften hieldt, oin dat zij van oirdeel was, dat die het „ meeste regt op zijne zijde hadt, en dat zij al haren vlijt „ heeft bedeed, om het leven van dien Grijsaart te befcber„ men." Hier door wierdt zij ook door enige Contraremonfiranten door onverdraagzame drift vervoerd, met zulke hatelijke kleuren gefchilderd, dat zij, t'enigen tijde door'Delft rijdende,, met flijk geworpen, en voor Arminiaanfe Hoer gefchoiden werdt. Haar lijk gebalfemd, naar Holland gevoerd zijnde, werdt egter in meij des volgenden jaars, in deze zelvde ftad, in *t graf van haren overleden egtgenoot, Prins Willem' van Oranje, bijgezet. Atjbery, Memoires, pag. 197 &fuiv. Baudartius, Memorien, XII. B. bl. 69. Ger.Brandt, Hifi. der Reform, IV. D. bl. 394-399- Beaufort, Leven van Prins Willem den I, III. D. bi, 575. 687. 758. Wagen., Vad. Hifi. VII. D. bl. 499- 510- IX. D. bi. 423. X. E>. bl. 407. COLIN (ALEXANDER), een kcnftig Beeldhouwer, is IÉ de XVIde eeuw te Mechelen geboren. Door hem is de prag. tige Grafnaald vervaardigd, ter gedagtenis van Keizer Maxïmiliaan den I, en in de Franciskaner kerk te Infpruk opge;igt. Boven op dezelve, vertoont een metalen ftandbeeld den Keizer, knielende tusfen vier andere beelden, die vier deugden afbeelden , in diergelijk metaal. Aan het Praalgraf zelvs, zijn in verheven wok uit wit marmer gebeiteld, de voornaamfte daden van Maximiliaan. Ook ziet men in 't kasteel Ambras, nabij die ftad, en insgelijks in het Tijrolfe gelegen, in de heerlijke Konstkamer die men daar ontmoet, een overfchone kas of kabinet uit Cederhout vervaardigd, allerheerlijkst met rank-en beeldwerk in Jt verhevene gebeiteld van den voortreffelijken arbeid dezes Meesters; en in het Boekvertrek van het zelvde kasteel, de gegraveerde kopere platen van dezen Konflenaar, verbeeldende de hier' voor befchrevene graftombe van Keizer Maximiliaan, die nergens te koop gevonden wordt. Cotfis bloeide inzonderheid  COLIN de NOLA. COL1NS. (DAVID) (PIETER) 18? heid ten jare 1565. —— Joh. Georg Keyzler, Reize door Duitsland enz. I. D. bl. 23. 39. ^UgtmeittCS &unfl(ct Sericptt. 1779. f. 167- COLIN de NOLA (ANDRIES), een Beeldhouwer te Antwerpen , van welken men in de Lieve Vrouwen kerk van die Rad een heerlijk grafteken ontmoet uit Albast gebeiteld, dat hij voor zig zeiven hadt vervaardigd. Van voren is het kind Jescs afgebeeld, zittende op de fchoot van de Moedermaagd Maria. Dit ftuk is uitnemend fchoon gewerkt, en de konst die 'er in doorftraalt, is ongemeen. Hij bloeide ten jare 1620; en is ook bekend, door het fchone .Pourtrait 't welk Ant. van Dyk van hem heeft gemaakt, en dat door den beroemden B. Sode in 't koper is gefneden; men vindt het in de beroemde verzameling van 100 Pourtraitten naar dezen konst- rijken Meester in 't koper gebragt. Deschamps , Voyage pittoresque. Paris. 1768. in Svo. fftïgon. ftunffter StritCtt. 1779. f. 167. COLINS (DAVID), Konstfchilder, geboren te Amfteldam, fchilderde 't meest Bijbelfe hiftorien, en inzonderheid zulke waarin een groot gewoel van Beeldjes te pas komt; als onderanderen daar IsRAéL het Manna opgadert, of daar Moses de dorftende Hebreèrs drenkt door 't water uit de Steenrotze enz. . Weyerman, Hift. der Ned. Schilders, III. D. bl. 160. COLINS (PIETER), Heer van Heetvelde, zoon van Jaiï Colins, Heer van TerMeeren en van Janna Aüsmans , wierdt geboren te Englmien een ftad in Henegouwen in 1554. Zijn jeugdigen letterloop ten einde zijnde, ging hij naar Bourges, onder den beroemden Cujacius in de regten ftuderen. In zijn vaderland te rug gekeerd, wierdt hij Bailjuw van Englmien, en heeft vervolgens nog verfcheidene andere aanzienlijke ambten bekleed. Hij is tweemalen getrouwd geweest; voor de eerftemaal huwde hij met Anna Tricart, welke den 10 april 1610 ftierf; waar na hij hertrouwde met Johanna d'Offignies, zo wel als de vorige een meisje van het eerfte fatzoen. Hij ftierf den  188 COLTUS. (JAKOB) COLLART. (ADRIAAN en JAN; den 3 december 1646, meer dan po jaren bereikt,hebbende» ■en liet een talrijk kroost na, waar van. heden nog aframmelingen in wezen zijn. Daar is van hem in druk: Hiftoire des chef es les plus mémorables advenues en Europe depuis Van mcxxx, jusques a nqftre fiecle, digérées R narrées felon le tetiu & ordre, quant dominé les Seigneurs d'Enghuien, terminez ès families de Luxembourg R de Bourbon, depuis Mesfire IIugues d'Enghuïen jusques au tréspas funejïe de HeNRY IV, Roy de F)-ance R de Navarre, cinquieme dernier Seigneur dudit Englmien de la maifon Royale de Bourbon. Mons IÖ34. ¥°- Seconde Ed. Tournay 1643. 4to. Bsasseur, lil. Hann.fidera, p. 12a. Val. Andr., Faft. p. 207. Le Roy, Gallo-Brab. p. 57. Foppens, Bibl. Belg. p. 964. Snppl. aux Trophies de Buteens, Tom. II. p. 317. Paquot, Mem. litter. Tom. X. p. 337-341. COLIUS (JAKOB), een zusterszoon van Abraham Ortetius, is geboren te Antwerpen den 1 januarij 1563; na alvorens in de eerfte letteroeffeningen in zijne geboorteftad onderwijs te hebben genoten, heeft hij waarfchijnlijk te Leuven in de medicijnen geftudeerd; waar na hij Engeland bezoekende, zig te Londen met 'er woon heeft gevestigd, daar hij met veel voordeel koophandel in kwik heeft gedreven, teffbns de oudheidkundige wetenfchappen beoeffenende. Daar is van hem in druk: 1. Syntagma Herbaruïn encomiaftlcum. Lugd. Batav. I606. in ito. 2. De ftatu Civitatis Londinenjis, peste laborantis. Mediob. 1604. in /ito. 3. Paraphrafis Pfalmi civ R cxxvil. Ib. 1626. in i2mo. —- J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 510. COLLART (ADRIAAN en JAN), vader en zoon, zijn beide konftige Plaatfnijders geweest, die in de Nederlanden te huis hoorden; de vader is op het bloeijendfie werkzaam geweest van 1534 tot op 1555. Hij heeft vele Platen met de etsnaalde vervaardigd, die ook vrij aartig bewerkt zijn; voor de besten daar van houdt men, zijne Jagten en Visferijen naar de tekeningen van Johannes Stradan, en een ftel van 42 ftuks Prenten, welke zeer fchone Paarden afbeelden, naar den zelvden Meester. Zijn zoon Jan, heeft de afbeeldingen der  COLLART. (ANTHONY) 189 der Hertogen van Brdband zeer konftig in 't koper gebragt, gevolgd naar de fchone fchilderftukken van Octavius van Been ; en nog benevens Dirk Halle 40 ftuks prentwerk, gefneden naar tekeningen van genoemden ^Stradan. Jan overtrof zijn vader verre weg in de konst, ook werkte hij meestal zuiverder. Basan, Diüim. des Graveurs, 3 Tom. Paris 1767. in 8vo. H([#m. £imfHer £ertcon. 1779. f. 161. COLLART (ANTHONY), bekleedde ten jare 1636, den rang als Admiraal bij de Duinkerkers. In dat zelvde jaar geraakte hij met den Zeeuw/én Bevelhebber Johan Evertsen, omtrentDieppe, in een hevig gevegt, hebbende Collart drie, en Evertsen eerst twee, doch naderhand vier fchepen onder' zig. De flag duurde drie volle uren; een Duinkerker werdt in den grond gefchoten ; een tweede ontkwam het met da» vlugt; doch de derde werdt nevens den Admiraal en ViceAdmiraal overweldigd, en opgebragt. Terwijl Collart te Middelburg gevangen zat, wierdt 'er een aanflag op Flisfingen ontdekt, waar van hij kennis hadt gedragen. La Motte, een Fransman, federt enige jaren op de vrije nering, voor Zeeim-fe rekening, gevaren hebbende; werdt nu gebruikt tot een Kustbewaarder, door de Staten. Hij was, voorheen, in vijandelijken dienst geweest, en, voor enige jaren, van Amfteldam, waar hij gewoond hadt, meteen breed getuigfehrift der Walfe Kerke, te Fltsfingen gekomen, alwaar hij federt geftadige briefwisfeling met den vijand hadt gehouden, en eindelijk met Collart den aanflag op Ftisfin. gen ontworpen; zijnde daar toe door hun bepaald de dag van den i4den augustus. La Motte, in zee zijnde, hadt zig in fchijn, door de Duinkerkers laten nemen, en was van zins, met vijf welbemande Fregatten, te Flisfingen in te lopen, en dc ftad daar men op geen verraad verdagt was, te overweldigen. Ten einde geen argwaan in te boezemen, hadt hij *t gerugt laten lopen, dat doorhem drie vijandelijke prijzen waren vermeesterd, die hij te Flisfingen zou opbrengen. Doch hij en zijne Duinkerkers, werden door het eskader van Jon. Evekt.  i?3 COLLART. (ANTHONY) Evertsen ontmoet, die hem noodzaakte, te Oostende te have.nen; door welk toeval, de aanflag die op den volgenden dag bepaald was, uitlekte. Een Kajuitwagter van la Motte, 't geheim aan boord ontdekt hebbende, maakte zig 't zoek te Oostende, en begaf zig, vandaar over Sluis, naar Vlisfingen, daar hij alles uitbragt; la Motte, uit het wegblijven van den Kajuitwagter, of uit nadere berigten, befluitende dat zijn toeleg ontdekt was, liet het Reken, en hieldt zig federt, zeer waarfchijnlijk, aan 's vijands zijde. Wat van den Admiraal Collart verder is geworden, heb ik geen fpoor van gevonden , maar wel , dat zijn zoon, 't welk een berugt Portugees Kaper-Kapitein was, in oktober 1658, te Hamburg binnen liep, 't geen hier te Lande euvel wierdt opgenomen, en hun Hoog Mogenden daar over hunne klagten aan den Raad van die ftad toezonden; zeggende: „ dat daar Collart nu zo langen tijd aldaar gelegen, en zijn „ Fregat wel toegerust hadt, zij verwagt hadden dat de Raad „ van Hamburg hem zoude bevolen hebben, te vertrekken; „ doch zulks niet gefchied zijnde, verzogten zij, dat hij mogt „ aangehouden worden; dat verder hun Hoog Mog. met geen „ minder bevreemding was voorgekomen, dat de Raad met „ goede ogen hadt aangezien, dat de zelvde Kaper aldaar „ zijne Prijzen opgebragt, de geroofde goederen ontladen en „ verkogt, en zig, om hunne ingezetenen verder te benade„ len, op nieuw toegerust hadt." Deze Collart hadt alvorens hij in Portugezen dienst trad, tot de Spanjaarden behoord, doch om de verdiende ftraf over een begaan misdrijf te ontduiken, was hij van daar gevlugt; alvorens zulks gebeurde, hadt hij een Hollands Koopman te Hoorn wonende, op een fchendige wijze van enige goederen beroofd, en na gedane uitfpraak, zig bij fchuldbrief verbonden, denzelven kost- en fchadeloos te zullen ftellen; doch hier aan nog niet in zijn geheel voldaan zijnde, verzogt de Hoornfe Koopman aan de Regering van Hamburg, arrest op den perfoon, het fchip en de goederen van Collart. Fredf.rik van Dorp, Heer van Maasdam, buitengewoon Gezant aan  COLLART. (ANTÏIOJSY) 191 *an het Hof van Zweden, bevondt zig toen ter tijd in deze lta.1, en onderfteunde op last van hun Hoog Mogenden dit verzoek; voerende onder andere redenen, daar toe aan: „ dat „ het grote verwijdering bij hun Hoog Mogenden zou ver„ oirzaken, indien daar niet aan voldaan werdt, alzo den „ Ed. Raad in zulk een geval , niet verfchoonbaar konden „ gehouden worden van weigeringe om regt te oeffenen; „ dat hij wel geeneu last hadt om te dreigen, en zulks ook „ ilreedt met zijn imborst, maar dat hij verzogt, de Raad „ wilde de bedreiging van den Portugezen toefchrijven aan den „ aart van die natie; en daarentegen de regtmatigheid van da „ zaak zelve in ogenfehijn houden, en diensvolgens aan de „ ernftige en notabele tusfenkomst van hun Hoog Mog. plaats „ geven; en dat bijaldien mogt goedgevonden worden, een „ comparitie voor Kommisfarisfen te bevelen, dat Collart „ als dan mogte genoodzaakt worden daar voor te verfebijnen, „ en ook intusfen belet, dat zijn fchip zig niet mogt begeven „ van onder het gebied van Hamburg, of van de rivier." Voorts gaf dc Gezant, alvorens hij floot, nog ene confideratie aan de hand, te weten: „ dat het fchip geenzints, in ei„ gendom aan den Koning van Portugal behoorde, maar dat gemelde Koning van zijne commisfie, alleen een gedeelte „ van den buit trok, als een deelhebber of fcheepsreder; en, „ dat zodanige Commisficvaardcrs in Frankrijk bij den Koning „ nu ter tijd werden gedesavoueerd, en ftrengeüjk te dier oir„ zake, zelvs aan het leven, werden geftraft." Ue Regering van Hamburg met reden bedugt, dat liet ge. danc vei zoek inwilligende, de goederen en fchepen van h%re ingezetenen in Portugal zouden worden ontrust en aangehouden, gaf den 19 oktober tot antwoord: „ dat geene Overheid „ in do verpligting Rondt, om tusfen vreemdelingen, hare „ jurisdictie niet'onderworpen, arrest te verlenen; inzonder„ heid wanneer het tc dugten Rondt, dat uit zodanig arrest ., een publijk en partikulier gevaar te wagten was; dat de „ Gezant zulks zelv' zoude moeten toeftemmen; waarom de „ Magiftraat hem verzogt, haar gedrag bij hun Hoog Mog. „ te  192 COLLART. (ANTHONY) ,, te verfchonen." Ook fchreven zij zeiven aan hun Hoooverleden zijnde, befprak hij ene fom van 500a ponden fterlings, of 55000 guldens, om gefield te worden, onder bewaring van enige leden der Afcderduïtje kerk te Londen, met begeerte, dat de hoofdfom altoos in haar geheel zou blijven, terwijl Lidia Katryna, Hertogin vanChandois, haar leven lang, de vrugten moeit trekken; en VIL Deel. N dat,  3f4 COLLEMA. (JOHAN vak) (Jat, na haar overlijden, deze fom zou uitgekeerd en bedeed worden, aan zodanige perfonen, en tot zulke gebruiken, als bij, door enig gefchrift, onder zijn hand en zegel, zou bevelen. Dit gefchrift was den. gemelden Kerkenraad ter hand gefield, met een opfchrift, dat het niet, dan na den dood der Kertoginne, mogt geopend worden. Zij overleedt ten jare1751; waarop,de Kerkenraad het verzegeld gefchrift opende, en daar in een gefloten brief vondt, waar van het opfchrift beftemd was aan Regenten van het Burger weeshuis te Breda x met bijgaand verzoek, dat hetzelve hun mogt gezonden, en volgens derzelver antwoord en bevelen gehandeld worden, omtrent het verkopen der fondzen, door het overlijden der ïïertoginne, thans vervallen. De Regenten zagen met zó. veel bevreemding als genoegen deze aanzienlijke erfmaking, tjn vonden een nader verzegelden brief, behelzende de vooi> waarden, op welken dezelve, hun zou ter handen gefield worden. Zij moesten naamlijk, op de ontvangst, soep guldens uitkeren, aan het arme Kinderbuis, daar ter flede, en da overige 50000 guldens aanleggen , om uit de vrugten daar van *s jaarlijks, op een beitemden dag, aan alle kindereu in het Burgerkinderen weeshuis, zo meisjes als jongens, een halven rijksdaalder te geven, befprekende voorts aan elk kind, zonder ondprfcheid van fexe, bij het uitgaan-uit het huis, boven *t geen zij anders ontvingen, 100 guldens; met de nodige; daarbij bepaalde voorzorge, tot in ftandhouding der hoofdfornme, in gevalle, door de menigvuldigheid der kindei en, de vrugten niet mogten toereiken tot de gehele volkomene beüerade, uitgave, en de handelwijze, omtrent het. ove.tfchot, indien dit mogt plaats hebben. Op den 13 oktober 1752, gefchiedde. de eerde uitreiking; en fielden de Regenten den doopdag des weldoeners vast, om zijne liefdadigheid, op ene vrolijke wijze, zig te herinneren, latende een zilveren Baker, met gepaste cieraden, daar toe vervaardigen 5 gelijk ook het wapen van Coli.em-a, met voeglijke hijfchriften op do Regentenkamer, ter eeuwige gedagterisfe van dit gelukkig Cfi erkentelijk Weeskind, werdt opgehangen. Neder7 land.  COLLEN. (FERDINAND van) 195 landje Jaarboeken, 1752. bl. 58. Vad. Hijt. XXII. D. bl. 65-67. COLLEN (FERDINAND van), Heer van Gunterjtein en Tienlwven, Hoofd-OfEcier en Raad der ftad Amfteldam, gefproten uit een voornaam geflagt, 't welk in voornoemde Rad de aanzienlijkfte eerambten heeft bekleed, en ook nog afftammelingen van zijn, was de zoon van Jekemias van Collen en Vrouwe van Uffelen, afkomftig uit een zeer oud Brabands flamhuis. Hij heeft de veldtogten van de jaren 1706, 1707 en 1708, de roemrijkfie van den gantfen oorlog, die door den vrede van Utrecht ten jare 1716 wierdt befloten, als Gedeputeerde te velde met geen minder roem bijgewoond, dan hij in verfcheidene andere bedieningen voorheen reeds hadt verkregen. In *t jaar 1694 was hij Raad in de Vroedfchap van Amfteldam, twee jaren later Schepen, en in 't vervolg voorzittend lid van der Schepenen bank dier magtige koopftad geworden , hij wierdt in den jare 1706, ingevolge den voorflag der Staten van Holland, op ene wedde van 75^ guldens 's daags, door hunne Hoog Mog. den 5 maart niet alleen tot haren Gedeputeerden te velde voor dat jaar aangefteld, maar nog den 26ften dier zelve maand, als daar toe door de Staten van Holland benoemd, tot buitengewoon lid in die vergaderinge ontvangen, om zig tot de uitvoeringe van de ware mening hunner Hoog Mog,, ftaande het aan hem opgedragen bewind in 't leger, des te bekwamer te maken. Aldus op die wijs tot in meij alle de beraadflagingen der algemene Staten hebbende bijgewoond, Ram hij den nden dier maand van dezelven affcheid om zig naar 't leger te vervoegen, en wierdt des, na hij den gewoonlijken eed tegen het ontvangen van giften en gaven hadt afgelegd, door hunne Hoog Mog. veel heil op zijne aanftaande reize toegewenst, en hem het alom betragten van 's lands dienst ten duurlle aanbevolen. Nauwlijks was hij in 't leger aangekomen, of gaf nevens zijne Medegedeputeerden de Heren E.hede en Goslinga aan hun Hoog Mog. kennis, dat 'er geen hospitaal, of veldkas in 't leger was, dat geene posterij N 2 ge-  jo<5 COLLEN. (FERDINAND van) in de vorigs vefdtogren, als nog was geregeld, mitsgaders dat het hoofd van den. krijgsraad, de Fiskaal, de algemeen. Provoost, de Wagenmeester, benevens zeer vele hoge. en nog groter getal Onderbevelhebberen afwezig waren; egter behaagde, het den Piemel, onaangezien dit gebrek, zo merkelijke zege bij Rammelté aan de wapenen van den Staat te verlenen, die federt nog van zeer veel andere voordelen, ftaande dien vefdtogt gevolgd wierden. Bij alle welke voorvallen de gemelde van Collen zodanig beleid, het zij in Staats- het zij in de Krijgszaken, liet blijken, dat men goedvondt aan Item de zelvde zwaarwigtige bedieninge ook in de t-wee volgende veldtogten op te dragen. En zekerlijk, deze van hem opgevatte verwagtrng-, was niet ijdei, want hebbende door zijnen raad en gedrag te voren niet weinig de overwinning ts Oudenaarde bevorderd, liet hij federt geene mindere dapperheid in het voortzetten van het bijna hopeloos geworden beleg va:i Rijs/ei blijken; zulks als men op den ipden feptember gerst mondeling bij hom zeer fter-k tot het opbreken der belegerrnge aandrong, ter oiizake 'er reeds 20 Batailjons ftaande de aanvegtingen genoegzaam verfmolten. waren, dat de vijand het een of ander beleg ftond te ondernemen, dat het onfturmig herfstweer eerstdaags te wagten was, dat de gevangens fterker dan de bezetting binnen Aath waren, dat 'ergeen brood langer dan tot den gften van oktober in 't leger» en rn tegendeel daarin niet alleen zeer groot gebrek aan geld, maar zelv gèené genoegzame voorraad tot het agtervolgen van het beleg der ftad alleen, waar toe ten roinften nog 18 dai'en vereist wierden, voorhanden was, zo heeft hij niet alleen ftiaks-mondeling, maar vier dagen later bij gefchrift, daar toe met meer nadruks wederom zijnde aangemaand, onder betuiging dat men wegens de beweegredenen om het beleg te moeten opbreken, aan de Heren Hevnsius en Slingeland , als hunne vrienden reeds gefchreven hadt, ook ten tweedemaal alfë die voorgewende zwarigheden, op den 2 5ften fëptemher, qnderftètmd door de Heren Hardenbeoee , Rechteken , W'cr.vF.ï.qe Heer-van Zalkt met gelijke ftand vastigheid fchrif-. te-.  COLLEN. (FERDINAND Van) ttlijk opgelost cn wederlegd, waa't bij de Graav 'van Rëcïi* ïeren aannam aan 't leger het nodige brood ie zullen verzorgen, *t welk hij ook met enen loffelijken ijver uitvoerde, -zulks het beleg wierdt agtervolgd, en dit aldus genoegzaam aanleiding, eerst tot deszelvs vercvermge, en ïeêeït nog t&t * de verdere in dien veldtogt behaalde voordelen gegeven heeft» Jnvoege de Heer van Collen thans het genoegen hadt van. beladen met den roem dier wel gelukte ftandvastigheid ifi veile gezondheid-, tot die van zijnen huize te rug te keien, en dit hem weer aanwakkerde om in dankbare Erkentenis we* gens de gelukkige volvoering van het aan berin opgedrageiïe .driejarige veldbewind een Penning ter gedagte»» te laten munten, en daar mede alle de aan zijn huis genodigde bloedverwanten en verdere disgenoten ter^edagtenis te. vereêren. Het zij ons gegund tér loops aan te merken, dat zonder de verdlenften 'van dezen verheven Staatsman in het 'minst te 'willen bezwalken, ègteï de grote loftuitingen die 'èr op dit gedenkftuk aan hem in ruime mate toegezwaaid worden, hoe wel verdiend ook, ègter bevalïiger geweest én meerder 'indruk op de nakomelingfchap zouden gemaakt hebben, indien door een a'nderè hand dan wel dooi de zijne waren uitgereikt. De voorzijde van dezen Penning is beftempeld met de geharnaste becldtenis van den driejarigen Gedeputeerde té Velde} terwijl op den voorgrond der 'tegenzijde, zijn gekroond Wapenfchild is geplaatst met lauwrier- en andere zegetakken vetfterd enz. Het opfchrift van beide de zijden, in het latijri daar öp geplaatst, levert dezen aaneenge'fchaketden z'in in het nederduits uit : FerdinaNd van Collen, ïleer van Güntètftein, Heer te Tienhovèn, Èoofd-Bailjmv en Raad van Amfteldam; zijnde Gemagtigde der algemene Staten van Let Vèrfcjigclé Nederland in het Leger der Bondgenoten, heeft Uj in ik jm'n 1706, 1707 en 1708, Zeer dapper en fftdyh de gemene Zaal door zijnen raad beleid, den 'Vèldflag van RafneRë bygewffiia, en zijnde de vijanden verjaagd, en lijnaat drie gewesten veroverd, is doer hem de nederlaag der Francoifen bij Oudenaarde bim> dtrd, en hij, 'na dezelven bij Wijnehdaal sfgemiai, R-jsfei e» N 3 ttf*  Ï9S COLLEN. (HERMAN) COLLEY. (BïGIDIUS) zijn fiot gewonnen, Brusfel ontzet, en Gent herwonnen waren, zegepralende by de zijnen wedergekeerd. In het jaar 1709 wierdt de Heer van Collen Hoofd-Officier van .Amfteldam, en, na dat ambt tien jaren bediend te hebben, eindelijk in 't jaar 1727, gelijk ook vijfjaren daar na nog voor de tweedemaal, tot groet genoegen van de meeste inwoonderen van die magtige koopftad, Burgemeester. Hij is gehuwd geweest aan Maria de Bordes , bij wie hij twee ..zonen heeft verwekt, Eerdinand en Boudewyn, die beide ook met zeer veel lof de voornaamfte regeringsposten in hunne vaderftad hebben bekleed. Bütkens , Tropli. du Bra- land, Tom. II. p. 140. G. v. Loon, Ned. Hiftoriep. IV. D» bl. 557-560. COLLEN (HERMAN) , een ijverig Roomsgezinde in 's Hertogenbosch, zette zig met zijnen aanhang, ten jare 1579, heftig tegens de Utrechtfe verem'ging aan, want na dat die door aandrang van de Gereformeerde ingezetenen door de Regering was afgekondigd, zette hij de zijnen aan, om zig naar het ftadshuis te begeven, en de Regering bekend te maken, dat zij zig naar die Vereniging niet wilden, fchikken. Herman, die enige van zijnen aanhang die gewapend waren bij zig en , bewogen hadt derwaards te gaan, omtrent het ftadshuis komende, wierdt 'er door iemand van de zijnen, zonder voorafgegaan teken van vijandfehap, onder den hoop van vergaderde Burgers gefchoten, waar door drie of vier van het Schermers gilde, alvorens zij enigen tegenweer doen konden, dood bleven. Hier door raakte de Burgerij handgemeen, en wel met zulk een bitterheid, dat binnen een half uur, omtrent 40 van weerskanten gedood, en 120 gekwetst werden. De woede ging zelvs zo ver, dat de Heer van Lokeren, dii zig naar de markt begeven hadt, en vele andere gegoede lieden, werks genoeg hadden, om hen te bevredigen. . J. H. van Heurn, Bef chr. van 's Henogenb. II. D. bl. 120. COLLEY (A5GIDIUS), uit een aanzienlijk Luiker geflagt gefproten, begaf zig eerst tot den krijgsdienst, doch die levens-  COLLÖT b ESCÜRY-. venswijze voor hem 'te woest zijnde , gaf hij zig over aan t beoeffenen der letteren , bezogt verfcheidene Akademien van Fr&nkrjk, én naar Luik te rug gekeerd zijnde, omhelsde hij de orden der Kruisbroeders. Het volgende digtftuk ziet Van hem 't licht: De qudtuör Heniinis -Ncvisfimis, Lemii lójjö» 8Vo. =. J. F. Fowe-Ns, mi. Belg. p. Èfc COLLOT d'ESCURY , is dè naam van een zeer -ctsd en aanzienlijk geflagt, van oirfpro'ig uit Fikdrdijèh, doch dat zig naderhand in BmagnB heeft gevestigd, en van -daar fft de Bdtaaffe Republijk en in Ierland zig beeft neergezet. De bewijzen van deszelvs grijze oudheid Zijn onder dè ïc'gÈrffig van Lodewyk den XIV, Koning van Frankrijk, Vernieuwd, 2ls zijnde dé alieroudfle en egtê ftükk'èn-, daar toe betrekkelijk , in den oorlog met de Spanjaarden, en wei ra de belegering van Amiens ten jare 1589 door den brand v'Sn t adelijk huis JÊscwq, bij die 'ftad gelegen, meest vernield-. De nog overigè kwamen aan de moeder van A«BEé Collot b'EsccrV , na zijns vaders dood hertrouwd toet ee$ Rooms man, des Mardaus genaamd, die dezelve uit «er> dweepzugtigen Godsdienstijver, mede aan de vlammen opofferde. Deze ANDRé Collot, Heer van d'Ls-curij en £.s?tófeafan, was Edelman bij Lodewïk de XIV, en volgens akte Va» den 28 meij 1650 Gouverneur van de ftad èn kasteel gwmttn iii $retagne-; hij trouwde in 1640 met MagdalèNa cela Prika» Dais, welk geflagt bekend is onder de Edelen van trankrij\, ten tijde van Hendrik den IV. Na de intrekking van het Edikt van Nantes ten jare 1685, wierdt hij door de bifteV« vervolgingen die de Gereformeerden in Frcnkrijk mofesten -ondergaan , genoodzaakt dat Rijk te verlaten, en nam 'zijn toévlugt tot de verenigde Nederlanden, vestigende zijns wconpisata ïe Nijmegen, alwaar hij in het jaar ï6Si5 is geftorvers, MÜ» tende verfcheidene kinderen, waar van de oudite zoofi,.D*> UieL Collot d'Escüry, Ritmeester w4s in dienst v*n ft*è» rijk, alwaar hem in den oorlog eijn alm weidt sigefchofJênt ©m 't weik hem de Koning met een penïiótft fc%)N|it. M 4 W  &0O COLOMA. (KAREL) Hij trouwde den 10 meij 1677 met Anna Katryna de la Valette. Om de zelvde reden als zijn vader, wierdt hij ten jare 16.85 genoodzaakt zijn vaderland en goederen te verlaten, en bleef te Nijmegen wonen tot in 1686, a s wanneer hij Majoor wierdt in dienst des Konings van Engeland, en hij ging met zijn huisgezin te Dublin in Ierland wonen, alwaar hij in 't jaar 1714 in den ouderdom van 71 jaren is geflorven, nalatende zes kinderen, die zijn geflagt zo in Ierland als in ons gemenebest hebben voortgeplant. Med. Bir. . COLOMA (KAREL), een zoon van Joannes, Graavvan Elda, en Elizabetii van Saa, mede uit een voornaam "efla-t gefproten, was een Spanjaart van geboorte, een zeer bekwaam Staats- en Krijgsman beide. Hij was lid van den hogen krijgsraad des Konings van Spanje, Gouverneur en Kastelein van Kamerik en buitengewoon Afgezant in Engeland. Hij is gehuwd geweest aan Margaretha de Liedekercke , bij wie hij verfcheidene kinderen heeft verwekt, en die hem heeft overleefd. Hij ftieif ic Madrid den 23 oktober 1657, in een hogen ouderdom als Kamerheer van Filifs den IV, Koning van Spanjen. Daar is van hem in druk : Las Giterras de los Edados Baros, desde el anno 1588, lafta el de 1599. Antverp. 'per Petrum Bellerum 1625. in Ato. item Barcione 1627. Een Krijgsman hoedanig Coloma was, die vele oorlogsbedrijven bijgewoond hadt, gelijk hij doorgaans aanwijst, was in Raat, om nauwkeuriger. berigten omtrent de Nederlandfe oorlogen te geven, dan enige vreemdelingen of fommige Spaanfe Geestelijken't geen onze Schrijver in de voorreden aanmerkt. In de opdragt geeft.hij te kennen, dat hij zijn verhaal begint met den jare 1588; om dat Don Bernardino de Mendosa de vroegera gebeurtenisfen uitvoeriglijk en met opzet befchievcn bariton dat hij zijn werk met den jare 1599 befluit, naardien de latere krtigsverrigtingen, te Oostende en elders uit de gedenkRttk- ken van Pompeio Justiniani genoeg bekend waren. , J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 151. J. w. te Water, Hifi. tan tVerb. IV. D. fc.. 361, 362. 465. CO-  COLONI. (ADAM) (ADRIAAN) 201 COLONI (ADAM), Konstfchilder, is te Rotterdam gebojen ten jare 1634, en begaf zig reeds vroegtijdig tot het beoeffenen der loffelijke fchilderkonst. Op zijn eigen wieken kunnende drijven, Rapte hij over naar Engeland, en verkoos zijne woonplaats te Londen, alwaar hij .zijn verderen levensloop heeft gefletèn en ook is overleden. Adam was een uitftekend KonRenaar in het fchilderen van landfchappen, welke Rukken hij op ene bevallige wijze wist te ftofferen met kleine beelden, en ook met allerlei gediertens, als koeijen, fchapen , bokken en geiten. Ook fchilderde hij zeer natuurlijk, brandende Reden, dorpen en gehugten, bij wijlen wel eens verzeld door verbeeldingen van den brand van Troijen, de verwoesting van Canhago enz. Verders kopieerde hij meesterlijk de Rukken van Jakob Bossan zo wel de beelden als de dieren; insgelijks de uitnemende konstftukken van Pokte Bassako , die gevonden worden in de keurige verzameling van fchilderijen te Londen; in welke voorname ftad hij ook is overleden ten jare 1685 in den ouderdom van 51 jaren, en legt aldaar begraven in de St. Hartens kerk. j. C. Weyerman, Leven der Konstfchildcrs, IV. D. bl. 303. atlflemeitws fiqfoo* C- l6S' COLONI (ADRIAAN), Konstfchilder, die verkeerdelijk van Weverman, Hendrik wordt genoemd ; was een zoon van Adam, en zag het eerfte levenslicht ten jare 1668, en volgde zijn vader met wakkere fchreden na in het beoefenen der Schilderkonst; deze was ook zijn eerRe leermeester, en na diens dood, zijn feboonbroeder Adriaan van Dikst. Adriaan was een braaf Tekenaar, waar van zijne nageiatene Akademie-Beelden nog heden ten dage tot getuigenis verftrekken. Deze Schilder was zijn aangehuwd broeder van Diest zeer behulpzaam zo in het overfchilderen van deszelvs landfchappen, als in die met wel getekende beelden op te fleren, ten aanzien van welke laatflen , hij ongemeen wel de ftijl van Salvador Rosa, een van de alierberoemdfte ItaHaanfe., >N; 5 Land-  aoi COLONIA; (GODSCHALK) COLONJjÜS. (DANIËL) Landfchapfchiiders wist na te volgen. Weinig bijzonderheden zijn ons van de in Jen fleurigtten bloei zijnes levens weggerukten Konstfchilder bekend; dan- alleen dat wij vinden aangetekend, dat hij een b..zond^r vriendelijk en beleefd man is geweest, en zo vaardig met het penfeel wist om te gaan, dat 'er geen oog was op te houden. Hij ftierf flegts 33 jaren bereikt hebbende, ten jare ï 701, en wierdt bij zijn vader in de St. Martens kerk te Lenden begraven. . . J. C. Weyer- Mak, Leven der Komtjchi.ders, IV. D. bl. 304. %^m, ^„ Ut 2c.ïkORt 1779. f. iö8. COLONIA (GODSCHALK), Geestelijke Van de orden dér Karmelieten , ontleende zijn naam van de ftad zijner geboorte alwaar hij in de XIVjb eeuw ter wereld kwam. Hij verkreeg de dokrorale waardigheid in de godgeleerdheid te Parijs, alwaar hij onderwijs in die wetenfchap gaf. Hij is tot Pro'vintiaal van Neder-Duitsland ten jare 1363 aangefteld, en hij ftierf den 16 julij 1373 in zijn klooster te Keiden. Men heeft van hem in fchrift: 1. (Auestiones Sententiarum; libri VIL 2. Determmationes; liber unus. Mam. Gelenius, de admih Jacra R civili magnitud. Celonice-. p. 479. Paquot, Mem. litter» Tom. XV. p. 173. COLONIUS (DANIËL) , is geweest Predikant in ds tvalfe gemeente te Leijden, en Regent van het walfe Kollègie aldaar, is mede lid geweest van het Sijnode nationaal te Dordrecht in 1618 en iörg gehouden, en heeft verfcheidene kommisfien in die boedanigheid waargenomen. Hij was de zoon van Pifter Colonius, een Gentenaar, die veelvuldigé dierften aan de Franje Gereformeerden heeft bewezen, op Verfcheide plaatzen, vooral te Mets. Op verzoek van het Wd\$ê Sijnode wierdt hij ten jare 1583 voor hunnen leerling aangenomen , en ter voltrekkinge zijner ftudien naar Geneve gezonden; deze ten einde gebragt hebbende, beriep men hem in 1591, tot Franjen Predikant te Rotterdam, onder voorwaarde, dat hij ook de Nederlandfe Leraars meelt ten dienst ftaan. Hief  C0L0N1US. (DANIËL) 203 'Hier kweet hij zig zo trefrelijk van zijnen pligt, dat hij ten jare 1606 waardig geoirdeeld wierdt, om het ambt van Regent van het Frans Kollegie te Leijden waar te nemen, 't welk in dat zelvde jaar wierdt opgerigt, ten dele door de milddadigheid der Staten van Holland, ten dele uit een legaat van 48000 guldens, tot dien einde gemaakt door den Heer N. Mallet. Hij heeft zijne tweeledige posten als Predikant en Regent met groten roem waargenomen; ook verfcheen hij getrouwelijk, wegens het Franje Kollegie op de Walje Sijnoden, in welke •hij veelmalen het ambt als Voorzitter heeft bekleed, en die hem in 't jaar 1618 naar Zeeland zondt, ten einde met Gecommitteerde Raden van dat gewest, en die van den Vrije te Sluis, en met de Ingelanden van het Land van Cadjemt te overleggen, hoe best de nodige kosten te vinden tot het onderhoud van een Franfen Predikant te Groede, met dien uitflag, dat eerlang tot Predikant in die plaats werdt aangefteld Jean de Prat. Zeer waarfchijnlijk is hij in 't jaar 1635 geftorven, 't welk men kan afnemen uit het getuigenis van S. van Leeuwen, die in zijne Bejchrijvinge van Leijden, bl. 187, aantekent, dat hij Regent van 't Franje Kollegie in die Rad geweest is, van 't jaar 160Ö tot het jaar 1635 toe. Colonius was zeer welfprekende, teffens ook godvrugtig, nedrig, opregt, vredelievend, minzaam, en voedde warme liefde voor de Akademie, het Kollegie, en de zuivere Kerk, wier leer hij handhaafde, en tegen de Remonftranten verdedigde, doch zonder düft of hevigheid. Hoe groot zijne geleerdheid geweest zij', is daar uit af te meten, dat twee der beroemdfte Mannen, zijne tijdgenoten , aan hem hunne geleerde, en doorwrogte fchrïften hebben opgedragen; te weten Daniël Heinsius, zijnen Arijlarchus Sacer, en Ludovicus de Dïeu, zijne Annotationes in IV Euangelia , enkel om hunne hoogachting voor zijne uitmuntende geleerdheid, en grote deugden in het openbaar te betuigen. Hij hadt een zoon, ook Daniël Colonius genaamd, die Hoogleraar in de regten te Leijden is geweest, en die in de plaats van Dan. Heinsius altoos aanblijvende Geheimfchrijver van den Akademie-raad ge.  a land voert, afkomitig uit Flaanderen. Pieter Colyns werdt èoor Filipsöe IV. tot gewigtige zaken in Spanje gebruikt; VII. Deel. $ de3-  tfe COLYNS, (NIKLAAS) CQMANS. (HENDRIK) deszelvs zoor, Amoms, wedt tot Prefident van den Koning$jker> Spmnfm Raad in Atxois, verheven, en was een der Ga i»n, d-e den fimtefin vrede hielpen bevorderen. Dezes ^' die :jied? Rtwd in het Hof van Artois was, en daar * Rentmeester van den groten Raad te Mechelen; bragt ten jare 1693 den tijtel van Vrijheer in zijn geflagt. «Wee* Erett, de teute* les Ternes de Braband, pag. 21. CQLyNS (NIKLAAS), Konstfchilder, van Brusfel geboortig, heef? geleefd in de XVIIde en xVIIIde eeuwen. Zq verre in de beoeffening der konst gevorderd zijnde dat hij pp, eigen vlerken kost drijven, reisde hij in gezelfchap van een Brusfe's Heer, Lemire genaamd, naar Italièn en na aldaav de voomaamfle overblijfzels van de oude Romeinen te hebben afgetekend en gefchilderd, keerde hij naar zijn »aHorteftad te rug, alwaar hij ook is geftorven. Dg fchilderilijl van Niklaas beftpnd, in het afmalen van gedoopte Romeinfe gebouwen, amphitheaters, ruïnen vervallen, fonteinen, ingeftprte waterleidingen, en wat meer van dien aart is; aan deze ftukken wist hij ene eogtreffönde be valligheid en fchoon koloriet bij te^etten, en hij ftoffeerde di§ doorgaans zeer aartig met Italiaanfe reizigers, bedelaars, «v of bandieten, die onder de fchaduwe van die verwoeste over" bhjfzels, zaten te rusten, hunnen maaltijd namen of een namiddags uiltje knapten. Dan jammer was het, dat deze Konftenaar wel vijf-en-twintig ftukken doodverfde en half 0D' Milderde, tegens een dat hij voltooide, waar door niet zeld mm ziJS hmsgezin in een bekommerlijken toeftand geraakte en hy zelve benevens vrouw en kinderen gebrek moest lij' den doordien 'er alzo min iets voorkomt uit onvoltooide fchnderyen, dewelke volmaakt aan den fpijker blijven hangen , gelijk als zo vele in fla3p gezusfe procesfen. - 1 t: Wevermas, Leven der Schilders, IV. D. bl. 57,' s8. " (HENDRIK), Geestelijke van de orden der MWmi 13 géboren tg Antwerpen, was Licentiaat in de godge! * '' féerd.  COMATIUS. (JOH.) COMENIUS. (JAN AMOS) 211 leerdheid, en is meermalen als Provintiaal naar verfcheidene kioosters in Belgien afgezonden; hij was daar beneffens een goed Prediker; en fiierf den 12 meij 1671, in het klooster zijner orden te Brusfel. Daar is van hem in druk: 1. Idéé du parfait Chrétien. Britx. 1645. in izmo., en ten jare 1657, in 8vo. herdrukt. 