MOSAÏSCH RECHT, OF DE ZIEL DER WETTEN van MOSES; ha are betrekking, te dier tyd, op de regeerings - wyze , zeden, landstreek, godsdienst, koophandel, aloude gewoonten, enz» DOOR JOHANN DAVID MICHAËLIS, HOOGLEERAAR IN DE WTSBEGEERTE , ENZ. TE GOTTINGEN. uit het hoogdu1tsch vertaald. TWEEDE DEEL. Tweede Druk. Te haarle.M, By J. W A L R É, MDCCLXXXIl. «W0N5Tn.-GER£f.GEW"r: ,c ROTTERDAM.   BERICHT VOOR HET TWEEDE DEEL. * # * By de uitgave van het Eerste Deel deezes Werks was ik wat fchroomvallig voor zulken onzer Nederlandfche Leezeren, welken waarlyk roerfels van Godsvrucht, en een eerlyk hart hebben: maar, by ongeluk, zonder dat zy het weeten, aan 't geene zy leerden, en aan hun vooroordeel, gebonden zyn. Sedert dien tyd vereerde my de Geleerde Schryver met eenen Brief, waar in het hem beliefd de myne te beantwoorden, waarinik hem om verfchoning verzocht had, dat ik my veroorloofde, eenig Voorbehoedfel te voe- * 2 ?j gen  BERICHT. gen voor het Werk van znlkenhand. „Nie~ „ mand (zegt de Profejfor') is mDuitfchland, „op het eerfte leezen van een Boek, zo „ vreesachtig, als gy van uwe Hollanders „ vermoed:Nochtans kan ik wel inhetbe„ 'grip vallen, dat ze wat meer ouwerwets „ denken,- en als iet heiligs aanneemen, 't geen zy in de jeugd leeren;dat misfchien „ voor kwaalyk verftaane ophelderingen „ te houden ware.1' Wat hier van zy , moet ik niet poogen te befliffen. Ondertuflchen zou ik by myn voorig Bericht wel melden willen, dat, toen ik het Eerfte Stuk uitgaf, ik het Tweede noch niet gezien had, en niet ontkennen kan, dat ik byhetleezenvanfommigeHoofdflukken'er meermaalen op gedacht hebbe, en op nieuw in myne voorige bedenking viel. Men zal, buiten twyffel, luiden vinden, welken meer nen, dat onderwerpen van dien aart,als'er fommigen, raakende de Huwlyks-Wetten, en den leefregel voor jonge luiden,in dit twee. de Stuk voorkomen, best onbehandeld bleeven. Maar als de Heilige Hiftorie ons zulke voorvallen} als Mo/w zulke Wetten geeft, en die  B Ü R ï C ff t. die in den bundel der Godlyke Boeken bewaard blyven,zullenwy dan oordeelen,dac ze geene onderwerpen van onze overdenking behoorden te zyn?Men kan niet ontkennen j onder't geene wy van veelen dier dingen leezen, is onzekers: maar even daarom (al was het alleen om onze redelyke weetlust levendig te houden) zou men dank fchuldig zyn aan de behoedzaame en duidelyke onderrichtingen van een man als MicHAëlis, en de zorge, welke zyn Vartaaler voor 't welvoeglyke had. Ik zie ondertulfchen wel, 'er zyn loffe en verdartelde menfchen, die niet nalaatenkunnen , om op al wat zy van dien aart zien of hooren, vonk te vatten, dezelven met welluftigheid opwekkende verbeeldingen aan te blaazen,en,als'tmogelyk was,dooreenen onhebbelyken draai dat vuur in anderen te werpen: Wat zal ik zeggen! de zulken weeten , dat dit Boek voor hen niet gefchreeven is. Losbollen van die foort, zoo laag kruipende, heeft de Schryver waarfchynlyk veracht, en over 't hoofd gezien. En zou hy ook om zulken der weetlust wezenlyke op* 3 hel-  B E R I C H T. helderingen onthouden? Willen zy 'er evenwel gebruik, of liever fchendig misbruik van maken, zo heeft dit Boek maar het zelfde lot, dat het Heilig Woord op veele plaatfen heeft, in de hand van zulke jeukerige en verwilderde verftanden. De Boekverkooper. INHOUD  INHOUD VAN DIT TWEEDE DEEL. §• •mewaariag van het Wetboek,en plechJO tige verbintenis der Israëliten om bet zelve te aeho>,rzaamen, toen zy in Paleftina trokken. . . liiadz. i §. 70. Van het Altaar, op bevel van Mofts by de Sternen opgericht, op welke de Wet gefchreeven was, als mede van de Offeranden , Vloeken en Zegeningen 9waar mede dezelve moest bekragtigt worden. 7 §.71. Laat ere Bronnen van het Israëli ti/cb Recht. .... 18 §. 72. Van fommige ftellingen der Zedenleere door Mof es in zyne Wetten aangedrongen. . . .15 Rechten die de Goederen betrefpen. §. 73. De Akkers konden niet verkogt worden. 45 §. 74. Van het Sabbathjaar. . . 38 §• 75* N°cb eenige oogmerken, of voordeden van het Sabbathjaar, beneffens zeker nadeel, het welk uit het zelve fchynt voortgefprooten te zyn. . . 63 §. 76. De Wet van het Sabbathjaar en Jubeljaar is langen tyd niet onderhouden. 66 §. 77. Van fommiger voorgeeven dat ''er zeker Bruiker• recht geweest zy, volgens het welk een Eigenaar zynen Akker aan anderen moest overlaaten. . . 6a * 4 Van  Inhoud. Verandering van Eigendom, door Erfenissen, Rüilinge, Afstand, Giften, Koop en Verkoop. §. fS. Doorgaans erfden de Zoons alles, en de Dochters niets. Uitzonderingen van deezen regel. . Bhdz. 73 §. 79.Verdeeli»g van het Erfdeel, onder de Zoonen. ... 81 §. 80. Van ulterjle Willen. , . §. 81. Van verhopen, ve"wi{felen., ruilen, afftand doen, en weg gceven. . 89 %. 82. Van het Geld der Israëliten* , 02 De Rechten van Persoonen. §.83 Rechten van eenen.Vader op zyne Zoonen en Dochteren. . • 00gen, en de Bruid voor geene zuivere Maagd, wanneer men by de eerfle ■ Huwlyks - by éénkomst, geene tekenen van ha are ongefchondene kul. he^d vond. 140 §. 93. Toepasfmg van het geen bove" gezegd is, op de Zedenleere van Cbriffus, over de geoorloofdheid of ongeoorloofdheid van Echtscheidingen. Waar by zekere dwaalt"g wordt opgemerkt,byhet overbrengen van deeze Zedenleerc, cp het Huwelyks-recht der Chrijïenen. 158 §. 94. De Wetten van Mofes gaven Vrybeid, om meer dan èéne Vrouw te hebben. 163 §. 95. Mofes was des niet tegenftaande der Veelwyverye niet gunftig, maar ftond dezelve alleenlyk toe, om de onbuigzaamheid van het hart der Israëlieten. 171 §. 96. Nader onderzoek na de oorzaaken, die Mofes kunnen bewoogen hebben , om de Veelwyvery niet te verbieden. 177 §. 97. Bepaaling der Veelwyverye. Mofes fond meer dan ééne toe, maar verbond veele Vrouwen te neemen. Veelen zyn meer dan vier . . 184 §. 98. De Leviraats - Huwelyken. . 186 99. Qngelyke Huwelyken. . . 199 §. 100. Een Israëliet mogt buiten zynen Stam, hy mogt ook geboorene, Heidenfche, maar geene Cananitifche Vrouwen ten Huwelyk neemen. •_ . 20 f ♦ 5 $. 101.  INHOUD, §. lol. Algemeene aanmerkingen over het tegenwoordig gebruik der Wetten van Mojes tegen de Huwelyken , onder Bloedverwanten. . . Bladz. 204 §. 102. Van eenige Spreehvyzen en Woorden, welken Mijes bezigt in zyne Wetten tegen de Huwelyken onder Bloedverwanten. . „ , aia §. 103. Wat men by het onderzoek na deoorzaaken,om welken Mofes de Huwelyk -n onder Bloedverwanten verbooden heeft, moet veronderftelten, . q\q 5. 104. De Natuurlyke af keer vhorror naturalis) is noch de Reden van dé ongeoorloofdheid deezer Huwelyken in het algemeen, noch van Mojes verbod in het by zonder. . . .zit §. 105. Of de hinderen der zulken, die zich al te na beftaan, naar den Lichaame (Phyficalifch) ontaarten. . 223 §. 106. Het oogmerk der Wetten is niet het gantfche Menfchelyke Ge/lacht door Huwelyken algemeener te vereenigen; ook niet te verhoeden, dat enkeleFamilien niet te machtig worden. 530 $. 107. Van de betrekkingen tuffchen Bloedverwanten (Refpedhis Parenteke> 232 $. iod. Waare reden des Verbods van de Huwelyken met Naastbeftaanden: door dtrz clver toelaat in ge konde de Hoer ery en vroege Verleiding in de Familien niet voorgekomen worden. . 236  INHOUD. $, loo. Waarom Mofes, behaken de Huwelyken onder Naastbefaanden, zoo als Ouderen en Kinderen, Zufleren en Broederen, noch eenige anderen verbooden hebbel , . Bladz. 24$ §. 110. Gewoonte-Recht der Israëlieten voor Mofes tyd. Twee Wetten van Mofes. 25a §. ui. Mofes verklaart de verboodeneHuwelyken voor tenen gruwel, en voor zulk eene zonde, over welken Godt ook andere Volken ftraft, en dus voor Zedclyk kwaad. . . . 254, §. 112. Of Mofes alle Huwelyken, die hy verbood» of alkcnlyk die tuffchen de naafte Bloedverwanten voor Zedelyk kwaad en voor gruwelen van de Cananiten en Z&gyptenctaren verklaart hebbel . . . 259; §. 113. Verboden, betreffende Huwelyken tusJchen Ouderen en Kinderen, als mede tuffchen Stief- of Schoon - Ouderen, en derzelver Stief- of Schoon - Kinderen. 268 §. 114. Verbod tegen de Huwelyken tuffchen Broeders en Zuflers. . . 277; §, 115. Of Levit. XVIII. 11. de Huwelyken tuffchen aangehuwde Kinderen verbooden worden? . . a8a §. 116. Van fommige Huwelyken onder verdere Verwanten. . . 28^ §, 117. Alleenlyk die Huwelyken zyn door Mofes verbooden, die hy genoemt beeft, en niet teffens alle anderen, die met dezèlven in éénen graad ftaan. . 295?  INHOUD. §. ii8. Wetten, die betrekkelyk zyn op den Huwelyksplicbt. . . Bladz. 302 §. 119. Van de Echtfcheiding. . . 307 §. 120. Twist der Schooien van Hillel en Schammai over deeze Wet. Het beter Oordeel van Cbrifus over dezelve, bereffens het gebruik, dat wy daar van in onze Huwelyks - Wetten te maaken hebben. . . 323 §. 121. Bezorging der Vrouwe naa den Dood van haeren Man. . . 339 §„ 122. Mofes laat het Lyf'- Eigendom , het welk voor zynen tyd was ingevoerd, onder zekere bepalingen [land houden. 340 §. 123. De verfchillende wyze, waar op men Lyf-Eigenen verkreeg,of ten Slaave gemaakt werdt. . . . 344 ' §. 124. Twee Wetten, betreffende den Prys van Slaaven. . , 35a 125. Lyf- Eigenen van het algemeen, of het Heiligdom. (Mancipia publica, vel Sacraj, . . . . 358 126. Van het Eigendom, het welk Slaaven bezitten konden; het Recht van hunne Heer en om hen te faan ;de bepaalingen van het zelve; en bet los laaten • • van Lyf ■ Eigenen. . . 360 §, 127. Voorrechten van eenen Hebreeuwfchen Knegt, en zyne loslaating in het zevende Jaar. . . . 363 §. 128. Noch eerige enkele Wetten, betrffen- de de Lyf- Eigenen, . . . 373 §• 129.  INHOUD. §. lap. Van -Daglooners. . Bladz. 376 §. 130. Den dorfcbenden Osfe moest men geenen Muilband aandoen: Eene Wet, dewelke nttede intuit, dat men aan Lyf '- Eigenen en Daglooners 9 die met Spyze en Drank omgaan, het genot daar van niet weigeren moest. 378 §. 131. Van den Bloed-wreeker. Zynebenad* mïng in het Hebreeuwfch en drabifch. 384 §. 132. Oorfprong van den Bloed'wreeker uit den /laat der Natuure. . 388 §• 133» Nadeeüge gevolgen,devjelke door den tyd uit het Recht des Bloed wreekers ontftaan kunnen,en''er ook wezentlyk doorgaans uit voonvloeijen* . 301 §, 134. Befchryving van den Bloed-wreeker onder de' Arabieren, . . 395 §• 135. Vergelyking van den Bloed - wreeker der Arabieren, met de Tweegevechten der Européërs. . , . 410 §. 136. Het gedrag van Mofes, ten opzichte van het Recht des Bloed - wreekers. 415 §. 137. Andere Rechten van den Goè'l. Van Voogden. . . . 42^ §. 138. Van de Vreemdelingen. . 428 1J9. Wie bet Israëlitifch Burgerrecht ver- krygen konde, en wie niet» . 430 §, 140. Hoogachting voor den Ouderdom. §. 141. Rechten van Dooven en Blinden. 438 §. 142.'  INHOUD. §. 142. Rechten der Armen. Men moet tas» Jchen Armen en Bedelaars onderjcbeii maaken: van de laatften fpreeken de Wetten van Mofes niet. Bladz. 439 g, 143. Wetten en Vermaningen van den Wetgeever, mitsgaders het oud berkomen, ten befte der Armen. . • 454  Pap. r J. D. MICHAËLIS OVER HET MOSAÏSCH RECHT. Van het eyzondere Recht. ALGEMEENE AANMERKINGEN OVER HET BTZONDERE RECHT VAN MOSES, HET WELK TER IN LEID INGE DIENEN KAN. §. 6*0. Bewaaring van het Wetboek, en plechtige verbin» tenis der Israëliten om het zelve te gehoorzaamen; toen zy in Palasftina trokken. Dat het byzondere Recht der Israëliten gedeeltelyk uit het oorfpronglyke Recht der gewoonten en de gebruiken zelve, en gedeeltelyk ook uit de Wetten van Mofes voort kwam, werdt in heteerfte deelreets aangetoont.C§3.4.) Van de laatften oordeele ik het noodig hier noch het volgende aan te merken. Het Wetboek werdt, om de denkbeelden van /ƒ. Deel. A des-  a % 69, De Wet werdt deszelfs Heiligheid beter te verlevendigen, naaft de Arke des Verbonds geplaacft, Deur XXXI26. en op dezelfde wyze is men naderhand ook met andere Wenen te werke gegaan, zelfs met de eerfte Wet der Regeeringe, of het Verdrag van den Koning met de Stammen, 1 Sam. X. 25. nochtans kan ik met geene zekerheid bepaa•l of 1*"^ naaft de Arke des Verbonds m het Allerheiligfte, dan of het alleenlyk in hec Heiligdom ter bewaaringe nederaelest zv. De Perfoonen, die op het zelve pasfea moeflen, en van welke men nauwkeurige AfTchriften verwachten konde, waren de Priefteren. Deur; Avil: 19, * tS3! M°fes niet 8enoeS » ter bewaaringe zyner Wetten: hy gaf bevel, dit dezelve in Steenen zouden gehouwen, en dee^e Steenen, op eenen berg met verre van bewaart wor- cien; op dat de nakomelingfchap een echt Af. xxvïi-T" Wetten hebben mochtea Deut* _ In dit bevel is het één en ander, het welk eemge ophelderinge noodig heelt. Mofes wil, dat de Steenen met kalk zullen overtrokken worden Dwaaslyk zoude hy gehandelt hebben, zo hy bevolen had, de Wetten in dit overtrekfel van kalk te graveeren ; want by alle deeze noodelooze moeite,zouden zy lange zoo wel niet vereeuwigt „geworden zyn, dan wanneer men dezelve eenvouwiglyk in de Steenen gehouwen had; en zy zouden op deeze wyze aan wind en weder gee' nen langen tegenftand hebben kunnen bieden üennicot (a) is van gedagten, dat de Wet- ten (ft) Second Disfcmtion en theprinted Hehrtw Text.p. 77'  in Steenen gehouwen. 3 ten in zwart marmer, en wel met verhevene letters, gegraveert zyn,en dat men toen de holligheden rondom die zwarte letteren, met witten kalke gevult hebbe, ten einde de letteren zelve te beter tedoenaffteken, enleesbaarertemaaken. Dan ook dit zoude geen goed middel ter vereeuwiginge zyn: want kalk kan tegen het Weder niet lange uithouden , en zoo* ras dezelve op fommige plaatzen weg viel, zouden de letters, die verheven waren , ligtelyk door aller leie toevallen , waar aan een ingegraveerd, en uitgehold fchrift niet bloot ftaat, hebben kunnen afgeftooten, en onleesbaar worden, In het algemeen zal niet ligtelyk iemand, die voor de laate nakomelingfchap iets op Steenen fchryft, daar toe ukftekende letteren verkiezen. Daar en boven zoude Mofes, ware dit zyn oogmerk geweeft, zich zeer duifter uitgedrukt hebben, nademaalhy van de verwe van den Steen, waar op nochtans dan alles aankwam, geen het minfte gewag maakt. Veel liever zoude ik denken, dat Mofes hier met de zelfde voorzigtigheid voor den toekomftigen tyd gewerkt hebbe, als men van den Bouwmeester S o s t r a t u s verhaalt, die den vuurtoren Pharus bouwde, en den naam des Konings in kalk, maar zynen eigenenheimelyk in den Steen zelf graveerde, die met kalk bedekt was; ten einde dezelve in laatere tyden mochte te voorfchyn komen, wanneer de kalk met des Konings naam zoude afgevallen zyn. Op dezelfde wyze, naar myne gedagten, liet Mofes de Wetten in de Steenen zelve graveeren; en deeze met eene dikke laag van kalk beleggen , op dat het gefchrift veele Eeuwen lang voor weder en lugt beveiligt, eerft naa verloop van veele honderden, of misA a fchien  4 $69. De Wet werdt fclnen duizenden van Jaaren, te voorfchyn kwame, en de laatfte nakomelingfchap daar uit noch zou kunnen oordeeJen, of men zyne Wet onze fchonden bewaart nebbe. Een by nitftek fchoon ontwerp, om een gefchrift niet flechts eenige Eeuwen, maar, ge yk ik reets gezegt hebbe, duizenden van jaaren te bewaaren! Het zoude in geenen deele onmogelyk zyn, dat men op deeze Steenen , zo zy gevonden werden, noen heden ten dage een "leesbaar fchrift vond. Men overweege flechts, wat 'er natuurlyker wyze, by de verwoeftingen deslands hebbe moeten gefchieden. De kalk zal van tyd tot tyd met mos en aarde hier en daar zyn bedekt geworden, en misfehien hebben nu de Steenen geheel met aarde overtrokken, de gedaante van kleine heuvelen. Men ftelle eens, dat zy by geval gevonden, en van de kalk gezuiverr werden • zoo zoude op de Steenen zelve noch alles leesbaar zyn, het geen voor vierdehalf duizend Jaaren daar op gefchreeven is. En misfehien is voor onze nakomelingen deeze ontdekking noch bewaart, die voor den Godsdienft en de Geleerthcid by uitftekenheid wenfchelyk zyn zoude, hoewel wy ze ten «anzien van het Mofaifcb Recht het welk reeds lange is afgefchaft, misfén kunneji. Het geen Mof* alleenlyk uit Wergeevende Wysheid , en om der Wetten als Wetten wille beval, kan Godt, die zich van hem als Afgezant bediende , tot een ander einde hebben willen doen dienen; en hy heeft misfehien beoogt, deeze Steenen, op eenen tyd, wanneer de Wëtiën van Mofes in geen gemeenebeft meer van kragt zyn zullen , weder ten voorfchyne re brengen Dit is zeker, dat in den BybA nergens verhaalt wordt  in Steenen gehouwen. g wordt dat deeze Steenen gevonden zyn ; ook wordt van dezelven in het geheel geen gewag gemaakt, dan alieenf k Jofua V4I: 30 35. alwaar derzei ver oprichting befchreeven ftaat: zoo, dat mtn noch wel zoude kunnen hoopen, om dezelve in het toekomende te ontdekken. Mofes ging in dit alles te werke volgens de gewoonte der Onde Volken , dewelken menigmaalen de voorzichtigheid hadden, van hunne Wetten in Steen te houwen, iets, het geen naa de uitvinding van de Druk konft onnoodig geworden is; alleenlyk zocht hy aan de Iteene bewaarpla tzeft van zyne Wetten, door eene nieuwe vinding, eenen hoogeren trap van onvergankiykheid mede te deelen. De plaatze, alwaar deeze Steenen moeften gelegt worden, is e'én der twee bergen, tusfchen welke Sichem in een zeer eng dal ligt. De tegenwoordige Hebreeuwfche Text noemt hem Ebal, maar de Samaritaanfche fpreektvan Garizim, die tegen over den zeiven gelegen is en van de Samaritaanen voor heilig gehouden wordt. Naar myn oordeel heeft de Samaritaanfche Text het getroffen , hoewel ik hier de redenen, waarom ik dit denke, niet kan voorftellen; ook is dit onnoodig ,dewyl dezelven reets doorKennicot, in zyne tweede differtatie over den gedrukten Hebreeuwfchen Text, zyn opgegeeven. Thans zal ik alleenlyk de oorzaaken melden, waarom deeze landftreek, en deeze berg gekoozen wierdc Sichem was reets ten tyde van Abraham eene heilige plaats geweeft : te More, een andere naam van Sichem, was Godt het eerft aan Abraham verfrheenen, naa dat hy in Palaftina gekomen A 3 was;  6 S 6*9. De Wet in steenen enz. was; en aldaar bouwde hy den Heere een Altaar, Cen XII: 6. 7. • Hier had Jacobeenen akker gekocht, Gen. XXXIII: 18 , 19. en eindelyk kreeg hy de geheele Stad in zyne macht door de wapenen zyner zoonen. Hy lchonk ze aan Jofeph, Gen, XLVill: 22; en naa deszelfs dood bleeven zyne nakomelingen, gelyk ik bladz, 114 en 115 van het eerfte deel hebbe opgetekent,geduurende al dien tyd,dien zy in iEgypten woon. den , in het bezit derzelve. Gm die reden werdt zy van de Israëliten voor heilig gehouden, ea, om zoo te fpreeken, als de hoofdftad van hunnen nieuwen ftaat in Palceflina aangezien: o->k is de tabernakel lange in dat geweftgebleeven Zulk eene Stad, en de berg, op welken misfehien het Altaar van Abraham geftaan had, was de plaatze , die men waardig oordeelde, om de bewaarplaatze van het eeuwigduurend gedenkftuk der Wet te worden. Men is het niet ée'ns over het geene op deeze Steenen moeft gefchreeven worden: of alle de vyf boeken van Mofes? of flechts het vyfde, of de zegeningen en vloeken, die Deut. XXVII. zyn opgetekent ? of eindelyk de tien Geboden 9 en men kan over dien twift het meergemelde boek van Kennicott («; nazien. Het komt my voor, dat de uitdrukking alle de woorden van deeze wet, ten minften zoo veel betekene, dat alles wat in de Schriften van Mofes Wet is, in de Steenen moeft gehouwen worden; het welk men ook niet onmogelyk zal oor- (a) Secend Disfemtion en the State of the printed trew Text. p, 8ö. feifl.  $ 70. Vloek en Offeranden enz. 7 oordeelen, wanneer men flechts onderfcheid maakt tusfchen de Steenen en het Altaar, het welk zekerlyk te klein zoude geweefl: zyn, om 'er de ganfche Wet op te fchryven. Men was daarenboven van ouds af gewoon, Wetten in Steen te graveeren, en de yEgyptenaaren vertrouwden zelfs hunne ontdekkingen in de geleerthcid, en de gelchiedenisfen van hun volk aan gedenkfteenen (o-TYiK&ig). Ik zie daarom geene redenen, waarom de uitdrukking , alle de woorden deezer wet, niet in haare eigentlykfte betekenisfe zoude worden opgevat, en waarom wy zouden ge-: noodzaakt zyn, om dezelve, gelyk Kennicot wil, alleenlyk tot de tien Geboden te bepaalen: te meer daar de Israëliten uit iEgypten kwamen , alwaar men veel meer gewoon was op Steenen te fchryven, zoo als ik reets herinnert hebbe, alleenlyk met dat onderfcheid, dat mendaar met beeldfpraakige (Hieroglyphifche) letteren fchreef,het welk Mofes verbood,om datzy, wanneer men ze niet kende, aanleiding tot Afgoderye geeven konden. S 70. Fan het Altaar top hevel van Mofes by de Stee' nen opgericht, 'op welke de Wet^ gefchreeven was, als mede van de Offeranden, Vloeken en Zegeningen , waarmede dezelve moeft bekragtigt worden. Mofes liet ook een Altaar van Steen bouwen, m beval dat 'er Offeranden op gebragt wierA 4 den  8 § jo. Vloek en Ofïerande den (a), wanneer de gedenkftukken, op welke de Wet gegraveert ftond, zouden opgericht worden. Men verbeelde zich nochtans' niet, het geen zoo menigwerf door Uitleggeren ge! fchiedt is, dat de Wet in de Steenen van het Altaar gehouwen zy: éeeze beide dingen zyn by eikanderen , maar zy zyn de zelfde nier. Die Deut XXVII: i-9. J0f VIII: 3o-35. met aandacht leeft, zal, denke ik, dit ligtelyk kunnen bemerken: maar inzonderheid is,het geen volgt, beflisfend. De Wet moeft in de Steenen gegraveert worden; dit konde zonder iiaal of bytel met wel gefchieden: en nochtans mocht men aan de Steenen van het Altaar geen yzer gebruiken, gelyk Mofes vs. 5 en 6 uitdrukkelyk verklaarde; en Jofua, hoofdft. VIII: 51. by het verhaal der geichiedenisfe,herhaalt heeft,betuigende,dat dit in acht genomen zy. Het Altaar werdt alleenlyk gefticht, om 'er offerdieren op te Aagten, tusfchen welke de Israëliten midden doorgaan mees- tenfa) Dergelyk een Altaar had Mofes reets in de Woeflyfle aan den Voet van Sinai Jaaten maaken, toen hy met ce Wetgeevingeeen begin maakte, ten einde de Israëlitcndoor Offeranden, in plaatze vaneenen Eed, tot gehoorzaamheid aan zyne Wetten te verbinden, Wy leezen de gefchiedenisfe Exod. XXiV.en Paulus voegt 'er.Hebr.IX: 19. noeh eene omftandigheid uit de Oudheden by. Het bloed der offeranden die op dit Altaar gebracht waren, goot Mofes voor een gedeelte op het Altaar: met de an. dere helft befprengde hy de Israëliten en het Wetboek, het welk hy in zyne hand had; dus verbond hy de Israëliten op eene plechtige wyze tot deszelfs waameeminge, om v/elke rede hy het zelve het boek des Verbonds gelykookhetOfferbloed.het bloed des Verbonds Doemde. Ik hebbe dit by wyze van aantekening, *er willen by voegen, dewyl het in de Verhandeling zelre, zonder dea draad te breeken, nergens konde geplaatft worden.  ovbr de Wet. 9 ten, en op deeze Oofterfche wyze zich verplichten, om de Wet te houden, die op de Steenen gefchreeven was. Want alle plechtige VerbinteiiisL'ii der Hebreeuwen werden onder het offeren gemaakt, en hunne gewichtigfte rieden by offeranden gezwooren , terwyl men in het midden tusfchen de verdeelde offerftukken doorging, en wenfchte, dat de meineedige op dezelfde wyze als het offerdier,in Hukken gehouwen wierdt(tf). Op deeze Offerande, waar van Mofes vs. 7. uitdrukkelyk gewag maakt, volgde ten laatften noch ééne plechtigheid, die vs. 9-26. van het zelfde Kapittel befchreeven wordt. Van de bergen Ebal en Garifim namelyk, werden vloeken en zegeningen uitgeiproken over allen, die de, in (leen gehouwe, Wet overtreeden, of aan dezelve gehoorzaamen zouden; al het Volk moeft dit met een luidkeels, Amen beantwoorden, zich hier door op het nieuw aan de Wetten verbinden , en dezelve , wel niet eigentlyk op verbeurte der eeuwige zaligheid, maar nochtans met toewenfchinge van allerleie tydelyke llraffen en plaagen des lands, bezweeren. Op deeze wyze bediende zich Mofes van Offeranden, Eedzweeringen, Vervloekingen en Zegeningen, om zyne Wetten den Israëliten heilig te maaken. By de vervloekingen hebbe ik aangemerkt, dat dezelve voornamentlyk op zulke overtreedinge der Wet gedreigt worden , die in het verborgen gefchieden, en dewelke Godt derhalven alleen ftraffen konde : by voordeeld : vs. 15. wanneer iemand een Afgodenbeeld maakt, en Oz) Men zie hier van myne Verklaaring over den brief aan de Hebreen, de mo. Aanmerking , by Hebrt IX: 39. 0 A 5  io § 70. Vloek en Offerande en het zelve in het verborgene ftelr. Vs. 16, wanneer iemand zyne Ouderen flaat: (deeze zullen niet ligtelyk in het openbaar hun beklag doen,en leiden doorgaans liever,dan dat zy hun kind den rechter ter ftraffe overgeeven zouden • en vooral geldt dit van weerlooze en al te ineêdoogende Moederen). Vs. 17, bet verplaatzen van Grens - fcheidingen : ('ook deeze misdaad wordt buiten twyffel heimelyk en in ftilte bedreeven.) Vs. 18, het misleiden van eenen blinden op den weg, waar door men hem doet vallen: (de beleedigde blinde is buiten ftaat om dert moed willigen guit aan te wyzen.) Vs. 19, onrechtvaardige vonnisfen tegen Weduwen, Weezen , en Vreemdelingen: (de Rechter zal ze zekerlyk niet belyden, en het is moeylyk, hem te overtuigen). Vs. ao-23, bloedfchande,en onnatuurlyke welluft met vee; (ook deeze misdaaden komen niet ligt voor den Rechter, want doorgaans mangelt het aan bewys, en getuigen.) Vs. 24, wanneer men zynen naaften in het geheim dood flaat. Vs. 25, wanneer een Rechter zich laat omkoopen, om onfchuldigen ter dood te veroordeelen. (meeft al gefchiedt dit ook zoo verborgen , als mogelyk is.) Alleenlyk geheel op het einde wordt deeze algemeene vloek 'er noch by gevoegt,V ervl oekt zy een ieder die een derGeboden van deezeWet overtreedt, om dus de geheele Wet te bekragtigen. Onze hedendaagfche Wetgeevers zyn zelden gewoon op die wyze te werke te gaan, hun is het genoeg, op de misdaaden zekere ftraffen vaft te ftellen. Dan by de Ouden vindt men meermaalen, dat zy Eedzweeringen,Vervloekingen,  over de Wet. ii en dergelyke rniddelen meer te hulpe neemen , om hei Geweeten aan de Wetten te binden. My is niets bekend, het welk met het geen ik tot dus verre verhaalt hebbe, meer overéénkomt, dan het geen Plato van het Atlantifch Eiland verdicht, dat, volgens zyn verhaal, een in tien Koningryken verdeelt Gemeenebeft gehad heeft: cn zo 'er geene andere omftandigheden by wa* ren , die dit te zeer tegenfpraken, zoo als, by voorbeeld , dat de Atlantiers iNeptuin eerden , zoude men in de verzoeking kunnen komen, om te denken, dat zyne Atlantiers de Israëliten geweeft zyn («). Van deeze Eilanders fchryft Plato in het laatfte gedeelte van zynen Critias: (b~) Deeze gemeenschap lyke Regeering der tienkoningen is VAnNeptuinvoorgeschueeven, en in eeneWet vervat, die IK eene geel-ropere tafel gegraveert is, dewelke IN den tempel van NüPTUIM bewaart werdt) (e) De Heer Fred. CarelBür, Predikant by het Sweedfche gezandfcbap te Parys, heeft dit wezentlyk beweert; dan, naa dat ik zyn Werk geleezen hebbe, vinde ik my niet overtuigt. Men zie zyn Ejjai Hifiorique &? Critique furies Atlantiquers, dans lequel on fe propoje de faire voir la conforinite qu'il y a entre VHiftoire de ce peuple, &P telle des Hebreux. A Paris 1762. En vergelyke daar mede de Gottingfche geleerde aankondigingen van dat Jaar, het 113de ftuk. ib) Ik verzoeke verfchooning van myne Leezeren, zo zy, misfehien in het Grieks niet ervaren,in deLatynfche overzetting, die doorgaans by de Werken van Plato gevoegt is, verfcheidene zaaken geheel anders vinden voorgeftelt, dan ik het hier volgens het oorfprongtyke vertaale. De Latynfche overzetting heeft eenige fouten.  i% § 7°. Vloek en Offerande werdt (d). Zy komen op gezette tyden,(^) no EENS OP HET Z E S D e,e N D E VOLGENDE REiS op HET VYFDE JAAR,BEURTSGEWYZE,TEN einde een even e n en onevenen getal- le Co) Mofes liet zyne Wetten in Steen graveeren, en met kalk bedekken. Eene geel kopere tafel zoude ook wel goed zyn, om 'er de Wetten op te bewaaren: dan in het Verdichtfel van Plato komt dezelve niette pasfe; het welk hy niet moet bemerkt hebben. Het Offerdier moed zonder yzer gedood worden : dit was een overr blyffe! der Oude Zeden, by oiFeranden in gebruike, en afkomftig van eenen tyd, toen de menfehen noch geen yzer kenden. Dan zulk eenen ftempel der Oudheid moeft de tufel, waar op de Wet gefchreeven werdt, insgelyks gehad hebben, en niet van geel-kopsr geweeft zyn. Geelkoper (mesfing) is daarenboven noch van laateren tyd, dan koper , waar van het zelve gemaa.\t wordt: en de menfehen hebben 4 buiten kyf, niet zoo vroeg kennisfe gekreeaen aan koper, als aan yzer, het welk zoo dik wils by dag, en in den bovenden korft der aarde gevonden wordt, eri het welk waarfchynelyk het allereerft by geval door de eeuwige vuuren der Ouden ontdekt is. Men zie myne Mengelwerken - het eer ft e deel p. 3. en van den tyd, w*ar in de menfehen de konfb nech niet kenden, om vuur te maaken. p 8 a. {h: By de Israè'liten werdt in het zevende Jaar eene byéénkomft gehouden , om de Wet voor te leezen: dit fchynt verftandiger, dan het afwisfelen van het yyfde en zesde Jaar-, want op het zevende moeften hunne akkeren braak liggen, en zy hadden by gevolg tyds genoeg om de Wet te hooren. Maar dit is waar, en het ander een leerzaam verdichtfel: daarenboven Mofes was een Staat, kundige in Oefening, de Verlosfer en wezentlyke Wetgeever van een groot Volk: Plato daarentegen een Wys. geer in de befpiegeling, die alleenlyk over de Wetgee. vende Wysheid fchreef, zonder zelf de proeve te neemen, of te kunnen neemen, door aan een Volk zyne Wetten voor te fchryven. Hier door is by deezen meer konii en geest, maar by Mofes meer éénvouwigheid, en overeenkomft met de Natuur te vinden.  * Over de Wet. 13 tï dezelfde eere te eewyzen, by E LKAKOEREN, om besluiten te neemen, en rechtte DOEN. TERSTOND in den beginne van hunne BYEENKOMSTjGEeven zy ELKANDEREN VERZEKERING, dat alles VOLGENS het recht en DE wetten GESCHIEDEN ZAL; en wel op VOLGENDE wyze:lN den voorhof des tempels loopen EEN1GE losse OsSENJDE tien k 0ningen,dewelke alleen in den tem' pel zyn, B ID den,, dat GODEHUN offer, ,, het welk zy hem ZONDER yzer B R E Ngen zullen,MOGE WELBEHAAGEN" fa), en DAAR op TRACHTEN zy, om door MIDdel van KNUPPELS en TOUWEN EENEnOs te vangen. deezen brengen zy B Y de kopere tafel, en SLAGTEN hem BEZYden het OPSCHRIFT. Op DE tafel VINDT MENjBEHALVEN DE WETTENjNOCH VREESlyke VERVLOEKINGEN tegen DE over. treeders.Als zy nu denOs vanlibtot lid GEDEELTEN be stokken DUS TER ofFERANDE BEKWAAM GEMAAKT hebben, neemen zy eenen beker, VULLEN hem met bloed, en laaten daar uit op ELK stuk eenen DRUPPEL BLOEDS VALLEN: dan WERPEN zy DE OFFERSTUKKEN in het vuur, en HEILIGE n~ DAAR mede de TAFEL-" zy SCHEPPEN daar op met GOUDE scha a- (a) Byna op dezelfde wyze moeft het Altaar van Mofes zonder yzer gemaakt worden. In Godtsdtenftige zaaken blyft men gaerne by de oude gewoontens, en de ouderdom geeft aan dezelve zekere Eerwaardigheid. De onthouding van yzer is een overblyffel van den tyd, toen de menfehen het yzer noch niet kenden , en 'er dus ook in hu Godtsdisnftige geen gebruik van maakten.  H $ ?o. Vloek en Offerande SCHA ALE N BLOED UIT HEN ZELFDEN BEKER, GIETEN HET IN 't VUUR, EN 2WEEREN, DAT ZY VOLGENS DE WETTEN, DIE OP DE TAFEL GESCHREEVEN ZYN, ZULLEN RECHT DOEN, EN DEN OVERTREEDER NIET OHGESTRAFT LAATEN;ALS MEDE, DAT ZY NOOIT WILLENS EN WEETENS DEWetTEN OVERTREEDEN, EN NOCH STRYD1G MET DEZELVE REGEEREN,NOCH IEMAND,DIE STRYülG MET DE WETTEN REGEERT,CE. HOOR Z AA MEN ZULLEN. Naa DEEZEN EEoj DIEN ELK VOOR ZICH EN DE ZYNEN DOET DRINKEN ZY, (a) ZETTEN DE SCHAALEN IN DEN TEMPEL VAN HUNNE GoDT KN BEGINNEN HUNNE MAALT YD. Het zy my geoorlooft, hier byaan te merken, dat de Wetgeevende Wysheid ook door den tyd veranderingen ondergaat, of om eigentlyker te fpreeken, dat dezelve zoo wel voor eiken Ouderdom der Volken nieuwe Voorfchriften heeft, als voor elke byzondere luchtftreek. In onzen tyd zoude het niet te raaden zyn, de menfehen de Wetren te laaten bezvveeren ; want doorgaans baat het niets, dewyl het Volk te weinig nauw ge- 0) Wyn , of van het bloed, het welk te vooren In de fchaale geweeft was? Dit kan ik met geene zekerheid be. paaien : het Iaatfte was men by veele oude Volken ge. woon; nochtans moeft het, by het Offeren van runderen, zeer mnatiglyk gefchieden , dewvl 'er anders de dood op volgt. Men zie myn Collegium Criticum in Pf. XVI: 4. en behalven dit, Boek der Wysheid XII: 8 Valerius Maximus L. V. c. 26. Dronken zy het bioed zelf, dan is hec beweezen, dat Plato met zyne Atlainitrs de Israëiiten met bedoelen kan , als welken niets zoo menigwerf' sn fcherp verbooden was, als het gebruik van bloed.  