DE AEME HEM VAN MILDENBÜ1G, IN B1IEYEK, B O Oli DEK YEIJIIEER YANilNIGGE, BEUDE DEEL. MET P i A T E te haarle m Bij riANC OIS B O II K m s c c x c n.   DRUKWERK DE ERVEN F. BOHN N V. - UITGEVERS - HAARLEM   VOORBERICHT VAN DEN S C H R IJ V E R. olgends mijn ontwerp eindig ik met dit derde deel de gefchiedenis van den armen Heer van wildenburg: de Leezers zullen, denk ik, vinden, dat ik tot het laatfle toe mijn eerfle gezichtspunt niet uit het oog verloren heb laaiende hen aangaande de lotgevallen van geen één der in dit hoek gefchetfte Hoofdperfoonen in onzekerheid. Dankbaar voor de gunjlige infchiklijkheid, waarmede het Publiek en de beoordeelaars mijn werk hebben ontvangen, zij het mij evenwel vergund, ter ophelderinge , doch geenzins ter wederlegging van zeker oordeel over het eerfle Deel, iet optegeeven. 3Ien heeft mij met veel befcheidenheid onder het ecg gebragt: ,, Dat ik grooter begaafdheid fcheen „ te hebben, ommenschlijke charakters naar deNa,, tuur te fchetfen , dan een belangrijken zamen,, loop van zaaken daarteflellen:" ik ben zelf zeer wel overtuigd, dat zulks volkomen grond heeft, en dat het mij thans ontbreekt aan vlugheid van verbeeldingskracht en luimen , om de aandacht der Leezeren door gewigtige omflandigheden en verras* fchende lotgevallen , welke ik de helden mijner gefchiedenisfe deed overkomen, te wekken; ik moet echter ook bekennen , dat zulks buiten het beflek van  ii VOORBERICHT. dit boek was : om dit te ontvouwen, word ik ver* leid, wat meer, dan, ftipt genomen, misfchien aan een befcheiden man betaamt, van mij-zeiven en van mijne fchriften te fpreeken; doek het zal voor zodanigen, die in den Schrijver ook gaarne den man kennen, en weeten willen , of hij bij zijne lettervruchten , altoos dezelfde grondbeginfelen in het oog houdt , dan of hij alleen oogenbliklijke invallen volgt, niet onaangenaam weezen te verneemen, aan welke in mijn hoofd heerfchende idéé, dit boek zijn beflaan verfchuldigcl is , en waarom ik oordeelde , hetzelve in dit en geen ander gewaad te voorfchijn te moeten brengen. Na dat ik , bij geluk nog ter goeder uure voor verjland, hart, gezondheid en beurs, van het hooffche tooneel was afgetreeden , kon ik mij niet wederhouden, en had 'er ook gewigtige redenen voor, eenige bedrijven, waarin ik gedeeltelijk op dit tooneel al mede een rol had gefpeeld, gedeeltelijk ook flechts als een ft om perfcon was opgetreeden , tot nut en voordeel, ter waarfchouwinge en handhaving! van mijne eer , ten toon te flellen, in een boek, 't welk ik de Roman mijns levens noemde: in dien tijd ontbrak het wezenlijk nog aan boeken, waarin •de zeden der hoogere rangen gefchetst waren ; 'er waren maar weinige Romanfchrijvers, die deezs clasfe van menfehen kenden, en zij , die in ftaat zouden geweest zijn, af beeldfelen van dien aart te ieveren , werden, zo niet door hunne uiterlijke betrekkingen , tog door zekere jlaaffche vrees voor de Qrooten der aarde, die, den Hemel zij dank l fe*  VOORBERICHT. hi dert tien jaaren door hulp der publiciteit zeer verminderd is, wederhouden, em veele ondeugden openbaar te gispen, waarover zij in flilte zuchten of — lachten : dit was de oorzaak , dat mijn boek veel meer opgang maakte , dan het naar deszelfs innerlijke waardij verdiende : want hoewel eenige trekken van menschkennis daarin doorflraalden , was echter het geheel een werk zonder zamenhang, zonder vastge/leld plan bonte fchilderijen, met geweld gereegen aan eenen draad , die dikwijls gebroken en weder aangeknoopt was: eindelijk was de fchrijftrant zeer onbefchaafd, over 't algemeen heerschte 'er eene bitterheid, die mij in de omftandigheid, waarin ik destijds was, misfehien wel kon ten goede gehouden worden, die echter altoos mijne oprechtheid in deezen opzichte zeer verdacht maakte : kundige beoordeelaars begreepen zulks zeer wel9 en lieten zich noch door de toejuiching van het anecdot en- minnend Publiek , noch door de menigte van uitgaaven mijns boeks misleiden : ik zelf was wel degelijk overtuigd, dat hunne berispingen op gronden fteunden, en befloot, om door het uitgeeven van andere Romans te toonen, dat ik tog wel in ftaat was, mijne gedachten geregeld voorteflellen , een eenvoudig plan aanteleggen en uittevoeren. Wanneer ik mijn oog floeg op de menfehen in alle fïanden , onder welke ik rondgezworven heb, dan meende ik te ontdekken , dat zo veelen onder dezelven alleenlijk daarom zich aan verkeerde en flechte handelwijzen fchuldig maakten, dewijl zij het niet levendig genoeg begreepen en gevoelden., van hoe veel * 2  tv VOORBERICHT. belang het is , een goed mensch te weezen ; dat braafheid en eenftemmigheid< in de handelwijze, zelfs in deeze wereld, ongetwijfeld de beste bekorting verfchaffen • in zo verre men naam lijk waare denkbeelden heeft van belooning en ftraffe — dat de hoog ft e graad van wijsheid en beleid deugd is , of met andere woorden, dat de flotfom van alle nafpooringen en ondervindingen over ons ondermaansch leven, op deeze ftellinguitloopt: „Ten „ einde den hoogften trap van geluk te beklimmen, „ en alle voordeelen magtig te worden , welke men „ in deeze wereld behaalen , en alle oogmerken te „ bereiken , die men op eene redelijke wijze zoeken „ kan doortezetten, moet men alle zedelijke plig„ ten met de hoogstmogelijke naauwgezetheid waar„ neemen:" ieder fchrandere geest zal derhalven, na menigvuldige ondervindingen , eindelijk , ten ■minsten op hoop van geluk, een braaf man worden ? heeft hij eenen geruimen tijd dwaalwegen bewandeld, hebben gemoedsgeftel en gebrekkige opvoeding zijne vroeger. vortning belet, dan zal evenwel de opvoeding , die het noodlot hem geeft, hem eindelijk op den eenigen goeden weg leiden, en in dit geval is zijne deugd oneindig meerder waard', vaster en nuttiger voor de wereld, dan de goedhartigheid van de meesten der zo genoemde eerlijke lieden, die voor het overige voorzeker ook onze hartlijke liefde en achting verdienen. Voornaamlijk vind ik drie hinderpaalen, die veeltijds , zelfs den verftandigjlen mensch terug houden, om vroegtijdig genoeg ten nutte'van zichzel-  VOORBERICHT. v ven en van anderen , deezen graad van vorming , deeze volmaaking, welke alleen den naam van verlichting verdient, te bejaagen; fe weeten: losheid, fpitsvinnigheid en hartstogten : om dit hoofd-denkbeeld te ontvouwen, befloot ik drie Romans tejchrijven, waarvan ik hier een korte fchets geeven zal. In de gerchiedenis van pieteu keaus (*) i lant ** een vluggen jongen uit de laagfle clasfe der menfchen, die in de eerfle opvoeding ten eenenmaale verwaarloosd is , door een aanèènfchakeling van zeldzaame lotgevallen, bijna alle de ft and en van het menschlijke leven doorloopen: in alle deeze betrekkingen leert hij dat geene, 't welk hij tot zijn heil moest weeten, altoos eerst dan, wanneer het te laat is, wanneer hij door de één of ander zotte of ondeugende daad zijn geluk vernield heeft; doch hij maakt van zijne ondervindingen geen gebruik voor den volgenden tijd; hij redeneert niet veel; een onwedsrftaanbaare losheid verhindert hem . hoe fijn van verftand ook, ooit en ooit emftige opmerkingen te maaken, noch vaste befluiten te neemen; en aan den anderen kant kan men ook niet zeggen, dat hevige hartstogten hem op het doolpad 'helpen • . neen'. nog eens : het is alleen losheid , die hem deeze menigte van zeldzaame gevallen berokkent: bij het genot van blijde oogenblikken ziet hij nimmer op de gevolgen, die daaruit ontftaan kunnen, en zo doen- de gaat zijne vorming zeer langzaam voord - evenwel is de opvoeding van het noodlot niet nutloos (*) Dit werk is gedrukt bij den uitgever deezes , en binnen iten tijd van een jaar drie Drukken daarvan gemaakt, * 3  VI VOORBERICH ,i\ voor hem: eindelijk, na dat hij alle de paden door' gelopen , en' altoos , hoewel telkens op een andere manier, dezelfde lesfen verkreegen heeft, rijpt zijne menigvuldige ondervinding eindelijk tot een vast ft elfel van wijsheid en deugd: en nu kunnen wij verzekerd zijn, dat hij deeze grondbeginfelen getrouw zal blijven aankleeven , alzo geen fterke aandrang van binnen, of ook nieuwe verfchijnfelen van buiten , hem nog eens van den rechten weg kunnen afleiden. Lodewijic van ziel berg, wiens gefchiedenis ik onder den tytel van: Afdvvaalingen des Wijsgeers, naderhand heb uitgegeven, is een geheel ander man : uit ieder geval, V welk hem overkomt, maakt hij befluiten op , flanst een ft el fel zamen % meent zijne daaden naar grondbeginfelen te regelen , daar deeze laatften geen vruchtgevolg van de eer ft en zijn, maar hij veelmeer, zonder zulks zelf te merken , zijne grondbeginfelen naar zijne daaden fchikt, waartoe zijne kleine hartstogten en driften hem verleiden : de afdwaalingen van deezen fpitsvinnigen man zijn derhalven gevaarlijker, dan van den bovengenoemden losbol; want hij zondigt naar een vast ft el fel; hij wordt uit grondbeginfelen een wellustling, een vrijgeest, een fijne, een menfchen-vijand , een weldoener, een geheimzinnige, een twijfelaar, eenffefuit, eenhervormer, eendweeper , een eigenbelangzoeker; tot eindelijk, nadat hij fille de afdwaalingen van den menschlijken geest doorgekropen , en geen één' van zijne nutlooze ftelfels hem gerust en "gelukkig gemaakt heeft, ook  VOORBERICHT. vu hij, aan de hand van een verflandige vrouw, een wijs levensplan verkiest, om niet wederom op dwaalwegen te geraaken. De Arme Heer van mildenburg komt daardoor in zo veele onaangenaame omftandigheden, dat zijn hart altoos met zijn verft and op de loop gaat: zijne hartstogten zijn het , die onophoudelijk aan zijn gemoed knaagen; hij redeneert te weinig, en gevoelt tot zijn eigen ongeluk te veel: zijne grondbeginfelen zijn vruchten van deeze hartstogten en van de daaruit voordkomende luimen; hij tast bij aanhoudendheid naar geluk, en grijpt naar fchaduwen: hij is altoos onvoorzichtig met het liefderijkfie hart en met den besten wil, om braaf te handelen maar is hij daarom minder ongelukkig? neen! hij is 't in eenen hoogeren graad, dan de twee eerstgenoemden ; want zelfs zijne verbetering leidt hem eindelijk flechts van kwaad tot erger, en wanneer hij'Vzo verre gebragt heeft, van zich-zeiven meester te worden, heeft de 'ft rijd reeds het groot [Ie gedeelte zijner ligchaamskrachten en zielsvermogens vernield; hij vervalt geheel, en is niet eens meer in ffaat, om het eenvoudig geluk te fmaaken, 't welk hij met zo veele moeite bejaagd heeft. Ieder van deeze drie werken moest noodzaak!!jk, «p een onderfcheiden wijze bewerkt worden: in de gefchiedenis van p ie ter klatjs, dat is, in de levensgefchiedenis van eenen eigenlijken gelukzoeker, viel het mij gemaklijk, veele ingewikkelde omftandigheden , belangrijke en zelfs zeer kluchtige gevallen ten toon te fpreiden; dit is misfchien ook de re-  virr VOORBERICHT. den, dat dit boek onlangs te Parijs in V Fransch vertaald is, onder den tytel van: le Gil-Bias Alléin and : maar toen ik het fchreef bezat ik zelf nog meerder blijgeestigheid en zorgeloosheid. LouEwif ie van zielberg kon, uit hoofde van het onophoudelijke redeneeren en ten toon feilen van flelfelen , in den eigenlijken zin niet vermaaken ; zijne gefchiedenis is voorzeker niet gcfchreeven voor Roman - leezers, maar voor menfchen, die de tegenfirijdigheden in de menschlijke leerftelfelen over wijsheid en deugd, als een gewigtig onderwerp hunner nafpooringen befchouwen. Eindelijk om de gefchiedenis van den armen Heer van mildenburg het verveelende te beneemen, en de Leezers tegen de langwijligheid te wapenen, welke noodzaakelijk uit al het kermen en klaagen van mijnen Held , bij al zijn zelfveroorzaakt lijden , had moeten ontftaan; verkoos ik, deeze Roman in brieven opteftellen , in de hoop , Jat, de verandering van fchrijftrant deeze onvolmaaktheden eenigzin's zoude vergoeden : in hoe verre ik aan dit oogmerk voldaan heb , moet ik aan het oordeel van het Publiek overlaaten, aan V welk alleen ik meen de rekenfchap verfchuldigd te weezen, dat, zo mijn werk deszelfs volmaakte goedkeuring ook niet verdient , ik ten minfien niet zonder overleg zo en niet anders gefchreven heb. IN*  INHOUD van het DERDE DEEL Eerfle Brief, hendrik van mildenburg in Hamburg , aan Mevrouw van steenbef. k. . . . Bladz. i Wat hij. oordeelt over het befluit van haar en haaren Echtgenoot, om ***, en den dienst aldaar teverlaaten: befchrijving van zijn zielsgefleldheid : hij vermaant beiden , rijplijk tc overleggen , of zij nooit berouw van deezen flap zouden hebben : indien zij evenwei daartoe willen overgaan, dan raadt hij hen aan, Hamhurg tot hunne woonplaats te verkiezen: befchrijving van deeze ftad, van de heerfchende manieren aldaar, van de levenswijze, en aanmerkingen op dit alles: berichten van hem, van porr, vanjuifrouw felmer, van porr's oude tante, van Mevrouw van mildenburg, die, zo men zegt, ziek zal weezen; van zijn kind en Mevrouw van stalheim. Tweede Brief. Mevrouw van steenbëek, aan Doctor porr in Hamburg. . aa Zij meldt hem, dat steenbeek thans zijn affcheid heeft getiomen, en dat Mevrouw van mildenburg overleden is: zij wil met haaren Echtgenoot te Hamburg of Altona gaan wooncn , doch eerst nog een reis door Zwitfertand naar Frankrijk doen: zij wenfchen dat mildenburg hen mogt verzeilen: porr wordt verzocht , hem daartoe overtehaalen : gronden voor dit plan. **  x IN H OUD. Derde Brief, porr's antwoord op den voorgaanden. . . . 26 Hij verzoekt , dnt hem niet mag gevergd worden, mildenburg tot deeze reis te beweegen : geheime en andere redenen , die hem tot deeze wijgering aanzetten : hij wil evenwel de zaak ook niet beletten: hij belooft al het overige te bezorgen. Vierde Brief, bieder dorp uit Nieuw-York, aan hendrik van biildenburg, in Hamburg. . ... 29 Hij is Majoor geworden: hoe 't hem voor 't overige gaat : over zjjne gemoedsgesteldheid: na verloop van twee jaaren denkt hij naar Europa wedertekeeren : de Heer van der hart heeft zijn vermogen, dat hij gewonnen had , wederom verlooren : biederdorp heeft hem geld gefchoten, ten einde hij op nieuw weder iet beginnen kan. Vijfde Brief, carolina f e l bi e r , in Hamburg, 'aan haarc zuster in Petersburg. . 31 Zij bedankt haar voor de medegedeelde berichten aangaande haare nabeftaanden : zij meldt haar hoe zij haaren tijd in Hamburg befteedt; doet verflag van de perfoonen , bij welken zij woont; van de levenswijze in deeze ftad , van de familie van den Reótor felmer en m1 l d e n b u r g 's vertrek naar Z-witferlafid ; alles op haare manier verhaald en gefchetst. Zesde Brief, hendrik van bi i l d e n b u r g inLaufanne, aan Doctor porr, in Hamburg. 41 Eenige berichten van zijne reis: verblijf te JVetzlar: door wat toeval bruinfeLd zich genoodzaakt heeft gezien, om zijn hulp te verzoeken: verhaal van 't geen deezen man, zijne dochter, den Heer van bergmansdorp en Juffrouw ridderman is overgekomen : de oude rastits wijgert, het vermogen van de overledene Mevrouw van mildenburg uittekeeren : hoe deeze zaak behandeld wordt: befchrijving van de manier, hoe de Regeering in ** zich gedraagt; over de zorglijke gedachten van porr, dat m 11.den* burg bij de dagelijkfcke, veurouwlijke verkeering met  inhoud. Ti Mevrouw van steenbeek niet genoeg over zijn hart waak en , de rust van andere belanghebbende perfoonen niet genoeg in het oog houden, en op de ftem Van het Publiek niet genoeg acht flaan zal : wederlegging deezer zwaarigheden. Zevende Brief. De Baron van rastits, in Oud wedel, aan den Referent voldgrn, in* *. 56 Hij poogt hem aan 't verftaild te brengen , hoe onredelijk het was, dat mildenburg de uitkeering van het vermogen zijner overledene dochter begeerde: gronden , die hij aanhaalt : en om deeze gronden meerder klem te geeven, of veelmeer als een fchadelooshouding voor het tijdverlies, 't welk hij den Referent door deeze briefwisseling veroorzaakt, voegt hij 'er een gefchenk in geld bij. jlgtfieBrief. Doftor porr, in Hamburg, aan dent Banquier slaut.ach, in ***. . 58 Hij bidt hem , den Heer van mildenburg in eenen brief dringend te verzoeken, van zijn reis wedertekeeren , om van zijn proces tegen rastits in per» fojn werk te niaaken : hij oordeelt zulks noodzaaketijk , wil echter niet gaarne zelf onmiddelijk in deeze zaak iet doen, alzo mildenburg wel zou kunnen gelooven , alsof zulks flechts een voorwendfel ware, om hem van zijne reis te wederhouden, waar porr altoos veel tegen heeft gehad. Negende Brief. De Referent voldorn aan den Baron van, rastits, in Oud wedel. . 60 Ilij zendt hem de aangeboden honderd dukaaten terug, met de krachtigfte verzekeringen, dat hij de man niet was, die gefchenken zou ncemen: deeze keer zal hij geen kennis geeven van de poogingen , om hem omtekoopen : hij heeft voor het overige nog geen* tijd gehad , om de fchriften doortezien , maar verzekert daarbij, dat hij deeze zaak naar pligt en geweeten zal behandelen. Tiende Brief. Dc Banquier slaubach, in *** aan Doctor porr, in Hamburg. . (,% Vóór dat hij por u's brief ontving, had hij reeds * * 2  jm INHOUD. teflooten, mildenburg te verzoeken, de zaak van zijn pleidooi zelf te befchikken , en hem daarvan te ontlasten: over de rechtspleegingen in ** en den Referent : wat men 'er van fpreekt, dat mildenburg zich in dit tijdftip zijnen geweezen vijand bruinfeld, 'mlVetzlar, heeft aangetrokken ,en van welke gevolgen zulks zijn kan: hij heeft, volgends porr's verzoek, aan mildenburg gefchreeven. Elfde Brief. De Rentmeester ridder man, in Pyrmont, aan den Heere van der hart, in Nieuw-York. . 65 Hij is, uit Amerika wedergekeerd zijnde, door den Vorst van Waldek tot Rentmeester in Pijrmont aangefteld : hij heeft aan het verzoek van den Heere van der hart, om naar Juffrouw felmer te vernoemen , niet eerder , dan thans kunnen voldoen : het doet hem leed, dat de berichten, die hij daarvan geeven kan, niet zeer aangenaam zijn: hij heeft naamlijk vernomen, dat carolina nu de bijzit van zekeren Heer van mildenburg, en te hamburg bij den. zeiven t'huis was : ter vertroostinge verhaalt hij den Heere van der hart zijn eigene lotgevallen, en toont aan , hoe de vrouwlijfce Sexe hem behandeld heeft-: hij heeft in zijne jon^e jaaren geftudeerd ; wordt Advocaat te Manheim ; befchrijving van de aldaar heerfchende zeden ; hij verlieft op een jong meisjen, dat deugdzaam fchijnt, en in dien tijd ook nog is; maar door haar 'eigene moeder en een der Hovelingen verleid wordt : door bemiddeling van deezen Heer wordt hij tot Raadsheer aangefleld: zijne huisvrouw brengt, vijfmaanden na haar' trouwdag, een dochter ter wereld: om zijne fchande te ontgaan verlaat ridder man de Palis, wordt foldaat in hollandfchen dienst., blijft daar twintig jaaren, gaat als Lieutenant met de Waldekfche Troupen naar America, alwaar hij den Heer van der hart heeft leeren kennen , en vanwaar hij thans is wedergekeerd: nog verhaalt hij, dat ilfayff»- previlLièRE diestijds in Manheim de rol van koppelaar fpeelde, en • dat -de vrienden van Mevrouw van bergmansdorp, naamlijk Juffrouw ridderman, de gewaande dichter van onzen Rentmeester is.  INHOUD. xffl Twaalfde Brief. De Advokaat grijp, aan dea Referent voldorn. /. • 77 Hij heeft vernomen , dat de Heer voldorn een capitaal van drieduizend guldens opneemen wil: dit cupitaal biedt grijp hem uit naam van den Baron van rastits zonder intresten aan: vermits deeze penningen mede behooren tot de nalaatenfchap van de overledene Mevrouw van wildenburg, heeft hij, ter aflosfinge van dezelven zo lang tijd, tot dat het proces, waarin voldorn Referent is, zal geëindigd zijn» Dertiende Brief. Antwoord van den Referent voldorn op vooriïaanden brief. . 79 Hij neemt de aanbieding der geldleen'ng aan; verzekert echter, dat zulks op het beloop van het rechtsgeding , hoe genaamd , geen invloed hebben zal ; hijvindt met dit alles , dat rastits veel in zijn voordeel fchijnt te hebben , en dat de zaak vooreerst nog-niet zal afgedaan wotden. Veertiende Brief. De lieer van der hart, In Nieuw-York, aan den Rentmeester ridderman, in Pyrmont. • • &« Het bericht , 't welk ridder man hem heeft toegezonden , treft hem des te gevoeliger ,_ terwijl hij meent misleid te zijn zo wel van zijnen vriend en weldoener mildenburg, als ook van zijne geliefde carolina: zijn geloof, alsof noch liefde, vriendfehap en trouw in de wereld ware, is nu geheel verdweeneu: alzo het noodlot fchijnt beflooten te hebben , dat hi} voor zich alleen leeven zal, denkt hij fchielijk zo veel vermogen te zullen bezitten, waarvan hij als een enkel mensch beftatm kan: bied er dorp heeft hij de geleende penningen reeds wederom betaald, en in gevalle» zijne tegenwoordige ouderneeming wel gelukt , zal hij voorzeker in den tijd van twee jaaren weder naar Duitscbland terug komen, en een ftü, eenzaamplaatsjen voor zich opzoeken. Vijftiende Brief. hendrik van mildenburg, in ** aanDoftor porr, in Hamburg. 84 Hij is op verzoek van slaubach hier gekomen* 3  xiv INHOUD. om zelf in perfoon werk te maaken van zijn proces : nog het een en ander aangaande zijn reis: in Ai» heeft hij den jongden Heer van everbach ontmoet; bericht van denzelven: 'va. Parijs verlaat hij Mijnheer en Mevrouw van steenbeek: in Spiers vindï hij den Heer van bergmansdorp en Juffrouw ridderman, als Tooneelisten bij de bende van struisman: Mevrouw van bergmansdorp ligt te Manheim doodlijk ziek aan de kanker: wat zijn proces betreft: hetzelve wordt door kunstenaarijen en de flechte gefteldheid der juftitie op een onverantwoordelijke wijze op de lange bank gefchoven , zo dat hij 'er nog geen einde aan zien kan : ichets van zijne Rechters , van hunne handelwijzen en manier van de geenen te behandelen, die iet te verzoeken hebben: iet over de aanzienlijke ledigloopers, welken de onderdaan met zijn zweet en bloed voeden moet, en over de pligten der geenen , die 'er rijklijk voor betaald worden, niet om zich in een wellustig leven daarvan te mesten , maar om te werken: mildenburg heeft in ** een bedroefd leven : om een nuttige bezigheid te hebben, heeft hij een armen jongen bij zich genomen, welken, hij zelf opvoedt en ouderwijst: van bruinfeld hoort of ziet hij niets meer. Zestiende Brief, Doctor porr, in Hamburg, aan hendrik van wildenburg, in ailtWOOrd op den voorgaanden brief. . . 05 Hij neemt zeer veel deel in zijn misnoegen , maar oordeelt, dat mildenburg niet wèl heeft gedaan, met opzicht tot zijn pleitgeding toevlngt tot 's Vor-= ften broeder te neemen : hij vermaant hem tot geduld en voorzichtigheid: wat men misfchicn zeggen kan ter' ontfchuldiginge van den traagen gang der justitie , en van het gebrek aan deelneeming, 't welk de meeste Rechters jegens de Supplianten betoonen: over de traagheid der meeste mannen van bezigheid; doch of men wel begeereu kan, dat hij, die met.het verftand werkt, even zo veele uuren aan den arbeid befteeden, en even zo eenvoudig en fober leeven moet , als eert ambachtsman? onze eeuw verheft de laager flanden ten koste der hooger rangen mogelijk wel wat meer, dar» billijk en goed is: gevolgen, welke zulks kan na zich  INHOUD. fieepen : over de vrijheid-preêkers en over de gelijkheid onder de menfchen: over de gemeenzaamheid en derzelver heerlijke nuttigheid: pligten der Regenten in betrekking tot dezelve: wat porr oordeelt over mildenburg's onderneeming, om den armen jongen optevoeden: gewoone gevolgen van zodanige pogingen. Zeventiende Brief, hendrik van mildenburg, aan Doctor porr, in Hamburg. ioy Hij fchrijft in de uiterfte verwarring en ongerustheid, en zendt hem de volgende twee onaaugenaame brieven: porr zal, zo 't in zijn vermogen is, raad geeven; hij kan zich-zeiven niet helpen, en is ook zeer ziek. Agttiende Brief. De geheime Krijgsraad en Kamerheer "van herbrand, in***, aan hendrik van milden burg, in **. • no Onder geveinsde verzekeringen van zijn medelijden, en van zijne aanhoudende dankbaarheid en hoogachting, meldt hij hem , dat de Hertog , zeer misnoegd zijnde, dat wildenburg zich de zaak van den Heere van bruinfeld in IVetslar tegen hem heeft aangetrokken , beflooten heeft, hem in 't vervolg het penfioen, tot hiertoe door hem geuootcu , niet meer te laaten betaalen. Negentiende Brief. Mevrouw van s t e e n b e e k in Kareis-rust, am hendrik van milde nrurg. . . . II* steenbeek heeft zich bij hunne doorreis door Kareis-rust, alwaar hij de jaaren van zijne jeugd heeft doorgebragt, laaten overhaalen, om als Colonel in deii dienst van den Markgraaf van baden te treeden: zulks doet Mevrouw v/iN steenbeek zeer leed, alzo daardoor tui het plan, om in Hamburg in de nabijheid van mildenburg te leeven, verijdeld wordt : zij doet hem den voorflag, om nu, het geval zo zijnde, in haare gewesten zijne woonplaats te neemen : hiervan in 't vervolg meer. "4  xvi INHOUD. Twintigfle Brief. Doctor porr, aan Mevrouw van steenbeek. . . Ilvj, Hij zendt haar mildenburg'! brief aan hem gefchreeven : hun gemcenfchaplijke vriend moet fpoedig geholpen worden : porr wil tot dat einde zelf derwaards reizen, wil hem op het landgoed van steenbeek brengen , en verzoekt Mevrouw, haaren Rentmeester in Steenbeck, te gelasten, dat dezelve den Heere van mildenburg alle gemak moge bezorgen: dan wil porr trachten, de zaak met rastits te bemiddelen. Een - en - twintig/Ie Brief. De Predikant eerman, in Berkendaai, aan carolina felmer in Hamburg. . . # Gelukwenfching over de jaar-wisfeling: porr is in deeze gewesten geweest , zal fpoedig naar Hamburg wederkeeren en alles mohdling vernaaien : rastits lijdt geweldig veel aan het voeteuvel en andere gebreken : de Bailluw umbach is onzichtbaar geworden, omdat 'er een fom aan de kas, die hij onder handen had, vermist is: goede lesfen. Twce-en-twintiglïe Brief. De Heer van stalheim, aan den Schout sierenits. . 121 In den fchrijftrant, welken wij reeds kennen, meldt hij hem , dat zijn bijzit mietje met den Koetzier valentijn doorgegaan is , en hem beftolen heeft: de Heer sierenits zal Ifeekbrieven rond zenden: beiden zullen vervolgends gehangen worden ; evenwel niet vóór men ze zal gevangen hebben. Drie-en-twintigfte Brief. De Banquier slaubach, in * * *, aan Doclor porr, in Hamburg. . . . . jo3 Hij hoopt , dat deeze brief den Doftor weder in Hamburg vinden zal : ongerustheid over den toeftand van mildenburg: hij verzoekt fpoedig bericht te mogen ontvangen van 't geen hij in ** en Oudwedel uitgewerkt heeft: edelmoedige aanbieding, om den Heer van MiLDiNBURü met 'geld te onderfteunen, zo hij  INHOUD. xvit zulks gelieft aanteneemen : bcfpiegelingen over de wegen der Voorzienigheid in het beloonen van goede menfchen en het ftraffen van booswichten: de zaak van bkuinfeld en den Hertog is in deezer voegen afgedaan , dat de eerstgenoemde een pennoen geniet, 't welk hij met zijne< dochter in de Palts verteeren zal: her brand is ongelukkig gehuwd en heeft zich den toorn van 's Hertogs bijzit op den hals gehaald: den Heer van everbach gaat het zeer wel: previlliöre heeft boevenflukken gepleegd, en nu loon naar werken ontvangen , terwijl hij als mede-arbeider aan den vesting-bouw is aangefteld : hij verzoekt met veel aandrang om fpoedig antwoord. Vier-en-fwintigfte Brief. De Rentmeester nelke, in Steenbeek, aan den Kolonel van steenbeek, in Kareisrust. ... 130 Op eenen kluchtigen , maar trouwhartigen toon verhaalt de oude Rentmeester , welke toebereidfelen hij en de huishoudfter, Juffrouw pickman, gemaakt hebben , om den Heer van wildenburg te ontvangen, meldende tevens de fchikkingen na porr's vertrek, om den armen Heer alles te bezorgen: geeft bericht , hoe dezelve zich bevindt, van zijne leefwijze en bedienden: eenige anecdoten van den Schout, den Predikant, den Schoolmeester brul hoorn, den Raadsheer rave, en anderen. Vijf- en - twintigfle Brief. Doctor porr, in Hamburg, aan Mevrouw van steenbeek, inKarelsrust. . . . ^ Breedvoerig verhaal van 't geen hij op zijne reis tot mildenburg's voordeel verricht heeft : te ** komende gaat hij eerst bij den Lijfmedicus fahldorp en met deezen bij mildenburg, dien hij zwak en neèrflagtig , doch niet zeer ziek vindt : zijn oordeel over den toeftand van mildenburg's gezondheid: hij fpreekt hem moed in : den volgenden dag brengt fahldorp hem bij den Vorst: om wat reden deeze alle Geneesheeren vriendelijk ontvangt: over de ftokpaardjens der Vorften, en hoe dezefven tot goede einden zouden kunnen geftuurd worden : hij laat in de Had niemand weeten, dat hij mildenburg's V 5  XVIII INHOUD. vriend is : hij ontdekt, dat hij den Heer voldorn kent ; verneemt', dat deeze geld van rastits heeft aangenomen: hoe hij 't aanlegt, dat de jood benjamin meijer zulks voor iXotaris en getuigen bekennen moet: hij gaat vervol: cnds bij v ol hork: zijn getprek met dcn/.elvtn: door wat middel hij terftond een voordeelige uitfpraak voor mildenburg bewerkt: slaubach heeft het geld gefehooten, waarmede voldorn tot werkzaamheid wordt aangezet: porr vertrekt alleen naar Oudveed-el : hoe hij bij den Predikant eerman in Berkendaal ontvangen wordt: gastviijheid en dienstvaardigheid van den Pachter horn: waardoor en onder welke voorwaarden hij de zaak met rastits tot ftand brengt : hij keert weder naar *'■': het proces is geftaakt : hij verzelt mildenburg naar Steenbeek, alwaar zij door den Rentmeester en de Huishoudfter vriendiijk ontvangen worden: porr laat zijnen vriend daar , vertrekt naar *** en draagt aan den Banquier slaubach op, om de huislijke bezigheden van mildenburg tebezorgen: slaubach wil de gefchotene vier duizend guldens van voldorn eifchen , wiens handfchrïft aan hem wordt overgedragen , van wien hij nu , alzo men hem niet meer behoeft te ontzien, het geld opzeggen en op deeze wijze zijne betaaling zoeken zal: bericht van herbrand: porr is eerst voor eenige dagen te Hamburg terug gekomen. Zes - en - twintigfle Brief. Doftor porr, in Hamburg , aan hendrik van mildenburg, in Steènbeek. . J5Ö Hij geeft hem voorzeker tegen zijne verwachting bericht , dat hij binnen eenen korten tijd met de weduwe meinard in' het huwelijk treeden zal: fchets van deeze vrouw: wat 'er de oorzaak van is, dat hij eensklaps het beduit heeft genomen een huwelijk aantegaan: over den ftaat van mildenburg's gezondheid en gemoedsgefteldheid : raadgeeving en verzoek, om hem het lijden van zijn hart te openbaaren: hij vraagt, of het waar is, dat mildenburg een landgoed kopen wil: verzekering, dat hij hem en zijne aanllaande echtgenoote in zijn "huis te Hamburg even zo welkom zijn zal, als te vooreu.  INHOUD. xix Zeven - en - twintigfte Brief. carolina. felmer, in Hamburg, aan haare zuster, Juffrouw la Ni) o wik, in Sc. Petersburg. . iói biederdorp is uit America terug gekomen , wil zijn woonplaats te Ojfenbach neemen, en heeft carolina verzocht met hem dervvaards te trekken en zijne kleine huishouding waartcneemen : oorzaaken , waarom zij den voorflag van deezen waardigen Grijsaart heeft aangenomen: porr is getrouwd ; dit maakt in veele opzichten een groote verandering in carolina's omftandigheden; voor 't overige zou zij wel gaarne in Hamburg gebleeven zijn-: toevallig heeft zij eindelijk eens ' wederom iet van den Heere van der hart vernomen, maar echter niet durven waagen, om nader onderzoek deswegen te doen , fchoon zij altoos nog zeer veel belang Helt in 'smans lot : na verloop van weinige dagen vertrekt zij met den Majoor naar Ojfenbach. jigt - en-twintigfte Brief, hendrik van mildenburg, in Steenbeek, aan Doctor por r , 111 Hamburg. .... i66 Hij wenscht porr geluk tot zijn huwelijk : fchcts van _ zijne eigene gemoedsgefteldheid : hij bekent openhartig, dat hij 't gevaarlijk oordeelt, in 't toekomende met Mevrouw van steenbeek gemeenzaam te verkoeren : over 't algemeen vindt hij , dat de eenzaamheid op het land voor hem het best is; om die reden wil hij ook niet naar Hamburg wedcrkeercn, noch ook den voorflag van biederdorp aanneemen , om in Ojfenbach te woonen: hij heeft voorgenomen het landgoed ïFahlberg te koopen, een landman te worden en zich tusfchen beiden met de opvoeding der kinderen bezig te houden: wijdloopige ontwikkeling van dit plan, benevens de aantooning der beweeggronden : tot den aankoop van het landgoed zal biederdorp een gedeelte van zijn vermogen mede befteedeh en daarvoor medebezitter van hetzelve weezen : nelke zal hem met goede raadgeevingen onderlteunen, en horn een van zijne zoonen als opziener overlaaren : bericht van zijne altoos nog wisfelvaUrge gezondheid: hij verwacht veel van den wcldaadigen invloed der lente : na een paar jaaren in de eenzaamheid en landlijke werkzaam-  INHOUD. heid doorgebragt te hebben , denkt hij krachts genoeg, naar ligchaam' en ziel te hebben , om zijne vrienden in Kareis-rust, Hamburg en Offmbach te kunnen bezoeken. Negen ■ en twintigfte Brief, lodewijk fel m er, iuOóstindiën, aan zijne zuster carolina. 17a Hij heeft al van het ééne jaar tot het andere gehoopt , naar Europa te kunnen wederkeeren; doch de zwaarigheid, om zijn geld uit den handel te trekken, maakt het hem onmogelijk , vast te bepaalen , wanneer ziju plan zal kunnen uitgevoerd worden: om echter c arol in a te bezorgen, en de middelen tot een goed huwelijk gemaklijker te maaken, heeft hij vier duizend dukaaten aan een Comptoir in Hamburg gezonden : op wat wij .ce deeze fom tot een huwelijksgoed zal hefteed worden: wat hij voor de tweede zuster en zijnen broeder denkt te doen, JXertigfle Brief, koenraad ferebos, bediende van ^den Heere van der hart, uit Hamburg, aan zijnen Heer, in Bremen. 178 Deeze man , dia eerst foldaat is geweest, maar , zwaar gekwetst zijnde, met een pennoen zijn paspoort genomen heeft, en vervolgens bediende bij den Heer van der hart geworden is, is door zijn'Heer bij zijne wederkomst uit America van Bremen naar Hamburg gezonden , ten einde onder "de hand naar het gedrag van carolina felmer te verneemen: fegebos meldt hem , hoe hij zijn bevel volbragt, en wat hij van haar tegenwoordig verblijf en gehouden gedrag, door de nabuuren en dienstboden, ontdekt heeft: alle deeze berichten verftrckken carolina tot eer: fegebos verwacht order , of hij naar Ojfenbach marcheeren of naar Bremen terug keercn zal. Een - en-dertigjle Brief. De Heer van der hart, in Breemen, aan carolina felmer, in Offenbach. ' . ' • • 18a In het onzekere zijnde, of zij in haare nieuwe betrekkingen nog aan hem denkt, waagt hij 't, aanhaar te fchrijven : zijne lotgevallen zal hij haar niet verhaa-  INHOUD. x.xi ten, alzo hij onderftelt, dat zij dezelven van den Heere van mildenburg wel zal vernomen hebben : alleenlijk verzoekt hij om een rondborftige beantwoording van eenige vraagen, waarvan de rust van zijn hart afhangt en die ten doel hebben, om te ontdekken, waarom men haare kennis aan mildenburg en biederdorp voor hem geheim heeft gehouden. Twee - en - dertig/re Brief, carolin a's antwoord ep den voorgaanden. . . ifc'ó In uitdrukkingen aan een jong meisjen betaamende, verzekert zij hem , zeer verblijd geweest te zijn, dat zij wederom iet van hem gehoord heeft , en hoe onrechtvaardig hij haar verdacht heeft gehouden : mildenburg heeft haar nimmer zijnen naam genoemd; zij heeft, federt zijn huis verlaaten te hebben , niets vernomen van't geen hem is overgekomen: watoorzaaken mildenburg tot deeze achterhoudendheid heeft gehad — die echter in alle gevallen voorzeker edel en onfchuldig geweest zijn — zal hij best van hem zeiven kunnen hooren : tot dat einde heeft zij een affchrift van zijnen brief naar IVahlberg gezonden : biederdorp zal hem fchriftlijk eenige oplosfing geeven: carolina verzekert hem van haare hartlijke dcelneeming in alles, wat hem betreft: zij is ten minftcn uiterlijk zo gelukkig , als zij nooit in haaren ftaat en overige omftandigheden heeft durven verwachten: haar innerlijk genoegen zal vermeerderen , wanneer zij verneemen mag dat 't hem ook wèl gaat. Drie - en - dertigfte Brief, hendrik van wilden b u r g i in Wahlbcrg, aan Doctor p o r r , in Hamburg. . . . igp De bezigheden, die met de overneeming van zijn landgoed gepaard gingen , hebben hem belet , vroeger te fchrijven: zijne gezondheid heeft bij deez.-u arbeid niets geleeden; doch nu heeft hij weder koortfen, en hij gelooft , dat hij met fnelle fchreden het einde van alle lijden meer en meer nadert: fchets van zijne bedaarde gemoedsgefteldheid: hij dankt de Voorzienigheid voor het geluk, bij het einde van zijne dagen, nog uit den ftorm der hartstogten gered zijnde , in de landlijke eenzaamheid tijd te hebben, om over zijn verlopen leven ernflig nate-  xxii INHOUD. denken: hij verzoekt den Doctor, in gevalle hij fpöedig op het flerf bed zou neergelegd worden, niet bij hem te komen en zijnen laatften ftrijd door het affcheid van hexit niet nog bezwaarlijker te maaken; te meer dewijl 't hem aan niets ontbreekt: zijn gevoel bij de gedachten aan het aanftaande lot zijner dochter: de knaap, dieii hij in ** bij zich had genomen, is weggelopen en heeft hem beltoolen: nu is hij ook van de laatfte dweepachtige grillen , om vreemde kinderen optevoeden , geneezen: daarentegen heeft hij een dankbaar fchepfel aan eenen hond gevonden ; althans de weldaaden, die hij aaii deezen bewijst, kunnen geen berouw na zich fleepen: den Heer van der hart heeft hij zijne zwaarigheden aangaande carolina trachten te beneemen: hij wenscht dat deeze beiden zarnen mogen huwen. Vier - en - dertigffe Brief. De Majoor van biederdorp, inOfrenbac.li, aan den Heere van der hart, in Bremen. . . 195 Hij wenscht hem geluk met zijne terugkomst in Duitschland: om zijn wantrouwen met opzicht tot carolina wegteneemen, verzekert hij, nimmer geweeten te hebben, dat dezelve zijne beminde was: maar van haar gedrag geeft hij de beste getuigenis: hij kan daarbij geene, dan de zuiverfte bedoelingen hebben, want hij weet niet, of carolina wel de minfte hoop heeft, van ooit de zijne te zullen worden; zij heeft ook niet noodig angstvallig voor de toekomende tijden te zorgen; want zij is rijk en beminnelijk: het zou biederdorp zeer fmarten, van haar te fcheiden, alzo hij nu oud en van ieder verhaten is : mildenburg zal wel fterven, en dan is hij geheel alleen in de wereld: bij deeze gelegenheid flaat hij nog een oog op zijne doorgeftaane lotgevallen , en verhaalt de gefchiedenis van zijn hart in de onderfcheideue tijdvakken zijns levens: hier wordt de gefchiedenis van een meisjen in America mede ingelascht. Vyf-en - dertig/Ie Brief. De Minister van k ap* stein, in aan hendrik van mil¬ denburg, in Wablberg. . ar^ Na meer dan drie jaaren in Rusland doorgebragt te hebben, heeft hij terftond na zijne terugkomst na m i l-  Inhoud. ntNBURG vernomen, en met leedweezen gehoord, Welke bittere lotgevallen hem overgekomen zijn : hij wenscht hem te kunnen'dienen, en hoopt, dat zijne ziekte van geene kwaade gevolgen moge weczen ; oordeelt - evenwel, dat het eenzaam leven Vooreén werkzaam man, als mildenburg, onmogelijk goed kan zijn: hierom doet hij hem den voorflag, om als Koninglijfce Gezant naar Zweden te gaan: hij verzoekt zijtrbefluit fpoedig te mogen weeten: seepber'g heefteen oude, gebochelde maar rijke weduwe getrouwd, en is op zijne manier zeer gelukkig. Zes -en- dertlgfte Brief, hendrik van mii.b uro's antwoord op den voorftaandenbrief, 218 Hij dankt den Heer van kapstein met aandoening voor zijne goede oogmerken; doch zijne telkens meer afneeiriende gezondheid herinnert hem, dat het tijd is, op zijn affchcid uit deeze wereld, en niet op nieuwe ontwerpen te denken: het noodlot, 't Welk hem geduurcnde zijn gehee'le leven vervolgd heeft, fchijnt hem bij het eindperk van zijne loopbaan van alle kanten nog blijde vooruitzichten te toönen; doch wie weet, of hij', wanneer hij nog langer tijd van leeven had, wel dit geluk waardig zoude geweest zijn: hij verlaat derhal ven de wereld gaarne, te meer nog, dewijl hij alle de geenen, die hij hier de grootfte hoogachting toedraagt, in eenen aangenaamen toefland nalaat: hij verzoekt vert'hooning, dat hij deezen brief door een vreemde hand laat fchriiven. Zeven-en-dertigfle Brief. De Priores van het klooster Menfcnbcrg , aan hendrik van mildenburg, in Wahlberg. . - 22 £ Zij oordeelt zich verpligt, hem te melden, dat maria, dochter van mildenburg, in het klooster niet zo kan opgevbed worden, als 't wel behoorde te gefchieden: Mevrouw van stal'heim is geheellijk weggezonken in een godsdienftige zwaarmoedigheid , en dit maakt kwaade indrukfelen op het kind, waartoe de overige Nonnen uit onverftand medewerken: iet over het waar en gewaand beroep tot het kloosterleven en over de opvoeding in kloosters: zij raadt hem aan zijn kind aan andere handen overtegeeven.  xxiv INHOUD. Agt- en - dertig/ie Brief, hendrik van mildenburg, aan Mevrouw van steenbeek, in Karelsrust. . . 225 Vol van vertrouwen op haare beproefde vriendfchap veritout hij zich, haar te bidden, zijne dochter bij haar te neemen, gelijk zij reeds meermaalen heeft aangeboden: pm zijne zielsrust niet te ftooren begeert hij liet kind vóór zijn eiri'de niet nog te zien: fchets van zijne ziels ■ gefteldheid : hij neemt een teder affcheid van Mevrouw van steenbeek en haaren Echtgenoot. Negen-en-dertigfte Brief, cornelia felmer, in OfFenbacli, aan Doctor p o r r , in Hamburg. 229 Zij geeft hem kennis van haar aanftaande huwelijk met den Heere van der hart: bij deeze gelegenheid herhaalt zij de gefchiedenis, hoe zij eerst kennis aan hem heeft gekreegen, en verzekert, dat zij weinig ftaat heeft gemaakt vau ooit de zijne te zullen worden: wederlegging der zwaarigheden, welke men tegen dit befluit zou kunnen maaken, vooral met opzicht tot het onderfcheid van godsdienst en ftand: over het mistrouwen: zij zullen te Ojfenbach woonen: de Heer van der hart heeft het huis van biederdorp gekocht: deeze zal bij hem in de kost gaan: over da levenswijze in Ofenbach: de Heer van der hart is-Refident geworden: het eenige, 't welk haar genoegen ftoort, is de bedroefde toeftand van mildenburg's gezondheid: porr zal eens onderzoeken , wat toch de rede weezen mag, dat men haaren brief, welken zij aan haaren broeder in Oostindié'11 heeft gefchreven, uit Holland wederom terug heeft gezonden. Veertigfte Brief, hendrik van mildenburg, in Wahlberg, aan Doftor p 0 r r , in Hamburg. 239 Deeze briefis gedeeltelijk door mi lde n b urg eigenhandig gefchreeven, doch voor het grootfte gedeelte den Opziener horn in de pen gegeven: hij behelst de berichten van zijne ziekte, die hem van dag tot dag nader tot zijn einde brengt: befpiegelingen over de ijdelheid van aardfche geneugten en zorgen: over nutlooze plegtigheden bij het fterfbed: over geveinsdheid in deeze laat-  INHOUD. wrv laatfte oogenblikken : over toekomende genoegens: of men elkander in de andere wereld wederzien en herkennen zal: zijn dochier is v.n Menfenberg vertrokken, om naar Karelsrust overgebragt te worden: hij beveelt haar mede aan in het opzicht van porr: dit zal wel zijn laatfte brief weezen: hij zal over zijn vermogen befchikken, en eenige aanwijzingen daarover door horn laaten opftellen: hij prijst de zorgvuldigheid, welke deeze benevens zijne overige bedienden in zijne ziekte hem betoonen. Een -en- veertig/ie Brief. Doctor pork, in Hamburg , aan carolina felmer, in Ofrenbach. . . • . . .251 Brenger deezes zal haar oplosflng geeven, waarom men haar den brief uit Holland terug gezonden heeft: gelukwenfching tot haar aanflaande huwelijk: over mildenburg's toeftand. Twee-en-veertig/Ie Brief. .Carolina van der hart, geboren f e l m e 11, in Offenbach , aan Doftor porr, in Hamburg. . 253 Zij is door de onverwachte komst van haaren broeder l o de wijk — want deeze was de brenger van den voorgaanden brief—op de aangenaamfie wijze verrascht: befchrijving deezer ontmoeting en van de daarop gevolgde bruiloft: haar broeder verkiest niet in de zuidelijke, maar noorder-gewesten van Duitschtand zijn woonplaats te neemen. ■ '■Drie-en-veert gfte en laat/le Brief. De Opziener h 0 r n , 111 Walilberg, aan Doftor porr, in Hambuiï- «... 257 Vervolg van een dagboek over mit. denburg'» ziekte : het loopt ras ten einde: hij heeft beurtelings kalme en benaauwde oogenblikken: hij maakt een fchikking over zijne begraavenis en over andere zaaken na zijnen dood : hij wijst het bezoek van een roomfcb Geesilijke van de hand : de braave proteffantfche Predikaat in de plaats bezoekt hem uit viiendfchap • de Rentmeester ne..ke is op verzoek van horn aangekomen: met mildenburg fchijnt het zich te zullen * * ■*  XXVI INHOUD. fchikken ; zijne .koorts blijft twee dagen agteréén uit: te midden van deeze ureelende hoop fterft hij fchielijk in de armen van horn: deeze vertrekt terfrond naar Qffènbach, de verblijfplaats van. b je derdorp; terwij!: nei-ke in ftüfi&etg blijft , om de begraafenis te bezorgen. GE-  G E SC HIEDENIS VAN DEN AR MENHEER VAN MILDENBURG. EERSTE BRIEF. hendrik van mildenburg aan Mt- yrouw v'an steenbeek in * * * Hamburg, den 9 Maart, 1778. waardste vriendin'! Dat gij en uw Echtgenoot befloten hebt, de ftad/* * * het Hof en den krijgsdienst te verlaateri, -bevreemd mij in 't geheel niet; voor zulke goede menfchen als gij ziJtJj is zodanige levenswijze'óp'den duur volflrekt'niet uittehoüden, en ik begrijp zeer wèl, dat het onophoudelijk Itvijden en worstelen met fchurken en zotskappen, den braaven steen beek ten uiterfte verveelen zal: de Refidentieplaatfen , alwaar het fchijnt dat de menfchen zig over hunne eigenaartige hoedanigheden fcbaamen; alwaar charakter, zeden en fmaak Hl. Deel. A  £ DE ARME HEER zig op eene flaaffche wijze naar de grondbeginfelen ea mode, die aan het Hof heerfchen, voegen ; alwaar de waardij des mans niet bepaald wordt naar de evenredigheid' van hoogachting die edeldenkende en verftandige menfchen hem toedraagen, maar naar den graad van de gunst, waarmede de Vorst, de bijzit, de lieveling, de Grootvifier hem vereert een gunst, die van het geval, van grilligheid, bloóhartigheid, nijd en za- menfpanning afhangt en fomtijds menfchen, die buitenslands algemeen geacht zijn, en als braave , verftaudige. eu bekwaame mannen te boek ftaan, mingeacht, ongekend, misfchien zelfs wel verftooten, rondkruipen , en met belastering, verdriet'en gebrek worftelen moeten; ook de bcfcheidene Wijze door - deir onbefchaamdcn babbelaar, en het waare talent door ondeugende fnorkerij verdrongen' wordt ■ ïieen! de Refidentieplaatfen zijn het tooneet niet , waarop lieden als gij ooit een rol fpeelen moeten: ook de min gewigtigö rollen, hoe onbaatzuchtig, zijn daar niet altoos de gecnen waarbij men zijne eer het minst aan gevaar blootfielt a en verveeleu daar en boven tgeer ^au iet: anders ^ of zal men Hechts een, aanfejio.uwer weazen bij dit aauftootelijke, laffe kluchtfpét? waar moe&. dat heen? al ware 't ook den yvjjrkzaftmenvoor waarheid en wijsheid pleiten» den man, indedaad mogelijk, om lang aanfehouwer ite blijven; aanfehouwer, zonder partij te kiezen; al ware 't ook, dat de fluipende befpieders en zametifpaimeliiigen Zodanig «en' mau voor zijnen  van MILDENBURG. 