DE AH ME HE Eli VAN IN B1IEYEN, J3 O OS UE1S TR1JHEER YAK XKXGGE, T1VEEBE DEEL. MET PXATEN. TE HA AR I. E M Bij FHANCOXS B O H if, MDCCXCX.   INHOUD van het TWEEDE DEEL. Eerfte Brieft, hendiïie van mildenburg aan Doftor porr in Londen. . Bladz. i. Hij meldt hem* dat hij nu weder ter plaatfe van zijne beftemming gekomen en het dreigend gevaar gelukkig ontgaan is : befchrijving van dit geval: hij werd naamlijk in zeker dorp, alwaar hij een behoeftig huisgezin weldeed, door de bedienden van den Vorst van *** gegreepen, met het oogmerk, om weder op het berg - kasteel gebragt te worden, wanneer de Kapitein van biederCorp, verzeld van twee andere franfche Officieren, hein verloste: klagten over den onaangenaameh loop zijner lotgevallen: vijandige grondbeginfelen, naar welken hij voorneemens is, in 't vervolg van tijd ta handelen: hij veracht de menfehen, en evenwel wil hij dezelven weldaaden bewijzen; doch alleenlijk uic hoofde van eigen ziels-behoefte, om nuttig en werkzaam te weezen, en te genieten: hij wil derhal ven in 't vervolg aan het verftand en nimmer aan het hart beweeggronden tot zijne handelwijze ontkenen. Tweede Brief. De Geheim-Raad van goudenplink aan den Staats-Minister van rapste in 20.' De Hertog van *** had aan den Vorst Van *"* gefchreeven , en denzelven verzocht, om van zijne» •ouden wrok tegen den Heer van' mildenbük»  INHOUD. af te zien, en hem niet meer te vervolgen: de Vorst ■ had aan dit verzoek gaarne willen voldoen, en ,zijn Geheim-Raad verzelt dit antwoord met deezen brief; hij doet alsof men aan het Hof in 't geheel geen deel had genomen aan mildenbürg's hervatte gevangenneeming; hij maakt echter gebruik van deeze gelegenheid, om een paar woorden te laaten invloejen, welke een nadeelig licht over het karakter van hendrik verfpreiden, en wantrouwen tegen hem verwekken zullen: ter loops iet over 'sVorften bijzit, (de bitterfte vijandin van hendriii,) en haaren aanhang: zij is uit de gunst van den Vorst geraakt: voor het overige is de brief vol van hoofiche beleefdheden. Derde Brief. Doftor porr, in Londen, aan hendrik van mildenburg. . . 25. Hij meldt hem, dat hij binnen kort met zijnen Engelfchen reisgenoot door de zuidelijke provinciën van Frankrijk reizen zal; wenscht hem geluk met zijne verlosfing, en hoopt hem den volgenden herfst te kunnen bezoeken: de breedvoeriger beantwoording van hendrik's brief ftelt hij uit tot den volgende» postdag. Vierde Brief, hendrik van biildeneurg aan Doftor porr, te Hiëres in Provence. 26. Befchrijving van zijnen tegenwoordigen toefiand; vooraf een paar woorden over biederdorp: deeze zal mogelijk den franfchen dienst verlaaten en in Neuwied van zijne lijfrenten leeven: hendrik van mildenburg heeft het thans zeer volhandig: nog eenige trekken aan het beeld van zijnen Hertog: gefchiedenis van deszelfs opvoeding: over de vorming der Prinfen: karakter van den Geheim-Raad ,van bruinfeld en deszelfs dochter, welke zeer manziek fchijnt te weézen: hendrik ontmoet eenea Academie - vriend van Doctor porr, te weeten des  INHOUD. Heer seepberg, Geheimfchrijver van den Minister van kapstein: deeze zal binnen kort aan porr fchrijven: i'ehets van deezen man: hendrik is over zijnen toeftand voldaan, doch zou gaarne meer opgemerkt willen worden en een gewigtiger rol fpeelen: het eenvormige in gewoone omftandighedcn kan ze, kere,tot hooger vlugt beroepenegeesten,niet bevreedigen: hij wenscht iet, het welk zijn hart krachtiger voedfel geeven kan. Vijfde Brief. De Freule fredrika van bruinfeld aan Juffrouw elisabeth ridder man, in Straatsburg. ... 38. Zij hernieuwt haar aandenken bij deeze vriendin, met welke zij te Straatsburg op ichool heeft gelegen : over haare oude kennisfen en minnaarijen: het is bedroefd, dat de jaaren verloopen en geene vrijers zich nog opdoen: doch de Freule hoopt den Heer van mildenburg in haar net te krijgen: het zal welhaast blijken, of zij zich bedroogen heeft; een paar kleine verzoeken. Zesde Brief. De Geheimfchrijver seepberg aan Doftor porr, in Hiëres 42. Hernieuwing der oude vriendfehap: hij deelt hem •zijne levensgevallen mede van den tijd af, dat zij elkander niet gezien hebben: hij had op de hooge fchool niet veel geleerd; werd evenwel Hofmeester bij de kinderen van den Land-Raad van eb erba ch: befchrijving van zijnen toeftand in deezen tijd: hij wordt daar vrijmetfelaar: gevolgen daarvan: de Land-Raad fterft; hij ontvangt zijn ontflag: zijne verwachting, om in Dresden door het vrijmetfelaarswerk zijn geluk te maaken, wordt verijdeld: hij wordt tooneelfpeeler; wordt inde eene plaats toegejuicht en in eene andere uitgejouwd, waarna hij uit verdriet ziek wordt: nu wordt- hij fchrijver, ftelt een mistiek werk op, het welk hij-üelf niet verftaat, waardoor hij  n I N II ö U D. veel roems behaalt: de Prins van *** ftelt hem Am tot Geheimfchrijver van de vrijmetfelaars - loge: wac rol hij aldaar fpeelt; nadat die vrijinetfelaars-werk in verval geraakt, wordt hij wel afgedankt, doch echter den Minister van kapstein als bij zonderen Geheimfchrijver aanbevolen: hier gaat 't hem wèl: eenige trekken tot het beeld van den Heer van kapstein-deeze zal welhaast inKoninglijk- "* fchen dienst overgaan: iet over den toeftand van den Heer van mildenburg: hij ftaat zeer in de gunst van den Hertog, en zal wel fchielijk op eene uitfteekende wijze zijn geluk maaken; echter heeft hij onlangs gelegenheid tot nadeelige geruchten over hem gegeeven, daardoor, dat hij in 't geheim een vrouwsperfoon in huis heeft genomen, 't welk ook nog bij hem is. Zevende Brief. Doctor porr aan hendrik VAN MILDENBURG 6l. Efnftige wederlegging van de zo onedele als avrechtfche grondbeginfelen , naar welke hendrik de menfehen beoordeelt en behandelt: wat hij hem aanraadt: hoe 't hem in Hiëres gevaLt. ■Agtfle Brief, hendrie van mildenburg aan den Predikant eerman, inBerkendaal. 72. Hij verzoekt om naricht uit deeze landftreek, maar vooral van de familie in Oudwedel: zekere redenen doen hem daarna vraagen: daartegen meldt hij hem, hoe 't hem federt zijn vertrek van Berkendaal gegaan is : hij is thans prefident van het Finantie collégie en is zeer in de gunst van zijnen Heer: de Minister van kapstein is vandaar vertrokken: in welke omftandigheden hij zich nu bevindt: hij- ' heeft het verblijf'van zijne zuster, Mevrouw van stalheim, ontdekt; haar in zijn huis genomen;, haaren man tot een vrijwillige fcheiding overgehaald, en haar eindelijk, op haare. dringende begeerte, ineen klooster in de kost gedaan: zijnen Academie—  •INHOUD. >, -vriend, den Heer van herbrand, welken hij te Frankfort ontmoette, heeft hij als Krijgsraad in den dienst van den Hertog weeten te brengen: hij ver■wacht Doftor porr in 't kort: de Kapitein van ■biederdorp heeft den. krijgsdienst verlaaten. Negende Brief. De Schrijver en Tooncelfpeeler struis m a n, in Speiër, aan hendrik van wildenbuug 79. Hij neemt toevltigt tot hem, als een begunfti•ger van kimften en wectenfehappen: klaagt hem, dat hij met 4e zijnen gebrek lijdt: zendt hem tooneelItukken , die hij gefchreeven heeft, met verzoek, om eenen uitgeever daartoe te bezorgen, en belooft nog twee tretirfpelen te zenden. Tiende Brief, hendrik va n MI l d e n b u r g aaa den Heer struis man. . . . .82. Antwoord op den voorgaanden en nog eenen anderen brief: hij verzoekt hem het gezonden geIchenk in geld voor lief te neemen, en hem van zijne verdere briefwisfeling en copijè'n te verfchoonen. Elfde Brief, hendrik van mildenburg aan Doctor porr, in Straatsburg. . . g^. Zijne omftandigheden fchijnen een gnnfiiger keer te neemen: hij heeft thans, Prefident van het Finande-collegie zijnde, eenen ruimeren werkkring, en belooft zich zodanig te zullen gedraagen, dat zijno 'vrienden voor hem niet behoeven te vreezen: bruiniel d is zijn gevaarlijke vijand niet meer, en zelf .door rampen gedrukt: hij had hem, al vrij duidelijk zijne dochter ten huwelijk aangeboden: mildenburg wees zulks van de hand, en vreesde zijne ■«raak te zullen ondervinden ; doch niet lang daarni * 3  INHOUD» was de Freule genoodzaakt, 'met een' Proponent ta huwen, met welken zij nu in de Palts haar verblijf houdt: gefchiedenis van dat menscli en van zijne betrekkingen: nu deukt mildenburg ernftig daarop, om eene Gade te verkiezen: hij heeft zijn oog geblagen op de Freule louise van rastits: welke flappen hij tot dat einde gedaan heeft: de Heer van der hart heeft onlangs uit Amerika gefchreeven: het gaat denzelven vrij wel, doch wenscht hij naar Europa wedertekeeren: hij is begeerig om iet van zijne vrouw en carolina te verneemen: waarörn hendrik hem wel het overlijden van de eerfte, maar niets van de laatfte fchrijven wil: een paar woorden over zijne grondbeginfelen, in tejienflelling van porr's gevoelen over de meiifchen en de waardij van den mensen: hij hoopt hem welhaast bij zich te zien, en doet hem den voorflag van Lijfmedicus bij den Hertog te worden. Twaalfde Brief. De Predikant eerman in Berkendaal, aan hendrik van mildenburg. 95. Antwoord op den agtften brief in dit Deel: berichten van Öudwedel: de ouders van Freule louise hebben deeze laatstgenoemde aan een Land - edelman met geweld willen uithuwen: omdat zij zich daartegen verzet heeft, wordt zij hard behandeld: Mevrouw homan in Engeleven heeft een groot gedeelte van haar vermogen verlooren, en moet nu zeer bekrompen_ leeven : het gedrag van carolina Fe lm er in deeze omftandigheden : aanmerkingen over het gedrag in tegenfpoeden, en over de weger» der Voorzienigheid. Dertiende Brief. Doctor porr, in Mentz, aan hendrik van mildenburg. . . 101, Hij wijst het aanbod van Lijfmedicus te kunnen worden, van de hand; om welke redenen: zijn plan is, in 't vervolg te Hamburg zijn verblijf te houden;  INHOUD. vu en hoe: hij zal hem binnen kort bezoeken: over den toon, die in de landltreeken aan den-Rhijn heerscht, in tegenftelling van dien in Neder-Saxen. Veertiende Brief. De Minister van kapstein aan hendrik van wildenburg. 112. Hij wenscht hem bij zich te hebben, om hem in zijne bezigheden te onderfteunen; doch alzo mildenburg thans zeer goede vooruitzichten heeft, raadt hij hem aan, daarvan het beste gebruik te maaken: een goede raad, hoe hij met den Hertog verkeeren moet: algemeene lesfen over het gedrag van een' man, die invloed heeft op de bezigheden en de gunst van den Vorst. Vijftiende Brief. De Kapitein van biederdorp, in Neuwied, aan Doctor porr, të Frankfort aan den Main 128. Aantooning der oorzaaken, die belet hebben bij r elkander te komen, hoewel hij hem gaarna g>.-fproken hadde: hij vreest, dat mildenburg op nieuw onvoorzichtig zal te werk gaan, en verzoekt den Doctor, hem naauwkeurig te berichten, hoe hij alles daar gevonden heeft. Zestiende Brief. Doctor porr,aan den Kapitein van biederdorp, in Neuwied. . 130. Hij heeft mildenburg gezien, en deelt den Kapitein zijne opmerkingen over deszelfs levenswijze mede: mildenburg weet zich bij zijn ampt gewigtig te maaken, zonder evenwel de onverfchilligheid en koelheid van veele Staatsmannen te volgen: Ichets van de Stad, van het Hof, van den Heer van bruinfeld: hoe mildenburg aldaar ter naam en faam ltaat: over den Heer van herbrand: overm 1 ldenburg's aanftaande huwelijk: dit ééns vastgefteld zijnde, wil porr zelf derwaards reizen en aanzoek voor hendrik doen. *4  I N* H O U D. Zeventiende Brief. Doctor porr, in Berkendaaï aan hendrik van mildenburg. i4o! Bericht van de aan hem opgedraagene verrichtingen: kleine reisbefchrijving: een maskerade in eene vorstlijke Refidentie-ftad: hoe hij Mevrouw h om a £ en carolina felmer heeft gevonden: zijne komst bi] den Predikant eerman: bericht van dat w ^ de6Ze Vooraf in de huwelijks-zaak. gedaan had: fchets van den Landman hok* en zijn huisgezin te Oudwedel: in dit huis fpreekt porr louise voor de eerrtemaal: onderhandeling door* Monfieur pre vil li óre: hoe porr in het huis van den Baron van rastits ontvangen wordt: hij doet zijn aanzoek, en zulks wordt niet van de hand geweezen. * AgttiendeBrief, fredrikavanbergm^nsP o rp , geboren v a n b r u i n f e l d , te Manlieim , aan Juffrouw elisabeth ridderman, in Straatsburg " Bericht van haaren huislijken toeftand, die zo is. als zij verdient: haar man is jaloers: zij leeveii oZ eenig: zij fpreekt met verachting van hem: zij verzoekt haare vriendin, om eenen tijdlang bij haar te komen; dan zullen zij den Proponent naar haare piipen leeren dansfen: de oude bruinfeld heeft beloofd, zich op den Heer van mildenburg te wreeken. y Negentiende Brief, Doctor porr aan den Kapitein van biederdorp, te Neüwiéd. 157. Hij ftaat op zijn vertrek naar Hamburg; m 11 den burg zal naar Oudwedel vertrekken, aldaar veerden dagen blijven en bruiloft houden: ondertusfchen heeft; porr een' braaf en verftandig man, den Banquier slaubach, gevonden, die hem in't vervolg alles' Tan wildenburg's toeftand melden zal  I N H O U Dv Twintigfte Brief, hendrik van mildek, burg aan den Kapitein van biederdor:', te Neuwied 159. Overkropt van bezigheden, die juist niet allen even aangenaam zijn, is hij belet om te fchrijven: de Hertog fchuift hem veel arbeid, van allerleien aart, op den hals: vcele Supplianten vervoegen zich bij hem, die hij allen niet voldoen kan: hij is nu over» tuigd, dat brüinfeld zijn heimelijke vijand is: deeze heeft hem den voet dwars gezet, dat hii geen' Geheim - Raad is geworden: het aan hem ópgedraagert beftuur over de fabrieken, is eene zeer netelige zack: daarenboven kan hij met vertrouwen op menfehen, die hij gelukkig heeft gemaakt: de omging met zijne huisvrouw 'fielt hem daarvoor niet fchadeloos: hij heeft weinig tijds over, die hij in haar gezelfchap kan doorbrengen, en zij gaat ook gaarne alle dagen uit: inmiddels hoopt hij, dat zulks van tijd tot tijd nog wel veranderen zal: de Hertog wil een reis doen. Ecn-en-tivintigfte Brief. l ode wijk felmer, in Oostïiidicn, aan zijne zuster 'k a r 0 l 1 n k , , jn Engeleyen. ......... xói. Hij dankt haar voor een' brief, welken hij van haar heeft ontvangen, en voor de berichten van hunne nabeftaanden: hij hoopt zijn vaderland na verloop van een paar jaaren wedertezien: het geluk heeft hem gediend: hij was aan een rijke weduwe gehuwd geweest, die overleeden is, en hem erfgenaam gemaakt heeft: hij heeft beflooten, ongehuwd te Wijven ; over zijn vermogen ten voordeele van zijne zusters en broeders te befchikken; alles tot geld te fnaaken en daarmede naar Duitschland wedertekeeren 2 pndemisfehen prijst hij hen de zuinigheid aan. * s  * INHOUD. Twee-en-twintigfte Brief. De -Kapitein van biederdorp, te Neuwied, aan hendrik VAN MILDENBURG ^ Antwoord op den twintigften Brief, over wiens inhoud hij met zeer voldaan is: hij onderftelt, dat het mildenburg's fchuld alleen is, wanneer hem te veel, te lastige en gevaarlijke bezigheden opgedraagen worden: hij behoorde zijne huisvrouw bijtijds van de verftroojende leefwijze aftetrekken; naderhand Kon liet wel eens te laat weezen: bijaldien de oude Rastits de beloofde intresten niet zendt, moet hij zonder veele complimenten gemaand worden: hij vreest, dat hendrik zijne rol in *** fchielijk uirgefpeeld zal hebben: over vijanden en flechtdenkende menlchen: hi] keurt de reis van den Hertog in 't geheel niet goed: waarom: biederdokp's omltandigdeden zijn juist de besten niet. Drie-en-twintigfte Brief, hendrik van mildenburg aan DocTotporr , m Hamburg. 175. Hij heeft thans veel arbeid, onrust en zots- de Hertogis vertrokken: hij is Geheim-Raad geworden, en heeft veele gewigtige, netelige zaaken onder handen : met de fabrieken, waarop de He.tog zo gefield is wil het met vlotten: bruinfeld dwarsboomt hern overal: de fabriekanten gaan gedeeltelijk door met het geld, dat hi] hun gefchooten heeft: de reizen van den Hertog kosten geweldig veel gelds: hij weet ibmtijds met, waar hij zulks van daan zal haaien: herbrand, die den Hertog als Reis - Marfchalk verzelt en zo veele verpligting aan hem heeft, fchijnt de partij van zijne vijanden gekoozen te hebben: in het huislijke leven vindt hij geene vergoeding voor alle deeze onrust: klagten over zijne huisvrouw:misfchien worde zij meer aan het huis gehecht, wanneer zij moeder wordt: zij zal 't welhaast worden: hij tracht ook indruk op haar te maaken door Mevrouw van steenbeek, die eene edele vrouw, zijne vriendin, en wier man thans bij den Hertog in Italiên is: ook zal hi$  INHOUD. xi rarolina felmer voor gezelfchaps-juffer in huis neemen: zijne Schoonmoeder is overleeden: de Baron van rastits heeft hem den windmaaker pkevilLièuE als Kamerdienaar willen aanpraaten: hij heeft hem echter niet aangenomen. Vier-en - twintigfte Brief. De Kapper jaques PREViLLiéRE aan den Baron van rastits, ie Oudwedel 183. Hij klaagt dat mildenburg hem niet in dienst heeft willen .neemen: hij zal echter waarfchijnelijk Kamerdienaar bij den Geheim-Raad van bruinFe ld worden: om aan zijne wraakzucht te voldoen, brieft hij zeer veel kwaads over van mildenburg's gedrag, en de wijze waarop dezelve zijne Echtgenoot© behandelt. Vijf-en-twintigfte Brief. De Banquier slaueacii aan Doctor porr, in Hamburg. i8ó. Hij geeft, volgens affpraak , berichten van m i lDenburg's tegenwoordige omftandighedcn: verzoekt echter om geheimhouding: mildenburg's vijanden vermeerderen: bkuinfeld fpreekt openlijk tot zijn nadeel: men befchuldigt hem van den Hertog tot de kostbaare reis aangezet te hebben: de mislukte proefneemingen bij rie fabrieken, zijn mede tot zijne verantwoording: de fchadelijke verpachting van amten is insgelijks zijn werk:fchets van zijn ongelukkig huislijk leven; doch het publiek neemt het openlijk op voor zijne Echtgenoote: aanmerkingen daarover: zijn onfchuldige omgang met Mevrouw steenbeek maakt hem verdacht: wie deeze Dame is: zijn oordeel over haaren man; over de onbillijke manier om ziinen evenmensen te befchuldigen en te beöordeelen.  *P l N H O U D. -Zi?x- en-twintigfte Brief. De Kapitein van bif 196. Joligheden van mildenburg, doch magn£ Sta|eeCvk£ ^ "1 ^ ^n-en^mtigfie Brief. De Geheim-Rnad ca Krijgsraad van herbrand , in Romen. t9J. iS K herm,.voor de genegenheid van hunne ffe. Sff?^ Wel tÊ Will£n ^houden: vfrzoekt hem by dit voorneemen te blijven en «Tb. hem eene flikkering van l,00p, om 'er e "rian* vrueb tm van te zullen hSo^Mr^n^meTt» herbrand niet zo openbaar tegen mu wi! opkomen; geeft het echter over in een ~d lijke bedenking, of vriendfchap en dankbaarhS niet wijken moeten voor den ijver, welken men a™ ampt verfchuldigd is: daarop volg? bittere befchüf ' c .gingen tegen den armen mildenb ük g: hHat t aan zijn oordeel of het „iet goed zoude Wezen den Hertog , overtehaalen, dat hij zulks alles liet 0n' derzoeken, en dit onderzoek aan hem, den GeneinfRaad van broinfel'd opdroeg: dan haaSe zmfpeeuugen oP het voorige en tegenwoordige af! zonderhjke leven van mildenburg, wjffifw bruik gemaakt wordt van de anecdoten, d-e Ölt previlliêre verhaald heeft: nog verzoekt $Wi Heer van herbrand, dat hij toch den Sme mm - Kolonel van steenbeek eenen kleinen S moge geeven, over de gemeenzaamheid van zijne Ecl ' genoote met M1 ld e nburg. "*  INHOUD. x;ï Agt-en-twintigfte Brief. hendrik van mildenburg aan Doctor porr, in Hamburg. 206. Zijn toeftand wordt van tijd tot tijd hagchelijker: zijfie huisvrouw is van eene dochter bevallen; doch verwaarloost zowel de moederlijke pligten als die der huishouding: de oude rastits heeft hem eenen brief gefchreeven, die met lompe verwijtingen opgevuld is: zijn antwoord: gevolgen van hetzelve: over zijne betrekking tot Mevrouw van steenbeek: zijne ftaatkundige gefteldheid wordt neteliger: vermits hij niemand heeft, waarop hij vertrouwen' kan, verzoekt hij den Doctor, om hem toch ten fpoedigften te bezoeken. Negen -en- twintigfte Briëf. Doftor porr aan hendrik van mildenburg. . . 212. Hij boezemt hem moed in, geeft hem raad, en belooft over een paar maanden bij hem te komen. Dertigfte Brief. De Lieutenant-Kolonel en Ge-j rieraal-Adjudant van steenbeék, te Romen , aan zijne Echtgenoote 216. Een naamlooze brieffchrijver heeft getracht, hem achterdocht tegen zijne Echtgenoote en den Heer van mildenburg inteboezemen; zulks heeftop hem geen indruk gemaakt: evenwel oordeelt hij 'c noodzaakelijk, om haar kennis daarvan te geeven. Een-en - dertigfte Brief. Dezelfde aan den Geheim-Raad van bruinfeld. . . 2lb'. Hij neemt het zeer kwalijk, dat de Geheim-Raad hem door herbrand eenen wenk heeft laaten geeven over het gedrag van zijne Echtgenoote : hij brengt hem, in vrij fterke uitdrukkingen, aan het veröand, om zich in 't vervolg van tijd niet met vreeia-  XIV INHOUD. de zaaken te bemoejen ; ook geeft hij hem dea vnendfchaphjken raad, om de kabaaien tegen den Weer van mildenburg optegeeven. Twee - en dertigfte Brief, carolina felmer aan Mevrouw homan, in Engéleveii.. 220, Bekommering over haar lang ftilzwijgen, hoe 't nlIM'LBE/BURG's huis Saa,: zii gelooft zich zodanig te gedraagen, als zij verantwoorden kan: mildenbDuo behandelt haar edelmoedig: zij heeft weinig verkcenng: niet zeer voordeelige fchets van ivievrouw van mildenburg: Mevrouw van steen beek behandelt haar niet als 't behoorde: naar man wordt zeer gepreezen: mildenburg ichijat veel heimelijke bekommering te hebben. Drie ■ en - dertigfte Brief. De Predikant e e rm a n, 111 Berkendaat, aan ic a r 0 l 1 n a f e l m e r. 228. Toen kar ol in a's brief aan Mevrouw homan aankwam, was deeze reeds overleeden: hij zendt haar derhal ven den brief weder terug, en meldt nog, dat Mevrouw 11 oman haar gering vermogen aan Karouna gemaakt had. Fier-en-dertigfte Brief. De Heer vyn der hart, tn Martmique, aan hendrik van mildenburg „ ^n "1 - Zijn toeftand is nog voordeeüger geworden; doch reikhalst hij, om naar Europa te mogen wederkeeren: langer dan het eerstkomende voorjaar blijft hij voorzeker niet in Amerika: alzo hij daar duitfche troepen verwacht, wil hij trachten, leverancies voor éc'ne der Armeen aanteneemen: hij dankt mildenburg voor zijnen brief, waarin dezelve hem het overlijden van zijne vrouw gemeld heeft: nog altoos is hij begeerig, om iet van karolina te verneemen.  INHOUD. xv Fiff-en-dertigfie Brief. De regeerende Hertog van *** te Romen, aan den Geheim-Raad van bruin feld. 232, Hij belast hem, om in gevolge zijnen voorflag, verzeld van twee leden der Regeeringe, het onderzoek tegen mildenburg te beginnen, doch daarbij met befcheidenheid te werk te gaan, en allen mogelijken fpoed daarmede te maaken. Zes-en-dertigfte Brief. Doctor porr ^an Kapitein van bieder dorp, in Heilbron.235. Hij geeft hem kennis van mildenburg's omftandigheden, opdat hem de zaak niet, door het gerucht verergerd, ter oore moge komen: hij is federt agt dagen bij mildenburg: hoe hij hem gevonden heeft: huislijke gefteldheid: verhaal, hoe bruinfeld zijne commisfie tegen mildenburg begonnen heeft:'het verder beloop der zaaken: mildenburg moet zich van alle amptsbezigheden, welke hij tot nu toe waargenomen heeft, onthouden: krijgt flad-arrest, en moet zich dagelijksch in zijn huis laaten ondervraagen: de tegen hem ingebragte befchuldigingen fchijnen niet zeer gewigtig; doch kunnen de gevolgen daarvan niet anders, dan onaangenaam weezen: wat porr bij dit alles gevoelt: mildenburg's gedrag daaromtrent: onedele gedraging van deszelfs Echtgenoote: hoe zij door het publiek behandeld wordt: zij heeft haaren Vader geheime depêches gezonden: karolina felmer handelt ongemeen edelmoedig: mildenburg's afhangelingen verlaaten hem. Zeven - en -dertigfte Brief. Dodtor porr aan Kapitein van biederdorp 245. De commisfie gaat met het onderzoek voord, en wel op eene boosaartige wijze: gedrag van de edele vrouwe van steen beek: zij heeft haaren man ver-  Ssvr I n H O ü D. zocht bij den Hertog ten voordeele van mhbek, burg te fpreeken: Mevrouw van mildenburg is van haaren man gefcheiden en naar haaren Vader wedergekeerd: mildenburg befchouwt het kind» en zendt hetzelve bij zijn zuster in het klooster. Agt - en -dertigfte Brief. De Licutenaut- Kolonel enz. van steen beek, re Venetië aan hendrik van mildenburg. . 250. Hij heeft kloekmoedig en deftig óver de zaak van mildenburg met den Hertog gefproken: de Hertog wil het geheel onderzoek ftaaken, indien mildenburg zijn oritflag vraagen en zich vergenoegen wil met een jaarwedde van vijftienhonderd guldens, die hij buitens lands verteeren moei: het huis \ welk de Hertog hem gefchonken heeft, mag hij verioopen: hij raadt hem aan, deezen voorflag aanteueemen: waarom: verzekeringen van aanhoudende vriendfehap. 1 Negen-en-dertigfte Brief. Doctor porr aan Kapitein van biedekdoup, in Heilbron. 254. i Ë Mildenburg's lot is.beflist: hij neemt de jaarwedde aan: zijn brief van ontflag verftrekt hem tot eer: hij vertrekt met porr naar Hamburg: het huis heeft slaubach gekocht: van deeze penningen zijn zijne fchulden betaald: karolina felmer gaat mede naar Hamburg: porr neemt nog een oude Tante bij zich: ontwerp voor hunne nanftaande leefwijze:'mildenburg's kind is bij Mevrouw van s t a l 11 e 1 m gebragt. Feertig/Ie Brief, mildenburg, te Hamburg, aan Mevrouw van steen beek. . 258. Hij heeft gevaarlijk ziek gelegen : befchrijving van zijne tegenwoordige gemoedsgefteldheid. ge-  GESCHIEDENIS VAN DEN ARMEN HEER VAN MILDENBURG. EERSTE BRIEF. Ibendrik van mildenburg aan DoSlör porr in Londen. * * * den i Decemb. 1773. U we deélneémende vriendfchap heeft voorzeker zeer veel geleeden, wegens de tijding, die mijn weldoener u heeft medegedeeld, aangaande het ongeluk dat mij is overgekomen (*) : ik oordeel mij derhalven verpligt, u in het eerfte oogenblik, 't welk ik affnipperen kan, kennis te geeven, dat ik uit de handen mijner vervolgeren gelukkig gered, en thans reeds weder in de plaats Van mijne beftemming aangekomen ben. Hoe dikwerf heb ik, federt de jaaren mijner 'jeugd , gelegenheid gevonden , om mij.zeiven C») Zie den laatften Brief in het Eerde Deïlj II. Deel. A  a DÉ ARME HËER toeteroepen: $? Het fchijnt alsof ik tot zeld» 5, zaïtme lotgevallen verordend -ben; niets gaat „ in den rei mijner levensgevallen naar den ge„ woonen loop; geduurig mengen 'er zij eenigé i, romaneske -bijzonderheden onder, en wanneer „ ik mij verbeeld de einden van den knoop met s, verftand en kunst zamengeflagen te hebben, is s, 'er nogthans, eer ik zulks bemerk, een geheel vreemden band mede ingevlogten, en het gei, heele weeffel Wordt veel verwarder, en van ,, eenen geheel anderen aart, dan ik verwacht „ en bedoeld hadde." Ik weet zeer wel, wat gij gemeenlijk daiaröp antwoordt; te weeten: ,, Wij zijn meestal zel- ven fchuld, wanneer wij in zeldzaame geval- len komen, die ons in verlegenheid brengen; ,,-sn 4iy., die den (gïoofen weg verlaat, in afge„ legene lustbeemden of op ongebaande bergen m rondzwerft , om hier een fraai bloemtjen te c„', vinden, en gints zijn oog aan een bekoorelijk uitzicht te Verlustigen, moet zich niet verwon- deren, wanneer hij het fijne genot, 't welk h|j ^, meende te bejaagen, iomtijds met kleine onge* ,, makken -koopen moet; wanneer hij nu en dan: eens ftruikelt, of verdwaalt; of een gedeelte 5, van zijn kleed in de doornen agterlaat." Het moge uü weezen als het wille! ik bekert dat zulks dikwijls ten mijnen opzichte plaats gehad heeft, en dat ook deeze keer niet alleen iftijne voorbaarighsid den fchuld draagt van 'C  van MILDENBURG. 5 geen mij is overgekomen ; maar dat ook de lompe onvoorzichtigheid, van mij op mijne reis •herwaarde aan 's Vbrften Kamerdienar.r te openbaaren, en hem mijne ontwerpen te ontdekken (*_), mij hoofüzaaklijk in die verlegenheid gebragt heeft, waaruit ik op eene even zo zeldzaame wijze wederom ben verlost geworden; maar moet dan ook alles in de waereld altoos naar den traagen en gemeenen fleur gaan? heeft de Schepperniet daarom menig mensch meerdervuurs en werkzaamer kracht gefchonken, opdat hij daarvan gebruik zou maaken ? en moet hij geftraft worden, omdat hij zijn talent niet in de aarde begraaft ? kan hij de fchuld draagen, wanneef eene grootere maate van vlugheid, waarvan hij rgeen meester is, hem nu en dan eens tot eenen kleinen onvoorzichtigen flap verleidt? is dan in •deeze waereld alles ingericht , öm de traage, lafhartige, wikkende en weegende fchurken, en harsfenlooze zotskappen, in de hand te werken? Dit is het oude liedjen, 't welk ik zo menigmaal gezongen heb; doch het is tijd, een ander fijstema te verkiezen en van de treurige onder-Vindingen, die ik in mijn leven reeds gehad heb, tot mijne verbetering gebruik te maaken. rln mijne eerde jeugd was ik onbe rijpelijk vlug, -driftig , zinlijk , werkzaam, onrustig , boven maate openhartig, al te deemeemend, gaf mij ligt aan anderen over, was gemaklijk te ver- (*) Zie den ssfcen Brief in het Eerfte Deel, bladz. 263. , A a  * DE ARME MEER leiden, ijdel, eenflechthuishouder, een dweeper en fnapper; ik verbeeldde mij toen , dat alle menleken braaf waren, meende bij allen eene Jiartlijke begeerte te vinden om mij vriendfehap :te bewijzen, en ten mijnen voordeele werkzaam te zijn aldus trad ik de waereld in, werd 'bedroogen, liep, en ftiet mij aan alle hoeken, en nu fchiep het noodlot, uit deeze mengeling van onrustige driften, in mij nieuwe, woelende hartstogten , welken door tegenftand verfterkt werden, en waaraan ik mij dan blindelings overgaf, zonder echter ooit eigenlijk eea kwaad mensen te worden eergierigheid n 'liefde, heerschzucht, wraaklust wanneer men mij trachtte te verdrukken, een' geest van heimelijke aanllagen , fpotzucht -— en welke gevolgen had dat alles voor mij? gij weet zulks 't best; men maakte groote opfchudding van niets , en om niets dit moet nu een einde hebben* - Ik heb mijn eenzaam landleven in Berkendaal hefteed , om, ware het mogelijk, een bedaard Wijsgeer te worden, en mijn geluk alleen in mijzelven, in eene ftille zielerust te zoeken: no°'•thans moet 'ik u bekennen, dat hoe veele fchoone denkbeelden daarover bij mij ook opkwamen , en hoe Veel goeds ik ook in het huis van den braaven Predikant eerman daarover wiste te zeggen (*), (• ) Bij voorbeeld in de Gefchiedenis zijner jeugdige jatren iit'hij aldaai verhaalde. (ZieEcrfte Deel iódeu Brief, bl.194.)  van MILDENB URG. % iat ik van dit alles, ten minfteu als nog, terwijl; ik voor mijn onderhoud zorgen moet, geen ge-: kruik maaken kan in de groote waereld, en onder menfchcn waarmede ik mij genoodzaakt zie te: verkeeren: ik heb dit fehuim van volk, deeze menfchen leeren kennen en verachten, en heb gevonden, dat het de moeite in 't geheel niet loont, om zo veel zorgs, zo veele poogingen en bekommeringen om hunnent wil te befteeden : wat ik van hun begeerde, wat ik zocht, konden zij mij, jjnmers tog niet geeven? zij waanden mij t'onder gcbragt te hebben, terwijl zij mij de armoe» dige beeten voor den mond wegnamen, welken de broederfchap van domöoren en zotskappen onder zich alleen deelen wil en ik, onnozel menscli! meende eenige waardij te vinden in deeze fmaaklooze brokken van eer, grootheid, liefde, vriendfehap: ik nam te veel deel aan het kinderfpel, behandelde de zaak al te ernffig, te ijverig, en werd een fpeelbal van de geenen die ik verre beneden mij zag . geloof mij, lieve Vriend! had ik mij zo diep kunnen verlaagen , om op hunne wijs omzichtig, koelbloedig, en rijk aan ontwerpen in kleinigheden te zijn , zij zouden mij al juichende verheven, en mij misfehien aan hun hoofd geplaatst hebben; doch ik ftel 'er eene eere in, van het gepeupel mishandeld, beltolen, befpot te zijn, en wanneer jk mij thans fchaame, is zulks niet, omdat ik verzuimd heb, uit voorzichtigheid, in het gedrang de zakken toeteknoopen, en gewapend A3  6 DE ARME HEER te gaan, maar om dat ik in het vuil gewoel ^> menfc.hen gezocht heb, "gelijk ik ben : dat ik: een oproer van ambachtsgezellen voor een ridderfpel houden , en hoopen kon den een' of anderen Ridder te vinden , die mij waardigtoefcheen een tweegevecht met hem aante- gaan ■ keur deezen trots niet af, mijn Vriend! wie zou eindelijk niet gevoelen, dat de' geheele hoop van deeze gewoone fchepfels duizendmaalen flechter is, dan men zig overtuigd gevoelt zelf te weezen, wanneer men zodanig misleid is, als ik misleid ben? Maar wat nu te doen? zal ik de handen in den fchoot leggen ? zal ik een ftukjen droog broods in eenen hoek voor lief neemen; mij ergens laaten naêrplakken, waar niemand verkiest te (taan, en daar de hoogere vermogens in werkeloosheid onderdrukken? zal ik nederig kruipen én verwachten, dat men mij gunftig zal toeftaan, door het een of ander gewettigd guitenftuk, als afhangeling van een ander laag fchepfel^ ook een ftukjen koud vlcesch bij mijn brood te verdienen? neen, beste porr! zulks kan en wil ik niet doen; ik zal werkzaam weezen g ik zal trachten verder te komen; ik zal van nut zijn en arbeiden, dewijl mijne natuurs - gefieldheid mij daartoe aanfpoort; doch ik zal alleenlijk voor mij-zeiven, voor mijti eigen genot arbeiden , zonder eenig gevolg daarvan te verwachten ; overtuigd zijnde , dat ieder mij misleiden en opofferen zal, zodra hij kan, en h}j^  van MILDENBURG. •langs geen anderen weg, zijn oogmerk weet te bereiken: met dat alles, zal ik mij-zeiven geenerhande verkeerdheden veroorlooven - niet alsüf ik oordeelde, dat de menfchen beter verdienden, maar omdat ik 'er te trotsch toe ben. Wanneer ik een fchepfel verkwikt, gelaafd en uit zijn verderf zal weggerukt hebben, en het werpt mij dan, tot dankbaarheid, eenen fteen naaf het hoofd, zal ik den fteen ontwijken en denzelven opraapen, opdat 'er geen ander over vallen moge , en zal daarbij noch lagchen, noch een zuur gezicht trekken: en komt de ondankbaare naderhand, wanneer hij mijne hulp andermaal noodig heeft; betuigt hij berouw te hebben en bidt hij om vergiffenis, dan zal ik hem terftond op zijn woord fchijnen te gelooven, en hem op nieuw helpen; want een ander zou immers eveneens doen? en helpen en wel* doen moet ik tog in 't kort, ik zal voortaan na mijn' eigen kop te werk gaan, en mijn hart zal koud blijven als ijs: ik zal weldoen, maar zuinig zijn; ik zal mij verheffen , echter zonder eerzucht; ik zal menfchen aan mij ververbinden zonder liefde; heerfchen om niet beheerscht; mij doen vreezen, om zo weinig als mogelijk zij bedroogen te worden ; en gelukt dit alles niet, zo zal ik het evenwel niet erger hebben, dan ieder mensch in de waereld het heeft, die geen fchurk of domoor is —— maar het een noch ander zal men ooit van mij kunnen zeggen; ik zal aldus verftandig handelen, A 4  * DE ARME HEER terwijl ik geen metisch vertrouw; ik zal goed faanl delen, alzo ik intusfchen niet zal ualaaten mijne krachten ten besten van anderen te befteeden; en zoudt gij niet wel denken, dat het mij in dit geval wel zal gaan, gelijk mijn Vader mij voorfpeld heeft? Doch gij zult mogelijk, in plaats van eene fchets van mijn nieuw fijstema, tegen 't welk gij waarfchijnelijk duizend zeer overtuigende woorden weet intebrengen, een verhaal van mijnlaatfte avontuur verwachten zie hier hetzelve: Gij weet, (want gij zift immers het werktuig geweest, om den grond tot mijn geluk te leggen ?) dat ik, door de veelvermogende poogingen van den Minister, tot Kamerheer en Financieraad van den Hertog ben aangefteld; ook heb ik u een getrouwe fchets gegeeven, hoe ik hier alles heb gevonden, zo veel ik naamlijk in de eerfte veertien dagen heb kunnen zien en beoordeelen Wezenlijk vond ik, uitgezonderd den Hertog en den Heer van kapstein, hier» al mede eenen hoop van gemeene kaercls rondloopen, even als in andere plaatfen : ik had 'er eenen walg van; en de Edelen, die zich fchuil houden - C*J Deezen brief vinden wij wel niet in de verzameling; maar nogtbans is de 25de Briefin liet Eerde Deel, aan Do! miné eerman, van denzelfden inhoud; behalven dat henJjrik waarfchijnelijk met meerder vrijmoedigheid en meer op 2ijne eigene wijze over dit onderwerp aan Dodior porr zit fefchree.yen hebben.  van MILDENBURG. 