VERKLAARING VAN DE TYTEL-PLAAT DES XIII en XIV DEELS. Keizer KA REL de F vond, na -zyne ongelukkige onderneeming op Tunis , eeri groot en jieun in de beurt der Fuggers, ryke Augsburgfche Kooplieden. Zy verzochten hem by zich ten eet en, en verlof van hem verkreegen hebbende om een fardeel kaneel in d& eetzaal te branden, rolden zy zyne fchuldbrieven in één, en gebruikten ze om het vuur aan te Jleeken. Felibien Levens der Schilderen,'  1   SCHOUWTOONEEL b e ii NAT UUR, O F SAMENSPRAAK EN Over de Bysonderheden der NA t U URL Y K Ë historie, Die men bekwaamst geoordeeld heeft om den jongen Lieden leerzucht in te boezemen, en hun verft and op te leiden. Ö e rtiende deel. Uit het Fransch vertaald. Door. p. le clercq. Te DORDRECHT; Öy ABRAHAM BLÜSSÉ ia ZOON» si d c c t x x x n i;   INHOUD DES dertienden deels; V MENSCHEN IFOONINGE. Vyftiende Onderhoud- Bladz. i Oorfprongk van het Metfelen. 3 Ourfprongk van het Timmeren. 4 Gauloifche Gebouwen. 6 Egvptifche Gebouwen. 7 Gebouwen der Grieken en Romeinen. 9 Opgang van het Metfelent 10 Het Smecden. 12 De ftukken van het Timmerwerk. 16" De Bouwmeester. , 2ï De Bereider. ' 23 De Houwer. ':_ ib'td. De Legger. , ' "• wd. De Jongen. 24 Lof van een Bouwmeester. ib'td. Hoedanigheden van een' Metfelaar. 0.6 IA''aardig voorwerp van" eetie ganfche Akad*mie. .. 27 * 4 Oor-  vin 1 N H O U D. Oorfprongk der vasthoudendheid. Bladz. 20 Manieren van metfelen. 40 De Grond. 42. Noodzakelykheid van de wegen te ftraa- ten, of altoos goed te houden. 45 Rechte marktfteden van Vrankryk. ib'td. De beste huisbedienden. ibid. HET HUISRAAD. Zestiende Onderhoud. 51 Een gedeelte der rechte Natuurkunde is in de handen der arbeidslieden. 54 Zonderling voorbeeld van een Pottebakker. 55 Het rechte nut van de kennis der Ambachten. 59 Figuur en befchryving van de Molen der Diamantjlyperen. 62 Het werktuig om lood tot bladen te pletten. 64 De Loodgielery. 68 De Pletmolen. 69 KUNSTEN, tiiE den MENSCH ONDERRECHTEN. Zeventiende Onderhoud. 75 Werktuigen, die ons het licht mededeelen: j6 D*  INHOUD. ix t)e lamp. Bladz. 79 De Oliepers. 81 De Kaers. 84 Gedompelde Kaerfen. ibid. Gegoten Kaerfen. 85 Het wasch. 8d Het wasch-bleeken. 87 De met de lepel gemaakte waschkaers. 91 De met de hand gemaakte waschkaers. ibid. Werking van. het waschbleeken. 9a -De Studeerkandelaar, vernieuwd naar de onderrechting van dan Heer de Molières. 96 De glasgieteryen. 99 Het flypen der glazen. 102 Het polysten. 103 De arbeid van het gieten der Glazen. 110 De arbeid van het flypen der Spiegelglazen, ibid. De arbeid van het polysten der Spiegelglazen, ibid. Aanteekeningen over de Redery der Spiegelglazen van Saint Gobin. 111 VERVOLG der LEERZAAME AMBACHTEN. Achttiende Onderhoud. 132 Oorfprongk der naamen, bynaamen, en andere gedenkteekens. 13& * 5 Da  _x INHOUD, De Srerrekunst. Bladz. 141 Oorfprongk en einde van de betrach- tinge der taaien. •' ibid. Einr'e van het ichryven. 14a De Muzyk. 143 Behagen zonder leeren. Eerfte wanorde der Muzyk. 161 Te behagen door klanken zonder beteekenis. Tweede wanorde dér Muzyk. 162 De Sonaten zyn pryslyk , aangemerkt als ftiikkcn om te leeren. 168 De bedendaagfche Muzyk doet niet het geene zy belooft. 173 Verdeeling der Muzyk. 185 Goede en kwaade hoedanigheden van de Muzyk der voorleden eeuwe. 186 EERSTE DEEL van het VERDRAG TUSSCHEN de ZINGENDE en de HOBBELIGE MUZYK. Dienst der hobbelige Muzyk, 192 TWEEDE DEEL van het VERDRAG. Dienst der zingende Muzyk. 197 De Schilderkunst. 203 Haar oorfprongk en verordening. 204 'Wanorde der Schilderkunst. 210 Récht  INHOUD. Recht voordeel der Schilderkunst. Bïadz. 315 De Houtfiiede. 228 Koperfnede. ibid. Plaatfnyden met het graveeryzer. 229 Het etfen. 232 Zwarte Kunst. 236 TWEEDE VERVOLG der KUNSTEN, die ons tot LEE- RINGE STREKKEN. ' Negentiende Onderhoud. 241 De oorfprongk en het ma-aken van papier. ibid. Liber, philyra, fyne bast. 244 Membram. Pergamenum. 245 Charta, kaart, papier. 247 Het katoenen papier. 249 Manier om ons papier te maaken. 250 Eerfte vyzel of ftampvat. 251 Tweede vyzel. ibid.Een boek papier. 256 De riem. ibid. Het fchrift. 257 Gemeen fchrift. ibid. Uitgefneeden letters. ibid. Gefneeden lettérs. ' 258 Het drukken. ibid. De fchryfkunst. 259 Noodzakelykheid van tamelyk te leeren fchryven. ibid. Nood-.  ±ii ï N lï O U' D\ Noodzakelykheid van de haadfchrif' ten te leeren leezen. Bladz. «60 Middel om wel te fchryvèn. ibid. Middel om zich aan de handfchrif" ten te gewennen. jtflj DE SCHRTFFERANDERING -\ dek FRANSCHE TAALE. Twintigste Onderhoud. 26-' Schrift en Spraaken van de XFI en XF~ Eeuwen. 275 Schrift efl Taal van de XVen XIV "' Eeuwen. _ . n(jo Schrift en Taal van de Xllïen XII Eeuwen'. . . 09^ Schrift en Taal van de XII en XI Eeuwen. • R ♦ ' 301 Schrift en Taal der XI en X Eeuwen. 304. Schrift en Taal der IX Eeuwe. 313 Schrift en Taal der VIII, VII VI en V Eeuwen. 314 De Kunst om met teekens te fchryEinde des I/ihuuds. SCHOUW-  SCHOUWTOONEEL DER NATUUR. DERTIENDE DEEL. Vyftiende Onderhoud. *sM E NS C HEN W 0 O N I N G E. Terwyl een gedeelte der Maatfchap- >sMenpye zich bezig houdt met ons voedfel en kleederen te bereiden, zullen wy GE. eene byna even talryke meenigte zien arbeiden, om wooningen voor ons te maaken. Maar fchoon wy des bouwmeesters en metfelaars hulpe gebruiken, als wy een huis willen bouwen XIII. Deel. A of  3 SCHOÜWTOONEEL *i Men- of herbouwen, of een vertrek verbeteWoonin- ren' c'oen vvv wyzelyk dac wy zelfs het ge. opzicht over alles neemen; en wy verkrygen het recht daartoe, als wy ons zelfs by tyds van hunnen arbeid onderrechten. De gelegenheid daartoe komt alle dagen voor; en het ftrekt tot aankweeking van ons verftand, zoo wel als tot een' goeden uitflag onzer timmerraadjen, als wy fpreeken met eenen verftandigen burger, die zonder pracht bouwt, en jiiet min kundig is in het verdeelen van den grond, als in het bezuinigen der kosten. De wooningen der maatfchappye hebben, van den eenen tyd tot den anderen, verfcheiden veranderingen ondergaan , volgens het gemak der plaatfen, en betrekkelyk met den aart der verfcheiden volken. De eerfte manier Van wooningen te maaken, federt den zondvloed, (want de bouwkunde voor den zondvloed is onbekend ) is geweest die van Noachs kinderen in di: Gordiéfche landftreeken (<*), waar de Ark vast was blyven zitten. De uitlleeken- de (*) Heden Kurii/fa-n.  der Natüür, XV. Onderh. 3 de rotfen, holen en gaten onder de aar- 's Men^ de, waren de eerfts intrekkingen der gezinnen, die zich in dat bergachtig ge. land vermeenigvddigd hadden. Daarin kosten zy zich berryden voor den re- oorgen, de fcherpe winden en andere ongemakken der lucht en der jaargetyden, Metfelen; maar niet van de vochtigheid en donkerheid. De naarheid van dit verblyf, en de onvruchtbaarheid der landcryen , die, om de barften en fpleeten, om het dorre zand, en om de brokken van rotsfteen, niet wel te bebouwen waren, noopten hen om zich aan den anderen oever van den Tiger, in de fchoone vlakten van Mcfopotaniic' tc begeeven. By gebrek van fteen en van alle andere harde ftoffe, bekwaam om hun dekfel te geeven, leerden zy moppen van klei maaken, en dezelven hard bakken door het vuur, om 'er gemetfelde muuren van op te trekken, die niet anders noodig hadden dan een dak, om hen tegen de ongenade van weder en winden te befchermen. Zy bonden die gebakken fteenen met eene foort van vetachtig en kleverig leem, heden jodenlym geheeten, 't welk dat land A 2 nog  4 SCHOUWTOONEEL *s Men- nog heden voortbrengt, en dat zy verWoonin- bikten met gekapt ftroo of riet. ge. Dit verblyf, dat aireede aangenaam was door zich zelf, werd nog genoeglyker door het gemak, 't welk de bouwkunst hun begon te geeven, wanneer de voorzienigheid hen noodzaakte, om zich by volkplantingen van het eene tot het andere einde der aarde te verfpreiden, hun de leeringen hunner vaderen , hunne eigen behoefte, en eenige natuurlyke gaven tot geleide geeven de. Oor. Als ontebovenkomelyke hinderpaa- iprongk len hen noodzaakten van het eene naar Temmeren ^et anc^er ^anc^ tc verreizen, was bet hout, dat byna overal te vinden, en zoo bekwaam is tot Hutten als tot daken en befchot, de eerile, de ffcerkfte, en met eenen de buigzaamfte en taaifte ftoffe, waar nieuwe volkplantingen zich van konden bedienen, om gezonde, luchtige en gemakkelyke wooningen voor haar te maaken, in plaatfe van de donkere onderaardfche holen, die haar in hunne togten dikwyls tot een intrek verftrekt hadden; en fchoon zy zich in het begin, by ge-  ■ der Natuur, XV.Onderh. 5 gebrek van ondervinding, moesten ver- ^Misgenoegen met loofhutten, ruwclyk van "wóonintakken gemaakt, of met wanden van ge. fprenkels gevlochten, en met een leem beftreeken, genooten zy in deeze wooningen den dienst van het licht, en ademden eene zuivere lucht, niet met vochtige en kwaadaardige dampen beladen , gelyk in hunne vorige holen. Zy leerden in het vervolg, met gereedfehap, dat zy uitvonden, het hout ftiyden naar hunnen zin, en maakten horden, balken, ribben, deelen, fchaften,. latten, juffers en (tukken houts, van allerhande gedaanten en grootte. Derhalve zyn wy aan de buigzaamheid en den geftadigen wasdom en hergroeijing van het hout, mitsgaders aan het vernuft van den twygvlcchter of fprenkcler en van den timmerman, de in den beginne gebruikelykfte en algemeenfte manier, die de aarde recht bewoonbaar voor ons gemaakt heeft, verfchuldigd. Het bezigen van hout heeft over de ganfche aarde begonnen de wooningen der cerfte menfehen van die der beeren en andere woeste dieren te onderfcheiden. A 3 Maar  6 Sc HOUWT O. ONEEL scï' Maar hec verminderen van het hout Wookim- na een klein getal van jaaren, en de be- billyke vrees van in een geheel gewest eene zoo dierbaare ftoffe te vernielen, • noodzaakten den menfch daarby leem, klei, Heen, lei en gcmeenlyk gebakken aarde, by gebrek van fteen, te gebruiken, of in deszelfs plaats te verwerken, en zoo veel het mogelyk ware te bezigen. Sauloi- Decze fpaarzaamheid heeft onder gebomvS* hcele Volken inSev'oerd en in gebruik gehouden de ronde gebouwen van iprenkcls, overdekt mee biezen, riet of itroo, naar de gelegenheid der plaat» fen, en eindigende in de gedaante van eenen kegel, gelyk onze yskelders. Somtyds werd het werk van den twygvlegtcr beftreeken met eene laag leem, doormengd met gekapt ftroo. Een gat, in de punt van deeze boerfche koepel gehten, gaf uittogt aan den rook. De haard, die in het midden der wooninge en eenigzins Iaager dan de grond was, en alleen met kooien aangehouden werd, verwarmde het ganfche huisgezin , dat 'er om zat. Tot het maaken yan zulke huizen, en tot de gemeene be-  der Natuur, XV. Onderh. 7 behoeften des levens, had men Hechts yjjj* week hout of kreupelbosch te hou- wooninwen: en deeze zuinige eenvoudigheid oe. heeft zoo veele eeuwen lang die groote bosfchen, die Germanje en Gaule bedekten, in weezen gehouden. Zoodanig was de bouwtrant onzer Vaderen O). Men ziet nog de overblyffels daarvan in de Lotteringfche, Duitfche en Poolfche dorpen (è). Andere volken volgden eene andere zeer verfchillende manier van bouwen.- De Egyptenaars, na lang langs de D^Egypbeide oevers van hunnen hndftroom b'0uVyen.' geloopen , en dezelve in oogcnfchyn genomen te hebben, beflooten te gaan woonen in de vlakten, welken hy door zyne flib vruchtbaarst maakte, en met fchuiten en vlotten de fteen, het marmer en alle andere bouwftoffen, welken zy alleen in het dicpfte van Afrika vonden, derwaards te brengen. De overvloed bepaalde hen, cn de zinnelykheid van hunnen land aart, voortkomende aan den eenen kant van de fchoon- f a) Zie Strabo Geogr. !. 4 en Vitruv. 1. a. (>5 Zie Burclaii Icon cmimarum. A 4  S Schouw tooneel 's Men-1 fchoonhcid deezer ftoffen, en aan den schrn anderen van de gefteltenis des lands, ge.00N " gewende hen vroeg hunne gebouwen grootsheid by te zetten. Van daar die deftige wooningen met platte daken, en alle die fchoone gedenkftukken, die de overftroomingen konden wcderftaan, en onverniclbaar voor het geweld der wateren moesten weezen. Zy gebruikten fchier geen hout tot hunne gebouwen. Het land bragt ook weinig hout voort; en beurtlings bloot voor het water en voor de lucht, zoude het hout van weinig duur geweest zyn. De fraaiheid, welke men in de fchriften der Grieken vindt, wordt ook in hunnen bouwtrant, en in alle hunne uitvindingen ontdekt. Van hun komen ons de fraaifte werkingen der Meetkunst, de verbetering der Tekenkunst, de bouworders, de fchoone evenmaatigheden en de beginfels van alle fraaije kimden. De Romeinen, in de eerfte tyden ruwer en armer, bouwden eerft met hout, aarde en ftroo. Echter vindt men in decze hunne eerfte eenvoudigheid een' edelen zwier: misfehien hebben  der Natuur, XV. Onderh. 9 ben zy zelf in 't eerst de waare groots- 's Menheid bereikt, dewyl zy niets fpaarden ^>ninaan de gebouwen, die tot het gemeene ge. nut ftrekten. Van de tyden van Tar- Gebouwen quinius den ouden , 600 jaaren voor j^jj GneChristus geboorte, was de geheele Romeinen, grond van hunne Stad uitgegraaven, en doorfneeden met gemetfeldc rioolen, die als zoo veele takken uitliepen in eene gemeene overwelfde vulnisloozin( 17. Band, die den bast vasthoudt. D. Dak op eene platte wys gemaakt. 1. Gebroken dak. E. Hei @m paaien en masten in de aarde te flaan. 1. Onderbalk. 1. Staartbalk. 3. Staanders. 4. Heiblok. 5. Steundylen. 6. Penladder. 7. Stut van de penladder. 8. Katrollen. 9. Touwen en trektouwtjes. 10. De paal of mast, in den grond geflagen. Verfcheiden menfchen vatten deeze trektouwtjes gelyk aan, en haaien het blok op, 't welk zy vervolg'Sis op den kop van den paal of mast laaen B 3  SS ScHOUWTOONEEI» 'sMen- vallen. Zy beginnen alle te gelyk te wÓonin- trekken op een gegeeven teeken; en ge. op een ander teeken laaten zy los en het blok vallen. De bouw- Gelyk het hout een groot behulp ineester. ftrekt op plaatfen, waar de deen ontbreekt , zoo is de ontdekking der deengroeven een onwaardeerbaare fchat op plaatfen, waar het hout fchaarsch, en zelf waar het overvloedig is. De deen maakt de hechtheid, vastigheid en de duurzaame bevalligheid der gebouwen. Hoe hard hy zy, moet hy de fcherpte van den beitel toegeeven: hy fchynt week en handelbaar als deeg, zoo wel fchikt hy zich naar de begeerte en naar de liniën van den meetkundenaar. Het hout en de deen wachten dechts naar 's menfchen bevel. Zonder hem zouden zy een vruchtelooze voorraad zyn; en het was alleen voor zyn vernuft bewaard een evenmaatig Jighaam te maaken van zulke ruwe doffen, die op zoo veele plaatfen verfpreid zyn. Onze bouwmeester brengt ze by één, dikwyls zonder uit zyn kabinet te gaan: of zoo hy nu en dan op de plaats komt, waar men bouwt, zal hy geene fteek- byl  XTII Deel. II J>laat .SlaJz. ZZ . Dl et . J>e 3><*k<*v -   der Natuur, XV. Onderh. 23 byl of bei cel aanvatten, en geen hand 's Menaan 't werk liaan. Als gy hem gerust ^ ziet wandelen op de werkplaats, zoudt ge. gy meenen dat hy ledig is; en hy doet alles. Het is een hoofd, dat veele handen bediert. De bereider, die de goede deenen Dc bereiteekent, en de patroonen geeft om 'er d-erde maat en het houwen van aan te wyzen; de zaager, die de groote blokken in dunne plaaten fnydt; de houwer, Dehoudie zyne dei en zynen beitel brengt op werde liniën, welken men hem voor getrokken heeft; de deenlosfer, die, alleen met het behulp van eene handfpaak en twee rollen , het zwaarde blok deen op den dapel brengt; de burrydraager, die, zyne fchouders tegen andere aanzettende, het gehouwen ftuk op de burry helpt tillen, of het helpt voorttrekken op de delling tot aan den voet der werktuigen, die het moeten ophyzen en brengen tot de plaats, waar het moet liggen; de leg- De legger, ger, die deezen deen met het fchietlood waterpas legt, door het toegeeven van de nog natte tras; de opperman, die de kalk en de pleister beB 4 flaat;  24 SCHOUWTOONEEL 's men- flaat; de jonge, die den kalkbak draagt: woonin- deeze leiders en verfcheiden anderen, GE. die zich werkzaamst toonen, weeten De jongen, niet, of verzuimen aan te merken wat uitwerkfel het duk deen, dat zy behandelen , houwen en vervoeren, hebben zal. Men ziet niet dan verwarring in hunne beweegingen. Hun arbeid is hier en daar verfpreid en zonder orde of fraaiheid. De werklieden, welken men op de vlakte zoo bezig ziet, arbeiden blindeling, om zoo te fpreeken, en gelyken naar hunnen troffel en hamer. Een cenig man, die het bewind over zoo veele verfcheiden wer- , kingen voert, heeft 'er begrip van, en vindt 'er overeenkomst in. Hy geeft eindelyk al zyn volk affcheid; en het geene flechts bedond in een denkbeeld, in zyn hoofd befloten , wordt eene deftige weezenlykheid, die tot nut van het gemeen drekt. Lof van Wat man moet de bouwmeester weeeen' bouw- zen, die in zyne gedachte, naar de ce- mcester. n ijl -j 1 , & iteldneid en de maat van den grond, bevat het bewerp en het bedek van een groot paleis, van eene heerlyke kerk, van de kom van ccne haven, van eene vaart  der Natuur, XV. Onderh. 25 vaart van gemeenfchap tusfchen twee '»Men. zeën of tusfchen twee rivieren ? Hy ^ooninmoet niets kleins hebben in zyn ver- ge. ftand noch zelf in zyne gevoelens. Hy moet de Grieken en de Romeinen tot meesters gehad hebben. De evenredigheden, welken hy in de overblyffets van hunne werken vindt, verrtrekken hem tot leeringe. Hy gebruikt geen ander gereedfehap, dat de meeten tuigwerkkunde. Zyn vooruitzicht en de kennis van de gemakkelykheden en voeglykheden van zynen tyd zyn zyne eenigde leidders. De maatfehappy, wiens zinnelykheid en behoefte hy zoo wel betrachten nagefpoord heeft, bemint hem op haare beurt, en laat niet toe dat zyn naam aan de vergeetenheid opgeofferd worde. Na verloop van jaaren en eeuwen , zegt men nog: Aholiab en Bezaleël hebben het bewind over het werk van Israëls Tabernakel gehad: Archimedes had het oude Syrakufe verderkt: du Cerceau heeft de nieuwe brug te Parys over de Seine gebouwd: aan Pagan en Vauban zyn wy de vastigheid onzer grensdeden verfchuldigd. Riquet heeft de lange B 5 Lan-  26" SCHOUWTOONEEL ^s Men- Languedokfche vaart ontworpen en WooNH. voleindigd. GE- Daar wordt op verre na zoo veel Hocda- vernufts en kennis niet vereischt voor roeen" den niet(claars baas, die de uitvoering Ectfejaar. van een beftek en bewerp onderneemt. Maar in zyne foort moet hy evenwel een groot man weezen. ALs hy gezeggelyk zyn wil, en de zorg der verdeelingen en fieraaden overlaaten aan anderen, kan hy zich eenen naam en fortuin maaken, vooral als hy twee dingen dipt waarneemt in zyne manier van metfelen; te weeten, als hy vast metfeit, en met eene volkomen kennis, het zy van den grond, waar op hy bouwt, het zy van de bouwftoffen, die het land hem aan de hand geeft. Ik zoude in het groot en in het kleen verfcheiden ongelukken kunnen bybrengen, voortkomende van te groot een verzuim in deeze beide Hukken ; maar de levenden kunnen zich beteren. Wy zullen ze met hunne misdagen en gebreken ontzien: hen hier te noemen zoude een fchimp zyn. Zoo ooit eenig vermoogend man, ef eenige welmeenende byzondere men- fchen,  0er Natuur, XV. Onderh. 27 fchen, hec bewerp van een nieuw ge- 's Mennootfchap van luiden van weetcnfchap woaLw maaken, wenfche ik dat hun onder- ge. zoek voornamelyk mooge vallen op een voorwerp, dat in fchyn zeer eenvoudig, maar van eene oneindige uitgeftrektheid en oneindig vruchtbaar is, door de veelheid van zyne rakken en van zyn gebruik. Ik meene de kennis der verfcheiden foorten van aarde. Waardig Deeze betrachting, waar van onze ar- ™°r**eP beidslieden, aan een' onverandcrlyken ganfche trant en dender vast vertuid, weinig Akademic. werks fchynen te maaken , behoorde het oplettendde en fchranderdc genootfchap bezig te houden. Dit genootfchap, de Natuurlyke Hidorie, de Stookkunst, de Verweryen, het Steenen Pottebakken, het Metfelen, den Landbouw en het Hovenieren tot volmaaktheid brengende, zou den hoogden lof des menfchelyken geflachts verdienen. Maar waarom nieuwe genootfchappen op te rechten ? Elk edelman, die edelmoedig genoeg is om de maatfchappy ten nutte te weezen, elk pastoor ten platten lande, wiens leergierigheid en  28 S CHOUWTOONEEL 's Men- en lust niet gedoofd zyn door gebrek Woqnin- van vernuftig gezelfchap, gelegenheid ce. hebbende, gelyk hy heeft, om de werken der natuur in de natuur zelve te betrachten, of met de geencn te fpreeken, die met fchup, fpade en pik in de aarde wroeten, behoorde alle nieuwe dingen, welken hy hoort en waarneemt, op te fchryven. Dit zoude voor hun zeiven eene aangenaame bezigheid zyn; en hunne kennis zoude 'er - krachtig door aannccmen; want zy zouden alles door hunne eigen proeven kunnen onderzoeken, en daar door het waare van het valfche fchiften. Daar en boven zouden zy het gemeen door hunne onderzoekingen en ontdekkingen verryken, door dezelven aan de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen medecedeelen. Men kan de Gcdenkfehriften van dit geleerde kunstgenootschap aanmerken als de openbaare fchryfrol van alle uitvindingen, of als de blaffaart van alle nutte kundigheden, en als eene onvergangkelyke rolle van alle nieuwe ontdekkingen. Het metfelen, zoo wel als het timmeren , dat altoos gepaard gaat met het met-  der Natuur, XV. Onderh. 29 metfelen, volgt zeer eenvoudige dok-'« Menregels in zynen arbeid, en gebruikt des- 'vh0e0nin. gelyks werktuigen, die vry eenvoudig ge. zyn. Zie in de Beginfels van Felibien de gedaante van het gereedfchap des metfelaars. Wy zullen hier den oorfprongk van de vasthoudendheid zyner doffen trachten naar te fpooren. De uitwerkfels der natuur zyn in het Ooreerst genoeg geweest, om den arbeid'J£rr°"fskt_ der werklieden met eenigen goeden uit- houdend, dag te richten. De bevindelyke na- heidtuurkunde heeft ze van eeuw tot eeuw door nieuwe aanmerkingen volmaakt. Zy heeft vroeg aangemerkt, dat de indrang der vloeidoffen. tusfchen de doffen der vaste lighaamen daar in eene werking bragt, en eene kracht, bekwaam om ze te fcheiden, naarmaate van de hoeveelheid of de werkzaamheid deezer vloeidoffen. Zy heeft aangemerkt , dat in tegendeel de famenhang der kleene of groote doffen voortkwam van de uitvloeijing der vochten; fchoon zy de oorzaak daarvan niet begreep inde natuur, die ons de kennis daarvan nog fchynt te willen verbergen. Het water is van zelf geene vloeidoffe: het wordt  36 SCHOUWTOONÊEL 's men- wordt 'er eene door den indrong der* Woonin- lucIlt' en door het rechte beginfel der ce. vochten, het vuur: de uitvloeijing van deeze hoofddoffe brengt het water weder tot zyne natuurlyke verdikking en gedolden daat. Het is eveneens gelegen met het bloed, oliën, zouten, lmeer, en veele andere lighaamen, die zich verdikken naarmaate 'er het vuur uitgaat, en met welke het vuur zeer verlcheidenlyk werkt, gelyk dezelfde hand Zeer verfcheiden dagen daat met een roedje, met eenen hamer en met eenen knods. Door een uitvverkfel deezcr aanmerkinge, gebruikt men derk vuur, om alle deelen van eenig metaal op te ligten en vloeibaar te maaken. Het is door een gevolg van het zelfde bevindelyke beginfel, dat men een derk vuur gebruikt heeft, om alle deelen van de zeefchulpen of van den kalkdeen te doen fchrikken, het welk ten eerde zoo veel te wege brengt, dat hy zich ligt tot dof laat maaken, en naar ons begeeren gehoorzaam wordt. Het wa« ter, waar mede de kalk bedagen is, en dat haare deelen in eenen gefcheiden daat houdt, komende te vervliegen, kry-  der Natuur, XV. Onderh. 31 krygen zy hunne vorige vasthoudend 'a Mewheid. Een enkele damp, die in eer. ^oomi*. ïouw dringt, doet het zwellen, en ge. maakt het korter, door het in de breedte uittezetten, en dikker te maaken, zoodanig dat het gewigt ryst, dat men 'er heeft aangehangen. De vochtigheid is eene rechte vloeidoffe, die de deelen van een lighaam, waar zy indringt, min of meer fcheidt. Dit ziet men aan een dekfel van fchifpad, als het in het water gelegen heeft; of aan het zwellen van eene deur of vender, dat in regenachtig weder niet toe wil. Hier van kan men zich nog beter overtuigen , als men, een blok molendeen rond gehouwen hebbende, in de gedaante van eene rol of cilinder, in deszelfs rondte zoo veele evenwydige voren houwt, als 'er molendeenen uit het blok kunnen komen, en in elke vore, in de ganfche rondte van het blok, eene meenigte van pennen of wiggen van heel droog hout daat. Dan behoeft men de einden deezer wiggen alleen nat te maaken met eene fpons, om alle derzelver vezels uit te zetten en te doen zwellen, en 'er eene werking in te veröorzaaken, die de door-  g2 SCHOUWTOONÉEL »s Men- doorfnyding der molendeenen zal vol* schen tooiien, tot in het hart van het blok, WOONIN- , ■> ' , , ,.7 ge. dat men met ontgonnen had, en die elke bovende fnede geheel los zal maaken van de onderde, en het blok in zoo veele molendeenen verdeelen, als men begeerd had. Met des te meer reden zal het daande water of lange overdroomingen te vreezen zyn voor de gebouwen. Als het gebouw geheel van hout is, zal het hout, dat altoos vol luchtgaatjes is, zwellen door de vochtigheid, van één rytcn, en door lengte van tyden geheel ontwricht worden, en zich fcheef en fchots zetten. De gemetfelde gebouwen loopen zoo veel gevaars niet: maar het water kan het metfelwerk der grondflagen niet losmaaken, noch vooral daar niets van wegneemen, als het wegloopt, zonder de deelen, die weder tot elkander komen, te doen inzakken , en zonder dezelfde drukking mede te deelen aan de bovende deelen. De vloeidoffen, gelyk de lucht, het water, en het vuur, die zoo veel fchade aan de gebouwen doen, vooral door de verdrooijing van verfcheiden deelen der  der Natuur, XV.Onderh. 33 der farrienvoeginge, brengen 'er in te- 's Mes. gendeel door haare uitvloeijing eene ^oonikgrooter devigheid en vasthoudendheid ge. in, als zy 'er uitvloeijen, zonder iets daar uit weg te neemen. De vochten kunnen van tusfchen twee nabuurige vlakten niet uitgaan, zonder aan deeze vlakten plaats te geeven om zich onmiddelyk te raaken in een grooter getal punten, en om zich te vereenigen als of zy dechts één Zelfde lighaam maakten. De lucht, door zuiging van tusfchen twee gladde dukken marmer geweeken, oeffertt 'er zyne veêrachtigheid niet meer tusfchen, en poogt niet langer dezelven te fcheiden. Dan werkt de algemeene perdng (welke haare oorzaak ook zy) op die twee dukken marmer, zonder daar eenige werking of tusfchenmiddelige vloeidoffe tusfchen beide te vinden; en zy drukt ze zoo derk tegen eikanderen, dat men groote kracht moet gebruiken om ze te fcheiden. Dezelfde famenhang, of ten minden een begin van vereeniginge, doet zich zien in twee gladde dukken marmer of lei, welken men fchuinsch houdt, terwyl men ze op eikanderen fchuift, zoodanig dat men XIII. Deel. C fchier  34 SCHOUWTOONEEL '6 Men- fchier geene lucht tusfchen beide laat woonin- komen. Een blad tin, op het welke ge. men waterpas een fpiegelglas gefchoven heeft, zit zoo vast aan het glas, alleen door de algemeene perfing, die zich ali tyd vertoont door de naauwe vereeni- ging van gladde oppervlakten, tusfchen welke noch de lucht noch het water komt. Hier heeft het kwikzilver, dat op het blad tin lag, aan de lucht den intogt volkomen gefloten, aan alle kanten uitvloeijende naar de kanten van het glas, dat waterpas op het tin gefchoven is. De werking der vloeiftoffen, die ons in zekere gevallen zoo nadeelig is, is dan voor ons een groot behulp, als wy haaren voortgang waarneemen, en haar tot ons nut weeten aan te wenden. De droogte of het vuur, in een* zekeren trap, dryft en verdrooit het water zonder geweld. Het water, vervliegende en uitwaasfemende, neemt altoos met zich een groot gedeelte luchts, waar mede het fchier altoos beladen is, en die het bevat, gelyk een klomp gefmolten glas de verdunde lucht, welke de arbeider 'er met zyne pyp inblaast, bevat en omringt. Het water vervliegt, naar gera- de  der Natuur, XV. Onderh. 35 de van de hoeveelheid van het vuur, 's Mendie 'er ingedrongen is, en die de lucht, ^ooninwelke elk waterbelletje kan ingezwol- ge. gen hebben, verdunt; zoodanig, dat, deeze lucht meer uitgezet zynde dan de bukende, het een noodzakelyk gevolg is, dat de lucht- en waterbclletjes zich opgeeven en dan verftrooijen, naar maate van den trap van warmte, die hen dryft. Als zy minder doffe inhebfeen dan de deeltjes der uitwendige lucht, wier plaats zy inhebben, moeten zy dryven, zich naar boven begeeven, en eindelyk blyven daan in die laagen van den dampkring, waar zy zich in evenwigt zullen bevinden met de omringende lighaamen. De uitdrooging tusfchen twee oppervlakten geeft plaats tot eene vryer perfing, en daar in bedaac waarfchynlyk de minder of meer hardigheid, de minder of meer vereeniging der oppervlakten, Zoodanig zyn de werkers, die heimelyk en krachtig voor ons arbeiden. Deeze werking is verborgen. De wysgeeren bemerken dezelve, zonder de eerde oorzaak daarvan te begrypen. De arbeiders zien 'er het uitwerkfel van; C 2 en  30 ScHOUWTOONEEL '« Mén- en dat is genoeg om hen te richten. Woonin- 's ons onrn°geiyk de lucht weg te ce. zuigen van tusfchen twee deenen, of van tusfchen eene meenigte van zandkorentjes,om hunne oppervlakten naauwer te vereenigen en te verbinden onder de kracht der zwaarte, die altoos verzwakt wordt door de tegenkanting der lucht, die in de tusfchenwydten verfpreid is. Wy neemen toevlucht tot een middel. Wy fmakken tusfchen de deenen eene laag kalk of tras, 't welk een dubbel uitwerkfel voortbrengt; het bevordert eerdelyk door zyne toegeevendheid en gedweeheid den dand van den deen, dien men leggen wil; en vervolgens houdt het tusfchen de deenen eene ontelbaare meenigte van kleene oppervlakten, op eikanderen liggende door de uitvloeijing van de vochtigheid der kalk, welke de droogte of het vuur'er uitdryft. De uitneemende kleenheid van de deelen deezer vochtigheid brengt in de faamgcvoegde doffen geene merkelyke inzakking. Nog eene andere ondervinding, heden zeer bekend, is dat het water met de lucht dringt in kleene openingen, . ' : waar  der Natuur, XV. Onderh. 37 waar de lucht alleen niet in kan; en dar'« Mènmen zich van het water bedient, tot wqoninverdrooijing van de lucht, die met het ge. Water uitgaat; maar dat de volmaakte uitdrooging plaats geeft aan eene zoo nette legging van kleene oppervlakten tegen eikanderen, dat de lucht of het water daar na niet meer tusfchen beide kunnen dringen. De droogte werkt het geene zy voortbrengt tusfchen de lighaamen der deenen en de laagen kalk, desgelyks tusfchen de zandige en aardachtige deelen der kalk. De kalk is in zich zelve een eerde metfelwerk , faamgevoegd van harde en onbuigzaame deelen, welken wy zand noemen, en buigzaame en gedweege deelen, welken wy modder of rechte aarde noemen. Het is bekend dat een kleen bolletje de omringende lighaamen met een grooter getal deelen raakt dan een heel groot, aangezien de overgroote minderheid van deelen, welken een zoo kleen bolletje bevat. Zoo dat hoe fyndcr de rechte aarde is, die in het tras of de kalk komt, hoe meer oppervlakten zy het zand, waar men haar by doet, voorhoudt. Zy geeft zoo veel C 3 te  $3 SCHOÜWTOONEEL 's Men- te meer vat aan de perfins; der zwaarte, WooNiar. 5ls nec vuur de l«chc en de vochtigheid ge. doet uitvloeijen, die zich tusfchen oppervlakte en oppervlakte ophielden. De kalkdeen, dien men vereenigt met het zand of met de half tot glas geworden ticheldeonen en moppen en klinkers, bedaat voornamelyk uit een zeer fyne modder, die zeer bekwaam is om de tusfchcnwydten van het zand te vullen, zoodanig dat het water, uitgaande van tusfchen de kleene oppervlakten van den modder, dien ten eerden met de zandkorntjes tot eenen klomp vereenigt, en het geheele met de nabuurige deenen bindt en hardmaakt, door den uitgang van het vocht en de lucht van tusfchen een oneindig getal van punten, die dus vast op eikanderen blyven zitten , en door den tyd fchier onalïcheidelyk worden. Eenigc hebben gemeend dat, in plaats van het zand door rechte aarde of modder , en de deenen door eene laaa; kalk of tras te binden, men zonder kalk of tras zoude kunnen bouwen, als men de deenen, na dat zy heel gelyk gehouwen waren, heel glad maakte, en dezelven wa-  der Natuur, XV. Onderh. 