VERHANDELING OVER DE 1NLANDSCHE PAARDEN.   VERHANDELINGEN UIT GE GE EVEN DOOR DE MAATSCHAPPY TER BEVORDERING van den LANDBOUW, T E AMSTERDA M, ELFDE DEELSi TWEEDE STUK, fa ■& # •& ■g- ■& * •e- * Te AMSTERDAM, By JAN CHRISTIAAN SEPP en ZOON. MDCCXCV,  De goedkeuring deezer Maarichappy, tot het uitgeeven van de navolgende Verhandeling over de Inlandfche Paarden, is te vinden in het Voorbericht, voor het Eerfte Stuk van dit Elfde Deel.  DRUKFEILEN. Elfde Deel, de Stuk. Blad z. Reg. ftaat. lees. 45. 17. atm arm 71. !• Art. Art. 78. r. gealtereerd, gealtereerd) — 5. rfn'e ry/ 149 29. als, ook , a's ook 169. 7. en zy waren ook waren zy 19. nademiddags namiddags 172. bovenaan. II ver h. IIIverh. !73. 1. de koop den koop 6. die lieden zou zoodanig een den zou 7. zy konden hy kon 181. 9. tot jaar tot jaar,   ANTWOORD OP DE VRAAG, DOOR DE MAATSCHAPPT, TER BEFOR-, DERING FAN DEN LANDBOUW, TEAMSTERDAM, In den Jaare 1790 opgegeeven, om vóór den 1 December 1792 beantwoord te wórden:— \ Op welke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Vaarden, in de by, zondere Provinciën van ons Gemeenebest, over het algemeen, tot eene meerderevolko„ menheid kunnen brengen, het zy door vermenging van hetzelve met vreemde Rasfen, „ of wel door eene meerdere oplettendheid, in „ het aanfokken en opvoeden der jonge Paar„ den, als anderzins? — DOOR CORNELIS TERNE, Medicina Do&or, &c- te Leiden. Aan welk Antwoord de Goude Medaille is toegeweezen.   ANTWOORD OP DB VRAAG; - Op welke wyze zoude men het tegenwoordig * „ Ras van Inlandfche Paarden, in de byzondere Provinciën van ons Gemeenebest, over " het algemeen, tot eene meerdere volho^ „ menheid kunnen brengen? enz. VOOR<^pSTELD DOOR DE MAATSCMAPPT, TER BEVORDERING FAN DEN LANDz BOUW, TE AMSTERDAM: INLEIDING. Onder alle viervoetige Dieren, muntende Paarden, in fchoonheid, leerzaamheid, nuttigheid, en noodzaakelykheid, heerlyk en prachtig uit : hunne ongemeene krachten en werkzaame aart maaken dezelven voor den Akkerbouw, den Kryg, en voor andere gebruiken onontbeerlyk, behalven dat zy, wegens de aanmerkelyke geldfommen , die 'et niet zelden voor belteed worden, den Koophandel gewistis-e voordeden aanbrengen. * v A 4 Het  8 I. VERHANDELING OVER DE Het is waarfchynelyk,dat Egypten het moederland der Paarden is, en dai de Egyptenaaren, die groote uitvinders van kunften enweetenfchappen, de eerile geweest zyri, die de wilde paarden handelbaar gemaakt, en tot vermaak en nuttige dienften aangewend hebben; ook is de gedachte van den beroemden MichaëUs niet ongegrond, wanneer hy zegt, dat de Arabieren hunne paarden uit Egypten hebben bekomen. , Zeker is het, dat de Oosterfche Volkeren groote ftoeteryen hadden, en fchoone paarden aaufokten : niettemin is het waar, dat, onder de bezittingen der Aartsvaderen , geen paarden genoemd worden, ja, onder de groote rykdommen van Job, word van dezelven geen gewag gemaakt, offchoon de fchryver van dat boek, op eene verheven en diohterlyke wyze de voortreffelyke eigenfchappen en deugden der paarden, ook ter onzer bewondering;, affchildert. Zelfs toen Mofes uit Midian naa Egypten trok, had hy geen paarden, maar vervoerde zyn huisgezin op ezels; en het is buiten twist, dat die Volken den Landbouw door runderen verricht hebben : doch naderhand gebruikten Jacob en Jofeph in Egypten paarden. De Arabieren, Perfiaanen, en Turken vermenigvuldigden hunne rykdommen met hunne paarden; en uit de Oosterfche Landen is eindelyk het paard in Europa gekomen, hoewel ik  INLANDSCIIE PAARDEN. 9 ik niet geheel ontken, dat misfchien hier en elders wilde paarden geweest zyn, welken inen, in de vroegfte tyden,opving, flagtte, en tot voedfel gebruikte, gelyk nog hedendaags in het zuidlyk deel van'Poolen plaats heeft. Tegenwoordig is dit nuttig dier overal verfpreid : alle natiën leggen 'er zig ook fterk op toe, om een goed ras daarvan, in eene genoegzaame menigte, jaarlyks aantefokkcn; en ons Vaderland is, de gcheele waereld dóór, beroemd wegens zyne fokkeryen, inzonderheid van Friesfche paarden. En geen wonder, dat onze Hooge Overheid haaren aandacht en werkzaamheid op het behoud van een goed ras van paarden gevestigd heeft, vermits ons Land een groot aantal van dezelven geduurig behoeft, en, in tien of twaalf jaaren, het geheele ras zoude vcrlooren zyn, zo voor de voortteeling en opvoeding van jonge paarden geen bebooriyke en naauwkeurige zorg gedraagen wierd; groote fommen gelds zouden uit ons Land moeten gevoerd worden naa vreemde Landen, indien de fokkeryen der paarden verwaarloosd wierden : eene zaak, wel waardig de overweeging der Regeering en van alle de Ingezetenen. De Staaten der Provinciën hebben hierom ook eene buitengewoone oplettendheid gehad omtrent het aanfokken van paarden , en inzonderheid omtrent de voortteeling en het behoud van een goed ras, gelyk blyken kan uit de A 5 wel  IO I, VERHANDELING OVER DE wel overdachte Ordonnantiën en Reo-lementen, zoo in Friesland, Gelderland, Utrecht als elders afgekondigd, met oogmerk om goede fterke, en fchoone paarden aantefokken ( }: maar, helaas! de welmeenende poogingen van 's Lands wyze Vaderen hebben met altoos die heilzaame uitwerking gehad alsnoodigwas, en men heeft, zedert een'geruimen tyd, niet alleen gezien, dat de aanfokkmg der paarden, op verfcheiden plaatfen, aanmerklyk is verminderd, maar ook dat het goede ras verbasterd, en eene flegtere en zwakkere foort van paarden aangekweekt is: en deeze myne ftelling is geen herfenfchim, maar kan, door de gegronde klagten der Heeren Staaten zeiven, beweezen worden De Staaten van Utrecht zeggen, in de Ordonnantie van 31 July i776, dat zy ondervinden het groot verval in het aanfokken van goede fterke , en welgemaakte paarden, door het niet naarkomen der Ordonnantiën, enz.: waar- (•) Ten einde een' ieder, en *il Inzonderheid die geenen, welke aanleiding m>iten kry-ge* tot het aanleggen van StMeryen, gelegenheid te geeven, om naategaan , de *Jlt, w^ir^p in Shderfchciden Landjchap. van ons GcHCinetest het aanfoihen van Paarden bevorderd m,J, zy» ga» het fit van deeze leerhandeling gevoed, ah lijtaapn. ecnige Ordonnantiën, he;rck!yk tti hei gemelde eadcm'crp.  'iNLANDSCHE PAARDEN. II waarop Hoogstdezelven, in't jaar 1777, eene nadere Ampliatie van die Ordonnantie, op het houden der Keur-hengften, hebben gegeeven, dan het geen aan het heilzaam oogmerk niet heeft beantwoord; zoo dat eindelyk, na, in 1784, nog eene vergeeffche pooging gedaan te hebben, Haar Ed. Mog., op den 9 Febr. 1785, zig, hoewel met leedwezen, in de noodzaakelykheid bevonden, om alle de gemaakte Keuren intetrekken, en dus, hoe flegt men ook aanfokte, de In- en Opgezetenen van alle banden te'ontdaan, die nogthans tot hun welzyn ftrektcn, vermits een goed, fchoon, fterk, en welgemaakt paard, in het opvoeden, niet meer komt te kollen, dan een ander flegter paard : ja, het is fchier onbegrypelyk, dat de weinig voldoende beweegredenen der Paard en -fokkers, tot het niet opvolgen der Keuren, die goede voorzorgen en inrichtingen nutteloos hebben kunnen maaken. De beroemde, nuttige, en ongemeen veel aan onzen Vaderlandfchen Landbouw dienstdoende Maatfchappy, te Amfterdam opgericht, yverig zynde, om alles, wat tot algemeen en byzonder nadeel van den Landman kan verftrekken, uit den weg te ruimen,heeft, in 't jaar 1787, de volgende Prys-Vraag voorgefield: — „ Op welke wyze, zoude men het tegenwoordig Ras van Inlandfche Paarden, inde by-  12 t VERHANDELING OVER DE „ byzondere Provinciën van ons Gemeene„ best, over het algemeen, tot eene meerdere „ volkomenheid kunnen brengen, het zy door „ vermenging van 'hetzelve met vreemde „ Rasfen, of wel door eene meerdere oplet„ tendheid in het aanfokken en opvoeden der ?, jonge paarden, als anderzins?" Dan , van de antwoorden, daarop , in 't jaar 1789, ingekomen, heeft geen zoo voldaan, dat de gemelde Maatfchappy de uitgeloofde Eere-pryfen konde toewyzen, waarom zy deeze Vraag op nieuw tegen 't jaar 1792 heeft opgeeven; verder daarby voegende een verzoek aan de Schryvers , die lust hadden, dezelve pptelosfen, „ van zig meêr te bepaa„ len by de gebruiken en wetten, die, in onze „ zeven Provinciën, enz.; omtrent het aan„ fokken van Paarden plaats hebben, en te „ gelyker tyd optegeeven, welke voorzor„ gen, naar aanleiding van de Vraag, ter be„ reiking van het meeste voordeel van den „ Landman, raadzaam zouden kunnen we„ zen." — De Edele Maatfchappy leid ons, zoo 't my voorkomt, als van zelve by de hand, ter beantwoording van deeze vraag, en fchynt dus van gedachten te wezen, dat onze Inlandfche Paarden tot eene meerdere volkomenheid te brengen zyn, Vooreerst, door onze paarden te vermengen met vreemde rasfen; Ten  INLANDSCHE dA ARDEN. 13 Ten tweede, door eene meerdere oplettendheid omtrent het aanfokken der paarden aantewenden; en Ten derde, door eene meêr naauwkeurige opvoeding aan de veulens en jonge paarden te geeven. Wanneer deeze drie noodzaakelyke vereischten, by het aanfokken van paarden in ons Vaderland, behoorlyk betracht wierden, zouden wy in ftaat zyn, om het heerlykst en edelst ras van paarden te bekomen, terwyl veele landftreeken in onze Republiek, tot de voortteeling van die voortrefFelyke dieren,zeer gefchikt zyn. Eerste Afdeelino. Over de nuttigheid, om ons ras van Paarden met vreemde rasfen te vermengen , ten einde het zelve tot eene meerdere volkomenheid te brengen. Gemeenlyk houden de Hengften-meesters; hier te Lande, fpringhengften, welke, in onze Provinciën , aangefokt zyn; enkeld treft menDeenfche, Holfteinfche, Oldenburgfche, Duitfche, of Vlaminger hengften aan, en zeer zelden worden hier fpring-hengften gevonden uit warmere Landen, gelyk Arabiën, Turkyen, Barbaryen, of Spanjen. In de Ordonnantiën op het houden van hengften, vind ik ook  t.|. I. verhandeling over de ook geen gewag gemaakt, dat de hengften-7 meesters zig van vreemde hengften zullen voorzien ; ^ maar, daarentegen , word in dezelve ook niet uitdruklyk verboden, dat dezelve tot de voortteeling niet zouden mogen gebruikt worden. Over het algemeen, heeft eene raskruisfing,' dat is, wanneer men hengften van een vreemd ras gebruikt,ter verbetering van het inlandsen, by ons weinig plaats; veeleer, als men eene fchoone merrie heeft van een gezogt hair, en daarby een' fraaijen hengst van het zelfde ras, tracht men in dat ras te blyven, en dit is oorzaak, dat, onder de Friesfche en Hollandfche paarden, zulke uitmuntende fpannen van vielen zes, zoo bruine, appelgraauwe, als zwarte koets-paarden gevonden worden : echter, om ons Inlandsen ras, dat toch, in alle de Provinciën, niet het zelfde is, te verëdelen, en de goede eigenfehappen en deugden van vreemde paarden daarop overtebrengen, behoorde men ook vreemde rasfen tot dekking te gebruiken. Onder die geenen, welke over het nut der vermenging met vreemde rasfen gefchreeven hebben, kan men den grooten Naiuurkundigen de buffon, in de eerfte plaats, opnoemen, en, ter bevestiging van dat gevoelen, getuigt ook de Heer Jyrer , Academie - Stalmeester te Göttingen, de volgende byzonderheden, in groote ftoeteryen, gezien en ondervond  INLANDS C HE PAARDEN. ï$ vonden te hebben, naamelyk, „ dat paarden, „ die van een' en dezelfde hengst en merrie „ voortgebragt, en zelve edel en fraai waren, „ byeen gevoegd zyn, en daaruit een ras ont„ ftaan is, dat wel niet onedeler, maar klei„ ner en fyner van gebeente , was. Indien „ men nu weder deeze met elkander liet voort„ teelen, dan wierd dat derde ras nog kleiner „ en tederer van gebeente, omtrent als de w paarden uit Oeland, en het noorder gedeelte „ van Schotland, maar, voor het overige, „ behield het alle goede eigenfchappen en fchoonheden van die paarden, van welken „ het af komftig was, zonder iets onedeler te „ worden, doch alleenlyk al te fierlyk, voor i, nuttig en voordeelig gebruik." — By de meeste dieren heeft, over het algemeen, plaats, dat zy, te naa in 't geflacht teelende, vertederen en verkleinen. Insgelyks zyn de wilde paarden, meerendeels, kleiner van ftuk, dan die paarden, welke, in de ftoeteryen, aangefokt worden : zie Hartman , Pferde - und Maulthierenzucht; Franc; vonRohr, enz. — De Hongaarfche paarden zyn en blyven klein van ftatuur, zoo lang zy in hun Land, en het zelfde ras teelen, doch, worden zy met andere rasfen vermengd, en elders vervoerd, verbeteren, vergreoten, en verédelen zy. De Turkfche en Spaaiiïche paarden behouden wel, in hun geboorteland, hunne edelheid en  i6 I. VERHANDELING OVER DS en fraaite, maar, wanneer zy met andere ras* fen vermengd worden, dan verbeteren zy geheel en al, en men weet, zegtvo» Rohr, dat de paarden, die van Spaanfche en Turkfche meniën en hengften afkomftigzyn,inDuitschland tienmaal beter worden, dan dat zy in hunne eigen luchtftreek blyven. Ook hebben de Vorften en groote Heeren, in dat Land, hunne eigen ftoeteryen, en gebruiken veeltyds Spaanfche, Barbaryfche, Napelfche, en Deenfche fpringhengften, waardoor zy hun zwaar en grof ras verbeterd hebben, In Frankryk, den Elzas, en Lotharingen, heeft men groote paarden-fokkeryen, die veele voordeelen aanbrengen. In 'c jaar 1717, wierd, door Hei> tog Leopold, aan de Saar eene ftoetery aangelegd, welker inkomften jaarlyks 50000 livres bedroegen, en die, in 1751, metdegemeene casfe der ftoeteryen in Frankryk zyn ingelyfd geworden. Te Metz en Verdun, brengt zomtyds de handel in paarden alleen 100,000 kroonen jaarlyks op : zie Chomel, pag. 1517. Ook bedienen zig de Paardenfokkers, in die plaatfen, van allerlei foort van vreemde hengften. De Engelfche wedloopers worden meestal uit Engelsch en Arabisch ras voortgeteeld, wanneer, door het vereenigen van den grooten en wyden ftap der Engelfche paarden met de lugtigheid en het vuur der Arabifchen, de vlugheid van den gang der eerften nog grooter word. Men houd, in Engeland, het Arabisch ras  t f$Jj A XDSC H Ê PAARDÈN. I? ras voor het edelst, en deeze paarden worden daar zeer duur gekogt, om het inlandsen ras te verbeteren; zie Michaëlis, Oosterfche Stoeteryen >, bladz. 99. „ Men heeft my in Engeland, verzekerd," zegt de Schryver van de Esfaifur les Har as, „ dat 'er Heeren ge„ weest zyn, die tot 500 Guineas voor Arabi„ fche hengften betaald hebben*" — Uit al het aangehaalde blykt genoeg, dat men, in andere Landen, zig heeft toegelegd, om zyn ras paarden met andere rasfen te vermengen, ten einde hetzelve daarmede te verbeteren , en dat men, ter bereiking van dat oogmerk, noch moeite noch geld ontzien heelt; dewyl nu die landen gelukkiglyk daarin geflaagd zyn, zoo behoorden wy dit voorbeeld verftandig naatevolgen. Tot het aanfokken, derhalven , van fyne rvpaarden diende men te zorgen, dat 'er, in onze ftoeteryen, vreemde hengften van die foort aanwezig waren, en, ter verkryging van goede koets-en werkpaarden, als mede voor de ruitery, zouden Oldenburger, Holfteiner, en dergeiyke foorten van hengften ons ras, op vcele plaatfen, verbeteren kunnen. Misfchien zegt men, zoodanige fraaijeArabifche, Turkfche, Spaanfche en andere edele hengften zyn zeer duur, en ook zeer moeijelyk om te bekomen, terwyl zoo min de Paardenfokkers ais de Landlieden, tot het doen van die kosten, ligtelyk zullen overgaan : — ik B be-  ï3 ï, VERHANDELING OVER T>% bekenne, dat, hoewel men my verzekerd heeft, dat, elders in ons Land, foortgelyke hengften Zyn gebruikt, het niet te verwachten is, dat dit algemeen genoeg kan worden naagevolgd, te minder, daar, in't Stigt van Utrecht, de aanmoediging van eene premie van 15CV Guldens voor die den besten hengst leverde, van honderd voor den volgenden, en zeventig Guldens voor den derden, geen genoegzaame uitwerking heeft gehad, offchoon nog gelyke premiën zouden gefchonken worden voor het fraaifte en beste paard, dat men moest bewyzen gefokt te zyn van eene merrie, door een' der keurhengften befprongen, zie Art. VI en VIII in de Ordonnantie; hoe veel te minder zouden zy, zonder grootere aanmoediging , tot het doen van zwaare kostea kunnen befluiten. Edoch, myns bedunkens, zyn'er twee wegen, om het oogmerk te bereiken, dat wy een groot getal paarden aanfokken, en tevens ons. ras zoodanig verbeteren, dat wy, aan alle kanten, een' voordeeligen en uitgebreiden koophandel daarmede zouden kunnen dryven. De eerfte weg is deeze, naamelyk, dat de Staaten der Provinciën, voor eigen rekening, goede en welingerichte Stoeteryen van fraaye ry-, koets-, chaife- en militaire paarden, op daartoe gefchikte plaatfen, oprichtten, waar men niet alleen voor de fokkery en aankweeking van een goed ras zorgde, maar ook-tevens, cm-  INLANDSCHE PAARBÈnJ 19 omtrent de opvoeding en bekwaammaaking van jonge paarden, de vereischte oplettendheid gebruikte. Of, ten tweede, dewyl veele Ingezetenen van ons Vaderland groote rykdommen bezitten, en zelfs liefhebbers van fraaije paarden zyn, welken zy houden zoo tot vermaak, gemak, als nuttige dienften, wanneer dezelve, maatfcliappyelyk, onder het opzicht van zeer ervaren Paardenfokkers, enkelde ftoeteryen in de byzondere Provinciën, oprichtten, en daar eenige duizenden guldens aan befteedden, zou men door dien weg, insgelyks, fpoedig een ras van goede en fraaije paarden kunnen bekomen, en groot interest van zyn geld trekken, zoo ook altoos in ftaat zyn, om zyn aandeel in zulk eene ftoetery, of voor de hoofdfom of met winst te verkoopen, en dus geen gevaar loopen , van zyne bezittingen, in vreemde negotiatiën, met de renten geheel en al te verliezen. Misfchien zou, onder het beftier van de Maatfchappy van den Landbouw, te Amfterdam, zoodanig eene ftoetery bloeijen en ten toppunt fteigeren; en ik vertrouw, dat ook, door den Staat, aan eene dergelyke ftoetery byzondere voorrechten zouden vergund worden, dewyl ons Land jaarlyks zeer veele paarden noodig heeft, die wy anders, tot een* duuren prys, by anderen te koopen zouden genoodzaakt zyn. Garfault verhaalt, dat, B a door  aO I. VERHANDELING OVER DE door het verwaarloozen van de paarden-fokkeryen en van den raad van den Minister Colbert, men, in Frankryk, geduurende de tweeoorlogen van 1688 en 1700, voor meêr dan 100 millioenen livres heeft moeten aankoopen. Dat zoodanige ftoeteryen ruime voordeden aanbrengen, wanneer men 'er fchoone paarden aanwint, is buiten kyf. v. Rohr zegt, „ wie m geld, plaats, en gelegenheid heeft, tot „het aanleggen van ftoeteryen, kan gewis „ verzekerd zyn, dat hy Uit dezelve veel winst kan trekken," bladz. 180: en het ontbreekt, in ons Land, aan geen van die drie middelen. Ik ontken niet, dat voorheen, in Zuid-Holland, inRhynland, te Voorfchoten, Valkenburg, Katwyk, Rhynsburg, Noortwyk, enz. veele vette weiden gevonden wierden, waar men hoornvee en paarden aanfokte, die men nu tot koorn- en redlanden heeft ingeftoken; ook dat men, om de fteen- en pannenbakkeryen, veele Weilanden vergraven heeft; als mede, dat, zedert 30 jaaren, de aardappelen-teelt veel lauden wegneemt, en, zoo men my verzekerd heeft, is in Friesland, door de vermenigvuldiging van dit gewas, het aanfokken van paarden verminderd: doch zulks neemt niet weg, dat men nog land genoeg zou aantreffen, in verfchillende Provinciën, om geregelde ftoeteryen aantelengen, indien de Heeren Staaten of byzondere Maat-  1NLANDSCHE PAARDEN? SÏ Maatfchappyen konden goedvinden deeze gewigtige inrichtingen in het werk te ftellen en te begunftigen. Daarenboven kunnen onze landbewooners, die veel weiden en voeder hebben, grooten koophandel in paarden doen, en zelfs die aanfokken, zonder eene juistgezegde ftoetery te hebben : zie het III Deel van den Burgerboer en Landedelman, bladz. 16. Ookleeren ons niet alleen Friesland en Groningerland, dat 'er aanmerkelyke voordeden, door den handel in paarden, te bekomen zyn, maar men kan dat ftok verder b.toogd zien, door Hoffmann, Bcckmann, Wiegand, den Schryver van de Esfaifur les Har as, en meêr anderen. Men denke niet, dat het beneden de waardigheid van eenen Staat of van byzondere Maatfchappyen zoude zyn, deeze ftoeteryen opterichten of te verbeteren , verre daar van «laan — en het is bekend, dat, in veele Landen, de meeste Vorften hunne voortrefFelyke paardenfokkeryen hebben. Zyne D. H. de Heer Prins van Orange heeft eertyds,op Ameland, eene goede ftoetery gehad, en, in deszelfs Staaten, worden thans nog voor zyne Hoogheid paarden aangekweekt, zoo als ook jaarlyks, in de ftoeteryen van 't Nasfaufche, fraaye paarden worden opgebragt, terwyl het aldaar een wet en gebruik is, dat men, voor een' bepaalden prys, de beste veulens en jonge B 3 paa?i  22 I. VERHANDELING OVER DE paarden van den Landman, voor die ftoete ryen, inkoopt. Buiten het bevorderen van deze gereilde ftoeteryen , zou de Regeering ook eeiuTaanzienlyke premie kunnen belooven aan een'Paardenfokker, die, voor zyne eigen rekening,een' of meêr fraaye Arabifche,Barbaryfche, Spaanfche hengften, of, by gebrek van dien, een'besten Engelfchen hengst, uit een Arabisch ras oorfprongelyk, hield, om 'er fchoone ry-paarden uittetrekken, Zulk eene premie zoude aanmoediging kunnen geeven, en daarenboven, voor den fokker, goede en edele rypaarden, die hy, voor eene groote fomme gelds kon verkoopen, vermits, in ons Land, aanzienlyke lieden genoeg zyn, die voor een fraai paard zeer veel durven en willen geeven. Volgens De Buffon, zou misfchien eene fraaije merrie uit een warm Land, door een' gemeenen hengst befprongen, betere paarden geeven, waarmede men dé proef zoude kunnen neemen,zie het IV D. bladz. 