£> E B Y B E L V ERDEEDIGD.   D E B Y B E L VERDEEDIGD, DOOR YSBRAND van HAMELSVELD. ZESDE DEEL. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART. M D C C L X X X V I. HEM0N8TR. - 0EREF. KMEENTt JIOTTt 8 dam.   VOORREDEN. J3ewyl de Opftanding van den Zaligmaker den grond van onzen Christen-Godsdienst geacht moet worden uit te maaken , en de Tegenpartyën der Openbaaring als van de waarheid deezer fteliing overtuigd zynde, de hevigfte aanvallen gedaan hebben op de zekerheid en ontwyfelbaare geloofwaardigheid deezer gebeurtenis, zo is het XXIfte Hoofdftuk, met hetwelk dit zesde Deel van ons Werk aanvangt, geheel beftemd , om de ingebragte Tegenwerpingen op telosfen, en de Opftanding van Jesus teverdeedigen,als waarlykgefchied.— Het volgende XXIIfte Hoofdftuk handhaaft de Wonderwerken der Apostelen, van welke Lu kas byzonder verflag doet in zyn tweede Boek, de Handelingen der Apostelen. Vervolgends word de overgang gemaakt tot de verdeediging der Bybel-gefchiedenisfen , wplke in het XXIHfte Hoofddeel in het gemeen worden gehandhaafd tegen alle befchuldigingen en vitteryën, en in het byzonder in het XXIVfte Hoofdftuk de gefchiedenisfen des O. T. welke vervolgd zyn tot de verheffing van David op den troon van gantsch Israël., zullende het overige dier gefchiedenisfen zo des O. als des N. T. in het volgende Vilde Deel behandeld wor* 3 den;  vi VOORREDEN. den; Waarby dan nog te voegen zal wezen eene verdeediging van de echtheid en zuiverheid der Boeken, die in onzen Kanon , of lyst der gewyde Bybel-boeken gevonden worden. Het welk alles nog een bekwaam Boekdeel, het zevende of laatfte van dit Werk zal kunnen uitmaken, waarna men ten fpoedigften de nodige Registers en Bladwyzers over het geheele Werk zal mededeelen. — By het'verdeedigen der Bybel-gefchiedenisfen , is voornamelyk acht gegeeven op de tegenwerpingen, die de Schryver van la Bible enfin expliquée, heeft aangevoerd, als behelzende eene doorloor pende befchuldiging van dezelve, terwyl . andere Deïstifche fchriften, daar zy nog byzondere zwarigheden opperden, op de behoorlyke plaatze gemeld enwederlegd zyn, :— Misfchien zal zich iemand verwonde^ ren, dat hy geen byzonder gewag vind van zeker gefchrift in het jaar 1773. uitgekomen in 8voj onder den Titel: Negen Redevoeringen over gewichtige onderwerpen in Engeland en elders, onder de Disfenters uitgefproken, of Wysgeerige Mengelwerken, eerjïe Deel; gedrukt by C. H. Winnebrugh voor de Cleeffche, Wefelfiche en Amfterdam-. fche Compagnie. In welk gefchrift, de der- ■ de Redevoering over het verklaaren van V Oih de Testament, en de vierde over het verklaaren van het N. Test. byzonder ten doel heb-  VOORREDEN, m hebben, om de Bybel-gefchiedenisfen als befpottelyk en ongerymd ten toon te ftel* len; Doch men heeft niet nodig geoordeeld , dit naamloos gefchrift in het byzon* der-te noemen, omdat er niets in voorkomt, dat niet door andere Deïstifche Schryvers reeds meermaalen aangevoerd, en door ons op de byzondere plaatzen ook beantwoord is. — Dit ééne verdient hier, als in het voorbygaan , aangeftipt te worden, dat inde zogenaamde Leerrede yan den Predikant Bourn, te Londen gepredikt op Pinxterdag van't jaar 1768. Blad'z. 158. gezegd word: 9, Met ftilzwygen ga ik alle de tegenwerS pingen der Ongeloovigen'voorby, zoo „ met betrekking tot deZedekunde en leer „ van Jesus , als tot de gebeurtenisfen „ zyns levens, welke zoo verfchillende „ verhaalt worden. Men zou wel twintig Boekdeelen dienen te fchryven, om ah „ les te wederleggen, wat zy ons tegen„ werpen, en een Godsdienst, die zich „ door zoo veel Schrifts moet verantwooiv s, den, kan de waare Godsdienstniet zyn. „ Deeze moet in de harten van alle de „ menfchen indringen, gelyk het licht in de oogen, zonder poging, zonder moei' ,9 te, zonder de minlie twyfeling wegens ,, de klaarheid van dat licht." enz. Deeze ftelling, die in zich zelve waarheid is, word door dien ongenoemdcn Schryver hier fchan-  vin VOORREDEN. fchandelyk misbruikt. Het is zo , dat de waare Godsdienst zich'openbaar moet maken aan de gewetens der menfchen, gelyk de Zon haarlicht vertoont, waar zylchynt; Zulks doet ook in de daad de Godsdienst der Christenen ; Maar gelyk een blinde het Zonlicht niet zien kan, en één, die opzetlyk zyne oogen voor het zelve fluit, niet zien wil, zo is het Euangelie der Christenen ook bedekt in de genen,die verlooren gaan. — Waarheid voert de overtuiging akyd met zich, doch alleen in de harten, daar zy welkom is, en die haar waarlyk beminnen. Daar zyn zeer veele Werken gefchreven ter verdeediging van den Christen-Godsdienst, en ter verklaaring van den Bybel: Ondertusfchen moet men onderfcheid maken tusfchen eene vohuekte en voorwaardelyke noodzaaklykheidvan deeze Verdeedigings-fehriften. Volftrekt noodzaaklvk is het niet, veele Boeken te fchry ven ter verdeediging van het Christendom; Men leze, men overwege den Bybel met een onbevooroordeeld hart , en de waarheid zal zich op elke bladzyde in haare kracht vertoonen (*); Maar, nadien de beftryders van den Bybel geduurig hunne Te- (*) Men vergelyke hier de Voorreden, door my geplaatst voor myne Venaalmg vnn P. Alux Bedenkingen over de H. Schrift, te Utrecht 1776.-  VOORREDEN. ix Tegenwerpingen herhaalen, en aan dezelve, fchoon reeds meermaalen wederlegd, eenen nieuwen fchyn, een' vernuftigen opfchik weten te geven, word het voor iemand , die hunne drogredenen wil ontdekken , hunne vitteryën wil openbaaren, en de door hun gemaakte zwarigheden oplosfen, voorwaardelyknoodzaaklyk, zynen arbeid op nieuws te hefteden ter handhaaving van de oude en eenvoudige waarheid. — Men ziet uit dit gezegde, hoe ongegrond de drogreden is van deezen ongenoemden Schryver. ,, De Godsdienst, die zo veele ,, verdeediging behoeft, kan de waare niet 3, zyn, maar de Christen-Godsdienst heeft „ wel twintigBoekdeelen nodig,als men al„ le tegenwerpingen zou wederleggen " enz. Het bedrog is gelegen in de rechte opvatting van deeze noodzaaklykheid der verdeediging; Indien de Christen-Godsdienst volftrekt zo veele en uitgebreide verdeediging en bewys, van elders buiten zich zeiven behoefde , eer dezelve kon verftaan, en geloofd worden van een waarheid-minnend gemoed, zou er eenige kracht in deeze fluit-rede gelegen zyn; Maar nu de Christen-Godsdienst zich aanpryst door zyn licht en klaarheid, aan allen, die op waarheid en deugd wezenlyk gezet zyn, en dus geene verdeediging behoeft buiten zich zeiven, zo verdient deeze geheele tegen-  X VOORREDEN. genwerping geene verdere aanmerking. Alle waarheid heeft ten allen tyde in dwaaze en verkeerde Lieden, Tegenfprekers ontmoet; Alle waarheid in elkewetenfchap, is door haare beminnaars, den éénen korter en beknopter, den anderen breedvoeriger en meer uitgebreid, verdeedigd en gehandhaafd; En nooit ftrekte dit ten nadeeleder waarheid, dat haare eer verdeedigd, haare onfchuld gehandhaafd, dat zy gerechtvaardigd wierd van haare kinderen! — Dit had ik den Lezer voor dit VI. Deel te berichten; Ik hoop , dat hy het zelve niet min gunftig, dan de vorige ontvangen zal; De God der waarheid zegene ook dit gedeelte van mynen arbeid ! DE    r> é HEILIGE SCHRIFT VERDEEDIGD tegen de TEGENWERPINGEN van berzelver V Y A N D E Ni *- ■ i ' ui _, M HET EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Opstanding van JESUS verdeedigd. §• i. Het aanbelang en de zekerheid van Jesus Opftanding. ïïet grootfte van alle Wonderen, door Gods Alvermogen op deeze Beneden-wereld verricht, is zeker de Opftanding van onzen Zaligmaker. Groot was dit wonder, daar Jesus niet alleen Vl.fi gel A door  1 De Opstanding irAÉ door den Hemelfchen Vader opgewekt werri3' maar door eigen kracht verrees, zyn leven we» der-aannam, en als Overwinnaar van den Dood, het Graf verliet; Groot wegens het aanbelang, het welk wy Christenen by deeze gebeurtenis hebben. Het heeft invloed op onzen gebeelen Godsdienst; Ons Geloof en Hoop op eene zalige Opftanding en eeuwig leven , hangt bier vanaf. — Is Jesus nietopgeftaan,dangelooven wy in eenen Perzoon, die voor de magt des doods bezweeken is, en zich ztlven nier, heeft kunnen verlosfen , veel min anderen; Da ftellen wy onze hoop op eenen Bedrieger'of bedroogenen; Jesus toch verzekerde by zyn leven , dat Hy hetzelve weder zou aannemen, ten derden dage naar het voorbeeld van Jo.na opftaan, en zich levend aan zyne Leerlingen openöaaren zoude. Dit predikten ook de Apostelen. Indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ydel, zo is ook uw geloove ydel i Korinfh, XV. 14. Zy verklaarden dit de voornaamfte grond-waarheid te zyn van de geheele Christelyke Leere Rom. X. 9. Indien gy mei uwen mond zult belyden den Heere jfefus , en met uw hart gelooven, dat Gcd Hem uit de dooden opgewekt heeft enz. — De Hoofd- inhoud van hunne prediking was, de waarheid van Jesus Opftanding te getuigen , en daar uit af te leiden, dat God Hem tot eenen Heer en Christus gemaakt heeft Hand. II. 36. Opdat ons geloof en hoope cp God zyn zoude iPetr. I. 21. De verree- zene Jesus is de Eerfteling der genen, die ontflaapen zyn 1 Korinth. XV. 20. Het hoofd des Verbonds , in wien allen zullen levend gemaakt worden, gelyk ze allen in Adam fterven vf. 22. gelyk Hy ook zelf fprak, en uit zyn leven het leven iler  Jesus V*u.bÉ6ötöö. Hoofdft. XXL $ der genen, die in Hem gelooven, afleidde: Ik leef, en gy zult leven Joh. XIV. 19. Ik wil derhal ven aan den Schryver vom zweckjefu toe. geven, dat hy, die de waarheid van Jesus Opftanding aantast en beftryd, het wezenlyke, de eerfte en voornaamfte Grondftelling van heC Christendom beftryd, alzo het geheele Christendom op de waarheid deezer gebeurtenis gevestigd is ; En ik kan aan Semler (*) myne toeftemming niet geven, wanneer hy wil beweeren , dat het wczenlyk niets benadeelen zou aan het Christendom, al wisten wy niet ééns, dat Christus was opgeftaan, alzo immers de leere van Christus onveriinderlyk dezelfde verheevene en Godiyke Leere zou blyven, al was Jesus niet opgeftaan? Ik voor my zie niet door, hoe dit gevolg ftrookt en beftaanbaar is met de oprechtheid en waarheid vaft Jesus, die zyne Opftanding als een bewys- ftelde van de waarheid zyner Leere , en met het geheele beloop van de Prediking der Apostelen? Ondertusi'chen is er geene gebeurtenis, die met zö veele onwrikbaare en overtuigende gronden bevestigd en onderfteund is, dan even deeze Opftanding van onzen Zaligmaker. Wy hebben hier niet alleen het getuigenis der Apostelen en Leerlingen van Jesus, welke alle bewyzen van oprechtheid met zich voeren, die noch als bedriegers, noch als ligt-gelovige en misleide menichen zich voordoen; maar hun getuigenis word ook bevestigd door de Wonderwerken, die zy in den naam vaff Jttus verrichtten , en door de uitbreiding, voortplanting en bewaaring van het Christendom tot op deezen tyd toe. Ik haal dit niet bre- 00 Beantwrtung der fragmenten enz. Bladz. 248- A 2  De Opstanding vau breder uit, omdat het oogmerk van dit Boek niet is de ftellige Waarheden te bewyzen, maar die te verdeedigen. Ik zal hier alleen nog byfchryven de nadruklyke woorden van Lavater (*). ,, Hebben wy iets tegen deeze Ges, tuigen van Jesus in te brengen? Zy zyn in 5, in alles meer dan dertig; Alle deugdzaame j, Mannen , dien men gezond verftand noch 3, billykheid ontzeggen kan. — Deeze alle ver5, haaien niet alleen Handelingen, Hulpbewyzen, ?5 Verlosfingen van God aan de genen, die in „ Hem geloofden, betoond; ■ Maar de mees- ten hebben deeze Godheid zelve hooren 3, Fpreëken», haar gezien, ondervonden, ver- 5, keering met haar gehad; Zy fpreeken 3, ervan, als van eene zaak, die hun niemand 3, kan wederfpreeken zy fpreeken , enkel „ als getuigen, als aanfchouwers, ondervinders „ der Godheid zy ftellen zich daardoor 3, bloot voor alle wederwaardigheden. Zy le„ ven en fterven op het geen zy getuigen. Ver5, dienen deeze Schryvers ons geloof niet?" „ Vergeet, myn Vriend! deeze drie zaaken 3, nimmer, die ook aan geene twyfeling onder5, hevig zyn; en gy zult altyd genoeg hebben, „ om in Jesus te gelooven." ,, Het eerfte is: Daar waren ten minften drie „ honderd jaaren voor Christus geboorte in 3, handen van de Joodfche JNatie de eenige 3, op den aardbodem, die in éénen God geloof- de, en welker gefchiedenis tevens dege- j, fchiedenis der onloochenbaarfte Openbarin- (*) Uit zyn Werkje: Broeclerlyke Brieven aan 'verfcheiden jonge Heeren, door my vertaald en uitgegeven by Ij. Van Cicef 1783- JSladz. aa. volgg.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. S ~s, gen van deezen God is in handen van „ deeze Natie , zeg ik, vond men fchriften, welJ} ke leerden: „ ,, Dat een zeker Israëliet tevens de y, „ allergeringfte en allervcrhevenfte Perzoon, 5, „ tevens het algemeen voorwerp van 5, „ befpotting en van aanbidding zal zyn „ „ gedood en als de Meer en Heiland ,, der geheele wereld zal aangebeden wor„ „ den." " ,, Ten tweeden: Dat geen mensch ooit onzms, nig genoeg geweest is , om te ontkennen; Dat een zeker Israëliet, Jesus , geleefd heeft, „ en gekruist is geworden." „ Ten derden: Dat het nu werklyk gebeurd „ is : Dat deeze gekruiste Nazarener Jesus „ 1700 jaaren naderhand nog van het grootfte „ deel der befchaafde Inwooners der aarde, als 3, de Heer en Heiland der wereld aangebeden 3, word." ,, Deeze drie dingen zyn het, op welken gy, als op vaste punólen onwrikbaar ftaan kunt. 3, — Dit naauwkeurig nagedacht wordende — . „ wie kan dan nog langer twyfelen, of Jesus is dat en die, waar voor Hem de Schryvers der* 3, Bybel-fchriften opgeven?" ,, Maar nog ééns, myn dierbaarfte! — Gy 3, weet, wy vieren Feesten , ter eere van dee3, zen Jesus — wy houden Maaltyden tot zy3, ne gedachtenis. Hoe komt dit? Wy, Eu- ropeërs ter eere van eenen Afiatifchen Man ? „ Wy, die van Afgodifche Volken afftamraen, ,, en zulks ter eere van eenen Jood? Wy ■ „ ter eere van eenen gekruisten die tus- „ fchen twee Moordenaaren ftierf — houden 3, met geheel Europa nog zeventien hon- A 3 „ derd  S De Opstanding van ?, derd jaaren daarna Maaltyden Maalty- den, die ten oogmerk hebben, om ons den „ dood van deezen Nazarener te vertegenwoor- digen, en ons op te wekken, om deezen „ Dood als den dood van onzen Heere te 5, verkondigen ?" „ Zeg my toch en laaten het toch ééns 3, alle Twyfelaars en Ongeloovigen u zeggen , j, en verklaaren: Hoe wy, hoe zo veele Vol„ keren op deeze gedachten gekomen zyn , de „ allerdwaaste gedachten der wereld byal- „ dien deeze Nazarener zich niet als den levenden Heer en Heiland der Wereld bewe- 3, zen heeft byaldien Hy niet aan onze „ Voorouderen, Afgodifche Heidenen die i, Perzoon bewezen is te zyn , die alle vertrou3, wen verdient?" „ Het is volftrekt onbegrypelyk , hoe het „ Christendom in de Wereld komt en hoe 3, wy, eenen gekruisten Nazarener ter eerea 3, het Avondmaal vieren indien het getui- „ genis der Bybelfche Schryvers niet waar is. s, Maar men kan alles gcmaklyk begrypen, in» 8, dien hetzelve waar is." Dus Lavater. §. 2. De Opftanding van Jesus word hevig beftreden, Dewyl dan de Opftanding van Jesus van zo veel aanbelang is voor het gantfche Christendom, is het geen wonder, dat men op ditLeerftuk ten allen tyde zulke hevige aanvallen gedaan heefr. De Joden te Jerufalem, gelyk Mattheus ons bericht Hoofdft. XXV1IL 11-15. de- Wach-  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXL Jt Wachters met geld omgekocht hebbende, belastten hun, door de ftad te verfpreiden, dat zy . by het graf geflaapen hadden, en dat intusichen de Leerlingen van Jesus waren gekomen, en het lyk hadden geftooien. Dit Verdichtzel, dat Jesus ligchaam door zyne Leerlingen uit het graf zou weggenomen zyn, is door de laatere Jooden overgenomen, en met verfcheiden ongerymde byvoegzels vermeerderd (*). Celsus (f) houd de berichten van Jesus Opftanding voor een verdichtzel, of opzettelyk verzonnen, of doordien zyne vrienden zich door ydele verbeeldingen hadden laaten bedriegen, voorbeelden bybrengende van zulken , die dergelyke begoochelingen van Wonderwerken gebruikt hebben, om hunne dwaazetloorderen te bedriegen. By de Scythen Zamolxis , een flaaf van Pytha- goras , en Pythagoras zelf in Italiën enz. Maar deeze oude tegenwerpingen waren van te weinig belang, om zulk eene wel-bevestigde gebeurtenis in twyfel te trekken, of als onwaarachtig ten toon te ftellen. — Welk eene in het oog loopende onwaarfchynlykheid is er in het zeggen der Wachters; dat de Leerlingen gekomen waren , en Jesus geftolen hadden, terwyl de Wachters fliepen ? Wy behoeven dit niet eens in dien zin te nemen, als of zy het zelve gezien hadden, terwyl zy fliepen, dit was al te grof; maar laat de meening zyn : De Wachters fliepen , en de eerfte, die wakker werd , ziet het graf open èn ledig, cn wekt de overigen, en nu (*) Eisenmensers Ontd. Jodend. Part. I. Cap.4.. p. 194. Man vergelyke het Boek Toledoth Jefu in de Uitgave van Wagenseil. pag. 18. fqq. (10 dpud OiiiGENEM contra Celsum Lib.II. pag. 93. ' A 4.  s De Opstanding van nu befluiten zy allen, dat de Leerlingen geciuurende dat zy fliepen, gekomen zyn, en het lyk geftoolen hebben; dewyl men niemand anders dan deeze hier van verdacht kon houden. Dit is de meest-draaglyke zin voor dit voorwendzei , het welk de Jooden den omgekochten Wachters in den mond leggen, en dan zelfs ds het nog ongerymd. — Wie kan gelooven, dat eene geheele wacht Soldaaten in flaap gevallen zal zyn, en zo vast geflaapen hebben, dat de Discipelen den grootcn fteen van het graf kunnen wegrollen, en het ligchaam wegdragen, zonder bemerkt te worden ? Zouden dit de vreesachtige Discipelen gedaan hebben ? Zy hadden van de wacht ge weeten, of niet geweeten, menkieze wat men wil , in beide gevallen is het onmooglyk, (onderfleld zynde, dat er eene wacht geweest is, waar van in het vervolg meer zal voorkomen) dat zy het zouden hebben durven onderftaan ; Hebben zy van de wacht geweeten , dan waren zy zeker niet ftout genoeg, om een opzet te fmeden , om des niectegenitaande uit te gaan, en eene kans te beproeven, of zy het Jyk van hunnen Meester konden weg. nemen ; hebben zy er niet van geweeten , zo zou hst onverwagt gezigt van eene wacht Romeinfche Krygsknechten hen weldra verdreven, en in hun opzet geftuit hebben, indien zy voornemens waren geweest, in de ftilte van den nacht hunnen Meester uit het graf te nemen, zelfs al onderftelde men , dat zy de Soldaaten llaapende hadden gevonden. De uitvlug- ten van Celsus hebben insgelyks niets om het lyf; De Opftanding van Jesus is met zo veele blyken van Godlyke kracht en waarheid verzeld geweest, dat hier geene vreeze kan plaats heb- ben*  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 9 ben, dat de Leerlingen bedrogen of misleid zyn geworden. Zeker , in de Opftanding van Jesus betoonde zich alszins , gelyk Paulus fpreekt Ephef. I. 19. 20. de uitnemende grootheid van Gods kracht , naar de werking der fterkte zyner magt, die Hy gewrocht heeft in Christus, als Hy Hem uit de dooden heeft opgewekt. Lukas verzekert ons Hand. I. 9, dat Jesus zich zeiyen aan zyne Navolgere'n, nadat Hy geleeden had, levend heeft vertoond,met veele gewisfe kenteekenen, veertig dagen lang, zynde door dezelven gezien, en fprekende van de dingen, die het Koningryk van God aangaan. Vergelyk Hand. Xlll. 30. 31. Zeker! Hierby kunnen die gewaande verichyningen en begoochelingen, daar Celsus van fpreekt, niet vergeleeken worden, behalven dat dezelve, gelyk ons nog in 't vervolg blyken zal, van alien grond ontbloot zyn, §. 3- Voormamfte verdichtzelen der Ongeloovigen van ' onzen tyd. Edelman , die het voorgeven , als of Jesus ligchaam geftoolen zou zyn, zelf voor eene onbefchaamde leugen verklaart C*)-> heeft meer overëcnkomftig met Celsus, de geheele gefchiedenis der Opftanding van den Heiland in éénen rang gefteld met de vernaaien der Heidenen,die van hunne vermaarde Mannen foortgelyke en nog wonderbaarer verteizels hebben ter baan gebracht, en het verhaal van Jesus Opftanding zal alleen oorfpronglyk zyn van de Heidenen, die (*) Geloofsbclyd. pag. 197.' 'A 5  to De Opstanding van die het Christendom hebbende aangenomen, die verhaal allengskens hebben gemeen gemaakt en ingevoerd; Ondertusfchen ftaathytoe, dat Jesus ligchaam op den derden dag ,niet meer in het graf was, te v/eten, de aardbeving, daar Mattheus van gewaagt, zal dit ligchaam verplaatst, en tevens de Roomeinfche wacht vari haaren post verdreeven hebben. Die voor- ftel verdient ondertusfchen geene de minfte aanmerking : Hoe kan het verhaal van Jesus Opftanding een verdichtzel van laater tyd zyn, daar niets zekerer is, dan dat de allerè'erfteprediking der Apostelen terftond het getuigenis behelsde, dat Jesus was opgeftaan, dit maakte den grooten inhoud uit van hunne Leere , zo mondelyke als fchriftelyke. En de verdichtzels der Heidenen zyn gedeeltelyk uit de Fabel-tyden, en worden van hunne Schryvers zelve niet hoger dan fabelen geacht, gedeeltclvk zyn ze ontbloot van alle geloofwaardig getuigenis en worden van Heidenfche Schryvers zelve verworpen, gedeeltelyk zyn zy openbaar verzonnen , om de Opftanding van Jesus, door de voorgewende opftanding van anderen verdacht te maaken, gelyk het geval is ten opzichte van Apollonius van Thyanen (*). .— Wat aanbelangt de uitwerking der aardbeving, daar Edelman van fpreekt s deeze ftryd met alle de berichten der Euangelisten en Apostelen,en heeft in zich zelve geene de minfte waarfchynlykheid. Indien het ligchaam van Jesus door dezelve verplaatst was, dan moest de geheele Rots omgekeerd zyn geworden, maar de Vrouwen, als ook Petrus en Johannes, die het graf bezochten, vonden al- (*) Liuè'.NXHAL XI. Deel. Bladz. 167.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. iï alles, gelyk voorheen, ja zelfs de graf-doeken van Jesus ligchaam behoorlyk opgerold en byeen gelegd. Dit is met eene uitwerking der aardbeving, hoedanig Edelman verdicht, geheel onbeftaanbaar. — Anderen hebben de Opftanding van Jesus in eenen geesteJyken zin wil. len nemen, fchoon onder eikanderen zeer verfchillende, wat men dan eigenlyk daar door te verftaan heeft; Volgends Spinoza zal Christus lyden, dood, en begraavenis, in eenen letterlyken zin moeten verftaan worden, maar zyne Opftanding zal niets anders zeggen, dan datHy met de Eeuwigheid befchonken is, en dat Hy zyne Leerlingen in zo verre van de dooden heeft opgewekt, in zo verre zy het voorbeeld van zyn leven en dood volgen (*). Thom. Woolston wil, dat de Kerkvaders hem reeds zyn voorgegaan, wanneer hy de Opftanding van Jesus geheimzinnig verklaart ( fj. En de reeds gemelde Edelman (§) verklaart het dus, dat Jesus toen, wanneer Hy geftorven is naar het ligchaam, tevens opgeftaan zal zyn naar den geest; Voor zo verre de geest, nu van hetfterflyk deel ontfiagen, en van alle verdere fmerten en pynen verlost, eene merklyke verandering ten goede ondergaan heeft. In onze dagen is Bahrdt tot de aller-zeldzaamfte en ongerymdfte gedachten vervallen, ten minften hy heeft dezelve in zyne fchriften voorgedragen. Opftanding is volgends hem in het N. T. 'niet anders, dan weder-leven, voortleven, dat is, dit woord wyst eene verandering aan, door welke de (*) Episf. 23. in Opp. potfhunï. pa^. 454. Ct) Dise. 6. on the miracles pag. 48; (§) Gelooj'ibelyd. pag. 201.  *2 De Opstanding van de toeftand van werkeloosheid, van flavernv ellende (die aan den dood gelyk is) me den ^e' fland va„ werkzaamheid, Vyheid en gelukzf ligheid (het leven) verwisfeld zal wordfn Hv ^LVa^gee,ne,0Prftandillge des ]igchaams weten, maar dit zal de Leere der H, Schrift zyn, da smenfchen edelfte deel, de ziel, ook na de Her ZlVRnhet ^r0Ve]ië^, zal voortleven" ™t Vn Y0,Sends deeze« grond kan hy dan ook de Opftanding van Jesus niet in eenen et genlyken zin neemen. Jesus had, naar Bahrdts opgave, tot een oogmerk, de mentenen tot den zuiveren redelyken dienst van den Vader van alles weder te brengen, en eene Broederfchap op te richten, m welke onderteheiden r-angen zullen gevonden worden. In de benedenfte z"m Mnn ï gen°eg Zyn' Gen eer]>'k en dt'^d" zaam Man te zyn, maar tot eenen hoogeren gr,ad, waarin men in het geheime plan van Tesus zoude deel krygen, behoorde eene zekere du_Mentenen, gepaard met de gewilligfte opoffer, ng van alles, hoedanige men by den gemee- öen (t;. Tot dlt p!anvanjESÜS behoorde, dat hy onvoorziens als 't ware van het Toneel moest gaan, omdat hy anders de Tooden van hunne ligchaamlyke denkbeelden niet zag af te gekken. Dus nam Hy zynen tyd waar, 0bp wel. ken Hy zich in handen zyner vyanden overle- ve- C*) Men zie het Register achter zyne Yertaaünff des N t CO Not. ii<5.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. ig veren, der zichtbaare wereld fterven, en ■ raderhand in ftilheid wilde voortwerken (*). Uit dit alles volgt, dat deeze Schryver van geene eipenlyke ligchaamlyke Opftanding van Jesus iets weten wil. „ Het ligchaamlyke (zegt hy) is „ het niet, daar ons geloof op rtfst. Dat Jesus „ leeft, en dat wy ook ééns leven zullen , dit is de hoofdzaak. En deeze is geen twyfel „ onderworpen voor hem , die in den Algemee„ nen Vader gelooft." (f) — Alle deeze opvattingen , volgends welke de Opftanding van Jesus onëigenlyk genomen word, ftryden met het eenvoudig gefchied verhaal der Euangelisten. Het woord opftanding, opftaan, opgewekt worden, het welk wy in de fchriften des 3N. Test. lezen, geeft eene eigenlyke Opftanding te kennen , ten zy er omftandigheden bygcvoegd wcrdèn , uit welke blykt, dat men er eenen onëigenljTken zin aan dient te hechten. Dan zodaanige ontbreken in deeze geheele gefchiedenis, en zonder noodzaake zal niemand van den eigenlyken zin afgaan, of hy fielt alle Gefchied-geloof oplosfe fchroeven. Indien zelfden eigenlyken zin, als de Euangelisten melden ,dat Jesus geftorven is, in denzelfden zin vernaaien zy en de overige Apostelen, dat Hy is opgeftaan. Het geen Bahrdt aanvoert, is een ontwerp in zyne eigene verbeelding gefmeed, en geheel ontbloot van eenig getuigenis , ja zelfs van alle waarfchynlykheid. Het plan van Jesus by zyne komst in de wereld, was, gelyk Hy zelf zegt, om te dienen , en zyne ziele te geven tot een rantzoen voor vselen. Matth. XX. 28. maar nergens vind men eenig (*) Not. 122. , (.t) Not. 112.  T4 De Opstanding vM eenig blyk , dat Hy eene Broederfchap heefë willen oprichten uit onderfcheiden klasfen vari menichen beftaande, integendeel Hy vermaande alle zyne Huordercn en Leerlingen, om vol. maakt te zyn, gelyk hun Hemelfche Vader volmaakt is Mmh. V. 48. Om ook deeze verdraaïng der gefchiedenis van Jesus Opftanding in eenen Geescelyken zin ce beweeren , zyn allen , die dezelve voorftaan, genoodzaakt, de eenvoudige Berichten der Euangelisten en Apostelen of geheel, of gedeeltelyk te loochenen. Maarin heé vervolg zal ons blyken , hoe ongegrond zy zulks doen - Dit is zeker , Jesus leeft, Hv leeft ook naar het iigchaam, naar het welk Hy dood geweest is Opsnb. I. 18. Dus moet Hy dan opgeftaan zyn En wanneer Paülus zegt 2 Korinth. V. 16. Wy kennen van nu aan niemand naar den vleefche; en fchoon wy ook Christus naar den vleefche gekend hebben, nogthans kennen wy hem nu niet meer naar den vleefche; zo is duidelyk zyn oog. merk, dat hy daar in geen voorrecht ftelt, dat hy op Christus naar het ligchaam als een gebooren Jood, nadere betrekking kon geacht worden te hebben. Alle ligchaamlyke voorrechten zyn nu onder de nieuwe Huishouding, waar in alles nieuw en geesielyk is, van geen aanbelang. §•4- Vsrvolg van het voorgaande: De Schryver der Fragmenten (*) heeft in onzen (*) Vtfde Fragment pag. 417. Vom zweck Jefü Part. II. %• 59- P- *». 263. Th. Woolston Disc. 6. en the Miracles pag. 41. Jqq, is hem hier ia ook voorgegaan.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. j% £en tyd de oude uitvlugt der Joden nogmaals herhaald, en de Apostelen befchuldigd, dat zy Jesus ligchaam uit het graf hebben weggenomen. Volgends zyne opgave zullen de Apostelen daarmede niet lang gewacht, maar het lyk rasch na de eerfte 24 uuren weg gemaakt en na dat zy dit gedaan hadden, met eene geveinsde verwondering de ledige grafplaats befchouwd hebben; dan dewyl het nog te vroeg was, om zyne opftanding openlyk te verkondigen en ftaande te houden, hebben zy daarmede opzettelyk volle vyftig dagen vertoefd, tot dat er geene gelegenheid meer was , om het doode ligchaam op te fpooren, het welk ondertusfchen tot de verrotting was overgegaan, zodat dus het corpus delitti niet meer kon aangetoond worden, of als iemand dit deed, dan had niemand hetzelve kunnen kennen of zeggen, dit is Jesus ligchaam. Thans konde men hun ook niet vergen, dat zy den opgewekten Jesus vertoonden, dien zyftoutelyk voorwendden, dat zy hadden zien ten Hemel vaaren. Wy zullen, om hem te beantwoorden , eerst eenen laateren Deïst laaten fpreeken, die hem op zyne wyze wederlegt, dan zullen wy het één en ander bybrengen, waardoor de 011waarfchynlykheid, ja onmooglykheid van deeze befchuldiging zal blyken, en eindelyk zien , wat hy, om dezelve te ftaaven, heeft aangevoerd. — De Schryver van den Horus (*) zegt van deeze befchuldiging van den Fragment-Schryver. „ Ik kan my niet by hem voegen. Indien de „ Leerlingen dit gedaan hadden, dan warenzy „ buiten twyfel de uitgezochtfte Booswjgten, de „ laagfte Leugenaars, en arglistigfte Bedriegers js ge- O BMz. 345.  'té De Opstanding vak „ geweest. Tot zodaanige boosheid konden zy byna onmooglyk vervallen, veel minder de middelen tot een dergelyk bedrog uitvinden, alzo zy op geene Hooge Schooien ge„ weest waren, en gevolglyk géene Sofistery, 5, noch de kunst van bedriegen, geregeld geleerd hadden. Zy waren alleen Dweepers (*), „ en geloofden zelfs, dat die wonderbaare ge„ beurtenisfen in de daad gefchied waren, die „ zy , indien niet geheel verdicht hadden (t) , „ echter wanftaltelyk vergrootten, om hunne „ fchriften fraai naar de wyze van alle toenmaalige Gefchied-fchryvers daarmede op te ,, Ichikken. Daardoor onderfcheiden zich Dwee„ pers juist van andere tnenfchen, dat hunne „ eigene Verdichtzelen, hun uitgemaakte waar„ heden fchynen te zyn. Doch een ligchaam „ fteelen, en vervolgends zeggen, dat het is „ opgeftaan, past zeker niet op zulke fchuinsdenkende en fchuins-werkende menfchen. „ Nog meer! Johannes is waarlyk veel minder bygeloovig, en bezit in de daad veel meer „ wysgeerig verftand, en ook meer vrymoedig,, heid, dan de overige Etüingelisten. Nogthans 3, meld ons ook deeze, dat Jesus niet alleen uit „ het graf gegaan, maar ook aan zyne Leerlingen zo wel in Judea als in Galüeën verfchee„ nen is. Aan deezen Euangelist moet men , 3, ten aanzien van de gefchiedenis der Opftan- 5» ding, ' (*) Dit verwyt hebben wy afgeweerd IV. Deel. BI. 122. (f) De Lezer merke hier in 'r voorbygaan op, hoe onze Wysgeeren zich in éénen adem tegenlpreken! Deeze Schryver zal bevvyzen , dat de Apostelen geene Bedriegers geweest zyn, en hier fpreekt hy twyfeiachtig, of zy ook de wonderbaare gebeurtenisfen geheel verdicht hebben? Is dit waarheids- liefde ?  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. i? „ ding, over het algemeen meer geloof geven, „ dan aan de overigen: Want alhoewel zyne „ Berichten insgelyks veel te ffcerk gefpannen „ zyn, en hy alle gebeurtenisfen , die met Jesus „ voorvielen , veel te naauvv verbonden mag „ hebben met zyn Gnostisch famenftel, hy ging „ nogthans met'petrus , op aandryven van Ma„ ria Magdalena, zelf in het graf, en vond „ niet, alleen Jesus niet, maar hy zag Hem, ge„ lyk hy verhaalt, vervolgends zelf in Betha„ ni'én zo wel als in Galileën , wandelen en „ eeten enz." Wy kunnen gegronder en ontegenfpreeklyker redenen tegen de befchuldiging van den Fragment-Schryver aanvoeren. Ik vraag, by voorbeeld; Wie der Leerlingen van Jesus heeft dit overleg ontworpen, om zyn ligchaam te fteelen, en dan voor te wenden, dat hy opgeftaan was ? Alle met eikanderen of alleen fommigen ? Wat men hier ook verkieze , men zal zich in onöverkomenlyke zwarigheden gewikkeld vinden? Waar toe was het nodig, dat zy op den derden dag naa het graf gingen en zich verwonderd toonden, hetzelve ledig te vinden, daar zy toch tegen niemand van deeze gebeurtenis wilden fpreeken, voor den soften dag? De eenvoudige Gefchiedenis der Euangelisten heeft een natuurlyk verband; De Leerlingen ergerden zich aan Jesus gevangen-nemen en "dood, dat zy niet verwacht hadden, zy vluchten, en niemand hunner, Johannes alleen uitgezonderd, isbyhet kruis tegenwoordig ; Jesus vyanden bezorgen, dat er eene Wacht by het graf geplaatst word, om alle bedrog voor te komen, en Jesus na zynen dood als eenen bedrieger te teekenen, en hun doen te rechtvaardigen; Door deeze Wacht krygen juist Jesus VI. Deel. B vy-  *8 De Opstanding van vyanden het eerfte bericht, dat Hy hst graf verftflQefï' maar Zy fmooreu h«Vucht, door vernet t" °m"rte ,k°°PCn- Ondertusfchen vernemen Jesus Leerlingen van de Vrouwen, die zonder van de Wacht iets te weten " naar net giaf gegaan waren, dat hetzelve ledig is. i\u word hun geest weder opgewekt, zy fnéllen grafwaards , eindelykzien de vrouwen en zy ver" volgends Jesus, die met hun 40 dagen verkeert doch met beveelt, om van Hem te SS he°b0benat Zyde bHel°fCe,deS V^ers oSgen hebben, waarna Hy op den 4often da? ten Hemel vaart, en op den softe? ontvangen zyne Leerhngen vohjends de belofte, den Heiligen Geest. fhansfpreken zy van Jesus Opftanding in het openbaar, bekennen die zelfs voor de Over- rZtl 6n weSt3gGn hunget«''genis door onloochenbare Wonderen. Plier hangt alles te faamen, niets vertoont zelfs een' zweem van verdichung 0f bedrog. Geen gedeelte van deeze gefchiedems kan ontkend worden, zonder het geheel te loochenen, zó hangt alles te faamen. Nu voege men her by zo veele bewyzen; dat de Apostelen geene bedriegers noch bedroogen geweest zyn, als wy reeds in het IV Deel Bl 119. volgg hebben bygebracht; Men bedenke,' ia,Viykai hand,e mishandelingen, ja den dood zelf hebben ondergaan, voor de waarheid van dit hun getuigenis, en men oordeele, of er eemge mooglykheid zy voor de befchuldiging, da.zy Jesus ligchaam uit het graf geftoolen heb! * \t~7- uQt,gee" de Schryver bybrengt, om zy n Verdichtzel eenigen fchyn te geven, beftaat voornamelyk in het volgende: „ De Wachters " Sy 7AGraf ^Plaatst, hebben dit beweerd, » dat deApostelen het ligchaam geftoolen had- 55 den."  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. l$ „ den." Maar behalven het geen wy boven reeds hebben aangemerkt, moet het ieder één zonderling voorkomen, dat onze Schryver, dien wy in het vervolg het verhaal van Mattheus aangaande deeze Wachters, zullen zien verwerpen als een verdichtzel van Mattheus, zich hier op dezelve beroept. Ja maar, zegt hy, de Leerlingen van Jesus hebben dit gezegde der Wachters zich laaten aanleunen, anders waren zy verpligt geweest, dezelve voor den Rechter aan te klagen, als valfche befchuldigers en lasteraars, en om hunne eere te redden, hadden zy een gerechtelyk verhoor van de Wacht moeten eisfchen ? Doch, tegen wie moesten dan de Apostelen en andere Leerlingen hunne eer op deeze wyze hebben gehandhaafd? tegen de Soldaaten? doch die zouden by hun voorgeven hebben kunnen blyven, dat zy gtflapen hadden, en ontwaakt zynde, het graf hadden ledig gevonden? Misfchien tegen de Hoogepriesters, die de Soldaaten hadden omgekocht, en de leugen in den mond gelegd? Maar, behalven dat dit verhaal van het bericht en de omkoping derSoldaaten, eerst naderhand is uitgelekt en bekend geworden, nergens leezeik, dat deeze hen ooit voor het Gericht van deezen diefftal beichuldigd hebben ; Onze ongenoemde Schryver durft wel onbefchaamd fchryven, dat zy deeze befchuldiging van de hooge Overheid hebben moeten lyden; maar zonder eenig bewys en bezyde de waarheid. — En wie der Leerlingen is perzoonlyk befchuldigd? Zeker niemand! de befchuldiging is in allen gevalle algemeen en onbepaald, enz. (*) — On- (*) De Ridder MiciiAè'us beeft dit breedvoeriger uitgehaald Gejch. der Begraav. en Of (land. vpn J.efm Bladz. iy3- B %  20 De Opstanding van Onze Schryver vervolgt; ,, Het was hun ge„ maklyk, deezen diefftal te verrichten. Jesus „ lag in Josefs hof; de Eigenaar en zyn Hove„ nier lieten toe, dat de Apostelen by dag en „ nacht het graf bezochten." Welk een bewys! Zy hebben het kunnen doen, derhalven zy hebben het gedaan ! Indien men dus onbillyk mag handelen , kan men de deugdzaamfte Lieden van de fchandelykfte Euveldaaden betichten? Maar, waarom hebben dan de Joden den Eigenaar van deezen Hof, of deszelfs Hovenier niet gerechtelyk verhoord, daar mede was dit geheel ontwerp ontdekt geweest, en in ééns het bedrog aan den dag gebracht, indien hier een bedrog plaats had. Doch, zelfs ook deeze mooglykheid, dat de Leerlingen van Jesus zyn ligchaam zouden hebben kunnen fteelen, is nog zo klaar niet; Ik zal niet zeggen, dat de Heer MiCHAëLis twyfelt, of deeze Hof en dit Graf wel van Josef geweest is (*), wanneer deeze mooglykheid nog veel zou verminderen; maar ik beroep my wederom op de Wacht, die voor het Graf geplaatst is, en door welke het onmooglyk gemaakt werd , dat Jesus Leerlingen hem konden wegnemen. Deeze omftandig- heid van de Wacht zullen wy toch in het vervolg zien, dat eene waarheid is, die van den Ongenoemden te vergeefs beftreden is. Ik beroep my boven dien op het vreesachtig en vertzaagd charakter, het welk Jesus aanhangers by zynen dood vertoond hebben, en met welk charakter zulk eene onderneming geheel niet kan overeengebracht worden. Maar, zegt hy, „ zy verraaden zich zeiven, doordien zy zelve „erCO /. c. Bladz. 42. 74.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 21 „ erkennen , dat iemand het ligchaam heeft „ kunnen wegdraagen," Hy doelt op het verhaal nopends Maria Magdalena, welker toeftand en gemoeds-verwarring Johannes zo eigcnaartig geteekend heeft Joh. XX. 2. 13. Maar, indien onze Schryver dit verhaal als eene Tegenwerping wil gebruiken, en in zo verre deszelfs waarheid erkent, waarom is dan het overige van dit verhaal ook niet waar? Waarom is het dan niet waar, dat Jesus aan Maria verfcheenen is? Of mag men dus met eene oude Gefchiedenis te werk gaan,dat men ze laat gelden, wanneer zy ons dient, en haar voor het overige verwerpt?'Befchouwen wy Johannes verhaal, alles loopt natuurlyk af, alles is de Natuur zelve. Maria komt in gezelfchap van andere vrouwen aan het Graf, van verre ziet men het Graf open, by de driftige Maria ryst een vermoeden, haar Heer zal niet heimelyk geftoolen zyn, daar denkt zy niet aan, maar, elders heen gebracht wezen ,misfchien door zyne vyanden, zeker niet door zyne vrienden, want haar weenen by het Graf geeft te kennen, dat zy iet euvels vreest. Wie weet, wat fmaad deeze wreedaarts hem hebben aangedaan ? Deeze gedachten maakt zich in die verwarring meester van haaren geest, daar is zv mede vervuld. Juist gelyk het ons in foortgelyke omftandigheden van verwerring der hartstochten pleeg te gaan. — Onze ongenoemde Schryver op zulke zwakke gronden zyne befchuldiging, dat de Apostelen het ligchaam van hunnen Meester zouden geftoolen hebben, gebouwd hebbende, fchryft echter onbefebaamd voort: „ Alle omftandigheden toonen, dat zy dee„ ze onderneming in de daad uitgevoerd, en naB 3 » der-  22 De Opstanding van „ derhand tot eenen grond van hun famenftel van leere gelegd hebben." - Maar, zegt hy, waarom dan 50 dagen gewacht met de verkondiging, daL Jesus was opgeftaan ? Waarom niet terftond dit gepredikt, enden verrezenen Jesus aan zvje vyanden getoond? Wy antwoorden, datwy leeds hebben opgemerkt, dat zy dit niet in Jast ftadden van hunnen Meester, en voegen er hier oy, dat zy zelve geduurende die 40 dagen door veele gewisfe kenteekencn overtuigd moesten worden, dat Jesus waarlyk was opgeftaan. Aan welke waarheid zy dikwils, en veelen hunner nog lang twyfelden. En wat belangt, dat zy Jesus levend moesten vertoond hebben, in het vervolg zullen wy zien, waarom Jesus zich niet aan zyne vyanden , maar aan zyne vrienden Heeft gcöpenbaard, en hier is het genoeg, aan te lhppen,dat dit een zonderlinge èisch is,dien onze Schryver hier omtrent de Apostelen doet. Vooreerst zagen zy Jesus niet altyd, maar Hy openbaarde zich aan hun, als het Hemreeddacht, en boven dien , hoe zouden zy Jesus vertonen , mdien Hy zelf niet goedvond , zich te openbaaren ? Wat magt, wat recht hadden zy daar toe over Hem ? Wie ziet niet het onbillv- kc en dwaaze van deezen eisch ? Woot, ston, gelyk wy zeiden, is hem reeds voorgegaan , en deezen is hy in de meeste van zyne tegenwerpingen omtrent deeze befchuldigi'ng, gevolgd, doch Woolston heeft hier nog het een en ander by. Hy verdicht, dat Josef, in wiens Graf Jesus naar het gemeen gevoelen, gelegd was, met de Discipelen heeft kunnen fa' menfpannen, dat men de Wacht met geld had kunnen omkoopen , ja , wie verwondert zich niet  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 23 niet over'sMans fchranderheid? Men had die eenen flaapdrank kunnen ingecven (*). Pilatus had zelf dit kunnen begunftigen, en de Wacht een voorfchrift geven, om zich flaapende te houden, en het graf ongeftoord te laaten openen. Het graf kan veele onderaardfche Holen gehad hebben, en de Discipelen eenen afgelegen ingang geweeten, waardoor zy het ligchaam konden wegvoeren, zonder met de Wachters iets te doen te hebben, enz. Evenwel erkent hy op het einde, dat het wonderbaarlyk is, dat dit bedrog der Discipelen zo gelukkig is gedaagd, dat het met achting zo veele Eeuwen lang by zo veele Volken en Gedachten ontvangen en aangenomen is. Om hem te beantwoorden, zullen wy niet herhaalen, het geen reeds gezegd is, dat de gefteldheid van het Graf, hetwelk uit eene rots gehouwen was, de Wacht, de omftandigheden , waar in de Discipelen zich bevonden, dat dit alles het onmooglyk maakte, dat Jesus Aanhangers Hem zouden weggenomen hebbendDat uit de vernaaien der Euangelisten blykt, dat de Vrouwen of Leerlingen niets- van de Wacht hebben geweeten, dat de grafdoeken door hun opgerold en geregeld nedergelegd gevonden zyn in het ledige graf enz. Zonder dit alles te herhaalen, vraag ik alleen , wat toch alledergelyke verdichtzelen en uitgedachte mooglykheden afdoen in eene gebeurde zaak? Neem, welke gefchiedenis gy wilt, en ftel u-zeiven opzetlykvoor, die onwaarfchynlyk te willen maa- ken, (*) Hy meent by Herodoot eene dergplyke gefchiedenis gevonden te hebben. Hy had er vryè'lyk het vertelzeltje van het Vrouwtje van Efezen by Petronius, mogen jbpioeH , net éénzouhem zo veel gebaat hebben, als het amfcr. B 4  24 De Opstanding van ken, ligtelyk zal de verbeeldings-kracht aller, bande omftandigheden uitdenken en verzinnen kunnen, om dezelve ongelooflyk, ja belachlyk te treilen. Maar geen beminnaar dér waarheid gaat dus te werk. Evenwel zegt Woolston, moet men er mooglykheid toe gezien hebben , dat de Leerlingen het ligchaam van Jesus zouden nebben kunnen fteelen, waar toe was anders de zorg en overleg nodig, om het Graf met eene Wachtte voorzien? Ook geven de Overheden zeive hunne bekommering deswegens aanPiLATuste kennen Matth. XX VIL 63. 64. Het is opmerkJyk, hoe het ongeloof alles aangrypt en zich poogt te nutte te maaken. Zelfs het geen volftrekt ter bevestiging der waarheid dient, word zo lang gedraaid en gewend, tot het eene twyfeling tegen dezelve zal opleveren. Het is zekerniet te verwonderen, dat fommige boosaartige vyanden van -Jesus van anderen oordeelende naar hun eigen beftaan, vooraf eenige mooglykheid inzien, dat Jesus Aanhangers, of de één of ander van dezelven Hem wegnemen en voorwenden zouden, dat Hy was opgeftaan. De gunst, door Pilatus aan Josef den Raadsheer bewezen, met hem het ligchaam ter begraaving re fchenken, kon hunnen nyd en afgunst op nieuws gaande maaken. Ondertusfchen beftuurt de Godlyke Voorzienigheid alles zo, dat, hetgeen van vooren eene, hoewel flcchts verre, mooglykheid had, thans juist door deeze zorg van Jesus vyanden volftrckt ondoenlyk gemaakt word. Ik fluit deeze Beantwoording van de ongegronde befchuldiging, nopends het fteelen van Jesus ligchaam door de Apostelen, met de volgende Aanmerking. Wanneer de Apostelen voor de Reghtbanken getuigen , dat  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 25 Jesus uit dedooden is opgeftaan , hoe komt het, dat geen één der Rechters hun ooit dat verwyt doet, dat zy het ligchaam weggenomen hebben? Integendeel, wanneer Paulus voor den Romeinfchen Stadhouder Fëstus en den Koning Agrippa zyne verantwoording deed, werd deeze Koning, die geen vreemdeling was ten aanzien van hergeen onder de Jooden gebeurde , door de kracht der waarheid zodaanig getroffen , dat hy tegen Paulus openlyk beleed: Gy beweegt my byna een Christen te worden Hand. XXVI. 29. Indien Agrippa iets geweten , of flechts vermoed had van zodaanige onderneming van Jesus Aanhangers , om zyn ligchaam te fteelen, dan had nooit deeze zo bedenklykc Taal uit zynen mond kunnen gehoord worden. En het is eene zeer onnoozele uitzondering, die het Ongeloof hier maakt, deeze woorden zullen alleen een Compliment geweest zyn , hetwelk Agrippa aan deezen Gevangenen maakte. §• 5- De Onderftelling van den Schryver van den Horus opgegeeven en onderzocht. Ik zal in deeze Afdeeling plaatzen het geen de Schryver van den Horus (*) onlangs te berde heeft gebracht, hoe, zyns achtens, de gantfche zaak by Jesus opftanding zich heeft toegedragen; Ik zal zyne eigenewoorden opgeven, en telkens myne Aanmerkingen er tusfehenvoe- gen. Hy fchryft : ,, Hier uit zal volgen , „ dat Damm het naast by de waarheid komt, „ als (*) Bladz.-Ztf. Vo!ggv B 5  26 De Opstanding van 3, als hy zegt: Jefus was niet geheel dood, maar „ in eene groote flaauwte, toen men hem begroef " Dus word de onderftelling van Damm, die de waarheid van Jesus dood volkomen ontkent (*), tot eenen grondflag' gelegd. Eene onderftelling, die onbefchaamd alle de Euangelisten in het aangezicht tegenfpreekt, welke met onderfcheidene fpreekwyzen, de ééne fterker en nadrukiykcr dan de andere, getuigen, dat Jesus waarlyk geftorven is, en den geest gegeeven heeft. Behalven, dat wy in het V. Deel. Bladz. 378- gezien hebben, hoe uit de byzonderheid van het doorfteken van Jesus zyde, by Johannes verhaald, onloochenbaar blykt, dat hy waarlyk geftorven is. Wat zegt deeze Schryver hier van ? — „Maar waren dan zyne wonden nietdoodlyk? De wonden aan zyne handen „ en voeten waren zulks niet, dit zal elk één „ toeftaan. Doch wat den fteek in de zyde „ aanbelangt, men weet, dat menig één fom„ tyds doorftoken, en des niet te min weder „ genezen is. Het komt er alleen op aan, „ of het hart, of de maag, of een groote ader „ daar by lyd. In dit geval zou de genezing „ niet ligt plaats vinden. Maar, indien elke fteek en elke fchoot noodzaaklyk de edelfte „ werktuigen des ligchaams trof, dan zouden misfehien veele duizend menfehen tegenwoor„ dig minder in de wereld gevonden worden, dan men er waarlyk in vind." Deeze redekaveling is hier geheel' overtollig. Het komt er immers alleen op aan, of men blyken heeft, dat deeze fteek, die Jesus werd toegebracht, uit zynen aart doodlyk was. „ Ook moet ,, men (*) FanhetHist.Geloof'Part.II. §. 14.^.73.§. 15.74.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 2.7 men in acht nemen, dat deeze Krygsknecht ,, Jesus niet ftak, om Hem geheel te dooden. Neen, hy ftak Hem alleen, om te zien, of „ Hy niets meer voelde, en of Hy gevolglyk „ waarlyk dood was." Voor deeze ftelling heeft de Schryver geheel geen bewys. Men ftelle zich de zaak volgends het gefchied-verhaal van Johannes , dus voor. De Jooden , opdat de gekruisten niet op den op handen zynde Sabbath aan het kruis zouden blyven , verzochten aan Pilatus, dat hun de beenen gebrooken, en zy gedood mogten worden (*). De Soldaaten kwamen dan, opdat aan dit verzoek der Joden voldaan wierd, en braken de beenen der Moordenaaren , die met Jesus gekruist waren , doch ziende, dat Jesus reeds dood was, braken zy zyne beenen niet, alzo zulks vruchteloos zou geweest zyn, want het breken der beenen had ten oogmerk, niet zo zeer, om de dood deezer ongelukkigen te verhaasten, als wel om , dewyl hunne fmerten door hunnen \7erhaasten dood verkort werden, nu eene wel korter maar heviger pyn daar voor in de plaats teftellcn; Om den dood deezer Ellendigen te verhaasten, was dan een ander middel nodig, B. V. eenen fteek met een' fpies naar het hart gericht. En deezen doodfteek brengt één der Krygsknechten Jesus nog toe, hoeweJ Hy reeds dood was, om naar de letter van zyn bevel te werk te gaan, en zyne orde te volbrengen. Dit is gedeeltelyk ook wel alleen eene onderftelling, maar eene onder- ftcl- (*) Joh. XIX. 31. 'Aipsiv by de Grieken, gelyk tollere by de Lafynen, is dooden. De gekruisten bleven anders vtrfcheiden dagen aan bet kruis in 't leven. Ver&Jyk MtCHAëua tv er de Begraav, van Jefus Bladz. 19.  28 De Opstanding van ftelling, die met het beloop van het verhaal, en met de omftandigheden der zaak ftrookt (*), en indien dezelve gegrond is, dan vervallen alle de volgende redeneeringen van den Ongenoemden, „ Daarom zal hy Hem ook niet zeer diep „ geftoken hebben ? Waarfchynlyk ftak hy Hem „ ook niet in den Buik, niet onder de Ribben, gelyk men zich gemeenlyk verbeeld, maar „ veeleer in het dik Lenden-vleesch , omdat „ eenen fteek daar veel heviger pyn veroorzaakt, „ dan eenen fteek in den Buik, of onder de Ribben, alfchoon hy min gevaarlyk is, dan die." Elk Lezer ziet , dat dit Redeneeringen zyn , gebouwd op den voorheen gelegden losfen grond; genoeg , wy weten , uit het water en bloed , dat uit de wond vloeide , dat Jesus waarlyk dood was. ,, Men moet verder overwegen, dat Jesus buiten twyfel een teder lig„ chaam, en een zeer gevoelig, aandoenlykze„ nuw geftel had , hetwelk de uitrekking der Armen, of liever de daar uit volgendeftrem.,, ming van Bloed, niet lang verdragen kon; „ en dus is het duidelyk, dat Hy fchielyk in eeneonmagtviel, die zofterk was, datHy zelfs „ deezen fteek niet voelde." Eene nieuwe Onderftelling zonder bewys. Zo veel is integendeel zeker uit de Euangelie-gefchiedenis, dat Jesus in alzynLyden tegenwoordigheid van geest bezat en behield. Daar door was Hy in ftaat, om voor Pilatus de waarheid zo deftig en onverfchrokken te belyden, de vrouwen van ^erufalem , die Hem beweenden, zo aandoen'lyk toe te fpreeken, zynen Mede-kruisling te verzekeren van zyne gunst, uit de oude Godfpraaken tot C") Dezelfde Bladz. 21.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 29 tot zynen 'Vader te klagen , ja eindelyk met eene fterke ftem roepende, gaf Hy den geest. Men oordeele uit deeze trekken, of men aan Tesus zulk een teder en aandoenlyk zenuw-geftel moet toefchryven , als onze Schryver hebben wil , waar door Hy in flaauwte zou gevallen zvn? Maar nu nog meer en ruwer Verdichtzelen! >' „Maar deeze zelfde fteek gaf aan het , aeftremde Bloed weder lucht. Josef van A„ rimathed nam hem terftond van het kruis,en Nikodemus wond hem in kruiden en fpece„ ryën , die zyn zenuw-geftel zachtelyk prikkel„ den, en zyn Bloed allengs weder in beweging „ brachten. Zal men dan nog wel behoeven te „ twyfelen , dat Jesus in het Graf-hol weder „ by zich zeiven heeft kunnen komen?' Om eene vraag met eene vraag te beantwoorden: Zal men , nadat vier Levens-befchryvers van Jesus zynen dood uitdruklyk melden , nadat de Wen dien begeeren, nadat getoond is, dat de fteek Jesus toegebracht, doodlyk was, nog kunnen twyfelen, of Jesus waarlyk geftorven is? Doch hetgeen nog vreemder zal fchynen, en m onbefchaamdheid alles te boven gaat, Pilatus moet mede in het fpel getrokken worden, immers dus vervolgt onze Schryver: „Behalven dit, wil„ de ook Pilatus Hem niet te zeer martelen „ of volftrekt dooden : maar hy moest Jesus „ tot het kruis veröordeelen, omdat dejooden „ zeiden: Indien gy deezen, die zich zeiven Ko,, ning wil maaken, loslaat, zyt gy des Keizen „ vriendniet! Heeft hy misfehien Jesus wel in het „ Rechthuis heimlyk aan de hand gegeeven, dat „ hy zich zeiven maar listig hoe eer hoe liever „ dood moest houden , opdat hy Hem vervol„ gends terftond van het kruis kon laaten af. 5? ne-  3° De Opstanding van „ nemen ? Men zou zo iets wel kunnen ver„ moeden, als men leest, hoe noode hy Hem „ het kruiügcn , en Hem op alle mooglyke wy„ ze zocht te oncfchuldigen , en hoe hy Hem „ opzettelyk de beenen niet liet breeken, ter„ wyl dit nogthans alle anderen gekruisten gebeurde." Welke fchranderheid van onzen Schryver ? die Pilatus hier een' rol laat fpeelen geheel tegen 'sMans charakter aan. Ja, die zich zeiven geheel vergeet met betrekking tot Jesus, dien hy anders als een oprecht, maar dood- eenvoudig en dweepachtig mensch wil aangemerkt hebben. Met zulk eenen zal Pilatus zich op deeze wyze hebben ingelaaten ! Dit geloove, die wil! Daarenboven, Jesus is immers door zyn zwak zenuw-geitel in fiaauwte gevallen, dat men Hem voor dood gehouden heeft? Hoe ftrookt dit met het geen wy hier lezen ? Dat voorts dit voorgeven van onzen Schryver met het eenig gefchicd- verhaal, hetwelk wy van de omftandigheden van Jesus dood hebben , dat der Euangelisten, volftrekt ftrydig is, behoeve ik niet aan te roeren. Het geen hy er ftellig byvoegt, dat Pilatus aan Jesus opzettelyk de beenen niet heeftjaaten breeken,is voorzeker eene onwaarheid. JohannesXIX.33. zegt uitdruklyk, dat de Soldaaten tot Jfesus kwamen , namelyk met oogmerk, om ook Hem de beenen te breken, doch ziende, dat Hy reeds dood was, lieten zy zulks na; Onze Schryver vind wel goed, om dit voor onwaaifchynlyk te verklaaren, maar alleen op den grond of van onkunde of van onbefchaamdheid. „ Dat de Krygsknech„ ten dit laatfte aan Jesus enkel daarom zouden „ nagelaaten hebben, omdat Hy reeds fchecn J} geftorven te zyn, is geheel niet waarfchyn- „ lyk.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 31 „ lyk. Zy lieten het zeker na op uitdruklyk ,, bevel : want het Been-breken behoorde in „ Judcea even zo wezenlyk tot het kruifigen, ,, als het Nek-breken in Duitse Mand tot hethan„ gen. God bewaar er alle Menfchen voor!'* Onze Schryver verklaart in zyne Voorreden, dat hy de fpotzucht van Voltaire en deszelfs Aanhangelingen volftrekt afkeurt, ondertusfchen vind men by hem geduurig vuilaartige fpotternyën; doch dit daar gelaaten, zou onze Schryver ons onwrikbaar kunnen bewyzen, dat de kruifiging eene ftraf geweest is, die ooit by de Jooden t' huis hoorde ? De geleerdfte Onderzoekers der Oudheid ontkennen dit wel deeglyk. Maar dan kan zyn gezegde van het been-breken ook geen fteek houden. Als de Jooden ook aan Pilatus hun verzoek doen, dat de beenen der gekruisten mogten gebroken en zy afgenomen, of liever gedood worden, beroepen zy zich niet op de gewoonte in Judcea, trouwens dan was hun verzoek niet nodig geweest, maar: Opdat de ligchaamen niet aan het huis zouden blyven op den Sabbath, en wel op deezen Sabbath, die wegens het Paasch-feest groot was. Joh. XIX. 31. Ja zelfs, al werd zyne ftelling aan onzen Man toegegeeven, zyn beiluit zou nog niet doorgaan , alzo dit aan nog levenden gewoon was te gefchieden, maar hier is een byzonder geval. Jesus was reeds geftorven ! ,, Men overwe„ ge boven dien, hoe geern Pilatus aan Josef van Arimathea het ligchaam van Jesus fchonk, ,, zo dra hy hoorde, dat Hy geftorven was. „ Eene infehiklykheid, welke anders geen ge,, kruisten had mogen verwachten ! " Ondertusfchen is niets natuurlyker dan dit. Pilatus was van Jesus onfchuld ten vollen overtuigd, Je-  V- De Opstanding van Jesus nu dood zynde, kon hy vastfiellen, dat de wrok der Jouden voldaan was, en dat hy aan het verzoek van eenen, niet geheel geringen Man ligtelyk voldoen kon. Evenwel deed Pilatus zulks niet, voordat hy omzichtig onderzoek gedaan had , of Jesus indedaad reeds geftorven was. Want zich verwonderende, dat Jesus reeds dood was, ontbood hy den Hoofdman over honderd,en vraagde dien naar de waaregefteldheid der zaak. Mark. XV. 44-46. En hier uit mag men nu de redeneeringen van den Ongenoemden beöordeclen. Uit de bygebrachte gronden , zo onvast en willekeurig als zy dan ook zyn mogen, befiuit de Schryver echter, Jesus is niet volkomen dood geweest, maar heeft alleen in fkauwte gelegen, is door de kracht der fpeceryën weder bekomen , en heeft vervolgends vry het graf kunnen verhaten. En nu verders! „ Nu had hy enkel naa Be- ,, thaniën behoeven te gaan (*), en aldaar de ,, geneezing zyner wonden gerust afwachten. Maar dit deed hy niet, gelyk de Euangelisten „ ons melden, ily wandelde veel meer, byna ais een geheel ongewond Mensch omftreeks .,, Jerufalem en by Bethaniën, ja tot in Galilea, ,, om: en dus kan dan wel eene hevige wondkoorts, of zelfs de kanker of het koud vuur ,, daar aan gekomen zyn, waaraan hy in de ,, daad kort daar na natuurlyk heeft moeten „ ftervcn." Wat dunkt myn' Lezer van zulke fchranderé Uitvindingen? Doch met Jesus dus tot eenen dwaas te willen maaken, maakt onze Schryver zich zeiven befpottelyk. Zou dan (*) Hückfen is het woord, het welk de Schryver hier gebruikt, zeker min welvoeglyk.  Jesüs yerdeedigd. Hoofdft. XXI. 33 dan niemand van Jesus vrienden daar op bedacht «eweest zyn, om die wonden te bezorgen? ook die looze Martha niet, daar de Schryver ons zo veel van wist te vernaaien ? Heeft geen Jood Hem ontmoet? geen Overheid zich daar mede gemoeid? daar men zo veel in 't werk Helde, om zyne Opftanding, was 't mooglyk, voor te komen, of wel het gerucht van dezelve te verhinderen? Om niet te zeggen, hetgeen reeds meermaalen herhaald is, dat deeze Hee^ ren Ongeloovigen naar willekeur de Berichten der Eudngelisten of aannemen of verwerpen , naar mate het hun gelegen komt. Eindelyk fluit de Ongenoemde zyne onbefchaamde verdraaïngen deezer gebeurtenis met vuilaartige fpotter- nyën. „ Misfchien geloofde Hy, dat ook deeze wonden terftond op eene wonderbaare „ wyze gencezen zouden , en Hy achtte geene ,, pynen, die Hem het gaan veroorzaakte."—De Lezer gelieve op te letten, dat Jesus zo teder en aandoenlyk van zcnuvv-geftel was, volgends onzen Schryver ('j. — „Danonmoog„ lyke Dingen kau God-niet mooglyk maaken^ „ hoe zeer men ook op Hem vertrouwt;" Dezelfde lastering , welke de zachtmoedige Jesus £*) Ik zou hier by kunnen voegen, dat het onbegrypelyk is ,"hoe Tjisu's zou hebben kunnen gaan, daar zyne Voeten aan het kruis doornageld waren? Maar in zyn Voorbericht Blsdz. XIV. heelt de Schryver, deeze zwarigheid zelf voelende, gezegd, dat men hem dan eerst bewyzen moest, dat Tfisus voeten aan het kruis genageld, en niet gebonden geweest zyn , eat hy aan deeze Tegenwerping eenig gevvigt wil geven. Doch, indien JÈsws voeten niet doornageld zyn gewekt, waarom vertoonde Hy dan aan zyne Leerlingen zyne handen en zyne voeten, wanneer Hy hen van de waarheid zyn'-r Upi-ar.dirn wilde overtuigen? Lm'.. XXIV. 39. 4*. VI. Deel C /  34 De Opstanding van sus aan het kruis van zyne vyaaden verdagen TOTO y he£ °P God ™trouWd ! Mmh. t u' 4,3< vvf Sroote wonden, by wel- „ ke het heete en koude vuur kwam, geneezen „ met ;weder van zelf, alfchoon men ook „ een geloof had, dat grooter was dan een „ Mostaard-zaad, ja zelfs eenen grooten Berg aJ f 1 n0§V' Louter fpotternyën, die geheel onbegaanbaar zyn, en die de Schryver n zyn\ Voorbericht zelf voorwend in ernftige zaaien af te keuren. §. 6. De Tegenwerpingen tegen de waarheid van Tesus Opftanding , opge/o^. Tegenwerpingen van Edelman. Thans zullen wy zien, wat de Ongeloovigen hebben aan te merken op de waarheid van Jesus Opftanding uit de Dooden. Edelman (*) brengt daar tegen in , dat de drie eerfte EidngelisL geen oog-getuigen van deeze gebeurtenis geweest zyn, en de laatfte durft van zich zeiven met zeggen, dat hy deeze zaak gezien heeft • veelmeer fchynt het, dat het laatfte gedeelte van Johannes Euangelie niet uit zyne pen gevloeid ,s - Petrus, die een oog-getuige van deeze Opftanding zal geweest zyn^ volgends de Euangehsten, fpreekt daar van echter geen Z°A F' Eu™*™s zou blyken, da! de gefchiedenis der verfchyning Luk.XXIV. q6-*Q ten zynen tyde niet in den Bybel geftaan heeft: Uit zyn de voornaamfte Tegenwerpingen van '*\ r. , r EDEL- t ) Geloofsheld, pag. 191.  