3 lialvcn gulden gerust in het parterre lieten zitten, zonder hem zo lang te tergen, te vraagen en door hunne verkeerde, onbillijke oordeelen, zo lang op zijn geduld losteftormen, dat hij zijn gevoelen zeggen moet; of, indien hij ook al zigzelven zo veel meester ware, om te kunnen zwijgen, tot hij tog ten minften den een of anderen trek in zijn gelaat vertoone, welke zig als goedkeuring of laaking laat uitleggen, dan is dit evenwel -niets anders, dan een ijdel tijdverlies, en berooving van het genot des levens: ook verliest men daardoor zelfs eindelijk weieens de bewustheid van zijne waardij, als mede de openhartigheid, juistheid en nadruk in zijne handelwijzen: 'er zijn immers, behalven ons, nog menfchen genoeg, om daar alle plaatfen te vullen; menfchen, die tot deeze doellooze levenswijze fchijnen geboren te weezen; die tot niets anders bekwaam zijn, dan om zig met de vastenavondkluchten der hoofïche wereld bezig» tehouden , en die men hunne plaatfen ruim genoeg iaaten moet. Dit alles is mij zeer wèl bekend, ik ben 'er met u volkomen van overtuigd, en van oogenblik tot oogenblik, nog al meer in bevestigd, federt het aan» genaame jaar, 't welk ik doorgebragt heb in deeze voortreffelijke, vrije ftad, die zo vol is van edele, fterke menfchen, welken hunnen tijd aan nuttige bezigheden befteeden, alwaar ik voorzeker ge» heel wederom zou bijgekomen zijn, zo niet, ge» lijk ik u in alle mijne brieven betuigd heb, mjjo ongelukkig gemoedsgeftel zonder ophouden geplaagd A %  4 DE ARME H E E R wïerd.vaa geheime wenfchen, waarvan ik zelf geen denkbeeld kan vormen: hiervan ligt nu zekerlijk de fchuld ren deele in mijn ligchaam met deszelfs zeer aandoenlijk zenuwgeftel, ten deele ook in mijne lotgevallen: ik heb van mijne jeugd af in zulk een gewoel van bezigheden, zorgen en verftroojiiigen ■ geleefd, dat de onrust, welke voor menig een doodlijk zoude geweest zijn , mijn beftaan voedfel heeft -gegeven: honderdmaal op édnen dag zeg ik wel tegen mij-zeiven en mijn lieve porr. ftemt het mij fomtijds volkomen to,e „ Wat baat dan nu ■ eindelijk al de verwarring „ van zodanig gewoel en werkzaamheid? zijt gij 3, wel ip de; eerfle zeven-en-dertig jaaren uws „ levens voor de wereld wezenlijk, aanhoudend 5, en met overleg van nut geweest? ftel toch de „toevallige, .enkele heilzaame daaden, die. gij „ verricht hebt, pp geen alte hoogen prijs! had s, gij niet in een vreedzaam afgezonderd leven, door „ raad en bijftand- aan anderen, zonder gedruis 5, en aanmaatigingen, veel meer wezenlijk, goeds kunnen bewerken ? kunt gij ten minflen nu niet „ nog het overfchot van uwe dagen op, deeze be„ nijdenswaardige , wijze zo gelukkig, befteeden; „ alle de . zotheden, welke ijdelheid , eer - en „ heersch- zucht u in een fchitterend gewaad ver» „ toond hadden, vergeeten, en alleenlijk voor u, „ voor'uw kind, voor uwe vrienden en nabuuren „ leeven? is zulks niet uwe voornaamfle beflem„ ming? behoorden , niet ..de burgerlijke pligten, „ die tog. Hechts uitwerkfelen van noodzaakelijk-  van MILDENBURG. $ jj heid, bederf en noodelooze behoeften zijn', ,, voor deeze eerfte, veel natuurlijker betrekkin,, gen te wijken? en hoe veel valt 'er niet nog „ voor u te loeren, 't welk geest en hart ver,, edelen kan, en u bijgevolg in uw heiligst, eer- fte 'beroep'-voor deeze en de toekomende we„ reld, nader tot het doel der volmaaktheid leidt? „ of deel uwen tijdgenooten de ondervindingen ,, mede, die gij aan u-zeiven en anderen hebt 3, gehad; fchrijf een nuttig werk ter ondcrwijzin3, ge , tot waarfchouwinge voor de gevaaren, waar- aan uwe afwijkingen u zo dikwerf hebben bloot» „ geit-eld!" Dit en onnoemelijk veele andere dingen predik ik mij - zelvcn onophoudelijk voor, onderfteun ze met de kraclitigfte , onömfiootelijkfle gronden ; doch ik moet bloozen van fchaamte over mijne zwakheid! niets van dit alles fielt mij gerust, hoe krachtig het mij ook overtuige: dagelijks word ik geftijfd in het gevoelen, dat d» hartstogten alleen de klippen zijn, tegen welken onze beste wijsbegeerte te barfteu itoot: wanneer deze hartstogten door den veeljaarigen invloed en door het geweldig vermogen der gewoonte zekeren graad van heerfchappij over ons gekregen hebben, dan is indedaad alle moeite verloren, welke men bij den besten wil aanwendt, om langs andere -wegen rust te vinden; met tegenzin reikt men de Wijsheid zijne hand, gaat fchoorvoetende aan haare zijde mede voord; doch het hart blijft verre achter in 'l kort, te midden van de gcru&« A 3  6 DËARMEHEÈR te, gelukkige, natuurlijke levenswijze, die ik hief geniet, reikhalst dit zwak, ellendig hart altoos noo- weder naar die kunstige, zorglijke levens» wijze» En waarom zeg ik u dit alles? niet alleen, mijne beste! om dat ik van 't geen in mij omgaat 9 Voor u en uwen edelen Echtgenoot niets verbergen mag; maar ook, om bij den ftap, welken gij thans ftaat te doen, uwe oplettendheid en overleg te wekken met opzicht tot de gevolgen! ook gij zijt beiden van de jeugd af, aan het hofleven in Refidentieplaatfen gewoon geweest; ik weet wel, dat gij op dit pad met bedaarder (tappen hebt gewandeld; dat uwe kalme harten nimmer een fpeelbal geworden zijn van de onftuimige hartstogten , wier naweeën mij nog zo fmartlijk zijn; ik weet, dat mijn braave steenbeek in den drom der hovelingen nooit iet van de kracht van zijn vast charakter verloren heeft, en dat hij derhalven zig-zeiven niets ontneemt ,. wanneer hij het klatergoud wegwerpt, waarmede de Hertog hem uitgedoscht heeft; ik weet eindelijk, dat gij, beste Vriendin! bij alle de uiterlijke wellevendheid eener fchrandere vrouw van de wereld, nogthans al toos een goed wijfjen gebleven zijt,'en de genegenheid Voor de geneugten des huislijken levens nimmer Verloren hebt: maar zijt gij ook wel vast verzekerd , dat de kracht der gewoonte geen' indruk op u maaken, en dat dat geene, 't welk gij thans naar uwe vrije keuze wenscht, nu gij hetzelve derven moet, u in 't vervolg*van tijd niet a!$  van'MILDENBURG. * een gedwongen toeftand voorkomen en verveelen zal; dat onze vriend, juist omdat hij door zijne rondborstige denkwijze aan het Hof een zo nuttig man is geweest, als iemand in de wereld , die in zijne plaats zal komen, kan weezen, dikwerf zig-zeiven verwijten zal, dat hij daar, waar hij zo veel goeds bewerkt en zo veel kwaads belet heeft, nu den zwerm der booswichten en vleiers, die hij door zijn gezach wist in toom te houden , den ruimen teugel gelaten heeft, om hunnen moedwil ten koste der Edelen te bedrijven? Overleg dit alles wél, en zijt gij dan vast van voorneemen, om * * * te verhaten; wel nu, dan kan ik u thans met waare overtuiging geen beter en aangenaamer woonplaats voorllaan, dan Hamburg: ik zeg zulks indedaai niet Hechts tot mijn voordeel, fchoon het vooruitzicht van in uwe nabijheid te leevcn, mij wezenlijk eene onbefchrijvelijke blijdfehap veroorzaakt; neen! ik zeg het, omdat ik zeker weet, dat men in geene plaats van geheel Duitschland zo vrij en met zo veel genoegen zijne dagen kan flijtcn, dan hier. Gij verwacht van mij eene befchrijving van Hamburg, van de zeden, van de levenswijze; gij hebt met opzet zo lang gewacht, tot ik na een jaarig verblijf alle deeze voorwerpen nader heb leeren kennen goed! ik zal aan uwe verwachting voldoen, en u iet daarvan mededeelen; in breedvoerige befchrijvingen van dien aart ben ik, behalven dat, niet zeer gelukkig. A4  8 DE ARME HEER Hamburg, als mede Altona, beiden bijna flechts ééne ftad, gelijk u bekend is, uitmaakende, liggen langs den oever der Elve, in eene vlakte, die zekerlijk wel met de landftreeken aan den Rhijn-ftroom niet kan vergeleken worden, maar echter zeer bekoorelijk, vruchtbaar en door de nijverheid der menfchen heerelijk en fraai bebouwd is; het land draagt van rondsomme de klaarde blijken van den welftand en het genoegen der bewooneren: van Haarburg den ftroom, die hier een mijl breed is, naar Hamburg overfleekende, en zo doende de twee verëenigde Heden naderende, levert de aanblik van zo onnoemelijk veel groote en kleine vaartuigen, die in en voor de haven, ook langs den oever, ten deele ftil liggen, ten deele in-en uit-vaaren, voor den vreemdeling, die zulks weinig of nimmer gezien heeft, een verrukkelijk fraai tafereel op; vervolgends jn de haven zeiven het heen en wëêr kruisfen deezer vaartuigen, en der kleine fchuiten; de bezigheden der matroozen op de fchepen uit alle gewesten; de eerfle intrede in het gewoel der Had, ■alwaar niemand werkeloos fchijnt te weezen; de nijverheid, welke hier heersen.t; de menigte van koopwaaren, die gedeeltelijk in de winkels afzonderlijk ten toon gefteld zijn, gedeeltelijk in baaien, zo in die winkels, als in de fchepen , in kelders en pakhuizen, ook op de pleinen Haan en liggen, dienende om alle bedenkelijke, waare en ingebeelde behoeften te bevredigen deeze ta- fereelen, deeze blijken van rustlooze menschlijke  Van MILDENBURG. 9 nijverheid en van de voordeelen des gezelligen levens, maaken eenen geweldigen" indruk op een hart, het welk nog niet door eene langduurige gewoonte, van dergelijke dingen in groote zeelteden te zien,voor deeze indrukfelen niet ftompgeworden is: doch zodanige indrukken kan men ook niet dan in zeelieden hebben: de jaarmisien in Frankfort, Brunswijk en Léipjtg; het gewoel van ledige, naar beuzelachtige geneugten reikhalzende inborelingen en buitenlanders in Parijs ; de oploop van het nieuwsgierig gepeupel uit alle (tanden bij de zo genoemde plechtigheden in fchitterende Refidentieplaatfen, in Weenen, Berlin dit al¬ les kan wel bedwelmen, komt wel vreemd voor; doch de indruk zelve is niet zo groot, niet zo verheven, dan hier de indruk van het dagclijksch gewemel: deeze werkzaamheid is nu zekerlijk het fterkfte aan en bij de haven; doch zij veripreidt zig ook vandaar door de geheele Had heen , die met grachten doorfueeden is; heerscht op de markten en pleinen, en in en bij de koopmanshuizen, alwaar, tot in den laaten nacht gewerkt, waaren en levensmiddelen gekocht en verkocht worden; het gefchreeuw der mannen en vrouwen die deeze waaren op de ftraaten, door roepen en zingen, uitventen, veroorzaakt een aanhoudend geraas, en het gedrang van inborelingen en vreemdelingen in alle ftraaten, gelijkt wel, van de torens der ftad befchouwd, naar het gefchommel der zeegolven tegen elkander, van een hooge rots gezien wordende; de huizen zijn voor het grootA 5  ja DE ARME HEER fte gedeelte hoog, en talrijk bewoond; een groot gedeelte der burgeren heeft zelfs zijn verblijf onder de aarde, in vertrekken, die bij hoog water dikwerf door en door bevochtigd worden, zonder dat men evenwel befpeurd heeft, dat de vochtigheid, welke deeze overftroomingen terug laaten, befmettelijke ziekten ten gevolge heeft; de lucht is in alle jaargetijden zachter dan men in deeze noordelijke gewesten wel verwachten kon; in alle quartieren der ftad ziet men groote en prachtige huizen; echter moet ik bekennen, dat ik weinige openbaare en bijzondere gebouwen vind, die men zeggen kan, naar een zuivere, verhevene, eenvoudige en onberispelijke bouwkunde zijn opgehaald: in fteden, alwaar de winzucht het groote drijfrad van alle bezigheden is, kan men wel niet zo veel oplettendheid aan de fchoone kunsten befteeden, en bij de inrichting der huizen zeiven moet men meer zien op de bezuiniging der plaats, en het gemak bij de verrichting der bezigheden, dan op waare fchoonheid, en eenen goeden fmaak in, de fchikking der afzonderlijke declen; want met dit alles ontbreekt het in Hamburg voorzeker niet aan mannen van eenen goeden fmaak, die het voornaamfte in alle Landen gezien en met verftand gezien hebben. Ik had verwacht het gemeene volk onbeleefd cn losbandig te zullen vinden; doch het tegendeel daarvan is mij zeer opmerkelijk geweest: met geduld en vriendlijkheid wordt men van ieder, dien men aanfpreekt pm naar iet te vraa*  van MILDENBURG. « gen, of zig den weg te laaten toonen, te recht geweezen, en ik beipeur zelfs in de uitdrukkingen, waarvan de gemeenfte menfchen zig bedienen, eene zachtheid, ja een lieflijkheid * welke ik hier voorzeker niet gedacht had te zullen vinden: een kruier, dien ik vraag welke de naaste weg naar deeze of geene ftraat is, zal mij: „ Beste!" noemen; en eene dienstmaagd, die ik voor een loortgelijke dienstbewijzing bedank, zal mij antwoorden : „ een zo geringe dienst is geen dank ,, waardig: " befchaafdheid en eene foort van fraaiheid in de uitdrukking heerfchen in de laagfte ftanden, en zetten zelfs de anderszins wat lompe platduitfche taal zekere bevalligheid bij; de vrouwlijke fexe, zelfs in deeze clasfen, is zeer gefield op zindelijkheid in de kleeding, zedigheid in 't gedrag, is yriendljk, doch niet vertrouwelijk, maar Wars van de aanlokkende, wufte en wulpfche manieren , welke in eenige fteden, vooral in het zuidelijke en westlijke gedeelte van Duitschlandden vreemdeling zo zeer in *t oog loopen; de politie kan voor andere groote Heden tot een modél dienen ; voor de veiligheid bij den nacht, even ais bij den dag, zelfs in de naauwfte ftegen en afgelegenfte hoeken; voor zindelijke ftraaten, in zo ver/ re de menigte van menfchen, rijtuigen en karren zulks toelaaten; voor goede verlichting door lantaarnen, die niet flechts een paar uuren voor de ftaatfie, maar den geneelcn nacht dóórbranden; voor een buitengewoon aantal van nachtwachts, «üe onophoudelijk de ftraaten doorloopen; voor de  Ia DE ARME HEER beste fchikkingen bij het ontftaan van brand ■ in één woord, voor alles, wat in dit vak behoort, wordt in Hamburg met zeer zwaare kosten zorg .gedragen: over 't algemeen moeten deeze openlijke fchikkingen, benevens de onderhouding van de verbazende menigte van bruggen, grachten, de bijna geheel noodelooze vestingwerken met de daartoe behoorende gebouwen en dergelijke, zeer _ groote fommen gelds kosten : dit alles wordt beftuurd door de onderfcheidene Departementen en Collegiën, die den geheelen Magiftraat, beftaande uit een vrij groot aantal, van leden, uitmaaken; en als eene bijzonderheid, welke de Hamburgers gewislijk ook tot eer verltrekt, moet ik opmerken , dat hier niet, gelijk in veele andere Rijksfteden, zekere familiën een uitfluitend privilegie hebben, om zo veel wijsheid te bezitten, als 'er toe vereischt wordt om Regent te weezen; maar dat lieden van talenten, werkzaamheid en bekende braafheid, zonder onderfcheid van geboorte, daartoe verkoren worden; ja! in dit oogenblik beftaat het grootfte gedeelte der leden van den Raad uit vreemdelingen; voor 't overige mag geen inboreling weigeren zodanig een amt aanteneemen, wan* neer het vertrouwen zijner medeburgeren hetzelve aan hem opdraagt. Doch ik weide te verre uit in de befchouwing van voorwerpen, die voor eene Dame van weinig belang zijn; gaan wij over tot de hoofdzaaken, .waarvan gij wenscht onderricht te worden, te weeten tot de levenswijze in Hamburg.  van MILDENBURG. 13 Ik kan niet zeggen, dat ik liet hier , naamlijk in vergelijking met andere Neder-faxifche ft eden, zeer duur vind: behalven het gemak dat men hier, gelijk in ajle groote kooplieden, volllrekt naar zijn eigen goedvinden lceven, en dat men voor zijn geld alles, en wel zo goed als mogelijk, bekomen kau, loopen ook indedaad de eigenlijk noodzaakelijke levensmiddelen niet ' uitengewoon hoog in 't geld: de wijn en fpecerijën even zo weinig, -om dat 'er, gelijk in de Landen der Vorsten, geene belasting op gelegd is, waarvan ftraatflijpers gevoed eu beuzelingen betaald worden: in de wooningen der burgers van alle rangen vindt men eene in het oog vallende, echter niet tot den buitenfpoorigen holiandfchen glans gedrevene zindelijkheid; de vloer is met zwarte en witte marmeriTeenen belegd, en veele keukens zijn meer opgefchikt, dan iii andere lieden de beste vertrekken: men houdt in Hamburg veel van zijn geld aan wezenlijke dingen te befteeden, maar niet van een menigte van bedienden: men vindt hier zeer fraaje, zelfs prachtige rijtuigen, doch veelen van de rijkfte lieden rijden in kostbaare koetfen, zonder eenen lijfknecht te doemen, tot het (laan achter op dezelven, en, tot verveelens toe, de leden door elkander te laaten fehokken. Men weet hier niets van het belagchelijk onderfcheid der (landen, het welk in de Refidentieplaatfen menfchen van elkander verwijdert, dip voor elkander zouden gefchikt zijn, en menfchen verbuigt, die geene gelijkheid hebben, dan• de toe-  ■tl DE ARME 'HEER » vallige fo ongelijke afkomst: in de huizen dei vreemde Gezanten verkeeren koopman en edelman cn de echtgenooten van beiden; doch men ziet bier ook kooplieden, die in de boedanigheid van Hof - Marfchalken elk Hof eer zouden aandoen, en burger-vrouwen, bij welke menige hoogadelij» ke Dame voor kameniertjen zou moeten dienen. De koopman zoekt, om den avond aan de gezelligheid te kunnen toewijden, zijnen morgen te verlengen; tot dat einde eet, behalven des zondags, bijna niemand des middags vóór twee of half drie uuren; en het gevolg daarvan is, dat men des avonds ook zelden vóór tien of elf uuren aan tafel gaat: des middags ten één 'uure gaat ieder koopman, die credit heeft, en ieder vreemdeling, door nieuwsgierigheid uitgelokt, naar de beurs: dit is een zaal, in de benedenfte verdieping, welke aan de eene zijde, alwaar zij op pijlaaren rust, open is: naast dezelve is een geheel onbedekt, omheind plein: beide vergaderplaatfen zijn op deezen tijd van den dag opgepropt met menfchen, die ten deele hier hunne bezigheden hebben, ten deele ook -ledige aanfchouwers en hoorders zijn, hier wordt handel gedreven, berichten medegedeeld en gevraagd; fpeculaties gemaakt, en tusfchen beiden ook een weinig van lfaatszaakcn gebeuzeld : men hoort een dof gedruis, als dat eener menigte van zwermende beiën, en hier, zo min als over 't algemeen, onderfcheidt zig een man, die een millioen bezit door zijne kleding van den armften burger, ja menig een, die de waardij van  van MILDENBURG. ij «en Vorstendom in zijne brieventas heeft, gaat ia Hamburg met eenen rok, waarop niemand éénen Dukaat zou beleenen. Vóór den maaltijd vergadert alles in de koffijhuizen die nabij de beurs in menigte gevonden worden: hier worden de nieuwspapieren met den grootften ijver gelezen; want wie heeft meerder belang bij de ftappen der gekroonde Hoofden, bij oorlog, vrede en fraatszaakcn over't algemeen, dan de koopman? men rookt zijn pijpjen daarbij en gebruikt zijn ontbijt: de gefprekken in deeze openbaare vergaderplaatfcn zijn zekerlijk aangenaamer voor den Handelaar, dan voor den Geleerde, en die tot vermaak reist; nogthans is de toon aldaar zeer verfchillend, naar maate zekere foort van menfchen aan het één of ander koffijhuis gewoon is; men vindt ook hier gelegenheid om aangenaame kennis te maaken en te hernieuwen; menig leerrijk gefprek te houden, en menfchen, die verre van elkander woonen, komen hier bijéén, en kunnen, wanneer zij elkander iet te zeggen hebben, vrij wel verzekerd zijn, van elkander hierop het gewoon uur te ontmoeten. Eéne goede zaak ontbreekt Hechts; te weeten, het aanleggen van eene ftads post, om, al ware 't ook maar tweemaal 's daags, door de geheele ftad van Hamburg, als mede van Ahona, brieven en billets te bezorgen: beide deeze fteden zijn groot genoeg, om zodanig eene post te onderhouden , en het is onaangenaam, wanneer men weinige of geene dienstboden heeft, iemand met kleine  16 DE ARME II E E R bezorgingen, boodfchappen aan een' vriend, uitnoodigingen en affpraaken, halve mijlen verre heen en wéér te zenden, of zelf den tijd met deeze reizen te verliezen: de weg van Hamm, (een voorftad van Hamburg,) tot het ander einde van Altona, bedraagt een geheele duitfche mijl. Voor eenen vreemdeling, die gezelligheid bemint en voor de gezelligheid gefchikt is, is Hamburg een zeer aangenaam verblijf: hij wordt met eene voorkomende beleefdheid en vriendlijkheid in alle huizen ontvangen en behandeld; is hij Hechts een welleevend, verftandig, oprecht man, van een goed gedrag, en welgemanierd, dan bekreunt men zig weinig over zijnen (land, over zijn vermogen, over zijn gewigt in de ftaatkundige wereld; hij is ongedwongen, in alle familie - kringen welkom: is hij daar en boven nog aangenaam in gezél» fchap, dan wordt hij gezocht; en 'munt hij uit in begaafdheden , kundigheden, of is hij vermaard, dan wordt hij zeer geacht en voorgetrokken: een zeer fijne, ongedwongen enbefchaafdetoon beerscht bij beide fexen. in alle.de huizén, die van eenig belang zijn; een goede fmaak,- - wezenlijke kundigheden, gezond, verftaud, geestigheid' en vrijheid van denken, kenfchetfen alle gefprekken; men hoort de moedertaal en- vreemde taaien zuiver en fchoon; men hoort over geleerden en ftaatkundigen, over kunlten en andere . onderwerpen fpreeken, van menfchen , die geene academie ooit de harsfenen verwrongen heeft: men is zeer ingenomen met het goede en fchoone, zonder een buitenfpoo-  van MILDENBURG. i? ïig enthufiasmus; geleerd, zonder den zo genoemden fchranderen geest en den weetal te willen verwonen 5 beleefd, zonder laffe en valfche vleierij ; men betuigt den Schrijver den Geleerde , dert Kunftenaar zijne waare, hartlijke achting, zonder hem met wierook en loftuitingen óver zijne werken het hoofd te doen draajen, of hem verlegen te maaken; men is trotsch, zonder hoogmoed, die anders wel in Rijksftedcn plaats heeft; ernftig, zonder ffijve onbeleefdheid, waartoe de geenen gemeenlijk vervallen, die den engelfchen toon mee* nen natebootfen; vrolijk, boenende, zonder toom* looze ligtmisferij , en zonder de franfche losheid-; men oordeelt, zonder dubbelzinnigheid, vrijmoedig , vol van vertrouwen, over alle onderwer* pen , zonder onvoorzichtigheid, zonder aanmaatiging, en zonder magtfpreuken te doen; alle nietsbeduidende pligtpleegingen •, rangorde , het noodigen tot eeten en drinken, alle dwang en gemaaktheid, dit alles is van hier gebannen; de Dames zijn zedig, zonder fpijtig te weezen; zij zoeken te behaagen, zonder de kunltcnaarijen der ligtekoojen te volgen; zij kleeden zig in eenen zeer goeden fmaak, doch niet als zottinnen; zij hebben haaren geest door leezen en begaafdheden be« fchaafd, zonder geleerd te willen fchijnen. Wat meer dan wel noodig was, wordt in veele huizen aan gastmaalcn befteed, doch ik weet al niet, of zulks hier wel erger is, dan te Weentn, Frankfort , Hanover, Munchen en andere lieden: heeft meu eerst, vrijen ingang bij familienj III. Deel. E  ® DE ARME HEER dan is men altoos welkom bij eenen huislijken v maaltijd, vindt een paar goede fchootels eeten, éénerlei wijn, en men wordt met eene betoverende gastvrijheid ontvangen; jaj veele anderszins gegoede lieden, laaten zig volftrekt niet in met andere gastmaalen. De' kooplieden in Hamburg bezitten voor een gedeelte zeer fraaie landhuizen; eenigen van dezelven liggen achter Altona, en hebben een verrukkelijk uitzicht op de Elve: zij befteeden veel gelds om deeze landgoederen te verfraajen, leggen rondom tuinen aan in den besten fmaak, en verpoozen daar, in gezelfchap hunner vrienden, van hunne bezigheden, bij maatige maaltijden, zedige boert, wandelingen door het land,, en allerleiefoorten van fpellcn. De huizen der gegoede inwooneren zijn met veel fmaaks geiroffeerd, en in vcelen van dezelven vindt Men bezienswaardige verzamelingen van fchilderijen, kunstplaaten en handtekeningen. Gij weet, dat hier van oudsaf veele Geleerden en Kunftcnaars van bekende verdienden gewoond hebben; en wie zou niet gaarne willen leeven in eene plaats, waar men gelegenheid heeft, van met mannen als klopstok, hagedorn,schreu- d£r, busch, gerstenberg, archeniioltz, unzek,claudius, ebeling en reimarus zijn, en met zo veele andere bekwaame, beminnenswaardige menfchen van groote verdienden, te verkeeren ? ook verkiezen veele vreemdelingen, die vatbaar zijn voor het waar ge-'  van MILDENBURG. 19 hot van eene vrije, verftandige en gelukkige levens* wijze, Hamburg tot hun verblijf doch he« laasl zo veele woorden ik hier ter neder ftel, zo veele verwijtingen zijn ze voor mij, dat ik, te midden van deeze fchatten voor ligchaam en ziel, nogthans niet recht blijgeestig worden kan; doch ik zal het voorzeker zijn, wanneer gij en mijn. braave steenbeek eerst hier woont. Ik behoorde ook nog eenig gewag te maaken van deeze en geene openlijke fchikkingen; doch ik vrees dat u zulks zal vcrveelen : des alleenlijk het volgende: voor de opvoeding der jeugd en aanmoediging tot naarffigheid wordt hier met eenen waaren Patriotfchcn ijver zorggedragen , en bij de Academie van koophandel, waarin jonge kooplieden bekwaam voor hun-werk gemaakt worden , verwerft de braave en geleerde Hooglccraar busch, benevens zijnen Medegenoot ebeling, onftervelijke verdienden: de armen worden insgelijks door de prijswaardigfte fchikkingen bezorgd, zelfs zo, dat ik alsnog in deeze groote ftad niet éénen bedelaar op de ftraat heb gezien: niet zo goed is de fchikking aangelegd voor zieke menfchen ; en in het pesthuis, buiten de ftad gelegen, worden de krankzinnigen en andere lijders geenszins zodanig bezorgd 'als ik wel wenschte: misfchien zal de Overheid ook deeze zaak welhaast nader behartigen. Nu nog iet van mijne levensmanier hier in Hamfatrg en van andere omftandigheden, welke mij B a  ts DE ARME HEER. betreffen: gij weet, dat ik deezen winter niet veel buiten het huis geweest ben; mijne zielsgefteldheïd maakte mij ongezellig, en ik was maar blijde, dat mijne lieve huisgenooten geduld en tocgeevendheid bij mijne luimen betoonden: de braave porr deed alles, en gaat nog voord met alles t doen , om mij te . vervrolijken; ik geniet zijnen omgang zo veel als zijne bezigheden en andere betrekkingen hem toelaaten zig met mij te bemoejen: Juffrouw fel bier heeft met verfcheidene wèlopgevoede Dames kennis gemaakt, en gaat zeer gaarne uit; zij is jong, en het is billijk dat zij haaren tijd geniete; ondertusfehen wenschte ik, dat zij eenen braaven, goeden man hadde: in 't geheim reikhalst haar hart ook wel daarna, en dit geheim verlangen omwolkt fomtijds haar gelaat, fchoon zij thans blijgeestigcr zij, dan voor eenige jaaren: haar gedrag is zedig en onberispelijk; zij zorgt voor het huiswerk, als bij voorbeeld voor ons linnengoed en diergelijke; echter heeft zij weinig lust tot de bezigheden in de keuken; deeze blijven derhalven over aan de bezorging van porr's oude Tante. Van mijne vrouw heeft de Heer slaubach mij gefchreeven, dat zij aan het huis van haaren vader reeds federt eenige maanden ziek heeft gelegen , en dat men aan haare genezing twijfelde : verneemt gij , beste vriendin ! iet met zekerheid van haaren toefrand, fchrijf't mij toch! de ongelukkige betrekking, waarin ik met haar fta, vermeerdert mijne neêrflagtigheid , en, hoe weinig  van MILDENBURG. ai ze 't ook waardig zij, neem ik echter nog deel aan alles wat haar aangaat. Mijn lief meisjen is nu bijna twee jaaren oud; ieder in en bij Menfenberg, die het kind ziet, heeft het kleine fchepfel lief; ondertusfchen ben ik 'er zeer ongerust over, dat men mij tevens meldt, dat mijn zuster bijna zonder tusfchenpoozing zwaarmoedig, zieklijk is, en haare godsdienftige dweperij meer toe- dan afneemt: ik had al gehoopt, dat de zorgvuldigheid voor mijne dochter haar wat meer daarvan aftrekken en blijgeestiger maakcn zoude: indien het niet veranderd zal ik, ten minften na. verloop van een paar jaaren, genoodzaakt weezen haar het kind te ontneemen. Doch ik fchrik 'er van, hu ik zie, dat ik u in plaats van een' brief een boek gefchreven heb: geduld met mijn gebabbel, beste Vriendin! en ver zeker mij ten fpoedigfte, dat gij en mijn getrouwe steenbeek nog een weinig bemint, Uwen enz. E 3  ttS DE ARME HEK- R. TWEEDE BRIEF. Mevrouw van steen beek aan Daclor porr in Hamburg. * * * den ii Maart 1778. Ik fchrijf u, mijn waarde Heer! deezen brief, terwijl waarfchijnelijk thans het antwoord op dien, welken ik onlangs aan onzen mildenburg gezonden heb, op weg is;« doch ik heb een woordjen in vertrouwen met u te fpreeken , waartoe ik terftond, zonder verder uitteweiden, overga. Wij, te weeten ik en mijn man, hebben voor deeze maal gedaan, 't geen de meeste menfchen in de wereld doen; wij hebben om raad gevraagd , nadat wij reeds beflooten hadden wat wij doen wilden: voor eenige'weinige dagen naamlijk heeft steen beek, juist toen het hoofd hem nictwèl Rond, zijn affcheid van den Hertog gevraagd, en ook na eenige, meer beleefde dan gemeende weigering, bekomen dit is het eerfte nieuws, 't welk ik verzoek onzen vriend oogenbliklijk medetedeclen, benevens de verzekering, dat wij nu vastlijk te Hamburg zullen komen woonen: het andere nieuws, dat gij echter den Heere van miltenburg met voorzichtigheid aan het verftand  van MILDENBURG. 25 moet brengen, betreft het overlijden van zijn vrouw, waarvan de tijding gisteren uit Oudwedel hier is gekomen; nadere omdandighedcn van dit geval zijn mij niet bekend; ik heb ook niet veel moeite gedaan, om 'er naar te verneemcn: ik denk al, wanneer iemand een nietsbetekenend, onbedachtzaam leven geleid heeft, dan is 'er wel weinig aan gelegen, op wat wijze hij van de wereld fcheidt: voor het overige weet ik 'cr Hechts zo veel van, dat zij aan eene uitteering geftorven is, en dat zij 't in den laatften tijd, de menfchen die haar opgepast hebben, door haare wonderlijke luimen, zeer lastig gemaakt heeft. Doch nu een plan , gegrond op de twee berichten, welke ik u zo even gegeven heb! wij hebben vast belloten, te Hamburg, of AHona onze woonplaats te neemen; doch wij maaken daarbij ftaat op uwen vriendlijken bijdand, te weeten, dat gij voor ons naar een bekwaam hnis, gefchikt voor onze kleine huishouding, gelieft uittezien, en ons bij onze komst met raad en daad te onderdennen: ondertusfehen is 'er geen haast bij; want vóór den herfst van 1779, zullen wij niet derwaards vertrekken , maar in deezen tusfehentijd een reis door Zwitferland en Frankrijk doen, waartoe de tijd reeds in de eerstkomende maand bepaald is: hieruit zult gij de tweede helft van het plan wel kunnen opmaaken ; ja wij wenschten, dat mildenburg ons op deeze xcis mogt verzeilen, gij moet hem volftrekt zf B 4  S4 DE ARME HEER lang aan ons overlaaten: gij moet hem zelfs aan* zetten, om deeze aanbieding niet van de hand te wijzen: de reis zal hem verltroojen, zijne gezondheid bevorderen, zijne werkzaamheid eenigzins voedfel geeven, en zijn gemoed vervrolijken: zijne zielsgefteldheid, die altoos nog in zijne brieven doordraait , behaagt mij indedaad gantsch niet, en de dood van zijne vrouw zal immers ook eenen onaangenaamen -indruk op hem maaken: keeren wij dan weder, en het geneesmiddel heeft niet geholpen, dan zullen wij hem zamen onder* handen neemen. Daar is nog een reden die voor dit ontwerp pleit: ik vrees naamlijk, dat onze vriend met den ouden rastits in verfcbil geraaken zal over de uitkeering van het vermogen zijner vrouw; alle zodanige geldzaaken zijn hem geweldig tegen de borst; 'er zal verdriet genoeg uit ontdaan; daarentegen kan in zijne afweezigheid een Advocaat, onder de aanleiding van den naauwgezetten , dienstvaardigen slaubach, de geheele zaak afdoen. Nog ééns dan, mijn waarde Heer! gelieft mija verzoek getrouwlijk te behartigen, en te bewerken dat mildenburg geen zwaarigheid maake om èan ons verlangen te voldoen: wij hebben nog eene plaats in ons rijtuig over: de onkosten worden daardoor, dat hij zig van deeze plaats bedient, niet zwaarder; in allen gevalle kan hij, wanneer %ij ih Frankrijk komen, het paard dat wij om.  tan MILDENBURG. 45 zijnen wil aldaar nog meer moeten neemen, betaalen: dat geene wat hij verteert, kan bij zijne maatige leefwijze, niet veel bedraagen , en, zo hij 't verkiest, zullen wij een accoord maaken, dat hij 'er iet mede toe betaalt. Ik reikhals naar uw antwoord, en ben met waare hoogachting, enz. B 5  DE ARME HEER DERDE BRIEF. Doctor porr aan Mevrouw van steenbeek. Hamburg, den 17 Maart, 1778. mevrouw! iVIe't de vrijmoedigheid en rondborstigheid, welke ik altoos tracht bij mijnt: woorden en daaden in acht te neemen, zal ik uwen vriendlijken brief beantwoorden, en ik denk niet te zullen misrekenen , wanneer ik onderftel geen gevaar daarbij te loopen, en mij noch uw misnoegen op den bals te haaien, noch ook kwalijk van u begreepen te worden. Ik moet u dan ronduit zeggen, dat ik aan uw verzoek wegens mijnen vriend mildenburg, wat naamlijk den voorflag tot de reis betreft, volftrekt niet kan voldoen, eehter zal ik mij uw vertrouwen niet zo onwaardig maaken, van tegen de uit-' voering van nw plan aantewerken, het zij dan, dat ik bepaaldlijk om raad zou gevraagd worden, waarom ik deeze reis niet goedkeuren kan . beste Mevrouw! ik heb 'er ééne geheime reden voor, die ik, neem het mij niet kwalijk, u vooral niet durf opeubaaren, fchoon ik wenschte dat gij zelve ze mogt ontdekken; doch bij deeze geheime reden komen nog anderen, en daarvan kaa  van MILDENBURG. 27 ,ik u oogenbliklijk één ter beproevinge onder bet oog brengen: mildekborg begint naauwlijks fmaak te vinden in het ftille leven, waartoe echter de Natuur en zijn lot hem fchijnen beftemd te hebben; hij begint gevoel te krijgen van de ijdelbeid van den theüterglans op het toonecl der' groote wereld; maar hij legint ook eerst: op de rers zal hij deezen niets-beduidenden praal wederzien, en wel alleenlijk van de fchitterende zijde; men zal hem vleien en de voorkeus geeven; eerzucht en eigenliefde zullen weder bij hém herlceven ,• gemelijk , vol van onbepaalde wenfehen, vol van een woelige zucht tot werkzaamheid, zult gij hem aan mij weder overleveren, en de uitwerking van alle mijne geneesmiddelen zal verijdeld zijn en gij weet, Mevrouw! dat een Arts zig in dit ftuk niet gaarne laat ringelöoren in één woord! — en dit is mede toepasfelijk op mijne geheime reden „ Men moet van onzen vriend alles „ trachten te verwijderen, wat de aandoenlijkheid „ van zijn hart aanwakkeren cn zijne tevreden„ heid flooren kan." Ik voor mij durf hem derhalven niet overhaalen , om met u de reis naar Zwitferland en Frankrijk te doen; doch gelieft gij zelve hem in eenen brief den' voorflag te doen, ik zal 'er niets tegen zeggen. Het overlijden van Mevrouw van mildenburg is onzen vriend niet onverfchillig geweest; nogthans kon het geval hem niet zodanig aandoen , dat haar verlies hem geweldig zou getroffen hebben.  *8 DE ARME HEER. De hoop, van u en uwen waardigen Echtgenoot welhaast hier te zien, veroorzaakt mij een wezenlijk genoegen, en ik ben wèl verzekerd, dat het u beiden niet zal berouwen, dit befluit genomen te hebben: voor een huis,misfchienin AHona, zal ik op zijn' tijd zorg draagen, gelijk gij mij ook altoos bereidvaardig zult vinden, om bij het oprichten van uwe huishouding alles te doen, waarin ik u bij mogelijkheid van dienst kan weezen, al het welk ik, uit hoofde van den oprechtften en volmaaktften eerbied, welken ik u toedraag, vóór den aangenaamften pligt reken : waarmede ik ben, enz.  van MILDENBURG. 49 VIERDE BRIE-F. De Majoor van biederdorp aan hendrik van wildenburg,/;; Hamburg. Nieuw-York, den 8 Mei, 1778. Onze veldtogt is weder geopend; wij zijn in afzonderlijke onderneemingen gelukkig, terwijl wij,, wat de hoofdzaak betreft, niets uitvoeren; en hé einde van het liedjen zal Weezen, dat de oorlog, die onnoemelijke fommen, en menig braaf man het leven kost, met eenen nadeeligen vrede eindigt; doch dit alles kunt gij immers, mijn lieve Neef! uit de nieuwspapieren leezen ? ik zal derhalven met u fprceken van zodanige zaaken, die ons in. perfoon betreffen: ik hoop, dat het u in Hamburg mag wèl gaan ; dat gij afziet van al het verlangen naar glans, grooten naam en Vorften-gunst; dat gij gezond zijt en geen gebrek lijdt: ik ben Majoor geworden; mijne huislijke omftandigheden ftaan vrij wèl; doch voor mijn hart vind ik weinig voedfel: ik ben, tot fchande van mijne oude kruin, hier nog al menigmaal de fpeelbal van doortrapte fchurken en huichelaars geworden; maar ik tracht dit hart van tijd tot tijd meer te omfchanfen, waarbij ik zekerlijk, om de wegen tot hetzelve ontoegankelijk te maaken, zo veel omverrukken en vernielen moet, dat het geene, wat 'erbij flot van rekening voor mij zal overfcaieten, misfchien niet- geèvenredigï  3* DE ARME HEER zijn zal aan de zwaare kosten, die deeze aanhoudende oorlog veroorzaakt: wanneer wij eikanderen wederzien, zal ik u veel verhaalen, en de flotfom daarvan zal waarfchijnelijk de gemeene opmerking weezen, dat de menfchen overal elkander gelijk zijn, en dat de geene het gelukkigst is, en den verftan» digften weg'inflaat, welke, gelijk onze goede pour, dien ik van mij verzoek te groeten, om alle deeze vodderijen lacht; doch dit zullen wij beiden zekerlijk nimmer leeren. Wanneer in den tijd van twee jaaren de vrede niet gemaakt wordt, dan keer ik evenwel weder naar Europa, en leef daar in de gewesten aan den Rhijnftroom, van dat geene, wat ik hier overgegaêrd heb, als een plant, tot dat het der Voorzienigheid behaagt mij te verplaatfen. De Heer van der hart was reeds van voorneemen om dit voorjaar naar Duitschland wedertekeeren; doch de arme hals is ook zeer ongelukkig geweest: hij had leveranties voor de armeé aangenomen, waarbij hij aanzienlijke fommen had gewonnen; de hoop op nog grooter winst verleidde hem, om .zijn geheel vermogen in een magazijn te {teelten, hetwelk echter nu verbrand is, zonder dat hij de m-infte vergoeding daarvoor te verwachten heeft: ,dit bragt hem in groote verlegenheid en maakte hem bijna wanhoopig; hij moet nu op nieuws weêr beginnen; ik heb hem geld gefchooten; mislukt deeze onderneeming ook, dan hebben wij beiden niets. Vaarwel, lieve Neef! ik omhels u in gedachten, en ben, enz. ■  van W.ILDENBUR Cr. « V IJ F D E BRIEF. carolina felmer aan haare Zuster mariana landowu, Petershurg. Hamburg, den 19 September, 17-S, Ik dank u hartlijk, lieve Zuster! voor de berichten, welke gij mij van 11, van uw huisgezin en van onzen broeder c 11 ris toffel gegeven hebt; die losfe ziel zal wel nooit anders worden: in zijnen brief aan mij, dien gij mij hebt gezonden, klaagt hij 'er geweldig over, dat zijne vrouw hem alte lang leeft; dit is toch niet vriendlijk, en wist ik, dat ooit een man met mij zo zou omfpringcn, zou ik liever in 't geheel niet trouwen: gaarne wil ik gelooven, dat gij veel vreugde beleeft aan uwe kinderen, die wel al vrij groot zullen geworden zijn; ik zou zeer genegen weezen, om u te bezoeken , en dit alles met eigen oogen te zien; het zou mij hier ook niet ontbreeken aan gelegenheid, alzo 'er geduurig fchepen van Hamburg naar Rusland vaaren; doch zulk een verre zeereis alleen te onderneemen , is voor een ongehuwd meisjen niet wel doenlijk: ik weet goed raad; zie toe, dat gij in St. Petersburg een rijk, lief man voor mij opdoet, die mij tot zijne wederhelft verkiest, en zend hem dan hier, om mij aftehaalen, of ook in allen gevalle te fchaaken; dit laatfte zou  3* DÈ ARME HEER nog al gevvigtiger weezen op de reis worden»wij door eenen vreeslijken ftorm overvallen, het fchip wordt verbrijzeld, wij bergen ons beiden op een plank , en Worden , elkander vast Omhelzende, bij Riga aan land geworpen: de koffer heeft men 't welk van zelf fpreekt, wanneer men den Hofm vooraf weet, door eette andere gelegenheid verzonden , en men trekt al de flechtfle kleederen aan, waaraan niet veel kan bedorven worden doch, gij moet" vooral niet gelooven , als of uwe zeer deftige zuster op eenmaal een ligt, romanescq, manziek meisjen geworden ware neen neen! alles is Hechts boert, en ik vind mij in mijne tegenwoordige omHandigheden vrij gelukkig: gij weet, dat ik nu reeds langer dan anderhalf jaaren in Hamburg geweest ben, en het behaagt mij hier bij uitftek wèl: in den beginne ging ik weinig uit, toen verveelde mij de tijd geweldig; de oude Lieutcnantsvrouw, de Tante van porr, is juist niet zeer minzaam, maar daartegen met zinkingen en jicht geplaagd; de Doctor zelf zit op zijn kamer en Hudeert, dat het een aart heeft, of loopt bij arme zieken rond; voor het overige is-hij een edeldenkend en blijgeestig man ; maar fchijnt voor de vrouwlijke fexe niet veel overtehebben : de Heer van mildenburg was bijna altoos met zijne gedachten in de wijde waereld; zo doende bragt ik- mijne dagen zeer eenzflam in huis door, en kwam bijna niet voor de deur; doch het gaat nu beter; ik heb met verfcheidene menfchen in de ftad kennis gemaakt, en men vindt nog al vrij veel bc>  van MILDENBURG. 95 behangen in mijne verkeering: het is tog ontegenzeggelijk , dat het leven in eene groote ftad oneindige voorrechten heeft: hoe levendig is 't hier! alles wordt er in 't groot gedaan ! dit kwam mij in den beginne zeer vreemd voor : ik ging eens een groot, fraai huis voorbij, en dacht, dat hier ten minften een Burgemeester woonen moest; ik zag na boven, en las op een uithangbord de woorden : „ Hier koopt men lompen." Met de dienstboden is het hier zeer lastig: in kleine huishoudingen , gelijk de onze, moet men. dezelven zeer duur betaalen, omdat het verval in zulke huizen niet groot is; want waar men als gast ten eeten verzocht is, geeft men gemeenlijk een fooi aan de bedienden; en wanneer een vrouw in het kraambed bevalt, en zij zulks aan haare vrienden laat bekendmaaken, gaan de bedienden, of de ■dienstmaagden, die de tijding brengen, nooit met ledige handen weder jweg; daar en boven ontvangen de dienstboden naderhand , bij de bezoeken, ter r.flegginge van de gelukwenfchingen , aanzienlijke gefchenken: maar de 'dienstmaagden komen ook, vooral des Zondags, bijna zo fraai gekleed voor den dag, als in het vermaarde nest Engeleven, de vrouw van den Bailluw zig uitdoscht; zelfs op de werkdagen kleedeu zij zig zo zindelijk en net, dat men 'er zig over verwonderen moet, en hebben kleine fraaje mandjens met allerlei aartig kettingwerk aan den arm hangen. Het is hier indedaad zeer duur koop leeven; het zwaare geld maakt reeds, in vergelijking met III. Deel, C  54 ÖE ARME HEER andere gewesten, een groot onderfcheid; zeef kleine munt, als bij voorbeeld, ter waarde van een Hollanclfche duit, beeft men in *t geheel niet, ook niets, dat zó veel als één of twee duiten bedraagt; de' kléihfte munt is een drieling, ter waarde vari- drie Hollandfche duiten* Zeer zeldzaam vindt men water, dat goed is om te drinken; door werktuigen wordt het Hechts in zekere wijk van- de ftad in een bepaald getal van huizen geleid; het recht om een pijp, ter dikte van een Hrohalm, waaruit dit goede driukbaare water vloeit, in' zijn huis te mogen leiden, wordt voor eenige duizenden mark gekocht, kan echter ook in één jaar wel een paar duizend mark opbrengen; want ieder, dien het vergund wordt van dit water te haaien, moet iet daarvoor betaalen, en zekere menfchen koopen het bij de emmer op, draagen het irt de ftad rond, en verkoopen het weder: öndertusfehen is tog hét water uit de Elve drinkbaar en gezond, fchoon een weinig troebel. De melk wordt mede door mannen in emmers rondgedragen: het is zeer aangenaam, om des morgens de kleine fchuiten, waarin de boaren op de Elve binnenvaaren, en melk in de ftad brengen, te zien aankomen; de opkoopers vergaderen afin dé haven en aan de kanaalen, en neemen ze van de boeren over: de emmers, waarin de melk gedragen wordt, zijn van binnen rood en van buiten meestal groen gefchilderd; de nette maat, van geel koper, hangt aan den emmer, en alles ziét 'er even aangenaam en zindelijk uit: de melk is  van MILDENBURG. 35 ook ongemeen goed van fmaak, en ik geloof, men kent in Hamburg het bedrog niet, dat in andere fteden zo gemeen is, naamlijk van water bij de melk te gieten. Uit de menigte van deeze melkdraagers, en over 't, algemeen van de geenen die eetwaaren ten verkoop roepen, kan men begrijpen, hoe groot het aantal der inwooneren van deeze ftad moet weezen; ja, men heeft mij verzekerd, dat een doodgraaversplaats fomtijds met zeshonderd mark betaald wordt, maar ook zo veel opbrengt, dat zodanige menfchen misleiden jaarlijksch drieduizend mark in hunne huishouding gebruiken : zekerlijk kan zulk man geen gebrek aan werk hebben, want de verbazende menigte van Apothecars en Geneesheeren, in Hamburg, zullen 'er wel zorg voor weeten te draagen, dat de bevolking niet alte veel toeneeme. Te midden van het gewoel der menfchen in alle ftraaten hoort men tog weinig of niets van zakkerollen en andere dieverijen, en bij het gedrang weeten de ftraatjongens nog wel hunne hoepels met een ftokjen voor zig heentedrijven : Doctor Porr, die de zaaken gemeenlijk befchouwt van zodanige zijden, waarop juist iederniet vervalt, beweert , dat men, gelijk het charakter van afzonderlijke menfchen beter uit kleine dan groote trekken optemaaken is, zo ook de geest van geheele fteden, ja van geheele Natiën , uit defpellen der jonge knaapen kan afleiden. „ De kinderen," zegt hij, „ aapen j, dat geene al vroeg na, wat zij van de bejaarC z  §ê DE ARME HEER, A den zien: in fteden, waarin veel met foldfra„ ten gefpeeld wordt, maaken de jongens grenart diersmutzen van papier , en oefenen zig in den „ wapenhandel; waar men veel werks maakt va» „'Schouwburgen en diergelijken, daar fpeelen zij „ coraediën en danfen ballets; in zodanige prote„ ftantfche landen , waarin men groote achting „ heeft voor het kerklijke, treedt de heerschzuch„ tigfte onder de knaapen op, en predikt of houdt „ fcbool; in roomsch - catholijke landen zouden „ zij ook het mis-leezen vertoonen, zo zij zulks maar durfden beftaan; maar zij houden even* „ wel omgangen met kleine vaandels , in vrije „ -Staaten, alwaar kracht en zucht voor de vrij„ beid groeten invloed hebben, oefenen zij zig w in 't fpringen, worftelen en diergelijke; daar, waar eigenlijk niets gebezigd wordt, knikkeren „ zij, of onderneemen foortgelijke zotheden, en in „ koopfteden drijven zij den hoepel." In den beginne valt de laffe turflucht eenen vreemdeling bijna ondraagelijk; doch men'wordt daaraan gewoon; maar al het huisraad riekt er na: het hout is zeer zeldzaam, en wordt zuinig gebruikt bij kleine ftukjcns, waarvan wij vrouwen wel twaalf tegelijk in onze poches kunnen ftceken. ' , Bij zwaare rouw in een huis,! worden buiten aan de huisdeur, Hot, klopper, de knop van de fchel en wat dies meer zij, met zwart laken bekleed. Wie het niet weet, die wordt door de ftads-uurwerken in de war gebragt, want wanneer het,  van MILDENBURG. 