37 waterpas op eikanderen fchoof. Maar 's Mende uitvoering van deeze wyze van bou- w"0ninwen zoude mogelyk veel moeijelyker ge. en zoo zeker niet weezen. Maar een iilofofisch gebouw en een vast gebouw zyn twee verfcheiden dingen. Men meent echter oude gebouwen te zien, wier fteenen onmiddelyk op eikanderen liggen, mogelyk na lang tegen eikanderen gewreeven geweest te zyn; en zonder eenigen fchyn van kalk tusfchen beide. Zoodanig is de Bafelfche poort te Reims, zynde een van die zes boogen, die gebouwd fchynen, het zy om den Keizer Probus te eeren door een gedenkteeken van dankbaarheid, toen hy den wynftok in Gallië deed planten, het zy om Carus of Julianus te eeren, uit erkentenisfe van hun verblyf in Belgisch Gallië. De ouden hadden veele fchoone en voortreffelyke manieren van metfelen, welken men vindt in Vitruvius en in de befchryvinge der groote wegen en heirbaanen des Keizerryks van Bergier. Men ziet nog met verwondering de overblyffels van die wegen te Rome, teVerone, te Nimes, en op onze groote wegen. Daar is veel te C 4 lee-  40 SCHOUWTOONEEL '«Mem- leeren uit de betrachtinge des metfelwoonim- wer, SCHOUWTOONEEI, ÏJ2r daaSsch landbeftier. Zonder eenige WooNUf- moeiten of poogingen van verdand aan «• onzen kant, is alles, wat het geraak en de genoegte van het gemeen betreft, wysfelyk bepaald. Zindelykheid, vryheid, en breedte der Itraaten, hoogte der muuren, het zy van fteen of van hout; wegneeming van uitftekken, van Hinkende zinkputten, en van fchadelyke dienstbaarheden, regels van afmeetingen, keur en vermenging van bouwftoften, arbeids - loon, hechtheid, in alles is voorzien. Elk krygt door deeze keuren een beter huis, dan hy hebben zoude, indien de fchikking daar van geheel aan zyne befcheidenheid en wysheid overgelaten ware. Men heeft zyne vryheid bepaald niet verder dan noodig was, om hem een gemakkelyk huis te geeven, zonder zyne nabuuren en den gemeenan grond te benadeelen. Wy hebben de magt niet, om een ander door ons timmeren te hinderen; maar daar en tegen hebben anderen desgelyks de magt" niet, ons door hun bouwen te benadeelen. II E T  HET HUISRAAD. Zestiende Onderhoud. De Timmerlieden , Metfelaars en Het HorsLeidekkers hebben hun werk gedaan. RAAD' Zy vertrekken. Het huis behoeft flechts te droogen, en van huisraad voorzien en gedoffeerd te worden, om bewoonbaar te weezen. Andere lieden, zoo vernuftig als die weg zyn, komen ons hunnen dienst daartoe aanbieden. Elk zoude 'er gaerne een duk werks in maaken. De tapytwerker, de flotenmaaker, de fchrynwerker, de draaijer, de glasblaazer, de glazenmaker, de loodgieter, de geelgieter, de zilverfmit, de mesfenmaaker, de blikflaager, de koperflaager, de pottebakker, en veele andere vertoonen zich, en vraagen wat ons begeeren is, of D 2 bren-  52 SCHOUWTOONEEÏ/ Het Huis- brengen ons huisraad, om uit te kiezen *AAD' wat ons dienr. Men weet niet wien men eerst gehoor zal geeven. Wy kunnen ons nooit beter in daat dellen, om te koopen het geene wy noodig hebben, dan wanneer wy van te voren de voorzorg hebben gebruikt, om ons te onderrechten van de beste doffen, die toe elk werk gebruikt worden, van het beste fatfoen, dat men 'er gemeenlyk aan begeert, en van den prys zoo van de ftofFe als van den arbeid. Deeze kennis is niet ter loops te verkrygen. Zy vereischt een weinig ervarenheid. Zy is nooit beter te bekomen, dan door de vergelyking van de werken en van de pryzen. Zy vereischt echter niet veel moeite, en verveelc niet. Ik weet niet welke verkeerdheid ons deeze kennis, welke men weet dat niet ongenoeglyk en van grooten dienst is, tegen maakt, en welke gril ons vermeende weetenfehappen, die niet dan kwellinge veroorzaaken, doet najaagen? Maar wy klaagen hier t'onrecht over de zinnelykheid en den arbeid der jeugd: zy is leerzaam, en valt gaerne op het geene men haar aanpryst. De  der Natuur, XVI. Ondsfh. 53 De rechte manier, om deeze gebrui- Het Huiskelyke kundigheden te verkrygen, isRAACalle foorten van werken te zien maaken , en vooral de beste werklieden te hooren redeneeren. Zy kunnen voor goede meesters verftrekken, en ons de zekerfte lesfen geeven. Men kan beginnen met het leezen van eenige boeken, die over de kunden en ambachten handelen; zy zullen ons de beginfels leeren, vooral als 'er goede figuuren in zyn. Gaat vervolgens over naar de verfcheiden winkels of werkplaatfen, om 'er weezenlykheden te zien: gy zult daar, hoope ik, het zelfde vermaak vinden, dat men voelt als men eene haven of eene dad ziet, waarvan men de befchryvïng geleezen heeft. Het is dan genoeglyk zyne meesters te voorkomen, en te toonen dat men kennis heeft van de deugd en het gebruik van dingen, die men dechts in beeldtenis gezien had. Een werkman, die ziet dat gy lust fchept in zyne kunst, zal genegenheid voor u krygen, en u onderrechten van alles, dat gy gaerne wilt weetcn. Een leergierig leerling wint ten eerden zyns meesters gunst. Zonder zyn' eigen arD 3 beid  54 SCHOUWTOONEEL Het Huis- beid te verzuimen, zal die werkman in RAAD' uwe tegenwoordigheid gebruik trachten te maaken van zyn verfcheiden gereedfehap; en al zyne bezigheid zal tot uwe onderrechtinge (trekken. Daar is geen ambacht, wiens werkingen ik niet gaerne zoude willen weeten , geen bekwaam werkman, dien ik niet gaerne zoude hooren, niet alleen om onderrecht te worden van zyne kunst, die een deel van myne behoefte maakt; maar om my, zonder dat hy hetweete, eenige nieuwe natuurkundiEen ge. ge lesfen te geeven, Wy hebben aireede rechte Na aangemerk<:5 dat de ondervinding, die tuurkunde byna de eenigfte oorfprongk der rechte is in de weetenfehap is, alleen by de werklieaAeidsüe" den was. Maar daar is meer by hen: de den. werklieden, zelfs de minstgeoeffende, hebben dikwyls eene natuurlyke Tuigwerkkunde, die ons verwondert, en hen onzer achtinge waardig maakt: en het gebeurt dikwyls dat zy, flechts tot hun byzonder voorwerp trachtende te geraaken, dingen, die geheel verwaarloosd of geheel onbekend waren, bemerken en uitvinden. I Iet is omtrent twee honderd jaaren ge'  der Natuur, XVI. Onderh. 55 geleeden, dat een pottebakker, kM^.gg^W* andere ftoffen, welken hy rot zyn handwerk noodig had, behandelende, veele Zon^s weetenswaardige dingen ontdekte, waai van eenen van veele geleerden naderhand grooten pottebakophef gemaakt, maar niet raadzaam ergeoordeeld hebben den man te noemen O). Zyn naam was Bcrnard Palisfy, geboortig van Xaintes, een pottebakker, die ongeletterd, zonder finaak, en net denkbeelden, die fomtyds zeer wonderlyk fchynen, door zyn gedadig onderzoek, ons veel licht gegeeven heeft omtrent misdagen, welken men beging en nog begaat in de behandeling van allerlei mest, welken men vergadert om de landen vruchtbaar te maaken , omtrent de deugd en het gebruik van de mergel, die in zynen tyd fchier onbekend was; over de ydelheid der krachten, welken men aan de edele fteenen toefchryft; over den rechten oorfprongk der bronnen, en over veele andere deelen der waare en rechte natuurkunde. Men moet hem, in die tyden van (a) Zit middel om ryk te worden, doer Bernard Palisfy. D 4  5> ScHOUWTOONEEL Het Huis- van onweetendheid, niet kwalyk neeBAAü. men, dac hy zich fomcyds beroept'op teehnde krachten, die niet bedaan, of heei anders werken dan hy meent. Men moet in hem ook verfchoonen, dat hy, ra erkend te hebben, dat de fchulpen, welken men in de aarde vindt, rechte huisjes van dieren zyn, die 'er hun verbiyfin gehad hebben, echter toevlucht neemt tot ingebeele waterkolken , welken hy, zoo als hy best kan, boven op de bergen plaatst, en die niet eenpaarig overal hebben kunnen weezen, en waar in geene zeedieren hebben kunnen leeven: maar men kan niet begrypen, hoe hy met zoo weinig kennis zoo verre heeft kunnen komen, vooral in eenen tyd dat deeze betrachting geheelenal verwaarloosd was. Hy helpt ons onze verwondering dienaangaande verminderen , door ons te leeren dat men den fpot met hem dreef, omdat hy zich durfde vermeeten van Natuurkunde te fpreeken, zonder Plinius of Ariftoteles geleezen te hebben; maar dat hy gewoon was te antwoorden, dat hy in de natuur geleezen had. Daar zyn geene, werklieden, die eenig  derNatuur, XVI. Onderh. 57 eenig verftafld hebben, of zy leiden Het Ho» ons, als men hun vraagt en om antwoord verzoekt, tot eenige waarheid, die ons van te voren onbekend was, of tot ophelderinge van iets, waarvan wy flechts een duister denkbeeld hadden. Na de natuur zyn zy de beste meesters. Daar zyn anderen, die ons mogelyk geene nieuwe waarheden zullen leeren; maar uit wier handen wy dagelyks fraaije werken zien voortkomen. Ook Jweet men de geenen, die uitdeekende gaaven hebben, wel te onderfcheiden van den gemeenen hoop. Met welke betuigingen van achtinge en aanzien wordt een zilverfmit, gelyk Mr. Germain, niet aan het Hof en by de facfoendelykde luiden van de dad ontvangen? Men zoude zyne patroonen en modellen met vervvonderinge befebouwen, al waren zy alleen van de flechce doffen, gelyk klei en wasch, gemaakt. Daar zyn geduldige volken, die alles , wat zy onderneemen, tot de uiterfte'volmaaktheid willen brengen, en die acht dagen bezig zaden zyn met een ftuk daal te polysten. Dit is zekerlyk iets, dat onzer achtinge waardig fchynt; D 5 maar  5§ SCHOUWTOONEEL K^0UmS' maar ^et ls n'ec moeUeiyk te verkrygen. 4 ' Daar zyn andere, wier werklieden de achting en de verwondering van her gemeen zoeken te erlangen door fraaije nieuwigheden. Als men hen fchildpad, hout, koper en yzer ziet behandelen, zoude men denken, dat die doffen van zelfs de beweeging hunner vingeren en des gereedfchaps, dat zy gebruiken, gehoorzaamcn. Maar de nayver, die hen noopt, laat niet na eerlang veele fraaije uitvindingen voort te brengen, die ons van nut zyn door het gemak, dat zy aanbrengen, of die onze verwondering verdienen door haare fraaiheid en voeglykheid. Indien wy van die kundige ambachten afkomen tot de gemeende, en dezelven befchouwen, zullen wy met vermaak gewaar worden, dat men gclykelyk betracht en volmaakt heeft het geene noodzakelyk of genoeglyk kon weezen voor de kamer, voor de zaal, voor de keuken, in alle deelen onzer wooninge en in alle omdandigheden van ons leven. Een van de beste uitwerkfelen der kennisfe, welke wy verkrygen van de werklieden en hunne werken, is dat wy ons  der Natuur, XVI. Onderh. 5? ons in daat dellen om nettigheid, fraai- HetHu^ heid en hechtheid te brengen malles, wat wy voor ons zeiven doen maaken , Het «ch» en in het geene anderen, die met ons kcnnisfe te raade gaan, doen vervaardigen. IX der «n, arbeiders weeten dat men altoos gedela is op de nettigheid, de fraaiheid en den goeden zwier. De winzucht doet hun dikwyls zoo de deugd der doffen als de derkre verwaarloozen; maar zy zoeken altoos het oog te bekooren, en wceten kleine werken eenen luister te geevcn, die 'er ons zin in doet krygen en hen aan geld helpt. Van daar komt dat ons huisraad dikwyls gelykt naar die fraaije voddcryen, die eer het huishouden van eene pop dan van menfehen voegen. Het verguld, het vernis en de helderde kleuren zyn 'er niet aan gefpaard. Maar daar in bcdaat doorgaans haare voornaamde deugd. Ik zit by het vuur, en bevind dat ik een' blaasbalg noodig hebbe, om myn hout in den brand te krygen. Ik zie 'er eenen, die myn oog terdond trekt door het fchoon rood van zyn leder, door het ingelegde werk, waar mede zyn bovende blad verderd is, en door eene foort van gouden galon,  ÖO ÖCHOUWTOONEEL MtT^ Huis- Ion, die 'er om gezet fchyht. Maar fchoon de galon, noch het fchildpad, noch andere Oiterlyke fraaiheid iets tot de zaak doet, heelde ik my in dat die blaasbalg gemaakt is om te blaazen. Ik neem hem in de hand. Maar op de eerde beweeging valt 'er de pyp af. Ik zet ze 'er vruchteloos weder aan: de wind komt 'er aan alle kanten uit; en de nieuwe blaasbalg heeft naauwelyks de eerde uitwerkfels der droogte gevoeld, of hy is onbekwaam geworden om my te dienen: hy is eveneens met alles, wat men koopt zonder kennis. Wy willen mooije en vergulde dingen hebben, en laaten ons misleiden door den fchyn: wy zoeken vernisfen en fchoone kleuren, die binnen weinig dagen verfchieten, en op de minde wryving affchilferen. Wy hebben behaagen in tafels en kantoortjes van ingelegd werk, dat eerlang losgaat en met bladen afvalt. Het fchynt dat wy huisraad koopen, om 'er ons niet van te bedienen, en dat wy het alleen voor de pronk willen hebben. Als wy den arbeid der ambachtslieden niet eenigzins kennen, om hen te kunnen bedieren in het  der Natuur, XVI. Ondtrh. 6"i het geene zy voor ons maaken, en niet Het Huis» verftandig kunnen oordeelen van het***0" geene zy ons veilen, zullen wy bevinden dat wy ons geld voor mooije vodden, voor recht poppegoed uitgegeeven hebben. Het daat aan ons hen te leiden in hunnen arbeid. Van ambachtslieden, gelyk zy zyn, zullen zy kundenaars worden, als wy hun werk kennen en naar waarde bctaalen willen. De noodzakelykheid ons overal van fchrynwerkers, geelgieters, glazemaakers, draaijers, fmeeden, en andere gemeene ambachtslieden, die ons van huisraad voorzien, verzorgd hebbende, hebbe ik my vergenoegd, Myn Heer, u de twee werktuigen, die ons de dierbaarde aller doffen, en het dechtde van alle metaalen bereiden, te doen afteekenen, ik meen het werktuig van den diamantflyper, en het nieuwuirgevonden werktuig om het lood tot bladen te maaken, dewyl de eene en de andere uitvinding onzer aandacht dubbel waardig is, en het landfchap, waarin gy woont, u verre van beide af houdt. DERDE  6a ScHOUWTOONEEL Het Huis- DERDE PLAAT. raad. Figuur en befchryving van de Molen des Diamantjlypers. 0. De nyptang. b. De fchroef van de nyptang. c. De kas, die het cement en den diamant bevat. d. Het cement, dat den diamant aan het eind der kab heeft. e. De diamant, tegen het yzeren rad gehouden, om deszelfs verfcheiden ruiten te polysten. f. Yzeren rad, draaijende op zynen duim. g. Yzeren pennen, om de nyptang te bedwingen. h. Kleene blokken lood van ongelyke zwaarte, welken men naar begeerte op de nyptang ligt, om haar vast te leggen. 1. Houten rad. k. Boom van het rad. Hy heeft onder het rad eene bogt om de aandrift van eene fpaak, die voor handvacfel ftrekt, te ontvangen. /. Staaien pan, waarin de duim van het rad draait. m. Hand-  der Natuur, XVI. Onderh. 63 m. Handvatfel, dat het rad in be Het Huiiweeging brengt, door raiddel van de &AAB' bogt van den boom. n. Snaar, die om het houten en yzeren rad gaat. Als het houten rad twintig maal grooter is dan het yzeren, zal dit yzeren twintig keeren doen op den diamant, terwyl het groote dechts eene keer om zynen boom doet; en terwyl een jongen het handvatfel honderdmaal aandoot, zal de diamant twee duizendmaal de wryving van het geheele yzeren rad (dat hier voor flypftecn drekt) ondervinden. Hy fchikt zich, in weerwil van zyne hardigheid, naar de begeerte des diamantdypers, die het oog alleen over het werk heeft, zonder daar ander deel aan te hebben, dan dat hy den diamant nu en dan verzet, om eene nieuwe ruit te polysten of te flypen, en fomtyds öp het yzeren rad te laaten vallen eenige druppen olie, vermengd met dof van diamanten, eerst tegen elkander gewreeven, om de ruiten in het ruwe op den diamant te fnydén. Daar is niet anders dan dof van diamanten , dat vat op den diamant heeft. De bewerking der metaalen is van een  f54 SCHOUWTOONEEI. Het Huis- een veel grooter dienst voor de maat&aad. fchappye, dan het werk van den diaHet werk- mantflyper. Het is eene zeer fraaije looi tót weetcnfchap, die ontelbaare deelen en Bladen te nuttigheden bevat, maar die haare werpiette». kingen doet door een overgroote meenigte van gereedfchap, dat men in het byzonder niet kan befchryven, zonder veele boekdeelen daarmede te vullen. Gy weet hoe het goud- en zilverdraad getrokken wordt; en wy zullen in het vervolg de werktuigen van de geldmunteren zien. Van al het werk, dat aan de metaalen gedaan wordt, zult gy hier niet anders zien dan het werktuig, dienende om het lood tot bladen te maaken. Het bladlood was voor deezen zeer onvolmaakt, alzoo het alleen op het zand gegoten werd; maar door behulp der nieuwe uitvindinge, is het nu veel volmaakter en van een oneindig gebruik geworden, het zy tot pypen voor de fonteinen, het zy voor kommen en waterbakken, maar voornamelyk tot behoudenisfe , der platten op de huizen, en nog meer tot dekkinge van groote kerken en koningklyke huizen. i. Door *  T1T 7W. III Maat-. £laJz . Ö4 . _ _Dc stolen, der J)iaman£sO/fers .   dek Natuur, XVI. Cnderh. è$ ■ ï. Door het gebruik van lood, tot hW Hp*bladen geplet, befpaart men m t algemeen een derde ftoftc. Daar zyn werken, in welken men met. de heltc toe kan. Hieruit ontdaat een groot voordeel; te weeten, dat Vrankryk, c welk het lood van de vreemdelingen moet hebben, veel minder gekt daarvoor uit het land zal behoeven te zenden, en dat de inwoonders des Koningkrvks een groot derdedeel beipaaren op het lood, dat zy tot hunne gebouwen noodig hebben, en tot .andere werken gebruiken. a De volmaakte gelykheid van het lood, dat door de plecmolen gegaan is, maakt het derker, omdat het: beeinfcl zyner kracht in de gelykheid der deelen beftaat;en om deeze reden is het ook duurzaamer. Deeze volmaaktheid bevrydt ons van de kosten, welken wy dikwyls doen moeten, om de pariten* fpleeten en breuken van het gegoten lood te doen foldeeren, zelfs als het nieuw gelegd is. Behalve de ongewoone kosten van dit werk, leeden de gebouwen groot nadeel, w vervielen fc XUL Bed. E krach-  66 SCHOU^VTOONEEI, Het Huis- krachtig door den indrang van het wa*aad. tW) en de lekkingen, die dikwyls bezwaarlyk te vinden waren, en, eer zy gevonden werden, niet alleen de huizen, maar ook het huisraad zeer befchadigd hadden. 3. Het getrokken lood is ook gemakkelyker te gebruiken in alle werken. De trekmolen maakt het gefmydiger en bekvvaamer om allerlei gedaanten en bogten aan te neemen, dan het gegoten lood, dat niet veel gebogen kan worden zonder veel te lyden, omdat het, door een noodzakelyk gevolg zyner hobbeligheden, ftyf en bros is. 4. De groote lengte en breedte van de getrokken rollen lood is geene van de minde voordeden van dit lood: men heeft 'er veel minder foldccrfel toe van nooden in de werken van groote oppervlakten, gelyk platten, kommen, waterbakken, enz. 5. Dit lood is zonder tegenfpraak ook van beter gebruik voor pypen en waterleidingen. Men is verzekerd van eenen weerdand, die overal gelyk is met de perling en drang van het water. Men  der Natuur, XVI. Onderh. 67 Men behoeft alleen zorg te draagen, Wèt fM dat men het lood zyne behoorlykeRAAD' dikte geeve. De oppervlakte van het getrokken lood is zeer effen en glad: daar in zyn geene zandputten noch holligheden , die, ten minde niet zoo ligt, het flyk en grondzerfel konnen verbergen en oorzaak geeven tot korden in de pypen, die in het vervolg van tyd haare middenlyn verminderen, haar verkroppen, doen barden of doppen. 6. Eindelyk eene der volmaakt-he-* den van dit lood, en die onaffcheidelyk is van de vorige, is dat de volmaakte gelykheid van dikte deezer doffe een vast gewigt geeft aan den vierkanten voet; een gewigt, dat, betrekkelyk met haare dikte, altoos onveranderlyk is, zoo dat nlen altoos van te voren kan weeten, hoe veel het Werk, dat men voor heeft te laaten maaken, zal komen te kosten', zonder dat men behoeve te vreezen dat de uitvoering het bedek te boven -zal gaan. Indien alle andere kosten van een gebouw zoo net te berekenen waren, zouden de bouwmeesters niet zoo dikwyls den bal misfiaan in het ovorflag,' E 2 dat  68 Schouw TooNEït Het Huis- dat zy van de kosten maaken. De byj*aad. zondere menfchen zouden verzekerd zyn van het beloop der kosten van alles, wat zy doen maaken; in plaats dat zy zich dikwyls daarin bedriegen tot hunne groote fchade, en fomtyds tot hun bederf'. VIERDE PLAAT. De Loodgietery. 1. Het fornuis of de fmeltöven, geplaatst digt by den langen raam van de pietmolen, om 'er door behulp van eene kraan de plaat, die getrokken moet worden, by te brengen. 2. De pyp of tuit. 3. De tap of bos, om de tuit te bedieren. 4. De bak, waar in het gefmolten lood valt. 5. Ketens die aan den buitenden bodem van den beweeglyken bak vast zyn. 6. Twee halve raders, om de ketens op te beuren. 7. Twee wippen, om de halve raders op te ligten. 8. Vorm,  öerNatuur, XVI. Ondsrh. 69 8. Vorm, met effen zand bedekt, h*tHu*> waar in de looden plaat gegoten wordt. 9. Schoordeen. 10. Kraan, draaijende naar begeeren, om het blad op den raam te brengen. 11 Handvatfel van de dommekracht. ia Grendel om de dommekracht vast," en de rol lood in de hoogte te houden. 13. Getand rad met zyne rol, om welke het touw zich verzamelt. ia. Rondfel, dat geleid wordt door het handvatfel, en, vattende in het getande rad, de rol, het touw en de looden plaat leidt, door behulp van twee katrollen. Dit rondfel is in de figuur achter den boom verborgen. 15. Boom rechtop ftaande, en op twee duimen draaijende. 16 De looden plaat van anderhalven duim dik, zes voeten breed en een weinig Janger. VYFDE PLAAT. De Vlttmolen, De voortreffelykheid van dit gefte!. E 3 be_  ?0 SCHOUWTOONEEL I11dhuis' beftaat 'm zvn uitwerkfel, en in de een*AD- paarigheid van het werk der paarden, terwyl het werktuig by beurten naar ftrydige kanten draait. Het uitwerkfel is eene looden plaat te pletten en te verdunnen, en van de dikte van anderhal ven duim, en niet veel meer dan zes voeten lang, te brengen ter lengte van zeventienmaal zes voeten, als men haar plet op de dunte van een twaalfde duim; zy kan nog veel langer gemaakt worden, als men ze zoo dun wil hebben als een blad papier , terwyl de breedte altoos dezelfde blyft. Deeze plaat of tafel wordt verlengd en gefneeden, naar maate haarcr verJenginge op een' raam van vyftig voeten, van welken zy vyf-en-twintig voeten doorloopt naar den eenen, en vyf. en-twintig naar den anderen kant, gaande zy heen en weder op twee zwaare metaalen rollen, die naar eenen kant draaijen, tot dat de plaat aan haar einde komt, en dan weder naar een'anderen kant, om de plaat weder te rugge te brengen , terwyl de paarden en de loop des werktuigs altoos eenpaarig voortgaan. Dit  XIIIDcd. IV DUair.Ma.dz. 70.   der Natuur, XVI. Onderh. 71 Dit zal men begrypen door het gezicht H^TDHUISder dukken. 1. De rechtopdaande boom, met zyne fpaaken, aan welker einden men de paarden vast maakt. 2. Het wiel of rad. 3. Het lantaernrondfel met zynen vlakliggenden boom. 4. Penrad, omgedreeven door den vlakliggenden boom. 5. Lantaernrondfel, naar den zelfden kant omgaande. 6. Lantaernrondfel, dat door het penrad 4 omgaat, en by gevolg naar een drydigen kant draait. 7. Lantaernrondfel, gedreeven door het rad 8, dat tusfchcnmiddelig is, tusfchen het bovende lantaernrondfel 5, en het onderde 7. Dit gaat altoos in denzelfden dand als het bovende 5, en altoos naar eenen kant flrydig met hec lantaernrondfel 6. 8. De lantaernrondfels 6 en 7 ontvangen eenen boom: maar zy kunnen beide draaijen, zonder aan hem te wryvcn. Door hen zelfs doen zy hem niet omgaan. 9. Boom, draagende eenen grendel, E 4 die  p4 SciïOUWTOONEEL Het Huis- die in het lantaernrondfel 6, of in het *AAD' lantaernrondfel 7 kan fchieten. Als de grendel in de ftaven van het lantaernrondfel 6 ingelaten is, houdt hy vast aan den boom, die met hem moet omgaan: en vermits die boom met zyn einde vast is aan het eind van eenen metaalen cylinder of rol, die ter zyde is, gaat de rol om gelyk de boom: maar de grendel uit het lantaernrondfel 6 weggenomen, en in de ftaven van het lantaernrondfel 7 gedoken zyndc, gaat het lantaernrondfel 6 voort met draaijen, zonder indruk te maaken op den boom, die aan het lantaernrond-, fel 7 vast is, en nu met het zelve omloopt. De rol gaat dan ook om naar den zelfden kant. De looden plaat, gedrukt tusfchen deeze rol en eene andere, die 'er boven is, wordt mede gcfleept door de onderde rol, en dwingt de bovende met haar om te draaijen. Als zy aan haar einde gekomen is, drukt men den grendel uit het lantaernrondfel 7, dat zyne zelfde bewecging behoudt, zonder den boom te raaken: maar deeze grendel is gefchoven in het ïantaernrondfel 6, dat nu den boom ont-  der Natuur, XVI. Onder n. fjj ontvangt, en doet omgaan naar eenen Het Huismet den vuorgaanden drydigen kant. De plaat loods komt dan weder te rug * en wordt telkens dunner en dunner. Na het uitwerkfel van de verdunning, door de achtcrvolglyke nadering der rnetaalen rollen, is 'er niets geestigers bedacht dan deezen grendel, die het werk fpoedt door het gemak van de twee drydige gangen des loods, zonder die der pacrden af te breeken en te veranderen. 10. Doorfhyding van den langen raam, die de looden plaat draagt. 11. Het duur. Het is eene verzameling van verfcheiden dukken, dienende om de bovende rol op te ligten of neder te laaten, naar den voortgang der verdunninge van het lood. 12. Groote wip, die door haar tegenwigt middel geeft om de bovende rol op te ligten, tot op een weinig minder dan anderhalven duim afdands van de onderlte, als 'er eene nieuwe plaat geplet of tot bladlood getrokken moet worden. 13. Wip, verlengd onder den raam tot aan den grendefin 9, door middel E 5 van  74 Schouw tooneel Het Hms- van welke een arbeider, acht geevende AAD' op her oogenblik, waarin de looden plaat ten einde loopt tusfchen de rollen, den grendel doet gaan naar den eenen of den anderen kant, naar maate by de wip dryft. ZESDE PLAAT. t)e Tietmolen van ter zyde gezien. i. De raam met rollen, langs het welken verfcheiden rollen liggen, die op duimen draaijen, om den voortgang van de looden plaat behulpzaam te zyn. a. De raam van de wip. 3. De wip van het duur. 4. Het duur, wiens dukken alle te famen werken, om de bovende rol op zulken affland, als men begeert, van de onderde te houden. 5. De raam, of het getimmer des werks. 6. Het rad. 7. Het lantaernrondfel 5 in de voorgaande plaat, gezamenlyk gezien met de pennen van het penrad 4, die uitfteeken. D E  XIII 2>eel. V Dlcatr.Sla^Z- 74- _£>C J>let7?lOl€/V .   3* rietmaten van ter z^de r/ezicn.   D E KUNSTEN, DIE DEN MENSCH ONDERRECHTEN. Zeventiende Onderhoud. Het geene wy gezegd hebben van on- De Kunze bedraate wegen, van onze mark- ^N' Da ten, van onze havens en van verfchei- mensch den andere deelen der woonplaatfen ondervan den mensch, kunnen wy zeggen van verfcheiden dukken van zyn huisraad, en van de werktuigen, die hem •onderrechten van het geene hy wil weeten. De weg, die dient om de lekkere olie van Aix te Parys te brengen, en het fraaije huisraad van Parys te Aix, verecnigt zeer weezcnlyk deeze beide woonplaatfen: het is even zoo met de be-  76" ScHOUWTOONEEL De Kun- bekendmaakingen, die in deeze beide sten, die fi.e(jen aangeplakt worden. Zy waarMensch- fchuwen ons gelykelyk van het veronder- tre|, ^er drie fchepen naar de koopfteE " den van de Levant: en dezelfde bekendmaaking, die de koopluiden van Parys noopt om 'er deel in te neemen, zet de koopluiden van Provence aan, om voordeel met hun geld te doen. Maar het zy de werktuigen, die tot bekendmaaking ftxekken, ons perfoonlyk raaken, het zy ze tot onderrechtinge der ganfche maatfchappye dienen, zy zyn ook uitvindingen van 'smenfchen geest en fteunfels zyner regeeringe. Hy heeft misfchicn niets vruchtbaarders en niets fraaijcrs van dienden en nuttigheden bedacht, werktui- Het licht is het eerde middel, waargen die door God den mensch openbaart het licht me- geene hem aangaat. Het is gefchapen dedceien. voor alle werktuigen, die het tot ons brengen. Het is zelf geweest voor de zonne, die het aandryvende het zichtbaar maakt, zonder het voort te brengen; gelyk eene vonk, die in eene rondte van honderd fchreden gezien wordt, het licht, waar in zy dryft, voort-  der Natuur, XVIL\Onderh. 77 voortdoet, maar het niet uit haare inge- d» ^ wanden teelt. Het zoude nog mogely- DEN ' ker weezen, dat eene vonk eene teer- Mensch lingsruirate van honderd fchreden vul- ^htÊn. de, door eene zelfflandigheid, uit haar voortgevloeid; dan dat het te begrypen is dat de zon federt zes-duizend jaaren, nit haar zelve, zonder uitgeput te worden, eene altoos nieuwe doffe voortbrengt, die alle dagen na eenige minuutcn de onmeetelyke ruimte, die zich toe aan de fterren uitdrekt, weder begint te vullen: en de natuurkunde, die Mofcs berispt omdat hy de fchepping van het „ lighaam lichts voor die der zonne heeft doen gaan, wordt heden befpot. Die wonderbaare zelfflandigheid is fteeds rondom ons, zelf als de zon, door de tusfchenftelling van den aardkloot, ophoudt dezelve tot ons te richten; en daarom heeft de mensch gelukkiglyk verfcheiden middelen kunnen uitvinden , om in het midden der dikftc duisternisfen de werking des lichts te vernieuwen. Hy werkt op het licht, en het licht op hem, als hy het doet blinken door de wryving van eenige vuurdeeltjes, gewikkeld tusfchen het ftaal  ?3 ScboüWtoóSïêl De Kun- en den kei; of als hy eenige ftofTe om- Sten, die /i i j- t> LU'U um- den ncekc, die vuur vattende terdond de Mensch vlociftoffe des lichts in bewcer/ino-e befm tc brengen, en voortgaat met ons dezelve te doen zien, omdat de fchudding van de eene zoo lang duurt als de branding van het andere. Als de zon boven onze hoofden voortgaat, zouden de fchutfels, die ons tegen den aandoot der lucht hè* fchermen, ons van het genot des lichts berooven, indien verfcheiden Ambachten ons niet te hulpc kwamen. De glazenmaker en de glasgieter, zonder de lastige winden door te laaten in onze huizen, brengen 'er het zuiverde licht in. Ba gcerte wy uit het gezicht verliezen, als wy het hoofd en de oogen omkceren, geeft de fpiegelmaaker ons wederom, en doet het ons zien doof de famcnlooping der draalen, welken de gladheid der fpicgelglazen wederom' in eene goede orde brengt, fchoon met een gezicht, drydig met dat van hunnen natuurlyken voortgang. Wy hebben de geestige en echter zeer eenvoudige werktuigen gezien, doof  derNatuur, XVII. Onderh. ?p door welker middel de gezigtkundige De Konons dingen ontdekt, die door hunne *™N'DIB veerheid of kleenhcid buiten het bereik mensch van ons gezigt waren. Andere ambachten bereiden ons de toortfen , of eene genoegzaame verlichting, om ons de afweezenheid der zonne en het misfen van haaren dienst te vergoeden, ten minde in eene kleene ruimte in het ronde, als die groote dagtoorts haar licht in een' anderen halven kloot brengt: de werking des lichts daat daarom niet minder onder ons bevel, omdat wy het element des vuurs, die het licht gemaakt vindt en op hetzelve werkt, te baet hebben. Van alle werktuigen, welken wy met De lamp. dit voorneemen kunnen gebruiken, is de gemeene lamp het meeste te achten, naardien zy drie vierde van het menfchelyke gedacht verlicht. Een vat van gebakken aarde, een lemmet van katoen grof gefponnen, eenige druppen van een vet vocht, geperst uit het zaad van eenige planten, die zeer gemeen zyn, of vet van eenige land- of waterdieren, zyn de geringe toebereidfels van het licht, dat de meeste volken ge-  §0 ScHOÜWTOONEEL De Kun- gebruiken, als de zon onder hunnent dknN'UIE gezichteinder gedaald is. Voorheen Mensch verzamelden zy en bonden aan elkandea^HTEN. ren takies van harsachtige houten, die zy aandaken om hun voor licht te dienen. Maar de dikke rook en de fchielyke verteering hebben byna overal het gebruik dar lampen ingevoerd, inplantfe van de houten fakkelen. De olie bleef in het bezit om de lange nachten te verlichten, en de feesten door fchoone verlichtingen te verfraaijen. De beste olie wordt uit olyven geperst. De olyven zyn eene boomvrucht; en daarom heet deeze olie boomolie. De olyven worden eerst onder eenen molendeen gebroken, en vervolgens uitgepersr. Deeze arbeid gefchiedt in het begin van den winter; en men gebruikt eenige voorzorgen, om de olie zuiver uit de olyven te krygen. Ik zende u, Myn Heer, de afteekening van de pers, zoo als ik ze uit Provence ontvangen Lebbe. ZE-  derNatuur, XVII. Onderh. 81 ZEVENDE PLAAT. De Kon- sten, die Le Olie-Pers. mensch onderIN fl. „j„..„ rechten. a. De ftaanders. De moer. c. De fpil of fchroef. d. De fpeen. £. De fpaak. ƒ Het bankje, waar op de kracht van de fchroef draagt. g. Het ftempelblok, een teerlingsftuk houts. h. Het rond of houten rondeel, dat onder het ftempelblok gelegd wordt. i. i. 