BE ARME II EU 11 VAN MILDENBU1G- IN'BHIEVEN, • DOOI BEK YRIJHEER VAK XNIGGE. EERSTE DEEL. MET PXATEN. TE II A A R 1 E JVI Hij E li A K 9 O I S B O II M D C C X C I.   I VOORBERICHT VAN JJ F. N SCHRIJVER. Ik ieeveP hier de Gefchiedenis van eenen man, die op het tooneel der waereld treedt met de grondflelling: „dat een ieder gelukkig zijn, en „ zijne goede bedoelingen doorzetten kan, j^l „ neer hij altoos verflandig en altoos braaf hqndehr Inmiddels fchijnt deeze grondflelling bij Me Jlappcn, die hij doet, omvaar bevonden te worden. Bij wordt dikwerf bij de bewustheid van de eddfte braafheid van, een verkeerde zijde befchouwd; zijne beste ontwerpen worden verijdeld; onwaardige booswichten 'neemen hem voor den mond weg ft geen hij verdiend 'had, en met het grootfe richt eif hen konde. Zijn beleid en omzichtigheid kunnen niets uitvoeren tegen list en kabaal. Hij wordt van domtoren verfchalki; zijn leven is een famenloop van rampen, bekommering, vervolging  n. VOORBERICH Ti en ziekte; eindelijk Jlerft hij gij zult hoo' ren, waar? Als een kontrast zijn in deeze gefchiedenis afbeeldfels van fchurken en zotskappen ten toon ge' field, die, op welken post zij ook ft aan, de eer' fte rollen fpeelen, en in het gerust bezit zijn van, de voordeelen, welke billijk de prijs van braafheid en waar beleid behoorden te weezen. Kan hij bij alle deeze tegenftribbelingen zijns eerfte grondftellingen getrouwelijk blijven aankleeven, of moet hij de Voorzienigheid befchidiigen ? — Dit is de groote vraag, waarover hij bij eiken nieuwen tegenfpoed peinst. Een nader onderzoek van dezelve leidt hem op tot een tweede, even zo gewigtige vraag, naamelijk: „Is het wel waar, dat ik altijd zo verfta'ndig als braaf gehandeld „ heb P" En dan oritat kt hij tot zijne befchaaming , 'dat hij toch altoos van éêne zijde misgetast heeft. Wanneer h':j volkomen edel en oprecht handelde, dan verzuimde hij de noodige omzichtigheid en overleg; en had hij een zeer wel overdacht plan aangelegd, dan mislukte zijn voorneemen door den een of anderen kleinen verkeerden uitflap, die vaar de ftrengfte zedenkunde niet kon goedgekeurd  voorbericht. n». Wérden, en waartoe hij zich evenwei verleiden liet. Door deeze ondervinding wordt hij hij het einde zijns levens overtuigd: dat ieder mensch de bewerker van zijn eigen lot is; dat de wijze Schepper alles zodanig gereegeld heeft, dat elk vrij fchepfel de gevolgen van zijne handelwijze draagen moet; dat dit een verheeven plan is van den liefderijken Vader aller fchepfelen, om ons tot hooger verordening op te voeden; dat lotgevallen, die ons geheel buiten ons toedoen fchijnèn over te komen , waarbij wij derhalven in 't geheel geen beweeggronden ontdekken, meestal een verijdeling van beuzelachtig wenfchen zijn, een gemis van voordeelen , waarop wij niet het minfle recht hebben , of die eigenlijk in 't geheel niet gelukkig maaken; dat veele wederwaardigheden middelijk de bronnen van een volgende grooter gelukzaligheid openen, dat anderen daartoe dienen, om ons de geneugten, die wij zo zelden genieten, dies te fmaakelijker te maaken, geneugten, welker be* . ftendig genot walging en onverzadelijkheid ten gevolge hebben; dat niets billijker is, dan dat veele zwakke menfchen door de bezitting van uiterlijk * s.  iv. VOORBERICH T. geluk fchadeloos daarvoor gefield worden, dat zij verheevener geneugten, waarvoor zij niet vatbaar zijn, moeten ontbeer en; en eindelijk, dat een we' zenitjk wijs, goed, vrij en maatig man een inwendige zaligheid geniet, waarvan hij niet kan beroofd worden, en die onafhanglijk blijft van menfchen en lotgevallen. Zo veel ik weet, heb ik geen afbeeldfels van bekende leevende menfchen gefchetst. Doch de onmogelijkheid, menfchen naar de waarheid te fchilderen, zonder dat de beelden niet het één of ander leevend mensch zouden gelijk zijn, zal zekerlijk wel voor de liefderijke uitlegkunde ook in dit boek een ruim veld openen.  I N H O UB van het 'EERSTE DEEL. EerJIe Brief. Mevrouw h o m a n in Engeleven aan Juffrouw karouna fel mer. Bladz. i. Mevrouw homan neemt de uitnoodiging van haare jonge vriendin aan, om met haar in briefwisfeling te treeden, voldoet aan haare begeerte met openhartig te zeggen, wat men in die kleine ftad van haar oordeelt, en wat zij zelve van haar denkt. Een woord over den Bailluw umbach en zijne huisvrouw. Eindelijk verzoekt zij te moogen weeten, wie de arme zieke man is, die federt eenigèn tijd zijn verblijf heeft gehouden ten huize van den Predikant eerman en deszelfs egtgenoote, bij welke karolina 00k WOOnt. Tweede Brief, hendrik van mild enburg uit Berkcndaal aan Doctor porr Ju Londen. ..... p. Mildenburg klaagt over het bitter noodlot, 't welk hem op nieuws getroffen heeft. Doftor porr had hem uit 'de gevangenis verlost , en was met eenen Engelschman naar Londen vertrokken. Hendrik zoude immiddels onbekend in het klooster blijven tot dat zijn vriend zou wedergekeerd zijn. Befchrijving,van het klooster-leven. Karakter van den Prior. Hendrik wordt ziek in het klooster. Hij begint achting te krijgen voor den Monnik, die hem oppast. Hij leert denzelven nader kennen en ontdekt * 3  vi INHOUD. in hem een ongelukkig perfoou, die door wanhoop gedreeven deezen ftand gekoozen heeft, doch nu reikhalst om wederom vrij te weezen. Hij neemt voor, om hem te bevrijden. Begin van het verhaal, hoe hij dit voorneemen te werk fielt. Derde 'Brief. De Prior van het klooster aan zijnen Provinciaal. . . . 21. De Pater Prior geeft kennis van de vlucht van Pater josephus door hulp van eenen vreemdeling» die zich in het klooster heeft opgehouden. Vierde Brief, karolina aan Mevrouw 110- man. . . . . 26. Karolina laat zich op eene lugtige wijze uit over de oordeelen der vrouwen in Engeleven, over de vrouwen van den Burgemeester, van den Bailluw en van lepelaar. Wat den armen Heer betreft, die federt eenigen tijd met haar in één huis gewoond heeft, zij verhaalt 't geen zij van hem weet, naatnelijk, dat de Predikant eerman denzelven ziek zijnde, bij zich in huis genomen heeft en dat hij zich bachmuth noemt; doch dat dit zijn rechte naam wel niet was, om dat zij zijn linnengoed met de letters V. M. had gemerkt gevonden. Iets over den Predikant en deszelfs Huisvrouw. Zij voldoet aan het verzoek van Mevrouw 11 oman en deelt haar het begin van haare lcvensgefchiedcnis mede. Haare eerftè opvoeding.' Vroegtijdige dood van haare Ouders. Bericht van haare zuster en broeders. De een broeder is in Oostïndiën, de tweede Onderofficier in keizerlijken dienst, maar de nog leevende zuster is voor kamenier met de Gemalin van eenen a&  INHOUD. v6 |ezant naar Petersburg vertrokken. Karolina komt bij haaren oom, den Reftor f el m er, in huis. Schets van deezen man en zijne Huisvrouw. De Reftor wordt ziek en flerft. Zeker Heer van der hart zoekt een gezelfchaps-juffrouw voor zijne egtgenoote en zijne keus valt op karolina. Zij vertrekt met hem. Befchrijving van deezen man en deszelfs onwaardige vrouw. Vijfde Brief, De Baronesfe van rastits in Oudvvedcl aan den Predikant eerman. 46 Zij heeft vernomen, dat de Heer bachmutic Zich bij hem zou ophouden, en waarfchouwt hem voor deezen mensch, die, naar haar zeggen, Hofmeester in haar huis was geweest, en haare dochter had willen verleiden. Zesde Brief. . . . 43 Edelmoedig antwoord van den Predikant op voorftaanden brief. Zevende Brief. Hendrik van m i l d e nj5urg aan zijnen vriend porr. . 50 Hendrik begint van zijne ziekte te gencezen. Vervolg van het verhaal, hoe hij Pater van der hart uit het klooster verlost heeft. Deeze vertrekt naar Parys met het voorneemen, om van daar naar Amerika te gaan. Hendrik geeft hem eenen brief mede aan zijnen Oom, den Kapitein van b i ederdorp, die zich in dat waereld-deel ophoudr. Hendrik in Frankfort zijnde, weet niet waartoe hij best befluiten zal. Befchrijving van een kleine herberg, waarin hij bij gebrek aan geld moet voor Bef neemen. Gevallig ontmoet hij eenen Akademie* 4  INHOUD. vriend, die hem als Opvoeder bij de kinderen der Baronesfe van rastits aanbeveelt. Hij vertrekt naar Oudwedel. Zijne ontmoeting op deeze reis. Karakter van de Baronesfe, van haaren man , van haare beminlijke dochter en beide zoonen, die hij nu opvoeden zal. De Baronesfe zoekt hendrik tot eenen minnehandel met haar te verleiden. Hij laat 'er zich niet op in. Hij bemint de Freule louise en zij hem. Zij gceven elkander zulks te kennen, en worden daarbij door de Ouders yerrascht. Hij wordt op eene onedelmoedige wijze het huis int gejaagd. Nu weet hij niet, waar hij heen zal. Hij neemt eindelijk het befluit, om zich, tot dat p o r r weder zal t' huis gekomen zijn, bij eenen boer in de kost te befteeden, wordt op de reis ziek, en komt door deezen weg bij den Predikant eerman, welks karakter hij, gelijk mede van deszelfs Huisvrouw ea karolina, befchrijft Hij is altoos nog van voorneemen, om na zijne volkomen herftelling bij eenen boer te gaan woonen. Agtfle Brief. Dezelfde aan Dcnzelfden. . 83. Het tooneel is fchielijk veranderd. Zeker Minister van kapstein, onlangs in de aangelegenheden van zijn Hof in London geweest zijnde, had Docto? porr beloofd, zorg voor hendrik te zullen draagen , zodra hij weder in Duitschland zou aangekomen zijn, en hield woord, gelijk de volgende brief aantoont, die door een gelukkig toeval hendrik in de handen valt. Negende Brief. De Minister van kapstein, aan hendrik van mieden burg. Sj»  INHOUD. ia De Minister geeft hem hoop, om hem in den dienst van zijn Hof te brengen, en tevens te bewerken, dat zijn Hertog alle poogingen zal aanwenden, om de zaak met den Vorst van * * *, die hem in de gevangenis had laaten zetten, waarüif hij ontvlucht was, uit de waereld te maaken. De Minister verzoekt hendrik bij hem te komen. Tiende Brief, karolina *an Mevrouw ho- M A N. . oo. De brieffchrijffter geeft aan Mevrouw homan kennis, dat het lot van den Heer bachmuth een zo gelukkige keer genomen heeft. Vervolg van haare levensgefchiedenis. Er wordt een roman aangelegd door karolina en den Heer van der hart. Deszelfs ligtvaardige vrouw zoekt denzelven aan te houden, ten einde voor haar zelve des te vrijer te leeven. Zij haalt de bedrijven van Mevrouw van der hart en haaren egtgenoot van vroeger jaaren op. Haare opvoeding. Noodlot, haaren vader, den Minister, overgekomen. Zij woonen in den beginne in de ftad, doch moeten vervolgens naar het land verhuizen. Hoe zij zich daar gedraagt. Zij wordt van tijd tot tijd. buitenfpooriger. Dit grieft den Heer van der hart ongemeen, klaagt zijnen nood aan karolina "en dit verëenigt hunne harten nader. Hij moet wegens een zwaar proces eene reis naar de ftad doen. Zijne huisvrouw wordt met eenen haarer minnaaren, die zich voor een Rusfisch Officier uitgeeft, onzichtbaar. Zijn proces ein« digt met het verlies van bijna zijn geheel vermogen, Karolina begrijpt nu wel, dat zij met fatfoen * 5  * I N H OUD. in zijn huis niet blijven kan, ook zouden daardoor zijne omftandigheden nog meer verergeren. Zij neemt derhalven, terwijl hij in de ftad is, de vlucht, om haar fortuin te zoeken. Zij weet niet, hoe het met hem* afgeloopen is. In Lichtenheim neemt zij postpaarden, om naar Heilbron te reizen tot eene roodekraamfter. Op de reis geraakt zij in een posthuis in kennis met eene Dame uit Mentz en haare dochter, klaagt haaren nood en wordt als gezelfchaps ■ juffrouw mede genomen. Karakter van de moeder, dochter en zoon. De laatfte tracht haar te verleiden. Zij blijft, hoe zeer hij zich ook bij haar opdringt, weigerachtig , en befluit eindelijk dit huis te zullen verlaaten, zonder te zeggen, waar na toe zij zich begeeft. Zij openbaart haar voorneemen aan eene koopvrouw, die echter in de belangen van den jongen Heer is. Deeze geeft haar eenen brief mede aan zekere Juffrouw carlin in Frankfort, werwaards zij met de markt-fchuit vertrekt. Onderwegen maakt zij kennis, met eenen braaven Geneesheer, welken zij, aan land flappende,.naar de woonplaats van Juffrouw carlin vraagt. De man fchrikt, en ontdekt haar, dat dit een flegt huis is. Zij ziet nu het gevaar,'t welk haar boven het hoofd gehangen heeft. De Geneesheer brengt haar in de herberg, de Gouden Leeuw genoemd. Zij wordt door de kinderziekte aangetast , doch voor niet van den weldaadigen Doctor geneezen en door de menfchen in de herberg opgepast. Vervolgens geeft de Doftor haar eenen brief mede aan zijnen , neef den Predikant eer m a n ïn. BerkendaaU Zij reist derwaards,. en wordt voor weinig kostgeld van den Predikant in huis genomen. Zij belooft de  INHOUD. xi levensbijzonderheden van den Heer van wildenburg, welke men uk zijn mondeling verhaal te Beriendaaïheeft opgefchreeven, ten eerftete zullen zenden. Elfde Brief Mevrouw homan aan den Predikant eerman. ... 122 Zij verzoekt om zekere redenen den Predikant, om een onpartijdige fchets van karolina 's karakter. Twaalfde Brief. Mevrouw homan aan karolina. • • i2j« Zij bedankt karolina voor de mededeeling van haare levensgefchiedenis, maakt 'er zedekundige aanmerkingen over, en verzwijgt niet, dat zij veel 'op haar gedrag te zeggen heeft. Dertiende Brief. De Predikant eerman aan Mevrouw homan. . # Hij fchetst de goede hoedanigheden van karolina, doch verbergt ook de kleine gebreken niet, welken hij aan haar te laaken vindt. Veertiende Brief. Karolina aan Mevrouw homan. 132. Gefchiedenis der jeugdige jaaren van den Heer van mildenburg, naar zijn eigen verhaal opgefchreeven. Zijn vader was Majoor in Pruisfifchcn dienst. Schets van deszelfs karakter en van het karakter zijner moeder. Zijn vader wordt doodelijk gewond. Wat hij zijnen zoon op zijn fterfbed zegt Deeze is Vaandrik , doch verlaat den 'foldaacen! fcmd, en gaat bij zijne moeder en zuster naar Ha-lle om daar zich op de weetenfehappen toe te leggen Zijn Oom, de Kapitein van biederdq,rp, onder-'  sii INHOUD. fteunt de familie zo veel als in zijn vermogen (laat, Haare goederen verminderen zodanig, dat Hendrik zijne .ftudie niet voortzetten kan. Hij wordt Page. Zijne gebeurtenisfen aan het Hof. Schets van deszelfs gefteldheid. Karakter van den Vorst, van zijn Gemalin en van zijne Moeder. Hendrik begint onder de hand eene gewigtige rol te fpeelen. Hij wordt jagt-jonker. Zijne neiging tot hekelen en deonvoorzichtigheid van zich met vreemde zaaken te bemoeijen, doen hem vallen,waartoe 'sVorften Moeder, om zekere redenen, en zijne gemeenzaame verkeering met zekeren Heer van het Hof, die hier ( befchreeven wordt, niet weinig medewerken. Schets van den naabuurigen Vorst, die zijn aanklaager is.. Hij ontfangt, als' het hoofd van eene kabaal, waarbij hij echter ïlegts een ondergefchikte rol gefpeeld heeft, zijn affchetd. Nu is 'er niets anders voor hem over, dan wederom in den krijgsdienst te gaan. Hij wordt Luitenant bij een Pruisfisch vrijcorps door de bemiddeling van zijnen Oom. Karolina belooft het vervolg deezer gefchiedenis fpoedig te zullen laaten volgen. Vijftiende Brief. De Schout pottesius aan den Superintendent wasman. . 169. Zich op het nevensgaande bericht vaii den Schoolmeester lammeRHERDEa beroepende geeft hij het Confiftorie kennis, dat zekere vreemde vrouw, stalhei.m genaamd, in het dorp is komen woonen, en dat deeze de jonge boeren-meisjes ongeroepen verlichten en een fentimenteel gevoel inboezemen wil. Zestiende Brief, karolina fel mer aau Mevrouw homan. . • I77«  I N H O U D. Vervolg der gefchiedenis van den Heer van milde n b u r g. Karakterfchets van den Kapitein van biederdorp. De ontmoetingen, welke hendrik bij de Armée heeft gehad en zijne buitenfpoorigheeden. De vrede geflooten zijnde neemen beiden hun affcheid en bezoeken Mevrouw van mildenburg en de Freule haare dochter in Holle. Karakter van de laatfte en haare romaneske gevoelens. Biederdorp gaat in Wurtembergfchen dienst, wordt afgedankt, vervolgens Kapitein in Frankrijk, en met het Regiment naar Wéitïndiëri gezonden, waar hij nog is. H e n d r i s bezoekt de Duitfche Hoven in het rond. Befchrijving dezer Hoven. Hij wordt bij zeker Vorst tot Financieraad en Kamerheer aangefteld. Zijne moeder ftërft. Zijne zuster huuwt tegen haaren wil met eenen Landedelman, den Heer van stalheim. Karakter van den Vorst-, in wiens dienden hendrik thans ftaat, van deszelfs Gemalin, en bijzit, befchrijving van den heerfchenden toon aan het Hof, fchets van den Voorzitter en eenige hovelingen. Hendrik maakt bennis met Doctor porr, die zijn getrouwe boezemvriend wordt. Deszelfs Karakter. Hij geeft hem den raad om naar eene rijke vrouw uittezien. Hij wil de dochter eener rijke Prefidenten-weduw ten .huwelijk vraagen. De opperfchenker van zirnak, wiens karakter ontleïd wordt, zoekt zijn vertrouwen te winnen, belooft het woord voor hem bij de dochter van de weduw te doen, en neemt het meisje voor zich- zeiven. Hendrik is onvoorzichtig, Zrn verkeering met Mevrouw van starmuth. Karakter van deeze vrouw. Haare listige ftreeken en plan, met de Vorftin te ontvluchten. Hendris  XIV INHOUD. wordt op een enkele verdenking van aan dk ontwerp deel genomen te hebben, en om onvoorzichtige gefprekken in hegtcnis genomen en op de vesting gebragt. Porr verlost hem. Zeventiende Brief. Mevrouw homan aan karolina. . . . . 212. Zij bedankt haar voor de medegedeelde papieren. Zij doet karolina den voorflag, om bij haar te Engeleven te komen woonen en belooft haar als haare dochter te befchouwen. Maar ten einde karolina Zich-zelvcn onderzoeken kan, of haare grondbeginfelen te famen ftrooken, fchetst zij haar een volmaakte vrouw volgens haare denkbeelden en ontvouwt de regelen eencr goede vrouwelijke opvoeding. Agtiende Brief. Antwoord van karolina op Vdoritaanden brief. . . • . 230. Zij neemt deeze aanbieding met dank aan, en be« looft zich naar haar voorbeeld te vormen. Negentiende Brief. Doftor porr uit London aan 11 knd r i k. . . . . 232. Hij heeft zijne beklag - brieven ontvangen. Aanmerkingen op de misftappen van hendrik. Over den verfchillenden toon in England en Duitschland. Over weelde en foortgelijke onderwerpen. Hij kan eerst in den herfst van het volgende jaar naar Duitschland wederkeeren. Hij vermaant hendrik, om zich nu in zijnen nieuwen dienst voorzichtiger te gedraagen. Tvsintigfte Brief. De-Kapitein van biederdorP aan hendrik uit Parijs gefehreeven. 240. Verhaal van zijne lotgevallen. Hij heeft Amerika  INHOUD, ÏV ■verhaten, zal zich ook mogelijk wel buiten Fran* •fchen dienst begceven. Men heeft hem bedrogen en van zijn vermogen beroofd. Zodra hij weet, waar hendrik zich ophoudt, zal hij hem in Duitschland bezoeken. Den Heer van der h art heeft hij in Parijs ontmoet, die welhaast naar Amerika zal gaan. Een en twintig/Ie Brief. De Heer vanderhaet aan hendrik, uit Parijs gcfchreeven. 245. Verhaalt, hoe 't hem gegaan is na hunne vlucht uit het klooster. Hij verzoekt hendrik, te vemeemen, hoe het met zijn vrouw en karolina is afgeloopen. Twee en Twintigfe Brief, maiuana, kar 0l 1 n a 's zuster, aan karolina uit Petershvaé. . '1 t ' 24P. Verhaalt hoe het haar gegaan is na haar vertrek als kamenier naar Rusland. Zij is gehuuwd met den topman landowik. Zij wenscht tijding van kaholina te hebben en deelt haar den volgenden brief mede. Bij geval heeft zij Mevrouw van der „art ononoet. deeze w.erd ^ ^ Kusfifchen minnaar bedroogen, volgde hem, word te Petersburg in het Dnitfche ziekenhuis ziek, en irerft gehjk uit het bijgevoegde bericht van den Wond heeler blijkt, aan eene uitteering onder het fmar£e. lijkst berouw. T>rie en Twintigfe Brief, christiaan fei.mer, onderofficier in keizerlijken dierst, aan zijne zuster mariana. . , 2_0 Zijne levenswijze in niijriën. Hij is Roomsch geworden eil met eene wijnkoopers weduw getrouwd.  sari INHOUD. Fier en Twintig/Ie Brief. De Heer van stalhei m aan zijnen Advókaat ziereni rz. 26,1. Hij wenscht* zijne ontloopen vrouw te moogcti indaagen, en Zo zij niet verfchijnt weder te trouwen. Vijf en Hvintigfte Brjef. Hendrik aan den Predikant eerman. . . 263. Ui) is in * * aangekomen, Kamerheer en Financieraad geworden, en is zeer in de gunst van den Minister van kapstein. Op de reis heeft hij eenen bekenden ontmoet, dien hij wenscht nier gezien te hebben; hoopt echter, dat zulks van geen kwaade gevolgen zijn zal. Karakter van den Vorst, dien hij. thans dient, van de Vorftin, van den Minister van kapstein, en van den geheime-.raad van bruinfel d. Befchrijving van den heerfchenden toon aan het Hof en in de Stad. Zes en twintigjie Brief. De Minister van kapstein, aan Doctor porr. . . 275 Hendrik van mildenburg is eensflags verdweenen. Niemand weet, waar hij gebleeven is. De Minister belooft geen moeite te zullen ontzien, ten einde te ontdekken, wat 5er' achrer fchuilt. G E'  GESCHIEDENIS VAN DEN ARMEN HEER VAN MI L DENBURG. EERSTE BRIEF. Mevrouw h oman in Engeleven, aan Juffrouw karolina felmer in Berkendaal. Den 6 Oftober 1773. Uw brief, waarde Vriendin ! heeft mij op een aangenaame wijze verrascht. Ik zal het maar niet ontkennen; ik verbeeldde mij, dat uwe mij onlangs gedaane aanbieding, van met mij in een briefwisfel te treeden, zo niet een enkel compliment, nogthans een losfe inval was, die fchielijk zou vergeeten zijn. Wat genoegen, dacht ik bij mij zeiven, kan een jong agttienjaarig meisje verwachten van een fchriftelijke verkeering met een vijftigjaarige weduwe? Of zoudt gij kunnen gelooven, dat mijne brieven wel eens een middel zijn koude» I. Deel. ^  i DE ARME HEER tegen de tijdverveeling, waarvan gij misfchi'ert dikwijls in uw eenzaam land-verblijf geplaagd wordt ? In dit geval zoudt gij zekerlijk in uwe verwachting te leur gefteld worden. In een klein land-fteedje is de levenswijze zo éénvormig, dat wij al blij zijn, wanneer de onfchuldige bedrijven van onze Buurvrouwen, ons bij onze Koffij - gezelfchappen fomtijds eenige Hof tot vriendelijke gefprekken opleeveren. Voor een briefwisfel blijft 'er niets over, ten minsten niets, dat voor u, mijne jonge Vriendin! van belang zou kunnen weezen, of dat gij niet reeds zoudt weeten, alzo gij immers flegts één mijl van ons af woont. Evenwel neem ik uwe vriendelijke uitnoodiging met dank aan. Kan ik u geene nieuwstijdingen melden; ik kan toch mijn hart fomtijds voor u uitftorten, en dit heb ik indedaad wel noodig; want ik vind hier geen fterveling, aan wien ik mij genist zou kunnen openbaaren, 't welk ik u ook onlangs reeds geklaagd heb. Het fchijnt, als of gij ia uw dorpje in hetzelfde geval zijt, en dus zal • de gemeenfchappelijke behoefte ons, onaangezien het onderfcheid van jaaren, nader aan eikanderen verbinden, dan buiten deeze omftan- digheid zou hebben kunnen gefchieden. Nu ga ik uwen lieven brief beantwoorden. Gij begeert, dat ik u voor de vuist zeggen zal, hoe men hier van u oordeelt, wat ik van u denk, en wat het wel mag geweest zijn, .dat de vrouw van den Burgermeester mij on?  van MILDENBURG. $ langs want dat 'er van u gefprooken wierd, liebt gij zekerlijk wel kunnen merken op het bal in het oor fluisterde, terwijl gij met den Bailuw umbach rond zwierde. Maar bedenkt gij ook, lieve Ziel! dat dit veel gevergd is, vermits wij ons nog flegts zo korten tijd gekend hebben? Het is naauwlijks een half jaar gcléeden, dat gij in «>nze landflxeek gekomen zijt; wij hebben ons te vooren nooit, en federt dien tijd ook nog maar zeer zelden gezien. De onderneeming van eenige jonge Heeren in onze buurt, die het kleine fteedje Engekven gaarne in een groote Refidentie-plaats zouden willen herfcheppen, heeft mij onlangs op ons eerste bal gelegenheid verfchaft, om u nader te leeren kennen. Gij waart zo gezeggelijk, toen ik ti verzocht, uwe tedere gezondheid te fpaaren, van het fterke dansfen een uurtje uit te rusten, en u in het naaste vertrek bij mij neder te zetten. Gij had de goedheid van mij dit uurtje geheel en al te fchenken; uw hart was door de vreugde ontflooten; uw bloed droomde fneller en vlugger door de aderen; gij wilde zo even beginnen, met mij een gedeelte van uwe levens-bijzonderheden te verhaalen, toen de Bailluw ons in ons gefprek Hoorde, door u op nieuws tot eenen dans te noodigen, wanneer gij oordeelde, deeze uitnoodiging niet te moeten wijgeren, dewijl hij en zijne beminnelijke , edele egtgenoote u hier gebragt hadden. Wel nu! juist over deezen dans was het, dat A 2  4 DE ARME HEER de vrouw van den Burgermeester met mij fprak. Zij vond, dat gij wat al te vlug — die booze vrouw noemde het zelfs wild rond zwierde, en, gelijk als het ééne woord dan het ander uitlokt, kwamen wij al verder in den tekst. Gij begeert te weeten, en ik zal het u ook zonder agterhoudendheid zeggen, wat deeze vrouw en veele anderen hier van u oordeelen. Ik zou, waarde Vriendin! vooral niet gaarne zien, dat die ftoute wijven-praat u alte ongerust maakte; inmiddels moet het u toch altoos aangenaam weezm, om te weeten, hoe men hier over u denkt. Onze fekfe durft het immers, helaas! niet, gelijk de mannen, in de gedachten necmen, om alleen op de onfchuld van het hart en de oprechtheid van deszelfs bedoeling te vertrouwen; wij moeten, dewijl het ons hoogfie goed is, dat wij voor ingetoogen te boek ftaan, zelfs de klein-» fte gelegenheid mijden, welke iemand aanleiding kon geeven, om dubbelzinnig over ons te oordeelen. Hoor dan! Zes maanden is het gelec- den, dat gij zo geheel onverwacht niemand begreep waarom en van waar? bij deri braaven Predikant eerman aankwam. Men wist, dat gij noch aan hem, noch aan zijne, onder ons gezegd, onaangenaame vrouw vermaagfehapt en dat gij in deeze gewesten geheel vreemd waart. Men vernam, dat gij , op een.maal des avonds te voet te Berkendaal gekomen zijnde, den Predikant verzocht had, om u eenen tijdlang in de kost te neemen. Men zet.  van MILDENBURG. g dat de vrouw van den Predikant zich niet daarop had willen inlaaten, maar dat de menschlievende man, aangedaan over uwe lotgevallen, u aangebooden had, om u, zo lang als het u bchaagen zou, en wel zonder kostgeld, huisvesting te geeven. Dc praatachtige Bailluw umbach had dit alles weder verhaald, en nu was men, gelijk gij ligtelijk begrijpen kunt , zeer nieuwsgierig, om deeze aaudoenelijke gefchiedenis ook te hooren; maar bij ongeluk wist 'er de arme Bailluw niets meer van, dan wij allen. Inmiddels moest hij belooven, dat hij u verzoeken zou, om in gezelfchap van hem en zijn vrouw eens hier te komen, en van den tijd af, dat gij voor de eerste maal hier geweest zijt, heeft men niet opgehouden, onderzoek naar u te doen, u in het oog te houden, van u, van uwe geftalte, van uwe kleeding, van uwe lonken, van uwe gefprekken, in 't kort van alles, wat gij doet en niet doet, te fpreeken. Men oordeelde, dat gij al te z-vierig gekleed ging; dat gij te veel tijd befteedde aan uwen opfchik, die voor uw tegenwoordig verblijf ten platte lande, en voor uwe omrtan- digheden want men onderhielde, dat gij arm waart . veel te uitgezocht feheeit te weezen. Men begreep, dat gij met uwe treffende lonken te lang op oude en jonge mannen bleeft Haaren; dat in uwe fchoone blaauwe oogen, die wij vrouwen echter, 't geen van zeiven fpreekt, in 't geheel niet fchoon vinden kojiA 3  6 DE ARME HEER den, beurtelings nu zekeren onzacbten gloed, dan een teder, vervolgens een ftijf, doorzoekend, vraagend, eifchend wezen doordraaide, hetwelk zelfs de mannen in het oog liep. Men klaagde over uwe fchielijk - afwisfelende ongunstige luimen. Men wenschte, dat 'er in plaats van deeze luimen, die bijna nimmer den middelweg tusfchen eene zwaarmoedige, verdrietige houding, en onbefchaafde vrolijkheid hielden, meerder zielsrust en innerlijke, bedaarde, onfchuldige kalmte op uw aangezicht mogt te leezen zijn. Men vond zich beleedigd, dat gij zelden omgang en gefprekken met vrouwen zocht, en dat gij in onze kringen ftom en gemelijk, fomtijds ook wel min of meer bits en bitter, en daartegen, omftuuwd van jonge Heeren, fpraakzaam en vergenoegd waart. Veelen befchuldigden u, van fentimeriteel te zijn; anderen daartegen meenden eenige liefdelooze oordeelen over verfchciden menfchen uit uwen mond gehoord te hebben. Men verbeeldde zich opgemerkt te hebben, dat gfj zeer veel behaagen fchepte in van den Bailluw umbach met veel oplettendheid behandeld te worden. Men voegde daarbij, dat zulks deszelfs egtgenoote ongeruste uuren zou moeten veröorzaaken, indien-zij niet een zo edeldenkende vrouw was. Eindelijk mishaagde uwe in de daad wat alte verregaande vlugheid in het dansfen, algemeen. Zie hier,- beminnenswaardige Vriendin ! hoe getrouw ik aan uw verzoek voldoe! ik heb u  van MILDENBURG. 7 zonder achterhoudendheid alles gezegd, wat gij hebt willen weeten. En nu uwe laatfte vraag: wat Ik van u denk? Had ik zo veel achting niet voor u, als ik indedaad heb, dan zou ik het de moeite niet waardig geoordeeld hebben, om u zo trouwhartig deeze. wenken te geeven. Doch ik voel, dat mijn hart u zeer geneegen is; mijne eigenliefde is geftreeld door de voor-, keur, waarmede gij mij zo openbaar boven.andere vrouwen vereert. De voortreffelijkheid uwer ziel llraalt zo duidelijk uit uw beminnelijk gezicht. —;— Ik bedrieg mij voorzeker niet in de meening, die ik van u heb, wanneer ik u voor een recht goed meisje houd, voor het welk de grondbeginfelen van deugd en braafheid, heilig zijn, dat mogelijk fomtijds met haar temperament een weinig te worstelen heeft, misfehien in de vroege jeugd een goede moeder, een getrouwe raadsvrouw verlooren, naderhand meerder Romans, dan andere nuttige boeken geleezen, kleine het hart raakende aangelegenheden gehad, en daarüit voortvloeijende bittere lotgevallen ondervonden heeft. Ik bedrieg mij niet, met te gelooven, dat gij mijne oprechtheid in liefde aanneemen, en in mijne ontdekkingen geen bitterheid, maar den besten wil vinden zult. De nijd kan warelijk ook uit mij niet fpreeken, mijne Waarde! Ik ben immers een oude vrouw, die geen aanfpraak meer maakt op eerbewijzingen; met dit alles moet ik echter bekennen , dat gij tot die verkeerde oordcelen over A4  3 DE ARME HEER u toch wel eenige gelegenheid geeft, fdoor u min of meer uiterlijk onvoorzichtig te gedraagen. Gij zijt nog'jong; gij denkt niet, dat gij 'er kwaad aan doet; ten minsten, uw hart kan nog niet geheel verwrongen, niet geheel bedorven zijn. De Schepper heeft u met zo veel uiterlijke bevalligheden, als mede met een zo fijn vcrftand begunstigd , dat gij door waakzaamheid en oplettendheid op u zeiven, voorzeker alle flemmen tot uw voordeel inwinnen, en, indien gij fomtijds met u-zeiven worstelt, door werkzaamheid en godsdienstige oefeningen, waare zielsrust vinden zult. Kunnen mijne moederlijke raadgeevingen voor u van eenig; nut weezen? Zeer gaarne zal ik u daarmede dienen. Gelieft gij u aan mij te vertrouwen, uwe lotgevallen en lijden in mijnen boezem uitteftorten; gij kunt gerust op mijne oprechtfte deelnèeming, op mijne toegeevendheid en op mijne (trengfte geheimhouding (laat maaken. Met ongeduld verwacht ik uw antwoord, en vertrouw , dat hetzelve mij in de gevoelens van liefde en hoogachting bevestigen zal, waarmede ik uit al mijn hart, mij onderteeken' enz. P. S. Meld mij toch, wie of de man is, die ziek en in behoeftige omflandigheden, eenige dagen geleeden, bij uwen gastheer den Predikant, is gekomen! Ook dit geval baart hier zeer veel verwondering. Men vermoedt, dat hetzelve tot Uwe gefchiedenis eenige betrekkingen heeft.  van MILDENBURG. 9 TWEEDE BRIEF. hendrik VAN MILDENBURG ƒ« Berkendaal, aan DaBor porr. Den 4. Oétober 1773. Ai wederom heeft mijn noodlot, dat niet moede wordt van mij te vervolgen, mijne omftandigheden onbelchrijuelijk rampzalig gemaakt." ó Gij, die mijn hart kent, voor wiens diep doordringend oog ik ook zelfs niet de minste aangelegenheid van dit hart verberg, wiens liefdenrijke, wcrkzaame vriendfchap dikwijls zo getrouwelijk, zo ijverig tot mijne hulp is toegefchooten, wiens gadelooze kalme, onnavolgbaarheerlijke luimen mijn gemoed door blijde boert zo meenigmaal aan de duistere zielskwelling ontrukt heeft ik bid u, troost mij, zo gij kunt! Helpen kunt gij mij niet, alzo landen en zeeën ons van elkander fcheiden. Maar troost mij! Toon mij, dat ik ook in dit geval zelf de oorzaak van mijn ongeluk ben, dan zal ik u handen en voeten kusfen, ik zal mij gerust Hellen bij het denkbeeld, dat het mij eindelijk toch nog wel eens welgaan zal, wanneer ik mij wijzer en beter zal leeren gedraagen. Doch toon mij ook, dat de grootheid van mijn  ip DE ARME HEER.. ongeluk aan de maat van mijne misflappen naar billijkheid geëvenreedigd is, en dat het legioen van fchurken en domöoren, die langs gebloemde wegen wandelen en op zachte donsbedden rusten, wijzer en beter zijn, dan ik. Doch, ik vergeet immers, u het beloop van mijne ontmoetingen bekend te maaken. Verneem dan , hoe het mij federt ons affcheid gegaan, is! Nadat ik door uwe liefderijke hulp uit mijne gevangenis ontkomen was, en gij daarop, volgens uw beroep als Geneesheer, met uwen Engelschman naar Lond'en vertrok: hoopten wij beiden, dat ik één jaar, tot dat gij zoudt wedergekeerd zijn, onbekend en gerust in het klooster had kunnen blijven. Uw edelmoedigheid had mij in ftaat gefield, dat ik met opzicht tot mijn onderhoud niet verleegen behoefde te weezen; doch de Voorzienigheid had iets anders over mij beflooten. Overflelpt met den zwaaren last mijner bekommering; daarbij zonder boeken , zonder tijdkorting; verwijderd van u, mijnen eenigen boezemvriend, reikhalsde ik naar een leevend wezen, dat mij verftaan, waar op ik vertrouwen kon. Ik liet mijn oog rond gaan onder de monniken, en ontdekte niets, dan een uitvaagfel van het menschdom , door ledigheid , Werktuiglijke oefeningen der aandacht, verwijdering van het huisfelijk en gezellig leven, en door ontwenning van weetenfehappeu en kunsten, tot den laagflen trap van lompheid en öukun-  van MILDENBURG. n de weggezonken. Had ik mannen gevonden, die, aangefpoord door het gevoel van tot iets beters gebooren te zijn, dan tot de gemeene flraatjongens-bedrijven der groote waereld, den hoop, onder welke boosheid en zotheid meester zijn, verhaten hadden, om in een Mille eenzaamheid, aan de zijde van andere verdrukten, verheevener geneugten te zoeken: ik zou dezelven als broederen befchouwd, en mij aan hen verbonden hebben: „ Laat ik, zou ik gezegd „ hebben, met u leeven en Kerven! God heeft „ ons eenerlei ftrenge opvoeding gegeeven. Hier „ zal onze onderlinge verkeering genoeglijker „ weezen, dan onder het gepeupel daar buiten." Maar helaas! welk een vergadering van fchepfelen vond ik hier bij elkander leeven! Zij hadden de waereld niet verhaten; maar de waereld had hen van zich uitgeftootcn de oorzaak mogt nu zijn, dat daardoor de eigenbaat der bloedverwanten, die hen gaarne kwijt wilden weezen , moest bevredigd worden, of dat zij zeiven, onder de befcherming-van een gewettigde, vroome luiheid, hunne onbekwaamheid tot burgerlijke bezigheden best konden verbergen. En deeze menfchen, wel verre'van zich, in hunne cellen opgeflooten, te doen vergeeten, en zeiven de ondankbaare waereld te vergeeten, poogen veel meer, zo veel in hen is, zelfs nog uit hunnen verren afftand op het zwakker gedeelte van het menschdom invloed te hebben, hunne brutalitijt, onkunde en bijgeloof o««  DE ARME HEER der het gepeupel van alle klasfen te verbreiden,,, zij bemoeijen zich met flaats - en 1'amilie - aangelegenheden, en brengen alle de gebreken van de grooter maatfehappij, twist, nijd, krakeelen, eer - heb - rang - en heerschzugt, onmaatigheid, braszerij en wulpschheid, in hunnen kleineren kring over. De Pater Priör was de onkundigde en vuilaardigfte van allen. Of men hem misfehien om zijne uiterlijke gedaante had ga» koozen? ■ . Want hij was een groote, dikke vent; of had hij misfehien door llinkfche flreeken, of door geveinsdheid, die de booswicht met 'een bekrompen oordeel veelal zo meesterlijk verftaat, die waardigheid weeten tc verkrijgen? Of had men, gelijk het geval zeer dikwijls bij verkiezingen is, wanneer twee par_ tijën het niet eens kunnen worden, ten einde van wederzijden geen toegeevendheid te gebruiken, hem als een derden genoomen, die bij allen veracht was, maar van allen ook onfchadeHjk geoordeeld wierd? Of was hij tot dien rang verheeven uit hoofde van de uiterlijke vertooning van zekeren ftaatigen ernst en niets betekenende achterhoudendheid, die ook in de groote waereld de weetnieten voor een masker dient, maar daarom niet minder hun geluk bevordert, en hun een beroep geeft, over betere menfchen te heerfchen? Genoeg, hij was thans Priör, fcheen mij van het eerste obgenblik af, dat ik toevlucht tot zijn klooster genoomen had, afkeerigheid en wantrouwen tc betoonen, en zij-  van M I L D E N B U R G, 13 Me nieuwsgierigheid was onvermoeid, in mijne lotgevallen natefpooren. Ik had wel de voorzichtigheid gehad, om u het handfehrift van mijne levensbijzonderheden ter hand te Hellen, om hetzelve voor mij te bewaaren, tot dat uwe zorgvuldigheid of mijn gunstig lot mij een veilig en gerust verblijf zou verfchaft hebben; maar vermits ik evenwel beducht was, dat men injiet klooster mijn vertrek wel eens zou kunnen doorfnuffelen, wachtte ik mij zorgvuldig, van ook flegts één woord te fchrijven. Te leezen had ik, hoe genoemd, niets; dus had ik een ellendig leeven, en geen ander gezelfchap, dan mijn hartewee. Ik vrieg naar de Boekerij van het klooster maar daar was geen; men noemde boertenderwijs den wijnkelder de Bibliotheek. Inmiddels naderde de lieffelijke Mai; de jonge lente fcheen een ieder vriendelijk uit te noodigen, om aan het algemeene familiefeest der natuur deel te neemen; maar mijn hart was niet vatbaar voor deeze geneugten. Met flijve, droevige oogen Haarde ik uit mijn venster op de lagchende landsdouw, en zelfs het zachter gevoel van droefgeestigheid, waarmede ik van het hooge klooster-gebouw in het bekoorlijke dal neerzag, wierd met een wrange bitterheid verzeld, zo dikwijls als het denkbeeld in mij opwelde, dat deeze wijnbergen, beemden, velden e\ ooschaadjen haaren rijkdom alleen aanbooden, 0111 de Paapen te mesten. Dan een gedachte aan mijn ouuitlpreekclijk treurig  J4 DE ARME HEER tot, dat ik onderging —1— wanneer ik zo overleï: dat de goede Schepper overal de heerlijkfte tafel gedekt, en dezelve van de kostelijkftefp ijzen en blijdfehap wekkende bekers zonder getal, voorzien heeft; dat alles, gezicht en aangenaame geuren, ons uitnoodigt, te genieten en blijde te worden, en dat dit alleen fchijnt zo toebereid te weezen, om de goede menfchen 5 die honger en dorst lijden, te gewennen, dat zij van verre (laan, dit alles ontbecren en zien kunnen, dat fchurken en domöoren zich daarmede tot walgen s toe vol floppen. Wanneer ik dacht, hoe dikwerf ik op mijne knieën gebeden had, dat God mij toch een maatig brokje mogt laaten reiken; dat ik hetzelve immers gaarne uit de hand van den onwaardigften medeëeter afbeedelen, en daaraan dan eenen langen tijd genoeg hebben, en niet morren wilde, indien men mij ook flegts een hoekje vergunde, alwaar ik dit brokje in rust genieten kon; dat ik gaarne mij zoude vergenoegen met de brokjes, die zij overlieten; en dat ik indedaad bij eene zedelijke verbetering van alle gasten de dankbaarfte zijn wilde, zo ik maar niet geheel mogt verftooken zijn van het maal mijns Vaders in den hemel, en dan bekeven moest, dat de zwelgers daarbij nog den fpot met mij dreeven, mij de kostelijkfte fpijs aan den mond hielden, en dan dezelve een anderen toereikten, ook daarenboven nog al hoonende meesmuilden; of mij den leedigen beker aanbooden; of mij alle handen vol gaven, maar mij  van MILDENBURG. 