3? tij voorbeeld half negen is, dan (laat het eerst twee quartier en dan negen. Gelijk in groote paleizen poortiers of Zwitfers in kleine vertrekjens binnen aan de huisden? zitten, ziet men hier in de huizen van groote kooplieden eene net gekleede dienstmaagd mét haar werk in zulk een kamertjen zitten, en op den komenden en gaan den man pasfen. Aan vermaaklijkheden en wandelwegen is hier geen. gebrek; de wal is fraai en men kan op alle tijden van den dag daarop wandelen, en rijden: de rijke kooplieden bezitten ook bekoorelijke tuinen en buifenplaatfen nabij en verre van de ftad : op de Ahter - zee, zijnde eigenlijk een groote kom in de ftad, kan men, al is de poort geflooten, in kleine jagten, fchuiten en andere vaartuigen, die verhuurd word.;:, rondvaaren. Nog aangenaamer is 't, wanneer men zig in een fchuit in de haven, door de groote menigte van fchepen uit alle gewesten der wereld heen, laat rond" roejen, ook weieens met en bij goede vrienden op zodanig een fchip ontbijt , of des middags thee drinkt. J - Vóór de ftad vindt men open rijtuigen waarin vier of zes menfchen kunnen zitten, met welken men voor zeer weinig gelds buiten de ftad kan rondrijden. Nu en dan ca ik ook in den fahouwburgj ik' heb in jniju leven nog niet veel goeds van dien aart gezien; evenwel zegt ieder, dat 'er, ever C 3  3» DE ARME HEER 't algemeen genomen, in geheel Duitschland geene zo goede bende toneelfpeelers gevonden wordt, als hierin Hamburg, en mijn gevoel voor de Natuur en kunst zegt 'er ja op. Waaide hier de onaangenaame ooste-wind maar niet! deeze, wanneer hij lang aanhoudt, rimpelt ons arme meisjens de huid geweldig: bij geluk kunnen ook bij deezen wind de fchepen niet inloopen; wanneer gij mij nu eenen minnaar overzendt, dan zal hij mij zo lelijk niet vinden als ik bij den ocste-wind ben, Het gemeene volk draagt hier voor een gedeelte holsblokken; zulks kwam mij zeer vreemd voor, zo wel wegens het geklots, als ook omdat het zo lelijk ftaat; voor het overige is 'er het gepeupel in 't geheel niet onbeleefd ; iemand van onze fexe kan, zonder gevaar van gehoond of kwalijk behandeld te worden, alleen, te voet de ftad doorgaan: het ergfte gefpuis woont in de kleine tusfehenruimte, tusfchèn Hamburg en Altona, op eene foort van berg, in een rij van verdachte huizen , die altoos van matroozen krielen, en alwaar zig ook in 't geheim zielverkoopers zullen ophouden; doch hier worden, zo wel bij dag als bij nacht, wachten te voet en te paard uitgefteld, om alle openbaare baldaad-'gheden voortekomen. Zie, lieve Zuster! ik heb u nu zeer veel van Hamburg verhaald, en zo ik meen, in den rechten trant der reisbefebrijveren: doch ik wil deeze moeite ook niet voor niet gedaan hebben; ik verwacht, dat gij mij ook iet van St. Petersburg zult fchrij-  van MILDENBURG. ven, opdat ik toch weete hoe 't daar is, werwaards ik, zo God wil, nu welhaast, gcfchaakt wordende, vertrekken zal. Ten befluite zal ik u nog eenige bijzonderheden uit deeze gewesten melden: de Heer van mil~ denhurg is iedert den twïntigftcn Mai op reis geweest: zeker Heer van steen beek en zijne echtgenoote, waarvan ik u reeds eens iet heb gcfchreeven (*), hebben hem zo lang geplaagd, tot hij met hun naar Zwitferiand heeft moeten reizen; van daar gaan zij naar Frankrijk: hij liet zig al zeer gemaklijk overhaalen, want hij mag Mevrouw van steenbeek wèl lijden! Doétor porr., was 'er niet zeer mede in zijn fchik; waarom weet ik niet; echter zweeg hij ftil, toen hij mildenburg bereidvaardig vond van medetegaan: hij heeft federt zijn vertrek tweemaal gcfchreeven, en is zeer welvaarend. Gij vraagt, of ik niets vernomen heb van de familie van onzen braaven Oom, den ovcrleedencn Rector? ja wèl! de weduwe heeft mij ééns gcfchreevcn, doch 't onderwerp was voor mij van weinig belang, behalyen de verzekering, dat het haar en haare kinderen wélgaat: zij leeft van 't jaargeld , het welk de Vorst aan haar laat uitkeeren; de ééne dochter dient voor kamenier^ de tweede is nog bij haare moeder; de zoon woont als winkelknecht bij eenen kruidenier in Bremen, en zijn Heer is zeer wèl over hem voldaan. (*) Misfchien in den toon, als eens aan de over'ecJene Mcvrotvi koman; men zie den sollen brief in bet T'veiJe Deel.  4» DE arme he e"r Deeze brief, die mij wat te lang is geworden, wordt bij het paquet van den Rustifchen Afgezant ingeflooten; had gij postgeld daarvoor moeten betaalen, dan zou ik hem verkort hebben: ik zal nu evenwel geen nieuw blad meer beginnen, en ik*heb juist nog zo veel plaats, als noodig is, om u en uwen lieven man om de aanhoudendheid van uw liefderijk aandenken te verzoeken: kusch uwe kinderen uit mijn' naam! ik ben zo lang ik leef, enz,  van MILDENBURG. 4* ZESDE BRIEF. hendrik van mildenburq aan Doctor porr in Hamburg. Laufanne, den 6 November, 1778. Het gaat met onze reis, zo als gij ziet, niet zeer Ipoedig; docli wij zijn nu reeds veertien dagen hier in Laufanne geweest, alwaar wij den winter zullen doorbrengen. Mijnen laatften brief uit Wetziar zult gij, beste porr! in de maand September ontvangen hebben : wij hielden ons daar in 't geheel drie weeken op, om dat steenbeek er eenige zaaken had te verrichten, en het in Wetziar, met alles, gelijk bekend is, al vrij langzaam toegaat: daarbij kwam, dat wij gaarne juist in den tijd van den wijnoogst de bekoorelijke gewesten langs den Rhijn wilden doorreizen : deeze reis was dan zeer vermaaklijk, waarbij wij ons niet overhaastten, maar fomtijds kleine fnoepreisjes in'het rond deeden, onder anderen ook agt dagen op de landhoeve van den Heere van * * * met zeer veel vermaaks doorbragten, hem daarbij zijnen nieuwen wijn hielpen perfen, en den ouden mede uitdronken. Zodra ik hier kwam, vernam ik, volgends affpraak, naar brieven van u, en vond twee, waarC 5  4* DE ARME HEER voor ik u hartlijk dank betuige, ik zal ook daarvan in 't vervolg nog meer Ipreek e; eerst nog iet van Wetziar. Terftond in de eerfte dagen van mijn verblijf aldaar, had ik eene ontmoeting, die mij ongemeen vcrraschte: op eenen morgen, toen ik aan niets minder dacht, liet de Geheimraad van bruinte l d , mijn gewezen Amptgenoot , zig bij mij aandienen: ik wist, en gij zult het immers ook wel gehoord hebben? dat hij onlangs twist met den Hertog gehad,- dat de Hertog hem afgezet en op eene geweldige wijze, 't geen anders zijne gewoonte tog niet was , veroordeeld heeft, om eene groote fom gelds te vergoeden : ik wist, dat bruinfeld, fchoon zijne zaak wel niet geheel zuiver ware, nogthans dit'in zijn voordeel had, dat 'er in de manier van onderzoek misgetast was, weshalven hij nu zijne klagten tegen zijnen onrechtvaardigen Heer te Wetziar wilde inbrengen ,doch hoe had ik kunnen droomen, dat deeze man hij mij befcherming en yoorfpraak zoeken zoude ? en evenwel was 't zo: hij wist, dat ik in Wetziar vrienden had; ook had hij bij zijne komst, en ook te vooren, van mijnen Procureur vernomen, dat men mij daar zeer veel achting bewijst: van ieder, zelfs van de geenen rverlaaten die hem alles te danken hadden j bij het Rijks -kamer gericht, voornaamlijk wegens zijn gedrag jegens mij, niet zeer gezien,, befloot hij eindelijk, om zig dien in de armen te werpen, welken hij weleer bijna hetzelfde lot had gebrouwen, als hem thans; vervolg-  van MILDENBURG. 43 de; hij befloot mij te bidden, zijne zaak door mijne vrienden te bevorderen: ik bewonderde bij mijzelven de ondergrondelijke wegen der Voorzienigheid, die vroeg of laat den booswicht, door zijne eigene boosheid, de ftraffen berokkent: ilc gevoelde - medelijden met een' man, dien geen vriend, geen innerlijke troost, geene bewustheid van onfchuld kon opbeuren, en die zig nu tot de vernedering zag veroordeeld, om zijqe toevlugt tc neemen tot iemand , voor wien hij, onder alle menfchen gaarn het minfte, van fchaamte had willen bloozen: ik vond mijne eigenliefde geftreeld door de zegepraal, dat brutnfeld mij edcldenkend genoeg oordeelde om geen laage wraakzucht, geen genoegen over zijn onheil, in mijn hart te koesteren: „ Laat hij," dacht ik, „ meerftaat ge„ maakt hebben op deeze eigenliefde en op mij„ nen tegenzin tegen den Hertog, dan op mijne „ edelmoedige denkwijze; ik vind in mij nog iet, „ dat uit den aart veel beter is; ik gevoel de op„ wellingen van een deelneemend hart, 't welk „ niet gaarne ziet, dat den booswicht zwaarer „ ongeluk overkome, dan hij verdient, ten min» „ ften niet van die zijde waar hij onfchuldig „ lijdt:" o, mijn beste vriend! welk een genoeglijk oogenblik was dit! hoe rijklijk vergoedde hetzelve mij de weleer geledene verongelijking! maar, wat zeg ik? verongelijking! was 't niet billijk, dat ik in dien tijd de gevolgen van mijne onvoorzichtigheid draagen moest, en is dit geval niet voldoende genoeg, om mij te overtuigen, dat ik al-  DE ARME HEER leenlijk wegens deeze onvoorzichtigheid heb moet ten gekasteid worden; maar dat ik wegens mijne braafheid evenwel nog een triomf belèeven zoude? De reizen van den Hertog en de boosaartige inblaazingen van den Heere vanher brand hadden den Vorst geheel herfchapen; hij keerde met .een woester , minder menschlievende denkwijze terug: vermits ik , hoewel met een goed oogmerk, het werktuig ware geweest, om hem tot de Teis, als mede daartoe overtehaalen, dat hij dit flechte fchepfel in zijnen dienst nam, moest ik ook voor allen de geenen weezen , die het flagtoffev daarvan wïerd: bruineeld had den Hertog kunnen beweegen, om de eerfte openbaars onrechtvaardigheid van dien aart aan mij te pleegen, en dige en onzijdige, minst kostbaare waarneeming van de rechtspleging in zijne Staaten heeft, voor niemand moet geflooten zijn. Ik verzoek u, mijn beste Vriend! om toch eens bij slaubach en anderen naauwkeurig onderzoek te doen, hoe de zaak ftaat, en hoe men 't moet aanleggen, om dezelve te bevorderen? slaubach woont zekerlijk te verre van * * *, dan dat hij met zijne eigene oogen zou kunnen zien; en derwaards te reizen kan ik hem bij zijne overhoopte bezigheden niet vergen: de goede Predikant eerman woont wel nader, maar deeze is niet in ftaat, zodanige zaaken waarteueemen: III. Deel. D  DE ARME HEER wees dan zo goed, beste Vriend! en zoek eenen anderen weg uittevinden. Thans kom ik tot den belangrijklten inhoud van Kwe brieven eindelijk toch, nadat ik u een half jaar lang vruchtloos heb gebeden, komt gij half en half met de waare hoofdoorzaak uit, welke u bewogen heeft, om niet gaarne te zien, dat ik de reis niet Hechts in 't algemeen, maar juist in dit gezelfchap ondernomen heb: „ gij vreest, „ dat de neiging, welke mijn hart voor Mevrouw „ vansteen beek ondervindt, misfchien , hoe » zeer ik mijzelven van het tegendeel wilde over„ reeden, altoos wel iet meer, dan enkel vriend„ fchap geweest is, maar gelooft, dat de maal„ ftroom van bezigheden, zorgen en andere harts„ togten, die mij in * * onophoudelijk met zig „ had weggefleept, mij geen' tijd had overgelaa„ ten, om dit gevoel den teugel te vieren; vriend„ fchap, deelueemende vriendfchap was in dien „ tijd de grootfte behoefte voor mijne ziel ge„ weest, en in dit gewaad had mijne liefde jegens „ Mevrouw van steenbeek zig gewonden, en „ was derhalven zeer weldaadig voor mij gewor„ den: ten rechten tijde, had het lot mij van „ haar verwijderd: mijn van alle overige drijf„ veêren bevrijd, in alle wenfchen en verwachtin,, gen te leur gefield hart, zou, indien ik nader„ hand zonder andere aftrekkingen en bepaalde ^ bezigheden, nog langer aan haare zijde verft keerd had, voorzeker met meerder drifts het }, ecnigfte, voor hetzelve 't belangrijkfte voorwerp  van MILDENBURG. $r „ omhelsd en alle zijne kracht en warmte in de „ liefde, als een middenpunt, veréénigd hebben; „ doch nu was ik naar Hamburg getrokken en „ een doode briefwisfeling had dit vuur niet, zo „ als de dagelijkfche ommegang , kunnen aanblaa„ zen, vooral dewijl ik de jaaren van romanesque „ dweeperij te boven was, grondbeginfelen van „ braafheid in mijnen boezem koesterde, en groote „ achting voor den Heer van steen beek bad: „ zeer ongaarne hebt gij 't gezien, dat deeze goe» „ de menfchen bij ons in Hamburg willen komen, „ doch gij dacht nog al, dat in eene zo groote „ Had ■ vooral, wanneer gij in Aliona een „ huis voor hen zoudt huuren, en uwe altoos „ zorglijke vriendfchap over ons waakte — de me„ nigvuldige verftroojingen , de vorderingen van „ een gevaarlijke hartstogt zouden beletten; doch „ bij deeze reis vrcesdet gij voor geheel andere „ gevolgen: men ziet elkander ^van den morgen „ tot den avond, zit naast elkander in dezelfde „ koets opgefloten, heelt in vreemde plaatfen nie„ mand anders, die onze warme deelneeming be„ zit; de nieuwe voorwerpen, die zig aan onze „ opmerking voordoen , maaken op eenftemmige „ zielen van hetzelfde gevoel, denzelfden indruk, „ en de gelijkheid der indrukfelen , waardoor zulks ,, bewerkt wordt, is eene nieuwe zielsverbintenis: „ de goede steen beek zal 'er in den beginne „ deel aauneemen; doch alzo hij van natuure koel„ hartiger en gevoelloozer is, zal hij met zijne traage denkbeelden, en met zijn gevoel niet zo D a  5* D E A R ME HEER. „ kunnen volgen: in het vuur der verbeeldings„ kracht zal men daarop geen acht flaan, zal hem „ terug laaten , hij zal vinden verwaarloosd te wor„ den; kwaade luimen en eindelijk wantrouwen „ en achterdocht zullen bij hem opkomen^ want men„ fchen van zijne zielsgefteldheid laaten zig niet „ gemaklijk wegfleepen, maar ook niet gemaklijk „ terug brengen : de huislijke vrede , de rust „ van een braaf man, de gezellige en vriendfchap„ lijke eendragt zullen geftoord worden; en wie „ kan weeten, hoe verre dit zou kunnen loopen ? „ En wat zal het Publiek in * * * zeggen? Hoe „ weinige menfchen gelooven aan vriendfchap tus„ fchen perfoonen van beide fexen ? Heeft men „ niet reeds zeer ongelijk over onze verkeering „ geoordeeld ? Nu, aldus zal men zeggen, zwer„ ven zij zelfs met elkander in de wereld rond, en de onnozele hals, de man , moet mede, enz." Gij ziet , mijn beste porr! dat ik u niet alleen zeer wèl begrijp, maar dat ik uwe gronden ook in derzelver geheele fterkte voorftel, en ook niet fchroom, om ze zo voorteftellen dit alleen zou u reeds moeten overtuigen, dat mijn hart geen geheime, wond heeft, welke het niet zoude willen ontdekken ■ laat ik u daarover Hechts eenige woorden zeggen, dan hoop ik u gerust gefield te hebben. Vergeet vooral niet , dat ik nu veertig jaaren oud ben; vergeet niet , dat mijne Happen door grondbeginfelen van braafheid beftuurd worden, en  van MILDENBURG. 53 tlat ik zo groote achting voor steenbeek heb, als men immer voor een mensch hebben kan: war, vervolgends betreft het gepraat van het gepeupel uit alle klasfen, het kan voor\ons in den vrijen en onaf hangelijken (laat, waarin wij ons bevinden, zeer onverfcbillig weezen en wat toch zou 'er overfchieten, dat men niet zoude moeten derven , zo men alles wilde nalaaten, wat de kwaade wil kwalijk Ttan uitleggen? Ik weet zeer wèl, dat een vrouw meer daarop moet zien, dan wij; doch wanneer de ftap, welken zij doet, op zigzelven noch een gewaagd Huk, noch ongewoon is, wie zal dan van haar kunnen vergen, dat zij zig zelve elk onfchuldig genot weigeren moet, zodra men het mogelijke geval onderftellen kan, dat laster - tongen iet daaraan zouden te bedillen vinden? Wat kan onfchuldiger weezen , dan dat een vrouw met haaren echtgenoot , met wien zij eendragtig leeft, in gezelfchap van een' man van een onberispelijk gedrag, die een vriend van beiden is, een openlijke reis doet? Wat aangaat onze manier van de voorwerpen optemerken ; ik verzeker u , dat mijne oplettendheid riet altoos op dezelfde dingen gevestigd is, waarin Mevrouw van steenbeek belang Helt; dit is wel zeer dikwijls het geval; doch bijna even zo dikwerf ftem ik met haaren man overéén, en zulks maakt onze reis, en de gefprekken die wij over alles hebben , voor ons drieën, indedaad zeer onderfcheiden en belangrijk: nimmer zal één van D 3  ft. DE ARME HEER ons in het gezelfchap der twee overigen, niet zijn eigen oordeel volgen. Niets is 'er dun nu nog over, als om het wezenlijk innerlijk gevaar voor mijn hart te overweegen, en dit ftuk heb ik zo dikwijls en bij zo koelen bloede onderzocht, dat ik meen mij hieromtrent volkomen gerust te kunnen ftellen: gij weet, dat de eigenlijke zinlijkheid nimmer een onwederftaanbaar geweld over mij gehad heeft; gij weet, dat Mevrouw vansteenbeek vooral geen ligtekooi, geen fentimenteele, ook niet van een alte gevoelig gemoedsgeftel, of uitmuntendheid fchoon is; maar geen vrouw in de wereld, dit beken ik gaarne, is voor mij van zo veel belang, uit hoofde van haare gadelooze fchranderheid, zachte geaartheid, menigvuldige kundigheden, geestigheid, onnavolgbaare , betoverende luim, fijnheid van geVoel, verftandig gedrag, deftige, edele houding, en ■ van haare wezenlijk - getrouwe vriendfchap voor mij: waarom zal ik het niet voor een geluk rekenen, met zulk eene vrouw op eene geoorloofde , zeer onfchuldige wijze te verkeeren, en eenige aangenaame uuren in haar gezelfchap doortebrengen? waaromwil men mij, arme man ! hem, dien eerzucht, liefde en huislijk geluk den rug toegekeerd ; hem, dien ijdeiheid en elke begeerte naar roem, glans en rijkdom te leur gefteld heeft, waarom wil men mij niet het geluk der vriendfchap in de geheele volheid laaten genieten? eeu vriend, als gij, en eene vriendin, als zij.... wie eens de blijdfchap gefmaakt heeft, van zulk eenen fchat te  van MILDENBURG. SS bezitten, die laat zig denzelven niet wederom ontneemen. En nu dit nog: indien ik niet de hoop hadde, van binnen kort den tijd te bekeven,om met ubeiden het overfchot mijner dagen in eene zelfde plaats doortebrengen, dan zou ik mij thans zeer ellendig, ik zou mij vernietigd achten, en op deeze reis zouden nieuwe wenfchen, nieuwe driften in mij opwellen, welke nu, zo mijn goede Engel mij niet verlaat, voor altoos in mij zullen rusten. Vaarwel, mijn beste porr! ik begin te decla- meeren; en daarvan zijt gij geen liefhebber, Vaarwel! en fchrijf mij fpoedig.  DÉ ARME HEER ZEVENDE BRIEF. De Baron van rastits aan den Heere Referent voldorn, in * * Oudvvedel, den 2p Novemb. 177S. Onlangs verftaan hebbende , dat uw Welgeboren in het moejelijk rechtsgeding van mij met mijnen woeligen Heer Schoonzoon, den Keer van mildenburg, Referent zijt, en ik mij durf vleien, dat gij mij eenige genegenheid toedraagt, neem ik de vrijheid, u Mijnheer I onderdanig te verzoeken , dat gij toch bij deeze gelegenheid mijne onaangenaame omftandigheden bijzonder in aanmerking gelieft te neemen. Het zou immers, naar mijne gedachten, grievend weezen, dat een vader het gering vermogen van zijne beminde, thans vereeuwigde dochter, zo goedsmoeds aan vreemde menfchen zou moeten afgeeven, na dat deeze zijne ongelukkige dochter de flechtfte behandeling, in een ellendig huwelijk, heeft ondervinden, en vervolgends wederom tot het vaderlijke huis haare toevlugt neemen moeten, alwaar ik mij genoodzaakt heb gevonden, om haar met zwaare kosten tot aan haar zalig einde te onderhouden, en in haare langduurige ziekte, voor-  van MILDENBURG. & naamlijk uit verdriet voordgekomen, zwaare uitgaaven te doen. Wanneer de Heer over leven en dood eerlang overmijne dagen befchikken zal, dan moge alles op de wettige erfgenaamen vallen; doch tot dien tijd toe zal, hoop ik, de hooge rechtbank niet toelaaten, dat ik uitgefchud worde, en in mijne oude dagen gebrek lijde. Ik heb het vertrouwen op uwe Christelijke denkwijze, dat gij deeze gronden behoorelijk in overweeging zult neemen ; ootmoedig verzoekende, dat uw Welgeboren mij ten besten gelieft te houden, wanneer ik u met mijne briefwisfeling buitengemeen lastig val : ik neem derhalven de vrijheid, u voor het daardoor veroorzaakte tijdverlies, nevensgaande kleinigheid aantebieden, die de eer heb, enz. D 5  5* DE ARME HEER AGTSTE BRIEF. Doftor porr aan den Banquier slaubach, in * * *, Hamburg, den ip September, 1778. Ik fchrijf u, Mijnheer! over de aangelegenheden van onzen gemeenfchaplijken vriend, den Heer van mildenburg, en heb een verzoek aan u, het welk gij gelieft te befchouwen als een blijk van onbepaald vertrouwen, 't welk ik ftel in uw beleid en ftilzwijgendheid. Gij hebt de goedheid gehad, de moeite wel op u te willen neemen, om door een bekwaam Advokaat het proces van onzen vriend tegen zijnen Schoonvader, in * * te laaten behandelen; doch gij woont te verre van deezen oord, en uwe eigene omflandigheden laaten niet toe, de zaak zodanig te beftuuren, als dezelve in eene plaats, alwaar niemand zigzelven aanzet, moet beftuurd worden: ik oordeel derhalven de perfoonlijke tegenwoordigheid van mildenburg allernoodzaakelijkst; hij is, zo als gij weet, in Zwitferland'; zijne reis heb ik, om redenen, die ik u niet wel ontvouwen kan, volflrekt niet kunnen goedkeuren ; doch alzo mijne zwaarigheden, welke ik daartegen opperde, hem niet gewigtig genoeg toefchijnen, zou ik de geene niet gaarne willen weezen, die hem thans  van MILDENBURG. 55 aanraadde, om wegens zijn proces zijne verdere reis te ftaaken? hij zou kunnen denken, alsof ik zulks flechts gebruikte als een voorwendfel, om mijn plan doortedrijven. Gij, zeer geëerde Heer en Vriend! zoudt mij derhalven verpligten, wanneer gij 't op u wildet neemen , om ' hem in eenen dringenden brief de noodzaakelijkheid van zijne tegenwoordigheid in * * onder het oog te brengen: hij zal voorzeker geloof Haan aan uw voorftel , en gij zult in alle opzichten den pligt van een braaf man volbrengen. In de hoop, dat gij mij dit verzoek niet weigeren , of mijne vrijpostigheid kwalijk neemen zult, heb ik de eer met waarc hoogachting te zijn, enz.  «o DE, ARME HEER NEGENDE BRIEF. De Referent voldorn aan den Baron van rastits,/» Oudwedel. * * den 5 Decemb. 177?. Ik zend u Wel-geboren de mij aanbodene honderd dukaaten hiernevens terug: het is mij onbegrijpelijk, waardoor ik u zulke laage denkbeelden van mij kan ingeboezemd hebben, dat gij mij in ftaat oordeelt van mij te laaten omkoopen; want onaangezien den fchijn, welken u Wel - geboren aan dit gefchenk hebt gelieven te geeven , zou tog ieder mij te recht berispen, zo ik voor de geringe moeite van een paar brieven met 11 gewisfeld te hebben , zulks zoude aanneemen: in ons Land is dit geen gebruik, en ik hoop niet, dat u gevallen van dien aart zullen ter ooren gekomen zijn: eigenlijk zou ik verpligt weezen, van dit aanzoek kennis te geeven aan' eene hoogere plaats, gelijk ik reeds meermaalen bij foortgelijke aanzoeken gedaan heb; doch uit achting voor uwe perfoon, en uit aanmerking van uwe niet kwalijk gemeende bedoelingen, zal ik zulks in dit geval niet doen. Aangaande uwe rechtszaak , heb ik nog geen tijd gehad, de mij medegedeelde fchriften natezien, en moet derhalven mijn oordeel over het gewigt der gronden, welke 11 Wel-geboren tot uw voor-  van MILDENBURG. Ca deel heeft aangehaald, billijk opfchorten: men is thans overkropt van bezigheden, alles komt aan het hoog vorstlijk Regeerings - collegie, en de gewigtige Rijksdagsbezigheden neemen ook zo veel tijds weg, dat 'er voor de binnenlandfche zaaken weinig overfchiet. Zodra echter de zaak onder1 handen kan genomen worden, zal van mijnen kant alles gefchieden, wat pligt en geweeten toelaaten. Ik heb de eer, enz.  Ét DE ARME HEER TIENDE BRIEF. Dt Banquier slaubach aan^ DoÏÏor pofiu,!» Hamburg. * * *, den 14 Decemb. 1778. u AVel-g&boren is mij vóórgekomen ; ik was wezenlijk van voorneemen , om den flap te doen, waartoe gij mij in uwen aangenaamen brief aanzet : bij mijne menigvuldige bezigheden ben ik niet langer in ftaat, mij met het bewuste proces te bemoejen, en eindelijk zou de Heer Geheimraad van mildenburg wel kunnen denken, dat de vertraaging der zaak mijn fchuld, of door den Advokaat , die tog gewislijk een braaf man is, veroorzaakt ware; maar zulk eene traagheid, als te * * bij alle bezigheden plaats heeft, is voor iemand , die gewoon is zijn werk zonder uitftcl en ftiptlijk te verrichten, alte aanflootelijk: men heeft mij bericht, dat de menigte der procesfcn de eigenlijke oorzaak niet is van dat 'er zo veele zaaken blijven liggen, maar het gemak en het dartele leven van de Heeren , die voor veel gelds en ongehoorde gerechtskosten flechts weinige uuren van den dag aan hun beroep befteeden; en vervolgends ook de manier van de behandeling der zaaken zeiven, die, volgends oude gebruiken, eenen loop neemt, welken aan listige Advokaaten ruime han-  van MILDENBURG. 6$ den geeft, om de pleitgedingen door kwinkflagen en uitHel zonder einde op de lange bank te fchuiven - hoe gelukkig zijn daartegen de onderdaanen in de Pruisfifche, Hanoverfche en andere Landen , alwaar noch willekeur, noch voorfpraak , noch geheime kunftenaarijen invloed op de bezigheden hebben, en de rechtsplegingen, zonder onderfcheid van perfoon, fpoedig afgedaan worden! Ondertusfchen is de zaak van den Heere van mildenburg ook juist ia haiidefl van een zeer flordig Referent gevallen, dien men niet veel vertrouwen kan; of dezelve, zo men zegt, in 't geheim gefchenken neemt, begeer ik niet te bewijzen: zeker is 't, dat zijne huislijke om Handigheden de besten niet zijn, en dat hij meer verteert, dan zijn vermogen wel toelaat: het fchijnt mij daarenboven toe, als of deeze man den Heere Geheimraad niet zeer genegen is : wat hiervan de oorzaak zij, laat zig niet gemaklijk uitpluizen, omdat zij elkander van perfoon bijna in 't geheel niet kennen, en 'er dus wel geene belediging van de ééne of andere zijde kan plaats hebben: ik heb echter reeds dikwerf opgemerkt, dat zekere lieden den oog-opflag van een braaf, vrij-denkend man niet kunnen verdraagen, en eenen onverzoenelijken haat werpen op menfchen, waarvan zij gelooven ontdekt te zijn: eindelijk is 't van een zeer kwaade uitwerking geweest , dat de Heer van mildenburg de voorfpraak van Prins fredrik verzocht heeft, het welk regelrecht tegen het ftelfel van de Heeren in ■* * ftrijdt.  g$ DE ARME HEER. Mijn brief aan onzen vriend en begunfliger is gisteren naar Laufanne verzonden, waarin ik hem de zaak, uit waare overtuiging, zo dringend heb voorgefteld, als mogelijk was. Vanhier kan ik u niet veel nieuws melden: den welverdienden val van den Heere Geheimraad van bruinfeld zult gij ongetwijfeld reeds vernomen hebben : men zegt hier, dat de Heer van m i ldenburg zig thans deezen zijnen ouden vijand in Wetziar zeer fterk aantrekt; en, zo als het dan in de wereld gaat, men keurt met veel bitterheid eenen flap af, welken men, in plaats van denzelven als eene uitwerking van goedaartigheid en edelmoedigheid te befchouwen, zo uitlegt , alsof de ■Heer van mildenburg deezen ftap uit wraakzucht tegen den Hertog decde; en het fchijnt, dat de boosaartige Heer van herbrand van deeze gelegenheid zig wil bedienen, om zijnen ouden weldoener te berooven van zijn jaargeld 't welk hij van ons Hof ontvangt: men zoude indedaad verdriet in het leven krijgen, of belust worden op den kluizenaarsftand, wanneer men ziet, hoe fchandelijk en ondankbaar de meeste menfchen te werk gaan; doch moet ik bekennen, dat ik het wat onvoorzichtig oordeel van onzen goeden en waardigen vriend, wanneer hij de zaak van den onwaardigen bruinfeld tegen den Hertog zou onderfteunen. Met de oprechtfte hoogachting en bereidvaardigheid heb ik de eer te zijn, enz. E L F-  van MILDENBURG. ELFDE BRIEF. De Rentmeester ridderman aan den Heere van der hart, in NieuwTork. Pyrmont, den a Januari), 1775. Neem mij tog niet kwalijk , Mijnheer ! dat ik eenige maanden heb laaten verloopen, eer ik 11, ingevolge uw verzoek, aan u gefchreeven heb; ik heb het, na mijne terugkomst uit America , zo verbazend volhandig gehad, dat ik niet, dan nu eerst, dat geene heb kunuert onderzoeken , wat gij aan mij hebt opgedragen , en vroeger kon ik evenwel ook niet fchrijven: thans ben ik in rust, en deeze gelukkige rust moet ik de gunst van mijnen döorluchtigen Vorst dank weeten, die mij, uit aanmerking van mijne veeljaarige krijgsdienften , en op de goede getuigfchrifteri van de Heeren Stafofficieren in America, hier te Pyrmont tot Rentmeester heeft aangefteld. Gij zult het wel willen ten goede duiden., dat ik eerst van mijzelven gefproken heb ? — nu tot de zaak die u aangaat ; alleenlijk wenschte ik u aangenaamer berichten te kunnen mededeelen, dan ik in ftaat ben te doen : in den beginne viel het mij zeer bezwaarelijk, iet van Juffrouw felmer te ontdekken; doch eindelijk geraakte ik bij geval op het fpoor , en dit bragt mij welhaast vei'der; JU. Deel. E .  DE ARME HEER É\é hief dat geene ; wat ik door mijne nafpoorihgen Ontdekt heb, het welk echter, gelijk ik reeds zeide ^ niet zeef aangenaam is. Ik heb niet kunnen outwaareh, Waar de juffrouw carolina felmer de eerfte anderhalf of twee jaaren, na Haare verwijdering van u, heeft doorgebragt (*); maar van het-begin des jaars 1773 af, heeft zij zig bij Engeleven , gedeeltelijk bij een' Predikant; gedeeltelijk ook bij eene oude weduwe opgehouden; eii daar zijn de oordeelen over haar gedrag vrij verfcbillend ; het fchijnt echter niet, alsof meii haar hier van wezenlijk wangedrag konde befchuldigen: naderhand is zij, ik weet niet langs welken weg ^ met zekeren Heer van mildenburg in kennis geraakt, die in *** Geheimraad geweest, maar wegens onderfcheidene bedriegerijen afgezet j en vervolgends naar Hamburg getrokken is bij deezen man leeft zij nog tot deezer uure toe als ■ bijzit! Ik moét thans zo rondborstig fchrijven, fchoon dit bericht ü $ waardige man ! bitteren kommer veroorzaaken zal: doch wat baat alle geveinsdheid en achterhoudendheid ? ban dit ondeugend meisjcn geheel, uit uwe gedachten, 'en geloof mij, de wijVen zijn niet waardig, dat men zig om haarentwil Verkwijne: misfcbien kan het u eenigzins opbeuren, wanneer ik ü verhaal, hoe zij mij, en nog veel erger dan u, behandeld hebben: ten minflen vind C) Wij weeten zulks ait den 4dsn en iodcn brief vsn het Eerfle  van MILDENBURG. 6? jk er eenigen troost in, wanneer ik mijne klagten over deeze trouwlooze fexe kan uitftorten, en ik weet zelf niet, hoe-'t gekomen is, dat ik u niet reeds voorlang mijne levensbijzonderheden verhaald heb: nu heb ik er de beste gelegenheid toe; vergun mij dan dat ik wat ruim praate! wordt mijn brief daardoor vrij dik, wat zwaarigheid! hij wordt ingefloten in het groote paquet, 't welk aan het Regiment in America verzonden wordt. Mijn vader was Predikant bij de gereformeerde Gemeente te Oppenheim , aan den Rhijn; ik was zijn eenigfte kind; hij liet mij in de rechten ftudeeren ; hij zou zekerlijk liever den geestlijken ftand voor mij verkozen hebben ; doch hij vreesde, dat het met de verdrukking der Protestanten in de Pais hoe langer hoe erger zoude worden, en dan kon men zig, dacht hij, in den burgerftand nog beter redden en een ander vaderland zoeken, dan wanneer men herder van eene kudde ware, die men in tijden van nood vooral niet mogt verlaaten. Ik ftudeerde op de Academie te Heidelberg, en beiteedde mijnen tijd zeer wèl ; vervolgends ging ik naar Manheim, om daar als Advokaat mijn brood te zoeken : ik was zo gelukkig van welhaast als een bekwaam en braaf man gepreezen te worden , en was juist zo verre gevorderd, dat ik niet noodig had voor mijn onderhoud bevreesd te weezen, toen mijn vader overleed 5 mijn moeder had de wereld reeds vroeger verlaaten ; zij lieten mij niets na', des was mijne naarstigheid het eenigst capitaal 't welk ik bezat ; doch mijne daE a  6*3 DE ARME HEER gelijksch meer toeneemende practijk kon mij wel zo veel Opleveren , dat ik, als een mensch aUeen, goed had kunnen leeven ,had ik toch nimmer getracht deezen gelukkigen toefland te veranderen! Maar ik Was jong, gezond, vlug van geest, en de Hem der Natuur riep mij dikwijls toe: „ Het is niet goed voor den mensch , alleen te leeven:" Manheim was in dien tijd eene luisterrijke refidentieplaats, de zetel van een weelderig Hof, de verblijfplaats der fchoone kunflen ; alle foorten van fchouwfpellen en vreugdebedrijven maakten, zonder ophouden, indruk op de zinlijkheid eensjongelings van vijf-en-twintig jaaren. Ondertusfchen waren mijne zeden niet bedorven ; ik had mij tot hier toe van alle buitenfpoorigheden onthouden , en wanneer men zo gelukkig is van zijne begeerten, tot die jaaren toe waarin de verflandelijke vermogens meerder magts over ons verkrijgen, in toom te houden, dan heeft men daarna minder te vreczen ; echter meende ik juist geen beroep te hebben, om buiten het huwelijk te moeten leeven * en mijn hart gevoelde de behoefte, cm te beminnen en bemind te worden: ik zag ten dien einde in het rond , en zocht eene gezellinne op de reis door dit leven ; doch waar ik mijne oogen ook floege , ik zag niets , dan verflenste planten, fneisjens, die in de leerfte lentedagen haa* feï jeugd reeds als geknakte , verdorde roozen, bleek en ontfleld daar Honden ; wier ongefladige, wulpfche lonken , uit donkere , Ioopende oogen, verbodene begeerten verraadden ; wier flappe.  van MILDENBURG. fpieren en waggelende fchreden van geheime büitenfpoorigheden getuigden , en wier zamengeftelde gelaatstrekken en houding, gemaakte vrolijkheid en ongeftadige luimen, vruchtloos poogden de beroerten van het rustlooze hart te. verbergen en te overfchreeuwen nergens vond ik het kalme, blijde gelaat, de ongeblankette, frisfche, bloozende wang, de zedige, vergenoegde houding der jeug* dige onfchuld. Niet ligt kan in eene ftad de toomloosfte levenswijze, het doorflaandstzedenbederf zo openbaar, zo algemeen heerfchen, als in dien tijd te Manheim! de grootften van het Hof gaven het voorbeeld, 't welk de inwooners uit alle klasfen volgden : een bende van buitenfpoorige mannen , die altoos alle nog onveiieide vrouwen en meisjens op een lijst hadden , verdeelden onder zig de bezigheid , om deezen naar ligchaam en ziel te bederven: bij zodanige omftandigheden was dan voorzeker het zeldzaame gezicht van een zedig meisjen in deeze ftad voor eenen jongen man , gelijk ik was, een ouwaardeerbaare fchat ; ik verbeeldde mij deeze fchat gevonden te hebben 1 over mij woonde de weduwe van een' wijnkooper, met haare dochter; het meisjen was fchoon; ik had haar dikwijls met oplettendheid en deelneeming aangezien , en toen ik haar van naderbij befchouwde , ook nooit iet gehoord of bemerkt , wat haar hart en haare zeden bij mij verdacht konde maaken ; ik zocht derhalven met haar te verkeeren, en gevoelde weldra dat ik haar teder beminde. E 3  7o DE ARME HEER Het fcheen de moeder niet te ontglippen , dat ik ernstige bedoelingen omtrent haare dochter had, en uit de manier, hoe zij zig jegens mij gedroeg, had ik geen reden te denken , dat zij mij zoude dwarsboomen , indien ik Hechts bij mijn aanzoek om haare dochter kon aantoonen , dat ik,in ftaat was , van mijne inkomften een vrouw te onderhouden ; doch het was niet eens noodig, om dit ft uk zeer ftreng te onderzoeken; want het meisjen was een eeuig kind, en zij hadden niet alleen een eigen huis , waarin ik met haar konde waonen, maar ook nog een klein capitaaltjen. Wat de dochter betreft , ik ben in mijn hart overtuigd, dat zij in den tijd, toen ik haar leerde kennen , nog onbedorven was -mogelijk had de duivelfche moeder de onfchuld van haare dochter tot hier toe alte hoog in prijs gehouden ik nam eindelijk het befluit, om haar, onbe-fchroomd, mijne begeerte te ontdekken , en haar antwoord , fchoon zij zig beriepe op de af hangelijkhcid van haare moeder, gaf mij te kennen, dat ik haar niet onverfchillig was ; ik maakte derhalven geen zwaarigheid , om ook de oude daarover aan te fpreeken: het antwoord, dat ik hier kreeg, was noch ja noch neen, en fcheen den uitflag op de lange baan te fchuiven; ondertusfchen hield ik 't voor een gewoon moederlijk formulier. In deezen tijd , en wel juist toen ik voorgenomen had mijn aanzoek met befchcidenheid te hervatten, droeg een Heer van het Hof eene zaak aan mij op , welke mij verpligtte , eene reis naar  van MILDENBURG. 71 Mentz te doen: bier werd ik langer , dan deeeé onnozele zaak vereischt had , opgehouden, wel veertien weeken naamlijk, en rijklijker betaald dan mijn geringe arbeid verdiende: dit was zeer onaangenaam voor een jong mensch, die bemint en zig van het beminde voorwerp moet verwijderd zien; ik fchreef derhalven eindelijk aan deezen Heer, dat mijne overige bezigheden mij noodzaakten naar Manheim wedertekeeren , en reisde zonder bet antwoord aftewachten, weder derwaards. Bij mijne komst vond ik het huis van mijne aanftaande Schoonmoeder en den toon van hetzelve zeer veranderd; men zag 'er nu meerder weelde, eii zwier, en hoorde een fijner hooffchen toon, dan te vooren : ik ontdekte , dat de kleeding van mijne beminde aanzienlijk vermeerderd was, en dat men meermaalen dan men gewoon was geweest, deei nam aan de openbaare vermaaklijkhcdeu : dit alles , en zekere verandering in de geheele houding van het jonge meisjen, hadden mij in 't oog moeten vallen , zo de liefde niet blind maakte: daarbij kwam nog , dat men mij thans bepaalde uuren voorfchreef, waarin ik zoude welkom weezen , in plaats dat men mij te vooren altoos zonder den miuften dwang gaarne zag komen , wanneer ik tijd had om haar te bezoeken ; dat men zo veel fprak van betamelijkheid , zedigheid en omzichtigheid in het gedrag; en eindelijk, dat de moeder mij dikwerf, opzetlijk , met de dochter alleen liet , fchoon het mij in 't geheel niet in de gedachten Uwame om misbruik daarvan te raaaken. E 4  n DE ARME HEER Doch het zeldzaamfte van alles , 't welk mij het eerst de oogen had moeten openen , maar integendeel juist van eene verkeerde uitwerking was, en mij geheel van dankbaarheid en liefde doordrong , was , dat. moeder en dochter nu veel vriendlijker fcheenen te weezen , ja, dat de eerlte bijna gelegenheid zocht om het huwelijk fpoedig tot ftand te brengen. Mijne blijdfehap rees ten top, toen de oude mij op zekeren dag kennis gaf, dat zij door de bemiddeling van denzelfden braaven Heer. van het Hof, door denwelken ik was bediend geweest, mij een Raadsheers-plaats had bezorgd: dit geluk, zeide zij , was des te -grooter , naar maate zodanige amten gemeenlijk zeer duur verkocht worden , en ik hetzelve integendeel voor niet zoude bekomen: „ Nu," voegde zij 'er bij, „heb ik niets tegen „ het huwelijk van u met mijne dochter inte„ brengen , en gij kunt in de aanftaande week ,, trouwen." Ik onnozele hals ftierf bijna van blijdfehap, smhelsde het moedertjen verfcheidene maaien, drukte mijne beminde aan mijn hart, fnelde naar mijnen hegunstiger en weldoener , omhelsde zijne knieën en merkte zijn vuilaartig meesmuilen en de geveinsde gelukwenfchingen van zijnen Franfchen kamerdienaar, eenen doortrapten fchurk, aan als blijken van de vriendlijkfte genegenheid en' de welmeenendfte deelneeming. Mijn huwelijk werd voltrokken en er verliepen twee maanden , zonder dat ik van mijne verblin-  van MILDENBURG. 73 ding genas; doch na verloop van deezen tijd ontdekte ik veifcheidene omitandigheden , die onrust eh eindelijk argwaan bij mij verwekten : de Kamerdienaar , van welken ik zo even gefproken heb , previlliere genaamd (*) , kwam dikwijls in ons huis , had zo menig geheim gefprek met mijne Schoonmoeder , dat mij zulks vreemd voorkwam : de twee vrouwen zochten fomtijds een voorwendfel om uittegaan , zonder mij te verzoeken van haar te willen verzeilen, en zonder mij te zeggen , waar zij heen gingen : de oude vrouw werd onvriendlijk , ja zelfs fomwijlen onbeleefd jegens mij : aan mijne vrouw vond ik niet die volle, innige genegenheid, waarmede mijn hart aan haar verkleefd was; ik bragt haar zulks met de grootfte vriendlijkheid onder 't oog, 'twelk echter altoos met kwaade luimen wederlegd werd; men noemde het zotte grilligheden ; ik begon lastig te worden ; onze gemeenfchaplijke zo genoemde vrienden moesten wegens mijne oudervvetfche grondbeginfelen van het huwelijk , en wegens mijne romanesque liefde , den fpot met mij drijven doch waarom zal ik u met de ont- leeding van alle deeze laagheden verveelen? . In 't kort ! mijne oogen gingen eindelijk open ; men ligtte zelfs het masqué af, nam , wanneer ik niet t'huis was, openlijk bezoek aan van .'O Hier vinden wij dén man weder, dien wij uit 'net Tweede D.al, en vooral uit den ï3ften en utteo Brief kennen. E 5  74 DE- ARME HEER den bewusten voornaamen Heer, ging bij heia aan huis, beantwoordde mijn verbod met hoon en bedreigingen, en om mijne fchande openbaar gemaakt en mijn ongeluk buiten alle twijfel gefield te zien, moest ik beleeven, dat mijn oneerlijk wijf vijf maanden na onze bruiloft van een dochter verlost werd. Ik had, toen ik niet langer twijfelen kon, dat het zo zou afloopen, reeds mijne maatregelen genomen, om mijne openbaare fchande te ontgaan; nogthans geloofde ik niet dat zij zo fchielijk bevallen zoude; doch zodra ik hoorde, dat men om eenen vroedmeester had gezonden, ftak ik eenige dukaaten in mijn' zak, ging bij een getrouw vriend, die mij , uit achting voor mij, om over mijnen deerniswaardigen toeftand niet in mijn bijzijn te fpreeken, terwijl hij mij tog niet helpen kon, federt eenigen tijd weinig had bezocht; nam van hem affcheid, en ging regelrecht de pooit uit. Het overige mijner lotgevallen , alsmede wat mijne ondeugende vrouw betreft , zal ik kortlijk zamenvatten: vermits ik vreezen moest, zo al niet gedwongen te worden om tot mijne familie en mijne bediening wedertekeeren, ten minsten overal aan vervolging bloot gefield en als een landlooper gebrandmerkt te worden , zodra ik beproeven wilde, om verder deeze of geene burgerlijke bediening te zoeken; vhrgtte ik naar Holland, en liet mij daar onder het Regiment van Waldek als foldaat aanneemen; werd,' uit hoofde van mijne  van MILDENBURG. 75 kundigheden en goed gedrag, welhaast Onderofficier , bleef twintig jaaren in deezen dienst, werd den regeerenden Vorst van Waldek aangeprezen, toen hij volk naar America zond, werd Lieutenant, en ben nu , gelijk ik in het begin van deezen brief gezegd heb, tot Rentmeester hier in Pyrmont aan gefield. De overige berichten, die ik hier riog zal bijvoegen, heb ik van mijnen vriend in Manheim ontvangen: mijne vrouw fiierf in het kraambed: uit liefde voor den bastaart, welken zij ter wereld had gebragt, wist de hooge begunftiger voor de oude moeder te bewerken, dat zij mijn amt mogt behouden en door eenen neef laaten waar- neemen eene zeer gewoone zaak in de Pais: eenige jaaren geleden is dit fchandelijke wijf ook gefiorven; maar het kind, na eene opvoeding zo als men van zodanige menfchen kan verwachten , ontvangen te hebben, is, om die flechte opvoeding te voltoojen naar Straatsburg op een kostfchool gezonden, alwaar het ongelukkig meisjen waarfchijnelijk nog wel weezen zal (*), en tot mijn groot verdriet mijnen naam draagt. Zie , Mijnheer! aldus ben ik van de wijven behandeld; en hoe kunt gij 'er dan nog over klaagen, dat een jong meisjen , het welk u misfehien voorlang niet meer onder de levenden telt, zig in de armen van een ander werpt? C) Het is bijna niet noodig aantcmerken, dat dit dezelfde Juffrouw ridderman is, waarvan in den 6dcn Brief van dit Deel gefproken wordt.  76 DE ARME HEER Qndertusfchen wensch ik van harte, dat deeze onaangenaame tijding, noch op uw gemoed, noch op uwe gezondheid, den minsten nadeeligen invloed hebben moge: ik beveel mij in uwe voordduurende gunst en genegenheid, en heb de eer, enz.  van MILDENBURG. 7? TWAALFDE BRIEF. De Advokaat grijp,aan den Referent voldorn. • * deu 11 Februari], 1779; Onlangs vernomen hebbende, dat u Wel-geboren over de beleening van een Capitaal, groot drie duizend guldens, verfcheidene goede vrienden aangefproken, doch genoemde Capitaal nog niet bekomen hebt, bedien ik mij van deeze gelegenheid, om u, benevens de oprechtfte verzekering van de grootfte hoogachting, door de bewijzing van eenen aangenaamen dienst, mijn onderdaanig refpeér. te betuigen: ingevolge van dien heb ik den Jood benjamin meijer de bovengenoemde fom van drie duizend guldens ter hand gefield, met last» om u Wel-geboren dezelve meo nomine, zonder intrest in onderdaauigheid aantebieden, en eene klein recepisfe daarvan te verzoeken; hebbende voor 't overige den genoemden Jood uit voorzichtigheid niet bekend gemaakt, dat deeze penningen, gelijk zij effeétif zijn , mede behooren tot het vermogen van de onlangs overledene Mevrouw van mildenburg, door den Hoog Welgeboren Heer Baron van rastits met arrest belegd: inmiddels, alzo diezelfde penningen bij het nog aanhoudend rechtsgeding, aan den Heere van mildenburg, als eifcher van deeze nalaaten-  n H ARME HEER fchap nomine zijner dochter, bij voorraad nog niet kunnen uitgekeerd worden, zo rekent mijn Heer Principaal, de Heer Baron van rastits, het eene eer, in ftaat te weezen, om u Wel - geboren deezen geringen dienst te kunnen bewijzen: de aflosfirig van dit Capitaal zal derhalven ook zo lang uitgefteld kunnen worden, tot dat in de zaak, waarin u Wel-geboren als Referent bediend is, uitfpraak zal gedaan worden: eindelijk recommandeer ik mij onderdaanig in u Wel - geboren gunst, en heb de eer met de volmaaktfte hoogachting te zijn, enz.  Van MILDENBURG. 