Jesus verdeedigd. .Hoofdft. XXI. 35 Edelman, doch welke ligtelyk kunnen beantwoord worden. Immers de eerfte ftelüng van Edelman is zeer oiabefchaamd, alzo Mattheus zekerlyk een oog-getuige van den verrezenen Jesus geweest is, als die tot de Apostelen behoord heeft, aan welke Jesus zich heeft geopenbaard Matth. XXVill. 16. 17. Hand. I. 3. 4. f3. -— Wat het tweede aanbelangt, het is waar, dat Grotius, en op zyn voetfpoor Clericus getwyfeld hebben, of het XXIfte Hoofdftuk van Johannes Euangelie wel van hem was? voornaamlyk om den inhoud van vf. 24. 25. Doch hoe ongegrond deeze gisfing is, hebben anderen reeds aangetoond, en uit den ftyl, het beloop des verhaals enz. bewezen, dat wel deeg. lyk ook dit Hoofdftuk Johannes tot Schryver heeft , waarom wy hier niet breder behoeven te zyn (*). Ten derden: het is vol- ftrekt onwaar , dat Petrus geen gewag zou maaken van Jesus Opftanding. Hy vermeld die op verfcheiden plaatzen van zyne Brieven iPetr. I. 3. 21. III. 18-21. enz. En als hyzegt, dat Christus wel is gedood in 't vleesch, maar levend gemaakt door den Geest, is zyne meening niet, dat Jesus geestelyker wyze levend gemaakt is, maar hy ftelt gedood zyn, en levend gemaakt worden, tegen eikanderen over : naar het ligchaam is Christus geftorven, naar den Geest is dezelfde Christus levend gemaakt, dit kan niet gezegd worden van den menfchelyken geest van Christus , maar Geest moet hier zyn de Godlyke Natuur van Jesus., door welke Hy weder is opgeftaan. De'laatfte Tegenwerping , ^ dat ten tyde van Eusebius de gefchiedenis Luk. XXIV. 36- (*") Michacms ever de begmavniisfe enz. BI. 2^3- fl4' C 2  36 De Opstanding van 36-39. nog niet in den Tekst: zou geftaan hebben, vervalt van zelf, zodra men Eusebïüs inziet (*); behalven dat, onderfteld zynde, dat zulks eens in de daad zo was, wat zou dit toch aan de Hoofdzaak benadeelen ? §• 7- Jesus zal Jlechts eenige weinige reizen, en aan weinigen verfcheenen zyn. Th. Chubb (f) heeft tegen de waarheid en geloofwaardigheid van Jesus Opftanding ingebracht , hetgeen reeds Ceesus (§) gezegd bad, dat de verrezenc Heiland zich Hechts aan zeer » weinigen, en zulks naauwlyks één of twee reizen vertoond heeft. Hetzelfde heeft ook Lord Bolingbroke (**) aangevoerd. Laat ons zien, wat de gefchiedenis zegt : Volgends de Euangelisten, is Jesus verfcheenen ten minften vyf maaien op den eerften dag zyner Opftanding; aan Maria Magctalena, aan "de Vrouwen, aan de twee Discipelen, die naa Emmaus gingen, aan Simon Petrus, en aan de Elven des avonds van den dag zyner Opftanding. Vervolgends meld ons Mattheus XXVIII. 16. 17. van Jesus verfchyning aan zyne Leerlingen in Galileën op den Berg. Lukas fpreekt van zynen omgang met dezelven op den dag zyner Hemelvaart Luk. XXIV. 50-52. En Johannes verhaalt nog twee ver- (*) LiLiè'tNTHAL XI. Deel. Bladz. 20. (f) Postkumous IForks Vol. I. pag. 370. fqq. (§) Apud Oricinem Contra Celsu.m lib. 11. pag. 184. Aangehaald by Lelai\d Befchonv. van de Schriften der Deïsten [[.Deel. It.Stuk. Bladz. 61 3. Vergelyl; LÈLANp J.Detl. Bladz. 317. 327.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 3? verfchyningen 'in alle derzelver omftandigheden Joh XX. en XXI. En die 'zelfde Euangehst 'Lek kap. XXI. 22. genoeg te verftaan, dat alle de verfchyningen van Jesus na zyne Opftanding, in de Euangeli-gefchiedenis niet zyn opgeteekend. Wat betreft de wyze , op welke zich Jesus geopenbaard heeft, het is waar, dat Jesus de 40 dagen van zyn verblyf op aarde na zvne verryzenisfe. zich alleen van tyd tot tyd aan zyne Leerlingen vertoonde, en wel om wyze redenen; Te weten , dus moesten zy allengs gewend worden, om zvne ligchaamlyke en zichtbaare tegenwoordigheid te misfen, echter was Hy. aan'hun verfchynende, gemeenzaam met hun. Hy ging gemeenzaam (*) met hun om; en heeft zich veertig dagen lang met veele gewisfe kenteekenen aan hun vertoond. En Paulus fchryft ïKor. XV. 5-8. dat Jesus gezien isvan Petrus , van de twaalven, van Jakobus , van alle de Apostelen, 'ja van meer dan vyf honderd Broederen op éénmaal, en ten laatften van allen van hem , Paulus zeiven. Ik weet wel, dat dit getuigenis van Paulus door Chubb, Bülingeroke en anderen gewraakt word, maar zonder eenigen grond. Bolingbroke fchryft, „dat „ Paulus, die naar alle waarichynlykheid Jesus „ nimmer gezien heeft, geen geloof verdient, „ als hy tegen den geheelen Inhoud der Euan' geliën beweert, dat hy', en meer dan vyf „ honderd Broeders, op éénmaal, Jesus na » zy- (*") Dit word door de woorden wvxXtfy.tyo? by Luüas Handel. I. 4. en irpossMuv by Mattheus XXV111. 18. te kennen ^egeeven. Zie van het eerfte- Schacht Not. 207. ad Harwon. llcfurrea. pag. 240. 24T. en van het laatfte Schutte. Heil. Jaavb. U.Dcel. Bladz. 443. C 3  3 5 De Opstanding van „ zyne Opftanding gezien hebben." Maar die edele Lord handelt daar in niet oprecht, aishy het doet voorkomen, als of Paulus gezegd had, dat hy by die vergadering was tegenwoordig geweest: Zulks zegt Paulus geheel niet. — Chubb, om dit getuigenis van Paulus verdacht te maken , fielt , dat die verfchyning door Paulus gemeld, te Jerufalem zou gebeurd zyn, zich vervolgends beroepende, op de onwaarfchynlykheid, dat zulk een aantal van Jesus Aanhangers in die ftad by eikanderen zouden hebben kunnen vergaderen. Deeze vergadering is hoogst-waarfchynlyk gebeurd in Galüeën, daar ook alle de verfchyningen van Jesus na zyne Opftanding,uitgezonderd die op denzelfden dag zyner verryzenis, moeten geplaatst worden , tot dat Hy met hun naar Jemfalem wedergekeerd, daar op den 4©ften dag ten Piemel is gevaaren van den Olyfberg (*;. En dit ftellende, dan is er ook geene reden , om eenige tegenftrydigheidtusfchen Paulus en Lukas te vermoeden, als de eerfte van 500 Broeders gewaagt, en de laatfte Hand. I. 21. alleenlvk 120 Perzoonen als Aanhangers van Jesus telt. Want de laatfte fpreekt alleen van die genen, die te Jemfalem by eikanderen waren, by de verkiezing vanMATTHias tot Apostel. De verfchyning van Jesus aan Paulus op den weg naa Damascus , daar hy den verheerlykten Jesus gezien heeft, hebben wy reeds verdeedigd IV. Deel. Bi. 155. (*) Schutte Heil. Jaarb. II. Deel. Bladz. 418. volgg,  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 39 §. 8. De getuigen zyn niet by de Opftanding tegen"woordig. geweest. De Ongeloovigen betwisten ons de geloofwaardigheid der getuigen van Jesus Opftanding uit verfcheiden gronden. Zy wenden voor, dat niemand hunner deeze gebeurtenis als oog-getuisen heeft kunnen weten, alzo niemand by dezelve tegenwoordig was (*> Ondertusfchen weten wy, dat ten minftcn de Wacht by het graf, den Engel heeft zien ncderdaalen, me den fteen van het graf rolde, en opdenzelven rin» zitten. Dus hebben wy in hun in zo verre zo veele oog-getuigen. Verders, indien Jesus vrienden by het graf zich hadden onthouden tot het oogenblik van Jesus opftanding, welken achterdocht zouden de Ongeloovigen dan niet van hun hebben opgevat ? Men zou hebben voorgewend, dat zy indedaad het ligchaam op den bepaalden tyd hadden uit den weg gemaakt, of dat hunne verbeeldings-kracht zo iterk op hun had gewerkt,daar zy deeze opftanaingverwachtten , dat zv zich dezelve verbeeld hadden, maar dit alles kon nu geen plaats vinden, nu zv zelfs niet oo eene Opftanding fchynen gedacht te hebben. — En is dit dan niet genoeg, zv hebben Jesus dood gezien, nu zien en ont- 3 . moe- f*>) Th. Chubb Remarks on Britannicti's Letters pag. 6%. vanZyrieV^r Verhandelingen i/43- uitgegeeven. Bahrdt « iL * Wv hebben dan voor de Opftanding van Jesus gwne andere" Oog-getuigen dan de telde Maria s Deeze hebben ook zelve de Opftanding niet gezien, maar alleen, „ in den toeftand van (ehrik en ómftelteius, eene ftemme van „ eenen Engel gehoord." • C 4  4° De Opstanding van moeten zy Hem weder levend, en verkeeren zelfs gemeenzaam met Hem , derhalven moet Hy immers opgeftaan zyn ? §■ 9- De getuigen konden niet zeker zyn, dat hei Jesus zelf was , dien zy zagen. Maar hoe konden, vervolgt men (*), de Aanhangers van Jesus zeker zyn, dat zy hunnen Meeseer zeiven levend zagen, daar zy met Hem wandelende en fpreekende, Hem niet kenden, alzo hunne oogen gehouden werden, en als zv Hem kennende werden, kwam Hy weg uit hun gezigt? Luk. XXIV. i6. 31, Hy openbaarde zi:h aan hun in onderfebeiden gedaantens Mark XVI. 12. „Jesus verfcheen aan hun altyd „ veimomd, en nooit tweemaal in dezelfde ge„ daante, of als dezelfde perzoon, dien zy te „ vooren hadden gezien j Op het eerfte gezicht „ zo dikwils Hy aan hun verfcheen, waren zy „ altyd verfchrjkt, en vermoedden nooit, da' „ Hy het was, tot dat Hy verdween, of totdat „ zy verder gedacht en de zaak overwogen had„ den; en dan beflooten zy, dat Hy zodaanig ,, een perzoon moest geweest zyn (f). Reeds in oude tyden beweerden dus de Manichsën en andere Ketters, dat de verreezene Heiland vee. lerhande gedaantens aangenomen had (§), gelyk dit (*) Th. Chubb /. c. pag. 64. Pathum. JVbrfc. Voi. I ' f"S- 359- tqj. B'ahrdt «. 2q2. op de woorden Mark. XV/ 11. ié eene andere gedaante, „ JSIkz in zyne geuoone* „ bene r,yzondere onifkindigheid ,!" (f) Th.-Morgan Moral Philof. Vul. III. pag. 190. (§) Hseronymus Epist. adliedibiam Opp.Tti* UI pag. 97. *1  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 41 dit ook aan Ortgenes (*) niet onwaarfchynlyk voorkwam , die zich deswegens op eene oude Overlevering beroept. -— Doch deeze geheele ophef vervalt van zelf, zodra wy de gefchiedenis opflaan. In dezelve lezen wy , dat Jesus met veele gewisfe kenteekenen tv toaaoi? TSKy^pioi? Handel. 1. 3. zich heeft geopenbaard, Hy heeft ten blyke, dat Hy het was, en om den ongeloovigften te overtuigen, hun de lidteekens in zyne°handen , en de wond in zyne zyde getoond (t). Het is zo, dat Maria Magda- lena Jesus eerst voor den Hovenier hield, dat de Emmaüsgangers Hem niet kenden, en dat de Discipelen verfehrikten, als Jesus onverwagt by hun kwam. Maar is dit iets vreemds? Laat ons ons zélven in hunne omftandigheden verplaatzen, en vragen, wat ons gebeuren zoude? Maria is geheel afgetrokken , haar geest is vervuld met het treurig denkbeeld, dat.haar Heer weggenomen is; Zy ziet iemand in den Hof, en houd hem voor den Hovenier , dien zy ook ter naauwer nood aanziet, zich terftond weder naar 't graf kecrende , gelyk uit, het verhaal blykt. Dc Emmaus-gangcrs zyn insgelyks met treurige gedachten bezetgeheel ingenomen met de gebeurtenisfen van die dagen , en druk in gefprek. Jesus vervoegt zich by bun, en dewyl zy geene verbeelding hebben , dat Hy leeft, is het geen wonder, dat zy Hem niet terftond kennen; te (*) Homil. inrMatth. Turn. III. Opp. fol. 80. D. Lib. II. contra Celsum pag. 99. Lib. IK pag. 170. (f) Deeze lidteekens waren van /o groote wonden., dat het voorgeven van den Schryver van P:c Refurrecl. of Jefus Conftdered; als of iemand anders dezelve zou hebben kunnen Raboatzen > geheel otrgerymd is. c5  4& De Opstanding van te minder, omdat zy niet ééns opmerking nemen op den Reiziger, die by hun komt, dewyl hun geheele Ziel alleen tot het onderwerp van hun gefprek bepaald was. Het is waar, in dit ééne geval lezen wy, dat hunne oogen gehouden werden Luk. XXIV. 16. dat Jesus in eene andere gedaante zich aan hun openbaarde Mark. XVI. 12. Doch behalven, dat men uit één byzonder geval niet mag befluiten tot de overigen, waar van wy niets dergelyks lezen, merk ik nog aan ,, dat het woord pLopCpy gedaante, niet behoeft te beteekenen eene geheele en wezenlyke verfcheidenheid van de gedaante van zyn ligchaam , het woord bepaalt zich meermaalen tot de eene of andere toevallige en uitwendige omHandigheid, neem eens van kleding enz? Dus werd Jesus by zyne verheerlyking op den Berg veranderd van gedaante Matth. XVII. 1-9. (*) — Wy erkennen eene beftiering der Voorzienigheid in dit geval. Ik Helle my deeze geheele gebeurtenis dus voor : Jesus voegt zich in de houding en kleding van eenen Reiziger by zyne twee vrienden. Deeze nemen eerst geen acht op Hem of zyn gelaat. Zy geraaken met Hem in gefprek. Hy beftraft, Hy onderwyst hun uit -de Schriften, nopends de noodzaaklykheid en heteigenlyk oogmerk van het Lyden van den Christus. Nu worden hunne harten brandende in hun. Zy worden opmerkzaam op den Reiziger, dus waren de gelaats-trekken van hunnen overledenen Meester, dus vloeiden zyne redenen en onderwyzingen van zyne lippen. Maar hoe veele redenen zy ook hadden, om Hem te her- (*) Vergelyk den Hoog Eervv. Schacht ad Harm. Rcfit rr eelt. C'tristi nat. 93. pag. 146.  Jesus verdeedtgd. Hoofdft. XXI. 43 herkennen , hunne oogen werden gehouden ; Hec beftier der Voorzienigheid beichikte het dus, dat hun wegens hun ongeloof, of niet in gedachten kwam, dat het Jesus zcif was, of dat zy zulke gedachten geene plaats wdden geven , alzo zy immers hunnen Meester wisten dood te zyn, tot dat onder het breeken des broods hunne oogen nu werden geopend , en zy ten vollen overtuigd, dat ja waarlyk deeze Reiziger Jesus zelf was (*> Dit bellier der Voorzienigheid was wys, en voortrerlyk gepast. Hier worden de Leerlingen eerst van de zyde van het verftand en hart voorbereid. En hunne gevolgde overtuiging, dat Jesus waarlyk zich levend aan hun geopenbaard had, is nu des te fterker en gegronder, omdat het hart en verftand eerst door de waarheid verlicht was. Al-, tyd handelt de Godheid dus met de menfehen, dat verftand en hart, en niet zo zeer de zinnen of de hartstochten, verbeterd en opgehelderd worden (f). Wat voords aangaat, dat by de meeste verfchyningen de Apostelen en overige Leerlingen van Jesus , in het eerst verfchrikt en bevreest waren enz. wien zal dit kunnen verwonderen ? „ De overgang van zulke „ treurigheid , tot zulke vreugde, was veel „ grooter, en daarom ook zwaarer , dan wy „ ons kunnen verbeelden"; zegt de HeerHEsz - te recht (§). En is dit niet genoeg? zy werden al- (*) Dit beloop van zaaken komt my eenvoudig en natuuriykvoor; Die menfehen-kunde beeft verkreegen, oordeele! (7) Men zie de Aanmerkingen van den Heer Schutte Euangel. Jaarb. II. Deel. Bladz. 402. en Hesz Leven va'i Jefus III. Deel. 11. Stuk. Bladz. 359. 360. (§) /, c. Bladz. 364.  44 De Opstanding van altyd door de onloochenbaai fte Teekenen verzekerd, dat het in de daad Jesus zeif was, die tot hun kwam. §• 10. De getuigen van Jefus Opftanding waren ligtgeloovig. Schoon volgends de Euangelifchc Gefchiedyerhaalen , niemand met grond de vrienden van Jesus van ligtgeloovighejd kan verdacht houden , daar zy eer blyken van ongeloof vertoonen,nogthans word ook deeze bclchuldiping tegen hun ingebracht. Edelman (*) merkt op, dat het eerfte bericht van Jesus Opftanding,berust op een getuigenis van Vrouwen, die ligt te bedriegen zyn. Deeze zagen Engelen en eindelyk Jesus zeiven , feboon Petrus en Johannes naa het graf gegaan, niets vernamen. Ja, de Schryver van Horus (f) neemt eene proeve, om den geheëlen grond van het verhaal van eene verfchyning der Engelen te ontdekken. Petrus en Johannes waren famen in het graf „ gegaan, deeze konden van Maria Magda55 ï-ena , die buiten het graf ftond te weenen, „ en dus in het graf bukte, gezien worden. — Nu hadden deeze twee Leerlingen, gelyk zeer te „ vermoeden is, wit gewasfchen klederen aan„ getrokken, en dus zullen zy juist die twee En5, gelen geweest zyn, welke aan Maria Mag- „ dalena verfchyncn. Deeze verbreidde ,, dit verlchynen der Geesten onder de overige „ vrou- (*} Geloofbclyd. pag, (jf Bladz. 344.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 45 vrouwen , die ontwyfeibaar, zo dikwils zy ! dit fprookjen verhaalen, als vrouwen haar ' deel daar in naamen, en er haar vidi byvoeg- ' jen. Zy verhaalen deeze zaak aan de " EuiinCTelisten. Deeze verkleinden die ten minften niet. Dus geraakte bet wyven- „ geklap van eene verfchyning der Engelen tot , de hooge waarde van eene Godlyke waar" heid, aan welke geen mensch twyfelen mag, „ als hy zalig wil worden." Elk waarheidminnend Lezer, moet by zulke onbefchaamdheid zich in de daad ergeren, al ware hy ook geen Christen. Het is juist Johannes zelf, die, ons dit bericht geeft, het welk door ^deezen Ongenoemden dus verdraaid word. Nu ver. haalt deeze Euangelist, dien wy reeds gezien hebben , dat voor den geloofwaardigften door onzen Schryver zelven'gehouden word, dat hy benevens Petrus op het bericht van Maria Magdalena, dat het graf van Jesus ledig was, derwaards is geloopen, en dat zy beiden alles, naauwkeurig in het graf hebben gade geflagen. Het is waar, Engelen zagen zy niet, maar wie weet niet, dat Geesten verichynen konden zo en aan wie zy wilden, terwyl zy voor anderen zich onzichtbaar hielden? Hy voegt er verders uitdruklyk by Joh. XX. 10. De Discipelen dan gingen wederom' naa huis, terwyl Maria by het graf bleef ftaan, en eerst na hun vertrek het gezicht der Engelen had, hoewel zy',door haare droefheid, niet ééns aan Engelen op dienftond x dacht, noch hen daar voor fchynt gehouden te hebben. Doch niet alleen zag zy Engelen, maar ook te zeiver tyd Jesus zeiven, dien zy eerst voor den Hovenier hield , doch weldra kende op dat woord Maria! Onze Schryver heeft dit hier  46 De Opstanding van hier voorbygeflagen , omdat onmooglyk Petrus en Johannes hem dienen konden, om Jesus als den derden perzoon te vinden. Wat nu de tegenwerping in het gemeen betreft, het is waar, dat Vrouwen het geluk hadden, dat zy niet alleen door Engelen verzekerd werden , dat Jesus leefde , maar dat zy zelfs Hem het eerst ontmoeten. Dan , volgt nu daar uit, dat alles vrouwen-klap was? De Apostelen hielden door ongeloof in het begin het bericht der Vrouwen daar voor; maar was dit billyk ? Zyn dan Vrouwen, die om niets minder denken, dan om een verfchyning van Engelen, of om de opftanding van haaren Heer, geene zo geloofwaardige oor-en oog-getuigen, als Mannen? Zeker, de Heeren Ongeloovigen zullen door zulke aanmerkingen by de Sexe weinig dank behaalen. Maar is het dan enkel by eene verfchyning aan de Vrouwen, gebleven? Neen zeker! aan Petrus verfcheen Jesus dien zelfden dag, ook aan de Emmaus-gangen, en des avonds aan de Elven, die byéén waren, uitgezonderd Thomas, en vervolgends 40 da°en lang van tyd tot tyd, gelyk boven reeds aangemerkt is. Deeze werden niet door ligtgeloovigheid bedrogen, veeleer waren zy traag , om te geloven, gelyk Jesus hun daar van verwytingen moest doen. Door anderen konden zy in deeze zaak niet bedroogcn worden, zy zelve zagen , hoorden , tastten Jesus en verkeerden met Hem, waar uit af te nemen is, hoe los Edelman (*; fchryft, dat alle deeze dingen verdacht moeten voorkomen , omdat zy Hechts in eenen hoek gefchied zyn, aan eenvoudige Vrouwen, en (*) Geloifsbelyd. pag. 198.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 47 en een gezelfchap van vreesachtige Visfchers, by geflootene deuren. Laat Cees.us (*) fchryven, dat zy, aan wien Jesus zal verfcheenen zyn , droomers waren , die zich door ydele fchimmen lieten bedriegen , en Spinoza (f) waanen, dat de Apostelen ligtelyk hebben kunnen bedroogen worden, de Euangelie-gefchiedenis leert ons, dat zy niet, dan door de redelykfte en zekerfte middelen van overtuiging tot het geloof van Jesus Opftanding gekomen zyn. §. 10. Hier is vermoeden van bedrog , omdat Jesus alleen aan zyne vrienden verfcheenen is. Doch men meent nog andere redenen te heb^ ben, om de geloofwaardigheid der getuigen van Jesus Opftanding te betwisten; Ik zal nu niet gewagen van de onbefchaamde aanmerking van Wooeston (*), als of de Joodfche Raad, daarom eene Wagt by het Graf wilde 'geplaatst hebben, omdat reeds éénmaal in het geval van de opwekking van Lazarus bedrog gepleegd was, waar van wy echter in het voorgaande V. Deel. Bladz. 328. het tegendeel gezien hebben , alwaar dat Wonderwerk breedvoerig is gehandhaafd; behalven dat het vreemd is, indien de Joodfche Raad zelfs maar het minfte vermoeden van bedrog, by de opwekking van Lazarus gepleegd, (*) Ap. Origenem Lib. II. contra Celsum pag. 97. Lib. Vil. pag. 355- (t) Epift. 25. Opp. Pvsthum. pag. 458. (§) Disc. 5. on the Mi rade s of our Saviour p, 22. fqq. 41. fqq.  4« De Opstanding van pleegd, gekoesterd had , dat deeze zulks aan Jesus niet hebben te last gelegd,toen zy Hem verhoorden. Ook ftryd het voorwenden van Woolston met zich zelf, want, indien Jesus en zyne Leerlingen ééns op bedrog betrapt en daar van overtuigd waren, dan was er immers geen gevaar te duchten voor een tweede bedrog ? Die toch ééns bevonden is, een Bedrieger te zyn , zal naderhand geen' invloed kunnen maaken door nieuwe bedriegeryën. Maar dit is eene voornaame en van veele Ongeloovigen herhaalde Tegenwerping, dat Jesus na zyne Opftanding alleen aan zyne vrienden en niet aan zyne vyanden verfcheenen is. Van Celsus '(*) af, tot op den Fragment-tehryvev (f) toe, hebben alle Ongeloovigen, die iets ter beftryding van het Christendom op het papier gebracht hebben, deezen eisch beweerd: Jesus had, opgeftaan zynde, zich aan zyne vyanden even zo openbaar moeten vertoonen, als Hy openlj'k ter dood gebracht is. — Even zo weinig , als ik lust heb, om alle de plaatzen deezer Schryveren hier te verzamelen,of de verfchillende redeneeringen, waar mede zy deezen hunnen eisch ftaaven, byte brengen, even zo min zal ik myneu Lezer vermoeien met het geen de Verdeedigers van den Godsdienst van Oiugenes af, ter wegneming van deeze zwaarigheid gezegd hebben. Het zal tot myn oogmerk voldoen, het volgende aan te merken, (i) Deeze eisch is onbefcheiden, en die denzei ven doen, twisten met de Godheid ,,.(*) 'Aput Origen. contra Celfum Lib. II. pag. 89. 104. &c: , '.j) Fom zxeck J-fn II. Abth. §. 10. fl;q. als ook op he liir.de vjii , at gelcnrift.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 49 heid zelve; want wel overwogen, komt de zwarigheid in de daad hier op neder: Waarom is de Godlyke Openbaaring niet algemeen tot alle menfchen en tot elk hunner in 't byzonder gebracht? Doch wat daar op verdient geantwoord te worden, hebben wy gezien in ons I. Deel, Bladz. 66. volgg. f» Wy behoeven niet angstvallig ons te bekommeren over de redenen,die de Zaligmaker gehad heeft, om zich alleen aan zyne vrienden te openbaaren. Het komt flechts aan , op de geloofwaardigheid der getuigen , die ons zekerheid geven aangaande de Opftanding van Jesus. Wanneer eene gefchiedkundige gebeurtenis volledig bewezen is, zo en niet anders zich toegedragen te hebben, dan is het of vitzucht , of waanwysheid , wanneer men vragen wil; waarom is zyniet op deeze of geene andere wyze gebeurd ? En wanneer men zou willen befluiten ; Deeze gebeurtenis had op zulke of zulke wyze dienen te gebeuren, en dewyl zy nu op die wyze niet gebeurd is, zo is zy by gevolg van alle waarheid ontbloot; Wie zou zulk eene gevolgtrekking kunnen dulden ? (3) Van zodaanige Openbaring aan allen, onderfteld zynde , dat zy gefchied was, kon geen voordeel, maar alle nadeel verwacht worden. ' Geen voordeel: De aart van het Christendom is, dat men in Geest en waarheid God aanbidde, maar zulk een gevoelen van het hart word door geene ligchaamlyke verfchyningen van Jesus gewerkt of te wege gebracht; Meent iemand, dat Jesus vyanden , dat de ongelovige en met vleeschgezindevooröordeelen bezette Jooden daardoor tot het geloof zouden gebracht zyn, zyne meening is in de daad geheel ongegrond. De heerfchende dwaling der Jooden van dien tyd was, dat VI. Deel. D Won-  5° De Opstanding van Wonderwerken , ja zelfs het opwekken van Dooden, door behulp der booze Geesten konden verricht worden, dus moest omtrent hun het woord van Jesus gelden: Indien zy Mofes en de Profeeten niet geloofden, zy zouden ook niet gelooven, al ware het, dat iemand uit de dooden opftond. Wat de Heidenen betreft , ook deeze zouden niet door dit Wonder op zich zelf tot de rechte kennis van den Godsdienst hebben kunnen komen. Voor dien tegenwoordigen tyd zou dan zulk eene verfchyning zonder voordeel geweest zyn En wat de Nakomelingfchap betreft, zeker men moet weinig kennis hebben van de nacuur van het Ongeloof, indien men denkt, dat de Ongeoovigen van onzen tyd , wanneer al deeze iiunneonbillyke eisch was ingewilligd,daarmede zich zouden laaten vergenoegen, en niet mis- ' fchien begeerd hebben , dat Jesus nog heden ligchaamlyk over al zich tegenwoordig vertoonde* —~ Ja lk Sa verder en beweer, dat niet dan nadeel voor de belangen van dqn waaren Godsdienst daar uit zoude zyn voortgevloeid, indien de Heiland zich openbaar aan allen vertoond had na zyne Opftanding. Verwarringen en oproeren, vleeschlyke begrippenen denkbeelden, geheel tegen den aart van Jesus Koningryk, deeze en dergelyke zouden de gevolgen van zodaanige gebeurtenis geweest zyn. (4) Men maakt deeze Tegenwerping alleen op uit hetftilzwygen der Euangelie-gefchiedenis; doch uit het ftilzwygen der Gefchiedenis kan niet met volkomen zekerheid beflooten worden, dat Jesus in de daad aan niemand zyner vyanden verfcheenen ». f5) Veel meer blykt uit die gefchiedenis, dat Jesus vyanden de eerften geweest zyn, die het bericht van zyne Opftanding ontvangen heb-  Jesos verdeedigd. Hoofdft. XXI. 5* hebben, namelyk door de Soldaaten, die hun verhaalden, wat hun by het Graf was wedervaaren. Dat zy godlooslyk dit bericht hebben verfmaad en verdraaid, kan men niet aan Jesus toefchry ven, maar moet geweeten worden aan hunne hardnekkige ongeloovigheid. Om nu niet te fpreeken van Paulus, b. v. aan wien, eenen vervolger van zynen naam en dienst, Jesus verfcheenen is, met dit gevolg, dat hy een der alleryverigfte Voorftanders van het Christendom is geworden. Genoeg is het, Jesus 'heeft, indien niet in perzoon verfchynende, echter zyne vyanden zeiven zekerheid doen toekomen, dat Hy waarlyk was opgeftaan. §. ii. Het verhaal der Euangelisten van Jesus Opftanding, bevat tegenftrydigheden. Uit de verfcheidenheid in het verhaal der Euangelisten omtrent de opftanding van Jesus, welke men eene tegenftrydigheid verkiest te noemen, leid men insgelyks eene tegenwerping af tegen de waarheid van Jesus Verryzenis. Wy hebben reeds in ons 11. Deel. Bladz. 196. volgg. van dit onderwerp gefproken, en zo veel gezegd, als genoeg was, om de befchuldiging van tegenftrydigheid uit den weg te ruimen. Dewyl echter, behalven de Schryver der Fragmenten, ook onlangs de Schryver van den Horus (*), deeze Tegenwerping herhaald en ftout gefchreven heeft: „ Men zegge ons eerst, welken „ Euangelist men behoort te gelooven? Alle » vier (*) Bladz. 339. volgg. D 2  5^ De Opstanding van „ vier kunnen zy onmooglyk de waarheid zeg„ gen, nadien zy eikanderen in veele ftukken ,, zo openlyk wederfpreken : " Moeten wy die voorbeelden van tegenftrydigheid , die deeze laatfte inzonderheid by gebracht heeft, nader in overweging nemen. De Fragment-Schryver had in het verhaal der Euangelisten nopends het oogmerk der Vrouwen, om Jesus tebalfemen,iet onwaarfchynlyks en ongerymds gevonden, niet alleen, maar hy befchuldigde ook Mark. XVI. i. en Lick. XXIII. 56. van tegenftrydigheid; De Schryver van Horus, het zy hy de krachteloosheid van deeze tegenwerping (*), en de onkunde , die dezelve in den Fragment-Schryver verraad, doorzag, dan niet, ten minften hy gaat dezelve ftilzwygend voorby. Doch in het geen de Euangelisten ons van den uitgang deezer Vrouwen, en van derzelver getal verhaalen, vind hy tegenftrydigheden. „ Volgends Mat„ theus gingen de Vrouwen op den avond van ,, den eerften dag der week naa het graf: maar „ integendeel Markus,Lukas en Johannes laa„ ten haar op den tweeden Paasch-dag zeer vroeg, ,, voor of by Zonne-opgang derwaards gaan." Deeze gewaande tegenftrydigheid hebben wy beantwoord 11. Deel. Bladz. 199. en die beantwoording voldoet des te meer, omdat werklyk in de Handfchriften te deezer plaats eene verfchillende lezing gevonden word (f). — ,, Mat„ theus kent alleen twee Vrouwen , Maria „ en Maria Magdalena. Markus fpreekt „ reeds van drie, er Salome by voegende. Lu- „ kas (*) Vergelyk Michaëus Begraav. van Jefus enz. Bladz. 9\- 97- fqq- (t) MicHAëüs /. c. Bladz. 105.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. S3 „ kas weet de zaak nog beter, en laat in '« ge„ meen die Vrouwen, die den Heere 'mGalileen „ gediend hadden , en Hem majerufalem gevolgd „ war£n, benevens nog eenige anderen, zich naa „ hecgraf begeven. Maar Johannes kent alleen „ de eenige Maria Magdalena , als die 'smor„ gens grafwaards zal zyn gegaan. " By het geen ik II. Deel. Bladz. 200. gezegd heb , betreklyk deeze tegenwerping, is nog te voegen, dat in Johannes verhaal wel duidelyk blyken gevonden worden, dat er meer Vrouwen, dan alleen Marta Magdalena naa 't graf gegaan zyn. Joh. XX. 2. Wy veten niet, waar zy Hem gelegd hebben, en Johannes had zyne redenen, waarom hy maar alleen van Maria fprak,overëenkomftig met zyne gewoone wyze van verhaalen (*). Dat er voor het overige geene tegenftrydigheid in ligt,alfchoon de Euangelisten onderfcheiden zyn in het opnoemen der Vrouwen , die grafwaards gingen, is ter aangehaalde plaatze getoond ; Misfchien zyn ook wel de Vrouwen niet alle te gelyk en in gezelfchap gegaan , maar afzonderlyk , op welke wyze alle verlchillendheid in het verhaal insgelyks gevoeglyk kan worden weggenomen, hoewel my het eerfte het meest voldoet. In het geen de Vrouwen by het graf bejegent, vind onze Schryver op nieuws tegenftrydigheden. ,, Mat theus „ laat fchielyk de aarde beven, en eenen,-in 't „ wit gekleedden Engel , in de gedaante van „ eenen blikfem van den Hemel komen , die ,, den fteen wegwcntclen , zich daar op zetten, „ en tot de twee Vrouwen zeggen moet: De „ Heer is opgeftaan! loopt haastig, en verkondigt dit (*) MicHAëLis /. c. Bladz. 141. 142. D 3  54 De Opstanding van „ dit den Leerlingen! Markus, Lukas en Jo„ hannes integendeel weten van deeze aard„ beving, en van deezen Engel, die, om den „ fteen weg te wentelen , als een Biikfem van „ den Hemel zou gedaald zyn , volftrekt niets. „ Deeze drie Euangelisten weten niets meer, „ dan dat de Vrouwen, bet graf open vinden, en zich daarover verwonderen." In deeze woorden van den ongenoemden Schryver, fchynt onderfteld te worden, dat volgends Mattheus verhaal, de beide Maria's ooggetuigen geweest zyn van deeze nederdaling van den Engel onder eene geweldige aardbeving , en van het verdryven der Wacht. Ondertusfchen zal een ieder,diezyn Euangelie oplettend inziet, daar niets van ontwaar worden; Het verhaal van de aardbeving, en de nederdaaling van den Engel , benevens de uitwerking, welke dit op de Soldaaten gehad heeft, vf. 2-4. ftaat op zich zelf; De Vrouwen zien toch niet, dat de fteen weggerold word, zy zien geene Wachters. En dit verhaal van de Wachters word vf. 11. vervolgd. Welk vers een weinig duidelyker had kunnen vertaald worden : Ende als zy (de Vrouwen) heengingen, ziet eenigen van de 'Wacht, in de ftad gekomen zynde, (nadat zy in de ftad gekomen waren) boodfchapten enz. (*) Een Schryver, die onlangs het gewigtig Leerftuk der H. Drieëenheid heeft beftreden (f) , heeft, om hier eene tegenftrydigheid aan te toonen, en de echtheid van Mattheus Euangelie , het welk met zyne onderftelling niet overeengebracht kon (*~) MiCHAè'Lis /. c. Bladz. 183. £t) Evanson Briev aan den Bisfchop van Liehtfi IJ en Coventry enz. onlangs in 't Neerduitscn vertaald. Bladz. 84.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 55 kon worden, te ondermynen, aangemerkt, dat evenwel de Engel by Mattheus de Vrouwen aanfprekende, het voorzetzel {*) ifieis voegt by uHÓoBeio-Qe; Freest gylieden niet, hetwelk geen ander gebruik kan hebben,dan , om de Vrouwen te kennen te geven de Jntithefis tusfchen haar en de verfchrikte Soldaaten. Zeker, indien dit geen woorden-ziften is, weet ïkmet, wat door woorden-ziften verftaan word. Het is zeldzaam , dat de Geleerden zichzelven zo ongelylc kunnen zyn ! Hoe kwalyk neemt men het den Godgeleerden, die eene Godlyke Ingeving ook der woorden in den Bybel erkennen, wanneer zy den nadruk der woorden aanwyzen, en ondertusfchen wil men de befchuldiging van tegenftrydigheid gronden op het gebruik van het Voor-naam-woord? Het verwondert my geenszins dat Verdeedigers van de Euangelie-gefchiedenis, byzonder de Heer West hier geene zwarigheid hebben gevonden, maar hen deswegens van onopregtheid te befchuidigen, gelyk: de aangehaalde Schryver vervolgends doet, waarlyk dit is niet liefderyk l,och verdraagzaam. Wat nu de zwarigheid zelve betreft, het is zelfs eenen School-knaap bekend,dat het Voornaam-woord (Pronomen) by de Latynen en Grieken niet alleen gefteld word, om de Jntithefis, maar ook om de Emphafis te kennen te geven , welke plaats heeft, wanneer wy meer denken en bedoelen, dan wyduidelyk zeggen.' En deeze heeft by Mattheus alleen plaats , en geene Jntithefis : De Engel trouwens fpreekt de Wacht met aan, ° maar Dus leze ik, en nogthans is Ojxa? geen Voorzetsel. Doch kleinigheden worden ligtelyk over hei hoofd gezien. D 4  5$ De Opstanding van maaralleen de Vrouwen, en kan dus geene te, genkelling maaken; fchoon de nadruk der woorden in den mond des Engels, zekerlyk ook op de Wachters doelde. Doch laat ons voortgaan. -— De ongenoemde Schryver van den Horus vervolgt zyn voorftel van gewaande tegenftrydigheden, en merkt aan, dat buiten Mattheus niemand der Euangelisten iets van de Wacht weet; maar van dit onderwerp zullen wy in het vervolg fpreeken. Vervolgends werpt hy tegen, dat, naar het verhaal van Mattheus, de Engel voor het graf op den fteen zit, maar Markus plaatst zynen Engel binnen in het graf; en byLuiCAs komen twee mannen voor, die zich aan de Vrouwen vertoonen, wanneer deeze, zonder te vooren iets vreemdste vernemen, in het open graf binnengaan. Hetgeen hier gezegd word, nopends het melden van éénen of van twee Engelen, heeft in de daad geen groot gewigt, wy hebben daar van in het 11. Deel, Bladz. 201. reeds gefproken : Alleen dit heeft bedenking, dat, naar Lukas verhaal, de Vrouwen in het graf fchynen ingegaan te zyn, en het ligchaam van Jesus niet vindende, zich daarover verlegen te hebben gemaakt, voor dat zy de Engelen vernamen , hetgeen by Mattheus en Markus anders fchynt verhaald te worden. Nogthans is er geene ftrydigheid. Ik Zal niet breedvoerig herhaalen, wat anderen gezegd hebben (*), alleenlyk zal ik den Lezer verzoeken op te merken, dat Lukas verfcheiden berichten byëenvoegt, doch welke zich uit ehiander laaten ftellen en ophelderen, door het geen (*) MiCHAè'us over de Begraaving enz. Bladz. 135. fqq.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXL 57 «een Johannes omtrent Maria Magdalena byzonder verhaalt, waar uit wy ontdekken, dat het van fommige Vrouwen waar kon zyn , dat zy terftond by" haare komst aan het grat eenen En^el zien, terwyl anderen reeds in het graf ingegaan waren, en het ligchaam. van Jesus misten, voor dat zy de twee Engelen ontwaar wierden. In verfchyningen van Geesten kunnen zodaamge omftandigheden plaats hebben , zonder dat daar uit terftond eene ftrydighcid kan bewezen worden. „ Volgends Mattheus', dus gaat de Schryver voort, „ ontmoet Jesus de twee „ Vrouwen, toen zy van het graf vlugtten, „ en beveelt haar, haar gegroet hebbende, zyncn Leerlingen te melden, dat Hy naa Galv „ leen zou gaan, alwaar zy Hem weder zouden „ ontmoeten; Markus integendeel, laat Hem „ alleen aan Maria Magdalena-het eerst ver„ fchynen , en zegt ons, dat de Engel, dien ,, zy in het graf zullen gezien hebben, door „ haar, aan de Tongeren heeft laaten bevelen, „ om naa Galiïïen te gaan. Van dit alles weet „ Lukas niets, ais ook niets van de Reize naa l, Galiieën " enz. In deeze woorden is meer 'dan ééne befchuldiging tegen de overöenftemming der Euangelisten, die wy kortelyk moeten beantwoorden, (i) Mattheus verhaalt, dat Jesus aan de Vrouwen het bevel geeft, dat zyne Leerlingen naa Galiieën zouden gaan ; Markus laat den Engel dit bevel geven. Doch hier heeft de Schryver weder of te los ol min oprecht gehandeld; Immers by Mattheus fpreekt de Engel ook van de verfchyning, die in Galiieën zou plaats hebben , dus is hier geen de minfte fchyn zelfs van tegenftrydigheid. (2) Volgends Mattheus, openbaart zich Jesus aan de  58 f De Opstanding van Vrouwen, volgends Markus het eerst aan Maria Magdalena, en volgends Lukas, aan de Emmaus-gangeren. Doch hier is geene ftrydiga\ JC J°hannes wete" ^ de opheldering en dat dit alles naar waarheid dus verhaald is Aan Maria Magdalena verfchynt ïesus het eerst, en wel, toen zy alleen was, vervolgends aan de Vrouwen , toen aan de Emmaus-gangers. Die hier■tegenftrydigheid vind , vind knoopen in eene bieze (*;. (3) Maar nu het derde zal van rneergewigt zyn (f), Lukas weet niets van de reize naa Galiieën, en waartoe zoude dezelve ookgeftrekt hebben? het was toch eene onnodige reize van omtrent honderd Engelfche Mylen ver; Integendeel heeft Lukas een bevel van Jesus opgeteekend, dat zyne Leerlingen n.et van Jerujalem zouden fcheiden, voor dat zy de belofte des Vaders ontvangen hadden. Undertusfchen, wat men hier ook inbrengt, ik ontken volftrekt, dat er eenige tegenftrydigheid heerscht, of dat deeze Reize onnodig was. Dat Jesus in de daad in Galiieën geweest is na zvne verryzenis, en daar met zyne Leerlingen verteerd heeft, is zeker, Johannes verzekert dit mtdruklyk, benevens Mattheus en Markus: Ichoon Lukas van deeze Galileefche Reize mets meld, hy zegt ons echter dit, dat Jesus 40 dagen lang verkeerd heeft met zyne Leerlingen , dus heeft de reize in dien tyd toch kunnen gelchieden, en Lukas, deeze geheele reize voorbygaande, meld alleen de laatfte gefprek- ken, (*) Vergelyk ons II. Deel. Bladz. 202. (10 £ va.\son boven aangehaald, heeft dit ook bytrebrarht orn de echthe.d van Mattheus .Euangelie te wederibrcefeen. l>iaaz. ai. enz. r  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 59 ken, die Jesus met zyne Leerlingen , van Galiieën wedergekeerd, te Jemfalem gehouden heeft. De Euangelie-Schryvers zyn dus meer gewoon , redenen en gefprekken byëen te voegen , die echter niet op denzelfden tyd gehouden zyn ; Zv zyn geen Tyd-fchryvers. Wat nu de noodzaaklykheid deezer reize betreft, het is voorëerst een eigen Byvoegzel van Evanson , dat de Discipelen Jksus zien zouden, en zyne bevelen ontvangen op den top van een Berg in Gahleen , daar van word niets gezegd by de Euangelisten, en het behoort tot het verdraaien der benutten, daar men zich thans meesterlyk op fchynt te verftaan; Mattheus zegt alleen kap. XXVllk 16 De elf Discipelen zyn heengegaan naa GaliH»j naa den berg> daar Jefus hen befcheiden had; bedoelende eenen bekenden berg, en waarlchynlvk dien berg, aan, of by welken Kapemaum la dat in hetzelve verfchei^ fchvnlvt ? VOOS'orae" » <""e geheeJ onwaar- 83 her th uè? meC de b"ic^ing, dat Pieatü6 riet Jyk van Jesus aan Josee deh Raadsheer geichonken heeft, om hetzelve te beTaaven als of zulks geheel onwaarfchynlyk en tegen dè fch ÏÏe tenW?en WWeJ Im^rs de ^mein! ïcne wetten komen hier niet te n-Kfe daar de zaak in Palcftina gebeurde, en defooden^ volgends hunne wetten begeerden , da de die Lr f?™6" ; De Moorjenaar. , ÏSrNV V$ g?r,UIsd zyn' z?n denkJyk insgelyks dien avond begraven; De geheele zaak ve zoek van Josef toeftond, dat deeze het lig. en dat daar in geene onwaarichynlykheid ligt hebben wy boven cn 32. gezien. S 02-64 en YYvfll m™eus XXVIL Waeir hv lw r' 'Y"'5" Van de Romeinfche Wacn, by het graf geplaatst, van derzelver verhaal aan de .Overpr efters gedaan, en hoe zv door deezen is omgekocht, aan ons geeft, woS als eene geheel onbeftaanbaare en voiftrekt on waarlchynlyke gebeurtenis door den F agmen I ^ryjer oFgegeeyenC.j, waar in ookdeSy. vei van den Horus (f) met hem overëenftemt. Dee- (*) ^Ten vergelyke Liuwthal XVII. i7q (tj AWs. 343.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 6r Deeze drie Euangelisten weten ook van de " Wachters, die volgends Mattheus het Kg' chaam bewaarden, en uit vreeze vóór den " Engel des Hemels, van fchrik als dooden ter " aarde vallen, niet alleen geen één woord, maar geven ook zeer duidelyk te verftaan, " dat er geene zodaanige Wachters by geweest zyn. Want, waren deeze Wachters wezenlyk " daar geweest , dan hadden de Vrouwen dit ge" weeten , dewyl zy by zyne begraavems te- aenwoordig waren , en konden gevolglyk niet " od de gedachten komen , om Jesus in het graf te balzemen, of zy hadden vooraf moe„ ten weeten , dat de Soldaaten deeze ïnfchik- lykheid voor haar zouden hebben , om den " fteen voor haar weg te wentelen : Doch fi Markus zegt uitdruklyk, dat zy eikanderen ', oevraagd hebben, hoe, of met wiens hulp ' zy toch den fteen zouden wegwentelen?" Op deeze Tegenwerping zullen de volgende Aanmerkingen voldoenend zyn. (1) Het is waar, dat Mattheus alleen deeze gebeurtenis verhaalt,maar hoe veele byzonderheden komen er in de gewyde en ongewyde Gefchiedenislen niet voor, die flechts door éénen Gefchiedfchryver zyn opgeteekend ; Daarenboven, Johannes heeft de overige Euangeliën gelezen, en zou dit verhaal opzettelyk hebben moeten tegenfpreken, indien het onwaarachtig ware; De Heer MiCHAëLis heeft te recht aangemerkt, dat Mattheus voor de Palellynfche Jooden byzonder fchryvende, deeze gefchiedenis, welke te Jerufalem lokaal bekend geworden was, ook daarom alleen heeft opgeteekend , terwyl de overige Euangelisten dezelve met ftilzwygen voorbygaan, als niet zo zeer tot hun oogmerk die-  62 De Opstanding van dienende. (2) Maar geven deeze dan niet duidJyk te verftaan, dat er geheel geene Wacht bv het graf geweest is? Dit fchryft de Ongenoemde , doch geheel tegen alle waarheid. De Vrouwen, noch ook de Aanhangers van Jesus, hebben iets van dit plaatzen der Wacht by het graf, geweeten; deeze geheele zaak is gebeurd, zonder dat zy er in dien tyd eenige kennis van nebben gehad; En hier in is niets ongelooflyks noch ongerymds, mits men zich de gefchiedenis m het rechte verband voorftelle : Eenige Leden van den Joodfchen Raad verzoeken en verkrygen van Pilatus eene Wacht om het graf te bewaren , die Wacht word op haar post gefteld , en het graf verzegeld des avonds van den Sabbath, vergelyk ons II. Deel. Bladz. 199. 200. In eene zo volkryke en groote ftad, als Jemfalem, kon dit alles, zonder de minfte opfchudding gefchieden, en zonder dat er Jesus vrienden eenige kennis van hadden, gevolglyk gaat deeze redekaveling geenszins door: Noch de Vrouwen, noch de overige Aanhangers van Jesus hebben iets van de Wacht geweeten, derhalven is er geheel geene Wacht by het graf geweest. (3) De Fragment-Schryver heeft deeze gefchiedenis in een verkeerd Licht geplaatst naar zyn eigen Zin , om dezelve onwaarfchynlyk te maaken Dus onderftelt hy, dat de geheele Joodfche Raad plegtig vergaderd, zich gezamenlyk naa Pilatus begeeven heeft, dat deeze Raad vervolgends als in eenen ftaatlyken optogtfin procesfte) aan het Hoofd der Wacht , ter ftad is uitgegaan, om het graf te verzegelen. Onderftelhngen, die alleen door hem verdicht zyn, en waar van niet het geringfte, maar veeleer het tegendeel m de gefchiedenis by Mattheus ,ge- von-  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 63 vonden word. En echter fteunen alle zyne Bedenkingen alleen op deeze Onderftelling: B. V. wanneer hy vraagt, of'het gelooflyk is, dat de achtbaare Joodfche Raad zich op deeze wyze tot Pilatus vervoegd, en zonder acht te geven op de heiligheid van den Sabbath , zich met een graf en een dood ligchaam zouden verontreinigd hebben? Wanneer hy het vreemd en onwaarfchynlyk vind , dat de geheele Raad eene Wacht met geld zou hebben omgekocht, om een' leugen onder het Vok te verfpreiden. Alle deeze Tegenwerpingen vervallen, als men aanmerkt, dat deeze geheele zaak door eenige Leden van het Sanhedrin, en wel zo geheim mooglyk, befteld was,dat deeze door het bericht der Wachters verlegen, geene andere uitkomst vonden, dan die met geld om te koopen. Maar, van waar wist dan Mattheus deeze geheele gefchiedenis ? Het antwoord op deeze vraag is niet verre te zoeken. De Soldaaten zelve, ten minften de één of ander van dezelven , hebben, gelyk het gaat, deeze zaak eerst aan hunne makkers , en na verloop van tyd aan meer lieden kunnen verhaalen; Niemand zal hier zich bevreemden , die weet, hoe de waarheid dikwils in het licht komt, al heeft men ze nog zo zeer pogen te verdonkeren. Eindelyk maakt het geene zwarigheid, hetgeen Woólston (*) inbrengt, dat, indiende Wachters door eene Hemelfche verfchyning in de daad verfchrikt en van hunnen post gedreeven waren , geen geld in ftaat zou geweest zyn, om hen tot het verfpreiden van een' leugen te bewegen, men weet toch, hoe veel invloeds geld en omkoping op men- (*) Disc, 6. pag. 20.  64 De Opstanding van tnenfchen heeft, behalven dat deeze Wacht ine Romeinfche Soldaaten belfond, die zich met de Joodfche zaaken verder niet inlieten. Men heeft het in de Fragmenten ook heel omvaarfchynlyk gevonden, dat de Vrouwen, nadat Jesus reeds door Josef van Arimathea en Nncodemus gebalzemd was, op nieuws een voornemen zouden gehad hebben, om Hem te zalven; Doch ook hier voegt men wederom iets by het verhaal der Euangelisten , waar op men vervolgends zyne bedenking grond: Men zegt, dat Josef en Nikodemus de balzeming verricht hebben in het byzyn en met behulp van de Vrouwen; dit lezen wy by niemand der Euangelisten, en het is zeer bedenklyk, of de Vrouwen wel iets van deeze eerfte balzeming geweeten hebben? En het zy zo, dat zy het geweten hebben, en er tegenwoordig zyn geweest, is daar in dan eenige ongerymdheid, dat de Vrouwen, het geen in haast wegens den invallenden Sabbath verricht was, na dat de Sabbath voorby was, plegtig en meer behoorlyk hebben willen doen, om Jesus te meer eere te bewyzen? (*) Ik geloof niet, dat het na dit alles nodig zal zyn, EdelmaxN (f; te beantwoorden , als hy durft fchryven, dat verfchyningen van Engelen doorgaands Paapen-bedrog verraaden, wy hebben in ons II. Deel, Bladz. 256. van het beftaan en de werkingen der Engelen reeds gefproken, en boven in dit Deel. Bladz. 44. hebben wy het voorwendzel van den Schryver van den Horus te keer gegaan. — Maar hier van moeten wy nog één woord zeggen,dat men zich bezwaard acht met (*) MiCBAëLjs Begraavtnis enz. Bladz. 94. volgg. C t) " GcljvfsbelydcHis pag. 104.  Jesus verdeedigd, Hoofdft. XXI, 65 met het geen Markus XVI. 8. van de Vrouwen verhaalt, die van het graf wederkeeren; Zy zeiden niemand iets, want zy waren bevreesd. (*) Ik kan ondertusfchen niet zien, dat hier eenige moeilykheid te vinden is, dan die men zich zeiven maakt. De fpreekwyze beteekent zeker niet, dat zy nooit één eenig woord aan iemand zouden gezegd hebben, gelyk men, om ze belachlyk te maken, voorwend (f), maar zy moet met eenige bepaaling worden opgevat gelyk Mark. I. 44. Te weten, zy zeiden niemand iets, 'wie haar ook ontmoette, maar fpoedden zich, zynde vol verbaazing en vreeze, naar de Leerlingen van den Heiland. En de moeilykheid, die de Heer MiCHAëLis hier vind, komt alleen daar uit voort, dat het Toneel van alle de gebeurtenisfen op den dag van Jesus Opftanding te naauw gefteld word, te weten, enkel in den omtrek van Jerufalem, en binnen die ftad, daar men hetzelve veilig tot Bethamèn uitftrekken kan; En dit onderfteld zynde, verdwynt deeze en meer andere zwarigheden (§). —r. Men heeft behalven het reeds bygebrachte, nog wel eenige pogingen gedaan, om in de berichten van Jesus Opftanding ongerymdheden te vinden, doch dan heeft men zich tevens moeten toeleggen , om aan de gefchiedenis eenen goeddunklyken draai te geven. Woolston (**; by voorbeeld , maakt eene bedenking over de klederen van den ver- re- r*) MicHAè'us /. c. Bladz. 127. erkent hier de zwarigheid, en Haat voor, om het woord ovSsn niemand, uit den Tekst uit te doen. ' _., . (f) Vergelyk Liuè'nthal XVII. Deel. Bladz. 225. \%) Schutte Heil. Jaarboek. II. Deel. Bladz. 367. (**) Disc. 2. tag. 67. VI. Deel E  66 De Opstanding van rezenen Jesus; Hy fchryft, dat Jesus aan Maria Magdalena tegen alle welvoeglykheid naakt, of met klederen den Hovenier ontnomen, zou verfcheenen zyn, waarom Maria hem ook voor den Hovenier zal hebben aangezien. Ondertusfchen is niets zekerer, dan dat de verrezen Jesus behoorlyk gekleed, verkeerd heeft met zyne Leerlingen, fchoon de gefchiedenis zulks niet uitdruklyk meld,noch ook, van waar de Heiland zyne klederen gehad heeft, alzo zyne voorgaande, die Hy by zyn leven gedragen had, door de Soldaaten verdeeld waren; waaromtrent echter het onderzoek onnodig is, zynde de Heiland, die door Engelen gediend en opgewacht werd, te over in ftaat, om zich dezelve te bezorgen (*). Dus behoorde de Fragment-fchryver aan te toonen, dat Maria Magdalena op dezelfde wyze en met het zelfde oogmerk Jesus heeft willen aanraaken, als de overige Vrouwen, zo hy het onwaarfchynlyk wil noemen, dat Jesus haar verbood, Hem aan te raaken Joh. XX. 17. 18. terwyl echter de andere Vrouwen zyne voeten mogten aangrypen Matth. XXVIII. 9. ja Jesus zelfs aan zyne Leerlingen en aan Thomas beval, Hem aan te raaken en te betasten, om overtuigd te zyn, dat Hy het waarlyk was Luk. XXIV. 39. Joh. XX. 27. Zonder my in te laaten in de verfcheidene verklaringen van Jesus woorden Joh. XX. 17. 18. kan men eenvoudig denken, dat Maria in die gedachten Jesus heeft willen omhelzen, als die nu dat woord zou vervullen, hetwelk Hy gezegd had Joh. XIV. 3. Ende zo wanneer ik heen zal gegaan zyn, en u plaatze zal bereid hebben, zo (*) Vergelyk Schacht Harmon. Refurr. J.C. pag. 146.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 67 home ik weder, en zal u tot my nemen, opdat gy ook zyn moogt, daar ik ben : Dan zyn de woorden van Jesus en zyne reden, waaröm Hy dus niet wil aangeraakt zyn , allerduidelykst. Eene andere verdraaïng is het, wanneer de komst van Jesus tot zyne Leerlingen des avonds, als de deuren geflooten waren , door Woolston en den Fragment-Schryvei' dus word voorgefteld, als of Jesus door de geflooten deuren, of zo als zy durven fpottcn, door het neutel-gat binnen gekomen zou zyn ; Daar de zaak eenvoudig deeze is : Jesus opent de genooten deuren, en ftaat ongemerkt by de Leerlingen, die door de gebeurtenisfen van deezen dag geheel opgetogen waren, het zy, dat Hy de deuren door zyn wonder-vermogen geopend heeft, het zy dat dezelve Hem door éénen der Huisgenooten geopend zyn (*). Deeze zyn de voornaam- fte Tegenwerpingen tegen de verhaalen van Jesus Opftanding, zo er nog eenige mogten overig zyn, zyn dezelve van te weinig aanbelang, dan dat wy er ons breedvoeriger mede zouden ophouden, of zy zyn door anderen reeds vol* doenend beantwoord. §• 13. Nog eenige algemeene Tegenwerpingen tegen Jesus Opftanding, opgelost. Thans is nog overig , nadat wy de gefchiedenis der Euangelisten gehandhaafd hebben tegen de bygebrachte Tegenwerpingen , dat wy nog eenige bedenkingen in overweging nemen, die in 't algemeen tegen de waarheid deezer gebeur- te« (*) MiCHAè'us Begraavenh, Bladz. 242. volgg E 2  68 De Opstanding van tenis worden aangevoerd. Dus zegt men, dat het geheel vreemd moet voorkomen , en zelfs een nadeelig vooroordeel tegen de vernaaien der Euangelisten moet inboezemen , dat geen gelyktydig Gefchtedfchryver van Jesus leven, wonderen en orftanding iets meld , het geen men echter verwachten moest , dat gefchied zou zyn, indien waarlyk zulke gewigtige en gerucht-makende gebeurtenisfen waren voorgevallen (*). Iemand echter, die weet, hoe weinig Schryvers wy van dien tyd overig hebben, zal zich daar over zo zeer niet bevreemden. De genen, die de tyd ons bewaard heeft, onder de Romeinen, by voorbeeld, om éénen voor allen te noemen, Tacitus, of ook onder de Grieken, waren ten opzichte van de Joodfche zaaken en gefchiedenisfen in het gemeen geheel onkundig, en geven genoeg te kennen, zo dikwerf zy daar van fpreken, dat zy de behoorlyke bronnen, om dezelve te kennen, niet, of niet naauwkeurig geraadpleegd hebben. Ondertusfchen getuigen ons de oude Kerkvaders, dat het bericht van deeze zaaken in de daad tot den Keizer is overgezonden door Pilatus; Men vergelyke ons V. Deel. Bladz. 361. 362. (f) En de plaats van Josefus , daar hy van Christus fpreekt, is bekend; Het is waar, dat derzelver echtheid door veelcn beftreden en ontkend is, doch aan den anderen kant is het ook zeker, dat er veel tot handhaving van dezelve door de Geleerden is aangevoerd. Dan dit zy, hoe het zy , in plaats dat het vreemd is, dat wy nopends Jesus s en (*) Edelman Geloofsbelyd. Bladz. 192. 193. enz. (f) En men voege by het daar gezegde schutte Heil. Jaarb. III. Deel. Bladz. 14. volgg.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. $9 en zvne gefchiedenis, zo weinig vinden hy ongewyde Schryvers, zou het veeiëer vreemd zyn, indien zy zyne Opftanding vermeld hadden; Want die als eene waarheid aannemende en verhaaiende, zouden zy tevens den Chnsten-Godsdienst als waarachtig hebben moeten erkennen. ' Wanneer nu eindelyk de Ongeloovigen met alle deeze Tegenwerpingen mets winnen , zo wenden zy eindelyk voor, of, dat de Upitanding van Jesus onnodig, of wel, dat zy onmooglyk was. Het eerfte beweert voornaamlyk Adelman (*), maar wy Christenen zyn van Paulus geleerd, dat, gelyk Jesus overgelevert is om onze zonden, Hy dus opgewekt is om onze Rechtvaardigmaking Rom. IV. 25. Behalven dat Gods rechtvaardigheid verëischte, zynen Zoon , die als een Godslasteraar door een onrechtvaardig vonnis ter dood gebracht was , door zyne Opftanding te rechtvaardigen, en als zynen Zoon te erkennen. Zo lang deeze gronden vastftaan , kan niemand bcweeren ,dat de Opftanding van Jesus overbodig was. Maar men zegt ook, dat de opwekking van eenen dooden onmooglyk is, het zy, dat men in 't gemeen alle Wonderen ontkent, dan daarvan hebben wy in het IV. Veel reeds gefproken , of dat men in 't byzonder het levend-maken van dooden voor onmooglyk keurt, en voor iets, dat God zelf niet doen kan (f). Bahrdt heeft nog onlangs de opftanding van het ligchaam als iet onmooglyks opgegeven (§)• Dan , nadien wy in het I. Deel. (*•) Geloofsbelydenis Bladz. 199. (f) Plinhjs Lib. II. Hht. Nat. Cap. 7. Celsus by Omcenes contra Celsum Lib. F. pag. 240. (§_) Ncucflc Ofenb. Gotlea Not. 769. E 3  7o De Opstanding van Bladz.i 74 enz. in 't gemeen de mooglykheid van de opitanding der ligchaamen bewezen hebben, zullen wy ons daar niet mede ophouden; Alleen zullen wy met weinige woorden, op de Bedenkingen van Edelman antwoorden, daar hy zegt C )'■ (O >>Een onverderflyk vleesch, hoedaanig ,j Jesus na zyne opftandingzou aangenomen hebsvben, bevat eene openbaare tegenftrydigheid"; Zekerlyk zou het eene tegenftrydigheid zyn . als wy een verderfiyk vleesch te geJyk geloofden on verderfiyk te zyn; maar welke ftrydigheid is dit, dat de Almagtige God het vleesch, dat te voren verderfiyk was, met onverderilykheid en onfterflykheid bekleed? (2) „Men heeft hiervan „in de geheele Natuur geen voorbeeld", maar heeft men dan niet meer zeldzaame zaaken, die echter daarom niet ontkend kunnen worden , alfchoon zy geen gelyk voorbeeld hebben ? En na deeze aanmerkingen, vervalt ook-het geen hy in de derde plaats zegt, dat men dit zo lang voor onmooglyk moet houden, tot dat het tegendeel op eene ontegenzcglyke wyze zou aangetoond zyn. Immers fteunt het verhaal van Jesus Opftanding op ontegenzcglyke gronden van geloofwaardigheid, en al wat er tegengeworpen is , kan opgelost en beantwoord worden , dcrhalven zal een oprecht beminnaar deiWaarheid niets meer begeeren of verlangen. ■ Jesus had meer dan c!éns zynen dood en opftanding uit denzelven, voorzegd, Hy had uitdrukJyk bepaald, dat Hy na drie dagen weder zoude verryzen, en Jonas als zyn voorbeeld ten dien einde aangehaald. Alle deeze Voorzeggingen zyn naauwkeurigst vervuld, en geven ons ge- tui- £*) Geloofsbelydenis pag. 201.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 71 tuiRenis, dat Jesus waarlyk de Profeet was , die komen zoude. Wat doen hier de Ongeloovigen? Celsus zeide flechts, dat men uit deeze Voorzeggingen niets bewyzen kon, want dat zy niet vervuld waren; maar onze hedendaagfche Beftryders der Openbaring, zyn zo onbefchaamd, dat zy hier, of alles loochenen, en de Euangelisten befchuldigen , deeze Voorzeggingen verdicht te hebben, of wel, dat zy alles naar hun goedvinden verdraaien, en er dan gevolgtrekkingen uit afleiden ten nadeele der waarheid. Edelman (*) wil wel toeftaan, dat Jesus voorgevoel gehad heeft van zyn lyden en fteryen , maar het geen Jesus er by voegde, dat God Hem ten derden dage zou opwekken, was flechts eene Profeetifche fpreekwyze geweest, die in talgemeen eene verlosfing uit groote Tegenfpoeden zou te kennen geven. Deeze uitvlugt van Edelman is in de daad de ongerymdheid zelve,want volgends hem zullen Jesus Voorzeggingen deezen zin hebben : Ik gevoel, dat-lyden, vervolging, ja de dood myn lot zal zyn, ik zal fterven , maar God zal my uitkomst geven! Ieder voelt de onbeftaanbaarheid van deezen zin. En zulks nog meer, wanneer men overweegt, dat Jesu»s het voorbeeld van Jonas aanhaalt: Matth. XII. 40. (t)> dat Ry zelc Ma/k' IX 3 r dat Hy zou opftaan, na dat Hy gedood zou zyn, en dat Hy zynen Leerlingen zou voorvaart na Galiieën Matth. XXVI. 32. Om nu met te melden, dat Hy reeds in 't begin van zyn open- (*) Geloofsbelydenis pag. 200. (f) Baiirdt Nol. 84. verklaart dit vers voor eene Inlasfchingvan laater tyden, doch, de gezonde Oordeelkunde verklaart het voor echt. E4  7* De Opstanding van openbaar dienftwerk verzekerde Joh. II. 19. dat Hy den afgebroken Tempel van zyn ligchaam in drie dagen weder zou oprichten , het welk Hy met eigenlyke woorden nader verklaarde Joh. X. 17. enz. dat Hy zyn leven aflegt, om hetzelve wederom aan te nemen enz. , Th. Morgan (*) beweert, dat het onmooglyk is, dat Jesus Leerlingen zo geheel niet aan eene opftanding van hunnen Meester zouden gedacht hebben, indien echter Jesus zo duïdlyk dezelve voorzegd had, dat de Jooden het verftaan, daar aan gedacht en gezocht hebben, om de vervulling voor te komen. By deeze Tegenwerping word klaarblyklyk onderfteld , dat Jesus Leerlingen niets van deeze Voorzegging geweeten of gedacht hebben, maar deeze onderftelling is ver van bewezen te zyn: Het is geheeliiets anders, zekere gezegdens met te verftaan, ze niet te gelooven, en, niets van dezelve te weten. De Leerlingen konden zich niet overreden, dat de Christus fterven zoude Matth. XVI. 23. dus konden zy zich ook geen denkbeeld maken van zyne Opftanding. Maar zy wisten wel, dat Hy daar van gelproken had, en daarom herdachten de Vrouwen Luk. XXIV. 7. 8. zyne woorden, zodra de Engelen haar dezelven te binnen brachten, de Reizigers naa Emmaus Luk. XXIV. 21. geven ook genoeg te verftaan, dat er over Jesus Voorzeggingen onder zyne Aanhangers gefproken en gedacht is. Inmiddels is het niet vreemd, dat de onrustige vyanden van Jesus op alles zorgvuldig zyn, en alle zyne gezegdens gade. flaan, (*) Mor al Pkilofopher Vol. UI. pag. 100. Hy word gevolgt van den Fragment-Schryver vom zweck Je/u p. m. I 33- by , alwaar de Heiland, gewaarfchuuwd voorde lagen van Herodes, zegt, dat men dien listigen Vos van zynen wege zou berichten, Ziet, ik werpe duivelen uit, ende make gezond, heden en morgen, en ten derden dage worde ik voleindigd. Doch ik moet heden en morgen, en den volgenden dag reizen, want het gebeurt niet, dat een Profeet gedood word buiten Jemfalem. „Deeze plaats, zegt hy , heelt „ of geheel geencn zin, ofzy beteekent het volgende; De beide jaaren van myn Leer en (*) Pag. 302. fqq. E 5  74 De Opstanding van „ Wonderdoend' ambt, moet ik in den ftaat „ van myne vernedering leven : want dus heeft „ myn Vader door den mond zyner heilige Pro„ feeten laaten verkondigen en beveelen. Maar „ in het derde jaar zal myne vernedering een „ einde nemen. Dan moet men my te Jerufa„ km op den Troon verheffen. Doch helaas! „ de Overflen te Jerufalem zyn verblindende „ Leidslieden en moordenaars der Profeeten! „ Jerufalem, Jerufalem! ziet-, gy zult woest „ geiaaten worden, indien gy u niet bekeert, „ en niet erkennen zult, dat ik het ben, die „ het Joodfche Ryk weder herftellen zal! enz. „ Indien iemand hier eenen anderen zin aan wil „ geven, die doe het!" Zeker, onze Schryver is geen geloofwaardig Uitlegger, voor zo verre het eenen Uitlegger niet past, iets by de woorden, welke hy verklaart, te voegen, dat geheel tegen derzelver oogmerk en zin aanloopt. Jesus fpreekt immers geen woord, van een uitzicht op den Troon , van een herftellen van het Joodfche Ryk; Hy zegt, dat Hy nog drie dagen zal vertoeven in het gebied van Herodes, en dan naa Jemfalem reizen , daar moest Hy flerven , en nergens elders. Hy fpreekt niet voorwaardelyk, maar volftrekt van den ondergang van Jemfalem , en even daar uit blykt dan, in welken zin men zyne woorden moet opvatten, die Hy vf. 35. er by voegt : Gy zult my niet zien, tot dat de tyd zal gekomen zyn , als gy zult zeggen, gezegend is hy-, die komt in den naam des Heer en : (*) Ver volgends haalt de ongenoemde Schryver aan Matth. XII. 40. daar de Hei- (*) Men vergelyke Schutte H. Jaarboek. II. Deel. BI. 176. 