2. Oraifon funebre prononcé fur la mort du Rever. Pere Balthazar d'Avila, Ex-General de Vordre des Minimes. Brux. 1668. in Svo. ——3 J. F. Fopf-ens, Bibl. Belg, V- 438, 439- COMATIUS (JOHANNES), Dominikaner Monnik in het klooster te Gent, zijn vaderftad, leefde in het midden van de XVIde eeuw. Men heeft van hem in 't licht: Asfertiones Theologicce, deciarantes quatenus pollicitationibus phyfcis aut afirologicis fiere liceat. Gedrukt agter de Verhandeling van FranCOis de la Rue, de Genuinis aliquot, iis prafertim, quarmn D. Joannes Ap. in fua Apocalypft meminit &c. Gandavi, 1545. in 12mo. Quetif & EcriARD, Biblioth., Tom. II. p. 12^. Paquot, Mem. litter. Tom. VIII. p. 54. COMENIUS (JAN AMOS), Letterkundige en Protestants Godgeleerde in de XVIIde eeuw, is geboren in Moraviën den 28 maart 1592. Aan verfcheidene plaatzen en inzonderheid te Herbom zijne letteroefeningen verrigt hebbende, keerde hij in 1614 naar zijn vaderland te rug, en wierdt 'er tot Rektor van een kollegie aangefteld. In het jaar 1616 wierdt hij tot Predikant bevorderd, en in 1618 aan de kerk van Fulnec toegewezen; ter zei ver tijd gaf men hem het beftier over de fchool, welke kort te voren, in die kleine ftad was opgerigt. Een zijner grootfte ontwerpen was toen om een nieuwen leertrant betrekkelijk het onderwijs van de talen, in te voeren. Ten jare 1616 gaf hij 'er enige proeven van in 't licht, en hij hadt nog andere fchriften over dat onderwerp vervaardigd, welke in het jaar 1621 verloren gingen, toen de Spanjaarden zijne boekerij vernielden na de ftad veroverd te hebben. De verbanning van alle de Predikanten uit Moraviën en Bohemer,, door een edikt van het «fuar O 2 1624,  m COMENIUS. (JAN AMOS} ***** vertraagde de uitvoering van zijn ontwerp, en hij nani dien arbeid niet weder ter hand dan drie jaren later, op het verzoek van een zijner ambtgenoten, aan wien door een'pro. testanti Baron, het onderwijs van deszelvs drie zonen was toe. vertrouwd, Enige Predikanten onder welk getal Comewus zig bevondt, hielden zig verborgen aan het huis van dien Baron, 't welk in de Boheemfe bergen was gelegen; dan de vervolging groeide-zodanig in het volgende jaar aan, dat zij gedrongen wierden deze schuilplaats te verlaten. Comenius begaf zig tiaar Lem ene ftad in Polen, alwaar hij de latijnfe taal onderwees, Het boek dat hij in *t jaar 1631 onder den tijtel van Jamt* Lmgiiarmn referaia uitgaf, heeft hem een onfterfelijken roem verworven; zo dat die genen welke het beftier van Zweden W banden hadden, hem ten jare 1638 de kommisfte aanbaden om de fcholen door het gantfe rijk te verbeteren, doch hij wees i van de hand; egter beloofde hij, om die. genen welke met die kpmmisfie zouden belast worden, zijne raadgevingen mede te delen; en van toen af aan vertolkte hij in 'c latijn al £ geen bij over het onderwerp der opvoeding van jonge lieden «1 gijns- moedej-taal hadt gefchreven. Daar verfcheen een UVA Jap in 't licht, onder den tijtel van Panfophice prodro* «w, die hem deden bewonderen, en als een voorwerp be. (Qhouwen, dat ongemeen gefchikt was, om tot herftcller van de fcholen te verftrekken. Het Parlement van Engeland Wilde van hem gebruik maken om de nationale Kollegien te verbeteren; ten dien einde begaf zig Comehh» in de maand ftptember van bet jaar 1641 naar Londen, en hij zou tot een Comrmtté zijn toegelaten geworden, hadden belangrijker zaken het Parlement niet geftadig werkzaam gehouden. De burger eorlpg m Engeland, en de verregaande tweefpalt in Ierland gaven hem voldoende te kennen , dat het tijdvak aldaar niet gvnftig voor hem was, 't geen hem deedt befmiten om naar Inden te reizen, alwaar hij door Epdewyk m Geer eer, man van uitmuntende verdienften, en die zig met warmen Ijver tot de bevordering van het algemene welzijn liet gelePU hggen, ontboden was, Hij handelde over zijne leer- wijze  tOMËNTJS. (JAN AMOS) At* wijze met den Kanfeh'er Oxénstjérn^ "en ten ïaatftefi liep alles daar op uit, dat hij zig te Elbing in Pruisfeti zou irederzetten, en aldaar tot voltoijing van zijné leermethode werkzaam zijn. De Heer de Geer, zijn begimftiger, die engeineen milddadig was, verfchafte hem een zeer aanzienlijk jaargeld, 't welk van die uitwerking was. dat ComenAüs van bet flaafs fchoolonderwijs verlost, zig verder «at niets anders bezig hieldt, dan den weg te banen en algemene leer'ftelzels te vervaardigen , tot gebruik van die-'gar.en, welke .met de zorg beladen waren om de jeugd te onderwijzen. Vier jaren lang werkte hij hier aan te Elbing, waar na hij naar Zweden te rug keerde, om rekenfchap van zijnen arbeid te geven. Zijn gefchrift wierdt door drie Kömmisfarisfen onderzogt, die "er fmaak i-n vonden, en het waardig-keurden om ter drakpsrsfe te worden overgegeven , na dat de Schrijver 'er alvorens de fijne fchaaf over zoude hebben laten gaan. Hier mede hieldt zig Comenius gedurende de beide volgende jaren in de zelvde ftad Elbing onledig; waar na hij ten jare 1648 •genoodzaakt wierdt naar Lesna te rug te keren*. Twee jaren later deedt hij ene reize naar het Hof van "Sïgismono Ragotsxi, Vorst van Tranfilvaniè'n, alwaar men verlangde met hem in onderhandeling te treden over de verbetering d«r fcholeia, en gaf aandenzelven enige gefchriften, welke de leerwijze behelsden, ingevolge waar van, na zijn denkbeeld, hit kolleg té van Patak moeste beftierd worden, ingerigt naar dé denkbeelden van de Panfnphk; en gedurende vier jaren lang liet iiKfm hem alle de voordellen werkftelh'g maken, die hij nodig oir^ deelde, om de goede orde in dat kollegie te vestigen. Veïvölgens trok bij weder naar Lesna , en verbleef'Gr tot in april 1656, toen de Polen die ftad in brand ftakem Bij deze ge* legenheid verloor hij alle zijne fchriften , behalven 't genfi hij ©ver de Panfophie en de Openbaring hadt gewerkt» Hij vlugttc naar Silefien, van waar hij zig naar het Brmdetibttrgfi begaf, vervolgens naar Hamburg, en eindelijk naar timjieidamt d*ar hij zulke milde weldoeners aantrof, dat hij een ruim befta-an in die ftad verkreeg, waarin hij ook het overig® zijnes lecA-j q 3 beeft  »T4 COMENIUS. (JAN AMOS) heeft doorgebragt. Hij liet 'er ten jare 1657 op kosten van zijn eerden Mecenas, den Heer de Geer , de verfchillende delen van zijne onderwijzings-methode drukken. Dit werk in folio in vier afdelingen verdeeld, kostte aan deszelvs Schrijver een ongemenen arbeid, en veel geld aan anderen, en met dat al heeft 'er 't gemenebest der letteren nimmer enig merkelijk voordeel van getrokken, doordien zijne denkbeelden ten aanzien van het nuttige dat daar in gevonden wordt, onuitvoerhjk zijn. De verbetering der fcholen maakte egter de hoofd, taak van zijne beoeffeningen geenzins uit; hij bemoeide zig nog vlijtiger met profeetzijen, omwentelingen , den val van den Antichrist, het duizendjarig Rijk, en dergelijke zaken meer, welke niet zeldzaam uit een gevaarlijke dweepzucht voortwellen. Hij verzamelde met de nauwkeungfte zorg de gezigten van zekeren Kotterus, die van Kristina Foniatovia, en die van Drabicius , en gaf die te Amfteldam in 't licht! Die gezigten beloofden wonderen, aan die genen welken zouden willen ondernemen, om het huis van Oostenrijk en den Paus uitteroeijen. Hij zeiven ftelde ook enige werkjes in dien fmaak te Amfteldam op, doch men kan zeggen, dat die onder een ongunftig geftemte voor hem wierden gefchreven, inzonderheid vondt zulks plaats ten aanzien van dat, 'c welk hij tegens den Groninger Hoogleraar Maresius over het duizendjarig Rijk in 't licht gaf; want dit haalde hem een antwoord vait dien heethoofdigen Godgeleerden op den hals, 't welk verpletterende was, en waarin men voorgaf hem ontmaskerd te hebben. Maresius gewoon in zijne twistfchriften te razen en te lasteren, was niet fpaarzaam in hem fcheldnamen toe te voegen. Hij beeldt hem af als een beurzepluizer en een waren gelukzoeker, die zig wonder wel van de hoedanigheid van vlugteling ter oirzake van den godsdienst wist te bedienen, ge. voegd bij zijne hersfenfchimmige denkbeelden ter verbetering van de fcholen en opvoeding der jeugd, om welmenende menfen te bedotten, en hun het geld ten beurfe uit te wringen. Comenius ftierf te Amfteldam den 15 feptember 1671, in den ouderdom van bijna 80 jaren; en was zijn levensloop Log eni»  COMENTITS» (JAN AMOS) énigen tijd uitgerekt geworden > zoude hij getuige geweest zijn van de ongegrondheid zijner voórlpellingen, ten aanzien van het duizendjarig Rijk. De berugte Antóinette de Bourignon en hij, leefden in een nauwe betrekking 'van vriendfchap, en voedden éne hartelijke en geestelijke achting vcot eikanderen. Dit volgende vindt men ten dien aanziene opgetekend in dè Vie continuée de Madll. Bourignün , p. 292. i( 'Co'MENrus brak met Serrarius , óm dat deze met evenveel „ drift als onregtvaardigheid tegens Juffr. Bourigncx hadt gé„ handeld.. Hij behieldt 'er 'de achting Van gedmehde zijri „ gantfen leeftijd; en op zijn fterfbed verlangde hij-, dat zij „ hem een laatfte bezoek kwam geven , zeggende aan die ■„ genen welke van haar tegens 'hem fpraken i Ö dt litilige „ dogter! 'Waar is zij dan? dat ik Jat gtede geniete van haar YtOg eens voor mijn [terven 'te zien-! Alle de kundigheden en weten' „ JcJiappen die ik bezeten hebbe, zijn niets andere dan 'vodïtbrengze„ len der reden en van 's menfchen geest, en der idtr;erkzelen van „ de mènfchslijke oefeningen i maar tij bezit ene 'Wijsheid er. 'ver- , lichting, die vnmiddelijk van God alleen door den 11. Geest 'voortVloeit. Na dat zij hem op zijn verzoek was komen toe'zoè4 „ ken, en weder heen gegaan was; zeide hij tegens de genen „ die bij hem kwamen, in ene verrukking van vreugde!: ïk ■„ hA een Engel Gods gezien; God lieeft mij lieden 'zijnen EngA y, gezonden. Hij ftierf enigen tijd hierna in dé genade üoJgj „ zo als Juifr. Bourignon daar niet aan hetft getwijfield'j „ hebbende men haar dikwils horen zéggen , dat zij nimmer „ een Geleerden hadt ontmoet, wiens haft beter en r.f.-drigji s, was dan het zijne." Hij was de moederlijke grcotVT.tiür van den vermaarden Daniël Ernst Jablons'iyR De karakteifchéts die de cirdeeikundige Bayle van CotóRïa» geeft, is niet zeer gunftig. „ Men berefculdigt hem, zegt hij» H van een verregaanden hoogmoed, en rrren «Érfct san» dat „ zulks het gewone gebrek is van die génen wfelk* Witlift doen geioven5 dat zij met hemelfe ingevingen Begenadigd „ zijn; inderdaad is die gunst v«n aulk een grote V/aarde) vit ■„ men zig niet mcKt verwonderen da: d& geniën Wtlk« 8 4 n iM  2I<* COMENIUS. (JAN AMOS) „ dat God hen meteen dergelijke onderfcheiding vereert, de >, gewone Leraars met verachting befchouwen. Maar ter'zel» ver tijd verraden zij zig, en tonen dat zij zig te onregte beV rcemen' van'!net he:»2lfe ingevingen begaafd te zijn : want „ indien het Opperwezen hun die grote eer bewees, zoude » by aan hun ook den geest van Christelijken ootmoed niet „ weigeren; zij zouden als dan zulk ene verregaande verontwaardiging niet aan die genen betonen, welke geen geloof „ willen flaan aan hunne dromerijen." Het komt mij niet onwaarfchijnlijk voor, dat Bayle niet alleen door deze aanmerkmg op 'toog heeft gehadt, om Comenius als Dweper ten toon te nellen; maar daar door teffens gelegenheid heeft gezogt, om zijnen aartsvijand Pieter Jurieu, eens gispend door te vegen, waar toe hij ook niet zonder reden altoos gretig geneigd was; ik wordt in dit denkbeeld bevestigd, door een volgende aantekening die Bayle op het zelvde artijkel van Comenius plaatst, ter gelegenheid van een werk van Nicolï-e, getijteld: Janua Coelorum referata, en ingerigt, om Jurieu op het gevoeligfie te honen, met een gedeelte zijner werken als mets nieuws behelzende, en de overigen enkel als uit dromerijen beftaande, af te fchilderen. Verder zegt Bayle van ■Comenius: „ dat die befchuldigd wordt, dat hij grotelijks „ m toorn ontitak, tegens die genen welke hem van tegen„ ftrijdigheid hadden overtuigd; dat het hem aan goed oirdeel' „ mangelde; dat hij woelig en bedilziek van aart was; zig „ met al tc veel zaken bemoeide, die hem niet betroffen; on„ ftandvastig was in de zaken van den godsdienst; da't hij „ met overeenkomst der Socinianen, de bevrediging der Kerk „ hadt gezogt. Men voegt 'er bij, dat hij ene wonderbare „ buigzaamheid bezat, om zig naar den fmaak van de partij te „ voegen daar hij mede moest leven, maar dat indien men „ aan de algemene gerugten moest geloof geven, hij nergens „ ten avondmaal ging;" en meer andere befchuldigingen van dien aart, welke hem in een hatelijk daglicht fiellen, en indien bewezen waren, hem te regt voor een flegt mens «ouden doen doorgaan. Zonder nu dc verdediging van Comenius te  COMENIUS. (JAN AMOS) B17 te willen opvatten ; merke ik enkel aan , dat Bayle deze grieven alleen op het gezag van Maresius tegens hem aanvoert, en geen het minfte ander bewijs van zijn flegt karakter bijbrengt. Nu weet een ieder, dat de heethoofdige Maresius niet ontzag in zijne twistfehriften, de braaffie menfen met lasteringen en fcheldnamen te overladen, en dat Bayle dus in dezen niet van onpartijdigheid is vrij te pleiten. • De volgende werken zijn door Comenius in 't licht gegeven. 1. Janua Linguarum referata aurea &c. Amft. 1631. in At». Dit werkje is niet alleen een menigte malen herdrukt, maar 1 genoegzaam in alle d» Europefe talen vertolkt. Ik twijffele niet, of Comenius handelt opregt, met te betuigen, dat de buitengemene trek dien dit werk heeft gehadt, zijne verwagting verre is te boven gegaan; want wie zou niet verwonderd zijn, dat een zodanig boek niet alleen in 12 Europefe talen is overgegoten, maar zelvs in 't Arabisch, in 't Turks, in 't Perfiaans en in 't Mogols is vertolkt, blijkens het volgend getuigenis, te vinden in Comen. Epift. Dedkator. Confulibus Amfielod.: Fatïum eft, quod futurum imaginari non potera.n, ut pus. file ijiud Opusculum univerfali quodara eruditi Orbis appkufti fuerit etcceptum. Teftati funt id permulti variarüm Gentium Viri, tam literis ad me datis,. quibus inventioni novce impenfè gratulabantur, turn tranjlationibus in Linguas vulgares quafi certatim fus* ceptis. Non folum enim in omnes Europceas Linguas (XII numero, quarum Editknes publkas vidimus, nempe Latinam, Gnccam, Bahemicam, Polonkam, Germanicam, Suecicam, Bclgicam, Anglicam, Gallkam, Hifpanicam, Italkam, Hungaricam) fed & in Afiatkas, Arabicam , Turcicam , B erf kam adeoque Mogelkam, toti Orientali Indice familiarem (ut ex literis ad Jacodum Golium, Orientaiium LL. Lugduni veftrce Profesforcm, a Petro Golio fratre, Alepo Syrice Anno 164.1. datis, patet) tranflatus eft idem Libellus nofter. Hoe achtenswaardig dit werk.ook gehouden is, vindt men 'er die grotelijks twijffelen, of het wel aan 't nuttig einde voldoet, dat 'er zig de Authcur van heeft voorgefteld. Want behalven dat men een ftaien geheugen moet hebO 5 ben  aiS COMENIUS. (JAN AMOS) ben om het te-onthouden, en dat men weinig kinderen vindis die daar toe in ftaat zijns zo heefc behalven dat, de ervaren» doen zien, dat 'er bijna geenön zijn die het in hun geheugen kunnen prenten, om leden, dat hst langwijlig en moeijelijk om te bevatten is, en dat de woorden 'er nimmer in herhaald wordende, zij het begin reeds vergeten hebben, voor dat zij tot het einde gevorderd zijn. Ook is het reeds voor lange agter den bank geworpen, en wordt op geene fcholen in ons land meer gebruikt. 2. De Jrenico ïreniedrut*, hoe eft conditionibus pacis a Socini fetta reliquo Ghriftiano orbi oblatis, ad omnes Chriftianos facln Admonitio. Amft-. 1660. Dit werkje is ingerigt tegens dat van den Sociniaan Daniël Zwicker, getijteld: Irenicum Jrenicomm, feu reconciliatoris Oiriftianonm hodierr.orum norm triplex, fana omnium hominum ratio, fcnptwa facra , R traditiones, kort te voren in 't licht gegeven. Zwicker bleef niet in gebreke om Comenius te beantwoorden, en dit wierdt door een letterftrijd van verfcheidene gefchriften gevolgd. 3- Pkjftcee ad lumen Divinum reformatie, fynopfis. Lipftè 16334 in Svo. 4. Lexicon atriale Latina-Latinum, fimpïices R ntitivas rcrum homenclationes é Janua Lingux Latino: jam notas, in elegantes varié commutare docens. Meermalen te Amfteldam gedrukt, en laatftelijk in ióSö: in Svo. Daar zijn nog enige andere kleine werkjes van dezen Schrijver, meestal uit Twistfehriften be- Baande.* Morhohcs, Polyl.ift,Litter. Tom.I. p.345,346. 835- Polyhift. Phüofoph. Tom. II. p. 2?c. 353. CRfccn, Ani- V madv. Philolog. Part. I. c. lil. J. 5. p. 39. Part. Iv> e> IL ^ ,Qi ' p. 87--ic2. Jo. Fabricii, Hiftor. Biblioth. Part-. V. p. 271-273. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 562. J*o. Bruckeri, Hifi. Crit. ■Philof. Tom. IV. p. 628-632. Gesnerus ad Ifagogen. Tom. I. p. 112. F. G. FMytagu, Anaiela litteraria, p. 457, 458. & Adparaius ütterarnis, Tom. III. p. 776-783. C Saxi, Onmn. liter. Pars IV. p. 382, 383. BailleT, Jugem. des Seavans-, lom. II. p. 299, 300. Bayle, DiSton. Hiftor. cd. de 1730» Tom. II. p. 2oa-2r5. ifa* Die!. Hift, In g». Tom. li'-, p» je,-.  COMÜCËS. (F1LIPS te) aiS» 307. Krom, Foorrede voor de Rat'o UnitStis fratrwn, bl. 5. 11. 80. 83. 89. Joh. Amos Comewii, ©djiffais nni> untcrnebrnurtgcrt feit 1031. in Leonh. Meister, uv« 6ie @cyfv«ttittorq> / f. 66-69. COMINES (FILIPS vak), is geboren ten jare 1445 op het kasteel van dien naam, aan de boorden van de rivier dó Lijs, twee kleine uurtjes van Menen in Flaanderen gelegen. Zijn vader was Collart of Niklaas de la Clite , Heer \ an lieve* Jchure, Weetene, St. Vensint, &c. Hij volgde zijn broeder in het jaar 1435 op, in de hoedanigheid van fouvereinen Bailjuw van Flaanderen. Hij was de zoon van enen anderen Collart »e la Clite, geftorven in 1404, en van Jeanne de Waisceres, Vrouwe van Comines en van Halmijn, en hij telde onder zijne voorzaten, Baudouin, Heer van Comines, welke in I289 leefde. Filips de goede, Hertog van Bourgondiën, verhief hem in den veldflag van Vitaeu, alwaar hij gevangen geraakte, tot Ridder. Collart ftierf den 8 meij 1451 , en wierdt begraven te Revèfchure bij Katryna vak Haverskerkb zijne eerfte huisvrouw, die omtrent 't jaar 1440 geftorven was, zonder hem enig kroost na te laten; ten tweedemale was hij voor het egtaltaar verfchenen, met Margriet d'Armuyden, moeder van onzen Comines. De jonge Filips ge* noot ene allerfchandelijkst verwaarloosde opvoeding, ingevolge de gewoonte des Adels van dat tijdvak. Negentien jaren bereikt hebbende, trad hij in dienst van FiLirs den goeden, of vee! eer van Karel den stouten, toen ter tijd Graav van Charlois, die hem een penfioen van 6000 livres gaf. Comines verbleef agt jaren bij dien Vorst, en na hem met veel ij ver, inzondeiheid aan de vreemde Hoven, gediend te hebben, ging, hij ten jare 1472 over, in dienst van Lodewyic den XI, Koning van Frankrijk. Deze ftelde hem aan tot zijn Kancelier, en fchonk hem opvolgelijk vele goederen en heerlijkheden, waar van de meesten in Poitou gelegen waren; ook maakte hem de Koning op den 24 november 1476, Landvoogd van dat gewest; en van 1477 af, ontmoet men hem reeds als Gouverneur van de flad en het kasteel van Chinon. Voegt men nu bij  2ao COMINES. (FILIPS vak) bij dit alles, de goederen die hij door zijn huwelijk hadt verkregen, als dan zal men gemaklijk begrijpen, dat bij een der magtigfte Heren van het Franje Rijk is geweest; zijn invloed was overeenkomftig met zijne rijkdommen gedurende de gantfe regering van Lodewyk den XI; en hij Rondt nog in gunst, gedurende de eerfte jaren van Karel den VTILj die hem den i november 1483, in gezantfcbap" zond naar den Hertog van Bretagne , maar deze gunst was van geen langen duur. Enige kwalijkgezinden wisten het met een zodanig fnood beleid te bellieren, dat er den 24 maart 1488 , een Arrest van het Parlement van Parijs tegens hem in 't licht kwam, v/aar bij het vierde gedeelte van zijne goederen wierdt verbeurd verklaard, en hij zelv tot een bannisfement van tien jaren op een van zijn eigen of zijner huisvrouwen landgoederen, werdt verwezen; ,, en zulks, om dat hij „ heimelijk verftand met verfcheidene rebellen en ongehoor* „ zame onderdanen van den Koning hadt gehouden; en „ om „ verfcheidene andere misdrijven en fchenddaden meer." "zijn gehele misdaad beftond , in den aanhang van Lodewyk, Hertog van Orleans in 't vervolg Koning Lodewyk de XII, begunftigd te hebben. Men voerde hem in den beginne naar Loches in de provintie van Berrij, alwaar hij gedurende agt maanden in een ijzeren kopij opgefloten, ongelooflijke rampen moest verduren; van daar wierdt hij naar de gevangenis de Toumeiles te Parijs overgebragt, alwaar hij 18 maanden lang verbeidde, alvorens dat zijn huisvrouw kost verkrijgen , dat men Kommisfarisfen benoemde, en zijn regtsgoding opgemaakt wierdt. Eindelijk bepleitte hij in eigen perfoon zijne zaak in het volle Parlement, cn beantwoordde alles met zo veel verftand en mannelijke welfprekendheid, dat niettegenftaande den Herken invloed zijner vijanden, zijne onfchuld zegepraalde, en hij vrijgefproken wierdt-van alle de aangetijgde misdaden. De Hertog van Orleans, om wiens wille hij zig dit deerlijk ongeval hadt op den hals geladen, deedt niets ten zijnen nutte gedurende zijne gevangenis; ja hij dagt zelvs niet eens aan hem toen hij den troon beklom-  COMINES. (FILIPS van) «si klommen hadt. Comines van de beflommeringen des hoef. fen levens verlost, begaf zig, ten einde zijne overige dagen jn rust door te brengen, naar zijn kasteel van Argenton, al. waar hij den 17 oktober 1509 ftierf, in den ouderdom van 64 jaren. Zijn lighaam rust in een familie-kapel in de kerk der Augustijnen te Parijs; men ziet aldaar zijn Tombe uit marmer vervaardigd, en twee ftandbeelden, die men denkt dat Filips van Comines en zijne huisvrouw afbeelden. Een Schrijver die men onder den naam van S. J; Gallus betekent, heeft hem dit graffchrift gemaakt? Gallorum £ƒ nojïra; laus una & gloria gentis, Hic, Cominee, jaces; Ji modo forte jaces; H'Jioria vitam poluisti redaere vivus; Extintlo vitam reddidit Hijïoria, Hij was in den egt getreden te Chtnon den 27 januarij 1473, met Helena de Jamdes, dogter van Jan de Ja.mses, Ridder, en van Janna Ciiabot, ui", den ftam van la Geeve, Heer en Vrouw van Montfonneau en van d'Argenton in Po/. ton, en bidt door dat huwelijk verkregen, de baronie, ftad, landgoederen, en het kasteel van d'Argenton, zo wel als de kastelen, kasteüenijen , hotels, goederen en heerlijkheden van ia Motte du Compos, la Motte-voi Jon, Blllentras, l'Acre-Godeau in het Gatineefe; Vatvjelles, Gourges, Préclque, Souvignes, Age~ mis, en la Vaeheresfe. Comines verwekte maar ene dogter bij 2ljn vrouw, die den 13 augustus 1504 huwde aan R'éïié de IjRéTAONE, Graav van Penthievre, Markgraav van Bridiers, Heer van Bottfal, de l'Aigle, Chatoncèane, en des EsJars.^. Zij ftierf den 19 maart 1514, cn wierdt bij haar vader en moeder begraven. Het afbeeldzel van FiLir-s van Comines wordt gevonden hij Foppens , en \ oor den laatften druk van zijne werken, zo wel in 't frans als in 't nederduits. Hij was wel gemaakt en van een voordelige ftatuur; verftond en fprak vrij vlug het Ita'iaans, Hoog- en Nederduits, het Sparus, en bijzonder was hij zeer ervaren !n 'f Frans van zijnen tijd. Hij hadt zig grotelj^ks toe-  222 COMiNES. (FILIPS van) gelegd op het lezen der Gefchiedenisfen in die taal gefchre-' ven, en in 't bijzonder van de Romeinfe; met het zelvde inzigt om onderrigt te bekomen, en het gebrek zijner opvoeding tc verbeteren, zogt hij de verkering met allerlei foort van vreemdelingen. Zijn geheugen was zo ilerk, en zijne bevatting zo fpoedig, dat men hem aan vier Secretarisfen teffens, ftukken over belangrijke onderwerpen, heeft horen dicteren. Niets fpeet hem meer, dan dat hij in zijn jeugd de Latijnfe taal niet geleerd hadt. Ook wist hij grotelijks zijn tijd uit te winnen en dien nuttig te hefteden, en vondt men hem nimmer ledig. ^ De oudfte druk van zijne Gedenkfchriften, is onder dezen tijtel in 't licht gekomen: Memoires de Philipfe de Comines, Seigneur d'Argenton, contenmit les principaux faits R- gestes de Loys XI-, R de Charles VIII. Jon fis, depuis Van 1464, jusques a Van 1491, en huit Ihres. Paris 1539, in folio. It. Hevu par Denys Sauvace. Lyon 1559, in folio. It. Onder dezen tijtel : Les Memoires de Mesfire Philipfe de Comines , Chevalier, Seigneur d'Aigenton, fur les faits R gestes abbregée's de Loys XI, R Charles Vlïl.fonfils, Roys de Frame. Avec deux Epiftres en la recommandaiion de l Autheur. Le tout reru R corrigè de nouveau. Anvers, 1596. in i6mo, It. Ley. de, Elzevje. Deze beide drukken zijn fraij en gemakkelijk te gebruiken. It. Paris 1610. in folio. It. Onder dezen tijtel: Les Memoires de Mesfire Philipfe de Comines, Seigneur d'Argenton, contenant VHiftoire des Rois Louis XI, R Charles VIII, depuis Pan 1464 jusques en 1493. Reveus R corrigez fur divers Manufcrits, R anciennes Impresfions, augmentez de plvjicurs Trai&ez, Contra&s, Tefiaments, autres A&es, R de diverfes Obfcrvations, par Denis Godefroy, Carfeiller R Hifioriographe ordinaire du Roy Paris 1649. in folio. Theod. Gothofredus, vader van Dionys, hadt begonnen aan dezen druk te werken, maar den 5 oktober 1649 te Munfter overleden zijnde, kost hij dien niet voltoijen; Dion. Gothofredus vatte deszelvs arbeid op, en bragt dien druk in den ftaat waarin hij te voorfchijn kwam, welke pragtig is en vrij zeldzaam, en die men in dep Haag ten jare 1082, in II Delen m tzmo. heeft na-  COMINES. (FILIPS van) So3 pagèdfuUt. Na den dood van Dionys, heeft Jan Gothofre, r. dus, zijn zoon, Beft'erder van de Rekenkamer te 'er t! fen nieuwen druk van uitgegeven, vermeerderd met de^efchie. j. ' denis van Lodewyk den XI, bekend onder den naam van » Chronique Scandalevfe, R de plufienrs pieces curieufes. Brux. a ehtz J. F. Foppens, 1706. 3 Vol. in Svo. Bij welke hij zeis ven jaren later, voegde: Supplement aux Mémoires de Mesfire 8 Philippes de Comines, Seigneur d'Argenton, contenant l'Addi- i tim d VHiftoire du Roy Louis XI, avee phtfieurs piéces, lettres, memoires, recherches, remarques critiques R hifioriques, fur le mém» a R diverfis autres. tb. 1713. in Svo. Zedert heeft Jan 1, Godefredus 'er nog eren druk van bezorgd, met bijvoeging il van vele andere ftukken die in de vorigen niet gevonden wor- :, den, mede te Rui fel ten jare 1723. in V Delen in izmo. i De twee laatfte Delen van deze, bevatten een aantal ftukken, j ten einde tot bewijzen voor de agt Boeken van Comines te i, verftrekken, zij bellaan meest in Staatsgebeurtenisfen, met ii bijvoeging van geleerde en wetenswaardige aantekeningen. '.i Niklaas Lenglet du Frenoy, in 1755 geftorven, heeft de t Gedenkfchriften van Comines, met zijne aantekeningen en j. Ophelderende ftukken op nieuw doen drukken, onder den rij— e I: tel van : Memoires de Mesfire Philippe de Comines , Se;gnevr : 1' d'Argenton, ou l'on trouve VHiftoire des Rots de Franco Louis- i. XI, R Cuaet.es VIII. 'Nvuv. edilion, revue fur plufieurs Manu- sv fcr'ts du tems, enrichiê de Notes R de figures, avee un Reeeuil •5 de traités, lettres, contrats R infirutlions, utiles pour VBiflohe, '>M R netesfüire pour Vétude du Drolt Public R du Droit des Geus. ;. 1 Par Mesf. Godefroy. Augmentie par M. VAbbé Lenglet du •. } Fpesnoy, IV Vol. Londres 1747. in ito. Deze druk is te ver- i, ril kiezen boven alle die denzelven hebben voorgegaan. Dit werk ;: is ook wel viermalen in 't Italiaans vertaald, gedrukt; voorts , r| in 't Spaans; tweemalen in 't Latijn; driemalen in 't Hoogduits » | en even zo veelmalen in 't Nederduits; waar van de laatfte j I verre weg boven de anderen te verkiezen, ten jare 1757 te 5 1 Amfteldam bij F. Houttuyn in II Delen in gr. 8vo. is uitgegé» J I ven, onder dezen tijtel: Oeöntïifehjiftcn ban ten ïjarc Fn.ir !■ de  224 COMMELIN. (ABRAHAM) de Comines, ï|ecr ban Argenton, beheljcube be ïjtfïorre ban Lodewyk den XI, en Karel den VIII, ïtoning ban jfranhs rijh/ ban het jaar 1464.tot 1498/ boomienab met een bethaal ban be Stotgebaïïen ber «Pjaben ban üoiïanb/ uit ben üuije ban ©ouroonje/ cn bcelejcec fraaijc £>taat£Ie£fen / nopend be bclïicrins ban SCanöen en J>tcöen cnj. Jan Lodewyk Vives laakt Comines , van zijne Gedenkfchriften met benzelingen opgevuld te hebben , en Jak. Meyer mishandelt hem op ene onwaardige wijze; doch daar tegen heeft hij zijne Apologisten gehadt, die zijn werk niet alleen prijzen, maar teffens grotelijks zijnen lof verheffen, als Justus Lipsius, Montacne, Naudó, d'Argenson en meer anderen. J. L. Vives, de Ccufis corrupt, art. Tom. I. p, 372. Justi Lipsii, Politica. Ed. 1595. p. 17. Marciiantii, Defcript. Flandrice, p. 166, 167. Buzelini, Gallo-Flandr. p. 57, 58. F. Sweertii, Athsn. Belg. p. 940, 941. Vossius, de Hifi. Lat. p. 578, 579. Conringius, Sasc. XVI. cum notis Krantzii. p. 173. Th. Magiri, Eponymol. Critic. voc. Pope Elount, p. 510-513. Faericii, Bibl. Lat. Med. Tom. I. p, J138, 1139- Menckenius, Bibliotheca Virorum militia R fcripiis illuftrium. p. 163. Offerhaus, Combend. Hiftor. IX. VIII. p. 7. (p.) Catal. Bibl. Bunav. Tom. I. Vol. II. p. 1172. C. Saxi, Onomaft. literar. Pars II. p. 490. J. F. Foppens , Bibl. Belg. p. 1027-1029. Paquot, Mem. litter. Tom. II. p. 1--17. Nouv. Ditl. Hift. in Svo. Tom. II. p. 309. COMMELIN (ABRAHAM), was Kapitein der Rads Soldaten te Amfteldam ten jare 1652, toen een goed aantal matrofen van 's lands vloot, door weinige belhamels aangezet, de hoofden bij een ftak, en, tegen wil en dank der Kommisfarisfen van de monfteringe, en van de Kapiteins der fchepen de zwarte Leeuw en de Kroon, met de boot van hunne fchepen, /die het Viie waren ingelopen, naar ene kaag voer, en zig met dezelve naar Amfteldam liet brengen, daar zij des zondags den 15 feptember, aankwamen, en terflond affpraken, 's anderendaags op 't W&stindife Huis te verfchijnen daaj de Gemagtigden tot  COMMELIN. (ABRAHAM) «s tot de- uitrusting vergaderden, en van dezelven de volle betaling van vier maanden agterftallige gagie, af te vorderen, of, bij weigeringe daar van, den dienst op te zeggen. Zo gezeid zo gedaan. De muitende matrozen der twee fchepen begaven zig, des maandags, voor agt uren naar 't Westindife Huis, daar zij nog 5 a 600 Man van de overige fchepen vonden. Zij benoemden 'er enigen die binnen Haan zouden, en den Heren hunne begeerte voordragen, 't Gefchiedde. Men bejegende hen minnelijk, beloofde hun genoegen, en twee maanden gagie op rekening te zullen geven, zo ze flegts wederom, fcheep wilden gaan; doch hier naar hadden zij geene oren. Zij ftookten integendeel eikanderen op, om dagelijks op 't zelvde uur te verfchijnen, tot dat zij volkomen genoegen zou- . den verkregen hebben. Zij begaven zig dan den volgenden dag, wederom derwaarts, en werden, op gelijke wijze, met goede woorden, afgewezen. Middelerwijl, hadt men zorg gedragen, dat enige ftads Soldaten, met den Major Jakob Bicker aan *t hoofd, zig vervoegden voor en op 't Westindije Huis, daar 't muitend bootsvolk, ten derden dage, wederom, in grote menigte, famengefchoold was. Antony Jakobszoon van Koppenhagen, een der voornaamfte belhamelen, dien dag, wederom zullende binnen ftaan, was met zijne makkers afgefproken, dat zij hem, zo hij gevat mogt worden, terftond, ontzetten zouden. Hij kwam, vervolgens, wederom voor de Heren, daar hij de maandgelden vorderde met zulke onhebbelijke en dreigende woorden, dat men geraden vondt, hem, door den Major Bicker en enige Schouts-Dienaars, te doen vatten. Hij zogt zijn mes te trekken, en zig te weer te Hellen , doch 't werdt hem belet. Buiten gekomen, om weg geleid te worden, trokken enigen van zijne makkers, op zijn geroep om ontzet, de mesfen; twee of meer van welken ook gevat werden. Voor de poort van 't Westindife Huis, hadt zekere Joris Janszoon ftaan fchelden, en, vermoedelijk, ook met ftenen geworpen; hij werdt hierop aangegrepen, en ook, na enigen tegenftand, gevangelijk weggeleid; waar na de oveVIL Deel. P "ge  «9% COM^iELLN. (ABRAHAM) fi£ wuiters. afdropen, zig voorts ftil hielden, en eerlang 1 wederom fcbeep. gingen. Het Geregt van Amfteldam, veroirdeelde, den volgenden chg, zijnde den joden feptember, Antony Jakobszoon en Joais Janszoow, op, hunne bekentenis, ter galge, welk vonr,i? den 2<^len. werdt uitgevoerd. Men hadt het fchavot voor ds wage opgeregt., en, tot voorkoming van oproer, den Ps.m,. met drie vendelen ftads Soldaten, doen bezetten; dia last hadden, tot geene dadelijkheden te komen, ten ware men *>ndeynemen mogt de regtsoeffening te Horen, Qnder de aan. iehouwers, Honden enige vrouwen, die, veelligt nauwe betrekking hebbende tot de misdadigen of derzelver makkers, ) terwijl'% vonnis, uitgevoerd werdt, aan 't fchreijen raakten', en, flaauw werden; waarpm zij zig bevlijtigde'n, om uit de menigte in, veiligheid te komen. Doch hier door ontftondt zo, groot eert gedrang tegen de Soldaten die voor de wage Honden, dat enigen uit hun gelid wijken moesten. De Kapitein, Abraham Cömmslïn, die hier geboodt, gaf toen bevef \o\ fchieten, De Luitenant Sebastïaan/ Lüdolf van Eitzeh riep ook, fcliiet 'er onder; waar op enige Soldaten in 't wilde fchoten op de aandringende menigte, waar onder wel agt-onschuldige Burgers gedood, anderen deerlijk gekwetst werden, *t Schieten verwekte zulk ene bijstere ontfteltenis onder dè 'sanfthouwers, dat elk naar een goed heenkomen zogt, en yelen onder de voet raakten, en vertrapt, anderen in 't wai& gedrongen werden, Het ongeluk, welk den onfchuldigen toekijkeren oveigckomen was, trof de Wethouderfcbap zo diep, dat zij, den volgendendag, bij openbare afkondiging, 300 guldens beloofde, «an elk, die enen Soldaat wist aan te wijzen, die iemant uit de burgers gegriefd; en 600 guldens, aan die bewees, dat eni§ Bevelhebber last om te fchieten gegeven hadt. Middejgrwijl v/as Commelin ter ftad uit geweken; waarom 't Ceregt beiloot, hem, openlijk, van agt tot agt dagen, met de klok, te doen indagen;;gelijk gefchiedde. Doch hij verfcheen 15 iet,  COMMELIN. (HIERONYMUS) 227 niet, op de indaging; waarom hij, federt, inhdbiel verklaard, cn buiten Amfteldam en ene mijl in het ronde gebannen werdt. De Luitenant van Eitzen, zoon van Albrecht van Eitzen, Burgemeester van Hamburg, fchoon hem geraden werdt te wijken, bleef in de ftad, en verfcheen, eerlang, voorschepenen ; daar hij ontkende, last tot fchieten gegeven te hebben , fchoon men zeven en meer éénftemmige Getuigen tegen hem inbragt, die het tegendeel bevestigden. Hij werdt dan agter afgeleid, en met de pSleije gedreigd. En toen beleedt hij, dat hij, de beweging voor enen blijkbaren oploop aanziende, tot handhaving van 't Geregt, bevolen hadt, te fchieien. Doch enige weken later, verklaarde hij zulks door vreze beleden te hebben, en ontkende, opnieuw, bevel tot fchieten te hebben gegeven. Hrj zat tot in het volgende jaar, wanneer hem op hoge voorfpraak van verfcheiden' Mogendheden, door 's Lands Staten, vergiffenis van misdaad verleend werdt. Kort na de voorgevallen beroerte, Waren Eurgemeesteren, door den Raad, gemagtigd geweest, om de vrienden der doodgefchotenen op den Dam, die te Amfteldam niet woonden, met ene gepaste fomme gelds, te vergenoegen, en de kinderen of weduwen, die ter dier. ftede woonden, ene lijfrente van 25 of 30 guldens 's jaars toe te leggen. Ook tekenen fommigen aan, dat de weduwen en wezen der gefneuvelden, door de Wethouderfcbap, eerlang, naar hunne gelegenheid, of met enig ftads ambt, of met een fomme gelds, tot vergoeding van 't geleden verlies, vereerd werden. Wicque- fort, Hift. dei Prov. Unies. Tom. I. p. 334- L- v- Aitzema, Zaken van St. en Oorl. III. D. bl. 746, 747- 874- Dapper, Befchr. van Amft. bl. 318-322. Domselaar, Bef chr. van Amft. bl. 395. enz. Commelin , Befchr. van Amft. bl. 149- enz. Wagen., Befchr, van Amft. V. St. bl. 192-198. COMMELIN (HIERONYMUS), te Douai in Frans-Flaaiideren geboren, heeft geleefd in de XVIde eeuw, en is overleden, zegt de Hoogleraar Saxe, als mede Thuanus, in het jaar P 2 1597;  «a» IgGMMELlN. (ilIERONYMKS) 15975. altijd brcfërit is ü in de ircdikatië péWeest, en heeft ook teg'éiiwöSrdig gfe'tfÉëst bij het te Doop houden van zij1'; «öth&rs kina 'óa ds, fcffcfliW 9 s }i 3»-  230 COMMELIN. (JOHANNES) „ maniere, in die nieuwe Kerk; heeft hem Ook gedurig laten „ vinden in de preke, zoo tot Gent als tot Antmrpen: ver„ werpende alfo het oude Catholijke Geloove, omhelfende de „ Partije van de nieuwe Religie, contrarie de Plakaten van „ gedagte zijne Majefteit, fchendende derzelver authoriteijt „ ende gefag &c." Behalven de doodilraife, wiérden alle zijne goederen daar te boven verbeurd verklaard . Kas». Commelin, Befchr. van Amft. bl. 1023. COMMELIN (JOHANNES), de oudïie zoon van Izaaï, hier beneden, is geboren te Amfteldam, den 23 april 1(529, en leide zig van der jeugd af aan toe, o'p de beoeffening der genees- en kruidkunde, teffens ieverig werkzaam zijnde in het vak der gefchiedenisfen. Tot Med. Doktor gepromoveerd zijnde, beriep hem de Regering van zijne vaderftad tot Hoog. leraar in de kruidkunde. Bij de buitengewone verandering ' «Ier Regeringe, op den 10 feptember 1672, wierdt bij door den Prinfe van Oranje, Stadhouder van Holland, tot Raad aangefleld, en ten jare 1682, nevens Joan Huydecoper, Heer van Maarfeveen, verkoren tot Kommisfaris over den nieuwen Hortus Medicus; doch hij was het inzonderheid die de voornaamfte zorg gehadt heeft over deszelvs aanleg, fchikking en verzorging van het nodige dat daar toe vereist wieidt, ook heeft bij een uitvoerige befchrijving van de zeldzaamfie' gewasfen, welken 'er, in zijnen tijd, aangekweekt werden, opgefteld, die door Frederik Ruisch en Frans Kiogelaar in 't latijn overgezet, en door zijns broeders zoon Kasper Commelin, Med. Doktor, die na hem, de Kruidkunde te Amftel. dam onderwezen heeft, tot II Delen in folio vermeerderd, in *t licht gegeven is. -Ook heeft hij een goed gedeelte famengeReld van de aSefcljJijbrng ban Sïnijlclöain / in 't jaar 1665, op den naam van Tobias van Domselaar in 't licht gegeven' Nog ^cberfanbfche ÏRépcriöcs?/ of oefening ban Sitnoencnen «©ranjcbomen/ met platen. Hmfï. 1676. in folio. Hij is den 19 januarij des jaars 1692, overleden. Wagen., Befchr. van Amft. VIII. St. bl. 709. XI. St. bl. 345.' COM-  COMMELIN. (IÜAAK) (KAS PÉR) 131 COMMELIN (IZAAK), de vader van Jotiannes, KAspeA én Jakob, is geboren te Amfteldam den '10 oktober j'5985, en aldaar overleden den 3 januarij 1676. Hij is Regent geweekt van het Nieuwe-zijds Zitten-Huis-, 'en heeft aan 'een uitvoerige Befchrijving van Amfteldam gearbeid. Ook fteidè hij 'er een kort begrip van op, welk, naderhand agtér dè Reizen door Frankrijk in 't licht gegeven is. Doch 't gene van de uitvoerige Befchrijving in orde gebragt was-, heeft TobïaS Van Domselaar, Amfteldammer, ingevlijd m Zijné Befchrijving dier ftad, die in 't jaar 1665-, in een dik ftuk in qudHO) het licht zag. Verder heeft hij door den druk gemeen gemaakt s 1. ii?oIlauti£cfj paceaatuoek. 3£mfï. ï<544- lï &dcn tri foïtó-. 2. 53cmii en booggang ban öe berenigöc Jiköcrlanöftijê <èc# intnfthe il*a»tfcharjp;j &c. 9tfi$ 16461II SMcn in lang itös 3. 3£cbni cn bcDjijf ban Willem den I, Maurits tri Fü& öerik Hendrik, Jftinfcn ban ronje. Mtf. 1552. 11 iaMert in folio. Voorts heeft hij uit het frans vertaald: J13eg.\ti$e¥ cn bcfclj:,;bing ban ©niirfuijh/ ban ^JJahfc/ baü % talie &ö> m ■ ~< Kasp. CoMmeLiIj , Befchr. van Amft. bi. 8<5& WA'efcïï»» ■Amft. I. St. Voorr. bh xxv, xxvr. COMMELIN (KASPER) , is geboren te Amftêdam dén i8 januarij 1636, en' overleden aldaar 'tèn-jare 1693. Dè Befclnijving van Amfeldam, door Toeias DomselAar uitgègè» VèO) na verloop van enige jaren j zijnde liitverkogt, wCrdt onze Commelin, middelftè zoon Vah Izaak Commelin-, istiarlgezogt, om daar van een nieuwe, verbeterde en VerJiroerdeïdè uitgave te bezorgen. Hij dis Regent was vah het Oudtijds Huiszitreh Huis, kreeg enige oude Brieven eh Schriften iü handen, die aldaar bewaard werden. Ook 'waren hem 'émgè Rukken, den huize vah Amflel betreffende vari Utrecht fóögëzonden. Hij liet zig dan overhalen tot het werk, èh gif" het in 't licht, onder den bijtel vani 3$ef£ÏjjijbHigè mti ^Üni* ficfóant/ bconiffJ cerfïe enfj^oiicfc uitfcti £?