'Verfcheidenfcoufins, op eengcftapeld. De fcoufin k is een zakje van biczen , met twee openingen. Hy wordt gcwecven van biezen, die van Alicante te Marfeille gebragt worden. Men plet deeze biezen onder eenen molendeen, om 'er touwen en weeffcls van te maaken. k. Verlengde fcoufin. I. Platte fcoiïfin. m. De maye, een uitgeholde en hellende fteen om de olie te ontvangen, en dezelve te doen uitloopen. n. De emmer. XIII. Deel F Men  82 ScHOUWTOONETSL De Kun- Men begint met de olyven te zuisten, om veren en £e zoeken> Men breekt Mensch ze in een' ronden bak, onder eenen hechten molenfteen> die loodrecht daat en met zyne as aan een' draaijenden boom vast is. Deeze bak is gelyk aan die waar men appels in breekt, om ze vervolgens in de pers te brengen en 'er den appelwyn uit te pcrfen. Een jongen, dien men duiveltje heet, past op de molen, en brengt met eene fchup de olyven onder den loop van den deen; en dit heet men den molenfteen voeden. Als de olyven gebroken en tot eene foort van deeg gemaakt zyn, neemt een arbeider eenen fcoufin of biezenzak, wiens onderde opening hy toe houdt, terwyl hy denzelven met het hol van de rechter hand onderdeum: met de linker hand vult hy den biezenzak met olyven deeg, en gaat dien op het midden van den maye of hollen deen leggen. Hy brengt 'er een' tweeden op, en flapelt ze dus tot zes en zeven op eikanderen. Her rond en ftempelblok daar boven op gelegd zynde, vatten vier mannen den (paak, die in de fpcen van de pers gedpken is, aan, en druk-  XIIIDeel. VIIDUett. Dludz. Sz. - . 1 _2>e Olie -J'ers .   der Natuur, XVII. Onderh. 83 drukken het bankje neder, tot dat alles p**«*£ uitgeperst zy. Dat heet maagdeohe. DEN ' De gemeene olie is die, wier hoe- Mmra veelheid men vermeerdert door middel °£CHTÊN. van heet water op alle biezenzakken te gieten. De emmer, die vol wordt van het "-eene 'er van voortkomt, wordt in de kuip. gebragt, waar in, binnen drie of vier uuren, de olie boven dryft, en ?er met een blad van blik, op de wyze van eene lepel geflagen , afgcfchept wordt. Als de koude de olie belet op te komen, helpt men haare werking met eenige bakjes vol kookend water. Het overfchot van deeze kuipen loopt in eenen onderbat, dien men de helle heet: de olie, die men daarvan krygt, is de laage olie. Daar zyn veele andere zaaden, waar uit men olie perst, die bekwaam is om re branden: en men moet bekennen dat het minde gebruik, 't welk men van de uitmuntende olie van Aix en Oneille maakt, is dat men ze in de lamp brandt. Daar zyn echter veele menfchen, die voor het oog en den reuk de boomolie voor alle ander licht dellen. Zonder het lemmet te dik te maaken, kan men F 2 bet  84 SCHOUWTOONEEL De Kun- het licht der Jampe venrieerderen. als sten, DIE > s i , , ' '"'3 den nien cr een glazen kloot vol water Mensch voorzet, of anders een dekfel met een rechten. §at' waar door de rook kan gaan, en dat een weinig hellende in het ronde is, om de draaien te famen te doen loopen, niet in een brandpunt, maar in eene plaats, die het ganfche veld van het voorwerp, waar aan men dan werkt, kan omvangen. De Kaers. De toebcreidfels der kaerfen bedaan in een bekwaam mengfel van fchaapenongel, met osfen- of koeijenfmeer, van elk de helft, en in de manier van een katoen lemmet met deeze gefmolte doffe te bedekken, m Gedom- De kaerfen worden of gedompeld of Kaerfen. ëeè°ten- De gedompelde zyn lemmetten, welke men aan dokjes heeft gehangen, en vervolgens verfcheiden maal gedoopt heeft in gefmolten ongel, dien men, door mieldel van vuur', in een lang fmal en diep vat van koper altoos vloeibaar houdt. Deeze kaerfen worden 'er in gemaakt door verfcheiden laagen fineer, by beurten gedompeld, en dan in de lucht gehangen, om den ongel, die 'er zich om gezet heeft, te laa-  der Natuur, XVII. Onderh. 85 haten koud worden,, en dollen. De De Kiwdompeling gefchiedt zoo dikwyls tot de DIE kaerfen de begeerde dikte hebben. Mensch De gegoten kaerfen worden in één J^jgjj^,. oogenblik gemaakt en gegoten in eene blikken, tinnen of glazen vorm. Het tin en het glas geeven, door de fynheid De gegotc van hun grein, het fchoonde oog aan Kaerfen. de kaerfen. De vorm wordt, met het hoofd naar beneden, gezet in één der gaten, die in de groote werktafel zyn. Door middel van eene yzeren naald, deekt men in de fchaft van den vorm een lemmet, dat aan den eenen kant uitkomt door de kleene opening van het hoofd of den hals, en dat men brengt door het onder eind van de fchaft, daar het onderde deel van de kaers zal zyn, in den daarinfchietenden daert. Deeze daert is een foort van trechtertje, dat men op het open eind van de fchaft vast zet. De ongel, in dit trechtertje gegoten, verfpreidt zich om het lemmet in de ganfche holte van den vorm, waar in het terdond dolt. De daert, door behulp van het lemmet, dat 'er door gaat, van de fchaft getrokken, deept de kaers met zich. Men fcheidtF 3 den  86 SCHOUWTOONEEL Be Kun- den eenen van de andere. De kaers, den'DIE aan de voet nct afgefneeden, wordtin Mensch de lucht gehangen, gelyk de gedomonder- pelde kaejs. De eene en de andere b echten» worden veel witter door de zon en den daauw. Deeze haalt 'er, door de uitwaasfeming, niet alleen de drupjes daauw af, die 'er zich aan hechten, maar ook de vreemde en bevlekte doffen, welken de vochtigheid ontbonden heeft. Het wasch. Het wasch is eigenlyk die vetachtige, en ineen' zekeren zin onbederflyke zelfdandigheid, waaruit de lighaamtjes faamgedeld zyn, die van boven de fpruiten of ftamina der bloemen op het zaadhuisje of'piflillum vallen, en den geest bevatten, die verordend is om leven en vruchtbaarheid te geeven aan de zaaden, die in den buik van het zaadhuisje ge. plaatst zyn. De onweetendheid, waar in men eertyds was, aangaande het gebruik deezer graantjes, welke, gelyk het vergrootglas ons toont, zeer regelmaatig bewerktuigd zyn, heeft hun den naam van fïofjes doen geeven, als of zy dechts eene overtolligheid waren, waarvan de plant zich ontdoet. Zy zyn in  derNatuur, XVII. Onderh. 87 in tegendeel, met de fpruite, het vol- DeK^ , rnaakcfle, dat de plant heeft. Niets dan DEN gcmeener zynde dan de bloemen en haa- Mensch re Hofjes, is het wasch eene zeer over- °ECHTEN vloedige zelfflandigheid in de natuur. Maar om het te vergaderen, en tot onzen dienst aan te leggen, hebben wy nog geen ander middel gevonden, dan het gereedfchap en den arbeid der horogbyen: en het wasch wordt zeldzaam , als de arbeiders ontbreeken. Wy hangen, ten opzichte van deezen voorraad0, zoo veel te meer van haar af, omdat, volgens de jongfte aanmerkingen van den Heer de Reaumur, het wasch zyn volmaakte ftyfheid verkrygt, als het doorgaat door het lighaam der bye, die omkomen zoude, indien zy nie: anders had om van te leeven dan horig; en die in haar lyf vaten heeft, die verordend zyn om het rauwe wasch te volmaaken, gelyk zy ook bekwaame vaten heeft om den honig te volmaaken. Het waschbleeken is eene gemeene JHet^ bereiding, om 'er kaerfen van te maa- ken> ken. Men kan een bodem wasch niet var, geel half-wit krygen, en dat halfwit vervolgens in volmaakt wit veranF 4 deren,  88 ScHOUWTOONEEL De KtTN- deren, zonder den bodem wasch in een drnn'die oneindig Setal bladen te fnyden, om Mensch de oppervlakten te vermeerderen, en onder- om hen jnwendi^e van het wasch aan rechten. j i . iii de werking der lucht over te geeven, zoo wel als de buitenkanten. Deeze verdeeling van eenen klomp wasch ia een oneindig getal dunne en fmalle linten , die moeijelyk en langwylig fchynt te moeten weezen, gefchiedt in één oogenblik door een eenvoudig en geestig middel. Het geele wasch, in eenen ketel gefmolten, wordt gedaan en vloeibaar gehouden in eene houten tobbe, vyf of zes voeten boven den grond verheven, en met goede wollen dekens onwonden. Het vocht loopt 'er uit door een houten kraan, hooger gcplactst dan het grondzetfel der vuiligheden, die op den bodem blyven liggen. Het wordt ontvangen in eenen doorflag, die, het door zyne gaten doorlaatcnde, alle de vuiligheden te rugge houdt. Het wasch loopt, door den doorflag, in een' langen fmallen bak, die in zynen bodem vyfrig kleene gaatjes heeft, op eene ry gefchaard en door eene gclykc ruimte  der Natuur, XVII» Ondêvh* 89 ruimte gefcheiden. Het wasch,door D* Ktmdeeze gaten verdeeld, en yyftig feneut- DEN jes of draaden maakende, valt op eene Mej«c. rol van palmen of ander zeer hard De middenlyn deezer rol is van omtrent éénen voet. Zy is met de helft van haare dikte gedompeld in het water van eenen langen bak, aan wiens einde een kind haar met een handvatfel omdraait. Zonder dit werk gezien te hebben, begrypt gy ligt, Myn Heer, dat elke draad van wasch dollen en plat worden moet, als hy valt op de rol, die in koud water gedompeld is. De rol pmdraaijende, is het eene noodzakelykheid, dat alle draakjes van dit wasch, achtervolglyk koud en plat gerold wordende, zich vormen tot platte veters, die zich, door de werking des waters, dat 'er tusfchen loopt, ligt zullen laaten winden van de rol, zonder op elkanderen te kleeven. De oppervlakte van het water vindt zich in een oogenblik geheel bedekt met die vyftig geele linten, die zonderafbreekinge gemaakt en op de rol gewonden worden. Men neemt ze weg met eene groote houten drietandige vork: cn vandaar brengt F 5 men  QO SCHOUWTOONEEL fwfe me" ze °P den b,cek' niec om Ze OP den ' hec gras ce leggen, gelyk men eertyds Meksch deed , maar op lange raamen , twee rechten. voetcn boven de aardc verheven, en metgewascht linnen overdekt, waarop alles, wel uitgefpreid, den indruk van de lucht ontvangt, en vooral dien van den daauw, wiens drupjes, fchielyk weggevoerd door den wind, en vooral door de zonne, de doffe, die het wasch bevlekt, met die drupjes verdrooit. De eerde werking maakt het dof wit. Van den bleek gaat het naar een' tweeden ketel, en vandaar in de tweede tobbe, en in den daar nevensdaande waterbak, vervolgens uit deezen weder naar den bleek , alles door werkingen aan de voorgaande geheel gelyk. Ten laatde wordt het gefmolten in een' derden ketel, waaruit het overgegoten wordt in eenen pot. Men giet "het vervolgens door eene tuit in blikken kommen, om verdeeld te worden in ronde vormen, die weinig diepte hebben, waar in het dolt tot kleene boömtjes of fchyfjes. Deeze fchyven worden ftyf in het water van den bak, en krygen haare laatde witheid op den bleek. Men  derNatuur, XVII. Onderh. 91 Men maakt de waschkaerfen met den lepel of met de hand. Zy worden ge- DEN maakt met den lepel, door het vloei-Mensch 1 r 1 . onder- baare wasch te gieten op een lemmet, KECHTENhangende boven een bekken, waarin al het wasch valt, dat zich niet aan het lemmet heeft kunnen hechten. Men gemetden giet weder op nieuw, met wat laager te maaktge beginnen op verfcheiden trappen: eï) wasch. het wasch, dat van zelf koud wordt, kaersdolt beter aan het einde der gietinge, dan aan het begin. Zoodanig dat de waschkaers van" boven wat dikker afloopt, tot aan het onderde eind, waarin men een gat maakt, door het indeeken van. eene priem. De waschkaers, welke men met de£aen™ete'' hand maakt, wordt in tegendeel onder maakte aan het lemmet begonnen, door'er week waschwasch om te leggen. Men gaat daar ver- kaersvolgens zoo mede voort, door allengs de dikte tot boven toe te verminderen. De waschkaers, het zy met den lepel, het zy met de hand gemaakt, wordt, nog warm zynde, op eene nooteboomen tafel gebragt, daarop gerold en glad gemaakt onder een palmhouten blok. Men maakt de tafelkaers op de zelfde wyzc,  9^ SCHOUWTOONEEL frl^T wvze' uitffc»omen alleen dat zy van den "aar onderite tot aan haar bovenfte Mensch eind even dik gemaakt wordt. Daar rechten. is noS ander waschlicht, dat buigzaam, van verfcheiden dikte, en van verfchillenden prys is, naar de hoeveelheid van ongel en hars, welken men met het wasch mengt. Men noemt het gefponiren waschlicht, omdat het beftaat uit een lemmet, met geel of wit wasch overdekt, en dat men vervolgens door een trekyzer doet doorgaan, om het glad te maaken en op zyne juiste dikte te brengen. ACHTSTE PLAAT. Het waschbleeken. 1. Pan, waarin het gecle wasch gefmolten wordt. 2. Kerel of pan, waarinde fmelting van het half-witte wasch gefchiedt. % Ketel, waarin de derde fmelting gefchiedt om het wasch tot boompjes of fchyven te brengen. 4. Houten tobben of kuipen, met haare houten kraanen. 5. Wind-  der Natuur, XVII. Onderh. 93 5. Windas, om de kuipen met ge- T>k Künfmolten wasch te ligten van de fchraa- SD™N' UIE gen, die by de ketels 1,2,3 fean > mensch en om die kuipen neder te laaten by °~N> de bakken. 6. Twee lange bakken, vol koud water, die hunne doorboorde bakken onder de kraan van eene kuip houden. 7. Werkman, draaijende onder den . doorboorden bak de palmhouten rol, die op de breedte van den langen bak half in het water gedompeld is. 8. Tafel, waar in kleene holen of vormen zyn, om het gefmolten wasch te ontvangen, 't welk men 'er in giet met een kommetje, en dat tot hoorntjes of fchyven dolt. 9. Kommetje, in de hand van den arbeider. 10. De waschpot, waaruit het gefmolten wasch door eene tuit gegoten wordt in de kommetjes, om het vervolgens in de vormen te gieten. 11. Hand, of platte fpaak, om de bladen of fchyven wasch op den bleek om te keerén. Ik heb den houten drietand, noch de kruiwagens, noch de raamen, die het  94 SCHOUWTOONEEL De Kon- het gewascht linnen op den bleek sten, die fchraagen, hier doen aftekenen: dat alMensch les is zonder figuur ligt te begrvpen. ONDER- rechten. NEGENDE PLAAT. Het maaken van groote en gemeene waschkaerfen. r.' Koperen vertinde pan, waarin het witte wasch gefmo.'ten wordt. a. Yzeren hoep met acht-en-vcertig haakjes, waar aan de lemmetten worden gehangen. 3. Het gieten van het wasch op de lemmetten. 4. Tafel, waar op men waschkaerfen rolt en glad maakt. 5. Arbeider, die rolt. 6. Arbeider, die den voet van de waschkaers fnydt, en 'er eene houten pen in deekt, om 'er de diepte in te maaken, die haar op den kandelaar vasthoudt. 7. De rol van palmhout. 8. De lepel om het wasch te gieten. 9. Mes om het onderde van de waschkaers af te fnyden. TIEN-  XIII J)eel. Vin £laair. 2tadx. 04..   l XIIT neef,. IX J>/aat.Ji/adz.:04- D{etmaalerv rtuvyroat» eyemeene,lMikaersctv. .   der Natuur, XVIL Onderh. 95 TIENDE PLAAT. De Kun- sten , die De gemeene waschkaerfen. mensch onder- l. Het lemmetmes. Dit mes ftaat achten. rechtop en vast op eene tafel; en voor her. zclvé doet men in eene fponning heen en weder gaan eene fpaak, met verfcheiden gaten doorboord en draagende een' yzeren priem met eene fchroef. De fchroef dient om de fpaakenpricm vast te maaken op zulken afdand van het mes als men wil. Men vouwt het katoen, daat het om den priem, tweernt of draait het, en brengt het by het mes, om op zyne rechte lengte afgefnecden te worden, en dus een lemmet van eene kaers te maaken. Als de priem vol lcmmetten is, neemt men ze weg om de gieting te ontvangen. 2. Eene andere tafel, waarop men, door middel van eene naald, den hals of het bovende eind van het lemmet in een yzeren pypje brengt, omdat deel van het lemmet te beletten wasch te vatten; omdat de tafelkaers deeze voorzorg noodig heeft, hangende met zynen voet  96 Schouw tooneel De Kun- voet of onderde deel aan den hoep, om sten, die de gieting te ontvangen, in plaats dat Mensch de groote waschkaers daar aan hangt rechten. by dcn hals' waar men vryheid heeft om de gietinge te beginnen in welk punt men begeert. 3. De naaid met het pypje. 4. Met trekyzer, waar het gelponnen waschlicht door getrokken wordt. 5. Tafel met het" bekken, waarin men het wasch fmek, om gefponnen waschlicht re maaken. 6. Het bekken. 7. Het trekyzer op zyne plaats, en van ter zyde gezien. Het lemmet, in het gefmolten wasch gedoopt, en naar begeeren getrokken, door de verfcheidc gaten van het trekyzer, dat de dikte van het waschlicht regelt. 8. De rol. Be Men heeft verfcheiden hulpmiddelen kandeUar, gezocht, om den dienst van het licht vernieuwd te volmaaken. Men heeft eerst gezocht Sctrechdns hec helderder te maaken, door behulp van den van eene weêrdraalinge, die het in Moüere» Srooter hoeveelheid bragte op de plaats, ,,ierLS" waar men bezig is. Vervolgens heeft men ook gezocht het oog te bewaaren, door  TTTTT /W. X £/aat. MaJ* ■ 0& ■ Jfet maaken ran^pannen l&sckltcht.   • der Natuur, XVII. önderh. ö? door het te behoeden voor het onmidde- De Kunrvke gezicht der vlamme, die het licht veroorzaakt. De vlam kan het werk- mensch tuig des gezichts niet hinderen, dan onder-& door te groote nabyheid en te Merk een fchynfel. Men heeft, ten voordeele van de geenen, die de kosten zoeken te bezuinigen , getracht den dienst van eene kaers van geel wasch, van twaalf of zelf van zestien in een pond, gelyk te maaken aan dien van kaerfen van wit wasch, van zes in een pond. By dit voordeel komt dat van altyd een eenpaang licht te hebben en eene zuivere lucht te ademen, in plaatfe dat de ongelkaerfen een kabinet door haaren rook befmetten, en dat de arbeid geftoord wordt, door de gedadige bezigheid van den fnuiter. Men heeft dit verfcheiden gemak vry wel vereenigd m de dudeerkandelaar, waarvan ik u de afteekening zende. Men kan ze zetten op eenen voet, dien men verplaatfen kan, of op eenen arm, die daan blyft en zich op of neder, te rugge en voorwaards laat fchieten. De veêr, die gedadig tegen de kaers doot, moet van eene zeer fyne en zeer ligte doffe zyn,. gelyk XIII. Deel. O van  98 SCHOUWTOONEEL De kun- van yzer- of geel koperdraad, om zon- sten,die tegenftand faamgedrukt te kl]nnen Mensch worden, en zonder veel plaats te be- rechtÊn. flaan binnen in de PyP- Men kan aan de eerfte kronkels van de veer een touwtje hechten, dat 'er doorgaat, en van buiten vast is aan eenen ring, opdat men, als de ring klimt gelyk de eerfte kronkels, gewaarfchuwd worde dat de kaers op het einde is. Deeze pyp moet noodwendig hellen, en eenen hoek van vyf-en-veertig of vyftig graaden maaken met den gezichteinder, of de oppervlakte van haaren voet; omdat, indien de, pyp loodrecht donde, het dekfel, dat het licht door zyne hellende wanden weerdraalt, het zoude werpen rondom den voet deezer pyp, die dus zonder vrucht het middenpunt van den famenloop der draalen zoude bedaan. De. pyp, in tegendeel hellende, werpt de kracht des lichts wat verre van haaren voet, en verzamelt het op het papier, dat men het zelve voorhoudt. Het binnenfte des dekfels kan niet te fchoon gehouden worden: maar in plaatfe van het blinkende te houden, 't welk een ongelyk en beevend fchyn-  derNatuur, XVII. Onderh. 99 fchynfcl veroorzaakt, houdt men het De Kiw^ alleen dof en van eene gelyke wittig DEN heid, gelyk die van papier, van lood-Mensch wit of van een zeer fyn bordpapier, oi RECHXB1S4 van kwikzilver, waar mede men het dekfel van binnen enkelyk bedrykt. Het bekleedfel met papier heeft zyn gevaar. Eene laag van kwik kan ligt vernieuwd worden: maar een bedrykfel van loodwit is nog beter; omdat het zonder kosten te vernieuwen is. • De Glas- Na de bereiding der olieachtige dof gieteryen. fen, die ons in den nacht verlichten, is 'er niets, dat onze nieuwsgierigheid en de erkentenis der maatfchappye beter verdient, dan de fchoone uitvindingen , die in onze wooningen, fchoon wel digt gefloten, al het licht van den dag brengen, of die ons eene getrouwe fchildery van een oneindig getal voorwerpen verwonen, in den tyd als het ons natuurlyk onmogelyk is dezelven te zien. Zoodanig zyn de uitvindingen van het witte glas, van het dypen en polysten der glazen, en van het blad tin, dat ze in fpiegels verandert. Vrankryk moest zyne fpiegelglazen eertyds uit Venetië doeh komen: nu G a voor-  100 SCH0UWT00NEEL FtenTe V001'zict Vrankryk geheel Europa daar den ' van; en in plaacfe van fpiegclglazen o^der11 Va"„ VeerdS of vvftiS dui!»en ^og, hechten. welken wv uic Italië kreegen, zenden wy heden glazen van tachtig en zelf van honderd duimen derwaards. Gy weet wel dat men ze van geblazen glas maakt te Tour-la'-Ville, digt by Cherburg in Neder - Normandve , gelyk ze te Venetic gemaakt worden, en dat de groote van glas, dat op eene rnetaalen tafel gegoten wordt, zoo wel als de gemeene, gemaakt worden, lchoon m verfcheiden lootfen, op het Kadeel van St. Gobin, tusfchen Loan en la Fére in Picardye. Dit is de eenigde plaats, waar deeze onderneeming van de glazen te gieten, zoo dikwy s elders bezocht, heeft kunnen jrelukken en dand houden. De opzichters deczer handwerken bevvaaren voorzichtiglyk voor onzen landaart er- voor hun zeiven, de kennis van zekere toebereidfels, en vooral van de noodige voorzorgen in het maaken van den oven. Als het zaake is van eens anders belang, het zy in den koophandel, het zy in alle dingen der maat-,. fchap-  ber Natuur, XVII. Onderh. 101 fchappve, wacht een goed burger zich De Kuk. meer daarvan te weeren, dan men hem DEN zeggen wil. Ik zal my vergenoegen menschhier, met behulp van eene figuur, u daar RECHTEN, van te befchryven het geene de beleefdheid van die Heeren aan niemant, die deezen arbeid komt zien, weigert te ontdekken. Het is daarom zelf, dat ik niet bekend maake het geene, dat ik geleerd hebbe aangaande den aart der gronddeenen van den oven, aangaande de vermenging en de bereiding der doffen , en de nette maaten der gereedfchappen. Na dat deeze glazen gegoten zyn op eene metaalen tafel, gelykelyk geplet onder eene rol van het zelfde metaal, en herbakken in eene oven, die carcaije of glasovcn geheeten wordt, gaan zy ruw naar Parys, waar zy voltooid worden, opdat de kosten van het flypen en polysten niet verloren zouden zyn, indien zy onder wege braken. Zy worden eerst in 't ruwe gefleepen, en dan gepolyst in twee byzondere winkels oi werkplaatfen. In de eerfte wordt een groot glas waterpas gelegd op een groeten Engclfchen fteen, die zeer fyn van G 3 Sre»i  102 SCH0UWT00NEEL Ftenk,Te SfcjP m en men het 'er met kalk DEN or pleister zoo vast op, dat het onbeMensch weeglykis. Men neemt deszelfsongcrechten. Jykheden weg, doormiddel van het te flypen met een ander kleenerglas, dat er over gaat. Dit glas zit vast aan een' defgS hoUten bo,rd' dac voI'naaktelyk water• pas gemaakt is. Men belaadt dit bord eerst met een gewigt, dat min of meer zwaar is, dan met een rad, dat 'er plat op gelegd en met het gewigt ter dege aan gehecht wordt. Dit rad dient alleen om aan alle kanten vat aan de hand van den arbeider te geeven, en het bovende glas heen en weder te kunnen fchuiven op het liggende, om dit door die wryving te kunnen flypen naar begeeren. De kleener glazen worden desgelyks het eene op het andere geflcepen, en beurthng aan elke zyde, gelyk voor de groote gefchiedt. Het rad is noodeloos voor de kleene glazen; men gebruikt in dcszclfs plaats vier houten handvatiels, die vast zitten aan de vier hoeken van den fteen, waar het bord, tegen het welke het loopcnde glas vast gemaakt is, mede beladen is. Met flvpen der groote en kleene glazen gefchïedt met water  der Natuur, XVII. Onder-h. i c 3 water en zand, dat men tusfchen degla- De Km* zen giet. In 't eerst gebruikt men een drn ' vry grof zand, vervolgens fyner; en mensch deeze fynheid neemt by trappen aan. °™**EN. Van deeze werkplaats gaan de glazen over naar den winkel, waar in zy ge- Het poiyspolvst worden. Het polysten neemttende kleene ongelykheden weg, en brengt 'er den glans op. Om hun deeze volmaaktheid en gladheid te geeven, bezigt men de deenen, die trippel en ameffl geheeten, en tot een zeer fyn poeder gemaakt worden. Het werktuig van deezen arbeid is eene plank, aan de eefte zyde bekleed met een ftuk vilt; en aan de andere zyde heeft het eene rol; die 'er dwarsch op gehecht is, en wier beide einden voor handvatfels dienen, om de plank heen en weder, voor- en achterwaards, en naar alle kanten te doen gaan. De arbeider houdt ze op het glas, dat gepolyst wordt, gedrukt door middel van een' grooten houten boog, die veerachtig is, en het werk der armen verligt, door de beweeglyke plank altoos weder naar het zelfde punt te brengen. De glazen, dus gepolyst zynde, zyn G 4 "*  I©4- SCHOUWTOONEEL Ften1™' in ftaat om re vor-ïrL-;^cn voor glazen sten, die in je koc£(-ctn ! kerken en pa- Mensch leizen re verlichten, door een ner van reciiten. koP( «« der» ^gel ' en ll: tn buiten befchut. AJs rnep \t fptegels van wil maaken, wordt 'er een blad tin tegen gelegd. Door welke toverkunst weetcn de arbeiders, uit een blad van zand, zwak aan één gehecht, die groote en heerlyke fchilderyen te doen voortkomen, die alle volken even zeer bekooren, cn op het gezicht der onweetendde menfehen indrukfels maaken, die aan het penceel der voortreffclyklle fchilderen geweigerd zyn ? Dit wonder, dat veele Wysgeeren heeft doen zweeten van verlegenheid, is by de arbeiders flechts een weinig tin en kwikzilver, net gelegd op eene der beide zyden van het glas. Het blad tin, na zeer dun geflagen en opgerold te zyn, wordt ontvouwen en plat gelegd op een'effen deen, die grooter is dan het zelve. Men fpreidt het 'er op uit met een glad liniaal, dat rond is, aan den kant, die het tin drukt. Dit liniaal kan van glas of van alle andere harde  derNatuur, XVII. Onderh. 105 harde ftoffe weezen, en dient om het De k™tin glad $ üryken, en het te beletten DEN ' zich met bulten of rimpels te zetten, mensch Men maakt het tin helderer en glansryker, of minder met luchtgaatjes, als men het inrolt met een kusfentje, in kwik gedoopt. Het geheele blad wordt vervolgens met dezelfde vloeiftoffe overftroomd. Men plakt een reepje papier op den onderden rand van het tin: en met behulp van twee lange fpaaken, ingelaten op den zelfden rand in den raam, die den fteen draagt, waar op het tin legt, onderfteunr men het glas, dat men verder waterpas voortfchuift op het met kwik overftroomde blad tin. Het overtollige van het vloeibaare metaal, of het geene, 't welk in de kleene luchtgaten van het tin niet heeft kunnen indringen, wordt naar boven en ter zyde van het tin treftooten. Die kleene vloed, dien het^glas voortdryfc, en waarvan het ten eerfte overitroomd wordt, loopt van alle kanten in eene fleuf of tuit, die gemaakt is in de dikte van den raam, die twee duimen hooger is dan het glas. Een ftuk hout, dat op zyne onderfte zvde rond gefchaafd is, en dwarsch onJ G 5 der  106 SCHOUWTOONEEL sten^^die der denmam ligt, houdt deezenraam, den ' den deen m het glas in evenwigt. Het otolr ftimt aa" den arbeider den ^en waterpas RLCHTfiN. te houden op het hemt, waarop hy rust, of hem v.Qor- of achterover te wippen. Als hy eenige duimen voorover helt, ziet men alle druppen kwikzilver, aan welken het reepje papier allen doortogt naar benedien geweigerd heeft, en die'in de fleuf der drie randen gelopen zyn, eikanderen allengs volgen, en vallen uit de einden der beide tuiten in lekvaatjes, gezet aan beide kanten om de overtollige kwik te ontvangen. Het geene, dat twee gladde marmeren plaaten gebeurt, als men de lucht tusfchen beide weggenomen heeft, gebeurt aan het glas, op een blad tin gefchoven, door een uitwerkfel van de behandeling zelve, die de lucht belet te dringen tusfchen de oppervlakten van het glas en van het tin. Daar is geene Veêrachtigheid of werking meer, die ze poogt te fcheiden, of die evenwigt maakt met de drukking van de lucht van buiten. Deeze werkt, zonder wederftand, op de buitende oppervlakte van het tin, en op de buitende oppervlakte van  derNatuur,XVII' Onderh. 107 van het glas. De beide binnenfte op- ^*™m pervlakten moeten zich derhalve teger. DE„ elkander vasthouden, naar maiuc haarer Me*** gladheid, en voortaan een geheel maa- RECHïKNj ken. Mogelyk is dit het beginfel van de werking der kleverige doffen. Misfchien is dit de geheele werking, welke men aan het glas toefchryft, van zyn tin wel te vatten. De glasblaazeryen zenden ons alle dagen nieuwe fieraaden en diendig huisraad. Ik zal u niet fpreeken van de kaerskroonen, noch van de verheven deunfels of fpitszuilen der nagerechten: o-y zult mogelyk meer werk maaken van het'gemak der kleene tafel-emmertjes, waar elk zyn glas in fpoelt, en het genoegen heeft van eene zindelykheid, die hem niet verdacht kan zyn, en zonder gevaar te loopen van de vuile vingers der lakeyen op de roemers gedrukt te zien. Ik geloof dat gy niet minder houdt van die glazen vaten, die, boven open zyndc, den rook der kaerfen boven uitlaaten, zonder dat haare vlam door de beweeging der lucht gefchud worde: en vermits deeze glazen zonder lood zyn, werpen zy geene fchaduw op  108 SCHOUWTOONEEL iS?£t °P detafeL Het zelfde oordeel hebden ' ben die geblaazen Jantaerns, wier bo- ™ZT Ven(lC °PcniRS mec eene fraaije kroon rechten. Sefiercl isi of met een doorluchtig dekfel, overhellende om het licht te rug^e te kaatfen; zynde de onderde opening gefloten, door een lampet, dat men weg kanneemen, om de kaers of de lamp" welke men 'er in zet, te ontvangen. De opzienders deezer handwerken hebben niet minder getracht de Weetenfehappen te verplichten, dan onze vertrekken en tafels te verfieren. Zy hebben de S'tookkunst niet weinig hulpe toegebragt: en het zyn de glasblaazeryen, die de fraaifte ontdekkingen der bevindelyke Natuurkunde ten diende gedaan hebben, door de gedaante, de lengte en breedte der glazen, welke zy fchikt naar de begeerte en wensch van den Proefneemer. Hoe hoog de glasblaazeryen te waardeeren zyn, om de glansryke en nutte werken, welke zy ons verfchaft, men kan zeggen dat zy nog meer te achten zyn om het gemeene ruitglas, en om de gemeene glazen, die in alle huisgezinnen gebruikt worden. Deeze arbeid kon  dehNatüor,OT. Onderh. 109 kon niet nalaaten te flaagen, en hield in De Ktn^ ons land het geld, dat 'er uitging voor DEN ' glazen, welken wy van de vrcemdehn- Mensch ecp moesten koopcn: en daarom heb- °™^Ni ben onze Koningen, voor eenige eeuwen, door een by zonder voorrecht, het glasblaazen aan Adelyke Huisgezinnen afgeftaan. In plaatfe van te mete gedaan te zyn, gelyk veele andere, by gebrek van onderftand, en door de verdeeling der goederen, die zich in verfcheiden takken verfpreiden, zyn die huisgezinnen, met eene uitfluitende vergunning begundigd, tot. nog toe met eere in dand gcbleeven. Veele jonge edellieden, na dat zy zich door den Krygshenst gekweeten hebben van het geene zy aan den Staat en aan hunne geboorte verfchuldigd zyn, komen weder t'huis, om in dilte het genot van de miiddaadigheid onzer Koningen te neemen. Zy doen hun best om hunne werkplaats te doen bloeijen, gelyk andere edellieden hun voordeel zoeken by eene paerdedoetery of eenen wyngaard: en zy bewyzen ons daar door dat zy een edel hart hebben, dewyl zy zich der vuidighcid fchaamen, en eene eere del-  IIO ScHOUWTOONEEL sten Te ftdlen in eene "»«e bezigheid; terwvl den ' zy het hunner niet onwaardig achten de Mensch ' maatfchappy ten diende te liaan, na dat mc™. zy zich van hunnen dienst omtrent den Koning gekweeten hebben. ELFDE PLAAT. De arbeid van het gieten der glazen. Men heeft de meenigte der noodigó werklieden uit de Figuur gelaten, om geene verwarring in zoo kleen een veld te brengen. De volgende Aanteekeningen over de gegoten en geblaazen lpiegelglazen, zal het geene, dat in de Figuur is, en het geene, dat 'er in ontbreekt," doen begrypen. TWAALFDE PLAAT. Het flypen der fpiegelglazen. DERTIENDE PLAAT. Het polysten der fpiegelglazen. AAN-  J)e arbeid Van 'tju-frn d*r Spi^eljUzetv .   XIII-Deel. XII jPUatr.ZlaJz-llO. ~~ ~ = Hl J£r Styften der Spïtyeljlazejv .   XJ1L Der/. XJIl J?/aat. Madx. MO. Ufetpelj/stcrh der SjpiejrelpLa-zen,.   AANTEKENINGEN Over de Reedery Jer Spiegelglazen van Saint Gobin. Ik heb in deeze Aanteekeningen de aantew juistheid van verfcheide maaten nage? laaten, mitsgaders van eenige werkin- reedery gen, en van eenige voorzorgen, die derrienoodig zyn in het maaken van den zliN> oven,' omdat het bidyk is dat men den aanneemeren de kennis laate van het weezenlykde van eene Reedery, waar zy een uitfluitend recht toe hebben. Het gebouw, waar in de fpiegelglazen gegoten worden, heet de Hal: deeze is omtrent zes en-zestig voeten lang, en drie-en-zestig breed binnen 'swerks. De oven daat in het midden, en is wel achtien voeten lang en vyftten breed. Deeze oven is van goede gebakken deen gebouwd.