79 DERTIENDE BRIEF. Antwoord op' den voorgaanden. * *, den 12 Februarij, 1779, tl Wel Edel - geboren heeft mi] indedaad met de bezorging der drie duizend guldens ter leen, eenen wezenlijken dienst gedaan; ik was 'er waarlijk zeer om verlegen, alzo ik verfcheidene rekeningen moest 'betaalen, en het mij, bij mijn talrijk huisgezin, en de uitgaaven, waartoe ik mij in deeze duure Refidentieplaats genoodzaakt vind, bezwaarelijk valt, met mijne, in vergelijking van den menigvuldigen arbeid, zeer geringe Vorstlijke bezolding, bij de noodwendige uitgaaven rondtelehieten: waar deeze penningen van daan komen, behoef ik niet te weeten, en moet ook hieromtrent op uwe flïlzwijgendheid vertrouwen, vermits kwaadfpreekende lieden , waaraan het hier ten mijnen opzichte niet ontbreekt, zulks konden uitleggen , alsof ik daardoor zou kunnen bewoogen worden, de uitfpraak van het proces te vertraagen, en dus de geheele zaak optehouden, ten einde langer tijd ter aflosfinge van deeze fom te winnen, het welk ik echter volgends pligt en geweeten niet in mijne gedachten neem: het rechtsgeding is ondertusfchen zo verward, dat ik, bij  8c DE ARME HEER mijne dagelijks toeneemende bezigheden, nog in jaar en dag daarin niets zal kunnen doen, 't welk mij echter niet beletten zal, om het Capitaal aftelosfen , zodra de Heer van rastits, welken ik van mijne hoogachting verzoek te verzekeren, hetzelve opeischt. Hoe het proces afloopen zal, kan ik wel vooraf niet zeggen-, en zal afhangen van de uitfpraak van het collegie; doch zo veel ik ter loops ex a&h heb kunnen zien, fchijnt dé Heer Baron van rastits zeer veel in zijn voordeel 'te hebben: maar de Heer van mildenburg beeft kunnen goedvinden zekere perfoonen om hunne befcherming aantezoeken; of deeze voorbaarige flap wel van eene gewenschte uitwerking voor hem zal weézen, en of wij ons aan dergelijke voorfpraak wel ftooren zullen, zal de tijd moeten leeren; het zal ten'min Hen niet veel toebren-. gen om de zaak te bevorderen. tfc heb de eer met waare hoogachting te zijn? enz. < VEER-  van MILDENBURG. fit VEERTIENDE BRIEF. De Heer van der ha ut aan den Rentmeester ridder man, in Pyrmont» Nieuw-York, den ?den Maart, 1779. Ik ben u, waarde Heer en Vriend! zeer verpligt, dat gij bij de nafpooringen ter ontdekkinge van het verblijf van Juffrouw felmer, om mijnentwil zo veel moeite genomen hebt; maar gij kunt 'er geen denkbeeld van maaken, hoe zeer mij de tijding, welke gij mij hebt medegedeeld, heeft aangedaan, en hoe dezelve mij nog grieft; zij heeft tevens mijne hoop en mijne ontwerpen voor het toekomende verijdeld, en mijn geloof aan deugd en vriendfchap ter neêr geflagen; want gij gelieft te weeten, dat dezelfde mildenburg, waarvan gij fchrijft dat hij carolina voor zijne bijzit houdt, mijn vriend is; mijne betrekkingen tot dit meisjen, kent en weet, en dat mijn hart haar altoos nog zeer genegen is: dikwijls heb ik hem verzocht naar haar te vemeemen , en hij heeft mij verzekerd, dat hij niets van haar verblijf heeft kunnen ontdekken; maar dezelfde man leefde misfchien reeds in dien tijd aan de zijde van deeze ïigtekooi, en dreef benevens haar den fpot met den ligtgeloovigen vriend 'in America: dit is buitengemeen grievend voor mijn hart, terwijl ik aan III. Deel. f  Ca DE AR'ME H EER dert mail, die mij op deeze wijze misleidt, groote verpligting heb: hij is 't, die mijne vlugt uit het klooster heeft begunftigd; die mij door zijneri brief van aanbeveeling , de vriendfchap van deit braaveri biederdorp verfchaft, des de eerfte aanleiding tot mijn geluk in dit werelddeel gegeven heeft, en thans ondervind ik voor de eerlfe maal, hoe drukkend de pligt, der. dankbaarheid Wordt , wanneer mcii voor den weldoener geene hoogachting kan hebben: den Heer van bie* Derdorp zal ik van het gantfche geval niets zeggen. Ondertusfchen kan ik niet ontveinzen, dat de geheele zaak mij nog zeer duister voorkomt: waar, hoe en wanneer heeft mildenburg kennis aan carolina gekreegen? hoe kwam zij in een gewest, zo verre afgelegen van haar vaderland en van haar voorig verblijf? doch het is mis- fchicn best, dat ik 'er niets meer van weete; mogelijk zou het gelukkig voor mij weezen, wanneer ik haar' geheel koude vergeeten. Bijna had dit grievend bericht mij doen afzien van het voorneemen, om naar Europa wedertekeeren ; doch mijne zucht om detwaards te gaan heeft gezegepraald, en ik zal in Duitschland immers ook nog wel één plaatsjen vinden, alwaar ik onbekend, onvervolgd van de boosheid, en beveiligd tegen de trouwloosheid der menfchen, in rust en eenzaamheid mijn leven eindigen kan? mjjue tijdlijke omftandigheden beginnen weder te verbeteren; want het lot heeft eenige van mijne onder-  van MILDENBURG, 83 neemingen zodanig begunftigd, dat ik den waardigen Majoor biederdorp de mij geleende fom heb kunnen vergoeden: ben ik in dat geene, wat ik thans voorheb , gelukkig ■ het is eene leverantie, -waarbij al mijn have en goed, als mede mijn credit op de waagfchaal ligt dan ben ik in den tijd van één jaar, zö niet rijk, nogthans zo gegoed, dat ik, omdat het tog over mij fchijnt beflooten te zijn , alleen te zullen leeven, als een eenig mensch zeer gemaklijk leeven kan, en dan blijf ik niet langer in America. Voor de mededeeling van uwe levensbijzonderheden bedank ik u hartlijk; gij kent de mijnen; wij zijn derhalven beiden zeer ongelukkig in het huwelijk geweest ■ leezen wij dit hoofdftuk in het boek des levens niet weder! aan de tegenwoordige gelukkige omkeering van uw lot neem ik met alle oprechtheid deel; gaat alles naar wensen , dan zeg ik u, na verloop van een paar jaaren, en tnisfehien nog wel vroeger, mondlings, met hoe Veel achting ik ben, enz. F 1  DE ARME HEER VIJFTIENDE BRIEF. hendrik van mildenburg a'an DoBor porr, in Hamburg. * *, den i8den Junij 1779a ■Urie weeken, beste vriend! ben ik reeds hier geweest, en loop bij Advokaaten, bij Rechters, bij Begunftigers en Vrienden rond, bédel en fmeek mond-» lïng en fchriftlijk, en kom met dit alles, als mede met mijne aanfpooringen, beloften, en dreigementen geenen ftap verder; ik word met zoete woorden gepaaid, en ben in een luim, die ik geen mensch in de wereld zou willen toewenfchen. Een paar maanden geleden fchreef ik aan u, uil Parijs, dat gij geen bericht Van mij zoudt ontvangen , alëer ik weder in Duitschland zoude zijn, en voo'floopig gezien hebben, waar het met mijn proces heen wilde: ik ben rtu in Duitschland', maar de uitfpraak van mijn proces is nog verre te zoeken — doch hiervan nader: thans zal ik nog iet van mijne reisgefchiedenis melden. De lieve vrienden steenbeek hadden, toen' slaubach zo zeer bij mij aandrong, om herwaards te komen en mijne zaaken in perfoon waarteneemen, gelijk gij weet, uit vriendfchap voor mij, van het plan afgezien, om het overige van den winter in Laufanne doortcbrengen , en waren, ten einde ik nog de zuidelijke Provinciën van  van MILDENBURG. 83 Frankrijk zien zoude, in de maand Februarij met mij naar Marfeille gereisd : vandaar fchreef ik u, dat wij ons tot de maand Mai toe , ten deele daar , ten deele in Hieres, ten deele in Aix zouden ophouden; doch ook dit voorneemen werd in zo verre veranderd , dat wij reeds in de maand April naar Parijs gingen : onder de menigvuldige vermaaklijkheden , welken ik in Aix genoot, *was geen van de minften , dat ik zeer veel goeds van u hoorde ; dat hier , alwaar tog bij de menigte van vreemdelingen , een enkel mensch zeer ligt over 't hoofd gezien wordt , nogthans ieder met den grootften lof van u fprak, federt gij u met uwen Engelschman hier hebt opgehouden : in Aix , mijn Beste ! heb ik mede een' brief van u ontvangen, en denzelven oogenbliklijk beantwoord: dit alles herhaal ik hier , omdat eenige bijzondere omftandigheden mij doen gelooven , dat niet alle mijne brieven in uwe hand gekomen zijn. Zeer onverwachts ontmoette ik in deeze ftad den jongften Heer van eberbach (*) ; hij heeft den dienst van den Vorst van Zerbst verlaaten en is als Gezclfchaps-heer met den Erfprins van *■ * * * op reis, die hem zeer bemint, gelijk hij verdient, en die voorzeker eerlang zijn geluk maaken zal: toen ik juist denzelfden dag eenen brief aan slaubach zond, verzocht % b er b a c h mij, om een' aan zijnen broeder inteöuitén , 't welk ik odk deed : in de maand April vertrok- 00 Men zie den zesden Brief in het Tweede DecU F 3  S6 DE ARMÉ HEER ken wij naar Parijs , en bragten aldaar tien weeken zó door , als ik u reeds gemeld heb : daarop kwam het treurig uur , dat ik mijne onvergeete? lijke, lieve reisgenooten moest vaarwel zeggen. Steen beek en zijne echtgenoote reisden over Liöti naar Geneve terug, en ik lpoedde door Lotharingen , den Elfas' en de Rhijn-gewesten herwaards , naar den zetel der arglistigheid, met een benaauwd voorgevoel van verdrietlijkheden , die hier op mij wachtten. Op mijne reis in het vallen van den avond te Spiers komende, alwaar ik den nacht blijven wilde, vernam ik, dat zig aldaar een bende Tooneelfpeelers ophield, en juist deezen avond den De/erteur zoude vertoonen: ik liet mij het brief jen geven , en vond , dat deeze zogenoemde Tooncelfpeelers onder het opzicht ffonden van den armhartigen struisman, die eenige jaaren geleden aan mij had gefchreeven (*) : nog meer werd ik verrascht door den ellendigen bergmansdorp met de Juffrouw ridderman (§) bij deeze bende te vinden: de laatstgemelde had haaren naam behouden; maar de eerfte den zijnen in dien van iïergstad veranderd: ik meende juist geene roeping te hebben, om hunne vertooning bijtewoonen, het verveelde mij in het naare Spiers, en ik vertrok terftond yan daar. (*) Zie den negenden Brief in liet Tweede Deel. (§) Men vindt daarvan oplosfjng in den elfden Brief van dit Derde Deel.  va h MILDENBURG. P? Ik nam mijne reis over Manheim, voornaamlijk om naar den tegenwoordigen toeftand van de geweezen e Freule van bruinfeld te verneemen: zij is in de deereniswaardigfte omüandigheden, en heeft reeds een half jaar aan een ongeneezelijke kanker ziek gelegen: de fmartlïjkfte dood zal welhaast een einde maaken van een leven , het welk zij op eene onverantwoorde ijke wijze verflingerd heeft, en haar laatfte oogenblik zal voorzeker aller' bitterst zijn 't geen ik in mijne omftandighc- den tot haare verkwikking heb kunnen toebrengen, heb ik gedaan. Ik had met de vrienden steenbeek afgcfproken, dat wij in de maand September in Hamburg bijéén zouden komen ; wij onderdelden daarbij, dat mijn proces tegen dien tijd zoude afgeloopcn zijn; doch wanneer zal 'er nog een einde aan ko. men? ik wil niet gelooven, dat men in 't geheele Heilige Roomfche Rijk eene manier van rechtsplecging vindt, zo als hier: gaarne zoude ik, (hoewel ik nog maar weinige jaaren geleden zulke knaapen, als die zijn , die ik met diepe buigingen goede woorden geeven moet, ootmoedig in mijn voor-: zaal zag (laan;) gaarne zoude ik de vernedering willen verkroppen , om hier de rol van Suppliant te fpeelen, en berusten bij de gedachte, dat ik niet voor mij, maar voor mijn eenig kind bédel; dat ik ter bevrediginge van mijne eigene behoefte zeer weinig nodig heb, en dat weinige bezit, zage ik Hechts dat deeze vernedering, dat alle deeze fmeekingen van eenige uitwerking waren; doch zonder. F * 1  $8 DE ARME HEER deelneeming, ja zonder zelfs mijne dringende vertoogen met oplettendheid te hooren , beginnen deeze koelhartige , werkelooze menfchen ', mij te befchouwen als een lastig Suppliant: in den beginne maakte men wel even zo weinig toeftel, om mij te helpen ; echter fcheen men bewustheid te hebben , dat ik alleenlijk om recht , en niet om eene willekeurige gunst verzocht: men bewees mij de uiterlijke achting , welke mijn ftand en beroep kunnen vorderen ; thans integendeel verandert-het grootfche gezicht van protectie in een verdrietig gelaat wanneer ik voor hen verfchijn; de bedienden deezer gewigu'ge mannen wenken elkander, en geeven met tekens te kennen wat zij zullen voorwenden , om hunne Heeren te verzaaken, wanneer ik mij wil laaten aandienen. Heb ik, in * * * het roer van fchier alle bezigheden in handen hebbende, wel ooit over den ar, beid geklaagd ; heb ik wel ooit iemand , die iet verzocht , aan de deur afgeweezen , zonder hem gehoord , zonder hem met vriendlijkheid en geduld gehoord , zonder hem zo fpoedig , als' mogelijk en billijk was , geholpen te hebben ? nimmer is 't mij in de gedachten gekomen, mij daarop te willen verhovaardigen, dat ik de knecht van een enkel mensch, van een' Vorst was: „ ik » heb ons, beiden, den Hertog zowel als mij, „ (leeds als dienaars des Laiids befchouwd , en „ geloofd , dat ieder burger en boer voor de be» „ lastingen , die hij opbragt, en waarvan ook wij „ betaald werden , het recht had , van ons te  van MILDENBURG. 89 V, eifchen., dat wij ten dienste van den Staat even zo veel en meer uuren arbeids moesten be„ fteeden, dan hij aan zijnen bezwaarelijken arbeid „ in het zweet van zijn aangezicht doet ; dat „ ik mij voUlrckt niet bevoegd konde rekenen, „ eenen trap hooger te ftaan dan hij , zo ik in „ elke burgerlijke deugd , en des voornaamlijk in „ werkzaamheid en naarftigheid .niet boven hem „ uitmuntte ; dat ik eerder een geesfeling , dan ,, mijne bezolding verdiende , zo ik de helft van „ den dag in weelde verflingerde , in ééne week ,, van de opkomften des Lands meer door de keel „ joeg, dan de arme boer in een geheel jaar noo„ dig heeft om zig en zijne kinderen te geneeren, en dan misfebien daarenboven nog door mijne „ achteloosheid bewerkte , dat hij , door wiens „ gemis ik in dcrtelheid leefde, de uuren, die ik „ verbraste , met zuchten over die achteloos„ heid moest doorbrengen." Wanneer de voordeelen van onze zo zeer gepreezene burgerlijke inrichtingen daarin zouden bellaan , dat een klein getal van flechthoofden en ledigloopers zig het recht veriehaft hadden , om ten koste van het grooter getal der edeldenkende en werkzaame menfchen ongeliraft in weelde te leeven , en naar zekere maatfchappijlijke gefteldheid deeze fchikking en zogenoemde rust zodanig te handhaven , dat die onnatuurlijke inrichting altoos in haare kracht en wezen bleef; wie zou dan niet liever wenfehen nog in de tijden van het vuistrecht te. leeven, toen ten minftcn dénc natuurF 5  9=> DE ARME HEER wet, het recht van den fterkften naamlijk , geoefend werd ; toen ieder nam 't geen hij begeerde, zonder zig achter den geveinsden fchijn van rechtvaardigheid te verfchuilen ; toen iemand ongekun. fteld beftoolen en geplunderd werd, en ten minften één voorrecht der menschlijke Natuur de lig* Chaamskracht in aanmerking genomen werd? En deezen, die thans mijn tijdlijk geluk en dat van mijne familie in handen hebben, van welken het afhangt, om door eene onherroepelijke uitfpraak mij en mijn kind tot arme of tot rijke lieden te maaken wat foort van menfchen zijn ze ? . Ik geloof, dat gij mij wel in zo verre kent, om overtuigd te weczen , dat ik geene buitenfpoorig hooge gedachten van mijne verdienften koester, maar ik vind evenwel in oogenblikken waarin mijn beledigde trots zig verontwaardigd gevoelt, dat de Natuur hen niet kan beftemd hebben, om daar de hoofdrol te fpeeleu, waar mij de ondergefchikte is toegedeeld : laat ons ten zelfden tijde bij ons in Hamburg of elders optreeden , alwaar de man Hechts , zonder de minfte ftaatkundige betrekkingen -, naar zijne eigene waardij beoordeeld wordt, en naar de achting die hij bij wèldenkenden geniet; en Iaat ons dan zien, in welk een licht deeze hersfenlooze aardelingen verfchijnen! waarom moet het noodlot mij doemen, om juist op de enkele kleine , morslige plek des aardbodems, alwaar deeze domooren in aanzien zijn —- van hun afhangelijk te. worden ? Ik kan niet begrijpen , welke middelen de ellen-  van MILDENBURG, yi dige rastits kan gevonden hebben , om zijne zaak , die openbaar onrechtvaardig is , eenen anderen fchijn te geeven, of te beletten, dat dezelve niet afgedaan worde! ik heb.mij, hoe genoemd, van geene kwinkflagen bediend ; ik begeer niets anders , dan dat mijne dochter in het rechtmaatig bezit van haar moederlijk erfdeel gefteld worde, maar dat mijn Schoonvader de aanfpraak aantoonen zal, die hij op dit erfdeel meent te hebben; doch ik ben niet in Haat, om te bewerken, dat men de papieren onderzoeke — de zaak ligt, en blijft liggen. Zo doende moet ik in dit armzalige nest, alwaar ik zelfs niet ééne levende ziel vind die cenftemmig met mij denkt, bij welke ik eenige troost zou kunnen zoeken , wanneer ik afgefloofd en mismoedig , des avonds naar verkwikking reikhals ; hier moet ik de ééne week na de andere verliezen , verre van mijne dierbaare vrienden steenbeek, wier minzaame verkeering voor mijn hart eene zo aangenaame behoefte geworden was ! ik kan als nog niet zien , hoe lang zulks nog wel kan duuren ; doch dit weetik, dat ik , indien ik eenigzins in ftaat ben , om de zaak op de eene of andere wijze met den ouden rastits te vinden , zonder mijne dochter alte veel te benadeelen , zodra mogelijk , mijne belangens der handen van het gerecht ontrukken, en deeze gewesten verlaaten zal. Ten einde echter hier eenige bezigheid te hebben , waardoor ook anderen kunnen bevoordeeld worden, heb ik een middel gevoudeu, 't welk gij  ^ DE ARME HEER wel niet raaden zult, en waaraan zeker toeval mij geholpen heeft : ik ging , nu agt dagen geleden, buiten de poort wandelen ; 't was in het vallen van den avond , de dag was warm geweest 5 ik had dorst ; in een eenzaam tuinmanshuis dacht ik wel melk te kunnen bekomen ; ik trad binnen, vroeg 'er om en men gaf mij 't geen ik verzocht 3 man en vrouw werkten in den tuin, een jongetjen van elf jaaren zat voor de deur en bladerde in een printeboek ; het knaapjen had in zijn gelaat iet, 't welk fijn , niet gemeen was , en ik onder de laagere ftanden hier zelden ontmoet: in de gelaatszweem der anderen had ik zo veel behaagen niet: juadat de moeder binnen was gegaan, om de melk te haaien, begon ik met den man, die naast mij Hond, en met zijn kind te fpreeken: de antwoorden van het-jongetjen waren aartig en gepast; ik vroeg den vader, wat hij van hem dacht te maaken ? de jongen , zeide hij was zo op de boeken verzot ; 'er kon nog wel eens een Schoolmeester of Klerk van worden , doch hij'was te arm om hem op een goed fchool te doen, en hier te Land hing alles van gunst en betrekkingen af , om ergens toe te komen; ik vroeg hem weder of hij wel genegen zoude weezen, om zijnen zoon bij voorraad als bediende bij iemand te doen ? hij antwoordde, dat hij zulks voor een groot geluk houden zoude; wij werden 't dan welhaast met elkander ééns: ik nam affpraak met hem, dat hij met den jongen den volgenden dag bij mij zou komen., beloofde als een vader voor hem te zorgen , en    VAN MILDENBURG. 93 hem opvoeding en onderwijs te geeven ; de moeder werd mede geraadpleegd, en allen waren gewillig, om mijne aanbieding met dankbaarheid aanteneemen: den anderen morgen bragt de Hovenier het knaapjen in mijne woning , en gaf het aan mij over: zijne geheele uitrusting beftond in twee hemden en eenige kleinigheden ; mijn bediende moest hem van linnen en kleederen voorzien, en federt deezen tijd maak ik zelf mijn werk daarvan, om een groot gedeelte van den dag te befteeden met het jongetjen onderwijs te geeven in leezeiij fchrijven , cijfferen en diergelijke : fpot 'er niet mede, lieve Vriend! dat ik 't nu zo verre gebragt heb, van Schoolmeester geworden te zijn! indien het geluk mijn voorneemen begunstigt, dan heb ik ten minftcn het genoegen van één fchepfel op de aarde gelukkig te maaken , en ik zal evenwel nog ééne dankbaare ziel vinden en ook de bejaarde menfchen met hunne gemeene gelaatstrekken , met hunne zedelijke momaanzichten, waarvan de een net op de ander gelijkt, beginnen mij zodanig te verveelen, dat ik wensch liever altoos met kinderen te mogen verkeeren. Tot nog toe voldoet de jongen mij zeer wèl, hij is vlug en fchrander , maar in de eerffe opvoeding verwaarloosd: ik geloof, dat de ouders flechte menfchen zijn; ik bemerk zulks aan kleine trekken van achterhoudendheid , waartoe zij hem fchijnen opgeleid te hebben ; en indien hij langer bij hen ware gebleeven, zoude hij misfchien allerleie kwinkflagen en boevenftukken geleerd heb-  % DE ARME HEER ben; doch ik hoop hem tot ongeveinsdheid en oprechtheid weder terug te brengen. Van den Heere van bruinfeld verneem ik, hoe genoemd, niets; hij zal mij nu wel niet meer noodig hebben , en , gelijk de meeste menfchen doen ; nutloos öordeelen , zig verder te bekommeren over den geenen, door wien zijne zaak thans zo verre gevorderd is , dat hij zigzelven helpen kan. Vaarwel, beste Vriend! gij zult in deezen brief blijken genoeg vinden , dat hij in eene zeer misnoegde gemoedsgefteldheid gefchreeven is — groet de Juffrouw felmer en uwe altoos bezige oude Tante van mij, en denk eens aan, enz.-  van MILDENBURG, 95 ZESTIENDE BRIEF. Antwoord van Doclor porr ot hendrik van mildenburg. Hamburg, den 5 Julij, 1779. Met de innigfte deelneeming, waardfte Vriendl heb ik uwen aangenaamen brief van den i8dcn der voorige maand gelezen: ik ftel mij volkomen in «we plaats; iemand zelfs die 'er geen onmiddelijk belang bij heeft, moet met de uiterfte verontwaardiging in veele Landen de gedragingen van de Heeren Rechters en Advokaaten befchouwen. Ik zal mij niet aanmaatigen, eenen man, die zo veel ondervonden heeft als gij, eenen raad te geeven , of befchuldigingen onder het oog te brengen; echter wikt en weegt men gemeenlijk in omftandigheden van anderen de zaaken met meerder bedaardheid; en zou zulks hier het geval ook niet wee* zen ? al zou ik des niets zeggen , dan 't geen gij zelf alle dagen denkt en in 't oog houdt, reken ik mij evenwel verpligt, om niet geheel te moeten zwijgen van onderwerpen, welken voor u zo gewigtig zijn. Of uwe Rechters en vooral dé Referent, met boosaartigheid bezield zijn , zal ik daarlaaten : bijna zou ik denken zulks uit verfcheidene omllanfligheden te moeten opmaaken, en ware dit zo*  ■fé DÉ AR M E MEER dan zou ik u niet fterk genoeg kunnen aanraaden ^ om u met geduld te wapenen, geen enkelen voor* baarigen ftap te doen, en niet te vroeg, niet te luidruchtig en niét te bitter te klaagen ove'r de behandeling, welke gij moet ondergaan dit verbittert flechts, en wie weet, of men 'er niet juist op wacht, om in dit geval te waanen bevoegdheid te hebben van nog onrechtvaardiger behandeling omtrent u: echter hebt gij u niets te verwijten; des kunt gij niet alleen vaster op de Voorzienigheid vertrouwen, maar, wanneer ten eenigen tijde de fchurken geen vöorwendfel meer kunnen vinden, om uwe zaak fleepende te hóuden, zullen zij evenwel eindelijk handen aan het werk moeten liaan, vooral in deeze tijden, waarin de uitwerking daarvan, daar de zaak ftad- en land-kundig is, menigen booswicht, die fiddert voor de openlijke ontmomming, eenen geduchten wenk geeft, om den met geduld uithardenden man niet tot het uiterfte te brengen. Het zoude thans te laat weezen om u te doen opmerken, dat gij wel wat te voorbaarig hebt gehandeld met de zaak daarmede te beginnen, dat gij de voorfpraak van Prins fred rik verzocht en verkreegen hebt; dit heeft de Heeren geweldig voor het hoofd geftooten, en zou mogelijk zelfs op de braaffte mannen kwaade indrukfelen gemaakt hebben; want het fchijnt mij toe, dat menfchen, weiken zekere bezigheden toevertrouwd zijn , overéénkomftig hun charakter handelen, wanneer ' gij opzettelijk toonen, dat zij door geene voorfpraak  van MILDENBURG. 9? i^raak kunnen bewoogen worden, om meer of minder te doen, dan hun pligt van hun eischt, Alzo zij anderzins eindelijk werktuigen der Grooten van het Hof zouden worden, naar wier willekeur zij bezigheden verhaasten en vertraagen, zo niet zelfs recht en onrecht naar gunst en voorfpraak handhaven moesten: zijn uwe Rechters nu fchurken, dan hebben zij dubbelde redenen van niet te gedoogen, dat iemand hun de wetten ftellé. De rechtsplecgingen gaan bijna in alle Duitfche Staaten zeer langzaam voord, en wat hebt gij toch te zeggen, lieve Vriend! daar uw proces immers nog. maar een klein jaartjen aan den gang is geweest ? dank den Hemel , dat gij niet met de rijksgerichten te doen hebt! dikwerf hebben de ftrenge verdedigers van deezen traagen loop deiheilige Themïti wanneer ik daarover klaagde, mij geantwoord: „dat deeze vertraaging over 't alge- meen meer voor- dan na-deelen aanbragt; de „ Rechter had in deezen tusfehentijd gelegenheid „ om de pleitfchriften fomtijds met oplettendheid, „ fomtijds ook ter loops irttezien; hij kon de „ oogenblikken verkiezen, die hem daartoe volko- men tijd gaven, befchouwde de zaak van alle „ kanten, in onderfcheidene luimen en zielsge„ fteldhcden, onderfchepte mondling door aanzoek „ en door gefprekkeu veele kleine omftandigheden, die zeer gewigtig konden weezen, en waarvan j, misfehien geen woord in de barbaarfebe fchrif„ ten der Advokaaten ftond; de waarheid won 'er lil. Deel. G  93 DE ARME HEER „ altoos bij; ook kwamen de ftrijdende partijen „ in den tijd van een jaar tot bedaaren, zodanig dat de zaak vereffend werd nog vóór 'dat de „ Rechter dezelve met ernst onderhanden nam." Dit laat zich nog wel hooren, mijn beste! en ik ben zeer genegen te ontfchuldigen, zo het eenigzins doenlijk is: bedenk daarbij altoos, lieve Vriend! dat gij tog middelerwijl geen gebrek lijdt; dat gij zo lang hebt geleefd zonder genot te hebben van dat vermogen, 't welk u voorzeker fechtmaatig toekomt; dat . durf ik 't zeggen ? uw verblijf in * * * u voornaamlijk om die redenen nog ééns zo lang en eenzaam voorkomt, dewijl gij zo even juist van eene aangenaame reis zijt wedergekeerd, en u tevens van uwe vrienden verwijderd ziet. Smèekfchriften te moeten inleveren is voorzeker zeer onaangenaam voor een' man, die nog niet kan vergeeten, dat hij eertijds Minister geweest is; doch zodanig een, bij wien de rechten van den mensch zo heilig zijn, zal dan ook altoos wel willen befeffen, dat, waar hij partij, en een ander, fchoon niet zo waardig man, Rechter is, hij niet meer eifchen kan dan de minste boer. Men moet zich volftrekt niet verbeelden, dat menfchen, die onze zaak met koelen bloede befchouwen, en jaar uit jaar in eene verbazende menigte van klagten moeten hooren, even zo vuurig en deelneemend onze belangens zouden behartigen, als wij-zeiven; de Rechter is zelfs bijna verpligt om zich tegen alle foorten van welfpreekendheid  van MILDENBURG. <9 te wapenen, en eene al te fterke aandoening van hart nimmer den teugel te vieren, zo hij zijne onzijdigheid niet in gevaar wil brengen; doch helaas! de harten der meeste Rechters verharden zich, gelijk die van veele wondheelers, eindelijk al te veel; en dat onverfchilh'gheid, traagheid en onmcdogendheid bij de Heeren in * * * mogelijk meer .dan elders haaren zetel hebben gevestigd, zulks zegt ons het algemeene gerucht doch fta pal, waardfte Vriend ! wees verzekerd, dat de goede zaak eindelijk zegepraalt, en wie altoos zo voorzichtig als braaf handelt, bereikt tog vroeg of laat zijn oogmerk. Wel is waar, dat 'er in de wereld zeer weinige arbeidzaame , nijvere menfchen gevonden worden; weinigen, die niet twee derde gedeelten van hun leven verflingeren, verflaapen, verdroomen en verfpeelen, en de rest aan eene doellooze werkzaamheid toewijden; dat onder de klasfe der geenen, die openlijke amten bekleeden , en denwelken de Staat het gebruik van hunne uuren het duurst betaalt, juist de meeste luiaarts zijn; dat eindelijk * * * de waare zetel van bezoldigde leêgloopers is doch het ftrijdt ook tegen de billijkheid, wanneer men eifchen wil, dat een man, die met de harsfenen werkt, dagelijksch even zo veele uuren daaraan befteeden, niet beter daarvoor betaald worden, en zich niet meerder vermaaklijkheden veröorlooven zal, dan de geene, die alleen zijne ligchaamskracliten infpant: ik zal niet eens fpreeken van de grooter, algemeener nuttigheid, G 2  ïes» DE- ARME HEER welke een werkzaam en een geleerd man kan> voordbrengen daartegen zoudt gij veel kunnen inbrengen; maar verzwakt de zielsarbeid en de zittende leefwijze niet de machine? ondermijnt zij» zo zij de maat te buiten gaat, niet de gezondheid terwijl alleen ligchaamlijke infpanning, zelfs al is zij" wat fterk, wel vermoeit, maar in 't vervolg de zenuwen verfterkt, de gezondheid hardt en duurzaam maakt ? Zal nu de man,die zich op deeze wijze blootftelt aan het gevaar, om de wereia vroeger te verlaaten, niet door ruimer betaaling daartegen beveiligd worden^ dat hij zijne familie niet in armoede laat zitten? beproef het eens, of gij langer, dan zeker getal van uuren van den dag, uwe zielsvermogens kunt werk geeven! hoe veele weeken zult gij zulks achtereen uithouden? Zekerlijk is 't ergerlijk te zien, dat in de meeste fteden de collegies eerst vergaderen, nadat de boer reeds zes ja zeven uuren voor hen gezweet heeft, en dat de Heeren mannen van bezigheid, na den geheelen nacht aan de zwier geweest te zijn, tegen den middag eerst hunne donsbedden verlaaten, vervolgends een paar uuren op hun gemak werken , van daar naar het gastmaal fpoecien, tot laat in de nacht den tijd aan fpeel- en eet-tafel verfpiilen, en evenwel nog over de menigte van bezigheden klaagen; maar wie van den vroegen ochtendftond af, tot een paar uuren na den middag toe,. aan de fchrijftafel in naarftigheid doorgebragt, en zich be-* zig gehouden heeft met zodanige dingen, die zijne geheele oplettendheid vorderen, dien kan men'  Van MILDENBURG. iel wel vergunnen, dat hij dé rest van den dag aan, uitfpanning befteedt; en hij heeft dezelve voorzeker ook noodig: daarentegen heeft de landman, de dnglooner, de ambachtsman flechts een paar middags-uuren noodig, om weder nieuwe krachten te Vergaderen, en dan frisch weder tot den avond toe aan het werk te gaan : de Geleerde moet fijner kost nuttigen en uitgeleezener vermaaken voor zijne door de infpanning aangedaane of verflapte fpicren, voor zijne door het zitten verzwakte en gedrukte maag genieten; den landman fmaakt en bekomt elke kost wèl, elke legerftede komt hem week voor, en hem voldoet elke foort van vermaak: de eerstgenoemde heeft zijne zintuigen verzwakt, zijne verbeeldingskracht verhit, en zijn geheel denkvermogen en oplettendheid op een enkel onderwerp gevestigd, hierom heeft hij uitfpanning en verfcheidenheid van vermaaken noodig; de laatstgemelde heeft, terwijl zijne leden werkzaam waren, zijnen geest en zijne overige zintuigen niet ingefpannen; hij heeft deeze naar welgevallen op aangenaame voorwerpen vestigen , met zijne verbeeldingskracht rondzwieren en zich een menigvuldig zielsgenoegen verfchaffen kunnen ; voor hem is 't derhalven reeds genoeg , dat na den arbeid alleen die werktuigen rus. ten, waarmede hij werkzaam is geweest: andermaal zeg ik dan, mijn lieve vriend! dat het misbruik, 't wel véelen van deeze voorrechten maaken, ons niet moet verleiden om onbillijk te oordeekn over de eerwaardige clasfe der geenen, die G 3  zo2 DE ARME HEER den Staat met hunne verftandlijke vermogens dienen: ons tijdvak, zo vruchtbaar in vreemde verfchijnfelen, begint nu de rechten der mindere clasfen, die wij lang genoeg met den ijzeren fcepter des desp'otismus verdrukt, en befchouwd hebben als werktuigen om Hechts de Grooten der Aarde te dienen, de onnoemelijke behoeften te verfchaffen, welke zij ter bevrediginge hunner lusten noodig hebben, dit tijdvak, zeg ik, begint nu de rechten der mindere clasfen onbehoorelijk uitte* breiden ten nadeele der Grooten: mogten wij toch leeren de wijze middenmaat te houden! Zo lang het nog een harsfenfchim blijft, het gouden tijdvak , de algemeene vrijheid en gelijkheid onder de menfchen weder intevoeren; zo lang 'er nog Staa* ten en, in deezen, verdeelingen onder de burgers moeten Hand grijpen, moet men ook aan elke deezer clasfen eene levenswijze toeflaan, die gepast is voor haare beftemming en die zij draagen kan: het is zeer nuttig en vrij noodzaakelijk, fomtijds met nadruk te zeggen, dat zij, die regeeren, die bevelen en wetten geeven, hun befiaan alleenlijk te danken hebben aan de overéénflemming van den grooten hoop, ten einde de Sultans en Viziers niet vergeeten , dat kroonen, Vorflen - hoeden en de groote paruiken niet van eeuwigheid af vervaardigd zijn, om met uïtfluiting en alleen op de hoofden van zekere familiën te pasfen; doch moet ook daardoor, dat men ééne klasfe verlaagt en befpottelijk maakt , onder welke evenwel zo veele edele, verflandige weldoeners van het mensehdom  van MILDENBURG. 103 gevonden worden, die zich met alle hunne lig» chaamlijke en yerftaiidlijke vermogens aan het algemeenc welzijn opofferen , geene aanleiding geeven, dat ieder zotskap waant, zijne nachtmuts in een Keizerlijke kroon, zijn fchoenfchuiër in een' fcepter, en zijnen driefial in een rechterhoekte kunnen hervormen: is 't ons ernst, om de welvaart der wereld, om den gouden tijd, die 'er nimmer geweest is, te bevorderen, zo moet men de hervorming niet van onderen, maar van boven af beginnen ; men moet het eigenlijk gepeupel niet tot zich opnaaien; maar zeiven van zijne hoogte afdaalen en het volk meer naderen, door eenvoudigheid van zeden, maatigheid en gemeenzaamheid; men moet den geenen, die tot nu op den houten bank, evenzo gemaklijk als op fluweele kusfens, gezeeten heeft, niet aanzetten, om belust te werden op onze Sofas; maar men leere zeiven deeze Sofas ontbeeren , en de goudene onthouding en maatigheid kennen en hoogachten; men moet hem niet begeerig maaken naar het kennen van de bronnen der menigvuldige ellenden onder de menfchen, maar voor zigzelven deeze bronnen toeftoppen. Gij begrijpt ligtlijk, mijn beste Vriend! dat ik dit alles niet zeg om u te onderrechten, maar om mijn hart voor u over de wanvoegelijkhcid van onze vrijheids-predikers te ontlasten. Ik vermeet mij niet een Profeet te weezen, maar meen echter te kunnen voorzien, dat deeze fchreeuwers, vóór dat een halve eeuw verloopt, in veele landen meerder onheils o"der het volk zullen aanrechten, G 4  104 DE ARME HEER dan de Despooten en Olicharchen ooit gedaan hebt ben (*). Slechts een uitfteekende weldaad heeft de geest van ons tijdvak ons beweezen, te weeten, dat hij de gemeenzaamheid zo krachtig heeft aangepreezen; deeze alleen kan het. misbruik der hoogfte magt paaien ftellen. ,, Het geheele volk, en ie„ der afzonderlijk mensch onder het volk, heeft „ het gegrondfte recht van te eifchen, dat men „ hen geen zand in de oogen ftrooje: Vorften, „ Regenten, Ministers en Raaden zijn flechts ge„ volmagtigden van dat volk, het welk voor „ 't overige niet bevoegd is, om zijne Gevolmag„ tigden aftezetten, wanneer zij aan hunne ver„ pligtingen voldoen : deeze betrachten hunnen „ pligt, zo lang de lands-wetten het richtfnoer „ van hunne handelwijzen blijven; doch het volk „ moet het zien, dat het naar deeze wetten gere„ geerd wordt; de Regeering heeft geen recht „ van te begeeren, dat men zulks op haar woord „ zal gelooven: over zodanige gevallen, waarin „ uitzonderingen van de wetten moeten plaats „ hebben en dit is al erg genoeg waar- „ van de wetten zwijgen, of waarin een nieuwe „ wet moet gemaakt worden; moet de Regeering „ het volk rekenfehap geeven van de oorzaakeu „ cn gronden, die deeze nieuwigheid noodzaake- (*} De tijd zal het leeren, of deeze voorzegging van den Heere k ni o ge zal vervuld worden. Wie denkt hier niet aan FRANKRIJK? De VERT.  van MILDENBURG. 105 „ lijk maaken. Opeubaare uitgaaven en belastin„ gen berusten mede op verordeningen: daar, waar „ dezelven met geweld, met misnoegen, of ten „ minften buiten toeftcmming van de Natie, zon„ der de gronden van derzelvcr noodzaakclijkheid „ openteleggen , door de Regeering willekeurig „ mogen opgelegd worden, heerscht eene onna„ tuurlijke, zeer gebrekkige ftaatsgefteldheid ; ein„ delijk moet het volftrckt, onder geen voorwend„ fel hoe genoemd, geheim gehouden worden, „ waartoe 'sLands penningen befreed worden." Alles wat men gemeenlijk tegen deeze Hellingen inbrengt, is zotheid, laage, onverftandige vleierij, of 'er fchuïlt eigenbaat en een kwaade zaak achter: mén vindt onder alle de klasfen der burgeren verftandige mannen, die de woelgeesten in toom houden; deeze verftandige mannen moeten door openhartige en oprechte gedraagingen overtuigd en voor de goede zaak gewonnen worden: het geheele ligchaam van ingezetenen is nimmer tot muiten genegen, wanneer hetzelve naar redelijkheid en wetten behandeld wordt, en men het beduur voor hetzelve niet geheim houdt: het aantal der rust - en vrede-lievende menfchen is grooter dan dat der oproerigen men wordt hiervan overtuigd, wanneer men de menschlijke temperamenten eenigzins nagefpoord heeft • het zijn alleen laaggeestige en kruipende hovelingen, die ten allen tijde getracht hebben den dwingelanden wantrouwen tegen de Natiën inteboezemen: enkele woelgeesten vindt men overal; doch zij viuG 5  jo<5 DE ARME II EER den geen gehoor waar niets geheim behandeld wordt; daarentegen hebben zij dubbele gelegenheid om oproer en morren te verwekken, waar men niet zien mag wat achter het gordijn omgaat: ter eere des menschdoms kan men onderftcllen, dat boosaartigheid Hechts bij het kleinfte getal de overhand heeft; doch waar vermoeden en onzekerheid kunnen plaats hebben , voegen zig de zwakke welmeenenden bij de arglistige kwalijkgezinden: de manier van behandeling der bezigheden , de kleine bijzonderheden der uitvoering en de wijze van dezelven aanteleggen, kunnen en moeten dikwerf door een verftandige Regeering geheim gehouden worden, en niemand zal 'er naar vraagen; maar de zaak zelve, als mede waarom zij zo en niet anders is moet aan het licht; ieder vraagt daarnaar, heeft 'er ten allen tijde naar gevraagd, wordt bij deeze tegenwoordige hagcheJijke tijdsomftandigheden aangezet om 'er naar te vraagen , en ongelukkig de Regeering, die het nog twintig jaaren zal willen volhouden, met het volk gewelddaadig den mond te floppen en het oude ftelfelvan geheimhouding en willekeurige magt in wezen te doen blijven. Doch genoeg van de ftaatkunde! het zal mij ongemeen lief weezen , zo gij in uw plan wél Haagt, door u bezig te houden met het onderwijs en de vorming van, het arm knaapjen, dat gij bij u genomen hebt, zo gij u daarmede op eene aangenaame wijze -vermaakt , en tevens daardoor het voordeel bewerkt , 't welk gij daarvan verwacht;  van MILDENBURG. 107 doch, vriend lief! zult gij 't ook kwalijk neemen, wanneer ik hier mede eenige zwaarigheden opper? ik zal u niet bepaalen bij het algemeen gezegde, dat men bij al het goede, 't welk men de menfchen bewijst , en wel vooral bij de opvoeding, geen ftaat moet maaken op een gewenscht gevolg noch ook op dankbaarheid wie alles zo naauwkeurig zou willen uitcijfferen, zoude voor zijne evenmenfchen niets moeten doen -— mij komt het in dit geval voor , dat gij eerst had moeten trachten, de ouders van het kind nader te leeren kennen: hebben deeze een Hecht charakter; dan kan niet alleen de jongen in zijn elfde jaar reeds zeer veele onverdelgbaare kwaade nukken van hun geleerd hebben; maar ik ben ook, als menfchenbefpiederen Arts, overtuigd, dat de zedelijke gebreken der ouderen even zo wel als de ligchaamiijken, zodanig op de kinderen overerven , dat noch opvoeding noch eene verbeterde leefwijze voor ligchaam en ziel hen daarvan kunnen geneezen: het zou mij dan zeer leed doen, zo gij op deeze wijze de bedoeling uwer goede daad geheel misfen en daarna op nieuw het arme menschdom de fchuld geeven zoudt, van 't geen evenwel min of meer aan uwe onvoorzichtige keuze moest toegefchrecven worden, en zo gij daar en boven nog veel tijds zoudt^vcrfpillen, welken gij aan waardiger voorwerpen haddet kunnen toewijden ; hierbij komt nog, dat, wanneer wij kinderen uit laager ftandeu befchaaven , wij ligtlijk kunnen verleid worden, om hun een hooger graad van bcfchaaving tc gi e-  io8 D E ARME HEER yen, dan voor dezelven goed is; kunnen wij zé dan niet bij ons behouden zo lang zij leeven, en hun eenen post overéénkomftig de vorming van hun hart bezorgen , of hen door onze voorfpraak in een hooger' ftand fchuiven, maar moe? ten hen, volwasfen zijnde, hun fortuin zelven laaten zoeken, dan ontmoeten zij overal onaangenaamheden: bij huns gelijke kunnen zij zig niet voegen; van aanzienlijken worden zij zelden "naar maate van hunne vorming, maar naar hunne afkomst behandeld, en langs deezen weg veroorzaaken wij hen indedaad bij den besten wil menig fomber mismoedig uur, en verwekken hij hen zor danige wenfchen en verwachtingen , welken zij, bui? ten ons, in hunne gelukkige onkunde niet zouden gekend hebben; doch ik herhaal het andermaal, kan deeze bezigheid u eenigzins vervrolijken, dag wint gij 'er altoos bij. U vergenoegd en gerust te zien, is de harrlijke wensen van uwen 3 enz.  Van MILDENBURG. 105 ZEVENTIENDE BRIEF. Hendrik van mildenburg aan Doitor porr, in Hamburg. • *, 18 November, 1779: Nadat gij beide nevensgaande brieven (*) zult geleezen hebben, kunt gij een denkbeeld vormen van de gemoedsgefleldheid, waarin ik deezen aan u fchrijf flag op flag! Weet gij mij raad te geeven, mijn eenigfte Vriend? weiger mij denzelven thans vooral niet! ik weet mij niet te helpen; daarenboven ben ik zeer ziek, zou 't met mijne gezondheid verergeren, dan zou ik mij verfhouten, u te verzoeken, dat gij.... maar neen/ waarom zou men trachten een leven te verlengen, het welk Hechts een weeffel is van ellende en bekommering? vaarwel! wanneer ik eenigzins tot bedaaren zal gekomen zijn, dan fchrijf ik u breedvoeriger zo ik kan; zo niet, zal mijn' bediende u bericht van alles geeven heden kan ik niet meer. C*) De twee volgenden.  iio DÉ ARME HEER, AG T TIENDE BRIEF. De geheime Krijgsraad en Kamerheer van herbrand, aan hendrik van mildenburg. * * * den ioden Novemb. 1779. Vol gends uitdrukkelijken last van den Doorluchtigen Hertog, mijnen genadigften Heer, zie ik mij genoodzaakt , u iet bekend te maasken, 't welk mij indedaad in de ziel grieft: zijne Doorluchtige Hoogheid heeft met veel verontwaardiging vernomen, dat gij ondernomen hebt, den geweezen geheimraad van bruinfeld, thans van zijn amt ontzet, door uwe voorfpraak en aangewende poogingen in het onbillijke proces,' 't welk bovengemelde Heer van bruinfeld zig verftout heeft bij het Rijkskamergerecht te Wetziar, tegen zijne Doorluchtige Hoogheid te ontginnen , uwe hand te willen leenen en daarbij te onderfleunen. Vermits nu de Hertog, mijn genadigfie Heer, niet heeft kunnen ontveinzen, deeze uwe gedaane Hap, tegen eenen Vorst, door wiens gunst gij tot hier toe een aanzienlijk pennoen uit de Hertogelijke kas tot uw onderhoud hebt mogen genieten, billijk als eene overtreeding van de verfchuldigde eerbied en dankbaarheid jegens deszelfs hoogen perfoon aantemerken, heeft, Hoogstdezelve den  van MILDENBURG. lir Vorstlijken casfier gelast, om Van deezen dag af de betaaling van bovengemeld penfioen te ftaaken , maar mij, tot mijn innigfte fmart, bevolen, u daarvan met betuiging van deszelfs hoogfte ongunst kennis te geeven. Wat mij betreft, ik ben niet bevoegd, uw gedrag in deezen opzichte gehouden, te beoordeelen; doch is dit geval dubbel fmartlijk voor mij , alzo het eenen man betreft, door wiens aangewende poogingen ik eerst hier in den dienst ben gekomen , en welken ik nimmer ophouden zal de gevoelens van oprechte dankbaarheid en hoogachting toetedraagen, waarmede ik de eer heb te zijn, enz! P. S. Ik geloof niet, dat gij iet zoudt verwinnen, zo gij zoudt willen beproeven om op de eene of andere wijze zijn Doorluchtige Hoogheid van befluit te doen veranderen.  113 DEARME HEER NEGENTIENDE BRIEF. Mevrouw van steenbeek, aan hen* d rik van mildenburg. Kareis-rust, den 30 Oétdber, 1779. H eden fchrijf ik u, waardfte Vriend! met een zeer bedroefd hart; want ik weet, dat het bericht, 't welk ik u geeven zal, u bekommering baart, doch het hooge woord moet 'er eens uit! kortom, ons geheele fraaje plan, om in Hamburg of Altona aan uwe zijde te leeven, is verijdeld: wij kwamen veertien dagen geleden op onze terugreis hier; mijn man is in Kareis-rust zeer bekend, heeft hier de jaaren zijner jeugd doorgebragt; de Heer Markgraaf is hem altoos zeer genegen geweest; zodra dezelve nu vernam, dat steenbeek buiten dienst was, en te Hamburg wilde gaan woonen , drong hij zeer bij hem aan, om hier te willen blijven, en in zijnen dienst overtegaan: bij deeze aanbieding voegde hij de voordeeligHe voorwaarden, en mijn man nam eindelijk , met aandoening en dankbaarheid, den voorflag aan. Steenbeek is derhalven met eene aanzienlijke jaarwedde Colonel geworden in dienst van den braaven Markgraaf van Baden : gij weet , waardfte Vriend! dat eigenlijk niets dan de on= aangenaame betrekkingen aan het Hof van den Hertog van * * hem bewoogeh had, zijn 'af- fcheid  van MILDENBURG. 113 fcheid te neemen ; want voor het overige, alzo hij van zijne jeugd af gediend heeft, en door en door foldaat is , geloof ik wezenlijk, gelijk gij weleer mede van gevoelen geweest zijt, dat een leven, zonder de bepaalde bezigheden, waaraan hij zo veele jaaren is gewoon geweest, hem op den duur zoude verveeld hebben : hoe ik daarover denk, mijn lieve mildeneuro! en hoe zeer ik mij bij voorraad verheugde, met mijne dagen te Hamburg en in uwe verkecring te fiijten $ zulks is u niet onbekend: ondertusfehen oordeel ik mij verpligt, om het genoegen van mijnen echtgenoot' tot het mijne te maaken, en zulk een edeldenkend man, als hij, verdient wel, dat men met blijmoedigheid aan zijnen pligt voldoe: hij laat u zeer van zijne achting en vriendfchap verzekeren; zodra hij wat meer in rust is zal hij zeif fchrijven, en u eenen voorflag doen, om u nader bij ons te brengen, terwijl het lot niet heeft gewild dat wij bij u zouden komen: overleg het inmiddels , beste Vriend! bij voornmd, of gij er niet toe zoudt kunnen overgaan, om uw verblijf aan den oever der Elve, met deeze bekoorelijke gewesten te verwisfelen. Wij hebben slaubach verzocht, een gedeelte van den huisraad, die thans nog. op het landgoed van mijnen man ftaat, te laaten inpakken en herwaards bezorgen. . Wij reikhalzen naar gewensch'e berichten van uwe vergenoegdheid en den gelukkigen uitflag van uw proces ik ben met geheel mijn hart, enz. iii. Deel. h  II4 DE ARME HEER TWINTIGSTE BRIEF. Doctor porr aan Mevrouw van steenbeek, te Kareis - rust. Hamburg den 24 November, 1779» m e V r o ü w ! ïk zend hiernevens eenen brief door onzen armen mildenburg aan mij gefchrevcn, die u zekerlijk niet minder kommer veroorzaaken zal dan mij : dit is het werk van den ellendigen herbrand, die hém zijn geheel geluk moet dankweeten. Ik zal nu, daar het niet meer te pas komt en te laat is, niet klaagen, dat onze vriend zig-zelven bij de beste bedoelingen, door onvoorzichtigheid, onaangenaamheden op den hals haalt . genoeg, hij is thans in de grootfte verlegenheid, en men moet zien, hoe men hem helpt: gij weet, dat zijn pcnfioen alles, was wat hij had intekomen;zijn proces gaat nog voord, belet hem, om zich met het vermogen van zijne dochter te redden, en kost daarenboven veel gelds: men moet derhalven zonder uitftel middelen beraamen , om hem, ook met opzicht tot zijne huishoudelijke omftandigheden, te onderReunen, zonder zijn gevoel te krenken: hierbij komt nog, dat 'hij misfchicn zie-  van MILDENBURG. 115 her is, dan hij zelf denkt , en dat zijne ziel hij alle deeze verwarringen oubefchriivelijk veel lijden moet. Om alle deeze redenen heb ik kort en goed het befluit genomen, hem te bezoeken; hij moet, indien zijne gezondheid zulks eenigzïns toelaat, terftond uit * * vertrekken; maar waar heen ? De reis naar Hamburg zou hem in dit guure jaargetijde te lastig vallen, en misfehien zoude zijn proces in * * ook ten eeuenmaale blijven fteeken, wanneer men wist, dat hij zig zo verre vandaar verwijderde : ik weet des geeu beter middel, dan hem op uw landgoed naar Steenbeek te brengen ik durf, zonder u te beledigen, niet vraagen, of gij en uw waardige Echtgenoot zulks gelieven toeteftaan ? Maar dit is 't nog niet al: gij moet oogenblik iijk na den ontvangst van deezen brief uwen Rentmeester in Steenbeek gelasten, dat hij den braaven mildenburg , wanneer ik hem daar breng , vriendlijk ontvangen, hem alle mogelijk gemak verfchaffen, wèl oppasfen en trachten moet hem, zo veel mogelijk, optebeuren, wanneer ik weder vertrokken ben; want zo rasch ik hem daar heb gebragt, vertrek ik op het oogenblik naar* *, en vandaar naar Oudwedel; fpreek manlijk en ftout met de Heeren Rechters, en nog wat hartlijker met den ouden rastits: ik zal, het moge kosten wat het wil, de zaak vereffenen: mildenburg moet in dit geval, tegen een vast inkomen, iet laaten vallen, ten einde uit zijne verle, H 2  "ö DE ARME HEER genheid te komen, en uit de handen der onrechtvaardigheid verlost te worden. Ik hoop, dat alles vóór den afloop van dit jaar afgedaan zal weezen Ik fchrijf verward en flecht, want ik ga heden nog op reis, en heb derhalven veel in mijn hoofd . neem mij zulks niet kwalijk Mevrouw! Mijn vertrouwen op uwe infchikkelijkheid en goedaartigheid is zo onbepaald , als de oprechtfte eerbied, waarmede, enz.  van MILDENBURG. 