5 dat is, die geen kwaad doen, omdat zij daartoe geene gelegenheid hebben ; bij welken men de likberftiiig van onbetamelijke hartstogten niet ontdekt , omdat zij dezelven geen bot kunnen vieren; die, alzo men tog door het een of ander in de waereld moet uitmunten, zich door goedhartigheid bij nabuuren en nabeitaanden moet doen gelden — deezen, optezoeken, daartoe is mij de kist ten eenenmaale vergaan: ik nam derhalven mijne beroepsbezigheden met den groDtften ijver waar, en ging nu en dan, in mijne fnipper-uuren , de landftreek rondom de fiad doorwandelen : ik moet u, helaas! bekennen, dat mijn hart door de fchoonheden der Natuur ook niet meer kan bekoord worden; alles is hier dood en (til, en wanneer nu in ons alles niet even zo ftil is, dan wordt men benaauwd en zorglijk; inwendig Wordt het geroep van tijd tot tijd Merker, zo zulks door niets geftoord wordt, en men loopt al driftig in het rond, en zou de waereld wei willen uitloopen; men komt ook niet wederom in eene foort van cvemvigt, voor dat men tot zijne bezigheden en ontwerpen wederkeert: mijne ontwerpen nam ik in mijn hoofd mede op mijne wandelingen, en draaide en keerde alles honderdmaal , nu zo, dan anders, hoe ik het wél zon kunnen aanleggen, om de één of andere rol te fpeelen, die ik vopr mij waardig keurde, en, welke door kwaade jongens , die altoos mede' fpeelen, niet mogt verijdeld worden: ik nam mij vast voor, om, zo lang ik hierover nog geen gegrond A 3  fs> DE ARME HEER plan gemaakt hadde, buiten mijn dagwerk, waar* voor men mij betaalt, niets te ondcrneemen» mij met niemand over iets , het zij goed of kwaad, intelaateu doch daarvan hierna meer. In één van deeze verre wandelingen, kwam ik op zekeren tijd, zonder het te weeten, tot over de riabijgeiegene grenzen, in het gebied van den Vorst van * * *, eertijds mijn dwingeland en al hadde ik het nu ook geweeteni de Hertog had immers over mijne zaak aan hem gefch-eeven (*)? dan zou ik tog niet eens in de gedachten hebben durven neemen, dat het; minfte gevaar daarbij was ; langs deezen weg kwam ik in een dorp, gelegen in eene zeer aan» genaame groene valei; ik trad het dorp in, en mijne aandacht werd terflond bij het eerfte huis opgewekt, door het gekerm van eene vrouw, die, zo het mij voorkwam , een paar menfchen ootmoedig bad, om toch medelijden te hebben met haaren nood, met haaren ongelukkigen man, én onmondige kinderen: „Hier," dachï ik, „ wordt waarfchijnelijk juftitie gehouden" — ik ging binnen: een Schout, verzeld van zijns dienaaren, was bezig, om eenen ouden , armen , lammen boer, met zijn huisgezin, de hut uittewerpen, ten einde het achterftallige eener vorstlijke belasting, die de man nog fchuldig was , daardoor betaald te krijgen: de fom, om welke (•") Zulks blijkt uit den aöftcn Brief van bet EctfEe BeeJ, fcisdz» 275.  van MILDENBURG. ll de zaak zo fireng behandeld werd , was van geen belang zij zou niet eens toereikende geweest zijn, om het gewoon ontbijt voor 's Vor- ilen bijzit te betaalen de boer was ziekj ik betaalde voor den armen bloed, en zo wel de man als vrouw bedankten mij met groote drift, gelijk het in de waereld de mode is de ge- rechtlijke dieven vertrokken. Ik wilde de zaak niet gaarne ten halve doen, vroeg daarom naar de gezondheid, en naar de overige omflandigheden van den zieken boer: de Bailluw was belust geweest op deszelfs huisjen, en niet minder op het oudfte dochtertjen , een fchoon meisjen: het huis zoude bekwaam gemaakt worden, om, na het overlijden van den Bailluw, voor een woning van deszelfs weduwe Je dienen; het lag zo fraai en aangenaam! men kon 'er goedkoop aankomen, wanneer men dit huisgezin op de ftraat zettede; doch de boet had nog liever zijn mejsjen, dan het huis willen prijs geeven. Vóór mijn vertrek van daar, verfcheen Mijn. heer de Bailluw zelf: „ Hij moest eens zien, „, wie deeze edelmoedige vreemde Heer was" ik gaf mijnen naam op „ Hij had," zeidé hij, „ nog een kleine rekening van achterna!» 9, len" ik beloofde morgen het geld te brengen: het hooren van mijnen naam verbaasde hem ; ik had mij zekerlijk niet moeten noemen; maar ik wipt toen imn.prs niet, in wiens land ik vvasY  12 DE ARME HEER Den volgenden dag bragt ik geld en geneesmiddelen, en bezocht deeze menfchen in den tijd van veertien dagen nog één en andermaal: eens zag ik in het dorp een' hufaar van den Vorst van ***—-„ Wat kan het mij fcheelen"? d^cht ik, „hij zal hieromtrent mogelijk „ in kwartier liggen " om kort te gaan; Mijn, heer de Bailluw kon het niet vergeeten, dat ik hem twee fchoone brokken ontwrongen had; hij vond het waarfchijnelijk, dat ik dezelfde man zijn moest, die uit de gevangenis ontfnaptwas; hij gaf het Hof daarvan kennis; de bijzit en Mijnheer de Kamerdienaar kwamen op de been; men befloot mij opteligten; de boer werd omgekocht ; de koop , het huis en 't meisjen betreffende, op zeer aanneemelijke voorwaarden geflooten, en de dankbaare boer beloofde zijnen weldoener overteleveren 'in de handen de* hufaaren, die intusfchen in eene foort van hinderlaag gelegd werden. Den i4den November, terwijl ik met het val, len van den avond, te zamen met het arme huisgezin bij den kagchel zat, kwam een ver-, momde Onderofficier, dien ik zeer wel kende, met nog vier andere kaerels, de kamer in: dewijl ik nu eerst recht begreep waar ik was, en zag dat alle tegenweer vruchtloos zoude weezen, ' liet ik mij door deeze bende gevangen neemen] in een koets pakken, en mij den weg naar **« Jbeenen brengen,  van MILDENBURG. 13 Wij moesten het * * * fche gebied door, en hier oordeelde men het geenzins raadzaam, hufaaren medetezenden ; de zaak moest naar geene gevangenneeming gelijken, ( want ik ftond toch evenwel in vreemden dienst:) om hieraan eenen fchijn te geevcn', moest de boer veinzen te gelooven, alsof de vermomde hufaaren roo- vers waren het geheele bedrijf was lomp genoeg aangelegd; doch ik was nu eens in hunne magt; twee zaten, gewapend met piftoolen, bij mij in het rijtuig; de overigen bleeven terug. Onderwege overlegde ik menigmaal wat ik te doen hadde, en in alle gevallen fcheen 'er voor mij niets anders overtefchieten, dan het gevolg aftewachten; te meer, dewijl ik verzekerd was, dat de Heer van kapstein, bij mijn fchielijk verdwijnen niet zo gerust en onverfchillig blijven zoude : ondertusfehen nam ik voor, geene ge» legenheid te verzuimen, die zich zoude voordoen, om, ware het mogelijk, aan iemand, wie hij dan ook zijn mogte, kennis te geeven van mijn ongeluk. Men ftond mij het verzoek toe, om in een dorp , "*t welk waarfchijnelijk nog in het gebied van den Vorst lag, wegens zekere natuurlijke behoefte, in een huis intetreeden: ik maakte van dat oogen* blik, terwijl ik gevolglijk alleen was, gebruik, om, fchoon van buiten bewaakt, met potlood het volgend handbriefjen te fchrijven:  li DE ARME HEER A Monfieur de kapstein^ Minijïrt el'ét at a * * * On vient de m'en/èver au viiïage de *** Ce fera probahlemeni, pour me reconduire au chateau de * * * Sécourés --mot je Vous en conjure! mildenburg. (*) Ik wist nog niet, in wiens handen ik dit briefjen zou kunnen overgeevën: aan de verdubbelde Voorzichtigheid en het fterker rijden merkte ik echter welhaast, dat wij in een vreemd Land moésten weezeri, en nü was het tijd, om iets te onderneeméri, indien hét doenlijk ware. Bijna nog twee uuren nadat ik het hartdbrief jen gefchreeven had, gereeden hebbende, kwamen 'wij in eene ftad, het Welk ik aan het fchokken van het rijtuig, en de Iteenen ftraat befpeuren kon,: (zien kon ik niet, want hoewel het reeds dag begon te worden, waren echter de glazen van de koëts , op de wijze van de engclfche reiskoetzen, voorzien van houtene fchermen:) de 'Postillon reed geweldig fterk en de fchudding was zodanig, dat één Van de veêren brak, waarin de bak van het rijtuig hing; deeze viel op óy.le en men moest ffil houden: nu vond één (*) Aan Mijnheer van kapstein, Minister van Staat w * * *. Men heeft mij in het dorp * * * opgeligt: dit zal waar-•fchijnelijk tenoogmerke hebben, om mij naar hét kasteel te *** «eiug te brengen; ik fmeek u koui mij te hulpi M I LSI II B D R G«  van MILDENBURG. 15 van mijne wachters zich genoodzaakt het glas te openen, ten einde te ontdekken wat 'et gaande was: zij fcheenen beiden zeer verleegen toen men hun te kennen gaf, wat 'er gebeurd was: de'een hield mij het piftool op de borst, en dreigde mij te doorfchieten, indien ik maar het minfte geluid gave: hieruit bemerkte ik, dat Jsij zich hier niet veilig oordeelden, en het was ook, zodra het glas geopend werd, mijne oplettendheid niet ontgaan, dat aan de Apotheek, voor welke wij waren blijven liggen, het wapen van den * * * van * * * op het uithangbord ftond, zo dat ik bij gevolg niet langer in het gebied van mijne vervolgeren was hoe onvoorzichtig ! ik heb naderhand begreepen, dat zij flechrs twee mijlen hadden behoeven omterïjden, om deezen hinderpaal te ontwijken. Een van mijne wachters was genoodzaakt uit ■het rijtuig te Rappen , tert einde zo fpoedig mogelijk te bezorgen, dat hetzelve weder herHéld wierde , terwijl de andere intusfchen naauwkeiuig op mijne beweegingen acht floeg: tle eerfte deedt alle moeite , om het portier eogenbliklijk weder te fluiten ; doch toen hij den "houten fchenn wilde opnaaien , en zulks tvegens de zakking van de bak niet wel gefchietien kon, moest zijn makker hem te hulp komen, Waardoor deeze genoodzaakt was zijn piftool van mij aftehouden : middelerwijl waren ?er veele menfchen op de ftraat zamengelopen : onder deezen ontdekte ik twee met witte kckar--  16 DE ARME HEER d.en aan de hoeden, die ik niet zonder reden voor Franfche Officieren hield : één van hun , een jong, nieuwsgierig mensch, was zo kort hij het rijtuig genaderd, dat ik hem bereiken kon: van dit tijdftip maakte ik gebruik, trok mijn handbriefjen uit den zak, en terwijl hij jnij juist aanzag , reikte ik hem hetzelve toe * zeggende: Tcnés Mon/ïeur ! Oogenbliklijk nam fflijn wachter zijn geweer weder op; doch 't zij, dat hij, bezig zijnde met het glas, niet ge» zien hadde, dat ik een brief jen had overgegeeven s, .of dat de verlegenheid, waaiïn zich beidén bevonden , hem alle tegenwoordigheid van geest beuame. . genoeg, hij fcheen in het denkbeeld te weezen, dat de twee franfche woorden, welke ik' gefproken had, van geene verdere gevolgen zouden zijn, zo hij mij nu Hechts déedp zwijgen: de ander moest zich derhalven alleen zo goed helpen als hij kon; hij lloeg het por* lier toe, begon met hulp van den Postillon, den bak van de koets door eene ketting weder in zijne plaats te brengen, en ik bleef onzeker, of ■de ftap, dien ik gedaan had, van eenige uitwerking zijn zoude of niet. i Doch deeze onzekerheid duurde niet lang; het gerucht op de ftraat werd van tijd tot tijd fterker, tot eindelijk , na eenen langduurigen en hevigen twist, het portier met geweld geopend werd, en verbeeld u mijne verwondering en blijd*  Verbeeld u mijne verwondering en blijdlcliap. .II.D.Bl.16.   va n MILDENBURG. 17 pïjdfchap mijn braave oom van biederdorp , verzeld van de twee Officiers , mij, zonder dat de beide booswigten den minften te> gertftand durfden d^en^ uit de koets bielpen. • Gelukkiger kon de zamenloop der omftandighe"" den nimmer voor mij weezen : gij weet, waarde Vriend! dat ik mijnen Oom uit Frankrijk verwachtte (*): ik had hem kennis van myn verblijf gegeeven ; twee aiidere franfche Officiers , 'die, even als hij , verlof gevraagd hadden om haar Düitschland te gaan, hadden de reis in zijn gezelfchap gedaan ; zij waren voor de Apotheek afgeftapt om te ontbijten , en zo doende ging 41'les zeer natuurlijk in zijn werk. ■ De twee reisgenooten van den Kapitein van ïiedkrdor p , zijnde de één , aan wier> ik het handbfiefjen had overgegeeven, een jong Kolonel, cn de ander Kapitein van een zeer fraai Infanterie-Regiment, Wilden, nadat zij den zarhenhang van mijn geval vernomen hadden, volftrekt een bloedige wraak neemen aan mijne roovers ; doch mijn Oom bragt hen onder 't oog i hoe gevaarlijk zulks in alle Opzichten was ; en des vergenoegden wij ons, met den Opperfchout dier ftad kennis van het geval te geeven, di-? zich terftond genegen toonde , om ons plan te volgen; alzo de Vorst van **% voor (*) Zie den aoften Brief in het Ëerfte Deel, II. Deel, B  53 de arme heer wien niemand eenigen eerbied heeft, ook bij zijnen Landsheer in geene groote achting is s de wegvoering van eenen Edelman , werkelyk in dienst zijnde van den Hertog , zonder dert* zeiven vooraf optcëifchen , zonder eenige procedures , was klaarblykelijk een daad uit de tijden van het vuistrecht : hij beloofde ons der halven , ten einde ons gelegenheid te geeven, van gerust en ongemoeid herwaards te reizen t de twee ftruikroovers , die nu ootmoedig öfti genade fmeekten, als mede den Postillon, eenige dagen gevangen te houden en ze dan te lasten loopen ; maar mij verzelden mijne drie verlosfers herwaards , terwijl wij ons , de geheele reis over, zorgvuldiglijk in acht namen, om 'svijands grondgebied te vermijden. De blijdfchap van den Minifter over mijne wederkomst, was zo groot, als zijne en des Hertogs verbittering, oVer het flecht en oproerig gedrag van den Vorst Van * * *. In de ecrlte op•welling hunner gramfchap, wilden zij ernftig bij hem aandringen op voldoening ; doch alzo 'er , eenige dagen geleeden, een brief van zijnen Op*» per-Maarfchalk en Geheim-Raad kwam, waarvan ik u hiernevens een affchrifc zende (*), is goedgevonden , om de geheele zaak te laaten fteekeni voor het overige zult gij de bittere uitdrukking hl dien brief , welke dienen moet om mij verdacht te maaken, niet ongemerkt voorbij gaan ï (*) Dit is de volgende 2de Brief»  van Mildenburg. ï$ ilj heeft nogthans op den Heer van kapstein geen den minften nadeeligen indruk gemaakt; ik zal nu, hoop ik, niets meer te vreezen hebben, alzo de bijzit mede 's. Vorften gunst verlooren heeft , en aldus is die gefchiedenis ten einde geloopen. De uitgeftrektheid van deezen brief herinnert mij, om van denzelven mede een einde te maaken ; ik zal derhalven alle overiffe berichten , mijnen tegenwoordigen toeftand betreffende , tot de naaste gelegenheid befpaar^n : wenfchende welhaast iets goeds van u te verneemen, omhels ik u in gedachten. B a  &y DE ARME HEER TWEEDE BRIEF. . De Geheim-Raad en Opper - Maar-fchalk v AM goudenplink, aan den Minister van kapstein. *** Den 25 November 1773.- hoogwelgeboren heer.! 2eer geachte heer staats - minister l u w excellentie zal, gelijk ik mij vlei» aan mij de fchuld niet toefchrijven, dat het a£mw cable fchrijven van den Heitog, voor zijne doorluchtige hoogheid, mijnen genadigfteri Heer, met de Post van heden eerst kan beantwoord Wordén : alfchoon mijn invloed op zijne hoogheid van zodanig gewigt niet zij , als het Publiek mij de eer aandoet tegelooven; zou het echter" aan mijnen kant voorzeker niet ontbroken hebben , om in gepaste oogenblikken daaraan te herinneren , indien zulks noodig geweest ware ; doch mijn genadigfte Heer was oogenbliklijk genegen, om , op zulk eene verhevene en geachte voorfpraak , het misnoegen over het gedrag van den tegenwoordigen Kamerheer van mildexbOrg ten eenenmaale te vergeeten, en de eenigfte oorStaak, waarom deeze vriend-nabuurlijke brief van VQorfehrijvinge onbeantwoord bkef, was , dat  van MILDENBURG. 21 Hoogst-dezelve belast had, geduurende zijn verblijf in Jagtenbrink, alle aankomende brieven tot deszelfs retour ter zijde te leggen, alzo hij zich aldaar met de Parforce-jagt verlustigen, en van alle bezigheden uitrusten wilde; doch heden gelastte Zijn doorluchtige hoogheid mij, om Uw excellentie te verzekeren, datHoogstdezelve niet alleen in foortgelijke. gevallen altoos genegen zijn zoude , deszelfs wezenlijk attachément aan den Doorluchtigen hertog met der daad te toonen; maar ook zijnen ouden Vriend, den voortreffelijken Heer van kapstein, (dit zijn de eigene woorden van zijne doorluchtige hoogheid,) alle mogelijke blijken van affectie en toegenegenheid te geeven. Wat betreft het laatfle facheufe geval, 't welk den Heer van mildenburg is overgekomen ; niemand , volflrekt niemand kan begrijpen, hoe het eigenlijk daarmede gelegen is: op 's Vorften bevel , is in het Dorp * * * het naauwkeurigst onderzoek gedaan ; men heeft echter , on* aangezien alle aangewende moeite , niet kunnen ontdekken , wie toch de gewapende mannen geweest zijn, die den Heer van mildenburg daar opgeligt , of wat zij daarmede bedoeld hebben : zal ik, als een openhartig Duitfcher, mijne waare gedachten zeggen? dan moet ik be» kennen te gelooven , dat de goede man, juist wel niet met een kwaad opzet, maar uit zekere. ■Verregaande ambitie , om ovcrül de eerfte rol te, B 3  as DE ARME HEER lpeelen, en dan zelfs die geenen niet te ont« zien , aan welken hij zijn etablisfement te danken heeft, in vroegere tijden reeds , aan andere Hoven , in allerhande zeldzaame intriguen kaft ingewikkeld geweest zijn , zo dat de onlangs geleedene vervolging hem wel van verre af kan berokkend geweest zijn. Mats ceci restt, entre nous. Dit is flegts eene gisfing , en ik ben wel verzekerd , dat de Kamerheer en Finantie - raad zich voortaan voorzichtiger zal gedraa» gen ; op alle mogelijke wijze trachten , zich de protectie van Uwe excellentie waardig te maaken , en dezelve niet met ondank te beloonen. Het zal Uwe excellentie zeker reeds bekend zijn , welke veranderingen hier bij ons zijn voorgevallen : Madame de landonelLe (*), heeft de gunst van zijne doorluchtige hoogheid zo lang gemisbruikt, dat zij eindelijk haar welverdiende loon heeft ontvangen : zij is evenwel met een aanzienlijk pennoen naar Frankrijk terug gezonden, Onze Preüdent in het Finantie-Kollegie ( t) heeft thans zijne best© vriendin veiiooren , en men moet afwachten , hoe hij zich nu alleen fouteueeren zal : van mijn geringe perfoon heeft hij niets te vreezen : ik deuk altijd: de Duitfche oprechtheid blijft niet (•") De Bijzit van den Vorst. ( \ j Wij kennen hem l)it den lóden Srief van hef Eerifr Bee!, bladz. |q£.  van MILDENBURG. *3 onbeloond , en heimelijke ongerechtigheden komen vroeg of laat van zeiven aan den dag : ik fpreek tegen een oud Vriend a coeur ouvert , omdat ik Uwe excellentie's discretie ken, Jk moet altijd mijn hart recht uitfpreeken: je ti£ fan pas feindre. Zullen wij niet haast het geluk hebben, van Ü eens aan ons Hof te zien ? Uwe excellentie zoude aan mij thans een ouden Invalide vinden : federt eenigen tijd valt het mij indedaad zeer lastig, om mijne bezwaarelijke bezigheden te verrichten „ en evenwel moet ik mijne oogen overal laaten rondgaan, al is 't ook, dat de beenen hunnen dienst weigeren : binnen kort hebben wij hier veel bezoek van vreemde Vorften gehad, en daardoor heeft de oude Opper-Maarfchalk van den vroegen morgen tot den laaten nacht weinig rust genoten: de eer en de confideratie voor mijnen Vorst, en om het Land nuttig te worden , houdt mij nog aan den gang , anders had ik indedaad , indien ik Hechts iemand wiste, dien ik Zijne doorluchtige hoogheid kon voorflaan, om mijne plaats weder inteneemen , het Hof reeds lang verlaaten , ten einde als Wijsgeer op mijn landgoed te leeven. Zijne Hoogheid de Kroonprins van***, was omlangs mede hier; ja, deeze heeft mij een zwaare gouden fnuifdoos met deszelfs Portrait verfierd, gefchonken : dit is alles zeer wel ; echter wenschte ik , dat hij mij een paar andere beeneq B 4  24 DE ARME H EER had kunnen fchenken. Her kwaade Podagra ver. ftrekt mij tot veel last; doch men moet geduld hebben. Ik heb de eer , mij in Uwe excelu ntie's aanhoudende genegenheid aantebeveelen , en met de uitneemendfte hoogachting te zijn, enz.  van MILDENBURG. 25 DERDE BRIE F. JDoStor porr uit Londen aan hendrik van wildenburg. Den 20 December 1773. Voor deeze keer Hechts een paar regels , mijn Beste. Ik reis met mijnen Engelschman , ter herftellinge van zijne gezondheid, in het zuidelijke gedeelte van Frankrijk. Tot den aanftaanden herfst blijven wij in Hiëres, en dan keer ik fpoedig weder tot u ; onze brieven kunnen derhal. ven in 't vervolg fchielijker overkomen: eergisteren heb ik den uwen ontvangen. Ik verheug mij in uwe verlosfing. Het bericht, dat ik van den Heere van kapstein ontving , deed mij beeven : mij„ antwoord op het overige zal ik nog wat uitftellen ; verwacht dan eer/lange zeden preêk, Ik ben, gelijk altoos, de Uwe enz. P. S. Hiernevens het addres aan eenen Koopman te Marfeilk , onder wiens omflag gij de, brieven aan mij zenden kunt. B 5  SÖ DE ARME HEER VIERDE BRIEF, hendrik. van mildenburg Clan DoSt&F , porr, te Hiëres in Provence. *** Den 8 January 1774. u w korte brief, heden bij mij ontvangen, maakt mij indachtig , dat ik in mijnen laatften beloofd heb, u mijnen tegenwoordigen toeftand nader te berichten : ter zaake dan: Eerst één woord over mijnen braaven Oom van biederdorp! hij geleidde mij , gelijk u bekend is, herwaards; zijne reisgenooten gingen terftond verder ; doch hij bleef nog agt dagen bij mij ; hij heeft den Franfchen dienst nog niet verhaten , maar flechts verlof genomen, om voor een half jaar naar Duitschland te gaan; het fchijnt echter niet, alsof men in Frankrijk zeet genegen ware, om de verongelijking, hem in den dienst aangedaan , weder te vergoeden , en dus doencle zal hij zekerlijk, na verloop van de zes maanden, zijne Kapiteins ■ plaats nederleggen: ik trachtte hem overtehaalen, om geduurende deezen tijd zijn verblijf hier te houden ; doch hij floeg mij mijn verzoek af: het leven in eene refidenüe - plaats , en de dwang, welken het hofleven met zich brengt, is geheel zijne zaak niet: zijn voomèemen is , ia een kleine Stad hier of  van MILDENBURG. 27 daar aan den Rhijn , zijn verblijf te neemen , en , in gevalle hij buiten dienst blijven zoude , aldaar , waar men beter koop dan in de meeste overige deelen van Duitschland, leeven kan, zijne overige dagen met de lijfrente, waarin hij het overfcbot van zijne vermogens veranderd heeft , doortebrengen •- de braave man ! dat hem ook alles in de waereld tegenloopt ! en hij verdiende nogthans niet dan vermaaken te genieten : hij komt mij thans voor mismoediger dan ooit te weczen , en te mijmeren, hoewel hij eigenlijk niet klaagt. In eenen brief, welken ik gisteren van hem ontving, fchrcef hij mij, dat hij mogelijk bij voorraad verkiezen zoude, zijne woonplaats te Neuwied te neemen. Wat mij betreft, mijn Vriend! ik ben nu wq. derom in het gewod van bezigheden; des mor gens in de vergadering, middag en avond aan het Hof, en een groot gedeelte van den nadenmiddag in het kabinet van den Minister dit is mijn eenvormig dagwerk , terwijl ik plans van allerleien aart in mijne harsfens op- en neêr-rol. Mijn hoofdoogmerk is altoos, de menfchen, met weiken ik hier verkeeren, en op welken ik indruk maaken moet , zo veel mogelijk , van nabij te leeren kennen. Ik heb u van onzen Hertog eene zeqr voordcc]ige fchets gegeeven, zo getrouw als ik dezelve bij mogelijkheid , na eene zoo korte kennis aan denzelven ontwerpen konde : ik vind nu juist wel geene reden, om het goede, 't welk ik van  sS DE ARME HEER hem gezegd heb , te herroepen ; echter moet ik'er eenige penfeelftreeken bijvoegen, welken het portrait meerder waarheid en gelijkheid zullen bijV zetten : 't is het gewoone lot der Vorften, dat tot derzelver opvoeders en hofmeesters gemeenlijk zodanige perfoonen verkooren worden , die onder alle menfchen het minst gefchikt zijn , om deezen gewigtigen post te bckleeden ; kabaal en ftaatkunde pleegen, bij het vervullen van zodanige plaatzen, de keus te voldingen : een veelvermogend Minister wil zijnen Neef, of eenig ander afhangeling, een goed ampt bezorgen; waardoor dan de nieuwe Hofmeester, ter vergeldinge , naar zijne pijpen dansfen , en den Prins zodanig leiden moet, als zijn begunftiger goedvindt : de Groo-? ten aan het Hof, ja dikwijls de Vader zelf, hebben hunne redenen , waarom zij den toekom menden Opvolger niet gaarne zeer verlicht , of met uitmuntende voorrechten van verband en hart begecren uitgerust te zien; en het gevolg daarvan is , dat men hem mannen toevoegt, die zich nimmer boven het middemnaatige verheffen kunnen : of men heeft zeker ftelfel van regeering aangenomen , het welk men volftrekt, zelfs nog na zijnen dood, wil in ftand gehouden en vereeuwigd hebben: de Troons - opvolger moet derhaU ven daarbij bepaald worden, hij mag zelfs geene verandering maaken ; tot dat einde moet menhem eenen man toevoegen, die dit ftelfel van re? geei-ïng op zijn duimtjen heeft , al zou hij voor 't overige ook weinig q| geen kennis van onvee-  van MILDENBURG. ding en vorming hebben : is de ftaatsgefteldheld op het oorlogswezen gevestigd , dan moet de Hofmeester een Officier zijn; is galanterie de hoftoon , dan wordt een harsfenlooze hoveling tot Mentor verkooren ; broddelt men zo iets in de ■letterkunde, dan wordt'er een fraaje geest ontboden ; doch is ftaatkunde het flokpaardjen, dan zoekt men .eenen (taalkundigen Rechtsgeleerden , en verzoekt den een of anderen fmaakloozen Profesfor, die nimmer met Vorften verkeerd heeft, zulk een voorwerp uit het beflooven fludeer-vertrek afteroepen ; maar vooral draagen de Heeren -Ministers wel degelijk zorg , dat 'er geen Hofmeester voor den aanflaanden Regent verkooren worde , die werkzaam, naarftig, genegen om te : hervormen en misbruiken aftefchaffen , fneedig van geest en onderneemend is , of ook de be * kwaamheid heeft van zich bemind te maaken, opdat hij niet eerlang invloed op de bezigheden van den Staat hebben moge ; meestal is derhalven de Hofmeester van den Erfprins een dom•eor, een (lijve Pedant , (zo hij niet zelfs een fchurk is,) die zich bij den jongen Heer zo gehaat maakt, dat deeze hem , zodra hij de regeering aanvaardt, met een jaarlijks penfioen, dat op zó grooten afftand van het Hof, als mogelijk is 4 moet verteerd worden, een gerust leven bezorgt. De Vader van onzen Hertog had veele nutiooze pleitgedingen in Wetzlar en Weenen , was een groot vriend van Rechtsgeleerden , maakte alle jaaren vesie nieuwe verordeningen betreffende  3© DE ARME HEER de juuitie , en oordeelde zich verpligt, eett feraaven Rechtsgeleerden tot leidsman van zijHen Zoon te verkiezen : de keus viel op den tegenwoordigen Geheim-raad van bruinfeld» die als Advokaat zijne loopbaan begonnen hadj van tijd tot tijd door kruipende vleierije n opgeklommen was ; den adel gekocht, en door een paar vorftlijke pleitgedingen , die door hem bediend waren , 'sVorften oplettendheid tot zich had getrokken* Indien de tegenwoordige Hertog niet ten zelfden tijde ook het onderwijs van een verffandig man hadde genooten, zou brüinpeld hem Voorzeker geheel verwrongen hebben : zij werden te zamen naar Zwitferland gezonden ; hier had de jonge Heer gelegenheid om kennis te maaken met verlichte en edele mannen, en zijne goede zielsgefteldheid daardoor te vormen , 't welk geheel buiten het plan van den Hofmeester was ; doch jirst daarom was hem dit goede ook flechts als *t ware aangewaaid ^ en fchoot alleen daar wortelen , waar het bij geval in zijne goedaartige natuurs-eefteldheid eenig voedfel vond. De belangrijkfte keuris, waarin bruinfeld den Prins niet wél durfde tegenhouden, was die met den Minister van kapstein: deeze was destijds Afgezant van den Hertog aan het Hof van Frankrijk , maar hield zich , wegens zime zwakke gezondheid , een jaar of twee in Zv.'Hfirhnd op: de longe Prins verkeerde dagelijks met hem , vattede groote genegenheid voor  van MILDENBURG. 31 hem op, en kapstein verzuimde niets , om deeze genegenheid aantekweeken» Voor het overige hield bruini-eld den Prins zeer kort , en zijne opvoeding was ftijf; hij lmoorde al het eigenaartige van deszelfs karakter , en boezemde hem wantrouwen in jegens allen , voor welken hij genegenheid in zijn hart befpeurde ; wantrouwen jegens zijn eigen beter gevoel en eigen doorzicht; prees hem de vriendfehap aan met oude , beproefde Matadors ; gewende hem , om een onbepaald vertrouwen te Hellen op 1'eden , die uit ondervinding fpraken, en elke nieuwigheid, zonder alle verdere beproeving , als gevaarlijk te verwerpen Aldus werd de goede Prins dien man , dien hij thans is , en welken ik u in de eerfte dagen van mijn verblijf alhier gefchetst heb (*). Nadat de oude Hertog overleeden was, plaatste deszelfs Opvolger, Uit dankbaarheid, zijnen ouden Hofmeester, als Minister aan het hoofd van het JuftiMe - kollegie. Kapstein vroeg om geene bediening , verzocht echter welhaast , onder voorwendfel van een zieklijk lichaams-geftel , om ontflag van zijn post als Gezant. Nu was hij dagelijksch aan het Hof, verzeilende den jongen Heer overal, terwijl den Ouden bruin3? e l d bij zijne akten, of bij eenen goeden maaltijd het zweet uitbrak : het duurde ook niet lang, of kapstein kwam mede in het minis- C") Als mede in den Erief san D». errman, in het eer« & Deel, btedz, 271.  3» DE AR. MÈ HEER fcerie , werd eerst aangefteld tot Minister der buftenlandfche zaaken , vervólgends tot Opziener Over de vorftlijke landgoederen, en eindelijk tot beftuurder van hét gëheele finantie-wezen, van de fabrieken — in één woord, van alles, wat hem tot den gewigtigften trian in den Staat maaken moest: bruinfeld begreep zeer wel , dat men hem uit het' zadel had geligt; hij .wilde zijne partij doen vallen , maar legde zulks zo lomp aan, dat de eerfte proeve, welke hij tegen 'den fijnen kapstein te wérk Melde, hem leer^ de , dat hij ' best zou doen aftezién van al-' le verdere openbaar'e aanrandingen : veelmeer Veinst hij thans met zijnen mededinger in eene hartlijke vriendfehap te leeven , maakt zijn hof bij hem, fpreekt nooit anders van hem dan met eerbied j en kapstein fchijnt dit alles voor goede munt aanreneemen: men zou denken, dat Zij elkander altoos in de hand werkten : wil dc één iemand een ampt' bezorgen, dan flaat niet lïij , maar de ander denzelven voor , en hij fchijnt Hechts uit gêdierih;igheid zijne roeftemming te geeven de ééne hand.wascht de andere : met dit alles ben ik wél verzekerd , dat , indien één van beiden eerlang over boord moet, de beurt niet mijnen befchermer, maar den lompen Rechtsgeleerden treffen zal • doch zulks heeft evenwel 20 ligt geen nood , want de Hertog bemint zeer de rust , laat ieder in zijn vak voordvverken ^ houdt beide Ministers voor lieden , die goed voor hunne zaak , en voor hem onöntberelijk zijn»  van MILDENBURG. 33 zijn j en haat alle kabaaien en kwaadfpreekendheid. De Geheimraad van bruinfeld behandelde mij in den beginne koel , en bijna verachtelijk ; doch deeze behandeling is, (waarom, weet ik eigenlijk niet,) zodanig veranderd, dat hij mijne verkeering - indedaad zoekt ; geen gezelfchap heeft, of hij laat mij mede uitnoodigen, en vraagt mij zelfs , tot mijn groot verdriet, een paar maal in de week bij hem ten eeten : de man is mij ondraagelijk ; zelfs zijne lompe manieren en wijze van yoorflellen fluiten mij geweldig : als hij iets beweert , en iemand waagt het , hem, inef alle befcheidenheid tegentefpreeken , dan laat hij dien wel geheel uitpraaten ; maar begint , zodra deeze gedaan heeft, weder daar, waar hij opgehouden had , zonder op de voorgeftelde tegengronden te achten , even alsof de tegenfpreeker niets gezegd hadde : hij heeft een eenige dochter , zijnde een verflenst, opgefmukt en walgelijk fchepfel, bijna vier-en-twintig jaaren oud ; niets is aan haar natuurlijk ; haare blikken zijn ongeflacrig, gemaakt; haare houding af* gemeeten en gedwongen ; de oogen. onder welken twee blaauwe ftreepen liggen , geeven een zieklijk lichaam en eene ongezonde ziel te kennen: haare verwelkte wangen worden met blanketfel bepleisterd; haare zotte kleding moest de op'ettendheid van anderen wekken, doch beledigt het oog van iederen man , die wezenlijk fmaak heeft in cenvouwigheid en natuur ; zij danst als eene BaII. Deel. C  3* DE ARME HEER cbante ; haare manieren zijn ofiftuimig , woest % haare ftem is onverdraagelijk, en zij overfchreeuwt zich, zodra zij zich vergeet, en aan eene woeste vrolijkheid overgeeft: dan komt zij eensklaps weder tot bedaaren , en haare ftem wordt geheel zacht , fmeltend , haare lonken worden teder, en zij piept daarbij als een vogeltjen ; men ziet 't haar aan , dat zij 'er behaagen in fchept, wanneer het een en ander in 't gefprek voorkomt, dat min of meer dubbelzinnig fchijnt; daarentegen zal zij Op eenen anderen tïjd de rol van een fpijtig, zedig, overkuisch en ftreng zusjen fpeelen: fpreekt het ligchaam alleen, dan drukt zij de mannen bij den dans de hand op eene vrij wulpfche wijze; maar heeft zij tijd om haaren rol te overdenken , of meent zij oplettendheid verwekt te hebben, dan wijst zij zelfs de onfchuldigfre vertrouwelijkheid met afkeer van de hand : niemand oordeelt ftrenger over de misftappen van andere vrouwen , en niemand is infchikkelijker jegens buitenfpoorige mannen, dan zij: het kwam mij eens voor, alsof zij het oog op mij hadde , doch ik geloof dat ik mis gehad heb. Weet gij wel, mijn lieve porr! dat hier nog een oud Akademie-vriend van u is ? : Kunt gij ti nog zekeren Heer seepberg herinneren? hij is thans Geheimfchrijver van den Ministei van kapstein,- hij verzoekt, dat gij hem vergunnen wilt, om u, zodra zijne bezigheden zulks zullen toelaatcn, eens te fchrijven, en te melden , •boe het hem gegaan heeft federt den tijd , dat gij  van MILDENBURG. 