181.  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 75 Heiland het teeken van Jonas aan de Jooden tot een teeken geeft, doch welke plaats hy dus vertaalt : Gelyk Jona drie dagen en drie nachten in den buik des Walvisch leef de, op dezelfde wyze wandelt ook de Zoon des Menfchen drie dagen en nachten , op aarde, midden onder dit boos en overfpeelig Reflacht. Eene vertaaling, die geheel van de woorden afwykt; Waar toch ftaat in den Tekst, dat Jona drie dagen en zo veele nachten leefde in den buik van den Visch? En in het harte der aarde zyn, kan niet beteekenen, op aarde wandelen onder de menfchen: Maar, zegt de Schryver, de gewoone uitlegging van deeze plaats kan toch dei-echte niet zyn; Want, vooreerst, Jesus bleef niet drie geheele dagen en nachten in het graf, maar alleen éénen dag en omtrent anderhalven nacht. Dit is eene oude verfleeten Tegenwerping , op welke reeds voor lang geantwoord is, dat de Hebreen een Etmaal noemen eenen dag en eenen nacht", dus zyn drie dagen en drie nachten, drie Etmaalen, en na drie dagen of drie Etmaalen, dat is op den derden dag, gelyk deeze fpreekwyze door veele voorbeelden van anderen bewezen is, zou Jesus opftaan (*). Maar", zegt hy verders, „ indien Jesus ge„ weeten had , dat Hy waarlyk fterven zou en „ na drie dagen weder opftaan, hoe hadden dan „ de Schriftgeleerden en Pharizeën zyne op- „ ftan- (*-) LiuëNTHAL XI. Doel. Bladz. 33. Dus hebben wy geene uitvlugten nodig, gelyk by voorbeeld die was van zekeren Engelsman Alabasïeii, welke flelde, dat Jesus tot in het middenpunt der aarde nedergezonken, te geiyker tyd den dag voor, en den nach. achter zich had van de beide HaUronden der wereld, en dus drie dagen en drie nachten in t graf zou geweest zyn. Zie Bayle Dict. V. Alabaster.  76 De Opstanding van „ ftanding voor een teeken kunnen houden, s, nadien Hy na zyne Opftanding zich niet aan >j hun, maar aan zyne Leerlingen zal gtöpen„ baard hebben ? Hoe konden toch de Schrift„ geleerden eene zaak voor een Wonderteeken „ houden , daar zy niets van wisten" ? enz Op deeze redeneering is het gemaklyk te antwoorden; Zy hebben Jesus opftanding geweeten, het eerst geweeten, van de Wachters; Zy hebben naderhand de gevolgen deezer Opftanding gezien, en zyn er van overtuigd geweest, gelyk ons boven gebleken is, en derhal ven was hun de Opftanding van Jesus waarlyk tot een leeken. En uit deeze opmerking wederleggen wy ook eindelyk de Tegenwerping van Chubb C J, dat het oogmerk van Jesus Opftanding alleen zou geweest zyn, om zyne Leerlingen te verzamelen, moed in te boezemen, en bekwaam te maaken, om het Euangelie te verkondigen, als ook van anderen, dat, al ftond men de Opftanding van Jesus toe, daar in echter geen bewys zou zyn, dat Hy die was, voor welken Hy zich had uitgegeven. Wy hebben trouwens in het begin van dit Hoofdftuk reeds gezien, van hoe veel invloed de waarheid van Jesus Opftanding zy voor den gantfchen Christen Godsdienst, en dewyl Hy daar op geftorven was, dat Hy ten derden dage zou verryzen, zo is Jesus Opftanding een allerkrachtigst bewys, dat Hy waarlyk Gods Zoon was Rmn. I. 4. §• 14. (*) By LiLiëNTHAL XI. Deel. Bladz. 188.  Jésus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 77 §. 14. De Gefchiedenis van Jesus Hemelvaart verdeedigd. Dus de waarheid van de Opftanding van onzen gezegenden Verlosfer verdeedigd en gehandhaafd hebbende, zal het niet heel moeilyk vallen ook de waarheid van zyne Hemelvaart te ftaaven. - Indien wy Bahrdt (*) gelooven, is dit ftuk van geen aanbelang voor het waare Christendom, fchoon onze Christenen er veel gewist in mogten ftellen. „ Mattheus en Jo,, hannes", zegthy, „ hebben dit verhaal met. Het was dan geen geloofs-artikel. In die oor" den, daar Lukas leefde, moet het gangbaar " geweest zyn, terwyl Mattheus er niet ' van moet gehoord hebben. Maar, gelyk gezegd is, opgehelderde Christenen laaten zich ' door zulke dingen niet flingeren, nadien zy „ hun geloof niet op Wonder-gefchiedenisfen, maar op de inwendige voortreflykheid van „ Jesus Godsdienst gronden." Elders (f) geeft hy eenen wenk, hoe hy begrypt, dat het met deeze Hemelvaart van Jesus zal gelegen zyn geweest. Jesus zal zich , onverwachts, aan zyne Aanhangers onttrokken hebben, door zich te verbergen in eene nevel-wolk, die op den Berg lag, uit welke twee van Jesus gemeenzaamfte vrienden , die tot de klasfe der Volmaakten behoorden , zyn voortgekomen, die,-den Apostelen toegefproken hebbende, zich in de gezegde wolk weder verlooren. — Indien zulke verdichtzelen de plaats bekleden moeten van verklaringen der r Schrift, (*) Not. 204. en 434. (t) Not. 438. 439-  ft De Hemelvaart van Schrift., kan men waarlyk van alles alles maken. Lukas fchryft uitdruklyk, dat Jesus opgenomen is, daar zy het zagen, en dat 'eene wolk Hem wegnam van hunne oogen. — Wat nu het géwigt van dit Leerftuk betreft, men leze Hechts de Brieven van Paulus, en men zal zien, dat het Heil der Christen-Kerk alleen op die Waarheid gegrond is, dat Jesus ten Hemel gevaaren, aan de rechtehand van God zit, als het Hoofd der Gemeinte,daar Hy ook voor ons bid. Maar— noch Mattheus , noch Johannes verhaalen ons de Hemelvaart van Jesus, ja! Edelman (*) ontziet zich niet te fchryven, dat niet één van de gewaande ooggetuigen van deeze Hemelvaart, in zyne fchriftendaar vanéén woord rept. En nogthans heeft Johannes in zyn Euangelie verfcheiden plaatzen , die on verftaan baar zyn , ten zy Jesus waarlyk ten Hemel gevaaren is; Allerduidelykst is het zeggen van Jesus tot Maria Magdalena Joh. XX. 17. Gaa heenen tot myne Broeders, en zeg aan hun: Ik vare op tot tnynen Vader en uwen Vader, en lot mynen God en uwen God. Petrus, één van de ooggetuigen van deeze gebeurtenis, getuigde dezelve meer dan ééns voor het Volk, ja voor den Joodfchen Raad Hand. II. 32-34. III. 21. V. 3:. 32. De Schryver van den Horus (f) heeft tegen de gebeurtenis van Jesus Hemelvaart, het volgende ingebracht: ,, Nadien nu Johannes van eene j, zo gewigtige gebeurtenis volftrekt niets weet." ■ Dit is volftrekt onwaar, gelyk wy nu gezien hebben. „alhoewel hy, naar het bericht „ der overige Euangelisten dezelve mede aan- fchouwd (*) Geloofibch'denh Bladz. 205. (f; Bladz, 350-353.  Jesus verdeedige. Hoofdft. XXI. 79 „ fchouwd zal hebben; Nadien verders Lukas „ deels dezelve op eene geheel andere plaats, „ fchryft voorgevallen te zyn, dan Mattheus „ en Markus. " Dit ziet op de Tegenwerping van ftrydigheid , die wy boven hebben opgelost , als of Mattheus en Markus Galiieën als de plaats befchreven, daar Jesus zyne laatfte gefprekken hield met zyne Leerlingen, terwyl Lukas van de Galileefche reize niets zal geweeten hebben ,, deels geheel andere By-om- „ Handigheden, die daar by zouden voorgeval„ lenzyn, verhaalt, dan Mattheus; En Mat„ theus bovendien de zaak insgelyks geheel „ anders voordraagt, dan Markus." Ook dit is onwaarachtig, en ligtelyk zyn de berichten der Euangelisten te vereffenen , indien wy Hechts in 't oog houden , dat de Euangelisten meermaalen zaaken kort famentrekken, die dan elders duidlyker uit eikanderen gezet worden , gelyk reeds door anderen is aangetoond (*). — Zo mogen wy op de uitfpraak van alle deeze „ Mannen , ons oordeel volftrekt niet gronden, „ maar wy moeten hier de rede alleenlyk raad„ plegen. Doch deeze zegt ons, dat de eeu„ wig.onveranderlyke wetten der zwaarte niet toelaaten, dat een menfchelyk ligchaam bo„ ven de lucht opvare; dat de Hemel geene „ byzondere zaak is, op welke de menfchen„ ligchaamen vaaren kunnen; dat alle Wereld„ ligchaamen, en mitsdien alle fchepzelen zich „ in (*) Men zie byzonder MiCHAëns over de Begraavenis enz. Bladz. 325. fqq. De ichynflxydigheid, die men by Lukas zeiven meent te vinden omtrent de plaats van Jesus Hemelvaart, hebben wy opgehelderd II. Deel. Bladz. 220. vergen lyk MicHAëus /. c. Biadz. 344.  8° De Hemelvaart van " nï^irï £»"!? be,vinden: gev°ig'yk is Jesus „ niet in den Hemel opgevaaren, maar tevooren reeds daar in geweest, "en zal, even als „ alle andere menfchen, indedaad ook daar „ iteeds in blyven, nadien onbetwistbaar niets „ geheel vernietigd, maar alleen veel verfïoord. „ en ontbonden kan worden (*;. Dewyl echter „ de Leerlingen ééns geloofden, dat hun Mees» ter faarlyk van de dooden was opgeftaan , en „ zy thans niet wisten, waar Hy beland was, „ zo geloofden zy, ,n gevolge hunne dweep! » achtlce Begrippen alzins, dat Hy ten Hemel „ gevaaren was." Deeze zyn de Tegen¬ werpingen, die ook reeds Edelman en anderen gemaakt hebben tegen deeze Hemelvaart. Zy zyn ondertuslchen alleen gegrond op onze onkunde omtrent het Heel-Al. Onze Schiyver fpreekt van de wetten der zwaarte, aan een rnenfchelyk ligchaam eigen , maar hier js het onderwerp een verheerlykt ligchaam, waarvan wy in deezen ftaat, geen evenredig denkbeeld lebben, noch van deszelfs ligtheid, noch van deszelfs vlugheid; Het is dan waarlyk te iW eene gebeurtenis, die geftaafd is, niet alleen door geloofwaardige getuigen, maar ook door de onloochenbaarfte en heerlykfte gevolgen , te willen ontkennen, omredenen, die eeniglyk in onze onkunde van de wezens der dingen gegrond zyn. Ln op dezelfde wyze is het gelegen met het ander gedeelte deezer Tegenwerping, dat de Hemel overal is enz. in welk gedeelte duidiyk tevens doordraait, dat onze Schryver het ' he- * (*? u'7' Damm van het Shtor. Culoof Part. II. S. itf Jyk thoud 'T0* ügCh*mlyUS Hemelmix 00k voor onmoog-  Jesus verdeedigd. Hoofdft. XXI. 81 hedendaagsch Materialismus of Pantheumus is toegedaan; Maar kan er dan in dit Huis des Vaders 1 in dit verbaazend Al, daar wy Hechts één ftip van bewoonen, en in het welk veele- verblyfplaatzen zyn voor redelyke fchepzelen» (Joh. XIV. 2.) niet ééne plaats zyn, by uitnemendheid gefchikt, om deHeerlykbeid van net Wezen aller Wezens luifterryker te vertooncn, en te genieten te geven aan de Gqzaligden? Welke onfflooglykheid of öngerymdheid ontdekt hier toch de gezonde Rede in? De Heere is dan waarlvk ten Hemel gevaaren, nadat Hy is opgeftaan ! En daar, voor den Troon der Godheid, hebben wy Hem tot onzen Voorfpraak, tot ons Hoofd, tot onzen Befchermer! Te vergeefs zal het Ongeloof zyne pogingen verdubbelen, om Hem van zyne Heerlykheid te berooven, of van den Hemeltroon te ftooten. —- VI. Deel. HET  82 De Wonderwerken der HET TWEE-EN-T WINTIGSTE HOOFDSTUK. De Wonderwerken der Apostelen verdeedigd. §. i. Algemeens Aanmerkingen over de Wonderwerken der Apostelen. "Wanneer nu Jesus ten Hemel gevaaren zynde, zonder het Komngryk van Israël op te nicht Ifl dn Ap0St,cle" »fe lan§er ^ne Jigchaamly. ie tegenwoordigheid genooten, zou men misIchien,naar den Joop der dingen, hebben moeten verwachten , dat zy in ftilte naa hunne huizen gekeerd zyn, om zich by den grooten hoop, die Jesus zelfs nog in het graf, voor eenen bedrieger hield, vooral niet verdacht.te maken als of zy voor de eer van den ter dood gebrachten Nazareener, nog iets dachten te ondernemen (*). pitten minften was veel natuuriyker te wachten , dan , gelyk de Schryver vim zweckjefu de wereld heeft willen wysmaken dat die Apostelen, welke by het naderend nel vaar, Jesus verlieten en van Hem wegvluottcn thans, nu zy Hem niet meer by zich hadden,' op vofgg. H£SZ Jp9:t' L B' LIMM. Bladz. 4.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 83 op éénmaal zo veel mocds en ftandvastigheids zouden opgevat hebben, om een geheel jg» plan te ontwerpen , terwyl dat van Jesus zeU n (naar de onderftelÜng van den Ongenoemdtn; mïukt was (*). ~ Inmiddels gebeurde noch het één noch het ander. De Apostelen , het laatfte bevel van hunnen Heer, dat zy te jem falem zouden blyven, gehoorzaamende, en geloovig wachtende op de vervulling van de belofte des Vaders, hielden zich byëen, en pntvmcen in de daad op het eerstkomend Pinkiterfeest, den tienden dag na de verheerlyking van Tésus, den Godlyken Geest, en deszelfs gaven, waardoor zy in "ftaat gefteld en uitgerust werden, om hun gewigtig ambt, ah getuigen van Tesus, te aanvaarden en te volbrengen: ontvingen de magt, om Wonderwerken te doen, en door dezelve hun getuigenis te bevestigen , en de hardnekkigfte Ongeloovigen te overtuigen De Apostelen, gelyk ook de 70 Leerlingen van Jesus , hadden reeds by zyn leven nog, door Hem uitgezonden zynde, wonderbare genezingen verricht, en daar toe magt van Hem ontvangen, zelfs om de dooden levend te maken (t) Mutth.X. 1, S-j- Mark. III. I4. i5. LKiIX i.2 X.9-I7- Dit vermogen fchvnt echter toenmaals alleen voor eenen tyd geweest te zyn,en als een voorfpel van hetgeen in het vervolg plaats zoude hebben ,nadat Jesus verheerlykt zou zyn; waar toe ik brengen ™u ('*') 7\s ons IV. Deel. Bladz: 120. volgg. (■f) De woorden weit de duoden ,.p Maft:. X. 8- ontweken u. lbmmig. Handlchriften, waaróm MaM*» Bahrlt, die voor ingelascbt verklap t, doch zy ftaan in guc de Hünafctmften, en dragen alle blyken van ecutheid. F a  84 De Wonderwerken der Joh. XIV. 12. Jesus had Mark. XVI. 17, 18. deeze magt van Wonderwerken toegezegd aan de genen, die geloven (*) ; En volgends deeze belofte hebben de Apostelen in de daad veele en groote Wonderwerken verricht, waar van in Lukas tweede Boek, de Handelingen der Apostelen, getuigenisfen en voorbeelden voorkomen ; Hetwelk ook door Markus XVI. 20. en door Paulus in verfcheiden plaatzen van zyne Brieven, bekrachtigd word 2 CV.XII. 13. Rom. XV 18. 19. Hebr.ll. 4. enz. Ja, niet alleen, dat de Apostelen wonderen deeden, maar ook andere Leden der eerfte Christen-Kerk , verrichtten dezelve inde onderfcheiden Gemeentens Gal. 111. 2. 5. 1 Cor. XII. enz. (f) Zelfs bleef nog een-geruimen tyd naderhand deeze gave der Wonderwerken by de eerfte Christen-Kerk (§), en (*) Omdat onder de Wonderwerken, hier opgeteld, ook voorkomt, zy zullen (langen opnemen, enz. waarvan wy in de vervulling geene byzondere voorbeelden ontmoeten, uitgezonderd misfehien het geval van Paulus op het Eiland Mekte Hand. XXV111. hebben fommigen zwarigheid in deeze plaats gevonden ; Vergel. MiCHAëus Begraavenis enz. BI. 25b'. echter zonder reden ; Immers wy kunnen niet onderftellen, dat alle de byzondere wonderen , ooit door de Apostelen verricht , door Lukas zyn opgeteekend. Cf) Ik weet wel, dat Semler, en na hem Bahrdt, de gaven 1 Cor. XII enz. gemeld, niet voor Wondergaven erkennen, maar alleen voor natuurlyke bekwaam-en gefchiktheden, tot het waarnemen der Kerkelyke Bedieningen, doch al wie deeze Hoofdfhikkert in derzelver verband leest, zal moeten erkennen, dat er van Wondergaven gefproken word. Zie Bahiidt Not. 756. En aangaande Semlers gevoelen, Michaclis Ooft. Biblioth. [.Deel. Bladz. 00. Inleid, in 't N Test. I. Deel. Bladz. 29. volgg. • ' (§) Her is bekend, dar Middletón opzettelvk zyn werk gemaakt heeft, om te bewyzen, dat God na den doo.1 der Apostelen geene Wonderwerken door menfchen meer verricht heeft. MiciiAè'us over de Brieven van Paulus Bladz. 547. volgg.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 85 en dezelve verftrekte ten bewyze van de waarheid der Leere, en diende fterk, om het Christendom aller wegen voort te planten. Men heeft, behalven hetgeen in het gemeen tegen de Wonderwerken ingebracht, en door ons op zyne plaats beantwoord is, ook nog het één en ander tegengeworpen tegen de Wonderwerken der Apoftelen in.het byzonder. Men heeft by voorbeeld gezegd, dat deeze Wonderwerken by geene ongewydeSchryvers gemeld, of voor echt erkend worden; Dan deeze Tegenwerping is in zich zelve ongerymd, immers hoe zouden ongewyde Schrvvers, Jooden of Heidenen, dezelve wonderen hebben 'erkend , en des niettegenftaande, ongeloovig gebleven zyn ? Gemeld hebben zy die zekerlyk, hoewel zy dezelve zich in een gezichtpunt voorftelden , gevormd naar hunne vooröordeelen (*). Men heeft verders ingebracht, dat, indien de Apostelen in de daad zulke verbaazende wonderen hadden verricht, volgg. heeft voor deeze Helling onder anderen ook dit bewys aangevoerd, dat de gave der wouderen van de Apostelen, door oplegging der handen medegedeeld wordende , dus noodzaaklyk na den nood der Apostelen moest ophouden. Men kan echter zonder het historisch geloof te benadeelèn , de duidelyke en menigvuldige getuigenisfen der eerfte Kerkvaderen niet verwerpen, uit welke blykt, dat in de daad nog eenen geruimen tyd de Wonderwerken in de Christen-Kerk hebben plaats gehad. Lu.icnthal .XI. Deel. Dl. 30b. volgg. heeft ze verzameld. Men vergelyke ook Venema Ilist. Ec* clef. Tom. III. pag. 31S. 'fqq. (*) De plaatzen uit de joodfche fchriften, die hier toe behooren , vind men by Raym. Martini Pugio fidei Part. 2. Cap. 8. §. 2. 3. pag. 361. en Christ. Schoetgeniüs Jefus de waare Mes/las Lib.'IX. Cap. 2. pag. 996. Van de Heidenen hebben Phlegon, Keizer Juliaan, Lucianus enz. de wonderen der Apostelen erkend, maar aan vnU'che oorzaaken tocgefchreven. Zie Liuê'nthai, XI. Deel; BI. 290. 291. F 3  86 De Wonderwerken der zy de goedkeuring en het geloof van allen hadden moeten wegdragen, daar men in tegendeel weet, dat zy voor de vervolgingen, en de woede van Overheden en Volk, meermaalen zyn blootgefteld geweest (*). Doch,die de hardnekkigheid van het Ongeloof, en het vermogen kent, dat, of vooroordeel of eigenbelang, op de gemoederen der menfchen dik wils oefent, in welk geval byzonder de Jooden zich ten dien tyde veelal bevonden , zal zich hier over niet zeer bevreemden, terwyl tevens opgemerkt moet worden , dat in de daad een groot aantal menfchen van onderfcheiden Haat en rang, hef Christendom hebben omhelsd, bewogen zynde, door de wonderen , die zy ter bevestiging van het zelve zagen gebeuren , welke fchielyke en algemeene voortgang van het Christendom ook een bykomend bewys is van de waarheid deezer wonderen en de kracht van Jesus leere. Te vergeefs zou iemand willen inbrengen , dat de Wonderwerken der Apostelen fyne bedriegeryën kunnen geweest zyn, alzo ons by het onderzoek van elk derzei ven in 't byzonder, blykenzal, dat deeze Wonderwerken wezenlyke en eigenlyk-gezegde wonderen waren. — Ook hindert niets aan de Godlykheid deezer wonderen , datfommigen van eenen ftraffenden aart waren, zo als by voorbeeld in 't geval van Ananias en Sapphira zyne Huisvrouw, dewyl wy de gepastheid en noodzaaklykheid derzelven ejders reeds hebben aangetoond, (f) §. 2. (*) Dit werpt IsaSk Orobio tegen by Limborg Collat. cvm erud. Jud. Scauueklm p. 'tf, het verhaal van Josefus hier reeds toe gebracht heeft. (*) Not. 442.  94 De Wonderwerken der „ misfchien andermaal in twee kleinen. Eeni„ gen dreeven, dat men de verkondiging van „ Jesus Leere in Palceftim behoorde voort te „ zetten. Want het was een Volks-vooi oordeel j, der Jooden, „ dat de waare kennis van God „ „ niet voor de Heidenen beftemd was, en „ „ alleen in de heilige Taal der Israëliten moest m » worden voorgedragen." Welk een zouteloos verdichtzel ! Lukas bericht ons alleen,dat de Apostelen, God lovende en dankende, de vervulling der belofte hebben afgewacht, volgends het bevel van Jesus, dat zy te Jerufalem zouden blyven, tot dat zy de kracht des H. Geests ontvingen Luk. XXIV. 53. Hand. I. 4. 8. Hy verhaalt, dat men op het voorftei van Petrus, het twaalftal der Apoftelen door de verkiezing van Matthias weder vol-gemaakt heeft; Maar van deeze raadplegingen geen woord! — „ Hier by onderftelle men nog dee„ ze omftandigheid", vervolgt Bahrdt, „dat, „ nadien te Jerufalem een famenvloed van men. „ fchen was, uit alle Gewesten van het Oos„ ten, zich onder deeze, hier vergaderde Aan„ hangers van Jesus , alreeds veele Uitlanders „ (Perfen , Pontiërs , Romeinen enz.) kunnen „ bevonden hebben; doch welke , alzo zy Jo„ dengenoten waren , en gcvolglyk voor hun„ nen overgang in het Genootfchap van Jesus, „ Joodfche grondftellingen hadden aangeno„ men , zich niet betrouwden, om de Leere „ van Jesus anders dan in de heilige Taal te „ verkondigen." By Lukas verzekert ons de geheele Feestvierende menigte, dat alle die daar fpraken, Galileërs waren , en daar over was men verwonderd, dat Galiieën allerhande vreemde Taaien fpraken. Doch Bahrdi- keert dit om.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 95 om ,en volgends hem, zyn Jesus Aanhangers niet alle Gdileërs, maar er zyn veele Uitlanders onder. Een opmerkzaam Lezer moet hem gewis vragen , waarom toch de faamgevloeide menigte zich zo ongemeen verwonderde , indien deeze onderftelde Vreemdelingen alleenlyk in hunne Moedertaal gefproken hebben ? Laat ons het vervolg van dit verdichtzel hooren: „Ter„ wyl nu deeze Vergadering beraadflaagde, en „ lommigen met yver en welfprekendheid be„ weerden, dat hunne beftemming geene andere kon zyn, dan, om tevens met de Leere ,5 van Jesus, ook het van Hem opgericht Ge^ nootlchap, in de geheele wereld, zelfs on„ der Heidenen uit te breiden, en dat elk hun,, her in zyn Vaderland te rug keeren, en in de ., Taal van zyn Land, (die met betrekking tot de Jooden (fVep.) eene vreemde Taal genoemd word) deezen beteren Godsdienst verkondi- gen moest. Ziet, toen gebeurde het,dat „ er een Onweder opkomt, hetwelk met eenen „ hevigen ftormwind aanvangt. Dit ontftelde de Vergadering reeds, en maakte hunne ge„ heele verbeeidings-kracht gaande. Maar on,, voorziens komt er een hevige blikfem , die ,, het gantfche vertrek als in vlamme zet; fen ,, waar van men naderhand verhaalde, dat het ,, gefcheenen heeft, als of de Tongen der/ ver„ gaderde Leerlingen van Jesus , als vlammet„ jes geftaan hadden, .of, met andere woorden, „ alsof het hun ten monde.uit gebrand had — ,, en dit was juist de beloofde'Geest geweest.) „ Dit veroorzaakte eene algeméene verbaasd„ heid, ën die genen, welke beweerd hadden, „ dat de Leere van Jesus overal moest verkon „ digd worden, werden op éénmaal zo verrukt, „ dat  9<5 De Wonderwerken der „ dat zy zelve begonden, elk in zyne Moeder* „ taal (de Pontiër in het Pontisch, de Romein in „ het Latyn enz.) te bidden, en eenen onver55 gelyklyken yver in de uitvoering van hunne „ beftemming te vertoonen: Hetgeen dan ver„ volgends de anderen ook beweegde, om zich m met hun te voegen. Men ziet derhalven, s, dat men niet genoodzaakt is, te onderftellen, „ als of de Leerlingen van Jesus in dit oogenblik „ de uitheemfche Taaien hadden leeren /preken, „ maar alleen dit: dat zy thans juist dezelfde „ vrymoedigheid verkreegen, om elk in zyne Taal „ een Verkondiger van Jesus te zyn. Het „ meest, of wel het gewigtigfte van hetgeen „ ik hier gezegd heb, heeft de Heer Semler 3, in zyne wederlegging van den Ongenoemden >> ree.8o. die genoegzaam met hem inltemt. (t) Posthumous Works Vol. U. pag. 213. VI. Heel G  98 De Wonderwerken der werping van Th. Morgan (*) geene breedvoerige beantwoording, dat het geen wonder was, dat er gefpot werd mee deeze gebeurtenis, alzo eeneSchaare van 120 Perzoonen door malkanderen in allerhande Taaien fprekende, niemand één verilandig woord heeft kunnen vernemen, maar alles enkel verwarring heeft moeten zyn , tot dat eindelyk Petrus opgeftaan zynde, een verftaanbaar voorftel gedaan heeft: Men heefc enkel te herlezen , zo het bericht van Lukas zelf, als onze boven opgegevene opheldering,- hoe men zich de zaak eenvoudig heeft voor teftellen, en men zal ligtelykbezeffen, dat alles hier bedaard, en zonder verwarring heeft kunnen geleideden. Immers nergens is een blyk , dat zy allen te gelyk gefproken hebben enz. Maar het zal niet buiten ons oogmerk zyn , indien wy, hetgeen de Fragment Schryver heeft bygebracht, opzettelyk overwegen. Zyne fpotternyën zullen wy daar laten, by voorbeeld , wanneer hy zegt, zich by het geluid, dat gehoord werd, niet te willen ophouden , want dat het gemaklyk is, een geluid te maken : „ Maar wie ", vraagt hy, „ kan toch „ begrypen, wat Lukas daar mede heeft willen „ zeggen, dat de Tóngen op de Apostelen ver„ deeld gezien zyn, gelyk de Tongen zyn van „ het vuur? Zyn het dan de eigene Ton- j, gen der Apostelen geweest, die ten halze zyn „ uitgefchooten, en die , door het fchielyk 'uit„ fchieten, zich als verdeeld vertoond hebben, » gelyk de Slangen-tongen , en die veeliigt in „ het (*) Moral Philofophar Fol. II. pag. 229. fqq. Vol. III. pag. 328. (f) rem zweek Jefu. SeB. III. §. 60. pag. m. 415. fqq.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 99 „ het voortfchieten vuurig hebben uitgezien ? „ Of zyn het vreemde Tongen geweest, die, of welker beeld en gcftake,men aan hun gezien heeft? En waar heeft men ze gezien j ' Boven hun hoofd, gelyk het gemeenlyk word uitgebeeld, of als vlammen uit hunnen mond " uitschietende ? En wie is hy , of het,, , welke, of het welk zich op eenen ïegelyken van hun zette ? Di wind ? want anders is er te " vooren niets genoemd." Zulke fpotternyën zyn te laf, dan om ze met veel woorden te wederleggen. Wy hebben boven gezegd, hoe Lukas te verftaan is, en waarlyk, dan is er geene ongerymdbeid in het verhaal, maar alles is gepast en doelmatig. Wy zullen dan alleen zyne redeneeringen hooren : (i) Hy zegt, dat het onbegrypelyk is , indien waarlyk zodaanige verbaazende zaaken gebeurd waren, dat er onder de Aanfchouwers lieden hadden kunnen zyn» die den fpotdreven, en de Apostelen voordronken menfchen uitmaakten. Maar, behalven, dat men zou kunnen aanmerken, dat de boosheid» of ligtvaardigheid, of hoe men het noemen wil, ten allen tyde onder de menfchen groot genoeg geweest is , zodat men met de allerëmstigfte dingen menigmaal den fpot durft dryven, zo lette men boven dien hier op, dat deeze Spotters hoogst waarfchynlyk zich buiten het vertrek, of de Zaal, daar de Apostelen waren, bevonden hebben, en zelve noch de wonderdaadige Teekenen, zo als die zich in dat vertrek vertoonden, gezien, noch de Apostelen hebben hooren fpreken,maar van de genen, die daarvan getuigen waren,en buiten kwamen, dit vernemende, overyld daar mede hebben kunnen fpotten. (2) Daar zyn onmooglyke omftandigheden in hetGefchiedverG % haalj  ioo De Wonderwerken der haal , volgends zyn voorgeven : „ Lukas „ heeft vergeeten, dat hy de Apostelen in een huis, in eene kamer geplaatst heeft; nu plagten zy in de Opperzaal van het huis , juist „ onder het platte dak, hunne Vergaderingen ,, te houden. Eilieve ! hoe hebben daar drie „ duizend en meer menfchen ruimte gehad ; wy 5, kunnen zelfs wel op vier duizend rekenen. „ Zo veele perzoonen verëifchen eene groote „ Kerk; Hoe kan Lukas hen dan in deeze ééne „ kamer bergen? Ik zou hem geern daar mede „ helpen , dat misfchien deeze menigte meeren„ deels op ftraat of in het voorhuis van dit „ huis geftaan heeft; Dan dus konden zy „ niet zien, hooren en weten, wat in het ver- „ trek voorviel. Neen ! Men kan Lukas „ niet helpen, hy heeft zich zeiven vergeeten „ hy bekommert er zich niet om, hoe dee- „ ze drie of vier duizend menfchen in één ver„ trek plaats hebben kunnen krygen ?" Zo ftout fpreekt deeze Man : Laat ons echter eens beproeven, of wy Lukas helpen kunnen ? En dit zal niet zo heel moeilyk wezen, als onze Ongenoemde voorwend. Vooreerst; Waar zegt Lukas, dat de menigte van 3000 menfchen in dezelfde kamer met de Apostelen geweest is ? ten minften, dat deeze allen te gelyker tyd zich daar in bevonden hebben? Dit zegt hy, dat de menigte te famen kwam vf. 6. En dat zy, die Petrus woord geerne aannamen, gedoopt zyn, wordende dus dien dag tot het Christendom toegedaan , omtrent 3000 zielen. Ten tweeden; Lukas zegt ook niet, dat deeze geheele menigte alles gezien heeft; De te hoop gelopen menigte zegt wel vf. 8. Hoe hooren wy hen enz. maar van het zien fpreken zy niet. 'Ten derden; waar-  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 20 r waarom verkiest de Ongenoemde een byzonder huis tot deeze gebeurtenis, en deszelfs vliering onder het platte dak? Wy kunnen en mogen zeer wel gelooven, dat het Toneel deezer gebeurtenis in den Tempel geweest is ; en dan kan men de zaak dus begrypen; De Wolken Vuur-kolom vertoont zich, en het geaud der Hemel-ftem laat zich hooren in de kamer der Anostelen , maar vervult van daar het geheele Tempel-huis; Op dit Teeken loopt de menigte, thans in de Voorhoven van den Tempel, te hoop voor die Zaal, om te vernemen, wat er gebeurd was. Deeze menigte beftond voornamelyk uit Vreemdelingen, fommigen van de eerften drongen het vertrek in. Maar hoe verbaasd zvn zy ! Zy hooren hier eene vergadering van Galüëers Gods Grootmagtigheden fpreken , en wel in die*Taaien, welke zy, die ingekomen waren, tot hunne Moedertaal hadden. Dit melden zy aan de genen, die aan de deur van het vertrek vergaderd zyn ,of die van tyd tot tyd indringen, en hunne plaats vervangen. Deeze hooren het zelfde wonder der Taaien , en zyn ook door verbaasdheid getroffen. Echter zyn er onder den hoop , die met de zaak, welke deeze eerften zo fterkhad aangedaan , den fpot dry ven. Eindelyk ftaat Petrus met de Elven op, plaatzende zich zo , dat zy bekwaamlyk van allen gezien en gehoord kunnen worden, zynde zy in eene der Zaaien boven de Gaanderyën van den lempel en de menigte in het Voorhof; En Petrus redevoering heeft die uitwerking , dat veelen gelooven, en vervolgends nog dien dag ten getale van 3000 op eene daar toe gefchikte plaats gedoopt werden. - (3) Ook vraagt hy, „hoe „ Lukas het goed zal maken, dat terftond op G 3 j? hec  io2 De Wonderwerken der „ het ruifchen van den wind, 3 of 4000 men„ fchen famenloopen ! Want, indien de wind „ zich door de geheele ftad had doen hooren , „ zo was er geene reden , dat zy naa een zeker „ huis liepen. Maar heeft deeze. wind alleen op dit huis gewaaid, hoe kregen het dan zo „ veele duizendc lieden , aan de afgelegenfte „ oorden der ftad te weten, Partners, Meders „ — Kappadóciërs ? Dit kan men volftrekt niet „ hegrypcn"! Men ziet terftond, dat deeze geheele Tegenwerping op de onderftelling rust, dat de Apostelen zich in een byzonder huis hebben bevonden; Zodra men zich voorftelt, dat zy in den Tempel warenword alles klaar en duidelyk, dan heeft men in de Feest-vierende menigte op den Pinksterdag Volks genoeg, om deeze vergadering, daar Lukas van fpreekt, uit te maken: Het is toch genoeg bekend, dat op de hooge Feesten de Jooden by duizenden in den Tempel opkwamen, zonder dat het nodig is, hier langer op te blyvén ftaan. (4) Zyne vierde bedenking is, „ dat het zonderling is, dat ,, deeze in. Jeruzalem faamenïoopende lieden , ,, niet Jnlandfche Jooden zyn: maar enkel Uit-1 ,, landfche, uit aUe Volken onder den Hemel, ,, waarvan er hier 15 by naamen genoemd wor„ den , even als of zy te vooren befteld waren, „ om van deeze nieuwe vermenigvuldiging der „ Taaien ooggetuigen te zyn, en de overigen ,, daar toe niet waren genodigd onder een ,, aantal van 3 of 4000 by geval famen gevloek „ de menfchen, hadden naauwlyks drie of vier „ vreemdelingen kunnen zyn." Hier hebben wy aan te merken, dat het Toneel deezer gebeurtenis in den Tempel moet geplaatst worden» daar op het Pinkfter feest eene verbaazende menige  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 103 ni*te van vreemde Jooden verzamelde. Lukas zegt niet, dat de Schaare, die zich verwonderde alleen uit Vreemdelingen beftond, onder de op»ct 1d1 andfchappen word toch ook Judaa Sonden; Veel minder bepaalt hy, hoe veele ïan e ken Land-aart er tegenwoordig waren genoeg was het, de Vergadering beftond uit Vreemdelingen van allerhande Landfchappen, en Volken Wy kunnen by dit alles voegen, hetgeen wy 'boven reeds bybrachten, dat ^er waarfchynlyk juist in den morgen van deezen Pmkste. dag Vreemdelingen in den Tempel waren ter Godsdienstoefening , terwyl de Jerufalemfche Joden op den namiddag van dien dag het Feest vierden; war van in het vervolg ons nog iet nader zal voorkomen. En in dit geval heeft het verhaal van Lukas zelfs een bykomend kenmerk van wTarheid. — Deeze zyn de Tegenwerpingen van den Fragment-Schryver, op welke hy echter geene reden heeft, zich te beroemen , _e. te betruiten, gelyk hy doet: „ Dus gaat het den „ SchryveFs, die wonderen maaken Daal is hun niets gemaklyker, dan zulks te doen, het kost hun geen meer moeite drie duizend, dan drie honderd te fchryven — zy laaten den wind ruiichen, wanneer en waar zy willen, , de fpraak verwarren — maar hier of daar kykt de verwarring van hunne verbeeldingskracht uit; die zich gedurig in regenftrydigheden verftrikt. Eene heilige Eenvoudighek! kan dit alleen gelooven; maar voor het gezond verftand verwekt het fpottcrny en gelagch," Men kan deeze woorden gemaklyk en met volle recht op de verdraaïers yan de Schrift, en van de gefchiedenis, toepasfen , hoedanig één onze Schryver is; Niets valt hgter, dan G 4 om'  i°4 De Wonderwerken der omftandigheden te verdichten, daar de Gefcbiedichryver niets van weet, maar, als men hunne byvoegzelen ter toetze brengt, dan verdienen zy, ot medelydcn , of verachting. — Het geen Jyemdelyk tusfchen beide heeft ingevlochten, dat de Apostelen een verward gefchreeuw moeten gemaakt hebben, indien zy allen in onderlcheiden Taaien te gelyk, gefproken hebben, js boven reeds beantwoord,.en als hy het wonder wil verkleinen, dat misfehien de éérié of andere fpreuk in eene vreemde Taal uit den omgang met Vreemdelingen , aan de Apostelen beKend kan geweest zyn, die zy thans hebben voortgebracht, en het welk voor een fpreken van vreemde Taaien gehouden was, dan wederipreekt by weder het verhaal van Lukas • Deszelfs eenvoudig bericht leert ons , dat de Aanhangers van Jesus over een verheven onderwerp , de grootmagtigheden Gods, gefproken nebben, dat is, niet de ééne of andere fpreuk, maar geregelde en aanëenhangeifde gefprekken en redenen gehouden hebben. Wy zullen deeze zyne poging, om het Wonder te verminderen, gelyk ftellen met de meening van Jul. C^s. V aninus (*), dat de menfcheiyke ziel, als een deel van 't Godlyk Wezen zynde, reeds eene natuurlyke kennis van alle Taaien in zich heeft. Zeker het is dan onbegrypelyk , dat men tot het aanleeren van flechts ééne vreemde Taal , zo veel tyds en vlyts befteeden moet. Wanneer eindelyk onze Schryver fchimpt op het befluit, dat men uit dit Wonder zou willen trekken, dewyl het niet doorgaat: Sommige Lieden fpreken in eene vreemde Taal, derhal ven is Jesus (*) Dial, 54. de admirandis nature arcanis, p. 407.  ASOSTELEN VERDEEDIGD. Hoofdft. XXII. lO$ sus Christus uit de dooden opgeftaan en weder levend geworden, dan handelt hy ten hoogften onbillyk, alzo nooit iemand dus bellooten heeft; Ons bewys is veeleer op deeze wyze ingericht: De Apostelen zyn geloofwaardige getuigen van de Opftanding van Jesus, alzo zy door het ontvangen van den H. Geest en deszelfs gaven, hunne volmagt kunnen vertoonen, dat zy van God zeiven gezonden en toegerust zyn, om aan deeze waarheid getuigenis te geven, derhalven moet men hun getuigenis aannemen , en de Opftanding van Jesus voor waarachtig houden, enz. Wy moeten nu nog toonen, wat de Schryver van den Horus (•) te voegen heeft by de gezegdens van den Fragment -Schryver,? Na zynen Lezer vooraf bericht te hebben , dat hy, het geen de Fragment-Schryver van de Uitftorting van den H. Geest, gezegd heeft, ook zou hebben moeten zeggen , merkt hy echter aan , dat men de Apostelen niet zo zeer voor bedriegers te houden heeft, als wel voor Geestdry vers; en dan fchryft hy nopends deeze groote gebeurtenis nog byzonder. „ De gefchiedenis van de Uitftorting van den H. Geest, houd onze Schryver der Fragmen„ ten voor geheel verdicht. Doch ik kan hem „ hieromtrent niet volkomen toeftemmen. Zo „ veel kan wel waar zyn, dat de Leerlingen „ éénpaarig vergaderd , en uit vergenoegen „ over hun Apostel-ambt, in eene zonderlinge „Geest-verrukking gevallen zyn. Menfchen, „ die met opzicht tot Godsdienftige belangens „ dezelfde dweèpachtige meeningen koesteren, „ en eenpaarig tot den Godsdienst in eenig aan- 55 (*) Bladz. 353- 355- ^  io6 De Wonderwerken der tal vergaderen, deelen eikanderen de kracht „ van hunne te fterk gefpannen Inbeelding ,, (Phantafie) mede, en verfterken onderling den wederzydfchen drang van hunne zielen. Van deezen drang, als van vuur-vlammen „ doorgloeid, worden zy in heilige verrukkin„ gen weggeflcept, en tot allerhande zeldzaa- me gebaarden , gezangen, daaden , en gewaar„ wordingen aangevoerd. Op zodaanige wyze geraakt hunne verhitte verbeelding in 'ver- warring, en legt hunwoorden in den mond, „ gewaarwordingen in het hart, en beelden in de „ oogen , die zy alleen hooren, voelen en zien." Wy erkennen , dat foortgelyke vcrfchynzelen worden waargenomen, daar de Dweepery en Geestdryvery plaats hebben, maar hier is niets dergelyks: Wy hebben gezien, dat niets ongefchikts, geene verwarring, geene dweepery hier eenige rol fpeclt. De faam gevloeide menigte hoort de Leerlingen van Jesus fpreeken in vreemde Taaien, en zy hoort en verftaat het onderwerp, waar over zy fpreeken, de groote werken Gods. Men leze toch met een bezadigd en onbevooroordeeld gemoed, de redenvoering van Petrus; Hoe gefchikt, hoe verftandig,hoe doelmatig, hoe natuurlyk , zonder kunst welfprekend, en aanëengefchakeld is dezelve ! Zo fpreekt geen Dweeper, in de hitte zyner ontftoken verbeelding, vooral wanneer hy befpot of gelasterd word ! Het geen verder by hem volgt, is reeds te voren wederlegd, en fteunt op valfche Onderftellingen. ,, In alle Taaien zullen „ zy zeker niet gefproken hebben." Dit zegt evenwel de gefchiedenis, te weten , in alle deTaalen der Vreemdelingen, daar tegenwoordig, en de mooglykheid is door ons aangetoond. „ Zo veel „ men-  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 107 „ menfchen konden er volftrekt niet tegenwoordig zyn, dat er zelfs 3°°° °P deezen dag zich " tot het Christendom hadden kunnen bekeeren. Eene ellendige Tegenwerping! en waar op fteunt dezelve? „Want in geheel Jerufalem was zeker, ivk geene Zaal, in welke zo veele menichen genoegzaame ruimte hadden , en welke de Apostelen hadden kunnen huuren Doch wie heeft onzen Schryver gezegd , dat deeze menigte in ééne Zaal zich te gelyk bevonden heeft ? Was er dan in de ruime Voorhoven van den Tempel geene plaats genoeg voor duizenden Feest-vierers? Het huuren van de Zaal is een denkbeeld, dat enkel de fpotzucht aan de hand kon geven. — „ Dus verfcheenen ook de vuur„ vlammen en dubbel-vuurigeTongen alleen in de oogen van den éénen of anderen Apostel, " die de zaak naderhand te buitenfpoorig verha?lde " Maar moeten wy ons niet aan het verhaal houden ? Het teeken der Godlyke Tegenwoordigheid vervulde het geheele huis, daar zy zaten, en niet van den éénen of anderen, maar van hun , van alle de Leerlingen werden de Tongen, die zich fplitsten, als tongen van vuur gezien. Eén van beiden , dit verhaal moet of geheel verworpen worden, en zulks kan van niemand gefchieden, wiens oog zuiver genoeg is, om de waarheid te ontdekken, of men moet het geheel overnemen. Eindelyk befluit hy zyne aanmerking , met te verzekeren , dat de nieuwere uitftortingen van den H. Geest over de Gemeinte te Berthelsdorf, en over andere Broeder-en Zuster-Gemeintens van Christelyke Setten, onbetwistbaar van dezelfde natuur waren; Doch van welke verzekering hy het bewys fchuldig blyft. — §. 4«  io8 De Wonderwerken der §. 4- Petrus en Johannes genezen eenen kreupelen, Lukas, de gefchiedenis van de uitftorting des H. Geests op den morgen van het Pinkfterfeest Hand. II. verhaald hebbende , met derzelver heuchejyke gevolgen , meld Hoofdft. III. en IV. eene wonderdaadige gebeurtenis, waardoor aanleiding gegeeven werd, dat nog een aantal van 5000 menfchen bekeerd werden, en dat de zaak van den verrezenen Jesus by den Joodfchen Raad kwam, en daar door de Apostelen met de grootfte kracht en nadruk verdeedigd werd. Het komt myzeer waarfchynlyk voor (*), dat, hetgeen Lukas Hoofdft. III. verhaalt, op denzelfden Pinkfterdag is voorgevallen, maar by gelegenheid van den Avond-Godsdienst; zodat het beloop der gebeurtenisfen dus lamenhangt: Nadat in den morgen van hetPinkfter-feest, een aantal van 3000 menfchen , voornamelyk uit Joden-genooten en Vreemdelingen beftaande, door het wonder der Taaien beweegd, en dooide Prediking van Petrus bekeerd, geloovig waren geworden, en de Apostelen die op eene bekwaamc plaats door den Doop in de Kerke hadden ingewyd, en terwyl nu deeze zich bezig hielden met fchikkingen te maaken, omtrent de algemeene bclangens van deeze nieuwe Gemeinte, waartoe het bericht van Lukas dient Hand. II. 42. volgg. gingen Petrus en Johannes sm tc uvto, of met hetzelfde oogmerk, of liever, op denzelfden tyd en dag, maar des avonds op het (*) Men zie dit betoogd door den geleerden Barkey Biblioth. Hag. l. c. pag. 345. fqq.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 109 het gewoone uur van het gebed, zynde de negende naar de Joodfche rekening , op naa den Tempel. Daar zat aan de deure des Tempels, dat is, aan ééne van de deuren der Voorhoven, die men met de benaming van de-Schone, onderfcheidde , een Man, die kreupel was van 's moeders lyve, wordende dervvaards daaglyks gedragen, om aalmoesfen te ontvangen; Hy was reeds meer dan 40 jaaren oud Hand. IV. 22. Deeze begeerde van de beide Apostelen eene aalmoesfe, Petrus hem fterk aanziende met Johannes, zeide,ziet op ons; De Man, verwachtende wat te zullen ontvangen, floeg de oogen op hen. Doch Petrus verklaarende, geen wereldfche rykdommen te bezitten, gebood hem in den naam van Jesus Christus den Nazarener, op te ftaan en te wandelen, en, zegt Lukas,,Petrus hem by de rcchtehand grypende, rechtte hem op, en terftond werden zyne voeten en enkelen vast, hy lprong op, wandelde, ging met de Apostelen in den Tempel, fprong en wandelde nogmaal , en verheerlykte God. Men heeft aangetoond , dat op den avond van het Pinkfter-feest, de toevloed tot den Tempel meest beftond uit Jerufalemfche en Inlandfche Jooden, en het gerucht van het gebeurde des morgens, zal met den Avond-Godsdienst waarfchynlyk hen in een groot aantal hebben doen in den Tempel opkomen; Voor deezen was dit Wonderwerk allergepast ; Zy kenden deezen Man, en hem door de beide Apostelen in den naam van Jesus Christus den Nazarener genezen ziende, moest dit alle hunne aandacht opwekken , en hunne harten openen voor dè volgende redenvoering van Petrus, gelyk het wonder der Taaien in den morgen byzonder gefchikt was  iio De Wonderwerker der was geweest voor de Vreemdelingen; Het gevolg was ook , dat er 5000 van deezen geloofden Hand. IV. 4. terwyl de Raad gelegenheid kreeg, om de leere van Jesus Opftanding zich te hooren verklaaren, en door de Apostelen verdeedigen in hunne tegenwoordigheid; Ook kon de Raad, den mensch ziende voor zich ftaan, daar niets tegen zeggen , en moest belyden, dat er een bekend teeken, dat is, wonderteeken, door de Apostelen gefchied was, het welkzy, als openbaar zynde, aan allen, die te Jerufalem woonden, niet konden loochenen.— Het verhaal van Lukas is zo eenvoudig, zo famenhangend en gepast, dat men niet ondernemen kan, hetzelve in twyfel te trekken, ook vind' ik niet, dat iemand byzonder zyn werk gemaakt heeft, om hetzelve te ondermynen, maar dit vind ik, dat Bahrdt (») zyn best doet, om het wonderbaare hier wederom weg te nemen. Hy teekent aan, dat by de genezingen der kranken door de Apostelen, even zeldzaam, als bydie, welke Jesus Verrichtte, iets gemeld word van hetgeen aan de kranken als een hulpmiddel gegeeven werd; En, wanneer Petrus Hand. 111. 12. tot het Volk zegt: Wat verwondert gy u 'over dit ? of wat ziet gy zo fterk op ons als of wy door onze eigene kracht, of Godzaligheid deezen hadden doen wandelen? dan zal men door die kracht, welke de Apostelen aan zichzelven niet willen toekennen, eene hun medegedeelde boven-natuurlyke kracht, volgends Bahrdt verftaan moeten. En wanneer integendeel Petrus Heiliger wyze verzekert vf 16. dat door het geloof in Jesus naam, zyn naam deezen Man gefterkt had (*) Not. 447. enz.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. in had en dat het geloove, dat door Jesus is, hem deeze volmaakte gezondheid gegeven had in de tegenwoordigheid van allen, zo zal dit geloove 'beteekenen, het vertrouwen der Apostelen op de onderwyzingen door Jesus aan hun medegedeeld , die zy by het geneezen der kranken in acht namen, Dus word de wonder-gave aan de Apostelen verleend, veranderd in een zeker arcanum, het welk Jesus hun bekend gemaakt had, zonder eenigen grond in de gefchiedenis, ja tegen de gefchiedenis. Men vergelyke hier mede, het geen Petrus Handel. IV. 10. tot den Joodfchen Raad zegt: 17 allen zy kennelyk, en aan het gantfche Volk Israëls, dat in den naam van Jesus Christus , dien gy gekruist hebt, welken God van de dooden heeft opgewekt, door Hem, deeze voor u hier gezond ftaat. Naar Bahrdts opgave, zou de zin deezer woorden moeten zyn: Deeze Man is door ons genezen, door middel van zeker geheim, dat wy van Jesus geleerd hebben, dien gy gekruist hebt, maar die in 't verborgen nog voortleeft. Wie kan zulke ongerymdheid verduwen , of hy moet het er op gezet hebben , om alle waarheid te verdonkeren? Een openbaar beftryder van de H. Schrift, is in de daad, als ten minften oprecht handelende, tepryzen, boven zulken, die onder voorwendzel van de eere van Jesus en zyne Apostelen te verdeedigen, hen tot Bedriegers of Kwakzalvers maken! §• 5- Andere Wonderwerken door de Apostelen verricht. Behalven het gemelde Wonder, gefchiedden er veele andere wonderen en teekenen door de Apos-  H2 De Wonderwerken der Apostelen. Hand. II. 43. Ten blyke, dat hun gebed en dankzegging verhoord was, hetwelk zy na de eerfte belydenis van Jesus voor den Raad tot God uitftortten, werd de plaatze, in welke zy vergaderd waren, beweegd , en zy werden alle vervuld met den H. Geest, om nu met vrymoedigheid voort te gaan, en de belangen van Jesus Koningryk uit te breiden Hand. IV. 31. Door den fchielyken dood van Ananta en zyne Huisvrouw, werd de eer van God en van zynen Geest gehandhaafd Hand. V. gelyk wy daar van hier voor gefproken hebben. Na dit alles, is het geen wonder, dat het Volk de Apostelen in groote achtinge hield Hand. V. 13. Men droeg, fchryft Lukas vf. 15. 16. de kranken uit op de ftraaten, en lag hen op bedden en beddekens, opdat, als Petrus kwam, ook maar de fchaduwe iemand van hun befchaduwen mogt. Hier op teekent Bahrdt (*) aan: „ Of zy van „ de fchaduw gezond geworden zyn ? — word „ niet gemeld." Maar zou Lukas dit dan wel verhaald hebben? Men leze ook vf. 16. En ook de menigte uit de omliggende fteden kwam gezantenlyk te Jerufalem, brengende kranken, en die van onreine Geesten gekweld waren: welke alle genezen werden. Mogen wy die alle ook niet uitftrckken tot de genen, die vf. 15. gemeld waren ? Met dit verhaal, dryft onder anderen Th. Chubb (fj den fpot, als wierd door het zelve de daad van Wonderwerken tot die buitenfpoorige hoogte gebracht, datzy even daar door ongelooflyk werd. Dus meent hy, zullen de kranken genezen zyn, het zy de Apostelen wilden of niet; Dus zal de kracht (*) Not. 465. (t) Posthumoas IVorks Vol. II. pag. 216. fqq.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 113 kracht der genezing gehuisvest hebben, niet in de Apostelen , maar in den dampkring , die rondom hun was; En eindelyk, indien dit verhaal waar zy, dan is het onbegrypelyk, hoe den Apostelén van het Volk eenig leed heeft kunnen wedervaaren , gelyk men echter uit het vervolg der gefchiedenis weet, hun bejegend te zyn. Alle deeze bedenkingen zyn echter niet in ftaat, om de geloofwaardigheid van Lukas te benadeelen. In de daad werd het geloof en vertrouwen verëischt in den genen, die eenige weldaad door een Wonderwerk zoude ontvangen, dus het een ydel voorwendzel is, hetgeen hy fchryft van den wil der Apostelen. Ook word de genezing by Lukas niet toegefchreven aan de fchaduw van Petrus , noch aan de lucht, die rondom hem was; Maar hy verh;:a!t alleenlyk, dat bet vertrouwen op de wonderkracht der Apostelen by deeze menfchen zo groot was,dat, wanneer zy wisten, dat Petrus, by voorbeeld , zoude voorbygaan , zy hunne zieken vooraf voor de deure brachten , opdat alleen het aanzien , of zelfs de fchaduw der Apostelen , hun gezondheid gave (*). — Op de laatfte Tegenwerping hebben wy boven Bl. b<5. ons antwoord gegeven. §. 6. Eenige andere luitengewoone gebeurtenis/en en wonderen overwogen. Dö Joodfche Hoogepriester en zyn aanhang uit de Secfe der Sadduceën, vernemende den opgang, (*) IIfs? Gcfchied. der Apostel. ï. Deel. Bladz. 80. VI. Deel. H  H4 De Wonderwerken der gang, welken de leere van den opgewekten Jesus door de Apostelen maakte, floegen eindelyk de handen aan de Apostelen, en zetten hen in de gemeene gevangenisfe Hand. V. 18. Maar nu kwam de Godheid tusfchen beide, om haare zaak krachtdaadig te handhaaven. De Engel des Heeren opent des nachts de deuren der gevangenis , leid de Apostelen uit, en geeft hun bevel , om in den Tempel tot het Volk alle de woorden deezes levens te fpreken, zodat, toen des anderen daags de Joodfche Overheden naa den Kerker zonden, om de Apostelen te haaien en voor hunnen Raad te ftellen, de Dienaars bericht wederbrachten , dat zv den Kerker wel met alle verzekerdheid toegeilöoten, en de Wachters, buiten ftaande voor de deuren, maar, nadat zy die geopend hadden, niemand daar binnen hadden gevonden. Men moet hier de hand der Godheid erkennen, of men moet de gefchiedenis geheel loochenen, een derde kan geen plaats vinden. Volgends de gefchiedenis, zyn de twee volgende omftandigheden opmerklyk; Voorëerst, dat de Wachters by den Kerker aan de deuren geplaatst, niets* vernomen hadden van het geen gebeurd was, en ten tweeden, dat de Joodfche Raad, wanneer zy de Apostelen, die men leerende vond in den Tempel, voor zich hadden doen komen, niets gewagen van hunne verlosfing uit de gevangenisfe ; Een bewys , dat zy in hun hart overtuigd waren, dat hier een wonder gebeurd was; alzo anders niets natuurlyker was, dan dit onderzoek , op welke wyze de Apostelen uit de gemeene gevangenis ontkomen waren? Deeze twee aanmerkingen wederleggen juist de twee önderfcheidene verdraaïngen deezer gebeurtenis-  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 115 nisfe, de eerfte door C. T. Damm (*) bygebracht,dat een Engel in den Bybel gefteld word voor een middel, hetwelk God gebruikt, om zynen magtigen wil uit te voeren; En dit middel zou hier buiten twyfel een hevige fchokeener aardbeving geweest zyn , waardoor de deuren openfprongen; Terwyl de Apostelen te gelyker tyd bemerkten , wat zy te doen hadden. — Maar eene aardbeving hadden de Wachters ook moeten ontwaar worden , en hoe kwam het dan, dat de Dienaars des morgens de deuren geflooten en wel verzekerd vonden? Echter kan men deeze verklaaring van Damm draaglyk noemen, in vergelvking van die, welke Bahrdt hier maakt. Hy onderftelt, dat Jesus heimlyke en vertrouwde aanhangers hebbende onder alle ftanden van menfchen, en in alle plaatzen, éen van deezen de Apostelen by nacht uit de gevangenisfe gelaaten heeft. Eene ondeiftelhng zo ftout, dat hy zelfs niet heeft durven wagen, ze duidelyk uit te fchryven, maar zynen Lezer alleen te deezer plaatze verzend naar andere aanteekeningen, zodat men zyne verklaring uit yergelyking van dezelven, moet opmaken; Dus verzend hy tot eene aanmerking, uit welke blykt, dat hy den vermaarden Gamaliöl Hand. V. 34. voor zodaanigen aanhanger van Jesus houd, niet duister te kennen gevende, dat deeze wel die Bode Gods kon geweest zyn,die aan de Apostelen hunne vryheid bezorgde. Zyn voorwendzel en vermoeden, gelyk het geenen grond van waarfchyniykhèid heeft, word nog boven dien omgekeerd door onze tweede aanmerking, die wy boven maakten, dat het vreemd (*) ispfte Aanmerking ad h. I. H 2  iiö De Wonderwerken der is, dat de Joodfche Raad geen onderzoek doet naar de wyze van de verlosling der Apostelen, bet wolk deHoogenpriester en zynSadducecfche Aanhang, niet zoude hebben nagelaaten, indien zy niet wel verzekerd waren geweest* dat hier iets hogers gebeurd ware. De eerfte Bloedgetuige Stefanus , voor den Joodfchen Raad valichelyk beticht wordende, als een Godslasteraar, werd op eene byzondere wyze, met den byftand van Gods Geest verwaardigd, ondervindende de waarheid der belofte, Luk. XII. n. 12. De invloed van den Godlyken Geest bezielde hem met eene vrymoedigbeid , die zelfs op zyn gelaat uitblonk, zo dat allen, die in den Raad zaten, de oogen op hem houdende, zyn aangezichte zagen als het aangezicht van eenen Engel Hand. VI. 15. Ver volgends houd hy eene redeneering voor den Raad, die gepast, tot zyn oogmerk dienftig, en vol van nadruk is, en te vergeefsch door den Fragment. Schryver, Bahrdt en anderen, berispt word, als eene reden, in welken .Stefanus zelf niet zal geweeten hebben, wat hy zeide; Wy zullen by eene andere gelegenheid deeze redenvoering verdeedigen. Als hy geëindigd had, werd hy in eene verrukking van zinnen, begunftigd met een gezicht van den geöpenden Hemel, van de Heerlykheid Gods, en van Jesus, aan Gods rechtehand ftaande, als gereed, om te zyner hu'pe naby te zyn. Hand. VII. 26. Dit is wel eigenlyk niet onder de Wonderwerken te tellen, wy maken er nogthans hier ter plaatze gewag van, om de onbefchaafde fpotternyën van den Fragment-Schryver (*) af te weeren : „ Doch", fchryft C) Pont xweci Jefu, §. 33. pag. 161.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 117 fchryft hy; „Wanneer de halsfterrige, onbe„ fneedene,verraaderfche,moordzuchtige,Ood„ looze Overheid, den goeden Man nog niet „ gelooven wil , maar in tegendeel toornig „ word; Ziet, toen wordt Stefanus vol van den H. Geest, ftaröogt naar den Hemel, en „ ziet de Heerlykheid Gods, en Jesus ftaande „ ter rechtehand Gods, en zegt het ook den „ hoogen Raad, dat hy Jesus daar in den He„ mei ziet. Maar jammer is het voor alle deeze „ zeventig verlichte Mannen, dat geen van hun „ zulke klaare oogen heeft, om dat ook te zien. „ Het is alleen voor Stefanus zigtbaar: Ln „ dus zyn zy niet in ftaat, om zyn oogfehyp- lyk bewys te vatten : Hy word veroordeeld „ en gefteenigd." Dus word die Godvruchtige Man, die ftervende, naar het voorbeeld van zvnen Godlvken Meester, voor zyne Moordenaaren bid,"gehoond ! En waar ftaat het dan , dat Stefanus op dit gezicht zich beroept, als op een bewys van het geen hy gezegd had ! Niet by Lukas ! Stefanus ontving dit gezicht tot zyne bemoediging, by zyn fterven bleef hy daar by, en Hy word niet door een behoorlyk en rechtmatig vonnis veroordeeld,maar in eene oproerige woede gefteenigd en gedood. — In het geen Lukas Handel. VIII. verhaalt van Pihlippus, is buiten twyfél iets buitengewoons en wonderdaadigs, en te vergeefsch zoekt men het verhaal zo te plooien, dat al het wonder, daadige verdwynt. Een Engel des Hoeren fprak tot Philippus, en gaf hem bevel naa het Zuiden van Jiuhea te gaan, op den weg van Jerufalem naa Gaza ; Philippus aan het bevel gehoorzamende, vond daar eenen Kamerling van de Koningin Kandace , welken hy, door den H 3 Geest  ïi3 De Wonderwerken der Geest gelast zynde , aanfprak , en vervolgends door onderwys uk de Schriften van Jesaia, tot het geloof in Jesus bracht, en door den Doop inwydde. Doezy nu, na het verrichten van den Doop, uit het water waren opgeklommen , nam de Geest des Heeren Philippus weg, en de Kamerling zag hem niet meer, maar Philippus werd gevonden te Azoten vf. 39. 40. • Hier is geene reden, dat wy met Damm (*) , door den Engel des Heeren, die aan Philippus het bevel tot zyne reize bracht, een lid van deChristelyke Gemeinte zouden verftaan , die door eene Godlyke ingeving, aan Philippus bericht bracht van de gemoeds-geftekenis van deezen Kamerling. Want volgends Lukas verhaal is het duidlyk, dat Philippus op weg gegaan zynde, niets geweeten heeft, van het geen hem onder weg bejegenen zoude : Zodat ook eene infpraak van den Godlyken Geest nodig was , wanneer hy dert Kamerling aantrof, om zich by den zclven, als bet bedoelde van zyne zending, te vervoegen : Eene infpraak of geheime ftem, zeg ik, van den Geest, niet een' geheimen aandrang, dien Philippus gevoelde en opvolgde , gelyk Bahrdt Cf) wil, enkel, om toch de onmiddelyke tusfehenkomst der Godheid uit te monlteren. Even min kan men toeftaan, dat het verhaal nopends het wegvoeren van Philippus, nadat het oogmerk zyner zending bereikt was, te verftaan zou wezen van een fchielyk wegloopen van Philippus, het zy hy eene Godlyke drift zou gevoeld hebben , om fchielyk zich van daar te begeven , gelyk Damm (§) fchryft, (*) 228de Aanmerk, over deeze plaats. (t) Not. 474. (X) 23811e Aanmerking.  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 1x9 fchryft, of gelyk Bahrdt (*), dat hem gewigtige redenen te binnen kwamen, om den Kamerling te verhaten. Misfchien enkel de begee ef om dat gelukkig voorval den Broederen medetedeeIen, of — de begeerte,om, zon-, der verder vertoeven, zyn ambt verders waar te nemen. Met één woord, het eén of ander zal hem te binnen gekomen zyn, en in deeze drift liep hy fchielyk weg, (misfchien verborg hV zich achter eenige flanken) en kwam dus Sen Kamerling uit het gezicht. Wy moeten ons in de daad verwonderen over de zeldzaame en ongerymde invallen van onze hedendaagfche Schry vers. Welke gedachten zou men zich van Lukas en andere Heilige Schryvers vormen moeten, indien deeze en foortgelyke onderfte Hingen ^rond waren? Die eenvoudig natuurlyke lebeurtenisfen op zodaanige wyze zou verhaalen, lis of de Godheid onmidlyk in dezelve werkzaam ware, moet noodwendig of een Bedrieger, ot een Dweeper zyn. Dit is het natuurlyk gevolg, dat men uit die wyze van handelen, van Bahrdt en zyns gelyken , moet afleiden, en boe zeer zy daarmedlhetGodlykBybel-boek in deszelfs achting en waardigheid benadeelen, behoeft geen breder betoog. Neen! Het oogmerk, waar toe Philippus van zynen Heer en Meester thans gezonden was, had zyn beflag ; Zyne fchielyke wegneming moest den Kamerling in zyn geloot verfterken, gelyk hy dan ook zynen weg met blydfchap vervolgde,en,volgends 1 ifora. XV ill. 12. en 2 Ken. II. 16. enz. was deeze gebeurtenis overëenkomftig het geen met de oude Frofeeten voorheen gebeurd was, die doorG^s". (*) Not. 478. H 4  12© De Wonderwerken der Geest van de ééne plaats opgenomen en naa de andere overgebracht werden , wanneer de Godlyke wysheid zulks raadzaam vond. §• 7- Wonderwerken door Petrus verricht. Dewyl wy in het IV. Deel. Bladz. 