Over de Wet. 15 gezet is, en het Godsdienftigere gedeelte ukvlugten vindt in geheime Verklaaringen, en ruimere uitleggingen, die zy van dien Eed maaken, maar hec veroorzaakt daarenboven dat nadeel, dat het volk aan meineed gewoon wordt. De kundigfte Rechtsgeleerde kent naulyks alle onze federt veele Eeuwen aangegroeide , en van de Romeinen afkomltige Wetten, indiervoege, dat hy ze in 't geheugen hebbe zoude; hoe zoude een Volk daarop derhalven anders dan ingevyikkelt kunnen zweeren , dat is te zeggen, behoudens die groote verontfchuldiging tegen den meineed: dat men van deeze of geene Wet onkundig geweeit zyj iets het welk ieder eenen zal doen wenfchen, om zoo onkundig te blyven van de Wetten, als immer mogelyk is. Maar die al alle deeze Wetten kende , zoude dezelve toch niet ongefchonden kunnen houden; zo nu dit, (en wie zal het ontkennen ?) terfond eene verbreeking van den Eed is, volgt daar uit, dat hy die meermaalen voorbedachtelyk tegen de Wetten gezondigt heeft, even daar door reets een groot gedeelte van zyne vreeze , om meineedig te worden , moet verlooren hebben ? Daar is geen grooter Staatkundig onheil, niets het welk meer (trekt ter verwoetHnge van de gemeene welvaart, en de heiligheid der Rechtbanken, dan dat een volk in het algemeen zich door geene Seden verbonden acht, en zulk eene verachting by hen in algemeenen gebruike, als een bewysder denkingwyze des ganfchen volks, gekomen is. Zo iemand de Wetten overtreedt , gelyk dit by de Heets aangroijende menigte, byna door den besten burger niet altoos kan vermydt worden, is • hec  iö § 70. Vloek en Offerande het noociïg dat hy evenwel zorge om niet teffens meineedig te worden, en den laatften band der menfchlyke famenleevinge, daar in beftaande, dat men God ten wreeker aanroept, te verbreeken. Geheel anders was het met dit alles geftelt in de eerfte kindsheid der Volken. De Eed was toen heiliger 5 en eerlï. laat, toen de menfehen befchnafder, maar ook telïens ongebondener wierden , leerde men den zeiven verachten, voornamentlyk dewyl de kinderen, by hondert andere bezigheden, in de« Godtsdienft niet onderweezen worden , en zy naderhand volwasfen zich gewennen om den zeiven, dewyl het de mode is, re helpetten. De Ouden hadden juift niet geleert by eenen lied veel anders te denken, dan het geen in den ze'ven met ronde woorden gezegt werdt, by voorbeeld, dat men de Wetten wilde houden, zoo als zy gefchreeven waren ; dan door den tyd bedenkt men geheime uitvluchten, (reJei vaiiones mentale*) en uitleggingen van den Eed, die my menigwerf verbaaft hebben. Dit is het geen men den jefuïten te lade legt: maar by Rechtzinnigen en Onrechtzinnigen (wie zoude het gelooven!) by Geefflyken vindt men die zelfde Zedenleere , die ik waarlyk niet gaerne wilde gefchreeven hebben, Men denke Hechts aan den Eed van zoo veele Geeftlyken, die de Symbolifche boeken van hunne Kerk in hunne harten blykbaar, niet gelooven; want ergerlyker gefchiedenisfen, die my bekend zyn, zal ik niet melden. Wil men derhalven in zulke omftandigheden' noch eenigfints de achting voor den Eed bevvaaren , men moet den zeiven zelden vorderen, en dus zekerlyk geene Wetten in het / aige-  Over de Wet. 17 algemeen doen bezweeren, maar alleenlyk zulke dingen.die door geene menfchlyke Wetten kunnen gedwongen worden, en by welken de aanroeping van den Alweetenden Hartenkenner noodzaaklyk wordt. Daarenboven kan het niet anders zyn, of de lalt en menigte der Wetten zullen by een Volk meerder worden, naar maate het zelve in Ouderdom , en befchaafdheid toeneeme : tyd, vitteryen, nieuwe bezigheden,nieuwe foorten van bedrog! doorileepenheid in beleedigingen, die thans mier, tend en doodelyk zouden zyn, en daar onze Voorouderen flechts over zouden gelachgen hebben ; en zulke dingen meer, maaken het onvermydelyk. Hier komt noch wel by de ontydige zorgvuldigheid van onbedreevene Wergeevers, die meer willen verbieden of door Wetten vaft Hellen , dan vaftgeftelt of verbooden kan worden. De eerften en éénvouwige Wetten zouden, zo men wilde, kunnen gehouden worden;maar een menfch die naa ryp overleg en volgens zyn geweeten konde zweeren, dat hy de Wetten van Mofes zoude gehoorzaamen , zoude dit by de Roomiche , of de Wetten van ons land zonder roekeloosheid, of zonder dien Eed in zyn hart anders uit te leggen , niet doen kunnen. Want indien hy ze al alle kende, nochtans. by zoo veele geboden, worden wy door menfchlyke zwak .heid, hartstochten, moedwil, of ongeluk, fointyds verleid om dezelven te overtreeden. Behalven dit moet men by de Wetten' van Mofes noch in aanmerkinge neemen, dat deeze Eed niet door de Nakomelingfchap moeft vernieuwt maar alleenlyk van de T.sraëliten, die in de Woeflyne waren (Exod. XXIV) en hunqe kinderen, 11. Deel, B Jier eene gegronde tegenwerping, hoe dm daarin, de kw.de begeerlykheid kuïue%erboS„ "0" den, die £0ch voor dén Rechtbank niet ftrafbaar is? want alhoewel Godt de Koning was der Is! SS?S?' flhe£ilet rechc «^htans handhaav n door menfehen, die in hot hart niet kunnen zien, en by gevolge met in ftaat zyn , om over de kwaade begeertens des hart- n te oordeelen. Deeze knoop denke ik, dat dus moete los gemaakt ^de,n:Khetr°eb0d' het w'elk de booze begeerïykheid betreft, is geene Wet, die den overtreeder burgerlyke flraffe op den hals brengt, maar wederom eene Vermaaning, eene zedelyke Grondftelling des Wetgeevers, van het geen rechc en onrecht is; wie dezelve overtreedt, en door uiterlyke daaden daarvan kan overtuigt worden die verdient ook by den burgerlyken rechter firaffe; en wanneer Godt, de hartenkenner, deeze We gaf, fpiak het van zelfs, dat Hy,ook zonder de hulpe van waereldlyke Rechtbanken, den overtreeder daar van konde en wilde ftraffen. "TnfaltZlLITT' 0Dder dea **> — \ RECH-  § 73- De Akkeren niet verkoopbaar; 25 RECHTEN DIE DE GOEDEREN BETREFFEN. §• 73- 2)« Akkeren konden niet verkogt worden. Ik kome tot de Rechten, die op de goederen betreklyk zyn; en zal byeënbrengen, al wat ik by Mofes daar van vinden kan. Wat het Eigendom der Goederen betreft , MoDs heeft daar van geen onderricht gegeeven , maar de gewoone denkbeelden als bekend vowonderftelt t gelyk elk Wetgeever doen zou, die geene inftellingen(i«/?««//o««) fchryfc, maar alleenlyk enkele inrichtingen maakt, in gevallen waarin het Gewoonterecht niet coereikt, of daar hy eene nieuwe fchikking noodig oordeelt. Hy gaf Wetten'aan een Volk, het welk noch geene landeryen had, maar ze noch eerft met den degen in den vuil! zoeken moeft. Ten opzichte dan van dit Eigendom der Akkeren was'er geene oude gewoonte , geen oud Recht, het welk hem zoude hebben kunnen verhinderen, in zulke fchikkingen te maaken, als hy de voordeeligften oordeelde : en deeze beftonden hier in: dat de veroverde landen eerft door hec lot en in gelyke deelen onder de Israëliten moeften verdeelt worden , naderhand onverkoopbaar zyn, en ten eeuwigen dage een Eigendom blyven der nakomelingen van den eerden bezitter. De Wet, die dit "beval, ftaat Lev. XXV, en maakt het grootfte gedeelte van dit Hoofdftuk uil. B 5 Om  sö §. 73. De Akkeren niet verkoopbaar. Om deeze zyne Wet, dat de Akkeren niet mochten verkogt worden, te meer te bekragtigen, en, om z~o te fpreeken , te heiliger te maaken, maakte Mofes gebruik van zeker JEgyprifch Recht, waar aan de Israëliten van hunne jeugd af reets gewent waren. In iEgypten behoorden de Akkeren den Koninge, en de Boeren waren geene Eigenaars van het land het welk zy bebouwden , maar hoevenaaren , die het vyfde deel der Vrugten hunner Akkeren, aan den Koning geeven moeiten, Gen. Xl.VII: 20. Op dezelfde wyze verklaarde Mofes Godt, die de Israëliten verwaardigde, hun Koning genaamt te worden , voor den eenigen Heer en Eigenaar van alle de Akkeren des beloofden lands, in welks bezit Hy hen door zyne byzonderfte voorzienigheid fielten zouo'e, maar de Israëliten voor enkele hoevenaaren, die hunnen Akker niet voor altoos vervreemden mochten. Lev. XX V: 23. Zy moeiten ook inderdaad aan Godt.gelyk de /Egypcecaaren aan Pharao, twee tiensdens geeven, hoewel op eene wyze, waar door de ééne hun niet zeer moeilyk konde vallen : want de Leviten kreegen flechts den éénen tiende, dewyl zy zelve geene Akkeren hadden, en als eene bezoiding voor hunne dienflen; (§. 52.) maar hy, die den tweeden gaf, konde daar van op de hooge teelten galtmaaien aanrichten. Zeifs komt het my voor, maar door gebrek aan /Eg^pcifche berichten kan ik het met geene zekerheid zegden, dat de geh ele Wet, die het vervreemden der Akkeren verbood, eene navolging van eene inrichting der iEgyptenaaren geweeft zy,en dat zy ook mislchien, ten tyde van Mo-  Ook van het Jubeljaar. aj Mofes, een Jubeljaar zullen gehad hebben\ wisten wy daar van meer, zoo zouden ons veele dingen in de Wetten van Mofes duidelyker worden; dan de afftand van tyd is zoo groot, dat de berichten ons ontbreeken. Het ftond eenen Eigenaar wel vry , zynen Akker voor eenen tyd lang te verkoopen, maar ieder vyftigfte Jaar, het welk Mofes het Jubeljaar (aï noemt, kwam de Akker zonder eenig losgeld wederom aan den den eerften bezitter, of'zyne erfgenaamen. Mofes merkt daarom zeer goed aan, dat dit geen verkoopen zy van den Akker zelf, maar alleenlyk van de Oogften, die men tusfchen het Verkoopen en het Jubeljaar verwachten konde. Verftandig was het, dat op deeze wyze de waardye van dezelfde Akkeren grooter of kleiner werdt, naa maate men dezelve langer voor het Jubeljaar, of korter voor deszelfs begin verkogt, en Mofes vermaant de Israëliten, om in die {tuk niet met de onkunde en eenvouwigheid hunner broederen hun voordeel te doen, Lev. XXV: 14, 15, 16. • Op zulk eenen ' inkoop der Oogflen moet een uimeemende groote winft gezeten hebben; dewyl men Ca) Van 721* CJJobeT) een muficaal werktuig, waar op,op den tieDden October gebiaazen werdt, om die laar aan te kondigen: of ook van Jabaly het welk,in h-t fyrifch, opvolgen betekent; gelyk Jubal, de opvolging ; dewyl ieder in dit jaar zyne Voorouderea weder opvolgde in de bezitting van hunne goederen. De afdamming van dit woord is onzeker, gelyk by meer Rechtsgeleerde woorden der Hebreeuwen plaatze vindt; maar evenwel is het zeker genoeg, wat hec zelve in rechten te kennen gaf.  a& §. 73. De Akkeren niet verkoopbaar. men zoo veel gelds voor zoo veele Jaaren vooruit fchieten, en allerlei gevaar, zeifs van den Oorlog, voor zyne rekening neemen moeft, hec welk zekerlyk niemand doen zal, indien hy niet zeer goedkoop koopen kan. Dit gevaar konde een kooper op geene wyze, volgens de manier der pagters, van zynen hals fchuiven , noch zyn uitgefchooten geld wederom eifchen, dewyl met het Jubeljaar te gelyk alle fchuld-vorderingen vernietigt waren; hy zal derhalven zekerlyk zoo gekogt hebben, dat hy, al viel alles ten ergften uit, zonder fchaden bleef, en noch eenig voordeel, misfehien woeker, alhoewel de Wet dit verbood, daar van hebben tonde. Hier uit, zoo wel als uit de Grondftelling, dat de Akkeren d i e e> e n moesten tot onderhoud' vftN hem, tot wiens Ge. slagt dezelve behooren, ontftond, zelfs met opzicht tot de verkogte Oogden, het iccht van weder inkoopinge , bellaande hierin , dat de Verkooper, ingevalle hy voor het begin desJubeljaars weder in ftaat raakte,die Oogften, die 'er noch te wachten waren, met afkortinge van die, dewelke de kooper reets getrokken had, voor den zelfden prys weder konde inkoopen, waar voor zy verkogt warenen van dit zelfde recht konde zich ook de naafte bloedverwant des verkoopers^ cf. gelyk de Hebreeuwen hem noemen, zyn Goël, bedienen, zo hy daar toe middelen genoeg had. Levit XXV: 24-28. Het voordeel van deeze Wet zoude byuitneemenheid groot geweeft zyn , zo dezelve heilig gehouden was. Vooreerft werdt daar door zorg gedraagen dat een ryk burger, door het opkoopen van veele Akkeren, niet boven gemeen ryk,  Ook van het Jubeljaar. 2g ryk, en den fraate te machtig, of een kleine Vorfc konde worden , naar wiens wil eindelyk alles zich fchikken moeft; en men behieldt daar door voor eenwig die gelykheid in bezittingen onder de burgeren, die met den geeft der Volksregeeringe {Democratie') zoo overëenkomftig was, en , die Mofes in den beginne had vaftgeftelt. Ten tweede veroorzaakte dezelve, dat geen Israëliet ten eënenmaale arm konde gebooren worden ; want elk verkreeg door zyne geboorte eenen Akker, en zo dezelve al verkogt moeft worden,of hy zelf uit armoede genoodzaakt werdt om te dienen, kwam hy op het Jubeljaar evenwel wederom tot zyn Eigendom : Mofes had daarom misfehien met eenige reden kunnen zeggen, gelyk men Oeut. XV: 4 , in fommige vertaalin«ren (a) leeft, 'er zal geen arme onder, vlieden zyn, hoewel ik twyffele , of deeze wel de rechte betekenis dier woorden zy (F). Want in het elfde vers van dat zelfde hoofdftuk * ver-' (d) In de Nederduitfche overzettingen, zoo wel in den Staaten BybH, als in dien van Lutherus heeft men het door Bedelaar vertaalt ,• misfehien om deeze tegenftrydigheid van het 11 vs. weg te neemen; nochtans is het zeker, dat p»3K (Ephjon) eigentlyk eenen armen betekent, gelyk het ook 1 Sam. II: vs. 8, Pf. XII: 6, en op verfcheidene andere plaatzen meer, in beide vertaalingen dus is overgezec. Aantekening van den Vertaaler. (Z>) Ik neem deeze woorden in den famenhaDg met de voorgaande, en zet ze dus over: Uwen broeder zult cï in het Sabbathjaar niet met strengheit maanen, ten h, dat hy n iet als een arme onder u ware. (maar het zeer wel becaalen kondej  30 §. 73* De Akkeren niet verkoopbaar. verzekert hy., dat het nimmer aan armen ontbreeken zoude: ook is het voor geenen Wetgeever mogelyk dit te veranderen, dewyl iemand, niettegenftaande alle de voorzorg der Wetten, nochtans door ongelukkige omftandigheden tot armoede kan vervallen, of door zyn eigen fchuld behoeftig worden. Dan wanneer iemand al verarmde, zoo konde hy, of zyne nakomeling, fchap , voor het einde van eene halve Eeuw zich wederom herftellen, en tot het bezit van een, wel klein, maar nu van alle fchulden geheel vry eigendom geraaken. Het derde voordeel van deeze wet was, dat niet ligtelyk Israëliten uic armoede hun Vaderland zouden verlaaten , en daar door het volk verzwakt worden : O) veel eer werden door deeze fchikkmg, waar door ieder zynen Akker erfde, ten vierden , de huwelyken, en door dezelven de aanwas des Volks bevordert. Ten vyfden zal een Akker beter gebouwt worden, en het Land meervrugten draagen, wanneer het zelve in meer kleine {tukken verdeelt blyft, welke ieder Vader van een huisgezin zelf bearbeidt, (dienoch daarenboven voor deezen zoo onvervreemdelyken Akker van zyn gellagt, eene byzondere genegenheid hebben , en denzelven van kindsbeene af kennen moet) dan wanneer groote landgoederen van (a) Zekerlyk moet men hier eene uitzondering maaken, ten aanziene van het buitengewoone geval van een algemeen ongelak des geheelen lands, waar door de Akkeren hunne waardye verliezen. Dan het is genoeg, zo de Wet in gewoone gevallen de burgeren op eene bedekte wyze, en door hunne eigene belangen, van buiten 's lands verhuizen (emigeeren) afhoudt.  Ook van het Jubeljaar; 31 van pagters en daglooners gebouwt worden (a). Eindelyk werdt ieder Israëliet door deeze fchikking derwyze aan zyn Vaderland verknocht, dat hy, wanneer hy voor het zelve ftryden moeil, altoos te gelyker tyd voor zyne goederen ftreedt, die hy niet tot geld maaken, noch met zich na een.' andere veilige plaatze neeme konde. Voor het oveiige werden de huizen ten platten lande, als mede in de Steden der Leviten, daarin, dat zy niet mochten vervreemt worden, met de' Akkeren gelyk [gemaakt; deeze om dat zy de eeni- («) Deeze is de bekende aanmerking, die men gewoon is te maaken over de ftaatkunde der oude Romeinen welker wetten uitgeftrekte bezittingen in vafte goedf ren verbooden, als mede over de groote Vrugtbaarheid en Vulkrykheid van hallen, ten tyde toen da Romeinen flechts weinige morgen lands bezitten mochten en zelfs een groot Veldheer met eigene handen den'ploeg ftuurde. Ik onderftelle dat zy bekend is. Onze huislieden zulln, wel is waar,hier tegen inbrengen , dat evenwel de landeryen van onze boeren flechter gebouwt worden, dan die der grooten,hoewel zy van meerdere uitgeltrektheid zyn; geen wonder waarlyk; wam een boer is in de meefte plaatzen [van Duitfchland] te zeer in de laagte, en hy wordt te veel gedrukt door Heeren-dienften, dan dat hy luft en rnoeds genoeg hebben zoude,omzynen arbeidbehoorlyk waar te neemen; in zonderheid wanneer de Heerendienften hem dikwerf juift van den bekwaamden tyd berooven, dien hyter bearbeidinge van zynen Akker met het meefte voordeel befteeden konde. Dan zoo was het niet geftelt met de Hebreeu wfche boeren, deeze waren vry, ten naaften by zoo als de Romeinfche, en vervielen door geenen druk of verachting in flaaperige domheid. Dit zullen evenwel ook onze landbouw - kundigen toeftaan , dat veele goede ontwerpen, ter befte bebouwicge van bet land, alleen in het kleine kunnen aic  32 S* 73' De Akkeren niet verkoopbaar. eenige erfelyke bezittingen der Leviten uitmaakten, en geene om dat zy tot den Akker behoorden, en ook wel waarfchynlyk een tuin of wynberg om dezelve was Daarentegen konden de huizen in de Steden, die der Leviten alleen uitgezondert, voor altoos verkogt worden, en de Verkooper behieldt flechts één Jaar lang het recht om ze weder in te koopen: bediende hy 'er zich binnen het Jaar niet van, dan had hy zyn recht verlooren. Lev. XXV: 29-34. De Wet, die het vervreemden der Akkeren verbood, liet twee of drie uitzonderingen toe: 1. Wanneer men eenen Akker Gode door eene gelofte geheiligt had, zoo konde men denzelven losfen, door de waardye der vhip-ten, die 'er tot het Jubeljaar toe konden ingeoogft worden, en het vyfde gedeelte daarenboven, aan den Prieiter te betaalen; maar zo men dit niet deed, dan verviel de Akker in het Jubeljaar aan den Priefter. Lev. XXII: 19-21. De Wetgeever fchynt dit als een geval het welk nauwlyks ooit te verwachten was' aangemerkt re hebben, dat iemand uit haat tegen z>ne kinderen of erfgenaamen zynen Akker uitgevoert worden; van daar dat men, wanneer een menfch, die met flechts volgen wil, zoo als de ouden ons voorgingen, zulke voorflagen doet,zoo meeniawerF ten antwoorde ontfangt , de zaak is wee goed, maa 1n het groot ga atzy niet aan. Daarentegen Iternme ik hun gaerne tot dat 'er ook fommige dingen zyn, die wel by uitgeftrekte goederen, maar niet in het kleine kunnen werkitelliü gemaakt worden. b  En van het Jubeljaar. , Akker heiligen, en in zoo lang eenen tyd van beraad niet wederom losfen zouden; anders zoude hy 'er eene Wet tegen gemaakt hebben. En wanneer men het recht befchouwt, was 'er evenwel ook reets eene fchikking gemaakt in de Wet van Mofes, die zulk eene boosheid kragreloos kon maa' ken ; want, dewyl volgens Levit. XXV: 25. ook de Goël, of naafte bloedverwant^ het recht had, om de vrugten des Akkers weder m te losfen, zal deeze, in dergelyk een geval zich zekerlyk van zyn recht bedient hebben. Het vyfde deel, het welk hy boven den prys der vrugten aan den Prielter geeven moeit, konde hem daar van niet affchrikken, nademaal, gelyk ik reets hebbe aangemerkt, deeze vrugten doorgaans voor geringen pryze gekogt werden, en men dus misfehien evenwel noch voordeel by den koop hebben konde, al wierdt het vyfde deel daarenboven gegeeven. Uit hoofde van de Wet, die Mofes gegeeven had, en door dewelke hy ieder éénen, van welken zulk eene gelofte gedaan was, herinnerde, dat hy de Ooglten van zynen Akker vóór het Jubeljaar wederom losfen moeft, konde het, zoo het fchynt, over het algemeen niet ligtelyk gebeuren, dat een Akker door nalaatigheid van hem, die de gelofte gedaan had, en van zyn geheele geflagt, voor eeuwig aan het heiligdom verviel. Ook fcheen het, het oogmerk te zyn van Mofes, dit voor te koomen, als die de Akkeren in de geflagten poogde te bewaaren ,en den Stam. me der Priefteren geene ftukken Gronds ten U. Deel. C Ei-  34 §• 73* De Akkeren niët verkoopaaar, Eigendomme geeven wilde; dan waarom hy niet liever dergelyke geloften geheel verbooden, of ook zonder inlosfinge met het Jubeljaar voor vernietigt verklaart hebbe, is voor my duifter om te raaden : misfehien was de oorzaak daar van. te vinden in de manier van denken, zynes Volks. 2. In de zoo even gemelde plaatze vooronderftelt Mofes iets, als uit een oud herkomen afkomftig, en den Jooden reets bekend,het welk hy te vooren nimmer gebooden had, te weeten, dat een verbannene Akker(Chcrem) Gode voor altoos heilig bleef; want hy zegt, dat een Akker die den Heere ge•heiligt en niet wederom geloft is, d e n Heere heilig zyl zal, gelyk een verbannene Akker. Maar of deeze verbannene Akker, gelyk Mofes van eenen, die den Heere geheiligt was, bevolen had, den Priefter ten deele viel, dan of dezelve onge • bouwt bleef liggen, en eene gemeene weide wierdt, kan ik niet beflisfen. Het laacfte komt my thans eenigzins waarfchynlyker voor, inzonderheid , wanneer ik het oog veilige op die plaatze, waar in David, in den yver eenes Dichters den grond vervloekt, waar op de Israëliten geflagen, en Saul en Jonathan gefneuvelt waren ; in zoo verre hy zich daar van eene fpreekwyze bedient, die van dergelyke verbannene Akkeren ontleent was : 2 Sam. I: 21. meene ik, alwaar hy zegt: gy bergen Gilboa, op u valle geen Dauw en Regen, en gy moet geheiligde Akkers zyn. Hier fchynt, geheiligd, zoo iets genaamt te WOÏ-  En van het Jubeljaar. worden , het welk niemand bouwt. Cke«, dat is, heiliging, of verbanning, was voor het overige , wanneer zeker geflagt, of eene ftad, uit hoofde van eene groote gemeenfchaplyke misdaad , verdelgt , en haar Erfdeel Gode geheiligt werdt, ten einde nimmermeer iemand van hen, die de verdiende ftraffe misfehien ontvlugt hadden , of van hunne nakomelingen, daarop eenig recht of eenige hoop hebben mochte. Ik zal hier van in het vervolg meer zeggen, wanneer ik van de Straffen fpreeken zal. 3. De Koningen fchynen dit zelfde nage» bootft, en de Akkeren der misdaadigersvan ftaat, verbeurt verklaart te hebben («)• Dan gelyk de Koningen zelve, eerft eenige Eeuwen naa Mofes gekomen zyn, zoo behoort ook deeze, inderdaad gevaarlyke, gewoonte niet eigentlyk tot het Mofaïfch Recht. In vinde geene Wet, die den Israëliten verbood, hun Erfdeel te verruilen. Eene ruiling; wanneer men daar door flechts niet in eenen anderen Stam geraakte , was ook niet tegen het oogmerk der Wet; want het geen de Wetten bedoelden, dat ook de laatfle nakomelingen nimmer geheel zonder goederen zyn zouden, werdt daar by in acht genomen. Misfehien was het derhalven enkele eigenzinnigheid inNabot, dat hy den Koninge Achab met zeer onbeleefde woorden (a) §. 59. bladz. 204. ' C 2.  $6 $. 73- De Akkeren niet vérkoopbaar, den weigerde , niet flechts zynen Wynberg te verkoopen, maar zelfs dien te verruilen: i Kon. XXI: 7. Dan ik wil hier mede, de onbetaamlyke en wreede aanflagen niet verontfchuldigen , van welke de verfoeylyke Gemaalin des laffen Konings zich bediende, om haar oogmerk te bereiken: want het is aan den anderen kant zeker, dat Nabot niet verplicht was, om zulk eene ruiling aan te gaan. Num. XXXVI: 4, komt eene plaatze voor, die uit de gefchreevene Wetten van Mofes, betreffende het Jubeljaar, niet kan verklaart worden. Toen de dochteren van Zelofchad (of Zelaphehad) in eenen anderen ftamme trouwden , en het erfdeel van hnnnen Vader, die zonder Zoonen geftorven was, aan den zeiven toebrachten, gaf de ftam van Manasfe zyne vrees te kennen, dat (dit kan ik noch verftaan) dit erfdeel hem zoude ontnomen , en (nu komt, het geen duifter is) op het naaste Jubeljaar bt het Erfdeel van eenen Anderen stam gevoegt worden. Uit de wetten van Mofes blykt niet, wat het Ju. beljaar konde toebrengen , om het erfdeel aan eenen anderen ftamme te doen geraaken , die reets lange voor het Jubeljaar het zelve behuwelykt had. Want zoo dra de dochteren van Zelofchad buiten haaren ftam trouwden, hadden zy even daar door haar erfdeel aan eenen Vreemden gebracht; wat was het dan voor eene nieuwe en vreeslyke verandering, die het Jubeljaar veroorzaakte ? Misfehien was men gewoon in het Jubeljaar nieuwe tafelen te maaken, in welke eenen iegelyken zyn Eigendom werdt aangeweezen: dan, dewyl de gefchreeve Wet hier van geen  En van het Jubeljaar. 37 geen woord fpreekt; en de nakomelingen van IVlanasfe het evenwel als bekend vooronderftellen, moet 'er noch behalven de gefchreeve Wet, een Gewoonte-recht, betrefïènde het Jubeljaar, geweeft zyn; waar van wy ook reets in deeze paregraaf, by de tweede uitzondering, een fpoor zagen. Dit Gewoonte-recht kan in de woeftyne, daar men geene Akkeren had, niet ontfprooten zyn : van de voorvaderen der Israëliten, Abraham, Izaac, en Jacob, kan het ook niet afltaramen , want deeze waren zwervende herderen. Ik kome daar door tot de gedagten, die ik op eene anderen plaatze reets hebbe doen blyken, dat de iEgyptenaaren een Jubeljaar gehad hebben. Ach ï dat wy van hunne wetten wat meer wiften! Ik zal 'er noch twee aanmerkingen byvoegen, fchoon ze niet zeergewichtigzyn. Iets voor eeuwig verkoopen, heet in de wetten van het Jubeljaar, het verkoopen Lcitzemithoetb iTiVÖi'^, dat is eigentlyk tot stilzwygen {a). De betekenis der lpreekwyze is, het zoo verkoopen, dat 'er niet verder van moge gefproken worden, maar dat den verkooper een eeuwigduurend ïfilzwygen zy opgelegt. Myne andere aanmerking betreft eenen twift, die niet ten vollen befliff. is. Het is ramentlyk niet zeker of het 49de, dan of het softe Jaar het Jubeljaar geweefl zy: dan dit behoort meer tot de Joodfche oudheden, dan tot de (a) Ik beroepe my deswegen op het Jftebifche woord,het welk ik nochtans niet kan laatendrukken, dewyl men in den Drukkery geene Arabifche letteren heeft; ook zoude de Correttie misfchjen flecht uitvallen. C 3  38 §. 74» Van het Sabbathjaar. de vraagen die by de Wetten der Hebreeuwen van belang zyn. Want hec wezentlyke , de ziel der wetten , blyft onverandert. welk van beiden men ook aanneeme: en de letterlyke meerling kunnen wy hier ten minften wel voorbygaan, dewyl wy toch de wetten van Mofes niet leeren , om ons daar naar te richten, en zelve een Jubeljaar te houden. S 7 4, Van het Sabbathjaar. Deeze geheele Wet van het Jubeljaar zoude niet wel zonder verwarring, en eindeloozetwisten hebben kunnen plaatze vinden , zo men de Akkeren in het zevende Jaar gebouwt had. Want men zoude nu eens , over het zaad , dan eens wegens den noodigen arbeid , dan eens wederom over de vrugten , die noch op het Veld ftonden, hebben moeten afrekenen ; en dit zoude door eene algemeene Wet niet gevoeglyk hebben kunnen bepaalt worden. Het oogmerk van het Jubeljaar was, onder anderen , om , door de voorgaande Schuldvorderingen te vernietigen, of, gelyk het de Romeinen noemen , per tabulas novas, alle twiftgedingen over geld , en andere eigendommen te doen eindigen. Maar hoe weinig zoude dit oogmerk bereikt zyn , wanneer het Jubeljaar zelf, nieuwe eifchen, en nieuwen twilt veroorzaakt had. Het is onnoodig , ; deeze zwaarigheden verder te melden of dezelve uit te pluizen, en te zeggen dat het Jubeljaar eerft op den  $ 74* Van het Sabbathjaar. 3$ den ioden October zyn begin nam, wanneer de meefte Velden reets ledig, en teffens noch weinigen bearbeid waren : want Mofes heeft tegen alle deeze zwaarigheden , op eene veel kragtigere wyze zorge gedraagen. Deeze Wet namentlyk van het Jubeljaar, is zeer nauwkeurig verbonden met eene andere, dewelke ik by deeze gelegenheid zal ophelderen, hoewel dit anders ook miftchien wel op eene andere plaatze zoude hebben kunnen gefchieden. Ieder zevende Jaar, en daarenboven noch in het Jubeljaar „ (wel te verftaan , wanneer dit het vyftigfte,en niet het zevenmaal zevende Jaaris) moeft het geheele land ongebouwt blyven, en braak liggen. Men mocht noch den Akker bezaaijen, noch zyne Vrugten inoogften; de Wyngaard mocht niet befnoeit, noch de druiven ingezamelt worden. Alles, wat van zelf en zonder menfehen arbeid voortkwam, moeft voor al len zyn, en in dat Jaar geen byzonder Eigendom van den landheer 'blyven : armen, lyfeigenen , daglooners , vreemdelingen, het vee dat in de weide gedreeven was, en het wild, (die mocht men in het Jubeljaar niet van den Akker wegjaagen) moeften daar op evenveel recht hebben; en geheel Palaftina moeft geduürende dit geheele Jaar , zonder bearbeiding, zonder oogft,ten vollen eene algemeene bezitting blyven, Lev. XXV. 1 - {}. Om deeze Wet heiliger te maaken noemde Mofes dit Jaar, het Sabbathjaar, verklaarde dat deeze ruft der velden Gode was toegewydt, en dat de Wynftokken in dit Jaar Na strebers waren (die eene gelofte op zich hebben; waar aan geen mes komen mocht, (Lev. XXV; 5. C 4 , ver-  40 § 74- Van het Sabbathjaar. vergeleeken met de Wet van de Nafirajers Num VI: 50 Indien zy gelyk hebben, die het 5ofte Jaar tot het Jubeljaar maaken, waren 'er omtrent het einde van iedere halve Eeuw twee ruftjaaren onmiddelyk naa eikanderen Want het 4olte bleef toch ook een zevende, by gevolg een Ruftjaar, en op het vyfdgfte moeft het land insgelyks ruft hebben. Hoe vreemd dit ook fchynen moge, fchynt het nochtans de meening der Wetten van Mofes te zyn; en dan was 'er zekerlyk niets gemaklyker, dan allen verderen twift voor te komen , door den Akker weder te geeven, die toch in twee Jaaren niet mocht bezaait worden. Dan 'er zyn andere zwaarigheden, die daar door re grooter worden. Het zal aan niemand vreemd voorkomen, dat de Wetten beveelen, dat een Akker op zekere tyden moete braak liggen. Zonder my thans met de vraage in te laaten, die tot de landbouwkunde behoort, of dergelyk braak liggen noodig of nuttig zy, zal ik my daar op alleenlyk beroepen, dat door onze Wetten insgelyks zekere rufte des lands bevolen wordt. Dan men vindt hier evenwel noch een groot onderfcheid. Volgens onze fchikkingen wilTelt die ruften der akkeren derwyze af, dat er altoos maar een gedeelte van het land braak ligge: maar volgens de Wetten van Mofes werdt het ganfche land te gelyker tyd gebraakt, waar van het natuurlyke gevolg fchynt te moeten worden, dat 'er op het zevende Jaar duurte ontfta , en eindelyk zelfs hongersnood volgen moete. Zeker Schryver , diens verhandeling ik voor eenige Jaaren in een Franfch Uittrek-  § 74- Van het Sabbathjaar. 4r rrekfel geleezen hebbe, en waar van ik my nu de byzonderheden niet meer kan te binnen brengen, erkent die in dier voege, dat hy daaruit: zelfs, op de wyze van Warburton een bewys voor de Godtlyke zending van Mofes trekken wil; want volgens zyne gedachten kon een land, dat derwyze geftelt was, volftrekt niet beftaan , wanneer Godt zyne belofce , Levit. XXV: 19-21 gedaan,niet naukeuriglyk vervulde , en telkens in het zesde Jaar zulk eenen ryken Oogfc fchonk , dat men daar van tot het negende toe leeven konde (a) Dan hier mede fcelle (a) Het bewys voor de Godtlyke zending van Mofes, is, gelyk die van War b u r ton doorgaans, zeer dubbelzinnig; in rond Holla^dfch zoude het zelve dus luiden: deeze Wet is zoo ten hoorften dwaas, dat hy, die dezelve voorfchreef \noodzaaklykvan Godt moeft gezonden zyn', dewyl niemand aniers, dan Godt, in ftaat was, om de nadeelige gevolgen van zulk eene dwaaze wet voor te komen. Die de uodtlyke zending van Mofes niet gelooft, zal den al te kunitigen verdediger van dezelve kunnen .int woorden : ik geloove zekerlyk, dat geen land by deeze wet beftaan kan; het is, dit.fta ik toe, natuurhker wyze, eene nadeelige wet. Maar juift daar uit beJluite ik, dat Mofes van Godt niet gezonden zy. Het ging Mofes, gelyk het wetgeeveren meermaalen ging; by gaf eene wet, die niet kon gehouden worden; dewyl hy de gevolgen daar van niet bedagt had. Hy kon deeze fout te gemaklyker begaan, dewyl hy zyne Wetten in deWoeftyne gaf, alwaar de Israè'liten geene akkeren hadden; wetten over zaaken , waar van hy geene kenniffe had; en van wel ke de nadeelige gevolgen, of liever de onmogelykheidvan ze te gehoorzaamen, geduurende zyn geheele leeven niet konde gezien worden; want hy ftierfin de woeftyne. Indien een verdeediger van Mofes, naar de wyze van den Bisfchop, noch wilde voort vaaren met zyn noodeloos bewys, nit dc onbegrypalyke dwaasheid van die wetgeC 5 trok-  42 § 74* Van het Sabbathjaar. ftelle ik my niet te vfeeden; volgens den gewoonen loop der Voorzienigheid , zal de ryke Oogll niet altoos zoo periodiek zyn; en zo hec daarenboven bleek, dat alleen in het land der Israëlicen het zesde jaar zoo buiten gemeen Vrugtbaar was, zoude ik dit niet anders dan voor een wonderwerk kunnen houden. Maar is het wel waarfchynlyk te denken, dat Godt zulk een op zekeren beftemden tyd wederkeereud wonder belooft hebbe; een wonder daarenboven, het welk niet ééns noodig zoude geweefl: zyn, indien Mofes den Volke flechts zulke wetten niet gegeeven had, by de welke zy niet beftaan konden! Anders zyn de wonderwerken, waar van de Bybel gewag maakt, zoo periodiek nietj en het komt my over het algemeen zoo onwaarfchynlyk voor, dat ik my niet geheel bedwingen kan, om niet te denken, dat Mofes Levit. XXV: ai. in plaatze van in .het zesde Jaar, gelyk men doorgaans leeft, in zes Jaaren gefchreeven hebbe ; beloovende dus alleenlyk, dat Godt in die zes trokkën, en zeggen wilde; liet Joodfclie Volk heeft evenwel, niettegenjiaande -deeze wet, geduurende zoo veele Eeuwen ftandgehouden, en by gevolg moet Godt deeze beloften van Mofes vervult hebben; dan zal hem zyn tegenfpreeker kunnen antwoorden: Zekerlyk heeft het Volk kunnen bestaan, maar het was om dat het eene wet niet geho o r z a a m d e , d i k v a n zelf door de oh- MOGELÏKIIE1D werdt afgeschaft. Want dat deeze Wet van het Sabbathjaar ongelooflyk veel overtreeden, ja geduurende eenige Eeuwen, in het geheel niet gehouden is , zullen wy in het vervolg ontwaar worden. Aan zulke Verdeedigers heeft de Gedsdienft niets: zy zyn te ODnatuurlyk.  