- Ik zal de dikte en de hoogte der muuren niet bepaalen. Daar zyn twee openingen aan den oven  112 Schouwtooneel Aantee- oven, van drie Voeten hoog aan elke zyovernde de van de breedte, en eene opening van Reedery drie en een' hal ven voet op elke zyde celgl1-E" van.de lenS.te- De eerlie zyn pm gezun. ftadig hout in den oven te werpen, en de andere om de potten en kuipen uit ert in den oven te brengen, gelyk ik hierna zal Zeggen. De Figuur vertoont drie openingen in plaats van eene. Deeze oven heelt een goeden gronddag, en is gevloerd met dukken van gebakken aarde, van dezelfde hoedanigheid als de potten, waar in men de doffe te fmelten zet: hy is van binnen gewelfd ter hoogte van tien voeten. De pyp, waar door de rook opgaan moet, is in het midden. Op eene der zyden van de lengte van den oven, op de hoogte van drie en een' halven voet, is de groote opening, van tien voeten breed en drie voeten hoog, gemaakt met eenen boog, gelyk de mond van een gemcenen oven. Deeze opening dient om de fouda en het zand om te fmelten, in de potten te werpen, en om de gefmolten doffe in de kuip overtebrengen, als men gieten zal. Rond  oer Natuur,Xvll. Önderh. 113 Rondom den oven zyn de muuren Aanteiv Van de hal wel opgehaald van gehou- overnde wen deen: in deeze muuren heeft mei, Reedery verfcheiden openingen, gelyk de mon- °E*G{|*IE" den van gemeene ovens, omtrent drie ZEN. en een' hal ven voet van den grond, Deeze openingen zyn overwelfd, en dus zoo veele ovens, dienende om de glazen te bakken, als zy gegoten zyn. Zy zyn omtrent zeven-en-twintig voeten diep, en worden carquaisfes of glasovens gehéeteri. Deeze glasovens maaken kleene gebouwen rondom de hal, veel laager dan het dak der halle: van buiten zyn diergelyke openingen recht over de geenen, die in de hal uitkomen, 't welk een evenwydig gewelf maakt, van drie voetert hoog. Aan elke zyde deezer openingen zyn kleene gewelfde nisfen, met pypen voorden rook: hierin deekt men het vuur aan om deeze glasovens heet te maaken. Voor die kleene gebouwen heeft men een' grooten gang, die tot nut van den uitwendigen dienst deezer oventjes ftrektj De glasgietery bedaat uit verfcheiden van deeze hallen,uit zeer veele kamers, XIII. Deel H waar-  114 S C H O U W T Q O N E E-L Aantee- waarvan de bovende dienen om huisovernde vestinge. te geeven aan de arbeiders, en Reedery uit fraaije gebouwen, dienende tor woocelgla-E" ningen voor de opzienders of meederZEN. knechts, uit eene tamelyke fraaije kapél, uit groote plaatfen, van welke eenige vol dapels hout van allerlei foort liggen. De omtrek van den fmelcoven is groot en met goede muuren befloten. De gelegenheid van het gebouw is op den top van een' kleenen heuvel, naast het dorp Saint Gobin, digt by laFére en Chauny, Steden van Picardye. Het bosch van SaintGobin, dat vry groot is, heeft die plaats voor andere tot deeze glasreedery doen verkiezen. In het woud zyn zeer fchoone bronnen, die het water, dat tot het werk noodig is, op het hangen van den heuvel verfchaffen. De deen is 'er zeer goed en zeer gemeen; daar wordt zelf deen uit den omtrek van het gebouw gehaald, en in fchielyk voorkomende noodzakelykheden gebruikt. De doffe, waar van de fpiegelglazen gemaakt worden , is faamgedeld uit Souda * en zeer wit zand, dat naar den kant * Souda is het zout van eene plant, geheetea krabbe - kwaad.  der Natuur, XVII. Onderh. 115 kant van Creil, elf uuren van Parys, ge- Aanteé. haald wordt. Daar zyn meer dan twee oveiTde honderd menfchen in de zaaien op ta- Reederïfels bezig, öm de Souda en het zand o^QSL"E" fehoon te maaken en uit te zoeken, om zen. 'er alle vreemde lighaamen uit te leezen. Alles wordt vervolgens verfcheiden maaien gewasfchen, en zoo wel gedroogd, dat het in eene dampmolen, die door paerden omgaat, tot dof gedampt kan worden. Dit gedaan zynde, wordt het zand door zyden zeevert gezift, en dan weder gedroogd in gaten, die vier voeten boven den grond in den vuuroven gemaakt zyn, om het te fmelten te zetten in potten, gelyk wy hier na zullen ziert; De grootde glazen worden gegoten, de middelbaare en kleene geblazen. Ik zal beginnen met de befchryvinge van het gieten. De bovengemelde vuuroven is niet recht heet, dan na dat hy vyftig dapels hout, van omtrent acht voeten lang ert vier hoog, verteerd heeft: dan is hy in daat om de Soüda en het zand te fmelten. Men houdt hem in deeze hette, door 'er gedadig hout intewerpen. Dit HJ is  116 SCHOUWTOONEEI» Aantee- is de bezigheid van twee mannen in het kening hemd, die van zes tot zes uuren afce- over de . ] t-> 1 • reedery lost worden. De oven wordt met geder. sriE- blust, dan na verloop van zes maanden, mn * om nem we vasthouden, Reedery en de kuip voor over wippen, om 'er der spie- ^e doffe uit te gieten voor de rol, die oelgla- , °' , , , IEN„ door twee mannen vastgehouden wordt. Deeze rollen dezelve evenwydig voort riaar den kant van den glasoven, en rol? len haar vervolgens op dezelfde wyze weder te rug, om haar weder op haare plaats te leggen. Deeze mannen hebben de helft van hun lighaam en hun aangezicht bedekt met dik zakdoek, om zich voor de hette des vuurs te befchcrmen. Aan de drie vrye zyden van de tafel zyn kleene houten bakjes vol water, om het overtollige van de gegoten doffe te ontvangen. De werklieden, tot de gieterye behoorende, zyn ten minde twintig in getale, die eikanderen zoo wel verdaan, dat alles vaerdig en zonder verwarring gefchiedt, alzoo elk een byzonder werk heeft. Het gieten der glazen gefchiedt in tegenwoordigheid van den baas des werks, dien men Dire&eur, Bedierder, noemt, vergezeld van den controlleur pf tegenboekhouder en den fchryver. Als  der Natuur,XVII. Onderh. xi\ Als het glas gegoten is, bezien het die Aantel Heeren, om te onderzoeken oi er gee over ds ne blaasjes in zyn. Dit zyn kleene plaa - 8*edi« fen, die blinken als Herren als het gla. GEI GLA.' vloeijende is. Als 'er eenige in zyn, zen. die op eene ry daan, wordt die reep van het glas gefneeden. Als de plaats der blaasjes op het derdedeel of het vierdedeel van het glas is, worden de uitgefneeden dukken tot kleene glazen geichikt: de ftukken, die te kleen zyn tot fpiegelglazen, verwerpt men om te verfmelten. Het glas koud geworden, en door de opperhoofden zonder blaasjes bevonden zynde, doot men het van de tafel in den glasoven, die waterpas is, met de tafel; 't welk gefchiedt met een' yzeren hark, zoo breed als de tafel, en met eenen deel van twaalf voeten lang. Aan den anderen kant van den glasoven of van buiten zyn arbeiders, die het glas met haaken naar zich trekken, om het te fchikken in de glasoven, die zes groote glazen bevat. Als zy vol is, worden de monden toegedaan met dekfels van gebakken deen; en men dopt alle voegen, opdat de glazen gefraoprd H .5 er*  122 Schouw tooneel Aanteb- en beter gebakken worden. Zy blvven ovér de veertien dagen in deezen daat; en dan Reederv worden zy 'er met groote voorzonr. en der Spie- ■ i • i - i • , •. '.ï? cftGLA- voorzichtigheid uitgehaald, om ze in zzn. kasfen te doen en te water naar Parys te zenden, waar zy gefleepen en gepolyst worden. Ik moet nog zeggen dat een ovenvol, of de gemeene hoeveelheid van doffe, die bereid wordt, dient tot het gieten van achttien glazen, 't welk in achttien uuren verricht wordt, dat één uur voor elk glas is. De arbeiders werken niet langer dan zes uuren: dan worden zy afgelost en vervangen door anderen, die het zelfde werk doen, en de kraan en de tafel by eenen anderen glasoven verplaatfen. Het werk zoude zeer voordeelig zyn indien de achttien glazen alle gelukten in de maat, welke men voorheeft hun te geeven. Maar daar zyn gietingen, die geen één glas van honderd duimen hoog en vyftig breed geeven, 't welk de grootde maaten zyn. Ik hebbe 'er echter dikwyls van deeze groote zien gelukken. Het laatde glas gegoten zynde, maakt men  der Natuur, XVII. Onderh. 123 men de potten weder fchoon, eer men a*™jn den oven de doffe brengt tot eene 0VER DE andere gietinge, die beginnen moet reedery zes-en-dertig uuren na de voorgaan- p™^ . de: zoo dat men alle vier-en-vyftig ztcJ, uuren weder nieuwe doffe in den oven brengt, en weder begint te gieten. De arbeiders van eene gietinge hebben mets te doen, terwyl de doffe fmelt, behalve de geenen, die op het dooken pasfen. c Dit is alles, wat het gieten betreft, laat ons nu het blaazen zien. De hal der geblazen glazen is kleener dan die der gegoten glazen. Zy is op dezelfde wyze gebouwd, uitgenomen dat 'er geene glasovens rondom zyn. Maar recht over den vuuroven is een groote overdekte gang, van twaalf voeten breed, in het midden van een gebouw van meer dan twee - en - feventig voeten lang. Ter rechter en ter linker zyden van deezen gang heeft men glasovens, wier vloer flechts vier duimen boven den grond is. Zy zyn vyfnen voeten diep, en drie voeten hoog tot aan het gewelf, gelyk die der gegoten dazen. De vuuroven blyft maar zes b maan-  124 SCHOUWTOONEEL mmJc' maanden branden, gelyk die van het over de gieten; waarom men eene andere dierReedert gelyke hal heeft om te blaazen, terwyl ceeclI-6' nien het vervallen herdelt in de hal, zen. welke men rusten laat. De potten zyn van dezelfde aarde, als die men in de glasgieteryen gebruikt. Men maakt ze weder fchoon; men brengt de doffe op dezelfde wyze in den vuuroven; en zy daat even lang te fmelten , eer zy bekwaam is tot het blaazen van glazen, die alle beneden de veertig of vyftig duimen zyn. De werkman, die de glazen blaast, als de doffe gcfmolten is, neemt eene yzeren pyp van zes voeten lang en twee duimen middenlyns, fpits aan het eind, dat in de mond gebragt wordt, en verbreed aan het ander eind, opdat de doffe 'er zich aan hechte. Met dit eind dompelt hy deeze pyp in eenen der potten, die in het vuur daan, en haalt 'er door dit middel een' kleenen bol van doffe uit, van omtrent vier duimen middenlyns, die zich hecht aan de pyp, welke hy gedadig draair. Hy haalt 'er de pyp weder uit, en blaast 'er een weinig in, opdat de lucht deeze doffe eenig-  der Natuur,XHL Onderh. 125 j eenigzins doe zwellen; daarna brengt Aan™*» hy de pyp op een rond waterbakje, 0VER DE ftaande op eene treeft van vier voeten r**™" hoog; dan neemt hy wat water met de ^0j.e* hand, en befproeit 'er het eind van de ZEN. . pyp mede, waar aan de bol der doffe vast is, met dezelve gedadig te draaijen, opdat deeeze verkoeling het gefmolten glas daar vaster aan hechte, en bekwaam maake om meer gewigts te kunnen draagcn zonder af te vallen. Dit gedaan zynde, deekt hy de pyp weder in den pot, waar uit hy aireede doffe genomen had, om eene grooter hoeveelheid uit te krygen, met de pyp te draaijen gelyk de eerde maal: hy haalt ze 'er weder uit, en verkoelt ze op dezelfde wys als hy gedaan heeft. Hy gaat voor de laatdemaal met zyne pyp genoegzaame doffe uit den pot haaien , om zyn glas te maaken; hy haak 'er zyne pyp weder uit, belaaden mee doffe van de gedaante van eene groote peer, die omtrent tien duimen middenlyns heeft en een voet lang is; hy gaat ze onderaan verkoelen: deeze verkoeling gefchiedt fpoediger dan de twee vorige reizen. Hy blaast nu lang aan a één  126* ScHOUWTOONEIL Aawtee- één in de pyp; en zich door eenen arovernde beider doende helpen, doet hy de pyp Reedery de beweeging van eene onrust geeven, gelglI!.E" '£ weIk de Üoffe doec verlengen, die zen. ' door herhaalde inblaazing en verlenging eene rol of cylinder wordt, die onderaan als een kloot, en bovenaan fpits is, en, door de verfcheiden verkoelingen , waarvan ik alrcede gefproken hebbe, aan de pyp vast zit. Als de werkman eindelyk zyne doffe genoegzaam opgeblazen en verlengd heeft , in zoo verre dat zy overal op eene gelyke dikte te brengen is, doet .hy zynen arbeider klimmen op eene voetbank , die drie en een' halvcn voet hoog is, en waar op twee kleene daanders zyn , met een dwarsch* hout, dat 'er op vast is, om het gewigt van het glas en van de pyp te fchraagen, met dezelve door behulp van den arbeider een weinig fchuinsch te houden, opdat de meester met eenen priem, die in een houten hecht zit, en met een' houten hamer, een gat in den klomp maake: dit gat-wordt gemaakt in 't middenpunt van den bol die aan het eind van den cylinder is: het gat is  derNatuur, XVIL Onderh. 127 is ten hoogde van eenen duim mid- Aantee-- 13 i>-n KENING denlyns. ov*r de Als het glas doorboord is, kan men Reedeks.eerst zien of 'er feilen in zyn of niet: als 'er te veel in zyn, daat men het aan ZEN. ftukken om het te verftnelten: als 'er geene of zeer weinig aan de einden in zyn, legt de werkman zyne pyp waterpas op een kleen yzeren fchraagje, geplaatst op de plaat of het deunfel van den mond des vuurovens. Het glas een half vierdedeel uurs in 't vuur gelegen hebbende, haak hy het'er uit; en de arbeider weer op zyne voetbank klimmende , en zich in zynen eerden dand Hellende, maakt de meester het glas breeder, door eene zeer lange en breede fchaar, die zeer fpits aan het eind is, in het gat te fteeken, en daar verder in te drukken, naarmaate het gat wyder wordt. Terwyl de arbeider de klomp van glas draait, gaat de meester voort met denzelven te openen, tot dat de opening wyd genoeg zy, om onderaan een' volmaakten cylinder te maaken^ De arbeider legt zyn glas op de fchraag, in den mond van den vuuroven, om het weder heet te maaken; het  128 ScHOÜWTÓÖtoÉEL Aantee- het zelve daar uitgehaald hebbendej overnde Seeft hy het over aan zynen arbeider Reederï op de voetbank; en hy fnydt den cylin- gelgsrie" der' mec eene 8roote lehaar, tot op dö zen. helft van Zyne hoogte door. Als 'er eenig gebrek aan is, fnydt hy hem door op die plaats, omdat deeze doorfnyding de uiterde kanten van het glas maakt. In den mond van dert vuuroven legt een puntyzer, dat heet wordt, opdat het in daat zy om zich aan het doorgefneeden glas te hechten, en den dienst te doen, dien de pyp deed eer zy van het glas gefcheiden was. Dit puntyzer is een yzer van zes voeten lang, tert naastenby van de gedaante van eenen Wandeldok: aan het einde zit een yzeren daafje, van een Voet lang, met zyrt midden aan het groote yzer vast maa* kende de gedaante van eene kruk of van eene T met eenen. langen daart. Oirt dit kleene daafje zit, omtrent drie duimen dik, de doffe der glazen. Men brengt dit gloeijende puntyzer aan den middenlyn van het glas, dat zich ten eerde hecht aah de doffe van het puntyzer, zoodanig dat het puntyzer het glas vast kan houden, om de vol-  der Natuur, XVII' Onderh. lao volgende werkingen te lyden. Dit zoo AAJJJJ» verre gedaan zynde, maakt men het ona „B glas van de pyp los, duor eenige reten Rwd-r* met eenen beitel te daan op het erna Ctrj0LA. van de gemelde pyp, die verkoeld ge- * r. *weest is; 't welk het glas teruond doet afbreeken en deeze fcheiding maakt: de pyp is nu los van den klomp, en het puntyzer houdt denzei ven. Daar na legt men het puntyzer met het glas in den mond van den vuuroven op de fchraag, om het opgefneeden eind van dit glas te gloeijen, opdat de werkman het met zyne fchaar opene, gelyk hy alrcede het andere eind gedaan heeft, om den cylinder te volmaaken. Dan legt men het puntyzer voor de laatdemaal op de fchraag, om het glas gloeijende- te maaken, opdat de werkman het voort doorfnyde, recht tegen over de voorgaande fnede. Het welk hy doet op dezelfde wyze, zorg draagende dat deeze beide fneden eene zelfde rechte linie maaken. Op den zelfden tyd komt de arbeider, die op de glasovens past, om het glas te neemen op een yzeren fchup, van twee en een' halven voet lang zonXIII. Deel. I der  I30 ScHOUWTOONEEL Aantee- der den deel, en van twee voeten overnde breed' met een' k^eenen opgezetten Reedery rand van anderhalven duim hoog, ter der sme- rechter en linker zyde en aan den kant zen'. " van den deel: men brengt 'er het glas op, het een weinig plat drukkende met eenen dok van anderhalven voet lang, zoodanig dat de fnede naar boven gekeerd zy. Men fcheidt het glas van het pnntyzer, door eenige maaien met eenen beitel tusfchen beide te daan. Dit gedaan zynde, brengt men het glas op de fchup in de opening van den glasoven, gedookt om de glazen te bakken: men trekt de fchup te rugge; en het glas allengs heet en gloeijende wordende, door de groote hette, die aan den mond der glasovens is, neemt de werkman van deezen glasoven een yzer, dat zes voeten lang en vooraan geflagen is in de gedaante van een klaverenblad, van vier duimen lang en twee duimen breed, zeer plat en geen' halven duim dikte hebbende, waarmede hy zachtelyk de doorfnede van het glas opneemt, om het te ontvouwen en van den ingedrukten cylinder een plat vlak te maaken , dat op de vloer van den glasoven uit-  dèr Natuur,XVlt. Onderh. 131 üitgeftrekf wordt. Het klaverenblad, Aanteb* in de cylinder gedoken, en met kracht oveTde tegen zyne wanden gedrukt, doet dee- Reedery «werking. Dit gedaan zynde, en het glas zeer zen. Vlak liggende, doot de werkman het verre in den glasoven met een yzeren harkje. Hy fchikt het en legt het ter dege met een haakje, dat ook van yzer is: als de glasoven vol is, doet men ze toe; en men dopt de voegen van het dekfel, gelyk de glasovens, waar in de gegoten glazen gebakken worden; en de glazen blyven 'er ook veertien dagen in om te bakken: daar na worden zy 'er uitgenomen om geflepen en gepolyst te worden. Een werkman kan ieder uur dechts een glas maaken, en vervaardigt 'er niet meer dan zes. Dan rust hy zes uuren , eer hy weder aan den arbeid gaat. Hy heeft geene rust, dan wanneer de doffe in de potten te fmelten daat. I 2 VER-  VERVOLG DER LEERZAAME A M B A C PI T E N. Achttiende Onderhoud. Vervolg Wv hebben niet alleen noodig onder Leer.- derrecht te weezen van de dingen, die zaame Am- . ttt ° , , b ach ten. rondom ons zyn. Wy moeten ook kennis hebben van verfcheiden dingen, die verre van ons zyn, de eene door den afdand der plaatfen, de andere door de tusfchen ruim te der tyden. Het is vooral noodig eene nette kennis te neemen van zekere voorwerpen, die, zuiver verdandelyk zynde, de zinnen niet aandoen, maar tot naricht der verdanden dienen, en bygevolg de ganfche maatfchappye aangaan. Zoodanig is de af- mee-  der N atuur,IW/7. Onderh. 133 meeting der tyden. Zoodanig zyn de wetten; en zoodanig zyn alle voorlee- ZAAME Am„ den zaaken: Aran het zelfde getal zyn de bachten. beloften aan het menfchelyke gedacht gedaan, en de hoop op het toekomende. Indien de bedryven en de redenen van de geenen, die voor ons geleefd hebben, of die verre van onswoonen, eenigen onzer zinnen kosten aandoen, zouden wy met eikanderen niet behoeven overeen te komen over zekere teekenen, om de kennis daarvan aan anderen mede te deelen, of om de gedachtenis daarvan duurzaam te maaken of te vereeuwigen. Wat middel heeft de maatfchappy, die deeze dingen niet ontbeeren kan, en 'er niet van onderrecht wordt door haare reden, noch door haare zinnen, dan bedacht en by de hand genomen? Zy heeft haare ganfche reden en alle haare zinnen te werke gedeld, om van alle verftandelyke voorwerpen onderrecht te worden, door gemakkelyke hulpmiddelen. De menfchen deelen elkander de kennis mede van alles, zelfvan het geene niet gezien kan worden, door de indelling van verfcheiden teekenen, de eene verI 3 gangk-  134 ScHOUWTOONEEI» Vervolg gangklyk en de andere duurzaam, die zILeAm- haar in betrekkinge houden met de af§s.chten. weezenden en zelfs met de dooden. Het heeft Gode niet goedgedacht, het oordeel der heilzaame waarheden over te geeven aan de onzekerheid onzer redeneeringen. Maar hy onderrecht ons van dezelven door gedenkdukken der gefchiedenisfe, en door eene zending, die eeuw uit eeuw in blyft duuren. Dus komen de uitwendige teekenen ons te hulpe,. als de reden ons niet meer kan leiden. Als zekere wysgeeren, die niet veel werk maaken van de historie, omdat zy nog minder van de openbaaringe houden, ons van den mensch en van de uitvindinge der kunden fpreeken, houden zy voor eene gelukkige ontdekking, dat zy ons leeren hoe het gefchreeuw, waar mede de dieren van de zelfde foort eikanderen waarfchuwen, den mensch hebben doen vermoeden, dat hy uit zyne keel ook wel eenige beteekenende geluiden zoude kunnen voortbrengen; dat het gezang des nachtegaals hem had doen bezoeken wat zyn gorgel vermogt, en dus de zangkunst voort-  derN at uur, XVIILOnderh. 135 voortgebragt heeft, dat de mensch in Vwvol^ de fchool der zwaluwe het metfelen en zaam„ Am. het maaken van een huis heeft ge bachten. leerd; dat hy de kunst van weeven tan de fpinne verfchuldigd is; dat zekre rupfen, zich met haare pop beMeedende, hem het denkbeeld tot het vervaardigen van een' rok gegceven hebben; dat hy de eerde gedachte van het verwen gekreegen heeft, op het zien van eenen hond, wiens muil rood geworden was door het kraaken van eene dier oesteren, die het kostelyke purper der ouden in zich bevatten; eindelyk dat de dieren beurtlings zyne meesters geweest zyn. Als men de uitvinders van die wonderlyke dingen wil geloven, moet de mensch gehouden worden voor eene foortvan onvernuftig dier, wiens eigen aart is na te bootfen het geene hy ziet. Hy is, volgens hen, niet anders dan een groote aap , zonder verordening en zonder voorrecht, die, het doen van andere dieren nabootfende, alle ftukken van het geene, dat men menfchelyke reden noemt, allengs heeft verzameld. Maar ziet men dat deeze verI 4. meende  136' ScHOUWTOONEEL Vervolg meende aap, die zich gaerne los zoude DER ,LEAEf" maaken van den dwang, waar in de zaaml Am- t,i 1 bachten. openbaaring hem houdt, en om naar alle geloof te beneemen de meeste gedenkdukken der gefchiedenisfe verwerpt , dezelfde kleenachting toon: voor het vel perkament, dat hem val tien of twaalf duizend guldens rente verzekert? Ziet men hem zyn werk maaken om de zekerheid van den adel, dien zyne voorvaders op hem met hunne tytels hebben doen overgaan, op losfe fchroeven te dellen ? Ten andere is deeze fnoode aap het eenigde dier niet op aarde, dat lust in nabootfinge fchept. Men ziet verfcheiden foort van aapen van verfchiflende grootte. Men vindt talryke hoopen van deeze dieren in het land der Kafferen en in Zanguebar, die alles nabootfen, wat men hun voordoet : men heeft echter nog geene van deeze aapen gezien, noch van de kleene noch van de groote foort, die van onze reizigers den koophandel of ten minde fpreeken geleerd hebben. Men moet derhalve bekennen, dat de verachters van den Godsdienst ons niet dan ongerymde dingen zoeken op te drin-  derNatuur,^/7///. Onderh. 137 dringen: of als zy hun oogmerk zor Vervolg verre bereiken, dat zy ons hunne ver dichte gefchiedenis van het menfche bachten. lyke gedacht doen dellen voor de gedenkftukkcn der H. Schrift, kunnen zy ons met eenen doen hoopen eerlang de Afrikaanfche aapen volkplantingen onder ons te zien oprechten, niet minder befchaafd dan de Europeaanfche aapen, die zich aan de kaap der Goede Hoope, en aan de Tandkunst neergezet hebben. Wy moeten derhalve wederkeeren tot de gedenkdukken en de historie, tot de lesfen der bevinding en der openbaaringe: dan zullen wy fpoedig komen tot den waaren oorfprongk en het eenigde einde der fraaije kunden. De ondervinding leert ons, dat de mensch noch leering noch voorbeeld aan de dieren verfchuldigd is. Hy verkreeg van zynen Schepper eene behendigheid, die hem in daat dek om over alle dieren te heerfchen; en hy houdt zich erndig bezig met groote voorwerpen, waarvan men niet zien kan dat de dieren het minde vermoeden hebben; een blyk dat hy geroepen I 5 is  138 ScHOUWTOONEEL Vervolg is om gezach over hen te voeren, en za*me Am- eene geheele andere verordening heeft bachten. dan zy. Hy houdt zich bezig met de befchouwinge des Opperften Weezens, met zyne eigen pligten, met het voorleden en het toekomende. Alle deeze voorwerpen en veele andere zyn onzienlyk. Maar fchoon zy noch zyne oogen noch zyne andere zinnen aandoen, maaken zy een' derken indruk op zyn verdand: het is het groote belang, dat hy heeft in wel onderrecht te zyn, wie hem op honderd manieren de verfcheiden teekens heeft doen uitvinden, door welke hy het geene hy 'er van weet overbrengt tot de afweezenden en tot zyne nakomelingen. Oor- Uit de begeerte van deeze nutte kundêr°naa- digheden te doen overgaan tot andemen, by- ren, ontdonden de naamen en bynaanaamen, men, die merken zyn van perfoonen, en andere TT Zr , ■ r t\ gedenktee- plaatlen en gebeurrenislen. De naaktns. men der Aartsvaderen brengen ons het voornaamde van hunne gefchiedenisfe te binnen: en ik hoop u eens te doen zien, dat de naam van Abraham alleen een volkomen bewys is van de waarheid der Openbaaringe. Tot denzelf-  derNatuur,XVI1L Onderh. 139 zelfden oorfprongk moet men de ko- Vwg lommen brengen, benevens de vaste ZAAME ah. altaaren, gefchikt en verordend om de backten. plaatfen der godsdiendige vergaderingen aan te wyzen. Van daar ontdond de geregelde indelling der feesten, die in den beginne van maand tot maand, en van jaar tot jaar gevierd werden, niet alleen om den Oorfprongk van alle goederen te looven; maar om de maatfchappy te onderrechten van haare pligten en van de orde van haaren arbeid. Van daar de dichtkundige taal, of het gebruik van woorden, aan maat gebonden, om op de feesten gezongen en in de huisgezinnen herhaald te worden. Van daar die waarteekens, openlyk opgerecht, om fchielyk eene algemeene waarfchuwing te doen aan talryke gemeenten. Van daar de boeken en de opfchriften, de gefchilderde, verheven en holuitgefncden beelden. Van daar de figuuren der grafdeden, de gedenkpenningen, de openbaare fchriften, en met één woord, alle teckens, dienende om de gedachtenis van voorleeden zaaken in weezen te houden, en om de geheugenis der ver-  140 SCHOUWTOONEEL Vervolg verbindtenisfen, voor het toekomende ÏE>< .leaeÜ* aangegaan, te bewaaren. Weshalve is ZAAME AM- O b i ' baohten. het door de bevinding tastbaar, dat de maatfchappy te onderrechten het voornaamfte einde der fraaije kunften is. De H. Schrift fpreidt daar een nieuw licht op. Zy veredelt alle onze behoeften en alle middelen, welken wy by de hand neemen, om daar in te voorzien, ons leerende, dat God de oorfprongk van de eene en de andere is. Hy heeft niet gewild dat de dingen , waar in wy het meeste belang hebben, tastbaar door hen zelfs en onmiddelyk genaakbaar zouden zyn. Hy heeft ze voor de achteloozen en onverfchilligen verborgen gehouden: maar den oplettenden en den beminnaaren der waarheid heeft hy alle middelen ontdekt, om 'er zich van te onderrechten: en deeze middelen zyn zoodanig, dat zy den mensch niet alleen tot de waarheid leiden, als hy ze zoekt; maar zy vermaanen hem zelfs haar te zoeken, als hy het vergeet. Oor- Van den aanbeginne gaf God Adam «deinde kennis van de verordening der lichten, en m welken hy in de Hemelen geplaatst had,  d er N at uur, XVIII. Onderh. 141 had, en van de verordening van hunne VEftyor* achtervolglyke wederkomde in dezelidc ZAAME Am- punten. De mensch leest aan den He dachten. mei de lesfen zyner pligten, of de orde van zyn arbeid niet: maar hy ziet 'er der sterrede teekens der Feesten, verordend om hem van de eene en de andere te onderrechten. Zyne leering is derhalve het rechte doel van de befchouwinge des Hemels , en de betrachtinge der Sterrckunst. God delde van den aanbeginne den Oor^ mensch in het bezit der heerfchappye, en einde waar toe hy hem riep, door alle de «JJ dieren voor hem te brengen. Ly lenee- derTaalen. nen zich alle dil te houden, in tegenwoordigheid van hunnen Heer. De mensch alleen fprak: hy gaf hun aden eenen naam, en kende zyne huisbedienden. De eerde woorden, welken hy fprak, was het eerde bedryf zyns meesterfchaps. Maar wat is deeze fpraak, die hem zoo heerlyk doet uitmunten, anders dan het teeken zyner kennisfe, of een middel om zyns gelyken te onderrechten van het geene hem onbekend is, en om zich met hem te onderhouden van het geene werkelyk verre af is, oi  I42 ScHOUWTÓONEEt, ^er L°t0 of ciat ten a'len tyde voor 8eenen van mameAm.' beide «stbaar is. bachteiv. De verwarring, welke God in't vervolg wrocht in de fpraak der menfchen, diende toen en dient nog om in elk deel der aarde een hoop inwoonders te onderhouden, die door de gemeenfehap van taal, en door het gemak der hulpe, welken zy eikanderen kunnen bieden, om dat zy eikanderen verdaan, naauw aan eikanderen verbonden zyn. Als wy de taal der Grieken en der Romeinen, of de fpraaken der leevende volken leeren , hebben wy desgelyks nies anders voor, dan deel te krygen aan hunne wectenfehap, en anderen daar mede te verryken. Het leeren van taaien is dan een middel van leeringe. Einde Gelyk de fpraak het teeken onzer Schryvcn. gedacb'en is, is het fchrift het teeken der fpraak. Het eene heeft dan zoo wel als het andere geen ander voornaam doel dan de leering. Het is dan eveneens met de Zangkunst en Schilderkunst, die de voornaamde, ten minde de aangenaamde onder de kimden zyn. De Zangkunst is eene fpraak, en de Schilderkunst eene  derNatuur,XVIII. Onderh. 143 eene manier van fchryven. Dat zy het VervomT oor en het oog ftreelen is om hunne ^jf^ lesfen krachtiger te maaken door het bachten. vermaak, dat haar verzelt; maar zoo draa zy zoeken te bedaan, zonder te leeren, beginnen zy dan terdond niet te ontaarden ? en misfen zy het doel niet, dat zy door haare indelling trachten te bereiken? Dit vraagduk is 011zes onderzoeks waardig: en bet zal het eenigde duk deezer uitgebreide kunden weezen, dat wy hier zullen verhandelen , terwyl wy aan de groote meesters overlaaten om den grond en de uitvoering daar van te onderwyzen. Daar is niemant, dien het niet vrydaat daar in eenig behaagen te fcheppen: en gelyk men, zonder een Dichter te weezen, het verfchil zeer wel kan bemerken, dat'er is tusfchen Virgilius, die de natuut maalt, en Lucanus, die overal met zyn vernuft pronkt, kan men, zonder muzikant te zyn, de fraaiheden der muzyk wel voelen, en gezond oordeelen van de bekwaamheid der muzikanten. Maar laat ons niet bedaan hun eenige misdag toe te eigenen, noch den eenen de voorkeur voor den an-  144 ScHOUWTOONEEL Vervolg anderen te geeven , dan volgens eet/ der Leer- |jiaaren regel, die van de zangkunde- zaameam- i n i bachten. naaren zeiven toegederad en aangenomen is, en de rechte waarde van hunnen zangtrant aanwyst. Wy kunnen deezen regel zoeken in de verfcheiden hoedanigheden, die de grootde meesters in de zangkunst vereifchen, of in de algemeenlyk aangenomen denkbeelden, en vooral in de behoeften der maatfchappye. Maar het oordeel der groote meesters fchynt niet heel bekwaam om ons te leeren het geene wy zoeken. Hunne gevoelens zyn al te zeer verdeeld. Het fchynt dat de Italiaanen en de Franfchen , om hunnen opgang in de kunst, het meeste recht hebben om ons te onderrechten. Maar te derk gezet zynde op den trant, die hun eigen is, fchyhen zy niet geneigd om van eikanderen te leeren. Dat gefchil is, ik beken het, heden zoo groot niet als het eertyds geweest is. De beide volken zyn nader by clkanderen gekomen. De Franfchen, fchoon liefhebbers van den zang, brengen federt lang meer leven, vuur en overeendemming in hunne dukken dan in  derNatuur, XVIII.Onderh. 