35 elkander niet gezien hebt : deeze man fchijnt mij een van de geenen te weezen , dewelken het in de waereld nooit recht kwalijk gaan kan : hij heeft niet veel geleerd; hij munt nergens in uit; zijne tegenwoordigheid drukt niemand ; maar hij is zeer .handelbaar , is alles wat men wil, weet zich in alles te fchikken, begeert nimmer den eerHen , zelfs niet eens den tweeden perfoon te zijn ; hij is werkzaam in zijne bezigheden , infchikkelijk , onvermoeid , voorzichtig en weec Zich naar den tijd te voegen. Wat hier nu eigenlijk van mij worden zal , kan men nog niet vooraf zien : tot nu toe gaat het fteeds den éénen dag even als den anderen , en dit is nu juist mijne zaak niet : de Hertog is vriendlijk , ja , zo het mij voorkomt , federt eenige weeken gemeenzaamer jegens mij , dan jegens veele anderen; doch het valt bezwaarelijk hem bijtekomen , en zich noodzaakelijk te maaken , alzo hij 'er in *t geheel niet voor is , om nieuwe vriendfehap aantegaan, en men hem fterk ingeftampt heeft, hoe gevaarlijk het is voor een' Vorst , alte fchielijk op menfchen te vertrouwen , die geene oude beproefde dienaars zijn t kapstein fchijnt 'er niets tegen te hebben 9 maar integendeel daartoe medetewerken , dat ik mij bij den Vorst belangrijker maake , daar hij evenwel ieder tracht te weeren , die gaarne een* rol van belang zoude willen fpeelen : men zal moeten afwachten, waar het heen wil : ik moet eens voor al boven den grooten hoop uitfteeken j C 2  DE ARME ïIËER mijn tegenwoordige werkkring is voor mijne arbeidzaamheid te bekrompen, en ik fta hier aan de zijde van zodanige fchepfels, die verftand noch moed hebben ; dit kan zo niet ja, ik zie het wel, gij fchudt uw hoofd ; maar hoe dikwijls -moet ik het u nog zeggen, beste porr! dat het extract, 't welk men uit de goede, oude, braave alledaags zedekunde van de goudene middenmaat bereidt, een huismiddel is , dat niet eiken zoon der aarde van alle kramptrekkingen geneest? Verre zij het van mij te waanen , alsof in mij -een grooter, werkzaamer , tot hooger vlugt beroepen geest huisvesten zoude, dan in onnoemelijk veele andere menfchen, die nogthans gerust hunnen gewoonen gang gaan ; maar de Voorzienigheid heeft mij eene andere opvoeding gegeeven; ik ben altoos zo onzacht voordgeduwd , op of onder, van den grooten weg afgetrokken, dat ik 'er thans eenen onwederftaanbaaren tegenzin in heb : ik kan mij aan zulke eene eenvormigheid even zo min gewennen , als de bergbewooners fmaak kunnen vinden in het bekoorelijkfte , het vruchtbaarfte vlakke land, om dat het zo gemaklijk kan overzien worden; en ik zou'er ook niets tegen hebben, wanneer ik flegts alleen op mijne manier voordflenteren mogt ; maar mijn tegenzin'tegen de reisgenooien is zo fterk, ik ben zo dikwerf in de handen van flegt volk gevallen , dat ik nu veel liever alleen te voet gaan , dan met gezelfchap in de koets rijden wil : ik vertoon mij derhalven bijna altoos in een verkeerd licht»  van MILDENBURG. a? zodra ik met anderen gelijk gefield , en langs den grooten weg voordgedreeven word : men' geeve mij flegts hier of daar een klein eigen plek» jen, waaröp ik alleen werkzaam zijn kan, echter zodanig , dat het ook bemerkt worde , wat ik uitvoer ; dan zult gij zien, dat ik wezenlijk goed en verftandig huishouden zal : ik denk immers, dat dit geen onbefchciden eisch is ? of wanneer ik zo gelukkig niet zijn kan , bezorg mij dan maar iets , het welk mijn ijdel hart opvult en verwarmt , het een of ander bedrijf eenen Don Quichot voegende — kan het geen heerschzucht zijn , laat het dan liefde , wcldaadigheid , grilligheden , muzijk , wijsbegeerte of infpanning bij het een of ander afzonderlijk vak der wetenfchappen weezen r eenig zielsvoed- fcl, 't welk niet zo geheel gemeen is , of ik moet vergaan! Doch ik misbruik uw geduld vergeef het mij \ ik zal 'er uitfcheiden ; drijf den fpot niet met uwen vriend vaarwel! C 3  3» DE ARME HEER V IJ F D E B R I E F, Freule fredrika van bruinfeld, aan JujfrsUW elisabeth ridderman, in Straatsburg. *** Den is Maart, 1774. Ik heb in zo eeuwig langen tijd niets van u vernomen , ma chère drnie ! dat ik indedaad niet weet, wat ik 'er van denken zal : toen wij nog bij Madame la faveur op fchool lagen, beloofden wij ons zo heilig , elkander nooit te zullen vergeeten; en het fchijnt nu evenwel, dat ik geheel van u genegligeerd worde: federt uwen kleinen brief van het voorige jaar, welken ik tog terftond beantwoord heb , heb ik geen letter van 11 ontvangen. Ach, lieve hemel ! hoe fchrik ik , nu ik zie, dat ik gefchreeven heb ; „ Toen wij nog bij Ma* „ dame la faveur waren" Mon Dieu l waai- zijn die gelukkige dagen ? en hoe fchielijk verloopt de tijd ! het zijn reeds vijf jaaren ge-? leeden ! wij gaan al zo langzamerhand na de dertig toe, en hebben nog geene mannen, de eene noch de andere ? van mijne Straatsburgfche vrien-. den hoor of zie ik niets ; wie weet , waar de Regimenten thans in garnizoen liggen ! maar de mannen zijn zo ! zien zij qns niet meer voor-  van MILDENBURG. S> «Dogen , dan zijn wij fchielijk vergeeten, en hoe meer blijken van attachement men hun geeft, des te minder kan men ze aan zich verbinden ja , zij fpreeken met mépris van ons. Denk eens , de Kapitein van brandau is hier onlangs met zekeren Heer van biederdorp, en nog een ander fransch Officier, doorgereisd , en heeft niet eens na mij gevraagd ! deeze had evenwel moeten volhouden ; hij is ook geen jongeling meer, en is zeer gegoed ; ik maakte ftaat op een etcihlisfement bij hem , en was om die reden jegens hem achterhoudender , dan jegens anderen : op de keper befchouwd, is hij in 't geheel niet bevallig een zeer walgelijk fchepfel op zijn best goed genoeg voor een' echtgenoot ! Hoe ftaat 'er nu uw Lieutenant pillorini mede , die zijnen voet verftuikte , toen hij over 4en muur bij ons in den tuin fprong? is die ook over alle bergen? Doch ik heb iets op 't fpoor misfehien . nog weet ik niet, of het wel ernst worden zal: hier is zeker Heer van mildenburg in dienst gekomen, en ■— federt eenigen tijd bij den Hertog zeer gezien : in den beginne kon mijn Vader hem niet lijden ; hij is een afhangeling van den infamen kapstein, die ons zo geweldig dwarsboomt; maar toen wij bemerkten, dat hij zijn hof zeer fterk bij mij begon te maaken , hebben wij hem wat aangehaald : hi j is een aartig man s niet boven dertig jaaren oud, C 4  4o DE ARME HEER is altoos zeer wèl gekleed, heeft fraaje beenen, en alles zit hem aan 't lijf, alsof het *er aan gegooteu ware : dat ik mpmfie, cp hem gemaakt heb , heeft mijn Vader het eerst opgemerkt bij een diner, \ welk wij gaven , en waarbij wijhem, die destijds als vreemdeling hier was, wclftaanshalven mede moesten verzoeken (*)': federt dien tijd is hij ook altijd distrait en r'eveur, en hier is evenwel niemand, waaróp hij zou kunnen verliefd zijn, dan ik ; doch hij blijft fchr-ikkelijk achterhoudend, fpreekt bijna nooit met mijen ziet mij üegts van ter zijde aan : ik tracht hem aantemoedigen , en mijn Vader insgelijks : aanbijten moet hij , of hij zal hier fchielijk Kamerheer af weezen: blijft hij nog lang zo retiré; dan zal mijn Vader onbewimpeld met hem fpreeken : men durft eenen Minister zijne dochter evenwel zoo rond niet afflaan! Ah , ma chère Amie , hoe vernederend ! reeds drie-entwintig jaaren oud, en nog al geen man ! Wees zo goed, man ange / en zend mij voor het nevensgaande geld weder twee boites van het beste' rouge , als mede van de fpiritus , gijweet wek! Denk eens , ma Chère , dus verre had ik gefchreeven , wanneer mijn Papa binnen kwam , en in volle gramfchap verhaalde , dat de Heer van mildenburg federt eenige dagen in 't geheim een vrouwsperfoon in huis had: ik C) Wij weeten het beter, dan deeze rechtsgeleerde menfchenkenner.  van MILDENBURG, 41 lachte is 't anders niet ! die zal hij wel weder laaten loopen : misfchien valt hem de tijd t'huis alleen te lang : men ziet nu tog , dat ons bijzijn hem niet onverfchi'lig is; hij moet zich echter nu fchielijk veiklaaren , want anders ontgaat hij mij. Nu, vaarwel, lieve bet je ! repondéz mot au plustêt ! Je vous embrasfe en idée. Groet ook onze getrouwe raadgeeffler, en weleer onze ordinaire post, naamlijk de oude antoinette met den grooten neus , wanneer gij haar eens ziet. Ik ben de uwe enz. CS  0 DE ARME HEER ZESDE BRIEF. De Geheimfchrijver seepberg, aan Doclcr porr, in Hier es. *** Den 7 Maart, 1774, D e Kamerheer en Finantie- Raad van milde n b u r g heeft mij verzekerd , dat gij nog wel eens aan mij denkt, en het u niet onaange" naam zoude weezen , van mij wederom iets te hooren: ik vat dan de pen op, en verzoek u om uwe aanhoudende waarde vriendfehap. Ik verzeker u dat ik zeer dikwerf met waare hoogachting aan u gedacht heb , zeer verheugd zijnde dat ik eindelijk in den Heere van mildenburg een' man gevonden heb , met wien ik fomwijlen van u fpreekeu kan , en die mij van uw tegenwoordig verblijf bericht heeft kunnen geeven. Welke zeldzaame lotgevallen hebben wij beiden misfehien in de tien jaaren, dat wij elkander niet gezien hebben , beleefd ! gij zult 'er voorzeker deel aan neemen , wanneer ik u het een en ander van mijne ontmoetingen verhaal 1 , ter zaake dan. Gij weet , dat ik in mijne twee eerfte Akademie-jaaren niet veel geleerd heb: Muzijk en het verleidend Billard-fpel namen mij zeer veel tijds weg ; ondertusfeheu befteedde ik het laatfte jaar  van MILDENBURG. 43 -zeer goed , en het gelukte mij de bijzondere gunst van den Hoogleeraar prisidius te winnen ; hij had de goedheid van mij aan deu Land-Raad, den Heer vaneberbach, in Hirschberg, als Hofmeester bij zijne twee zoonen aantebeveelen. Van Mevrouw van eber£ ac h genoot ik zeer veel gunst, en dewijl zulk een arme drommel , als ik beu , alle middelen moet aangrijpen, om zijn geluk in de waereld te maaken ; zo deed ik ook alles, wat in mijn vermogen ftond' , om mij in de gunst mijns Meesters op de best mogelijke wijze te handhaven , en floeg bij de opvoeding van de jonge Heeren deu juisten weg in, die mij voorgefchreeven werd : de één is thans Edelknaap hier aan het Hof, en de ander is Lieutenant in Zerhst; de genadige Vrouw vereerde mij nu en dan met vrij aanzienlijke gefchenken, van linnengoed, kleederen en diergelijke, en om dat zij zeer veel invloeds had op haaren Echtgenoot , bragt zij mij mede in deszelfs gunst ; ik had het derhalven zeer goed , en bovenal hadden wij een heerelijke tafel. De Heer Land-Raad was een zeer ijverig Vrijmetzelaar : deeze orde kwam in dien tijd eerst in de mode , en mijn Heer zag gaarne , dat alle zijne huisgenooten daartoe ingewijd wierden . ik werd derhalven al mede , hoewel voor niet in dezelve aangenomen , en daaraan heb ik het geluk te danken, 't welk ik in t vervolg genooten heb , gelijk het dan menigmaal gebeurt, dat  *4 DE ARME HEER kleinigheden in de waereld de gewigtigfte gevolgen hebben : de Land - Raad van eberbac h leefde en groeide in het vrijmetzelaars-werk, en bezigde hetzelve benevens eenen koopman , die in den handel ongelukkig was geweest, een' Majoor op penfiöen llaande , en eenen Herbergier, die de Loge in zijn huis had, met veel ernst ea ijver: ik weet niet, mijn lieve porr! of gij ook een Vrijmetzelaar zijt, ik kan derhalven met xi over het gewigt van deeze bezigheden niet wel fpreeken : ja , lieve Hemel ! hoe kan men ook alle bezigheden in de waereld zo naauwkeurig ontleden ! moet dan alles , wat men bij de hand neemt , even groot en belangrijk weezen ? wat zou 'er dan overfchieten voor mij en mijns gelijke , die een bekrompen oordeel hebben, en evenwel ook iets willen verrichten , 't welk wij nog al gewigtig vinden ? over 't algemeen befchouwd , is de zaak zeer goed , en kan bijzonder zodanige lieden op eene niet onaangenaame wijze bezig houden , die daarom niets beters verzuimen, of ook misfchien tot iets ergers overflaan zouden, doch bovenal voor zodanigen, die geen ander middel hebben, om zich in de waereld eenig aanzien te verfchaffen ; men zou niet gelooven, hoe veele menfchen door het vrijmetzeiaars-werk op het tooneel gebragt zijn, die zonder dat altoos achter de fchermen hadden moe,, ten blijven : ook is het lidmaatfchap deezer orde zeer goed voor reizende perfoonen , die juist fijet door znlke beiiaageiijke hoedanigheden uit,  van MILDENBURG. 45 munten , dat zij overal met de voornaamfte lieden kennis zouden kunnen maaken: deezen vinden tog in de meeste plaatfen foorrgelijke menfchen , die hen zeer beleefd en vriendelijk bejegenen , en hun de voornaamfte merkwaardigheden der fteden toonen : voor het overige zult gij ten minften wel weeten, dat daarbij eene zeer uitgeftrekte briefwisfeling, (zekerlijk over onderwerpen , die menigeen toefchijnen van weinig belang te zijn,) plaats heeft : deeze briefwisfeling was nu mijn taak : wel is waar, het onderwijs van mijne jonge Heeren werd daardoor eenigszins verwaarloosd; maar om dat zij tog niet veel lust hadden tot de ftudie , en de Vader het zo goed vond , voegde ik mij naar zijnen zin : wij hadden eene kancellarij , alsof 's Lands welvaart op ons alleen berustte , en ik verkeerde met mannen van allerleien rang, zelfs met Prinfen , die ik buiten dit geval welligt nimmer zou gefproken hebben. Doch deeze vreugde was van korten duur! mijn goede Land-Raad kwam te fterven, en liet geen groot vermogen na, waaraan, ik wil 't wel bekennen , zijne verkleefdheid aan de Orde , mede fchuld was, vermits hij groote fommen met nutlooze proefueemingen en reizen verfpild had, ten einde tot een zekeren hoogen trap van doorzicht , vooral in het mystike vak , te komen : de Voogden, die na het overlijden van den Vader over mijne voedfterlingen werden aangefteld hadden weinig zin in deeze heilige zaaken , en  46* DE ARME HEER. vermits beide deeze jongelingen in een examen , 't welk men met hun hield , niet veel genoegen gaven ; daar ook de huislijke omftandigheden verëischten, om het plan van ftndeeren te laaten vaaren; onvirig ik op eene zeer beleefde wijze mijn affcheid ; beide jonge Heeren van eberb a c h moesten Edelknaapen worden \ en waar zij thans zijn , heb ik u reeds gezegd* Mevrouw van eberbach zou gaarne gezien hebben , dat ik bij haar gebleeven ware , doch eensdeels paste dit niet wel , anderdeels zou ik mij ook daarmede niet ingelaaten hebben , ten einde haar in zulk eenen bekrompen ftaat niet lastig te vallen ; zij gaf mij evenwel eenen brief Van aanbeveling aan haaren broeder in Dresden mede ; de zeer eerwaardige Vrijfnetzelrars-Loge verzelde denzeiven met een foortgelijk fchrijven aan de broederen, en ik vertrok gerust derwaarts , pn de hoope van daar een plaatsjen voor mij te zullen vinden. Ik vond mij echter , terftond bij mijne komst in Dresden, in alle mijne zoete verwachtingen te leur gefteid : in het Vrijmetzelaars-werk heerschten in dien tijd verfcheidene bijzondere feclen; waarvan één destijds voornaamlijk veel opgang maakte , en zich federt korten tijd in deeze ftad üeer uitgebreid had : alle de leden wareh daar tot dezelve overgegaan , en alles , wat met hun geloof niet overëenftemde., werd verworpen : ongelukkig was de broeder van Mevrouw van eberbach mede een ijverig aanhanger deezer  van MILDENBURG. 47 feéle, en hoe gewigtig de rol geweest ware, die ik tot hier toe in de Orde meende gefpeeld te hebben, kwam zulks echter hier in geene aanmerking ; men befchouwde de wijsheid , die ik teil toon fpreidde, en waarover ik met eene foort van aanprijzing had leeren fpreeken, in Dresden alsonverftand 5 men vond goed mij te verbieden, dat ik mij voor eenen Vrijmetzelaar uitgaf, en waarfchouw u daarover te onderhouden : wiste ik , dat gij u indedaad zoo zoudt kunnen gedraagen , als gij mij fchrijft; dat gij niet vatbaar meer waart voor de vreugde van een braaf mensch één vrolijk uur ii. Deel. e  $6 DE ARME HEER verfchaft te hebben ; dat gij 'er aan twijfelde* * ééne eenftemmigc ziel te vinden, die in uw edel, verheven gevoel zou kunnen deelen; dat gij niet, zelfs in de zwakheden uwer broederen, verwaarloosde zaaden van menigvuldige deugden vondt;' dat gij met de' geenen, die door hunne hartstogten vervoerd zijn, geen medelijden hebben, noch zonder boosaartigheid glimplagchen kondet over de ijdelheden der dwaazen ; dat deugd en weldadigheid in uwe oogen flegts ligtekoojen waren , in wier omhelzingen gij een oogenbliklijk genot van wellust zocht; geene dochters des Hemels , gezonden , om eenen duurzaamen , zaligen broederband tusfchen redelijke wezens te ftrengelen ; waart gij in zulk eenen graad Egoïst geworden , dat gij geene achting meer voor de menfchen had , en flegts met dezelven den fpot dreeft; en wanneer nu uwe verbeeldingskracht of eene andere hartstogt u eens aanfpoorde , om i# de weldaadigheid geen genoegen meer te zoeken, maar in de mishandeling der menfchen , daar dit den geenen , die om zijn zelfs wille handelt , tog even zo wel moet veröorloofd zijn , als het eerfte , wanneer men zijne natuurgenooten befchouwi als honden , die men nu te eeten geeft en dan flaat, om ook eens te zien, hoe zij Zich bij dit laatfre zullen houden o, dan zoude ik indedaad mijne fraaje uitroepingen aan zodanig onmensch niet willen verfpillen; doch ik ben verzekerd, dat gij eerlang van uwe dwaaling aiüt terugkeeren.  Van MILDE N BURG. $7 Alle gewoone bedrijven in de waereld zijn u te gemeen ; gij wik volftrekt een hoofdrol fpeelen zeer goed! de eerzucht om een groot man te willen weezen, leidt op tot edele daaden; maar hebt gij wel eens met bedaardheid overlegd , bf gij ook wezenlijk eene roeping hebt, om zulk een groot man te zijn ; hoe veel daartoe verëischt wordt, en wat het eigenlijk te zeggen is, groot zijn ? ik geloof het niet: een groot man , beroepen om boven anderen zijn hoofd uittefteeken ; anderen te regeeren , te Jeiden , moet tog wel zeker iemand zijn , die meester is over kleine, laage hartstogten; die zich niet door zeer geringe tegenftribbelingen laat affchrikken , en heuvels niet voor bergen houdt ; altoos de beste middelen verkiest, om zijn oogmerk te bereiken; die, boven nietswaardige menfchen verheven:, heer over zijne luimen is ; nimmer kromme wegen inflaat; rechtuit en met eene betaamelijke deftigheid zijnen weg vervolgt , en wanneer hem dan eene menschlijke.onvoorzichtigheid ontglipt,, verheven genoeg denkt , om zich-zeiven en niet anderen de lchuld daarvan te geeven; die nietmeer onderneemt, dan hij doen kan, en yan anderen niets meer eischt, dan zij volgends hunnen aart geeven kunnen; die de zaaken niet van achteren naar de gevolgen beoordeelt , maar vooraf overr legt, of zij in zich-zeiven goed zijn, en de oplettendheid van een verheven vernuft verdienen. Waare grootheid grondt zig niet op bedrijven van een' Don Qiiichot t maar op eene doorgaande verfta».  "*o"8 DÉ ARME HEER •dige handelwijze : deeze grootheid hangt niet af van uiterlijke omftandigheden, en wie in een geringe hut alles zodanig fchikt , dat het allezins geregeld is en aan het oogmerk beantwoordt, (en -daartoe behoort zeer veel,) die is grooter, dan hij, welke baldaadig genoeg is, om in een koningTijk alles het onderst boven te keeren': doch ■daarom behoeft hij, zelfs niet in deeze hut, de -eenige , dc opperfte te weezen , de oogen van anderen niet tot zich te trekken : daarna te ftreeven , is kinderachtige ijdelheid : waar de post 'ook zij , op welke men ftaat —- flegts dien post als een man gehandhaafd , dan heeft men •onbefchrijvelijk veel gedaan : ook dan, wanneer ■niemand ons begluurt , waar alleenlijk dat We» 'zen tegenwoordig is, het welk alles vervult; ook «San alle krachten intefpannen , ten einde , al zij het ook nog zoo weinig, tot de eenfremmigheid van het Geheel medetewerken , en evenwel nimmer volkomen over zich-zeiven, maar over -anderen ligt voldaan te weezen ; ftreng j-gens zich-zeiven, en verdraagelijk en infchikkelijkjegens •de broederen te zijn ; naar geen andere goedkeuring, dan die van het geweetén, angstvalliglijk te jireeven ; billijk te handelen ; bereidvaardig te zijn om voor vreemde verdienden achting te hebben , zelfs dan , wanneer onze verdienften daardoor verduisterd worden; en wanneer het nu al eens niet naar wensch gaat, met het onder'zoe'k naar de oorzaaken bij onze eigene verwaarlozing te beginnen , en zo lang als hier nog  van MILDENBURG. & maar het minfte hapert, zich volfixekt niet te bekommeren over dat geene , waari'n anderen mis» getast hebben dit is, naar mijne gedachten, waare Grootheid. O dat ik u dit alles zo moet voprkaauwen , u, die mij honderdmaal Soortgelijke dingen gezegd en gefchreeven hebt , toen gij naamlijk nog niet in 't geval waart , om daarnaar te handelen ■ daarover fchaam ik mij van uwen wegel Gij verbeeldt u, dat lieden, die zwakker wa-- ren dan gij , u verfchalkt hebben Vriend wildenburg! dit is zo niet. Zij waren fterker dan gij , omdat zij krachts genoeg hadden het langer uitteharden dan gij : doch het is .een gebrek bij veele goede menfchen ,. dat zij waanen, wanneer zij van de goede hoedanigheid hunner bedoelingen overtuigd zijn , da» dan alles bij de eerfte pooging moest vlotten ; de fchurfc .overwint door u te vermoejen , en wanneer g$ eindelijk moedloos bezwijkt , of wanneer het hem gelukt, u het geduld te doen verliezen, en uit het evenwigt te brengen , zo zelfs , dat gij tusfchen beiden eene zotte daad bedrijft, dan begint hij te. regeeren : en wie heeft dan ongelijk gehad ? leer van hem pal te (taan ■ naar een vast plan te werken , en maak daarvan een goed gebruik ; dan zal u lieve Vader at het graf nog vreugde aan u beleeven» Doch alzo het u juist niet alleen te doe.n is„ om u te laaten voorpreêken, hoe gij; eigenlijk be! toordet te zijn, maar om een goeden wad, hoe  ■,fd DE ARMÉ HE ER gij u verbeteren kunt, dewijl gij nu tog zo en niet anders zijt; moer ik bekennen te gelooven, dat het misfchien wel goed voor u zijn konde , wanneer gij in deeze omftandigbeden uw hart, 't welk bovenmaate verwend is , op de ééne of andere wijze eenen bedwelmenden drank toereiken kondet : het zal u mogelijk gaan als de drinkers, die, vóór dat zij hun glaasjen genomen hebben , aan alle leden beevcn, en tot alle bezigheden onbekwaam zijn : gij hebt derhalven een opiaat uoödig, omdat gij niet volkomen nugteren zijn kunt. Het is mogelijk , zonder van uwen kant tot verkeerdheden toevlugt te neemen , dat gij welhaast bij uwen Hertog een'-man van geVvigt voor het land wordt; dan is immers uwe eer-, zucht voldaan; en ik hoop, dat gij, in dit geval geen misbruik van uw geluk maaken, u ook met de menfchen wederom verzoenen zult , wanneer deeze goedaartig genoeg zijn , en zich van u laaten regeeren : zou dit echter ook niet gaan; dan Taade ik u zekerlijk , om de 'ééne of andere hartstogt bot te vieren : gij kunt, bij voorbeeld , is 't doenlijk^ wel eens verheven op'een goed meisien of vrouw ; maar gij moet vooral niet met iiaar huwen, (indien gij 't ontduiken kunt,) haar ook niet voor bijzit houden, anders is dc klucht fchielijk uit. Bijna komt het mij zelfs belagchelijk voor5 'eenen vriend aanwijzing te doen , hoe hij op de meest onfchadelijke wijze èen Fantast zijn en fblij'ven kan; maar wij Geneesheeren handelen in  van MILDENBURG. ?r, dezervoegen: waar geene grondige geneeziug kan bewerkt worden, daar fchrijven wij verzachtende middelen voor. Nu ook'nog iets van mij: ik heb het in Hiëres zeer wel: de Natuur is hier fchoon, en ik vind nog genoegen in deeze fchoonheid, in het eenvouwige en in het groote en heerlijke , het welk zó uit des Scheppers hand is voordgekomen, en heb weinig achting voor de gewaande groote dingen , welke wij ons - zeiven verfchaffen , en aan wier Schitterenden glans wij de oogen blind zien , zo dat wij het waare niet meer zien kunnen : de' menfchen voldoen mij ook; zij mpgen dan even als de menfchen in alle plaatzen zijn , tot rok , kamizool en wat daarbij behoort toe; en met het geen mij niet aanftaat, lagch ik, gelijk, bij voorbeeld , met den Heere van mildenburg; (zo hij 't niet alte bont maakt :) voor het overige ben ik echter uw oprechte Vriend, enz. E4  n DE ARME HEER A G T S T E BRIEF. hknde ik van mildenburg, aan dei* Predikant eerman, in Berken daal.,, *** Den 4. September, 1774» Het is reeds zeer lang geleeden, mijn lieve doMiNé! dat ik niets van u gehoord heb5 ik moet derhalven noodzaakelijk van dit ffilzwijgen ecu einde maaken , en naar u , waardig man !. wiens, liefderijke en weldaadige behandeling voorzeker altoos in mijn hart gegraveerd zal blijven, fchriftelijk verneemen ; ik moet weeten , hoe gij met uw waardig huisgezin vaart, hoe het met uwe nabuuren gefield is , als mede met de Juffrouw felmer : in 't kort, ik fchrijf om u te ver-», zoeken , dat gij mij van alles, wat federt eenige maanden in uwe landftreek voorgevallen is , in zo verre zulks .perfoonen van mijne kennis betreft, fpoedig eenig bericht gelieft te geeven. Doch , bovenal verzoek ik u, naauwkeurig te verneemen naar de familie van den Vrijheer van rastits, te Oudwedel, en mij, is. tmogelijk, te fchrijven, hoe de Freule met haare familie ftaat: ik kan niet ontkennen , dat ik altoos nog zeer veel deel neem aan het lot van dat beminnelijk meisjen ; dat ik 'ar nog dikwijls ongeruste uuren over heb , wanneer ik herdenk, dat ik evenwei  van MILDENBURG. in zekeren opzichte fchuldig ben aan 't vcrdreit, het welk zij van haare onwaardige ouders geleden heeft, en dat ik het niet vergeeten kan , haar in deeze onaangenaame omftandigheden vcrlaaten te hebben (*) : ik verzeker u , beste do mi Né ! dat ik zeer ernltig overleg om haar deeze bekommering te vergoeden, en haar uit deezen toeftand te verlosfen : vooralsnog kan ik mij daarover piet nader verklaaren ; maar zo gij de goedheid gelieft te hebben, mij, zo breedvoerig en naauwkeurig als mogelijk zal zijn, oplosüng te geeven van alles, wat middelerwijl in Oudwedel gebeurd is, zult gij niet flegts eene brandende nieuwsgierigheid bevredigen , maar mogelijk ook een zeer goed werk verrichten. Alzo ik weet, dat gij belang fielt in 't geen mij betreft, zo oordeel ik het van mijn' pligt tc zijn, u breedvoerig te berichten, hoe't mij fedeit den tijd , dat wij niets van eikanderen gehoord hebben, gegaan is. Ik fchreef u in den herfst van het voorleden jaar (f), onder welke voordeelige voorwaarden de Minister van kapstein mij hier eene bediening bezorgd had : gij zult ook wel gehoord hebben, dat ik kort daarna een zeer onaangenaam geval heb gehad, het welk door de beiaaging van den Vorst van * * * veroorzaakt werd ; doch federt dien tijd is mij niets onaangenaams overgeef Zie den zevenden Brief in het Eevfte Deel, blad» f2 75. Cf} Zieden 25ften;rsrief i„ het Eerlk Deel, bladr,263. E 5  7* DE ARME HÉÉR komen; veelmeer ben ik, niet buiten medewerking van mijnen Weldoener , zo gelukkig geweest, van de gunst en genegenheid van den Hertog te verwerven , en thans ben ik als Opperbeftuurder van het Financie - ccllegie aangefleld , waarbij ik mijne bediening aan het Hof behouden heb : ik heb wel geen gebrek aan werk , maar ik ben niet gewoon daarover te klaagen : ik ben integendeel zeer blijde van mijne zucht tot werkzaamheid, tot nut van anderen te kunnen bevredigen , en het fchijnt , alsöf mijne infpanning niet over het hoofd gezien wordt. Het eenige , 't welk mij fomwijlen weieens neerllagtig maakt , is , dat ik niet meer werken kan onder de oogen van den waardigen man , die mij deezen loopbaan het eerst geopend heeft; want de Heer van kapstein heeft , eenige' maanden geleeden , zijne bediening hier verlaaten , en is in den koninglijk- *** fchen dienst overgegaan : hij heeft echter vóór zijn vertrek nog vaderlijk vöor mij gezorgd , al het mogelijke gedaan , om mij in de gunst van den Hertog te brengen, en mij het beftuur van het Departement verfchaft, waarin hij Voorzitter geweest is. Kleine onaangenaamheden vallen 'er tusfehen beiden ook wel eens voor : de beledigde hoogmoed van zekere lieden , die liefst alleen al het bewind zouden willen hebben ; de nijd van de geenen, die mij- de genegenheid van mijnen Mees.ter niet gunnen ; het misnoegen van veele geringe  VAN MILD-ENBUR G. ft menfchen , die , wanneer zij met hunne onbefcheidene eifchen bij mij komen, niet allen kunnen bevredigd worden dit alles , en foortgelijke onaangenaamheden meer, moet men leeren vcrdraagen, wanneer men niet den geheel gemeenen weg wil inflaan ; en de moejelijkheid , die daardoor veroorzaakt wordt , vindt men door afzonderlijke aangenaame ontmoetingen , en door de gelegen-» heid van menig mensch dienst te kunnen doen , wederom verzoet en uit het geheugen uitgewischt. Nu nog iet nieuws! Toen ik nog in het huis van den Minister werkte , gingen de gerechts-aften van bijna alle collegiën door mijne handen : hierbij kwam mij ook eens zeker pakjcn ter hand, betreffende het -School-wezen , waarin ik een bericht van den Schout van Eerveld aan liet cónfiftorie vond (*): de naam stalheim, welke daarin voorkwam, trok mijne geheele aandacht tot zich ; ik las verder en vond, dat mijne ongelukkige zuster, die haaren iaaghartigen man ontloopen is, in het genoemde dorp was gaan woonon, en aldaar eenige opfchudding gemaakt had, door haar romanescq plan s om jonge mcisjens te verlichten en te vormen: met hoe veele begeerte ikditfpoor, om mijne zuster, reeds Voor lang opgegecven , wedertevinden , volgde , kunt gij, lieve dominé! ligtlijk begrijpen, Ik vertrok oogenbliklijk naar Eerveld, en vond deeze ellendige nog daar : niet dan met groote moeite kon jk haar beweegen, met mij herwaards (*) Zie den ijden Brief in het Eerfte Deel, fcladz,  $ DE ARME HEER. te reizen, en zich éenen tijd lang in 't geheim bij mij optehouden , tot dat zij tegen de naipooringen van den Heere van stalheim zoude beveiligd zijn: deeze zaak verwekte hier in den beginne eenige opfpraak: een onbekend vrouwsperfoon , heimelijk in het huis van een ongehuwd man , en wel van een' man , waarop buitendien menig nieuwsgierig , befpiedend oog gevestigd is ; zulks moest natuurlijk aanleiding geeven tot allerleie zeldzaame gisfingen: doch ik Hoorde mij daar niet aan; ik was evenwel voorzichtig genoeg, om den Heer van kapstein den zamenhang der geheele gefchiedenis in vertrouwen te ontdekken. Ik vond de gemoedsgefleldheid van mijne zuster , en het gevoel van haaren geest niet zodanig , als ik wel gewenscht hadde : de hoofdzaak was nu , om met den Heere van stalheim een ernftig woord te fpreeken , ten einde haar tegen deezen flechtdenkenden man te beireiligen: ik reisde zelf derwaards , en fprak met hem van den degen : half door hem vrees aantejaagen, en half door zijne gierigheid te bevredigen, maïilae ik een accoord met hem : ik offerde het grootfte gedeelte van het wezenlijk gering vermogen mijner zuster op , gaf het hem over , en verkreeg daartegen de belofte , dat hij nimmer weder poogingen doen zoude, om zijne vrouw bij zich te hebben ; tot dit laatfte ging hij gemaklijk over , zodra de zaak wegens het geld afgedaan was; want hij leeft federt zes jaa*.  van MILDENBURO. 7$ Ten met een gemeen vrouwmensen in eene woeft'e gemeenzaamheid , is bijna dagelijks dronken en vol, en over 't algemeen een laaggeestig , ruw , verachtelijk fchepfel. Ik zou nu gaarne gezien hebben, dat mijne zuster in't openbaar bij mij ware gebleéven, en mijne huishouding had waargenomenjj doch haare overdreevene verbeeldingskracht kon volftrekt daartoe niet befluiten; zij is bezield met eene godsdiehftige dweperij; zij bleef fterk aandringen , om het overfchot van haar leven in een klooster te flijten, en vermits alle mijne poogingen, om haar zulks uit het hoofd te praaten , vruchtloos waren, heb ik haar eindelijk, voor omtrent tien weeken, in het Urfitline - klooster te Menj1nher4 g,> bragt : wij betaalen daar een zeer maatig ko?*-geld : tot m toe fchijnt zij zeer wel in har.r fchik te weezen met deeze nieuwe levenswijze : ftaat haar die in 't vervolg niet aan , dan kan" zij het klooster wederom verlaaten : zij fchrijft mij dikwijls , en haare brieven hebben , gggjg men wel kan, begrijpen , eenen dweepachtigen toon. • .30** ,; yb . n : ..- Ik heb gelegenheid gehad , mijnen Akademievriend, den armen Heer van herbrand, die gelijk ik u verhaald heb, mij uit een goed hart* toen ik hem den voorigen zomer in Frankfor: aan den Main ontmoette , als Hofmeester bij zijnen Neef den Baron van rastits aanbeval (*yt £*) Zie den 7den Brief iij l;et Ecüle Deel, 61, ?6 en yolg.  fS DE ARME HEER uit zijnen ongelukkigen ftaat te verlosfen : de Hertog heeft hem , pp mijne aanbeveeling , töt Lid van den Krijgsraad aangefteld, en dus doeiide heb ik aan den pligt der dankbaarheid , die ik aan hem verfchuldigd was , voidaan : hij is indedaad bekwaam , en in zo verre ik hem ken, (wij hebben ons zekerlijk federt onze Akademie - jaaren weinig gezien,) een braaf man s morgen zal hij hier weezen : hij was tot hier toe nog in Frankfort gebleeven, en wel in zulke armoedige omftandigheden , dat hij zelfs niet eens geld genoeg tot de reis had. Den braaven Doctor porr verwacht ik in de -aanfhtande maand ook.hier ; hij heeft Frankrijk reeds verlaaten , en is federt eenige dagen te Straatsburg geweest. ■• ■ ; Mijn Oom vanuiederdorp heeft eindelijk zijn ontflag gevraagd en bekomen , en is te Neuwied gaan wooneil. Zie hier, beste DOMiNé! bericht van mij en van de geenen , met welken ik in betrekking fta 5 met vei langen verwacht ik zulks mede van u en de uwen , die ik verzoek van mijne achting te verzekeren: vergeet toch, bid ik u, vooral niet, mij breedvoerig te antwoorden over de familie van r a s t i t s ! ik wensch het geluk te mogen hebben ,. iets tot uw genoegen te kunnen toebrengen : twijfel'nooit aan de volmaaktfte hoogachting , waarmede ik ben enz.  van MILDENBURG. 75 NEGENDE BRIEF. De Heer struisman aan hendrik. van mildenburg (*). Speiër aan den Rhijn, den 16 Sept. 1774; HOOG - WELGEBOREN , ZEER GENADIGE, BIJZONDER VE RëERENSWAARDIGE KENNER VAN ONZE KUNSïJ Zacht rust dikwerf de zuchtende ziel van den minder' onder de befcherming der Grooten ï gelukt het. mij ook heden, dan hebben mijne wenfchen hun doel bereikt. C*) Ik hoop, dat de Leezer dit ingelichte comicque Unfe en een daarop volgenden brief, „iet met-verveeling leezen zal; zij zijn raar het oorfpronglijke gedrukt, behalven de naamen van Dichter en plaats , die ik veranderd heb. D-ezen brief heb ik in 't jaar 1779 indedaad ontvangen en beantwoord : het opfchrift was Transen : A Menftsi!r, n. on/ïeur l~ vervoljcnds mijn' naam zeer gebrekkig gefchreeven een' titel, die mij niet toekwam, met bet bijvoegt : trés favorable & rennommi par mérites &c. men kan dit ftuk als eene epijede befthouiven: wel is waar. de gef.hiedenis van mijnen Held wordt daar door afgebroken ; doch de comicque fchrijftrant van deezen brief kan misfchien dienen, om door eene rust onbevallige verfcheitienheid van flijl , »c Geheel aangenaamer te maaken , eh is tevens een blijk, aan welke lastige opdringingen van a.lcr/eièn aaa, een man bloot gefield is, die aan het een of ander Hof, df wezenhjk invloed, df ten minOen den rum heeft van wel Jeu » Klunen doen; fc bttIt n0g eene menigte van zodanige briefen."'  8o DE ARME HEER Vroeg in den ochtendftond mijns levens, als een jonge Kunftenaar en Tooneel dichter, in de gewesten aan den Rhijn , met toejuiching het tooneel betreeden hebbende, en niet minder met mijne lettervruchten — verheven Begunffiger! vlei ik mij ook. teveel, wanneer ik onderftell', datdczelvcnUniet geheel onbekend gebleeven zijn ? eenigen lof en eer behaald te hebben , zulks was voor mij een groot geluk en onverdiende genade : maar door de vernietiging van ons Hooggraaflijk * * * fche gczelfchap, benevens een jonge gade en twee zéér onmondige kinderen, tot hier toé naar voedfel reikhalzende , in fukkelende omftandigheden aan den band gelegen te hebben , was voor mij doodlijk. Nu ter zaake , groote Begunftiger der lamst! wee braavc Mannen gaaven mij den raad, Om tOt U HOOG -WELGEBOREN tOevltlgt te neemen, de nevensgaande geheel nieuwe door ■mij opgeftelde tooneel - Hukken aan U overtc- rijken, en toe te wijden goed ! ik gehoor- zaamc, en zal binnen korten tijd nog twee Treur- (pellen laaten volgen ■ doch is deeze onder- neeming niet alte ftout? neen! Over de waardij van mijnen letterarbeid mag ik-zelf niet oordeelen ——• maar lees , genadige Heer ! geef deeze kinderen des noods ter opvocdingc aan eenen uitgeever over; en wat gij mij daarvoor gelieft te zenden ik neem alles met dankbaarheid aan. De goederticrene Voorzienigheid zal mij haare hulp njet langer: onttrekken —— da behoefte is '■• ■ • • ■ ' '••' - groot:  uw MILDENBURG. 81 groot: reeds voor veertien dagen zag ik mij, na dat mijn rijk een einde had genomen , genoodzaakt , om mijne kleine familie in Afihafenburg in de herberg , het Anker, te laaten, tot dat ik zal betaald hebben. Voor de eerfte maal in mijn leven zend ik derhalven mijne onderdaanigfte bede aan U hoogwelgeboren, en de twee overige verhevene mannen , om mij ter afdoeninge van eene ongewoone fchuld , veroorzaakt door de behoefte, door eene gunftige onderfteuning te hulp te komen , terwijl ik, benevens mijne jonge Tooneelfpeelffer, bij den Alweetenden beloof, deeze edelmoedigheid oogenbliklijk te zullen bevredigen, en zodra mijn vermogen zulks toelaat, wederom te voldoen , opdat ik in ftaat moge gefield worden, mijne vrouw herwaards te doen komen. Die in het toekomende, mitsgaders de mijnen , alle krachten zal infpannen , om mij U hoogwelgeboren s gunst en protectie waardiger te maaken, als LT hoog-welge bor F.N alleronderdanigfte en dankbaarfte Familie ANTONIJ FREDRIK STRUISMAN , geWèèzèh TOO- neeldichter en Lid van het Hooggraalliik * * * sch gezeHchap. J KAROLINE SOPHIE STRUISMAN , née van RROMVELD. FREDRIK ERNESTUS STRUISMAN , Olld I ï jaar. DOMINIQUE gu5taaf STRUISlïIAN , Olld IO Weekdl. II. Dkel. F  S» DE ARME HEER TIENDE BRIEF. hendrik van mildeneurg ÜPJI den Heere struis man. *** Den 24 September, 1774. M ij n H e e r ! Men vermaak heb ik , ter onderfteuninge van uw behoeftig huisgezin , een kleine liefdegift gezonden , geëvenredigd aan mijn gering vermogen : dat ik u. daarbij uwe tooneelftukken terug zend , zonder mij daarover verder uittelaaten , daaruit, dacht mij, zoudt gij wel begrijpen, dat ïk mij onmogelijk bemoejen kan , met u eenen Boekverkooper te bezorgen , en dus doende had ik ook reden te verwachten, dat onze briefwisfeling geëindigd zou geweest zijn. Des te ouiiangenaamer, ik beken het, was het mij, toen ik gisteren uwe beide treurfpellen (*} ontving, waarbij gij mij andermaal vergdet, om den druk van deeze geweldige Hukken te bezorgen, en verzocht, om u een plaats als Tooneeldichter bij ons Hof te bezorgen. Zonder juist een groot kenner van den Schouw» f») De brief, die deeze Treurfpellen verzelde, en op denzelfden trant, als de voorige gefchreeven was , is in deeze verzameling niet geplaatst.  