«rjj« ban en ïlemiMïant; niet een ©ertjaai ban Ij-ïat fttv-.u eti öupptïê ïifjgsijr.ö.'n tty tl ^cicn/ ïittifï. iC9h «» ftfrtfc- B»t 4 Vv$»  »32 COMMELIN. (KASPER) verfierd met zeer fchone afbeeldingen, is ten jare 1726, met een voorberigt van P. Vlaming, in het zelvde formaat herdrukt. Zie hier nu *t geen de Heer J. Wagf.naar van dit werk getuigt. „ Het Ijle Boek, de befchrijving van Amftel„ land van Montanus behelzende, is gebleven zo als 't was. „ In het Ilde, vervattende de Historie der Heren van Amjlel „ tot op het jaar 1323, zijn geplaatst enige Brieven, de He„ ren van Tsfelftein en Mijnden , voornaamlijk betreffende. „ Het lilde Boek, waar in de Opkomst en Vergrotingen der „ ftad befchreven worden, is opgehelderd door enige Sche„ penen-brieven, de oude gefteldheid der ftad rakende. En „ dit mag men wel voor het nuttigde gedeelte van Comme„ lins arbeid rekenen. Voorts vindt men in deze twee Boe„ ken, een goed getal van Historife bijvcegzels, uit latere „ Schrijvers, gelijk Mattheus Vossius, Schotanus, Slig. „ tenhorst; zelvs uitheemfen als Mezery, en anderen, be„ halven dat ook, in het lilde aangetekend wordt, welke „ voorname veranderingen de ftad, in den tijd van omtrent „ 20 jaren, ondergaan hadt. In het IVde Boek, de Gebou„ wen betreffende, vindt men de meeste bijvoegfels en ver-. „ anderingen. Ook worden , in het zelve, enige weinige „ Schepenen- en andere Brieven aangehaald. In het Vde „ Boek, de Regering aangaande, zijn de bijvoegzels zeer „ weinig, en-van klein gewigt. Commelin haalt hier, daar „ 't zo nodig was, bijna geene oude ftukken aan. Voorts „ heeft hij de lijst der vermaarde Mannen, in Domselaars „ uitgave te vinden, met enige perfonen vermeerderd. Maar „ in 't Vide Boek, waar de Historie der ftad, van 't jaar „ 1323 af, tot op het jaar 1654 vervoIgd( wordt, zijn veele „ bijvoegzels; doch, ten opzigte der oudfte tijden, zeer ze!d„ zaam uit tijdgenoten ontleend. Onder de weinige oude „ Brieven, die in deze bijvoegzels voorkomen, zijn 'er twee „ van aanbelang, ene Ordonnantie op ene uitrusting ter zee, „ door Amfteldam en de Waterftéden, van den 15 april des „ jaars 1475, die niemant voor Commelin in 't licht gegeven „ halt, en die, fchoon hij zulks niet meldt, uit de Stadt Re- „ gis-  CÖMPAAN. (KLAAS GERRlTZ.) 333 gisten ontleend is; en de Huwelijks-voorwaarde van Jan „ Hertog van Touraine en Jakoba van Beyeren van den „ 6 augustus 1415. Doch deze betrof het Land in 't alge„ meen; niet Amfteldam in het bijzonder. De Schrijver gafze „ uit, om dat hij die nog nergens, bij enige Schrijvers, ge1 zien hadt. Hij zouze egter, in 't lilde Deel van 't Groot „ Plakaatboek bl. 6., welk reeds in 't jaar 1683 uitgekomen „ was, hebben konnen zien: en zelvs in de Kronijk van Zee* „ land, door Markus Zuerius van Boxhorn uitgegeven, IL „ D. bl. 18., die reeds in het jaar 1644^ het licht gezien „ hadt." Wijders, heeft hij de Historie vervolgd, daar Dom- sela ar dezelve gelaten hadt, tot op het jaar 1692. > WaüeN. , Amft. I. St. Voorr. bl. xxix-xxxn. COMPAAN (KLAAS GERRITZ.), een befaamd Zeerover , geboren te Oostzaandmn in het laatfte gedeelte van de XVIde eeuw, begaf zig, nog maar een jonge zijnde, tot den zeedienst, en gedroeg zig, gedurende een geruimen tijd braaf en onopfprakelijk. Na menigvuldige togtcn , inzonderheid naar de kust van Guinée, gedaan, en door fpaarzaam te zijn een aanzienlijk Ruiver ove:gegaard te hebben, bcgost hij zelv Reder te worden in de kaperij tegens de Spanjaarden. Dit Haagde hem niet naar wens, en hij verbeeldde zig dat ds Boekhouder of zijne Medereders niet wel met hem handelden; dan hij was loos genoeg om zijn ongenoegen te ontveinzen, ter tijd toe dat hij tot Kaper-Kapitein was aangcfteld, en een fchip kreeg van ico lasten, gemonteerd met 17 ftukken kanon. Zijne Medereders floegen geen de minfte acht op deze zijne woorden, koom ik maar eens in zee, die hij zig verfcheidene malen liet ontvallen, en dagten dat hij daar mede een bedreiging tegens de vijanden bedoelde. CoMPAAN'was niet lang met zijn fchip Waita genaamd, in zee geweest, of hij ligtte het masker af, en toonde wel dra wat hij in zijn fchild voerde. De eerfte die hem op zijn togt ontmoette was een Buisman, te Egmcnd op Zee te huis horende, dezen klampte hij aan boord, en eiste den Stuurman, p s de-  Ö34- COMPAAN. (KLAAS GEItiUTZ,) deze kwam ontfteld met zijn muts in de hand.te voorfchijn, en bad om lijfsgenade, niet anders denkende dan dat hij met een Duinkerker Kaper te doen hadt, die in dezen tijd de zee voor koopvaardijfchepen zeer onveilig maakten. Compaaw voerde hem toe: „ niet anders dan voor goed geld een last ,, Haring te begeren;" de Stuurman was fehielijk gereed om hem het verzogte niet alleen in te willigen, maar fchonk hem daarenboven nog een ton met Zoutevis j dan in plaats van geld gaf Comfaan aan den Stuurman een adfignatie op de' Admiraliteit te Hoorn, maar toen deze bij dat Kollegie om betaling kwam, zagen de Heren op malkanderen, en begre-' pen ras dat het met Comfaah fout was; ook weigerden zij aan den Stuurman betaling, die zig egter nog gelukkig rekende dat hij 'er zo goedkoop afgeraakt was. • Inmiddels veroverde GoMpaam een ander fchip, waar op hij geen de minfte aanfpraak hadt, en deelde den gemaakten buit onder zijn volk. In den beginne maakte dit onder hen een Vreemd opzien; doch zig luttel bekreunende, ingevolge wat regt hun zulks toekwam, bragt hem deze daad in zulk een grote achting bij het volk, dat Compaan genoodzaakt zijnde, Flisfingen binnen te lopen, aldaar zeer fpoedig nog 50 man aanwierf. Ene optelling te doen van alle zijne veroverde prijzen en goederen, is niet wel doenlijk, het zal voldoen te melden, dat hij zig na verloop van tijd beroemd heeft, zig van meer dan 350 vaartuigen meester gemaakt te hebben; want al wat hij ontmoette was zijne gading. Hij verkogt de fchepen en goederen in Barbarijen en elders, en gedroeg zig om kort te gaan als een openbaar Zeerover. In 't begin gebruikte hij de voorzorg, ten einde zig de'haat niet van eefi ieder op den hals te laden> de Engelfen, benevens die van Saphi en Salée, te verfchonen, waar door hij dikwils enó fchuilplaats bij hun verwierf. Dan de vriendfchap met de En. gefen was van kortflondigen duur; op het onverwagtfte kreeg hij bevel om illico Ierland te ruimen; waar door hij genood* üaakt wierdt, in de haven van St. Clara wel voor 16000 guldens aan goederen te laten, die hij hal' gedagt aldaar tot  COMPAAN. (KLAAS GERE.ITZ.) 235 •geld te maken. Compaan ontftak hier door in zulk een hfl. vige gramfchap, dat hij zwoer alle de Engelfen die hij ontmoette te zullen aanranden; en hier toe kreeg hij nog op den zelvden dag gelegenheid, want de haven van St. Clara uitgezeild zijnde, nam hij genoegzaam nog in deszelvs gezigt, zeven rijkgeladene Engelfe koopvaardijfchcpen. Kort daar op kwam een Engelfe Zeerover, die een aan. zienlijken buit veroverd hadt, aan een der Westindife eilanden ten anker. Compaan nu het bevel over drie welbemande fchepen-voerende, voegde zig naast hem op de rede, waar bij zig ook nog een Zeerover van een andere natie voegde. Alle drie loerden zij op elkander, zoekende zig wederzijds te verfchalken. Compaan vlamde 't gretigst op den Engelsman, maar den Kapitein van dat vaartuig zulks bemerkende, en zig niet tegens hem'opgewasfen vindende, ligtte des nagts Vrjne ankers, en dagt het gevaar te ontzeilen, doch Compaan die dezen buit node wilde laten ontfnappen , zette alle zeilen.bij, joeg hem na, en bereikte hem den tweeden dag. In den beginne fchoten zij hevig op malkander; doch den Engelsman aangeklampt hebbende, moest deze, welk een dappere wederftand hij oök boodt, zig overgeven. Compaan vondt zijne moeite op ene rijke \vijze beloond ; want dit vaartuig hadt een groten fchat aan boord , zo in koopmans goederen, als geld en juwelen. Tot het verkopen van deze en andere goederen , maakte Compaan gebruik, van enen Jan Jansz., van Haarlem geboortig, die-te Salce woonde, en aldaar met andere Hollandje Zeerovers handel dreef. Nimmer konde 'er ook een lofer fchelm gevonden worden, om een andere fchelm ten dienfte te ftaan. Alle de fchatten die Compaan roofde, wel verre van hem genoegen te verfchaffen, deden hem een ongelukkig leven leiden, want hij genoot nimmer een ogenblik rust. Zijn eigen volk mistrouwende, en vrezende dat zij hem vroeg of laat zouden verraden, fliep hij nimmer dan met ontbloot ge•weer, en geladen pistolen; en de zodanigen waarop hij nog cuigzins dagt te kunnen vertrouwen , was hij genoodzaakt roet  225. COMPAAN. (KLAAS GERRJTÈ.) Ihet giften en gaven aan zig te verpügten. Tot een bewij? hoe weinig vertrouwen hij in de zijnen met grond durfde ftel. len, dient het volgende. In de Spaanfe zee een fchip prijs g* maakt hebbende, dat met wijn en zuiker geladen was verheugde hij zig wel 'óver den rijken buit, maar vreesde t'efens ook voor. de gevolgen die het na zig zou liepen. Hier toe hadt hij ook reden; want zo dra alles behoorlijk geborgen was, begaf zig het volk als Baechuskinderen tot den drank, en zopen zig zo onmatig zat aan wijn, waarin zij zuiker vermengd hadden, dat fommigen 'er bij neer vielen. Enigen der voor^ naamften onder deze dionkene gasten die enig bevel voerden, en zedert een geruimen tijd een dodelijken haat tegens Compaan gevoed hadden, zogten bij deze gelegenheid wraak over hem te oefenen, en zig meester van den genaakten buit te maken. Om in dit heilloos ontwerp te flagen, namen zij het ogenblik waar, dat Compaan zig met zorg en angst beladen» naar de kajuit hadt begeven, en van vermoeidheid zwoegende, zig op een bank hadt te rusten gelegd, wel degelijk vari geweer voorzien. De Muiters maakten van dit tijdftip ge, bruik, om te tragten het volk in hun ontwerp fmaak te doen krijgen, en voerden hun ten dien einde deze oproerige taal te gemoet: ,, dat zij reeds lang genoeg onder het gezag van „ een man hadden geftaan, die hun hoe langer hoe wreder „ begon te handelen; van een man, die zig zeiven zogt te » verrijken en hun kaal en berooid te houden; wilden za „ hun gehoorzamen, zij zouden zagter gehandeld worden, h en beter voordeel genieten." Deze taal vondt gemakkelijk ingang, bij een foort van volk in het dagelijks plegen vari fchelmflukken gewoon, en dat daarenboven door den drank verhit was. Ieder fprong dan overend, en maakten een ijsfe* lijk gerugt, fchoon de meesten niet wisten wat zij zondert doen. De hoofden der belhamels liepen gewapend naar de kajuit, gevolgd van de meeste bezopene knapen, met inzigl om den Kapitein gevangen te nemen of den hals te breken. Doch Compaan, dat geen kat was om zonder liandfchoeneri aan te tasten, en daaïbij veel boven hun vooruit hadt, door* disri  COMPAAN. (KLAA3 GERRITZ-) 337 dien hij nugteren was, vondt zig zo als hij opftond door drie belhamels omringd; hij vroeg met ene rustige onverfchroktbeid en forfe ftem, „ wat hunne begeerte was?" waar op 4e Bootsman antwoordde : „ wij begeren dat gij uw Kapitein„ fchap zult afleggen, en dat een van ons allen in uwe plaats „ zal treden; want wij en het andere volk begeren niet lan„ ger onder uw bevel te ftaan." Compaan die zig in postuur hadt gefteld om .zijn leven ten duurften te verkopen, riep toen met een donderende ftern, „ of al het volk zulks ,, begeerde?" hier op volgde het antwoord van enigen; „ met hem te willen leven en fterven." Dit gezegde deedt de roervinken den moed in de hielen zakken ; ook zammelde. Compaan niet lang, maar greep den Bootsman bij de lurven, en door enigen van het.volk geholpen, dreef hij de oproertgen uit de kajuit, tot onder het verdek, alwaar vier van htm dood nedervielen; en de overige aanvoerders van dit bedrijf, gekluisterd en gebonden wierden. Dus eindigde een opftand, ' die hadt Compaan minder moed en tegenswoordigheid van geest bezeten, een deerlijk einde voor hem zou genomen hebben. Het volk zo wel dronken a]s nugteren, beloofde hem op nieuw trouw en bijfland, en bij was edelmoedig ge. noeg om geen geftrenge wraak uit te oeffenen; maar vergenoegde zig, hun in de boeijen te laten, ter tijd toe, dat hij gelegenheid vondt hun aan land te zetten; zelvs den Bootsman die de voornaamfte aanvoerder van het fpel was, liet hij niet alleen ongemoeid gaan, maar befchonk hem daar te boven Eog met een goed aantal dukaten. Zo waar is het dat de edelmoedigheid zelvs in een Rover kan huisvesten, waar van wij ook de treffendite voorbeelden in de levensloop van enen Cartouche, aantreffen. Geregeld was de orde die hij op zijn fchip hieldt ten aanzien van het eten en drinken; dan hij moest dikwils met zijn volk gebrek lijden, en heeft zelvs meermalen betuigd, dat de kommer fomtijds zo groot was, dat men om den buik te vullen wel eens een man zou gedood hebben, en dat zij dus, om aan voorraad te geraken, wel togten lapuwaards in hadden  93« COMPAAN. (KLAAS GERRITZ.) den gedaan, die zij tot het bekomen van de rijkfte fchatten niet zouden ande-nomen hebben; en bij welke angstvallige togten zij menigmaal zo fchamper onthaald wierden, dat de gezen die niet zwemmen konden, het te rug keren vergaten en *er den hals bij infchoren. Behalven de eetwaren, hadden Zij ook menigmaal gebrek aan andere kleinigheden, zo dat ze voor een ftreng garen wel eens drie guldens gaven; daar men over verwonderd moet ftaan, als men de menigte prijzen die zij vero\'erden, in aanmerking neemt; dan met dergelijk foort van menfen gaat het doorgaans, dat zij volop hebbende daar zij op zulk een gemakkelijke wijze aankomen, 'er zo roeiig en onbezorgd mede leven, even als of hun dagelijks een nieuwe voorraad te gemoet fnelde, doch dit fout lopende, is 'er fpoedig gebrek aan alles. Hun huishouden en wijze Tan zamenleven was allerbeestagtigst; dobbelen en fpelen ging den gantfen dag door, vloeken en zweren was het morgen- en avondgebed, en kwamen zij ergens aan een kust daa* onkuisfe vrouwlieden gevonden wierden', was terftond het fchip vol hoeren; in een woord, zij leefden als Zeefchuimers van de ergfte foort gewoon zijn te doen. Om het vegten en fmijten te beteugelen, voerde hij een zonderling, middel in. Eens, verhaalt men , gebeurde het, dat twee van zijn volk beneden in 't ruim met malkander handgemeen geworden zijnde, 't welk meest alle dag gebeurde, en dat hij komende om de vegters te fcheiden, hij een van de beiden die hem geen gehoor wilde geven over hoop ftak. Om zulks in 't vervolg voor te komen, maakte hij en zijn heilloze Raad ene wet, waarbij bepaald werdt, dat wanneer twee perfonen, het zij die met mesfen of vuisten vogten, het zo lang tegens malkanderen zouden moeten uithouden, dat een van beiden om hals geraakte; en den anderen, indien gekwetst was, zou aan den Wondheler 100 guldens moeten betalen, alvorens die een hand aan het verband floeg; en , op dat twee of meer met malkander handgemeen Zijnde, het niet zouden kunnen ontlopen, moest het bootsvolk én dc foldaren terftond een kring fluiten, waar in de veg-  COMPAAN. (KLAAS GERRITZ.) 2^.5 Tegtenden als hanen in de mat befloten waren. Dit zonderlinge middel van beteugeling, hadt egter de bedoelde uitwerking, dat het namelijk aan de meesten zodanig een fchrik inboezemde, dat 'er, na dien tijd, genoegzaam niet meer gevogten wierdt. Ten einde om fchepen te bemagtigen ftelde hij veelal ene fchelmfe loosheid te werk, die hem meer dan eens gelukte, om namelijk onder fchijn van vriendfchap Schippers te bedriegen, en hun fchip en lading in zijne roofzieke klauwen te krijgen, Dan de Portugezen, Spanjaarden en meer anderen, zijnen fchurkagtigen aart kennende, en met angstvallige-fchrik voor zijne woede vervuld, ontvlieden hem als de pest. Van zijne eerstgemelde handelwijze om namelijk in fchijn van vriendfchap. onnozelen die hem niet kenden te verfchalken, zal ik ter affchildering van zijn ondeugend karakter, het volgende voorbeeld aanvoeren. ■ Het fchip van Evert Kornelisz. van Berkhout, te Hc«m t'huis behorende en de Omwal genaamd, lag aan het eijland Maijs om zout te laden; Compaan de rede daar van opzei* lende, ging nabij hem ten anker, en hield met genoemden Schipper ene gemeenzame verkering; zo ver dat zij nu en dan bij eikanderen te gast gingen, en als de beste vrienden ter wereld leefden. Compaan hadt op zekeren dag, dezen Schipper, benevens twee anderen die aldaar .mede ter rede geankerd waren, hij zig ter maaltijd. Dezen hadden geen argwaan hoe genaamd dat hij een Zeerover was, maar dagtea met een eerlijken Kapitein in Staten dienst te doen te hebben, en ingevolge dat denkbeeld vertrouwden zij alles goeds van hem; dan bij het fcheiden van den maaltijd, zeide Compaan onverhoeds tegens hen: „ Wat zoude gijlieden wel denken, „ indien ik u alle drie gevangen hieldt, en mij meester van „ uwe fchepen maakte? Gijlieden zijt in mijne magt." De Schippers wierden min of meer op dit vreemde zeggen onthutst; doch nog geen arg denkende, namen zij het vooreen grap op, en beantwoordden het, met te zeggen: :, dat zij „ zufks niet van hem verwagtende waren, cm dat zij 'er niet „ voor  24o COMPAAN. (KLAAS GERRITZ.) „ voor vreesden, te meer, doordien zij landslieden waren." Daar op ging men tot een ander gefprek over, en fcheidde vriendelijk. Terwijl zij daar nog lagen, kwam 'er een Fransman, die, alzo hij het grootfte gedeelte van zijn volk verloren hadt,' huiten ftaat was, zijn fchip te kunnen bellieren; deze klaaede zijn nood aan Compaan, die het volk aan zijn boord nam", doch egter vrezende dat hij misfchien het Trojaanfe paard bin*nen haalde, was hij op middelen bedagt om zig van deze gasten te ontdaan, en teffens voor zig zei ven een coup te doen. Hij Relde zig-dan voor om met behulp van den Frans, man, een van de drie eerstgemeide fchepen af te lopen, dart wilde hij den Fransman op zijn jagt zetten, hem van nooddruft voorzien, en zijnen weg laten vervolgen. Zogezeid zo gedaan, de affpraak daar toe gefchiedde, en men wagtte flegts naar gelegenheid van gunftigen wind en aroom. Deze dienende, werdt de boot bemand, en om allen agterdogt te benemen, eerst naar land gezonden; 't welk teffens diende om het volk te befpieden, dat aan de zoutpannen en met kruijen bezig was. Hier enigen tijd verbeid hebbende, voeren zij van land, langs het flrand heen, regt op het fchip den Omwal aan, kapten het vertujtonw, zetten alle de zeilen bij, en voeren regt toe naar het fchip van Compaan. Schipper Evert aan land zijnde, en zijn fchip voorbij ziende zeilen, riep tegen zijn volk op een bedrukte toon: „ Mannen, daar ben „ ik mijn fchip kwijt!" Hij bemande terRond zijn floep en j-oeide naar Compaan toe, aan wiens boord hij gekomen zijnde, jammei lijk over dezen fnoden handel klaagde; dan het kost hem weinig baten, en hij kreeg geen ander antwoord, dan, „ dat hij zulks voor dien tijd voor lief moest nemen; hij „ hadt het fchip nodig, en als hij weder in 't vaderland kwam „ zou hij het vergoeden of het hem wedergeven." Voorts gaf hem Compaan 50 dukaten, en vrijheid om met zijn volk naar huis te keren. Evert moest daarenboven nog de fmaad ondergaan, van befchüldigd te worden, dat hij het fchip aan den Rover verkogt hadt. «Doch de waarheid kwam in "t vervolg  COMPAAN. (KLAAS GERRITZ.) 241 volg aan den dag, want na dat Compaan 'er vele fchone togten mede gedaan hadt, kwam hij na pardon gekregen te hebben , 'er mede in 't Vlie, waar na Schipper Evert 'er weder op geplaatst wierdt; doch die vervolgens het ongeluk hadt in de Golf van Venetiën om te flaan, en met man en muis te vergaan. Het ontbrak Compaan ook geenzins aan moed en dapperheid, wanneer de gelegenheid zulks eiste, en fchoon trouwloos ten aanzien van zijn vaderland, bleef hij egter een gedugten vijand voor de Spanjaarden en Duinkerkers. Inzonderheid was hij zeer gebeten op den Spaanfen Zeevoogd Collart, daar hij voor enigen tijd mede aan den dans was geweest, en deerlijk door was geteisterd. Deze Collart, een dapper Zeeman, en niet minder gebeten op Compaan, befloot alle mooglijke pogingen te werk te ftellen om dezen Zeefchuimer te verdelgen; ten dien einde.deedt hij nauwkeurig onderzoek naar Compaan , die zig toen aan de Spaanfe kust bevond, ea alles wegfchuimde wat hem voorkwam. Om zijn oogmerk te bereiken, zeilde hij met vier Duinkerkers raar hem toe, en hem bereikt hebbende , floot hij den Zeerover tusfen zijne fchepen en den wal in, zo dat deze het niet kende ontkomen , maar vegten moest of zig overgeven. Hij verkoos het eerfte, waar op een zeer bloedige flag ontftondt, waar in Compaan het hard kreeg, en het zig liet aanzien dat hij voor de overmagt zou moeten zwigten; doch zijn volk wetende, dat zo zij genomen wierden, de galg hun loon zou zijn, vogt als leeuwen, en 't gelukte hem, dwars door de Duinkerkers heen te flaan en te ontkomen. Collart hadt het fchip van Compaan egter zo gehavend, dat hij genoodzaakt wierdt Ierland binnen te lopen , om zijne fchepen te doe» herftellen. Door de menigvuldige fchade die Compaan aan den handel toebragt, dewijl hij alle koopvaardijfchepen die hem voorkwamen wegroofde, en doordien 'er geene mogelijkheid fcheen te zijn, welke middelen men ook aanwendde , om hem magtig te worden, verkreeg zijn halfbroeder Hein Aartsz. VII. Deel. q ver'  COMPAAN, (KLAAS GERRITZ.) t®6i«Satfe voor hem; doch de zwarigheid was om hem zulks te dosa weten, men wist geen fpoor om hem op te zoeken, Coï^Mti heeft ook naderhand betuigd, dat hij vurig naar deze vergiffenis verlangde, vrezende dat het eindelijk fout met hem zou aflopen. Dan alvorens wij tot het verhaal hier van ©vergaan , hebben wij nog enige wetenswaardige bedrijven van hem te melden. Een Waterlmds Schipper, Boefje genaamd, had het onge-' luk uit de Straat komende, in zijne handen te. vallen. Com-. ftm deedt hem. aan boord, komen, en terftond herkenden zij. elkander, als te voren langen, tijd goede vrienden geweest Zijnde, Na hem verwelkoomt te hebben, zeide Compaan tegens hem; „ Wel Boefje, wel man, hoe is dit? hebt gij, „ nog geen ongelukken genoeg gebadt ? moest gij mij nu nog „ van zeiven in handen vallen? doch wat raad? hoe overlegC „ gen wij dit best?" De ongelukkige Schipper ten enemaier> verflagen, antwoordde bedremmeld : „ ik hoop. dat des * Kapitein barmhartig zal zijn over mij en de mijnen, op dat » 'S piet in de grond bedorven worde, zonder middel te we. „ ten om het ooit te boven te komen.. Kom aan," herhaalde» Compaan, „ wij moeten eerst eens drinken, en dan zullen „•wij zien wat wij doen, Onder het drinken, zeide hij :• »» Boefje , gij. auk fchip. en goed weerom hebben : ik zal „ maar een weinig van het een en ander voor mij behouden; „maar doe mij da» ook die vriendfchap, en befte!, op „ trouw, een weinig geld en juwelen aan mijne huisvrouw, „ en gedenk de weldaad die ik u bewijze.'-' Compaan hem het goed ter hand gefteld hebbende, fcheidden zij wel te vre-, dè van malkanderen, dezen om den zuid en genen om den noord. Des avonds ontftond 'er een dikke nevel ,• en dc wind warrelde geftadig, In den morgen van don volgenden dag tig Compaan het fchip van Boefje weder, en zeilde 'er op aan'; bij hem gekomen on aan zijn boord gegaan zijnde, zeide hg: „ Weet gij Boefje wat ik gedagt heb ? ik heb u daar „ zo een fdwr.e buit gegeven, om aan mijn vrouw te bren» Se** mij dunkt best dat gij mij die te rug geeft, op dat gij' ., ia  COMPAAN. (KLAAS GERRITZ.) 243 „ in geen verzoeking geraakt; want ik zeide bij mij zeiven; ., gij Compaan, geeft Boefje daar zo veel kostelijkheid mede; „ hoe ligt zou hij een boef kunnen worden, en denken, „ Compaan is 'er gemakkelijk aan gekomen, ik zal het maar „ voor mij houden." Boefje gaf hem hier op zijn fchat te rug, en zij fcheidden daar op de beste vrienden van de wereld. Min voordelig geraakte Compaan van Wverand Schram ontfhgen; deze in de maand meij 1626, met negen fchepen in dienst van de Oostindife Kompagnie gegaan zijnde; geraakte twee maanden na zijn vertrek met het fchip Hoilandia, waar op hij zig bevondt, en het jagt Groetenbroek door enige geleden rampfpoeden van de overige fchepen af, en wierdt verpligt zig naar Siërra Leo-;a te begeven. Zij kwamen op den 5den junij voor die haven; maar toen zij verder dagten op te zeilen, zagen zij, met het rijzen van den zon, vier fchepen uit zee komen, die zij dagten dat mede naar de haven wilden, en voor onraad vrezende, maakten zij zig gereed om te venten. Hunne vrees was ook niet ongegrond; wapt het was Compaan met zijn bij zig hebbend eskadertje, die ook terftond op het fchip van Schram aanviel , maar zo wel ontvangen wierdt, dat hij na enigen tijd met de uiterfte woede gevogten te hebben, verplfgt wierdt' af te deinzen, en zijn behoud in de viugt te zoeken. Compaan na dus vergast te zijn, begaf zig te rug om de noord. Onder weg liep hem een goede buit in den mond, zijnde Jakob Quix, die met een rijk geladen fchip van do Gidnee.fe kust kwam, en ongelukkig in zijne handen viel. Toen deze nabij zijn boord kwam, ftak Compaan het hoofd uit een venfter van de kajuit, en hem terftond kennende, riep hij hem toe: „ welkom mijn goede Buurman," makende voorts fchip 'en goed prijs. Deze Tarot-, Quix hadt een zoon bij hem, Pieter genaamd, een aardige jonge, daar Compaan zin aan kreeg en hem bij zig wilde houden , met belofte : „ dat zo ras hij in het vaderland te rug zoude komen, „ hij zelv' hem t huis zou brengen." Doch zig een ogenblik Q 2 he»  «44 COMPAAN. (KLAAS GERRITZ.) fcedagt bebbende, zeide hij tegens den vader; „ Neen, dife „ jonge fchijnt mij tos een goed Christen mensch te wezen; n 2» b*) m wat lang bij ons bleef- zou hij gevaar lopen om a eveH zo. je worden als wij zijn; neemt hem maar met n » mede," Dit- vaartuig- bragt hij naar Saiée, met voornemen o» het aan den voornoemden Jan Jansz. van Haarlem te vereeren. Te Salie komende, vondt hij 'er nog een beter buit *«pr hem, namelijk zijn Pvdm-Brief. Abraham Valkenburg: m Ev2RÏ Koenelisz. teagten dezelve ten huize van Jan Jansz., die thans Renegaat en Admiraal van Salet geworden was. Daar was wel een halfjaar op hem gewagt; ook kwam. 'ex zijn 1'ïoeder Hein Aartsz. die de vernieuwing van zijn fvdo&Stief mede bragt. Deze Riekte hem ten drijfvere om ■niet larg te fammelen , maar fpoedig naar het vaderland terugte Heren;, voerende alvotens egter nog een Rukje van zijn ionst uit-. Te Sake verkogt hij voor omtrent 50000 guldens aan door hem buitgemaakte goederen, waar voor hij. terftond de penningen ontving; blijvende behalven dit nog een goede fcm vari hem bij den Jkatdt berusten. Om dit geld te. bekomen zonder zig lang te laten ftingeren, nodigde Compaan dejj JteaUe aan zijn boord ter maaltijd; deze kwam verzeld van enig ander gezelfchap, en werdt vriendelijk onthaald. IsTa den maaltijd, zeide Compaan, die zeilvaardig lag, tot den Jtcaïds, „ dat hij zo lang moest bij hem blijven, tot dat ;„ hij z$We penningen van hem zoude hebben ontvangen;'" waar-op deze hem ten antwoord gaf, „ zo veel geld niet „ bij zig te hebben, maar dat hij hem aan land zoude vol,, doen." Doch Compaan die de muis in den val hadt, hernam hier op koeltjes: „ die moeite kimt gij. u befparen, „ zend maar iemand naar den wal om 't geld." De Jlcalit wel zier.de dat hij met een knaap te doen hadt, die niet was te bedotten, voldeedt naar lang tegenhaspelen aan zijne begeerte; het geld kwam, en hij wierdt betaald in Realen van agten: doch Compaan die reden hadt de Aicaldt te mistrouwen, was "hem te loos; hij liet alle de Realen beproeven en fteken, en men bevondtd«t dezen genoegzaam .allen flegt van  'COMPAAN. (KLAAS GEÜïUTZ.) aft vin alloij weren, en zelvs een gedeelte valie tSafit, Com> ■Paan hier op in toorn entftekende-, para het geld en wierp het buiten boord, ep dat de Akaïde zo als hij hem toe grauwde, 'er genen anderen mede bedriegen zou. Enige vielen ifi de boot, anderen in het water, daar de zijnen fpcedig bij waren ; en 'of de Akaïde hocg of laag fprong, hij moest die alle Vergoeden , -en ten dien 'einde andermaal naar den wal zenden om geld te halen; dit wel bevonden zijnde, noodzaakte hem Compaan, cm zig door zijn eigen volk aan land fe doen roeijen, niemand der zijnen aan de wraakzugt van den AtcaUt willende bïootftellen. Een Jocd van Sa/te was tel- kwader ure voor hem , op aandrang van zijnen Slaaf met denzelven naar boerd gevaren. Hier gekomen, handelde men terftond over het losgeld vtn den Slaaf, en het verdrag gemaakt zijnde-, begon men feet geld te tellen. Compaan buiten komende, en zig houdende als of bij hier van onkundig was, ,-, vroeg wat zij wilden doen?" Het antwoord was: ■„ dat zij den Slaaf gelost bidden en hem betalen wilden." Compaan zeide daar op: „ ik „ verfta hier geen geld te geven, al mijn volk is vrij en «bk „ deze behoort -onder mijne magt." De Jood die daar veel tegen hadt, bepleitte de regtvaarJigheid van zijne zaak, doch hem weidt fchielijk den mond gefnoerd doör dit zeggen van Compaan: ,, Zal mij een Christusverrader kwellen? gooi den hend buiten boord." Zo gezegd zo gedaan, de Jood moest te water; doch enige roatrcfen , menfelijbef dan de overigen, kregen medelijden met hem, fprongen in den boot, en redden zijn leven, hem voorts meer ais half dood aan land roeijende. Omtrent Tetuaii, niet verre van de Straat van Gitntut komende, vondt hij twee Neder lamij's fchepen, waa-r van den enen een Zeeuw was. Het volk van wederzijden kwam nu en dar. bij malkander. Enige van de Zeeuwlè'iriaf.oren waren zo fchelms, dat zij aanboden; „ zo de Admiraal nïkar „ wilde, zij zouden hem de beide fchepen levereii, ttits „ daar voer enige bdonirg genietende." CtofcH-.uw dit Pan q 3 «*»  246 COMPAAN. (KLAAS GERRITZ ) zijn volk aangediend zijnde, werdt zulks van hem en de zij. nen goedgekeurd, en als een ligt uittevoerene zaak befchouwd; maar hij was van begrip, dat die van zijne andere fchepen het weten moesten, alzo het hun allen aanging en het pardon 'er mede gemoeid was. Hij fchreef dan aan de Bevelhebbers van zijne twee andere fchepen, die beloofden hem te gehoorzamen. Maar Evert Kornelisz., ontzette zig geweldig toen . hij dezen aanleg hoorde, en begreep gemakkelijk dat, wierdt het volvoerd, alle de aangewende moeite om Compaan vergiffenis te bezorgen, vrugteloos zoude zijn. Hij ging dan na hem toe en bad hem op 't demoedigfte, van dat heilloos voornemen af te zien; hem voor ogen houdende, dat indien hij ■zulks uitvoerde, het Pardon als dan te niet was, en de laatfte dwaling erger zoude zijn dan de eerfte. En, inderdaad, daar was reeds een magtige-vloot, onder bevel van Laurens Reaal, tegen hem uitgerust, om ware't mooglijk hem meester te worden; en hij was nauwlijks vier dagen van Salée geweest , toen Reaal aldaar kwam, om hem te zoeken. Evert bad hem zo lang, dat hij zig eindelijk liet overhalen, en hem bij de hand beloofde, van de zaak af te zien. Nogthans konde zijn dartel en fchelms volk niet nalaten, onderweg, nog een grap zo als zij het noemden, uittevoeren. Onder Ierland gekomen zijnde, daar hij in den aanvang zijner roverijen, zo dikwerf ene goede wijkplaats hadt ontmoet, liet hij, in zekere haven, het anker vallen, en boten aan land roeijen, om benodigden leeftogt op te doen. Met de te rug komende boten, kwamen 'er een goed deel Hoeren aan boord, die aldaar met het bootsvolk in ontugt leefden, en zig zo lang ophielden, dat Compaan het anker wilde ligten en voortzeilen ; wordende toen alle die ligtekooijen met de floep naar land geroeid. Evert Kornelisz. zat aan het roer van de floep, en teen de matrofen nabij het land waren, vorderden zij al het geld dat de Hoeren verdiend hadden, weder van hun af; of dezen nu kermden, vloekten, raasden en tierden, het mogt niet helpen. De Hoer die Compaan tot bijzit hadt verlhekt, nam hare toevlugt to: Schipper Evert; deze riel haar,  COMPAAN. (KLAAS GERUÏtE.) |4? Jiair, zig te water te begeven, en zijlings 'af té gaan; 'zij volgle zijnen raa i-, en geiaakte tot aan dén middel door bet water gaande, -alleen vrij-; de anderen werden-, door de Matrofen, deerlijk mishandeld, de klederen tot aan den middel toe afgefneden-, en zo naakt het ftrand opgejaagd , met welk fchouwfpel zij zig grotelijks vermaakten. Terwijl Compaan hier lag, werdt de tijd van zijn pardon Mog 14 dagen verlengd; en hij kwam voor dén Hoilandjin Wal' nog maar vier dagen Voor den boeg hebbende om 'er gebruik van te kunnen maken. Bij 't 'Vüe gekomen zijnde, gaf hij terftond kennis van zijne aankomst, en zondt, eer hij binnen kwaiïi, een man af, die naar Medenblik trok* en zijnen laatften vrijbrief afhaalde; dezen-ontvangen hebbende, liep hij met zijne drie fchepen binnen; met zijn broeder Hein Aarts en Evert Kornelisz. , bevondt hij zig op hét ené , dat de hier voorgemelde Omwal van Hoorn 'was, een fchip dat op 22000 guldens gewaardeerd Wiérdt; op het tweede was als Vice-Admiraal Jakob Klaasz.; het derde 'was een Gemier vaartuig, waar over zekeren de Witte , van -Rotterdam, het bevel voerde-, dat 'hij ook hadt veroverd-; alle drie deze fclrepen werden aan hunne eigenaren tc rug gegeven. Ccm Ïaan begaf zig vervolgens naar 's Hage> en deedt in de Ver» • gadering van hun Hoog Mogenden een voetval voor den Prins Van Oranje , bedankende Vooï het verleende Pardon, Uit -s Hage te rug kerende, begaf hij zig naar den Os.*» 'mandir Overtoom, en 'toen naar zijne familie, die langs de Gau woonde; dan hij hadt rust noch duur; een geftadige angst vergalde zijn leven, en verzelde hem .geftadig, 'cok droeg hij altoos twee geladene pistolen bij zig. Daarbij was zijn wrevelig humeur en fthelms beftaan , dat hij niet fthej» te kunnen afleggen, oirzaak, dat hij in vele ïtftien en gefchiiIen gewikkeld wierdt, daar hij doorgaans bekaaid afkwanh Zijne geftolene goederen en rijkdommen, hadt hij cok weinig nut van, het was of'er een vloek op alle zijne cndêrliofiiin. gen rustte.' Nauwelijks agt weken t'huis gewéést zijnde » isond hij zijnen broeder Hfjn mét een fchip naaï bet Dit'  248 COMPE. (JAN ten) te», dat met kostbare goederen geladen was, en waar voor hu groot geld maakte. Maar deze in gezelfchap van enen Klaas Waterhond, ontmoette op de terugreize, in de Noordzee twee Duinkerker kapers; doch zij werden door een Erekat dat hun convoijecrde ontzet, en geraakten niets van belang kwijt. Maar een deerlijker ramp wagte hun kort hier na want het fchip daar- zig Hein Aartsz. op bevondt, werdt' 5s nagts door een ander overzeild; een ieder begaf zig hier op aan boord van den overzeifder, en zo deedt Hein ookdoch nauwelijks over zijnde, bevonden zij dat het fchip waar' op zij gevlugt waren , zonk ; zo dat een ieder weder naar het ander boord liep, doch Hein hadt het ongeluk van mis te fpnngen, en zonk ogenblikkelijk door de zwaarte van het geld, dat hij in zijne klederen genaaid hadt. Hier bleef dan een gedeelte van zijnen fchat; doch een kist met geld en andere goederen werden nog behouden. Zedert die tijd'zijn hem nog veelvuldige rampen eh ongevallen bejegend als onder anderen , met zijn zoon Jan Compaan., die met een kostbaar fchip door hem uitgerust, verging; daarenboven plukte ieder van hem -wat hij konde. Ten laatften werdt hii oua en arm. Hij leefde nog ten jare rö55, als toen den ouderdom van 68 ja.en bereikt hebbende. Dus hij, die het bezit van zulke fchatten verkregen hadt, niets naliet dan een be. rugte naam, die van ieder met verachting genoemd en herda^t wordt, en nimmer dan met verfoeijing zal genoemd worden. ■ Wassenaar, Hiftor. Verhaal, XIII. D. Seb. van Cejj- Ten, Vervolg op G. Brandt, Hifi. van Enkhuizen, bh 54 Le rens der Zeehelden, bl. i59-l32. Soeteboom, Zaanlandfe Oudheden, I. D. bl. 545-547- Levensb. van voorname Ned. Mannen (fc. II. D. bl. 128--129. COMPE (JAN ten), Konstfchilder, is geboren te Amfteldam den 14 februarij ï7,3> en heeft tot zijnen onderwijzer in de konst gehadt Derk Dalens, een uitmuntend Landfchapfchilder. Zo verre gevorderd zijnde dat hij zijn eigen meester was, hield hij zig alleen bezig met het fchilderen van  COMPE. (JAN ten) H9 van allerleije fteden, kastelen met hunne omliggende land- en watergezigten, huizen en aangename buitenplaatzen; hier in volgende den ftijl van Joiian van der Heyden én Gerard Berkheiden , twee beroemde meesters in dat vak. Van ten Compes , fierlijke penfeel-voortbrengzels, vindt men fraije voorbeelden bij de liefhebbers te Amfteldam, en inzonderheid aan het huis van wijlen de Burgemeester Rendorp en meer anderen, die 's mans konst waardig achten in hunne kabinetten te plaatzen. Van Gool zegt, verfcheidene fraije Rukjes van dezen Meester bij den Courantier de Groot in 's Ifage gezien te heb. ben, verbeeldende alle de gezigten van den Plaag en deszelvs omliggende landftreken, insgelijks enigen daar het Binnen- en Buitenhof, benevens de Vijverberg, met deszelvs om- en opftaande gebouwen, konfcig in vertoond worden. Nog een •vertonende de Witte Vrouwen Poort te Utrecht, en een ander, daar het oude huis te Perfijn, tusfen Leijden en 's Hage gelegen , in uitgebeeld was. Voorts een, daar de twee Poorten der ftad Delft, benevens de bruggens, en al 't geen men met een opflag van 't oog zien kan, zo als men van Rotterdam komt en de ftad nadert, in vertoond wordt, dat geen van de minften is. Zo heeft hij ook een menigte gezigten in en om Haarlem, en velen van Amfteldam, getekend en gefchilderd, daar onder een voor den Heer Gerrit Braamcamp, verbeeldende een gezigt van 't Rondeel naar de Munt en de Schape. markt, daar met roem van gefproken wordt, en ook in de veiling van genoemden Heer zijn weergaloos kabinet ten jare 3771, verkogt is voor 1225 guldens. Alle deze ftukjes zijn op een geestige en fixe manier geftoffeerd met beeldjes en beestjes, of landfchappen, naar vereisch van de hoofdonderwerpen. N. du Four te Parijs heeft verfcheidene ftukken van hem in 't koper gebieden, in prent uitgegeven. De tijd van zijn overlijden is mij niet gebleken. J. v. Gool, Nieuwe Schouwburg, II. D. bl. 364-366. Not. van het Kab. Schild, van G. Braamcamp, bl. 9. flttscm. ^Uttjftfï ïerkctt. jS'.ttid; 1779- in folio, f- *7c- Q s COM-  *Jö CÖMÏIIE.'