117 EEN-EN-TWINTIGST E BRIEF. De Predikant e e r ma n , aan Juffrouw felmer, in Hamburg. Eerkendaal den 1 Januarij, 1780. Billijk begin ik mijn fchrijven met eenen welmeenenden zegen wensen bij. het afgelopen oude en thans begonnen nieuwe jaar , opwellende uit een oprecht hart: dat de Allerhoogfte u, waarde Juffrouw! al het geluk aan ziel en ligchaam moge laaten genieten , 't welk zijne wijsheid voor uwe onverganklijke* welvaart nuttig en heilzaam vinden zal; en ik neem de vrijheid, mij en de mijnen in uwe aanhoudende genegenheid en vriendfchap aantebeveelen. Veertien dagen geleden ontving ik uwen aangegenaamen brief, toen juist de braave Heer porr, in de zaaken van zijnen en, ik durf wel zeggen, onzen vriend, den Heer van mildenburg, in deeze gewesten, en ook bij ons was: hij verzocht mij ü het volgende te melden: dat gij en Mevrouw zijne Tante hem niet geliefden kwalijk te neemen, dat hij federt zijn vertrek niet gefchreeven had ; dat de bezigheden en het geduurig heen- en weer - reizen daarvan de oorzaak waren ; dat hij evenwel hoopte , nog vóór het einde van deeze maand wederom bij u in Hatiü H3  HS DE ARME H EER burg te weezen, nis wanneer hij u alies, wat hem in deezen tijd is overgekomen, zelf zoude verhaaien. De goede man heeft wezenlijk in alle opzichten zijn best gedaan voor den armen Geheim-raad: hij vertrok van hier naar Qédwedél', en zijne verrichtingen zijn, gelijk ik bij gerucht vernomen heb, van een zeer goed gevolg geweest: ik denk ook dat de Heer Baron van rastits eindelijk wel eens door zijn innerlijk gevoel indachtig zal gemaakt worden, dat hst tijd wordt., zijn hart recht ernftig te onderzoeken: zijn met vcclc gebreken, vooral met het fmartlijk voeteuvel geplaagd lig-, chaam, fchijnt hem te voorfpellen, dat het einde van zijne loopbaan nadert, en alsdan plecgen tog de ernftige herdenkingen aan cle verloopeue levensdagen , en de gedachten aan het toekomende, niet uitteblijvcn. Mijne vrouw en ik krijgen beiden ook onze jaaren , en houden ons , gelijk wij ons verpligt oordcclcn, dikwijls bezig met gedachten aan den naderenden dood; doch wij verwachten, Gode zij dank! onze ontbinding zonder angstvallige vrees. Wij hebben ons. zeer verheugd in de . getuige, nisfen, welke de goede Doftor porr ons van uw gedrag heeft medegedeeld: ik heb, Mejuffrouwï altoos wel gehoopt, dat gij uwe uitmuntende zielsvermogens zoudt beitecden , om de goedkeuring van God en menfchen te verwerven, en dat de gouden fpreuk, welke tobias zijnen zoon mede op weg gaf, en weiken wijlen uw Oom ua  van MILDENBURG. 119 bijzijn overlijden, aan het hart lag (*), niet uit uw geheugen wijken zoude. De fchoone, blijde jaaren der jeugd fnellen fpoedig weg; maar de herdenking aan dezelven verkwikt en verjongt ons in den ouderdom, wanneer wij in denzelven onze onfchuld bewaard hebben: hoe dikwijls heb ik daarentegen niet in mijn beroep gelegenheid, om de afgrijsfdijkfte vertooningen aan het flerfbed te zien, wanneer het beangst gewectcn in deeze beflisiende oogenblikken beeft voor de rekenfehap, welke hetzelve dan welhaast van het gebruik zijner ligchaamskrachten en zielsvermogens zal moeten afleggen .' Ach, mijne lieve Dochter! ik mag u immers altoos nog wel zo noemen ? 't g;cn ik hier zeg, is g:e:i ijdel gepraat: veelmeer oordeel, ik, dat men niet dikwijls genoeg herinneren, dat men de jeugd niet dikwijls genoeg inprenten kan: „ wacht u voor de vreeslijke gevolgen, „ welke een enkele ligtvaardige flap kan na zich „ fleepen!" Gij eischt van mij berichten uit deeze gewesten; doch gij weet immers wel hoe weinig 'er bij ons voorvalt, 't welk uwe aandacht verdient? alles is hier en inEngelevtn bijna nog op denzelfden voet, als toen gij 't verhaten hebt: het eenige nieuws, dat ik u melden kan , is juist niet zeer aangenaam: de Railluw umiiach naamlijk, heeft zig, zo het fchijnt, wegens zijne alte ruime leefwijze, genoodzaakt gezien, uit hoofde van een aanmer- COZieJiet Eerfle Deel, bhdz. 41 en 42. H 4  i=o DE ARME HEER kcüjlce fom, die aan de kas, welke hij onder har» den had, vermist werd, onzichtbaar te maaken: hij heeft vrouw en kind verlaaten; niemand weet, waar hij heen gevlugt is: de familie van-zijne, echtgenoote heeft altoos zorg gedragen, dat 'er niets van haar vermogen mogt aangetast worden, zo dat hetzelve behouden is; ook heeft men uit achting voor gemelde familie den Heer dmbach niet met .aanfehrijvens achtervolgd: dit is gemeenlijk het droevig einde van de leefwijze der gcenen, die, door een dwaaze ijdelheid of zucht voor een wellustig leven verleid , boven hunnen ffand, en meer dan hun vermogen toelaat, verteeren wat hun niet toekomt. Wanneer ik het zeggen' mag, is 't mij zeer aangenaam, waardfte Juffrouw! dat door uwe verwijdering van deeze gewesten, de verkeering is afgebroken geworden, welke gij geduurende eenigen tijd met deeze menfchen gehad hebt. De verfcheenen halfjaarjge intresten van uw klein cap:taal , heb ik ontvangen , en voeg dezelven hierbij (*). Onder de herhaaling van mijne opi\ ebtft-e wenfchen, en met een gevoel van de volmaaktie hoogachting onderteken ik mij, enz, (?) Zie het tweede Deel, bladz.  van MILDENBURG. 121 TVVEE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. De Heer van stalheim aan den Schout sierenits. den 13 Januarij, 1780. Wei. edele heer schout! Ik heb mij heden zo moejelijk gemaakt, dat ik de pen bijna niet in de hand houden kan: denk eens! dat godloozc fchepfel, die mietje, is met den zwarten valentijn, mijnen koetfier, doorgegaan, en hebben mij rijk lijk beet genomen, door mij aanzienlijk te belteelen: zij hebben uit de kast medegenomen meer dan twee honderd guldens, zegge ƒ 200-:; en uit de lederen broek die voor het bed lag, de geldbeurs, alles in contante penningen, alles in gerande dukaatcn; cn, item, zes zilveren lepels, waarop het oude adelijke wapen van de stalheim's ftaat; en, item, een fuikerdoos met het wapen van de familie van krupits, die nog afkomftig is van Mevrouw mijn Grootmoeder zaliger ; deeze was van haar zelve eene van krupits, en de familie ftamt eigenlijk af uit Pommcren; en, item, de dikke zilve. rene fpoorcn, die ik aanheb, wanneer ik naar de ftad rijde; en, item, een zilveren tabaks - duos, waarop een jager gegraveerd is, met de tabak, die 'er in was, en nog veel aan hemden en ander linne-.  ï22 DE ARME HEER goed, dat ik al niet eens weet, en waarachtig zij heeft mij alle de kinderen niet den hals gelaaten. Nu, mijn lieve Monfie sierenits! verzoek en begeer ik, dat gij terftond de brieven van aarifchrijving vervaardigt; daar moet inftaan hoe zij er uitzien, en ook de lepels, et cetera. De lepels kan niemand eenig gebruik van hebben, omdat het wapen daarop ftaat, dat geen mensch hebben mag die van de familie niet is: en zodra wij de fchandbrok hebben , zullen wij ze aan de hoogfte galg laaten hangen, en de zwarte valentijn zal Baast haar waajen, waarbij ik in haast ben. Uw dienstwillige enz.  van MILDENBURG. 123 DRIE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. De Banquier slaubach aan DoÜor porr, in Hamburg. * * * dea 26ften Januari], 1780. O nzc brieven, mijn waarde Doctor! zijn eikanderen ontmoet. Zodra ik hier met zekerheid vernomen had, dat men het penfioen van den Heere van mildenburg zoude inhouden, fchreef ik in mijne verbaazing aan u eenige weinige letteren, die echter waarfchijnelijk zullen aangekomen zijn, toen gij reeds van Hamburg de reis naar uwen vriend had aangenomen; want ik ontving eenige dagen daarna uwen verpligtenden brief, waarin gij mij van uw goed voorneemen nopens den Heere Geheim-raad verwittigt. Dat toch de Hemel uwe bedoelingen met het beste gevolg moge bekrooncii! indedaad ligt deeze zaak mij zo zwaar op het hart, dat ik de vrijpostigheid neemen moet, u zeer dringende te verzoeken , mij toch, zodra mogelijk, uit de onzekerheid te helpen. Ik onderllel, waardfre Heer Doctor! dat gij thans weder in Hamburg zijt, en zend derhalven deezen brief derwaar! Is. Tevens neem ik de vrijheid, een aanbieding te doen, die uit een zeer oprecht hart opwelt, en \ydke ik aan uw, mij zo wél bekend, beleid, driu-  124- DE ARME HEER gend aanbeveel. Ik kan naamlijk zeer wel begrijpen, dat de Heer van wilde nb ürg, beroofd van zijn pennoen, en daarenboven zonder vermogen , min of meer in eenige verlegenheid weezen zal: procesfen kosten geld, vooral in * *; de Voorzienigheid heeft mij gezegend en zal mij nog verder zegenen, zo ik niet vergeet, tot wat einde zij ons het nietige geld toevertrouwt. Een man van zulk een charakter, verftand en hart, als de Heer van wildenburg is, verdient immers, dat hij, na zo veele wederwaardigheden, waarmede hij heeft moeten worttelen , in eenen ouderdom, waarin men reikhalst naar rust, tegen zorgen des nooddrufts beveiligd worde? ik kan mij echter niet-vleien met de eer van met hem in zulk eene gemeenzaame vriendfchap te verkeeren, dat ik mij onder deeze omlbmdigheden zou durven verftouten, hem mijnen geringen bijHand aantebieden; hij zoude zich daardoor mogelijk ook beledigd achten; doch kunt gij, mijn waarde Heer! die hem langer en van naderbij kent, de zaak zodanig inrichten, dat hij ecu kapitaal, waarvan ik aan u overlaat de grootte te bepaalen, van mij gelieft aanteneemen- , in allen gevalle onder de belofte, van hetzelve wederom te zullen aflosfen wanneer hij eens in het bezit van zijn rechtmaatig vermogen, 't welk men hem als nog onthoudt, zoude gefield worden, dan zoudt gij mij uitneemend verpligten : of indien gij 't voegzaamer oordeelt, hem te beweegen, dat ik Hem, tot de *aak voldongen is, jaarlijksch een maatige fom  van MILDENBURG. 12$ mag voorfchieten, en gij gelieft hem daartoe overtehaalen, ik zou zulks eveneens voor een weldaad achten ; doch bik ik u, om alles in de wereld, deeze aanbieding niet aantemerken als een ftoutmoedig befïaan of als een koopmans-fnorkerij: ik weet, ;gij zoudt hetzelfde, ja, nog veel meer doen , dan dit , in gevalle gij zo veel van het ellendige goed, naamlijk geld, overig had; doch ik verzeker u met dit alles, dat deeze aanbieding, zonder alle zijdelingfche oogmerken , van harte gemeend is; dat ik 't als een christenpligt befchouw, ja, dat ik zelfs als koopman in 't geheim het vooruitzicht heb, dat de hemel mij van een zo wèl telleed kapitaal op eene andere wijze rijklijke intresten fchenken zal. De wegen der Voorzienigheid zijn duister en. ondoorgrondelijk; het lot van den Heere van sruinfeld is beflist; de Hertog, die mogelijk wel begreepen heeft dat het proces in Wetziar ten zijnen nadeele zou uitvallen, en dat men in Duitschland over zijne onrechtvaardigheid luid fchreeuwen zoude, is met hem in een accoord ge* treeden; geeft hem , zonder hem evenwel zijne verbeurd verklaarde goederen weder uitteleveren, zo lang hij leeft, een jaarlijksch penfioen, 't welk hij echter buiten 's land verteeren moet: zo ik hoor, is de Heer van ïruinfeld, zodra de zaak te Wetslar afgeloopen was, van daar naar de Palts vertrokken, alwaar hij in een klein fteedjen met zijne ongelukkige dochter, die wel niet lang meer op de wereld zal weezen, onbekend leeven  12(5 DE ARME HEER wil. De goede dienften, die onze Heer VAtf mildenburg wel heeft willen aanwenden, hebben voorzeker zeer veel daartoe bijgebragt, dat deeze zaak zodanig eene keer heeft genomen — hóe vreemd! de edele man, die zijnen gewecLcn vijand uit den nood helpt,verliest voor deeze goede daad zijn pennoen; de fchurk, dien hij geholpen heeft, verkrijgt het penfioen, en de -—— onder ons gezegd nog grooter fchurk, die beiden hunnen val berokkend heeft, beiden zijn geluk en alles moet dank weeten, leeft in glans, overvloed en eer! men moet hier ootmoedig zwijgen en niet trachten te doorgronden , wat wij kortziende fterveliugen niet kunnen doorgronden. En ' nogthans geeft de Voorzienigheid ons ook hier reeds eenen wenk, dat wij zelfs in deeze wereld ons ook van haare rechtvaardigheid wel kunnen overtuigen: wat toch helpt een eigenbaatig, eerzuchtig, daarbij in zijne ziel beroerd en in zijne huislijke betrekkingen ongelukkig man, gelijk de Heer van bruinfeld is, een klein peniioen, 't welk hij, verlaaten van alle menfchen, in eenen onbekenden hoek verteeren moet? wat ontbreekt daarentegen den Heer van mildenburg wanneer hij zich van alle hartstochten ontdoen, en oprecht genoeg jegens zich-zeiven zijn wil, om te bekennen, dat veele van zijne wederwaardigheden van kleine onvoorzichtige flappen,aan zijnen kant, haaren eerlten oorfprong genomen hebben ? ! wat ontbreekt hem ? heeft hij niet de innerlijke bewustheid van braaf gehandeld te hebben? zul-  van MILDENBURG. nf len zijne vrienden hem wel gebrek laaten lijden? en behoeft hij zich wel te fchaamen, eenen tijdlang onderfteuning van dezelven aanteneemen , daar hij toch voorzeker heden of morgen in het bezit van een zeer aanzienlijk vermogen gefteld worden, en dan in ftaat zijn zal, om hun de kleine verfchotten weder te vergoeden? Wat aangaat den Heer van herbrand, zijne ftraf fchijnt reeds met fnelie fchreden te naderen, hoewel van eene andere zijde: hij was op zekere Freule van siciiensteen verliefd, en is, gehjk gij misfehien wel weeten zult, voor een half jaar met haar in het huwelijk getreeden: de Freule is Hofdame geweest, en naar de getuigenis van alle de geenen, die haar kennen, een ligtekooi, een verkwistend en kwaadaartig fchepfel: de Heer van herbrand heeft nu ook reeds met haar een hel op de aarde; zij verkeeren bijna in 't geheel niet meer met elkander; ieder gaat maar zijnen gang, en zij heeft eenen minnaar gekozen, die niet van haare zijde wijkt; 'er zijn eene menigte fchuldeifchers opgekomen, die nog van haaren Hofdames - ftaat fommen van haar te eifchen hebben; Mijnheer de echtgenoot weigert deeze fchulden te betaalen, kan zulks ook niet wel doen , alzo hij buiten zijne jaarwedde, hoe genoemd geen vermogen bezit: hierbij komt nog, dat de bijzit van den Hertog, federt de huwelijksverbintenis van den Heere van herbrand, welke misfehien buiten haare toeftemming gefchied is, vermits zij altoos, om wat reden weet ik niet, tegenzin in  »» DE ARME II EER f de Freule van sic hens teen gehad heeft,- datzeg ik , deeze Dame nu zeer koel jegens hem geworden is, waardoor hij ook ligtlijk bij den Hertog in ongunst geraaken, en zijn val veroorzaakt worden kan. Ja,' het loopt al wonder verward aan ons Hof: de eenige man, die door zijne voorzichtige gedraging , te midden van 'deeze onlusten, onaangeraud zijnen gang gaat,'en zich door het edelst charakter de algemeene achting van alle partijen verwerft, is de Heer van eberbac h (-*): hij is ook onlangs gehuwd, en heeft eene zeer gelukkige keus gedaan: men zegt, dat hij tot Bailluw van Bom. feld zal aangefteld worden, alwaar hij in alle opzichten veiliger is, en meer zijne waare ftandplaats bekleeden zal, dan hier aan het Hof. Nog moet ik gewag maaken van een perfoon, die in de gefchiedenis van onzen Heer van mildenburg al een gewigtige rol gefpeeld heeft, en wiens tegenwoordige lotgevallen dat geene (boaven, wat ik boven over de ftraffen van kwaade menfchen in deeze wereld gezegd heb: ik (preek naamlijk van den befaamden Monfieur p r éviLLiéRE, die, gelijk u, Mijnheer! wel zal bekend zijn, bij den Heer van bruinfeld in dienst getreeden was: nadat deeze Heer zijne ftaatkundige loopbaan had geëindigd, was zijn kamerdienaar wederom zonder brood: hij bood zich bijver-. (») Van welken in den öden Brief van het Tweede, en in den isden Brief van dit Derde Deel gewag gemaakt is.  van MILDENBURG. 129 verfcheiden Heeren aan, doch werd overal afgeweezen. In deeze verlegenheid nam hij toevlugt tor. een andere manier, van zijn onderhoud te zoeken, en begon in gemeenfchap met eenige winkeliers heimelijk verboden goederen het land intebrengen : hij werd betrapt; de winkeliers wisten zich daarvan te zuiveren , en hem wees men voor een tijd van vier weeken eene plaats aan in de opvoedings-fchool voor bejaarde perfoonen, te weeten het Tuchthuis: naderhand liet hij zich voor huur-lakei gebruiken, en bediende onder anderen twee Italiaanfche Kooplieden: deezen vermisten eenflags een brieventas, waarin voor twaalf-duizend guldens aan wisfels op Bremen waren : Monfieur PRé vili lè'RE werd verdacht gehouden , en hij werd gevat juist toen hij naar Bremen op weg flaan wilde, om het geld aldaar te ontvangen. De bijzit, die de Italiaanen wilde toonen, dat zij het kunstjen veritond van haaren invloed gebruik te maaken, ten einde haare landgenooten recht en voldoening te verfchatfen , behandelde de zaak zo ernftïg, dat Monfleur PRéviLLière thans voor eenen onbepaalden tijd de eer zal hebben, om zich, aan een kar geflooten, dagelijksch in de vestingwerken een gezonde beweeging te maaken. Nu, mijn hooggeachte Heer Dodlor! is 't wel eens tijd van mijnen brief te fluiten. Ik verzoek zeer ten fpoedigften antwoord op de bovengemelde Rukken te mogen ontvangen, en verzeker, dat ik met alle oprechtheid ben, en altoos zijn zal, enz. III. Deel. I  ?39 DE ARME HEER VIER-EN-TWINTIGSTE BRIEF. De Rentmeester nelke, aan den Colonel van steenbeek, in Kareis-rust. Steenbeek, den 25 Januarij, 1780. u w Hoog Welgeboren hebt den ouden grappigen kelke gelast, om, behalven zijne maandlijkfche pligtfchuldige berichten, met zijne brieven maar t'huis te blijven; doch thans moet de oude nelke eene uitzondering maaken, en wel, gelijk onze hoogwijze Heer Schout zegt .... neen, genadige Heer! met den Schout kan ik het bijna niet langer uithouden. Ik heb alle. eerbied voor de hooge Overheid; maar ware rt gisteren niet in uw kasteel geweest, ik zou hem zijn gijte-hairen paruik uitgekamd hebben, dat hij .... ftel u eensvoor , Mijnheer ! ... . doch ik zal in mijn eerstvolgend pligtfchuldig bericht het geheele geval verhaaien. Ieder het zijne; maar de oude nelkeis zo onnozel niet als hij wel fchijnt te weezen. Dan, om niet, gelijk onze Dominé zegt .... van den Dominé had ik mede nog een woordjcn te fpreeken; om niet, gelijk hij pleegt te zeggen, het onderwerp van mijnen tekst uit het oog te verliezen , verfhout ik mij heden , eene uitzondering a regulo te maaken: pro primo dit is naamlijk  van MILDENBURG. 13? zó als de Schout fpreekt mijne onderdaanigé gelukwenfching bij uwe verhevene verhooging met de grootfte fubmisfie aan uwe voeten neder te leggen. Welnu, genadige Heer! de oude nelke wist het wel, en zeide het wel, dat hij in zijnen grijzen ouderdom het genoegen niet hebben zoude, zijnen lieven genadigen Heer in Steenbeek gerust te zien leeven ! Het landleven, ik heb 't wel gezegd, is, helaas! de zaak van groote lieden niet; ach ! het zijn zulke voortreffelijke goederen , en waar men tog te beveclen heeft, en vrij is, en alles volop heeft wat het hart verkwikken kan ! doch het heeft zo niet zullen weezen. Hoe zon 't nu gaan, zo gij den ouden eerlijken nelke — doch zonder mij zeiven te prijzen niet als Rentmeester, en de goede braave Juffrouw p 1 ckman, die altoos met haare zwarte muts geplaagd wordt , niet als Huishoudfter op uwe goederen had ? de helft zou tog wel, bij de afweezigheid Van Mijnheer en Mevrouw , door de vingeren gaan. Pro fecundo, heb ik niet willen in gebreke blijven, volgens mijn' pligt, in onderdanigheid te melden, in hoe verre het bevel nopens den Heer Gcheimcraad van mildènburg opgevolgd is, hoewel de Heer Doctor porr mij verzekerd heeft, dat hij daarvan op zijn tijd U Hoog WeiGeboren breedvoerig bericht geeven, en ook niet vergeeten zoude, te melden, dat de oude nelke terftond bij de hand geweest is, en alles proper eri netjes heeft ingericht gehad, om den armen vreemden Heer te ontvangen. Maar deeze Doctor porr I 2  132 DE ARME HEER is een zeer welleevend en kundig man voor menfchen en vee. Woudman (*) had, met verlof te zeggen, de houdeziekte ; en hij heeft hem met een enkele pil van boter, en voor twee duiten nieskruid in den grond geneezen. Ik zal derhalven , om niet alzo breedvoerig te worden , het voornaamHe aanhaalen. Terfiond na Uw Hoog Welgeboren hooge order ontvangen te hebben , liet ik oogenbliklijk de groene kamer van onderen tot boven fchoonmaaken en opknappen ; maar , goede Hemel ! hoe zag het 'er uit! hier had de Schout zijne paruiken gepoederd, toen hij nog in hét naaste vertrek logeerde, en zulks heeft niemand geweeten , ook was 'er niemand ingekomen: ik liet mede het bed fpreiden, zo als 't voor eeu aanzienlijk ziek Heer behoort te weezen : voor de bedienden moest de Schout de eene kamer ruimen , die hij in 't geheel niet gebruikt; maar dat was mij een leven! en daarover hebben wij elkander gisteren den mantel helder uitgeveegd, welk geval ik In mijn pligifchuldig bericht nader ontvouwen zal, want hij zal ook wel fchrijven, alzo het hem geweldig ergert, dat hij zijne paruiken niet meer in de vilite- kamer mag poederen De Heer Geheimraad van mildenburg heeft twee of veeleer anderhalf bedienden: de groote is een bedaard, goed mensch; de kleine integendeel een doortrapte gaauwdief; doch hem zal geen kwaad gefchieden, zo lang het eenigzins (*") De naam van een jagthond.  van MILDENBURG. 133 door den beugel kan : de goede Heer weet het niet, zal het ook niet gewaar worden, opdat hij zich niet móejelijk moge maaken. Drie dagen te vooren deed ik de kamérs frooken en bewierooken ; fumma fummarum ! ik weet toch, dat de Doctor gezegd heeft: de Rentmeester van den Heer Kolonel van steeneeek is een braaf man en doet zijnen Heer eer aan. Voor wild had ik mede zorg gedraagcn ; ik had zulks zo wèl overlegd; doch de arme Heer mogt het niet nuttigen, en bij dei; Dominé zond ik iemand en liet hem verzoeken om eenige gecstlijke boeken, die ik voor zijn bed op de tafel wilde leggen, en daarover geraakte ik met den Dominé in gefchil; want hij liet eerst zeggen, dat hij niets nieuws had; maar ik liet hem boodfehappen, dat Gods woord altoos nieuw was, en toen .. . döch van dit alles zal ik in mijn pligtfchuldig bericht in onderdaanigheid ve'rflag doen : eindelijk zond hij een boek met oude Predikatiën. Re Doótor zeide naderhand, dat dit boek een oude verfleeten Postille, en daar'te boven dat de Heer Geheimeraad roomsch-katholijk was; dit is jammer van dien Heer! doch ik oordeel, dat men bij alle'godsdienstgezindheden zah'g kan worden , en de oude n e lke had het wel goed gemeend. Toen de arme Heer aankwam, had ik bezorgd, dat de Postmeester in Griman mij daarvan vooraf moest verwittigen, en hem een poosjen met de paarden ophbuden , en daar ftond hu de oude nelke met Juffrouw pickman reeds aan de 1 j.  KA DE ARME HEER deur en had den rooden trijpten rok aan , welken U Hoog Welgeboren mij gunftig heeft gelieven te fchenken : ik iprak hem terïtand aan , leidde hem naar boven en vroeg, of 'er ook nog iets van zijnen dienst zou weezen? de arme Heer zag 'etmaar naar uit, was zeer neêrflagtig, maar nogthans vriendiijk : de traanen ftonden hem in de oogen; zo aangedaan was hij, geloof ik, dat wij alles zq goed bezorgd hadden. Het óverige zal de Doctor wel gemeld hebben, of nog melden; maar nadat deeze agt dagen geler den, wederom vertrokken was, begon ik den armen Heer dagelijkse!) een paar uuren gezelfchap te houden , en draag federt deezen tijd voor alles zorg, en heb, zonder mij te roemen, de oogen overal, en de Juffrouw pickman ook. Met de gezondheid van den armen Heer is het zeer wisfelvallig; hij is echter niet bedlegerig, gaat in de kamer rond, en is altoos bezig. Begrijp eens , genadige Heer! hij onderwijst den ^deinen knaap zelf in het fchrijven, cijfferen en leezen : dit is toch veel voor een aanzienlijk Heer van zijnen rang ! ondertusfehen loopt de tijd voord ; want de oude nelke weet toch niet veel uittevinden , wat zulk een Heer zou kunnen vermaaken. De Heer van mildenburg fchrijft veel, en heeft ook boeken medegebragt. Summa Summarum! zo veel in den winter eh ten platten lande gefchieden kan, voor iemand , die niet op de jagt kan gaan, hoop ik, dat den Heer Geheimraad den tijd niet lang zal  van MILDENBURG. 135 vallen ; ik maak ook ftaat, dat hij, wanneer U Hoog Welgeboren brieven van hem zult ontvangen , van ons beiden, te weeten, van mij en de Huishoudfter, niet dan alles goeds berichten zal; doch dit is mijn vervloekte pligt , gelijk de Jager plag te zeggen. De Domme" is 'er in 't geheel nog niet geweest; hij kan ook met zijne oude prullen van boeken maar weg blijven! Gisteren ontbood de Heer Geheimeraad den Schoolmeester brul hoorn ; ontving hem zeer beleefd en verzocht, om hem een klavier te leenen , want de kleine bediende zal nu ook muzijk bij hem leeren ; maar ik blijf 'er bij , dat hij een kwaade jongen is, en bij (lot van rekening alle moeite verlooren zal zijn ; doch de luizebos van een Schoolmeester, met verlof te zeggen, heeft niet eens een klavier; ja, wat weet die ook van een klavier? hij kan niets , dan de zogenoemde handplak regeeren , en wil evenwel altoos nog Mijnheer genoemd worden : ik heb derhalven , onder inwachting van gunftige goedkeuring , iemand naar de ftad aan den Raadsheer rave gezonden : deeze heeft twee volwasfen dochters, die geweldig fpeelen en zingen kunnen dit zijn de meisjens, waarvan ik onlangs in alle onderdaanigheid gemeld heb, dat de Officiers haar zo gaarne mogen lijden: zij fpeelen ock naar nooten, en zo voords, en ik heb uit uw' naam laaten verzoeken, ons een klavier te bezorgen: hij heeft het ook beloofd en ik zal het morgen laaten haaien, 14  136 DE ARME HEER Medicijnen gebruikt de Heer Geheimeraad weinig ; de Heer Doctor is een geheel ander man, dan onze Doctor puhnhart, en houdt niet van zo veel kwakzalverij : hij heeft evenwel eenige recepten hier gelaaten, en deezen zal, zo dikwijls zulks vereischt wordt, de oude koert naar de ftad brengen. Dit alles heb ik u, genadige Heer, in onderdanigheid moeten berichten, en weet tog vast, dat gij zult zeggen : voor ditmaal heeft de oude gek zijne zaaken zeer goed uitgevoerd ; waarmede met„ alle refpefts-verzekering de eer heb te zijn, enz.  van MILDENBURG. 137 VIJF- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Doctor porr, aan Mevrouw van steenbeek, in Kareis -rust. Hamburg den 31 Januari], 1780. Gij zult mijne twee korte brieven op zijn' tijd wèl ontvangen hebben; ook heeft uw oude braave Rentmeester in Steenbeek mij • moeten belouVen, u terftond na mijn vertrek breedvoerig van alles verflag te doen; vermits ik nu volkomen kon overtuigd zijn, dat gij beiden nopens het lot van onzen mildenburg eenigzins zoudt gerust gefield weezen, heb ik het breedvoerig verhaal van alles , wat 'er gebeurd is, tot mijne wederkomst en na afgedaane zaak willen uitftellen: thans is mijn eerde werk, mij van deezen aangenaamen pligt te kwijten. Twee maanden geleden vertrok ik~~van hier; een klein ongemak aan mijne reiskoets , waarvan de achterfte as brak, veroorzaakte, dat ik niet voor den agften November te * * kwam. Op de reis had ik een plan gemaakt, waartoe mede behoorde, dat men in de Had niet terftond weeten zoude, dat ik mildenburg's vriend was, en om zijne zaaken daar was gekc15  T3S DE ARME HEER men; hierom had ik 't zodanig gefchikt, dat ik de poon inreed , toen het reeds avond was: ik nam mijnen intrek in een logement, 't welk, ge» lijk ik zeer wel wist, niet verre van mildene u r g 's woning zijn kon : mijn hart klopte van ongeduld om hem te zien, of ten minden te verneemen, hoe 't met hem gedeld ware; doch ik overwon mij, vroeg in huis niemand naar zijnen toedand , maar maakte oogenbliklijk toedel om mijn plan uittevoeren, kleedde mij, en liet mij bij een' Lijfmedicus fahldorp brengen, welken ik, fchoon niet van perfoon, nogthans door briefwisfeling en gerucht ken , als een kundig, braaf, dienstvaardig en dilzwijgend man; om die reden-, en alzo ik voor het overige in * * voldrekt vreemd was , en mij toch eenen bondgenoot verfchaffen moest, befloot ik, hem zonder achterhoudendheid de geheele zaak te ontdekken : ik twijfelde niet, of hij zoude en konde ook mijne goede bedoelingen bevorderen, te meer nog, dewijl hij mi ld enis u r g 's Doctor was en tevens alle verbintenisfen aan het Hof en in de dad kende; van hem kon ik derhalven onmiddelijk de beste berichten van den toedand mijns vriends ontvangen, en hij kon mij ook, zonder het minde gerucht te maaken, onder den naam van een vreemd Geneesmeester en bekende, bij den zieke brengen, Ik werd in deeze hoop ook niet te leur gedeld; de Heer f a h l d o ix p was t'huis, ontving mij zeer vriendlijk, was tot alles bereidvaardig en ging ter* ftond met mij naar mildenburg's woning.  van MILDENBURG. 139 Ach, Mevrouw! wat was dit voor een vertooning voor mij! u, die het gevoel van de te> derde vriendfchap kent, behoeve ik dezelve niet te fchetzen lang ftond ik fpraakloos met traa- nen in de oogen, naast zijnen doel want hij lag niet in het bed hield zijne hand in de mijne, en vestigde mijne oogen op hem: ik vond hem, wat het ligchaam betreft, juist niet in gevaarlijke omftandigheden ; doch de zwaare kommer, die aan zijn hart knaagt, doet mij, helaas! vreezen, dat de biunenkoortfen hem langzaamerhand verteeren zullen, zo de Voorzienigheid hem niet op de ééne of de andere wijze gundiger dagen fchenkt: hij was zeer mat en vervallen, en ik zag welhaast, dat het bij deeze omftandigheden onmogelijk zou geweest zijn, hem vóór de lente de verre reis naar Hamburg te laaten aanvaarden. Vervolgends deed ik, tevens met den Lijfmedicus, alles, wat ik kon, om hem moed en hoop inteboezemen; ik ftelde hem mijn plan voor, 't welk hij begreep , en waardoor zijne oogen min of meer weder opklaarden: hij beproefde 't, om vriendlijk te glimplagchen, ftortte een paar traanen van dankbaare aandoening, en drukte mij met tederheid de hand. „ En nadat ik," aldus be- floot ik mijn voordel, „ nadat ik hier uwe Hce„ ren Rechters den mantel helder zal uitgeveegd „ hebben, breng ik u op het land, alwaar gij den „ winter wel wat^ eenzaam, maar evenwel in rust, j,, bij de zorgvuldigde oppaslig en op den grond  i/io DE ARME HEER „ van uw Vriendin en uwen Vriend zult doorbreif „ gen: inmiddels leg ik een bezoek bij rastits „ af, en ben 'er u borg voor, dat ik de zaak op „ zodanig eenen voet vereffenen zal, die-u van . „ alle zorgen voor uw onderhoud kan ontheffen: de „ weinige wintermaanden.verloopen fchietijk; in 't „ voorjaar.doen wij een reisjen naar Kareis-rust: „ dat zachte klimaat en het gezelfchap van de „ lieve vrienden steenbeek zullen uw ligchaam % en uwe ziel fterken ; en daar zullen wij een plan „ voor het toekomende ontwerpen, 't welk door „ geene kwinkflagen zal kunnen gedwarsboomd „ worden." Ten einde het eerfle gedeelte van dit ontwerp uittevoeren, was het noodzaakelijk, dat ik mildenburg bij voorraad niet weder bezocht: in de eerstvolgende agt dagen zag ik hem derhalven in 't geheel niet, doch wisfelden wij zamen brieven door de hulp van onzen braaven fahldorp ; en ik begon reeds den anderen morgen mijn voor^ neemen op de volgende wijze uittevoeren. De Vorst van * *, die, gelijk bijna alle Vorften, eene menigte goede zaaken wenscht, maar weinig goeds uitvoert, omdat 't hem zclven aan vastigheid van charakter en doorzicht ontbreekt, en hij omringd is van menfchen, die altoos tegen elkander aan werken, zo dat de één altoos omverre rukt, 't geen de andere begint te bouwen, om hem niet de eer der vinding en uitvoering te laaten ; deeze Vorst heeft evenwel onlangs een voortreffelijke inrichting, aangaande het artfenij-  van MILDENBURG. 141' wezen, in de ftad en in 't geheele land gemaakt, terwijl hij provinciaale Geneesheeren aangefteld, fchoolen voor wpndheelers en vroedvrouwen aangelegd, een nieuwe verordening voor Geneesmeesters , een Collegicum medicum, en diergelijken opgericht , ook aanzienlijke fondfen daartoe aangeweezen heeft: gij begrijpt wel, dat de Lijfmedicus de drijfveer van dit alles is; men heeft hem zulks onbelemmerd laaten doorzetten , omdat de goede man voor het overige niets eischt, en zich met geene andere zaaken bemoeit: de .Heeren Ministers en gunllelingen ftaan hunnen Sultan dit tijdverdrijf, 't welk nu eens bij geval nuttig is, gaarne toe , om dat zijne oplettendheid daardoor van andere voorwerpen wordt afgetrokken en zij volkomen kunnen befchikken over de eer en het vermogen der onderdaanen: hij heeft echter voor dit ftokpaardjen zo veel liefhebberij, dat men denken zoude, alsof hij zijn geheel land in een Akademie voor Geneesheeren en wondheelers had hervormd men kan hieruit opmaaken, hoe gemaklijk het vallen zoude, veele anderszins zwakke Vorftcn tot goede ouderneemingen aantefpooren en aan den gang te helpen, zo het geval wilde, dat zij, die hunne raadgeevers zijn ,tniet meerder voordeel daarbij hadden , om hen in hunne werkeloosheid te laaten: de Grooten der aarde doen waarlijk het meeste goed en kwaad alleen voor tijdkorting, omdat hun de tijd'te lang valt: men werpt hun eenen bal toe, en zij fpeelen daarmede: bijna is het evenveel, of deeze bal Jagt, of  i42 De arme hëeh Schouwburg, of Landbouw, of Opvoeding, of Soldaaten, of Geleerdheid, of Wetgeeving, of Wellust, of iet anders zij zij tasten naar alles — wee' dien Mentor, die het kind in plaats van het prenteboek een fcheermes in de hand geeft! Deeze uïtfteekende genegenheid van den Vorst van * * voor alles, wat eenige betrekking heeft tot Geneesheeren en Geneeskunde, verfchafte mij den toegang tot hem, en toen fahldorp hem zeidc : „ Dat ik iet in dit vak had gefchreeven, „ 't welk de goedkeuring van kenneren had weg„ gedragen, en nu hier gekomen was, om de „ voortreffelijke nieuwe fchikkingen té zien , die zijne „ Doorluchtige Hoogheid gemaakt had," was zulks voor hem een voldoende beweeggrond, om mij zeer gunftig te ontvangen en een en andermaal alleen mer mij te fpreekèn: het aanzien, 't welk ik daardoor verkreeg, was noodzaakelijk, ten einde bij mijne volgende poogingen bekend te ftaan voor een' man, die" in allen gevalle, zo men het alte grof maakte, den weg tot den Landsheer onmid» delijk wist te vinden. Na de zaak op deeze wijze aangelegd te hebben, was nu mijn taak, om een woordjen met de Heeren van de Regecring te fpreekèn: ik ontdekte a dat de leden van dezelve, één uitgezonderd, teu deele onkundige, ten deele achtelooze, lafhartige menfchen waren , die zich van dien éénen een rad voor de oogen lieten draajen en deeze was dan de Heer Referent voldorn, die ook het proces van mildenburg onder handen had.-  van MILDENBURG. 143 Zelfs reeds vóór mijn vertrek, den naam van voldorn bij gelegenheid van dit proces hooiende noemen, fchoot het mij in de gedachten, dat ik in Leipfig met hem geftudeerd had, alwaar hij destijds geen zeer blinkende rol fpeelde, maar van eenige losfe knaapen, wegens zijne gemaakte, belagchelijke manieren, voor den gek werd gehouden , voorzeker niemand, en waarfchijnelijk hijzelf niet, droomde, dat hij ooit ergens een aanzienlijke rol fpeelen zoude: deeze oude kennis kwam mij ondertusfchen zeer goed te pas , om hij hem, onder den naam van Academievriend en broeder, een bezoek afteleggen; en ik was wèl verzekerd, dat ik hem met dit bezoek geen ondienst doen zoude, alzo hij voorzeker door zijne verfpieders welhaast had ontdekt, dat ik tot twee maaien toe, bij den Vorst in zijn cabinet geweest was. Inmiddels had ik onder de hand zo naauwkeurig als mogelijk naar alle zijne betrekkingen en verbintenisfen vernomen : men onderrichtte mij, dat deeze zot zijn vermogen door eene alte ruime leefwijze doorbragt, en dat zeker Jood, benjamin meijer genaamd (*), zijn makelaar was, die hem van tijd tot tijd fommen gelds bezorgde, welke gemeenlijk, met het waarfchijnelijk vooruitzicht van, dezelven nimmer weder betaald te zullen krijgen , gefchooten werden door zodanige lieden, die iet (*) Men zie den I2den Brief in dit 3de Deel<  144" DE ARME HEER bij de Regeering te zoeken hadden, waardoor du9 zekerlijk de heilige juftitie op de goudfchaal van den jood benjamin wierd gewogen, Hoe haatelijk nu ook alles wat kromme wegen, omkoopingen en diergelijke kan genoemd worden; in mijne oogen zij, moet ik evenwel bekennen, dat de verlegenheid, waarin onze vriend zich bevond,-mij wel had kunnen verleiden, om tegen mijne grondbeginfelen te handelen, zo niet het geluk voor mijne'goede bedoeling een anderen uitweg geopend had. Ik ontdekte naamlijk toevallig, dat dezelfde Jood ook met den Advokaat van den ouden rastits in betrekking ftond ; en zulks deed mij natuurlijk vermoeden, dat Mijnheer de Referent mogelijk door dit middel zou kunnen gewonnen worden. Op deeze onderftelling nu befloot ik eenen zeer ftoutcn ftap te doen : ik ontbood een' Jood bij mij, en voer, zodra hij de kamer intrad, hevig tegen hem uit. „ Weet gij wel, PatroonPzeidèik, „dat „ ik hier kom, om eenen babbelaar, als gij zijt, „ den mond te ftoppen? Heeft de Advokaat gr ij„ per u niet uitdrukkelijk gelast, om u , hoe ge„ noemd , aan geen. mensch iets te laaten ontvallen „ van het capitaal, 't welk gij in zijnen naam den „ Heer Referent voldorn hebt moeten opfchie„"ten? en evenwel hebt gij niet kunnen zwijgen, „ en nu weet de lieer van mildenburg het „ ook ; het zal niet lang duuren, of het zal in „ de geheele ilad ruchtbaar worden, en gij befeft „ niet, van welke gevolgen zulks voor den Heer Re-  van, MJt L D E N B U R 'G. 145 .,, Referent , voor den Advokaat en voor u-zêlvea weezen kan !" De Jood werd geweldig benaauwd ; mijne ftotite uanfpraak had hem verrascht; ik liet hem geen' tijd tot eenig overleg, anderzins had hij misfehien kim* nen veinzen , -alsof hij van geen capitaal iet wist; doch nu verzekerde hij hoog en duur : „ dat hij „ niemand iet van de drieduizend guldens" zo doende vernam ik ook hoe veel de fom beliep „ had gezegd ; hij kon 'er wel een' eed rt op doen ; maar hij geloofde , dat de Advokaat „ grijp zelf niet had kunnen zwijgen : hij be„ zorgde zo veele zaaken van dien aart, en had, „ God dank! leeren zwijgen." Ik kan niet befchrijven , hoe zeer ik mij verblijdde, dat ik in deezen list zo wèl flaagde; echter had ik de voorzichtigheid gebruikt , om in het naaste vertrek , waarvan ik de deur een weinig open liet, ten einde men daarin alles hooren kon , wat wij fpraken, eenen Notaris te plaatfen, en milden* euro's Advokaat benevens een eerlijk burger uit de Had waren, als getuigen, bij hem: na dat ik opeen fijne manier aanleiding had gegeeven, dat benjamin zijn gezegde, benevens de bepaaling der fom en der perfoonen een en andermaal moest herhaalen , zeide ik tot hem : ,, Wel nu , ik ben 'er „ zeer blijde over; gij hebt mij van een zwaare „ benaauwdheid verlost : zeg aan niemand wat on„ der ons is voorgevallen ! Mijnheer de > Referent „ weet niets van het gebabbel, hij zal 'er ook in 't „ vervolg niets van vvceten , hij mogt 'er misfehien HL Deel. K  M* DE ARME ii E.ER „ ongerust over worden." Daarop liet ik den Jood gaan, en lachte hartlijk achter zijnen rug, dat deeze trek mij zo wèl gelukt was. Ik vermoedde wel, dat de Jood met den Advokaat grijp daarover fpreekèn zoude; doch daar was niet aan gelegen , want deeze wist immers niet wie ik was, hij wist niet dat ik op mildenburg eenige betrekking had, en moest veelmeer onderftellen dat ik een vriend .van voldorn was. .Bij deezen gewigtigen man leide ik nu nog denr zelfden :dag , terfrond na den eeten , een bezoek af: ik liet mij aandienen, werd wèl ontvangen en vond het kleine , met een valsch gelaat meesmuilende mannetjen, met een groot gezelfchap. nog aan tafel: zitten : hij gloeide van wijn en zelf - genoegen ; ik moest naast hem gaan zitten , en na ik zeef vriendlijk over onze oude kennis gefprokeu en nu en dan, als bij geval, een woordjen van mijne gefprekkeii met den Vorst had laaten invloejen, werden wij welhaast vertrouwelijk met elkander , en vernieuwden de ouce vriendfchap : ik verzocht hem een uur te .bepaalen , waarop ik hem alleen fpreekèn kon, en ontving het antwoord3 dat hij mij den volgenden morgen zoude waarfch ouwen. Dit was het tijdftip , waarin blijken moest, of ik in mijn voorneemen flaagen zoyde, of niet: ik waakte geene lange inleiding : „ Gij zult , mijn „ lieve voldorn! wel niet kunnen denken," zeide ik , na dat ik naast' hem plaats had genomen , i, waarom ik juist heden bij u kom ! ik verfchijn  van MILD EN BURG. 147 „ thans voor u als Suppliant: het proces van dea Heer van mildenburg tegen den ouden ras- „ tits hebt gij onder handen " Hier nam hij een deftige houding aan „ Milden- „ burg is mijn vriend ; doch hij heeft zeer kwa„ lijk gedaan , dat hij zijne toevlugt niet terftond „ tot u genomen , maar eenen Prins mede in het „ fpel gcbragt heeft: ondertusfchen moet gij hem „ deeze kleine onvoorzichtigheid vergeeven ; hij is „ voor 't overige, gij kunt het gelooven, een braaf „ en dankbaar man : maar dat zijn proces zo lang „ blijft liggen, en rastits ondertusfchen het „ vermogen van mildenburg's kleine dochter „ op een onrechtvaardige wijze in handen houdt , „ dit heeft hem verbitterd : hij heeft" zo lang on„ derzocht en nagefpoord , dat hij eindelijk heeft „ ontdekt , dat zijn Schoonvader u door de derde „ hand een capitaal van drieduizend guldens heeft „ gefchooten." De Heer voldorn begon bij deeze woorden een ongunftïg gezicht optezetten, en wilde mij in de rede vallen ; doch ik liet mij daardoor niet affchrikken, maar vervolgde met te zeggen ,, De Jood benjamin heeft „ zulks vrijwillig voor Notaris en getuigen belee- „ den" Voldorn bloosde ,, en „ nu befchuldigt wildenburg u, dat gij het „ proces hebt opgehouden, om niet noodig te heb„ ben , dit capitaal zo fchielijk weder aftelosfen. „ Ik ken u vooreen braaf man; maardeomftandig„ heden fchijnen nu tegen u te getuigen, en wan„ neer mildenburg gelegenheid zou vinden , K 4  h8 de arme heer „ om het gezegde van den Jood en misfehien nog „ andere lasteringen, die omtrent u in de ftad rond„ loopen, door goede vrienden" deeze woorden fprak ik met nadruk uit „ ter kennisfe „ van den Vorst te brengen; of zelfs, indien zulks „ niet baaten konde, door den druk gemeen temaa„ ken; ziet gij, mijn lieve oude Vriend! dan zoudt „ gij 'er immers ongenoegen over kunnen hebben ? „ ik heb derhalven , terwijl ik tog nu hier ben, „ gedacht, ware't mogelijk, de zaak te bemiddelen; „ en om u bij uwe menigvuldige bezigheden niet „ lang optehouden , hoor eenen voorflag , welken „ ik u doen zal ! Gij moet u , om uwen goeden „ naam te bewaaren , ontdoen van alle verpligtin„ gen jegens den ouden rastits en den babbe„ lenden Jood ; gij moet hun terflond de driedui„ zend guldens terug geeven, en daarbij fchrijven, „ dat gij, voorneemens zijnde om het proces onder .., handen te neemen, het oordeelde tegen uwe pligten .„ aan te loopen, dit capitaal langer onder u te hou,, den, vermits men weieens tot de gedachten zou 5, kunnen vervallen, dat dit van mildenburg's .„ geld was. Mildenburg is genegen , om u .,„ deeze drie duizend guldens voor eenen onbepaaly, den tijd voortefchieten , en boven dat nog dui- „ zend guldens want het is niet billijk, dat „ een man van uwe verdienden om geld verle- „ gen is" Hier klaarde het edele gezicht van voldorn al meer en meer op ,, Daar „ voor begeert mijn vriend niets, dan dat gij bin„ nen den tijd van agt dagen gerechtlijk verflag  van MILDENBURG. 149 „ van de zaak doet , en wel naar pligt en gewec„ ten. Bij den eerden opflag van oog zal het u „ uit de fehriften blijken, dat de oude rastits „ moet genoodzaakt worden , ten fpoedigften zij„ ne gewaande eifchen van ftuk tot ftuk optcgee„ ven, en dat hij, wanneer deeze eifchen behoore„ lijk vereffend,, voor wettig erkend, of ook mis„ fchien gemaatigd zijn , het vermogen , waar„ op hij niet het minde recht heeft, moet uitkee„ ren ; maar de billijkheid vereischt , dat 'er ze„ kere fom bepaald worde , die mijn vriend jaar„ fijks tot onderhoud van zijne dochter ontvangen „ kan." Mijn voordel was van een gewenscht gevolg , en was gepaard met alle de uitwerkingen , welke ik daarvan kon verwachten. In deeze onderftelling had ik reeds des morgens vroeg een' bediende van mildenburg te paard naar * * * afgezonden , om deeze vierduizend guldens te laaten haaien van den braaven slaubach, die zich zo gulhartig had aangeboden , om onzen vriend te onderdennen : hendrik kwam in tweemaal vierentwintig uuren weder, met het geld ; ik bragt het bij voldorn, en binnen vijf dagen, in welke ik tweemaal bij hem at , en zeer veel beleefdheid bij hem genoot, was het bevél, volkomen naar mijnen zin , gereed , de oude rastits gelast , om in den tijd van vier weeken zijne rekening overtegeeven , en het jaargeld voor mildenburg en zijne dochter bij voorraad op zes honderd guldens vastgedeld. K S  I5« DE ARME HEER Na deezen gewenschten uitflag van zaaken verliet ik onzen mildenburg voor den tijd van twaalf dagen, en vertrok, om mijn werk niet te laaten fteeken, en om het ijzer te fmeeden terwijl het heet was , over Berkendaal naar Oudwedel: ik kwam den i7den December bij den goeden Predikant eerman , dien ik zijn gulhartig verzoek niet weigeren kon, om een' nacht bij hem te blijven , waarop ik den i8den naar Oudwedel reed , en bij mijnen vriend, den Pachter horn, mijn intrek nam. Hier werd ik met een oude duitfche gastvrijheid en zichtbaar genoegen ontvangen, en met een waare blijgeestigheid van deezen man, die de eenigfte in zijne foort is , onderhouden (* ) : hij had wezenlijk deel genomen in mildenburg's lot, hoewel hij niet wist , dat dezelve zijn penfioen had verboren , maar hem alleen wegens het moejelijk proces beklaagde. Hij bood mij en men kon zien , dat 't hem ernst was geld aan , voor mildenburg; het griefde hem fchier , toen ik hem zeide, dat deeze zulks niet noodig had : ondertusfchen ontwierpen wij een plan tegen den ouden rastits, bij wien ik mij op den volgenden dag liet aandienen. Ik zal u niet ophouden , Mevrouw I met een breedvoerig verhaal van mijne gefprekken en onderhandelingen met deezen ouden zondaar; des alleenlijk dit : Ik vond hem zeer gebreklijk en gemelijk : het onverwacht bevél van de Regeering was (•) Een fchets van dit huisgezin ;vindt men m den 17de» brief van het Tweede Deel.  van MILDENBURG. 151 hem in de podagreuze beenen gefchooten : doch het was ook van die uitwerking geweest , die ik daarvan verwacht had ; hij was niet ongenegen om de zaak aftemaaken , fchoon hij zekerlijk in den beginne de .