135.v0w van de wonderbaare bekeering van Paulus op den weg van Damascus , hebben gefproken, kunnen wy hier dezelve voorbygaan , en het volgend verhaal van Lukas omtrent zekere wonderdaaden, door den Apostel Petrus verricht, overwegen. Het eerfte wonder was het genezen van zekeren Eneas te Lydda, die acht jaaren, geraakt zynde, te bed gelegen had; Petrus zeide alleen tot hem : Eneas , Jesus Christus maakt u gezond : ftaat op, en fpreid u zeiven het bed. En hy ftond terftond op. Handel, IX. 33-35. Dit had ten gevolge, dat alle die' te Lydda en Sarona woonden , hem ziende , zich tot den Heere bekeerden. Op deeze wonderbaare genezing kan niets worden uitgezonderd, ten ware men het gezag van Lukas geheel wilde verwerpen; doch hetwelk zich genoeghandhaafd. — 'Vcjoppe gebeurde nog grooter wonder. Zekere Discipclinne , genaamd Tabitha , of Dorkas, eene weldoenfter der Armen en der Weduwen, was overleden, men zond hier op twee Mannen tot Petrus, met verzoek, hy wilde zonder vertoeven derwaards komen. Petrus, daar gekomen, en by het Lyk in eenzaamheid nedergeknield en gebeden hebbende , zegt, zich tot het ligchaam keerende, TabiTha, ftaa op. En zy deed haare oogen op , en Pa,  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 121 Petrus ziende, zat zy over einde. Wat zal men toch op deeze gefchiedenis uitzonderen 4 Bahrdt heeft er niets op aangeteekend. En zeker, dat deeze vrporae vrouw waarlyk dood was, blykt te klaar, dan dat er eenige twyfeling zou overblyven; De laatfte lyk-plichten van wasfchinge en zuivering naar de gewoonte der jooden, waren aan haar verricht vf. 37. En haar dood werd door alle de Weduwen, die zy by haar leven bevveldaadigd had,met ongeveinsde traanen beweend. Haare opwekking was ook ontwyfelbaar, en werd door geheel Joppe bekend, met dit gevolg, dat veelen in den Heere geloofden vf. 42. — Om deezen tyd gebeurde ook de bckeering van den Heidenlchen Hoofdman Kornelius tot het Christendom. Welke, alzo hy de eerfteling uit de Heidenen, zyn zoude, met eene byzondere tusfchenkomst der Godheid, vergezeld ging. Kornelius zag in een gezicht klaartyk, een Engel Gods, die hem van de verhoóring zyner gebeden en aalmoésten verzekerde , "en belastte mannen naa joppe te zenden, om Simon Petrus te ontbieden. Terwyl deeze Boden op weg waren, en nu naby de ftad Joppe naderden, daags na het gezicht, aan Kornelius gebeurd, viel Petrus, die in eenzaamheid op het platte dak geklommen was, om te bidden, in eene verrukking van zinnen, cn zag in een gezicht eene fchildery, welke hem, onder een gepast zinbeeld vertoonde , dat het onderfch'eid der Volken thans was weggenomen , en Heidenen zo wel als Joden toegelaaten tot de gunst van God; waarvan hy, nog twyfelachtig, wat deeze fchildery betcekende, weldra den fleutel ontving, alzo op dat zelfde tydftip de Boden van Kornelius H 5 aan-  122 De Wonderwerken der aanklopten, en Petrus door den H. Geest bevel ontving, om met hun te reizen : By Kornelius gekomen, verklaarde hy aan deezen Hoofdman, deszelfs maagfchap en vrienden, de verborgenheid van het Euangelie, en onder bet fpreken ontvangen deeze de gaven van den H. Geest, en fpreken met voor hun vreemde Taaien, God grootmakende, waar op zy door den Doop in de Kerk van Christus worden ingelyfd Hand. X. Dus werd de verborgenheid van de roeping der Heidenen het eerst geopenbaard. Alwie het verband der wegen van God heeft leeren inzien, zal deeze gebeurtenis, gelyk die door Lukas verhaald word, overëenkomftig met het zelve vinden, en geenszins kunnen toeftemmen, dat Petrus het geklop deezer Boden hoorende, zich enkel verbeeld heeft, dat er iemand met hem fprak, en hem beval, met hun te gaan Hy zal zich door Bahrdt (f) niet laaten wysmaakcn, dat Petrus op het dak in llaap gevallen zynde., gedroomd heeft, en dat hy ontwaakt door het geklop der Boden van Kornelius, zich verbeeldde, als of iemand tot hem zeide : Ga met hun mede enz. Van hetgeen dezelfde Bahrdt aanteekent nopends de gave des H. Geests en het fpreken der Taaien, hetgeen alleen een vast opzet en voornemen tö kennen zou geven, om in allerhande Taaien de leere van Jesus te verkondigen , behoeven wy hier niet breder te handelen , alzo er te voren reeds van gefproken is. By gelegenheid der vervolging, door Herodes Agrippa verwekt, Hand. XII. werd Petrus door hem in de ge- van- (*) Damm 27ofte Aanmerking. Ct) Not. 485  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 123 vanscnis geworpen , en zorgvuldig bewaakt, wordende zelfs des nachts voor den dag, die toe zynen dood bepaald was, met twee ketenen gebonden tusfehen twee Krygsknechten, terwyl de Wachters voor de deure, boven dien de gevangenis bewaarden. Doch de tyd van den Apostel was nog niet gekomen; God wilde hem nog fpaaren tot nut zyner Kerke. Ken Engel des Heeren ftaat dien nacht in de gevangenis, en een licht febynt in de wooning; Petrus fliep eerust , het zy vertrouwende , dat God hem 'zoude verlosfen, of met een goed geweeten den dood rustig afwachtende; De Engel flaat hem inde zyde, wekt hem op, en gebied hem,haastelyk op te ftaan ; Nu vallen zyne ketenen van zyne handen. Ten blyke, dat hier eene Godlyke verlosfmg is, moet Petrus met bedaardheid zich behoorlyk kleden, en volgt, zich omgord zyne fchocnzoolen aangebonden, en den mantel omgedaan hebbende, den Engel Door de eerfte en tweede Wacht gegaan zynde, kwamen zy aan de yzeren poort, die naa de ftad leidde .welke vanzelf open ging; en nadat zy eene ftraat waren voortgegaan, fcheidde de Engel van Petrus, welke, nu tot bedaaren gekomen, erkende, dat God hem verlost had, en zichten huize van Maria , de moeder van Johannes Markus begaf, alwaar veele Godvruchten vergaderd zvnde, hun gebed voor hem tot God uitftortten ; En aan hun zyne verlosfing hebbende medegedeeld, reisde by naa eene andere plaatze Ook dit wonder is te duidelyk verhaald, dan dat het geloochend of verdraaid kan worden. Of, zou hier weder een geheim begunltiger der Christenen, Petrus zyne ontkommg bezorgd hebben ? Maar de Krygsknechten , die  124 De Wonderwerken der Petrus bewaakten, wisten niets van bet ge iieele geval, en waren des morgens zeer verlegen , wat toch met Petrus mogt voorgevallen zyn? Gevolglykdoor menfchen-hulp of list was Petrus, niet verlost, alzo het onmooglyk was zyne ketenen los te maken , of de deuren der gevangenis te openen, zonder dat de Wacht het gewaar zou zyn geworden. Op de Krygsknechten zelve kan geen vermoeden vallen , dat zy misfchien de vlugt van Petrus zouden hebben begunlligd ; daar zy geene belooning konden verwachten , maar veeleer ftraffe, gelyk dan ookin de daad Herodes, na hen ondervraagd te hebben, hen ter ftraffe liet wegvoeren vf. 1% Hy wilde geen blyk geven, dat hy een wonder-' werk ter verlosfing van Petrus wilde gelooven, nogthans fchynt het, dat hy, door dit geval tot nadenken gebracht, de Christenen niet verder heeft durven vervolgen. Terwyl zyn kort daar op gevolgde dood, in welken de hand van God ook zichtbaar was, verders de Christenen van alie vrees voor hem bevrydde. §. 8. Wonderwerken van Paulus. Met het XlIIde Hoofdftuk van de Handelingen der Apostelen, bepaalt Lukas zich nader tot de reizen en verrichtingen van den Apostel Paulus , ter uitbreiding van het Euangelie. Op het Liland Cyprus, gaf de StadhouderSeegius Paulus, een verftandig man ,aan Paulus en zvnen Reisgenoot Barnabas, bekwaame gelegenheid om het woord Gods te verkondigen ,bZelf begèerig zynde, om de waarheid te omhelzen, doch  Apostelen verdeedigd. Hoofdft. XXII. 125 doch zeker valsch Profeet en Toveraar, BarJesus, of ElYmas, (de Toveraar) genoemd, wederftond Paulus, en deed zyn best, om den Stadhouder van het geloove af te houden. Paulus, vervuld met den H. Geest, beftrafte hem niet alleen over zyne boosheid, maar kondigde hem tevens aan, dat hy blind zyn, en de Zon voor eenigen tyd niet zien zoude. En van ftouden aan, zegt Lukas , viel op hem donkerheid en duiftemisfe; ende rondom gaande, zocht hy, die hem met de hand mogten leiden. Door dit geval werd de Stadhouder tot het geloof bewogen, verflagen zynde over de leere des Hee; en Hand. XIII. 7-12" Dit verhaal getuigt weder van de wonder kracht, die de prediking van 't Euangelie verzclde, zonder dat men er eenige uitvlugten tegen maken kan; en Tindal heeft met zyne aanmerking, dat Paulus hier te driftig en niet zachtmoedig genoeg zou gehandeld hebben, alleen zyne verlegenheid geopenbaard, gelyk wy getoond hebben IV. Deel. Bladz. 139. Het is waar, dat Lukas den Stadhouder van Cyprus noemt oo/tutcitov proconfulem, daar echter volgends Strabo, dit Eiland onder die Wingewesten van het Roomfche Ryk behoorde , welke door eenen Proprato'r beftierd werden. Maar het is reeds opgemerkt, dat in de daad "Stadhouders naa Cyprus gezonden werden met de waardigheid van Proconful, als ook dat Keizer Augustus dit Eiland aan het Volk van Rome heeft afgeftaan, als zyne verdeediging niet langer nodig hebbende (f), nu werden zulke Wingewesten, die aan het Volk werden overgelaatcn, (*) Libr. XIV. Geogr. pag. 782. (f) D10 Cassius Libr. L1V. Hist. Rom. pag. 503.  126 De Wonderwerken der beftierd door Proconfules (*); Dat verders deeze Sergius Paulus een gering man van laage at komst zal moeten geweest zyn, beweert de Keizer Juliaan (\) , om zyne tegenwerping goed te maken , dat niet dan gemeene lieden het Christendom m het begin zouden omhelsd hebben ; maar zyn bewys is niet voldoenend, hetwelk hy daar uit afleid, omdat geen gelyktydig Gefchiedfcbryver gewag van hem maakt; Even als of men kon verwachten, dat men van alle Stadhouders der byzondere Provinciën van t Romemfche Ryk, berichten zou vinden. Te Lystren, eene ftad van Lykaöniën , genas Paulus eenen man, die onmagtig was aan de voeten , kreupel zynde van zyns moeders lyf die nooit had gewandeld, Hand.XIV. 8. volg — Ueeze Tegenwerping rust op valiche gronden; want, om niet te zeggen, dat de eisch ongerymd is, die hier een gerechtelyk getuigenis vordert, het welk met de natuur der zaak ftryd, wy hebben niet alleen Johannes als eenen ooggetuigen , maar ook Mattheus, als die ook zelf een Apostel van Jesus was, en dus een aanfchouwer van Tesus daaden Matth. IX. 9-13- X. 3-_ Ln wat Markus betreft, volgends het getuigenis der oude Kerkvaders, heeft hy zyn Euangelie opgefteld uit de berichten , en onder het opzicht van Petrus, het welk daar uit bevestigd word, dat in zyn Euangelie, in zaaken, die Petrus betreffen, byzonderheden voorkomen, die men elders vergeefsch zoekt. Lukas, een Reisgenoot van Paulus, fchoon even als Markus, geen Apostel, getuigt in de Inleiding van zyn Euangelie , dat hy met alle naauwkeurigheid de berichten van hun heeft ingezameld en gebruikt, die van het begin af ooggetuigen waren; Het is zo, dat byzonder by -Lukas veele dingen nopends de geboorte, kindsheid en het byzonder leven van Jesus voorkomen. omtrent welke men zou kunnen vragen, van waar hy dezelve hebben kon ? Doch, reeds lang is dooide Geleerden opgemerkt, dat hy niet te yer- geeh'ch (*) Geloofsbelydcnis pag. 63. 69. (f) AU. pag. 215.  158 De Bybel-geschiedenjssen geefsch één en andermaal aanteekent, dat Maria, de Moeder van Jesus, deeze dingen in haar harte bewaarde , waar uit men afleid dat deeze berichten van haar afkomftig, en aan de Christenen medegedeeld zyn. Niets is er derhalven, dat ons zou kunnen doen twyfelen of de Schryvers van het N. Test. hunne berichten met zekerheid hebben kunnen weten? En de Apostelen, die in hunne Brieven deeze gebeurte nisfen onderftellen en bevestigen, waren ook ooggetuigen. §. ii. Men befchuldigt de Apostelen van onoprechtheid in hunne verhaalen.. Men durft in het befchuldigen nog verder gaan, terwyl men de oprechtheid der Schryvers van het N. Test. in twyfel trekt. Men valt ten dien einde laag op de gebreken der Apostelen, die men nogthans niet zou kennen, indien zyniet zo oprecht geweest waren , en die zelve verhaald hadden. Dus haalt men van Petrus aan, dat hy met eedzweeren geloochend heeft een navolger van Jesus te zyn; dat hy, benevens Barnabas, zich aan laage geveinsdheid fchuldig heeft gemaakt, dat Paulus met Barnabas om eene geringe zaak in den hevigften twist gekomen is. Zal men , vraagt Tindal (*), aan perzoonen, die zelfs tot leugen en geveinsdheid hebben kunnen overflaan , geloof kunnen geven ? Vervolgends heeft men tegengeworpen, dat de Apostelen, vrienden en aanhangers van Jesus, hunne gefchiedverhaalen zo hebben ingericht, als meest voordeelig kon zyn aan de belangen der Leere, die zy predikten, om die by het (*) Christend. zo oud ah enz. Cap. 13. pag. 420. pp^?^  verdeedigd. Hoofdft, XXIII. 159 Joodfche Volk fmaaklyk' te maaken (*). Te meer, omdat de Apostelen toch aardfche eer en grootheid in het oog hadden; Daarom waren 2y Jesus gevolgd, om in zyn Koningryk, van hetwelk zy aardfche denkbeelden hadden, eer-ambten en waardigheden te bekleden, en toen zy nu door den dood van Jesus in dit oogmerk te leur gefteld werden , kwamen zy op de gedachten, om een Geestelyk Ryk te prediken, naar welk ontwerp zy hunne gefchiedverhaalen hebben verdraaid '(j). Wy weten, zegt een ander (§), dat de Christenen niet vreemd geweest zyn van zogenoemde Godvruchtige bedriegeryën, en dus zullen zy geene zwarigheid gemaakt hebben, om valfche Berichten van Jesus te verfpreiden, met welker bekendmaking men ook niet veel fpoed gemaakt heeft, maar die men eerst heel laat -in de Wereld heeft gebracht , toen niemand ze kon tegenfpreken. ,, Jesus, zegt zeker Schryver van onzen tyd (**), Jesus, een mensch en eenvoudig Pre-* ,, diker, werd hervormd in eenen halvcn God, „ en wanneer men goedvond zyne gefchiedenis ,, te befchry ven, werden alle Volks-praatjes, die „ die er omtrent hem omgingen, geheiligd; „ maar men vond eerst laat goed, deeze ge„ fchiedenisfen te befchryven. Een God moet „ Won- (*) Damm vom histor. glaaben. Part. II. §.12. pag. 7. (t) Vom zweck. Jefu pag. 284. (§) Colleclion des Lettres fur les Miracles écrites de Gelieve pag. 37. Th. CmjBE Post ham. IVorks Vol. II. p. 220. 221. Recherches fur f origine du Despotisme Oriënt. Secï.j. pag. 130. .131. (**) Lettres d'un jeune Philofophe a un jeune Theologien, achter la certitude des preuves du Mahometism'e Part. II. pag. S?,7- ■  i6o De Bybel-geschiedenissen „ Wonderwerken doen; men fchreef ze dan aan „ hem toe. Men doorbladerde de oude Boeken, „ en zyne geboorte, leven, dood, werden zo j, goed of kwaad het gefchieden kon, gebouwd „ op duistere plaatzen van het O. Test., her. „ welk, gevoegd by de ongelukkige tyden , „ zeer veele eenvoudige lieden moest misleiden, „ voornamelyk onder vreemdelingen. Wanneer „ bekwaame en ondernemende lieden zich daar „ onder mengen, krygt zulk een aanhang vas„ tigheid. Men behoeft zelfs niet op te klim„ men tot de Eeuw der Kerkhervorming, om ,, er voorbeelden van te vinden. Paulus was „ juist de man, die hier nodig was, Paulus, „ opgevoed in de Schoolfche fpitsvinnigheden, Paulus, gedreven door een hevig en dweep- „ achtig geitel." Wanneer wy dit alles overwegen, vind men terftond, dat het ftellingen zyn, die gewaagd worden zonder eenig beW5's, maar ook tegen alle waarfchynlykheid aan. Treden wy in een byzonder onderzoek deezer Tegenwerpingen, wy zullen de nietigheid van elke afzonderlyk te klaarer ontdekken. De Apostelen hebben hunne misflagen gehad, Petrus was zynen Meester ontrouw , Hy veinsde om der Jooden wille, Paulus en Barnabas kregen verfchil. Maar in welke omftandigheden bevond zich Petrus , toen hy tot die verloochening verviel? Wanneer was het, en in welke opzichten , toen hy om der Jooden wille veinsde? Indien men veinzen wil noemen, hec geen Petrus meende , dat de voorzigtigheid hem aanraadde ? De twist tusfchen Paulus en Barnabas, raakte geenszins de leere of eenige waarheid. Niemand onzer zal 'ontkennen, dat de Apostelen menfchen waren, en hunnezwak- he-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXlII. IÓ*I heden hadden , maar wat doet dit tot hunne geloof baarheid? Zy doen de fterkfte betuigingen, dat zy oprecht en naar waarheid handelen in het fchryven en prediken van de leere van Jesus, die met zyne gefchiedenisfen zo naauw verbonden is. Die gefchiedenisfen dragen bet echte kenmerk der waarheid in derzelver eenvoudig opftel, en van oprechtheid, daar de gebreken van vrienden niet verzwegen , de ondeugden van vyanden niet vergroot worden (*). Nergens vind men een fpoor van een doelwit, om de gefchiedenisfen te verdraaien naar den fmaak des Joodfchen Volks. De Schryvers van 't N.Test. doen hun best, om met overtuigende redenen den Jooden te bewyzen, dat Jesus is de Christus, maar Hellen te gelyk der Jooden ongeloof en hardigheid van hart, in het waare licht. Is dat zich fchikken naar den fmaak van dat Volk? — Het geen detragmentSchryver'zegt van het ontwerp der Apostelen, is voorheen beantwoord , en de nietigheid van zvne onderftelling aangetoond. -— Dat deeze gefchiedenisfen een werk van bedrog van laater tyden zouden zyn, is volftrekt ftrydig met derzelver gefteldheid. En men kan geen blyk aanvoeren, dat zy eerst in laatere tyden zouden opgefteld en verdicht wezen, ■ Wat aanbelangt het voorwendzel, dat wy in de laatfte b plaat- <■*■) De Heer Prof. P. Hofstede heeft dit in het byzonder geval van Petrus en Judas opgemerkt: Alle de Euangebsten verhaalen den val van Petrus, en alleen Mattheus het vreeslyk uiteinde van den verrader Judas ; en zulks nog zonder hem te bezwaaren: in een afzonderlyk ftukje, onner den Titel: De waarheid en Godiykheid der Eudugelijcne Verhaalen , opgemaakt uit vergelyking van den ral van Petrus en den d>od van Judas enz. 1784. VL Deel L  iö2 De Bybel-geschiedenissen plaatze opgaven, hetzelve kan geen fteek houden. De leere van Jesus wonderen, dood en opftanding, is door de Apostelen het eerst gepredikt te Jerufalem, tot de Jooden, en dus op die plaats, daar dezelve was voorgevallen, genoegzaam op den zelfden tyd; Deeze prediking hebben zy voor de Overheden van het Joodfche Volk ftaande gehouden, en met Wonderen beveiligd, zich niet eer tot vreemdelingen, tot de Heidenen, wendende, dan nadat de Joden zich eerst des eeuwigen levens onwaardig hadden gemaakt. Dat nu Paulus zeer veel heeft toegebracht tot uitbreiding en voortplanting van het Christendom , is wel zeker, maar dat Paulus noch een Bedrieger , noch een Dweepetf geweest is, hebben wy in het voorgaande reeds bewezen. De oprechtheid der Schryvers van het N. Test, is dan onbetwistbaar, en blykt te meer, omdat zy geen voordeden met hun bedrog hebben kunnen beöogen, gelyk ook niemand der eerfte Verkondigers van het Euangelie, ooit van zyn getuigenis is afgegaan, maar zy allen daarby ftandvastig volhard, en het zelfs met hun bloed verzegeld hebben; En wanneer iemand op een gegeven getuigenis van eene gebeurde zaak, die hy zegt met oogen gezien te hebben, fterft, verdient zeker zyn getuigenis het geloof van oprechtheid. En dus was het geval der Apostelen. §. 12.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIII. 163 §• 12. De Berichten van het N. Ten. worden niet beves' tigd door uitheemfche Schryvers. Nadat men te vergeefsch de oprechtheid der Euiingelic-benchtcn , en derzélver waarheid , door tegenwerpingen, uk derzélver inhoud en gefteldheid ontleend, heeft aangetast,komt men zo ver, dat men zegt: Deeze Schryvers zyn de eenden,die van deeze gebeurtenisfen getuigen; Duizenden van Jooden zyn ongelovig gebleven, en hebben wederfproken ; Men vind by uitheemfche Schryvers berichten, nadeelig voor het Christendom (*) , en wy zouden zelfs opzettelyke Wederleggingen (f) van het zelve hebben, indien de Christenen geene zorge gedragen hadden, om ze uit den weg te ruimen f§); En, voegt men er by , het moet ieder bevreemden, dat andere Gefchied fchryvers van deeze wonderbaare gebeurtenisfen geheel gezwegen hebben, hoe zeer zy daar toe ook aanleiding hadden (••>. — Wy hebben reeds meer dan (*) Recherches fur tyJgine du Despotisme OrieniaL Sccl. 7. pag. 76. „ Neanmoins les llisto;ien.< profanes, qtu nous restent, & qtiètatos ccrits des rhiloibphes de ce „ tèfas; peuvent beaucoup ftrCSÏ a jatter que.ques rayons fur ces tems, par des anecdotes déwchées, mms tres ïm„ portantes. Tacite, Suétone, Porphyre, Lucien dans Ion „ Philopater peuvent être d'uri grand fecours." (f) De Schryver van het Euangile du jour pag. 110. durft fchryven. „ Nous avons des livres Hebreux & Grecs pour „ & contre Jefus, qui font d'ime égale amiquitéV' En tot de laaifie bréngt hy het laster&hrift Toledos jfe/ciu, her vvclK muil weet, dat een uitbroedzel is van laatere Jooden. ($) T:i. Woolston Disc. V.'on the Miracles pag. 5. (**) Di8. Phikf. Portctif Art. Christianisme ewz. L 2  164 De Bybel-geschiedenissen dan ééns gelegenheid gehad, om op deeze Tegenwerpingen, elke in't byzonder, te antwoorden. Dus hebben wyB. V. reden gegeven van het ongeloof der Jooden. IV. Deel. Bladz. 335. 336. Wy hebben ook by fommige byzondere gevallen gefproken van het ftilzwygen der ongewyde Schryvers, B. V. van den Kindermoord te Bethlehem V.Deel. Bladz. 254. volgg. Hetgeen men voorwend van Gefchriftcn, gericht tegen de gefchied-verhaalen des N. Test/ het is zeker, dat het eene volftrekte onwaarheid is, wanneer men fchryft, dat wy Boeken tegen Jesus zouden hebben van gelyke oudheid , als die voor Hem zyn. Het is waar, dat na verloop van tyd, fommige Heidenfche Schryvers opzettelyk het Christendom hebben aangetast, gelyk een Porphyrius , Celsus, Julianus; (van Luciauusden Spotter behoeven wy niet te fpreken ;) en nogthans hebben deeze Schryvers niet alles beftaan te loochenen , wat van Jesus, en de wonderen door Hem bedreven, verhaald is. Zy hebben dezelve alleen aan eene andere oorzaak willen toekennen , gelyk wy gezien hebben, toen wy over de Wonderwerken handelden. Hunne fchriften, wy erkennen het, zyn niet meer voor handen , dan voor zo verre uit dezelve gedeeltens bewaard zyn gebleven in de fchriften der Christenen, die hen wederlegd hebben; Wy willen ook den yver niet goedkeuren, die deeze. en foortgelyke fchriften ten vuure heeft gedoemd; Doch, behalven dat dit eerst gefchied is onder de regeering van Keizer Theodosius den Grooten, wanneer deeze fchriften reeds te vergeefsch het Christendom beftreden hadden, en op het zelve niets hadden gewonnen, zo is nog by Justinus den Martelaar het voornaamfte van  verdeedigd. Hoofdft. XXIII. 1^5 van de Tegenwerpingen der Jooden van dien tyd, in zyn gefprek met den Jood Tryphon, en by Origenes het voornaamfte der Tegenwerpingen van Celsus, gelyk by Cyrillus die van Julianus , en wel lettcrlyk , bewaard gebleven. Dus hebben dan Christen-Schryvers zelve ons het wezenlykfte van de grieven, zo van Jooden als Heidenen, tegen het Christendom, medegedeeld. — En hoedanig zyn deeze legenwerpingen? Zeker, van zeer weinig aanbelang, en met welke de Ongeloovigen van onzen tyd , zelve het Christendom niet zouden willen beftryden. NATHANAëL Lardner heeft in twee afzonderlyke Werken, zich er opzettelyk op toegelegd, om alle de getuigenisfen der uitheemfche Schryvers te berde te brengen, aangaande de zaaken van Jesus en den Christen-Godsdienst, hy heeft dezelve naauwkeurig onderzocht en behandeld, er hetblykt,dat de hoofdberichten door hun bevestigd worden. Kortelyk zullen wy het een en ander melden. In het V.Deel. Bladz. 250. hebben wy gewag gemaakt van de algemeene verwachting, dat er een doorluchtig perzoon zoude gebooren worden, en uit het Oosten voortkomen ; van welk algemeen gerucht niet alleen Iosefus, maar ook Suetonius , Taciïus en anderen, verhaal doen (*); Zulk een algemeen gerucht en verwachting moest eenen zekeren grond hebben , dien vinden wy, zodra wy de gefchiedenis van Jesus toelaten. In deeze gefchiedenis hebben wy den fleutel, om den oorlDrong van het zelve te verklaaren, gelyk ook r & van (*•) Misfchien kan men tiaar toe ook brengen Cicf.ro Lib. Il.de Dhinat. Cap.fr ™ tle IV' Eclo8« van YlRSlUUS. L 3  166" De Bybel-geschtedenissen van het gantfche doel van Gods handelwyze met het Joodfche Volk. Zonder deeze gefchiedenis van Jesus, biyft dit alles een onöploslyk raadzei. In den Joodfchen talmud en andere Joodfche fchriften, word niet alleen van Jesus gewaagd , maar zelfs onder zulke omftandigheden, dat de waarheid, niettegenffaande men duidelyk ontwaar word, dat de Jooden uit haat tegen het Christendom, zich toegelegd hebben, om die te verdonkeren en te verdraaien, nogthans hier en daar zich duidelyk openbaart (*_). Onder de Joodfche Schryvers van dien tyd, welke gezag hebben, en aanmerking verdienen, zyn zekei lyk Philo en Josefus de voornaamfte. Nu heeft Philo in zyne fchriften wel van Jesus, noch van de Christenen eenig woord gewaagd, maar zyn dan zyne fchriften van dien aart, dat men ligtelyk een bericht van het Christendom daar in verwachten kan? Zy zyn genoegzaam allen leerftellige en geene gefchiedkundige fchriften, en indien het bericht van Photius (f) waar is,, dat Philo voor het Christendom geneigdheid zou gehad hebben, en alleenlyk wegens zeker byzonder ongenoegen, te rug gekeerd zou zyn, dan kan men nog des te eer reden geven van zyn ftiizwygen nopends de Christenen. . Josefus de Gefchied-fcbryver, heeft meer dan ééne plaats, die hier toe behoort: Vooreerst, meld hy (§) van Johannes den Dooper, dien hy eenen oprechten man noemt, en wiens dood, hy zegt, dat door de Jooden befchouwd werd , als onrechtvaardig, en daarom ook als de reden van de (*) LiLièNTHAL XVI. Deel. Bladz. 52. fqq. (f) Bibliotk. Cod 105. (§; Ar.tiq. XV1II. 5. 4.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIII. Ï$T de daar op gevolgde nederlaag van het Leger van den Koning of Viervorst Herodes. Dit getuigenis bevestigt het verhaal der Euangelisten betreffende Johannes. Het is zo, dat Uav. Blondellus (*; dit getuigenis en deszelfs echtheid in twyfel trekt, doch zonder eenige reden. Een laater Vrygeest (f) heeft we ingebragt, dat het verhaal van Josefus verfchilt van dat der Euangelisten, maar hy heeft, of de plaats zelve niet ingezien, of de Wereld opzettelyk willen misleiden. De byzonderheid, welke Josefus heeft, dat Johannes in de Vesting Macherus gevangen gehouden en gedood is, zynde eene Frontier-plaats tegen dé Arabieren, heldert zelfs de gefchiedenis der Euangelisten op: Nu weet men, van waar die Soldaaten by Johannes komen, welken hy hunnen pligt voorhoud Luk. III 14. en die Krygsbevelhebbers, van welke gewaagd word Mark. VI. ai. Te weten, de laak gebeurde by gelegenheid var, den .Krvgstogt van Herodes tegen den Arabuchen Koning Aretas. Aan den anderen kant geven de Euangelisten veel bepaalder en naauwkeunger de waare oorzaak en gelegenheid van den dood van deezen Boetprediker op, dan Josefus , die alleen by het algemeene blyft; zodat in deeze grbeurtems niet alleen de lof van gelaohvaardigheid, maar ook van naauwkeungheic1 aan de Eu:ingelisten, boven Josefus toekomt 19 recht oordeelt de Ridder Michacus over dit ver- (*■) De SyhtU. I- Cap. 7- pag. ni. Cf) In het Traóhv.u Dieu & les Hommes ui Tom. 7. vau Üet Euangih du Jour Cap. z. pag. lof. (§; Vergelyk MltHACU» Mud, m hei A. T.esU i. Deel. Bladz, 117. [li. L 4  168 De Bybel-geschiedenissen verhaal; „ Indien wy juist zulk eene üègenftrjL i> digheid tusfchen Griekfche, Latyniche of ,, Duitfche Schryvers vonden, dan konden wy „ geen oogenblik in twyfel ftaan, om aan den „ gelyktydigen, den byzonderen bekenden, den „ vriend van den onthalsden , die daar bene„ vens zo zeer onpartydig en te gelyk uitvoe„ rig is, bovenden laateren, flechts in 't aige„ meen verhaalenden , den voorrang te ge„ ven." — Dezelfde Josefus heeft insgelyks (*) een getuigenis van Jakobus , den kleinen bygenaamd, den broeder des Heeren Gal. h 19. Hy verhaalt , dat de Hoogenpriester Ananus de jongere, den broeder van dien Jesus, welke Christus genoemd word, met naame Jakobus, benevens eenige anderen, als overtreders der Wet deed aanklagen, en ter fleeniging overgeven; En hy voegt er te gelyk by, dat die genen in de ftad, die beter dachten, en naauwkeuriger opvolgers der Wet waren , dit kwalyk genomen, en er aan den Koning Agrippa klagtig over zyn gevallen ; gelyk dan ook deeze Vorst Ananus , na drie maanden het Hoogenpriester-ambt bekleed te hebben , heeft afgezet. Daar zyn wel Oordeelkundigen , die deeze plaats van Josefus voor onecht willen houden (f), doch zonder redenen. Clericus heeft twee redenen bygebragt, doch die beide onvoldoende zyn; De eerfte is, dat Hegesippus, aangehaald door Eusebius (§;, geheel andere omftandigheden van zvnen dood meld en opgeeft, dan Josefus, doch, welke kracht (*) Antiquit. Lib. XX. Cap. 9. §. j. (t; Onder anderen Ci.tiiicus Art. Crit. Part. III. Sc&. I Gij9, 14. W liht' Ecclef- Libr. II. Cap. 23. pag. 50. Ed. v41.ES,  verdeedigd. Hoofdft. XXIII. 169 kracht in deeze reden gelegen is, doorzie ik niet. Het verhaal van Josefus is eenvoudig en natuurlyk, de omftandigheden by Hegesippus vallen in het beuzelachtige, en waarom zouden wy dan niet geloven, dat Josefus waarlyk dit bericht zou hebben gefchreven ? De tweede reden van Clericus is , dat de dood van eenen Christen-Bisfchop,aan Josefus naauwlyks zo gewigtigheeft kunnen toefchynen , om daar van gewag te maaken. Dan, men heeft flechts op te merken, dat Jakobus wegens zyne rechtvaardigheid en Godvruchtigheid, zeer gezien was by alle de Jooden in het gemeen; dat de Christenen uit de Jooden, ten deezen tyde de plegtigheden deiWet nog yverig waarnamen Handel. XX. 21. Ook was Ananus de Hoogenpriester van den Sadduceefchen aanhang, wiens gedrag derhalven door Josefus, een' Farizeër,kon gemeld worden met afkeuring, ja hier moest gemeld worden, omdat hy juist om die reden van zyn Hooge- priesterfchap! wierd afgezet. Eindelyk, wy lezen in de fchriften van Josefus (*) een getuigenis aangaande Jesus , over het welk, en deszelfs echtheid veel gefchreven is, veele twyfelingen gemaakt zyn, doch welks onechtheid tot hier toe niet overtuigend heeft kunnen bewezen worden. Het kan hier of daar eenigszins verminkt of veranderd, maar over het geheel genomen , moet het van Josefus af komftig zyn (f), Het lust my, hier de woorden over te nemen van Herder (§); „Waren er ook zelfs vyand- »iy- (*) Antiquit. XyiII. 3. 3. (t) Vergel. LiLiè'.nthal XVI. Deel. Bladz. 68. volgg. Vemema Hist. Ecclef. Tom. III. pag. 104. 105. (%~) Brieven betreffende de Beoefening der Godgeleerdheid II. Deel. Bladz. 220, L S  17© De Bybel-gbschiedenissen lyke getuigenisfen tegen deeze gefchiedenis, „ vooriïl in de eerfte tyden, by eene Natie, „ die daar tegen getuigen kon, en zo veele re- ,, denen had,, om er tegen te getuigen? ,, Ook niet. — Josefus, die toch" de Christenen „ niet behoefde te ontzien, zegt geen woord „ tegen hun, gefield ook, dat hy niets vóór „ hun gezegd heeft. Is zyn ftilzwygen geene „ fpraak genoeg voor hun ? En is het wel waar„ fchynlyk, ja Hechts begrypelyk, dat hy van ,, hun geheel gezwegen heeft? Men noemt zy,, ne plaats van Christus verminkt, ik houde „ ze daar voor; ondertusfchen moet hy toch „ iets van Christus gezegd hebben, en naar het geen hy van Jakobus zege, zeker niets „ nadeeligs. Geheel verdicht kan de plaats on„ mooglyk zyn, anders weet ik niet, waarom „ men niet ook de plaatzen van Johannes den ,, Dooper, Herodes Agrippa enz. kon weg„ doen, alleen, omdat zy het N. Test, bekrach,, tigen , hoewel alle de tot hier toe geziene ,, Codices, deeze zo wel als geene hebben." Wat nu verders belangc de overige getuigenisfen , die men by uitheemfche Schryvers vind, wy kunnen ons wegens het bellek van dit Werk, niet inlaaten in een onderzoek van elke derzeive in 't byzonder; Zeker is het, dat er een oordeel des onderfcheids omtrent dezelve behoedzaam-gebruikt moet worden, alzo men deeze getuigenis fen gevoeglyk kan verdeelen (*) in yerfitrde en onechte, gelyk, wanneer de oude Kerkvaders zich op de Godfpraaken der zogenaamde Sibyllen beroepen; Daar zyn ook onbe- wys- (*) Mén leze hier eene Verhandeling geplaatst in hel 41gem. Qefeujchool Mengel». II, Deel, Bladz. 3J>5- vul»ö-  verdeedigd. Hoofdft. XXIII. 171 wysbaare getuigenisfen , zo als het verhaal van Eüsebius, wegens Dionysius den Areöpagiter, dat hy onder Keizer Tiberius zou hebben uitgeroepen : Of de God der Natuur lyd, of het gebouw der Wereld word gefloopt. Men heeft ten derden getuigenisfen, die betwist worden, maar er zyn eindelyk ookzulken , die onloochenbaar zyn ; en wel van de voornaamfte zaaken, die in het N. Test. vervat zyn. Dat er een Jesus geweest is, dien wy Christenen als den Verlosfer der Wereld verëeren, hebben noch Jooden noch Heidenen, ontkend of geloochend. De Joodfche Talmud gewaagt meermaals van Hem, en getuigt, dat Hy een Zoon van Maria was , te Bethlehem gebooren, dat Hy wonderen heeft gedaan, dat Hy onder anderen twee Leerlingen heeft gehad , Mattheus en Jakobus genaamd, en dat Hy op het Paafchen is opgehangen. Zy ontkennen wel , dat Hy de Zoon van Maria zonder vader zou geweest zyn, zy fchryven zyne wonderen aan de Toverkunst toe, die Hy in Egypte zou geleerd hebben; Doch, elk ziet ligtelyk, dat zy zulks hebben moeten verzinnen, om hun ongeloof te verfchoonen, terwyl intusfchen de gebeurtenisfen by hun erkend worden. —Celsus en Porfyrius, beide Heidenfche Wysgeeren, beide opcnbaare Beftryders van het Christendom in de tweede en derde Eeuw, hebben insgelyks het beftaan van Jesus , zyne wonderen en dood niet durven ontkennen , fchoon zy voor zyne wonderen andere oorzaaken opzochten; Keizer Juli aan tracht wel de wonderen van den Zaligmaker te verkleinen, als van geen groot aanbelang, wanneer hy vraagt, of het iets groots is, dat men lammen en blinden herftelt, dat men zuiken, die met booze geesten  172 De Bybel-geschiedenissen ten bezet zyn, helpt in de vlekken Bethfaïda of Betkaniën ? Doch hy ontkent ze niet. Tacitus (*_) fchryfc, dat de ftichter van den naam Christenen, zekere Christus was, die- onder het gebied van Tiberius, door den Landvoogd Pojsftius Pilatus is ter dood gebragt. Omtrent de opftanding van Jesus , verwyt Justinus de Martelaar den Jood Trypiion als eene bekende waarheid, in het aangezicht, dat de Joden alomme Zendelingen hadden afgevaardigd naa alle Landen, om de Apostelen, als zy daar kwamen en predikten , tegen te ftaan , en voor te geven, dat zyne Leerlingen hem des nachts gefto- len hadden. Ten aanzien van de Leere en Zedekundevan het Christendom, hebben wy een voortreflyk getuigenis van den jongen Plinius (f), Deeze was Landvoogd van Bithyniën in klein-Afië, onder Keizer Trajanus, en verhaalt in eenen Brief aan dien Vorst, wat hy na een allerfcherpst onderzoek, zelfs door pynigingen, ten opzichte der Christenen ontdekt had : Hy had geen kwaad van hun gevonden, dan dat zy op een' gezetten dag by den anderen vergaderden, om hunnen Godsdienst te verrichten, en dat zy dan ter eere van Christus, als eenen God , lofzangen zongen; zich verder onder eede plegtig verbindende, niet om fchelmftukken te plegen, maar om niet te fteelen , te rooven, overfpel te doen, geene onwaarheden te fpreken enz. De plaatzen, die men uit Lucianus aanhaalt, en byzonder uit zyne famenfpraak Philopatris genoemd, ga ik ftilzwygend voorby, om, dat de echte Lucianus bekend is als een Spotter, ■ (*) Am. XV. Cap. 44. CD Lib. X. Epift. 97-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIII. 173 ter, en omdat deeze famenfpraak niet van hem, maar van eenen anderen is, en van laater tyd (*). ■— Het aangehaalde zai genoeg zyn , om te doen zien, dat zelfs by ongewyde Schryvers zodaanigc dingen voorkomen, welke of meer rechtftreeks, of zydelings, de gefchiedenis des N. Test. bevestigen kunnen. i 13. Bifv.it der algemeene Tegenwerpingen tegen de gefchiedenisfen des N. Test. Dat Joh. Craig heeft willen beweeren, dat de geloofwaardigheid en waarfchynlykheid van den Christen-Godsdienst na verloop van eenigen tyd, en wel, naar zyne uitrekening in het jaar 3150 na Christus geboorte, geheel een einde zal nemen, hebben wy gezien I. Deel. Bladz. 65. Dit heeft Tindal (f) willen gebruiken tot eene tegenwerping tegen de fchriften des N. Test., welker geloofwaardigheid insgelyks naar even-' redigheid zou moeten afnemen. Bolingbroke (§) ftemt dit toe, en voegt er by, dat geen Godgeleerde zich zo belagchlyk zal maken, om dit te ontkennen. Behalven het geen wy ter aangehaalde plaatze gezegd hebben, voegen wy er dit by, dat deeze Tegenwerping de geloofwaardigheid en waarfchynlykheid der gefchiedenisfen, en van derzélver bcfcheiden verwart met (*) Vergelyk P. Hofstede Byzonderh. der H. S. III. Deel. Bladz. 429. Biblioth. /lag. Clasf. III. Fase. 13. pag. 565. Venema Hist. Ecclef. Tem. lil. pag. 408? (f) Ckristend. :o oud als enz. Cap. 12. pag. 314. Posthum. PForks Vol. IF. pag. 269. 270.  174 De Byeel-geschiedenissen met den indruk en aandoening, welke eenige gebeurtenis op de menfchen maakt. Omtrent het laatfte zal niemand ontkennen, of eene gebeurtenis, die wy met oogen aanfchouwd en zelve beleefd hebben, zal grooter indruk op ons gemoed maken, dan eene, die veele Eeuwen voor onzen tyd gefchied is. Maar met dit alles blyft de zekerheid, dat de zaak gebeurd is, dezelfde, indien wy goede en geloofwaardige getuigenis, fen voor ons hebben. Daarenboven is het Christendom van die natuur, dat alle menfchen het hoogfte belang er by hebben. Het is zo, wanneer de Zoon des Menfchen zal komen, zal Hy geen geloof vinden op aarde Luk. XVIII. 8. Doch, dit zal de fchuld niet zyn van de klaarblyklykheid der waarheid van de Openbaring, maar van de zorgeloosheid, in welke de menfchen vervallen zullen. Eindelyk zegt men, dat de berichten van het N. Test. niet behoorlyk gefchikt zyn; Veele dingen zyn uitgelaaten, die men geerne wilde weten, anderen ter loops, en als in 't voorbygaan aangeroerd, en daar door duister en on verftaan baar, anderen van minder gewigt, zeer-breedvoerig uitgehaald. Van Jesus kindsheid en byzonder leven b. v. word niets gevonden (*). De Handelingen der Apostelen verdienen deezen naam naauwlyks; Uitgezonderd fommige Leerredenen en lotgevallen van Petrus, en inzonderheid van Paulus, vind men. daar in bykans niets van de daaden en lotgevallen der overige Apostelen. Ja, de gefchiedenis van Paulus is daar in zelfs niet verder gebragt dan tot zyne eerfte gevangenis te Rome, waar mede Lukas zyn werk eindigt. 1 Dés- (*) Damm vom hisior. glauben. U. Deel. §. 8.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIII. I75 Deeze Tegenwerping is in de daad zeer onredelyk: Wanneer men over de meer of minder volkomenheid van een Werk wil oordeelen, moet men toch het oogmerk van den Opfteller in het oog houden, en onderzoeken, of daar aan naar behooren voldaan word. Het oogmerk der Euangelie-gefchiedenisfen nu is, gelyk Johannes van zyn Euangelie fchryft Joh. XX. 31. Deeze zyn gefchreven, opdat gy gelooft, dat Jefus is de Christus , de Zoon van God , en opdat gy geloovende, het eeuwig leven hebt in zynen naam. Nu oordeele men, of niet ai wat de Euangelisten van Jesus hebben opgeteekend , aan dit groot oogmerk voldoet ? En of niet het geen zy van zyne daaden, leere, dooden opftanding verhaalen, ons tot dit geloof moet bewegen, indien wy wys, indien wy redelyk handelen ? Zy zwygen, het is waar, van zyne kindfche jaaren, en de be- • zigheden van zyn byzonder en ambteloos leven, één of twee gevallen uitgezonderd; Maar toen openbaarde Hy zich nog niet als den Heiland der Wereld; Daar was aan Hem toen niets buitengewoons ; Hy leefde in eene heilige maar ftille onfchuld, tot dat de tyd daar was, dat Hy zich aan de Wereld openbaarde. W7aartoe zouden wy dan berichten moeten hebben van dit gedeelte van zynen levens-loop (*3? Is dan de Bybel gefchreven, om onze nieuwsgierigheid te voldoen, öf liever, om ons het geen onze zaligheid van naby raakt, te leeren? —- Op dezelfde wyze is het gelegen met de Handelingen der Apostelen, mids men in het oog houde, dat dee- (*) Vergelyk Nieuwland LeP.iun. Ahviorab, I. Deel. ffladz. 503.  176 De Bybel-geschiedenissen enz. deeze Titel niet van Lukas zeiven, maar van kater tyd is. Indien nu het oogmerk van Lukas was, om een klaar en beknopt bericht te geven van de grondvesting der Kerk van Jesus na zyne Hemelvaart, van derzélver oprichting engefteldheid in de Moeder-gemeente te Jerufalem , van derzélver uitbreiding en voortplanting onder de Heidenen , zeker dan kon hy op geene beknopter en gefchikter wyze aan het zelve voldoen, dan in dit Boek gefchied. Dat hy byzonder veel van Paulus verhaalt, is duide]yk vooreerst, omdat deeze Apostel inzonderheid beftemdwas, om het Euangelie onder de Heidenen te prediken, maar ook vervolgends, omdat Lukas voor een groot gedeelte een Reisgenoot van Paulus is geweest, en dus als ooggetuigen van zyne zaaken fpreken kon. HET  HET VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Geschiedenissen des O. Test. in het byzonder verdeedigd. §. i. Overgang tot dit Hoofdftuk, en Tegenwerpingen tegen de gefchiedenis der Wereld. Dus in het algemeen de geloofwaardigheid van de gefchiedenisfen des O. en N. Test. verdeedigd en gehandhaafd hebbende, moeten wy nu tot de byzondere Tegenwerpingen komen, welke aangevoerd worden, om te bewyzen,dat de gefchiedkundige Berichten , die wy in de Bybel-boeken bezitten, gebreken hebben, die niet zouden kunnen toelaaten, dat wy die Boeken voor eene Godlyke Openbaring erkennen. Deeze Tegenwerpingen te beantwoorden ten opzigte van het O. Test. zal den inhoud van dit Hoofdftuk moeten uitmaken, in het welk wy niet zullen herhaalen, het geen ons in het voorgaande van dit Werk reeds is voorgekomen, maar ons alleen bepaalen tot het geen boven dien nog is ingebracht geworden; Het berucht Boek ,laBible enfin expliquée,z&\ hier voornamelyk in aanmerking komen, in het welk alle fpotternyën, befchuldigingen en aanvallen op den Bybel, als in een bepaald beftek byëen verzaVI. Deel. M meld  178 De Geschiedenissen des O. T. meld zyn; Wy zullen met het zelve de orde der Bybel-boeken en gefchiedenisfen volgen -1 Wy beginnen met het verhaal der Wereld fcheppmg. Dat het Eeuwig, Almagtig Wezen de Wereld ééns uit niet helft voo?tg8ebrI h hebben wy betoogd en verdeedigd V Deel Bi 1. enz. Dat in Moses verhaal , aangaande deii oorfprong en fchikking der Wereld, niets ongerymds voorkomt maar dat hetzelve gepast is voor de waardigheid der Godheid, en voor de vatbaarheid_ der menfchen van alle eeuwen en leeftyden is aangewezen III. Deel. Bl. 5. vole? waar mt blykt, hoe ongegrond Bolingbroke (*) fchryft dat men het verhaal van Moses niet zou kunnen lezen, zonder hem als Wysgeer te ver achten, en als Godgeleerden te verfoeien: Ta dat het ongerymd en Godslasterlyk zou zyn, indien men het zelve voor Godlyk wilde keuren. Zal deeze ongerymdbeid misfchien ook bewezen kunnen worden uit de allerëerfte aanmerking, die in la Bible enfin enz. gemaakt word ? De Schryver vertaalt daar de eerfte woorden van Genefis; In het begin fchiep de Goden, en fchryft onder den Tekst: „ De Hebreeuwfche Tekst, „ dat is, de Fenicifche, Syrifche, heeft dit„ drukkelyk: De Goden fchiep, en niet, God rjchiep, Deus creavit, gelyk de Vulgata heeft " Waartoe zulk eene aanteekening dient, kan £nnn? ?Pmaken' om namelykby onkundigen fZ% f u verSchting te brengen, en grootfche gedachten van de Taalkunde van deezen Schryver in te boezemen ! Die echter het Hebreeuwsch niet verftaat, noch den Hebreeuwichen I ekst geraadpleegd heeft. Niets is be- (*) Works m. UI. pag. 231. 283. 308.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. I?9 kender, dan dat D'irSi* by de Hebreen gebruikt word van den éénen waaren God, en dat dus Elohim bara niet beteekent de Goden fchiep, maar God fchiep, gelyk alle oude Overzettingen vertaald hebben. Het is eene geheel andere vraag, of de uitgang van dit woord , in het meervoud ons niet opleid tot, en zynen grond heeft in de meerderheid der Godlyke Perzoonen in het zelfde eeuwig en één Wezen? Doch deeze behoort thans niet tot ons oogmerk. Misfchien zal het ongerymde in dit verhaal der Schepping, daar in gelegen zyn, dat zulk eene fpoedige voortbrenging van alle zaaken, tegen de algemeene orde der natuur zou aanlopen, die God in zyne Werken in het oog houd (*)? Misfchien, omdat Moses fchryft, dat de aarde woest en ledig was, waar uit de Schryver van la Bible enfin enz. befluit, dat de verdichtzelen van den Chaos, of verwarden mengel-klomp en Baaierd, waar uit alles zou gevormd wezen, ook aan Moses behaagd hebben? Dan hèt is in de eerfte plaats niet vreemd, dat God in de eerfte Schepping aller dingen, door het woord der Almagt alles uit niet deed voortkomen ; Bolingbroke erkent zelf elders (t), dat de Wereld enkel en alleen op bevel van God, dat zy worden zoude, geweest is, en niet door eenen moeilyken arbeid ; Ja, God had in één oogenblik alles in zyne orde en geheel voltooid kunnen daarftellen, doch zyne Wysheid vond goed, den tyd van zes dagen aan de Schepping te belleden , opdat de redelyke fchepzelen zouden leeren , zyne werken aandachtig gade te Haan, om (*) Bolingbroke Works Vol. HL pag. 233. Ct) Vol. IV. pag. 111. M 2  i 8o De Geschiedenissen des O. T. om daar uit zyne eeuwige kracht en Godlykheid te verftaan; Ook konden de Israëliten hier uit befluiten , dat God de Heer is van alle de dagen der week,,en bevestigd worden tegen de bygelovigheid der Egyptenaaren, dat over eiken dag eene byzondere Godheid het bewind voerde, als ook over elke maand, en dat de zeven Planeeten de zeven dagen der week regeeren (*). ■ En in de tweede plaats, dewyl Moses duide- hyk Gen. I. i. reeds by de eerfte Schepping Hemel en Aarde onderfcheid, blykt het, dat hy geenen Chaos of eerfte ftof erkent, waar in de hoofdftoffen aller dingen, als in eenen algenieenen mengel-kiomp zouden opgcfjooten geweest zyn (f>, en dus zyn de fpotternyën nopends den Chaos hier onvoegzaam te pasfe gebra»t. — By gelegenheid, dat verders onze Schryver Gene/is befchuldigt, dat de Schepping van het Licht, in dit Boek geplaatst word voor de fchepping deiZon , waar van wy gefproken hebben III. Deel. Bladz. n. zegt hy in 't gemeen van dit verhaal der Schepping, dat het tegen alle Natuurkunde en tegen alle reden ftryd, dat de gewyde Schryver zich gefchikt heeft naar de meeningen van zynen tyd, en de ruwe en grove geesten der Joden, voor welken hy fchreef; Dat Genefis moeilyk is, om te verftaan, en dat de Jooden daarom deszelfs lezing verboden voor den ouderdom van 25 jaaren (§); er tevens byvoegende, dat dit gebod ligt was uit te voeren,in een land, daar de Boeken altyd buitengemeen zeldzaam (*) Vergelyk Hesz Gefchied. der hraëlit. I. Deel. BI. 12. Cf) MiciiAëus op deeze plaats. (§) La Bible enfin enz. pag. 2. Hy had hetzelfde reeds gezegd in le Catechhme d"un honnite hommeN.^. p. 12. enz.  • verdeedigd. Hoofdft. XXIV- 181 zaam waren. Wy hebben reeds aangetoond in het III. Deel, dat de befchuldiging, als ot de Mofaïfche befchryving der Wereld-fchepping met de Natuurkunde en gezonde reden ftreed, nooit kan bewezen worden, en dat Moses zich in dezelve wel naar het denkbeeld en de vatbaarheid der menfchen gefchikt heeft,doch met wysheid, en niet ten koste der waarheid; riet geen hier nu bygevoegd word van het verbod der Joden, om Genefis niet te lezen voor den ouderdom van 25 jaaren, moet met eenige bepaling worden opgevat, opdat men niet misleid worde. Dit verbod is van laatere Jooden , en ftrekt zich alleen uit tot het verhaal der Wereld-fchepping, niet tot het geheele Boek Genefis; Dit verbod is nooit onder de Jooden bekend geweest , toen zy in hun Land een Gemeenebest uitmaakten, en word nog niet algemeen erkend. Het is waar, dat oudtyds de Boeken zeer fchaars waren, maar tevens is het zeker, dat geen Volk onder de Ouden meer algemeen opgewekt werd en yvcrig was, om de Boeken, by hun voor heilig gehouden, te lezen , en te hooren lezen, dan de Jooden, waar uit men van het byvoegzcl van den Heer Voltaire en deszelfs ongegrondheid, oordeelen kan. — Dewyl wy in het zelfde III. Deel. Bladz. 13. van het Uitfipanzel, en de wateren boven het zelve, in onderfcheiding van de wateren op onzen aardbol, gefproken hebben, zullen wy hier kunnen voorbyftappen, het geen deeze Schryver al fpottende op het verhaal van Moses heeft aangeteekend (*). ^ C*) Pag. 3. Hy wil hier wederüm blyken en proeven zyner Taalkunde in \ Hebreeuwsch geven, fchryvende: „ RaM 3 eac/*  182 De Geschiedenissen des O. TV §. 2. Het bericht nopends de Schepping der Menfchen verdeedigd. Het verhaal, dat Moses doet van de fchepping van het eerfte Menfchen-paar, is ook aan veele Tegenwerpingen en befpottingen , maar geheel ten onrechte, blootgefteld. Wy hebben V. Deel. Bladz. 9. er in 't gemeen iets van gezegd ; Hier moeten wy er het een en ander byvoegen : Met Bolingbroke behoeven wy ons niet op te houden, wanneer hy (*) voorwend, dat Moses de Veelgodery voorfpreekt en onderfchraagc Gen. I. 26. als hy God andere Wezens laat te hulpe roepen, om den mensch naar zyn en hun beeld te fcheppen. Trouwens, dat Moses dit niet bedoeld heeft, blykt uit het geen onmiddelyk volgt: God fchiep den mensch naar zyn beeld enz. De Schryver van la Bible enfin expliquée, kan niet ongemerkt laaten voorbygaan , dat de mensch gefchaapen is naar het beeld van God, dit was, zegt hy, het denkbeeld door het geheele Westen verfpreid. Finxit in effigiëm enz. De Oudheid was anthropomorphitisch, zy geloofde, niet dat de menfchen gelyk waren aan de Goden, maar maakte en verbeelde zich de Goden gelyk aan de menfchen; en het Boek Genefis fchikte zich in dit ftuk, gelyk in veele anderen, naar het gemeen gevoelen, om dien- „ cach fignifie Ie folide,.le ferme, Ie firmament.". Maar (lelt dus zyne naaktheid voor den Taalkenner op nieuws bloot; gelyk zo menigmaal, als hy zich in dit gedeelte der wetealchappen wagen durft. C) Vol. III. pag. 300.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 183 dienftig te zyn voor de eenvoudigften. Maar in deeze zelfde woorden fpreekt onze Schryver zich zeiven tegen ; Want indien de Oudheid zich de Goden gelyk verbeelde aan de menfchen, dan voegt zich het Boek Genefis geheel niet naar hun, het welk verzekert, dat de mensch naar Gods beeld gefchaapenis. En wat is toch, bid ik, in deeze uitfpraak, het welk de waardigheid der Godheid beledigen zoude, en niet veel eer gefchikt is, om den mensch zynen verheven oorfprong en waarachtig einde te leeren, dat Hy namelyk zynen Maker zich ten voorbedde ftelle,om deezen in zyne zedelyke deugden en volmaaktheden , zo veel mogelyk, na te volgen. Meer behoeven wy hier van niet te zeggen , noch te verklaaren, waar in het beeld der Godheid in den eerften mensch beftond, wy zullen ook terftond gelegenheid hebben, om nog het één en ander aan te teekenen. Men zie intuslchen in ons II. Deel. Bladz. 304. volgg. betoogd, dat de Bybel niets onbetaamlyks of gerings aan de Godheid toefchryft; Maar - dit kunnen wy niet ongemerkt voorbygaan , dat dezelfde Schryver ^g/adz. 4. Gen. L27. dus vertaalt: „ En hy „ fchiep den mensch naar zyn beeld, en hy „ fchiep hem, man en wyf." DeHebreeuwfche Tekst heeft in het meervoud, Hy fchiep hen, maar onze Schryver vind goed het enkelvoud te gebruiken, om zvne Lezers in een denkbeeld te brengen, als of Moses leerde, dat Adam Man-wyf {Hermafrodiet) gefchapen was, hetwelk hy iii andere fchriften ook had geopperd (*); Welk eene oprechtheid! —Even groote oprechtheid is er in die aanteekening van hem, dat hier de Man (*) Zie de joodfche Brieven W. Deel. Bladz. 40. fqq. M 4  184 De Geschiedenissen des O.T. Man en vrouw gefchaapen zyn, terwyl nogthans, wanneer al het werk der Schepping geëindigd was, God nog ééns den mensch fchiep, en hem eene rib ontnam , om er eene vrouw van te maaken (*). Doch hier van hebben wy gehandeld IV. Deel Bladz. 267. Op gelyke wyze kan uit het geen wy in het I. Deel. Bl. 124 en 125. gezegd hebben van het onderfcheid der Hebreeuwfche woorden , en nt£?y beantwoord worden de fchimpende aanteekening van den Bybel-beftryder op de fpreekwyze Gen. 11. 3- het werk, het welk God gefchaapen had, om te volmaken. Met de gemeene Latynfche Overzetting, vertaalt hy Gen. II. 6. Maar eene fontein ging uit de aarde op, en befproeide de ganf fche oppervlakte des aardbodems, en plaatst er dan een aanmerking onder (f), welke den Tekst belagchelyk zal maken , doch in de daad alleen de Overzetting treft; De Hebreeuwfche Tekst heeft: een damp was opgegaan enz. — Zyne fpotternyën over de fpreekwyze: God blies in zyne neusgaten eenen adem des levens enz. gaan wyhier voorby, alzo reeds hier voor II. Deel. Bi. 308. foortgelyke zyn beantwoord, en de betamelykheid van deeze uitdrukking byzonder aangetoond is V. Deel. Bladz. 9. In de gefchiedenisfe van de Schepping des eerften mensch, heeft men byzonder veel te berispen in de befchryving van het Paradys, als de verblyfplaats van Adam, (*) Pag. 4. , Ct) „ Ce ne peut étre fur tout le globe, que cette fon„ taine vertak fes eaux. 11 faut apparemment entendre par „ foute la terre 1'endroit, oti étoit le Seigneur. 11 n*y avait „ point encor de pluie; mais il y avait des eaux inferieures; „ & il faut, que ces eaux inférieures eusfent produit ceite fontaine."  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. I 85 ADAM,geduurende den ftaat der rechtheid. Een tuin, fchaduw, geboomte, water, is zeer aangenaam en begeerlyk in de heete landen, daar de gewyde Schryver fchreef (*) ; En wat volgt daar uit? Dat het verhaal van Moses geen geloot verdient, een verdichtzel is? Dus zou onze Schryver willen; Maar juist het tegendeel volgt: Stelt de Oosterling zo veel prys op zodaanige water-en lommer-ryke plaatzen, dan moet hem het verhaal van Moses, niet alleen behaagen, maar ook waarfchynlyk voorkomen. „ Want „ is het niet te denken, dat de Vader der men„ fchen zynen eerftcn zoon eerder zulk eene, „ dan eene koude en barre, of dorre en on„ vruchtbaare woonplaats, aangewezen zal heb„ ben"(f)? Wy hebben verders hetAardrykskundig bericht van Moses nopends het aardfche Paradys, gehandhaafd IV. Deel. BL 206. volgg. _ Maar, de beide Boomen in deeze befcbryving van het Paradys voorkomende, de Boom des levens, en de Boom der kennisfe des goeds en des kwaads. Welke benaamingen! Hebben deeze Boomen die eigenfchappen gehad, welke deeze benaamingen aanduiden? - Men kan zich eene vrucht verbeelden, die verfterkt, en gezondheid aanbrengt; maar heeft de Boom des levens^ niet veel overeenkomst met den drank der onfterflykheid, daar men van onheugelyke tyden af in het Oosten zo veel mede heeft op gehad ? En een boom, die wetenfchap van goed en kwaad geeft, is iet buitengemeens! Men heeft van (*) La Bible enfin éxpltquée pag. 5. (t) Hesz Gefchied. der Israëlit. I. Deel. Bladz. 16. (§) Voeg by het gezegde aldaar, de Joodfche Brieven IV. Deel. Bladz. 58. M 5  i86 De Geschiedenissen des O. T. van den wyn gezegd, dat hy moed en geest geert, maar nooit heeft de wyn iemand wysgemaakt. Indien deeze Boom waarlyk deeze eigenfcbap had , waarom is dan het verbod gefchied, om erniet van te eeten? Dan had God in tegendeel zyn fchepzel moeten beveelen ,van denzelvenveel en geduurig te gebruiken enz.C*}Op alle deeze en foortgelyke Tegenwerpingen omtrent deeze beide Boomen, B. V. dat de eerfte Aardsvaderen evenwel zeer lange geleefd hebben, alfchoon zy van den Boom des levens beroofd waren, en dus dat deeze Boom die eigenichap met kan gehad hebben, welke deeze benaammg aan hem fchynt toe te kennen (f) is het antwoord gemaklyk te vinden Immers het is geenszins nodig, dat men uit deeze benaamingen befluite tot de eigenfchappen deezer Boomen; Zy kunnen , en dit is zeer eenvoudig en overëenftemmende met den ftyl des Bybels, die benaamingen dragen 5 De Boom des levenswel, omdat deszelfs gebruik een onderpand was van het geduurig leven, dat de mensch, Gods geboden onderhoudende, zou genieten, waarmede echter te gelyk wel beftaan kan, dat deeze Boom eene heilzaame, genezende en verfterkende kracht had, om het leven der menfchen te onderhouden, en geduurig als 'tware, te verjongen, zodat hy altyd zoude geleefd hebben, hetwelk dus nog veel verfchilt van een lang leven, gelyk de eerfte Aardsvaderen ook zonder het gebruik van deezen Boom gehad hebben. — Wat den Boom der kennisfe des goeds en des kwaads betreft, Josefus zegt ons wel, dat dee- (*) La Bible enfin expliqtiée pag. 6. & 7. Doch men vergelyke de Joodfche Brieven IV. Deel. Bladz. 70. volgg. (f) Charl. Blount Oracles of reafon pag. 42.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 187 deeze Boom de kracht zou gehad hebben, om de menfchen fchranderer te maaken, doch op zyn gezag in deezen behoeft men niet aan te gaan, alzo het door den Bybel niet onderfteund word; Het is zo, dat wy van Eva lezen Gen. III. 6. datzy zag, dat deeze Boom begeerlyk was, om verfiandig te maken. Doch, om niet te zeggen , dat fommige Godgeleerden deeze woorden vertaaien, en de Boom werd van haar begeerd, om verfiandig te worden (*); terwyl anderen in denzelfden zin vertaaien : Zy zag, dat de Boom begeerlyk was, omdat men verftand kon verkrygen; Het blykt ligtelyk, dat dit gezegde zyne betrekking heeft op het geen de Verleider haar had wysgemaakt, dat zy, van den Boom eetende, het goed en kwaad kennen, en Gode gelyk zou zyn. De Vrouw, den Boom nu reeds met een gunftig vooroordeel befchouwende, vind niet alleen niets doodelyks in denzelven , maar het komt haar voor, dat het zeer wel mogelyk was, dat de Verleider de waarheid zegt. En dit word dan waarfchynlyker, indien wy mogten onderftellen, dat deeze Slang, van welke de Verleider zich bediende, eerst heeft beginnen tot Eva te fpreken, na zelve gegeeten te hebben van deezen Boom. Vergelyk ons I. Deel. Bladz. 249. Hoe dit ook zy, het blykt duidelyk, dat deeze Boom zyne benaaming heeft, van het oogmerk, met het welk God het gebruik van deszelfs vrucht verbood, namelyk, om den mensch te beproeven , of hy het goede zou blyven aankleven , dan tot het kwaade vervallen. Of voorts, gelyk fommigen meenen, deeze boom ' & J ö ver- (*) Zie Curtekius over de zwaare plaatzen in Pauluï Brieven 1F. Deel. Bladz. 252.  i88 De Geschiedenissen desO.T. vergiftige en voorden mensch doodelyke vruchten gedragen hebbe, hetwelk anderen niet zonder grond ontkennen, behoort niet tot ons oogmerk, wydlopiger te onderzoeken (*_). Na deeze aanmerkingen , vervalt nu van zelf het laf voorwendzel , dat God den mensch niet moest verboden hebben van deezen Boom te eeten, maar veelmeer hem moest hebben aangezet, om die vrucht ter uitbreiding zyner ken'nis te gebruiken; welk voorwendzel deSchryver van la Bible enfin enz. (f) als 't ware, uit Keizer Juxiaan bybrengt. §• 3- Eenige andere byzonderheden omtrent de eerfte Menfchen. Wanneer wy de gefchiedenis van Moses , nopends den eerften toeftand der menfchen voor hunnen zonden-val, naauwkeurig nagaan, vinden wy in de daad by hem de Menfchen, zo als men hen moest verwachten uit de hand van hunnen Schepper, byzonder nadat de Algoedheid verklaard bad, hen te zullen fcheppen met zyn beeld naar zyne gelykenis. Bolingbroke (§) erkent te recht, dat, zo anders de wereld een begin gehad heeft, de eerfte man en eerfte vrouw zouden moeten gefchapen zyn in eene volkomene kracht zo des ligchaams als der ziele , en in de daad dus vinden wy ook Adam en Eva by Moses terftond na hunne fchep- (*) Conf. Dathe in Pentaleuckum pag, 21. (t) pag. 7. 8. (§) Works Fol. F. pag. 107. 108.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. I89 fchepping. De Ongeloovigen, ploegende met het kalf der Sociniaanen, hebben zich bemoeid, om de eerfte menfchen als geheel onnozel, als den kinderen gelyk, te verbeelden, zo zelfs, dat men geene zedelykheid in hunne daaden zou kunnen onderftellen, dan nadat zy eerst van de verbodene vrucht gegeeten hadden (*). Maar Moses vertoont ons den mensch terftond by zyne fchepping, als een' vriend, een' zoon der Godheid , die eene byzondere zorg over hem laat gaan , hem met zyne Openbaringen verwaardigt, hem in eene vcrblyfplaats ftelt, gefchikt om ; zyn leven genoeglyk te maaken, en om tevens zyne denkbeelden en kennis uit te breiden ; Daar toe fchynt onder anderen te behooren, dat God de Dieren tot Adam bracht, opdat hy die eenen naam zou geven , en dus zyn fpraak-vermogen meer en meer zou oefenen, gelyk dan ook Adam werklyk aan de Dieren, die voor hem gebracht werden, eenen byzonderen naam gaf Ge?2. II. 19. 20. Ik weet wel, dat ook dit verhaal niet onaangevochten is gebleven; Voltaire heefter den fpot mede gedreeven (t), doch niet, dan nadat hy eerst de gefchiedenis verdraaid had, om ze te kunnen befpotten. Te weten, hy ftelt den Tekst zo voor, als of Moses gefchreeven had, dat de naam, die Adam aan de Dieren gaf, derzélver waare naam zou zyn, hetwelk hy dan verftaat, van eenen naam, die alle de hoeda- (*).llier ftemmen overeen Tindal Christ..zo oud als de wereld Cap. 17. pag. 674- Sim. Tyssoï de Patot Lettr. ckoifiet Lettr. 