van MILDENBURG. «3 burg te weezen, heeft mij eene vlugtige overziening van uwe lettervruchten overtuigd , dat ik niet geloof, dat een Boekhandelaar mij daarvoor zo veel honorarium zal betaalen, als mij dezelven reeds aan vracht hebben gekost , alzo gij deze pakjens altoos met de rijdende Post zendt: rondüit gezegd! ik geloof niet, dat wij beiden beroepen zijn, om den Pagafus te befhjgen ; laaten wij derhalven liever aap deeze zijde van den Parnus onzen weg te voet vervolgen , en op eene andere wijze ons eenen naam maaken: maar al haddet gij ook indedaad bij geheele emmers vol uit deeze geestgeevende bron gedronken, hier zou evenwel niets voor u te vinden zijn; want mijn doorluchtige Hertog heeft geenen Tooneeldichter noodig, omdat hij geen Tooneel houdt. Uwe vreeslijke Treurfpellen zal ik u met den Postwagen terug zenden, en dit zal mij wederom een' gulden kosten, waarvoor ik u liever fchoon papier zou willen zenden , omdat zulks tog ergens toe dienen kon, indien ik niet vreesde, dat gij nieuwe Tooneelflukken daarop fchrijven zoudr. Nog eens! laat nu onze geleerde betrekking een einde hebben! kan ik u echter anderzins op eene billijke wijze'van dienst zijn, ik ben daartoe zeer genegen, en blijf voor het overige, uw, enz, F a  *4 DE ARME HEER ELFDE BRIEF. HENDRIK van mildenburg aan Doctor porr in Straatsburg. *** den 4 O&ober, 1774. Ja, mijn lieve Vriend! ik kan het niet ontveinzen ; uwe lesfen en zedenpreek, die ik in uwen brief van den ioden Maart las, hebben mij eenig misnoegen verwekt; nogthans is zulks alleen de oorzaak van mijn lang ftilzwijgen niet geweest , maar hetzelve is veelmeer veroorzaakt door de vermenigvuldiging van mijne bezigheden , welken thans toeneemen , naar maate het ftreelend vertrouwen van mijnen Heer vermeerdert. iGij zult mogelijk reeds weeten , mijn Beste ! (door de brieven van den Heer zeepberg, die nu met onzen lieven kapstein vertrokken is,) dat ik thans Prefident van het Finantie-collegie ben , en dat derhalven mijn wensch , van niet altoos een ondergefchikte rol te moeten fpeelen , voldaan is : nu ben ik vergeneegd , en gij ziet nu , dat mijne eifchen noch onbefchciden noch onmogelijk waren ? mijn werkkring is groot , en ik hoop , dat de wijs op welke ik mij daarin kwijte, u nimmer oorzaak zal geeven, om u over uwen vriend te fchaamen : ik handel voorzichtig, doch daarbij eerlijk en getrouw.  van MILDENBURG. S$ Wat ik het meest vreesde , te weeten de vijandfchap en flïnkfe vervolging van den Geheim. Raad van bruinfeld, die zwaarigheid is nu ook weggenomen : hij is door huislijke rampen zodanig onder den druk , dat hij voorzeker niet in de gedachten neemen zal, om een plan tegen mij te fmeeden : kort vóór dat de Heer van kapstein zijn ontfiag vraagde, verzocht bruinfeld mij ten eeten.s hij toonde zich buitengemeen vriendlijk ; het gczelfchap aan tafel was klein , en 'er werd dapper gedronken : na den eeten trok hij mij terzijde, fprak over mijnen tegenwoordigen ftaat, over het ongemak van alleen te lecven , en zeide : „ dat het in mijne „ jaaren evenwel tijd was , om ernftig op het „ huwelijk te denken , indien het niet over 't „ algemeen ," voegde hij 'er op eenen fpijtigen toon bij, „ uw oogmerk mogt weezen , om , „ even als onze vriend , de Geheim-Raad van „kapstein , zonder vrouw te lecven en te „ fterven! gij aijt een man ," vervolgde hij met eene lompe gemeenzaamheid, „ dien geen ver„ ftandige Vader zijne dochter weigeren zal " Ik boog mij zeer koeltjes „ Zie n^v „ eens," hernam hij, „daar zit een geheelekring „ van fchoonheden , waaruit gij kiezen kunt." Vermits nu , behalven een oud beroerd Besje , dat men de Freule van eberstad noemde, vervolgends twee hoog.bejaarde Hofdames , en een kleine mismaakte Graavin , die ten naastenbij de gedaante van een ongelijkzijdig vierkant F 3  DE ARME HEER had , geen ongehuwd meisjen in het geheele gezelfchap was, dan de Freule van bruinfeld, zo was indedaad deeze aanbieding al vry verftaanbaar: ik oordeelde derhalven ook bepaald te moeten antwoorden: „ Deeze Dames," zeide ik, ,, zijn , „ gelijk veele andere in onze ftad , allen eerbied „ waardig en zeer beminnelijk ; doch wanneer ik ,, mijn gevoel raadpleeg , dan heb ik daaronder „ die geene nog niet gevonden, waarvan ik mag ,, onderftellen , dat zij mij mijne oude kennisfen kan doen vergeeten , en als echtgenoote mij gelukkig maaken zoude : vóór dat ik hiervan overtuigd ben , zal ik mij in mijne keus niet ,., verhaasten , al zoude ik intusfehen ook een „ grijsaart worden:" dit weigerend antwoord was niet minder duidelijk dan de aanbieding ; daarom brak de Heer van bruinfeld , met een vrij onvriendlijk gelaat het gefprek af, en het gezelfchap fcheidde kort daarna. Ik- was wezenlijk een weinig ongerust wegens de gevolgen , welke dit geval zou kunnen hebben : ik had zekerlijk reden om te denken , dat ik al vrij diep in de gunst des Hertogs Hond , zo dat ik juist niet voor de openbaare vervolging van den Heere Geheim-Raad te vreezen had; doch ieder heeft tog een partij vóór en tegen zich , en ik kon nu op kleine verdrietlijkheden vastlijk ftaat maaken : doch een nieuw tooneel, dat in het huis van den Heere van bruinfeld geopend werd , benam mij alle vrees daaromtrent -— zie hier het geval:  van MILDENBURG. S? De Freule van bruinfeld was in haare eerfte opvoeding zeer verwaarloosd : vervolgends had zij te Straatsburg fchool gelegen : hier had de verkeering met jonge franfche Officiers niet zeer voordeelig op haar zedelijk karakter gewerkt : zij was van eene bloedrijke gefteldheid ; het opzicht over de jonge^ meisjens was op het fchool juist het ftrengfte niet geweest , en aldus liet zij , naar 's Vaders huis wederkeerende , in Straatsburg geenszins den besten naam na : ondertusfchen nam zij in jaaren toe , en haare behoefte om in het heilig huwelijk te treeden, werd Van tijd tot tijd grooter: het arme manziek meisjen zocht nu deezen , dan geenen , en eindelijk ook mij aan het lijntjen te krijgen, eii nooit wilde het haar gelukken. Nu hield zich hier zekeren knanp op, die onderwijs in de muzijk gaf, en ook haar op de harp leerde fpeelen : dit mensch was een Proponent, doch die niets geleerd had ; evenwel had hij weeten Huisleeraar te worden bij een' Edelman in een klein fteedjen : bij deezen huisvestte een tijd lang zekere nabeftaande, die gehuwd was aan eenen Officier, welke geduurende de zomermaanden bij zijn Regiment moest weezen : Mijnheerde 'Huisleeraar geraakte in eene zeer gemeenzaame kennis met deeze Dame, vergat zijn beroep „. om door zijn eigen voorbeeld de aan hem toevertrouwde jeugd tot braafheid opteleiden, fchond de heilige pligten der herbergzaamheid en van: den huwelijksband , predikte dikwerf zeer ftich-.  88 DE ARME HEER telijk over de kuisheid , en floop echter alle nachten in de armen van deeze Dame : de zaak werd niet alleen onder de dienstboden ruchtbaar, maar de fchurk beroemde zich ook van dit overfpel zodanig , dat de Officier, uit zijn garnizoen wederkeerende , de geheele zaak ontdekte, zijne vrouw wegjoeg, en den Heer Proponent vijftig ftokflagen liet toetellên , waarop hij dan ook het huis van den Edelman ruimen moest : nu zworf hij in de waereld rond; bemoeide zich al vrij wat met de dochteren des lands ; verleidde de eene , beloofde eene andere te trouwen ; ging met een derde door, en kwam eindelijk hier , fchreef een groot boek vol van de beste grondbcginfelen over huwelijksgeluk en alles wat den menfchen vriend en Christen heilig is, en droeg deeze lettervrucht met dc ootmoedigfie en laagfte vleierij, aan den Heere van bruinfeld op : het behelsde indedaad niets , dan wat (lukken en brokken , uit andere werken zamengcraapt, werd weinig of niet verkocht en de Coekverkooper wilde zich niet inlaaten, om een tweede Deel daarvan uittegeeven: nadat nu Mijnheer de Proponent door dit geval zijne loopbaan als fchrijver had geëindigd, zocht hij zich op eene andere wijze door de waereld te helpen , en wierd Muzijkmeester : voornaamlijk zocht hij gelegenheid , om jonge Dames onderwijs op de harp en in het zingen te geeven. De Freule van bruinfeld,"wier uiterlijke bekoorelïjkheden over den middag, waren, wilde nu begaafdheden verwerven, om daarmede uittemiuv  van MILDENBURG. «9 ten ; zij nam lesfen bij den Heer bergman (dit was de naam van deezen deugniet) : zij werden echter door de gelijkheid van hunne tedere driften, welhaast zo gemeenzaam met elkander , dat de Freule eindelijk, een paar maanden geleeden , de vorderingen , welke zij door zijn onderwijs gemaakt had, niet langer onder haar keurslijf verbergen kon. Ik had, kort na dit geval in het huis van den Geheim-Raad gebeurd was, een reisjen gedaan naar mijnen onwaardigen Schoonbroeder, om de zaak van mijne zuster aftedoen : weder t'huis komende vond ik de Freule niet meer ; het fcheen , dat zij in den beginne alle geoorloofde en ongeoorloofde middelen had aangewend , om haare openlijke fchande te ontgaan ; doch de jaloezij van haare kamenier, eene van de geenen, waaraan de Heer bergman verloofd was, had dit geval den Vader ontdekt , en het bovendien aan eenen kleinen kring van twaalf of veertien vriendinnen, ook nog in vertrouwen, geopenbaard: de arme Geheim-Raad zond nu zijne dochter in ftilte weg , zodat niemand , dan de geheele ftad , iets van zijne huislijke fchande wist, en de gevaarlijke Heer Muzijk-meester werd mede onzichtbaar: voor het overige loopt het gerucht , dat men hun in de Palts een aanzienlijk ampt gekocht heeft, alwaar hij van naam veranderen , en met de Freule huwen zal : maar SRUinfeld is door dit geval ten uiterfle vernederd , en behandelt, mij allezins met alle moF 5  po DE ARME HEER gelijke infchikkelijkheid en vriendlijkheid. Nu , mijn beste Vriend ! nog een zeer ernftig woord , ter uwer overweeginge , aangaande mijnen tegenwoordigen toeftand. Ik geloof tog waarlijk, dat de oude bruinfeld gelijk had, toen hij zeide dat het tijd werd voor mij om in den huvvelijkenftaat te treeden, zo ik niet ongehuwd oud en grijs worden wil: ik ben nu in ftaat , om eene vrouw te kunnen onderhouden : mijne bezigheden laaten niet toe, om mijne huishouding, hoe klein ook, behoorelijk te beftuuren; een verftandige , zedige vrouw kan dit alles beter bezorgen : ik heb geen zeer groot denkbeeld van het huwelijksgeluk , en zal mij derhalven niet ligt in mijne verwachtingen te leur gefield zien ; het behoort evenwel al mede tot de onder maanfche zaaken, en des zal ik maar eens meedoen : hier is geen meisjen,, dat mij bekwaam fchijnt te weezen , om een braave huisvrouw te kunnen worden kan het u dan nog bevreemden , wanneer ik beken , wel eenige gedachten op louise in Oudwedel te hebben? zij was tog een goed fchepfel; mijn hart heeft veel achting voor haar, hoewel ik niet geweldig op haar verliefd ben , en zulks is tot [eene egtverbintenis ook niet eens noodig: die goede ziel is in eenen ongelukkigen toeftand ; ik word haar' weldoener , door haar daar uit te verlosfen ■ ja , ik ben zodanig eene vergoeding aan haar verfchuldigd voor de bittere moejelijkheden , die zij om mijnen wil gehad heeft-; aan pracht en bui-  van MILDENBURG. $r tenfpoorige zwier is zij niet gewoon ; haar vermogen kan ook zo geheel gering niet wcezen, en zij heeft eenen goedaartfjen inborst; doch ik maak zekerlijk geen' ftaat op een volmaakt geluk in de waereld, en weet , dat alles fikfakkerij blijft : over 't algemeen is het huwelijk een gewaagd werkjen: ik ben zeer infchikkelijk ; mijne bezigheden zullen niet toelaaten, om mijne vrouw altoos van den morgen tot den avond te zien , zo dat zij mij niet ligt zal kunnen verveelen : kortom, ik geloof, dat ik 't 'er wel op waagen kan maar zullen de ouders tot een huwelijk van hunne dochter met mij de toeftemming wel willen geeven ? ik denk niet, dat ik oorzaak heb , daaraan te twijfelen : ik ben thans in geheel an. dere omftandigheden , dan in dien tijd , en Mevrouw haar moeder zal zich wel voor den mislukten toeleg op mijnen geringenperfoon reeds voor lang fchadeloos gefteld, en van haaren wrok tegen mij opgevat, afgezien hebben : ik beken , het is niet aangenaam', fchoonouders te hebben , voor welken men geene achting voeden kan; doch wat is'er nu aangelegen? wij zullen elkander misfchien om de drie of vier jaaren ééns zien : ik heb ondertusfchen aan Dominé eerman gefchreeven, om te verneemen , hoe het in Oudwedel gefteld is , en zodra ik antwoord van hem ontvangen heb , zal ik overleggen , wat mij te doen ftaat : ik verzoek u , mij uwe gedachten over dit plan eens mede te deelen. Van den Heer van der hart heb ik on-  0* DE ARME HEER' langs brieven uit America gehad : het gaat hem vrij wèl ; hij fchijnt daar geene gelegenheid te hebben , om groote fchatten opteleggen ; maar hoopt uogthans welhaast zo veel te vergaderen, dat hij ftilletjes, hoewel fatzoenlijk, in Duitschland leeven kan : hij verwacht dit tijdftip om naar Europa wedertekeeren , alzo het hem tog in dat 'waerelddeel eigenlijk niet zeer behaagt: ik geloof, dat zijne oude liefde voor karoline felmer hem nog in het hoofd , of veelmeer in het hart zit; want hij verzoekt mij in alle zijne brieven , naar haar te verneemen (*) : ver" mits het nu nergens toe dienen , maar zijne onrust mogelijk vermeerderen zoude , heb ik hem niet ontdekt , dat ik karoline gezien heb 5 dat zij in Engeleven woont en nog ongehuwd is; zelfs heb ik haar ook, toen zij mij kort voor mijn vertrek van Berkendaal, haare levensbijzonderheden verhaald heeft , niet te kennen gegeeven, dat mijn gevlugte Monnik niemand anders was , dan de Heer van der hart; wat baat het , bij deeze menfchen eene hartstogt te voeden , die niet kan voldaan worden, alzo zij door zeeën, landen en door hun bekrompen vermogen vanéén gefcheiden worden ? ondertusfchen heb ik hem gemeld, dat zijne vrouw overleden is, het welk karoline van haare zuster in St. Petersburg vernomen heeft ( f ) : gij ziet, mijn lieve (*) Bij voorbeeld, in den 2iften Brief van het E,crfte Deel, hladz. 246. (f) Zie ien 22flen Brief van het Eerfte Deel.  van MILDENBURG. 53 ?orr! dat ik tog nog achting heb voor de rust der menfchen , fchoon over het algemeen mijn denkbeeld van dezelve het beste niet is ■ - ik kan nog niet vergeeten, dat gij mijn fijsthema zo geweldig beneden het uwe verlaagt, en het is nog dc vraag , wie van ons beiden, op de keper befchouwd , het menfchlijk gedacht meer veracht; gij , die tog alle menfchen meer of min voor zotten houdt, en over hen lacht, of ik, die hun de eer aandoe van hen voor kwaad te verklaaren en met hun te fpotten ? gij befpot dezeiven in koelen bloede; ik gevoel in 't geheim nog zo veel achting voor hen, dat ik mij over hunne booze ltreeken moejelijk maak : ik wil daarmede juist niet zeggen, dat mijne verbittering altoos volkomen rechtmaatig is ; maar tog, dat de Duivel weinig of niets daarbij verliezen zoude, wanneer ik mij tot uw geloof bekeerde. Wel > beste Vriend ! na verloop van , ten langften , drie weeken, zal ik nu evenwel het genoegen hebben u hier te omhelzen ? en ware het dan niet goed, lieve porr! wanneer gij eenen voorflag zoudt goedkeuren , om in 't vervolg bij mij aan eene zelfde plaats te blijven woonen ? het zou mij zekerlijk niet wèl voegen, indien ik onbefcheiden genoeg ware, om mij optewerpen voor den befchermcr van een'man, aan wien ik zo veel verfchuldigd ben, en wiens bekwaamheiden voorzichtigheid hem overal het beste lot bezorgen kunnen; doch gij kunt mij met dat al niet kwalijk neemen, dat het gevoel , van 't geen ik u te danken heb,  9+ DE ARME HEER mij aanfpoort , om is 't mogelijk, tot uwe vergenoegdheid , 'hoe weinig ook , medetewerken ! zie hier mijn plan: de Lijfmedicus van den Hertog is een floköud man ; reeds voor lang, en federt eenen korten tijd meer dan ooit, heeft men 'er van gefproken, om hem op pennoen te nellen en hier een ander bekwaam Geneesheer te beroepen , die , in den beginne eene maatige jaarwedde genieten, en na het overlijden van deezen Grijsaart in deszelfs plaats aangefteld zoude worden: zoudt gij niet genegen zijn, om deezen Geneesheer te weezen? geef mij flechts een wenk, en ik vlei mij de zaak zodanig te kunnen beftuuren, dat men dit ampt op eene fatfoenlijke wijze aan u zal opdraagen : maar ik verzoek , dat gij mij op deezen voorflag fchielijk; antwoordt , mijn Beste ! ten einde ik alle voorbereiding daartoe maaken, kan , eer gij hier komt: uwe kamer vindt gij ondertusfehen, hoe het geval ook zijn moge, in mijn klein huis tot uwen dienst gereed ; ik hoop, gij zult zulks niet verfmaaden, en fpoedig met uwe tegenwoordigheid vereeren, uwen enz. P. S. De Heer van herbrand is thans hier, en fchijnt over zijnen toeftand voldaan te weezen , gelijk men 't ook over hem is; doch hij leeft vrij eenzaam , werkt naarftig, en wij zien elkander zeer zelden.  van MILDENBURG. 95 TWAALFDE BRIEF. De Predikant eerman, aan hendrik van mildenburg. Berkendaal, den i October, 1774. "^Jw hoog - wel gbeoren heeft mij en mijne huisvrouw , die u van haare hoogachting verzekert, zeer verblijd door uw toegenegen fchrijven en bericht van uwe voordeelige omHandigheden , waarvoor wij God danken: gij hebt, waardfie Heer ! te veele goedheid, wanneer Gij U nog gelieft te herinneren de geringe huislijke dienstbewijzingen welken wij gelukkig genoeg geweest zijn, U, volgends de pligten van een' Christen te mogen betoonen: de nadere kennis met zulk een waardig man heeft ons daarvoor volkomen beloond, en wij zullen het altoos voor eene eer rekenen, ons de genegenheid van uw hoog - welgeboren verder waardig te maaken. Wat betreft de nieuwigheden uit deeze gewesten, ik zal U dezelven, zo veel in mijn vermogen is, gaarne mededeelen: in Oudwedel is alles nog op den ouden voet: de Heer Baron eir zijne Gemaaliu maaken de lieve jonge Freule het leven zeer bitter: onlangs hebben zij haar willen ïioodzaaken , te huwen met een' Edelman uit  96 DE ARME HEER de buurt, die een door Hecht menschis: de Freule heeft zich tegen deeze verbintenis manmoediglijk aangekant; zij wordt echter daarvoor ook te erger behandeld; want het fchijnt wezenlijk, alsof de Ouders gaarne zouden zien, dat zij 't huis maar verliet: de twee jonge Hèèreri zijn deezen herfst naaf Halte, in het koninglijk kweekfchool, ( Pcedagogium,) gezonden. Van Engeleven kan ik niet veel goeds melden: de goede Mevrouw höman is in haare huislijke omftandigheden zo wat ten achteren geraakt: die lieve vrouw is van haare jeugd af eene waare lijderes geweest ; haar overleeden echtgenoot , bij den voorigen Hertog van Tweebruggen in dienst geweest zijnde, was, zo als ik hoor, een man van een liegt gedrag en ondraagelijk karakter: hij heeft zijne waardige vrouw niet zeer liefderijk behandeld , en heeft zich, zo als men zegt, daarenboven aan veele ongeoorloofde bedrijven, in de hem toevertrouwde bezigheden , ✓fchuldig gemaakt: zijn beftuur werd, na zijnen dood, onderzocht, maar, zo als het met de Heeren Rechtsgeleerden gaat, dat onderzoek werd op de lange baan gefchooven: ondertusfchen genoot de weduwe de intresten van de, in het Tweebrugfche ftaande , en in beflag genomene capitaliën , waarvan zij, terwijl haare eenige dochter overleeden was, als eene eenloopende vrouw, zeer goed leeven kon: inmiddels is nu, onder de regeering van den tegenwoordigen Hertog, dit onderzoek verhaast, en onlangs zodanig tot  VAN MILDENBURG. $7 tot haar nadeel afgeloopen,' dat alle die capita* liën verbeurd verklaard zijn, en zij van de" intresten van een klein capitaal, 't welk haar eigen was, lecven moet: nu is het zekerlijk grie« vend, dat de onfchuldige, op deeze wijze, moet lijden voor de fchuld van anderen; doch onrechtvaardig goed brengt eens voor al geen zegen aan, en wij mogen ons hart immers ook aan geene verganklijke fchatten hangen! De omftandigheden van Juffrouw felmer. zijn door bet verval der zaaken van haare weldoenfter mede verergerd: ik wenschte wel, dat zij deeze rampen droege met de onderwerping aan den godlijken wille, en de lijdzaamheid van Mevrouw homan; en dat zij over 't algemeen in eiken toeftand, waarin het der Voorzienigheid behaagt haar te brengen, altoos met bedaardheid en verftand Wiste te handelen; doch ik moet tot mijn leedweezen bekennen, dat zulks haar geval niet is: Mevrouw homan is eene Dame, die een zeer goediiartig en edel karakter bezit . Nadat rtu de jonge Juffrouw bij haar kwam woonen, bepaalde zij dezelve zo weinig, dat zij haar aan alle vermaaklijkheden liet deelneemen, en in alle opzichten volkomen naar haar Welgevallen liet lecven, om haar te toonen, dat zij zich, als weldoenfter geene voorrechten aanmaatigen, of bezwaarelijke vcrpligtingen opleggen wilde: doch, zo ik hoor, is de JufFrouw in deeze vrijheid welhaast wat te verre gegaan; en Jieeft zich om haare oude vriendin bijna" geheel U. Deel. G  DE ARME HEER niet bekommerd: dit, en haare dagelijkfche ver-» keering in het huis van den Bailluw umbach, heeft haar bij veelen verdacht gemaakt, en gelegenheid gegeeven tot nadeelige geruchten, ten koste van haaren goeden naam: fchoon ik nu zeer wel weete , dat dergelijk gebabbel een vrucht is van kleine fteden, oordeel ik evenwel, dat een jonge Juffrouw altoos fchuld heeft wanneer men ten nadeele van haar gedrag fpreekt; voor 't minst vergreep deeze Juffrouw zig daarin, dat zij door haare gezochte kleederpracht, en gemaakte manieren, eensdeels de nijd van andere meïsjens gaande maakte, en anderdeels de aandacht der mannen genoegzaam tot haar trok, 't welk men mijns oordeels het minst behoort te doen, wanneer rneii arm is: toen nu het verval der zaaken van Mevrouw homan bekend werd, bleek het duidelijk, hoe weinig Juffrouw felmer zich van waare vrienden beroemen kon: verder bewees zij haare waardige tweede Moeder alle mogelijke eerbied; daarentegen moest zij zich fomwijlen door een fpijtig gezicht en de onbefcheidene vraag: „"wat zij nu in 't vervolg be„ ginncn zou ? " vernederd zien: dit trof haar gevoelig, en dewijl zij zelden den middenweg weet te houden, begon zij nu tegen de géheele * waereld te pruilen en alle gezelfchappen te mijden; maar in huis toonde zij ook zodanige kwaade luimen, dat zij haare Weldoenfter het leven dubbeld zuur maakte: zij zou in eenen middenmaat igen ftaat zeer genoegclijk kunnen leeven ,  V A-N MILDENBURG. '90 wanneer zij, daar Mevrouw homan nog zo veel heeft behouden, dat zij de uitgaaven van eene zuinige huishouding kan goed maaken, met haare handwerken, waarin zij zeer bekwaam is, ïo veel verdiende, dat zij daarvan de weinige kosten van een fatzoenlijke en eenvoudige klee» ding kon betaalen; zulks zoude haar vooral niet tot fchande (trekken $ en ik heb mij verpligt geöordeeld, haar, in eenen vriendlijken brief, daarömtrent eenige welgemeende voorflagen te doen: ronduit gezegd, ik geloof dat zij best geholpen Ware, wanneer zij een gelukkig huwelijk doen kon: zij is omtrent de manlijke feéle waarlijk niet onverfchillig, en haare kwaade, wispeltuurige luimen ontftaan wel voor het grootfte gedeelte ook daarüit, dat zij vreest ongehuwd te zullen blijven, terwijl 'ei- misfchien eenig zinlijk gevoel mede onder loopt: doch ook dit zeer natuurlijk verlangen van haar hart, zou zij mogelijk fpoediger vervuld zien, als zij, door een volkomen onberispelijk en eenvoudig gedrag, eene algemeenc achting trachtte te verwerven: nimmer laat de Voorzienigheid wezenlijke verdienden onbeloond, en ik heb reeds dikwerf ondervonden, dat arme, maar deugdzaame, huishoudelijke vrouwen , al waren zij in eenen afgelegen hoek verborgen, zelden als oude vrijsters verflensten; terwijl, integendeel, de geenen, die genoegzaam op de markt der groote waereld te koop Honden, wel eene menigte minnaars, maar geene echtgenooten vonden: de Alweetende beltuurt alles toï Ga  ïoo^ DE ARME HEER een goed einde; vergeet geen van zijne fchep* felen, en geeft ieder wat hem nuttig is. Uw hoog»welgeboren heeft zulks immers zelf ondervonden? toen Gij met geweld den hoogden trap van het ijdel geluk wildet beklimmen, werd Gij het flagtöffer uwer vijanden; en toen Gij in de hut van eenen arm Dorppredikant, met een gerust hart, een hart aan de fchikkingen des Allerhooglten onderworpen , omwandelde!, klopte een afgezonden bode aan ons veniter, en bragt u het beroep tot eene hoogere verordening. God fchenke U ook in 't vervolg genoegen, zegen, en geloof aan zijne vaderlijke trouw! Ik teken mij met hoogachting en eerbied, enz.  van MILDENBURG. 10? DERTIENDE BRIEF. DoBor porr aan hendrik van mildenburg. Mentz, den 20 Oclober, 177.}. 't Is billijk, lieve Vriend-! dat ik deezen brief beginne met den hartlijkflen dank voor uwe goede oogmerken, betreffende mijn toekomend beftaan: geloof vrij, dat ik deeze aanbieding van de rechte zijde befchouw, en uwe voorzorg voor mij op den rechten prijs weet te ftclien; doch de zaak zelve is geen oortjen waard' voor uwen onderdaanigen dienaar neen, mijn kind! de Goden hebben mij tot geenen Lijf-Medicus geroepen: ik heb juist geene buitenfpoorige denkbeelden van de vrijheid; maar, om met mijne kunst een flaaf der onmaatigheid van 't Hofgepeupel te weezen', zeker dat viel mij niet in de herfenen: den Grooten der aarde des morgens mijne opwachting te maaken, en te vraagen^ of zij mijne kunst ook noodig hebben, om weder goed te maaken, 'c geen zij door brasfen en zuA •pen, door eene onnatuurlijke leefwijze en' blinde involging van hunne driften, bedorven hebben zou niets anders als de edele geneeskunde ont', ëeren: den Vorst geen anderen leefregel ce mo« gen voorfchrijven, dan die met zijne G 3  soa DE ARME HEER • ftrookt; de fuikerde heertjens van. bittere geneesmiddelen te verfchoonen; mij te laaten beveelen, in hoe veele dagen eene ziekte geneezen moet weezen, opdat de vastenavondsvermaaldijkheden, of de tijd , dat de verfche zeeviscb aankomt, niet verzuimd worde; den voornaamen lediglooper, tot goedmaaking van zijne dagdieverij eene mitlooze bronkuur, of wel eene reis naar het bad, dat hij niet noodig heeft, aanteraaden; de oude vrouwen nieuwstijdingen ov'ertebrieveii; als 't noodig is een , geneeskundige raadgeeving opteltellen, waarin beweezen wordt, dat men voor. zijne Doorluchtige Hoogheid, ten behoeve .van Hoogdeszelfs gezondheid een bijzit moet bezorgen; den verzwakten wellustling met zogenaamde verfterkendc middelen fchielijk een weinig optelappen, ten ebde hij één oogenblik ver, gectenkan, dat hij beter in een ziekenhuis, dan in den kring van gezonde en welgefpierde menfchen voegt; van eiken windmaaker mijne geneeswijze te laaten beöordeclen; eiken babbelaar rekenfchap van mijne voorfchriften te geeven, waarvan hij den grond niet kan inzien; hem mijne recepten te vertaaien; met hein van 'mijne kunst te fpreeken; door vleitaal en kwinkflagen mijne hongerige Amptsbroederen op zijde te fchuiven, om in de huizen van rijke moeiallen den gewertigden vergifmenger en vrolijke Frans te wordena en op nieuwjaarsdag een zilvervloot mijne ha- Ven te zien inloopen - broeder Kamerheer! dit alj.es ftrijdt regelrecht tegen dc denkwijze van,  van MILDENBURG. 103 Docter porr: buitendien heb ik nog een plan van leefwijze ontworpen, welks uitvoering mij,, zo ik hoop, gelukkig en vergenoegd zal maaken: zie hier het zelve: Gij weet, dat ik eenig vermogen heb, en een ongehuwd man ben: mijn Engelschman heeft mijne aan hem beweezene dienden, ook zoo edelmoediglijk beloond, dat, indien ik niet overtuigd ware verpligt te zijn voor anderen te leeven, en in het zweet mijns aangezichts mijn brood te eeten, ik misfchien alle practijk zou afdanken en mij behelpen met de geringe fomme, die ik jaarlijks aan intresfen ontvang; eene fora die,fchoon niet zeer aanmerkelijk, echter voldoende is, om menige behoefte te bevredigen. Maar mijn voomeemen is, om naar mijne vaderflad, Hamburg, wedertekeeren, en mij aldaar neêrtezetten: ik zal niet trachten mij aldaar, door mijne practijk eenen grooten naam te maaken; vooral zal ik mij niet in de huizen der Grooten indringen; maar als hier of daar een behoeftig vader, van wiens leven het behoud eens gantfchen huisgezins afhangt, eenen Geneesheer noodig heeft, en de gemeste zoonen van Esculaap , die dan flechts van huniie zachte zitplaatfen oprijzen, als de vergulden koets van eenen aanzienlijk zwelger hen, met verzekering van eene ruime vergelding , afhaalt , den armen man laaten zeggen : „ dat zij geen tijd hebben om hem te komen bezoeken; dat zij te veel met bui8, tenlandlche raadgcevingen te doen hebben; G 4  *°4 DE ARME HEER » dat hct weér te flecht is; dat zij gezelfchap „ hebben; dat hij een jongen Doctor moet laa» ten roepen, die minder gewigtige bezigheden „ heeft, of dat hij een huismiddeltjen moet ge„ bruiken " dan zal ik zijne hut inkruipen, eenige duistere trappen op- of af- klimmen ,, en alle de krachten van mijne kunst mfpannen , om de troostlóoze vrouw en ge^ breklijdende kinderen hunnen eenigen bezorger wedertefchenken , en ik zal mij verblijden, als de (potter mij den Bedelaars - Doder noemt, terwijl de arme daglooner zijnen nabuur toeroept: „Zie daar, daar gaat de goede Doctor „ porr, die mipin 't voorige jaar mijn leven ,, behouden heeft! " Mijne fnipper-uuren zal ik befteeden, in het beftudeeren van eenige nog zeer verwaarloosde takken der geneeskunde, en misfchien het een of ander boek fchrijven: ik heb in Engeland de nieuwe geneeswijze van verfchoidene ervaarene mannen, en in Frankrijk de behandelingen der Geneesheeren van dat Land onderzocht, en veel verzameld, waardoor ik misfchien voor mijne Landgenooten nuttig kan worden. Vermits ik op deeze wijze minder aan een vaste plaats zal gebonden zijn, kan ik u, mijn Vriend! dikwerf, bezoeken, en fomtijds eenen geheelen winter bij u doorbrengen, wanneer gij mij een kamertjen gelieft interuimen, waarin ik ongeffoord naar mijnen fmaak huishouden kan: wordt gij 4?iek, dan kom ik bij u, m zend u even. zo re-  van MILDENBURG. 105 gelmaatig als een ander naar de elizeefche velden: voor het overige dank ik u nogmaals voor uwen goeden wil, en zal zulks mondling breeder doen, alzo ik den laatften van deeze maand bij u denk te weczen: ik ben, gelijk gij ziet, indedaad op reis, en houd mij in elke plaats Hechts een paar dagen op, om oude kennisfen te bezoeken, nieuwen te verkrijgen, en het merkwaardige te zien, in de lieden die ik nog niet bezocht heb. Ik vind zeer veel vermaaks in de landfirceken aan den Rhijn-itroom gelegen: de fchoonheid der Natuur, die zich hier wijd en zijd in haaren volmaaktfteu luister vertoont vervrolijkt het hart, lokt uit tot vreugde, tot fcherts en gezel, ligheid; ook zijn de inborelingen dcezer gewesten niet half zo lomp, geheimzinnig, ernfiig, traag, achterhoudend, als in Neder - Saxen : een vreemdeling wordt hier met cene uitneemende gulhartigheid en vriendlijkheid ontvangen; men ijvert, als om ftrijd, om hem vermaak aantedoen; hij kan gemaklijk bekend en gemeenzaam worden, zo hij geen ffijf, onbehouwen of hoogmoedig menseh is; men neemt het ook niet kwalijk, wanneer hij in kleeding en manieren uitmunt, integendeel, men is zeer voor het nieuwe voor verfcheidenheden; men is gewoon, vreemde gebruiken te zien, omdat zo veele reizigers die uit Frankrijk, Italïèn en Zwitzeriand komen of derwaards reizen, deeze gewesten aandoen; ook is de oude Spaanfche ftijfheid van de meesje Hoven uit deeze fendftrfeek van Duitsckla-J  joG DE ARME HEER gebannen; daarentegen komen in de Neder-Saxifche gewesten geene vreemdelingen , dan van het Noorden, daarom is men zo verkleefd aan de oude vaderlandfche gewoonten, dat de miufte afwijking van dezelven, welke men aan eenen vreemdeling ontdekt, onaangenaame indrukfelen maakt, en de menfchen terug ftoot, hen wederhoudt van gemeenzaam te worden; waarbij dan nog eene logheid, neiging tot gemak, en zekere foort van onverfchilligheid mag gevoegd worden : Wat raakt ons deezen vreemdeling, Neef!" zegt men: „ wie weet, wat voor een knaap het „ is! zijn hoed is zo gek! zou ik met dee- „ zen fnaak rondloopen! ik zal het wel laaten! „ wat zou Tante zeggen ? zij zou niet weeten „ hoe ik kennis aan alle deeze landloopers had „ gekrecgen; hij heeft hier, geene Nabeftaanden „ hoe genaamd! waarom blijft hij niet't huis ?"-In veele opzichten kan ik echter mijn geliefkoosd Hamburg, als mede Lubek, hiervan uitzondejen , zo doende loopt dan de vreemdeling met zijnen huur-lakei de ftad door, beziet de merkwaardigheden, geeft brieven van aanbeveeling af, en wordt óf geheel niet ontvangen, óf men fpreekt een oogenblik met hem,en laat hem dan loopen: hij verkrijgt geenen toegang tot famillen; op 't hoogst verzoekt men hem eens in gezelfchap van menfchen, waarbij hij in 't geheel niet past; bij zulk een gastmaal, alwaar niet dan van bijzondere onderwerpen, tot het gezelfchap betrekkelijk, en van zodanige dingen gefprokea  va n MILDENBURG. 107 wordt, waarbij hij volftrekt geen belang heeft: men is onverfchillig of hem, in zijne herberg, de tijd lang valt tot den avond toe, als wanneer de openlijke vermaaklijkheden een, begin neemen en ook hier is hij in het grootfte gezelfchap zo eenzaam als in eene woestijn; op het bal danst niemand met hem, als hij er geen half douzijn Nichtjens heeft; in den fchouwburg ontwijkt ieder de gelegenheid van met hem te fpreeken; en is hij zo ongelukkig van aanbevolen te zijn aan iemand,die niet in de gunst van zijne medeburgeren ftaat, dan moet de arme vreemdeling zulks mede misgelden. Zo ftijf als deeze menfchen in huis zijn, zijn zij het ook in vreemde plaatfen; men kan ze in 't geheel niet aan den gang brengen; zij ftaan als houtenc beelden en kunnen zij ergens eenen Landsman aanklampen, dan voegen zij zich terftond bij hem, zonder zich te bekommeren over de anderen, noch over alles, waarom men eigenlijk vreemde plaatfen bezoekt. Men zegge niet, dat 'er meer duurzaame en wezenlijke vriendfchaps - verbonden in het noordelijke, dan in het zuidelijke Duitschland plaats hebben; dat men daar geruster op. de menfchen vertrouwen kan; dat zij oprechter, getrouwer, fterker en oorfpronglijker zijn ik ben, ter eere van mijne Landgenooten, zeer genegen, om zulks zonder nader onderzoek toeteftemmen; doch wat belang kan een reiziger daarbij hebben? hij wil geen eeuwig verbond aangaan; hij zoekt  io8 D E A R M E HEER gecnc vertrouwelijkheid, maar gezelligheid - en kan dan niet wel het een met het ander gepaard gaan? kan men niet herbergzaam, goedSarrig, gedienftig in dc verkcering, en nogthans voorzichtig en ftahdvastig in de gemaakte v«* bonden zijn? Ondertusfchen moet ik ook bekennen, dat men m de laatde tien jaaren minder reden gehad heeft om over deeze dingen te klaagen, federt dc bewooners van Neder-Saxen meer reizen, en door huwelijken met buitenlandfche mannen en vrouwen vreemde gewoonten keren kennen en achten. Wanneer men altoos in eene plaats, altoos in zijnen eigen kring leeft, niet fomtijds in zachtere ïuchtdreeken zijn bloed verdunt, en zijne verbeeldingskracht voedfel verfchaft, dan is het zeef natuurlijk, dat men altoos op denzelfden toon gedeind blijft; men legt dc oude vooröordeelen nimmer af, komt niet verder, wordt niet befchaafder; men vindt in niets belang, dan in dat geene, waariian een veeljaarige gewoonte ons boeit; men neemt niet toe, in' de befchaaving, en maakt ' zich van buitenlandfche manieren ten hoogden dat geene eigen;-dat achterblijft, als de droom der weelde en van het bederf, 't welk van tijd tot tijd algemeencr wordt, over-onze grenzen loopt: zekerlijk leeren dan onze vrouwen en dochters zich blanketten, en worden ligtekoojen, cn onze mannen leeren franfche wijnen en li' queurs drinken; doch de oude plompheid, en onhebbelijkheid ju het werken, de hoogmoed es;  van MILDENBURG. 