VERHANDELINGEN UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPY TER BEVORDERING van den LANDBOUW T E AMSTERDAM. DERDEN DEELS EERSTE STUK. Te AMSTERDAM, By CESAR NOEL GUERIN, MDCCLXXXIV.   Bïad2. i VOORBERICHT. 3D)aat thans het Eerfte en Tweede Stuk van het Berde Ded der Verhandelingen van de Maatfchappy van den Landbouw in 't licht verfchynt, acht de Maatfchappy het niet ongepast den befcheiden Leezer en Oeöordee'aat haarer poogingen , eenig verflag van den toe* ftand , waarin dezelve zich federt de uitgave van het I atfte Voorbericht tot heden toe bevonden heeft, te geeven. Voldaan over het fteeds toeneemend vertrouwen , waarmede het welmeenend Publiek haar van tyd tot tyd, vereerd heeft, vleir zy zich , en, zozy vertrouwt, niet zonder reden , met het aangenaame voor-' uitzicht op eenen gelukkigen uitflag haarer oogmerken en bedoelingen , welke geene aadere zyn i dan om, door de uitbreiding vaa nutte kundigheden i den Landbouw een hooger graad van volkomenheid by te zetten ; daar door den Landman een beter beftaan te be* zorgen ; de bevolking uittebreiden ; Koophandel en Zeevaart in de hand te werken , en onder Gods zegen, de algemeene welvaart, zo veel  iï VOORBERICHT. veel volgens den aart haarer Inrichting mogelyk is, te helpen uitbreiden. Hoe verre zy hierin bereids gellaagd zy, zal men hier niet breedvoerig ontvouwen , op dat zy niet fchynen moge het Publiek te willen voorïnneemen. Alleen verzoekt zy, zich te mogen beroepen op het Tweede Dell haarer Verhandelingen, welk, in verfcheidenheid van gewigtige onderwerpen, ten minste voor het eerfte niet behoefd te wyken; niet twyfelende, of hetDerde, waar van thans het Eerjïe en Tweede Stuk het licht ziet, zal aan de Twee eerfte in nuttigheid en gewigt gelyk geoo deeld worden. —* pe woedende Veepest, die, byna één halve Eeuw, ons Vaderland , dan eer s meer, dan eens minder, geteisterd en zo meenige nyveren Landman in eenen zeer korten tyd van alle de vruchten van zyne moeitens en zorgen beroofd heeft, zonder dat 'er tot nog toe, eenig gepast geneesmiddel tot afwending eener kwaaie, die ligt wel nimmer geheel zal ophouden, gevonden is, heeft de aandagt van de Maatfchappy wel byzonder getroffen , en op de Inentingen doen vestigen, ten einde dit Behoedmiddel, dat nog veel tegenftand by Onkundigen ontmoet, van tyd tot tyd  VOORBERICHT. m tyd, door haare aanmoedigingen., te lïyven. Onder de (lukken , voor dit Derde Deel gefchikt, heeft men dierhaiven mede te verwagten een getrouw en onpartydig Verflag , van alle de Inentingen, die, federt de uitgaave van het Bericht, in het Tweede Deel voorkomende, onder het opzicht der Maatfchappy verrigt en met verlcheiden Praemien beloond zyn geworden. Het goed gevolg, dat alle deeze Inentingen gehad hebben, moet noodzaakelyker wyze de daadelyke te werkitelling van dit onfchatbaar Hulpmiddel, van tyd tot tyd, doen toeneemens vooral daar de Maatfchappy het zich tot eenen onfchenbaaren plicht voorgefteid heeft wel aan den eenen kant de Inëntingcn zo veel mogelyk aantemo^digen, doch tevens, van den anderen kant, het Publiek waarfchuwen zal, zo ras zy by ondervinding overtuigd wo den mogt, dat dit Hulpmiddel over het geheel fchadelyk ware, het geene zy ondertusfchen, ingevolge de bereids gedaane Proeven, bykans vóór onmogelyk zon durven verklaaren. Sedert de laatfte twee jaaren heeft de Maatfchappy, gelyk uit het Programma van 1734 en ij^blykbaaris, haare aandacht beginnen te ves«gen, op zo veele leedig liggende gronden in * a ons  sv VOORBERICHT. ons Gemeenebest, welkers bebouwing, zo er« gens elders , in een Staac van zulkene kleine uiïgebreidheid als de onze, hoogst noodzaakelyk genoemd mag worden. Wat de uitflag deezer poogingen zyn zal, is nog onzeker. Dit echter heeft zy het genoegen te kunnen melden, dat ook in dit opzicht de zwaarigheden, die haare oogmerken hinderlyk zouden kunnen zyn, veel eer af dan toeneemen. Heeft de Maatfchappy zich door den dood zien berooven van de Heeren Mr. Jeqn Deutz, Mt.Jan van de Poll, Pietersz., Nicolaas fVarin, Hendrick Bicker, Mr. Gerurd Nicolaas Has/elaar,Jan Hope, Mr. Lieve Geelvinck, Mannen Eerwaardig uit hooide van de Eerampten by hun bekleed, maar nog eerwaardiger uii hoofde hunner perfooneele verdienften; betreurt de Maatfchappy deeze juist daarom te meer om dat zy, onder de ftic'it rs deezer Maatfchappy geteld kunnen worden; zy zag dit verlies geboed door veele nieuwe Leden, van wier yver en kundigheden zy zich alles goeds beloofd. Ziet hier hunne naamen: Tor  VOORBERICHT. v Tot Ordinaire Medeleden op den 13. May Ï783. verkooren de Heeren. DIRK van RHYN, Prof. in de Chemie te Amfierdam. WILLEM van BARNEVELD, Apotheker te Amfierdam. Tot Honoraire Leden. RUDOLF ANTONY WYNEN, Burgemeefier te Hattem. DIRK GtSRRlTSZE van BEUSEKOM, Huis* man te Loenen. Op den 11. May 1784. tot Ordinaire Medeleden. Mr. JAN van BLEISWYK , Commis/aris der Wisfelbank van Amfierdam. Mr. CORNELIS DEUTZ van Asïendelft, te Amfierdam. PAULUS GUYKINGH, £urgcmse(ler te Waarden. GERARD HULST van KEULEN, te Am. fierdam. - * 3 Mr.  ™ VOORBERICHT. Mr. THEODORÜS TER SMITTEN, Sec titans van Zee zaaken, te Amfierdam. JAN MESCHBRT v,n VOLLENHOVEN, Direcïeur van den Oosterjchtn Handel te Am. fierdam. DANIËL VINCENT MENIL , te Amfierdam. Tot Honorair Lid. NICOLAAS PARADYS , Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leiden. Op den 17. May 1785. tot Ordinair Lid. JAN HENDRIK van derWYCK, teZwoll. Voor het overige herinnert de Maatfchappy, by deeze gelegenheid, het Publiek ten over. vloede, op welke onderwerpen zy eenige Ptamien by het bovengemelde Programma beloofd heeft te weeten. De Maatfchappy , in haar Programma van 1784., belooft hebbende, aan een ieder die twee of meerder morgen woefte Heide , Duinen of ^Geestgronden , geleden binnen de VerèemVri» Nederlanden , en 't resfort van de Genersli. teit zal hebben bebouwd, met dat gevolg, ast oezeive m t vierde jaar in een goe- den  VOORBERICHT. vn den ftaat van Teel- of Weilanden Myven, eene Praemie van Tien Gouden Ducaaten, mits dat, door den aanleg van deeze woellè gronden, die geene, welken reeds in een bebouwden (laat zyn, niet benadeeld of verwaarloosd worden. Van de bovenftaande Pramien zullen tot tien worden uitgedeeH, en daar en boven nog drie zilveren Médailles worden vereerd aan drie onder de iVïededingers . die de grootlte hoeveelheid gronds, op de voorfchreeve wyze, zullen bebouwd hebben. De Berichten, inhoudende een verflag vin de wyze en middelen, ter bebouwing van elk der bovengemelde gronden aangewend, benevens eene opgave van de kosten, daartoe bedeed, moeten ingeleverd worden vóór den eerften 5Xo. vember lin zullen die geenen,welke naar de bovengemelde Prjetnien willen dingen, gehouden zyn daar van kennis te geeven, uiterlyk vóór of op 31. December 1784. aan een der Secretarisfen deezer Maatfchappy. Op welke uitnodiging de volgende perfoonen tan de Maatfchappy hun oogmerk, om naar / * 4 den  Vfli VOORBERICHT. den prys op de bebouwing van twee of meer■ der Morgén woefte Heide . Duinen of Geestgronden te dingen, ter behoorlyker tyd, te kennen gc.,eeven hebben, te weeten: WILLEM Tl xi M E R, woonende te Eede op de Veluwe; O T 1 O cn S E G E R R E Ij E R S, ieder voor zi,h, mitsgaders A NT H ON Y de BYL : zullende de Maatfchappy dien volgende den oRfiag cn het Beiicht dier onderneemhigen ter zyutr tyd ver, | achten, zo wel als die van GYSBERT ENCLAAR , naardetnaal de Maatfchap. py geene geuoegzaame reden te vooren gekomen is, waarö n deeze niet mede naar eene Premie zou kunnen dingen, En heeft de Maatf happy wyders goed gevonden , wederom te belouven aan een ieder, die twee of meerder Morgen woefte Heide, Duinen of Geestgronden, gelegen binnen de Verëenkde herlanden, en "t resiort van de Ceneraliteit, NA DATO VAV D£ BEKENDMAKING DEEZKS, eri uit krachte van dien, zal hebben bebouwd, met dat gevolg, dat dezelve in het vierde Jaar in een goeden Maat van f eel- of Weilanden blyven eene Premie van TIEN GOUDEN DUCAATEN mits dat , door den aanleg van deeze woefte Gronden, die geene, welke reeds in eenen bebouw  VOORBERICHT. f bouwden Staat zyn, niet benadeeld of verwaarloosd worden. Van bovengaande Prsemien zullen mede op gelyke wyze tot tien worden uitgedeeld, en daar- * enboven nog drie zilveren Medailles worden vereerd aan drie onder de Mededingers, die de grootfte hoeveelheid Gronds , op de voorfchreevene wyze, zullen bebouwd hebben. De Berichten, inhoudende een verflag van de wyze en middelen , ter bebouwinge van eik der bovengemelde Gronden aangewend , benevens eene Opgave van de kosten, daar toe bedeed, moeten ingeleverd worden voor den ecrften November 1789. Voorts heeft de Maatfchappy voorgefteld om beantwoord te worden voor den eerften December 1787. de volgende Vraag. „ Kan men, terwyl in de Verëenigde Provittr „ tien, en voornamelyk in Holland en IVtst„ friesland, zeer veele Gronden, zedert onheuge» „ lyke tyden , altoos in den ftaat van Weilaii' „ den gebruikt worden, met reden onder (tellen , „ dat deeze handelwyzc voor den Bruiker of j, den Eigenaar de voordeeligfte zy? Of zoude * 5 » men  x VOORBERICHT. „ men door nu en dan die Gronden rp een gepaste „ wyze met Graanen of andere Gewasfen ie be„ teelen , derzelver waarde en voortbrenging „ van nuttige Grasplanten in V vei volg „iet „ merkelyk kunnen vermeerderend Zo ja; op „ wat wyze moet men, naar de verfcbiilende foor. „ ten van Gronden en plaatzelyke omftandigbe„ den daar omtrent te werk gaanV En die , om beantwoord te worden, vüor den eerften December 1786. „ Welke zyn de p Ziek tens der Kalveren, geduurende de eerfte drie „ Maanden? — Welke zyn de beste middehn „ om die ziektens, en wel fpedaal de zege3, naamde KUG, voor te komen en te geneezen. De Prys , welke aan den Schryver van het befte op een deezer Vraagen ingekomen antwoord wordt aangeboden , zal beftaan in een GOUDEN MEDAILLE, ter waarde van VYF TIG GOUDEN DOCAATEN, op den {tempel der Maatfchappy gefiaagen, en met des Schryvers naam voorzien, of wel dezelve fom in geld, benevens een Zilveren Medaille , ter keuze van den Schryver. Wyders is de Maatfchappy van goeder hand onderricht, dat 'er op het Eiland Vlieland, mm-  VOORBERICHT. xr nimmer eenige befmetting onder hetRundvee plaats gehad zoude hebben , en gaarne eenig nader Bericht verlan-ende van de reden waardoor zulks veroorzaakt zou kunnen zyn ,• bied zy dienyolgende een Zilveren M^AiLLtês Twintig Doca aten dien geenen aan, die aan de Maatfchappy , vóór den eerften Novem er 1786- de reden hier van zal weeten optegeevui, het zy dezelve in de voeding en behandeling van het Vee, op ftal, in 't land, of anderzins gelegen mogte zyn. En wordt wyders een ieder , in wiens district, of op wiens Land, of Stal, op het voorfchreeven Eiland nimmer eeniie befmetting plaats gehad heeft, verzogt, de vermoedelyke reden of redenen, waaraan zulks door hem toegefchreeven worde, mede voor den eerften November 1786. aan de Maatfchappy op te geeven. Indien geene der ingekomen Antwoorden op een door de Maatfchappy opgegeeven Vraag , haares oordeels , den Prys verdiend beeft, behoudt zy aan haar het recht deeze Vraag nog eens , of niet weder op te geeven. Daarentegen , wanneer 'er meer dan een Antwoord haat voorkomt eenige aanmerking te ver-  ?*' VOORBERICHT. verdienen, zal zy een ACCESSIT t Zilveren Med^,/be^"S^ £ naatsc aan her beste komende An woo ^ ' ^eden, en hem die befluit, vóór dat her T -gelde Billet, by 2yne et^Z rende, geopent wordt, door de Nieuwspapieren bekend maaken. penDaarc De IVlaatrchappy zaI ook e£n dadle fchenken aan die geen en , JeTke tl ' «mge nuttige ontdekkingen omTrent t Landbouw zullen mededeelt, en TZo ™ «•g derzelver, naar bevinding, 0^,^ De Schryves, die naar den Prys dingen - en, by hunne Antwoorden, een verzegd Biüet moeten zenden, inhoudende bunnen NaZ ^^,enVan buite" weekend met d! zelfde Zinfpreuk , welke aan het einde hunner Verhandeling zal gevonden worden. De Antwoorden zullen in het Nederduitsch, o Lid ' E^,Sch'of Hoogduitsch opgeld, met eene leesbaare hand gefchree" i*nco. toegezonden moeten worden aan de Hce-  VOORBERICHT. xm Heeren Jeronimo de Bosch, op 3e Keizersgragt, over de Groenlandfche Pakhuizen, of aan Mr. H. Calkobn, Advokaat, op de Keizersgragt, by de Beereft.aat, te Amfierdam. Voorts "zyn de Wetten , waar op de Maatfchappy naar eenen Prys laat dingen , te vinden in het Voo- bericht, voor het eerile Deel haarer Verhandeling gepla .tst. De goedkeuring en aanmoediging van alle welmeenende Vaderianderen verzoekende en verwagtende , even g.-lyk by haar voong berLht, za! de iVlaaiichappy van haare zyde niets onbeproefd laaten haare nuttige bedoelingen zo veel moogelyk tot Neérlaods wdzyn te doen ftrekken. Uit naam van de Maatfchappy. Amfkr&am , éen zfiften van Grasmaand 1786". s( , l, Secretaris» NAAM-  ( XIV ) NAAMLYST DER H E E R E N LEDEN VAN DE MAATSCHAPPT TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMSTERDAM. geschikt naar de orde des tyds. Mj. FREDERICK ALEWYN, Oud Prafi. devi Schepen en Raad der Stad Amfierdam, Dykgraaf van de Beevtfier; Bewindhebber va» de Oost Indifche Compagnie ter Kamer Amfierdam &C. &c. &c. Mr. JAN BERND BICKER, Schepen en Raai der Stad Amfierdam , Bewindhebber van de ,Wat' Indif^e Compagnie. Te Amfierdam. Mr. CORNELISvanLENNEP, Schepenen Raad der Stad Amfierdam. Direcleur van de Hollandfcbe Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem, en van de Zeeuwfche Maatfchappy der .  (xv) der Weetenfchappen te Vlhfingen; Lid van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde. Te Amfierdam. JERONIMO db BOSCH, Jeuonimusz., Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem , Secretaris dezer Maatfchappy. Te Amfierdam. HENDRIK TERSMITTEN. Te Amfierdam. JAN NICOLAAS van EYS, BireEleur van den Levantfehen Handel en Navigatie der Middelandfche Zee. Te Amfierdam. Mr. GERRIT CORVER HOOFT, Schepen der Stad Amfierdam , Meefierknaap van Gooiland, Bewindhebber van de West-Indi' fche Compagnie. Te Amfierdam. PIETEll van de POLL. Te Amfierdam. JACOB ABRAHAM van LENNEP. Te Am. flerdam. Mr. AUGUSTINUS van SON, Commifaris der Stad Amfierdam. Mr. GERRIT de GRAEFF , Heer van Zuid Polsbroek, Purmerland en Bpendam, Schepen en Raad der Stad Amfierdam.  C XVl ) Mr. NICOLAAS WARIN , Anthonisz , Cm* misfaris der ftad Amfierdam, Bewindhebber van de West lndijcbe Compagnie. Te Amfierdam. Mr. WILLEM BOREEL, Schepen en Raad der Stad Amfierdam. JOHAN van COLLEN. Te Amfierdam. Mr. CAREL WOUTER VISSCHER, Dired teur van de Coionie de Berbice , Penfionaris der Stad Amfierdam. ADRIAAN POMPEUS va* LEYDEN, Beer van Hardinxveld, &c. ÖV. &c. Schepen en Raad der Stad Amfierdam. Mr. JÓACHIM RENDORP , Heer van Mar. quette , Meesterknaap van 'Holland , Burge. meefterder Stad Amfierdam, Direïtmr van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem. Te Amfierdam. Mr. JOHAN MAURITZ van PABST, Heer van Bïngerden, Secretaris der Stad Amfter dam. Mr. MATTHIAS TEMMINCK. Raad in de Vroedfchap der ftad Amfierdam , Bewind, hebber van de Oost. Inahche Compagnie ter kamer Amfierdam {jrV. fifr. &c. Te Amfler. dam. MAT-  ( xvii ) MAT.THYS OOSTER, Schepen der Stad M> fterdam. Mr. CORNELIS GRAAFLAND Jansz., Pen- ningmeefier van de Ihejaurie Ordtnatis der Stad Amjterdam. JAN EVERWYN GLIMMER, Schout en Secretaris vm Slooten , Slooierdyk, Osdorp en de vrye Geer. Te Am ft er dam. ABRAHAM DE DEL, Schepen dsr Stad fterdam &c. WILLEM EMMERY, Baron de Perponchër de SEDLiNiTSKr, Heer van Wolphaarsdyk, Canonik ten Dom , Supernumerair Geëligeerde Raad. Te Utrecht. Mr. AELBRECHT tan SLINGELANDT, ST- cr et ar is der Stad Amfterdam. Mr. CORNELIS van der HOOP GysbertZ; Schepen en Raad der Stad Amfterdam* ABRAHAM FOCK, Koopman te Amfterdam. Mr. NICOLAAS WILLEMjROËLL, Advocaat van de West- Indifche Compagnie. Te Amfterdami ARENT van der WAEIJEN WARIN , Schepen der Stad Amfierdam. Mr.  C XV11 | ) Mr. JOOST ROMSWINCKEL, Veertig der Stad Leiden. &e. ANTHOiNY van RENSSELAAR Willemsz., Comtmsfaris der ftad Amfierdam. JAN van MARSELIS , Heer van Santvoort Schepen der Stad Amfierdam, mitsgader Col* lonel der Burgerye aldaar. JAN ABRAHAM DEDEL, Commis/aris der Stad Amfierdam. Mr. JOAN GEELVINCK , Schepen der Stad Amfierdam, Baljuw en Dykgraaf van Am* fleiland. Te Amfierdam. Mr. NICOLAAS ASSCHENBERGH, Comniis* faris der ftad Amfierdam. Mr. LE MARQUÉS de St. SIMON, Ridder van de Orde van Maltha, Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Wctenfchappen. Te Utrecht. HARRY HOPE, Koopman te Amfierdam. CAREL GEORGE , Grave van Wassenaar Twikkel, enz. Te Leeuwaarden. Mr. APPOLLONIUS JAN CORNELIS LAMPSINS , Commisfaris der Stad ^Amfierdam , Be-  Bewindhebber van de West -indifche Compagnie. Te Amfierdam. Mr. HENRICUS CALKOEN, 'Diretleur van de Maatfchappy der Weetenfchappen te Vlisfingen , Lid van de Maatfchappy der Neder landfche Letterkunde te Leiden , Secretaris deezer Maatfchappy en Advokaat te Amfierdam. Mr. JAN van de POLL, Oud Schepen der Stad Amfierdam. DANIËL HOOFT Gerrttsz. Vryheer van Vreeland, Schepen en Raad der Stad Am. (lerdam. HENRICK M UILMAM, Schepen en Raad der Stad Amfierdam. Mr. DIDERIK JOHAN van HOGENDORP, Oud-Secretaris deri Stad Amfierdam. Mr. JAN JACOB van BEAÜMONT. Te Anu fterdam. Mr. GILLIS ALEWYN, Sclepen der Stad Amfierdam Mr. HENDRIK OTTO ARNTZENIUS, Advokaat te Amfierdam. ** t Mr  Mr. DIDERIR JOHAN van HOGENDORP tot HOFWEGEN, Schepen der Stad Amfierdam. PHILIP KOPS, Koopman te Amfierdam. Mr. MARTINUS ALEWYN , Commisfaris der Stad Amfierdam. CCRNELIS MUNTER . Schepen en Raad in de Vroedfchap der Stad Amfierdam Mr. HARMAN van de P0LL , Schepen en Raad in de Vroedfchap der Stad Amfierdam. IIERMANUS 'BORGHORST, te Amfierdam, en Mr. JACOB ALEWYN, Commisfaris der Had Amfieri.am. 3 Mr. JACOBUS HENDRIK TALBOT, te Am. fterdam. Mr, PI È TER de SMETH, Schepen der Stad Amfiordam. Mr. JAN m WITT , Schepen der Stad Amfierdam, Mr, GFRARD MU.NTER, Sciym *, S,a, Amfierdam. Mr.  C ™ ) Mr. HENDRIK HÜYGHENS , Secretaris der Stad Amfierdam. Mr. JAN WOLTERS van de POLL, Commisfaris der flad Amjlerdam, en HENDRIK FABRICIUS, te Amfierdam. DIRK van RHYN, Prof. in de Chemie te Am* flerdam. WILLEM van BARNEVELD, Apotheker ts Amfierdam. Mr. JAN van BLEISWYK , Commisfaris der Wisfelbank van Amfierdam. Mr. CORNELIS DEUÏZ, van Assendelft. PAULUS GÜYKINGH,Burgemeefler ts Naar den, GEP ARD HULST van KEULEN. Te Amfierdam. Mr. 1HEODORUS TERSMITTEN , Secretaris van Zeezaaken te Amfierdam. JAN MÉSCHERT van VOLLENHOVEN, Dire&eur -een den Oosterfcèen Handel te Am fier dat». DANIËL VINCENT MENIL, te Amfierdam. JAN HENDRIK van der W$CK,te Zwoll. **3- • NAAM-  ( XXfl ) N A A M L Y S T [VAN DE HONORAIRE H E E R E N LEDEN DEEZER M AA T SCHAP P T. GESCHIKT MAAR DE ORDE DES TYDS. EdüARD SANDIFORT, Hoogleer aar in de Geneeskunde te Leiden. Lid van de Koninglyke Stockholmfche-, Bafelfche, Holland fcoe en andere Maatjcbappyen. Te Leidm. AGGE ROSKAM KOOL,;* de Beverwyk. H. A. van 1DD1KKINGE , Burgemeefter te Groningen. A W., Baron van Pallandt tot Zvithem. Te Zuithem in Overysfel. GEERT REINDERS , Huisman te Garn. wert , in Groningerland. CORNELTS JOHANNES BLOYSvan TRESLONG, Lid tan V Bataafsch Genootfcbap &c .te Rotterdam, ln 's Hage. FRAN-  ( XXlïI ) FRANCOIS P1ETER DE BAS, Secretaris te Voorfchooten. DIRK FONTEIN, te Salvert by Franeker. JUSTUS TJEENK, Predikant teVlisfmgen, Secretaris van de Maatfchappy der Weetenfchappen aldaar. JONKER R. J. Baron van de Capelle, fleer tot de MIarsch en de Latmer. Mr. WILLEM van HASSELT, Heer van Em~ pe, Op V Huis te Etnpe. JOHN PRINGLE , Baronet P. R. S. First Pbyfician to her Majefty. Te London. JOHN HOPE, Med. & Botanices Profesfor.F. R, S. & F. Pb. S. E. Te Edimburg. PETRUS CAMPER, A. L. M. PhiL et Medie. DoBor ct Prof. R. S. Lond. Soc. Te, Franeker. JOHANNES BECKMANN, Profesfor de Got, tin gen, Mr. J. van PLETTEISBERG , Raad Extraordinair van Neérlands Indien; Gouverneur en Direbleur van Cabo de Goede Hoop. RO-  • C xxiv ) ROBERT JACOB GORD ON , Kapitein van de Infantery, ten dienfle van Nederlandfcb1-ndiën, op Cabo de goede Hoop, . CAREL FREDERFK THUMBERG, Lector Botanices te Upfal, en MATTHIAS vanCEU^S, Hoogleer aar in de Geneeskunde enz. te Harderwyk, RÜDOLPH ANTONY WYNEN, Bure*. mee/Ier te Hattem. DIRK GERRITSZS van BEUSEKOM ' Huisman te Loenen. ' NICOLAAS PARADYS , Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leiden.  ANTWOORD OP DE y R A A G $ door de MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMSTERDAM, In den Jaare 1770 opgegeven, om voor den i December 1781 beantwoord te worden: Alzo de ondervinding hert, dat by het Hoornvee zekere hoedanigheden gevonden worden, die niet algemeen zyn-, maar by fommige Beesten alleen, of in een hooger trap plaats hebben, en die; zowel in den fiaat van 'gezondheid, ah by voorvallende zicktent nuttig of nadeelig zyn, zo wordt gevraagd: Welke van diergelyke hoedanigheden zich voortplan' ten en op de Kalveren overgaan? Welke integendeel aan enkele beesten eigen zyn en zich bepaalen ? Aan welke tekenen men de behendige en zich voortplan. tende kan erkennen? En op wat wyze men uit deeze. kennis het meeste voordeel kan trekken? ±> O O R GEERT REINDERS Huisman te Garnwert. Aan welk Antwoord deGOÜDEN MEDAILLE is toegewezen* UI. Deel. A   BlaJz, 3 ANTWOORD OP DE VRAAG: Alzo de ondervinding leert, dat by het Hoornvee zekere hoedanigheden gevonden worden, die niet algemeen zyn, maar by fommige Beesten alleen, of in een hooger trap plaats hebben, en die, zowel in den ftaat van gezondheid, als by voorvallende ziektens nuttig of nadeelig zyn, zo wordt gevraagd: Welke van diergelyke hoedanigheden zich voortplanten en op de Kalveren overgaan? Welke integendeel aan enkele beesten eigen zyn en zich bepaalen? Aan welke tekenen men de beftendige en zich voortplantende kan erkennen? En op wat wyze men uit deeze kennis het meeste voordeel kan trekken? VOORGESTELD DOOR DE MAATSCHAPPY, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW TE AMSTERDAM, Het is reeds dikwerf aangemerkt, dat een ryke optooi van geleerdheid; de fchkterende iieraaden van eenen itouten, of door bevalligheid A a in-  4 GEERT REIN D E R g Inneemenden ftyl; en de geestige flagen van eco fyn en vindingryk vernuft, zomtyds welëens meer gefchikt zyn, om dereden te verblinden, en het oordeel te bedwelmen , dan om aan het gemeene nut het meest bevorderlyk te zyn; en dac de duidelyke waaraeemingen eener oplettende ondervinding, hoe eenvoudig ook voorgedraagen, niet zei. den in dit opzigt de voorkeuze verdienen. Deeze overtuiging is het alleen die my heeft kunnen bemoedigen, om myne poogingen mede aan te wenden, ter onopgefmakte beantwoording dier Vraage welke door den Vaderland-Jievencen yver der Maatfchappy ter bevordering van den Landbouw opgegeeven, en van deezen inhoud is. „ Alzo de ondervinding leert, dat by het Hoorn„ vee «kere hoedanigheden gevonden worden, die „ alleen, of ,n een hooger trap plaats hebben, en „ die, zowel in den ftaat van gezondheid, als bv „ voorvallende ziektens nuttig of nadeelig zyn zo » word gevraagd: 6 y * „ Welke van diergelyke hoedanigheden zich « voortplanten en op de Kalveren overgaan? Welke » m tegendeel aan enkele beesten eigen zyn en zich „ bepaalen ? Aan welke tekenen men de beitendige „ en zich voortplantende kan erkennen? En op » wat wyze men uit deeze kennis het meeste voor. „ deel kan trekken?" De Maatfchappy vooronderftelt hier in het eerfte  VERHANDELING. lid van deeze Vraag, als eene Waarheid door de ondervinding geleerd, dan by het Hoornvee zekere hoedanigheden gevonden worden, die niet algemeen zyn, maar by zommige beesten alleen, of althans in een hooger trap dan by anderen plaats hebben, en die zowel in den ftaat van gezondheid als by voorvallende ziektens, nuttig of nadeelig zyn; laatende aan den Schryver der Antwoorden over, de benaaminge en befchryvinge der hoedanigheden. Op dit aangeweezen fpoor, zal ik vooraf de verfchillende hoedanigheden van het Hoorn of Rund-, vee zo duidelyk als my mogelyk is aanwyzen, en dan de Vraag in dezelve orde, waarin die door de Maatfchappy is voorgefchreeven, beantwoorden. A 3 EER»  5 GEERT REINDERS EERSTE AF DEELING. In de befchryving der verfchillende hoedanigheden van het Hoornvee, zal ik eerst de nuttige, en dan de nadeelige aantoonen, en hoewel de meeste van die, ook wel by buitenlandsch Vee worden gevonden, zo zal ik my echter voornamelyk bepaalen, tot het opgeeven van de verfchillende hoedanigheden, welke gevonden worden by het Hoornvee van ons Gzmeenehest, en met die der Koeiien een begin maakeo. (f) Tot (t) Omtrent het uitlandfche Rundvee kan men de Reizigers of de Schryvers der Natuurgefchiedenis raadpkegen. Ten gevalle echter ,an hun, die 'er hier ook eenig kon berigt van mogten begeeren, zal het volgende uit een brief, onlangs «tf my d.eswegens gefebreeven, mogelyk cenigzins voldoen Met recht merkt gy aan, dat de verfcheidenheid van lucht„ftreek, voedfel, en behandeling, veel verfchiüendheid van foort onder het Rukvee moet -portbrengen, wier gemengde „ voortteehng weer nieuwe tusfehenfoonen doet omftaan. Dit „ heeft, ichosn in ongdyke trappen, by meest alle dieren, doch „ vooral by de tamgemaakte, pbats. Koe onderfcheiden ia " ^ootbe!d> ««. gedaante zyn onze horden! hier met kort ,, °f lang, gekrula of cngeLr.dd bair voorzien, doch in heete „ gewesten geheel naait; hier blaffende, elders ftom; hier ge. „ ftaart, daers van f>,art ontbloot; deeze met hangende, die mes » ihande ooren, enz. Wanneer ik ten aanzien van het Rundvee „ den beroerden Kataurkcnner DE Büpfon raadpleege, vinde ik „ twee hoofdfoorten, die door onderlinge teeling een vrugtbaar ras voortbrengen, en dus tot hetzelfde geflacht inderdaad be» hoeren. Tot de eene foort behooren de Gebulte, welke xia „ Brf-  VERHANDELING. 