15 de plaats wijgcrden, waar ik deezen uitgezoch- ten maaltijd had kunnen nuttigen. Vriend 1 dan, dan ó! Laat ik niet murmureeren» zeg mij iets ten bewijze, dat ik zelf aan alles fchuldig ben, en dat mijn vader geen onwaar, heid gefprooken heeft, wauneer hij mij op zijn fterfbed zeide: „Gij zult altoos gelukkig zijn, „ mdien gij altoos verftandig en braaf hande„ len zult!" Verdriet en tijdverveeling bragten mij in de maand Junij deezes jaars op het ziekbed. Ik bewoonde een der cellen, en naast mij lag ook een monnik ziek, dien ik nog niet gezien had. Sedert zes weeken had hij zijn kamer niet kunnen verlaaten; thans wandelde hij weder rond in het gebouw, kwam echter nog niet op het koor, noch in de eetzaal. Hierom droeg men aan hem op, om mij optepasfen, hetwelk hij met alle mogelijke trouw en aandoenelijke deelneeming verrichtte. Mijn tegenzin tegen alles, wat flegts den naam van Monnik had, belette mij in den beginne, te bemerken, dat deeze man indedaad tot het beter foort van menfchen behoorde. Hij mogt wel omtrent vier jaaren jonger, dan ik, dat is, negên en twintig jaaren oud weezen; maar een langduurig verdriet had vooren op zijn aangezicht gegraaven, welke iemand, die met dit A B C minder, dan ik, was bekend geweest, voor rimpels van den ouderdom zou gehouden hebben. Zijne zachter item, zijn deftiger' gang en de heufche wijze, waar-  i6 DE ARME HEEK mede hij mij elke handreiking deed , ftakeri zddanig af tegen de boersfche manieren der overige Paapen, dat dit en zijn droevig voorkomen eerst mijne oplettendheid op hem deed vestigen; en wanneer ik door deeze of geene gelegenheid, die in ziekenkamers al vrij dikwerf voorvalt, in allerlei gefprekken met hem geraakte, begon de man mij van tijd tot tijd beter te behaagen, en eindelijk kreeg ik groote genegenheid voor hem. Op zekeren tijd, dat bij mij wilde helpen om rechtop te kunnen zitten, maakte hij een ongewoone bewceging, die veroorzaakte, dat een klein boek uit zijnen boezem op mijn bed rolde. Hij had zulks niet gemerkt; ik verbeeldde mij, dat het een getij - boek was, en nam het in de hand. Middelerwijl was hij de cel uitgegaan % om iets te haaien. Dewijl mij de tijd lang viel, opende ik het boek en zag 'er eens in; maar .hoe zeer wierd ik verrascht, toen ik zag, dat het petrarca was in een klein formaat! Pater josep h van der hart, (dit was zijn naam) was zeer verleegen, toen hij wederom in het kamertje trad, en zijnen minnezanger in mij-, ne handen vond. Ik zal u niet lastig vallen met een omflagtig verhaal van -'t geen verder onder ons voorviel. Evenwel kunt gij ligtelijk begrijpen, dat ik bij den armen man zeer daarop aandrong, om mij dit raadfel optelosfen; dat 'er bij onze wederzijdfche zielsgcfteldheid weinig moeite noodig was, .om hem te overveeden, gerust op mij te ver- trou-  van MILDENBURG. I? tróuwen, en mij te bcweegen, het verhaal van mijne levensgevallen tegen dat van de zijnen uk te wisfelen. Ik zal u de laatften, zodra ik ergens maar een weinig geruster leeven kan, breedvoerig op het papier brengen. Zie hier ter loops flegts dit weinige: De arme joseph had in Veele zeldzaame betrekkingen in de groote waereld verkeerd. Ongelukkig in den dienst derGrooten, ongelukkig in zijn tijdelijk vermogen y ongelukkig in het huwelijk, ongelukkig in de liefde, meende hij in een afgezonderd leven, als monnik rust voor zijn hart te vinden. Het was hem onverschillig in wat plaats hij dit oogmerk bereiken kon; hij verkoos deeze, uit hoofde van derzelver ligging, hoopte zich door den aanblik der vreedzaame natuur in den geest naaide andere waereld te verplaatzen, tot dat het zijnen Schepper behangen zou, hem derwaards te roepen. De tijd van zijn proefjaar was voor hem dat geene, 't welk de eerste flaap is voor iemand, die zich na geleeden ichipbreuk, op een woest eiland geborgen heeft. Maar gelijk als deeze, wanneer hij de oogen opent," honger, dorst, en veele andere behoeften ondervindt, begon hij ook de ïjsfelijkheden van zijnen nieuwen ftaat in te zien, zodra hij de gelofte had afgelegd. Ook veranderden de overige monniken ^na dien tijd zeer merkelijk van gedrag jegens hem. In 't kort! hij wenschte weder zeer verre van deeze plaats te weezen. Wanneer hij mij zijne zucht naar vrijheid zo levendig aflchetste I. Deel. B  e8 DE ARME HEER mijn beste porr! vertegenwoordigden zich de gewaarwordingen wederom voor mijnen geest, waaronder ik zo meenig uur in droefheid had doorgebragt, aan het kleine venfter van het hooge bergkasteel, waarin de wreedheid van mijnen Despoot mij opgeflooten had, zonder mijne verantwoording te willen hooren. Ik herdacht, hoe dikwijls ik mij daar dood wenschte; maar hoe vervolgens de eerste brief van u, mijn eenige Vriend! en de pistoolen, die de fchoorfteenveeger mij door den ingebrooken fchoorfteen toereiken moest, eenen warmen ftraal van hoop in mijne ziel fchooten toen ik u vervolgens beneden in het dal met de paarden zag houden, die tot mijne vlucht gereed ftonden, en het afgefprooken fein hoorde, en nu de onwederftaanbaare zucht naar verlosfing en de hoop, mi} moed en leeuwenkrachten verleenden, op den lüaaren middag, den Sipier, die mij het eeten bragt, de pistool op de borst te zetten, hem te binden, in mijn gevangenis op te fluiten, en met zijne fieutels voort te fncllen, midden door de Invaliden - wacht te dringen, half zinneloos van blijdfchap, mij in uwe armen te werpen, en met u over de grens naar het klooster te jaa- gen. . Dit alles ftelde ik mij levendig voor, en befloot, de verlosfer van den armen van der hart te worden, gelijk gij de mijne geweest waart. Mijn ontwerp was fchielijk gemaakt en aan mijnen vriend medegedeeld, en dit ontwerp deed mijne werkzaamheid herlëeven, en zette elke fpier nieuwe krachten bij. Mijn  van MILDENBURG. 19 geilrcmd bloed begon wederom frisch door de aderen te rollen: het geheele ligchaam geraakte aan den gang, en na verloop van veertien dagen was ik volkomen herfteld. Ik vergat, dat ik voor de vervolgingen van den Vorst van * * * nog niet veilig was; dat ik niet wist, bij wien ik toevlucht zoeken zoude; dat ik u beloofd had, een jaar lang, tot uwe wederkomst, in het klooster uit te houden. Mijn vlugge geest verachtte alle zwaarigheden. Pater joseph had een vriend in Parijs. Daar zou hij heen rijzen; en dewijl hij zich tegen de nafpooringen der wraakzugtige monniken in Europa nergens veilig achtte, dit waerelddeel bij hem ook zeer gehaat was geworden, zo wierd beflooten, dat hij in Frankrijk de één of andere gelegenheid zoeken zou, om met eên fchip naar Amerika te gaan. Ik gaf hem een brief van aanbeveeling mede aan mijnen Oom, den Kapitein van biederdorp, die, gelijk u bekend is, in franfehen dienst, en thans met het Regiment in Westindien is. Jk moet het u bekennen; had ik het niet als een ondankbaarheidjegensu, mijn beste Vriend! aangemerkt, dien ik zo heilig beloofd had, geen onberaaden (lap van dien aart te zullen doen — ik zou met hem gegaan zijn. Ik zal u niet ophouden met een verhaal van de bijzondere omfïandighedert, die onze vlucht begunstigden. Men vergunde hem, nevens mij, ter hertelling van onze gezondheid, nu en dan in het nabijgeleegen fccsch een wandeling te doen, en dit gaf ons geB 2  40. DE ARME HEER legenheid, om ons oogmerk te bereiken. Vermits hij geheel van geld ontbloot was; reekende ik het mijn pligt te weezen, om hem dat geene, wat uwe edelmoedigheid mij ter hand gefield had, voor het grootfle gedeelte aan te bieden. Het was in 't midden van de maand Junij. ■ Doch ik vergeet, waarde Vriend! dat ik fluiten moet, wanneer ik den tijd niet verzuimen wil, van deezen brief aan den bode mede te gecven, die gereed ftaat, om naar * * * te vertrekken. Maak ik van deeze gelegenheid geen gebruik , dan zou ik niet weetèn, hoe ik het moest aanleggen, mijnen brief onder het addres, dat gij mij hebt opgegeeven, zo fpoedig naar Londen te bezorgen. En nogthans wenschte ik, dat gij mijn tegenwoordig verblijf, zo fchielijk als mogelijk is, moogt weeten. Mijn eerstvolgende brief zal u ontdekken, welke ellende mij federt dien tijd is overgekomen. Vooreerst ben ik hier zeer wel;" maar ik ben weder ziek en doch waartoe dienen de klagten? Maak u om mijnentwil niet alte ongerust! Antwoordt mij fpoedig, en addresfeer den brief, hoewel vooral onder den afgefprooken naam baciimutii aan den Predikant eerman in Berkend aal'. Zend mij ook mijnen gefchreeven levensloop terug! Misfehien heb ik deeze papieren noodïg, en het valt mij alte fmartelijk, om, wanneer ik het noodzaakelijk oordeel, alles bij monde te vernaaien. Vaarwel, mijn eeuwig beste Vriend! Ik ben met dankbaarheid en tedere geneegenheid. De Uwe.  van MILDENBURG. ai DERDE BRIEF. De Pater priör van het klooster *** aan den Hoogwaardigen Pater provinciaal. Die Mart is, post feflum St. Boni facit, in Anno D. 17 3. Mifcricordia Fohis, et pax, et chari- tas multiplicetur! ■ reverendissime pater.' Van harte had ik wel gewenscht, dat de berichten, die ik U Hoogw. continenti overzend van een aangenaamer content zijn mogten, dan thans gefchieden kan. Onze p. josephus is gisteren, geduurende de Complet onzichtbaar geworden, en een Peregrinus, die zich federt eenigen tijd als gast bij ons heeft opgehouden, is mede verdweenen. Vae iliisl quoniam viam Cain ingresft funt, deceptione mercedis, qua deceptus fuit Balaam, ejfufi funt, & contradiöione Corae perierunt \ Epist. St. Jud. ver/ic. u. Ik ben inmiddels over dit Scandalum, dat door een Religiofus aan het volk gegeeveu is, zodanig vergramd geworden, dat ik, bij mijn bloedrijk ligchaam, door een zwaare beeviii" B 3  92 PS ARME HEER overvallen ben, zo dat ik mij wederom van een vreemde Calamus moet bedienen, 't welk ik verzoek te excufeeren. Nimmer heb ik in den gemclden p. josephus vertrouwen gefteld, en het was mij, bij des^ zelfs Receptio in het Noviciaat reeds zeer aanftootelijk, dat hij eertijds in het heilige huwelijk geleefd en de geneugten der waereld gefmaakt had. Doch omdat hij een geringe gift aan de buitendien verarmde Casfa mededeelde, ook Studia had, en ons thans zodanig Subjecturn ontbreekt; zo was ik van voorneemen, om hem aan het fchrijvcn, qua Secretarim te zetten, dewijl mij, bij mijn, Sit gloria Domino! fterk toeneemend Corpus, het opftellen van brieven & caetera moeijelijk begint te vallen. Doch bovengenoemde vluchteling fchreef juist geen besten Stijlus, maar een luthcrsch duitsch, en tot het Termineeren, waartoe ik hem vervolgens, om zijne Humanitijt en kennis van de Latei % meende te gebruiken, was hij ook niet goed, vermits hij bijna altijd minder in de keuken bragt, dan de overige Patres en broeders. Nu overviel hem, eenige maanden geleeden, ecnkrankte, die at p'. zacharias aan de ongewoone Abftiventia geloofde te moeten toeschrijven, zo dat josephus het bed moest houden, terwijl hij dan ad tempus van het koor gedispenfeerd wierd. Nadien ik nu over tafel, gevaarlijke boeken, door AuBorcs etknici & heretici uitgegeeyen, dikwijls van hem had hooren citeeren en als lef-  van MILDENBURG. 23 waardig aanprijzen, begon ik voor zijn zielheil te vrcezen, en zond derhalven den keldermeester p. ignatius, die vol Suada en vuur is, tot hem, om hem te onderhouden, en naar bevinding van zaaken fchikkingen omtrent hem te maaken. Dus geloofde ik niets verzuimd te hebben , was echter ten hoogde verwonderd, dat gemelde josephus, onder prmtext, als of hij geen gcmoeds-rust genoeg had, weigerde, om voor dit pas de reiskost aan te neemen. Voor het overige modereerde ik mijn misnoegen rè* fpeBu zijne zwakke h'gchaams gefleldheid. In deezen tijd bragt zeker DoBor Medicinae, porr genaamd, die met Pater zrcii aki as in Ingolflad lesfen in Rhetorica & Philofophia had gehad, eenen vreemdeling bij ons, die, gelijk hij voorgaf, een goed katholijk Christen, maar wegens vervolging der Heretici gevlucht was, en verzocht , denzelven hier een jaar lang tegens een aanneemelijk Honorarium woonen, in de kost gaan en de jura hofpitalitatis genieten' te laaten, het welk ik toeftond. Ik kon volftrekt niet ontdekken, wie deeze Peregrinus eigenlijk was, en de geheele zaak kwam mij van tijd tot tijd meer verdacht voor; doch ik kon geen rechten grond tot achterdocht vinden. Deeze vreemdeling wierd nu voor eenige weeken ook ziek, en dewijl jo se p h us wederom eenigszins op de beenen was gekomen; belastte ik hem, om dien vreemdeling te asfffieeren. Beiden» herftelden eindelijk weder zo verre, dat zij B4  DE ARME HEER wenschten, zich fomtijds een beweeging te moo» gen maaken. In den beginne ging de vreemdeling alleen; vervolgens verzocht josephus mij, hem te vergunnen, denzelven te moogen verzeilen; dit was een Recreatie, die ik hem, Valetudinarius zijnde , ten einde allengs aan dó lucht te gewennen, niet wel weigeren kon. Nu meende p. z\acharias wel zo het één en ander bemerkt te hebben, dat hem achterdocht bij dit wandelen, baarde; doch ik had zulks reeds wederom vergeeten, en hoe genoemd, geen vermoeden op zodanig duivelsch voorneemen. Ein* delijk, vijf dagen geleeden, des avonds te vier üuren, waren beide Fugitivi naar het abufive zo genoemd Paapen• boschje gewandeld, en dewijl juist de klok tot de Complet geluid wierd, kon ik verder geen Notitia van hen neemen. Maar de algemeene conftematio was groot, toen wij in het Refe&orium vergaderden, en beiden niet verfcheenen; vervolgens kwam één van de broeders, dien ik naar Dakdorp had gezonden, om een fchoonen kalkoenfehen haan en een groo* te vosfevaclit af te haaien, die een vroome weduwe mij had prefent gedaan, t-'buis, en zeide:dat bij ze beiden te paard had zien weg jaagen, en dat ze den weg naar de grens genoomen hadden, .Toen meende ik van ergernis een beroerte op het lijf te krijgen. Tot hier toe zijn alle'nafpooringen vruchteloos geweest, ook durf ik dezelven, om het volk, tiiet eens openlijk laatcn doen, en heb dus, op  van'MILDENBURG. 25 den raad van p. zacharus, die eenen foortgelijken Cafus beleefd heeft, toen hij bij de Jefutten op de ftüdie lag, Jaaten ujtftrooijen, dat p- josephus fchielijk overleeden was. Ook heb ik een doodkist laaten maaken, en alles zodanig befchikt, als of hij indedaad overleeden was. Den geheelen Convemm heb ik Silentium geïmponeerd. Ik kan niet nalaaten, dit affchuuwelijk geval ter kennis van U Hoogw. te brengen, en in diepe Qbedientia te bidden, dat U Hoogw. aan mij de fchuld niet wil geeven, maar veelmeer mij bevelen en hiftructiones laaten toekomen. Voor het overige bid ik U Hoogw. om uweü zegen, en blijf enz. P. S. Akkers en Wijnbergen belooven, Gode Z'j dank! eenen overvloedigen oogst, en goede Termweering, Onlangs heeft de Amptskeldermeester heiman mij een half voeder excellemen wijn van het jaar agt en veertig, die hier gegroeid is, ten gel'chenk gezonden!' 3 $  l6 DE A Pv M E HE E R VIERDE BRIEF. karolina felmer in Berkendaal, Mevrouw homan /» Engeleven. Den ii oaober 1773. hooggeachte vriendin! Met een dankbaar hart erken ik de dierbaare oprechtheid en goedhartigheid, waarmede gij mijne neuswijze vraagen wel hebt willen beantwoorden, hoopende, dat gij nooit berouw zult hebben over de goede gedachten, waarmede gij mij verwaardigt. Maar, ik bid u, wat willen tochde wijven in Engeleven hebben, Wat raakt het de menschlievende Besjes, hoe ik de mannen aan zie V Zouden zij misfehien ook vreezen, dat ik haare houten mannetjes afk'eerig van haar zal maaken? Voorzeker zou het ftichtelijker voor mij weezen, wanneer ik haare eigene printebijbels-gezichten met meerder oplettendheid aanfchouwde. Mogelijk zullen mijne oogen wel wat meer vuur hebben, dan die van de Burgermeesters-vrouw, die gelijken naar half uitgebrande kooien, welke men een fneeuwrnan in het hoofd gedrukt heeft. Mijne kleeding? — Wei nu! ik ben zekerlijk arm; zwierig kan ik mij niet kleedeu, dit is mijn zaak ook niet j even»  van MILDENBURG. 9p wel zoir ik mij fehaamen, wanneer ik in buis 7.0 morsfig en ilordig uitzag, als de beminnelijke en edele Vrouw van uwen Bailluw. En als ik dans; dan dans ik, het is zo, vlug, en niet als uwe Mevrouw van lepelaar, die zich als een oude beer laat rond- fleepen. Doch, waartoe dient dit alles? Ik ben wel verzekerd, dat gij, Hooggefcbatre Vriendin ! aan dat gebabbel geen deel neemt. Maar zoudt gij indedaad oordeelen, dat ik beter zal doen; dan zal ik in 't vervolg bij mijn gedrag alle ge, legenheid mijden, om aaq christelijke fijne zusjes aanftoot te geeven. Wat aangaat den armen Heer, die bij ons in huis'is; ik zal u alles van hem zeggen, wat ik zelve weet. Het is omtrent agt dagen geleden, dat mijn braave Domine in het naaste, onder zijne parochie behoorend, dorp, bij een vreemdeling geroepen wierd, die ziek was. Deeze had in de herberg zijn intrek genoomen, en begeerde den Predikant te fpreeken. Hij vond een fijn, welopgevoed, en ik verzeeker u, lieve Mevrouw ! een zeer fchoon mansperfoon, ( hoewel hij thans waarfchijnelijk lang zo fchoon wel niet zijn zat, dan in gezonde dagen) een man omtrent dertig jaaren oud, groot, welgemaakt, met lichtbruin hair en blaauwe oogen een bevallig gelaat, behalven dat hij wat treurig uitziet; doch dit is waarfchijnelijk wel aan zijne onpasfelijkbeid toe te fchrijvcn. Deeze man lag diestijds in de allernaarste herberg van het dorp te bed. Djt bed  a8 DE ARME HEER ftond in een klein, morsfig kamertje, waarin tevens kaazen en appelen op planken lagen. lp het venlier waren eenige ruiten gebrooken, zo dat 'er de wind fterk inblies. Ook was 'er geen kagchel in de kamer, fchoon het eeu zeer guure en Itormfche herfstdag was. Het bed was zeer flegt, en ftond buitendien nog recht boven het vertrek, waarin de boeren misfehien den geheelen nacht door zoopen en raasden. De ar¬ me man! ik heb zeer veel medelijden met hem gehad; hij is voorzeker betere dagen gewoon. Toen mijn goeden Hals, de Domine (lieve Mevrouw! ik bezige dit woord in geen kwaaden zin; ik erger' mij echter altoos, wanneer ik zie, dat deeze braave en anderszins zo verftandige man zich van zijn vrouw geheel laat regeeren ) toen, zeg ik, mijn -goede Domine de deur intrad; reikte de vreemde Heer hem vriendelijk zijne hand, en zeide: „ Neem het mij toch niet kwa„ lijk, mijn waarde Domine! dat ik u gevergd „ heb, om bij mij te komen! Ik ben hier ge„ heel vreemd,- ik heb in dit huis hoegenoemd, „ geen oppasfmg, en evenwel ben ik zeer ziek. Ik wilde u wel vriendelijk verzoeken. Ik „ heb vernoomen, dat gij een mcnschlievend „ man zijt • dat gij mij toch, fchoon ik niet „ van uwe kerk ben, want ik ben Rooms-kas, tholijk, dat gij mij toch ergens bij goede, zindelijke menfchen een verblijf gelieft te be„ zorgen, en mij met een rijtuig derwaards te „ buten brengen. Ik heb eenige Dukaaten bij  van MJLDENBURG. ^ „ mij, waarmede ik alles, behalven uwe vriendschap, zul kunnen betaalen." En wat hij nog al meer zeide. De herbergier verhaalde dat die arme Heer voor twee dagen, te voet^ van waar, wist hij niet, maar zeer ziek zijnde, met een heevige koorts op het lijf, daar gekomén was. Een Boode uit het naaste dorp had zijn valies gedraag™. Hij was éérst voorneemens tot Engeleven, als de naaste Stad te gaan • maar hij had in 't bed moeten blijven liggen, alzo de koorts des anderen daags nog heevi-er was geweest. Onze goede Domine was zeer aangedaan over den noodlottigen toeftand van dien armen Heer en zonder naar zijnen naam en levensloop te vraagen, bood hij hem aan, om hem in huis te neemen, -eri handreiking te doen, tot dat God hem zijne gezondheid weder fchenken zou. „Ik *, zal u, zeide hij, mijn koets zenden. Dezel„ ve is wel wat ouderwets; men kan 'er even„ wel nog al vrij gemakkelijk in zitten. Mijn „ buurman zal 'er gaarne zijne paarden voor„ fpannen. Ons dorp is maar een kwartier - uurs van •hier. Gij kunt 'er fchielijk weezen, „ en daar zult gij onder mijn dak ten minnen " Tm kamertje en een S°ed bed vinden. * Ml,n best vertrek ik u zekerlijk niet inruik men, alzo dit thans bewoond wordt door een „ JMtrpuw, die mijne egtgenoote voor een re" *:hjk k0St^e,d huis genoomen heeft; noem thans 'zal het u aan handreiking niet ombxl  3ó D Ë ARME HEER j, ken. Vertrouw flegts op den goeden God, * die niemand in nood en ongeluk verlaat." Ik ben wel verzeekerd, dat de braave man den geheelen weg over tot Berkendaal toe overdacht heeft, hoe hij deeze zaak zijn kwaad wijf aan 't verltaud zou brengen. Ik was niet in de kamer, toen hij t'huis kwam; maar ik hoorde die sreeg beueden raazen en tieren. Waarfchijnelijk heeft zij hem toegeduuwd: „ Zo maar! Hebt „ gij daar wederom eenen landlooper van de s* ftaat opgeraapt ? Hebben wij boven niet reeds " het meisje, dat ons weinig of geen kostgeld . - betaalt, en wie weet hoe lang die nog wel bij ons blijven zal, eer zij elders onderkomen kan? En gij weet niet eens, wie hij is. En 4, wie weet, wat de mensch voor een ziekte 4, heeft? En dien zal ik op mijne goede bedden ,', laaten flaapen? Wilt gij van mijn huis een " hospitaal maaken? " Zo op dien toon omtrent zal zij zich wel uitgelaaten hebben. Ik hield mij boven doodftil, tot dat ik hoorde, dat de ftorra bedaard was. Vervolgens ging ik naar beneden in het dagelijksch 'vertrek. De Domine was inmiddels bezig, om zijnen ouden wagen» waarin wel twaalf menfchen plaats zouden hebben, en die bijna zo groot is, als het Predikantshuis, de fchuur te laaten uittrekken, terwijl onze goede buurman, de Pachter, toeftel maakte, ontzijne paarden in te fpannen. Het kwaade wijf kwant mij met een geveinsde vriendelijkheid te gemoet * en zei: „ Denk eens aan, Mejuffer! wij zulle*  van MILDENBURG. 31 „ alwéér een gast krijgen. Mijn man heeft nieu„ we kennis gemaakt. Het is een ziek mensch; „ mogelijk zult gij hem wel kennen, Mejuffer! „ omdat gij toch al vrij verre in de waereld zijt „ rond geweest." , Ik zag het haar in de oogcn aan, dat zij gaarne gezegd had: rond gehopen ; doch, ik keek haar aan met een gezicht, dat andere letters in het woord bragt. Tegens den avond kwam onze gast aan, en onze Dominees-vrouw bekeek hem van onderen tot boven, als of zij hem een nieuwe japon wilde verëeren. Terftond wierd het bed op de geftiikadoorde kamer voor hem gefpreid, waarin hij iedert dien tijd bijna altoos geleegen heeft; want hij is wel aan de beterhand, maar het gaat zeef langzaam. Wij allen doen hem, zo veel in ons vermogen Maat, handreiking; zelfs heeft de vrouw Van den huize zich als een christen daarin gefcbikt, en de goede oude Heer durft in zijn fludeer-vertrek, dat daar naast is, niet fterk toe treeden, uit vrees, den Heer bachmdth in den flaap te ftooren, of anderszins te ontrusten. (De vreemde Heer noemt zich bachmuth; doch zijn naam is vast zo niet, want 'op de* knop van zijn rotting zijn de letters V. M. gegraveerd, en met dezelfde letters zijn zijne hemden ook gemerkt.) rk weet niet, boe lang hij hier nog blijven zal; maar dit weet ik, dat, als het naar mijnen'zin gaat, de Predikant, in plaats van kostgeld te neemen, hem verzoeken zal, zijne levensbijzonderheden te vernaaien* Gij weet  3ê de arme heer nu, Waardö Vriendin! dat deeze gefchiedenis fnet de mijne in geen verband ftaat, en dat derhalven de Dames in Engeleren ook hier te voorbaarig geoordeeld hebben. Dewijl gij echter van mijne levensgevallen, die zekerlijk voor anderen van zeer weinig belang zijn, iets begeert te weeten ; moet , ik u immers wel en zulks doe ik in het vertrouwen op uwe gunstige toegee- vendheid een gedeelte van dezelven in 't kort verhaal en. Ik ben te * * * geboofen. Mijn vader was een kundig en braaf Geneesheer. Hij bediende de armen zowel als de rijken met een getrouwe en onbaatzuchtige zorgvuldigheid, en de eersten bijna nog meer, dan de laatften. „ De behous, denis van het leven eens braavert ambachts„ mans, plagt hij te zeggen, wiens talrijk huis„ gezin misfehien alleen door den arbeid zijner „ banden tegen gebrek en ellende beveiligd „ wordt, is veeltijds gewigtiger, dan die van „ een rijk Heer," die lagchende, erfgenaamen na„ laat, en wiens plaats in den ftaat gemakke„ lijk Weder kan vervuld worden." Men kan zeer wel befeffen, dat hij bij zodanige grondftclUnsen geen fchatten kon nalaaten. Wij waren met ons zes kinderen , en van deeze was ik het jongfiei Mijne ouders verdartelden mij min of meer, en wel voornaameïijk mijn vader, dien ik met miine grappige invallen vervrolijkte, wanneer hij des avonds, vermoeid van zijne bezigheden t'huis kwam; ook had ik hem veel liever, dan  van MILDENBURG. 33 •dan mijne moeder. Met mijne twee zusters kon *k mij in 't geheel niet verdraagen; daartegen heerschtc tusfchen mij en mijne drie Broeders altoos de beste cendragt. Ik was naauvvlyks twaalf jaaren oud, toen ik mijn moeder verloor; en mijn vader volgde haar binnen weinige wecken. Men vond, dat ons vermogen juist zo groot was, als de fchrtlden; dus bleef 'er niets over. Mijne rijke nabefhanden onttrokken zich op een goede manier aan de verpligting, van ons tc onderiteuncn; de miuvermoogenden deeden wat zy konden; dat is, zij wenschten ons Gods zegen, en liepen bij de onmedoogende Grooten rond, om hulp voor ons te bédelen. Met ijdele beloften gepaaid, moest 'er eindelijk een fchikking gemaakt worden, om ons ergens onder te brengen. Mijn Oom, een braave fcfaooUeeraar, •die zelf .zeven kinderen had, wierd onze voogd. Mijn oudlle zuster wierd gezelfchaps-juffer bij -een rijke vrouw op het land, en hüuwde vervolgens mei een Predikant, met wien zy echter niet zeer gelukkig geleefd heeft; zij is voor twee jaar-en gefturvcn. De tweede ging in een modewinkel, wierd vervolgens kamenier bij een adelijke Dame, wier man Afgezant te Petersburg is. Mogelijk zal zij daar nog wel leeven. Wij hebben geen briefwisfeling onderhouden, om dat wij met elkander niet overweg konden. Mijn oudfte broeder, een goed menscb , ftierf aan de teering, juist toen hij met een jongen Graaf als Hofmeester zou gaan reizen. De tweede wierd Onderofficier in l> Deel. c  DE ARME HEER keizerlijke diensten, en moest het Regiment tot aan de turkfche grenfen volgen. Die kwaade jongen heelt niet ééns gefchreeven. Een oostenrijkfche Werfofficier verhaalde mij, toen ik na hem vroeg, dat hij roomsch geworden, en met een rijke vrouw getrouwd was. Doch ik kan niet wel gelooven, dat zulks waar is. Mijn jongde broeder wierd tot den koophandel opgeleid; een welracenend koopman, die onze vriend bleef, gaf hem brieven van voorfchrijving mede naar Holland. Hier had hij het geluk van bij de Oostindifche Compagnie aangefteld te worden, en wij hebben reeds twee maal zeer gunstige berichten van Batavia van hem ontvangen. Het gaat hem zeer wel, en hij denkt nog aan mij. Mij armen bloed wist men nergens onder dak te brengen, ïk deed, zodra als het mogelijk was, mijn geloofs belijdenis bij een Luthersch Predikant, en bleef inmiddels bij mijnen voogd t'huis, alwaar ik tot handarbeid aangezet wierd, om op deeze wijze iets te verdienen, tot dat God verder uitkomst geevcn zou.' Doch, het fchijnt, als of ik bepaald ben, altoos met kwaade wijven te doen tc hebben. Oordeel eens zeiven, of het wei wonder is, dat ik van onze fekfe over 't algemeen niet zeer gunstige gedachten heb! Zeg mij, beste Vriendin! heerscht onder de mansperfoonen wel zo veel nijd, wrok, onverdraagzaamheid, en twist, als onder de vrouwen? Doen zich de eerst- genoemden ■ behalven de eigenlijke Geleerden en die hun bijzonder werk maaken van boeken te  v a n MILDENBDRG. 35 fchrijVèri niet de een den ander veel meer recht,'dan de vrouwen? De huisvrouw van mijn Oom-was een van die onredelijke wijven. Naar ■haare jaaren kon zy nog wel verwachten, dat de mannen hun hof bij haar maakten. Zij was foiig gchuuwd. Mijn braave Oom had een boekje over de opvoeding gefebrecven; maar het was door liet publiek zeer koel ont zangen. De boeken over de opvoeding fchceneu in dien tijd nog geen waar naar de mode te weezen, die den verkooper rijk maaken kon. Ook nam de goede Ree-» tor niet in de gedachten, om het mcnschdoiu ten voordeele van zijn beurs te dienen. Hij had ten tijdlang een jong Edelman in de kost en ouder zijn opzicht gehad. Doch zijne huisfelijkc «rfiftandigheden gedoogden niet, dat hij deszelfs opvoeding kon voltooijen; want het kostgeld was zo gering, dat hij.'er nadeel bij leed, en een grootcr fom mogt bij nietneemen, omdat hij zeer naauwgezet was, en ook om den fchijn van baatKucht, en als of hij zich onder een valsch voorwendfel wilde verrijken, te vermijden, 't Geen bij over de opvoeding fchreef waren opmerkingen, die hij bij de behandeling van dien jongeïing, van zijne kinderen en leerlingen gemaakt bad, zonder te begeeren, dat zijne gevoelens als orakelfpreuken, noch zijne manier van behandelen ■ds algemeen bruikbaar zouden aangemerkt worden. Inmiddels was de braave en kundige maa joch niet geheel onopgemerkt gebleeven. Lie4eu, die waare verdiensten wisten te fchatten, C. a  %G D E A R M E HEER preezeii voornaamclijk zijne groote befcheiden» 1'cid, die hij niet wezenlijke geleerdheid en bcleezenheid veréénigde. Hij zeide altoos: ,, hoe „ meer kunde een man bezit , hoe meer hij ,-, ondervindt , wat hem nog ontbreekt , en hoe zorgvuldiger men de waarheid nafpoort, ,5 die zo bezwaarlijk van ons zwakke menfchen kan doorgrond worden , hoe minder men „ vertrouwt op zijn eigen kundigheden , hoe 5, oplettender men wordt op de gevoelens van j, anderen, en hoe toegeevender , zelfs mët „ opzicht tot zodanige vreemde (tellingen, die j, men voor dwaalingen houdt," o Die goede man! Ik heb hem zeer veel te danken. Hij. fpaarde geen moeite, om mijn verftand te vormen , terwijl zijn kwaad wijf mij zeer flreng tot allerlei foorten van vrouwenwerk (het welk op zich zeiven zeer wél gedaan was) aanzette. Den i2den Oclober. Xlier moest ik gisteren af breeken. De Juffrouw eerman verraschte mij en beknorde mij vrij jlerk, dat ik eenen brief drie vellen groot, waarfchijnelijk, voegde zij 'er fpijtig bij, aan een goed Vrknd getchreeven had. Ik zou, naar haare gedachten, mijnen tijd veel beter kunnen beftceden, wanneer ik de naald in de hand nam,. Ik volgde voor deeze keer haaren raad» en fchrilc-»  van M'ILDENEüRG. it, toen ik zag dat ik indedaad reeds drie vellen vol gefchreeven had. Wat misbruik maak ïk niet van uw gedulf! En evenwel moet ik heden het vierde vel daarbij voegen, indien ik mijne gefchiedenis eindigen zak Waar ben ik dan gêbleeven? Recht! bij mijnen braaven Oom. Hij poogde, gelijk gezegd is, mijn verftand te vormen , en gaf mij goede boeken in de handen; maar Romans mogt ik volftrekt niet leezen, zelfs de besten niet. Het was bij hem een llelregel: dat de Romans des te fchadelijker waren, hoe meer de menfchelijkc natuur naar de waarheid ,, daarin afgefchetst wierd. Jonge Lieden, voor,, iil meisjes, behoorden de lijden en geneugten „ der waereld, de boosheid en dwaasheden der „ menfchen, niet zo- vroegtijdig te leeren- kennen, ten einde zij niet onvatbaar voor het „ genot, verzadigd voor dat zij ter maaltijd kw,~„ men, en met ongeloof aan de menfchelijkc nxtuur, vervuld wierden. Dat 'er voor den „ grootflen hoop der jonge lieden in deezen tijd , „ wanneer zij in de waereld begonnen te yec. ,, keeren, niets meer was, dat zij niet reeds wis,, ten, niets dat hen als iets nieuws verrasfehen „ eu belangrijk zijn kon; dat volging, tijdver. ,, veeling en mishaagen hen overal vervolgden, ,, en de verkeering met menfchen hun niets meer „ waard was, dan een bock, dat men reeds lang „ en dikwerf doorgeleezen heeft." ïk heb u, waarde Vriendin! gezegd, dat foet boekje van mijn Oom zeer koel door het Public C3:  53 DE ARME HEER omvangen wierd , dat echter deszelfs waardij en de kundigheid des Schrijvers niet geheel onopgemerkt bleeven. Zekerlijk wierd 'er geen acht op gèïlsagen in de plaats, waar hij woonde, gelijk zulks gemeenlijk het geval is; doch buitenlandfche Geleerden hadden achting voor hem, en reizigers, die de weetenfehappen beminden, vereerden hem met hun bezoek. Onder deeze waren menfchen van allerlei ouderdom en rang; vermits dezelven nu niet altijd op het uur kwamen, dat mijn Oom tijd had, om ze te ontvangen : droeg bij fomwijlen zijne vrouw en mij op 9 om hen met gefprekken een poos te Onderhouden. Mijne Tante vertoonde zich dan gemeenlijk in het beste licht; maar of het nu was, dat de Heeren toch altoos liever met een jong meisje fpraken, dan met een Oud wijf, of dat ik hier en daar wel eens een geleerd brokje had opgeraapt, waarop ik grootsch was . even» veel! het gebeurde bijna altijd, dat de vreemden mij blijken van hunne voorkeur gaven. Dit verwekte nu den nijd en de jaloezij van des Rectors vrouw, en hieruit nam zij gelegenheid, om mij door geduurige zinfpeeMngen| op mijne coquetterie, gelijk zij het geliefde te noemen, op mijne pcogingen, óm de oplettendheid van alle mannen op mij te doen vestigen, het leven bitter te maaken; ik reikhalsde derhalven naar een ander verblijf. Ik was eerst vijftien jaaren oud, toen de zoon van onzen nabuureen jonge koopman, mij zij.  van MILDENBÜRG. 3* nc liefde te kennen gaf, en waarom zou ik bet niet bekennen? Hij was mij ook niet onvcrfchil'ig. Onze omftandigbeden gedoogden nu wel niet, dat wij elkander dikwijls zien konden ; nogthans bleef onze wederzijdfche geneegenheid zo weinig voor zijne ouders, als voor mijn Tante verborgen. Dewijl nu de eerlten niet van gedachten waren, hunnen zoon toe te ftaan, met een arm meisje te huuwen, en de laatlte het belagchelijk vond, dat zulk een jong meisje rèedSaan het trouwen dacht: wierd ons van wederzijden alle verdere verkeering verbooden. Dit. was de cerfte aangelegenheid van mijn hart! Men zegt wel eens: de eerde liefde is.de fterkfte, en kan niet ligt overwonnen worden. Zult gij mij van ligtvaardigheid befchuldigen, wanneer ik u beken, dat het mij niet zeer moeijelijk viel > mij allengs van deeze hartstogt te geneezen? Doch mijn Tante kon zulks niet gelooven, en omdat ik haar bovendien een doorn in het oog was; dacht zij op middelen, om mij van den hals kwijt te worden. Middelerwijl wierd mijn braave Oom ziek. Zeker Heer van der hart, een jong mensch destijds omtrent vijf of zes en twintig jaaren oud , kwam wegens een proces te * * *. Hij was een aartig en welleevend mansperfoon, leefde op zijne goederen, en was, zeer jong zijnde, tegen zijne neiging, van zijne ouders, aan een vrouw gehiyrwd, welker gemocdsgellcklhcid met dc zijne in 't geheel niet ftroofcte. Deeze vrouw, die C4  *> DE AR M E HEER op 't land zeer verveelde , had haaren man verzocht, om in de Stad, en vooral bij den Rector felmer, dien hij, als-een beminnaar' va» de letterkunde, bij gerucht kende, naar een jonge juffrouw te verneemen , die wel lu-sr zou hebben , om als gezelfchaps-juffer bij haar te komen woonen. Mijn Oom was reeds bedlecgerig toen de Heer- van der hart hem wilde bezoeken. Mijn Tante was niet gekleed, dus.trof mij de beurt, om dien vreemden Heer te onderhouden. Ik meende te bemerken, dat mijne gefprekkeri en mijn uiterlijke houding, voordeeligeindrukfelen op hem maakten, en ik kan wei' zeggen, ik bemerkte zulks met vermaak, eensdeels vit een natuurlijke eigenliefde, anderdeels omdat de man iets zeer aantrekkelijks voor mij .aan ziel* had. Hij was lang, met eenigen aanleg, van fterk te worden, maar nogthans teêr van leden;. Zijn haar was blond, zijne ©ogen blaauw en onbefcbrijflijk zacht en vriendelijk; zijn voorkomen was befcheiden , fomtijds flegts een weinig zwaarmoedig; zijn gezicht meer rond dan langwerpig^ de wezenstrekken edel en fijn en zijne wangen bloozend . Meesmuil niet, lieve Mevrouw! Het is de liefde niet, die dit- beeld ontwerpt; maar een tekening der waarheid. Bij den Heer van der hart was ged-uurende deeze eerste famenfpraak de gedachte reeds rijp geworden, dat ik misfehien- wel de perfoon zijn kon, die voor gezelfchaps-juffer van. zyu vrouw gefchikt was. Met deeze gedachten deed  van MILDENBURG. 41 fcij in dc ftad onderzoek naar mij, en dewijj alles, wat hij van mijne omftandigheden ontdekte, dit plan fcheen te begunstigen: zo hervatte hij, geduurende zijn verblijf in * * * zijne bezoeken dikwijls, om mijnen inborst beter te keren kennen. Zulks was van dit gevolg, dat hij mijnen Oom zijn voorncemen ontdekte , met wien bij verzocht te fpreeken , hoewel dezelve zijn bed niet kon verhaten. Het was natuurlijk, dat zijn aanbod, gepaard met de bepaaling van ecu aanzienelijke jaarwedde, in dank wierd aangenoomen. Drie wceken bleef de Heer van der. hart nog in de ftad; maar zijn proces was door de Advokaaten en Rechters zo kondig en naar den gewoonen trant van die lieden behandeld, dat hij daar wel zo veele jaaren nog had kunnen vertoeven, zonder een einde daar van ie zien. Wij maakten derhalven tocftel tot ons vertrek. Het affcheid van mijne Tante kon zekerlijk van wederszijden niet zeer teder zijn dies te fttrartelijker integendeel viel het mij, om mijnen braaven Oom tc moeten vcrlaaten. Die goede man, mijn tweede Vader, was zo aangedaan , dat hij weinig zeggen kon, Hij reikte mij vriendelijk zijn hand, waarmede hij een kleine medaille in de mijnè drukte , die ik federt dien tijd altoos bij mij draag, om vooral de zedenles niet te vergeeten , waarmede hij dit gefchenk verzelde. Deeze was uit het bock tobias, naai melijk: „ Uw levenlang heb God voor oogen „ cu in 't hart,, en wacht ij, dat gij in gqen C 5  4a DE ARME HEER zonde bewilligt, noch tegen zijne gebodesf »» doet*" Mf}S hart was door angst zeer heriéëpen; Ik had een voorgevoel , dat mijne-, oogen dien braaven man niet wederom zoude aanfehouwen; hij ffierf veettien dagen na mijn vertrek. Aan hem wierd het bewaarheid wat hij altoos, wanneer een man van verdienden uit de waereld ging, gewoon was te zeggen: „ £o lang als de menfchen leeven , erkent men „ hunne verdienden niet, of veelmeer , mm „ ontduikt de noodzaakelijkheid van hen tc prij„ zen, uit vrees, dat aan hen de voorkeur bo„ ven ons mogt gegeeven worden, uit eigenbe,, lang , dat wij het dan niet zouden durven „ waagen, om. met hen naar den hoogden prijs „ van verdienden te dingen. Men laat den kun„ digen man onder den last van gebrek en el„ lende zuchten, de braave wordt een fiagtöffcr „ van nijd, kabaal en lastering. Doch hij is. „ naauwlijks dood, of zijn lof droomt uit den „ mond van een ieder, zelfs van zijne vervol- s, gers. Nu is hij niemand in den weg. „ Maar wat kan zulks het h'gchaam en de famï„ lie baaten, die hij in armoede terug laat?"" Ondertusfclien was toch het algemeen geroep over de verdienden van mijnen overleeden Oomzo werkzaam, dat hetzelve doordrong tot aan de ooren van den goeden Landsheer, die voor de onderhouding van zijn behoeftig huisgezin zorg droeg. Het Landgoed van den Heer vak du iaat  van WILDENBURG. 