100;enopbladz» 205, zegt dezelfde Schryver: „men zal altoos „ winnen, met den merriën vreemde hengften te „ geeven,en men zal, in tegendeel, veel verlie„ zen, met paarden van hetzelfde ras, in eene „ ftoetery, te Iaaten voortteelen, want zy ont- „ aarten onfeilbaar in zeer korten tyd." Dewyl het nu onbetwistbaar is, dat wy,! door vermenging met vreemde rasfen, ons in! landsch  inlandsche paarden. &3 kndsch ras veelal zouden kunnen verbeteren, als wy, in navolging van andere Landen, daaromtrent even werkzaam waren, naar het byzonder oogmerk, dat wy ons, in het aanfokken van de eene of andere foort van paarden, voorftelden, en, wanneer men van ons eigen ras de beste hengften en merriën, tot de voortteeling, gebruikte, zou men, met veel grond, kunnen verwachten, goede en keurlyke paarden aantefokken. Tweede Afdeeling. Over de noodzaakelykheid, ter verbetering van ons ras van Paarden, dat men meêr oplettend zy omtrent der zeiver voortteeling. Dat wy in ftaat zyn, om van ons eigen of Nationaal ras, goede en zeer voortreffelyke paarden aantefokken, is eene bekende zaak^ en zulks blykt uit orze fchoone Friesfche, fterke Groninger, ftevige Gelderfche en andere Inlandfche paarden; om niet te fpreeken van den roem, dien alle Schryvers aan ons ras van paarden geeven. Ook is het eene beweezen waarheid, dat goede paarden, uit eene en dezelfde luchtftreek, het ras niet verminderen, maar Hechts hetzelve niet edeler en volkomener maaken, B 4 P.s  £4 j« VERHANDELING OVER DE : De Arabieren zyn zeer zorgvuldig, om uit hun eigen ras te teelen, en, wanneer zy uit dat ras geen hengften hebben, leenen zy die, waarvan getuigfchriften gemaakt worden, om dus gedacht en naam te bewaaren : misfchien hangt de fynte van de Arabifche paarden daarvan af, of mogelyk wel van hunne kiesheid in het uitzoeken van hunne hengften en meniën, of word geholpen door eene naauwkeurige oppasfing en een fyn voeder, in eene aangenaame luchtftreek; of, eindelyk, word hun voortrelFelyk ras bewaard, door eene zamenkomst van alle deeze oorzaaken. Genoeg voor ons, dat wy overtuigd zyn, dat, uit paarden van eene en dezelfde luchtftreek, fchoone paarden kunnen geteeld worden : doch, als men onverfchillig is omtrent de keuze van de hengften en meniën, waarmede men aanfokt, kunnen wy nimmer ons goed ras behouden, en veel minder hetzelve verbeteren; want, wanneer men met gemeene en degte paarden voorttcelt, is eigent; ïyk het geval daar, waarin het ras vervalt en minder word. Het is bekend en zeker, dat natuurlyke, erfelyke, en verkreegen gebreken van de ouders dikwyls op de kinderen overgaan ; men heeft de fchriften en de dagelykfche ondervinding der Geneeskundigen dechts raadtepleegen, om van die droevige waarheid over-  INEANDSCHE PAARDEN" 2§ overtuigd te worden. Dit zelfde heeft ook plaats by de dieren, en de natuurlyke, erfelvke, en verkreegen gebreken worden by hen zoowel, als by de menfchen, voortge- PlDus zyn wanftalüge, mismaakte, luye, koppige, bedorven, afgewerkte paarden, of die , welke eenig voornaam gebrek hebben, de voorwerpen niet, om ons ras te verbeteren , maar men behoort zig zeer zorgvuldio- te wachten voor hengften of merriën, die van zoodanige gefbeldheid zyn. Hoe dwaaslyk .handelen dus zommige Landlieden, die hunne afgewerkte en gebrekkige merriën laaten befpringen van hengften, die niets beter zyn, gelyk ik eens een' fpnnghengst, op een zeker Dorp, heb aangetrof, feu, die van kop tot pooten met gebreken W En welk een veulen of paard bekomt de Landman van zulk een onvolmaakt ras? — een dier, dat weinig of niets waard, en binnen kort voor alle nuttige gebruiken onbekwaam is. Bedenk het eens wel, Landlieden ! een goed, best, en fchoon paard kost niet meêr aan onderhoud, dan een flegt paard, ja zelfs een flegt paard kost nog meêr, want dan heeft het dit, en dan weeleen ander gebrek, waarover men, niet zonder geld daar voor uittegeeven, den Paardenmeester moet raadpleegen, om die, als B 5 het  I. VERHANDELma OVER DE het doenlyk fc, te laaten hertellen, en dus handelt men tegen 2yn eigenbelang, wanneer men gode of ftegte ^n^an 1 brekkige hengften laat dekken, want men verkrygt altoos een flegt paard, dat op den duur kostbaar word, zonder eenigen wezentlyken dienst er van te kunnen trekken — Schadelyk en verderfelyk is het, derhal- n de Provinciën, op de Dorpen of Heer! lykheden toelaat, dat 'er gebrekkige fprin*hengften tot het dekken van mSièn i. bruikt worden, prvs- en f. iw.ii, rrys- en roemenswaard ff zyn daarentegen, die Provinciën, Steden en Dorpen, die, door gefchikte en ' de Ordonnantiën en Reglementen, zLe draagen, voor'de aankweeking van goede rasfen en paarden; en aan de Reglementen en het betrachten van dezelven zyn WY ons heerlyk, fchoon, en fraai ras van Groninger en Friesfche paarden thans nog verfchuldigd. Wil men, derhalven, ons goed ras bewaaren, en, daar het noodig is, verbeteren, behoorde men, naar myn inzien, in alle onze Provinciën, Steden, Heerlykheden, Dorpen, en ook in de Landen van dc Generaliteit, op die zelfde wyze, door goede en wel achtervolgd wordende Ordonnantiën , te zorgen voor het aanfokken van fchoone, welgemaakte paarden. Word zulke niet gedaan, dan kunnen wy nimmer hoop heb-  INLANDSCHE PAARDEN. af hebben, dat, over het algemeen, ons ras yan paarden zal verbeterd worden, maar veelêer verflimmeren, en zelfs zal dit, door den tyd, gebrek' aan nuttige en goede paarden te weeg brengen, waarover, zoo als wy boven zagen, de Heeren Staaten vart Utrecht, reeds geklaagd hebben. Billyk zal men zeggen gemelde Heeren Staaten hebben, in 1776 en 1777, eene voordeel ige Ordonnantie uitgegeeven, doch die is, niettemin, in 1785, wederom ingetrokken, om dat men voorgaf, dat de fokkery der paarden 'er door belet wierd." Dan, dit was eens waar, zoo kan ik1 met recht vraagen: teelt men nu, in 't Stigt van Utrecht, zonder aan die Ordonnantie gebonden zyn, meerder en beter paarden ? — geenzins, maar veel eer het tegendeel, gelyk dit, door de ondervinding, bevestigd word. Het oogmerk van die lofwaardige Ordonnantie is, myns bedunkens, voor het algemeen zoo wel als voor de Paardenfokkers en Landlieden voordeelig en nuttig. Hoe meriigmaalen ik ook die Ordonnantie en derzelver Ampliatie doorleezen heb, vinde ik 'er niets in, dan het geen tot verbetering van het ras paarden behulpzaam is; ja zelfs overtreft zy in kiesheid die van Friesland, vermits in de eerstgemelde, volgens Art. IX, de Landlieden vermaand worden, „om ook, tot de voortteeling, goede en welgemaakte mer-  >iS L VERHANDELING OVER DE „riën te neemen, als mede om de jonge „paarden niet te vroeg tot zwaar werk te „ gebrpiken, waardoor dezelve ligtelyk be„ dorven worden." Het fpringloon vari vier gulden komt my ook niet te hoog voor, dewyl men niet meêr dan twee guld. betaalt* wanneer de merrie geen veulen draagt : in Friesland geeft men voor den fprong maar één' Ducaton, zonder eenige verdere voorwaarde, doch dit verfchil van 17 ft. zie ik daarenboven yoor een klein bezwaar aan, te meêr, wyl men, in Holland, den fprong niet minder kan hebben dan voor één' Ducaat, als eene merrie veulen draagt, hoewel men niets geeft, als zy geit blyft. En wat betreft de zwaarigheid, die zommigen voorgeeven, als of men, in Art. III, te weinig gezorgd had voor een behoorlyk verfchot van hengften, kan daarin genoeg voorzien worden, als de Landlieden flechts met goede merriën willen aanfokken. Maar, welke kunnen clan de redenen zyn, waarom men , in Utrecht, aan het oogmerk van die fchoone Ordonnantie niet heeft willen beantwoorden? — geene andere, dan eigenzinnigheid, onverftand, en te weinig oplettendheid omtrent zyn eigen belang : want het is eene uitgemaakte waarheid, dat, als men flegte paarden aanfokt, men nimmer zyn voordeel daarby vinden kan; en het is de grootfte onredelykheid, als Burgers, In - of Opge- ze-  IN LAND S C HE PAARDEN. £9 zetenen zig aankanten tegen wetten, welke tot voordeel van hun en van het algemeen, door de Overheid gegeeven zyn, die, op eene vaderlyke wyze, voor het welzyn van ha-are kinderen zorge draagt, en door haare magt en gezag niet meêr doet, dan elk verplip was voor zig zeiven te doen: nu zie ik niet waarom de Paardenfokkers aan die billvke 'Ordonnantie zig niet zouden onderwerpen, ten zy zy begeerden hunne eigen fchade te bewerken, het geen de Heeren Staaten billyk zoeken voortekomen. Het is zeker, dat een Landman de vryheid heeft, of zelve zyne paarden aantefokken, of die van anderen te koopen, maar wat' is voor hem voordeeliger ? — immers kan hy, onder zyn overig vee, nog wel een veulen, met weinig kosten, optrekken, want, in het eerfte jaar, kost het niet veel van onderhoud, zoo op ftal als in de weide; voeg hierbv, dat, dewyl de Regeering zorg wil draagen, dat 'er goede fpringhengften by de hand zyn, dus de Landman, alshy eene goede merrie geeft, verzekerd kan zyn, van een goed en fterk jong paard te bekomen, zo het niet door eene flegte opvoeding, bedorven, of te vroeg gekraakt word. Ook kan een Landman of Bouwman, die vier paarden houd, jaarlyks gemaklyk één paard misfen, om her. te laaten dekken; men kan nog dienst genoeg  3 I. VERHANDELING OVER D'E noeg hebben van de merrie, geduurende de dragt, en, m de laatfte maanden, is 'er weinig werk voor haar te doen; dus, als zy geveuld heeft, en eenigzins herfteld is, kan zy werken, en het veulen loopt nevens haar :' derhalven, is het niet onvoordeelig, dat eert Landman zyne eigen paarden aanfokt, eri daardoor weet, welk een dier hy heeft, dewyl, byhetkoopen, veel bedrog plaats vind; ook zyn de meeste Landlieden geen zeer goede kenners van paarden. Laaten wy nu verder ook de gedachten van anderen over dit onderwerp hooren, Het zal voor den „ Landman gevoeglyker,zyn," zegt Wiegand, bi. 94, „ zig merriën te bezorgen, om tot „ de voortteeling te gebruiken, en in 't toekomende zyne paarden zelfs optetrek„ ken." — v. Rohr zegt, bl. ï8i : „ zo 'er „ gelegenheid by een' Landman is, doet hy „ wel, als hy zyne eigen paarden aanteelt; „want dan zyn zy aan de lucht,- aan het „ voêr, en aan het water gewoon, en men „ weet, wat men heeft." — „ Meerendeels „is het voordeelig," zegt Beckmann, bl. 43 r, „ merriën voor den akkerbouw teheb„ ben, en die, om het ander jaar, van goe„ de hengften te laaten dekken, om dus het „verlies van paarden, zonder aankoop, te „ vervullen." — Zie ook Oeconom. Nachrichten, in.bl.tti., Esfai Jur les Haras, bh 12, 13, &c. Uit  INLANDSCHE PAARDEN. 3? Üit dit alles blykt genoeg, dat het voor den Landman voordeelig en nuttig is, zyne eigen paarden aantefokken; en hoe gelukkig is het niet, dat nog by ons door verftandige Overheden gezorgd word, dat 'er, voor het aanteelen, goede hengften moeten gehouden worden : ja, hoe dankbaar behoor» den de Stigtfche Landlieden hunne Overheid te zyn, dewyl zy, boven haare zorgen ten nutte van de Paardenfokkers, nog premiè'n belooft aan die geenen onder dezelven, welke de beste driejaarige paarden leveren. Misfchien zou het, tot aanmoediging der fokkery, dienftig kunnen zyn, als men de hengften, by de Landlieden, door de Hengllenhouders liet rond brengen, en die gewoonte heeft plaats in de Baronie van Breda: zoo ook, in 't Overmaasfche, doorkruist de Hengftenbaas met zyn' hengst het eiland rond, en bied zyn' dienst aan; ja, voor eenige jaaren, was aldaar in gebruik, zondags 's morgens, na het eindigen van den dienst, de Hengftenhouders met hunne opgefierde hengften by de kerken te plaatzen, welke keurhengften dan door de Boeren bekeeken wierden, en waarvan zy dien befpraken, die hun het best aanftond, zie h Francq van Berkkëy, Nat. Hift. v. Holl. IV D. bl. 53; deeze manier van doen is. niet aftekeuren, maar. aantepryzen en naatevolgen, waar zulks kan ingevoerd worden. In het Graaffchap Zut- phen,  32 I. VERHANDELING OVER DE phcn, leest men nog^ in de kerken, deeze Publicatie af, om de hengften te keuren:—J „ De Heeren Gecommitteerden van H. E. „ M. de Heeren Staaten des Graaffchaps „ Zutphen, laaten hiermede bekend maaken; „ dat voorneemens zyn te vaceeren, om de „ fpringhengften te laaten keuren tegens „ aanftaande, van en onder het geheel Schol„ tenampt van Zutphen, met alle de onder„hoorige Kerfpels, Dorpen, Boerfchappen., „ en Buurten; dus allen en een ieder j die „ genegen zyn een' fpringhengst te houden, „ zig met hunne fpringhengften moeten laa„ ten vinden, op bovengemelden tyd, ten „ huize van den Hospes aan de Kappe, by „het Dorp Warnsveld, des voormiddags „om 10 uuren, wanneer de fraaifte en beste „ hengften voor keurhengften zullen worden „ aangenomen." — Zulke en dergelyke gebruiken zyn, myns bedunkens, aantepryzen, en, tot aanmoediging van het paardenfokken, zeer dienftig, en veel beter, dan dat men, op 'paardenmarkten, gelyk, in zommige fteden en dorpen van Zuid-Holland, plaats heeft, met ongekeurde en gebrekkige hengften zyne llegte en afgewerkte merriën laat dekken, terwyl men dan ook geenzins van den aart en natuur van een' hengst overtuigd kan zyn: waarom het ten uiterften noodig en nuttig is, dat, zoo wel in Noord-als Zuid-Holland,  inlanösche paarden. 73 en, met één woord, overal, goede Keuren en Ordonnantiën gegeven worden, waarby voor de paardenfokkery behoorlyke zorg gedraagen word, en, dewyl dus niemand paarden kan aanteelen, dan met zoodanige hengften en merriën, waaruit eene goede foort kan voortkomen, zoo zal en moet ons ras verbeteren; het geen verder ten gevolge kan hebben, dat die van Utrecht zig van zeiven zullen onderwerpen aan eene billyke en welingerichte Ordonnantie. Misfchien was het voordeelig voor de goede paardenfokkery, dat 'er, in zommige fteden en dorpen, van de paardenmarkten meêr werk gemaakt wierd. Pars, in zyne befchryving der Katwykfche en Rhynsburger Oudheden, meld, dateertyds,op de Valkenburger markt,drie duizend paarden verkogt wierden, en, op eene andere, drie duizend, een honderd en zes vertold zyn. — Heden vind men nergens zulke markten in onze Provincie : en ik zie geen reden, waarom men, in Amfterdam, Leiden, en andere fteden en dorpen, geen paardenmarkten houd, zoo wel als in NoordHolland, Delft, Woerden, Utrecht, enz. De paardenmarkten brengen altoos voordeel op voor de In- en Opgezetenen, en my dunkt,dat men, tot aanmoediging voor die de meeste beste paarden ter markt bragt en verkogt, eene premie konde uitlooven, ofwel dat, door het laaten ryden naa de fweep, fpooC ren  34 I- VERHANDELING OVER DE ren, of een hoofdftel, de koopers en verkoopers zoo wel als de aanfchoüwers zouden gelokt worden. Alle deeze inrichtingen kunnen, naar myrr inzien, de paardenfokkery vermeerderen en ons ras verbeteren; insgelyks kunnen daartoe nog de volgende voorzorgen met vruot worden aangewend. Eerftelyk, en inzonderheid, moet men zeer oplettend zyn in het uitkiezen en aanftellen van Keurmeesters; want het is niet genoeg dat een onbedreeven koether zoodanig een ambt bedient, maar het moet iemand zyn die niet alleen van der jeugd af gewoon is* met paarden omtegaan, maar ook oordeel en yerftand bezit, en een kenner van paarden is, onr, volgens natuurkundige regelen, te weeten, wat 'er vereischt Word, om góede paarden aantefokken; die tevens lust en genegenheid heeft, om te onderzoeken en te leezen, hoe veel moeite men zig, in andere Landen, geeft om een goed ras van paarden te verkrygen en te behouden. Ten tweede, moet de Keurmeester niet alleen een bekwaam man, maar ook een eerïvk man zyn, op dat, door omkoopingen, geen nadeelige gevolgen veroorzaakt worden; en ten dien einde moesten alle Keurmeesters verpligt zyn, naauwkeurig te boeken, behalven de kleur der hengften en merriën, ook alle de voortreff'eiykheden, deugden, en goede  ÏNLANDSCHE PAARDEN. g$ de eigenfchap'pen der paarden, die zy goed gekeurd hebben, insgelyks, wanneer zy hengften en merriën afkeuren, zeer naauwkeurig aantetekenen alle de gebreken, waarom zy afgekeurd zyn, op dat de daartoe aangeftelde Commisfarisfen 'er onderzoek naa kunnen doen : of, het geen misfchien nog beter was, alle zoowel de gekeurde als afgekeurde paarden moesten, op bepaalde dagen, aan de Commisfarisfen vertoond worden. Ten derde, is het niet alleen góed, dat, volgens Art. XV van de Friesfche Ordonnantie, de naam en woonplaats van de Landlieden opgetekend worden, als mede de tyd van de befpringing van hunne merriën, en derzelver kleur, maar men moest ook aantekening houden, van welken hengst het paard befprongen was, op dat, wanneer 'er een goed veulen of jong paard uit voortkwam, zulks den Landman aanmoedigde, om van denzelfden hengst de merrie weder te laaten dekken. Om nu verder onze inlandfche paarden , met onze eigen nationaal ras te verbeteren, zou, mogelyk, de raskruisfing, of de vermenging van paarden uit de eene Provincie met die uit eene andere, zeer nuttig zyn. Dus zoude men een' Friesfchen hengst met eene Utrechtfche merrie kunnen vermengen; de Groninger hengften met de Zuid- en Noord - Hollandfche merriën, enz., om dus Ca de  3 6 I. VERHANDELING OVER DE de zwakheden en gebreken, die m het eens ras plaats hebben, door de fterkte en goede hoedanigheden van het ander te verbeterenzie De Butfon, IV D. p. 103, 106. Vervolgens moet men altoos de beste hengften en merriën uitkiezen; dit wist reeds Virgilim, zoo als hy zig, in het 3de Boek van zyne Landdichten (naar de vertaajing van v. Vondel) uitdrukt: „ Om brave paerden aen te vocken, kies de bloera „ Der merriën: Iet vrocgh op veulens, u ten roem,. „ Die uwen ftal met puick van hengften ryck ftof„ fecren." — De Buffon zegt; „het paard is van alle „ dieren dat, waaromtrent men de meeste v waarneemingen heeft gedaan, en men heeft „opgemerkt, dat het, in de voortteeling, „ bykans alle zyne goede en kwaade hoeda„ nigheden mededeelt. Een paard, uit den „ aard netelig, fchrikachtig, ftug, enz. brengt „ veulens van dezelfde geaartheid voort, en, „gelyk de .gebreken van maakfel en van „ kwaade vogten zig nog zekerer voortplanten, dan de hoedanigheden van inborst, „moet men zeer zorgvuldig zyn, om alle „mismaakte, motterige, dampige, of maan„ zieke paarden uit de ftoetery te weeren." Ook moeten wy inzonderheid, ter bereiking van eene verbetering, zeer veel moeite doen,.  INEANDSCHE PAARDEN'.'' gjr .doen, om, dewyl de fpringhengst het model zal geeven aan het ras, dat hy zal voorrieden, den fraaiften hengst hiertoe uittekiezen; die verder van eene goede in- en uitwendige gefteldheid, en, wanneer hy tot de merrie nadert, lugtig en van eene levendige werkzaamheid is. Hoe nader een fpringhengst aan de volkomen fchoonheid komt, hoe beter. Ik zou, uit eigen bevinding, en op het gezag van anderen, de hoedanigheden van zulk een' hengst wel kunnen affchetfen, maar, vermits de vereischten, die in een' hengst behooren te wezen, om een best ras voorttebrengen, by veele Schryyers gevonden worden, zoude men zulks hier als eene overtolligheid kunnen befchouwen, te meêr, wyl, in de Keuren en Ordonnantiën, meestal van de vereischten der fpringhengften eene bepaaling gegeeven word: men kan verder over dit onderwerp naazien De Bufon» Oehchelmtz, Lieb, Zind, v. Rhor, Beekmaan» Newcastle, La Fosfe, en meêr anderen. Echter moet ik aanmerken, dat hengften van drie jaaren, over het algemeen genomen, tot de voortteeling te jong zyn, en, indien men hengften uit eene warme luchtftreek neemen wil, moet men hen, vóór het zesde of zevende jaar? niet gebruiken, om, je dekken. Men moet ook vooraf eene keuze doen, C 3 naar  S8 I. VERHANDELING OVER DE naar maate van de paarden, het zy werk-; koets- of rypaarden, die men wil aanfok^ ken, want een grof werkpaard door een' zeer fynen hengst te laaten befpringen, is onverftandig; eene zekere overeenkomst waarteneemen, is het beste. Eene gelykheid jn de kleur van 't hair is daarbeneven te, verkiezen, om dus eenegelyke foort voorttebrengen: doch de bestgekleurde hebben zomtyds de flegtfte eigenfchappen : de vaale gryze, en witte paarden houd men voor de zwakfte. Een hengst moet wel gevoed zyn, en, in den fpringtyd, door goed voederen niaatlge beweeging in zyne kracht gehouden worden. Ook moet men hem, door te dikwyls te laaten fpringen, niet verzwakken : de natuur is, in alle hengften niet even ilerk, en dus kunnen zy niet, zonder nadeel, eene gelyke menigte van fprongen doen : zie Be Bujfvn, bl. 102. Voorts word, ter verbetering van ons ras, en het aanfokken van goede paarden, noodzaakelyk vereischt, dat de Landman en Paardenfokker goede merriën, tot de voortteeling verkiezen, indien zy hun voordeel willen betrachten. Wy hebben, boven op bladz 27, gezien, dat de Heeren Staaten van Utrecht dit middel, als van veel belang voor eene fpoedige verbetering van het ras der paarden, aan de Landlieden ten fterkflen hebben  ÏNLANDSCHE PAARDEN. 39 &en aanbevolen. Oebfchelwitz, om niet van andere Schryvers te gewaagen, zegt bl. 182 : Dewyl hier te Lande, veele Liefhebbers " gevonden worden, die geen geld ontzien, " om fraaije harddravers voor hunne rytui" gen te bekomen, zoo worden daardoor de "loeren en Paardenfokkers verlokt, hunne ", ichoonfte en beste merriën, die zy anders " zouden houden tot moederpaarden, om 'er " fraaije veulens van te trekken, overtegeeven, en zig voor de fokkery te behelpen met "flegtere en minder gezogte merriën, het ' geen my altoos heeft toegefcheenen , als " veel verval te veroorzaaken in 't voortbren" gen van fraaije paarden; want. de meenmg van zommigen, dar, naamelyk, het maak" fel en postuur der merrie op het voortte" brengen veulen niet veel invloed hebben, "is aan te veel tegenfpraak onderworpen Zie verder, op bl. 349 van den Nederl. Stal- meester. , Offchoon het waar is, dat de hengst, tot het beelden van het veulen, het meest toebrengt, nogthans heeft het tegenovergeftelde ook plaats, en ik heb meêrmaalen veulens gezien, die in alles naar het moederpaard gefeeken, zoo in geftalte als innerlyke hoedanigheden. _ . , By eene goede uit- en inwendige geitelabeid word, ten tweede, in eene veulen-merrie vercischt, dat zy van bekwaamen oude C 4  40 I. VERHANDELING OVER DE dom is : te jong of te oud is beide ongefchikt Tusfchen de drie, vier, en tien jaaren, en, by zommige, tot twaalf jaaren, kan de voortteeling, met een goed gevolg, gefchieden : doch nimmer moet men jonge paarden laaten dekken, voor en alêer zy geleerd hebben te gehoorzaamen, en mak gemaakt zyn. Ten derde, moet de merrie haar veulen goed en genoeg zog kunnen geeven : ook gemaklyk verlosfen, en die eens een verkeerdliggend veulen gehad, of moeijelyk geworpen hebben, of geen zog geeven, en buiten ftaat zyn, om te zuigen, moeten afgekeurd en niet weêr gedekt worden, om dat men gevaar loopt, van merrie of veulen, ja beide te verliezen. Ten vierde, moeten de merriën wel tochtig of heng% zyn, want anders handelt men tegen de regelen der Natuur. Men weet zulks uit haar grinneken , fpeulsheid, rondloopen, en inzonderheid uit het afloopen van eene' witte flym uit de klink, welke flym rood word, als haare natuurdrift onvoldaan blyft. Zommige jonge merriën, die nooit gedekt zyn, gevoelen die drift, geduurende een' langen tyd, doch gemeenlyk duurt dezelve drie weeken, en, zo het dan een gefchikte tyd van 't jaar is, doet men best van haar te laaten dekken; want, als men dit verzuimt, raaken zy aan het kwynen, worden zieklyk, en verHe-  1NLANDSCHE PAARDEN, 4* liezen haar' eetlust: Zie Frank, Staatsregelen der Gezondheid, bl. 95; Halier, T. Vffl, L ao, SecL 1, §■ 8; Hartmann, Pferdeund Maulthierenzucht, § 175- Derhalven, handelt een Landman kwaalyk, wanneer hy dien tyd laat voorbygaan, dewyl dezelve het best gefchikt is, om goede en beste veulens, aantefokken. Zommigen voêren den merriën hennipzaad , om de drift aantezetten, en brengen haar eenio-e keeren voor den hengst, om haar eindefyk van den bedoelden en uitgekoozen hengst te laaten dekken; ook worden, tot dat oogmerk, nog andere middelen gebruikt: doch het is beter, dat men de werking der natuur by de merriën afwacht, wyl zy dan ook het best gefchikt zyn tot de ontfanging, en tot de bewaaring der vrugt, wanneer zy daarby ruim van buik en verder van eene goede geftalte zyn. Den fpringtyd houd men gemeenlyk, van April tot Juny of het begin van July. Er zyn veele Landlieden, die te vroeg haare merriën laaten dekken, en het is zelfs beter de Maymaand daartoe te kiezen, dan April : want het is bekend, dat wy alhier, in het voorjaar, veel noordewinden nebben, verzeld met koude, die het jonge gras belet te groeijen. Ook is het dan te koud voor de veulens, om nacht en dag in de lucht te blyyen, C 5 Rekt  4S' ï. VERHANDELING OVER DE Rekt men den tyd, hier te Land, te Ian* mt, dan komen de veulens, vermits een paard byna twaalf maanden draagt, in eene al te fterke hitte, en worden door de vliegen en andere infecten te veel geplaagd, en dewyl zy die met hunne ftaarten, die nog kort zyn, niet kunnen afweeren, worden zy aanftonds ongeduldig- voeg hierby, dat de dagen korten, en het aangenaamfte gras voorby is, ook kunnen de veulens dan niet lang genoeg in de weide loopen. In andere tyden van 't jaar is het best de teeldrift der merriën, door arbeid en min krachtig voeder te bedwingen, om dat de veulens, die in zulke tyden geboren worden, niet gemaklyk kunnen opgevoed worden, terv/yl ook de merrie geen voedfel genoeg kan vinden, om goede melk aan het Veulen te geeven. Wanneer nu de Landman of Paardenfokker voorneemens was, om eene merrie te laaten dekken, moest hy zig, myns bedunkens, vervoegen met zyne merrie by den Keurmeester, om die aantegeeven, welke Keurmeester, na eene naauwkeurige vifkatie, te gelyk met den naam van den Fokker, de hoedanigheden van de merrie op moest fchryven; en, om dat veele Landlieden zelve geen genoegzaame kundigheid hebben, in het goed uitkiezen van een' hengst, moest de Keurmeester zorgen, dat aan de landhoeve van den Fokker een der gefchiktfte - hengften voorzy-  INLANDSCHE PAARDEN. 