109 familietrots, de ftijf hoofdigheid, waanwijsheid, uitfluitende genegenheid jegens alles, wat iulandsch is; ouderwetfehe toon; gebrek aan moed om iets te onderneemen; de vrees om aftefchaf-fen wat éénmaal ingevoerd is, al ware 't nog zo armzalig; gebrek aan fijne verdraagzaamheid — dit alles blijft gelijk het was ten tijde van wijlen Keizer lkopold. Nu mijn Vriend! na deeze geleerde verhandeling over het reizen, enz. behoorde ik billijk met een ander, even geleerd, vertoog, over het huwelijk te komen opdaagen, om aan uw verlangen te voldoen, en u , bij den ftap, dien gij zult onderneemen, met mijnen wijzen raad te onderfteunen; doch juist omdat gij denzelven ftaat te doen, omdat mij uit uwen brief gebleeken, is, dat gij bij het opftellen van denzelven en bij uw verzoek om mijne raadgeeving, reeds beflooten had, wat gij wildet doen, onthoud ik mij, gelijk ik altoos in zodanigen gevalle gewoon ben, van al het af - en aan - raaden: over 't algemeen , beste Vriend! bemoei ik mij niet gaarne met huwelijkszaaken; doch om niet geheel daar van te zwijgen, merk ik het volgende Hechts aan: als gij het meisjen, waaraan gij u wilt verbinden, door en door kent, of, dewijl zulks eene onmogelijke zaak is, wanneer het geluk der huwelijksloterij u zo gunftig is, dat gij eene vrouw vindt, die de kunst verftaat, om 11 lang genoeg nieuw te blijven, en uwe achting te verwerven; wanneer zij u niet, gelijk alle overige mensch-  xxo DE ARME HEER lijke dingen, fchielijk verveelt; wanneer zij xt zo verre weet te brengen, dat gij bij haar eene uitzondering maakt, en. niet wegens haare kleine zwakheden, die zij immers, gelijk wij overige aardwormen , ook al hebben zal, blind voor haare uitmuntendheden wordt; dan zal deeze verbintenis u misfchien zulke eene gelukkige zielsgefteldheid geeven, dat gij begint te leeven, en niet de waereld verzoend zult worden dit wensch ik u van harten toe doch gij fchijnt nu reeds door uwen voordeeligen burgerlijken ftaat met waereld en menfchen vrij wèl verzoend te weezen indien het flechts van langen duur is! Voor het overige kan ik u mijn gevoelen niet verbergen, dat het met de aangetrouwde vaders en moeders eene zeer hagchelijke zaak is, ett dat ik daartoe tog liever braave, dan flechtdenkende menfchen zou willen hebben; te meer, dewijl zij zich zo gaarne met de huislijke aangelegenheden hunner kinderen bemoejen, 't Welk ik, zo ik ooit tot een huwelijk overging, nimmer gedoogen zoude. Zo veel over de zaak zelve. Wat nu betreft de wijze,hoe gij het moet aanleggen om in Oud* wedel uw verlangen te kennen te geeven, ik zal u,zo gij 'er van geliefd gediend te weezen,mijn plan daarover mondling mededeelen. Nog één woord over den ouden bruinfeld! vertrouw den vos niet! Hechte menfchen worden, wanneer zij ongelukkig zijn, gemeenlijk  van MILDENBURG. ut zeer ootmoedig; maar zodra is niet de fmart over hun lijden eenigzins Verminderd, of hunne boosheid en de begeerte, om zich langs flinkfche wegen op anderen te wreeken, ontwaakt des te heviger: hoe onrechtvaardig het ook zij;ben ik nogthans wel verzekerd,dat bruin feld hetu niet vergeeyen zal, dat gij zijn plan, om het fatzoen van zijne buitenfpoorige dochter door een huwelijk te bewaaren, niet begunftigd hebt; hij zal u haaten even alsöf gij de oorzaak van zijne fchande waart: ondertusfchen wil ik wenfchen, dat deeze mijne voorzegging niet moge vervuld worden. Nu denk ik, zal het wel eens tijd weezen , om deezen brief te fluiten; ik doe zulks met de gevoelens van waare vriendfehap, welke u welhaast in perfoon betuigen zal, uw enz.  tgg de arme heer Veertiende brief. De Minister van Kapstein, aan den Kamerheer van mildenburg. *** Den 30 OcTiober, 1774. Overkropt van den arbeid, dien ik hier vondj om mij de zaaken onder mijn beftuur eerst recht, .eigen te maaken $ de bezigheden naar mijne manier te regelen, en de bedienden te leeren kennen , heeft mij belet , U - hoog- welgeboren eerder te fchrijven, hoe zeer ik ook verlangde met U eene briefwisfeling aantegaan? ik verzeker U, dat ik uwe afwezenheid maar al te veel befpeur: de goede zeepber.g ondcrfteunt mij wel, zo veel hij kan; echter durf ik alles niet geheel op hem laaten aankomen , en hier zijn ook te veele zaaken, vooral nu in den beginne, die nog eerst vereffend moeten worden: uwe"gemaklijke en evenwel wezenlijk goede manier van werken, en de bekwaamheid om de hoofdzaak, waarop het eigenlijk aankwam, duidelijk en zonder omflagtigheid te ontvouwen, maakte mij den arbeid in den laatftcn tijd zeer gemaklijk: dit is geen compliment, mijn waarde Heer! maar de zuivere waarheid, .en ik vertrouw dat wij altoos wèl met elkander zouden overweg gekomen zijn: ondertusfchen • zijt  van MILDENBURG. u3 £ïjt Gij thans in eene loopbaane, welke gij niet kunt verhaten, zonder tegen U-zeiven en tegen anderen onrechtvaardig te weezen: ik twijfel ook niet, of uwe bekwaamheid en voorzichtig, heid zullen U welhaast in dezelve tot hooger geluk opleiden. Vergun mij nu, Mijnheer! .. dat ik een gefprek fchriftlijk vervolge, het welk wij kort voor mijn vertrek van * * * begonnen hadden: het zal Uimmers nog wel voordaan? wij fprakcn van de lotgevallen, die U reeds zijn overgekomen, en van uw voorneemen, om van uwe voorige ondervindingen gebruik te maaken, ten einde niet weder in die verlegenheid te geraaken, welke Gij reeds menigmaal ondervonden hebt: wij werden daarin gefroord , en ik beloofde , ook in mijne afwezigheid, van tijd tot tijd mijne gedachten daarover aan U medetedeelen, en U met mijnen getrouwen raad te onderdennen, bijaldien U zulks niet onaangenaam zou weezen: ik zal woord houden, echter niet dan onder voorwaarde, van mijne brieven, na dezelven geleezen te hebben, oogenbliklijk ten vuurc te doemen: want ik zal 'zeer openhartig fehrijven, 0m dat ik een onbepaald vertrouwen in U- hoogwelgeboren del, en zulks mij wel eens verleiden zal, om de drengde voorzichtigheid, welke ik mij anderszins, bij alle mijne briefwisfelingen,tot een vasten regel heb voorgedeld,niet altoos in het oog te houden. Tk ben voor het overige geenszins van gedach- U. Deel. Ii  ii4 DE ARME HEER ten, mij 't recht aantemaatigen, óm U in hét algemeen voorfchriften te geeven over uw gedrag aan het Hof, en bij uwe bediening: Gij ' hebt genoeg opgemerkt en beleefd, om U - zeiven te kunnen helpen; doch alzo ik de plaatslijke omftandigheid, en den Vorst, in wiens dienst Gij zijt, beter ken dan Gij; zal het U niet onaangenaam zijn, een paar opmerkingen over dit onderwerp te ontvangen: G ij hebt, waardftc Heer van mildenburg! het geluk gehad, van den Hertog eene, wel - verdiende , voordeelige meening van uwe bekwaamheid en van uw karakter inteboezemen, en hij is U indedaad - zeer. genegen ; daar hij anders niet ligt voor iemand ingenomen wordt: ik wensch 'er U geluk mede; deeze goede Heer is niet gelijk de Vorften meestal zijn, die iemand alleenlijk zo lang achting toedraagen, als zij hem noodig hebben; neen! hij is vatbaar voor eene duurzaame vriendfehap en hoogachting; hij heeft echter ook, gelijk ieder mensch, iet, dat hem bijzonder eigen is, meestendeels wel op edelmoedigheid gegrond, maar het welk men evenwel kennen moet, wanneer men al het goede bewerken wil, 't welk men aan zijne zijde bewerken kan. Dat geene, wat ik zo even van zijne vatbaarheid voor vriendfehap en hoogachting zeide, is oorzaak, dat hij ook meer, dan andere Vorften, blijken begeert te zien, of zij, die zijn gunst en vertrouwen genieten, hem uit waare genegenheid , en met verlangen om iet goeds te bewer-  van MILDENBURG. ÏI5 ten, dan wel alleen uit eigenbelang dienen: de groote Heeren zijn van der jeugd aan zodanig gewoon , zich omringd te zien van menfchen 'die zich met laage vleierijen, met bereidvaardigheid om tot alles gebruikt en misbruikt te worden, bij hen opdringen , alleenlijk met oogmerk om tijdlijke, 'waarc of gewaande, voordeden te bejaagen, dat met het hun niet kwalijk neemen kan, wanneer zij in hun wantrouwen jegens alle menfchen fomwijlen verder gaan, dan zij be- • hoorden te doen: dit is ook bij onzen Hertog het geval, fchoon hij kiesch genoeg zij, om zijn wantrouwen niet ligt te laaten blijken: maar ziet hij, dat men hem wezenlijk lief heeft; dat men zijne eer en de welvaart zijner onderdaanen behartigt; dat men, wanneer het op een van deeze ftukken aankomt, ook moeds genoeg heeft, om, al is 't ook fomtijds met opöfTering van zijn 'eigen voordeel, met befcheidenheid tegentefpreeken, danfehat hij zulks zeer hoog, en zijne achting jegens ons neemt toe: dezelfde voordeelige int drukfclen ontvangt hij door van anderen te verneemen , dat men over zijne gezondheid bekommerd is geweest, wanneer het een of ander gevaar hem dreigde, en zulks is indedaad een blijk, hoe zeer hij in zijn hart een goed mensch is. Hij vindt zich niet beledigd door tegenfpraak • maar hij is even zo zeer een vijand van ftijfhoófr digheid, als van laaggccstige buigzaamheid. Wie toch hoort zich-zeiven niet gaarne prijzen? doch uw Hertog heeft een waareu afkeer H 2  n6 DE ARME HEER van allen, die hun werk maaken van handtas* telijke vleierij; maar bemerkt hij, dat iemand, zonder het juist alom uittebazuinen, genoegen fchept in zijne gefprekken; dat hij zijne kleine gewoonten, zeden enz. volgt; het wezenlijke van 't geene hij zegt tracht te begrijpen , hoewel ook niet in diervoege, dat hij elk woord van hem als eene godfpraak gretig aanneemt; dan boezemt hem zulks een voordeelig denkbeeld van dien man in: hij' behoort ook vooral niet mede, tot die foort van Vorften, die gemaklijk door bewondering bedorven worden; maar ik heb integendeel dikwerf gelegenheid gehad, optemerken, dat een befcheiden lof over zijne gedraagingen, bij hem een fpoorflag tot nog betere daaden wordt, en ik heb zelfs deeze drijfveer niet ongebruikt laaten voorbijgaan. Men vindt zekere lieden in * * * die door zijne doorluchtige hoogheid wel als onöntbeerelijk in hun vak befchouwd worden, (Gij begrijpt immers wel, wien ik voornaamlijk bedoel?) die hij evenwel in zijn hart niet bemint, om dat hij overtuigd is, dat zij, alleenlijk als menfchen befchouwd, de openlijke achting niet verdienen: behalven de ftrenge waarneeming van de pligten, die men op zich genomen heeft, is het veiligst middel, om op den duur zijne hoogachting te behouden, dat men in zijn afzonderlijk gedrag altoos eenftemmig handele: de volksmcening wegens deezen of geenen zijner bedienden heeft derhalven fterker invloed op hem, dan  van MILDENBURG. ji7 hij laat blijken; ik geloof dat men zulks in eenen Vorst niet afkeuren kan: om dat ieder zich aan hem van de beste zijde vertoont, en zijn afftand van de onderdaanen hem belet, dezefven nader te leeren kennen, kan hij ze niet veel beter naar de waarheid beöordeelen, dan uit de ftemme des volks, die tog meestal, wat de hoofdzaak betreft, gegrond is. Zo gaarne als de Hertog eenen goeden raad aanneemt, en zo weinig als hij oordeelt, dat zijn gevoelen het beste is, zo weinig zou ik iemand aanraaden, ook Hechts van verre den fchijn te willen hebben, alsof hij hem regeerde: maar zijn doorzicht is ook fijn genoeg, om zich niet te laaten verfchalken door de gcmecne kunstgreep, waarvan men weieens bij zwakkere menfchen gebruik maakt, dat men hun naamlijk zekere gedachten toeeigent, door dat men hun zijne gevoe. lens ongemerkt zo lang voorkaauwt, ook welé'ens door anderen laat voorkaauwen, tot dat zij ons deeze gevoelens weder als hunne eigene waar moeten verkoopen; of doordien men een- woord, 't welk zij ons zeggen, hoe weinig van belang ook, zodanig weet te draajen en uitteleggen, dat het fchijnt, alsöf zij dat geene uitgevonden hadden, wat wij gedacht hebben: zulks is bij hem niet doenlijk; als hij eens voor iemand genegenheid, of,mag ik mij zo uitdrukken, hoogachting heeft, dan is hij gewoon denzelven in zodanige zaaken, die binnen zijn vak zijn, oprecht en ronduit te raadpleegen: in dit geval misdoet men in 't geil 3  • i8 DE AR M E MEER t heel niet,wanneer men, zonder aarfelen,zijn. gevoelen zegt; echter moet men zich wachten,als 'er in 't vervolg niet meer van gefproken wordt, als hij 'er niet fchijnt opteletten en dit gefchiedt dikwijls om iemand op de proef te treilen om dit gevoelen en de voorflagen, welken men gedaan heeft, weder met aandrang in 't geheugen te brengen, en dezelven volftrekt te willen zien uitvoeren: nog minder kan het hem behaagen, wanneer iemand zich ongevergd met zaaken bemoeit, die hem in 't geheel niet aangaan, of wanneer hij de rol van lieveling fpeelen, alles doen, en van alles kennis hebben wil. Vorften, dit weet Gij, zijn van der jeugd af niet gewend aan voordduurenden, droogen arbeid, noch aan eene uithardende infpanning: het is derhalven uwen Heer ook niet kwalijk te neemen , wanneer hij zich niet gaarne lang met een zelfde zaak bezighoudt, en gij zult zeer wèl doen, zulks in het oog te houden, en de zaak, welke Gij hebt voortefielkn , zo klaar, beknopt, vooraf- bewerkt, met inzien van alle mogelijke gevallen, waarover hij u zou kunnen onderhouden, bloot te leggen, dat dezelve met ééns afgedaan is, en Gij met noodig hebt om hem lang daarmede optehouden , of dikwijls in dezelfde aangelegenheid weder te komen. Hoe gewigtig ik 't ook oordeelc om den Hertog te toonen, dat men hem niet Hechts uit eigenbaat dient; zou ik echter niemand van de geenen, die den Vorst en den Staat dient, raa-  van MILDENBURG. ii$> raadeu, om in dc edelmoedigheid zo verre te gaan, van de billijke tijdlijke voordeden, welke hij zou kunnen eifchen, daarvoor dat hij zijne krachten aan het Land befteedt, van de hand te wijzen: een arbeider is zijns loons waardig; men is het aan zich - zeiven cn de zijnen verfchuldigd , om voor het toekomende, voor eenen genisten ouderdom te zorgen, en zich tegen onvoorzienetegenfpoeden te wapenen: daarenboven befeffen de Vorften de waardij van eene zo kwalijk befteede opoffering niet , verbeelden zich wel, dat 'er meer kon achter fteeken ; dat wij Hechts hef kleine van de hand weezen , om eens , hij gelegenheid, naar het groote te mogen tasten;. en het is altoos goed,zich in zulk een'ftaat teftellen, dat een volflageu gebrek aan tijdlijk vermogen ons niet alte zeer van anderen afhangelijk maakt men handelt dan voorzeker met meer vrijmoedigheid, zonder alle inzichten en zijddingfche oogmerken: U- hoog- welgeboren is gCClï jongeling meer; Gij moet niet veigeeten, dat het , indien Gij ooit, het welk ik niet hoop, 'sVorftejj dienst zoudt verlaaten, voor U niet meer zo gemaklijk vallen zal, als eenen jongen aankomeling,.om elders eene bediening wedertekrijgen : een verflandig Legerhoofd vergeet niet, zelfs niet bij zijne overwinning, zorg te draagen voor den te, rugtogt, en dikwijls gevoelen wij het naberouw te laat, daarover, dat wij de gelegenheid om onze huislijke omfiaudigheden te verbeteren, dia niet altoos zo gunftig blijft, verzuimd hebben. H 4  120 DE ARME HEER Schoon nu de Hertog een vijand zij van eigenlijk gebabbel, weet ü- hoog- welgeboren echter zeer wel, met hoe veel oplettendheid hij acht (laat op alles, wat hem fomtijds ten voor-of naa - deele van anderen aangebragt wordt: mag ik U, mijn waarde Vriend! den raad geeven, ook in dit ftuk, ik meen' in uw oordeel over afweezigen en derzelver daaden, in de tegenwoordigheid van uwen Heer, alle mogelijke voorzichtigheid te gebruiken ? hoe zeer men veeltijds door één onöverlegd woord van dien aart, bij Vorften over 't algemeen, zichzelven benadeelen kan, daarvan hebt gij' weleer de onaangenaamfte ondervinding gehad: ik geef U alleenlijk nog in bedenking, dat zulks gemeenlijk bij uwen Heer van gevolgen is, niet alleen voor hem, dien men op de ééne of andere wijze bij hem zwart gemaakt heeft, maar ook Voor den geenen, die'er het werktuig van geweest is , naar maate het gevelde oordeel over den maa al of niet bevestigd wordt. Uit dien hoofde ben ik ook altoos zeer voorzichtig geweest in andere menfchen den Hertog aantebeveelen, ten einde dezelvcn in zijnen dienst te neemen: ik heb niet alleen zelf getracht, zo naauwkeurig als mogelijk ware, het" karakter en de bekwaamheid van zulk een mensch te verneemen, maar hem ook gelegenheid gegeeven dat hij zulks zelf heeft moeten doen; en dan heb ik dikwerf de verzekering herhaald; (want dergelijke dingen worden ligtlijk wrgeeten,) dat  van MILDENBURG. 121 ik voor niets konde mftaan, dan alleenlijk voor deeze en geene hoedanigheden, welken ik dan opnoemde, en dat ik al het verder onderzoek aan zijne doorluchtige hoogheid zelve moest overlaaten. Niets heb ik geduurende mijne bediening in * * * gewigtigér geoordeeld, dan den Hertog waare liefde voor zijn volk inteboezemen, of veelmeer dit edel gevoel, het welk Hechts in zijn hart behoeft levendig gehouden te worden, van tijd tot tijd te ontvonken, en de volgende grondfrelling, zo noodzaakelijk voor iedëreri Vorst, op den hoogfren prijs te houden: „dat bet Land niet om ,, zijnen wille, maar dat hij om 'sLands wille „ leeft; dat het volk niet zijn eigendom, maar „ hij een eigendom van het volks is; dat hij de „ voordeden, welke de erkende hoogere geboorte, de betere opvoeding, gemak, bevrijding van alle zorgen voor onderhoud, glans,. vrijheid* „ onderwerping aan zijnen wil, hem toebrengt; ,, dat hij deeze voordeden niet dan onder de „ ffilzwijgende voorwaarde aanneemen kan, dat „ hij daarvoor meer dan iemand anders, verpligt „ is deu Staat te dienen; zijne krachten daar„ aan te befteeden, on over zich - zdven en over „ anderen een waakend oog te houden: dat de „ fmeekhgen zijner onderdaanen eigenlijk geene „ fmeekingen, maar eifcben zijn; éifchen, die „ men bevoegd is aan hem, als de befiuurder „ van het Geheel, te doen; die hij, indien dezdven gegrond en billijk zijn, zo fejièfHl H 5 ' ~  DE ARME HEER „ zo flipt mogelijk, bevreedigen moet, niet uk „ gunst maar uit pligt; eindelijk dat de veilig,, beid en algemeen - toegeflaane rechten der Vora> ^eu 5 °P ze£i' zwakke voeten flaan, zo hij de„ zeiven flechts aan het verfleeten vooroordeel „ van de heiligheid zijns peifoons, en niet aan „ de welverdiende hoogachting voor zijnen geest „ en karakter, te danken heeft, en dat mogelijk nog in deeze eeuw bij de meer en meer toe„ neemende verlichting en vrijheid van deuken , „ die Vorften, die hunnen troon niet van deeze „ zijde onderfchraagen, eene zeer misfelijke fi- „ guur maaken zullen" voltooi Gij dit werk, waarde mildenburg! zo uw Heer U wezenlijk dierbaar is, en bij verdient zeer wel, dat men zo iets voor hem doet. Het zij mij nog vergund, eenige algemeene aanmerkingen hierbij te voegen, over het gedrag in den ftaat waarin Gij thans reeds zijt, en misfchien ook welhaast komen zult. Gij zult ongetwijfeld vinden, dat in alle de departementen, die men ü heeft toevertrouwd, duizend misbruiken ingeflopen zijn: ecnigen van dczelven zijn zo naauw verbonden aan het hoofdplan , dat het, zonder dat plan, den zwaarflen fchok toetebrengen, moejelijk valt, deeze misbruiken, (ten minften ailen op éénmaal,') af- tefchaffèn: wacht U derhalven en geloof vrij dat ik uit ondervinding fprcek voor de alte driftige zucht tot hervorming! men heeft reeds dikwerf gezegd, en het kan niet dikwijls.  van MILDENBURG. 3.23 genoeg gezegd worden, dat een gebrekkig plan, welks afzonderlijke deelen nogthans in elkander pasfen en een geheel uitmaaken,'t welk men door en door kent, en naar het welk men in alle opzichten éériftemmig in zijne handelwijzen blijft, bij gevolg naauwkeurig weet, waarop men al of niet ftaat kan maaken, meestal minder nadeelig is,, dan de afzonderlijke vernietiging van verouderde misbruiken, wanneer men daarbij den zamenhang niet behoorelijk in het oog houdt; of de fchielijke omkeering van het geheele gebouw, en de geweldige invoering zelfs van een beter plan, welks bijzondere deelen echter niet allen even goed in elkander pasfen, waartoe men al geduurig iets nieuws bijvoegen, nieuwe veranderingen maaken, waaraan men onophoudelijk lappen en weder lappen moet, en evenwel, met dit alles, wanneer de omftandigheden van plaats niet met alle zorgvuldigheid gewikt en gewoogen zijn, veelal geheel andere gevolgen beleeft, dan men daarvan verwacht had: hierbij komt nog, dat elke nieuwe zaak, elk hervormer, zwaarigheden ontmoet, door zodanige lieden in den weg gelegd, die uit onkunde, of kwaadwilligheid, of een vuig eigenbelang, of traagheid, of door dat zij van vooröordeelen ingenomen zijn, het oude aankleeven; dat men derhalven niet naar behooren onderfteud wordt, maar ftaat moet maaken, dat het wezenlijke goede, 't welk door dit plan voorzeker zou kunnen voordgehragt worden, niet half tot ftand gebragt wordt: alle deeze zwaarigheden worden  X2A DE ARME HEER eigenlijk nog grooter, wanneer de man, welke nieuwigheden invoeren wil,een vreemdeling, een aankomeling is, die het Land niet wèl kent, en door den nijd der inborelingen en oude bedienden befpied wordt. Hoe voorzichtig men ook, mijns oordeels, bij het invoeren van nieuwe plans moete te werk gaan, moet men echter kloekmoedig genoeg zijn , om het waare goede, in wëêrwij van alle mogelijke zwaarigheden , doortezetten, en alle bedenkelijke , hoewel geoorloofde wegen inteflaan, om dezelven te overwinnen, zodra zij niet in de zaak zelve liggen: men komt 'er oneindig verre mede, zo men Hechts niet onbefiüsd, maar ftap voor ftap, doch op eenen vasten en onbeweege-lijken voet tc werk gaat. Wanneer men de vereischte middelen in handen heeft, is men zeer genegen om menfchen door voorfpraak en bevordering gelukkig te maaken, en braave lieden aan zich te verpligten, als mede om bekwaame en gefchikte perfoonen in ons belang te trekken, ten einde ons te onderfteunen bij de uitvoering van weldaadige plans mijn waardfte Heer van milden- burg! ik zou 'er een geheel vertoog over kunnen fchrijven, hoe dikwijls men daarna oorzaak vindt, om zodanige genegenheid en dienstvaardigheid te betreuren: laat ik U uit eene veeljaarige ondervinding toeroepen: wees niet alleenlijk, gelijk ik U reeds gebeden heb, bij dergelijke aanbeveelingen , zo voorzichtig als mogelijk is, maa?.  van MILDENBURG. 125 maak ook nimmer veel ftaat op den [bijftand der geenen, die door U hun geluk gemaakt hebben'. De menfchen, zo als ze gewoonlijk zijn, kunnen niets minder dulden, dan eenen anderen dat gee« ne te moeten dankweeten, wat zij zo gaarne aan zichzelven, en hunne eigene verdienften zouden willen toefchrijven: uit dien hoofde poogen zij onophoudelijk zich-zeiven te verhefTen en hunnen weldoener klein te maaken: de ergfte vijanden, die een Minister heeft, zijn zijne afhangelingen zekerlijk zijn het heimelijke vijanden; en des te gevaarlijker, om dat hij tegen hen niet op zijne hoede is; zij hem overal befpieden, en een voor hun gunftig tijdftip waarneemen kunnen: het fpreekt echter van zelf, dat*ik hier geenszins het oog heb op de poogingen, om mannen van waare en erkende verdienften te helpen , die, behalven dat, misfchien den Vorst onbekend, onder de menigte van lieden van gemeene kundigheden zich zouden verliezen: zodanige perfoonen hebben een recht op onze voor- fpraak dit is billijk en pligtlijk • deezen weetcn dan ook wel, wat zij aan zichzelven,en Wat zij aan anderen verfchuidigd zijn. Doch éénc zaak moet ik U ook nog op 't gemoed drukken; eene zaak die gewigtiger is dan zij mogelijk fchijnt te weezen", naamlijk: beloof niet ligt voorfpreeker bij den Hertog te zijn, zo Gij niet volkomen van den goeden uitflag uwer pogingen verzekerd zijt; niet alleen, om geen vruchtlooze hoop te voeden, of niet voor een  12<5 DE ARME HE E R valsch mensch te boek te ftaan ; maar ook om dat men altoos befpieders vindt, heimelijke benijders, die een' man van belang gaarne willen doen tuimelen; die echter, gelijk alle menfchen welken een kwaad geweeten hebben, te lafhartig zijn, om iets te onderneemen, zo lang zij niet met zekerheid weeten, hoe fterk of zwak de vijand is; deeze lieden moet men nooit in dc kaart laaten zien; zij moeten nimmer weeten, hoe veel men door zijne voorfpraak verman en Welke zaaken men wel in flaat is doortczetten, vooral wanneer het eene zaak betreft, waarvan men weet, dat een ander ons daarbij dwarsboomcn zal, en dat mogelijk de laatfte beter flaagcn zal, dan wij: het best is derhalven, liever niets te belooven, de zwaarigheden veeleer grooter dan geringer voortedraagen, en over 't algemeen altoos van zijnen Vorst te fpreeken, als Van een' Heer, die uit zijne eigene oogen zien 'wil, en zich door niemand wil laaten leiden: 'wanneer Gij dan dat geene weet te bewerken, 't welk men U verzocht heeft, zo houdt men uw gezach voor veel grooter, dan het indedaad is, en Gij fielt U nimmer bloot aan het gevaar, dat uw Vorst ooit ontdekken zal, hoe gij U beroemd had zijn lieveling te weezen. Doch al is men in deezen opzichte ook nog zo voorzichtig; het ontbreekt echter in zodanige gevallen nooit aan vijanden; nogthans gaat men, beftuurd door braafheid en beleid, veilig door dezelvcn heen; zij verwarren meestal zich-zei-  van MILDENBURG. i2? ven en hunne hartstochtlijke plans, en laaten het ruime veld aan ons over; men behoeft tot hunnen val niet medetewerkenzij vallen door hunne eigene boosheid: over 't algemeen heb ik altoos bevonden, dat men minder velds wint, wanneer men zich bijeenigen gevreesd maakt, dan wanneer men het ontzach van allen en de liefde van vcelen verwerft. Ik hoop, mijn waarde Heer van mildenburg! dat gij deeze herinneringen zult aan neemen voor 't geen zij zijn, naamlijk voor blijken van mijne oprechtfte hoogachting, en van het vertrouwen, dat ik in U nel: 't is eene foort van ftaatkundig testament, dat ik U nalaat. Neem het niet kwalijk, als gij deezen brief hier en daar zonder zamenhang gefchreeven bevindt; ik heb dikwijls moeten afbreeken, en gebruik maaken van weinige vrije oogenblikken, om de pen weder optevatten. Ik heb de eer mij in uwe voordduurende vriendfehap aantebeveelen, en ben, enz.  u8 DE ARME !H E E R VIJFTIENDE BRIEF; De Kapitein van biederdorp, aan Doctor porr,'in Frankfort aan den Main. Neuwied, den 24 Oftober, 1774. In plaats van, in gevolge uwe uitnodiging, zelf te komen, mijn lieve Doclor! zend ik deezen brief, die aan den braaven, dienstvaardigen kroeg, Kastélijn in het Logement, rede en gemak, echter zonder overtehellen tot  van MILDENBURG. Ï33 wulpsheid en ledigheid, en daarbij bevrijd van hevige driften: inmiddels zegt men, dat zijn hart niet onvatbaar is voor liefde tot de fchoone fekfe ; hij is echter niet buitenfpoorig, houdt geen bijzit, en dus doende heeft ook de-fekfe hier geen invloed op de regeering: zijne Gemaalin is een pietsbeduidend fchepfel, zelfs zo, dat men haar bijna niet hoort noemen: hij is aan haar verbonden op dezelfde wijze als de huwelijken derVorften altoos geflooten worden: hij bejegent haar beleefd, en zij begeert ook niets meer: eens had hij evenwel eene groote genegenheid voor een fchoone burgerdochter opgevat; het meisjen was deugdzaam, en dit geval werd in het verder beloop zo fentimentcel, dat het gemaklijlc van de erriftigfte gevolgen had kunnen worden, indien de dood niet tusfehen beiden gekomen ware: het meisjen ftierf aan de kinderziekte, én de Hertog was een tijdlang over dit verlies on« troostbaar. De Geheim-raad van bruinfeld is door pn door een flechte knaap; hij veinst thans een zeer warme vriend van onzen mildenburg te zijn; doch ik wil 'er mijn leven onder verwedden , dat deeze fchurk op gelegenheid wacht, om hem te doen vallen: en bij alle zijne boosheid is hij nogthans een zotskap, in wiens harsfenen het altijd uitziet, als in een fom van de regel van drieën, waarin men de vierde term zoekt: behalven zijne . ftijve rechtsgeleerdheid is hij .een volflagen weetniet: mij betoonde hij uit-» I 4  I3ö DE ARME H EER fteekend veel achting en beleefdheid; maar ik kan wildenburg niet genoeg voor deezen knaap Waarfchouwen: hij was onlangs zeer ziek; ik had we gewenscht, dar hij tot zijne vaderen verzameld ware geworden; hij moet echter eene natuur hebben als een paard, want niet tegenftaande hy drie GeneesI)eercn gcbruik k . fut Mmet ? IeVe" afgek0men: « tód hem fpaanche-vhegpjeisters 0p zijn hm ]aaten Kggen, om het kwaad daarüit te haaien l maar waarom houde ik mij toch zo lang bij dit onmensen op? f. Over 't geheel genomen is o„ze vriend in de Z T ' gehCde lmd Zeer bemi^> vooral ^n den gemeencn man, omdat hij denzelven vnendhjk bejegent; maar in den mjdde diand en inzonderheid onder den Adel, heeft hij no- al veele heimelijke vijanden en benijders: menjan gemaklyk een voorvvendfel vinden, wanneer men iemand iets ten laste wil leggen; echter geeft hij ook nu en dan wel eens aanleiding om nadeelie van hem te denken: zo kan ik, bijvoorbeeld, zelf niet goed keuren, dat hij den Heer van he r brand, alleen omdat deze man een Akademievriend van hem is, hier in den dienst geholpen en een ampt verfchait heeft het welk m wat opbrengt, en waarop inborelingen aanfpraak konden maaken: herbrand fchijnt mij ten minnen, om niet al te voorbaarig wat ergers van hein te zeggen, een zeer gemeen fijeusch £e weezen; .zulks heb ik, met grot»  van MILDENBURG. 137 te verontwaardiging bemerkt, daaraan, dat bij, wanneer men in zijne tegenwoordigheid in bedenkelijke, of dubbelzinnige uitdrukkingen van zijnen weldoener fpreekt, in zijn gelaat iets te kennen geeft, dat zeer gemaklijk als een behaagelijke, vuilaartige tocficmming zou kunnen uit-» gelegd worden: onze vriend kon ook fomwlj-. leu wel wat beleefder zijn jegens de Hovelingen, en het gezelfchap van den Adel meer bezoeken , al zij het dan ook, dat daar een doodelijke tijdverveeling heerscht. Mildenburg fchijnt op dit alles weinig acht te flaan, maar op de onfchuld zijner bedoelingen en op dc goedkeuring van zijn hart misfchien wat te veel te vertrouwen doch mogelijk heb ik daarover een al te zwaar hoofd. Nu nog iets aangaande de huwelijks - zaaken: ik vond dat mildenburg vast voorgenomen had, om de jonge Barones vanrastits ten huwelijk te verzoeken; wat zou ik der, doen? ik zou met mijnen raad te laat gekomen zijn: en hoe kon ik ook raad geeven? ik ken het meisjen niet, en heb eigenlijk tegen deeze verbintenis niets iutebrengen, behalven dat de Schoonouders mij niet behaagen; doch hij heelt immers ook met dezelven niets uitffaande! of hij over 't algemeen onder het juk des huwelijks zal leeren bukken, is; eene andere vraag — hij, die bovendien in alle menfchlijke dingen de wc-! zenlijkheid van barsfehimmige denkbeelden zoekt, (fchoon hij zulks ontkent,) welke hij niet 1 5  *38 DE ARME HEER vindt; altoos meer eischt, dan billijk en recln is, is uit dien hoofde dikwijls in 't geval, dat menfchen en betrekkingen hem verveclen: ondertusfchen vertrouw ik mij-zeiven niet, zodra't'er op aankomt, om mijne ftem in huwelijkszaaken te geeven; genoodzaakt te zijn om zo altoos met elkander te moeten leeven, zou mij ondraagelijk weezen, en zelfs den gelukkigften toeftand bitter maaken: het komt mij altijd voor, alsof twee oude echtgenooten zich befchouwden , als iemand, die geen munt-cabinet heeft, eenen gedenkpenning befchouwt, welken men hem voor een pillegift fehenkt; hij ontkent deszelfs wezenlijke waardij niet, echter zoude hij denzelven liever tegen gangbaare munt willen verwisfelen. Vermits het nu niet anders zijn kan, of onze vriend wil een vrouw van Oudwedel haaien,heb ik hem eenen voorflag gedaan, die mij verftandiger en voorzichtiger toefebeen, dan die, welken hij-zelf had uitgevonden, om dit werk tot ftand te brengen: hij was- naamlijk voorneemens, om den Heer van herbrand, eea nabeftaande van de familie van rastits, gelijk U- hoogwelgeboren weet, te verzoeken, derwaaros te reiden, en de onderhandeling op zich te neemen; doch ik vertrouw deezen mensch nu niet; zijn voorkomen ftuit mijnen gelaatkundigen fmaak; en wien zoudt gij wel denken, dat ik voorgeflagen heb om het aanzoek voor mil d e nburg te doen? ■ mij zeiven! ik zal derwaards vertrekken, ik zal onder het 'één of au-  van MILDENBURG. 139 der voorwendfel, door de bemiddeling van Dominé eerman, toegang in het huis trachten te verkrijgen, en dan met de verëischte voorzichtigheid het aanzoek doen , ook zorg draagen , dat de oude gierige rastiïs zijne dochter niet zonder huwelijksgoed aan mijnen vriend geeve. Na verloop van eenige dagen denk ik tot dat einde te vertrekken; niemand zal hier van de zaak iet weeten; maar zodra heb ik dit werk niet volbragt, of ik blijf niet in gebreeken, U11 oog- welgeboren den uitflag daarvan te melden: inmiddels heb ik de eer, mij in Uw guuflig aandenken aantebevelen. Ik ben, enz.  'm DE A K'M E HEEK ZEVENTIENDE BRIEF. Dotïor porr, aan hendrik van mildenburg. Berkendaal, den 6 December, 1774. Is het niet zo, mijn veelgeëerde Heer FinantieMinister! dat uw hoogloflijk ongeduld den tijd geweldig lang is gevallen, eer gij bericht ontvangen hebt van uwen buitengewoohen gezant? — mater", broërtjen! het gaat zo fchielijk met met het gewigtigfte belang van dit ondermaanfche leven, met het fluiten van een huwelijksverbond, en weet gij niet, dat een afgezant zijn ambacht niet verftaat, die zijnen last, al is dezelve van nog zo weinig belang, zo fpoedig uitvoert,als hij wel kon? hij zou 'er weinig eer van hebben om niet te fpreeken van de daggelden waarvan ik u edelmoediglijk ont- fla wanneer hij blijken gaf, dat hij 'er wei, mg zwaarigheid bij gevonden had; wanneer hij niet.,. . .maar ik zie wel, dat uw hoog-wijs voorhoofd zich in origunffige rimpels fronst, over mijne omflagtige voorrede: gij zoudt misfchien wel gaarne zien, dat ik het bericht van mijn gezantfehap van achteren begon, en u terstond verhaalde wat ik verricht heb; maar zulks li» mijne gewoonte niet, en ieder heeft alzo zijne  van MILDENBURG. £fl eigene: ik begin altoos ab ovo, dit is mijn manier — luister dan maar geduldig toe: Het was den aalten der voorige maand, omtrent des avonds ten zes uure,dat ik gezond en wel te Bronftad aankwam: vermits ik nu reeds een' nacht doorgereisd had , wilde ik eerst wat uitrusten, beitelde de paarden tegen den volgenden morgen, en wandelde, met mijnen pelsrok omwonden, eenigen tijd in de plaats rond: de wintcrvermaaklijkheden waren hier reeds aan den gang, en het Hof, (want dus noemt men immers de huishouding van ieder van onze tal• looze duitfche Mogendheden , ) het vorftlijke Hof was voor twaalf dagen in de ftad terug gekomen, omdat men het bij 't guure jaargetijde in het jagthuis,Hechts van planken opgeflagen zijnde , niet langer had kunnen houden: alles kwam mij plegtig en gewigtig voor in deeze Hoofdftad des Rijks, en vermits ik in eenige winkelhuizen maskers ten toon zag hangen, befloot ik daarüit,niet zonder reden, dat hier heden een gemaskerd bal zoude gehouden worden; ik bedroog 'mij ook niet want 's Vorften verjaardag werd ge¬ vierd. Hoe vermoeid ik ook ware,bekroop mij evenwel de lust, om dit bal mede voor één uurtjen te bezoeken: (gij weet, dat ik zodanige bedrijven gaarne bijwoon:) ik huurde tot dat'einde iet, het welk weleer een roode Domino geweest was, met wit floers en groen lint gegarneerd: (Je goede Domino was mij wel wat te kort; doch.  $P DE ARME HEER hij kwam mij evenwel bijna tot aan de knie, én deswas ik nog al kluchtig genoeg uitgedost, om hier voor een aanzienlijk vreemdeling doortegaan. Ik zwijg van de aanminnige befchrijving van dit heerelijk feMijn,Welke ik denk te laaten drukken en bij intekening uittegeeven; ik zeg alleenlijk, dat hier eenige wèl-uitgevondene karaktermaskers verfcheenen; onder anderen de drie mannen in den vuurigen oven; Hercules met de leeuwenhuid, zeer netjes gemaakt van een ouden pelsrok; Lazarus en de rijke man; Eneas, die zijnen vader Anchifes op den rug torste, enden kleinen Ascaniüs aan de hand had, (in dit gewaad had de Conrector der Schoole zich gekleed,) en dergelijke weêrgaêlooze vertooningen meer: voor mijn gereed geld kocht ik een kopjen koffij van gebrande geele wortelen, en ging vroeg na huis, alwaar ik den nacht, onder een geduurige fchermutzeling met eene bende wèl afgerechte vloojeu doorbragt, en vervolgends, den 2 3ften ,'s morgens vroeg , naar Engeleven vertrok. Daar komende bezocht ik Mevrouw homan, waarvan gij mij zo veel goeds gezegd hebt: deeze vrouw voldeed'mij zeer wèl; zij is wat zieklijk, maar echter bij haaren bekrompen huislijken ftaat vrij wèl te vreden, en fchijnt niet zo zeer verlegen over zich-zelve, dan wel over het toekomende lot van Juffrouw felmer, die, zo als ik naderhand vernomen heb, niet zo geduldig bijüaare omftandigheden is, als deeze goede ond&  van MILDENBURG.' 14$ vrouw: gezien heb ik de jonge Dame niet; zij was op gezelfchap, maar op haare tafel lag, behalven allerleie tooifels van gaas en lint, het eer» fte Deel van karei, van karlsberg, welke lijst van menschlijke ellenden het goede kind, haar mijn oordeel , wèl ongeleezen kou laaten. Nog denzelfden dag ging ik te voet naar' Bef* kendaal3 bij onzen braaven Predikant eerman, want het was bij de koude een fchoone heldere dag, en het rijden op de hobbelige wegen verveelde mij: na eenige pligtpleegingen van hem en de Juffrouw, over de eer van mij in perfoon te leeren kennen, begon hij zich oogenbliklijk te ontfchuldigen, dat hij uwen laatften brief nog niet had beantwoord; hij had denzelven eerst eenige dagen te voorcn ontvangen, bijgevolg naauwlijks tijd gehad om aan uw verzoek te voldoen; zulks was evenwel gefchied, en alles was voorbereid. De-, goede man was zelf, onder een vocgelijkVoorwendfel, te Oudwedel geweest, had gelegenheid gevonden om de Freule louïse uw briefjen ongemerkt in de hand te floppen, en zich een paar woorden aan haar te laaten ontvallen, die, zo het fcheen, haar niet onaangenaam waren: hij had vervolgends de ouders, als ter loops, verhaald: „dat hij nu wist, wie de Heer bach5, muth was, die in hun huis als Hofmeester „ geftaan, en vervolgends bij hem ziek gelegen 5, had; dat hij van zeer goeden huize was,  144 DE ARME HEER j, maar door tegenfpocden genoodzaakt, zijnen ,, waaren ftand had moeten verbergen; in één ,, woord, dat gij het geweest waart, dat gij „ thans als eerde Lid van het Finantie - collegie „ bij den Hertog van *** geplaatst waart, en „ deszelfs achting genoot; dat gij ook h mién „Neef, den Heer van herbrand, geluk,, kig gemaakt had." Onze Dominé ontdekte, tot zijne groote verwondering, dat dit bericht voor deeze edele echtgenooten geen nieuws was: ongetwijfeld heeft de Heer van herbrand, in weêrwil van uw verzoek, uwe gevallen aan zijne nabeftaanden medegedeeld; want hoe zouden zij dezelven anders reeds kunnen weeten? zie hier nu een nieuw ftaaltjen, mijn beste! ten bewijze dat ik de lieden ken: vertrouw vooral dat mensch niet! die een geheim verbreidt, dat het zijne niet is, die is ook niet te goed , om andere boeveftukken te pleegen: omtrent zijne eigene zaaken praatachtig te zijn, is iet, waartoe ons eene natuurlijke: openhartigheid, goedhartigheid, zucht om anderen onze lotgevallen medetedeelen , kan verleiden; maar 't geen een ander ons in vertrouwen ontdekt, moet elk braaf man heilig wce- zen maar ik ga in mijn verhaal voord. Me* vrouw van rastits fprak op eenen zachteij toon van u, betuigen.ie „hoe leed het haar „ was, dat gij u in dien tijd aan haar en haa„ ren man niJt had ontdekt; zij zouden u met .