7 Tot de nuttige Hoedanigheden eener Koe behooren, Voor' i Boïïom oordeelt dezelfde dieren te zyn, door de ouden Bifintes 3 genaamd, en welke hy daarom ook met den naam van Bijent „' beftempeld. Deeze zyn van vooren doorgaans zeer ruig; en '4 hebben alle, zo zy niet geheel uitgeteerd zyn van maagerheid, „ een aanmerkelyke bult van vooten op den rug, tusfehen dc „ voorfchoften. Zy zyn echter in groote en gedaante weder ver„ fchillende in onderfcheidene plaatzen. De Zebu behoort tot „ het kleinere foort. Deeze Bi fort,, zo wilde als tamme, zyn „ de inlandfche Runderen der zuidelyke deelen van Afia en Africa, „ en der noordelyke van America; werwaarts zy zich van de „ Oostkust van Rusland fchynen begeeven te hebben, gelyk meet „ andere dieren der zogenaamde oude waereld, die alleen in „ Noord-America gevonden zyn, want wat de verdere in dit „ nieuwe Waerelddeel verfpreide kudden van ongebuk Rundvee, „ Paarden enz. betreft, die 'er in 't wilde thans zeer weelig „ tieren, men weet dat zy 'er niet oorfpronglyk, maar uitEu„ ropa eerst zyn overgebragt, doch, gelyk het gantfche diëtenryk, (het onêdelfte foort, als padden, fpinnen, flangen enz. " uitgezonderd;) van eene kleinere geftaltc zyn. Uit de voortA teeling van de Bifom , of Indifche gebulte Koeijen, met onze " ongebuke, komt ni«t alleen een vtugtbaar ras, gelyk de 1 proeven op Madagascar aanwyzen, maar de bult verdwynt • ook welhaast; waaruit blykt, dat dezelve, fchoon eigen aan 1' het foort, echter inderdaad üechts als eene toevalligheid is aan" tenvrken, en dat de beide foorten dr1S maar een genacht uitr maaken. Wat dan het tweede foort, de ongebulte Runderen,, gelyk de onzen zyn, betreft,deeze behooren tot gantsch Euro-pa en de Noordelyke gedeelten van Africa en Afia. Het is „ echter eenigzins twyflèlagtig of de Buffels, de Buffah der 8 Ouden, ook als een hoofdonderdeeling tot dit foort, en dus » tot het gedacht deï Runderen, te brengen zyn. De groote A4 «ovcrï  * GEERT REINDERS Foorcent, du zy eene groote maate en tevens goede melkgeefc;namelykdie veel en goedeboter heeft,die is „ overeenkomst van gedaante fchynt 'er voor te pleiten, doch „ het is er zo verre van daan, om te weeten, 0f het ras int de „ gemengde voortteehng vruchtbaar zy, welke de befhsfende „ proef m dit geval zoude wezen , dat men zelfs de Buffels „ met de Runderen nog nimmer heeft kunnen doen paaien„ en mdien deeze onderlinge afkeer in de genomene proeven v niet mogelyk aan toevalhge oorzaaken, maar aan de Natuur „ zelve toe te fchryven zy, dan fchynt men de Buffels aj» cen afzonderiyk gedacht re moeten aanmerken. Onze eigentiykc „ ongebulte, en genoegzaam in de ganttcbe oude waereld oe. „ temde Runderen, zyn van de ouden ^urecbs, by de 1 atynen „ Ur, genaamd, afkomftig, welke ^urochs ot Oebrosfen m de. i, ouae Drentfche.bosfchen, als ook elders in deeze landen eer„ tyds vrv meenigvuld.g waren. Gy weet hoe voorts in dev zelfde luchtftreek, „aar het onderfcheid der weiden, de Run. „ deren zeer onderfcheiden zyn in groote en melkrykheid. Hoe „ veel verfchilt het fchoone Friefche en Groninger vee „iet van „ het Drentfcbe.' of het Brabantfche, in de omtrek van «""fcens het Hol. „ landfeheof Nederlandfche, Engelfche, Ierfchr, Zwitlcherfche, 3, en Hungaarfche, hierna de Turkfche of Gnekfche, Franfche „ Itahaanfche en Spaanfche, en eindelyk de kleinfle, die van „ Barbaryen, ot de noordkust van Africa. Dit moet echte* » n,et te algemeen worden opgevat. Gelyk men in eenige „ hoogere en min grazige ftreeken van Neerland, Denemarken „ Ierland enz. ook ligt vee vindt, zo wordt 'er ook in zommige » üreeken van Vrankryk, als in de laage Weiden van Charente,  VERHANDELING. I is het, hetwelke volgens de gewoonte van ipreeken onder de landlieden, voornameljk de deugd der Melk- „ Poitou, en Aums weer zwaarder Rundvee gevonden. Het wei„ nige Rundvee, dat men in Ysland met gedroogde en vervolgens „ gekookte visch, by gebrek van beter voedzel, onderhoudt, is niet alleen klein, maar ook doorgaans zonder hoornen, ter„ wyl het Yslandfche fchaap in tegendeel zwaar gehoornd is,~ en „ de ram 'er zomtyds wel met drie, vier, of nog meer zwaarc „ hoornen pronkt. In Vrankryk, gelyk ook in Engeland, cn „ waarfchynlyk in en op nog meer andere plaatzen, verwisfeld het Rundvee niet alleen op de gezette tyden, fchoon volgens „ de Bi'fïON vroeger dan hier, van tanden; maar hetgeen ons „ vreemd voorkomt, en de gemelde Graaf, even gelyk Wtsley van het Engelsen Rundvee, echter als eene algemeene zaak, en „ zonder zelfs van anderen te gewaagen, 'er van g.'tutgt, O) „ het verwisfeld, drie jaar oud geworden zynde. ook van hoor'„ nen. Dezelve vallen dan af, het geen nooit by ons gefchiedts „ Volgens zyne opgaave flaa: de mclkrykheid der beste gevvoone „ Franfche Koeijen tot die der beste Hollandfche, als c'én tot „ drie; en van eene Madagascarfche Bifon tot die eener Franfche „ Koe, als één tot zes, en dus tot die eener beste Hollandfche „ als één tot agtien. Zodat het Rundvee op Madagascar s'daags „ elk ruim ééne kan melk zal geeven. Dat op Jacatra driedui„ zend Koeijen maar 80 kannen melk geeven in [één etmaal, ge„ lyk in het eerfte deel der Verhandelingen van het Bataafsch „ Genootfchap, volgens opgaaf van de Boe/gaal Sept. 1780 ge- ,, meld («) Hifl. des Jnim. quadr. T. I. Edit. dl Paris in ivmt. p. 203. 't zelve vindt men in de Befcbouwingen van ie Werken der Natuur t:en vervolg op j, Ray Gods Wysb. in zyn Werken, Antft. 1768. p.25die uit een Engelsch Werk van J. Wesley genomen zyn. Pliniüs Nat. Bïft. i f. c. 45, en L li. c. S7> maakt hiervan geen de minfte melding. A 5  lo GEERT REINDERS Melkkoeïjen wordt genaamd. Het Iaat zich niet wel bepaakn, hoe veel melk een beste Koe kan geeven, aan- 7, meld wordt, komt my, fchoon ik die Verhandeling zelve » niet geleezen hebbe, zeer waarfchynelyk voor een misdag te a, zyn. indien men van ieder Duizend, negen honderd wegnee« me dan zal elke Koe nog al vry wat minder geeven dan op „ Madagascar; namelyk door elkander liechts T* of ruim -» van o, een kan. Ongetwyffeld geeft de natuur iaar meer ter zoogine „ der Kalveren; veelligt worden ze ook dikwerf als die van Bar„baryen terflond droog , wanneer de Kalveren genoegzaam „ buiten de melk beftaan kunnen. In Vrankryk, c„ waarfthynM lyk op meer andere plaatzen, waar de Koeijen niet melkryker » zyn, laat men het Kalf op het minfle twee, en zomtyds wel „ dne of v.er maanden by de Moederkoe zuigen, wordende na „ de vyf of zes eerfte dagen echter maar twee of driemaal daags „ er bygebragt, om dezelve niet uitteputten, zynde de tnelk der „ twee eerfte maanden, volgens de .Bitton, niet goed tot het „ gebrmk. (b) Welk een verbaazend verfchil met betgeene in „ ons hieromtrent zo veel ryker gezegend Vaderland, ten deezen „ opz.gte plaats heeft. Men fnydt de Bul of Stier in Vrankryk „ akhy ,8 maanden, of twee jaar bereikt heeft, om te moediger „ m het trekken van den ploeg te zyn; terwyl men hier, dit ge„ bruik 'er met van maakende, hen reeds fnydt zodra ze twee » of drie vleten oud zyn, opdat het osfenvleesch malfther en „ fmaakelyker zy. Buïfon acht het gevaarlyker, wanneer zy „ jonger, dan men in Vrankryk doed, gefneeden. worden; hier # houdt men het minder gmarlyk. Of het onderfcheid van . ■ „ het £» Zoo zegt ook ViRoaius naar Vondels «maling, L'aat de Koel, die ft„s eerst kaifde en dreegb. Niet ne,ken, aU van oiids /ïniydïg en ,t vnegb , Maar al Uerc «iers vry M Kalf Un best, geeven.  VERHANDELING. IJS aangezien de Koeijen van verfchillende landaarc hierin zeer veel van eikanderen onderfcheiden zyn. Daarenboven raaakc een goede of ftegte weide, minder of betere gronden, goed of üegt water, het weder, de manier, op welke ieder by zonder vee- hou- „ het vee, of van de Iuchtftreek, dit verfchil veroorzaakt, dan „ of de kundige Graaf zich door een gemeen vooroordeel der „ Franfche boeren, op de gewoonte aldaar gevestigd, heeft laaten „ verrasten, zullen heel-en ontleedkundige Natuurkenners mis„ fchien het best kunnen beflisfen. In ltahen is genoegzaam al „ het Rundvee grys of wit; de roode kleur is de gemeenite en „ meest gezochte in Vtankryk. Men vind 'er echter van alle „ kleuren, en daaronder niet weinig bruine, zo kastanjeverwige „ als andere. Men meent daar, dat de witte Koeijen de meeste, „ en de zwarte de beste melk geeven, doch dat de witte, ge„ appelde, en gryze osfen het minst deugen voor den arbeid. „ Korte,dikke, zwarte hoornen worden 'er zeer bemind, dewyl „ de os 'er, even als in het pabuungê Munfterland en Braband, aan den ploeg gewyd is, dien het (hoe veel gefchikter de ., borst 'er ook toe zyn moge) echter wegens de gemakkelykec „ beftieringe, 'doorgaans met de hoornen trekt, welke dus fterk behooren te wezen. De fmaak omtrent het fchoone j, hangt toch veelal af van de betrekkelyke denkbeelden van nut„ tigheid; dit nut is zomtyds in de natuur gegrond, cn alge„ meen, d ss zyn nlom zuivere, welgefpeende, en veclbeloovende uiers, een waare fchoonheid by de Koe, doch het nuttige „ hangt ook niet zelden af van een toevallig gebruik, hetgeen „ in verfchillende plaatzen onderfcheiden is. De evenredigheid „ echter en de zichtbaare kenteekenen van een welgevoede, y bloeijende gezondheid , van kracht, vaardigheid, moedigheid, „ vroolykheid, en handelbaare zachtheid, maaken alom het na„ tuurlyk fchoon in ieder dier,'* „Het  ** GEERT REINDERS houder gewoon is des winters zyn vee te voeden, als mede het iTordig of zindelyk oppasfen, in dee' zen een zeer merkelyk onderfcheid, In Holland geeven de beste Koeijen, in de beste ftreeken, naar behooren behandeld wordende, de eerfte dne maan■r.;.'?1*^ nebben, omtrent de zeventig Delftfche Koppen, in Friesland agt en-twintig Mingelen, en in Groningerland, mede op de beste wys behandeld zynde, twintig Kroezen melk in u uuren^ Maar in deeze allernuttigfte Hoedanigheden verfehdlen onze Koeijen, al zynze van dezeifde foort, zo veel van eikanderen, dat 'er zommige zyn, die onder dezelfde omftandigheden van voed. zei en van weide, en in denzelfden ouderdom een derden deel minder melk geeven dan andere,'met welke zy anderzins in zwaarte niet alleen gelvk ftaan, maar die zy hierin zomwylen overtreffen Men heeft opgemerkt, dat die Koeijen, welke in het mekgeeveü veel boven het meerendeel van haar foort uitmunten, gemeenlyk als zy oud worden van een zwakker geftel zyn, dan zulke die minder* melk geeven, Dat „ Het laatfte echter, om dat het voor den arbeidenden os veel maangmg van vuur vertoont, wordt in een goede Teelfeoe f , ' VfftIL,üs a%eke«d, daar hy in het derde Boek zyner Landgedigten zegt: Ejnftuurc en. norsfe %cei is Wf/ van Allerbeste, Of die on-willigh 'tjuk\ vil draegen, en , vol vier Zomvyl met hoornen floot, gelyk\ eert norsf, Stier.'  VERHANDELING. Dat ook de Koeijen, evengelyk veel melk gee* vende, alleen daarom niet, even nuttig voor den gebruiker zyn, maar dat de melk van de eene Koe merkelyk vetter is,en meer boter geeft, dan van de andere, is reeds voor large opgemerkt. De kentekenen, waaraan men de meer of mindere deugd der melk kan onderfcheiden, zullen in het vervolg by het beantwoorden der Vraage worden opgegeeven. Ten tweeden, behoort tot de goede hoedanigheden der Koeijen, datze ligtelyk bevrugt of met Kalf worden. Immers hierdoor geeven ons de Koeijen een geduurzaam en beftendig voordeel. De Natuur verichaft na het kalven van een Koe, een ruimer overvloed van melk. Ook is het Kalf een dier vaö wezenlyke waarde. Ten derden, datze gemakkelyk en goed zyn te melken, hetgeen plaats heeft, wanneer zymooije gladde fpeenen hebben, omtrent n\ duim lang, en 4I duim in den omtrek, niet te fpits toeloopende, of tappig, en dus onder flegts een weinig kleinder dan boven, het flot van 't fpeen ruim genoeg om de melk behoorlyk door te laaten, het uier nier. te veel neerhangende, maar tamelyk digt aan het lyf geplaatst, wanneer zy doorgaans de melk fchielyk tot in de fpeenen laaten toevloeijen. Ten vierden. Veele zyn van meening fik hebbe hierin echter voor my zeiven geene ondervinding) dat 'er zommige Koeijen zyn, welker Kalveren, genoegzaam alle, van de Pestziekte opkomen, al waren die Kalveren, twee of meer Jaaren oud, vóór dat zy de Veepest krygen. Dit zo zynde, zoude men deeze ook zekerlyk onder die gecne, welke eene  f4 GEERT REINDERS eene byzondere nuttige hoedanigheid bezitten, moeten tellen. Men ziet dat dit Viertal van nuttige hoedanigheden zich tot de Koe alleenlyk bepaalt. De volgende zyn meer algemeen, hebbende omtrent het Hoornvee van beide geflachten gelykelyk plaats. Ik ftel dan onder de nuttige hoedanigheden, van het Rundvee. Ten vyfdcn. Dat ze zwaar van gewigt zyn, Hier m vind men ook een zeer aanmerkelyk onderfcheid, na de onderfcheidene foorten van het Vee, de betere en flegtere gronden, en de verfchillende wyze van behandeling, op welke het Vee wordt gevoed Iederweet dat ook zelfs op zommige plaatzen in ons Gemeenebest zeer ligt Vee wordt gevonden, voornamelyk op de He,de en Zandgronden, daar men gantfche Kudden bejaard Vee aantreft, waar van de zwaarfte op het beste land vet geweid, naauwlyk, 400 ponden kunnen groeijen. Op Jaccatra zullenze waarfchynlyk nog veel ligter zyn. In Holland er» in tnesland, groeijen de beste Koeijen op het beste land, één Zomer vet geweid wordende, omtrent de duizend ponden, en in enkele gevallen wel eens daar boven. Te» zesden, het weelig groeijen. De ondervinding leert ons, niet alleen, dat zommige Runderbeesten met eenerley voedzel, of in dezelfde Weide:, veel beter groeijen en fchielyker vet worden, dan andere, maar ook dat het jonge vee, uit zommige poenen voortgeteeld, veel beter en zwaarder groeit, dan dat uit andere, fchoon de Moederkoei- jen  VERHA ND E L 1 N G. T? jen zelve mee elkander gelyk ftaan, in zwaarte, en ia veele andere goede hoedanigheden. Ten zevenden, datze van de Veepest zyn gebeterd. Die is tegenwoordig een'der allernuttigfte hoedanigheden van ons Rundvee, en dus een vastigheid voor den besten Zui! van onzen Landbouw; niet alleen om dat de Runderen hier door voor een volgende befmetting van dien zelfden aart beveiligt zyn, maar ook oin dat zodanige Koeijen eene gunstige voorgefchiktheid tot die zelfde ziekte in haare Kalveren voortplanten; immers dat de Kalveren, gebooren van gebeterde Koeijen, eeni-« gen tyd, en zommige zelfs verfcheiden weeken na haar geboorte, onder de fterkfte aanleidende oorzaaken , niet vatbaar voor de Veepest zyn, en dat zy , by, of niet lange na haar vatbaarwording, die gemeen* lyk invalt, als zy ;zes weeken oud zyn tot twintig weeken toe, eene byzondere gunstige gefteldheid tot die ziekte hebben, in zo verre, datze (althans door Inenting) dezelve bekomende, genoegzaam alle) daarvan herftellen, is eene waarheid, door de ondervinding reeds genoeg bewezen. Ten agtften. Schoonheid is eene wezenlyk nuttige hoedanigheid in het Hoornvee, niet alleen om dat het zien van fchoonheid ons een byzonder vergenoegen baart; maar hier geeft zy daarenboven, gewisfe voordeelen aan den eigenaar, dewyl in gevalle van verkoop, althans aan een kenner van het vee, een fchoon dier voor merkelyk hooger prys verkogt kan worden, dan een lelyk, hoewel in andere opzigten van gelyke deugd en zwaarte.. Ten  «I GEERT REINDERS Ten negenden, met betrekking tot de osfen in 't *byzonder, zal ik, omdat de Vraag door de Maat~ fchappy ter bevordering van den Landbouw in ons Vaderland, is voorgefteld, my met de verfchillende hoedanigheden, van den arbeidenden osfe, in zoverre dezelve alleen haare betrekking tot zvne meer of mindere gefchiktheid tot den arbeid btoben, niet behoeven op te houden, maar alleen zeggen, dat de meest nuttige hoedanigheden van ónze osfen hierin beftaan, datze en fchoon, en vroeg of jong gefneeden zyn, en weelig groeijen, en de goede hoedanigheden van den Stier beftaan hierin, dat hy fchoon en vrugtbaar is, en uit zodanig ras is voortgeteeld. Ten tienden. Onze Kalveren, van gebeterde Koet* jen gebooren , bezitten de uitmuntende nuttige hoedanigheid, te vooren N°. 