43 ne merrie gebragt wierde; ja zelfs, moest de Keurmeester verplicht zyn, als een eerlyk man, daarmede te handelen, en geene kwaade koppeling te maaken. Deeze voorzorg van uitkiezing is zeer nuttig: De Buffon zegt; „ Het eerfte veulen van eene merrie is nooit l zoo geftoffeerd, als die, welken zy in 't ver„ volg voortbrengt; dus moet men bedagt "zyn, om haar, voor de eerfte keer, een' „ zwaaren hengst te geeven, om het gebrek „ van groeijing, door de grootte van de geftalte zelve, te vergoeden ; men moet ook " wel acht geeven op het verfchil of de we" derkeerigheid der figuuren van den hengst " en de merrie, om de gebreken van het eene \ paard, door de volmaaktheden van het ander te verhelpen, en vooral, om nooit " kwaalyk geëvenredigde koppelingen te maa\ ken, gelyk als van een' kleinen hengst met " eene groote merrie, en van een' grooten „ hengst met eene kleine merrie, om dat het 'l voortbrengfel dier koppeling klein of kwaa„ lyk geëvenredigd zoude zyrt : om de fchoo" ne Natuur te naderen , moet men trapsge-' „wyze en by fchaduwingen voortgaan; men " moet, by voorbeeld, aan eene al te dikke " merrie een' gevulden maar fynen hengst geeven; aan eene merrie, die zig van vooren kwaalyk voordoet', een' hengst, die een' „ fraaijen .kop en hals heeft, enz.;" zie IV D. bl. 102, en 103. Dewyl het nu van de min-  44 £ -VERHANDELING OVER DE minfte Landlieden en flechts van weinige paardenfokkers te verwachten is, dat zy eene juiste koppeling zouden doen, behoorden de Keurmeesters daarin grondig ervaren te zyn om dus, tot het verbeteren van ons ras' meêtewerken. Eêr men den hengst de merrie laat dekken, moet men hem wasfchen, omleiden, en vooral roskammen ; want, door die prikkeling, word zyne drift vermeerderd. De paarden eene vrye dekking te laaten doen , is wel, in groote ftoeteryen, in gebruik , fchoon het beter is, de dekking uit de hand te laaten verrichten. Ten dien einde ontneemt men hun de hoefyzers, om alle fchade voortekomen; men laat de merrie vasthouden op >eene afhellende plaats ; twee geleiders-houden, elk aan eenelyn, den hengst by het kaptoom vast; de Hengftenmeester neemt den ftaart van de merrie weg, op dat de hengst zig niet kwetze , en helpt verder de roede naa binnen. Ondertusfchen geeft de Hengftenmeester acht, of de hengst het werk der koppeling volbrengt; men kan dat aan zyne oogen zien, inzonderheid aan de draaijende beweeging van den ftomp van zyn* ftaart, waarmee de uitwerping van het zaadvogt altoos verzeld is; ook krygt dan de hengst over de lendenen eene trillende beweeging. De hengst zyn werk verricht hebbende , leid men hem weg en naa den ftal, waar  IN LAN DSC HE PAARDEN- 4$ waar hy verder, door zuivering en goed voêr verkwikt word, en een dag en nacht uitrust, want het is niet goed, dat de hengften alle dagen fpringen, om dat ze dus te fchielyk hunne kracht verliezen en verouderen. Na de dekking, is het, op veele plaatfen in gebruik, dat men de merrie van achteren met koud water begiet; men geeft daarvoor redenen op, doch, of het inderdaad nuttig is, wil ik liever niet beflisfen. Zommigeri ryden de merrie fterk af, en dit, dunkt my, is niet goed; eene fterke beweeging, in tegendeel, is bekend, voor eene jonge bevrugting fchadelyk te wezen, doch eene maatige beweeging is niet nadeelig. Op ftal gebragt zynde, geeft men de merrie een voêr, en dan drinken. Na negen, tien, of veertien dagen, brengt men haar weêr voor den hengst : is zy 'er afkeerig van , laat men haar niet befpringen , doch anders, laat men den hengst nog eenen fprong doen, en wacht dan van den tyd af, of zy bevrugt is, ja dan neen. Gewisfe en zeer zekere tekenen, dat eene merrie met veulen is, heeft men, in den beginne, niet: het gieten van water in de ooren, om zulks te ontdekken, is fabelachtig en nadeelig. Als zy verder gevorderd is, zyn haare oogen zoo glansryk niet; de mammen groeijen, en geeven zomtyds vogt; de buik zwelt, en eindelyk voelt men de beweeging van  46 I- VERHANDELING ÓVER DE van het veüleu : waarna men haar afzondert goed voért, en niet al te veel werk laat verrichten. In het Baden-Durlachfché, en op andere plaatfen, in Duitschland, zyn wetten, dat een Landman zyne draagende merriën niet tot zwaar werk of hardloopen mag gebruiken, en het is aldaar ook aan niemand geoorloofd, den Landman daartoe te dwingen; Het veulen ruim elf maanden gedragen zynde, een week min of meêr, legt de merrie het veulen af; en, op het einde der zwangerheid, moet men haar op Hal houden, en, nacht en dag, iemand in ftal laaten blyven om , wanneer de verlosfing nadert, by de hand te zyn : in Friesland, laaten de Boeren een' jongen of knegt, met een touw om den arm, daarby flaapen, om bereidvaardig te zyn, als het zig nederlegt, of eenige andere beweeging maakt. Alhier is men daaromtrent zeer onverfchillig, en menigmaal komt de Boer op , als het veulen reeds rondom de merrie loopt; ook gebeurt het wel, dat hv hetzelve dood vind liggen, inzonderheid als de merrie ftaande geworpen heeft, waardoor het dikwyls op den grond nedervalt zoo dat het fterft, of, door het trappen van de moeder, omkomt. Men kan dit alles voorkomen, door 'er iemand by te laaten waaken, of, zoo als men in Friesland doet met een touw om den arm daarby te laaten flaapen. De  INLANDSCHÉ PAARDEN. 4? De paarden werpen, over het algemeen, nog al gemaklyk. Als de merrie liggen wil, is dit het best, anders moet 'er een bekwaam perfoon by zyn, om het veulen te vangen, of, wanneer het verkeerd, dwars, of fchuins ligt, hetzelve te keeren (*). Veele Landlieden zyn bygeloovig genoeg , om zekere middelen te gebruiken, die zy waanen, dat den paarden dienftig zyn in 't werpen : dan, de ondervinding heeft my geleerd, dat, als het veulen met den kop op de voorpooteis uitkomt, de'merrie hetzelve dikwyls in eene fchuif afperst, en dus doen dan die wonderdranken geen nut; en, ligt het veulen dwars of verkeerd, zoo kunnen zy het, met die dranken, niet regt doen liggen, maar wel, door eene bekwaame hand en verftandige konstbewerking; ja ik ben verzekerd, dat die dranken, in dat geval, fchadelyk zyn. Als het veulen geworpen is, dan gaat men veeltyds al te fchielyk voort, met het afnaaien van de ham, heling, of nageboorte. Ik geloof, dat, indien men de Natuur haar' gang (*) De Verloskunde by de Merriën hoofdzaakelyi dezelfde zynde, ah die, welke by de Koeijen geoeffend word, kan men daaromtrent eene genoegzaam* enderrichting bekomen, in liet IX en X D. 1 St* der Verhandelingen, door de Maatfchappy Ut den Landbouw nitgegeeven.  £8 ïl verhandeling ovèr de gang liet gaan, de ham wel van zelve Volgen zoude. „ De Vroedmeester De Reusi van Harlingen, zegt : „ dat fpoedig af haaien „ van het nafpul in de paarden is eene fleg„ te behandeling , een oud vooroordeel, en „heeft geen anderen grond, dan dat men „ het van zyne voorouders zoo heeft gezien „ „ hoewel het menig een moederpaard be„ derft." Men kan verder hierover naazien de Geneeswyze over de Paarden van vitet^ door R. Fontein. Na dat de ham van zeiven loslaat of afgehaald is, word zy weggeworpen, hoe zeer 'er zommigen zyn, die aan de nuttigheid, van dezelve, op eene of andere wyze, te bewaaren, geloof Haan : en de merrie, nu ontlast zynde van het veulen en de nageboorte, heeft goed voedfel en rust noodig; men laat het veulen, hoe fpoediger hoe beter, aan de moeder zuigen, en houd beide, geduurende eenige dagen, op ftal; vervolgens brengt men ze naa de weide. Eene merrie kan , zonder verlies van fchoonheid en krachten, een en meêr veulens draagen, werpen, en opvoeden; doch, als men te veel begeert, verkrygt men niet -zelden het minfte : hierom keure ik zeer af, dat men de merrie, op den negenden dag of iets laater na het verlosfen, weder laat dekken; in den eerften opllag, fchynt die koppeling en bevrugting voordeelig, maar, als  'INLANDS CHE PAARDEN, 49 als men overweegt, dat de merrie eenige krachten verboren heeft in het werpen, dat zy dagelyks voedfel aan het veulen moet geeven , en dan nog een in het lyf moet weden, worden daartoe meêr dan gewoone krachten vereischt. Enkelde paarden mogen zulks doen zonder fchade of nadeel, maar, in 't algemeen, is die gewoonte of dat gebruik aftekeuren, om dat de merrie te veel gekraakt word, en de veulens gemeenlyk zwakker van geftel zyn, bok is het voordeeliger voor den Fokker, een paard aantekweeken, dat drie honderd guldens waard is, dan twe'e, die Hechts honderd daalders het ftuk melden mogen. Hierom doet men beter, tot het volgend jaar te wachten, om dan de merrie te laaten dekken, indien men begeert, het ras te verbeteren, en fchoone, fterke, cn goede paarden aantefokken. DERDE AFDEELING.' Over het verbeteren van ons ras van Paar* den, door eene meêr naamvkeurige opvoeding aan de veulens en jonge paarden te geeven. De mensch heeft, door den Schepper der Natuur, het recht en'de macht verkreegen, cm over de dieren te heerfchen, en het is, p door  SO I VERHANDELING OVER DE door onze verheven vermogens, dat wy in ftaat zyn, om hen te gebieden en te regeeren, ten einde 'er vöor ons zeiven, of voor het algemeen, nut en voordeel van te kunnen trekken. I Hct moedig en vryheidminnend paard zou nimmer zulk een nuttig en gezellig dier voor ons geweest zyn, indien men niet, door behendigheid, list, vrees, en viïendelyke behandeling, her van zyne vryheid had weeteu te berooven, en geleerd had, tot onzen dienst nuttig te zyn. Met het verlies van zyne vryheid, begint zyne opvoeding , Cn, dóór liefkoozery en ontzag word zy ten toppunt gebragt, zoo zelfs, dat men dit voortreilyk dier alles Ieeren kan, waarvoor het vatbaar is, en waarover wy ons zomtyds moeten verwonderen. Hem, die verftand, oordeel, en bekwaamheid bezit, om de veulens en jonge paarden naar hun' aart, natuur, en krachten wel te bellieren, erkenne ik een gefchikt voorwerp te zyn, om een paard optevoeden; maar hy, die zelve geen gezond verftand en oordeel bezit, en de goede eigenfehappen van het dier niet weet "ten nutte aantewenden, noch deszelfs kwaade hoedanigheden te beteugelen, is daartoe ten eenemaal onbekwaam, vermits men niet dan te veel verzuimt, een paard optevoeden tot dat geen, waarvoor het recht gefchikt is, gelyk alle paarden riiet voor een  INLANDSCHE PAARDEN» 51 een en het zelfde onderwys vatbaar zyn : doch hy, die hieromtrent een verftandig overleg gebruikt, zal, van de meeste veu* iens en jonge paarden goede en dienstbaare paarden kunnen vormen. Niettemin zal het al toos moeijelyk, hoewel niet onmogelyk zyn» om zoodanige bekwaame voorwerpen, ter opvoeding van paarden, te bekomen. Wanneer nu een Staat of eene Maatfchappy eene.ftoetery had, moest men ook, ter beftiering-van dezelve, kundige lieden verkiezen, die het dresfeeren van paarden, naar hun' aart en natuur, grondig verftonden: Heeren en Paardenkoopers konden hunne jonge paarden aldaar befteeden, om die, voor een' maatigen en winstgeevenden loon, optebrengeri, « waarvoor zy het meest gefchikt waren. Ook konden de Beftierders van zulk een Genootfchap jaarlyks, op de markten, eenige jonge ongedresfeerde paarden aankoopen, en, met ruime winften, verder opbrengen en verkoopen ; en, wanneer zoodanig eene inrichting eerlyk beftierd wierd, en de koopers en liefhebbers verzekerd waren, dat zy aldaar paarden konden bekomen, op het woord van eer, voor welk eenen dienst ook men dezelven begeerde , ben ik zeker, dat 'er misfehien meêr koopers zouden komen, dan 'er paarden aangefokt en opgevoed konden worden, inzonderheid, als men den prys bepaalde, naar de wezentlyke en innerlyke D 2 waar-  52 I.' VERHANDELING OVER DÈ waarde der paarden, en naar maate de kosten van aankoop, en opvoeding enz. beliepen. Door dergelyke inrichting, zou men niet alleen eene goede opvoeding aan de paarden kunnen geeven, maar ook een voornaam ryfchool voor Heeren, ten voordeele van het Genootfchap, kunnen houden : terwyl wy verder niet meer kunnen doen, dan wenfchen, dat dit voorgeflagen middel een punt van overweeging en uitvoering mag worden! Doch zulks nog geen plaats hebbende, zullen wy ons vergenoegen, met het vöorftellen van eenige regelen, die, in het opvoeden der jonge paarden, ter verbetering van ons ras, dienftig en behulpzaam kunnen wezen. Eerftelykjj moet men, zoodra het veulen geboren is, het zelve zuiveren, indien het moederpaard het niet feboon gelikt heeft, met eene fpons met laauw water, en vervolgens aan de mam of tet brengen; dit gefchied zomtyds van zeiven, maar zomtyds heeft men 'er moeite mede; nog onlangs was ik in 't geval, dat het veulen niet wilde zuigen; met wat fyn zout in den bek te wryven, gelukte het. Beter is het, als het moederpaard geen melk heeft, dat men het veulen by eene andere merrie brengt, dan 'er een pappeling van maakt : doch, als men volftrekt niet anders kan, dan moet men het met de pappot, gelyk men zegt, opbrengen, en daartoe is, in 't eerst, warme melk, of melk  INI/ANDSCHE PAARDEN. ^ 53 melk met zemelen genoeg, doch dit kost veel arbeid, en het veulen blyft achterlyk, zo het niet omkomt. . P Als het veulen zuigt, en drie, vier, ot meêr dagen of zomtyds zoo veel weeken, naar het&weder is, op ftal geftaan heeft brengt men het met het moederpaard in t hnd Veele Landlieden hebben de gewoonte 'om'het veulen aanftonds dag en nacht daarin te laaten blyven , 't geen met altyd goed is; want, als dé nachten, in t voorjaar, koud zyn, dan kan 'er ongemak van komen: door het nieuwe gras word de merrie ook wel eens loslyvig, waardoor zy verzwakt; het is daarom goed, haar 'smorgens en 'savonds wat have&r of brood te geeven. Zommigen ZVn nalaatig genoeg, om 'er met eens naa omtezien. Men doet beter , wanneer men het veulen, in het begin , met het moederpaard 'snachts op ftal zet, waarom het dienftia- is, dat de weide niet ver van de wooniSg ligt, en het oog van den Landman 'er geduurig op zien kan; ook moet de weide ftil zyn, en het veulen rustig, zonder gejaagd te worden, zig met zyne moeder kunnen ver* maaken. Heeft men het moederpaard tot een ot ander werk noodig, is het best, dat men het veulen intusfehen op ftal brengt, in eene afgezonderde en verzekerde plaats, en, zoo dra de moeder haar werk, dat niet te zwaar D 3 moet  54 I- VERHANDELING OVER DE moet zyn, verricht heeft, brengt men haar weer by t veulen. De geestige Le Franca van Berkkey drukt zig hierover, op eene fraaye wyze, uit; „ zoo dra het haam van den fchoft „ geftreeken word," zegt hy, „ loopt de moe» der, al grmnekende, naa den ftal, om haar „ geliefd kind te zoogen. Zy, die de Na„ tuur en haare liefdezorgen trachten te Ieeren „ kennen, en de taal der dieren naategaan, vin„ den hier een by uitftek aangenaam voor„ werp van befchouwing. Het veulen roept „ de moeder, de moeder beantwoord het kind; „naauwlyks bereiken zy elkander, ofdezoo„ gende moeder verpynt haar, om het veulen # een' gemaklyken ftand te geeven, om te „ zuigen; en naauwlyks is het veulen op den * eer&ea £oevai van het zog verzadigd, of „fluks gaan zy beide te velde; de moeder „ vooruit, en het kind met dartele fprongen „ achteraan, tot daar de groene klavers een „ nieuw voedfel aan de blyde moeder gee„ ven." ° De Boeren, die hunne merriepaarden noo7 dig hebben, om te eggen en te ploegen, laaten het veulen naast de moeder loopen, en het is vermaaklyk, het kind de moeder te zien volgen : ook is die manier, voor boerepaarden, meêr te pryzen dan te laaken, om dat het oplettend en leerzaam oog reeds vroeg, als^ik my dus mag uiten, zyne beftemming • liet  inlandsche paarden. 55 Het is, gelyk ik reeds gezegd heb, nadeelig, dat men het veulen lang met de moeder laat loopen, zonder 'er naa omtezien. Een dagelyks bezoek of eene ophaaling naa dc wooning, en de moeder daar vriendelyk te ontfangen, te voêren, en te drenken doet het veulen gewennen aan zyn' ftal, en leert hetzelve zynen'meester kennen, die dan ook de gelegenheid heeft, om, als vriend, met het veulen te verkeeren, en, door eene zagte behandeling, al vroeg zyne genegenheid te winnen, terwyl hy tevens zorg draagt, dat 'er geen bokken of geiten in "t land zyn, die het kunnen plaagen, of dat'er, door toedoen van de kinderen of jongens, geen gejaag of gefchreeuw plaats heeft, als mede, dat het niet in touwen of ftrikken kan verwarren, het geen dikwyls aanleiding geeft, dat 'er voor altoos eene vreesachtigheid of fchrik in 't paard overblyft, waardoor men aan veel gevaar word blootgefteld. Men moet het veulen ter rechter tyd fpee-. nen, want het is kwaalyk gedaan, dat men allen op een' en denzelfden ouderdom fpeent; men moet zig ook hierin fchikken, naar de krachten van 't veulen en de merrie zyn; vier, vyf, zes, of zeven maanden is lang genoeg. Wanneer men het veulen fpeenen wil, moet men het met de moeder op ftal brengen, en, als het veulen daar voor 't laatst ge zoogen heeft , verzend men vervolgens de D 4 mer -  $6* I. VERHANDELING OVER ÉS merrie naa eene verafgelegen weide, terwy! men het veulen opfluit, of in eene ruime fchuur, die zindelyk en wel met ftroo bedekt is, laat los loopen. Zommige Landlieden fpeenen in 't land, doch dit is aftekeuren, en even zoo, wanneer men het gefpeende veulen te vroeg weêr in 't land brengt; ik zelf heb bygewoond, dat, offchoon de merrie al op een' grooten afftand was van het veulen, dit echter, de ftem van de moeder hoorende, door flooten en hekken zig heen worftelde, en by de moeder in 't knd kwam: waarom het beter is, het veulen op ftal of in de fchuur te houden, tot dat,alle tekenen van onrustigheid, om naa de moeder te gaan, over zyn, en het voorts wel eet en drinkt. Het fpeenen gaat veeltyds vry gemaklyk, want het veulen, in 't land by de moeder zynde, ziet haar graazen, en, haar naavolgende, eet dus al in de weide. Als het veulen, eenige uuren, in de fchuur of op ftal geftaan heeft, bied men het wat goed gras of versch hooi aan; en, als men 'er een weinig fyn zout onder doet, dan dorst het fpoediger, wanneer men hetzelve water geeft, ook wel met wat zemelen vermengd; men laat verder den emmer ftaan, en doet wat hooi daarby in een' bak; dus zullen zy zig zeiven helpen, als zy alleen zyn. In het begin, moet men niet te veel te eeten en te drinken geeven, maar ongewaar- wor^  INLANDSCHE PAARDEN. 5? Wordelyk trachten opteklimmen tot zoodanig een bepaald gewigt en maat, waaiby men zien kan, dat het veulen toeneemt en genoeg krygt. Dewyl het gemeenlyk in 't najaar is, dat men de veulens fpeent, zoo is het best, dezelven op een' luchtigen, helderen, zindely* ken ftal te houden, en hen te gewennen aan een' bepaalden tyd voor het voéren en drenken, om daardoor voortekomen, dat, dewyl de dagen kort, en de nachten lang, nat, en koud zyn, die dieren geen ongemak lyden. Ook is. het dikwyls zeer moeijelyk, om de veulens, alle dagen, uit den ftal naa het land, en uit het land weder naa den ftal te-brengen. Heeft men eene ftoetery met een' ftal daarby, dan is zulks ligt te doen; en ik heb, in den Elzas en in Frankryk gezien, dat men, op een zeker geluid of gefluit, de jonge veulens riep, en, des avonds, naa den ftal geleidde, Wy zyn, meerendeels, verpligt, hen, den geheekn winter, in huis te houden, doch, als zy daaraan gewend zyn, dan kunnen zy op de werf rondloopen, ja ik heb menigmaal met vermaak befchouwd, dat zy aan, huis kwamen, om hun rantfoen te haaien, en, als men hun dan wat gemaalen of geweekte garst gaf, dan gingen zy vergenoegd heen en naa den ftal. Men heeft, geduurende den eerften winter, Hechts voor een goed en maatig eeten en drinken te zorgen, en hen in een zindelyk verblyf te bewaaren, ook D 5 moet  53 ? L VERHANDELING OVER DE moet men de veulens zeiven rein houden' terwyl men, met eene fpons, de deelen zuivert, en zomtyds, met eene ftroowisch of met een borftel, of zagten fchuver, de ftof van het lyf afveegt. Ook kort men de maarten en den ftaart. Als nu het voorjaar daar is, het weer beftendig en warm word, en de malfche klaver de weide dekt, zoo brengt men de veulens naa het land. De Baffon merkt zeer wel aan, dat men de veulens met geen hongerig maag naa de weide moet zenden, als zv wel gevoerd zyn, dan is 'er wat in 't lyf, en zv overlaaden hunne maag niet met te veel jong gras. Dag en nacht laat men hen in 't land ■ doch het is niet kwaad, dat men ze nu en dan ophaalt naa hunne wooning, terwyl men hen daarnaatoe lokt met wat garst, om dus hunne verblyfplaats te leeren kennen en te vinden. Ook moet men hen zoms bezoeken, en zig met hun, door goede woorden en vriendelyke betasting, gemeenzaam maaken. Wanneer de herfsttyd daar is, of in 't laatst van September, of't begin van Oclober, brengt men de veulens weer naa den ftal. De veulens nu, voor den tweeden winter, op ftal zynde, moet men dezelven voeren met gebroken garst, zemelen, wat gehakt ftroo, en goed hooi, en hun fris water, dat in hevige koude, eerst wat in den ftal moet Haan, te drinken geeven. De ruif, waaraan  INLANDSCHE PAARDEN. §9 zy eeten, moet niet te hoog wezen; altemaal zaaken, die genoeg bekend zyn, en niettemin haare nuttigheid hebben. Door maatig te voêren, en tevens genoeg te geeven, krygt het veulen nu zyne ftevige krachten, en, door een' fchoonen en luchtigen, maar niet tochtigen ftal, en het rein en-zindedelyk houden van de veulens, groeijen zy, in geftalte, fraaiheid, en grootte, op; ja, door hen met oplettendheid gadeteflaan, leert men dan reeds hun' aart en natuur kennen, en ook al, door vriendelyke behandeling, hen gewennen te gehoorzaamen. . Men moet ook alle ruuwheid, zoo in gebaarden als met woorden, vermyden: want die hun goed doen beminnen zy, en die hen beledigen haaten zy onverzoenlyk. Hierom moet men altoos, by het voêren, door zagte en vriendelyke behandeling, trachten hun temperament te doorgronden, en hunne genegenheid te winnen. De wintertyd wederom verlopen, en de maand May verfcheenen zynde, met goeden lang gras, moet het veulen op nieuw naa de weide, om 'er, dag en nacht te blyven. Men dient echter dan de hengften van de merriën te fcheiden, om dat de eerfte niet te vroeg * en nutteloos hunne krachten zullen verfpillen, en de andere niet lastig zullen gevallen worden. Verminderen zy te veel door het jonge gras, dan doet men wel, wanneer men kun wat gemaalen gerst of fpelte met zemelen  60 t VERHANDELING OVER DE Icn in de weide brengt. Ook zorgt men; dat de weide niet al te vet en vogtig is. In dit zomerfaifoen, moet men niet vergeeten, het veulen of de veulens dikmaals te bezoeken, om hen dus aan ons te gewennen. De zomertyd ten einde zynde, brengt men de veulens, ten derden maal, uit de weide naa den ftal, om, met de uiterftc oplettendheid, behandeld te worden; enthans ontwikkelen zig meêr en meêr de gefteldheid van hun' aart en natuur, of goede of kwaade temperamenten, naar dewelken men zig ook, in de opvoeding, gedraagen moet, om hetveur Jen te beftemmen, tot welken dienst men het verder opbrengen kan en wil. • Het is te bejammeren en te beklaagen, dat veele Landlieden, in en vóór dien ouderdom, de jonge paarden reeds tot zwaaren arbeid gebruiken; en ik heb menig een driejaarig paard al bedorven gezien, dat in 't kruis gekraakt, en zoo ftyf was, dat het vroegtydig naa het jaagpad moest, of omkwam. Heilzaam, derhal ven, is de vermaaning der Heeren Staaten van Utrecht, in Art. IX van de Ordonnantie : „ om de jonge paarden niet te „ vroeg tot zwaar werk te gebruiken, waar„ door zy ligtelyk bedorven worden." Myns bedunkens, behoorde zulk eene vermaaning in. alle Ordonnantiën te zyn : want in Friesland, begint men ook al veel, met de twee jaaren, den jongen paarden den harddraavers ftap  INLANDSCHE PAARDEN,. 