(haaren al vrij hoog fpande : om hem nu wat handelbaarer te maaken, zeide ik hem rond» uit, zeer wèl te weeten, dat hij den Referent had willen omkoopen , en in gevalle ik kennis daarvan gaf, zou hem zulks kwalijk kunnen opbreeken I ik heb naamlijk vergeeten u te vernaaien , dat voldorn, om als een eerlijk man bij mij te boek te ftaan , mij eenen brief van rastits had getoond , waarin hij hem honderd Dukaaten ten ge- fchenke aanbood , welke hij echter misfehien omdat deeze fom te klein was had weerom; gezonden : eindelijk gaf ik den ouden booswicht nog de verzekering , dat mildenburg, indien zij de zaak in der minne konden afdoen , bij de rekening, welke rastits van de opvoeding en het onderhoud zijner dochter, en de kleine fchulden, die hij misfehien voor haar betaald had, zo ftreng niet zou tè werk gaan. Dit alles vond nu eindelijk ingang , en de geheele zaak werd volkomenvcrëfFendr rastits berekende vijf duizend zes honderd guldens , waarvan ik oogenbliklijk de zes honderd doorhaalde , maar de hoofdfom , zonder verder onderzoek, liet doorgaan : daartegen keert hij van het vermogen der overledene Mevrouw van mildenburg eerst de vijftienduizend guldens uit, die deeze van haare Tante geërfd heeft, en die tegen vijf ten honderd K4  152 DE ARME HEER belegd zijn : vervolgens geeft hij hem jaarlijks drie honderd Guldens uit de nalatenfchap van wijle de Baronesfe van rastits; het overige houdt hij, gelijk mede zijn eigen vermogen tot aan zijnen dood en ik hoop , dat hij al fpoedig flerven zal in handen. Zodra dit alles bondig opgefteld en bevestigd was, floeg ik verder op weg na **, en vond mildenburg vrij wèl, toonde, om het proces te ftaakeii, het verdrag , waarmede de zaak op éénmaal afgedaan was. ■ Middelerwijl was door de bedienden van onzen vriend alles tot ons vertrek in gereedheid gebragt ; wij verlieten * * den oden van deeze maand , en kwamen den volgenden dag te Steenbeek: mijn goede mildenburg was in de koets in beddegoed gepakt ; de reis viel hem minder lastig dan ik wel had gevreesd ; ja het bijzijn van een deelneemend vriend, en de fpoedige, voordeelige verandering van zijn' lot, vervrolijkten hem eenigszins ; zijn koorts bleef eenige dagen uit, en is naderhand op verre na zo fterk niet weêr geweest. Uw braave Rentmeester nelke ontving ons met eene comique befpraaktheid , daar bijna geen einde aan was , en de kleine ronde huishoudfter met haar citroen-geel jakjen en een zwarte muts met een rood lint op het hoofd, neeg onophoudelijk ; doch beiden moet ik tot roem nazeggen, dat zij al wat mogelijk was te werk fielden , om onzen vriend wèl te onthaalen. Nadat ik hem aan zulke goede handen had toe-  van MILDENBURG. 15S vertrouwd, vertrok ik den ï-jden van deeze maand van Steenbeek : mijn affcheid van mildenburg was kort ; ik begeerde alles te mijden , wat zijne aandoenlijke (pieren fchokken konde — „ Vaarwel „ mijn vriend! zeide ik; binnen een paar maanden „ zien wij elkander weder: draag ondertusfchen maar „ zorg voor uwe gezondheid, ook geduurende mij„ ne afweezigheid ! De lente nadert met fnelle „ fchreden, en dan doen wij een reisjen naar Ka„ reis- rust" Hij zag mij zorglijk aan, druk¬ te mijne hand en wilde fpreekèn ; doch ik omhelsde hem nog eens , ging fchielijk weg en (lapte in het rijtuig. Onze vriend had mij gebeden over * * * te reizen , en slaubach te verzoeken , in 't vervolg de intresten van zijne capitalen en de drie honderd Guldens van rastits jaarlijksch voor hem te ontvangen , maar zelf van de hem opgefchooten vier duizend Guldens vijf ten honderd aan intrest, en kleine fommen bij termijnen, op afflag van het capitaal, van de ontvangen penningen intehouden. Slaubach nam deeze bezorging gaarne op zich ; doch aangaande zijn voorgefchootcn geld had de oude listige vos eenen aanflag , waartegen ik mij niet kon verzetten , omdat men geen geld uit een vreemde beurs mag weggeevcn : ,, Geef „ mij," zeide hij, „ het handfehrift, op 'twelk vol„ dorn over de vier duizend Guldens heeft afge„ geeven : wanneer de Heer van wildenburg KS  151 DE ARME HEER. „ geld aan mij overdraagt, dan is zijn fchuld be„ taald, en ik fta 'er voor in, dat ik dit geld wel „ van den fchurk krijgen zal : gij hebt 't hem voor „ eenen onbepaalden tijd gegeeven ; ik zal 't hem „ opzeggen y en het is niet meer dan billijk , dat „ men eenen knaap, die recht en gerechtigheid ver„ koopt, eenen trek fpeelè." Ik moet bekennen , Mevrouw ! dat deeze gedachte mij zeer fmaakte : waarom zou men den booswicht , die onzen vriend zo veele moejelijkbeid heeft veroorzaakt , thans , terwijl men niets meer van hem te vreezen heeft, en hem dus niet behoeft te ontzien, niet kastijden ? Hij heeft voor de bovengenoemde fom zijne ziel niet verkocht , Want men heeft hem niets gevergd , dan 't geen buitendien zijn pligt was, en vier duizend Guldens zijn evenwel ook geen kleinigheid : ondertusfchen zal mildenburg van dit alles niet weeten, gelijk men nu over 't algemeen alle huislijke zorgen en bezigheden noodzaakelijk van hem moet verwijderen. In den tijd van drie dagen kon ik mijne zaaken met slaubach gemaklijk afdoen, en langer vertoefde ik ook niet in * * *. Met hovelingen en ftcdelingen heb ik mij weinig bemoeid : men zegt, dat herbrand zeer ongelukkig leeft, 't geen hij verdient ; zijne vrouw doet hem veel oneer en; verdriet aan ; zijne financiën zijn zeer in wanorde , zijn invloed aan het Hof is geheel verdweenen > en omdat hij niemands achting verworven heeft *  van MILDENBURG. 155 fpeelt hij nu , terwijl geen mensch iet van hem te vreezen heeft , eene zeer kleine en ellendige rol. Voor eenige dagen ben ik bier wederom aangekomen , zal het overig gedeelte van den winter naarftig arbeiden , en heb de eer mij in uwe genegenheid en in die' van uwen echtgenoot aantebevelen ; enz.  156* DE ARME HEER ZES- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Do&or porr, aan hejjdeik van mildenburg, in Steenbeek. Hamburg den 23 Februari], 1780. zult , mijn beste Vriend ! verrascht worden door dat geene , wat ik' u thans melden zal Ik zal mij in het huwelijk begeeven , en wel reeds in de volgende maand. Ik vlei mij , dat gij mij reeds lang genoeg hebt gekend , om niet te denken , alsof ik hier eenen onbcraaden jeugdigen ftap gedaan , of eene eerfte liefde mij eensflags het hoofd verwrongen had , en ik nu het noodlot van alle eigenzinnige vrijers moest beleevcn, die gemeenlijk ten laatften op het' onverwachtst vcrftrikt worden , en waarop dan de zo lang gehoonde God der liefde, en de andere God met de toorts, zich daardoor pleegen te wreeken , dat zij hun een kwaad wijf aanplakken , het welk hun alle de lastigheden des huwelijks -dubbeld laat gevoelen. Neen, mijn goede mildenburg ! dit is het geval met mij niet ; ik ben niet onberaaden te werk gegaan ; ik word niet verleid, niet door de liefde geblinddoekt, en ik heb een keus gedaan pasfende  van MILDENBURG. 157 aan eenen man van mijne jaaren dit alles zal ik u nu uitleggen. Gij weet, dat ik nimmer groote denkbeelden heb gehad van de gelukzaligheid der huwelijks - verbintenisl'en , vooral van zodanigen , welke in de jeugd aangegaan worden, vermits deeze liefde eerst blind , en vervolgens , nadat de eerfte drift verkoeld is , te ongelukkiger maakt , hoe grooter de verwachting geweest is : nimmer was ik echter ook aan den anderen kant een verachter van het huwelijk : ik beu niet alleen overtuigd van de natuurlijke , huishoudelijke en ftaatkundige noodzaakelijkheid deezer( verbintenisfe , maar ik heb ook nooit ontkend , dat men in het huwelijk bij een goede , verftandige keus , zulk een volmaakt geluk genieten kan , als waarvoor een aardeling over 't algemeen in deeze wereld bij mogelijkheid vatbaar is : eigenlijk ben ik nooit af keerig van het huwelijk geweest, 't geval was alleen , dat ik nog geen vrouw had gevonden , aan wier zijde ik hoopen mogt deeze gelukzaligheid te fmaaken , en waarbij tevens alle overige uiterlijke omftandigheden naar wensch zamenftemden : mijn ftaat, mijne neiging en mijn gemoedsgeftel noopten mij ook niet zeer fterk , om zodanig een' te zoeken ; en dus doende heb ik met bedaardheid den tijd afgewacht, tot dat het lot mij ongezocht zodanig geluk zou toedeelen : indien zulks echter voor mijn vijf-en.veertigfte jaar niet gefchied ware , dan zou ik naderhand zelfs alle gelegenheid daartoe vermijd hebben.  158 • DE ARME HE ER Met dit alles ontwaarde ik alle dagen , dat een vrouw in een huishouding yolftrekt onontbeerelijk is: mijn Tante is oud , gebreklijk, en zal wel baast in Abrahams fchoot overgaan; carolina felmer kan heden of morgen eenen man neemen ; en in dit geval ben ik wederom zonder alle vrouwlijke hulp in mijn huis : om die reden heb 'ik reeds federt een paar jaaren onder de vrouwen , aan welken ik kennis had, uitgezien, na eene, die ik tot mijne gezellin verkiezen kon , en die mij niet zou verfnaaden : altoos bleef mijne oplettendheid gevestigd op de Weduwe van mijnen zaligen vriend meinard , die gij, zo ik meen , wel één en andermaal hier zult gezien hebben ; en , in één woord ; zij is 't, die ik ten huwelijk verzocht heb, en die mijn verzoek heeft ingewilligd. Zij is drie jaaren jonger dan ik ; wij hebben elkander reeds langer dan twintig jaaren gekend ; zij is bevallig in het uiterlijke voorkomen ; haar gedrag ïs betaamelijk, zedig en edel ; zij heeft eenen wèl gevormden geest, en van haaren man , die Conful in Conftantinopel is geweest, en geene kinderen bij haar verwekt heeft, een vrij aanzienlijk vermogen geërfd. Eenige maanden geleden verzocht ik Juffrouw ï-elmer , die ik mijn voorneemen ontdekte , dat zij toch trachten mogt, met Mevrouw me in ar d in nadere kennis te geraaken, en haar charakter zo ftreng als mogelijk , te onderzoeken : gij weet , dat carolina vrij onverdraagzaam is jegens perfoonen van haare fexe ; maar alles, wat zij mij  van MILDENBURG. i$9 van haar berichtte , zelfs- haare. kleine bedilling ftijfde mij in mijn voorneemen. Kort vóór mijn vertrek naar * * * ontdekte ik haar mijn verlangen , en verkreeg tot antwoord , dat zij deezen gewigtigen ftap nader zou overleggen : de ongerustheid , waarin ik uwentwege, beste Vriend ! verkeerde, trok' mijne aandacht een oogenblik van de zaak af, inmiddels leide ik terftond na mijne terugkomst een bezoek bij haar af , en het antwoord was , dat zij mij fchriftlijk befcheid zou geeven: ik was in de vaste verbeelding van een blaauwtjen geloopen te hebben, doch al ware dit zo geweest , ik zou daarover niet wanhoopig geworden zijn : voor agt dagen fchreef zij mij , zonder alle gemaaktheid, dat zij alles wèl overlegd had en de mijne zoude worden : dit was mij nu zekerlijk zeer aangenaam : ik verliet haar nadat wij beflooten hadden, ons in den tijd van vier weeken in den echt te laaten vereenigen. Zie , lieve Vriend ! dit is de geheele gefchiedenis ik weet , gij neemt 'er met een teder hart deel aan; voor het overige blijf ik, n£ als vóór, uw eeuwig getrouwe vriend, en verwacht hetzelfde van u Nu iet over den ftaat uwer gezond» heid en over uwen ziels-toeftand. 'T geen gij mij van beiden fchrijft voldoet mij in 't geheel niet: het guure faizoen kan 'er voorzeker niet veel aan toebrengen, dat uwe koorts niet afflijten wil; doch ik ben volkomen verzekerd, dat gij naar het ligchaam beter zoudt worden , zo gij Gechts uw gemoed zoudt willen gerust ftellen : ik  rib DE ARME HEER wil gaarne toeflemmen, dat het preêken hier van weinig nut is ; maar ik wensch alleenlijk, dat gij mij uw hart volkomen openen en mij zeggen wildet, wat het eigenlijk is, dat u deert, en u knaagt: gij hebt thans in de eenzaamheid tijds genoeg , om u zeiven te onderzoeken , doe zulks , zonder u te misleiden en te vleien , en zo dan de raad van een bedaard vriend iet vermag , ontdek mij dan uwen geheelen toeftartd , en maak ftaat op mijne hulp , zo zulks mijne krachten niet te boven gaat ; ten miuften volkomen op mijne infchikke- lijkheid : de geneesmiddelen , welke ik u het laatst voorgefchreeven heb, moet gij bij aanhoudendheid gebruiken. Slaubach heeft mij gefchreven , dat gij wel genegenheid hebt, om uwe Capitaalen tot den aankoop van een landgoed te befteeden : meld mij , lieve Vriend ! of u zulks volkomen ernst is , en wat gij daarmede bedoelt ! Ik heb voor 't overige wel niet noodig u te verzekeren , dat mijne aanftaande vrouw nimmer mijnen vriend uit ons huis zal verwijderen , en dat gij , indien uwe omftandigheden toelaaten naar Hamburg wedertekeeren , hier geen verandering vinden zult, dan alleenlijk , dat gij nu door uwe tegenwoordigheid twee menfchen verblijden zult, in plaats dat tevooren Hechts één de geheele waardij van het geluk gevoelde , om u mondlings te kunnen zeggen , enz. ZE-  tA-N MILDENBURG. iöi ZEVEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF; 'carolina felmer, aan haare Luster, Juffrouw landowiK) in St. Petersburg. Hamburg, den 28 Maarc, 1780. 'Verwonder u niet, lieve Zuster ! wanneer ik u fchrijf, dat ik al wederom Op den fprong fta, om van woonplaats te veranderen! De omftandigheden vereifchen- zulks , en alles loopt zodanig zamen, dat ik mij naar deeze omftandigheden voegen moet: hoor maar zelve, en gij zult mij gelijk geeven. Agt dagen geleden kwam de Majoor van bieden dorp, Oom van den Heere van mildenburg, uit America bier aan; hij heeft in dat waerelddcel eenig vermogen verworven , waarvan hij nu in Ojfenbach aan den Mainftroom leeven; wil: hij heeft op zijn doorreis — want hij kwam. over Frankrijk — aldaar reeds een huis gekocht: na verloop van weinige dagen keert hy weder derwaards ; hij was alleen hier gekomen, eensdeels dewijl hij zijnen Neef nog in Hamburg meende te vinden , anderdeels ook omdat hij hier geld moest ontvangen» Deeze goede oude man heeft in de wereld zo veele zeldzaame lotgevallen beleefd , dat hij wanIII. Deel. h  ifa DË ARMÉ HEER trouwig en fchier menfchenfchuw geworden is£ evenwel. gedraagt hij zich jegens ieder zachtmoedig en vriendlijk : doch' hij reikhalst naaf rust en eenzaamheid,en wenscht flechts een vrouwlijk fchepfel bij zich te hebben, om zijne huishouding waarteneemen : geduurende de weinige dagen, die hij hier heeft doorgebragt, heb'ik zijne gunst verworven, en Doctor porr fchijnt, door zijne aanprijzing , het goede denkbeeld, 't welk hij van mij had opgevat , nog verfterkt te hebben: eergisteren deed hij bij mij aanzoek, om met hem naar Ojfenbach te gaan , en deezen morgen heb ik zijn verzoek ingewilligd. Verfcheiden beweegredenen doen mij daartoe betluiten, en neemen alle bedenkingen bij- mij weg: de Majoor is zo oud van jaaren, dat 'er niemand kwaads van denken kan, dat ik bij hem woon; hij doet mij de beste beloften; hij wil mij de vrijheid laaten om te verkecren met ' wie ik „verkieze, zonder mij verder met hem te bemoejen; hij biedt mij een jaargeld aan van vijftig guldens, en wanneer ik mij den tijd van zes jaaren edelmoedig en wèl jegens hem gedragen zal hebben , belooft hij mij in zijnen laatften Wil indachtig te zullen weezen; en eindelijk, zo ik geen' lust heb om bij hem te blijven, na verloop van een jaar , mij, op zijne kosten , naar Hamburg, of elders, waar ik verkieze, te bezorgen. Onaangezien deeze voordeelige voorwaarden zou ik evenwel misfehien niet daartoe overgegaan zijn, hoewel ik overtuigd ben, dat de braave Majoor  van MILDENBURG. 163 theer doen zal , dan hij belooft , zo niet déne hoofdzaak mij daartoe fchielijk had doen belluiten: de groote vrouwen-haatcr, Doctor porr , is in de Voorige week met een rijke weduwe gehuwd : de vrouw is niet fchoon, doch zeer beleefd cn verftandig , en ik hoop en geloof ook wel, dat- zij zeer vergenoegd zamen leeven zullen : zij betoont mij iudedaad veel vriendfchap, en ik twijfel geèn oogenblik, of men zal mij, zo na als voor, hier in huis alle mogelijke genegenheid bewijzen; doch ik ben zelf zeer wel bewust , dat ik thans een misbaar perfoon in hetzelve ben , en dit grieft mij: tot nu toe heb ik tot de uitgaaven iii de huishouding eene kleinigheid bijgedraagen, en daarbij gewerkt; ik was derhalven onafhangelijk eri vrij van alle lastige verpligtmgen: de nieuwe huisvrouw zal geen kostgeld van mij willen aanneemeen; door kieschheid van gevoel zal zij niet gedoogen , dat ik handen aan het werk fla , en zó doende zou ik immers in dit huis niets anders weezen, dan een mede-cetfrer? • Daarbij komt nog, dat Mevrouw porr, ouï dat zij rijk is, haaren tijd juist wel niet met on- -afgebrokene vermaaklijkheden doorbrengen , maar echter op een voornaamcr voet leeven zal, gczel- 'fchappen bezoeken en menfchen zien, waarmede ik tot hier toe niet verkeerd heb : .om aan dit alles mede deel te neemen zou ik mij genoodzaakt zien , zo veel gelds aan dè kleding ten koste te leggen, als ik niet zou kunnen goedmaaken : indien daar te boven nog de familie vermeerderde , en de Heer L 2  irt4 DE ARME HE E R van mildenburg ook wederom herwaarde zoude komen , dan -moest het huis voorzeker te klein worden , en zulks zou mij zeer onaangenaam zijn. Ik heb derhalven , na dit alles wèl "overwogen te hebben , best geoordeeld , om de aanbieding van den braaven Heere van biederdorp te omhelzen : ik wil wel bekennen, dat ik Hamburg ongaarne verlaat : en in mijne jaaren dit verblijf tegen een kleine ftad aan den Main-ftroom te verwisfelen, valt mij wel min of meer fmartlijk; doch gij kent mijne gronden, lieve Zuster ! en wie weet, of deeze verandering niet welëens den grond tot mijn geluk leggen kan ? Bij deeze gelegenheid moet ik u ook eene ontdekking mededeelen, welke eenen zonderlingen indruk op mij gemaakt heeft: gisteren vernam ik toevallig door een gefprek van den Heere van biederdorp, dat de Heere van der hart, van wien ik u zo veel gefchreeven heb, thans in America is; dat de Majoor hem daar gekend heeft; dat hij nu ongehuwd is, en binnen weinige maanden naar Duitschland wederkeeren zal: het kwam mij vreemd voor, dat, toen ik, mogelijk met te veel deelneeming, den Majoor naar'eenige nadere omftandigheden van deezen man vroeg,hij het gefprek fchielijk afbrak: ik ben vooral niet genegen, om het een of ander romauescq plan op dit bericht te grondvesten ; mogelijk heeft hij mij geheel vergeeten; en al ware dit ook het geval niet, dan zou immers tog wel zijn ftand in één woord, $  van MILDENBURG. i6$ wenschte alleenlijk te weeten , hoe 't hem in al dien tijd gegaan is, en of hij gelukkige dagen beleeft: dit denkbeeld is mij nu zo vast in 't hoofd, dat ik 'er mij niet van ontdoen kan , en evenwel zou ik niet gaarne nog eens willen vraagen: misfehien zal de goede oude Heer 't mij wel eens ongevraagd zeggen , als ik maar eerst met hem alleen ben. Over vier dagen zullen wij vertrekken: de voorbereidfelen tot mijne reis beletten mij , u heden breedvoerig te fchrijven; zulks zal ik echer doen, zodra ik in Ojfenbach in orde ben — Vaarwel met alle de uwen, en bemin, bij aanhoudendheid,uwe enz. L 3  166 DE AR M E HEER AGT- EN- TWINTIGSTE BRIEF. hendrik van mildenburg aan DoCteP. porr, in Hamburg. Steenbeek, den 17 April, 1780. Tk heb twee van uwe lieve brieven voor mij liggen , waardfte vriend! beiden even belangrijk voor mij;en waren mijn ligchaam en ziel gezond,ik zou fchaamrood moeten worden, dat ik zo lang gedraald heb, met dezelven te beantwoorden: doch ik heb eigenlijk niet gedraald; maar Hechts gewacht op eenen dag , dat ik blijgeestig en bedaard genoeg was , om uit mijn hart zodanig met u te kunnen fpreekèn, gelijk uwe altoos evengelijke geT trouwe, edeldenkende, grootmoedige vriendfchap verdient, en van mij eifchen kan: ik heb ondertusfchen veel te overleggen , en menigen ftrijd gehad heden vind ik mij eindelijk fterk genoeg, om mijne gedachten te regelen, mijn hart voor u openteleggen , en u een voorneemen met opzicht tot mijn toekomend leven bekend te maaken , dat ik niet herroepen zal, alzo 't de flotfora is van een volkomen rijp overleg. Doch vóór ik over mijne eigene zaaken fpreeke; laat ik u uit geheel mijn hart geluk wenfehen met  van MILDENBURG. 167 uw huwelijk : ik vlei u waarlijk niet, wanneer ik u verzeker , dat gij onder alle menfchen in de wereld, die ik gekend heb, de eenigfte zijt, dien ik altoos even goed en even verftandig heb zien handelen; wiens verfland in het gelukkigst evenwigt ftaat met zijne hartstogten, zodanig, dat het eerfte nimmer door den wilden ftorm der laatften wordt weggefieept , maar ook nooit den tijd met koele redeneeringen .en gewaande zwaarigheden verfpilt , daar, waar edele driften de ziel langs goede paden leiden i dagelijks word ik nog meer overtuigd, dat dit de volmaaking van 's menfchen vorming is, dat gij u bij deeze ziels-gefteldheid zij moge nu het werk der Natuur,der opvoeding, of der zelfoverwinning weezen-in alle de omftandigheden trws levens, niet anders, dan gelukkig vinden zult. Gij hebt derhalven voorzeker ook 'nu het beste gekoozen vau 't geen 'er voor u te verkiezen viel; en des zal het u zonder twijfel in uwe nieuwe betrekkingen bij uitttek wèl gaan: ik herinner mij wel uwe Echtgcnoote een en andermaal gezien te hebben, en weet ook, dat zij mij achting en genegenheid voor haar ingeboezemd heeft. Behaagt het der Voorzienigheid, om mijn leven te fpaaren, dan hoop ik na verloop van een paar jaaren getuige van uw huislijk geluk te weezen. „ En waar„ om niet vroeger?" zult gij misfehien vraagen: ik zal u terftond opflosfmg daarvan geeven. Hier, in de eenzaamheid, op het land, heb ik tijd genoeg gehad, om mijn verftreeken leven, de tegenwoordige gefteldheid van mijn hart, en mijne tocL4  i68 DE ARME H E E R komende ontwerpen rijplijk te overweegen : ik heb,, levendig gevoeld, met hoe veel wijsheid de Voorzienigheid mij tot dus verre geleid "heeft , om mij eindelijk een geritst beftaan te verfchaffen; doch ik. beu ook wèl verzekerd , dat ik', om dit goede, werk niet ten eenenmaale te vernielen, hij mijne altoos nog te fterke aandoenlijkheid, mijn tegenwoordig eenzaam leven tegen geen ander durf* verwisfelen — kortom ik heb indedaad bcflooten, om het overfchot van mijne dagen op het land doortebrengen, eu een buitengoed te koopen, iriet verre van deeze plaats gelegen, eu 't welk nu voor een billijken prijs te krijgen is. Doch op dat gij niet tot de gedachten zoudt vervallen , als of zulks niet wederom een gevolg van mijne grilligheid is , maar het gewigt moogt begrijpen van de gronden, die mij beweegeu kunnen , zelfs aftezieu van uwe uitnoodiging naar Hamburg , van het verzoek van mijnen Oom, om bij hem in Ojfenbach te komen woonen, eii Vooral van de reis naar Kareis-rust, die gij, beste vriend 1 mij toch wel nimmer in volkomen ernst hebt voorgeflagen , al het welk tegen mijn plan zou aanloopen; zal ik u eene vrijmoedige belijdenis doen, . die ik u voorzeker zo lang niet zou fchuldig gebleeven zijn , zo ik tot nu toe moeds genoeg gehad hadde,om ze voor mijzelven afteleggen: gij hebt naamlijk dieper in mijn hart gezien,, dan ik-zelf, toen gij meendet te bemerken, dat dat geene , wat ik voor Mevrouw van steenbeek gevoelde , wel wat meer. dan enkel vriendfchap  van MILDE'NBURG. i69 .zijn of worden konde: in dien tijd verbeeldde ik mij, hieromtrent zq gerust te kunnen weezen, dat ik niet eens noodig oordeelde , de minde moeite te doen, om eene ziekte te keer te gaan, die mijne ziel geweldig folterde: ondertusfchen ontwaarde ik op de reis dikwerf zodanige blijken van mijne tel, kens meer toeneemende verraderlijke hartstogt, dat ik, om mij-zelven niet met verachting te moeten befchouwen, veel moeite had, om mijn gevoel te yerdooven: ik betrapte mij op aanvallen van ijverzucht, wanneer deeze voortreffelijke vrouw, aan eenen anderen, achting en onfchuldige genegenheid beT toonde,ja! dikwijls was ik,hoewel Hechts in voorbijfnellende oogenblikken, onbillijk genoeg, om aan. den braafften man en vriend, onzen steenbeek, gebreken te ontdekken , welke ik voorzeker niet Zou opgemerkt hebben, ware hij haar echtgenoot, niet geweest ; ik vond hem verveelertd , opdringend ; ik was blijgeestiger, wanneer hij ons gezelfchap verliet , en toonde mij wcleens nors tegen hem: gij zelf, ik wil 't wel bekennen, waart in mijne oogen in dien tijd dikwerf met uwe voor? ftellingen een lastige, eu zonder dat ik het noodig pordeelde, alte zorglijke vriend: ik had met dit' alles het vermogen niet, om dit nijdig, laaggéestig gevoel in zijnen oorfprong optefpooren. Gelijk een Hechte huishouder fchroomt zijne rekeningen natczien, uit vrees van onaangenaame ontdekkingen te doen, liever, zorgloos heen. leeft, en van tijd tot tijd al dieper in fchulden geraakt, zo genoot ik onbekommerd de oogenblikken van genoegen, fmoorL 5  170 DE ARME HE E R de alle ernftige bedenkingen over mijnen toedand,' veimijdde alle uitzichten in het toekomende, of overfchreeuwde de dem der waaifchouwende reden en uwer zorglijke vriendfchap met hairkloverijen. liet kostte mij ongeloovelijk veel moeite, om mij los te rukken, naar * * te vertrekken, en te kwijten van de pligten, welke ik als vader aan het behoud van 't vermogen mijner dochter verfchuldigd was: ik geloof, dat ik alles zou hebben laaten zeilen en drijven , zo niet de hoop , om welhaast een einde van mijn proces te zien, en vervolgends in Hamburg met de vrienden s teekbeek wederom vereenigd te worden , mij aangefpoord haddie, om aan het verlangen van slaubach te voldoen. De onbegrijpelijk-langzaamè loop van mijn proces deed mijn ongeduld ten top rijzen; maar toen ik beide de onaangenaame berichten te gelijk ontving , gevoelde ik voor de eerdemaal mijne laagheid in haare geheele uitgedrcktheid ; ik was naamlijk indedaad meer bedroefd, ja moejelijk over steenbeek's befluit , om in Kareh-rust te willen woo- 1 ncn , en aftezien van het plan om met mij naar Hamburg te trekken, dan over het verlies van mijn penfioén, het welk mij evenwel van alle mijne inkomden beroofde, en buiten daat delde, om het proces voltehoudcn, waarvan het tijdlijk geluk van mijn kind afhing. j De aanhoudende wordeling in mijne ziel en de verontwaardiging over mij zeiven, waren wezenlijk: alleen de oorzaak van mijne ziekte , en even zo  tan MILDENBURG. 171 zeker zal ik gezond worden, wanneer het mij ge« lukt , om de rust in mijn gemoed te herftellen: doch daartoe zie ik geen ander middel, dan dat ik eene levenswijze verkieze , die mij verwijdert van alle voorwerpen , welke tot hier toe mijne rust gefioord hebben , en mij tevens gelegenheid geeve tot eene werkzaamheid van eenen geheel andereu aart, dan die, waarbij ik tot nu altoos zeer ongelukkig geweest ben. Ik zal dan een Landman worden en mij daar en boven met de vorming der jeugd onledig houden: alsnog zie ik zekerlijk niet veel vruchts van de poogingen, die ik aanwend, om den knaap, welken ik bij 'mij genomen heb, optevoeden en te onderwijzen ; eindelijk zal evenwel alle naarftighcid niet onbeloond blijven; en wanneer ik teWahlberg kom dit is de naam van het buitengoed, het welk ik' voorneemcus ben te koopen -— zal ik met nog één of twee anderen , die jonger en van een zachter geaartheid zijn, de proef neemen. Nu, beste Vriend! weet gij alles ; en begrijpt de reden, waarom ik uwe vriendlijke aanbieding, Om weder te Hamburg bij u te komen, bij voorraad niet aanneemen kan : ik zou daardoor ook mijnen braaven Oom beledigen, die mij zeer dringend uitgenoodigd heeft, om bij hem te Ojfenbach te wooiien, en daar alles, wat hij bezit, met hem te deelen : ware Ojfenbach zo verre afgelegen van het gewest, alwaar de vrienden steen beek hun verblijf houden, als Wahlberg, dan zou ik misfehien daartoe kunnen overgaan : gij zult ech-  17* DE ARME HEER ter, hoop ik, mijn vast befluit, om het bovengemelde plan uittevoeren, in alle opzichten goedkeuren — Na verloop van twee jaaren misfehien, zo het Gode behaagt, mijn leven zo lang te fpaaren , zal ik geen gevaar , noch zwaarigheid kunnen vinden om naar Kareh-rust , Hamburg of elders te reizen, eenigen tijd aldaar doortebrengen , en met een gerust hart in mijne eenzaamheid op het land, wedertekeeren. - Maar ook aangaande het huishoudelijke zal de aankoop van dit landgoed den goeden bieden-* dorp en mij veele voordeden opleveren : gij weet, dat ik, zo lang mijn Schoonvader nog in wezen is, behalven de drie honderd guldens, die hij mij jaarlijks uitkeert, Hechts een capitaal van vijiienduizend guldens bezit : voor deeze fom kan zekerlijk Wahlberg niet gekocht worden; doch vermits ik , na met den Rentmeester n e l k e en den Pachter h o r n geraadpleegd te hebben, overtuigd ben, dat ik van dit landgoed,zo alles behoorelijk behandeld wordt, zes ten honderd maaken kan, was mijn voorneemen in den beginne, om het grootflc gedeelte _ der kooppenningen tegen vier ten honderd opteneemen ; maar dit plan is door de wederkomst van mijnen Oom veranderd; hij wil gaarne een gedeelte van zijn vermogen, goed beleggen ; daarom heb ik hem den voorflag gedaan , bij mijne vijftienduizend guldens derT tigduizend guldens van het zijne te voegen; zo veel bedraagt de geheele fom, waarvoor dit landgoed te koop is : hij is dan mede daarvan, bezitter; ik  Van MILDENBURG. 173 befchouw mij dan als boekhouder , en lever hem jaarlijks twee derde van 't geen het goed zuiver opbrengt: of zo hij mij al voor mijne moeite,welke het beduur mij veroorzaakt , iet geeven wil, zal ik ook dit met dankbaarheid aanneemen: ik hoop, dat hij in deezen voorflag zal genoegen neemen ; dan zal ik de koop terftond fluiten, om tegen de Meimaand het landgoed te kunnen aanvaarden. Beoefenende huishoudelijke kundigheden heb ik zekerlijk niet veel deeze leert men juist niet in een financie-collegie; doch hoop ik welhaast bekwaamer daarin te worden , terwijl niet alleen de goede Rentmeester nelke zich aangeboden heeft, alzo Wahlberg niet verre van hier ligt, en hij daar zeer bekend is , dikwijls bij mij te komen en met zijnen raad te onderftcunen; maar mijn oude braave vriend horn heeft mij zelfs beloofd, mij een van zijne zoon en , ten minften geduurende eenige jaaren, als opziener, toetevoegen. Zo doende vlei ik mij , waardfle vriend ! eindelijk den grond tot mijn duurzaam geluk gelegd te hebben! In den beginne zal het nog eenige overwinning, en hier en daar eenigen ftrijd kosten; doch de Hemel zal immers wel helpen? Met mijn koorts is 't altoos nog niet volkomen zo als het wel behoorde te weezen : wanneer ik mij verbeelde, dat zij geheel is uitgebleeven, dan komt zij weder, en veroorzaakt, dat mijne kracnten geweldig vervallen: voor 't overige volge ik uwe yoorfchriften ftiptlijk op , zowel aangaande de  m DE ARME HEER. geneesmiddelen als de leefwijze, en ik1 word hier in Steenbeek van deeze goede menfchen als een Koning opgepast: ik'denk, dat ik, wanneer de warme lente maar eerst zal komen opdaagen, en de Natuur zich verjongt, immers ook wel nieuwe krachten zal vergaderen! de fchikkingen, die ik in Wahlberg meen te maaken , zullen mij wel verRroojen, en opbeuren, en dan zal ik ook zonder uitftel in gevolge uwe begeerte , de mineraale wateren gebruiken. Het is mij wat bezwaarlijk gevallen, deezen langen brief te voltoojen ; dikwijls heb ik moeten afbreeken en wat rusten. Vaarwel f'i mijn eenigfte, mijn beste Vriend! en druk uwe lieve Echtgenoote uit mijn' naam de hand! ■  van mildenburg. 175 NEGEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. i-odewyk felmer, aan zijne Zuster carolina, Siak, op het Eiland Suinattra, den 10 April, 1780. Ik had zeer gehoopt lieve Zuster! in plaats vait deezen brief, in perfoon bij u te kunnen komen; doch helaas! van de twee jaaren, die ik hier nog dacht te blijven , zijn vijf geworden , en wié weet, of 'er niet nog twee verloopen aleer ik mijn geliefd Vaderland wederzie ! voor een' Koopman valt het , vooral hier, zeer bezwaarelijk , het geld, 't welk men eens in den handel heeft gedoken, zonder aanmerkelijk verlies weder daaruit te trekken , 'zo dat ik niet wel afzien kan , wanneer ik mijn oogmerk bereiken zal. Ondertusfchen meen ik uit uwe brieven te kunnen opmaaken , dat het u aangenaam zijn zoude wanneer ik dat geene, wat ik beflooten had tea uwen voordeele te doen , terdond te werk delde; en alles wèl overlegd hebbende vind ik 't zelf het best : gij zijt nu bijna vijf- en- twintig jaaren oud — ja! of de tijd ook fpoedig verloopt! zou men het wel kunnen geloovcn ? gjj zult derhalven nu verdand genoeg hebben, om met het geld , dat zo gemaklijk niet gewonnen wordt.  m D E A R M E H E E R als menig een wel denkt, zuinig en wèl omtegaan ? ook zijt gij nu. nog in de beste jaaren om een goed huwelijk te kunnen doen ; naderhand zegt men al: zij is een oude vrijfter , die niemand begeert: echter ziet hedendaagscli ieder al na geld uit, en men kan het ook niemand kwalijk neemen in deeze duure tijden en bij den flappen handel: ik heb evenwel bij een' goed' vriend in Hamburg naauwkeurig naai' u laaten veftiëemen en zeer goede getuigenisfen ontvangen, zowel wat uw gedrag als ook \ uwe oplettendheid in het huishoudelijke betreft. En vermits gij tog altoos van de jeugd af mijne lieveling zijt geweest , heb ik in wisfelbrieven op de Heeren si beking en voogd in Hamburg t vier duizend Dukaaten voor u ten gefcheuke overgezonden : dit is een fatfbenlijk huwelijksgoed, en onze andere zuster ., als mede onzen broeder zal ik ook rijklijk bedenken; doch niet zo veel als u, alzo zij reeds bezorgd zijni Zuster l and o wik gaat het zeer wèl; evenwel zal ik haare kinderen j vooral mijn peetekind, niet vergeeten : met Broeder chr.1 stoffel zal ik zo fchielijk niet weezen; want ik hoor dat hij roomsch is geworden, en dus zou mijn geld toch maar in handen der Paapcrt' vallen ; ondertusfchen heb ik daarover aan een' vriend gefchreeven. Met opzicht tot uw geld heb ik aan de Heeren s f r. ë k i n g en voogd opgegeeven, hoe zij het zelve befteeden-en u alle drie maanden zekere fom ter hand ffceljen , maar de rest wederom tot capitaal  Van MILDENBURG. 17? taal maaken zullen tot gij in het huwelijk treedt, 't welk ik wehsch, dat, zo 't God behaagt, fpoedig en gelukkig moge gefchieden. Ik hoop nu , dat gij in deeze mijne fchikking genoegen neemen , mij ook welhaast daarover fchrijven, en dat gij in uw gebed mede influiten zult, uwen enz< III. Deel.  178 DE ARME HEER DERTIGSTE BRIEF. koenraad fegebos, bediende van den Heere van Der hart , aan zijnen Heer, in Bremen. Hamburg, den 4 Juni", 1780. Nademaal U Hoog-welgeboren mij , agt dagen geleden, terftond na onze komst, van Bremen herwaards hebt gelieven te zenden , opdat ik recognosfeeren , en verneemen mógt, hoe het gelegen is met Juffrouw felmer, benj ik zonder uitftel op kondfchap uit geweest. Zij heeft gewoond met den Heere van muld e b e r g bij zekeren Docter b o r r ; maar de Juffrouw is weg en de Heer van muldeberg is ook vertrokken : zij zijn echter niet meer bij elkander, maar hij is apart op het land gaan woonen ; en wat haar betreft, de Heer Majoor van budendorp, die u Hoog welgeboren in America het geld had geleend, heeft haar van hier afgehaald en met7 zich naar Ojfenbach genomen: dit ligt boven aan den Main-ftroom, en daar zal zij zijne huishouding waarncemen. Dit alles heb ik op een verbloemde wijze ontdekt: zodra ik hier kwam heb ik naar de woning Van den Heere van muldenburg gevraagd*  van MILDENBURG. 179 tn toen heb ik heen gegaan, en heb in een nabijgelegen herberg mijn quartier genomen, en heb een' en ander gevraagd, en ook al mede, wie daar woonde, en zo als het édne woord het andere uit* haalt; en zo heb ik dit alles ontdekt: de herbergier heeft ook verhaald , dat Doctor borr over eenige maanden getrouwd was, en de adelïjke Heer en JulFer niet meer bij hem woonden: en ik heb gezegd: „Wel, dat geloof ik! de jonge „ vrouw zal wel het fchandelijk leven van deeze „ twee menfchen niet langer in huis hebben kun„ nen dulden:" maar 0 hoe voer de herbergier tegen mij uit! hij had mij haast bij de kladden gekreegen , en heeft de Juffer en den Heer gepreezen, en heeft verteld, dat zij voorzeker nooit iet onbetamelijks met elkander hadden bedreeven, en alles in dat huis ongetwijfeld eerlijk was toegegaan ; en de Juffer was zeer vriendlijk en nederig jegens iedereen geweest, en had veel goeds aan de armen gedaan; en alle de buuren hadden haar lief gehad, en de Heer van muldenberg ook; en wat den Docter borr betreft,zo als die, was 'er geen man meer in de waereld : en wie anders zeggen kan, die was falva fenia een Toen ik zulks gehoord heb, ben ik bijgedraaid, en heb gezegd : „ Wel heden! verftaat Mijnheer „ dan geen boert? Ik weet even zo goed, als gij, „ wat dit voor fatfocnlijke lieden zijn , en Mijn„ heer kent u ook zeer wèl: Mijnheer is ook een „ Edelman en is wijd en zijd in de waereld rond M 2  ito . DE ARME HEER „ geweest en kent den Majoor ook: en Mijnheef „ is het niet zeer voordeelig in de waereld gegaan, „ en heeft zich fobertjes moeten behelpen; doch „ nu kan hij naar zijn' fland leeven , en ik ben „ nog niet langer dan een jaar bij hem geweest, „ en ben tevooren onder de foldaaten geweest, en „ ben ook niet weggelopen waar de blaauwe boo„ hen gezaaid werden , en heb een' dammen „ arm, en heb nu mijn eerlijk paspoort." En terwijl wij nog zo zamen gefproken hebben, is bij geluk de Keukemeid uit het huis van den Docter gekomen om bier te haaien: deeze is een eerlijk vrouws-perfoon ,< met deeze heb ik nu kennis gemaakt en ben naderhand fomtijds wel in dat huis geweeest i, en heb in den beginne gevraagd, of haar Heer ook een bediende noodig had ? er is ook een oude Moei in huis bij den Docter, die ziet in haar tronie uit als uw Hoog - welgeborens zeefchuimen pijpe-kop. Sedert dien tijd ben ik recht bekend in dat huis geworden met de dienstboden, en moest Veel van America vernaaien : zo als nu het eene woord het andere uithaalt jj heb ik bij allen naar de Juffer vernomen , maar niets dan goeds van haar gehoord ; dit kan u Iioog-welgeboren maar gerust gelooven, en ik denk altoos naar mijn gering oordeel , dat hij , van wien de buuren en dienstboden goeds fpreekèn , geen flcchte dingen bedrijft; want deeze zien immers wat anderen niet kunnen zien?  van MILDENBURG. i8ï En nu verwacht ik nader order , of ik misfehien naar Ojfenb.ich marcheeren zal, (het zal immers wel zo verre niet zijn , als van America tot hier?) dan of ik bij provifie naar Bremen zal terug trekken. Die ik in onderdaanigheid verblijve, enz. M3  x8» DE ARME HEER EEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer van der hart, aan carolina felmer. Bremen, den 17 juni", 178». Ik weet 'niet , Mejuffrouw! of de onderfcheiden nieuwe betrekkingen , waarin gij federt onze fcheiding geweest zijt , u niet den naam van den man , die heden de vrijheid neemt u met deezen brief lastig te vallen , hebben doen v'ergeeten ; doch ik heb ook in dit geval het vertrouwen op uw goed hart , dat gij ten miuften den fpot met mij niet zult drijven, wanneer ïk u beken , dat uw aandenken mij federt dat genoemde oogenblik in alle de verfchillende omftandigheden, waarin ik mij door het lot gebragt heb gezien, nimmer verlaaten heeft. Stelt gij 'er nog eenig belang in , Mejuffrouw !■ om te weeten , hoe 't mij federt de maand September 1771 gegaan is? dan kunnen uwe nieuwe vrienden, de Heeren van biederdorp en van mildenburg, die mijne lotgevallen kennen , en gedeeltelijk daarin mede zijn betrokken geweest , u, ten minden wat de laatfte zeven jaaren betreft, daarvan de beste oplosfihg  van MILDENBURG. 1S3 geeven : van de eerfte twee jaaren zal ik liever in 't geheel niets zeggen; doch gij kunt eenigzins een denkbeeld vormen van de gemoeds-gefteldheid, waarin uwe vlugt van mijn landgoed (*), werwaards ik weinige dagen daarna terug keerde, gebragt heeft, wanneer ik u wel wil verzekc» ren , dat , nadat ik eenige weeken lang alle moeite vruchtloos had aangewend , om uw verblijf te ontdekken , bij de ongehoorde rampen , die mij allen op eenmaal overkwamen, mijne wanhoop mij befluiteloos maakte, of ik het voorncemen zou in 'twerk Hellen van mij het leven te beneemen, of mij levend in een klooster te begraaven : ik verkoos , wel is waar, het laatfte, doch. hoe dikwijls heb ik naderhand berouw gehad, dat ik het eerde befluit niet had uitgevoerd, 't welk God mij misfehien in dien tijd zoude vergeeven hebben , en waarvan nu een bedaarder overleg en de ftem van mijn geweeten mij wederhield. Op wat wijze daarna de Heer van mildenburg, wien het noodlot in hetzelfde klooster had gebragt , mij aanzettede , om mij de handen der verfoejelijke Monniken te ontwringen; hoe hij mijne vlugt bevorderde en mij overhaalde , om mij op nieuw in het gewoel der wereld te begeeven, en wat mij federt deezen tijd is overgekomen nog eens, dit alles zal hij, met wien gij in één huis gewoond hebt, u immers wel zeiven verteld hebben? ik zal u niet vermoejen met Zie den tienden Brief in het eeifleDcd, Uz. io3. en volg. M 4  iS4 DE ARME HEER een verhaal van gebeurtenisfen, waaraan gij mogelijk weinig deel zult neemen — misfehien heb ik; 1} reeds lang verveeld. Vergun mij Hechts eenige vraagen , wier beantwoording ik met het dankbaarfte hart als. de laatfte weldaad van u zal befchouwen , "omdat mijne gerustheid gedeeltelijk daarvan afhangt : de Heer van mildenburg is mijn vriend en weldoener, en de Heer van biederdorp niet minder: de. eerstgenoemde kent de betrekkingen , waarin mijn hart weleer het geluk heeft gehad tot het uwe te Haan ; en ik heb ten minften zeer waarfchijnelijke gronden om bij den laatstgemelden hetzelfde te onderftellen: wat toch is de oorzaak, dat beiden uw verblijf voor mij hebben verborgen gehouden, fchoon ik den Heer van mildenburg dikwijls zeer. ernftig verzocht hebbe naar u te verncemen?, moet ik denken , dat de man , dien ik voor mijnen oprechtten vriend hield, na u gevonden te hebben , van deeze ontdekking, en misfehien mede van den onaangenaamen bekrompen toefland waarin hij u vond, gebruik kan gemaakt hebben, om zelf, door ],ist, in dat hart te Hulpen, naar welks bezitting het mijne onophoudelijk reikhalsde ? heeft hij u niet gezegd, dat hij mij kende, gelijk hij mij nimmer iet van u gemeld heeft, of hebt gij aan zijne zijde gaarne den man vergeeten, die u nimmer, zelfs niet één oogenblik, heeft kunnen vergeeten? Indien uwe ziel niet geheel veranderd is ; injjÜSQ nog een, fp.raukjen van die edele vrijmoedig-  van MILDENBURG. heid uit uwe oogen fchittert, welke mij eertijds zo bekoorde, dan bezweer ik u , mij deeze vraagen zonder achterhoudendheid en fpoedig te beantwoorden ! — gij weet niet, hoe gelukkig of ongelukkig gij mij daardoor maaken ; welke hoop gij in mij verwekken en verijdelen kunt — Ik blijf in eene agstvallige verwachting op uw antwoords enz. M 5  18» DE ARME HEER TWEE- EN- DERTIGSTE BRIEF. Antwoord van carolina felmer op den voorftaanden Brief. Offenbach aan den Main-ftrooin, den 24 Juni', 1780. Stelt gij 'er eenig belang in te weeten met welk een gemoedsgefteldheid ik uwen brief geleezen heb? laat ik u dan zeggen, dat ik beevende van vreugde, verasfching en ongeduld , daarover dat ik toch eindelijk wederom iet van u mogt hooren, naauwlijks in ftaat was, om het blad in mijne handen te houden. Bij alle de oprechtheid en vrijmoedigheid, die gij de goedheid hebt, in mijn hart te ondernellen, betuig ik u , dat ik , federt het oogenblik van innerlijken ftrijd en fmart, toen pligt, eer en zorgj voor onze wederzijdfche rust mij noodzaakten uw ! huis te verlaaten , nooit het minfte van u vernomen heb ; dat de gedachte nimmer bij mij is opgekomen , alsof gij de geestlijke in 't klooster hebt kunnen zijn , wiens gefchiedenis de Heer van mildenburg mij verhaald heeft; ja dat uw naam in mijne tegenwoordigheid nimmer uit zijnen mond is gekomen. Welke oogmerken de lieer van mild en-  van MILDENBURG. ib'7 "burg nu ook moge gehad hebben bij de achterhoudendheid , jegens u en mij beweezen, durf ik met zekerheid bcwecren, dat het edele bedoelingen geweest zijn: hij is niet in ftaat, om een verraderlijke handelwijze te pleegen : hoe weinig ook de betrekkingen , waarin ik tot deezen braaven, ongelukkigen man geftaan heb , mij zo ftoutmoedig kunnen maaken, om van zijne gedachten en innerlijk gevoel rekenfchap te geeven; heb ik echter gelegenheid gehad, diep genoeg in zijne ziel nedertezien, om te kunnen weeten, dat de~rechten van vriendfchap , eer en onfchuld heilig zijn; doch alzo niemand beter, dan hij, in ftaat is, om u elke twijfeling van dien aart te beneemen, heb ik hem heden met de post een affchrift van uwen brief gezonden (*); zo zijne ziekte het toelaat, (hij woont thans op zijn buitengoed in Wahlburg,) zult gij ongetwijfeld zeer fpoedig volkomen door hem gerust gcfteld worden. Wat den Heer van biederdorp betreft , hij zal nog deeze week dat gedeelte van uwe vraagen 'twelk tot hem betrekkelijk is,zelf beantwoorden. Ik ben van harte aangedaan van dankbaarheid, dat gij altoos nog zo veel belang in mijnen perfoon fchijnt te ftellen: mogt de Voorzienigheid u, na zo veele wederwaardigheden , nog recht blijde dagen fchenken! Zij heeft ook mij gelukkig door (*■) In den elfden Brief van liet tweede Deel, geeft miidenevko de oorzaaken van zijne achterhoudendheid op.  188 DE ARME HEER menige doolpaden geleid , heeft mij bewaard voor flappen , die mij te laat naberouw zouden hebben kunnen berokkenen; en al heeft Zij niet alle mijne , misfehien voor een gedeelte onbefcheidene wenfchen vervuld, geniet ik evenwel thans een grooter aardsch geluk , dan ik naar mijnen ftand en mijne eerfte verwachtingen had durven hoopen : indien ik mag verneemen, dat het u, die het recht hebt om aaufpraak op grooter voordeden te maaken, zeer wèl gaat., zal zulks ook de innerlijke gelukzaligheid vermeerderen van,uwe, enz.  van MILDENBURG. 189 DRIE- EN- DERTIGSTE BRIEF. hendrik van mildenburg, aan DoStOT porr in Hamburg. Wahlberg, den 14 Julij, 1780. ..Het doet mij zeer leed , waardfte Vriend ! dat mijn fiilzwijgen 11 ongerustheid heeft veroorzaakt; ik dacht dat gij de waare reden daarvan gemaklijk had kunnen befeffen, te weeten, dat de menigvuldige bezigheden , welke ik bij het overneemen van mijn landgoed heb gehad, mij belet hebben , om mij fchriftlijk met u te onderhouden; wanneer men nu daarenboven nog aan ligchaam en ziel zwak en ziek is , dan gaat het werk ook zo fpoedig niet van de hand , en zonder den dienstvaardigen nelke en den jongen horn, die nu opziener van mijn landgoed is , zou ik mijne zaaken onmogelijk zo fchielijk hebben kunnen redderen. Ondertusfchen is de werkzaamheid , waarmede ik de geheele maand Mei en het grootfte gedeelte van Junij heb moeten doorbrengen , zeer goed vuor mij geweest , en ik kan juist niet zeggen, dat mijne gezondheid daardoor verzwakt is geworden ; in tegendeel! mijn koorts bleef eenige wee-  ir>o DE ARME. HEER ken uit , of, was ten minden onmerkbaar: thans ben ik 'er zekerlijk wederom mede geplaagd; doch ik bid u , maak u niet ongerust over mijl . en genomen ook dat de uitkomst uwe getrouwe wenfchen en uWe zorgvuldigheid, die gij aan mij befteedt , zoude verijdelen ; dan kom ik immers , beste porr! eindelijk tot de rust, waarnaar ik in deeze wereld vruchtloos gereikhalsd heb ? een jaar of wat laater of vroeger ■ is dit niet evenveel ? ik prijs den wijzen Schepper , dat Hij mij nog in het laatfte mijner dagen den ftorm van mijne hartstogten ontrukt heeft, en dat Hij mij vergunt , met een gerust hart mijn ' verioopen leven te herdenken : de dankbaarheid voor deeze weldaad veroorzaakt dat ik niet haastiglijk na' den dood verlang; maar gaarne van de uuren, die mij nog beftemd zijn tot mijne verbetering wil gebruik maaken ; en wanneer ik ook daarbij naga , hoe zwak dit arme hart is , en hoe ligt het weder tot nieuwe ijdelheden aangezet worden en veranderen kan , dan vind ik mij tog opgebeurd met het vooruitzicht , dat ik wel geen nieuw jaar beleeven zal. Indien dit mijn voorgevoel bewaarheid wordt, en ik fchreef u , of liet u fchrijven , dat mijne ontbinding naderde , dan bid ik u , geliefde vriend ! niet hier te komen : ik fchrijf u dit nu, en druk het u op het gemoed, om mij deeze laatfte blijk uwer liefde met dezelfde bereidvaardigheid te bewijzen, waarmede gij mij 'zo veele andere edele vriendfehaps-betooningen met zo veel opof-  van MILDENBURG. 