37. pag. 187. en de Schryver der verhandeling: De Boom der kennisfe van goed en kwaad, met Philofophi' fche oogen befchouwd. Berlin 1760. ivo. (f) La Bible enfin expliquée pag. 9.  190 De Geschiedenissen des O.T. danigheden en eigenfchappen van zodaanig dier zou uitdrukken, zodat elke naam eene bepaaling van een dier bevatte, waarna hy zich dan beklaagt, dat zo fchoone Taal verlooren is oeraakt, en voorfpelt, dat de Geleerden te vergeefsch zich zullen toeleggen, om ze te herftellen: Nog vraagt hy, of Adam ook aan alle vislchen eenen naam gegeeven heeft? enz. Moses zegt ondertusfchen van zodaanige naamgeving, die de eigenfchappen der dieren zou uitdrukken, geen enkel woord. Het is misfchien eene vry algemeene opvatting, zy word ten minften by veele menfchen gevonden, als of erin den Tekst ftond, dat Adam de dieren genoemd heeft naar hunnen aard, maar in den Text zeiven vind men dit byvoegzel niet. De geheele zaak komt hier op neder; De Godheid bracht de Dieren, welker hoofdfoorten niet zo heel menigvuldig zyn, en die thans nog niet over de geheele aarde verfpreid waren, tot Adam , deels om hem gelegenheid te geven, om zyne fpraak uit te breiden, deels om hem te doen gevoelen, dat onder alle deeze Wezens geen één was, hem gelyk, enz. Eindelyk ook, op dat hy dus de heerfchappy over alle dieren met de daad zou beginnen te oefenen, die de Godheid hem gegeeven had (*). Deeze heerfchappy over de Dieren , geeft ons een nieuw bewys aan de band, dat Adam niet in eenen ftaat van onkunde, maar van verftandelyke vermogens gefchapen was, en wanneer de Ongeloovigen met deeze heerfchappy den fpot dryven, doen zy zulks in de daad, niet met het verhaal van Moses, maar met de hersfen- fchim- O Vergelyk de Joodfche Brieven IF. Deel. BI. 50. volg.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 19! fchimmen, welke zy zich van den toefïand van den eerften mensch maken (*); Als of wy van het Paradys een Luilekkerland maakten , den Leeuw veranderden in een' lief koozenden Mops, en den Tyger in een ftreelend katje enz. Deeze zyn eigendunklyke byvoegzels by het verhaal van Moses. Vervolgends blykt de voortref- lykheid van 'smenfchen verftandelyk gevoel, uit den uitroep van Adam, wanneer Eva tot hem gebracht werd Gen. II. 23. Deeze is ditmaal been enz. In haar ontdekt hy de gezellinne van zyn leven, die hy in geen één der mindere wezens gevonden had; Vooral zou de groote Huwlyks-wet van 's menfchen verftand getuigen , daarom zal de man zynen vader en zyne moeder verlaaten, en zyn wyf aankleven, en die twee zullen tot één vleesch zyn, indien het zeker ware, dat dit woorden van Adam zyn, en niet misfchien van God zei ven. Vergelyk het I. Deel. Bladz. 103. — Men heeft wel deezen ftaat van kinderachtige onnozelheid pogen te bewyzen uit de woorden van Moses Gen. II. 25. Zy waren beide naakt, Adam en zyn Wyf, en zy fchaamden zich niet; Het is zo, kinderen fchaamen zich insgelyks niet over hunne naaktheid, ook niet fommige, nog geheel-onbefchaafde Volken (\). Maar ééne en dezelfde uitwerking kan meer dan ééne oorzaak hebben : De eerfte Ouders (*) Gelyk de Schryver van het gefchrift: De Boom der kennisfe enz. pag. 149. (t) La Bible enfin enz. pag. 10. heeft hier eene aanteekening, waar in de Schryver ons zegt; Dat de koude zeer waarjchynlyk de klederen heeft doen uitvinden ; als ook , dat men zich niet fchaamt, dan door zeker fioort van ydele • trotschheid; Twee Hellingen, die hy niet ligt zal kunnen bewyzen.  192 De Geschiedenissen des O.T. ders fchaamden zich niet, omdat by hun niets ongeregelds plaats had, zodra toch door hunne zonden deeze ongeregeldheden zich openbaarden, kwam ook defchaamte; kinderen fchaamenzich niet, omdat zy geen denkbeeld hebben van fchande; Dus ook de onbelchaafde Volken, welker lbmmigen in veele opzichten, de menfchelykheid als 'tware, hebben uitgetrokken;-— De bedenkingen, ontleend uit die waarneming, dat de menfchelyke kennis van de zinnen begint, behoeft niet in aanmerking te komen, alzo deeze ftelling verre af is van algemeen-zeker te zyn, en ten minften op den eerst-gefchaapen mensch niet volftrekt toepaslykis, die met het beeld van den Schepper verfierd was; Even weinig gewigts heeft de Tegenwerping van Tindal , dat de mensch door zyne onkunde zo ligt tot den val gebracht is, nadien de listigheid der verleiding groot genoeg was, om den eerften mensch , die, hoe zeer ook met gezond verftand begaafd, nogthans ervaarenis en ondervinding mistte, in het verderf te ftorten. Maar, zegt men, God zelf betuigt Gen. III. 22. dat des menfchen verftand door het eeten van de verboden vrucht volkomener geworden is, daar Hy zegt: Ziet de mensch is geworden als onzer één (*). Doch dit kan, gelyk het geheel beloop der gefchiedenis leert, onmooglyk de zin deezer woorden zyn; Zy zyn zekerlyk niet van de gemakkelykfte; Veele Uitleggers vatten ze op als eene Ironie, eene befchimping van den mensch door de Godheid ! (f) De' Schryver van la Bible enz. (§) fpot (*) Boom der kennisfe pag. 208. Tindal loc. cit. p. 683. (t) Hezel enz. (%) Pag. 14.  O. T. VERDEEDIGD. Hoofdft XXIV. IQ3 fpot met dezelve, in dien zin genomen ; Maar de woorden kunnen ook eene andere opvatting dulden; Het zy dat men ze vragender wyze neemt: Is n u de mensch geworden als één van ons? enz. neen zeker! niets minder! Hy heeft zich door zyne ongehoorzaamheid rampzalig gemaakt Of dat men ze ftelliger wyze opvat: Ziet de mensch is nu, volgends die genade-belofte vf. 15. geworden als één van ons, het beeld van Gods Zoon gelykvormig,dus niet meer door de Wet te rechtvaardigen , en daarom hy ftrekke zyne hand niet uit, en eete van den boom des Levens enz. (t). Of dat men ze vertaalt: De mensch is geweest, als één van ons enz. zodat de Godheid den voormaligen ftaat des menfchen, in zyne rechtheid belchryft, doch welke nu belaas ! een einde genomen had! En dit laatfte pryst zich aan door de eenvoudigheid, die voor het kenmerk der waarheid pleeg gehouden te worden. Aan deezen mensch nu gaf God een gebod, om van den boom der kennisfe des goeds en kwaads niet te eeten , onder bedreiging des doods, in gevalle van overtreding , Gen. II. 16. 17. Omtrent dit gebod vinden de Ongeloovigen twee zaaken of te berispen, of te befpotten : Het komt hun onbeftaanbaar voor met de eere van God , dat Hy den mensch zonder eenige oorzaak, die in de natuur der dingen gegrond is, eene onverfchillige daad zou verboeen hebben, enkel om zyne gehoorzaamheid op den toets te ftellen , en de ongehoorzaamheid met enkel-willekeurige, doch verfchriklykfte ge- vol- (*) Venema Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 32. (f) Buurt Godgeleerd,1!. III. Stuk. Bladz. 84. VI. Deel N  194 De Geschiedenissen des O. T. volgen te ftraffen (*). Wy hebben hier voor gezien, dat fommigen in de daad. den boom der kennisfe voor ongezond, en een fchadelyk vergif gehouden hebben, uit die onderftellingword deeze geheele tegenwerping zonder moeite opgelost, alzo in dat geval dit Godjyk gebod tevens eene gunstryke vaderlyke waarfchuwing voorden mensch in zich zal bevat hebben; Dan, dewyl wy zeer twyfelen aan de gegrondheid van die onderftelling, kunnen wy ons niet wel op dezelve beroepen , ook hebben wy ze niet nodig tot wegneming der geopperde zwarigheid. Heeft de Opperheer, die den mensch zyne wetten voorfchryft, geen recht, om hem zekere willekeurige geboden te geven ? Te meer, omdat dezelve altyd onderfteld moeten worden, wyze en goede oogmerken te hebben, gelyk dit gebod , opdat namelyk door eene uitwendige daad, de inwendige gefteldheid, en rechtheid of verkeerdheid van het hart zou openbaar worden (f). Op de bedreiging, met welke dit gebod geftaafd is, ten dage, als gy daar van eet, zult gy den dood fterven , teekent de Schryver van la Bible enfin enz. (§) aan : Het was zeker „ niet meer dan eene bedreiging, want Adam „ en Eva aten van deeze vrucht, en leefden „ nog negen honderd en dertig jaaren." Doch zodaanige aanmerkingen hebben weinig te beduiden; vooreerst heeft de Hebreeuwfche fpreekwyze, ten dage, dien fterken zin niet, dienonze Westerfche Taaien daar aan hechten zouden, zy (*) De Boom der kennisfe, pag. 166. (t) Vergelyk Ernesti Vindicü Arbitrii div. in religiono conllituenda. Opusc. Theol. pas.\%o. fqq. ' CS) p«s- 8.  VERDEEDTGD. Hoofdft. XXIV. 195 zy zegt in 't gemeen, wanneer gy daar van eet enz. Ten tweeden: gy zult den dood Jierven, zegt alleenlyk, gy zult aan den dood onderhevig, des doods fchuldig zyn: Waarby men moet voegen, dat het woord dood, in den ftyl der Schrift, in eenen zo uitgebreiden zin genomen word, dat in de daad van de eerfte menfchen moet gezegd worden, dat zy op dien zelfden tyd, als zy het gebod overtraden, den dood geftorven zyn, zy worden fterflyk, ellendig, zo naar ligchaam als naar ziel enz. Dat voorts de dood eene ftraffe der zonden is, en als zodaanig bedreigd kon worden, hebben wy gezien lil. Deel. BI. 18. 19- §• 4. De gefchiedenis van den Val des menfchen, en deszelfs gevolgen. Nadien wy in het I. Deel. Bladz. 247. volgg. den Inhoud van het eerfte Euangelie Gen. lil. 1 5. verklaard en verdeedigd, en in het II. Deel. Bladz. 300. volgg. getoond hebben, dat de gefchiedenis van den Val der eerfte menfchen, niet als eene Leenfpreuk, of in eenen onëigenlyken zin te verftaan is, en in dat zelfde Deel. Bladz. 308. hoe in de fpreekwyze, dat God wandelde, eigenlyk in deri Hof intrad, niets gelegen is, dat onbetaamlyk zy, en Bladz. 371. dat de toelaating van den Val der eerfte menfchen , niet ftrydig was met de Godlyke goedheid, gelyk wy in het III. Deel. Bladz. 14- volg. de zwaarigheid hebben Opgelost, hoe eene Slange konde ipreeken, benevens andere bedenkingen , in de gefchiedenis van den Val voorkoN a men-  196 De Geschiedenissen des O. T. mende,zullen wy,omin geene herhaalingen te vervallen , hier alleen in aanmerkinge nemen zodaanige Tegenwerpingen, als wy loc hier toe in de gefchiedenis van den Zonden-val, en deszelfs gevolgen, Gen. III. verhaald, nog niet ontmoet hebben. Wy achten het niet de moeite waardig, de fpotterny van den Schryver van la Bible enfin enz. (*) te beantwoorden, als hy in de woorden van den Verleider tot Eva Gen. III. 5. gy zult als God wezen, het woord God in het meervoud zet; en dan in de aanceekening vraagt, wat de Slang door deeze Goden kan verftaan hebben, de Engelen? maar eene Slange kende geen Engelen; Of de Slange reeds toen een Veelgodendom heeft willen in de wereld invoeren ? enz. Alle deeze laffe fpotternyën vervallen , wanneer men het woord Elohim naar zyn gewoon gebruik vertaalt in het enkelvoudig getal, gy zult als God wezen, en dewyl hier niet alleen eene natuurlyke Slange, maar een hooger Wezen zyn' rol fpeelde, zo heeft ook de uitvlugt van deezen Schryver geen grond, dat eene Slang geen Godheid kent. Even weinig zal ons de fpotterny van Ch.Blount (f} ophouden ; De Hebreeuwfche Tekst is zeer wel door onzeOverzecters vertaald: Zy hechten vygeboombladen te fiamen enz. alzo het werkwoord, dat hier gevonden word, alle famenvoeging betee- kent, (*) Pag. 11. (f) Oreacles de Reafon pag. 43. „ Nu dan, na het eeten „ van deezen appel, vyg, of wat het mag geweest zyn, „ maakten onze voorouders zich zelve fehortekleeden; wanr, „ zegt de Tekst, zy naaiden vygebladen te famen, en maak- ten zich daar van fchorten. Dus mag men dan van „ hier den oorlprong van het Kleermakers gild afleiden " enz.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 197 kent, doorvlegten, famenhechten, en niet alleen door naaien. Maar, is dit niet vreemd, geheel onwaarfchynlyk, dat God zelf den menfchen klederen zou gemaakt hebben ? Ch. Blount (*) vind het dus; Hy wil het daarom liever aan eenen Engel toekennen , hoewel het nog meer het werk van eenen Slagter of Scherpregter zou zyn, om deeze dieren, nog levend en onnozel zynde, te dooden, en de huid af te ftroopen; Ook vreest hy , dat hier door noodwendig eenige geflachten van dieren moeten uitgeroeid zyn. — Maar, wanneer wy de woorden van het verhaal begrypen , gelyk zy opgevat kunnen en moeten worden, zodat op Godlyk bevel en onderwys, de menfchen eenig gedierte geflagt, en zich van derzélver huid klederen gemaakt hebben; Als men verders denkt, dat hier de oorfprong der Offeranden te zoeken is, waar van wy gefproken hebben V.Deel. Bladz. 401. Is er dan wel iets onbetaamlyks of ongerymds in 2 Wanneer God den mensch nu uitdreef uit het Paradys, hetwelk hy na den zondenval niet langer bewoonen mogt, ftelde God Chembim tegen het Oosten des Hofs Eden, en een vlammig lemmer eenes zweerds, dat zich omkeerde, om te bewaar en den boom des Levens. Gen. III. 24. Indien men dit verhaal dus verftaat, dat de Almagtige den toegang tot den Hof Eden voorden mensch heeft geflooten door hevige onweders, door felle blikfcmen, dan is er in dit verhaal niet alleen niets aanftootelyks, maar alles maakt zelfs één geheel uit: Doch indien men zich de zaak voorftelt, als of God eenige Engelen met uit- (*) /. c. pag. 44, La Bible enfin enz. peg. 14. , N 3  198 De Geschiedenissen des O.T. uitgetoogen zwaarden, als fcbildwagten voorde deuren van den Hof geplaatst had, gelyk Ch. Blount (*); Of, wanneer men den Tekst verdraait, en dus leest; Hy ftelde een Cherub, een Os voor den tuin (f), ja, dan heeft men ftoffe, om zynen fpotzugt den toom te vieren, doch niet in Moses , of over zyn verhaal, maar met eigen verdichtzelen en met de buiterifpoorige vruchten van zyne eigene verwilderde verbeelding; Dan, dit benadeelt niets aan de waarheid en betaamlykheid der gewyde gefchiedenisfe. — Eindelyk, geheel zouteloos is de Bedenking, die Voltaire in verfcheidene plaatzen van zyne fchriften heeft ingebragt , dat de eerfte Stamvaders van het Menschdom geheel onbekend zyn by andere Volken, dat geheele Eeuwen even min eenen eerften mensch, als een' eerften boom gekend hebben (§), want, indien al zyn voorgeven waar mogt zyn , dat de geheugenis van den eerften Stamvader van het Menschdom, by andere Volken verlooren was gegaan, nog zou zulks aan Moses geloofwaardigheid niets hinderen, alzo de Rede zelve inftemt, dat er ééns een eerfte mensch moet geweest zyn, van wien het Menschdom afftamt; Maar , de onderftelling van Voltaire is onwaar; De overleveringen der meeste oude Volken kennen eenen eerften mensch; Zy kennen eene gou- (*) /. c. Die tot flot er byvoegt: „ Of het niet veel ge„ maklyker zou geweest zyn, eene zo wel bewaterde plaats, „ als het Paradys was, omringd te hebben met eene Rivier?" Neen! de Godlyke Wysheid had' in geduchte onweders een. beter middel, om haar gezag te handhaven. (f) La Bible enfin enz. pag. 15, (§) La Bible enfin enz. pag. 8.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 199 «rouden Eeuw, een verval van het Menschdom enz. Voltaire zelf heeft zich hier niet gelyk kunnen blyven, maar elders moeten belyden de groote overeenkomst, die er tusfchen veele oude Overleveringen en Moses verhaal gevonden word (*)• §• 5- De gefchiedenis van Kaïn en zyn nagejlacht Gen. IV. De offerande van Kaïn en Abel Gen. IV. 3. volgg. is in alle haare omftandigheden een voorwerp van befpotting voor den Schryver van la Bible enfin enz. (f) doch geheel zonder reden. Alle de oude Priesters, (zegt hy) wend„ den voor , dat de Goden offeranden van „ vleesch boven offeranden van vruchten ftel- „ den. Maar de gewyde Schryver laat zich „ daaromtrent niet uit" enz. Alleen God ver„ werpt volftrekt, hetgeen de oudfte Broeder „ Hem opofferde,en keurde goed de offerande „ des jongften, uit vleesch beftaande." Wanneer men overweegt, het geen wy 11. Deel. BI. 400. volgg. van den oorfprong, en het eigenlyk doel der offeranden gezegd hebben, als ook het "-een wy V. Deel. Bladz. 120. aanteekenden, op welke wyze de Godheid door Hemelvuur gewoon was, by byzondere gelegenheden haare goedkeuring over de offeranden te geven, zullen alle deeze buitenfpoorige fpotternyën van zelve vervallen. Dat God het offer van Abkl aan- (*) Zie de Joodfche Brieven IV. Deel. Bladz. 97. fqq. (+) Pag. 16. VJ N 4  aoo De Geschiedenissen des O. T. aannam, en dat van Kaïn verwierp, was niet, om dat het één van beesten , het ander van vruchten was, maar omdat Abel in het geloof offerde Hebr.Xl.4. — Kaïn van nyd ontftoken, Jprak tegen zynen Broeder Abel (*), niettegenstaande de vermaning der Godheid , en tegen hem opftaande, doodde hy hem Gen IV. 8 In het geen onmiddelyk op deezen Broeder-moord volgde, vinden de Ongeloovigen veele Bedenkingen. - Men vind het vreemd (f), dat God aan Kaïn den Broeder-moord terftond vergeeft en hem onder zyne befcherming neemt. Maar , deeze bedenking rust alleen op de onderftelling, dat God aan Kaïn denBroeder-moord zonder ftraf yergeeven heeft, en Moses verhaalt, dat God in de daad eene allervreeslykfte ftraffe aan Kaïn heeft opgelegd en toegefchikt vf. 11. en 12. Of is het geene zwaare ftraffe, vervloekt te zyn, het land zonder regen te moeten bebouwen, op aarde te moeten omzwerven en dooien, onder de geduurige wroegingen van een folterend geweeten ? Het is waar, om wyze redenen laat God Kaïn in het leven, en verzekert hem, dat hy niet gedood zal worden; De Wet, wie s menfchen Moed vergiet, zyn bloed zal door de menJchen vergooten worden Gen. IX. 6. fchoon in de natuur gegrond, was nog niet met uitdruklyke woorden afgekondigd, en God de Opperheer van (*) Veele Uitleggers meenen, dat er Gen. IV. 8. iets ontbreekt, en de Samaritaanfche Pentateuchus benevens veele oude overzettingen vullen in, als het geen hy zou gefproken nebhen; Laat ons in 't veld gaan, het welk ook MiCHAèws aanneemt. Maar de gezonde Oordeelkunde berust in dei; fieor, Tekst. Zie Hezel ad h. /. Cf) La Bible enfin enz. pag. iy.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 201 van leven en dood , kon den misdaadigen Broeder-moorder uitftel van leven geven,of hyzich tot bekeering leiden liete? — „ Het is vreemd ", dus vervolgt men , „ dat God hem vrywaaring „ geeft tegen allen, die hem dooden zouden, „ terwyl er niet meer dan drie menfchen op „ aarde waren , hy, zyn Vader en zyne Moe„ der." Doch deeze geheele verwondering rust op de onderftelling, die men willekeurig aanneemt, dat deeze Broeder-moord reeds zou gepleegd zyn, toen de eerfte menfchen nog geene andere kinderen hadden; waar van het tegendeel veel waarfchynlyker is ; Immers Seth fchynt niet zo heel lang na den dood van Abel gebooren te zyn, mooglyk in het volgend jaar, en evenwel werd hygebooren in het 13ofte jaar van Adam; Zou nu Adam geen andere kinderen in dat tydsverloop geteeld hebben, dan alleen Kaïn en Abel. Seth is weder byzonder gemeld , omdat hy in de Eerftgeboorte-rechten van den vermoorden Abel trad. Dus hebben wy ook den fchranderen inval van Bayle (*) niet van noden dat Kaïn in zyne verwarring er niet aan gedacht heeft, dat er geen meer menfchen op aarde waren, dan zyne Ouders, toen hy zeide: Al wie my vind, zal my dooden Is het niet „ vreemd", vraagt men verders? „dat een „ broeder-moord vergeven word, en dat om „ eene kleine appelbeet het gantfche mensch„ dom ter verdoemenis word ver weezen?" Doch hier verzenden wy den Lezer tot het aan- ge- (*) Diaion, Art. Caïn Not. A. (f) Hezel ad h. I. verftaat de woorden van Kaïn en de beveiliging der Godheid, niet van menfchen, maar van de wilde dieren enz. dus, al wat my vind enz. N 5  ao2 De Geschiedenissen des O. T. geteekendeinhetll. Deel. Bl. 357. Het is wonder, dat onze Schryver ook geene aanmerking gemaakt heeft, over het teeken, dat God aan Kaïn ftelde ; Indien hy fommige geheel onwaarfchynlyke uitleggingen had willen befpotten, hy zou zeker ftofte hebben kunnen vinden, evenwel niet in den gewyden Tekst, volgends welken het teeken, dat God aan Kaïn ftelde, eenvoudigst te verftaan is, van die Godlyke verzekering, dat al wie, of al wat Kaïn doodfloeg, zeventigmaal zevenmaal zou gewroken worden. -* Van de ftad, door Kaïn in het land zyner Ballingfchap gebouwd, is gefproken IV.Deel. Bl. 210. En dewyl wy ook de aanhaaling van Lamechs Lied Gen. IV. 23. hebben gehandhaafd IV. Deel. Bladz. 273. kunnen wy onbelemmerd voortgaan tot het vervolg van Moses gefchiedverhaalcn. §. 6. De gefchiedenis der Aardsvaderen tot den Zondvloed. Het is duidelyk, dat Gen. V. een afzonderlyk gedenkftuk door Moses in zyn Werk word ingevlochten, hetwelk de Geilachtlyst der Aardsvaderen van Adam tot den Zondvloed, behelst, dus hier geen ydel herhaal van dezelfde zaaken voorkomt (*). In deeze Gellacht-lyst lezen wy vf. 3. dat Adam eenen zoon gewan naar zyne gelykenisfe, dit merkt onze Schryver aan als een gewigtig ftuk, als hetwelk bewyzen zal, dat de Jooden zich God voorgefteld hebben, als ligchaamlyk, even gelyk hunne nabuuren, van wel- fj*) La Bible enfin enz. pag. 18.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 203 welke zy hebben leeren lezen enfchryven: Enhy maakt het befluit dus op, Adam geleek aan God, Seth geleek aan Adam , derhalven geleek Seth aan God (*). Indien men het in eene ern- ftige zaak zich wilde of mogt veroorloven, welke belagchlyke gevolgtrekken zou men naar die wyze van befluiten al kunnen maaken? Maar, laat ons alleen aanmerken , dat in deeze woorden meer dan ééne onnaauwkeurigheid ligt opgeflooten ; Wanneer Moses fchryft, dat de mensch naar Gods beeld gefchapen is, maakt hy daar door God niet ligchaamlyk , neen, het beeld van God is in den mensch, alleen voor zo verre hy aan zynen Schepper in volmaaktheden , byzonder de zedelyke , gelykvormig is: Ten tweeden, niet zonder reden, hebben de Uitleggers daar in nadruk gevonden, dat Adam, die naar Gods beeld gefchaapen, maar door de zonde aan God geheel ongelyk geworden was, gezegd word, nu zoonen geteeld te hebben naar zyne gelykenis; ln Adam had door de zonde eene groote verandering plaats genomen, hy was thans niet meer aan God gelyk, en gevolglyk vervalt de geheele redenkaveling van onzen Schryver. VJ. 24. komt ons voor een byzonder bericht van Henoch , den zevenden na Adam, dat hy met God wandelde, en niet meer was, want God nam hem weg. Ook met dit Bericht fpot onze Schryver (f), doch zonder grond; gelyk hy dan ook, om eenigen fchyn voor zyne fpotternyën te hebben, eerst verfcheiden fabelen der Jooden en anderen hier nevens den gewydenTekst moest zetten, welke nogthans lig- (*) Pag. 19. (t) Pag. 19.  204 De Geschiedenissen des O. T. ligtelykte onderfcheiden zyn. Men weet,dat er onder de Uitleggers onderfcheiden gedachten gevonden worden , over de eigenlyke meening van deeze woorden , wordende dezelve gemeenlykdus opgevat, dat zy te kennen geven, dat Henoch levend ten Hemel is opgenomen, terwyl anderen de woorden verftaan van zynen zachten en zaligen dood (*). In dit laatfte geval is er zeker niets voor den Spotter over , doch , wanneer men de woorden na de gemeene opvatting verftaat, welke, om de waarheid te zeggen, my voorkomt alleen de waare te zyn (1), gelyk zy door Paulus Hebr. XI. 5. ook niet duister geftaafd word, heeft hy insgelyks niets met grond in te brengen. Want zou het dan Gode onmooglyk zyn, zou het Hem onbctaamlyk wezen, eenen van zyne oprechte Dienaarcn, zonder hem den dood te doen ondervinden, ten Hemel op te nemen ? Men vergelyke hier vooren Bl. 77. volgg. daar foortgelyke Tegenwerpingen door ons zyn opgelost. Met het begin van Gen. VI. gaat Moses over tot de befchryving van dat algemeen verderf van het menschdom , hetwelk door God met den algemeenen Vloed geftraft werd. Hy verhaalt vf- 1. dat Gods zoonen de dochter en der menfchen zagen, dat zy fchoon waren, en dat zy zich wyven namen uit allen, die zy verkooren hadden. Wanneer men, gelyk fommige Ouden, Josefus enz. en veele Overzettingen willen, door zoonen Gods hier Engelen zou verftaan, dan kan de (*y MiciTAè'Lis, Hezel en anderen. (f) Ik haal de redenen voor deeze mening hier niet uit. Men zie Lilkinthal X//. Deel. Bladz. 348. en den Ileere Perpo.ncher op MiCHAè'us Bvbelvert. II, Deel. I, Stuk Bladz. 62.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 205 de Ongelovige misfchien hier gegronde bedenkingen maaken (*); Maar men weet, dat hier alleen van ongelyke Huwelyken gefprooken word, onder de menfchen, het zy dat zoons van God aanzienlyke vermogende lieden, gelyk fommigen, of wel de Godvruchtigen, beteekenen, gelyk anderen gemeend hebben, en dus dat hier geheel niet van Engelen of Bewooners der Planeeten gefproken word. — Dat de tyd van 120 jaaren den menfchen der eerfte wereld ter bekeering gegeeven , niet doelt op den leeftyd der menfchen, hebben wy aangewezen IV. Deel. Bladz. 160. In die dagen waren er Reuzen op aarde, en ook daarna enz. Met deeze Reuzen boet de Schryver van la Bible enfin enz. (f) weder zynen fpotlust, maar behalven dat het niet ongelooflyk zou zyn, al was er in aloude tyden eene foort van menfchen geweest, die wegens buitengemeene grootte en fterkte, Reuzen konden heeten, zo is het nog zeer twyfelachtig,of men niet hetHebreeuwsch woord, dat hier voorkomt, liever moet vertaaien, door dwingelanden, zulken die anderen aanvallen en mishandelen (§), trouwens deeze zyn de geweldigen, die van ouds geweest zyn, mannen van naam; gelyk Moses ïn dat zelfde vers verklaart. De gefchiedenis van den Zondvloed op zyne plaats verdeedigd hebbende, zullen ^ H,Bibk enfin enz* PaS- 20- » C'était l'opinion de „ toute 1 Antiquité, que les planeces étaient habitées par ces „ «tres puisfans appelles Dieux, & que ces Dieux venaienc „ faire fouvent des enfans aux iüles des Hommes " Of) Pag. 21. i/^iqq2'2 m>'ne D'^'Imugur' de Wfym anttdiluv. pag.  2o5 De Geschiedenissen des O. T. Jen wy den Lezer derwaards wyzen (*), §• 7- Gefchiedenis der Aardsvaderen na den Vloed. Na den Zondvloed is in de gewyde gefchiedenis merkwaardig, de vernieuwde zegen der Godheid over het menschdom en het verbond met NoacH opgericht, en geftaafd door het teeken van den Regenboog Gen. VIII. en IX. welk verhaal wy gehandhaafd hebben in het III. Deel. Bladz. 33. enz. Het bericht van Noacns dronkenfchap en zyne voorzegging van de lotgevallen zyner zoonen in het zelfde Deel. Bladz. 217. volgg. Van waar Moses de Aardrykskundige berichten Gen. X. heeft kunnen ontleenen,hebben wy aangewezen IV. Deel. Bladz. 212. Op het geen in dat Xde Hoofdftuk vf. 15-19. voorkomt van de zoonen van Kanadn, teekent de Schryver van la Bible enfin enz. (f) aan , „dat alle deeze Natiën, niet meer uitmaakten dan een klein Volk, in Palceftina, het welk voor een gedeelte het land was, het geen de Jooden bemagtigd nebben. Het is waar (voegt hy er by) men doorziet niet, hoe de nako,, melingen van Cham zich liever in dit kleine „ Landfcbap nederfloegen, in plaats van de ,, vruchtbaare ftranden van Afrika, en boven j, al van Egypte, te bellaan. Doch, men moet ,, geene rekenfchap eifchen van de werken van God. " Deeze aanteekening is wederom niet oprecht, en verbergt de waarheid voor den on- kun- (*) Zie III. Deel. Bladz. 30. enz. (t) Pag. v  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 207 kondigen of onvoorzigtigen Lezer. Moses verhaak uitdruklyk, dat Chams zoonen waren Cus9 Mitsraim, en Put, en Kanaan. Nu is het by allen bekend, dat de drie eerften zich in Egypte, en voornaamlyk in Afrika hebben nedergeflagen met hunne Nakomelingen, alleen Kanaam ge11 acht vestigde zich in Palceflina; echter geen zo klein Landfchap, als deeze Schryver zynen Lezers poogt te beduiden, vooral, wanneer men er Fenicië enz. byrekent, gelyk gefchieden moet, alzo Kanaam zoonen , aldaar Sidon, die vermaarde Koop-en handel-ftad gefticht hebben; gelyk bekend is. De bouwing van Babels Tooren, en derzélver merkwaardige omftandigheden Gen. XI. is ons voorgekomen in het III. Deel. Bladz. 36. volgg. Wy kunnen dan zonder verhindering overgaan tot de gefchiedenis van Abraham; Doch, dewyl wy reeds veele zaaken, betreffende deezen grooten Vader der Geloovigen, hebben moeten behandelen by voorkomende gelegenheden, zullen wy onzen Lezer derwaards verzenden, en tusfehen beiden aanteekenen, het geen in zyne gefchiedenis nog verder door de Ongeloovigen beftreden is geworden. — In het algemeen is de gefchiedenis van Abraham, als niet min beuzelachtig ten toon gefield, dan die van andere Helden der Oudheid (*), daar nogthans dezelve alle inwendige kenmerken van geloofwaardigheid draagt; Alle de omftandigheden komen overeen met de zeden en gewoontensder tyden en Volken, onder welken Abraham verkeerde, en met de edele eenvouwigheid der oude wereld; Om nu niet te fpreeken van de geloofwaardigheidvan de gewyde gefchiedenis, die wy in C) Diclion. Philo f. port at. pag. t.  2o8 De Geschiedenissen des O. T. in 't algemeen verdeedigd hebben in 't voorgaande Hoofdftuk, en die ons ook voor de waarheid van Abrahams gefchiedenisfen borge ftaat. Om de befchuldiging onderrusfchen goed te maken, beroept men zich op de tegenftrydigheid, gelyk men meent, van de berichten , aangaande Abrahams geboorte-jaar , maar deeze fchynftrydigheid is reeds opgelost in het 11. Deel. Bladz. 9. 'volgg. Vervolgends zal een bewys van de ongerymdheid deezer gefchiedenis moeten gevonden worden, in de reize van Abraham uit zyn Vaderland naa Kanadn. „ Hy „ ging uit een Land, dat men Afgodisch noem„ de, naa een ander Afgodisch Land. Waar„ om? Waarom verliet hy de vruchtbre boor„ den van den Eufraat, voor een gewest zo ,, ver afgelegen, zo onvruchtbaar, zo fteenachtig als dat vanSichemt De Chaldeeuwfche „ Taal moest zeer onderfcheiden zyn, van die ,, te Sichem, het welk geene Handel-plaats was. j, Sichem ligt vanChaldeën meer dan 100 mylen „ Qieues) (*); Hy moest woeftynen doortrek,, ken, om daar aan te komen." (f) Op alle deeze aanmerkingen is door anderen reeds behoorlyk geantwoord, en aangetoond, dat zy niets bondigs hebben voor kundige en waarheidminnende Lezers (§). Daar is aangewezen, dat er in Palceftina, hoe zeer reeds de Afgodery al- ge- (*) Op deeze plaats is Voltaire vry gematigd in zyne opgave. \n la Bible enfin enz. pag. 31. zyn er tusfehen Haran, (njg zo veel dichter by Kanaau, dan Ur der Clialdeën) omtrent 200 tnylen (Jieuës). Elders fpreekt hy wel van 300 mylen {mil/es). Dit zyn de Melden, die de Bybel-gefchiedenis zu'len bi flryden ! (f) Dicltion. portat. pa;. 20. (§) j.odfehs Brieven II, Deel. Bladz. 203. volgg.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 209 gemeen begon te worden, echter nog een Godvruchtige Melchizedek, een deugdzaame Abimelech enz. waren, die nog kennis en eerbied hadden voor den waaren God; Daar is bewezen, dat Palaftina zo onvruchtbaar niet was, als Voltaire zonder bewys wil doen gelooven; dat de Chaldeeuwfche Taal zo heel wyd niet verfchilde van den tongval, die toen in Palaftina gefproken werd, dat de afftand van Haran tot Sichem niet te verre was voor eenen zwervenden Herders-Vorst , gelyk Abraham ; Eindelyk , dat Abraham zeer ligtelyk eenen weg heeft kunnen volgen, die de woeftynen vermydde, waar van hier zo breed word opgegeven. Met één woord, daar is niets onmooglyks in deeze Reize ; ook moet men Abraham niet verdenken van Geestdryvery, wanneer hy op Godlyk bevel zyn Vaderland verlaat; Wy hebben denwaardigen Man daar van reeds vry gefproken IL Deel. Bladz. 336. Men vervolgt, om de gezegde befchuldiging van ongerymdheid in Abrahams gefchiedenisfen te bevestigen ; Naauwlyks is Abraham in Kanadn, of hy onderneemt op nieuws eenen verren togt naa Egypte Gen. XII. 10. volg. volgends Moses verhaal, omdat er honger in het land was, maar Th. Morgan (*) geeft van deeze reize eene geheel andere oorzaak op, voorwendende, dat Abraham Kanadn te onvruchtbaar vindende, en het land hem beloofd, niet by naame genoemd zynde,beflooten zou hebben zich in Egypte neder te fiaan, als hem beter behaagende; Maar zyne onderftelling is onwaar, want Gen. XII. 7. ftaat uitdruklyk, dat God aan Abraham beloofde :' Uwen zade zal ik dit Land (*) Mor al Philofopher Vol. III. pag. 25. fqq. VI. Deel. O  aio De Geschiedenissen des O.T. geven, te weten Kanadn. Wat nu de reize van Abraham naa Egypte , zelve betreft , men fchryft (*) j „ Hy gaat naa Egypte met zyne „ vrouw, om iet te zoeken , waar van te lej> ven." Eene wyze van voorftel, door welke de Spotter, Abraham vertoont als eenen Landloper, in plaatze van hem te befchouwen als eenen zwervenden Herders-vorst. JNu vervolgt men : j, Daar zyn twee honderd uuren (lieuës) van „ Sichem tot Memfis; Is het wel natuurlyk, dat >, men zo verre zal gaan koorn vragen, en dat >, in een land, waar van men de taal niet veri, ftaat? Zeker, dit zyn vreemde reizen, on,, dernomeii in den ouderdom, van i4ojaaren." Hier hebben wy, om de gefchiedenis te handhaaven, alleen aan te merken, dat, de afftand van Sichem tot Memfis, die hoog genoeg opgegeeven word, daar gelaaten (f), alzo Abraham niet van Sichem, maar van het Zuiden van Kanadn naar Egypte trok Gen. XII. 9. alles juist overëenkomftig is met de levenswyze der zwervende Herders, die van de ééne plaats naa de andere trekken, daar zy voor hun Vee het best onderhoud vinden kunnen; Dat de Taaien in dien hoogen ouderdom nader by eikanderen kwamen, als zynde meer onderfcheiden Tongvallen dan Taaien, die allengs meer en meer van eikanderen zyn afgegaan, en eindelvk, dat Abraham toen ter tyd niet 140, maar" Hechts 76 jaaren oud was, zynde Sara omtrent 10 jaaren jonger dan hy (§;, dus omtrent 65 jaaren. SaCO Diition. Phiiof. Portatifpag. 3. (f) Zie de joodfche Brievm II. Deel. Bladz. u 8. (§) Hier uit beöordeele men de opgave van Voltaire Dia. Phihf. Partat. pag, 3. „ Sare etaic extrêmemem jeu- „ ne  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 211 Sara van eene buitengemeene fchoonheid zynde, gebruikte Abaham eene voorzigtigheid, om haare eer en zyn leven te beveiligen, op welke de Ongelovigen bet zeer geladen, maar die wy verdeedigd hebben III. Deel. Bladz. 224. Echter werd Sara om haare fchoonheid gefchaakt voor den Egyptifchen Koning Pharaö (*j>; Deeze fchoonheid van Sara in dien ouderdom, welke haar zelfs bybleef, ook nog in haar yofte jaar, wanneer zy andermaal gevaar van haare eere liep door Abimelech Gen. XX. 2. heeft niet alleen den Ongelovigen ongeloorlyk gefcheenen, maar zelfs aan veele Uitleggers, ten minften met betrekking tot het laatstgemelde geval met Abimelech; De Schryver vari la Bible' enfin enz. (|) met dit alles niet te vrede, ftelt de zaak nog boven che-n onder omftandigheden van zyn maakzel voor, om ze nog onwaarfchynlyker te maken. Hy noemt Sara , de vrouw van een' Pottebakkers zoon, die in den ouderdom van 65 jaaren de reize naa Egypte te voet, of liever op een ezel, gedaan heeft, en zegt, dat deOordeelkundigen zich verwonderen, dat zodaanige vrouw aan het gantfche Egyptisch Hof zo fchoon heeft kunnen fchynen, dat zy in het Se- „ ne &.presque enfant en comparaifon de lui, car elle n'a,, vait que 65 ans." (*) By deeze gelegenheid verhaalt ons de Schryver van la Bible enfin enz. willende den veelweter verbeelden, dat On in 't Egyptisch de Zon, en Pfrara, den meester, of den. voedfterling beteekent. Nu dat verfchil is zo heel groot niet! Dus zn\Pliaraon de meester zyn, of de voedfterling der Zon, naar verkiezing zekerlyk van den Lezer. Deeze aanmerking ktn hem ligtelyk gefchonken zyn, indien hy tevens den onvt.rgelykJyken Bochart niet had gegispt. Ct; Pag. 32. O %  2i2 De Geschiedenissen des O. T. Serail van- den Vorst geplaatst wierd. De Pottebakkers zoon, het reizen te voet of op eenen Ezel, is hier alleen geplaatst, om de onwaarfchynlykheid van Sara's fchoonheid in den ouderdom van( 65 jaaren te vermeerderen. Maar dat Abraham een Pottebakkers zoon was, heeft Moses nergens verhaald, en Joodfche Fabelen komen hier in geene aanmerking. Abraham was een Herders-vorst, en de vrouwen van zulke aanzienlyke perzoonen reizen in het Oosten niet te voet, noch op eenen Ezel; maar op Kameelen , en wel dikwyls in Rosbaaren, of op zetels , die naar overtrokken keviën gelyken enz. (*). Wat nu de zwarigheid zelve betreft, men behoeft om deeze fchoonheid van Sara deSchrift niet te verdenken (f); ook is bet niet nodig te onderftellen, dat hier eenige verwerring in het beloop der gefchiedenisfen plaats heeft, zodat by voorbeeld Gen. XX. 2. volgg. vroeger zou moeten gefteld worden (§). Men bedenke alleen het volgende: Dewyl de menfchen toen langer leefden , zullen zy ook naar evenredigheid hunnen bloei en fchoonheid langer behouden hebben; Volgends deeze evenredigheid is Sara op den ouderdom van 65 jaaren, gelyk te Hellen met eene vrouw in onzen leeftyd van 30,en op haar oofte jaar, met eene vrouw van 50 jaaren; in Egypte zyn geen fchoone vrouwen, dus fteekt Sara , die uit eene Noordelyke Landftreek kwam , des te meer in fchoonheid uit. De een- vou- (*) Harmar Waarnem. van het Ooiten. II. Deel. Bl. 230. (f) Ptcllon. Philof. Portatif pag. 3. Bavli; Diclion. Hist. Crftique Art. Sare Not. E. was reeds voorgegaan. Dus daclncen Rich. Simoin en anderen. 1  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. ÏI3 voudige wyze van leven, de fterkte der natuur, dat Sara nog nooit gebaard had , dit alleè moet mede in aanmerking genomen worden. Om niet te zeggen , dat men in het Oosten volgends verhaal van Reizigers, vrouwen aantreft, die zelfs in eenen hoogen ouderdom, haare fchoonheid ongemeen behouden; Zou men hier by niet kunnen voegen, dat by Sara iet ongemeens heeft plaats gehad, als welke reeds door ouderdom onvruchtbaar naar de Natuur, nogthans Isaük Volgends Gods belofte heeft te wereld gebragt. Dit alles kan genoeg zyn , om de buitengewoone fchoonheid van Sara geloofbaar te maken (*). — In die zelfde gebeurtenis poogt men te toonen, dat het Hof van Egypte, en de magt van Pharaö, naar evenredigheid van den hoogen ouderdom van dien tyd, reeds te befchaafd en te groot voorgcfteld word, en dat de gefchiedenis derhalven eene inwendige onwaarfchynlykheid heeft. Ondertusfchen ,fcboon wy erkennen, dat uit Abrahams gefchiedenisfen blykt, dat ten zynen tyde in Egypte een gevestigde Staat zich reeds had beginnen te vormen , is het nogthans een onbillyk befluit, wanneer men uit de gefchenken, die Pharaö aan den Aardsvader deed, van fchapen, runderen, ezelen, kamelen , flaaven enz. een gevolg wil afleiden tot zodaanigcn trap van vermogen, tot welken Egypte vervolgends geitegen is. Egypte was zefcér eender oudfte en vroegst vermaarde Koningryken, doch van het zelve word in de ge- (*) Mon zie behalven LiLiëiMTHAL XIII. Deel. Bl. 11—13. MlCHAëus , HezëL ad h. I. Hesz Gefchied. der hraë/it, 1. Deel. Bladz. 322. ook de Verhandeling door my geplaatst in de Nederl. Letterver/ast. Ü. Deel. Bladz. 487. O 3  214 De Geschiedenissen des O. T. gefchiedenisfen van Abraham niets getuigd, het welk met zynen leeftyd niet zou overeenkomen (*> Op gelyke wyze komt Abimelech, de Koning van Gerar voor Gen. XX. niet als een magtig Vorst, maar veeleer als het Opperhoofd van eenen kleinen Staat, hoedaanigen van tyd tot tyd in Kanadn zich gevestigd hebben. Abraham keerde uit Egypte te rug naa 't Zuiden van Kanadn (f), zeer ryk in vee, in zilver en goud Gen. XIII. i. 2. waarfchynïyfc> gelyk nu nog de Arabifche Emirs, behalven de gefchenkcn van den Egyptifchen Vorst, gewonnen door den Koophandel mét de voortbrengzelen van zyn vee (§); Zich daarna gefcheiden hebbende van zynen Neef Loth , wegens eenige twisten tusfchen hunne Herders, volgde de oorlog van vier verëenigde Vorften tegen vyf anderen, onder welken de Koning van Sodom, van welken, gelyk ook van het wegvoeren van Loth, en de overwinning van Abraham, het verhaal voorkomt Gen.XLV. Op deeze gefchiedenis heeft onder anderen Voltaire eenen aanval gewaagd, doch in welken hy zyne onkunde en onoprechtheid fchandelyk ontdekt heeft. Vooreerst brengt hy in, dat liet ongelooflyk is, dat er toen ten tyde zulke magtige Vorften, als de Koningen van Sinedr, van EL (*) Vergelyk Joodfche B rieven II. Deel. Bl. 127. volg. (t) Vergelyk ons IV. Deel. Bladz. 213. (§) liet verdient dan geene beantwoording, het geen la Bible u/fin enz. pag. 37. gelezen word : „ C'ctait donc Tor ., & Pargent, qui lui avait dónné le Pharaon dEgypte; car „ il n'y avait pas d'apparetice, que le fils d'un potler eut „ apporté beaucoup d'or en Canaan." (**) In vericheiden van zyne Werken, en laatst in la Bible enfia enz. pag. 33. 34.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 215 Ellafar, dat by hem Pontus is, van Elam, dat hy voor Perfièn neemt, en andere Koningen der Volken, (de Schrift fpreekt flechts van eenen Koning der Volken, of der Gojiten), zouden geweest zyn; Eene tegenwerping, die zich alleen op eene willekeurige onderftelling vestigt, want de Tekst zegt ons niets bepaalds van de magt deezer Vorften ; Het zou alleen eene overyling wezen, indien wy er Alexanders of Ctesars van wilden maaken; Wy moeten ons van deeze Vorften, en van derzélver oorlogen denkbeelden vormen , geëvenredigd naar den leeftyd , waar in zy voorkomen ('*); In't voorbygaan verdient de onoplettendheid van onzen Schryver geteekend te worden , die, zelf vier Koningen onderfcheiden opgenoemd hebbende, terftond daar op vfan dezelfde Vorften fprekende, hen vyf magtige Koningen noemt. Ttn tweeden, komt het hem vreemd voor, dat deeze magtige Koningen zich van zo verre zouden verbonden hebben tegen de hoofden van vyf kleine Vlekken, die een dor, wild en woest land bewoonden. Uit deeze aanmerking ziet men, hoe de Heer de Voltaire de zaaken naar zynen zin draait, zo veel te magtig hy de eerfte vier Koningen gemaakt had zonder grond, zo veel te laag fpreekt hy'van de vyf Vorften, hunne vyanden, en veracht hun land, het welk niet alleen de Schrift roemt van deszelfs vruchtbaarheid, maar dat ook Tacitüs , Strabo en andere oude Schryvers zeer verheffen; Voorts was de togt niet alleen tegen deeze vyf Koningen , maar teeen veele en onderfcheiden Volken, die Gen. XIV. 5. worden opgenoemd. Zyne derde zwa- (*) Zie ons IF. Deel. Bladz. 164. , O 4  aio" De Geschiedenissen des O.T. zwarigheid omtrent deeze gefchiedenis, is ligt te wederleggen; ,, Hoenaamlyk Abraham, die „ geen duim breedte Jands in deeze gewesten „ bezat', echter een genoegzaam aantal huisge„ nooten kon hebben, om er 318 uit te kie„ zen?" Zy fteunt geheel op eene onkunde aangaande de gefteldheid van zwervende Herder-volken. Een zwervend Arabisch Prins kan dikwils uit zynen Stam een aanzienlyk getal manfchap wapenen, fchoon hy wegens zyn zwervend leven, geen vast eigendom aan het Land gezegd kan worden te bezitten. De vierde vraag is: Hoe heeft Abraham met zulk eene handvol knechten , de legers van vyf (het moest vier zyn) zo magtige Koningen .kunnen verflaan? Doch hier hangt veel af van het denkbeeld, dat wy ons van de legers van die Koningen en derzélver talrykheid maken; Ook vergeet onze Schryver, dat Abraham bondgenooten had Gen.XIV. 24. En hoe menigmaal zyn , vooral in de oudheid, groote heirlegers door kleine menigtens verflagen,inzonderheid wanneerzy onverwachts overvallen wierden; Om nu niet te fpreeken, dat God zichtbaar met Abraham was. De vyf de en laatfte tegenwerping, betreft de plaats Dan, tot welke Abraham de vyanden najaagde Gen. XIV. 14. doch hier van is gefproken IV. Deel. Bladz. 216. 217. Ook zegt men, dat van het land van Sodom tot aan Damaskus, het welk in het verhaal van Abrahams overwinning insgelyks gemeld word, een weg is van 100 mylen , het welk wederom ongelooflyk voorkomt; Maar hier bedenkt de Schryver niet, dat Abraham met is opgetrokken van het land van Sodom, maar van de eikenbosfchen van Mamre, zodat deeze afftand zo veel moet verminderd worden, als  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 21? als Mamre Noordelyker lag, dan het land van Sodom, en die dan ooit gelezen heeft van de fnelle krygstogten der Arabifche Benden, zal niets vreemds of ongelooflyks in deeze gebeurtenis vinden (*). Hier is nu met betrekking tot deeze gefchiedenis, alleen overig, dat Abraham by zyne wederkomst begroet werd door Melchizedek, Koning van Salem, en Pricfter des Allerhoogften Gods , aan wien Abraham de tienden van alles gaf Gen. XIV. 20. gelyk Hebr. VII. 4. dit uitdrukkelyk dus verklaard word. Th. Chubb (f) wil dit dus verkeeren , dat niet Abraham aan Melchizedek, maar deeze aan den Aardsvader de tienden zou gegeven hebben, om Paulus met Moses in verfchil te brengen, en dan verders te kunnen ilaaven, dat,hetgeen de Apostel van Melchizedek heeft aangeteekend, buitenfpoorig zy, maar fchoon Abrahams naam niet uitdruklyk in den Tekst by Moses genoemd word, is het echter duidelyk uit het verband, dat Hy volgends Moses, de tienden gegeeven heeft , waarom zelfs de LXX Overzettcrs zyn' naam in hunne Vertaaling hebben ingevoegd. Het geen daar Chubb zich op beroept , dat Abraham niets van den buit heeft willen voor zich behouden , en gevolglyk nog minder daar van aan eenen derden zal hebben gegeeven , is van geen aanbelang; Abraham wilde niets voor zich behouden van de perzoonen of have, die hy verlost had, en die den Koning van Sodom behoorde, doch daar word niet gefprooken van den roof, dien men den vy- (*) Dit alles word wydlopiger behandeld in de joodfche Brieven II. Deel. Bladz 134. vo'gg. (t) Posthum. Works Vol. I' App. I. pag. 385, O 5  2i 8 De Geschiedenissen des O.T. vyanden boven dien ontnomen had. Dat nu de Schryver van den Brief aan de Hebreen, niets buitenfporigs van Melchizedek leert, hebben de Uitleggers van dien Brief genoegzaam aangewezen. §• 8. Vervolg van Abrahams gefchiedenisfen. Wy hebben de Tegenwerpingen, die vervolgends tegen verfcheiden gevallen in Abrahams leven gemaakt zyn, op haare plaats beantwoord en opgelost, dus is in 't 111. Deel. Bladz. 169. gehandeld van zyn Huwelyk en zyne verkeering met Haigar, en Bladz. 222. volgg.'van datzelfde Deel, hebben wy in 't gemeen Abrahams karakter verdeedigd, gelyk dat van Loth aldaar Bladz. 220. by welke gelegenheid de gefchiedenis van den ondergang van Sodom en Loths bloedfchande met zyne Dochters, in overweging is genomen , vergeleken in dat zelfde Deel Bladz. 46. volgg. De merkwaardige verfchyning van God aan den Aardsvader Gen. XVIII. XIX. is ons voorgekomen in het 11. Deel. Bl. 263. volgg. Het geen tusfcben Abraham en den Koning Abimelech gebeurde , is ook uit het hier vooren gezegde ligtelyk tegen alle bedenkingen te handhaaven ; Alleen verdient met één woord tegengegaan te worden , het geen de Schryver van la Bible enfin enz. (*) fchryft, nopendsdie byzonderheid, dat God volgends Gen. XX. 18. alle de baarmoeders van Abimelechs huis gantfchelyk had toegefloten, ter oorzaake van O Pag. 5'.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 219 van Sarah, Abrahams Huisvrouwe. Hy leid uit deeze woorden het gevolg af, dat derhalven de Filiftynfche Koning Sara een' geruimen tyd by zich moet gehouden hebben, alzo men niet eer van deeze ftraffe van onvruchtbaarheid gevoel en gewaarwording kon hebben , Doch , wanneer men den Hebreeuwfchen Tekst verftaat, gelyk hy deeze verklaaring zekerlyk lyden kan, van eene onbekwaamheid tot het byflaapen, vervalt deeze geheele Tegenwerping. — In het III. Deel. Bladz. 226. zyn de omftandigheden in het wegzenden van Ismaöl met zyne Moeder Hagar, toegelicht, die Gen. XXI. verhaald worden, en in het II. Deel. Bladz. 334. de offerande van Isaük door Abraham Gen. XXII. — Wy kunnen dan onverhinderd voortgaan tot het verhaal van den dood en begraafnisfe van Sarah Gen. XXIII. en het koopen van eene Erf-begraafplaats door Abraham van de zoonen Hets. — In het II. Deel. Bladz. 15. hebben wy de fchynftrydigheid opgelost tusfehen Gen. XXIII. 15. en Hand. VU. 16. Doch hier moeten wy nog de ééne en andere aanmerkingen maken over den Schryver van la Bible enfin enz. (*). Vooreerst, benadeelt deeze Schrj'ver de gewyde gefchiedenis niet, door zyne aanteekening, dat Abraham, hoe groot een Vorst hy ook ware, echter geen duim gronds in eigendom bezat in Palceftina; want toch Abraham komt ons overal voor als een zwervend Herdersvorst, die geene vaste bezitting had noch zocht, maar van plaats tot plaats trok, en de weiden gebruikte als een gemeen goed; maar thans wilde hy eene erf bezitting hebben in dit land tot een C) Pag. 57-  42o De Geschiedenissen des O. T. een gevestigd eigendom en eene geheiligde begraafplaats. Maar ten tweeden , doet oze Schryver een aanval op den koop-prys, door Abraham voor deeze begraafplaats betaald, als had de Schryver van Genefis zich zei ven vergeeten. Hy bericht ons , dat een fikel naar de Franfche munt, waardig was 3 livres 4/0/5; Dus 400 fikels 1280 livres. „ Ditichynt, (zegt hy) j, ongelooflyk duur, in een zo onvruchtbaar en 3, arm land als dat van Hebron. Daar word „ gezegd, dat hy deeze 400 fikelen betaalde in goede gangbaare munt. Doch er was niet „ alleen toen ten tyde geene munt in Kanaan , „ maar ook hebben de Jooden nooit geene munt „ geflagen in hun hoekje lands. " In deeze woorden zyn verfcheiden misdagen , want toch wie kan met zekerheid de waarde van den fikel ten tyde van Abraham , bepaalen ? Volgends den Heer MiCHAëms (*), zullen deeze 400 fikelen niet meer dan omtrent 90 of 100 gulden naar ons geld bedragen; Ten tweeden, hetgeen de Schryver zegt van gemunt geld, komt bier geheel niet te pas, hier word geen gemunt geld bedoeld; Abraham woeg Eeron het geld toe; Ook is dit onwaar, dat de Jooden in hun land nooit geene munt geflagen hebben, alzo wy weten, dat zy in de daad, hoewel eerst lang na de hei ftelling des Volks uit de Babylonifche Ballingfchap,en zelfs na de tyden van Alexander den Grooten , onder de Makkabeefche Vorften, fi. kels gemunt hebben. Nu vervalt ook ten derden, die aanmerking van goede gangbaare munt; Het is waar , ook onze Overzetting heeft, onder den (*) De pretiis rerum ante exil. Babyion. Tom. III. Comment. Soc: Gotting. [ag. 153.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 221 den Koopman gangbaar , doch de geleerde MiCHAëLis (*) heeft aangemerkt, dat het zilver, het welk men oudtyds gebruikte , door den Koopman getoetst en gemerkt wierd, en dat dit eigenlyk te deezer plaats bedoeld word. Volgends deeze opheldering, is er niets vreemds nog ongelooflyks in dit verhaal. Eéne der grootfte zorgen van Abraham, in zynen hoogen ouderdom, was, voor zynen zoon en Erfgenaam Isaük, eene vrouw te zoeken , niet uit de Kanaiiniten, maar uit zyne maagfchap; Het verhaal van dit Huwelyk van IsaSk met Rebekka, word Gen. XXIV. in een byzonder Familie-gedenkftuk, het welk Moses overgenomen heeft, in alle uitvoerigheid gevonden, het welk eene edeliiartige afteekening is van de zeden van dien tyd, met echte kleuren naar waarheid getroffen, zodat te vergeefs de Schryver van la Bible enfin enz. (f) gepoogd heefc, het zelve in een befpottelyk licht te ftellen. Deeze heeft het in de eerfte plaats geladen op deplcgtigheid, onder welke Abraham zynen huisknecht in den eed nam, door hem zyne hand onder zyne heup te doen leggen Gen. XXIV. 2. Doch de onbetaamlykheden, die hy hier te berde brengt, willen wy in geene aanmerking neemen, om onze Lezers niet te beledigen; genoeg is het, dat wy aanftippen, dat dit een overoud gebruik moet geweest zyn, hetwelk wy in de gefchiedenis van Jakob Gen. XL VIL 29. nog ééns, doch naderhand niet meer aantreffen, en het welk ons niet nader befchreven word, waarom men ook verfcheidenlyk over het zelve en over deszelfs beteerd*) ad h. I. en Mof. Recht II. Deel. Bladz. 97. fqq, O) Pag. 5Ö. fa. '  «22 De Geschiedenissen des O. T. teekenis gegist heeft. — Meer tot ons oogmerk dient, dat wy zyne bedenking beantwoorden, waarom Abaham verkoos , dat zyn zoon eene vrouw uit zyn gefiacht nam , zo verre, geheel uit Mefopotamïèn} Was het omdat de Kanadniten afgodisch waren ? Abrahams maagfchap was zulks niet minder, Rebekka zelve was aan Afgoden verflaafd. Ik zal hem beantwoorden met de woorden van Hesz (*). „ Voor den erfgenaam ,, van zulke groote beloften, voor hem, die, „ gelyk Abraham, zynen tydgenooten tot een ,, licht van den Godsdienst , en van de daar „ mede verknochte gelukzaligheid veritrekkert ?, zou, was het niet onverfchillig, wat huwe91 hyk hy aanging. De openbaaringen en belof„ ten, door Abraham ontvangen, hadden zo veel betrekking gehad tot zyn echtverbond met Sara, dat hy niet anders kon denken, dan dat het huwelyk van zynen zoon insge,, lyks het voorwerp der Godlyke zegeningen „ wezen zou. Hy herinnerde zich , dat God, 3, fchoon Hy hem weleer gebood, het huis zy3, ner Vaderen te verhaten, echter op geene 3, andere verbindtenis, dan op die van Sara, uit het zelfde huis geboortig, den hoogften ,, zegen gelegd had. Zyn zoon behoorde dan ,, in dezelfde familie te trouwen ; doch dit a, moest hem geene aanleiding geven , om 't „ hndKamdn met Mefopotamïèn te verwisfelen." En een weinig verder: „ Abraham kende de ,, zeden der meeste Kanaanitifche Stammen , en „ wist, dat ze, zo niet afgodisch, ten minften ,, tot afgodery aanleidelyk waren. God had „ hem voorzegd, dat de maat hunner zonden » nog (*) Gefchied, der Israëlit. I. Deel. Bladz. 376.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 223 „ nog voller zou worden; en hy begreep ligte„ lyk, dat het, in dit geval, voor zyn' zoon, „ of in't algemeen voor zyne nakomelingen, „ gevaarlyk zou wezen, met Kanadniten in zulk „ een naauw verband te Haan. En alhoewel „ het huis van zyn' Vader ook van afgodery „ niet zuiver was , kon hy echter hoopen, dat „ eene dochter uit dat gedacht, zodra zy 't „ Vaderlyke huis verlaaten had, haare afgodi„ fche gewoonten eerlang zou afleggen. De „ verbindtenis met de dochter van eenen Ka„ naaniter, fchynt hem meest mishaagd te heb„ ben, omdat hy vreesde, dat de thans voor „ altyd .vastgcfielde afzondering van zyn' Stam „ daar door verhinderd zou worden. Dewyl de „ befnydenis in zyn huis ook ingevoerd was, „ om zyne nakomelingen, zo veel mogelyk, „ van de Kanaanitifche Stammen afgezonderd „ te houden, kwam zulk een huwlyk voor als „ ftrydig met het Godlyk oogmerk. Hy zag ,, voor zyne oogen de kwade gevolgen, welke „ ontftaan waren , doordien Loth met de In„ wooneren^van 't land te gemeenzaam ver- ,, keerdhad." Zou men hier niet mogen byvoegen , dat Abraham op de hoofdbelofte van den Messias tevens het oog heeft gehad? het welk onze Puikdichter Hoogvliet (*) dus in éénen regel uitdrukte : Men wacht den Heilvorst uit geen' goddeloozen Stam. De andere vraagen, waarom ontbood Abraham, indien hy zo ryk was geworden, zyn geheel gcflacht niet by zich? waaröm verhuisde by niet (*) Abraham de Aardsvader XL Boek. Bladz, 257.  224 Dë Geschiedenissen des O.T. niet weder naa Mefopotamiën, daar zulke goede weiden waren, verdienen onze aandacht niet. Zy losfen zich van zelve op : wanneer men flechts denkt aan het Godlyk bevel en belofte, aan Abraham gedaan, om zyn land en maagfchap te verlaaten , dewyl Kanadn het eigendom van zyn Geflacht zou worden. — Vervolgends teekent onze Bediller aan (*) : „Men heeft aan„ gemerkt, dat Rebekka op ftaande voet wilde 3, vertrekken, zonder den zegen van haare Ou3, ders te vragen, en zonder de minfte affcheid 3, van haare familie te nemen. Men heeft ge3, loofd, dat zy een groot verlangen moet ge,, had hebben, om getrouwd te zyn. Maar de gewyde Schryver was niet verpligt, om in alle byzonderheden uit te wyden." Men merkt ligtelyk in deeze laatfte woorden den trek van kwaadaartigheid, dewyl men juist dit verhaal van te groote wydlopigheid wil befchuldigen, zonder dat men in aanmerking neemt, dat dit verhaal een fchoon, eenvoudig, onöpgefmukt familie-ft.uk is, juist in den ftyl der Oudheid opgefteld, en door zyne natuurlyke fraaiheid ons als tegenswoordig ftellende by het geval zelve. Wat nu aanbelangt de befchuldiging tegen Rebekka, zy is allerönbillykst; HetHuwlyks-voorftel word niet eerst aan haar, maar aan haare maagfchap gedaan, van deeze goedgekeurd, en wanneer Abrahams getrouwe knecht aanhield, op eene fpoedige reize, word weder eerst van de maagfchap , aan Rebekka haar gedachten en voornemen gevraagd, toen eerst verklaart zy haare bereidwilligheid, om te trekken. — Wat is hier voor eene misdaad? Wat an- (*) La Bible enfin expliquêe pag. él.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 225 anders, dan edele eenvoudigheid, en fchuldelooze oprechtheid van het hart? Men moet hier niet oordeelen naar onze zeden, in welke dikwils de mond onder een valsch betoog van pligtplegingen, geheel iet anders fpreekt, en, wil men zekere wellevendheid bewaaren, fpreeken moet, dan het hart meent (*). — De overige aanteekeningen van den Heer de Voltaire , zyn der moeite niet waardig, om er ons mede op te houden. Immers, hoe komt het te pasfe, om, by gelegenheid van den wensch , door de maagfchap aan Rebekka gedaan vf. 60. Uw zaad bezitte de poorte zyner haat er s, tefchryven?" Een nieuwe wenk, dat de Kanadniten eens de vyanden der Jooden zouden worden, na hunnen Voorva„ der met zo veele Gastvryheid ontvangen te hebben." Wat beduid de aanteekening op vf 6j. IsaSk bracht haar (Rebekka) in de tente zyner moeder Sarah ; ,, Hy wil zeggen de „ tente , die aan Sara behoord had: want „ Sara was reeds voor drie jaaren geftorven? " ■ En hier befluiten wy de gefchiedenis van Abraham , dewyl wy van zyn Huwelyk met Ketura het nodige gezegd hebben III. Deel. Bladz. 170. ■ i9-.\ . , ''-Ui De gefchiedenis van Ifaak en Jakob. By gelegenheid, dat wy het karakter van IsAak verdeedigden III. Deel. Bladz. 235. hebben wy reeds verfcheiden tegenwerpingen, die tegen zyne (*) Vergelyk Niemeyer. Charakterk. des Bybeli I. Deel. Bladz. 259. VI. Deel P  tió De Geschiedenissen des O. T. ne gefchiedenis ingebracht worden , uit den weg geruimd; Hier zullen wy de overige beantwoorden. Gen. XXV. 22. lezen wy, dat, wanneer Rebekka, Isaüks huisvrouwe, zwanger was , de kinderen zich te famen Jiieten in haar lyf. De Schryver van la Bible.enfm enz. (*) vertaalt dit, de kinderen Jloegen malkanderen in haar lyf, en ftelt dit dan tot een voorwerp van zyne fpotterny, hoe kinderen, en wel in het begin der zwangerfchap, eikanderen in 'smoeders lyf flaan konden ? Het geen hy zegt van het begin der zwangerfchap, word in den Tekst niet gevonden, en de zaak zelve kan men eenvoudig verftaan van buitengewoone en hevige bewegingen der Tweelingen, die Rebekka droeg; Ondertusfchen heeft men uit de.pudheid dergelyke voorbeelden ter opheldering bygebracht, uit wélke blykt, dat men van de mooglykheid der zaak zich overreed hield (f). — Rebekka raadpleegde over dit buitengewoon verfchynzel de Godfpraak, welke? of op hoedanige wyze? \ Verhaalt de gefchiedenis niet, echter is hier geene ffoffe om te bedillen, gelyk onze Schryver doet. ,, De Huispriester, (zegt Hesz) tot welke Rebekka zich vervoegde, kan Abraham „ zelf wel geweest zyn; want hy leefde nog." Het is zeldzaam; Wannéér de gewyde gefchiedenis in byzonderheden treed, fpotten de Deïsten, wanneer eene byzonderheid, die niets ter zaake doet, word voorby gegaan, fpotten zy wederom: Is dit niet een duidelyk teeken, dat zy geen ander oogmerk hebben, dan om te fpotten, en dat hun niets minder ter harte gaat dan de waarheid? (*)^. 6.3. (t) ÜHSZ Gefchied. der Israël. II. Deel. Bladz. ~.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. s2? heid? ■ Van de byzonderheden by de ge* boorte deezer Tweelingen, vergclyke men het geen reeds gezegd is in ons V.Dee'l. Bladz. 13. En lil. Deel. Bladz. 