Van het Sabbathjaar. 4^ zes Jaaren hun zulk eenen ruimen Oogit geeven zoude, dat men daar van noch genoeg voor het zevende en achtfte zoude kunnen overhouden. Dan zo ook deeze myne giffing onwaar zyn mochte, zoude evenwel de Godtlyke belofte , om het zesde Jaar zoo uitftekend vrugtbaac te maaken, niet genoeg zyn, om alle de nadeelige gevolgen deezer wet voor te komen. Want volgens het voorgaande iöde vers had dezelve zekere voorwaarde, en vooronderftelde, dat de kinderen Israëls van hunnen kant, aan de Godclyke geboden gehoorzaam zyn zouden. Maar hoe , zo zy nu ongehoorzaam waren; en dus de buitengewoone zegen over het zesde Jaar. achter bleef, moeft dan het Volk door de Wet van het Sabbathjaar in den alleruiterften hongersnood geftort worden? Immers zoude dit even zoo veel zyn, als of men hen door geweld dwong om op nieuw Godts gebod te overtreeden,en,ook op het zevende Jaar,den Akker te bebouwen, om niet van honger te fterven. De Overdenking deezer zwaarigheden heefc my tot eene gedagte doen komen , die ik voor acht Jaaren het allereerft aan het Koninglyk Genootfchap der Weetenfchappen te Göttingen, waar van ik toen een lid was, hebbe voorgeftelt, (a) namentlyk dat dit eene zeer wyze Wet zyn (a) Commentatio de paradoxd lege Mofaicd ,/eptimv quovis anno omnium agrorum ferias indicente ,injolemni Societatis Regice conventu die 13 Novembris 1762. recitata. Dezelve is de negende onder de Verhandelingen , die ik, dewyl het uitgeeven der Schriften van het genootfchap toen afgebroken was, afzonderlyk,onder den titel: Commentationes Societati Regies ScimiarumGui-  44 § 74» Van het Sabbathjaar. zyn konde, en miflèhien ten oogmerke had, dat het koorn zoude gezoldert, en dus juift hongersnood verhindert worden. De groote nuttigheid van koren zolders moeit Mofes in /Egypten heb. ben leeren kennen, alwaar Jofeph 'er een voor. beeld van gegeeven heeft, het welk, naar alle waarfchynlykheid geduurende eenige Eeuwen noch van de ^Egyptenaaren is nagevolgc. Hec kan der halven zeer wel zyn, dat hy dit heilzaame opleggen van koorn ook onder zyn volk heeft willen zoeken in te voeren, hoewel hy het niet recht toe door eene Wet belaften wilde ; want wetten, die vlak uit een zeker befpaaren beveelen, worden doargaans niet gehouden. Wanneer op het zevende Jaar het geheele land braak moet liggen , en niet bearbeid worden, zal het natuurlyke gevolg daar xan zyn, dat een ieder die eenen akker heefi,en behalve deeze noch menig een ryke koornhandelaar, eenen grooten voorraad van graanen voor het zevende Jaar, uit alle de voorgaanden zal opzamelen. De Wetgeever behoeft daar van geen woord te fpreeken; hy mag fpreeken of zwygen, de zaak zal evenwel gelchieden. Want ieder een weet van te voo- hngenfiperannos 1758-1768oblaten, hebbeinhellicht gegeeven. Ik hebbe bemerkt, dat in het Jaar 1765eene Hoogduitfche Vertaaling van deeze verhandeling il uitgekomen, die zeer dikwils myne meening niet recht V0^rï-It' dewY! fommigeLatynfcheipreekwyzen,die xniilchien nu niet meer in gebruike zyn, maar alleenlyk by de ouden voorkomen, den Vertaaler duifter waren. Ook neeme ik de vry heid van te herinnerea, dat hy onoplettelyk mynen naam verandert, en 'er j 0 H a u J/rcoB MicHAëjLis van gemaakt heeft.  § 74' ^an het Sabathjaar; 45 vooren, dat 'er jn het zevende Jaar niet te Oogften zal zyn, en zal zich dus ook tegen dat Jaarvoorzien willen. Godt mag hem op de plechtigfte wyze verzekeren, dat de Oogft in het zesde Jaar zal verdubbelt worden, in dit geval, waar in de vreeze voor hongersnood mede deelneemt, zal hy geen zoo fterk geloof hebben, om het 'er op aan te laaten komen,maar hy zal alle de voorgaande Jaaren zamelen. Deeze yver, omkoornmagazynen aan te leggen, zal noch meer aangewakkert worden door de hoop tot wind: want het kan niet miflen, of het koorn, moetin dat Jaar, waar in 'er geen Oogft valt, zeerinpryze ftygen, vooruamentlyk in de nabuurfchap van zulke Koopfteeden, als Sidon en andere Zeehahavens van Phoenitien waren, die zelve den landbouw niet oefenen, en evenwel hunne fchepen van voorraad voorzien moeften. Hy, dien het om groote winften te doen was, had daar toe goede gelegenheid,met het graan op te koopen, waar van hy zich in het zevende Jaar zulk eene rente belooven konde. Die zelfde oorzaake, die by ons den Koorn-opkooper beweegt, om ten beften des lands koornfchuuren aan te leggen, en zich deswegen te laaten verkloeken, even die zelfde winzugt moeft eiken Israëlicifchen akkerman begeerig maaken, om, zonder vloek, veel koorns op zyne zolderen weg te leggen. Hy had daar toe noch grooter verzoeking, dewyl hy geene fommen konde uitleenen, om daar mede winft te doen, nademaal het rente neemen verboodcn was; het verkogte koorn bracht hem derhalven geene winft aan, maar wel dar, het welk hy op zyne zolders bewaarde; en zelfs een klein voordcel was voor hem grooter, dan het voor ons zyn  40 ^74- Van het Sabbathjaar. zyn zoude, dewyl hy den intrefl:,dien de hoofd» fom in gelde had kunnen opbrengen, daarvan niet behoefde af te trekken. Een goed huishouder gaart doorgaans iets óver; deeze wet bewoog hem om het niet aan geld te doen, maar aan Vrugten , die den lande veel voordeeliger waren; en dezelve noodzaakte byna ieder één en, om ten minnen in dit ft.uk, een huishouder te worden. Het voordeel, 't welk hier uit voort vloeide, was veelvouwig. Vooreerft werdt, door dit fpaaren der vrugten , het volk beveiligt tegen hongersnood, zo 'er al een flecht gewas kwam. Wy lyden tegenwoordig in Europa niet ligtelyk eigentlyken hongersnood, dewyl de Koophandel overal verbreid, de inrichting van den burgerilaat verbetert, en ieder land ten minften zoo vermogend is,dathet buitenlands koorn koopen kan. Dan men behoeft maar weinige Eeuwen met zyne gedagten te rugge te gaan, en men zal deeze plaagemeermaalèn vinden. Thans komt in plaatze daar van doorgaans enkel duure tyd, die wel de armen drukt, ook wel geld ten lande uittrekt, maar nochtans in dat ftuk van hongersnood verfchilt, dat men voor geld brood bekomen kan. De middelen, die men in de ftaatkunde doorgaans, tegen hongersnood of duurte, werkftellig maakt, zyn goed, maar niet kragtig genoeg. Men wil dat de Vorft des lands, magazynen zal aanleggen. Een verftandige raad! maar die niet toereikent zyn zoude, om den nood weg te neemen , wanneer 'er , geduurende een ganfch Jaar, ik wil niet zeggen , in het geheel niets groeyde , maar wanneer flechts een algemeen flecht gewas in een groot land gevonden werdt. Sus-  § 74* Van het Sabbat h jaar: 47 Susmilch maakt deeze aanmerking, (a) en wel zelfs ten opzicht van Pruisfen, alwaar de fchikkingen, betreffende de Magazynen, voortreflyker zyn, dan in eenig ander land van Europa. Zo men hem niet gelooven wil, men rekene flechts naa: In de Pruisfifche landen waren voor den Oorlog (want de berichten van de tegenwoordige Volkrykheid ontbreeken my noch) vier DUIZENDMAAL duizend, en ZE' ven ma al hondert D ü I Z E N D ( 4,700,000) Zielen , Vrouwen en Kinderen medegerekent. Voor iedere volwasfe Perfoon zal ik jaarlyks niet meer dan twaalf van onze Himbten, (dat is, naar myne gedagten, ten naailen by, acht Berlynfche fchepels) rekenen, die, wanneer het koorn op maatigen prys is , acht Ryksdaalders koften zullen; en dit zal niet te veel gerekent zyn, daar ik voor kinderen, en alle perfoonen die beneden de achttien Jaaren zyn ,niets rekene. Men vooronderftelle voor de volwaslene , de helft der zoo even gemelde inwooneren , dan zoude het geheele land Jaarlyks voor 18,800,000. (ACHTIEN MlLLIOENEN , en achtmaal dondert duizend) Ryksd. aan Koorn noodig hebben; en dit is, gelyk elk, des kundige, zal moeten bekennen, zeer weinig gerekent. Eene verbaazende fomme, als een Koning dezelve alleenlyk in Kroon leggen zou ! Hoe veel zouden de Magazynen noch van bouwen koften ? hoe veel aan onderhoud ? Vóór den kat» («) Góttliche Ordnung der Veranderungen des Menfchlichen Gefchlechts im Leben und Tode. Th, 1, Cap. 9. §. 191.  '4^ §• 74« Van het Sabsatiijaae; laaien Oorlog zoude de fchat van Pruisfen misIchien zulke uitgaaven hebben kunnen uithouden wanneer de Hoofdfom flechts haare renten ovbracfet zal men misfehien denken, dat ik bedoele» T"/ Sai«Tet nie. geenege^gten op hebben [ als de Vorft by een flecht gewas zyne onderdaanen geen gebrek wilde doen lyden, en door fchvn van winft te zoeken, zich hunnen haat op den hals haaien, maar wanneer de Hoofdfom flechts Jaarlyks met veel ten honderd minder werdt Men heeft opzieners noodig , arbeideren om het koorn te verfchieten, die betaalc moeten worden ; het onderhoud der Magazynen moet men ook mede in rekening brengen, de Koornbyter en ander ongedierte neemen insgelyks oo de eene en andere plaatze fchatting van den voorraad, en behalven dit alles verheft het jaarlyks van zyne zwaarte, zoo dat by zulk eenen grooten voorraad alle Jaaren, misfehien een mil> hoen aan onkoften en verlies zoude moeten gerekent worden. Ik ben geen Huishouw - kundige die dit verhes nauwkeurig zoude kunnen berekenen , maar uit de Verhandelingen van het se~ nootfehap der Natuuronderzoekeren te Zurich zie ik,dat men in het eerfte Jaar van vyf tot zeven van het hondert, in het tweede van twee tot twee en een half, en dan verder altoos minder verheft, en dat men in den tyd van twintig Jaaren, niettegenftaande alle moeite en voorzorge , alleenlyk door het indrooeen van het koorn as ten hondert zal kwyt zyn. Men verbeelde zich nu eenen Koning van Vrankryk, die 22 Mihoenen onderdaanen heeft, en diens Magazynen, volgens de voorgaande Rekening ten nunften 88 Milioenen koften moeten, mefvie? of  Van het Sabathjaar; ^ of vyf milioenen onkoflen én verlies Jaarlyks. Hoe zoude men daar zulk eene hoofdfom bekomen ? Zoude men het voor het land opneemen ? 'Er zouden dan Jaarlyks vier MiLlOENEN, en VIERMAAL HONDERT duizend Ryksd. aart intreft noodig zyn, en dus zoude 'er misfehien , alleenlyk om de Magazynen te onderhouden , eene Jaarlykfche bylage van negen milioenen vereifcht worden. Zo het opzicht over dezelve flecht en ontrouw was, zoude het verlies noch grooter moeten zyn. In de rrieefle landen zoude men, door gebrek aan Magazynen, dikwils in plaatze van duureu tyd, waar over wy thans klaagen, hongersnood voelen moeten , zo niet de zoo gehaatte , en nochtans zoo nuttige, Koorn Opkoopers, het land Voor zulk een onheil beveiligden (a). Waren deeze (a) Hier zy my een kleine buitentrap geoorlooft, om my over den naam Koorn jood (Vardanariusl te verklaaren. Ik bediene 'er my hier van, hoe onredelyk hy my ook toefchyne, dewyl hy in het gemeene leeven, en de laatfle in de Roomfche Wetten gebruikt wordt. Om alle dubbelzinnigheid voor te komen, moet men twee verfchillende foorten van lieden , die wederom in veele kleine foorten kunnen verdeelt worden, en die men alle Koorn-Opkoopers , of Dardanarii heet, van eikanderen onderfcheideu en over de zeiven op eèae zeer onderfcheidene wvze oordeelen. i. Vooreerfl: geeft men hun dien naam, die, wanneer 'er reets duure tyd is, het Koorn, dat te markte komt, opkoopen, om de duufte grooter te maaken, en dezelve tot die hoogte te doen klim- ?/♦ Deel. D men  $o § 74. Va» het Sabbathjaar* deeze 'er niet, daar zoude of uit gebrek van Op. .koopers in goede Jaaren minder Koorn gebouwt,, en men, waar toe zy dezelve , om hun voordeel te doen, het hefft hebben willen. By voorbeeld: in het land, in het welk ik leeve, is de maatige prys van Rogge,.waar by Burgeren en Boeren bet meefte voordeel hebben,één gulden voor het Himbt. Is de prys laager, dan verIieft er de Eigenaar der Akkeren by, enomfangc zelfs wel minder, dan het Koorn hem zelf gekoft hjd- klimt de prys tot éénen Daalder, zoo is het noch geene duurte , maar evenwel een hooge prys, die ons eertt recht gehoorzaame en ordentelyke bedienden geeft, dewyl zy dan het brood 'c welk bun Heer hun geeft, beginnen te waardeeren. Is de prys twee guldens, dan wordt het al duure tyd. — Vooronderftelt nu, dat een Edelman of Pacbter.die eenen grooten voorraad vanKoornfioo,ooo Himbten>om maar een getal te noemen)op zyne zolders heeft, naa een flecht gewas het Koorn, dat ipaarzaam te markte gebracht wordt, en reets twee guldens geldt, verder tot dien prys opkoont,of miilchien noch wel een ftuiverof driehooger om het lein tot nieuwen opflag te geeven, en gebrek en nood zoo verre te vergrooten, dat hy zynen voorraad voor éénen noch hoogerenpry^e, miffchien voor twee Ryksd. fgelyk het in het Jaar 1608 eenige weeken lang geif aan heeft; verkoopen kan; met één woord, dat hy door zyn opkoopen, de duurte, die 'er noch niet was,en wel die grootc duurte veroorzaakt,- dat hy daar doordeKoopers bedriegt, dewelke denken,dat 'er geen voorraad van Koorn meer gevonden wordt, en de Verkoopers, dewelke door dat zelfde denkbeeld het waa-J gen om eenen prys te eifchen ,waar aanzy anders met zouden gedagt hebben ; dan hebt gy eenen Koorn -Opkooper in eenen kwaaden zin. Deezen man merke ik buiten twyffel als deDpeft des lands aan ,  Van het Sabathjaar. 5$ en de Akkerbouw verwaarlóoft, of wel geheel eh al nagelaaten worden, of men zoude het gewonen zal hem bietpoogen te verontfchuldigen. Tegen zulk eenen is het verftandig en noodzaaklyk wetten te maaken; en zo 'er geene wetten tegen zulke knevelaaryen gevonden werden, zoude hec natuurlyk zyn, deezen bewerker van den algemeenen nood, die by arme lieden wel in eenen ei» gentlyken zin hongersnood worden kan, aan de plonderingen der hongerigen over te geeven. Dam zulk eenen Koorn-Jood vindt men onder ons niet ligtelyk, federt de Koophandel in Europa zoo uitgebreid is. .Niemand heeft gelegenheid om het te waagen, (of het moeft in zulke landen zyn, alwaar de invoer van Koorn uit andere plaatzen verbooden is, Engeland by voorbeeld) want door het opkoopen zoude hy niemand dan zich zeiven bedriegen, dewyl 'er, zoo ras de prys van hec Koorn zoo onraaatig begint te klimmen,in hec kort van alle andere plaatzen (want men vindc nooit een algemeen miswas over de geheele aarde) eene menigte van Graanen zal worden aangevoert, en de winzugtvan anderen, die door zyn bedrog misleid waren, zyne oogmerken teleur Hellen. Ik ten minften hebbe in mynen leeftyd (en ik ben evenwel in het Jaar 1717 gebooren) noch geenenKoorn-OpkoopeivandatflaginDuitfchland gezien, en ik geloove, dat, zo hy zich vertoonde, het hem kwalyK bekomen zoude. KoornOpkoopers van dit foort in net klein,mogen 'er wel dikwils gevonden worden, en het is goed dat 'er Wetten tegen hen zyn,dan door de tegenwoordige gemeenfchap,die 'erover de geheeleWaereld door den hande' is, zullen zy even wel altoos buiten ftaac blyven om dat groote kwaad te doen, zoo lange flechts het invoeren v-n Koo n uit andere landen niet verbooden wordt. 2 Een Pagter of Eigenaar vn groote Akkeren, die in vrugtbaare jaaren zyn eigen Koorn opzoldert; Da eo  $2 § 74' Van het Sabbathjaar- wonne Graan, dewyl bet al te goed koop was liegt bewaaren, verkwiften, al te ruim fchoots, en err het daar laat liggen „ tot hy 'er zekere hoogen prys van maaken kan , pleegt ook wel dien naam .te draagen , en de PandeSten verkbaren hem vol uit voor eenen Dardanarium: Libr. XLVII: tit. 11. De criminibus Extraordinarii! Jeg* (u de Dardanariis : Prceterea debebis cuftoMre, „ ne dardanariiuliiusmercisfint, ne aut abbis, qui ,, coe'mtas merces fupprimunt aut a locupletioribus,qui fructus f'uos asquispretiisronderenol3, lentjdum minus uberes proventus exfpeclant; „ annona oneretur." Dit kan nu buiten rwyfel trappen hebben.- By voorbeeld: wanneer een Eigenaar de Rogge niet wil verkoopen, wanneer die onder den gulden , of wel, gelyk in het Jaar 1769.op eenen halvea daalder, en in fommige nadeelige vrugtbaare Jaaren tot eenen halven gulden gedaalt is; zoude het geheel onredelyk zyn hem eenen Koorn-Jood te noemen. Want by dergelyk eenen prys'kan hy niet ftaande blyven, en hy zy Eigenaar ofPagter van het land , hy ontfangt minder voor zyn Koorn, dan het hem zeiven te ftaan komt. Zo men hem eenen Koorn-Jood noemde, zoude 'er tuffchen eenen Koorn-Jood, en eenen dwaazen huishouder, die het zyne weg werpt geen derde kunnen plaatze vinden, maar men moeit dan noodzaaklyk één van beiden zyn. 9 Indien het Koorn op dengewoonen midde!maa< tigen prys ftaat, indien het daar boven reets een weinig geklommen is, en noch voort vaart met klimmen, verandert de zaak al een weinig van gedaante. By voorbeeld: wanneer een Himbtbyons in plaatze van ió goede grollen, (het welkeen middelmaatige prys is) ao of aa geldt, en de Koornverkooper wil wagten, om of hy 'er eenen Daalder (24 goede groifen) van maaken kon, is dit een zeer billyk voordeel, het welk hy van zyn Eigen-  Van het Sabathjaar. 5% en zelfs dan wanneer men daar toe geringere wagten gebruiken kon, het vee daar mede voeren, Eigenom, dat hy op eene goede wyze verkreegen heeft, poogt te trekken, en het welk elk menfch, die redelyk oordeelt, hem zoo veel te meer zal gunnen, dewyl het algemeen'er wel by vaaren kan, dat hy zyn graan bewaart, endaar door eenen eigentlyken hongersnood voorkomt; dewyl hy by deeze bewaaring onkolten heeft, de renten van zyne hoofdfomme berekenen moet, .en zich bloot Hellen aan het gevaar vangroot verlies, in gevalle het Koorn aanmerklyk daalde, en hy dus, gelyk by iedere gevaariyke onderneeming, op grooteren winft moet kunnen oogen. Ondertuffchen wordt hy evenwel reets meer gehaat, en hy haalt zich by eiken gros, dien het Koorn duurder wordt, reets meer kwaadewenfchenvan zyne Medeburgeren, en in gevalle dan het Koorn éénsklaps viel,meer wraakzugtigeblydfchap van dezelven op den hals: in het iaatue geval ziet men hem als eenen Woekeraar aan , die nu van Godt op eene zichtbaare wyze geftraft wordt, inzonde.rheid zo 'er de Koornworm noch by komt. Miffchien verdient zyn kwaad hart, en de gierigheid, als de bronnen, waar uit zyne daaden voorvloeijen, die alles: maar zyne daaden zelve verdienen het noch njet, en geen 'verftandig Wetgeever behoorde dezelve af te keuren", wat ook LI lp 1 anus daarvan gezegt hebbe; want waren 'er zulke opleggers van het Koorn niet, dan zoude'er, zooras de duurte begou, ook geen voorraad meer voor handen zyn, maar terftond hongersnood volgen moeten. Als de prys noch hooger, zo hy, by ons, van eenen daalder tot twee guldens klimt, wordt het te rug houden van het Koorn wezenclyd hard, maar een Wetgeever behoorc 'er zich noch niet mede te bemoeijen, dewyl hy het geduldig kan aanzien, dat iemand, met het grootfle geyaar voor zich zeiven , eenen Schat be. D 3 waart,  SI S 74' Van het Sabbathjaar, ren, van het zelve Brandewyn (of, gelyk het de Engelfche niet kwalyk noemen, vergift) icoct, ken, •waart, die den lande in tyden van hoogften nood van den grootften dienft zyn kan. Wederom is het eene andere zaak, indien deeze zelfde Man het Koorn van anderen opkoopt, om het weg te houden. Doe hy dit, wanneer het Koorn beneden den middelmaatigen prys is,zoo is hy, terwyl hy waarfchynlyk niets dan zyn eigen voordeel beoogt, de Groote en Verftandige Weldoener van het menfchlyk geilagt. Want indien , hy door zyn opkoopen het Koorn riet noch eenigermaaten op prys hieldt, zoüdehetzelve,dewyl 'er ongelyk veel meer te koop aangebooden dan gekogt werdt, noch laager vallen; de Boer zoude daar door groot nadeel lyden; en duurde dit eenige Jaaren, of van zyne Velden moeten verhuizen , / of, het geen noch het verftandigfte was, van dezelven een ander gebruik maaken; maar het is zeker , dat hy den akkerbouw verwaarloozen zoude, dewyl die hem zoo weinig voordeels toebragt ,• en wat zoude hier uit anders volgen, dan hongersnood by het eerfte misgewas. Indien men al vooronderftelt,dat zulk een Onkooper enkel dooi zelfsbelang gedreeven worde, is hy evenwel waarlyk een Zegen en de Onderhouding des lands, een Weldoener der Landlieden, en een borg tegen toekomenden Hongersnood. Is het Koorn op eenen middelmaatigen prys, en van denzelven tot de helft daar boven geklommen , zoo blyft hy noch evenwel de nuttige Man, die den voorraad in het land houdt s en tegen wien geene Wetten behoorden gemaakt te worden. Ook weete ik niet, of dezelve zich •wel met hem behoorden te bemoeijen, eer de prys boven de dubbelde Hoofdfom geklommen 3s. Maar het Zedelyk Caracter van zulk eenen Man is dai zekerlyk al geheel anders, als dat van hem, die alleeclyk zyn eigendom , het welk hy  Van het Sabbathjaar SS 'ken, of buiten *s lands verkoopen. Dan deeze Winzieke menfehen 9 die in goedkoope jaaren op. hy zelf ingeoogft heeft, te rugge houdt; hy verdient den vloek der armen, en der fcheldnaam Koorn Jood ook meer: Dar met zyn Zedelyk Caracter hebbe ik hier niets te doen. Deeze Man, dien ik in No. a befchree ven hebbe, men moge hem nu eenen Koorn-Jood heeten ,of net, deeze man is het, dien ikverdeedige; niet zyn Zedelyk Cara6ter, dit kan dikwiis zeerhaateiykzyn, maar zyne nuttigheid in eenen ftaat, om welke ik wil, dat hem geene Wetten verhinderen zullen. Het zal meenig eenen onbegrypelyk voorkomen, welke de rede zy, dat de Roomfche Wetten hem op de zelfde harde wyze beoordeelen , als byoos het onverftandig grauw; en dat Ulpiaan, in de bygebragte p'.aatze der PandeSten, die geenen onder de Dardanarii rekent, die in vooruitzigt van eenen Hechten oogft, hun koorn liggen laaten. Ik zal hetwaagen, om myne gedagteu hier over ter becordeelinge voor te ftellen. — Onze Duitfche Ryks-Wetten doen het niet ; maarhy alleen, die de tegenwoordige duurte, door het koorn optekoopen, poogt te vergrooten, hy alleen is het, die in de Ryksbeiluiten, tegen de Dardanarii genomen , bedoelt wordt: (ten minften dus ben ik door Rechtsgeleerden onderricht^. Oorfprongelyk ook wordt dat, het welk de PandeÏÏen verbieden, zoo weinig flrafwaardig geoordeelt, dat ik in het zelfde Ja^r waarin ik dit fchreef, (1770) in het begin van het welk een Himbt Rogge eenen hal ven daalder goldt, en zelfs wel noch voor.minder prys verkogt werdt, in de maand July reets plakkaaten gezien hebbe, waar in de Keninglyke Rentkamer den Amptüeden verbood , het koorn dat zy van hunne tienden trekken, (en dit is doorgaans noch het flechttte) voor éénen gulden te verkoopen , dewyl men vooruitzigt had, dat de Rogge hooger in pryze klimmen zoude. Oordeelt men naar de PandeÜen, dan zyn deeze plakkaaten van Dardanarii opgeftelt, maar naar het gezonde Vernuft, dan zyn het D 4 voor-  §6 § H' Van Het Sabbathjaar. opkoopen r houden toch het Koorn eenigfins m prys, en geeven. door hun opkoopen den Land- manne voorzichtige bevelen van waare Vaderen des Lands , die den voorraad in het Land houden , en eenen hongersnood voorkomen willen. — En daarom noch ééns, van waar zulk eene groote dwaaling inde Roomfche Wetten, die anders zoo uitmuntendzyn? Uitmuntend zyn zy, wanneer zy de eerite grondregelen van billykheid, met eenen yver, dieandersoa* gthoort is, onderzoeken, Tu vegere imperio populos, Romane, memento t Hce tibi erunt artes; maar in zoo verre zy den Koorn handel betreffen, zyn zv wegens de byzondere omftandigheden van Rome, en dewyl men zich, uk vreeze voor onruften. naar het grauw fchikte , gebrekkig. De geheele inrichting van den Romeinfchen Koorn-handel, was over het algemeen, federt zySicilien veroverden, niet goed, en werdt onder de Keizeren geduurig flechter. Zoo ras men hoort, dat zeker volk buiten 's lands zyne Koon> kamer heeft, kan men'er met zekerheid uitbefluiten, dat het zelve geen koorn genoeg meer bouwe; en dan hangt het zelve reets af van allerleie toevallen. Noch laager valt het zelve, zo het de dwaasheid heeft van tot zyne koornkamer eene plaatze aan de andere zyde eener wyden Zee te kiezen, zoo dat de eerfte vyand, die hun op het Water meefteris, hen uit kan kongeren. Sederc den tvd, dat Sicilien, en naderhand ganfch iEgvpten, het Magazyn van Rome werdt, bad deeze Stad in de hoofdzaak dezelfde Staatgebreken, als het Turkfche Ryk, welks hoofdftad uit Mgvpten gefpyft wordt,en inhet zelfde Jaar, waarin ikditfchryve,degevolgen van deeze fout haarer Staatkunde,door de Ruflifche Vloot, derwyze ontwaar wordt, dat geen menfchlyk verftand de verdere Uitwerkfelen daarvan overzien kunne. In zaaken, die den koornhandel betreffen , waren de Romeinen onder de regeering dt* Kei»  Van het Sabbathjaar. 57 manne aanmoediging tot den Landbouw, daar hy te gronde zoude moeten gaan, zo hy de Céne helft Kcizeren, Turken: is het dan wel te verwonderen, dat hunne Wetten in die ftuk zoo verkeert zyn? to dit iemand vreemd voorkomt, diede Wetten alleenlyk van buiten geleerthceft,hy ondervraage eenenEngelfch* man, wat hy van zyn Vaderland denken zoude, wanneer een vreemd lar.d c'ekoornfcbuur vaD het zelve geworden was: Engeland is ver 1.0oren, zal hy zeggen, ten minsten het helt na zynen Ondergang, dewyl de Landbouw verwaarloost wordt. Het volk was in Rome (recht op zyn Turkfch en gelyk teCon(lantinopolen) terftond misnoegt, zoo ras de prys van het koorn klom, men moeft by gevolge,inzonderheid wanneer men zich andere redenen tot misnoegen bewuit was, het koorn altoos op den zelfden prys zoeken te houden. Dit is zonder groote koflen, d:e de ftaatdaaraan befteeden, en het volk zelf opbrengen moet, niet mogelyk; en zoo ras dit gefchiedt, zullen'er weinigen luft hebben, om koorn op te leggen, op hoop van meerdere duurte; het is derhalven voor eerft alleenlyk een palliatief, (eene artzeny, die de ziekte verzagt, niet wegneemt) terwyl men door beladingen geld afperft, om het koorn in fchvn beter koop te maaken; en ten anderen fchrikt het den gierigaartaf, die door den voorraad te bswaaren allen Hongersnood zoude hebben voorgekomen ; en blyft de Alevandrynfche Koornvloot dan eens uit, zoo ontftaat 'er —— geene duurte, maar hongersnood , en — gelyk teConftantinopel, muïterye. Het arme gemeen, voor welks handen men vreeft, is geen goed raadgeever by het maaken van Wetten, en een Wetgeever, die zich naar het srauwfehikt, veroorzaakt hongersnood, terwyl hy duuren tyd veiboeder wil. Over het algemeen is het grauw, wanneer men daar voor vreeft, defpotiek; ook de Keizeren waren het te Rome. De ééne Geweldenaar vreesde voor den anderen,en gaf dan zulke Vrymachtige Wetten, die den Eigenaar verbooden, zyn  58 § 74' Van het Sabbathjaar, helft voor kleinen pryze verkoopen, en de andere als eenen nutteloozen overvloed op zynen zolder zyn eigen gewonnnen Koorn tot eenen 'bekwaamen Uerkooptyd te b-waaren Dit is zekerlyk dwingende Opperheerfcbappye,(D^/po^VmMr) wanneer een Onderdaan met zyn Eigendom niet naar zyn welgevallen kan handelen, en 't grauw of wetten hem beveelen, het zelve te verkoopen, eet noch wezendyke en algemeene nood plaatze heeft, dewelke aan het recht van Eigendom van byzondere perfoonen paaien ftelt. Zelfs de liefde giften, (Congiaria) die de Keizeren den Volke gaven, en die men, om dat men daar van als een fchooljonge in de fchoolboeken geleezen heeft, met zoo veele verwonderinggoedkeurt, waren iets na» deeligs. En was dat dan niet het hoogde bewys van hunne genade ? zal men my misfehien vraagen. Hoe zeer verheft Plinius in zyne fchoone lofrede den Menfehen vriend Traysan , om deeze weldaad, ten Hemel? Het is zoo, ik hebbe het geleezen : maar ik kan deze giften niet als eene genade aanmerken, en ik twyffele zeer, of Plinius dezelve in zyr; hart wel daar voorgehouden hebbe. Immers moed Trayaan het geld, het welk hy aan deeze liefde giften bedèedde, door beladingen van andere onderdaanen opneerren: noemt raen dit genade, wanneer een Vorli naardige wingewesten febattingen opgelegt, die anders niet noodig zouden geweest zyn , .om aan luie Romeinen brood te geeven ? Travaan moed het doen, dit bekenne ik; hy moed 'er ook eene goede vertooning by maaken , en eenen fchyn aanueemen, als of hy het uit menfchlievenheid deedi ik befchouwe het voldrektelyk als eene noodzaaklyke daad, geenfins als eene verdienftige. Het was dus geene genade. Maar welke inrichting, welke verwaarloozing van den Akkerbouw in Italien, hoedaanig eene vrees voor het ledige grauw, kan men hier uit leeren kennen! De menfehen die deeze liefdegiften ontfingen , waren zekerlyk voor het grootfte gedeelte leedigloopers, anders hadden zy,voornamentlyk te Rome, daar zoo veel omging, zelve voor de  Van het Sabbathjaar. 59 der bewaaren moeft, en 'er dus geen geld van maaken konde, hec welk hem nochtacs zoo ontbeer. de Weduwe, zelve voor het vyfjaarige kind, brood door hunnen arbeid kunnen winnen; hoewel het niet ééns noodig was, dac zy alle te Romebleeven.Maar Zy hadden liefdegiften noodig: welk eene fout van de Staatkunde! Indien men hoorde, dat te Lomien, te Berlyn, te Weenen, door de Koningen van GrootBrittannien, van Prmflen en den Keizer, brood uitgedeelt wierdt,en dat met flechts in een ongemeen flecht Jaar; (want dan was het wyze genade) maar alle Jaaren op het nieuw, en wel aan eenige duizenden men. fchen; waarlyk men zoude 'er nieuw van op hooren. Zoo goed als Trayaan zyn alle deeze drie Vorften wel; maar zy hebben by gelyk niet noodig, uit vreeze voor het Volk, of om de voonteeling aan te moedigen , lediggangers te voeden: hun eigen land brengt door noeftheid der onderdaanen Koorns genoeg voort; en kan 'er noch van uitvoeren. Zelfs beriyn, het welk in de Zandige Middenmark ligt, heeft geen gebrek: geld is voor waare armen noodig, aan deeze geeven zy aalmoezen, maar niet met zulk eene verkwiftendehand, dat'er de luiheid door gevoed wor^t, ook niet uit vreeze, maar uit genade en menfchlykheid, en fomtyds ook wel zoo in het geheim dat 'er het gemeen niets van te weeien krygt. Zelfs toen men voor eenige Jaaren in Engeland zoo veele beroerten zag, om dat de levensmiddelen te hoog in pryze gefteegen waren , koos de Staat het gevaarlyke middel niet om liefdegiften (Congaria) te geeven; want ware dit ééns gefchiedt, men zoude altoos beroTtens gehad hebben. By zulke groote fouten in de St >arkun !e, voorzoo verre zy de leevensmiddelen betreft, fou en die gedeekelyk door verwaarloozing van den binnenlandfchen Akkerbouw, gedeeitelyk uit vreeze voor het grauw gebooren werden,is het juift niet te verwonderen, ivanneer de Romeinfche Wetten, in dit ftuk gebrektig, en tegen de Koorn bewairders (den volke een voorwerp van algemeecen haat) fchaper wareD,dan zy had-  £o § 74. Van het Sabbathjaar; beerlyk is. Zy houden een groot gedeelte van hec gewonne Koorn, het welk anders buiten 's lands verzonden was, in het land,en verkoopen het ons miflchien binnen kort, wanneer 'er een flechts gewas gevallen is, wederom, wel voor eenen dubbelen prys, maar diep wy nochtans, in zulk een geval met blydfchap betaalen zullen: Zy verhoeden, dat het overvloedige Koorn, door gebrek van goed opzicht op iets, het geen men niet waardeert, verwaarlooft , verftrooyt, tot Brandewyn verftookt, of rot meiten van varkens misbruikt worde , waar van het gevolg zoude geweeft zyn,dat 'er by het eerfte misgewas hongersnood ontllond, dewyl men geen Koorn in voorraad had. Somtyds verkoopen zy dit Koorn liet welk zy bewaart hebben, in tyden van duurte met ongemeen veel voordeels, maar fomtyds lyden zy ook groote fchade, wanneer de duurte te lange weg blyft, dewyl het geld ondertusfchen, het welk in Koorn gelegt is, renteloos ligt, en het Koorn opgepaft moet worden;behalven noch dat het zelve indroogt. Zulke Koorn-Opkoopers achte ik wel nuttig, in zoo verre zy ons voor een grooter kwaad, Hongersnood, bewaaren, dan dit middel tegen Hongersnood is evenwel ook met een groot kwaadverbonden. Want om dat het graan dan maar in handen van eenige weinige byzondere Perfoonea is , die het zelve op hoop van winft bewaart hebben, gebeurt het wel ééns, dat'er by hetgeïingfte misgewas,op eenen tyd,wanneer 'erwe- zent- hadden behooren te zyn: met één woord, dat onze jDuidche Wetten hier beter zyn, dan de Romeinfche.  