6l ttap te leeren, waar men menig een paard SS kraakt of bederft. - Landlieden! Paardenfokkers ! door de paarden «o. vroeg zwaare dienftcn opteleiden, belooft Gyl den Staat te vroeg van die nuttige dieren, en zyt U zeiven en Uw huisgezin tot fchade, om dat'een bedorven paard noch tot Uw gebruik, noch tot dat van een ander, dienftig kan zyn, en dus U zeiven geen voordeel kan aanbrengen. Weet, dat de fchoonfte geftalte, de ftevigfte krachten, door eenen te vroegen en zwaaren arbeid, verlooren gaan, en het fraaifte ras van dieren word daardoor geheel ontaart en verbasterd. De ondervinding heeft, ten allen, tyden, zulks geleerd, en alle Schryvers over de paarden, geen een uitgezonderd, hebben de fchadelykheid van een' te vroegen arbeid, voor die dieren aangetoond. Laat dan het gezag van zulke groote, in de Natuurkunde bedreven, Liefhebbers van paarden UI. beter onderrichten, laaten de redenen en het gezond oordeel U verftandiger doen handelen, laat de onder-, vinding U voorzichtiger doen zyn, en eindelyk, laat het algemeen belang, ja Uw eigenbelang U beweegen, om ze niet eerder te gebruiken, vóór men 'er een duurzaam en voordeelig ras van hebben kan, dat U of den kooper ip, ia, 14, 18, of twintig jaarenkan dienen; het geen nimmer te wachten is, als men, met het tweede of vóór het  62 I. VERHANDELING- OVER DE het derde jaar, de veulens of jonge paarden , tot zwaaren en vermoeijenden arbeid gebruikt! — Men heeft nogthans deezen tyd niet te verwaarloozen. Men voedert het jonge paard iets fterker, en geeft het een weinig geweekte haver, het is eene flegte gewoonte dit voêr eerder aan de veulens te geeven : ook is de fpelt voor hun een uitmuntend voedfel, en beter koop dan haver. Met het derde jaar, begint men aan de opvoeding van het paard, om het, naar zyn' aart en vermogens gehoorzaam, getrouw, en gefchikt te maaken : waarom men het aan de ruif vastbind. Verder kiest men , indien men meêr dan een veulen heeft, nu uit, om een elk, naai- zyne geaartheid en krachten, op eene byzondere wyze optebrengen. InsgeIyks doet men eene keuze uit de besté en fraaifte hengfte-veulens, om die tot fpringhengften aantehouden; en de overigen laat men fnyden, of tot ruinen maaken. B Na het derde jaar, of als de veulens drie en een half jaar oud zyn, ligt men'hun de pooten dagelyks op, en legt 'er een los hoefyzer aan, waarop men met een' fleutel of iet dergelyks klopt of klinkt, om ze dus aan die behandeling te gewennen : zie De La Guerü mere, Zmd, Lieb, le parfait Cocher &c. Ook legt men den rypaarden een ligt zadel op, en de koets- of werkpaarden fpant men in, iaat ze zoo, eenigentyd, ffean, ontzadelt en ont-  INLANDSCHE PAARDEN, 63 ontfpant ze; en men geeft hun nu en dan een gebit in den bek, doch men moet bedacht zyn, om den mond van 't paard voorzigtig te behandelen : „ want'" zegt De Bt/f fon, „ dezelve is zoo gevoelig, dat men zig, „ by voorkeur, boven het oog en oor, daaf•„ van bedient, om de tekenen.van zyn' wil „ aan het beest te doen begrypen. De min'' fte beweeging of de zagtfte drukking van 't „ gebit is gertoeg, om hetzelve te verwitti„gen en te bepaalen; en dit werktuig van „■gevoel'heeft geen ander gebrek, dan zyne „ al te groote volmaaktheid .zelve ; die al te „ groote aandoenlykheid moet gevierd en met „ voorzigtigheid behandeld worden, buiten„ dien zoude men het paard welhaast den bek „bederven, door denzelven ongevoelig vóór „ 't gebit' te maaken :" IV D. bl. 90. Hoe 'kwaalyk handelen dus niet veele' Landlieden, 'die niet 'alleen den paarden een ongefchikt gebit in den 'mond leggen, maar ook te vroeg en te ftyf aan het toom trekken, waardoor zy hardbekkig, en ongemaklyk om te regeeïen worden. Hoe menigvuldiger men deeze oefeningen herhaalt, des te beter is het; en, als men het paard zyne oefening heeft laaten doen, moet men het met goede woorden zyn genoegen toonen, en met wat haver verkwikken, dan worden zy 'er zoo aan gewoon, dat zy zélve 'er naa verlangen. Ein-  04 L VERHANDELING OVER Dg Eindelyk, na het vierde jaar, begint men hunne opvoeding voörttezetten en te voltooijen, en, wanneer men de paarden beryd, infpant, en tot den arbeid afregt, komen hunne goede of kwaade hoedanigheden terftond te voorfchyn, welke, naar haare byzondere verfcheidenheid, moeten verbeterd worden. Schoone, fraaye, en beste zadelpaarderi j doet men dan best, van naa de Manége of ryfchool te zenden, „ die men," om met Ds Buffon te fpreeken, „ als de volmaakfte fchoöl „ van opvoeding voor jonge paarden mag aari„ merken, waar het fchynt zelfs niet temoe„ ten blyken, dat men hen beftiert; en, wanneer zy daar wel geoefend zyn, is deminii fte drukking der dyën, de zagtfte bewee„ ging van 't gebit genoeg, om hen te leiden, „zelfs zyn de fpooren nutteloos, of menbe„ dient zig ten minften daarvan niet, dan om „ hen tof geweldige bewecgïngcn te dwin„ gen." — Die nu zig zeiven acht, oordeelkundig genoeg te zyn, om zoodanige fyne paarden të dresfeeren, en de zagte zoo wel als de dwangmiddelen van pasfe weet te gebruiken, kan met voordeel zyn paard opbrengen: men raadpleege verder La Fosfe, De La Guerinie* re, Le parfait Coc/ier, Zind, Lieb, den Friesfchen Stalmeester, den Hollandfchen Koet/ter, en eene menigte andere Schryvers. De andere, zoo koets- als werkpaarden Iaat men eerst by den ploeg, met een' ftal-toom, ee-  INLANDSCHE PAARDEN. 6$ eenige keeren loopen; daarna bind men het jonge paard vast naast de ploegpaarden, tot dat het 'er aan gewoon is, vervolgens legt men het een haam op, en eindelyk zet men het voor den ploeg, tusfchen twee makke en fterke paarden; doch, om allereerst te beginnen met een' zwaaren ploeg, is ongeraaden, beter is het, eene egge of {lede daartoe te gebruiken; als dit goed gaat, fpant men het eens voor een wagen in 't gulle zand of op 't land, tot dat het mat is, waarna men het op ftal brengt en voedert. Men herhaalt dit dagelyks, wanneer men verder eene proef neemt, om het alleen of met een ander paard eene egge of flede te doen trekken; gehoorzaamt nu het dier, dan zet men het voor een chais of ligt rytuig, en, als het naar het bit luistert, rydt men 'er mede langs een' breeden en ftillenweg, waarmeê men aanhoud, tot dat het volkomen gewend en geoefend is. Indien men nu de paarden niet te jong tot den arbeid gebruikt, kan men 'er een nuttig en ïangduurig genot van hebben, mits zy, door de verdere opvoeding en behandeling niet be-. dorven worden; en men zal, zo men dit in acht neemt, bevinden, dat De Buffon de waarheid heeft gefproken, wanneer hy zegt: Het Paard is een fchepfel, dat zyn eigen wezen laat va ar en, om niet dan door den wil van een ander te beftaan. £ * B Y«   BYLAAGENj behelzende eenige ORDONNANTIËN op het houden van KEUR - of SPRING-HENGSTEN.   (BYLAAGE, A.) 69 P L A C A A T, Behelzende een Reglement op de Keur der Springhengften, en Inflruclie voor de Keurmeesters, De Staaten van Vriesland allen den geeven, die deezen zullen zien of hooren leezen, Salut, Doen te weeten : Dat aan om door zommige Ingezetenen deezer Provincie, doende Koophandel in Paar* den ? is voorgedragen en vertoond, dat, door het niet ■nakomen van de Reglementen , van tyd tot tyd op de Springhengften en de Keur derzelvcn gemaakt de Stoetery der Vriesfche Paarden , merkelyk begonde in verval te geraaken, en het te vreezen was, dat dezelve , tot nadeel van den handel, meêr en meêr zoude te tiiete loopen en bedorven worden : om nu hierin naar hehooren te voorzien; zoo is V, dat wy, na examinatie van de Placaaten en Refolutiën, voormaals op dit onderwerp vast gefield en genomen, hebben goedgevonden, by een Nieuw Reglement, niet alleen hierin te voorzien , maar ook wederom een' Keurmeester der Hengften aanteftellen, aan denzelven eene bekoorlyke JnftruHie te geer en, en diensvolgens te ftatuecren, ge{yk wy doen by deezen. A RTl CU L I. Dat de Keurmeester zal geheuden zyn, de Springhengften ever de gehele Provincie te viftteeren, exaE 3  fo (BÏLAAGE, A.) neer en, en keuren volgens het Reglement op de Spring-, hengjlcn, gearresteerd in de Statuten van Friesland, het $de Boek, Tit: 17, luidende aldus: Van Springhengflen, en Dekgeld. Art. 1. Bat niemand zal vermogen, cenige Spring- of Dekhengften, het zy hy dezelve al voor eenigen tyd heeft gehad of naderhand een' nieuwen mogt gedenken aan tezetten, tot het befprir.gen van de Merriën te emploijeeren, ten zy dezelve Hengften door de respeftive C er eg ten, waaronder elk Houder van Hengften «eze■ ten is, eerst en alvorens zullen wezen gevipteerd, en, volgens fchriftelylee Certificatie , naar inhoud dezes geapprobeerd, by pcene van vyf-en-twintig Caroli guldens, boven verbeurte 'van den Hengst. Dat iemand bevonden wordende, een' Hengst, welke eenmaal afgekeurd is, niet geremoveerd te hebben, of niet te hebben laaten fnyden, zal vervallen in de boete van vyf-en'twintig Caroli-guldens, boven ver? beurte van den Hengst. 3. Bat geen Hengften tot het befpringen van Merriën, zullen mogen worden gehouden en gebruikt, dewelke jonger zyn dan drie jaaren, by poene en verbeurte ah vooren. Art.  (B Y L A A G È, A.) 1t Art. 4. Dat de kleinjle Dekhengjien hoog moeten zyn vyf houtvoeten en twee duimen, te weeten, met het leg. gen van de Ry op de Schoft, en dat op het waterpas van den grond regt neder, voorts dik van taille en goed vau Hals, Kop, en Beenen, zonder aangcboeren gebreken , dewelke een veulen fchadelyk zouden kunnen wezen. "!' '~t'- tV, ' 5*■ . .' ' ' ' . Hat voorfz: hoogte van vyf houtvoeten en twee duimen zal worden geobferveerd, zoo wel in de hooge als laage Qiiartieren, by gelyke poene en verbeurte als vooren, 6. Met dit onderfcheid nogthans, dat aan de Griete',iyen van jEngwirden , Doniawarftal, Haskerland, Schoterland , Gaasterland, Opfterland , Oost - en TFcst • Stellingwerf word toegelaten de vryheid, om in den Haaren te doen houden Springhengften van vier voeten en tien duimen hoog, doch niet kleiner, onder conditie, dat geen minder dehgeld daarvan, dan van andere, zalmogen worden gevorderd en betaald. 7. Dat by ieder Houder van Hengften op dl hooge Qjw tieren onder de Dekpaarden zal moeten ftaan en gebruikt werden , ten minften eeri donker - Graauwen Hengst , met witte Staart en Maanen , en zwarte Beenen, als dezelve maar eemgsins te bekomen zyn. /frt.  1» (BYLA AOE, A.) Art. 8. Dat de Graauwe zullen moeten zynEenhairigofmet eene kleine Kol, en de Zwarte en Bruine ook eenhairig met kleine Kollen, 9- Dat ieder Officier hiermede wordgeauthorifeerd, om, in zyn Diftrilt, zoo veel Perfoonen ie admitteeren, tot het houden van Dekhengften, als hy, na de veel» heid der Merriën aldaar, ver ft aan zal te behoor en , en, daar dezelve zyn, niet nullen Worden veranderd en verplaatst, als met kennis van V Collegie of Gecommitteerden van dien. to. Dat, voor Dekgeld, egaalyk over de geheele Provincie , zoo wel in de hooge als laage Qtiartieren, zal worden betaald een Ducaton. XX. Dat geen Accoord over ihet Dekgeld, of wanneer eene Merrie geit blyft, zal mogen worden gemaakt. 12. Dat minder dan het geftatueerde Dekgeld der Iler.r. ften gevorderd, en door den Eigenaar der Merriën betaald wordende, of eenig accoord daaromtrent en nopens het geit blyven gemaakt zynde, zy beide, zoo wel de een als de ander, en wie het ook zoude mogen wezen, voor de eerftemaal tot boete zullen betaaien zet C  (BYLA AGE, A.) 73 ti-guldens, en voor de tweede reis verbeuren de Hengften en Merriën, of de rechte /Eflimatie van dien. Art. 13. Hat die geencn, welke Dckhengflen houden, van de Perfoonen en het Dekgeld zuiver en in 't geheel optekening zullen doen, by poene, dat iemand bevonden wordende, Naamen en Hekgelden verzweegen te hebben , zal zyn vervallen voor ieder' Post of Naam, in •de boete van twee Pond Groot. 14. Dat de Hengffelieden, jaat lyks, voert na den Dektyd en uiterlyk vóór $t. Jacob. hunne Boeken en Optekening van het Dekken zullen moeten opleveren aan de Sccretarisfen van de Grietenye of Stad, waaronder zy gezeten zyn , om by ken of hunne Klerken, gelyk Boelgoeds - penningen , onder parate Executie , zoo op de gedekte Moèrpaarden, als andere Goederen van Perfoonen, die Merriën hebben laaten Dekken, geinvet , en aan de Hengft'elieden betaald te wórden, mits ftaande voor de Penningen-, en-genietende alleen van de Ducaton drie Stuivers, vervolgens blyvende voor de Hengftelieden zuiver drie Guldens. f# ^ ' _ _ Dat de Secrztarisfen gehouden zullen zyn, vóór of aanftonds na St. Jacob, de'voorfz: Bpeken en Optekening van de Naamen der Perfoonen , die hunne Merriën hebben laaten dekken, overtegeeven, aan de res'pÊ&ive Officieren en Magiftraalen, dewelke gelast worF den,  74 (BYLAAGE, A.) den , om de Hengflelicden onder Eede af te vorderen en te doen verklaaren, hoe veele Merriën van Heugden zyn gedekt, en of by hen geen Dekken is verzweegen, noch by hen zelfs geen Dekgelden zyn of zullen worden ontvangen , by poene van twee Pond Groot voor ieder' post, hier voor en geftatueerd. Art. 16. Dat mits deezen wel expres verboden word aan alle Ingezetenen, om hunne Merriën buiten deeze Provin' tie te vervoeren , om aldaar gedekt te worden, by pxne van zes Caroli'.guldens voor de eerftemaal, en ' voor de tweedemaal by verbeurte van de Merriën, ofte de rechte JEflimatie van dien, 17- Hat de poenen en verbeurten van Hengften en Merriën of de rechte JEftimatie van dien , in deeze Titul gefield, zullen worden geconverteerd, een derde voor den Aanbrenger, een derde part voor den Officier, en de rcsteerende derdepart voor de Armen ter plaatfe. ART. It. De Keurmeester zal gehouden zyn , bovengemelde keuren niet anders te mogen doen , als ten overftaan van de Officieren en Magiftraaten der respeclive Grietenyen en Steden , alwaar Springhengften geheuden worden , en zig daar toe behoorlyk addresfeeren aan voornoemde Officieren en Magiftraaten, ten einde door de- ztl-  (BYL AAGE, A.) 75 zeiven bekwaame tyd en plaatfe bepaald werde, m voorzeide Keur te doen. ART. III. Be Keurmeester zal, volgens zyne beste kennis en weetenfchap, onpartydig, en zonder aanzien van de perfoonen, de Springhengften, welke ter keuze worden gepr n ef gefchenk, het zy geld ofgelds- waarde, mekte eeni§ hoegenaamd voordeel, hy pcene van Casfatie, endaar ie boven verbeurte van eene boete van honderd gouden Friesfcke Ryders, te converteeren een derde voor den. Officier of Magiftraat, die de Calauge doet, een derde voor den Aanbrenger, en het overige derde voorde Armen. ART. VIII. De Keurmeester zal gemeten voor Salaris van iedere Dekking twee Stuivers, waarvan een door den Hengfteman , en een door den Eigenaar van de Merrie zal betaald worden , en voorfz. Salaris jaarlyks vim de Secretarisfen der respeStive Grietenyen en Steden ontvangen, wanneer'dezelve, ingevolge het 14de Articul van bovengaande Reglement het Dekgeld zullen geinnet hebben. . JX.ll De Keurmeester zal gehouden zyn, aan handen der Ed: Mog: Heeren Gedeputeerde Staaten deezer Provincie, hy folemneelen F.ede , te bclooven, zig fliptelyk aan deeze InftruStie te kouden , en dezelve in allen deelen, naar zyn best vermogen, te zullen obferveeren. En werden eindelyk de Secretarisfen der respeclive Grietenyen en Steden by dezen gelast en geautkorifeerd, om het Dekgeld, volgens het 14de Art: van het Reglement op de Springhengften en het Dekgeld te innen, tegens drie Guldens en vier Stuivers, in plaatfe van drie Guldens en drie Stuivers, dus verre betaald', (werdende het 10de Art: van voorfz: Reglement in zoo .F 3 yer'  73 '(B Y L A A GE, A.) verre gealtereerd, en zu Hen voornoemde Secretarisfen de verdeeling van het Dekgeld in diervoegen doen, dat de Eigenaars der Hengften daaraf genieten twee Caroli-guldens negentien Stuivers, en de Secretarhfen de overige drie Stuivers. JVillende en beveelende wy verders, dat deeze, op dat tot kennis van een ieder, dién zulks eenigzins mag aangaan, kome , alomme zal worden gepubliceerd en geaffigeerd, daar men gewoon is publicatie en affixie te doen. Aldus gerefolveerd ende gearresteerd, op V Land' fchaps-huis binnen Leeuwarden, den 5 Septemb. 1772, (Was get.) ü. v. Bürmania v. Ter Ordtje van Hun Ed: Mogende» (Was get.) H. W. v. Piettenberg, O R'  (B Y L A A G E, B<) 79 ORDONNANTIE OP HET HOUDEN VAN KEUR-HENGSTEN, Gearresteerd, den 31 July 1775. J)e Staaten van den Lande van Utrecht, ondervindende het groot verval, dat in deze Provincie gekomen is, in het aanfokken van goede , fterke, en welgemaakte Paarden, door het niet waarkomen van de Ordonnantiën , in vroegere en laatere tyden op het houden en gebruiken van KeurHengften gemaakt, mitsgaders doordien di Huisluiden en anderen , die jonge Paarden aanfokken , niet genoeg in aanmerkinge nemen , dat van gebrekige of te jonge Hengften, met welke zy hunne Merriën , die Veeltyds mede flegt zyn, laten dekken, niet dan gebrekkige, onaanzienlyke en zwakke Paarden voortko men, die zy niet anders, dan tot een laagen prys, honnen verkopen, die ook voor hunlieden zeiven niet zo veel dienst kennen doen, als Paarden van beteren aart, en die hoe langer hoe erger Jl'ag zullen voortbrengen , terwyl nogtans een goed en fraai Paard in het opvoeden niet meer komt te kosten, dan een ander, hebben goedgevonden en verftaan, by renovatie en am* pliatie van yoorige Ordonnantiën, wits deezen te jlatuëren.  8b (BYLAAGÉ, B.} Art. I. Dat, in ieder der vier Qjtartieren van deze Provincie , zal worden gehouden een zeker getal van gekeurde Springhengften, buiten welke tot het dekken van Merriën, geene zullen mogen worden gebruikt. 2. Dat een ieder, die genegen is, om zodanige Hengften te houden, zig voor den i. Oftober dezes jaarS 1766. zal aangeven aan den Maarfchalk van het Ottartier, of den Drosfaard' van de Hooge Heerlykhcid in deze' Provincie , waar onder hy gezeten is, welke daarvan voor dcn-cerften November naastkomert'rfc, by Memorie kennisfe zullen geven aan de Heeren Gecommitteerden- in-dezen, ten einde uit 'de-opgegeve Perfoonen te verkiezen en authorifefen die genen ^elke daartoe de bekwaamfte zullen geoordeeld'worden. . . , , -3* --. -sr-.t Dat de Keur, Hengften zullen moeten zyn wetgeviaaki, zonder aangebore gebreken, welke op de jonge Paarden zouden konnen overgaan, of aan dezelven fchadelyk wezen, en niet jonger dan drie jaren; en dat dezelven zullen moeten zyn zwarte, bruine of appelgrauwe, en van geen 'ander hair, ten ware met byzondere permisfte van de Heeren Gecommitteerden in deüen. Dat, alvorens die Hengften in de Keure aaugen*wen worden, dezelven zullen moeten zyn geëxamineerd en  (CYLAAGE, E.) m gemonfterd door of ten overflaan van Heeren Gecommitteerden, met asfumtie van twee Schouten uit ieder quarticr, nevens nog een kundig Perfoon. Art. 5. Hat die MonJIering voor de eerfle reize zal gefchieden zo ras doenlyk, na dat de Perfonen, die zig aangegeven hebben, in gereedheid zullen zyn, om een of meer Hengften aan de Heeren Gecommitteerden te prefenteeren, en vervolgens van jaar tot jaar, in Maart of April, alles zo en op zulke plaatfen , als in ieder " Ojartier bekend gemaakt zal worden, 6. Hat tot aanmoediging van het aankopen en houden van fraaye en goede Spring - hengften , in ieder der vier Quartieren, aan den genen, die den besten Hengit zal hebben en houden , ter keure van gent. Heeren Gecommitteerden, tot een Printte zal worden gegeven Honderd en Vyftig Gulden, voor den Tweeden Honderd , en voor den Derden Zeventig Gulden. Hat niemand der houders van Keur-hengften, 'zyn Hengst of Hengften zal mogen verkopen, dan na den 24 Juny in ieder jaar, en alzulks, na dat de tyd van Springen geëxpireerd zal zyn, doch eerder niet; ten ware de Heeren Gecommitteerden, om redenen, zulks wiogten toeflaan en permitteeren, op ptsne van een honderd Gulden voor ieder verkogten Hengst te ver~ beuren. 0 **t'  »* (BYLAAGE, B.) « Art. 8. Dat in het vierde jaar, na dat de Springhengften zullen zyn gekeurd als boven, mede tot aanmoediging en tot een proeve, aan den genen, die het fraaifte en beste driejarig Paard, dat hy zal bewyzen van zyne Merrie, door een der Keur -hengften befprongen, gefokt te zyn, zal gefchonken worden honderd Gulden, voor het tweede vyf en zeventig, en voor het derde vyftig Gulden. 9- Dat ten dien einde een ieder wordt vermaand, om ook tot het aanfokken van jonge Paarden,zo veel doenlyk , te gebruiken goede en welgemaakte Merriën , als mede om zyne jonge Paarden niet te vroeg tot ' zwaar werk te gebruiken, waar door dezelven ligtelük bedorven worden. lo. Dat de gekeurde Spring, hengften in ieder jaar, op den tyd en plaats, die ah boven bekend gemaakt zal zyn, zullen moeten worden verteond, op poene vanvy? en twintig Gulden voor ieder Hengst te verbeuren, by den geenen, die daar van in gebreke blyft. II. Dat niemand van de In- en Opgezetenen dezer Provincie zal vermogen buiten de gekeurde Hengften eenige andtren te houden, 't zy om zyn eige, V zy andere Merriën te dekken j op poene van vyftig Gulden. Art.  (B Y L A A G E, B.) 83 Ait. n. Dat niemand zyne Merriën zal mogen laten dekken, dan door de gekeurde Hengften van geauthori' feerdc Perfonen, op de boete van vyftig Gulden. 13- Indien bevonden word, dat eenig Merrie - paard. Veulen voortbrengt, zonder door een Keur-hengst befprongen te zyn , zal de Eigenaar van die Merrie verbeuren gelyke boete van vyftig Gulden voor ieder Veulen, om 't welk te beter te kannen ontdekken, zul' len alle Eigenaars-van Merriën, die Veulens hebben, gehouden zyn aan den Maarfchalk van het Qiiartier of Schout van het Diflritl, zulks komende te vorderen, te doen blyken, by -welken houder van KeurHengften zyne Merrie is geweest, en dat die door een Keur-hengst gedekt is geworden, op gelyke boete, ten waare hy kondc bewyzen, dat hy die Merrie gekogt had met Veulen zynde. 14. Hat de Houders van Keur - hengften zullen genieten voor ieder Merrie ■ paard, dat door een Keurhengst gedekt word, beftaan zynde, vier Gulden, niet leftaan zynde, twee Gulden,welke twee Gulden aanftonds, by het afleiden van den Hengst, zullen moeten betaald worden, en de overige twee Gulden vol. daan, als de Merrie Veulen draagt, wanneer de Eigenaar van de Hengften aan diey.an de Merriën, zal moeten geven een quitantie van de vier Gulden, inG a hou'  64 (EYLAAGE, B.} houdende, behahen den naam van den Be taaider, het hair en den ouderdom van de Merrie, en den dag of datum van het befpringen, welke quitantie zalworden bewaard ter vertooning, als zal warden vereischt. Art. 15. De Houders der Keur■'. hengften zullen de Ingezetenen van het Quartier, waar in zy woonen, moeten gerieven voor die van andere Quartieren , en die met zyne Merrie de eer ft e komt voor den volgende; zullende tusfchen de genen, die te gelyk aankomen, daar over moeten worden geloot. 16, Tot bekeuring en beboetinge van den genen, die deze Ordonnantie zal komen te overtreden, zullen bevoegd zyn niet alleen de Maarfchalken van de refpective Quartieren en de Drosfaarden der Hooge Heerlykheden, aan welken het inftituêren der actie deswegens incumbeert; maar ook de Schouten en Bodensvan de Gerechten en de Houders van de Keur hengften in ieder DiftriB. Zullende de boeten , by deze gefta. tueerd, komen voor een derde ten profyte van den Of. ficier, die de Calangie doen zal, een derde ten prefyte van den Schout van het Gerecht, waar onder de bekeurde woont, of aan den Houder der Keur-heng. ft en in ieder Diftriêl, toetewyzen aan den genen van beiden laaftgem., door wiens vigilantie de overtreeding zal zyn ontdekt, en het laatfte derde ten profyte van den Aanbrenger. En  (BYLAAGB, B.) *S En op dat niemand hier van ignorantie zoude konven pretendeeren , zal deze alomme worden gepubliceerd en geaffigeerd naar behoren. Gedaan t'Utrecht den 31 July 177Ó. Was geparapheerd, ]. H.Gkavï van Rechiekïn, v«. Onderftond, Ter Ordonnantie van myne voornoemde Heeren de Staaten. ff as getekend, JVÏJLAN-VlSCONTI. Hebbende op *t Spatium gedrukt het Cachet van Welgemelde Heeren Staaten, in een roden Ouwel, met een Papieren ruite overdekt, G 3 O R-  %6 tB Y LAAGE, B.) A M P L I A T I E VAN DB ORDONNANTIE OP HET HOUDEN VAN KEUR-HENGSTEN, den 31 Jnly 1770. geëmaneerd. De Staaten van Den Lamde van Utrecht in ervaring gekomen zynde, dat W veie pratlyken worden in $ (BYLAAGE, CO houden, om haare eigene ofte andere Merryen te dekken, by poene van vyf tig guldens, by aldien zulks konde worden beweezen, by de Contraventeurs te verbeuren. Art. o. Ceen twee-jaarige Hengst-Veulens zullen mogen worden geweid by Merry-Paarden. 10. ■ , i R v.>v, ■ . ■ , i. .. V. . ' Het zal voortaan aan alle Ingezetetien deezes Graaffchaps vryftaan, met haare Merry - Paarden ter beklimminge te gaan, by welken Keur - hengst binnen dit Graaffchap zy zullen goedvinden, zonder verpligt te weezen zig aan eenig District te bepaalen, zoo nogtans dat niemand zig zal hebben te onderfcaan zyne Merry te brengen by Hengflen niet goedgekeurd, nog buiten dit Graaffchap-om te beklimmen, by verbeurte van vyftig Guldens,. boven en bchalyen nog verlos van Merry en Veulen. II. * En op dat een ieder weeten mag wat een goed gekeurde Hengst is, zullen alle Jaaren de naamen der eigcnaar.cn van de gekeurde Hengften by Publicatie bekend gemaakt worden. 