241. is Jakobs daad beoordeeld, wanneer hy de Eerstgeboorte kocht van zynen Broeder Esau Gen. XXV. 29. volgg. *-*r Gen- XXVI. word verhaald IsAaks verblyf te Gerar, waarheen hy, by gelegenheid van eenen hongersnood, gekomen was, zynde voornemens naa Egypte te trekken, doch door eene Godfpraak te rug gehouden. By deeze gefchiedenis trekt de Schryver van la Bible enfin enz. (*) in twyfel, of er wel ooit eene ftad Gerar geweest is. ,, Men heeft geloofd, (zegt hy,) dat de ftad Gerar niet anders beteekent dan de doortogt van Gerar, en dat er nooit eene ftad in dceze Woeftyn geweest is, behalven Petra, dat ,, veel verder ligt." Eene ongegronde twyfeling echter, die alleen uit de tegenswoordige gefteldheid dier Landftreeken ontleend word. De ftad Gerar word in de gefchiedenisfen des O. Test. meermaalen genoemd, en fchoon Hieronymus en Eusebius ze verkeerd fchynen te plaatzen in den Stam Juda, waarom de Heer Bachiene (f) zelfs op de gedachten gekomen is, om twee fteden van deezen naam te ftellen, meenende, dat de Hofftad van Abimelech buiten de grenzen van het Joodfche Land gelegen zy geweest, niets nogthans is zekerer, dan het beftaan van deeze ftad. Zelfs Sozomenüs (§), fpreekt nog van een aanzienlyk Klooster, dat by u Hbys ' (*j Pag. 65. (t) H. Jr.rdryksbcfchryv. II. Deel. II. Stuk. Bladz. 607. volgg. (§) Hist. VI. 33. P a  428 De Geschiedenissen des O. T. Gerara aan de Rivier werd aangelegd, en men denkt, dat de oude Aardryks-befchryver Strabo, dezelfde ftad Gerra noemt (*); Dus openbaart onze Schryver hier weder zyne onkunde, gelyk zyne kwaadwilligheid, als hy er by voegt: Let,dat er altyd hongersnood was in dit on„ gelukkig land. God geeft aan IsaSk geen „ brood, Hy geeft hem gezichten en openbaa„ gen." Heeft God dan den Aardsvader van honger doen omkomen? Vond by geen beftaan in Gerar? En de menigvuldige melding van hongersnood, moet ons niet doen befluiten tot de onvruchtbaarheid van Paleeftina. ,, Hoe vrucht„ baar ook een land is, zo is echter fomtyds, „ wanneer het talryk van Inwooners is, endee,, ze by fterke vermeerdering den Landbouw „ niet behocrlyk oefenen , een hongersnood „ eene even zo mooglyke, als gewoone zaak" (f). — In de belofte, die God aan IsaSk doet Gen. XXVI. 4. U en uw zaad zal ik alle deeze landen geven ; en in uw zaad zullen gezegend •worden alle de volken der aarde; is geene toezegging vervat, die aan de Hebreeuwfche Horde, in de Woeftyn omdwaalende, het gebied van de geheele wereld toezegt, gelyk onze meermaals genoemde Schryver zynen Lezer diets wil maken. Vergelyk ons I. Deel. Bladz. 254. volgg. Wanneer God vf. 5. zegt, dat Abraham onderhouden heeft zyn bevel, zyne geboden, zyne inzettingen, en zyne wetten, poogt dezelfde Schryver ook dit tegen te fpreken: ,,Wy zien niet, dat ,, God aan Abraham byzondere wetten gegee- 3j ven (*) Vergelyk Faber Aanteek. op Harmar IFaarnem. «ver het Oosten Hl. Deel. Bladz. 249. 254. 255. (f) Hezel ad Gen. XII. 10.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 229 ,, ven heeft ,• geen algemeen gebod, behalven „ dar. van de befnydenis," Maar, heeft God dan aan Abraham niet boven dien het gebod gegeeven om zyn land en maagfchap te verlaaten ? zynen zoon te offeren ? enz. Zyn dan de JNatuur-en Zede-wetten geen geboden van God? Van het geen IsaSk verders te Gerar gebeurde, leze men het III. Deel. Bl. 236. volgg. gelyk van den zegen der vruchtbaarheid aan IsAaK gefchonken Gen.XXVl. 12. het IV. Deel. Bladz. 221. volgg. De Latynfche overzetting heeft Gen.XXVI. 17. 19. vertaald: De beek van Gerar, in plaats van het dal, zynde misleid door de dubbelzinnigheid van het Hebreeuwsch, en op deeze verkeerde overzetting is de aanmerkingvan den Schryver van la Bible enfin enz. (*) gegrond, dat er geene beek in die Landftreek is, dat de Karavaanen, die daar reizen, genoodzaakt zyn, water met zich te voeren enz. In zo verre waarheid hier fchryvende, als men zyn zeggen bepaald tot het dal Gerar, mids dat het niet uitgeftrekt worde tot het geheele land Kanadn, doch de Hebreeuwfche Tekst fpreekt hier ook van geene beek,mza.v van een dal. De zwarigheden omtrent de vrouwen van Esau Gen. XXVI. 34. hebben wy opgelost II. Deel. Bladz. 17. en voegen er alleenlyk by, dat onze Schryver' (f) te vergeefs Moses gezag poogt verdacht te maken , wanneer hy zegt: ,, Niettegenftaan„ de de ftellige verboden des Heeren, om geene „ Kanaanitifche wyven te nemen, zien wy er ,, Esau hier twee te gelyk trouwen, zonder dat „ God hem eenigszins berispt." Daar toch Moses er (*) Pag. 67. (t) 1'ag. 67. 68. P 3  $39 De Geschiedenissen des O. T. er onmiddelyk by voegt, dat deeze vrouwen voor JsAcIk en Rebekka eene bitterheid des geestes waren vf- 35- —- In het UI. Deel. Bladz. 243 en 239. hebben wy het verhaal Gen. XXVII. hoeJakob door list en het overleg van zynen Moeder Reeekka aan zynen broeder Esau den Vaderlyken zegen ontdragen heeft, overwogen; De Schryver van la Bible enfin enz. (*) vind het verhaal gélf ongelooflyk ; Hoe haairig ook Esau mogt -geweest zyn, zyne huid kon echter niet gelyken 'aan eene Geiten-huid. De reuk van een versch gedacht Geiten-bokje moest zich openbaaren ; ÏsaSk moest gevoeld hebben, dat zyn zoons handen geene nagels hadden; de ftem van Jakob maakte hem openbaar; IsaSk moest zyn geheele ligchaam betast hebben ; Met één woord, het bedrog is al te grof en ruw. Maar alles laat zich zeer gemaklyk begrypen naar het eenvoudig verhaal van Moses. Isark was oud geworden , en zyne oogen waren donker , dat hy niet wel en behoorlyk konde zien. Hy moet nog iets hebben kunnen zien, waarom zou Rebekka anders E§aus klederen aan Jakob aangetrokken hebben ? alleen hy kon niet genoeg meer zien, om den perzoon te onderfcheiden; Jakob zal ook zyne ftem zo veel mooglyk, gewend hebben , om de fpraak van Esau na te bootzen, evenwel de fpraak doet Isaük iets vermoeden, daarom wil hy Jakob betasten ; Rebekka had hier voor ge, zorgd, zy had geiten vellen over zyne handen en hals getrokken, de fyne wolle der geiten in het Oosten, is zo zacht, dat zy naar zyde gejykt, en op het gevoel voor menfchen-haair kan  O. T. verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 231 genomen worden (*). De nagels ? maar moesten dan ook de vingeren tot de toppen toe met de geiten-vellen overdekt zyn? — Het overige is ligt te beantwoorden. Isaük fielt zich te vrede , op de verzekering van zynen zoon, na zyne handen betast te hebben, op het gezicht van Esaus klederen, en op den reuk van iemand, die zo van het veld komt. Maar hoe kan God de zegeningen van Isaük bevestigen, die met bedrog verworven zyn? De Lezer vind dit beantwoord III. Deel. Bladz. 240. Eindelyk betwist de Schryver van la Bible enfin enz. (*) de waarheid der vervulling van Isaüks voorzegging omtrent Esau; Esau is nooit, zegt hy, aan Jakob onderworpen geweest: Een deel van zyne Nakomelingen is wel door den Stam der Asmoneen overwonnen, maar zy namen altyd deswegens wraak. Zy hielpen Nebukadnezar Jerufalem verwoesten; Zy voegden zich by de Romeinen; Herodes, een Idumeër, werd door de Romeinen tot Koning der Jooden verkooren ; Langen tyd daar na hielpen zy de Arabieren van Mahomet. Zy deelen nog met de Turken alle de heerfchappy van dit land van Joppe tot aan Damascus. Dus is, bykans ten allen tyde de Stam van Esau waarlyk gezegend geweest, enz. Maar laat ons de zaak naar waarheid opgeven : IsaUk voorzegt niet, dat Esau altyd Jakob dienen zal , hy zou deszelfs juk eens afwerpen Gen. XXVI. 40. Uit de gefchiedenis weten wy, dat David hen onder het juk gebracht heeft 2 Sam. VIII. 14. dat zy eerst ten tyde van Joram weder zyn afgevallen; (*) Michaclis van de Schaaps-vokkery enz. pag. 87. 88» (t) Pag. 71. P 4  232 De Geschiedenissen des O. T. dat de Makkabeefche Vorften hen overwonnen en genoodzaakt hebben, door het aannemen der befhydenisfe, den Joodfchen Godsdienst te belyden, en met de Jooden één Volk te worden; en dus heeft Herodes, fchoon een Idumeër, echter in naam der Joden over de Joden ge* heerscht. Vervolgends is het Volk en de naam der Edomit.cn, geheel onder andere Stammen verfmolten en verlooren geraakt, terwyl de hedendaagfche Arabiers zich beroemen van Ismacl af te ftammen, gelyk bekend is. Behalven het' aangeteekende III. Deel. Bladz. 245. 246. betreffende Jakobs reize na Paddan Aram Gen. XXVIII. is hier nog aan te merken, dat het ons niet bevreemden moet, dat Jakob, de zoon van eenen Herders- vorst, alleen zonder eenig gezelfchap, deeze reize onderneemt; behalven dat dit overeenkomt met de eenvoudigheid der oude zeden, zo moet ook deeze reize van Jakob als eene vlugt worden aangezien (*). Op deeze reize had Jakob dat doorluchtig gezicht in den droom, waarby hem een ladder werd vertoond, van de aarde tot den Hemel reikende enz. Een droom, recht gefchikt, behalven andere hoogere bedoelingen, om den Aardsvader van de befcherming der Godlyke Voorzienigheid te verzekeren, waarom de Schryver van la Bible enfin enz. (t) geene rede heeft, om daar mede te fpotten, even min, als hy heeft, om te ontkennen, dat er toenmaals eene ftad Luz of Bethel in deeze woeftyne was. Dus opzettelyk (*) Heinius Dif. Sacr. Cap. V. pag. 77. meent, dat Jakob gezelfchap by zich zal gehad hebben; Doch zyne redenen kunnen den toets niet üoorllaau. (t) J>*g. 73-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 2^3 lyk eenen ouden Gefchied-fchryver tegen te fpreken, zonder bewys, is het werk van iemand, die ftout genoeg is, om alle vastigheid der gefchiedenis te loochenen (*). — De gelofte van Jakob Gen. XXVIII. 20-22. welke de berisping van onzen Schryver ook niet heeft kunnen ontgaan , hebben wy III. Deel. Bl. 246. in haar waare licht geplaatst. Jakob te Harem by het geflacht zyner moeder gekomen , ging daar een verdrag aan met Laban, zyner moeder broeder, nemende eenen dienst van zeven jaaren op zich om deszelfs dochter Rachel , Gen. XXIX. ,, Dit verdrag, zegt de Schryver van „ la Bible enfin enz. (f), doet ons duidelyk ,, zien, dat Jakob niets had, en Laban maar „ zeer weinig. De één verbond zich, zeven jaa,, rente dienen om eene dochter, en de ander „ geeft zyne dochter geen huwlyks-goed mede. „ Zodanig een huwelyk fchynt juist het gebied „ over de geheele aarde niet te belooven, dat „ God zo dikwyls aan Abraham, Isaük en Jakob toegezegd had." Eene aanmerking, welke geheel niets beteekent; DatjAKOB, die als vlugteling zyns Vaders huis verlaaten had , niets bezat, behoeft ons niet te verwonderen, en hoe kan men befluiten, dat Laban maar zeer weinig had, omdat de gierigheid zyne ondeugd was, waardoor hy zyne dochters voor eenen zevenjaarigen dienst verkocht, daar zy over klaagen Gen. XXXI. 15. 16.? Vooral wanneer men er by in aanmerking neemt, dat in die aloude tyden veelal de vrouwen , als 't ware, gekocht wierden, zodat geene bruidsgave of huwlyks-goed van (*) Vergelyk BachieNE U. Dee.l. I. Stuk. Bladz. 406. CO Pag. 75- P 5  234 De Geschiedenissen des O. T, van den vader der Bruid pieeg gegeven te worden , maar de Bruidegom gaf zekere gefchenken aan zyne Bruid, waar voor zy hem ter vrouwe werd; Dit werd hier vervuld door den dienst van zeven jaaren (*). — Jakob nu meenende zyne Rachel te ontvangen, vond zich des morgens bedrogen , alzo haare zuster LeS by hem lag. Gen. XXIX. 23-25. Volgends onzen Schryver (|), kan men niet begrypen, hoe het mooglyk zy , dat Jakob het bedrog van Laban niet heeft kunnen merken, en men zou hedendaagsch niemand met zodaanig bedrog kunnen misleiden; Te weten, hy redekavelt, gelyk doorgaands van de zeden van onze tyden en landen, tot die van den alöuden tyd en van het Oosten, vergetende,, dat dezelve in veele opzichten juist tegengeftelde zaaken zyn. Als men zich voorftclt, dat naar de gewoonten van dien tyd,vde bruid by de bruiloft gefluïerd bleef, en met eenen flu'ier bedekt, tot den bruidegom in 't flaapvertrek gebracht werd, kan men ligt begrypen, hoe Jakob heeft kunnen bedrogen worden. Jakob verbond zich toen nog voor andere zeven jaaren, om ook zyne beminde Rachel ten huwelyk te krygen; Hy was toch balling uit zyns Vaders huis, en dus is hier niets in, het welk geen geloof zou verdienen; gelyk in 't geheel de Joodfche gefchiedenis daar in uitmunt, dat zy de bedryven van de Stamvaders van dit Volk ons zeer natuurlyk en eenvoudig verhaalt (§.)• '— Dus trouwde deeze Aardsvader twee zus- (*) Vergelyk MiCHAè'Lis Mof. Recht. II. Deel. Bl. 107. (f) La Bible enfin enz. pag. 75. (§) Dus het haar nie's benadeelt, dat men van haar kan getuigen la Bible enfin enz. pag. 76". „ Les origines de » tou-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 235 zusters, door een buitengewoon toeval, maar men heeft daarom geene vryheid om te fchryven: „Men trouwde twee zusters; men trouw,, de zyne eigene zuster; men befliep zyne „ dienstmaagden. Zodaanig-waren de Joodfche ,, zeden ; onze wetten zyn geheel anders." (*) Men vergelyke, wat door my gezegd is lil. Deel. Bladz. 169. 172. Deeze twee zusters Ler en Rachel, waren, volgends de oude en algemeene ten dien tyde heerfchende begeerte tot kinderen, op eikanderen nayverig, omdat Le5 haaren man verfcheiden zoonen baarde, terwyl / Rachel onvruchtbaar bleef; Moses ons Gen. XXX. hier van een wydlopig verflag doende, hetwelk voor het Joodfche Volk van zo veel aanbelang was, om de Stamvaders hunner byzondere Stammen te kennen, vlecht tusfchen beide in het verhaal nopends de Dudaim, door LeSs zoontje, Ruben , gevonden , endoorhaar aan Rachel afgeftaan, onder voorwaarde, dat zy dien nacht by haaren man liggen zoude vf. 14. volgg. Op deeze gefchiedenis maakt onze Schryver (f) zyne aanteekeningen, en gezegd hebbende, dat de wortels van de Mandragora, in laater tyden gehouden zyn voor vruchtbaarmaakende, door eene dwaaling en onkunde van 't gemeen , en dat het niet vvaarfchynlyk is, dat deeze dwaaling reeds zo oud, of onder deeze Schaapherders bekend zou geweest zyn, bcfluit hy» „ toutes les nations font petltes & barbares, mals il n'est au,, cune, qui fesfemble a celle-ci." Te weten, de oorfprongen van alle Volken zyn met fabelen verduisterd, maar by de Aardsvaders der Jooden heerscht de Natuur. (*) La Bible enfm enz. pag. ~6. (j) La Bible enfin enz. pag. 77.  436" De Geschiedenissen des O. T. hy, dat fommigen zich aan alle deeze gefchiedenisfen geërgerd, en die voor grove fabelen genomen hebben, uitgevonden door ruwe Aralieren, ten koste der rede, welvoeglykheid en waarfchynlykheid enz. Men ziet, dat deeze geheele aanteekening rust op de onderftelling, dat de Dudaïm de plant is, die door de Geleerden Mandragora genoemd word; En echter is deeze onderftelling niet zo volftrekt zeker (*); In Moses verhaal lezen wy ook niets van eenige byzondere kracht van vruchtbaarheid in deeze Dudaïm : Maar, ééns toegegeeven, dat daar op gedoeld word, welke ongerymdheid ligt daar tocli in ? Volks-vooröordeelen zyn dikwyls zeer oud , en Herders hadden immers gelegenheid , om of de waare , of gewaande krachten van zekere kruiden teleeren kennen? — In de volgende aanteekening misgrypt zich onze Berisper van de gewyde gefchiedenis ondertusfchen deerlyk : In den Tekst word verhaald, dat Leü dien nacht by Jakob lag, en dat zy op nieuws eenen zoon baarde; Hier op teekent hy aan : ,, Men zou in de daad gelooven, dat de Mandragores by Rachel werkten , alzo zy ,, eenen zoon ontving, daar van gegeeten heb,, bende, en den Heere daar voor dankte." Hy bedacht niet, dat Rachel eerst eenige jaaren daarna, in het 14de van Jakobs verblyf by Laban haaren eerften zoon, Josef, baarde. Indien Moses of andere H. Schryvers zich a3n zulke groove misdagen hadden fchuldig gemaakt ! (*) Zie het geen ik gefchreven heb Disf. de Mdib. Hel»; pag. si. Shays Reize PP. Deel. Bladz. 96. In de Bibliotk. Hag. Clasf. V. Fase. 3. pag. 621. is op nieuws beweerd, dat het de Mtifa zou zyn.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 237 maakt! — Van Jakobs list, om het deel, hem door Laban uit de kudde toegelegd, te vermeerderen , hebben wy gehandeld III. Deel. Bladz. 51. volgg. gelyk ook van de geneigdheid in Jakobs huisgezin tot Afgodery, en het fteelen der Therafim van haaren vader door Rachel Aldaar Bladz. 247. In het II. Deel. Bladz. 266. is de gefchiedenis van Jakobs worfteling gehandhaafd, tegen de tegenwerpingen, die er tegen zyn ingebracht. Op de gefchiedenis van Di- na, Jakobs dochter, en den moord der Sichemiten Gen. XXXIV. heeft men hevige aanvallen gewaagd, zo zelfs, dat men durft fchryven(*_), „ Men moet volftrekt deeze gefchiedenis (die men namelyk als geheel ongelooflyk en tegenftrydig had voorgefteld) ,, gelooven, of zyn „ geloof aan al het overige van den Bybel wei,, geren." Dus doet men de zaak voorkomen, als of men met éénen flag de geheele Bybel-gefchiedenis van onwaarheid overtuigd had. En wat is er dan in deeze gebeurtenis, dat ongelooflyk is ? Dat Dina een kind van zes jaaren, Simeön niet meer dan elf, en Levi niet meer dan tien jaaren oud kunnen geweest zyn ten tyde , in welken dit geval geplaatst word , gelyk men voorwend, daar van hebben wy het tegendeel bewezen IV. Deel. Bladz. 267. volgg. Maar misfchien zal de ongeloof baarheid hier in gelegen zyn , dat Simeön en Levi geheel alleen met hun beide eene gantfche ftad vermoord, uitgeplunderd, verwoest hebben ? Doch wie geeft ons vryheid, om te ftellen, dat zy geheel alleen geweest zyn, dat zy geene knechten gebruikt hebben, dat zy, fchoon de hoofd-aan- leg. (*) La Bible enfin enz. pag. 84.  »38 De Geschiedenissen des O. T» leggers van deezen moord , niet door hunne Broeders geholpen zyn? Alle deeze onderftellingen zou men moeten bewyzen , eer men zo ftout weg de waarheid der gefchiedenis wil loochenen. De overige gefchiedenisfen van Jakob , gelyk ook de Geilacht-lyst van Esaus nakomelingen, en de zwarigheden, zich daar in opdoende Gen. XXXVI. elders reeds overwogen hebbende, en waar omtrent ons geene tegenbedenkingen zyn voorgekomen, die niet reeds opgelost zyn, kunnen wy nu voortgaan tot de behandeling van Josefs lotgevallen; na alleen dit aangeftipt te hebben , dat de plaats Gen. XXXVI. 31. ons in 't vervolg zal ontmoeten, daar wy Moses als Schryver van dit Boek zullen verdeedi gen, en dat uit Gen. XXXVI. 24. geene zwarigheid kan gemaakt worden, zo lang men niet -weet, wat eigenlyk door de Emim, die Ana in de woeftyne vond, te verftaan zy (*) ? §. 10. De gefchiedenis van Jofef. By gelegenheid , dat wy het karakter van Josef verdeedigd hebben III. Deel. Bladz. 250. hebben wy zyne gefchiedenis in het gemeen ten grootften deele opgehelderd; welke zo veel te minder in twyfel kan getrokken worden, nadien zy zelfs by ongewyde Schryvers word aangetroffen (|). — In deeze gefchiedenis van Josef zyn (*) Zie Shaw Reize II. Deel. Bladz. 207. Liuè'nthal Xlll. Deel. Bladz. 104. volgg. '•(f) Men vergelyke Justinus Histor. Libr. XXXVI. Cap. 2. met het verhaal van Moses aangaande-Josef, en men zal-wel de  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 239 zyn boven alles merkwaardig de voorbeduidende droomen, zo die by zelf in zyne kindsheid gehad heeft, en welke zyne aanftaande heerlykheid en aanzien voórfpclden , als die anderen hadden, en door hem verklaard zyn. Om deeze droomen heeft Voltaire deeze gefchiedenis verdacht willen maken, en geen wonder, hy kon noch wilde volgends zyn famenftel. niet erkennen, dat, wanneer wy droomen, onze ziel dikwyls werkzaam is (*); Veel minder kon hy gelooven, dat God de menfchen door droomen ooit bericht heeft gedaan van het toekomende. Dit is zyn voornaamfte bewys, want dat hy Moses van tegenftrydigheid zoekt te befchuldigen, als of die in zyne wetten alle uitleggingen van droomen verboden had, en echter in zyne verhaalen zo veel op heeft met droomen (f), verdient geene wederlegging. Moses heeft zekerlyk alle bedriegeryën , alle bygelovigheden te keer gegaan, maar Moses wist onderfcheid te maken tusfchen het waare en het nagebootfte. Wy weten, (of men moest de gewyde gefchiedenisfen willen loochenen, juist om dat geen, het welk het eigen kenmerk van dezelve is en zyn moest) dat „ droomen van zekere'foortme„ de behoorden tot den omgang , dien de God„ heid met de Ouden hield, om hen op eene „ zinnelyke wyze te onderrichten. Het is zo ; „ de Oudheid floeg onder veele Volken te veel „ geloof aan droomen; doch de waarheid fchynt ,, hier, gelyk in veele andere zaaken.degrond- % » flag de misdagen van den Heidenfchen Schryver opmerken, doch te gelyk Moses verhaal in de Hoofdzaak bevestigd vinden. f*J Ditlion. Phttof. portat. Art. Songes. (f) La Bible enfin enz. pag: 90.  140 De Geschiedenissen des O. T. ,, flag geweest te zyn van een gevoelen, dat door verbastering in dooüng en bygelcovig- ,, beid overging." (*) Eene Karavane van Ismaëlitifche en Midianitifche Kooplieden, die in deeze gefchiedenis van Josef voorkomt Gen. XXXVII. 25. verwondert onzen Schryver insgelyks, dit fchynt hem toe, eene al te groote volkrykheid te kennen te geven in deeze Stammen, niet geëvenredigd met het klein getal van Jakobs twaalf zoonen (f) : Ondertusfchen hangt deeze tegenwerping alleen af van een verkeerd en valsch voorftel van zaaken ; De fterkte der Karavaan, die uit hmaeliten en Midianiten, en misfchien nog andere Arabieren beftond, word door Moses niet gemeld , en in tegendeel, fchoon Jakob flechts twaalf zoonen had, hy was echter een vermogend Herders-vorst, gelyk zyn Vader en Grootvader geweest waren. Dat de Koophandel nergens vroeger dan in deeze gewesten gedreven is , weten wy boven dien niet alleen uit de gewyde, maar ook uit de ongewyde gefchiedenisfen. Den zelfden los- ien grond heeft eene andere berisping van den Schryver, dat de Koningen van Egypten hier reeds zo wellustig en prachtig befchreven worden, dat zy gefnedeneh hadden, doch hier vooren is reeds aangemerkt, dat Egypte al vroeg een' gevestigden Staat heeft uitgemaakt, daar ook weldra de weelde de overhand nam; En het geen hy hier van gefnedenen zegt, moet daar uit beflist worden, of Potifar een gefnedene geweest is? waar van wy zo aanftonds nader zullen fpreken. De aanmerkingen, die hy ver- vol- (*) Hèsz Gefchied. der Israëli/. IL Deel. Bl. 187. (f) La Bible enfin enz. pag. 90.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 241 volgends maakt over den Scheöl, cn in welkeIry zynen Lezers zoekt te beduiden, dat dit woord, eenen kuil, een graf beteekent, en dat de Hebreën geen denkbeeld van eenen ftaat der dooden , even min als van de onfterflykheid der ziel hadden, gelyk ook zyne aanteekening over bec treurgewaad (cilicium, gelyk de Vulgata vertaalt) het welk Jakob aantrok op de maare van zyns zoons dood Gen. XXXVII. 34. in welke hy wil beweeren,dat dit gewaad (cilicium) zynen naam hebbende van Ciliciën, toen aan de Hebreën nog onbekend, een bewys zal zyn van den laateren oorfprong van het Boek Genefis, willen wy hem geern fchenken, alzo wy over het Latynfche cilicium, dat de Vulgata hier gefteld heeft, niet twisten willen. De geloofwaardigheid van Moses word er niet door benadeeld. §. 11. De gefchiedenis van Juda Gen. XXXVIII. De gefchiedenis van Josef word Gen. XXXVIII. afgebroken door een tusfehen-infehietend verhaal van Juda, en zyne zoonen. — Ditgefchiedverhaal was van belang voor de Israëliten, dewyl Juda de Stamvader was van éénen hunner voornaamfte Stammen , ja uit hem moest de Messiüs verwacht worden; In het I. Deel. BL 122. hebben wy ook aangemerkt,, welke nuttigheid, met betrekking tot de zeden, deeze zelfde gefchiedenis kan hebben , gelyk in het II. Deel. Bladz. 349. dat de Bybel verre af is van de handelingen, die hy blootlyk verhaald, even daarom goed te keuren. Laat ons hier de befchuldigingen afweeren, met welke men de VI. Deel. Q. on-  242 . De Geschiedenissen des O. T. ongegrondheid van dit verhaal heeft willen aantoonen. In de eerfte plaats handelt de Schryver van la Bible enfin enz. (*) niet oprecht, wanneer by de misdaad van Er, den oudften zoon van Juda bepaalt, daar nogthans Moses alleen zegt Gen. XXXVIII. 7. Hy deed dat kwaad was in des Heeren oogen ; Hy leidde een Godloos leven, waarom hy door eenen vroegen dood werd weggerukt. De misdaad van Onan word vf. 9. opgegecvcn , en de reden van zyn doen er bygevoegd : Hy wilde zynen broeder geen zaad geven. Hetgeen onzeSchryver hierzegt,dat deeze gewoonte van Levirats-huwelyken, thans nog niet vastgefteld was in den ftam van Abraham en IsAaiv, is uit zyne onkunde aangaande het Mofaisch Recht, het welk dikwyls oude gewoontens en herkomen heeft gevonden, overgenomen , en nader bepaald (f) ; — En dewyl zelfs het recht omtrent deeze Huwelyken toen ten tyde zeer ftreng werd waargenomen , behoeft het ons niet te verwonderen, dat Thamar , wanneer zy zag, dat Juda opzettelyk uitftel zocht, om zynen derden zoon Sela aan haar te geven, door eene vreemde list zich van haaren Schoonvader dit recht wilde bezorgen. Zy leidde dan haare Weduwe-klederen af, deed een' fluïer om, om onbekend te blyven, maar tooide zich anders als eene openbaareHoere, en plaatfte zich dus op de wegfeheiding: Dit mag onzen Schryver weder onwaarfchynlyk voorkomen, doch het is in het Oosten ook heden zelfs niet vreemd (§); Het is waar,deeze openbaareHoeren (*) Pag. 92. (t) Vcr^ulyk MiCHAé'Lis Mof. Recht. II. Deel. Bl. 186. volgg. (§) Pococke Befchr. van het Qoflen i. Deel. Bl. 100.  verdeèdiöd. Hoofdft. XXIV. 24$ ren zitten doorgaands zonder fltiïer, maar die was hier tot de bedoeling van ThaMar nodig 9 alzo zy onbekend moest blyven. Dat Jüda voorts opklaarendag,en op den openbaaren weg by haar zou gelegen hebben , word wel door onzen Man gezegd, maar niet op gezag van Moses, ook niet naar de regelen, volgends welke een gefchiedverhaal behoort opgevat te worden. *—- Maar nu eindelyk, „het toppunt van onmooglykheid is, dat Juda, een vreemde,, ling in Kanadn, en daar geene de minfte be- zitting- hebbende, beveelt, dat men zyne ,, fchoondochter zal verbranden, en dat men ,, op ftaande voet eene houtmyt klaar maakt, j, om haar te verbranden, even als of hy de Riclr ter en meester van, het Land was." Wederom een misverftand der oude zeden. De Aards' vaderen waren geen onderdanen , maar rond trekkende Herders-vorften (*), die derhalven zelf onder hunne onderhoorigen het recht oefenden. Juda, die zich volgends Gen. XXXVIII. i„ van het Hoofdleger van Jakob had afgezonderd, had dus eene nieuwe horde of leger, doch ondergefchikt aan Jakob, als algemeen Stamvoogd, opgericht, daar hy gevolglyk het bewind voerde, en Thamar als eene Overfpeelfter, naar het recht der Levirat-huwelyken , ter dood verwees , denklyk door fteeniging, na welke het dood ligchaam zou verbrand worden, want de ftraffe,om iemand levendig te verbranden, fchynen de Hebreen niet gekend te hebben (f). §. 12, (*) Michaê'lis Mof. Recht. I. Deel. Bladz. 151. Q) MiCHAëus Mof. Recht, F. Deel. Bladz, 29. 0.2  244 De Geschiedenissen des O.T, §. 12. Vzrvolg van de gefchiedenis van Josef. Josef door de Karavaane, die hem van zyne broeders gekocht had, naa Kgypten gebracht zynde, kwam daar in het huis van Potifar, Pharaös Hoveling , Overften der Trauvvanten Gen. XXXVII. 36. Het Hebreeuwfche woord Hoveling vertaald , beteekent ook eenen Gefnedenen, en dewyl uit Gen. XXXIX. blyktr, dat hy getrouwd was, zo is dit reden genoeg voor Voltaire, om de gefchiedenis verdacht te-maken ( *;; Een gefnedene, die getrouwd is! Indien iemand wilde zeggen, dat Potifar alleen een Serrail aanhield, om pracht te vertoonen, dan ontfiaat weder de zwarigheid, hoe komt het Egyptisch Hof reeds zo overdaadig in weelde in die oude tyden ? — Alle zwarigheid verdwynt echter, wanneer men ontkent, dat Potifar een gefnedene geweest is, even min als de Bakker en Schenker des Konings van Egypten, die door onzen Schryver ook tot Gefnedenen gemaakt worden. — De gefchiedenis vanJosEFs verheffing is door ons gehandhaafd, en die deugdzaame man in zyne eer verdeedigd III. Deel. Bladz. 253- volgg- en de bedenkingen, die behalven het geen daar gemeld is, nog voorkomen in la Bible enfin enz. (f) , behoeven ons niet lang op te houden. By voorbeeld, dat uit het verhaal van Josefs onderhandeling met Pharaos Hovelingen en met den Koning zeiven, zou blyken, dat 0 DitMn. Pkilof. Portatif Art. Jofieph. La Bible enfin enz. pag. 96. Cf) Pag. enz.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 245 dat de Egyptenaars dcnzelfden God erkenden en geloofden, als Josef , en de Aardsvadcrlykc familie, het welk eene ongerymdheid zou bevatten ; doch waar omtrent wy alleen behoeven te zeggen, dat de Afgodcry toen nog in haare beginzelen was, zo dat de kennis van de Opperfte Godheid, die de wereld beftuurt, nog niet geheel verlooren was. Het is bclagchlyk, als er vervolgends gezegd word, dat men omtrent den droom van Pharaö eene gewigtige vraag doet; „ Hoe namelyk zeven koorn-aairen, zc„ ven anderen hebben kunnen opëeten?" Die zulke vraagen doet, zoekt knoopen in eene bieze, en toont, dat hy er alleen op uit is, om iets op te fporen, dat hy zou mogen befpotten. Elders (*) bevreemd hy zich over de ongemeen-fchielyke verheffing van Josef tot eerften Staatsdienaar. „ Men zou twyfelen, (zegthy) of men heden wel een' Koning zou vinden , „ zelfs in Afiën, die zulk eene waardigheid zou fchenken voor het verklaaren van eenen droom." Ondertusfchen werd Josef door Pharaö niet juist verheven om het uitleggen van den droom, als wel om zyne wysheid, die zich openbaarde in zynen voorflag, om tegen de aanftaande jaaren van hongersnood, behoorlyke voorzieninge te doen Gen. XLI. 37. enz. ■—■ Van even weinig belang is het, dat hy fchryft (f); „ Het is zeldzaam; Josef, de kleinzoon van „ Abraham, trouwt Asnath, de dochter van „ de vrouw van eehen Gefnedenen, die hem in ,, de gevangenis geworpen had ! Wie was de ,, vader van Asnath? Dit was de gefnedene „Po- (*) Dicïion. Philof. portal, pag. 242. (f) La Bible enjin exvliatiée pag. 99. £3  846 De Geschiedenissen des O.T. ,, Potifar niet." Elk voelt den kwaadaartigen vuilen trek, die onder deeze woorden verborgen ligt ! Maar, die oogen heeft, ziet, dat Potifar, de Overfte der Trawanten, en Potifera, de Overfte, of liever de Priefter van On, niet dezelfde perzoonen zyn, en dus dat Josef de dochter niet getrouwd heeft van hem, die hem in de gevangenis had geworpen. De Lezer vergelyke verder óver dit Huwelyk, ons III. Deel. Bladz. 262. — De jaaren van gebrek kwamen volgends Josefs voorfpelling, niet alleen over Egypte, maar over alle nabuurigeLanden, alle deeze Landen kwamen dan, in Egypten, tot Josef, om koorn te hopen Gen. XLI. 57. Dit moet de losfe Schryver van laBible enfin enz. (*) niet gelezen of opgemerkt hebben, hoe had hy anders kunnen fchryven : „ Indien de hongers„ nood de zoons van Israël noodzaakte , om „ naa Memfis te gaan, moesten alleKanaaniten, „ die koorn gebrek hadden , ook derwaards ge- „ gaan zyn?" In het verhaal van de reize der broederen van Josef, word Gen. XLII. 27. gewag gemaakt van de herberg, ook daar mede dryft hy den fpot, maar vergeefs; Want behalven dat het woord algemeen eene rustplaats, daar men overnacht, beteekenen kan , zo mag men vryëlyk aan eene Caravanféra denken; Wy merken eenen natuurlyken voortgang der befc'haafdheid op in de gefchiedenisfen der Aardsvaderen. In de tyden van Abraham, vinden wy eenen koorn-en graan-handel tusfchen Kanadn en Egypten; in de gefchiedenis van Jakob ontmoet ons eene Karavaan van Kooplieden, die kostelyker Waaren derwaards brengen en ook Stoa- (*) 101.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 247 Slaaverrhandel dryven; in de gefchiedenis van Iosef vinden wy eene Caravanféra, ren dienfte der reizende Kooplieden gefti.chf. Dit is een natuuriyke voortgang der befchaaving. —Verders moet men de zoonen van Jakob naa Egypte reizende , zich voorftellen, als verzcld zynde van eenen ftoet van knechten en ezelen, zodat zy eene aanzienlyke Karavaane hebben uitgemaakt; Dit blykt uit alle de omftandigheden van het verhaal, en is door anderen (*) ook reeds opgemerkt , waardoor dan de fpotternyën vervallen, dat de Aardsvaders, hunne Ezels met koorn beladen hebbende, te voet hebben moeten wandelen van Kanadn tot aan Memfis, een' weg van omtrent 100 uuren, dat zy zeer arm moeten geweest zyn , alfchoon zy door het plunderen van Sichem, zich met deszelfs roof verrykt hadden, en dergeiyken. Gen. XLI1I. 32. teekent de gewyde gefchiedenis aan, dat Josef byzonder at, en de Egyptenaars byzonder, enjosefs broeders byzonder, omdat het den Egyptenaaren een gruwel is, met vreemden brood te eeten, dit is bevestigd door de oudfte berichten, die wy van de Egyptenaaren hebben (f), en gevolglyk heeft wederom onze Bediller vruchteloos zyne pogingen befteed, om ook hier de gewyde gefchiedenis in verdenking te brengen; Van zyne befchuldiging, waardoor hy Josef tot eenen Toveraar of Waarzegger heeft willen maken , is gefproken III. Deel. Bladz. 263. Wanneer het gerucht van de komst van Josefs broederen, ter oore van Pharaö gekomen was, zei- (*) [Iesz Gefchied. der Israël. II. Deel. Blad*. 255. (.f) Herodotcs Hist. Lib. II. Cap. 41. en 91. 0.4  248 De Geschiedenissen des O.T. stèide die Vorst tot Josef by herhaaling, Gen. XLV. i 8-20. Hy zoude zynen Vader en gantfche gedacht in Egypten overbrengen , het beste van gantsch Egypten-land zou voor hun zyn. Dit is voor onzen Schryver vreemd (*), dat Pharaö zou gezegd hebben, ik zal deezen vreemdelingen al het beste van Egypten geven; Doch dit zegt de Vorst niet; Zyne woorden hebben eenen geheel anderen zin. Plet geflacht van Jakob beftond uit zwervende Herders, die niet met akkers, maar met weiden gediend waren. Zekere vochtige gewesten, langs de Zee en den Nyl gelegen , en tot bouwakkers weinig gefchikt, waren daarentegen voor 't weiden van vee allerbekwaamst. Door het beste, moet men hier dus verftaan , dat geen dat voor Josefs Broederen het beste was (f). Jakob , verheugd door de tyding, dat zyn geliefde Josef nog leefde, was echter te Godvruchtig, dan dat hy zonder God raad te plegen, de reize naa Egypten ondernemen wilde. Hy vertrok dan naa Berfeba, en offerde te dier plaatze, daar Abraham weleer meermaalen Gode geofferd had, eene offerande Gen. XLVI. i. volgg. Hier kreeg hy ook in de gezichten des nachts de Godlyke openbaring, die hem vergunde naa Egypten af te trekken , met deeze bygevoegde belofte: „ Ik zal met u aftrekken naa Egypten, en ik ,, zal u doen weder optrekken, mede optrek,, kende, en Josef zal zyne hand op uwe oogen „ leggen." Als men deeze laatfte woorden, gelyk gefchieden moet, verftaat, van den laatften liefde-pligt, door Josef aan zynen Vader te be- (*) La Bible enfin enz. pag. 106. Q) MiCHAëus ad h. I.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 249 bewyzen, dat by hem de ftervende oogen zou fluiteri-;, blykt terftond. dat de mening derGodfpraak niet zyn kan , dat Jakob zelf nog hyzyn leven Egypten weder verlaaten, en naa Kanadn re rug keerenzou, (hoewel zyn ligchaam ook na zynen dood derwaards gevoerd en begraven is,) maar dat Jakob hier tevens zyn nageflacht in zich bevat, hetwelk God ééns uit Egypten zou opvoeren. En dus is er geene tegenftrydigheid tusfchen deeze belofte der Godheid en derzélver vervulling, gelyk men heeft willen voorwenden (*). — Wanneer nu Josefs Vader en Broeders tot hem gekomen waren, gaf hy hun te raad , dat zy aan Pharaö hunne handteering zouden te kennen geven, te weten, dat zy Schaapherders waren, dewyl alle Schaapherders den Egyptenaaren een gruwel zyn Gen. XLVI. 34. Hy had ten oogmerk, wel aan zyn gedacht eene veilige woonplaats in Egypte te bezorgen, doch hen te gelyk afgezonderd en onvermengd te houden van de Egyptenaaren; (zie III. Deel. Bladz. 260.) Daarom wilde hy, dat zyne Broeders terftond hunne handteering aan Pharaö bekend zouden maken. Nu ziet men, hoe onbezonnen de Schryver van la Bible enfin enz. (f) wederom het gewyd gefchied verhaal berispt, omdat niemand ligtelyk zulk een raad kon verwacht hebben, en Josef eer had moeten zeggen: wacht u wel, van te laten blyken, datgy eene handteering hebt, die hier een gruwel is in het oog der Natie; Nu blykt het, dat juist de raad van Josef overeenkwam met zyne inzichten en bedoelingen. Of nu deeze haat der (*) La Bible enfin enz. pag. 107. ÜJ ^g. 107. Q5  «50 De Geschiedenissen des O.T. der Egyptenaaren tegen de Herders, zynen oorfprong had uit den inval der omzwervende Herders, daar Manetho het verhaal van doet by Josefus, en of de tegenwoordig regeerendeKoning ook van dat Herders-gefiacht was, kunnen wy niet met zekerheid bepaalen ,alzo het geheele bericht van die Herders-Koningen met zwarigheden bezet is, waarom men ook uit hetzelve te vergeefs tegenwerpingen wil alleiden tegen de Tydrekening van den Bybel; Hoe ditzy, uit deezen haat der Egyptenaaren, volgt niet, dat zy geheel geene Herders noch Kudden-vee konden gehad hebben , gelyk onze Schryver het gevolg wil trekken; Zy hadden zekerlyk Vee, zy hadden ook Herders, maar deeze en derzélver handteering waren by de Natie verachtelyk, en niemand wilde met hun te doen hebben. De woorden van den gryzen Jakob tot Pharaö Gen. XLVII. 9. De dagen der jaaren myner vreemdelingfchappen zyn 130 jaaren; weinig en kwaad zyn de jaaren mynes levens geweest , en hebben ni-et bereikt de dagen van de jaaren des levens myner vaderen, in de dagen hunner vreemdeling fchappen, zyn dien waardigen Man waardig ; Hy had den ouderdom zyner Vaderen niet bereikt, en als een vreemdeling onder veel kommer rond gezworven, evenwel klaagt hy niet, als of hy nooit éénen gelukkigen dag beleefd had; Dit is eene onwaare verklaring van dezelve (*). De handelwyze van Josef met de Egyptenaars, geduurende den duuren tyd, is door ons behandeld en gerechtvaardigd III. Deel. Bladz. (*) In het Dia. Philof. Port. Art. Jofeph. en la Bible enfin enz. pag. 109,  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 25I Bladz. 253. volgg. alleen verdient hier nog overweging, of in de daad in deeze gefchiedenis omftandigheden voorkomen , die het geheel tot een fabel of verdichtzel zouden maken , gelyk de beftryders van den Bybel willen (*) : Om zodaanige omftandigheden op te zamelen, fteltmen zich eerst de gebeurtenis voor naar zyn eigen zin, en dan kost het niet veel moeite, om ze ongelooflyk te maken; Men fchryft ftout weg, dat Josef zou verboden hebben te zaaien en het ïand te bebouwen , en men ftelt zich den dtiuren tyd voor, als of er geheel geen voedzel geduurende denzelven ook voor de beesten te vinden geweest was: Want, zo fpreekt men, het is ongerymd, dat men het Vee der Egyptenaaren kocht, terwyl het land geen gras voortbragt om het te voeden, en, indien het land gras had voortgebragt, zou het ook koorn voortgebragt hebben : Doch dit alles lost zich van zelf op, wanneer men in 't oog houd, dat in de laage moerasfige landen van Egypten zeer welweide voor het Vee kan geweest zyn, fchoon de hooger landen, die tot den akkerbouw gefchikt waren, onvruchtbaar waren; Men fpreekt ook van de ongerymdheid, dat de Nyl geduurende zeven jaaren niet zou gewasfen zyn, alles insgelyks naar buitenfpoorige denkbeelden. Deeze zeven jaaren ftelle men zich voor als jaaren van buitengemcene droogte , in welke het koorn, al wilde men op zyn tyd zaaïen , telkens een misgewas had, terwyl de Nyl wel rees, maar niet tot die hoogte, die voldoende was, ora Egypte de nodige vruchtbaarheid te geven ; Hier in (*) La Bible ei:fin enz. png. 110. & ui.  25* De Geschiedenissen des O.T. in is wel iet buitengewoons, maar niets ongelooflyks of tegenftrydigs; Van bet verbod van Josef , dat men niet zou zaaïen of het land bebouwen , leest men geen enkel woord; Dit zyn lasteringen, die gezegd, maar niet bewezen zyn. ■ Met het verhaal van Jakobs laatfte woorden, dood en begraavenisfe, en het overlyden van Josef, die tot zyn.einde toe zyn aan-' 2ien en waardigheid in Egypten ftaande hield, fluit Moses zyne verhaalen in zyn eerfte Bock; De bedenkingen, die omtrent dit laatfte gedeelte van Genefis gemaakt zyn, hebben wy op haare plaats opgelost, waarby wy niets te voegen hebben. §• 13- De toeftand der Israëliten in Egypte. Thans woonde nu Jakobs nageflacht in Êgypten, in het land Gofien, echter fteeds onderfcheiden van de Egyptenaaren, en de hoop blyvende bewaaren, dat zy ééns uittrekken en in het bezit van Kanadn geraaken zouden ; Zo verre is het er van af, dat de Hebreen van oorfprong Egyptenaars zouden geweest zyn, hoedaanige gedachten aan de oude Heidenfche Schryvers, die toch weinig zekere kennis van de Joodfche zaken hadden, te vergeven en in te fchikken is, maar niet kan verfchoond worden in eenen Toland (*) ; en welke zyn toch zyne redenen ? De nabuurfchap van het Joodfche Land met Egypten1? Maar moeten dan nabuurige Volken juist van eikanderen afftammen? Moses (*) In Oiïg. Jud. §. 12. pag. 142. fqq.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 253 ses werd in Mididn voor een' Egyptifchen man aangezien Exod. II. 19. Te weten, hy kwam uit Egypten, en 'was aan het Hof van Egypten opgevoed, zynde dus ligtelyk voor eenen Egyptenaar te houden by het eerfte voorkomen; De Israëliten hadden veel van het Egyptisch bygeloof ingezogen, en er eene groote geneigdheid voor opgevat, maar hoe volgt daar uit, dat zy van Egyptifchen oorfprong waren (*.)? Even min waarlyk, als dit volgen zou moeten uit hun lang verblyf in Egypte, hetwelk echter te lang gemaakt word, wanneer men daar voor 430 jaaren rekent, gelyk elders getoond is. Neen, Moses geeft ons Exod. I. 1-5. vergeleken met zyn geheele eerfte Boek, den waaren en echten oorfprong van dit Volk der Hebreen op, hetwelk met deEgyptenaaren:niets gemeen had; Er mag één of ander zich in huwelyk met Egyptenaaren verbonden hebben Levit. XXIV. 10. maar dit betreft het geheele Volk niet; Er mogen zich Egyptenaars by hun gevoegd hebben, toen zy naderhand uit Egypten toogen , doch deeze waren het Israëlitisch Volk niet. Van dewon- derbaare vermenigvuldiging van dit Volk in Egypten, hebben wy gezien III. Deel. Biadz. 55. volgg. Van het verblyf der Israëliten in Egypten, heeft Moses zeer weinig aangeteekend, en zich alleen bepaald tot hunne verdrukking en flaverny, die zy geduurende het zelve hebben moeten ondergaan, tot dat zy op eene wonderdaadige wyze verlost werden. Dit vak heeft men dan willen aanvullen, elk naar hy gezind was, (*) Shaftesbury heeft dit bewys mede aangevoerd gehad Fel. III. Misc. 3. Cap. I. pag. 51. fqq.  «54 De Geschiedenissen des O.T. was, Thom. Morgan (*) B. V. beeft zich alle moeite gegeven, om het verbaal van Manetho (f), aangaande de Hycfos of Herders-Koningen, clie eenen inval in Egypte gedaan hebbende, eenen langen tyd dat Land onder hun bedwang hielden , tot dat zy door de Egyptenaars na lange en bloedige oorlogen genoodzaakt werden, om een verdrag aan te gaan, by het welk zy beloofden Egypte te verlaaten, gelyk zy dan ook door de woeftyne den weg naa ■Syriën zouden genomen, en in Judcea de ftad Jerufalem gefticht zouden hebben, op de Israëliten toe te pasfen, als die in Egypte de heerfchappy zich zouden hebben aangematigd: Ik weet wel, dat veele aanzienlyke Schryvers hebben gedacht, dat in de daad Manethos verhaal zou opgemaakt zyn uit eene verwrongene overlevering der Egyptenaaren, aangaande de zaaken der Israëiüen ; Daar zyn ook eenige weinige fpooren, die uit de gefchiedenis der Israëliten ■ontleend zyn ; Nogthans over het geheel genomen, verfchilt het verhaal van Maketho van de eenvoudige en waarachtige berichten van Moses zo zeer, dat men kwalyk kan gelooven, dat deeze beide verhaalen één en het zelfde Volk zouden betreffen. Ik wil hier op niet breedvoeriger ftaan blyven , omdat het niet dan van ter zyde myn plan raakt, men kan andere Schryvers raadplegen (§). Maar men heeft in den Bybel zeiven blyken meenen te vinden, dat in de daad de Hebreën in Egypten de heerfchappy (*) Moral Philofopher Vol. III. pag. 6. fqq. (f) Apud Josei'iium Lib. I. contra Apion. en by Euseb. tibr. X. Prtep. Euangel. Cap. 13. pag. 500. fqq. (§) Onder anderen Venema Hist. È;c!eJ'. Toni. I. p. 596.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 25 J py gevoerd hebben (*); Hier toe heeft men gebragt 1 Chron. VII. 20-27. uit welke moeilyke plaats, die wy ten aanzien der Geflachtrekening hebben opgehelderd in ons IV. Deel. Bladz. 284. volgg. men heeft willen befluiten, dat de Israëliten het gebied in Egypte gevoerd moeten hebben, dewyl de Efraïmiten anders zodaanige oorlogen met de mannen van Gath niet hadden kunnen voeren, noch Efraïms dochters drie Heden kunnen bouwen, gelyk in deeze plaats verhaald werd. Deeze geheele grond is nogthans wankelend, want niet de Efraïmiten, maar de Filiftynen deeden den inval, gelyk de Tekst allerwaarfchynlykst te verftaan is, Zy kwamen af, is eene fpreekwyze , die gebruikt word van hun, die uit Kanadn naa Egypte komen ; En het bouwen der drie fteden door Efraïms dochters, behoort tot laater tyden. De overige plaatzen, op welke men zich beroept, bewyzen even min die gewaande heerfchappy der Israëliten in Egypten, gelyk Gen. XL1X. 24. Pf. LXXVIII. 8-12. enz. Gelyk dus aan den éénen kant de Hebreën in Egypte te hoog geplaatst worden, dus hebben aan den anderen kant anderen dit Volk al te zeer vernederd. Celsus verweet reeds aan de Jooden de uiterfte domheid (f) , en de Deïsten en andere Vrygeeften hebben dezelfde befchuldiging herhaald (§). Spencer en Mars- (§) L. Boivin dans PHifloire de PAcademie Royale des Infcript. des belles Lettr. Tom. II. pag. 31. fqq. (f) Apud Origeïn. contra Cllsl.u Lib. I. p. 13. Lib. III. pag. 113. Lib. II'. pag. 189. (§) Siiaftesbury , Bolingbroke enz. by LiuèNTHAi. lil. Deel. pag. 183. Voltaire in verfcheiden van zyne Werken , tegen wien men vergelyken kan de Joodfche Brieven van den Abc Guenê'e.  ï5<5 De Geschiedenissen des O. T. Marsham, twee geleerde Mannen, waren bun voorgegaan, fcboon uit andere beginzels. Indien wy de waarheid hulde doen, moeten wy hier zeker den middelweg houden; Dat de Israëliten een dom, onkundig, woest Volk waren, word gezegd, maar niet bewezen; Zy hadden onder zich kundige lieden, ja zelfs Kunfr.enaa.rs, evenwei willen wy dit toeftaan, dat de fiaverny, waar in zy gebragt waren, en gehouden wierden, hunnen geest verdoofde, hunnen moed te neder wierp, hen in veele opzichten ongezeglyk maakte , als ook dat zy aan zinnelykheid en kracht der verbeelding , dikwyls meer gehoor gaven, dan aan rede enwysheid, waar in wy ook in ons III. Deel. Bladz. 275. de bron gevonden hebben der menigvuldige oproerigheden, aan welke zy zich in de woeftyne fchuldigmaakten (J). Maar laat ons voortgaan, de gefchiedenis des Bybels te verdeedigen. Volgends Exod. 1. 8. Hond er een nieuw Koning op, die Josef niet gekend had, en deeze maakte eenen aanvang met de onderdrukkingen der Israëliten. Wie deeze nieuwe Koning geweest is, kunnen wy wegens de onzekerheid der Egyptifche gefchiedenis enTydrekening, niet bepaalen uit de ongewyde berichten (|); Josefus verklaart het van eenen Koning uit een ander huis, dat thans den troon beklom, het welk niet onwaarfchyntyk is, fchoon het nog in het algemeene blyft; Hoe het zy, deeze Vorst had Josef niet gekend, dat (*) Me» zie ook Nieuwlakd Leci. vicr.:ovab. II. Deel, Bladz. 528. om geene andere Schryvers te jioenieu. (f) Deeze onzekerheid en duiilerheid vind dan plaats in de ongewyde gefchiedenis, niet in de gewyde, endaar uie beöordeele men de woorden van la Bible enfin enz. J>. 116.  Ö. T. VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 257 dat is, hy had geene achting meer voor de gedachtenis van deezen Weldoener van Egypten ; Welke inlandfche veranderingen hier toe aanleiding gegeven hebben, kunnen wy niet bepaalen, omdat ons duidelyke berichten in de gefchiedenis ontbreken; Deeze Vorst raadpleegde met zyn Volk, dat het uit hoofde der ongemeene vermenigvuldiging der Israëliten, te vreezen was, dat deeze zich met 'sLands vyanden verëenigen, en uit het Land optrekken zouden; te weten, naa het Noordelyk', en dus hooger liggend Kanadn ; Uit welke woorden blykt, dat de Israëliten hun voornemen en Verwachting, dat zy ééns Egypte verlaaten, en Kanaan als hun Erfland bezitten zouden, niet geheim hebben gehouden, trouwens, het begraven van Jakob in dat Land, en het bewaaren van Josefs lyk, om het ook derwaards mede te voeren, waren hier van duidelyke bewyzen. Zulk eene vermindering van magt, als daar uit voor Egypte moest voortvloeien, vreesde deeze Vorst, en wilde derhalven dit Volk magteloos en in toom houden. Het is "dan geen ongerymd overleg, dat hy maakt (*) , en hy behoefde niet beducht te wezen,dat de Israëliten , zich met zyne vyanden verëenigende, overwinnaars van zyn Volk zouden worden, en dan in 't land zouden biyven. Als men h/m daar voor wilde doen vrezen, zou men iponen, geen behoorlyk denkbeeld van de zaaken der Hebreën te hebben. Om de gezegde redenen dan, werden de Israëliten Exod. I. 11-14. onder eene harde dienstbaarheid gebragt, ja, toen het Volk des niettegenftaande te (*) Dus word het opgegeeven Ia Bible enfin eaz. p. 117, VI, Deel. R  258 De Geschiedenissen des O. T. te meer vermenigvuldigde , kregen de Vroedvrouwen bevel, de kinderen van het Manlyk geflacht, die ter wereld kwamen, te dooden; Het geen by dit bevel is voorgevallen, en hoe deeze Vroedvrouwen het onmenschlyk gebod niet hebben uitgevoerd, of kunnen uitvoeren, daar van is gefproken II. Deel. Bladz. 354. volgg. Men heeft hier nog wel eene bedenking gemaakt, dat er in deeze gefchiedenis alleen twee Vroedvrouwen gemeld worden (*); doch waarom mag men niet onderftellen, dat deeze twee de Hoofden van de overigen geweest zyn ? Als ook deeze wreedheid mislukte, volgde het uiterfte, waartoe de onmenfchelykfte dwingeland komen kan? een bevel, om alle zoonen der Hebreën, die gebooren werden, in de rivier te werpen Exod. I. 22. De Rivier is hier zekerlyk de Nyl, doch juist niet de Hoofdftroom zelve, maar één van deszelfs menigvuldige takken en armen, in welke die Rivier zich inNederEgypte verdeelt, zo dat men niet eenige uuren verre behoefde te gaan, om de kinderen te verdrinken, gelyk men voorwend, om de gefchiedenis ongelooflyk te doen fchynen (t). Ook kan dit gebod, als zynde al te onmenfchelyk, niet algemeen, noch ook heel langen tyd gehoorzaamd zyn geweest; Zy, die het dichtst aan den Nyl woonden, en naast of ito de Egyptenaars , en dus de voornaamfte Hijfsgezinnen der Hebreen, werden er voornaamlyk door gedrukt ; men vergelyke het aangemerkte in het V. Deel. Bladz. 80. §.14. (*~) La Bible enfin enz. pag. 117. (f) La Bible enfin enz. pag. 118.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 259 §. I4. De gefchiedenis van Mofes. „ Het vreemde denkbeeld , of er wel ooit ,, een Moses in de wereld is geweest (*), kon ,, alleen door dien man opgeworpen worden, die het zich veroorloofd heeft, de onkunde „ en het vertrouwen zyner Lezeren, door de ,, vermetelfte en opzetlykfte verblindingen, dermaate te misbruiken, dat hy hun de ge- fchiedenis van den openbaaren Godsdienst ook ,, op die wyze verdacht zou kunnen maken. — Alle oude Hiftorie-fchryvers zyn voor de ?, waarheid, dat er een Moses geleefd heeft, „ fchier zonder eenige uitzondering, zo één,, ftemmig, dat, wanneer zyne fchriften, en ,, het Volk, dat hem heden nog voor hunnen ,, Wetgever erkent, niet meer in wezen waren,, ,, het beftaan eertyds van een' Cyrus , of A„ lexander, even zo gemaklyk in twyfel zou ,, kunnen getrokken worden. " (f) — Zonder derhalven hier meer van te zeggen , befchouwen wy bet geen de Bybel verhaald van de omftandigheden zyner wonderbaare bewaaring. Zyne'Ouders,hem drie maanden verborgen hebbende, en nu uit vreeze voor het wreed bevel, hun kind niet langer durvende by zich houden, legden hem in een fchuitje van de papyrus-plant, en zetten het zelve dus in 't water, aan den oever, (*) In het Dia. Philof. Port. Art. Moïfe; lezen wy: Est-ii bicn vrat, quil y ait eu un Moïfe ? Vergelyk de Joodfche Brieven IV. Deel. Bladz. 1. volgg. (f) Jerusalem fVaarhed. van den Godsdienst III. Deel. Bladz. 9. R 2  z6o De Geschiedenissen des O. T. ver , daar veele biezen waren; Zy woonden dicht by den Nyl, en zelfs niet verre van de Hoofdftad der Egyptenaaren, want Moses vader Amram , was een Hoofd van zynen Stam. De dochter van Pharaö kwam zich juist met haare Jongvrouwen baaden in de Rivier, en vond het fchuitje en het kind, liet het opnaaien, en met medelyden getroffen, fpaarde zy Moses in 't leven,en deed hem opvoedenEaod.il. 1-9. Hier heeft men tegengeworpen, dat eenKonings dochter zich niet heeft kunnen baaden in den Nyl, niet alleen om de welvoeglykheid, maar ook om de vrees voor de Krokodillen; Ook heeft men willen beweeren, dat van de Hofftad tot het Land Go/en, meer dan vyftjg uuren afffands was (*); Dit laatfte zonder eenig bewys gefield wordende, en wy bet tegendeel gezien nebbende, zullen wy alleen omtrent het eerfte aanmerken, dat in het heete Egypten het niet alleen aangenaam, maar ook noodzaaklyk is, zich te baaden, en zulks kon met alle veiligheid gefchieden , want niet overal houden zich Krokodillen in den Nyl op (f). En daarenboven , zou men niet mogen denken, dat er aan den kant der Rivier een gebouw tot een Bad heeft kunnen zyn, naar het welk de Egyptifche Prinfes gewoon was te gaan langs den oever deiRivier? (§) Moses vervolgends aan het Hof gebragt, werd daar in alle wysheid der Egyptenaaren onderwezen, en als zoon van (*) La Bible enfin enz. pag. 118. (f) Pococke Reizen I. Deel. 2 Stuk. Bladz. 348. HalLErs Briefe über Einwürfe der Freygeifter II, Th. Seit. 35. Uesz Gefich. der Israël. III. Deel. Bladz. 21. (§) Zie Eichhorn Inleid, in V O. T. II. Deel. Bl. 2(53. Pha-  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 2t5l Pharaös dochter aangezien, vergelyk ons II. Deel. Bladz. 23. 24. Hier vormde de Verlosfer der Israëliten zyn karakter ; en nu groot geworden, dat is, den ouderdom van 40 jaaren bereikt hebbende Hand. VII. 23. (*) beproefde hy, den toeftand zyner Broederen ter harte nemende, en door het geloof liever verkiezende in hun lot te deelen , dan aan Pharaös Hof de genieting der zonde te hebben (f) Hebr. XI. 24-26. hunne verlosfing te ondernemen ; Hy doodde eenen Egyptenaar, die zynen Israëlitifchen Broeder mishandelde Exod. II. 11. volgg. welk bedryf wy verdeedigd hebben III. Deel. Bladz. 26H. en 293. volgg. Doch zyne moedelooze Hebreen, te laaghartig zynde, om hem te onderfteunen, moest hy, om den toorn des Konings te ontgaan, de vlugt nemen naa het land der Mididniten , van welke een Stam als zwervende Herders mArabiën zich onthield (§), alwaar hy met de dochter van den Priefter Jethro trouwde. In welke geheele gefchiedenis niets ongerymds voorkomt, maar alles overëenHemmende is met de zeden der Oudheid (**), zodat de Schryver van la Bible enfin enz. (ftJ gee- (*) Het is fzeker opmerklyk , dat Moses leeftyd van 120 jaaren, zich in drie gewigtige Tydperken, elk van 40 jaaren onderfcheid; nogthans is dit geene reden , om het gezegde van Stefanus in twyfel te trekken; zie Eichhorn Inleid, in het O. Test. II. Deel. Bladz. 26S. (t) Dit was de waare beweegreden, waaróm hy het Hof verliet, en niet enkel by toeval, gelyk Morgan wilde Mo-, ral Philof. Vol. III. pag. 36. (§) Deeze aanmerking wederlegt dus de aanteekening van la Bibie enfin enz. pag. 121. (**) Hesz Gefchied. der Israël. II. Deel. Bladz. 30. (TT) Pag. I2S. R 3  2ö2 De Geschiedenissen des O. T. geene reden heeft, om er op te fchimpen, of het geval te vergelyken met de verdichtzelen van Roman-fchryvers. Moses, als Opperherder, het vee van den Emir Jethro gadeflaande, ontving by Horeb in een Godlyk gezigt het bevel, om de Israëliten uit hunne dienstbaarheid te verlosfen ; men vergelyke ons V. Deel. Bladz. 14. Wanneer God by deeze verfchyning aan Moses, belastte, de fchoenen uit te trekken Exod. III. 5. gefchiedde het, om hem den eerbied te binnen te brengen , dien hy verfchuldigd was aan de Godheid, die hem verfcheen ; Gelyk dit by de Egyptenaaren onder andere Volken der Oudheid een teeken van eerbied was, hetwelk by Heilige zaaken en plaatzen in acht genomen werd. (*) By deeze verfchyning vroeg ook Moses, indien de Israëliten van hem den naam van God, die hem zond , begeerden te weten , wat by hun zou hebben te antwoorden? By welke gelegenheid God zynen naam Ehjeh of Jehova aan hem bekend maakt. Hier moet Moses weder berispt worden (f); „Dewyl hy God erkende voor den „ God van Hemel en Aarde, moest hy onder„ field hebben, dat Hy geen' eigen naam heeft, ,, zo als men aan menfchen en lieden gewoon ,, is te geven" enz. Elk Lezer ziet nogthans ligt, dat deeze berisping zeer onbillyk is: Moses vraagt niet voor zich zeiven naar Gods naam; maar onderftelt alleen , dat de Israëliten daar naar vragen zullen: Te weten, deeze in bet midden der Afgodendienaars woonende, die aan elk Volk (*) Dus is hier weder geene reden , om te fpotten, voor 4?n Schiyver van la Bible enfin enz. pag. 122. 123. (f) La Bible enfin enz. pag. 124.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 263 Volk en Land zynen Befcherm-god toekenden, konden aanleiding hebben, om te vragen, onder wat naam de waare God,als hun Befcherm-god, wilde aangeroepen zyn ? Of liever, als Moses zeide, van God gezonden te zyn, moesten zy hem natuurlyk vragen, van welken God hy gezonden ware? dewyl de Afgoden der Heidenen hunne byzondere naamen hadden ? Ook kan men hier by voegen, dat de Israëliten konden vragen, hoedaanig God zich jegens hun wilde betoonen, in welke eigenfchappen? Hier is dan niets, dat iemand ftooten kan (*). Hoe het gelegen zy met het bevel, dat God geeft, om van de Egyptenaaren te kenen gouden en zilveren vaten enz. Exod. III. 21. enz. hebben wy gezien II. Deel. Bladz. 350. en van de Wonderwerken, die nu de zending van Moses bevestigden , en in 't vervolg door hem verricht zyn, handelden wy V. Deel. Bladz. 15. volgg. Moses, deezen last nu van de Godheid ontvangen hebbende, keerde weder tot zynen Schoonvader , en deelde hem zyn voornemen, om naa Egypte te keeren, mede , gelyk die dan ook hetzelve goedkeurde Exod. IV. 18. Dit heeft geene zwarigheid, gelyk de Ongelovigen zich hier verbeelden te vinden (f), dat Moses, in plaats van God te gehoorzaamen, en naa Egypte te gaan, naa Midian gaat tot zynen Schoonvader ; Men onderftelt hier te onrecht, als of bet Land Midian aan de Oostzyde van den Jordaan gemeend was, daar het die plaats van Arabiën is, (*) Hetgeen onze Schryver by deeze gelegenheid van den naam Jehova aanteekent pag. 125. is wartaal. Men vergelyke de Joodfche Brieven 11. Deel. Bladz. 318. (t) La Bible enfin enz. pag. 128. R 4  264 De Geschiedenissen des O. T. is , waar deeze Stam der Midianiten zich thans onthield, zodat niets natuurlyker was, dan dat Moses eerst zynen Schoonvader begroette, behalven, dat deeze oprechte Man, de wysheid van zynen Schoonvader kennende, door de weh voeglykheid zelve verpligt werd,om van zynen weldoener en Schoonvader affcheid te nemen, te meer, nadien by ook zyne vrouw en kinderen met zich wilde voeren. Even weinig zwarigheid js ook daar in , dat God volgends vf. 19. toen nogmaals aan Moses verfcheen, en hem bemoedigde, om naa Egypte te keeren, dewyl zy, die zyne ziele zochten, alle dood waren ; Immers, fchoon God de verlosfing der Hebreën aan Moses beloofd had, Hy had tevens hem te kennen gegeven , dat dit werk eene moeilyke onderneming zoude zyn, en dus was het niet vreemd, dat Moses nogmaals bemoedigd en opgewekt werd (*). Thans ging Moses op weg , by nam zyne vrouw en kinderen op Ezels mede (f) Exod. IV. 20. Onder weg in eene plaats, daar zy vernachtten, misfchien eene Karavanfera, wilde de Heere Moses doo« den , omdat zyn jongfte zoon niet befneden was, gelyk uit het verband blykt; Het zy dan, dat een Engel aan Moses verfcheen , en hem den dood dreigde, het zy dat hem fchielyk eene groote krankheid trof; En waarlyk niet zonder reCO Uit deeze aanmerking, wederlegge men de aantekening van la Bible enfin enz. pag. 128. (f) Daar fiaac eigenlyk wel in het enkelvoud, op eenen, Ezel, doch mep kent deeze fpreekwyze, dje in alle Taaien gewoon is; En daar is gevolglyk geen grond voorde fpotterny, „ dat de Ambasladeur van God te voet gaat zonder „ knecht, en zyn gantfche familie op eenen Ezel laad." Lu Mibfe enfin enz. pag. 125,  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 265 reden : De befnydenis was het teeken en zegel des Verbonds met Abraham en zyn zaad; Dit teeken moest Moses vooral nu niet verzuimen, daar hy de verlosfing van Abrahams Nakomelingfchap ging ondernemen, in naam en op last van Abrahams God. Zippora befneed dan, denklyk, omdat Moses door zyne ziekte buiten ftaat was, om dit werk te verrichten, haaren zoon met een fteenen mes (_*), niet zonder drift, want zy wierp de voorhuid. voor zyne voeten, zeggende: Voorwaar, gy zyt my een Bloed-bruidegom; doch als God nu van Moses afliet, en haar Man herftelde, bedaarde haare drift, en zy verklaarde zich nader: Bloed-bruidegotn van wege de befnydenis. Exod. IV. 24-26. Wat is hier nu in dit verhaal te berispen of te befpotten? Het is enkele kwaadiiartigheid, wanneer men fchryft: „ God ontmoette Moses dans yn Cabaret, in eene kroeg", daar het moest zyn, de plaats, daar by vernachtte, of de Karavanfera ; Het is onwaarheid, als men er byvoegt, dat geen Jood in Egypte befneden was, en dat nerk gens gezegd word , dat Moses befneden was. Jofi V. 4. 