(ALEXANDER) CONCEPTION'. COMRIE (ALEXANDER), ten jare 1708 uit een aa»> Zienlijk geflagt in Schotland geboren, alwaar hij in de grondtalen onderwezen zijnde, in Nederland is overgekomen, en aan de Hogefcholen van Groningen en Leijden geftudeerd heeft, alwaar hij zijn tijd zo'wel ten nutte heeft hefteed, dat zulks gevoegd bij zijn fnedig begrip, hij een fchat van uitgebreide geleerdheid heeft opgedaan, waar van hij geen geringe proeve gaf toen hij in den jare 1734 tot A. £» M. R PMlef. Dotlor wierdt bevorderd. Na een loffelijk examen te hebbeï ondergaan, wierdt hij nog in het zelvde jaar Proponent, en in het volgende te iVoubrugge. als Predikant beroepen, welke gemeente hij gedurende het ruime tijdvak van bijna 38 jaren toet veel ftigting zo met mond als pen heeft ten dienfte geftaan, hebbende in april 1773 affebeid van zijne gemeente genomen, om in werkzame ruste te Gouda het aangenaam genot te hebben van het aan hem gunftig verleende emeritusfchap. Hij ftierf in genoemde ftad den 10 december 1774, in den ouderdom van bijna 66 jaren. Behalven enige Twistfehriften heeft Comrie door den druk gemeen gemaakt: j.jgct 28/ 25/ C Des Oclcoft?. 3£njöftt 1751- 2'cfbc önift/ in ato. 2. -tSt^nfc&appcn teg «écfoofi?» Sb- 1753- metbt bnife/ in 4to. 3. iÈgfireöên 00 C. vah Schellingerhout, ïetjüeii / 4to. 4- Ober öc ;ebeh ctrfïe gknöagen bsn Den Catccfji.snm.s?. Sfctjö- 1753. 4to. 5. ©ets Sameliug ban 3C«jrcöcncn / II SMcn ïnjb. 1753, 4to. - Boekz., 1774. *- bl. 778, 779. Abkoude en Arrenberg, Naamregister, bl. 101. CONCEPTION (BEATRIX de LA), geboren den 5 nc* vember 1569, te Atgevalo een dorp in Spanjen, uit Don Pc* dko de Zunica, en Dona Antonia Palomeca , alle beiden gefproten uiteen der doorlugtigfte huizen van dat rijk, begaf zig tot den geestelijken ftaat, en wierdt Nonne in het kloos* ter van de ongefchoeide Karmeliten te Salamanka, ten jare 1591. Dertien jaren later, wierdt haar belast twee geestelijke Staters naar PontJje te verzeilen 5 her verbleef zij twee ja*  CONFLITA. (NIKLAAS) 2Jt jaren als beftierfter van de Proevelingen. In 1607 toog zij naar Brusfel, op die togt verzelt zijnde van moeder Anna van Jesus. De Aartshertogen Albert en Izaeella , op wiens ontbod zij gekomen waren, ontvingen hen op de vriendelijkfte wijze , en zij wierden voor enigen tijd in hun paleis gehuisvest. Deze Vorften befloten een klooster van hare orden te Brusfel te ftigten , over wiers Nonnen, zij Beatrix tot Abtdisfe aanftelden. Na dit nieuwe geftigt , met alle de voorzigtigheid beftierd te hebben, waar toe ene deugdzame en zorgvuldige huismoeder in ftaat is, verlangde zij naar Spanjen te rug te keren. Zij trok ten dien einde door Parijs, en kwam in haar klooster te Salamanka den 27 junij 1630. Na verloop van vier maanden wierdt zij tot Abtdisfe verheven; in 1646 wierdt zij door een hardnekkige waterzugt aangetast, die naar geene hulpmiddelen wilde luisteren, en zij ftierf in ene fleur van heiligheid den i2den meij van dat zelvde jaar, in den ouderdom van 76 jaren en 6 maanden. Beatrix heeft gefchreven: La vie de la Venérable Mere Anne de Jesus , Carmelite Efpagnole de la refome de St. Therefe Re. Cos- mar de Villiers, ex Variis. Tom. I. p. 260, 261. Paquot, Mem. litter. Tom. XIV. p. 214-2x6. CONDERS (BERNARD), zie KOENDERS. CONFLITA (NIKLAAS), geboren te Riemerswaal op het eiland Zuidbeveland in Zeeland, in het begin van de XVIde eeuw, een vermaard Digter van zijnen tijd, die door Güicciardin genoemd wordt een voornaam Digter en Burger van genoemde Rad, die grote kundigheden bezat; ook geeft hij het volgend Raaitje van zijnen digtgeest op, zijnde een vaars 't welk hij boven de deur van zijn huis plaatfte, wanneer Filips de II, toen Prins, naderhand Koning van Spanje, in 't jaar 1549 in die ftad kwam, om als Graav van Zeeland gehuldigd te worden. Eet was van dezen inhoud: Vidimus asfueto privatum lumine fo'.er,, Pallida turbato' vidimus ajlra die.  252 COKFLUENTIÜS. CONINCK. CONlNGSLO, Vidimus undantes homndos aquons testus ATos mi/erts Belgas cum obruit Oceanus. Vidimus at poftquamte, gloria noftra, Philippe, Cafarea proles femldeumque decus: Cuncca refutamus transa&i trifiia SeclL Qtwd prafens noftrum testificatur opus, Sit Heet exiguum, fit pro ratione voluntas* Nil facit ad vaftum parva carina fretum, Hoe weinig Fiups deze loffpraak in het vervolg heeft vél-* diend, leert ons de gefchiedenis van zijnen tijd. Guic- Ciardin, Hift. desPais-Bas, pag. 351, 352. M., 2. van BoxHorn , Kron. van Zeeland, I. D. bi. 459. P. de la Rue , Gelett. Zeeland, bl. 257, 258. CONFLUENTIUS (JOHANNES), is geweest een voornaam Orgelmaker, die het oude Orgel in de grote Kerk te Alkmaar ten jare 1511, heeft voltooid. * Eikelenberö en Boomkamp, Befchr. van Alkmaar, bl. 56. CONINCK (GILLIS de), geboren te Badleul een klein fiadje in Flaanderen, begaf zig den iöden december yr de orden der Jefuiten, onderwees de fcholastijke godgeleerdheid, gedurende lange jaren aan het Hogefchool te Leuven , en ftierf in die flad in jtmij 1633. Daar is van hem in druk: I. Commentariorum ac Disputationum in univerfam D. Thomas dotirinam .de Sacramentis ac Cenfuris. Antv. 1619. in folio.' 2. De Mortalitate, Natura R effizlibus Ailuum fupematutaliufH: R de Flde, Spe R Charitate. Antv. 1613. in folio. 3. Cimment. de Deo-Trino R Incamato. Antv. 1645. in folio! Dit werk is na zijnen dood uitgegeven. J. p. Foppens , Bibl. Belg. p. 28. Sotuellus, miiotk P. 12, 13. Val. Andr., BUL Belg. pag. 24, 25. Paquot, Mem. litter. Tom. VII. pafc. 358-3óo. CONINGSLO (GILLIS), of zo anderen hem noemen KoNiNGSLOY, Konstfchilder, is, zö van vaders als moeders zijde, uic Konstenaien gefpioten. Antwerpen was de plaata,  CONINGSLO. (GILLIS) ï53 I daar hij den 24 januarij 1544. ter wereld kwam, zijnde zijns 1 ouders afkomftig van Brusfel. Zijn eerfte Leermeester was 1 Pieter, zoon van den ouden Pieter van Aalst, waar toe 1 de familiebetrekking niet weinig aanleiding gaf, zijnde de I vrouw van Pieter, den ouden, zuster van Coningslo's moe1 der. Van hier geraakte hij bij een' ander Meester, geI uaamd Leendert Kroes, die inzonderheid zijn werk maakte, I van beelden en landfchappen te fcnilderen, zo wel in olie1 als waterverf; bij deze enige jaren doorgebragt hebbende, 1 nam hij de woning bij Gillis Mostaart, bij wicn hij zig in J de kost befteedde, en voor zig zeiven werkte. Vervolgens 1 ging hij reizen naar Frankrijk; Parijs, Orleans en meer andere I plaatzen in dat rijk bezoekende, met voornemen om zig ook naar 1 ttaliin te begeven; dan doordien zig de gelegenheid aanbood 1 om een huwelijk naar zijn zin te doen, trouwde hij te Ant1 werpen, vestigde zig aldaar met 'er woon, en was getuige 1 van alle de geweldige beroerten in die ilad voorgevallen, ter I tijd toe, dat die door de Spanjaarden belegerd werdt, wanneer 1 hij voor de gevolgen daar van bedugt, naar Zeeland vlugtte, I met voornemen o.n verder naar Frankrijk te reizen, en de J goederen die hij aldaar nog bezat, te verkopen; doch enige ij onvoorziene lotgevallen verijdelden dit voornemen; hij bleef m nog enigen tijd in Zeeland, en vertrok vervolgens met zijn 1 huisgezin naar Frankenthal in Duitsland, en van daar, na 1 verloop van tien jaren, naar Anfteldam, alwaar hij nog ten J jare 1604 leefde, a*!s toen den ouderdom van 60 jaren hebi bende bereikt; zeer waarfchijnlijk is hij hier ook geftorven. • In zijnen tijd zijn van hem zeer vele fchone ftukken ver* j vaardigd, waar van als nog in de kabinetten der liefhebbers, J zo te Amfteldam, als in Zeeland, te Frankenthal en elders voor til banden zijn. Van Mander hieldt hem voor den besten landR&hapfchilder van zijnen tijd; ook wordt zijne manier in dat I vak van fchilderkonst veel gevolgd, en de bomen, die wel :| eer dor gemaakt werden, beginnen al vrij wat naar ConingsI cp's trant te groenen, hoewel het fommigen van die Schilders J niet wildon weten, datzc deze kennis aan hem verfchulJigd  CCNNESTAGGIUS. CONÏIAAD. zijn, en hem die behandeling hebben afgezien en gevolgd. 3Marten van Cleeff, heeft vele van zijne nukken, met beeldjes en dieren geftoffeerd; en vele van zijne landfchappen zijn door J. Muller, G. Bolswert, Niklaas Visscher en N. de Bruyn in 't koper gebragt. Descamps, Vie des Feintres. Tom. II. p. 172. K. v. Mander, Leven der Schilders* II. D. bL.172. ïUfgcm. ^imfïfcï Seyicon. 1779. f. 171. - CONNES TAGGIUS (JERONtMUS), een Genuees van geboorte, heeft gefchreven: 1. De Bortugallice conjuntlione cum regno Caftellcc Hiftoriam. Francof. 1602. in 8vo. Zijnde dit werkje ook geplaatst in de Hifpania illuftrata van Andr. Schott en Joh. Pistorius. Tom. II. 2. Hiftoria delle Guerre della Ger* mania inferiore, eeist te Venetiën gedrukt in 1615, en vervolgens te Leijden in 1634. Dit werkje Jt welk met veel omzig. tigheid is gefchreven, verdient gelezen te worden; het verhaal der Nederlandfe Oorlogen loopt daar in van 1566 tot 1576. Konigii, Bibl. Vet. R Nova. voc. C. Saxi, Onomafl. Pars IV. p. 578. j. W. te. Water, Ilift. van 't Verb. der Eek IV. D. bl. 363. CONRAAD, de XXIIfte Bisfchop van Utrecht, geraakte tot die waardigheid na dode van Willem, die den 5 meij van het jaar 1075 ftierf. Conraad was een Stvadb van geboorte, en is geweest Kamerheer van den Aartsbisfchop van Mem., en was Beftierder der opvoeding, of zo als men nu fpreekt, Gouverneur van Hendrik den V, die namaals Keizer wierdt, en van wicn hij vervolgens de heerlijkheid van Oostfriesland ten gefchenke verkreeg, 't welk met geweld aan de Graven van Holland was ontroofd. Zo dra hij op den Bisfchoppelijken Roel was bevestigd, ging hij aan 't woelen tegens Dirk den VII, Grave van Holland, voltooide de verilerkingen aan het kasteel van Zfelmonde, die door zijne voorzaten ter beteugeling van de Hollanders, aangelegd, doch niet tot volkomenheid gebragt waren ; hij voorzag het met fchietgaten, fchansfen en kerkers tot bewaring van gevangenen, en leide 'er ene bezetting van zijn krijgsvolk in. Doch voornoemden Gra-  CüNRAAD. ss5 Grave Disk, belegerde rnqt behulp van zijnen ftiefvader Rosbert, Tsfelmonde, ten einde zijns vaders erfgoed terug te bekomen ; het wierdt. zo hevig door den Graav beftormd , dat de Bisfchop genoodzaakt werdt het op te geven, na een feilen ftrijd, waar in vele aanzienlijken van zijne partije gefneuveld waren, als onder anderen Gerlacus, Graav van Zut* phen, Damhert, Proost van Deventer, Walrum, Priester van St. Bcnifaas , en verfcheidene Schutters, Burgers en Schildknegten; dit deedt de Bisfchop ten enemalen den moed ontzinken, zo dat hij zig hals over kop in grote verwarring te fcheep begaf, en 'er ook nog velen van zijn volk verdronken» Door Keizer Hendrik den IV, werdt hem nog gefchon* ken, het graavfchap Stavoren, 't welk dezen aan den Mark. graav Egbert ontweldigd hadt, benevens de gewesten va» Oostergo en Westergo , alle in Friesland gelegen. Men vindt dit bij Heda opgetekend, zo wel als dat hij enig land dat hem in eigendom toebehoorde , aan de kerk van Utrecht fchonk. Ook heeft hij binnen de ftad Utrecht een nieuwe kerk , ter ere van de Maagd Maria van den grond af aan doen bouwen, na de aftekening van een der kerken van Milaan, en aldaar mede aan de H. Maagd toegewijdt; zijnde de oude kerk door Conraad zelve, ter tijd dat hij het leger van genoemden Keizer in Italiè'n volgde, verbrand. De Schrijvers van dien tijd getuigen, dat hij zijn nieuw■ geftigte kerk binnen Utrecht rijkelijk, befchonk, en daar een kapittel van Kanunniken bijvoegde, tot welkers onderhoud , de Keizer hem een gedeelte der penningen opfchoot. Eindelijk is hij, ten jare 1099 op enen woensdag, zijnde den 14 april in da paaschweek , wanneer hij na het lezen der Misfe , in een. z .luiheid bezig was met bidden, zo verhaalt wordt, door een Fries die op zijn leven ging, op ene fchelmfe wijze doorRoken, na genoegzaam 25 jaren de Bisfcboppelijke zetel te hebben bezeten, en wierdt in de door hem geftigte kerk begraven. De moordenaar ontkwam het met de vlugt, doch feaderhand gegrepen zijnde, wierdt hij op keizerlijk bevel, inet den dood gettraft. Ook vindt men 'er die den geweldigen dood  256 CONRAD. (HERIMANNUS) CONRADI. (PETRUS) dood van Bisfchop Conraad aan andere oirzaken toefchrijven. Valerius Andr. zegt, dat hij onder de klasfe der Geleerden moet gerangfchikt worden. Beka & Heda , Hifl. Ultr. cum notis Buchehi, in Hedam, pag. 137. Val. Andr., Bibl. Belg. p. 79, 80. A. Matthtei, Vet. fcver de wettigheid of onwettigheid van zekeren openen Brief Van -Keizer Lodewyk, was van zo veel belai?g voor genoemde Rad, dat-de Regering daar van, Conringius verzogt, om d.e zaak op het nauwkeurigfte te onderzoeken; deze deedt zulks> en gaf-in 't jaar 1672 een gefchrift in 't licht, genaamt 'Cenfu>a Diplomatis, waarbij bij middagklaar aanteont, dat die ze* genaamde open Brief, een verdigt Ruk is. Zijn voortreffelijk werk de Finibus Tmperii, Verwierf ïiëm ds blakende gunst des Keizers, die hem verzogt het zelve -no* eens nauwkeurig over te zién en te vermeerderen. Doch ter* wijl hij daar ijverig mede bezig was, naderde hij met fuelle fchreden het einde van zijne loopbaan-; ene ftèpend'é koorts greep hem -aan, verzeld van een fpoedige uitputting van kïagten, en het was aan deze zijne jongRe ziekte, dat hij bezweek den li december 1681, den ouderdom van 75 jaren bereikt hebbende» De Verhandeling van Conringius, de Paci per^einix foïieï Jmperii Germanici Ordines, Religiene disfiientcs-, ferva%d&, teil jare 1646, onder den naam van ijtèKJfcW Eubulié in V Vvb\ ft 3 80"  CONRINGIUS. (HERMANNUS) gegeven, heeft veel toegebragt om den vre3e in Duitsland te bevorderen. Ook zijn zijne godgeleerde fchriften tegen Muhlman, Valerianus Magnus , Vitus Erbermannus, Walen' bürch, en anderen, niet minder bekend j en hebben hem een onfterfeiijken roem verworven. Behalven de opgenoemden, heeft Conringius nog veelvuldige andere fchriften in 't licht gegeven; als onder velen, in het vak der Godgeleerdheid; Defenfio Ecclefta Proteftantium adverfus duo Pontificiorum argumenta, petita a füccesftone Episcoporum, ac Presbyterorum ab Apoftolis wque derivata. Concusfio fundamentorum fidei Pontiftcice enz. In dat der Medicijnen en Natuurkunde: Introdutlio in naturalem Phihfophiam. Item, in Artem Medicam. De Gennanicorum Corporum habitu antiquo R novo. De Plermetica JEgyptiorum vetere, R nova Paracelficorum Medicina enz. In dat der Gefchiedkunde, Staatkunde, en het algemene Regt: De Origine Juris Germanici. De Imperia Germanorum Romano, liber mus. De AJi p„ 1174. Ai Halver, Bibliotheca Anatmka. Tom. I. p. 359-, Biblioth. Chirurgica. Tom. L p. 347. & Biblioth. Medicina pra,clioe. Tom. O. p- 623--62Ö. C. Saxi, Onmh. liter. Pars IV. p. 9P4 j 395. Baillet, Jugem. des Scav. Tom. VI. p. , ï53- CÖNRIüS (FLÖRENS), wierdt ten jare isff'i teCcnmcfei terie provintie in Ierland, geboren. Na in enige 'beginzelen 'van letteroefeningen 'onderwezen te zijn, ging Mi nog kcal jong zijnde naar Spanjen, en toog bet Rekollétten kleed aam Zijn letterloop zo in de philofephië als -godgeleerdheid ten einde gefneld zijnde, ging hij haar Rome, alwaar hij zig nóg bevond, toen Paus Klemens be VIII hem tot Aartsbïsfchcg van Tuam aanftelde, en Koning Fiu'rs de II* zohdt hem naai Ierland te rug, om tot raadgevend hoofd aldaar aan de rebellerende Roomsgezinden te verftrekken, aan wien door genoeu;den Koning, tot enderfteuning, ene bende Spaan: krijgsvolk orider bevel van D. Joan dAquilA, wierdt gezonden. 'CoimiuJ begaf zig naar de plaats zijner voorbeschikking, na alvoiehs Parijs te hebben bszogt, alwaar hij dóór den Pausfclijke Nuntius tot Aartsbisfchop wierdt gewijd. Doch het lerfi cn Spaa> ■je léger te Kimjale door de Engelfen ten eüemalèn vtsrftageri zijnde, wierdt Confuus met name verbannen, en genóodzn:Vt elders ene veilige verblijfplaats te zoeken. Fiürsrklll verfdiafte hem in 't vei-v'olg altoos de middelen om ruim te kunnen beilaan, zo wel in Spanjen daar hij éérst zijn to'eviugt nam; als vervolgens in dc Nederlanden, daar hij zig ten jare 1B05 naaf toe begaf. Die zelvde Koning rtigtte, op zijn aanzoek, h&tlerfe Éekolletten klooster tc Leuven,..gewijd aan St. Aittoón yan Paduat Waar van dë Aartshertogen Albert en Izabella den éeril-eii Reen leiden. Omtrent 't jaar 1625 keerde Goneius naar Spanjen te rug, vestigde zijne woonplaats të Madrid', éri ftierf" iö die ftad, den 18 november 1629, in den Ouderdom" van 68 ja; ren. Zijne beenderen wierden in 1654 naar Leuven gevoerds .en in de kerk van het door hem geftigte kloisfór btegraveh. Cosinus, die gants niet onbedreven Ms ih de Rh'aclfö gedgeleerdheid, dccii op toe flsaffe wijze g?bï>m?en 8$8 de te" & 4 ^*  2 ambt te doen ftiiftaan, tot dat bet gefchil zou gefleten zijn; dan de Magiftraat van Leijden gebood hem, in zijnen dienst voort te gaan. In dezen ftand der zaken, liet Coolhaas in januarij 1580, .zijn eerfte verantwoording drukken, en daar na in meij, de tweede, of breeder berigt van de fchenringe te Leijden, ook van enig gefchil met zijn' ambtgenoot Lukas Hespe; deze dreef: „ dat alle de genen die met hem ter tafel des Heren „ zouden gaan, in alle ftukken met hem eensgevoelig moesten „ zijn , of hij wilde 't brood des Heren niet met hun breken , „ noch hen voor Broeders houden." Coolhaas daarentegen, zeide : „ wij zijn fchuldig voor Broeders te houden, die met „ ons in 't fondament eens zijn en in vrede met ons willen „ leven, al is 't dat ze niet alles weten te verftaan dat wij „ verftaan. Anders zou men Plus, Luther, Zwinglius en „ andere vrome Leraars, ook vele Kerken in Duitsland, Zmt„ zerland, Denemarken,Engeland en elders, moeten verwerpen; „ doordien zij niet alle in alle ftukken met ons van een ge„ voelen zijn." Hespe ftelde naderhand in den Kerkenraad te Leijden, twee vragen voor: „ lm. Of de Kerk te Leij„ den, altoos van de andere Kerken zoude afgefcheurd blij„ ven, dan niet? lldo. Als 'er huiden cf morgen enige ver„ fchillen over 't ftuk van Raiigie mogten voorvallen, wie „ daar over zoude beflisfen ? de Magiftraat, of enige Kom,, misfarisfen bij haar daar toe gelast, of de Klasfen en Sij„ noden?" Op hst Ijte, antwoordde de Kerkenraad: „ dat „ zij zig niet van andere Kei ken, maar andere Kerken zig van „ hun hadden afgefcheurd, en nimmer iets hartelijker begeer„ den, dan zo veel in hun was, vrede te hebben met die „ Kerken, ja met alle menfen." Op het 11*, gaf men ten befcheide: „ dat ze zig den woorde Gods onderwierpen, en „ bereidt waren, zig door 't zelve te laten beoirdelen." .Coolhaas op drie vragen hem te voren gedaan. lm»., Of hij „ bereidt was met zijne partijen van harten te verzoenen?" gaf tsn antwoord: „ Ja, en dat uit 's harten grondt." Op de llde. „ Of bij te Leijden ook enige ar.dere lefe voornemens » was  ^7» COOLHAAS, (KASPES) „ was in te voeren, dan die, welk? dus lange aldaar en „ door gants Holland was en wierdt gepredikt?" Was zijn terigt: „ dat hij van geen andere Iere wist, dan van de Eij. «i be!fc Schriftuur, de iere des Ouden én Nieuwen Testi. „ nierifs, en daarom geen andere Iere hadt geleerd, noch be„ geerde te Ieren?" Op het lilde: „ of hij niet mede be. „ geerde te komen in Klasfen en Sijnoden, en bereidt was „ zig het oirdeei der Broederen t'onderwerpen ?" was zijn antwoord: „ Ik weigere niet in Klasfen en Sijnoden ge„ roepen zijnde, te komen, en ben bereidt, mij door den ailerniinften der gemeente, ja van een ieder, door God* j, woordt te laten onderrigten, en (haffen; ook uit Gods „ woordt overtuigd zijnde, mijn fchuld te bekennen, en van „ onregt te wijken. Maar indien de Klasfen of Sijnoden» „ naar hun eigen goeddunken, wetten, en menfeüjke inftel„ lingen, zullen oirdelen; dat hij dan dagt, aan dat oirdeel „ niet onderworpen te zijn , want, dat hij eenmaal een Mon„ nik geweest zijnde, hij niet voornemens was de kap weder„ om aan te trekken , noch zig aan menfeüjke inftellingen tas „ laten binden."- Wijders deedt Coolhaas nog ene bijzondere verklaring van zijne rekkelijke toegevendheid en verdraagzaamheid, over ettelijke punten; als ondei anderen: „ Dat „ hij voor een Broeder wilde houden, iemant die niet vcr„ ftaan konde, dat den doop den kinderen toekwame; doch „ die niettemin, den genen die hunne kinderen lieten dopen, „ niet verachtte noch verdoemde, noch zijn gevoelen in allé „ andere ftukken met de Gereformeerden eens zijnde, ande„ ren wilde opdragen: dat hij ook niet weigeren wilde, het „ brood, des Heren te breken met de genen , die van dè ma„ niere der tegenwoordigheid van Christus lighaam in 't „ Avondmaal gevoelden met de Lnterfen, en die nogthans de „ Gereformeerden wegens hun gevoelen over dat punt niet „ verfmaadden noch veroirdeelden." Verders: „ gelijk de „ Kerkendienaars, moesten lijden, dat een ieder ter predik». .„ tie kwame; alzo ook moesten toelaten, dat de genen, die „ in Christus naam gedoopt ware.n, en zig van openbare j, zon-  COOLHAAS. (EASPF.P.) *7I „ zonden onthielden, ter tafel des Heren kwamen, zonder ^ aantekening hunnes naams, of enig ander verbond eh belofte, OP hun eigen beproeving. Ook wilde hij voor i Broeders houden, de genen, die in alle andere ftukken ' met de Gereformeerden eens zijnde, alleen het ftuk of de ', manisre der eeuwige Verkiezinge niet en verftonden;" zeggende: „ dat hij de manier der Verkiezinge niet begreep, en „ ook hieldt datze niemant regt verftond. En dewijl Gods 3, woord de menfen niet hadt gebonden, aan 't gevoelen van Calvyn, Zwinglius, Luther en anderen, zo zoude hij „ ook niemant daar aan kunnen binden. Alleen moest men ' zig aan dezen regel houden: Dst Gon geen oirzaak is van „ enig menfen verdoemenis, noch de mens oirzaak zijner za. „ ligheid, en dat dicrhalven die zalig worden, het uit genade worden; en die verdoemd worden, door hunne eige ' hoogheid verdoemd worden." Deze gerugtmakende zaak wierdt eindelijk, na lange handeling, door tusfenfpraak -van Ysbrand 15alk , Predikant te Jr.t'verpen, op den ioden augustus, verbleven aan vier wereldlijke en een gelijk getal kerkelijke perfonen, die weinig kans ziende om dit verregaand gefchil door ragterlijke uit-' fpraak te beflisfen, het op een anderen boeg wendden, en alie pogingen te werk ftelden om bij wege van akkoord partijen te bevredigen; dit gelukte, en op den 29 oktober 1579, wierdt met wederzijdfe bewilliging, een vereniging en verdrag getroffen, van dezen inhoud: „ Al xt geen ter zake van deze on„' enigheid gezeid of gedaan mogt zijn, fou men in vergetenis l begraven; mits dat Pieter Kornelisz. en zijn aanhangers ter ene, en Coolhaas ter andere zijde, de fchuldbekenning, hun voor te fchrijven, zouden doen. Dat de Kerk„ regering zou zijn als te voren. De verkiezing der Ouder'-, liirgen en Diakenen gefchieden door den Kerkenraad; doch ][ invoegen, dat ze altijd een derdendeel meer perfonen aan „ de Magiftraat zoude voorftellen , om twee derden delen „ daar van bij de Magiftraat goedgekeurt, en daarna de ge„ mcente vcorgeftelt en voorts bevestigd te worden. De Wet- „ hou-  272 COOLHAAS. (KASPER) „ houders zouden altijd twee hunner ambtgenoten , zijnde „ lidmaten der kerke, mogen doen verfchijnen als toezien„ ders in den Kerkenraad, zonder Rem te hebben, en onder „ belofte van te verzwijgen, 't geen 'er verhandeld wierdt. „ Pieter Kornelisz. zou weder in zijn dienst treden, ea „ Johannes Hall tot den zijnen bekwaam gefchat worden„ alles buiten verkorting van 't regt eniger andere kerken. „ Coolhaas zou zig aangaande zijn uitgegeven boeken den „ Klasfen en Sijnoden, of wie die zijn zouden, onderwer„ pen , en zig bereid houden fallen tijden rekenfehap van „ .zijne Iere, en der waarheid, met Gods woord overtuigd' „ zijnde, plaatze te geven." In de Nationale Sijnode die in meij en junij des jaars 1581 te Middelburg wierdt gehouden, onderzogten de Predikanten ook de fchriften van Coolhaas, en verklaarden ze ergerlijk, en ftrijdig te zijn tegens de reine leer en tegens zig zeiven; voorts verwezen zij hem tot openbare fchnldbekentenis. Doch Coolhaas hadt hier geen oren na,"en weigerde zig het oirdeel der Sijnode, als die houdende voor partij, t'onderwerpen. Waar op de zaak voor de Staten van Holland wierdt gebragt, die op rapport van hunne Kommisfie tot onderzoek, het befluit namen: „ dat die van de Kerk met de cenfuren „ zouden procederen, zulks zij naar Gods Iere en woord be„ vinden zouden te behoren." Ook verflonden de Staten, „ dat de Magiftraat van Leijden mede tot uiterlijke ftraf zou„ de procederen, zulks als naar regt en redenen zou beho„ ren." Dit laatfte bragt men voorreden bij, dat hij beleden zoude hebben, niet eensgezind te zijn geweest met de Gereformeerden , en zig egter als Leraar derzelve hadt gedragen. Met dit al hieldt de Magiftraat van Leijden hem de hand boven 't hoofd; en zelvs, na dat hij in maart van het volgende jaar in de Sijnode van Haarlem was ge-excommuniceerd, liet men hem zijn' volle gagie van 200 guldens jaarlijks en 30 guldens voor huishuur, nog volgen, tot dat hij twee jaren daar na, ene andere gelegenheid krijgende om voor zijn ziekelijke vrouwe, en zes kleine kinderen, den kost te winnen, den Wet-  COOLHAAS. (KASPER) 273 Wethouderen voor hunne gunfte, en 't genot van onderhoudt, bedankte, en zig federt met distilleren geneerde. Uit deze twist met Coolhaas ontftond een zeer grote verwarring, onlust en ongenoegen in de Leijdfe gemeente; velen begaven zig tot andere gezindheden; 't Avondmaal wierdt in geen anderhalf jaar gehouden, en toen men het ten jare 15^2 weer hieldt, gingen niet veel meer dan 100 perfonen ter tafel. Ten jare 158e wierdt de zaak van Coolhaas op het Haagfe Sijnode gebragt. Zedert zijne affnijding hadt hij zig wel van prediken, maar niet van openbaar fchrijven ter zijner verdediging onthouden, en dat niet zonder fomtijds de Iere en handelingen der Kerkdijken vrij fterk te gispen. Zulks gefchiedde genoegzaam met oogluiking van de Staten van Holland en de Magiftraat van Leijden. Doch de Predikanten waren zo toegevende niet, zij beklaagden zig deswegens bij den Landvoogd Leicester, en bragten het met hunne klagten zo verre , dat Coolhaas voor de Sijnode gedaagd wierdt. Doch door tusfenfpraak van *s Graven Gemagtigden, wierdt 'er zeker verdrag aangegaan, behelzende: „ dat Coolhaas de Ne„ derlandje Belijdenis voor fchriftmatig zou aannemen, uitgeno„ men *t ftuk der Verwerping in 't 16de punt, aangaande „ 't welke hij zoude bekennen: dat al de gene die zalig wor„ den, niet door hunne eigen verdienrten , waardigheid of „ heiligheid, maar alleen uit loutere genade Gods (die de „ goede wille werkt inde uitverkorenen) zalig worden, en „ dat de genen die verloren gaan, om hunne eigen fchuld „ verloren gaan, en dat God daar geen oirzaak van is. Dit „ bekennende, zou hij als een lidmaat der Kerke ontvangen „ worden; en 't geen hij verder diesaangaande noch niet ge„ noeg verftond , gedragen worden , mits ftilzwijgende en „ niet drijvende noch bewerende van d'algemere genade Gods. „ over allen en enen iegelijken mens. Voorts, dat hij naar „ verloop van zes maanden, tot een Dienaar des woords wet„ tiglijk van de gemeente beroepen zijnde, opentlijk en zon„ der tegenfpreken van iemant, zou mogen prediken." Hier •p ging hij dagelijks ter kerk'en ook ten Avondmaal; en, omVil. Deel. S trent  *?4 COOLHAAS, (WILLEM) trent twaalf maanden daar na, predikte bij tweemaren te WatWÉtt* op aandrang van Pieter van Os, Predikant aldaar, dis, oud en met den fteen gekwelt was, waarbij zig hst ver* zoek de, Ambagtsvrauwe van het dorp voegde; dan dit baarde hem nieuwe kwelling, en haalde hem ene beftraflmg van den Kerkenraad op den hal?e; niet, zo als zij zig uitdrukten ; u eau het goe.de werk dat hij verrigt hadt, maar om dat hij a, zulks zonder verlof van den Kerkenraad en Klasfis. van n MQi&Qi hadt gedaan.M Het blijkt mij niet dat Coolhaas W 'E vervolg den leer Roel meer beeft beklommen, maar wel, dat hij ten jare. 1615 te Leijden is overleden. Zijn Afbeeldzel in st koper gemeden, gaat in verfcheidene formaten uit; ook fs 'er hier een. bijgevoegd, door de konstrijke hand van R« Yinkeles vervaardigd, Coolhaas, heeft verfcheidene doch meest Twist- en Verde, digingsfch'ïiften ifi 't licht gegeven, als onder velen; i. egufc Öfiffite ban be H^aaijkaat ban XcijDcn, 1579. in Ato. cn 8bo» g, (fciifihatic/ öat ié $>crscIijÏ5Üi0 ban ;tfurc pointcn fcer %<& ve cn?, itcijb, 1585- 4to, 3, jèfecfcere pointcn uit Die l\ €>obt MiM ^ffeiftuur cn batoïg ban bicn. ecncuicti/cty. gu. j5$0t 4to, 4-. In zrjne geboorteftad te hebben doorgelopen, genoot hij ook aldaar op 't Gijmnafium, den tijd van een jaar, het onderwijs der Profcsforen inde hebreuwfe en griekfe talen, en indephilofophie. Daar na fludeerde hij te Utrecht, in de oosterfe talen en oudheden onder den Hoogleraar Dav. Mill, in de philofophie onder Musschenbroek en ODé, in de latijnfe en griekfe talen, Roomfe oudheden en gefchiedenisfen , onder Duker en Drakenborg, vervolgens in de godgeleerdheid onder van Ali-hen en van den Honert. Onder voorzitting van den Profesfor van Ali'hen verdedigde hij in 't openbaar, op den 6 december 1733 > &ne taalkundige Verhandeling over de woorden ntrr„, Uio-rc, & Hkttsvw. Op den 4 april 1735 werdt hij onder de Amfteldamfe Klasfis geëxamineerd en tot Proponent aangenomen; vervolgens den 1 december 1737 als Predikant te Langerak over de Lék, onder de Klasfis van Utrecht, bevestigd. Ten jare 1753 heriep men hem als Profesfor Ling. R Antiq. Oriënt, aan het Illuftre School te Amfteldam; en hij deedt in die hoedanigheid den 4 januarij 1754, zijne Inaugurele Oratie , over de noodzaaklijkheid der Heilige Tialkunde voor elk regtaartig Godgeleerde cjc. Den 31 januarij 1755, werdt hij in de zelvde ftad, te gelijk met Petrus Curtenius, Profesfor in de godgeleerdheid aan de Illuftre Schoie, te zamen tot poften Predikant beroepen, doch onder voorwaarde: „ dat, bij 't eerfte aflterven van enen der andere „ Predikanten, geen ander in de plaats zou beroepen wor„ den; om alzo 't getal daar van wederom op 29 te brengen." Coolhaas huwde den 6 april 1756 met Maria Margaretha Makreel, bij wie hij geene kinderen heeft verwekt. In meij 1773 overviel hem ene benauwende borstziekte, die I4 dagen aanhieldt, en hem zagtelijk deedt ontflapen^den 3often van genoemde maand, in den ouderdom van 63 jarenen bijna 8 maanden, en bij is den 4 ïm daaraanvolgende in de Oude Kerk begraven. Ook gaat zijn Afbeeldzel in prent uit. Daar is van dezen Ploogleraar in druk uitgegeven: 1. Uis-. fertatknes Crammatko-Sacrce, quibus a-;alo^ia temtomm £ƒ modo4 S 2 nm  vt& cools. (jüli-us) coomans. cjohanna) mm tfebmce hingv%- mvesHgatur gf illujlratur, ^wj/?. gr?, 2. Obfervationes Philohgico-E.xegetic-ce m quinque Mtfts Libros, altosque Hbrot Hiftor.kos Veteris Teftamenti. Ib, 3. Dis* fertalfy de Interrogativnibus in Sacro Codice Hebrceo non temere admiitsndis. 4. ^afeobjS iöojfïclmgci} niet , 4. éptifafteft of fl?ööcrz-ïttm!!-offcr/ aan ben jcïföcn, 5< 3an ben ïfoocfeèl; ï^ccc 0, Abr. van per Myl, cj, nfïuoe ban 't <©i!be $0$ (d 'f ,Oif?ilr{ en;, Ge-  cgoren. rftöït&sï ïs) tr? Gemelde Heer J. Cats , teen ter tijd Penfroraris van Middelburg, fpreekt in zijne Vrouw tot de -Zeeitwfe Jufferfchap das loffelijk van haar: Jönckvrouwen, foo jé kont, Iaet uwe kloècke (innen Ecfoecken, als het past, èe negen S'irnggudinnen, Klimt op den Maagdenberg, oock Tnet efcn échten Vt»t* Gelijck tot baren lef de Zeeuw fche Ptr el dottt, ■Al hoeft de reijne trou -haer finnen ingenomen, i\'och laetfe niettemin, noch laetfe niet te komen Daer Clio fit en qneelt'; en toont u met der daer» Dat even Pinthis zeifs üen Vi'ouWen 'OpéR llïet. Te regt noemt Vader Cats haar de Zeeliwfe "Perel; doordien izij in geestigheid, netheid, befclteidenheid en meer -andere deugden, die zulk een bekoorlijk wezen van een vrouWsparfoon maakt, in haar met den grootften glans hebben uitge» blonken» — Paouot, Mem. litter-, Tom. Vil-, p. 6-8-, offr P. de la Rue, Gelett. Zeeland, bl. 2.7. COOREN (KORNELIS> geboren te Middeibrxg den &3&» feruarij 1679, begaf zig, de latijnfe fcholen doorgelopen zijnde, Baar Utrecht, alwaar hij 'inzonderheid in de godgeleerdheid Rudeerde, onder de Hoogleraren Melch. Levdekkkr, Ger» hard de Vries en Herm. Witsius ; vervolgens Proponent .geworden zijnde, wierdt hij in de nederduitfe gemeente vajl Sandwich in Engeland beroepen-; -alwaar hij tot het jaar iöp'8 verbleef, teen men hem op den zvften meii rot Predikant -ia de Engelfe gemeente te Middelburg zijne geboorteplaats aan» Relde, op de zelvde jaarwedde als de Nederduitfe Piedika'rïten> Hier Rondt hij tot zijn dood, dit na ene langdurige ziekte» voorviel, den 25 februarij 1724'» Uit het Engels heeft hij in het Nederduits vertaald* i. %t XlIIöc «Sap» aan Be Renirinm/ terDcDigb treen öc berkevcè uictcsaiiigcn / baar ohcr gemaakt/ bcfcn:cbcn boa? cm ^icbfe fcant ban «Salon/ en rjerict tot bie 'ban öat ca riabuci^ «Ö^aab* fchappen ban ^oojbhjallcé tin. JHiitóel'b. 1713- 8bö. ö. &tS£ t» ïslaar JDatoog ban Dc cntooogln-nficiu feat fcc Dtnkipg joöïw S 3 nut*  273 COOREN WINDER. (DAVID) " ontdaan Itjjt Stof cn Beweging: mitsgaders, enige Redevoeringen over be .Oatnur ban God en bet Pad. Hift. -X. D. bl. 45i j 452- 459- 470. 474» 475- CÖORNHERT (DIRK VOLRERTZOON) h géboréné Amfteldam ten jare 1522, uit aanzienlijke Burger öüdêrSï <5jï> de zijn Vader eên Lakenkoper geweest, Van weiken bande?, hij zig, fchoon 'tegen den zin zijhèï Vrouwe, onttrok, om zig aan zijne befpiegelingen Over te geven; ook liet hij alles wat de kostwinning betrof alleen ('e zorge zijfier huis vrouwe* dat een fnedig wijf was, aanbevolen. Dirk, het onderwerp Vaft dit Artijkel, was de jongde van drie zonen. De budfte, Klf> Heut genaamd-, bevorderde ten jare 1566 enz. gretólijks de reformatie te Amfteldam; en het was door 2ijn toedoen, dat Brederode in hét volgende jaar binnen die ftad kwam; doSn om zij re vrijheidlievende gevoelens vervolgd, wierdt hij gè* noodzaakt als balling buitens lands te zwerven. De middel Re zoon, Frans genaamd, wierdt mede oitt zijne pegihgen tot het bevorderen der vrijheid van burgerft&at eh |tWïdlêtlltj gedrongen > zijn vaderland te ruimen, ön Wèrdr. eei lang döö? Alva ingedaagd, tot eeuwige ballfngfthap ggdöeïhd ers ï§n§ goederen verbeurd verklaard, ingevolge vönnic des Blesdïaadi van den ï feptembet 15ÖS, die men bij MarWS Sent. bl.-n.t. geboekt Vmdb Amfttdam \an der S/önfitfWW Juk veile*!, ©0 $ 4 Mi»  28o C00RN11ERT. (DIRK VOLKERTZOGN) aan der Staten zijde overgegaan zijnde , is Frans ten jare 1578 aldaa» tot Kommisfaris van Huwelijkszaken aangefteld, en teffens tot Secretaris van dat kollegie; klimmende voorts in 1580 op tot Schepen. De oudfte dogter van Volkert is gehuwd geweest aan Hendrik Kuik, die in 1549 Schepen, en in 1558 Raad der ftad Amfteldam was. De jongfte dogter is mede gehuwd geweest aan een man van aanzien, Paulus Kersten genaamd. Het eerfte dat Dirk tot het befchaven van zijn verftand ter harte nam, was, dat nij naar de gewoonte van dien tijd, ene reize ondernam, daar toe Spanje en Portugal verkiezende. Bij de terugkomst van zijnen togt, beging hij een ftap die hem vervolgens vele onaangenaamheden brouwde, ik bedoeie hier zijn huwelijk met Neeltje Simons , die wel van zeer goeden huize was, en zelvs aan het geflagt van Brederode vermaagfchapt, doch geene middelen hoe genaamd bezat, en door het aangaan van dezen egt, geraakte Coornhert in het zelvde geval, doordien zijn vader die reeds overleden was, bij testament hadt bepaald, dat ingevalle zijn zoon Dirk zig aan dit meisje door trouw verbond, hij hem onterfde; de moeder die nog leefde was niet rekkelijker in dit geval, en zij volgde het voorbeeld van haren man. Om een middel van beftaan te bekomen, begaf hij zig als Hofmeester, in dienst van Reinoud van Brederode, Heer van Vianen en Ameiden, die veel van hem hieldt en altoos zijn vriend is gebleven; maar met dit al bankte hij 'er niet lang, want hij kost zig niet naar het hooffe leven fchikken; de ftaatkunde, listen en vleijerij die daar in zwang gingen, waren niet berekend voor zijne denkwijze; hij verzogt dan zijn affcheid en verkreeg bet» doch bleef de gunst van Brederode behouden, die hem ter oirzake van zijn fnedig vernuft, naderhand nog in vele gewigtige zaken heeft gebruikt. Ten einde aan de kost te komen, zette hij zig te Haarlem neder, en oeffende de Plaatfnijderskonst, die hij uit liefhebberij in zijn jeugd hadt geleerd, en tot die tijd enkel tot uitfpanning hadt geoeffend; dit kwam hem nu wel te ftade en verftrekte hem tot een ruime kostwinning.  COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) ■ a«i nïng. De voornaamfte, kapitaalfte, en beste prenten naar de fchilderftukken van Heemskerk, zijn door Coornhert in 't koper gebragt; als de Bethlehemfe Kindermoord; de Balk in eb gen oog, het Bachanaal, de grote Kruisfiging, de 12 Schermers, de 12 Patriarchen ', het leven en lijden van Jesus, en een grote menigte anderen. Hij was zo naarftig in het waarnemen van zijn beroep, dat hij op zekeren tijd buiten Haarlem in het Hout wandelende, om zijn geest enigzins te verlustigen, op het zien van veel volk, 't welk voor de kroegen zat te drinken , zugtende zeide: Is 't niet droevig, dat die menfen te veel liebben, 't geen ik te weinig heb ? hier mede den kostbaren tijd bedoelende, dien zij nutteloos verfpilden. Hoe voordelig hem het ook in dezen ftand toelachte, bleef hij 'er egter niet bij. Enige punten van den godsdienst maalden hem bijster in 't hoofd, en wel inzonderheid het Ieerftuk der Predestinatie of eeuwige Verkiezing; en zig verbeeldende dat hij 'er de oplosfing in Augustinus en andere Kerkvaders van zou vinden , die niet anders dan in de latijnfe taal voor banden waren, befioot hij, fchoon reeds 30 jaren oud zijnde, die taal te Ieren , en hij nam daar toe Dr. Basilius , naderhand Raad van Prins Willem den I, tot zijnen Leermeester. Zijne vorderingen in deze ondernomene taak waren zo groot, dat hij daar in onbegrijpelijke voortgangen maakte, en niet alleen binnen kort de beste latijnfe Schrijvers met vrugt konde lezen, maar zelvs enige werkjes van hen, als Cicero, de Ojficiis, Seneca, de Benefic. en Bosthius de Covfolat. Philofoph. in het nederduits heeft vertaald. Hier door vermeerderden aanzienlijk zijne verftandige vermogens, en hij geraakte bij velen om zijne geleerdheid in grote achting. De Regering der ftad Haarlem bezorgde hem een Notarisplaats, en den isden januarij van het volgende jaar wierdt hij tot Secretaris van die ftad aangefteld, waarbij ruim twee jaren daar na, namelijk den 14 maart 1564, het ambt van Peniionaris wierdt gevoegd. Het waren niet alleen deze beide werkzame posten die hem enen duurzamen arbeid verfchaften, maar hem wierd daar te boven nog het behandelen der belangrijkfte zaken toeverS 5 trouwd,  282 CÖORNHËRT. (DIRK VOLÈERT200N) trcuwd, en hij wierdt verfcheidene malen wegehs de ftad Haarlem aan Prins Willem den I. gezonden, om met dien Vorst als Stadhouder van Holland te raadplegen. Inzonderheid leverden de jaren 1565, 1566 en 1567, een rijken oogst cp voor zijne werkzaamheid, door de veelvuldige belangrijke zaken waarin hij in dat merkwaardig tijdvak werdt gewikkeld» Heer Hendrik van Brederode namelijk, die reeds ten huize van zijnen vader onzen Coornhert grondig hadt leren kennen, en van zijne onkreukbare trouwe en bekwaamheid was over^. tuigd, maakte gebruik van zijnen raad en bijftand, in de zaken die tot befeberming en ftaving der vrijheid ter hand genomen wierden; en deedt hem, nu te Pinnen, dan te Ütreck, fomtijds ook te Amfteldam, of op hst huis te Kleef bij zig komen, of kwam Brederode zelvs wel tc Haarlem bij hem. Men vindt 'er die willen, dat Coornhert de opfteller zou zijn vari het vermaarde Verbond en Smeekfchrift der Edelen, fchoon anderen het aan Aldegonde of aan Balduikus hebben toegefchreveh; ja zelvs dat Coornhert zig liet overhalen, om het Smeekfchrift uit naam der Edelen, aan de Plertoginne Gouvernante te overhandigen. Dit vermoeden grond zig, doordien Jnen in een Iatijns handfehrift aan den Heer J. WiliielmiuS behorende, en de levensbefchrij vingen van de voornaamfte Geleerden in Europa bevattende, het volgende leest.' „ C00RS„ hertius a Brederodio fuit perfuafus , ut llbellum fupplicem, „ a Nobilibus Belgis conferiptum, Marcarem ParMensi tradê„ ret. Ob quam caufam in vincula fiat conje&us R Hagam de„ duüus." Dat zulks niet ten aanzien van het eerfte Smeekfchrift heeft kunnen plaats vinden, weet men, doordien het door Brederode zelv, van een ganfen (toet Edelen verzeld, aan de Landvoogdes wierdt overhandigd; dus zou het plaats hebben moeten vinden betrekkelijk het tweede of derde, want van meer Smeekfchriften vindt men in de Gefchiedenis peen gewag gemaakt; dan de geleerde Hoogleraar Ji W. te Water toont de onwaarfchijnlijkheid hier van zo grondig, dat men moet befluïten, dat die Levensbefchrijver niet te regt is onderligt geweest. Hst  COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) 3.B3 Het zij dan dat hij deel aan het opflellen der Smeekfchriften gehadt hebbe of niet, zeker is het, dat zijne verknogtheid aan den huize van Brederode en andere voorflanders der vrijheid, oirzaak was, dat hij te Haarlem in hegten is wierdt genomen, en met de privilegiën van die ftad ftrijdende, naar 's Hage wierdt gevoerd en in den kerker opgefloten. Ten jare 1568, Heet hij maanden lang in dit akelig verblijf, en het gerugt liep zelvs dat men hem binnen kort den kop voor de voeten zou leggen. Dit nare vooruitzigt verbijsterde zodanig zijne huisvrouw, dat aan haar mans verlosfinge wanhopende, zij de arme en met befmettelijke ziekten bezogte merifen ging oppasfen, in hope van mede befmet te zullen worden , haar man dit gif ook mede te delen, en dan gezamentlijk te flerven. Maar Coornhert, dit heilloos ontwerp gewaar geworden zijnde, berispte haar ernftig, haar vermanende om zulks na te laten, en met een gelovig vertrouwen de uitkomst Gode te bevelen, die men nimmer moest verzoeken. Ook fchreef hij in den benauwden kerker en toen zijn leven zo veeg ftond dat hem weinig hoop overbleef om het te behouden , verfcheidene ftukjes, als onder anderen: ©an %icf cn Xecbt/ ban ï?eope cn ©icc;e/ en ban een Ctjnstdijh ge* laten ï'?ait; verders nog vervaardigende, in dit zelvde akelig verblijf, Dc 9Eof bcr «öebangenté/ 'c «Compaq bcr fitste/ en veel andere digtftukjes meer. Doch hij wist zig zo mannelijk te verdedigen, dat men hem, tegen alle verwagting aan, uit den kerker flaakte, en 's Hage tot gevangenis gaf; egter op de fterke aanmaning zijner vrienden, en bijzonder van Artus van Brederode , die hem verzekerde, dat 'er van Brusfel bevel was gekomen, om hem andermaal te pakken en op te fluiten, nam hij in ftilte de viugt, eerst naar Haarlem, en vervolgens naar Kleef, alwaar hij zig weder met Plaatfnijden geneerde. Omtrent dezen tijd ftondt hij niet alleen aan de vervolgzugt van de belagers der vrijheid bloot, maar haalde zig ook den haat van fommige Kerkdijken, inzonderheid van de Gereformeerde belijdenis, op den halze, grotelijks vercirzaakf doordien hij niet aan alles wat Calvyh en Beza geleerd  a?A COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) leerd hadden, zijn ze>el van goedkeuring wiide hangen. Het fchijnt egter, dat de voorftanders der vrijheid zi'.ne hulp en. medewerking weder behoefden, want na dat in 1570, 10 of n fchepen, aan onderdanen van den Stant behorende, door die van Embden aangehouden waren, vervoegde hij zig bij den Graav van Oostfriesland, om derzelver ontflag te verzoeken; doch dit niet gelukkende , hieldt hij bij hem aan, dat de Drost van Embden mogt werden aangefchreven, die fchepen bedektelijk van volk en leeftogt te voorzien, met verlof om die naar'elders te vervoeren, het welk opdien tijd geweigerd, doch naderhand toegefiaan werdt. De Staten van Holland ten jare 1572 vastelijk befloten hebbende, om de fterkfte maatregelen te werk te Hellen tot handhaving van hunne vrijheid tegens het Spaanfe geweld, keerde de beroemde banneling ook weder naar zijn vaderland te rug, en wierdt tot Secretaris van de Staten van Holland aangefteld. Ook was het omtrent dezen tijd, ingevolge het mondelijk verhaal van EL de Groot, dat hij het bekende liedje van Wilhelmus van Nassouwen opflelde, zo als ook in 1566, door hem vervaardigd was, enePOaaifchoiitang aan öe ctöebertanöen/ pro Lege, R Rege, R Grege. Ook kreeg hij omtrent dezen tijd als Secretaris van Staat, last, om de Schouten en Overheden der dorpen in Kennemerland, te Haarlem te befchrijven, en onderzoek te doen over de drukkende brandfchattingen en ondraaglijke afpersfingen, gedaan bij verfcheidene Krijgs-Bevelhcbbers, inzondeiheid van alle die onder bevel van Lumey ftonden, met oogmerk, om die brandfchattingen te doen dienen tot aflosfing en betaling hunner foldijen. Maar deze Bevelhebbers die den volke zo omnedogend uitmergelden, vrezende dat door dit onderzoek, hunne wraakbare behandelingen aan den dag zouden komen, vatten zulk enen woedenden haat tegen Coornhert op, dat zij hem allerlei fnoden laster nagaven; als onder anderen: dat hij een gevaarlijk Papist tvas, hier toe te baat nemende, doordien hij begreep regtvaardig te zijn, en ook het belang van Holland zulks eiste, om de Roomsgezindsn niet te vervolgen, maar hec  COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOÖN) ?8s-; het aan hun gegeten woord door den Prins van Oranje ten aanzien van den vrijen godsdienst, heilig na te komen. Dan dit gezegde hoe billijk ook, hadt bij Lumey en de zijnen, geen andere uitwerking, dan dat zij hem voor een /noden Papist fcholden, en dees onbefuisde Krijgsman hem den dood zwoer, en last gaf, hem te doorfchieten; waar door hij genoodzaakt wierdt andermaal het land te verlaten, en op nieuw zig naar Kleef te "begeven, waar van hij de Staten van Holland kennis gaf; doch de goede uitflag, dien hij hier van halt kunnen verwagten, benevens het bevolen onderzoek reeds te werk gefield, bieef agter, door de daar op gevolgde belegering van Haarlem. % ^ Ene menigte van bewijzen zou men kunnen aanvoeren, om te doen zien, dat Prins Willem de I. van zijne trouw en. bekwaamheid niet alleen ten vollen overtuigd was, maar 'er ook een diendig gebruik van wist te maken, zelvs gedurende, zijne ballingfchap en vlugt. En doordien hij moest werken om aan den kost te komen, maakte de Prins van hem gebruik ,om nuttige ontwerpen voor het vaderland te beramon. Onder de ftukken door hem in dien tijd gefchreven, vindt men een wel beiedeneerd en uitvoerig ontwerp, om aïle «Ühji.etcn JlHcgcnbhcbcn tc obctttugcn/ en Waar te Doen $icn/ bat bc bxbCFjïrcbinrj bcr ^irbcrianörn trrjen ben &oning ban Spanje/ getnjing oproerig 'of bcrheerb toa£/ maar bolgenj? be eerfte en biflrihtic £atuarte$'/ bat i$ bie ban ;eifberbebiging / moejit toojöcn gocbgehcurb. Bewijzende daar bij ten klaarden: ,, dat „ het onbedagtzaam en hatelijk beeldftormen geenzins pp re„• kening van welberadene Regenten, noch eerlijke Ingeze„ tenen kan gedeid worden." Nog wierdt van hem op dien tijd en met het zelvde oogmerk gefchreven , zijn bekende boekske, genaamd: 3©o;tei en oojfpjontj ber 4üeberlanufïiie, beroerten. Ook een werkje, getijteld: ©an be Ccelaatsna, en «Decreten Ooöjê/ waarin hij zig ook hevig tegen het Keu terdoden verzette, 't welk hy openlijk zeide, dat men hier U Lande wilde invoeren. Het was dus geen wonder, dat een man, die zo veel ten- dien-  286 COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOÖN) «Henfle van zijn vaderland verrigtte, en zo zeer tot nadeel en afbieuk van den algemenen vijand handelde, bij denzei ven fel gehaat was: waar van de Landvoogd Requesens, in het jaar 1574, openbare blijken gaf, met hem op de lijst van die.. 24 te plaatzen, welke in Holland van zijn algemeen Pardon uit*, gefloten werden; na welken tijd men ook weinig van hem, in het behandelen van Staatszaken, gemeld vindt. Dan zoveel te meer ontmoet men hem betrekkelijk zaken die den Gods* dienst betreffen. Hij fchreef daar over verfcheidene zo Raatkundige als zintwistende boeken, en hieldt gezette zamenfpraken, waarin hij, op gelijke wijze, de Romnfe kerk en de nieuwe Hervorming afkeurde. Hij beftreed Luther, Calvyn en Eeza over verfcheidene leerftukken, en bijzonderlijk over de Predestinatie en Erfzonde. Thans maakt men weinig werk van zijne fchriften; want doordien hij zig nimmer met enige gezindheid volkomen verenigd heeft, en overal iets berispelijks vondt, ontmoette hij nergens aanhangers of voorftanders, wordende doorgaans met den naam van Vrijgeest gebrandmerkt. Ook was hij, om zijnen onrustigen aart, weinig gezien , doch door zijne ftoutheid maakte hij zig in vele gevallen noodzaakelijk. Hooft en Bor verhalen, hoe hij, als een openbaar Beambtfchrijver, zeker Verzoekfchrift, *t welk bij voor de voornaamfte Roomsgezinden te Haarlem, dat door 20 perfonen getekend werdt, hadt opgefteld, in tegenwoor» digheid van de afgevaardigden der Staten verfcheuren moest, wordende het zelve geoirdeeld naar oproer te fmaken. Hoe hevig hem zulks ook tegens de borst Riet, was het egter niet in ftaat, zijnen haat tegen de vijanden van, of de liefde voor zijn vaderland te doen verminderen,waar van hij de doorflaandfte bewijzen gaf, met de verijdeling van den aanflag, dien de Spanjaarden gemaakt hadden, om zig van Enkhuizen en andere Noordhollandfe lieden op nieuw meester te maken. Ook hadt hij zig, in"t jaar 1579., zeer berugt gemaakt met het fchrijven van de justificatie beo? be Jiiaagiltcaat ban 3£cijbcn/ in be jaaï. bau Coolhaas, waar van onder dat Artikel gefproken is* Ten  COORNHERT. (DIRK VOEKERT20ON) 9|| Ten jare 1583 fchreef hij een Boeksken tegens den Nederlandsen Catechismus, onder den tijtel van ©joebc/ en eigende bet den Staten van Heiland toe, die 't uitgeven, als ontijdig mishaagde. Nogthans was 't door Coornhert, eer hij 't uit» gaf, den Heer Niklaas van der Laan toegezonden, met aanbieding van 't, indien men 'er onregt in bevondt, te verbranden , of zp men 't uitgeven ter dezer tijd voor 's Lands gemene zaken hinderlijk hieldt, hetzelve nog een wijle onder zig te willen houden. De Staten Relden na enig overleg, Cocrnherts hoeksken in handen van een Profesfor- der Theo» logie te Leijden, cpn 't zelve met een Predikant t'overzien, daar uit te vergaderen 't geen tegens den Catechismus flreedt, cn 't zelve in korte Hellingen te vervatten, op dat die Coornhert mogten ter hand gefield worden, om te weten , of hij ze alzo met de II. Schrifture zoude willen ftaande houden, ofta niet gefield zijnde naar zijne meninge, dat hij ze mogte herRellen, ten gemelden. einde; om 't verfchil aan den regten toetfleen te mogen beproeven. Hij daarentegen verflondt, dat men niet behoefde te zoeken naar enige voorftellingen van zijne zijde. Want de Catechismus bepaalde twee ftellinr gen, die in zijne piocuc wierden aangevogten. Eerst: „ Dat anmooglijk is 't gebod van de liefde tot God en den Naasten „ volkomentijk te houden." Ten tweeden: „ Dat wij alle van „ naturen geneigd zijn om God en den Naasten te haten." Hier van moest men handelen. Ook leverden de Predikanten zeker Veitoog aan de Staten, met zware klagten over Coorn¬ hert en zijn doen , zeggende: „ dat ze hunne Iere niet mis„ trouwden noch uitvlugten zogten, maar ernfliglijk verzog. .„ tep, tegens hem gehoord te worden; zij waren, zeiden ze „ zodanige niet, die geen nodige en nuttige berispingen mog„ ten lijden, noch de onderzoekinge hunner Iere verdragen. ,, Zij zogten in 't hunne niet t'onregte voorgedaan te wor„ den, Bevondt men hunne Religie vals en vervoerig te j, zijn, zij wilden niet alleen andere Religiën nevens haar „ lijden, maar zelvs gedogen dat de hare, gelijk regt was, verboden wierde, Zij betrouwden bij alle vromen en onzij- » di-  a88 COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) „ digen te zullen doen blijken, dat niet in den Catechismus, „ maar in d'ogen des wederfprekers lelijke vlekken en on„ zuiverheden waren; dat niet de Gereformeerde kerke, maar „ die aanvegter, van de Apostolife Iere was afgeweken; of „ veel eer, daar nooit regt in gedaan hadt, en dat hij d'oude „ ketterijen van Pelagius en Celestinüs, bij de kerke uit ,, Gods woord veroiideeld, weer aan den dag hielp brengen; „ dat niet hunne zending , maar zijn' berisping onwettig, „ onbehoorlijk en ongoddelijk was. In 't korte, dat niet hun, „ maar hem behoorde geloof gegeven te worden, tot verfto„ ring der kerke en verduistering der waarheid." De Staten ua verfcheidene beraadflagingen , befloten met goedvinden Van den Prins van Oranje, de Predikanten en Coornhert tegen eikanderen in 's Hage te horen, ten overftaan van IS Heren daar toe gemagtigd, zes uit den Hogen Raad, een uit het Hof, en agt uit de Vergadering der Staten. Voor deze Gemagtigden zouden Adriaan Saravia , Profesfor der Theologie ter eenre, Coornhert ter 'andere zijde, het gefchil betwisten. Maar alles zoude gefproken worden in de pennp van twee Notarisfen, voor eiker partije een. Dit dispuit wierdt aangevangen den 26 oktober 1583, en agtervolgd tot den 3 november, op welken dag Coornhert met verlóf der Gemagtigden te post naar Haarlem trok, om zijn' huisvrouw, ter dood toe krank geworden, op haar begeerte te zien en te troosten. Daarna heeft men 't dispuit op den 28 november hervat; maar Saravia fprak omtrent vier dagen lang en omtrent 20 bladen fchrifts in de penne; zo dat de Gemagtigden goedvonden, dat Coornhert naar huis zoude reizen, en zijn wederantwoord daar opfchrijven. Dit wierdt nog uitgebreider, en dat van de Predikanten, daar op volgende nog ongelijk groter. Dus verhaalt het Cor; maar Coornhert betuigt in zijne Werken III. D. bl. 429. 468, 409, dat de Predikanten aan hunne zijde in gebreke bleven, zijn laatfte fchrift onbeantwoord lieten, en 't dispuit afbraken; hoewel hij in meij des volgenden jaars in 's Hage kwam wonen, alleen om 't met meerder ijver tc bevorderen. Egter, lieten partijen niet,  COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) 289 n!et, zedert eikanderen met gedrukte fchriften te beftrijden. Enigen zogten 't plakkaat van den jare 1581, tegen de fchandeleuze, ergerlijke, oproerige gefchriften , uit te ftrekken op 't boeksken dat Coornhert tegens den Catechismus hadt geldlieven. Maar hij zeide, in zeker Vertoog: „ niet te gelo» „ ven, dat de Staten met hun plakkaat ftigtelijke of goede „ boeken, gelijk hij de zijne hieldt te zijn, wilden verbie„ den; en zulks de mening zijnde, was men, verftand hij, „ niet gehouden, hun daar in te gehoorzamen. Doch nadien „ 't een zorgelijke zaak was , te leven onder twijffelagtige „ plakkaten, daar van de verklaring meer hing aan de makers „ van dien, dan aan 't verftaan der onderzaten, zo verzogt „ hij, door de Wethouderen van Haarlem, naakte en een» „ voudige verklaring van 't voorfchreven plakkaat, om zig „ daar na te fchikken, of uit het Land te vertrekken." Wat hem geantwoord werdt, wordt niet gemeld. Baudart en Trigland beweren, dat die genen welke zig kunnen verledigen om te lezen, het geen Coornhert, zo van deze gehoudeue disputatie , als van zijne bezwaren tegens den Heidelbergfen Catechismus gefchreven heeft, zullen moeten erkennen, dat hij, in dergelijke zaken , meer hoofdig dart verftandig heeft gehandeld, en dat hij ook op verre na niet in ftaat was, enige van zijne opgeraapte bezwaren tegens Saravia ftaande te houden , of te kunnen verdedigen; dan bij andere Schrijvers, als Uitenbogaard, Brandt enz, vindt men tegenftrijdige berigten hier omtrent. Zeker is het met dit al, dat zijn fchrijven hem vele onaangenaamheden op den hals laadde, en dat hij 'er zig genoegzaam alle de Gereformeerde Predikanten en derzelver aanhangeren, door, tot vijanden maakte. Dit bleek inzonderheid door de ontmoeting die hem ten jare 1578 te Delft wedervoer, want zig ter dezer ftede ten huize van zijnen vriend Kornelis Adriaansz. Boomgaeudt, ter inwoning begevende, ten einde hier een jaar in ftilte aan een werk te bededen, 't welk hij dagt tot veler nut en nieinands fchade te zullen ftrekken; ziende op enige VII. Deel. T uit-  ^ €OQRNII?RÏ, (DIRK VOLXERTZOQN) ujttrekzels cn, aantekeningen, die hij uit den Bijbel met grote vlijt, gedurende een tijdvak van 30 jaren, hadt vergaderd en aangetekend; het waren nu deze aantekeningen, die hij zogt in, prde en onder tijtelers te brengen. Pan hier mede bezig gijn.de, wierdt hem den sden oktober van twee Roedendraggrs, zeker gefchrift voorgelezen, daar hij men hem belastte, binnen 24 ureri de Rad te ruimen, op. zekere RrafTe. Hij verzogt' dubbeld van dat verbodt, dan *t wierdt geweigerd. Teen. beklaagde hij zig op de daad bij gefchrifte aan Burgemeesteren, verzoekende reden te weten, of in regten ontvangen te, worden, om zijnen goeden naam met behoorlijke en gepirlqofde middelen te mogen verantwoorden; dan men gaf hem alleen bij monde tot befchejd s „ dat hij geen Burger ,, was, en zig naar 't gefchrift hadt te. fchikken." Dies yerfro.k Coornhert naar Gouda , daar hij een kleine Verantwoording liet drukken, met den tijtel van: paumfcfjcnn tcgm$ fee pn^aab, {? tpclft aan hem bctoonü, In dit fchiift, beklaagde hij zig? „ dat men hem,, egn goed Patriot, en be„ vonden welverdiend Landzaat, geen regt, 't welk men ook j| geehen kwaaddoenderen weigerde, tot Delft hadt willen lar „ ten genieten; dat hij noch gehoor, noch kennis yan aan- klagt, noch var? heimelijk wroegens hadt mogen verwerven; „ oirr die redenen was hij genoodzaakt zijnen.goeden naam, niet met veel moeiten en kosten van pleijdoijen, daar zij M hem in zouden overwegen, maar wettelijk met dit fchrift te verantwoorden. Men zoude hem nimmer van enige „ mishandelingen tegen 't gemenebeste kunnen overtuigen. De disputatien, die hij tegen de Predikanten hadt gehort„ den, waren gefchiedt ten verzoeke van de Predikanten „ zelvs, en met bewilliging des Prinfen van Oranje en der Staten van Holland; zo dat hij noch tegen 't land, noch „ tegen der Staten plakkaten hadt misdreven , maar die van Delft hadden hem alleen om 't belpvan zijner coi.fder.tie „ van daar doen gaan.1' Hij meende dat hem dit ongemak vaji dg Kgrkelijken kwam. Ook zogten enigen hem in een  COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) aor eeuwige gevangenisfe te doen opfluiten op den huize te Muiden, of elders; maar de hoge Overheid, noch de Prins van Oranje , waren daar toe niet gezind. Op de Zuidhollandje Sijnode ten jare 1589 te Gouda gehouden , daar Coornhert nu woonde, liet hij door Everhardus , Predikant dier ftede, een Brief inleveren, „ in welke hij zig „ aanbood, de disputatie volgens der Staten orde, in den „ jare 1581, in oktober in 's Hage over den Catechismus be„ gonnen, welke aan de zijde der Predikanten bleef fteken, „ tegen hen allen, of tegen den genen dien 't hun zou gelie„ ven hem tegen te Rellen, te volvoeren, en dat mondeling „ in de penne van alle man, of bij wisfelfchriften, om in „ druk gegeven te worden, alzo 't alle man aanging; welke „ laatfte wijze, rustelijk en in ftilheid kon gefchieden. Met „ enen hun aanzeggende, hoe hij, bijaldien zij 't weigerden, „ van mening was, uit nooddrang zijn's gewetens, tot hun„ nen en aller menfen beste, nog in 't kort te laten zien, „ dat hij tot de Catechismale grove dolingen lange, ja al te „ lange, hadt gerust, niettegenftaande hij met fchriftuurlijke „ waarheid daar tegen vermogt te fpreken." Deze Brief bij de Sijnode gelezen zijnde, wierdt van de Predikanten aan Everhardus te rug gegeven, ten einde die aan den Schrijver te overhandigen, en hem in name van het Sijnode te zeggen: „ Wij kennen den man wel, hebben met hem niet te doen; „ zo hij wat wil, hij lope tot de Heren Staten."- ** In het laatfte jaar zijns levens, fchreef hij ene Verhandeling tegens J. Lipsius over het Ketterd«den, en deedt dat gefchrift verzeld gaan met een opdragt aan den Magiftraat van Leijden, 't welk hem euvel afgenomen werdt, dan meer om Lipsius te behagen, dan uit haat dien zij tegen Coornhert zouden hebben opgevat; en waar over zij naderhand ook groot berouw gevoelden. Op zijn doodbed voltrok Coornhert de Verantwoording van zijn proces tegen het Ketterdoden, welk gefchrift zijne erfgenamen na zijnen dood, in 't latijn verstaald, door den druk hebben gemeen gemaakt, blijvende zijne vertaling van het N. Testimevt, met de verklaringen van T 2 E-  4§* COORNHERT. (DIRK YQEKERTZOON) EraïMus onafgedaan, Hi] .overleedt te Gouda den 29 oktober *$90| ene xiekte van agt weken, 68 jaren oud zjjnde. Op zijn graf, in, da grote kerk ter genoemde Rede, nabij het kftor» w>e.rdt dJt graffchrift» vervaardigd door Hendrik Lau^Nsz^ Si>i.e.c»el., zijnen vriend, dien groten opbouwer der ne-. «Qïdiutfe tale. 4 en Schrijver van den Hertsfipiegel, uitgehouwen, DIRK YOLKERTZOON COORNHERT, Stierf den xx.ix, van Oa.ober in den jaere MDXC. „ In zijn krankbedde," zegt Brandt, „ was hij zeer ger,, duldig en gelaten," zeggende onder anderen ; „ Ik heb van ,, God een ziel ontvangen, die behoort hem toe. Indien ik », die. hezitte als mijne eige, zo doe ik kwalijk: maar bezitte „ ik die als Ganss, zo doe ik regt. 'T is geen eigendom; hij „ mag die verwerpen of behouden, zo 't hem gelieft. Ik heb geen klagen, maar God is goed; bij doet niet dan goed, „ en zal mitsdien zijn gopd fchepzel niet bederven." Ote'f, «egt Hoornbeeck, in fumma Controv. pag. 435. Ann. cioioxc R, quoi valde obfiervandum, is, qui tam impotenter de Prcedestina.-. tiom multa, Jibi nequaqnam intelleSa, adverfus Theologes najïros (wfertpft, fiub mmtem, Veritatem ejus in Je jentire R agnofcerp Wiïus fuit, ad Deunt exclamans; „ Se animam fuam ab eo pos- fidtrt, qurnn Deo integrum fit pro fiuo, beneplacita fervare, an „ reprobare, fibi nü esje quod cmquevatur." Qjiod nil aliud eft, quam vim R fiummam prtedesUnationis dwince in nobis nut fialvandts, aut abjkiendis, pro Deifiumma in nos omnes arbitrio, propria jen/u confiteri, R in morte fincerius teftari, qu.vn tot infirunitis £? itnpetuefs, adrerjus eam fcriptis, per vitam. Zij- ïftcx rtréfc «PjenS \u$t cjfn b?cti£i)tbciigütt£n 't to.aec ïf oe ftoaer *C o.oft biet. $ocïj Richt £>nit tucht-* ♦t5cfcD?tjf. mm 't ïijf/ $icr Weeft 't. dat uw kinderen het levende, en uwe kurk® die ware kerke en moeder ware; hoe ftom zoudt gjj mij ma5, ken tegens uw voorgenomen doden om zaken van Religie* want dat dan niet meer in uw zoude wezen, en ik zcU ter* 9> ftond bij u wezen. Maar hoe mag men dat geloven? Wilt „ gij ook niet hier, gelijk als te Geneve, aan de Iptraiïe eiw ^  m COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) „ geloven. Raadt gij niet opentlijk als een valfe moeder, „ dat men de vei Rooi ders van uw uiterlijken kerkenvrede aan „ den lijve zal draffen?" Lipsius, die hem in Epifi. ad Otiines lib. de una Relig. pmfixa, hadt befebreven als een onrus^ tig, ongeduimig mens, en een die nergens meer werk van maakte, dan van twisten, fchreef na zijn dood aan H. Lau» Rensz. Spiegel : „ Het mishaagt mij, dat ik eens met Coornhert heb getwist. Zo ik weer zou beginnen, mijn geheel „ fchrift zoude matiger zijn. Dan de windt der hertstogtcn „ vervoert ons fomtijds, en ik zie hoe wankel ik ftVop de« „ weg onzer ftandvastigheid." Zie de Getuigenis/en agter Coornherts Waken, bl. 7. Huig de Groot, zegt in zekeren brief: „ Dat hij Coornherts arbeid ten hoogden waardeerde, „ als wetende dat hij den grondt van ons oorlog wel hadt „ verdaan , en geijvert voor 's lands welvaren ; ook van „ twittmakende dispuiten den mens gewezen tot de beleving „ der Christelijke Godsdienst;" en in een anderen brief van dien geleerden Staatsman: „ Ik hope dat de werken van „ dat kloek verdand niet onnut zullen zijn, om enige niet „ al te verre ingenomenen te brengen tot meerder vredelust, „ en tot bevordering van de zaken waar in eigenlijk de „ Christelijke godsdienst bedaat." Joh. Is. Pontanus, iVs Hift. Amft. Lib. II. cap. 28. p. 244., plaatst hem onder de geleerde Mannen der dad Amfteldam, en prijst zijne liefde tot godzaligheid en waarheid. Adr. Junius noemt hem in zijn' Befchrijving van Batavie, bl. 240., „ Een man van god„ deiijk verdand, maar dien 't geluk tegens liep." Hij verdoodt: „ dat hij zig van Gon liet gebruiken tot een willig „ breekijzer van de moordeüjke kerker der confeientien." Enige zeiden: „ dat hij was de Cato der Reformatie, die 't „ kwaad dat hij zag, met onvermoeide vlijt, zonder menfen „ te ontzien, zogt te beteren." De geleerde Bayle getuigt van hem: „ dat hij veelvuldig zeide, dat Luther , Calvya „ en Menno, op een vinnige wijze, een menigte dwalingen „ der Roomsgezinden hadden bedreden; maar dat zij zeer (legt „ gedaagd waren, om het ijsfelijke en godslasteiende leerduk u van  COORNHERT. (DM VOLKÉRTZOON) S5J „ van -het gewetensdwang te keer te gaan$ eft dat ï'n p'aats „ van dit op ene behoorlijke wijzé té beftrijden, «ij bet ïserdel „ op vaster gronden hebben gevestigd ■; een iéder Van hun -„ het zelve in oeffèning hebbendé gebragt-, daar hij ftógts „ kans zag om meester tè worden 5 dat ieder vari hun 'èeri •„ nieuw Pausdom hadt doen geboren worden-, dóór dé optig- tin'g van een fcheurzieke Kerkgeméénfchap, dié alle dè „ anderen veroirdeélt; zij hebben, zegt hij , dóór dat «ïddil 9>' de Paperij aangemoedigd om in hare leerwijze té Volhardens „ en niet alléén hébben zij niets gewonnen-, tegens dezè ver* „ volgzugtigê ftelregels, rhaar zij hebben neg boven dat de „ verwarringen en fcheuringen ingevoerd ■, met té verbieden -„ van al dat gené te belijden j het welke door 't ge Wéten „ wordt voorgefchrevem Wat Coornhèkt betreft > hij hè* -„ weerde dat men niemant moest haten , en dat mén atle god* -„ vrezende menfen-, en die door het geloof-, navolgers van y, Jesus zogten te worden, voor goedé Christenen moest hcit„ denj en dat de Regeringen allé vreedzame bewoners voor ï, goedé Burgers moesten aanzien-. Hij 'was zodanig ever» •„ tuigd van die fteliing-, dat hij ten koste 'van ïijhé h'ist* ö veiligheid, en tijdelijke belangen-, allé den moed* vérftahd )5 en kundigheid daar hij medé begaafd was» (n werking bragtj, ten einde die ftaande te houden." Uit al het vorénftaandê ka'n mén gèmakkélijk opmaken-, dat Coornhert een zeer fchrandér eii geleerd Man is gewéést, doorliepen in ftaatkunde en het behandelen Van zaten; daarbij een hater van confcientièdwang, vrij Over den godsdienst denkende, en die daaromtrent aan géén banden wildé gélègd zijn. Voorts v/as hij ongemeen werkzaam en ftiep ftegts zes uren in het etmaal; betrouwde volkomen op de Vccrzrtmip heid in tijden van rampfpoed. Was een tamelijk digtöï voor het tijdvak waar in hij leefde; eeh groot liefhebber en bê» öeffenaar der mufijk; een best égtgénóot, éêri Warm vriêfid» een moedig mens. Dan mén Wil dat déze prijsteiijke hööda* nigheden enigzins bézwalkt wierden, door hit gSredslp 'op. Volgen van zyné hartstegtén, dddJ hét halftirrig vasthoüdëii. T 4 WA m  -aofi COORNHERT. (DIRK VOLKERTZOON) i-an zijne eensgenomene befluiten, en door zijne hardnekkige hoofdigheid, van in genen dele iets toe te willen geven ten aanzien van de denkbeelden die hij zig van den Christelijken godsdienst gevormd hadt. In onzen leeftijd, heeft men Coornherts nagedagten's, op nieuw in geen zeer gunftig daglicht tragten te doen voorkomen; ik bedoele de Aantekening op bl. 22. van den E. Joh.' van Spaan, Predikant in 's Hage, gevoegd bij zijne Leerreden, den 9 maart 1766 uitgefprokeh; alwaar hij op loutere fchijngronden ontkent, dat Coornhert immer Secretaris der ■Staten van Holland geweest zij; ook wil hij hebben, dat de blote gisfing van Adr. Pars , dat men met meerder regt aan Marnix van St. Aldegonde, de vervaardiging van het lied Wilhelmus van Nas/ouwen, kan toefchrijven dan aan Coornhert, ruim zo veel moet gelden, als het getuigenis van enen Huig de Groot, die zijn tijdgenoot is geweest, en de verzekeringen en bewijzen die daar verder van gegeven worden dooide Gefchiedfchrijvers Uitenbogaard en Brandt. Dan meesterlijk is de nagedagtenis van Coornhert verdedigd, en aan den Haagfen Kerkleraar door dugtige bewijzen middagklaar getoond, dat hij ten aanzien van het Secretarisfchap der Stagen van Holland, 't welk hij wil dat nimmer door Coornhert zoude bekleed zijn geweest, ten enemalen den bal misflaat, en uit onkunde of mangel van behoorlijk onderzoek, grovelijk dwaalt; cok op geen beter grond bouwt, met de gisfing van A. Pars, in waarfchijnlijkheid te willen deen evenaren, met het uitdrukkelijk getuigenis van H. de Groot. Zie Sjicf aan JJcn fetv Joan. Spaan, J^cbifcant in $ ï|age/ ter berbcbininn ban bc toaertushciö ban Dirk Voucertzoon Coornhert cn;./ onder den verbloemden naam, van Modestinus Philalethes uitgegeven. 9tmfï. 1706. in 4». Gysb. Voetius, Po- litic. Ecclefiajl. Tom. I. p. 433. Reimman, Hift. Atheïsmi, p. 466. & Catal. Bibliot. Theol. p. 1045. P. Freheri, Theatr. p. 1483, die verkeerdelijk zijnen leeftijd uitrekt tot 78 jaren, daar hij niet hoger dan tot den ouderdom van 68 jaren gektommen is. ]. F. Foppens, Bibl. Belg. p. .1122. P. Busman,  GOÖTWYK. (JAN) a;7 Sylkg. Epift. Tom. I. p. 180-184. C. Burman, prop trud. p. 102. A. Mattilei, Vet. cevi Aualetl. edit. in 4to. Toni. III. p. 733. C. Saxi, Onmn. liter. Pars III. p. 649. Colomies, Melanges hiftoriques, p. 13. P. Bayle, Diclien. ed. de 1730. Tom. III. p. 13-16. P. Bor, Ned. Hift. diuk van 1678. I. D. bl. 332. II. D. bl. 23. 254. 257, 258. 404 > 405- K- y*M Mander, Leven der Schilders, I. D. bl. 254. aant. (*) en (**).' Adr. Valerius, Neder-Landtfche Gedenck-Clanck. Haerlem 1626. in lang 4to. bl. 46, 47. S. Eikelenberg, Befchrijv. van Alkmaar, bl. 378. G. Brandt, Hift. der Reform. I. D. bl. 188, 189. 469, 470. 535, 536. 766-768. En, Hift. van Enkhuiz. I. D. bl. 222. Wagen., Vad. Hift. VI. D. bl. 325. VIL D. bl. 336. 369. 464. En, Befchr. van Amft. XI. St. bl. 205. 207-211. 217. 310. Ids'nga, Staatsrecht, I. D. bl. 328. Hering, Toneel der Staatsgefchled. II. D. bl. 65. N. van Hasselt, Stukken voor'de Vad. Hift. I. D. bl. 315-319. J. W. te Water, Aanh. op de Hiftor. der Herv. kerk te Gent, bl. 77 enz. En, Hift. van 't Verb. der Edelen, II. D. bl. 86-90. Tegeusw. Jlaat der Veren. Nederl. V. D. bl. 198. Levens van Ned. Mannen en Vrouwen, II. D. bl. 101-113. J. Barueth, Regtz. Ver-, hlar. van den Heidelb. Catechismus (A. Sciiultens) Voorrede, bl. xxvi-xxx. Verhand, over den oirfprong en de lotgevallen van het Liedeken Wilhelmus van Nassouwen, Amft. 1795- in Svo. HKsein. Sunfilet Seyicon. Suticf; 1779- in folio- f- 346. COOTWYK (JAN), geboren te Utrecht, is geweest Doktor in beide do regten. Van zijne jeugd af aan begaf hij zig tot reizen, en na het grootfte gedeelte van Europa doorkruist te hebben, flak hij over naar Aften, ging naar het Heilig land, en bezogt alle de plaatfen, die hij dagt dat voor zijne nieuwsgierigheid en weetlust, bekwaam voedzel kosten opleveren. Het gefchiedverhaal van zijne reize naar de Levant kwam uit ten jare 1619, onderden tijtel, van: netje naar Sfcrufalem cn fijnen / oijfpjonbelijh in bet latijn gcbntftt/ cn naberhanö in bet ncöeröiütg bertaalü/ in4to. Dit werk ongemeen zeldzaam geworden, is belangrijk door verfcheidene bijT s zon-  *9t COPIER. (ANDÜIES) zonderheden, die het ons ten aanzien der zeden Van de L& vantfe volkeren oplevert. Burm., Tra}. Er. p. 8ó. Saxi, Onom. liter. P. IV. p. 283* Nouv. Ditt. Hift. Tom. IL p. 336. COPIER (ANDRIES), eeft natuurlijke zoon Van den ouden Heer van Calskgen, uit een adelijk Hollands geflagt gefproten , was een ijverig vcorftander van 's lands vrijheid en een getrouw aanklevcr van Prins Willem den I; ook onvertzaagd en geen gevaren ontziende, wanneer de dienst van 't vaderland Zulks vorderde. Hiér van gaf hij de fprekendfte bewijzen ten jare 1574, die egter zo zeer noodlottig voor hem uitvielen, toen gemelde Vorst itiet overleg en goedkeuring van den bloem der Antwerpfe burgerij, die ftad aah 't geweld der Spaanfe tirannije zogt te ontrukken. Men hadt het zo verre'gebragt, dat 'er reeds 2000 Soldaten benevens himnê' Officieren, verkleed, meest op marktdagen binnen warén gekomen, die heimelijk bij de Burgers gehuisvest werden, doch meestal in de brouwerijen in de nieuwe ftad» De vermaarde Niklaas Ruykhavf.r was een van de voornaamfte Bevelhebberen, die ook reeds enige dagen voor dat de aanflag zou uitgevoerd worden, in de ftad was gekomen. Vijf honderd man "van zijn onderhebbéndé manfehap was gelogeerd in dc' brouwerij, de drie Snoekjes genaamd, met voorkennis en goedkeuring van den eigenaar daar van, als mede van onzen Copier die Zegelaar van deze brouwerij was; ook verzorgde hij die manfehap op zijne kosten van fpijs en drank. Dan door een ongelukkig toeval , wierdt de aanflag door Don Louis de' Requesens vermoed, en vier Soldaten van 's Prinfen volk op Zijn bevel gevangen genomen , als mede de ongelukkigö Copier. Den Soldaten, ogenblikkelijk ter paleije gedoemd, drong de pijn de belijdenis ten halze uit: „ dat zij in dienst „ van den Prins van_Oranje waren, dat zij gehuisvest wa„ ren geweest in de drie Snoekjes, met voorkennis van den „ eigenaar, en dat Copier hun dagelijks van behoorlijke le„ vensmiddelen hadt voorzien;" zonder iets verder van den a»nfkig te openbaren, wierden zij den volgenden dag, op bevel  COPIER. (JAKOB) top ve! van den Landvoogd opgehangen. Copier wierdt bij den Provoost Camargo, op 't kasteel in bewaring gebragt, en in het verhoor dat daar onmiddelijk op volgde, bekende hij waar te zijn, 't geen de Soldaten beleden hadden, met bijvoeging, dat de oudfte dogter van den Heer van Calsla,cen, die gehuwd was aan den Griffier Willem Martini,. zijn voorfpraak was geweest, die hem het Zegelaars ambt Van genoemde brouwerij, hadt bezorgd. Deze bekentenis gaf gelegenheid tot zijnen deerlijken ramp, want men vatta hier uit het vermoeden op, dat gemelde Griffier deelgenoot van den mislukten aanflag was, en om hier bewijs van te bekomen, wierdt Copier tot tweemalen toe op de allerwreedfle wijze gepijnigd, met dat gevolg, dat door het rekkend foltertuig zijne zijde wierdt opgefcheurdt, en hij een zware breuk bekwam, welke ontmenste behandeling ten voorbode van zijnen marteldood verftrekte. Gedurende zijne bedlegering, bevondt hij zig in zulk enen zwakken toeftand, dat hij r.iet in ftaat was de gewone fpijs aan de gevangenen toegedeeld, te kunnen nuttigen;, hem wierdt hier op vergund, da| zijne huisvrouw bij hem zou mogen komen, ten einde hem dienfliger fpijzen en ver veilingen-te bezorgen; dit gaf hein gelegenheid het middel te vinden, om onder op den bodem van een pot of pan, met een nesteling ene waarfchouwing voor den Griffier Martini te krabben, cn hem de ftaat der zaken te wete te doen komen. Enige dagen hier na ftierf Copier in de gevangenisfe, aan de gevolgen van de breuk die hij door het pijningen hadt bekomen, zijnde die ten enemalen ■ Veretterd. Zeker is het egter, dat door zijne betoonde ftandvastigheid , de Griffier Martini en de meeste overige eedverwanten vrijgingen; waar toe ook niet weinig het kloekmoedig gedrag van des Griffiers huisvrouw hadt medegehol- pen, zo als wij hier beneden zullen zien. P. Bok, Nederl. Hiftor. druk van 1678, L D. bl. 586, 587- G. v« Loon, Ned. Hiftoriep. I. D. bl. 101. COPIER (JAKOB), zoon van Hendrik Copier, die ten jare  3oo COPIER. (JAKOB) jare 1423 is gêitorven , en een huisgenoot was van Graav Willem van Beyeren, en van Eva Wermbouts, verkreeg de hofftede van Tol bij Koudekerk; huwde voor de eerftemaal met Agatha van Oudegeen, uit het Sffgt van Utrecht; en trouwde vervolgens met Elizabeth van Cuynder , uit de verdronken waard van Ziddlwdand; hij leefde anno 1477, en ftierf in een hogen ouderdom, hebbende bij zijne eerfte vrouw verwekt, drie kinderen. Hendrik Copier, die ongehuwd is geftorven. Elizabeth Copier ; die ten manne heeft gehadt Willem van Boshuysen, Ridder; zij ftierf in 1505, en hij in 1518, nalatende verfcheidene kinderen. Barbara Copier, huwde ten jare 1473, met Mr. Willem van Barendrecht, Raad in '} Hage; hij ftierf ten jare 1527, zonder kinderen na te laten. Zijne tweede vrouw baarde hem een zoon, Jakob Copier, die volgt. —— S. van Leeuwen, Batav. illuftt. U. D. bl. 921. COPIER (JAKOB), zoon vart den vorigen en van Elizabeth van Cuynder, is geboren in het jaar 1470; kogt ten jare 1507 de heerlijkheid Calslagen bij Leijden, bezat medö *f huis te Tol nabij die zelvde ftad gelegen. Plij trouwde met Margareta van Roon, dogter van Pieter, Heer van Roon, en van Anna van Grave, uit een van de oudfte Edele geflagtcn van Leuven in Braband; hij ftieif aan een kwetzuur, veroirzaakt door het hollen van een wagen, (en jare 1532, in den ouderdom van 62 jaren; na bij zijne huisvrouwe drie kinderen verwekt te hebben. 