Van het Sabbathïaai& Ci zentlyk noch overvloed in hec land is, eene groote duurte ontftaat, die de Armen drukt, voor de Fabiiquen nadeelig is , en niet zoude ontdaan zyn, zo de voorraad in kleinere hoeveelheden op meer zolders was bewaart geworden. Daarenboven deeze enkelde Koornbewaarders zyn by het Volk gehaat, en indien het grauw talryk is, zyn zy, inzonderheid in Defpotieke en zeer vrye Staaten, in gevaar, om van het zelve overvallen , en geplondert ce worden, zoo ras maar, ook buiten hun toedoen, door een flecht gewas, de pryzen hooger worden. De opfchuddingen om het Koorn, die men voor weinige Jaaren in Engeland zag, kunnen dit ophelderen. Het allerbefte middel tegen duuren tyd is, wanneer men eiken Vader des Huisgezins beweegen kan, om in plaatze van nie:s dan geld, eenen fchac aan Koorn te bewaaren. Deed een iegelyk dat, men zoude altoos gemaklyk zoo veel in voorraad hebben kunnen, als het geheele land, niet voor één flechts, maar voor twee of drie Jaaren noodig had. Want het zal eenen Huis-Vader, die zich met den landbouw bezig houdt, ligter vallen , om voor 40*, ja voor 100 Daalders aan Koorn ce bewaaren, dan eenen Koninge voor hondert millioenen : heeft hy ééns eenen by uitftekeaheid ryken Oogft,dan behoeft hy zich niet ééns iet te onthouden om het te bezuinigen, maar alleenlyk het geen 'er meer dan doorgaans gewonnen is. te bewaaren ,• en doen dit meer landlieden, dan heeft men niet te duchten, das het Zaad zoo laag beneden den gewoonen prys vallen zal, iets het welk den Landman ne zoo nadeelig is,dat hy al ..e vrugtbaare Jaaren voor een vreeslyker kwaad aanzie, dan het misgewas zelf.  fj2 § Van hét Saeb athj aa zelf. By deeze wyze van het Koorn te bewaaren is noch dit voordeel, dat de Huisvader of de zynen, den noodigen arbeid, het verfchieten, by voorbeeld , zelve verrichten kunnen, .waar toe een Vorst zoo wel als een Koorn kooper voor geld menfehen huuren moet, terwyl zy 'er eenen tyd toe kiezen, waar in zy niets anders in hunne hu&houding te doen hebben. Een groot onderfcheid voorwaar! De Vorlt moet alles betaalen; maar Hy heeft alles voor niet : Zyn voorraad koft hem toch bezoldingen, noch dagloon; Hy behoeft geene byzondere gebouwen aan te leggen , zyn zolder is voor hem genoeg. En alles wordr daarenboven door Hem veel getrouwer en zorgvuldiger verricht, dewyl het zyn eigen Koorn is , dan wanneer het van vreemdelingen voor geld moeft waargenomen worden. Tot zulk een bewaaren nu van het Graan werdt elk Vader des Huisgezins, die zyne wel* vaart niet verwaarloozen wilde , genoodzaakt, door de Wet van het Sabbathjaar. en Mofes voorkwam daar door eenen toekomftigen hongersnood beter, dan zelfs door de fchikkingen van Jofeph zoude hebben kunnen gefehieden. Zoo al in het zevende Jaar het Koorn eenigfins duurer wierdt, door de nalaatigheid van enkele Israëliten die verzuimt hadden voor zich eenen voorraad weg te leggen, of door het inkoopen der Phcenitiers, dewelke zich by hunnen uitgeftrekten koophandel over de halve waereld, maar weinig met den landbouw bezig hielden , het was dan geen voordeel voor eenige weinige Koorn-koopers, maar voor ieder verftandig landman , dewelke op deeze wyze in het zevende Jaar winft doen konde. {Hoe  Van het Sabbathjaar.- 63 Hoe verftandig deeze fchikk'nggeweeftzy ,zal men noch duidelyker kunnen bemerken, wanneer men Zich de gelegenheid van Pa/aftina re binnen brengt. Dit land grensde aan de groote Koopftad Sidori, en andere handeldryvende Plaazen der Phanitiers. Indien ieder Israëliet niet met zekerheid vooruitgezien had, dat 'er in het zevende Jaar geen Oogft zyn zoude, en daar by hoop gehad om in dat Jaar zynen voorraad met beter voordeel te zullen verkoopen, die van Si* don en andere Phamiticrs zouden al den voorraad der voorige ryke inzamelingen hebben opgekogt, gelyk in onzen tyd de Hollanders , het Poolfche, Lyflandfche, en gedeeltelyk ook het Duitfche Koorn opkoopen, en, om het weder te verkoopen , bewaaren. De Sidonïers zouden dan Opkoopers geworden zyn, het graan bewaart, en by het eerfte flecht gewas den Israëliten hun eigen Koorn miflchien viermaalen zoo duur wederom verkogt hebben. Tegen Woekeraars , die in ons land zyn, kan men, wanneer zy al te onredelyk worden , noch wetten maaken , en hen dwingen, om van hun Koorn voor eenen maatigen prys af te flappen: maar tegen buitenlanders helpen onze Wetten niet. §« 75- Noch eenige oogmerken, of voordeden van het Sab* batb-Jaar, beneffens zeker nadeel, het welk uit het zelve fchynt voort gefprooten te zyn. Het was noch een groot nut van het SabbathV Jaar, dat de Hebreeuwfche knegren, die wederom vry geworden waren, overal hun onderhoud von-  64 § 7S' Van het Sabbathjaar. vondenen den grond konden leggen tot eenë nieuwe huishouding. Men gaf hun , wanneer men ze vrylier, een gefcheuk van één of twee fehaapen: (Deur. XV: 14.) voor deeze vonden zy dat zelfde Jaar overal vrye weide; en op deeze wyze konden zy zich niet alleen , maar ook het begin van eene kleine kudde onderhouden. Op dezelfde wyze konden ook de Ifraëliten, wanneer zy door armoede ten lande uit gedreeven waren, in het Sabbath-Jaar derwaarts wëderkeeren, en hun onderhoud vinden op de gemeene akkeren. Of Mofes ook bedoek hebbe Vremdelingen inhet land te lokken, weete ik niet.; arme Vreemdelingen zyn niet voordeelig voor eenen Staat, ten zy het denzelven aan daglooneren mangelde , of zy nieuwe bezigheden en nieuwen vlyt aanbrachten. Dan voor het overige dienen de wetten van Mofes niet, om Vreemdelingen te lokken, maar alleenlyk om hen volgens billykheid te belenen men : daarenboven hield hen het onderfcheid in Zeden en Godtsdienft genoeg te rugge; hierom wil ik dit niet als een oogmerk, ja niet ééns als een rechtsreeks voordeel deezer wet aanmerken* Mofes meldt daarentegen uitdrukkelyk,(Levit. XXV: 7.) dat hy alles, wat in het Sabbath- Jaar van zelfs voortkomen zoude, ook voor de kudden , cn het wild ter fpyze gefchikt had. Ten aanziene dan der kudden was geheel Palcellina in het zevende Jaar eene gemeene Weide, en men had vryheid om daarmede overal rond te zwerven; het had de gedaante van een land van zwervende herderen, gelyk het te vooren geweefr, was. Nademaal het my ontbreekt aan ondervindinge in de Huishoudkunde, die van eenegelyke natuur zyn , kan ik , het geen daaruit volgen moeil  §75» Het Sabbathjaar.^ moeft, niet bepaalen , terwyl dit noodzaaklyk veele kudden,die te vooren in de Wocftynen van Arabien weidden, in het land trekken moest, en hun eene vette weide van niet dan akkeren aanbood, op welke het gras van uitgevalle Tarwe en Garft hun voedfel gaf. Ten opzichte van het wild is misfehien het oogmerk van den Wetgeever geweeft, dat men het zelve niet ten éénenmaale zoude uitroejen, door zich met tegrooten . yver op den landbouw toeteleggen. Het zoekt de ftreeken, daar het rykelyk zyn voedfel vindt en het kwam dus misfehien uit de nabuurige landen en bosfehen, (Libanon by voorbeeld) om het land op nieuws met wild te vullen , indien flechts om het zevende Jaar, om zoo te fpreeken, eene ftilftand van wapenen met het zelve gemaakt werdt, en men het op de akkeren toeliet; by na gelyk de Arabieren het wild in dó heilige landen ongeltoort laaten. Eene enkelde duisternis is 'er voor my overgebleven, ten aanziene van het Sabbath-Jaar: men , kan namentlyk vraagen; hoe men de ledigheid die zoo verderfelyk is ,hebbe kunnen voorkomen, wanneer een Volk, het weikuit Akkerlieden beftond, in één rond Jaar geeneAkkeren bouwen mocht?Mis^ fchien hielden zy zich bezig met het Koorn, het welk zy overgewonnen hadden, te verkoopen: alsmede met de Veehoederye, terwyl zy door het ganfche land weiden konden, of ook,zo die geoorlooft was, met de Jagt, maar dit alles geeft noch wemig arbeids. Hier blyft dus iets duifters voor my over. u. mei e  66 § 76. Het Sabbathjaar werdt §• 76". De Wet van het Sabbathjaar en Jubeljaar is langen tyd niet onderhouden. Mofes fchyqt zelf niet geda^t te hebben,dat deeze Wet van het Jubel- en Sabbathjaar ongefchonden zoude gehouden worden. Wanneer hy onder andere ftrafoordeelen den Israëüten de verwoeliing hunnes lands dreigt voege hy'erby, hec land zal dan de Sabbathen vieren, die het te vooren verwaarlooft heeft, Levit. XXVI: 34, 35. en hy vooronderftelt dus, dat men, tentyde toen het land bevolkt was, het vieren van dezelven zoude nalaaten. Hoe verre die inftelling in gebruik geraakt, en algemeen gehouden zy, kan ik niet zeggen, dewyl het my daar omtrent ontbreekt aan nauwkeurige gefchiedeniffen. Ik vin de het allermeeft van veibreekingen daar van ^ewag gemaakt, fty^ voorbeeld. De Koning wil den Akker van Nabot koopen, of dien van hem tegen eenen anderen ruilen , r Kon. XXI: 2. Men zag derhalven toen ten minften het verkoopen der Akkeren als geene onmogelyke zaak aan. jelaias klaagt, Kap. V: 8. over fommige menfehen . die groote Hukken lands, (in het Hollandich zoude men het Landgoederen, en noch beter in het Latyn Latifundia kunnen noemen) door inkoop byéén vergaderden , zoo dat eindelyk de overige geheel verdrongen wierden. De Overtreeding van deeze Wet was by gevolg zoo verre gegaan, dat 'er wezentlyk Latijun tia ontftonden, die in de Roroeiofebe GefchiedenhTen van eenen zoo haately- ken  NIET WAARGENOMEN. 67 ken kant bekend zyn; iets, het weik tegen het oogmerk van de Molaïfche Wetten , even zoo zeer, zo niet meer gekant was, dan tegen de eerfte Wetten en de Staatkunde van Rome. Zelfs fchynt de Wet, door welke een Slaaf in het zevende Jaar zyne vryheid weder kreeg, in onbruik gekomen te zyn : in hunnen laatften Oorlog met Nebucadnezar, poogde Zedekias de zelve wederom in te voeren, en de Hebreeuwfche knegten in vryheid te ftellen, (waarfchynlykom hen tegen den vyand te laaten dienen; want men gaf den flaaven doorgaans hunne vryheid, wanneer het met het Volk op het uiterde gekomen was, en 'er geene vrye Lieden genoeg waren, om de Wapenen te draagen) dan zyn bevel, en zelfs de Eed, dien hem de Rechteren gezwooren hadden, had geen gewichts genoeg om tegen het misbruik op te weegen. Jerem XXXIV, H. en volg. Nergens vinde ik van het vieren van één deezer Jaaren gewag gemaakt, nergens het ze(vein de gelchiedeniften ingevlogten : nimmermeer wordt in den Bybel naar Jubeljaaren getelt,- het welk nochtans eene veel gemaklykere rekening zoude geweeft zyn dan die, welke uit de Jaaren der Koningen gemaakt werdc. De eenige blyk, dat het Jubeljaar noch niet geheel en al onbekend geworden was, vinde ik Jef. LXI: 1, 2. alwaar het fchynt, dat 'er fpreekwyzen van ontleent worden Maar hoe weinig betekent dit ? Zy kunnen ook wel uit de Oudheden ontleent zyn. Wanneer ik i Chron. XXXVI: 21. leeze, zoude ik fchier op de gedagten komen, dat het vieren van het Sabbathjaar zeventig maaien achter eikanderen, en bygevolg geduurende den tyd van E 2 500,  ; 68 $ y6. Het Sabbathjaar werdt enz. 500, of 490, of 436 Jaaren (a) verwaarlooft is. Want naa dat de Schryver gezegt had,dat het land geduurende de babylonische ce- vangen/sse zeventig Jaaren geviert, Cdat is, braak gelegen) had, voegt hy 'er by} zog lange tot dat het land zich heeft kunnen trooften, en als te vrede Hellen over de ongevierde Sabbathen, of, gelyk ik liever zoude vertaaien,(£)to t dat het voor de verwaarloosde Sabbathen betaalt had. Het blykt zeer klaar, dat hy daar mede het oog heeft op het geen 'er door Mofes, Lev. XXVI: 34. gezegt was; want in Jeremias, dien hy insgelyks aanhaalt, ftaat dit in het geheel niet, tot dat het voor zyne Sabbathen zal betaalt hebben, maar alleenlyk de Zeventigjaange gevangenis. En zo men wil, dat juift deeze zeventig Jaaren door de verwaarloosde Sabbathen kunnen uitgerekent worden, dan is het zeker dat 'er zeventig Sabbathjaaren ongeviert moeten gebleeven zyn. De Babylonifche gevangenis nam haar begin met de wegvoering van fo- jakim; (a) Indien, gelyk fommigen willen,het Jubeljaar op het 4ofte [aar viel, en bygevolg op het zevende babbathjaar, dan had men ,in den tyd van 4< o Laren 70 Sabbathjaaren. Maar indien het Jubeljaar op het zevende Sabbathjaar volgde, en zelf het 5ofteTiaar was, dan heeft men in 70 Sabbathjaaren, of 1. 436 Jaaren, zo men de Jubeljaaren ook voor aabbatjaaren rekent, of 2. Zo men dit niet doet, 500. W heet in het Arabiefch en Chaldeeuws, de. ta al en. Men kan 'er meer van vinden in den oden § van myne reets gemelde VoorJeezing , de paradoxi lege mojaica, Jeptimo anno agrorum ferias indicente.  § 77- Vermeent Erfelyk Bruiker-recht. 69 jnkim; van deeze vak, zo ik de tydrekening van Usserios volge, 1. het 500de Jaar vroeger, in den tyd, kort voor de regeeringe van Saul. 2. het 41;ofte, in het begin van zyn Koningryk, en 3. het 436de midden in de regeering vanDavid. Dan de tydrekening der Jaaren van Saul en Salomo, komt my zoo onzeker voor, dat ik in dit geval voor de rekening van U s se r i ü s niet zoude willen indaan; ik kan daarom niet met zekerheid zeggen , wanneer de Israëliten begonnen hebben, deeze Wet van Mofes geheel te verwaar. loozen. s in Van Jbmmiger voor geeven dat ''er zeker Brui' ker-recht geweeft zy , volgens het welk een Eigenaar zynen Akker aan anderen % moeft overlaaten. Daar is 'er, die voorgeeven, by de Akkeren der Hebreeuwen noch zekere Erf-verpachting ontdekt te hebben, die aan onze tegenwoordige Meyeryen niet ongelyk is: Gegoede lieden namentlyk die groote akkeren bezaten, hadden, volgens hunne gedagten , dezelve aan zekere huisgezinnen van Vader tot Zoon in diervoege overgegeeven, dat deeze dezelve bouwden, en den Eigenaar alleenlyk een gedeelte van den Oogft mededeelden. De geheele giffing rud op eene gefchiedenis van den Akker van Mephibofeth, eenen Klein-zoon van Saul. Siba,een knegt van Mephibofeth , bouwde den Akker van zynen E 3 Heer,  £0 § 77- Vermeent Erfelyk Bruikbr-recht. Heer, door de handen van zyne 15 Zoonen, en 20 Knegten, 2 Sam. IX: 9-13. David fchenkt, by gelegenheid van zyne vlugt voor Abfalom , aan Ziba den geheelen akker, toen deeze hem ontdekt, dat Mephibofeth te rug gebleevenwas, in hoope, dat de Israëliten hem de Kroon van zynen Grootvader zouden geeven, Kap. XVI: 4. Toen üavid weder in zyn ryk kwam, ging Mephibofeth hem te gemoete. die in al dien tyd zyne nagels niet gekort, zynen baard niet gefchooren, en zich niet gewaflchen had ; hy verontfchuldigt zich, en verklaart Ziba voor eenen valfchen befchuldiger: David heef geinen luft om de zaak verder te onderzoeken, en beveelt, dat zy den Akker met eikanderen deelen zullen,Kap. XIX: 25 • 30. Dit vonnis heeft men van groote onrechtvaerdigheid befchuldigt; en op dat men het zoude kunnen verdeedigen, gaf men voor, dat alles, wat David bedoelt had, was, dat Ziba een Erfelyk recht hebben zoude, om den Akker van zynen Heer te bouwen, en den Oogft met hem te deelen, ten naaften by, gelyk by ons de Bruikers. En op deeze wyze had men dan een Erfelyk Bruiker recht, het welk wel niet van Mo.es kwam, (want het was in geenen deele het oogmerk der Mofaïfche Wetten, dat iemand zulke uitgeftrekte Hukken gronds, of Latifundia bezitten zoude) maar nochtans door den tyd oncftaan, eD ten tyde van David reets zeer gemeen geworden was. Men kan het onzekere van deeze giffing ligte.. lyk bemerken. David fpreekt geen woord van de vrugten der Akkers, die verdeelt moeiten werden, maar hy noemt den Akker zelf. Hy ichynt Mephibofeth met voor zoo onfchuldig  Vermeent Erfelyk Bruiker-recht. 71 gehouden te hebben,als deeze vertoonen wilde, maar uic oude liefde voor Jonathan, van wien Mephibofeth een Zoon was, heeft hy miflchien de zaak niet ten fcherpften willen onderzoeken: en waarlyk zyne onichuld is in myn o^g niet oncwyffelbaar, want,al had Ziba hem verlaaten, hy zoude evenwel noch wel iemand in Jerufa» lem hebben kunnen vinden, die hem zynen Ezel zadelde ; inzonderheid daar geheel Jerufakm het vertrek van üavid beweende, en mcdelyden met hem had. Zyne lange nagelen,en ongefchooren baard, willen by my 00'; niet veel zeggen, want, behalven dat men met geveinsde droefheid den troon kan zoeken , moeft zyne hoop zeer fchielyk vervliegen , toen Abfalom in de Stad kwam, en op den troon klom: nu had hy wezentlyke redenen om bedroeft te zyn, dewyl hy zynen weldoener, David , verlooren had. zonder eenen troon te winnen. Mair ge> fielt, dat David hem onrecht gedaan heeft is dit de éénige onrechtvaerdigheid niet in de ge- fchie- (a) By eenen Veroveraar, die onmiddelyk naa dit hy op muitelingen eene sproot"zegen bevogten heeft, met luifter in zyn ryk wederkeert, zoude zulk eene onbedachte Ukfpraak, om zander form van rechten te vonnilfen , niet zoo ongehoort of ongelooflik zyn. ïvlaar ik moet 'er nochééne omftandigheidbyvoeg' n, waar door de zaak aanmerkelyk van gedaante verandert. Doorgams Itelt men zich doezen Akker voor,als den ouden Familieakker en hetErideel van Saul,bet welk van zyne Voorvaderen op hem gekomen w.is; en dan was hei zekerlyk zeer hard , den nakomelinge van S3ul,op enkele verdenkmgjzonderde befchuldigingnaukeurig te onderzoeken , een Eigendom voor de helft te ontneemen, het welk hydoor ErfenifTewettigverkreegen had. Dan volgens de fchikkingeD van iylolès kan E 4 men  72 § 77- Vermeent Erfelyk Brwker-récht, fchiedenifie van David, en dezelve worde door deeze verklaaring, die men 'er aan geeft, niet vermindert. Want iemand tegen wil en dank eenen Erf bruiker op te dringen, en wel eenen zoo met recht gehaaten, die hem te vooren vahchelyk van Hoogverraad befchuldigthad,isten minften even zoo hard, zo niet harder, dan hem de helft van zynen Akker te neemen. Het geen men van eene Erfelyke Verpachting -der Akkeren zegt, houde ik derhalven voor onbeweezen. VAN men niet wel denken, dat Saul of zyn Vader Kifch, voor zyn aandeel zulk eenen Akker zoude gekree»en hebben, om welken te bouwen Ziba zyne 20 Kneg^ ten, en 15 Zoonen noodig had: ook kan hy den zeiven niet wel gekogt hebben; want dit ftreed tegen de wet, die het verkoopen der Akkeren verbood. Saul fchynt zyn Erf ieel door verbeurtverklaaringen (ziet § jy. No. 3. in het eerfte deel) en wel, wat meer is,door onrechtvaerdige verbeurtverklaaringen, ftanmerkelyk vergroot te hebben, ten uaatten by, ge-, lyk 2Sam. XXI: 2-5. verhaalt wordt, dat hy de Gibeoniten had zoeken te verdelgen; en deezevoordeelen had hy , niet aan de Kroon, maar aan zyn huisgebragr. David had macht, om deeze Akkeren, wan? neer de oude bezitters van dezelven niet meer voor handen , of wezentlyk fchuldig waren, wederom in te trekken en aan de Kroon te brengen, maar bydeed dit niet, en gaf alle akkeren, die aan het huis van Saul behoorden, aan Mephibofeth, a iam. IX:9,10. Zo hy nu dacht, dat Mephibofeth zich aan eeneoDtrouw had fchuldig gemaakt, die hy niet ten ftrengiten onderzoeken wilde , dan kon hy door eene eigenmachtige Uitfpraak wel de helft van zyn gefebenk terugge neemt n; het welk dan reets eene geheele andere zaak is, als of hy door zulk eene eigenmachtige Uitfpraak over de heilt van een Eigendom befchikt had, het welk eenen anueren van ouds af op eene wettige wyze toekwam.  § 78. ZOONEN ERFDEN; ENZ. 73 VAN VERANDERING VAN EIGENDOM,DOOR ERFENISSEN, RUI L INGE , AFSTAND. GIFTEN3KOOP,EN VERfCOOP. $• Doorgaans Erfden de Zoonen alles, en de Dochteren niets. Uitzonderingen van deezen regel. Ik behoeve niet te herinneren, dat alle overige bezittingen der Israëliten, die in geene vatte goederen beftonden , vervreemd, weg gegeeven,en verkogt konden worden. Ik kome derhalven terftond, zonder verdere omwegen, tot het onderzoek van de verfchillende wyzen,op welken het Eigendom by de Hebreeuwen konde verandert, en van den éénen op den anderen gebracht worden ; Erfenis namentlyk , Giften , Afftand, Ruilinge, Koop, en Verkoop: Van het één heb ik veel, van het ander maar weinig, en van het ruilen in het geheel niets rnerkwaaj> digs te zeggen. Doorgaans erfden volgens de Wetten van Mofes alleenlyk de Zoonen; volgens eene overoude gewoonte waren de Dochteren van de Erfeniffe uirgeflooten. De Dochteren van Laban wiften het al , dat zy geen deel hadden aan het huis haares Vaders,en als Vreemdelingen aangemerkt wierden, Gen. XXXI: 14 ? 15. en in het verzoek, het welk de Dochteren van Zelophchad, J^um. XXVII; 2, 3, 4. aan Mofes en den raad E 5 doen,  74 $ 7^» Zoonen erfden. doen, wordt vooronderftelt, dat de Dochteren doorgaans niet erven. De Wet van Mofes had hier eene gaaping , dewyl door de zelve eene vraag die hier uit noodzaaklyk voortvloeyt, niet konde beantwoort worden;(maar eigentlyk had het Mofaïfch Recht deeze gaaping niet, dewyl men die vraag door het oud gebruik konde en moeft beflilfen) te weeten: w a a r zaleene Dochter van onderhouden worden,wanneer zy on getrouwd blyft,en haar Vader sterft? of,wannefr haar man sterft,zonder Kinderen by haar na telaaten,en zy 'reets doven die jaarenis, in welke zyn naastbestaande verplicht was om haar te trouwen? Volgens de regelen van namurlyke billykheid is het wel zeer waarfchyrilyk, dat zy in hec laatlte geval door de Erfgenaamen van baaren Man, en in het eerfte door die van haaren Vader onderhouden is; dan hoe rykelyk, en hoe veel zy van deezen met recht hebbe kunnen vorderen , bepaalt Mofes niet, maar laat deeze gevallen (die door zyne Wetten en de Zeden der Israëliten maar zeldzaam gebeuren moeiten) aan het oud gebruik over. Hoe dit oud gebruik nu geilek geweeft zy, is ons ten éénenmade onbekend ; want wanneer de Rabbynen wi'len,dat als dan het tiende gedeelte der Erfenifle voord... Dochter was, is dit hunne eige Wet, niet die van Mofes. Volgens het Molaïlch i echt kon dan alleen eene Dochter ,erven , wanneer haar Vader in het geheel geene Zoonen raliet. Deeze fchikking, die ViOfes op verzoek der Dochteren vanZelophchad maakte, vinden wy Num, XXVII. opgete- kent.  Dochteren doorgaans niet. 75 kent. Deeze zagen haar verzoek zekerlyk als nieuw, en met de alroosduurende gewoonte, die men tot dus verre gevolgt had, tlrydigaaii; zy gronden het zelve ook niet ééns op de natuurlyke billykheid, dat een Kind van zynen Vader Erfgenaam zy, maar alleenlyk duar op , dat de naam van haaren Vader zoude verdelgt worden, zo men geenen Akker op zynen naam deelde, en den zeiven aan zyne Nakomelingen overgaf: eene fchande, die de Israëliten als ongemeen groot aanzagen. Dan Mofes maakte evenwel een aanziene van zulke Ervende Dochteren de Wet, dat zy niet buiten haare Stammen trouwen moeiten, daar de Dochteren der Israëliten anders vryheid hadden, om uit alle Stammen eenen Man te neemen : en de Dochteren van Zelophchad gingen noch verder, zy trouwden juift haare naafte Nee- ven, Num XXXVI. Men bemerkt hier eene zeer zichtbaare gelykheid tuffchen deeze Wet, en de Wetten der Atheniers. Te Athenen erfden de Dochteren op de zelfde wyze niet, wanneer 'er van den Overledenen een Zoon nableef; en eene Dochter, die geenen Broeder had, en by ge volg zelve Erfgenaam was, (sVxAijpiif wordt zy genaamt indeAttheenfche WettenJ was verplicht om haaren naaften bloedverwant te trouwen. Dit was eene noch nadere bepaaling, dan Mofes in zyne Wet maakte, want by hem kon eene Ervende Dochter noch in haaren S am kiezen; hoewel ik meene, dat zy doorgaans haaren naaftbeftaanden getrouwt heeft, gelyk de Dochteren van Zeloph* chud de den. Men zie Jacobi Perizonii Dij]', de lege Vocontd (de tweede, onder zyne zeven Disserïatien)p. 137. Jeqq. Ia  f6 $ 78. Zoonen erfden, In het voorby gaan merke ik aan, dat Maria, de Moeder van Jefus, eeneErfgenaame,of Dochter zonder Broeder moet ge weeft zyn, dewyl zy, tegen de gewoonte der Vrouwen, noodig had, na Bethlehem te reizen, en zich mede te laaten optekenen. Zy moet derhal ven te Bethlehem een Erfdeel gehad hebben; hoewel, het zelve misfehien tot cp het Jubeljaar verkogt was: by gevolg moet Jofeph haar Man, met haar uit den zelfden Stam,en waarfchynlyk zelfs uit het zelfde geflagc, dat is, uit dat van David afkomftig geweeft zyn; eene vraage, over welke dikwerf twift ontftaan is, die men ongelukkiglyk beflift heeft, en om welke re kunnen beantwoorden, men rond uit verdichtte, dat het geenen Israëliet geSorlooft was, buiten zynen Sram te trouwen. Dit is eene volftrekte onwaarheid, die de ééne onkundige den anderen heeft nagezegt, dewyl hy dagt, dat hy het tot verdediging van den Godtsdienft doen moeft: maar dus is de waarheid: eene Dochter die haaresVaders coederen erfde mocht niet buiten haaren Stam trouwen, en pleeg het niet te doen buiten haar geslagt. Daarenboven fchynt een Vader noch fomtyds, buiren het geval, het welk by de Dochteren van Zelophchad plaats vond, zynen Dochteren een wettig gedeelte der ErfenilTe gefchonken te hebben; zonder noch te fpreeken van ryke giften, die zy by hun leeven weg gaven: dan te gelyker tyd komt het my voor, dat dit alleenlyk kon gefchieden by goederen, die een Vader gewonnen had, en des noods by Akkeren, die hy zelf het allercerft boven zyn Vaderlyk Erfdeel in bezit genomen, verovert, en aangelegt had, maar  Docht EREN DOORGAANS NïET. ~n maar niet by de eigentlyke Familie akkeren;en vervolgens dat niemand dan een Vader dierykelyk gegoed was, deeze vryheid gehad heeft. Al in het boek van Hiob, het welk wat ouder is, dan de Wetten van Mofes, wordt verhaak, dat Hiob zynen Dochteren een Erfdeel onder zynen Zoonen gegeeven heeft, (Kap.XLIï. 15.) het welk ik geen kans zie, om vanrykelykegiften te verftaan, gelyk Perizoniüs wil, zonder der fpreekwyze geweld aan te doen. Hy wordt als een buitengemeen gegoed Man befchreeven, die meer deed, dan men anders gewoon was, en tegen de wyze van zyn land,zyne Dochteren zoo wel als zvne Zoonen liet erven. ■ . Onder de Zoonen van Afcher vinden wy in beide de geilagtrekeningen , Gen. XLV1: i?. en Nam. XXVI, 46. Scherach, hunne Zuster; waarom, weete ik niet zo zy niet mede geërft heeft. . Barfillai \ die zoo ongemeen ryk was, dat hy het leger van David eenen tyd lang onderhouden konde, had zekerlyk eenen Zoon, van welken 2 Sam. XIX: 35-42. gefproken wordt; des niettegenftaande zien wy, dat hy ook zyne Dochter als Erfgenaame benoemt heeft,' die, wat meer is, in eenen anderen Stamme trouwt. Want Nehem. VII: 26. wordt de Geflagtrekening van zeker Pnefterlyk huis, van deezen Barsillaiuit Gilead (a) afgeleid, (het welk anders maar alleen- (a) [Uit Gilead.] Men lette wel op dit byvoegfelj daar konden zekerlyk meer menfehen Barfillai heeten; dan wanneer 'er deeze bepaaling bykaat, B a a s 1 llai d e Gileaoi et,ziet men duidelyk, dat van dezen üarfillai, die in de gdchiedeniffen zoo bekend, en  78 § 78. Zoonèn erfdeu, alleenlyk dan gefchiedt, wanneer men van zyne Voervaderen geërfc heeft) en 'er wordt uitdrukJyk bygevoegc; dat iemand uit het Prieftei lyk geflagt, Barfillai genaamt,éine der Dochteren van Barfillai den Gileadiet getrouwt, en den naam van dat huis aangenomen heeft. Dit zal zekerlyk nitts anders te zeggen zyn, dan dat hy in deeze familie is overgegaan, en als een Zoon van den ouden Barfillai, wiens naam hy aannam , aangemerkt, het welk duidelyk vooronderfielt, dat hy zyn Erfgenaam geweefi is. Ik zal noch eenige gevallen van dien aart 'er byvoegen , dewelke tot ophelderinge van dit zeldzaam Recht dienen kunnen. Machir had gewis eenen Zoon, die Gilesd heette, 1 Chron. 11: ai. maar hy had ook eene Dochter, die de Vrouw werdt van Chezron, uit den Stamme van Juda. Uit dit huwelyk werdt Segub gebo&ren , wiens Zoon Jair was, 1 Chron. II: 21, a2. Maar deeze Jair wordt niet tot den Stam van Juda gi rekent , gelyk het volgens de afkomft van zynen Vader behoorde , maar naar de zyde van zyne Moeder tot den Stam van Manaffe; en Mofes noemt hem (Num.XXXU: 41.) Jair den Zoon van Manasse. Hy moet derhal ven door zyne Moeder in den Stam van Manafie een erfdeel gehad hebben; en dit bl kt noch duidelyker uit Num. XXXII: 41, alwaar wy vinden, dat zyne Nakomelingen de Dorpen aan geene zyde van den Jooden innamen, die naar hem Dorpen van Jair genaamt werden en een Gileadiet was, en van geenen andere Naam. genoot gefproken worde.  Dochteren doorgaans niet. 79 den. Dan dit overgaan in eenen vreemden Stam had reets voor de Wetgeeving van Mofes plaacs gehad. Schefchan had, volgens 1 Chron. II: 34, g«f. geene Zoonen, maar alleen Dochteren.Hy geeft ééne van dezelven aan zynen knegt jarcha, die niet ééns een Israëliet, maar een ^Egyptenaar was ; en deeze Jarcha plant zyn (Schefchans) geflagt voort; bygevolg was hy zyn Erfgenaam. Ook dit was al voor de Mofaïfche Wetgeeving in gebruike, en in zoo verre met zyne fchikkingen Hr>dig , als de ervende Dochter hier niet alleen buiten haaren ftam, maar zelfs buiten haar volk trouwde. Men ziet hier dan een voorbeeld van iets, het geen door het oud gebruik geoorlooft was, maar door de Wetten van Mofes verbooden werdt, Caleb gaf zyne Dochter niet Hechts eenen Akker, en wel, gelyk het fchynt, eenen zeer aanzienlyken, mede ten huwelyke, toen hy ze uittrouwde, maar hy voegde 'er, op haar, rechc van pas gedaan, verzoek, noch de zoogenaamde boven- en beneden-Wellingen by, Jof. XV: 16-20. Recht. I: 12 -15. en nochtans weet men uit i Chron. II. met zekerheid, dat Caleb Zoonen bad. Dit gefchiedde naa dat Mofes zyne Wetten gegeeven had; dan hier kwam deeze byzondere omftandigheid by, dat Caleb noch behalven zyn eigentlyk Erfdeel, den geheelen Akker rondom Hebron als eene byzondere bezitting tot belooning verkreeg, dewyl hy en Jofua de eenigen geweeft waren, die den Israëliten moed gemaakt hadden, om na Palaflina te trekken , ' en hy noch daarenboven Hebron zelf veroverde, waar  8o § 78. Zoonen erfden, enz. waar uit hy de Cananiten verdreeven had Ca\ Met dit buicengewoone Erfdeel, konde hy, zoo het fchynt, doen het geen hy wilde, en het behoorde niet onder de befchikkingen der Wet, die alleen het oog had op zulke Akkeren, die door het lot iederen Manne waren toegevoegt. Eleazar had,gelyk wy r Chron. XXIII: 22. leezen , geene Zoonen, maar wel Dochteren» Deeze konden, wel is waar , geen Erfdeel bekomen aan vafte goederen, het huis van haaren Vader mtgezondert, want Eleazar was een Leviet: dan evenwel waren zy zyne Erfgenaaraen, en de Schryver heeft niet verzuimt aan te tekenen, dat zy aan haare naafte bloedverwanten getrouwe zyn. Dit was geheel en al volgens de Wet, die Mofes gaf,by gelegenheid van het verzoek der Dochteren van Zeiophchad; en men ziet 'er uit, dat de gewoonte dezelve had uitgefirekt tot zulke Dochteren, die geene Akkeren maar alleenlyk andere goederen erfden. X7 ?y dtrZuik eene échter , dewelke haares Vaders Erfgenaam was, trouwden, moeiten in het geflagt van hunnen Schoonvader overgaan en zich als zyne eigene Zoonen laaten optekenen! Volgens het oogmerk der Erfeniffe kon dit niet anders zyn; want dezelve werdt aan de Dochter gegeeven, op dat de naam van haaren Vader niet m de geflagtrekeningen uitgedaan wierdt: en by gevolg moeiten de Zoonen, die uit dat Huwelyk gebooren werden, op den naam van hunnen Grootvader, van Moeders zyde , worden aangefchreeven. §79. (O) Nnm. XIV: 6^10. 