191 fering zelfs , in mijn leven hebt beweezen ; al zou ik ook zwak genoeg zijn , om te kennen te geeven, dat ik begeerig was, om u nog eens aan0 mijn hart te drukken , kom toch vooral niet bij mij ! ik heb altoos het denkbeeld gehad , dat het fcheiden uit deeze wereld zoude verzwaard worden, wanneer men voorwerpen zo nabij zag , waarvan het moeite kost zich losterukken , en wanneer lieve vrienden bij ons fterfbed traanen zouden ftorten : ik erken het voor een weldaad des Hemels, dat Hij ook deezen wensch mijns harte vervuld heeft, om mij mijne laatlte dagen te laaten doorbrengen onder menfchen , die niets dan algemeene mcnschlievendheid aan mij verbindt, en evenwel daarbij goed en getrouw zijn, en mij zo goed oppasfen en bedienen , als ik bcgeeren kan. Mijne ziel wordt nu van tijd tot tijd geruster; zeer zelden gevoel ik nog kleine aanvallen van mismoedigheid : wanneer de hitte van de koorts smij zeer benaauwd maakt, dan wensch ik fom.tijds wel eens, dan'mijn klein meisjen vóór mij mogt fterven , om al het lijden, 't welk nog in deeze wereld op haar wacht, te ontduiken; doch zo rasch ik wederom wat bedaar, neem ik deezen voorbaarigen wensch terug en denk', dat de alles beftuurende Wijsheid haar voor de afdwaalingen , waardoor haar vader zich-zelven zo menig treurig oogenblik veroorzaakt heeft, bevvaaren , en haar niet meer opleggen zal,  iga DE ARME HEER dan zij in Haat is te draiigen : aangaande het tijdlijke , is zij immers wèl bezorgd, en mijne vrienden zullen haare jongheid met hunne liefderijke hand leiden. ° Aan mijn landgoed heb ik eenen zeer voordeeligen koop gedaan: in deeze landHreek is geen één 4 't welk hetzelve zowel wat den bodem ,als ook het gemak bij het waarneemen van de huishouding betreft, evenaart. Gij weet, dat ik beflooten had , arme kinderen hier ten platten lande een goede opvoeding te- geeven; gij hebt dit plan niet goed gekeurd en gij had wel degelijk gelijk • ook van deezen dweepachtigen inval heeft het noodlot mij geneezen : pieïer , het jongetjen , dat ik in * * bij mij nam en met alle mogelijke zorgvuldigheid en trouw onderwees, vormde, kleedde en onderhield, is zes weeken geleden van mij weggeloopen ,' en heeft dertig guldens van mij medegenomen : ik ben voor deeze les dankbaar, en zal nu geen vreemde kinderen meer opvoeden: echter heb ik verfcheiden fchik-, kingen gemaakt ter verbetering van onze Dorpfchool;, ik oordeel dit onmiddelijk vooral mijn pligt en beroep te weezen als Heer van het goed : weinige dagen nadat de jongen heen was gegaan, kwam "'er, toen ik voor mijnen tuin aan den weg zat , om mij in de warmte der zon te koesteren een klein hondjen op mij toeloopen; was vriendlijk en lekte mij al kvvispelftaartende. de hand  van MILDENBURG. i93 hand , alsof hij- mij om befchermiug wilde biddan; ik ftreelde hem vriendlijk, en federt deezen tijd is hij niet van mij geweeken : 'er is niemand opgekomen , dien hij toebehoorde , en bij gevolg is hij de mijne : hij komt altoos bij mij , wanneer hij honger heeft ; des nachts ligt hij voor mijn bed, en is zo waakzaam, dat hij blaft, als 'er het minfte gewag in huis is : wanneer ik eens in het veld wil gaan wandelen, hem roep, en mijnen hoed en rotting in de hand neem, dan fpringt hij van blijdfehap en dankbaarheid om mij heen , en ben ik alleen uitgeweest en kom weder t'huis, dan betoont hij overluid zijne blijdfehap over mijne terugkomst dus heb ik een dankbaar en aan mij verkleefd fchepfel gevonden, het welk ik een blijde beftaan verfchaffen kan , en 't welk mij genoegelijke uuren fchenkt, zonder mij verdriet te kunnen aandoen , mijne verwachtingen niet te leur ftelt, en waarvan ik mij zonder bekommering ontdoen kan. De Heer van oer hart is vrij wèl gegoed uit America terug gekomen : hij heeft altoos nog veel genegenheid voor carolina fel m er; hij fchijnt 'er ongerust over te weezen, dat ik het verblijf van het goede meisje voor hem heb geheim gehouden , ook bemerk ik , dat hij jaloers op mij is : ik heb hem de zaak aan het verftand gebragt , en hoop hem zijnen waan benomen te hebben: ik wenschte wel, dat hij met carolina in het huwelijk III. Deel, N  X94 DE ARME HEER mogt treeden; zij zouden waarfchijnlijk gelukkig met elkander leeven. Ik moet eindigen, beste Vriend! het fchrijven verzwakt mijne oogen en harsfenen — Vaarwel! konde ik u toch zeggen , welk eene liefde ik u toedraag en met welk een gevoel van hoogachting en dankbaarheid ik tót mijnen dood toe zijn zal, enz.  Van MILDENBURG. VIER EN DERTIGSTE BRIEF. De Majoor van biederdorp aan den Heer van der hart, in Bremen. Offehbach, den 30 Juny,' 1780. Vooreerst, mijn waarde Heer van der hart! wensch ik u van harte geluk met uwe wederkomst in het vaderland : vervolgends ga ik terftond over tot de hoofdzaak , te weeten om u wegens de Jufr frouw felmer gerust te Hellen : mijn Neef mildenburg mag u oplosfing geeven van dat geene, wat zijne onfchiildige betrekkingen tot dat goede meisjen aangaat ; ik kan alleen fpreekèn van 't geert mij betreft. Voorafkan ik u op mijne eer verzekeren, dat ik vóór mijne komst in Hamburg nimmer heb geweeten, dat gij een meisjen , carolina felmer. genaamd, bemint , en dat mijn Neef nooit over dit fluk uwer gefchiedenis met mij gefproken , noch ook iet daarvan gefchreven heeft : maar 't is té verwonderen , dat ook in onze gefprekken in America deeze naam u noch mij ooit ontvallen is , eri dat juist door een bijzonderen zamenloop van zaaken en omftandigheden, de lotgevallen van ons alleri zo veel betrekking tot elkander moeten hebben* N 2  xg6 DE ARME HEER Niet dan nadat ik Doctor porr mijn plan, om Juffrouw felmer bij mij in huis te neemen , ontdekt had, kon ik den geheelen zamenhang recht begrijpen , en zulks was zelfs zeer toevallig; want op zekéren tijd, toen wij van mijn verblijf in America fpraken , in carolina's bijzijn, van u gewag maakende , drong zij met veel drifts bij mij aan , om jmeer van u te hooren : ik brak het gefprek af tot ik met porr alleen was ; -ik onderzocht dan de zaak al verder, en vernam hoe dezelve eigenlyk gelegen was. Dit kon mij ondertusfchen niet wederhouden , , om mijn voorneemen uittevoeren ; want ik dacht, mijn ouderdom en mijn charakter konden mij wel een recht geeven te verwachten, dat gij, uit America wederkeerende, 'en nog genegenheid hebbende voor Juffrouw felmer , haar even zo gaarne van mijne hand ontvangen , als uit het huis van Doctor porr , dien gij in 't geheel niet kent, af haaien zoudt. Heeft voor het overige mijn woord nog eenigen invloed bij u , dan durf ik gerust verzekeren , dat uwe gewezene beminde nog in alle opzichten waardig is de uwe te worden ; deeze getuigenis ben ik aan de waarheid verfchuldigd : nooit bemoei ik mij met eenigen minnehandel of huwelijkszaaken ; ook heb ik mij nooit toegelegd om het meisjen te toetfen , of zij nog genegenheid voor u en zelfs de minfte verwachting heeft , om eerlang met u vereeuigd te worden : zij is volkomen in 't geval van haar hart te kunnen volgen , en heeft.niet noodig,  van MILDENBURG. 197 angstvallig uittezien na een bezorging , alzo zij thans indedaad vrij gegoed, daarbij in het best van haare jaaren en beminnelijk is : aan den anderen kant zou 't mij ook zeer fmarten , wanneer ik van haar fcheiden moest ; ik ben een oud , verlaaten man , heb nog maar weinige jaaren te leeven , zal mijnen armen mildenburg waarfchijnelijk vóór mij zien fterven , en acht mij zeer gelukkig , zulk een goed fchepfel gevonden te liebben , die de kleine huislijke zorgen van mij overneemt , 't welk carolina felmer tot nu toe gedaan heeft, met eene oplettendheid en bereidvaardigheid, die niet ik , maar de Hemel alleen haar vergelden kan : in mijne jaaren en na zo veel overgcbragt lijden is zodanig een gezelfchap een fchat, welke men niet gaarne verliest. Mijn hart is thans zeer geprangd ; want ik heb zeer onaangenaame berichten van mildencurg's toeftand ontvangen ; hij zal deezen herfst niet overlecven ; en evenwel hij was het, voor wien ik eenig vermogen vergaderd en veel ondernomen en verdragen heb; bij wien ik het geringe overfchot mijner dagen hier in rust meende doortebrengen ; die mij de oude verzwakte oogen zou toedrukken het is toch iet zonderlings , dat 'er zekere menfchen , ja , zekere familien zijn , die zodanig van alle foorten van rampen vervolgd worden, dat men in mismoedige uuren weieens in de verzoeking geraakt , de God-onteerende gedachte voor een oogenblik te koesteren , alsof de Hemel aan hen de proeve neemt, gelijk een hovenier in zijnen tuin N 3  i9S DE ARME HEER de proeve neemt aan eenen ftam, welken hij zonder oppasfing, zonder beveiliging tegen gevaar, aan wind en weêr , vorst eu ongedierte overgeeft, om te zien, wat;hij verdraagen kan. Gij hebt mede veel in de wereld beleefd; gij zijt derhalven vatbaar voor deelneeming aan 't geen ik ondervinde, wanneer ik mijnen levensloop bedenk; vergun mij, bij deeze gelegenheid, u wat voor te praaten ! [dit is een gebrek , 't welk men in den ouderdom wel verfchoonen kan. Van mijne vroege jeugd aan was mijn leven eene aanéénfchakeling van wederwaardigheden : was het juist niet altoos een lijden , dat mij zeiven over, kwam en mijn hart prangde , dan ftoorden tog tegenfpoeden in mijne familie , of onheilen die mijne vrienden troffen, mijne zielsrust : alles mislukte mij ; in mijne huislijke , in mijne burgerlijke betrekkingen kan men bijna geen ongemak opnoemen, Of ik heb het moeten ondervinden —- grievende bekommering , zwaare ziekte , nood , belediging , gebrek, in één woord, alles wat iemand moedeloos en het leven bitter maaken kan. Te leur gefteld in de aangenaam fte verwachting gen , bedroogen aangaande de vervulling der befcheidenlte wenfchen , mismoedig over zo menig verijdeld plan , zeer gekrenkt door beledigde eerzucht , door valfche vriendfchap en trouwlooze liefde ; veracht , miskend , gelasterd ; buiten eenen werkkring , voor mij voegende ; verbitterd op menfchen en noodlot , befloot ik eindelijk dit werelddeel te verlaaten, alwaar elk voorwerp onaange-  van MILDENBURG. 199 naame herdenkingen in mij verwekte hij zulk ' eene gemoeds - gefteldheid is de oorlog zeer goed , en wel zodanig een oorlog , als in America gevoerd werd : de * * * van * * gaf mij, gelijk u bekend is , een Compagnie jagers, en ik ging aan boord : mijn hart was bijna gevoelloos en onbekwaam om ergens belang in te Hellen : ik liep het fchip rond, at, dronk, fliep, fprak weinig, en men hield mij voor een ruw, duurs mensch: wanneer de jonge lieden bij fchoon helder wéér op het verdek vrolijk waren , en ik daarbij kwam , werden zij ftom en wenschten mij verre van daar : had de één den anderen iet te zeggen , waaraan het hart zou deel neemen: men wachtte het oogenblik af, dat de oude ftugge Capitein 'er niet bij was o, hoe weinig kenden deeze menfchen mij! doch ik begeerde ook niet gekend te weezen; ik wilde mijn charakter voor ieder verbergen: ik was gemelijk op mij-zeiven, zo dikwerf ik mij genoopt vond tot genegenheid voor een levend wezen „ Ieder bemint immers zich - zeiven," dacht ik dan, „ en fchroomt niet vader en broe„ der te verraaden , wanneer het aankomt op de „ bevrediging van zijne hartstochten ! Is 'er wel „ iemand in de wereld, die mij getrouw is geblee„ ven ? heeft wel iemand aan mijne hartlijkde „ genegenheid beantwoord ? hebben niet alle de „ geenen , voor welke ik geleefd, gewerkt en ge„ Hoofd heb , mij verraden, met fchurken zamen„ gefpannen , om mij alles voor den mond weg„ tenecmen, en , ware 't mogelijk, mij geheel te N ,1  aoo D E ARME H E E R „ bederven ? welaan ! ik zal dan ook voor mij al„ leen leeven; de banden, die mij aan het menseh„ dom boeien , verfcheuren ! ik zal aan niemand „ de minfte blijk geeven, dat 'er een welmeenend „hart'in mijnen boezem klopt! de ééne fchurk zegt het toch den anderen , en zij fpannen .zaP men om mij te vervolgen." Aldus fprak ik dikwijls bij mijzelven, maarmeermaalen nog gaf mijn zwak hart zich , als een behoefte , onwillekeurig over aan een zachter gevoel , 't welk mijne mismoedige wijsbegeerte zo gaarne wilde weg redenceren ; wanneer wij , toen de oorlog was uitgeborllen, de hutten van arme , misleidde , bedroogene rebellen verwoestten ', dan ontrolde mijn oog een traan van weemoedigheid ; wanneer ongelukkige vrouwen met haare zuigelingen op den arm voor ons heenen in de bosfehen vluchtten , dan gevoelde ik in mijne ziel een menschlievende zucht', om haaren nood te verminderen — ïk keerde mijne oogen van deeze voorwerpen af, en ffamptc met den voet : ik raasde in het gewoel van den veldflag, als een bezetene , wenschte, dat onder de menigte van kogels toch maar één van mijn lijden een einde niogt maaken ■ doch ik bleef Verfchoond. Ondertusfchen naderde de eerde winter; wij lagen gerust in onzé kwartieren, en deeze werkeloosheid verzwaarde den last die mij op het hart lag: „ Ik „ zal leezen , zeide ik bij mij-zelven, ik zal ftu'„ deeren" T ik kocht en leende boeken , betrekkelijk tot de fraaje , nieuwe letterkunde , ge-  van MILDENBURG. 201 fcbicdenis , gedichten doch alles kwam mij ïangwijlig , dikwijls opgewarmd en logenachug voor. „ De menfchen," dacht^ik, ,, zijn zo niet, „ ik ken ze, helaas! beter." Ik begon mij op de taaien toetcleggen , doch ook dit verveelde mij fchielijk „ En waartoe zal zulks ook „ dienen voor een' man , die een walg heeft van „ met iemand te fpreekèn ; die ook van niemand „ begreepen wordt , al ware 't ook , dat hij met „ Engelen-tongen fprake?" — Vervolgends ging ik over tot rde befpiegelende weetenfehappen ; zij haalden een gordijn voor groote, glansrijke tafereelen voor mij op! wat fchoone begocheling ! ik zag ook wel eens in 't verfchiet iet wezenlijks, een licht ; maar ik verftijfde van koude daar waar ik Rond! — wel! dan eens aan de beoefenende wijfbegeerte"! „ Zij behelst zo veel troost; zij heeft „ voor alle gevallen een wijze fpreuk en goeden „ raad in gereedheid" 1 Goed ! ik leerde wat gelukkig mensch ik zijn zou , indien ik een ander mensch ware , dan ik indedaad was ; en hoe een bedaard man het moest aanleggen, om zo lang tegen de hartstogten te prediken, tot hij geloofde , weg gepredikt te hebben 't geen hij nooit heeft gehad , en dat ieder aardeling hetzelfde kon en moest doen „ Weg dan met uwe boeken!" zeide ik , „ ik zal mij op de fchoone kunften toe„ leggen" - penfeel en viool werden nu gebezigd — doch ik had immers gemaklijk kunnen voorzien , dat men , om bedaard en gerust te worden , zo weinig mogelijk, de verbeeldingskracht en zinlijkN 5  saa DE ARME HEER. heid moet aanzetten deeze werktuigen voor de fchilder- eu muzijk-kunde werden derhalven ook weggeworpen. „ Het best'zal wel voor mij weezen,'' dacht ik, „ dat ik alle veerkracht in mij fmoor', en „ mij bezig houde met werktuigkundige beuzelingen." Ik begon nu bordpapieren kistjens te maaken, en afgedrukte lignetten te verzamelen ; ook maakte ik krul-letters, fneed allerleie figuuren van hout, en oefende mij met een ijzeren ring naar den haak te werpen zulks kan wel goed weezen om een gelukkige gemaatigdheid in het gemoed te onderhouden ; maar wanneer de ziel reeds in rep en roer is , dan zijn alle deeze kleinigheden van geen nut „ Eindelijk heb ik het gevonden!" riep ik ; „ ik „ zal de fchoone Natuur onderzoeken, mij in het „ heerlijk gezicht der fchepping verkwikken,; ik „ zal vergeeten, dat'er afzonderlijke levende wee„ zens zijn ; ik zal de groote godlijke fchilderij „ van de hoogte af aaufchouwen, mij in de zamen,, ftemming van het geheel verlustigen , zonder „ kleine bijzonderheden mijne aaudacht waardig te „ keuren , dan alleenlijk in zo verre dezelven de „ waardij van het zamenftel des algemeenen konst„ werks door de hand van den grootften Maaker „ bepaalt " Ach ! konde het mijne oplettend¬ heid dan ontgaan , dat tot" zodanig genot een hart behoort , 't welk vrij van zorgen , volkomen gerust , en niet verwend is ? wie betoverd is van harsfenfchimmen, die hij gaarne uit zijne verbeeldingskracht zou willen bannen , die is ongelukkig, wanaeer alles hem deeze harsfenfchimmen wederom-  van MILDENBURG. 205 vertegenwoordigt, hij vindt zich ijdel en misnoegd, wanneer hij nergens blijken daarvan aantreft: de verrukkelijke gewesten, de aanblik van nijverheid, poogingen en werkzaamheid van alle fchepfelen; het door de min bewerkte reikhalzen,- het vereenigen en fcheiden dit alles voedde de aandoening van mijn ziek hart; krabde wonden op, welke ik wilde geneezen, en bragt mij fomwijlen over in eenen toeftand, die erger was dan de wanhoop. „ En fchaamt gij u dan niet, oude zot!" riep ik menigmaal, met een bitteren glimplach , wanneer ik des morgens in de fpiegel zag, terwijl ik mij de anderhalf hairen, die reeds begonnen te verdorren , liet kappen; „fchaamt gij u niet, om dit 11 grijze hoofd als een bal, als een kinderfpel, aan „ uw verdarteld hart prijs te geeven?" doch al het redeneeren was vruchtloos. Mismoedig over zo veele mislukte proefneemingen, om eindelijk eens een zeer gewenschte rust en kalmte der ziel te genieten, kwam de ongelukkige gedachte weieens in mij op, dat ik met meerder genoegen leeven konde, zo mijn zedelijk charakter niet zo zuiver, en mijn gevoel nietzokiesch ware: ik zag mij omringd van veele. menfchen, die ook niet gelukkig fcheenen te weezen, en die hun ongemak in de bedwelming van wellustige en zinlijke geneugten fmoorden; ik zag, dat zij ten min- ften genoeglijke oogenblikken hadden mijn be- fluit was: „Beproef gij dit middel ook eens!" Ondertusfchen was ik Majoor geworden en, dewijl ik dikwijls in het Hoofd-kwartier zijn moest, te*  fto4 DE ARMEHE E R > vens in veele gezelfchappeii geraakt, welke ik niet meer, gelijk eertijds, mijden kon, en nu ook niet mijden wilde. Ik had altoos het fpel, en het fpel had mij gehaat : thans bragt ik geheele dagen door aan de fpeeltafel, en zo eigenzinnig zijn de luimen des geluks ik won aanzienlijke lommen, die ik voor een gedeelte als een capitaal op intrest uitzettede: de drank was nimmer mijne zaak geweest ; en thans ging ik geen éénen avond te bed, zonder een glaasjen meer gedronken te hebben dan ik noodig had, om mijnen dorst te lcs- fchen doch deeze laage manier, om mij-zcl- ven te ontloopen, kon ik niet lang uithouden: ik opende welhaast de oogen over mijnen gevaarlijken toeftand „Om dat andere menfchen u bedroo- „ gen hebben , wilt gij ook een verraadcr van u„ zeiven worden en u met ligchaam en ziel be„ derven?" -—— dus fprak dikwijls mijn geweete'n in mij, des morgens-wanneer ik ontwaakte; wanneer de ziel, nog vrij van het gewoel, 't'welk de dag met zich brengt , minder afgetrokken van uiterlijke voorwerpen, zich alleen met zich - zelve bemoeit: terwijl ik nu wederom met allcrleie foorten van menfchen verkeerd had , was mij de lijdensgefchiedenis van veele andere ongelukkigen bekend geworden, die in de wereld even zo zeer, en mogelijk nog erger gemishandeld waren dan ik: dit gaf mij nu zekerlijk wel geen troost ; doch wanneer ik de bronnen van alle menschlijke ellende nafpoorde, begon ik te twijfelen, of wel de arme aardelingen zo zeer met opzettelijke boos-  van MILDENBURG. 205 heid, dan wel veel meer uit hoofde van verkeerdheid en gebrek aan waare wijsheid , elkander kwellen en vervolgen : „en om dat de zotten mij „ gefopt hebben, moet ik dan mede een zot wor„ den ? zal ik het overige van het beltaan, dat zij, „ mij nog gelaaten hebben, opzettelijk vernielen, „ mij van alle geneugten berooven , welke ik zelf „ fcheppen kan -uit de overtuiging van verftandi- „ ger te weezen, dan zij ? neen! ik zal nieu- „ wen moed fcheppen en zal in de ftilte, onge„ merkt en ongekend, wél doen: een zalig geuoe„ gen zal het voor mij weezen, wanneer ik met „ ondankbaarheid beloond, verkeerd beoordeeld en „ over mijne goedaartigheid benijd worde. Is het „ niet een verheven gevoel bewustheid te hebben „ van zekere uitmuntendheid? te gevoelen, dat men „ het goede alleen uitoefent uit liefde tot de „ deugd ? Stort niet de liefdenrijke Vader in den „ hemel dagelijks zijne weldaaden uit over mil„ lioenen van wezens , waarvan geen één Hem „ recht kent; onder welke de verftandigflen Hem „ dagelijks met misnoegde , ondankbaare klagten „ en nieuwe eifchen als 't ware vermoejen? „ wat zeg ik ? vermoejen ? ach! en Hij wordt „ nimmer moede: ja! 't moet het genot van ver„ heven volmaaktheid oneindig vermeerderen, be„ wust te zijn, dat men allen geeft, zonder ooit „ iet te ontvangen. Vermindert niet de minffe „ zweem van handel en woeker bij weldaaden, „ het gevoel der edelmoedigheid ? welaan dan! ik n zal, zo veel mijne zwakke vermogens toelaaten,  so6 D Ë A R M E HEER „ trachten het evenbeeld van mijnen hemelfcherï „ Vader te volgen. Ik zal goed doen en niet „ moede worden. Ik zal alle mijne medemenfchen „ liefde bewijzen, gelijk Hij de geheele fchepping „ liefde bewijst: ik zal weldoen, dewijl het een „ godlijke deugd is, wèl te doen, niet omdat „ een afzonderlijk, eigenbaatig gevoel mij tot mijns „ gelijken heenen trekt: wat toch is alle afzonder„ lijke* liefde en verkleefdheid in vergelijking met ,, deeze overvloedige algemeene liefde, die van den ,, hemel afdamt?" Deeze groote gedachte troostte mij, beurde mij op , gaf mij nieuwe veêrkracht; het bloed droomde fneller door mijne aderen; mijn aangezicht blonk van kalmte en vriendlijkheid, welke mijne medemenfchen vrijmoedigheid tot mij inboezemde; ik verkreeg een vertrouwen op mij zeiven , bewustheid van adel en grootheid ; ik zocht de voorwerpen op , dewelken ik de hand reiken kon door te geeven en te behouden - ach! en ik vond meer, dan mijne krachten in daat waren te helpen : de eifchen vermenigvuldigden oneindig , zodra ik den naam had van weldaadig te weezen; men misbruikte , men benijdde, men vleide mij, zo lang men mij noodig had; men befchuldigde mij van kwaadwilligheid, wanneer ik, na veele dienstbewijzingen, een enkele keer niet kon helpen! hij, die mijn brood at, trad mij met voeten • ■ des te beter! deeze heldenmoed maakte mij fomtijds onbefchrijvelijk gelukkig doch de "uitbanning was te derk. Wij magtlooze dervelingen hebben geen krachts genoeg tot deeze'  van MILDENBURG. aoy Verhevene alles bevattende liefde: al ware 't ook, dat het gevoel van onvermogen, terwijl bij den besten wil zo veel onuitgevoerd moet blijven, ons het genot van het waare goede, 't welk wij verrichten , niet bitter maakte ; al ware 't ook, dat niet juist deeze algcmeene edelmoedigheid jegens allen, ons met opzicht tot hart en beurs arm maakte, en buiten ftaat ftelde , om met wijsheid en een goede keus weldaadig te zijn jegens de geenen, die het wezenlijk verdienen o! men ondervindt evenwel zeer fchielijk, dat ons zinlijk deel ons dringt, om ons afzonderlijk te voegen bij onzcs gelijken, bij zodanigen, die met ons overeenftemmen, het zij in hooger volmaaktheid, of in gelijkheid van gemoedsgeftel, die wij fomtijds voor volmaaktheid willen doen doorgaan fijmpathie! men moge het noemen zo als men wil! het is wel een edel, maar nogthans een aardsch , een ftervelijk gevoel; een gevoel van anderen noodig te hebben, ons aan anderen medetedeelen en van anderen te ontvangen: het hoogfte, volmaaktfte Wezen alleen kan altoos goed , altoos rechtvaardig , altoos onbaatzuchtig handelen: wij arme fchepfelen, handelen op den trap waarop wij nu ftaan , altoos baatzuchtig, altoos eenzijdig. Ook ondervond ik , te midden van de verhevene, weldaadige loopbaan, die ik voor mij geopend had, maar alte dikwijls, dat de opofferingen mij fmartten. Zwaarmoedig zag ik dan in het rond, en wanneer ik begreep, dat ik geheel alleen daar ftond en niemand mij de hand bood , terwijl ik evenwel de mijne naar ieder uitftak , dat niemand  D E A R M E li E E R mij troostte, dat niemand in mijne geneugten en lijden deelde; daar ik evenwel ieders zaak als de mijne befchouwde; dan zuchtte ik: „zou'er dan," fprak ik bij mij zeiven , „ zou 'er geen één ge,, trouw, dankbaar fchepfel op de aarde weezen, ,, niet één, 't welk mij om mijnentwil bemindde „ en mij zijn hart voor het mijne gaf? wat toch ,, kunnen niet duizend bittere ondervindingen be„ wijzen tegen de mogelijkheid van eindelijk een „ enkele gelukkige ondervinding te beleeven ? ik „ zal," zeide ik, „nog eens daarop uitgaan, om zo,, danig wezen optezoeken : vind ik het niet; dan „ ben ik immers niet ongelukkiger, dan nu; ter,, wijl ik , hoe genoemd, niets, eisch , en niets ,, verwacht: maar ik zal eenen anderen weg in„ (laan, dan te vooren; ik zal mij niet door fijm„ pathie laaten misleiden: blinde liefde verflaauwt ; „ bloot gevoel is aan de wisfelvalligheid der luimen onderworpen; ik zal een fchepfel noodzaa- ken, het mijne te worden, zonder dat het den „ dwang ontwaaren zal: ik zal zijn weldoener worden; ik zal de behoefte van buiten mij niet te „ kunnen leeven , in hem verwekken, die van te gevoelen, dat niemand op Gods aardbodem dat geene voor hem zijn kan, wat ik 'voor hem ben: ik zal het één of ander'verdoold fcbaap op den " weg der deugd en wijsheid terug brengen, en ' hetzelve, om zo te fpreekèn, een nieuw beftaair "geeven: het vcrftand zal mijn hart voorgaan; „ 'ik zal eerst zaajen , voor ik begeer te oogften; ,, mijne tedere zorgvuldigheid zal op een enkel „ voor-  V A n MILDENBURG. -09 % 'voorwerp gevestigd zijn ; doch, ingevalle het ,, mislukt, zal ik mij tot zelfgenoegen bcpaalen; „ dankbaarheid en hoogachting zullen dan niet vergaan, zo lang cle oorzaak niet vervalt, zo lang „ ik dezelve verdien , en dit gevoel zal tot een „ zuivere liefde verheven worden , en ons beiden „ veredelen ; en dit zal een vrouwlijk fchepfel ,, zijn; doch nimmer zal zij mijne echtgenóote, ,, en nog minder mijne bijzit worden: ik wil noch „ de ligchaamlijke lusten, noch den dwang des „ huwelijks iet te danken of te wijten heb), ben." Dit was mijn befluit, en ik voiid welhaast een voorwerp, waaraan ik mijne zorgvuldigheid befteeden konde -, dat mij echter tevens voor altoos van deeze laatfte edelmoedige dweeperij heeft genezen : ik woonde, naamlijk, gelijk gij weet, toen in het huis van de godvreezende weduwe eens burgers, in Nieuw-Tork: deeze oude vrouw had godsdienst en deugd altoos op de lippen; doch niemand kan ooit onverdraagzaamer en vijandlijker weezen, dan zij jegens elk, zonder onderfcheid, was; zij kon nooit iemand hooren prijzen , zonder bittere aanmerkingen over de valschheid en onzekerheid der deugden te maaken; en het meest vierde zij haaren vroomen ijver bot tegen een meisjen van tweeen- twintig jaaren, dat bij haar t'huis was: dit jonge mensch was de dochter van haaren broeder, die de laagheid begaan had van geen vermogen natelaaten: Juffrouw woodman, juist niet zeer rijk, maar nogthans vrij wel gegoed zijnde , zag zich III. Deel. O  aio DE ARME HEER derhalven, wilde zij den roem van christelijke liefde niet verbeuren , na zijnen dood genoodzaakt, haare Nicht bij zich te neemen; doch zij wist zich daarvoor volkomen fchadeloos te (lellen; want het arme kind moest niet alleen in huis het werk van twee dienstmaagden verrichten, maar,daar en boven nog de kwaade luimen van deezen ouden draak, en dagelijkfche verwijtingen over de flechte huishouding van haaren overledenen vader verdraagen : ik zag zulks eenen tijd lang aan; maar eindelijk verneemende dat Juffrouw woodman in 't geheim haar testament gemaakt, en het arm fchepfel daarin zeer weinig bedacht, maar al haar overig vermogen aan eenen geestlijken zielenbroeder gefchonken had , zo dat alle de opofferingen en al 't lijden het jonge meisjen bij (lot van rekening tot niets konde dienen, dan haare beste jaaren op eene ellendige, (laaffche wijze doortcbrengen , beflootik, bet tij te verlosfen. Ik beken , dat dit denkbeeld nog gepaard ging met de goede bedoeling, om haar voor den ondergang te behoeden: de aanhoudende (lavernij had menig goed gevoel in haar gefmoord ; zij was Wèl gemaakt, had goede begaafdheden en daarbij heerlijke vermogens en zekere, grootheid van ziel, die mij, ware ik twintig jaaren jonger geweest, mogelijk tot grooter dwaasheid zou hebben kunnen verleiden : ik hield het oog op alle haare (lappen; het ontbrak niet aan jonge Heeren, vooral onder onze Officiers, die haar naliepen: zij was van een aandoenlijk gemoedsgeftel; ik zag haar dikwerf op m  van MILDENBURG. au het punt, van doolpaden intcflaan, en misfehien niet voor de eerfte maal, toen ik het befluit nam, om haar in mijne befcherming te neemen. Ik maakte een begin met haar kleine gefchenken te geeven , haar onfchuldige beleefdheden te bewijzen, en haar tevens door mijne voorfpraak — die nog al bij de oude vrouw eenigen invloed had —- de vrijheid te verfchaffenom aan deeze of geene openbaare vermaaklijkheden deel te neemen: daardoor won ik vooreerst haar vertrouwen, dewijl zij bemerkte , dat ik geen vijand was van jeugdige geneugten; doch wanneer ik zag, dat zij op het punt ftond van buiten het fpoor te treeden , fprak ik een woord van waarfchouwing , niet in den toon van zedenmeester, maar deelneemend en hartlijk : ik trachtte haaren trots optewekken, en haar te toonen, hoe zeer zij, bij zo veele voorrechten boven duizenden van haare Sexe, vcrpligt was, om kleine, elendige kunstgreepen van ligtekoojen te verachten , en ieder duurzaame hoogachting aftepersfen; en hoe veel veiliger dit de weg was , om haar eindelijk een behoorelijk beftaan te bezorgen: ik ftclde haar de volgende tijden voor, en fchetfte haar het beeld van een oude ligtekooi; dus aan den éénen kant eer, geneugte, ziels-rust, huislijk geluk, vermogen, gezondheid, en aan den anderen kant, na een paar jaaren van een Hecht levensgedrag, verachting, befpotting, armoede, knaagingen des gewectens, zelfverveeliug en een ziek ligchaam; en vermits ik het genoegen had van te zien, dat zij mij met oplct- O 2  au DE ARME HEER tendheid, ja dikwerf met aandoening hoorde fpregken, dat zij mijne tegenwoordigheid meer zocht dan mijdde , Rond ik in de verbeelding, dat zij nog wel te redden , en vatbaar voor een edeler gevoel was ik arme goedhartige hals ! dit al* les was vergecffche moeite: de Natuur had haar voorzeker tot iet beters beftemd , doch zij was reeds te veel verwaarloosd; de deugd, die zij van haare oude Tante zo dikwijls had hooren prediken , was haar juist door dit middel ten minften onverfchillig geworden , en de dwang, waarin zij zo lang verkeerde, en tegen welken zij, ten einde zich nu en dan eens daaraan te onttrekken, allerhande listige ftreeken uitvond , hadden geveinsdheid ten kwinkflagen bij haar tot een gewoonte gemaakt: ik zal u niet lastig vallen met een wijdloopig verhaal : Misf bettij fcheen zich verbeeld te hebben, alsof mijn oogmerk ware, haar tot mijne echtgenoote of -bijzit te verkiezen , en ziende ■dat ik zulks niet beoogde, maar dat ik alleenlijk haar weldoener worden, en als een getrouw vader voor haar zorgen wilde, kwam haar deeze betrekking lastig voor ; zij bedroog mij , verijdelde mijne goede hoop en liep eindelijk met eenen jongen losbol weg. Vermits ik nu bij deeze geheele zaak allezins onbaatzuchtige en zuivere bedoelingen had gehad: fmartte het mislukken van mijn plan mij meer om b e t t ij 's, dan om mijnen wil , en terwijl nu de tijd van mijn terugreis naar Europa naderde, beurde ik mij op met de gedachte , van mijne geheele  van MILDENBURG. 213 zorg tot mijnen neef mildenburg en zijne dociiter te bepaalen, en in den kring van mijn familie het overige van mijn leven doortcbrengen. Nadat ik bij mijne doorreis door Frankfort aan. den Maifn, op den raad van den braaven Heere d'orville, een huis in Ojfenbach had gekocht, vertrok ik oogcnbliklijk naar Hamburg om mildenburg aftebaaien — gij weet, dat ook dit plan verijdeld werd; ik vond hem niet alleen daar niet, maar vernam ook, dat hij een landgoed had gekocht , dat hij voorneemens was eenzaam op het land te leeven ; dat met dit alles een uitteerende koorts fchielijk een einde van zijne loopbaan maaken zou. Dus fcheen het noodlot te willen, dat ik, oude man! mijne dagen in eenzaamheid moest eindigen: doch dit vooruitzicht was mij ondraagelijk; ik verzocht derhalven Juffrouw felmer , haar verblijf bij mij te houden : zij fcheen genoegen te neemen in de voorwaarden die ik haar aanbood; doch moet ik zeggen, dat ik voor deezemaal niet geheel onbaatzuchtig handelde: haare zorgvuldigheid voor mij, haare aangenaame verkeering en op-, pasfing fchenken mij veel meer, dan ik van mijnen kant in ftaat ben haar te geeven, en voor den volgenden tijd te beloovcn : ondertusfchen komt het mij voor , dat zij zeer wèl bij mij weezen mag, en ik wil wel gelooven, dat, wanneer iemand haar ten huwelijk begeerde , zij niet ongenegen zijn zoude , zulks aantencemen , onder het beding , dat men haaren ouden vriend mede in de koop O 3  ft 14 DE ARME HEER moest neemen , of dat ik man en vrouw bij mij hield. • , Dit, waarde Heer van der hart ! heb ik Van mijn' pligt geoordeeld, u van mijne omftandigheden te zeggen, om dat zulks mijne betrekkingbetreft tot het jonge meisjen, waarvoor gij zo veel genegenheid toont te hebben: doch ik zal uw geduld niet langer misbruiken, en'bij al het voorgaande , alleenlijk nog voegen de verzekering van dt volmaaktfte hoogachting, waarmede ik ben enz.  van MILDENBURG. 215 VIJF- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Minister van kapstein aan hendrik . van mildenburg, in Wahlberg. * * * * den 9den Julij 1780. IVÏijn langer, dan driejaarig verblijf in Rusland, Hooggeachte Heer Geheim - Raad! is misfehien van het gevolg geweest, dat ik bij u geheel vreemd ben geworden; en evenwel zijt gij voor mijn hart even belangrijk gebleeven, en mijne eerfte vraag, nadat ik, eenige weinige maanden geleden, hier terug was gekomen, kwam daarop uit: of niemand mij eenig bericht van 11 geeven kou ? ik vernam met de hartlijkde deelneeming alles, wat u is overgekomen; en dat ik 20 lang gedraald heb, u mijne geringe dienden aantebïedcn, is alleenlijk daardoor veroorzaakt, dat eensdeels de menigte van bezigheden mij belet hebben , aan deezen aangenaamen pligt te voldoen, anderdeels dat ik alvoorens naauwkeurig wilde onderrecht weezen van uwen tcgenwoordigen toedand, om u geene ongepaste voorflagen te doen, en het ook niet bij ijdele woorden te laaten. Thans heb ik vernomen, dat gij, Hooggeachte Heer Geheimraad! op het land woont, en federt O 4  *3f4 DE ARME HEER eenigen tijd onpasfelijk zijt geweest: ik wil hoepen, dat uwe ziekte van geene gevolgen zijn zal, en alzo ik oordeel, dat een man, zo werkzaam, en bekwaam gelijk gij, onmogelijk denken kan tot deeze eenzaame levenswijze beroepen te zijn, of. daarbij gelukkig weezen kan, reken ik mij, uit hoofde van onze oude vriendfchap, verpligt , om; u eenen voorflag te doen, die, zo gij denzelven gelieft aanteneemen, ons wederom in eene nadere onderlinge betrekking brengen zal. Zijn Majefteit de Koning, heeft beflooten eenen buitengewoonen gezant naar Zweden te zenden: toen 'er eenige verlegenheid plaats had om een voorwerp, bekwaam tot deezen post, waagde ik 't, omdat zulks in mijn vak is, zijn Majefteit een woord van u te zeggen, en werd oogenbliklijk gelast, u voorloopig te vraagen, of gij wel. genegenheid hebben zoudt, om deezen post als gezant aanteneemen, en ik vertoef geen oogenblik om dit gewenscht bevel natckomen. Wat betreft de voorwaarden, zo wel voor het tegenwoordige, als ook na dat het werk zal afgelopen zijn, ik zal niet in gebreke blijven, u daarvan nader verflag te doen, zodra gij u over de zaak zelve zult verklaard hebben : voor het ovege ben ik buiten flaat, u te befchrijven, met welk genoegen het aangenaam vooruitzicht mij bezielt, om nog eens gemeenfchaplijk met u te werken: indien uwe gezondheid het toeliet: zou ik zeer aanraa-r den, in gevalle — zo ik hoop gij over 't algemeen niet ongenegen zoudt weezen, om u op  van MILDENBURG. 217 deezen voorflag intelaaten, zodra mogelijk een reis herwaards te onderneemen: men kan mondling in een kort tijd beflek veel meer afdoen en tot een volkomen beflag brengen, dan door eene wijdloopige briefwisfeling. Onze Heer seepberg, dien gij nog wel zult kennen, heeft mij verlaaten, en, om de waarheid te zeggen , ik ben 'er te minder bedroefd over, dewijl de arbeid hem vrij moejelijk viel, en hij, volgends zijne denkwijze, nu zijn geluk gemaakt heeft: hij is met een rijke weduwe gehuwd, die een vermogen van zeventig duizend guldens bezit: het ongemak , dat zij wat gebogcheld, doof en krakkeelziek is, wordt hem, zo 't fchijnt, daardoor verzoet, dat zij, na het vijf en zestigfte jaar bereikt te hebben, nu wel niet lang meer krakkeelen kan, en zo doende fchikt hij zich, gelijk ik verneem, zeer goed in haare luimen. In verwachting van een fpoedig gunstig antwoord heb ik de eer, mij onderdaanig in uwe welmecde vriendfchap aantebeveelen en met de vub maaktfle hoogachting te zijn, enz. O 5  DE ARME HEER ZES- EN- DERTIGSTE BRIEF. mildenbuju's antwoord op den voorftaanden Brief. Wahlberg, den ruften Juli} 1780. Van den eenen dag tot den anderen heb ik al nitgefteld , uwen Excellenties zeer gunftigen brief te beantwoorden, omdat ik geduurig hoopte , dat één van dezelven voor mij een blijder en gezonder dag zoude weezen; doch het fchijnt, alsof ik dit geluk niet hebben zal; mijn koorts verlaat mij bijna in 't geheel niet, en de drukkende warm, te verdubbelt mijne benaauwdheid en werpt mij geheel ter neder: ik durf niet waagen, mij nedertezetten, om te fchrijven of te leezen; en evenwel zou ik de post heden niet gaarne willen verzuimen, zonder uwe Excellentie mijnen warmflen dank te betuigen; ik omhelze dan het eenige middel, 't welk 'er nog voor mij overfchiet, en bedien mij van een vreemde pen. Mogt ik toch in ftaat zijn, 11, voortreffelijke, waardige man! te zeggen, hoe zeer mijn hart over uwe goedheid, over uwe zorgvuldigheid voor mij is aangedaan! doch mijn geringe rol in deeze wereld is uitgefpecld; ik ondervind bij mij-zei-  van MILDENBURG. 219 ven, dat het vermetelheid zijn zoude, mij met de hoop te vleien van een nieuwe rol te kunnen aanneemenrGod zegene u voor alles, wat gij aan mij gedaan hebt, en nog gaarne aan mij zoudt willen doen! ik wenschte dat ik in ftaat ware geweest, om mij zo veel gunst en vriendfchap recht waardig te maaken, en mogelijk, indien het der Voorzie, nigheid behaagd hadde, mijne dagen te verlogen, zoude ik thans de aanbeveeling van uwe Excellentie geen onëer aangedaan hebben ; ondertusfchen is het te laat, en ik murmureer niet. Mijne huishoudelijke omftandigheden zijn thans zeer goed en zouden door den dood van mijnen Schoonvader, die wel niet verre meer zijn kan, nog veel verbeterd worden; mijne kleine dochter is bijna tot de jaaren gekomen, waarin zij beginnen zoude mij vreugde te veroorzaaken ; mijn Oom van bieder.dorp beleeft nu nog, bij een aanzienlijk vermogen, geruste, aangenaame dagen, en was zeer genegen, dit geluk met mij te deeleu; mijn vertrouwdfte vriend, Docter porr, nodigt mij uit om getuige van zijn huislijk geluk te zijn , en om mij nog . een blijder vooruitzicht in dit leven te openen, baande uwe edelmoedige vriendfchap mij eenen nieuwen weg, 0111 werkzaam en nuttig te worden, een geoorloofde eerzucht te bevredigen, en andermaal onder uwe leiding aangenaame bezigheden waartcneemen: ik heb van mijn eenzaam verblijf en van mijne langduurige ziekte gebruik gemaakt, om mij-zelven te beproeven, mij zeiven te bewerken, mijne harts-  cao DE ARME HEER togten te bevrijden, en misfehien had ik mogsu boopen, mij alle deeze voordeden niet onwaardig te bewijzen, indien het den Schepper behaagd hadde mij nog eenige jaaren in de wereld te laaten leeven . doch het is zijn wil niet, en ik zal mij in geenen deele tegen zijne wijze fchikkingen verzetten: wie weet, of niet met de wederkeerende gezondheid en frerkte, ook de oude hartstochten in mij wederom zouden ontwaakt zijn! wie weet, welke nieuwe, onverwachte lotgevallen dit waarfchijnelijk geluk hadden kunnen vernielen! — Het is derhalven immers beter, dat ik van het tooneel aftreedc, nu ik zonder angstvallige zorgen, voor het lot van mijn kind, en van alle de geenen die mij dierbaar en waard' zijn, en zonder over mij-zelven misnoegd te weezen, de wereld kan verlaaten ? Vaar dan wel, waardig , edelmoedig man! e» draag zorg voor uwe gezondheid, voor een beftaan, 't welk voor zo veelen nuttig en weldaadig is! waarfchijnelijk is het de laatftemaal in deeze wereld , dat ik u zeg, hoe zeer ik u bemin cn hoogacht.  van MILDENBURG. a;i ZEVEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Priores van het klooster Menfinherg, aan hendrik van mildenburg, in Wahlherg, Meufchenberg, den 30 Juli" , 1780. Hoog welgeboren heer geheimraad ! XJ Hoog Welgeboren heeft mij, federt ik het geluk heb gehad Mevrouw uwe zuster, als mede de kleine beminnelijke mar ia, in ons klooster te zien , zo veele blijken van uw gunftig vertrouwen gegeven , dat ik Hechts den pligt der dankbaarheid meen te volbrengen , wanneer ik heden aan u fchrijf over eene zaak, welke het toekomende tijdlijk geluk uwer dochter betreft. Het lieve kind is, nu weinige dagen geleden, vier jaaren oud geworden, en haar verftand begint zich van tijd tot tijd te ontwikkelen, zo dat het niet meer onvcrfchillig is , welke indrukfelen op haar gemaakt worden : Mevrouw van staliieiji draagt de kleine maria eene onbefchrijvelijk tederhartige liefde toe; deeze genegenheid fchijnt het eenige aardsch gevoel te weezen, 't welk bij de goede vrouw nog is overgeblceven; want alle ove-  fisa D Ë ARME HEER. rige gewaarwordingen loopen te zamen in een reikhalzend verlangen naar den hemel, in een godsdienftige verbrijzeling des harte, in een ongeltoorde aandacht, waarover ik zwakke vrouw uwe zuster zou kunnen benijden, zo ik niet met groote droefheid tevens ontwaarde , dat deeze toedand haar verftand alle kracht beneemt , en dat dezelve meer'het werk van een fomber gcmoedsgeftel, dan van een bedaard overleg is : in één woord! — want waarom zou ik niet openhartig met u Hoog Welgeboren fpreekèn? — Mevrouw, van stalheim is in eene gemoedsgefteldheid, welke ik niet gelukkig noemen, noch als een waar beroep tot een Gode geheel toegewijd leven befchouwen kan, 't welk mij ook bewogen heeft, volgends mijn' pligt, haare dikwijls herhaalde begeerte, om den (luier bij ons aanteneemen , ftandvastig van de hand te wijzen. Uit dit alles kunt gij ligtlijk begrijpen, hoedanig bij deeze omftandigheden de opvoeding is, welke uwe dochter heeft : haar jong verftand wordt juist in de jaaren, dat het tijd was, om haar voor de onfchuldige geneugten der wereld , voor de fchoonheid der fchepping en den rijkdom der Na* tuur vatbaar te maaken, vervult met denkbeelden, die zij nog niet in ftaat is te bevatten, welke echter juist langs deezen weg haaren geest openlijk onderdrukken: dit werk wordt, helaas! door onze goede kloostervrouwen, met eenen onberaadeneii ijver bevorderd , en wegens mijn ampt voegt het mij niet, om het onverdienftelijke daarvan met na-  van MILDENBURG. 223 druk te wraaken, en haare welgemeende poogingen te keer te gaan. Ik ken mijne pligten , en zal nimmer in eene Wezenlijk Gode geheiligde ziel,. den ijver, om zich van de wereld lostemaaken , trachten te onderdrukken ; maar ik ben ook even zo vast overtuigd, dat de hemelfche Vader alleen welbehaagen hebben kan aan zodanige offeranden , die met een verflandig overleg en kundigheid van de zaak gebragt worden : eene aandacht, die het werk der gewoonte is , een verlochening , die op het eerfte verbazend gezicht van onbekende, ijdele, aardfche geneugten , in een al te laat naberouw zoude veranderen kan de liefderijke Vader in den hemel ons niet voor een verdienste toerekenen: ik geloof, dat wij onze vorming in deeze wereld (lcchts ten halve voltoojen, wanneer wij elk kiemtjen der hartstochten te vroeg in ons verflikken, en dat aïleen de geene het oogmerk van zijne aardfche loopbaan volkomen bereikt, die deeze hartstochten rijp Iaat worden, maar dan ook dezelven beteugelt, en, wanneer de godlijke kracht des Gcestes hem daartoe verleend wordt, dezelven eindelijk volkomen vermeestert : doch 'er moet eerst geflreedcn worden , wanneer overwinning en zegepraal zullen behaald worden, en deeze flrijd — ó wie weet beter, dan ik, hoe moejelijk dezelve valt? — maar hoe gemaklijk zou het weezen, zich eene verdienfte in den hemel te verwerven, 20 'er anders niets toe vereischt wierd, dan zich van de kindsheid af de oogen te laaten verblinden,  as4 DE ARME HEER en vervolgends te verzaaken 't geen men iiimmeï gezien, nimmer gekend heeft en ons niet bekooren kan? Uit dien hoofde heb ik mij, op het gevaar van verkeerd beoordeeld te worden, tot hier toe even zo ftandvastig tegen de aanneeming van den fluier van alle jonge vrouwen verzet, als ik de intrede in de orde , voor zodanige perfoonen , die de wereld geheel afgeftorven zijn, bij gevolg niets meer opteofferen hebben, onverdienftelijk oordeel : dit is.ook de reden, waarom ik het zeer ongaarne zie, wanneer men ons kinderen boven vier jaaren toevertrouwt, omdat ik weet, dat de opvoeding in een klooster, bij den besten wil, evenwel niets deugen kan; en hierom, eindelijk ronduit ge- fproken ■ geef ik u op uw gemoed, waardfte Heer Geheimraad! uwe dochter, zodra mogelijk, uit het klooster aftehaalen. Het fpreekt wel van zelf, zonder daarover nadere opheldering te geeven, dat- deeze ftap met alle mogelijke voorzichtigheid en met veel iufchiklijkheid jegens Mevrouw van stalheim moet gedaan worden, en dat ik vertrouw, dat U Hoog Welgeboren den inhoud van deezen brief voor niemand zal-openleggen. Voor het overige heb ik de eer, met alle waars hoogachting te zijn, enz. AGT-  van MILDENBURG. 