1. JaKob Copier , die volgt. 2. Margareta CoriER, zie beneden. 3, Elizabeth Copier, die ten manne heeft gehadt Mr. Steven van den Berg, Raad Cn Threforier van Prins Willem den I, voor dat de beroerten het land ontrustten. Hij ftierf te Breda in den kerker, ten jare 1568; Zij lange te voren, nalatende ene dogter, Anna van den Berg, gehuwd geweest aan Jan de Coene, Drost van Hoogjlraten. De we 'uwe van Copier trouwde nog tweemalen; voor de eerfte reize, met Zeger van Alverinoen, Heer van Hofwegen, en na. dode van dezen, aan Mr. K- ■  COPIER. (JAKOB) (MARGARETA) 301 Everard Nicolai, Prefident van den Hogen Rade te Mechelen. Zij ftierf in het jaar 1555. ■ ■ ■ - S. v. Leeuwen, Batav. illuftr. II. D. bl. 921. COPIER (JAKOB), een zoon van Jakob bovengemeld, t harem van Roon, was Heer van Calslagen en eerfte aan Hugo Mierop, en het ander tin Are;; i ■>. \S I tol i\ Hij fchijnt mede tot het bondgenootlel ." •■ Edelen behoord te hebben; ten minden in ; "7 uit den Lande, ter oirzake van de bei e ten; cJdt bei lelijke briefwisfeling met den Prins van I: • • ter bera ninge van middelen om Nederland te verloste* lijn huis, te Alphen gelegen, tot geftadige or !c;'ij .icl.i "er s:;c: Paulus Buis, toen ter tijd Penfionaris te Leijden, en den Heer van Swieten. Schoon hij uit een adelijk gedagt in Halland afkomdig was, werdt hij evenwel niet befchreven ter dagvaart in de Ridderfchap van dat gewest , als gehouden daar toe niet geregtigd te zijn. Hij werdt aangefteld onder de Rekenmeesters in den Haag; is gehuwd geweest aan- Maria van Swieten, dogter van Kornelis van Swieten, en van Anna van Borsselen. Zij oveileedt in 's Hage ten jare 1582, en hij te Antwerpen, ten tijde der be- legeringe in 't jaar 1584. Gocthoeven, Heil. Kron., bl. 1Ö4, 165. 480. 620. Boxhop.n, Toneel van Hall. bl. 43. S. van Leeuwen, Batav, illuftr. II. D. bl. 921. Bor, Ned, Hift. druk van 1678. I. D. bl. 289. Wag., Vad. Hift. VI. D. bl. 307. J. W. te Water, Hift. van 't Verb. der Edelen, h D. bl. 265, 266. COPIER (MARGARETA), ene dogter van Jakoe Copier en Margareta van Roon , is ene vrouwe geweest, die om ha:e trouw, tegenswoordigheid van geest te midden van het aijpendst gevaar, en meer andere deugden, verdient naast Maria van Riegerseergen , do egtgenote van Huig de Groot, in de reije der uitmuntende Nederlandfe Vrouwen geplaatst te worden. Zij fchijnt in het jaar 1515 of 1516 ge» boien te zijn; en huwde voor de eerdemaal met Mr. Jqa« • cinia  3«2 COPIER. (MARGARETA) chim Polites , Griffier van Antwerpen, en na dode van dezen , met Willem Martini , eerst Raad van Brdband in V Hage, en vervolgens ook Griffier van Antwerpen. Z% ftierf zo: der kinderen, ten jare 1597 in een hogen ouderdom. Ingevolge ene Penningpiaat, bij van Loon I. D. bl. '202 te vinden, waar op haar afbeeldzel Raat, moet zij ené even fchone als deugdzame vrouwe geweest zijn. Toen ten jare 1374. de mislukte aanflag op Antwerpen^ met voorkennis van Prins Willem den I. gefchiedde, en 'daar Marten Neven het hoofdbeftier over badt, waren 'ei . is 2000 Soldaten met hunne Officieren in de Rad, ook hadden zig de meeste leden der Regeringe in den aanflag gewikkeld. Dan de Landvoogd Louis de Requesens, kreeg 'er min of meer de lucht van, zonder eigenlijk regt te weten wat 'er gaande was, doch men gaf hem zo breed op van de ingeflopene Krijgsknegten en den fteedfen aanhang, dat hij goedvondt, door ene kommisfie uit den Magiftraat en fommige Krijgsbevelhebbers, waar in hij vertrouwen ftelde, een algemene huiszoeking te laten doen, en met die de; Regeringe een begin te maken. Deze mare horende, begaf zig Martini, thans Griffier van Antwerpen, vooruit naar huis, om, zijnde één der eedverwanten, en hebbende den gemelden Neyen, Tosua van Alveringe en Niklaas Rüyk^aver, thans nog onder zijn dak, zijne huisvrouw, onze Margareta Copier, van het nakende gevaar te waarfchouwen, zijnde Andries Copier, die reeds om deze zaak gevangen zat, haare natuurlijke broeder. Wel verre van op deze tijding bedremmeld te worden , betoonde zij in dit geval meer dan ene mannelijke kloekmoedigheid , want zonder enige verlegenheid te doen blijken, «am zij ogenblikkelijk een rustig befluit, verftak Neyen in het rookhok van enen fchoorfteen , en de twee anderen in een kastafel. Ter nauwernood was dit bered , of de huiszoekers, van haren man ambthal ven verzeld, traden in huis, en niets vindende, veel min vermoedende, mits het vrolijke en vriendelijke gelaat van dit bijkans onnavolgbare wijf, begonnen zij op dezelvde tafel daar Alveeince en Ruyk-  COPIER. (MARGARETA)' 303 hAver in opgefluten waven, een plakkaat te ontwerpen, waarbij 2coo guldens op Jt lijf van Neyen, en ene mindere fora op de twee verftokene gefield wierd; een ieder kan hier trït oirdeien van de inwendige gefteldheid van deze moedige vrouw, en 't gevaar der geborgenen, wien het minde gewag van hoesten of niezen, ene gewisfs doodfnik zoude geweest zijn. Dif gevaar eindelijk door het vertrekken der kommisfie, voorbij zijnde, wierden Alveringe en Ruykhaver in Bekerheid, en Neyen bij avond in knegts klederen met ene toorts den Griffier voorlichtende, bij enen bakker in veiligheid gebragt. Ondertusfen hadt men Adriaan, den natuurlij, ken broeder van des Griffiers vrouw heftig gepijnigd, zonde? enig berigt uit hem te konnen trekken, waar van hij den Griffier kennis gaf, fchrijvende met zijn nesteling op den bodem van zeker potje, hein van zijne zuster met wat foep ter verkwikkjnge in de gevangenis gezonden; en 't was op deze wijze, dat hij hem dagelijks van alles verwittigde. Dan 't gene men uit dezen niet hadt kunnen krijgen, wierdt Michiel van der Wiele, door het folterend pijnigtuïg ten halze uitgewrongen ; want hij betigte den Griffier als der zake bewust zijnde, en de brieven des Prinfen, fprekende van den aanflag, |n handen hebbende. Dierhalven zondt de Landvoogd om hem te, vangen, terwijl hij met de andere Wethouderen op 't raadhuis vergaderd was; doch dezen, volgens zekere verkreger.e voorregten , weigerden hem aan den Spanjaart in handen te leveren. Maar Martini, bewust uit het fchrijven zijns broeders, dat van der Wiele de enigfte getuige tegens hem was, fpeelde dep onverfaagden, ftremde de verdere weigering der Regeerders, en ging gewillig mede, ai zohij wel zsg, dat het anders onwillig zou moeten gefchicden. }n den kerker gekomen, wierdt hij draks tegens zijnen befchuldiger gehoord; maar hij, met een onberoerd gelaat, lachende alles, en bragt bij, om zijn omgang met Neyen en van der Wiele te verfchonen, dat hij Griffier van de dad zijnde, met den eerden, die Griffier van de Rekenkamer was, en met den tweeden, zijnde Deken, en hij zelv Hoofdmanvan  304 C0PPSE. COPPES. COQUEL. COQUES. van 't Schippers-gilde, ambtshalve noodzaaküjk gemeenfchap moest gehadt hebben. Guiccard. , Befchr. der Nederl. bl. 76. 281. Hooft, Ned. Hift. bl. 409. S. v. Leeuwen, Bat. illuftr. 11. D. bl. 921. P. Bor, Ned. Hift. I. D. bl. 289. G. v. Loon, Ned. Hiftoriep. I. D. bl. 101. COPPEE (D10NYS), geboortig van Hui, alwaar hij voor de XVIIde eeuw ter wereld kwam, weet ik niet anders van te berigten, dan dat hij zig bezig hieldt'met het vervaardigen van franfe Treurfpëleh, meestal over ftigtelijke onderwerpen, doch daar weinig fmaak in doordraait; hij is omtrent het jaar 1640 geftorven. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 240. Paquot, Mem. litter. Tom. XI. p. 141. COPPES (JAN PiETERSZ.), wonende te Maaslandfluis, was de gene die ten jare 1572 , in naam van Lumey en Treslong, de ftad Briele opeiste. P. Bor, Ned. Hift. I. D. bl. 366. COQUEL (ANTONIO de), een dapper Spaans Krijgsoverfte, die ten jare 1592, het bevel te Steenwijk voerde, en die vesting op ene dappere wijze, tegens Prins Maurits, die dezelve in perfoon belegerde, verdedigde, en het zo lange uithield als doenlijk was. P. Bor, Ned. Hift. UI. D. bl. bl. 626, 628. COQUES (GONZALO), Konstfchilder, geboren te Jnt. werpen ten jare 1618, hadt tot zijn eerften meester Adriaan Brouwer, en verder David Rykaart, met wiens dogter hij vervolgens getrouwd is; Hij was een uitmuntend Pourtraitfchilder in 't klein, en fchilderde zijne beelden in den trant van vanDyk; dan ten aanzien van gezelfchapftukjes, volgde hij volkomen den ftijl van Teniers , Rykaart en Ostade. Ongemeen kondig en vlug wist hij het penfeel te behandelen; zijh koloriet is fris en ongemeen fmeltende, zijn naakt fchoon en aanvallig, de beelden meesterlijk getekend en in een uit. nemende houding, en de kleding ongedwongen. Het gene vooral zijne fchilderftukkea behaaglijk maakt, is de menigte van  COQUEVILLE. 305- tan bijwerk dat 'er in verfpreid is zonder de minde verwarring te veroirzaken. Hij fchilderde veelal gantfe huishoudingen of familiën bijeen, en deze zijn allen van een middelmatige grootte. Ongemeen veel roem heeft hij behaald door zijn fchilderen bij den Aartshertog Leopold van Oostenryk, bij den Keurvorst van Brandenburg, aan 't Engelfe hof, en 't huis van Oranje, hebbende zelvs van diens vorst, Willem de III, een dubbele gouden keten ten gefchenke ontvangen. Ook vindt men tot zijn lof de volgende digtregels: Wat mag de vlugge faam, zoo op Apelles roemen, En hem alleen den Prins van alle Schilders noemen, Die zijn benijders had verraden, door zijn Konst, En kreeg daar voor tot loon, Vorst Alexanders gonst. Laat Engeland ook vrij van haren Holbeen ftoffen, En Neerland op van Dyk, die 't al fchijnt te overpoffen; Zoo als 't ook waarlijk is in 't groot. Maar in het kleen, Daar in behoud GONZAAL den hoogden lof alieen. En waarom niet? terwijl zijn Konstpenfeel het leven Scheen aan de weezens, die hij fchilderde, te geven. Doordien deze Meester genoegzaam altoos aan de Hoven heeft gefchilderd, ontmoet men zeldzaam van zijne dukken-, anders dan in de kabinetten der Vorden. Enige weinige van zijne penfeel-voortbrengzels, zijn in prent gebragt doorB. Bontius en C. Kaukerken. Hij dierf ten jare 1684, in den ouderdom van 66 jaren. ■ Descamps, Vie des Peintres Flam. Re. Tom. II. p. 262. Ntrnv. Di£t. hijlor. Tom. II. p. 339Houbraken, Schoitwb. II. D. bl. 40. J. C. Weyerman, Leven der Schild. III. D. bl. 141. ^((gcrrtfUK* $uttftt« StricOtt. 1779f- 173- COQUEVILLE, een Edelman uit Normandljen, een groot vriend van Willem den I, was een der hoofden van den aanflag, ten jare 1568 beraamd, om Nederland van het bloedig drukkend juk der Spanjaarden te verlosfen. Coqueville zou met 7 of 800 man, door bedel van den Admiraal van Coljgny VII. Deel. V en  30Éi CQRANüS. (ANTPNIQ) t& den. Ptnife van Condó, in Frankrijk geworven, enen inval doen in Artois en Henegouwen. Graav Lodewyk va» Na^au zou Friesland en Groningen aantasten, en de Graav van Hoogstraten langs den'Rijnen Maze, naar Gelderland trekken. Prins Willem zelv' zou Braband inrukken, zo. dra; de Hertog van Alva zijne krijgsmagt aan deze drie kanten verdeeld hebben zou. Doch deze welbelegde aanflag liep te low, bij mangel van magten vo.orzigtighe.i4 pnder enigen van '% Prinfen Bevelhebbers, en door de vlijt en loosheid des Hertogs van. Alva, Coqoeville, die de vijandelijkheden in Artm begonnen hadt, werdt op de klagten van den Spaan/en. Landvoogd, door bevel dea Konings van Frankrijk, te St. Vderi op, dep franfen bodem agterhaald, en, geenen behoorlijken last kennende tonen, als een rover, onthalsd, —, E, Vi Meteren, Ned. Oorl. III, B. bl. 51, P. Bor, Ned. Hifi.. I, R. bl. 238, WAO-, Vad, Hifi. YL D- bl. 268, 269, CQRANUS (ANTONIO), gezeit Bellerive, was, fchoon een Spanjaart van geboorte , ongemeen der kerkhervorming toegedaan, Hij wierdt ten jare 1566 door de Gereformeerden, te Antwerpen uit Frankrijk ontboden, daar hij door de Hertogin van Ferrare, tot den kerkendienst was gebruikt; dit gefchiedde in den tijd dat de Staten van Braband, bij de Hertoginne van Parma, als Gouvernante der Nederlanden, na 't zepden van 't Reques^t door de Gereformeerden aan Koning Filips , matiging der plakkaten verzogt hadden ; doch van de Gouvernante tot befcheid kregen: „ daarop geen befiuit „ te kunnen nemen dan in de volle Staatsvergadering;'' hier cp befloten enige dagen daar na de Gereformeerden, e§n Request over te gqven aan den Graav van Hoogstraten en aan de Magiftraat van Antwerpen, waar in zij verzogten s du? CoraN'js, die door hun uit Frankrijk ontboden was, „ ypor hgn mogt prediken, doordien hij een bekwaam en god-; „ vrugtjg man wa§.!' Het antwoord op dit Smeekfchrjft was rjiet te gunflig, maar behelsde: „ dat zij moesten wagten tot h d? têUjkomjt van den Prins, die afwezis; was; en dpden v 2ij  CORANUS. (ANTONIO) 3*7 „ zij anders, het was tegens hunnen wil." Met dit al voeren zij voort, en lieten Coranus op den 1 december prediken. Dit wierdt euvel van de Magiftraat opgenomen, en zij toonde daar over haar ongenoegen; doch de Gereformeerden gaven ten antwoordde: „ dat men dit niet ten kwade „ konde duiden; dat zij geen ander Predikant hadden dan „ Taffin, die zieklijk was en dus geen dienst konde doen, „ en dat zij van begrip waren, noch den Graav, noch de „ Magiftraat beledigd te hebben, doordien zij zulks bij Re„ queste hadden verzogt." De Hertogin wilde het. verder prediken van Coranus niet gedogen, en eiste zelvs dat hij geftraft wierdt; op dit bevel predikte hij niet meer, maar van de ftraffe kwam niets. Omtrent dezen tijd wierden, door den onbefuisden ijver van enigen der hevigfte Luterfe Leraren, fommigen die van elders gekomen , zig nu te Antwerpen onthielden, uit Duitsland derwaarts ontboden, en zulks zo als men verzekert vindt, door 't listig bedrijf van den fchranderen Prefident Viglius , die alle de kragt van de fpreuk, divide & impera kennende, het vuur der tweefpalt nog heviger zogt aanteftoken. De heethoofdigfren van deze Luterfe Predikanten waren, Matthias Flaccius Illyricus, Johan Spangenberg, Johan Felix en Herman Hamelman, deze daagden de Gereformeerden uit tot een woordenftrijdt, over het verfchilpunt desNagtmaals en der allenthalvenheid van Christus lighaam. Daar de redenen ophielden, begosten de fcheldwoorden en fmaadfehriften. Het was ter dezer gelegenheid, dat Coranus, die zig nog te Antwerpen onder de Gereformeerden bevondt, bewees, dat hem de Christelijke broederliefde ter harte ging. Hij fchreef een Brief, gedagtekend den 22 januarij 1567, en gerigt aan de Herders van' de Duitfe gemeente der Augsburgfe Confesjle te ^Antwerpen, waar in 's Mans braaf en godvrugtig karakter in een helder blinkend licht doorftraalt, en welke toen ter tijd in 't frans en nederduits gedrukt wierdt, en door Brandt, voor het grootfte gedeelte is geplaatst. Zie 'er hier enige trekken van, waar uit men het overige zal kunnen bepirdelen. V 2 in  S9§ CORANUS. (ANTGNJO) Jn, den aanvang, „ bejammert hij dat de flcel der waarheid. „ in een ftoel van t-weedragt is verkeerd, en dat in plaats dat ^, daar niet anders dan Gods woord gepredikt moest worden, ,4 orn Christus te leren kennen, en te winnen, tot enigheid en broederlijke liefde ena.; die nu gebruikt wierdt om te. „ lasferen , ts befchimpen en te verongelijken, (trekkende. tot haat en nijd van den enen tegens den anderen; kwam, dit nog van den kant des Pausdom*, vervolgt hij, men zcat zulks geduluvlyk kunnen verdragen , maar gekomen u\% „ hunnen monde, uit die van beminde broeders, bragt hem „ zeer grote droefheid toe, en deedt hem vrezen dat Chris-. „ tus kudda daar- mede geërgerd zou worden. Dat het midn del om in de veifchiilen der Religie overëen te komen, „ meer beftond in malkanderen broederlijk van de misver-? „ (landen te waat fcbouwen , en in liefde te handelen, dqn „ malkanderen met pennefcheuten te bevegten. Lutber en „ Mseanchton- waien wel waaragtige dienaars Gods geweest, ,, maar met dat al menfen , die ook kosten feilen. Men /, moest de waarheid aannemen, eveneens dopr wie geleerd, en van de Leraars geen afgoden maken. Toen de Here ;, Jesus zijne Leerlingen en de kinderen zijnes Vaders een „ merkteken wilde geven, eiste hij niet van hun dat zij een eonfesfie ofte catechismus zouden volgen; maar hij zeide; „ Hier aan zal men kennen dat gij mijne Discipelen zijt, indien • gif malkanderen liej' hsbt." Verders herinnert hij; ,, dat de „,Confesfie van Augsburg, geen vijfde Euangelium is." Vervoh gens, zegt dezen braven Man: „ Laat ons de ftigting van Chris» tus gemeente zoeken, on niet onze eigene ijdele glorie; laten wij met naarftigheid zoeken, de menfen door onzo „ predikatiën tot Christus onzen oppeiften Leermeester te ■l Jeiden, cn niet om dc eonfesfie van Marten Lutiier , noch „ om do uitlegging van Jan Calvvn, of van Pieter Me? lanchton te volgen." Tot een befluit, ,, bad hij deze zijne „ lieve Broeders, datze zijnen Brief doch in !t goede zouden „ nemen , doordien zijn doen enkel voortkwam uit een goed„ willigen te hunwaarts genegen harte; zijn voornemen was v geen-  tÖRBARött. CÖRbËRiÜS. (BALTIÏASAR) ffl i," 'geenzins öm 'met hun daar mede te bïHte tö kö'mfen, tóch, >, krijg met de pen tegen hen tè voeren, nadien zij alle nö •„ dig hadden, den tijd ift nuttiger zaken te Rijten. Endé V» ach!" voegde hij 'er nog hij; bf'wij kennis hadden van i, 't geen ons nóg ontbreekt om Lei-aars des Eiiangcliiurïs te -„ zijn-, tfran't de kennis onzer 'enwetenheid zoude Ons 'veèi eer s, -aanfpoïen om 't geen öns onbekend is te willen léren, dari „ om ons tot Inquisiteurs en Regters te maken, van een ander „ zijn ge'ove, en den tijdt te fiijtefi met bladeren cfi 'papia¥, ten te vullen, met gefchilleb, die 'géén ftigting voöïtbrent, gen-, enz." Coranüs is mèt de fcf ten grave gedaalt» dat hij veelvuldige begaaftheden bézaï, en de lesfen ten aanzien Van de liefde en verdraagzaamheid van zijnen GödJc-I»jkén .Meester-, zo wel in zijn vermogen was, zogt te betragten. »—'— P- Bor-, Ned. Gefch. I. D. bl. 125. 142-. G. BB-A-fef» Hifi-, der Referm. I. D. bl. 404, 405. 430-434. CORBARÖN, 'betuigt de fafeèr te Water, dat 'hem 'niet kekend is, doch dat hij tot het bondgenootfchap de* Edelen behoorde, én gist, dat bij een zoon geweest zij van Clauré Éouton-, Ridder-, Heer van Cerbartm^ Raad en Kamerheer Van Keizer Karèl den V, getrouwd met Jakoea de Lannoy* (en overleden in 't jaar 1556. ——- HetNck vaU Vt>*wdrecht, -Jnal. Belg. Part-. VI. p. 313. j. W. te Water, ti$* Van 't Verb. der Èd. II. D. bl. 324. III. D-. bl. 50& CORDERIUS (BALTHASAR), den '3 Juh'ij isÖ2 ris At> 'werpen géborén, begaf zig reeds Vroegtijdig tot hét genOóffcha'p der Jefuifèn, en wierdt vervolgens Priester, tJaktor In de theologie en Profesfor aan het Hogefchool té Pmn ih ücs-tenrijk-. Hij ftierf in gemelde Rad den 24 jumj iöfdj Sfi tfën Ouderdom van 58 jaren. CoRDERtrs was een biaaf, godvrugtïg en galèeïd Man, la« Stöhderbeid grondig ih 't gï'ieifs Btvafen, en dfè bok ëen groèt gedeelte van zijnen 'tijd beftéedda 'öm dé öudvaders tg be«. oeffenen, zodanl; uit 2ijre hagslaténe tóirkeb blijkt; wt))té. fe$n j 1, Ostem LXl*. Gttetbrttm iH&tm fc S t.wr-Mi, *J!m* v a ïöiö.  3io CORDES. (EUTICHIUS) 1628. in folio. 2. Catena Grcecorum Patrum in S. Joannem. Ib. 1631. in folio. 3. Joannis Piiiliponi de Mundi-creatione, libr. IV. Gracè R Latiné. Viennce 1631. in folio. 4, S. Cyrilu Apologos Morales. Ib. 1631. in folio. 5. Dionysii Areo■pagitce Opera Graco-Latiné, Notis Tlieologicis illuftrata. Antv. 1634. JI Vol. in folio. 6. Expofuio Grcecorum P. P. in Pfalmos digejla in Catenam , R latinitate donata, atque Annotat. illuftrata, ex vetustisjimis Msf. .Bibliotheca Ccefarcie ac Ducis Bavarüe. III Vol.-in folio, Antv. 1643. R feq. 7. S. Cykilli Alexandrini Archiepifcopi, Homilie xix in Jeremiam Prophetam Rc. a Corderio latinitate donatce. Antv. 1648. in 8vo. 8. Sym* lola Gracotum P. P. in Euangelium Matti-uei, latiné 'verfa R collata, cum Scholiis P. Petri Possini , ejusdem Societatis. II Vol. Tolofie 1646 R 1047. in folio. 9. Job elucidatus Graco-Lat. Antv. 1646. in folio. Dorothei, Inftituticm.es afceticce, nova interpretatione R Notis illuftratce. Antv. 1696. in folio. .. J. F. Foitens, Bibl. Belg. p. 122. CORDES (EUTICHIUS) , omtrent de XVIde eeuw te Antwerpen geboren, begaf zig, na zijne eerfte letteroeftcningen voleindigd te hebben, in het Benediktijner klooster van St. Justine van Padua, alwaar het blijkt dat hij lesfen over de H. Schrift heeft gegeven; vervolgens wierdt hij tot Abt van St. Fortunatus gekoren, nabij Basfano onder het gebied van Venetiën gelegen. Hij was met deze waardigheid bekleed, toen hij den 16 februari) 1562, in de 18de zitting van het Concilie te Trente, in die kerkvergadering als lid plaats nam; men handelde 'er toen over het verbod van fchadelijke en verdagte boeken, en hij bevondt zig onder 't getal der genen, die gekozen wierden, om 'er het naamregister van te vervaardigen. Na het eindigen van 't Concilie, keerde hij naar des Abtdij van St. Justine te rug, en ftierf 'er zeer ftigtelijk in feptember 1582. Cordes bezat vernuft, was geleerd, en ongemeen fchrander in het behandelen van zaken. Hij heeft nagelaten: 1. Commentarius in omnes Epiftol. Pauli. 2. Dictie. narium Bibikum. Arn, Wyon, Lignum vitce. Tom. I. p.  CORDESIÜS. 'CÓRDIËK. 'COREN» g*| f>. 416. J. F. Foppens-, Bibl. -Belg. p. 274-, Paqüöt-, Mem. litter. Tom. V. p. 395', 3'otf» CÖRDESIUS (jTJÏÏANNES), Is Kanunnik -geweest-, fcft 'toas een man van grote geleerdheid en befcheide-nhêid} 'èen Vriend van Grotius en Vossitrs. Vijftig jaren na dode vaft den beroemden Geoeg Cassander, verzamelde hij diens boeken > 'en liet dié benevens enigê ongedrukte fchriften van dessen geleerden man-, in een Deel in folio te -Parijs drukken, ïn deze uitgave leest men ook zijne gemeenzame Zendbrieven, daar bij zijn hart onder -zijné vrienden uitfprak, met velé leerrijke gedagcen-, en bondige vredelesien. ** 1 FE Ükotïi, -Annoi. ad Confule. Cassand. p. 16. A. RiVEt, Ar.ir,i.ad-;. ïn tJonfult. Cassand. p. 257, G. Brandt, Hift. der Reformatie-y t D. bl. 2-8 s-. CORDIF.R (WILLEM), een Brabander Vin 'geboorïè, hadt è'ig geoettènd in de digtkon'st, en heèft uitgegeven: Libellus 'Se varia Foritium quorumdam ndtuta, -Flummihus, @> Anni pWtfa lius. Binchii 1544-. — - j. F. Foppens, Eibktih. Belg-. $ag> COREN (JAKÖB), 'eén Noordhellttider, bit de ftad A'.hit-sgeboortig, is geweest Raadsheer in den Kogen Raad van Holland, en geftorven den 24 oktober 1031. Zijné Zedigheid •„ opregtheid , gulle vriendelijkheid en bekwaamheid in het waarnemen van zijnen post, hébbén zijrièn dood doéh bètreü* ren. Na zijn overlijden is van hém sn 't licht gegeven: 'Ö'sfervaiiones XLÏ. Rerum in fuprcmö Senatu ïioV.aniié £fV. jndtti' iarum. "Quibus accedunt , Cmjiliè XXX, in quibus nndta finffltS» te vernaculo. Hage Com. 1042, en vérvó'gBns méérmalen her* 'drukt, ook in het nederduits vertaald uitgegeven; De ÖcügA leraar Anth. Mattheus ih zijne Verhandeling de CftMÉtntar» tab. 48. Tit. 3. de Adydt. num. 25. getuigt van 'hem: Cöbzmum redarguit , quod in varias contraditciones prolopfus fuérït ';. quod non rarum CcnfuitantibUs. Ten jare löorj vindt ik enen L. Cokew gemeld, als Secretaris van de ftad Ahiéah. . V 4 J,  3i2 CORENHUYSEN. (WILLEM) COXET. (PIETER) J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 510. Eoomkamp en Eikelenberg, Befchr. van Alkmaar, bl. 414. CORENHUYSEN (WILLEM) , uit Flaanderen geboren, is een uitmuntend geleerd man geweest, ervaren in velerlei talen, daarbij een groot Regtsgeleerde. Eerst was hij Advokaat voor het Hof van Holland in 's Hage, vervolgens Raadsheer in het Hof van Fhanderen, en eindelijk ten jare 1605, Prefident van dat kollegie. Hij ftierf in enen hogen ouderdom te Gent in 1617, en heeft door den druk gemeen gemaakt: Pandeüarum Jeu Digestorum Juris Civilis partitio & methodus. Antv. 1565. in 8vo. , J. F. ForrENs, Bibl. Belg. p. 356. CORET (PIETER), geboren te Aath in Henegouwen, omtrent het midden van de XVIde eeuw; trok na zijne eerfte letteroeffeningen doorgeworfteld te zijn, het Monnikenkleed aan, genoot het onderwijs in de godgeleerdheid te Leuven, en wierdt Pastoor van Crespin, niet verre van zijn geboorteftad gelegen. In 1574 wierdt hij Kanunnik van de hoofdkerk te Leuven , ftierf in 1602 , en wierdt bij zijn vader op het Lieve-Vrouwen ktrkhoj aldaar begraven , met dit zonderlinge graffchrift, door zijnen vriend Hendrik d'Oultremont vervaardigd : PETRUS CORETUS portus erectus Ille Dei interpres, Chrijli Mariceque Jacerdos Hic Jua Jesja Petrus membra Coretus habet, Qjti Jive é Cathedrd ccclorem arcana recludit, \ Seu calami Har ethos detegit arte dolos, Certa Pliarus, dubio Portusque eretlus in astu, Geus pia nau/ragium né pateretur, erat. Obiit anno m.dc.ii. Anima pax ö3 quies. Men heeft van hem in druk r*i. Dejenfio veritatis adverjus Asjertationes Catholica fidei repugnantes, libro Domini de la Koüe, de Politicis & Militaribus rebus, ajperfas ffc. Antv. J5S>t. I2H)». Frans de la Noue, een Bretons Edelman, was een  CORNELIA JANS. CORNËLII. (ADRIAAN) 313 een der fchranderfte Veldheren van zijnen tijd. Hij omhcJsde de partij der Gereformeerden, en na aan dezelven belangrijke dienften te hebben bewezen, wierdt hij ten jare 1591, in t beleg van Luxemburg doodgefchoten, in den ouderdom van 60 jaren. Men heeft van hem: Discours Politiques if Militaires, die fchone dingen bevatten, en geenzins zo als Paquot zeer ongegrond aanvoert, zaken die met de geopenbaarde waarheden flrijden. Coret befpeurende, dat dit boek door verftandige lieden, en inzonderheid door vele Edellieden, die weinig ijver betoonden voor den Roomfen godsdienst, zeer gretig gelezen wierdt, dagt- tot zijn taak te moeten nemen , om de dwalingen die hij 'er dagt in te ontdekken, aan het licht te brengen. Hoe hij dit volvoerd heeft kan ik niet zeggen, dewijl zijn werk niet gezien hebbe; maar ik twijffele zeer, dat hij in ftaat geweest zij, om de achting die verftandige lieden voor het uitmuntend werkje van la Noub voeden, uit te doven.' 2. Anti-Politicus; feu adverjus prcciy.ti doürince Politieman capita, quce, fallaci tranquillitatis praètextu, Religionis libertatem, £f impimitatem Hcerefum in Rempublicam inducere, &f Ecclefiafticum Ordinem Civili pctejlati fubjicere conin- tur. Liber unus. Duaci 159!)- imt> Fr. Sweertii, Athen. Belg. p. 609. Val. Andr., Bibl. Belg. p 731. j. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 965. Lettres a tin Ami. Col. 1631. p. 117. Paquot, Mem. litter. Tom. XI. p. 216--220, CORNELIA JANS , een Burgervrouw te Dordrecht, ge-' huwd aan Jakoe Costerus, baarde den 9 junij 1621, ter ééner dragt, vier kinderen; een ftierf 'er van, doch de drie anderen wierden in de Augustijnen kerk gedoopt, en ontvingen de namen, van Pieter, Jannetje en Maria. M. Balen, Befchrijv. van Dordrecht, bl. 874. CORNELII (ADRIAAN), geboren te Brouwershaven in Zeeland in de XlVde eeuw, is geweest Kanunnik van St. Pieters kerk en Hoogleraar in de godgeleerdheid te Leuven. Hij ftierf den 11 augustus 1456. —— P. de la Rue, Gelett. Zeeland, bl. 319, 320. V s COR-  £ï4 CORNELII. (ARNÖLD) CORNËLII (ARNOLD), geboren te Delft uit een eerlijk geflagt, werdt door zijne euders reeds vroegtijdig ter fchole gezonden, met inzigt' om hem in die wetenfchappen te doën onderwijzen, welke hem in 't vervolg konden opleiden om Predikant onder de Hervormden te worden-. Dé jongeling beantwoordde volkomen aan het inzigt zijner ouders; was vlijtig, naarftig, en wierdt bekwaam tot den post waar toe men hein voorbefchikt hadt; ten jare 1573 beriep men hem tot Predikant in de gemeente te Frankendahl, Groot drie jaren hier na zijne ouders in zijn vaderftad komende bezoeken, predikte hij aldaar, en gaf zo veel genoegen aan de gemeente te Delft, dat hij aldaar tot gewoon Leraar wierdt aangefteld, ook de toeftemming bier toe van zijne Fi ankendaalfe gemeente bekwam. Deze Cornelii, benevens zijnen ambtgenoot Reinier. Donteklok , beide warme voortlanders van Calvyns leerwijze, hielden ten jare 1578, een openlijk twistgeding tegens Dirk Volkertzoon Coornhert, over de Merktekenen van de ware zigtbare Kerke, welk te Delft begonnen wierdt op den 24 februarij van genoemde jaar, doch door den ProkurèurGeneraal weidt verboden; egter daarna, onder toelating en Eelvs bevel van de Staten van Holland, te Leijden wierdt hervat, zendende zelvs de Staten hunnenwegen twee Kommisfarisfen daar bij , namelijk Mr. Leendert Casembroot„ Raad ordinaris in den Hove van Holland, en Mr. Gerard van Hoüeveen, Penfionaris der ftad Leijden. Dit twistgeding begon in Jt openbaar in een der gehoorzalen van de Akadémie, ten aanhoren van een gantfe fchare dën I4den april, na dat men enige dagen hadt doorgebragt , in 't handelen van de orde der twistgedingen; doch duurde flegts anderhalven dag, doordien Coornhert zig beklagende dat hij niet vrij fprekett mogte, zulks ftaakte, en naar Haarlem zijn verblijfplaatzé vertrok. i Deze zelvde Arnold Cornelii was ten jare 1581 Prefi» dent van het nationale of algemene Sijnode der Nederlandfe kerken te Middelburg, aldaar den 2ofien meij begonnen, alwaar ene provifionele Kerkcn-orde wierdt bepaalt; als mede * > eni  CORNELII. (ARNOLD) 315 .ene Afdeling gefchetst, hoedanig voortaan de partikul iere Sijnoden in de onderfcheidene provintien te houden. Toen de Staten van Holland ten jare 1590 goedvonden, om tot wegneminge van verfcheiden verfchillen over de regeiinge der kerken en de orde daar toe dienftig, zeker ontwerp, ten dien einde reeds in het jaar 1583 ontworpen, te doen refumeren, door ene kommisfie uit genoemde Staten, enige leden uit den Hove van Holland, Profesforen van Leijden, midsgaders agt Predikanten, zo van de oudfte als andere, die men te dier tijd voor de kundigfte en ervarende hieldt, bevondt zig onder dit getal mede onzen Cobkelii. Ten jare 160a verfcheen hij benevens Bern. la Faille, Predikant in 's Hoge, als Gedeputeerden van het Zvidliollandfe Sijnode, verklarende uit naam van die vergadering: „ hoe dat zij van de „ Kerk en Magiftraat der ftad Woerden meermalen verzogt „ waren, dat ze aan de Staten wilden vertonen de ontftig„ ting, die de goede en opregte herten kwamen te lijden, „ door de openbare exercitie der genen, die zig van de Augs,, burgfe Confesjie noemden en 't doch niet waren; alzo onze „ Religie die men noemt de Gereformeerde, meer gemeens „ in 't Nagtmaal en anders daar mede hadde; verzoekende' „ dat daar in voorzieninge mogt gefchieden enz." Hij ftierf den 5 junij 1605, „ tot groot verlies, zegt Brandt, nijt „ alleen van de Delftfe gemeente, maar van geheel Holland, „ want hij was, hoewel fommigen van zijn jongere jaren an„ ders oirdelen, nu bekend voor rekkelijk, en kon met de „ gematigdheid zijns gemoeds de hevigen in hunnen piigt houden, en dat wegens 't voorregt zijner jaren, geleerd„ heid en godzaligheid." Ook was hij bedreven in de grondtalen, en. zelvs benevens den Heer van St. Aldegonde, en Werner Helmichiüs, Predikant te Amfteldim, benoemd geweest, om den Bijhei uit 't oirfpronkelijke in *t nederduits te vertalen. EpiJL Ectlefiaft. p. 197. Bor , Ned. Hift. II. D. bl. 23. 261. 270. III. D. bl. 557. G. Brandt, Hift. der Reform. LD. bl. 597- 7.-S- & D. bl. 25. 65. III. D. bl. 48. COR-  Sï6 CORNELIO. (PIËTER) CORNELISSEN. (JAKOB) CORNELIO (PIETER), een Spanjaart, heefteen werk over de Nederlandse beroerten gefchreven, alwaar men enige verhalen in vindt, die bij anderen of geheel lijk verzwegen of minder uitvoerig gemeld worden; dit boek dat ongemeen zeldzaam is , voert in 't italiaans vertaald tot tijtel: D'ila Hiftoria di Flandra, di PietRo Cornelio, libri X. Nella qualt Ji vede Vorigine delle chili disfienfioni, & guerre univerfiali del principio fin a quefti tempi, con la dejcrittione di tutte quel paefii-, in quante Provincie fia divifio, la qualita dé Flaminga, i Stati ge* nerali, & come pervenisfie nella caja dAnftria. Novamenla tradottk di Spagnuolo in lingua Italiana da Camillo Camilli. Breficia 15S2. Sommigen hebben door misverfiand , dit werk aan den Vertaler toegefchreven. J. W. te Water» Hift. van 't Verbond der Edel. IV. D. bl. 363, 364. CORNELISSEN (JAKOB), van Oestzanen geboortig, moet een Schilder geweest zijn, ten minften ontmoet men nog een oud Ruk met dit onderfchrift ter Kamere van 't groot Kremers Gild op 't ftadshuis te Amfteldam, verbeeldende een' bekrans» ten Gilde-Os, door enen Schutter gewonnen, met het fchieJen naar de Pappegaaij. Voor 't beeld van den Os leest men ,* Negentien honderd en twaalf pont, Heeft gewogen deze Osfe al ruyffl, En was hoog fefte halve voet als hy ftond En dik X. voeten ic liech niet eene kruym, De lengte was juft XII. voet min IIII. duym. Ao. 1564. En in de fries der lijste , Raat met zwarte en vergulde letters: Dees. ÖS. Is. gewonnen. fcittrerUe. Van. Jacob. Reyerszoon. Boon* Toen. ten. twiedetnaal. die. Papegaajf. Was. geftelt. vaft. fuver. fchoon. Be Heer WagenAar onderrigt ons, dat aan hem, tiit eriö tude rekening van dit Gilde is gebleken, dat het zelve, op de jaarlijkfe Gildeinaalrijd, enen gehelen Os piagt te'flagten, na dat  CORNELISSEN. (WILL-) CORNELItJS. (JAKOB) 317 dat dezelve, voorgegaan van Speellieden, eerst de ftad rond geleid was. . 1 1, Wagen., Befchr. van Amft. XI. St. bl. 77- CORNELISSEN (WILLEM), een Zeeuw van geboorte, js geweest Kapitein in dienst der Westindife Kompagnie van die provintie; deze dapper ftrijdende in een gevegt, bij Brazil, daar de Nederlanders de Spaanfe vloot vernielden, fneuvelde ten dienfte van zijn vaderland; zodanig blijkt uit een latijn.s gedigt, door C. van Kinschot dien kloeken Zeeuw ter eergedagtenis toegezongen, ■ P. Dg la Rüe, Heldh, Ze«\and, bit 273, 274. CGRNELIUS (ANDREAS), heeft benevens Johannes Uxeterp , de Frie'sfe Kronijk van Ocko van Scharl , bij een gezameld, en indruk uitgegeven ten jare 1597. in folio; naderhand is die in Ato. herdrukt in 't jaar 1752. Deze Kronijk zelv', als mede de daar bij gevoegde aantekeningen van de Uitgevers, bevat vele fprookjes en verhalen van gebeurtenisfen, die de toets der waarheid niet kunnen doorftaan. Onder anderen vertelt Cornilius , in de folio druk van genoemde Kronijk, bladz. 75. aav.t. (a), dat de Potestaat Jow Dekama, aan Keizer Maximiliaans Gezant Otto van Langen, tweo gouden penningen ten gefchenke zoude gegeven hebben, waar, van de ene door Haraldus Camminga , bereits ten jare 794; eh dc andere door Ubro Reinalda, ten jare 812 zoude zijn gemunt; daar het uit Hamconii, Frifia, p. 42, 43. en andere Schrijvers ten vollcdigftcn blijkt, dat deze beide Potes- tateri in de Xllde eeuw geleefd hebben. Mattii. von Wicht, 'Saè Ofifrietïftfje £icd;t / ntffl tem SHicfj- ttab 3yft« Itdjtt. f. 38, 39- aant. (r). CORNELIUS (JAKOB), geboren te Bremen den 25 juny IJ 19, uit aanzienlijke ouieis, zijnde zijn vader Tobias Cor* Welips , een aanzienlijk Koopman binnen gemelde ftad geweest, en zijne moeder was Akna Alardin, In zijne vaderftad heeft de jongeling den loop der latijnfe fchool afgerend, venolgcns enigen tijd aan het Gijmajim aldaar in de voor- bè-  3l8 CÖRNELIUS. (JAKOB) bereidende wetenfchappen zig met veel naarftigheid geoofFend, en is toen naar het Hogefchool .van Marpurg gegaan; hier enigen tijd.verbeid hebbende, vertrok hij naar Utrecht, om winst te doen met de lesfen van de Hoogleraren Hier. van Alphen, Dav. Mill, Alb. Voget, en anderen. Ten jare J738 wierdt hij Proponent onder de Kiasfis van Amfteldam, én in 1741 tot Predikant beroepen te Wamsl en Dreumel, onder de Klasfis van Nijmegen; vier jaren hier met vlijt zijne opgelegde taak waargenomen hebbende, wierdt hem het beroep van Westbroek en Jgtienhoven opgedragen; alwaar hij zijnen post met veel ijver en ftigting heeft waargenomen, tot op het jaar 1761, als wanneer hij geftadig moest worftelen met de fmertelijke kwalen van voeteuvel en graveel, die hem zodanig afmatten en aan zijn legerftede kluisterden, dat hij het befluit nam om zijnen dienst neder te leggen, en in Rille ruste zijne overige dagen in de ftad Utrecht door te brengen; alwaar hij op den 22 oktober 1772 is overleden, den roem nalatende, dat hij een man was van ongeveinsde godsvrugt, bezittende een vaardig en fchrander oirdeel, voorts van een opregt en gulhartig karakter, en die zig door zijne vriendelijkheid bemind maakte. Den 11 meij 1751 trad onze Leraar in huwelijk met J. A. Steenwinkel, ene dogter van Diedeuik Steenwinkel, die Profesfor en Predikant in 's Hertogenbosch is geweest; bij de<:e vrouwe heeft hij twee kinderen verwekt: waai van nog ene dogter in leven is, getrouwd met den Hr. Drieling. Gedurende zijnen rusttijd heeft hij nog met de pen willen ftigtsn; zijnde van hem in druk: tuttige ^ucrGcnhingcn ober jfjet uitfïel ban Christus fromfl in öe ït&eretb cn ober be tooo.2ben ben Ps. IL vs. 7. <£n ober fjet biüöen ban het Onze Vader; nefThip tmv gt rwahtifcale ïïccjrcöcncn eber Ps. XLII. vs. 12. cn ober be behecröe Sonbarcg'fe/ bolaené Luk as VII. vs. 36-4?. 