7 reeds aangevoerd, -waarvan misfehien de meeste welvaart van het grootfte deel van onzen kostelyken Landbouw in vervolg van tyd zal afhangen. „ Het Hoornvee it verfchaft ons niet alleen melk, kaas, boter* vleesch, fmeer, leder, hair, hoorn, been en „ lym, maar ook teffens allerlei verkwikkende „ groentens, en het immer gezegend koorn, voor „ zoverre hunne mest noodzaakelyk is tot de vrugt,, baarheid van het land. Het grootfte gedeelte van ons vereenigd Gemeenebest daarenboven is „ aangelegd tot Veehoederye, en pronkt met mil„ lioenen beesten, welke, het zy men hunne ge- ftalte befchouwt, of de grootheid hunner ufje„ ren, nergens eene weergaade hebben, Deeze „ onwaardeerbaare fchat is onder onze Medebur. 3> gercri  VERHANDELING. 17 „ geren van alierlei ftaat en rang verdeeld. Dui„ zenden deraelven hebben geen anderen rykdom of kostwinning. Deeze allen moeten derhalven tot de uiterfte armoede gebragt en ongelukkig wor„ den, wanneer deeze jammerhjke veepest blyft „ woeden, en het meeste van oes vee doet fnee„ ven." (f) Hoe zeer zyn wy dan niet verpiige Gods goedheid te erkennen, (daar men reeds door den ongelukkigen uitkomst van honderde met oordeel in het werk gefielde proeven, byna den moed verloor^n hadt,) dat die gunftige voorgefchiktheid tot de veepest in onze jonge Kalveren gevonden is, welke aan den kwynenden Landbouw eene heiN zaame Artzeny, en aan het benaauwde hart van meenig zugtend Landman eenen vryen ademtogt verfchaft. Ik ga over tot De nadeellge hoedanigheden van het Hoornvee, Ten eerften, is het eene zeer fchadelyke hoedanigheid, met betrekking tot de Koeijen, wanneer die eene kleine maate magere, dat is weinig boter inhoudende, of bittere melk geeven. In het laatfte geval kan men van zulke melk, niet alleen geen boter karnen, maar dikwils bederft zy ook de melk van andere Koeijen, om dat doorgaans, de melk van meer dan ééne Koe in denzelfden emmer wordt' gemolken. Ten tweeden, als dezelve onvrugtbaar zyn, dat is, (t) Campers Lesfen ovrr de Veepest, bl. 1 en 2. ///. Deel, B  18 GEERT1 REINDERS Js, wanneerze of niet willen met kalf worden , of by aanhoudenheid de kalveren ontydig afzeta-n of verleggen. Ten derden, als zy met één of meer uijers of quaniercn, minder dan met de andere, of wel'met die geheel geene, of kwaade melk geeven, of als ze een gebrekkelyke fluiting hebben in de fpeenen waardoor de melk geduurig uitloopt. Ten vierden, als zy ongemakkelyk zyn te melken • wanneerze alte diep neerhangende uijers hebben' te drkke of te korte fpeenen, die men niet vat', ten kan; leelyke wratten aan de fpeenen, vooral als die geduurende het melken geftadig bloedep; al, zy deun of taai te melken zyn, dat is, wanneer net flot van de fpeen of de fpeenen te naauw is, om de melk naar behooren door te laaten; in welk geval ze ook veeltyds boos of kwaad in de behandeling zyn. Ten Vjfden% alsze lyfbieders zyi]j dat .s ^ geduurende het draagen van het kalf, een gedeelte der Lyfmoeder aanhoudend naar buiten persfen. len zesden, wanneer één of de beide banden derzelver gezonken zyn, wordende, in het laatfle geval, bandeloos genaamd. Deeze zyn voor het meerendeei onvrugtbaar. Ook is het een zeer afzigtelyk gebrek, wanneerze hol of ingevallen zyn onder den ftaart, Dit gebrek hebbenze boven de kling, tus. fchen de banden aan het einde van den aarsdarm. Deeze fchynt geheel ingekrompen te zyn. Deeze zes nadeelige hoedanigheden zyn betrekkelyk tot de Koe in 't byzonder, maar de volgende tot het Hoornvee in het algemeen, en zyn Ten  VERHANDELING. 19 Ten zevenden , gebrek aarrzwaarte. Immers verre het grootfte gedeelte van ons Rundvee, dat niec aan de veepest fterft, wordt eenmaal gemest of vet geweid s en dan tot ons gebruik, of juist, of naar gisfmg, by 't gewigt verkogt, en dus hangt dan de meer of mindere waarde, al het overige gelyk gefteld zynde , alleen van de meer of mindere zwaarte af. Ten agtflen, gebrek aan fchoonheid is een wezentlyk nadeelige hoedanigheid in het Hoornvee, om reden reeds te vooren aangeweezen. Ten negenden, de ongebeterden zullen, zolang de veepest blyft aanhouden, van merkelyk minder waarde zyn dan de gebeterden, omdat men geduurig in gevaar is dezelven te verliezen. Duizend maaien heeft dit de ongelukkige landman moeten ondervinden. Hoe dikwyls is het al gebeurd, dat hy byna aan het tydftip genaderd zynde, om voor de aanmerkelyke kosten, befteed tot de opvoeding van het vee, eene ryks belooning te ontvangen, in zyne hoop wierdt te leur gefteld, en dat hy in het tegendeel, zyn fchoon en kostbaar vee, door de alvernielende veepest weggerukt, zonder eenig voordeel daarvan genooten te hebben, naar den kuil moest fleepen. Daarom geeft ook iemand die het bekomen kan, fomwylen voor een jong en fchoon gebeterd beest, dat men denkt langen tyd te kunnen aanhouden, tweemaal zo veel geld, als voor gelykfoortige die ongebeterd zyn. Dus zyn ook kalveren, van ongebeterde Koeijen gebo. ren, tot den aanfok van van zeer weinig waarde, B 2 en  so GEERT REINDERS en dus genoegzaam alleen voor den vroegen fW bank gefchikt. „ Zo hert dan de ondervinding, dat by het Hoorn. „ vee zekere hoedanigheden gevonden worden, die „ niet algemeen zyn, maar by fommige beesten alleen » ofm een hooger en trap plaats hebben, en die, zowel „ tn den ftaat van gezondheid, als by voorvallende „ ziektens, nuttig af nadeelig zyn.'" TWEEDE AFDEELING. Volgens ons gemaakt bellek, zullen wy dan nu verder tot de beantwoording van de Vraag zelve die op deeze vooronderftelling gegrond is, moeten overgaan, en aantoonen: Vooreerst, welke van diergelyke hoedanigheden zich voortplanten, en op de kalveren overgaan? Ten tweeden, welke in het tegendeel aan enkele beesten eigen zyn, en zich bepaalen ? Ten derden, aan welke tekenen men de beftendige en zich voortplantende kan erkennen? en dan eindelyk, Ten vierden, op wat wyze men uit deeze kennis het meeste voordeel kan trekken? I. Wat het eerfte gedeelte der Vraage betreft, na- xnelyk  VERHANDELING. 21 raelyk welke van diergelyke niet algemeene, maar aan byzondere beesten eigene hoedanigheden, zich voortplanten en op de kalveren overgaan, daartoe brenge ik, vooreerst, de mindere of meerdere fchoon • heid van geftalte, waaronder de plaatfing en het fatzoen van het uijer mede behoort, als ook meesttyds de kleur van het hair, en met betrekking tot deeze kleur, en de geftalte, komt zowel de Bul als de Koe in aanmerking. De tweede overërvende hoedanigheid is de hoeveelheid , en de eigenfchap der melk, zoverre die in den aart en gefteidheid van het beest gegrond is. Eene langduurige ondervinding heeft my doorgaans toch geleerd, dat deeze hoedanigheden mede onder de voortplantende, of dezulke, die tot de kalveren overgaan, gefteld moeten worden. Ten opzicht van dezelven gaat dus ook gewoonlyk hen bekende fpreekwoord door, zo de Aioeder zo het Kind; een fpreekwoord hetgeen zelfs, wegens de -elykheid van opvoeding en andere omftandigheden, beftendiger by het Vee dan by de Meofchen zich bewaarheid vindt. Deeze regel gaat echter niet zo zeker door, ofze is aan uitzonderingen onderhevig Meer dan eens ondervinden wy, dat f'ommige Koeijen, niet alleen terwylze jong zyn, maar ook in het beste van haar ouderdom, fchoon dan wel gevoed wordende, op verre na, niet zo veel melk en boter geeven, als de Moederkoe in denzelfden ouderdom. En fomwylen is die geval omgekeerd, zo namelyk, dat men een jonge Koe van beste deugd, heeft aangefokr. van eene flegte Moeder. Doch deeze fchynbaare verandering van aart hangt B 3 meest-  22 GEERT REINDERS meestryds van toevallige omftandigheden af, en na myn gedachten dikwyls van eene meerdere of mindere gunftige gefteldheid tot de üijering, wanneerze voor de eerfte en tweede maal kalven Dit gebeurt veeltyds als zy of niet volmaakt gezond zyn, of eenigen tyd voor, en geduurende de üijering geen goed of genoegzaam voedzel krygen, hetwelk veroorzaakt, dat de natuur, weinig of geen meer voedzel dan tot voeding van de vrugt nodig is, voortbrengende, geene genoegzaame pooging kan doen, om de melkvaten naar behooren uittezetten: waarop volgt dat de vaten en gevolglyk het geheele uijer, te klein blyvende, om veel melk te kunnen bevatten, en deeze pooging, na de eerfte en tweede üijering, eene groote tegenfland, door de meerdervastigheid, welke nu de inwendige deelen van het uijer verkreegen hebben, ontmoetende, en dus te zwak zynde, om dit gebrek te overwinnen, de natuur een gedeelte van haare vruchten ons onthoudt, en die tot voeding van het dier zelve fchynt te gebruiken. Die zelfde oorzaaken hebben, zo menigmaal onze Koeijen afkalven, eenen grooten invloed op het meer of minder melkgeeven, zo dat eene Koe, welgevoed wordende, en een behoorlyken tyd, dat is agt weeken voor het kalven, drooggeftaan hebbende, gezond, en wel afgekalfc zynde, eenen langen tyd na het kalven veel meer eo beter melk zal geeven, dan of het tegendeel heeft plaats gehad. De aart van het voedzel is ook een toevallige oorzaak van goede of flegte melk. Daarom is de melk en boter op Zand, Veen en Hey, niet zo goed als op Kleigronden. De brakke  VERHANDELING. 23 ke gronden en het brakke water veroorzaaken dus dat de melk ook doorgaans meer of min brak ftnaakt. Ook gaat deeze regel niet altyd door in de voortplanting van gelyk hair. Blaauw-gryze of ligtblaauw-bonte Koeijen brengen dikwyls witte kalveren voort. Een zwarte of zwartbonte Koe brengt ook wel eens een rood of roodbont Kalf. En deeze fpeeling heeft ook by andere kleuren plaats; maar dit gebeurende, namelyk dat het hair niet onmiddelyk naaart, zo zal het kalf toch doorgaans naar een van zyne Grootmoeders in hair gelyken. Ten derden, 'er wordt byna geene hoedanigheid onder het Hoornvee gevonden, welke beftendiger naaart als het fatzoen, de zwaarte en zelfs de kleur der hoornen. Alleen maaken de geheel witte hoornen eene uitzondering. Deeze zyn alleen eigen aan zulke Beesten, welke op die plaatzen, daar de hoornen uitwasfen, geheel wit haair hebben, en aangezien het dikwils gebeurt, dat een kalf, fchoon anderzins zeer wel gelykende na de Koe of Bul, uit welken het is voortgeteeld, egter merkelyk meer of minder zwart kan hebben aan den kop, zo zullen, indien deeze zwarte vlakken op die plaatzen vallen, daar de hoornen uitgroeijen, deeze ook altoos ten minlten zwarte punten hebben. Daarom is het niet raadzaam de geheel witte hoornen onder de voortplantende hoedanigheden te rekenen, als alleen van witte Koeijen witte kalveren voortbrengende. Ten vierden, de meer of mindere zwaarte is door. gaans eene zich voortplantende hoedanigheid, vooronderfteld zynde, dat het Vee op dien bodem , waarB 4  24 GEERT REINDERS van de ouden natuurlyke inboorlingen zyn, op ge. lyke manier werde opgevoed. Ten vy/den,het weelig groeijen is in den aart van zommig Vee eene voortplantende hoedanigheid Ten zesden, de gunftige voorgefchiktheid tot de veepest, wordt door gebeterde Koeijen in haare kalveren althans met betrekking tot derzelver eerftcn leeftyd, voortgeplant. Daarentegen brengen ongebeterde Koeijen genoegzaam altyd haare kalveren, zonder een kenbaar gunftige voorgefchiktheid tot die ziekte, voort. Ten zevenden , indien men vast kan gaan, op het voorgeeven , dat 'er eeoige zeer weinige Koeijen gevonden worden, welker kalveren, zonder dat men op de vroege jeugd behoeft te zien, genoegzaam alle van de pestziekte opkomen, dan moet deeze zeldzaame hoedanigheid, waarvan ik als de vierde der goede hoedanigheden, in de eerfte Afdeelin* gedoken hebbe, hiertoe mede.gebragt worden. II. Om nu verder op het tweede lid der' voorgefteide Vraage te antwoorden, zo'breng ik tot de hoedanigheden, die niet voortgeplant worden, en alleen aan byzondere Beesten eigen zyn. Vooreerst, dat het Hoornvee van de Veepest is gebeterd. Schoon de Koeijen wel eene gunftige voorgefchiktheid tot dezelve ziekte in [haare kalveren vcortplanten , zo blyfe evenwel de gebeterdheid, op haarzelve aangemerkt, eene hoedanigheid, welke niet wordt voortgeplant, maar zich be-  VERHANDELING. 