5. ftaat uitdruklyk : Al het Volk. dat uit Egypten toog, was befneden. Zie ons II. Deel. Bladz. 399. §• 15. Gefchiedenis van de verlosfing van Israël uit Egypten. Wy hebben by het geen ons in het V. Deel. Bl. (*) Van het gebruik van fteenen mesten by de befnydenis, zie j.G'. Asichï in Jhef. Ikenii Tom. I. pag. 497, en Hczll ad h. I.  z66 De Geschiedenissen des O. T. 25. volgg. is voorgekomen van de Wonderwerken, welke God ten behoeve der Israëliten in Egypten verricht heeft, en van de geheele gefchiedenis van de verlosfing van dit Volk, uit hunne dienstbaarheid, wordende zy droogvoets door de Roode Zee geleid, daar hunne vyanden omkwamen, niets te voegen, alzo wy daar alle de Tegenwerpingen der Ongelovigen wederlegd hebben; De bedenking, die over Exod. VIII. 26. gemaakt word, te weten, hoe Moses kon zeggen , dat de Israëliten offerende , der Egyptenaaren gruwel voor hunne oogen zouden offeren, enz. daar toch de Egyptenaar; ook zelve Dieren offerden ? is ligt op te losfen, als men weet, dat Egypten in verfcheiden Gewesten verdeeld zynde, onderfcheiden Dieren in onderfcheiden Gewesten voor heilig gehouden werden , welke men volftrekt niet mogt dooden , terwyl de Israëliten zonder onderfcheid, rein vee van allerhande foort offerden (*). Ook behoeven wy de lasteringen van fommige Heidenfche Schryvers, dat de Israëliten, om onreine ziektens, byzonder, omdat zy met melaatsheid befmet waren, door de Egyptenaars zouden zyn uitgedreeven, niet aan te roeren, alfchoon laatér Ongelovigen dezelve liever hebben willen omhelzen , dan de eigen gefchiedenis van het Joodfche Volk geloof geven (f), niettegenftaande de Schryvers , die dit hebben verhaald , niet alleen in ongelyk laatere tyden leefden , maar ook de duidelykfte bly- (*) Liuè'NTiiAL XIII. Deel. Bladz. 225. Hp.zel ad h. I, (t) Chari.es Blount, Shaftesburv, Bolingbroke,ö"Ar- gens en anderen by LiLiéNTiiAL aangehaald XIII. Deel. Bladz. 248.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 267 blyken geven, dat zy of zelve met haat tegen de Jooden bezet waren, of hunne berichten van de Egyptenaaren ontvangen hadden, welker Priesters door hunne Overleveringen, de waarheid der gebeurtenisfen geheel verdraaid hadden. De Israëliten trokken dan uit Egyptey en wel, om wyze redenen, niet langs den naasten weg, naa Kanaan (*); Pharaö, nu berouw hebbende, dat hy hen had laaien trekken, en zich verbeeldende, dat zy in de Woeftyne omdwaalden , omdat zy niet den kortften weg naa Kanadn namen, jaagde hen na met zyne Krygsmagt, en 600 uitgelezen wagens, of Krygswagens, of wagens, om het Voetvolk te fneller de Pvintery na te voeren, (want dit bepaalt Moses niet) Exod. XIV. 6-9. Deeze omftandigheid, dat Pharaö zo veele paaiden en wagens in zyn Leger had, houd men ongelooflyk, niet alleen, omdat reeds door de pest al het Vee der Egyptenaaren, in de plagen van dat Land, was omgekomen (f), doch waar op wy geantwoord hebben II. Deel. Bladz. 26. en V.Deel.Bl. 31. maar ook, om dat de Egyptenaars in een laag land, met menigvuldige Kanaalen doorfneden, van Paardevolk weinig of geen gebruik in den Oorlog konden maken (§); Doch men vergeet, dat Egypte reeds door zyne uitnemende en menigvuldige paarden bekend was, eer de andere Volken Paardenftoeteryün aankweekten , en dat hunne Legermagt doorgaands uit een aanzien- lyk (*) Zie ons V. Deel. Bladz. 50. waar door dan vervallen de befchimpingen van Voltaire Dit~lion; Philofi. Port. Art. Moïfe, en la Bible enfin enz. pag. 133. (f) La Bible enfin enz. pag. 134. (§) Collectief! des Lettres j'ur les miracles pag. 51.  z68 De Geschiedenissen des O. T. lvk aantal Paardevolk beftond, hetwelk hun, indien al niet zo zeer in hun eigen land, echter tegen hunne nabuuren uitnemend te pasfe kwam (*). Van den wonderbaaren door- togt van Israël door de Roode Zee, en het omkomen der Egyptenaaren , is in het V. Deel. Bladz. 50. volgg. genoeg gezegd. Israël, dus wonderdaadig verlost, zong den God van Jakob een Loflied; Nooit hadden de Hebreën zo fterk gevoeld, dat Jehova hun Verlosfer was, dan nu zy zich bevryd, en de Egyptenaars aan den oever der Zee dood voor zich zagen. Deeze Lofzang Exod. XV. is zo fchoon, zo fterk, drukt zo krachtig het gevoel en de levendige gewaarwording der veriche weldaad uit, dat hy gewis toen moet opgefteld, en gezongen zyn, toen het harte der Hebreën vol was, en gloeide van dankbaarheid aan God. De vuurige verbeeldings-kracht derOosterlingen , de gewoonte der Ouden, om door hiltorifche liederen , gebeurtenisfen te verëeuwigen ; alles verzekert ons, dat dit Lied echt is, en de gefchiedenis bevestigt, die er de aanleiding toe gaf,- Laat nu vry den Ongelovigen fchimpen, „dat het „ niet waarfchynlyk is, dat omtrent 3 milliöe„ nen menfchen, naauwlyks zulk een groot gevaar ontkomen, zo fchielyk een Lof-lied zou,, den hebben kunnen zingen , en dat Moses „ het zelve op dien zelfden ftond zou opgefteld „ hebben." (f) Hy toont zyne onkunde in de zeden, in de gewoonte der Oudheid, en in de gefteldheid der menfchelyke natuur; Immers dit ah (*) MiCHAè'Lis over de Stoeteryën der Oosterlingen pag. 117. (f) La Bible enfin enz, pag. 136.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 2.6$ alles verzekert ons, dat niets meer echtheid heeft, dan dat de groote dag der verlosfing van Israël, de dag der overwinning des Heeren, met zang en fpel, ftaatelyk en volvrolyk gevierd is geworden. —- i I6\ Togt der Israëliten door de Woeftyne* Thans trokken de Israëliten voort; De Wolk* en Vuur-kolom wees hun den weg; Zy togen de Woeftyne in, omdat zy by Sinaï en IIoreb} door het ontvangen der Godlyke Wetten en Inzettingen, tot een Volk des Heeren moesten gevormd worden ; Nu behoeft het niemand te bevreemden, dat Moses in den ouderdom van 80 jaaren, 3 milliüenen menfchen in de yslykfte van alle woeftynen leid, in plaats van hen in Kam n in te voeren, ten minlren door derEdontiten land (O; Vergelyk ook het V. Deel. BL 88. ■— Op deezen togt door de Woeftyne, God op eene byzondere wyze met de Israëliten gehandeld; Hy was hun Wetgever, Hy was het, die hun water, die hun fpyze bezorgde. In het V. Deel. hebben wy van de bittere wateren te Mara, door een wonderwerk zoet geworden, van het Manna, van de Kwakkels, aan Israël toegezonden, gefproken; Hier is alleenlyk nog ééne zwarigheid uit den weg te ruimen; Te weten, men vraagt; „ Hoe hadden „ de Israëliten zo fpoedig gebrek aan vleesch „ en fpyze in de Woeftyne, dat zy zich de vleesch- (*) Dus declameert de Schryver van la Bible enfin enz. pag. 137.  27° De Geschiedenissen des O. T. vleesch-potten beklaagden, die zy in Egyp„ ten verlaaten hadden , daar zy al hun vee had„ den medegenomen? Waren alle hunne bees„ ten toen reeds opgegeeten ? Neen: naderhand „ zeiden zy,in eene andere murmureeringover „ gebrek aan zoet water, dat zo wel hun vee, „ als zy zelve, gevaar liepen, om van dorst „ te fterven." (*) Op deeze vraag is evenwel gemaklyk te antwoorden : Graan en koorn konden de Israëliten zeker in de Woeftyne niet ligt bekomen, en gebrek aan brood moest hun des te ondraaglyker zyn, hoe overvloediger zy daar mede gefpyst waren in het graanryk Egypten. Vleesch hadden zy wel, daar zy hun vee medegevoerd hadden, maar indien eene menigte van 3 milliöenen menfchen, alleen vleesch van bun vee zoude eeten, hoe fchielyk moest dan al het vee verteerd zyn ? En juist hun vee was hunne eenige bezitting, van deszelfs melk en wol hadden zy al hun beftaan ! En als ééns het vee geflacht en verteerd was, van waar dan voorraad van fpyze? Die dit overweegt, kan reden geven van het murmureeren der Israëliten ook over gebrek aan vleesch (f). -—- Terwyl de Israëliten in de Woeftyne omtogen, en te Ra. phidim gelegerd waren , ondernamen de Amalekiten, gefprooten uit Esau, doch uit een bywyf van deszelfs zoon; Vergelyk ons I. Deel. Bladz. 134. een recht roofzuchtig Volk, het welk, even gelyk nog heden Arabifche ftroopers de Ka- (*) Misfive aan de Schryvers van de Joodfche Brieven pag. 26. Men vergelyke hec antwoord van den Heer G. K. Bladz. 51. (f) Vergelyk Hesz Gefchied. der IsraWt. UI. Deel. Bl. 163. en Hezel ad h. I,  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 271 Karavaanen gewoon zyn te overvallen, thans ook op hoop van buit, de Israëliten aan te tasten, die op niets minder dan oorlog verdacht warea (*); Zy floegen hun ook in de daad in den ftaart, alle zwakken, achter de Israëliten , als die moede en mat waren Deut'. XXV. 18. Deeze ftroopers moesten beteugeld en geftraft worden ; Hier toe verkoos Moses eenige wakkere manfchap, die hy onder het bevel van Josüa afzond, om hen op te zoeken, en te beftryden. Zelf klom hy met zynen wonder-ftaf op eenen heuvel, om daar te bidden, en Israël door zyn voorbeeld te leeren, in alles al biddende zyn vertrouwen op God te Hellen. Zo lang hy zyn ftaf ook om hoog hield, was de zege aan de zyde der Israëliten, maar liet hy dien neder, fcheen de overwinning tot Amalek te neigen, zodat Aaron en Hur, die hem verzelden, hem op eenen fteen deeden zitten , en zyne hand oriderfteunden; Dus werden de Amalekiten geflagen op het gebed van Moses, en deeze wonder-ftaf was het teeken der Godlyke hulp Exod. XVII. 8. — Laat ons nu zien, wat men op deeze gebeurtenis heeft aan te merken? „Amalek", zegt roen (t) •> 55 was een kleinzoon van Esau "; Dit zy zo, maar nogthans waren de Amalekiten geene echte nakomelingen van Esau, en behoorden dus niet onder de Edomiten> welke de Is- (*) Th. Morgan wend wel voor, dat de Israëliten toen reeds eene proeve zouden genomen hebben, om in Kanaan te dringen , doch daar in door de Amalekiten verhinderd zyn geworden; maar volftrekt tegen het echt gefchied-verhaal. Zie zynen Mor al Philofopher Vol. L pag. 269. Vol. II. pas. 62. fqq. (t) La Bible enfin enz. pag. 139.  %j2 De Geschiedenissen des O. T. Israëliten als hunne broeders moesten verfchod* nen; Daarenboven zy, en niet de Israëliten, waren de aanvallers. Men vervolgt: „Het was „ de moeite niet waardig, Israël in de woeftyne ,, te laaten fterven, uit vreeze, dat zy door de „ Kanadniten zouden aangetast worden, nadien „ zy door de Amalekiten werden aangevallen." Maar is er dan geen onderfcheid tusfchen het aantasten van een, door fteden en vestingen wël verfterkt, en in den oorlog ervaaren Volk, en tusfchen aangevallen te worden van een roofvolk, tegen het welke men zich alleen behoeft te verdeedigen en verweerender wyze te ftryden? Het eerfte was het geval van Israël met de Kanadniten ; De Hebreen moesten eerst gehard en gevormd worden, eer zy derzélver land zouden bemagtigcn , die was het wyze plan der Godheid ; Het laatfte had plaats met deeze Amalekiten. „ Deeze veldflag tegen Amalek was ,, geheel nutteloos, alzo niemand der Israëliten, „ die tegen hun nareed, in het beloofde Land 3, kwam , behalven twee perzoonen." Welk verband hier het één met het ander heeft, kan Ik niet doorzien. Deeze veldflag werd toch niet geftreden , om zich van der Amalekiten land meester te maken, veel minder, om dus het beloofde Land te bemagtigen; Het was enkel een verweerende Kryg. Israël moest nog eerst de wetten van God en zyne Staats-inrichting ontvangen ; Dit was ook de reden, waarom de uitroejing van Amalek eerst voor volgende tyden werd vastgefteld, waar over men lezen kan ons II. Deel. Bladz. 344. „ Men vind verders, 3, dat Moses, Aaron en Hur, zich lafhartig „ gedroegen , door zich op een gebergte te „ verfchuilen, terwyl het Volk zyn leven waag-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 273 5, waagde." Dat onze Schryver ook elders Moses voor een flecht Generaal verklaart, hebben wy gezien lil. Deel. Bladz. 302. en hem tevens wederlegd; Hier heeft de verdeediging van Moses niet veel moeite in zich.Daar moet een Roof-volk afgeweerd worden , hier wil Moses zelf de aanvoerer der uitgekoozcnj Benden niet zyn; Hy bekleed het ambt van Gods-gezant aan de Natie , en is derzélver Opperbewindhebber en Voogd (*). Evenwel, het geen voornaamlyk zyn post was , zaaken van vrede en oorlog, naar aanwyzing van Jehova, te regelen, verricht hy ook in dit geval; Hy geeft de uitgelezen manfchap haaren Aanvoerer; hy behoud het opperfte,magt-teeken ; Want hy merkt deezen eerften Krygshandel reeds aan, als de zaak van Jehova, welke denzelven zo wel ten voordeele van Israël zou beflisfen, als hy by het opheffen, van den ftaf, onlangs de Egyptenaaren in de Zee heeft doen omkomen (f). En welk Opperbevelhebber voert altyd en in alle tyden zyn volk in perfoon aan ? Hoe is Moses niet werkzaam langen tyd daar na, in de overwinningen op Sihón en Ög behaald? Num. XXI. Van het verfchuilen op het gebergte, leeze ik niets; Op de hoogte des heuvels te klimmen, om dus van allen gezien te kunnen worden, zelfs van de ftrydenden , en deezen moed in te boezemen ,is toch iet anders, dan zich op 't gebergte te verfchuilen. De overige fpotternyën gaan wy voorby; By voorbeeld, dat men echter zeggen kan, dat Moses zyne handen tot den Heere opheffende, meer dienst (*) Hesz Gefchied. der Israël. III. Deel. Bladz. i8l, . (t) Dezelfde /. t. pag. 182,, VI. Deel S  274 De Geschiedenissen des O. T. dienst deed, dan alle de Stryders met elkande* ren; Zeker vermag het gebed des Rechtvaardigen veel, maar Moses verzuimde nogthans nooit de middelen. Hy had den besten, dien hy kende, tot Bevelhebber aangefteld, en hem bevolen, de dapperfte mannen uit te kiezen. — Moses moest deeze gebeurtenis terftond opteekenert, Exod. XVII. 14-16. gelyk hy ze ook door een gedenkteeken vereeuwigde, opdat Israël op zyn tyd wraak zou oefenen over dit Roof-volk ter Amalekiten. Waar toe nu die fmaad, met welke onze Schryver by deeze gelegenheid die eerwaardige gedenkftukken der Oudheid, Genefis en Exodus, verachtelyk behandelt, noemende die eene fchildery van oude en barbaarfiche zeden ? Maar wy hebben reeds meermaalen, genoeg het gewigt en aanbelang van deeze dierbaare ftukken der vroegfte Oudheid aangetoond en gehandhaafd. — S- 17. Virvolg der gefchiedenisfen van Israëls togt door de Woeftyne. Op deeze gebeurtenis volgt het bezoek van Jethro by Moses Exod. XVIII. waarvan gefproken is III. Deel. Bladz. 270. volgg. Van de plegtige Wetgeving op Sinaï, en andere hier toe behoorende omftandigheden, hebben wy gehandeld V. Deel. Bladz. 112. enz. Het verdient alleen , dat wy eene aanmerking maken over Exod. XXIII. 28. daar God aan de Israëliten, volgends onze Overzetting, beloofd; Ik zal ook Horfelen voor uw fiangezichte uitzenden; die zullen van voor uw aangezicht uitftooten de Heviten, Ka- naa-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXlV. 2^5 M'dnitenen Hethiten, vergeleken Deut. VII. 20. Jof. XXIV. 12. Omdat men in de gefchiedenis zelve van het bemagtigen van Kanaan, niet uitdruklyk leest, dat in de daad de Kanadniten door foortgelyke Infeflen geplaagd zyn geworden, hebben veele Uitleggers gedacht, of dat men deeze byzondere Landplaag moest oordeelen gefield te zyn voor allerhande Landplagen, of wel, dat men het Hebreeuwfche woord vertaaien kon door eene geheele moedeloosheid ,ne érJlagtigheid (*_) ; Doch anderen , voorgegaan door den grooten Bochart (f) , willen de letter behouden, en gelooven, dat in de daad Horzels, Bremzen, Wespen of andere foort van Vliegen gemeend zyn, die wezenlyk de Kanaaniten geplaagd , en groote verwoestingen aangericht hebben. Hoe verfchriklyk toch zulke vliegenzwermen zyn in fommige Oosterfche Landen, hebben wy reeds gezien V.Deel. Bladz. 31. en Bochart heeft door veele voorbeelden bewezen, dat geheele Volken door dit en foortgelyk ongedierte genoodzaakt geweest zyn, hun land en wooningen te ruimen. Het is zo, wy vinden er geen uitdruklyk bericht van in de byzondere gevallen, maar was zulks ook volftrekt nodig? Is het niet genoeg, dat God het hier belooft, en Josua ten overftaan van het gantfcheVolk verzekert, dat het in de daad gebeurd is ? De Schryver van la Bible enfin enz. (§), vind goed, om het voor eene fabel uit te maaken , dat geheele Volken door vliegen-zwermen ver- (*) Vergelyk Lilicnthal XIII. Deel. Blad». 416. Ml* cmè'Lis en Hezel ad Exod. XXIII. 28. (t) Hieroz. II. 4. 13. pag. 534. CS) l'«g' H5. 146. S 2  276 De Geschiedenissen des O.T. verjaagd zyn, maar zyn ontkennen is geen bewys tegen de duidelyke getuigenisfen van gewyde en ongewyde Schryveren (*); Even min, als wanneer hy loochent, dat Gods belofte aangaande de uitgeftrektheid des Lands, hetwelk de Israëliten bezitten zouden, ooit vervuld is geworden; het welk wy echter bewezen hebben 11. Deel. Bladz. 387. volgg. ■ Omdat Exod. XXX. 13. gezegd word, dat de Israëliten tot de kosten van den Tabernakel zouden opbrengen hoofd voor hoofd eenen halven fikel, juxta menfuram Templi, gelyk de Vulgata heeft, naar de waarde van den Tempel, heeft onze Spotter den H. Schryver befchuldigt, als die nu reeds van den Tempel fpreekt, welke echter eerst 500 jaaren daar na gebouwd is , dus, gelyk wy meermaalen gezien hebben, zich door die Latynfche Overzetting laatende misleiden , of anderen misleidende : Onze Nederlandfche heeft te recht: naar den fikel des Heiligdoms, dat is, zo als by de oprichting van het Heiligdom gebruikt werd. :— In het zelfde XXXfte Hoofdftuk van Exodus vf. 22. volgg. word bevel gegeeven, om de heilige Zalfolie te bereiden; omtrent weike men tegenwerpingen maakt, betreffende de verbaazende hoeveelheid der fpeceryën, en derzélver natuur (f): De hoeveelheid kan nogthans niet in bedenking komen, nademaal alleen bevolen word; Neem u van de voornaamfie fpeceryën, de zuiverfte myrrhe vyf honderd, zonder dat het gewigt word uitgedrukt, waarom fommigen fikels, anderen alleen Gera invullen, het welk niet (*) Vergelyk Nieuwland Lecl. memor. III. Deel. Bladz. 2214. (f) La Bible enfin expliquée pag. 147.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 2?7 niet ligt te beflisfen is; Ja, al behoud men de invulling fikels, zo moet nog in aanmerking genomen worden, dat het gewigtvan de fikel ten tyde van Moses, door ons met geene genoegzaame zekerheid kan bepaald worden. ,, Maar, van „ waar hadden de Jooden in de woeftyne zo veele kostbaare waaren?" Het antwoord is niet bezwaarlyk, niet alleen kunnen zy uit Egypte dezelve medegevoerd hebben , gelyk onze Schryver zelf bybrengt, maar men had ook verkeering en dreef Koophandel met de Arabifche Stammen, die deeze waaren bezaten, of zy konden van reizende Kooplieden, die deeze gewesten doortrokken (*), gekocht en voor Vee ingeruild worden. — By gelegenheid der twee Tafelen, befchreven met den vinger Gods Exod. XXXI. 18. vaart onze Schryver vervolgends uit tegen de Bybel-boeken, alsof die God als een'mensch voorftelden; Eene ongegronde befchuldiging ! men zie ons II. Deel. Bladz. 304. volgg. Wat byzonder deeze Wettafelen belangt, zy waren met de grond-wet van Israëls Staat, door God den grooten Wetgever zei ven befchreven door zynen vinger, dat is, door zyne magt, Pfi. VIII. 4. — Thans volgt de dienst van het gulden Kalf, en de ftraf over het fchuldige Volk geoefend Exod. XXXII. In het UI. Deel. Bladz. 303. hebben wy gezien, wat deel Aéïron eigenlyk in deeze misdaad des Volks had, en Bladz. 296. hebben wy met betrekking tot de ftraffe, Moses gerechtvaardigd. Laat ons hier zien, wat men tegen de geheele ge- (*) Dit is opzettelyk betoogd in eene Verhandeling; De iis , qihe ex Arabia in uJumTaberuaculi funt petiia, onder den Heer S. Rau verdeedigd. S 3  278 De Geschiedenissen des O.T. gefchiedenis aanvoert. Voltaire heeft in verfcheiden van zyne fchriften, dezelve voorgedragen als ongerymd en geheel fabelachtig (*); De Schryver van de Brieven van fommige Jooden, heeft op zyne Tegenwerpingen wydlopig geantwoord , wy kunnen dan hier kort zyn. Het ongelooflyke en ongerymde in deeze gefchiedenis, zal voornaamlyk in het volgende beftaan: Het is niet te begrypen, dat 3 millioenen Jooden, die God zeiven zagen en hoorden uit het midden der bazuinen en des donders, zo fchielyk, en zelfs in zyne tegenwoordigheid, zynen dienst zouden hebben willen verlaaten, -en met, dien van een Kalf vervvisfelen. Zeldzaam is zeker deeze bedenking in eenen Schryver, die anders zo veel te zeggen heeft van de bykans beestachtige domheid en onkunde der Israëliten! Doch dit daar gelaaten , wat ongelooflyks is er toch in deeze zaak? Het Hebreeuwfche Volk al te zinnelyk, mist nu zynen Leidsman Moses, mist het teeken derGodlyke tegenwoordigheid, de Wolk-en Vuur-kolom, die thans op den berg gevestigd bleef; Het Volk word moedeloos, het begeert volftrekt een zichtbaar teeken van de tegenwoordige Godheid, om in het zelve haar te dienen, en daar het teeken voorgaat, te volgen. -— Aïron eischte hunne gouden oorfierfelen, die voor heiligdommen geacht werden, en volgends vf. 4. Hy bewierp het met een griffie, en hy maakte een gegooten kalf daar uit} Men zegt, hier is eene verplaatzing, een gouden kalf moest eerst gegooten, en dan verder uitgebeeld zyn; Indien men dit al toegaf, dan konden de woorden (*) Ook in la Bible enfin enz. pag. j 49.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 279 den van den Tekst gemaklyk deezefn zin dulden; Hy beeldde het uit met de griffie,nadat hy het, gegooten had. Maar het bewerpen met de griffie, kan ook te kennen geven, eene fchetze of teekeT ning ontwerpen, naar welke de Kunstenaar het Kalf gieten zou, en dan ftaan de woorden in eene goede orde. Ondertusfchen hebben fommigen eene andere vertaaling der woorden gegeeven, welker zin zoude zyn, dat AaRON het opgebragte goud in eenen buidel opgezameld, of ook in eene vorm faamen gegooten heeft (*) ; De eenvoudigfte opvatting fchynt my toe die van Hezel te zyn (f); Hy beeldhouwde het met eenen bytel; Hy liet een houten beeld van een Kalf of Os vervaardigen, en overtoog dat met het goud van de oorfieraaden, dat tot eenen klomp gegooten was, en maakte het dus tot een gouden kalf des gietens, gelyk de Grondtekst eigenlykluid. De zaak dus opvattende, vervalt nog eene andere zwarigheid, die gemaakt word, van zelf, dat er naamlyk, om een gouden gegooten Kalf te vervaardigen, ten minften drie maanden nodig zouden wezen ; Niemand toch zal twyfelen, of een houten kalf met goud overtrokken, kan binnen weinig tyds vervaardigd worden; Als ook die, welke gemaakt is omtrent de menigte van goud, welke tot zulk een werk verëischt word. De woorden van AaRON vf. 24. ftryden niet met deeze opvatting; AaRoai fpreekt daar alleen van het goud, hetwelk tot het kalf gebruikt was, en wel, gelyk niet duifter fchynt te blyken, om aan Moses zyn waar oogmerk te kennen te geven, te weten, dat hy het volk (*) LiLiëNTiiAL XIII. Deel. Bladz. 288. Q ) Ad h. I. S 4  ?8o De Geschiedenissen des O.T. volk deeze gouden fieraaden had afgeëischt, in hoope, dat het daar door tot nadenken zou ge- bragtzyn. Eindelyk, deeze opvatting zal ook de geheele zwarigheid wegneemen , die men met zo veel ophefs maakc tegen hetgeen men vf 20. leest, wat Moses met dit kalf gedaan heeft: Hy nam het kalf, dat zy gemaakt hadden, en verbrandde het in 't vuur, en vermaalde het, tot dat het klein werd, en ftrooide het op het water, en deed het de kinderen Israïls drinken. Hier heeft men, ik weet niet welke, moeite gedaan, om te zeggen, dat het onmooglyk is, om goud tot een poeder, en dus drinkbaar te maken; aan den anderen kant hebben de Vcrdeedigers van den Godsdienst aangetoond, dat men in de daad'het goud ontbindenden niet alleen tot llofgoud vermaalen ,maar ook drinkbaar kan maken. Ik voor my, geloof niet, dat, om het gezag van deBybel-gefchiedenis te handhaven, al deeze omflag van geleerdheid by deeze gelegenheid van noden is. De zaak is eenvoudig deeze. Moses verbrandde het houten, maar met goud overtrokken kalf, vermaalde hetgeen verbrand was, verder tot ftof, wierp het in de beek, die vanlloreb afvliette, Deut.lX.21. en dus deed hy het, als 'tware, de Israëliten drinken , dewyl zy uit deeze beek water haalden. Hoe dikwyls brengt ons de eenvoudigheid weder op den rechten weg, daar eene weidfche vertooning van geleerdheid ons van afleidde? Nu kunnen wy, nadien de tusfchenkomende gebeurtenisfen reeds op haare plaats zyn opgehelderd, onze verdeediging van de gefchiedverhaalen van het Boek Exodus hefluiten, nadat wy de tegenwerping beantwoord hebben, die alleen nog overig is, feetrefferide den fchat, hefteed tot de vervaardiging  - VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 28l ging en oprichting van den Tabernakel en deszelfs Heiligdommen. Al het goud, zegt Moses Exod. XXXVIII. 24. 25. dat tot het werk bearbeid is in 't gantfche werk des Heiligdoms (*) was 29 Talenten en 730 fikels, naar den fikel des Heiligdoms. Het zilver nu van de getelden der vergadering , was 100 Talenten en 1775 fikels naar den fikel des Heiligdoms. De Heeren Ongeloovigen berekenen deeze fomme op vier millioenen zes honderd duizend en acht duizend zeven honderd en zestig livres, zonder de edele gefteentens te rekenen, en vragen dan, hoe men by een arm volk in de woeftyne, daar men water en klederen gebrek had, zulk een fchat zou mogen verwachten ? Doch hun is reeds geantwoord, dat, al wilde men hun deeze rekening toegeven, ja, al wilde men de fomme vergrooten tot acht of negen millioenen, zulks echter, gerekend over het geheele Volk, alleen eene matige, ja zelfs geringe fomme voor elk perzoon zou uitmaaken; Hun is getoond, dat men de Israëliten geene volftrekt-arme Natie mag noemen , ook zelfs toen zy by Sinaï gelegerd waren, maar dat zy wel deeglyk, onder anderen goud en zilver bezaten (f). Men kan hier byvoegen, dat de waardy van deezen fchat, volgends den Heer Michaclis , verminderd kan worden tot minder dan een en een halve millioen, het welk voor elk mansperfoon onder de Israëliten, flechts tusfchen de twee en drie gulden (*) Het is dan onbefchaamd, als de Schryver van la Bible enfin enz. pag. 153. zegt: dat men deezen fchat gaf, om de Arke des Verbonds te maken , die van Sittim hout was enz. (t) Joodfche Brieven l.Deel. Bladz. 154. volgg. S 5  28z De Geschiedenissen des O.T. den van ons geld beJoopen zou (*). Een verkeerd en ongepast denkbeeld van het Joodfehe Volk, is dus de geheele bron van alle deeze Tegenwerpingen. §. 18. De Tegenwerpingen, gemaakt tegen de berichten in Leviticus voorkomende, opgelost. Wy hebben het verhaal nopends den dood van Nadab en Abihu, ASrons zoonen Levit X. overwogen in ons V.Deel. Bladz. 121. Dit is genoegzaam het eenig gefchiedkundig bericht in Moses derde Boek; Wy moeten echter te deezer plaats niet voorby gaan, deeze en geene aanteekenmgen van den Schryver van la Bible enfin expliquee, in welke hy ook dit Boek poogt verdacht te maken. Dus teekent hy (f; nopends de melaatsheid aan, dat het vreemd is, dat Moses de Melaatichen tot de Priesters verzend, liever dan tot de Geneesheeren; Eene ellendige tegenwerping zeker! Immers, juist de Priesters en Leviten waren het, die als de klasfe der Geleerden uitmaakende,ook kennis en wetenfehap hadden van de Geneeskunde, De bezichtiging van de melaatfchen gefchiedde dan door den Priester in de hoedaanigheid zo wel van eenen Bedienaar der Burgerlyke wetten , als van eenen Geneeskundigen (§). Indien verders iemand de laatere onderzoekingen aangaande de melaatsheid, gelezen heeft, zal hy geene bedenking heb- (*) Zie MicriAè'Lis over Exod. XXXVIII. 31. (t) Pag. 157. Ci) MiCHAé'Lis Mof. Hecht, IFiDeel. Bladz. 265,  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 283 hebben omtrent de voortreflykheid van Moses wetten, aangaande dezelve (*_); En indien men in acht neemt, hoe men gewoon is, de naamen van menfchelyke ziekten, by overdragt en lccnfpreuk op levenlooze dingen toe te pasfen wegens zekere overeenkomst, die men waarneemt tusfchen de uitwerkingen, zal men begrypen, hoe een zeker voort-eetend bederf van klederen en huizen, door Moses eene melaatsheid derzelve genoemd kan worden, en het is alleen, omdat wy niet zeker weten, welk bederf deeze Wetgever bedoelt, dat wy alle de wysheid zyner verordeningen daar omtrent niet kunnen doorzien, doch uit het geen men by waarfchynlykheid kan vastftellen, moet men overtuigd zyn, van de naauwkeurige oplettendheid van deezen grooten Man, op alles, wat het welzyn van zyn Volk bevorderlyk kan zyn (f). Zo verre is het er af, dat men reden zou hebben, om het Joodfche Volk dom en onkundig te noemen, omdat het eene verbeelding bad van eene melaatsheid der Huizen (§). Van geen meer gewigt is de aanmerking op Levit. XVII. 10, alwaar het eeten van bloed, den Israëliten verboden word, op welke wet onze Schryverhaairklovende verklaart , dat die niet kan gehoorzaamd worden, want, welke zorge ook worde aangewend, er blyft altyd een groot deel bloeds over in de kleine vaten van het vleesch enz. „Het (*) Men vergelyke MiCHAèxis Mof, Recht. IF. Deel. en elders, ook'de Ooft. Btb'lfoth. XVII. Deel. Bladz. 1. volgg. (t) Vergelyk MicnAëus Mof. Recht. IV. Deel. en in de Aanteeken. op Levit. XII". en XIV. zie ook Joodfche Brieven IK Deel. Bladz. 178. (D Gelyk de Schryver van la Bible enfin enz, pag, 158,  284 De Geschiedenissen des O. T. Het overige van die zelfde aanteekening, daar hy beweert, dat de onfterflykheid der ziel, by de Israëliten onbekend geweest is, om dat er gezegd word, dat het bloed de ziel is van alle vleesch, dat is, dat by een dier, bloed en leven voor het zelfde gerekend word, kan men wederleggen uit het geen door ons gezegd is II. Deel. Bladz. 251. Het geen by aanteekent op Levit. XVII. 7. de Jooden befchuldigende van aan onnatuurlyke vermengingen met beesten, overgegeeven te.zyn geweest, is niet dan eene verdraajing van Moses wet en oogmerk, en verdient dus niet, dat wy er op blyven ftaan (*). Zyne laatfte aanmerking op Levit. XXVII. 28. 29. uit welke plaats hy heeft willen bewyzen, dat de offeranden van menfchen, by de Jooden in zwang gingen, is door ons reeds tegengefproken, en de onwaarachtigheid deezer onderftelling aangetoond in het II. Deel. Bladz. 329. §• 19- De gefchiedenisfen in Numeri befchreven. _ Voorbygaande alles wat ons reeds in de voorige Deelen van ons Werk is voorgekomen uit Moses vierde Boek, Numeri, zullen wy ons hier alleen bepaalen tot die tegenwerpingen, welke door ons nog niet zyn opgelost. Dus komt Num. V. 2. 3. het bevel voor, om alle onreinen door melaatsheid of vloed, of door eenen dooden, van het Leger af te zon- (*) Zie ons lU.DeeL Bladz. 288. en voeg er by ózjoodfche Brieyen I. Deel. Bladz, 210. volgg.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 285 zonderen , en buiten het zelve te fluiten, dewyl nu de Hebreen gereed ftaande om op te breeken, de wetten , aangaande de onreinen gegeeven , ten uitvoer moeften gebragt worden. Tegen deeze Wet werpt men in, dat het echter niet billyk fchynt, dat men uit het Leger geflooten wierd, omdat men eenen dooden had helpen begraven, hetwelk toch eene goede daad was (_*). Doch de Schryver weet, naar 't fchynt, niets van de Levitifche onreinheid, en derzélver natuur. De Levitifche onreinheid was eigenlyk geene ftraf, noch ftrafbaar, ook waren de onreinen niet voor altyd uitgeflooten, maar alleen voor zekeren tyd , en werden na beboorlyke plegtigheden van zuivering te hebben waargenomen, weder voor rein verklaard (f). Dus was iemand, die eenen dooden aanraakte , onrein voor zeven dagen Num. XIX. 11-16. omdat een Lyk gereekend werd, onrein te zyn; En dit was eene wyze wet, die, behalven hooger bedoelingen, uit den aart llrekte, om alle befmettingen voor te komen en te verhinderen enz. Op de Wet, raakende de Nazireërs Num. VI. maakt de Schryver van la Bible enfin enz. (§) eene vergelyking tusfchen deeze en de Munniken in de Roomfche Kerk, die allerongelukkigst is uitgevallen, ook zegt hy, geheel niet naauwkeurig, dat de moeders haare kinderen tot het Nazireërfchap toewydden; Men zal over de geloften in bet gemeen, en die van het Nazireërfchap in het byzonder, betere zaken vinden in het Mofaisch Recht van den Rid- (*) La Bible enfin enz. pag. 164. (f) Men leze Michaslis Mof. Recht. IV. Deel. Bl. 335.  2 86* De Geschiedenissen des O.T. Ridder Michaglis (*). Van de geloften derOuderen omtrent hunne kinderen, fpreekt Moses geheel niet, en zy fchynen in zynen tyd nog geene plaatsgevonden te hebben, hoewel men in laatere tyden er eenige voorbeelden van ontmoet (f). Ook ftoot zich onze Beftry- der van den Bybel, aan de twee zilveren Trompetten Num. X. 2. (§), niet alleen om de pracht, maar ook, om dat zy volgends de Uitleggers, van geflagen zilver zullen geweest zyn; Wat de Uitleggers betreft, wy verdeedigen niet hen, maarden Bybel; Deeze zegt, dat zy van dicht werk waren, dat is, dat zy uit één ft uk ieder beftaan hebben, en laat het nu moeilyker zyn, dan men denkt, om goede Trompetten te maken , dat wy onzen' kundigen man geerne willen toeftaan ,wy weten echter, dat/de Israëliten Kunftenaars onder zich hadden, die dus ook in ftaat waren, zilveren Trompetten te maken. ' In de gefchiedenis der Verfpieders, door Moses gezonden, om de gefteldheid van het Land Kanaan te verfpieden, komt, behalven andere tegenwerpingen, die reeds door ons zvn weggenomen, voor, dat er gezegd word Num. XIII. 23. dat zy kwamen in het dal Eskol, en van daar eene ranke affneden , met eenen tres wyndruiven, die zy droegen met tweeën op eenen draagfiok: ook van de granaat-appelen en van de vygen. Met dit bericht dryft onder anderen de Schryver van la Bible enfin enz. (**) den fpot; Om het zelve te verdedigen, hebben de Uitleggers uit de Schryvers (*) Hl. Deel in 't begin. (t) Zie MiCHAëus /. c. Bladz. 2'. "±. CS) l'ag. 166. " * (**) Pag. 16S. 169.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 287 vers der Oudheid , en uit de Reisbefchryvers, voorbeelden verzameld van ongemeen groote en zwaare druiftrosfen , hoedaanigen ook in het Joodfche land en omftreeks Hebron in de daad gevonden werden (*); Wilde men nu zulken grooten tros, onbefchadigd en gaaf in het leger brengen, dan was het nodig, dat men dien op eenen ftok droeg (f); Indien het iemand bevreemden mogt, dat men één' tros druiven op eenen draagfiok gedragen) heeft, zo bedenke hy, dat men niet leest, hoe, of op welke wyze de Verfpieders dien op den ftok gedragen hebben. Op zekeren Feestdag is de Turki'che Keizer gewoon, eene foortvan gebak of kleine Taarten , uit zyn' eigen keuken onder zyne huistroepen te laaten uitdeden. Zekere afgevaardigden van dezelven komen op zulke dagen in het Serailt haaien het gebak, en dragen het op ftokken naar hunne kafernen en kwartieren enz. Dit is waarlyk niet min vreemd, gebak en taarten op ftokken te dragen, dan het vreemdluid, een' druiventros op eenen ftok te dragen De Reiziger (§) die dit verhaalt, heeft ook niet verzuimd, by die gelegenheid van de Israëlitische Verfpieders te fpreken, en aangemerkt, dat het zeer waarfchynlyk is, dat zy den grooten druiventros , dien zy tot een bewys van de uitnemende vruchtbaarheid des Lands, medebragten, op zulk eene wyze gedragen hebben. Tc weten, het gemelde gebak, word in blaauw- ge- 00 Zie den Prof. Hofstede Byzonderh. der II. S. I.DeeL Hl. 130. volgg. (t) Dezelfde Byzonderhed. der ff. S. III. Deel. Blad*. 602. volgg. (§) iSjó'RNSTAHi. Reize IK Deel. Bladz. 230. volgg.  288 De Geschiedenissen des O. T. geftreepte doeken, zegt hy, die aan ieder einde? aan eenen middenmatten ftok vasteeknoont worden, ingewonden en gebonden, door twee perfoonen op de fchouders gedragen : En hy voegt er deeze aanmerklyke woorden by: „ Ik 5, heb menigmaal, ja meestendeels, gevonden, „ dat de meeste tegenwerpingen tegen oude „ boeken en fchriften, fchier altyd uit onkunde van den tyd, de plaats, de taal en de gebruiken voortkomen; daar in tegendeel eene volkomen kennis van alle deeze omftandig„ heden famengenomen, even zo gemaklyk alle „ knoopen oplost, als het moeilyk is, zich de„ zelve eigen te maken." — Op de overige tegenwerpingen van onzen Beftryder des Bybels, B. V. dat men vragen kan , hoe de Reuzen, welke Kanaan bewoonden , volgends het bericht der Verfpieders, nogthans toegelaaten zouden hebben, dat zy hun hunne vruchten ontnamen? is het antwoord gereed. Niet alleen, dat de vrees deeze Verfpieders de zaaken heeft doen vergrooten , gelyk dit dan ook in de daad hunne misdaad was, dat zy valfche berichten overbragten, maar ook, kan men verfcheiden wyzen zich uitdenken, langs welken zy geoorloofd, en zelfs met bewilliging der Inwooneren, die hen toch niet kenden , eenige vruchten met zich konden medevoeren. Doch de kwaadiiartige laster veroorlooft zich alles ! En hoe dikwils befchaamt, echter hoopt hy de ééne onwaar- 1 heid op de andere! Dus zal het eene ftrydigheid zyn, wanneer de Godheid Num. XIV. 25. zegt : De Amalekiten nu, en de Kanadniten woonen in dat dal: wendt u morgen, en maakt uwé reize naa de woeftyne enz. om dat er kort daar op volgt vf, 45. Doe kwamen af de Amalekiten en de  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 289 de Kanadniten, die in dat gebergte woonden , en floegen de Israëliten enz. (*). Maar deeze ichynftrydigheid word weggenomen, wanneer men het eerftgenoemde vers vertaalt: D, Amalekiten en Kanadniten hebben in het dal hun* legert, De woorden behelzen eene waarfchuwing der Godheid aan de Israëliten, dat deeze Volken in dat dal achter het gebergte hun leger verzameld hadden, om Israël te overvallen, nu wilde God niet, dat Israël thans op hunne vyanden zoude aanrukken , dewyl het Volk tot ftraf hunner murmureeringen, 40 jaaren inde woeftyne moest omzwerven. Num. XV. 32-36. word het geval van den Sabbath-fchender verhaald, die op den Sabbath hout lezende , naar het Godlyk vonnis, moest gefteenigd worden; Deeze ftraf kan niet te zwaar gerekend worden, gelyk men heeft tegengeworpen (t), omdat het geene groote misdaad fchynt, een weinig hout te lezen, het welk de man waarfchynlyk van noden had , om melk voor zyne kinderen te kooken enz. Nadien duidelyk is uit de onmidlyk voorafgaande wet, dat deeze Sabbath-fchender opzettelyk ten doel had, om de wet van God te verachten; Indien immers zyne daad uit dwaling gefchied was, kon hy door het zond-offer van eene jaarige geit, verzoening gedaan hebben vf. 27. Hy moet dus met opgeheven hand gezondigd hebben vf. 30. Ook heeft men het geladen op de onmidlyk-volgende wet vf. 37-41. dat de Israëliten fnoerkens moesten maken aan de hoeken hunner klederen enz. om, dezelve aanziende, te gedenken aan alle de geboden des Hee- (*") La Bible enfin enz. pag. 170. (f) La Bible enfin enz. pag. 171. VI. Deel. T  ago De Geschiedenissen des O. T. Heeren, om die te doen. Hoe komt, vraagt men (*), deeze Wet onmidlyk te volgen op de veröordeeling van" den Sabbath-fchender ter dood? Deeze vraag is hoogst-onbillyk, nademaal het gemelde geval alleen tusfchen de wetten infchiet, omdat bet aanleiding gaf, dat de ftraf op her fchenden van den Sabbath naderbepaald wierd, ten opzigte van de wyze derzelve, te weten, door fteeniging. Ondertusfchen,daar de Wetgever onderfcheid gemaakt had tusfchen zonden uit dwaaling en met opgeheven hand, was het zeer voegzaam, dat een middel verordend werd, hetwelk de Israëliten beftendigkon herinneren aan hunne verpligting, om de geboden van God op het naauwkeurigst naa te komen , en zich dus ook voor zonden van dwaalinge te hoeden, waar toe deeze fnoerkenszeer gefchikt waren. — De fpotternyën over dezelve fnoerkens, zyn onze aandacht niet waardig , waarom wy die ftilzwygend voorbygaan. — De gefchiedenis van het oproer van Korah, Datlian en Abirdm Num. XVI. is in overweging genomen in ons III. Deel. Bladz. 176. volgg. en V. Deel. Bladz. 126. volgg. — By gelegenheid < der Wet aangaande de roode Veerze Num. XIX. wil de Schryver van la Bible enfin enz. r f), dat deeze en meer andere wetten en Godsdienftige gebruiken der Israëliten, ontleend zyn van de Egyptenaaren; waar van Wy het tegendeel hebben aangetoond in het 11. Deel. Bladz. 412. — Num. XXI. 1-3. lezen wy, dat de Kanaaniter Koning van Har ad tegen Israël ftrydende, eenige gevangenen uit dat Volk gevanglyk weg- voer- (*) La Bible enfin enz. pag. 171. (t; Pag. 177.  VERÖEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 201 voerde, doch op eene gelofte, door Israël gedaan, hebben zy deezen Koning geflagen, en deszelfs Steden verbannen. De Uitleggers hebben zich hier eene zwarigheid gemaakt, en gevraagd, of deeze gebeurtenis ten deezen tyde zy voorgevallen, dan of men denken moet, dat de verdelging van deezen Koning van Harad wel hier geboekt is, maar eerst naderhand onder Jofua Jof. XII. 14. of kort na zynen dood Richt. I. 16. 17. heeft plaats gehad (*)? Wel* ke laatfte onderftelling nogthans geenszins aanneemlykis, gelyk ook de zwarigheid ligt kan worden opgelost, wanneer men de gemelde plaatzen behoorlyk vergelykt, nadien terftond blykt, dat Richt. I, 16. 17. niet het zelfde geval bedoeld word; En het niet zeker is, of de Koning van Harad Jof. XII. 14. gemeld, dezelfde is met die, welke hier voorkomt Num. XXI. 1-3. En al was dezelfde ftad bedoeld, zo is het zeer wel te begrypen, dat de Kanadniten by den aftogt der Hebreën, die zich verder Zuidvvaards wendden , deeze verwoefte fteden weder opgebouwd en bezet zullen hebben, zodat Josua ze andermaal heeft moeten bemagtigen (f); Maar de Bybelbeftryders meenen in dit gefchicd-verhaal ongerymdheden gevonden te hebben. „ De Israëli* ten, (zeggen zy(§)), verftaan eenen kleinen Vorst, dien men Koning noemt van een „ Kanaanitisch Volk, ziet daar het Land, dat „ God beloofd heeft. Maar,verre van gebruik „ te maken van de overwinning, zy verwoes- „ ten (*) Zie Bachiene ff. 'Aardnkibefchr. II. Deel. Bl. tfoo. CO Zie Venema ffist. Ecclef. F. T. Tom. I. pag. 221, La Bible enfin enz. pag. 178, T 2'  sa* De Geschiedenissen des O, T. „ ten zyne fteden, en keeren Zuidwaards naar „ de Roode Zee. Dit is onbegrypelyk." Hier voegt men eene uitrekening by, dat het Volk ten minften reeds voor de helft moet vermenigvuldigd zyn, federt den uittogt uit Egypten, en dus door zyne overmagt thans ligtelyk in Kanaan had kunnen inrukken. Op alle deeze tegenwerpingen antwoorden wy, 'dat reeds te vooren door Moses verhaald is, hoe God ter ftraffe van de murmureeringen des Volks op de berichten der Verfpieders, het zelve heeft aangekondigd, dat het zo lang in de Woeftyne zou omzwerven , tot dat alle, die boven de 20 jaaren oud, uit Egypte getogen waren, zouden geftorven zyn. Dus zouden de Israëliten den Kanaanitifcben Stam van Harad geheel niet gemoeid hebben, indien niet deszelfs Vorst hen had aangetast, en om hem te ftraffen, liet God, op de ootmoedige bede der Israëliten, eenen Krygstogt tegen hem toe , en gaf aan zyn Volk de overwinning, zonder dat daar uit moest volgen, dat het Godlyk ftraf-bevel, dat de Israëliten 40 jaaren in de Woeftyne zouden omzwerven , moest veranderd worden. Het geen er bygevoegd is, van de vermenigvuldiging des Volks, is tegen de gefchiedenis, die ons zegt, dat by de laatfte telling het getal der manfchappen genoeg, zaam even groot bevonden wierd , als by de eerfte, Waarlyk een ontegenfpreeklyk bewys, dat Gods Voorzienigheid op eene byzondere wyze omtrent de Israëliten verkeerde, te meer, als men opmerkt, dat buiten Josua en Kaleb, geene andere Mannen , dan van 60 jaaren , thans onder de Israëliten waren, in eenen tyd , toen doorgaands de menfchen hunnen leeftyd verder uitllrekten ; De overige zwarigheden, hier uit de Aard-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 20^ Aardrykskunde gemaakt, zyn reeds opgelost in h et IV. Deel. Bladz. 229. volgg. Na de gefchiedenis der vuurige Slangen, tegen welken de Israëliten beveiligd werden door het oprichten van eene koperen Slang Num. XXI. 6. van welk onderwerp in ons voorgaande V. Deel. Bl. 132. volgg. gehandeld is, vind men het verhaal van de bemagtiging der Landen van Sihon en Og, de Koningen der Amoriten en van Bafan. Num. XXI. 21. volg. By deeze gelegenheid maakt de Schryver van la Bible enfin enz. (*) eerst eene aanmerking over het Land der Modbiten, en ook van deeze beide Vorften ; „ Het „ is, naar zyn zeggen, de woeftyne, dienaar „ Damaskus leid, en door dewelke de Arabiers ,, nog reizen, om naa Syrien te gaan." Het is waar, men vind hier tusfchen den Jordaan en Eufraat verbazend groote Woeftynen , evenwel is het niet onmooglyk, dat er in deeze landftreek twee magtige Ryken waren van Og en Sihon , behalven dat der Modbüen, dewyl deeze groote uitgeftrektheid lands nog bewoonbaare plaatzen genoeg bevat, en over het geheel zeer gefchikt is tot de Schaaps-fokkcry (f)-; Van den Koning Og word in 't byzonder verhaald Deut. III. 11. 12. dat hy van eene buitengemeene grootte was, en dat zyne yzren bedftede, van negen Ellen lang enz. tcRabba, de Hoofdftad der Ammoniten, te zien was; Nu befluit men van de lengte deezer bedftede, of gelyk anderen willen , van deeze grafzerk, tot de lengte van Og zeiven, welke men buitenfporig noemt, (*) Pag. 180. (tj MiCHAëus Mof. Recht. I. Deel. Bladz. 74 volgg. en zyne Verhand, over de Schaapsfokkcry Bladz. 73. T 3  294 De Geschiedenissen des O. T. noemt; Evenwel, behalven dat de gevolgtrekking geenszins doorgaat, alzo, het zy dan bedfteden, hec zy grafzerken , fteeds de lengte van den perzoon, voor wien zy gefchikt zyn,overtreffen, ook zelfs dit aan zyne plaats gelaten, is door de Uitleggers betoogd, dat de lengte hier opgegeven, niet te buitenfpoorig is, dewyl men ook in onze Eeuw lieden gevonden heeft, die dezelve evenaarden (*). Indien men aan eene bedftede denkt, zal misfchien iemand zich verwonderen, dat by gewaagd vind van eene yzren bedftede, doch ook deeze vond men wel eens bydeOuden (f); Maar dit fchynt bcdenklyker; Hoe komt de Bedftede van Og te Rabba, de Hoofdftad der Ammóniten ? Is hier uit niet een befluit te maken, dat tón minften deeze verzen na Moses door eenigen anderen Schryver zyn ingelascht? De Deïsten willen er zelfs uit afleiden , dat Moses de Schryver niet zy van de Boeken onder zynen naam(§); Evenwel is deeze zwarigheid niet zo moeilyk, dat zy niet kan beantwoord worden : Dat Ogs bedftede of grafzerk te Rabba vertoond wierd, lezen wy duidelyk, hoe zy daar gekomen is, word niet gemeld ; Wat kan men nu uit het ftilzwygen befluiten ? Kan niet Og, in den veldflag gewond, de vlugt genomen hebben by het verlies van zyn Ryk, in der Ammóniten Hoofdftad, en daar geftorven zyn ? Kunnen de Ammóniten niet van de Israëliten veele buitgemaakte goederen gekocht hebben , en onder die ook deeze merkwaardige bedftede ? Kan men niet meer (*) MicriAè'Lis ad h. I. (f) Liljcnthal XIII. Deel. Bladz. 327. 328. (J j ha Bible enfin enz. pag. 198,  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 295 meer foortgelyke mooglykheden uitdenken ? Behalven dat Taalkenners (*) opmerken, dat er Deut. III. ii. in het Hebreeuwsch twyfelachtig nopends deezen grafzerk of bedftede van Og word bygevoegd : Zo het de zyne zy, wanneer de zaak nog hgter zal wezen. De Ammóniten beroemden zich daar op, dat zy denzelven in hunne Hoofdftad bezaten , en Moses laat de waarheid van hun voorgeven in het midden. -4- §. 20. De gefchiedenis van Bileam, en derzélver gevolgen. De gefchiedenis van BileSm Num. XXII. volg. is zo merkwaardig, en heeft zo veele byzonderheden , dat, fchoon wy er reeds meermaalen fommige gedeeltens van hebben opgehelderd (t), wy echter hier nogmaals van dezelve fprekep moeten. Balak, de Koning der Modbiten (§), fchoon het op hem niet gemunt was, was bevreesd voor het aannaderend volk der Hebreen, het welk zich nu op zyne grenzen gelegerd had. Hy zond, om het gevaar af te wenden, gelovende naar de bygeloovige denkbeelden van den toenmaaligen tyd (**), dat door zekere Waarzeggers en derzélver vervloekingen, groot voordeel op den vyand behaald kon worden, om (*) MicriAë'us ad h. I. (t) I. Deel. Bladz. 208. 242. 2f38. V. Deel. Bladz. 136". (§) De Schryver van la Bible enfin enz. pag. ïb'i. noemt hem le petit chef d'itne horde cP Arabes. Ondertusfchen wal het volk der Modbiten vry aanzieulyk. (**) Men vind by alle onbefchaafde Voiken voorbeelden van foortgelyke bygelovigheden. Vergel. Hezel ad h. I. T 4  ig6 De Geschiedenissen des O. T. om BileSm te ontbieden , eenen vermaarden Waarzegger, die te Pethor woonde aan de Rivier, te wetenden Eufraat Num. XXII. 5. Dit wil men nu voor iet ongelooflyks opgeven, dat Balak BileSm zou ontboden hebben van zo verre, om zyne vyanden te vloeken; menzegt, dat er meer dan 300 mylen waren tusfchen den Eufraat en de plaats, daar de Israëliten zich thans bevonden , hoewel dezelfde Schryver , zich zei ven vergeetende , eenige regels verder, deezen afftand vermindert tot 150 mylen. Een groot verfchil zeker ! En nog is deeze opgave meer dan de helft vergroot in eene onzekere zaak, dewyl men de ligging van BileSms Vaderftad,niet met genoegzame vastigheid kanbepaalen. ■ Men wil als eene tegenwerping tegen de waarheid der gefchiedenis van BiLEjiM, ook aanmerken, dat deeze man de naamen van Jakob en Israël in zyne voorzeggingen noemt, die hy, zegt men (*), niet kon kennen, dewyl hy over den Eufraat woonde, ten ware hem dit onmiddelyk geopenbaard werd. Nogthans is dit geene tegenwerping tegen de gefchiedenis; Zouden dan de gezanten van Balak, die Bileéim ontboden, hem den naam van het Volk, dat hy vloeken moest, niet genoemd hebben? De tegenwerpingen ontleend uit de vermaarde Voorzegging Num. XXIV. 17. volgg. van welke wy in het I. Deel. Bladz. 166. gefproken hebben, die in la Bible enfin enz. (f) voorkomen, zyn, dat BrLEa'm in dezelve voorfpelt, dat de Scepter uit Israël verjlooren zal de kinderen Setfis. Deeze waren, als wy onzen Man gejoo- ven (*) La Bible enfin enz. pag. 186. W Pag. 187.  VERDEEDIGD. HoofM. XXIV. 297 ven willen, de Jooden zelve. Maar het bewys blyfc achter ; En niemand zal dit ligtelyk op zyn woord aannemen. Maar — BileSm fpreekt van de Kittim, dat is, de Grieken, en dus moet deeze Voorzegging eerst verdicht zyn na den tyd van Alexander den Grooten, die in zynen oorlog tegen Darius eene Vloot gebruikte. Welk eene ftoute gevolgtrekking ! — Om niet te zeggen , dat de Uitleggers het by deeze moeilyke plaats niet ééns zyn, wat Volk door de Chïttim verftaan moet worden, als ook, of er in de daad van Schepen word gefproken ? En dus onderfteld zynde, dat er voorzegd word, datOverzeefche Volken uit Griekenland met fchepen zullen overkomen , en het Asfyrisch Keizerryk verwoesten, volgt nog niet, dat deeze Voorzegging verdicht is ten tyde, wanneer zy zou vervuld zyn; Ten ware men wilde beweeren, dat Voorzeggingen van toekomftige zaken iet onmogelyks zyn, doch het tegendeel is door ons reeds in het I. Deel. V. Hoofdftuk betoogd, daar wy van de Voorzeggingen der H. Schrift in het gemeen gehandeld hebben. — Moses , het verhaal van Bileüm , en zyne Voorzeggingen medegedeeld hebbende, vervolgt zyne gefchiedenis Num. XXV. 1. volgg. dat Israël te Sittim gelegerd blyvende, begon te hoereeren met de dochteren der Modbiten enz. De Bybel-beflryders vallen op dit gedeelte der Mofaïfche gelchiedenis byzonder aan : ,, Men ziet, zeggen zy ,'een tal„ ryk Leger Hebreën, gereed, om op de Am„ moniten en Modbiten aan te vallen: Een Pro„ feet word ontboden van 150 mylen verre, om een volkomene overwinning te voorzeggen aan de Ster van Jakob, over de Ster van j, Modb en Midian; en zie daar, in plaats van  298 De Geschiêdenissen des O.T. „ te oorlogen , vermengt zich het Joodfche ,, Volk gemeenzaam met de Midianitifche enMoabitiiche Volken , zy hoereeren op ééns met ,, derzélver dochters, en aanbidden hunnen God Baal-Peor; en dit alles, zonder dat er eene vrede gefloten, een ftilftand van wapenen getroffen was, zonder de minfte voorafgaan,, de onderhandeling ; niets fchynt ongeloofly„ ker Ziet daar de geheele Tegenwer¬ ping, die alleen op een valsch gezichtpunt gegrond is. De zaak is deeze: De togt der Hebreen was niet gemunt op de Modbiten of Ammóniten, Deut. II. 17-19. dus kwam dit Volk met geen vyandig oogmerk. De vrees alleen deed den Koning der Modbiten bedacht zyn, om hun tegen te gaan, en om zich van de overwinning te verzekeren , Bileüm vooraf huuren, om de Israëliten te vloeken. Als dit mislukte, floeg men eenen anderen weg in, en wel op raad van denzelfden Bileüm, gelyk niet alleen het verband Num. XXV. fchynt te leeren , maar uitdruklyk gezegd word Num. XXXI. 16. Men verlokte de Israëliten, om deel te nemen in de Afgodifche Feesten van Baal-Peor, enz. Hangt dit nu niet natuurlyk (aften,? Is er iet in, dat ongelooflyk kan genoemd worden ? Van de gevolgen van deeze gefchiedenisfe , van den yver van Pineiias, de plage onder de Israëliten, en den oorlog met de Mididniten, is door ons reeds gefproken III. Deel. Bladz. 298. volgg. 305. volgg. (f) Alleen maken wy hier nog de, ééne en andere aanmerking. Num. XXV. 8. komt in de Latynfche overzetting &upiinar9 in on- (*) La Bible enfin enz. pag. 183. £t) Voeg er by de Joodfche Brieven I. Deel. Bladz. 256.  verdeedigd. HoQfdfl. XXIV. 299 onze Nederlandfche de Hoeremvirikel voor, in welken Pinehas den dertelen Zimrï naging en doorftak. De Overzetters hebben het grondwoord niet recht begrepen ; Maar geeft hunne misflag dan vryheid, om met den Bybel zeiven te fpotten, en te zeggen, dat men in de zandige woeftyncn van ArabiëD zodanige plaatzen van wellust niet vind, die alleen in Volkryke fledeii geduld worden , om grooter kwaad voor te komen (*)? Het Hebreeuwfche woord, dat in klank zelf met het nog by ons gebruiklyke Aïkove overeenkomt, geeft ook dezelfde zaak te kennen, die wy ermede uitdrukken. Maar byzonder is het de naam van het binnenile ver, trek in de tenten der aanzienlykfte Arabieren , in het welk hunne vrouwen zich bevonden , en dat dus met den Hoerenwinkel niets gemeen heeft (f). — Eindelyk befluiten wy het bëanis woorden der Tegenwerpingen tegen de berichten in het IVdeBoek van Moses, Numeri, voorkomende, met de aanmerking over de 48 Steden, den Leviten ter bewoning aangeweezen Num. XXXV. Van de zwarigheden, betreffende de afmeetingen van derzélver Voorfteden, is gehandeld -II. Deel. Bladz. 49. volgg. en in het III. Deel. Bladz. 284. is getoond , dat Moses den Priefter-en Leviten-ftand niet al te zeer begunftigd heeft, maar hier zien wy bepaaldelyk op die tegenwerping, die gemaakt word op het getal van 48 Steden, aan éénen Stam ter bezitting toegewezen. Welk eene verbazende menigte (*) La Bible enfin enz. pag. 189. (f Zie myne Disf. de Aidib. Hebr. pag. 91. Faber Archaol. der Hebr. 1 Th. Seil. 119. G. Kuir-ers Aanteek. op i) Ar vieux Ruize Bladz. 6, . . .  3oo De Geschiedenissen des O. T. te Steden levert dit niet op voor de 12 Stammen famengencmen (*)? Ook floot zich onze Schryver aan de 6 Vryfteden, door Moses verordend voor den genen, die by ongeluk eenen doodfiag begaan had; En deeze zwarigheden geeft men op, als onöploslyk. Maar vergeefs. Inde daad, verbaast ons het groot getal Steden, die in de gefchiedenisfen des O. Test. en in de lysten in het Boek Jofna voorkomen, maar de verbazing vermindert,zodra men aflaat,die Steden te vergelyken met onze Europeefche Steden. By de Oudheid word die naam ligt gegeven aan elke plaats, daar eenig getal huizen by eikanderen gebouwd , en met eenen muur omringd is (f); En de Wet nopends de Vryfteden, was eene allerwyste wet. Verre, dat dezelve de moorden zou begunfligen , verhoedde zy het misbruik van het recht van den Bloedwreker, welk recht van de oudfte tyden af by de Oosterlingen zo ftreng is uitgevoerd. Doch dit is breedvoerig getoond door den Ridder MiCHAëjlis in zyn Mofaisch Recht VI. Deel. Bladz. 65. volgg. §. 21. Verdediging der gefchiedkuudige berichten in Deuteronomium. Van de Tegenbedenkingen , die men tegen Moses vyfdc Boek aanvoert, nebben wy by gelegenheid , reeds verfcheiden opgelost. Dus hebben wy het begin van dit Boek verdeedigd in (*) La Bible enfin enz. pag. 197. (t) Faeer Arche«f. XXXIV , Joo- (*) „ Dëeze is cle zesde dienstbaarheid , onder welke de Fs„raè'literi zuchtten , na zich meefler gemaakt te hebben van hut ,-, gantfehe land met een Leger van 600,000 mannen. Daar is „ geen voorbeeld van dergelyk tegenftrydigheden in de onge„ wycle" gefchiedenis." La Bible enfin enz. pag. 240. Even als of het eene tegenftrydigheid is, dat ecu' Volk verwyfd word, dat een Volk in de ééne Eeuw groote overwinningen behaalt, en in eene volgende bukken moet voor zyne vyanden! ft) Pag. 2+c5.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 333 „ Jooden niet bezeeten werden"; (Deeze Helling kan die Schryver nooit bewyzen, en wy verwerpen ze met alle recht.) „ Indien hy een „ Vorst der Hebreen geweest was, zou de twist „ -met den Stam van Efraïm geen de minfte „ waarfchynlykheid hebben "; (Ook dit bewyst de onkunde des Schryvers; De Joodfche gefchiedenis leert ons, dat deeze Stam altyd maaryverig was omtrent zynen voorrang boven de andere Stammen. In de gefchiedenis van Gideön Richt. VIII. was het gedrag der Efraïmiten genoegzaam hetzelfde, en de Burger-twist werd toen alleenlyk geftild door de gematigdheid van Gideön.) „ Verders, dat de Veiren of on„ dieptens van den Jordaan bewyzen, dat het „ te rug vloejcn van die Rivier naa haaren oor„ fprong, ten tyde van Josua, een onnuttig „ wonder en volftrekt onwaarachtig is." (Doch het verhaal en de waarheid van dat Wonderwerk, is op zyne plaats verdeedigd en geftaafd.) ,, Dat de fabel van 42000 menfchen, gedood „ den éénen na den anderen aan de Veiren des „ Jordaans, omdat zy het woord-Schibboleth-met: „ konden uitfpreeken, ééne van de grootfte „ ongerymdheden is , die ooit gefchreven ,, zyn." — Hier op is aan te merken, dat men altyd de gefchiedenis van den Bybel verdraait, om ze ongerymd te maken, en dus ook in dit geval. Het is toch niet ongerymd, dat de onderfcheiden Stammen ééne onderfcheidenc uitfpraak hadden in fommige letters, anders zou men de ondervinding van alle tyden en Volken moeten tegenfpreken. En ten tweeden, waar leest men toch in de gefchiedenis, dat er 42000 Efraïmiten op deeze wyze aan de Veiren van den Jordaan zyn omgekomen ? Men zie de ge- fchie-  334 De Geschiedenissen des O. T. fchiedenis in , en men zal vinden, dat er opgegeeven word het getal der gefneuvelden in den fhg, byde vervolging, en by de Veiren van den Jordaan. Deeze geheele Burgerkryg flond den Efraïmiten op een verlies van 42000 mannen.— Het overige, dat nooit de Stam Efraïm, noch de overige Stammen faamen , een Leger van 40000 man hebben kunnen op de been brengen, flappen wy voorby, dewyl het tegendeel al te openbaar is, ten ware men de .geheele Bybel- gefchiedenis zonder reden wilde verwerpen. Aangaande de gefchiedenisfen van Simson Richt. XIII. volgg. hebben wy niets te voegen by het geen gezegd is in het III. Deel. Bladz. 75. volg. en- 315. volgg. 6 Het Boek der Richteren, heeft Hoofdft. XVII-XXL een aanhangzel van twee byzondere gefchiedenisfen , welke reeds lang door de Uitleggers erkend zyn, geplaatst te moeten worden kort na den dood van Josua en het Richter-ambt van OTiiNiën (*). De eerfte gefchiedenis leert ons, hoe vroeg de geneigdheid tot Afgodery en het verderf der zeden, onder Israël 'reeds de overhand heeft begonnen te krygen. Deeze eerfte gebeurtenis is Op verfcheiden wyzen aangevallen. Wy zullen daar op niet blyven ftaan, dat volgends dezelve, Micha en zyne Moeder, Afgoden en gefneden beelden in huis hadden, zonder dat echter de God van Israël daar op de minfte acht flaat, waar uit men fchynt de onderftelling te willen bevestigen, diewy hier vooren Bladz. 