43 lag vijf mijlen van * * *. De fraaiheid der wegen , langs welke wij reeden, maakte onze reis aangenaam. Zijne belangrijke en verltandige gefprekken • ach! hij fprak zo goed verkortten mij den weg. Ik kan 11 verzeekeren, hoe meer wij de plaats van mijne beftemming naderden , dies te verder weusehte ik, dat dezelve moogt afgelcegen zijn. ■ Moet ik bloozen, wanneer ik u beken, dat ik in 't geheel geen begeerte had, om zijn vrouw te leeren kennen? Hij-zelf fprak van haar zeer weinig en alleen in zodanige uitdrukkingen, welke achterhoudendheid te kennen gaven. Eens zeide hij, mij ffijf in de oogen ziende : „ Gij zijt naar goede „ grondbeginfclen opgevoed , en hebt verltand. „ lk hoop, gij zult zo veel zelfkennis hebben, „ dat gij weet, wat naar ligchaam en ziel voor „ u goed is , en uw waardige Oom heeft u ,, daar toe den lefdraad in de hand gegceven. „ Zoudt gij inmiddels raad noodig hebben; dan „ verzoek ik, dat Ik het wcezen mag, dien gij ,, daarom aanfpreekt." Tegens den avond kwamen wij in Thalbach (dit was de naam van het Landgoed.) Mevrouw van der hart ontving ons met een onverfchillige vriendelijkheid en hoflijkhcid, die den lieden van de groote waereld zo eigen is, Een nieuw gezicht in het huis dit was haar aangenaam , en mijne uiterlijke houding fcheen baare goedkeuring weg te draagen. Het overige van den dag bragten wij door onder vrolijke gs-  *ï DB ARME HEER ■fprekken, waanian het hart geen deel neemcit kon.. Geen enkele vraag ontglipte die vrouw over nujne bijzondere betrekkingen, geen enkel woord, waaruit ik had kunnen opmaaken, dat zij een verlangen had, iets meer aan mij tc hebben, dan een gezelfchaps-juffer. En wat mij het meest vreemd moest voorkomen, zelfs met cdn vraag over de hoop van haaren man, met opzicht tot zijn proces, waar van toch het verhes of het behoud bijna van zijn geheel vermogen afhing. , ■ Laat ik u hier een fchets gëeven van deeze vrouw, zo als ik dezelve in het jaar, dat ik in Talhach doergebragt heb, leerde kennen ! Zijwas in de Refidentieplaats onder alle de beuzelachtige bedrijven der groote waereld opgevoed. De ouders hadden haare opvoeding overgelaaten Jtfjj een fnmfehe Mamfd, die zich weinig met bet hast en deszelfs zedelijk vorming bemoeide, maar alleenlijk daarop aanleï, dat de Freule „door uiterlijke welgemanierdheid, door een ijdcl gekaakcl en eenige fchitterende talenten, k gezelfchap bebaagen kon, en de op haar verzotte ouders , door boertende invallen , meestal ten koste van anderen, den weinigen tijd, die zij nog bij dezelven doorbragt, verpraatte. Bij toenemende jaaren wierd deeze vorming voltooid door de vleijërijën, van harfcnlooze pronkers, door het leezen van romans, door den Schouw*, burg en kwaade voorbeelden, die zij dagelijks in alle die niets beteekenende kringen zag, °Haar  v a k .\I I L D E N fl U R, G. 1 43 ipader was Minister en zij deszelfs eenige rijke erfgenaam. Eigenbaat was het derhalven, die, gelijk ik reeds gezegd heb, de ouders van den Heer van- de r hart bewoog, om dezelve voor haaren zoon tot egtgenoote tc verzoeken, en zij ontmoetten te minder eenige zwaarigheki, dewijl het gedrag van de Freule indedaad wat ligt was. Zulks was de familie van vak der iïart niet bekend, maar mijn Heer de Minister kende de waereld. Hij dacht, zijn dochtertje zou ligtelijk tot een klein ongeluk kunnen vervallen; en dat het uit dien hoofde wel tijd kon weezen, om haar aan den man te brengen, en een vrijer, die zo gegoed en van zulken goeden huize was, vond men juist niet alle dagen., De jonge van der hart liet zich door glans, rijkdom en fchoonficid begoogchclcn. Het kou voor hem niet verborgen blijven , dat het hart van zijn beminde eigenlijk niet vatbaar was voor waare liefde , en dat haare ligtvaardige geaartheid met zijne zachte , aaudoenelijke ziel in '1 geheel niet overcenftemde. Doch hij verbeelde zich , dat dit wel veranderen zou , om dat ze nog zo jong was , vooral wanneer zij eerst huisvrouw en moeder worden , en met hem in de eenzaamheid op het land leeven zou. - Maar hoe zeer bedroog hij zich! Doch dit en de rest mijner gefchiedenis zult gij, verëerenswaardigfte Vriendin! 'binnen kort vernecmen. Ik zal dit pakje bij voorraad maar eens verzenden, gjj zult 'er lang genoeg aan to teezen hebben. Met geheel mijn hart beu ik enz.  iS DE ARME H E E R VYFDE BRIEF. De Baronnesfe van ras t i t s in Oudwedel aan den Predikant eerman te Berkendaal. Den 14 October 1773. weleerwaarde heer domineï V ernoomen hebbende , dat bij u zich een mensch ophoudt, die zich eachmuth noemt, heb ik wel zo veel attentie voor U Weleerwaarden willen hebben, van u te avertecren, dat die mensch een deugeniet is. Ik heb deezen Avonturier vier maanden in huis gehad, als Infermater bij de jonge Heerett; maar hij heeft mij met ondank beloond en de ftoutigheid gehad, om dc Freule mijn dochter een waare declaration cYamoitr te doen. Toen heeft mijn Heer Gemaal hem weggejaagd. Men kan niet voorzichtig genoeg weczen bij de opvoeding van de kinders, opdat men God rekenfehap ten jongften dagen kan afleggen. Nadien ik nu vernoomen heb, dat U Weleerwaarden dien flegten knaap in huis genoomen , en daarenboven nog een Demoifelle bij 11 hebt. Ik hoop, gij zult van mijn avis gebruik 'weeten te maaken. De mensch zal anders uw huis nog fchande aandoen. Ik verzoek om antwoord, en tnij tc averteeren, waar hij zich na toe begeeft >  van MILDENBÜRG. 47 •wanneer gij hem wegjaagd. Ik reeken het een waaven christen pligt te weezen , om iedereen te ■waarfchonwen fur fes gardes te zijn tegen deezen «ooiwichr, die ik met alle confiderr.iie blijf. v o t r e a f f e c ti o n 6 e &c.  4S DE AR M E KEER ZESDE BRIEF. Antwoord van den Predikant. Den 15 Oclober. Ik betuig u hoogwelgebooren in alle onderdanigheid dank voor de mij, gelijk ik niet twijffel' , met een goed oogmerk gedaane waarfchouwing, en het doet mij flegts leed, dat zodanige onaangenaame gelegenheid mij vqor bet eerfle maal, federt mijne ampfsbediening in Berkendaa/, het geluk , met Hoog dcrzelver Schrijvens vereerd te worden, verfebaflén moet. Dewijl Berkendaal zes mijlen van u hoogwelgebooren riddergoed ligt, en ik , naar mijne geringe om Handigheden , met dc mijnen zeer ingetoogen leef: heb ik indedaad van liet onaangenaam geval waarvan Hoog dezelven gelieft gewag te maaken , in 't geheel niets vernoomen. Ik vond den Heer bachmuth in een zeer zwakke b'gchaams-geueldheid. Hij had handreiking nooohg, en die bezorgde ik hem in mijne hut, dat ik voor mijn", pligt reekende. Hij heeft zich geduurende de twaalf dagen, die hij bij mij gewoond heeft , befcheiden en zedig gedraagen. Van u hoogwelgebooren en Derzelver Heer Gemaal heeft hij maar eens gefprooken, en ^vel in zodanige uitdrukkingen, die eerbied te kennen  van MiLDENBURG. 49 nen gaven, welken men aan u hoogwelgebooren ftand verfchuldigd is. De jonge Juffrouw, die zich bij mijne vrouw, welke u hoogwelgebooren van haare hoogachting verzeekert, ophoudt, heeft een zeer goede opvoeding genooten ,en derhalven vreeze ik in 't geheel niet, dat derzelver weinige onderlinge verkeering, die zich alleen bepaalt tot kleine handreikingen, gelijk men die aan een ziek mensch. doet, mijn huis eenige fchande berokkenen zal. Ondertusfchen bedank ik nog eens onderdaanig voor den gunstigen wenk. Bij den tegenwoordigen zwakken ftaat van den armen Heer Bacuwth zou het van mijnen kant alte wreed zijn , wanneer ik hem zou willen verftooten. Wanneer hij de noodige krachten wederom zal ontvangen hebben, zullen zekerlijk onze omftandigheden van wederszijden wel een fcheiding moeten veröorzaaken. Doch zodra als hij mijn huis zal verlaaten hebben, geloof ik, mij verder geen recht ter befpieding van zijne daaden en ter opfpooring van zijn verblijf te moogen aan» maatigen. Ik wensch u hoogwelgebooren en Derzelver aanzienelijk Huis van harte de beste gezondheid en altoosduurend welzijn, en verzoek in alle nederigheid de .verzeekering van waare hoogachting aanteneemen , waarmede-ik .de eer heb te zijn enz. L De e x.. D  Sa DE ARME HEER ZEVENDE BRIE-F. hendrik van mildenburc aalt DoEtor porr. Den 15 Oftober 1773. Mijne gezondheid, beste Vriend! is bijna wederom herfteld, ik ben wel nog wat zwak; inmiddels kan ik toch het1 grootfte gedeelte van den dag buiten het bed weezen. De goede menfchen, waarbij ik t'huis ben', doen mij alle mogelijke handreiking. De braave Geestelijke doch ik zal mijne gebeurtenisfen in orde vervolgen , op dat gij weeten kunt, door wat toeval ik hier gekomen ben. Het was in de maand Junij van dit jaar, dat ik het ontwerp fmeedde om den ongelukkigen Pater joseph van der hart te verlosfen,en dit ontwerp voerde ik ook nog in dezelfde maand Hit. Mijn ligchaam was in dien tijd , bijna in denzelfden toeftand, waarin het thans is. Onder het voorwendfel van mij door het genot van de lieve zomer-lucht te willen verkwikken, deed ik kleine wandelingen, en wel zo, dat ik ieder dag eenige honderd Mappen verder ging. Op zekeren dag ging ik in een proteftantsch dorp, (taande onder de regeering vaneen nabuurig Vorst,alwaar,  van MILDENB'URG. s* gelijk ik vernoomen had een rijke boer woónde. Deezen boer verzocht ik, van mij voor eenige dagen twee paarden te verhuuren, en betaalde het geld vooraf, onder de voorwaarde, dat dezelven alle uuren gereed ftaan, en op den eerHen wenk aan het einde van het boschje, waarVan ik u gefchreeven heb, gebragt worden moesten. Alles ging wel; Pater joseph verzelde mij op zekeren maandag in het boschje; ik liep fpoedig naar het dorp, haalde de paarden, en wij kwamen gelukkig over de grens. Mijn valies had ik 's daags te vooren door den zoon van den boer laaten afhaaleii. Zodra wij in veiligheid waren, zond ik de paarden terug, bezorgde den 'Heer van dek. Mart ëën'Waereldlijk kleed, en reisde in zijn gezelfchap met den Postwagen tot Frankfort aaii den Main. Vervolgens gaf ik hem geld en brief aan mijn Oom van BiEDEiiDÖRP, vond gelegenheid, om met een Koets voor een billijken prijs tot Straatsburg te komen, en hij vertrok. ■ Doch nu begon ik eerst op' 'mijnen eigenen toeiland te denken. Ik bezat nog vijftien Dukaaten en eenen ring, dien ik voor vijftig Guldens verkocht. Lang kon ik, zonder een belluit te nee* men, 'er niet op los teeren, indien ik niet gevaar wilde loopen, het grbotlle gebrek te lijtien. Vermits het nu in Frankfort zeer duurkoop leeven is; verkoos ik in een van de flegtue kleine herbergen een kamertje te neemen, at met den herbergier aan zijn tafel, waaraan dagelijks een D 3  52 DE ARME HEER gezelfchap ver.fcb.een , zekerlijk, van dien aart, als ik nimmer in mijn leven gewoon was geweest; want het . waren marskraamers, paruikemaakers en bedienden; En evenwel zou; ik dit ongemak nog gaarn hebben willen verdraagen, indien- niet een onbegrijpelijke onzindelijkheid in dit huis geheerscht had. Maar' men behoefde de herbergierfter flegts te zien, dan was dit reeds in ftaat , om allen eetlust te verdrijven. Haar voorfchoot was altoos'éen monftèr-kaart van de faufen, die wij bij onze fobere fpijzen te verwachten hadden. Daarbij was dezelve krakkeelzuehtig en bars. Een van haare kinderen moest telkens vóór den maaltijd bidden, en als,het,de woorden uiet fchielijk eu vaardig genoeg' lütbahbelde, dan wierd het gebed dbm-^vloeken- enVfcbdden , dat de moeder deed* afgebrookenu.i.;Zij diende zelve 'eiken gast zijn ftuk vleesch voor, en zo 'er. juist geen lepel bij de hand was ; - dan haalde zij de ftukkèn vleesch met haare morfige vingeren uit de faus , en wierp dezelven zo op het bord. ■ ■ Doch waarom zal ik u door het fehilderen van zodanige walgelijke bedrijven verveelen ? Gij begrijpt inmiddels ligtelijk, mijn beste vriend] dat ik, aan beter kost!gewoon, niet alleen bijna altoos hon-. gerig. van de tafel opftond, maar dat mijn hart ook onbefchrijvelijk veel in mijnen tegenwoórdigen toeftand leed. , En warelijk 1 deeze toeftand zou 'mij in wanhoop weggefleept hebben, zo het niet waar was, dat men zich allengs aan elk ongemak-, aan elk Ongeluk, aan elke -.fiaart gewen-  v a k M I L DË NB UR G. 53 nen kan, en dat al het ongeluk in de waereld alleen in zekere betrekking ongeluk is. Zekerlijk is dit een armhartige troost; maar evenwel, wanneer ik bedacht, dat ik, nog eerst een korten tijd geleeden, in de gevangenis had gezeeten, naderhand in een ziekenkamer was opgeflooten geweest, en thans wel in het gezelfchap van het laagfte gepeupel, met honger en walging worftelen moestj maar met dit alles op Gods aardbodem vrij kon rondgaan; dan beurde zulks mijne ziel eenigzins weder op. Inmiddels was het voor mij van het grootfte belang, dat ik, om de nafpooringen van den wraakzuchtigen Vorst le ontduiken, uit wiens handen gij mij verlosd had , bij mijne volgende ontwerpen, niet alleen mijnen naam veranderde; maar bovendien ook zorg moest draagen om op alle mogelijke wijze onbekend te blijven. Uit dien hoofde ging ik te Frankfort in den beginne niet, dan des avonds uit , en overlei bij mij zeiven, wat mij wel te doen ftond. Eerst dacht ik bij mijn zuster, Mevrouw van s tal heim te gaan. Ik meen u verhaald te hebben, dat zij met eenen rijken, lompen Landjonker gehuuwd was. De flegte omftandigheden van mijne moeder noodzaakten dezelve, om mijn arme zuster tot dit huwelijk over te haaien. Mijne moeder overleed weinige weeken daarna. Ik leefde ondertusfchen in het gewoel van het hof j kon zelfs de bruiloft niet eens bijwoonen, vernam naderhand weinig van den toeftand mijner zuster, behalven dat zij mij fomtijds brieven fchreef • D 3  54 DE ARME HEER waarin een geweldig zwaarmoedige toon heerser*te. Ik wist wel, dat zij tegen haar zin getrouwd was, maar alzo ik haafe romaneske begrippen, en haare buitenfpoorige fentimenteele denkwijze kende, die elk klein ongemak vergrootte, zo ver» beelde ik mij, dat haar lot wel zo erg niet zijn , en alles zich met den tijd wel fchikken zou, wanneer zij eerst door de gewoonte leerde, zich naar de gemoedsgefteldheid en de misfelijke luimen van haaren man te voegen. Doch dit liep verkeerd. Ik ontving van menfchen, die in deeze landltreek geweest waren, de treurigfle berichten van de onëenjgheid, waarin mijne zuster met haaren man leefde, en van de mishandelingen, die zij van denzelven verdraagen moest. Ja, toen zij eindelijk zelfs in 't geheel niet meer aan mij fchreef, twijfelde ik geen oogenblik, of de man zon haar brieven wel opvangen. Aldus ftonden de zaaken voor drie jaaren, wanneer de boosheid van mijne eerroovers en de zwakheid van den Vorst, dien ik zo getrouw diende , mij , zonder proces of verhoor, gelijk gij, mijn verlosfer! daarvan ooggetuigen geweest zijt, van mijne vrijheid beroofden. Geduurende de twee en dertig maanden,dat ik op deberg-vestingdoorbrengen moest, was het mij, gelijk gij weet, niet geoorloofd, om brieven met iemand te wisfelen; het verder beloop van de lotgevallen mijner zuster was mij derhalven ten eenemaal onbekend gebleeven. Nu zocht ik onder de menfchen , die in mijne jvrmzalige herberg hun intrek namen, iemand te  van MILDENBURG. 55 vinden die op de goederen van mijnen fchoon» broeder bekend was. Ik vond weldra eenen omloopenden medicijnkramer, van wien mijn zwaager wel eens triakel voor zijne paarden, en maagendrankjes voor zich zclven kogt; die holp mij dan, op een zeer on« aangenaame wijze, uit den droom. De onëenigheid tusfchen mijne zuster en haaren man was naa» melijk zo hoog gereezen , dat zij., die niemand had, tot wien zij toevlucht kon neemen, eindelijk voor twee jaaren het, befluit nam , om hem heimelijk te verlaaten, en in de waereld te gaan. Zij verkoos daartoe een tijdffip, dat de Heer van stalheim in zijne bezigheden van huis moest weezen, droeg in een brief, dien zij achter gelaaten had, haaren e?nigen zoon aan de zorg van haar huis-kapelaan op, nam maar weinig reisgeld mede, verliet alles, en vluchtte in boere-kleederen; waarheen? weet niemand. Toen mijn zwaager weder t'huis kwam, fcheen hij over dit geval niet niet zeer aangedaan te zijn. Hij deed, hoe genoemd, geen moeite, om het verblijf van zijn ongelukkige vrouw op te fpooren. De achtergelaaten zoon was zo teder van ligchaamsgeltel, als de moeder , en ftierf een jaar daarna. Maar de Heer van stalheim, die thans een bijzit heeft, mist moeder noch kind, en heeft middelerwijl nog twee rijke erfenisfen gedaan. Gij kunt gemakkelijk begrijpen; hoe zeer deeze tijding mij grieven moest. Waar zou ik nu mijn arme zuster zoeken ? Naar haare romaneske D 4  *6 DE ARME HEER denkwijze te wdeelen; is zij zekerlik in een klooster gegaan , of zij heeft zich als dienstmaagd bij den één of ar/deren boer verhuurd. Voor' -het overige had ik thans zo veel met mij zelveii te doen, dat ieder ander gedachte wijken moest voor de zorg, om mij-zeiven te helpen. Eens wandelde ik des avonds mismoedig in de kan aan de paardemarkt op en neder, en liep, hoewel zonder' opzet, wat fterk tegen eenen man aan , die omtrent van mijnen ouderdom fcheen te weezen. ïk ontfchuldigde mij daarover bij hem, en dit was de oorzaak, dat ik één poos ftil blijven ftaan, en hem in het gezicht zien moest; ik verwonderde mij, dat dit wezen mij zo bekend voorkwam. Het fcheen , alsof bij niet minder verbaasd ftond; wij gaven ons de één den ander te kennen, en ik vond in hem eenen vriend mijner jeugd, den Heer van * * * die in Halle ftudeerde, toen ik in het begin van den zevenjaarigen oorlog met mijne moeder in die Stad woonde, nadat ik de Priüsfifche armée verlaaten had. Ik ben een paar jaaren jonger dan hij, maar wij waren in dien tijd zeer vertrouwelijke vrienden. Onze verfcbillende lotgevallen had-, den ons vervolgens vaneen gefcheiden; nu' herleefde het aandenken aan die zorgelooze gelukkige dagen weder in ons beiden, en hij verzocht mij op de vriendelijkfte wijze, om met hem in zijn huis te gaan. Ik zag een zeer kleine en fobere woning, waaruit ik opmaaken kon, dat zijne omftandigheden juist de besten niet waren,  van MILDENBURG. 57 en zijne gefchiedenis, die hij mij gulhartig verhaalde , bevestigde mij 'in deeze gedachten. Hij had zijn gering vermogen in den dienst van zijnen Landsheer verteerd. Bij de verandering van regeering was men hem voorbij gegaan; zijne eerliefde en huisfelijke omftandigheden noodzaakten hem, zijn affcheid te neemen, en thans zocht hij elders dienst. Omdat hij zelf niet gelukkig was, aarzelde ik geen oogenblik, om hem mijnen toeftand te ontdekken , en hij nam 'er zeer veel deel aan. Hij deelde een geheele week zijn bed en zijnen foberen maaltijd met mij, terwijl wij een plan voor mijne toekomende levenswijze zochten aan te leggen. Eindelijk wierd het volgende onder ons afgefprooken: hij zou mij, onder den naam van eachmuth, een adelijke familie, waaraan hij vermaagtfehapt was, en die eenen huisleeraar voor haare kinderen zocht, als Hofmeesteraanbeveelen , en op deeze wijze zou ik, tot dat 'er zich beter uitzichten opdeeden, of gij, mijn Boezemvriend > uit Engeland zoudt wedergekeerd zijn, onbekend en gerust leeven. „ Ik moet u, zeide hij, wel „ bekennen , dat ik over den toon: die in het „ huis van mijnen nabeftaanden heerscht, niet ,, in alle deelen voldaan ben; doch gij zult het immers wel eenige maanden kunnen uithouden. „ Gij zijt tegen alle Iaageu beveiligd, en kunt, „ alzo het 11 niet aan kundigheden ontbreekt, zo „ wel de rol van opvoeder goed fpeelen, als ook „ indedaad van nut zijn." Hij fchreef nog denD 5  «9 DE ARME HEER zelfden avond, dat ik hem ontmoet had, eenen brief van aanbeveling, en eer zes dagen verliepen ^ ontvingen wij antwoord, naar onzen wensch. Zo doende had het noodlot mij wederom in een geheel zeldzaamen ftand geplaatst. Mijn rang , noch mijne overige betrekkingen hadden mij nimmer kunnen doen denken, dat het mogelijk worden kon , zodanige loopbaan te moeten intreeden ; en thans was ik dan eensflags--— Hofmeester op een adelijk huis. Den eerften Junij verliet ik mijnen deelneemenden vriend, ging op den postwagen zitten, en vertrok naar Oudwedel, bij den Vrijheer van ras-. T i t s , wiens kinderen ik opvoeden zoude. Op deeze reis kwam de wensch op nieuws in mij op , dat men toch in eenige duitfche Provinciën beter acht mogt flaan op de postwagens, die tot gemak van het Publiek onderhouden worden. Men zou niet gelooven, hoe het op deeze postwagens toegaat. Om niet te fpreeken. van de geweldig groote pakkaadje, die den reizigers dikwijls plaats en gemak beneemt, en het rijtuig bezwaart; om niet te fpreeken van de zogenoemde blinde pasfagiers , die van de postknechten voor een kleine fooitje opgenoomen worden, en dat veeltijds menfchen zijn, waarvan men ongedierte en allerlei befmettelijke ziektens opdoen kan; om niet te fpreeken van de lompheid en onbefchoftheid van veele postillons van wier willekeur men afhangt, en . die, wanneer zij het met deezen of geenen  van WILDENBURG. fi> Postmeester eens zijn, of een voorwenfel vinden kunnen, om hun lang uitblijven tc verfeboonen, fomwijlen nog eens zo langzaam rijden, dan men tc voet zou kunnen gaan, zich ophouden, waar het hun goed dunkt, en zich ook wel eens zo vol zuipen, dat zij 'er, bij flegte wegen, het leven van de geenen, die in deeze kast zitten, aan waagen. ■ Dit alles ter zijde gefield, gebeuren op de postwagens fomtijds zodanige onbetamelijke dingen , welke voor iemand, die een fijne opvoeding gehad heeft, ondraaglijk zijn. W-ij hadden in dien tijd eerst een befchonken mensch in het gezelfchap, die ons aan alle de walgelijke en vuile gevolgen van zijne onmaatigheid liet deel neemen; en niet lang daarna nam men een jonge negerin op den wagen, die, nadat wij naauwlijks twee uuren met haar gcreeden hadden , op den postwagen van een gezond kind verlosd wierd (*). Ik kwam den 25fte Junij te Oudwedel, en wierd met meerder beleefdheid en vriendelijkheid ontvangen, dan opvoeders der kinderen in adelijke huizen anders, helaas'! wel gewoon zijn. Nn zal ik een befchrijving gceven van de familie, waarin ik leeven zou. Ik zal u van dezelve zo- t*5 Dit geval is niet verdicht, maar naar de natuur afge. fchetst. Het geb'eurde in de zomer van het jaar 1788 nie» verre van hier, en wel in bijzijn van een welöpgevoedde agttienjaarige Dame, die met haaren broeder hier na toe reisde. Voor het overige zie ik geen kans, hoe men ongemakken van dien aart zou kunnen beletten.  DE ARME HEER danige fchets geeven, 'als ik ze geduurende de drie maanden, die ik daar doorgebragt heb,leerde kennen. Ik begin met de Baronesfe van rastits, als de hoofdperfonaadje. Zij is omtrent veertig jaaren oud, en haare gedaante is zo, dat zij jonge mansperfoonen nog wel bekooren kan, en ook indedaad tracht te bekooren. In gezelfchappen en over 't algemeen voor de lieden {peelt zij een rol, die het tegendeel fchijnt te weezen van *t geen, zij in huis is. Daar verfchijnt zij in een goeden fmaak en zindelijk gekleed, in een blijgeestige , betooverende luim , is zachtmoedig, vriendelijk , verdraagzaam , edelmoedig en weldaadig jegens arme menfchen; daartegen is zij binnen haare vier muuren morfig en ongereegeld in haare kleeding, heethoofdig; een duivel voor man, kinderen en dienstboden, onbarmhartig en zo gierig, dat zij de dienstboden honger laat lij- * den, en wanneer deeze, bij ongeluk, een teekopje of glas breeken , hun tweemaal zp veel van het loon aftrekt, als het gebrooken ftuk waardig is. Zij fpreekt goed, zuiver en in eenen zeer goeden fmaak, vooral het franfche, maar zij fchrijft als de onbefchaafdfte Keukenmeid (*). Haare lippen prijzen zedigheid, deugd en godsvrucht aan; en in 't geheim viert zij de onverza- delijkfte driften den ruimen teugel. . Dit is het afbeeldzel van de genadige Vrouw, (*) Hiervan kan de vijfde brief in deeze verzameling getuigen.  van\ MILDENBURG. öt De Baron van rastits is in zijn foort een even zodanige huichelaar , en ook in deezen opzichte even zo origineel. De rechtsgeleerdheid alleen is zijn vak, en hij is Opper-bailluw in ***. Een menfehenvriend in woorden, en een heimelijke doorfleepen fchurk in de handhaaving van het recht. Over de fmart van een arm dier, over de lijden van -een mosch kan hij tot weenens toe aangedaan worden, maar met koelen bloede en een vuilaardige büjdfchap.over het nadeel van anderen : onderteekent hij een onrechtvaardig vonnis wijgert als rechter zijn hulp, trekt de rechtsgedingen op de lange baan, fchoon van deszelfs afdoening ;liet geluk van geheele familiën afhangt zodra als wraak , beleedigde trots of eigenbaat daarin betrokken zijn; doch dit alles onder het fchijnbaar voorwendfel van urenge onzijdighcid, verzeld van de .birterfte klagten over de wreedheid van zijn noodlot, die hem niet toe, iaat, van. de *eni ingevoerde manier af te wijken, .en een ierier, zo als hij wel met hart en ziel wensch te , te helpen. , £n dit fraaje paar heeft bijna algemeen den besten naam, teniet eer en achting van de waereld en bezit een overvloed van allerlei tijdelijke goederen o Vriend! welke aanleiding tot bezegelingen over de duistere wegen der Voorzienigheid.! • Men zou wel denken, dat kinderen, van zodanige flegte ouders gebooreu erf opgevoed, deeze voorbeelden moesten gelijk weezen; doch het tegendeel is waar! De oudltc dochter, nog geea  ■ 6a . DE ARME HEER, zestien jaaren oud, is een beminnelijk, voortreffelijk fchepfel, geheel door de natuur gevormd en door en door goedaardig, als een Engel zo fchoon, verftandig en befchaafd, en daarbij zo oprecht, zo zuiver van hart, als eenig fterffelijk wezen op de aarde zijn kan. Het gevoel van haare ziel zegt haar, hoe weinig haare ouders waare achting verdienen; maar nimmer ontglipt haare lippen daarover de minfte klagte, en'zij gedraagt zich zo omzichtig en eerbiedig, dat zij een voorwerp- van verwondering en liefde bij alle braave cn weldenkende menfchen is. Misfehien is het om dit zeldzaam fchepfel, dat de Voorzienigheid de ouders zo begunftigt, hoewel zij zulks niet verdienen. De twee zoonen, die aan mijn opzicht toevertrouwd waren, zijn insgelijks beste kinderen. De oudlle van twaalf jaaren heeft een ernftig karakter , goedaardig , welmeenend, en zal - eerlang, wanneer hij in getrouwe handen valt, een braaf man , fchoon geen uitfteekend vernuft, worden. De tweede, tien jaaren oud, is vlug, heeft zeer goede vermogens, is min of meer ,los, doch niet boosaardig ; maar hij verëischt een zorgvuldige behandeling en ftrenge oplettendheid. . Ik moet bekennen, dat ik, hoewel nu eens door de noodzaakelijkheid in omftandigheden gebragt, die aan mijne voorige verwachtingen in 't geheel niet beantwoordden, nogthans de eerfte drie of vier weeken in het huis van den Baron van rastits in mijnen ftaat genoegen fchepte.  van WILDENBURG. 63 In den aanblik en de verkeering toet de lieve kin. deren vond ik zeer veel vermaak. Aan de zijde van deeze onfchuldige fchepfelen vergat ik voor eenige oogenblikken liet ongemak, dat bejaarde booswichten mij hadden doen lijden. Ten minftcn ftreelde ik mij met de vaste hoop, dat ik' deeze geneugte van mijn hart zo duur niet zou moeten koopen. Nimmer verveelde mij de tijd, wanneer ik tusfchen de twee kleine knaapjes zat, en in hen de nog naauwlijks ontlooken kenzaaden hunner toekomende hartstogten opzocht. Men leert indedaad uit den omgang met kinderen meer, en men leert het voor een billijker prijs, dan uit de verkeering met Volkomen ge-j vormde menfchen , gelijk als een tekenaar uit fchetzen meer leert , dan uit voltooide fchilderijën , waarbij de betooverende fchakeering hem misleiden en verhinderen kan , dat hij het gebrekkige in de tekening niet ontdekt. Wat de ouders betrtft; zij verzuimden niet, om zich in ■den beginne van hunne beste en blinkendfte zijde te vertoonen. Gij weet, ik (la weinig geloof aan •de deugd én oprechtheid der menfchen. j Ik heb 'er de proeve van gehad. Ik beef, zodra ik denken moet, dat iemand voordeel zou kunnen doen met mij in 't verderf Horten, alzo ïk overtuigd ben, dat buiten u, misfehien geen -één deeze verzoeking wederftaat, wanneer hij het ongeftrafd doen kan. En vermits ik nu eens voor al niets beters van dezclven verwacht, als •zij mij tot hier toe betoond hebben, te. weeten,  tf4 • DE-ARME HEER dat zij mij bedriegen en opofferen, zodra mijne belangens niet met de hunnen itrooken; doe ik 'zelden moeite, om ze zo naauvvkeurig te beproeven, neem dat geene, wat zij voor mij ten toon fpreiden, zo lang voor goede munt aan, als zij niet begeeren, dat ik deeze munt voor mij in ontvangst brengen, of iets op de zekerheid van dit kapitaal voorfchieten zal. Ik was nu zulk een armen hals, dat ik mij niet verbeelden kon, dat de Baron van rastits en zijne Vrouw eenig voordeel van hun zedelijk bedrog verwachten konden, als op het best genoomen het algemeen voordeel van mijn gezelfchap de bevrediging der eigenliefde, om beter te willen fchijnen, dan -men wezenlijk is. Den dag na mijn komst maakte ik aanftonds een begin met het onderwijs van de twee knaapen. Men verzocht mij, om de Freide louise insgelijks eenige aanwijzing in de franfche taal en het muzijk te geeven; en ook dit nam ik met zeer veel genoegen aan, en vond in dit voortreffelijk meisje een leerzaame en naarftige leerling. Het opperbewind over het geheele opvoedingswerk, gelijk in 't algemeen het huisfelijke bewind, had Mevrouw de Baronesfe in handen; want mijn Heer de Gemaal, hoe veel verftand hij ook had, om recht en rechtvaardigheid te 'verwringen, ftond evenwel geheel onder het gezag van zijn vrouw. Zulks gaf haar dan een voorwendfel, om niet alleen veeltijds de uuren van mijn onderwijs : bij te woonen, maar ook fom-  Van MILDENJ5URG. 6* Somwijlen onder vier oogen met mij te fpreeken over het plan, naar welk haare kinderen zouden gevormd worden. Ik wil wel bekennen, dat zij over dit onderwerp voortreffelijk wist te redeneeren , zo dat ik mij ook niet onthouden kon, vart veel tot haaren lof te zeggen. Zij fcheen hierin zeer véél behaagen te fcheppen, en betuigde dikwerf , dat zij nog geen mensch gevonden had , wiens denkwijze met de haare zo wel ftrookte, als de mijne, en dat zij onmogelijk gelooven kon , dat ik in dien (land gebooren was, waarin zij mij thans zag. „ Erg genoeg , riep ik dan i, uit, erg genoeg, Mevrouw! dat men genood„ zaakt is geweest , zich te moeten gewert„ nea» met den titel eens opvoeders het denk„ beeld van een man te verbinden, die zelf geert „ opvoeding heeft. Doch bij geluk is dat geene , ii wat men gemeenlijk Opvoeding hebben, noemt, ,, niets meer, dan de vorming tot eene onder„ linge overeenkomst in kleinigheden,' die in de „ groote waereld als iets wezenlijks befchouwd „ worden. Geef ik daarvan eenige blijken; ik „ moet zulks dank weeten aan de ondexfeheideil „ lotgevallen.» die mij getroffen en veroorzaakt hebben , dat ik onder perfoonen van allerlei „ rang heb moeten rond zwerven, die echter „ al te wijdloopig zijn, om te veriiaaieu." De Baronesfe fcheen over dit antwoord niet zeer voldaan te wee zen, en drong dikwijls bij. mij aan ? om haar mijne levens-bijzonderheden te verhaalerij Zij deed dit op, zulk eene vriende* h Deel, R  66 DE ARME HEER lijke en dringende wijze, dat ik het voor mij-ze!-* ven niet verbergen kon $ of het was haar niet zo zeer te doen om haare nieuwsgierigheid te bevredigen, als wel veelmeer, om door ontdekkingen van dien aart in zekere vertrouwelijkheid te ko« men. Ik hoop niet , dat gij mij zulks voor een ijdelheid zult toereekenen. Wel verre van te gelooven, dat 'er eenige vrouw in de waereld is, die wezenlijk op mij zou kunnen verlieven„> ken ik evenwel de fexe, en de grillige en mislijke rigting, die haare begeerlijkheid fomtijds neemt.Dat de Baronesfe van rastits zeer veel vuur1 bezat, trad ik reeds in de eerfte dagen, waarin wij elkander hadden leeren kennen, ontdekt; dat zij haaren man noch achting noch liefde toedroeg, en, wanneer ik haar veel eer bewijzen wil, meer eene verftdndige dan tedere moeder" was; dat haar uit dien hoofde de eenzaamheid Van het landleven verveelde, en zij niet ongeneegen fcheen, om een kleine mtrigue te fpee-< len, ten einde tevens in leedige uuren bezigheden tc. hebben, en ligchaamelijke behoeften te bevreedigen; dit alles fcheen mij van tijd tot tijd ldaarer te blijken. En eindelijk kon ik, helaas!' niet meer voor mij - zeiven ontveinzen, dat haare ontwerpen op mij aangelegd waren , wanneer zij eindelijk , om mijne gewaande bedeesdheid en onbedreevenheid te overwinnen, begon zich minder dubbelzinnig uit te laaten. Zij fprak van een ongelukkig huwelijk , van een al te voorbaarïg aahgegaane verbintenis, zij zeids-, dat het tod*  van MILDENBURO. £f onbillijk was, eeri enkelen onberaaden (lap zijn ge* heel leven door te moeten bezüurenj, en alles té moeten ontbeeren. Zij prees het aangen&ame ge* hoegen van een innige, eenftemmige ziels-ver-^ eeniging, waarbij men geeii getuigen sioodig hads hemelhoog; zij fprak van het geluk, dat men , buiten de oogen der waereld \ aan de zijde van een Vriend zou kunnen fmaakén, die zwijgen kori en voorzichtig genoeg was, en toonde mij daii in 't vcrfchiet ontwerpen tot een goede bezorging en een gemakkelijk en vrij leven. Gij zult, mijn beste Vriend ! wel willen -gelooven , dat ik zo veel gevoel vart eer en zo veel onthouding bezit, als 'er toe behoort; bni zodanige gröoVe verzoekingen te wederfTaahj maar toch, om pp mijne deugd ook geen al tè hoogen prijs te ftellen; möet ik bekennen, dak de Freule Louïse, die ik onderwees, zulke fterke indrukfelen op mij maakte, dat dë moeder tienmaal beminnelijker en tienmaal dringender had kunnen weezen 6 dan zij indédaad was, zonder Van mijn kant. de minfte voldoening te moogen verwachten. Louïse begon eerst mij onbefchrijffelijk fterk te trekken j wijl eert zachte zwaarmoedigheid haare oogeh bijna altoos fcheen te omwolken* en dat zij de eenzaamheid zocht» Ik ontmoette haar dikwijls," wanneer zij met traanen in de oogeri, met neerhangende armen eii gevouwen handen in dé belommerde paden van den fraajéfi tüiri vóédJe'l tour haare bekommering zocht. Zij ontweeg £ 2  DE ARME HEER mij nier, veelmeer verkortte zij haare flappen$ helderde haar gezicht voor een oogenblik opy om mij eenen goeden avond te wenfchen , en ging dan langzaam voorbij. Wanneer ik vervolgens het hoofd omdraaide, ten einde haar een weinig na te zien; ontdekte ik meestal, dat het lieve kind zulks insgelijks gedaan had. Ik wist niet, wat het was, dat aan haar hart knaagde; ik wist niet, dat de denkwijze van haare ouders haar zo ongelukkig maakte., en dat zij deeze fmart aan niemand wilde meêdeelen; doch het was genoeg, haar te zien lijden, om mijn diep gewond hart 'er dcei aan te doen neemen. Ligtelijk wordt 'er een onderlinge vertrouwelijkheid en geneegenheid tusfehen twee treurende menfchen verwekt, en, zijn ze van beide Sexen, dan wordt gemeenlijk de liefde ongemerkt een gevolg deezer geneegenheid. Onze harten hadden door deelneemende lonken een verbond aangegaan, zonder dat het verftand nog eerst begon te onderzoeken, van wat natuur de bevindingen waren , waarmede onze oogen elkander ontmoetten;,- Doch hoe onfchuldiger de fijne band was, die onze zielen verëenigde , des te minder kwam het ons in den beginne in de gedachten, over onze oogen te waaken, en des te gemakkelijker viel het een vrouw, die met alle hoofdftukken , waarüit een roman van de voorreden af tot het einde toe, kan zamengcfixld worden, zo bekend was, om te ontdekken , wat in ons hart omging. Zij zag wel, dat het met ons nog zo verre niet kon' gekomen zijn, dat wij elkander onze liefde ontdekt en verzeeke-  van MILDENBURG. 69 ring daarvan gegeeven hadden, om dat wij 20 zorgloos fcheenen te weezen : en, fchoon haare jaloezij gewekt wierd, verheugde zij zich evenwel, dat ik geen man van ijs, en het nog niet te laat was, om van mijne tedere gefteldheid, was het mogelijk , tot haar voordeel, gebruik te maaken. Nu kwam het alleen daarop aan, hoe zij het zou aanleggen, om mij bij te komen, en wijl zij geen reden had te denken, dat ik zeer feft- timenteel was gelijk mij dan indedaad mee- nig bitter woord tegen het menschdom ontviel: verwachtte zij veel van mijne zinlijke geaartheid, en nam voor, mij zonder de minde achterhoudendheid, van die zijde aan te vallen. Den idden Oclober. Ik verg u niet, om het verhaal van een bedrijf te leezen , welk kort daarna onSer ons voorviel, dewijl gij foortgelijke tafereelen in honderd romans vinden kunt, waardoor de jeugd in onze verlichte tijden haar zedelijk gevoel veredelt. Liever zal ik het gordijn laaten 'vallen voor bedrijven , wier vertooning gcene, dan zeer onaan. genaame indrukfelen maaken kan, en fchrijf,zelfs voor mannen niet gaarne iets, dat de eetbaarheid beleedigt , en waarbij kuifche wangen zouden moeten bloozen. Dus flegts het volgende! — Wanneer ik hier de rol van joseph, hoewel niét E 3  f> ARME HEjE r uit dezelfde edele grondbeginfelen., fpeelde; zo. verving Mevrouw, de Baronesfe niet minder getrouwelijk de plaats van potiphar'js huisvrouw,'doch zij lei de zaak nog veel fijner aana dan deeze. Zekerlijk kon zij zich , bij' de cerfte opwelling van beleedigde eigenliefde, en te leur gefielde begeerlijkheid, niet onthouden, van eenige fehroomlijke. dreigementen van wraak tegen mij uit te braaken; maar haare listigheid verkreeg zeer fchielijk de overhand. Alzo zij •overtuigd kon zijn, dat ik het geval niet zou bekend maaken vond zij het raadzaam er, geen opfchudding over een zaak te rnaaken, ■waarin zij de hoofdrol gefpeeld had', en daardoor aan 'kwaade tongen gelegenheid te geeven , de herdenking aan zekere oude anekdooten, die haar eertijds tot een onderwerp van zel.dzaame gefprekken gemaakt hadden, te hernieuwen.' Zij oordeelde het veel beter, in dit geval de zorglijke moeder uit tc hangen* * Tot dat einde gedroeg zij zich op de volgende wijze: zij fcheen zwaarmoedig te worden , zocht gelegenheid, om mij*, echter zo, dat wij konden, opgemerkt worden , alleen, te -fpreeken., verzocht mij haar te vergeeven, en, zo het mogelijk was, mijne achting weder te fchenken, fprak veel over het onwederftaanbaar gevoel van haar hart, de hecvigheid haarer hartstogten, van haare geaartheid, over de zwakheid der menfehebjke natuur, en den ongelukkigen ftaat, van met een man gefctmwd te zijn, dien zij niet beminde, en bad'  van MILDENBURG. 71 mij zeer dringend, om haar, als een getrouw vriend , met mijnen raad te onderfteunen, en zich zeiven te helpen overwinnen. Ik begreep dat ik een fpeelbal van deeze vrouwelijke vermomming was ; maar het kwam mij niet in de gedachten, dat zij in mijn hart gezien en mijne geneegenheid voor louïse ontdekt had. Dit was ook de oorzaak, dat ik in 't geheel niet op mijne hoede was , maar de zoete neiging den teugel vierde, die mij aan dit uitmuntend meisje hechtte, en alle gelegenheid opzocht, om mij door onfchuldige vertrouwelijke gcfprekkcn met haar te onderhouden. Intusfchen Haakte Mevrouw de Baronesfe van rastits haar bijzijn in de uuren van onderwijs, daar zij zich te vooren hadj ingedrongen. Ik lei zulks zo uit, dat zij misfehien den fchiju wilde hebben, alsof zij mijne tegenwoordigheid , wanneer het gevoeglijk kon gefchieden, wilde vermijden. Mij wierd, en wet zeer ongemerkt, meenigvuldige gelegenheid ge, geeven , met de Freule alleen te weezen. De ouders reeden fomtijds uit, zonder de kinderen mede te neemen. Dan ging ik, wanneer de dag begon koel te worden, met mijne leerlingen m den tuin. De knaapjes liepen overal in de alleen rond, en fpeelden, terwijl louïse en ik bij elkander zaten en lazen. Onze oogen, die dan, onder het leezen , elkander ontmoetten,' fchcenen zich dikwijls iets te willen zeggen; of wij fpraken over ecu fraaje plaats uit E 1  7* DE ARME HEER .deezen of geenen Dichter, of Schrijver - en langs dien weg verdween allengs onze bedeesdheid, en veranderde in een vriendfchappelijke gemeenzaamheid , die ons in de ziel goed deed. Evenwel ontdekte ik, dat deeze bedrijven de zwaarmoedigheid van mijne lieve Freule zeer vermeerderden , terwijl dezelven bij mij het tegendeel uitwerkten; want zij verzoenden mij min of meer. met mijn lot, en maakten mij fpraakzaamer. Op zekeren dag, dat ook: de ouders wederom naar een nabuurig edelman uitgereeden waren, - waarbij zij zich gemeenlijk van een open rijtuig met twee zitbanken bedienden, om een voorwendfel te hebben, louïse t'huis te laaten was ik « God weet waarom? ongemeen weemoedig. Het was reeds in 't begin van de maand October; de herfst begon te naderen; het loof viel van de boomen, en de lucht was eenigzins mistig en fomber. Zulks had al mede invloed op mijne gemoedsgeftcldheid. Daarbij kwam nog een kleine binnenkoorts, waaryan ik kort te vooren was overvallen geweest, en die mijne zenuwen zeer gevoelig gemaakt had. De ouders hadden de twce^zooncn voor deeze keer mede genoomen - alles fcheen naar zeker voorafgaand plan aangelegd te wee-. zen. Het wierd mij te benaauv/d op mijn eenzaam vertrek; ik fpoedde naar den tuin, alwaar ik met grooie fchreeden en neêrgeflaagen hoofd in de paden heen en weêr wandelde. ïk mogt omtrent een half uur op die wijze doorgebragt hebben, wanneer ik louïse in een  van MILDENBURG. 