8tr. 1768. in fjr. 8bo. Dit werkje, dat door velen met genoegen en ftigting is gelezen, heeft de Schrijver enigen tijd daar na nog met een ©erbolrr ban nuttige «Dbcröcnhinrcn vermeerderd. - Ecekz., 1772. b. bl. 727-730. COR-  CORNET. (SEVERINUS) CORNPUT, 319 CORNET (SEVERINUS), beroemd Mufikant uit WaalsFlaanderen, woonde in 1581 te Antwerpen, en verftrekte ab daar tot Zangmeester van de Koor-kinderen in de katediale of Jloofdkerk. Daar is van hem in druk 1 Chanfons Franpifcs% mifes en mufique, « cinq, jïx, £p huit parties. Anvers. 1581. in Ato. ■' Paquot, Mem. litt. Tom. IX. p. 67. CORNPUT, of zo als M. Balen fchrijft, Corput, is de? naam van een aanzienlijk Nederlands geflagt, dat inzonderheid in de baronnije van Breda en de ftad Dordrecht heeft gebloeid, en waar uit Mannen zijn voortgefproten, die hun vaderland, zo, in de kerk, met den tabbaard, als met den degen, roemrugtig hebben geftigt, heftierd en verdedigd. Wij zullen ons (qt de befchrijving van enigen der voornaamften bepalen. CORNPUT (ABRAHAM van den), enigfte zoon van Izaak van den Cornput en Alida de Witt, wierdt den 7 januarij 1601 te Dordrecht geboren. Zijn vader, die den 6 oktober van het zelvde jaar ftierf, was ongemeen geacht Predikant te Breda; zijne moeder was ene dogter van Jakob de Witt, Burgemeester , Schepen en Thefaurier der ftad Dordrecht. De jongeling zijnen theologifen loop voleind hebbende, wierdt Proponent, en oefFende enige jaren het Leraarambt uit op het dorp Giesfen Nieuwkerk. Om de zwakheid van zijn geitel, wierdt hij reeds nog jeugdig zijnde, tot Emeritus verklaard, en hij bragt zijnen overigen ieveqstijd in zijne vader ftad'te Dordrecht door; zijnde aldaar geftorven den 30 oktober 1670 ; hij is gehuwd den 28 februarij 1633 aan Aletta de Witt, dogter van Frans de Witt, bij wie hij ene dogter heeft verwekt. Zijne nagelatene en in druk uitgegevenc fchriften zijn: 1. 3r>e «Öobbelijhc ©icrfchïif.r/ tat i$ üntbcMiinaen Der ïjcmclfctje ocubelcn, IV «Pelen met platen/ Sinfi. 1659-1670. 111 8bo. 2. l}tt lebcn en boert ban Fili* Melanchton, mit^gabcr^ be tienjaariac £ebanrjcin>"fe ban ;i> nen ^cfjonujoon Kasper Peucerus. Met platen. ?£mff. 1662. in 8lm. Paquot, Mem. litter. Tot. VIII. p. 249--251. M> Balen, Befchr. ian Ford/echt, bl. 224, 225. 1025. CORN.  320 CORNFUT. (HENDRIK van den) (JOHAN) CORNPUT (HENDRIK van den) , de vierde zoon van Johan van den Coenput en Antonina Montens, geboren den 26 meij 1536, vlugtte met zijne ouders, broeders en zusters in de maand feptember 1567, ten einde de tijrannife vervolgingen van den Hertog van Alva te ontwijken. Henbrik begaf zig naar de Paltz, en leide zig daar toe op de beoeffening der godgeleerdheid. In 1578 naar zijn vaderland te rug gekeerd , werdt hij Predikant te Dordrecht. Reeds in 1562 was hij gehuwd met Adriana van Brecht, die in 3584 overleed , na hem di ie kinderen gebaard te hebben. Het volgende jaar trouwde hij met Heylweg Colvius, bij wie hij twee kinderen heeft verwekt. Hij ftierf den 22 au- gustus 1601. M. Balen, Bejlhr. van Dordrecht, bl, 1018-1024. Ferwerda , Ned. GeJJ. m fPapenLek , II. D. druk van 1785. CORNPUT (JOHAN van den), zoon van Anthony vah een Coenput en Aleid van den Berg , is geboren den 1 december 1492. Hij was Griffier en Secretaris der ftad en baronnije van Breda, van het jaar 1539 tot 1560, toen hij aldaar Burgemeester wierdt. Den 17 oktober 1525 trouwde hij met Antonina Montens , geboren den 15 december 1509, zijnde de dogter van Hendrik Montens Severynsz., Raad en Thefaurier generaal van Johan Encelbregt en Hendrik, Graven van Nas/au, vervolgens van Reynard en Willem, Prinfen van Oranje, en van Johanna de Rovere. Den 17 feptember 1567, vlugtte hij met zijne vrouw en kinderen uit Breda, ten einde de vervolging te ontgaan; begaf zig eerst naar 't land van Kleef, en van daar naar Semgo in Westfalen, alwaar hij den 26 februarij 1569 overleden is, na bij zijne huisvrouwe Antonina Montens, 18 kinderen verwekt te hebben. Deze ftierf te Heidelberg den 31 julij 1578. Zijn oudfte dogter, Johanna , huwde aan FIendrik Smetius , Lijfart? van den Paltz-Graav en Hoogleraar in de medicijnen te .Heidelberg; hij ftierf in 1614, en zij den 14 meij 1589, na vier kinderen te hebben gebaart, waar van ene dogter, Jo-  CORNPUT.. (JOHAN van den) 3ï! Johanna Smetius, is getrouwd geweest met Janus Gruterus, Profesfor in de hiftorien te Heidelberg. De tweede dogter van Johan, Elizabeth van den Gornput, geboren in julij 1552, huwde den 4 april 1578, met den vermaarden Franciscus Junius , Hoogleraar in de godgeleerdheid te Leijden, waar bij hij drie kinderen heeft verwekt, waar onder ene dogter, Elizabeth Junius, die getrouwd is geweest met den geleerden Joh. Gerh. Vossius, alvorens eerften Regent van het StatenKollegie te Leijden, en naderhand Profesfor te Amfteldam. 1 M. Balen, Befchrijv. van Dordrecht, bl. 1017, 1018. Ferwerda, Wapenboek ut fupra. CORNPUT (JOHAN van den), zoon van Anthony van den Cornput en Geertruid van den Brouk, is geboren in januarij 1563. Ten jare 1618 was hij Schepen te Breda. Rentmeester van de Hoge en Lage Zwaluwe zijnde, trouwde hij den 13 meij 1597, met Maria Buysen, ene dogter van Kornelis Buysen, Schepen te Breda en Lijfartz van Prins Maurits, en van Maria Hanekops. Johan ftierf den 21 april 1618, na 10 kinderen bij zijne vrouw te hebben verwekt. Zij hertrouwde den 20 april 1621, met Johan Berk, Ridder, Penfionaris der ftad Dordrecht, Gezant aan het Hof van Engeland, als mede bij het gemenebest van Venetiën, bij welken zij ene dogter, Erkenraad genaamd, nagelaten heeft. Zij ftierf den 13 februarij 1636. Deze Johan van den Cornput was de grootvader van het edele doch ongelukkige broederpaar, Kornelis en Johan de Witt; doordien zijne oudfte dogter, Anna van den Cornput , geboren den 24 april 1599, trouwde aan Jakob de Witt, Burgemeester te Dordrecht, die deze twee grote Staatsmannen, benevens twee dog- ters bij haar heeft verwekt. M. Balen, Befchr. van Dordr. bl. 1019, 1020. Ferwerda, nis boven. CORNPUT (JOHAN van den), zoon van Johan van den Cornput en Antonina Montens, werdt geboren te Breda in april 1542 , en van de vroege jeugd af aan tot den krijgsdienst opgeleid zijnde, werdt hij tot mannelijke jaren ge- VII. Deel. X k>  •jat , CORNPUT» (JOHAN yas dg») komen» Kapitein van de ïnfanterij in dienst van den Staat, en was een gedugt tegenftrever der Spaanfe- partij. Men vindc eenparig van hem getuigd, dat hij geleerd, fchrander, onversaagt dapper, en bij uitftek ervaren in de krijgsbouwkunst was, kortom een uitftekend'Bevelhebber, die de bekwaamheid bezat om goeden raad te geven, en in baggelijke gelegenheden ogenblikkelijk een moedig beftuit te nemen, 't welk hsm meer dan eens uit benarde omftandigheden heeft gered. Zijne jeugdige bedrijven voorbijgaande, waar van men ook weinig bij de Schrijvers vindt opgetekend, verzeilen wij hem iiaar Groningen, alwaar hij ten jare 1579 met zijne kompagnie onder hot regiment van Graav Rennenberg, behorende, in bezetting lag. Genoemde. Graav hadt, namelijk, wel de 'Uwcl&fie Unie getekend, en Groningen tot de zijde der Staten overgebragt, doch was onftandvastig genoeg om dezelve wederom te verlaten, Groningen verraderlijk voor de Spaan/en te vermeesteren, en alles aan te wenden, wat ten nadele van ik £°ede zaak der Nederlandfe vrijheid ftrekken konde. Koevexden fchijnt de plaats te zijn daar dit plan beraamd was; ten ininften zijne zuster Kornelia van Lalaing, kwam hem hier in januarij des jaars 1580, nevens haren man, den Ba. ron van Monceaux, bezoeken, wanneer 'er lang en heimelijk door hen gefproken werdt, met zekeren Guislain lh Ba.illy, die. gewoon was tusfen hem en den Hertog van Terhanova, Spaanfin Gezant tot de vredehandeling te Keulen, ©ver en weder te gaan. Cornput, hier van de lucht gekregen hebbende, waarfchuwde Popke Ufkens , den enigften, onder Renneneep.gs Raden, die opregt Staatsgezind was, en enige, anderen zo uit de Wethouderfcbap als Burgerij, en wel inzonderheid den Burgemeester Jakob Hizlebrands , om toch vooral op hunne hoede te zijn, en zig meester van de ftad te maken, eer het hunne partij deedt; zelvs boodt hij aan hun voor te gaan, en Rennenberg gevangen te nemen. Doch hun antwoord was, dat ze, als ver de fterkfte zijnde, geen gevaar liepen, en wel op hunne hoede zouden zijn; doch CoRNfüT hier mede niet voldaan, betuigde, na hen ge waar- fthuwd  I jcïsa te usraif itXBBXir; astwo4UU>:julm rtnutsJ» wij u m» tjvs giiitkxh xxxtsx arESTy.rr.   CORNPUT. (JOHAN van den) 323 fchuwd te hebben, onfchuldig te zijn van het onheil dat heur boven 't hoofd hing, en ook daar binnen zijn leven niet langer te willen wagen; reedt daarop de Rad uit, na dat Ufkens , op zijnen raad, reeds te voren daar van vertrokken was. Hoe volkomen deze voorfpelling bewaarheid wierdt, weet elk, die niet geheel onkundig is wegens den trouwlozen afval van Rennenberg, en't gedrag federt door hem gehouden. Schoon nu Rennenberg zig, bij verrasfing , ten dienfte van Spanje, meester van Groningen hadt gemaakt, en ook terftond daar na vriendelijke brieven afgezonden hadt, om do Ommelanden op zijne zijde te lokken, vondt hij hier egter zo weinig bijval, dat Cornput, nog voor den avond van den 3den maart, met enige vaandels krijgsvolk voorde ftad kwam, daar zig Barthold Entes , des anderen daags, met het overige Friesfe krijgsvolk, bij voeade. Na deze vereniging viel men terftond aan 't maken van loopgraven, en 't belegeren der ftad, waarin de Staten der Ommelanden hun niet weinig ten dienfte ftonden. 't Beleg evenwel, fchoon 't leger met enige vaandels krijgsvolk, onder de Graven Filifs van Hohenlo en Willem Lodewïk van Nassau, was veifterkt geworden, werdt eerlang opgebroken, om zig aan een* anderen kant tegen den algemenen vijand te verzetten. In Koeverden, dat ten dezen tijde gedurig van Heer wisfel. de, en nu eens Spaanfe, dan weder Staatje bezetting inhadt, raakte Cornput in zulk ene engte, dat onverfchrokken kloekmoedigheid alleen in ftaat was hem daar uit te redden. Zie hier het geval: bij wanbetaling floeg zijn volk aan ft muiten, ra dreigden zelvs hem en de andere Officieren van kant te helpen, indien zij niet op "t ogenblik geld verfchaften. Cornput zogt hun in den beginne, met goedheid tot bedaren te brengen, hun voorhoudende, dat zijn Schrijver 'er op uit was om geld te halen; doch merkende dat dit olie in 't vuur was en bij de meesten geen ingang vondt, begost hij op een anderen toon, en een onverfchrokt gelaat vertonende, pakte hij met zijne Officiers vijf der voornaamfte belhamels bij de kraag; *t welk zodanigen vreze bij de andere oproerlingen verwekte, X 2 dat  326 CORNPUT. (JOHAN van den) „ ook ftrafbaar was, zijne Meesters met onwaarheden op te „ houden; dat men vestingen bouwde, niet om ter eerfter ., opeisfinge over te geven, maar om 's vijands loop te ftuw ten, en tijd en gelegenheid te hebben tot het verzamelen „ van volk en al wat nodig was, om 't ontzet met gencegza„ me magt te ondernemen , en dat zij 't zig veelligt te laat „ beklagen zouden, ene ontijdige poging tot ontzet, zonder „ genoegzame magt, die toch niet op enen fprong te beko» „ men viel, afgeperst te hebben." Het antwoord hier op door de Staten te rug gezonden, was vriendelijk, maar wat onbepaald. Dus gingen de belegerden voort, hen met brief op brief lastig te vallen. Dit verdroot Cornput te zeer, om 'er langer op te zwijgen; hij fchreef aan de Staten: „ dat het 'er nog niet op aan kwam, dat de „ ftad nooddrufts voor zes maanden hadt, en dat men 't ont5, zet maar zeker moest nemen, doch hoe eerder hoe beter, „ meer om de onverduldigheid van Burgers en Soldaten, dan ,, om den nood." Den 2often november kreeg Cornput narigt, dat de Burgerij niet zonder merkelijk gevolg van Soldaten, aan 't morren floeg, en op de markt, in groten getale, famen fchoolde, drijvende, dat men met den vijand in gefprek behoorde te komen, terwijl "er nog draaglijke voorwaarden te bedingen waren. Hij hadt hier zb ras de bevestigende mare niet van vernomen, of hij wapende een groot aantal der Soldaten, en ook zig zeiven onder zijne klederen, tradt daarop met twee zijner Officieren naar de markt, en fprak de menigte, die zig onderling tot overgave opruide, grauwende, aldus aan: „ Pakt u „ naar huis, gij Schelmen! wat ftaat gij hier te kakelen, om „ bij onze redelijke Soldaten den moed te verminderen! zij „ verftaan hunne zaken zeiven wel, en hebben uwen raad „ in 't mjnfte niet nodig." Velen dropen hier op terftond weg, en niemant kikte 'er tegen, behalven een Vleeschhouwer, die de koenheid hadt, aan hem te vragen: „ hoe zal het ,, ten lesten gaan, als wij niet meer te eeten hebben?" Cornput beantwoordde deze vraag met een bulderende ftern, op de/.e wij-  CORNPUT. (JOHAN van des) 327 wijze: „ daar'is Itet nog niet aan toe, enals het daar toekomt* „ zo willen wij dij fchelm en dijns gelijken eerst opweten." Na dat dit merkwaardig beleg zo fel aangedrongen, eft 'biel min manmoedig verdedigd, ruim vier maanden geduurd hadtj befloot Rennenberg , ziende dat de ftad tweemaal onder zijne ogen gefpijsd, de Ruiters wegens dooij weer en weken grond onnut, 't voetvolk onwillig, en de beurs ledig was-, eindelijk van 't beleg af te zien. Onder begunftiginge van den nagt aondt hij het gefchut vooraf, en brak des anderendaags, zijnde den 23 februari) 1581, tijdig, met het gantfe leger, in ftilte «n goede orde op, zijnen weg nemende naarOm«2etë. Men toog dus in menigte uit de ftad naar 't verlatene leger van den Vijand, 't Veld vondt men bezaaid met paarden en menfen, die 't leven bij het gevegt van den voorgaanden dag hadden ïngefchoten. In de fchans, door Cornïut te vergeefs beftormd, lagen 17 doden, nog geharnast, op dien zelvden grond uitgeftrekt, welken zij ftaande verdedigd hadden. Overvloed van geweer, huisraad en leeftogt, van vlees, wijn cn bier werdt daar gevonden, en voor buit weggevoerd of tö Jjjve -geftagen. Den Burgeren werden vervolgens uit aanraerkinge hunner geleden fchade, grotè beden ingewilligd, en zij van alle Generaiiteits lasten vrij gehouden. 't 'Genot dat zij van dit alles hadden, was egter zeer kortftondig; de meesten hunner werden binnen 't jaar in 't graf gefleept, om ent befrnetteiijke ziekte, die 't gevolg was van t bloed en de lijken der menfen, die men hiér en daar, te lang, onbegraven op ftraat hadt laten liggen. Verdere bedrijven van onzen Held, 'ontmoeten Wij niet fel] de Gefchiedfchrijvers, alleen vinden wij nog vermeid, dat hi| is geweest Kömmandeur te Hasfelt, te Koeverden , en ook Gou» verneur van 't kasteel te Groningen; dat GraaV WïeUm Lö» dewvk van Nassau, Stadhouder van Friesland, veel werks van hem maakte, en hem om zijne kunde in alles wat den krijgsdienst betrof, gepaard bij zijne bondige redenering* be» minde en gaarne hoorde, en hem dikwils te vdds ïpde, in aijne tent ombood, of i^va raad deur tofcvsa wi-aogt. x 4 Bï  1*9 CORSELIUS. (GERARD) Hij is ongehuwd overleden den 17 feptember itfn, in den ouderdom van 69 jaren. G. J. Vossius, Inftitut.Orat. L. V. C. 13. f. 5. p. 423. Revu,-Daventr. Illuftr. p. 489. Ubbo Emmius , de Vita Guil. Ludov. Franc. Junius, Dedic. Ciceron. Epift. ad Attk., in edit. Griev. Vol. II. T. II. p. 343. Hooft, Ned. Hift. bl. 569. 642. 714. Winsemius, Kronijk van Friesland, bl. 811--13. R. Fresinga, Memorien, in Dum. bar, Analecl. Tom. III. bl. 178. 207. 293. 298. 305. 325. enz. P. Bor, Ned. Hift. druk van 1678. II. D. bl. 89. 168. 187. 209, 225. 236. III. D. bl. 627. 717. M. Balen, Befchr. van Dordrecht, bl. 1018. Wagen., Vad. Hift. VII. D. bl. 321. 328. 357. 359. Levens van Nederl. Mannen £fV. X. D. bl. 329--353» J- Baars, Cornu Copite, bl. 20. en volg. CORSELIÜS (GERARD), zoon van Pieter Kristiaan Corselius, Regtsgeleerde, en van Marina Weymis, zuster van den beroemden Jan Wamesius, waar van wij op zijn plaats zullen fpreken, wierdt geboren te Luik den 10 junij 1568, en hadt tot Peter den Kardinaal Willem van Groesbeek, Prins-Bisfchop van die ftad. Vroegtijdig alhier de latijnfe fcholen doorgelopen zijnde, ging hij naar Trier om onderwijs in de philofophie te genieten , en van daar naar Leuven* ten einde in die zelvde wetenfchap in het kollegie van het Varken verder opgeleid te worden. Hij vervolgde zijne ftudien aan het zelvde Hogefchool, en zig tot die der regtsgeleerdheid bepaald hebbende, volgde hij de lesfen der Profesforen Gehard Cavertson , Filips Zuerius en Jan Geva arts. Wel dra blijken van bekwaamheid in die nieuwe loopbaan hebbende gegeven, wierdt hij tot Fiskaal en vervolgens tot Deken der Baccalauren van die faculteit aangefteld. De leerdoel in de griekfe taal ten jare 1590 in het kollegie der drie Talen, door den moord aan den Hoogleraar Willem Fabius gepleegd , opengevallen, wierdt door de Proviforen Corselius tot die post gekozen. Omtrent twee jaren later, namelijk in zijn 24ftejaar, liet hij zig aanftellen tot Licentiaat in de tegten, en hij verkreeg zitting onder de Doktoren van ■ ' die  CORSELIÜS. (GERARD) 329 die wetenfchap den 8 februari} 1594, na dat hem de gewijde ordens waren toegediend. In het jaar 1596 bedankte hij voor de profesfie in het grieks, en beklom den eerften leerftoel in het Burgerregt, opengevallen door den dood van zijnen Leermeester Filips Zuerius, die den 31 maart 1606 overleed. Corselius bekleedde dien met zeer veel lof, tot op den 28 meij 1617, wanneer hij door ene openlijke Redevoering affcheid van het Hogefchool van Leuven nam, en zig naar Meclielen begaf, alwaar hij door de Aartshertogen tot Raadsheer was be« noemd. Twee jaren later wierdt hij lid van den geheimen Raad hunner Hoogheden, te Brusfel. Eindelijk fchonk hem de Aartshertogin Izabella ten jare 1630, de rijke proostdije van Harlebeek in Flaanderen. Corselius hadt 'er zes jaren genot van, en nam teffens zijnen post als Raadsheer waar. Hij ftierf te Brusfel den 22 feptember 1636, in den ouderdom van 68 jaren, en zijn ftoftelijk overblijfzel wierdt begraven nabij heï autaar van het H. Sacrament der mirakelen, alwaar men aan een muur van de kapel waarin dit autaar ftaat, een uitmuntende grafnaald vindt, van marmer gehouwen, verfierd met verfcheidene fraaije beelden, en het volgende graffchiift: D. O. M. Gerardus Corselius, H. S. E. Qui Leodici Eburonum natus, Lovanii primarius Antecesfor, Cum per IV. luftra jus enarrasfet, Academie Reclor twnum prefuisfet, Ad fupremum Mechlinienfe, Inde ad Santlius Confilium Eft adfcitus. Quod mimus XX. annis gesfit, Principibus ac Regi fidus: A quo Belgico in Hifpaniis Confilio adleSus, Prcepcfïturd irde Harlebecenfi ornatus: X 5 Sed  B3C CORSELIUS. (GERARD) Sed amplioribus augendus honoribus Ni fata invidisfent, Magno fui apud omnes reliclo defiderh Vivere defiit anno m.d.c.xxxvi. Septembris xxn. JEtatis- lxviii» Avunculo bene merend, ' Propè liane Aram fepulto, MeeJH Heredes pofuerunt. Men 2iet hier uit, dat Corselius tot negenmalen toe Rèki tor van het Hogefchool te Leuven is geweest, en zulks Voor de eerstemaal in 1594, en voor het laatst in i6iö. Nimmer of ten minnen zeer zeldzaam heeft iemand dezen post zo dikwerf bekleed; ook zeide men in 't algemeen, dat die niemant beter voegde dan hem. Zijn fchoon en welgemaakt lighaamsgeftel, gevoegd bij zijn vriendelijk gelaat en aanminnig voorkomen, welfprekendheid , geleerdheid, opregtheid en zedigheid, deden hem van ieder een beminnen en eerbiedigen, en hij verftrekte tot een wellust van de gezelfchappen, die hij met zijne tegenswoordigheid vereerde. Zijne onvermoeide lust tot werkzaamheid, en zijne onbaatzugtigheid die hij tot het uiterfte dreef, maakten hem belangrijk en waardig voor de Vorften aan wien hij zijnen dienst hadt toegewijd, en die hem ook met weldaden hebben overladen. Dirk van Tülden, na in Lib. IV. de Princ. Jurispr. Cap. 16". gehandeld te hebben over de zorg die een Regtsgeleerde moet dragen, om de voorzlgtigheid en deugd te paren bij de wetenfchap die zijn beroep uitmaakt, voegt 'er bij: Hoe disferere, ar' gumentis implere Gerardum Corselium memini, grande quipps perfeüa illius Jurisprudenties exemplum, in quo dubites, juftitice, tm Jurisprudentia, Juris pubiici & privaii, divini £f humani, an Civilis prudentia magis excellant: ille vwo ostendit maxmis ne~ gotiis Jurisconfultum fnjficere, ad privatum Confilium admotus; Jurecoifultum) fed qui par antiquis ft, iisdem qidbus illi dotibus, artilusque injlrnfkis, §? ingenti ji::tnine iitteraiiim knndatus: qui duc-  CORSELIUS. (GYSBERT) 35, éittu aufpiciisque fuis exfculpere ex primis principüs, in quaftio' mm ambiguis, certa decreta Juris posjit, non ex Jok commentario fapiens : qid ultra fcholam dotlus, Senatorias artes compiexus eft, id ejl, prudentiam. eloquentiam, R civilis vita peritiam, atque, unde vel illa oriuntur vel perficiuntur, Hijloriam, Politkam, Phihjophiam, fed feriam illam R fpendidam, non Mam futilem, humkm, fophistkam R umbratikm. Behalven de Proostdije, waar van gefproken is, bezat Corselius nog een Kanunnikaat in de hoofdkerk te Luik, doch waar van hij ten jare 1621 afftand deedt, ten voordele van zijnen neef Pieter Rosen. Daar is van dezen geleerden Man in druk: 1. Oratio in Justi Lipsii funere, habita Lovanii öh kal. april, m.nc.vi. Rc. Lov. 1606. in 4(0. 2. Index Legum Civilium R Juris Canoni~ ci feleüiorum, adfcriptis autloribus qui ea explanarunt, in gratiam Coiiegii Baccalaureorum J. U. editus. Lov. 160S. in nmo. Dit is al 't geen 'er van Corselius zijne werken gedrukt is. Zijn neef Pieter Weymis, Raadsheer in den geheimen Raad te Brusfel, hadt onuitgegevene fchriften van zijnen oom onder zig, die hij ten jare 1650 hoop gaf dat in *t licht zouden gegeven worden, dan die hoop is verijdeld. Deze fchriften waren: 1. PraleEliones in Codicem Juftinianeum. Een uitmuntend werk, zegt Valerius Andreas, en dat een fchat bevat van het oude zo wel als van het nieuwe Roomfe regt. 2. Confilia, five responfa de Jure. 3. Orationes Varia. Deze Redevoeringen over verfchillende onderwerpen, zijn door den. autheur te Leuven uitgefproken. —— F. Sweertii, Atheu. Belg. p. 273. Val. Andr., Bibl. Belg. p. 271, 272. R Fafl. 45-47- 155. 157. 202, 203. 214. J. F. Foppens, Bibl. Belg. P- 347~349- Beceuil Herald, des Bourgem. de Llege, p. 423. 42S- 539- Paquot, Mem. litter. Tom. XI. p. 94-99. CORSELIUS (GYSBERT), geboren te Couvin, een itedeken in Luikerland, nabij de grenzen van Champagne, omtrent het jaar 1607, genoot aldaar het onderwijs in de eerfte letteroeffeningen, gaande vervolgens naar Leuven in de philofophie ftuderen, en wierdt ten jare 1625 tot Doktor in die weten- fehap  332 CORT. (JUSTOS DS) CORT. (KORNELIS) fchap bevorderd, waar na hij die agt jaren lang in het kollegie 't Kasteel genaamd, leraarde; vervolgens werd hij met een Prolèsforaat van den eerften rang bekleed. De bezigheden aan dat ambt verknogt, beletten hem niet om zig op de beoeffening van de theologie en regtsgeleerdheid toe te leggen, fchoon hij nimmer enigen trap van waardigheid in beide deze wetenfchappen heeft beklommen. Voor zijn profesforaat bedankt hebbende, ging hij naar Luik, alwaar hij het geestelijk kleed uittoog; en hier een kortftondigen tijd getoefd hebbende, begaf hij zig aan 't reizen, doorkruiste genoegzaam alle de Staten van Europa, en begaf zig tot driemalen toe naar Polen, op welk land hij ene bijzondere betrekking fchijnt ge-hadt te hebben. Omtrent't jaar 1640 keerde hij naar Luik te rug, alwaar hij zijne dagen in 1648 eindigde, na bij uiterften wille twee beurzen geftigt te hebben, ten einde daar op jonge lieden in de wijsbegeerte of godgeleerdheid te Leuven te doen ftuderen. Daar is van hem in druk: Satyra, qua vit cU vüis exprimitur, Jententiis probatiorum Auüorum confirmata. Leo* dii, 1642. in izmo. ——— Val. Andr., Bibl. Belg. p. 289. Éf Fafl. 295. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 366. Paquot, Mem. litt. Tom. XI. p. 99, 100. CORT (JUSTÜS de), was een konftig Beeldhouwer te Antwerpen , die onder opzigt van Johan MilDerts , het overheerlijk uit marmer gebeitelde beeld vervaardigde van de H. Maria, in de hoofdkerk van zijn geboorteftad geplaatst. Cört leefde omtrent *t midden der XVIIde eeuw. Sftlgem»' Sunfïtcr Strtcóa. 1779- f- CORT (KORNELIS), een beröemd Plaatfnljder, kwam te Hoorn ih Noordholland in 't jaar 1536 ter wereld. Den ouderdom van 36 jaren bereikt hebbende,'wierdt hij door den fchat van penreelkonst en pragtig beeldwerk t den laatften döot Grieken en Romeinen inzonderheid vervaardigd, daar toen ter tijd, ja tot in onzen leeftijd, Italien op koste roemen een rijke voorraad van te bezitten, uitgelokt, om die landftreek te gaan bezoeken. Nade.hand zijn vele en wel bijzonder de uit- ge-  CORTE. ,(JAKOB de) 33J gelezenfte voortbrengzelen van het bei tel werk der Ouden, en die der treffelijke penfeelkonst der lateren, naar Frankrijk gevoerd, waar van men de optelling vindt in de aantekeningen door den Vertaler, gevoegd, in Fred. Leopold, Grave vau Stolbergs Reize door Duitsland, Zmtzerland, Italië en Sicilië, II. D. Amft. 1790. In 1570 te Venetiën komende, nam hemde beroemde Titiaan in huis, en liet hem van zijne fchoanftefchilderftukken in het koper brengen; waar na Kornelis zig naar Rome begaf, in die ftad zijne woonplaats vestigde, en vele Rukken van RafaSl, A. Cqrreggio, F. Barozio, T. Zucchero en meer andere vermaarde Meesters, in prent bragt. In zijne konstplaten heerst zulk ene uitmuntende fmaak en nette evenredigheid van tekening, dat Augustyn Carracciq, die voorde beste modellen hieldt, om zig in de graveerkonst te oeffencn en daar in bekwaam te worden. Zijn prentkonst komt zeer zeldzaam voor, en is op verkopingen ongemeen kostbaar. De Abt van Marolles bezat alle zijne werken in 151 bladen. Hij ftierf te Rome in t jaar 1573, het 42fte zijnes 011- derdoms. Baglioni, Vite de i Pittori, ScultoH R Ar- chitetti modemi. Nap. 1713. in ,\to. p. 27r. Nouv. Diil. Hift. in Svo. Tom, II. p. 353. ffógcm. SttttfRer Scr. 1779- f. 176. CORTE (JAKOB de), een kundig Flaams Regtsgeleerde, was de zoon van Herman de Corte, en zijn eerfte vrouw Agniet Maes, van een treffelijke familie afkomftig. Hij wierdt geboren te Brugge in de eerfte jaren van de XVIde eeuw, en maakte zig ongemeen bekwaam in de griekfe en latijnfe talen, zo wel als in de wijsgeerte van dien tijd. Hij onderrigt ons, dat hij in zijn jeugd, uit de lesfen van Jan Lodewyk Vivés, die in 1540 te Brugge ftierf, groot nut trok. Coste zig aan de beoeffening der regtsgeleerdheid toegewijd hebbende, woonde zeer waarfchijnlijk te Leuven, de kollegien in die wetenfchap bij; en vertrok vervolgens naar Frankrijk, om zig daar verder in zijn voorgenomen tak van ftudie te bekwamen; zijn Iangfte verblijf in dat rijk, was te Orleans, al. waar hij de lesfen hoorde van Pieter nE l'Estoile ; het was waar-  334 CORTE. (JAKOB de) waarfchijnelijk ook aan het Hogefchool van deze ftad, dat hera de Doktorale muts wierdt opgezet. Te Brugge te rug gekeerd, wierdt hij opvolgelijk Schepen en Secretaris van die ftad, en hij was de ziel van alle de befluiten, die 'er door de Rege» ring genomen wierden. Het tijdftip van zijnen dood is mij onbekend, alleen blijkt het door het graffchrift, 'twelk Janus Lernutius ter zijner eer vervaardigde, dat hij kort voor da beroerten die gants Nederland zo jammerzalig teisterden, over«« leden is. Zie hier genoemde graffchrift: Curtius Me Jitits eft, qui dum trahit aêris auras, Lam Patrice excellens, Juftitiaque fuit. Nimc Ulo fatis Jublato, lumen ademptum ; Et patrio; periit, Juftitiaque Jimul. lila tarnen felix; nam ftdera rurfus adivit Hoe duee, £ƒ Icarice Vlrginis aftra tenet. Infelix Patria eft, quce mox a funere Curti JErumnis gravibus pcenè fepulta jacet. Qui legis ijla, fave; Jola hic ftta corporis osjd; Curtius invita Morte fuperftes agit: Perpetuumque decus famce jibi fixit in Arce Summani nequeat quod capere inde manus. Corte is getrouwd geweest aan Barbe Urean, gefproten uit een edel geflagt in het kwartier van Brugge, waar bij hij. heeft verwekt een zoon, Maximiliaan de Corte, Heer van Oostkerke, die dikwerf Schepen en Treforier van Brugge is geweest. Jakob de Corte heeft door den druk gemeen gemaakt: j. hiftitutionum Juris Cirilis a Theophilo Antecesjore in Grce(um a Latino liberius diftuftusque translati, nunc nuper in gratimn eorum, quibus operam Gratis litteris^ dare non admodum vacat aut lihet, è Grceco in Latinum per D. Jacobum Curtium, Brugenfan Jurisconjultum converft, ac jam primum excuft. 'Antv. 1536. in iimo. Dit werkje is naderhand verfcheidene malen herdrukt. 2. 'Eixxrai (id eft Cönjeccuraiium) Juris Civilis, ad Jon. Curtium fratrem, libri III. z Tom. Antv. 1550-1554. in  CORTEHOEVEN. CORTENBACH. (JOHAN van) 335 in iimo. Dit bevat eigentiijk een uittrekzel der Pleidoijen, die de Schrijver in zijn jeugd hadt vervaardigd. Men vindt 'er critique aanmerkingen over een zeker getal van wetten in, welke oirdeelkundig gefchreven zijn, veel letterkennis aan den dag brengt, en ene vrij uitgeftrekte kundigheid van de pleitzaal doet blijken. Sanderus, de Brugenjïb. p. 45. F. Sweerth, Athen. Belg. p. 360. Val. Andr., Bibl. Belg. p. 407, 408. C. Saxi, Onom. P. III. p. 202. 623. Le Roux, Receuil de la Nobl. p. 282-284. Paquot, Mem. litter. Tom. XI. p. 4I7--423- CORTEHOEVEN (DIRK), dus genaamd naar het dorp Kortenhoef, gelegen in het nederkwartier van 't Stigt van Utrecht, 't welk zijne geboorteplaats is geweest, zegt Val. Andreas; dit is ook al wat men van hem geboekt vindt; behalven nog dat hij in druk heeft uitgegeven: %. Bellum discors Sophice ac Philautice, veritatis ac faljitatis. Antv. 1530. 2. Erasmi , Adagia, in locos communes redatla. Col. 1533. —— Val. Andr., Bibl. Belg. pag. 823. J. F. Foppens, Bibl. Belg. p. mg, C. Busüan, Traj. erudit, p. 80. CORTENAAR, zie KORTENAAR, CORTENBACH (JOHAN van) , Heer van Helmond, wil een zeer oud en aanzienlijk geflagt gefproten, vindende men melding gemaakt van enen Lyprand van Cortenbach , in 't register der Lenen des Lands van Valkenburg, op 't jaar 1311 ; en in een gefchreven Genealogie door den Here Spaan van Hardenstein, aan den geleerden J. W. te Water medegedeeld, ontmoet men 't eerst gewaagd van enen Gosewyn Cortenbach, wiens zoon Gerhard, gemeld wordt in de jaren 1376 en 1406. Jvo, Goswyns tweede zoon, Land-Kommandeur te Biesfen, was tegenwoordig op het Conr cilie van Conflans, in 1417. Gerhard verwekte bij Alix van Kartys, of Kertels, Goswyn, Stadhouder der Lenen vaii Valkenburg. Hij hezegelde in 1415, den verbondsbrief tusfen Braband en 't land van Overmaas; trouwde Belia van Amstenraad; en liet na Johan , Plere van Helmond, die bij Ka-  336 CORTENBACH. (JOHAN van) Katryna van Berlaer, won Johan Here van Helmond. Hq trouwde met Johanna van Hinkart ; en was vader van Johan, Here van Helmond, Burggrave van Duisburg en ter Vuuren, getrouwd met Margareta van Gistelles, dogter van Joost , Here van Axel, Maarftede enz., en van Margaxeta Raveschot. Johan was vader van Joost, die getrouwd js geweest aan Katryna van Halewyn, en grootvader van onzen Johan, die onder de verbondene Edelen behoorde. Uit de gemelde Genealogie blijkt verder, dat zijn broeder, Adolf, gehuwd met Philifpota van Ruisschenberg , het geflagt van Cortenbach heeft voortgeplant: want zijn zoon, Alex ander, won, bij Maria van Velen, Johan van Cortenbach, Here van Helmond, getrouwd met Isabella, Prinfesfe van Confaga, uit de Hertogen van Mantua; geftorven den 22 november 1681, en begraven te Helmond. In 't jaar 5736 waren 'er nog zeer velen uit dit Huis in leven, afftammelingen van Herman van Cortenbach, en Margareta van Elodorp. Behalven de reeds gemelde, ontmoet men nog in gemelde Geflagtregister, huwelijksverbintenisfen met Lynden, Merode, van der Aa, Berlo, Gavere, van Haren, Assendelft, Palland, Reede, Nassau, Arberg, van der Mauk, Wittenhorst, enz. Onze Johan ftierf ten jare 1586, ingevolge Butkens ; doch dit is een misflag, want zijne weduwe, Katryna van Assendelft, overleedt reeds den 4 november 1583, ingevolge het graffchrift van haar, geplaatst in de Grote of St. Jdkobs kerk in 's Gravenhage. Dat meer is, zij werdt al in den jare 1572 zijne weduwe genoemd in zekere akte, waar bij Prins Willem den I, den 15 augustus 1572, haar in zijne bijzondere fawegarde nam, met hare hiti&jedii/ (loten/ fjmjfeny fjoebeti enbc anbete hare goeberen/ remxnbe enbc oiireutenbe/ 500 ia ben iifage tn foliant enbe clber^/ raacr bic fracu ofte gelegen wogen Jijn/ en;. Christin., Jur. Her. Part. I. p. 562. Butkens, Trophêes du Braband, Tom. II. pag. 181. Jak. de Riemer, Befchr. van ''s Gravenhige, I. D. bl. 356. J. W. te Water, Hift. van 't Verb. der Ed. II. D. bl. 325, 320. III. D. bl. 506, 507. CORT-  CORTGEEN. (JAKOB) CORVER. 337 CORTGEEN (JAKOB), is afkomftig uit aanzienlijke ouders en werdt te Gouda geboren, leefde ten jare 1600, en woonde als toen te Utrecht, alwaar hij heeft in 't licht gegeven : 1. ©erfjaal ban janen fjet iètigt betrcffenöe en;. 2. Spectacula exhibita Comiti Leicestrio , Ultraje&i Gubernacula Provin. mee acceptanti, in sfio. ——— J. F. Foppens , Bibl. Belg. p. 640. Walvis, Befchr. van Gouda, I. D. bl. 310. CORVER, is de naam van een zeer aanzienlijk geflagt, Ce Amfteldam, die weleer de voornaamfte regeringsposten hebben bekleed. Dus ontmoeten wij ten jare 1650 Niklaas Corvee, als Burgemeester , die op de dagvaart in 's Hage was, toen Prins Willem de II. den zo berugten aanflag tegens Amfteldam waagde, die tijdig genoeg ontdekt wierdt om denzelven te doen mislukken. Jan Corver , insgelijks ter dagvaart in 's Hage in het benard tijdvak van 1672. Jan Corver de Jonge, in 1707 Kommisfaris, en 1714 Schepen, bekend als de ftigter van 't Oorvers Hofje. Gerrit Corver , Heer van Velzen, in 1714 Kommisfaris, 1716 Schepen en 1731 Burgemeester; welke waardigheid door hem meermalen bekleed is, ook in den jare 1747, wanneer hij benevens den Burgemeester van der Bembden en Penfionaris Staal benoemd werdt, om Prins Willem de IV. bij zijne komst te Amfteldam te begroeten, gelijk mede in het volgende jaar, toen die Vorst Amfteldam op nieuw bezogt. Hij bevondt zig onder het getal van die Regenten, welke, om de rust in de, ftad te bewaren, edelmoedig hunne ambten en waardigheden in handen van den Stadhouder ftelden, die de meesten van hunne posten verliet, waar onder ook Corver. Hij overleed, den 10 oktober 1765, zijnde als toen Meesterknaap in de Houtvesterije van Brederode, en is gehuwd geweest met Margareta Munter, zuster van den Burgemeester W. Munter, bij wie hij ene dogter heeft verwekt, Maria Margareta Corver, die tot haren eerften man hadt Jan Hooft, Kommisfaris der ftad Amfteldam, welke bij zijn overlijden, in 1744, een zoon naliet Gerrit Corver Hooft, in 1788 Schepen en VII. Deel. Y Raad  ■m eoMEïWS. eoRviNus, (jan. ar^old) $aad zijner vaderftadi en Drost van Muiden.. De weduwe hertrouwde met Mr. Niklaas, Geelvink , uit welken egt twee kinderen zijn voortgekomen. - Wag. , Vad. Hift. XX, D. bj. 9,5. z8;8. Wag., Befchr. van Amft. V. Sr,, hl» H2. 34.3^ Y|. St, bi, 19A-. Yffl. 5.t, bl. 510-512. CQ^VfcRiUS; (JQANNES), van Ruumonde geboortig,; heeft Philonis, Judcei, libeüum de Nobilitate, in latijnfe vaargas overgezet, gedrukt te Keulen in 15,64. Insgelijks de Klaag*. i;' : ;'."( .', van. Jeremia. Ih. 156,6. in Ato, CORVJNUS, (JAN ARNQLD) ,, te Leijden geboren , is, Predikant in zijn, vadcrftad geweest, doch den Reinonftranten, toegedaan lijnde, voor het Sijnode van Dordrecht in iöiogepoepen, en hadt mgt vele anderen lotgemeen om van zijne-, post verlaten te worden. Hij begaf zig hier op tot de beeef-. fening der regtsgeleerdhejd, wierdt te Leijden tot Doktor- in, die wetenfchap gepromoveerd, verkoos zijne woonplaats te, Amfteldam, alwaar hij. met veel roem de pleitzaal bezogt, en ten, groten naam als Advokaat verwieif. Vervolgens wierdt hij Geheim-Raad van den Aartsbisfchop Keurvorst van Mentz., en op die Hogefchool Profesfor in het Kerkelijk regt. Hij is, ten jare 1650 overleden. Corvinus was een bekwaam en geleerd Man, zulks heeft hij inzonderheid door zijne regtsgeleerde werkjes getoond.. Zijne in druk g-gevene fchriften zijn , als. Godgeleerde:: 5. Oxijlfonam &? feriam adïflonitienem ad R. Dontekloic, de colloquia, illius de translatis Tlieftbus Gomari ö3 Arminii. 1609. Is mede in het nederduits gedrukt. 2. Inftruilionem contrariam,. adverfhs Gomari framonitionem^ 3, Defenfionem fententice J. Arminii de Pxcedeftiiia,ticne, Gratia Dei, libero hcmiinis arbitrio, ÖV-. adverfus, Danielis Tileni, Theologi Sedanenfis, covfiderationem. Lvgdbat. 1613. in 8ï«, 4-' Refpönfionem ad PjO.germanni Anntèatlones x pro, Grotio. 16.14. 5. Cenfura Anatomes Anninia,-. nisw, qua omnia auce Petrus Molin/eus Calvinifta Barifienfis% fayrfiK Jacobi Armikiï, W eorum quo.s in België, RemonJl%qnte$ ycw\. do^hmn veripti Scripturarum tenjcntaneam, de Brades*  COS. (JOAN) '33, nnatione Re. disputavit, fingulatim examimntw. Francof. 1622. 6. Conferenticn gefjouben in \é $?age 1611/ tu.s"fchen enige $jebihantcn / ober het iectjrufc bcr Jj^aeüe^ti'natie en;. / op bebel Der Staten ban ïfollanb gebnibt. '$ $agc 1611. in 4to. Als Regtsgeleerde heeft Corvinks in 5t licht gegeven: j. Enchiridion Juris Civilis, feu Injlitutiones Imperiales, infertis latioribus materiis, theoricé per Erotemata digeftas R explicatas. Amft. 1040. in i2wo. Veelmalen herdrukt. 2. Digefta per Aphorismos ftritïim explicata. Amft. 1642. in 121110. 3. Jus feudale Aphorismis explicatum. Leid. 1655. in ï2mo. Meermalen herdrukt. 4. Jus Canonicum Aphorismis explicatum. Amft. 1648. in i2mo. Id. Cum Synopji Joannis Doujatiï. Paris 1671. in Svo. Demum, Cum Notis Justi Henr. Boehmer. Halte 1717. tri Bvo. 5. Tratlatus geminus de F erf mis ac Beneficiis Ecclcfiafticis, feu Introduüio ad Juris Canonici explicationem. Opus tojlhumum. II. Tom. Francof. 