331. wederlegd hebben, dat naamlyk door eene verregaande verdraagzaamheid, onder de Jooden de Aft (*) Vergelyk ons U. Deel. Bladz. 3S5. en voeg er by MiCHAè'us Mof. Recht. F. Deel. Bladz. 116'.  . VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 335 Afgodendienst nevens den dienst van den waaren God, geduld werd (*). Doch dit voorbeeld dient volftrekt niet tot zodaanig een bewys. Immers deeze gebeurtenis viel in eenen tyd van Regeeringloosbeid, Richt. XVII. 6. XVIII. i. wanneer een iéder deed, wat goed in zyne oogen was (f). Maar laten wy de gefchiedenis zelve belchouwen. Zekere Micha, op Efraïms gebergte woonende, had zyne moeder eenig geld ontvreemd, doch tot inkeer gekomen, bekend hy deeze daad, en gaf het geld aan zyne moeder weder, die voor het zelve een geiheden beeld en een gegooten beeld deed maken , waarby hy het behoorlyk fieraad , en eenen Priester voegde, Hellende daar toe éénen zyner zoonen aan, doch in wiens plaats hy vervolgends zekeren Leviet.. aannam , die het land doortrok, om zyn beftaan te zoeken, niet, omdat hy in den tyd van Israïls flaaverny niet aan brood kon geraaken, gelyk men onnozel fpot, om den rykdom eh het vermogen van Micha als iet ongelooflyks te doen voorkomen, maar, omdat het verderf der zeden reeds zo was toegenomen , dat men de Dienaaren van den Godsdienst verzuimde; De gebeurtenis is toch niet voorgevallen op eenen tyd, dat Israël aan eene uitheemfche magt dienstbaar was. Wanneer deeze Leviet vf. 7. genoemd word; Een jongeling van Bethlehem Juda, van den geflachte Juda, bc< ri hoeft (*) La Bible enfin enz. pag. 253. Voltaire fur la Ta-, lerance chap. XII. (t) Meer andere bewysredenen zie men bygebragt in de Brieven der 'Jdiïdén II. Deel. Bladz. 473. behalven, dat het fchynt, dat Micha eigenlyk meer aan beelden-dienst, dan aaa af'godery is fchuldig geweeli. Zie MicHAé'us /. c.  336 De Geschiedenissen des O. T. hoeft men niet te ftellen, dat hy misfchien van moeders zyde tot den Stam van Juda behoorde, alzo er alleen door te kennen word gegeeven, dat hy te Bethlehem Juda, fchoon geene ftad, die aan ós Leviten gegeeven was, onder het geflacht van Juda verkeerd had. Intusfchen gebeurde het, dat de Stam Dan, te naauwe grenzen hebbende, (vergelyk ons 11. Deel. Bladz. 69.) eene VolkplantingNoordwaards uitzond, en de ftad Laïs overrompelde, innam, en naar hunnen Stam-naam, Dan noemde. Deeze togt word door onzen Schryver van la Bible enfin enz. {*) geplaatst in den tyd der overheerfching van de Filiftynen, en uit dien hoofde als ongerymd vertoond, doch zyn grond hem ontnomen zynde, houd al die gewaande angerymdheid van zelve op. Op deezen togt namen zy al den Godsdienftigen toeftel van Micha , zyns ondanks, mede, als ook zynen Priefter; Waar in niets vreemds is van den aart en zeden van. die tyden en Volken, gelyk ook niet daar in, dat zy de üaèLais bemagtigd hebbende, de inwooners doodden, en de ftad verbrandden, welke zy voor zich herbouwden, ' waarom wy met de befchuldigingen van wreedheid enz. ons niet behoeven op te houden , hebbende elders reeds wydloopiger gefprooken van het Krygsrecht der Ouden. 'Maar dit verdient nog beantwoord te worden ; Volgends Richt. XVIII. 30. richtten de Daniten voor zich het geiheden beeld op, het welk zy Micha ontnomen hadden , en ftelden tot hunnen Priefter aan Jonathan, den zoon van Gersom, kleinzoon van Manasse, wiens nakomelingen Priefters by hun waren, tot dat het land gevanglyk weggevoerd C*) Pag. 255.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. ^3? voerd werd. Hoe dit laatfte te verftaan zy, is gezien in ons IV. Deel. Bladz. 17'8. volgg. In den Tekst ftaat de'naam Manasse zo gefchreven, dat de letter 3 of n boven de andere lettersuitfleekt, zodat men zonder de zelve kan lezen, de kleinzoon van Moses, gelyk in de daad verfchciden Handfchriften, als ook onder anderen de Latynfche Overzetting heeft. Men heeft hier de Jooden willen befchuldigen van eene opzettelyke vervalfching van den Tekst, door Moses in Manasse te veranderen, om de eer van dien grooten Wetgever te redden. Doch dit voorgeven is ongegrond , immers, indien de Jooden waarlyk dit voornemen hadden gefmeed, zouden zy deeze letter eenvoudig ingevuld, en niet op die ongemccne wyze geplaatst hebben. Dé zaak is eenvoudig deeze; Hier vind men eene verfchillende lezing , de ééne van welke Manasse , de andere Moses leest. Voor beide deeze lezingen kan veel over en weder gezegd worden. Doch men geve toe, dat men deezen Priefter, misfchien denzelfden jongeling, die te vooren Richt. XVII. 7. gemeld was, moete houden voor eenen kleinzoon van Moses, wat dan? Zou dit zo groote zwarigheid maken, dat men daarom deeze gefchiedenis van Micha uit den Kanon, der H. S. zou moeten werpen (*) ? In tegendeel, behalven dat niets meer gemeen is onder de menfchen, dan dat dikwils de nakomelingen van groote en deugdzaame mannen 1 ontaarden van de deugden hunner voorvaderen, zo ligt er een duidciyk bewys in, dat Mos.«s geen bedrieger was, die zeker voor zyn geflacht beter gezorgd zou hebben, opdat niet reeds een klein- (*") La Bible enfin enz. pag. 2=;S. VI. Deel. Y  338 De Geschiedenissen des O.T. kleinzoon van hem genoodzaakt ware, om zich by eenen byzonderen perzoon tot eenen dienaar van deszelfs huisdieiligdommen aan te bieden (*). De gefchiedenis van den inland- fchen Burgerkryg met dcBenjaminiten, is ten aanzien van derzélver geloofwaardigheid, gehandhaafd in het II. Deel. Bladz. 381. volgg. Waar by wy niets te voegen hebben, dan dat wy hier nog de Tegenwerping oplosfen , die gemaakt word omtrent de handelwyze der Israëliten, om aan de overgebleven 600 Benjaminiten vrouwen te bezorgen, zonder dat de eed gebroken werd, by welken zy zich zelve verbonden hadden, om aan dien Stam hunne dochters niet ten huwelyk te geven. Wy bekennen, dat hunne wyze van handelen zeldzaam is (f), maar neemt dit de •waarheid der gefchiedenis weg ? Wy ontdekken uit alle de omftandigheden , dat de Israëliten in dit gantfche geval gehandeld hebben,als menfchen, die een naauw geweten volgen zonder behoorlyke verlichting. Zy hebben eenen Eed gedaan, onbezonnen genoeg, evenwel dien Eed willen zy houden, fchoon die hun berouwt. By den algemeenen Landdag word een bericht ingebragt, dat die van Jabes in Giledd niet mede opgekomen waren toe den oorlog, men befluit dan deeze ftad deswegens te ftraffen, men had den oorlog voor noodzaaklyk, en in zeker opzicht voor eenen Godsdienftigen oorlog gehouden , men merkt daarom de ftad Jabes aan, als onder den ban Cherem liggende. Het misbruik en kwalyk verftaan van de Wet omtrent deeze foort van Ban, was meermaalen oorzaak van on- be- (*) Zie Michal'Lis ad k. I. q) La Bible enfin enz. pag. 265. 266.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 33$ bezonnen ftappen. (Zie ons II. Deel. Bladz. 331. volgg.) Dit befluit word ten uitvoer gebragt, de Jabefiten worden aan het zwaard opgeofferd, en alleen de ongehuwde maagden ten getale van 400 gefpaard,en aan de Benjaminiten gegeeven; Dus fcheen men zynen eed te houden, en evenwel te zorgen , dat de Stam van Benjamin niet geheel uitgeroeid, of genoodzaakt wierd,zich met de Kanadniten te verbinden. — Om de 200 overigen van vrouwen te voorzien, liet men als 't ware, oogluikende toe, dat op zeker Feest te Silo, de Benjaminiten voor zich een genoegzaam aantal jonge Dochters roofden, opdat de gedaane eed zoude in kracht blyven. Wy willen deeze handelingen niet billyken noch rechtvaardigen, zy vielen voor in eenen tyd, als een ieder deed, wat goed was in zyne oogen, en de kundigheden van den Godsdienst en goede zeden zeer weinig verlicht waren. Maar volgt uit de onbillykheid der zaak, dat zy niet gebeurd zou zyn ? Hoe wenschlyk zou het zyn voor het menschdom, indien door zulk eene wyze van redenkavelen,kon te weeg gebragt worden,dat alle die handelingen, die onbetaamlyk, dwaas, onrechtvaardig zyn, in de daad niet gebeurd waren ! Hoe veel minder blaam zou er op het menschdom liggen! —■ §. 24. De gefchiedenis van Ruth. Schoon wy het karakter der perfoonen, die in het Boek Ruth voorkomen, reeds gehandhaafd hebben in ons III. Deel. Bladz. 322. Wy zullen echter te deezer plaatze nog eenige anY a de-  34» De Geschiedenissen des O. T. dere Tegenwerpingen in overweging moeten nemen, door welke men de geloofwaardigheid van dit Boek heefc zoeken in twyfel te trekken, of wel geheel te ondermynen (*). — De eerfte aanval, die men doet, is op de woorden van Ruth, met welke zy aan haare Schoonmoeder Naomi verklaart Ruth I. 16. Uw volk is myn volk, en uw God is myn God, uit welke men wil befluiten, dat de onverfchilligheid in den Godsdiensc, en eene algemeene verdraagzaamheid ten dien tyde nog onder de Jooden plaats had, waarmede het zeggen van Naömi Ruth I. 15. Ziet, uwe zwagerin is wedergekeerd tot haar volk, en tot haare Goden: keert gy' ook weder , uwe zwagerin na , vergeleeken word. Maar kunnen deeze woorden niet veel liever dien zin hebben, dat Naömi met dezelve haare fchoondochter Ruth op de proef ftelt, of het haar ook recht ernst ware, de Vaderlyke Goden te laten vaaren, en alleen den God van Israël aan te kleeven , onder welke voorwaarden alleen haar gezelfchap haar aangenaam kon zyn? Eene tweede aanmerking,die gemaakt word, is, dat Boaz een ryk man genaamd word, omdat hy eenige bunderen lands bezat, die gerst droegen. Hy flaapt op zynen dorschvloer op fltroo: hy want zyne gerst zelf, alfchoon reeds merklyk gevorderd in jaaren. Hier op antwoorden wy, dat Boaz zeker ons als een vermogend en tevens deugdzaam en nyver man befchreeven word. Maar nergens word gezegd, dat al zyn vermogen alleen beftond in eenige bunderen lands, daar gerst op groeide. Het was in den oogst-tyd, in welken de gerst werd ingemaaid, daarom word er byzonder melding gemaakt van de- (*) La Bible enfin enz. pag. 267.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 34 r dezelve ; Boaz had zyne maaïcrs en werklieden, als ook zyne dienstmaagden ; Hy behoefde dus zelf niet te wannen, zo min als temaaïen; Wanneer er dan Ruth III. 2. gelezen word: Hy zal deezen nacht gerst op den dorsch-vloer wannen, zo kennen wy den Regel; Het geen iemand door eenen anderen doet, word hy gereekend,zelf gedaan te hebben. Wat hetflaapenvan Boaz op den dorsch-vloer, aanbelangt, daaromtrent fchryft de Wel Eerw. Nieuwland (*) te recht. „Een „ weinig nadenken kon den Deïst leeren, dat „ een man van dat vermogen , zich op zyn* „ dorsch-vloer, of eene tent, of een legerbed zal ,, hebben laaten opflaan , en dus , dat Ruth „ zich in die Tent zal begeven nebben, waar „ in dat bed ftond. Men vergelyke Num. XXV. „ 8." enz. Vervolgends fpot men met de gunst, die Boaz aan. Ruth bewyst, dat hy haar, die hy echter nu voor zyne bloedverwante had leeren kennen Ruth II. 6. vryheid geeft, om aairen op te leezen, en water te drinken uit de vaten. Deeze trek levert een zeer ongunflig denkbeeld op van de gemoedsgeftalte van hem, die denzelven voortbrengt. Eene edelmoedige daad te verkleinen, en in een verkeerd licht te 'plaatzen, verraad eenkwalyk-geplaatft harte! — Boaz vergunt aan Ruth, die eene vreemdelinge, eene Modbitifche is, aairen vryëlyk op te lezen, ook tusfchen de fchooven, en gebruik te maken van de vaten , uit welke zyne bedienden hunnen dorst lesfen, maar daarby bepaalt hy zich niet: Als het eetens tyd was, nodigt hy haar,om met hem en zyn volk te eeten , hy langt haar zelf van de fpyze, en bewyst haar liefderyke wel- daa- (*) LeSt. memor. IV. Deel. Bladz. 467. y 3  342 De Geschiedenissen des O. T. daadigheid Ruth II. 14. Het is waar, de overdaad heerschte niet aan de tafel van den ftillen en deugdzaamen Landbewooner, maar echter is er geene reden, om te fpotten, dat men brood at, en de bete in azyn doopte, dat men geroost koorn nuttigde; Deeze is de levenswyze in die Landen nog hedendaagsch (*). De fpotterny en befchuldiging van onbetaamlykheid in het gedrag van Naömi en Ruth, hebben wy reeds afgeweerd in ons III. Deel. Bladz. 322. En de aanmerkingen over de uitkomst deezer gefchiedenis, als of men daar in de Wet Deut. XXV. niet flipt zou gevolgd hebben, heeft niet veel gewigts. Wy kunnen toch erkennen , dat er ten deezen tyde zekere plegtigheden en gewoontens in foortgelyke gevallen hebben plaats gehad, die niet uitdruklyk in de Wet waren voorgefchreven (f). De laatfte aanteekening van den Schryver van la Bible enfin enz. (§), waar by hy het vreemd vind, dat Ruth, eene vreemde, eene Moabitifche, eene afftammeling uit de bloedfchande van Loth en zyne dochters , onder de Voorvaderen van David en Christus geweest is, kan ligtelyk beantwoord worden uit het geen gezegd is in ons IV. Deel. Bladz. 304. §• 25. (*) Zie Hezel ad h. I. Hasselquist Reize I. Deel. Bl. $23. Harmar IVaamem. van V Ooiten. II. Deel. Bl. 54. (f) Men leze Venema Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 584. fqq(§) Pag. 27a.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 343 §. 25. De gefchiedenisfen van Samuël. Het is eene beuzelachtige tegenwerping, die men in het algemeen maakt tegen de gefchiedverbaalen, in de Boeken naar SamuSl genoemd, voorkomende, wanneer men den Schryver van die Boeken berispt, dat hy zynen Lezer in de onzekerheid laat nopends den ftaat, in welken het Joodfche Volk zich toen bevond, zodat men van geene omftandigheden onderricht word, welke een Gefchiedfchryver van onzen tyd niet zou verzuimd hebben, voor alle dingen op te geven (*). Eene tegenwerping , die de wetten van Gefchied-kunde naar onze tyden en zeden vastftelt, en dan willekeurig vordert, dat de Oudheid, en vooral de gewyde Schryvers, die hunne byzondere oogmerken en bedoelingen hadden , zich naar die wetten en regelen zal fchikken, maakt zich zelve belagchelyk. Genoeg is het, dat de Bybel-gefchiedenis één geheel uitmaakt, het welk ons den loop en voortgang van Gods beftuur over zyne Kerk, in eene gepaste aanëenfchakeling vertoont, en echter zo beknopt, dat wy niet met te veel gedenkftuk- ken overladen zyn. Het eerfte Boek van SAMuëL begint met eene befchry ving van de geboorte van SAMuëL, dien grooten Man, wiens uitmuntend karakter ons gebleeken is in ons III. Deel. Bladz. 324. volgg. Vervolgends word bericht gedaan van de verregaande Godloosheid en dartelheid van Eli's zoonen,door welke de Godsdienst in verachting werd gebracht, en tegen (*) La Bible enfin expliquée pag. 275. Y4  344 De Geschiedenissen des O; T. gen welke Eli de Hoogenpriëfter en Richter geen betaamlyke ftraf heid ter beteugeling in het werk ftelde, waarom hem de ondergang van zyn huis van Gods wege word aangekondigd Hoofdft. II. By-zuikecne gcfteldheid des Volks, was hetgeen wonder, dat God zich ook aan dit Volk niet, gelyk eertyds,zo menigvuldig openbaarde; Het woord Gods was dierbaar in'die dagen, daar was geen openbaar gezicht, i Sam. 111. ï'. — Het is eene duidelyke onwaarheid , wanneer de Schryver' van la Bible enfin enz' (*) dit wil doen voorkomen , als ooripronglyk uit het denkbeeld van alle onbeichaafde Volken, dat, wanneer een Volk overwonnen was , zyn God ook overwonnen' was. Wat doet toch die aanmerking hier ter fnede? De gewyde Schryver geeft tot dezelve geene de minfte aanleiding, en nergens vind men in den Bybel, dat dit denkbeeld by de Jooden zou hebben plaats gehad ; Ook word de aanmerking wederlege! door de openbaaring der Godheid aanden jongen Samuöl, die onmidlyk daarop verhaald 'word; Te weten, Samuöl had zich in den voorhof, denklyk des Tabernakels , te flaapen gelegd, daar de Arke Gods Was', en hier riep hem God één en andermaal by zynen naam ; De Godvruchtige jongeling , die nog nooit met eene Godlyke Openbaring verwaardigd was, kende den Heere nog niet, dat is, het kwam hem geheel niet in gedachten, dat dit eene Godlyke Openbaring was, van Hem, die de Arke als zynen troon onder Israël had, en daarom, opgeftaan zynde, begaf hy zich tot Eli, meenende, dat deeze Opperpriefter hem riep. Eindelyk, begreep deeze, dat de ftem, die Samuöl geroepen (*} La Bible enfin enz. pag. 274.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 345 pen had, we! eene Gods-ftem konde wezen, en onderrichtte den jongeling Samuöl, hoe hy zich te gedragen had. Onbetaamlyk is te deezer plaatze de aanteekening van onzen meer-genoemden Bediller (*), dat het Bock van Samuöl op geen hooger prys te Hellen is dan de zogenaamde gulde Legenden en levens der Heiligen; Omdat er in verhaald word., dat de Schepper der Natuur, een kind tot vier herhaalde reizen by nacht zou komen roepen; En dat de denkbeelden , hier van de Godheid opgegeven, te zinnelyk zyn, daar aan God eene ftem word toegekend. Dóch Samuöl was ten deezen tyde geen kind, maar een - jongeling iSam. III. i. die den "< Heere diende voor het aangezicht van Eli ; En dat Godlyke aanfpraaken door eene verftaanbaare ftem, benevens Godlyke verfchyningen, niet ftrekten, om menfehelyke denkbeelden van. God te vormen, is door ons elders getoond. — Na deeze roeping, voer God voort zich aan Samuöl te openbaaren , te Silo door het woord des Heeren , en Samuöl begon dat Gods woord aan gantsch Israël bekend te maken (t), zodat zyn gezag by dit Volk allengskensrees, en hymet goed gevolg fchikkingen kon maken tot herftel van den waaren Godsdienst. Doch vooraf werd de Gods-bedreiging aan Eli gedaan, vervuld, en (*) La Bible enfin enz. pag. 275. (f) iSam. III. 21. IV. 1. Daar word getwyfeld, of de eerfte woorden van 1 5W.IV. 1'. niet beboeren tot het voorgaande HL 21 ? Zie Venlma Hist. Ecclef. Tom. 1. pag. 383. Indien zy tot het vervolg betreklyk moeten gemaakt worden, zullen zy deezen zin hebben, dat Samuc'ls woord, gefproken van den ondergang van Eli's huis , daadlyk vervuld wierd aan gantsch Israël, want de meening kan niet zyn , dat de oorlog tegen teFMfynen op zyn woord ondernomen wierd. Y 5  346 De Geschiedenissen des O.T. en Israël leed eene groote nederlaag door deFiliflynen, die des te rechtvaardiger was, omdat het bygeloovig Volk zyn vertrouwen ftelde op de tegenwoordigheid der Verbonds-Arke, zonder God recht te vreezen, waarom ook dit Heiligdom in de handen der vyanden geraakte;, By deeze gelegenheid fneuvelden de beide zoonen van den Opperpriefter Eli, en de oude Grysaart, werd door de treurmaare van deeze nederlaag , zodaanig getroffen, dat hy van zynen ftoel gevallen, den nek brak. i Sam. IV. Op dit gefchied-verhaal word aangemerkt in la Bible enfin enz. (*) : ,, De gewyde Schryver meld ons niet, hoe de Hebreën zyn opgeftaan „ tegen hunne meesters, de I ilifiynen, noch de ,, oorzaak van deezen oorlog, noch welke plaat„ zen de Hebreën in hadden, noch waar men ,, ftreed; Hy fpreekt alleenlyk van het fneuve,, len van 34000 Israëliten, ondanks de tegen„ woordigheid der Arke. Hoe kan men begry„ pen, dat een flaafsch Volk, dat zo groote „ en menigvuldige verliezen geleeden heeft, „ zo fchielyk zich uit dezelve herftellen kan"? enz. De onderftelling, op welke deeze geheele Tegenwerping rust, is, dat de Hebreën ten deezen tyde dienstbaar waren aan de Filifiynen, en wel met eene dienstbaarheid, die onze Schryver goedvind, te doen voorkomen , als eene volftrekte flaaverny. Doch, wanneer wy deeze onderftelling ontkennen , ligt ook de geheele Tegenwerping in duigen. En wy ontkennen daadlyk met het grootfte recht, dat de Israëliten ten deezen tyde dienstbaar waren aan de Filifiynen (f). De (*) Pag. 276. (t) De Heer Hezel fchryft zelfs, dat de Filiftynen thans cyns-  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 347 De Tydrekening leert ons , dat de dienstbaarheid van 40 jaaren Richt. XIII. i. gemeld, met den dood van Simson een einde moet genomen hebben. Zie ons IV. Deel. Bladz. 182. Dat de Israëliten thans hunne vryheid genooten, en rust hadden van de Filijlynen, befluiten wy niet alleen uit de daaden van Simson , maar ook uit de gefchiedenis van Eli enSAMuëL, in welke niets voorkomt, hetwelk eenige dienstbaarheid van het Hebreeuwfche Volk te kennen geeft, noch eenige daad of poging van Eli, om het Vaderland te verlosfen, fchoon hy Israël 40 jaaren gericht heeft 1 Sam. IV. 18. En dit zou hy toch in zynen hoogen ouderdom thans niet ondernomen hebben; In tegendeel was zyn ouderdom , het gedrag zyner zoonen, en het verderf der zeden in Israël, een gefchikt tydfiip voor de Filijlynen, om den oorlog weder tegen de Israëliërs te beginnen; Hier toe kan men ook gevoeglyk brengen de woorden van de Opperhoofden der Filijlynen vf. 9. Zyt fterk, en weest mannen, gy Filijlynen, opdat gy den Hebreën niet misfchien dient, gelyk als zy 11 lieden gediend hebben, namelyk voorheen, ten tyde der Richteren Richt. XIII. toen de Israëliten zich tegen de Filijlynen niet durfden verzetten, gelyk zy nu te veld toogen, om hun onder de oogen te zien (*). Het overig gedeelte der Tegenwer¬ ping is van geen belang. Dat een Volk geduurende eenige Eeuwen zwaare nederlagen en ver- eynsbar.r waren aan de Israëliten, en misfchien de fchatting verzuimd hebben, op te brengen, welke de Israëliten met ftrengheid eifchende, zal dit de aanleiding tot deezen oorlog gegeven hebben. Doch hier voor zie ik geen bewys. (*) Vemaia liist, Ecclef. Turn. I. pag.-368.  348 De Geschiedenissen des O. T. verliezen lyd , en zich van dezelven weder herftelt, is niet wonderbaar. Volgends bet gezegde , had Israël 40 jaaren rust genooten onder het Richter-ambt van Eli, en dus tyd van herftel gehad. De berisping, dat van deezen flag niet gemeld word de fchikking der Krygsbenden, de maatregels, die genomen werden, de Bevelhebbers , die de Legers aanvoerden enz. is belagchelyk, en verdient geene aanmerking. —— Van de lotgevallen der Arke Gods, en het wonder omtrent der Filijlynen Afgod Dagon ge» beurd, hebben wy gezien V. Deel. Bladz. 161. volgg. Wanneer de Filijlynen, door den val van hunnen Afgod nog niet geleerd, de Arke by zich bleven houden , heeft God hen ten zwaarften bezocht, en wel met eene drievoudige plage; van eene Pest-ziekte, waar aan veelen ftorven , van Speenen of andere pynlyke zweeren, aan de genen, die de ziekte ontkwamen, en van muizen, wanneer men de Arke uit de fteden op het platte land gebragt had (*). — Nu fpotte vry de Schryver van la Bible enfin enz. (f) met de ligte en zeldzaame ftraffen van Muizen en Speenen, daar God de Filijlynen, zyne overwinnaars, mede ftrafte. De fpotterny dient enkel, om zyne kwaadwilligheid en onkunde aan den dag te leggen. Door deeze zwaare plagen (§), werden de Filijlynen ge- nood- (*) Men leze den Heer Venema Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 378. die dit uit i Sam.V. 6. 9. )o. 12. VI. 1. bewyst, aantoonende. dat men vf. 9. moet vertaaien: lij floeg de lieden dier ftad, van den klein ft en tot den grootften, en die overbleven (ftoeg hy~) met fpeencn. (t) Pag. 279. (§) Vergelyk Hezel ad h. I. byzonder over de zwaarte vau de plaag der Veld-muizen.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 349 noodzaakt, de Arke van God te rug te zenden ; Zy raadpleegden deswegens met hunne Priefters en Waarzeggers; (De fpotterny over deeze Waarzeggers, dat zy de Profeeten der Filijlynen waren, en hier zouden aangemerkt worden als waare Profeeten, en als zodaanig erkend door den Schryver van dit Boek, omdat hy van dezelfde orde by de Jooden was, is de moeite niet waardig, om te wederleggen ;) Op raad van dezelve, werd het Heiligdom op eenen wagen gezet, getrokken door twee zoogende Koejen, welker Kalveren men van achter haar terug voerde, en die nooit onder het juk geweest waren. Deeze Koejen werden aan zich zelve overgelaaten, en, ten blyke, dat de God van Israël alle deeze plagen den Filijlynen had toegezonden, gingen deeze beesten al loejende, den rechten weg voort na de grenzen der Israëliten tot aan Beth-Semes. Welken indruk dit gemaakt moet hebben op de Israëliten, en de Afgodendienaars beiden, is ligtelyk te begrypen (*); — Naar de gewoonte en denkwyze der Ouden, had men in een koffertje naast de Arke, gelegd zekere gouden kleinoodiën, verbeeldende vyf muizen en vyf zodaanige zweeren, of fpeenen, met welke de Filijlynen geplaagd waren; wat is hier te befpotten ? Alles is overëenkomftig de zeden van dien tyd. Het droevig lot der Bethfemiten, waarmede hunne roekeloosheid omtrent de Arke des Verbonds, geftraft werd, volgends iSam. VI. 19. is door ons behandeld in het II. Deel. Bladz. 365. §. 25. (*) Het is dan laf te fpotten : „ II femble, que ces Vaches „ fusfent Prophétesfes ausfi;" gelyk men doet la Bible en. fin enz. pag. 280.  35ö De Geschiedenissen des o.t, §• 26. Vervolg der gefchiedenisfen van Samuël. Na den dood van Eli, werd Samuöl Richter ; Deeze groote Man begon zyne Ambtsbediening met eene hervorming des Volks 1 Sain. VIII. die terftond door den Godlyken zegen bekroond werd. Een inval der Filijlynen werd door Godlyke tusfchenkomst zo nadruklyk afgeweerd, dat de Filijlynen niet meer in de landpaaien van Israël kwamen: want de hand des Heeren was tegen hen alle de dagen van Samuël vf. 13. Vergelyk ons II. Deel. Bladz. 72. en V. Deel. Bladz. 164. Oud geworden , ftelde de waardige Samuöl zyne zoonen tot Richters aan, om zyne Medehulpen te zyn in het bewind, doch zy volgden het voorbeeld van hunnen vader niet, en fchoon niet zo overgegeeven, als de zoons van Eli, (zie ons lil. Deel. Bl. 327.) namen echter de Israëliten uit hun gedrag aanleiding , om eenen Koning te begeeren. Welke de misdaad des Volks in deeze dwaaze begeerte geweest is, hebben wy ter gemelde plaatzc aangetoond, en het gedrag van Samuöl by die gelegenheid verdeedigd; en andere befchuldigingen, die tegens hem ingebragt zyn, afgeweerd, B. V. dat hy om geld zou geprofeteerd hebben enz. — Ondertusfchen, alhoewel God, na door SAMuëL de fterkfte voorftellen aan de Israëliten gedaan te hebben, om hen te waarfchuwen tegen hunne onbezonnen keuze, eenen Koning aan de Israëliten gaf, blykt het echter, dewyl God zelf deezen Koning op eene byzondere wyze, afzonderde en aanftelde, gelyk wy op de gezegde plaats breder gezien hebben, als ook uit  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 351 uit de verwerping van Saul , en het ftellen van David in deszelfs plaatze, enz. dat de Godsregeering over Israël bleef duuren,zodaanig,dat de Israëlitifche Koningen in de daad verpligt waren,zich aan te merken, als Onderkoningen met betrekking tot God , vergelyk ons III. Deel. Bladz. 335. (*_) — De perzoon, door God uitgelezen , om den eerften Koning over zyn Volk te zyn, was Saul, uit den Stamme Benjamin, van wien aangeteekend word i Sam. IX. 2. dat hy jong en fchoon, en van zyne fchouderen en opwaards, hooger was dan al het Volk. Dit behoeft men niet te befpotten, als of men de bekwaamheid tot de Koninglyke waardigheid hier by de elle vond afgemeeten (f), dewyl het bekend is, dat de Oosterfche Volken , en de Ouden in het gemeen zeer veel opgehad hebben met de grootheid van ligchaam, en die aangezien voor een zichtbaar teeken van grootheid van geest, kloekmoedigheid, ftandvastigheid, en andere deugden (§). De byzondere omftandigheden , onder welke deeze Saul , uitgegaan, om zyns Vaders ezelinnen te zoeken, SAMuëL ontmoette, en hoe SamuSl door eene Godlyke openbaring te vooren verwittigd, hem by zyne komst onthaalde, en geen duifter bericht gaf, dat hy tot denTroon beftemd was, worden i Sam. IX. (*) Dus is het dan onwaarheid, het geen Voltaire fchryft Diêt. Philof. Port at. p. m. 218. „ La The'ocratie finit chez „ les Juifs, lorsque la Monarchie commenca." En de Tegenwerping, die gemaakt word la Bible enfin enz. pag. 283. „ God kon zyn Volk zo wel regeeren door eenen Koning, „ als door eenen Priester, en de Koning kon zo wel aan God „ ondergel'chikt zyn, als Samuël," vervalt van zelf. (t) Damm vom historifichen Glauben §. 73. pog. 12. (§) Paülsejm Regeer, der Oosterl. I.Deèl. Bl. 42.  352 De Geschiedenissen des O.T. ■IX. verhaald. — Als nu Samuöl Saul uitgeleide deed uic de Stad, zalfde hy hem by die gelegenheid, doch in het geheim, en kuste hem ten teeken, dat God Saul verordend had tot het Koningryk. Op deeze zalving vallen de Deïsten zeer laag, niet alleen, omdat Samucl Saul gezalfd heeft, zonder de toeftemming des Volks vooraf verkregen te hebben, het welk beantwoord is III. Deel. Bladz. 329. maar.ook omdat men meent, dat Samuöl de eerfte geweest is, die niet zonder bygeloovigheid deeze gewoonte, om Koningen te zalven , zou hebben ingevoerd Qfj; Zonder te bedenken, dat deeze gewoonte reeds zeer oud moet geweest zyn, alzo Jotham in zyne Fabel Richt. IX. van dezelve melding maakt. Saul van Samuöl gezalfd, en door den Profeet verwittigd zynde, wat hem onderweg gebeuren zou, werd, volgends die voorfpelling, door God in eenen anderen man veranderd; Hy ontving die geestgefteldheid, die in eenen Vorst de bchoorlyke hoedanigheid en veröischtens uitmaakte • En als hy eenen troep van Profeeten-leerlingen ontmoette, die al zingende en fpeelende den lof van God vermelden,of profeteerden, werd ook Saul opgewekt, om met hun te profeteeren, en God gewyde gezangen aan te heffen, even als ware hy een leerling van den grooten Profeet Samuöl , waardoor de aandacht des Volks op- (*) Dit is een teeken van eerbied by de Oosterlingen Harmar Waarnem. over het Oosten. UI. Deel. Bladz. 51. (f) La Bible enfin enz. pag. 2SS. By die gelegenheid fpreekt de Schryver ook finaadelyk van de zalving van Aqron, doch op gronden, die wy hier voren reeds wederjejd hebben.  VERDEEDIGD. Hoofdft XXIV. 3S3 opgewekt, en tot hem getrokken werd , het welk het doel deezer gebeurtenisfen was (*). Dus is aan de fpotterny der Basten alle voorwendzel ontnomen, wanneer zy zeggen , dat „ de oly van Samucl eeneGodlyke kracht moet „ gehad hebben , omdat die Saul op één' fprong ,, tot eenen Profeet maakte, het welk nog meer ,, was dan Koning." (f) Nadat SamuSl vervolgends op eenen algemeenen Landdag het Volk vergaderd had, werd Saul by het Godlyk lot tot Koning verkooren i Sam. X. 17. volgg. vergelyk ons III. Deel. Bladz. 329. Ondertusfchen was Nahas, de Ammonitifche Koning, in het land beoosten den Jordaan gevallen, en had Jabes in Giledd belegerd, en tot het uiterfte gebragt. De ftad verzocht zeven dagen, om boden uit te zenden , en te zien, of zy in dien tyd ontzet krygen konden van de Israëlitifche Stammen bewesten den Jordaan. Misfchien was er thans weder tweedragt tusfchen de Stammen, gelyk meermaals plaats had, ten minften de verkiezing en inhuldiging van den nieuwen Koning Saul, was niet éénpaarig toegegaan 1 Sam. X. 27- (§) Het we'k de Ammóniten te eer bewoog, om dit uitftel aan de Jabefiten te vergunnen. Toen deeze boden te Gibed Sauls kwamen, (*) Zie Harmar. JVaarnem. van het Oosten. III. Deel. Bladz. 118. (f) La Bible enfin enz. pag. 289. Vergeefsfeh wil ook de Schryver der Recherches fur P origine du Despotisme Oriëntal pag. 155. hier uit afleiden, dat de Koningen zich verbeelden , meer dan menfchen te wezen. Vergeefsch ('pot Voltaire in zyne Tragédie Saul & David pag. 18. mer dit profeteeren, het zelve ten toon (Stellende, als het doen van eenen dwaazen. Vergelyk Hezel ad h. I. pag. 287. VI. Deel. Z  354 De Geschiedenissen des O.T. men, en den nood hunner ftad te kennen gaven, kwam Saul achter de runderen uit het veld, i Sam. XI. 5. van zyn akker-werk ; Dit zal niemand bevreemden , die in aanmerking neemt, hoe hoog de Landbouw by de Ouden gefchat werd , zodat zelfs de aanzienlykfte mannen dien zelve verrichtten (*) ; En te gelyk, dat Saul niet daadlyk de Regeering fchynt aanvaard en uitgeoefend te hebben, omdat de gemoederen des Volks nog te zeer verdeeld waren. Thans werd de Geest des Heeren veerdig over Saul, zyn'toorn ontilak, zyn yver, om Israïl als een waardig' Koning tegen den baldaadigen vyand te befchermen, werd levendig; Hy houwt een paar Runderen in ftukken, en zend de ftukken door het gantfche Land, met een opöntbod aan al het Volk, om zich onder zyne banieren te vervoegen, onder bedreiging van zulk eene ftraffe, als deeze Runderen te zullen ondergaan (|). Het Volk, dus bezwooren vloeide ten getale van 300,000, en 30,000 uit Juda byëen, en werd gemonfterd te Bezek, dicht by Bethfean gelegen, en dus ten Noorden, niet verre,van den Jordaan, van waar men den >- (*) Nog houden de Chinezen, dat Volk, met het welk de Deïsten zo veel ophebben, den Landbouw in de hoogde achting 5 Vergel. Hezel AH h. I. (t) Dewyl foortgelyke figuurlyke handelingen by de Oosterlingen zeer gewoon zyn, (vergelyk Nieuwland Led, Mentor. I.Deel. Bl. 31. volgg.) behoeft men niet te twvfelen, of men dit verhaal letteriyk te Verftban heeft, gelyk gefchied in de Verhandeling vom''histor. Glaubéripag. 213. (§) Gelyk de Romeinen eene foort van werving hadden, Cenjuratio genoemd. Dit was één dier voorbeelden, by welke de geheele Natie te veld trok. Zie MiCHAé'ns Mof. Recht. 111. Deel. Bladz. 226.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 355 fordaan overtrekken , en in éénen marsch te abes komen konde. — De Togt Klaagde voorspoedig , de Ammóniten werden overvallen , en Jabes ontzet. Men heeft het getal van manfchap in het Israëlitisch Leger ongelooflyk gevonden, en gezegd, dat deeze zwaarigheid des te grooter was, omdat ten zelfden tyde de Jooden in eene flaaverny onder de Filijlynen waren, in welke het hun verboden was, wapenen, ja zelfs Smeden te hebben (_*). Doch deeze zwarigheid is van dat belang niet, als men zich verbeeld. Ten tyde van den togt tegen Nahas, waren de Israëliten niet dienstbaar aan de Fili' Jlynen; Deeze kwamen niet in Israëls land alle de dagen van Samuöl i Sam. VIL 13. Het was eenigen tyd, nadat Saul reeds' het Ryk aanvaard had, dat de Filijlynen op nieuw de Israëliten overvielen, en hen onder de knie bragten, wanneer zy hen ook van'alle wapenen beroofden , gelyk wy in het vervolg zien zullen (t): Deeze zwaarigheid dus uit den weg geruimd zynde, zal het groot getal van Sauls Legerbenden ons niet bevreemden, alzo er een opontbod van het gantfche Volk plaats had; In tegendeel , zou men zich verwonderen , dat het getal niet grooter was,indien men niet bedacht, dat er in het begin van Sauls Regeering veele misnoegden gevonden wierden, zodat niettegen.fiaande'de ftrenge bezweering, echter niet alle Israëliten zich by het Leger gevoegd hebben (§). Na (*) Coïlefittpn des lettres fur les miracles -pag. 194. La Bible enfin enz. pag. 291. (f) Vergelyk Venéma Hist. Ecclef. Tom. I. pag. 399. fqq- (§) Hier tegen ftryd niet 1 Sam. XI. 7. Zy gingen uit, z % als  $56 De Geschiedenissen des O. T. Na de behaalde overwinning op de Ammóniten, werd Saul andermaal plegtig ingehuldigd, en nu door het gantfche Volk erkend; by welke gelegenheid SamuSl zyn Richter-ambt nederleggende, rekenfchap-van zyn gehouden gedrag gaf, en met eene byzondere blyk van Gods goedkeuring verwaardigd werd i Sam. XII. vergelyk ons III. Deel. Bladz. 329. volgg. en V. Deel. Bladz. 165. Na eenigen tyd,ontftond de oorlog met de Filijlynen, die 1 Sam. XIII. (*) befchreven word. Jonathan, de zoon van Saul, had de bezetting der Filijlynen , die te Geba was, geflagen; Het fchynt dus, dat de Filijlynen de Israëliten met het begin van Sauls regeering op nieuws hadden aangevallen , nadat Samuöl zyn Richter ambt had nedergelegd. Door deeze onderneming van Jonathan, was de oorlogs-kreet ontftooken, en Saul ontbood het gantfche Volk andermaal op, ook degenen, die over den Jordaan woonden (f). De Filijlynen bragten ook hun Heir te veld, en waren het eerst gereed met hunne toerustingen. Hunne magt beftond in 30,000 wagens, en 6000 Ruiters, en Volk in menigte, als het zand, dat aan den oever der Zee is, 1 Sam. XIII. 5. Zeker eene verbaazende menigte ! De Deïsten hebben ook niet nagelaaten, dit bericht als onge- loof- als een eenig man, alzo die woorden alleen te kennen geven , dat deeze Krygstogt eene opkomst was van de geheele Natie. (*) Over 1 Sam. XIII. 1. hebben wy gefproken in het II. Deel. Bladz. 74. en voegen er hier by, dat Hezel ad h. I. de gewoone leezing verdeedigd, en de woorden genoegzaam vertaalt, gelyk onze Overzetters. (f) Deeze zyn dc Hebreen 1 Sam ,XIII. 3. gemeld.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 357 looflyk ten toon te Hellen (*). Veele Uitleggers gelooven, dat de lezing hier zeker bedorven is, die zy op onderfcheiden wyzen trachten te herftellen. Bochart (f) heeft de lezing van den Syriër en Arabiër verdeedigd , die in plaats van 30,000, niet meer dan 3000 lezen. Doch, ook dit getal van wagenen, fchynt te groot te zyn. Een Handfchrift by Kennicott, ftaat 30 over, en heeft dus alleen 1000 wagens : Sommigen hebben gegist, dat men het 1 ooo-tal kon weglaaten , en alleen 30 lezen; doch dan fchynt het getal wederom te zeer verminderd te worden. Hoe het zy, er zyn ons reeds meer voorbeelden voorgekomen, dat de Affchriften in de getallen hier endaar verandering geleeden hebben, doch waarby de geloofwaardigheid der gefchiedenis niets verliest. Dat verfchillende lezingen, en zelfs plaatzen, die alleen door gisfing herfteld kunnen worden, de achtbaarheid van Gods woord zouden benadeelen , is wel gezegd door de Deïsten, maar nooit bewezen. De onfeilbaarheid was aan de Affchryvers niet toegezegd ; En de Godlyke bewaring van zyn woord is des niettegenftaande allerklaarblyk- lykst. Ondertusfchen is misfchien de Tekst te deezer plaatze gaaf en echt, maar de woorden hebben eenen anderen zin. MiCHAëLis (§) meent, dat men het woord, door wagens vertaald, paarden zou mogen overzetten, dus waren er 30.000 paarden in het FiliftynfcheLeger, en 6000 Ruiters, wordende zulk eene menigte paarden medegevoerd, om het verlies derzelven ter- (*) Zie onder anderen la Bible enfin enz. pag. 292. Cf) Hieroz. Part. II. Lib. II Cap. 9. pag. 15Ó. (§) Over de Stoeteryën der Oofterl. Bladz. 141. volgg. Z 3  358 De Geschiedenissen des O. T. terftond te kunnen vergoeden, wanneer het tot een gevecht mogt komen. Hezel wil 30,000 wagens verftaan van 30,000 man , die op wagens ftrèden. Anderen meenen, dat onder dit getal van wagens, indien men al de 30,000 wagens wilde behouden, niet alleen ftryd- maar ook pak-wagens te verftaan zouden zyn. Wat men ook verkieze, de gefchiedenis zelve verliest haare geloofwaardigheid niet. Het land deï Filijlynen was zeker van ouds ongemeen volkryk, en het kan zeerwel wezen, dat ook andere Feniciërs zich thans met hun verbonden hadden , gelyk Josefus (*) zegt, dat hun Leger uit veele volken beftond, dus was hun Leger zeer talryk; Als eene Egyptifche Volkplanting, hadden zy zeer veele paarden , en dewyl zy een vlak land aan de Zeekust bewoonden, zullen zy ook veele Krygs-wagens gehad hebben. -— Dit geducht Leger trok Israëls land in ,en verfpreidde alömme den fchrik onder de Israëliten, zodat niemand zo koen was$ die zich onder Sauls banieren durfde vervoegen; Het volk-verfchool zich in fpelonken en bergen, en vestingen enz. Een groot gedeelte begaf zich over den Jordaan, om in veiligheid te zyn. Zodaanig eene vreezè is in de oude gefchiedenisfen, byzonder der Israëliten, niet geheel vreemd; Toen men geene ftaande Krygsmagt op de been had, kon het Volk ligtelyk moedeloos worden,en te bevreesd zyn , om den vyand onder de oogen te zien. Saul had wel de proef genomen, om zodaanige Krygsmagt ten getale van 3000 mannen op -de been te brenger), maar ook deeze, nog onervaaren volk, verliepen voor het grootfte gedeelte) Antia. Jud. f?. 6. 2.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV; 359 deelte Hoe in deezen ftaat der zaaken Saul de komst van SAMuëL had bchooren af te wachten, en welke zyne misdaad was, wanneer hy voor de komst van dien Gods-man offerde', hebben wy gezien III. Deel. Bladz. 330. 331. Het ongenoegen, het welk Samucl met recht by deeze gelegenheid deed blyken over Sauls ongehoorzaamheid aan Gods bevel, zal nog meer den moed des Volks hebben te neder geflagen. Daar bleven dan alleen 600 mannen by Saul en Jonathan , allen of geheel niet, of flecht gewapend. De Filijlynen naam. lyk, met den algemeenen fchrik der Israëliten hun voordeel doende, zonden uit het Hoofdleger te Michmas, ftroopende partyën langs drie verfcheiden wegen door het land, die alle Smeden opligtten, opdat het Volk, ongewapend zynde, zich tegen hunne overheerfching niet op nieuws verzetten zoude, zodaanig zelfs, dat de Israëliten de werktuigen tot den Landbouw by de Filijlynen moesten laaten fcherpen 1 Sam. XIII. 16. volgg. (f) Niemand was behoorlyk gewapend, dan Saul en zyn zoon Jonathan. Dus dunkt my, is de gefclnedenis zeer geloofbaar, en (*) TJit deeze wyze van ■ oorlogen , zonder eene fiaande Krygsmagt te hebben, is het dan zeer wel te begiypen, dat Saul, die in den oorlog tegen de Ammohiten 330,000 mannen aanvoerde, thans geheel van zyn volk verlaaien was; Dus is de tegenwerping in la Bible enfin enz. pag. 293. van geen aanbelang. \ (f) De zin van 1 Sam. XIII. 21. is eeuigzins duifter: De meening fchynt te zyn , dat de Israëliten geen andere yzren gereedfehappen hadden, dan de werktuigen , die tot den Landbouw behoorden, het welk de Schryver hier aautcekent, om den Lezer te doen opmerken, hoedaanige wapenen de Israëliten in den daar op volgenden veidflag gebruikt hebben. Z4  $6o De Geschiedenissen des O. T. en het is bekend, dat in de oorlogen der Oudheid , meer foortgelyke voorbeelden voorkomen (*_), Richt. V. 8. 2 Kon. XXIV. 14.. En deeze verklaaring fchynt my natuurlyker, dan dat men met andere Uitleggers (f) zou denken, dat de Israëliten in het geheel zich tot hier toe niet zouden toegelegd hebben, op de kunst van yzer te bewerken, maar dat zy, zich bezighoudende met den Landbouw en het hoeden van vee, by hunne nabuuren, byzonder de Filijlynen, zich vervoegden, om zich van yzren gereedfchappen en wapenen te voorzien. Dit is niet overeen te brengen met de veelvuldige oorlogen , in welke de Israëliten federt het bemagtigen vanPalceftina, ingewikkeld zyn geweest.— Het verhaal, zo als wy het opvatten, is ook zeer gemaklyk te verdeedigen tegen de aanvallen der Deïsten (§). De Israëliten waren thans zeker tot eenen laagen ftaat gebragt , en de moedeloosheid was ten hoogften top gefteegen; Doch met dit alles is bet zeer mooglyk,dat echter de meer-afgelegen Stammen , byzonder over den Jordaan , niet zo zwaar gedrukt zyn geweest, en dat men het verhaal byzonder verftaan moet van dat gedeelte des Lands, het welk het naast aan de Filijlynen grensde. — Evenwel behaagde het God, de Israëliten te verlosfen, en hun eene heerlyke overwinning over de Filijlynen te fchen- (*) Zie Wesseling ad Simson. Chron. ad anti. 2920. Venema Hist: Ecclef. Tom. I. pag. 400. (t) Hezel ad h. I. enz. (§) In de Catechisme d'un honnette homme pag. 17. leest men : „ Le premier Rni Juif Saul ne trouve chez fbn Peuple „ que deux épées." Zie ook Saul & David Tragédie p. 22. La Biblé enfin enz. pag. 294.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 361 fchenken 1 Sam. XIV. -- Terwyl Saul zich met zyne byhebbende 600 mannen op eene veilige plaatze hield opgeflooten, die door byna ontoeganglyke rotzen, 'van het leger der Filijlynen was afgezonderd, ondernam de wakkere Jonathan , van zynen Wapendrager verzeld, eenen aanval op een' buitenpost der Filijlynen. Hy ftelde zich vooraf met zynen Wapendrager een teeken, indien de Voorposten hen in het oog krygende, hen verachtelyk zouden uitdaagen, zou het een blyk zyn , dat zy zorgeloos waren, en Jonathan en zyn Wapendrager verfmaadden. In dit geval Zou men het waagen, hen aan te tasten. Dit gebeurde; De Filijlynen dreven den fpot met Jonathan, maar hy viel op de voorposten aan, en velde in dien onverhoedfchen aanval twintig man. Deeze voorposten ftonden omtrent op de helft van een bunder of een jokOsfen lands, van het hoofd-leger der Filijlynen, af (*)• De onverwachte aanval, bragt den fchrik in het Leger der Filijlynen, op het veld, en onder het gantfche volk; De bezetting en de verdervers, (de partyën, die door het land zich verfpreid hadden,) beefden ook zelve, ja het land werd beroerd, want het was eene bevinge Godes 1 Sam. XIV. 15. Deeze laatfte woorden kan men vertaaien; Daar gefchieddc tevens eene aardbeving, eene geweldige aardbeving (f), waar door de fchrik den Filijlynen nog te meer om het hart floeg , daar zy vreesden , en te recht, dat de God der Israëliten zyne mogenheid tegen hen zou wenden, terwyl de moed der Israëliten, die by Saul en Jonathan waf rer, (*) Dit fchynt de meening te zyn van i cam. XIV. 14. (f) Zie tófeeb in eenen nieuwen aanval van Sauls kwaal, voor hem op het fhaaren-fpel fpeelde, poogde de Koning hem, het geen hem te vooren mislukt was, op nieuws met zyne fpies, die hy als het teeken der Koninglyke waardigheid in de hand had, aan den wand te fpitten. David ontweek den fteek, maar zag nu te klaar, welk het oogmerk van Saul was, dan dat hy langer aan het Hof kon blyven. Hy vlugtte dan dien nacht in zyn huis, het welke Saul liet bezetten y om 's anderen daags David te laten haaien. Deeze was echter door de trouwe zyner Gemalinne, dien nacht reeds ontkomen, ook wist zy de Boden, door Saul gezonden, om David te haaien , op te houden, en dus haaren man tyd te geven, om in veiligheid te geraken i Sam. XIX. 11-17. Sedert deezen tyd nam nu de openbaare vervolging van Saul tegen David Tiaaren aanvang; Men kan dezelve echter niet befchouwen als een' Burger-kryg, en nog veel minder, als een Burger- kryg door Samuc'l geftookt (*). Men zie ons Ül.' Deel. Bladz. 332 en 340. De list van Mjchal , o;n Davids vlugt te veiliger te maken , die 1 Sam. XIX. 13. volgg. verhaald wcd,-poogt men insgelyks in een verachtelyk licht te fielten. Men fpot met het beeld, het welk zy in het bed lag, in plaats van haaren Man , en vooral met het geiten-vel aan zyne hoöfdpp.nluw; Daar is echter geene reden voor. Ho- zeer Saul uiterlyk fcheen te yveren voor den Godsdienst, het was er echter verre af, dat hy het recht met den zeiven meende, wy behoefd*) La Bible enfin enz. pag. 310.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 379 hoeven ons dan zo zeer niet te verwonderen, dat wy een beeld, een Huis-god , by zyne dochter MichAL vinden. Rachel , de vrouw van den Godvruchtigen AardsvaddV Jakob, was immers ook bygelovig genoeg, om zulke Huisgoden van haaren Vader te fteelen? En kan ook dezelfde bygelovigheid niet in het geheim door Michal gekoefterd zyn? Wat nu byzonder be* treft het geiten-vel, en de reden, waaröm zy het zelve nam ? Josefus , de LXX Overzetters volgende, heeft in plaats van een geiten-vel, een geiten-lever , en de geleerde Michaclts heeft ook deeze lezing aangenomen (*). Die geleerde Uitlegger merkt aan, dat deOofterlingen wegens de hitte in den Zomer, veelal op het dak onder den blooten Hemel flaapen , doch zich zorgvuldig dekken, voornamelyk het hoofd. Nu zal Michal het beeld van eenen Huisgod in Davids bed gelegd, en geheel toegedekt, doch tevens eene verfche geiten-lever geplaatft hebben aan het hoofd-einde; Deeze behoud nog eenigen tyd haare beweging, en dus het dek op en neder gaande, fcheen het den Boden van Saul toe, als of daar een zieke lag, die adem baalde. Doch, al behoud men de lezing en vertaaling der Onzen, is er echter geene reden tot fpotten. Het bed der Oofterlingen beftaatdoorgaands uit eene matras, op dewelke een linnen, of katoenen deeken gefprcid word. De Geiten zyn in het Oosten zwart, of ten minften bruin, en hebben zeer lange haairen; zulk een geitenvel leide Michal aan het hoofd van het beeld, om het als natuurlyk menfchen-haair te doen voor- (*) ad h. I. en Ooft. Biblioth. Vil. Deel. Bladz. iöS.  3 80 De Geschiedenissen des O. T. voorkomen, en dus plaatst zy het beeld in het bed, en dekt het met het linnen of katoenen kleed. Haar overleg was, gelyk zy bet ook volbragt, als haar Vader Boden mogt zenden, om haaren Man te haaien, zou zy voorwenden, hy was ziek geworden, en lag nu te flaapen,zy kon op eenen afftand het beeld toonen, en bidden, dat men den kranken in zynen flaap niet ftoorde enz. Welke ftoffe blyft er nu over, om te fpotten (*J? — David begaf zich eerst naa Samuöl te Rama. Vergelyk ons IV. Deel. Bladz. 249. En wanneer Saul derwaards Boden zond, om David te haaien, werden deeze Boden door de ontmoeting van eene vergadering van Profeeten, hebbende SAMuëL aan het hoofd, en onder zyn beftier den lof der Godheid verkondigende, zodaanig ontroerd, dat zy ook zelve zich by hun vervoegden ; Dit gebeurde ook voor de tweede en derde keer; Ja, Saul in perzoon zich derwaards begevende, zo was dezelve Geesc Gods op hem, en hy profeteerde, trekkende zelfs zyne klederen uit, dat is zyne opper-klederen, zynVorftelyk gewaad: By welke gelegenheid men het oude fpreekwoord herdacht : Is Saul ook onder de Profeeten? 1 Sam. X:X. 20. Niets was natuurlyker, dan dat men by deeze gelegenheid zich herinnerde dit fpreekwoord en deszelfs oorfprong, die 1 Sam. X. 12. verhaald word ; De gewyde Schryver fpreekt derhalven zich zeiven niet tegen, als of hy vergeeten had, dat hy reeds elders eenen anderen oorfprong van dit fpreekwoord had opgegeeven |~). i— Maar deeze geheele gebeurtenis komt (*) Vergelyk Hezel ad h. I. (f) La Bible enfin enz. pag. 311.  VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 381 komt den Ongeloovigen zeldzaam , ja befpottelyk voor (*). Zy is het echter niet, en indien zy in het regte licht geplaatst word, is zy zelfs uit natuurlyke gronden niet moeilyk te verklaaren, fchoon de Godlyke Voorzienigheid tevens werkzaam was, om voor de veiligheid van David te zorgen. Men behoeft alleen op te merken : (1) Dat de Muzyk en het heilig gezang reeds op zich zelve een groot vermogen heeft, om de aandoeningen en hartstogten te roeren en in beweging te brengen. (2) Dat de Oosterlingen doorgaands zeer gevoelig en aandoenlyk zyn : Alles brengt hen in ongelyk-heviger bewegingen, dan de Europeers onderhevig zyn. (3; Het heilig gezang vol ftaatlykheid, moest Israëliten t die nog eenigen eerbied voor den Godsdienst hadden, treffen, en ingang tot hun hart hebben. Eindelyk, (4) SAMuëL, die eerwaardige Grysaard, die tot zynen dood toe by al het Volk in de hoogfte achting was, bevond zich aan het hoofd van dit Godsdienftig gezelfchap (f). Wat in het byzonder Sauls handelwyze betreft, het is opmerklyk, dat men van hem alleen leest, dat hy zyne klederen uittrok, en bloot nedervallende , profeteerde. Is het onwaarfchynlyk gedacht, als men ftelt, dat een nieuwe aanval van zyne kwaal, hem thans overviel, (*) La Bible enfin enz. /. c. „ Mr. Boulenger , com„ pare ici témérairement , Saiil a luijuge de village en Basfe„ Brécagne, nommée Kerlotin, qui envoya chercher un té- moin par un huisfier; le témoin buvait au cabaret, & le „ huisfler refla avec lui a boire; il dc'péche un fecond huis- fier, qui refte h boire avec eux: il va lui même, il boit & s'enivre, & le proces ne fut point jugé." (f) Men vergelyke ook Niemeyer Cliarakterk. des Bybels IJL Deel. L.Stuk. Bl. 122. en IV. Deel. II. Stuk. J/.334.  jSï De Geschiedenissen des O. T. viel, zodat zyn profeteeren , hier gemeld, moet opgehelderd worden uit iSam. XVlIi. 10. daar men leest, dat hy in zodaanig een' aanval, profeteerde midden in het huis? Én dan zal men tevens begrypen, dat het fpreekwoord : Is Saul ook onder de Profeeten? hier in een' geheel anderen, zin genomen word, dan het zelve i Sam. X. 12. voorkwam; Daar in eenen goeden, hier in eenen fpottenden zin (*). David, na de vruchtclooze pogingen , door den braaven Jo ■ nathan in het'werk gefield, om Sauls woede tot bcdaaren te brengen i Sam. XX. begaf zich vervolgends naa Nob tot den Priefter AchimeleCh i Sam. XXI. i. volgg. (fj. Hetgeen hier door David verricht is, hebben wy overwogen in het III. Deel. Bladz. 340. 341. Zich niet veilig oordeelende in Israëls land, vlugtte hy verders na het land der Filiftynen , tot Achis , den Koning van Gath (§); Van daar wedergekeerd, zocht de edele Balling zyne fchuilplaats in de fpelonk vanAdullam, alwaar zyne ouders, geflacht, en veele verdrukte lieden zich by hem vervoegden, met welke hy in de woeftynen van Juda omzworf, om Sauls vervolgingen te ontkomen , niet als een ftruikroover of weêrfpanneling, maar als een waar, doch onrechtvaardig mishandeld vriend van zyn Vaderland, Godsdienst en Volk, zie ons III.Deel. Bladz. 343. ■—Ondertusfchen deed Saul zyne wreedheid en woede losbarften op den Prielter Achimelech en 85 andere Priefters, die hy, zo onrechtvaardig als (*) Vergel. Hezel cd h. I. Venejia Hist. Ecclef. Tom I. pag. 419. (t) Vergelj-k ons II. Deel. Bladz. 79. volgg. (§j Zie ons lil. Deel. Bladz. 341.  ■VERDEEDIGD. Hoofdft. XXIV. 383 als bloeddorftig liet ombrengen 1 Sam. XXII. terwyl hy David aanhoudend bleef vervolgen, niettegenftaande de blyken van edelmoedigheid, door deezen omtrent zynen vervolger bewezen, doch welke de Deïstifche Schryvers , Morgan misfchien uitgezonderd , met ftilzwygen voorby gaan; Hoewel zy zo veel te heviger aanvallen op Davids gedrag omtrent den onbefchoften Nabal. Zie ons III. Deel. Bladz. 345. De deugd van David, zo geweldig affteekende by de dwinglandy van Saul , begon meer en meer de harten des Volks tot hem te neigen ; Van alle kanten en uit alle Stammen boden duizenden hem bunnen dienst aan. 1 Chron. XII. 8. volgg. Nog kon David niet befluiten , om zich met openlyk geweld tegen Saul te verzetten , of eenen rampzaligen Burger-kryg te voeren. Hy begeeft zich liever met zyne 600 getrouwe medgezellen wederom tot de Filijlynen, en hun Koning Achis ontving hem met open' armen. David was thans geen verachtelyk Man , gelyk toen hy de eerfte keer in het Filijlynfche Land de toevlugt had genomen. In eenen tyd, dat men voornemens was, om den openbaaren oorlog met de Israëliten fterker door te zetten, was het van het grootfte aanbelang, David en zyne byhebbende manlchap wel te ontvangen , te meer, daar men wist, hoe veele duizenden in Israël hem met hun hart waren toegedaan. Men gaf hem dan de ftad Ziklag te bewoonen 1 Sam. XXVII. Van hier deed hy zyne Krygstogten tegen de Gefuriten , Gerziten en Amalekiten enz. van welke wy gefproken hebben III. Deel. Bl. 347. Hier, te Ziklag kwamen nog veele, zelfs uit den Stam van Benjamin enz. tot hem 1 Chron. XII.  384 De Geschiedenissen des O. T, XII. 1-7. (*). Inmiddels rustten de Filiftynen zich tot den oorlog toe tegen de Israëliten, en David geraakte in d&uiterfte verlegenhei 1, dewyl der Filiftynen Vorst Achis hem op den togt wilde mede nemen, om met zyne Benden hem tot eene Lyfvvacht te verftrekken. Hoe hy in deeze omftandigheid zich gedragen heeft , en door dien de overige Filijlynfche Vorften hem niet vertrouwden, uit dien neteligen toeftand gered is, zagen wy in dat zelfde lil.Deel. BL 347. — De omftandigheden van Saul waren in dit tydsgewrigt hoopeloos. SAMuëL was niet meer; Israël was voor het grootfte gedeelte misnoegd, en tot David genegen; De wreedheden , door Saul in de laatfte jaaren van zyne regeering gepleegd, hadden de gemoederen des Volks van hem vervreemd ; Vergeefsch zocht hy den Heere, die hem met geen antwoord verwaardigde, en bleef verftoken Van die middelen, door welke de God van Israël anders gewoon was, zyne Godfpraaken te geven 1 Sam. XXVIII. 6. vergel. ons II. Deel.Bladz. 125. In zyne wanhoop, vervoegde de Vorst zich tot eene Toveresfe, zynde bygeloovig en dwaas genoeg, om zich te verbeelden, dat SAMuëL na zynen dood, opgeroepen door eene Bedriegfter, hem zyn lot zou te kennen geven. Wy hebben van dit geval gefproken in ons II. Deel. Bladz. 293. Eindelyk volgt de beflisfende veldflag, in welke Saul kroon, en leven verliest 1 Sam. XXX. Hoe de berichten aangaande de byzonderheden van zynen dood, overëen te brengen zyn, en geene ftrydigheden ten nadeele van het gefchied-verhaal in zich behelzen , hebben wy getoond in ons II. Deel. Bladz. (*) Vergelyk ons II. Deel. Bladz. 125.  verdeedigd. Hoofdft. XXIV. 385 Bladz. 8r. zodat de Schryver van la Bible enfin enz. (*) geene reden heeft, om den gewyden Gefchied-fchryver van tegenftrydigheden te befchuldigen. Terwyl zyne ongezouten aanteekening (f), in welke hy in twyfel wil trekken, of er ooit een Saul en een SamüSl geleefd hebben? niet waardig is, dat wy er ons één oogenblik mede ophouden. De Joodfche Boeken alleen fpreken van hun, zegt hy, en de Jaarboeken van Tyrus hebben wel melding gedaan van Salomo, maar nooit van David. Doch welke Ty rifiche Jaarboeken hebben wy dan overig ? Ook is het onwaar, dat, die wy overig hebben, geene melding maken van den vader van Salomo (§). De Joodfiche Boeken zyn de natuurlyke bronnen, uit welke men de Joodfche gefchiedenisfen ontleenen moet, en de geloofwaardigheid deezer Boeken ftaat vast en onwrikbaar tegen alle tegenwerpingen, welke er tot hier toe tegen gemaakt zyn. Het gedrag van David na Sauls dood, zo in het ftraffen van den^Wlekiter, die zich by hem beroemde, dien Vorst van het leven beroofd te hebben , als in de blyken van zyne droefheid over Israëls nederlaag, en den dood van Saul en Jonathan , is door ons verdeedigd lil. Deel. Bladz. 349. volgg. By deeze gelegenheid ftelde David dien voortrefiyken klaagzang op i Sam. 1.17. volgg. de Boog (**) genaamd, welken hy wilde, dat byzonder de Stam O) Pag. 319. (t) Pag. 318. (§) Josefus Antiq. Jud. VIII. 2. 6. _ (**) Het is allerwaarfchynlykst, dat deeze Klaagzang onder dien titel in het Boek der Oprechten geplaatst was. Dergelyke opfchriften zyn by de Oosterlingen zeer gewoon. Zie Hezel en Dathe ad h. I. VI. Deel Bb  386 De Geschiedenissen des O. T. Stam van Juda van buiten leeren , en naar de gewoonte van die tyden zingen zoude, niet alleen ter gedachtenis deezer gebeurtenis, maar ook, opdat Davids onfchuld en zyn pryswaardig gedrag, niettegenftaande alle Je vervolging gen van Saul, zouden erkend worden. DitZangftuk werd in het Boek des Oprechten ingevoegd, en was daar te vinden ten tyde, wanneer het tweede Boek vanSAMuëL gefchreven werd; Indien wy nu den Schryver van la Bible enfin enz. {*), gehoor willen geven, ontmoet men hier eene vreeslyke zwaarigheid, die hy niet ondernemen durft, om op te losfen. „ Hoe (zegt hy) dat zelfde boek „ der Oprechten, dat wy gezien hebben ten ty,, de van Jqsua , kan dat gefchreven zyn ten tyde van David ? Dan moest de Autheur om„ trent 400 jaaren geleefd hebben." (f) Wy hebben nogthans reeds by eene andere gelegenheid in ons III. Geel. Bladz. 70. deeze zwarigheid opgelost, aanmerkende, dat dit Boek des Oprechten, eene verzameling is geweest van plegtige Vqlks-liederen, in welke dezelve van tyd tot tyd werden opgenomen. Dewyl wy in het 111. Deel. Bladz. 350. volgg. de gefchiedenis van David voorgedragen en verdeedigd hebben van den tyd af, dat hy na Sauls dood, te Hebron door den Stam van Juda tot Koning gehuldigd werd, tot aan den dood van Isboseth, Sauls zoon, zynen Mededinger, behoeven wy3 het geen daar gezegd is, hier niet tè herhaalen, Nu was met den dood van Isboseth al- (*) Pag. 319- ■. . (f) Hy is ae eerfte niet, die deeze tegen werping maakt, SpïMjZa/Feviu-.rius en' anderen hebben ze insgelyks byge-? bragt. Zie Liuénihal Xll.Deel. Bladz. 156.  VERDEEDIGD. Hoofdlt. XXIV. 387 alle verhindering uit den weg geruimd, en alle de Stammen kwamen nu éénpaarig te Hebreu, daar David tot hier toe zyne Hofplaats gehouden had , om hem tot Koning over geheel Israël te verheffen 2 Sam. V. 1 Chron. XI. en XII. 23-40. alwaar men de lyst vind opgegeevender genen, die thans naa Hebron toevloeiden, om David hulde te doen; Waaromtrent, zo veel ik weet, de Deïsten geene byzondere Tegenwerpingen gemaakt hebben; En hier mede eindigen wy dit Deel van ons Werk, met de woorden, met welke onze Puik-dichteresfe van Merken haaren David fluit: Nu David heerscht, heeft God zyn Erfvolk niet verhaten, De vreugd is algemeen by alle Kunne en Staaten; En 's Hoogepriefters hand zee Saüls gouden kroon, Voor't oog van 't juichend Volk, op 't hoofd vanjesfes zooij. Einde van het Zesde Deel.