„ genoegen ais vriend in huis geaouden, en  VAN MILDENBURG. 145 j, u naar uwen ftahd behandeld hebben:, dat „ geene, wat destijds tusfchen u en haare doch» ,, ter was voorgevallen, was hun flegts in zo „ verre aanflootelijk geweest, als zij u voor eeh „ mensch zonder geboorte gehouden hadden" — Wat zotte praat durft de Adel niet in den mond neemen! zondèr geboorte? —— evert alsof wij andere menfchen, als de paddeftoelen, uit de aarde opgroeiden! eindelijk verzochten zij den Dominé, hij mogt u, wanneer hij aan u fchreef, van hunne achting verzekeren, ert u uit hunnen naam danken, voor de goedheid, die gij hunnen Neef van herbrand hebt beweezen. Nadat nu Dominé eerman aan uw verzoek voldaan had, nam hij • in alle ónderdaanigheid affcheid, en legde vervolgends een bezoek af bij zijnen vriend, den braaven hoevenaar horn, met welken hij al het noodige, wat töt ons Oogmerk diende, affprak, en verzocht mij eenige dagen bij zich te herbergen ■ dus verre was alles bezorgd, toen ik hier kwam. Den 24ften ging ik naar Oudwedel bij mijnen nieuwen waard, die mij, bij mijne komst, als neef verwelkomde, zó dat mijne tegenwoordigheid noch in zijn huis, noch in het dorp, ee* nige de minfte opfchudding maakte: bij deezert voortreffelijkert, oprechten, duitfehen man, die onlangs eerst naar Oudwedel getrokken is, ert een landgoed van den Baron van rastits gehuurd heeft, moet ik een oogenblik blijven II. Deel. K  D E A Pv M E HEER liaan, om u een fchets te geeven van een karakter dat het eenigfte in zijne foort is. Hij is, naar zijnen ouderdom, een fraai, redelijk lang en gezet man, dien waarheid, ftandvastigheid, goedaartigheid, en een rijp, een verlicht verftand uit de oogen draalt: ongeveinsd , eenvoudig, van manieren naar het landleven gefchikt, doch niets, minder dan lomp; en men kan zeer wel zien, dat hij zijne vijftig jaaren niet nutloos onder de menfchen heeft doorgebragt: alles in zijn huis draagt blijken van geTegeldheid, werkzaamheid, en, een vast gevolg daar van , welvoeglijkheid! zijne vrouw is een ■eenvouwig , goed huismoedertjen, altoos op. de been , oplettend op alles , wat tot haar vak behoort , zonder benauwd en vruchtloos heenen weder te loopen: hij heeft drie volwasfene zoonen , die hem zijne overige nabijgclegene pachtgoederen helpen befluuren : met deeze knaapen leeft hij. als een vrcjlijk jongeling met zijne vrienden, en wanneer de tijd van rusten komt, dan gaan zij rondom eene tafel zitten bij een kan goed bier, of ieder van hun neemt een muzijk - inflrument en zij fpeelen zamen, met fmaak en genoegen, de nieuwde Quartettcn, tot moeder wenkt, dat het tijd is, om dc tafel opteruimen en den avondmaaltijd te houden: ik heb geen misnoegd of zieklijk gezicht in dit wezenlijk patriarchaal huisgezin gezien; doch wanneer de oude man zijn voorhoofd fronst, dan wordt ieder oplettend, en vestigt de oogen op  vaM MILDENBURG. 147 hem: de nabuuren beminnen den goeden horn, als hunnen vader, en vraagen hem dikwerf om raad: de herbergzaamheid, echter zonder eenige weelde, heeft hier haaren zetel gevestigd; de vreemdeling, zo hij flechts geen zot is, is welkom, wordt vriendlijk ontvangen, en vindt een goed bed voor hem gefprcid , een goede tafel, en een flesch echterhijnfche wijn ;echter heerscht daarbij noch overdaad, noch dwang, noch ichaduw van trotschheid ; en nogthans is alles even goed, deftig en gepast: 't is niet wel mogelijk oorfpronglijker invallen te hebben, clan deeze oprechte landman, als hij een goede luim heeft, en die heeft hij bijna altoos, alzo hij, te vrede met zijn lot, van God en menfchen niet meer eischt dan billijk is: hij doet veel goeds aan arme lieden , en wel dikwerf op de kluchtigfte wijze van de waereld: op zekeren morgen met hem aan de deur Maande, toen een arme ambachtsknecht, wien honger en nood op het voorhoofd getekend waren, hem om een' reispenning aanfprak, tastte hij in zijn' zak: „Zie „ daar,/' zeide hij, ,, arme drommel! hebt gij „ geld! gij fchijnt wel een fober kosthuis gehad ,, te hebben: hoor eens: zoudt gij deezen mid„ dag niet wel gaarne een oude hen in uwe foup ,, willen zien liggen? iets van dien aart zult gij „ mogelijk zelden krijgen" — de arme mensch hield zulks voor boert, en haalde de fchou- ders op • „Neen! neen!" zeide horn, „ het is mij ernst: pas op, kameraad! " dit geK a  14* DE ARME HEER zegd hebbende nam hij een knods, wierp dezeï* Ve onder zijne hoenders, en trof een, dat.;ihet bleef liggen — „ Welnu," riep hij, „ fchielijk! ,, raap op, eer mijn vrouw het ziet, en laat het ,, u in de herberg koóken!" De arme mart liet het zich geen tweemaal zeggen, maar nam zijn hoen en ging met blijdfchap heen (*) o, ik zou u uüren lang van deezen braaven mart en zijn huisgezin kunnen Verhaalen; doch ik ftap 'er af; ik zou mij anders misfchien uwe ongunst op den hals haaien; en de ongunst van een' Finantie - minister is evenwel geene kleinigheid. Mijn vriendlijke huiswaard ontvangt nu en dan wel eens bezoek van de familie van rast i t s; fomtijds komen ze allefl fomtijds ook wel de Freule alleen, als haar zulks toegedaan Wordt: de goede, oude Juffrouw horn, liet voor deeze keer onze fchoone jonge Dame op koflij en versch gebakken koek verzoeken', die zij meesterachtig weet toetebereiden, en zij kwam ook louise is wezenlijk fchoon, lieve mildenburg! en daarbij draaien onfchuld en oprechtheid uit haare oogen: is aldus het zeldzaam geluk Voor u bedemd , van in het huwelijk gelukkig te leeven, dan geloof ik dat gij Deeze fchets en verhaalen zijn niet verdicht, maar op waarheid gegrond: dit mij zo waardig huisgezin, 't welk ik hier befchrijf, zal zc wanrfchijnelijk leezen, (wantiik weet, dat mijne fchriften daar geieczcn worden,; en dan verzoek ik, hetzelve daarbij aan mij te denken, gelijk ik mede altoos, met genoegen en dankbaarheid, de blijde uitfen hcrdunk, welken ik in deezen kring heb doorgebtggt.  van MILDENBURG. 149 zulks in de armen van zodanige vrouw zult kunnen vinden. Her eenvouwig, ongedwongen voorkomen van dit bevallig fchcpfel verwekte hij mij welhaast het vertrouwen, om mij aan haar te ontdekken, en terftond dat geen te verrichten, 't welk gij mij hebt opgedraagen, en waarbij ik haar uw tweede briefjen op eene vocgelijke wijze ter band ftelde, met,verzoek om fchriftlijk daarop te antwoorden : zij bloosde gelijk een jong meisjen bij zodanige aanzoeken betaamt; ondertusfchen wist vriend horn, door zijne treffende uitlegging Van mijn aanzoek, fchielijk alle bedeesdheid wegteneemcn; wij fpraken nu voor de vuist, en hoe weinig ik haar ongenegen gevonden heb, om aan uw verzoek te voldoen, zult gij uit het nevensgaande antwoord kunnen ontdekken (*). Nu was de vraag , hoe men de waare geneigdheden der ouderen jegens u zou kunnen opfpooren; want het fcheen mij onzeker, zo geheel te vertrouwen op dat geene, het welk zij daarover met Dominé eerman gefproken hadden : doch in een paar dagen kon zulks ook al afgedaan worden, en zodra mve louise ons gezelfchap vcrlaaten had, werd het plan daartoe, aangelegd. De genadige Vrouw Barones heeft federt een maand of vier eenen lijfkapper aangeef Dit antwoord zullen wij echter niet plaatfen; want minnebrieven en antwoorden op dezelven te leezen, verveelt fchielijk. K 3  iSo DE ARME HEER legd, zijnde een Franschman, die door zijne buitenlandfche windmaakerij het vertrouwen van Mevrouw zodanig heeft weeten te winnen, dat de nabuuren daarover allerleie onchristelijke aanmerkingen maaken, welke ik den aanftaanden Heer Schoonzoon, behoudens mijne gewoone befcheidenheid, onmogelijk kan mededeelen: in't kort; deeze vent moest omgekocht worden: hij komt dikwijls bij horn, en drinkt un pet it verre de liqueur è' fleurs d'orange; want aldus noemt hij den brandewijn, welken h o r n , die ook door zijne dienstboden bier en fterken drank laat tap. pen, op pomeranden-fchil zet: ik vervoegde mij derhalven tegen den tijd, waarop dit huppelend fchepfel plag te komen, in de eetkamer cn ging in een' hoek van den haart zitten. Monfieur PREviLLièRE kwam opdaagen, was vrolijk, geestig, en enchanté (betoverend,) toen hij hoorde, dat ik fransch fprak; want tous ces rustres, dont il etoit environné ici, »' avoient pas le fens commun avec leur diable d' Allemand. (*) Ik liet mij met hem in een luchtig gefprek in, en prees zijn belle humeur: Pardi 'Monfieur \ zeide hij, il n" y a que la joie, qui rejouisfe , (f) dit was nu zekerlijk zeer wèl gezegd; en dus doende haalde het déne woord het ander uit, tot dat (•) Want alle de boerfche wezens, die hem hier omring den, hadden dat duivelsch laag duitfche niet. Ct) 't Is de vreugd alleen die vervrolijkt.  van MILDENBURG. 151 ik eindelijk het gclprek op den Baron en de Baronesfe, op de Freule, en eindelijk op mijne hoofd - bedoeling bragt. Ik zal u niet lang ophouden: kort dan! ik beloofde hem (want hooger waardeerde ik dien fnaak niet,) vijf oude Louis d'.or ' C' est comme, qui diroit, quatre vingt feize livres ^ zeide hij: recht zo! quatre vingt feize livres', zo hij in den tijd van vier- en- twintig uuren de vaste verzekering geeven kon, dat ik bij mijn huwelijksaanzoek geen blaauwtjen zou loopen; en nog vóór dat de nacht deeze fchoone waereld met haare bruine vlerken bedekt had, kwam Monfieur p r e vi l l i è r e , huppelende en dansfende, mij, tegen den ontvangst van de quatre vingt feize livres, de gewenschte tijding brengen, dat ik het edel paar gerust zou kunnen aanfpree» ken, waartoe hij hetzelve, de la manière la plus gentille, had voorbereid. Des anderen daags liet ik mij nu plegtig bij den Heer Baron aandienen , en deed mijn woord, zo als ik meende dat dc omfhmdigheden verëischten: Mevrouw de Barones is verre gevorderd in de kunst van veinzen, want ik kon in haare gefprekken geen zweem van den ouden wrok tegen u befpeuren: de zorg voor de welvaart van haare geliefde dochter fcheen het eenig voorwerp te weezen, 't welk haar hart bezig hield: „Zodanig een bcflisfende ftap verëischte „ ook een rijp overleg; men had het geluk niet, „ van uw karakter, uwe bediening, uwe huisK4  152 DE ARME HEER. „ lijke omftandigheden naamykeurig te kennen; ,, de pligt van braave ouders vorderde om eerst ,, na dezelven te verneemen: ondertusfchen vond „ men zich door dit aanzoek» zeer vereerd, en ,, zoude mv fchriftlijk verzoek ook met alle „ vriendlykheid aanneemen; op een groot hu» „ welijksgocd moest gij , indien de zaak haar „ vollen heflag zoude krijgen , geen Haat maaken , „ zij waren zeiven niets minder dan rijk", enz. Mijn goede horn had mij eenen wenk ge» geeven, waarvan ik nu meende gebruik te moe» ten maaken: ik gaf naamlijk te kennen: ,, Dat „ gij, als niet baatzuchtig, ook geen groot hu„ welijksgoed begeerdet ; dat zij van hun „ eigen geld bij het uithuwen van hunne doch-; „ ter geenszins behoefden te fcheiden: vermits echter, gelijk ik onlangs had vernomen, de „ Freule van ééne haarer Tanten, zaliger gedach„ tenisfe , een aanzienlijk legaat was gemaakt, „ gaf ik in bedenking, of zij 't zelve niet bil„ lijk, en voor de gerustheid hunner dochter M dienftig oordeelden, dat zij jaarlijks de intres» ,, fen van djt kapitaal tot fpeldegeld aan haar „ toeflonden." De Qnde Heer nam een fnuifjen, en zag zijne Gemaahn bedenkelijk aan, toen ik zulks voorftelde; dewijl ik echter, inzonderheid over den maaltijd, tot welken ik genoodigd was geweest, het geluk had gehad de genadige Barpnes zeer ten mijnen voordeele intenéemen —— ja, ik geloof, het kon gevaarlijk voor den waardijen Baron geworden zijn, zo ik langer, daar  VAN MILDENBURG. 153 gcbleevcn ware — werd mij dit aanzoek, nadat ik het andermaal, met befcheidenheid, ter baane bragt, toegedaan: des anderen daags, nam ik affcheid van de familie, vertrok gisteren morgen van Oudwedel, en ben nu weder hier bij onzen braaven Dominé, die zeer blijde is, dat deeze onderhandeling zo wèl is afgeloopen. Vermits de post heden vertrekt, geef ik hem dit mijn gezantfchaps - bericht mede: oogenbliklijk neem ik de reis aan: gij weet, dat ik in * * * iets te verrichten heb; doch na verloop van agt dagen ben ik weder bij u, en vertoef dan nog tot over veertien dagen: middelerwijl zult gij nu wel aan uwe toekomende Schoonouders fchrij- ven mondelings meer, vaarwel! Ik ben* enz.  m DE ARME HEER AGT TIENDE BRIE F. FREDRIKA van BERGMANSDORP, g& boren van bruinfeld, aan Juffrouw elisabeth RlDDER- Man, in Straatsburg. Manheim, den 20 December, 1^74. W W el nu! wie zou gedacht hebben, ma Chère Amiel dat het lot ons zo kort bij elkander bren. gen zoude? dus is dan ook een ongeluk'tot iets goed; want voor het overige, mon angel weet !k nict> hoe ik ^e vraag beantwoorden zal, of ik over mijnen man voldaan ben? ik had veel hoogere vues ? dan op zodanig mensch; doch hij is nu immers ook tot den adelftand verheven , en wij hebben hem hier in Manheim, alwaar alle bedieningen gekocht worden, den titel van Finantieraad voor geld bezorgd: als mijn vader, de oude vrek, ons maar meer gelds zond, en bergmansdorp niet zo jahux ware, dan liet ik 'é nog pasfeereh; maar vooreerst kunnen wij niet ' alles zo meê doen, en de jaloerfche gek laat mij nooit uit zijne oogen gaan: ik ben reeds een paar maal helder met hem aan den gang geweest: Monfieur diende evenwel niet te vergeeten, dat hij mij zijn geluk te danken heeft; anders zou hij nog Mijnheer de Proponent bergman  van MILDENBURG* 155 weezen, met zijne ellendige davidsharp , waarmede hij mij thans den geheelen dag de ooren ecrasfeert; want hij heeft anders niets te doen, hij verflaat ook niets anders. Ma chère eLisabeth! ik heb een project, waarvan wij beiden nog wat plaijier kunnen hebben: gisteren was ik recht vriendlijk jegens mijnen man, en deed hem dc propofuion, of wij niet mijne beste vriendin wilden inviteeren, om bij ons te komen en ecnigen tijd bij ons te blijven; gij zijt immers nu uwe eigene meesteres? want uwe oude Moeder, de glorieufe memoire, moet naar uwe pijpen danfen, en de reis kan in anderhalven dag gedaan worden: ik had hem fchielijk overgehaald, want ik cajoleerde hem zeer: ik verzoek u derhalven, ma chère! kom, zo dra mogelijk; met een fchuit of postwagen zal de reis niet veel kosten, en gij kunt den geheelen winter bij ons pasfeeren, alwaar het al vrij luchtig toegaat: wij zullen den Heer van bergmans dorp wel zo dresfecren, dat hij ons zal laaten begaan, en niet altoos achter ons aan zal loopen: tegen ons beiden zal hij het voorzeker niet uithouden; wij zullen hem wel tam maaken; hij kan niet wel lijden, dat men hem en redicule tourneert, en daarmede zullen wij hem dwingen. Mijn vader heeft mij heiliglijk moeten bclooven, mij aan den Heere van mildenburg te wreeken: hij wacht maar op eene goede gelegenheid: deeze trotfche Heer ftaat thans, zo ik  ; DE ARME HEER hoor, zeer in gunst bij den Hertog , en zal in 't kort trouwen met eene vreemde Freule van het land, die niemand kent. Adieu ma Chère 1 het zal mij zeer aangenaam weezen, als gij deezen brief in 't geheel niet beantwoordt, maar zonder uitftel zelve komt, bij uwe, enz, P. S. Wij zullen u voor eene Freule laaten pasfeeren; hier wordt ieder tog van genoemd. A propos! ik heb gekraamd van eene doch, ter, die ik 0p het land te min gegeeven heb; ik kan het kinder.gekweel onmogelijk verdraagen.  Van MILDENBURG. 159 NEGENTIENDE BRIEF. Doctor porr, aan den Kapitein van eiederdor.p in Neuwkd. * * * Den 2 Januarij, 1775. Ik kan heden fleclits weinig fehrijven, waarde Heer Kapitein! ik fta op mijn vertrek van hieri onze vriend reist morgen naar Oudwedel, alwaar hij dan ook terftond zijn huwelijk voltrekken zal, want hij denkt in 't geheel niet langer dan tien dagert van huis te weezen. Ik ga regelrecht naar Hamburg, en zal aldaar waarfchijnelijk ten minllen een jaar lang blijven; kan ik, mijn lieve Heer Kapitein! het een en ander voor U bezorgen, dan weet Gij, waar Uwe brieven en bevelen mij kunnen aantreffen. Uwen voorflag heb ik te werk gefteld; ik ben indedaad langen tijd onzeker geweest, alvoorens ik beflisfen kon, aan wien ik den post zou kun. nen opdraagen, om in 't vervolg naauwkeurig en onzijdig bericht te ontvangen van mildenburg's toeftand: het moet een man weezen, die eenen goeden wil paart met doorzicht, en het vermogen om iemand wèl in 't oog te houden: zulk een man heb ik nu gevonden; 't is de Ban» quier slaubach, een fijn vernuft, vol beleid en ondervinding, daarbij een oprecht man, die  x$8 DE ARMÉ HEER. onzen' Finantie-Minister zeer dikwijls bezoekt, ten deele om over zaaken te fpreeken en ten deele ook als vriend; hij heeft mij beloofd, ten min/ten iedere maand ééns, en daarenboven nog als 'er iet buitengewoons zou voorvallen, ten naauwkeurigften bericht te geeven van alles, waarin wij belang kunnen dellen; doch omdat hij zich niet gaarne met zaaken van die natuur bemoeit, wenschtc hij, dat ik van zijne berichten geen ander gebruik wilde maaken, dan 't welk bij mij heeft toegedaan,te weeten, om dezelven aan U- hoog- welgeboren medetedeelen; zulks zal dan ook met alle oprechtheid nagekomen worden ■ Vaarwel, leef gelukkig, en blijf altoos ,ook in den verren afftaud, toegedaan * Uwen, enz.  van MILDENBURG. 159 TWINTIGSTE BRIEF. hendrik van mildenburg, aan den Kapitein van biederdorp, te Neuwied. *** den 7 Mei, 1775. , Dat was een langduurige tusfchenpoozing, mijn waardfte Oom! onze briefwisfeling is bijna drie maanden lang afgebroken geweest; indedaad evenwel buiten mijne fchuld: ik ben in en buitens huis overkropt met-bezigheden, welkenmiï ïomtnds zodanig vermoejen, aftrekken en mime luimen ontfrellen, dat ik in de weinige uuren van rust, tot het fchrijven van brieven volltrekt geen' lust heb , zelfs naauwlijks tot een mondhng gefprek: het vertrouwen, waarmede de Hertog mij begunffigt, is de oorzaak, dat miï waarlijk meer arbeids opgelegd wordt, dan mijkef is, en fomwijlen zulken arbeid, die geheel buiten mijn vak loopt: vervolgends word ik zeer lastig gevallen van eene menigte fupplianten, die m dc verbeelding ftaan, dat ik alle hunne, dikwerf zeer onbefcheidene eifcben ,moet kunnen en willen bevredigen; en wanneer ik dan eens uit .onvermogen, of naar mijn gewceten, iets van de handwijzen moet; dan vergeet de ontfiukmVe fupplmnt, dat ik honderdmaal gewillig geweest ben om te helpen, wanneer het in mijn ver-  i6o DE ARME HÊER mogen ftond, en ik zulks verantwoorden kon; én bij de beste neiging, bm alle menfchen, die mij omringen, gelukkig te maaken, zie ik menig misnoegd, vuilaartig gezicht. Hierbij komt, dat ik bijna niet meer twijfelen kan, of bruinfeld fmeedt heimelijke aanflagen tegen mij; ik weet met zekerheid, dat de Hertog onlangs het voorneemen heeft gehad, om mij als Werkelijk Geheim-Raad aanteftcllen : een enkel Woord, dat hij zich daarvan aan den ouden booswicht heeft laaten ontvallen, heeft hem Itout gemaakt, om dc zaak op' zulke eerie wijze te draajen, dat het fcheen, alsof door mijne verhooging een paar oude, getrouwe, hoewel thans geheel onbekwaame bedienden , zouden benadeeld worden: dé Hertog, die hieromtrent zeer gemoedlijk denkt, zag van zijn voorneemen af, en vergenoegde zich, met mij zijnen goeden wil te kennen te geeven, daardoor dat hij mij eene toelage gaf. Hoe mag het toch wel toegaan dat menfchen, zo lomp, zo onnozel,zo onkundig, als bruines ld, nogthans zo fijn, geheim en werkzaam zijn kunnen, als het 'er op aan komt,om eenen man., die beter denkt dan zij, te dwarsboomen en te beriadeelen? dé oude vos is daarbij doortrapt genoeg, om mij zodanige bezigheden op den hals te fchuiven , waarbij ik weinig eer, maar zeer veel verdriet en verantwoording behaalen kan, én waarbij de oogen van mijnen Heer juist hét 'méést op mij gevestigd zijn: zo heeft, bij voorbeeld »  Van MILDENBURG. 16ï Beeld, de Hertog een üitfleekehdé genegenheid Voor zijne fabrieken, die echter,, uit hoofde Van plaatslijk'e omftandigheden, nimmer aart de Ver-wachting kunnen Voldoen: tot hier toe werden dezelv'en onmiddelijk door het geheime-raadscollegie beftuurd; doch thans heeft men dit beftuur het fihanticcollegie; of veelmeer mij, opgedrongen : hoe billijk nu ook de denkwijze van mijnen Heer zij, blijft dit echter zijn ftokpaardjen, en indien niet alles aan zijne verwachting mogt beantwoorden, ben ik niet verzekerd, dat hij mij daarover niet eenigszins koel bejegenen zal; en — ik ken mijzelven, mijn lieve Oom! een enkel onvrleridlijk gezicht kan mij alles tegen maaken maar mogelijk loopt alles nog wèl af. 'Tgeert rhij intusfchén het meest grieft, is, te moeten ondervinden, dat ik op zekere lieden, die ik uit het Hof getogen en van den ondergang gered heb, minst kan ftaatmaaken; dat zij altoos een benaauwd en dubbelzinnig oog op mij liaan, of ik ook wel van mijne zaak verzekerd ben, en dat zij mij ongetwijfeld verlaaten en eènen anderen befchermer zoeken zouden, wanneer ik in dè minfte verlegenheid geraakte: zo verrë zal het echter Wel niet komen; ondertüsfchen maakt het mij .mismoedig, gemelijk, en doet mijnen ouden menfchenhaat herleeven. Alle deeze kleine onaangenaamheden zou ik nii wel in den huislijken kring kunnen vergeeten; maar eensdeels heb ik te weinig tijdis * om dikwijls en lang in het gezelfchap van mijne vrouw ü. Deel. L  -62 DE ARME HEER- doortebrengen, anderdeels kan ik het de jonge vrouw niet vergen, om mijnentwil altoos t'huis te blijven, ten einde de enkele oogenblikken, welken mij tusfchen beiden overfchieten, en die mij haare tegenwoordigheid zouden doen wenfchen, waarteneemen: ook willen de vrouwen liever zeiven vermaak genieten dan ons mannen vermaaken, als wij niet opgeruimd zijn , en met het hoofd vol grillen zitten te fuffen: mijne vrouw is bijna nog een kind; de geneugten en vernroojingen van het ftadleven zijn voor haar iets nieuws; zij gaat om die reden indedaad dagelijks uit; fomtjjds kan ik wel eens onverduldig worden, omdat tog mijne huishouding daarbij lijdt; maar ik mag 'er nog niet van zeggen, en denk altijd dat zij immers de ijdelheid van alle deeze vermaaklijkheden, en het verveelende, het welk gemeenlijk daarmede gepaard gaat, welëens gevoelen , en zich meer van dit gedruis ontdoen zal, vooral wanneer zij moeder wordt, waartoe ik thans hoop heb, want zij is zwanger. Voor het overige zou ik tog niet wèl doen, als ik de arme vrouw met berispingen wilde bardvallen , al zou ik wenfehen het een en ander wel eens veranderd te zien: denk eens, mijn lieve Oom, wat zij voor eene opvoeding genooten heeft! zij zal zich wel laaten gezeggen, en ik zal in 't vervolg alsdan dubbeld gelukkig met haar lecven , als ik haar volkomen naar mijnen zin gewend heb; maar ik wilde niet gaar•ne zo vroeg beginnen, den Holmeester uitte-  VAN MILDENBURG. Ï63 Iiaiigen: met dat alles is 't mij onbegrijpelijk, dat mijne Schoonouders, die evenwel op het land woonen, 'er niet eens naar getracht hebben, om mijne vrouw eenige huishoudelijke kundigheden, en lust tot huislijke bezigheden te doen verkrijg gen: ik kan u verzekeren, dat ik, bij mijnen me« nigvuldigen arbeid, zelf alles in de keuken moet bezorgen, als het eens gebeurt, dat wij gasten hebben; en zo is het ook gelegen met alle de overige deelen van de huishouding: ik kan het goede kind zulks niet kwalijk neemen; maar de Ouders, de Ouders! en deeze weeten immers ook zeer wel, dat 'er ééns zo veel in de huishouding verdaan wordt, wanneer niet alles wèl geregeld wordt? en zij weeten ook wel, dat geld het wóaïe is. Onder ons gezegd , ik heb nog geen' penning gezien van de beloofde intres» fen. welke alle vierendeel-jaars betaalbaar zijn, van het legaat, dat mijne vrouw toekomt; dit is tog niet vriendlijk ! tot nu toe heb ik hun zulks nog niet willen indachtig maaken; maar zo zij niet fchielijk daaraan denken, zal ik geen blad voor den mond neemen: mijne huishouding kost veel gelds, te meer daar mijne vrouw nog met geen geld weet omtegaan : mijn rang in deezen dienst verëjscht eenige uitgaaven; men kan ook niet wel wederom inkrimpen, als men ééns begonnen heeft op zekeren voet te leeven: het aanleggen van mijne huishouding heeft mij veel gekost, en mijne inkomften zijn, onaangezien de ontvangene toelaage, nog niet voldoende, om L a  i&4 DE ARMÉ HEER mijne leefwijze volkomen daarvan goed te maaken doch waarom toch val ik u lastig met mijne huislijke zaaken? ik zal van iets anders fpreeken. De Hertog fchijnt genegen' te weezen, om met een klein gevolg een reis naar Frankrijk en Ita* Wén te doen; misfchien vertrekt hij reeds in de volgende maand; zijne afwezigheid zal wel mijtte gewigtige bezigheden eer vermeerderen dan verminderen, maar ik zal echter niet noodig hebben , zo Veel tijds aan het hof nutloos doortebrengen: aangaande de reis zelve, geloof ik, dat zij voor mijnen Heer in alle opzichten van veel nuts zal weezen: dit is de eerfte groote reis, welke hij doet federt zijne jeugd, die hij in Zwitferland heeft doorgebragt. Ik verzeker u, mijn waarde, beste Oom! van mijne waare hoogachting, en ben met den diepften eerbied, uw, enz.  Van MILDENBURG. 165 EEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. lodewijk felmer, aan zijne Zuster karoline, in Engeleven. (*) Siak, op het eiland Sumatra, in Oostindiën, den 10 Julij, 1775. In langen tijd heb ik geen zo blijden dag beleefd, dan toen ik onlangs Uwen brief van den 29 December 1773 ontving: drie jaaren lang had ik gereikhalsd naar tijding van de mijnen, en nu wordt ik op éénmaal verrascht met een bericht van U-allen: ik bedank 'er U hartlijk voor, lieve karoline! Zo is dan onze oudde zuster in Petersburg vergenoegd , en den wilden kris 'm/llyriën gaat het, op zijne manier, ook wèl; de familie van den braaven Rector lijdt ten minden geen gebrek, en gij die van der jeugd af mijne lieveling zijt geweest, leeft zonder zorgen bij eene braave oude weduwe in een deedjen , 't welk ik nooit heb hooren noemen! nu, God zij gedankt, dat gij-allen met uwen toedand te vrede zijt! gij zult echter ook wel gaarne iets van mij willen verneemen? welaan dan,ik Zal u iets C *) Deeze brief is hier naar deszelfs dagtekening geplaatst; zekerlijk is hij veel laater aangekomen, te weeten, in den tijd , dat ka rol ine, gelijk wij daarna zullen verneemen, niet mey gn Eugekven w»s. L 3  f66 DE ARME HEER vernaaien, het welk U, zo ik vertrouw, niet onaangenaam zal weezen. Eindelijk heb ik het blijde vooruitzicht, om na verloop van een paar jaaren mijn vaderland en U- allen, ten minlten mijne lieve karoline, weder te zien! hoe klopt mijn hart van vreugde, als ik aan dat tijdftip denk! de Voorzienigheid heeft mij eene groote gunst beweezen: in mijne jeugd was ik zeer vlugtig; doch Hij heeft mij altoos voor groove buitenfpoorigheden bewaard: jk ben naai-ftig, arbeidzaam en getrouw geweest «n Hij heeft mijne onderneemingen gezegend: mijn oude Patroon liet op het laatst, toen hij geheel blind geworden was, alle zijne bezigheden op mij aankomen, en ik heb hem naar mijn geweeten getrouwlijk gediend: na dat hij, -nu vier jaaren geleden, gefïorven was, bleef ik nog elf maanden op denzelfden voet bij zijne weduwe op het Comptoir: de goede vrouw was aangedaan over mijne genegenheid en onvermoeide zorg, zij deed mij den edelmoedigen voorflag, om met haar in het huwelijk te trceden, ten einde zij gelegenheid hebben mogte, om met haar vermogen mijn geluk te maaken, want zij had geen mensch, die haar in den bloede beftond; zij was zekerlijk veel ouder dan ik, maar zeer verdraagzaam en goedhartig: ik befchouwde zulks als eene godlijke fchikktng, en huwde met haar: nu was zij ongemeen gedienfbg en vriendlijk jegens mij, zij behandelde mij als haaren zoon, en zodanig alsof alles wat zij hezat hej  van MILDENBURG. 167 mijne was; daartegen paste ik haar op, volgends mijnen pligt, en de Hemel begunftigde onze onderneemingen uitfleekend: een half jaar geleden is deeze goede vrouw geftorven, en ik kan U heiliglijk verzekeren , dat ik over haar verlies hartlijk bedroefd ben geweest, en wel even zo bedroefd , als men om de jongfte en fchoonIte vrouw weezen kan: ik nam nu terftond het befluit, om niet weder te trouwen, maar mijn vermogen aan mijn lieve zuster te fchenken. Ik ben nu bezig om mijn kapitaal van tijd tot tijd uit den handel te trekken en naar Europa overtemaaken; doch zulks kan zo fchielijk niet te werk gefteld worden, zo men niet zeer veel wil verliezen : ik hoop e venwel , indien het Gode behaagt, en Hij mij leven en gezondheid gelieft te fchenken, in een paar jaaren mijn oogmerk te bereiken, en dan zult Gij-allen genoeg hebben: kom ik ftaande dien tijd te ftervcn, dan heb ik ook in dit geval reeds fchikkingen gemaakt. Inmiddels verzoek ik U- allen, zeer lievo karoline! 'dat gij niet al te vast daarop vertrouwt, en zorgloos in de waereld heen leeft: zo fchielijk als men geld wint, zo fchielijk, en nog fcliielijker kan een koopman het zijne verliezen : gerecde penningen zend ik U thans niet; gij hebt immers het noodige onderhoud, en het overige zal op zijn' tijd ook wel komen: zo 'er ondertusfehen een braaf en godvreezend mian, al heeft hij geen vermogen, maar Hechts I< 4  Jö"8 DE ARME HEER. een goede kostwinning , opkomt , en U ten huwelijk verzoekt, vrees dan niet voor eene bruidfchat; deeze zal zich wel fchikken, zo gij Hechts een paar jaaren geduld gelieft te neemen. Vaarwel , lieve zuster ! fchiüjf vooral nog eens, en wel ten fpoedigften, aan Uwen, enz.  tan MILDENBURG. 169 TWEE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. De Kapitein van biedebdorp, aan hendrik van wilden burg. . Neuwied, den 8 Julij, 1775. Ik dank u, lieve Neef!- Ivoor uwen brief: ik moet u echter ronduit zeggen, dat deszelfs inhoud mij niet behaagt: ik vrees, ik vrees, dat het weder niet goed met u zal afloopen: of zulks door uwe eigene fchuld gefchieden zal, moet gij zelf beöordeclen; dat geene, 't welk gij mij van uwe vrouw fchrijft, ftaat mij maar in 't geheel niet aan; niet alsof ik het een landmeisjen kwalijk zou neemen, dat zij, vervoerd door de geneugten van het ftad-leven, die voor haar wat nieuws zijn , dagelijks het huis uitloopt en in de bedwelming der vermaaklijkheden rondzwerft; niet, alsof het mij verwonderde, dat iedere huishouding verkeerd loopt, waarin de vrouw het grootfte gedeelte van den dag buiten den kring van haar gezin doorbrengt: maar ik moet mij ergeren, en het komt mij geweldig vreemd voor, dat gij, geen jongeling meer zijnde, niet begrijpt, hoe noodzaakelijk het is, om hierin bijtijds te voorzien; kunt gij dan niet beieffen, dat, bijaldien gij deeze levenswjze nog «enen tijdlang zo aanziet, uwe vrouw daaraaa L 5  t?o DE ARME HEER gewennen en gij dan met uwe regeling te laat zult komen; dat het nu nog tijd is, om haar met zachte middelen te recht te brengen, welke zij naderhand als lastig en geweldig zal befchouwen; dat zij qndertüsichen zodanige menigvuldige verbintehisfén zal aangaan, waarvan zij zich zo gemaklijk niet weder zal kunnen losmaaken; dat zij zelfs in handen van Hechte menfchen vallen kan, die haaropkwaade wegen kunnen brengen; dat uwe vijanden naar al hun vermogen daartoe zullen medewerken; dat eene ongeregelde huishouding ons in één jaar meer achteruit kan zetten , dan eene volgende drenge bezuiniging in tien jaaren goed kan maaken, vooral wanneer men geen grootcr inkomen bezit, dan men ter bevrediginge van de wezenlijkftc behoeften vol•ftrekt noodig heeft? zo gij u al niet verledigd hebt, met vooraf te overleggen, of de vrouw, op welke uwe keus is gevallen, die hoedanigheden reeds bezat, welken uw wederzijdsch geluk zouden kunnen vestigen; dan denk ik, dat gij ten minden wel zult onderzocht hebben, of zij toegeevelijk en gezeggelijk van aart is; en in dit geval zal zij wel voorzeker naar uwen goeden raad luisteren, bijaldien zij u waarlijk bemint: wat eigenlijk uwe Schoonouders betreft, ik zou, ware ik in uwe plaats, weinige complimenten met dezelven maaken, als zij, met opzicht tot de Schuldige intresten, geen woord hielden. Maar nog veel meer ben ik ongerust over uwe  van MILDENBURG. 171 burgerlijke betrekkingen, dan over uwe huislijke omftandigheden ; mijn goede hendrik! geloof mij, ik voorzie dat gij uwe rol in * * * fchielijk uitgcfpeeld zult hebben; let 'er maar op, 't onweder hangt u reeds boven 't hoofd; ik bid u, wanneer zult gij toch eens verftandig worden? uwe eigenliefde en uwe eerzucht, maar niet het noodlot of de menfchen , zijn het, welke u in duizenderleie verlegenheden brengen: zo men u meer arbcids wil opleggen, dan gij kunt uitvoeren, of ook verfiaat, en gij neemt denzelven aan, dan zijt gij een zot, en verdient alle de gevolgen uwer dwaasheid te ondervinden: wanneer Supplianten toevlugt tot u neemen met onbefcheidene, of zodanige eifchen, die in uw vak niet behooren , neem dan geen blad voor den mond, en zijt verzekerd, dat gij het verdriet , 't welk zodanige afgeweezene itraattlijpers u naderhand zullen aandoen , gemaklijk zult kunnen draagen : doch wat de menfchen gemeenlijk van ons eifchen, is meestal geëvenredigd aan onze aanmaatigingen , en in gevalle men weet, dat wij ons gaarne met alles bemoejen , dan meent ieder het recht te hebben, van ons te begeeren, dat wij ook aan alles moeten voldoen. Indien de Vorst, door u als Geheim-Raad aanteftellen, alle andere oudere bedienden zou te kort gedaan hebben, dan hoop ik, dat gij edelmoedig genoeg zult weezen, om zulks, ten koste van andere lieden, zelfs niet eens te wenfehen,  m DE ARME HEER. en de vermeerdering van uwe inkomften moet m ia uwe om Handigheden aangenaamer zijn, dau deeze ijdele eer: uwe vijanden zullen niets tegen u kunnen inbrengen, wanneer gij recht door zee gaat; niets onderneemt, het welk gij niet in ftaat zijt , uittevoeren, en u bij alle uwe onderneemingen zodanig gedraagt, dat gij zulks ten allen tijde kunt verantwoorden: de reden, waarom Hechte menfchen, die ons daarbeneven zwak en bekrompen van oordeel toefebijnen, ons evenwel verfchaiken, moet hierïn yoornaamlijk gezocht worden, dat wij het goede, 't welk wij verrichten , gemeenlijk zonder vooraf gemaakt plan onderneemen, aangezien wij op de zuiverheid van onze oogmerken vertrouwen; waartegen zij het kwaad?, waarmede zij tegen ons aanwerken , naauwkeu'-ig wikken en weegen, eer zij zulks te werk ftellen, omdat zij zich niet op de wezenlijke waardij hunner onderneemingen, maar alleenlijk op de zekere uitkomst hunner aanüagen verlaaten kunnen; ook daarom, dat een edeldenkend man, die met ijver en ernst handelt , zich 'ligt kan overijlen, terwijl de fchurk alles doet in koelen bloede en met overleg ; en eindelijk daarom, dat de eerstgenoemde onder den grooten hoop weinig getrouwe en onbaatzuchtige helpers, maar de laatfte, onder het gepeupel van alle ftanden, eene menigte bondge-, nooteh vindt. Zo gij nog niet geleerd hebt, om op de dankbaar heid der menfchen weinig ftaat te maaken,  van MILDENBURG. 