1708. in $to. 6. Summarium Jurisprudenties Romana;, feu Codicis Juftinianai methodica enarratio. Amft. 1644. in /\to Nadeihand dikwerf herdrukt. 7. Pofthumus Pacianus, feu Definitiones Juris utriusqtte Julii Pacii a Beriga pofthumo?. Amft. 1643. 1652. Rc. in izmo. 8. Ad Titulum ff. de Verborum fignificatione, Commentarius. Amft. lööj.-in i2mo. 9. Oratio in obitum Viri Clarisf. Casparis Baruei , in ipfo ejus funere recitata anno 1648. Amft. in folio. 10. Arnoldi Clapmarii de Arcanis Rerumpublicarum, Libri VI. illuftrati a Jo. Corvino J. C. prcemisfa ejus Prcefatione. Amft. 1641 R 1644. in iimo. Jo. Moi.LERi, Homonymoscopia, p. 663. Jo. Fa- bricïi, Hiftoria Bibliotheca;. Part. III. p. 398. J. F. ForrENs, Bibl. Belg. p. 564, 565. C. Saxi, Onomaft. liter. Pars IV. p. 2.03, 204. G. Brandt, Hift. der Reform. ILD. bl. 95. 116, 231. 243. 905. IV. D. bl. 818. COS (JOAN), Advokaat in 's Hage, is epfleller van enige nuttige Regtsgeleerde Verhandelingen, ra zijn dood eerst gebrekkig, naderhand nauwkeuriger uitgegeven, door de zorg van Mr. F. van der Vorm Swalmius. De titels van deze Verhandelingen zijn: 1. ^crhanMing ober Ijtt 4>otartéfchap. Y 2 l?a=  m COSPEAU. (FILIP) >g ^agi; 1729. fn 8bq, s, Ï5.ccïjt?'scïecröe ©errjanbcïing obc* öe ^oeMniwgtnfl. SCb-. 1733. in 8bo. 3- ©crftanbeling obet Dc inkten/ fiet ï|ttoclp cn* %tu 1738. in 8bo, .mum Medeg. Berigten. COSPEAU; (FILIP), wierdt omtrent het Jaar 1570 i&Ber*' gen in Henegouwen geboren. Hij was de zoon van LodewyïS Cp.speau, gn kleinzoon van Jakob, Cospeau en Johanna Bo/jssü. Na zijne; jeugdige, letteroeffeningen volvoerd te Rebben, ging hij naar LmvOT. om de wijsgeerte te leren, en muntte er grotelijks door zijnen ijver boven zijne medeleerlingen ;n uit. Vervolgens toog hij het geestelijk gewaad aan, en leide.zig iuzonderheid op de godgeleerdheid toe, teffens ook goede voortgangen in de fraije letteren makende, onder het beduur van den beroemden Justus Lipsius. Reeds in 158,8 wierdt hij Kanunnik, van St. Germain te Bergen, waar van hij afftand deedt voor een ander dat vetter was, in de. Hoofdkerk van Kamerik. In 1604,. wierdt hem de muts op« gezet, als. Dok tor van de Sorbonne; en hij verkreeg 'er wel dra den roem, van. een groot Godgeleerde en fcbrandei; Pr ed iker te, zijn, Hendrik de IV. van zijne verdienften ondeirigt, fch.onk hem het bisdom van Acre in Gaskonjen, tot welke waardigheid hij in de kapel van de Sorbonne wierdt ingezegend' op den 18 februarij 1607, door Hendrik de Gondy, Bisfchop vari Parijs, In i6ro deedt hij de lijkreden over Hendrik den IV, Lodewyk be XIII. benoem.de bemin 1620 tot Bisfchop van Nantes, Na hier vrij wat onrustig een tijdvak van ï? jaren over zaken van intrest, met de Kanunniken van zijn kapittel gefteten te hebben, verkreeg hij in 1635 het bisdom van L'fieux, plij bediende de laatfte. k.erkgeregten aan Lodewyk pen XUI, en floot hem den 4 meij 1643, voor eeuwig de ogem Ten laatften na met veel ftigting alle de ptigten 'van een go,ed Herder uitgeoeffend te hebben, ftierf hij den 8 meij, 1646 op het kasteel de Loges in zijn bisdom gelegen, en wierdt te. Parijs in de kerk der Benedikiijnen begiaven, Cesr-EAv dien men vermeld vindt, dat geleerd was en wel be-  CQSPEAÜ. (PIETER) CGSSIËR& (JAN) S4s belezen, heeft door dén druk geméén gemaakt: i. 'Qraifon.funebre prononcè dans la Grande F.glife de Paris, aux obféques de Henry le Grand, Roy de France. Paris 1610. in 4tó-. Svo. 2. Rémontrance du Clergé de France, fake au Roy. Paris 1617. 8va. 4. Phil. Cospeani Nannetenfium Epifcopi-, ad lil. Gallid Proteftorem, fro R.P. Berullio Epiftola Apologetica. Paris 1622. —— Gallia Christ. Tom. ï. pag. 1169. Tom. XI. p> 806, 807. j. F. Foppens, Bibl. Belg. p. 1029. R. Simon, Leur» Choifies. Tom. il. p. 60-69. Boussu, Hifi. de Mens, p. ï86. I96 &c. Paquot, Mem. litter* Tom. II. p. 23--2te-. COSPEAÜ (PIETER), een neef van dén vöo'rgaa'nden■, ïs geweest Licentiaat in de regten, en Advoka-at voor hét ho» ge Geregtshof van Henegouwen-. Daar is vah hém in druk; I. Conclufions diverfes par rapport a -h coufiuine de Hainaut* Mons J62S. Svo. 2. Discours touchant les Dispofitions Tefiantentairesi £f Dotiations a caufe de mort, rapporto^ aur. Charte-s générales dt Hainaut. Mons 1649. in Bvo. - Val. Andr., RM. Belg. pag. 732. J. F. Foppens, Biblioth. Belg. pag. pötf. Böussü, 'Hifi. de Mons. pag. 196. 434. Paquot, Mem. litter. Tom. IL gag. 29. COSSIERS (JAN) , Konstfchilder, wierdt ten jarè 1003 te Antwerpen geboren. Hij heeft Kornelis df. Vos tot Leer* ■ïneester gehadt , onder wiens beftier hij zulke verhevene vorderingen maakte, dat 'er 'èen heerlijk Hiftoriefchilder uit hem voortgroeide, op ^viens konftig penfësl de Brabanders mei regt mogeh roemen. Hij heeft een goed aantal ftukken Van dien aart gefchilderd, voor den Koning van Spanje, voorden Prins Kardinaal, voor den Aartshertog LëoïoLb, en meer andere grote perfonaadjen. Dok ontmoet men fchone Altaarftukken van hem in onderfcheidene kerken en abtdijen, waar onder, gelijk als een diamant onder eén handvol witte ihfierën Uitblinkt, uitflonkert boven alle zijne andere peniéebvoört» brengzelen het heerlijke Altaarftuk, neg voor- korte jaren té Zien geweest in de kerk van het groot Bagyncn hof te Mttii* ^ V .3 Ir*.  342 CÜSTER. (DOMiNIKUS de) len. -Wij vinden zijn fterfjaar niet opgetekend. , , HouBRAKEJf, Schouwburg der Schilders, I. D. bl. 235. J. C. Weyerman, Leven der Konstfchilders, II. D. bl. 23. COSTER (DOMINIKUS de), de zoon van een Flaatfnijder, wiens voorbeeld hem ten prikkel diende, om mede die fchone konst uit te oerlenen, wierdt geboren te Antwerpen omtrent het jaar 1550. Naar alle waarfcbijnlijkheid dat de beroerten die zijn vaderland zo deerlijk teisterden, hem noodzaakten om een rustiger verblijf te zoeken. Hij zette zig nog voor het einde van den XVIden eeuw te Augsburg neder, verkreeg aldaar het burgerregt, en oeffende 'er zijn beroep uit, ten minften tot op het jaar 1610. Daar is van hem i» 't licht: 1. Delicice Urbis ceterm (dat is Romen) Atiguft. Vindel. 1. Atrium Heroicum, five Augg. Imperatorum, Serenisf. Regum, Archiducwn, Principum, Comitum, Baronum, aliorumque Claris/. Virorum Vers imagines , R res gestce. 4 Vol. in folio. Aug. Vindel., apud Georg Wii.lerum, 1600-1605. Dit werk bevat de verkorte levensbefchrijvingen en afbeeldzels van de Graven van Tirol, die der Koningen van Napels, der Hertogen en Keurvorften van Saxen, welke laatften de Schrijver beweert dat van Wittikind aftlammen, en uit Misnien voortkomftig zijn. Voorts van de Hertogen van Beiperen. Het tweede gedeelte van dit werk, is andermaal onder dezen tijtel in *t licht gekomen; Tyrölinenfïum Principum R Comitum ab ann» 1229. usque ad 1599. genuinx effgies ceri inc/ce: fingulorum infignia, quorundam emblemata. Ib. 1609. in folio. 3. Sancli Aagunani, cum explicationibus. Aug. Vindel. Coster droeg dit werk op aan Antony Velser, Kanunnik van Friefmgen, gefproten uit een der doorlugtigfte geflagten van Duitsland, en ongetwijffeld een bloedverwant van den beroemden Marcus Velser , Burgemeester te Augsburg. 4. Itinerarium Nobilisf. quondam inter Suevos Equitis Georgii ag Ehingen , Tabulis R Effigiebus illuftratum. Die fleer was zoon van Rüdolf d'Ehikgen, cn van SorniA de Neukece, en  COSÏÉR-. '(FMisS) cn beef van ËröEUJERbï Ridder van dè Duitje 6'rd^, levende 'ten jare 1554. 5. Qjiorumdam Illuftr. Eruditorum ïmagines, ïimim ih libélltèn 't'onjeclce. Benevens andere gelijk-foortige Pourtraitten op iosfe bladen. &s- figtsn. Y i. AAN»  34+ ALPHEN. (DANIËL van) AANVULLINGEN TOT HET EERSTE DEEL VAN DIT BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. ALPHEN (DANIËL van). Voeg op bl. 166. reg. 3 van onderen, het volgende. Van zijne jongelingfchap tot den grijzen ouderdom toe, maakte bijzonderlijk het gedrag en de roem van zijnen grootvader den fterkften indruk op zijn hart. Menigwerf fprak hij, doch nimmermeer zonder gevoelens van eerbied en erkentenisfe, zo van deszelvs veelvuldige pogingen ter verdediginge van 's Lands en Leijdens voorregten, als van 't gedenkftuk, hem van ftads wege in 't jaar 170* gefchonken. Zie I. Deel. bl. 165, 166. Door zodanige voorgangers als zijne voorouders geweest waren aangevuurd, gaf onze van Alphen zig geheel aan de letteroeffeningen over, en maakte daar in zo grote vorderingen, dat hij, in den jare 1735, op de plegtigfte wijze, dat is, gelijk men gewoonlijk zegt, met de Kap, tot Leraar in de regten bevorderd wierde. Hoewel hij, kort daar op tot het burgerlijke beftier der ftad geroepen, in de regtbank geplaatst, en, door zijne aanftellinge tot Griffier, en veelvuldige bezigheden ingewikkeld werdt, vergat hij egter de edele letteroeffeningen niet, die zijn vermaak waren, en tot zijnen dood toe bleven. De fchriften door hem uitgegeven, verftrekken tot getuigen van het hier aangevoerde. Schoon hij, om redenen, zijnen naam niet op den tijtel plaatfte, is 't egter volkomen zeker, dat men hem te houden hebbe voor den Schrijver van de verhandelinge, betreffende het Recht der Overheden over kerkelijke perfonen en zaken, in 't jaar 1755 uitgegeven, en in 't volgendejaar herdrukt, doch merkelijk vermeerderd, in ene gefchikterorde gebragt, en met ene voorrede, waar in de gefchiedenis en *t oogwit van dit gefchrift ontvouwd wordt, vocrzien. Na  ALPHEN. (DANIËL van) 34s Na dat de onvermoeide Frans van Mieris, het Me Deel der Bejchrijvinge van Leijden, in 't jaar 1762, in 't licht gegeven hadt, en hij, voor het afwerken des Hden Deels, in 't volgende jaar overleden was, aanvaardde onze van Alïhen de voltoijinge van dit werk, zo dat dit Deel, waar van men bijna de helft aan hem te danken heeft, in 't jaar 1770 te voorfchijn kwam. Dezen arbeid zettede hij voort, en gaf aan de Leijdenaars, in den jare 1784, het lilde Deel der befchrijvinge van hunne ftad, in handen: waar bij, weinige maanden later, in een uitvoerig berigt over zijne voorouders en ftamgenoten, door hem gefchreven, en naamloos in 't Vaderlandje IVocrdenboek geplaatst, ene belofte kwam, dat men eerstdaags nog een IVde Deel te wagten hadt , en bovendien nog andere voortbrengzels van zijne noeste vlijt, ten nutte en ter bevorderinge van de vrijheid en 't welzijn van ons vaderland : ene belofte , welke evenwel hare vervullinge gemist heeft, niettegenftaande van Alphen, na dien tijd, nog omtrent 12 jaren geleefd, den zeldzamen ouderdom van bijkans 84 jaren bereikt, 't gebruik van zijne redelijke vermogens behouden, en zijnen werkzamen aart, tot den laatften levenstijd onafgebroken betoond heeft, ook door zulken die met hem te rade gingen in zaken, '? lands gefchiedenisfen belangende, voor te lichten, en naar zijne gewone hulpvaardigheid, te onderrigten. Het is dus geen wonder, dat een Man, wiens borst van liefde tot de fraije letteren en nuttige wetenfehappen, van zijne jongelingfchap tot de grijsheid zozeer gloeide, die niet alleenlijk een eerbiedig bewonderaar en hoogfehatter , maar ook een vlijtig beoeffenaar van dezelve was, met de meeste bereidvaardigheid, de hand aan alle inrigtingen leende, welke uit haren aart gefchikt waren tot voortzettinge van allerleije kundigheden. Dit ondervondt het Zeenwje GenootJ'chap der WetenJchappen te Vlisjingen, onder welks Beftierders hij, reeds in den jare 1771, met genoegen zag, dat zijn naam geplaatst wierdt. Met veel toegenegenheid ook, aanvaardde hij 't lidmaatfchap van de Maajcliappije der Nederlandje Lctterkwtde in zijne geboorV 5 tc-  346 ARNÏtENIÜS. (JOHANNES HENRlCÜS) teftad, aanftonds ha hare oprigtibg fa den jare 1766, êtl zeer veel heeft hij, dóór zijnen groten invloed op het burgerlijke beftier, van den beginne af tot haren luister toegebragt, en teffens met een onbezweken ijver alle hare belangen behartigd; ook den post van voorzitter jaren lang in die vergadering waargenomen. —— J. W. te Water, Handelingen van de Maatfchappije der Nederlandfe Letterkunde te Leijden, in derzelver jaarlijkfe Vergadering gehouden ot den aften van Oogstmaand 1797. bl. 2-4. ARNTZENIÜS (JOHANNES HENRlCÜS). Voeg tot ^aanvulling en verbitering van deze Levenfchets, bl. 35 , het volgende. - Van zijne jongheid af ontbrak het hem niet aan de fehoonfte gelegenheid, zo weinig als aan weetgierige gezindheid, om in de geleerde talen, oudheden, regtsgeleerdheid en andere wetenfchappen, een' rijken voorraad te verza» melen. Het voorbeeld van zijnen vader, Johannes Arntzenius, ftiekte hem ter navolginge , en deszelvs onderwijs tot een uitnemend voordeel ter verkrijgingö van zodanige kundigheden, die, tot wélken levenftand wij ook geraken, ons tot lieraad verftrekken. Dit zag hij ook ih zijnen groten leermeester in de regtkunde , Hermannus Cannegieter , onder wiens voórzittinge hij tweemaal zijne vervaardigde verhandelingen in 't openbaar verdedigde, waar van de eerftö meer de regtsgeleerdheid betrof, doch de andere blaken van taal- en oudheidkunde gaf, en welken, vermoedelijk, den weg baande, dat hij, niet lang daar na, als Rektor der latijnfe fcholen te Leeuwarden, en zedert te Zutfen, aangefteld wierdt: in de waarneminge van welken post hij zo veel op* gangs maakte, dat die van Amfteldam en den Hage hem, fchoon vrugteloos, in dezelvde betrekkinge bij zig begeerden te zien. Hij. bleef te Zutfen tot den jare 1774, wanneer hij, als Hoogleraar in 't Romeinfe regt, naar Groningen vertrok, waar hem, naderhand, ook het onderwijs in 't hedendaagfe Nederlandfe regt, en in 't jaar 17Ü7, na dat hij voor ene betoepinge naar de Frlesfe Hojefchole bedankt hadt, in 't Neder* land-  ARNTZENIU3. (JOHANNES HENRICUS) 34? landje Staatsregt opgedragen wierut. 't Liep egter niet langer aan, dan tot in 't volgende jaar, dat hij de Groninger Hogefchole verliet, en tot de Ütreckfe overging, in welke hij eerst lesfen gaf in 't Romeinfe regt en de hiftorie der regten, vervolgens ook over 't heJendaagfe regt en deszelvs beoeffeninge, en eindelijk mede in 't regt der volken: in al 't welke hij, met voorbeeldige getrouwheid, volhardde tot zijnen dood toe. De onderfcheiden posten, welken hij bekleedde, en de Verandering zijner ftandplaatzcn, verpllgtten hem, of gaven gepaste aanleidinge tot het doen van verfcheiden redenvoeringen, ingerigt naar de verfchillende omftandigheden, in welke hij verkeerde, en ten grootften dele door den druk gemeen gemaakt. Gelukkig en bevallig was de keuze der onderwerpen van zijne meeste redenvoeringen. Hij handelde, bij voorbeeld, van de voortreffelijkheid der oude opfchriften; van 't begin en den voortgang der Latijnfe fchole te Leeuwarden} over de voornaamfte rampen der regtsgeleerdheid; over de blijken van Gods magt, luisterrijk dóörftralende in de ftigtinge van't Nederlandfe Gemenebest in den jare 1572; over Gerard Noodt, befchouwd als 't beste voorbeeld van navolginge voor een' Hoogleraar in 't Roonfe regt; en, om den inhoud van zijne verdere redenvoeringen niet op te halen, hij deedt ene digtmatige redenvoeringe ter gelukwenfinge aan den beroemden Offerhaus, wanneer deze het Hoogleraarfchap in de gefchiedenisfen en oudheden te Groningen, den tijd van 50 jaren met allen lof bekleed hadt. Onder zijne dageiijkfe bezigheden ten nutte van de jongelingfchap, vergat hij niet, voor de geleerde wereld werkzaam te zijn; zulks getuigen zijn uitgegevene werken enz. Het gezegde is genoeg, om ons 's Mans arbeidzaamheid tg doen opmerken, doch welke nog meer kenbaar worden zal, indien men befluJt tot de uitgave, zo van zijne talrijke Latijnfe gedigten, als van zijne aanmerkingen over verfcheiden Latijnfe Schrijvers en over een aantal Romeinfe wetten. Gelijk zijne drie nagelaten zoons, Hpnricus Johannes , Advokaat te Ct0.  348 AYLVA. (HOBBE van) Groningen, Hermannus , Conrektor der Latijnfe fcholen te Gouda, en Jan Otto, Advokaat te Utrecht, hunnen geachten vader bewenen, zo wordt zijn dood betreurd door alle de Genootschappen, waar van hij een medelid was, te Groningen , Haarlem en Utrecht, en door de Maatfchappije der Nederlandfe Letterkunde te Leijden, waar toe hij, federt het jaar 1771, behoorde, en, welker bloeij hem altijd ter harte bleef gaan. —— J. W. té Water, ut fupra, bl. 4-6". AYLVA (HOBBE van). Voeg, hij het Art. van dezen Krijgsheld, geplaatst op bl. 391. enz. Zo dra de Hertog van Cumberland vernomen hadt, dat Maastricht buiten dè wapenfchorsfmge was gefloten, en hij geene hope meer zag, cm haar te redden , liet hij , door Lord Sacxville, den Maarfchalk van Saxen voorflaan, met de Vestinge in verdrag te komen, onder behoud van volle krijgseer voor de Bezet, tinge. Hij voegde 'er bij, dat, zó de Maarfchalk dit goedkeurde, dees den gezegden Lord flegts van enen vrijbrief hadt te voorzien', om binnen de ftad te komen en 'er Aylva van te verwittigen. Saxen hier 't oor aan lenende, kwam da Lord, op den 3den meij, binnen Maastricht, en reikte aan Aylva enen brief des Hertogs over, die, daags te voren, gefchreven was, en in welken Z. K. H. hem 't voorftel, aan den Maarfchalk gedaan, te kennen gaf, als ook zijn leedwezen, van 'er, door tijds gebrek, de meninge des Prinfen van Oranje niet op te hebben konnen innemen; waar op hij deedt volgen: „ Ik gelove, dat het voordeliger zou zijn, een „ eerlijk verdrag aan te nemen, dan de belegeringe voort „ te zetten: maar, 't geen ik u hier zeg, is meer een raad, „ dan een last, om te verdragen. Indien men U geen zoda» „ nig verdrag, als men aan dappere lieden zelden weigert, „ wilde toeftaan , heb ik niets voor te fchrijven aan enen Gouverneur en aan ene Bezettinge, die bereids zulk enes „ wettigen roem verkregen hebben." Aylva, onderrigt, dat dit fchrijven, zonder kennis, laat ftaan goedkeuring, zo der algemene Staten als van den Prin-  AYLVA. (HOBBE van) 34? fe, gefchied was, verzogt en verkreeg van den Maarfchalk; van Saxen ene wapenfchorsfinge van tweemaal vierentwintig «ren, met hoop van ene kleine verlenginge, ten einde, in •lien tusfentijd, ten minden den last des Prinfen in te win. nen. Hij vaardigde, ftraks, den Generaal Major Graham, met een' brief, aan zijne Hoogheid af en meldde hoofdzaak, lijk; J, dat het aanfchrijven des Hertogen van Cumberland hem in -grote verlegenheid gebragt hadt; dat de overwe„ ging van 'c droevig lot ener krijgsgevangenis van zijne „ Bezettinge; die hij hoopte, dat zijne Hoogheid zou kon„ nen afweren ; hem wel ene ernstige aandagt hadt doen „ lenen aan 's Hertogen raad, maar dat het overgeven ener „ plaatfe, die hij nog kon verdedigen, hem tegen de borst „ ftondt, en dat hij dit, buiten uitgedrukten last, ook niet „ vermogt te doen, zonder zig te ontëren en zijn hoofd in „ de waagfchaal te (tellen; waarom hij hoopte, binnen den „ bepaalden tijd, de bevelen zijner Hoogheid te erlangen, met goedkeuringe van zijn gedrag." 's Nagts, tusfen den 4. en sden van meij, kwam Graham te Breda, voor het bedde van den Prinfe. De Iaatstgeraelde hadt, op den afgelopen dag, reeds een' brief van Cumberland, nopens dit werk, ontvangen, en aan dezen te rug gefchreven, onder anderen: hoe hij voorzag, dat 's Hertogen fchrijven den Here van Aylva zeer ontrusten zoude, wijl die Generaal, volgens eed en pligt, niets ten deze, buiten last van zijnen Souverain of van hem, Erfitadhouder , uit hunnen naam, doen mogt: dat ook, de Maarfchalk van Saxejji 't aangaan van een verdrag met alle krijgseer , op velerleije wijze zou konhen uitleggen , en bijzonderlijk , in diervoegen , dat de Bezetting, dien onverminderd, zou moeten krijgsgevangen blijven, of niet tegen Frankrijk mogen dienen, 't geen hem des te waarfchijnlijker voorkwam, om dat een aantal Oostenrijkfche Troepen zig, thans, in Maastricht bevonden, en de Gezant dier Natie noch de voorafgaande punten, noch don wapenftilftand , hadt willen tekenen. Dat het hem, daarom, zeer aangenaam zou geweest zijn, indien de Hertog ge-  353 AYLVA. (HOBBE van) gezorgd hadt', de vijandlijkheden, tegen Maastricht, zo lange te doen ophouden, tot Aylva de bevelen zijner Meesteren badt kunnen inwinnen, ene zaak, welke de Maarfchalk aan dien Generaal niet fcheen te konnen weigeren, wijl dezelve Maarfchalk, of liever de Koning van Frankrijk, zulks, ten Jare 1715, aan de Bevelhebberen van Doornik hadt ingewilligd, ten opzigte van 't kasteel, na dat reeds de ftad opgegeven, en het Leger, 't welk, tot haar ontzet, aanrukte, geflagen was. 's Prinfen brief hieldt, voor 't overige, verfcheiden andere nadruklijke bewoordingen in, waar door 's Hertogen handelwijs; als, fomtijds, ook met de eere en het welzijn van den Staat niet ftrokende; aan dezen, befchaafdelijk, maar zeer verftaanbaar, onder 't oog gebragt wierdt. Dan, om tot Graham te rug te keren; men befteedde een goed gedeelte van den nagt, in welken hij aankwam, om, uit hem, de volledigfte openinge, nopens den toeftand van 't geprangd Maastricht, te verftaan: waar na de Prins, tegen zeven uren des morgens, ene bijeenkomst; beftaande uit den Grave van Bzntinck , den Here van Iddekinge, beiden leden der algemene Staatsvergaderinge ; en uit de voornaamfte Kiijgsbe vel hebberen, zig toen, in Breda bevindende, by zig liet beleggen. Hier ftelde hij, bijzonderlijk, voor: 1. „ Of „ hij, in deze omftandigheid, alvorens 't welbehagen hun,, ncr Hoogmogendheden zoude dienen te vragen, dan wet „ de zaak op zig nemen ? 2. wat raadzamer ware, den Gene„ raai van Aylva te ordonneren van de defenfie van de plaats, „ die, nog wel een dag of tien uithouden konde, te conti„ mieren, of wel, volgens den raad van den Hertoge, de ,, ftad, met ene honorable capitulatie, over te geven?" Men begreep: „ Dat de Prins, om gebrek van tijd, de zaak „ moest op zig nemen en den Generaal van Aylva gelasten , „ het verdrag, op de voordeligfte wijze, te treffen." Waar toe, daar op, door zijne Hoogheid, befloten werdt. Hij gaf *er, ten fpoedigften, kennis van aan de algemene Staten, met betuiginge: ,, Gewenst te hebben, voor het geven van M een beflisfenden last, de Refolutie en het welbehagen hun- » ncr  AYLVA. (HOBBE van) $5i w, ner Hoogmogendheden te verftaan, over ene zaak van die „ aangelegenheid, als was het overgeven van één van der^ zei ver imprtcmtfte vestingen." In zijnen brief aan Aylva* die, met Graham, ten zeiven dage, verzonden werdt; verklaarde hij hoofdzaaklijk: „ niet, dan met fmert, en door den, 3, famenloop van zaken gedwongen, tot gemelden last geko„ men te zijn, doch te hegrijpen, dat het verdrag, aan de „ zijde des vijands, moest gepaaid gaan, niet ftegts met alle ,, krijgsëere, maar ook met volle vrijheid voor de Bezettinge, „ om, terftond, weder te konnen dienen: dat, wijl 'er ene „ teruggave der gemaakte overwinningen en ene volkomen ver„ zoening op handen was, Aylva, naar zijne mening, moest .„ zien te bedingen, dat de piaats, tot zo lange, in bewarim. at ge gefield wierde van ene üezettinge , half uit Franfen, A, half uit Nederlanders beftaande, of, anderzins, uit onzijdi„ ge; dat is, Wesiphaalfe, Keulfe of Pgltzije; Troepen, die^ „ in dat geval, aan beiden de Mogendheden eed zouden die-. „ nen te doen: dat, zo dit niet gelukte, men den afiland „ van Maastricht of Wijk, met behoud van. de fterkte Si. Pie„ ter, konde voorfiaan, cn dat, zomen; gelijk Z. H. zeide, „ te vrezen; dit alles van de hand weze, Aylva, als dan^ „ zijn laatfte werk moest maken, om de Bezettinge; met „ voile krijgsëere en vrijheid van , terftond, weder te mogen .4, dienen; langs den.kortft.cn weg, naar 's Hertogenbosch of „ Featq te doen geleiden. Voorts betuigde de Prins zijn ge„ no,egen over 't beleid des Heren van Aylva, 't welk, „.fchreef hij; door den Maarfchalk van Saxen zeiven, „ wierdt toegejuicht. Ook benoemde hij dien Generaal, ter ,, beloninge van dapperheid, van dat ogenblik af, Gouverneur „ van Maastricht, over welke vestinge hij, tot nu toe, ala „ Commandeur, 't bevel gevoerd hadt." Graham kwam, met 's Prinfen brief, den 6den meij, in Maastricht aan: waai op de handeling begon. Aylva rigtte zig; blijkens de, nog in wezen zijnde, punten van verdrag; naar 's Prinfen voorfchriftj doch de Maarfchalk van Saxen floeg alles af, behalven dat bij der Bezettinge, tegens de over-  85* CLERCQ. (PIETER le) overgave der ftad en van Wijk, vrijheid van dienst toeftondt, met verlof, om, met alle verdere krijgseer, naar 's Hertogenbosch en andere plaatzen der Generaliteit uit te trekken, in diervoegen, dat de Heer van Aylva twee mortieren en vier ftukken gefchuts; twee van twaalf en twee van drie pond; met hunne affuiten, en vierentwintig fchoten, zou vermogen met zig te nemen. De algemene Staten, kort daar aan, *t gedrag van den Prinfe en des Gouverneurs van Aylva goedkeurende, befchonken den laatften met het evengezegd gefchut. Het welgelijkend Afbeeldzel van dezen dapperen verdedi-' ger zijnes vaderlands, door het keurig penfeel van A. va* Dyk, in de fleurigfte jaren van des Generaais leeftijd gefchilderd, en door den Plaatfnijder L. A. Claasse:\s in 't koper gebragt, is hier nevens gevoegd. Mr. H. van Wyn» Nalezingen op de Vad. Hifi. &c. Amft. 1797. bl. 434-440-. CLERCQ (PIETER le). Door nauwkeuriger medegedeeld berigt, vinde mij in ftaat gefield, mijne Lezers de volgende verbetering en aanvulling van dit levensberigt, op bl. 38. enz. van dit VII. Deel, mede te delen. De ou¬ ders van Pieter le Clercq, Filip le Clercq en Aletta van Beuningen waren Refugiés, die onder de regering van Lodewyk den XIV, genoodzaakt wierden om hunne geloofsbelijdenisfe, Frankrijk te verlaten , en in Holland, die rede van ouds zo veilige wijkplaatze en toevlugt voor ongelukkige en onfchuldige vervolgden, hun verblijf zogten en vonden. Pieter le Clercq heeft in 't geheel vijf kinderen gehadt, waar van twee vroegtijdig zijn geftorven, en thans nog drie dogters, allen weduwen, in leven zijn. De oudfle met Tan ter Swaak getrouwd geweest, woont te Amfteldam; de tweede, weduwe van Jan Filip ter Plegt , is heden nog Binnenbeftierfter van het Vrouwenhuis te Zwolle, en de jongfte, die Adriaan Graaf ten manne heeft gehadt, woont ine^ de nog in laatstgemelde Rad. RE-  REGISTER VAN DE PER SONEN WAAR VAN IN DIT DEEL GEHANDELD WORDT. I3!adz. Clercq ''Jan !e) , Hoogleraar • onder de Remonftranten te Amfteldam. . . i. Clercq ■ Kri.-tiaan le), Re ■ hollenen Monnik en Zendeling mar Nieuw-Ftank rijk. • -34- Clercq (Ni laas de), Boekv-rkoper en Drukker te Delft . -37- Cleicq (Pieter le), Domini aner Monnik. . 38. Cle cq (Pieter Ie), Gefchiedjcl.riiver en Digter. . 38. Cleicq 'Vincent Ie), Predikant te Gent. . .41. Cleuting (Niklaas Jodoce), Notaris te Leeuwarden 41. Cl tchthoven (Toost), Rooms gezind Godgeleerde. . 43. Clignet (Niklaas), Aanlegger der Posterijen te Leijden. • •• 44- CÏirtgbyl (Raphaël), Hoogleraar in de Genees- en Heelkunde te Franéker. . 44. Cloobaard (Pieter), Letterkundige van de XVIde eeuw. . . 4-5* VII. Deel. Bladz, Clcfon (Dirkvan), Gouverneur Generaal van Neerlands hidiën. . 46. Cloppenburg (Johannes), Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Franéker. . 49. Clou (Steven du), Domini kaner Monnik- . 55. Clufius (Carolus), Hoogleraar in de Kruidkunde te Leijden. . . . 56. Clutius (Adriaan) , Pourtraitfchilder. . . 64. Clutius (Augerius) , Med. Doktor te Amfteldam. . 64. Clutius (Pieter Dietkzen), Konstfchilder. . 64. Clutius (Theodorus), Opziender van den Hortus Medicus te Leijden- . 65. Clutius (Rudolf), Dominikaner Monnik. . 66. Cluverius (Filip) , Aardrijks-, Hiftorie- en Letterkundige. . . 67> Cluyt, zie Clutius. Cnuyt (Frans de), Nederlands Godgeleerde. . 69. Z Cnyf  m * r e g i Bladz. Cnyf (Jan) Bisfchop te Gnuiugeiu , « 73, Cob'baart (Pieter), Mo-im'fc van r/g Prenionfiratenfer QrJm. . , 71. Coberger (Wencesias) , Koii-tfchildefr, , 75, Coccejus (Hendrik), Hoogleraar in dg Reg ten te Utreek. . . 75-. Coccejus (Johannes), Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Leijden. ' . 84. Cocheietf Anaftafïus), Karmeliter Monnik en Doktorin di Godgeleerdheid. . icg, Coeq (Gysbert), Predikant te Kokkengen, , . ic& Cocq (Herman), Rooms Pastoor te Naar den. . 107, Cocq (Hieronimus), Landfchapfchilder. . .107, Cocq (Johan Claudius) , Konstfchilder en Beeldhouwer, . . 107. Cocq (Matthias) , Landfchapfchilder, . rog. Cocq van Neerrynen (Maximiliaan van Blois gec-egd), Tekenaar van hei Verbond der Edelen. 108, Cocq v-anKsenynen (Robbert) , Krijgsbevelhebber. . , 110. Cocq (Willem), Beeldhou* wtr. . . in* Cocouelle (Johannes) , Burgemeester te Middelbar?. . . . in, s. t e. r. Bladz, Codde (Jan, Adriaan en Gysbert van der), Stigters van de Rhijnsburgers of Kollegianten. . mi CoJcVe (Karei), Konstfchilder- . , n8, Codde (Willem van der), Hoogleraar in de hebreeuwfe tale te Leijden, . nS. Codt (Jakob de), Jefuit, uitnemend Digter en Redenaar. . . I2rj Coebel (N.>, Raadsheer aan het Hof van Brus* H ' • 121.: Coeberger, zie Coberger. Coecke (Pieter), Konstfchilder. . , 123, Coedyk (N.), Ko?istfchilder. . . j27, Coehoorn, een Aanzienlijk geflagt. , . j21% Coehoorn (J.), Reisbefchrijver; . . j2gt Coehoorn (Menno van), Luitenant Generaal van de Infanterije , Gouverneur van Staats-Fla anderen , en de Forten aan de Schelde gelegen, Ge* neraal van de Jlrtillerije, en Directeur Generaal der Vestingwerken.. , 129» Coelemans (Jakob), Plaapfnijder te Antwerpen, 140, Coen (Jan Pieterzoon), Gouverneur Generaal van ' Neer lams Indien. i^r, Coen-  & E fl i Bladz. Coenders, zie Koenders. Coenen (Kristiaan van), een der verhouden Edelen. » . 157. Coens (Jan), Pastoor van St. Martin te Kortrijk. 158. Coens (Pieter), Kanunnik en Schoolvoogd van de Hoofdkerk te Antwerpen. 159-. Coesveldt (Hendrik van), Prior van het Karthid-zer-kïooster teGeertruiden•berg. . . loo. Coetenburg(Adriaah Maartensz.), Wiskonfienaar. 160» Coetier (Willem), Hoogleraar in de gefchiedkunde en welfprekendheid tc Franéker. •. ïöis Coets (Hendrik), Lector in de Mathejis te Leijden. 163» Coets (Bermannus), Konst' fchilder-. . „ j 53» Coets (Jan Willem), Predikant te Zundert xn Rijnbergen. „ „ 164. Coets (Roelof), Konstfchilder. . . . 164. Coeur (j. de), Notaris in 's Hage. , . ïö'6. Coignet (Gillis), Konstfchilder. . . 166. Coignet (Miciiiel) , Wiskenfter.acer. , . 168. Coiter (Polken), Stads Doktor ie Nuremberg. iö"8» CckSus (Johannes), Predika ':t te Njwgen* ï50. STEE, Si; Bladz, Coixie {Michiel), Konstfchilder. > „ 17c Coleners (Roïlana), D-lgteres. ■. , 172. Coleri (Jcri* de), Luitenant van de Schutterij in V Graveiihage. . 172e Coljers (Justinus)-, Refident wegens de Eatanffe Republijk te Kanftaainopolen. . . 174. Coligny (Gaspar de), Admiraal van Frankrijk enz. 17B» Coligny (Louifa) , vierde Gemalin van Piins Willem den L . 184» Col in (Alexander), Beeldhouwen. . . iStft Colin de No!a (Ar.dries), Reelëwuwer, , . ig'p, Colius(David), Konstfchilder: . .187» Colius (Pieter) , fiailjw» vanEnghuicd. . . ïS?. Colius (Jakob), Med Dokter. , .188» Collart (Adriaan en Jan), Plaatfn'ijders. . ïS8» Collart (Anthrny), Ainiraal bij de Duinkerkers, iBo» Collart (Gaspar) , QppcrftahweAe*. . . 193. Collart (Niklaas) , Q$cioal ie Erammk. . 193. Coilema {Johan van) , Konstchraijer. . 193, Collen (Ferdinand van), Hcifl-Ojjkkr pt Raad d-r ftad Atnfteidai». £ 95. % \ C6U  33$ R E G I Bladz. Collen (Herman) , Tverig roomsgezind Burger in 's Boseis. . . 198. Colley (JF.gidius), Geestelijks van de orden der Kruisbroeders. . 199. Collot d'Escury , Oud en aanzienlijk geflagt. 199. Coloma (Karei), Couver neur en Kastelein van Kamerik. . . 200. Coloni(Adam), Konstfchilder- . . 201. Coloni (Adriaan) , Konstfchilder. . . 201. Colonia (Godfchalk), Provi'.tiaal der Karmelieten orden in Neder-Duitsland. . . 2C2. Colonius (Daniël), Predikant in de Walje Gemeente en Regent van het Walfe Kollegie te Leijden. . . 202. Colpinus (Pieter), Profesfor in de Godgeleerdheid te Douai. . . 204. Colvius (Andries), Predikant in de Walfe Gemeente Dordrecht. . . 204. vuis (Pieter), Doktor in de Regten. . . 206., Colyn. Aanzienlijk Geflagt te Amfteldam. . 208. Cclyn (Klaas), zie Kolyn. Colyrs. Aanzienlijk Geflagt in Braband. 209. Colyns (Niklaas), Konstfchdlder. . „ 210. STER, Bladz. Comans (Hendrik), Geestelijke van de Orden der Minorieten. . 210. Comatius (Johannes), Do- mikaner Monnik. 2n. Comenius (Jan Amos), Letterkundige en Protestants Godgeleerde. 211. Comines (Filips van), Staatsman en Gefchied fchrijver. , . 219. Commelin (Abraham), Kapitein der ftads Soldaten te Amfteldam. . 224. Commelin (Hieronymus), Vermaard en geleerd Boekdru'-ker. . . 227» Commelin (Jakob), Liefhebber der fraije letteren inzonderheid der Digt konst. . . 225. Commelin (Jakob), naarftig Schrijver en Verzamelaar van oude dingen. 229. Commelin (Jasper), Martelaar der Vrijheid en Godsdienst . . 229. Commelin (Johannes) , Hoogleraar der Kruidkunde te Amfteldam. 230. Commelin (Izaak), Ge- fchiedfchrijver. . 23 r. Commelin (Kasper) , Ge- fchiedj'chrijver. . 231, Compaan (Klaas Gen itsz), befaamd Zeerover. 233. Compe (Jan ten) , Konstfchilder. . . 24S. Comrie (Alexander), Predikant te fVoubrugge. 250. Con-  R E G I Bladz. Conception (Beatrix de la), Abtdis van het Nonnenklooster der Karmeliten te Brusfel. . . 250. Conders (Bernard) , zie Koenders. Conflita (Niklaas), voornaam latijns Digter. 251» Confiuentius (Johannes) , beroemd Orgelmaker. 252. Conin.ck (Gillis), Jefuit, en Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Leuven. . . 252' Coningslo (Gillis), Konstfchilder. . . 252. Connestaggins (Jcrontmus) , Gefchiedjchrijver. . . 254. Conraad, XXIIfte Bisfchop van Utrecht. . 254. Cönrad (Abraham) , een Hollands Plaatfnijden 256. Conrad (Herimannus), verfierde naam, denkelijk van een Jefuit. . . 256. Conradi (Petrus), Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Franéker. , 255. Conrard (Partei), Prior van het Klooster Bethlehem nabij Leuven. . . 258. Conringius (Öermannus) > Hoogleraar in de Genees- en Staatkunde te Helmftad. . . 258. Conrius (FLorens), Aartsbisfchop van 'Fuam in Ierland. , . STER. 35?: Bladz. Conftant (Pieter), dapper Zeeheld. . . 264. Contraffcus (Johannes) , Minderbroeder in Flaanderen. . . 265. Contzius (Adam), Biegtvader van Maxilniliaan, Hertog van Beijeren. . . 265* Coo! (Adriaah), cengeleerd jejuit. . . 206. Coolhaas (Kasper), Gereformeerd Predikant te Leijden. » . 3.66. Coolhaas (Willem) , Hoogleraar in xle Godgeleerdlieid te Amfteldam. . . 274. Cools (Julius), Reguliere Kanunnik. . . 27<5» Coomans (Johanna), Zoetvloeiende Digteref in Zeeland. . . 275. Cooren (Kornelis), Predikant in de Engelfe gemeente te Middelburg. 2/7. Coorehwinder (David), Secretaris te Bakel . 278. Coornhert (Dirk Vbikertzoon), Staatsman, Godgeleerde , en Pla'Jtfntj- ' der, i ' ■. . '279» Coottoyk (Jan), Doktor in de Regten. . . 297. Copier (Andries), 'Tverig voorp.andsr van 's Lafids vrijheid. . " . 298. Copiér (Jakob), Heer van Tol, . . . 209. t 3 Co-  358 R E G I Bladz. Copier (Jakob), Har van Tol en Calslagen. . 300. Copier (Jakob), Lid van het Bondgenootfchap der Nederlandje Edelen. 301. Copier (Margareta), ene deugdzame en moedige Vrouwe. » . 301. Coppee (Dionys), Treurfpei-Digter. . 304. Coppes (Jan Pietersz.), dapper Krijgsman. . 304. Coquel (Antonio de), dapper Spaans Krijgsover[te. 304. Coques (Gonzalo), KonstJchilder. . . 304. Coqweville , Edelman uit Normandije , ongelukkig Slagtoffer der Vrijheid. . . 305. Coranus (Antonio), Predikant onder de Gereformeerden. . . . 30Ö. Corbaron , Lid van het Bondgenootfchap der verIonden Edelen. . 309. Corderius (Balthafar), geleerd Jefuit. . . . 309. Cordes (Euticbius), Abt van een Benediktijner Klooster. . . 310. Cordefius (Johannes), geleerd Kanunnik. . 311. Cordier (Willem), Latijns Digter. . . 311. Coren (Jakob), Raadsheer in den Hogen Raad in 's Hage. , . 311. STER» Bladz. Corenhuyfen (Willem), Prejident van het Hof van Flaanderen. . . 312, Coret(Pieter), Rooms Pastoor te Crespin. . . 312. Cornelia Jans , Burgervrouw te DordrecJ.t. 313. Ccn elii (Adriaan) , Hoogleraar in de Godgeleerdheid te Leuven, . . 313 Cornelii (Arnold), Predikant te Dordrecht. . 314, Cornelio (Pieter), Hifteriefchrijver. . . 3^5, Cornelsfen (Jakob), Konstfchilder. . „ 3i6"( Cornelibfen (Willem) , Kapitein in dienst van de Westindife Kompagnie. . . 3i7.. Cornelius (Andreas), Kronijkfchrijver. . 317. Conelius (Jakob), Predikant te IVatbroek en Agttienhoven. . . 318, Cornet (Severinus), beroemd Mufkant. . 319, Cornput, Aanzienlijk Neder lands geflagt, . 319. Cornput (Hendrik van den), Predikant te Dordrecht. . . 320, Cornput (Johan van den), Griffier en Secretaris der Stad en Baronnije van Breda . . 320, Cornput (Johan), Schepen te Breda, en Rentemeester van de hoge en Inge Zwaluws. . . 321. Corn-  R E G I Bladz. Cornput (Johan van den), dapper Bevelhebber in Staten dienst. . . 321. Corfelius (Gerard), Lid van den Geheimen Raad te Brusfel. . . 329. Corfelius (Gysbert), Hoogleraar in de Philofophie te Leuven. . . 33 !• Cort (Justus de), konftig Beeldhouwer te Antwerpen. . . . 332. Cort (Kornelis), beroemd Pla-itfnijder. . . 332. Corte (|akobde), Schepen en Secretaris te Brugge. . ■ 533' Cortehoeven (Diik), een geleerd Man. . . 335- Cortenbach (Johan van), Heer van Helmond. 335. Cortenaar , zie Kortenaar. Corver, Aanzienlijk geflagt te Amfteldam. . 337. Corverius (Johannes), een geleerd Man. . - 338. Corvinus (Jan Arnold), eerst Preaikant , vervol geiis Geheimraad ven den STER. Bladz. Aartsbisfclxp van Mentss en Hoogleraar in de Regten. . . -338. Cos (Johan), Advokaat in 's Hage. . . 239- Cospeau (Filip), Bisfchop van Lifieux. . 340. Cospeau (Pieter), Advokaat voor 't Geregtshof van Henegouwen. 341- Cosfiers (jan), Konstfchilder. . . . 341. Coster (Dominik s), be roe.nd Plaatfnijder. 342. Coster (Frans), Roomsgezind Schrijver. . 343, ADDENDA. Alphen (Daniël van), Griffier der ftad Leijden. . . 344, Arrtzenius (Johanres Henrlcus), Hoogleraar in de Regten te Utrecht. 3 47. Aylva(Hobbe van), Generaal en Gouverneur van Maastritht. . 348. Cleicq (Pieter le), Gefchiedfehrijver. . 352,