73 klein zomerhuis, met het hoofd treurig op haare hand leunende, zag zitten. Ik naderde haar, vol deelneeming en vertrouwen : „ Gij fchijnt, f, zeide ik, treurig te zijn, goede, lieve Freule! „ Kon ik toch iets doen, om u te troosten! „ Doch ik ben,.helaas! zelf zo onbefchrijffelijk ,, zwaarmoedig , dat ik niet in Haat ben, om „ u door mijn gezclfchap op te beuren. Ver- kiest gij alleen te zijn?" Zij verzocht mij, om te blijven; ik ging naast haar zitten. Hierop volgde een kleine verpoozing; zij zag mij weemoedig aan , en mijn oog ontrolde een traan. Zij leide haare hand vriendelijk op mijnen arm, en bad, dat ik haar toch het lijden in vertrouwen mogt openbaareu, waardoor mijn hart gekneld wierd. Ik fprak een paar woorden in een foort van drift uit, waardoor haare nieuwsgierigheid nog meer aangezet wierd; zij wilde echter mijne openhartigheid eerst verdienen, en begon haare klagten voor mij uit te boezemen. Zij fchetste mij het karakter van-haare ouders, de.-fmart die zij gevoelde, zo dikwijls als zij bij haar zelvén overtuigd wierd, dat zij menfchen, aan welken zij eerbied en liefde meende verfchuldigd te zijn , verachten moest , en eindigde daarmede, 't welk zij met een betpoverende gulhartigheid uitriep : „ Dat toch iemand mij uit „ deezen fchrikkelijken toeftand wilde verlosten! „ Ik zou mijne dankbaarheid geen perken wil„ len ftellcn! Was het een braave boer; ik zou mij met zijn hut vergenoegen, ik zou ramp * E 5  U DE ARME HEER ?, en genoegen met hem deelen; alles zou & „ doen, om hem het Jeven gemakkdijk te p maaken; de opgaande zon zou mij 'reeds bij den arbeid vinden, en des avonds, koel wori ÊIlde ' zou ik hem m« blijde gefprekken . ** §ezan§ en verhaalen vermaaken.": Dit alles fprak zij met zulk een beminnelijke , onfchuldige houding uit, en de toon van haare Item was zo zagt en welluidend, dat 't mij door merg en been drong. „ 0 -lopïsb , riep. & uit, » Engel, te menfchen-gedaante! o , indien gij „ wist , hoe noodlot en menfchen mij behan* „ deld hebben ! Ik was wel eer in eenen anderen „ ttaat. Geen hut, geen kommer en behoef, 9, tigheid; neen! huis en hof, welftand en glans „ had ik met u kunnen deelen. Maar wat *' ben ik ra*P^iige thans ? En evenwel' p welk een hemel voor mij, wanneer ik zoda„ nigen fchat bezitten, zulk een edele vrouw de 33 mijne noemen mogt!" —- Tot hier toe was zij nog eenigszins bedaard gebleeven, maar nu rolden de traanen langs haare wangen. Ik kon de drift van mijn hart niet wederftaan, om deeze traanen van haare wangen op te kusfen; ik waagde het, vol van een hèiBg zuiver gevoel van meer dan aardfche'liefde, haar in mijne armen te fluiten; wanneer eensklaps de Baronesfe , in de houding van een helfche Furie, verzeld van haaren . Iaaggeestigen: man, binnen kwam fluiven, vuilaardige, wraakzuchtige blikken op mij wierp, maar zonder één woord    van M1LDENBURG. $g tegen mij te fpreeken,. louïse met haar tijgerklaauwen aanviel, met zich voort flcepte , en naar het kafteel fpoedde; de oude huichelaar volgde haar onder geduurige vloeken. Den lyden Oftober. Ik fchrijf deezen brief bij ftukken en brokken; mijne krachten zijn nog zo verre niet herfteld, dat dezelve een aanhoudende infpanning gedoogen, en nogthans zou ik deezen brief niet gaarne 'willen afzenden, zonder mijne gefchiedenis tot deezen. dag toe te voltooijen. Ik zal dan mijn verhaal vervolgen. Eenige oogenblikken ftond ik roereloos; maar daarna ontwaakte het gevoel van mijne vcrheevenlieid, de bewustheid, van deeze verachtenswaardige fchepfelen in ffand gelijk, en met opzicht tot het hart verre boven hen verheeven te zijn; maar ook aan den anderen, kant de verdrukkende gedachte , van nu. als de verleider van haare dochter, mij aan de ondraaglijk (te verneederingen ploot gettcld te, zien. — Doch wat zou ik doen ? Zou ik mij te kennen geeven, en van de wraak van dit verfoeijclijk wijf verwachten, dat men mij in hegtenis nam, en aan den Vorst van * * * weder uitleeverde? Of zou ik den Baron de fchaude van zijn vrouw ontdekken ? . Foei! Was ik ook al in ftaat geweest, om deeze laagheid te begaan, hoe onzeker was het dan nog, pf hij mij wel eens gcloovcn zou! Ik had niet v;.ei  7fi DE ARME HEER- tijd gehad, om zulks door het hoofd te haaien, toen die eerlooze fchepfels het tuinhuis andermaal intraden. Ik verwachtte eenen verwoeden aanval; maar ik had thans mis gereekend. De genadige vrouw mogt wel bij haar-zei ven oordeelen, dat zij wel zou doen, van het bij deeze wraak te laaten (*) , en de zaak niet alle ftreng te behandelen, maar alle openlijke opfchudding te mijden. Bcftraffende zedelesfen, gekruid met rechtsgeleerde brokken, die de armhartige rastits daarbij 'voegde, was alles, wat men mij toeduuwde. Men fprak: „ over het be„ teugeleh der hartstogten , het welk in mijne 5, jaaren immers niet meer zo moeijelijk vallen ,, kon; over de fchending van het recht der gast„ vrijheid ; over verleiding der jeugd.; misbruik van de vertrouwelijke verkeering tusfchên leeraaren' en leerlingen; over den pligt, om rang „ en vermogen in het oog te houden", en befloot dit alles niet mij te zeggen: ,, dat men, om den goeden naam der dochter te bevyaa„ ren, en mij niet ongelukkig te maaken , de „ zaak niet ruchtbaar maaken zou. Ik moest „ ilegts zorg draagen, om morgen, zo vroeg „ als mogelijk, het huis te ruimen. Men liet „ het aan mij over, om zelf een voorwendfel „ daartoe uit te vinden, en was geneegen, mij 9, de halve jaarwedde te betaalen. - Nimmer viel (*) Wij weeten reeds uit den vijfdes brief, dat zij het, zo Veel in haar was, niet daarbij liet.  van. MILDENBURG. 77 bet mij zo bezwaarlijk, om mijnen toorn in te hou* den, dan in dit oogenblik. Doch een kort overleg .van mijne omftandigheden, bragt mij wederom tot mij zeiven en bond mij de tong. Ik kon niet, dan met afgebrooken woorden en met een half gefmoorde Item , antwoorden; alle mijne leden beefden; mijne oogen alleen fpraken duidelijk genoeg, en zagen met de dieplte verachting op de Baronesfe neder, die het niet dorst waageh, haare oogen tot mij op tc ilaan. Ik verwierp, gelijk gij ligtelijk begrijpen kunt, het aangebooden geld en verzocht flegts, mij morgen met het aanbreeken . van - den dag met een rijtuig naar de naaste ftad te laaten brengen. Den avond bragt ik in mijn kamer door. De twee zoonén kwamen niet weêr bij mij; na louïse durfde ik niet vraagen. Zelfs zag ik niemand uit het huis, dan een vertrouwden bediende van Mevrouw de Baronesfe, die 'er niet kwalijk uitzag.; deeze wilde mij het eeten brengen, dat ik echter onder het voorwendfcl van onpasselijkheid weigerde aan tc neemen. Ik was indedaad ook ziek, en in den nacht overviel mij de koorts weder, en wel eens zo heevig, als te voorerl. Des morgens vroeg pakte ik het weinige, dat ik bezat, bijeen, en reed, toen alles in het kafteel nogfliep, zonder affcheid tc neemen, naar het naaste fteedje. Mijn geheel vermogen bcltond in twaalf Dukaaten. Het was nu vooral mijn zaak, om 'er zuinig mede huis te houden, en een fpoedig befluit voor het toekomende te neemen. Dit liep nn daarop  78 DÈ ARME HEER tiit, dat ik gelegenheid zoeken zou, bij een braai ven boer in de kost te gaan, en daar voor weinig geld onbekend te leeven, tot dat gij naar Duitsch* land zoudt wedergekeerd zijn. Ik reekende uit , dat gij ten minften in de maand Meij van het aan» ftaande jaar Engeland verlaaten .zoudt, en dat eert ibbere landkost en een kamertje onder een ftroodak mij in dë maand niet boven Vier Guldens zou kosten. Zo gedacht, zo gedaan; ik fpande alle mijne krachten in, nam-een bode, die mijn valies droeg , gaf voor, naar hét kleine fteedjë Engeleven te willen gaan; was echter van voornéeinen, om onderweègs een dorpje te zoeken, dat mij behaagde; eii floeg dus te voet op weg. Met veel moeite fleepte ik mijn ligchaam vier mijlen verre , verbeeldde mij al geduurig, dat de beweeging goed voor mij zou Weezen; maar ik wierd van oogenblik tot oogenblik zwakker, zo dat ik mij eindelijk ten eenemaal buiten ftaat Vond, om eenen ftap verder te doen; in een ellehdigen dorp-kroeg, een kwartier-uur van bier, bleef ik liggen. • Vermits ik daar nu wéinig of geen handreiking genoot, vroeg ik, of 'er geen Geestelijke in die plaats was; men onderrichtte mij, dat dit géhuchÊ mede onder het dorp Berkendaal behoorde. Ik zond derhalven een bode aan den braaven Luther* fchen Predikant * bij wien ik thans t'huis ben, en Verzocht denzelven mij te willen bezoeken. De goede man was terftond over mijne onaangenaams "omftandigheden zo aangedaan, dat hij mij een Vêr*«  van MILDE N BURG. 75 blijf in zij'n huis aanbood, en met zijn koets het afhaalen. Hier ben ik hu federt veertien dagen niet alle zorgvuldigheid opgepast , en daardoor bijna herfteld. De Predikant eerman is eert goed, menschlicvend, zachtzinnig, en ook geen onkundig noch onbefchaafd man; voor het overige naar den ouden Duitfehen trant oprecht en trouwhartig , doch met dit alles wat al te bedeesd ert vreesachtig van aart; en dit maakt hem tot een flaaf van zijn huisvrouw. Deeze fchijnt mij een krakeelziek wijf te weezen. Ik zie haar zelden, maar hoor haar des te meer met den man en de dienstboden kijven. Zij is ondraaglijk klapachtig en nieuwsgierig - het gewoon gebrek van zodanige landvrouwen - maar echter werkzaam, zuinig in de huishouding * en misfehien heeft zij eigenlijk ook geen kwaad hart. Ook is 'er een jong meisje in huis, misfehien eert nabeftaande; zij ziet 'er wel uit, naar haare uiterlijke houding tc oordeelen, fchijnt zij in de ftad opgevoed te zijn, wat ijdel, fentimenteel, gemaakt in haare manieren, en, zo het mij voorkomt, niet afkeerig van het mannelijk geflacht , daarbij echter zedig, voor het overige past zij mij met de uiterfle zorgvuldigheid op. Wanneer zij een weinig meer van de eenvoudigheid en onfchuldige blijgeestigheid had, die voor een jong meisje zo wel past, en waardoor deeze Sexe, zo niet zulke fchielijke nogthans Zekerlijk duurzamer indrukfelen maakt, dan met alle coquetterie: dan zou dit meisje mij icimnen bekooren , want ook haar verftand 'is  DE ARME k EER 2eer gevormd; docll zij is geen louïse! i*J2B Dat arme meisje! Wat toch zal wel haar lot, weezen? Ik hoor u, beste Vriend! vraagen, of ik louïse dan in ernst bemin? of de fcheiding van haar mijn hart een ongeneeslijke wond heeft toegebragt ? Daarop zal ik u met alle oprechtheid antwoorden, 't Geen ik voor louïse gevoelde en nog gevoel, is geenzins dre heevige £ al het overig gevoel verdoovende liefde, die door ons geheel wezen heenen ftroomt, ons blind en doof maakt voor alle overige dingen , en dus een gedeelte van ons beftaan wordt, zo dat wij door de fcheiding van het beminde voorwerp in onnoemelijke rampen geftort worden. Het is een bedaarde bevinding van verwondering over deugd en onfchuld ; een zamenftemmende trekking deë' harten tot een zeldzaam edel fchepfel, met het welk men wenfchen zou te leeven en te fterven , indien het lot zulks wilde y een gevoel , dat, zo lang als ik met dien Engel verkeerde , door het gemis van alle andere geneugten des levens , en door een evengelijke droefgeestigheid, gevoed en gefterkt wierd. Ver-" zwakt door zo meenigvuldige bittere lijdingen; gewoon aan wederwaardigheden $ fcheiding en gemis; bezig met het ontwerpen van de noo«' dige plans voor mijne toekomende dagen, zal ik l o u ï s e niet vergeeten, maar de gedachte leeren verdraagen, dat ik haar misfehien nimmer zal weder zien,- en ik zal meer over haar lof'j,  van MILDENBURG. St lot, daü daarover bekommerd zijn , dat men mij van haare zijde gerukt heeft» En wat nu mijne toekomende vooruitzichten betreft; ik ben bijna volkomen herfteld ; gaarne, dit beken ik, zou ik in het huis van dien goeden Predikant blijven* tot dat gij wedergekeerd zult zijn; martr ik kan zeet wel begrijpen* dat zulks ondoenelijk is. Ik kan hem zijn zorgvuldigheid zo niet betaalen, als ik wel wenschte, ja! hij Weigert zelfs, het minde van mij aantenecmen. Rijk is de man niet, en al was hij't, wat recht heb ik op zyne weldaaden ? Hierbij komt nu nog, dat het mij toefchijnt, alsof hij federt eenige dagen koeler en achterhoudender tegen mij geworden is. Ik kan mij daarvan geen ander denkbeeld maaken, dan dat zijn huisvrouw hem aanzet, mij te kennen te geeven* dat het nu wel eens tijd was, zich van eenen lastïgen gast te ontdoen (*). Doch wat het ook is ^ .dat 'er achter fchuilt, het is mijn zaak, om mif niet op te dringen. Ik zal derhalven mijn fortuin elders gaan zoeken; Waar ik heenen gaan zal? moet zich in tijd van twee dagen ontwikkelen. Ik zal mij trouwhartig aan mijnen braaven huisheer ontdekken * ert hem verzoeken * dat hij de goedheid hebbe, mij, volgens mijn eerst ontworpen plan , bij eenen landman hier in de buurt een verblijf te bezorgen. Zodra ik daar* over eenige Zekerheid heb, zal ik u* Waardfte (♦) Wij vinden den Sleutel van dit gedrag in den vijfden ÜiieF, I. Deel* F  ïïd DE ARME HEER • Vriend! zulks melden. Dit pakje moet weg, om' de gelegenheid niet te verzuimen. Het is boven mafte groot geworden. Ik was zodra niet in Oudwedel aangekomen, of ik fchreef aan uwen Neef in Bremen met verzoek, indien hij misfehien eenen brief voor mij van u ontvangen had, mij denzelven terftond te zenden. Niet lang daarna had-ik het genoegen, uwe bij uwe komst in Londen gefchreeven, mislive van den 7den Julij te ontvangen (*). Duizendmaal dank voor uwe gunflige bedoelingen en ontwerpen! God zal immers eindelijk wel eens uitkomst geeven. Mogelijk ligt 'er thans wederom iets van u voor mij te Bremen; ik laat uwen Neef met deeze post daarom vraagen, opdat hij het vooral niet naar Oudwedel verzende. Mijn brief van den 4den van deeze maand kan nog niet in uwe handen zijn. Mogt ik u toch haast mondeling kunnen betuigen, hoe. zeer ik ben enz. (*) Deeze brief is niet in deeze verzameling geplaatst. *  van MILDENEURG. i| AGTSTE BRIEF. hendrik van mildeneurg Cati Dottor porr. Den i8den October. Verwonder u met mij, beste, edelffc Vriend! over de wegen der Voorzienigheid! Naauwlijks was mijn lange brief gisteren aan u afgezonden, of een bode te paard klopte aan het venfter van dat vertrek, waarin wij aan tafel zaten te eeten, en begeerde den weg naar Oudwedel te wecten. De nieuwsgierige vrouw van onzen Predikant toonde hem niet alleen den weg; maar'vroeg tevens, wat hij daar dan zo haastig te doen had? Hij antwoordde, dat hij eenen brief aan zekeren Heer eachmuth moest overbrengen. Ik vloog, gelijk gij ligtelijk begrijpen kunt, bij het noemen van dien naam, van mijnen ffoel op, en gaf den ïuiter te kennen, dat ik het was, dien hij zocht. * Doch van wien kon de brief wel zijn?- ft? merkte wel, dat de Domine's vrouw niet minder nieuwsgierig was, dan ik zclven. - Eii nu luistef! Gij fchreef, dat gij op üwe reis naar Eijigê* Ttmd kennis gemaakt had met den * * * Minister van kapstein, die in een kleine, fpoe« F s  «4 DE ARME HEER dig geëindigde zaak, als Afgezant van zijn Hof naar Londen gereisd , en met u in hetzelfde fchip overgevaaren was. Maar gij hebt mij niet gemeld , dat gij mij deezen man' zo dringend aanbevoolen, en van hem de belofte ontvangen, had, om mij, was het mogelijk, eene bediening bij zijnen .Vorst te bezorgen. De Heer van kapstein heeft zijn woord niet vergeeten, dat hij u gegeeven had. Een week of wat geleedén keert hij, zijne bezigheden in Engeland Verricht hebbende, weder "naar Duitschland. Hij ftapt te Br-emerlêe aan land, en maakt 'er ten eerde werk van , om bij uwen Neef in Bremen naar mijn tegenwoordig verblijf te verneemen. Daar hoort hij, dat ik onder den naam van bachmuth mij te O-udwedel ophield; uw Neef had mijn fchrijven toen nog niet ontvangen de Minister reist eeii paar mijlen om, door Engeleven, en zend mij van daar een rijdknecht, die mij waarfchijnelijk niet zou gevonden hebben, (want de Baronesfe van rastits zou hem zekerlijk onverrichter zaak weder been gezonden, zo niet zelfs den brief ondergeflagen hebben) indien hij niet bij geluk , wijl hij de wegen in deeze landdreek niet kende „ aan het huis van den Predikant gekomen was. Dit geval heeft mij de rijdknecht op deeze wijze mondeling verhaald; het overige zult gij nader zien uit den brief van den Minister, welken ik hier bijvoeg' (*). Ik heb hem zonder uitdel ge- (') Die is de volgende negende brief»  van MI L DENBURG. «5 Sntwoord , zijne aanbieding in dank aangenoómen, en zal bem binnen kort met den postwagen volgen; geld heb ik nog genoeg, om deeze reis te kunnen doen. Sedert dat dit gisteren gebeurd is, zijn de gelaatstrekken van de goede lieden , waarbij ik t'huis ben , zeer veel opgeklaard. Zij noodigen mij vriendelijk en met veel aandrang, om nog tot het laatst van de aanftaan» de week te blijven, opdat ik meer in krachten irjooge toeneemen. Doch zo veel tijd zal daartoe wel niet verëischt worden, en de bb'jdfchap over de aanftaande verbetering van mijn lot, zal weldra alle mijne fpieren meerder ftcrkte geeven. Ik oordeel het nu niet meer gevaarlijk, maar integendeel een foort van verpligting, die ik aan mijnen braaven Predikant uit hoofde van de gastvrijheid, welke hij mij beweczen heeft, verfchuldigd ben, dat ik hem en zijn huisgezin mijne levensbijzonderheden openhartig mededeel, om -hem te overtuigen, dat hij geenen gelukzoeker gehuisvest en zo liefderijk behandeld heeft. Ik heb deezen taak gisteren reeds begonnen. De Juffrouw eerman was bij uitftek oplettend en vriendelijk ; maar het jonge meisje heeft het in haar hoofd gckrccgen, om alles, wat ik vernaaien zal, des avonds op te fchrijven, ten einde zulks, met mijne toeftemming, eene vriendin mede te deelen. Ik heb 'er niets tegen! En zo lacht het wispeltuurig geluk mij nrg eens toe, Zulks moet ik u, mijn eeuwig #crbaare Vriend! dank weeten. Hoe zal ik F 3  SS DE ARME HEER . y mijne dankerkentenis levendig genoeg affchetfen 3 : • Doch , waartoe dienen woorden ? Kent gij niet mijn hart? En ken ik niet het uwe? Vaarwel! lieve , beste Vriend! van blijdfchap fchrijf ik zo verward; dit is in langen tijd mijn geval niet geweest. Zodra ik bij den Heer van kapstein zal aangekomen zijn, of ten minften kort daarna, zult gij wederom bericht out-, yangen van uwen enz. i  van MILDENBURG. «?' NEGENDE BRIEF. De Geheime - Raad van kapstein, aan den Heer van mildenburg. Enge/even, den i^den Oclober 1773. jEen boezemvriend van u hoogwelgebooren, met wien ik, op mijne reis naar Engeland, in een zeer aangenaam e kennis geraakt ben, toen ik in de belangen van mijnen doorluchtig en hertog derwaards gezonden was, heeft mij zeer veel tot Uwen lof verhaald, en tevens een gedeelte van de onverdiende noodlottige gevallen ontdekt, waarvan mij wel reeds tevooren, hoewel niet in een volkomen verband, het een en ander bekend was. Ik heb in dien tijd u hoogwelgebooren vriend mijn woord gegeeven,dat ik, na mijne terugkomst in Duitschland, mijnen geringen invloed wel wilde aanwenden , om een beter uitzicht voor U te bewerken, heb ook reeds uit Londen de vrijheid gebruikt, om de genegenheid van mijnen Meester daaromtrent te toetzen; waarop dezelve mij geantwoord heeft, niet ongeneegen te zijn, u hoogwelgebooren in zijne dienden aan te dellen * mits gij geiieegen mogt weezen, in den beginne F4  DE ARME II B E R met een maatig jaargeld voor lief te neemen. Te»; gelijk kan ik bijna met zekerheid belooven, dat de doorluchtige hertog, piet zonder, een goed gevolg, alle poogingen aanwenden zal, om bij het Hof van den Vorst van *** uit t£ werken , dat de bewuste onaangenaame voorvallen ten eenemaal vergeeten worden , indien Gij„ mijn Heerj! van uwen kant geneegen zoudt zijn, om u van het gebeurde aan geen mensch iets te laaten ontvallen. Dewijl u hoogwelgebooren langs dien weg bij ons veilig leeven, en, gelijk ik hoop, in een goede loopbaan, met voordeelige voorüitzigten , wederom werkzaam zijn kan; zal het mij zeer tot genoegen verftrekken, wanneer Gij mijne dienstvaardigheid gunstig gelieft aan té neemen. De berichten, die ik bij mijne reis door Bremen, van Uw tegenwoordig verblijf ontvangen heb, hebben mij bepaald, om hier in Engeïeven, alwaar ik verfehe paarden neem, eenige uuren te vertoeven, en u hoogwel geboob es door mijnen rijdknecht deezen brief te zenden. Doch vermits mijn doorluchtige hert o g mi} binnen weinige dagen weder in de Reli dentie-plaats terug verwacht, en de wegen, die ik moet bereizen, zeer flegt zijn; zal ik nog deezen avond van hier moeten vertrekken. Maar gelieft gij de goedheid te hebben, van mij, zodra Uwe omftandighedeu zulks toelaateu, naar  Van M I L D E N B U R G. 89 f* * * tc volgen; dan zal ik u hoogwelgebooren aldaar verwachten, en wij zullen Je faamen overleggen , wat 'er best tot Uw genoegen kan gedaan worden, waartoe Gij mij, naaf piijne geringe vermogens, zo veel ik daartoe kan medewerken, fteeds bereidvaardig vinden zult, u hoogwelgebooren enz. E 5  9<» DE ARME HEER -« TIENDE BRIEF. „carqlika felmer aan mevrouw homan. Den i8den Oélober 1773. waardste vriendin! Zonder uw antwoord op den langen brief af te wachten,' welken ik ü in de voorigc week heb -toegezonden , moet ik wederom eenen nieuwen beginnen te fchrijven, zo ik u alles mededeelcn zal, wat ik u nog te vernaaien heb. Want ik ben u niet alleen de rest mijner lotgevallen fchuldig , maar nu ook in ftaat , u de breedvoerige levensbijzonderheden van onzen zieken gast te leeveren. Hoe ik daaraan kom , zulks zal de Bailluw umbach, die heden naar Engeleven gereeden is, u, verëcrenswaardige Vriendin ! uitleggen, en tevens vernaaien, welk een gelukkige keer het lot van deezen Heer bachmuth genomen heeft. Had ik nu wel ongelijk, wanneer ik zeide, dat dit waarfchijnelijk zijn rechte naam niet was, en dat zijn linnengoed niet zonder reden met de letters v. M. gemerkt was? De Chirurgijn doorloop heeft mij een vriendelijke groet van u gebragt, als mede uwe belof-  van MILDENBURG. pi te, dat gij mij binnen weinige dagen met een* brief zult yerëeren. Met ongeduld zal ik dien verwachten , en middelerwijl voortgaan in mijn verhaal, waarvan gij het begin, zo het fchijnt, gunftig en vriendelijk hebt aangenomen. Ik was bij de karakter -fchets van de Vrouw van Der hart blijven ftaan. Haar braave egtgenoot vleide zich, hetzelve door den tijd te vormen; doch zag welhaast , dat zijne poogingen vruchteloos waren. Ten eenemaal zonder vasté grondbcginfelcn zijnde, was het nog nimmer in haare gedachten gekomen , om over haare beftemming, haare pligten en haare betrekking ernftig te denkeu. Niet als of het haar eigenlijk aan de daartoe verëischte verftandelijke vermogens ontbrak ; maar deeze vermogens waren op geenerleie wijze tot ernftige voorwerpen bepaald geworden; en wat haaren Godsdienst betreft, zij had , gelijk bij verre het grootfte gedeelte der Roomschkatholijke jeugd het geval is, van het kerkelijk leerftelzel juist zo veel geleerd als noodig was, om de godsdienffige plegtigheden waar te neemen, Zij vond alles zeer verveelend, wat niet gedaan wierd, om zich te vermaaken. Een ernftig geIprek hielp haar aan het geeuwen. Zij las bijna ïn 't geheel niets, dan, op het hoogst een kleinc:i Franfchen roman: doch was zij bij haare geestigheid fijn en bitter. Niemand verftond den toon der kwaadfpreekendheid beter, dan zij. Het talent , om een zaak in een belagchelijk licht voor te fteiien, en alles juist van die zijde te doen  f% DE ARME HEER voorkomen, dat 'er iets grappigs over kon gezegd worden, en het vermogen, om van het weinige , dat zij las, hier en daar een brokje, een onverwachten inval, een aartigë draai, een niet ge« nleene uitdrukking onder haare gefprekken te brengen , boezemden den lieden, die haar niet zeer wel kenden, grooter gedachten van haare kundigheden in, dan zij indedaad verdiende, en zulks had gedeeltelijk ook den Heer van der. hart bij zijne keus bedroogen. Hoe greetig zij ook alle gelegenheden omhelsde, die het een of ander vermaak konden verfchalfen ; verveelde haar evenwel altoos hetzelfde foort van vermaak tot walgens toe. In den beginne, geloof ik, zal deeze tijdverveeling wel meer deel aan haare coquetterie gehad hebben, dan haar temperament en de wellust. Doch, gelijk alles in de waereld tot een gewoonte en behoeite voor ons worden kan; kon zij bijna ook niet meer leeven, zonder zich door eenen zwerm van aanbidders omttuuwd te zien, en zulks liep eindelijk bij haar uit op een geheele, alömbekende zedenloosheid, en fchande van haaren braaven egtgenoot. Deeze merkte' echter in het eerfte jaar van hun huwelijk 'er niets van. Hij trok na den dood van beide zijne ouders, met haar naar Thalbach op zijne landhoeve ; de vrienden uit de ftad volgden ; feestelijke bijëenkornften, gastmaakn onder de nabuuren in het rond, bal» len en diergelijke, wisfelden gcdiiurig met elkander af, en zo verliepen 'er eenige maanden. Daarop volgden eenige eenzaame, en bijgevolg voor  van MILDENBURG. 95 Mevrouw van der hart zeer treurige weekeu. Haar man wilde van deeze tusfchenpoozing gebruik maaken, om zijn huisfèfijk geluk op èenen vasten voet te brengen; men had echter hier geen zin ik. Inmiddels liep alles in vrede af, en zij was doorfleepen genoeg , de doodelijke tijdvcrveeling , waarmede zij gekweld wierd, te ontveinzen, en den Heer van der hart, welke bovendien bezigheden in de hoofdftad had, weldra over te haaien, om een reisje met haar derwaards te doen, ten einde, gelijk zij voorgaf, bij haare ouders, Maande haar huwelijk, het eerfb bezoek af te leggen* Doch zij waren zodra niet in de ftad , of zij begon hemel en aarde te beweegen, om niet naar het land weder te keeren. De Vorst was galant, en kon een fchoone vrouw niet wel iets weigeren haar vader, de Staatsdienaar, had zeer veel invloed; hij was weduwnaar s en wenschte zijne dochter, die hij zeer lief had, nabij zich te hebben ; de Heer van der hart was zeer gegoed, en zodanige lieden zien de Vorlten gaarne, die in Haat zijn op eigen kosten het hof luister bij te zetten. Van dit alles wist de doortrapte vrouw, buiten weeten van haar man, gebruik te maaken, en leide het zo fijn aan, dat denzelven een aanzie* nelijk ampt met een hoogen rang en een kleine jaarwedde wierd aangebooden. De zaak was verleidend het kon niet wel geweigerd worden de Heer van der hart kogt een  ifcr DE ARME HEER ■• huis, en wierd in plaats van een vrij man, de? flaaf van den Vorst. Nu gaf men zich over aan een ongereegeldé en woeste levenswijze ; maar tevens wierd de man ten deelé door de zotheden en verkwistingen van. zijne vrouw en door haar buitenfpóorig fpeelen, ten deele door vleijerij en den ongewoonen luister weggefleept tot zodanige" geldverfpilling, die, onaangezien zijnen rijkdom, nogthans duidelijk voorfpelde , dat hij zulks niet lang zou kunnen goedmaaken. In deezen maalnroom van weelde verloor dc anderszins goéde en gevoelige Heer van der hart het plan van een huisfelijk leven , geheel uit de oogen. Man en vrouw leefden als menfchen, die elkander vreemd zijn, en fpraken zich nimmer alleen, dan wanneer Mevrouw geld noodig had. Dit afgereekend bragt hij de meeste uuren aan het hof, en zij met. haare minnaars door , met welke zij op eenen voet leefde, die voor iedereen, behalven voor den Heer Gemaal, ten uiterffe aanftootelijk was.' Doch zo lang als rijkdom en glans hen bijbleevcn, wierd 'er in het publiek, gelijk het in de groote waereld gaat, van deeze kleinigheid niet veel geruchts gemaakt; maar het duurde niet lang, of dc zaak nam een geheel andere keer. De .Schoonvader , de Heer Staatsminister, had eenen langen tijd het onbepaald vertrouwen van zijnen Meester genooten. Hij was aan het hoofd &r finanticn geweest, en men wilde wel zeggen»y  v » n MILDENBURG. 95 Att Tiïj daarbij zijn eigene finantien niet vergeeten had. Dit waren echter aanmerkingen, die men zich flegts in het oor fluisterde, omdat elk voor het-gezag van den Heer Geheimeraad beefde, Inmiddels maakte de telkens toeneemende verkwisting van den Vorst welhaast alle kasfen leedig; cn alzo, gelijk men gemeenlijk ziet, de grooten der aarde, ten minden even zo gaarne, als wij andere ftervelingen, de fchuld van de gevolgen hunner ongereegeldheden op andere menfchen fchuiven; begon de genadige Landsheer mijnen Ileere den Finantie- Minister met eenige koelheid te behandelen, toen deeze laatfte van aoodzaakelijke bezuinigingen en van gebrek aan fondfen fprak. Laat het u niet vreemd voorkomen, beste Vrouw! dat ik van deeze ftaatszaaken zo wel onderricht ben! Het is een af~ fchrift van het opftel van den Heer van der • hart, waarin bij mij de gefchiedenis van zijne gevallen op mijn verzoek verhaald heeft. Zodra de kabaal der hovelingen merkte, dat 'er nu wel eens op den Minister jagt kon gemaakt worden, befpiedden zij hem overal. Nu kwam 'er een menigte knevelarijen, onrechtvaardigheden , verdrukkingen , omkoopmgen en diergelijke meer, te voorfchijn , waarover men van tijd tot tijd al vrijer in de ftad begon te fpreeken, zo dat eindelijk door raadzelachtige woorden, die als bij toeval uit onvoorzichtigheid de tong ontglipten, de oplettendheid van den .Vorst op dit gepraat wierd vestigd.  DE ARMÉ HEER Het is onbegrijpelijk, roept hier de Heer v'aïï Der hart in zijn handfchrift uit, hoe wonder» baarlijk dikwijls de omftandigheden moeten fameh*' loopen, om eenen booswicht uit het zadel te lig* ten. Honderd fchenddaaden bedrijft hij ongeftraft, tot dat eindelijk een onfchuldige, misfehien zelfs edele daad, die hij verricht, van de een of dê ander zijde fchijnt verdacht te weezen. Dit is* voor hem van ongelukkige gevolgen ; onzijdige" lieden béklaagen den verdrukten, vervólgden mart eenen tijdlang ; doch de Voorzienigheid maakt flegts van deeze kleine gelegenheden gebruik, ora verborgene bedrijven aan het licht te brengen. Bij nader' onderzoek ontdekt men meerder daaraan verknochte dingen, en nu wordt de booswicht' ontmaskerd, en de rechtvaardigheid van den Albeftiefder openbaart zich. Dit was ook het gevat van den Vader van Mevrouw van der hart F Zeker Bailluw was buiten zijn fchuld in het ach* terfpit geraakt. Hij was een braaf en eerlijk man doch dit was juist de oorzaak niet, waarom dê Minister' zich zijne zaak aantrok, maar veelmeer om dat hij hem aan deeze bediening gehok pen had, Want hij was zijn geheimfchrijver ge-.' Weest doch hij was een eerlijk man , en ftond' op het punt, zijn affcheid te krijgen, of zelfs wet in hegtenis genoomen te worden.- Zijn befcher-' mer , welke in dien tijd in regeerings-zaakerf de handen vrij had, wilde hem niet laaten vallen. Hij haalde, zonder den Vorst daarin te ken* nen*  Van MILDENEURG. 97 nen, op zijn eigen houtje, de achterftallige fchulden door, fchold hem de pacht van twee jaaren kwijt, bewilligde ham een toelaag, en redde daardoor een huisgezin van den ondergang. Dit gefchied zijnde verheugde zich ieder weldenkend mensch over den gelukkigen keer, dien het lot van den armen Bailluw genoomen had; maar daartegen wierd deeze zaak ten nadeele van den Minister uitgelegd. Men vond, dat de Bailluw een kleine landhoeve had bezeeten, welke midden in de goederen van zijnen begunftiger lag. In de verlegenheid , waarin de Bailluw toen was , had hij den Geheimen Raad deeze landhoeve met de onderhoorige landerijen te koop aangebooden. Hij meende zich met deeze fom te redden, doch betond bij nadere bereekening, dat dezelve niet toereiken kon. Hij moest zich derhalven aan den Minister ontdekken, die hem, gelijk gezegd is, hielp. Zeker is 't, dat 'er in den tijd, toen de koop geflooten wierd , van de netelige omftandigheden des Bailluws , nog niets bekend was. Doch nu gaf men aan dit geval een geheel anderen draai. Men zeide: de Minister had uit 's Vorften kas groote fommen weggegeeven, om zijne afhangelingen te begunftigen, en derzelver fchelmerijën onder den voet te treeden; zelfs was hij 'er eens voor een landhoeve toe omgekogt: het was derhalven geen wonder, dat het met 's Vor« ften finantien zo flegt ftond. Zodanige befchuldiging was genoeg , om 's Vorften ongenoegen gaande te maaken. Proceduuren van die natuux I- Deel. G  9» DE ARME HEER was hij gewoon van achteren en dus met de ftraffe te beginnen. Zodra kwam hem de daad waarvan de Minister befchuldigd wierd, filet ter ooren, of de laatstgemeldc wierd in hegtenis gebragt; men maakte zich meester van zijne papieren, waarüit bij misfehien bewijzen ter zijner verdeediging had kunnen neemen ; en de zaak was, na een langduurig onderzoek, welk aan zijne bitterfte vijanden opgedraagen wierd, van dit gevolg, dat men hem van zijn ampt ontzette en zijne goederen verbeurd verklaarde. De hoofdperfonaadjen bij deeze geheele kabaal, waren de Hofmaarfchalk , een klein, laaggeestig fchepfel, dien de Minister eens geweigerd had, een vermeerdering zijner jaarwedde bij den Vorst te bewerken, en vervolgens ook een Heiduk, een vrolijke fnaak maar daarbij een booswicht, van wien men zich bediende, om den Vorst alles iian te brengen, wat hij wceten moest, opdat, ingeval het plan mislukken mogt, niemand kon befchuldigd worden, van openbaar de partij tegen den Minister getrokken te hebben. De Minister overleefde zijn noodlot niet lang; doch zijn Schoonzoon , de Heer van dek. hart, die nu zeer wel begreep, dat hij niet gevoeglijk langer in 's Vorften dienst blijven kon, nam zijn affcheid, verkogt zijn huis aan den kleinen Hofmaarfchalk en trok wederom naar Thalbach, Dit was voor de vrouw een zwaare (lag, die, gewoon in weelde en wellust te leeven, thans niet alleen haaren tijd in eenzaamheid op het land flijten moest; maar zich bij het verlies van  yan MiLÖËNBURö. 99 de vaderlijke goederen, ook een bekrompener levenswijze moest laaten welgevallen. Man en vrouw waren in 't geheel niet meer gefchikt, om genoegen in hunne onderlinge verkeering te vinden , en zo kon het niet anders weezen, of voor. naamelijk de eerfte tijd, wierd zeer misnoegd doorgebragt. Doch de genadige Vrouw Wist wel fchielijk raad. Buiten minnaars kon zij nu niet meer leeven; was het niet mogelijk om Prinfen, Generaals en Kamerheeren aan zich te verbinden J zo waren 'er evenwel in de buurt van Thalbacb Lieutenants en Vaandrigs, die aldaar in guarnizoen lagen, en jonge Amptlieden, die ook vleesch en bloed hadden. En derhalven was zij welhaast, hoewel flegts met eenige Verandering, wederom in haate voorige levenswijze weggezonken. Het huis krielde van jonge Heeren en panlikkers, en zij had haare vrolijke, wulpfche luimen weder gevonden. Niemand ftond 'er zo flegt bij, dan de arme Heer van der. hart. Hij waï droefgeestig en misnoegd. Van tijd tot tijd poogde hij, zich in de oude, zoete droortien van huisfelijk geluk weder te herftcllen, doch elke zweem van hoop verdween terftond weder. Hij had eigenlijk in het hofleven nimmer fmaak gevonden; evenwel was hij nu eens aan het verftrooijende ftadsleven gewoon, en nergens vond hij daarvoor écnige vergoeding. Voor zijne vrouw, fchoon hij misfehien de eenigfte was, die haar nog van geen ontrouw befchuldigde, voelde hij geen liefde meer; hij had hoe genaamd geen vriend , g#en G a  ïoo DE ARME HEER genoeglijke bezigheid, waardoor deeze ledigheid in zijn hart kon vervuld worden ; en met de huishouding, die het landleven met zich brengt, kon hij zich niet bemoeijen, alzo hij zijne goederen verpacht had, toen hij -naar de ftad trok. Deeze werkeloosheid van den Heer van der hart viel zijne vrouw zeer lastig. Zij vreesde, dat hij haar te veel in het oog zou houden. Den geheelen dag zag zij hem bij zich, en zulks was haar ondraaglijk. Zij zou hem derhalven ook gaarne buitens huis in eenen kleinen minnehandel ingewikkeld hebben ; maar de vrouwen op het land waren indedaad niet bevallig genoeg , om eenen man van zijnen fmaak te bekooren. Zij wenschte derhalven een jonge gezelfchaps-juffer te hebben, en had daarbij een dubbel plan. Of het meisje, . dat zij in huis meende te neemen, was zo beminnenswaardig, dat zij den man behaagen kon, en dan mogt zij, onder de begunftiging 'van tijdverveeling, waarvan hij geplaagd wierd, hoopen van hem in eenen minnehandel in te wikkelen; of was dit het geval niet, dan kon zij het meisje tot haar vertrouweling maaken, en zich van haar bedienen, om den Heer van der hart te verwijderen, wanneer zij hem niet noodig had, In deezen tijd verviel de arme man in een zeex ongelukkig proces, dat, gelijk ik u, beste Vrien-, din! verhaald heb, hem noodzaakte, eene reis naar *** te doen, alwaar ik destijds bij mijn Oom, den Rector felmer te huis was. Toen  van MILDENBUR.G. 101 hij vertrok, verzocht zijne vrouw hem zeer ernftig, alle poogingen aan te wenden, om een jong, beminnelijk perfoon te zoeken, die hun tot een aangenaam gezelfchap op het land verltrekken kon, en zij vleide zich met de grootfte waarfchijnelijkheid, dat hij , wanneer hij deeze perfoon zelf verkoos , zijnen eigeneu fmaak raadpleegeu z ra , het welk een vooruitzicht gaf, haar plan uitgevoerd te zullen zien. Gij weet, dat deeze keus op mij viel, en nu kan het u ook niet vreemd voorkomen, wanneer ik u zeg, dat Mevrouw van der hart mij terftoud in de eerlte dagen met alle mogelijke beleefdheid en vriendelijkheid als overlaadde , en alle moeite deed, om mij geleegenheid te verfchalfen, dat ik mij van de voordceliglte zijde toonen kon. Zij trok, zo veel als in haar vermogen ftond, de oplettendheid van haaren man op mij, alzo zij onvermoeid was in mij in zijne tegenwoordigheid te prijzen, en hem te danken, dat hij haar zulk een beminnelijk meisje , gelijk zij mij geliefde te noemen, bezorgd had. De mensch wil niet gaarne overreed worden, om zijne geneegenheid tot zeker voorwerp te bepaalen, en ik geloof indedaad, dat onder jonge lieden van beide fexen, die met elkander opgroeijen, daarom zo zelden een liefde - verbond gcflooten wordt, dewijl door een vertrouwelijke verkcering, vrede en eendragt onder hen begunftigd worden. Men had derhalven kunnen vermoeden , dat de poogingen van Mevrouw van der hart van G 3  loa DE ARME H E E R een tegengeftelde uitwerking hadden moeten weezen, ware 't niet, dat de arme man, gelijk ik reeds gezegd heb , in zodanige gemoedsgcdcldheid was geweest, dat zijn hart een behoefte voelde, om zich aan een ander te verbinden; te meer nog, dewijl ik bij onze eerde kennismaaking voordeeJige indrukfelen op hem gemaakt had. Hoewel ik te weinig menfchenkennis had, om in de eerde weeken van mijn verblijf te Thalbach het karakter van Mevrouw van der hart te doorgronden, en fchoon zij mij altoos met goedheid en vriendelijkheid voorkwam; vond ik echter bij mij iets, het welk mij verzekerde, dat ik nooit met haar zou kunnen fympatlufeeren; iets, dat mij onwillekeurig terug hield, terwijl mijn vertrouwen op haaren man, mijne achting, en , ik moet het bekennen, mijne tedere genegenheid voor hem, dagelijks vermeerderden. Het doortrapte wijf ontdekte zulks met veel genoegen, en naar maate zij onze wederzijdfche genegenheid zag toeneemen , begon zij ook vrijpostiger te worden in haar zedenloos gedrag; doch dit ging zo verre, dat de goede man eindelijk de oogen Over zijne fchande opende. Was zijne vrouw hem tot hier toe onverfchillig geweest ; hij begon haar nu te verachten. Doch wanneer hij haar 'tegenwoordig gedrag met het voorige vergeleek; meende hij zich-zeiven in zekeren opzichte tc moeten befchuldigen, dat hij haare vorderingen op den weg der ondeugd niet vroegtijdig genoeg geduit had. Deeze ge-  van MILDENBURG. loj dachte , en mogelijk ook zijne meer en meer toeneemende genegenheid voor mij, welke veroorzaakte, dat hij al het overige in de waereld met een onverfchillig oog befchouwde, deeden hem befluiten, om de zaak niet ruchtbaar te maaken, en dus had zij, naar haaren wensch, den ruimen teugel. Zij reisde alleen in dc buurt rond; haare minnaars befebikten ter eer van haar feestelijke' bijëenkomtten, en de Heer van der, hart bleef t'huis. Op zekeren dag, dat zij naar een bal gerecden was, en hij en ik alleen in Thalbach des middags aan de tafel zaten, ontving hij een' brief, waarin hem gemeld wierd,dat zijn recbtshandel, die op het punt ftond door een rechterlijke uitfpraak beflisd te worden, zeer waarfchijnelijk tot zijn nadeel eindigen zou. Deeze nieuwe, zwaare , noodlottige flag trof hem zodanig, dat hij zich niet' langer jegens mij kon inhouden. Zijn geprangd hart moest nu lucht fcheppen. Ik betuig u, dat wij elkander tot hier toe ónze wederkeerige neiging nog niet ontdekt, ja zelfs bet-' den alle gelegenheid gemijd hadden, onze wederzijdfche genegenheid , die wij in elkanders ziel konden leezen , door woorden te uiten , vreezende , dat dit geheim ons verftand mogt noodzaaken , de onfchuld en onberispelijkheid deezer genegenheid, waar van wij ons-zeiven zo gaarne wilden overtuigen , van naderbij te befchouwen. Thans lokte de écne ontdekking de andere uit. Hij klaagde mij het ongelukkig verG 4  *C4 DE ARME HEER lies van het grootte gedeelte zijner goederen» Het was natuurlijk, dat hij bij deeze gelegenheid ook van zijne overige lotgevallen fprak; dat hij zich over het ergerlijk gedrag zijner vrouw Uitliet; dat hij de tederfie deelneeming uit mijne oogen las; dat hij, daardoor getroffen, met de fterklle aandoening uitriep; „ hoe gelukkig hij „ zich achten, en alle de onheilen des levens „ gaarne vergeeten zou, wanneer de Voorzienigheid hem aan een vrouw verbonden had, dit? „ mij evenaarde;" ja! dat dit gefprek niet dan B/et een belijdenis van onze wederzijdfche liefde, eindigde, Waardige Vrouw! zult gij mij veröordeelen, terwijl ik u deezen misflap openhanig belijd? — O neen, zekerlijk niet! Gij Zijt immers zo toegeevend, zo infchikkelijk; en indien gij daardoor al zoudt bewoogen worden, flcgter gedachten van mij 0p te vatten; durf ik ' nogthans hoopen, dat de oprechte belijdenis van mijnen misflag, en mogelijk ook het verhaal, hoe ik mij na dit gefprek gedraagen heb, mij uwe achting van een anderen kant weder verwerven zal. Ondertuschen kan ik niet ontkennen, dat ik niet weet, hoe verre de gevolgen deezer ontdekking mij onder zodanige omftandigheden van tijd tot tijd zouden vervoerd hebben , zo niet nieuwe gebeurtenisfen , nieuwe lotgevallen het toonecl veranderd hadden. De vrouw van van der hart had kennis gemaakt met eenen gelukzoeker, die zich voor «enen Rusfifchen Officier uitgaf, en fedeu eenigea  van MILDENBURG. 