14$ in de voorleeden eeuw. De ïtaliaanfche y»vot^ muzyk, fchoon gefigureerd en geleerd, ZAAME am- wordt van dag toe dag bevalliger en bachten. zangeriger. Wy zyn nu zoo verliefd niet meer op onze eigen muzyk, dat wy aan alle andere de uitfluiting geeven: dat is eene Hechtheid van verdand, die ons verarmende tot onze oneere drekte. Wy meenen dat men een Franschman en een goed muzikant kan weezen: maar wy neemen de goede dukken, die Italië ons zendt, met erkentenisfe aan: en wy weeten wel dat 'er fraaije dingen van allerlei foort uit Italië tot ons overgekomen zyn. Deeze verzoening zoude zeer bekwaam zyn, om ons te leiden tot het geene wy zoeken, indien 'er geen heviger gefchil onder onze groote zangkundenaars ontdaan ware. De mindere, alle uitvoerders, en veele liefhebbers, neemen deel in dit gefchil, en maaken dikwyls meer geruchts dan de eerde meesters. De fchielyke gunst, waarin eene der beide partyen geraakt is, en de groote opgang, dien zy gehad heeft, hebben een gansch nieuwe foort van muzyk onder ons ingevoerd. Volgens de eene zyn wy eindelyk ten top XIII. Deel, K van fÊÊÊ  ■14 5 SCHOUWTOONEEL Vervolg van volmaaktheid gedeegen. Volgens zaame Am- de andere> zyn wy 'er veel verder van, bachten. dan van te voren. De Heer Rameau, na eene diepe betrachting der overeendemminge en der middelen, om dezelve te volmaaken, heeft dit deel der zangkunst gebragt tot eene doutheid van famendellinge, en tot eene losheid en luchtigheid van uitvoeringe, waartoe de Italiaanen zelfs haar niet fchynen gebragt te hebben. De toejuiching, welke men met reden heeft gegeeven aan de groote bekwaamheid van deezen vermaarden man, hebben hem veele benyders, veele navolgers , en by gevolg veele flechte naaraapers gemaakt. Aan den anderen kant weet men dat de Heeren de la Lande, Mourèt, de Bouffêt, Couprin , d'Agincourt, le Clerc, en andere Meesters van grooten naam , waarvan 'er verfcheiden nog leevende zyn , altyd gemeend hebben, dat de zoetluidendheid of de fraaije zang de voornaamde deugd der muzyk was, omdat in den zang de aangenaamheid en het merk der muzyk bedaat, en dat 'er geene aangenaamheid kan wee-  öërNatuür,XVlIl-Onderh. itf Weezen in een ftuk, als'er de; zang in ^oW ontbreekt; maar dat de welluidendheid ZAAME Aa SCHOUWTOONEEL Vervolg het maakfel en den zwier van een zaameeAm- k'eed verfraaijen, als men ze 'er fpaarbachten, zaamelyk oplegt; maar als men ze 'er al re dik op plakt, zullen zy het kleed verbergen. Vier losfe en' fnelle partyen, maar ontbloot van zang, zyn vier ryen fanfioles (a), te faamcn genaaid, en op eenen zak gehecht. Daar kan geen fchoon kleed, noch geene fchoone muzyk van voortkomen. Zoodanig is het gefchil van de eerde meesters der kunst. Dezelfde verdeeldheid heerscht onder de geenen, die onze fchoonde concerts bellieren. De Heer Guignon, Overtuigd dat de muzyk uitgevonden is, om het verdriet te verdry ven, heeft de bekwaamde manier verkoren, om den mensch een aangenaam tydverdryf te verfchaffen, en zyne verwondering te bewerken. De fpeeltrant van deezen gaauwen kundenaar is van eene wonderlyke luchtigheid; en hy meent dat de veerdigheid van zynen drykdok een'' dubbelen dienst doet aan h#t gemeen, na- t» Een Garnituur van den hedendaagfehen zwier.  derNatuur, XVIIL Onderh. 15 i namelyk, zyne toehoorders uit hunne v«vm*_ fluimering te wekken door zyn vuiu , ZAAME AM. en medefpeelers, welke geene moeije-bachten. lykheid kan tegenhouden, door den arbeid der uitvoeringe te maaken. Hy kan, fchynt het, zyn gedrag met geene edeler en voldoender beweegredenen billyken. De Heer Baptiste, in tegendeel, veroordeelt de eerzucht om alle foorten van moeijelykheden door een zwaaren arbeid te verwinnen, of zoo hy meent dat zy ergens toe kan dienen, is hy verre van haar te houden voor den weg der volmaaktheid. Het is, volgens hem, zoo veel als eenige ongefchikte en bultige paerlen mer groote moeite van den bodem der zee te gaan haaien; terwyl men diamanten op de oppervlakte der aarde kan vinden. Uit de verbaazende moeijelykheid der uitvoeringe van een dak, bcfluit hy niets ten voordeele van die muzyk; en hy bewaart zyne hoogde achting voor her geene den toehoorder zekerlyk moet behangen. Hy zoekt, zegt hy dikwyls, niet het geene den muzikant doet zweeten, niet dat den toehoorder verblim door de luchK 4 tig-  152 SCHOUWTOONEEL mr Leer- ciShcid' of hcm baloorig maakt door zaame Am- het geraas; maar het geene hem kan bachten. behaagen en zyne zinnen aangenaamlyk dreelen. Bapdste past op zyne muzyk toe het geene men van de dichtkunst gezegd heeft; dat het weinig zaaks is eenige liefhebbers te verwonderen door eene flikkerende luchtigheid, maar dat de grootde kunst was de meenigte te behaagen door zoete ontroeringen, aan welken men eene aangenaame verfcheidenheid wist te geeven (V). Om dit oogmerk te bereiken, wil hy dat het geluid der fpeeltuigen doordaande , faamenhanglyk , zielroerende en overeenkomdig zy met den zang der menfehelyke ftemme, welker nabootfinge het alleen is, en welke het moet verzeilen en ondcrlbunen. Maar als het O) Non fatis efl pttlchr* efe Poëmata: dukix, funto : Et guocnmque yolent anhnum auditoris agunto. Hor. in Art. Een dicht zy niet alleen fraai, licrlyk, maar ook zoet Een vlocijcnd; cn het Icij' waarheen men wil 't gemoed.  der Natuur, XVIILOnderh. 153 het muzyk op den Wffl^ïS trant kleen gehakt, en om zoo te ipree- zaameamkcn, tot grais gedampt is, vlied hy »««». als of het een hagel of onweer, ot een verward gebeijer, of een wutt geraas en wdd getier ware. Ik mag zyne fpreekwvzen en zyne verfmaadingen bybrengén, zonder my voor zynen aanhanger te verklaaren. Hy onoeizoekt niet van welk volk of van welke hand een duk komt. Duitfche, ItaJiaanfche, Engelfche, Franfche, alles is hem eveneens. Als hy het edel en aangenaam vindt, (peelt hy het, en maakt het zich eigen door de nettigheid zyner klanken, en door de zonderlinge kracht zyner uitdrukkingen. Maar hy weigert voldandig zyucn dienst, aan alles, wat geene andere verdienden heeft', dan die van moeijelyk, wonderlyk en zwaar beladen te zyn. De vryheid en voldandigheid zyner keuze hebben hem mcenig verwyt op den hals gehaald; men heeft hem eigenzinnig, grillig, dyfhoofdig en koppig genoemd; men heeft hem nagegceven dat hy niet infchikkelyk, en Hechts een onwcetend muzikant was, wien de moeiK 5 jclyk-  15+ SctlOüWTOONEEt SSSt ic!>'khede" verfchrikten. Hy leed eene zaaweAm- loort van vervolging, en maakte zich Béton*, zeiven Vrywillig balling, eer de Koning van Polen hem in zyn hof riep. Men had hem dikwyls vertroost, hem zeggende dat hy de uitdrukking, die het heweeglykfte is dat de muzyk en de ichilderkunst hebben , tot zyn deel had en dat het geluid, 't welk hy uit zyn Ipeeltuig wist te haaien, het fchoonfle was, dat het menfehelyke oor treffen kon. Hy houdt byzonder veel van de Jukken van Corelli, en heeft de fynheid daar van zoo wel gevat, dat'hv er een van gefpeeld hebbende te Rome voor Corelli zeiven, deeze groote muzikant hem om den hals vatte, en hem zynen ftrykftok vereerde. In deeze verfcheidenheid van gevoelen valt het zwaar zich aan eenen regel te bepaalen. Een ander vernuft vermeerdert myne verlegenheid. Nog yindmgryker dan Baptiste, en al zoo levendig als Guignon, harmonist als Rameau, melodist als Mourèt, teeder als Lulli, keert hy zich zoo als hy wil en gelyk men begeert. De zang, de overeenftemmingen, de trotfche klanken,  „erNatuur, XVllL Onderh. 155 ken, vol van majedeit, de hartroeren- vw^» de wvzen, de fnelheid, de vervoering ZAAME AM zelf, alles is hem hetzelfde: hy munt „achten. in allen verfcheiden fpeeltrant uit. Alle partyen dellen inderdaad den Heer Mondonville aan hun hoofd. Zoude men zyn byzonder gevoelen kunnen raaden, en daar op vast gaan ? Kan men, in de rechtbeweeglyke bevalligheden zyner zangdukken, onderfcheiden het geene, dat hy maakt uit eigen genegenheid en keur, van het geene, dat hy uit infchikkinge doet, om aan de heerfchende mode toe te geeven i Indien ik kost klaagen over eenen man, die het voorwerp myner verwondennge is zoude ik hem verwyten dat hy eene inlandfche verdeeldheid, die op een burgerlyken oorlog zal uitkomen, onder ons onderhoudt en voedt; en men zal hem het kwaad verwyten, dat hy niet belet heeft. In weerwil van onze gefchillen, en van de moeijelykheid van den prys, aan eenen fpeeltrant eer dan aan een anderen toe te wyzen, kunnen wy eene redelyke party kiezen, welke is ons niet te binden aan eenig volk, noen  S chotjwtooneel ;x.;in,?e fcho?le'en het g°ede se- zaamiAm- br'!,k der muzyk te zoeken in de inbachkn. ftellinge deezer fchoone kunst, in het algemeene gebruik der volken, eindeiyk in de waare behoefte der maatfchappye. Kan men vooreerst niet zeggen, dat de kennis van de infïellinge der muzyk de kennis van haare verordeninge en van haaren rechten aart influit? Men is tot heden toe niet onbewust van het oogmerk, waar toe de muzyk kan en moet dienen. In de diepde oudheid zien wy de gezangen altoos naauw vcreenigd met de godsdiendige vergaderingen, met de verbondshandchngen tusfchen een volk en een ander, eindelyk met de verbreiding van groote gebeurtenisfen,'en van den lof van mannen, die het vaderland wel gediend hadden. Van daar die verfcheiden foortcn van liederen, zangen, toezangen , tegenzangen, dotzangen en plegtige zangformulieren. Men vindt ze over al in het heilige en onheilige, m het oude gebruik, en zelf in het hedendaagfehe, door eene navolging der oude gewoonten. Men bragt op zang-  derTMatuur,XVIILOnderh. 157 zangmaat alles, in het welke te onthou- VggK den men belang had. De zang gaf het zaameAm. fterker indruk en meer nadruk. De BAChte«. dichtkunst bereidde den zang, en maakte dien ligt door de keur der woorden, door de aangenaamheid der maat, en door de fraaiheid der beelden en figuurcn. De taaien veranderden, voor dat men de oude zangformulieren liet vaaren, die men al zoo ongerept het als de oude gcdenkllukken: en als de zin der figuurcn en der gezangen niet laager verdaanbaar was, vernieuwde men de eene en de andere, of men verklaarde ze, zonder ze te niete te doen. lilk kent de gezangen van Gods oude volk; en elk weet wat gelegenheid tot dezelve gegeeven heeft. By de andere volken, zelfs by de bygeloovigde en de woeste, diende de zang, door eene enkele uitwerking der eerde indellint'e, om de Godheid te looven 01 aan tc° roepen, om den inhoud van een verbond of eene wet te vereeuwigen, en om zich onderling aan te moedigen, door het verhaal der daaden van groote mannen. Het geene men openlyk leerde werd altyd gezongen. De zang werd  153 Schouw Tooneêl 5kRLzL Trd ook Sebmikt om den ftand der* zaame Am- derren en de wederkomst der feesten bachten. aan te kondigen, fomtyds zelfs de gevoelens der Wysgeeren: en daar waren weinig leeringen, welken men niet aangenaamer en ligter maakte, door behulp van den zang. De Heilige Schrift, Homerus, Virgilius, Titus'Livius en alle koor.en der oude treurfpelen zyn hier myne getuigen. By de Latynen, wier gedenkdukken op verre ha van zoo groote oudheid niet zyn dan die der Oosterfche volken, wordt het zelfde woord pangere, dat zingen beteekent, gemeenlyk gebruikt om ook te betcekenen een verdrag of verbond van vrede maaken, zich door beloften verbinden omtrent God of omtrent de menfchen. Maar de gewoonte om ingebeelde Godheden , driftiger dan de boosaardigde menfchen, te zingen, bedurf onfeilbaar alle denkbeelden der deugd. Van dien tyd af aan hebben de zang- en fchilderkunst voortgevaaren, gelyk van den aanbeginne, zeer krachtig te leeren het geene zy voordellen, en zy doen het zelfde nog. Daar zyn zelfs geene leeringen, die beter  derNatuur,XVIILOnderh. 15? ter aangenomen worden. Maar ver- VrtW mits zy buiten onze kerken, in welke zaamk Aüt- zy nog in het gebruik haarcr eerfte bachten. inftellinge volharden , dikwyls niets leeren dan vermaakelykheden, die de rechtvaerdigheid, de orde, den vrede des harten, de gezondheid van den mensch en het rechte geluk van de famenleevinge te niete doen, of ten minde krenken, bederven haare leeringen den mensch, verre van hem te verbeteren. Al wie Venus of andere al zoo ontuchtige en ongebonde Godheden zingt, zoekt zekerlyk gepreezen en nagevolgd te worden. Zyne zangen, in plaatfe van te leeren, fpreidcn een boos vergif in de harten. Alle vermaak, dat wy kunnen fmaaken, is tot een wys einde gefchapen, en om ons te noodigen, om zonder ongeregeldheid eene genoegte te genieten, die eiken byzonderlyken mensch nut zy, zonder nadeelig te weezen aan de maatfehappy, wiens belangen hem zoo dierbaar moeten zyn als zyne eigen. Maar als gy het nut, of het begeerde einde, fcheidt van het vermaak, dat 'er het aanlokfel van is, en alleen dient  IÓO ScHOUWTOONEEL d£er Leer. dlCRt om '°r ons roe te noodigen»maakt zIame Am- gy eene ornkcering van des Scheppers bachten. voorneemen. Het vermaak aan te bieden, om het vermaak zelf, is eene ongeregeldheid, eene wanorde, eene ontucht, en eene foort van onteeringe. Hoe veele Kundenaars worden door deeze woorden veroordeeld! Begin met den lof der onteeringe; dan kunt gy voorts alle vermaakelykheden, die ons niet leiden tot het oogmerk en voorneemen der natuur en het welzyn der famenleevinge, aanbeveelen en pryzcn. Slaa ze alle gade, en gy zult 'er geen vinden, dat niet tot een voortreffelyk einde ingedeld zy. De Godsdienst doet ze geenzins te niet; maar hy regelt ze alle, door dezelven aan hun einde verknocht te houden. De begcerlykheid, of eene valfche wysbegeerce , kan ze alleen fcheiden. Kundenaars, wien het opzigt over onze concerts aanbevolen is, gy kent het Gemeen niet te recht, als gy meent dat het zoo onhandig is als gy zelfs zyt. Gy ziet het yverig loopen naar de Tulileries, als men hetzelve bekend maakt dat het Ventte  derNatuur,X/777/'. Onderh. 161 Venite exiillemns van Mondonville ge- VeevomT zongen zal worden: en gy noodigt ons evenwel, om ongebonden Minneryen bachten. of laffe herfcheppingen te komen hoorcn. Gy hebt waarlyk al Hechte gedachten van ons. Het Gemeen is geen vyand van de waarheid, noch van de deugd en goede zeden. Weest zelfs flechts deugdzaam en zedig. Brengt waardige en edele gevoelens in uwe concerts; en zyt verzekert dat gy des te meer toehoorders, aanhangers en bcgundigers zult hebben. De eerde ongebondenheid deezer Behanger» fraaije kunst is geweest het oor op te J*£ houden met ydelc woorden, en het te wanorde willen behaagen zonder iets te leeren, M™en dikwyls met de ondeugd te onder1 wyzen. De muzyk, twee dingen, die altoos te faamen moesten gaan, gefcheiden hebbende, te wceten, de leering van den geest en het vermaak van het gehoor, viel ligt tot eene nieuwe doolinge, maar zoo groot niet als de eerde. Ik meen het gebruik van de muzyk der demme af te fchaffen, en het oor alleen te vermaaken, zonder den geest eenige pedachte voor te houden, metéén woord ° XIII. Deel. L den  iö2 Schouw iooneei Vervoeg den mensch re vergenoegen met eene L'LS'm" ,anSG reeks van Spuiden, ontbloot van jachten, zin. Dit gebruik is federt eenige eeuwen overal in zwang geraakt. Te beim. De kundenaars hadden verfcheiden ^"uiden1" fPeeltuigen uitgevonden, waarvan de zonder bc- eene door duidelyke toonen bekwaam tekenis. waren, om de pasfen van eenen dans Tweede r i vanords ot eenen togt te regelen; andere kosder Mu- ten door hun fchel geluid de feesten aankondigen, en haare vreugde vermeerderen onder het gejuich des volks, als de menfehelyke item te zwak was om door te fteeken; andere, de menfehelyke demme minder verdoovende, werden bekwaam bevonden om haar te onderdeunen en te verzeilen. Zy dienden ook bcurtlings om haar te verpoozen, door haar optevolgen en te vervangen , om haar op den toon te brengen , door haar voortegaan, en om haar te buigen tot alle zangdeunen , door haar dezelven voortefpeelen. De opgang van deeze verfcheiden manieren van behaagen verleidden den muzikant; en vermits hy altyd ligter een fpecltuig tot zynen dienst kon krygen dan eene fchoone flem , meende hy  derNatuur,XVIIt Onder h. itjg fcy, dat hy het fpeeltuig kost dellen Vervolg in de plaats der demine, waarvan bet'J^g"^! flechts de afbeelding is. De verleiding backten; vermeerderde, toen hy het fpeeltuig en de buigzaamheid zyner vingeren zoo verre gebragt had, dat zy, in zekere opzichten, meer kosten doen dan de gorgel. Hy gaf zich geheelenal over aan het gebruik der geluiden, en durfde het oor lang aanfpreeken , zonder den geest iets te zeggen. Daar door deed hy blyken, dat hy den mensch niet te recht kende. Een gezang, ontbloot van zin, zal altoos een lighaam zonder ziele zyn, dat met een'eerden indruk behaagen, maar geenen dand houden kan. De aandoening der eerde dreek van den Urykftok is nooit vart langen duur geweest. Laaten wy komen tot de rechte oorzaak van het vergryp van zoo veele Zangkundenaaren. Het geluid is het voorwerp van het oor, gelyk de kleur het voorwerp des oogs is. De fchoone klanken zyn het vermaak van het oor, gelyk de fchoone kleuren het vermaak des oogs zyn. Maar dcwyl de kleuren verordend zyn, om een onderL a fcheid  IÖ4 SCHOUWTOONEEL Vervolg fcheid tusfchen de voorwerpen te bren^LeAm- gen, behaagen zy niet lang, als zy niet bachten. aan eenige figuur vast zyn, omdat zy zich buiten haare plaats bevinden. Een fchoon gemarmerd papier, een fchoon point d'Hongrie zyn aangenaame kleuren en niet anders. Het eerfte gezicht daarvan mishaagt niet: men kan 'er zelf nutte fchakeeringen en goede mengelingen in vinden. Maar indien men zyne oogen een vierdedeel uurs op dit ziellooze fchouwfpel gevestigd moest houden, zoude onze aandacht los laaten, en het gezicht deezer bloote kleuren ons krachtig verdrieten: het verdand zoekt geene kleuren, maar gekleurde voorwerpen. Desgelyks helpen de geluiden ons, door hunne verfcheidenheid, een oneindig getal dingen en gedachten beduiden. Maar als de geluiden gedadig op eikanderen volgen, zonder aan eenig voorwerp of eenige gedachte gehecht te zyn, vcrveelen zy ons, zonder dat men weet waarom. Natuurlyker wyze roepen de geluiden ons, en houden onze gedachten bezig met de dingen, waar van zy het teeken zyn. Zy geeven een vertrek, eenen aftogr,  deuNatuur., XVIII. Onderh. 165 aftogt, eene beweeging, eene tyding, Vervolo eene feest, een bericht, eene uitdruk- 5£M^g king van blydfcbap, van droefheid, «achten. van behoefte, van nood, of van eenige omftandigheid, waar in wy ons kunnen bevinden, te kennen. Maar zy beginnen ons te verveelen, als zy geene teekens meer zyn van het eene of het andere, dat ons zeiven, onzen naasten , of de maatfehappy in 't algemeen betreft. De klokken en trompetten verheugen ons, door haare bekendmaakingen: maar als zy ons het geene dat zy ons te zeggen hadden, hebben doen verdaan, wenschte men dat de bekendmaaking een einde name. Men hoorn zelf met vermaak een voorfpel, dat het oor bereidt tot het gezang, dat daat te volgen, of het tusfchenmiddelig fpel, dat, de demmen verpoozende, een' aangenaamen band tusfchen twee gezangen maakt, in plaats van hun gevolg, door eene lange dilte, af te breeken. De geluiden zelf, die de uitdrukking der woorden of des gezangs, dat van te vooren gezongen is, wat verlengen, worden ook met vermaak gehoord. Maar eene lange reeks van klanken, die L 3 van  ï66 SCHOUWTOONEEt, der l°eer. van zelven niets tekenen, of ophouzaaml Am- den met iets te betcekenen, als zy pachten, ons genoegzaam gewaarfchuwd hebben, moer. ons ongerymd voorkomen en onfeilbaar walgen. Ook bevond de muzikant, die ons niet dan ziellooze klanken wilde doen hooren, en meende dat by de muzyk der demme lang kon ontbeeren, hoe moeijelyk het is onze aandacht te vestigen, als geene gedachte ons vasthoudt. Noch de gewoonte, noch den wille hebbende om den geest bezig te houden , verdubbelde hy zyne poogingen aan den kant van het gehoor. Hy deed zyn best om het te bekooren door de meenigte der fieraaden: en vermits hy geen' ontzagchelyker vyandin meende te hebben, dan de fluimering of hee verdriet, ftelde hy zyn gansch vernuft te werk om het oor deeds wakker te houden door huppelingen, dootingen en fchuddingen, Hy vermeenigvuldigde in de muzyk der fpeeltuigen het geene , dat zich met befcheidenheid in de fraaije muzyk der demme vertoont, en fchakelde de fnelheden en langzaamheden, het groot geraas en de dilten, vervel-  »er Natuur, JTr///. Onderh. 167 volgens eene lange reeks van kromme VMyow . 1 1 * «n« UKR, ij EEK.* fprongen, vervoeringen, verrulvKmgen ZAAMFAm. cn driften aan één. bachten. Het fchoonfte gezang, als het van fpeeltuigen alleen is, wordt fchier noodwendig koud, daar na verdrietig, omdat het niets uitdrukt. Het is een fchoon kleed, van het lighaam gefcheiden en aan eenen kapdok hangende: of als het een zweemfel van leven heeft, is het ten hoogde op de wyze van eene pop of van eenen fpringer, die ons een oogenblik kan verwonderen, door de nabootdng van 's menfchen beweegingen, en die zelf de natuurlyke raddigheid verre kan overtreffen. Maar die gemaakte levendigheid kan niet in vergelykinge komen met de fchoonheid der natuur zelve, en met de edele losheid, de bevallige houding en den aangenaamen zwier van het menfchelyke lighaam. Nog kan 'er een fchyn van verdand weezen in het geene eene pop doet. Als een pantomime - fpeeler zyne gebaaren maakt, verdaat men het geene zy beduiden, al zyn zy dom. Men kan raaden waarom hy lacht, of waarom hy kermt. Men gist wat hem dry ft, wat L 4 hem  1(58 SCHOÜWTOOKEEL VfcuyoLG hem zyne fchreden doet verhaasten of IvweX- vertraagen. Een voorwerp trekt hem: 23 ach ten. hy ontvliedt een gevaar: men ziet een voorneemen zelf in zyne grillen; en niemant fcheldt hem voor gek, omdat hy een oogmerk heeft, en omdat zyne gebaaren met dat oogmerk overeenkomen , zoodanig dat men in alles een verhand bemerkt. Maar men heeft nooit goede gedachten gehad van eenen man, die van droefheid overgaat tot fchatcrend lagchen, van jok en kluchten tot de ernsthaftigheid, van de vrienuelykheid en aanminnigheid tot de woede, zonder eenige oorzaak van gramfchap of lagchen te hebben. Zyn nu de fonaten en veele andere muzykdukken wel iets anders, dan het geene wy zoo even T>~ sonaten gezegd hebben? Het fchynt zelf, dat Pnra- hoe meer drift 'er in is, hoe minder jfiorkt als ' redelyk zy ons moeten voorkomen. Ik (hikken wil haar echter al het nadeel en de reu/6 IC£" frnaad deezer vergelykinge niet toeëigenen. Maar liever wil ik ze vergelyken met de oeffeningen van jonge fchilderen, die de verfcheiden houdingen en hartstogten van den mensch trachten te leeren. Zy zyn bekwaam om den kun-  derNatuur, XVÏII. Onderh. 169 kundenaar van het fyne zyner kunst te ve»vot Maar de ge- lui- («) Dit verfchcelt veel van het doel des oogklavecimbels van Vader Cafte), die de klavieren en de tangenten des klavecimbels gebruikt heeft om punten , verfcheidenlyk ge. kleurd, voor het oog ie brengen of te verbergen naar begeeren: 't welk hem een fpoedig middel vevfchafte om zyne Helling over de grondkleuren, over de mengfels, die 'er van te maaken zyn, en over de regelmaatige verscheidenheden , die van deeze fchakeeringen 'Voortkomen, gelyk ook de verlcheiden regels van de helderheid en donkerheid te bewyzen. Zyn voorneemen is niet geweest eene oogmuizyk in te voeren: en men kan niet anders dan eene uitvinding prvzen, die niet alleen een zeer fchoon vraagftuk der natuurkunde kan ophelderen , maar ook van gróoten dienst zyn voor de fchilders, verwen en "allen, die kleuren ver- rttt-  2o8 ScH OÜWf OONEEt Vervolg luiden en de kleuren voor den geest zaImeAm- i-a-uurlyke teckens der dingen zynde, bachten. waar mede men hem bezig wil hour den, zal hy zekerlyk verdrietig beginnen te worden, als die klanken hem niets te kennen geeven, en die kleuren nergens vast aan zyn. Vermits hy nog veel innerlyker aangedaan en bewogen wordt door fchoone klanken , dan door fchoone kleuren, zal die reeks van fchakeeringen, zelfs zeer geleerdelyk t'faamengevoegd, hem nog veeleer verveelen dan eene fonate. Ook ziet men niet dat onze fchilders zich ophouden met concerts van kleuren, die nergens toe zouden dienen dan om hen zelfs van honger te doen derven, voor ons te maaken. Zy vinden grooter voordeel by het andere misbruik, te weeten dat van te fchilderen, om de driften gaande te maaken. Maar zyn zy daarin zoo zeer te laaken ? Het fchynt dat niets beter heeft gelukt, om de fchilderkunst in zwang werken. Zie de Oftique oculairs, by Briasfois jjedrukt.  derNatüür,XFIII.Onderh. 209 Zwang te brengen, dan het vermaak var v^^^ de leeringe te fcheiden. En het is rast- ZA^ME baar, dat hoe minder de fchiiderkunst bachten. arbeidt om ons te leeren, of om onzen geest met nutte dingen bezig te houden, hoe meer geleegenheid zy heeft om tot volmaaktheid te komen. Grollen en ontuchtigheden worden gretigst gezocht. Ik verfta deeze redeneering, en hegt 'er myn zegel aan, als men deeze volgende ook wil toeftemmen. Een man, die eenen reiziger éénenryksdaalder ontfteelt, is flechts middenmaatig behendig; maar hy komt nader by de volmaaktheid, als hy eenen doodfiag begaat, om deezen ryksdaalder fpoediger magdg te worden. Hy verheft zich tot eene edele doutmoedigheid en tot groote daaden, als hy, om zyne wraak te voldoen, of om zyn belang te bevorderen, een geheel landfchap verwoest, of de openbaare bronnen vergiftigt. Dê fchelmery dygt tot den hoogden top van volmaaktheid, als het kwaad, dat zy doet, befmettelyk is, en zy middel vindt om het te vereeuwigen. Een groot fchilder lokt de jeugd door ontuchtige beel- XIII. Deel. O den;  ÖIO ScHOUWTOONEEL Vervolg den; een deftig plaatfnyder bederft de zaameeAm" l-arten d001* duizend prenten, welken hy bachten. overal verfpreidt; en beide gewennen zy degemoederen aan onkuisheid. Zy fchendcn, voor het tegenwoordige en voor het toekomende, de rechtheid der zeden, die het eenigde fcherm der faamenleevinge is. Welke tucht kan men inderdaad verwachten van menfchen, die de deugd met vermaak zien bedriegen ? Eenigen Haat te maaken op menfchen, wier zielen door ongebondenheid verwilderd zyn, is zoo veel als of inen begeerde dat de vruchten gaaf blyven, als het hart verrot is. wanorde Men moet niet denken dat de fchil- dcrkunst.1" ^ers' om voordee* te trekken van de cr ' befmettinge der ontuchtigheid, de vertooningen van de fchandelykfte figuuren behoeven te vermeerderen, of hun penfeel te ontecren, met het maaien van de fnoodfte verontreinigingen. Het is genoeg, als zy zich de vryheid, van naaktheden te fchilderen, voorbehouden. Dat zy een blad, eenen fluijcr of een dekfel van gaas gebruiken, doet hun geen nadeel: zy laaten daarom niet na hun oogmerk te bereiken, en jfchy*  der N at uur, XVIII. Onderh.211 fchyncn echter de bctaamelykhcid nog ^|fg_. te ontzien. Maar deeze ichyn van ZftAJ1E AM_. ingetoogenheid zelf veroordeelt hen. bachten. Zouden°zy zich, in het openbaar, zoo voor hun zelvcn als voor hun huisgezin met de eenvoudigheid van deeze dekfels vergenoegen? Zy zouden vreezen van het volk uitgejouwd, en van de Overheid geftraft te worden. Dezelfde beweegreden, die den mensch dryft, om zich niet ongekleed in her. openbaar te vertoonen, fchaft alle onbetaamelykheid in fchilders af. h het om de fchilders te behoeden voor verkoudheid en zinkingen, dat de Wetten hun gebieden, zich niet ongekleed op draat te vertoonen? Men krygc deeze kwaaien gemeenlyk, als men het hoofd niet warm houdt; en daar is • geene Wet, die hun verbiedt blootshoofds te gaan waar zy willen. _ Weshalve is 'er eene betaamelykheid, gegrond op algemeene denkbeelden, gehandhaafd door de wetten, ontzien door het gemeen, en gefchonden door de fchilders. . . . , Het verfchil, dat 'er is tusfchen de belediging, welke zy de voeglykheid Q c O 2 ' zou~  £12 ScHOUWTOONEEL ST Le". ZOudctl aandoen' indien zy naakt in het zaame Am- openbaar verfcheenen, en die zy haar bachten. aandoen door ongedekte figuuren, is dat men in het eerfte geval van 'hun zeggen kan dat zy raazen; en dat men in het tweede zeggen kan, datzy luiden Zyn, die de ontucht overal zoeken in te voeren om den broode. Nu is het verdraaglyker en geoorloofder te raazen, dan het gemeen te bederven. Zoo dat de geene, die naakte beelden verkoopt, honderdmaal verachtelyker en haarelyker is, dan die ongekleed in het openbaar verfchynt. Een weinig aandacht zal ons voort doen begrypen, hoe een fchilder, die zonder kleederen langs de ftraat loopt, min ontfteld van harfenen kan weezen, dan die nalaat zyne beelden te kleeden. Wy hebben aangemerkt, dat de muzyk eene taal, en de fchilderkunst een fchrift was. Het geluid wordt geene taal, dan wanneer het met woorden uitgedrukt, en van eenen zin verzeld is. Alleen zynde kan het verdrieten, maar niet fchaaden. Men loopt groot gevaar van te geeuwen , op het hooren van fonaten; maar als men eene dartele cantate hoort zingen,  der N at uur, XVIII. Onderh. 213 gen, kan men een gevaarlyk vergif in- Vervol^ zwelgen. De kleur beteekent desgelyks ^.^1 niets door haar zelve, en kan alleen EAchten. zynde niet fchaaden. Zich een geheel uur bezig houdende met ftrengen zyde van verfcheiden kleuren te zien, kan men zynen tyd zeer fchuldeloos en heel verdrietig doorbrengen. De kleuren worden eerst een fchrift, en een gevaarlyk fchrift, als 'er fchaduwen en omtrekken van figuuren bykomen, en zy voorwerpen, bedryven, en uitdrukkingen van het krachtigfte gevoel worden. Een wellustige wysgcer, die de jeugd geene andere lesfen gaf, of niets anders voorfchreef, dan dat haare pligten en alle regels van haar gedrag beftonden in de aanlokfels des vermaaks te volgen, en den teugel aan de begecrlykheid te vieren, zoude gehouden worden voor een' man van eene gevaarlyke verkeeringe, voor een' bederver der jeugd, die den fterkften iteun der huisgezinnen en der maatfchappye omverre wierp. Maar hoe koud zouden deeze lesfen zyn, in vergelykinge van die der fchilderkunst, die met éénen opflag van het oog te vatten zyn! Als zy deeze O 3 ge- ^  214 Schouw tooneel ■Vervolg gefchriften, zoo verdaanbaar voor de zIIme Am- dom^e ver/randen en voor de teederde sachten. jaaren, in onze tempels en in de opcnbaare vertrekken hangen, waar in ieder toegelaaten wordt, wat willen zy dat men van hun voorneemen oordeele'? Toen Paus Adriaan de VI in de kapél van hec Vatikaan kwam, en de naakte beelden zag, welken een kunftenaar, vernuftiger dan oordeelkundig, daarin gefchilderd heeft, zei hy dat hy meende in eens badhouders dove te weezen. Dit was eene fcherpe berifping van Michiel - Angeloos verkeerdheid. Maar nog grooter verkeerdheid is het de dartelheden des Heidendoms, en de zeden der gouden ceuwe, voor het oog van millioenen van inwoonderen te vertoonen. Deeze fchriften geeven klaarlyk te verdaan, dat de zedigheid van onze eeuw een onredelyke dwang is; dat het fraai is zich vry te maaken van de flavernye der betaamelykheid, en dat men den afgod, dien wy kuisheid noemen, van het altaar behoorde te bonzen; dat eindelyk het naruurlyke verdand, en de gezondde wysbegeerte ons noodigt tot de eenvoudigheid van Saturnus tyden, en  derNatuur,XVIILOnderh. 215 en tot de vryheid der Braziiiaanen Patagonen. zaame Am- Het is niet te begrypen, dat, onder bachten. de oogen van eenen Godsdienst, zoo emrtig als de onze, de zang- en fchilderkunst tot die uitfpoorigheid gebragt «yn, zonder het minfte ontzach voor de in het algemeen aangenoome denkbeelden. De fchuld daarvan moeten wy niet geeven aan de fraaije kunften, maar aan eene valfche wysbegeerce, die ze onteert als zy ze richt, of als zy ze verdeedigc, na dat zy ze tot een verkeerd gebruik heeft aangelegd. Wat is dan de eerfte verordening, cn het wettige oogmerk der fchilderkunst ? Haare waarde en nuttigheid komt van de leeringe, die de ganfche rrmatfchappy van haar krygt, door ons de voorleeden of duiftere zaaken, waarin wy een billyk belang neemen, voor ooffen te ftellen. Het is waarlyk een geluk voor eenen ^Recto Staat, dat de fchilderkunst 'er geoet- der Schil„ fend en aangekweekt wordt, en voor -telkunst, al dat gedeelte der fchilderkunst, 't welk men teekenkunst héét. Het gehruik deezer kunst kan niet gemeen O 4 war-  ai6 ScHOUWTOONEEL KI WOrden Zonder aIIe kunften in het alge- zaame Am- meen in ontzach te houden. Zy noodbachten. zaakt ze om vooraf bewerpen, platte gronden en fchetfen van alles, wat zy belooven, te geeven. Zy fielt alle oogcn in ftaat, om van een werk, eer het nog gemaakt is, te oordeelen en om het kwaad door de verbetering van het bewerp te voorkomen, waardoor het ons bevrydt van het ongenoegen om over een misftand of ongemak te klaagen, als 'er geen middel van herftellinge meer overig is. Zy geeft alles, wat men aanneemt voor ons te maaken, eene nettigheid en evenmatigheid, die honderd fraaiheden brengen in dingen, die geenszins betrekkelys met de fchilderkunst fcheenen. Men maakt wel ftaat dat de gieter, die eene figuur giet, de borduurwerker, de tapytwerker, de weever, die een kostelyk gebloemd ftof wil maaken, en andere kunftenaars, die buigzaame ftoffen verwerken, met haar te raade zullen gaan. Maar kon men verwachten dat zy den flotemaaker, den fmit, den hovenier, den fchrynwerker, den zilyerfmit, den loodgieter met haaren raad zoude  derNatuur, XVIII. Onderh. 