25 bepaalt alleen tot die Beesten, welke van de pestziekte gebetert zyn. Tn tweeden, onze kalveren van gebeterde Koeijen bezitten eene byzondere gunftige voorgefchJktheid tot de Veepest, welke niet, ten zy ze z'Iven ook vooraf van die ziekte zyn gebeterd, in haare kalveren wordt voortgeplant. Ten derden, het is eene hoedanigheid aan enkele. Koeijen eigen, datze niet willen met kalf-worden, de kalveren geduurig verleggen. . Ten vierden, datze met een of meer Quartieren van het Uijer, minder als met de andere, of geheel geene of kwaade melk geeven, of leelyke bloedenda wratten om de fpeenen hebben. Of datze deun of taai te melken zyn. Ten vyfden, wanneer haar een of beide banden zyn gezonken, of datze hol of ingevallen zyn onder den Haart. Ten zesden, Lyfbieders. Hoewel dit gebrek in enkele gevallen misfehien overêrft, zo ontftaat het evenwel , meesten tyd, uit de. voorbaarigheid van hun, die de Koeijen in het afkalven behandelen, namelyk dan, wanneer men het kalf eerder van de ?Koe wil hebben, dan de Natuur door den gewoonen arbeid, de krop der Lyfaioeder en de verdere zagte en rekhaare deelen, tot de fluiting behoorende, zo verre heeft verwyd, om hst kalf met eene ligte trekking door te laaten. Veele hebben de gewoonte, zodra de voeten van het Kalf maar eenigzins naar buiten zich vertoonen, een touw om dezelve vast te maaken , en dan aanftonds drie of vier merfchen met geweld daaraan te laaten trekB 5 ken;  26 GEERT REINDERS ken ; welke fchielykheid my altoos ysfelyk is voorgekomen. Ik wil niet ontkennen, dat het in enkele gevallen kan gebeuren, dat men meer als gemeene kragt gebruiken moet, om het kalf te bekomen, maar het gebeurd zeer zelden. Ik heb in meer dan twintig jaaren flegts drie zulke gevallen gehad daar geweld volftrekt noodig fcheen, nietJ tegenfïaande 'er in dien tyd omtrent vierhonderd Koeijen by my gekalft hebben. Als het Kalf maar natuurlyk ligt in de geboorte, zo verlost de Koe meest altyd met eene ligte hulp. Ieder eenbegrype zeer ligtelyk, als men aan een touw, 't welk aan de beenen van het Kalf is vastgemaakt, twee,drie ja zomtyds vier of vyf man hun best laat trekken, dat door dit geweld ligt eene onnatuurlyke rekking in de fpieren en banden van de lyfmoeder, of diedeelen, welke de lyfmoeder na de kalving moeten binnen houden, kan veroorzaakt worden, en die de natuur, door geweld verkracht zynde, niet in ftaat is wederom in haare behoorlyke order te herftellen. Waaruit volgt, dat de Koe, wederom bevrucht zynde, tegen het kalven, wanneer de Natuur altoos langzamerhand de deelen, tot de ontfluiting behoorende, begint te verruimen, dezelve nu te fchieIyk verwydt, en een gedeelte der lyfmoeder naar buiten uitzakt En die gebrek wordt, natuurlyk, wanneer de Koeijen ouder worden, van tyd tot-tyd nog erger. Waarom men oude Koeijen vindt, welke geduurig, al zynze niet met Kalf, de lyfmoeder uitpersfen. Ten zevenden, wanneer de Natuur in eenig byzonder geval zich zelfs als 't ware op een ongemeen  VERHANDELING. 27 meen uitftekende wyze overtreft, of anderzins verre van haaren gewoonen regel afwykt, kan men zulk een voortbrengzel, eenigermaate onnatuurlyk, en zo het in een gebrek beftaat, wandrochtelyk noemen. Dit erft geenzins over. By voorbeeld, de ongemeene zwaarte is fomtyds by enkele Beesten verbaazend groot. Verfcheiden Vleeschhallen in Holland en elders zyn verfierd met Schilderyen, welke hiervan getuigen. Onder anderen hangt in de Vleeschhal te Rotterdam het gefchildert Afbeeldzel van een blaauw-bont Kalf, waaronder dit vers : Ik ben te Vuilendam gemest, in Dordrecht! ftreeken , Door Jacob Teunisfe, den tyd van veertig weeken. Agt honderd tachtig pond, min vier, heeft Jan de Haas, My vuil gewogen, in de Stadswaagh aan de Maas. ''k Ben door de Stad geleid, als op een Zege wagen, Door Gerrit Sikkel, en Jacobus Schey gejlagen. '{ Was in de tweede Maand, van ,t twee en zestigst Jaar, Der agt tiende Eeuw, ik ben toen in de evenaar, Ses honderd negen Pond,Jchoon met myn Vet gewogen En ftaa hier na myn dood gefchildert voor elks oogen. Ten agtjien, Onder deeze foort behooren ook die Koebeesten, welke van haar vroege jeugd af aan onvrugtbaar zyn, namelyk de Kweenen. Het fchynt vreemd, en evenwel wordt het door de ondervinding bevestigd, dat als een Koe ter eener dragt twee Kalveren , een Bul en een Koekalf, voortbrengt, het Koekalf doorgaans in vervolg van tyd bevonden wordt een Kween te zyn. Dit heeft geen plaats als het beide Koekalveren zyn. III.  28 GEERT RE1NDERS ,, Aan welke tekenen men de beftendige en zich „ voortplantende hoedanigheden kan erkennend Wy hebben tot de beftendige en zich voortplantende hoedanigheden gebragt, Vooreer», de meer of mindere Schoonheid van geftalte, de plaatfing en het fatzoen van het Uijer, en de kleur van het hair. De Schoonheid van ons Rundvee beftaat voornamelyk hierin, dat het dier, ^an agteren , by langs de zyden aangezien, van boven Eaar beneden recht is, tot byna aan de hakken toe: dat het op niet al te hooge, maar op rechte en wel gefpierde beenen ftaat, verfiert met zwaare fterke knieën , breede waaien, en groote voeten : dat zyn ftaart iang en fyn is, voorzien met eenen grooten witten pluim, dat het over zyn geheele iyf digt van leden ,8 met maatig vleesch, elfen digt en zwaar, cf meer byzonder, datze plat zyn van ftaartbeen fyn van heupen, rond en lang van ribben, breed en diep van borst, en weigezonken van Ivf, hebbende eenen breeden. regten en van wederzyde wel aangevulden ffterkgefpierden rug, met een korten dikken hak. Een eenigzins ingebogenen of brakken kop ftaat mooi, vooral wanneer die met fchoone, dat is luchtig gebogene fyne witte hoornen, en Kerke regtafftaande ooren pronkt. Een groot en wat langwerpig vierkant Uijer, met mooije gladde rechtDeerftaande fpeenen, die zich vertoonen als waren *v var, onderen in ieder Quartier ingeftooken, wit van kleur, door de Natuur wat verre naar agteren ge-  VERHANDELING. 29 geplaatst, verfierd nog daarenboven by uitneeinenheid eene fchoone Koe. Onder de kleuren , welke ons Rundvee heeft, zyn de fchoonfte, de zwartblaarde, de blaauw-bonte, en de gevlakte wirbontc, waarvan ik aan de zwartbiaarde, mits datze vier witte beenen, een halven witten Haart, en een wit Uijer hebben, de voorkeur geeve. In het tegendeel beftaat gebrek aan Schoonheid, in ons Rundvee, alsze zyn grof van leden, hoog of fcherp van heupen, breed over het kruis, fmal van onderen , naauw of krom in de hakken,ligt van knieen, fmal van waaien, hoog of laag vau rug, hoog van ftaartbeen, grof en kort van ftaart en zonder pluim, plat of fchol van ribben , ligt van borst, laag by *t fchoft, opgefchort of dun van l\f, te kort van ribben, zwaare neerhangende, of anders leelyk gekromde hoornen, hangende ooren, lange halzen , kromme of ramskoppen, tappige Uijers, dat is, als de fpeenen alle vier digt aan malkanderen ftaan, dikke Ipeenen. Hierby komen nog de by ons afzigtelyke kleuren, onder welke de geheel vaale, de donker of brandroode en de uicru^gen eene eerfte plaats verdienen. De tweede voortplantende hoedanigheid is de hoeveelheid, en de eigenfehap der melk, zo verre die in den aart en gefteidheid van het Beest gegrond is. De kentekenen van een in haar aart deugdzaame of veel melk geevende Koe, zyn de groote der Meikaders, loopende van den navel tot de Uijers, die gemeenlyk by de beste melkgeeffters veel grooter zyn dan by andere Koeijen, welke minder geeven: alsmede groote Uijers, derzei ver zagtheid, en fyn- heid  30 GEERT REINDERS heid van vel, en datze niet zeer vieeschachtig zyn. Eindelyk zal eene Koe die weigezonken is van lyf, ook gemeenlyk eene goede melkgeeffter zyn. Of de .melk weinig of veel boter heeft, is ligtélyk te ontdekken. Niet alleen onderfcheidt men dezelve op het gezicht, zich, vet zynde, geeler,doch magerer zynde witter, of zelfs eenigzins blaauwagtig vertoonende. Maar de melk van ieder Koe byzonder ,in testen of melkmouden opgeflagen zynde, -zo ziet men, na eenige uuren, duidelyk, dat de eene merkelyk meerder room geeft dan de andere, en de ondervinding leert, dat daarna ook een meerder of mindere maate boter, in de melk voorhanden is. Wy hebben ten derden, in het byzonder van de Hoornen gezegd, dat 'er byna geene hoedanigheid onder het Rundvee gevonden wordt, welke beftendiger naaart dan deeze, uitgezondert de geheel witte. Derzelver kentekenen vallen van zelfs in het oog. Ook heb ik met een woord reeds aangemerkt, dat witte en withoofde Koeijen, wiehoofde kalveren voortbrengende, deeze kalveren doorgaans witte hoornen krygen. Ten vierden, wat de kentekenen der zwaarte betreft , ieder een begrypt,dat men hierin ook naar de onderfcheiden foorten van het Vee moet oordeelen. Ook dat de betere of ilegtere gronden en de ver! fchillende wyze van behandeling geduurende het opwasfen van het vee 'er zeer veel aan toebrengt, om zwaare Koeijen uit een zwaar ras aantefokken! Kenners van Vee bepaalen door gewoonte op het gezicht de zwaarte, dikwyls zeer naauwkeurig. De  VERHANDELING. 3i De groote van een Beest meet men met een maatftok, van de platte grond waarop zy (taan, tot aan het bovenfte der heupen. En hunne lengte meet men, vademende van hét midden van onder de borst, over het voordyen been en de rugge tot op de tegenoverftaande heup. Doch dit laatfte laat zich van iemand, zulks niet veel gewoon zynde, naauwkeuriger met een maatband meeten. De hoogte van een goede Hollandfche, Friefche of Groningerlandfche Koe is 4rê en de lengte Sit voet RYn" landfche maat. Deeze niet fmal, maar breed, en diep naar evenredigheid , en Hollandsch vet zynde, weegen aan vet en vleesch zevenhonderd pond, of daaromtrent. Ten vyfden, zo verre ik weet, is 'er geen kenbaar teken aan de Moederkoe, waaruit men kan befluiten, of de daaruit voortgeteelde wel of kwalyk zullen groeijen. Het is alleen de ondervinding, met betrekking tot haar ras, waaruit men deeze hoedanigheid leert kennen. Ten zesden, men vindt geen zigtbaar teken aan ons Vee, waaruit men met eenige zekerheid kan zien, of zy van de veepest gebeterd zyn of niet. Dit wordt mede alleen door de ondervinding geleerd, en die verkrygt men 't zekerst, wanneer men haar by ziek Vee in de ftalling, of anders by dezelve in een beflooten plaatze laat brengen, of dat men haar mee goede fmet ftof inent: wanneer zy dan in een van beide gevallen, na verloop van veertien dagen, volmaakt gezond bevonden worden, zo mag men met genoegzaame zekerheid befluiten, datze van de veepest zyn gebeterd. Gemeenlyk is de ziekte op den  32 GEERT REINDERS den zesden dag na de inenting, reeds duidelyk te zien. Ook wordt ons otgebeterd Vee, aan de na. tuurlyke befmetting op bovengemelde wyze blootgefteld zynde, doorgaans op den zesden of zevenden dag natuurlyk ziek. Door inenting ontdektmen ook aan jonge kalveren, of zy van gebeterde Koeijen gebooren zyn of niet: en by gevolg ontdekt men san die kalveren ook, als men weet van welkeKoei. jen zy gebooren zyn, of de Moederkoe gebeterd of ongebeterd is. 't Is waar, het kan gebeuren, dat een kalf, van eene gebeterde Koe gebooren, al is het nog maar zes weeken oud, aan de inenting komt te derven, en dat daarentegen een kalf van een ongebeterde Koe, zo ligt ziek kan worden dat het niet is te bemerken. Doch die gevallen zyn zo zeldzaam, en integendeel het onderfcheid der ziekte tuslchen Kalveren van gebeterde en van ongebeterde Koeijen doorgaans zo duidelyk, dat ik iemand, dee. ze proef betrekkelyk tot de Koeijen, twee jaaren agterêen op Kalveren van zes weeken oud, met denzelfden uitftag, genomen hebbende, wel' durf raaden, daaruit zonder fchroom te mogen befluiten. Wat eindeiyk die Koeijen betreft, welker nakomelingen altoos'van de pestziekte zouden opkomen, daaraan is mede geen zigtbaar kenteken. Alleen eene langduurige ondervinding is in ftaat, om ons daarvan te overtuigen. Thans zoude ik tot het laatfte lid der Vraage kunnen overgaan, doch aangezien 'er, boven deeze voortplantende, ook nog eenige niet overetende hoedauigheden by ons Rundvee gevonden worden, wel-  VERHANDELING. 33 welke of altyd , of althans zomwylen, uit toevallige oorzaaken ontftaan , maar die echter van zodanigen aart zyn, datze het Vee of voor eenigen tyd, of ook wel geduurende hun leven byblyven En daar ons, om dezelve ten allen tyde te kennen , zeer veel ter bevordering van ons meeste voordeel aangelegen is, zal ik, om zo veel te beter aan het groote oogmerk der Vraage, in het laatfte gedeelte van myn Antwoord, te kunnen voldoen, ook de kentekenen der niet overë'rvende hoedanigheden hier laaten volgen. Vooreerst: Wat de onvruchtbaare aangaat, deeze zyn zomtyds te kennen aan de gevallene banden, wanneer die namelyk zo verre zyn weggevallen, dat men haar, volgens de gewoonte van fpreeken, bandeloos kan noemen. Onder de önvrugtbaare behooren ook de Kwee* nen. Deeze zyn gemeenlyk kenbaar aan haare hoor« nen, welke, gelyk by de osfen plaats heeft, weeligèr groeijen dan by Vaarzen, waarom zy ook by haar volkomene wasdom , genoegzaam altoos, merkelyk grooter hoornen hebben dan de Koeijen. Ten anderen, aan de kleine fyne fpeentjes, welke zy gemeenlyk hebben. Ten derden, aan het uiterlyke teeldeel, de kling, hetwelk altyd minder geil, en meer ingekrompen dan by Vaarzen, zich vertoont, en dikwils aan den uitloop, of het onderfte gedeelte van dezelve, is voorzien met een grooter puisje of kwastje bair, dan men by de Vaarzen ziet. Eindelyk is ook het korreltje of de kittelaar, van binnen in het onderfte gedeelte van de kling, ///. Deel. C door*  3* G£ERT REI ND E RS doorgaans merkelyk grooter dan by vrugtbaareKoe. Ten tweeden: Indien de Koeijen met één of meer Quzmeren minder of geheel geen me;k geeven is dK van zelfblykbaar in dien tyd als zy gemolken worden, maar niet zo kenbaar als zy droo-, of in deu,Jering ftaan. temeerjdewyI alsdan ; hetzelve allerminst aan net Uijer is te zien Doch het laat zich voelen, omdat het kwaade 0,artier doorgaans veel verharder klieren heeft, in het tegendeel de goede Quanierer., fchoon by de eene Koe vleeziger als by de andere, egter altoos een. Paarig en zagt in de behandeling zyn: en als dit kenteken geen plaats heeft, gelyk'er eenige zulke dnefpeenden gevonden worden,dan hebbenze toch doorgaans een ftrengetje of peesje in het fpeen, dat, uit het Uijer naar beneden in de lengte van het fpeen fchietende, zich zeer duidelyk laat yoeIen. En in 't gemeen,als men, terwylze droog ftaan uit één of meer fpeenen, geen vogt, dat by be. vruchte jonge Vaarzen altoos taai en lymig is, kan trekken, zo mag men wel gerustelyk befluiten, dat zulke fpeenen, by het kalven niet gangbaar zullen worden. Tenderden.