12. He Hengften, hier boven geapprobe'ert, zullen naar voor een Jaar worden goedgedaan, en langer niet, zullende ten dien einde Jaarlyks worden geadverteerd,  £fi Y L A A G E, C.) 97 teerd, dat die den lesten Hengst op de geflipuleerde plaatzen ter vifitatie en goedkeuringe van de Heeren Commisfarisfen ofte Keurmeester 'komen te brengen, deeze als dan wederom voor Keur-Hengften zullen wer* den erkent en aangenomen. Art. 13. He houders der Spring- Hengften zullen aan den Keurmeester moeten uitkeeren anderhahen ftuiver van ieder gulden , wegens het geen hun by deeze Ordonnantie voor het beklimmen van de Merryen is toegelegd\ by poene van zes guldens van ieder Merry, zoo verzweegen mogten hebben, ten profyte van den Keur* meefier. ■H, De voorf. geregtigheid van gevatte of niet gevatte "Merryen, Art. 5. geflipuleert, mitsgaders de boetcns* zullen ten langften voor de Maand Maart van dat Jaar voldaan, en by ontftentenis van dien, met parate executie geinnet mogen worden. t$. Alle de boetens {behalven die Art. 13. welke alleen door den Keurmeester zal getrokken worden) zullen komen een derde part voor den Officier, in wiens Ainpt het voorvald, een derde part voor den Keurmeester, en een derde part voor den Aanbrenger , tot welke aanbrenginge. de houders van de KeuxrHcngften fipeeiaal worden geaut drifter t, I Art.'  9% (BYLAAGE, C<) Art. 16. Met last wyders, op dat al het zelve van des ti beter effect zal weezen, aan alle Officieren en Magiftraaten des Graaffchaps Zutphen, om derzelver Fiscaals daar toe te houden, dat op aangifte en klagte van den Keurmeester ofte van de refpeclive houders der Spring- Hengften, tegen de gebrekhaftigcn worde geprocedeert. Onverkort aan de Heeren der Heerl ykheeden zoodanig regt, als dezelve in opzigte van het invorderen der boetens, uit hoofde van dePlacaaten landelyk gearresteert profluerende, zouden vermeenen aan haar te competeeren. 17. Deeze Ordonnantie zal beginnen met den i. Fepruary 1783. Eindelyk referveren Haar Edele Mogende zig de nadere explicatie, vermeerdering of vermindering van deeze Ordonnantie, zoo duk en meenigmaal na occui" rentte van zaaken zullen vermeenen te behooren. Ordonneerende en beveelende IVy alle en een iegelyk in het Graaffchap Zutphen, zig naa dit Reglement te reguleeren, het zelve naa te leeven en te doen naa'leeven. Zullende, op dat niemand hier van eenige onweetenheid hebbe voor te wenden , deeze alomme in het Graaf' fchap Zutphen worden gepublkeert en geaffigeert ter plaat-  (B Y L A A G E, C.) 99 plaatze daar men gewon is zoodanige publicatie en affixie te doen. SOO IS T, dat Wy uit kragt van bovengen:. Landfchaps Refolulie in naame als boven , allen en een iegelyk, die zulks zoude mogen aangaan ,hier mee. de willen hebben geordonneert en aanbevoolen, om zig na V voorf. Reglement te regulceren en V zelve Ml alle zyne poinclen na te leeven en te doen naleeven. Bies foirconde is des hooggemelten Furftendoms en Graaffchaps fecreet zegel op V fpatium gedrukt, en deeze door den .Griffier anderteekent geworden. Gedaan in den Raade van Gelderland t'Arnhem den ac. Decemb. 1782. (Onderft ond) Ter Ordonnantie van Dezelve. (Was ge teekent.) F. W. van den Steen} I 1 IN-  103 (b YL A A G E, C.) INSTRUCTIE VOOR DEN PIQUEUR of KEURMEESTER, Gearresteerd den 6 December 1782^' Art. 1. De Piqueurcfie Keurmeester- zal de Ordonnantieof t Reglement op de Spring- of Keur. Hengjlen, by Quartierlyke Refolutie de.dato den 6 December 1782. gearresteert, letterlyk naakomen en executeren, zon. der aanzien van perfoonen, ook ftiptelyk agtervolgen die Ordres en beveelen, welke hem, by V aanvaerden zyner- funclie, reets door Haar Edele Mogende , of der zeiver Commisfarisfen zyn gegeven, of in V vervolg gegeven zullen worden, 3. Dat hy, alle Jaaren , met de Heeren Commisfarisfen van Haar Ed: Mog: de ordinaire tour door het Graaffchap, tot V examineren en vifiteren der Spring. Hengften, zal moeten doen, of ook wel alleen, en zoo dikwyls als gemelte Commisfarisfen zulks mogten goed. vinden , mits alsdan telkens van zyn bevind aan getegde Commisfarisfen getrouw relaterende. Art.  (BYLA AGE, C.) Ieden diaf hebben, dat hun ftel van V00ren ftout is, en hun achterftel wel volgt; men vüd 'er veel fraaije halfen, en de paVden hebben c,i goed voorkomen, terwyfzy dikt vet zyn. De Zeeuwfche paarden zyn van eene andere foort zy zyn fterker en zwaarer, en gevolglyk meêr gefchikt om te trekken ■ Na deeze korte affchetzing, zullen wv de' meest heerfchende gebrekei/der in S de Zeven Provinciën, opgeeven; en deezezyn, over t algemeen, groote en lange hoofden; - te lange ooren,hangooren, waarvan de eerfte moeten afgefneeden, en de andere opgezet worden, doch welke laatfte, na die bewerking, eindelyk onbeweeglyk zyn; — hol-" Ie of diepe oogkuilen, die misfehien aanduiden, dat de paarden van oude merriën of hengften geteeld zyn; — de goot ofhetcawal van het kaakebeen te naauw, waardoor dc  IN LAND SC HE PAARDEN^ fcjTf de keel niet wel daarin kan geplaatst, en dus het hoofd niet bygebragt worden; —te korte halfen, zoo dat het veulen een been vooruit en ter zyde moet zetten, en het ander buigen om te graazen, en dit zyn wezendlyke gebreken;— halfen, die te vet zyn, waarop weinige hairen, als zwynsborftels ■, groeijen, 't geen laffe paarden, aanduid; — te dikke halfen, die den paarden, op weg* het hoofd doen hangen, welk .gebrek dezelven alleen gefchikt maakt om te trekken; — men ziet 'er ook ingevallen halfen, die leelyk ftaan; — platte fchoften, en het voorftel laager dan het achterfte; gebreken, die oorzaak zyn, dat een paard door het zadel, al is 't nog zoo goed gemaakt, gedrukt word, om dat het naa vooren moet giyden, waardoor dan de fchouder van onderen en op zyde gekwetst word, en dc ge'heele last drukt op het voorgeftel; behalven, dat, zoo ongemaklyk de platte fchoften te geneezen zyn, de fchraale en verheven ligtelyk herfteld worden; —, zwaare fpierklompen op de fchouders , 't geen een paard in 't loopen vermoeit, en hetzelve alleen kan doen dienen tot het fleepen van zwaare lasten; — uitfteekende heupen; een plat af hangend kruis; — het onderftel te dun en te zwak, om zulk een zwaar lighaam te diaagen; — hielen, die te lang zyn, 't geen noodzaakeLyk zwakheid te weeg brengt; — platte of breede voeten, die, hunne yzers op weg yerlooren hebbende, gevaar  Il8 H VERHANDELING OVER DB vaar loopen van den geheelen omtrek van 't hoorn weg te fcheuren; — zwakte van de hak of waay, waaruit, in de Nederlanden, veele gebreken, alsfpatten, gallen, enz. ontftaan; — te korte armen, 't geen de paarden ' zwak maakt en doet ftruikelen; — geboogen beenen, die in het zelfde geval zyn; en verder allerlei ongemakken aan de pooten, die gewisfe tekenen zyn van een onvolkomen ontlasting van de vergifdeelen der droes, die geduurig, zoo als alle de voorfchreeven gebreken , op de nakomelingfchap zullen voortgeplant worden, indien de Landman den raad, dien wy hem geeven zullen, niet wil opvolgen. Nog zien wy daar paarden, die platribbig Zyn, en te groot of te hol van flancquen, dat zwakke paarden geeft, die nooit verzadigd zyn, om dat zy zig geduurig van hun voedfel, 't geen niet lang in hun lighaam bly ven kan, ontlasten, en daardoor 'er weinig nut van trekken. Deeze zyn de voornaame gebreken der Nederlandfche'paarden, welke men nooit naar wensch zal verbeteren, zo men niet zyn'toevlugt neemt tot het gebruik van vreemde hengften. De hengften, die het meest tot het oogmerk Zouden dienen, moesten zyn de Napolitaanfche en de Deenfche. Men zou hieronder kunnen rangfchikken den Spaanfchen hengst, doch hy teelt hier zoo goed niet voort, om dat hy, naarmaate van de Hollandfche merriën,te vuu- rig  INLANDSCHE PAARDEN. II9 rig ïs; evenwel geloof ik, dat, als 'er, binnen weinige jaaren, afftammelingen van een* Napolitaanfchen hengst gevonden wierden, de Spaanfche by deezen zeer wel zou aanfokken, te meêr om dat hy zelf zig aan de lugtgefteldheid had kunnen gewennen; en dit zou zeer te wenfchen zyn, vermits dat deeze paarden, behalven hunne uitneemende fchoonheid, zeer gezeglyk zyn, eene fiere houding hebben, altoos van zelve op hunne heupen of achterbeenen werken, van vooren zig hoog vertoonen, eindelyk, paarden zoo zagtzinnig, hoewel ongefneeden, dat zy onder de Ruitery zonder eenigen hinde* gebruikt worden, en, om het met één woord te zeggen, die een Spaansch paard kent en als een waar liefhebber bereeden heeft, moet dit buiten tegenfpraak toeftem- men. Het Barbarysch en het Turksch paard zouden aan het oogmerk niet voldoen, om dat zy te fyn zyn, zy zouden het ras verminderen. Ik houde my dan by den Napolitaan en den Deen, mits zy alle de vereischte evenredigheden bezitten, en ik geloof niet dat de naauwkeurigfte kenner reden zal vinden om my tegentefpreeken, indien hy zig de moeite geeft, om myn voorftel tot den einde toe te kezen, en in 't vervolg proeven dien aangaande te neemen. Men verbeelde zig niet, dat ik voor die twee ïasfen van paarden zoo vooringenoomenben, dat  120 H, VERHANDELING OVER DE dat ik de overigen zou verachten j integer deel, ik weet zeer wel, dat wy in Holland zyn, alwaar de hengften, uit de ftoeteryen van het Keurvorftendom Hanover, zeer wel te pas zouden komen; egter zouden de eerften . de voorkeur verdienen, en ook is dit Hanoversch ras door diergelyke vreemde hengften veel verbeterd. Van hoe veel meêr prys zyn niet de waare Deenfche paarden boven de Holfteinfche! dit bevestigt dus ook myne ftehing, dat in de eene veel meêr vuur en vermogen gevonden word dan in de andere, hoewel zy nabuuren zyn. De Sollcyfclzegt, dat men, in Frankryk, nó oit zulke groote paarden heeft kunnen fokken als in Holland, hoewel Normandiën vette, vogtige, en overvloedige weiden oplevert. ' Men moet zig dus .niet toeleggen, om de paarden kleiner te maaken, door fyne, al te ranke hengften, die een zwak onderftel hebben, te meêr, daar, gelyk gezegd is, de Hol. landfche paarden meestal bederven, doordien zy te weinig kracht, inzonderheid in hunne achterbeenen, hebben. Misfchien zullen zommigen den Engelfchen hengst aanpryzen, dan, zo zy dit mogten doen, neemen zy niet in aanmerking, dat deeze, hoe welgemaakt anders, uit zyn' aart niet hoog ligt, en dat zoodanige hengften den Hollandfche paarden hun fchoon, dat ineen' ftouten draf beftaat, .zouden beneemen, en : . aan '  InLaNDSCIIE PAAP-DEN. lil aan de veulens het laag opligten en zelfs het fteeken met het hoofd overbrengen. Het is zeker, dat men, in de meeste der Vereenigde Provinciën,zulke fchoone en moedige paarden zou kunnen aanfokken, als in Denemarken : het zou 'er alleen op aankomen, dat men bekwaame hengften liet komen , en eene goede beftiering had, om de onderneeming wel te doen gelukken, wanneer men zig verder zou moeten ontdoen van verfcheiden valfche denkbeelden en vooroordeelen, die by veele Landlieden diep geworteld zyn. De reden, waarom de hengften hier zöo fchielyk onbruikbaar zyn, is, dat men ze te jong tot de voortteeling gebruikt, daarenboven zyn dc veulens, die daarvan komen, zwak'-; de jonge hengften, die, op hun tweede cu derde jaar, met het werk beginnen, ontkrachten zig;' op Mn vierde jaar worden zy verkogt, en dan géfneeden door den koopcr,die, in plaats van een moedig paard, een log dier bekomt, 't geen niet te verwonderen is, dewyl de beste zenuwfappen verteerd zyn, en waarfchynelyk hebben zy hunne drocfige vogten niet ontlast. Door de voorfchreêven middelen, derhaï'ven, kap het ras, met een' goeden uitflag en met voordeel, verbeterd worden, want men moet hier het fraaye ras van koets- en chaifeook ruiterspaarden aanhouden, als mede zwaare trek- paarden, en geen ligte paarden of hitJ L ten.  JÏ22 H. VERHANDELING OVER DE ten. Men zou insgelyks aan de Zeeuwfche ..paarden, hoewel zy fterker en 'zwaarer zyn .de bovengemelde hengften kunnen reeven zy zouden het ras niet verminderen, maar hetzelve in kracht en fraaiheid verbeteren Wanneer men dergclyke hengften in gebruik bragt, diende men zeer oplettend te zyn, om geen flegte merriën met gebreken daarby te 'brengen, dewyl men, in dit geval, weim> verbetering aan de veulens zou befpeuren, en toen met reden zou kunnen zeggen, dat de vreemde hengften niet beter decden dan de inlandfche; in tegendeel,, men moet goede merriën uitkiezen; en dus zal een liefhebber redehebben, om vergenoegd te wezen. Het hair,. dat wy verkiezen, is het goudbruin, donkerbruin, kastanjebruin, tqsfixwL de vdsfeklcur, de moorkop, en het z'wa.-t; voor de andere vreemde hairen vind men 3 \ ligt geen koopers; de bonte worden w|mg gezogt; de appelgraauwe veranderen met dé;: ouderdom, en hebben veel'oppasfens noffi, óm ze zindelyk te houden. Men moet'den hengst niet laaten fp'ringen, vóór dat hy ten vollen vier jaarên oud is. Er is verfchil onder de Schryvers omtrent het getal der merriën, 'die een beste hengst op cén' dag befpringen kan; zommige willen 'hem niet meêr dan ééne geeven, andere twee, arj dere drie; op deeze wyze dachten Garfauh* De Solleyfcl, De La Guermiers &c.: wat my aan.  INLANDS JHE PAARDEN. ISJ aangaat, k zou het liefst 't met de laatften eens zyn, 't werk zou anders te langzaam voortgaan; een fterk paard kan het tot driemaal herhaalen, en men kan dus verwachten, dat ook het getal van veulens, die daarvan komen, driemaal zoo veel zal zyn. Men doet zeerwel, wanneer men, in eene ftoetery van zulke beste paarden, een paardje boud, dat de Franfchen 'tin boute-en-train noemen, en 't geen een flegt klein hengstje is , om te beproeven of de merrie, die men brengt om te laaten dekken, daartoe gefchikt is of niet: indien zy het is, 't geen men ontdekt, zo zy het paardje tof zig laat nadereft, kan men zeker zyn, dat het de rechte tyd is, om haar den hengst, die daarvoor beftemd is, te geeven, en dat het werk der voortteeling wel zal flaagen : men brengt dan dit paardje weer naa 'ftal, en laat voorts den hengst zyn werk verrichten. Onder de tekenen, dat de merrie hengftig is, kan men ook plaatzen het opligten en flingeren van haar' ftaart; doch daar zyn merriën , die dit doen en te gelyk haar water loozen en fchreeuwen, op 't gezigt van een" hengst en zelfs van een ruin, in den ftal, als zy gerost worden, en by andere gelegenheden : deeze paarden zyn goed voor het gebruik , maar gevaarlyk voor die naast haar ftaan, en voor haar' oppasfer; zy laaten den hengst toe zonder eenig nut. Ook houden h 2. de  124 II. VERHANDELING OVER EE de vette merriën zoo goed niet, als die tamelyk in 't vleesch zyn. Voorts moet een, liefhebber in acht neemen, dat 'er hengften, merriën, en ruinen zyn, die hunne ftaarten heen en weêr flingeren, als hunne meesters by hen komen, of wanneer men hen wil voortdry ven, en dat deeze knollen nergens toe deugen, dan om ongelukken te veroorzaaken : zy zyn waarfchyuelyk afftammelingen van paarden, die niet veel beter warenDoor het gebruik van het gümelde paardje, is het blykbaar, dat men veel kwaad, dat anders den hengst kan overkomen, voorkomt; want, zo de merrie hem niet toelaat, word hy boos, of hy krygt pynelyke opfpannirige» van het teellid, die men, door eene aderlaatihg en verkoelende middelen, ftillen moet, dat het werk doet vertraagen. Men moet zeer veel zorg hebben voor de ' oppasfing en het voedfel van zoodanige hengften : de oppasfing beftaat, om hen zoo zindelyk te houden, als mogelyk is; 's morgens moet men hen met de roskam, en zonder dezelve, verfcheiden keeren 's daags, met de borftel reinigen; roskam en borftel moeten beide zeer fchoon zyn : verder met eene natte fpons , de oogen , neusgaten, maanen , ftaarten tot op den wortel van het hair, de beenen, den aars, als mede de balzak afwasfchen, '"t geen van veel nut is. Zeer  INLANDSCHE PAARDEN.' 125 Zeer omzigtig moet,men zyn, om, geduurende den fpringtyd, de hengften met geen koud water te wasfchen , het is dan niet goed, dat men ze verkoelt; men moet ze ook niet in het wed brengen, maar naderhand is dat geoorloofd, gelyk in 't ver* volg zal gezien worden. Indien men zyn' hengst niet geheel bederven wil, zoo moet men nooit het voorbeeld volgen van die Landlieden, die, aan hunne oude gewoonten verflaafd, hem,behalven zyn gewoon voeder, na elke dekking,, nog een maatje boonen of hennep geeven : dit gebruik is zeer aftekeuren, en de overmaat van voedfel kan, ook in dit geval, zeer veel nadeel doen-: ziet men niet, in de onvrugtbaarfte Landen, zelfs in de Ardennes, doodmagere hengften, uit hoofde van den geduurigen arbeid, die zy doen moeten, in het zwaar trekken en ploegen op de bergen, zonder meêr haver te krygen op een' dag, dat zy veel gewerkt hebben, dan op een* anderen dag, dat zy niets hebben verricht, ziet men niet, zegge ik, deeze hengften den nagt in 't veld doorbrengen met de merriën, die zy met vrugt befpringen: wat zyn daarenboven die weiden anders dan een weinig gras, dat zy, half met heide, tot hun voedfel nuttigen ? en deeze paarderi, als zy uit hun land, komen , veranderen van gedaante door het vleesch en vet, dat zy krygen, uit L 3, koof-  12,6 II. VERHANDELING OVER DE hoofde van het beter voedfel: zy zyn ook . Van veel dienst, en gemaklyk om meé omtegaan. Geeft aan eiken kloeken Deenfchen hengst twintig ponden goede haver, zoo lang de fpringtyd duurt, voegt daarby een paar pond gekneusde paardeboonen; verdeelt dit mengfel in vier gelyke deelen, en geeft 'er een van 's morgens , het ander om tien uuren, het derde ten vier uuren na den middag, en eindelyk het vierde des avonds : na eiken fprong mag de oppasfer hem eene fneê roggenbrood geeven , terwyl hy hem over de neus en kin met de hand zagtjes ftrykt. Ten opzichte van den Napolitaanfchen hengst, moet dezelve evenveel voêr hebben als deDeenfche, maarniet ten eerften, want vooraf moet men zig laaten onderrichten, of zyn voedfel te vooren beftaan heeft in garst en ftroo daarvan, en dit zoo zynde, moet men beginnen, met een mengfel van garst en haver in gelyke deelen, en langzaamerhand hem een gedeelte van de garst afneemen , waarvoor men haver in de plaats geeft, zullende het paard zig weldra daaraan gewennen, zoo als ik dit gezien heb in de ftallen van den Vorst van Tour enTaxis, in zyn' tyd een der grootfte liefhebbers in Europa. Het hooi moet goed en fappig zyn, men moet de paarden van tyd tot tyd een weinig te gelyk geeven, en nooit moet 'er in de  INLANDSCHE PAARDEN.; I2~ de ruif vnn blyven zitten, te veel hooi maakt de paarden flaaperig en dampig. Ik heb opgemerkt, dat zy, by verzuim van hun de neus en neusgaten, die aan eenehenffftige merrie geraakt hadden, aftewasfchen, na dat zy een weinig hooi gegeeten hadden, weêr driftig geworden zyn, door het ruiken aan het hooi in de ruif, dat zy met de neus hadden beitreeken, geduurig fnuivende waar zy de lugt van de mernèn hadden gebragt; zy deeden niets dan hinniken, gevolgd van wellustige en pynelyke opfpanningen, die hen deeden vermageren , en netelig en kwaad worden. Het is een groot genoegen voor een' waar* liefhebber, van in welbeftierde ftallen te komen; naauwlyks laat de grendel van de deur zig hooren, of men verneemt tevens het grinniken op verfchillende toonen ; men ziet daar eene volmaakte gezondheid; de paarden zyn vrolyk, alle de hoofden ftaan omhoog, en dit is het gevolg van de oppasfing en van eene geregelde voedering: het is 'er hier zoo niet mede gelegen , waar het hooi, in te groote hoeveelheid gegeeven, eindelyk tot ftrooijing dient, de paarden dampig maakt, enz.; deeze manier vermoeit de Holl. koet* ziers niet, die veelal zeer gemaklyk zyn, inzonderheid te Amfterdam: men befchouwe de Engelfche , Poolfche , en andere paarden van vr eemd ras, die in Holland dus gcvoêrd L 4 w°r-  128 II. VERHANDELING OVER DE worden; men ziet aldaar het flaan dcrzyden het loopen der neusgaten, het hoesten, en eindelyk eene loomheid, die geen pLats heeft, wanneer zulke paarden met zoo veel hooi niet worden opgeftopt. Men moet den hengften geen ander dan zoet water, gemengd met garste-meel of tarwe-zemelen te drinken geeven, het is beter dan het brakke water, en komt veele toevallen voor, waaraan een hengst onderhevig is. Veelen laaten de hengften drinken, vóór dat zy hunne haver gegeeten hebben; doch, daar kunnen buikpynen uit voortkomen , waarvan La Fosfe gehandeld heeft; het is my altoos beter gelukt, wanneer ik hun water na het voêr gegeeven heb, en de reden daarvan is zeer eenvoudig; indien dit gedeelte van hun voedfel de maag kan verhitten , en daardoor niet verteerd worden, zoo doet de drank, die het bevogtigt, de ontfteeking bedaaren, en de ingewanden in rust brengen : de veiteering en de afgang zullen ongetwyifeld daardoor bevorderd worden. Geeft den hengst des avonds het meel, dat in den emmer gebleeven is, en doet daar een handvol gehakt ftroo by, wel te verftaan, na dat hy zyn voêr gekreegen heeft: ook moét ipen zorg draagen, dat die emmer wel fchoon gehouden worde, anders word het natte meel zuurachtig. Verder, om niets te vergeeten omtrent dit water, dat de Fran»  IN LAN D S C HE PAARDEN^ 1^9 Franfchen eau Manche noemen, zoo werp een handvol of vier meel in den emmer, wanneer men het met tarwe-zemelen maaken wil, zelfs kan men wel wat meêr meel neemen \ giet daar zoet water op , omtrent de emmer half vol, en roert dit met fchoone handen om, terwyl men vervolgens den emmer met water aanvult. Indien de hengst, zoo als gewoon is, verfcheiden keeren op een' dag moet drinken, zoo giet de helft van dit water over' in een' emmer met fris water, en, op deeze wyze, zal men met den eerftcn halven emmer twee a drie geheele emmers maaken kunnen. De ftal moet lugtig en fchoon gehouden worden; daar moet niet al te veel togt m zyn. Ook moet men niet verzuimen dagelyks eene verfche ftrooijing te geeven, die men in de zon als anderzins moet trachten droog te houden. Men dient alle dagen de hoeven van de hengften te zuiveren : het vuil, dat* boven op 't hoorn zit, moet men affchrabben, en, om den anderen dag, met de helft honig en reuzel, de kroon fmeeren : men doet beter geen teer te neemen, die niets uitwerkt, dan opdroogen. De hengst moet, om den anderen dag, eens rond flappen; men doet hem dan een caperfon aan, en draagt zorg, dat de neusL 5 riera  130 II. VERHANDELING OVER DE riem niet zoo vast is, dat de neus of de kin gefchaafd worde. Wanneer de hengst naa de merrie gebrast word, moet hy eveneens voorzien zyn van een caperfon met twee touwen, waarvan het een aan de regter zyde door een' ftalknecht, en het ander aan de linker zyde door een' ander man moet vastgehouden worden: men brengt er hem zagtjes heen; hy word driftig; en men laat hem by de merrie komen, wier pooten moeten worden vastgemaakt, om ongelukken voortekomen; zoo dra de hengst er op is , trekt de oppasfer aan de regterzyde den ftaart van de merrie naa z£ toe , terwyl die van de linkerzyde het lid van den hengst naa binnen helpt brengenen terwyl deeze zyn werk doet, gaan beide de helpers een weinig voorwaards, om elk aan zyne zyde, met de platte hand den hengst op de merrie te houden : men moet in acht neemen,dat,ingeval 't hoofd der roede zoo gezwollen was, dat dezelve belet wierd m de fcheede te dringen, men den hengst moet terugbrengen, en hem, buiten 'tgezL van de merrie, rond laat wandelen, tot dat het lid zyn' gewoonen toeftand herkreegen heelt: men brengt hem vervolgens terug, en laat hem zyn werk volbrengen. Negen dagen daarna brengt men de merrie weer by den hengst, men bind haar de pooten s  INLANDSCHE PAAR&EK. 131 ten, en laat het kleine paardje bovengemeld voor den dag komen, dat haar tekens doet geeven, of zy gevat heeft dan niet; weigert zy, dan heeft zy gevat, zo niet, geeft men haar denzelfden hengst weêr; ik heb nooit toegeftaan, dat haar, voor de vierde keer, de hengst gegeeven wierd, drie keeren zyn genoeg, en zelfs te veel. Eêr dat wy eene befchryving geeven van de uiterlyke gedaante, die een fchoone en kloeke hengst hebben moet, veroorloove men my te zeggen, dat de Franfchen kenners van paarden zyn 5 zy zullen niet, zoo als zy het noemen, une araignée, dat is, een paard met een zwaar lighaam en hooge en dunne beenen, koopen, geen paard met een zwak achterftel, neen, zy begeeren platte en breede waaijen, zy willen kracht van onderen hebben; op deeze voorwaarden, zien zy andere ligte gebreken, waarvan weinige of geen paarden vry zyn, over 't hoofd. De Hollanders letten hier te weinig op, maar het verfchynen van fpatten en gallen moest hen doen zien, wat de oorzaak daarvan is. De Paardekooper in Frankryk zal zig wel wachten, om een paard, dat hy monftert ten verkoop, en dat door een' ftalknegt met twee uitgeftrekte armen vastgehouden word, voorttedryven: dit paard, misfchien reeds zwak van achteren, geeft zig van vooren op , met behulp van den ftalknegt, en deeze wyze van doen  132 n. verhandeling over de doen kan hem, van dat oogenblik af «kt. ^S ^' '^eefwShaSt zig baar word door de bovengemelde toevalen. daarenboven waarfchouwt de kooper altoos den verkooper, dat hy hem zyn paard m & grootft^ bedaardheid zien laate/en zo deeze anders doet, wil hy 'er zig verder* met mee bemoeijen, alleenlyk ftaat hy toe dat men het paard laat draaven; en dit is de rechte manier, om eene keuze te doen. Zv zullen even min die ongelukkige jonge paarden koopen dien men, op eene wreede^yze, de middehïe tanden uitbreekt, om ze een jaar ouder te doen voorkomen; eene guitery die het arme dier en den kooper zeer veel nadeel doet; deeze, denkende een paard «ekogt te hebben van vier jaaren, begint, daarmee te werken, en voert het fterk, dan het beest vermagert in plaats van wel in ftaat te zyn, en word eindelyk een knol: zoodanige fchelmeryen moesten belet kunnen worden ; maar, om daartegen op zyne hoede te zyn moet men weeten, dat zulke jongepaarden nooit een' melktand verliezen of hy word door een' anderen tand, die zeer zigtbaaris, uit de tandkas geftooten, dan indien 'er geen is, en de tandkas leeg bevonden word, kan men ftaat maaken, dat het dier op gemelde wyze is mishandeld. Wy zullen thans overgaanom de evenredigheden optegeeven, die, in een' braaven hengst,  ÏNLANDSCHE PAARDEN. 