22^ AGT- EN- DERTIGSTE BRIEF. Hendrik van mildenburo, iïf«vrouw van steenbeek, in Karelsrust. Wahlberg, den 9 Augustus, 1780. IVïisfchien , Hooggeachte, lieve vriendin ! is dit de laatfte brief, welken gij van mij zult ontvangen, want ik neem nu van dag tot dag meer af en ben door en door zwak het fchrijven valt mij zeer bezwaafelijk, en evenwel wilde ik deezen brief niet gaarne, juist om dat dezelve waarfchijnlijk wel de laatfte zal weezen, door een'ander'laaten fchrijven, 1 Ik heb .een zeer aangelegen verzoek aan u, en ben in het volkomen vertrouwen, dat uwe vriendfchap daaraan zal voldoen ; en wordt dit niet verijdeld, dan is ook deeze ftcen van mijn hart en ik kan mijn hoofd gerust nederleggen. Gij weet, dat mijn lieve kleine war ia tot hier toe in het klooster Menfcnberg is opgevoed : zij was daar zeer wèl ,• en mijne arme zuster droeg alle mogelijke zorg voor dezelve ; doch zij begint nu de jaaren te krijgen , waarin zij ook gevormd moet worden, en zulks kan ddar niet gefchieden; UI. Deel; P  2.26 DE ARMÉ HEER mijne zuster is zwaarmoedig, en werkt, hoe goed zij 't ook meenc, een zielsgefteldheid in het kind, die volfirekt verkeerd is : nu zou ik in de uitertte verlegenheid weezen , aan wien ik mijne dochter zou kunnen toevertrouwen, zo ik niet op u, beste vriendin! 'ftaat konde maaken: ik neem derhalven onbefchroomd toevlugt tot u -— neem gij het meisjen bij u! gij zijt een allerbraaffte vrouw; gij zult ook een even zo goede Moeder zijn: de Hemel heeft u zelve geene kinderen gegeeven; volbreng dan ook deezen taak van uw beroep aan mijne dochter! ontvang haar als uw eigendom, de ervenis van een getrouw vriend , die u en uwen edelen echtgenoot in zijn laatfte oogenblik nog voor deeze weldaad zegenen zal. Nimmer zou ik mij verftout hebben , om dit verzoek te doen , zo gij niet reeds twee jaaren geleden, het goede oogmerk gehad en zo liefderijk , zo dringend begeerd had, dat ik mijne maria aan u mogt overgcevcn; zij was destijds nog te jong ; gij zoudt onbefchrijvelijk veel 'last van haar gehad hebben ; doch /nu is zij het zwaarfte te boven : de Hemel zal uwe moeite en zorg met een goed gevolg bekroonen ; gij zult aan het meisjen , door de ontwikkeling van goede kenzaaden veel vreugde beleeven ; uwe lesfen en het voorbeeld van uwe deugden , van uwe voortreffelijke hoedanigheden zullen haar tot een edel fchepfel vormen, en eerlang zal zij de troost , de vreugde van uwen ouderdom weezen.  van MILDENBURG. 22? Geloof niet, waardfte vriendin! dat thans, aan den rand des grafs, wanneer zekerlijk de kleine zorgen en poogingen van het aardfche leven ons van weinig belang toefchijnen , geloof niet, dat de last , welken ik u opleg, mij gering voorkomt J neen ! ik ben zeer wel bewust dat ik veel eifch ; maar ik weet ook met wie ik te doen heb. Het plan ter opvoedinge van mijn kind laat ik 't geen van zelf fpreekt —— volftrekt over aan uw wijs beleid : gij weet dat haria eerlang een aanzienlijk vermogen te verwachten heeft; in deezen opzichte zal derhalven haar toekomend lot u geene ongerustheid veroorzaaken: wat den Godsdienst betreft; het best zal vveezen , dat men , alzo zij in een proteftantsch land wordt opgevoed, ook deezen Godsdienst voor haar verkiest gij weet hoe ik daarover denk. Mag ik een troostlijk voldoend antwoord van u ontvangen , dan zal ik oogenbliklijk zorg draagen , dat het kind , verzeld van een goede oppaster , naar Karehrust fpoede. Om mijn affcheid van deeze wereld niet te verzwaaren, zal ik ma* ria niet nog eerst zien: ik dank den liefdenrijken Schepper, met een blijmoedig hart, voor de innerlijke zielsrust , waarmede hij mij begunftigt; doch ik moet alles mijden , wat dezelve Hooren kan. Vaarwel, vercerenswaardige , lieve vriendin ! P a  128 DE ARME HEER en ook gij, mijn edele, beste steenbeek ! God vergelde u alles wat gij aan mij gedaan hebt, uwe vriendfchap, uwen raad, uwen troost, uwe toegeevélijkheid omtrent mijne gebreken! Ik moet eindigen ; mijn hart is geprangd nog eens, vaarwel! ik ben in leven en fterven, uw, enz.  van MILDENBURG. ft2j> NEGEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. carolina felmer, aan Doctor porr, in Hamburg. Offenbach, den 2ofien Augustus, 1780. vriendfchap en genegenheid, waarmede gij, Mijnheer! mij geduurendc mijn onvergcetelijk verblijf in uw huis begunstigd hebt , legt mij den aangenaamen pligt op, om u vooral eerst bericht te geeven, van den gewigtigften ftap mijns levens, welken ik thans binnen kort doen zal: ik maak ftaat op uwe deelnccming, ik ben verzekerd, dat het u tot een waar genoegen zal verftrekken van mij te verneemen, dat ik binnen eenen korten tijd de echtgenoote van een braaf man zal weezen. Gij kent de lotgevallen mijner jeugd, en weet, in welke betrekking ik welëer tot den Heer van der hart geflaan heb; gij hebt altoos de goedheid gehad, mijn gedrag in dien tijd gehouden, goed té keuren, en des te belangrijker is 't voor mij , dat gij ook mijn tegenwoordig befluit niet moogt afkeuren. De Heer van der hart was ongelukkig gehuwd , toen ik kennis aan hem kreeg; mijn medelijden met zijnen ellendigen toeftand veréénigde - P 3  83° DE ARME HEER zich met de deelneeming, welke zijne voortrcffe lijke eigenfchappen mij inboezemden, en dit ge voel veranderde welhaast in ppiw noin-;,.™ waarmede zijn hart insgelijks voor mij bezield wierd: ik heb nimmer kunnen gelooven, deeze onwederftaanbaare hartstogt als een misbruik te moeten bcfchouvven: het eenigfte, waarvan ik mij zelve, als een ongeoorloofde zaak,heb befcbuldigd, is de overijling geweest, die ik begaan heb, toen ik in een oogenblik, waarin mijn gemoed zo vol was, den Heer van der hart eenige blijken van mijne genegenheid voor hem gaf: maar voor deezen misllag heb ik ook door mijne vrijwillige verwijdering geboet, en van dien tijd af niet alleen alle poogingen aangewend, om mijne hartstogt.te overwinnen, maar ook, zo lang ik geloofde, dat zijne echtgenoote nog in leven was, nimmer getracht, wederom in nadere betrekking tot hem te komen: ik heb, wat meer is, nooit onderzoek naar zijn verblijf gedaan , noch de minne moeite genomen, om hem van het mijne te verwittigen. Ondertusfchen is de goede man door zijn noodlot in vreemde gewesten der wereld geweldig geflingerd, heeft met menigvuldige zwaan'ghedeïi en zorgen moeten wor (telen; maar Mevrouw van der.' hart is in Rusland overleden: dit laatfte heb ik reecis voor zeven jaaren door mijne zuster8 (*), en het cerfte door den Heer van bieder dorp vernomen (f). (*) Zie den 22fbn Brief in liet eerfle deel. CD Zie den 2,-flcu Brief in dit derde deel.  van MILDENBURG. 33! I!c zou onwaarheid fpreekèn $ zo ik wilde ontkennen, dat door beide deeze berichten de genegenheid voor een' man, die mij altoos zeer waard' was'gebleeven, op nieuws wicrd opgewekt; doch kan ik u ook heilig verzekeren, dat de ijdele gedachte, alsof de Heer van der hart de mijne ooit zou kunnen worden, nimmer wortelen bij mij heeft gefchooten: en hoe had ik ook kunnen verwachten, dat de indrukfclen, die ik :op zijn hart gemaakt had, zo duurzaam zouden blijven, dat ik mij had kunnen verbeelden, hij zou na zulk eene langduurige verwijdering, nog met ernst en te derhartigheid aan mij denken? De Heer van der hart keerde inmiddels naar Duitschland weder, en wel, 't geen ik met veel genoegen heb vernomen, met het zelfde gevoel voor mij, waarmede hij zijn vaderland verlaaten had: hij deed onderzoek naar mij, en door een zeldzaam misverftand kwam mijn gedrag, tot hier toe gehouden, hem verdacht; doch een nader onderzoek overtuigde hem van mijn onfchuld, en na dat hem alle zwaarigheden in deezen opzichte benomen waren, fpoedde hij herwaards, om mij zijne hand en op nieuw zijn hart aantebieden. Ik ben altoos zeer wars geweest van alles, wat naar gemaaktheid zweemde; waarom zou ik 't dan ontkennen , dat ik over zijn aanzoek zeer verblijd was ? ik ben juist in de jaaren, dat zodanig eene bezorging eene zeer aanneemelijke zaak is, en de Heer van der hart is tien jaaren ouP 4  632 DE ARME HEER der, dan ik; hij is een braaf, verfhndig en beminnenswaardig man , dien ik in mijn ziel hoogacht en wiens genegenheid voor mij, de proef van tijd en afwezigheid heeft doorgedaan; hij' bezit een vrij aanzienlijk vermogen, en ik ben door de edelmoedigheid van mijnen broeder, en door de kleine ervenis van mijne uitmuntende overledene tweede Moeder in Engeleven, mede niet arm: aangaande het onderfcheid van Godsdienst , waarin wij opgevoed zijn, kan ik, terwijl hij, Roomschchatholijk zijnde, geene bedenking van deezen kant heeft, bij de verdraagzaamer denkwijze van onze Proteftantfche Icerftelfelen , nog minder zwaarig-. beid daarbij vinden; en nu zult gij u, mijn lieve Doctor! wel verwonderen, dat ik nog geen ae> wag heb gemaakt van een hoofd-tegenwerping, te wceren van het onderfcheid der Handen, waarin Wij geboren zijn ; doch over dit fiuk meende ik het laatst te moeten fpreekèn, en zal het ook beantwoorden. Ik ben volkomen overtuigd, dat de wanvoegelijkheid van 't geen men mishuwelijken noemt, naamlijk wanneer menfchen zich in den echt vereenigen, die juist niet tot een zelfde klasfe van burgers behooren, en juist niet in eenen zelfden ftand geboren zijn alzo men toch door de geboorte in zekeren Hand komt, hoe zeldzaam zulks ook zij — enkel en alleen op vooroordcelen berust: geheel anders is het gelegen, wanneer tevens opvoeding en befchaving, die men genooten heeft, zo zeer verfchilien, dat in vervoig van tijd,  van MILDENBURG. 033 •wanneer de eerfte bedwelming voorbij is, de vrouw voor den man en voor den kring van lieden, met welke hij verkeert, onmogelijk een aangenaam gezelfchap wcezen kan, ja! zich over haar fchaamen moet: inmiddels kunnen 'er voorzeker gevallen voorkomen , waarin, al heeft dit alles geene plaats, nogthans een zogenoemde mishuwing, uit hoofde van zekere min gewigtige omftandigheden, onaangenaame gevolgen moet na zich fleepen:' wanneer, bij voorbeeld, door zulk een huwelijk, gelijk dit bij oude Vorftlijke huizeu in Duitschlani het geval is , den kinderen een zeer onzeker beftaan gegeeven , en hun het recht tot de erfopvolging ontnomen wordt; wanneer het voor een familie van zeer veel belang is, om haare aanfpraak op plaatlén in zekere gedichten en geestlijke ampten niet te verliezen ; wanneer de man in zekere verbintenisfen leeft, die 't hem onmogelijk maaken, om een'echtgenoote van burgerlijke afkomst daar hecnen medeteneemen, alwaar hij verfchijnen; of wanneer in eene ftad, waarin hij zijn verblijf houden moet, het vooroordeel tegen huwelijken van dien aart zo groot is, dat hij zijne echtgenoote aan vernedering of verachting bloot fielt; wanneer daardoor zijne vooruitzichten vernield worden; wanneer zijne ouders, of andere nabeftaanden, van welke-hij afhangt daardoor voor altoos zijne vijanden worden; eindelijk,, wanneer daardoor zijn beftaan zo bekrompen wordt, dat hij van gemak en vera naken, waaraan hij vau zijne jeugd af is gewoon geweest, meet afzien —. r s .  *34 DE ARME HEER jn alle deeze gevallen doet men, geloof ik, zeeï verfiandig , dat men zich niet blootftelt aan het gevaar, van een of wederzijden een offer te brengen , het welk na verloop van tijd berouw zoude, kunnen veroorzaaken. Doch geen één van alle deeze omftandigheden heeft bij den Heer van der hart en mij plaats; zijn vermogen beftaat in gereede penningen ; hij is vrij, en van niemand , hoe ook genoemd, afhangelijk ; zijne levenswijze , zijne opvoeding is van de mijne niet zeer onderfchciden ; , hij heeft zelfs in eenen ruimen tijdkring zijns levens den edelman vergeeten en zich zeer burgerlijk moeten behelpen; wij kunnen een woonplaats verkiezen, zo als wij dezelve voor onzen ftaat meest gepast oordeelen en om alle deeze redenen heb ik ook van deezen kant geene groote zwaarigheid gevonden. Mijn aanftaande echtgenoot' is reeds tien dagen hier bij ons' geweest: Ojfenbach behaagt hem zeer wel; wij hebben beflooten hier te blijven woonen, en wel, dewijl het genoegen, van onzen waardigen Huisheer daarvan fchijnt aftehangen , met hem onder één dak: met zeer veel aandoening befpeurde ik, hoe zeer het den ouden man zoude gegriefd hebben, van mij te fcheiden, omdat hij in dit geval zijne noodige oppasfing niet zoude gehad hebben : het bekoorde mij, dat ik het geluk had gehad, geduurende mijn verblijf bij hem, door mijne zorgvuldigheid fomtijds zijne ziel vervrolijkt, en door mijne blijgeestige luimen hera  van MILDENBURG. 235 rm en dan eenen glimplach afgeperst te hebben: ik gaf den Heer van der hart met een paar woorden daarvan kennis, en zijn goed hart deelde tcrftond met mij in dit gevoel: tot dat einde heeft hij den Majoor zijn huis afgekocht, waartoe deeze des te meer genegen was, dewijl hij bovendien gaarne zijn geheel vermogen aan het landgoed Wahlberg'wilde befteeden, 't welk hij en de Heer van mildenburg zamen bezitten, doch, helaas ! nu, welhaast door hem alleen zal moeten befluurd worden: de Heer van biederdorp zal bij ons in de kost gaan, eu wij zullen het voor onzen duurftcn pligt rekenen, deezen waardigen man het overfchot zijner dagen te veraangenaamen en niets te verzuimen, wat onze dankbaarheid , liefde en eerbied hem bij mogelijkheid kan bewijzen. Ojfenbach is een aangenaame,bekoorelijke plaats; men leeft hier goedkoop en door de zachte regeering van den edelen Vorst van Ifenburg, zo vrij als mogelijk is: veele vreemdelingen, en onder deeze zeer aanzienlijke lieden komen hier woonen; een gezellige, vriendfchaplijke toon heerscht bij de inwooneren ; de ftad wordt van jaar tot jaar meer verfraaid en verder uitgezet; de nabijheid van Frankfort, Dartnftad, Hanau, en'Mentz, de bekoorlijke landftreek, de heerlijke wegén dit allés vermeerdert de aangenaamheden van dit verblijf. Nog één wensch bleef 'er voor mij over, en ook deeze is vervuld: ik heb het altijd als een  236 DE ARME HEER ongeluk befchouvvd, met een ledig, werkloos mara vereenigd te worden : Ledig zijn noem ik hier, geene bepaalde, geregelde bezigheden hebben , waaraan de overige minder bepaalden zouden kunnen verbonden worden: wanneer de burgerlijke geReldheid nergens anders toe dienen kan, dan kunnen evenwel, zo 't mij voorkomt, daardoor zekere geregeldheid en tijd - verdeelingen "in de faïniljën gebragt worden: volflagen willekeur en vrijheid nopens het befteeden van den tijd heeft kwaade luimen, lediggang, verleiding tot booze daaden, tot buitenfpoorigheden ten gevolge, en berokkent eindelijk huislijke twist en onheilen: ook in deezen opzichte is mijn wensch voldaan ; de Heer van der hart is zo gelukkig geweest, van door zijne vrienden te bewerken, dat drie Duitfche Hoven hunne flaatsbezigheden bij • den Nederrhijnfchen en Keur-rhïjnfchen kreits aan hem opgedragen hebben; en zo doende is hij in een foort van werkzaamheid, welke hem voor tijdverveeling bewaart, zonder hem alte veel arbeid opleggen, en die hem tevens in aangenaame betrekkingen brengt. Hij dringt zeer bij mij aan, om ons huwelijk fpoedig te voltrekken, en ik zou het voor een zotte gemaaktheid gehouden hebben, wanneer ik mij tegen dit verlangen had aangekant: in de eerstvolgende maand zal ik voor altoos de zijne worden. Doch komt de gedachte niet ook bij u op, mijn waarden Heer ! om de zwaarigheid te opperen: hoe de Heer van der hart het zal aanleggen*  van MILDENBURG. 237 om de vervolgingen der Monniken te ontgaan, die hij , zeven jaaren geleden, ontvlugt is, en die diergelijke gevallen niet ligt vergeeten? ook daarop zal ik antwoorden : in Proteftantfche lauden fchijnt deeze Colosfus, de magt, de invloed , de zamenfpanning der Roomfche Hiërarchie over 't algemeen veel vreeslijker te weezen, dan zij indedaad is; maar in deeze gewesten vooral kunnen de Paapen zeer weinig uitvoeren , en de verlichte , groote Keurvorst van Mentz verzet zich op alle mogelijke wijze tegen het misbruik van hunne magt: hierbij komt nog, dat mijn aanltaande echtgenootj toen hij in het klooster * * * ging, zijnen naam eerst veranderde, zo dat niemand daar wist wie hij was: en eindelijk — dit verfchaft hem de volmaaktfte veiligheid ■ is dit klooster voor vier jaaren vernietigd ; van deezen kant heeft hij derhalven voorzeker niets te vreezen. Mijn geluk en mijn genoegen zouden dan wel. volkomen zijn; doch , Mijnheer! hoe kan men blijde zijn, wanneer men anderen, die men hoogacht en bemint, ziet lijden? de treurige berichten van de dagelijksch afueemende gezondheid van den armen Heer van mildenburg- maaken ons allen zeer neerflagtig, en de braave Majoor van biederdorp is 'er zeer bedroefd over— ach! levert dan de Geneeskunde niets meer op tot zijn behoud? doch ik weet, dat gij voorzeker moeite noch kundigheid gefpaard hebt, om uwen vriend voor u - zeiven en voor ons te behouden; en'dus moet men zich zonder te morren aan  J»3S DE ARME HEER den wil der Voorzienigheid onderwerpen . hij kan nog wel hulp verkenen; ware de ruwe herfst maar eerst voorbij! Hoe komt het toch, mijn lieve Doftor! dat ik Onlangs eenen brief, welken ik aan mijnen lieven broeder in Oostindiën gefchreeven en aan zijnen Correspondent naar Holland gezonden had, terug heb gekreegen ? ik kan niet begrijpen, of 'er misfehien een' misflag bij begaan is, of wat anders daarvan de oorzaak mag weezen : heb toch de goedheid, zodra mogelijk, bij den Heer voogd in Hamburg te laaten verneemen, of mijn broeder mogelijk thans eenen anderen Correspondent heeft ? ik wensch toch, dat hij mijnen brief fpoedig ontvangen moge. Neem mij niet kwalijk, dat ik u met'mijnen langen brief van zoveel tijd beroofd heb! — verzeker Mevrouw uwe waarde echrgenoote van mijne volmaaktfte hoogachting, gelijk u dezelve toedraagt uwe, enz.  van MILDENBURG. 239 VEERTIGSTE BRIEF. Hendrik van mildenburg, aanDoclor porr in Hamburg. Wahlberg, dsn 4 Septemb., 1780» Gisteren, beste porr! dacht ik niet, dat ik nog eens een blad aan 11 vol zou kunnen fchrijven ; ik vond mij eensklaps zo kwalijk gefield, alsof mijn einde daar was ; doch heden ben ik wederom wat fterker! ik zal mij derhalven het genoegen niet weigeren, om nog eens, hoe weinig ook, met u te fpreekèn: alle dagen zal ik trachten een paar woorden op het papier te brengen; en wanneer ik te zwak ben, zal de braave horn de pen voor mij opvatten, en misfehien zal hij u 0bij het Hot van den brief zeggen, dat hij mij de oogen heeft toegedrukt. Ik dank u hartlijk, getrouwe, oprechte vriend! voor uwe tedere zorgvuldigheid; doch maak u om mijnentwil vooral niet ongerust! ik heb wezenlijk niet veel te lijden een draagelijke benaauwd- heid , wanneer de hitte van de koorts mij overvalt ■ dit is 't al r zo het maar niet in 't aller- laatfte erger wordt; doch dit hoop ik niet lang kan het niet meer duuren.  a4° DE ARME HEE R 7sNddemiddags ten 2 uurèi ïk heb een paar uuren recht zoet geilapen , en vind mij nu zeer geftcrkt en vrij 'wèl : in den droom houdt mijne verbeeldingskracht zich bezig met aangenaame denkbeelden ; zij brengt mij nog eens de gelukkige tijden voor den geest, Welke ik aan uwe zijde heb dóorgebragt: wij zitten bij elkander in vertrouwelijke gefprekken over dood en ointervelijkheid, over de ijdelheid der aardfche zorgen, weufchen, onrust, ontwerpen ik kan den lieven Schepper en Vader in den hemel niet genoeg danken , dat Bij mij zulke kalme oogenblikken verleent* Het volgende is door de hand van dén Opziener horn gefchreeven. 7s Avonds ten 5 uurèi Ik merk tog wel , mijn beste vriend ! dat het fehrijven mij geweldig verhit en aantast, derhalven zal ik in 't vervolg liever altoos door eene andere hand laaten fchrijven. Daarenboven fchrijf ik thans zo Hecht , dat ik vrees , gij zult het voorftaande niet eens leezen kunnen. \ Somtijds heb ik in de koude van de koorts zeer aangenaame en gelukkige oogenblikken : alle fpieren zijn dan gefpannen, gelijk het touw-werk van een fchip, dat met volle zeilen de zee klieft: mijne ver-»  vak MILDENBURG. H* Verbeeldingskracht vliegt dan ongemeen hoog; mijn verftand is zo verlicht en vatbaar : in zodanige oogenblikken zou ik in ftaat weezen, met de ftoutfte oogen door het bedekte heiligdom der waarheid heenen te dringen ; of wanneer de verbeeldingskracht zicli niet tot befpiegelende voorwerpen verheft, maar op aardfche dingen gevestigd blijft, dan vind ik contrasten, voorftellingen van kluchtige vertooningen , die het geestigst vernuft in gezonde dagen eer zouden aandoen; doch, helaas! wanneer kort daarna de hitte volgt, gepaard met de vreeslijkftc hoofdpijn en benaauvvdheid , dan brengen deeze mij zwarte beelden zonder zamenhang,maar fchriklijken afgrijzelijk, voor den geest; het één volgt onmiddelijk op het ander, het één wordt op het ander geftapeld vruchtloos tracht ik de laatfte kracht der reden te hulp te roepen , om deeze harsfenfchimmen te verjaagen , alles is te vergeefsch ! fchrikbeelden uit de eerfte jaaren mijner kindschheid; ingebeelde gezichten van geesten en fpooken; twijfelingen en ongeloof, vrees en wantrouwen tegen alles wat mij omringt, dit is 't, het welk mij plaagt, foltert en Verfcheurt; ik reize op, val al bevende neder, tot dat allengs ook deeze bittere uure voorbij gaat* en matheid , befefloosheid mij doet vallen in eene iluimering, waarin een geweldig zweet mij geheel afmat en eenen ftap nader brengt tot den geheelert Rilftand mijner machine. IIL Deel. Q  DE ARMÉ HEER Te 5 uure 's morgens. Ik heb nu eens een vrij geruste nacht gehad; gij moet, beste vriend! dat geene, wat ik u gisteren van mijne benaauvvdheid en de verfchrikkingen gezegd heb, niet zo uitleggen, alsof de vrees voor den dood of knaaging van geweeten mij pij* nigde neen , waarlijk niet! in de oogenblikken , waarin ik mij zeiven magtig ben, en mijne ziel vrij werken kan, ben ik indedaad zeer gerust en blijgeestig: ik vind mij verheven boven alle de misleidingen der ondermaanfche wereld; befchouw alles , wat mij hier is overgekomen , als een rel van afbeeldfelen in een boek, waaruit kinderen in de eerfle grondbeginfelen zullen onderweezen worden , en het welk de groote, alwijze opvoeder voor zijne kweekelingen openlegt, om ze van lieverlede te gewennen vatbaar te worden voor meer afgetrokkene, verhevener denkbeelden en voor een meer algemeen gevoel: Hij, deeze liefderijke Leer- • aar , zal niet eeuwig toornig zijn op den jongeling van weinige vermogens, die de betekenis deezer zinnebeelden niet behoorelijk begreepen heeft, noch ook op den meer zinlijken knaap, die zijn hart alte veel tot de bonte beelden bepaalde , en daardoor zich de betekenis van de daaronder verborgene waarheid niet genoeg eigen maakte ; in zo verre hem een verftokte kwaadwilligheid , afkeer van zich te volmaakeh , trotschheid tegen den zachten leidsman, niet oogen en hart toefluiten. Niet alsof ik mij verhoogmoedigde op den ijver,  van MILDENBURG. 243 welken ik betoond heb , en alsof ik meende alles gedaan te hebben, wat ik konde(doen, om waardig te zijn, tot een hooger clasfe, die wij hoogmoedige aardelingen zelfs wel eens belooning noemen , bevorderd te worden! maar ik werp mij vol vertrouwen in de armen van den Allergoedertierendften , die nier4 Hechts Leeraar en Opvoeder, maar ook Vader is; zijne kinderen, het werk zijner fchepping,bemint, eu vaderlijke infchiklijkheid bij hunne zwakheid weet te gebruiken. 's Middags ten 12 uure. Een uur geleden ontving ik uwen brief, eeuwig dierbaar vriend ! ik dank u hartlijk, en wel vooral, dat gij mij niet voorkermt en klaagt, maar mij eenen ftandvastigen moed inboezemt bij den fiap, welken ik nu welhaast doen zal: nimmer heb ik de zwaarhoofdige plechtigheid kunnen dulden , waardoor men zijne vrienden op hun fterfbed gemeenlijk berooft van de bedaardheid, die hun zo onontbeerelijk is, wanneer zij zich boven het ligchaamlijke lijden verheffen , en de nog overige gunftige oogenblikken aan ernflige overdenkingen befteeden zullen: en waarvoor kan toch de geene, die in 't geheel niet twijfelt aan de voordduuring van zijn beftaan , vreezen ? is 't wel der moeite waard' te klaagen , wanneer men den Hechten rok uittrekt, om welhaast in een deftiger gewaad optetreeden ? moet men zich het geringe ongemak van verkleeden nog moejelijker en lastiger Q2  Hk DÉ ARME HEER maaken? geloof vrij, waardfte vriend! dat de orrverwinbaare ijdelheid der ftervelingen het grootfte getal van de zoonen der aarde tot op het doodbed vervolgt ; zij laaten zich bekooren door het denkbeeld van ten minften nu nog de oogen der omftanders tot zich te trekken , en na- hunnen dood nog van hun te doen fpreekèn: hier boezemen zij dan algemeene fpreukjens uit, waarbij hun hart gemeenlijk zo weinig gevoelt, als het den hoorers doorgaands verveelt. Anderen zeggen in hunne angstvallige kleinmoedigheid alles op, wat zij ooit tot {lichtinggehoord en geleezen hebben; even of een paar oogenbliklijke uitroepingen en van buiten geleerde, in een onbetaamelijk , ligtvaardigliik verflingerd leven , nimmer geoefende grondbeginfelen, al 't kwaade, waaraan zij zich fchuldig hebben gemaakt, wederom te niet doen , en al het goede, dat zij verzuimd hebben, vergoeden, alle booze indrukfelen, die hun voorbeeld gemaakt heeft, verdelgen konden ! Wie kan zeggen , dat van het ftcrfbed alle geveinsdheid gebannen is ? ja! voor Hem , die harten en zinnen peilt en voor het aanklaagend geweeten, kan zekerlijk geen geveinsdheid plaats hebben; doch hóe menigéén wordt niet de vuigfte huichelaar voor de geenen die hem omringen, zo de zwakheid van zijn ligchaam hem niet onbekwaam maakt, om acht, op zich-zeiven te liaan! hij ziet, dat de oogen der aanwezigen op hem gevestigd zijn; hij wil u en misfehien ook zich-zelveu djen geloo-  van MILDENBURG. 245 / Ven , alsof hij zjch alleenlijk bezig hield met ge¬ dachten aan zijne verbetering ; alsof hij met een zuiver hart in de eeuwigheid wilde gaan: daarentegen is hij bij zich zei ven zeer welbewust, dat het nu te laat is, om zich te herfcheppen en het verzuimde' weder te vergoeden; zijn ijdelhcid houdt zich bezig met 't geen gij van den overledenen, wanneer hij niet meer bij u is, zeggen, of en hoe gij aan hem denken zult ; hierom predikt hij nu deugd en onderwerping aan den godlijken wil; geeft zijnen knielenden kinderen lesfen, waarvan zij gelooven zullen , dat hij dezelven altoos uitgeoefend heeft ; of hij bekent zijne gebreken, het welk hij als een blijk van zeer groote ootmoedigheid wil doen doorgaan; hij fchenkt in zijnen laatften wil aan zijne dienstboden en aan de armen geheele fommen , waarvan hij thans geen gebruik meer kan maaken ter bevrediging zijner lusten; hij beveelt, hoe hij wil begraaven worden alsof 't niet evenveel ware*, waar men den ouden rok, welken niemand meer draagen kan, lieencn werpt! 's Avonds ten 5 uure. Over mijne gezondheid zal ik u, lieve vriend! niets meer zeggen : gij kunt gerust altoos gelooven, dat de oogenblikken, waarin ik aan u fchrijvc of veelmeer laat fchrijven, mijne vrije, onbelemmerde oogenblikken zijn; zo lang ik eenigzins kan, zal ik 'daarvan gebruik maaken , om mij met u te onderhouden. Qs  346* DE A R M E HE ER De Priores van het klooster Menfenberg heeft mij heden kennis gegeven , dat mijne kleine dochter, verzeld van een braave oude vrouw, die met de post weder terug reizen zal, naar Karehrust vertrokken is: mijne zuster zag zich ongaarne'van haar gefcheiden; doch het kon niet anders, en ik ben volkomen gerust over haare opvoeding: men heeft mijne ziekte tot een voorwendfel gebruikt, en mijne zuster gezegd , dat ik mijne dochter vóór mijn einde nog eens wenschte te zien; doch ik zal daartoe niet overgaan; want waarom zou ik een voorwerp willen zien, waarbij de ruit en bedaardheid, waarmede ik deeze wereld hoop' te verlaaten , zou kunnen gevaar loopen? maar u, beste vriend! verzoek ik hartlijk, om mijn kind niet geheel en al uit het oog te laaten gaan: ik ben volkomen overtuigd, dat het thans in de beste handen is; maar wie weet wat gebeuren kan, en zo brengt de gedachte , dat de man, die mij van zijne getrouwe , edelmoedige vriendfchap zo veele aandoenlijke , onvergeetelijke blijken heeft gegeven, ook mijne dochter, des noods zijnde, niet verlaaten zal, niet weinig aan mijne zielsrust toe: maria zal eerlang hetzelfde aan uwe kinderen doen , zo zij daartoe in ftaat is. Of wij ons ook in de andere wereld wederzien en herkennen zullen? dit is een vraag, welke mij thans zeer dikwerf bezig houdt, hoe meer bet tijdstip nadert , waarin ik affcheid moet neemen van alles, 't welk mij hier van eenig gewigt is geweest: weleer zou ik het voor een voor-  van MILDENBURG. 247 {peiling van het grootfte ongeluk gehouden hebben , wanneer men mij gezegd hadde, dat met de vernieling van onze aardfche , zinlijke werktuigen , die immers tot zien en herkennen volftrekt yereischt worden , de herdenking mede moest te niet gaan ; doch nu ben ik van een geheel ander gevoelen: ik begrijp, dat het gevoel van perfonaliteit, van enkele voorwerpen , van de gedaante, waarin wij beftaan, mede een van de onvolmaaktheden des aardfehen levens is: hoe verheven, hoe edel , hoe weldaadig het gevoel, dat wij hier vriendfchap en liefde noemen, ons ook moge toefchijnen, ben ik echter vast overtuigd, dat ons fijner wezen nog vóór verhevener gevoel vatbaar weezen zal , wanneer wij deeze oudermaanfche wereld verlaaten ; dan zullen wij misfehien even zo zeer boven deeze kleine naauwe verbintenisfen en uitzonderingen verheven zijn, als hier op de aarde de patriotfche Staatsdienaar, bezield met efprit public, verheven is boven den afzonderlijken boer , die niets gevoelt , dan de liefde voor zijn ftulp , en voor geen ander genoegen vatbaar is, dan voor het huislijke; terwijl de eerstgenoemde de blijdfehap fmaakt van de weldoener van duizenden te zijn: wat kan het ons eerlang deeren, dat een ftuk van ons gemcenfchaplijk wezen voor deezen zichtbaar was in een gedaante, welke men porr. noemde , terwijl een ander gedeelte verfcheen in een hulfel , het welk mildenburg genoemd werd? wat kan het ons deeren, wanneer wij wederom tot één wezen zamen gefmolten zijnde, in Q4  248 DE ARME HEER Één Wezen werkzaam zijn ? het is alleen gebrek aan ontwikkeling , dat wij ons hier als afgefcheiden, als twee Wezens voorkomen, en onze vriendfchap is flechts een zacht voorgevoel van het heer, lijk, hetnelsch genot, 't welk wij fmaaken'zullen," wanneer deeze fcheiding eindigt - althans voor mij is dit denkbeeld zo troostlijk, zo blijdfchapwekkend, dat hetzelve mij boven alle de kleinigheden, die in deeze wereld het voorwerp van onze wenfehen , van onze geneugte n, van onze zorgen en lijden zijn, zeer verre verheft. 't ls alleen bij deeze onderftelh'ng, dat ik het met befchroomdheid waagen kan, een duister denkbeeld te vormen van de volmaaktfte hoogde zaligheid van dat Wezen, waarin wij allen leeven, bewoogen worden, en zijn; dat vólftrekt geen afzonderlijk gevoel hebben kan, alzo bij hetzelve in 't geheel geen zinlijkheid, geen gedaante, geen tijd plaats heeft, ^t welk uit dien hoofde voor geene afzonderlijke daaden, indrukfelen en hartstogten vatbaar is , maar bij het willen en doen, bij het werken en beminnen en fcheppen, en overal tegenwoordig te weezen, en alles in alles te vervullen, een eeuwigduurende, onafgebrooken, enkele werkzaamheid van zijn beftaan ïs ; een Wezen , het welk, om ons de weldaad te bewijzen van ons weder vatbaar te maaken ter beklimmingè van die trappen , waarvan wij ons-zeiven neèrgeftort hadden , zij.ie overattegenwoordigheid in een zichtbaar Hgeh&am aanfchpüwend maaken moest; een wezen eindelijk, waarvan wij flechts daarom zulke ver-  van MILDENBURG. 249 keerde , tegenftrijdige denkbeelden gevormd hebben , dewijl wij alles , wat ons daarvan geopenbaard is , altc bepaald naar de 'letter verftaaa hebben : hierom is menigen twijfelaar de uitdrukking, dat in één, enkelvoudig wezen meerder perfoonen zijn zullen, tegen'trijdig voorgekomen, omdat hij aan de voorftelling van een perfoon, zonder zulks zelf te bemerken , alle de denkbeelden van gedaante, plaats en afdeeling hecht, welke men bij aardfche voorwerpen daaraan verbindt — ook deeze onvolmaaktheid der denkbeelden zal eerlang ophouden, wanneer wij geene taaien, geen tekens meer behoeven , maar elke waarheid in haare gebeele zuiverheid aanfchouwen en gevoelen kunnen— doch ook hier — moet ik immers zinlijke uitdruk-? kingen bezigen, om dat geene door woorden te vertolken, wat nu voor mijne ziel zo klaar is. Den 6: 's morgens vroeg, Ik heb een zeer ongerusten nacht gehad, hetwelk ik daaraan moet toeschrijven, dat ik gisteren mijne oplettendheid te lang heb ingespannen gehouden met dat geene, wat ik voor u fehreef; met dit alles is het zeldzaam, dat de befpiegeling over deeze gewigtige onderwerpen mij thans minder vermoeit, dan de minlte oplettendheid, welke ik aan huislijke zaaken wel zou willen hefteden: deeze iaat ik derhalven alleen over aan den braavcn horn, dien ik niet genoeg roemen kan wegens de getrouwe zorg , die hij voor mij draagt, en q 5  *5 DE ARME HEER waartoe hij mijne overige huisgenooten mede aanzet ; doch hij verzoekt mij , hier te mogen bijvoegen, dat het zijne befcheidenheid beledigt, zijnen lof zelf hier ter neder te ftellen en zich te moeten prijzen wegens den ijver, waarin zijn goed hart zo veel vermaaks vindt. 'sMiddags, ten is uure. Ik moet nu deezen brief fluiten , om de post niet te verzuimen hij is waarfchijnelijk de laatfte, dien gij van mij ontvangen zult: de weinige kalme uuren, die mij misfehien nog verleend worden, zal ik aanwenden, om dat geene te befchikken en te laaten opRellen, wat ik wenschte, dat na mijnen dood, met opzicht tot mijn vermogen en diergelijke, bezorgd wierd. Vaarwel , beminde vriend! leef blijde en gelukkig met uwe edele Gade, en denk fomtijds aan uwen in leven en dood getrouwen vriend, enz.,  van MILDENBURG. 25! EEN- EN- VEERTIGSTE BRIEF. jpoctov porr aan carolina felmer, in Ojfenbach. Hamburg, den oden September, 1780. Brenger deezes zal u, waardfte Juffrouw ! liet raadfel oplosfen , waarom . men u den brief aan Mijnheer uwen broeder uit Holland terug heeft gezonden (*): het is mij'zeer aangenaam geweest met deezen braayen man in kennis te geraakcn, en uwe blijdfehap zal nog grooter weezen, dezelve te hernieuwen: ik ken den man niet; hij is nieuwsgierig om te zien of gij hem herkennen zult. Van harten wenfehen wij , ik en mijne lieve huisvrouw, u veel geluk bij uw aanftaand huwelijk: wij hebben voor u beiden zeer veel achting, waarvan ik hoop, dat gij overtuigd zult weezen: gij verdient het beste lot; uw aanftaande echtgenoot is een edeldenkend man ; gij hebt den zei ven lang genoeg gekend, om geen onberaaden keus gedaan te hebben, eu uit dien hoofde vertrouwen wij vast, dat onze wenfehen voor u niet onvervuld zullen blijven: hoe gaarne zou ik ooggetuige CO Zie het (lot van den jpften Brief.  252 DE ARME HEER van uw geluk willen zijn! doch zulks kan op dit oogenblik niet gefchieden : maar mogelijk doe ik met mijne huisvrouw in de eerstkomende lente eene reis naar uwe gewesten, en in dit geval zult gij ons immers wel eenige dagen bij u in Offen~ bach huisvesting willen geeven? Dat geene, wat gij ter opbeuringe en vertroostinge van onzen braaven Majoor van biederdorp doet, zal de Hemel u vergelden; ik verzoek hem van mijne waare hoogachting te verzekeren. Mijn gemoed is te vol van mildenburg's toeftand, dan dat ik 'er veel van zeggen kan; naar de omftandigheden geoordeeld kan hij mogelijk geen twee maanden meer leeven: zulk een vriend, als hij is, zal ik in deeze wereld voorzeker niet wedervinden , alzo men in mijne jaaren niet ligt nieuwe banden van vriendfchap ftrengelt: zijn verlies brengt mijn hart een wonde toe, die geen tijd geneezen zal, hoe veel moeite ik ook doe, om ze voor mij-zelven te verbergen. Ik beveel mij aan in uwe aanhoudende vriendfchap en genegenheid, en heb de eer, enz.  van MILDENBURG. c& TWEE- EN- VEERTIGSTE BRIEF. carolina van der hart, geb. felmer, aan Doctor porr, in Hamburg. Offenbach, den aoftea September, 178a. Nooit, in mijn geheele leven , ben ik op zulk een onverwachte en aangenaame wijze veriascht, dan door de komst van mijnen lieven broeder lodewijk: hij had, om de vreugde van het wederzien des te levendiger te maaken, mij met opzet in zijnen laatften brief (*) alle hoop willen beneemen , van hem vooreerst nog weder te verwachten; en nu verfchijut hij eensklaps, hoopt mij nog in Hamburg te vinden, en begeeft zich, in zijne hoop te leur gefield zijnde, regelrecht en nog ter goeder uure herwaards, om de voltrekking van mijn huwelijk mede bijtewoonen. Vruchtloos zou ik poogen, u, beste Doctor! deeze ontmoeting aftefchetfen: hij had eenen brief aan den Raadsheer mollen beek uit Hamburg xnedegebragt; deeze kwam, heden agt dagen geleden bij den Majoor, verzeld van een vreemd Heer, dien hij voorgaf zijn neef te weezen: ik (*} De 29fte Brief in dit Deel.  a# . DE ARME HEER weet niet, of de innerlijke ftem van bloedverwantfchap mij wel zou gezegd hebben,,- dat deeze vreemde Heer mijn broeder was; maar de goede lodevvijkkonde.deeze toets nietdoorftaau : naauwiijks trad ik het vertrek in, alwaar hij, de Raadsheer, de Heer van biederdorp en mijn lieve man zaten . zij hadden de twee laatstgenoemden het geheim ook reeds ontdekt of hij viel mij met veel tederheid en aandoening om den hals : in het eerfte oogenblik kwam het mij geweldig vreemd voor, mij in de armen van een vreemd man te zien; doch ik bleef niet lang in de onzekerheid : bekende gelaatstrekken , de hartlijkheid in zijne houding , een flaauw voorgevoel alles overreedde mij, dat deeze man niemand anders zijn kon, dan mijn lieve l ode wijk; en zo doende verliep deeze en de volgende dag in blijdfehap en vrolijkheid. Mijn bruiloftsdag was op den veertienden van deeze maand bepaald: ter oorzaake van de tegenwoordigheid mijns broeders was dit een dubbelt! gelukkige dag voor mij : de voortreffelijke Heer van bieder dorp wilde voor het laatst nog de rol van huisheer fpeelen , hij wilde, hoe zeer ook zijn hart door bekommering geprangd wordt, vrolijk en blijde weezen, en ook ons en zijne overige gasten vrolijk en blijde zien; hij had na de trouw - plegtigheid , welke des nadenmiddags verricht werd, een aartig, klein feest befchikt: behalven de vrienden mollenbeek, die gij kent, beftond ons gezelfchap uit de aanzienlijke familiën  van MILDENBURG. »$$ Van orville en bernhard, den Generaal van hartman met zijne beminnelijke echtgenoote, en twee vrienden uit Frankfort: na het gezelfchap gefcheiden was, gaf de edele Major mijnen man de fleutels van het huis over, omhelsde ons beiden met een vaderlijke tederheid, en zeide met een hartlijke ontroering ■ wij waren niet minder aangedaan „ Thans, mijne kinderen! 5, ben ik in uw huis: vergunt 'er mij een plaatsjea „ in, tot de Voorzienigheid mij een nog kleiner „ woning zal aanwijzen: ik zal u zo weinig moei„ te vcroorzaaken, als mogelijk is; doch verlaat „ mij niet! ik zal immers welhaast niemand meer „ in de wereld hebben, dan u?" onze traanen lieten niet meer toe, dan hem met afgebrokene woorden het gevoel van onze dankbaarheid en liefde te kennen te geeven; doch in mijne kamer komende werd dit gevoel nog meer verlevendigd door den aanblik van een wezenlijk zeer aanzienlijk gefchenk, het welk ik benevens eenen lederen brief van zijne hand op mijn tafel vond; ik wilde hem oogenbliklijk nog mijnen hartlijken dank betuigen; maar hij had de deur van zijn vertrek reeds gefloten. En nu ben ik de echtgenoote van een allerbraafst man ; vergun mij denzelven in de genegenheid en vriendfchap van u en uwe lieve Egaê aaiitebeveelen: onze huishouding is thans volkomen geregeld; mijn man heeft zijne bezigheden aanvaard, gelijk ieder in het huis de zijnen, en wij leeven vergenoegd en gelukkig.  *gfi DE ARME HEER Ik had wel gewenscht mijnen broeder te kunnesi ovcrhaalen, om ook in deeze gewesten zijne woonplaats te neemen; doch hij fchijnt meer voor het noorder gedeelte van' Duitsckland ingenomen te' weezen, en misfehien zal hij in 't vervolg in de nabijheid van Hamburg zijn verblijf, houden: hij heeft evenwel beloofd, ons dikwijls te zullen bezoeken : eene reis 'van den eenen hoek van Duitsckland naar den anderen, is voor hem een kleinigheid. Ik eindig deezen brief, mijn waarde Heer! met een vriendlijk verzoek, om ons fpoedig eenig bericht van uw welzijn te geeven , en nimmer te twijfelen aan de volmaaktfte hoogachting , waarmede ik ben, enz. DRIE-  van MILDENBURG. 257 DRIE- EN- VEERTIGSTE BRIEF. De opziener horn, aan Doctor porr, in Hamburg. Wahlberg, den 8 O&ober, 1780.. ne laatfte berichten, zeer geëerde Heer Doctor! liepen tot den Vöörigen maandag (*); thans zal ik mijn aantekeningen vervolgen. Denzelfden dag nog ontvingen wij bericht van de gelukkige komst der kleine Freule in Kareisrust , als mede eene verzekering van de buitengemeene minzaamheid , waarmede Mevrouw van steenbeek haar had .ontvangen : deeze brief fcheen onzen braaven Heer volkomen gerustteftellen: hij fliep den volgenden nacht onafgebroken bijna vijf uuren. Maar federt dien tijd zijn de omftandigheden zeer zorgelijk geworden; de koortfen vermenigvuldigen , worden van tijd tot tijd heviger, en ik ben zeer beducht, dat het niet lang meer met hem duuren zal: fchoon wij nu dit geval reeds lang hebben voorzien, zijn wij allen echter zeer neêrflagtig. (*) Deze brief is niet geplaatst. 111. DEEL. R  DE ARME HEER Den ode 's morgens. Dit was een zeer ongeruste nacht ; de arme Heer moet voorzeker zeer benaauwd geweest zijn; in de hevigfte aanvallen van de hitte ijlde hij verbazend; hij wilde met geweld het bed uit, en wij hadden veel moeite, om hem daarin te houden: na dat de hitte eenigzins bedaard was, klaagde hij over zwaare pijn in 't hoofd en de borst; hij nam mij vervolgends bij de hand en vermaande mij hartlijk, om mijne beste jaaren der jeugd vooral toch zeer nuttig te befteeden, en nimmer aftewijken van den weg, welken reden en deugd ons aanwijzen: hij befchuldigde zich-zeiven, dat hij dit pad maar alte dikwijls verlaaten, dat hij niet zo veel tot het geluk van andere menfchen en tot zijne eigene volmaaking gedaan had, als de krachten en begaafdheden, hem daartoe van God verleend, wel' zouden vereischt hebben, en dat hij zo veele dagen zijns levens op eene onnutte wijze had verfpild: ik trachtte hem, zo veel ik kon, gerustteRellen, en beloofde zijne lesfen nimmer te zullen vergeeten, 't welk ik voorzeker ook niet doen zal: die braave Heer ! het ware te wenfehen, dat ieder zo weinig oorzaak mogt hebben als hij, -om zich-zeiven op deeze wijze te befchuldigen! V Nademiddags, ,Een zachte fluimering heeft onzen Lijder bij üitftek verkwikt : een uur geleden lier hij mij roe-  van MILDENBURG. 259 pen, verzocht mij terftond aan mijnen vader te ichrijvenen hem voortedraagen, dat hij mij vergunnen en in ftaat ftellen mogt, Wahlberg te pachten, alzo de Heer van biederdorp, wegens de afgelegenheid van dit landgoed , niet in ftaat zal weezen , het zelf te beftuuren: dit bevel zal ik heden nog volbrengen , en weet ook reeds vooraf wel, dat mijn vader zijne toeftemming gaarne daartoe geeven zal, vermits hij buiten dien het voorneemen heeft, voor mij en mijnen broederen zodanige goederen te pachten. 'Er verloopt niet één uur, of de goede Heer fpreekt met liefde en tederhartigheid van u , en belast mij u te verzekeren, dat, tot zijnen laatften doodfnik toe, zijn hart met dankbaarheid en hoogachting voor u zal bezield zijn; vergun mij derhalven, waarde Heer Doctor! dat ik deeze verzekeringen in 't vervolg niet weder behoeve te herhaaleu! Den mden, 's namiddags. Gisteren en eergisteren heb ik geen oogenblik tijd kunnen vinden, om mijne berichten voordtezetten: de Heer Geheimraad is zeer ziek geweest; de koorts verliet den armen man bijna in 't geheet niet, en hij is weinigen tijd bij zijn verftand geweest: heden is 't nu wat beter; met dit alles loopt het al meer en meer naar het einde. Meer dan ééns heb ik gevraagd, of ik uit het nabuurige^Iooster eenen geestlijken zoude ontbieden ? R 2  aft» DE ARME HEER doch hij heeft zulks altoos van de hand geweezen: nog geen uur geleden zeide hij: „ Ik oorM deel, dat ik thans geen aardfchen tolk tusfchen „ mijnen Vader in den hemel en mij meer noo" dlg heb: de a"gst5 die mij fomtijds aanvalt, „ betreft alleenlijk mijn ligchaam; mijne ziel is gem rust en blijmoedig:" inmiddels is de Lutherfche Predikant, een braaf, befcheiden man, fomwijlen hier geweest, en mijn Heer heeft altijd zeer veel genoegen in zijne gefprekken gevonden. den 13de. 's Morgens vroeg. Zo oogenbliklijk kom ik van het ziekbed: de Meer Geheim-raad belastte mij een pakjen uit zijn fchriiftafel te haaien, 't welk ik in zijne tegenwoordigheid verzegelen moest: „ Nu is het tijd," zeide hij, „ om de nog overige kleine aardfche be•„ zigheden aftedoen; ik zal geen week meer lee„ ven: dit gefchrift behelst mijnen laatften wil: „ ook u, mijn lieve horn! ben ik uit dankbaar-' „ heid voor uwe getrouwe zorgvuldigheid indach„ tig geweest; ik verzoek u terftond na mijn overh Hjden Ojfenbach te vertrekken, en mijnen „ oom dit pakjen ter hand te ftellen." Dit beloofde ik den armen Heer met traanen in de oogen ; vervolgends gaf hij in weinige woorden te kennen , hoe hij weiisehte begraaven te worden: hij begeert naamlijk, dat men hem, zonder de minste natie in den tuin, aan het eind ccner laan van populier-boomen ter aarde breö-  Van MILDENBURG. 2f5r ge, en verbiedt wel degelijk, dat men op bet graf een zerk of iet anders, dan alleen een klein heuveltjen van aarde met een houten kruis oprichte. Den \6den. 's Morgens ten 7, uure: Ik weet niet wat ik van de ziekte van onzen besten Heer denken moet 0! ware het toch mogelijk, dar hij weder konde herfteld worden! federt twee dagen is hij, naar ons oordeel, geheel vrij van koortfen, is blijgeestig, flaapt en eet goed; hij fpreekt ook zo frisch en vriendlijk, dat in huis alles met vreugde en blijdfehap bezield is; maar als ik hern mijn genoegen daarover betuig, dan fchudt hij het hoofd, drukt mjj de hand en glimplacht vriendlijk. De Rentmeester nelke is gisteren hier gekomen ; ik had hem daartoe verzocht , om in alle gevallen bij de hand te weezen, wanneer ik misfehien vertrekken moest : doch ik hoop nog al dat wij hem niet noodig zullen hebben : „ ^Gij „ houdt mi? voor de gek," zeide de oude man, na hij den zieken gezien had: „ de Heer Gcheim„ raad zal, bij mijn ziel! binnen agt dagen we- „ der op de beenen weezen!" 0, dat "-ave God! Wat is dit! -ik wordt fchielijk bij mijnen Heer geroepen! hendrik is geweldig onthutst.  2ff2 DE ARME HEER van MILDENBURG. Ten o uttre. Ach, mijn waardfte Heer Doctor! al onze hoop is verdweenen; met de innigfte droefheid, met een geprangd hart moet ik u melden , dat de arme goede lieve Heer niet meer in de wereld is! toen ik de kamer in kwam vund ik hem in de verfchrikkelijkfte benaauwdheid Hij worftelde met den dood; hij gevoelde 'er voorzeker niets meer van hij fprong met geweld het bed uit; wij konden hem niet houden; hij greep mijne beide handen , fprak nog een paar onverftaanbaare woorden , en viel leevenloos in mijne armen. Ik fchrijf in de uiterlfe droefheid, verwarring en haast nog deezen dag vertrek ik naar Ojfenbach de Rentmeester nelke blijft hier p en zal de begraavenis bezorgen. Einde van het Derde en laatfte Deel.