- Lyfbieders kan men niet wel,voor dat zy zwaar met kalf beginnen te worden, van andere onderfcheiden,omdat 'er maar enkele gevonden worden welke dit gebrek hebben, alsze niet met kalr zyn. Zy persfen, voornamelyk als zy zitten een gedeelte der Lyfmoeder geduurig naar buiten \ en dan ontdekt zich dit gebrek van zelve, maar a;s men  VERHANDELING. 35 men een Beest beziet, om het te koopen, zo ftaat het, of't wordt opgejaagt, en een looze Verkooper is gemeenlyk daar al mede in de voorbaat, om het dier ftaande te houden, of op te ïaagdn zo het zit, omdat wanneer het ftaat, althans zo het geen al te erge Lyf bieder is , aanftonds de lyfmoeder wederom naar binnen zakt- Men kan haar evenwel doorgaans kennen, aan de meer of min gevallene banden, en aan den kling, welke door de lyfmoeder geduurig wordende uitgezet als eenigzins ontftooken zyndeen opgezwollen zich vertoont Ook blyft zy dikwils, na dat de lyfmoeder reeds wederom naar binnen is, een wein.g open ftaan Dit gebrek kan men ook, al hebbenze reeds een geruimen tyd geftaan, aan de vuiligheid, die veeltyds (tinkende en bloedig of etteragtig is, en welke de lyfmoeder aan den ftaart nalaat, en door de beweging van den ftaart aan de ftuitbeenen wordt gewreeven, doorgaans duidelyk genoeg ontdekken. ., . Ten vierden. Of van een Koe één of Ibeide banden zyn gezonken, of datze meer of min holgattig zyn, is ligtelyk in het land, of op de markt te zien, maat op een donkere ftalling wordt meemg door'onaehtzaamheid hiermede bedrogen,en daarom betrouwt een voorzigtig Koopman, om dit gebrek op eene donkere ftalling gewaar te worden, zich voornamelyk op het gevoel. Ten-vyfden.-^, Wat de osfen betreft, of dezelve jong gefneeden zyn, dan ofzë toen reeds één of twee jaaren zyn oud geweest, kan men gemeenlyk aan de kop en hoornen vry duidelyk ontdekken. Ca Ia  36 GEERT REINDERS In faetlaatfte geval zyn doorgaans de hoornen veel korter als by reine osfen , en de kop vercoondzich wreed en bullig. Ook is de roede van een Bulosfe veel zwaarer als van een os, die kalf gefneeden is. Doch in het onderzoek der roede, kan een onkun. dige zich ook wel eens bedriegen. Men vindt reine Osfen, waarby de roede, wanneer dezelve wat veel behandeld wordt, zich opzet, en voor een korten tyd zich zo zwaar voordoet, dat men dezelve niet gemakkelyk van de roede van een Bulos kan onderfcheiden, doch na eenigpn tyd voeler605 ^ ^ ^ °Dderfcbeid zeer ^lyk Of een mager Beest wel of kwaalyk groeijen zal, beoordeelt men doorgaans, uit de meer of mindere loshe,d of ruimte van de huid, zo dat als dezelve ruim en los in de behandeling is, men gemeenlyk denkt dat zulk een dier wel groeijen zal. £ tegendeel een dier, dat rein vet is, is fteeviV en vast in de behandeling. g Of de Koeijen goed of liegt te melken zyn ; ofze leelyke wratten om de fpeenen , of geborften fpee. nen hebben, deeze en diergelyke gebreken zyn uit de bloote ondervinding kennelyk, waarom wy overgaan tot het vierde of laatfte deel van ons Ant- IV. Op wat wyze men uit deeze kennis het meeste voor. deel kan trekken. Wy weeten dat de Koeijen veel verfchillen van el-  VERHANDELING. 37 eikanderen, in zwaarte, fchoonheid, en in melkrykheid of deugd.— Wy vinden zomtyds Koeijen, die onder dezelfde omftandigheden van weide en van voedzel, in één jaar één derdendeel meer melk en zuivel geeven dan andere, welke óp gelyke tyd zyn afgekalfd, en in zwaarte niet alleen met de eerfte gelyk ftaan, maar dezelve hierin zomwylen overtreffen. En aangezien de kosten van haar onderhoud, althans voor zoverre men kan befpeuren, niet merkelyk verfchillen,zo is het van zeiven klaar, dat het voor den landman, of in 'e gemeen voor den gebruiker, een uitgeftrekt voordeel is, de beste Koeijen te bezitten. En daarom moeten wy, alhoewel 'er ook in den prys, als menze koopen zal, zomwylen een merkelyk onderfcheid wordt gemaakt , de beste zien te verkrygen; want in deeze geit wel byzonder het gemeene fpreekwoord, dat de beste Waar bestkoop is voor zyn geld. Dat eene betere of flegtere manier van voeding, en het zindelyk oppasfen eenen grooten invloed hebben op óns Vee, wordt geduurig door de ondervinding bewaarheid; en daarom, Jzo wy van dezelve het meeste voordeel willen trekken, moeten wy haar ook op de beste wyze behandelen, en wel met betrekking tot het winter voeder Behalven het zogenaamde toevoer aan het Vee, dat verfchillende is naar de legginge der Boerderyen in ons Gemeenebest, beftaande in lyn- en raapkoeken, brood, draf of borftel, fpoeling karnmelk, gekookte Paardeboonen, haver en boonemeel, raapen, peen, aardappelen enz. zo moet de Veehouder vooral zorg dragen, dat zya Vee wordt gevoed met vroeg en C 3 goed  38 GEERT REINDERS goed gewonnen hooi en zuiver water. Bedorven of vuil Hinkend water is ten uiterften nadeelig voor ons Vee. Wanneer men werkelyk de veepest op de Rallen heeft, zo moet vooral het Vee gezond hooi, een zuivere lucht en goed water hebben. Ik geloof met den Heer van Treslong , dat door dit meer in acht te heemen, en door het inflaan van veel koud water in het zieke Vee, vooral als het gefchied in het begin der ziekte, veel meer van de pestziekte zouden opkomen, als nu doorgaans in de natuurlyke ziekte gefchied. 'sZomers moet men vooral niet meer Vee hebben, dan men goed kan weiden; want als de Koeijen in den zomer eenmaal door fchaarsheid van weiden, zeer verminderd zyn in melk, zo komen ze dien geheelen zomer niet volkomen weder • om op de melk Kundige Vetweiders en Bouwlieden zyn het ook hierin eens, dat het beter is, een Os of Koe te min, dan een te veel te weiden. Het gebrek in deezen heeft wel allermeest onder de fterke Inenters plaats Deeze, uit hoofde van de gelukkige ondervinding, dat zy genoegzaam al hunne kalveren door Inenting tegen de veepest kunnen beveiligen, kunnen naauwlyks befl uiten om een enkel kalf van eene gebeterde koe, van welke hoedanigheden deeze anderzins ook zyn moge, weg te doen of te niesten; maar integendeel, zy koopen nog geduurig zodanige kalveren aan, waaruit volgt, dat zy dan niet alleen veeltyds ook kalveren aanhouden van flegte koeijen , maar daarenboven door het alte groot getal van Vee dikwils niet in ftaat zyn omze behoorlyk te kunnen voeden : zodat by de fterkfte beoefenaars der Inenting, dieswegens by uitnee- men-  VERHANDELING. 39 menheid Inêoters genaamd, in 't gemeen een al te groote overvloed van Vee het kwaad der Inênting zelve is. Inde aanlokking 'van het Vee, is zeer veel aan den Stier of Bul gelegen ; want van een en denzelven Bul komen doorgaans alle kalveren in de geheele boerderye voort, en daarom diende deeze wel alle^ die goede hoedanigheden te bezitten, welke wy in het algemeen als nuttige van het Rundvee hebben opgegeven. Een Stier moet mooije fyne witte hoornen, en voor het grootfte gedeelte van onderen aan het lyf, vooral naar agteren, en aan den kop, veel wit hair hebben, anders kan het ligtelyk gebeuren dat kalveren, van denzelven voortgeteeld, zwarte hoornen, of zwarte uijers krygen. Aan vaal-, bonte Bullen is deeze hoedanigheid wel noodzakelykst, om dat vaale kalveren, welke geen wit hebben aan den ftaart, zelfs by haar volkomen wasdom, geen lange hairen of pluim aan denzelven krygen. Daarentegen, als een kalf veel wit heeft onder het lyf, zo krygt het altoos eene witte pluim, die doorgaans weelig groeit. In het Land van Overmaas houdt men nog veele Bullen aan met wicte ruggen , deeze kleur ftaat in myn oog zeer leelyk, het is eveneens of zy een kwaadaartig fchurft'uf zweerende rug gehad hebben. Ik heb eens te Heenvtiet op de markt zestien wiegerugde Bullen op eenen dag te koop zien ftaan. Zulke kalveren zoude ik alle mesten, al warenze van de beste koeijen. Het is in 'e gemeen een groot gebrek in onze boerderyen, dat 'er nog zo veel boeren zyn, die zich weinig bekommeren om een C 4 ' beste  4'J GEERT RE1NDERS beste Bul te hebben, daar ons zo veel aan gelegeri is, dat een uitmuntende beste fchoone Bul, voor iemand die hem tot de voortteeling noodig heeft, byna niet te duur gekogt kati worden. Daarentegen moeten wy ons pp de beste wyze pntdoen van onze flegte koeijen. Driefpeende 'zyn voor het meerendeel niet zo goed als andere, die vierkant met de uijers zyn Doch men vind'er onder, die zo goed geeven, dat men haar daarom, vooral als het anderzins beste zyn van foort, niet behoeft te laaten afgaan. Maar die uit haar aart weinig, of magere, of kwaade melk geeven ; die niet willen met kalf worden, of die de kalveren geduurig verleggen; lyfbieoers, althans als dit gebrek erg is, dewyl zy daardoor mager worden, om datze 's winters inwendig verkouwen, en 's zomers door de hitte gevaar loopen van ontftekinge in de lyfmoeder, deeze alle zyn hoe eer hoe beter vet geweid. Bandelooze moeten op Ral worden gemest, om datze, meest altoos tochtig zynde, niec alleen zelfs niet groeijen, maar ook andere door het geduurig ryden in den groei beletten. Bul-oslen pasfen ook geen Vetweider, om dat de meeste geduurig wijlen ryden op het ander vee> en ook geen weide willen houden. Ook is het vleesch van Bul osfen doorgaans veel grover en min fmaakelyk da" van reine osfen, en daarom ook zo veel niec waardig. Om zwaar Vee te bekomen, laaten zommige de Vaarzen overloopen, dat is, dat zy ze niet laaten toekomen of fpeelen, maar den Bul 'er afhouden |pt dat dezelve den ouderdom van ruim twee jaaren heb-  VERHANDELING, 41 hebben bereikt. Deeze worden doorgaans merkelyk zwaarder dan die met £ jaar of daaromtrent reeds fpeelen, maar doorgaans wordenze dan ook grof van leden , vooral meest altyd hoog van ftaartbeen. Het is beter haar het eerfte jaar, als het jonge Vaarfen zyn, te melken, en dan een jaar te laaten overloopen, wanneerze te gelyk zwaar worden , en veel fvner blyven. In het aankoopen van zwaar Vee, komt zeer veel in aanmerking, de zwaarte en voedzaamheid der gronden, waarop het Vee is opgevoed, en waarop het in 't vervolg gevoed moet worden; want doorgaans zal men bevinden, dat als het Vee word verplaatst van betere op flegtere gronden, hetzelve op verre na zo wel niet groeit, en ook zo veel melk niet geeft, dan of het tegendeel had plaats gehad. Onze zwaarfte kleigronden, vooral wanneer het oude gronden zyn, zyn best gefchikt voor 't zwaarfte Vee Met betrekking tot het meerder melkgeeven, wanneer de koeijen van mindere op betere gronden worden overgebragt, komt hier egter in aanmerking , dat de Holfteinfche en Burjadinger Koeijen, welke daar ter plaats voor haar overbrenging haar Holland gekalft hebben, hierin eene uitzondering fchynen te maaken; want niettegenftaande zy haar merkelyk verbeteren in voedzel en weide, zp geeven zy het eerfte ja3r na haar overbrenging in Holland doorgaans weinig melk. De redenen daarvan zyn, naar myn gedagten , deeze. De boeren zyn gewoon het Vee des winters zeer fober te onderhouden, zo datze haar groei en melkrykheid alleen van de goede weide des zomers moeten hebben. C 5 Dit  42 GEERT REIN.DERS Dit fober onderhoud des winters, veroorzaakt, dat de koeijen 's voorjaars meest met flappe uijers kalven Hierby komt de afgelegenheid dier landen, zo dat het Vee dikwils zo lang te fcheep moet zyn, tot datze geheel van de melk of byna droog geraaken, waaruit gemeenlyk volgt, dat zy, daarop komende in het voedzaame Hollandsen gras, beginnen te groeijen in plaats van melk te geeven. De Friefche en Groningerlandfche koeijen, vooral de laatfte, zyn volgens eene langduunge ondervinding* voor de Hollandfche boerderyen wel allerbest eefchikt. B Diegeene, welke Ianderyen heeft, waarop 't vee de ziekte krygt, welke roode meeze, de wee- of wierweide word genoemd, moet zich in het byzonder wagten, dat hy geen Vee, dat van plaatzen komt, alwaar de ziekte niet gevonden word, op zulke landen brengt, dewyl dezelve daar bezwaarlyk zullen kunnen leeven. Daar integendeel het Vee aan zulke weiden gewoon, op die landen, als het geen al te drooge zomers zyn, weinig hinder van fchynt te hebben. Het Vee dat aan geen Heermoes is gewoon, vermagerd mede in de weide of op ftalling daar het dit kwaadaartig onkruid moet gebruiken. Het fpreekt van zelf, als men goede koeijen heeft, welker kalveren altoos van de pestziekte opkomen, al zyn de kalveren één of twee jaaren oud, dat men zulke koeijen in tyden, waarin de veepest heerscht, niet moet laaten afgaan, maar dat a! hec Vee, uit dezelve gebooren wordende, moet worden opgevoed, Oa-  VERHANDELING. 43 Onder de kundigheden , welke wy tot nu toe van de verfchillende hoedanigheden van ons Rundvee verkreegen hebben, is 'er misfchien geene, waaruit wy zo lang de veepest aanhoudt, meer voordeel kunnen trekken, dan uit die kennis, datwe weeten dac onze kalveren, gebooren van gebeterde koeijen, zodanige gunftige gelteldheid tegen Ue veepest hebben, datze die ziekte krygende terwylze nog jong zyn, althans als zy dezelve door inenting bekomen, daarvan byna alle heritellen, en ook beveiligt zyn voor eene volgende befmetting van dienzelfden aart. (*) Men fchynt egter tot nog toe het niet eens te zyn, wanneer die kalveren den gefchikten ouderdom voor de inênting bekomen hebben. Eenige verkiezen den ouderdom van vyfcien tot twintig weeken. Zommige wagten zelfs langer, en andere entten in van agt tot agt weeken, of ook zo dikwils als zy maar verfche fmetftof kunnen bekomen. De reden, waarom zommige verkiezen de kalveren niet eerder inteêntten , voor dat zy volkomen zeker zyn van haare vatbaarheid voor de veepest, zyn deeze.