173 dan loopt gij groot gevaar, van door de ondervinding nooit wijs te zullen worden; ik meende ook, dat gij reeds voorlang daarvan haddet afgezien, en niets dan eigen genot zoudt zoeken, bij het goede, 't welk gij verricht; maar, zo gij nog, zelfs van flechtdenkende menfchen, die gij, onverdiend, voordeden bezorgd hebt, een edel gevoel , dankbaarheid en wederkeerige dienden Verwacht, (en dit is, geloof ik, wel meest uw geval,) dan moet gij, zo gij billijk zijn wilt, alleenlijk boos op u-zeiven weezen. Dat gij de reis van uwen Hertog in vreemde landcu goedkeurt, daarmede kan ik niet indemmen. De meeste Vordeu kennen hunne eigene bezittingen en inkomden niet; wanneer zij nu zodanige reizen naar Frankrijk, Engeland en Italiën onderneemen, dan fleepen zij onnoemelijke fommen, welke zij hun Land onttrekken, buitens lands, en brengen daartegen vreemde dwaasheden en ondeugden, ziekten des ligchaams en der ziele, ijdele ontwerpen, wihdrige gelukzoekers, en zotte aanmatigingen mede terug: zullen burgers en boeren uwen iiivloed op de befluiten van den Hertog zegenen, tracht dan denzelven te overreden, dat hij zijn land doorreize, met eigene qogen den toedaiid zijner provinciën, den nood zijner onderdaanen befchouwe, met eigene ooren de klagten hor re, welke thans niet tót hem doordringen ; Iaat hij de fommen, welken hij op deeze reis verkwisten wil, bedeeden, om welvaart, nijverheid en deugd  Ï74 DE ARMÉ HEER. bij ziine onderdaanen aantekweeken, dan zal uw naam, bij voornaamen en geringen, met eerbied genoemd worden, zelfs dan nog, wanneer gij reeds lang genoeg in de wereld rond geflingerd zijt, en uwe vijanden het onkruid op uw graf met voeten treeden en wanneer het eigenzinnig geluk , dat zekerlijk ook zelfs de besten onder ons fomwijlen voor een fpeelbal verkiest, en bijna zou ik het wel mogen zeggen voornaamlijk op onze familie zijn ongunllig oog fchijnt gevestigd te hebben, ü onheilen berokkent, zal nogthans de bedelftaf In uwe hand niet zidderen, zo Hechts uw fchuldloos hart gerust in uwen boezem klopt. Doch ik merk, dat ik thans op een toon begin te fpreeken, welke voor mij, en ook misfchien voor u , niet goed is Ach , hen. ©rik! uw toeftand doet mij mijn eigen noodlot vergeeten : ik ben ook niet gelukkig; ik worftel met ongemakken, fomtijds zelfs met een weinig gebrek; ik ben ook niet altijd gezond; doch het zal nog wel beter worden, en in alle gevallen ben ik tog maar een eenloopend mensch, die voor niemand heb te zorgen, dan voor een afgeleefd man,die nooit veel vreugdsgehad heeft: zo 'er ergens oorlog ontftond, mogt ik mijne oude beenen nog wel weder verhuuren . God zij met u en de uwen i ik ben uw enz.  van MILDENBURG. j7S DRIE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. hendrik van mildenburg aan DoBor porr ïn^Hamburg. * * * d«n 12 September, 1775. Menigvuldige bezigheden, welke tegenwoordig, bij de afwezigheid van den Hertog op mij berusten, en vervolgends waarom zou ik 't ontkennen? ontrust in mijn gemoed, zekere gemelijkheid, in welke ik ü niet gaarne wilde fchrijven, zijn de oorzaak, dat onze briefwisfeling federt eenen geruimen tijd zo traag voordgezet is; ik fchrijf even zelden aan mijnen Oom • ondertusfchen heb ik toch vernomen , dat gij beiden van tijd tot tijd berichten ontvangt welke mij betreffen <*>: of deeze betichten altoos volkomen echt zijn ; of de mij onbekende vriend of vijand, die u van tijd tot tijd bericht van mij geeft, ook genegen is, om mij nimmer te verongelijken, en eindelijk, of het over t algemeen zo gemaklijk valt, mijne eigenlijke omHand.gheden naar den uiterlijken fchijn te be- oordeelen dit alles moet ik daar laaten- ik oordeel het echter beter, dat ik zelf u van «lijnen tegenwoordigen toeftand eene fchets geeve, toü De "eSemiendÊ Brief in dit DeeI S«ft ons hiervan op.  x7& DE ARME HEER en wel met alle oprechtheid en vol van vertrot*» wen op uwe deelneeming: ik denk, het zal mij goed doen, wanneer ik mijn hart eens voor u open leg. Ik ben nu, gelijk gij weet, Geheim-Raad! de Hertog heeft vöör zijn vertrek de gcwigtigfte zaaken aan mijne zorg, ja, bijna aan mijne willekeur ; overgegeeven : hiertoe behoort ook voornaamlijk het geheele 'beduur der financiën en vooral der fabrieken. Bruinfeld heeft zich niet het minde daartegen aangekant,- en ik was blijde, alles zodanig ingericht te zien, dat ik in mijn Departement geheel niets met hem te doen hebbe, maar van alles, aan mijnen Meester alleen onmiddelijk rekenfehap moet geeven. Biederdorp meende weldat ik verdandiger zou gedaan hebben, zo ik niet alles op mijne fchouderen alken had genomen, om niet alleen verantwoordelijk te zijn; doch gij weet niet wat het te zeggen is, met zulk eenen flechtdenkenden, en tevens onkundigen en traagen knaap, in geflieenfchap te moeten werken3 't is waar, hij legt mij alles in den weg,^ wat mogelijk is ; onlangs is een Fabrikant , aan wien ik een aanzienlijk veffchot uit de fïnantiekas vergund had, met het geld doorgegaan; ik had bruinfeld verzocht, door den Bailluw van die plaats een waakend .oog te houden op hem^ en hoe hij de penningen bedeedde; doch de Bailluw heeft hem laaten ontvlugten, en ik twijfel geen oogenblik, of hij heeft in/t geheim daar»'  van MILDENBURG. daartoe aanwijzing gehad; doch ik hoop dat ik geen ongenoegen daarvan zal te duchten hebben-, vermits ik alles heb gedaan, wat in mijn vermogen was: dewijl de Hertog de fabrieken volftrekt in eenen beteren ftaat wil gebragt hebben, weet ik geen voldoender middel, dan de Fabrikanten te onderfteunen, met hun geld optefchieten, ten einde zij ruimer handen mogen hebben, en Mijnheer heeft immers ook mijnen voorflag daarover goedgekeurd en mij vrijheid daartoe gegeeven? maar het fchijnt indedaad, alsof 'er geen zegen bij deeze oHderneeming is; want die knaapen verijdelen tot hiertoe alle mijne poogingen, het zij door onkunde , door tegenfpoeden, of door fchurkerij echter hoop ik , dat het nog goed zal gaan. De reis van den Hertog neemt veel gelds weg; hij fchijnt buitens lands grooten lust tot verkwisting gekreegen te hebben, welken ik te vooren nimmer bij hem ontdekte; daarbij komt de liefhebberij voor kunstflukken , die hij in Italiën opkoopt, waarmede hij zeer bedroogen wordt en die groote fommen kosten : ik word benaauwd zo dikwijls de post aankomt; want 'er worden 20 veele wisfels op de vorstlijke financie-kas afgegeeven, dat ik geen geld genoeg bijéén weet te brengen, en bruinfeld lacht fpijtig, als ik daarover klaag. Gij weet, dat de Heer van herbrand, als Reis-Marfchalk den Hertog verzelt; het is U ook niet onbekend , hoe veele verpligting II. deel. M  ï?8 DE ARME HEER deeze mensch aan mij heeft; ik had gedacht op' zijne dankbaarheid en medewerking ftaat te kunnen maaken; ik fchrijf hem bijna lederen week, met verzoek, om den Hertog veele pointen, die mij ongeruste nachten veröorzaakcn, onder het oog te brengen, doch ontvang geene andere brieven van hem, dan die vol zijn van complimenten en niets beduidende woorden; ondertusfchen fchrijft mijn Meester mij de vriendlijkfte brieven , wil met geene bezigheden iets te doen hebben, vertrouwt volkomen op mij, op mijne kundigheden, op mijnen ijver God weet, hoe het zal afloopen ! Ik ben wel zo verftandig, dat ik niemand iets laat merken van de verlegenheid, waarin ik mij fomwijlen gebragt zie; maar ik weet evenwel ook, dat zulks de oplettendheid mijner vijanden niet ontgaan kan, en het komt mij zeer vreemd voor, te moeten verneemen, dat de Heer van herbrand eene onafgebrokene briefwisfeling met bruinfeld onderhoudt: zou deeze mensch zo laaggeestig .... doch misfchien fchildert mijne fombere verbeeldingskracht mij alles zwarter af, dan het indedaad is. Nog zou ik gelukkig weezen , indien ik Hechts in het huislijke leven eene vergoeding vond voor alle deeze onrust; maar helaas! ook hier geniet ik weinige aangenaame oogcnblikken; mijne huisvrouw gaat niet alleen voord, met zich geheel aan haare vermaaken overtegecven, en in geenen decie voor mij1 en voor haare huishouding te  van MILDENBURG. 179 Ieeven;maar het fchijnt zelfs alsof zij den finaak in eenvouwiger geneugten en wezenlijk zelfsgehot dagelijksch nog meer verliest; over 't algemeen heerscht in haar geheel gedrag eene koelheid, eene onverfchillighcid, welke een treurig contrast uitmaakt met mijn vuur, en begeerte naar eene gemeenzaame verkeering; daarenboven is zij wezenlijk zo onkundig, zo nieuw in de wereld, befchouwt alles zo oppervlakkig, zo verkeerd, dat ik 'er fteeds berouw van heb, wanneer ik mij fomtijds eens laat verleiden, om mijn hart in haaren boezem te ontlasten: opwekking tot groote ontwerpen, troost bij onaangenaame ontmoetingen, welmeenende raadgeevingen, vriendlijke vermaaningen om niet moede te worden, en gerust te hoopen op eene betere uitkomst — dit alles zoek ik vruchtloos bij haar: ja, hadde ik nog de zielsgesteldheid, als voor een paar jaaren, dat ik, aan mijzelven alleen overgelaaten, altoos maar gaf, en nimmer verwachtte van anderen te ontvangen; dan zou ik 'er mogelijk roem in Stellen, om ook in mijn huis geheel alleen te zijn, en van dien kant geenen aanwas van mijn beltaan te bekomen; om voor mijne huisvrouw alles te zijn, zonder op vergelding te hoopen — maar wat ben ik nu voor haar? —. indedaad niets dan de Banquier, die het geld moet bezorgen, waarvoor zij verloorene uuren koopt en dat geene, het welk ik gehoopt had, het gering genoegen, om tot haare vorBttSg eenigzins medetewerken > en haar eeu mensch» M 2  i8o DE ARME HEER lijker beflaan te verfchafFen —- ook dit zie ik verijdeld: met de verandering mijner omfhtndigheden was ook mijne denkwijze veranderd; het geluk fcheen mij weder gunfiig te worden; ik genoot voorrechten en aangenaamheden in het burgerlijke leven, en daardoor ontwaakte ook Wederom.de zucht naar het'geluk van liefde eu vriendfehap in mijne ziel doch dit alles was ook ijdel. Ik geef echter nog niet allen moed verboren; mijne echtgenoote is zwanger, mogelijk zal zij veranderen wanneer zij moeder wordt, en dit zal wel fpoedig haar geval weezen: ik heb intusfehen een paar wegen ingeflagen, welken misfchien niet zonder vrucht zullen zijn: om haar nader aan haar huis te verbinden, heb ik getracht haar een beftendig gezelfchap te verfchaffen; en mijne keus is op de Juffrouw karoline felmer gevallen, die, zo ik verneem, in Engeleven bij Mevrouw homan niet zeer vergenoegd is: ik heb aan den goeden Predikant eerman gefchreeven, en hem verzocht, de jonge! Juffrouw den voorflag te doen, van bij ons te komen woonen: daarenboven heb ik het geluk gehad, mijne vrouw in kennis te brengen bij eene zeer beminnelijke en vernuftige Dame; deeze is de echtgenoote van den LieutenantColonel van steen beek, die zich thans bij den Hertog in ïtaiiïn ophoudt een jonge fchoone, zedige vrouw, rijk aan begaafdheden, hart en geest; zij heeft mij, zo lang ik hier  van MILDENBURG. 181 geweest ben, onder alle vrouwen in deeze' ftad, het best voldaan: haar man is mede een zeer goed vriend van mi], wat bekrompen van oordeel , en koel, maar met dat alles bezit hij eene ziel, die zeer vatbaar is voor vriendfehap: federt zijn vertrek is zijne gemaalin bijna dagclijksch aan ons huis; zij heeft geene kinderen, en des komt het haar, binnen haare vier muüreh wat eenzaam voor; haare menigvuldige bezoeken zijn mij zeer aangenaam , omdat mijne huisvrouw mede daardoor genoodzaakt wordt, meer*t'huis te blijven: wanneer ik dan nu des avonds, door mijne bezigheden vermoeid en afgemat, naar boven ga, vind ik 'er tog nog één menschlijk wezen, waarmede ik een verftandig woord fpreeken kan: Me.rouw van steenbeek fpccïr niet gaarne, even als ik, en mijne vrouw moet, •helaas! dagclijksch een fpeelpartij hebben; middelerwijl zitten wij bij elkander, fpreeken over Veele zaaken, e:i zulks vervrolijkt mij: zij is eene deelneemende vriendin, en het ontgaat haare oplettendheid niet, dat mijne echtgenoote en ik, indedaad twee zeer verfchillende wezens zijn : zij doet alle mogelijke moeite, om louise te vormen, ten einde mij in 't vervolg gelukkiger dagen te verfchafFen, en zulks vermeerdert mijn gevoel van dankbaarheid en hoogachting jegens haar dit alles zijn echter flechts zwakke Braaien van hoop op betere vooruitzichten; want voor het overigs blijft het in mijn hart zeer duister en ijdel. M 3  i8a DE AR M E HEER Iets is mij overgekomen, 't welk mij niet onaangenaam is: mijne Schoonmoeder is voor veertien dagen overleeden: de oude huichelaar zond den luchtigen PREviLLièiiE (*) aan mij, met deeze tijding, en verzocht mij, dien windmaaker in mijnen dienst te neemen; doch ik heb hem terflond weder laaten loopen m mijn Schoonvader zendt mij de intresten van het capitaal mijner echtgenoote vrij geregeld, en alzo mijne inkomften vermeerderd, en de uitgaaven irt mijn huis, bij de afweezigheid van het Hof, (want de Hertogin leeft, federt haar Gemaal op reis is gegaan, nog meer bekrompen dan te vooren,) zeer gering zijn, zo gaat het thans met mijne huislijke omftaudigheden nog al vrij wèl, en ik hoop de weinige fchulden , die ik terftond na mijn huwelijk gemaakt heb, binnen korten tijd aftedoen. Neem mij niet kwalijk, beste, vriend! dat ik u heden eenen zo droogen en verveelenden-brief fchrijf; ik heb al te veel in mijn hoofd; evenwel ben ik niet minder, uwe enz. £*) In den i?den Brief van dit Deel vinden wij deezen gefchilderd.  VAM MILDENBURG. 183 VIER- EN- TWINTIGSTE BRIEF. De Kapper jaques PREViLLièRE, h Monfieur Ie Baron de ras tits, noble Seigneur de & a Oudwedel. *** den 16de van de Sept\ jaar 1775. monseigneur! Ik eb de eer van votre excellence te meld, que mon petit projèt d'établisfement chés Son Excellence, Monfieur votre beau - fils, tfa pas rèusfi. Zijn Excellence eeft mij niet aankenoom, maar mij renvoïccr, et cela d'' une manier e peu honnête , oevvel Madame de mildenlsourg fkcen met krakt en keweld te wensch, mij te attacheer als valet de chambrè aan aar perfoon; keloof mij, ik doutteerde mij niet, dat een recommendation, telle que Pous avés bien voulu me donner, Monfeigneur, zou blijf buit effect,/wr rapport op de refpeét, die men billijk at moeten betuig in dees kelekonheit, vis a vis van eenen Eer van votre Excellence doorfik en aanzie: mais enfin, de Mijneer Keëimraad eeft niet keiief te doe, et cela fuffJt; ik ben niet mens, om mijn kerinken dienst op te drink, et Dieu merci, il y a du pain part out pour un homme de talent. Maar ik vind mij tok keöbligeer, et bevel op M 4  18* DE ARME HEER te volg, dat kij mij eb willen kecv, in et mededeel van de berikt, die petref de leefkewijs vanzijn Excellence de Eer Skoonzoon. Ah Monfeigneur! il faut que fe parle franchement; ik beklaag uit al mijn art de arme Madame van mild bnbourg: zij is waard van te peter keluk: te Eer Kemaal wel niet aar mahraitteer ahfollument; tok hij aar dwing tot een leefkewijs, co-mme la femme un honnête bourgeois. Mon Dieu ' niet eens un Valet de chambre voor zulke Daam: en over alkemeen peu de domeftiques; alles eeft een air mesquin. Es keeven pijna in keheel niet festim, en zo tikwijls als Madame wil uitka, te Eer eeft mauvaife humeur:. tok de Eer aanbidt, zij maak ouvertement tie hoff pij een Daam van de flad, dont F epoux est abfent, die is fkoon, maar buitenkewoon coquette: deeze Daam kom zij takelijk bij Madame de m.ilbenbourg, wil ook al gouverneer en reformeer. Je tiens tout eeci de la femme de chambre même de Madame de mildenbours, gut est une bonne pdte de fille, en voor welk deEer ook niet eeft die égards, die zij, meriteer. In de flad Monfieur eeft keheel vol van de vijand: men fpreck zelfs openlijk van mauvaife adminifiration des finances, waarvan de Eer is de coutroleur gènéral: men fpreek encore van defeü; enfin, que fais-je? van te verantwoor- dink, etcetra . Ce font des horreurs, qua tout ceci: en un mot, Monfeigneur, je plains, fort Madame Votre fille.  van MILDENBURG. 185 Ik eb oop, dat Son Excellence, Monfieur de bruinfelde, Sécrétaired'etat,mij zal ouden voor Kamerdienaar: ik mij eb kemeld bij em en hij eeft keat een long entretien met mij over veel zaak, en mij kevraag, en confidence, over veel zaak, ce qui doit rester entre nous, comme de raifon. 4u reste, Monfeigneurl f ai ï' honneur d' itre avec le plus profond rejpecï, etc. • M 5  *86 D E A R M E HEER VIJF- EN- TWINTIGSTE BRIEF. De Banquier slaubach aan Doctor porr in Hamburg. *** den 2 Jnnuarïj 1776. Na toewenfching van een genoeglijk en gelukkig nieuwjaar, heb ik de eer u- welgeboren te verzekeren, dat gij mij altoos bereidvaardig vinden zult, uwe bevelen fpoedig en naar gemocdc re bezorgen; ik aarzel derhalven ook niet, om aan uwen wensch te voldoen en dat geene te melden, wat ik van de tegenwoordige omftandigheden van den Geheim-Raad van mildenburg met zekerheid weet: doch ik moet nog al wederom het verzoek herhaalen, om van mijne ontdekkingen het voorzichtigst gebruik te maaken; want fchoon ik overtuigd ben, dat u- welgeboren bij dit onderzoek geene andere, dan de edelftc, vriendfchaplijkfte oogmerken heeft, en ik ook in mijne omftandigheden niet meer van het Hof en de Grooten afhang, zou ik evenwel niet gaarne ongenoegen willen hebben mpt deezen Heer, noch ook te boek ftaan als 'een befpieder van vreemde daaden: dit onderftellende ga ik over tot het bericht: Het fchijnt indedaad, alsöf het getal der vijanden van den goeden Heer van milden-  van. MILDENBURG. 18? burg dagelijksch toeneemt; ook begint de Heer van bruinfeld, wèl bewust van de vermeerdering zijner partij, openlijk in gezelfchappen, wanneer de wijn zijn long losmaakt, met zijnen amptgenoot te fpotten. Bijna ieder geeft (boewei ik geloof ten onrechte,) uwen vriend de fchuld, dat de Hertog deeze reis, die zo veel gelds kost, ondernomen heeft: ik weet best, welke groote fommen daarmede verfpild worden, alzo alle de wisfels door mijne handen gaan zij, die op de billijk% wijze oordeelen, zeggen: „ Hij had den Hertog de „ reis moeten afraaden, of medegegaan hebben. " Daarbij komen nog de menigvuldige mislukkende proeven bij de fabrieken: mijn lieve Doctor! ons land is in 't geheel niet gefchikt, om hier zodanige fabrieken te kunnen aanleggen ; zij moeten niet achteruit gaan, als zij de prifzen met die van andere Landen willen gelijk Bellen: het zou te omilagtig weezen,mijne gronden hier te ontvouwen; ik heb dezelven den GehcimRaad dikwijls onder het oog gebragt; doch hij luistert daar niet na, en meent met kracht en geweld zulks te moeten doorzetten, om zich bij den Hertog bemind te maaken; maar ik vrees, dat hij zich verantwoording op den hals haaien zal: wat in het eene Land kan uitgevoerd worden , is daarom in het ander juist nog niet doenlijk. Het tweede Buk is de onlangs ondernomene; verpachting van alle vorstlijke landgoederen;  188 DE ARME HEER daardoor komen wel op eenmaal groote fommen in de kas, omdat de pachters met gereede penningen borg ftellen moeten j ondertusfchen gaan deeze penningen naar Italïtn, worden daar verteerd, en alzo dezelven tog eerlang moeten vergoed worden, vermeerdert men daardoor de fchulden: misfchien blijft 'er wel iets over;maar de Pacht-bediende knevelt de boeren om 'er zijn geld uittehaalen; veele oude bedienden geraaken buiten kostwinning; fchurken, die gegoed zijn, Verkrijgen ampten, titels, verrijken zich, en ie! der klaagt daarover. Wat eindelijk betreft den huislijken toeftand van uwen waarden vriend, ik geloof, dat het thans daarmede vrij wèl geiteld is: hij leeft niet ruim, en heeft, eenigen tijd geleden, een kleine fom, die hij bij ons had opgenomen, wederom betaald, doch in zijn huwelijk heeft hij weinige blijde uuren maar ik bid u, Mijnheer! hoe komen toch twee wezens, zo volftrekt in begaafdheden, natuurgefteldheden en neigingen van elkander verfchillend, als de Heer van milde nburg en zijne Echtgenoote, bijéén? hij was immers reeds boven de jaaren van het jongelingfchap, toen hij de keus deed, zo dat geen blinde zinlijke liefde hem heeft kunnen vervoeren ? of had hij voorgenomen, om zijne vrouw naar zijne hand te zetten? dan had hij zich van alle bezigheden moeten ontdoen, en met haar zich, op het land begeeven hebben: nu heeft men deeze Dame, God beter' 't! hier gevormd: ik  van MILDENBURG. 189 feen zelden in 't geval van met haar te verkeeren, behalven fomwijlen nog wel eens aan openbaare vergaderplaatfen, alwaar ik van verre een aanfchouwer ben, en nu en dan ook van naderbij, wanneer de Geheim-Raad mij laat verzoeken, om gemeenzaam met hem te fpeizen; doch men behoeft geen groot mensenkenner te weezen, om te ontdekken, dat Mevrouw een nietsbetekenende, ongevormde, koele, traage, en daarbij evenwel ijdele en koppige Dame is: inmiddels wordt het hier ook bewaarheid, 't welk ik zo menigmaal aan het gepeupel in alle rangen en in alle plaatfen heb opgemerkt, te weeten, dat men Hechts op eenen trap van middenmaatigheid, of nog wat dieper behoeft te fiaan, om eene' menigte van aanhangeren, verdedigers en bevorderaars te vinden, en dat integendeel de geene, die zich min of meer boven het gemeen verheft, eenigzins van betere ftoffe is, dan veelen Cal leefde hij ook nog zo gerust, zonder aan! maatigingen, en al week' hij ook voor ieder uit den weg O de bedilzucht, den nijd en menig. vuldige verdrukkingen niet ontgaan kan; dat deeze eindelijk altoos naar het oordeel des'volks ongelijk krijgt , wanneer hij met den eerstgenoemden in eene foort van twist geraakt: zullen wij het menschdom de eer aandoen van te denken, dat de edelmoedigheid hier mede een drijfveer is? of een gevoel van p]jgt van zich den zwakken te moeten aantrekken, opdat hij niet geheel onderdrukt worde? 1 zulj!s  ljo DE ARME HEER fchijnt wel zeer fraai op het papier; doch WflC mij betreft , ik ila 'er geen geloof aan : laat ons liever onderftellen , dat de Voorzienigheid den man van grooterc begaafdheden op deeze Wijze zijnen post afzonderlijk aanwijst; blootgefield aan onverdiende vervolgingen, ongevergde befpicding , aan onredelijke berisping , ten einde hij waakzaam blijve en op zijne hoede zij,niet laatdunkend' worde en zijne werkzaame vermogens niet in flaap moge laaten fusfen : genoeg, dat ik zelf in alle Landen, die ik ooit zag, onder alle luchtflreeken, alwaar ik leefde, de zaak zo gevonden heb, en dit is mede het geval van uwen vriend en deszelfs Echtgenoote: men vergeet , dat haar alle de hoedanigheden ontbreeken, en dat zij ook hoe genaamd, geene moeite doet, om zulke hoedanigheden te verkrijgen , waardoor zij haaren Echtgenoot een vergenoegd huislijk leven zou kuniien verfchafFen, en prijst daarentegen haare deugd, die misfchien njmmer, noch van binnen noch van buiten, op de proef gefield is; men noemt haare koelheid zachtmoedigheid; haare onnozelheid befcheidenheid; fchrijft haaren trek tot ijdele ftadgeneugten op rekening van onfchuldige , jeugdige vermaaklijkheden , en be« ichouwt integendeel alles,«wat den Heer van mildenburg betreft, uit het haatelijkfld oogpunt : als hij fomtijds zijne vrouw , dart naarnlijk, wanneer het geenszins Hechts eene grilligheid van hem is, maar 'het'geheel geluk van zijn hart raakt, met misnoegen ert eenen  van MILDEN B -U R G. 191 manlijken ernst te kennen geeft, dat hij gansch niet over haar voldaan is; dan zegt men: „Dat „ hij de goede, ffille vrouw mishandelt:" als hij haar tracht te beweegen, meer voor haare huishouding, dan voor ijdele, geld en tijd Verfpillende gezelfchappen te leeven ; dan is het: „ Hij is een grillig mensch, en misgunt „het goede jonge wijfjen onfchuldïge vermaaken;" doch het ergfte is nog, dat men zijn zedelijk karakter zelfs aanrandt: de arme Geheim-Raad vindt overal zijnen last en drukkende zorgen; in uuren van droefheid, vermoeidheid en verzwakking reikhalst hij naar troost, Verkwikking en opbeuring; zijn hart gevoelt eene behoefte om zijne ziel in eens anders boezem uitteftorren; hij zoekt eene vriendfchaplijke ziel; zijne Echtgenoote bezorgt hem van dit alles niets, en kan voor hem ook niets zijn; en nu meent, hij, dat de omgang met eene geestige jonge Dame, Mevrouw van steenbeek, hem, althans voor een gedeelte, daarvoor fchadeloos Bellen kan; hij bezoekt haar dikwijls , en zij is bijna dagelijksch in zijn huis: ongelukkig is deeze beminnelijke vrouw reeds lang een voorwerp van den nijd der vrouwen van den eerfien rang, hier ter plaatfe, -geweest welke eene fchoone gele¬ genheid, om den zwadder der lastering over beiden rijkh'jk uittefpuwen! „ De Heer van mil„ denbürg", zegt men , „ heeft een aattig „ wijfjen; doch hij heeft reeds federt lang eenen  W DE ARME HEER „ walg van haar; hij behandelt het lieve kind „ zeer Hecht, en werpt zich in de armen van „ eene ligtekooi , eene verwaande zottin , die „ verftandiger en beter meent te weezen, dan s, wij allen, omdat zij eenigzins net van lijf en s, leden is, en eenige boeken geleezen heeft: de arme Mevrouw van mildenburg moet „ haar dagelijksch voor oogen zien, en zich „ van haar laaten bedillen het zal ons „ eens verwonderen, of de Heer van steen„ beek, bij zijne wederkomst , wanneer hij ,, deeze levenswijze ontdekt , daarop zal (lil- • „ zwijgen de arme man! hij heeft een „ zeer goed hart, hij zal geen kind een kwaad „ woord zeggen; (hij is, met verlof te zeggen, ,, een domoor:) wanneer ik eene vertrouwde „ vriendin van Mevrouw van mildenburg • ,, ware, zoude ik haar de oogen eens openen, „ opdat zij zich zo niet op den neus liet fpee■„ len" — ziedaar, dat is de algemeene praat, en ik vrees, men zal niet rusten, voor dat men uwen vriend elke fchaduw van huislijken vrede en geluk zal benomen hebben , zo hij niet zelfs een flagtöffer van zijne ftaatkundige vijanden wordt. Ik geloof wezenlijk, dat de Geheim-Raad voorzichtiger handelen zoude, wanneer- hij wat -minder met zijne vriendin verkeerde: wel is waar, de menigte der lastertongen zou welhaast eene andere oorzaak weeten te vinden, om zijnen  van MILDENBURG. 193 nen goeden naam aanteranderi ; maar deeze zo fchijiibaare oorzaak zou evenwel in duigen vallen: ik zeg hij zoude voorzichtiger handelen; maar of hij zulks ook wel doen kan,- in zijnen Baat, bij zijne gemoedsgefteldheid, (hij die een zwak mensch, als anderen, en daarbij een veel levendiger mensch is dan anderen,) zou nog té bezien Baan : moet dan zelfs de beste en de • vatbaarüe onder ons , altoos flechts voor het geheel, nimmer voor zichzelven; altoos flechts VOör de gewöone zamenleving en den uite'rlijken naam, nooit voor zijn hart leeven ? en al gaat 'et nu ook een kleine liefdeftrijd mede gepaard! wat is dat dan meer? laat ;de liefde zich dwingen? laat zij zig tot een' pligt maaken? men trachte beminnenswaardig te zijn, zo men bemind wil worden: is de zuivere liefde een geluk, een zielsgenot, heerelijker dan eenig ander in de wereld; waarom zal dan juist die geene van dat geluk afzien, die 'ér genegenheid voor heeft? wordt de Echtgenoote van den Heere van mildenburg, die hij nu ééns vooral niet kan beminnen, daardoor ongelukkiger, dat zijn hart voor vreemde verdienften niet gevoelloos is ? mén vergunfte hem deeze enkele onnozele grilligheid, en hij zal zich voorzeker, als1 huisvader, van zijne pligten des te getrouwer kwijten, zo hij voor het overige een edeldenkend man is —1 en is hij zodanig een niet; wat voordeel zou 'er dan van te behaalen zijn, om naar zijne uit- n. dee l. n  ,294 DE ARME HEER fluitende tederheid te dingen ? men Ma hem zulks toe, dan zal hij bemoedigd verdraagen, met vriendlijkheid lijden , en altoos nog meer geeven, dan hij ontvangt. Kan men alle' menfchen over éénen leest fchoejen? de traage luiaart kan bij eene eenvoudige, altoos even gelijke kost, honderd jaaren oud worden; een man, die zijné krachten altoos infpant en moet infpannen, heeft, :zal hij niet geheel bezwijken, fomtijds meer verfterkende geneesmiddelen, eene fijnere leefwijze , fterker gekruide fpijzen noodig: dezelfde leefwijze is niet voor elk: di ffille ambachtsman is te vreden, wanneer hij zijn onbijt met flappe , warme foup doen kan; de jager, die met ftorm en onweder moet worftelen , mag ten minften nu en dan wel eens een weinig fterken drank influrpen, als de verllapte {pieren hunnen dienst weigeren ; wanneer dan nu Natuur en opvoeding deezen tot eenen jager gevormd hebben; hoe ongelukkig zal hij zig dan bevinden, wanneer men hem aan kleêremaakers werk, en aan kleêremaakersJwst gewennen wil! hij zal met ligchaam en ziel vergaan: wie kan een paard in een kalf herfcheppen, opdat hij niet noodig hebbe haver te koopen! is het in 't natuurlijk* zo gelegen , waarom, zou het dan in 't geestlijke anders weezen? (*) (*) Moet ik hier, om der zwakken wille, hêrhaalen, was ik reeds zo dikwerf gezegd heb, dat de grondbeginfelen der perfoonen, die een Schrijver fpreekende invoert, niet altoca grondbeginfelen van den Schrijver zstven zijn?  van MILDENBURG. ï9j Dit zijn de berichten, die ik de eer heb, u. welgeboren, misfchien met wat te veel ge» kakel, en verzeld met mijne uitgerekte aanmerkingen, medetedeelen: het gebruik, 't welk Gij daarvan gelieft te maaken, laat ik billijk over aan uwe voorzichtigheid en befcheidenheid,daar ik voor 't overige ben, enz. N a  *i öm, uw enz. O 2  DE ARME HEER NEGEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord van DoBor porr op den voorgaanden Brief. Hamburg, den 220 Julïj, 177S. ' Ik vertoef geen oogenblik, mijn waardigfte Vriend! met u te antwoorden: uw liefderijk vertrouwen heeft mijn hart getroffen; ik hoop, gij 2ult mij hetzelve niet onwaardig keuren. Kan ik u met raad en daad onderfteunen, met het grootfte genoegen zal ik zulks doen; doch vóór de maand September kan ik niet bij u komen; boezem u inmiddels zeiven moed in! dit beveel ik u ten Berkflen aan : laat niet toe, dat uwe vijanden .zegepraalen met u aan uwe triumph op hen te zien wanhoopen! misfchien beginnen zij zeiven te beeven, wanneer gij pal ftaat: gij durft uwen post niet verlaaten, anders zou ik u aanraaden, regelrecht naar /taliën te reizen , en den Hertog zeiven te fpreeken,- ik houde zeer veel van een mondlinge verklaaring, man tegen man. En wat hebt gij dan toch in de waereld te vreezen? het zou te laat weezen te onderzoeken , of gij niet ook nu menige onvoorzichtigheid begaan hebt; maar is dan onvoorzichtigheid, wanbedrijf? als een braaf man voor de rechtvaardigheid beeven moet, wat zal dan ds  VAN MILDENBURG. aij fchurk doen ? hebt gij onrecht gedaan, met bezig heden te onderneemen, waarin gij weinig geöe' fend waart; u lasten te laaten opleggen , die voor de fchouderen van één' man te zwaar waren ; dan moet immers de geene wel de helft van dit onrecht draagen, die meer van u gevergd heeft, dan uwe krachten toelieten? en zal dan uwe braafheid, uwe onbaatzuchtigheid, uwe aanhoudende werkzaamheid, ftiptheid, geregeld-' heid, voor niets gerekend worden? zal tegen de overijlingen, die gij mogelijk begaan hebt, in 't geheel niet in aanmerkinge genomen worden, het goede het welk gij hebt bewerkt, gelijk ik van anderen weet, en gij mij uit befcheidenheid niet gemeld hebt? is niet het Financic-collegie eerst door uw toedoen op menige nieuwe huishoudelijke ontdekking oplettend geworden? hebt gij u zeiven niet bij uitftek verdienftclijk gemaakt , ten aanzien van de opvoeding der landlieden ? hebt gij geene huishoudelijke, nuttige voorfchriften, wederleggingen van verouderde vooröordeelen, en van bijgeloovige gevoelens in de almanachen en openlijke bladen doen plaatfen? hebt gij niet, op koste van den Hertog, tot nut van 't algemeen, veelerhande proeven ter verbeteringe van de landerijen laaten neemen; kruiden voor het vee doen aankweelten, en nieuwe plantzoenen aanleggen? hebt gij uwen Heer niet dikwijls aangetoond , dat het ongereimd is , fabrieken , die flechts ter bevorderinge der weelde werken, met zwaare kosten in trein te brengenA O 3  &H DE ARME HEER terwijl de noodzaakelijkde behoeften van elders in het Land gebragt, de gemeende inlandfche ruwe voordbrengfelen uitgevoerd, in vreemde landen verwerkt, en vervolgends tegen groote fommen gelds , die de onderdaan naar buiten fleept, weder binnen gebragt worden ? brengen niet de wolfpinncrs, koufenwevers en hoedenmaakers, die gij bij hunnen arbeid ouderdcund hebt, het Land meer voordecis aan, dan het verlies der geringe fommen, welken gij, zekerlijk wat onöverlegd, twee of drie windmaakers van porcclein - fabriekanten en tapijt - werkers toevertrouwd hebt, nadeel veroorzaakt? en dit zou over het hoofd gezien, van u-zeiven niet in aanmerkinge genomen worden ! neen, mijn Vriend! word niet moedloos! ongenoegen kan men u verwekken, en wel niet buiten uwe fchuld; maar u geheel en al aan den grond helpen; u de bewustheid van goed gedaan te hebben, de achting van onzijdige en verdandige menfchen ontrooven zulks alles zal men niet kunnen doen: het eerfte moet gij billijk draagen; het laatfte zal u daarvoor fchadeloos Hellen, of ten minden ondcr/rcunen. Over uwe huislijke omdandigheden kan ik, helaas! niets zeggen; ik gevoel den geheelen last daarvan; misfchien, wanneer ik de zaak van nabij zie, dat 'er nog wel een verzachtend middel zal gevonden worden: intusfchen, indien dit het geval ook niet zijn mogte . hoe weinige gelukkige huwelijken vindt men! last, gemis,  van MILDENBURG. ai$ opoffering dit is bijna altoos het lot van den goeden en verflandigen, terwijl de andere geniet, en niets daarvoor wedergeeft: zoudt gij dan wel van rol willen veranderen, en in deszelfs plaats een koele, ongevoelige zotskap worden? wanneer eindelijk waare, getrouwe vriendfehap fchadeloos Belt, voor het verdwijnen van deeze harsfenfehimmen van huwelijksgeluk, geniet gij dan niet nog altijd meer, dan onnoemelijk veele goede menfchen ? Doch ik ontken niet, dat alles, wat ik hier zo even gezegd heb, een . krachtloozc vertroosting is; denk derhalven, dat ja dat het nu niet anders toegaat in deeze waereld der voorbereidinge .— of denk wat gij wilt, alleenlijk niet, dat ik ooit zou kunnen ophouden van met hartJijkheid te zijn, enz. O 4  «6 DE ARME HEER DERTIG'STE BRIEF. De Lieutenqnt-Kolonel en Generaal-Adjudant, van steen beek, aan zijne Echtgenoote. Romen, den 6 Augustus, 1776. lieve vrouw! Een flechthoofd heeft onlangs goedgevonden, mij eenen naamloozen -brief te zenden, waarin uw gedrag geduurende mijne afwezigheid, en uwe verkeering in mildenburg's huis, met de zwartfle kooien getekend zijn: ik höude niet. veel van naamlooze brieven; wie met een goed oogmerk waarheid zegt, fchroomt nimmer zijnen naam te noemen: daarenboven was deeze brief zo opgelield, dat ik, fchoon een oud foldaat, en geen van die hooggeleerde lieden zijnde, echter zeer gemaklijk merken ko.n, dat de boos, heid van lastertongen hier mede in het fpel was; ik kan misfchien door andere omftandigheden ook wel opmaaken , uit wiens koker dit alles komt, en zal mijne maatregelen neemen : gij hebt u altijd als een verflaudige en zedige" vrouw gedraagen, en indien dit het geval niet ware, zou ik het in 't geheel der moeite niet waardig oordeelen, om veele woorden daarover te verliezen: mildeiSburg is mede een braaf man, heeft,  van MILDENBURG, ai? denk ik, genoeg te doen met zijne eigene vrouw, en is een goed vriend van mij: ik flaap derhalven hier in Romen zeer gerust: ik heb 'er u ondertusfchen kennis van willen geeven: ieder kan wel op deeze wijze in 't geval komen, van belasterd te worden, en dan is het tog goed, wanneer men zulks weet: vaarwel, Vrouwtjen^lief! ik wenschte wel , dat gij bij mij waart: tegen het voorjaar keer ik met den Hertog weder, indien ik zo lang op de beenen blijf. Voor uwen goeden raad, met opzicht tot de Italiaanfchen wijn en het voeteuvel, dank ik u zeer, omdat het tog wèl gemeend is; anders weet gij wel, dat ik het raadgeeven niet wel veelen kan: nu, vaarwel! ik ben uw getrouwe, man, enz. os  siS DE ARME HEER EEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer van steenbeek 'aan den Geheim* Raad van bruinfeld. Romen, den 8 Augustus, 1776. m ij n h e e r de geheim-raad! Onze zeer gedienftige Heer- Reis - Marfchalk heeft mij gezegd , door uwe excellentie verzocht te zijn , mij allerleie geheime wenken te geeven, betreffende mijne vrouw: ik heb hem daarover het noodige gezegd, en oordeel 't nu mijn pligt te weezen dat ik u mijn gevoelen ook zegge: Mijnheer de Geheim-Raad! ik kan die ftille wenken en die onverzochte gedienftige' lieden niet wel veelen; dat gij het maai- weet; en wie zich ongevergd, (door mij ongevergd,) met mijne huislijke zaaken bemoeit, dien fla ik wel eens om de ooren, al ware hij ook Minister ; want ik vrees voor niemand, gelijk geen eerlijk man zulks doet: gij zijt eertijds Advokaat geweest, en dit kan uwe, excellentie om den duivel nog niet vergeeten; daarom flaat gij gaarne kromme wegen in, en ik ga altoos recht door zee: bemoei u dan in 't vervolg liever met uwé fchrijvers, en laat mij en mijne huisvrouw ongemoeid : het ware goed geweest, dat gij meer een waakzaam oog over Mevrouw uwe.  va n MILDENBURG. 