24. Deut. I: 36. (vereeleeken mee Num. Xfli: 23.) Joh. XIV; 6-15. XV13, 14'  $ 79' De Oudste zoon kreeg enz. 81 § 79> Perdeeling van het Erfdeel .onder de Zoonen^ Uit Deut. XXI: 17. en 1 'Chron. V: 2. kunnen , wy niet zekerheid zien, dat de oudfte Zoon een dubbeld deel kreeg van de Erfeniflè. Dit voorrecht der Eerftgeboorte, het welk van eenige Eu» ropeefche Rechten zoo verre afwykt, ontftond uit het Aansvaderlyke, het welk de Regeeringswyze der Hebreeuwen van hunnen oorfprong noch had overgehouden. Wel eer namentlyk hadden zy enkel uit onafhanglyke famielien beftaan, waar van een Aartsvader het Hoofd was; en naderhand had het Volk, het welk in Stammen en Geftagten verdeelt was, veel van het Aartsvaderlyke behouden; gelyk noch heden ten dage in Arabien een Emir doorgaans alleenlyk het Hoofd is, van zyn eigen talryk Geflagt,dien men dus, om dit Griekfche woord te gebruiken , eenen Patriarch (a) noemen kan. By zoodanig een Volk moet men den E er ltgeboorneu aanmerken, ais iemand, die het Hoofd van zyn geflagt, naa den dood van deszelfs gemeenfchaplyken Vader, worden kan; en die by gevolg ook in het deel zyner (a) Miffchien is het niet onnoodig,om zoodaniger Leezeren wille, die geen Griekschverftaan, noch wan duidelyker te zeggen , dat Patri arch, in zyne oorfpronglyke berekeniffe geenfins eenen Vroomen hondertjaarigen Grysaart betekend, noch ook iemand die in eene Kerklyke bediening is, die daarom met dien naam genoemt wordt, maar den Vorft: of den Voornaam. Itenvaneen Geilagt; ot^avtx ms tsht^ku II Deel. F  82 De Oudste zoon kreeö zyner Erfeniflè van zyne Broederen behoort onderfcheiden te worden. Voor den tyd van Mofes, matigden zich Vaderen , die meer dan ééne Vrouw hadden, het Recht aan, om den oudften Zoon van die Vrouw, die zy bet meeft beminden, voor den Eerftgeboornen te verklaaren, al was hy ook over het • algemeen de Oudfte niet. Ik zal my niet beroepen op het voorbeeld van Abraham, dieliaac, boven zynen eerften Zoon Iftnaël, die 13 Jaaren ouder was, voortrok; want miflchien maakte hy Ifaac niet tot den Eerftgeboornen,maor zag hem als den éénigen Zoon aan, die uit een wettigen volkomen Huwelyk gebooren was; want Iftnaël was wel geen onecht kind, maar nochtans alleenlyk de Zoon van eene Dienftmaagd, die zyne bedgenoot geworden was. Dan het voorbeeld van Jacob kan niet betwift worden : hy had twee Vrouwen en twee Dienftmaagden in huwelyk; maar by de verdeeling zyner goederen, ging hy de Zoonen van Lea, en van beide Dienftmaagden, die alle ouder waren dan Jofeph, voorby, en gaf het dubbeld Erfdeel aan Jofeph,den eerftgeboornen van zyne byzonder beminde Rachel; in zoo verre hy wilde dat de beide Zoonen van Jofeph , by het deelen der Erfeniflè, als zyne (Jacobs) eigene en onmiddelyke Zoonen,zouden worden aangemerkt, Gen. XLVIII: 5-7 het welk de Schryver van de Boeken der Chronyken noemt, aan Jofeph de Eerftgeboorte geeven , 1 Chron. V: 2. . Dit Recht, het welk wezentlyk in de huisgezinnen veel geheim verdriet, zorge, en haatveroorzaaken moeft, dewyl de Eerftgeboorne hooit zon«  EENDÜBBELDERPDEEt. 83 gonder vreeze zyn konde, dat hém miflchien de Eerlïgeboorne van eene andere Vrouw zoude voorgetrokken worden, en dat deeze zoo wel als zyne Moedèr dit altoos wenfchte en zogt. -»■»■ Dit waarlyk 200 grievend Recht ontnam Mofes allen Vaderen door eene uitdruklyke Wet, waar in hy beval, dat men, zonder acht te geeven op eene byzondere liefde die men zekere Vrouwen toedroeg, dien als den Eerftgeboornen moeft aanmerken , en aan hem een dubbeld Erfdeel geeven , die het eerft in de Waereld kwam, Deur. XXI: 15-17- Mofes heeft in zyne Wet niet vaftgeftelt, of de Zoonen eener Dienftmaagd al of niet mede erven moeften. Van ouds handelde men nu ééns op deeze, dan ééns wederom op geene wyze. Abraham verklaarde Ifaac voor zynen eenigen Erfgenaam , en gaf aan de Zoonen der Dienftmaagden niets anders dan gefchenken, Gen XXI: 1014. XXIV: 36. XXV: 5, 6. By Jacob daarentegen, zyn de Zoonen der Dienftmaagden, zoo wel als zyne andere Vrouwen, zyne Erfgenaamen. Terwyl hier het gewoonte - recht niet beflille, en de Wet ftil zweeg, fchynt het aan dö wil van den Vader overgelaaten te zyn, welken van deeze verfchillende wegen hy in zyn huis wilde inflaan. Ik denke zekerlyk, dat,naa dat de Israëliten in Palczfïina waren, ("want in de Woeftyne hadden zy niet veel te erven , daar twift over ontftaan konde} deeze zaak niet lang heeft kunnen onbeflift blyven; want zo 'er een Vader ftierf,zonder zich te vooren daar over verklaart te hebben,was het onzeker of de Zoon Van de Dienftmaagd mede erven moeft, of niet. Dan wat deeze Wet gezegt hebbe,kan ik ingeeF 2 n@  '84 § 8ö. Van Uiterste Willen. ne oude Schriften vinden; en ik heb geenen luit, om het, op zyn Rabbynfch, te verdichten. Uit Recht. XI; i, 2. zien wy, dat Jefta door zyne Broederen van de Erfenis werdc uitgeiloaten, dewyl hy de Zoon eener Hoere was; en uit het zevende vs. van het zelfde Hoofdftuk j dat_ dit volgens eene gerechtelyke Uitfpraak gefchiedde; want Jefta verwyt het niet flechts zynen Broederen als eene onrechtvaerdigheid,maar ook den Oudflen des Lands als eene daad, waar aan zy deel hadden. Dit is een ander geval, als met de Zoonen der Dienftmaagden, want zyne Moeder was eene Hoer, en volgens het Recht der Hebreeuwen was dit geenfirs de naam van eene Dienftmaagd , die in het bed van haaren Heer opgenomen, was. Ondertuflchen merkte Jeft.a het evenwel als geweldenaary aan, waar uit men fchier befluiten zoude, dat het niet in alge» meenen gebruike was, de Zoonen, by eene Hoer geteelc, van de Erfeniflè uit te fluiten; en dan zoude men niet kunnen twyflëlen, of de Zoonen van Dienftmaagden, hebben 'er noch veel meer deel. aan gehad, wanneer hun Vader geftoïven was, zonder zyne wil daar omtrent bekend te makaken. §. 80. Van Uiter/le Willen. Het fchynt buiten kyf, dat een Vader macht gehad heeft, om eene fchikking, dienaar eene Uiterfte Wil zweemde, te maaken, Over het geen hy zoude nalaaten, hoewel zyne vryheid, door de Akkerwetten, en het geen hy den Eerfrge-, boornenvoor uit geeven moeft, éénigiins bepaalt wierdt.  § 80. Van Uiterste Willen. 85 wierdt. De fchikkingen, die Abraham en Jacob maakten,gelyk wy in den voorigen § gezien hebben, zyn zonder twyfel beftellingen van hunne goederen naa hunnen dood; en Gen. XLVIiï: 22. vinden wy noch zoodanig een voorbeeld. alwaar Jacob, zo ik hem wel verftaa, in gevalle van zynen dood, waar van hy vs. 21. uitdruklyk gefproken had, het land rondom Sichem aan zynen Zoone Jofeph fchenkt, wiens Nakomelingen dat land ook bezeten hebben, 1 Chron. VII: 24. Joh. IV: 5. Nademaal Mofes nergens het Recht van Uiterfle Willen te maaken over het algemeen weg genomen , maar het zelve alleenlyk ten aauziene van de Erfenis der vatte goederen, en van de Eerftgeboorte bepaalt heeft, fchynt een Israëliet inderdaad het Recht behouden te hebben, om een Teftament te maaken. Daarenboven vinden wy een tamelyk klaar voorbeeld van eene Uiterfre Wille in de gefchiedenis van Achitofel, 2 Sam. XVII: 23. Toen hy zag, dat Abfolom raadflagen volgde, waar uit hy zynen Ondergang voorzag, en dat hy zelf dus , als de aanftooker van die muiterye gevaar liep, om by de wederkomft van David ter verantwoordinge getrokken te worden, reisde hy na zyne Vaderftad, gaf, gelyk de He» breeuwfche uitdrukking zegt, aan zynen huize bevelen, en hing zich op. Hier ziet menduidelyk eene fchikking, hoe hy wilde dat het naa zynen dood gaan zoude, dien hy voor af reets bellooten had, hoewel hy waarfchynlyk zyn voorneemen verborgen hield. De uitdrukking, hy GAFBliVEL AAN ZYNEN HUIZE(W37 WA) moet daarom te meer van een Teltament nammed ,die in het aandringen vandeezenpüchrbuitenipoong is. Muhammed zelf verklaarde het voor één deryoornaamRe voorrechten van zvnen Godsdienft, dat m den zeiven meer, dan in anderen, op het bidden aangedrongen wordt.  $ öi. Van het Verkoopen, enz. 89 geloofwaardiger gehouden werden, dan vreemden. Ik ben van gedagten, dat een Vader ook dikwerf op deeze wyze zyn Teftament maakte, dat hy zynen Zoonen by eikanderen riep, en eenen iegelyken van ben Zyn tlrfdeeJ mandeling aanwees, gelyk wy dit van Jacob Icczcn, Gen. XLVIII. lin dit fchync het ie zyn, het geen Deut XXI: 17. genaamt wordt: zynen Zoonen het erfdeel g s £ v f. n. (jO). S. Bi. Van verkoopen, verwhfe'en, ruilen,afjland doen 9 en weg gLCcen, De koop, in zaaken van eenig gewicht,werdt by de Hebreeuwen, en vóór hen , al by de Cananiten, in de poorten, als de plaatze van het Gerecht , opentlyk en voor alle die 'er uit en ingingen, geüooten; ook werden de penningen van den koop wel opentlyk betaak, Gen. XXIII; Ruth IV. Dewyl men gewoon was tot vermaak en tydkorting in de poort te zitten, was dit zoo veel te meer eene plaats, alwaar men de meefte getuigen van den handel vinden kon ; eene voorzorge, die miflchien wel een overblyfzel is van den tyd, toen de fchryfkonft noch niet was uitgevonden, dit is in het voorby gaan, zekerlyk niet lange voor den tyd van Abraham gefchiedt) en die ook naderhand haare nuttigheid niet verloor, dewyl het fqhryven by de Hebreeuwen niet zeer gemeen was , en het geheugen der Getuigen dikwils in plaatze van eenen Koopbrief moeft: die* F5  po § 81. Van het Verkoopen, enz. dienen. Ondertusfchert fchynen de Koop Brieven evenwel niet geheel buiten gebruik, geweeft te zyn: Het 23de Hoofdftuk ,uit heteerfteBoek van Mofes, by voorbeeld, verfchilt in Stylzoozeer van zyne overige Schriften, het is zooftaatelyk, en in zoo eenen rechtsgeleerden Styl,opgeftelt,dat het byna een Koop brief zelf fchyne (d). Wy krygen uit Kuth IV: 7. noch aan eenebyzonderheid kennis, die by hecKoopen, Ruilen, en Afftand doen, in gebruike was; te weten, datmen wel eer het Eigendom aan het geen men anderen opdroeg, door het uittrekken, en overgeeven van eenen Schoen, afftond. Uit dezelfde plaatze ziet men teffens, dat deeze byzonderheid ten tyde van David reeds in onbruik was, want de, Schryver fpreekt 'er ten tyde van Davids Overgrootvader van, als van eene toen al onbekende gewoonte van den voorigen tyd. Ik hebbe van dezelve in het Oosten verder geen Spoor kunnen vinden; het Deenfch Reisgezelfchap , het welk na Arabien gezonden is, ook niet,gelyk ik van den Heer Kapitein Niebuhr verdaan hebbe. Byn^eus ipreekt 'er uitvoerig van (£) : dan behalven enkele Gisfmgen, die Geleerden van eenen laateren tyd gemaakt heb» ben, vindt men by hem niets van den Oorfpronge van eene zoo zonderlinge wyze , om aan iemand zyn Eigendom optedragen. Ten tyde van Mofes was het zoo bekend, dat Ontschoeide, een Scheldwoord geworden was,en waar- l (a) Men ziedde laatfte aanmerking op dit Hoofdftuk 1B myne Hoogduitfche Vertaaling van den Bybel. (b) De calceis Hebreorum, lib. II, cap. 6. 7.  § 8t. Van het Verkoopen, enz. 91 waarlchynlyk zo veel betekende, als eenen Man, die al zyn goed verkogt had, e^nen Verkwister, eenen "tiankbreeker , { Banqueroutier) Mofes Hond toe, dat men hem dee/.en IN aam gaf, die weigeren zoude, de Weduwe van zynen Broeder te trouwen ia). Wie weet of deeze Gewoonte niet uit /Egypten afkomftig geweest zy; dewyl men "?er in het Qoften geen verder Spoor van ziet (b). Dit uittrekken van den Schoen, —- in de poort, — in het gezigt van allen, die 'er uiten ingingen, was ook gebruikelyk by eene gewich'tige ruiling , of wanneer men van zeker Recht aiftand deed: Ruth IV: 7. 8. By voorbeeld, om by het geval te blyven , waarvan daar ter plaatze gefprooken wordt; wanneer de naafte bloedverwant afftond van zyn 1< echt, om den Akker van zynen naaftbeftaanden te losfen, en het zelve aan eenen verderen bloedvriend overgaf. Misfehien mag men hier uit befluiten, dat l et op de zelfde wyze by groote Giften is toegegaan, ten 'minften wanneer die niet op het Sterfbedde, maar by volkomene gezondheid gedaan werden. Anders weete ik van het verruilen en gee- (a) Deuf XXV: 9. 10. \b) De jEgyptenaaren hadden, wanneer zy hunne Godtheden aanbaden, geenebchoenenaan, endePythagorsers leiden dit dus uit: D at een W ysgeer, die naakt uit 's Moeders lichaam gekomen 1 s ,naakt vpqk zynen schepper verschynen moet : want dat God al, leen dien h o o r t,d i e met n iets v r e k m ds ' iel ast is. Men zie Demopkili fententias Pythagorceas. By de jEgiptenaaren was earvoets uerhalven zoo veel als, naakt, en dit zoo veel, als geen Eigendom buiten zich zeiven te hebben.  92 § 82. Van het Zilvergeld. geeven niets merkwaardigere te zeggen, dan alleenlyk; dat de meefte giften, van welken wy m den Bybel leezen, aan natuurlykeZoonen,die geen deel hadden aan de eigentlyke Erfenisfe aan Bruiden , aan Ouderen en Broederen rrefchonken werden ; zoo nochtans dat men ook voorbeelden hebbe van Giften aan Vreemden gedaan: by voorbeeld, Efron wil, i„ de poort en voor het aangezicht van allen die 'er in en uitgingen, aan Abraham het Veld geeven, het weJk deeze tot eene begraafplaatze begeerde ; hoewel Hy het Gefchenk niet aannam, maar 'er op drong, om 'er den prys voor te betaalen. § 82; Van het Geld der ljraëlieten. Over het Geld, van het welk men zich by he? koopen bediende, hebbe ik in myne verhandeling de Siclo antiquo ante exfilium Babyloaicum, uitvoeriger gefproken: men kan dezelve vinden in het tweede deel der Commentaria van het Genootfchap der Weetenfchappen te Göttingen; en men zal daarin de bewyzen voor eenige ftellingen aantreffen , die ik hier flechts met een enkeld woord zal noemen. Men bediende zig by de Hebreeuwen ter betaalinge van het geen men gekogt had, van het edel Metaal, en niet, gelykwy by zoo veele oude Volken vinden, van Vee (aj; welk laatfte een (a) Wie Juft heeft, om h;ervan iets by één gezameld te leezen, die zal het beft te reek raaken , }n Chijl.  § 82. Van het Zilvergeld. 93 een zeer ongefchikt Geld is, dewyl men de waar» dy van elk ftuk niet zoo gemaklyk en nauwkeurig kan bepaalen, als het by iets, dat in het algemeen by koop en verkoop dienen zal, te wenfchen is Dit vroege gebruik van het edel Metaal hebben de Hebreeuwen waarfchynlyk aan de Phcenitier te danken, onder welke hunne Voorouderen gewoont hadden, en die men zegt, dat de eerfte Uitvinders van het Zilvergeld geweest zyn (a). Wy behoeven ons derhalven niet te ver- Chrifi. Crufii commentario de originibus pecunice apecare ante nummum Jignatum; Petropoli 1748. (a) Men zie de XIII Rhetores Grcec'ice, die Aldus MaTiuiius heeft uitgegeeven, p. 80. Alwaar UliiTes in zynebefchuldigmg van Palamedes dusfpreekendewordc inge voert .-Hebben d e P h 0 e n i t 1 e r s, d e ver- standi gsten onder de barbaaren,de munten niet uitgevonde n F ZY hebben het allereerst EEN klomp metaals in gïlyke deelen verdeelt, en 'er een teken OPOEZtT. Wel is waar, Herodotus fchynt dit bericht tegen te fpreeken. In het 94 Hoofdftuk van zyn eerfte boek fchryft hy: Zoo veel ons bekendis, zyn deLydiers deeersten geweest.diegoude enzilveremuntengeslagen hebben. Maar zoo hier eene wezentlyke ftrydigheid was,dan zoude Herodotus zekerlyk dwaalen moeten, nademaal een Schrvver en Wetgeever,die duizend Jaaren ouder is, niet flechts van het Zilver als geld in zyne Wetten gewag maakt, maar ook verhaalt, dat men twee hondert Jaaren voor zyn geboorte Koorn voorZilver gekogt heeft, en dat, vier hondert Jaaientevooren, zyn Voorvader in het zevende geflagt voor Zilver eenen Akker kogt. Dan zo men 't recht befchouwt, is hier geene wezentlvke ftrydigheid: wanc de eerlte plaatze fpreekt van geld, bet welk uit gelyke ~, waarfchynelyk vierkante ftukken Züvers, die getekent waren, beflond; de laatlte daarentegen vaa het  94 § 82. Van het Zilvergeld'. verwonderen, wajtoeer tóy zien, dat de Ifraülié» ten , en hunne Voorouderen , ja dat Abraham zelfs, toen hy. Gen. XX1IL een begraaf• plaats kogt,zich van Zilvergeld bedient hebben, terwyl andere Volken zoo langen tyd naderhand het gebruik des Zilvers noch niet kenden , maar de' \vaardy van goederen , naar die van Oflèn en Schaapen rekenden. Men kan gemaklyk begrypen, dat de groote Koophandel, dien de Phoenitiers al zoo vroeg gedreeven hebben, vorderde dat men iets had, waar van de waardye nauwkeuriger kor. bepaalt worden, en het welk gemaklyker te vervoeren was; cn dat zy, wanneer zy onder eikanderen, Kooplieden metKooplieden, rekenen moeiten, al zeer vroeg op de gedagte moeflen komen, om een Metaal, het welk door zyneichoonheid, menigvuldig gebruik, en zeldzaamheid, dien voorrang verdiende, - ■ een Metaal, het welk men in volkomen gelyke {lukken , waar van het één altoos zoo veel als het ander waardig was,konde verdeelen,tot denmaatftok van waardye, en het hulpmiddel van den Handel, dat is, tot geld te maaken. Van Abrahams tyd af. en in de Gefchiedenisfen of Wetten van Mofes, vinden wy alleenlyk van Zilver-geld gewag gemaakt; hy fpreekt wel dikwite van Goud ; maar hy fpreekt "er altoos als een cieraad, nimmer als geld, van. Wy leezen het allereerft van Goud geld in deg.fchiede- nis het flaan der mUnte. Hetlaatfte fchryft Herodootaan de Lydier toe, en ik hebbe te vooren reets aangetekent, dat de Hebreeuwengeenemuntenhadden, maar rdk enlyk (tukken Zilvtrs, die door den Koopman zeiven getekent werden.  § 8a. Van het Zilvergeld. 05 nis van David, toen hy den dorfchvloer van Arnan kogt. 1 Chron. XXII: 25. Ten" tyde van Mofes , en lange naderhand, werdt het Zilver niet gemunt, maar flechts gewogen Ca). De Sikkel, waar van hy zoo dikwils fpreekt, was geene munt, maar, gelyk ook de Hebreeuwfche naam te kennen geeft, een gewicht: veele Jaaren eerft naa de Babylonifche gevangenis, of liever, veele Jaaren eerft naa den tyd van Alexander den Grooten begonnen de Jooden eene munt te flaan, waar aan zy deezen naam gaven, en die zoo veel Zilvers hield als de Griekfche Stater;dewyl een Stater, volgens den oorfprong van het woord, het zelfde betekentals een Sikkel, en zy aan Griekfch geld gewent waren. De Oudtften, die wy kennen, zyn van den Voiist Simeon, naa dat de Jooden zich van de Heerfchappye der Syrifch - Macedoonfche Koningen hadden vrygevogten; wy hebben derhalven hier met de zeiven niets te doen. Mofes wifc van geen gemunt geld, maar alleenlyk van Zilver, het welk hy, die betaalen moeft, den anderen toewoog. Dat dit toeweegen van het Zilver in zekeren opzichte beter was,dan onze tegenwoordige manier, van met gemunt geld te betaalen, zal niemand ontkennen, die zich herinnert, dat onze mun- (a) Toen Abrahameenen Akker kogt, woog hy het geld den Verkooper toe. Gen. XXIIJ: 16. En nooit leezen wy van geld, dat getelt, maar altoos van het geen gewoogen werdt: noch korten tyd voor de verwoefting van Jeruzalem door Nebucadnezar kogt Jeremias eenen Akker, en woog het geld, dat'er den prys voor uitmaakte, Jer. XXXII: 10.  s6 § 82. Van het Zilvergeld» munten, niet flechts door het draagen afflyten, maar ook door het befnodjen, en andere konllenaaryen van munt fchenders, door den tyd veel van haare waardye verliezen. Ik zal van den Dukaat niet fpreeken, die door het menigvuldige befnoeijsn zoo veel in gewicht verminderde, dat men eindelyk, toen het te grof ging,dien in hec geheel niet meer ontfangen wilde; maar alle oude Ducaaten moeiten verfmolten worden: ik zal alleenlyk, van het geen ncch. verdraaglyk is,fpreeken. De Pifloolen van Lodewyk den Veertienden, die thans gebruikelyk zyn, hebben alleenlyk door het draagen in den zak, en het behandelen, zoo veel van hun gewicht verboren; dat men by het weegen, en in Obligatien zelfs,zulk éénen volwichtig noemt, die twee aazen te ligt is; en die in het begin van deeze Eeuw duizend Piftoolen uitgeleend had, zoude thans, zomen hem in zulke, volwichtig genaamde, munt betaalde, ten minften 2000 Aazen Gouds te weinig ontfangen. (Wel is waar, hy verheft 'er noch niet.by, wanneer men op de Renten rekent, die hy van dat geld getrokken heeft; dan daar fpreeke ik tegenwoordig niet van, en by de Hebreeuwen hadden geene Renten plaats.) Noch erger is het zoogenaamd befnoeijen, of befnyden van het geld, waar van het gevolg is, dat naa verloop van weinig Jaaren alleen" die munten, die beneden haar gewich: zyn, gangbaar blyven,en die, dewelken meer dan haar gewicht hebben, verfmolten worden; de onwichtigen moeten bygevolg ongemeen ligt worden, wanneer zy door de behandeling ncch flyten, en van haar gewicht verliezen. In dit {luk had het weegen des Zilvers voordeelen.j dan men moet ook het ongemak daar  ^ 83. Van het Zilvergeld; §7 daar van niet over het hoofd zien. Een ééhvöuwige, die de konftgreepen by het wegen, en de valfche gewichten niet kende, konde gemaklyk bedroegen worden. Daar van daai. dat wy zoo veele klagten vinden over valfche Weeg fehaalen, en verminderde gewichten. Op welk eene wyze Mofes dit kwaad hebbe zoeken voor te komen , en een önveranderlyk gewicht in te voeren, zullen wy in het vervolg by de Burgerlyke (Policy) Wetten zien: Munt Wetten konde hy niet geeven, dewyl men geene munten had; in plaatze van deezen dan, gaf hy Wetten die het gewicht betroffen. Het meelt kwam nu noch aan op het Alloy van het Zilver: iets het welk thans door het munten beflift wordt; in zoo verre het beeld van den Vorftj het welk'er op gellaagen is, ons van deszelfs fynheid verzekert, hoewel, helaas! fommiftige Vorften 'er zich niet aan ftooren, dat hun beeld op de munten befchaamt ftaat. Dan het Alloy werdt by de Hebreeuwen niet bepaalt door den ftempel der Overheid. De Phcenitifche Kooplieden waren zelve gewoon, het Zilver te toetfen, en naa dat de ftaven in kleine ftukken verdeelt waren, 'er een merk op te zetten. 'Zoo betaalt Abraham Gen. XXIII: 16. metZilv°r, het welk door den Koopman getoetft en gemerkt was , OnD^ "J3iy) en weegt het den Verkooper van den Akker toe; en éven zoodanig Zilver vinden wy 2 Kon. XII: 5, ten tyde van den Koning Joas, dewelke bevel gaf, dat men geen ander, dan gemerkt Zilver in den tempel ontfangen ffineft Het crediet van groote Kooplieden konde even zoo wel, als de naam van Koningen en Vorften , wegens het Alloy van het Zilver, ze- Jl Deel. Ö ker-  o3 § 3z. Van het Zilvergeld. kerheid geeven; en miflchien was deeze zekerheid noch grooter; dewyl het by eenen Koopman op niets zoo zeer als op zyn Crediet aankomt, en één bedrog , wanneer het ontdekt werdt, het zelve vernietigen zoude": en behalven dat konde men eenen Koopman aanklaagen , zo hy valfchelyk getekent had. En immers men vertrouwt hedendaagfch noch op het merk van eenen Zilverfmid, en bevindt het zelve onbedriegelyker, dan de merken van zoo veele Vorften, .die het Munt-recht hebben! Hier was derhalveli byna dezelfde inrichting als in China , alwaar ganfche ftaaven van Goud en Zilver gemerkt worden (a); met dat onderfcheid evenwel dat de Chineezen een bedriegelyk Volk zyn, en men -3ich op hunne goede trouw in handel en wandel niet veelverlaaten kan; of gelyk in het Jaar 1757 op de Leipfiger Mis gefchiedde, toen het goede geld weg raakte, en het flechte begon ingevoeft te worden: wanneer eenige voornaame Kooplieden uit Zevenbergen ftaaven Gouds medebrachten, die zy op het Stadhuis te Leiplig eerft lieten toetfen, en toen merken. Men was na deeze ftaaven begeeriger, dan na éénig ander Goud, en men kortte eenige procenten, wanneer men daar mede betaalde, dewyl zy het volle gewicht hadden, (waar van elk ftuk gemunt geld, dat niet noch geheel nieuw is, al iets verlooren heeft,) en 'er noch geene Munt fchatting van was afgégaan. Mofes heeft niet noodig geoordeelt, zich met ' het Cd) Diclionnaire de Commêrce, par MèJJimrs vary, T. II. p. 681. III, 1003*  § 83. Rechten der Vaderen. 9^ het Alloy van het Zilver te bemoeijen; hy droeg alleenlyk zorge, dat men goed en onveranderlyk gewicht had. Waren de Kooplieden noch zoo éerlyk, dat men zich op hun merk volkomen konde verhaten? Of waren 'er bedriegers onder hen, maar die zoo fyn bedroogen, dat men het bedrog, dewyl men de fcheikonft niet verftond, noch nimmer ontdekt had? Ik durve noch aan het één, noch aan het ander myn zegel hangen, dewyl ik geen Zilver van dien tyd gezien hebbe, VAN DE RECHTEN VAN PERSOONEN. $• 83. Rechten van eenen Vader op zyne Zoonen en Dochters. Ik kome tot de Rechten der Perfoonen, en wel eerft tot hunne onderlinge betrekking op eikanderen , in de huisgezinnen. Men vind over het algemeen by de Hebreeuwen in deform van hun. ne regeeringe eene aartsvaderlyke huishouding, dat is; zy werden volgens hunne Stammen en Geflagten geregeert; (0) en de oorzaak daar van was, dat zy, eer zy na ^gypten verhuisden, maar één huisgezin hadden uitgemaakt, het welk zich zelf regeerde. Het was een gevolg van deeze inrichting, dat een Vader zeer groote Rechten had. Groote misdaaden van een Kind tegen hem bedreeven, wer- (a) Zie het eerfte Deel, § 46. G &  ioo § 83. Rechten der Vaderen. werden met den dood geftraft. Exod. XXI: 17* Lev. XX: 9. Deut. XXI: 18-bi. Doch daarvan zal ik in het vervolg, by het Hals-recht, fpreeken : ik merke hier alleenlyk aan, dat het Recht van eenen Vader by de Hebreeuwen evenwel nooit zoo verre gegaan is, als by de oude Romeinen , die zelve hunne Zoonen met den dood konden ftraffen, waar van Livius een merkwaardig voorbeeld verhaalt, en wel by eenen Zoon, die reets Burgemeefrer, (Conful) geweeft was, en dien, naa dat hy zyne bediening had neêrgelegt, zyn Vader liet dood liaan, om dat hy zyn ampt niet wel had waargenomen. Wy kunnen nergens bemerken, dat het de wil van Mofes geweeft is, de Vaderlyke macht, en de gehoorzaamheid der Zoonen met zekeren Ouderdom te doen ophouden. Het is waar by de Dochteren , moeft deeze Vaderlyke macht op* houden , wanneer zy getrouwt waren ; maar de rede daar van is, dat een Vader ten opzichte van deezen het uiterfte van zyne macht geoefent, en ze aan haare Man vet kogt had. Hy konde zekerlyk eene Dochter, die hy verkogt had, niet langer als zyn Eigendom aanmerken. Een Vader, of ook eene Moeder, nam zelfs voor den Zoon eene Vrouw, gelyk het noch tegenwoordig in het Ooften toegaat, alwaar de jonge Lieden eikanderen voor de Bruiloft doorgaans niet gekent hebben, maar enkel naar de begeerte van hunne Ouderen trouwen, Gen. XXI: 21. XXIV. Exod XXI: 9, 10, 11. Recht. XIV: 2, 3, 4. Zelfs Simion, die tamelyk manhaftig, maar daar by in het geheel niet fchuw was, de wilde Simfon zelf, volgde, toen hy verheft was, in zoo ▼ene deeze gewoonte, dat zyn Vader hem, op zya  I 83« Rechten der Vaderen, ioi zyn verzoek de Vrouw geeven moeft, die hy wenfchte te hebhen. Dit R echt van eenen Vader ten aanziene van het Huwelyk, zoude, by de Veelwyvery, voor zyne Dochteren zeer nadeelig hebben kunnen worden, zo het zelve door niets ware bepaalt geworden Want eene booze Stiefmoeder zoude den Vader hebben kunnen verleiden, om eene Hechte keuze voor zyne Dochter te doen, daar in alleenlyk haar eigen belang of de uitfpraake van haaren haat volgende, wanneer zy meer dan de eige Moeder der Dochteren, in de gunft van den Man ftond , en , om dit woord van het Turkfch berrail te ontleenen, de Favoriet was. Dan wanneer een Vader meer dan ééne Vrouw had,fchynen de Broederen by het uithuwelyken van hunne Zufter veel te zeggen gehad te hebben, en fomtyds byna meer, dan de Vader zelf. Ten minften Gen. XXIV: 50. antwoordt Laban het eerft, toen 'er van het Uithuwelyken zyner Zufter gehandelt werdt, en wordt voor Betuel, den Vader geftelt, en Gen. XXXIV , 13. verwerpen de Zoonen van J-cob eene goede party, die uk enkele eerlylheid üina,dewelke reers gefchonden was, zyne hand bood; het welk Jacob rnilTchien zoude aangenomen hebben. Hy laat alles op haare Broederen aankomen, en weet de waare reden niet ééns van de Voorwaarde, die door hen met den Bruidegom gemaakt was. Hier vinde ik wederom eene zichtbaare overéénkomt!: met de Wetten van Athenen ; want deeze eifchen, dat als een Huwelyk wettig zyn zal, de Br-id door haaren Vader, of haaren halven Broeder van Vaders zyde, of haares Vaders Broeder uitgehuwclykt worde. Petiti le»es G 3  ïjaa § 83. Rechten der Vaderen, Atticapag. 534. lib. VI. tit. I. § 4, Dit onder» fcheid is 'er alleenlyk, dat by deAtheners een halve Broeder van Vaders zyde, by de Hebreeuwen daarentegen haar Broeders van het zelfde bed, de hoofd-perfoon is. De rede daar van ligt éénsdeels in de Veelwyverye der Hebreeuwen, anderendeels in het Atheenfch Recht, volgens het welk het eenen halven Broeder van Vaders zyde vry ftond, zelf zyne Znfter te trouwen. Sommige Godtgeleerden, wanneer zy op de vraage moeiten antwoorden, welke Rechten noch tegenwoordig Christelyke Ouderen hebben by het Uit? Trouwen van hünneKinderen? Sommige Godtgeleerden, zegge ik, hebben zich wel ééns op voorbeelden uit den Bybel beroepen, en daar uit willen bewyzen,dat Kinderen niet moogen trouwen buiten de toeftemming hunner Ouderen : ja ik herinnere my dezelfde wyze van beflifiinge gevonden te hebben in Rechtsgeleerde Antwoorden, die zich op Godtlyke en menfchlyke Wetten beriepen. Dan het Recht der Hebreeuw wen is geen richtfnoer voor ons; en hun Voorbeeld zoude meer bewyzen, dan zy, die 'er zich Op beroepen, begeeren zouden; te weeten, dat Ouderen Vryheid hebben, om hunne Kinderen aan Perfoonen, die zy niet kennen, zonder hunne goedkeuring bygevolg, te verbinden,en zelfs hunne Dochteren te verkoopen. Dewyl een Zoon nimmer uit de Vaderlyke jmacht ontflagen werdt, ook, zoo lang zyn Vader leefde, geenen eigenen Akker verkrygen kon; ten zy zyn Vader ftil wilde gaan leeven, en hem zyn goed vrywillig over gaf; zoo bleef een Zoon altoos in het huis zynes Vaders, als mees-  § 83. Rechten der Vaderen." 103 meefterknegt, en als hy trouwde, trouwde hy in eenen eigentlyken zin op zynes Vaders teering.. Dit was ten minften een natuurlyk gevolg der Akkerwetten van Mofes, by een Volk, bet welk geheel en al uit Akkerlieden beftond; de Voorvaderen der Israëliten konden, dewyl zy zwervende herderen waren , ook elders hun brood winnen, en by deezen zal daarom de Vaderlyke macht zekerlyk niet altoos zoo verre gegaan hebben. Wy kunnen het klaar zien aan de voorbeelden van Jacob en Efau, die hunne eigene huishouding, afgezondert van Izaac hunnen Vader, hielden. Dan by den Zoon van eenen Akkerman kon dit zoo gemaklyk geene plaats heb. ben, wanneer hy zelf als een Akkerman, en niet als een Herder opgebracht was. Nu zal men gemaklyk kunnen zien, waarom de menigte van Zoonen by de Hebreeuwen als eene groote gelukzaligheid, ja zelfs als een ryk"dom werdt aangezien O). Wy hebben onze Kinderen ook wel lief; en al heeft 'er iemand noch zoo veel, hy zal 'er evenwel niet gaarne één van door den dood willen verliezen; maar wy hoopen juifl: van te vooren niet, dat wy eene groote menigte Kinderen hebben zullen, voor welke het ons miffchien moeilyk zoude vallen de kolt te winnen, en wy noemen iemand niet gelukkig, alleen daarom, om dat hy veele Kinderen heeft. Dan dat de menfehen zeer vermenigvuldigen , daar men Kinderen als eenen rykdom aanziet, behoeve ik niet te zeggen. Ouderen fchynen over hunne Dochteren, zoo lange 00 Pf. CXXVII: 3, 4, 5- CXXVUI: 3. G 4  IP4 § 83. Rechten der Vaderen; lange zy in het huis van haaren Vader waren * noch wat meer machts geoefent te hebben, dan over de Zoonen. Hy voorbeeld: een Vader had het Recht om de geloften van zyne Dochter te vernietigen, het welk hy by die van zynen Zoon niet doen kon , Num XXX: 456 Over het algemeen is in het Ooften, en overal* daar de Veeiwyvery plaats heeft, het Vrouwelyke gellagt laager onder het Manlyke vernedert, dan in Europa V\ anneer Mofes in zyne Wetten van gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid omtrent Vader en Moeder fpreekt, moet men onder den mam Moeder, nimmer eene Stief-moeder verftaan• deeze wordt by de Hebreeuwen geene Moeder ' maar des Vaders Vrouw genaamt. In een land' daar de Veelwyvery heei fclit, zoude het ook niet voegen, den Zoonen gehoorzaamheid jegens hun« ne Stiefmoeders, die medaminnaareflèn van hunne rechte Moeders zyn, op te leggen; en her zoude waarlyk zeer hard zyn, wanneer de Zoon der wettige Vrouwe, alleenlyk daarom onder het gezag van eene Dienftmaagd zoude moeten fta m' om dat deeze het bed zu' we Uitgaave van bezorgt worden, en men zal het dus weder bekomen kunnen. (b) Exod. XIII. Num. III; 40.51.  § 85. Gekogte Vrouwen. 107 een Eerftgeboorne behalven zyn dubbeld Erfdeel, ncch andere groote voorrechten, en een foort van gezag over zyne Broeders;gelyk noch hedendaagfch een Arabifche Emir doorgaans niet anders dan de Eerftgeboorne is van den Eerftgeboornen van zyn geflagt, en over eene horde regeert, die geheel en al uit Neeven beflaat Dit is, hoewel ten aanziene van het gezag eenigfins gemaatigt, ook in den Mofaïfchen ftaat overgebleeven; daarom vinden wy in de gedagt-rekeningen van het eerfte boek der Chronyken, dat de Eerftgeboorne ook dikwils het Hoofd, (^KIH) genaamt wordt. Het is iets vreemds, en een zeer enkeld geval, wanneer 'er,(gelyk 1 Chron. XXVI: 10.) verhaalt wordt, dat een Vader éénen zyner Zoonen, die de eerftgeboorne niet was, tot een Hoofd aangeftelt heeft. Hoe verre, voor het overige, dit Recht gegaan zy, weete ik niet; maar alleen is my dit bekend: dat een Eerftgeboorne gemeenlyk het Hoofd was van een klein Huisgezin. Van bet Huwelyk. Gekogte Vrouwen. By de Hebreeuwen werden de Vrouwen doorgaans gekogt, naar de Wyze van het Ooften. Gen. XXIX: 15-29. XXXIV: 12. Hof. III: 1, 2. en dit vondt ook plaatze by Arabieren en Syriers, by welke laatfte, Mecbiro «"e Verkogte, zoo veel als de Verloofde betekent: byna op de zelfde wyze, als men in de Chronyken van Duitfchland van eenen vroegeren tyd dikwils vindt, Jonker. iV, N; kogt N. N. dac  ïo8 § 85. Gekogte Vrouwen. dat is, hy trouwde ze. De Arabieren hebben deeze gewoonte met hunnen Godsdienft verre in Allen uitgebreidt, zelfs in zulke landen, alwaar dezelve geene plaatze vondt, eer zy door de Arabieren waren ingenomen : en Arvieux verhaalt Ca) dat 'er by de Muharnmedaanen,drie foorten van Vrouwen gevonden worden s G etkodwde, Gekogte, en Gehuurde. Men kent wel meer Volken ,' by welke de Vrouwen gekogt worden, dan daar uit volgt noch niet, dat zy in hunne Huwelyks - Wetten met de Oofterlingen overéénkomen. By deezen moet men waarfchynlyk den oorfprong van het koopen der Vrouwen in de Veelwyverye zoeken; want, waar die in zwange gaat, zullen 'er niet zoo veele ongetrouwde Vrouws- als Mansperzoonen gevonden worden, en een Jongeling, die eene Vrouw wil hebben, zal derhalven moeten befluiten, om 'er geld voor te geeven. Daarentegen wanneer de Veelwyvery buiten gebruik raakt, zal ook het koopen van Vrouwen van langzaamerhand een einde neemen : want een Var betaalt heeft. Hof 111: 1, 2. f a). Hier zoude men derhalven sit kunnen befluiten, dat eene Knegt, die voor zeven (a) Ik oordeele het noodig te herinneren, dat deeze 35 Zilverlingen en 15 Efa Garft, «een Hoeren-looa Zyn, gelyk men, om dat men noch het geld noch de Zeden der Hebreeuwen kende, gemeene heefr. Immers zal men niet zoo veel voor ééne reize aan Hoeren - loon gegeeven hebben, als eene Dochter, die den Bruidegom in fatzoen gelyk was, om ze ter Vrouwe te hebben kotten moeft. Ook ftaat 'er geen woord van, dat Hofeas op Godtlyk 'evel Hc erery heeft moeten bedryven, (deeze ongerymtheid hebben de Uitleggers bedacht) maar dat hy eene Hoer trouwen moeft, en van deeze zegt hy: ik koot haar voor 15 sikk.lëh en voor eenen ho mer en Le- tech (.dat is, vtor 15 Efa) Garst.  