105 tijd in onze buurt ophield. Zij" waren al van tijd tot tijd zo gemeenzaam met elkander geworden , dat de ligtvaardige vrouw zich van hem liet verleiden, haaren man te verlaaten, en hem naar Rusland te volgen, alwaar hij voorgaf aanzienelijke goederen te bezitten. liet bal , waarvan ik gefprooken heb, was het tijdffip, dat bepaald was , om dit voornoemen uit te voeren. Mevrouw van bek. hart had, zekerlijk op aanraaden van den Rus , alle haare juweelen, en zo veel geld als zij uit de kas van haaren man had kunnen magtig worden, mede genomen, en te midden van den dans, waarmee het vrolijk gezelfchap zich verlustigde, floop het fraaje paar weg. Een postkoets , die de zo genoemde Rus gereed hield , nam hen op, en zij reeden weg, Waar hee* nen ? Dit is niet bekend geworden. De ontëerde egtgenoot deed gfen moeite, om haar te vervolgen , toen hij door eenen achtergelaaten or.be» fchaamden brief, bericht van haare vlucht ontving. Het is zeer waarfchijnelijk, dat de gelukzoeker haar in de één of andere plaats heeft verlaaten, en met haare juweelen en geld doorgegaan is. De nieuwstijding, dat Mevrouw van der hart ontvlucht was, was zodra niet ruchtbaar geworden, of het geheele befchciden Publiek trok de partij van dit fchanclelijk wijf tegen haar waardigen egtgenoot. Eenige nabeilaanden van de Vrouw van van der hart gaven daar bij den toon op. Mea zeide: de man had de vrouw, ie-. G 5  m DE ARME HEER dert zij door het noodlot van haaren vader , den Munster, haar vermogen had verboren, fcbandenk mishandeld. Een ieder wist immers, dat hijhaar alleen om het geld genomen had. Hij had een bnz lt gehoud ; Cgij begrijpt , mengde eer aandeed, mij met dien naam te doodverwen) du vrouwsperfoon had de goede vrouw veel verdriet aangedaan, zo dat zij het eindelijk «-t langer had kunnen uithouden. Zij had zich m de befchcrming van een rijken vreemdeling begeven, die haar uit de klaauwen van den Heer van der hart verlost had, om haar bijzij, ne vrienden in Rusland te brengen . De chris- lelijke liefde wist het zo te draaijen, dat dit ver. haal als waarfchijnelijk aangenomen en overal verspreid wierd. Het bericht van dc vlucht deezer vrouw opende mij de oogen over mijnen tcgenwoordigen toeftand. Ik begreep nu , dat het met de weleevoeghjkheid „iet ftrookte en dus onmogelijk was om langer in Thalbach te blijven. Doch waar zou ik heen ? En hoe zeer moest de fcheidin* mijn hart niet grieven! Inmiddels waren 'er écu dag en één flaapelooze nacht verloopen, wanneer een bode den Heer van der hart de tijding bragt, dat zijn rechtshandei op het pum ftond volkomen voldongen te worden, en dat zulks zif «e tegenwoordigheid in de ftad noodzaakelijk e« fpoedig verëischte. Zo veel verwarring en rampen, hem op eenmaal overgekomen, verdoofden hem. Hij had «aauwlijks zo veel vermogen en  van MILDENBURG. 107 overleg, om zich fpoedig tot dc reis gereed te maaken , mij met veel aandoening de hand te drukken , mij toe te roepen: „ wij zien ons fpoedig weder!" op het rijtuig te gaan en heenen te rijden. Die braave man! ach! ik heb hem niet weder gezien, zal hem ook nimmer weder zien, Zodra was ik niet alleen , of ik poogde een fchielijk befluit te neemen, „ Ik moet weg, zei; „ ik bij mij-zelve, ik moet weg, het kan on„ mogelijk anders zijn!" Ik waggelbeende naar mijn kamer, ten einde mijn goed tc pakken, maar kon niets vinden van alles, wat ik zocht. Jk liep in den tuin, vloog weder'in huis, wierp mij neer op eenen ftoel, ftaande op den grond, fprong op kortom! ik zou mogelijk zo ver-» re niet gekomen 2'jn, om mijn befluit te kunnen uitvoeren, indien ik niet reeds den tweeden dag na het vertrek van den Heer van der hart eenen brief van dien lieven man ontvangen had , waarin hij mij niet alleen het verlies van zijn ge* heel vermogen , behalven een zeer klein kapitaal (*) , maar ook de fchandelijko lasteringen meldde, waarmede men zijnen en mijnen goeden naam bezwalkte, Dit bepaalde mij nu op het 0ög*fiblik, om alle dreigende gevaaren en den tegen ftand van mijn eigen hart te trotzeeren. De intresten van het kleine kapitaal, het eenige, dat (* Waarvan wij weeten, dat de hoogvaardige Pater p R i ö 15, iq «M zich naderhand wat tc goed deed, (Zie den derden BiieC.)  D E ARME HEER de Heer van der hart van zijn vermogen had overgehouden (want hij moest ook zijn landgoed in Thalbach ruimen) konden naauwlijks zo veel opleeveren, dat hij alleen, en wel niet, dan zeer bekrompen, daarvan leeven kon. Zou ik — al ware 't ook, dat rede en deugd zulks wilden veroorloofd zou ik dit weinige helpen doorbrengen ? Doch ik voorzag wel, dat hij 'er op aandringen zoude, om zijne armoede met mij te deelen; ik voorzag, dat zulks, zelfs al wilden wij ons nog zo voorzichtig gedraagen, onzen goeden naam met een onüitwischbaare fchandvlek bekladden, en dat ik nogthans, wanneer hij zelf rmj met de zachte ftem der liefde daartoe verzoeken mogt, niet in ftaat zijn zoude, om het hem te weigeren. Ik moest derhalven vluchten, terwijl het nog tijd was, ik moest weg, zonder dat hij mogt weeten, waar mijn noodlot mij heenen gevoerd had. Nadat ik nu na veel worftelens bij mij-zelve eens geworden was, liet ik den Rentmeester roe- . Peu' en §af voor: dat onze Heer mij gelast had , naar Lichtenheim, een nabuurige ftad, te rijden en aldaar, terwijl ik eenige bezigheden voor hem bezorgen moest, agt dagen bij zekere Burgermeesters vrouw van onze kennis, door te brengen. Ik verzocht hem, mij een rijtuig te befchikken, pakte met een bloedend hart mijne klccderen bijeen, en fchreef eenen brief aan den vriend mijner ziel, die hem niet dan twee dagen na mijn vertrek moest toegezonden worden. Ik fchreef wat de  vanMILDENBURG. xof gemoedsgefteldheid , waarin ik was , mij ingaf, het is mij vergeeten, wat de inhoud daarvan was. Nooit in mijn geheel leven heb ik gevoeld, 't welk ik in deezen tijd gevoelde. De dood zou mij zeer wellekom geweest zijn. Ik moest alle mijne ftandvastigheid bijeen roepen, om bij mijn voorneemen te blijven, wanneer ik met ontzetting dacht, welk een nieuwe donderdag deeze brief voor den edelen goeden man zijn zoude, vooral in zijnen tegenwoordigen toeftand , bij zo veele rampen. Helaas ! juist nu hij van alle zijden van ongelukken omringd was, zou ik, die hij met zo veel tederheid beminde, hem nog den laatften (lag toebrengen ? Nu hij van iedereen verlaaten was, zou ik mede dien ongelukkigen vlieden? Doch het moest immers zo weezen, en zo doende fterkte God mij wonderbaarlijk, en ik had bedaardheid genoeg , van mij, in de koets treedende, zelfs niet door een enkele traan te verraaden. Nadat ik bij de Burgermeesters vrouw te Lichtenheim gekomen was, zond ik terftond het rijtuig weder terug. Nog had ik geen tijd gehad, om een vast plan voor het toekomende te bcraamen. Ik kon dit ook niet wel eerder doen, dan wanneer ik verre genoeg van deeze landftreek zijn zoude. Derhalven verzocht ik de Burgermeesters vrouw, zonder mij verder over het een of ander uit te laaten, mij terftond een klein wagentje met twee postpaarden te doen bezorgen , en in minder, dan één uur tijds was ik ook reeds wederom op Weg naar Heilbron. Deezen weg verkoos ik, om-  ïio DE ARME HEER dat het mij te binnen kwam> een perfoon, daar woonende , te kennen , die een zogenoemde franfche winkel hield; en deeze dacht ik bij Voorraad mijne hulp aan te bieden. Eenig geld had ik nog wel overgegaard, zo dat ik, al had ik ook eenen tijdlang kostgeld moeten geeven, voor een jaar nog zeef goed rondfchieten kon, en in dien tusfchentijd zou 'er zich, dacht mij, wel een gelegenheid opdoen, om op eeii eerlijke wijze mijn brood te Winnen. Hoe veel was het van mij gewaagd, als een jong meisje van zeventien jaaren, (dit was in de maand September ïffi) gantsch alleen , zonder befcherming , zonder vooruitzicht, zonder ondervinding , de wijde waereld in te loopen! Doch ik was immers op goede wegen, had mijn pligt gedaan, mijne liefde aan de deugd opgeófferd en zo nam de Voorzienigheid mij in haare befcherming , waarvan ik wel zeer fchielijk de doorflaandfre blijken zag. Ik reisde dag en nacht door; mijn teder ligchaamsgeftel kon het bij zo menigvuldige en langduurige infpanning niet lang goed maaken ; ik vond mij genoodzaakt, den derden nacht in het posthuis te *** uit te rusten. Dit viel juist in den tijd van de Frankfortcr jaarmis in. Veele vorftelijke en andere perfoonen van hoogen rang reisden derwaards, en 'er was fomwijlen op de post gebrek aan paarden. Eert adelijke Dame uit Mentz , Mevrouw van * * * met haare dochter waren door zulk een geval opgehouden, zo dat zij eerst laat in den rfgehï in het posthuis, waarin ik vernachtte, aankwamen.  van MILDENBURG. in Daarenboven was 'er ook nog iets aan haar rijtuig gebrooken, dus moesten zij befluiten, tot het aanbreeken van den dag hier te vertoeven. Nu was het beneden - vertrek vol van kooplieden, en het boven - vertrek had ïk voor mij. De Vrouw van het huis gaf de Dajme zulks te kennen, en deeze bad haar, mij toch zeer vriendelijk te verzoeken, dat ik haar mogt vergunnen, bij mij op de kamer te weeztm, onder de bijgevoegde belofte , dat zij zich met de Freule zeer Uil en gerust houden, en mij niet den minften overlast aandoen zou. Met dit verzoek kwam de vrouw van den Postmeester aan mijn bed, waarin ik wel lag, doch helaas! niet fliep, maar in traanen zwom. Ik maakte geen de minfle zwaarigheid; en alzo ik mij buitendien niet entkleed had , was ik ook reeds het bed uit, toen de twee vreemde vrouwen de deur in traden. Mevrouw van * * * was een van de goede, edele zielen, die wel haast ons vertrouwen en liefde weeten te winnen. Haare voorkomende vriendelijkheid was geenszins de genadige vernedering eener adelijke Dame, die, wanneer zij een burgerlijk perfoon een beleefd woord toefpreekt, bijua gelooft te ondervinden, 't geen de Schepper ondervindt, wanneer hij zelfs het geringde zijner Schepfelen barmhartigheid en mild* daadigheid bewijst; maar het was de genegenheid eener zuster , haare menschlievendheid , verlangen om het hart in den boezem eens vriend* uit te liorten, en. zulks van anderen te verwadi.  fcr* DE ARME HÉÉR ten. Zij zag het mij wel aan, dat mijne ziet door zwarr lijden gefolterd wierd; en wij hadden nog niet veel over een uur met elkander ge>> fprooken , toen zij nader bij mij kwam zitten, mijne hand nam en zonder verdere voorbereidfelen trouwhartig vroeg : „ wat mij toch fcheel„ de, en of zij mij niet helpen kon?" Laaten voorzichtige en wantrouwige menfchen mij van onbedachtzaamheid befchuldigen; ik vond mij gedrongen, om mijne geheele gefchiedenis aan deeze onbekende Dame zonder de minde achterhoudendheid te verhaalen, en het gevolg rechtvaardigde deezen dap. En wat gevaar kon ik 'er dan van te duchten hebben ? Misfehien was de onvoorzichtigheid van Mevrouw van * * *, die aan elk woord van dit verhaal , dat immers ook wel eens verdicht had kunnen weezen, geloof floeg, grooter, dan de mijne ; maar wij bedroogen ons beiden niet, en zij nam hartelijk en met aandoening deel aan mijn lot. Doch haar weldaadig hart liet het niet bij woorden ; zij befloot veelmeer , mij terdond bij zich te neemen. Zij had juist geen kamenier; de haare was gehuuwd." Ik zal, zeide zij, niet in de gedachten neemen, om een vrouw van uwen dand deeze plaats aan te bie„ den; maar alzo ik, weduwe zijnde, niet rijk ,, genoeg ben, om - onverfchillig daarbij te weezen , of mijn huishouding uit een perfoon meer „ of minder bedaat, zo zal ik hetwaagen, om „ u den volgenden voorilag te doen: gelieft gij »> mij  van MILDENBURG. 113 « mij uit vriendfchap eenige handreiking te doen bij mijne toilctte, waaraan ik zeer weinig tijd verfpil; willen wij den arbeid, die in de huis- „ houding voorvalt, gemeenfchappelijk waarnee. „ neemen, en voor het overige als vriendinnen bij elkander leeven en aan één tafel eeten : dan zal ik u met het grootfte genoegen mede „ naar Meniz neemen, en een voorgevoel zegt „ mij , dat ons wederzijdsch vertrouwen wel. », haast in de hartelijkfte vriendfehap veriinde- „ ren zal." Gij kunt ligtelijk begrijpen, dat ik deezen voorilag met de dankbaarfte aandoening van mijn hart aannam. Wij vertrokken den volgenden morgen vroeg, en fchoon mijn hart door den pijnlijkften kommer geknaagd wierd, en ik met droefheid fteeds aan den man dacht, dien mijn ziel beminde; voelde ik mij nogthans zodanig gefterkt, en verkwikt , alsöf ik geen éénen nacht doorgewaakt en gekermd had. Mijne levenswijze te Mentz was zo eenvormig, dat ik u van de anderhalf jaaren, welken ik in die plaats doorbragt , weinig weet te vertellen. Ik zal derhalven terftond het geval vernaaien, dat mij noodzaakte * om dat verblijf wederom tegens een ander te venvisfelen. Mevrouw van * * * was indedaad een Dame, die men, hoe langer men met haar verkeerde , ook meer beminnen moest; maar zij had het eenigst gebrek, dat de groote goedhartigheid en zachtmoedigheid , die haar zo eigen was, haar vervoerde, al te toegee- I. Deel. H /  114 DE ARME HEER vend jegens haar kinderen te zijn. Haar vermö* gen was niet zeer groot; zij leefde zeer ingetoogen. Haar dochter, vijftien jaaren oud Zijnde , was in haaren -aart zeer goedaartig; doch voor het overige was 'er niets bij, zij had een zeer bekrompen oordcel en een grof ligchaams- geftel. Zij deed mij niets tegen, maar ook niets tot mijn vermaak. Daartegen was de zoon, een vlugge jongeling , twintig jaaren oud, van zijne jeugd af verdarteld , vervolgens in kwaad gezelfchap geraakt, zeer buiteiifpoorig, voerde altoos het grootffe woord , was met zich - zelve» ingenomen , en een afgod van de moeder. Hij was Officier en gewoon met allo burgerlijke vrouwen om te fpringen , alsof dezelven tot zijn vermaak gefchapeu waren. Toen hij mij de ecrfte maal bij zijn moeder zag; (hij kwam, eenige maanden na onze komst, van zijnen Oom t'huis, bij wien hij zich had opgehouden) riep hij: „ Wel genadige Mama ! gij hebt mij daar een „ allerliefst meisje meê gebragt! " Sprong vervolgens op mij toe , en wilde mij zo maar omhelzen. Ik trad eenïge flappen terug, en zag hem zo ernftig aan , dat hij 'er wezenlijk over verleegen fcheen. Zijn gedrag jegens mij was naderhand betaamelijk en hij bewees mij allen eerbied, zo dat ik hoopte, zonder gevaar,'beleefd, en zodanig met hem te kunnen omgaan , als ik meende, aan den zoon van mijne weidoenffer verfchuldigd te zijn; doch ik bedroog mij. Het bleek veelmeer , dat mijn achterhoudendheid in  vanMILDENBURG. 115 ernst een hartstogt bij hem verwekt had; hij was thans van den morgen tot den avond bij zijn moeder t'hnis, in plaats dat deeze hem anders dikwijls in geheele weeken, wanneer hij met andere jonge Officiers en Domheeren aan het ligtmisfen geraakte, in 't geheel niet zag. Hij zocht al geduurig gelegenheid om mij alleen te fpreeken, en deeze eindelijk gevonden hebbende, ontdekte hij mij met de vuurigfte drift zijne liefde. Gij zult mij, beste Vriendin , gaarne willen gclooven, dat ik zijne aanbieding, welke evenwel in betaamelijke en befcheidene uitdrukkingen gefchiedde, van de hand wees, dat ik hem onze zeer verfchillende betrekkingen onder het oog bragt, en dreigde, alles aan zijne moeder te ontdekken, indien hij mij nog eens zou lastig vallen. Ik weet echter niet, of deeze bedreiging wel veel zou geholpen hebben, zo hij niet kort na dien tijd in zijnen dienst naar Erfurth had moeten vertrekken. Daar bleef hij een half jaar, en te Mentz terug komende, fcheen hij van zijne hartstogt vrij wel geneezen te zijn; maar het fcheen ook flegts zo. Na verloop van eenige dagen nam hij de gelegenheid waar, dat zijne moeder uitgegaan was, om zijne aanbieding te hernieuwen, en wel voor deeze keer met onftuimiglieid, nogthans zonder zich één woord te laaten ontvallen, waardoor mijne eerbaarheid had kunnen beleedigd worden. Ondertusfchen begon ik toch te begrijpen, dat ik uit hoofde van deeze omltandighcdeu, in gcenerlei opzichten Haat kon II *  «6 DË ARME HEER. maaken, om in dit huis vergenoegd en veilig te blijven, en derhalven nam ik het befluit , om een ander uitzicht te zoeken, maar vooreerst alle mogelijke gelegenheid te mijden, met den jongen Heer alleen te weezen. Het plan om mij hier of daar in een franfche winkel in een aanzienclijke ftad in de kost te belteeden , ten einde daar van den arbeid mijner handen te leeven, fchcén mij altoos het verftandigst te zijn. Frankfort aan den Main kwam mij voor, daartoe het meest gefchikt te zijn; maar, dewijl ik in de genoemde ftad geheel vreemd was, ging ik in Mentz , bij de vrouw van een koopman, die, omdat zij in gaas, linten en diergelijke waaren handel dreef, dikwijls in het huis van Mevrouw van * * * kwam. Ik kan niet zeggen, dat ik een bijzonder vertrouwen in die vrouw ftclde; het tegendeel was waar. Want ik had veeltijds ontdekt, dat de jonge Heer zeer gemeenzaam met haar fcheen te verkeeren; doch ik was al te onbedreeven , om deezen (lap zo gewigtig te oordcelen , als dezelve indedaad was. Ik verzocht haar derhalven , mij aan een franfche winkelierfter in Frankfort te recommanderen , ten einde bij dezelve te woonen en door naaijën , breiden en mutzenmaaken mijn onderhoud tc verdienen;en zij beloofde mij , zorg daarvoor te zullen draagen. Na verloop van weinige dagen kwam zij bij mij , en vertoonde mij eenen brief van zekere Julfrouw carlin in de Bokkcnheimer ftraat te  van M I L D E N B U R G. u7 Frankfort, die beloofde, mij met opcnc armen te zullen ontvangen, bijaldien ik een zedig meisje was, die haar huis geen fchandè zoude aandoen. Deezen voorflag nam ik met dank aan, vond echter raadzaam, in ons huis van mijn voorueemen niets te laaten blijken. Derhalven verzocht ik ook de koopmansvrouw, om de zaak geheim tc houden. Maar aan Mevrouw van *** zeide ik, zo gelukkig geweest tc zijn, om bij Casfel aan een adelijke Dame als opvoedfter van haare kinderen aanbevoolen te worden; en hoewel die goede vrouw het vreemd vond, dat ik bij deeze zaak zo achterhoudend geweest was, drong zij echter niet verder in mij, maat liet mij , hoewel met een koele bejegening, van Mentz vertrekken. Ik voer met het marktfehip naar Frankfort. Het fchip was vol menfchen van allerlei flach. Onder anderen was in de kajuit, waarin ik zat, een vrouw met een kind op de fchoot, dat de pokken had. Dit gezicht maakte eenen zeer ouaaugenaamen en walgelijken indruk op mij. Ik had de pokken nog niet gehad, en voelde nog vóór dat wij aankwamen, in mijn ligchaam een verandering , die mij deed vreezen van deeze ziekte bennet te zijn en mijne vrees wierd maar al te wel bewaarheid. Te Frankfort aan land Happende vroeg ik een van mijne reisgenooten: ( of hij ook wist, waar ik den naasten weg naar 'de Bokkcnheimer ftraat neemen kon, omdat ik aan het huis van Juffrouw H 3  ïi8 DS ARME HEER carlin weezen moest? De goede man ftond verwonderd en zag mij met verachting aan, daar hij tevooren zeer vriendelijk en beleefd jegens mij geweest was. Doch hij veranderde'welhaast zijn gelaat en vroeg mij met een vertrouwelijken, echter vriendelijken ernst: „ Hebt gij kennis „ aan deeze vrouw ? Neen ! voegde hij 'er ,, bij, Gij zult haar zekerlijk niet kennen; an,, ders zoudt gij haaren naam zo openlijk niet „ noemen." Dit kwam mij zeer vreemd voor; ik verhaalde hem openhartig alles, wat in Mentz gebeurd, en tot wat einde ik daar gekomen was. „ Hoor dan nu, Mejuffrouw! zeide hij, in wat „ groot gevaar gij geweest zijt! Men heeft u „ willen leeveren in de handen van een vrouw, „ die een fpeelhuis houdt, terwijl haar huis door „ eenige jonge ligtmisfen uit Mentz vlijtig be„ zocht wordt. Dank God, dat hij -u bij een „ eerlijk man gebragt heeft, die u volgens zij, „ nen pligt, het gevaar toonen kon, welk u bo„ ven het hoofd hing. Gij moet thans voor „ eenigen tijd een andere wooning zoeken, tot „ dat de hemel verder helpt, en inmiddels zal „ ik u een goede herberg aanwijzen, bij braave lieden, die ik ken, en waar gij volkomen vci,,. lig weezen kunt. Met traanen in de oogen dankte ik dien goeden man, die mij behouden had; doch het was beflooten, dat ik hem nog meer zou te danken hebben. Hij was een Geneesheer, en ik was 1 den volgenden dag reeds in het geval, dat ik Qo^  van MILDENBURG. 119 in deeze betrekking zijne hulp noodig had. Hij bragt mij in de herberg, de Gouden Leeuw ge« naamd, alwaar mijn koffer ook gebragt wierd.. Denzelfden nacht wierd ik door een hevige koorts aangetast, en den anderen morgen vertoonden zich alle tekens aan mij, dat ik de kinderziekte krijgen zou. Mijn braave Doctor wierd geroepen; hij erkende mijn ongemak terflond voor 't geen het was. Aan zijne bekwaamheid en menschlievendc zorgvuldigheid moet ik het, naast God, dank wceten, dat ik in 't leven gebleèven. en niet gefchonden ben. Vier wecken lang, de geheele maand Maart deezes jaars door, bezocht hij mij dagelijks, verzachtte mij mijn ongemak, en de goede, braave lieden in de Gouden Leeuw pasten mij op, alsof ik hun eigen kind was geweest. Ja! zulks alles gefchiedde met een onbaatzuchtigheid, die mij zo lang als ik leef, aan hen verpligten zal. De' menschlievendc Arts wilde niet de minfte vergelding van mij aannecmen, en, niet zonder vrees, naar 't geen ik aan den herbergier fchuldig was vraagende, ontving ik het antwoord, dat een gezeffchap van weldaadige menfchen, waaronder de Arts mede behoorde, reeds alles voldaan had. Bij alle deeze edelmoedigheid ftond ik als roereloos; ik kon niet, dan door enkele, afgebroo. ken, door traanen gefmoorde woorden mijne dankbaarheid uitdrukken; doch het kwam 'er nu voornaamelijk op aan, naar een andere verblijfplaats uit te zien; en ook daartoe hielp mijn H4  1*0 DE ARME HEER goede Geneesheer mij. „ Gij zult de gezond»» heid van uW Ugchaam en ziel het best behar„ tigen, MejniFrouw, zeide hij-, wanneer gij de „ aangenaame lente-dagen op het land door„ brengt, en ten einde men u uit Mentz niet „ kunne ïiafpqoren, geloof ik het zeer raadzaam voor u te wèezen, dat gij deeze gewesten »i geheel verlaat. Ik heb te Berkendaal in het „ * * * een braavén neef woonen, naamelijk „ den Predikant eerman, aan deezen man „ zal ik u een brief mede geeven. Hij is zeer „ menschlievend, en zal ook geen zwaarigheid ,, maaken, om u voor eenige maanden in huis 3, te neemen, middelerwijl kan hij u mogelijk „ wel bij de één of andere Dame in de nabuur„ fchap een verblijf verfchaffen. Gij zult on„ dertusfchen zijne vrouw de huisfelijke bezig„ heden helpen bezorgen- en al zoudt gij deeze „ ook eenig kostgeld moeten geeven, dan zal „ dit toch niet veel weczen, en gij zljt immers „ nog al redelijk wel bij kas. Reiz' in Gods „ naam, zodra als mogelijk is, derwaards. " Het fpreekt van zelve, dat ik deeze aanbieding met blijdfehap omhelsde. Ik volbragt mijne reis gelukkig. De oorzaak, waarom ik te voet hier kwam, was, omdat, gelijk u bekend is, de postwagen niet door Berkendaal, maar door Melle shcim, één uur van hier rijdt. En daar kon ik geen rijtuig bekomen. En nu, beste Vriendin 1 weet gij de gehccle gefchiedenis van. mijn leven. Het kan zija, da$  van MILDENB'ÜRG. Jti dit verhaal u verveeld heeft, maar echter heb ik U niets verzwecgen. Beoordeel mij beufchelijk, toon mij, waar ik geftruikcld heb, doch onttrek mij uwe genegenheid en vriendfchap niet! Nog moet ik hier bij voegen, dat ik, federt mijn vertrek van Thalbach, niet het minfte van den Heer van der hart vernomen heb, (*) dat ik nog dikwijls met veel aandoening aan hein denk, hoewel niet meerder gemoedsrust, dan in de eerde maanden van mijn verblijf in Blentz. Ik heb u de levensbijzonderheden van den Heer van mildenburg, die ik naar zjjrj eigen verhaal heb opgefchreeven, beloofd; doch heden zend ik 'er u niets van; gij hebt aan deezen brief genoeg te kezen. Vaarwel I. (*} Wij wceten, dat hij in het jaar 1771, en dus teiftoiid jiaas carolina's vertrek, zyn proefjaar bij de Muunikcn te ff* aanvaardde.  ï#»• DE ARME HEER ELFDE BRIEF. Mevrouw homan aan den. Predikant eerman. Den igdeu Ottober 1773. Zekere redenen, die ik u we leer waar. den binnen weinig rijds ontvouwen zal, noopen mij, u zeer vriendelijk te verzoeken, dat Gij' toch de goedheid gelieft te hebben, van mij dc volgende vraagen met die vrijmoedigheid en openhartigheid , welke u zo eigen is, te beantwoorden: Hoe zijt gij, beste Domine! over het gedrag van het jonge meisje voldaan, aan welk gij met zo veel menschlievendheid federt een half jaar een verblijf in uw huis vergund hebt? Heeft de Juf. frouw felmer een verdraagzaam, zachtzinnig karakter? Heeft zij een welmeenend hart? Is zij zedig, ingetoogen en befcheiden? u weleer, waarde kan 'er vast" ftaat op maaken, dat ik van uwe ontdekkingen het best en voorzichtigst gebruik maaken zal; die met verzoek, om Mejuffrouw u weleer waardes Beminde van mijne hoogachting te verzeekeren, dg eer heb enz,  van MILDENBURG. 123 TWAALFDE BRIEF. Mevrouw homan aan carolina fklmer. Den 24ften Odtober. G ii hebt mii, beste ionse Vriendin! door de VFij hebt mij, beste jonge Vriendin! door de meüedeeling van uwe voor mij zo belangrijke levens - gefchiedenis , eenige zeer aangenaame Utiren verfchaft, en ik betuig u mijnen warmftcn dank voor het vertrouwen, dat gij in mij gelieft tc ftcllen. Vergun mij nu , terwijl ik beide uwe brieven voor mij heb liggen, over de afzonderlijke Hukken in uw verhaal, naar de gewoonte der oude wijven, eenige zedekundige .aanmerkingen te maaken. De Voorzienigheid heeft u indedaad op een wonderbaare wijze uk de gevaaren verlost , waarïn uw onbedachte jeugd u ligtelijk had kunnen neder ftprten. Indien het waar is, (en ik geloof zulks op uw woord) dat uwe Ouders u min of meer verdar, teld hebben; dan was het een wijze fchikking van den hemel, dat dezelven u reeds vroegtijdig ontrukt wierden, en dat gij vervolgens in het huis van uwen waardigen Oom moest ko-> 'men, alwaar gij gelegenheid had, om uwen geest te vormen; maar over *f algemeen verbeeld ik mij evenwel, dat het niet goed is, wanneer jonge meisjes door njannen opgevoed worden, en haar reeds vröeg ee'n afkeer van de Ifckiiie zwakheden onzer fexe ingeboezemd wordt.  124 DE ARME HEER Deeze zwakheden zijn zo vast verbonden aan de. eigenaaftige hoedanigheden, die wij niet moeten verliezen, indien wij goede, nuttige huisvrouwen en moeders willen worden, dat het mij altoos grieven kan, wanneer ik zien moet, dat men een jong meisje mannelijke deugden en mannelijke verlichting als inenten wil. Zeg mij toch, bid ik u, wie zou dc tedere kinderen in de eerfte jaaren van hun leven oppasfen en koesteren, zo alle moeders, aan verheevener bezigheden gewoon, walging en verdriet bij deeze voor een gedeelte onaangenaame handreikingen ondervonden? Hoe liegt zou het in de huishouding en in de keuken ftaan, zo wij geen aangebooren zucht hadden voor kleine verrigtingen, een esprit de bagatelle, die ons zodanige bezigheden, welke ons beroep eigenlijk met zich brengt, aangenaam' maakten ? De geest van tegenfpraak, de groote zorgelijkheid van een vrouw bij dreigende gevaaren, heeft reeds meenig man in ouberaaden fhu> pen tegen gehouden. Onze fnapachtigheid kati fomwijlen den knorrigen egtgenoot op een aangenaame wijze onderhouden. Onze afkeer van diepzinnige infpanning van geest wederhoudt ons, om ifeilige waarheden door wijsgeerige redeneeringe te vernietigen, die bij het grooter gevaar, waaraan wij fzowel in - als uitwendig bloot ftaan , om verleid te worden, de wachters van onze deugd zijn moeten. Qnze coquetterie boeit de mannen aan ons, welken wij buiten dit middel fchielijk zouden vcrveeleu. 0«z.«  van MILDENBÜRG. i&s zllcht, om alles te bcfpieden en ten toon te fpveiden, doet onze buurvrouwen over haar gedrag en haaren goeden naam waaken. Onze nieuwsgierigheid en jaloezij houden onze egtge- nooten binnen de perken van hunnen pligt. En gij zoudt uw eigen fexe verachten, omdat een paar kwaade en losbandige wijven hebt leeren kennen? En hebt gij niet zelfs uwe bekwaamheid in vrouwenwerk aan de Rectors vrouw te danken? Heeft de Dame in Meniz u niet edelmoedig behandeld? Heeft de vrouw in de Gouden Leeuw u niet als een moeder opgepast? Is uwe Domine's vrouw wel half zo kwaad, als gij haar affchetst? Zou de goede eerman niet misfehien reeds lang door zijn gulhartigheid aan den bedelzak geweest zijn, wanneer zijn vrouw zo gaarne gaf als hij? En wat valt 'er dan op ons beiden te zeggen? Zijn wij niet een paar waardige vrouwen? Ik geloof, beste Kind! dat gij bij uw gedrag jegens den Heer van der hart meer een waakend oog over uw hart had moeten houden. Men kan 'er niet wel voor inftaan, wat men zelve in de plaats van een ander wel doen zou; nogthans oordeel' ik, dat gij, daar uwe eerfte bijeenkomst u reeds een genegenheid voor hem inboezemde, naderhand, toen gij dagelijks met hem verkeerde, dies te voorzichtiger en achterhoudender had moeten weezen, en bovenal vermijden, de vertrouweling van zijn huisfelijk lijden te worden. Zodanige dingen neemen biju»  126 de arme heer nooit een goed einde; en bij uw hart, dat mij voorkomt nevens uw vuurig temperament zeer ligt ontftooken te kunnen worden, was het een groot geluk voor u, dat de Heer van der hart een braaf man was. Gij hebt zeer kwaahjk gedaan, dat gij Mevrouw van *** in Memz, toen gij voornam, haar huis te willen verhaten, door onwaarheid misleidde. Kromme wegen leiden altoos tot kwaade gevolgen, en hoe onvoorzichtig was het niet, vertrouwen te ftellen in een vrouw, die gij wist, dat bij den jongen Heer goed ftond! Kortom! mijne Waardfte! gij hebt oorzaak om twen Schepper te danken, dat hij u bij zo veel onvoorzichtigheid, waartoe uwe jeugd u verleidde, bewaard heeft, dat gij niet nog dieper gevallen zijt. Voor het overige ben ik verheugd, dat de hartstogtelijke genegenheid voor den Heer van der hart, gelijk het fchijnt, uwe rust niet meer ftoort. En nu nog eens! Ik ben aangedaan over uwe openhartigheid, en acht u wegens dezelve, indien zulks mogelijk is, nog hooger. Met verlangen verwacht Jk de gefchiedenis van den Heer Van wildenburg. De Heer uhcach heeft mij verhaald, dat het lot van dien armen man zulk een gelukkige keer genomen heeft, waarover ik in mijn hart blijde ben. Zo als ik vernomen heb, is hij gisteren reeds van Berkendaal naar zijnen Minister vertrokken. Ik ben met geheel mijn hart enz.  vak MILDENBÜRG. 12?. DERTIENDE BRIEF. De Predikant eerman aan Mevrouw homan. » Den 24als Kapitein bij een nieuw aangeworven Vrijcorps geplaatst, Dewijl volgens, de Pruisfifche manier , bijna alk jonge Edellieden ais Vaanjonkers moesten opgefebreeven worden; ontving ik ook, zeer tegen den zin van mijne ouders, de roode halsftrop, en volgde mijnen goeden vader naar Uresden, terwijl mijn moederen zuster in Halle bleeveu. Op den vreesfelijken dag der Bataille bij Louvfitz, waarmede deeze oorlog begon, hoorde ik voor de eerfte maal het gewoel van eenen veldflag, en-zag met verwondering, d,at de man, aan wien ik naast God mijn leven verfchuldigd was, met eenen onbezweeken moed onder de, gevaaren, die hem omringden, met de grootfte. bedaardheid, het Bataillon, waarbij hij ftond ^ als Majoor commandeerde, de Soldaaten aanmoe-,. digde en zorg droeg, dat de gewonden weggebragt wierden, D.ee?e bedrijven waren voor mjj\  van MILDENRURG. 13? zekerlijk een nieuwe en fchrikkeüjke vertooning j nogthans draaide ik mijn hoofd zeer dikwijls om naar mijnen vader, die achter het front heen en wéér reed; tot dat eindelijk, nadat de nevel, die in den beginne de lucht vervulde, tegens den middag verdweenen was, dc ernftige aanval volgde. Nu was de verwarring zo groot, dat een ieder in dc bedwelming, het gevaar, zijne vrienden en zich-zeiven vergat. Wij drongen met gevelde bajonetten op den vijand in, en vervolgden denzelven tot in het dorp Lowofïtz, dat wij in brand (taken. Dit alles wierd met zo veel drift en geweld uitgevoerd, dat een paar van onze Officiers en eenige Gemeenen door een partij Oostenrijkers , die zij ontmoetten, wierden gevan-? gen genomen. Ik deelde mede in dit lot; doch hoe onuitfpreeklijk was mijn fmar.t,toen ik in den avond van deezen bloedigen dag, wanneer de Generaal brown over de Mger terug getrokken was, en ons als gevangenen mede gevoerd had, mijnen armen vader, doodelijk gewond, in de handen der vijanden vond! Hij was door een kanon, met fchroot gelaaden, in de dij getroffen. De beenderen waren verbrijzeld, en daar was geen mogelijkheid, zelfs niet dopr het afzetten van het been, zijn leven te redden. Met de grootfte ftandvastigheid verdroeg de lijder zijne fmarten en de zekerheid van zijnen naderenden dood. Mijn Oom was van s'Ko-, nings Armeé lot de vijanden gezonden, ten einde wegens de gevangenen en gek^etfien he.: noo* \ 5  138 DE ARME HEER dige te beraamen. Mijn vader verzocht hein aan zijn bed te komen, fprak langen tijd met hem alleen, en droeg hem op, voor de zijnen te zorgen. Het eenige, wat hem de laatfte uuren bitter maakte, was de gedachte aan den toeftand, waarin hij ons naliet; nogthans vertrouwde hij vast op de Voorzienigheid, en fprak, kort voor dat hij zijne oogen floot, zeer weinig met mij; doch dit waren zodanige woorden, die voor mij zo lang als ik leef, onvergeetelijk blijven zullen: Handel altoos , mijn Zoon! zeide hij, braaf met de uiterfte naauwgezethcid, en altoos zodanig, „ als het een verftandig man voegt; dan zal het „ u in deeze en geene waereld wél gaan, en gij „ zult nooit reden hebben, over ongeluk te kjaa„ gen." Mijn vader was bij de geheele Armeé bemind, en de koning droeg hem een uitfteekende achting toe. Mijn oom van biederdorp nam derhalven de vrijpostigheid, om den Monarch een verzoek te doen, dat zijn fchoonbrocder hem op zijn fterfbed aan het hart gelegd had, daarin betraande, dat de Koning mij vergunnenmogt, de Armeé te verlaaten, bij mijne moeder naar Halle te gaan, en mijne ftudien wederom te hervatten. De Koning ftond dit verzoek zeer gunftig toe, en ik vertrok terftond naar mijne moeder, die het verlies van haaren egtgenoot betreurde. Twee jaaren bragt ik nu weder in Halle door , e.n deezen tijd, mag ik wel zeggen, bqfteedda*  van MILDENBURG. Jk niet onnut. Ik was negentien jaaren oud, en wilde juist beginnen , de rechtsgeleerde lesfen bij te woonen, toen ik een nieuwe verandering onderging, welke mij eensflags,in een andere loopbaan plaatfte. ' Mijn moeder had naamelijk, terftond na het overlijden van mijnen vader, haar gering vermogen overreekend, alles tot geld gemaakt, wat tot geld kon gemaakt worden, fchu!