117 zoude dienen? Zyn de ftoffen, welken zy verwerken, niet te hard, niet te zaameAm. onbuigzaam, om zich te fchikken bachten. naar het voorneemen der fchilderkunst, en naar den verfcheiden zwier der teer kenkunst. Ook hadden deeze kundenaars voorheen eene zekere deur. Alles fcheen in dezelfde vorm gegoten; en die vorm was heel plomp. Hoe veele aangenaame figuuren ziet men heden niet geeven aan eene zoldering, aan eene deurlyst, aan een bloemperk, aan een groen prieel, aan de kas van een ftaand uurwerk, aan de bollen van een ledekant, aan eene enkele fnuiftabaksdoos, aan eene vaas enz.? Het yzer zelf, dat ons niet dan roosterwerk, fpylen, deuren van gevangenhuizenen fiuitboomen vertoonde, fchikt zich nu gedwee naar de begeerte des teekenaars. De hekken van de kooren der kerken, van de lusthoven en huizen, van hunne voor- en beneden plaatfen, en van de toegangen der paleizen toonen ons het vermogen der teekenkunst op het weêrbardige yzer, 't welk zy dwingt ongemeen fieriyke gedaanten aan te neemen. Daar zyn geene werken meer, die zich O 5 niet  2l8 ScHOUWTOONEEL Vervolg niet door de fchilderkunst laaten richz^me a'm- ten' en onder nec beftier der teekenüachten. kunst niet fraaijer en aangenaamer, of gemak kelyker en dienftiger worden. Verre dan van de fchilderen te houden voor luiden, die onnut voor den Staat zyn, zullen wy hunne kunst aanmerken als de eerfte bron van de zinnelykheid, ven de fraaiheid en de orde , waarna de mensch tracht, en die elk zoekt te brengen in alles, wat gedaante onder zyne handen krygt. Laaten wy nu alles, wat alle andere kunften van de fchilderkunst leenen, om ons te beter te dienen, ter zyde Hellen, om te zien wat deeze kunst voornaamelyk door haar zelve poogt te verrichten. Vry gemeenlyk is het voorwerp der fchilderen anders dan het voorwerp der liefhebberen; en anders is veeltyds ook het voorwerp der kunst. Deeze en geene fchilder volgt, om geld te winnen, de in zwang gaande zinnelykheid, en tracht zich te verfchoonen met den goeden aftrek, die fraaije beuzelingen by ons hebben. Van daar die meenigvuldige Scaramouchès, die men in alle hui-  huizen vindt; van daar zoo veele Co-Vgng^ lombines en Jrlequms; van daar zoo zaameamveele poetfige, grillige en kluchtiggebaarmaakende figuuren, die van weinig nut zyn. , De liefhebbers hebben een ander einde, een ander doel. Het voornaame onderwerp van hun onderzoek is de historie van de verfcheiden fchoolen, en zelf die van elk Huk fchildery te weeten. Deeze kennis kan zekerlyk van groot nut zyn, als zy zich binnen zekere paaien befluit. Men kan zekerlyk tot eene wcezenlyke fynheid van oordeel komen, door eene veelvuldige ver«rclYkinc van den fchildertrant van elken landaart, door het nafpooren van de verfcheiden bekwaamheden van groote meesteren; en door de kennis van de weczenlyke misdagen, die in de beste Hukken gezien worden. Maar met hoe veele dingen, die 111 het geheel niet tot de fchilderkunst behooren, heeft men de kennis der fchilderyen niet overladen? Ik zal vemant, die naar de weetenfehap van eenen kunstkoper ftaat, nooit benyden dat hy nagefpoord heeft door welke en hoe veele  220 SCHOÜWTOONEEL Sul 5a"d7en een Ye™aard van Leonard zaame Am- Vinci> of Annibal Carrache gegaan bachten. is: nooit zal ik inVafari, in Felibiën en andere verzamelaars van de levens der fchilderen gaan zoeken, hoe de muts van Pauwel Veronees gemaakt was, ofte met welke eenvoudigheid Pousfin zyne bezoekers, en zelfs Kardinaalen, uit zyn huis uitgeleide deed, met de lamp in de hand. Alle deeze dingen, fchoon weinig betrekking hebbende met de kunst, zouden eene nutte weetenfchap kunnen worden, indien zy (trekken konden om eenen jongen fchilder eene zucht voor goede zeden en een geregeld gedrag in te boezemen, of indien zy dienen konden om zyn hart te vullen met grootfche gevoelens en nutte kundigheden, aangaande zyne kunst. Maar het dof deezer vertellingen is fchier zoo dun en van zoo weinig nut tot onze leeringe, als de noten en doppen, waar mede Bayle zyn woordenboek dikwyls beklad heeft. Ik ken in de voordad Sr. Germain eenen burger, die de bekwaamheid heeft om alles met bevalligheid te vertellen, en de minde beuzeling aardigheid  derNatuur,XVIII.Onderh. 2.11 heid by te zetten Als hy 's avonds Jgj** t'huis komt, fchryft hy op zoo veele zaa,1eAm, ftukjes papier de geringe voorvallen bachten. van zyne en van de nabuurige ftraaten, welken hy heeft kunnen vergaderen, met van het eene in het ander koffihuis, en van het Gerechtshof naar deTuilleries te loopen. Hy fpelt deeze papiertjes op zyn tapyt, omze 's anderendaags op zyn gemak na te zien, terwyl hy zich kleedt. De namiddag wordt doorgebragt met deeze loopjes te vertellen aan andere ftraatflypers, die hem met dezelfde munt betaalen. De verteller komt 's avonds weder te rug, wel gepreezen, en wel voorzien met nieuwe vertellingen, welken hy overal heeft opgeloopen. Zoo hy eens in den zin krygt om zyne grollen uit te geeven, onder den tytel van Nieuwe Burgerlyke Gefchiedenisfen, zal zyn werk byna zoo ftichtelyk en zoo gewigtig zyn als Bayles geheele geleerdheid, en veele fchilderachtige gedenkfchriften. De liefhebbers deezer voortreffelyke kunst zouden haar tot den hoogden top brengen, en het genoegen hebben om de eigenzinnigheden der fchilderen op een'  222 SCHOÜWTOONEEL Vervolg een' vasten voet te brengen, en zelf het -ÏameAm-oordcel van nec geillccn te kwee•bachten, ken, indien zy de fchilderkunst weder bragten tot haar rechte gebruik, 't welk is ons van de nacuurlyke historie, en van de fraaifte gebeurtenisfcn der historie des menfchelyken geflachts te onderrechten; met één woord, niet tot onze oogen te fpreeken, dan om ons op eene aangenaame en gemakkelyke wyze eenige nutte waarheid te leeren. Het is zeker dat gy, voor ééne Jufvrouw Merian en ééne Jufvrouw Basfeporte, die haar penfeeï op de natuurlyke historie geoeffend hebben, met zoo veel getrouwheid en juistheid, als losheid en bevalligheid, honderd bloemfchilders Zult vinden, die de- natuur te' buiten gaan, omdat zy ze op zyn Sineesch fchilderen; of die, als zy een' bloempot, een' ruiker of festoen maaken , de waarfchynlykheid der faifoenen niet eens in acht willen neemen, dewyl zy bloemen en vruchten, die de natuur nooit byeen gebragt heeft, druiven met aardbeziën, tulpen met angelieren by een voegen. Voor een of twee penfeelen, die ons hier en daar eenige historiën  der Natuur, XVIILOnderh. 223 toriën gemaald hebben, zult gy 'er duizend vinden, die altoos in den drek der zaameaivs-labelen, en in de vuilnis der afgoderye b^htbn. jredoopt geweest zyn. Maar wy hebben een zeker middel voorhanden, om de fchaarsheid, waar in wy ons ten opzichte van het historifche bevinden, te vervullen. De Voorzienigheid, ons ook het kostelyke gefchenk der Plaatfny- t kunst gedaan hebbende, heeft ons geleerd hoe men de gedenkftukken en kundigheden, welken men voorheen op eene plaats zoeken moest, by duizenden kan vermeenigvuldigen. Maar in deeze zoo nutte kunst heerscht eene wanorde, wier verbetering het verftandige Gemeen altyd gewenscht heeft. Zoo lang de fchilders en de plaatfhyders afzondedyk en in het wilde zullen werken, zullen zy zich toeleggen op het geene hun het meeste voordeel aanbrengt; en wy zullen nooit eene achtervolgende reeks van historiën krygen. Het crgcrlyke en het beuzelachtige zal altoos de overhand behouden. Maar als de groote Heeren en ryke Burgers, die liefhebbers der fchilderkunst zyn, dezelve oroothartiglyk zullen beminnen, ° met  224 SCHOÜWTOONEEL Vervoi.o meteen oogmerk om het welzynvanhet zaameAm- gerneen te koesteren en aantekweeken, sACHTEfl. zal het hun niet moeijelyk vallen al het voorleden voor onze oogen te brengen, mee groot voordeel voor de teekenaars en plaatfnyders. Zy zullen nog iets meer doen: zy zullen maaken dat wy altoos voorzien zyn van groote teekenaars en vermaarde plaatfnyders. Het gemeen heeft Nanteuil, Sadeler, Pesne, Gerard, Audran, Edelink en le Clerc voorlang verloren. Dorigni begint ons te ontgaan. De fraaifte naamen vergaan, en het hangt van ons af te maaken dat hunne plaatfen, die nog ledig zyn, weder vervuld worden. Onze liefhebbers zullen het denkbeeld en het voorbeeld van het geene, dat zy in dit duk zouden kunnen doen, vinden in het Genootfchap der Aanmoediginge van de ÏVeetenfchappen, dat federt eenige jaaren te Londen opgerecht is. De Kancelier van Engeland, verfcheiden andere Heeren, en veele welgedelde geleerden, ten getale van festig en meer, hebben zich vereenigd tot eene foort van Academie, die alle weeken haare gezette vergaderingen heeft.  gerNatuür, XVIII. önderh. 2 2$ heeft. Zy hebben begonnen met elk Vervol^ twaalf guinies in eene gemeene beurs te Zaame Am_ leggen, waar by elk alle jaaren twee bachtén. andere guinies voegt. Deeze uitfchot; die niet veel is voor ryke lieden en liefhebbers van weetenfchappen, maakt eene hoofdfom, die altoos in weezen blyft, en eer vermeerdert dan vermindert. Het voorneemen van het genootfchap is den arbeid der Erigelffche en vreemde Geleerden aan te moedigen, en hun meer voordeel van hunne werken te doen genieten, dan dat zy die aan al te baatzuchtige Boekverkoopers overgeeven. Alle werken, die hier aangeboden worden, in welke taaie zy ook gefchreeven zyn, worden onderzocht door gemachtigden, die bekwaam zyn om 'er van te oordeelen. Indien, op hun verflag, het genootfchap het werk bekwaam oordeelt om eenig deel der weetenfchappen op te helderen, en toe nut der maatfchappye te ftrekken, zonder den godsdienst, de vorflen of den evennaasten te beledigen, wordt het op! kosten van die Heeren zirinelyk gedrukt, het vertier daarvan aan eenen Boekverkooper toevertrouwd, en door hen XIII. Deel. P zelfs  22f5 Schouw tooneel Zelfs mar vermoSen begunftigd. En de zaamk Am-koscen van het papier, drukloon, bebachten. fchaavingen verkooping, van den prys, die 'er van inkomt,„ afgetrokken zynde, wordt het overfchot, gecrouwelyk aan den Schryver overgemaakt, in welk land hy zich bevinde. Dicrgelyk genootfchap alleen is in ftaat, om de maatfchappye te voorzien van het geene, waar naar zy zoo lang, gehaakt heeft, te wee ten, eene reeks van prenten, behelzende de wectcnswaardigde voorvallen, de noodzaakclykde zeden en. gebjeuikelykheden, die tot het verdaan van de gevallen dienen, en eindelyk, allerhande uitvindingen, waar in wy het meeste belang hebben. Elk bemerkt tcrdond, dat dit het cenigfte middel is, om alle verftanden te voldoen, de domfte. zelfs op te wekken,, en hun alle te leeren door fraaijigheden, die het gezicht bekooren;, en bet oog vat altoos met. vermaak den zin van eene figuur. Bundels van zulke prenten, gefneeden onder het epziebt van geleerden „ die de waare behoefte der maatfehappye. in acht. neesnen, en zeer ervaren in-de kennis van % menfchen. harte z-yn, zouden, ontel- kiare  der Natuur,XVIII. Otrderh.'^j baarc koopers vinden onder alle foorten J£*£* van menfchen, in alle huizen, waar de ZAAMK AM_ jeugd onderweezen wordt, en in alle bacm;»*.teekenfchoolen. Eene verzameling van plaatcn, dus ingericht, en door_ onze beste meesters gefneeden, zoude in alle taaien vcrftaanlyk zyn. (want de taal der ooa'en is algemeen) en aan- al de waereld tocfckynen het geene zy waarlyk is, te weeten, een werk,, dat men niet ondieeren moet. Het plaatfnyden, dat de leerzaamde en vermaakelykfte van alle kimden kan worden, noodzaakt den kooper tot geene groote kosten, en eischt weinig gereedfchap en toebereidfels van den kvmdenaar. Men moet zekerlyk een groot teekenaar weezen, om 'er zich beroemd in te maken. Maar een middenmaatig teekenaar, eene jufvrouw, die eene nette en keurige hand,en Hechts eenigcn natuurlyken trek tot de teekenkunst heeft, een man, die niets, te doen heeft, of ck'e een afgezonderd leven leidt, en zynen ledigen tyd met nut zotide wiilen doorbrengen, kunnen verre in deeze fraaije kunst komen , die ligt wordt voor de geenen, die ze mee lust oeflenen. P 2 Na,  228 ScHOUWTOONEÉt Ï£lÏL Na Vede ftoffen beProefd ^ hebben, zaame Am- heeft men het hout en het roode koper bachten. bekwaamst bevonden om de fnede te ontvangen. De manier van in het hout te fnyden is recht itrydig met die van in De Hout- het koper te graveeren. In het hout teede- zyn alle trekken, die den inkt ontvangen en zich na den druk moeten vertoonen, verheven en uitfteekende: alles * wat wit moet blyven, is uitgefneden en uitgehoold, opdat het geen inkt vatte» Koper- In 't koper wordt in tegendeel alles, ne e" waar in de inkt vatten moet, uitgefneden: en alle oppervlaktens, die wit moeten blyven, zyn verheven of zonder trekken. De wisch* welke men over de geheele plaat doet gaan, neemt den inkt van de oppervlakten weg; en het papier, waar de plaat, door middel van eene pars, op gedrukt wordt, geeft zich op de plaatfen, waar de fnedcn of trekken zyn, een weinig op, en vat het zwart of eenige andere kleur, welke het in de fneden vindt. De houtfnede dient voor de vignetten of loofwerken, die men boven of achter de hoofdflukken der boeken plaatse, en voor de" eerfte letters der boeken en hoofd-  der N at uur 5 XVIII. Onder h. 229 hoofdftukken. In de zestiende eeuw V*g*; was het vry veel in gebruik, dat men zaamr- Au_ lano-e reckfen van historiën met weinig 8achten. kosten in hout fneedt; en fchoon deeze figuuren flechts fchetfen of omtrekken en ftreepen zonder fchaduwen waren, ■joopen 'er zeer fraaije onder, die nog heden om de ftoutheid en losheid der teekeninge gezocht worden. Deeze manier van fnyden zoude aangekweekt kunnen worden, ten voordeele der jeugd, om haar, door het vermaak der figuuren, gemakkelyker in te prenten, en te doen onthouden het geene men haar wilde leeren. Dit zou den prys der boeken niet veel vermeerderen, met alleen omdat het hout zich zeer ligt laat fnyden, maar ook omdat alle houtfneden te gelyk met de letters met dezelfde pars gedrukt worden. Het fnyden in koper gefchiedt op driewyzen, met het graveeryzer, met My. fterk water, en in zwarte kunst. Het het Gra. gereedfehap tot de eerfte, zyn eene ko- veeryzer. peren gefleepen en wel gepolysteplaat, een kusfentje onder de plaat, eene ftift of naald, met het eene eind in een hecht vast en het andere eind rond, en P 3 een  230 SCHOUWTOONEËL Z^TIÏk ee" Sravceryzer, zynde een naaien ^amf. Am- roed3e inet vier zyden, wiens een eind 3AcarEN. desgelyks vast zit in een hecht, dat een platrond hoofd heeft, opdat de hand, in het graveeren, geene fmarte doorliet drukken voeJe. De punt is ichuinsch en ruitwys afgefleepen, om het koper te fteeken, en het min of meer te openen door de beide kanten van het yzer, die van de punt af breed oploopen. Het overige bedaar in een boldeeker, die een dift is, in een hecht vastzittende, en aan het eind ovaalwyze gcfleepen, om de fneden te verbreeden, zonder ze dieper te maaken; een brtrineeryzer, dit een yzeren roedje is, eindigende als een lang hart, om het dyf op de plaat te drukken, en het 'er over te dryken, als 'er eenige dreepen verzacht of uitgedaan moeten worden; een fchaafyzer of fchraaper, dat een ander duk yzer is, eindigende als een driekante naaide of pyramide, tot wegneeming van de draaden en kanten, die de fcherpe kant van het graveeryzer in zynen doortogt op het koper kan laaten; eindelyk een dypdeen, om het graveeryzer icherp •te houden. Dit  der Natüur, AT777. Onderh. 231 'Hit zyn waarlyk zeer eenvoudige ge- ^«w reedfehappen voor eene kunst, die ons ZAAME Am zot> veele fraaije dingen verfchaft. IX bachten. arbeid zelf is niet minder eenvoudig. Hy beftaat in drie werkingen; i. overflaan, 2. fchetfen, 3. graveeren of voltooijen. 1. Na dat de praat, welke men fnyden wil, heel dun met wit wasch bedrecken is, en de onderde zyde van de teekeninge of de prent, welke men namaaken wil, met rood kryt rood gemaakt is, flaat men over, dat is, wanneer dat papier, gefigureerd aan den eenen en rood gemaakt aan den anderen kant, op de plaat gelegd en vastgekleefd is, haalt men eene ltift, die voor rónd is, over alle de trekken der figuur, 't welk op het wasch zoo veele roode trekken of dreepjes van de roodkryt deeltjes maakt, welken de drukking der ftift Van de teekening of prent losgemaakt , en het wasch door zyne kleverigheid naar zich genomen of gevat heeft. 2. Men fnydt met eene fcherpe naald het wasch in alle geteekende trekken door; en men drukt zoo derk, dat men ook iets van het koper wegneemt. Dit noemt men fchetfen. 3. Men einP 4 >  23a -SCHOUWTOONEEL Vervolg digt met de trekken dieper en breeder te Iaame Am." maaker> mec het graveeryzer, door debachten. zeiven kruiswys uittefnyden. Dit heet eigcnlyk graveeren of fnyden. Tot de twee voorgaande werkingen behoeft men flechts een weinig moeds en eene nette hand te hebben: maar tot deeze Jaatfle wordt, by eene groote behendigheid, een groot vernuft vereischt om iets fraais voor den dag te brengen. Het ctfen. De gemeene plaatfnyders behelpen zich gaerne met etfen, door het fterkwater voor hun te laaten graveeren: maar deeze manier, die van een groot behulp is voor eene middenmaatige bekwaamheid , brengt wonderen voort in de handen van een' man van geest, wiens vernuft'er vryer in werkt, omdat het niet tegengehouden wordt door den weérftand van het koper. Het zelfde gereedfchap, dat wy genoemd hebben, dient tot deeze tweede manier van graveeren, welke men etfen noemt. Zie hier wat zy meer heeft. Het beftrykfel van de plaat is verfcheiden: in plaatfe van wit wasch gebruikt men een vernis, gemaakt van terpentyn of pek, van Levantfche hars en noo-  dkr Natuur,^///. OiaferA. a33 nootenölie. De. plaat wel gebruineerd Visvols hebbende, maakt men haar heet, qm'er het vernis op te doen fmelten en over ba^htei^• te doen loopen, zoodanig dat 'er overal eene dunne en gelyke laag van het vernis op kome te leggen, door middel van een kusfentje van katoen en taf, dat men 'er over ftrykt. Deeze koperen plaat, waterpas gehangen met de geverniste zyde naar den grond, wordt heel zwart gemaakt door den dikken rook van verfcheiden einden waschlicht, dien men 'er overal gelykelyk op verfpreidt. Na deeze voorbereidfels daat men de teekening over, gelyk hier voren gezegd is. Met naalden van verfcheiden dikten neemt men het vernis uit alle trekken weg, maakt het koper aldaar bloot, en laat het overal elders, met vernis bedekt. Na vervolgens opden rand van de plaat een kleen walletje van rood zegelwasch, en dus een bakje, bekwaam om eenig vocht te ontvangen, gemaakt te hebben, giet men 'er een tamelyk deel derkwater in, dat in zekere gevallen met gemeen water vermengd wordt, om het te verzwakken. Het derkwater heeft de eigenp 5 fchap  a34 SCHOUWTOONBEL SL*lTe°r. fchap van de meeste meraaier»> en zaamk. Am- vooral het koper, re verbyten en te bachten. knaagen; maar het heeft geen vat op alles, wat vet en fmeerig is, getyk ongel, pek en wasch. De etfer eet, flaapt, doet zyne dingen, of wandelt. De arbeid van het etfen gaat zynen gang, terwyl hy afweezende is. Maar hy draagt zorg, dat dit bytende vocht geen meer arbeids doe dan hy begeert. Hy flaat alles gade, ziet alles na, giet het derkwater nu en dan van de plaat af; en als hy, in de eerfte of tweede opgietinge van derkwater, zekere deelen van het koper, die bloot _ liggen, wil fpaarcn, behoedt hy die met een mengfel van joodenlym en wasch of andere olieachtige fappen, en laat het derkwater arbeiden in de trekken, die dieper uitgebeeten moeten worden. Na dat hy het vernis op een zacht vuur iaat fmelten, en de plaat afgewischt heeft, ziet hy alles na, en verbetert, met het graveeryzer en zyne andere gereedfchappen, de trekken , waar het noodig is; het eene verzachtende, het andere fterker en dieper, dit netter, dat breeder maakende, dm  DERNATUuu,Xm/.0«i verfcheiden reizen en met verlcheiden ZAAMt, A>£. kleuren te drukken, welke men ons be- bachten. looft (0), en die eene prent in eene fchikiery zal veranderen, proet kan houden. Indien deeze uitvinding gelukt, zal zy in éénen dag meer fchilderyen van onder de pars doen voortkomen, dan hctvlugfte penibel ia verfcheiden jaaren kan maaien. Hoe groot eene achting, ik hebbe yoor de werken der Dichteren , der Zangkunftenaaren, der Schilderen en der Plaatfnydercn, zoude ik ze gaerne verleidende kunften noemen. Men kan 'er niet affcheiden \ en als men de genegenheid, welke men 'er voor krygt, geene maat weet te ftellen, noch den tyd, dien men'er toe befteedt, tebepaalen, vernietigen zy, door hunne aanlokkelykheid en hunne overtreffende fchoonheid, niet de weezenlyke verdiende van andere begaafdheden, maar de achting, welke men 'er billyk voor moet hebben. Laa- O) Te Parys by Gautier in de St. Nicaife» ftiaat.  240 ScHOUWTOONÉEL der l°e r Laate" *y nu ovefgaan tot dé exameAm- fchoonfte uitvindingen, die de kunffen; bachten* waar van wy gefproken hebben, tot haaren tegenwöordigeh trap Van volmaaktheid gevorderd, én daar door het menfchelyke gedacht verfcheiden nuttigheden van allerlei foort geleerd hebben. Zoodanig zyn het maaken van papier, de drukkunst, de hamerende fchroef der geldmunterenj de kunst van lettergieten, klokgieten, het gieren van örgelpypett en van groote beelden. Daar door worden de gedenkftukken, en de fraaille middelen van gemeenfehap ch leeringe vereeuwigd. TWEEDE  TWEEDE VERVOLG. DER KUNSTEN, 5>IE ONS TOT LEERINGE STREKKEN. Negentiende Onderhoud. Wy behouden nóg de teekens, van Vejwou* den aanbeginne ingefteld, om de komst ^AVM^EER' van eene Feest bekend te maaken, om kunsten. éenen optogt vast te ftellen, eene ver- t)e obr- „ kooping, of eene andere werking, aan %™£kl% een geheel famenwoonend volk gemeen van papier; te maaken. Deeze teekens werden gericht tot de oogen of tot de ooren. Zoodanig waren de verfcheiden klanken eener bazuine, of de verfcheiden manieren van trommelflagetw Zoodanig waren ëën vaandel, eene bartier, XIII. Deel. Q «  242 Schouw tooneel mkSL of e,en groe«e tak, boven op eene ten* zaame geplant, eene groene kroon, de figuur KiwsTK,. van eene fknge, van eenen draak, van eenen arend of ander dier, boven op eene fchaft gedragen. Deeze figuuren beteekenden van zelfs niet met al. Maar men had den zin, dien men 'er aan geeven moest, beitemd. Vervolgens vortdt men andere middelen uit, om zekere kundigheden tot afweezenden, en zelfs tot de nakomelingen te doen overgaan. Zoodanig waren de fteenen ^van afftand tot a£ üand geplaatst, om de wegen en de paaien der velden aan te wyzen. Zoodanig waren de kolommen en de verzamelingen van wapenen, gehangen aan een' getopten eikenboom, en alle gedcnkteekens, gefield op plaatfen, die vermaard geworden waren door eenige groote gebeurtenis. Zoodanig waren in de oudfle tyden de gebruikelyke teeKens, welken men op eene zekere wyze fchikte en fchaarde, om voor een eerfte fchrift te verftrekken (a). De gemclits, Historie des Hemels, eerltedecj.  der'N at uur, XIX. Onderh. 043 De fchilder- en beeldfnykunst fpan- _ den, in het vervolg, haare krachten in, ZAAME om eene reeks van voorwerpen Zondei kunsten. raadfels te vertoonert, en om den geest het zelfde te doen verftaan, dat de oogen zagen. Deeze manier van leeren wierd dcs^ te beter aangenomen, omdat men noch meester noch hoofdbrceken behoefde, om'er den Zin van te vatten. Maar in alle die middelen was de beteekenis zeer bepaald; en men moest groote kosten doen, en veele toebereidfels maaken, om weinig te doen verftaan. Men kreeg grooter ruimte door de teekens, die de ukfpraak of leiding dér menfehelyke ftemme beduidden. Want deeze leidingen, fchoort in kleenen getale, zyn ons genoeg om alles uk te drukken: waar door het gebeurd is, dat de weinige leners, welken wy behoeven om onze klanken te maaien, met eenen genoegzaam zyn om alle bedenkelyke beteekenisfen voor den geest té maaien. • Deeze teekens of létters Werden, gelyk verfcheiden van dé figuuren, die van te voren voor teekens diendén, gegraveerd en uitgehoold, fomtyds verq 2 heven  244 SCHOÜWÏOONEEL LTuL heve« g^needen op (teen, op de weeke zaame metaalen, op lei, op hout, op bordKunsten. jes, met wasch beitfeeken. Tot grooter gemak, nam men in het myra' vervol% A toevlucht tot de boeken, dat fyne bast. ls' tot de fvrie basI:en van boomen, en voornaamelyk van den boom, die, volgens Becanus, daarom nog den naam draagt van boekenboom. Men kan deeze basten losmaaken van de binnenfte zyde der dikke bast; en de natuur heeft ze op eikanderen geplaatst, om by beurten dikker te worden jaar op jaar, om een' nieuwen kring om het lighaam van het hout te maaken. Somtyds worden de dunne fchorfen tot kleene vierkantjes gefneeden, vervolgens aan eenen haarer kanten faamgehechf, en zyde tegen zyde gelegd, gelyk wy nog de bladen onzer boeken fchikken. Vry dikwyls plakte men ze met de einden op eikanderen, en maakte 'er dus eene fmalle reep van, die zeer lang was, wiens uitterfïe randen men aan twee rollen vast maakte; en men rolde van de eene zoo veel af als men op de andere oprolde, om altoos de plaats, waar het geene men leezen wilde ge- fchree-  »er Natuur,XIX. Ovderh. 245 fchreeven ftond, voor de oogen te heb- v*rvol^ ben. De lengte der regelen was zaame paald door de breedte der rolle. Kunsten. Deeze ftoffe was niet fterk, en ook niet van duur; en daarom gebruikte men beter in derzelver plaats francyn, dat is bokke- of fchaape - vellen, die door de bereiding heel glad werden, en niet alleen heel wit, maar ook zeer duurzaam waaren. De Koningen van mmbran». Pergamum, die deeze manier van fchryven in zwang bragten, deeden deeze bereide vellen den naam van pergamena geeven, waarvan.men perkament gemaakt heeft. Om de figuuren of merken van de klanken der ftemme op de basten of op perkament te fchry ven, gebruikte men eenig gekleurd vocht, bekwaam om ftreepen te maaken op het perkament of de fchors, door middel van een rietje, puntig gefneeden, meteen kleen fpleetje in de punt, die dus in twee bekken verdeeld was, om uitloop aan het vocht te geeven. De pennen der vogelen, die van binnen beter uitgehoold zyn, en wier ftofie buigzaam is, zonder bros te weezen, fa Q 3 zyn  24^ ScHOUWTOONEEL STeer- fyn ailenSs in de PIa^fe der rieten gezaame Komen. Kunsten. De vellen, bekwaam om het fchrift te ontvangen , waren niet te bekomen in eene gcnoegzaamc hoeveelheid , tot de behoeften des levens j en om de gedachten der geleerden te bevatten. Men vond niets, dat bgter te krygen was dan de binnenfte bast van een riet, dat aan de oevers van den Nyl, en in moerasfen en (looten omtrent deeze rivier wast. Deeze plant had in het oosten den naam van Papier De iloffe deezer fchorfen zeer bros zynde, werden zy op eikanderen o-e. lymt, om ze vaster cn fteviger te maaken, fomtyds een enkel ftuk fcho'rs op een ander, fomtyds verfcheiden ftukken op eikanderen, met de voorzorg om den draad van eene laag naar den zelfden kant te leggen, gelyk van boven naar beneden, en den draad van eene andere laag naar een' ftrydieen kant, gelyk van de linker- naar de rech- ïIÜ° fPapyrUS- Zie PVm>an- Exercit- Salmaf. in 9*** tom- 2- P«S- 1003, Btrtf. 1629. '  derNatuur, XIX. Onderh. H? rechter Zyde M ^f.V^f^K laagen fchors dubbel of drievoudig ge- ZAA^E led te hebben, om 'er een lievig blad kunstenvan te maaken, beftreek men de oppervlakten met eene fyne lym, die alle ledige plaatfen vulde, om den inkt te belenen daarin te loopen en de letters te krenken. Als men wilde dat de boe, ken van deeze Egyptifche bordpapieren duurzaamer zouden weezen, gat men hun lighaam nog meer lievigheid, door een oftwee bladen perkament, welken men 'er hier en daar in bragt. Zoodanig is de verzameling der Brieven van St. Auguftinus op Egyptisch papier, welke men nog heden in zeer goeden ftaat ziet in de boekzaal van St. Germain - des - Prés. De naam van charta, dien men gaf» aan deeze bladen van bast, op eikanderen gelymd, is nog overgebleeven m het woord kaarten, die desgclyks uit op één geplakte papieren beftaan, gelyk ook het bordpapier, dat wy nog • O) Gelyk men het twyj; van eene horde \A, tran/verfa crates peragHur. Plw. Hifi. ffi* B. 13. cap. n. Q 4  248 SCHOUHTTOONEEI, fc'W hfe,te"- De naara va" PaPier, zaame d'e eigenlyk het riet beteekende, wiens Kunsten, innige bast diende om de bladen der boeken te maaken, is gebleeven aan de bladen, waarop wy fchryven, fchoon zy van eenen zoer verfchillenden aart zyn. De naam van bybel of biblion, welke gelyk die van boek, oorfprongkelyk flechts de fyne bast der Planten beteekende, vinden wy weder in bibliotheek; en alleen zynde, beteeken thy het Boek by uitfteekendheid, het Hemg Boek, Gods Woord. m De handel van het Egyptifche paper, dat op alle kusten der Middenlandfche Zee, en daar omftreeks, van een algemeen gebruik was, omdat zy de vervoering van het zelve liSt maak' ,te, yerrykte eertyds Alexandrye, hield het lang m eenen bloeijenden ftaat, en veroorzaakte vervolgens, toen dit papier m onbruik geraakte, het verval van die groote ftad, die heden byna tot met geworden is. In de achtfte en negende eeuw begon het gebruik van dit papier af te neemen; en het werd vervolgens in het geheel niet meer getrokken, omdat men een papier van be-  derNatuur, XIX. Onderh. 249 beter ftof had uitgevonden. Men maak- V«w^ te toen een papier van katoen, tot pap zaame gedampt, vervolgens gedroogd in de kunsten. vormen, waar in het de ftevigheid van een dun blad vilt kreeg. ;~V>'„ , Maar de Europeaanen, wien de ftof- H« k«oe. fe van dit papier ontbrak, en groote CWw fommen naar Azia moesten zenden om ggg, deeze koopmanfchap , welke zy mu \mViüm konden ontbeeren, van daar te doen komen, bezochten of zy niet van hun vlas en hennep een papier konden maaken, dat zoo goed was als dat in het oosten van de zeer korte en brooze draaden van de fchil des Katoenbooms gemaakt werd. De draadjes van het vlas en den hennep fcheenen hun in het eerst onbruikbaar, om hunne groote lengte en hardigheid. Maar men bemerkte, dat zy, als zy tot linnen gebruikt geweest en daardoor zacht gemaakt waren, zich ligt fyn lieten breeken. Eindelyk kwam men zoo verre, dat men 'er een papier van maakte, 't welk in ftevigheid alleen voor het perkament week, maar alle vorige foorten van papier .in witheid overtrof. Eene gelukkige ontdekking, Q 5 die  250 Schouw tooneeê SlSi- die de boeken duurzaaraer maakte, door ZAAME de deugd der ftoffe; die hunne vermeeKümstïk. nigvuldiging bevorderde, door de maatigheid van den prys; die het fchrift leesbaarder maakte, door de tegendelling der kleuren. Na het nut, dat de weetenfchappen'er van trokken, moeten wy het voordeel, dat Europa daar byzonderlyk van trok, niet vergeeten. De uitvinding van het papier van vodden of lompen bragt, omtrent de dertiende en veertiende eeuwen, wanneer men de boekzaalen begon te voorzien, dit aanmerkelyk deel des koophandels tot ons over, en gebruikte, om een ganfch- waereld met deeze nutte waar te geryven, flechts eene doffe zonder waarde, die om haare onnuttigheid wcggefmeeten werd met de andere uitvaagfels. Maniere Na dat her linnen grof, fyn, of midP^pierte denmaat'g is- geeven de lompen, die maaken. er van komen, papier van verfcheiden trappen van fraaiheid. Men begint met de vodden te vergaderen; en zelfs die geenen, welke men als geheel onnut op draat gooit, worden opgeraapt. Men maakt dat men 'er een' groote1 hoop  der. Natuur,XIX. Onderh. 251 hoop van byéén haak, gebruikende v«voiV daar toe menfchen , die er de kost, ZAAME fchoon fober, mede winnen. Men legt kunsten. ze te weeken en te rotten, m eene tobbe vol water, waar uit zy vervolgens uitgehaald worden, om ze in den eer- Eerfte^ ften vyzel, die vry groot, en met eene ftarapvat. vzeren plaat voorzien is, te leggen. Daar in worden zy aan ftukken geftampt, door verfcheiden met yzer beflagen houten hamers, die door den val van het water opgeheven worden, en by beurten nedervallen. "De lompen, dus gebroken, gaan Tweede over in een' tweeden vyzel, waar in zy ^z ■ • eftampt worden, zoo lang tot zy van kleur veranderen, en cenigszins wit beginnen te worden. Men haalt ze er uit, om ze in houten bakken te leggen om te droogen. Dan worden zy weggelegd, om ze te gehruiken als men ze noodig heeft. Als men deeze lompen, nu tot een Derde deeg geworden, wil gebruiken, doet men ze in den derden vyzel, waarin zy tot eene fyne pap geftampt en bekwaam gemaakt worden, om tot hat maaken van papier te dienen, Uit dee- zeij  252 SCHOUWTOONEEL ÏlÏÏ,881.derden en -"-flen vyzel genomen zaame zynde, gaac de pap over in eene eroote kui'P- vol fchoon en laauw water waar m zy fterk en verfcheiden maal geroerd wordt, opdat het water de • pap losmaake, en deeze zich eelykelvk door de ganfche ftof veripreide. In deezen ftaat is zy goed om te gebruiken en behoeft flechts in de vormen gefchept te worden. De vorm, die het blad papier moet maaken, en 'er de hoogte, breedte en dikte aan geeven, is een houten raam, hebbende een bodem, van koperdraadjes, wel gefpannen, dicht tegen eikanderen gezet, en in verfcheiden gelyke vakken onderfcheiden door koperdraaden, die wat dikker zyn. Op het eene halve blad van dit koperen hordie ligt gemeenlyk het wapen van de plaats or het land, waar het papier gemaakt wordt, en op de andere helft van het blad de naam van den meester. Dit wapen en deeze naam wordt van koper- of zilverdraad gebogen, en op bet hordtje met ander zeer fyn draad sastgehecht, om in het papier, dat 'er op gemaakt zal worden, den naam van den  derNatuur,XIX. Onderh. 