133 hengst, moeten gevonden worden; met betrekking tot de hoogte, dezelve dient te wezen van 4 voeten en 11 duimen Franfche maat, om dat (men moet dit wel in t oog houden) hier koets-paarden aangefokt worden die veel meêr geld waard zyn, dan de rvpaarden; behalven dat veele meniën die liget van vooren zullen zyn, ook veulens, die naar haar gelyken, zouden kunnen geeven indien men dit niet verbeterde door hengen, die hooger zyn : ondertusfehen is 'er seene regel zonder uitzondering, want, zo men rypaarden wil aanfokken, moet de hengst Hechts 4 v. en 9 a 10 d. hoog wezen. De paarden met ramskoppen zyn naar den fmaak ten minften men verkiest dezelven, hoewel een dusdanig gemaakt paard met meêr vermogen heeft, dan een paard met een' welgemaakten kop zonder verhevenheid; dan me? moet aan de verkiezing der hefhebbers wat toegeeven, om zyn doelwit te kunnen bereiken. In Denemarken heeft men zulke paarden, en die geene, welke geen ramskop hebben, ~vn daarom niet minder voorzien van een fraai hoofd, en behoeven, voor het overige, niet te zwigten voor de papegaaisneufen, met betrekking tot hunne fchoone en goede aeftalte, kracht, en duurzaamheid. * Der*elyke paarden Vind men in het Ko. ningryk Napelsj daar zyn kloeke paarden,  134. H.' VERHANDELING ÓVER DE die eene fiere houding hebben, fyne en fterke beenen, eenen moedigen gang, fraaije halsen, ftöut gezigt, Welbefheeden monden, fchraale en verheven fchoft, rond van kruis, het ondergeftel geevenredigd naar de zwaarte van het lighaam, de ballen laag gezakt, de zaadftreng Veerkrachtig, dat een voornaam vereifchte is tot de voortteeling, hooge ronde hoeven : zulke paarden zyn van groot nut .geweest in veele ftoeteryen, zoo als in die van den Vorst van Tour en Taxis, den Prins van Kaunits-Rittberg, én by Verfcheiden andere groote Heeren in Daitfchland, enz. Ik behoef my' verdér niet uittelaaten over de byzonderheden van hun maakfel, wyl men dc, hierboven (bladz. 116) opgenoemde, gebreken vermyden moet; men kan ligt begrypen, dat een hengst, die een ras moet verbeteren, van zoodanige fouten bevryd moet zyn; maar het is van veel belang, dat mén een' kundig' en ervaren man heeft, om zulke aankoopen te doen; het eigenbelang moet hem niet verblinden ten nadeele van zyne laftgeevers; ook moet hy zig niet te vreede houden met een voorwerp, dat tot zulk eene aanfokking gefchikt is, te ontdekken, hy moet ook trachten, 'zo het mogelyk is, den vader en de moeder daarvan te zien, en dan zal hy met grond over zyne keuze kunnen oordeelen, en, buiten ongelukken op de reis, zal hy, by zy  1NLANDSCHE PAARDEN. 135 zyne thuiskomst, en nog meêr in 't vervolg, daarby eer behaalen. Eenige vroegere Schryvers hebben voorgegeven , dat de Napolitaan kwaadaartig was; dit, mag men zeggen, is onwaar, doch hy zou het kunnen worden, indien hy door een onbekwaam ruiter geplaagd wierd; en zelts, dit was zoo, dan zou hy met eene Hollandfchè merrie, die zagtzinnig en goedaartig is, veulens geeven, gemaklyk om meê omtegaan, cn het ras zou van humeur en van maakiei veranderen. • Het is waar, dat ik van die paarden m rvfchoolen heb zien komen, die'er geemelyk uitzagen: doch kundige ruiters wierden terftond gewaar, dat zy weinig lust hadden, en lieten hen weêr naa ftal brengen: ook is oe Napolitaan de eenigfte niet, die aan ioortgeivke ongemakken onderhevig is; ik heb m o_e ryfchool van den Keurvorst van Keulen, wvlen Maximiliaan Hertog van Beyeren, een' grooten en zwaaren Friesfchen hengst gezien, zynde een' roodfchimmel, die van tyd tot tyd zeer fraai capriolen of luchtsprongen deed, want, op zommige dagen, had hy geen' lust, en, op anderen, verrichte hy die, zesmaal achter elkander uit vrolykhcid, hoewel zulk een fprong voor een log paard geweldig is; ook heb ik, by verfchillende gelegenheden, meêr anderen gezien, waarvan men niets  ï36 II. VERHANDELING OVER DE mets kon verkrygen, en dus zouden deeze paarden, naar het oordeel van gemelde SchryVers, ook kwaadaartig hebben moeten zyn Men onderftelt, dat een hengst, geduurende den fpringtyd, als men drie keeren op een' dag rekent,in twee en eene halve maand, omtrent twee honderd merriën gedekt heeft \ doch men moet daar aftrekken- cenige, merriën, die de eerfte keer niet gevat hebben, en die, twee en zelfs driemaal, onder dat getal moeten gerekend worden: maar door de voorzorg met het kleine paardje, blyfc de hengst in zyne kracht, en de gevolgen zyn gelukkiger. De fpringtyd voorby zynde, moet men den hengst aderlaaten, hem niet ten cerften maar langzaamerhand verkoelen; by voorbeeld, men geeft hem geen boonen meêr, men ontneemt hem allengskens een derde Gedeelte van zyn' haver, vervolgens geeft men hem goed garfte-meel met gehakt ftroo in de bak, men kan hem goed gras in plaats van hooi geeven, maar niet langer dan drie weeken Men zal wel doen , hem , om den anderendag, eens rond te laaten wandelen, by warm weêr in het wed te brengen, en niet weer op ftal te zetten, vóór dat hy recht droog is. De gemelde leefregel, geduurende de drie weeken, waargenomen hebbende, zal men hem weer op hooi zetten, in manicre, als volgt:  JNLANDSCHE PAARDEN. 13? volgt: geeft hem zyn haver wéér, naamelyk, eenderde minder, dan hy in den fpringtyd gehad heeft; men moet weeten, dat men hem alleen dien verkoelenden leefregel laat onder' gaan tot zyn welzyn, en dat hy, op deeze wyze, in 't vervolg te beter in ftaat zal zyn, om zyn werk op nieuw te verrichten. In de maand December, vermeerdert men langzaamerhand zyn voêr van haver, en doet 'er geen boonen by, dan op den tyd, dat hy begint te dekken; by deeze manier heb ik my altoos wel bevonden: en dus zal een fterk paard, als het op zyn vierde jaar begint, zyn werk, geduurende zes a agtjaaren", kunnen uitvoeren. Veffcheiden bejaarde lief hebbers hebben my verzekerd, dat thans in Denemarken, Hoiftein, en in het Keurvorftendom Hanover, ■de afftammelingen van Spaanfche of Napolrtaanfche paarden een ras voortbrengen, dat naar hunne voorouders gelykt; doch hiertoe word tyd vereifcht. Ik zou den inwoonderen der Zeven Provinciën niet aanraaden, indien zy goedvonden, zig van zoodanige hengften te voorzien, de jonge hengften, die uit hunne ftoeteryen voortkwamen, ten einde van het vierdejaar, te gebruiken; neen zeker, want, in plaats van vorderingen te maaken, zoo als men verlangde, zou men op nieuw in het oorfproncelvk verval geraaken: men heeft zes jaaren • j\X noo-  138 . U. VERHANDELING OVER DE tioodig, eêr dat men jonge hengften uit deeze ftoeteryen kan goed keuren; na dien tyd, zou men in 't geheel gecne vreemde paarden behoeven aantekoopen, en intusfchen zou men van buiten s' lands de jonge paarden komen haaien 5 deeerfte aangebragte hengften, te weeten, de Napolitaanen en de Deenen zouden, buiten onvoorziene toevallen, verder hun gedacht voortplanten. Dewyl de tegenwoordige Inlandfche merriën, het eerfte of het tweede jaar, alle geen veulens zullen voortbrengen, die naar de vreemde hengften gelyken,maar wel het een naar den vader en het ander naar de moeder, moeften aan alle de jonge merriën, als zy driejaarig zyn, de hengst gegeeven Worden, in de volgende orde: by voorbeeld, een fraay driejaarig merrie-veulen, uit den Deenfchen hengst gefokt, moest men door den Napolitaan laaten dekken, en dus over en weder: op die wyze zou het ras verbeterd en tot meerdere volkomenheid gebragt worden. Dat de landman zig dan niet verzette tegen die ontegenzeglyke waarheden; hy zy niet vooringenomen voor een' jongen hengst met achterftelling van zyn' vader;hy zal wel doen, van zig te gedraagen naar goeden raad, zoo als ik gedaan heb met het befte gevolg; door de ondervinding zal hy meerdere zekerheid hiervan verkryge'n, en erkennen moeten, dat ik, tot zyn nut en tot genoegen der geenen, die  INLANDSCHE PAARDEN. I39 die zyne veulens koopcn, dit heb aan de hand gegeeven. Men kan, derhalven, indien men zulks goedvind, de hengfte-veulens van de twee eerfte jaaren verkoopen; en men bewaart, in die ftoeteryen, alleen de welgemaakte merrie-veulens, om ze, op het derde jaar, te laaten dekken; uit deeze jonge moeders kan men verwachten hengften te hebben, die, op hun vierde jaar, hun werk beginnen zullen, mits dat zy de vereifchte hoedanigheden bezitten. Daar zyn zommigen, die meenen, dat, wanneer, by de koppeling, eene merrie hooi of gras eet, de hengst ook op dezelfde wyze moet gevoerd'Zyn, en zoo over en weer; dan ik weet, door de ondervinding, dat deeze ftelling ongegrond is» Het is elf jaaren geleeden, dat ik verzogt wierd, om meêtewerken tot de oprichtingen beftiering van de ftoeteryen in het Prinsdom Prum, behoorende aan den Keurvorst van Trier,waar men over de 3000 veulen-merriën vind: ophooge order die merriën bezigtigd hebbende, ontdekte ik eene zeer aanmerkelyke wanfchapeiiheid in derzelver ganfche geftalte; groote zwaare hoofden, flappe, groote, en hangende 00^ ren, fpitfe halfen, het voorgeftellaag, kromme of ingevallen ruggen , heupen zoo vooruitfteekende, dat men 'er een hoed aan zou hebben opgehangen, veele waren van vooren M 2 / wyd  140 II. VERHANDELING OVER DE wyd en van achteren zeer naauw; daarentegen waren de oogen goed, de beenen droog zonder eenige fouten, en de hoeven van het beste maakfel. De onderneeming wierd begonnen, in de maand Maart, met twee en dertig hengften, afkomftig uit Denemarken, Holftein, Mecklenburg, Spanjen, Napels, Navarre, en Friesland; ook waren onder dezelven zoogenaamde Turkfe hengften : het gebeurde zelden , dat uit hoofde van de voorzorg, die ik nam met het meêrgemelde kleine hengstje, eene merrie onbevrugt bleef, zoo vrugtbaar zyiï dezelve in die Landftreeken. Alle de hengften wierden met hooi gevoerd, en. de merriën gingen, met May en Juny, in de weide; dit verfchil van voedfel heeft my geene de minfte waarneeming aan de hand gegeeven, en ik heb daaruit het befluit opgemaakt, dat de hengften, die hooi , en de merriën, die gras aten, even zeer tot de voortteeling gefchikt waren, als of men de eerften en de laatfte op dezelfde wyze gevoêrd had, Ik heb daar ter plaatfe zeer wel opgeimerkt, dat de Friesfche, Deenfche, en Napolitaanfche hengften kleinere veulens gegeeven hebben, dan zy anders gewoon zyn: de andere hengften waren zoo groot niet, gelyk ook de merriën, die voor het meeste gedeelte 4 v. 8 d. hoog waren, en veulens, niet  I N LAN DSCHE PAARDEN. niet grooter dan van hun eigen ras, hebben voortgebragt. De trapwyze verbetering is eerst volkomen geweest met het zesde jaar; en de reden, waarom die groote paarden eene kleinere foort hebben geteeld, is te zoeken in de fchraalheid van den grond, behalven dat aldaar de merriën kleiner zyn, en, om 'kort te gaan, het veulen kan in die landen zig niet zoo vet mesten, als m Holland en andere vrugtbaare ftreeken. Het is, derhalven, in Holland, (het zal mv nooit verveelen, dit te herhaalen) dat men met gemak en met behulp van onbevooroordeelde menfchen, Deensche enNapohtaanfche paarden, mag ik my zoo uitdrukken, kan maaken. De luehtsgefteldheid van Hol. land verfchilt weinig van die van Denemarken- en de Napolitaan met zyne nakomehngfchap moest, in den winter, meêr, voor de koude bewaard worden. Op deeze wyze, zouden de Leden der Maatfchappy tot den Landbouw hun doel bereiken. Wat de veulens betreft: de meeste van de hedendaagfche Schryvers willen, dat men dezelven aan de moeder laat zuigen, geduurende den geheelen zomer, en zelfs langer; dan ik ben van andere gedachten, en zal daar voor overtuigende redenen bybrengen: de merrie, na dat zy een veulen heeft ter waereld gebragt, kan op nieuw bevrugt worden, dus heeft zy twee veulens te gelyker m 3 tf*  142 II. VERHANDELING OVER DE tyd te voeden, het een gaat met haarter weide» terwyl het ander in de baarmoeder voedend onderhoud van haar noodig heeft, waarvan het reedsgeboren het grootfte gedeelte door den uyer naa zig neemt; derhalven ben ik van oordeel, dat wanneer het veulen wél graast, .gelyk, by voorbeeld, ten einde van twee maanden, men het zelve fpeenen moet, en zie hier de reden; dit eerfte veulen, het geen de melk van zyne moeder zuigt uit gewoonte, moet eindelyk, vroeg of laat, daarmeê ophouden; ook kan, door het verIchillend voedfel, dat het veulen eet, de melk ontaarten en in de maag ongemakken voortbrengen, die niet zelden oorzaak zyn van wurmen, waaraan de jonge veulens gemeenlyk onderhevig zyn, en die niet geheel kunnen worden uitgeroeid; dan, indien men, by het fpeenen van het veulen, uit toegeevendheid, aan het zelve melk wil geeven, moet men het koemelk uit een aarde vat leeren drinken, maar. vooral voor de heltt zoet water daaronder vermengen; men begrypt ligtelyk, tot welken toeftand de moeder en de vrugt, die zy draagt, gebragt worden, door de groote hoeveelheid van melk, die het veulen tot zig neemt, zonder eenig wezentlyk nut; men kan hier wel niet anders op .antwoorden, dan dat het de gewoonte is om op die wyze te handelen; ik heb meêr dan eens merriënzien nerven, weinige of meêr da-  IN LANDS C H E PAARDEN. I45 dagen na dat zy geworpen hadden, en zelfs onder het werpen, dat zekerlyk nergens anders dan aan verzwakking kan worden toegefchreeven: wanneer men, derhalven, zorg draagt van het veulen, goede laauwe koemelk, met een of twee dooyers van eyeren daarin geroerd, te drinken te geeven, tot dat zy graazen kunnen, kan men fterke paarden aanlokken; ik ken 'er die nog in wezen zyn, en op zoodanige wyze zyn gevoerd; zeker Heer te Difon in 't land van Limburg kogt, uit de ftoetery vap Prum, een mooi merrieveulen, dat, op voorfchrceven manier, was opgevoed, en waarvan hy goede dienften genooten heeft en nog geniet; gelyk men ook verfcheiden andere liefhebbers vind, die daar omtrent onverfchillig zyn , mits het veulen eene goede gezondheid geniete. Men moet de veulens, in de maand May, in de weide brengen, en dezelven niet langer, dan tot het einde van September, daarin laaten; in Oef ober is het gras verflenst, 'er is zoo veel kracht niet meêr in als geduurende de voorige maanden; de fchadelyke dampen, inzonderheid by nacht, de koude regens, de vermenigvuldiging der infeclen op een deel der planten brengen veel toe tot het bederf van dergelyk voedfel: verder kan men over de gevolgen oordeelen; des zomers ziet men het veulen met fyn, zagt hair, daarentegen heeft een veulen, dat men, uit verkeerde zuinigM 4 heid,  144 ïï. VERHANDELING OVER DE heid, tot Allerheiligen en langer inde weide laat, dof, overeindftaand, en met neeten bezet hair: ook ziet men een merkelyk verfchil tusfchen die, welke, tegens het eind van September op ftal gezet worden, daar deeze laatfte zindelyk en lustig zyn, terwyl de andere 'er als beeren uitzien: voor het overige, is het zeer waarfchynelyk, dat de droes, dat beginfel van alle kwaaien, in haare heilzaame ontlasting gefluit word, by zulk flegt weer, en, daar de natuur zig haar vermogen niet kan ten nutte maaken, zoo verfpreid zig die fchadelyke ftof over de vaste deelen en vogten, waardoor het veulen vermindert, in plaats van toeteneemen, ,'t geen niet gebeuren zal, als men, gelyk gezegd is, de veulens ter bekwaamer tyd ophaalt. Uit een oud vooroordeel, zegt men gemeenlyk, dat een paard, 't welk de droes heeft, dezelve beter ontlast in de weiden, om dat hy het hoofd om laag houd, als of die ftof alleen zyne zitplaats had in de neusgaten , die eigentlyk flechts ontlastingbuifen zyn; maar, dewyl de droes geen bepaald tydperk heeft, kan dezelve, zoo wel in den Winter als in den zomer, uitbreeken, en de paarden kunnen die even goed loozen, al ftaan zy met het hoofd om hoog, behalven de zulke, die, wegens hun' gevaarlyken toeftand en uit zwakheid, het hoofd laaten hangen: indien die zoogenaamde kenners zig wil-  INLANDSCHE PAARDEN. 145 wilden laaten overtuigen, zouden zy zoodanige vooroordeelen laaten vaaren, en den paarden, weke met die kwaal zyn aangedaan, hulp toebrengen, door gepaste berookingen, door hun meel-of zemelwater, zoo als boven gemeld is, te drinken te geeven, m«S dat het laauw en met wat honig gemengd zy, door toetezien, dat het fnot op en in de neusgaten niet vastkleeve, waar uit kankerachtige ontfteekingen kunnen voortkomen, en eindelyk door voorzorgen, die zoodanige kwaal vereilcht, met betrekking tot de verfchynfelen, die zig daarby openbaaren, voornaamelyk, door de paarden te bewaaren voor eene vogtige lugt of legplaats; maar neen: een veulen, dat eene aanftaande droes aan den dag legt, waar van de gewoone voortekenen zyn eene opzwelling van de vogt-of flymklieren, of een gezwel op een deel van 't lighaam (het geen aanduid, dat de ftof daarheen wil uitbreeken) hoest, neêrflagtigheid, gebrek aan eetlust; zulk een veulen word aan zyn ongelukkig lot overgelaaten, en, onder het bovengemelde voorwendfel, blyft het op een' grond, die met zyn' tegenwoordigen toeftand in 't geheel niet overeenkomt; daar kan dan niet anders dan eene onvolkomen onüasting uit ontftaan, waardoor het veulen nooit van goed gebruik word, en blootgefteld blyft aan verfcheiden kwaaien, die de kundige paarden-Doctor flechts behanM 5 ^  4-6" II. VERHANDELING OVER DE delen kan naar de zig opdoende verfchynfelen, en waarvan de oorzaak hem onbekend is: zoodanige kwaaien en ongemakken zyn zinkingen op de oogen , inzonderheid, die van tyd tot tyd weêr komen, en maan-oogen genaamd worden, duizelingen, opgekrompen flancquen, onnatuurlyke hitte, opgezwollen beenen, knobbels, klooven, padgezwellen, enz. aanhoudende en byna ongeneeslyke hoest, inzonderheid, wanneer dat overblyffel der droes zyn' weg heeft moeten neemen naa de longpypen, of naa de zitplaats van de lever, waar het, door 'er vast te blyven zitten, verzweeringen of verftoppingen veroorzaakt, en eindelyk den dood aanbrengt. Het voedfel der veulens, die men uit de weide genomen heeft, moet beftaan in havermeel, met tarwezemelen en fyngehakt ftroo vermengd, alles met zoet water natgemaakt: mdien men hun heele haver geeven wil, zoo moet dezelve, zes uuren te voorerf, geweekt worden, en dan gevoêrd met gehakt ftroo; dus zal men de kosten van het maaien befpaaren, en geen reden meêr hebben, om te ■zeggen, dat het veulen zyn gezigt bederft door het kauwen van droog voeder: het hooi moet vooral kort, fappig, en aangenaam van reuk zyn: hun drank moet beftaan in zoet water, met meel of zemelen vermengd, naar dc bovengemelde manier: men geeve hun da* ƒ ge-  INLANDSCHE PAARDEN. 14/ gclyks eene goede ftrooying, en draage zorg, dat zy op geen vuiligheid komen te liggen. Men moet de veulens ter deege fchuyeren, niettegenftaande zommigen, uit vooroordeel, dit anders willen, men zal 'er zig wel by bevinden: ziet men niet, dat zy zig wryven tegen de kribben, hekken, muuren, boomen, en andere dingen, met veel meêr ruuwheid, dan een fchuyer kan veroorzaaken ? en wat is, bovendien, de oorzaak van dat fchuuren, dan eene fmeerigheid, die, de zweetgaten van den huid verfloppende, denzelven ontfteekt? men heeft, dan, hier omtrent niets te vreezen: zo het veulen zig fchikt, en vordert, dat de wryving met den fchuyer fterker zy, mag men zig lustig van eene gefleeten roskam bedienen. Eens in de maand, moet men, met de fchaar, de punten van de maanen en van den ftaart affnyden, en zig wel wachten, om ze te fcheeren, om het hair dikker te maaken, daar het dikke hair eene overtolligheid is, die men uit moet trekken, om dat zy te veel van het dierlyk voedfel naa zig neemt. Van tyd tot tyd, moet men de veulens by mooi weêr, van ftal haaien, en zig laaten vervrolyken: men doet hun geen halter aan, dan na dat zy, in het volgende jaar, uit de weide komen: in de daarop volgende lente, brengt men ze weder in de weide, en laat ze graazen tot het laatft van September: wanneer  143 II. VERHANDELING OVER DE neer zy dan op ftal komen, worden ze behandeld als volwasfen paarden, behalven dat de hoeveelheid van haver, die men hun geeft minder moet wezen, De vogtige weiden houden het hoorn van de voeten week, het is daardoor dat de kanten van het hoorn uitzetten, en de voeten plat worden; om dit kwaad voortckomen zoo laat de veulens, als zy zes maanden oud' zyn, en al ftaan zy op ftal, aan de voorfte voeten beflaan met ligtë fyne yzers, die niet dikker moeten zyn dan eene lyn, of een tiende gedeelte van een' Rhynl. duim en zonder kalkoenen, voor elk yzer neemt men, om ze vaft te maaken, zes fpykers, waarvan de punten zeer dun en fyn zyn moeten; door dit middel zal men geen platvoeten meêr hebben deeze proef heb ik genomen, en ze is my gelukt, terwyl myne nabuuren zig in zulke goede omftandigheden niet bevonden, zy durfden niet waagen, dat nog nooit ondernomen was; thans laaten zy de veulens'beflaan eer vroeger dan laater, en bevinden 'er zig zeer wel by. Met betrekking tot het fchoonmaaken met den fchuyer, waarvan hierboven gehandeld is," kunnen de proeven, die ik deswegen genomen heb, daarvan getuigen: van Heimom is buitendien het met my eens op dit ftuk; die vermaarde Geneesheer, die, met veel oordeel, het gebruik van de ezelinne-melk heeft aan- ge-  INLANDSCIIË PAARDEN. I49 geraaden in borstziekten en by de teering, zegt met reden, aftna pe&enda est in ft ar equorum, quia ex la&is gustu dignosci pot est, an aftna pexa fuerit isto mane, an non; d. i., men moet de ezelin, even eens als het paard, met de roskam fchoon houden, dewyl men, uit den fmaak van de melk onderkennen kan, of zy zoo behandeld is, dan niet. Het is'er verre van daan, dat men 'zig te Amfterdam daartoe de minfte moeite geeft, waar die arme dieren geduurig met vuiligheid omhangen zyn, 't geen de zieken niet merken of niet weeten; indien men het dan aan de melk proeven kan, is het zeker, dat het rosfen zeer noodzaakelyk is, als ook voor het rundvee, gelyk dit verricht word in het Hertogdom Limburg; terwyl dit werk de uitwaasfeming van die dieren zeer bevordert, en hen zindelyk en gezond houd. Voorts zal men, tot flot van deeze Verhandeling, waarin men meent, niets van eenig belang, betrekkelyk tot het gevraagde omtrent dit onderwerp, te hebben overgeflagen, de uitwendige byzonderheden van de paarden in de zeven Vereenigde Provinciën, zoo wel als van derzelver inwendige hoedanigheden opgeeven. Gelderland geeft de fterkfte paarden, de Franfchen , Brabanders, en Luikenaars als, ook de Hollandfche Ruitery komen daarin over. êen : de loopende ftroomen en rivieren verdry-  *5Ö II. VERHANDELING OVER DE dryven de ongezonde dampen; de weiden langs de zoomen dier rivieren zyn uitmuntende, het geen veel toebrengt tot den welftand van deeze dieren, in 't algemeen zyn zv zoo groot met, als in Friesland, Groningen, Zee- \mï' Cn Utrecht; daar ontbreekt mets dan de foorten van hengften, die boven aangepreezen zyn, om 'er beste rypaarden te kunnen aanfokken. De paarden, mOverysfel, komen zeer naby de Gelderfchen, doch zy hebben zoo veel lyf met; ik heb 'er veelen gevonden met lange ooren; in 't kort zy vallen zoo zwaar met. In Noord-Holland vind men goede en fterke paarden; de weiden zyn 'er zeer goed; de paardekoopers, die in Friesland zig voorzien brengen dikwyls hunne gekogte paarden daar' om ze vet te weiden, en ze vervolgens naa mdere plaatfen meêtcneemen; het zyn meestal koetspaarden. Friesland levert groote paarden, die week van aart zyn, hoewei op 't oog vol vuur: de karnemelk, die men hun geeft, by wyze van voedfel, doet hun veel nadeel; liet is waar zy worden 'er dik van, maar, wanneer zy naa andere landen gebragt worden, weigeren zy onder weg het beste voeder, en vermageren: daarenboven hebben zy zeer veel tyd noodig, eêr dat zy van dienst worden; de ondervinding heeft alle kenners, die by het le-  INLANDSCHE PAARDEN. I5I .leger, in de Vlaamfehe en Brabandfche oorlogen, geweest zyn, overtuigd, dat dit ras van paarden in 't geheel niet ftcrk is; de Hollandfche Ruitery, die, tot haar ongeluk, zulke paarden had, heeft het klaarblykelyk ondervonden; zyzynmagteloos, en vervallen door vennoeidheid, flegt weêr, en vermindering van voêr; als het leger optrok, had men niet van nooden te vraagen, waarheen het verreisd was, men had Hechts de nog leevende paarden, die niet meêr voort konden, en de lyken van dat ras te volgen, om te komen, waar men wezen wilde: niettemin vind men, in Friesland, fchoone koetspaarden, maar zy hebben tyd noodig om zig van dat flappe vleesch, dat zy door de karnemelk bekomen, te ontdoen, en een vaster Vleesch weêrtekrygen. Het Land van Groningen geeft vry mooye paarden, maar uit hunne luchtftreck gebragt zynde, word'er ook tyd vereischt, om ze aan eene nieuwe te gewennen: de Fricfen gaan 'er veulens koopen, die zy ook met karnemelk mesten, en dat de gevolgen daar van dezelfde zyn, is zoo waar, dat ik, in vroeger' tyd, eene menigte paarden, zoo uit Friesland als uit Groningen gezien heb, die de Heer Groeneveld in Frankryk geleverd had voor de ruitery en andere gebruiken, waarover men niet opgehouden'heeft zig te beklaagen. In het Stigt van Utrecht worden fterke paarden  l$2 IL VER». OVER DE gïfi. PAARDEN. den gevonden: over het algemeen zyn zy hooger dan de Gelderfche; zy zyn tamelyk gezet, en bekwaam, om reeds vroeg dienst te doen. Laatftelyk, geeft Zeeland paarden, die fterk, zwaar, en vry flegt gemaakt zyn; de Franfchen en Brabanders koopen dezelven voor poftwagens, molenaars, voêrlieden, en, in tyden van oorlog, om het gefchut te flecpen. Wy eindigen, met te verzekeren, dat het gebruik van Deenfche en Napolitaanfehe hengften den Landlieden, in de Zeven Provinciën, geluk zouden aanbrengen, en hun volkomen voldoening geeven. Experto crede Roberto. DER«  D E R D È VERHANDELING OVER DE 1NLANDSCHE PAARDEN.   