HO i 85. Gekogte VroüwRn^ zeven Jaaren «gekogt werdt, en eene Vrouw, even veel gegolden hebben. De billykheid eifchte, dat de Wetgeever zelf zekeren redelyken prys voor eene Vrouw vaftltelde, waar aan men zich houden kon, wanneer men geene gelegenheid meer had, om over den prys te handelen, en het huwelyk uit .andere redenen noodzaaklyk was. Wanneer iemand eene jonge Dochter gefehonden had, was hy verplicht, om dezelve te koopen, en te trouwen, Exod' XXII: 15, 16. Maar hoe veel gelds moeft hy'er dan voor geeven ? Mofes befliftte deeze vraag door eene tweede Wet, Deut.XXII: 29.en waardeerde deeze Dochter op v yf ti g zikkelen Zilvers, dat is, volgens degewoonerekening op vyfcig CHoogduitfche) guldens fzeftig Hollandfche), maar volgens de myne,"op elf guldens, goed geld, waar van de vier eenen Dukaat bedraagen. 1 Dit was volgens Lev. XXVII: 3. de hooglte prys voor eenen Knegt: en men bemerkt derhalven ook hier deeze grondftelling- een lyfeigene knecht, en eene VroUW^ staan ten naasten by op oenzeefden ïrys. Dit koopen van Vrouwen gaf van tyd tot tyd gelegenheid tot zonderlinge pryzen: geene kan 'er, volgens onze manier van denken, vreemder zyn , noch ons ongevoeglyker voorkomen , dan die,welken Saul van David voorzyneDochter Michal eifchte, namentlyk hondert voorhui. den van Philiftynen, die hy verflaagen had; in plaatze van welke David, volgens eene Joodlche galanterie van den zelfden fmaak, als een dappere ridder 'er twee hondert bracht, om zyne Schoone te betaalen, 1 Sam. XVIII: 21.25-27-. Het  § 86. Vrouwen, niet gekogt. ui Het verkoopen der Dochters tot Vrouwen heeft in de gezamendyke Huwelyks-Wetten ee- • nen grooten invloed gehad. Gekogte Vrouwen kunnen niet wel volkomen vry, zy kunnen niet wel meer, dan de voornaamfte Slaavinnen zyn; het is niet te denken, dat zy het Recht behouden hebben, om, naa dat zy Weduwen geworden waren, wederom te trouwen,tegen den zin van de familie, die haar eerft gekogt had. Ik kan wel geene eigentlyke Wet van Mofes vinden, in welke haar het tweede Huwelyk verbooden wordt, dan de voorbeelden daar van zyn evenwel zeldzaam. De Moeder van David, had van haaren voorigen Man, Nachafch genaamt, twee Dochteren, onder welke Zeruja (JoabsMoeder) het meest bekend is; dan voor het overige kan ik niet befpeuren, dat eene Weduwe , die, al Moeder geweeft was, ligtelyk voor de tweedemaal eenen Man nam. Hoedaanigen invloed dit koopen van Vrouwen in de Leviraat-Huwelyken gehad hebben, zullen wy in liet vervolg onderzoeken. §. 86. Van Vrouwen die niet gekogt waren. Alle Vrouwen werden niet gekogt; en het fchynt, dat die, dewelke niet verkogt waren, ook meer voorrechten in het buis gehad hebben. Ten minften de Dochteren van Laban klaagen 'er over, dat zy door haaren Vader verkogt waren, Gen. XXXI: 15, 16 en het fchynt" evenwel niet, wanneer men leeft, hoe zy zich in het huwelyk gedraagen hebben, dat zy luft zullen gehad hebben, om ongetrouwt te blyven. Uit  iia § 86. Vrouwen, niet gekogt,; Uit hunne klagte fchynt men derhalven te moeten - voorondefiteHen, dat eene Dochter ook op eene andere wyze, als door haar te verkoopen,konde uitgetrouwt worden. Sara en Rebecca komen my voor een geheel ander foort van Vrouwen geweeft te zyn als die van Jacob. Wanneer Abraham, op het verdoek van Sara, haare Dienftmaagd in zyn bed neemt, ontziet zich de oude Vreuw toch niet, om, zoo ras zy het goedvind, de jonge en fchoone Dienftmaagd. die by haaren Heer zwanger was* als eene Drenftmaagt te behandelen, en zelfs haar met haaren Zoon, die de onvoorzichtigheid gehad had van met Izaac, een Kind van drie Jaaren, te fpotten, ten huiz^ uit te zetten, Gen XVI, en XXI, ditzoude zekerlyk geene der Vrouwen van Jacob gewaagt hebben, hoe geduldig hy ook ware, en hoe weinig hy naar Abraham geleek, die moed had, en het hart hoog droeg. Izaac heeft in zyn ganfche leeven geene bedgenoot, behalven Rebecca gehad: maar wy weeten ook, dat Rebecca niet gekogt was; zy gaf zich, zonder koop geld, gewillig over, en haare nabeftaanden gaven, ophet eerfle woord van Abrahams Knegt, zonder eenig accoord, hunne toeftemming, Gen. XXIV* Ik ontkenne niet, dat de gefchenken die Abraham hem mede gaf, duizendmaal* zoo veel waardig geweeft zyn, als 30 of 50 Zilverlingen, voor welke men anders zyne Vrouw kogt; maar het waren evenwel gefchenken, en geen koop - geld. Zy, die in het Ooften gereift hebben, zyn ge-" woon te vf rhaalen , dat Konings Dochteren , op deeze grootfche wyze, en als ten gefchenke aan de Koninglyke bedienden uitgetrouwt worden, maar zoo, dat deeze daar door het Recht van  § 8/- lvf-eigene ByZITTEN, enz. 113 van meer Vrouwen te neemen, verliezen. Want, dewyl men in het Ooften niet op geiykheid van geboorte ziet, maar de voornaamfte, de Dochter van den geringften tot zyne Gemaalin kan neemen, v%■ wvf. Ca) ("want dat dit woorden van dezelfde betekenifle zyn, ziet men, warn eer men Pech. VIII: 31. vergely»t , met IX: 18.) en 1 Kon. XI: 3. wordt 'eruitdru lyk van deeze Bywyven gefproken, in tegenoverdellinge van de VoQRt^aame, of, V'rstelyke gemaa- iin ■ en vandinKon^g (h, Maar by dit alks waren de By-wyven nochopkuifchePerfoonen, noch een foort van iviaireffen, zoo als men ze onder ons vindt; want de kinderen, die by haar gewonnen werden , waren wettig. fNamently* een fsraëliet konde zoo wel op verzoek van zyne Vrouw haare flaavin, als ook, zonder de toeltemming van zyne Vroüw te vraagen, zyne eigene Dienftmaagden tot zyn gebruik neemen; welk laatfte Exod. XXI: 7, 8. byna als het gevvoone vooronderftelt wordt. Indien nu zulk eene Dknflmaagd in het bed van haaren Heer werdt opgenomen, zonder door eene formelyke Echtverbinteniffe zyne Vrouw geworden te zyn, wei dt zy, Pilegefch, of B y - w y f genaamt; en hy behield by haar den naam, Heer, Recht. XIX: 26. Ten aanziene van deeze By-wyven zyn 'ér eenige Wetten, waar op wy één oogenblik moeten blyven kille flaan: de eerfte vinden wy Exod. XXI: 7-9 opgetekent. Deeze handelt niet van Dienllmaagden, in den Oorlog gevangen, maar alleenlyk van zulke die van afkomft Israëliten waren. Mofes gaf bevel, dat men dezelve in het zevende Jaar niet zou ic vry laaten, gelyk men met de Hebreeuwfche Knegten ge. woon 00 tJ^Sö PÜëeefch. Oj Pï)W EZWJ Nafchim Saret. H 3  ü3 $ 83, B y-w y v e w. gewoon was. Terwyl een Heer zyne Dienftmaagd tot zyne bedgenoot konde maaken, was het ze» kerlyk verflandig, dat zy, in gevalle hy het wezentlyk gedaan had, ten minden,in het zevende Jaar haare vryheid niet verkreeg , eene vryheid, die voor de Zeden der Israëliten gevaarlyk, en e^re noodzaaklyke Echt fcheiding zoude geweeft z n. Want alhoewel Mofes de Echt fcheiding veroorloofde, h/ had evenwel geen oogmerk om dezelve te bevorderen , en door zyne Wetten noodzaa'dyk te maaken. Dan wieder tot de Wet van Mofes, die ik bedoelde op te helderen. Daar zyn noen twee fchikkingen in , die hy ten voardeele. van zulke flaavinnen maakte, en over welker inhoud en uitïegginge twift vallen kan. Het is hier de plaatze niet, om dien twift taalkundig af te doen, daar mhTchien de helft der Leezers van dit boek geen Hebreeuwfch verftaan, en het zelve niet onder myn oog gedrukt wordt; by gevolge niet veele vreemde woorden behelzen moet, zo dezelve niet, door drukfouten onkenbaar zullen worden. Dan , wil men myn gevoelen over deeze fchikkingen van Mofes weecen, zy behelzen twee (tukken: Voor eer ft : Indien haar Heer geene lost aan haar heeft, zoo dat hy ZE niet ( a's een werkwoord ^verbum'' zyn. Is het het een werkwoord, dan kan men het op tweecrleie vvvzen vertaaien ; of II 5 ï. Naa  I2S § 88. B y-w y v e m. in zvn bed wil opneem en,heeft hy geen recht om haar onder een vreemd Volk te verkoopen. Deeze Wet was zekerlyk voor een gedeelte onnoodig , toen Mofes veertig Jaaren daar naa , kort 1. Naa dat hy ontrouw aan haar gehandelt heeft. Volgens deeze vertaaling zoude het fchynen, dat het als eene ontrouw werdt aangezien, wanneer een Heer zyne Dienftmaagd niet tot zyne bedgenoot nam. Dan dewyl een Heer met geene mogelykheid kan verplicht zyn, om met alle zyne flaavinnengerneemchap te hebben behaagt my deeze overzetting niet. ' 2. Het werkwoord Bagad heet ook, 'verachten, en wordt van de 70, en andere oude O verzetteren dikwerf in deezen zin genomen. (Zie Hof. VI-7 Hab. I: 5, 13. Zeph. III: j.Spr.XHI: 16.Hiob vi: 15.; Maar mvn oordeel ftrookt dit beft in deeze plaatze; en ik vertaale het derhalvendus wanneer hy haar versmaadt,datis haar zelf niet tot zyn Bywyf wil hebben. ' Dan gelyk ik gezegt hebbe, men kan hier ook aan het naamwoord Beged derken, het welk, een Kleed en een Bedlaken betekent. De zin zoude alsdan deeze zyn, naa dat zyn bedlaken over haar geweest is, dat is, naa dat hy ze ééns in zyn bed beeft opgenomen. In het bock Ruth K. III' p. vindt men inderdaad de zelfde fpreekwyze hoewei met een ander woord. Maar ikgeloove evenwel niet dat deeze de rechte vertaaling is, want in het voorgaande vers fchynt vooronderftelt te worden, dat haar Heer haar niet hebben wil, en by gevolg haarnietonder zyn dekdeed genomen heeft: en ik kan ook niet wel denken . dat Mofes aan eenen Heer, die zyne Israëütifche flaavin niet tot zyne bedgenoot genomen had zoude veroorlooft hebben, haar aan Heidenen te verkoopen; het welk nochtans uit die vertaaling zoudo volgen.  §. 83. B Y-W Y V E N. 123 kort voor zynen dood , den toeftand der Hebreeuwfche Uaavinnen noch beter maakte , ea door eene ni uwe Wet beval, haar in het zevende Jaar, zoo wel als de Hebreeuwfche flaaven, vry te laaten,Deut XV: 17; van welke verandering wy in het vervolg meer zullen zeggen, wanneet wy van het Recht van lyfeigendom fpreeken* Eene andere Wet, in het vyfde boek van Mofes epgetekent, en op de zelfde wyze veertig Jaaren laater voorgefchreeven, betref: de jonge Dochteren, die in den Oorlog tot buit gemaakt zyn, en die een Israëliet niet alleen tot zynen dienfl:, maar ook voor zyn bed genomen had Deut. XX: 10. 14. Mofes verbiedt dit niet, en men bedriegt zich, wanneer men denkt, dat hy het Huwlyk met vreemde Vrouwen verboodert heeft: hy bepaalde flechts eenige plechtigheden, die by zulk eene gelegenheid moeiten waargenomen worden om eene gevangene tot het Israëlitifche Vo k te doen overgaan; plechtigheden die niet zeer moeilyk waren, en waar van men 'er éére als eene toegeefl/kheid en verzachting van die groote verandering, waar toe zy door het lot des Oorlogs gebracht was, kan aanzien; die meene ik, die haar eene maand toeftond, om haar Volk, 't welk zy verlaaten moeft, te beteuren. De plechtigheden, die hy inftelde, waren deeze: zy moeft haare nagels en hairen laaten affnyden: het deed, waar in zy gevangen genomen was, moefrzy afleggen, en men moeit haar een ander in de plaatze geeven; en eer zy in het Huwlyks bed van haaren nieuwen Heer kwam , moeft zy ééne maand tyd hebben, om haare Ou- de-  $ 83. By-wyven. deren te beweenen, en dus, om zoo te fpreeken ; haar Volk af te flerven. Deeze treurmaand komt my voor als eene fchikking, die de woeftheid der Oorlogen van dien t d verzachtte , en in den hoogden graad menfchlyk was: want waarlvk het is de groot!le grouwzaambeid eene jonge Dochter, welker Ouderen miflciiien' in den Oorlog zyn omgekomen, of toch die zy door haare flaaverye verlooren heeft, naa dit, voor haar zoo fmarte* Jyk, verlies, onmiddelyk op de onheulchlte wyze in hec b d des Overwinnaars re brengen , die milfchien een gemeen Man, en haar in geboorte zeer ongelyk is. Liefde wordt dan beleediging en verachting, of om het met één woord uit te drukken, het wordt terging. Prysvaardig ;s de Wetgeever, van wien men zeggen moet, dat hy menfchlyk gedacht heeft! Van ee> e verandering van üodtsdienft wordt geen woord gefproken. Zekerlyk mocht zy in het vervolg haare Goden niet meer aanbidden, noch denzei ven offeren , gelyk wy naderhand by de Wetten van Mofes tegen de Af oderye zullen zien : maar dit had zy evenwel als flaavin 1 iet mogen doen, en het had dus op haaren nieuwen ftaat, het zy men dien een Huwlyk of en.ele by wooning wil noemen, gee. e betrekkiug. Ten minften, men vorderde van haar geene Geloofebelydeniflen. De Wet beval ten belten van zulk eene flaavin, dat haar Heer,wanneer hy haarer moede werdt, haar zonder ee'Jg lo;ge!d de vnheid geeven moeft, en baar noch verkoopen, noch haar verder tot zyne flaavin behouden mocht (,-en dezelve op den NAAM VAN zynen broeder te laaten aanschr.yven Zyne Wet, die wy re^ts befchouwt hebben, betreffende-de byzonderheid, wanneer een Vader zynen Zoon met eene flaavin getrouwt had , vooronderfielt vry klaar vroegtydige- Huwelyken. De Wetten ten beften eener flaavinne gege:ven , die een Heer voor zyn bed niet behouden wilde, waar door hy verp'icht was om toe te ftaan , dat zy vry gekogt werdt , ja. zelfs om haar in het zevende Jaar haare vryheid zonder losgeld te fchenken , deeze Wetten ruftten op den zelfden grondilag; niemand moeft van het Huwelyk, waar toe de Natuur zoo fterke neigingen gegeeven heeft nirgefiooten , en het zelve voor niemand voor zyn geheele leeven onmogelyk gemaakt werden. Ook zullen wy in het vervolg zien, wat 'er in zyne Wetten aangaande de Huwelyken van lyfeigenen onder eikanderen (contubernia') gevonden worde. De inrichtingen van , hunnen Akkerbouw , en de byzonderheden van de Vaderlyke macht, heb ik in het voorgaande reets, als middelen , om Bet trouwen aan te moedigen, doen aanmerken. I 3 Dan  i3ï § 90, Bevordering van enz. Dan Mofes vond dit alles byna reets voor zy-* nen tyd , en kon 'er naar zyn goedvinden gebrnik van maaken. Héne enkele wet van de verontreinigingen die inderdaad Levitiefch of Kerkelyk was, verdient noch, dat wy 'er byzonder op blyven ftille ftaan. Mofes rekent Levit. XV: 16, 17.de bevlekking, onder de Levitifche Verontreinigingen : dat is, hy, dien dit in zynen flaap was overgekomen, mocht den volgenden dag noch in het Heiligdom komen, noch by eene Offermaakyd tegenwoordig zyn, en was verplicht om zich des avonds te waffchen; wie hem aanraakte , moeft de zelfde ongemakken ondergaan. Zy dorflen derhalven niemand aanraaken, en moeiten het gezelfchap van anderen myden; of ten minnen hun bekend maaken, dat zy onrein waren. Dit was inderdaad een zeer groote ongemak, dat menig een jong menfeh konde noodzaaken, om te trouwen; en zo hy noch onder de Vaderlyke macht ftond, gaf het zynen Va-, der eenen wenk , dat het tyd was om zynen Zoone eene Vrouw te ceeveti. Zonder kwetzing van het geweeten kon men het ongemak niet voorkomen, noch de verontreiniging geheel verbergen; en daarenboven behoorde elke voorbedachte overtreeding van de Levitifche Wetten tot de hals - ftraffelyke misdaaden Wanneer iic op alle deeze omftandigheden lette ,• kan het, dunkt my, niet anders zyn , of deeze Wet moete tot het bevorderen van vroege Huwelyken veeb toegebracht hebben. Dat het fterk vermenigvuldigen des Volks een gevolg is van vroeg trouwen, behoeve ik niet te herinneren; dan .het is teffens waarfchynlyk,dat het  § or. De Huwelyks plechtigheden en2. 135 het invloed heeft op de lengte van het Volk, cil dezelve Ueiner maakt. Zeer zelden vindt men onder de J-oden, die noch tegenwoordig gewoon zyn Jong te trouwen, anderen dan kleine, of middelmaatige Perfoonen ,• daarentegen weeten wy van de oude Duitfchers, die byna alle groot waren, en den 'vomeinen als halve reuzen voorkwamen, dat zy laat trouwden, gelyk Tacitus verhaalt. De Israëiiten fchynen ten tyde van JVlofs voor het grootlte gedeelte klein van Perfoon geweeft te zyn; want de Cananitenkwamen hun, uit hoofde van derzelver grootte, vreeflelyk voor: en wanneer 'er van Reuzen, ja van geheele reuzen-geflagten onder de Cananfen gefproken wordt; behoeft men deeze niet altoos voor Reuzen in eenen ei^entlyken zin te houden, maar het kunnen lieden van eene byzon* dere grootte , mifTchien gelyk de oude Duit' ' fchers, geweetl zyn. %. 01. Mofes fielde geene plechtigheden by bet Huwlyk vaft, maar was met die te vreden, die ,er in zynen tyd waren, of die de gewoonte naderhand noch zoude invoeren. Het fpreekt van zelf, dat 'er onder ieder Vo'k zekere plechtigheden moeten zyn , door welke liet Huwelyk ingewydt, en van eene onrechtely» ke bywoor.ing onderfcheiden wordt; of, met andere woorden, waar door het zelve de bekrachtigingen belchermingder Wetten verim gen moet. Meeft al kan een Wet0eever deeze plechtigheden als bekend vooronderftellen; en doorgaans doet I 4 hy  I3Ö 91. De HuWELYKS-PLECHïIGHErJEN 3 hy dk ook wezentlyk; want dezelve zyn wille» keurig, en kunnen van tyd tot tyd verandert worden,zoo nochtans, dat. de Wetten'zelve daaromtrmt onverandert bl ven Men yinJ.t zelden in èen Wetboek, een • aukeurigvoorTchrift van alle de byzon terheden , die 'er , om een Huwelyk wettig te maaken, vereifcht worden; en waarlvlc eene al te naukeurige befp^ryving van dezelve is gevaarlyk. Want zoo ras. de Wetten zich daar mede bemoeiten, kan de vittery, by de eerfte, niet noemenswaardige, afwyking van her gegeeven voorfchrifc , die in den beginne door niemand, en ten minilen niet door de lydendeparty bemerkt was, een. voorwendfel vinden, om het Hu' elyk voor kragteloos, en de by wooning, ten grooten uadeele van de onfchuldige Vrouw,voor onecht te verklaaren. Ik kan hier geen voor-' beeld, dat fterker fpreekt, noemen, dan het af te flipte Recht van Engeland, volgens welk eene bywcfOning geen Huwelyk , maar alleenlyk onwettige byflaap genoemt wordt, wanneer'er iets, hec welk in het Trouw-formulier ftaac, overgelegen,of ook maar de naam van één van beiden, niet recht genoemt is. Al wie Engelfche Komans geleezen'heeft,weet,hoe veel bedrogshier door gepleegt zy, en hoe gemakkelyk de deugdzaam-ile Vrouw, door al te groote naukeurigheid der Wetten, voor.haar,ganfche' leeven, ongelukkig Worden kan. Da.ir nu noch daarenboven de Zeden van een Volk door den tyd verandert worden-, en de t'éne gewoonte, ook by het trouwen, buiten, de andere in gebruik raakt, en dezelven alle te za'men willekeurig zyn; is het voorzich-' tigïï, dat een Wetgeever deeze plechtigheden niet vaft fielt, maar aan de. Zeden van eiken tfi  WARE NN IET BEPAALT. ' X'tfr ?yd overlaat, en dat als een Huwelyk aanmerkt, bet welk in iederen tyd, volgens de gewoontens,' die dan heerfchen, ter goeder trouw voor een Hu-" weiyk gehouden wordt. Öp deeze wyze ging Mofes te werk Nergens vinden wy by hem één woord, waar uit wy zou-, den kunnen zien, hoe hy wilde, dat een Huwelyk zoude voltrokken worden; maar hy vooronderftek hier, dat alles airede bekend was, of hy laat het voor den volgenden tyd over, om in de plechtigheden, naar willekeur, verandering te maaken. Uit zyne knikkingen konde geen hen rninfte gevaar voor eene Vrouwsperfoon gebooren worden; wam geflelt, dat haar iemand misleid had , en zy zich alö zyne Vrouw aangemerkt, zonder.vooraf gaande plechtigheden, dL> het Huwelyk wettig maaken, zoude 'er uit volgen, dat op het laaft niet zy, maar hy zelf bedroogen was. Want wi • eene Maagd verleidde, was genoodzaakt om haar. te trouwen; en dit niet alleen , maar hy moeit haar ook voor den hoogen prys van vyftig Zilverlingen van haaren Vader koopen, en verloor noch het recht, het welk een Man by een behoorlyk Huwelyk had, om haar eenen Scheid brief te geeven, Exod. XXII: 15, 16. Deut. XXli: 28, 29. Door hetzelfde bedrog by gevolg, waar van zich een fchelm in Engeland dikwerf bedienen kan, zoude zy hier op eene veel vaflere wyze zyne Vrouw geworden zyn: en indien, men m Engeland eene Wet had, waardoor de misleiding eener Vrouwe door eene verdichte trouw, voor eene doodfchuldige misdaad veiklaart, en met Vrouwekragt gelyk geftelt werdt, in gevalle zy zelve niet voor den booswicht om genade fmeekte,entefLnsbsÜo ^t, I 5 hem  ï3<3 §• Pr- De Huwelyks plechtigheden hem nu ten tweeden maafe Wettig te trouwen, men zuude daar van dat Dort van guitenilukken niet meer hooren. üewyl Mo'es ze'f in het geheel geene Huwelyks-plechtigheden heeft vrftgefte!", kanher voor eenen I eezer van het Mola'fch Recht zeer onverfchi lig zyn. hoedaani e gewoonten* 'er ten tyde van Mofes by het trouwen in gebruike waren. Zoo veel is zeker, dat hy 'er .reene heefi voorgefchreeven, en dat een Pri der niets met dat geen , het welk wy het trouwen noemen, of om duidelyker te fpreeken. niets met de inzegening van het Huwelyk, te d^en had; by gevolg dat onze Prieilerlyke inzegening geen overbl ffel van het Mofaifch Recht is. Men behoort dezelve daarom niet af te keuren, want ieder Volk of Wetgeever kan naar zyne willekeur bepaalen , door hoedaanige plechtigheden het Huwehk de bevestiging en befcherming der Wetten verkrygen zal. Dit wilde ik m.-tr alleen zeggen: zoo weinig Godt bevolen heeft, en zoo willekeurig het is, of de Wetten valt ftellen, dat een paar door eenen Priefter, (dien wy in onze Kerken in het geheel niet hebben) of Predikant, of Burgemeeiler, of Schout, of Geheimichryver, of zelfs door den Vader van de Bruid verëe'nigt worde; even zo weinig is onze tegenwootdige wyze van trouwen, ook maar eene nabootzing van een voorbeeld, dat Mofes gegeeven heeft. Van waar dezelve afkomftig zy, behoort hier niet, maar in de Kerkelyke gefchiedenilTèn van het JNieuwe Teftament onderzocht te worden: en daar over handel ik tegenwoordig niet. Dit alleen moet ik hier in het voorbygaan verzoeken, dat deGefchiedfchryveren van de Kerk, en  WAREN NIET BEPAALT. 139 c-a haare Oudheden,of ook de Uitleggers van het Nieuwe Teftament, nooit van de l riefterlyke inzegening als een Joodfch gebruik fpreeken . noch uit grove onwetenheid, wanneer zy van d Apoftolifche Kerk handelen, die manier van Tr mwen, die by ons in gebruik e is, als eene. van de allereerfte tyden overgeleeverde, gewoonte voorHellen. Zo iemand ondertuffchen begeerig mocht zyn, om te weeten, wat ik uit de Schriften van Mofes, en uit andere boeken van den Hebrejuwfchen Bybel die voor de Babylonifche gevangeniffe gefchreeven zyn, van de gebruiklykheden. van dien tyd kan byéén brengen ; zie hier het volgende. Een Vader, of nabeilaande verkogt, of gaf 'de Bruid ten gefchenke; tulfchen den dag der „ Verloovinge,en dien der Bruiloft verliep doorl] gaans een^tyd van tien Maanden, of een vol „ jaar , f gelyk het noch hedendaagfch by de „ Jooden in gebruike is) men hielde de Bruiloft, „ en de vrolykheden van dezelve duurden by „ wel gegoede Lieden doorgaans ééne week; op „ den éérften avond bracht de Vader, of de na„ beftaanden , de Bruid , en wel, gelyk het „ fchynt, met eenen fluier bedekt, indeflaap„ kamer van den Bruidegom, en bleeven wach„ ten, tot dit men hun het fignum virginitatïs „ bracht, of teken van ongefchondene Maagde„ lyke kuisheid. Dit bewaarden zy, ten bewy. „ ze der zuiverheid van de Bruid, en om het „ zelve, indien de Man dit ontkennen mocht, „ voor den Rechter te kunnen vertoonen, en hem „ van de valf'chheid zyner befchuidiginge.e over- „ tui-  i40' 92. Tekenen van der Maagden „ tuigen". Dan dit zyn al te maalzaaken, die niet tot het Mpfaïfch Recht, maar tot de Hebreeuwfche Oudheden bebooren.^ ik zal 'er daar. om hier ter plaatze zo veel te minder eenigebewyzen by voegen, om dat ik ter in de Hebreeuwfche Oudheden van fpreeke, waar-van myne toehoorders al federt eenige Jaaren het kort begrip (compendium) in handen hebben, het welk eerlang het licht zien zal, om aan het verzoek van myne Vrienden te voldoen. Het éénige, het welk ik-onder-alle die byzonderheden, als een eigentlyk ftuk van het Mofaïfch Recht zoude willen aanmerken, is dir, wanneer een Bruidegom by zyn Bruid de tekenen van haare ongefchondene kuisheid niet vond, dan zondt hy zyne jonge Vrouw wederom weg, en waarfchynlyk eifchte hy ook het geld wederom te rugge, voor het welk hy haar gekogt had. Dan de Wet, die daar van handelt, verdient wel een byzonder onderzoek. §• 92. Men Meldt den Bruidegom voor bedroogen, en de Bruid voor geene zujvere Maagd, wanneer men by de eer(le Ifawlyks byéênkomft geene tekenen van haare ongefchondene kuisheid, vond;. De Wet, die hiér van-handelt', is Deut. XXII": 13-21. opgetekent. De Jooden hebben dezelve* ckerlyk mishandelt; of omdat zy dikwerf by Bruiden , dje voor Maagden waren uitgereeven, seene. tekenen haarer kuisheid vonden, en zy zich zei-  ONGESCHONDENS KUISHEID. I/J/t zeiven nochtans gaerne wilden diets maaken, dat het gevolg, 't welk men daar uitnatuurlyker wyze trok; valfch was; of, om dat het hun al te hard voorkwam, dat men eene jong getrouwde; Vrouw, alleenlyk om dat men by haar geene natuurkundige (phyfiefcke) bewyzen van kuisheid vondti, zoude veroördeelen om gefteenigt te worden. Was dit laatlfe dë rede, dan verdient htinne bedenking, wel niet dat wy aan dezelve, tegen de uitdruklyke woorden van Moles aan, onze toeitemming geeven, maar evenwel zy verdient dan hoogachting; want het was toch mogelyk, dat de natuurkundige tekenen haarer kuisheid ook zonder Hoerery konden ontbreken, of, 'er nier geweeft waren. Zoo wel als men andere gebrekkigen vindt, welken van hunne geboorte af, zeker deel des lichaams mangelt, even zoo wel kon 'er ook eene Dochter zonder Hymen gebooren zyn; en de Wetten behdoren niemand in gevaar te ftellenj om wegens zeker lichaamlyk gebrek, aan het welk hy geen fchuld heeft, als een mis* daadiger tot zulk eenen fnwrtelyken dood veroordeelt te worden. Maar kwam het uit het eerfte voort, dan verdienden zy te zyn, het geeil zy waren; en waarlyk hunne verdraaijing van deeze Wet is zoo vreemd, dat men byna in de verzoekinge zoude komen, öm zich over den Uitlegger derzelve te belgen. Zy geeven namcntlyk- voor, dat de géheelé Wet van jonge Dochters fpreekt,- die onder d e twaalf en een half Ja ar zyn ; by' dee* ze moeft men natuurkundige bewyzen van kuisheid vinden, zo men ze voor Maagden'zoude kun-  142 5 02- Tekenen van der Maagden hunnen houden ; daarentegen by anderen , die twaalf en een h-lf jaar , en daar boven oud waren, moeft men geene zoodanige tekenen vorderen; en de Wet zag op deeze niet. Ik wil het, op het woord der Rabbynen wel gelooven, dat men by veele Bruiden, die boven dat Jaar zyn, het welk zy bepaalt hebben, te v.rgeeffch natuurkundige tekenen van MaagdeJ)ke kuisheid verwagten zou;dan dat Mofes niet van cit Jaar geiproken heeft, kan ieder Leezer gemakkelyk bemerken. Het Hebreeuwfche woord Naara (_M e i s j e.) wordt ook nergens door het fpraakgebruik , maar alleenlyk door deeze Uitleggers tot dien ouderdom bepaalt;en eindelyk zeude het eene ongerymde Wet zyn, die byeen Rind, in eenen ouderdom in welke het doorgaans niet gewoon is te trouwen, en waarin niemand aan deszelfs Maagdlyke kuisheid iets gelegen ligt, op ftraffe des doods, tekenen daarvan vorderde, en alle jonge Dochteren, van haar 13 Jaar af, en dus juift dan wanneer men daar aan zoude kunnen beginnen te rwyfelen,voor reine Maagden verklaarde; haare lichaamïyke omftandigheden mochten voor het overige geftelt zyn, zoo als zy wilden De eenige gewichtige twyfel tegen den inhoud van deeze Wet, die tot verontfchuldiging der Jooden, die dezelve zoo duidelyk verdraait hebben, zoude kunnen dienen, behoort hier noch niet onderzocht te werden,maar is betreklyk op het Hals-recht der Hebreeuwen; en daar zal ik 'er van handelen. Hier befchouwe ik deeze Wet alleenlyk van dien kant, dat dezelve, by eene Bruid natuurkundige tekenen van haare  öngeschondene kuisheid. 143 ré Maagdlyke kuisheid vordert, en by man gel van dezelven aan den Bruidegom het recht geeft, om haar als eene gefchondene aan te merken. Met dit oogmerk alleen,het welk voor het Huwelvks recht der Chriftenen waarlyk zeer gewichtig is, met dit oogmerk aileen, zal ik dezelve hier ophelderen. Hoe zeer het ook van fommige Rechtsgeleerden , die doorgaans op de Qiiafliones medico-legales (a) van Paulos ZacchiaJ bouwen, ontkent worde, zoo waarachtig is het evenwel, dat iedere Maagd vannatuure een Hymen heeft, dat by de eerfte iamenkomft gebroken word, cn het teken van haare MaagdlykS kuisheid agter laat. Om alle misveriiand voor te komen, zal ik hier terftond belyden, dat veele Dociireren het zelve, ook zonder gemeenfchap met eenen Man , door alierleie wellultige daaden, te menigvuldig en te fchandelyk om ze op te noemen , verliezen : want, daar door kan eene geweldige kwetfing,eene feheur in die deelen, een breuk,of iets van dien aart ontdaan: en in 'die gevallen is dan deeze oorzaak ook dui. delyk en openbaar genoeg: men weet nu, van waar het komen kan , dat het Hymen ontbreekt. Oe vSchryvers, die men in dit geval kan raadpleegen , met hoope van de waarheid te zullen hooren, zyn geenfins de Rechtsgeleerden, want hoe zouden die het wéeten, daar zy zelve geen lichaam leerden ontleeden; ook geene enkele pradti- zee« (a) P. 0.51. libri IV 5 Ut. Sec. de Firginitate, £? Stitpro,  X44 § 92- Tekenen van dsr Maagden, zeerende Artzen, die nie ? anders weeten, dan welk eene zieke hunne]}deren hebben,enhoedaanige Geneesmiddelen 'er vereifcht worden, al waren zy ook, gèiyk Paul Z hcchias, Polyhiflores en Lyf ar. zen van den Paus; want de kennis van hun ftel.el, < Syftema, en alle hunne Geneeskundige ervaaring, {telt hen niet in ftaat om by eene vraage van deeze natuure mer zekerheid re bellis, fen, daar men dezel ve alleen door de bevinding kan 'leeren beantwoorden : maar het alierminft zyn het verdeedigers van eene gedaagde, of opftellers van antwoorden, by welke men vraagen moet,hoeveel het antwoordgekoft hebbe? Welke bevindingen hebben alle deeze Lieden, om 'er hun oordeel by eene vraage op te veftigen; die niets anders dan eene quajiio jacU is ? Veel eer zoude ik den geoefenden verleider van veele Dochteren gelooven, en deeze ten minften in Duhfchland en Engeland , beweert, dat 'er doorgaans een teken is, waaraan men de Maagden kan kennen. Dan deeze is pok geen volkomen geloofwaardig getuige , dewyl hy zich dikwerf alleen maar op zyne misdaaden beroemen wil.en miflchien dikwils bedroogen Werdt:nochtans zoude ik hem evenwel by deeze vraage ten ihinf en zoo geloofwaardig achten , als eenen Geneeskundigen of Rechtsgeleerden, die enkel uit zyn boek antwoordt. De eenïgen, Van weiken ik hier waarheid en zél erheid verwacht hebbe, Zyn groote Ontleedkundigen , die veele lichaamen van het Vrouwelyk geflagt geopent hebben: en wel, dit moeft ik niet vergeeten 'erby te voegen, in zulke Landen, alwaar hetbederf inde Zeden by het andere geflagt hun"  ongeschondenë kuisheid. 