253 den meester en het wapen van het land Jbw^ te. drukken. Dikwyls hecht men op de ZAAME horde letters of andere teekens, die de kunsten. verfcheiden foorten van papier te kennen geeven: Het eene is klok- het andere is druifpapier of van eenig ander merk. De vorm, het zy groot het zy kleen * zoodanig alswy ze befchreeven hebben, wordt gedompeld in de kuip, waaruit zy zoo veel van deeze pap wegneemt, als zy binnen haare boorden kan houden. Het geene, dat op deeze boorden liaan blyft, loopt weg door de enkele hellinge van den raam: van het geene dat tusfchen de boorden blyft, loopt al het vloeibaare door de kleene tusfchenopeningen van het koperdraad weg; en het dikke, dat eehe verzameling is van draadjes, naar alle kanten geworpen en: gebogen, wordt door die zeef van koperdraad tegengehouden, en blyft 'er op liggen. Deeze ftoffe, die een oogenblik te vooren vloeibaar was, is door haare vloeibaarheid zelf geneigd geweest om volmaaktelyk waterpas neder te vallen, en laat een grondzetzel op het bordje, dat door het uitdroogen eene foort van  254 SCHOUWTOONÉEi fe- van,vi!c wc] jonden en vol- zaame "j"aK.i.tjyK enen. Die is ccn vel na-i Kunsten, pier. r Een arbeider ontvangt het met de vorm, uit de handen van den fchepper; Hy keert den raam om, en doet het blad papier vallen op een ftuk vilt of wollen ltof, uitgefpreid om het te ontvangen. Hy bedekt het met een diergelyk ftuk ftof. De fchepper heeft onderwyl een'anderen raam in de kuip; en den eerften vorm wederkrygende, geeft hy den legger een ander blad papier over, dat door hem uitgeleerd en bedekt wordt; zy gaan voort, de een met feheppen en de ander met leggen. Als de hoop ■ dus van bladeren papier en lappen ftofs gcftapcld, de voorgemelde hoogte gekreegen heeft 4 wordt hy in de pers gebragt, om het water1 uit het papier en de lappen te perfen. Een ander arbeider legt vervolgens de bladeren papier plat op eene «groote vierkante plank, waar de lucht ze vaster maakt doof een' nieuwen trap van droogte. Zy wordeil andermaal in de pers gelegd, vervolgens daaruitgehaald en n de lucht gehangen op touwen „ van  oer Natuur, XIX. Onderh. 255 van ftrooi gevlochten, om droog te V»voi*_ worden. zaame Nu moet het papier nog gelymd kun.ten. worden. Om de lym te maaken, laat de lymer zestien uuren lang fnippers van leder, en vooral reepjes en fchraapfel van perkament kooken met een weinig aluin: de lym gekookt zynde, laat hy ze door eene Hippokrateszak loopen; en zy dus klaar geworden zynde, houdt hy ze laauw in een' koperen ketel. De bladen papier worden 'er in gedompeld, en voorts gelegd in de pers,die deeze lym dwingt in de grootfte luchtgaatjes of holligheden van het papier te trekken , en de overtollige lym uit het papier drukt. Het uitwerkfel van deeze gewigtige werkinge is te maaken dat het papier niet vloeije, een gebrek, waar aan het onderhevig is, als 'er eenig vocht op komt, en het niet genoeg gelymd is. De natuurlyke werking der vochten, die eikanderen raaken, is dat zy zich gelykelyk trachten te vermengen. Waaruit volgt dat de inkt, komende op papier., dat nat is, zich gelykelyk in 't ronde Zoekt te verfpreiden, in'de vochtigheid, welke hy 'er  256 SCHOUWTOÖNEEL £2. 'er bn,tm,°et' Het kwaad is nog.gró* ZAAME ter, als er tusfchen de vezels van het Konsten. papier holligheden óf openingen blyven , die eenige diepte hebben, waariri de inkt zich zal verfpreiden, als de lym dezelven niet wel gevuld heeft. De bladen papier, uit de pers komende, worden opgehangen op gefpannen touwen, vanwaar zy, droog zynde, afgenomen worden om in de pers te gaan. Vervolgens worden zy nagezien ,• en de gebrekkige uitgefchoten. De goede worden geglad met eenen fteen, mei een weinig fchaapenóngel beftreeken. ?aep1er°ek Dan Worden zv Spuwen in tweën, en ten getale van vyf en-twintig faamengevoegd, die een boek maaken. Alle boeken, op een geftapeld, gaan weder onder de pers, waar men 'er de al te ongelyke randen affnydt. Somtyds worden zy net afgefneeden, gelyk gebruikelyk is voor het papier, dienende oiri brieven en rekeningen op te fchryven. Öe riem. Twintig van deeze boeken, verzameld en op eikanderen gelegd, en met dik papier ingepakt en gebonden, maaken eene riem uit. Het papier, tot nemen gepakt, gaat voor de zesde en laatftë  derNatuur.XJX Onderh. 257 katfte maal onder de pers; en dan heeft vjvoj^ het zyn volle beflag. . zaame Het fchrift 5 waarvan het papiei konsten. het gewoone werktuig of de gemeene Het fteun, en het beste middel is, dat wy «afhebben, om eikanderen onze weetenfchap of onze voorneemens mede te deelen; wordt op vierderlei wyze uitgevoerd. ' , i, & ï; Men gebruikt om te fchry veri G«»e» pennen en inkt of eenig ander gekleurd vocht: dit is het gemeene middel van fchryvem u. ai Men kan fchryven met létters van fÜ.tgelood; tin of geel koper, die, uitge Letterfc fneéden, en by beurten op het papier gelegd zynde, middel verfchaffen om 'er met een penfeel letters in te trekken, die met de opening van het metaalen plaatje overeenkomen, en van zulke kleur zyn als men wil. Deeze manier van fchryven, die langzaam toegaat, is echter niet te verwerpen, dewyl men dooi' dit middel de letters zeer net fchilderen kan, Zy is uitgevonden door de oude monniken, die gewoon warert hunne kost met het nafchryven van goede boeken te winnen. Zy was XIII. Deeh R by-  25» SCHOUWTOONEEL SrELEl5yZ0"de,rlyk in Struik voor de tytels zaame der boeken, en voor de hoofdletters kunsten, dat is, die geenen, waarmede de hoofdrukken aanvingen. Gefneeden 3. Men gebruikt houten of koperen s- plaacen, waarop men zulke letters of figuuren als men wil gefneeden heeft, t welk in de uitvindinge van het plaatfnyden valt. De hamer der geldmunters, de zegels en ilgnetten, ftrekken een bewys van de oudheid deezer fchryfmaniere: maar men heeft zeer laat bedacht het behulp van den inkt en de pers daarby te voegen. DrïLn. . 4' De iaatfte en allervaerdigfie manier van fchryven gefchiedt met losfe etters, dat is, met gegoten metaalen lraafjes, die aan hun einde verheve letters of andere merken en figuuren^ hebben: deeze ftaafjes, tusfchen een raam tegen een gezet en geklemd, en buiten op niets anders verwonende dan hunne verheven figuuren , ontvangen den dikken en kleverigen inkt, die op deeze figuuren geftreeken wordt. Zy moeten dan noodwendig die trekken prenten op het papier, dat 'er opgelegd en door middel van  der Natuur, XIX. Onderh. 259 van eene pers op gedrukt worde. Dit noemt men drukken. zaame Deeze laatde manier van fchryvci' kunsten. vereenigt en overtreft de nuttigheden van de drie andere. Want zy vertoont eene duidelyker en vetter letter. Zy geeft, gelyk de derde, een gemakkelyk middel aan de hand, om de afdrukfels van een zelfde blad fchielyk te vermeenigvuldigen, en zy heeft, gelyk de tweede, het groote voordeel van letters te gebruiken, die, vervolgens gefcheiden en in haare bakjes weggelegd wordende, verfcheiden maaien, en tot gansch verfcheiden Werken kunnen dienen. Elke eeuw, en ieder volk, heeft DeSchryfzyne verfcheiden manier van fchryven. In den eerften opflag fchynt het leeren, of het leezen alleen van die verfcheiden fchriften, zeer moeijelyk: dit alles is echter zoo eenvoudig, zoo gemakkelyk, dat men dezelve behoorde te leeren fchryven, en de handfehriften der verfcheiden eeuwen te leezen. De zelfde beweegredenen, die ons Noodza»verplichten om ons zelfs met eene van tame. voeglyke uitwendigheid", en met eene iyk te ie*R a ver-  aÓO ScHOUW-TOONEEL mfu\l verllaanlyke taal, onder de menfchen zaame te vertoonen, verplichten orts om eene kunsten, hand, die niet alleen leesbaar, maar ook ren schry- fraai en welgefchikt zy, te leeren fchryven. Het fchryven van haanepooten of krabbelfchrift voegt alleen menfchen, die m'emant ontzien, en die ontflagen meenen te zyn van alle inzicht voor hunnen medemensen. 'iSSS 66 hmA\ , Room- (b~) BU v'eftr* Atlien* Duroeorte. Zie Notï Oriis Ant. ChriJto$h. Cdlar. Art. Rh*>m.  268 SCHOUWTOONEEÏ. Schryf- Roomfche taalo> het zy dat het dezelve vjïimnde- boog naar den aart der oude Gauloifche Fr^sDER" ml' °f Van de byzondere koetertaai t11lk'HE van deszeifs Landfchap; het zy dat het ze mengde met fommige woorden der fpraake van de Barbaaren, die zich onder het zelve nederzetteden, of lang in Gallië gewoond hadden; het zydat her, gelyk die Barbaaren, de regelmaatigheid der buigingen en der gedachten verwaarloosde; het zy eindclyk dat het de Latynfche woorden uitfprak op eene wyze, die hun een zweemfel gaf van eene nieuwe taal. Zoodanig zyn de woorden, welken men verminkt vindt, als zy gefchreeyen zyn, gelyk zy uitgefproken werden: omnehs voor omnibus, uns voor unus, bons voor bonus, prevère en prevoire voor presbiter] aorums yoor adoremus, Romans voor Romanus, enz. De Franken, vermengd en verfpreid onder de Gallen of Gauloifen , wier vyanden of overwinnaars zy niet waren, verleerden desgelyks hunne Teutonifche of Duitfche taal. Deeze werd byna niet meer gebruikt, dan alleen aan het Hof der Franfche of Frankifche' Ka-  dér Natuur, XX Onderh. 269 Koningen, omdat zy van Duitfchen ^ ftamme waren \ en omdat men de r ran- VERANDE. kifche taal niet ontbeeren kon in zaaken, die betrekking hadden met de Landfchappen, omtrent den Ryn, waar men geene andere taal fprak Qa). Maar de Franken, de Roomfche taal met de Gallen leerende, fchikten zich naar het «remcenc gebruik, zonder zich der relelrriaaugheid vart het Latyn te bekreunen, dewyl zy meest krygslieden waren, en toen weinig werk van de letteren maakten. Dus krees* de gemeene Roomlcne faal haaren oorfprongk, en was al in gebruik, onder het eerde geflacht der Frankifche Koningen, by het gemeen der Gallen en der Franken, die flechts één volk maakten, onder den naam van Franken of Franfchen. Men bleef die taal zelf Sermo Rcmanus noemen, om haar te onderfcheiden van deFrankifcne of Germanifche, als mede van de dourgonionfche, en Bretonfche taaien, welken de volken, die genoodzaakt geweest 0) Zie rétaUilTemtnt U U Moxarolut Fraricoift, door du Bos.  270 SCHOUWTOONEEl sc?rbyf 7eest waren Groot -Brictanje te ververande- katen, m het westelykfte Landfchap Pransche m" Vrankrvk ^ebragt hadden. De fransche kiemtoon, die in de uitfpraak op de voorlaatfte lettergreepen der woorden Vtei, deed dikwyls de klinkletter der laatfte lettergreep fpringen. Dus werd Santïus Spiritus uitgefproken en gefchreeven op eene wyze, die de u op het einde deed verdwynen. Zoo dat men Sams Efpirits zei, gelyk men in alle onze oude geloofsartykelen ziet. Vandaar komt het, dat de gewoonte van de gemeene taal Sermo Roman"s te noemen haaren naam heeft doen verkorten in Romans of Romance. Deeze laatfte bevestigt en bewaart de uitfpraak van de andere. De Kerkvergaderingen, die de Pastoors vermaanen de geloovigen te leeren in deeze gemeene taal, eer dan in een regelmaatig Latyn, noemen haar dikwyls de Roomfche Boerfche f» 0f enkel de Boerfche. Zelf het Latyn der ge- fcr£'P Zi'/e Kerkvergaderingen van Tours en Mentz in de negende eeuw. Zie Fauchet en de voorrede van du Canges Glofurium. '  der Natuur, XX. Onderh. 371 geleerden, in den gemeenen ommegang aan die plompe koetertaai gewent, kon V™A^ niet nalaaten veel daarna te gelyken, ring der het zy in haare zwier, het zy in haare J^^*" woorden, het zy in haare uitgangen. Men fchrikt fchier van de woestheid, die heerscht in den ftyl der Ripuarifche wetten, en in de Salifche wetten, of keuren van de Frankifche dammen, Salifche geheeten, waar van het heerfchende gedacht was, en in de formulieren der rechtsgeleerdheid van de zevende en achtde eeuwen. De geleerdheid poogde zich te herdellen, onder de regeering van Karei den Grooten en zyne opvolgers, maar daalde Weder, en verviel met hun gezag. De Leenheeren, die zich in de tiende en volgende eeuwen aanmaatigden, om hunne gefchillen door hen zelfs te beflisfen, en elkandereren telkens te beoorloogen, met onderzaaten tegen onderzaaten, of alleen' man tegen man te zetten, en vervolgens de reizen ondernomen om het heilige land te heroveren , deeden allen lust voor de letteren geheelenal vervallen. Het geringe Latyn, dat nog een kleen getal van men-  372 SCHOUWTOONEEL ScHRvr menfchen dienftig was4 om de gebeden verarde- der kerke te verlkan, en om de gering der rechtelyke fchriften op te dellen, werd t1ale!HB coen voor eene geleerde taal gehouden* Maar dit Latyn, dat al zooflecht, en niet zoo krachtig was als hetRomansch, werd nergens meer gefproken. Het nam zyne wyk in de fchoolen, waaruit een beter verdand dikwyls getracht heeft het te verbannen, en waarin het zich; door de kracht der gewoonte, altoo9 getracht heeft te handhaaven. Maarniet meer verdaan wordende, noch van den edelman, noch van den burger, en noch minder van den landman, begon men de gemeene taai meer te gebruiken in alles, wat betrekking had tot het gemeen. Men gebruikte ze ook meer dan te voren in het onderwys der kerken. Men begon ook in Romansch te fchryven , en gaf den naam van Romans, of Romance, of Romancier aan alles, wat in de gemeene taal gefchreeven werd, het zy in dicht of in ondicht. Het ftrekte niet tot oneere van eene gefchiedenis, of van eene predikaatfie, dat men zeide dat zy in Romansch gefchreeven waren. Het was zoo veeï als  der Nat uur, XX. Onderh. 273 'als of men zei.de dat zy in het Fransch gefchreeven waren; eene uitdrukking, VERANBÏ. die niet net geweest zoude zyn in het ukomj begin der monarchye, in welke du laatfte woord niet de gemeene taal der Franfchen beteekend zoude hebben, maar de oude Frankifche of Dmtfche taal, welke zy hadden laaten vaaren. De vertellingen der Ridderfchap, welken men deed om de kruisvaarders te vermaakeh, als zy werkeloos waren, óveral wel ontvangen wordende, raakte het Romansch meer en meer in gunst. Men fprak van niets anders meer dan van Romansch te leezen of te fchryven, 't welk niets anders beteekende dan Franfche boeken te leezen of te fchryven. Deeze boeken , meerehdeel vol van verfierde voorvallen en avontuuren, behaagden, omdat zy ligt te verftaan en ovcreenkomftig waren met de Ongeregeldheid van 's menfchen harte. Zy hebben den naam van Romans behouden ; en men geeft dien nog aan alle werken des vernufts, bekwaam om den geest door valfche wonderen te bederven. Dit is het korfte verhaal, dat men XIII. Deel. S doen  274 SCHOUWTOONEEL sJLV d°en kan van de" oorfprongk en den verande- °PSa"g onzer taaie. Laaten wy nu ring der overgaan tot de Crhrjfrar, j- i , FAanschb o-p^ntan V Cen' die dcrzelver Taale. gedcnkftukken tot ons overgebragt ï ÏWcncaaifcbe, Gaskon- fclie,  der Natuur, XX. Onderh. Sf$ fche, Kadiljaanfchc en Italiaanfche taa- ^iU len geene andere letters hebben dan d< VERAlNDE. Latynfche, waar üit zy alle voortge- b»^ komen zyn.- Taale. Schrift en Spranken van de XVI. en XV. eemven. ï. De gedenkftukkcn van het Schrift, 't welk men Gottisch heet, en dateer Dtiitsch moest genoemd worden, zyn zoo wel als die van de taal der zestiende eeuw, zoo veelvuldig en vertoonen zich zoo dikwyls voor onze oogen, dat een of twee voorbeelden genoegzaam zullen weezen. Deeze letter, vooral de groote, welke die der opfchriften is, is in der waarheid vry rcgelmaatig, dewyl zv overeenkomdig is met de tntwerkfels'cener welgefneeden penne,diéwel gehouden wordt. Maar by gebrek? van by den vetten cn fynen trek dett raiddelbaaren te voegen, om den overgang van den eenen tot den anderen te verzachten door eene bevallige afronding, heeft men deeze letter zoo fcherp met hoeken, vakken,, punten en ounoodige haaken gemaakt, dat het mee S 3 &  zy6 Schouw tooneel sip- te bepTPen is, hoe zy die opfchriften verande- en alle drukkeryen heeft kunnen innee- FrTJc™ me"' 7an het midden der vyftiende Taale eeuw af wt aan het midden van de volgende toe. De Italiaanen hebben haar nooit willen gebruiken; en alle Europeaanfche volken zyn, of op hun voorbeeld , of uit eigen goed oordeel, weder gekomen tot de Romeinfche letter, wiens grondtrekken men in allé ecu wen vindt, fchoon met min of meer groote veranderingen. II. Dit Gottisch, gedrukt in het begin der zestiende f>) eeuw, is het gemeene fchrift der voorgaande eeuw. Dewyl uwe oogen niet gewent zyn aan deeze letter, kunt gy hier de gefchiedenis leezen, op onze tegenwoordige wyze gedrukt, waarna het leezen van het andere fchrift, dat ik hier, in het koper gefneeden, bygevoegd hebbe, Hechts een fpel voor u zal zyn. Comment la fille au Rot d" Jrra^on perdit d (manqua d') être Royns d jbjpaigne. II  He JLfymaïtKniït oootr petite itftt r>fei* c0e be eaqueKcfotteapeontcucwt(tOÖ0ej raat axrjo 03 JÜt Ces aucriffee courte» (tajuee; ^tafjff peufg ftnup caue3 fe« uajeauÊg .^- j   der Nat uur, XX. Onder h. 277 II efl contenu ès gefles mpaigne De^j que le Roi dJrragon avoit deuxfilles, VERANDE_ & voulut le Roi d'Efpaigne en avotr ring de* une, & pour mieux ellire celk qui Fran^ mieux lui plairoit, fi fe contrefijl en guife dung ferviteur & alla avec jes ambaffadeurs & meffagés qui étoient ung évefque & deux barons: & ne demandez pas fe le Roi cVArragon leur fijl grant honneur & grantjoye. Lesfilr les duRois'appareillèrent & fe atour' nèrent au mieulx quelles purent: if par efpécial Fainfnée qui penfoit que les paroles fuffent pour elle. St furent kans trois jours pour v.eoir & regarr der leurs contenances; dont 'tl advmt que au matin le Roi dEfpaigne qia eftoit defguifé regardoit la contenance d'elles, ft regarda que quant len Jalua rainfnée, elle ne leur refpondit riem que entrefes dents, & efioifi fiere cj de grant port: mais fafeur eftoit humble & de grant courtoyfie plaitie, & faluoit humblement le grant & le petit. Après il regarda que. une fois les deux feurs jouoient aux tables {au tri&rac) avec deux chevaliers: mats fainfnée tenfa a run des chevaliers & S 3 ftrt  2f 8 Schoowtoohiii ftÖ*. ™™*fortefin, (firn la partie en v^r.de- W fatjam des reproe hes.) Mats fa *&S feUlm mohls née (cadette) qui avlit Taale. aufff per du, ne faifoit femblant de fa perte, ams faifoit aujji bo;me chiere {contenance, recept ion) commc fi elle eia tout gaigné. Le Roi d'Efpaigm qui regarda tont, fe retira a co/té & «ppclla fes gens & leur dit. Vous Jcavez que les Roys d'Efpaigne ne les Koys de France ne fe doivent pas marier par convoitife, fors noblement a femme de bonnes meurs, bien née & tailhe de venir a bien & d honneur, CT pour ce fay veu ces deux files & re gardé leurs manieres &> leur guifes • fi me femble que la plus jeune eII la plus humble & la plus courtoife & neftpas de fi kaultain courage, ne de Ji haulte maniere comme fainfnée fï commefaypu aparcevoir, & pour ce p-emiez la plus jeune: car je la eflis. repondirent: Sire famfhée e(l la plus belle & fera plus grant honneur a vous de avoir Painfnée que la plus jeune: & il refpondit que iirfel mt nul honneur ne nul bien terrein Qui retfemblafl a bonté & d bonnes meun,  n ^ n CommBt tafi&t ocurcrpbatra = eft cStenu ce^c^bc/patsnc que ee r^arragS aaott beu? fitf^ Soufut fe tej> befp 01311* ep aueir$he.etpou* mteufr tftice ceffe qutuuettfie fu;>pfatroit fi fe wntref^eo ajuife bung fenuttu* et affo aaec fee amfiaflabeure ^mcjfajjee qut ef toiét 9nfi eue/que etbeur BarBe Gtne fce* mSbe3 pae ft ttroptaxvw^ ttvrpfiscat rjarmtur et^tant tape o£ee /Vtfee Wtoj> jappamttw^t et/e atourncrmt au mieufc cpieffeepcwent.et pot efpteiat tamfhee ©ure m fre coïne IV )^ns boe opufcuuQ finnuac cöplerü ctad eufebia3 W induftrie. m ciuuate Dpicrunfp perjobaimë ruft ciuë.et pefrüfi^ff&r be £«rnfbeym clerici bioce£ eiufilej eft confü inaiil.ArtnoincaTnivcotóbnice.M.cccc^eu. ^nxrigïlkaffumpcSs g&kA>irgrnis marie. V >cvp>* CpcculüljuTnauc fikationis jnaürjis Jn ty>c ^eculopottftlToino cöficerare i\> ob cauüTcreator oimbecro5ti)oi = .£a.3. em creae  der Nat uur, XX*. Onderh. 279 meüm & efpécial a humbleffe, ig^ pour ce que je lay veue la plus verande-r humble & la plus courtoife je la vueil ring dea r-jD ■ r v n„„.+ Fransche avoir: & ainfi l ejleut. Taale. III. Dit fchrift is van het begin der vyftiende, of van het einde der veertiende eeuw. Het is van een handfchrifc op papier in de Abdy van St.Vi&or, behelzende r\ eene verzameling van zedelesfcn; 2. eene vertaling van de verhandeling van den ouderdom, wiens laatfte blad het jaargetal van 1405 draagt. Comme Pen veult jouer' aux échès, len les prent en un Jacket, & fait onau jeu plufieurs perfonnaiges, Roys, Roynes, Chevaliers, & Villains (villani, les gens de campagne) & après. le jeu les remet-on ou Jacket {dans le fac) ou len les prinfl: & avient aucune fois que celuy qui a efté Roy au. jeu ejl au fans du facliet. Ju ft jout Notre Seigneur de nous, qui nous prent en la ter re touz nuz, & nous mèt en divers eflaz au monde: & la mort refout tous hommes en terre: car autant a le poure Qauvre) en terre comme a le Roy. IV en V. Niets is naauwer verbonS 4 den.  280 SCHOUWTOONEEL ScévF- df, mCC de historie van opgang, VERANDE- ot der veranderinge van het fchrift, dan Fr?™ i Wonderbaare ""vinding der DrukTaa« kumJt' d,e omcrent het midden der veer, ■ tiende eeuw, te voorfchyn kwam, en de gedaante der maatfchappye veranderde door het nieuwe licht, dat zy 'er op fpreidde. , *'■*•) ; In een zeer fraai affchrift van de Canones van Gratianus, dat zorgvuldig bewaard wordt in de boekzaal der Celestynen van Parys, leert de nafchryver ons, dat hy een-en-twintig maanden tot dit affchrift hefteed heeft, na ons zynen naam en zyn vaderland bekend gemaakt te hebben. Op dien voet zoude men vier-duizend fchryvers moeten gebruiken, die byna twee jaaren zouden moeten arbeiden; of indien men flechts eenen te werke wilde ftellen, zou hybyna acht-duizend jaaren lang moeten fchryven om de vier - duizend exemplaaren van deeze verzamelinge te krygen, die heden binnen drie of vier maanden gedrukt, en fchielyk in de handen van het gemeen verfpreid kunnen worden Niemant heeft de historie deezer gelukkige pntdekkinge beter kunnen ontwarren, • • • >, dan schrvf  derNatuur, XX. Onderh. a8x dan de vermaarde Trithemius, die dikwyls over dit onderwerp gcfproken had VERANDE- met Pieter Schoeffer van Gernsheim- ring der. medegenoot van de twee eerfte uitvin- ^££M deren, en zonder wiens vernuft het nieuwe bewerp mogelyk weder tot niet gegaan zoude zyn. Als wy voornamelyk ftaat maaken op zyn getuigenis, en op den oorfprongk der Drukkunst, befchreeven in het tweede ftuk zyner kronyken of jaarboeken van de Abdy van Hirfauge, kan men niet twyffelen dat Jan Gutrenberg O) van Mentz, omtrent het jaar 1440, het eerfte denkbeeld deezer nieuwe kunst gehad heeft. Hy lei 'er alle zyne middelen aan té kost, zonder te flaagen, en maakte maatfehappye met Jan Faust (*) of Vuist, eenen burger van dezelfde ftad, en O) Hy heette ook Gensfleisch. (*) Het is tegenwoordig eene bekende en ge. noeg bewezen zaek, dat de drukkunst uitgevonden is te Haerlem, door Laurcns Koster, v?a wien deeze Jan Faust, die bv hem als knecht werkte, al het gereedfehap der drukkunfte by nacht ontftolen heeft, en waermede hy zich ter ylugt begaf naar Mentz, in welke ftad hy, met. JanGut'tenberg, deeze kunst voortzette, en het eerfte boek met de letteren van Koster drukte. S 5  aSi SCHOÜWTOONEEL Schryp- en met Picter SchoerTer (b) van Gernsverande- hcim, een Klerk van het Aartsbisdom Frans?8" ^ McntZ' VuistS beurs en het vernuft TaTle.he van den jongen Schoeffer, die in zynen dienst getreeden was, bragten alrecde eenige werken voort, ramelyk gedrukt, waarvan de vermaardïre zyn de verzameling (c) der Spraakkunst, Rhetoryk, Dichtkunst, enz. van Joannes Januenfis, en de fpiegel van 'sMenfchen Zaligheid (d), die een berymd ondicht is van vry flecht Latyn, met figuuren van enkele ftrcepen zonder fchaduwe, boven aan de bladzyden geplaatst. Deeze eerfte voortbrengfels der kunst werden gedrukt met houten plaaten, op dezelfde manier als reeds te voren in Sina en in Japan gedaan werd. Men fchreef en teekende op een doorfchynend blad papier het geene men wilde. Men beftrcek het met eene fyne lym aan de zyde der figuuren, en het omberende plakte men het op eene houten plaat, van dezelfde grootte. Op deeze O) OfSchéper, dat is Herder, Opiüo. Catholicon Joannis Jf.nuenjh. ( <0 Spetulum hummns, Salvatwnis.  der Natuur, XX. Onderh. 283 deeze wyze bleeven de letters en de figuuren zichtbaar; maar zy vertoon VERANDE. den zich verkeerd, dewyls de regel ring dbr van de rechter naar de linker hand lie !™c™* pen. Als het papier heel droog was, nam men met fcherpc beitels al het hout weg, dat de trekken der letteren en figuuren omringde. De ganfche plaat, uitgehoold zynde tot op eene genoegzaame diepte, om de getrokken liniën een weinig hoogte en verhevenheid boven den grond te geeven, beftreek men de uitfteckende trekken met een' tamelyk dikken inkt, wiens ftofTe en rechten trap van dikte te bcpaalen den nieuwe Kunftenaaren in het eerst vry moeijclyk viel. Een vel papier, op de plaat gelegd, en daar op gedrukt door middel van eene pers, ontving het indrukfel of de prent van de figuuren en letteren , terwyl al het overige een' witten grond maakte. De eene en de andere vertoonden zich van den rechten en natuurlykcn kant, loopende de regels van de linker naar de rechter hand, als men het gedrukte blad van de plaat opnam en omkeerde. Het fcheen hun zoo gcmakkelyk niet de verkeerde zyde zon':. • der  £$4 SCHOUWTOONEEL ScÜÏyt- der verwarri»ge te drukken. Om deeze verzande- gedrukte boeken des te beter voor geRiNc dlr. fchreeven boeken, te verkoopen, drukpïS£B' te nien flcchts op de rechte of voorfte zyde van een blad, en op de linker of verkeerde zyde van een ander. De twee zyden kwamen tegen eikanderen; en dezelvenmet lym tegen één plakkende, bad men een blad aan beide zyden gedrukt, gelyk gebruikelyk is. Het afdrukfel van den Spiegel der Zaligheid, dat in de boekzaal der Celesrynen te Parys is, heeft die byzonders, dat de bladen niet tegen eikanderen gelymd zyn, en dat tnsfehen de twee gedrukte zyden over al twee witte zyn,zynde hetvoorneemen van dezelven tegen eikanderen te plakken niet uitgevoerd; 'e welk de greep van deezen eerften arbeid ontdekt. Onze Kunftenaars werden dit eerlang moede. Een kwalyk geplakt blad bedorf een geheel afdrukfel, als de plaat verfleeten was. De gefneeden plaaten konden ten andere alleen tot één enkel werk dienen. Dit hinder en de geringheid van het voordeel gaven eenen van hun, moogelyk Jan Faust, volgens de kracht  derNatuur, XX.Onderh. 2S5 kracht vanTrithemius woorden f>), de jj^. ged°chte om te arbeiden met ai zonder- VER.ANDE. lyke letteren, welken men by één bren *«o een en fcheiden, en tot de verfcheiden Taale> bladen van een zelfde werk, en vervolgens tot nieuwe werken gebruiken kon. Maar de houten ftaafjes, die op het plat van hun een eind eene verheven letter hadden , en beurtling met inkt zwart gemaakt, gewasfchen, gedroogd, op nieuw zwart gemaakt, weder gewasfchefi en gedroogd werden, te zwak zynde om al dat porren te verdraagen * braaken 'er hier en daar hoekjes uit de letteren, 't welk ze dra te onbruik maakte. De zwarigheden vermeerderden onder hunne handen. Men zag zich dan genootzaakt toevlucht te neemen tot eene vaster ftofFe, tot eenig metaal.Men goot in vormen kleine ftaafjes van lood of koper, die eene letter op het plat van hun één eind hadden. Maar zy bevonden het lood en het fin te week. Het yzer of koper wilde niet fyn genoeg loopen, om de trekken der letter, die in de vorm gefneeden was, te vullen. Zoo ( 4 ) Qtntr. inyent9T\s fr'mi jftJimtrtis Fust,  S3<5 SciIOUWTOONEEL Schrvp Z°° dat decze letters' ruw gefneeden vfrande- en noS Hechter gegoten , van geenerj r!n<: der dienst waren; 'r welk onze arbeiders |.ran,ciiE verlegen maakte. Maar de vernuftige Schoeffer kwam op eenen tyd zyne kunstgenooten verheugen, met de vertooninge van zeer nette penfoenen van fiaab, welken hy bedacht had om de te gieten letters in het hol van den vorm te flaan, en met hun de vermenging van verfcheiden metaalen te beproeven, om bekwaameletters te gieten, en de weekheid van het eene metaal te verbeteren door de ftevigheid van het andere, om dies eene harder lettcrftofle te krygen ,• die, gefmolten zynde, vloeibaar genoeg Was om de fynfte trekken van de vorm volmaaktelyk te vullen. Zy vonden het eene en het andere. Nu zvn wy tot de volmaaktheid der kunst "gekomen. Faust was over deeze ontdekking zoo wel in zyn fchik, dat hy zyn dochter' en zyn goed gaf aan Schoeffer, die, m het overlyden van Guttenberg en Faust, de Drukkery te Mentz voortzette en irt ftand hield. De eerfte en Wftardigffe vrucht van deeze laatfte orttdekkinge is de Bybel, afgedrukt in 1462, van'welke'  der Natuur, XX. Onderh. 287 kc Faust verfcheiden afdrukfels verkoft, De en die 'er nog bewaard worden. V£raIde- Het IV. Artykel. Prcefens hoe opus- ring dhr eulum, &c. is de aanteekening, dooi ^ansche Faust en Schoeffer op het einde van deezen Bybel gefield (tf ). Het V. Artyk-cl is het begin van den Spiegel eer Zaligheid, die in de Boekzaal0 der Celcstynen te Parys berust. Men vertoont te Haarlem een afdrukfel van het zelfde Speculum, desgelyks met houten plaaten gedrukt. Men heeft eenige redenen om zich. te. verwonderen, .dat men de naamen der drukkeren niet vindt in deeze plaatdrukken, en dat die van Guttcnberg niet ftaat achter den fchoonen Bybel, met gegoten letters gedrukt. De reden van deeze eerfte nalaarighcid is, dat zy hunne gedrukte werken den fchyn van handfchriftèn wilden geeven, om ze daar voor te kunneri venten, en daarom hunne kunst, zoo we! ais hunne naamen, zorgvuldig verborgen, om hunne. (■*) Na mt'étijitojimbH, is het woord induji-r.s een bywooici, en betrekkelyk op eft con[um-  ü88 Schouw tóoneel De hunne kosten weder te krygen, hunne Ierande- afdrukrcls verkoopende voor den prys rino der van affchriften, met de pcrtne gemaakt. Ta"1l^HB De reden der andere nalaatinge is, dat Guttenberg, veroordeeld geweest zynde om aan het genootfchap eenig geld te fchieten, dat hy meende het zelve niet fchuldig te weezen, een' tegenzin in de maatfchappy kreeg, en 'er van fcheidde voor het jaar 1455. Hy ging zyn verblyf houden dan te Straatsburg, dan te Haarlem, en kwam vervolgens weder te Mentz, waar hy overleed omtrent het jaar 1468. Het oprechten zyner drukkerye te Straatsburg, waar hy arbeidde met Jan Menrel, en te Haarlem, waar hy waarfchynlyk arbeidde met Laurens Koster, heeft naderhand doen meenen, dat men de wieg der drukkerye in de eene of de andere dier twee Steden moest zoeken; en het gaf oorzaak tot die fraaije vertellingen van Koster, dat hy, te Haarlem in het Hout wandelende, de eerfte letters vanbeukenhout fneed , en dat Guttenberg (*) hem op Kersnacht alle zyne let- Zie de Aanteekening, Bladz. 281.   r i * o:j arvvc iw: ei st : ec n : H: GCOHS: ttftOMKSSl^PO = • oyi:ï»flss35:iEV6CF:iovRs: iaat:Tfiois:a:t:R5 3)iecx: (LvixvicieiiiupovR: IWV5:iV ouö pms e eetui tat We Qntlne Caiioit tfymtst ne Ure en romantier cfjarttenc 6*ie£ fte ne Cauovt lorujucne feief t>ne nuflf (ans plas Cauott Salue Cancta pareus quauoit A^ztSk bcufance ? ouCage flen UateCme ne en charnane Jla pentecofte na noei fle ctjantaft tanule ftrr el 6 eftoit tous tors tou* Ces effbr? pox^U^Difs^ noa les mor»__I  dér Natuur, XX. Onderh. 