—Vooreerst om dat de herhaalde inêntingen dikwils veel moeite geeven, zo in het bekomen van fmetftof, als in het afzonderen der kalveren, (*) Zie Waarneemingen en Proeven door Geert Reinders gedrukt te Groningen, by Lubbertus Huizing, in 1776. Bericht van denzelven, "wegens de Inlnting der Kalveren, voor den Jaar:. 1776,- en Bericht Van de Inenting der taalveren, uitgegeeven door de Maatfchappy ter bevordering van den Landbouw , te tsfmjlcrdam, iu 1780.  44 GEERT REINDERS veren ; en om dat zy, in dien meer gevorderden ouderdom der kalveren, genoegzaam aan alle zekere tekenen van veepest kunnen befpeuren, daar diegeenen, welke van agt tot agt weeken inêntten, doorgaans het eerfte begin der vatbaarheid van ieder kalf, by de een of andere inénting treffen, waarom die kalveren dan meestal zo ligt ziek worden, dat een oplettend waarneemer dezelve naauwlyks bemerken kan. Als men aan deeze laatere inénting de voorkeur geeft, dan zoude ik den ouderdom van tusfchen vyftien en twintig weeken verkiezen, en die, waaraan men geene zekere tekenen van ziekte befpeurdt hadde, nog eens inêntten, wanneer zy tusfchen vyf en twintig en dertig weeken oud waren. Diegeenen, welke volgens de nu reeds algemeen bekende manier (*) hunne kalveren van agt tot agt weeken inêntten, verliezen egter merkelyk minder kalveren, om dat dezelve doorgaans by de eerfte vatbaarwording ziek worden, en daarom minder in de ziekte lyden. Schoon nu de ziekte by deeze manier van inêntten doorgaans zo ligt valt, dat menze naauwlyks bemerken kan, zo bekomt men egter door de laater inêntingen een vast bewys, dat deeze ligt ziek geweest zynde kalveren van de veepest zyn gebeterd. Het gaat vast, zynde my uit meer dan vyftig proeven daaromtrent genomen, altoos, zonder eenige uitzondering (*) Bericht van de Inénting der Kalveren, uitgegeeven door d« tLJmJlcrdamJche Adaatfckappye, bladz. II en vervolgens.  VERHANDELING. 45 ring, gebleeken, dat alle onze kalveren vatbaar voor de befmetting zyn geworden, als zy dertig weeken oud zyn, zelfs ook die, welke niet in de buitenlugt zyn geweest. Aangezien nu mede door eene menigte van proeven is gebleeken, dat ongebeterde beesten met goede imetftof ingeënt, zekerlyk daardoor ziek worden, ja zelfs gewisfcr ziek -worden, dan of zy onder natuurlyk ziek vee worden gcbragt, zo moet volgen, dat onze kalveren dertig weeken oud zynde, met goede fmetftof wordende ingeënt, en egter gezond blyvende van de veepest zyn gebeterd En is iemant by deeze laatfte inénting nog niet volkomen gerust, wat zwaarigheid is 'er omze noch eens inteêntten ? Zyn het koekalverendie men zelfs aanhoudt, zo kan men, als het Koejen zyn geworden, de kalveren daaruit voortgeteelt wederom inêntten, zynde het onderfcheid der ziekte, tusfchen kalveren van gebeterde en van ongebeterde koeijen, doorgaans zo zigtbaar, dat men ook daaruit met genoegzaame zekerheid kan befluiten, of de Moederkoe gebeterd is of niet. Zommige zyn van meening, dat door iets meer of minder fmetftof in de wondjes te brengen, of ook inteêntten met fmetftof genomen van een dier dat eene ligte ziekte heefc, ook daarna de ziekte ligter of zwaarder in het ingeêntte dier zoude vallen. Het is waar dat zommige uitkomften zulks fchynen te bevestigen,- maar aanhoudende proeven hebben my niets anders doen zien, dan dat de befmettende ftoffe, of ook de manier der inénting, geen onderfcheid veroorzaakt in de ziekte, maar dat  46 GEERT REINDERS dat het alleen van de dispofitie van het ingeênte dier afhangt, dat het ligt of zwaar ziek word De buitenlucht heefc geen zo grooten invloed op kalveren van gebeterde koeijen, als wy voor deezen in het algemeen geloofden. Het kan zyn, datze in de buitenlucht eerder voor de befmetting vatbaar worden, maar dit heeft by eene gewoone behandeling weinig invloed op de inénting. Mee betrekking tot het vervoeren is 'er dan ook geen meer zwarigheid met kalveren van gebeterde dan van ongebeterde koeijen. In het gemeen is groote koude en fterke wind by het vervoeren van jonge kalveren fchaadelyk voor haare gezondheid. De grootfte zwaarigheid, welke tegen de inenting word ingebragt, en ook de eenigfte, die van gewigt kan gereekénd worden, is, dat men door de inénting de veepest aanhoud, en daardoor zyn eigen ongebeterd Vee, en ook dat van anderen , in gevaar brengt om befrriet te worden, gelyk meer dan eens dadelyk is gebeurd. Dit is waar, en dierhalven eene zwarigheid van aanbelang, alhoewel zulke gevallen ook zomtyds uit vooroordeelen tegen de inénting worden verhaalt, zonder ooit gebeurt te zyn. Maar zoude dit gevaar verminderen, ah men de inenting geheel naliet? De meeste inénters gebruiken toch eene betaraelyke voorzigtigheid om voortekomen, dat zy met de inénting der kalveren de veep st niet verfpreiden. Zy zyn duidelyker overtuigt 'van de befmettelykheid dér veeziekte dan veele anderen. Zy weeten ook, indienze door de inenting, die  VERHANDELING. 47 die eene vrye daad is, de befmetting tot haare buuren overbrengen, dat zy dan groootelyks en met reden zullen befchuldigd worden. Dit doet henna, tuurlyker wyze voorzigtiger handelen met haare zieke kalveren, dan andere, welke de natuurlyke ziekte onder hun Vee hebben. Althans elk redelyk inênter zondert zyne ingeênte kalveren zorgvuldig af van het ongebeterd Vee, en zo men in het land het niet zo kan fchikken, dat zy ten minften honderd treden op de naaste tezamenkomst van ander ongebeterd Vee moeten afblyven, dan vordert de voorzigtigheid ,. dat men haar twaalf of veertien dagen, na ieder inénting, in huis houde, en indienze dan gezond zyn, zo is 'er geen gevaar voor befmetting meer te vreezen. Men geefc ook , geduurende den tyd, in welke de ziekte word verwagt, naauwkcurig acht op de ingeênte kalveren, en indien 'er één of meer eenigzins zieker worden dan naar gewoonte, zo houd men die zo verre mogelyk is af, van ander ongebeterd Vee Daarenboven word het gevaar nog merkelyk verminderd, doordien de meeste van die kalveren zo ligt ziek worden, dat een kundig en oplettend waarneemer het naauwlyks kan zien. Van vyftien fterft doorgaans maar één. De lugt word derhalven niet vervuld met een befmettenden flank, gelyk by de natuurlyke ziekte dikwils gebeurt, en waardoor de befmetting misfchien wel allermeest word verfpreid. Als men den aart en de gewoone behandeling der natuurlyke veeziekte nagaat, zo leert de ondervinding, dat de meeste Veehouders om het derde of vierde jaar de veepest krygen. Het eeifle Beest by  48 GEERT REINDERS by ieder byzonder Veehouder-, dat de veepest krygt; word den meesten tyd niet eerder aan die ziekte ziek gekeurd, dan nadat het reeds drie of vier dagen is ziek geweest, en dan heeft hetzelve in de meeste gevallen, niet alleen die Beesten, welke by hem in de weide gingen , maar ook zomwylen die 'er naast aan liepen reeds befmet Hier komt by, dat weinige menfehen zo redelyk zyn, datze hun ziek vee enkel uit voorzorg voor haare huurlieden, zullen brengen op een plaatze, alwaar de ziekte, om andere te befmetten, minder gevaarlyk is. Althans verre de meeste toonen met haare daaden, dat zy denken tot zulk eene groote voprzigtigheid niet te zyn verpligt, maar dat hun buurman, indien hy gevaar voor befmetting vreest, verpligt is zyn eigen vee te bergen. En dit gefchied den meesten tyd te laat, of ook wel geheel niet, en daarom blyftook zelden in een buurt de veepest by één boer alleen. Van het ziek geworden vee derven doorgaans twee derde deelen, en van de overige worden veele nog zwaar ziek. Hier door word de lugt vervult met een befmettenden flank, welke door zommige flordige boeren nog wordt aangezet, wanneer zy de afgevilde Beesten onbegraven , en de huiden van 'c geflorven Vee zo lange laaten liggen, datze flinken. Deeze huiden, gelyk ook het vleesch en vet, wordt dikwils zonder eenige voorzorg vervoerd, by, iangs, of ook wel door eene weide met ongebeterd Vee, en veeltyds gebragt naar plaatzen daar geen veepest is. Soortgelyke onvoorzigtigheden geiieuren 'er meer, gelyk een ieder, welke onder den boerenftand verkeert, weet, dat by de veepest dagelyks plaats heb-  VERHANDELING. M 1 hebben Ook kunnen de omftandigheden van tyd en plaats, by de natuurlyke ziekte,zodanig zyn, dac het byna onmogelyk is, te beletten, dat de befrnettina door vervoering van het Vee niet wordt ver., fpreid. Dit gebeurde in 1780 in onze Provintie, wanneer op een buitendyks aanwas, alwaar alle jaaren eene groote menigte vee, uit veele, plaatzen binnenlands, in de weide wordt belteed, de Veepest inviel. Aangezien dit nu in den Herfst gebeurde, zo was een ieder, uit hoofde van het verloopen faifoen, en de hooge vloeden, waardoor djt land. onder water liep, volftrekt genoodzaakt zyn Vee by huis te haaien, en hierdoor wierdt de Veepest op veele plaatfen ontftoken. Wanneer men nu het een en ander overweegt, en hierby in aanmerking neemt, dat tegenwoordig in ons Gemeenebest meer dan de helft van ons Rundvee is gebeterd , zo is het vooreerst zeker,dat. het gebeuren kan , dat door de Inénting de Veepest wordt ontftoken, en als men geheel niet inêntte,. dat 'er dan ook geen gevaar, om door Inénting de ziekte te verfpreiden , konde zyn. Maar het is ook zeker, datj'er, buiten de Inénting, natuurlyke oorzaaken ter ontfteeking van de Veepest overblyven. Daarenboven worden door het nalaaten der Inénting de aanleidende oorzaaken tot het verfpreiden der befmetting vermenigv uldigd; wan t naar maate *er meer voor de veepest vatbaar zynde voorwerpen, dat is. meer ongebeterd Vee voorhanden is, kan ook de ziekte algemeener worden, en hoe meer algemeen de zkkte wordt, hoe meer alle de oorzaaken, welke iö de natuur ter voortplanting der Veepest worden UI. Deel. D ge-  5o GEERT REIN DER S gevonden, in werking komen, waardoor dan ook de verdere verfpreiding te noodzaakelyker moet voortgaan. Daar integendeel, het gevaar moet af. neemcn, raarmaate de Inénting algemeener wordt, omdat hierdoor het getal der ongebeterde, en dus ook de aanleidende oorzaaken tot de voortplanting der Veepest, zeer aanmerkelyk verminderen. Men zegt, de Veepest konde mogelyk eens geheel ophouden, en dit kan niet gebeuren zolang men inênt, Diegeenen, welke de meeste kennis van den aart dier ziekte hebben, zyn van gedagten, „ dat de veepest „ eene altoosduurende ziekte zal blyven, dan eens „ toeneemende, dan weder bedaarende, even als „ hedendaags de kinderziekte doet." 6*) En hiermede komt de ondervinding tot hedêh toe overeen. Aangezien het dierhalven waarfchyftlyk is, dat die ziekte nog in langen tyd niet geheel zal ophouden, zoeisehteene betaamelyke voorzigtigheid, dat wy het zekere voor het oozekere kiezen, en onze kalveren inênten, op datwe door een gering verhei de grootere /lagen, welken ons anders fomwylen door de natuurlyke ziekte veroorzaakt worden, voorkomen, en dus onze eigen bezittingen, en mislchien ook die van onzen buurman beveiligen. WanC zo het mogelyk is, dat de Veepest kan ophouden, dan is het waarfchynlyk, datze van langzamerhand zal afneemen, naarmaate dat de Inénting algemeener wordt. Ten zy men een middel in Europa invoerde, <*) CAMPiRS Les fin «Vfr de Peepest, Voorreien, gedrukt 1769.  VERHANDELING. ji de, dat het gemeen nog veel verfchrikkelyker voorkomt dan de inénting, namelyk het dooden van al het zieke en befmette vee. Wat nu nog de ondervinding aangaat. In den omtrek van een half uur gaans rondom myne woonplaats, zyn wel twintig boeren en ook verfcheide burgers, die nu federt eenige jaaren hunne kalveren inêntten By één van deeze huurlieden ontftont voor eenige jaaren de Veepest, door de ziekte van een kalf van een ongebeterde koe, hetwelk hy in huis hadde ingeënt, terwyl zyn ander ongebeterd vee nog op de ftalling ftond. Een ander boer liet.j enkel uit vooroordeel tegen de inénting, en tegen alle waarfchouwingen aan, twee ongebeterde beesten loepen in zyn buurmans land onder een hoop ingeente kalveren. Het eene van de beesten wierdt ziek en herftelde; het ander wierdt uit voorzorg gc= flaasen, nóg gezond zynde. Een derde kreeg voor drie" jaar de veepest in het land onder eenige koejen, veroorzaakt door eenige ingeênte kalverenjj welke hy in een hutte befchut hadde, alwaar het ongebeterd Vee zo na konde bykomen, datze met de fnuit die hut bereikten. Evenwel bleef het in alle drie gevallen by hun eigen Vee, en buiten deeze, is alhier door de Inenting, by myn weeten, nooit geen ander Vee befmet geworden. Wy woonen hier door het graaven van een nieuw Canaal, negen huislieden , afgezonderd van onze andere buuren. Wy houden in die negen boerderyen, doorgaans om» trenc 250 ftuks Rundvee, en onder die negen is één, welke nog nooit heeft ingeënt, en deeze onze buurman heeft federt agt jaaren, dat zyne agt D z buur-  5* GEERT REINDERS huurlieden hunne kalveren hebben ingeënt, onder zyn Vee geen Veepest gehad. Waarlyk het gevaar is zeer gering, indien 'er maar eene behoorlyke Voorzichtigheid by in acht genomen wordt. De poogingen, welke de Maatfchappy ter bevordering van dtn Landbouw in deeze gewigtige zaak heeft aangewend , heeft ook veele verftandige in en buiten ons Vaderland reeds de oogen geopend. Althans in twee van onze Provinciën, Friesland en Stad en Lande, worden, naar de waarfchynlykfte gisfing jaarlyks meer dan vierduizend kalveren ingeënt. Ook beginnen eenige in Holland, en ook Jommige in de andere Provinciën hunne kalveren, met een allergelukkigst gevolg, inteêntten. Misfchien zoude de Inenting vroeger algemeen worden, wanneer de Ilooge Regeering goedvondt, een blyk aan het gemeen te geeven, dat zy de Inénting der kalveren van gebeterde koeijen goed keurde. Doch ik vreeze reeds al te verre over dit ftuk, hoe gewigtrg het ook zy, te hebben uitgebreid , en meene ook reeds genoegzaam naar vermoogen aangetoond te hebben: ,, Welke hoedanigheden byhet Hoornvee gevon„ den worden , die niet algemeen zyn , maar by ,, zommige beesten alleen , of in een hooger trap plaats hebben, en die zo wel in den ftaat van ge- zondheid, als by voorvallende ziektens nuttig of „ nadeelig zyn Voorts welke van diergelyke hoe„ danigheden zich voortplanten en op de kalveren „ overgaan. Welke in tegendeel aan enkele bees„ ten eigen zyn en zich bepaalen. Aan welke tee„ kenen men de beftendige en zich voortplantende „ kan  VERHANDELING. 