ANTWOORD op de VRAAG, door de MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM, In den Jaare 1790 opgegeeven, om vóór den 1 December 1792 beantwoord te worden:—■ „Op welke wyze zoude men het tegenwoordig „ Ras van Inlandfche Paarden, in de.by„ zonder e Provinciën van ons Gemeenebest, „ over het algemeen, tot eene meerdere volko„ menheid kunnen brengen, het zy door ver„ menging van hetzelve met vreemde Rasfen, „ of wel door eene meerdere oplettendheid, in „ het aanfokken en opvoeden der jonge Paar„ den, als anderzins? — d cko r SERVAAS van denBERG, Koopman in Paarden, te Leeuwaarden. Aan welk Antwoord , tot eene Premie, een Exemplaar van de Werken der Maatfchappy is toegeweezen.   ANTWOORD op de VRAAG; r Op welke wyze zoude men het tegenwoordig " „ Ras van Inlandfche Paarden, indebyzon" dere Provinciën van ons Gemeenebest, over het algemeen, tot eene meerdere volkamenheid kunnen brengen? enz. voorgesteld door de MAATSCHAPPT, TER BEVORDERING VAN DEN LANDBOUW, TE AMSTERDAM: wel edele heeren, leden der maatschappy van den landbouw! Tjet is voor my een dag van vergenoegen geweest, toen ik vernomen heb, dat uwe opmerkzaamheid was gevallen op het genacht der Paarden, en de Inwoonderen van Nederland wierden uitgenodigd, om aan UEd. middelen optegeeven, ten einde het tegenwoordig ras van die dieren tot meerdere voh komenheid te brengen: eene vraag, voorwaar, dewelke te beantwoorden niet het werk van f-hoolgeleerdheid is, maar van menfchen, die, ö N 3 door  153 III. VERHANDELING OVER DE door oplettendheid, ondervinding, en lust omtrent dit onderwerp kundigheden hebben verkreegen. Van der jeugd af aan eene groote genegenheid voor de paarden gehad hebbende, heb ik thans, eene reeks van jaaren, koophandel daarmeê gedreeven, en wel in de fraaifte foort, zoo dat ik by de geenen, die my kennen, voor een der grootfte liefhebbers, gehouden word. Menigvuldige keeren heb ik myne gedachten laaten gaan, en met anderen geiproken over de handelwyzen, die men diende te beproeven, om ons Land meêr verfierd té krygen met fchoone paarden; en by veelcn hebben myne gezegdens daadelyk ingang gevonden, terwyl ook de gevolgen daarvan. yoordeelig zyn geweest. Het is zeker, dat de paardenfokkery als een voornaame tak van den Landbouw moet gehouden worden, dewyl een Boer niet alleen eenige paarden noodig heeft voor zyn werk, maar ook intusfchen een paard kan aanwinnen, dat, als het van een best ras is, van de 3 tot-de 5 jaaren, meêr damde helft ïn waarde toeneemt. Tusfchen geen der dieren, die tot den Landbouw behooren, is zoo veel onderfcheid te vinden, als tusfchen het eene paard en het ander: eene koe. mag eens van eene andere, uit hoofde van ouderdom of vet, een gulden of tien in waarde verfchillen, en zoo ook een fchaap  ÏNLANDSCHE PAARDEN. 15? fchaap of varken, naar evenredigheid;- maar het onderfcheid by de paarden is zeer groot, het' verfchil in prys kan eenige honderd guldens bedraagen: derhalven, wanneer men omtrent het ras der paarden met eene byzondere oplettendheid verkeerde, om het zelve meêr tot volkomenheid tc brengen, zou zulks den bloei van dien tak van Landbouw grootelyks bevorderen; eu hierom, Wel Edele Heeren! kan ik niet nalaatén, Ulieden mynen hartelyken dank te betuigen voor de liefde, zorg, en vlyt, die Gyl. betoont voor ons Vaderland; wenfehende, dat de Almachtige God, ' van wien alle zegeningen moeten nederdaalen, uw werk met zyne. goedkeuring bekroone, en ül. de aangenaame gevolgen daarvan alzins doe ondervinden. Om dan ter zaake te komen, zal ik, ter beantwoording van ' de door UEd. opgegeeven vraag, naamelyk: op welke wyze het tegenwoordig ras der Paarden meêr tot volkomenheid te brengen zy, of door vermenging met vreemde rasfen, of door eene betere wyze van opvoeding, en andere\gefchikte middelen, waaruit ten klaarften blykt, dat Gyl. van gedachten zyt, (zoo als het inderdaad is) dat het ons Nederland aan goede paarden mangelt, en dit gebrek zoo groot is, dat'er, met allen fpoed, herftel in behoorde te worden gemaakt, Vooreerstzulks bevestigen, en de gefteldN4 heid  ïSo W. VERHANDELING OVER DE heid van het ras van paarden in gansch Nederland, als mede de redenen daarvan aantoonenJen tweede, myne gedachten mededeelen itaat, en of wy tot eene vermenging met alsook VM Paafden m°eten °Veiaani Ten derde, over de beste middelen, die wy, mynes bedunkens, moeiten in 't werk ftellen; en eindelyk, j™ vierde, aanwyzen de aangenaame gevolgen, die men, op goede gronden, daarvan mag verwachten, en dit, door voorbeelden trachten optehelderen. cciuen, Eêr dat ik verder gaa, zai ik opgeeven de eigenfchappen, die een fraai paard behoort te bezitten, en die hoofdzaakelyk tot vvf kunnen gebragt worden, te weeten; het moet zyn geëvenredigd van ledemaaten, lugtk en regt ter been, van een' vuurigen geest en teffens mak. ö s » De gefteldheid van ons tegenwoordig ras van paarden is zeer beklaagelyk, in onzïganfche Republiek; verre de meeste hebben niets of hechts eene geringe maat van eene der voornoemde eigenfchappen, en zyn dus van weinig waarde, als die niet wel tot wat anders dan tot den gemeenen arbeid, kunnen worden gebruikt: zommige hebben eene ze kere maate, het een wat méér het ander wat minder, van twes eigenfchappen; andere heb*  INE AND SC HE PAARDEN. l6"l hebben iets van de drie eigenfchappen; hoe weinige vinde ik, die vier van de voornoemde eigenfchappen bezitten, te meer, als ik dezelve zoeke in een' volkomen graad; en waar vind ik 'er een, dat alle de voornoemde eigenfchappen in den volmaakllen trap heeft; ik verbeelde my, dat 'er weinige paarden, die dunrer en fraayer zyn, in Holland worden gebragt, dan door my; ik zou 'er een aantal van kunnen opnoemen, doch ik heb nog nooit een paard gehad, dat alle de eigenfchappen van een volmaakt paard bezat. Dan, dat de eene Provincie, verre boyen de'andere, met de fraaifte foort van paarden voorzien is, behoeve ik, zoo my voorkomt, niet te melden, even min, als dat Amfterdam de keure daarvan heeft, het geen zeer bekend is- en, naardien ik, voor het overige, dit ftuk zal behandelen, zonder eenigen aanftoot te willen geeven, (terwyl my anders de byzondere gefteldheid der paarden, in elke Provincie, niet onbekend is, en de gebreken overal gevonden worden) zal ik hetzelve ook in't algemeen behandelen. Dus de gefteldheid van onze Inlandfche paarden aangetoond hebbende, zal ik nu de redenen daarvan opgeeven. Kan het wel anders zyn, dewyl wy door ondervinding weeten, dat gelyk zyns gelyk voortbrengt, en men geen vygen van doornen plukt, als men in acht neemt de handelN 5 wy-  f62 III. VERHANDELING- OVER m den" ™Jl meefteN^erIandfche Huislieden i—men brengt merriën voor den herfst die, wegens gebrek van goede eigenfchfppen , -cncsiana nog al,veel, waarvan «nen de naaste oorzaak aan het toezigt over de hengften toefehryft, waaromtrent inen, in andere Provinciën, zoo naauwkeufig niet is; men dar1' ^ *$P>- men, dat, m onze gewesten, zeer veel fchoons in een paard van den hengst afhang dit bewoog zelfs de Staaten van Fr e knd om op dit ftuk aandachtig te zyn, en ^de wetten omtrent de geftalte, ais ook het hair der gebruikbaare hengften, te geeven: en het ras. der paarden zou daarenboven grootelyks verbeterd zyn geweest, als men nog daarby gelet had op. de vuurigheid van temperament; £n hoe bezwaarlyk het ook zy, die eigenfehap an onze fpringhengften te ontdekken, zal ik echter, op myn' tyd, een middel, tot voortbrenging van dezelve, aan de hand geeven. Ziet men verder, hoe de vermenging toegaat, dan kan men zig ligtelyk voorftellen, dat de gevolgen daarvan niet zeer gunftig kunnen zyn; want daar een beste fpringhengst ftaat, daar is Ook veel toeloop, en zoo gebeurt het menigmaal, dat 'er meêr dan zes merriën op een' voormiddag, by dien hengst worden gebragt, om daarvan gedekt te worden; dus moet  INLANDS CU E PAARDEN. I63 moet zulk een hengst die merriën, uur aan uur, indien' niet zomtyds nog korter, beklimmen, zoo dat het wel gebeurt, dat de fprong meêr dan - een kwartier uurs vertoeft, wegens de flaauwheid van den hengst; wanneer men nu- de Natuur raadpleegt, zou men dan met moo-en befluiten, dat zulks eene aangebooren geesteloosheid by een paard kan veroorzaaken; maar het is onze zaak niet, dit m het brccdc, op eene natuurkundige wyze, te verklaareu. _ . De flegte gefteldheid van de Nederlandfche paarden, met de redenen daarvan, opgcgeeven hebbende, laaten wy nu verder zien, hoe andere ja zelfs onbcfchaafde volkeren ons hierin overtreffen. Wat de Tartaaren en Arabieren betreft, dezelve zyn zeer oplettende in de aanfokking hunner paarden, en beTynen te recht, dat de"moed, de kracht, en° daarby de gedweeheid de voornaamiie eio-enfehappen: zyn van een paard; met een vjfe en fterk" paard kunnen' ze hun oogmerk "bereiken; op een paard, dat voorengenoemdc eigenfchappen bezit in eene ruime maat, vestigen zy hunnen aandagt, en geeven zulk een m een' byzondcren naam; zy ondcrfclieiden hun ras, naar zommïger opgaavc'; wel in zes foorten, en zouden liever het allemoodzaakelykfte misfen, dan hun paard, met die voortreïïelykc hoedanigheden begaafd; zy onthouden, van een' byna on- ge-  ÏÖ4 UI- VERHANDELING OVER DE geloovelyken tyd, de afllamming hunner paarden en wanneer zy die laaten dekken, geIchied zulks plegtig in tegenwoordigheid var» getuigen; die merriën dan geworpen hebbende , worden daar getuigfchriften van gemaakt, en dezelve geeven de waarde aan hunne paarden, zelfs tot groote fommen gelds, die meêr dan tien duizend daalders kunnen beloopen. Letten wy nu op de Europeaanen, die veel belang ftellen in beste eigenfchappen der paarden; als daar is de Engelsman, die, in navolging van den Arabier, (terwyl men zegt, dat . zyne paarden van die des laatstgemelden aftornen) ook zeer naauwkeurig op de voornoemde hoofdeigenfchappen acht geeft, waardoor hy insgelyks groote fommen gelds maakt voor zulke overvliegers, en daarmeê aanfokkende, 'er de beste gevolgen van ondervind Ikermnere my, dat, ruim 20 jaaren geleeden een Heer, uit Engeland gekomen zynde, my verhaalde, dat hy gehoord had van een' hengst, die meêr mogt gelden dan honderd duizend guldens Holl., eene alleraanmerklykfte prys! en, wanneer men eene merrie van dien hengst wilde gedekt hebben, moest daarvoor betaald worden drie honderd guldens Holl., welk gezegde my naderhand ook door een' Schipper is bevestigd. In Turkyen, Itaken, Frankryk, en Duitschland, waar de fokkery van paarden met luis-  iKLANDSCHE P AARDEN. \C$ luister seoeffend word, handelt'men op deSe wyze; en dus ziet men, dat andere volkeren ons overtreffen in oplettendheid omtrent de hoofdeigenfchappen. De bevinding my, eene menigte van jaaren, geleerd hebbende, dat 'er van de tien paarden, anders fchoon van ftel, naauwlyks één is, dat die edele vuurigheid bezit, die ons-het ryden aangenaam maakt; wathebben wv dan te denken van de hengften, dan dat 'er van de tien ook naauwlyks één zal zyn, die vuurig en krachtig is, om zwaar werk te doen, waar een bezitter het grootfte belang bv heeft ? — wat baat het my, een paard, verrukkelyk fchoon in het aanzien, te hebben, indien het, by het gebruik op den weg, my een voorwerp van verdriet word! zelden klaagt een Heerfchap aan my, wanneer ik hem een paard heb verkogt, over fraaiheid, want hy ziet de uitwendige geftalte by den verkoop, maar hetzelve op weg beproefd hebbende, dan komen de zegeningen of vloeken: al doet een fpringhengst zig zeer vuurig op by eene merrie, is echter daaruit geen befluit te trekken, dathy, in andere dienften, voldoen zoude; men vind wel, by andere foorten van fchepfelen, dat, die het fterkst in de wellust vallen, buiten dien traag en loom zyn. Nog eens, hoe zelden weet men, mee' zekerheid, de eigenfchappen van zulk eene merrie, waarvan de hengst is gefokt ,  ï66 III. VERHANDELING- OVER BB fokt; en dit gebrek is, in alle onze Provinciën, gemeen. ™ Wat ft aat ons nu te doen ? tot de oplettendheid van andere volkeren ons te keeren en hunne goede gebruiken naatevolgen, J. 0f zullen wy «is tot hunne rasfen wenden, en die innaaiende , met onze rasfen vemen: Dit laatfte zoude, myns bedunkens, eene veiregaande onvoorzigtigheid zyn, dewyl my geen ras van paarden bekend is, dat het Nederlandfche overtreft in uitwendige geftal e, maar wel in moedigheid en kracht, om lange tochten te kunnen verduuren; andere volken geeven aan deeze eigenfchappen de voorkeur, en zyn daaromtrent, gelyk boven gemeld is, zeer oplettend, veel meé/dan wy en ons gebrek hierin is duidelyk te ontdekken Tn'J^ üTë?d& gefteldheid betreft' de Hollandfche Steden zouden een aantal van vemikkelyk fraaye paarden, van 5 tot™ oud kunnen uitleveren, en GroningeEd van Friesland gelegen, zeer goede kweékelingen, ook zyn 'er enkelde in de overige Provinciën zoo dat wy niet van een best ras van padden ten eenemaal verftoken zyn, maar de w i mge, die wy hebben,behoorden' " ten ftl^ ] ften aantefpooren, ora de fraaifte onder deze daar-  INLANDSCHE PAARDEN. 167 daardoor dat voortrelTelyk geflacht meêr uü> tebreiden. Maar, mogelyk werpt my de een of ander tegerij dat men, by zommige fchepfelen, als by viervoetige dieren, en ook by vogelen, waarneemt, dat, wanneer zy naa een ander Land worden wervoerd, en Hechts weinige jaaren daar geweest zyn, al ras verbasteren, *n gelyk worden met dezelfde foort van dieren, die zig in dat Land bevinden, en dat, zo men in eene gelyke foort wilblyven, men dan genoodzaakt zal zyn, zig weder te wenden tot dat Land, waaruit men het eerfte ras bekomen heeft: zoo als het ook gelegen is met kruiden en planten, eene zaak te veel bekend, dan dat ik dezelve hier zoude uitbreiden. Dan, om dit tot het geflacht der paarden overtebrengen, vind ik gansch geene reden, dewyl ik zeker geloof, dat het tegenwoordig ras van paarden, wat het voornaamfte betreft, door onze land- en luchtgefteldheid bevoordeeld word, waaruit ik befluit, dat het tot onzen landaart behoort; en wil men rechte middelen by de hand neemen, men geen vreemde rasfen van paarden, maar wel goede manieren van vreemde volken moet invoeren. En verder, tot bewys; een onzer Nederlandfche paarden heeft maar eene of meêr eigenfchappen van vreemde rasfen, als daar is een al te ronde kop, een ftyve nek, bekrompenheid van borst, fynheid van beenen, wat vermindert dat  ÏÓ"8 III. VERHANDELING OVER DE dat zulk een niet merkelyk in prys ? — Iaat eens een Holfteinsch, een Engelsen, of een ander vreemd memepaard op de Friesfchc markten komen, waar de verzamelplaatfen van de eerfte kenners van paarden zyn, men wend naa zulk een ras naauwlyks zyn oog: dus, zo wy konden goedvinden, ons tegenwoordig ras van paarden te vermengen met vreemde rasfen, de pryfen der paarden merkelyk zouden verminderen. Voorts heeft men aantemerken, dat men» m ons Nederland, zoekt zwaar-geleede trekpaarden, waaruit men de fraaifte neemt voor de koetfen en wagens, en de mindere tot den landbouw, de kleinere beste foort word gebruikt tot de harddraavery en de ehais; zynde de harddraavery geen geringe zaak voor onze landgenooten, dewyl zy daarmeê veel voordeel behaalen, en, wat ook andere volken aan hunne paarden mogen leeren, het harddraaven fchynt eene eigenfchap te1 zyn van de Nederlandfche paarden alleen. Nog is 'er eene ligtere foort van paarden, waarvan de meeite, doorgaans, tot werkpaarden moeten dienen. De fynfte foort van onze paarden kunnen, gelyk in vroegere tyden, voor den Krygsman dienitig zyn. Het rechte ras der Nederlandfche paarden is al van ouds beroemd geweest, door de ganfche waereld; by de oude Romeinen waren ze zeer in aanzien. Men zegt, dat om ze  inlanDsche paarden. rfig ze .paarden niet gefchikt zyn; om onder het zadel te- worden gebruikt, dat evenwel maar eene nieuwmodifche opvatting is, want hoe hebben onze voorvaderen het daarmede gemaakt ? men vind van hunne bekwaamheden, en van hunne bewonderlyke gefchiktheid tot den krygsdienst, by Tacitus gemeld, en zy Waren by de Gallen zeer geacht, en by de Romeinen geducht. Maar ik wil al eens toegeeven: men kwame het fchraale Engelfche, en tengerer Holfteinfche, of ander vreemd ras intevoeren, - en trok daar eene foort van rypaarden af, zouden deeze wel geacht Worden? neen,het waren Hechts inboorlingen, en konden geen vreemde naamen voeren: dus zal het meêr dan tyd worden, om een' anderen weg inteflaan, en een ander middel aan de hand te geeven, terwyl dit myn derde ftuk zal zyn, waaromtrent ik zeer nedrig den aandacht van Uw Ed. voor eenige oogenblikkcn verzoeke. Vermits elk ingezeten het hoogfte belang heeft in deeze verbetering, zal ik my, in de eerfte plaats, wenden tot H. E. Mog. de Staaten van elke Provincie, ten einde zy mogten goedvinden , eene keure te maaken omtrent de merriën, gelyk de Heeren Staaten van Friesland gedaan hebben omtrent de hengften, egter met dit onderfcheid, dat, wat het hair betreft, men diende te bepaalen dat men, in plaats van zwart, zulk een git-zwart, O dat  Ï?Ó UI. VERHANDELING OVER DE dat 's zomers niet verbleekt maar zwart blyft, en geen gering fieraad aan een paard byzet, en in de plaats van donkerbruin, roodachtig bruin , 't geen thans veel verkoozen word, en daarby een derde donker - graauw, met een bles en witte maanen en ftaart, moest, neemen, allen van eenen zeer vrolyken geest, en fterk om lange tochten te kunnen verduuren, dus, zoo veel mogelyk, alle de bovengenoemde eigenfchappen by elkander bezittende. Verder zou het goed zyn, premiën uittelooven aan den geenen, die een merrie-paard zou aanbrengen tot de keur, en, hetzelve bevonden wordende, de eigenfchappen, welke zyn opgegeeven, te bezitten, genegen was het voor den hengst te brengen, die hem zou wor,den aangeweezen, terwyl hy daarvoor genieten zou eene premie van ten minften 10 Ducatons • en, wanneer men bevond, dat de merrie bevrugt was, en zy verder op haar" tyd geworpen had, dat alsdan de eigenaar terftond aan den daartoe geflelden Keurmeefler moest kennis geeven,die,het nieuwgeboren veulen hem vertoond zynde, last moet hebben, hem ao Ducatons daarvoor te betaalen; voorts moest het veulen, een half jaar oud zynde, aan de daartoe gefielde Gecommitteerdens worden geleverd, en dan daarvoor nog betaald 20 Ducaaten, zoo dat zulk een veulen den Lande zou komen te kosten omtrent 200 Guldens; dan moest dat veulen worden gebrandmerkt' en,  ïnlAndsché paarden. 171 en* by publieke veilinge verkogt, met die bepaaling, dat het nü of ooit uit de Provincie niet zou mogen worden vervoerd, op poene van zwaare boete, waarvoor de laatfte eigenaar altoos aanfpraakelyk zou zyn. Dan, ik ben niet van gedachten, dat zulk een Veulen juist dien hoogen prys zoude opbrengen, alfchoon 'er veelen naa zouden dingen Rechter zou de fchade voor den Lande zeer gering zyn, in vergelyking van het voordeel voor het algemeen, dat nog zal worden aangetoond. Wat nu aangaat de wyze, op welke zulk eene aangegeeven merrie gekeurd moet worden, zal men, in de eerfte plaats, zyn' aandagt vestigen op dc uitwendige geftalte, en dan eene proef neemen van haare geestgefteldheid, met het zelve merrie-paard te probeeren, door een nademiddags rit van 3 uuren gaans, gints en weder, en dan zal men vry zeker weeten;, hoe haar aart is. Dat ik geen uitgebreidere bepaaling opgeeve van zulk eene aangegeeven merrie, gefchied om dat ik veronderftel, dat die geenen, die tot Keurmeefters worden gefteld, de vereischte kundigheden zullen bezitten, en, derhalven, zou zulks nutteloos zyn; die lust heeft, om daarvan meêr te weeten, die leeze het boek van den Heer Bourgelat, over de kunst van het oordeelen over paarden. ï)e tegenwoordige handelwyze omtrent de O a ■ ver-  $P[ II- VERHANDELING OVER DE vermenging, die boven (op bladz. 162.) heb opgegeeven, door elk kundig mensch afgekeurd moetende worden, komt het my voor dat het verre beter zyn zoude, wanneer zulk'eene goedgekeurde merrie, willig zynde, by den hengst, die den eigenaar was aangeweezen, s morgens vroeg de eerfte gebragt wierde, en nog beter, wanneer de hengst in geen s a 3 dagen geklommen had. De willige merrie in ftal gebragt zynde, in het gezigt van den hengst, om, door het onderling te kennen geeven van hunne aandoeningen, de natuur als in volle vlam te brengen, moet men vervolgens de merrie uitleiden, en den hengst haar agteraan doen volgen, met eene tusfchenruimte van 50 fchreden, en van tyd tot tyd korter, tot dat hy, naby de merrie komende, in volle drift zyn' fprong uitvoert. Als men de Natuur raadpleegt, zou men dan geen reden hebben, van een beter ras van paarden te verwagten, dan volgens de tegenwoordige handelwyze? En nu zal ik laaten volgen, op welke manier de houders van de fpringhengften hunne bedryven omtrent deezen taak, ter verbetering der paarden, behoorden aanteregten. Dier lieden zaak zoude zyn, in de eerfte plaats, naauwkeurig te letten, van welk ras die hengst getrokken was, welken zy voorneemens waren te koopen, en, daarvan geen zekere bewuiüieid kunnende bekomen, nimmer  INLANDSCHE PAARDEN. 1?