«. den betaald en 't geen zij hier en daar te goed had, ingevorderd. Men vond echter bij Mot van reekening, dat 'er maar een klein jaarlijks inkomen overbleef; doch wij beholpen ons met dit weinige, en mijn braave Oom zond van tijd tot tijd kleine (bramen tot onze onderfteunjngjen op deeze wijze verliepen bijna twee jaaren. Doch de Voorzienigheid had belfooten, dat onze ftaat nog bekrompener worden zoude. Want wij vcrlooren door een bankroet een klein kapi. taal, en dit veroorzaakte, dat het mijne moeder onmogelijk viel, om met haar huisgezin in de ftad tc kunnen leeven- Zij fchreef daarover aan haaren broeder, en verzogt hem om zijqen goe* den raad. Mijn Oom reeds lang voorzien hebbende, dat ons vermoogen niet zou toclaaten, mijne ftudien te voltooijcn, deed veel moeite, om mij hier of elders een kostwinning te bezorgen. Doch waartoe zou men een jong mensch van negentien jaaren aanftellen? De krijgsdienst zou het ecnigfte geweest zijn, maar deezen had ik immers door $ijn toedoen verlaaten., om den laatitcn wensch  ï4Q DE ARME HEER van mijnen vader te vervullen. Terwijl hij hieisover zijne gedachten liet gaan, en verfcheiden •ontwerpen maakte, wilde het geval, dat hij in de winter-kwartieren kennis maakte met een Prins van * * *, die een zeer edelmoedig Heer icheen te weezen , en welhaast veel genegenheid voor mijnen oom kreeg. De regeereude Vorst, broeder van den Prins, zond denzelven „ een jong Heer, die als Adjudant onder hem dienen zou, en die den Heer van bieder dorp ongemeen wel voorkwam. Hij deed derhalven onderzoek naar de nadere omftandigheden van deezen jongen mensch, en vernam, dat hij de 20011 van een arm Edelman, maar aan het hof van den Vorst Lijfpage geweest was. „ Mijn „broeder, voegde de Prins daarbij, verzuimt „ niets, om aan zijne edclknaapen opvoeding en „onderwijs te laaten geeven, en vervolgens „ draagt hij ook zorg voor hunne bevordering. „ Door een ontflag van deezon jongen mensch „ valt 'er wederom een plaats open; en ik ge„ loof wel, dat veele ouders, die niet in de „ beste omttaudigheden met opzicht tot hun „ vermogen zijn, zich zeer gelukkig zouden ach„ ten, zo zij het wisten en hunnen zoon daa? „ konden aanbrengen."- Dit gefprek deed mijnen oom eensklaps befluiten, mij den Prins voorte flaan. De Prins nam terft-ond aan, om mij zijnen broeder naar al zijn vermogen aan te beYeelen, en de zaak kwam welhaast tot ftan'A Voos edelknaap was ik zekerlijk al wat oud*  van MILDE N BURG. 14* waar tot Lijfpagen wierden aan dat hof a'too.; zodanigen gekoozen, die de jaaren der jongelingfchap bijna bereikt hadden; en dewijl mij hoop gegeeven was , om binnen korten tijd tot een bediening aan het hof aangefteldj of anderszins op een voordeelige wijze bevorderd te worden: zo fcheen mij dit bij mijne omftandighedcn een zeer gunflig vooruitzicht- te geeven, Deeze aanbieding wierd dan greetig van ons omhelsd; ik vertrok in de maand December 1758 naar * * * en mijn moeder ging met mijn zuster 'in een klein dorp in het graaffchap Mansfeld woonen, alwaar zij hoopen kon, van bij eenige zuinigheid met 't geen zij nog bezat, rond te fchieten. Het Hof was nu voor mij een geheel nieuw tooncel. Ik wierd van den Vorst, als mede van een ieder zeer gunstig en vriendelijk ontvangen; en het fcheen mij toe, alsöf mijn ligchaamsgclialte, mijn voorkomen en mijne gefprekken de goedkeuring wegdroegen. Ik wierd prachtig uitgedoscht, de glans, de zwier, de goede kost, de fchouwburg en de vrolijke levensmanier aan het Hof dit alles bekoorde mij. Dc be¬ dienden, verftaan hebbende, dat ik den Vurst door den Prins, deszelfs broeder, zeer fterk was aanbevoolen, beijverden zich, om mij hunne diensten aan te bieden. Zij kenden hunnen Heer, en wisten, dat een Page dikwijls gelegenheid had, om bij hem tot hun voor-of nadeel op de een •f andere wijze mede te werken. En hierom  »42 'DE ARME HEER fcheen ik hun geenszins eeil zo weinig beteeke* Bend fterveling te zijn, als ik mij-zeiven iri de liverei van een ander fterveling voorkwam* De keldermeester verzocht mij dikwerf op een glas wijn uit het vat, waaruit Voor niemand, dan voor hem en den Vorst getapt Wierd; de keukenmeester droeg zorg, dat mijn ontbijt en avondëéten naar volkomen maaltijden geleeken; dc kastelein voorzag mijn, kamertje van fraai en gemakkelijk huisraad. De één wilde mij geld lecnefi; een ander mij tot het fpel Verleiden, en een derde mij op zijne kosten in herbergen en andere vrolijke gezelfchappen brengen, wanneer alles in het kasteel ter rust WaS. Het Was indedaad gelukkig voor mij, dat ik bijna reeds tot rijpheid van jaaren gekomen was, goede grondbeginfelen had, en mij gaarne met leezen en andere nuttige dingen bezig hield; want buiten dit zou mijne redelijke befchaaving en de vorming van mijnen geest zeer groot gevaar geloopen hebben. Dc zo gepreezene Voortreffelijke fchikkingen ter opvoeding en tot onderwijs der Pagen beflonden daarin', dat de Vorst zekere fom gelds aan eenige Leermeesters liet uittellen, die altoos gcreegeld op het bepaalde uur kwamen en gingen, zonder zich te bekommeren , of de knaapen bij het onderwijs oplettend waren of niet. De twee opzieners over de Pagen waren oude Officiers, lieden, die men daartoe verkooren had, niet omdat men oordeelde, dat zij de begaafdheid en kuudighe*.  van MILDENBURG. ^3 <ïen bezaten, die tot de opvoeding verëischf worden; maar omdat men daardoor de jaarwedde wilde bezuinigen, die zij tot dus Verre genooten hadden. Zij bemoeiden zich weinig met de hun toevertrouwde jonge lieden, hadden hunne eigene wegen en iluiphollen in de ftad, zo dat de één meestentijds befchonken van daar 'thuis kwam; en wanneer hun dan eens ernftige klagten over de losbandigheid der Pagen en over een guiteftuk, dat zij gepleegd hadden, ter ooren kwam: dan' wierden een paar van hun, of wanneer men den daadcr niet eigenlijk ontdekken kon, alle de geenen,die als losbollen en kwaade jongens te boek {tonden, van de oppasfers ter deegen afgerosd. Dit was de oorzaak, dat leugen, fnoode trekken, baldaadigheden, lompe manieren, morfige taal, fnoeperijën , onzindelijkheid , ongeregeldheid , vuilaartigheid en veele andere openbaare en geheime ondeugden onder deeze verwaarloosde jongelingen heerschten; en het was bijna een wonder , wanneer iemand van hun eenen goeden weg infloeg, of hem van vroome ouders zulk een onüitblusfchelijke liefde tot deugd en braafheid ingeboezemd was, dat hij hier zijnen ondergang niet vond. Wat de Lijfpagen betreft, het is wel waar, dat 'er wat meerder acht geflaagen wierd op derzei ver opvoeding, dat zij naderbij den perfoon van den Vorst waren, en bijgevolg ook meer gelegenheid hadden, om zich te befchaaven; maar, dat zulks ook aanleiding gaf tot verleiding en aan-  144 DE ARME HEER prikkeling van een anderen aart, daarvan heb ik boven reeds voorbeelden opgegeeven, en zal in het verder beloop van mijn verhaal zulks nog nader toouen. Doch eerst moet ik nog eenige perfoonen, die aan het hof leefden, affchetzen. De Vorst was een man, die alle deugden en ondeugden van een bloedrijk temperament bezat* Hij deed gaarne goed, wanneer het zonder opoffering en moeite gefchieden kon. Hij kreeg ligtclijk genegenheid voor iemand, uit aandrang, om zich aan denzelven te verbinden, wanneer hij in zijnen arbeid en genot deelde of hem den tijd verdreef. Hij zou gaarne gezien hebben, dat een ieder in zijn land rijk en gelukkig geweest was, wanneer hij zelf ook maar altoos genoeg bad gehad, om zijne grilligheden te voldoen. Zeer gaarne zou hij alle grieven van zijne onderdaanen hebben willen wegneemen, wanneer hij derzelver klagten maar niet had behoeven te hooren. 'Er is geen huisfelijke, gezellige en christelijke deugd, of hij fprak 'er over met deelneemingj welfpreekendheid eu enthufiasmus; doch wanneer het op de beoefening aan kwam,-dan moest geen één van zijn geliefkoosde neigingen daarbij gevaar loopen. Hij was een vriend van de eenvoudigheid van zeden, van de geneugten des landlevens en van het vermaak van een getrouw hu- welijk, Wit boeken, fchilderijën en over 't algemeen als aanfchouwer. Hij lachte gaarne over zotheden, waarvan hij zich verbeeldde, vrij te weezen, hoorde gaarne ergerlijke anekdoten ver-  V a n MILDENBURG. 145 vernaaien, was zeer geedig, en had een talent om op de aangenaamde wijze van iemand kwaad te fpreeken. Hij zag gaarne, dat menfchen, die niet met elkander overweg konden, de een den ander in zijne tegenwoordigheid op een fijne manier over den hekel haalden en dit alles niet uit boosheid, maar om den tijd in vrolijkheid te flijten. Hij was een kenner en begunltiger van wetenfchappen en kunfteh, en wilde zich gaarne eenen onfterffelijkcn naam maaken; doch zulks moest ook zo goedkoop, als mogelijk, kunnen gefchiedcn, dat is: deeze naam moest flegts geld, maar geen infpanning, geen zorgen, geen flaapelooze nachten kosten. Hij deed fraaije huizen bouwen, dichtte hoogefchoolen, leide kweekfchoolen aan, .waarin veel gefpeeld, maar weinig tijd aan het leeren en de opvoeding bedeed wierd; hij gaf jaarwedden aan Schilders , Viöolfpeelers, Pijpers, hangers en Koordedanfers, jaarwedden, waarvan dén alleen genoeg zou geweest zijn ■, om tien huisgezinnen, die verhaten, en vergeeten, irt ellende kwijnden, van den ondergang te redden. Hij had ook nette Soldaatjes, die, behangen met goud en zilver, des daags drie uuren den honger en gevoel van armoede en flavernij door de wapenoefening trachtten te verdrijven. Zijn hof krielde van vreemdelingen, vooral van buitenlanders , met geweldige titels en orden ■ hetzel* ve fcheen een verzamelplaats van alle fchuimloopers en gelukzoekers te weezen. De Vorst had zeer veel tegendrijdigs in zijn karakter, dat wel I. Deel. K  146 DE ARME HEER alleen aan een gebrekkige, misfehien dikwijls veranderde, of met uiterlijke omftandigheden ftrijden» de opvoeding, die hij genoten had, moest toegefchreeven worden. Zo verfpilde hij, bij voorbeeld,,, groote fommen gelds, wanneer het zucht, aanmaatigingen, zedenloosheid en tegenftrijdige handelwijzen , ongelukkige huwelijken en verwaarloosde opvoeding doch ner¬ gens een aanneemelijk vooruitzicht tot mijne bevordering. Eindelijk fcheen het evenwel, alsof ik hoopen mogt, aan het Hof van den *** te *** een ampt te bekomen. Men was hier ingenomen van alles,  I0o DE ARME HEER wat uït de Pruisfifche landen kwam. Men bood mij een Kapiteins-plaats bij de Garde aan, doch toen ik te kennen gaf, dat ik geen lust had, in krijgsdienst te blijven , en eenigszins merken liet, dat ik niet geheel van kundigheden ontbloot was, liet de Vorst mij den voorflag doen, of ik dan geneegen was, om bij het Financie-collegïe en tevens aan het Hof een plaats te bekleeden, het welk ik gewillig aannam, nadat men mij een vrij aanzicnelijke jaarwedde beloofd had. In het begin van 't jaar 1765, zes en twintig jaaren oud zijnde, aanvaardde ik mijn ampt. E enigen tijd daarna haalde mijne Moeder haare eenige dochter over tot een ongelukkig huwelijk met een Landedelman. — Mijne Moeder kwam fchielijk daarop te fterven, en ik liet ons klein vermogen , geheel « aan mijne Züster over. De Vorst, in wiens dienften ik nu ftond, was een ftijf, flaatig, ernftig Heer, zeer ingenomen m'et 'zijne wijsheid en landsvaderlijke neigingen, vvaanende, dat de Vorften uit een geheel andere Itoffe gevormd worden, dan wij overige aardwormen. Hij handelde naar zijn hoofd, maar raadpleegde nimmer zijn hart; cijfferde alles ten ttaauwkeurigfte uit; niemand kon zich van zijne' liefde beroemen, maar hij verbeeldde zich, altoos rechtvaardig te handelen; 'handhaafde een fpoedig en flreng recht; meende zorg te moeten draagen, dat zijne bedienden en onderdaanen niet al te rijk wierden, dat hen niet te veel vermaakclijkheden inoesten toegelaaten worden , zo dat dezelvea  van MILDENBURG. 101 geen gebrek of nood leeden, noch het hoofd te hoog opfteeken, of onderftaan mogten, te redeneeren , of ook durfden vvaagen , te toonen, wat hunne kracht vermogt, en hoe zeer zij de vrijheid beminden. Uit dien hoofde was hij achterhoudend, hoffelijk, koel, ongevoelig met opzicht tot het lot van anderen, vast in zijne befluiten en onverbiddelijk, maakte op niemand ftaat, vertrouwde geen mensch, en wilde alles zelve zien, zelve doen, zelve verftaan. Misfehien zou dit juist het karakter weezen , het welk bij onze tegenwoordige ftaats - gefteldheid een regeerend Heer best.zou voegen, indien hij tevens de verheevenfte zielsvermogens, als mede gematigdheid, foberheid in eeten en 'drinken , onafgebrooken werkzaamheid, efprit de detail, ftrenge naauwgezetheid in een pligtmaatig gedrag en beteugeling van alle hartstochten daarmede paarde. Doch van dit alles ontbrak den Vorst zeer veel. Vermits zijn woord bij hem een volftrekte wet, en zijn doorzicht de toetsfteen van alle wijsheid was; verbeeldde hij zich, dat geen mensch het recht hebben kon, van over zijne daaden te oordeelen, dat zijn wil en neigingen zijne eenige wetgeevers waren, en dat de zedekunde voor Vorften zeer verfchilde van die der overige menfchen is. _ Zijn Gemaalin was een verftandige, beminnelijke en goedaartige vrouw; doch hij'wist haare voortreffelijkheid niet te fchatten. Bij de koele beleefdheid, die hij haar bewees, was zij aan de  ip2 DE ARME HEER frrertgfte flavernij onderworpen , mogt voldrekt ook geen eigen wil hebben. De keus der menfchen, die haaren hofftoet uitmaakten, der boeken , die zij leezen, der kleederen, die zij draagen, der onfchuldige vermaaken, die zij genieten mogt dit alles hing niet van haar af, maar wierd haar voorgefchreeven — een Sultanes in het Serail te Konftantinopel kon onder geen meerder bedwang leeven, dan deeze goede Vorftin. Daarbij kwam, dat haar Gemaal een bijzit hield, die in den hoogden graad heerschzuchtig, vol kwinkflagen en baatzuchtig was. Hoe despotiek hij anders ook handelde, en daarbij geen één van zijne Staatsdienaaren raadpleegde, noch ook eenigen raad aannam: vermogt nogthans de lastertong van dit kwaade wijf en haare laaggeestige afhangelingen zeer veel op hem, en terwijl de aanbeveeling van zijnen eerften Staatsdienaar ten voordeele van den één of anderen braaven man, geen ingang bij hem vond, fchoot het wantrouwen, dat een fchurk van kamerdienaar tegen de getrouwden zijner onderdaanen in- hem verwekte, diepe wortelen. Kruipende onderwerping en laage vleijërij waren derhalven de middelen, om aan dit Hof zijn geluk te maaken. Één enkel vrij, uit een gul hart opwellend woord kon iemand van eer, goed en bloed berooven, en een nederige buiging, een lomp compliment, een pakje met honderd Dukaaten, op de rechte plaats neergelegd, een armzalig gedicht op den naamdag der maitres met een ge- boo»  van MILDENBURG. 193 boogen rug aan dezelve overgegceven, een ff uk je rot lof van den grooren Vorst, dat men voor een paar Guldens in den Hamburger onpartijdigen Correfpondent deed plaatzen, kon den weg tot rijkdom en groote eerampten baancn. Be1'pieders floopen overal dc herbergen in, om alles , wat in een vrolijke luim, bij een glas wijn, zonder een kwaad opzet gefprooken wierd, op te merken en weder te berichten. En dus was de man, die inriedaad niet misgedceld was van verttand en kundigheden , die daarbij alles meende te kunnen overzien, en allen door eenen wenk-te regecren, een geboeide Haaf van zijne hartstochten en van flegte menfchen. Oordeelt nu, bid ik u, zclvcn, of een fchepfel als ik was, hier verwachten kon, een goede rol te fpeclen! Doch bij den eerften opflag van 'c oog kon ik de geheele gcftcldhcid van dit Hof niet overzien. De Vorst fcheen mij zeer veel achting toe te draagen, of laat ik liever zeggen, dat hij dezelve aan mijne Pruisfifche momeering bewees. Men weet , hoe gemakkelijk de Grooten der aarde ons lieden van laageren rang door een vriendelijke bejeegening winnen kunnen, en dewijl hij daarenboven wezenlijk zeer goed, naauwkeurig en verlïandig fprak; liet ik mij daardoor tot zijn voordeel bekooren. Ik zocht een ampt, en was blijde, ja bet Hreelde mij , om mij hetzelve te zien aanbieden van een zo verft andig en goedaartig Vorst. Doch ik was jiaauwlijks onder het getal van zijn Bedienden, I. Di.i£l. N  DE ARME HEER of hij veranderde zeer van gedrag jegens mfj. Eén Kamerheer en Financie-raad was een wezen, waarmede hij niet, dan door den mond van deszelfs, bevelhebber fprak. Eén zeer ftaatige knik met het hoofd was alles, wat wij kleine Schcpfels. van hem met diepe buigingen koopen konden. Dit ftond mij nu in 't geheel niet aan, die, gedroeven door een valfcbe, zotte eerzucht, voltrekt niet onopgemerkt blijven, maar uitmunten en een hoofdrol fpeelen wilde. Mijne eerde bedieningen aan het Hof van den Vorst van ***, alwaar ik mij gewend had, om mij met alle flegte zaaken te bemocijen, en. mij. als een zeer gewigtig perfoon te befchouwen, hadden mij geheel verdraaid. Dit is , helaas ! het geval bij zo veele jonge lieden, die vroeg door menfchen of het lotgeval verdarteld, al te groote gedachten van zich hebben , overal te veel verwachten, en , zo zij deeze verwachtingen niet vervuld zien , gemelijk worden, of zich zelfs kwaade ftreeken veröorlooven, om zich te verheffen. Mogt het toch eiken zoon der aarde vroeg genoeg ingeboezemd worden, dat waare grootheid geenszins berust op enkele uitfteekende daaden, die zeer in het oog loopen, en flegts een korte infpannl.g verëifchen; maar in een altoos geëvenree* digde , flille , gemoedelijke opvolging van een verftandig ontwerp onzer levenswijze; — dat het, volgens een oud fpreekwoord, tot loopen niet helpt, ü,A zijn j dat het op ftandvastigheid in het  van MILDENBURG. 19$ uithouden aankomt; — en dat een tooneelfpeeler, die een kleine rol, met waarheid, trouw en overeenkomttig met het geheel, alle de bedrijven door, wel uitvoerd, veel bekwaamer en waardiger is, dan hij, die een enkele vertooning uittteekend fraai Ipeeft, maar alle de overigen bederft , of zich zo daar daarbij aangrijpt, dat hij flaauw van het tooneel moet gedraageu worden. Het eerfte jaar ging inmiddels alles vrij wel; ik was zeer naauwgezet in het waarneemen van mijn beroep, en hoopte daardoor ieders oogen tot mij te trekken; doch ik won billijk daarmede niets, dan dat ik niet berispt wierd ; want het fpreekt immers van zeiven, dat elk zijnen pligt moet doen. En ik ben wel verzekerd, dat, indien ik zo als ik begonnen had , gereegeld was voortgegaan , zonder mij met vreemde zaaken te bemoeijen, ik, zo niet volkomen mijn geluk zou gemaakt hebben, nogthans als een bekwaam en daarbij onfchadelijk man in mijn vak hooger opgeklommen zijn. En wel te meer, dewijl veelen van de geenen, die hooger in rang, als mede die mij gelijk waren, zich niet van hunnen pligt kweeten , ook, zonder mij-zeiven te roemen, niet zo bekwaam noch getrouw waren, als ik. Dewijl zodanige menfchen , die hunne posten door laage middelen verkreegen hadden, zich bij hunnen luister onmogelijk konden handhaaven , en het rijk der fchurken en zotten geduurig onderling onëens wierd; had ik zulks met bedaardheid moeten af» N a  jo6 DE ARME HEER wachten. De Prefident in het Financie-collegre was een man, die zijne verheffing aan de Maitres tc danken had. Hij was een laaggeestige vleijër, liet zich omkoopen, was een ftijve Rechtsgeleerde, had het hoofd.vol van Romeinfche wetten, en geen gezond verfiand, ook van het financiëele hoe genoemd, geen kennis. Omdat hij nu gedunrig vreesde, dat iemand hem even zo van zijnen Prcfidenten-ltoel mogt afbonzen, als hij zijnen voorzaat had weg gefchopt, kon ik zekerlijk niet van hem verwachten ; dat hij mijne naarftigheid en naauwkeurigheid ongevergd bij den Vorst prijzen zou. Doch men kon gemakkelijk voorzien, dat zijn rijk niet altoos in ftand biijven , en men dan een werkzaam man , op wien niets ter waereld te zeggen viel, en die voor niemand gevaarlijk geweest was, ten minden niet voorbij gaan zou. Het geval kwam ook al fchiclijk op, dat mijn Heer de Prefident van het Financie-colJegie viel en van zijn ampt ontzet wierd; doch ik lag toen reeds, gelijk gij in 't vervolg verneemen zult, met het Hof eenigszins overhoop, bijgevolg kon mij dit alles niets baaten, en een nog erger fchurk, dan de voorige geweest was, wierd in zijn plaats aangedeld. Ik heb reeds gezegd, dat ik mij geduurende een geheel jaar zo gedroeg, als een verftandig en braaf man betaamt. Na verloop van dien tijd begon ik misnoegd te worden, dat mijne verdienden niet hoog genoeg gefchat wierden. ïk geloofde derhalven redenen te hebben, om tegeus.  van MILDENBURG. 197 mijnen Vorst te pruilen, begon zelden aan het Hof te verfchijnen, wanneer ik niet juist de opwachting had, zocht kennis in de ftad te maaken, en in de huizen van adelijke en burger familiën ingang te verkrijgen. Een van mijn eefftë bekenden, toen ik te * * * kwam, was zeker Geneesheer, Doctor porr, geweest. Ik had dien man in de herberg, alwaar ik mijn intrek genomen had , en hij een zieken bediende , dikwijls, maar van den tijd af, dat ik in den dienst van den Vorst was aangefteld, zeer zelden gezien, alzo onze beroeps-bezigheden ons langs verfchillende wegen leidden. Nu zocht ik dien goeden man wederom op, en wij wierden welhaast boezemvrienden. Hij is thans met eenen rijken Engelschman, die onder zijne bekwaame hand van een zwaare ziekte geneezen is , maar hem nog niet gaarne verlaaten wil, naar Londen vertrokken. Ik verwacht vast, dat hij in de aanftaande lente wederkeeren zal. Hij is een zeldzaam , maar befchaafd en beminnelijk man, en heeft zijn eigene, echter altijd vrolijke en opgeruimde luimen. Getrouw aan zijne pligten, zonder groote aanmaatigingen, gereed om een ieder te dienen, en zo veel goeds te doen als mogelijk is, en in zijne magt ftaat , bekommert hij zich zeer weinig over gevolgen, die hij niet voorzien kan , kwijnt niet over te leur gefielde verwachtingen, lacht met de dwaasheden der menfchen, zonder hen daarom te verachten, bemoeit zich niet ongevergd met neteN3  195 D E A R M E HEER Jige zaaken, gaar altoos recht door zee, en zal derhalven wel nooit ongelukkig kunnen worden. Hoe benijdenswaardig zou mijn lot geweest zijn, had ik deezen edelen vriend altijd gevolgd, cn mijn gedrag volkomen naar het zijne gevormd! ■Doch mijn noodlot wilde, dat het zo niet zijn zou. Eén jaar daarna, toen ik zijnen raad en bijfland het meest noodig zou gehad hebben, noodzaakte zijn ampt hem tot een reis op het land, en ik bleef aan mijn eigen onvoorzichtigheid overgelaaten — doch , ik verlies den draad mijner Gefchiedenis. Dikwijls beredeneerde ik met mijnen vriend porr het onaangenaame van mijnen toeftand; doch hij vond denzelven niet zo ongenoeglijk , als ik mij bij eene onbevreedigde eerzucht wel verbeeldde. ,, Het is zeker, zeide hij, dat gij in 't geheel geen man voor het Hof zijt. „ Gij moet poogen in eenen ftaat te komen, waarin gij minder af hanglijk zijt. Zou het „ wel kwaad voor u weezen, een rijk huwelijk „ te doen ? De geneugten en het gemak van het „ huisfelijk leven zullen u de poogingen naar „ een uiterlijken ijdelen glans uit het hoofd bren» „ gen; gij behoeft daarom juist uw ampt niet „ neêr te leggen; gij moet flegts trachten, u in „ het geval te brengen, dat niet uw geheel be,, ftaan van den wenk van een gekroond Hoofd „ afhangt. En geloof vrij , dat men u geheel ,, anders behandelen zou, wanneer gij een rijk „ man waart, dan nu, daar men weet, dat gij „ genoodzaakt zijt, om te dienen. '*  van MILDENBURG. 19$ Deezen voorflag vond ik zeer aanneemelijk, en verzocht flegts mijnen vriend , mijn wegwijzer te willen weezen. In * * * woonde een rijke weduwe, wier overleeden man Prefident geweest was, met haare eenige dochter , die omtrent twintig jaaren oud, niet fchoon, maar nogthans niet onbevallig was. Porr verfchafte mij ken. nis in dit huis, en het fcheen, alsöf beide vrouwen mijn omgang niet onaangenaam vonden. Men verzocht mij dikwijls, en eindelijk verliep 'er bijna geen dag, vooral nadat ik nu zo dikwerf niet meer aan het Hof verfcheen, of ik bragt eenige uuren bij die familie door. ïk wil wel bekennen , dat ik de Freule eigenlijk niet beminde ; ( zij was mij veelmeer onverfchillig : doch het vooruitzicht, om door haar vermogen mijn tijdelijk geluk te vestigen, en de overtuiging, dat zij wezenlijk een lief meisje was, met welke een man wel hoopen kon vergenoegd te leeven, dit was het, dat mij beweegen kon, het plan van porr niet uit het oog tc verliezen. Ik had met dit alles geen vrijmoedigheid, om moeder of dochter mijn oogmerk te kennen te geeven, terwijl de geheele ftad het reeds als een afgedaane zaak befchouwde, dat de Freule aan mij verloofd was. Maar zeker Heer van zirnak, Opperfchenker aan het Hof, het laaggeestigfte mensch, dat ik ooit heb leeren kennen, had reeds voorlang een toeleg op de Freule of veelmeer op haar» vermogen gemaakt, kon echter niet zo veel verN4  4-» D E A P, M E HEER winnen, dat hem een gemeenzaame verkeering fff dit huis toegelaaten wierd, omdat men hem wagens zijne bekende buitenfpoorige levenswijze volftrekt niet lijden kon. Hij had reeds van zijne jeugd af, zelfs onder de voorige regeering, aan dit Hof gediend, was gewoon, zijn karakter, ten minden naar den uiterlijken fchijn, in alle bogten te wringen, naar maate, tijd en omftandigheden , heerfchende toon, luimen van den Vorst, zijn eigenbelang, de befcherming van de Maitres, of't geen op de een of andere wijze eemgen invloed op zijne bevordering hebben kon, zulks verëischten. Zo was hij een Pronker, een nveng Soldaat, Wijsgeer, Vernufteling, Dichter Koppelaar, Bon homm, Speeler, Tooneelgek , Kwaadfpreekcr, een Geheimzinnige, een Dweeper, Vrijgeest, Staatkundige, alles was hij geweest, en gereed om alles te zijn, wat men tegens goede betaaling van hem maaken wilde Hij had reeds zo veel rollen gefPeeld, dat hij misfehien zeiven niet zou geweeten hebben, wat hij was, zo niet twee heerfchende begeerten bij hem de overhand gehad en zijn karakter bepaald hadden,naamelijk — gierigheid en wellust! Deeze fchandelijke Zusters wandelden, wanneer het doenlijk was, hand aan hand, en zulks niet Gevoeglijk kunnende gefchieden, zocht toch de dén weder goed te maaken, wat de ander verbroddeld had. Wanneer hij aan zijnen wellust een offer, al was het nog zo duur , niet weigeren kon * dan trachtte de hebzucht, denken of den ande>  van MILDENBURG. aoi ren voor de fom weder op te ligten, die zijne Imitenfpoorigheden hem gekost hadden, al zou hij dezelve van het altaar genomen, of zijnen vader op den weg ontdooien hebben. Hij had van alles, hoewel maar oppervlakkig, kennis, en de gave om zulks ten toon te fpreiden op een manier, die het vermoeden verwekte, alsof hij nog veel meer daarvan wist, doch wezenlijk was zijn verdand noch doordringend, noch door de weetenfehappen gevormd. Mannen van waare geleerdheid verveelde hij welhaast; maar de wijven had hij in zijn belang. Hij floeg een groot front, en had den naam, van de vrouwelijke fexe te kunnen bekooren, en van dezelve gezocht te worden. Niemand verdond beter, dan hij, de hooffche kunst, over niets veel te fpreeken; zijn gevoelen nimmer ronduit te zeggen; een verklaaring van zijne woorden te ontduiken ; het gefprek zo te draaijen , dat men nooit wist, wat hij eigenlijk had willen zeggen; zich nooit aan de uitfpraak van anderen te onderwerpen ; zijne beloften te verdraaijen ; het breeken van zijn woord te verbloemen; de fchuld van zijn trouwloosheid en boosheid op anderen te fchuiven; het vertrouwen, dat iemand in hem delde, te misbruiken; zich uit alle zwaarigheden te redden, en van elke zwakke zijde des geenen, die met hem verkeerde, tot zijn voordeel gebruik te maaken. Hij was onvermoeid in een zaak langs honderd kromme wegen eindelijk door te zetten , zijn partij af te matten, N5  202 DE ARME HEER en, niettegenftaande hij van iedereen gehaat en zeer lafhartig was; evenwel van een ieder ongemoeid te blijven, en uiterlijk ook eenig ontzag te hebben. Deeze mensch begon, Tedert dat ik in het huis van de Prefidenten - weduwe veel verkeerde , op alle wijze mijne vrietidfchap te zoeken. Bijna fchaam ik mij niet, te bekennen, dat het niet zeer moeijelijk viel , dezelve te verkrijgen ; want hoe veel waereldkenhis ik ook billijk had moeten hebben , was mijn temperament echter altoos met mijn verftand in een tweeflrijd, en wie de kunst maar eenigermaate verftond, om mijn gevoelig hart te treffen, en mijn eigenliefde te ftreelen, dien gaf ik mij gerust over. Het gelukte den Heer van zirnak welhaast, mij een voordeelige meening van hem in te boezemen; ja! het viel te gemakkelijker mijn vertrouwen te winnen, dewijl mijn braave porr juist, gelijk ik reeds gezegd heb , uit de flad was, en mijn ziel een vriend noodig had. Ik kende den Opperfchenker niet wel; niemand had mij voor hem gewaarfchouwd. Eens had ik op-' gemerkt, dat hij zijnen bediende zeer hard behandelde wel nu! wie wordt niet fomwijlen door den toorn verrascht? Daarbij vertoonde hij zich van zo veele blinkende zijden, en ik was een • ligtgeloovige gek! Hij veinsde, mij als vriend aan te raaden, om meer aan het Hof te verfchijnen, gaf voor, gehoord te hebben, dat de Vorst één en andermaal naar mij gevraagd had:  van MILDENBURG. 203 » Je fut* tnauvais courttfan, zeide hij, ik kan .„ niet vleijën , ben voor de vuist en daarörn ,, heb ik ook weinig vrienden. Maar ik heb „ achting voor elk braaf man, en geloof mij , „ mijn waarde vriend! dat gij bij uwe begaafd„ heden hier voorzeker uw geluk volkomen maa„ ken zult, zo gij u flegts nog eenigen tijd in „ de omftandigheden fchikken wilt. Pardonnez„ moi, mon cher! je vous preche morale, en gij „ zult vraagen, waarom ik dezelve ook niet op„ volg? Doch ik ben nu niet anders; het Hof „ is mijn zaak in 't geheel niet. Je futs trop ,, franc , quelquefois etourdi même mats il est ,, trop tard, pour me corriger. Ik zal niet ver„ der komen; voor u is het nog tijd. Geloof ,, mij, vriend! gij gaat niet genoeg aan het Hof; „ doch gij hebt zekerlijk een wettige ontfchni- „ diging de bruid! de bruid! " Nu heeft het mij altijd zeer tegen de borst geftooten, dat ik mij van een geluk zou beroemen, dat ik niet bezit; ik verzekerde hem dan, dat ik in 't geheel in die betrekking met de Freule niet ftond; maar hij deed , alsof hij mij niet geloofde. „ Chanfon, que tout ceci! riep hij, mats j'admire „ votre discretion. " Ik poogde, hem van het tegendeel te overtuigen, en daardoor kwam ik dan zo verre, dat ik hem alles van ftufc tot ftuk verhaalde , hoe het met mijne zaak ftond , en dat ik geen vrijmoedigheid genoeg had, om mijnen wensch aan de moeder te openbaaren. „ Goed! zeide hij, gij hebt recht; sa  204 DE ARME HEER « iets wil wel door een derden gedaan worden, .,, en deeze derde zal ik weezen. Gij zult zien, „ dat gij nog vrienden hebt, g> je vous reponds du fucchs: Je fais un peu manier ces fortes „ d'affaires- Doch nog iets ! II faut avant tout, que vous fasftes ma paix avec Madame la Pré„ fidente. Je fais qu'elle ne me veut pas du bien; de oude vrouw is tegen mij ingenomen. „ Spreek gij bij haar ten mijnen voordeele; „ neem mij mede, wanneer gij haar een bezoek „ wilt geeven, en voor het overige laat mij „ zorgen! Zou het al eens niet willen vlotten, „ voegde hij 'er als in een grap bij, dan fpreek „ ik voor mij-zeiven. " Op deeze laatfte woorden lloeg ik in 't geheel geen acht, ondertusfchen herhaalde hij dezelven met opzet een en andermaal, doch ik nam zulks voor een grap. Het viel indedaad bezwaarlijk, om de meergemelde Vrouw gunftige gedachten van hem in te boezemen; doch hij was naauwlijks tweemaal in dit huis geweest, of hij had mijne onderfteuning niet meer noodig. Hij kwam telkens meer, eindelijk alle dagen, en na verloop van vier weeken wierd ik op zijn bruiloft met de Freule ge- noodigd. Wat zou ik doen ? Veel gerucht van de zaak te maaken, en mij door de geheele ftad te laaten befpotten? Ik zweeg, en vergenoegde mij daarmede, dat ik mij van mijnen vriend, den Doftor over mijne zotheid helder liet doorftrijken, en het benuit nam, in het vervolg niet zo  van MILDENBURG. 205 ligt op iemand te vertrouwen. Intusfchen veranderde daardoor mijne denkwijze, en het was de eerde oorzaak van het onheil, dat mij in deu volgenden tijd aan dit Hof overkwam. Mijn braave porr had mij wat al te gevoelig over mijne ligtgeloovigheid doorgehaald. Mijn eigenliefde vond zich daardoor beleedigd, ik bezocht hem niet meer zo dikwijls, en hij, die zich aan niemand opdrong, liet mij loopen. De bijzondere gezelfchappen in de tlad waren nu haatelijk in mijne oogen, federt ik het huis van de prefidenten - weduwe niet meer op den voorigen voet bezoeken kon; ik begon derhalven wederom meer aan het Hof te verfchijnen, terwijl de Opperfchenker nu meer bij zijn Vrouw 't huis bleef. Het kwam mij in de gedachten, om min of meer van den raad, welken dit flegt fchepfel mij gegeeven had, tegen zijnen wil gebruik te maaken, naamelijk, om mij door eenen onvermoeiden ijver in het waarneemen van mijn beroep te verheffen, en daardoor zijnen nijd te wekken. Eindelijk verviel ik op een klein plan, om mij aan de Freule te wreeken, daarin bedaande, dat ik, om haar te toonen, hoe weinige wezenlijke indrukfelen zij op mijn hart gemaakt had, openlijk bij een andere vrouw mijn Hof wilde maaken, en tot dat einde doeg ik zeer ongelukkig mijne oogen op een vreemde Dame, eenweduwe , die daar woonde, en geen al te goeden naam had, omdat ik mij verbeeldde, daardoor de vrouw van g ir nak dies te meer te verootmoedigen.  scS DE ARME HEER Dit alles moet men famenneemen, om te begrijpen, hoe het mogelijk was, dat ik, na een zeer onaangenaame ondervinding aan het Hof, waaraan ik te vooren gediend had, andermaal ook hier in mijn verderf liep, fchoon zekerlijk minder fchuldig dan de eerfte maal, alzo men mij thans flegts van onvoorzichtigheid befchuldigcn kon. Ik miste den raad van mijnen verontachtzaamden vriend; de ijver , welken ik in mijn ampt befteedde, wekte de aandacht van wangunftige amptgenooten. Mijn eerzucht wierd wederom gaande; ik reikhalsde, om den prijs mijner naarftigheid in te oogften; het griefde mij, dat de Vorst niet meer en ook niet minder acht op mij floeg, dan te vooren. Aan den anderen kant was Mevrouw van s t a r m u t h , de Dame, bij welke ik mijn Hof maakte, niet alleen galant, maar zij had ook den naam , dat zij , in het aanleggen van deeze en geene ontwerpen, zeer listig was ; daardoor geraakte ik in verdenking, alsof ik met haar famenfpande , en haalde mij dus zeer veele en bittere vijanden op den hals. Ik heb u de Gemalin van den Vorst als een voortreffelijke, maar van haaren Gemaal liegt behandelde Prinfes, afgefchetst. Er was niemand aan het Hof, die, uit vrees voor de heerfchende partij , durfde onderftaan , haare gunst en vertrouwen te zoeken. Mevrouw van starmutii alleen, die, omdat zij vreemd was, en ook wist, dat de Vorst tegenzin tegen haar had, zich weinig bekreunde , of haar zulks wel of  va» MILDENBURG. 20? kwaalijk genomen wierd, nam elke gelegenheid waar, om zich bij de Vorftin bemind te maaken. Deeze arme verfchoveling zou zekerlijk zodanige vrouw niet ligt tot een vertrouwde vriendin verkooren hebben, indien de wensch, om haar hart aan iemand te openbaaren, niet zo fterk bij haar geweest was. Zij had een levendig gevoel van den last haarer ongelukkige gefteldheid, en Mevrouw van starmuTh, in plaats van geduld en toegeevendheid aan te raaden , ftelde al wat mogelijk was , te werk , om de Vorstin te overreden , dat het alleen aan haar ftond , om die ketenen te verbreeken. Hiertoe wierd dit kwaade wijf, voornaamelijk door wraakzucht tegen de Maitres, aangezet , die zij haatte, omdat zij eens voor een korten tijd den Vorst aan zich geboeid had gehad, in de hoop van hem altoos te bezitten en te regeeren. Het was. natuurlijk, dat ik,'die dagelijks bij haar verkeerde , mij door 's Vorflen koele bejegening beleedigd vond en zijne Gemalin waarlijk hoogtematte, de partij van Mevrouw van starmuth vermeerderde , en in den haat tegen de Maitres met haar deelde ; inmiddels kan ik heilig betuigen, dat ik van alle de 'plans , die zij ontwierp , hoe genoemd , niets wist. Doch daarom handelde ik niet te min , en wel dubbel, onvoorzichtig; want ik betoonde onze Vorftin niet alleen openlijk eene uitfteekende hoogachting, maar veroorloofde mij ook ffeekelige uitdrukkingen en lasteringen tegen de  aoS DE ARME HEER Maitres. Van dit alles ging niet één woord verlooren, en men begon mij overal, waar ik ging en wat ik fprak en deed, te befpieden; doch mijn beste vriend, de Heer van ziknak, was de hoofd-aanvoerder varf mijne bcfpieders. In deezen tijd had de arme Vorftin zich door Mevrouw vak sï-armuth tot eenen onberaaden.ftap laaten verleiden. Te weeten, zij had eerst aan haare vorftelijke. Ouders naar * * * gefchrceven, had dezelven bczwooren, om haar uit de flavernij te veriosfen , haar wederom bij zich te neemen, en de vertrouwde vriendin had de briefwisfcling bezorgd. Het antwoord had niet volkomen aan de verwachting , voldaan ; men had zich niet onmiddelijk met de zaak willen bemocijen, maar integendeel de Vorftin aangeraaden dat zij zoeken moest in haar lot te- berusten. Doch wel verre van deezen verftandigen raad op te volgen, ontwierp zij., geleid door Mevrouw van starmuth, veelmeer een plan, om in 't geheim de vlugt te neemen, en zich weder naar haare. Ouders te begeeven. Zij dacht, dat men haar ten, minften niet verftooten zou. Of deeze twee Dames bij dit voorneemen mede op mijne hulp hadden gereekend, kan ik met zekerheid niet zeggen; maar wel betuigen, dat ik 'er niets van wist, noch mij ook ooit in eene onderueeming van dien aart zou ingelaaten hebben. Inmiddels geloofde de lieer van ziknak, van dit tijdftip gebruik te moeten maaken, om onzen Heer zijnen gedieuftigen ijver te topnen.  van MILDENBURG. 209 Tot dat einde had hij eerst getracht, om door kruipende vleijerijën en babbelarij de gunst van dc Maitres te winnem Hij had mijne kleine fpotternijën over dit wijf, vermeerderd en verbeterd, weder verhaald, zich iets van een geheime famenrotting laaten ontvallen, die tusfchen de Vorftin, Mevrouw van starmuth en mij plaats had, en om zulks waarfchijnelijk te doen voorkomen, was hij ook zo menschlievend geweest, mijne onaangenaamheden aan het Hof * * * wederom op te warmen, en daarüit aanleiding te neemen, om mij als 'een gevaarlijk mensch ten toon te (tellen. Dit alles verwekte bij den Vorst het grootfte misnoegen. De Postmeesters wierden gelast, om alle verdachte brieven aan de geheime kanselarij over te leeveren. Hier wierden ze geopend; in één van dezelven, welken de listige weduwe gefchrceven had, was het plan, om !de Vorftin te doen ontvluchten, duidelijk ontvouwd. Waarfchijnelijk had men mij ook in zo verre daarin genoemd, dat men het voorneemen had, zich daarbij van mijne hulp te bedienen, vermits ik misnoegd over mijnen dienst was, of iets diergelijks. In het kort! Mevrouw van star. siuth ontving het bevel, om binnen vier en twintig uuren het land te ruimen; doch ik wierd zonder verhoor en proces in den nacht van mijn bed geligt, en onder een fterk geleide van krijgsknechten, als Staatsgevangen naar het berg-kasteel * * * gebragt en aldaar opgeflooten. I. Deel. O  aio DE ARME HEER De braave porr had mijn ongeluk zo ras niet vernomen, of hij vergat ons klein gefchil, en hield zich alleen bezig, om ontwerpen te fmeeden, die mijne verlosfing uit de gevangenis ten doel hadden. Hij bragt alle zijne vrienden en begundigers op de been, om hunne goede dienden bij den Vorst aan te wenden, en op een wettig onderzoek aan te dringen; maar alles was vruchteloos. De Vorst was onverzettelijk, en de be, ledigde Maitres verijdelde alles, wat hij tot mijn voordeel ondernam. Nu bleef 'er voor mijnen • getrouwen vriend geen andere weg over, dan zig van de één of andere list te bedienen. Het gelukte hem, mij brieven in de hand te doen komen (*), én mij daarin den voorflag te geeven, om door zijne hulp uit mijne gevangenis te ontfnappen. Middelerwijl verliep 'er meenige lange dag, tot dat alles volkomen beraamd was. Dit werk in til zijnde, dond ik op eenen aangenaamen morgen aan het kleine vender van de gevangenis, en zag met treurige oogen naar beneden in het dal. Hier had ik nog niet lang gedaan, toen ik een koets, vcrzeld van een Commando Hoezaaren, voor de poort van de vesting zag komen en dil houden. Men leidde daarüit een gevangen; doch ik kon hem niet wel in het gezicht zien. Des middags, toen men mij het eeten bragt, vroeg ik naar den naam van deezen Staatsgevangen — C*} Men zie den tweeden 3rief, bladz. ia.  "van MILDENBURG. dit en wié denkt gij wel dat bet geweest is? ■ Niemand anders, dan de edele beer van zirnak! Hij Was in zijne eigene ftrikken gevangen* De dienst, welken bij den Vorst, of veelmeer de Maitres gedaan had, bragt hem bij de laatflc in zodanige gunst, dat zulks eindelijk zijnen Heer verdacht voorkwam. Men loerde op hem, en betrapte hein, dat hij eens na middernacht haar huis uit kwam, en deeze nacht-vifite verfchafte hem dan de vrije woning op dit berg - kasteel Zo moet de hand der hoogfte Rechtvaardigheid den booswicht vroeg of laat treffen! * Eindelijk na meer dan derdehalf jaaren opgeflooten geweest te zijn, verfcheen het uur van mijn verlosfing. BijVoegzel van c a r o li n a* Hoe zulks bewerkt, de Heer van mild enburg van daar in een klooster gevlucht is, zich rtldaar eenigen tijd opgehouden, en vervolgens eenen Monnik verlosd heeft (*), dien het kloosterleeven niet behaagen kon, en wat hem " daarna ontmoet is, tot dat hij bij ons kwam; zult gij beste vriendin bij de eerstvolgende verzending verneemen (t). Ik omhels u met den oprechtften eerbied, en ben enz. C'3 Het fchijnt derhalven Wel, alsof de Heer van mildsnburo haar den naam van deezen Monnik niet genoemd heeft, Ct) En ik zal den Leezer daarmede niet lastig vallen, alzo wij dit alles reeds weeten, Ü s  212 U E AR M E II E E R ZEVENTIENDE BRIEF. Mevrouw homan aan carolina. Engeleven, den ioden November 1773. De papieren , die gij, lieve meisje! mij medegedeeld hebt, heb ik zo grcctig geleezen en herleezen, dat ik daardoor zelfs den aangenaamen pligt verzuimd heb, om u daarvoor mijnen dank te betuigen. Zulks doe ik dan nu mits deezen van harte; doch dit mijn fchrijven beeft nog een ander oogmerk, dat uw gehccle oplettendheid en overleg verdient. Ik zal u naamelijk een plan voorflaan, en, om u maar niet lang in onzekerheid te laaten , het behelst niets anders , dan dat gij van woonplaats verandert en uw verblijf bij mij neemt. Zie hier alles, wat ik u daarover te zeggen heb , en dan, beste Kind! bedenk u wel, of gij gelooft, met een oud, grillig wijf-, als ik ben, te kunnen leeven! Gij weet, misfehien, dat ik zonder rijk te zijn , nogthans zo veel bezit, dat uw verblijf in mijn huis mij in geenen deele lastig vallen kan. Uw gezelfchap, dit moet gij mij op mijn woord gelooven, zal mij zeer aangenaam weezen, en tot een zoete verkcering en troost verltrekken;  van MILDENBURG. 213 doch mi is de vraag, of ook onze wedcrzijdfche denkwijze, onze temperamenten op den duur zullen ovcrëenftemmen, dan of de verandeiïg van uwen toeftand, die ik u aanbied, ü niet misfehien in 't vervofg berouwen zal? Ik wcnschtc zeer, mij nader daarover te kunnen beraaden; tot dat einde fchreef ik ecnigen tijd geleeden, buiten uw wecten, aan den braaven Predikant eerman, en verzocht hem, om mij met alle openhartigheid een fehets van uw karakter en inborst te geeven. Zijn antwoord voldeed volkomen aan mijnen wensch; dus komt het nu daarop aan, dat wij elkander onze gedachten over dit onderwerp mededeelen. Laat ik tot dat einde u ronduit zeggen, welke deugden ik aan een jong meisje, waarmede ik veel verkeeren zal, bijzonder hoogacht! Ik geloof, dat zedigheid, eenvoudigheid en waarheid, verdraagzaamheid, befcheidenheid, zachtmoedigheid, infchikkelijkheid, zindelijkheid, orde, nijverheid en bekwaamheid in beroeps-bezigheden , de voornaamfte hoedanigheden zijn, waardoor onze fexe een algemeene achting verwerven kan. Doch de zedigheid, denk ik, dat niet flegts op kuischheid, eerbaarheid, onfchuld, vermijding van dubbelzinnige redenen, daaden en gelaatstrekken, berust; neen! alles, zelfs het onfchuldigfte, wat maar eenigszins ten nadeele van een jong meisje kan uitgelegd worden, is zij verpligt, zo veel als in haar vermogen ftaat, te mijden. Op onze uiterlijke naam en faam be03  3ï4 DE ARME HEER rust voor het meeste gedeelte ons zedelyk en buï» gerlyk beflaan, en indedaad! niets valt gemakke* lyker, dan het gefijffel van kwaade tongen te ontduiken, Zo lang als ik denken kan, is my nog geen geval voorgekomen , dat een deugdzaame vrouw, die nimmer door onvoorzichtige flappen gelegenheid tot kwaadfpreeken gegeven had, het Voorwerp van opfpraak zou geweest zijn. Daar? toe behoort nu, 't geen van zelve fpreekt, waakzaamheid over zich zeiven; deftigheid in het ui* terlijk gedrag zender gemaaktheid, zonder aanmatiging ; vermijding van al het buitenfpoorige , van al het dweepachtige en gezochte in houding, gang, gelaatzweem , gebaarden en kleding; zekere ongedwongen manier, met alle mansperfoonen op eenen altoos even beleefden voet , die echter nooit in vertrouwelijkheid ontaarden moet , te verkeeren , den geenen onder de mannen, wier karakter , beroep en ouderdom hun meerder recht geeven op de openlijke onderfcheidende achting, meer vertrouwen te bewijzen , dan anderen, zonder echter zich aan hen op te dringen ; niemand zodanig te befchomven, als of hij in geen aanmerking kwam; niet te toonen , dat ligchaamelijke fchoonheid een niifteekend gunfligen indruk op ons maakt , én eindelijk in de keus van verkeering en vooral van vriendinnen voorzichtig te wee- ,.zen« J „ U tajób; i:. ' Tot de eenvoudigheid van karakter reken ik een altoos even blijgeestige, bedaarde luim. W  van MILDENBURG. %ig weet uit de ondervinding, dat dezelve het zeker erfdeel is van een goed geweeten. Deugd en onfchuld verblijden het hart; daarentegen baaren geheime, ongeoorloofde begeerten, dwaaze wenfchen, ijdele aanmaatigingen, trek tot een aanhoudend wild en zinlijk genot, alle die gemelijke luimen , alle die ebben en vloeden van uitgelaaten vrolijkheid en duistere zwaarmoedigheid, tijdverveeling, fentimenteel gevoel, ftijfhoofdigheid en diergelijke, al het welk even zo lastig is voor de gee11e , die daar mede geplaagd is, als voor anderen , die met zodanig een wispeltuurig fchepzel moeten leeven. De waare, beminnelijke eenvoudigheid integendeel verfpreidt zelfs over het uiterlijke aanzieH van een jong meisje een onwederftaanbaare bevalligheid , die meer wezenlijk is en op den duur bekoort , dan alle de kunstenarijen der ligtekooijen. Zelfs haare kleeding draagt daarvan blijken. Het is billijk en in zekeren opzichte plichtelijk, dat wij, wat onze kleding betreft, onder het gezag der mode ftaan; doch dit verplicht ons niet om de dwaasheden van elke Parijfche zottin tot onze wette maken ; ons uit te dosfehen op eene wijze , die onze geftalte misvormt, en met zodanige dingen, die veeltijds flechts uitgevonden zijn, om ligchaamelij. ke gebreeken te verbergen, wanneer wij deeze gebreeken niet hebben, onze welgefchaapene, rijzige geftalte te mismaaken. Is 'er een foort van vergeeflijke opfchik in kleederen; het is, om zich toe te leggen op 't geen ons het best ftaat, onze natuurlijke bekoorlijkheid op een zedige wijze verhoogt, O 4  aio-, DE ARME HEER en onze onvolmaaktheden verbergt. Het is derhalven ongerijmd, wanneer een jong meisje, dat een zachtvloeiënde,[duidelijke en welluidende ftem heeft, begint te lispen, wanneer het juist de mode is; of wanneer in eene tijd, dat men in Parijs het Iiair kort boven de oogen laat hangen, een vrouw, die bovendien een zeer kort voorhoofd en anders een lang gezicht heeft, deeze mode al mede volgt; wanneer een klein, dik, rond fchepzel, door middel van zekere kusfens, opgevuld met een half-honderd pond paardenbak, den omtrek van een bierton verkrijgt, of Iemand, die lange voeten heeft, als een boodfchaplooper, een kort rokje draagt. Waarheid en ongeveinsdheid in woorden en 'daaden moeten wel over 't algemeen ieder braaf mensch bij alle zijne ftappen verzeilen; maar voornaamelijk zijn dezelven een fieraad voor de vrouwen. Op deeze berusten trouw en geloof tusfehen egtgenooten huisfelijk geluk. Door kromme wegen, listige aanflageu, onwaarheden en kwinkflageu maakt onze fexe zich niet alleen verachtelijk en ongelukkig, maar dewijl vrouwenlist ïndedaad bij de mannen tot een foort van fpreekwoord geworden is; zo kan ook een vrouw, die door het tegendeel uitmunt, dies te meer ftaat maaken op algemeene achting en eerbied. Wel is waar, daar kunnen gevallen voorkomen , dat het gevaarlijk worden kan, zijn hart te ontdekken;- maar achterhoudenheid is immers geen geveinsdheid, en wanneer onze fexe, tq  van MILDENBURG. 217 magteloos, om kracht met kracht te keer te gaan vooral in het huwelijk, fomwijlen met tegenzin iets doen, en tijd en gelegenheid waarneemen moet, om een goed oogmerk door te zetten,zonder evenwel den fchijn te hebben, alsof zij haar gezag wil doen gelden; dan kan men dit immers geenszins met den naam van zucht voor heimelijke aanflagen beftempelen. Maar geheimhouding zelfs van de onfchuldiglte handelwijze, voor perfoonen, aan welke wij rekenfehap verfchuldigd zijn, kan de zuiverfte deugd verdacht maaken, en een kleine ftap, die uit zijnen aart verborgen moet blijven, kan iemand in eenen doolhof van afwijkingen verwarren. By alle de eigenliefde, waarvan men ons vrouwen befchuldigt, kunnen wij het evenwel voor ons zeiven niet verbergen, dat wij zwakke fchepzels zijn, en zulks behoorde ons dan ook verdraagzaam en infchikkclijk jegens anderen te maa, ken Met, als of wij gebrceken en ondeugden als kleinigheden mogen béfchomven, die men Gemakkelijk over 't hoofd zien kan; maar wij moeten medelijden toonen met de geenen die bij gebrek aan waakzaamheid gefbruikeld hebben; wi» moeten vooral niet met een foort van blijdfchan over het onheil van anderen ergerlijke anekdoten navertellen; niet uit eigenliefde juichen over den val van onze zusters: niet aan elk gerucht dat ten nadeele van anderen verlpreidt wordt ' beloof liaan. ' b£> Bcfcheidenheid verhoogt zelfs de uitmuntend^ O *  s£8 DE AR M E HEER verdiensten, maar dubbel verheft zij den glans va» vrouwelijke deugden. Weinigen van ons zijn met zodanige Merkte van geest door de natuur begunftigd; weinigen kunnen zich van zulk een opvoeding en vorming beroemen; weinige hebben geduld genoeg tot zodanige onvermoeide infpanning van verftand, naarstigheid en geheugen, dat zij het zouden durven waagen, om over onderwerpen, die fchranderheid, geleerdheid , ondervinding of veeljaarige oefening alleen kan doorgronden, voldingend te oordeelen. Wij raapen van geleerde kundigheden meestentijds flechts juist zo veel op, als nodig is, om gefprekken en enkele plaatfen van dien aart, in de boeken, die wij Ieezen, niet ten eenCmaal onverftaanbaar te vin• den. Bij de grootfte begaafdheden brengen' wij bet gemeenlijk flegts zo verre, dat wij ons en onze egtgenooten, met alle onze aanfpraak op infchikkelijkheid, een aangenaam uur maaken kunnen, eri dat wij bij debefchouwing van eenfraaje fehilderij, en bij de uitvoering van een heerlijk muzijk, niet geheel ongevoelig blijven en ik oordeel, dat zulks juist zo is, als het weezen -moet. Het ftoot mij derhalven geweldig tegen de borst, wanneer ik hoor, dat een vrouwen mond dingtaal fpreekt; wanneer ik bemerk, dat een jong meisje fomtijds met een onverfchoonelijke waanwijsheid, kundige mannen tegen fpreekt, in zodanige zaaken, waarvan zij wezenlijk niets verftaat; wanneer een ijdelwijf geen gelegenheid verzuimt , haare lectuur ten toon te fpreiden, haare  van MILDENBURG. m9 mare Hem in het zingen openlijk te haten hooien, op een klavier de meesterflukken der grootfte muzijkkundigen te verbroddelen, en daar door de hoorders in verleegenheid brengt, om in fpijt van de doodende tijdverveeling, die zij hen veroorzaakt, den mond, reeds gerond tot geeuwen, tot vleitaal te plooijen. Dies te aangenaamer worden wij verrascht, wanneer een vrouw , bij een gepaste gelegenheid, zonder de minfte aanmaatiging, en zonder dat zij zeiven van haare welfpreekendheid bewustheid fchijnt te hebben, met een zachte, bedeesde ftem, zaaken voor den dag brengt, die de wijsheid van een geleerd man eer zouden aandoen; wanneer zij zonder gemaaktheid in eenen kleinen kring van vrienden, die zij daar door op een aangcnaame wijze vermaaken kan, begaafdheeden, taalkennis, grondige weetenfchap of bcdreevenheid in een kunst toont, welke een eigenlijke geleerden en kunstenaar befchaamd maakt; Wanneer, zonder haare briefwisfeling uit ijdelheid op eene onnutte wijze te vermenigvuldigen, haare brieven meesterftukken van een fraaijen en gedrongen fchrijftrant, en niet, als de meeste fchrif. ten en opftellen van onze aanfpraak makende vrouwen, ( en gelijk misfehien deeze mijne geleerde verhandeling) laffe, uitgerekte uitroepingen en gefnap zijn. Bulderen, onftuimigheid, opvliegendheid mismaakt het bevalligst gezicht; zachtmoedigheid maakt een gelaat bevallig en aanminnig, al is het zo fchoon niet. Is een mannelijke houding voor  aao DE ARME HEER ons niet betaamelijk; hebben wij geen recht op vcrheeven man nelijke deugden: hoe veel minder nog kan men dan de gebreken van het mannelijk gedacht in ons dulden? Wij zijn niet verordend -om te hecrfchen, maar om te gehoorzaamen, en uit dien hoofde is de toegevendheid een noodzaa•kelijke vrouwelijke deugd. . Wanneer ook een jong meisje in het vervolg aan een man verbonden wordt, die, wat de verftandelijke vermogens aangaat, voor haar moet onderdoen; dan zal evenwel-deeze zwakkere fomwijlen de uiterlijke vertooning zijner heerfchappij willen handhaven, en de vrouw zal van alle kanten te kort fchieten, indien zij haare zaak met een onvcrzetlijk hoofd wil doordrijven; zij zal te kort fchieten, om dat zij den ' man daar ,door tot meerder tegenffand aanzet , en zijne Itijfhoofdigheid, die bij onnoozele menfchen bijna altoos fterkeris, dan bij verf tan dige lieden, in het harnas jaagt; zij zal te kort fchieten, om dat zij haaren man bij anderen verachtelijk maakt, waar van de febande altijd haar tot last valt; eindelijk -zal zij te kort fchieten in de oogen der waereld, die haar in dit geval altoos ongelijk geeven zal. De zwierigite, uitgeleezenfte kleding, hetfraaifte tooifel kan het bekoorlijke der fchoonheid ver weg niet zo verhoogen, dan een zeer zindelijk en welpasfend kleed. 'Er zijn vrouwen, die, al zijn ze nog zo prachtig uitgedoscht, altoos een onaangenaam voorkomen hebben. Nu zit de doek om den hals fchuins, dan hangt de rok aan de eene zijde laager dan aan de ander; of de handen zyn  van MILDENBURG. 221 niet fchoon gewasfchen; of het hair hangt lanaa het hoofd; of de fchoenen zijn niet goed toegegespt, of flordig toegebonden; of dekousfen zijn vol gaten, morfig, fchuins opgehaald; of de naat is los gegaan, of de ftootkant van de rok is af* gefcheurd, de onderrok is neergezakt, de handfchoenen zijn bemorsd, of diergelyke dingen meer, waarop de mannen, die wij immers trachten te behaagen, naauwkeurig zien, vooral wat zindelijkheid en dc fchoeijiug aan de voeten betreft. Alzo onze vrouwelijke verordening van ons verëischt, dat wij op alle afzonderlijke kleinigheden het oog moeten houden; is een gefchikte orde voor ons bijna nog onöntberelijker, dan voor de mannen. Deeze orde kan fchier nooit de maat te buiten gaan. Overleggen wij eens, hoe veele kleine ftukken maar alleen tot onzen opfchik behooren, hoe moeijelijk het valt, om dezelven weder uit elkander te zoeken, wanneer zij hier en daar verdrooid liggen; dat men dikwerf nieuwe linten, kanten en diergelijke voor veel geld koopen moet, omdat men de dukjes, die men heeft leggen, niet vinden kan. en hoe gemakkelijk de fijn gewceven doffen, waarvan onze kleedcren gemaakt zijn, bemorsd en gefcheurd worden kunnen, wanneer dezelven overal op doelen, tafels en kisten neergeworpen zijn! Nijverheid en nuttige werkzaamheid beveiligen ons tegen kwaade gedachten; tijdverveeling en ledigheid verdrijven de blijgeestigheid, verwekken in ons een verlangen, dat gevaarlijk worden kan *  DE ARME HEER eene ziels-onrust s en boezemen een fentimenteel gevoel in; een leven, San altoosduurende verftrooijingen toegewijd, heeft ongereegelde begeerten ten gevolge, voedt den trek naar weelde, en fmoort het gevoel van huisfelijke geneugten. Een vrouw moet het geluk van haar beftaan in haar huis, in het bezorgen van haare beroepsbezigheden vinden. Haar man, haare kinderen haare dienstboden, en in de uuren van uitfpanning, een goed boek en een kleine kring van ge-. trouwe, vrolijke en verftandige vrienden dit alles moet haat aangenaamst gezelfchap weezen. Zelfs niet het minite moet haare oplettendheid ontgaan, maar zij moet altijd overleggen , of 'er ook in huis iets kan verbeterd, voordeeliger, gereegelder en zuiniger ingericht worden. Zij moet bekwaam en geoefend zijn in alle vrouwelijke handwerken, hoe dezelven ook moogen genoemd worden, ook haare kleederen zeiven kunnen vervaardigen. Zij moet mede het groove werk in de keuken en diergelijke meer, verftaan. Zij moet niet fchroomen, haare tedere handjes te be=> morfen, wanneer het noodzaakelijk is, of de pligt vereischt, om haare dienstmaagden te too* nen, hoe men een -zaak moet aanvatten; doch zij moet niet in de vuiligheid .woelen, en het werk van de dienstmaagd verrichten, indien haar vermogen zulks niet vordert; zij moet zeiven geen dubbeltje verdienen, en ondertusfchen door het verzuim van gewichtiger bezigheden, doof vernieling van haare betere kleederen, een gulden  van MILDENBURG. 2a3 verkwisten. Voornaamelijk moeten de morgenuuren aan den arbeid befteed worden. Een goede moeder, een getrouwe gade , een nyvere huis» vrouw loopt des morgens niet het huis uit, ontvangt des morgens geen bezoek, en wel het minst van mansperfoonen. Verre de meeste perfoonen van onze fexe verfpillen veele uuren aan de Kaptafel; doch men kan zich gewennen, deeze gewigtige bezigheid in veel minder tijd te verrichten,en het is pligtelijk om zich daarin te oefenen. Ik had een eenige dochter, die de dood voor eenige jaaren van mijne zijde gerukt heeft, en welker plaats gij, lieve vriendin! zo gij wilt, vervangen kunt; dit goede meisje had, om mijgenoegen te geeven, geleerd niet langer dan op het hoogst een kwartier - uur over het uit- en aankleeden door te brengen, te weeten na dat zij zich gewasfen had, en het hoofd gereed was. Doch ik ken jonge meisjes, die dagelijks meer dan een uur nodig hebben, om, en wel zelf nog flordig, gekleed te verfchijnen. En wat wonder, dewijl elk ftuk, dat zij aandoen, elk lintje, elk lapje, tienmaal bezien en weder bezien, voor de fpiegel aangepast, weg gelegd en weder gekreegen wordt, ja ! wanneer men zich deftig opfchikken wil, en alles, wat daartoe behoort, eerst uit de hoekeu, alwaar het verfeooid ligt, bijeen gezocht worden moet; dan wordt het wel middag, eer de Dame in haare geheele ftaatfij te voorfchijn komt. Ik zie gaarne, dat jonge meisjes zich 's morgens Vroeg —- tn bij mij ftaat-men zeer vroeg op ;  ifcf DE ARME HEER terftond zo kleeden, als zij den geheelen dag oVef blijven willen, maar niet in een flordig, of zelfs wel bemorsd nacht-kleed rondloopen. Dewijl zuinigheid een noodzaakelijke vrouwelijke deugd is ; wenschte ik wel, dat alle jonge meisjes zich daarop mogten toeleggen, om haare klecderen zindelijk te bewaaren. Ik heb altoos zeer veel genoegen gevonden, wanneer ik perfoonen van onze fexe gezien heb, die de begaafdheid hadden, om zich met weinig kosten in eenen goeden fmaak te kleeden , de fijnfrc zijden ftoffen , linten, floers en diergelijke verfcheiden jaaren te draagen, en telkens naar de nieuwe modente veranderen. Geloof vrij, mijn Kind! dat meenig Meisje ongehuuwd blijft, om dat de mannen bij de dagelijkfche toeneemende weelde, fchroomen om hunne hand eene vrouw aan te bieden, die zij naauwelijks met de helft van hunne inkomsten in kleederen kunnen onderhouden. Ik kan de vrouwen niet lijden,die geduurigover zwakke zenuwen klaagen, en dikwijls aan hysterieke toevallen bloot gefield zijn. De oorzaaken van deeze zwakheid zijn meestal verbeelding, verdarteling, kwaalijk gekoozen leezing, die de gevoeligheid der vezelen vermeerdert, de verbeeldingskracht verhit en te fterk infpant, fentimenteel gevoel en ledigheid. Doch het beste middel, om zulk een vertederd lighaam te verfterken , is, dat men zig in weêrwil van het ruuwe weder, een bepaalde, maatige beweeging maakt. Ziel en lighaam bevinden zich daarbij wel, en alzo bijna alle  van MILDENBURG. &i$ Ie onze bezigheden zittende verricht worden; is het des te noodzaakelijker, ten minften een uur 's daags den vrijen omloop van het bloed doorwandelen te bevorderen. Zoo walgelijk en verveelend de omgang meteen verdartelde vrouw is, zo'afkeerig ben ik van een wijf, dat een mannelijke houding nabootst, zwaare, lompe flappen doet, gelijk een Dragonder, met een fterke en groove (tem fpreekt, zwaaren arbeid met haare handen verricht, haare dienstboden afrost, en , in één woord, de zachtheid van het vrouwelijke karakter verzaakt. Mannen, die oordeelen, dat een vrouw door geen wetenfchap en kundigheden , eri door geen fchoone kunsten haarverftand befchaaven, noch haar gevoel veredelen mag, zondigen indedaad'tegen de menfchelijke natuur. Men moet dfe aanmaatiging van bondige geleerdheid, het diep indringen in de beoefening der weetenfchappen' zoróvufdi> onderfcheiden van de poogingen, om de ziel voor een waar genot vatbaar te maaken, en zig tot een goede gezellin en waardige egtgenoote te vormen1. Waarom zou in deeze tijden , waarin befchaaving en verfijning.van geest in alle ftanden toeneemen , de helft der levende menfchen, naamelijk de gel heele vrouwelijke fexe, van deeze volmaaking der natuurlijke vermogens uitgeflooten blijven ? Waarom zou de vrouw, die 's mans aangenaamfte gezellin weezen moet, onbekwaam moeten blijven, om het genot met hem te deelen, dat wijsheid en zielkunde hem verkenen ? Was zulks de wil van I- Deel. p  22Ö D E AR ME HEER den Schepper geweest; waarom zou hij dan onzè Sexe met zo veele voorrechten des verllands, met fijne geestigheid, en, vlugge verbeeldingskrachtbegunftigd hebben? Neen! ik houd zeer veel van de befchaaving deezer vermogens, die aan het oogmerk beantwoordt, door onderwijs in taaien, kunHen, nuttige doch niet afgetrokken weetenfchappen, en door leezing van goede boeken. Doch zulks moet niet alleen met een verftandige keus gefchieden, maar de eigenlijke huisfelijke beroepsbezigheden moeten ook nimmer daar bij verzuimd worden. Strijdig met haare waare bedoeling, tijdverkwistend en dikwijls zelfs zeer nadeelig voor goede zeden en de neiging ter vervulling van verhcevener pligten, is de ontembaare zucht van veele jonge meisjes , om alles door elkander te leezen, wat maar een boek genoemd wordt, de armhartigfte romans, de laffte gedichten, de kleine ellcndigftc Mufen-Almanakken, vol van geestlooze rijmen, de drom van fmaaklooze tooneelfpel- lcn, en diergelijke vodden. Dat men toch nooit verzuimde, om, na een boek doorgeleezen te hebben, zich zeiven te vraagen: „ Wat heb ik ,, 'er nu uit geleerd?" ten einde te bekennen, dat, zo lang als 'er nog iets anders in de wae.reld te doen valt, al zou het maar weezen, om erwetten uit te zoeken, een kwaalijk gekoozeji en niet wel befteede Jcezing van zodanige vodden, waarin yerfland noch hart niet het minfte voedfel vinden, de rampzaligfte tijdverkwisting  van MILDENBURG. aa? is! Ik heb vrouwen gekend, die 'er eer in Melden, fihielijk te leezen. Ik mag niets leezen, dan 't geen men langzaam leezen moet, en een boek dat flegts verdient eenmaal vluchtig doorgebladerd te worden, is in 't geheel niet waardig, door een ver» Mandig mensch in de hand genomen te worden. Muzijk, fchilderkunst, en over 't algémeen de fchoone kunsten, zijn een aangenaam voorwerpb waarmede befchaafde vrouwen zich bezig kunneit houden. Doch wensch ik vooreerst daarbij, dat zodanige dingen nimmer zo hartstochtelijk geoefend wierden, dat men daardoor van alle overige noodzaakelijke bezigheden afkeerig, of dat door derzelver invloed op het zenuwgeMel, het hart vertederd worde. Ken vrouw, die bij eenzoetvloei» jend adagio de oogen verdraait, zilte traanen Mort, bijna in zwijm valt, een meisje, dat in verrukking geraakt, wanneer het flegts den naam van een fentimenteel dichter of muzijkmeester bojrt noemen zodanige vrouw mag waarlijk wel op haare hoede weezen, op dat kwaade menfchen van diergelijke zwakke oogenblikken geen gebruik maaken! Wij hebben indedaad niet noodig, om onze zinnelijkheid door zulke middelen nog meet aan te zetten. Ten tweede raade ik zeer aan „ dat, indien men niet uitMeekende begaafdheden tot deeze of geene fchoone kunst, noch vermogen genoeg bezit, om met alle naarfligheid en oplettendheid de grondbeginfelen te beoefenen, de kleine voordeden zig eigen te maaken, en met een taai geduld eene vaardigheid in de nodige hand-» P a  aas DE ARME HEER greepen te verwerven, men daar mede vooral zijnen dierbaaren tijd niet verkwisten en anderen doodlijk verveelen moet. Wie niet in de kunsten bij een gereegelde oefening dagelijks vordert,, die gaat achteruit; wie de plaats, die hij gisteren op het klavier geoefend heeft, heden en morgen nog even zo gebrekkig fpeelt; wie de ftreep, welke hij getrokken heeft, nog even zo krom op het papier brengt, de aria, waarop hij zich oefent, nog even zo fleepende zingt, als het eerfte maal, die mag nooten en potlood wel enburg. Ik hoop, dat het u in *** zea?5  23+ DE ARME HEER wel zal gaan. Kapstein is een edelmoedig man, voor zo verre ik hem ken, en ik weet ook, dat hij zeer veel op zijnen Hertog vermag. Ik had gedacht, in het voorjaar reeds in mijn lieve Vaderland terug te komen; doch het zal nu wel vóór den aanftaanden herfst niet kunnen gefchieden. Mijn Engelschman wil mij nog niet laaten gaan; ik zal een reisje met hem doen door de Provinciën, en ik moet bekennen, dat ik zulks zeer gaarne doe. Ik vind in de Engelfchen zeer veel behaagen, en fchoon zij niet zo fpraakzaam en gedienftig jegens vreemdelingen fchijnen te weezen, als de vlugge Franfchen: vindt men echter waare menfchenliefde en gastvrijheid hier niet minder, dan daar. Vooral komen zij mij op hunne landhuizen zeer beminnenswaardig voor. Hier heerscht een betaamelijke ongedwongenheid. De groote Adel brengt niet, gelijk veele van onze Duitfche Dames en Heeren, de ftijve manieren, de ledigheid, tijdverveeling, armzalige ftads - Vermaakelijkheden, en de woede, om de beste uuren aan de fpeel- of kaptafel te verflingeren, mede derwaards. Neen! alles leeft, alles zoekt de een of andere bezigheid; in eenige huizen ftaat men des morgens vroeg op; jagt, visfeherij, muzijk, dans, lektuure, wandelen, kleine fpellen en de geneugten bij de tafel wisfelen beurtelings op een aangenaamc wijze met elkander af; men laat een ieder zijne vermaaken zelve verkiezen. En dan is de natuur zo fchoon, de kunst, die haar te hulp komt, ziet haare zus-  van MILDENBURG. 235 UT zo gelijk, dat men ze naauwlijks van elkander onderfcheiden kan. Het langduurig verblijf van zo veele rijke Heeren op het land verbreidt de wellevendheid, en bezielt alles, in plaats, dat onze kleine voornaame Heeren, indien zij niet •il te hard door vaderlijke en eigen fchulden gedrukt worden, het zich voor een fchande reekenen , om hunne dubbeltjes onder hunne onderdaanen in omloop te brengen, en bij dezelven als vrijë menfchen te leeven, maar liever hunne boeren van Schouten en Pachters het yel over de ooren laaten trekken, en daarbij hunne vervallen goederen verpanden, om de eer te hebben, Van in een refidentie - plaats de Haaf van een anderen flaaf te vveezen, hunne akkers, beemden en bosfchcn op de kleederen te draagen, in den zomer van het ééne bad naar het ander tc reizen, en zich van beurzenfnijders te laaten plunderen, of zelfs wel in Parijs en Rome de bedelzakken voor hunne kinderen te Vervaardig Dit kwaade voorbeeld der Grooten, om in fteden en aan Hoven te willen leeven, heeft in 'Duitschland eenen zeer nadeeligen invloed op alle ftanden. De xveelde neemt hand over hand toe; een ieder wjl in pracht en uiterlijke ?,vicr boven den ander uitmunten; en zelfs' hij, die uit hoofde van zijne omftandigheden genoodzaakt op het land zijn verblijf te houden, 'zoekt evenwel zijn dorpje tot een foort van Refidemi&i plaats te maaken, en door een gedwongen, geld £g tijd verfpillcndc, levenswijze, de ftadsaanierca  DE ARME HEER. ten koste van zijn vermogen en van goede zeden daar in te voeren, waar eertijds eenvoudige zeden, nijverheid en blijgeestigheid heerschten. De zotte rangzucht maakt mede een gedeelte van deeze ziekte uit. Wij zullen het nog wel bekeven , dat elk Pachter ten platten lande het in de harsfenen krijgen zal, om voor zijn geld ten minften den rang van Raadsheer te koopen. De Vorsten voeden deeze zotheden door een verderffelijke Maatkunde. Zij deelen waardigheden uit, die fomwijkn met hun eigen grootheid in een zeldzaam kontrast ftaan, en een regeerend Graaf, die zelf Kamerheer bij een groot Monarch is, heeft Geheimeraaden in zijnen dienst. Het zal eindelijk nog wel zo verre loopen, dat men Akten geeft, waardóór iemand" tot Aartsengel-titulair en iets diergelijks wordt aangefteld. Twee Rentmeesters op adelijke goederen noemen zich in hunne brieven U Wel Edele Gebooren Aldus wierden in oude tijden onze Vorsten betijteld! Ik heb eenigen tijd met een Predikant in briefwisfeling geftaan, die mij telkens al hooger en hooger tijtel gaf. Ik wist niet, hoe ik hem op een voegzaame wijze daarvoor betaal en zou. Eindelijk noemde ik hem U Wedergebooren, en verzocht hem, als een goed Christen daarmede voorlief te neemen. De zucht onzer landgenooten, om tot de zogenaamde hooger, hoewel voorzeker niet nuttiger, rangen op te klimmen , zou wel eens zeer veel verwarring kunnen aanrechten. De Armeeën worden dagelijks groo-  van MILDENBURG. 537 ter; men legt nieuwe gerechtshoven en collegien aan; het getal der vedelfpeelers, pijpers, fchrijvers en het gild der uitgeevers van maandfchriften vermeerdert van jaar tot jaar; de toeneemende weelde verëischt een grooter menigte van ambachtslieden, en evenwel zijn alle deeze genoemde klasfen; overvloedig met jonge lieden bezet. Waar komt zulks van daan? Waar wil dat heenen? De boerenfland, onder allen de nuttigde,.'de onöntbeerelijkde in den Staat, is aan het kwijnen, en wanneer eindelijk niemand het veld meer zal willen bouwen; dan zullen wij onze'Akten van aanftelling wel moeten ceten. Bij dit alles moet gij, Waarde Vriend] niet gelooven, alsof 'er in Engeland niet gedeeltelijk mede over. deeze gebreken geklaagd wierd! Doch fc het met alle deeze dingen .hier niet zo erg als bij ons. . Het tegenwoordig Saizoen lokt nu zekerlijk de, heden uit de Provinciën naar deeze dad. Ik loop in deeze groote dad rond, heb met veele heden van aanzien kennis gemaakt, bezoek de Schouwburgen, Koffijhuizen en leer den mensch kennen. Verfcheiden maaien heb ik in openlijke vergaderplaatfen de Koninglijkei familie gezien, en met het ■ grootfte genoegen gehoord, welken algemeenen eerbied het. volk zijnen Koning, de Koningin en derzelver. lieve kinderen bewijst; met hoe veel enthufiasmus men daarvan fpreekt' hoe algemeen en hartelijk de deelneeming bij alle aangenaame of onaangenaame voorvallen is,  338 DE ARME HEER die dit koninglijke huis betreffen en de huisf& ïijke geneugten ftoort, welke te St. James ia overvloed plaats hebben. Beiden zijn zulke getrouwe egtgenooten, zulke zorgvuldige ouders. —- Wat kan men van eenen Koning en eene Koningin zeggen, dat grooter, dat prijswaardiger is, dan dat hij een door en door braaf en verftandig man, en zij de beste vrouw en moeder is? En deeze getuigenis geeft de al- gemeene ftem aan het edel paar, dat op den troon van Groot Britanniïn zit. Hoe verdwijnt tegen de grootheid van deeze waare, verheeven menfchelijke waardij al het Schijnfchoon, waarmede de vleijerij van gehuurde Schrijvers de gefchiedenis van een ijdel en eerzuchtig Vorst optooit! Het is mij zeer aanftootelijk, wanneer ik, bij voorbeeld., het werk: Fieprivée de Louis XV, lees, en zie, hoe dat in twaalf boekdeelen, zotheeden, door hoogen rang geheiligd, vereeuwigd worden, zotheden, die ieder van ons dagelijks voor eenige weinige Guldens begaan kan, daar men van wezenlijk groote daaden meestal in nieuwspapieren en Memoires niets gedrukt vindt. Doch, is 't niet zo? Gij zijt van verwondering opgetoogen, dat Doftor porr zo ernftig philofopheert maar ik ben nu ook met mijne wijsheid aan het einde. Nu nog eens, mijn braave Jongen !. laat u Van uwen vriend raaden , om voorzichtig en Verftandig te werk te gaan! Wij hebben beide»  van MILDENBURG. 239 de kinderfchoenen verfleeten. Zekerlijk ondervind ik het zeer wel, dat het gemakkelijker is, over de voorzichtigheid aan de Hoven als een bedaard aanfchouwer te redeneeren, dan behoedzaam te handelen, wanneer men in het geval komt, om deeze gronftellingen te moeten aanwenden. . Maar gij hebt immers reeds zo veel ondervinding gehad en kortom! ik zou het u.Diet vergeeven, wanneer gij in 't vervolg door uwe fchuld op nieuws in verlegenheid mogt komen. Doch of ik u daarom minder lief hebben zou, is een andere vraag, waardoor verftand en hart in een gefchil zouden kunnen gcraaken, bij uwen getrouwen vriend enz.  240 DE ARME HEER TWINTIGSTE, BRIE F. £te Capitein van biederdorp «a» hendrik van mildenburg.,. /v/t/s den 3den November 1773. Het is reeds lang geleeden, dat gij niets van mij vernomen hebt ; eindelijk is het wel eens tijd, om u te berichten, hoe 't mij gaat. Gij zult u verwonderen, dat ik-ii uit Parijs fchrijf; doch het is nu niet'anders, ik ben 'er toe veroordeeld, om in de jaaren, waarin men naar rust reikhalst, deeze rust niet te vinden. Ik heb Amerika verhaten, en zal mogelijk ook wel niet langer in Franfchen dienst blijven. Mijn vermogen heb ik voor het grootfte gedeelte verboren; fchurken hebben het mij door bedrog ontnomen. Ik berichtte 11 mijne komst op de Karibifche Eilanden; zodra ik te Martinique aangekomen was. Gij hebt vergeeten, mij in uwen brief van den 4den dervoorigemaand (*), welken ik, gelijk gij zo aanftonds hooren zult, hier ontvangen heb, te melden, of de mijne wel overgekomen is. Ik fchreef u ook, dat het mij, wat het tijdelijk ver- 0") Hiervan word in den tweeden Brief van deeze verzameling bladz. 19. gewag gemaakt.  van MILDENBURG. «4* .wogen betrof, vrij wel ging (*). In dien tijd was het ook zo; doch nu is bijna alles naar den drommel. Te Maniniaue vond ik geleegcnhekl om met het gering ovcrlchot van mijn vermo-en ; door, den Koophandel te woekeren. Zeker Koop. .man, een Italiaan van geboorte, te Genua woonachtig, een aarts-gaauwdicf, die echter de rol van een eerhjk man meesterlijk ipeelde, maakte mij deel.genoot van zijnen handel. Ik gaf het weinige, dat ik bezat, met een goed vertrouwen aan hem •over! Van mijn kapiteins,tractcment kon ik zeer wel leeven; met het overige wilde ik winst doenmet voor mij, maar om u en uwe zuster te onderfteunen. In den beginne ging alles naar wenschDe Italiaan bragt mij zeer goede percenten voor mijn geld, en daar door wierd ik verleid, om mii al verder cn verder met hem in te laaten Ik vertrouwde hem niet alleen mijne winsten maar ook alles, wat ik auderzints maar bezuinigen kon in o„s Regiment waren nog meer zulke gekken. Het klimaat van dit land was voor mi met zeer gunstig, fchoon het bijna niet warmer is, dan m het onderst gedeelte van Italiën. Ik was altijd ziekelijk, en toen dacht ik indien ik nu daarfterveii zou, was het immers beter, mijn klein vermogen op een goed Comptoir aan! gelegd te hebben, dan dat ik het in gereed ,2 met mij overal rond «eepte. Ik gaf a]lcs flegts eenigzins misfen kon , aan den Genuëe! over, die nnj daarvan een handfehrift gaf mijne uiterften wil bij het Regiment neer, « £ C*) Zie den zestienden Bikf bWs. n, « Deel, ()  44i DE AR, ME HEER. mijnen Chef uwe verblijf-plaats op, in zo verre mij dezelve bekend was. Geduurende mijne ziekte bragt de fchurk van ;een koopman mij nog een vrij groote fom, die hij mij verzeekerde met mijn kapitaaltje gewonnen te hebben. Het was mijn geluk, dat ik hem dit niet ook wederom gaf, anders zou ik thans niets hebben; maar ik had dit geld tot mijne begraafenis gefchikt. Ik was zeer gaarne ! geftorven, doch 't geen men in deeze waereld wenscht, gefchiedt altijd niet; ik wierd weder gezond, maar verloor mijn vermogen. De bedrieger had voor al het geld wisfels en juweelen ingekogt, was in 't geheim aan boord van een vreemd fchip gegaan, en vertrokken niemand wist, waarheen? Doch dit was de eenige ramp niet, dien ik bekeven moest; in den dienst ging het mij niet voordeeliger. Nog had ik geen Compagnie, maar was 'er de naaste toe, en juist was 'er een open gevallen. Een jonge lafbek van grooten huize, die door zijn' gedrag in Frankrijk een fchandvkk van zijne Familie geworden was, wierd naar Mar■tiniqite gezonden, en kreeg de Compagnie. Ik klaagde daarover, doch men gaf mij te kennen, dat ik, als een vreemdeling, eigenlijk hoe-genoemd geen recht had , om bij dit Regiment iets te eisfchen. Wat zou ik doen ? Naar de Franfche manier den nieuwen Capitein een grooten windmaaker, tot een tweegevecht uitdaagen? Neen! ik was te oud geworden, om deeze zotheid te begaan. Mijn ongefteldheid verfirekte mij tot een voorwen dzel, om verlof te vraa-  van MILDENBURG. 243 -gen, ten einde dit warme klimaat voor dén jaar te Verlaaten, en naar Frankrijk te gaan. Ik ben voor zes weeken hier aangekomen; federt dien tijd heb ik overal rond geloopen met verzoek, om bij een ander regiment geplaatst te worden. Of ik mijn oogmerk bereiken zal, weet ik niet; doch hoe net ook mag afloopen, ik neem verlof naar Duitschland te gaan, en u te zien. En worden mij hier te veel hinderpaalen in den weg gelegd; dan verlaat ik den dienst. Ik zal immers de weinige jaaren , die ik waarfchijnelijk nog leeven kan, wel kunnen doorbrengen zonder dat ik zal behoeven te bedelen, wanneer ik de rest van mijnen kleinen fpaarpot op lijfrenten uitzet. Ondertusfchen grieft het mij , dat ik het genoegen niet hebben mag,om een aanzienelijk kapitaal, dat reeds het mijne was, met u te deelen. Zodra ik mij hier bij het Departement van Oorlog had aangediend, wierd mij gezegd, dat zeker Heer van der hart, een Duitfcher,naar mij gevraagd had. Hij had zijn adres daar gelaaten, en ik vond hem bij een koopman, die hem reeds buiten mijn hulp, een plaats als Schrijver opeenfchip, dat naar Guadeloupe fteevenen zal, bezorgd had. Alles waarin ik hem nog van eenigen dienst kon weezen, belfond daarin, dat ik hem een goeden raad aan de hand gaf, hoe hij zig in die gewesten moest gedraagen. Hij is eenige "dagen geleeden bij mij geweest, en heeft mij inleggenden brief (*_) ter bezorging aan u overgegeven. (*) Dit is de volgende een- en- tvvincigfte Brief. q *  244 DE ARME HEER Dat geene , wat ik door uwen brief en uit het verhaal van den Heer van der hart, aangaande uwe lotgevallen vernomen heb, heeft mij zeer getroffen. Het zou nu te laat weezen, om u over uwe onberaaden flappen verwijtingen te doen. - En bijna zou ik ook wel willen zeggen, dat het fchier evenveel was, hoe men in de waereld handelt, dewijl men toch altoos bedroogen wordt, men mag het zo verftandig of zot, zo goed of"flegt aanleggen, als men wil. Met opzicht tot de uitwerking is het ook wezenlijk dikwerf hetzelfde ; maar, mijn lieve hendrik! ik vind evenwel bij mij-zelven, dat het voor de innerlijke gerustftelling niet op hetzelfde uitloopt, en dat men ten minften van éénen kant troost vindt, wanneer men flechts anderen en niet zich-zelven befcbukligcn moet. Ik wensch u in het vervolg deezen troost toe. . Doch, waar houdt gij u thans op ? De onzekerheid, waarin ik in deezen opzichte verkeer', maakt mij indedaad bcnaauwd. Geef 'er mij zo fpoedig als mogelijk bericht van! Ik verzend dit pakje onder ons gewoon adres, alzoo ik hoop, dat gij zorg zult gedraagen hebben, dat alle brieven u, waar gij ook zijn moogt, zullen moeten ter hand komen. Zodra ik uw antwoord ontvangen heb, en dus weeten kan, waar ik u vinden zal,, neem ik de reis naar Duitschland aan. Vaarwel, mijn lieve hendrik! indien ik mij nog in iets kon verheugen, dan zou ik zeggen: ik verheug mij, om u welhaast te zullen omhelzen. Uw enz. i  van MILDENBURG. 