53 f, kan erkennen. En op wat wyze men uic deeze kennis het meeste voordeel kan trekken. Ik eindige derhal ven met te wenfchen, dat de Maat. fchappy ter bevordering van den Landbouw geftadig in haarenlofFelykenyver gelukkig moge flaagen, en veele verftandige, en in den Landbouw ervarene Mannen, aangefpoord worden, door diezelfde leevendigeovertuiging van hunne verplichting, welke ook de eerfte aanleiding gaf tot het oprichten deezer Maatfchappy, mede de handen aan het werk mogen flaan , op dat, by aanhoudenheid, door dien vereenigden yver, de nuttige kennis ter bevordering van den Landbouw, van tyd tot tyd niet alleen vermeerderd werde; maar ook een oplettend daadelyk gebruik maaken van de zelve by onze goede land- en ingezetenen meer en meer ingang verkryge, en dus niet weinig, tot hun eigen voordeel, en tot welzyn van het lieve Vaderland toebrenge. Ging toch, met bloei en groei van Vee en Boerenftand, s'Lands Welvaart reeds van ouds op H lieflykst hand aan hand, Dan eisfchen Eer, V« Plicht, cn s'Lands en ei^en voordeel, Dat Protflust, juist vereent, metvlyt, vernuft, en oordeel, 't Vermeerderen van het nut, '/ geen H Vee. ons biedt, bedog', Opdat die Zegenbron Jieeds ryker, vloeïjen moog\_ DS ONDERVINDING IS DE BESTE LEERMEESTERESSE,  BRIEF VAN EEN EER LEDEN DEEZER MAATS CHAPPY, OVER HET BEWIEROOKEN DER KOE-STALLEN. WEL EDELE HEEREN! Het volgende BEHOEDMIDDEL tegen de Befmetting der Veepest heb ik met een gelukkig gevolg te werk gefteld. Ik gebruik jaarlyks vier k vyf Ponden Wierook, tot zeven k agt ftuivers het pond , en deeze voor-' raad is voor een groote kóeftal geduurende een geheelen winter genoeg. Van deezen wierook laat ik tweemaal na de voertyd, doch, wanneer de ziekte in de nabuurfchap is, driemaal daags, na dat de ftal alvoorens digt gefloten is, zo veel op een test of ander inftrument leggen, als nodig is om de ftal "behoorlyk te berooken. Den wierook aan 'jt fmeulen zynde, wordt de test door den ftal op'en neder gedraagen, op dat de rook zich alomme zoude kun-  55 kunnen verfpreiden; wordende na verloop van één half uur de ftal wederom geopend. Hier aan fchryf ik toe, dat myn Vee, geduurende meer dan twintig jaaren, voor de befmetting bevryd gebleeven Ss, hoe zeer de Veeziekte te meermaalen rondsom myn ftal de beklaaglykfte verwoestingen aangericht gehad heeft; zynde, geduurende deezen laatften winter, midden in eene woedende Veepest, drie ftallingen, op dewelke ik één myner melkbeesten befteed had, en alwaar, op myn verzoek, op de bovengemelde wys gewierookt was, insgelyks voor de befmetting bewaard gebleeven. Voor het overige volg ik, zo veel mooglyk, het Voorfchrift van den Heere Bloïs van Treslong, (inde Verhandelingen der Maatfchappy ter Bevordering van den Landbouw te vinden) en worde meer en meer overtuigd, dat het rein houden der ftallen; goed gewonnen hooi; het driemaal daags drenken van zuiver en helder water, ten hoogfte noodzaakelyk zyn, om het Hoornvee voor aanfteekende ziektens te bewaaren. Ik heb de eere my te noemen enz» P 4 BRIEF  BRIEF i j 3 OVER HET GENEEZEN VAN HET SCHURFT der SCHAAPEN v e r r i g t DOOR SWERUS JANSZE, Knegt aan het Haagfche Schouw, Aan wien door de Maatfchappy voor het openbaaren van het Middel, en de wyze van behan* deling, een Zilvere Tabaksdoos, met vyf e» twintig- gouden Ducaaten in dezelve, is vereerd geworden. WEL EDELE HEERENl Ik kan niet nalaaten , de Maatfchappy eenige waarneemingen en proeven, genomen en gedaan aan fchurfde Ichaapen, midsgaders het middel, daartoe gebruikt, door eenen Swerus Jansze, geboor- Ü . : : . u • 'tig  BR, I Ê E. 51 tja uit Groningerland, en tegenswoordig als huis'knecht woonende by Cornelis van Avczaai, Kastelein aan het Haagfche Schouw, mede te deelen. Gemelde Swerus Jamze, geene aanteekenmgen gehouden hebbende, heeft my het volgende verflag daarvan mondeling gedaan. Hy bepaalt het Schurft der fchaapen en den overoang daarvan in Driën, en wel voo.ë-rst ontdekt men het, wanneer zig kleine pukkeltjes, van kleur groen of bhauwagtig, hetgeen ook wel rappig genaamd wordt, gewoonlyk op de voorbouten het eerst opdoen, waaraan de Schaapen zich dikmaals of klaauwen of fchuuren ; ten tweeden, als die pukkeltjes tot een korst overgaan; en ten derden, als onder die korst zich etter begint te vertoonen. ' Sïvertfjamze gelooft wydersvast, dat, wanneer een gezond fchaap zich wryft tegen een paal, waaraan een fchurft fchaap zich kortelings te vooren gewreeven heeft, het gezonde fchaap niet alleen met de ziekte befmet raakt, maar dat zelfs een gezond fchaap, gaande leggen op de plaats, waar korteling te vooren een fchurft fchaap geleegen heeft, mede ziek wordt; ja dat zelf de adem van een fchurfc fchaap de ziekte tot de gezonde kan duen overgaan: behoevende tot nader aandrang van dit zyn gevoelen niet aangemerkt te worden , dat ieder Schaaphoeder ten vollen' verzeekerd en bewust is, dat deeze ziekte aanfieekende of befmettelyk is. Hoe fterk de fchaapen ondertusfehen ook zyn aangetast, is het hem, volgens zyn getuigenis, meer dan eens' gebeurt, dat degeene, die het meeste fchurft waren, het eerde genaa^en, het geen hy D 5 of  f* BRIEF. of aan de innerlyke goede gefteldheid van het fchaat> of wel aan de deugdzaamheid der weide, waarin zv liepen, toefchreef. ' Dus heeft hy eens van 27 fchaapen, die Ongans en tevens zeer fchurft waren, 18 geneezen. De andere zyn geftorven. Indien men 'er egter vroeg by is, en wanneer 'er nog geen roof op zit, maar zich alleen' k'eine pukkeltjes verwonen, verliezen de fchaapen dooi het gebruik van dit middel geen wol. Het middel, en de wyze van 't gebruik van hetzelve, beftaat hierin: Men neeme een half pond kwik, en één en één half pond olie van Lauwerierbefién. Men menge dit te zamen in een nieuwe aarde pot, en wryve het met een fpatel zo fyn mogelyk. Hoe fyn der het ge. wreeven wordt, hoe beter. Hiermede kan men 30 k 32 fchaapen, indien ze hgt fchurft zyn, fmeeren. Erger zynde, neemt men iets meer. 'tMoet egter altoos maar dun overgefmeerd worden, want, zo men het te fterkdeed zouden de fchaapen het niet uithouden. Wyders moet het middel by het fmeeren nu en dan eens geroerd worden. By de wryviug fcheidt men de wol van eikanderen , en wryft op het bloote lyf, en wel vooreerst over de ruggegraad, van de kop tot den ftaart toe. dan agter de voorbouten, zo ver de wol loopt, en voor de agterbouten tot aan den buik toe, en vervolgens langs den buik aan weerskanten in het hangen van de ribben, en ten laatllen onder den hals tot de borst toe. Na  BRIEF. 59 Na verloop van 3 a 4 weeken ziet men de fchaapen eens na, en fmeert diegeenen, die niet volkomen geneezen mogten zyn, nog eens dun op plaatzen, waar hier of daar een puisje mogt gevonden worden. De volgende proeven zullen doen blyken, dat hy de fchaapen meest twee maal gefmeerd heeft, om dat hy de fchaapen de eerfte keer niet te hard wilde aantasten; hebbende het hem nimmer mislukt, dezelve door de tweede fmeering te geneezen, behalven by de bovengenoemde, die Ongans waren, en welke hy 3 a 4 maal gefmeerd heeft. Ka dat de fchaapen agt dagen gefmeerd zyn geweest , kan men 'er gerust gezonde fchaapen by doen, waartoe tot een klaar voorbeeld ftrekt, dat zekere Dirk van der Krogt, woonende onder Voorfchooten, in het jaar 1780, agt dagen na de eerfte fmeerings by zyn fchaapen een gezonden ram heeft gedaan, die dezelve befprongen heeft en gezond gebleeven is. Hoe beter weide aan de fchaapen gegeeven wordt, terwyl ze in de kuur zyn; hoe beter zy groeijen, zo veel te eerder geneezen zy, terwyl de wol dan ook aanftonds begint aan te wasfen. De genoomen Proeven zyn de volgende : In den jaare 17H0. fchaapen. maal. By Pieter Posi onder Wasfenaar, 6 2 Pieter Ru/grok, dito, 6 a Klaas Tol, 'dito, 4 2 Dirk  po BRIEF. Dirk van der. Krop, <*) onder Voorfchooten, 14 fchaapen, in eens zo goed als klaar. Maandag voor Valkenburger Paardenmarkt. n n • . c •/• , ~ fchaapen. maal. By Pieter Keetfen , onder Oestgeest, 24 2 Koos van der Ark, by s'Hage , 32 2 In 't begin van 't jaar 1781. ByDominicus Konynenburg^tox. Noordwyk binnen jg 2 C/aas Verhoef , onder Valkenburg, 8 2 In May. By Kees Binkhorst, onder Wasfenaar, 28 3 Ar ie Konyn, by den Haag, 24 2 Dirk Lans, by den Haag, 17 2 Ark Verhoef, by den Haag, 8 1 ,7«/>/'£ A%, by den Haag, 17 2 Gys Peek, onder Valkenburg, 12 1 Cuos Verhoef, onder Valkenburg, 8 1 I Jofeph van der Lis, Chirurgyn, onder Voorfchooten, i2 j Gys Boog, onder Voorfchooten, 24 2 Maarten var Louwen, onderOestgeest^o 2 Pieter van der Meer, onder Was- fenaar, 9 2 de knegt van de Wed. van Maaren, onder Voorfchooten, i0 a Jan van Tiewes, aan de Piet-gyzen» brug, g 2 NB. C*) Die Dirk. van der Kroft was diegeene, die a°t dagen na de eerfte fmeering een gezonden ram by zyrj fchapen gcbragt. hadt, waarvan hier boven gemeld is. '  BRIEF. 6' fchaapen. maal. Volgens zyne informatie waren 'er reeds twee fchaapherders by geweest, om ze te geneezen, doch zonder eenig fucces. By Dirk van Hacstrecbi, onder Wasfenaar, 27 3 * 4 NB Dit waren de fchaapen , waarvan boven gemeld is, en waarvan 18 genaazen. In den jaare 1782. By Cornelis van Avezaat,*™ hetfiaagfche Schouw, 3 t 345 Dus na aftrek van bovengemelde 9_ , 336 geneezen Uit bovenftaande blykt, dat van de 23 reizen, dat hy gefmeerd heeft, maar 6 maaien door ééns te fmeeren heeft kunnen geneezen,, en dat wyders dit middel een zeer voldoend middel tegens bovengemelde ziekte is, wel waardig om der> aandagt de Maatfchappy op hetzelve te vest.gen: hebbende toerus Jansze de opening hiervan aan my gedaan, met volle vryheid voor de Maatfchappy, om daarmede naar haar Ed. goeddunkende handelen. — Ik kan dus niet nalaaten, dezelve aan de Maatfchappy aantebevelen, om, na bevinding van de waarheid zyner informatie, hem toe te fch.kken zodanig eene belooning, als de Maatfchappy goed en raadzaam oordeelen zal. En daar het my een groot genoegen is een Lid der Maatfchappy te zyn, zoude my tevens niets aangenaamer wezen,daniets te hebben kunnen toebrengen tot nut van die Maatfchappy, aan welke ik alle voorfpoed en zegen in haare onderneeming toewenfche. Ik heb de eer met byzondere confideratie te zyn enz. AN-  ANDER GENEESMIDDEL voor bet SCHURFT der SCHAAPEN, door DIRK GERRITZE vanBEUSEKOM, Huiman te Loenen, en honorair LID deezer Mactfcbappy% aan de maatschappy medegedeeld. Wanneer men in eene kudde fchaapen, by voorbeeld van 50 fluks, eenige ontdekt, die door het fchurft zyn aangetast , moet men voor dezelve de volgende medicamenten laaten gereed maaken. Men neemt voor die jo fluks 5 8> Potasch, 4 S> Aluin, 10 fg Rook.tabak, van de flegtfle foort 5 $ Bruine Siroop, 4 Kop Keuken-Zout. Dit alles moet by elkander zagtjes gekookt worden, ,n één Vierde ton oud agt guldens bier, geduurende den tyd van één half uur, en vervolgens in denzelfde beflooten ketel koud geworden 2ynde, flrekt het tot een fmeerfel, om alle de fchaapen van gemelde kudde, de gezonden zowel als de zieken, over het geheele lyf, uitgezonderd den kop en de pooten, daarmede te beftryken. HA-  03 MANIER VAN BEHANDELING. Men begint gemeenlyk aan den kop van het fchaap, en fcheidt de wol van elkander tot aan het ondereind van den ftaart. Dit gedaan zynde, neemt men een dotfe wol, in dat fmeerfel vogtig gemaakt, en wryft daarmede het fchaap van den kop tot aan het onderfte van den ftaart. Voor de tweede ftreek begint men weder aan den kop, en gaat op de voorfchreeven wyze voort tot agteren toe. Maar men moet omtrent vier duim van de eerfte ftreek afblyven, en daar toe moet men zorg draagen van ieder ftreek zo vet te fmeeren, dat zy van weerszyden tot elkander kunnen toetrekken. Dus geduurig voort werkende, tot dat het fchaap over het geheele lyf gefmeerd is, kan men zeker zyn van de geneezing. Ook verliesr de wol, door deeze behandeling, niets van zyne waarde. Een fchaap, van die ziekte fterk aangetast, en byna uitgeteerd zynde, moet met meer omzigtigheid behandeld worden- Men doet in dat geval best hetzelve , geduurende vier agterëenvolgende dagen, één vierde gedeelte van 't geheele lighaam op eiken dag, naar voorgemelde manier, te befmeeren. Men behoeft in beide gevallen het fmeeren niet te herhaalen, en na twee dagen kunnen deeze geneezen fchaapen gerustelyk onder eene andere gezonde party gebragt worden, zonder de laatfte aan eenig gevaar van befmetting bloot te ftellen. De  04 De Ontdekker van dit geneesmiddel biedt zich aarjj om aan Onkundigen, of wie aan de deugd van dat middel twyfelen mogt, zyne wyze van fmeeren en de gevolgen daarvan te laaten zien, waartoe hy de zodanigen uitnoodigt, wanneer zy fchurfde fchaapen hebben, zich ten zynen huize op Harderslust by Loenen te addresfeeren. DIRK GERRITSZE van BEÜSEKOMV