$ mer tot de koop o vertegaan, en, hoe fchoon anders de uitwendige geftalte was, zig daardoor niet te laaten vervoeren, ten zy men, door hem te gebruiken, volkomen van zyne vereischte hoedanigheden overtuigd wierd. Dan, die lieden zouden zekêrer en beter handelen, wanneer zy konden goedvinden, eene merrie, met alle de voorfchreeven eigenfchappen voorzien, zelfs te koopen, en die te laaten dekken van den fchoonften en bestvoldoenden hengst; kwam 'er een hengstveulen van, dan kon hy ten minften zien, wat ras hy had; zo het een merrieveulen was, dat kon hy aanhouden, en, merkende, dat het alle de vereischten had, weêr daarmeê aanfokken, tot dat 'er een hengstje van kwam, en dan was hy geheel zeker. Ja , zegt, mogelyk, een van de hengftehouders; Koopman! uw plan keure ik volkomen goed: maar ik doe nu eens die kosten, en koop eene merrie van het eerfte ras, en laat haar beklimmen van myn' besten hengst, of van een', die nog beter is, zo ik dien vinden kan; dan moet ik rekenen, dat ik zulks twee jaaren aaneen moet doen, want het kan zoo wel een merrie-als een hengstveulen zyn; dus die merrie daarom a jaaren houdende en het jong 3 jaaren, eêr dat ik het mag laaten fpringen, zou my zulk een hengst wel meêr dan 500 Guldens komen te kosten, en dan liep ik nog de rifico, maar dat alles O 3 was  1/4 Hl. VERHANDELING OVER was niets, indien het maar wel gelukte, er* my dan wierd toegelaaten, om zoo veel geld te neemen, voor het fpringen, als my dacht, dat met de waarde van myn' fpring, hengst overeenkwam: maar, ik mag geen geld meêr neemen voor het dekken van myn'kost baaren hengst, dan een ander, die een' gemeeneren heeft; de myne zou, het is waar veel toeloop hebben, maar hy wierd ook te rasfer uitgemergeld: wat zoude het my dan baaten? —- ^ Zie, hier doet zig dan eene zwaarieheid op, terwyl het geld tog de dryfveêr fchvnt te wezen van de meeste goede daaden in de Maatfchappy: maar, wanneer H. E, Mog de Staaten der Provinciën konden goedvinden te bepaalen, om nooit minder dan een Ducaton, maar wel meêr te vorderen, zoude dit een' weg kunnen baanen tot eene kleine ftoetery, om daardoor in het rechte ras van paarden te geraaken. Nu blyft 'er nog overig den Boerenftand aantefpooren, om in ernftige bedenking te neemen, van eene geheele verandering te maaken in hunne, handelwyze omtrent het aanfokken van veulens, zoo als die hiervooren befchreeven is; en te gelyk ook die geenen, I™ T ^ maaken Vm^ Porden optevoeden, eene verbetering daaromtrent aantepryzen. Thans is het de gewoonte van de liefhebbers  ÏNLANDSCHE PAARDEN. ï7S bers Boeren, zo men een best veulen, of een i jaarig of ajaarig paard koopt, dat men hetzelve aanfokt tot de 4 jaaren, en dan, vet gemaakt en wat gebruikt zynde, verkoopt men het paard: indien het nu van eene beste foort is, gaat het naa Holland; men brengt het daar weder aan, en oetTent het dagelyks, maar ziet, het paard verliest dag aan dag in vleesch, ja, het word ziek, het moet naa de weide, en waarlyk geen wonder; dat fchepfel was gewoon weinig te doen , zelden te zweeten , overlaaden te zyn met fpyze, en word nu geheel anders behandeld dan gewoonlyk: zoo, zeggen de Heeren Hollanders, moeten wy met die jonge paarden een jaar fukkelen, eêr zy van dienst kunnen zyn, een enkelde uitgezonderd. Indien nu een Boer konde goedvinden; zulk eene beste merrie, 3 jaaren oud zynde, voor den besten hengst, dien hy vinden kon , te brengen, was 'er hoop, dat hy een best veulen zou bekomen, en het oude kon hy, in het volgende jaar, vetmaaken; het veulen, zo het eene merrie was, kon hy aankweeken tot de 3 jaaren, en dan al weder dat paard voor den hengst brengen; zou zulks geen gegronde hoop geeven, dat 'er in 't kort meêr fchoone paarden in onze Republiek kwamen? daarenboven word een paard, een veulen gehad hebbende, daarvan niet verminderd, maar veel eêr beter; zulke paarden zyn minder keuO 4 rig  17^ III. VERHANDELING OVER DE rig in het voeder, en dan één jaar ouder en fterker, meêr gewoon aan ongemakken: en een paard, met veulen zynde, kan even ^oed werken, ook, een halfjaar, loopen en harddraven leeren, waarvan ik ondervinding heb gehad. 5 Nog meêr, als men den loop der Natuur raadpleegt, heeft men reden, een vlug jong van zulk eene nog onafgewerkte vuurige merrie te wachten, veel eêr dan van eene, aan wie, door werken en loopen, de lust benomen is. En zoude het niet tot voordeel van den Boer uitkomen , die zyne bedryven dus inrichtte, dat hy, in plaats van een driejaarig paard vet te maaken, en hetzelve, 4 jaaren oud geworden zynde, voor honderd Guldens meer te verkoopen, dan hy het had ingekogt, hetzelve paard tot de S jaaren te houden, en na er een veulen van getrokken en het daarna vet gemaakt te hebben, te verkoopen ? —, dus zou de Boer infïaatzyn, honderd Daalders meêr daarvoor te krygen, dan het, driejaarig zynde, hem gekost heeft, buitendien heeft hy een veulen, wel vyftig Daalders waard; deeze handelwyze zou, derhalven tot voordeel van den Boer verftrekken, en een Heerfchap had beter zyn gerief, want een paard is, vóór de 5 jaaren, zelden gefchikt tot den dienst. Wat nu betreft de lucht-en landsgefteld- heid,  IN LAND S C H E PAARDEN. 177: heid, zoo leert de ondervinding, dat dezelve, in onze geheele Republiek, voor paarden gefchikt is. , , De paarden in fchraale landftreeken, waar hun 's zomers van dat gras, en 's winters van dergelyk gemeen hooi word toegediend, worden op verre na niet zoo uitgezet als paarden, die 's zomers op een' vetten kleigrond graazen , en dan 's winters van dat beste hooi eeten, deeze worden fterker, weeleer, en grooter; echter heb ik bevonden, dat, wanneer een Boer, op eene dorre landftreek, aan zyne jonge paarden gemaalen rogge met best ftroo rykelyk toedient, de zoodanige ook weelig kunnen uitzetten , en gelyk worden met paarden op een' vetten kleigrond 5 maar , wanneer zy aan hooi en ongemaalen voeder komen, vervallen zy veeltyds, maanden agter een, eêr zy aan dat voeder gewend zyn, en worden niet fpoedig vet, enkelde uitgezonderd. Ik weet, een Boer werpt my tegen, (doordien het, reeds langen tyd, het onderwerp van myne gefprekken met hun is geweest) een paard, zegt hy, voor honderd Ryksdaalders of daaromtrent ingekogt, en dat voor den hengst gebragt, dat blyft eens geit! — wat zwaarigheid? dan kan het vetgemaakt worden, en dus geen fchade veroorzaaken. Hy houd nog verder aan : men kan zulk een paard, waar een veulen by is, zoo niet by O 5 den  Ï7& in. VERHANDELING OVER DE den weg ryden; en kat men het veulen thuis dan « men zoo bepaald in zyn'tyd naaOUhdJshy£Z0° °* en wfgaalne wat k de'nïf 7°fd efnS een he"^veulen, wat is de prys dan veel minder, die houd dan te goef Se'"8 jTï^' Ty° knd is 'er veel ter ioemelken past my be- Het is waar, dat men een zoogend paard zoo vry met kan ryden; maar hetk dezalk van een' Boer tydig t'h'uk te zyn; en St ook met eene verpligting op den" Hukman° dat hy zyne kasfe doe aangroeyen door dien weg, zoo als de beste beproefde middelen hem aan de hand geeven? wat zyn 'er niet al zwaangheden m alle de takken van zyn beroep? en echter laat hy zig daardoor niet affcluukken, om hetzelve met oplettendheid en vlyt waarteneemen, { Ik yinde ook geen vryheid, eenen Hukman, wiens bezittingen niet menigvuldig zyn, aanteraaden, om een paard van 2oo Guldens te houden voor eigen rekening, maar dan zou het de zaak zyn van den Landheer, voor deszelfs eigenbelang en dat van den Boer, het geld, om een paard te koopen, aan den iaatsten te verfchieten, onder eene zekere borgtogt; dus zou de Boer, met maatig geluk, eenige honderden kunnen winnen , daar hy| met  ÏNLANDSCHE PAARDEN. ï?9> met een gemeen ras van paarden aantefokken , weinig voordeel maakt, en dus dezelfde blyft. By voorbeeld ; een Landheer fchiet aan een' zyner geringfte Boeren, die liefhebbery heeft voor paarden, aoo Guldens: die Boer, zo hy zelf genoegzaame kunde bezit, of anders een kundig mensen met zig neemt, koopt voor de gemelde fom eene 'fraaye driejaarige merrie, en brengt die by den besten hengst, dien hy kan vinden: de jonge merrie bevrugt zynde, word door hem verder gedresfeerd, naarmaate zyne bekwaamheid zulks mêebrengt. Dit gefchied eens in den jaare 1793, in het laatst van Maart of begin van April, dan heeft hy, alles wel lukkende, in 1794, een veulen, en zyn paard is 4 jaaren oud geworden; dan koopt hy ter zeiver tyd, zo hy daartoe het geld kan vinden. wederom eene driejaarige fraaye merrie, een lust der oogen, en brengt dien weder voor den hengst; gelukkig zynde, had die Boer, in den jaare 1795, een vet paard, onder voorwaarde dat het wel gevoêrd was, en één eenjaarig, nog een vierjaarig met een veulen: het vyfjaarig vet paard verkoopt de Boer, en maakt 'er drie honderd en vyftig Guldens voor of daaromtrent; dan kan hy weder een driejaarig paard koopen, en houden zelfs, voor het voêr, over 150 Guldens, brengende dat laatstgenoemde driejaarige paard voor den hengst, zoo  'l8o III. VERHANDELING OVER DE zoo kan hy, in den jaare i796, hebben een veulen, een i jaarig paard, een a jaarig, een 4 jaang, en een, mits wel gevoêrd, 5 jaarig yet paard, 't welk verkogt hebbende voor bovengenoemden prys of daaromtrent, koopt hy nog eens een 3 jaarig paard , en handelt daarmee, als een en andermaal boven is opgegeeven: op die wyze heeft men dan, in den jaare 1797, tón 5 jaarig vet paard, een 4 jaang met een veulen, een 3 jaarig, een a jaang, en een 1 jaarig; het voornoemde 5 jaarig vet paard verkogt hebbende, blyven er nog 5> paarden overig, en zoo kan men van zyn eigen ras aanfokken. Alles nu wel lukkende, zoo zou men jaarlyks eene fomma van 3 a 400 Guldens uit de ftoetery maaken. Dan, my dunkt, ik hoor al zeggen: welk een onbedacht voorftel! gaat het altyd door, dat 'er een menïeveulen voortkomt 2 de ondervinding leert, dat het getal meest zeer evenredig !s, wanneer 'er dan een hengstveulen gebooren word, hoe dan te handelen? Als dan verkoopt men het hengstveulen, en koopt voor dat geld, met eenige bylaag een allerbest merrieveulen, en zet hetzelve in de opgenoemde ftoetery; maar men bevind eens, dat, onder die voorgenoemde beste paarden, een overvlieger was, die alle de eigenfchappen van een volkomen paard bezat, dan zou myn raad zyn, dat men zulk een  INLANDSCHE PAARDEN. l8ï een paard hield, en'daar, van jaar tot jaar, mee aanfokte, te meêr, als men zag, dat het by uitftek fchoone veulens bragt. Dus zou men de liefhebbers onder de Drentfche Boeren naavolgen, alsook eenigen in Friesland, die reeds, door zulke voorftellingen, bewoogen worden, om de opgegeeven zaak te beproeven, terwyl de aanlokking van paarden, van jaar tot jaar toeneemt, en men de moeite al 'ras weder betaald krygt. Ik twyfel geenzins, of de veulens, op geknielde wyze, aangefokt van de keure der hengften, getrokken uit een ras, dat alle de eigenfchappen bezat van een verrukkelyk fchoon paard, zouden ten minften, hoofd voor hoofd, wel 10 Guldens meêr opbrengen, dan volgens de tegenwoordige gebruiken, en dus kor» zulk een beste hengst, honderd merriën bevrugtende, in een jaar, iooo Guldens meêr voordeel aanbrengen, 't welk geen kundig liefhebber van paarden zal tegenfpreeken; en het is zeer mogelyk, dat die paarden, 4 jaaren oud geworden zynde, op 't minst gerekend, 50 Guldens meêr waardig zouden wezen, dan volgens de thans gebruikelyke handelwyze. Wanneer nu 4 jaaren verlopen waren, zou het voordeel van een' hengst, van jaar tot jaar, in veulens opbrengen 5000 Guldens, en dan het getal van beste hengften eens dertig zynde, in elke Provincie, de winst tot 150000 Gul-  ï8i ïli. VERHANDELING OVER ÜE Guldens Vermeerderd xvorden: eene zaak WZlIk' *! T ni£t ka« noemen! Maar my dunkt, ik hoor deezen of geenen zeggen: het lukt alles eens naar voorfchreeven wyze van doen, dan zou-het beste ras yan paarden zeer algemeen worden, en, derMven merkelyk in pryfen daalen: - neen, Myne Heeren! ik voorzie regt het tegendeel dan zou men den todoop van bukebnjanders' fterk zien vermeerderen, dewyl men dan met meêr kon klaagen over de geesteloosheid en het onvermogen der Nederlandfche Paarden: dan zouden Koningen daarmeê weê? kunnen praaien, en Prinfen hunne eer Hel ien, m het gebruik van zulke paarden- dan zouden de Heeren liefhebbers zig verlustigen, m ftout langs de wegen te ryden, met een draf, die Hechts aan Nederlandfche paarden alleen eigen is; terwyl wy ons kunnen vleyen, dat de zwakheid, van wat vreemds te begeeren, met alleen in den Nederlander heerscht, maar dat die kwaal, ook in andere Landen, word gevonden, en dus, wanneer deeze bemerken, dat 'er eene algemeene verbetering in ons ras van paarden is gekomen, wy ook hunnen toeloop op zekere gronden hebben te wachten, vermits de uitwendige geftalte van de beste Nederlandfche paarden nog heden den roem wegdraagt. Zou het geluk ook niet groot zyn, daar onze Jasten vermenigvuldigen, dat de verhooging der  inlandsche paarden. 183. der pryfen van het inlands ras van paarden (eenvoornaame tak van onze welvaart) aanmerkelyk kwam toeteneemen? — In hoe verre voorts de manier van opvoeding, als daar zyn de behandeling, het voeder, enz., invloed heeft op de fraaiheid van een paard, zal ik nu nog aanwyzen. De behandeling omtrent een paard heeft grooten invloed, zoo ten goede als ten kwaade, op zyn lighaamsgeftel, en op het gebruik; een paard kan niet te fpoedig, maar wel te veel gebruikt worden: wanneer men de lasten naar de krachten regelt, en de Natuur in acht neemt, als een verftandig meester in het onderwyzen der jeugd, zal men nooit een paard bederven. Dan, zoo fchaars men een mooi paard vind, zoo enkeld vind men ook een' bekwaam' Beryder, die de gaaven heeft, om een paard behoorlyk aantebrengen, en hiervandaan ziet men zoo veel bedorven knollen, eêr ze 4 jaaren oud zyn. Zoo onderfcheiden als de eene mensch van den anderen moet behandeld worden, even zoo behandelt men de paarden, een enkeld door hardigheid, de meesten zagt, en daardoor de natuur opbeurende; maar de meester moet ontzien en tevens geliefd blyven by het paard, en, dus doende, zal een paard altoos vrolyk zyn op het zien en hooren van zyn' meester; de bevinding leert my zulks da-  184 III. VERHANDELING OVER DE dagelyks, én, het geen anderen hiervan melden, behoeve ik hier niet natefchryven. Neem eens; een jong paard worden zwaare lasten opgelegd, waardoor zyne natuur onderdrukt word, zoo zal hetzelve, hoe fchoon ook anders van gedaante, daardoor merkelyk verminderen; het een krygt een' opgetrokken rug of zakt door, het ander word fcheefbeenig of krom in de hakken, een derde bekomt eene geheel verkeerde en onaangenaame houding; alle fchadelyke gevolgen van eene fleste behandeling. Daarentegen diende een Boer, wiens zaak het is, jonge paarden aantefokken, zig zeiven met alle vlyt te ocffenen, dewyl zulks door den tyd rykelyk word betaald, want eene geregelde houding verfraait het paard, daarentegen eene onaangenaame houding hetzelve merkelyk minder maakt; by voorb., een paard krygt de gewoonte om met het hoofd fcheef of laag te loopen, of fteekt eens met den bek vooruit, dat alles kan in een jong paard worden veranderd; het vat eens een' kwaaden loop aan, dit moet ook door een'kundig Beryder worden verbeterd : de Heer J. Ls Francq van Berkhey, in zyne Natuurlyke Historie, zegt, dat de Friefen, omtrent hetftuk van aanbrengen van jonge paarden, eene kunstgreep bezitten, waardoor zy de liefhebbers in de andere Provinciën overtreffen. Niettemin blyft het waar, dat zal men, hoe veel ) fraais  INLANDSCHE PAARDEN. l8£ fraais eene goede behandeling meebrengt, een recht goed paard leveren, het zelve meergemelde eigenfchappen moet bezitten, indien het op den duur voldoen zal; en dan welaangebragt zynde, ja dan, heeft een Heerfchap alles, wat hy begeeren mag. Dewyl het eene algemeen bekende zaak is, dat het tegenwoordig best Inlandsch ras van Paarden, in Groningerland en in Friesland, word aangefokt, zouden de Ingezetenen der andere Provinciën wel doen, dat zy zig bevlytigden, om in dat beste ras te geraaken; en wanneer dezelve konden goedvinden, om' in Friesland of Groningerland, de beste driejaarige merriën te koopen of te laaten koopen, en dezelve eerst lieten dekken van den besten hengst, dien zylieden in Friesland konden vinden, en dit, by verdere aanfokking, in acht namen, tot dat zy Zelve Zoodanig een ras hadden verkreegen, zou zulks de weg zyn, om eene algemeene verbetering onder de Inlandsche Paarden uittewerkeh. Ook zoude het, ter bereiking van dat oogmerk , van zeer veel nut wezen, wanneer Heeren uit de Hollandfche Steden konden goedvinden, hun waardigfte paard, 10 a 12 jaaren oud geworden zynde, tot den fraaiften hengst te laaten brengen; maar, hoe moeyelyk is het, hen daartoe te beweegen! niettemin, onlangs in Amfterdamzynde, heb P ik,  186 III. VERHANDELING OVER DE ik, na veele redenen daarover gëMsMd té hebben met een' Heer, denzelVen overgehaald, om my zyne uitneemend fchoone merrie, (die, wegens haare verrukkelyke eigenfchappen, de hengst genoemd word) in het toekomende voorjaar, te zenden, om haar te laaten dekken door den besten' hengst die my bekend is. ' Wat verder, in 't algemeen, de Heeren Kooplieden, in Holland, betreft, die geen zwaarigheid maaken, hunne rykgelaaden fchepen aan veele gevaarcn blootteftellen zv durven zelden een hunner beste paarden waagen, om er een veulen van te trekken, en het is of hunne ganfche welvaart daarmede gemoeid was, terwyl, daarentegen, hun genoegen grootelyks zou vermeerderd worden wanneer zy van een jong paard, in geen mindere maat, gediend wierden, dan de oude geliefde Lys gedaan had. Dan, dewyl het fpreekwoord zegt, dat woorden wekken, maar exempelen trekkenzoo zal ik, ter bevestiging van het voorem gemelde, nog opgeeven eenige voorbeelden van perfoonen, die, op die wyze, hebben gehandeld. Sytze Krode, Huisman by Warten, in Friesland, heeft, 14 jaaren geleeden,begonnen aantefokken, met eene jonge mooye merrie, die ny, om dat hy ze te hoog in prys ftelde, niet kon verkoopen, waarop hy beiloot, die rner-  IN LANDS C HE PAARDEN. l8? merrie voor een' besten hengst te brengen, dat van zulk een gevolg geweest is, dat men, nog deezen zomer, voor een driejaarig paard van dat ras 350 Guldens heeft geweigerd; de veulens, als hy dezelven verkoopen wilde, hebben, een halfjaar oud zynde, 100 Guldens opgebragt; één heeft den bewonderenswaardiger» prys van 140 Guldens mogen gelden. Tjalk Wiebes, woonachtig tot Aalzum, kan ook met roem fprëeken van de aangenaame gevolgen, die hy, door aanfokken met een best ras van paarden, heeft ondervonden. AanGosfis, te Giekerk, heeft 'er insgelyks veel voordeel by gehad. Symon Luks tot Jelfum, eene jonge fchoone merrie hebbende, begon ook daarmee aantefokken; en zyn hierdoor 's mans omftandigheden in eenen bloeyenden ftaat geraakt: de tweejaarige jongen verkogt hy voor meêr dan aoo Guldens. T. Helder, onder Sybrandabuuren, en Kornelis Pytters, tot Peinjum, kunnen 'er ook beide, door bevinding, van roemen: en wilde ik my in deezen verder uitbreiden, dan zoude ik nog eene menigte van dergelyke voorbeelden kunnen opnoemen, dewyl onze Boerenftand hieromtrent dagelyks meêr verlicht word. Dus meene ik, myne denkbeelden ten klaarften te hebben voorgefteld, en kan geen' beteren weg uitdenken, wat ik ook heb nagezogt omtrent de bedryven van andere volken, die tot dit oogmerk, ter naavolging, zouden kunP 2. oen  188 III. VERH. OVER BE INL. PAARBEN. nen dienen. Ook heb ik getracht, my, zoo verftaanbaar mogelyk, uitdrukken, op dat de eenvoudig-fte het mogt kunnen begrypen, en daardoor worden aangefpoord, om myn' raad 0p evoigen . dus zond^ ^ ^ S£% i °nZCr Paarden alfpoedigeene andere gedaante, en de Inwoonderen van ons Land daardoor aanmerkelyke voordeden ver- zSnS200 Vede dui2enden üegte paarden zouden langzaamerhand verdwynen, en men geen moeite, hebben, om een paar paarden die op elkander pasfen, te zoeken; veele Heeren die thans het paarden-houden moede zvn wegens de gebreken, die zy geduurig aan dezelve zien, zouden zig op nieuw, in het gebruik van fraaye paarden , kunnen verlustigen. Ziet daar, Myne Heeren! de taak, my voorgemeld, volbragt. Ik heb gedaan, wat ik konde doen, en zal voortaan daarmeé aanhouden; aireede vind ik belooning in het geluk van eemgen mynermedebroederen,hoewel veele Paardenkoopers van gedachten zyn dat myn opgegeeven plan niet «rookt met hunne belangen; maar ik denk, dat het altyd de lust van een' Koopman zyn moet, om te vol doen aan zyne verpligting, en daar dit nu veelal bezwaarlyk is , zoo zal, op voorfchree. ven wyze, eene ruimere gelegenheid ons daarjtoe aanleiding kunnen geeven, Liefhebbery is de moeder van de oplettendheid.  (B Y L A A G E.) l8p Ey liet afdrukken van de Iaatstvoorgaande Verhandeling , heeft de Schryver van dezelve aan deeze Maatfchappy overhandigd eene Insikuctie, aan hem, z\s Keurmeefter der Spring-hengften in Friesland, door de Regeering aldaar voorgefchreevcn, in de navolgende Publicatie: VRYHEID, GELYKHEID. Provifioneele Reprafentanten van het Volk van Vriesland. Allen den geenen, die deeze zullen zien of hooren leezen. Heil en Broederfchap. Boen te weeten: , Bat , in aanmerking genomen zynde het groot belang, het welk de Ingezetenen vmu deeze Provintie , by het aanfokken van Paarden , hebben , he noodzaakelyk is, naauwkeurig toezigtopde Springhengften te houden. Alwaarom Wy, by het vaceeren van 't Keurmeefters Ampt, hebben aangefteld, tot Keurmeefter van Springhengften in de Provincie Friesland, den Perfoon van Servaas van den Berg, en hem ver-bonden aan de navolgende Inftruetie. Art. r. Bat de Keurmeefter zal gehouden zyn de Springhengften over de geheele Provincie, ten minften tweemaal in 't Jaar, te moeten examineeren en keuren, en daar telkens rapport van te doen aan de Commis? farisfen der Reprtefentanten daar toe gefield. P 3 Art.  rp» (B Y L A A G E.) Art. 2. Dat niemand zal mogen eenige Spring, of Dek ', hengften, tot Springen van Merriën, gebruiken, ten zy dezelve Hengften door den Keurmeefter, in tegen, waardigheid van een1 der Refpeetive Munieipalen der Diftricten, waar onder elk houder van Hengften ge. neten is , zullen zyn geapprobeerd en goed gekeurd, h poene van vyf en twintig Caroli Guldens en verbeurte van den Hengst. 3- Dat de Eigenaars van de Springhengften verpligt zullen zyn , met hunne nieuw ■ gekeurde Hengften , in het begin van de maand Augustus, te Leeuvarden te komen, % op dat die door den Keurmeefter worS den vertoond aan de Commisfarisfen. He Hengst daar goed gekeurd zynde, om in het vervolg te moogen Springen, en niet gebrandtikenJ zynde op de linker Bil, moet gebrandteiend worden; en zo dezelve in het vervolg weder word afgekeurd, op de regter Bil ook gebrandteiend worden. 4- Dat iemand bevonden wordende een" Hengst, eenwaal afgekeurd zynde, weder te laaten fpringen of dekken, zal vervallen in eene boete van vyf en twintig Caroli Guldens, boven verbeurte van den Hengst: een derde voor den Aanbrenger, een derde voor de Munidpaliteit ,in haar Diftrict waar het voorvalt, en een derde voor den Keurmeefter; zo» als alle de Boe.  (BYLAAGE.) ï9t Boeten , in deeze voorkomende , bekeerd zullen worden. Art. 5. Bat de Bekheng/Ien moeten zyn vyf hout-v eet én en twee duimen hoog: te weeten. met het leggen van de Ry of maatftok op de Schoft, en dan op het tVaterpas van den grond regt neder; doch de Hengften , geen vyf Jaaren Oud zynde, met eenige fpeelin* van de grootte; voorts zwaar van Taillie, en geproportioneerd; — regt, en vlug ter been; — van goed behang; — vuurig van aart. En op dat men van die natuurgefteldheid ten vollen overtuigd zal zyn , zal het den Keurmeester vry [taan , die Hengften, welke ter Keure zullen worden gebragt, voor af te mogen probeeren, met een uur onder den Man op een draf te laaten ryden. Verders zonder eangebooren gebreken, nadeelig voor de Fokkery. 6. Bat men , ter bevordering en aanmoediging van de aanfokking van Paarden , alle Jaaren Eene Pruemie zul geeven, van vyftig Caroli Guldens, aan den Eigenaar van den Hengst, die best aan de 'vereischten in het voorige Articul vermeld, voldoet, en welke hy kan aantoonen, van eene opregt-braave en gaave Merrie, getrokken te zyn. 7' Bat men nog zal geeven vier Pramien Jaarlyks, ieder & 25 Gulden, aan die geenen, welke genegen P 4 zyn,  m (BYLAAGE.) zyn, eene Merrie, van hef F„ .r. uiterhk, l " Ee,fteras ™foort,zender uttetlyke gebreken , niet ouder dan 3 d 4 9W„ JeeZ ar " ' ^ Mumc paien van het zal de Ei Pramie genieten. & Art. 8. Jiaart, maanen, en voeten. 9- Jat geen Hengften tot het fpringen van Merriën ™