145 dsn hoogften trap noch niet bereikt heeft. Want indien het by geval riebeurde , dat een Hougduitlch Ontleedkundige beweerde dat er een Hymen is, en een Franfchmah dit ontkende , of toch onder de groote zeldzaamheden der natuur rekende, zoude ik wel zoo onbeleefd niet zyn, om aan de ondervindingen vah deezen te twyfelen , maar ik zoude vraagen , of miflchien in Frankryk de onkuuchheid zoo hoog geklommen was , dac 'er maar weinig Maagden gevonden wierden ? of anders of de dartelheid , en het geduurd hooren, en leezen van Liefdens-gefchiedenifien, haar zoo vroeg tot welluft prikkelde,dat de meeften alinheurkindfche Jaaren van haar Hymen berooft worden? Ik zoude-ten minftén niet kunnen gelooven, dat de natuur, die door geen geval eenige verandering ondergaat,onder de zelfde, of toch byna de zelfde luchtftreek, alleenlyk volgens de graaden van lengte, haar zelve zoo ongelyk zoude zyn, — dat zy in Imilchland en Zwitzerland een Hymen zoude voortbrengen en bewaaren, maar een weinig verder Weltwaart het zelve vergeeten. My zoude hier by zekérlyk te binnen komen, dat m Frankryk het Volk nu al federt drie hondert Jaaren, iedere Eeuw een mihoen vermindert is, en dat zulk eene geregelde ontvol .ilig doorgaans zekere betrekking op de Zeden heeft. ' Nu zal ik melden, wat my va) de Ontleedkundigen van onze'Hooge Schoole' bericht is. De Heer van Haller verhaalde my, da: hy op de Ontleedkamer van den algemeenen regel, dac Maagden een Hymen hebben , nimmer eene andere uitzondering bemerkt had, dan dat hem éJns een lichaam was voorgekomen, in het U. Deel, K welk  § 92- Tekenen van der Maagden welk het Hymen ongefchonden,maar ook zoo geilek was, dat hec by den éénen en anderen Conêübitus ongefchonden had kunnen blyven; maar daar uit zoude eigentlyk alleen maar volgen, dat iemand die in den Bruiloftsnacht het teken van Maagdlyke kuisheid heeft, haare kuisheid te vooren al kon gefchonden hebben; maar wyl het geval ten hoogden zeldzaam zoude zyn, is het onnoodig my te beroepen, op het geen hy my mondeling gezegt heeft, daar zyn veel uitvoeriger getuigenis fchriftelyk in elks handen gevonden wordt. Ik zal de vryheid gebruiken, van in een zoo gewichtig ftuk der Wysgeerige befchouwinge van de wetten, zyne eigene woorden uit de Elementa Phyfiologue , T. VII. p. n. ïibr. XXVÏÏI, $ 26,p. 92--94. over te fchryven. Naa melding gedaan te hebben, van het geen fommige Genees- en Oinleedkundigen tegen zyn gevoelen inbrengen , vaart hy dus voort: Quiveroincifotes frequentiorïbus ufi funt occaRonibus,naftro potiffimum feculo, poft conftituta reclius tbeatra, & mfodochiorum cadavera incifionibus deftinata., iï facilümé particulam , neque parvam , neque sbfcuram , NEQUE UNQ^AM DEFICIËNTE M, v uk runt: ut nemo in Md Hymen i contrarül opinione fuperfit, prater unicum clarisfimum noftrum collegam (Buffonum) quem necesfit as Hypothefcos eo adegit, ut Hymenem notitadmittere, Hy noemt daar op de Geneeskundige getuigen voor het Hymen, en deszelfs noodzaaklykheid, die ik ftilzwygend voorbyga, en laar 'er p. 95 opvolgen. Ego quïdem in O MN /fi U S virginibus reperi, quarum aliquce adiMHa trant atatis,neque unquam defideravi, neque pu!o a purd Virgini aèejfe. Ik onderzoeke thaös nier,  O ngeschondene kuisheid. 147 niet, of Zacchias die van eene onbekende zaak,zonder de Ontleedkunde te verftaan, enkel uit ryke aantekeningen, en zyn ftelfel fpreekt, naa zulk een getuigenis, noch langer in ons Recht gelden moet, want het geen ten zynen voordeele kan gezegt worden, is, dat in het Recht eene meening die algemeen aangenomen en in een wet verandert is, niet ligt behoort verandert te worden; dan dit is zeker, dat hy by de wysgeerige beoordeeling der verfchillende wetten van andere Volken, zitting en item verlooren heeft, naa dat hy door Haller wederlegt is. De opvolger van den Heer van Haller op de Ontleedkamer van deeze Stad, wylen de Heer Lyf-Medicus Röderer, heeft my mondeling het zelfde verzekert, dat ik van zynen Voorzaat gehoort had; en daar mede komt ook de 117, 118, 119 en i2ofte § van zyne Ekmenta artis obftatricia overéén; hoewel hy zich daar zoo fterk niet uitdrukke, als hy het jegens my mondeling deed. En toen ik zynen geweezen Leerling, die hem thans in de Ontleedkunde is opgevolgt, den Heer Hooglcerar W eis berg, daar navroeg, verzekerde hy my van dezelfde zaak noch fterker, dan de Heer Röderer daar van gefchreeven heeft; en hy is eén man ,die eige bevinding van veele Jaaren ,by het geen hy van zynen leermeetter had, gevoegt heeft. Zyn getuigenis f« voor my te gewichtiger, om dat hy my in den beginne fcheen tegen te fpreeken, dewyl hy myne vraage niet volkomen begreepen had Namentlyk hy antwoordde my: da: het zeer wei mogelyk was, dat eene Dochter, die boven de negen of tien Jaaren oud was, het Hymen verloor; zonder met eenen Manue te doen te hebK 2 ben.  148 5 9-' Tekenen van der. Maagden ben. Maar toen ik hem vroeg; of zy het ook «uiten haar toedo-.b verliezen kon? gaf hy ten antwoorde : dat hy nu myne vraag eerft recht verftond. Neen! dat zy het niec zonder haar toedoen verloor, maar door welluftige bedryven. Sn toen ik verder te kenken gaf, dat ik het zeldzaams ongëi.dk van eene geweldige kwetzing door springen of vallen wilde u tzonde- ren; betuigde hy deeze uitzondering niet ééns te begeeren; dewyl hy dit ongeluk wel niet voor onmogelyk in eenen eigentlyken zin, maar nochtans voor veel zeldzaamer, dan ik my verbeeldt had, ja byna voor geheel ongehoorc hieldt. Zo men hier tegen inbrengt, dat 'er evenwel veele uitzonderingen van deezen. regel moeten zyn, dewyl men in eenige Landen by Vrouwsperlöonen, die maar eenigfins volwaflèn zyn , op de Ontleedkamer zoo zelden het Hymen vindt; of" om dat het deeze. en geene Bruiden aan het natuurkundig teken van Maagdlyke kuisheid ontbroken heeft, niettegenftaande zy altoos deugdzaam geleeft, ten beften naame geftaan, (wie kon het beter weeten, dan zy zelve ?j en zelve verzekert hadden , ongefchonden te zyn ; zo merke ik ten opzichte van het eerfte aan, dat in fommige Landen de verdorvenheid van Zeden , daar van de oorzaak kan zyn , en dat Dochteren van eene goede opvoeding zeer zelden het lot treffen, van op de Snykamer gebracht te worden; maar by het laatfte is het moeylyk, om zich van lacchen te onthouden. Het is waar , zoo wel men op eene andere wyze wanfchepfels in de Natuur heeft, aan welken van hunne geboorte af, het één of ander gedeel»  öngeschondene kuisheid. 149 deelte des lichnams mangelt, zoo min kan men ook eene Dochter,die zonder Hymen gebooren is voor eene eigently'ke onmogelykheid houden, of ontkennen dat er immer zoodanig céne geweeft is; het is ook mogelyk dat het Hymen zonder Concubitus door andere foorten van onkuisheid en zelfbevlekking , ja zelfs milfchien eene enkelde reize buiten toedoen van de Perfoon zelve., door eene geweldige handeling gebroken wordt. Maar dat het eerde en laatfte zoo byzonder zeldzaame gevallen zyn , dat de «rrootfte Ondeedkundigen daar niets van weeten 5 fchyt het buiten twyfel een natuurlyk Recht te zyn, dat een Bruidegom zyne Bruid, wanneer hy geene natuurkundige bewyzen van Maagdlyke kuisheid by haar vindt, weder te huis kan zenden; en zo hy haar gekocht heeft, het geld van haare Ouderen te rugge eifchen , het welk hy voor zulk eene verdachte waare betaalt had. Want, zy zy al eens eene misvormde, of door ongeluk gekwetft, zoo heeft hy noch een mis. vormde, noch zulk eene ongelukkige willen trouwen, welker lichaamlyke ongeftelcheid men voor hem verzweegen had; en deeze, het zy nu hoogft zeldzaame kwetzing van het lichaam , of natuurlyke wanfchaapenheid, heeft zoo grooten invloed in het wezentlyke van het Jrluwelyk, en in de ruft van zyn s,emoed geduurende zyn geheele leeven, dat men dezelve met geene mogelykheid onder de niets betekenende kleinigheden kan tellen. Want dewyl niemand, die niet zeer onnozel is, in eene zaak van deeze natuur het getuignis van de Perloonen zelve gelooven zal, is het voor hem volftekt on mogelyk, overtuigt te worden, dat zyneBruid te vooren K 3 kuifch  r5° S Tekenen van der. Maagden kuifch geleefc heeft; hy kan dus ook voor het toekomende nimmer de geringfte zekerheid hebben, dat zy hem getrouw' is, en dat het zyne Kinderen zyn, die zy ter waereld brengt Want het is hondertduizend tegen één, dat zy niet al te vooren onkuifch geleefd heeft, en noch misvormd , of door eenig ongeluk gekwetft geweeft is: met één woord, dat zy, eer hy met haar bekend werdt, reets met eenen anderen Manne te doen gehad had: (zo men nlmentlyk de afweezendheid van het Hymen niet aan onnatuurlyke welluftige daaden wil toefchryven) wie, voor hem, met haar zoo gemeen geweeft zy, weethy niet, zoo lange zy zich noch voor eene Maagd uitgeeft, en hy heeft het dus in dit geval noch erger, als of het beweezen was, dat zyne Vrouw zich aan overfpel had fchulddig gemaakt; want dan kende hy zynen Medeminnaar, en kon zich voor hem wachten, of, indien hy dood of verre afweezend was, in het toekomende veilig voor hem zyn; maar by eene Bruid, die men bevindt dat geene Maagd is, kan hy nimmer weeten, of niet mhTchien haar voorige Minnaar noch dageJyks by haar zy. Heeft zy door eene of andere foort van welluftige bedryven, zonder eigentlyke Concubitus het Hymen verlooren , (en dit is noch het beft, dat men van haar kan denken , hoewel het naar de Zedenkunde een even zoo groot kwaad zy , als Hoerery zelve) dan heeft zy het zich zelve te wyten, dat haar Man haar niet by zich wil houden. En by zoodanige omflandigheden moet men zich meer over onze Europeefche Wetten verwonderen , die geene klagte over mangel van Maagdlyke kuisheid aanneemen, en den Manne gebieden dat by gcloo- ven  ' ONGESCHONDENE KUISHEID I5I ven zal, het geen hy niet kan gelooven; dan over de Oofterlingen, die het Huwelyk in zulk een geval van geener waarde, en de Bruid voor eene bedriegfter verklaaren. Zoodanig een recht heeft buiten twyfel eenen grooten invloed, zoo wel in de Zeden van het andere geflagt, als in de zorgvuldige opvoeding der Dochteren, moeten hebben. Want indien men vooraf weet, dat een Bruidegom eene Bruid, by welke hy geene natuurkundige tekenen van kuisheid vindt,haaren Ouderen weder te huis zal zenden, zal de vreeze voor zulk een ongeluk niet alleenlyk meenig eene jonge Dochter afhouden , van het geen anders wel ligt zoude gefchiedt zyn, maar de Ouderen zullen ook ten uiterften voorzichtig zyn, en wel niet flechts ten aanziene van den omgang haarer Dochteren met Mansperfoonen, maar ook om te verhoeden, dat zy zich niet door veelerlei andere foorten van welluft zoo groot een onheil op den hals haaien. Het geen Mofes 'er in zyne Wet noch by voegt, betreffende het halsilraffelyke der misdaad, heeft niet kunnen nalaaten, deeze zorgvuldige voorzorge noch fterker aan te dringen, en veel toe te brengen, om de Zeden van het andere geflagt zuiver te bewaaren; dan daar van bedoek ik thans noch niet te fpreeken, en miflchien is het meer een dreigement geweeft, danwezentlyk en naar den letter voltrokken. Men kan hier, ik bekenne het, natuurlyker wyze vraagen: war. konden Ouderen by zoodanige Wetten doen, om niet tot op den vreeslyken dag der Bruilofte, in de martelende ongeruftheid te leeven, dat hunne Dochter hun misfehien op eene fchandelyke wyze wederom zoude te rugge gezonden worden ? ——Het befte K 4 was  *52 § 92. Tekenen van der Maagden was zekerlyk, dat de moeder, by het flrengfte opzicht over haare dochteren, dezelve vroeg'en nadruklyk vermaande; zy moeft haar niet flechts de Wet, maar ook het gevaar bekend maken, om zonder eigentlyke gemeenfchap met éénen Man, door eigene bedryven ongeLkkig re worden. Men moeft der dochcer geen geheim maaken van het geen men doorgaans voor haar verbergt, want zy was anders in gevaar,om onweetend te zondigen. Eene rondborflige ontdekking van het gevaar, en een vroeg Huwelyk konden, bier al veel uirrichten. Maar behalven dit heeft men in Afien en Africa noch allerlei lichaamlyke middelen bedagt, om het onheil voor tekomen. Een zacht middel, waar van zich wel gegoede Ouderen bedienden , beftond in zeker opfchik,dat in Arabien by jonge Dochteren van aanzien zeer gewoon was, en waar van ook in den BybeJ gewag gemaakt wordt (cï). Zy maakten goudene, zilvere, en andere koftbaare banden aan de voeten der jonge Dochteren, even boven de enklaauwen vaft, en verëenigden dezelve met eene goude ketting, die men voorgaf dat de fchre^den afmeeten, en dezelve juift en naar de maat gef'chikt moeften maaken. Zo het waar is , dat by fommige Afiatifche Volken, iedere Vrouwsperfoon, eer zy trouwde, in den tempel van zekeren Afgod moeit zit» ten, en haare Kuisheid den eerftbiedenden, ten voordeele des tempels, prys geeven;dan fchynt deeze fchahdelyke gewoonte in eenig verband te ftaan f» Jef, IIIj 16, x3, ao»  ON-GESC HON DENE KUISHEID. 153 (taan met de vreeze van de Ouderen, dar haare Dochter in den eerften nacht geene Maagd mocht bevonden worden. 'Er was geen beter mi.idel, om alle navraag wegens eene lichaamlyke ongefteldheid, die, naar maate de ondeugd toenan, geduurig zeldzamer gevonden werdt, weg te neemen, dan wanneer 'er in het geheel geene Bruid maagd zyn mocht, maar alle dochteren haare Kuisheid aan zekere Godcheid moeiten opofferen Mn is van gedagten, en niet zonder waarfchynlykheid, dat eenige Mediauitifche Stammen deeze gewoonte gehad, en de kuisheid van hunne dochteren by gelegenheid van een Jaarlyi-.s feeft ter eere van Baal Feor, den eerflkomenden veil gegeeven hebben, en de gefchiedei.is Ntim XXV: 1-8. fchynt iets dergelyks te verin-alen: ook verhaalt men van de Babyloniers een dergelyk gubruik, en men beroept zich op Herodotus. Maar Herodotus fpreekt niet vlak uit hier van, maar zegt dat iedere Vrouwsperfoon te Babel verplicht was, om eens in haar leeven in den tempel van Melytta ten toon te flaan, en zich van den eerflbiedenden te laaten onteeren. Men kan de plaatze vinden in het eerfte boek, Hoofdf. 185 van de Hoogduitfche Vercaaling van den Heer RecKor Goldhagen» Ingevalle de hoofdzaak waar is, zoude men u;t dit voorbeeld kunnen zien, dat een zelfde Recht zeer ftrydige Uitwerkfelen kan hebben, naar maate het Volk deugdzaam, of tusfchen deugdzaam en ondeugend, of in zekeren hoogeren graade ondeugend is. By fommige Volken die na de maagdlyke Kuisheid der Bruiden onderzoek doen, waren K 5 de  '-51- § 92- Tekenen van der Maagden de Bruiloftsgaften gewoon Bruid en Bruidegom tot voor het flaap vertrek te geleiden: hier liet men het paar eenen tyd lang alleen, tot dat 'er misfehien een teken gegeeven werdt, dan ging eene oude Vrouw in de kamer, trok het bedlaken onder de jong getrouwden weg, en bracht het by de gallen, die, zoo ras zy het teken gewaar werden, hunne blydfchap luidkeels te kennen gaven. Men vindt deeze zelfde gewoonte ook by de Arabieren van eenen vroegeren tyd, maar thans of in het geheel niet meer, of toch niet algemeen. By de Hebreeuwen vindt men van zoodanige Huwelyks gebruikelykheden noch in het Nieuwe Teftament fpooren, en ten tyde van Mofes moeten dezelve buiten twyfel in zwange gegaan hebben; want hy gaf bevel, dat de Vader van de Vrouw, die door haaren Man befchuldigtwerdt, niet als maagd bevonden te zyn, het natuurkundig bewys voor den Rechter moeft brengen, ten toone fpreiden, en daar uit haare Kuisheid aantoonen. Zo 'er in het geheel geene getuigen tegenwoordig geweeft waren, zoude het voor elken Vader en iedere Moeder gemaklyk geweeft zyn, bewys te geeven, want zy hadden maar , wie weet hoe lange naa de Bruiloft, het teken te verdichten, en voor den Rechter te brengen. Zelfs ben ik van gedagten , dat dit, het welk by den Rechter voor bewys dienen moeft, van de Bruiloftsgaften , of, gelyk de Hebreeuwen hen noemen, vrienden van den Bruidegom, die hem tot aan de flaapkamer geleid hadden, door een daar op gedrukt Zegel heeft moeten getekent zyn; en op dat men dit beter verlkan moge,zal ik 'er byvoegen, dat het Zegel der Hebreeuwen beftoiid in eenen Steen, waarop hun naam ge- fnee-  ©ngeschondewe kuisheid. i^^ fneeden was, hec welk zy in Crayon of andere foorten van Inkc doopten, en in plaatze van eene ondertekening, op het geen zy bekragtigen wilden, drukten. Hoedaanige maatregelen 'er genomen zyn , wanneer de Ouderen van de Bruid voor de aanftaande proeven, ten opzichte van de Kuisheid hunner Dochter bevreeft waren , en zy de geftrengheid der Oofterfche wetten wilden ontwyken, zonder nochtans iets recht uit te belyden , hetwelk tot fchande van de Bruid ftrekken konde, is niet moeylyk om te raaden. Men is thans in die deelen van Afien , daar men op de tekenen van de ongefchondene Kuisheid der Maagden let. gewoon om het in zoodame een geval vooraf met den Bruidegom af te doen, en hem te zeggen; dat msn niet voor de tekrnen van de MaAGDE- lyke Kuisheid der Bruid kan instaan,dewyl haare geheele Famielie dit natuurlyk gebrek heeft, van zonder Hymen gebooren te zyn. Is de Bruidegom daar mede te vreden, en fluit hy het Huwelyk onder die Voorwaarde, zoo verheit hy natuurlykerwyze zyn recht, om de Bruid, die zulk eene natuurlyke wangefteltheid van lichaam heeft, te rugge te zenden. Dat dit hedendaagfeh in Afien niet zelden gebeurt, weete ik uit het verhaal van Reizigers; dan de lift is al oud, want de Thalmud fpreekt reeds van geheele geflagten, die aan dit deel des lichaams iets buiten gewoons hadden, en door wyde treden, of dansfen het Hymen weieens ongelukkiglyk kwyt raakten. Hoe de tegenwoordige Jooden deeze Wet ontduiken, dooc dezelve op dochteren  156 § 92. Tekenen van der Maagden ren die geene 12! Jaaren oud zyn te bepaalen , hebbe ik te vooren reets aangetekent; zelfs in Afien zien zy minder, dan andere Oofterlingen op de meergemelde kentekenen ; en geen wonder waarlyk: een Volk dat zoo langen tyd verftrooit geweeft is - en onder de heerlchappye varf zoo veele vreemde Volken geleeft heeft, moet ook in zyne zeden groote veranderingen ondergaan, en tyden gehad hebben, in welke men zelden deeze tekenen zag, en eene Wet, die dezelve vorderde,onbefcheiden en laftig moeft genaamt worden. _ Ik moet niet vergeeten, noch één gevolg van dit oud Mfaifeh Recht te melden , waar door deszelfs algemeenheid zeer bepaalt werdt Wanneer de Bruidegom niet alleen,maar ook de Ouderen der Bruid, en de Bruiloftsgaften, op het meergemelde teken wachten, en het jonge paar daarom toe voor de {kapkamer verzelden; zal dikwerf by de reinfle Maagd den eerften nacht geen bewys, zoodauig als wy van fpreeken, gezien v\ orden: dewyl zy in dien nacht noch Maagd kan blyven. — Die is nu het geval , het welk in Arabien dikwerf by Bruiloften plaatze vindt, en Bruidegom en Bruid zoo wel als haare Ouderen bedroeft, maar den eerften teffens befchaamt maakt. Ik zal bier niet melden, wat ik van nieuwe reizigers des aangaande gehoort hebbe, om my aan geenen diefftal fchuldig te maaken; wanc ik hebbe thans een opftel voor my van eenen Vriend die in Arabien geweeft is, het welk eerlang onder de persfe komen zal; maar dit mag ik 'er evenwel hier van zeggen , dat men ook in boeken veel van deeze te loorftelling van Arabifche Bruidegommen kan vinden. Zy geeven door  ONGIiSCIlONDENE KUISHEID I^JT doorgaans aan zekere betovering de fchuld daar van , tegen welke zy Amuletten , (middelen, die het bygeloovig volk om den hals en het lichaam hangt) en fcheldwoorden, den Bruidegom en Bruid toegeroepen, en als het befte behoedmiddel aanzien. Ar vieux verhaalt 'er het één en ander van in zyne Reizen; zelfs in de Woordenboeken der Arabieren zyn de naamen van deeze dingen te vinden; en dat het met dit alles noch heden ten dage op dezelfde wyze geftelt zy , weete ik uit de nieuwfte berichten. Het fpreeet van zelf, dat een Bruidegom, die deeze te loorftellig ondergaan had, weltevreden was, wanneer anderen niet al te veel vraagen deeden over de byzonderheden van den eerften bruilofts nacht, op welke hy niets kon antwoorden, dan, dat hy betovert was. Ook ben ik van gedagten, dat de vreeze, om op die wyze befchaamt te ftaan, zal uitgewerkt hebben, dat menig Israëliet al in oude tyden aan de Ouderen van zyne Bruid deeze plechtigheid zal gefchonken, of, om eigentlykerte fpreeken,onder allerlei vodrwendzels van zich afgewend, of op eene andere wyze ontweeken hebben , en dus ook vrywilliglyk afftand gedaan van alle Rechten, die de Wet hem anders gaf, ingevalle hy zyne Bruid niet zuiver vondt; want zonder dit afftand doen , zouden zekerlyk de Ouderen dwaas geweeft zyn, wanneer zy niet tot zekerheid vaa hunne Dochter op de voltrekking der plechtigheid gedrongen hadden. Noch ééne aanmerking: het is merkwaardig, dat de Romeinlche Wetten' van geene tekenen van maagdelyke Kuisheid weeten, niettégenftaande dezelve zoo uitgewerkt zyn ; en dat de Griek-  ^58 § 92. Tekenen van der Maagden enz. •Griekfche daar van doorgaans ook zwygen; terwyl de Mofaïfche, die voor meer dan 3000 Jaaren gegeev.n zyn, met de natuur overëenitemmen , zoo als wy dezelve noch heden da agfch door de Ontleedkunde leeren kennen. Men ziet gemakkelyk dat deeze wetten aan een Volk gegeeven werden, onder het welk de ondeugd "by het fchoone geflagt de overhand noch niet genomen had; de Romeinfche daarentegen, voor zoo verre wy dezelve kennen, (en dit is meelt ten tyde der Keizeren,en de Grieklche)vooronder.MJen eene gelteldheid by het Volk, waardoor eene ongefchondene maagdlyke Kuisheid onder de zeldzaamheden moet getelt worden. Ons Hoogduitfche Recht kent ook noch van ouds de gemelde tekenen , ten minltcn zo het waar is , dat de Morgengaavü eigentlyk als een gefchenk voor de Bruid, voor het verliezen van haaren Maagdom moet worden aangemerkt. $• 93- Toepasfing van het geen hoven gezegt is , op de Zedenleere van Chriftus , over de geoovlooftheid of ongeoorlooftheid van Echtjcheidingen. IVaar by zekere dwaaling wordt opgemerkt , by bet overbrengen van deeze Zedenleere , op het Huwelyks I Recht der Chriftenen. " Deeze Wet over de kenmerken van de maagdelyke Reinheid, had men met de woorden van Chriftus, Matth. V: 31, 32. die de Echtfcheiding voor ongeoorlooft verklaaren , i en zy ew dé.r Hoererïe wille, behooren te ver-  § 93- Geoorloofde Echtscheiding; 159 vergelyken, zo men dat, het welk eigentlyk zedenleer is, in het Kerk-recht der Chriltenen overbracht. Inderdaad was het niet ééns noodig geweeft, de Echtfcheiding in de Burgerlyke en ÏCerkelyke Wetten te verbieden, om dat Christus in zyne Berg-rede dezelve voor ongeoorlooft verklaart; want onze Wetgeeyers hebben immers niet ten oogmerke, alles wat zedelyk dwaad is, te verhinderen ; en zoo wel als Mofes , die een Godtlyk gezand was, den Ieraëliten wegen hunnerharten hardigheid de Echtfcheiding veroorloofde, alhoewel dezelve toen reets voor Godt en den rechtbank van het geweete zondig was: even zoo wel zouden Chriftelyke Wetten, aan getrouwde lieden, die eikanderen niet verdraagen kunnen, wegens de hardigheid hunner harten , de fcheiding kunnen toeftaan. Dan, ik zegge niets tegen de zaak zelve,dat men de Echtfcheiding in geen ander geval wil toelaaten , dan in het welk Chriftus dezelve voor Zedelyk-goed, en voor den Rechtbank van het geweeten geoorlooft, verklaart heeft: want ik bekenne dat gemaklyke Echtfcheidingen een vreesfelyk kwaad, ert voor de Zeden des Volks ten uiterften nadeelig zyn. Dan dit is evenwel zeker, dat onze Huwelykswetten , die op de Zedenleere van Chriftus gegrondt zyn , niet ftrenger hadden behooren te weezèn, dan deeze Zedenleere zelve. Volgens de Uitfpraak van Chriftus bezondigde hy zich niet, die aan zyne Vrouw, uit hoofde van Hoereryf. eenen Scheid-brief gaf. Men ftaat toe,dat Hoerer v niet flechts van ontucht, geduurende hec Huwelyk, maar ook yan voorgaande onkuisheid moet verftaan'worden ;  l6o 5 93. Geoorloofde Echtscheiding den; en het woord zelf geeft dit te kennen; want Chriftus fpreekt niet van Overspel; maar bedient zich van de algemeene uitdrukking , jrofvei»9 Ontucht, of Hoererve. iNademaai nu, volgens de Wetten van Mofes een Bruidegom het rechc had, om zyn- Bruid, by welke hy geene natuurkundige tekenen van onbevlekte kuisheid vondc, voor eene Hoer- te houden, en haar, zo hy met de grootfte ftrengheid wilde te werke gaan, rer ftraffe der fteeniginge te brengen, is het zeker, dat een Jood, (en Chriftus had toen enkel joon en tot zyne toehoorers) deeze zyne uitfpraak niet anders dan dus verftaan kon: Wanneer een Man van gedaoteisis, dat zyne vrouw of voor het Huwelyk ontuchtig geleeft, EN HEM BY het zelve BEDROOGEN hee T, OF DAT ZY NADERHAND DE ECHTE trouw HEEFT GESCHONDEN, en HY HAAR OVER. DEEZE MISDAAD NIET by DE OvEKHEID WIL AANKLAAGENtOF TER DOOD LAATEN BRENGEN, MAAR ha.AR LIEVER in STILTE VAN ZICH WEG ZENDEN,IS HET NIET SLF.lHTS BURGERLYK, MAAR ook VOOR GoDT E Cf HET GEWEfc-lEN GEOORLOOFT,HETHUWELYK TE ONTBINDEN ,-E iN HAAR EENEN scheid* briep TE GEEVEN. Dl 1 IS DERHALVEN ook GEOORLOOFT , EN HET staat HEM VOOR DEN RECHT BANK van GoDT EN HET geWEETEN VRY.WANCEER hy DEN EERSTEN HüWLYKSPLlCHT VO.LTuOKKEN, e JN GEEne bewïzen van o ngesch on dewe kuisheid by haar gevonden heeft,* dewyl hy haar, dan volgens de seemme i er Natuur en der Mosaïsche Wetien voor EENE  $ 93» Geoorloofde Echtscheiding.' ifo EENE ONKUISCHE HÓUDEN MOET, EN GE» DUURENDE ZYN GANSCHE LEEVEN NIMMER VAN HET TEGENDEEL KAN OVERTUIGT WORDEN. Indien men derhalven het huwelyks récht der Chriftenen volgens deeze (herige Zeden-leere van Chriftus had willen vormen, zoo had men eenen man, die zyne Bruid by de eerfte vereeniging geene Maagd vindt , moeten toeftaan , om zich terftond van haar te fcheidèn. Men had' zo men al om burgerlyke redenen, geene geheime Echtfcheiding, of die zonder kennisfe der Overheid gefehiedt, wilde toelaaten, en de bedriegeryen van ondeugende mansperfoonen, zoo veel mogelyk, voorkomen, of het lot der ongelukkige vrouwe, zoo draaglyk maaken, als de billykheid maar eenigfins toeliet, men had, zegge ik, de volgende Hakken kunnen valt ftellen. ï. Dat de jonge man, die zich om deeze redè van zyne vrouw wilde fcheidèn, het zelve binnen zekeren bepaalden tyd, by voorbeeld, ten langflen binnen eene week, naa de Bruiloftsnacht, op eene Heilige en duidelyke wyze moeft te kennen geeven, en naderhand geene verdere gemeenfchap mét Zyne vrouw hebben. ffi. Dat hy dan by de Overheid moeft klaageri, en, in plaatze van bewys,(want dat zoude by ons op de Hebreeuwfche wyze niet aangaan) door eenen Eed beveiligen; vooreerft, dat hy niet flechts den byflaap ondernomen', maar ook volbracht heeft: ten tweeden; dat hy na den zeiven de natuurkundige bewyzen van kuisheid zocht, maar dezelve niet koh - vinden: en ten derden , dat hy zelf nimmer II. Deel. l re  16a § 93* Geoorloofde Echtscheiding. te vooren met de Bruiöl te doen gehad heeft, noch haar op éénige wyze, die het Hymen konde breeken, aangeraakt. 3. Dat deeze eed alleenlyk daar toe dienen moeft, om de Echtfcheiding te bewerken, maar geenfins om der jongen Vrouwe fchande aan te doen , of haar fchuldig teverklaaren. Haar man is niet verplicht om haar te behouden; maar bet algemeen, het weikin deeze zaak niet gemengt is, moet haar zoo befchouwen, als of alles, wat men van kentekenen van ongefchondene kuisheid zegt, onzeker ware. Dan in plaatze van op deeze wyze té werk te gaan, heeft men een onbillyk mengfel van twee, zeer verfchilende, dingen: —— van de Zedenleere van Chriftus, die in tegenwoordigheid van, en voor Jooden werdt uitgefproken, en van het Roomfche recht, het welk van geene meergenoemde kentekenen weet, ingevoert, en de Echtfcheiding verbooden, al is het dat de Bruidegom zyne Bruid niet zuiver vindt, ja al wierdt hy ook in den eerften nacht door noch duidelykere lichaamlyke bewyzen overtuigt, niet flechts dat zy gefchonden is, maar zelfs dat zy al zeer dikwils met eenen manne te doen gehad heeft. Op deeze wyze is'er uit deverftandigeenbiflykeZedenleere van Chriftus, een zeeronbillyk Huwelyks recht ontftaan, het welk den jongen man noodzaakt, om zyne vrouw, van welker trouwe hy zich (zo hy verftand heeft) zyn ganfche leeven , zelfs door geene waarfahynlykheid, kan overtuigen , geheel tegen het oogmerk van Chriftus, «n het wezentlyke doelwit van het Huwelyk aan te  § 93* Geoorloofde Echtscheiding. 163 te behouden, en kinderen op te voeden, aan welke hy miflchien nooit zyne vaderlyke liefde zal kunnen fchenken. Daarenboven-heeft dit rechthei welk uit eene Zeden - leere, die men maar half verftond, ontleent is, eenen fchadelyken invloed op de zeden, die de Chriltelyke Godtsdienll moeft en wilde verbeteren, en die zy nu tegen haare natuur aan moet helpen erger maaken. Want men kan gemaklyk begrypen, dat de goede zeden van het andere geflagt door den tyd moeten verminderen wanneer een Bruidegom het recht verlooren heeft, om over de afweezenheid van gemelde kentekenen by zyne Bruid ernftige aanmerkingen te maaken,daar aan den anderen kant, de Moeders over de kuifchheid van haare dochteren zullen waaken, en dé dochteren zelve zichzorgvuldiglyk wachten, wanneer eene Bruid, die geene maagd bevonden is, wederom te huis kan gezon. den worden. Ik fta toe, dat dit Recht ook eindelyk onder het bederf der zeden zal kunnen bezwykeh, en de tekenen van kuisheid eerft zeldzaam, én door voorafgaande HuMelyks-voorwaarden dikwerf zonder onderzoek gelaaten, en eindelyk ten eenenmaale belachelyk kunnen worden; dan deeze Wet zal evenwel veele Eeuwen lang den voortgang der ondeugd fluiten, en het volk, tot des; zelfs eigen,groot,ook burgerlykvoordeel,eenig" fins deugdzaam houden. S 94* De Wetten van Mofes gaven Vryheid,om meer dan ééne Vrouw te hebben. Hoe zeer fornmigen het ook geloochent hebben, L 2 zoo  ïÖ4 S 94' Van de Veelvvweryé.' zoo is het evenwel onbetwiftbaar,dat het volgen? de burgerlyke Wetten van Mofesgeoorlooft was, meer dan ééne Vrouw te hebben. Ik bekerane het, alle de bewyzen die men voor deeze ftelling bybrengt, zyn niet even gewichtig, en het is voor hen, die niet van deeze gedachte zyn,gemaklyk geworden, om hem, die niet vaft ftond, of'er verkeerd overdacht, te wederleggen; dan volgens myn oordeel, wordt de zaak,door volgende ftukken buiten twyfel geftelt. i* Het is zeker dat voor den tyd van Mofes onder de Voorouderen der Ifraëliten de Veelwyvery in gebruike was; als in de welke zelfs Abraham leefde; voorts, dat zy ook naa den dood vanMofesin de gewoontegebleeven is. Ik zal den draad myner rede niet door eene menigte van voorbeelden (a) af breeken, dan twee (a) Ik hebbe dezelve verzamelt in myne Verhandeling OVEK DE HUWELYKSWETTEN VAN MoSES, DIE HÉT HUWELYK IN DE NAASTE TRAPPEN VAN BLOEDVERWAND SCHAP VERBIEDEN, p. 231, 232. dan dewyj myne Leezeren mhTchien zouden wenfchen, om dezelve hief metéén oog te kunnen overzien, zal ik ze hier, volgens den rang der Bybelfche boeken, waar uit dezelve ontleent zyn, inlalfchen. Ik ga de voorbeelden der Koningen voorby, die van den tyd van David af in eeneuitgeftrekte Veelwy verye leefden. en een zeer groot Serrail hadden, zooalsSolomo, Rehabeam,enZedekias;dewyl ik bekenne, dat deeze uitgeürekte Veelwyvery der Koningen inderdaad tegen de Wet van Mofes Deut. XVII. 16. aanliep, die ik p. 166, 267, 208, 269 van het eer/te Deel, hebbe opgeheldert. X. Volgens het boek derRechteren,Hoofdft, VUT: /  5 94- VaN dE VEELWYViRyï. 165 twee van de zeiven zyn zoo gewichtig, dat zy hier eene plaats verdienen. Het eerfte vindt 1 men 30. had Gideon, veele Vrouwe n, en by dezelve zeventig Zoonen. 2. Volgens Hoofdft. X: 4. had Jair dertig volwasfene Zoonen. Maar, dewyl het niet te denken is, dat hy enkel Zoonen, en niet ook Doch eren zal gehad hebben , moet hy, buiten twyfel, in de Veelwyverye geleeft hebben, te meer,dewylde Hebreeuwfche Moeders gewoon waren haare Kinderen tot in het derde Jaar te zoogen. 3. Volgens Kap.XII:9-had/fean dertig volwaflene Zoonen, en eveD zoo veele Dochteren, het welk zonder Veelwyverye niet mogelyk is. En 4. Volgens Kap. XII: 14. was Abdan Vader van veertig volwaflene Zoonen, en dertig Dochteren. 5. Elkana had twee Vrouwen teffens, 1 Sam. f. 6. Saul leefde in de Polygamie, 2 Sam. UI: 7. XII: 8. Ik ga 1 Chron. II: y , *i. ftilzwvgend voorby, om dat, gelyk de Heer van Premontval wel heeft aangemerkt, deeze plaatze zookan verft aan worden, dat C/zezron naa den dood van zyne eerfte Vrouw tot het tweede Huwelyk is overgegaan. Deeze zelfde aanmerking laat ik ook by 1 Chron. II: 25, 26., en IV: 5gelden: dan 7. Caleb de Zoon van Chezron had twee Vrouwen, 1 Chron. II: i8.de woorden zyn : Caleb teelde Kinderen met Asuba, zvneVroow; en metJerioth;en ditzyn haare (in het éénv. ejus, niet earum) Zoonen. Het is het zelfde geval, als Gen. XVl: 2. en XXX: 3,4,9. voorkomt. Dewyl eene Dienftmaggd op den fchoot haarer Vrouwe Kinderen baarde, die dan als Kinderen der Vrouwe werden aangemerkt ; werden de Zoonen der Dienftmaagd Jerioth, aan de Vrouw toegefchree ven, en haare (in het enkelvouwige) Zoonen genaamt. Behalven deeze heeft hynochééne Bedgenoot gehad, Iïpha genaamt, vs. 46. lk'tellede Vrouwinhet geheel niet mede, die by Eaa den dood van Afuba trouwde, en den L 3 naam  i_66 § 94. Van de Veelwyverye-. men 1 Chron. VII: 4. alwaar men ziet, dat niet flechts devjf Vaderen, van welken vs. 3-'genaam e f rat droeg, vs. 19. alleenlyk merke ik aan, dat men ze niet voor dezelfde perfoon als Epha te houden heeft, wantin het Hebreeuws worden beide naamen op eene geheel verfchillende wyze gefchreeven. Dewyl het my niet om de verdeediging van zeker gevoelen , maar om de waarheid alleen te doen is, moet ik insgelyks herinneren, dat 'er een gedeelte van het geen ik van deeze Caleb gezegt hebbe, zoude vervallen s wanneer men eene andere leezing van het i8.vs.dieikinhetCalïelfchehandfchrift gevonden hebbe, aannam; want dan zoude men dit vs.opdeezen trant moeten vertaaien : en cal ei! teelde by asuba, zyne vrouw, Jerioth j en deeze zyn haare (Jesioths) Zoonen — cok de Syrifche overzetting heeft het dus. In het 48. vs. van dit zelfde Hoofdftuk worde aan Caleb noch een By wyf, M a a c h a gegeeven; dan dewyl men twift, of deeze vvel dezelfde Caleb zy, waar van wy te vooren fpraken, en om dat 'er zoo veele verfchillende leezingen plaatze vinden , zal ik hier op niet blyven ftille ftaan.' 