219 fraaje dochter haddet gehouden -— ik verwijt 11 zulks ongaarne; doch zo als men in het woud roept, roept het 'er ook wederom uit. Nog zeg ik u, Mijnheer dc Minister! indien 1 ik hoor, dat gij mijnen naam en den naam van mijne vrouw nog eens noemt, het zij ten goede of ten kwaade, dan fpreek ik terftond, na mijne wederkomst, met u een woordjen , waarvan in uw exceLlentie's zwijn-leêren juristenboeken niets Baan zal: gij zijt nu ook een Edelman , even als ik; ( doch het kost u braaf geld !) neemt gij het derhalven kwalijk, dan ben ik met de opheldering tot uwen dienst; maar fteekt gij 't in den zak, dan blijft het onder ons. Ik hoor, dat gij den armen mildenburg den vcet wilt iigten: ik bemoei mij juist niet gaarne met vreemde zaaken; maar laat ik u evenwel een kleine waarfchouwing geeven; „ Alles duurt Hechts zekren tijd: Maar Gods liefde in eeuwigheid." Zoudt gij den vérkeerden man eens op de huid vallen, dan kon ook het blaadjen zich wel ligt omkeeren. Ik wenschte wel, dat gij hier in Italiïn waart; wij hebben hier kostelijken wijn, en uw excellentie is 'er nog al een liefhebber van; doch zulks raakt mij even zo weinig, als het gedrag van mijne vrouw u raakt, Ik ben, gelijk gij ziet, met alle. oprechtheid, enz.  S20 DE ARME HEER TWEE- EN. DERTIGSTE BRIEF. karolina felmer, aan Mevrou.iv homan, in Engeleven. *** den 8 Augustus, 1776. T wee brieven, verëerenswaardige Vriendin.' en niet het minfte antwoord! —— zou ik ongelukkig genoeg geweest zijn, uwe moederlijke liefde en genegenheid te verliezen? of moet ik vreezen, dat eene onpasfelijkheid u belet, mij te fchrij» ven ? 6, in dit geval zoudt gij immers aan mijn verzoek voldaan hebben, met mij door anderen van den toeftand uwer gezondheid eenig bericht te geeven: ik zou fpoedig bij u gekomen zijn, om u optcpasfen , al hadde ik te voet moe-. ten gaan; doch ik zal deeze treurige denkbeelden onderdrukken, liever gelooven, dat gij door bezigheden verhinderd zijt, en denken: de dochter kan pok wel driemaal aan de moeder fchrij. ven , voor dat zij van dezelve antwoord ontvangt. Laat Ik nu mijn verhaal vervolgen, om u van mijne tegenwoordige omBandigheden bericht te geeven: ik -maak daarvan een begin met u onbewimpeld en zonder grootfpraak te zeggen, dat ik bij mij - zelve verzekerd ben , reden te liebben, om over mij en mijn gedrag voldaan te  van MILDENBURG. aai Zijn, zo lang als ik in het huis van den Heere van mildenburg geweest ben: gij, vaardigde, edelfte Vriendin! kent mijn hart; gij zijt het alleen, die mij nimmer misgekend hebt; die omtrent mijne gebreken wel niet blind zijt geweest, maar mij ook het recht gedaan htbt, dat ik den ftrijd met eene driftige en onrustige natuursgefteldheid niet altoos zonder eenige verdienfie eindig, en dat, al is 't ook, dat onvoorzichtigheid en eenige ligtvaardigheid mij fomtijds eenen misftap laaten doen, waarbij het bedaard overleg het hoofd fchudt, en de liefdelooze kwaadfpreekendheid vuilaartig lagcht, ik evenwel in het binnenfte mijner ziele der Deugd menige ftille, niet onwaardige offerande breng: ik heb derhalven geen geheim voor u, en nogthans herhaal ik, dat ik federt onze fcheiding voldaan ben over mij-zelve, en over mijn gedrag : de moederlijke lesfen, welken gij mij tot affcheid hebt medegeeven, zijn niet uit mijn hart geweeken: het klinkt zekerlijk wat vreemd, en evenwel is het waar , dat het goed voor mij was, niet langer in Engeleven te blijven: de verkeerde wijze, waarop de menfchen mij aldaar beoordeelden, had mij nu eens gemelijk gemaakt, en ik was te trotsch, te ftijfhoofdig, 0m mijn gedrag, ten gevalle van deeze menfchen, te veranderen : gaarne zou ik met u, beste moeder! flechts brood en water genooten, en eenzaam, gelijk in een klooster geleefd hebben; maar dat zulk een ongefchikt volkjen een recht .meende te  Saa DE ARME H E E R' hebben om mij voorfchriften te geeven, hoe ik leeven, welke luim ik hebben, hoe ik mij kteeden, met wien ik verkeeren moest, en op wel- kén voet zulks diende te geichieden ■ en wel alleen omdat ik arm was, daar zij mij voorzeker alles zouden vergeeven hebben, wanneer wij het geluk gehad hadden in den voorigen welftand te blijven zulks kon ik niet verdraagen; dit verwekte bij mij. den geest van tegenfpraak ; doch ik heb mij immers over alles uitgelaaten, in het breede en voor mij onvergeetelijk, gefprek 't welk wij den dag vóór mijn vertrek met elkander gehad hebben. Ik reisde herwaards, met het vaste voorneemen, om met de daad te bewijzen, dat het mij* niet veel moeite zoude • kosten , ook in eene groote ftad, waar niemand acht op mij flaan zoude, en men zich eikanderen wederzijdsch alles veroorlooft, eenzaam en huislijk te leeven; dat ik mij naar menfchen wist te fchikken, en deu dwang, vrijwillig op mij genomen, verdraagen kon; en dat geloof ik nu ook, tot hier toe , met mijn gedrag bewaarheid te hebben hierover zal ik u wat wijdloopiger onderhouden ï De Heer Geheim-Raad van mildenburg heeft mij van het eerfte oogenblik af,- dat ik in zijn buis gekomen ben , op de edelmoedigfte wijze en ongedwongen bejegend; hij heeft mij verzocht, om zijne Echtgenoote in het waarneemen der huishoudinge zo veel behulpzaam tè zijn, als ik-zelve, die, zeide hij,1nict aan le«  van MILDENBURG. 225 dïgheid gewoon was, zou goedvinden; hij heeft mij toegang verfchaft tot het beminnelijk huisgezin van eenen zeer kundigen Banquier, den Heer s l a u b a c h , als mede tot een paar andere aanzien■lijke burgerhuizen; voor het overige echter aan mijzelve overgelaaten, om mij eenen omgang naar mijn eigen hart te verkiezen; hij heeft mij een , maatige jaarwedde aangeboden, op zulke eene manier, dat ik dezelve niet wel van de hand wijzen kon, en behandelt mij daarbij, zelfs jn tegenwoordigheid van perfoonen van eenen hoogeren rang, zo uitfteekend vriendlijk, dat het altoos fchijnt, alsof hij veel verpligting aan mij hadde, voor de geringe moeite, die het waarneemen van zijne huishouding mij veroorzaakt: deeze berust nu indedaad geheel op mij, want Mevrouw van mildenburg - hoe fchielijk kan zich toch een Land-freule herfcheppen! — is zo vreemd in haar huis als ergens: gisteren ontmoette haar een meisjen op den trap: „ Bij wien moet gij weezen, kind!" vraagde Mevrouw, „ en bij wien woont gij?» JL_ „ Wel!" antwoordde het meisjen, met verwondering, „ ik ben immers rqeds federt vier maan„ den Mevrouws keuken-meid (*)!" CO Deeze anecdote , hoe onwaarfchijnclijk dezelve ook woge voorkomen, is op waarheid gegrond; en 't geen no« is dan dit; de Dame, met welke dit geval gehemd is° heeft rmj zelve, zonder eens te bloozen, ja, met eene foort van trmmph, het verhaald; zij was 'ertrotsch op, om op zulfeenen grooten voet te leeven, dat zij - de eerfte pligten van haare verordening vergeeten kou.  £24 DE ARME HEER Hoe gaarne ware ik den Heer van mild en* burg daardoor van dienst geweest , dat ik, ingevolge zijner oogmerken, medegewerkt hadde, om op zijne Echtgenoote eenen voordeeligen indruk te maaken; doch het zal mij nimmer gelukken, eenigen invloed op haar te hebben, fchoon de fchuld aan mij niet ligge : zij heeft, hoe beleefd en infchikkelijk zij ook fchijnt te weezen , nogthaus zeer verhevene denkbeelden van den afftand tusfchen eene adelijke Dame en een burger- meisjen, en is over 't algemeen zo weinig vatbaar voor de vriendfehap, dat alle moeite, aan haar hefteed, verlooren zijn zoudew De uiterlijke houding van Mevrouw van mildenburg kan iemand verbazend misleiden; zij fchijnt de onfchuld, de oprechtheid, zachtmoedigheid, goedhartigheid en menschlievendheid zeiven, terwijl ffijfhoofdigheid, zucht tot raazende geneugten, onverfchilligheid, achterhoudendheid , gevoelloosheid en gebrek aan fijne befchaaving, haar wezenlijk charakter uitmaaken: de arme man is zeer ongelukkig; doch wat zal men doen ? ik heb nog geen krakeel met haar gehad; daartoe heb ik, om de waarheid te zeggen, geene achting genoeg voor haar: ik zie haar anders niet, dan wanneer ik eenen wenk daartoe ontvang; neem de huishouding en de rekening van dezelve met alle mogelijke oplettendheid waar, en ben zo gelukkig, dat ik daarvoor vau allen met achting en vertrouwen vereerd word: ik ga zeer zelden uit; mijne uwen van uït«  van MILDENBURG. aaj tiitfpanning beBeed ik aan het leezen : op die wijze verloopt de ééne week na de andere, en thans heb ik Ook mijn een -en -twintigfte jaar geëindigd de Hemel zal verder helpen: het is met dit alles zeer zeldzaam, dat ik van mijne eerfte jeugd af, (behalven den gelukkigen tijd, welken ik bij u heb dooigebragt,) fcbijn verordend te zijn, om bij booze wijven te leeven ik zal zulks nu maar eens ■ onderftellen; want gij neemt het mij immers kwalijk, wanneer ik zeg, dat ik menigmaal in de verzoeking geraak, om tot mijn oud geloof wedertekeeren, en Baande te houden, dat 'er over 't algemeen meer Hechte vrouwen, dan Hechte mannen in de wereld zijni Nog moet ik van een perfoon fpreeken, die in ons huis eene zeer gewigtige rol fpeelt; dit is Mevrouw van steenbeek, van welke ik n reeds als ter loops iets gezegd heb: de GeheimRaad houdt zeer veel van haar, en mijn opmerkende geest zou zich geweldig moeten bedriegen , zo hij niet wat meer dan vriendfehap vóof haar gevoelde: voor het overige kan men niets ten laste van haar gedrag zeggen; doch ware ik een mansperfoon, ik zou mijn hart niet zo vast aan haar hangen: zij is vooreerst in 't geheel niet fchoon; zekerlijk heeft zij wel een bevallig, verftandig voorkomen, en eene zeer goede houding; evenwel zijn hier indedaad nog wel vrouwen , die geregelder gelaatstrekken en iet deftigere in haar wezen hebben: daarbij komt, dat n. Deel. P  asff DE ARME HEER. zij gaarne een weinig wil uitmunten, gaarne wil behaagen , en omdat zij veel geleezen, eenige begaafdheden heeft, en weet, dat zij verftand bezit, op menfchen van minder vermogens, en vooral als zij tot de vrouwlijke fekfe behooren, vrij laag nederziet: haar afwezigen man ken ik niet; hij zal een braaf, oud, goed Officier zijn, goedaartig en oprecht, doch voor zijne Echtgenoote op verre na niet verftandig en onderhoudend genoeg: Mevrouw van mildenburg kan met deeze vrouw in 't geheel niet over weg, eensdeels, omdat zij altoos alles beter weeten wil; andersdeels ook wel uit eene geheime jalouzij; want hoewel zij-zelve haaren man niet de minfte waare liefde en genegenheid bewijst, noch zich naar hem tracht te vormen, kan zij evenwel niet lijden dat hij genegenheid voor andere vrouwen heeft: 't zal mij verwonderen, hoe de zaak nog eens zal afloopen, want met den huisiijken vrede is het niet te breed gefteld: Me. vrouw van steenbeek behandelt mij zeer beleefd, altoos echter met eene foort van grootsheid, die ik niet wel kan veelen; ben ik met haar tegelijk bij Mevrouw van mildenburg, dan veinst deeze, in 't bijzijn van Mevrouw van steenbeek, eene vertrouwelijkheid jegens mij, welke haar anders in 't geheel niet eigen is, alleen om haar te vernederen doch waarom val ik u lastig met deeze kleine vrouwlijke kwellingen? Voor het overige fchijnt de Geheim Raad veelq  van MILDENBURG. ae? bijzondere bekommeringen, zelfs in zijne amptsbezighedeh, te hebben 3 wat het eigenlijk is, kunnen wij niet ontdekken, maar ik zie hem dikwijls in een geweldige beweeging t' huis komen , en dan gaat hij Bil en gemelijk aan de tafel zitten j zonder iet te eeten, en Mevrouw, zijne Echtgenoote, in plaats van hem optebeureh en te vervrolijken , drijft den fpot daarmede , dat hij het gezelfchap zo flecht onderhoudt. Neem, waardige Moeder! dit langdraadig gekakel met toegeevendheid aan , en verwaardig fpoedig met eenige vriendlijke letteren, en met aangenaame berichten van uwen welBand, haars die, zo lang zij leeft, zijn zal, enz. Pa  *** DE ARME HEER DRIE-EN-DERTIGSTE BRIEF, De Predikant eerman aan karolina felmer. Berkendaal, den 20 Augustus, 1776. mejuffrouw! Ik moet u een geval melden, waarbij uw goed hart niet zonder aandoening blijven zal: onze fcraave Vriendin, Mevrouw homan, is hederi agt dagen geleden des avonds ten zeven uuren, zacht, en met de blijmoedigheid en rust van eene Christinne, zalig ontilapen: zij had reeds lang gefukkeldf, en zulks was de reden, dat gij in zo langen tijd geene brieven van haar hebt ontvangen: een paar dagen voor haar overlijden ontbood zij mij naar Enge/even; zij had de goedheid van mij een affchrift van haar testament ter hand te Bellen, en te verzoeken hetzelve terBond na haaren dood te laaten openen: in haare Iaatfte uuren fprak zij veel van u, wenschte u zegen en geluk, en getrouwen voordgang op de wegen der deugd en godsvrucht: uw brief', Mejuffrouw! kwam eerst twee dagen na den dood Mm deeze waardige vrouw ,• zij heeft hem derhalven niet geleezen, en ik heb de eer u denzelven ongeopend terug te zenden; tevens voeg ik daarbij een affchrift van den bovenge-  van MILDENBURG. soemden laatBen wil, waarüit gij zien zult, dat de overleedcne u tot hoofd - erfgenaame van haar klein vermogen, zo veel naamlijk het uitBaande en gereedliggende geld betreft, en daartegen haare klederen, roerende goederen, en overig huisraad, aan haare getrouwe dienstmaagd gemaakt heeft: de berekening der onkosten , die ik,' ingevolge den laatften wil der overleedene van de gerede- penningen betaald , en de rest aan de armen uitgedeeld heb, zend ik'insgelijks hier bij: het zal nu van u afhangen, aan wien gij den ontvangst en het overzenden der halfjaarige intresten, welke thans verfcheenen zijn, zult gelieven optedraagen. Ik ben overtuigd, dat gij gaarne van deeze kleine ervenis afftand zoudt willen doen, wan.' neer gij de voortreffelijke vrouw daardoor weder in het leven zoudt kunnen terug roepen; doch daar het den Heere van leven en dood nu alzo behaagd heeft, is een jaarlijkfchc inkomst van drie honderd en zestig guldens nog al eene redelijke troost, en ik wensch van harten, dat gij deeze inkomfte nog veele jaaren gezond, gelukkig en met een dankbaar en onfchuldig0 har& moogt gebruiken, Mijne huisvrouw verzekert u van haare achting, en ik heb de eer, enz. P 3  *3o DE ARME HE E R VIER-EN- DERTIGSTE BRIEF. ,De Heer van der hart aan hendrik van milde n burg. St. Francois, op het eiland Marti* nique, der» 2 Januarij, 1776. Uit het opfchrift van mijnen brief zal het u, beste Weldoener en Vriend! blijken, dat ik van woonplaats veranderd ben: bij deeze verandering heb ik in alle opzichten veel gewonnen: Martittique is het grootfte en aangenaamfte van de kleine Antilies: en mijne betrekkingen, waarin ik hier ila, zijn voor mijne huislijke omftandigheden voordeeliger, en leveren veel meer uit , dan die, waarin ik in Guadeloupe leefde: ik hefteed thans alle mijne poogingen om geld te winnen, ten einde welhaast naar het geliefkoosde Europa te kunnen wederkeeren, naar het welk mijn hart, onaangezien de bittere lotgevallen, welke ik daarin beleefd heb, altoos nog reikhalst: de beroerte in de Engelfche volkplantingen maaken mij het verblijf in dit werelddeel nog veel lastiger: het gerucht loopt hier, dat nog in dit jaar duitfche krijgsbenden naar Noord-America zullen gezonden worden ! zou dit waar weezen ? en zou Frankrijk ook misfchien met Engeland in eenen openbaaren oorlog geraaken? 0 dan zal  vam MILDENBURG. =2r mij niets wederhouden, om mijne lieve Landgenooten optezoeken, en zo ik eenigzins kans zie , dan neem ik eene leverantie voor een van de Armeen aan: langer dan tot het voorjaar, 1778, blijf ik vast niet in Amerika; dit is voor ééns vastlijk bij mij beilooten; tegen dien tijd hoop ik een maatig vermogen bijeen gebragt te hebben. Uwen lieven brief van den ïfte Oftober 1774 , heb ik onlangs eerst ontvangen: ik verheug mij. van harte, dat de Voorzienigheid u, door een gunftigen keer van uw lot, beloont voor dat geene, het welk gij aan mij gedaan hebt: de dood van mijne onwaardige vrouw heeft mij nóg traanen uitgeperst hebt gij dan nog al niets vernomen van karolina? Wanneer gij mij wederom met eenen brief go» Heft te verëeren, meld mij dan toch zeer veel nieuws! gij zoudt niet gelooven, welke verkwikking zodanige narichten voor mij zijn, en hoe veel belang iemand, die zo verre van zijn vaderland leeven moet, Belt, in alles wat vandaar herwaards overgebriefd wordt : des te minder kan ik u van hier fchrijven, het welk voor ü van ecnig gewigt zijn zou: zeer dikwijls ben ik in gedachten bij u, en nimmer verlaaten mij de gevoelens van hartlijke dankbaarheid en hoogachting, waarmede, enz. P 4  *S3 DE ARME HEER VIJF- EN- DERTIGSTE BRIEF, De regeerende Hertog van *** aan den Geheim-Raad va-n bruinfeld. erentfeste, lieve, getrouwe! Dat geene wat gij Ons door Onzen Réis-Ma» fehalk en Krijgsraad van herbrand hebt laaten voorftellen, en onlangs zeiven, aangaande Onzen Geheim-Raad van mildenburg in onderdanigheid tot Onze kennis hebt gebragt hebben Wij in overweeging genomen en betuigen u mits deezen, dat Wij zeer veel genoegen hebben in uwen ijver, welken gij bij deeze onaangenaame gelegenheid hebt betoond. Wat de zaak zelve betreft, Wij keuren altezins goed, dat het onderzoek met alle mogelijke befcheidenheid te werk geBeld, en alle openbaare geruchtmaaking daarbij moge gemijd worden; Wij gelasten u derhalven, om u, ohmiddelijk na den ontvangst deezes, verzeld van twee door u-zeiven gekoozene leden uit Onze Regeering, Op wier voorzichtigheid en ftilzwijgendheid gij' kunt vertrouwen, bij van mildenburg te Vervoegen, en nasvertooning van de nevensgaande voor u opgeftelde commisfie, den voornoemden van mudenburg in gemaatigde. termen te kennen te geeven, dat gij hem oy.  van MILDENBURG. 133 Onzen hoogen last eenen wenk geeft, om zich, tot tijd en wijle, dat de zaak afgedaan zal wee* zen, onder een aanneemelijk voorwendfel, als bij Voorbeeld, van de ééne of andere onpasfelijkheid, van alle bezigheden zijner bediening te onthouden, doch zich volflrekt niet buiten ver» gunning uit de Ihd te begceven. Tevens gelasten wij u, om hem op zijnen gedaanen eed, op zijne pligten en op het gevaar van zwaare verantwoording te beveelen , alle de aften en overige papieren tot zijne bediening betrekkelijk, welke hij in handen heeft, als mede de fleutels tot de onder hem berustende kasfen, overtegeeven; als welke dan vervolgends door u in behoorelijke bewaaringe moeten genomen worden, / Na 't neemen van zodanige maatregelen moet gij met uwe commisfie een begin maaken, doch in mildenbur g's huis, en hem met allé heuschheid, hoewel ten naauwkeurigfien over de in uwen Commisliebrief voorgefchreevene Bukken te ondervraagen, dit alles te laaten notuleercn, en Ons deeze notulen ter verdere fchikkinge, naar maate de omBandigheden zulks vereifchen, in alle onderdaanigheid overtezenden. Dewijl Wij voor het overige gaarne zien zou» den, dat deeze verdrietige zaak, indien dezelve misfchien geen onderwerp eener formeele gerechtlijke beflisfing zou kunnen worden , zeer fpoedig en nog vóór Onze wederkeering in Onze Reiidentie-flad , werwaards Wij ons P.5  534 DE ARME HEER ■ mogelijk in den tijd van drie maanden zullen* begeeven, mogt afgedaan worden, zo verwachten Wij van u, dat gij daarbij, zo veel de eindigheden toelaaten, met allen mogelijken fpoed te werk zult gaan. Voor het overige verzekeren Wij u van Onzg gunst en genegenheid. Aclum Romen , den 6 Sepi. 17-6. * ** HERTOG VAN ***  van MILDENBURG. 235: ZES- EN- DERTIGSTE BRIEF. DoBor porr. aan den Kapitein van bieder, dorp, thans op werving te Hei/bron. *** den 26 September, 1776, Hoe gaarne zou ik u, waardige man! van onaangenaame berichten willen verfchoonen, daar gij in weinige maanden Europa zult verhaten , en ik van harte weusch, dat gij met een geruste gemoedsgeBeldhcid uwe reis moogt aanvaarden ! doch de lotgevallen , die onzen goeden mildenburg onlangs zijn overgekomen , kunnen voor u niet wel verborgen blijven, en dan vrees ik, dat het veeltongig gerucht de zaak erger mogt voorBellen, dan zij indedaad is;' want ik vlei' mij nog al met de hoop, dat alles tot ons genoegen zal afloopen. Ik kwam, op verzoek van mijnen Vriend, voor agt dagen nier aan, en vond hem in eenen toeftand, die mij zeer bedenkelijk voorkwam ; in zich - zeiven gekeerd, neêrflagtig, en daarbij, ziekelijk en uitgeteerd, door de gevolgen van de bekommering, die zijn hart knaagt, ontving hij mij. Het eerfte, waarop ik mijn oog floeg, waren zijne huislijke omftandigheden, alzo ik Overtuigd ben, dat wie in zijn huis flechts genoegen heeft,!  m DE ARME HEER in den vertrouwelijken kring van zijn gezin veele bittere rampen, welke andere menfchen hem berokkenen, vergeetcn en verkroppen kan : ik bemoei mij niet gaarne met onëenigheden , welken onder echtgenooten plaats hebben; nogtfïans vroeg ik mildenburg, of hij meende, dat ik 'er iet aan doen kon, om de eendragt tusfchen hem en zijne huisvrouw te herftellen? want ik vond dezelve indedaad zodanig geftoord, dat zij dikwijls elkander in een geheelen week niet zien ja zelfs niet eens aan tafel, ten ware zij gasten hebben ,. wanneer het niet wel anders weezen kan: (gelijk dan ook Me* Vrouw van mildenburg, federt den tijd dat ik in haar huis ben geweest, altoos aan tafel verfchijnt:) hij verzocht mij geene moeite te doen, en zelfs maar eens te zien, welke plaag hij zich met de zachtzinnige louise op den hals had gehaald ik zweeg, en was in de eerfte dagen Hechts een aanfchouwer: dan, Mijnheer! ik zag welhaast, hoe weinig troost mildenburg van deezen kant hoopen kan: een gevoelloozer, eigenzinniger, ijdeler en verwron» gener fchepfel, dan deeze vrouw is, kan men zich niet wel voordellen: als de Satan iemand van al het genot des levens, wil berooven, dan qioet hij hem zulk een wijf opdringen: ik liet derhalven deeze zaak zo als zij was, en tracht^ te alleenlijk onzen armen Vriend moed inteboezemen, en hem eene gevoellooze onverfchilligIjeid infceprenten.  van MILDENBURG. 237 Men liet ons ook niet lang tijd, om ons met deeze kleine huislijke onaangenaamheden bezig te houden: eergisteren, des morgens ten negen uure, kwam de fchandelijke Geheim-Raad van bruinfeld, verzeld van twee zijner getrouwBe fchepfelen, met even zulke afzichtlijke tronies, als waarmede de Schepper zelf, hem, ter waarfchouvvinge van eerlijke menfchen, voorzien heeft; kortom, verzeld van twee menfchen, die door hem leden der Regeering geworden zijn, *>or ons huis rijden: zij flapten, zonder zich te laaten aandienen , het rijtuig uit, en traden de kamer van mildenburg in, juist toen ik met hem bezig was, om de kleine rest van zijne fchulden opterekenen, welke wezenlijk van zeer weinig belang zijn: met een vuilaartig, vriendJijkheid - veinzend gelaat, gaf de booswicht zijnen thans door listige laagen bedroogen' vijand te kennen: ,, dat hij iet noodzaakelijks met „ hem te fpreeken had." -— De twee amptgenooten ftonden daarbij in een plegtige, opgeblaazene houding. Ik zag mijnen Vriend aan; hij was in den beginne wat verbleekt, doch bedaarde fchielijk, nam mijne hand en verzogt mij te vertrekken? ik zeide hem in 't Italiaansch, half zacht: „ vergeet u - zeiven niet, vergeet ook niet, wien „ gij voor u. hebt! ik blijf in het naasre ver,, trek!"- dat geene, wat 'er naderhand gebeurd is, heeft mildenburg mij ren deele zelf vertaald; ten deeJe ik beken het, doch in dit  M DE ARME HEER geval was het mij wel geoorloofd heb ik het afgeluisterd; ten deele weet ik het ook uit het algemeen gerucht; want hoewel bruinfeld gelast zal zijn, om met heuschheid en geheimhouding te werk te gaanlaat hij evenwel zij-' hen zegepraal door zijne fpitsbroeders overal uitbazuinen. De Heeren Commisfarisfen gaven naamlijk onasen Vriend te kennen: „ Dat de Hertog hem, ;, tot op nader bevel, gelastte, zijne bezighe„ den, die hem tot hiertoe waren opgedraagéfi si geweest, te ftaaken." Zij toonden hem Vervolgends hunne commisfie, maakten hem bekend , dat hij, tot dat de zaak afgedaan zou weezen, flad-arrest houden, en hun oogenbliklijk alle dei papieren, betrekkelijk tot zijne bediening, en de fleutels van de kasfen overleveren moest: mildenburg had tegenwoordigheid van geest genoeg , om zulks, wel met verontwaardiging, maar zonder één beledigend woord te zeggen, aantehooren, en aan den gedaanen eisch te voldoen. Heden heeft de commisfie met het onderzoek Van de misdrijven , hem ten laste gelegd , hier in huis een begin gemaakt, en zo veel als 'er tot dus verre nog ontdekt is, zijn alle befchuldigingen van dien aart, dat bij, zo men niet alles wat de naam van rechtvaardigheid en waarheid draagt met voeten wil trappen, op eene voldoende wiize daarop zal kunnen antwoorden , hoewel een man, die zodanig gevoel  vAn MILDENBURG. 2$ Van eer heeft, als hij, na zulke een behandeling, zelfs al zou hij volkomen onfchuldig bevonden worden, niet wel in den dienst van den Hertog blijven kan doch waar dan heen? wij hebben nog geen' tijd gebad, om zulks te overleggen : ondertusfchen is 't ontegenzeggelijk, dat zijne verbitterde vijanden niet in ftaat moeten weezen, om hem te overtuigen van iet, het welk hun tot eene crimineele rechtsplecging zoude kunnen bevoegd maaken, omdat men hem Vergunt overal onbelemmerd te gaan, en met zijne vrienden te verkeeren. Nu moet ik ook verflag doen van de uitwerking, die dit geval op alle meer of min daarbij belanghebbende perfoonen gehad heeft : ik zal van mij-zeiven beginnen: vermits ik, hier komende, het ergfte verwacht, en vast voorgenomen had, alle tegenwoordigheid 'van geest te behouden, om mijnen Vriend zo veel te onderfteunen als mogelijk ware, zo ben ik bij alles wat 'er thans gebeurt, een vrij bedaard aanfchouwer, en wacht alleen, dat 'er meer lichts over de geheele zaak verfpreid worde, om alsdan onzen mildenburg met raad en daad bijteftaan. Hij-zelf houdt zich zo bedaard en deftig, als ik ik wil wel bekennen zulks nimmer van hem verwacht te hebben: is het de na hem Uitgeftrekte hand der deelneemende vriendfehap, of de bewustheid van de onfchuld zijns harten, 'r1 welk hem zo veel vertrouwsn inboezemt? of  *4«> DE ARME HEER. hebben zijne onderfcheidene lotgevallen hem eindelijk bij de luimen van het eigenzinnig geluk onverfchillig gemaakt ? genoeg, ik ben over zijn gedrag zeer voldaan* Des te armzaliger is de rol, welke Mevrouw zijne Echtgenoote daarbij fpeelt: bij het eerfte bericht van zijn ongeluk, het welk hij-zelf haar met het edelfte en vriendlijkfte voorkomen gaf, zonder daarbij op hunne wederzijdfche misnoegdheid te zien, overlaadde zij hem met de laagfte verwijtingen s hij hoorde alles met bedaardheid aan, trachtte eiken dolk-fteek te verkroppen, haar gerust te ftellen, en ging eindelijk, toen hij bemerkte, dat zijn bloed begon te kooken , fchielijk naar zijn kamer, waarin hij zich een paar uuren opfloot, en na vérloop van deezen tijd blijgeestig wederom te voorfchijn kwam: zij heeft echter daarbij de vernederende ondervinding gehad, hoe zeer haar beftaan van dat van haaren man afhangt: zij wilde vóór en na haare leefwijze voordzetten, en openbaar in gezelfchappen toonen, hoe weinig zij ,, tot de partij van haaren man behoort;" doch waar zij zich ook liet aandienen, het werd nergens aangenomen; wien zij ook liet verzoeken, niemand wilde bij haar komen: in de asfemblée van gisteren, heeft niemand partij met haar gemaakt, niemand heeft met haar gefproken ■ zij was woedend van fpijt,toen zij t'huis kwam: dit is volkomen de loop der wereld, en eena waa»  vak MILDENBURG. a4* waare, welverdiende kastijding: nu ziet zij, hoe weinig zij op haare buitens huis verkozene vrienden vertrouwen kan: vol van wanhoop en met de bewustheid dat zij den troost, welken zij in huis had kunnen vinden, zelve verbeurd heeft, heeft zij goedgevonden, heden een' bode te paard aan haaren vader te zenden; met welke depêches, hebben wij niet vernomen, en ons ook daarover niet bekommerd. Karolina felmer heeft door haar bij , deeze gelegenheid gehouden gedrag, mijne achting voor haar zeer vermeerderd: het goede meisjen fcheen zich te verbeelden, dat de geheele zaak met eene fomme gelds kon afgemaakt worden: met de tederfte, aandoenlijkfte deelneeming, bood zij derhalven gisteren onzen Vriend haare geheele onlangs gedaane ervenis aan; verzekerde , dat zij van deu arbeid haarer handen leeven kon, en dat zij hem met zeer veel genoegen op deeze wijze zou redden: mildenburg, roereloos door Bnart en dankbaarheid, omhelsde haar misfchien nimmer hebben twee menfchen van onderfcheidene fekfenzich met meerder onfchuld, en, indien ik mij zo mag uitdrukken, onftoffelijkheid omhelsd hij drukte haar vervolgends de hand, en fchoof haar zachtjes de deur uit. Ware het mogelijk om mijne grondftellingen over de menfchen en over de waardij van den mensch te veranderen, en het geloof te verzaa- U. Deel. q  14* DE A R ME HE ER ken, dat ze allen flechts zwak en niet door eri door flecht zijn, zozon het gedrag van die flaaffche zielen, die mildenburg het ftof onttrokken, wier geheele burgerlijke welvaart hij gevestigd heeft, en die, zo lang hij in zijnen welltand _was , voor zijne vleten kroopen en van zijnen wenk afvloogen , mij thans .daartoe kunnen overhaalen: dit jan-hagel komt nu niet over zijnen drempel: een paar van zijne ondergefchikten, die hem alles, bediening, jaargeld, verlos■fmg van fchande , van nood,' van armoede te danken hebben , werden gisteren bij hem ontboden, om met hun te fpreeken, over zekere bezigheden welke geen uitftel lijden, en voor welker bezorging hij, (alzo hij thans werkeloos zijn moet,) hun eenen anderen weg wilde toonen : deeze fchurken blecven niet alleenlijk weg, maar lieten hem ook nog zeggen: „ dat „ zij gelast waren, over deeze bezigheden na„ dere bevelen van den Geheim-Raad van „ bruinfeld te verwachten" mildenburg beet zich een weinig op de lippen, toen hem deeze boodfchap gedaan werd , eii fprak 'er niet verder van. Doch nu moet ik u ook nog een woord zeggen van de beminnelijke , voortreffelijke vrouw, de echtgenoote van'den Heere van steenBeek, die mildenburg met recht als zijne 'waare vriendin bemint en hoogfchat: zijne neigingen voor haar zijn voorzeker volkomen zui-  van MILDENBURG. ^ woord van raad en troost, gelijk gij. weleer gedaan en waarmede gij fijnen diepgezonken moed dikwerf wederom opgebeurd hebt, fo die ftonnachnge dagen , welke mijne verbeelding zich . thans niet ander., dan eenen droom voorftelt ■ De tegenwoordige toeftand van mijn gemoed 13 ^ witfdyallig: fomtijds, wanneer ik mij «uren achtereen voorgepredikt heb, dat ik torn zodanige onhandigheden ben, waarom menigeen mij wel kon benijden vrij onaf bangelijk, ontrukt aan den nijd en de 'vervolgd van kwaade menfchen; geen voorwerp meer van fchelmachtige kabaaien, van onbillijke eiIcien, van verdrietige opdringingen; bij een maang beftaan, zonderzorgen voor onderhoud; aan de zijden van een besten Vriend;' niet misgekend van andere edele menfchen; in het gelukkig genot van ledigen tijd; bevrijd Van huislijke kommer en moejelijkheden, en van de angstvallig zorg, om mij ftaande te houden in den post waarin eerzucht en werkzaame drift mij met geweld, geplaatst hadden wanneer ik mij dit ; alles zo levendig voor den geest gebragt heb dan vind ik mij eenige o.ogenblikken getroost en gelukkig; de herdenking der katfte bedrijven fchijnt mij een droom te. weezen; ik ben dan genegen te twijfelen, of ook dit alles wezenlijk zo voorgevallen is; of ik het geweest ben, dien zulks is overgekomen, dan of ik het niet mis, fcluen ergens geleezen heb, of heb hooren verhak- -  van MILDENBURG. a6t wanneer ik dan, met mijne drie lieve huisgenooten, bij eenen maatigen middag - of avond - maaltijd zit, en de voortreffelijke porr verrascht ons met de lijnde invallen, een kenfchets van een goede luim; dan kan ik fomtijds zo uitgelaaten vrolijk, zo geestig, zo fpraakzaam worden, dat mijn oplettend tafelgezelfcbap mij met veel genoegen aanfchouwt. Doch deeze vlugt duurt, helaas! niet lang: het gevolg daarvan is, dat ik terug zink in mijn voorig gepeins; ik Bel mij voor, wat ik gehad -heb, moest hebben, en niet meer heb; wat ik geweest, en nu niet meer ben; wat ik ontbeeren moet: getrokken uit eenen kring van groote, nuttige werkzaamheid^ bezigheid, gewigt; daaruit getrokken met geweld, met belediging, met frnaadheid; een voorwerp van vuilaartigheid, en hoon van laaggccstige fchurken; beperkt binnen de naauwe paaien van een verborgen, burgerlijk leven, zonder Baatkundig en zonder huislijk beftaan ; noch Echtgenoot noch Vader in den hoog» ften zin van het woord; ja! zonder deeze ge-, neugten ooit recht gefmaakt te hebben; gefcheiden van u, beste Vriendin! wier omgang voor mij zo onuitfpreekelijk weldaadig, wier troost, raadgeeving en terechtwijzing,de zoetfte behoefte voor mijn hart geworden was deeze denk¬ beelden doorwoelen dan mijne herfenen, en wanneer dezelven juist des avonds, terwijl ik mij ter ruste wil nederleggen, in mij opwellen, dan Vliedt de verkwikkende flaap, welke tog nu. ■ s p q  DE ARME HEER verfchaft welke geheel vrij van lijden zijn. Eemge dagen geleden genoot ik, des molens vroeg ontwaakende, een heerffft - morb™s ' ropr- ,> ^ , «eerlijk, aangenaam geloei, ik had van de pprfl-« ;„ .. , 06 eerlte jaaren mi ncr jeued Sl d ' £n "HWiifa^lttS !! 'k' deeZen 2oere" droom waakende voordte^.^n bediende l^V^jg, * w^en heldere wintermorgen, maar nog i, dL fchen*™gJ het vuur in de kagchel recht ^r mijn bed, brandde zo vrolijk j n0gen . een mval, die m i andersZins zeer vreemd i* \\r •• » <"iuers, ife KïJ m5- , " Waarom/ aldus dacht ^bymy-zelven,,, Zal ik mij dit klein genoe„ gen weigeren? ik behoef immers niet meer in „ legie te verfchnnen, „och bij de kaars de verveelende aften te doorfnulfelen, noch ook .lastige menfchen gehoor te verkenen!» ik zag bij deeze gedachten, met het hoofd op de hand leunende, in de kamer rond, wenschte den draad van mnnen jeugdigen droom wederom aanteknoopen en zulks ^ ;fe ^ ^ bjkheid tusfchen dit kabinet en een vertrek, het. welk ,k een jonge knaap zijnde, in //,//,, be„ woond had en hoe meer ik hetzelve met dit «ogmerk befchouwde, des te grooter kwam mijde gevondene gelijkheid voor — het duJ& met ktng of ik vond mij geheel in de tijden mijje,ugd overgetragt j het was juist zondag; L  van MILDENBURG. aft klokken van Hamburg gaven het fein, om ter kerke te gaan; en nu was ik volkomen, waar ik Weezen wilde : in het huis van mijne ouders dronk ik des zondags koffij, en 's middags kreeg ïk een glas wijn; ook werd 'er op dien dag koek uitgedeeld: des zondags was ik vrij van fchoolgaan; alle huislijke bezigheden rustten ; het werd ook laater dag; dan was ik ook gewoon nog een weinig in het bed te blijven liggen, en mij over alles, wat ik heden genieten zoude, over den besten rok, welken ik aantrekken en over het gezelfchap van andere kinderen, die ik des nade* middags bezoeken mogt, te verheugen ik zwelgde het genoegen bij deeze onfchuldige herdenkingen met volle teugen in; niet éCne omBandigheid, hoe klein ook, ontglipte mijne aandacht — het was half negen, toen porr zelf* verwonderd waar ik zo lang bleef, mijne kamer intrad, mij vraagen wilde, of ik' ook weder zieker geworden was, en mij zo opgeruimd, zodanig tot boerten genegen vond, dat hij zich niet onthouden konde van rraanen van blijdfehap te ftorten. O, waarde Vriendin! ik weet, gij kunt met dit verhaal den fpot niet drijven ■ maar wat zal 'er toch van mij worden, wanneer alle deeze hollende gewaarwordingen zich vestigen? en welke zielsgefteldheid zal dan het overwigt behouden? Porr wenscht, dat ik de eene of andere bepaalde bezigheid verkiezen mogt; maar welke? hl de wereld is zo weinig, waarin ik eenig  *°4 DÉ ARME HEER m MILDENBURa belang del: en gezelfchappen s ■ 3*™ r Ü , Veilen berde brengen: alles loopt op hetzelfde uit weeten daarop, dat zij fchijnen willen »t ge u 2 j K£2T?Ï -^nwülen,^:^ in de plaats te geeven; woekeren tnet het geen hun Èndom niet is ____ ^ v chaft mtj een boek, dat niet vol ie van Z gens? ———• porr was zelfs Van oordeel, dat ik ^ m«» moest, doch tot boerten be; k «iet gefdukt, en erndig willen de menfchen niet met ztch laaten fpreeken; zu]ks dient ook ne gens toe. er Neem niet kwalijk, beste Vriendin! dit is een Wbnef! mijn hart is ondertusfchen een w!i me£rf ™> ^ * denken gefchreev n hebben daartoe wilt gij immers g^e ^ Groet uwen braaven man hartlijk van mi? i en znt verzekerd dat ik tot mijn dood toe, n t' gevoelens van de zuiverde en tederfte vrkfcl Ichap, zal blijven, uw, enz. / fS I N D E.