289: letters ontftal; dat Mentel deseelyks met de letteren van Gensfleisch door- v™anó'e. ging, om alles aan Guttenberg mede te ring der deelen, fchoon Gensfleisch eh Gutten berg twee naamen van den zelfden man zyn. In den fchoonen Bybel vart 1462, in het Pfalmboek van 1457, in de cia van Cicero, eh in verfcheiden andere werken, vindt men altyd Faust en Schoeffer te faamen, tot in 1466, wanneer men Schoeffer alleen vindt, na deri dood van zynen Schoonvader. Zy Helden niet alleen hunne naarrien achter de gedrukte boeken; maar zy naatheri 'er de eere der nieuwe uitvindinge aan zich. De zaak kon inderdaad niet langer verborgen blyven, nadat Guttenberg van hun gefcheiden was. Maar dewyl zy in 1462 ce Parys nog niet bekend was, nam Faust het laatfte blad Uit zynen Bybel weg, en drukte eer* ander, waarop de aanteekening, welke wy hier boven in het IV. Artykel bygebragt hebben, te vinden is, en waar in hy naliet te fpreeken, gelyk hy in zyne andere werken deed, van de nieuwgevonden manier om de boeken te vermeenigvuldigen. De fchoonheid van XIII. Deel. T de  '^9° . Schouw t,o o n e e i, öi de gewaande handfchriften deed ze hem verande- te Parvs 200 duur verkoopen als hy ring der wilde. Maar gewaar wordende, dat TiALE011* mCn vee' ^egon te ipreeken van de wonderbaare gelykenis van alle zyne fchriften, en dat men de lucht der nieuwe uitvmdinge gekreegen had, verminderde hy den prys zyner Bybels eensklaps, en vertrok weder naar Mentz, om alle vervolging in rechte over de te duure verkoopinge te ontgaan. Schrift en Taal van de XF. en XIV. Eeuwen. I. Dit opfchrift, wiens letters dikwyls gevonden worden in de gedenkfhikken der dertiende en veertiende eeuwen, is gekomen uit het klooster der Graaumonniken van Reims, en in het licht gebragt door den Heer Batteux, voordeezen Leeraar der welfpreekendheid in de hooge fchoole van die Stad, en nu in die van Parys. Gi  der Natuur, XX. Onderh. aói Ci devant gijl en icejie aire a -^Êï Li cors b Thomas Vapothécaire, vkranbé- Qui pajfa nuefc jours en Janvier rinc der. XV/» trois eens onze, 6? un millier. TAxtif^ Diex d qui venra pour nous jugier Le vuelle e avec lui héb er gier f. a aire, plaats, b ft' cors Thomas, U corps a's Thomas, c tiuef, neuf. d Diex, Diea. c vuelle, yeuille. ihéhtrger, herbergen. II. Die gefchrift is gemeen gemaaktdoor den Heer Racine, en getrokken uit een handfehrift van ónze Lieve Vrouwe van Soisfons. Men heeft 'er verfcheiden wonderwerken, welken de H: Maagd gedaan zoüde hebben, in vergaderd, om dert Stokregel in te prenten, dat het icmanc, om van zyne zaligheid verzekerd te zyn, genoeg is eenige gebeden, tot haar gericht, op te zeggen; Van deezen aart is het wonder, dat men hier verhaalt, als gewrocht aan ëen' onweetenden Priester, een' botterik, die niet anders wist dan dè Misfé Salve San&a Parens, eri nooit geene andere deed,- zelfs niets op Kers- ert Paasdagen. Het volgende verklaare' eenige woorden. T 2 a En  292 ' ScHOUWTOONEEL Schryf a $n ^omanctert en Frangois. Het verande- Semeene _ Fransch heette Romance en r'ng der Romancier. We?"e 0 Chartre. Charter, geteekende fchriften, ter bewaaringe gelegd in een Notaris kantoor, of in eene charter- kamer. c Brief. Brief, men gaf deezen naam aan alle lysten, korte opffellen, en in 't algemeen aan alle foorten van gefchriften. Ibid. Ne favoit longue ne brief. Ni ne favoit longue ni breve. d For el. Hors celle la. e Tous jors tous fes effbrts. Dit deed hy alle dagen; hy wist niets meer. III. Ci commance a parler de la bataille des fept péchiés mortels en contre les fept vertus. Ci eft toute joye en douleur tournée. Dit is getrokken uit een' geestelyken Roman, die den tytel heeft van Mandevie, of Levensbetering. Hy is gedeeltelyk in ondicht, gedeeltelyk in dicht, gefchreeven op papier, en uit de duisterheid van een klooster in het licht gebracht door den Abt Vatry, lid van de Akademie der fraaije Letteren, en Op-  ji ' iii7~ iv. (Ti c^tnëc* Gsso^Jom Sm 'p**. I\,wrzxft tövws trwp*wees ^icn w«> fi»*- (* mees l£t ^ toue* fcMfr, pxouss. ]« ^W Jw* ta cxe= *mIh cf ié joj>e-> QCeatjW tw Se tcw* t«e-> 1WXM£> ^ £eo WtfcS* -wcp.Svte cue* wwactSe wK^pujëawi* w«p r}<*t$e—' tM#p£ tem* terip^ ik EcttëptadS&s G\wew* • 9.e ^e noüre tie^nrj ^fcy^e (trance.  XUIJXxl XIXKurt.Muk. zpj. I I f[ cl)atcuu euel. CeC nvt h, etVWnr. Slons ddoxis ceott la grue. ©e t&ttt lou to* ne le return. ^mets en cuer: Ceuf en. eAopeC ^ cui tneCc^iet leu It rncCoftre. II v tiamte fces uamtcz, com plas potte tav boTtneur aiis SetLes vetkures u tuut Y)lns pecteuftó'bautre^ et plus a Pgarbtr fout. I lente tfe mattnes fu u couftaus Z-J» tentts. CCountent u bta8 ietus ferott pais etl>atu$. ^Lfaulrtefuut lt tuis li grant ^ U metm» ffjzq. Xm.ec Xïïf Ceu-Ttwi;,  derNatuur, XX. Onderh. 293 Opziender van de Koningklyke Schoole. tie Het volgende fchrift is uit hec zelfde ^andehandfehrift getrokken. ring der Franschk IV. Ci commance föroifon Jehan Du - Pin. Jefus Christ, parfaits de tous tems, mes Dieu, mes Sires, & mes Rois a. Qjii pour nous vert b naitre & morïr. Et tu fus devant tous les fiécles, & par tous tems fans fin feras. Je qui fuis ta creature: qui ma fais, & voulu que je foye. Glorifiés foyes tu de tous les maux & les biens qui me vendront. Sire qui me a fais, & es poyfans c de moi dé faire d, fais ta volonté de mot. Sire Dieu aies merci de moi. Sauve moi. Garde moi par tous temps de la temptacion de Panemi. a Mes Dieux, mes Sires, £? mes Rois. Mort Dieu, mort Seigneur & mon Roi. Men fpreekt nog zoo in eenige landfchappen; en Mesfire hebben wy nog behouden. • b Vot. Voulus. C Poyfans, Puifant. d De mui ilcffaire. De me dflruire. V. Deeze twe«* regels zyn genomen van die geene, welke men leest achter den '§ 3 By-  294 SCHOÜWTOONÏEL ScSw- Bybd Van Karel den Wyzen' gefchrec^ VERANDF.- ven en geteekend mee zyne hand. Het ring der is dezelfde Bybel, waarin deeze zoo godvruchtige als Staatkundige Vorst alle dagen met blooten hoofde en knielende las. Hy wordt bewaard in de boekzaal der Celestynen te Parys; en dit godsdienftige gedrag, en deeze eerbied voor Gods Woord vindt men, onder den omflag van het boek, getuigd door den beroemden Maificre, eenen zyner voornaamste bedienden, die in de innigltc gemeenzaamheid met hem leefde. Die is llrydig met het geene aan veele helden en groote mannen gebeurd is: zy hebben geene grooter vyanden hunner glorie gehad, dan hunne kamerdienaars. Schrift en Taal van de XIII. en XII. Eeuwen. I. De Spreekwoorden , welken wy verkoren hebben tot Haaltjes van hef Schrift en de Taal der dertiende eeuw, m getrokken uit een handfehrift der g, V. Feuillanten, op het plein van Lode-  ber Natuur, XX. Onderh. 295 Lodewyk den Grooten. Zy is op perkament gefchreeven. verandb- rino der . y « r r • t n r;^rln, Fransche a ^ chafcun otfelfes ms li efl biaux. T/VAiK- b A la cor le Roi chafcuns i efl pour foi. c Alom, alom, ce dit la grue. De tout lou jor ne fe remue. d Amors en cuer: feus en eflopes. e A cui mefchiet, Ven li mefofre. a S chaque oifeau fon nid paroit beau. b J. Ui Cour du Roi chacun y c/l pour foi. c le tout lou jor. De tout le jour. d Vamour dans un cmur eji un feu dans det ■ êhupis. C A qui malheur arrivé, ou ne lui fait plus ni bien pi avance. - II. Deeze zedenleer en het verhaal, dat hier met gemeene letteren volgen zal, zyn getrokken uit een handfehrift op perkament, uit de boekzaal van St. Victor van Parys, gedagteekend 1167, "t welk fchynt van den tyd van Philips oen Schoonen, omdat men 'er Lodewyk den IX den naam van Heilig in geeft, dien hem ten tyde van Philips den Schoonen opgedraagen werd, en dat men 'er de onheilen der fiavernye in T 4 be-  396" Schouwtooneel scSfw, bekl£iagc' van welke de landlieden zich vry kotten, geduurende de regcering ring der der drie Kinderen van deezen Vorst Taale'HE Dit h?ndfchrift behelst verfcheiden ftukken, waarvan het grootfte de verhandeling van 's menfchen ellende is. Z\e hier een kort uittrckfel van het zelve. O Faniié des vanhés ! com plus porie len a donneuf aus belles vefletss que aus vertu,s, & plus d beauté que d honnefeté? 11 avhit que uns Philofophesveflus & atournés de la ld ha bit & de vil, volt b e.ntrer en un pal ais d hault Prince. Et appella d luis c & bouta longuemevt & plupeurs fois, ne oncques tant nifoutd appeller que len li laiffat entrer. Mais tout es celles qiiil fe pena de l'entrer, tantes fois en fu en fus boutés e. Adon-. ques mua ffon habit &priflplus riche. Et a Com plus porte len donneur. Comment portt- t an plus a~honneur. b Folt. Foulut c A luis A la portt. Bouta tonguement. Foutfit, frappa longtems. A Tant ni fout. Tant ify fut, il n"y put tant appeller, &c e En fus boutés. Poufé plus loin, mis dehott, i Mua. Changea. Qt congté. Eut liberti.  derNatuur, XX. Onderh. 297 En tantot a la première voix ot congic Dr 'de ens \ entrer. Et quant il fut de- v^anm*, . dens fi prit moult h fouvent a baifer le ring der ! riche mantel qiiil avoit au col, moult ^A^CHS* konoreement,. Et li primes moult de ' *' ' grant maniere merveillans de ce qiiil faifoit li demanda pourquoy il faifoit ce. Ei li Phiiofophe li dift. Je honore. ce qui ma honoré. Car ce que ma ver-. tu ne pout i faire, a doncques ce fait ma belle robe. g Ens. Dedans, intus. h Moult de multum. Trés. \ Ne pout. Ne put. I\[on potuit. III. Dit gefchrift, wiens eerfte letters van dezelfde grootte zyn als het oorfprongkelyke, is getrokken uit een zeer fraai handfchrift van St. Viótortc Parys op perk anent, dat de zeven uurgebeden van het lyden in Franfche vaerzen begrypt, met Pfalmen en andere gebeden in Latyn. Dit boek fchynt gefchreeven voor den eenen of den andts-. ren Heer, in den tyd der eerfte Kruisvaarten. Het Fransen, is veel ouder dan dat van St. Louis tyden, en fchynt yan de twaalfde eeuw. In den dienst' T 5 van  298 ScHOUWTOONEEL De van Christus lyden beftond de voörveranoe- n"amlte oeffening der godvrucht van ring der het H. Graf: en in de llemme, op het einde van teezon dienst, vindt men altyd noftram Cajiam, om te zeggen ons Genootfchap, onze Kerkgenooten, ons Bisdom: het welk alleen in de Levant gezegd wordt, waar men den naam van Cadie geeft aan het rechtsgebied van eenen Cadi of Rechter. Jou a ai ah nom H'. . . . qui le di~ tier c q fait. Dittes d Diens me pardoinft de quanque e jou ai meffait. Et puis fi f vous dirai de fiet heures ki funt. Plus precieufes g d'au'tres & plus a garder font, A a fou, Je. b Anom, voornam. De naam is open gekten, c Le detier. Dictata, Ia compofition. d Dittts, &>c. Priez Dieu quü me pardonne ct pie fat fait de mal. e Quanque, quodcumque. f Et puis ft vous dirai, &c. Puis je vous entri. fundrai des fegt heures qui font plus, &c. g Plus precieufes a~euffes, que les autres.   XIIIJW/. XXPiu*. MzJx. zp. I • IV "|l JmCce ouef ttieaC. ^eigncajpuoirecdkpc-U.^aitnie^ I öiteCoUmtaimmtci^ncat^tpe.gar I a twf fu ck ajtCeirït >tte. £c oeuonf uof j qui aucnf leC chöteC^amc^caa- qtre t a ! 9&>uVm ceft fc*gk,1 qmauottC U» lum I meuaer*oe tier et-oeUw.lcC ameC r >o 9 j >urre.Or"&euofe cbutr fier bot = tetrbe Ca? CV pv mopeneot. ne maut ne pooul bonen- bc fi Ceauk plage. 0)atf toft btras tpauenoMre.^ns mojoenereC puet eflre cd Ui el fcude uavft p cujp ommat en la mam = gewe.cd cup om etmolorpet en bral Ci cü leCalrref enCanx. Ri plozet fvcnU attre eu= fant ."2 Kt getft Ct cum U aUre Cue tent ge fit*"' CevreC mok ëgranxcift mopeneteC. car d en toteC eet cbofes cpxjett we pavxr Ci cü cd at la «emut 2 t© pooa be faire cefte patje. y. e enfens uwe mi nuu£ oenC eaCës. cnj> enCanee mdmeC ne fe copCet mieC. £3)J$. wen,.  derNatuür, XX. Onderh. 301 vie fe doit laver,' & monder, & faire ScjJ*yF>l net ab omni inquinaraento carnis & verande-. fpïritUS, &C. RING DER Taale. Schrift en Taal van de XII. en XI Eeuwen. I. Uittrekfel van het leven van St. Ignatius, Bisfchop van Antiochie. Onder een groot getal andere levens der grootfte Heiligen, in het Fransch gefchreeven in de twaalfde eeuw, en bewaard in een fraai boek van perkament, met de hand gefchreeven, en berustende in de boekzaal van Sorbonne, vindt men op het einde deeze woorden, gefchreeven met dezelfde hand als het werk: Anno Domini. M°. C C°. Qiiand Trajanus le vit a ft li difl-. Les tu chou maus deales b qui met com- a Le vit. Vit VEvêque Ignace. b Les tu chou mans deales, &c. Ès tu ce man* yais efp. it qui traiisgrelj'es mes commendemens. Dett* les tu Diales, Diabolus.  3&4 Schouw toöneei, Sc?**- commande^ens trespa fes, de fais ds ver.ande- gens c notre loi deguerpir. Sainslgna'f' h refP°ndi- N»* d ne devoit ateTaVe lfr bm cretien Dyafc Car li Dyale Jont moult hing des fergans e Dieu. c As geus. Aux hommes. Ibid. Deguerpir aban. aantier. d Vut, nu']us. Perfonne. e Des fergans Dieu. Des feryiteurs de Dieu, di eeux qui fervent Dieu. II. De la Nativiteit. Benoit fok Deus & li peres notre Signorjefu Chrift, li peres de mifc ricorde & li Deus de tos folais a qui nos folacet b en totes nos tribulations Benoit foit Deus ki por fa tros grant chariteit dom il nos dmat -nos transmifl fon chier fil, par cui nos fomes rcconcüiet, & fi nos ayons paix et Deu c: enfi kil mismes eft li moyeneres & liplagesdde ceft reconciliement. Ne a De tos folais. De toute confolation. Du lathi folatium. b Nos folacet. Neus confole. c A Deu Avec Dieu. garam m°ye!!er" 66 * &> «#H*tef,r & -   XlU7)al. XXII_P£t*t. J&Oz.jffi. ^ I —1 AJEIMPARINVMÉRO En/sqyE 01 = VISIO N£. Imparquoq; nurnmif: qtwapartf numermamrafubftanTiaq; dvT mncraf e^rlquideiti illcmgvmtna. acqua diiucUpotcft.Kicnefècari^queax amrartfïm pcdir mwruen^ tuf. Tref |)abeV ftmibr fubdiuijionef, O ufcipe dn? annTiAi'cnuTia.Lo'übA RU • bib oniï Ubera d\i e duima. c? ejc oimubufperi mluf Inférnc^ #dela= qurifprnar& ©c omtb;rnbukTU)nib; tarran. UBadpe anima ei (icux iibt= rafn. f nocbé£ fclut d* ccnrruntrnor Tcmundi(icur bWafti I.OTh_, cfefodomif#d*fkmm.a.ignif. vulpis 3fo peRs o n a Tkac icam . Per/bnam xragicam (£rce utibpir ut= derat q quantafpecjep mqurr eere bruntNon habff boorVaictume^ quibur bonorem «'gforiam fortu.* Ma tinouit, (cnfum communemabftn Itc. XI. etXÏ£ea  derNatuur, XX. Onderh. 303 Ne poons nuk chofe fl^re, tter dotter defor ft pi moyeneor f. Ne mam 1wwtf^H />o/tfge g. ring der Mats tofl diras par avance, quels ^^HE moveneres puet eflre cil ki el fiaule h nait, & cui om mat i en maingeure k. Cil cui om enveloppet en dras, fi torn les altres enfans. Ki floret fi cum li altre enfant, & ki geifi ft cum li altre enfant fuelent 1 gefir. Certes molt eft granz'cifi moyeneres. Car il en totes ces chofes quiert notre paix, ft cum cil qui at la vertuit & la poor de faire cette paix. II eft enfant voirement, mats Deus enfans, cui enfance mismes ne fe coyfet mie m. 3 Schrift e Ne powis nule oJiofe. Nous ne pouvons nuliemcnt. f Botter defor fi pi mojenneres. Bonter Jous «»' fi priem fi ajfettioné médiateur. * g Ne mant ne poons dotter de fi fcattle plage. Nous *ie pouvons non plus héfittr avant une fi fidellc eaution. [ Nemant is waarfcfiynlyk zoo veel els 'net Hollandsen niemant. ] Feal fif feaule, fidéle. h Èl fiaule. Dans Une étahle, i On mat. On mèt. YEnlamaingeure. Bans iamangeoirt, danslaerech/?* 1 Suelent gefir, folent jacere. Ont coatanu d"£. tre couchés. , m Cui enfance mismes ne fe coyfet mie. Be qup tenfarlce mime n'efi pas mnetle. Se tenir seis, fe tcifer, zich Üil ba»ceCfuta mWuCporAc deu-e out uunt l) eleatu. • It secn^ïtel} t) es • ! C^tbauaC Ce cucvwld extcutttee ïCrael ♦ euttctjao damd^que tl fevör anambrer eet* de tCt&elré ceC de tu = da, £( TttetC ctcruandab a toab la eftett matftre cmuftableC de la ctjeualerte le tn fque tl en alaft pact UvteC leC Itgraé'* cC de tCrael OeC dau uCque bertabéé f é atmmWft le pople. 't ttywcte&ï é muftcaü: alm^le uumbte de tu*. r\ef> ptmdi toab. Damne deuatufted a firn pople tam avmc óne t ab. c fil muttt= pUtf que ceut vtaiax t att auaur. (Juelf tneutetC eft de euteemetee de tel óuxer7 ffJatCltreiCuolt que fatte fixft Ca uo = leute. XI et Xe. Cetcwcsv.  der Natuur, XX. Önderh. 305 femma, gemalin van Lotharius, opeen De na de laatfte Koning van het tweede ge- Grande ilacht, die in het, Koor van St. Remi RWG der begraaven is. III. Het derde is een Franschè handfchrift van de negende of tiende AALS' eeuw, èn heeft gediend om de fabels van Phedrus in het licht te geeven. De fraaije letteren werden aangekweekt in de fchoolen dier Abtdye, en ïh die, van de hoofdkerk, terwyl de onweetendheid zich overal elders verfpreidde. Dezelfde fchoolen zag men . nog meer uitmunten in de volgende eeuw, onder den Schoolvoogd Gerbert, die uit de fchoole op den Pausfelyken ftoel klom, en den naam van Sylvester den II. aannam. Zoodanig is het Schrift der elfde en tiende eeuwen. Wy vinden de taal erj , het fchrift deezer eeuwen vereenigd in een zeer fraai handfchrift op perkament, berustende in de boekzaal van het Klooster der Graaumonniken te Parys. Het is de vermaarde overzetting van de vier boeken der Koningen, welke onze oudheidskenners, en in 't byzonder de Heer le Beuf, plaatfen in de. tiende eeuw, vooral niet vroeger, het XIII. Deel, V zy  go6 Sc H OV WTOOfJEEL SCHRYF ^ V00r fChrift' ^ V00r d« verande- taal- De overzetting van de boeken lUNs der der Machabeën, die aan het einde des|1a™ zelfden aeels is> is [wee eeuwen jonger dan de vorige. Eene zoo onvolmaakte verzameling was kostelyk in dien tyd, en kon tot pronk verftrekken onder de boeken eener Koninginne vanVrankryk. IV, Li primiers livres des Reis. Uns vers fu ja en lantifpople Beu, e out num Helcana. Unus Vir fuit, &c. En Fantif, dans f ancien peuple Se Dieu, &> il eut nom Helcana, &c. Li fecunds livres des Reis. Sathanas fe eflevad (Satan s'éleva tontre, &c.) encwitre Ifraël, e ent'ichdd David (fuggera d David) que ilfeifl anumbrer ces (ceux) de Ifraël e ces de Juda. e li Reis cumandad d jfoab, ki eteii maiflre cuneftables de la chevalerie le Rei (du Roi) que il ei alafl par. tutes les Ugnées (families ) de Ifraël, des Dan jefque Berfabéa (depuk Dan proche du Likan jufqu"$ Èer-  . der Natuur, XX. Onderh. 307 t '.. , : ' • ■ •Berfabée vers VEgypte) e anumbras De le pople, e report aft, £ muftraft al Gerande. Kei le numbre de tus. refpondi Joab. ring der' Damne Deu ajefted a fon-pople tans yaale>he come ore i ad. ( que le feigneur Dieu cijoute a fon peuple tant qu'il y en a d prefent) ftl multiplit (& le multiplie tellement ) ' que fent itans i ait avant (qiiil y en alt par la fuite cent. fois autant), Ouels meftiers eft de entremettre de tel ovre. (Quel befoin y a-t-il d'entreprendre eet oüvrage?) mais li Reis volt que faite fuft fa vo- l'onté. - . - ï'rn ■ Deeze weinige voorbeelden zyn genoeg , om te doen bemerken hoe onze taal allengs verfmelt tot die geene * waarvan zy flechts eene verbastering is.' Als wy opklimmen tot de tiende eeuw en verderj vinden wy,-fchoon de Romanfche of gemeene Roomfche toen al gemaakt was, daarvan fchier geene gedenkftukken van eenige uitgellrektheid of vervolg overig. Alles werd' in. Latyn gefchreeven. • Men vindt alleen' eenige woorden van dit Latyn des gemeenen volks, dat ons Fransch is,: gemengd met Latynfché woorden, in de V a wet-  308 SCHOUWTOONEEL De wetten, in de gerechtelyke fchriftenj verande- en boeken van die tyden. Maar by gering der brek van breedvoeriger gedenkftukken, Taa2eCHE v*nden wy den eerlten vorm van onze A ' gemeene taaie in de Provencaalfche, en in die van onze andere zuidelyke landfc'tappen. Niet tegenftaande de verfcheiden fpraaken, die beurtlings in die' landftreeken gebragt zyn, door het verblyf der Bourgonjons en andere volken in Provence, der Vifigotten in Languedoc, en der Berg-Spanjaarden in Gasconje, vindt men altoos denzeifden grond. liet is een Latyn, kvvalyk faamgelleld, en kwalyk uitgefproken. Die zuidelyke taal, die algemeenlyk Provencaalfche geheeten wordt, verfcheelt, niet tegenftaande de verfcheidenheid van de Aquiraanfche of Gasconfche, van de Touloulifche, van de Provencaalfche en Auvergnafche uitfpraak, in haaren oorfprongk niet met ons hedendaagsch Fransch. Dat zy meer overeenkomst met het Latyn heeft behouden ontltaac. hieruit, dat de Latynfche taal gemeener was in het zuiden van Vrankryk dan aan deeze zyde der Loire. Onze zuidelyke landfchappen zyn zeer lang van Vrank-  der Natuur, XX. Onderh. 309 Vrankryk gefcheiden geweest. De De Noordelyke hebben, ten andere, al Schrvf- 1 J I 1 I I f J VERANDE- toos getracht de taal van het Hor en de ring der Hoofdllad na te fpreeken, dewyl die ^^A^E('4*E fchooner fcheen te worden door de ver- AA E' beteringen, die de fraaije Waereld en de geleerden daar in van eeuw tot eeuw maakten. De wapens of blazoenen, die in de tournoifpelen van de middeleeuw opgekomen, en tot volmaaktheid in de Kruisvaarten gebragt zyn, hebben ons, zoo wel als de jagt met honden en vair ken, een gedeelte van het oude gemeene Fransch bewaard. Wy hebben nog andere middelen over, om den zwier en de woorden van onze oude moedertaal, in de verbasteringe zelf van het Latyn der middeleeuwen, te vinden, als wy opklimmen tot de formulieren van Marculphus, die in de achtfte eeuw leefde, tot de wetten der Koningen van het tweede geflacht, tot de wetten der verfcheiden Frankifche (lammen, en tot die ongefchikte a&enoï befcheiden, vermengd met Latyn en Romansch, die men vindt in de bewyzen van de historie van Languedoc. De wanfchikkelykV 3 heid.  3IO ScHOUWTOONEEL Be heid, welke men 'er in ziet, zoo wel /TI', in de keur der woorden als in hunne verande- ring der gedachten, komt voort van de gewoon- TaaleCHE ce' waal" m rnen was> van gemeenlyk een Latyn te fpreeken, dat geheel ver-: basterd was, door den vreemden zwier, dien het gemeene volk 'er aan gaf. De, Gallen en de,Franken hadden, door denoodzaakelykheid, geleerd zich te doen verftaan in 't Latyn, zoo als zy best, konden, door den zwier en den aart hunner oude taal, of de Celtifche of de Duitfche te volgen, zonder eenige re~ gelmaatigheid van woordfchikkinge, of onderfcheid van gevallen of geflachten waar te neemen, en telkens Gauloifche, Frankifche of Duitfche woorden, of .Bourgonjonfche en Gottifche in de plaats der Latynfche te ftellen.Dit heeft die boerfche Romeinfche taal, voortgebragt, waar van wy de oudfte * 841. voetftappen in de negende eeuw * vin- • lS den, te weeten, den eed der beide hei-. ren van Karei den Kaaien en van Lodewyk den Duitfchen,- welke begint met deeze woorden: Por Deu amor, porChriftian. poblo, <£? noftro commun falvametiL Wy, laaten het overige; , • •••• 1 .ach-  XIIIDeel. XXIVïUatr. Zlcuk .310. I HACRe QVi BSGtHMTiL r ft PÏ^ESvLHoHoRiST VIVERE CVTXP5VITAET OBI = REFVTT» HVNC R5NI POPvIPMARTfR BCMSlVSALlft PAS TbREM V1GLÊ WS1T ET ESSE PATREM ♦ QVEEaSEïIS Q\\DRa GEWS ASrAMPIiYSAMNIS VESTeSENECTVTISDESPO = LIATv SABIT* QHRTXS CVMQNaS m*SlS S«FlfBBRHABERbt MoRTVAQWiDo FV1TM0RS SIB'VïTAMa*Et» . ET^lSeSA^SADHoSP^N = XbRaTKMCMAr ^ HVIC FEOTTVMVIy@MPoSV iT T11VLVM ♦ II ee. pf. ür. pdn- £c sps sri» 6rpax bfn sit sflup fa uobts extra ♦ XatJS   XIIIDeel. XXV-P&zal:. ■ 321. 1 * n lNClfjT 0MEUA QVIMXV- \J furvdtxar eloquuor it dï W Wkuic Irvccrtdere Ubét & 3n= nma gmrux dace pemscnxre, "bccnc quoTienflttrelicgertdo jifcuram; cjaid.ccUudqua.tiX= uccru opccataxe Jngremmuir; ut meiu f t*ef^igeno ccb huicur1 fcfe. efcib; cxbfc'clccmar. n VIaI/a^VBUS eitts ctveue = runt]fTi-L.iiS R3cHél_,e*r jn cuvlueRaMTMimis.Sic er NosreRLLeaas losepb-pos*^ uit avoirVTccn -pet^-qaAorj ths = Tt\ux>t^lA.«ulucn qai hc\ rseiiA.t enorms xcnpeiu u cn onaLTvplicA.Tas csr pöeU = ucn popalxiS • WIT. ^ Vüe. Ceuvmtv.   oer Natuur, XX. Onderh. 311 achter, 't welk Fauchet en onze meeste n* e Historiefchryvers bewaard, en uit Nit-^^E. hard bygebragc hebben. ring her. Wy hebben nog een ander gedenk- j^^11' ftuk, dat van denzelfden tyd fchynt te zyn, te weetèn, het graffchrift van Bernard, Hertog van Septimanie. Indien wy geloof flaan aan de Kronyk van Odon Aribert (*), hierin overeenkomftig met de jaarboeken van Merz en Fulda, doodde Karei de Kaale, in het jaar 844, deezen Hertog met zyne eigen hand, na eenen bezworen vrede, van wederzyden geteekènd met. eene penne, gedoopt in het dierbaare bloed van Jefus Christus. Het lighaam van den Hertog bleef twee dagen zonder, grafftede, en werd vervolgens begraaven door Samuël, Bisfchop van Touloufe, met dit opfchrift in de Romanfche taal: cum. hac infcriptione in Komancio. Ajji jai lo Comte Bernard, Fis el credeire al fang facrat, (*) Zie i'Hift. de Languedoc, Tom.'I. les •. Tteuves pag. 53. V 4  3 T s ScHOUWTOONEEt, Schrvf O?6 fe™Pre prud'hom es eft at, verande- Preguen la Divina bontat, '., ring der Qjiaquela fi que lo tuat, Taale?hb FoPIua fi* arm" haber falvat. Ici git le Comte Bernard. II prouva par le fang deJefus-Christ, Qiiil avoit toujours été homme de bien* 1'rions la Divine bonté, Que celui, que le tua, Puisfe avoir fon ame fauve. Maar dewyl deeze Kronylc, in de Aloudheden van Castres aangehaald, nergens te vinden is, zoo dat het niet moogelyk is de dagteekening, door de letters of andere omfiandigheden, daarvan te wettigen, mag men vreezen dat het flechts eene uitbreiding van welfpreekendheid van laatertyd is, fchoort in den fmaak der aloude taal. Zelf het Latyn der geenen, die eenigzins in de letteren geöeffend waren, en in de taal der geleerden fchreeven , behield veel van den aart hunner gemeene wartaal, waarin wy veel licht wegens de historie k'*: '•' - " van'  XIIIJ>«1 XXVIl'UcctJhJx.jJi. j N o n ceResa.RTi unra peaixtaxn n ec mis emiA. pRu^um-NON a.RcnameRcuRius«Nec mzvRS LyR&.m • non jupprreRcn edict = Nïk.m«Nec2csclepiuspulmeN • \ta.c dius ilJLarca-BaliOJivcTu: sus cipietquam ipseToaqucBiT* si eR^OSIN^ultNOMpOSSUNTOm = NiZLmiNUshskBeNTUiRiucnmi = ivus poTesTxris 'is^uTerriös pu= TANOUSeSTq U l pOTBST tO~C U(T1 LiN us üj iTURÖl esr peRpecr us I aereaNUS-iNcoRaupTiBilis . H PROTINUS KIN C.fUSCl^tRlStlS DEK ToUttqR KltS• \HD\CIS RlTCtjUW) MtJ&OS-OJ^M DlCVttJfURBEM* n.crxs\oneiso&.nkeFund^sse COlONIS • 3\2>%. VI. et V.e Ceuyverv.   der Natuur, XX. Onderh. 313 van onze fpraak vinden. Laaten wy die De van het aloude fchrift vervolgen. verande- P ING DER Schrift en taal der IX. Eeuw. g^f* I. Die fraaije gedenkftuk der negende Eeuw vindt men gegraveerd op eenen fteen van anderhalven voet in 't vierkant , onder den lesfenaar in de Kerke van St. Remi te Reims; en het is my toegezonden door den Heer Batteux. De manier van de kleener letters te plaatfen binnen de groote, gelyk men hier ziet, is zeer gemeen in de opfchriften van de negende, tiende en elfde eeuwen. Tilpyn, wiens graffchrift dit gedenkftuk is, was, onder de regeering van Karei den Grooten, gehaald uit de Abtdy van St. Denys in Vrankryk, om tot Aartsbisfchop aangcfteld te worden; 't welk genoeg is om het 3de en 4de vaers te verftaan. De zevende en achtfte vaerzen beteekenen, dat hy op eenen vrydag den 4 September is geftorven. De negende en tiende , <5P quoniam heus at que gradus nos junxerat, &c. beteekenen, dat Hincmar, die uit dezelfde Abtdy gehaald en V 5 op  314 SCHOUWTOONEEL «OTRyr °^ Ze^en ^oe' geP^atst was, eetlé verande- grafltede had doen maaken voorTilpyn, ring der en het opfchrift daar van opgefleld had. Taale?HE ^et is noS ëaaf en ongerch'dnden. .*' " II. De zegen, die volgt, is gehaald uit een gebedeboek met Saxifche letteren , dat in de boekzaal van St. Remi bewaard wordt. Het fchynt het gewoofte gebedeboek van Tilpyn geweest te zyn, of van zynen opvolger Ebbo, dié verfcheiden zendingen gedaan heeft naar Saxen en by andere Noordfche volken, by welkèn de Saxifche letter en het Moskovifche, of Slavonfche fchrift in gebruik was. Men meent dat die oude verzameling van Zendbrieven en Euangeliën, met Slavonfche letteren, op welken onze Koningen, by hunne zalving, de hand leiden, terwyl zy zwoeren dat zy elk recht en gelyk zouden doen, en ieder in zyn recht handhaaven, van den zelfden Ebbo komt. '•' Schrift en taal van de VIII, VII, VI, en V. Eeuwen. Het Schrift, geteekend h is getrokken  der Natuur, XX. Onderh. 315 H 1 ken uit de predikaatfiën van Sr. Grego- De rius den Grooten; een handfchrift, be1 rustende in de boekzaal van St. Remi ring der van Reims. ' • taal». " Het. Schrift, geteekend II. is gehaald ,. uit de werken van. St.Ifidorius van Se1 villet; een boek, met de hand gefchreeven in de zevende eeuw, en in dezelfde boekzaal te vinden. Het Schrift, geteekend I. in de vol; gende plaat, is een nagemaakt uittrekfel . van een handfchrift van de zesde eeuw, 1 dat in de Koninglyke Boekzaal van Tu1 rin bewaard wordt. Het heeft gediend om den druk van de Inftitutiones Di> vince van Laétantius, die te Parys by JeanBaptifi de VEfpine gedrukt is, te , vervaardigen. Na non op het einde van den tweeden regel moet men fibi vindi-- cavit verftaan. Het laatfte, geteekend II. is uit een 1 zeer fraai handfchrift van Virgilius, van: meer dan 1300 jaaren oud, dat in de boekzaal des Groothertogs bewaard u wordt, en gedrukt is met letteren, ten . eenemaal gelyk aan die van het handI. fchrift. In de Boekzaal van St. Germain ii des Prez is 'er een afdrukfel van; etv '. om  3 16 S C H O U W T O O N E E t, Schryf om deezcn druk netter in het licht te verarm- doen verfchynen, heeft men volmaakt ring der gelykende letters gegooten. Maar in Taals™E de drie vaerzen, welken wy hier geeven, heeft men de letters van het handfchrift net nagevolgd, tot in haare ongelykheden toe. De eenigfte noodige oplettendheid, in het leezen van die handfchriften, is het einde der woorden , die niet gefcheiden zyn, daarin te vinden. Als wy tot de eerfte eeuwen der Kerke en tot de voorgaande komen, vinden wy Griekfche en Latynfche op-' fchriften, gedenkpenningenen alleoverblyffels, die de ltoffe der fraaide Letterkunde uitmaaken. Daar heeft de woestheid uit, Wy hebben dien aangaande oneindig veele behulpfels: maar men heeft altoos geklaagd, dat men geene korte Paleographia heeft, waar in de oogen, zonder moeite, het a, b, c, van elk fchrift kan leeren kennen, en dus allengs eene nieuwe fchranderhetd verkrygen, om de moeijclykfte zaaken te ontwarren, gelyk zyn de dipiomata of brieven onzer Koningen van het eerfte en tweede gedacht. By gebrek  der Natuur, XX. Onderh: 317 1 brek van deeze kennis, die zeer ligt en De ; zeer gemakkelyk te verkrygen is, daar ^"^^ 1 men overal verlegen. Wy fchrikken, ring der ! als wy een handfchrift zien: en letters, ^*^sc,iB 1 die inderdaad fchier nergens in met de ( onze verfchillen, fchynen ons zoo duist ter, dat wy het leezen daarvan niet dur\ ven waagen; zoo mocijelyk komen ze 1 ons voor. In .tegendeel, als men de t toegangen eens, door middel van deezen fleutel, geopend heeft, wil men I overal in. Dit zyn de zwakke beginIfels, die fpeelendtr wyze in het eerst, e en vervolgens op eenen regelmaatigen ten zekeren trant, de vermaarde duCantge, Mabillon, Baluze, Longuerue, ÏMontfaucon en le Bcuf opgeleid heb\ ben tot zoo veele gelukkige ontdekkinsgen, het zy in de gcdenkftukken der i geleerde oudheid, het zy in die der 1 middeleeuw, ,waar in wy den oor1 fprongk onzer taaie, onzer zeden, onz zer wetten, en der dingen, waar in wy 1 het grootfte belang hebben, kunnen v vinden. De Romeinen hadden eene andere De fcunse v wyze om hunne gedachten aan den na jeaenk™et ? zaat over te brengen. Het was de kunst fchryven, om  3i8 Schouwt, der Nat. XX. Ond. DpB om met teekens te fchryven, die zoo verandé- kort en zo° fpoedig te maaken waren, kiNODER. dat een Schryver, in eene vierfchaar of ?AAtECHE elders' de vraagen en antwoorden, of alle andere redevoeringen, zoo fchielyk kon opfchryven, als men ze uitfprak. De hand en tong gingen even fpoedig voort. Het gebruik daarvan is by ons m weezen gebleeven tot heel verre in de negende eeuw, en vèrlooren gegaan in de duisternisfen van de volgende, in welke men naauwelyks den gemeenen fchryftrant oeffende, en den geenen, die leezen en fchryven konde, vooreen** doorgeleerden man hield. Eén Kenner der oudheid, zoo ftout als fcbrander, heeft onlangs eenige Haaltjes van die oude teekens in het koper doen fnyden (V),in hoope van derzelver gebruik weder te doen herleeven en in zwang te brengen, of ten minfte om het leezen der fchriften, die 'er mede gefchreeven zyn, en nog in eenige Boekzaalen gevonden worden, ligt te maaken. («) Te Parys by de Broeders Guerin. Einde des Dertienden Deels.