245 EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. De Heer van der. hart aan hendrik van mildenburg. '' Parys den 2den November 3773. mijn waardste redder en weldoenderl anneer bet mogelijk was, met woorden een befchrijving tc geeven van een gevoel, het welk ik in myn hart befpcur voor eenen man, die op de edelmoedigfte wijze den grond tot mijn beter lot gelegd heeft; dan zou ik u thans een levendig afbeeldzel van het dankbaarfte hart ten toon fpreiden. Doch ontfla mij van het misnoegen, u flegts op dc onvolmaaktfte wijze te kunnen zeggen , het welk ik zo gaarne met alle mogelijke kracht zou willen voordellen. Vergun mij, om u in ffilte te zeegenen, en den Geevcr van al het goede te bidden, dat hij u moge vergelden wat gij aan mij gedaan hebt! 1 Toen ik u verliet, belastte gij mij, u niet eerder te fchrijven, dan wanneer wij beiden wecten zouden, waar onze, wederzijdfehe brieven ons vinden konden; en daarom heb ik tot hier toe niet gefchreven. .In gedachten ben ik altocs bj u ge- Q 3  €46* DE ARME HEER weest, mijne wenfchen hebben u verzeld, en u een loopbaan aangeweezen, zoo als uwe begaafdheden en uw hart verdienen; ■—- o dat toch deeze wenfchen mogten vervuld worden! Mijn reis door de Elzas en Lottharingen was zeer voorfpoedig. In Straatsburg maakte ik kennis met een koopman uit Parijs, die genegenheid voor mij kreeg, en, nadat ik hem een gedeelte van mijne . gefchiedenis verhaald had, beloofde voor mij te zorgen. Uw Oom zal u al het overige, wat mijn perfoon betreft , fchriftelijk melden. Het baantje, dat ik gekreegen heb, is zekerlijk gering, en het fpreekt van zeiven, dat ik den Edelman daarbij moet vergeeten ; hoewel dit is een nietsbèduidende kleinigheid, en naar dat geene, wat mij voor het toekomende beloofd is , te oordeelen , mag ik hoopen , daardoor gelegenheid te zullen vinden, in Cua* deloupe door nijverheid een aanzienelijk vermogen te verwerven, indien het geluk mij daarbij eenigzins begunstigt. Zou ik eerlang zo veel verwerven , dat ik maatig daarvan leeven kan ; dan kom ik voorzeeker weder naar Duitschland , en neem mijn woonplaats in een Proteftantfchg Provincie. Gij hebt zo veel voor mij gedaan , dat ik vrijpostig genoeg ben, om u een nieuw verzoek te doen. Plet beftaat daarin , dat gij, indien uwe omftandigheden zulks toelaaten , gelieft te onderzoeken, of gij in de landftreek, alwaar ik eertijds gewoond heb, niet iets van mijn onwaar-  van MILDENBURG. 247 dige vrouw, en dit ligt mij, gelijk gij gemakkelijk kunt nagaan, nog nader aan het hartvan mijne arme carolina felmer, ontdekken kunt. Ik zowel als de Heer van biederdorp reikhalzen naar brieven van u. Jk reize niet, dan na verloop van drie maanden naar Amerika. Maar in dit, en in het gemelde waerelddeel ben ik 20 lang als ik leef enz. Q4  *4S DE ARME HEER TWEE EN TWINTIGSTE BRIEF. diarianne landowik '(*) geb'oorene fel- mer aan haar Zuster carolina. Petersburg den 8ften November 1773. Ik zal het 'er op waagen, lieve Zuster! of deeze brief te rechten in uwe handen komen zal, fchoon ik niet weet, waar gij thans zijt; doch ik kan niet langer wachten, om bij u naar uw welzijn te verneem en. Gave God, dat het u Wél ging! Kinderen zijnde krakeelden wij gedtiurig; maar naderhand, wanneer men eerst van zijne lieve nabeftaanden verwijderd wordt, befpcurt men toch, dat men vreemde menfchen zo. l.ief niet hebben kan, als Bloedverwanten. Ik hoop, dat de tijd en de verre afftand, waarin Wij van elkander leeven, alle vijandlehap tegen mij uit uw hart zal uitgeroeid hebben. Neem mij niet kwaahjk, dat ik geen zo fraaijen en netten brief fchrijy.en kan, als gij mogelijk wel doen. kunt, om dat gij bij onzen Qom, den Reftor, misfehien wel zeer geleerd zult geworden zijn; ik meen het evenwel goed, en denk 'er blS2 S Vl"ds brkf meidt 01s' wie <,ceze marine ;s>  van MILDENBURG. 249- undit en dag aan, dat ik u mogelijk in mijn leven nimmer weder zien zal. Ik zal u inmiddeis mijnen levensloop verhaalen. Gij weet, dat ik kort na het overlijden van onze lieve Ouders, nu zes jaaren geleeden, als Kamenier met mijn Heer en Mevrouw naar deeze ftad, naamelijk Petersburg, reizen moest. O wat langduurige en lastige reis was dit, te meer, dewijl ik het rijden nog niet zo gewoon was; ik kwam echter gelukkig hier aan. Alles kwam mij zo vreemd voor, de groote, prachtige ftad, de vreemdelingen en de groote menigte van menfchen, en het onrustig gewoel in ons huis. Men was nimmer bij zich-zeiven, en dit was ook de reden, dat ik van tijd tot tijd uitdelde, om naar het vaderland te fchrijvcn. Wij waren met ons twee kameniers, buiten de meisjes, die op de kleederen pasfen moesten, en evenwel hadden wij alle handen vol roet den opfchik van Mevrouw. Daarenboven was 'er geduurig zo veel nieuws in dc dad tc zien, want des avonds wanneer mijn Heer en Mevrouw niet te huis waren, konden wij in den Schouwburg of elders gaan, waar het den of het ander te doen was. De Duitfchers zijn zeer aan elkander verknocht, en daardoor maakte ik ook welhaast kennis in veel fatfoenelijke huizen. De moeder van mijnen lieven man ( die, hoewel onbekend, u laat groeten) leefde in dien tijd nog, en dreef toen den har» del, dien wij thans drijven, voor haar; reke-i niiig.. 'Wel nu! liet is een handel in fpucefijefl ^5  *&> DE ARME HEER waarvan men zijn beftaan zeer wel hebben kan, zo men flegts naarftig is, -en wél huishoudt. De oude vrouw landowik had veel genegenheid voor mij, en haar zoon, mijn tegenwoordige man, ook, en zo doende beftierde de goede God het zodanig, dat wij man en vrouw wierden. Mevrouw miste mij ongaarne, doch dewijl ik daardoor mijn geluk maakte, en wél bezorgd wierd, gaf zij haare toeftemming. Zij gaf ons ook de bruiloft, en fchonk mij daarenboven nog een fraai blaauw Satijnen kleed, en nog veele andere zaaken. Op mijnen trouwdag kwam zij zeiven bij ons eeten, en plaatfte zich tusfehen mijnen lieven man en mij, en na den eeten doch dit is nu te wijdloopig, want ik heb u nog zeer veel te zeggen. Kortom! wij leeven thans zeer vergenoegd, en hebben een paartje, te weeten een zoon en. een dochter, daarbij maak ik ook nog hoofd-tooifels voor de Dames, bij welke mijn geweezen Mevrouw mij recommandeert. In den eertien tijd, ik wil het wel bekennen, dacht ik niet veel aan Duitschland noch aan mijne nabeltaanden; maar toen ik eerst een kind had, begon mij alles, wat onder mijne bloedvrienden behoorde, zeer lief te worden; ik herdacht mijne kindfche jaaren, en hoe dikwijls wij famen gefpeeld en gekrakkeeld hadden, wanneer gij wat waanwijs waart, en u verbeeldde alles beter te Weetcn, fchoon gij de jongde van ons allen waart* Nu zou ik gaarne met mijnen lieven man en kind tien mijlen verre te voet gegaan zijn, om  van MILDENBURG. 151 tiliedeu nog eens te zien; doch wij waren immers allen na den dood van onze lieve ouders hier en daar verltrooid geraakt. Onze braave lodewyk is nog het verst van ons af, naamelijk in Oosfïndien. Wie weet, of wij hem wel ooit weder zien zullen ? Ik dacht derhalven eerst aan christiaan, die in keizerlijke dienHen gegaan was, dewijl ik de meeste kans zag, om van daar tijding te kunnen ontvangen. Wij gingen tot dat einde op kondfchap uit door mijne geweezen Mevrouw, die aannam door den Keizerlijken afgezant een brief voor mij te bezorgen. Eénen geruimen tijd daarna ontving ik antwoord, als mede bericht door anderen. Dc brief van christiaan zend ik u hiernevens. Mijn man zegt, in den brief blijken te vinden, dat mijn broeder een ligtmis geworden is. Mij komt het ook zo voor, en de berichten {temmen daarmede overeen. Denk eens, hij is Roomsch geworden, en aan een wijnkoopers weduwe gehuuwd. Ik geloof, dat hij geheel verwilderd is in Slavoniën, onder dc Croaaten en ander jan - hagel. Doch nu kom ik tot de hoofd, zaak, naamelijk, hoe ik onlangs van u, lieve Zuster! iets vernomen heb. Het mag omtrent veertien dagen geleeden zijn, dat mijn man 'smiddags t'huis kwam en zeide: „ Wat geeft gij >, mij, wanneer ik u tijding breng van uwe zus„ ter carolina?" Ik verzceker' u, dat mij op het hooren van deeze woorden het hart van blijdfehap klopte; ik viel hem om den hals cn  332 DE ARME HEER verzocht hem, mij fchielijk nadere oplosfing van de zaak te geeven; maar hij liet mij in de onzekerheid tot na' den eeten, wanneer hij mij in een Hospitaal bragt, dat door de Düitfchers voor arme zieken van hunne Natie , het moogen vreemdelingen of inboorlingen weezen, onderhouden wordt. Wij woonen op het zo genoemde Apotheekerseiland, en moesten nog al verre rijden eer wij daar kwamen; in de fleede zeide hij mij geen woord van 't geen ik zien zou. Uit de fleede geftapt zijnde, bragt hij mij een trap op, en vervolgens in een kamertje; alwaar een vrouw te bed lag, die er zeer jammerlijk uitzag. Zij zal het wel niet lang meer maaken; want zij is federt dien tijd hand over hand verergerd. Mijn man trad zachtjes aau het bed, om te zien, of zij fliep; maar zij was wakker en zwom in traanen. Nadat zij een weinig bedaard was, fprak mijn man haar aan met deeze woorden: „ Zie ,, Mevrouw ! hier is mijn huisvrouw , welker ,, zuster gij meent beleedigd te hebben , en die „ nu zelve komt, ten einde zich uit naam van „ haare zuster, met u te verzoenen." Ik wist niet, wat ik van dit alles denken zou; misfehien kunt gij nu wel gisfen, wie deeze vrouw geweest is, doch ik zal U alles, zo ais het gebeurd is, vernaaien. Mijn man is opziender over dit Hospitaal. De Rentmeester van dit ziekenhuis kwam bij hem, en gaf hem kennis, dat men van ftads wegen een vrouw, die doodbjk ziek was, in het huis  van MILDENBURG. &53 Sëbrngt had, die zeer dringende verzocht, een Zn He-n opzienders ,e moogen fpreeken. Mjn mangmg derwaards, e„ zij verl]aa]de ^ -are gevallen Zij Was in zwier en weelde opgevoed, en door kwaade voorbeelden al vroe» «e l d" bmVen ***** die ™ 2 rouvde, _bedroog zrj en was denzelven ontrouw. Ja! ten emde des te meer vrijheid te hebben om haar losbandig leven voort te zetten, poo^ °™ haaren eigen man mede tot buitenfpo rfgheden t verletden, en nam een arm Jong meis^ , üis ftad. Bctden fcheenen ook indedaad genegenheid voor elkander te hebben, maar no-ThJc m tot lof van het Jonge'meisje Z1Ch ak00s en deugdzaam ^Zt £ vromv op deeze wijze haar 00gmerk lf', 06 kende, befioot, terwijl zij naaf!ei " wijheid reikhalsde, met een Z ZT ' In de wijde waereld te gaan Ze die zich voor een Rusl^^^W haar mede. Zij beüal haaren en juweelen in, en vertrok mnr f S£M C.*> Hij had haar ^S^S^^f hooge afkomst was en m » , h'J Van ders had. Zo la„ Zi ef 7 ^ ^ ^ ?ob. Ednsging J?a*J* ** 8 g inj s morgens vroeg «ft, ivair, • <*) Zie den tienden Brief ËÖfc. id5  Ag* DE AR M E HEER neef de vrouw nog in eenen diepen flaap lag, die echter eindelijk ontwaakte, opflond en met fmarte op de komst van haaren minnaar wachtte; doch hij kwam . niet weder opdaagen, en toen zij bij haaren koffer kwam, vond zij denzelven ledig; juweelen, gespen, horologiën alles was weg. Zy ging by de Heeren van den Magiflraat, maar niemand kon haar eenige oplosfing geeven. Zo veel wist men te Riga wel, dat 'er in Petersburg een familie van denzelfden naam leefde , welken de ontvluchte zich gegeeven had. Zij befioot derhalven, herwaards op reis te gaan. Ten einde dc reiskosten goed te maaken, verkogt zij de k!ee*dcren en het linnegoed, dat de booswicht haar gelaaten had; maar zij wierd op deeze reis reeds ziek, kwam echter onder zeer veele bezwaarlijkheden hier. Zodra als zij hier aankwam, diende zij zich aan bij den Stads- Magiflraat; doch zij durfde niet recht uit komen, maar gaf zich uit voor een weduwe, en verhaalde, dat de Rus haar trouwbeloften gedaan, haar vervolgens verlaaten, beftoolen had en wat nog al meer. Ja! wat kon dit alles helpen ? De bedrieger was zekerlijk niet in Petersburg, ook leeven zijne ouders nog, zijn zeer gegoeden van hoogen rang; hierïn had hij de waarheid gefprooken. Doch de deugniet was in zijne jonge jaaren naar Góttingen op de Akademie gegaan, had daar fchulden gemaakt, was weggeloopen en had naderhand als een fpeeler in de waereld rond gezworven. — De Ouders hadden hunne hand reeds lang van hem afgetrokken.  van MILDENBURG. a55 Nu rees haar ellende ten top, de ziekte verergerde van tijd tot tijd, en het naberouw kwam te laat. Men bragt haar eindelijk in het Hospitaal, alwaar zij mijnen man onder duizend traanen haar gefchiedenis verhaalde. Wanneer zij daarbij zodanige plaatfen noemde, die in de landttreek liggen, waar wij gebooren zijn, wekte zulks zijne oplettendheid. Hij wist, dat ik reeds lang begeerig was geweest, om iets van u te vemeemen;gij kunt begrijpen, hoe groot zijne verwondering en blijdfchap waren, toen zij het jonge meisje, dat zij m huis had gehad ,carolina feuier noemde! Hij gaf terftond te kennen, dat hij defchoonbroeder van dit meisje was, en zo doende fchonk de Hemel mij zeer onverwachts het geluk, iets van u te mogen verneemen. Wist ik nu maar op het oogenblik, hoe het u, lieve carolina 1 gaat, en hoe ik deezen brief veilig in uwe handen brengen kon! ;} (,j rtövaajj ej .'..*../: -J ah -!" ■ sNademiddags ten 3 uur. Zo even-heb ik de zaak met mijnen lieven man overlegd. Zijn raad is zeer goed. Ja! zo zal ik doen. Ik zend deezen brief naar * * *, alwaar onze Oom Reétor is, zo hij nog leeft. Men zal daar ten minften weeten, waar gij u thands ophoudt. Doch om den veiligften weg in te liaan fehrijf ik op den brief: dat dezelve in het Pesthuis zo lang moet blijven leggen , tot dat hij afgehaald wordt. Tevens laaten wij in de Hamburger « Frankforter Couranten het volgende bekend mk  556 DE ARME HEER kent Wanneer juffrouw carolina F» bc« 4, geerig is , oin goede tijding van haar zustaf 3, marianne te fiooren,die zes jaaren geleeden naar Petersburg gegaan is; dan kan zij te * **, „ alwaar zij eertijds bij haaren Oom-1'huis ge- weest is, in het posthuis eenen brief af haa*a len." Wat ik u bidden mag, antwoord mij fpoedig, mijn lieve carolina! Ik wensehte wel, dat gij ons eens kon bezoeken ! Ik zal mijn vaderland wel niet weder zien. Wanneer men eerst man , kinderen en huishouding heeft; dan is het reizen .gedaan. Doch, wie weet, mogelijk zijt gij ook reeds gchuuwd. Zoudt gij eens bij ons kunnen komen, dan kan ik u vooraf verzekeren, dat het u bij ons wel bchaagen zal. Wij leeven zeer vergenoegd, en zijn ook zeer gezien, landowick is een fatfoenelijk man in onze Gemeente, wien de menfchen gaarne raadpleegen , en hij weet ook zoo goed als de beste, raad te geeven en te fpreeken. Den pden November. Zij is overleeden, de arme vrouw van der hart, want wij kennen nu haaren naam uit de papieren, die wij bij haar gevonden hebben. Mijn man oordeelt het raadzaam, u deeze papieren over te zenden, die gij dan inleggende ontvangt (*}. Gij (*) Doch, om dat z: van weinig belang waren, niet medi afgedrukt zijn.  van MILDENBURG. 257 Gij zult toch waarfchijnelijk wel weeten, waarde Heer van der hart thans is, fchoon wij niet gelooven, dat gij, na de vlucht van deszelfs vrouw, bij hem zult gebleeven zijn , 't welk zekerlijk niet wel pasfen zou. Inmiddels kan die Heer 'er wel belang in hebben, om te weeten , of zijn vrouw nog leeft, zo hij misfehien wederom in het huwelijk zou willen treeden. Tot dat einde voeg.ik ook nog hierbij het getuigfehrift van onzen Stads - Chirurgijn. Landowik zegt wel, dat het flegt opgefteld is ,• het kan echter altoos tot ecu bewijs dienen, en des begeerende kunnen wij ook wel een gerichtelijk getuigfehrift bezorgen. Nu, lieve Zuster! vaarwel! en verblijd meteen fpoedig antwoord uwe enz. visum repertum, of getuigschrift van den stads-chirurgyn jan maarten been. ïk heb mij op ontvangen ordre naar het Hospitaal begeeven, ten einde de overledene te Vjfiteeren, en des noods zijnde , hoewel flegts obiier, een kleine tncifie te maaken. „ Zij is dood , geheel dood!" riep ik uit op het oogenblik, dat ik de kamer intrad. Alle figna mortis en tekens waren daar: gebrooken oogen, en faha venia, een waarc, (tinkende (fooden-lucht. I. De ex, R  £5§ 'DE ARME HEER Evenwel heb ik, en wel flegts curiofitatis gratis een kleine kruisfnede in pettore gedaan; doch wie dood is , die is dood , en herleeft niet weder. Vervolgens heb ik gaan onderzoeken, welke partes geledeerd waren. Mijn Heer de Stads-Doctor ïrucker heeft, bij mijn ziel! ongelijk; zulks heb ik aanftonds gezegd. Aan de lever lag het niet o charmante lever ! Ook geen Polypus in het hart; geen water in Cerebro; maar de long, de long ! hoe zag die uit! Ambcs pulmoties erant quafi emnati; beide zijden der long waren genoegzaam uitgeteerd. Daarvan weeten de Heeren Doctores niets. Deeze cureeren 'er op los r ik had haar in den grond willen geneezen met mijn Arcanum, met mijn water van lucht-zout. Nu is het te laat, en 'er is ook wel niet eens veel aan geleegen. Dood is zij, en ik blijf tot nader ordre Uw Hoog Ecfele Gebooren ena. f  van M HL DËNBÜRG. ÖRIJE EN TWINTIGSTE BRIEF» christiaan felmer aan zijne Zuster MariAnne. Posfega in het Bannaat den 6den Augustus 1773* lieve zuster! Ïk heb uwen brief wel ontvangen, ben u zeei' Verpligt, dat gij mij eens gefchreeven hebt, en Verheug mij, te moogen zien , dat het u welgaat, het welk mij ïn langen tijd niet heeft moogen gebeuren. Wat ons betreft; het is zo als het gemeenlijk bij de Soldaatèn toegaat, heden rijk, morgen arm; van daag geraak ik, morgen een'ander, in 't voetzand. Ik heb mij ook in het heilig huwelijk begeeven. Mijn vrouw is niet jong meer; maar zij bezit fchijven, handelt met inhndfche' wijnen, en al brengt het wel geen fchattcn op, men heeft 'er toch vrij drinken van. Van het Onder- ' Officiers-tracïement kan men niet, dan zeer fober iecven. Kinderen hebben wij niet, begeeren ze ook niet te hebben. Wanneer God geeft, dat het oorlog wordt, dan zal mijn wijf zo wat'zoetelen, en dan zullen wij uit een anderen toon zingen. Het Uil zitten verveelt mij, maar het land R 2  sóo DE ARME HEER is fraai, gezond, vruchtbaar. In het geheele land van Illyriën, dat onder Hongarijën behoort, kan men zeer goedkoop leeven , en het ontbreekt nergens aan. Koorn, wijn, ooft, olie, fchoone weilanden , zijde , bergwerken , van alles is 'er overvloed; en daar ontbreekt niets aan, dan dat niet alles het mijne is! Ei heb mij, om beter door de waereld te komen, tot de' Roomsch-Katholijke kerk bekeerd. Indien gij hier waart, gij zoudt misfehien wel het zelfde doen; men heeft duizend moeijelijkhedcn, en het is immers de eenige waare kerk, en wijlieden, die al vrij wat op de hoornen hebbenj kunnen toch abfolutie krijgen; en gij niet. Schrijf mij fpoedig ook iets van onze zuster en broeders, en vooral, hoe het de kleine mooije bakkes maakt! Die zal wel maitres van een rijk Heer geworden zijn, wanneer zij haare zaaken listig aangelegd heelt. Mijn vrouw laat u, en uwen lieven man hartelijk groeten. Zij is niet al te wél; hoest den geheelen nacht , als een fch'aap, en is evenwel van het drinken geheel afgeftapt. Ik wenschte wel, dat wij de Rusfen eens onder handen mogten neemen. O wat zouden ze loopen ! loopen ! dat ze de fchoeneïi zouden verliezen ! En wanneer wij dan Petersburg plunderen; zal'er geen huis verfchoond worden, dan het uwe, mits gij mij goed opdischt,met eenen goeden dronk daarbij, want dit houdt lijf en ziel te zamen. 'Ik ben enz.  van MILDENBURG. aSt VIER.- EN- TWINTIGSTE BRIEF. De lieer van stalheim aan zijne» Advvcaat, Do&or zierenitz. Den ioden November 1773. wel edele gebooren heer! ïk heb eens met u willen raadpleegen, wat gij mij raaden zult, dat ik doen zal, met opzicht tot mijn weggeloopen vrouw. Wanneer 'er nu weer paardenmarkt in Ballerftein gehouden wordt, is het drie jaaren geleeden, dat zij ging ftrijken. Den jongen liet zij mij op den hals, en aan den Kapelaan had gij een brief gefchreeven, daar Houd al raar goedje in. Zo als zij fprak, was de brief ook gefchreeven. Met den jongen kon ik niets uitvoeren. Hij was geheel verdarteld, en kon naauwlijks op zijn beenen ftaan. Een jaar daarna reisde hij af. Hij is in ons familie-graf bijgezet, en de Schoolmeester beeft 'er eenrouwdicht op gemaakt. Doch nu loopen wij gevaar, dat ons aöloud adelijk geflacht (te wceten, wat betreft den tak, die hier ter plaatfe leeft) uitfterft, cn tot een tweede huwelijk durf ik niet over' gaan, om dat de Kerk zich volgens dc Kristelijke Roomsch-Katholijke wetten , op geen echtfchët» ding inlaat. Nu wou ik wel gaerne wekten, of zij R3  £62 DE ARME HEER dood is, dan of ze nog leeft. De Intrest van haar klein kapitaaltje , dat bij den Factoor hecht te Bolknbeek ftaat, heeft niemand aan mij gezonden, federt den tijd, dat zij mij ontloopen is, derhalven .denk ik .ten.naasten bij, dat zij het geld wel zal ontvangen hebben. Doch ingevalle zij nu dood was, dan zou het mij evenwel toekomen. Hierom heb ik al gedacht, mijn Ifeve Doctor! dat gij haar eens in de kranten laat dagvaarden, niet om weerom tê komen, maar alleenlijk, dat zij zo en zo uitziet, en dat zij maar melden moet, of zij overleéden is of niet , opdat ik toch haar paar dubbeltjes erven mag; want zij heeft mij veel gelds gekost , alzoo zij -altoos fukkelde; en ik weder trouwen, en mijn aêlouden ftam voortplanten kon. - Maar zoudt gij hier komen tot een mondelijke ■conferentie met mij; zeg dan toch vooral niets van het hertrouwén, op dat mietje het niet hoort. Dit meisje plaagt mij. geduurig, dat ik aan de linkerhand met haar trouwen zal, gelijk zulks onder perfoonen van rang ingevoerd is, en opdat zij en de kinderen, die-ik bij haar verwekt heb , gewettigd mogen worden. Doch daar kan niets van vallen; want'ik moet immers de voortplanting van defamilie in het oog houden, en Wel op een wettige wijze, - - . Nu vaarwel, Doftor! In verwachting van een fpoedig antwoord , ben ik met veel achting uw ■dienstwillige en2.  van MILDENBURG. 263. VYF- EN- TWINTIGSTE BRIEF. hendrik van mildenburg aan dcil Predikant eerman in Berken daal. • * * den i2den November 1773. Befchouw, hooggeachte domine! mijn ftilzwijgen vooral niet als eene ondankbaarc vergetellreid van dc menigvuldige gastvrije goedheid en oplettendheid , die gij mij met een gul hart in uw huis beweezen hebt! Neen! nimmer zal het uit mijne gedachten komen; maar bezigheden en afleidingen, welke gemeenlijk met eiken nieuwen fland gepaard gaan , hebben mij weinige oogenblikken overgelaaten, en evenwel wenschte ik u een breedvoerig bericht te geeven van mijnen tegenwoordigen toeftand en aanftaandc voorüitzichten. Ik vertrok, gelijk gij u nog zult herinneren, den 23(ten Oftober uit uwe dille woning. De huurkoetfier uit Engeleven had beloofd, mij herwaards te brengen, en Hierom vond ik mij genoodzaakt, kleine dagreizen te doen, om de paarden niet te fterk aan te tasten. De reis duurde vrij lang, en ik mag wel van geluk fpreeken, dat dezelve niet gevaarlijker voor mij geworden isj R4  2Ö4 DE ARME H EER want hoor eens, wat onverwacht toeval mij fa * * * overkwam. Ik kwam 's avonds daar; het was reeds duister, en evenwel nog te vroeg, ©m re bed te gaan. Te leezen had ik niets, en dus viel mij de tijd in mijn kamer geweldig lang. Maar ik hoorde , dat 'er beneden in de gemcene kamer vreemden zaten te eeten, en ik liet mij door mijne zucht tot gezelligheid verleiden, om mij bij dit gczelfchap. te voegen. Ik was naauwelijks de deur ingetreedeu of ik zag het gezicht van een man, die in den hoek zat, dat mij zeer bekend voorkwam; het mijne fcheen zijne, oplettendheid niet minder te wekken. Hij ftond op, en ik herkende in hemden eerden Kamerdienaar en lijf-chirurgijn van den Vorst van * * *, een van de grootfte fcharken aan het Hof, en de ijverigfte afhangeling van de maitres. Een hevige fchrik beving mij in het ©ogenblik dat ik dien booswicht in het oog kreeg, die voorzeker mede voor het grootfte gedeelte oorZaak was van mijne gevangenneeming , want hij was een van de fpiöns, die mij begluurden. Ik zag nu wel, dat ik beter gedaan had, wanneer ik boven op mijn .kamer gebleeven was, dewijl ik toch altijd nog. redenen genoeg had, verborgen te blijven, .tot dat mijn tegenwoordige Heereerst den vrede voor mij zou bewerkt hebben. Doch het lag 'er toe; mijn vrees te laaten merken, was nog minder voorzichtig geweest, cn wij waren immers ook in het land van een anderen Heere, Hierom naderde ik hem, naar den  van MILDENBURG. 265 fchijn , zeer gerust, en hij bedaarde mede welhaast , cn trad met een vriendelijke onbcfchaamdheid naar mij toe: „ Wel is het mogelijk, mijn „ Heef van mildenburg, riep hij, vinden j, wij ons hier? Gij hebt het zeer wel begreepen , dat gij ©ntfnapt zijt. Een ieder bvaaf „ mensch verheugde zich daarin. Was dat ook „ een manier van doen, eenen Edelman zonder „ onderzoek, of hij fclmldig was of niet, in dc „ gevangenis te werpen ? Niemand was 'er fchüld aan, dan de Maitres. Deeze heeft ook mijnen „ val weeten te bewerken, fchoon ik alles ge„ daan heb, om mij haar misnoegen niet op den „ hals te haaien. Lieve hemel! wie dienstbaar is, die is een knecht. Men moet, wanneer men „ een arm, gemeen mensch is, kruipen en zich „ in alle bogten wringen. En evenwel heeft mij „ zulks niet kunnen baaten. De Vorst heeft mij „ mijn affcheid gegeeven. G wat opfchudding „ was 'er., toen het bekend wierd, dat gij den „ oude Invaliden eenen trek gctpeeld had. Nu, „ ik ben zeer verblijd, u zo wel te zien! Mag „ ik dan weeten, indien mijn vraag niet te nieuws„ gierig is, waar gij u meent heencn te begeven, „ en of gij reeds wederom in dienst getreeden „ zijt? Het zou jammer weezen voor een Heer „ van zulke begaafdheden , wanneer gij buiten „ alle werkzaamheid blijven zoudt." Op dien toon fprak hij- nog al een poos voort, en verhaalde mij vrij waarfchijnelijk, hoe het toegegaan was, dat hij zijn affcheid gekreogen had. R5  aÖfi DE ARME II E E II Ik zal het daar laaten , of het gezegde vaif deezen mensch niet misfehien een uitvinding van hem was , om mijnen tegenzin tegen hem te laaten vaaren ; inmiddels oordeelde ik , niets daarbij te kunnen verliezen , maar integendeel verftandig te handelen , wanneer ik hem openhartig zeide , dat ik thans naar het Hof van den Hertog van * * * reizen, waarfchijnelijk daar geholpen worden zou, en dat deeze Vorst beloofd had , alles te werk te ftellen , om mij tegen alle listige laagcn te beveiligen. Dit deed ik dan ook , nam kort daarna affcheid van den man, en vertrok zodra als de dag aanbrak. Bij mijn komst in deeze Stad nam ik mijnen intrek in een herberg , maar vond, dat de Herbergier, reeds gelast .was , mij in een bijzonder huis te brengen , dat de waardige' Staatsdie-. naar van kapstein nabij deszelfs wooning voor mij had laaten huuren. Ik kon het terftond de menfchen in de oogen aanzien, hoe groot het gezag van den Heer van kapstein hier zijn moest , wijl de zorgvuldigheid , welke hij zelf had aangewend .> om mij een goed verblijf te bezorgen , hen aanzetten kon, mij met uitneemend veel eerbied te behandelen. Ik was zodra niet gekleed , of ik vervoegde mij bij mijnen begunftiger, en wierd zeer beleefd en vriendelijk ontvangen. Een kleine fchets van deezen man , zowel wat het uiterlijke van zijnen perfoon, als wat. zijn innerlijk karakter betreft , voor zo verre ik zulks iu dqn korten tijd heb»  van MILDENBURG. s6? waarneemen en door anderen ontdekken kunnen , zal u misfehien niet onaangenaam weezen :■ Ik twyffel niet, mijn waarde Domine ! of gij zult deeze ontdekkingen wel bjj u alleen willen houden. De Heer van kapstein is een lang mager man , van omtrent vijf en vijftig jaaren , Zijn gelaat is inneemend , de opflag zijner 00geii zacht , maar nogthans ernftig en doordringend zijn houding edel. Wat hij zegt , is goed, maar hij fpreekt weinig , en , zo het fchijnt , nooit zonder over zich-zeiven te waaken , op dat hem geen onvoorzichtig woord ontglippen mooge. Doch dit geeft hem geen gemaakt voorkomen , hij fchijnt integendeel fomwijlcn zeer openhartig te weezen , en alleen aan de fijnheid , waarmede hij over veele dingen heenen huppelt , cn vraagen , die hem verleegen maaken zouden , weet te ontduiken , bemerkt men', dat hij zich-zelven meester is. Hij lagcht nimmer ; hij glimplagcht flegts , doch met een wezenlijke bevalligheid cn deftigheid. Zijn omgang cn zijne gefprekken met voornaame en geringe perfoonen zijn even ongedwongen , rgepast voor den rang, de bekwaamheid en het karakter van hem , dien hij voor heeft; men moet echter altoos weeten , dat hij de eerfte rol fpeelt , wie het ook is , met wien hij zich onderhoudt. Hij bezit wezenlijke geleerdheid cn eenen fijnen fmaak , werkt voortreffelijk, met een verwonderlijke vlugheid , doorziet met eenen op. feg van betoog de vervvardfte zaaken en is onver*  «63 DE AR M E II E E II moeid bezig , van den vroegfien ochtend af, tot diep: in den nacht toe , fchoon hij nooit over te veel werk klaagt , cn altoos ledigen tijd fchijnt te hebben. Hij laat zich door niemand ;-die onder hem ftaat , regeeren , ziet alles met eigen oogen, en.is ftreng in recht te doen, zonder'aanzien van perfoon , en wee dien, die durfde onderneemen , hem door verkeerde berichten te willen misleiden! Geen . mensch kan maatiger in eeten en drinken , eenvoudiger inkleding en minder zwierig in huisraad cn diergelijke , leven , als deeze wezenlijk groote Staatsman.!:, Hij fchijnt alle hartstogten meester geworden, -te :Zijn , behalven een , waarvan'ik naderhand.fpreeken zaL Hij is nooit gehmtwd geweest ; is geen vriend van veel met vrouwen te verkeeren, zonder evenwel de Sexc eigenlijk te haaten. ;: Ik geloof wel , dat hij een voortreffelijk egtgenoot'zou geworden zijn , cn ik kan mij fomtijds daarover bedroeven, wanneer ik zie , dat deeze waardige man alle de ongemakken van ■'■een ongchuuwd leven draagen moet. Bij de menigte van openlijke bezigheden valt het hem onmogelijk , om zich met de kleine bijzonderheden -van zijn huishouding te 'bemoeijen. Hij.wordt van zijnen Rentmeester en Kamerdienaar bedroogen ; zijne Bedienden, de Kok en Stalknechten zijn meest buitenfpoorige , o». gereegelde , losbandige menfebcn. Dikwijls ontbreekt., het hem aan gemak en oppasfmg , en in zijne weinige uurea van üitfpanning aan familiegeneugten. Zijn linnengoed is niet gereed ten tijde  v a" n MILDENBüR G. 269 het behoorde te weezen ; vraagt hij om een ftuk huisraad , dan vindt men het dikwijls nietwanneer hij onpasielijk is, gelijk hem dikwerf gebeurt, dan mangelt hem eene goede, tedere en zorgvuldige oppasfing. Zijne bedienden hebben eerbied voor hem; maar de huis■ fehjke band tusfchen Heer en knecht is zwak wanneer geen getrouwe gade en dc aanblik van een gelukkige huwlijks-eendragt het huisgezin op dien toon ftemt. De dienstboden zijn nijdig op eikanderen ; zij zijn in complotten en partijen verdeeld. Wanneer de goede man zo iets merkt; hij fcenspt dan wel eens en begint de zaak tc onderzoeken , doch gewigtigér , openlijke bezigheden beletten hem , om de bronnen van elke huisfelijke wanorde behoorlijk natefpooren. Misfehien vind ik wel eens gelegenheid, om mijnen Weldoende, m dlt ftuk v™ ee»igen dienst te kunnen zijn. Ik heb te vooren gezegd , dat de Heer van kapstein meester was van alle zijn, hartstog, ten , behalven van dén en dit is de eer- zucht. Het is niet te verwonderen, wanneer groote zielen, die zich bevoegd rekenen om over anderen te heerfchen , hoe genoemd geen mededinging veclen kunnen ; en dit zal * geloof ik , bij onzen Staatsdienaar in een groote' maat plaats hebben. Het is hem gelukt, om alle overige Geheimeraaden tot een ibort van werke loosheid te brengen ; alles gaat door zijne handen. De Hertog weet zijne verdienflen te fcfaat ren , fielt een onbepaald vertrouwen in zijne kim.  s7o D Ë A l M Ë H E Ë R digheden en braafheid , en dus is zijne magt lil dit land al vrij uitgeltrekt. Maar men zegt, dal hij zich fomtijds vergeeten heeft , wannéér het 'er op aan kwam , om met uitflinting Van een ieder , het roer in zijne handen te houden ; en dal het hem moeite kost , een opwelling van wraak* zucht te onderdrukken , wanneer hij merkte, dat iemand beproefde , om in een enkel vak een hoofdrol te fpeelen. Zelfs de zon heeffi vlakken, en wij kortziende menfchen weeten nog niet, of deeze vlakken niet misfehien kusfentjes zijn , waaraan de groote elektrieke kogel zich wrijven moet, om zijnen vuurigen glans te vermeerderen. De Geheimeraad van bruinfeld is een * hoewel geheime , nogthans waare vijand van den Heer van kapstein , en juist het tegendeel van denzelven. Vol van aanmaatiging , zonder waare geleerdheid , behalven de treurige rechtskunde, voldaan over zich-zeiven zonder wezenlijke verdienden , uit het ftof getrokken, of veelmeer, door llinkfche wegen, onder de voorige Regeering daaruit gekroopen , evenaart niets de opgeblazenheid , en den hoogmoed , waarmede hij nederziet op menfchen, die zo iets van hem moeten verdraagen , en niets gelijkt naar de laaggeestigheid , waarmede hij zich voor den afgod , die in het bewind is , buigt , tot dat bij zijnen kans kan waarneemen , om denzelven van het altaar te rukken. Daarbij komt de eigenlijk - gemeene kaerel in den zedelijken zin van het woord, uit alle zij-  Va n MILDENBURG. M manieren te voorfchijn. Hij is wezenlijk de grootfte hnjaart, dien het werken ongemeen lastig vair, maar gedunrig klaagt, met arbeid ©Verkropt te zijn ; eindelijk een onmaatig vriend van de weelde, baatzuchtig, arglistig , ftroef, opvlie- gend. Dit is zijn karakter. De Vorst is een man , dien het noch aan natuurlijk verftand , noch aan kundigheden , of goedhartigheid ontbreekt. Hij is geen vlug genie , geen onderneemende geest, ook heeft hij geen fnel opkomend vuur , duurzaame warmte noch onverzettelijke ftandvastigheid ; maar daar tc-en bezit hij een goed oordeel , bedaardheid , gerecgelde denkwijze, goedhartigheid , behaagcn in alles , wat wezenlijk goed is , zonder een wégi fteepend enthufiasmus; liefde tot rechtvaardigheid zonder eigenzinnige ftrengheid; fomwijlen een al te verregaand wantrouwen op zijne kundigheden : gevoel van welmeenendheid , van dankerkentenis , van vriendfehap , van medelijden zon der fentimenteele aandoeningen , en zonder zich m zwakke oogenblikken, van een zeer prikkelbaar zenuwgeftel tc laaten verleiden, om zich alte voorbaarig over te geeven. . Een zeer prijswaardig karakter van een Regent ! Was onze Hertog daarbij flegts wat meer geneegen tot den arbeid , om met eigen oogen te zien , in pmts dat hij volkomen op anderen vertrouwt , die hij eens als braave mannen heeft leeren kennen 1 Zo als de zaaken thans ftaan , is zekerlijk alles bij den Heer van kap stiun in goede handen |  a7* DE ARME HEER doch deeze Minifter kon ook wel half zo ver» ftandig en braaf weczcn , als hij wezenlijk is , en zoude nogthans even zo veel invloed hebben , door zijne werkzaamheid en vaardig befluit, daar zijn Heer integendeel alles fchuuwt , wat moeite met zich brengt , alles waarbij men doortasten of zich in de bres Hellen moet. Dit is ook de reden, waarom hij door zijne onderdaanen, hoewel maar koel, bemind, en van niemand gevreesd wordt. Met zijne Gemaalin leeft hij zodanig, als hij met elke andere , die men hem tot Gemaalin zou gegecven hebben , ook al leeven zou ; dat is , vriendfchappelijk , eendragtig en beleefd ; cn zij begeert ook niet meer , gaat (til en onberispelijk haaren gang, bemoeit zich met niets, is des morgeus veel bij haare kinderen , vcrfcbijiit vervolgens aan tafel ,■ praat veel over niets beteekenende zaaken , zet zich des avonds neêr aau de fpceltafel , of gaat naar den Schouwburg , dan weder aan tafel , en op den bepaalden tijd zorgloos te bed. De Hovelingen zijn een zeer goed (lach van menfchen , gedienftig jegens vreemden , vrij eendragtig onder elkander , en bemoeijeu zich metgeen andere bezigheden , dan die hun aangeweezen zijn , het welk de Minifter ook zeer kwaa* lijk neemen zou. In de Stad hcerscht een goede, gezellige, huisfelijke en zedige toon, en de Amptenaaren worden niet overvloedig, maar evenwel zo bezoldigd, "dat niemand reden heeft van klaagen. De?  van MILDENBURG. 273 De Heer van kapstein heeft reeds voor mijne komst met onzen Hertog over mij gefprooken. Den dag daaraan volgende wierd ik door hem-zeiven ten Hove gebragt, aan den Hertog voorgelfeld, tor tafel verzocht, en nog voor den avond wierd mij mijne akte van aanftelling als Kamerheer en Raad van finantie , als mede een bevel aan dén kas-bedienden ter betaaling van mijne jaarwedde , t' huis gezonden. Deeze wedde is niet zeer groot, maar de uitgaaven aan het Hof en de weelde in de Stad loopen ook niet hoog. Ik ben wel voldaan , en heb , zo het fchijnt, goede vooruitzichten voor het .toekomende. Ook is mij beloofd, dat de Hertog nu welhaast over mijne zaak aan den Vorst van * * * fchrijyen zal , ten einde mij tegen alle verdere Vervolgingen te beveiligen. Aan werk ontbreekt het mij niet. De menigte mijner eigenlijke beroepsbezigheden is wel niet zeer groot; maar de Heer van kapstein laat zich de gewigtigfte zaaken uit alle collegiën t'huis brengen , om 'er zelve doorzicht in te hebben. Zijn werk vermenigvuldigt nu daardoor zodanig, dat hij alles onmogelijk alleen kan afdoen. Hij had reeds lang , vooral federt den tijd , dat hij zo zwak geworden is , gewenscht , eenen man te moogen vinden , waarop hij vertrouwen kon , en die eenige uuren des nademiddags in zijn huis den arbeid met hem deelde. Zijn keus is op mij gevallen , en ik ben 'er dubbel mede in mijn fchik, alzo ik hem daardoor niet alleen i« zekeren I. Deel. zichtigen. De avond naderde en hij kwam niet weder. Óm kort te gaan , tot dit uur toe is hij nog niet terug gekomen , en een ieder is om hem verleegen. Ik moet mijn oordeel over dit geval , dat mij zeer ongerust maakt, billijk opfchorten , tot dat ik in ftaat zijn zal , om 'er meer licht in te kunnen vinden; inmiddels heb ik niet in gebreke willen blijven , dewijl wij juist een paquet naar Lortden zenden , U Welgebooren zonder uitftel kennis daarvan te geeven. Misfehien ben ik bij de verzending der eerstvolgende depêches reeds in itaat, van aangenaamer voorvallen te melden. . Ik verzoek U Welgebooren , om zich middelerwijl niet ongerust te maaken , en te vertrouwen , dat ik geen moeite fpaaren zal, om den  MILDENBURG. m waaren toedragt der zaak te ontdekken. Wiï hebben ,n onze nabijheid gee„ groot water! derhalven kan nwen vriend geen ongemak J d e na uur overgekomen zijn. Maar fteeken 'er ^e laagen achter; dan moet zich zulks J Helfh ? Tikkden> Cn doorluchtige SSneheemt.d00r *" * ™«* *™ EINDE VAN HET EERSTE DE Ei.