8. 1 Chron. VII: 14. leezen wy, dat Manafle ros: gelyks een bywyf had, en wel, zoo het fchynt, by het leeven van zyne Vrouw." 9, 1 Chron. VIII: 8,9. ftaan deeze woorden: schacharaun teelde in het land van moab,na dat by geene van zich gela at en had (namentlyk zyne vrouwen, Chüschim en Baara) by Cho- desch zyne Vr.OUw', d e volgende Zoo- n e n. Wy zien hier , dat hy, eer hy in het Moabitifche land trok, twee Vrouwen had, welke hy, kort naa dat hy van woonplaats verandert was, yraarfchynlyk ter liefde van zyne nieuwe Vrouw, van zich weg zond-  5 94- Van de Veelwyverye. 167 3. gefproken wordt, maar ook hunne nakomelingen , die eenen ftam uitmaakten, van 36000 mannen, in eene Veelwyverye gekeft hebben; waar uit insgelyks blykt, dat de zelve in fommige geflagten meer, in andereminder gebruikelyk moet geweeft zyn. Het tweede is 2 Chron. XXIII: 3. opgetekent De Hoogepriefter zelf, en dus de beroepene Uitlegger der burgerlyke Wetten van Mofes, nam twee gemaalinnen voor Koning Joas, die tot hem in de betrekkinge als Zoon ftond, cn hy moet dus de Wet Deut. XVII: 17. niet als een verbod van de Veelwyverye hebben aangemerkt. Nademaal nu Mofes by zulk een oud gebruik nergens verbooden heeft,eene tweede of derde Vrouw by de eerfte te neemen, is het onbetwisbaar, dat dit, burgerlyk, geoorlooft bleef; want eene zaak, die algemeen en tot dus verre geoorlooft was, blyft burgerlyk vry, zoo lange dezelve door geene Wet verbooden wordt. De tegenwerping betekent derhalven niets, die men gewoon is te maaken: dat JVlOSESNERCENSDE VEELWYVERY DOOR EENE EIGENE WET HEEFT TOEGELAA- te n. Wel is waar, dat hy het naar allen fchyn werkelyk gedaan heeft, gelyk wy in de3de, 4de, en 5de aanmerking zullen ontwaar worden; dan al had hy het niet gedaan, is evenwel zyn enkel ftilzwygen, en dat hy het niet verboodt,by eene zaak die men tot hiertoe voor toegelaaten hieldt, genoeg, om de zelve noch verder burgerlyk geoorlooft te laaten blyven. 2. Dit bewys wordt noch fterker, wanneer men gade flaat, hoe algemeen de Veelwyvery zelfs L 4 ia  i©"8 § 94' Van de Veelwyverye. in dien tyd, waar in Mofes leef de, en zyne Wetten gaf, moete geweeft zyn. Toen Mofes de Israëliten liet tellen, vond fry 6o3 • 55° Mansperfoonen boven de twintig Jaaren: volgens de Staatkundige berekeningen is de betrekking van de menfehen die onder dien ouderdom zyn , tot die daarboven , doorgaans als twaalf tot twintig s of zelfs wel als 12. tot 15. maar indien men hier ook al wilde aanneemen, dat'er maar half zoo veelen zyn, zouden 'er even« wel by de bovengemelde 603 , 550 volwasfene perfoonen, noch 301,775 van hetmannelyk geflagt, die beneden de 20 jaaren zyn, behalven de 22000 Leviten, die afzonderlyk gerelt werden , gevoegt moeten worden. Onder zoo groot eenemenigte waren niet meer, dan 32,273'Eerftgeboornen vanhetmanneJyk geflagt, dat is onder elke 42 Israëliten was maar één Eerftgeboorne. Hadden de Israëliren nu flechts ééns Vrouw gehad, zoo zoude -er uit moeten volgen", dat uit ieder Huwelyk, door malkander,42kinderen gebooren waren: (en dit zoude inderdaad verbaazend " vreemd zyn tj maar als ied.r Israëliet vier of meer Vrouwen had, dan was het zeer wel mogelyk, dat ieder Vader, door malkander, 42 kinderen had, en dus onder elke 42 Israëliten maar één Eerftgeboorne was: maar zekerlyk heeft dan de Veelwyverye zeer verregaande ,en zeer algemeen moeten geweeft zyn; ën zo zy dit was,en door geene byzondere Wet van Mofes verbooden werdt, is het luiten kyf, dat zy burgerlyk geccrloo'ft bleef Zo  § 94* Van de Veelwyverye. 169 Zo hier nochtans by iemand iets duifiers of twyffelachtigs mochte overblyven, dien wyze ik na myne Verhandeling de Cenfibus Hebraorum, §§4,5, en 6. alwaar ik meer van dit ftuk gezegt hebbe: dezelve is de tweede van myne Commentationes per annos 1758-1762. Societat. regio; Scientiarum Göt* tingenfi oblatcs. 3. De Wee, die ik te vooren reets hebbe opgeheldert, Deut. XXI: 15, 17. vooronderllelt uitdruklyk het geval, d at een Man twee Vrouwen heeft,waar van hy de eene b yzo n de r bemint,enopde andere misnoegt is,en dat de eerstgeboorne Zoon, eenZoon van dieVrouw is, die de liefde van den MaN ver- looren heeft. Eene vooronftelling, die vry groote overeenkomfl heeft met de gefchiedenifle van Jacob, Lea en Rachel, die in hec eerde boek van Mofes is opgetekent. En 'er wordt gezegt, dat een Vader in zulk eenen gevalle geene vryheid heeft om de rechten der Eerligeboorte aan den oudtften Zoone van zyne meed beminde Vrouw te geeven, maar verplicht is ? om dien voor den Eertrgeboornén te yerklaaren, die het jwaarlyk is. .4. De Wet Exod. XXI: 9, 10. waar aan ik mede te vooren reets eenige opheldering gegeeven hebbe, ftaat uitdruklyk toe, dat een Vader, die,zynen Zoone eene flaavin ter Vrouwe gegeeven had, den zei ven , naa verloop van eenige jaaren, noch eene andere Vrouw, die vrygebooren is, geeven moge; en bepaalt, hoe het in zulk een geval met de L 5 flaavin.  '7° § 94' Van be V e e l w W e r y E» flaavin gaan moete. Namentlyk de jonge man is verplicht om den Huwelyks plicht omtrent haar zoo dikwils te volbrengen, als zy het voor zyn tweede Huwelyk van hem kon vorderen \ het Huwelyk met haar moeit bygevolg in ftand blyven zoo lang hy volbracht, het geen de Wet van Mofes beval; maar zo hy dit naliet, dan werdt zekerlyk het Huwelyk vernietigt, en zy verkreeg haare vryheid. 5. Wanneer Mofes Levit. XVIII: i%. verbiedt, de Zuster van zyne Vrouw, benevens haar,en tot haar verdriet, by haar leeven,te trouwen, WOrdt daar by zeerduidelyk vooronderftelt, dat hec geoorlooft was, by zyne Vrouw,enterwylzynoch lee ft? eene andere Vrouw te neemen, indien het maar haare Zufter niet is. Dewyl over deeze plaatze veel getwift wordt, en de zelve van fommigen, tegen den klaaren zin der woorden aan, voor een algemeen verbod der Veelwyverye is aangemerkt, het welk hier de plaatze niet is om uitvoerig te wederleggen, of 'er meer totophelderinge bytevoegen; beroepe ik my op myne Verhandeling, over deH uwklyks-Wetten van mos es, dje het HoWEtïK onder bloedverwanten verbieden. § 78» Het geen ik tot dus verre hebbe voorgeftelt, dat Mofes de Veelwyverye burgerlyk veroorlooft heeft, is niet flechts myn gevoelen, maar ook dat der meefte Uitleggers. Niemand heeft 'er zich met zoo veel fcherpzinnigheids tegen verzet, dan myn Vriend, de Heer van Premontval , in den 42,43, 44 en 45ften brief van zyne Moitegami. Het geen ik  § o§. Van de Veelwyverye;. 171 ik tegen hem hebbe meebrengen, zal ik hier nier herhaalen; men kan het vinden in de Relationes de libris novis9 Fafc.Vl. p.531—542.Ikkendede voortreflyke hoedaanigheden, en de nook vermoeyde waarheids-liefde van deezen Man, die by na al te zorgvuldiglyk nafpeurde, noch niet; en daar heeft men het aan toe te fchryven, dat fommige uitdrukkingen, gelyk hy het in eenen brief aan my noemde, wat leevendig geworden zyn. Maar zyne geaardheid kan men onder anderen daar uit leeren kennen, dat hy niet flechts in den gemelden brief de zaaken, die ik tegen hem had aangemerkt, zonder uitzondering goedkeurde , (dit is my noch by niemand gebeurt wiens boek ik beoordeelt had)"maar dat ook die zelfde bedenkingen tegen hem den grond tot eene y verige vriendfchap gelegt hebben, die tot zynen dood toe geduurt heeft. § 95- Mofes was des niet tegenflaande der Veelwyverye ' niet gun/lig, maar flond dezelve alleenlyk toe, om de^onbuigzaamheid van het hart der Israëliten. Het fchynt, dat Mofes de Veelwyvery niet gewillig, noch als eene zaak die in de Zeden- en Staat-kunde onverfchillig was , veroorloofde, maar, op dat ik my hier van de uitdrukkinge van Chriftus bediene, wegens der Israëliten harten hardigheid; dat is met andere woorden, hy was'er niet voor, maar oordeelde het raadzaam, dezelve in 't burgerlyke te verdraaien. In  *7- § 95' Van de Veelwvverïs, In zyn eerfte boek, dat uic gefchiedenifFen be? ftaat, vindt men al veele byzonderheden,die de Veeiwyvery niet aanpry^en. Volgens zyn verbaal gaf Godt, in eenen tyd, toen de ralfe bevolking van den aardbodem een Hoofd-oogmerk van den Schepper was, den eerften Menfche nochtans niet meer dan ééne Vrouw, hoewel het onbetwiftbaarzy, dat hyby vier Vrouwen meer kinderen zoude hebben kunnen verwekken, dan by ééne • en toen de aardbodem door den Zondvloed op het nieuw in eenen zelfden toeftand zoude geraaken, en Godt beftooten' had Noach met zyne drie zoonen te behouden , had ieder van hen nochtans wederom maar ééne Vrouw by zich. Ware de Veeiwyvery Gode welbehaaglyk ge' weeft, dan zoude hy wel ligt bevolen hebben dat ieder Zoon van Noach, zoo veele Vrouwen, als mogelyk was, moeft trouwen en met zich in de Arke neemen. By deeze twee gebeurtenis - fen zal men tegelyk de natuurlyke evenredigheid van beide geflagten, die men by eene groote menigte niet zoo gemaklyk kan bemerken, ligtelyk ontwaar worden; en juift deeze gelykheid, daar 'er ten naaften by even zoo veele Mans- als Vrouwsperzooneuin.de waereld gevonden worden die voor het Huwelyk bekwaam zyn,juift deeze' gelykheid levert het fterkfte bewys tegen de Veeiwyvery op, welker geoorloofdheid of ongeoorloofdheid, gelyk Momesquieu wel zegt,eigentlykeene vraage is, die door de cyferkunde moet beantwoord worden. Het kan zyn, dat Mofes deeze overeenkomft bemerkt heeft, by het tellen des Volks, het welk eenige reizen door hem gedaan werdr; maar hier kan ieder Leezer het gewaarworden,al is hy anders niet in ftaat, om een Volk van  5 95* Van de Veelwyverye. 173 van twee en één half Millioenen te tellen, en de geboorte lyf en van het zelve natezien. Waarfchynlyk heeft Mofes by deeze omftandtgheden over de Veeiwyvery op dezelfde wyzegedagt, als Suszmuch. Ik zal van fommige andere ftukken uit zyne gefchiedeniffen niet fpreeken, van welke Premontval in zyne Monogamie gebruik gemaakt heeft; dit alleen zal ik 'er noch byvoegen, dat men niet wel degefchiedenis vanjscob met zyne vier Vrouwen zal kunnen leezen, zonder afkeer en vreeze, ja ik zoude fchier zeggen, walging van Veelwyverye te gevoelen. Ik kome tot de byzondere Wetten van Mofes. Hy liet niet toe, dat onder de Israëliten ge fn eedenen gemaakt wierden, en ging zoo verre, van zelfs het ontmannen des Vees te verbieden, Levit. XXII: r4. Daarenboven waseen gefneedene, die uit een ander land en volk tot de Israëliten mogte overkomen, voor altoos van Gods Volk, dat is van de Burgerlyke en Kerkelyke Rechten der israëliten uitgeflooten,Num. XXIII: i.Dit is eene inftelling, die voor de Veelwyverye niet zeer gunftig is. Gemeenlyk gaan Veeiwyvery en ontmanning gepaart, en in de landen , alwaar de eerfte in gebruik is, als in Turkeijen, Perfiën , China, vindt men ook duizenden ja millioenen gefneedenen. In plaatfen, alwaar zoo veelen ter Waereld komen, die geene getrouwde Mannen worden, noch Vrouwen krygen kunnen, is hst byna een goed werk gedaan., honderd duizenden van hen buiten de verzoeking te Hellen van eene Vrouw te begeeren , en hen vroeg in de kindsheid, eer zy weeten, wat men hun doe, dien middelftaat aan te wyzen, in welken zy, zonder recht van tot een van beiden Geflachten tebehoo- ren,  J74 $ 95- Van de Veelwyverye? fen,leeven,en hun brood verdienen kunnen: Eri behalven dit heeft men, wanneer de Veeiwyvery verre gaat, in het groote Serrail, alwaar zoo veele Vrouwen flechts door eenen Man vergenoegt worden, naauw toeziende Wachters der kuifchheid noodig. Deeze uit de Vrouwen te verkiezen, is niet raadzaam in zulke Landen; want zy hebben of te veel medelyden met haar eigen Ge= flacht, met het welk zy de zelfde driften gevoelen, of zy wikkelen zig zelfs in Minnenhandel in, en hier door wordt den Mannen tot het Serrail de weg gebaant. Het ergfte is, dat in heete geweften Vrouwen met Vrouwen dikwils onnatuurlyke fchande bedryven, die by de Mannen noch meer gehaat is, dan de eigenlykeEchtbreuk, dewyl haare begeerte tot het manlyk geflacht daar door geheel wordt uitgeblufcht. Om kort te zyn, zonder gefneedenen kan geen groot Serrail be<* waart worden: en eene wet, die het ontmannen verbiedt, maakt de Veeiwyvery ongemerkt moei- lyker. Deeze aanmerking heeft de Heer van Premontval zeer wel üitgevoert' doch te twee volgenden zyn hem niet in den zin gekomen. Mofes dnldde volftrektlyk die Veeiwyvery niet3 waar by de Man ééne tot zyne Gunftelinge aanneemt , en eener andere Vrouwe voor eenen langen tyd den Huwelyksplicht weigert, maar hy lehonk zelfs der Slavinne in dit geval de vryheid Exod. XXL »>-1i. Hy heeft wel niets met uitgedrukte woorden aangetekent ten voordeele van eene Vrouwe, die geene Slaavinne was,- doch daar deeze niet erger behoorde behandelt te worden dan de Slaavinne. zoo had zy zekerlyk recht van den Huwelyksplicht op den beftemden tyd te vor-  5 95* Van de Veelwyverye. 175 Vorderen, en zoude by weigeringe van den zeiVen even vry geweeft zyn als de Slaavinne. Op1 deeze wyze verhinderden de Wetten vanMofes ten minden die Veeiwyvery, welke in't Ooften Hechts tot pracht ert daatfie dient, en waar by het grootfte gedeelte van de ongelukkige Irtwoonfters des Serrails een regtliloofter leeven leiden moet. Ook moeft de Man, die den Huwelyksplicht aanmeer Vrouwen op den gezetten tyd niet bewyzen konde, zich zelfs van de gemaatigde Veelwyverye onthouden. ——Zulk eene Wet brengt de Veeiwyvery al binnen zeer enge paaien: Want de jonge Man is zelden ryk genoeg om meer Vrouwen te onderhouden, inzonderheid wanneer der eerfte Vrouwe, zelfs der Slavinne, zoo als die zelfde Wet vordert, aan voedfel en kleeding niets mag ontrokken worden; en de ryke Oude zal eene niet minder fterke verhindering der Veelwyverye, die door geene gelukkige Waereldfche omfian. digheden weg te neemen'is, op zulke voorwaarden gevoelen. De Wet,Levit. XV: 18, volgens welke deByflaap, iemand eenen gantfchen dag onrein maakte, verbond noch eene verdere zwaar'gheid met de Veelwyverye. Want daar elke Vrouw ten minften eenmaal ter weeke den Huwelyksplicht konde vorderen,zoo zoude een Man, die Hechts vier Vrouwen, of by zyne Vrouwe drie Slavinnen gehad had, vier dagen in de week onrein geweeft aym En dit zoude voorzeker geen klein ongemak weezen. Het fchynt ook inderdaad, dat de Veeiwyvery door den tyd merklyk afgenomen, en buiten gebruik geraakt is. Salomo befchryft reets in zyne fpreuken, Hoofdft. XXXI: 10-31, de Vrouw,  *?6 § 95- Van de Vselwyvervk welke hy voor het geluk des Mans houdt, volkomen als eene, die het gantfche huis belKert: Dis nu kan de Vrouw nier doen in den ftaat der Veelwyverye, want zy dient alleenlyk tot welluft voor haaren Man, en 't ftaat haar niet vry zich met de huishoudinge te bemoeijen. Het fchynt des, fchoon Salomo zeifin de onbegrendfte Veelwyverye leefde, dat zyne Onderdaanen met ée'ne Vrouwe te vreden waren. Indien de Veeiwyvery zoo in gebruik gebleeven ware, als zy in Mofes tyd was, dan moeft:, daar de prys der andere dingen fteeg, (a) ook de prys der Vrouwen geklommen zyn: Dan het fchynt, dat ten tyde van den Propheet Hofea de. Vrouwen noch op den zelfden prys ftonden , die in Mofes tyd voor middelmaatig gehouden werdt, want ten tyde van Mofes gold eene Vrouw omtrent 30 Zilverlingen, en Hofea (Hoofdft. III: 2.) kogt de zyne voor 15 Zilverlingen, en 15 Epha Gerften. De prys van alles was verhoogt, maar niet die der Vrouwen, en gevolglyk moet de Veeiwyvery, die ze zeldzaam en duur maakt, zeer afgenomen zyn, of wel geheellyk onder Burgerlieden opgehouden, hebben. Dat dezelve nadewederkeeringder Jooden uit de Babylonifche gevangenifle eindelyk geheel en al buiten gebruik geraakt zy, is wét aan geene twyfelinge onderhevig, doch 't is hier de plaatfe niet om 'er van te handelen, dewyl het niet tot het Mofaifch Recht behoort, noch ook van hetzelve een gevolg was, maar uit andere toevallen zynen oorlprong had. § 96V (a) Zie myne Verhandeling de pretiis rerumapui Hebra>os% 8. m t derde Deel der Commentarien aan't (joetingfcbe Genóoffchap der Wectenfchappen opge-  § $6, Van de Veelw"yyerye* i?f §■ 96. [ Nader onderzoek na de oorzaaken, die Mofes kunnen bewoogen hebben , om de Veeiwyvery niet te verbieden* Wat was de oorzaak, zult gy zeggen, dat Mofes de Veeiwyvery, welke hy niet fchynt gebillyktte hebben, niet liever geheel en al verbooden hebbe ? Dit is eene vraage , die inderdaad gewichtig is, en op welke men tot noch toe niet bondig geantwoort heeft. Mitfchien zullen zy,die Montesquieu geleezen hebben, gelooven, dat men volftaan kan met dus te antwoorden: „ De Regtmaatigheid „ of Onregtmaatigheid der Veelwyverye hangt „ blootlyk daar van af, hoe veele Jongetjes 'er „ tegen Meisjes gebooren worden; of is, gelyk „ Montesquieu wel zegt, un Probleme iïArith„ metique: In Afien nu overtreft het getal der „ Vrouwen zeer verre dat der Mannen, gevolg„ lyk moet om dezelfde reden de Veeiwyvery „ in Afien geoorlooft zyn, om welke dezelve in „ Europa verbooden is. Waar het getal der bei„ den Geflachten gelyk is, daar gebiedt natuur én cyferkunde flechts ééne Vrouw te neemen : „ doch waar de natuur anders is, en tegen één „ Jongetje eenige Meisjes laat gebooren worden, „ daar veroorlooft, of liever, daar gebiedt zy de „ Veeiwyvery". Doch Montesquieu heeft hier in, en in 't geene hy van Allen zegt, ongetwyfeld eenen misflag begaan. Wie zal, zonder allerduidlykfte bewyzen, én zonder zeer naauwkeurige optellingen, of Gebaorte-lyften van gant-* fche Afiatifche Volken te hebben, hem, of fom- II. Deel. M mige  lyB § 96. Van de Vêelwyveyeï. mige Reisbefchryveren toeftemmea, dat de natuur in Afiën, namentlyk in Turkeijen,Perfiën5 China en Japan, in de evenredigheid der Geboorenen van beiden Gedachten geheel anders is,als in Europa? Het zal immers, denfee ik, niets ter zaake doen,dat deeze Provinciën Ooftwaarts, eri onze Landen Weftwaarts liggen: Want de vericheidenheid van de luchtftreek hangt niet af van de Oodlyke of Weftlyke, maar van de Zuidlyke of Noordiyke ligging, niet van den graad der lengte, maar der breedte. Nu is Minorca gelegen onder den 39ften graad der breed.e, dus eenige graadenZuidlykerdanConftantinopoolen, en de Landen tuffchen de Zwarte en de Caspifche Zee, alwaar Turken en Perfiaanen de Vrouwen voor hun Serrail opkoopen, en onder den zelfden graad met een groot gedeelte van Turkeijen, Perfiën, China en Japan: en dit Minorca had in den Jaare 1742,volgens het verhaal van Armfirong, 15000 Perfoonen van 'tmanlyk, en flechts 12000 van 't Vrouwlyk Gedacht, de Engelfche bezettinge niet mede gerekent. O) Wie zal nu gelooven,dat de natuur onder dezelfde lucht ftreek, maar verder Ooft waarts, meer van ons dan van 't Vrouwlyk geflachte laat gebooren worden, om geene andere reden dan om dat het miflchien daar middag is, wanneer de Zonne in Minorca opgaat? De Engelfche Volkplantingen in America liggen voor een gedeelte noch Zuid* lyker: doch ook daar ter plaatfe heeft men geene andere evenredigheid der Geboorenen tuffchen beide Genachten gevonden als de Engelfche.. De O) Hiftory oftheljland Minorca, Prief XV aank& einde.  $ 96. Van de Veelwyverye^ 173 De dwaaling, waarin in de beroemde Montesquieu zelf ongemerkt vervallen is, heeft daar uit haaren oorfprong, dat in fommige groote Hoofdleden van Afiën zeer veel meer Perfoonen van 't Vrouwelyk geflacht dan van het onze zyn: doch dit is daar aan toe te fchryven, dat in deeze Steden de Vorften en Ryken woonen,die een groot Serrail hebben, en uit andere Geweften de Meisjes opgekogt, en naa de Hoofdftad gebragt worden; doch daar uit volgt niet,dat in Afiën meer Meisjes dan Jongetjes gebooren worden,maar de Vrouwen, die in grooteren getale in de Ryke Hoofdftad gevonden worden, ontbreeken daar tegen in de Provinciën, uit welken men dezelven koopt. Dit heeft de Ambafladeur van Groot Brittanje re Conftantinopolen , de Heer Por ter, in de Philofopbkal-Transa&ions noch onlangs aangemerkt , en 't is dus geene bloote verbeelding, maar gegrond op de ondervinding f». Met het fcefluit, het welk men , uit de Vorftlyke verblyffteden in 't Ooften, op de evenredigheid der gedachten door het gantfche Land trekc, is hec milTchien eveneens gelegen, als of iemand ee» Duitfch leger ziende, en tegen 10 Mannen naauwelyks ééne Vrouw gewaar wordende, dit als eene ontdekking opgaf die hy op zyne reize in vreemde Landen gemaakt had: in Duitfchland worden tien- (a) Vol. 49 art. si.DeplaatfenhebbeikinmyneParalipomena contra Polygamiam aangeweezen,alwaar ik in 'talgemeen overditondeiwerpbreedvoerigergehandek hebbe. Ik geeve'er hier flechts eea kort uittrekfel van. Zie het 5de ftuk des aden Deels van myn Syntagma cominentationum, en de plaatfe, waar uit ik hier iets verkort hebbe. voorgcfteld op bladz. J24-.J2?» M a  s8» S 96. Van de Veelwyverye,, tienmaal meer Jongetjes dan Meisjes gebooren; Ik geloove derhalven, dat men van de Veelwyverye die onder de Israëliten veroorlooft was, niéts anders kan zeggen,dan 't geen Chriftus van de Echtfcheidinge gezegt heeft. Mofes naamentlyk liet ze den Israëliten toe, wegens dehardigheid hunner harten, dewyï het al te bezwaarlyk zoude geweeft zyn, onder hen de eenmaal ingevoerde Veeiwyvery af te fchatïeri. De iEgyptifche Koningen zochten de vermeerdering der Israëlieten te verhinderen, en waren daar in zoo verre gegaan, dat zy bevolen hadden alle nieuwgeboorene Kinderen van 't Manlyk geflacht in den Nyl te werpen: en echter vond Mofes onder de Israëlieten de Veeiwyvery, die hun derhalven door de /Egyptifche Koningen niet moet verbooden geweeft zyn. Een vo!k,'t geen eenen Tyran dient, die om deszelfs vermeerdering voor te'komen deKinderen in 't water laat werpen, en met dit al het echter niet durft waagen de Veeiwyvery aari te tallen, moet "op dit recht wel zeer fterk ftaan, en niet gezind zyn om het zelve zonder tegenftand op te geeven. Of tot deeze hardigheid der Harten de luchtftreek iets hebbe toegebracht dan niet, wil ik noch drieft beweeren, noch ook lochenen, zoo lange wy van de Pelygamie eni Monogamie, noch geene , indien ik my zoo moge uitdrukken-, Geographifche gefchiedenis hebben, die men met één opflag van een oog kan overzien: want ditiszeker, dat ook in 't uiterfte van het Noorden, ih Siberien en in Tartareijen volken gevonden worden , die in de Veelwyverye leeven, en dat men onder de heetfte luchtftreek Chriftenen en andere volken ontmoet, die met ééne Vrouwe te vreden zyn.  § $6. Van de Veelwyverye. igj £y n.Zo dezelve naar het Zuiden toe meer in zwang gaa, dan Noordwaarts aan, men errinnere zich dan, dat in rechten wel zeer veel, maar niet alles van de luchtftreek afhangt, en noch meer van bloote toevalligheid, en dat het oud gebruik of de Godsdienft eenen grooteren invloed op het Recht hebben kan. Indien de luchtftreek hierin inderdaad eenig onderfcheid maakte, en het affchaffen der Veelwyverye door eene Wet bezwaarlyker ware onder de Volken, die in het Zuiden dan in liet Noorden woonen, dewyl de eerftgenoemden natuurlyk meer aan dezelve overgegeeven zyn: dan zoude de oorzaak daar van niet zoo zeer in eene ongelyke evenredigheid dergeboorenen van 't Manlyk en Vrouwlyk gedachte, als wel in de vroegere Jaaren van Huwbaarheid (Pubertas') der Zuidlyke Volken, en de daar mede verbondene hevige driften der welluft te zoeken zyn. De na. tuurlyke gevolgen van deeze vroege en fterke drift tot welluft zyn vroege Huwelyken, al zouden liet zulken zyn,als ik § 87. volgens Exod. XXI: a-11. befchreeven hebbe De Vrouw kan in dit geval naauwlyks meer dan twee Jaaren jonger zyn, en de toegevoegde Slaavinne is in zekeren opzichte ouder dan de knaap, die een getrouwd Man geworden is. Indien deeze het2 5fte, 3ofte, of zelfs het Jaar, het welk Ariftoteles als het beste tot den Huwelyken-ftaat voor de Mannen beftemde, bereikt hebbe, zoo is hem zyne Vrouw of Slaavinne, die omtrent dezelfde Jaaren als hy, en reets eenige Kinderen ter waereld gebracht heeft, te oud» en hy laat zyne gedachten gaan of over eene Echtfcheidinge, of over eene jongere Vrouwe, die hy by de eerfte zoude kunnen neemen. Dit laatfie is inderdaad noch maar her klein M 3 ft©  iH S 9& Van de Veelwyvèye.. fte van twee kwaaden voor de ongelukkige eerfte Vrouwe. De Wetgeever, die gaarne zoude willen, dat haar, inzonderheid der Slaavinne, wek fce niet eens haare eigene wille heeft, zoo weinig bardheids en onrechts wierdt aangedaan alsmooglyk was, zal ook met dit oogmerk de Veeiwyvery veroorlooven; en wanneer by ze verbood, zoude het Volk zich dezelve miflchien niet zeer gemakkelyk ontneemen laaten. Ware dat zeker, het geen ik hier flechts als eene gisfing hebbe opgegeevenj dan zoude de luchtftreek mede eenigen invloed hebben op de Veelwyverye, die Mofes in 't burgerlyke heeft toegelaaten: Want Palisliina behoort zekerlyk onder de Zuidlyke Landen, en de Israëliten hadden, toen Mofes dezelve in bezittinge nam, nog iets meer Zuidwaarts, doch in een veel warmer Land gewoont. Hier by komt noch ééne omftandigheid, welke de Veeiwyvery in Palaftma ftaatkundiglyk draaglyker maakte dan by ons, daar zy welhaafteen Land ontvolken zoude, dewyl wy geene gelegenheid hebben om uit andere Landen Maagden op te koopen, of tot buit te krygen. Het, lcrygsrecht bracht mede, dat de Overwinnaar de Maagden in flaaverye voerde, en deeze konde snen tot de Veelwyverye gebruiken, zonder dat deswegen één Israëliet de Vrouw behoefde te derven , die voor hem onder zyn Volk gebooren was. Inderdaad dit krygsrecht was hard, en voor het menfchlyk geflacht in 't algemeen zeer nadeelig: dan het greep ftand: en zo de Israëliten het niet geoefent hadden, zouden echter om die reden de nabuurige Volken niet in gebreke gebleeveil Zyn van 'er zich tegen hen van te bedienen, zoo menigmaalen als hun het geluk des Oorlogs gun-  § p6. Van de Veelwyverye. 183 geweeft ware. Men merkte hier ook noch aan dat de Israëliten een arm Volk tor nabuujen hadden, wier Dochteren zy konden opkoopen: want de natuur is den Arabieren zoo on. gunftig geweeft, dat zy voor het grootfte gededte doorgaans arm moeten zyn, zo met miflchien éénmaal eene enkele Familie, of Stad doorKoopinanfchap , of door een byzonder geluk in de Schaapfokkerye ryk Worde De Heer Woooheelt in zyr Effai on the original Genious ofHomer(a) , de arme natuur van Arabien, die in weerwil van alle door geluk en kunft toegebragte verbetermgen, fteeds weder in zig zelve neder zinkt met alle getrouwheid befchreeven: en de Heer N i epuHR. heeft my mondelings van de armoede der Arabieren eene befchryving gegeeven, die myne verwachting te boven ging. S 97- (a) Van bladz. 30 af. Ik haale hier een boek aan, dat zeer weinigen kunnen inzien, en miflchien wel geen één van alle mynetegeEWOordigeLeezeren: wantüe Heer WooD (dezelfde Geleerde, aan welkenwyde PalmyrifcheÖpfcfiriftenen Fuinhoopen te danken hebben, en die thans in Engeland underfecretary of State is) heeft 'er maar zes Exemplaaren van laaten druKken, en drie van dezelven in Engeland, twee m Frankryk en één in Duitfchland vereerd, het welk hy de goedheid gehad heeft my te fchenken. Dan hy heef my op myn verzoek vryheid gegeeven,pm dithatfte in t DuitFchtelaatenover^ om 'er nog eenige byvoegfels by te doen , welkehy noodig oordeelt: enik hoope hetmynenLeezeren,n t kort te kunnen mede deelen, des ik het by eene gewichtige zaake, wel te vooren durve aannaaien. M 4  § 97- Van de Veelwïverye, § 97- Bepaaling der Veelwyverye. Mofes fond mee& dan ééne toe, maar verbood veele Vrouwen te neemen. Veelen zyn meer dan vier. Schoon de Wetten van Mofes niet verbieden meer dan eene vrouw te hebben, ftaan zy echter de Veeiwyvery niet toe in den uitgeftrekften zin van 't woord , als of iemand zoo Veele vrouwen hadde mogen neemen als hem goed dachte. Dit is niet blootlyk eene gevolgtrekking uit zoodaanige Wetten, die van den getrouwden Man eifchten, dat hy iedere vrouwe pp den beflemden tyd den Huwelyksplicht bewyzen zoude, maar Mofes verbood met uitdruklyke woorden eenen toekomenden Koning veele Vrouwen te hebben (d). Gevoiglyk moet het ook den gemeenen Israëlieten verbooden geweeft zyn. Daar nu meer dan eene Vrouw geoorïooft, en veelen te hebben verbooden was, zal men vraagen : Wat betekent veelen? Ik kan op deeze vraage flechts met waarfchynlykheid antwoorden: Veelen fchynt te zyn, wat het getal van vier te boven gaat, vier vrouwen te hebben was geoorlooft, maar meer niet. Dit is de Leere des Thalmuds en der Rabbynen» waar van men by Seldenus de uxore ïiebraïca leeft. Ik maake wel weinig ftaat op hun getuigenis of gevoelen, wanneer 't het overoude Mofaïlch Recht be- (a) Deut. XVII: 17.. Zie het eerfte Deell % 54* bladz. 275-278.  § 9f. Van de Veelwyverye 185 betreft (V); doch in deezen fchynen zy echter de waarheid aan hunne zyde te hebben. Want het zelfde getal van vrouwen houdt ook Muhammed, die doorgaans een oud Arabifeh gebruik pleegt te volgen, in het vierde Hoofdftuk van den Coran voor geoorlooft, en wil, dat men niet over dit getal gaa: Ook ichynt reets voor Mofes in de Aartsvaderlyke Familién een Gtid gebruik plaats gehal te hebben, het welk de Veeiwyvery tot het gemelde getal bepaalde, en onder de Joo« den en Arabieren wel kan geb'eeven zyn. Men grondt dit vermoeden op het geene men leeft Gen. XXXI: 50. Jakob had vier vrouwen, Lea, Raphel,en haare beide dienftmaagden. Zyn Schoonvader, Laban, was zoo weinig tegen de Veeiwyvery, dat hy in plaatfe van ééne,die Jakob ter Vrouwe begeerde , door bedrog en tegen zynen zin , hem zyne beide Dochteren opdrong. INiet tcgenftaande dit vordert hy van Jakob, by Eede, dat hy niet meer dan vier Vrouwen neemen zal. Waarfchynlyk dacht hy: Efl modus in rebus, funt certi denique fines, En deeze modus in rebus was, naar zyne gedachten dat geene, het welk Jakob reets hadde, naamentlyk vier Vrouwen. Daar zig nu Mofes over het geene hyvE el en noemt, niet verklaart, zoo moet hy het, als uit zulk een oud gebruik bekend, veronderltelt hebben. S 93. (a) In myne Verhandelirge over de H&welykswetten van Mofes, die het Huwelyk onder Bloedverwanten verbie din, § 9, 10. zal men myne Reden hier voorvindeu. M 5  i86 De Leviraats-Huwel yken, S- 9*> De Leviraats - Huwelyken, Ik gaa over tot een zonderling Recht, by 't welk ik echter vooraf voor den Wetgeever, wiens Wetten ik verklaare, het volgend verzoek moet doen, dat men het niet als eene uitvinding van hem aanmerke, daar hetzelve eenige Eeuwen ou? der is dan zyne Wet, en hy het inderdaad zeer bepaalt en gemaatigt heeft. Het Recht, 't geen ik bedoele, is het Liviraats-Recht, volgens het welk de Broeder van hem, die zonder Kinderen ftierf, de nagelaatene Weduwe moeft trouwen, en wel indiervoege,dat de eerfte uitdeezenEcht verwekte Zoon niet hem,den eigentlyken Vader, maar den overleedenen Broeder toegefchreeven, en ook deszelfs Erfgenaam wierdt. Men heet dit, Liveraats-Huwelyken van 't woord Levir des Mans Broeder, het welk wel in de Vulgata en de Pandecten voorkomt, doch niet by ClaiTifche Schryveren , hoewel het een goed oud La* tynfch woord, en van Fe/lus verklaard zy: De Hebreeuwen hebben insgelyks een oud Rechtsgeleerd , maar anders onbekend woord, Jabam (D3*_) 's Mans Broeder, 'Jebemct's Mans Broeders Vrouwe, en Jabbem zyns Broeders Vrouw trouwen. De Chaldeeuwfche, Syriiche en Samaritaanfche Overzettingen des Bybels hebben dit woord wel behouden, doch 't is anders in deeze laaien niet gangbaar, noch van deszelfs Etymologie eenig het minfte fpoor daar in te vinden, en de Arabifche Taal heeft het in't geheel niet: dit is meerraaalen het geval met de Rechtsgeleerde woorden der Hebreeuwen;4e Hebreeuwfche Taal heeft  § 98. De Levir.aats Huwelykej*. 187 heeft ze alléén, en zonder eenige Etymologie; in de overige Taaien, die aan de Hebreeuwfche verwant zyn, wordenze in 't geheel niet, of onder eene gantfch andere betekeniflè gevonden. Waar by dit toekome, weete ik niet: Ik ondervinde alleenlyk, dat ook onder ons de Rechtsgeleerde woorden dikwils een zeer ouderwets aanzien hebben, en dat derzelver Etymologie duifier zy, dewyl men in Rechten de oude naamen behoudt, fchoon ook anderszins de Taal verandert zy. De Wet zelve is te leezen Deut. XXI: 5-10. Ik hebbe 'er uitvoeriger over gehandelt over agt Jaaren in een ftuk, het welk ik, den «9den van Februari A°. 1763. hier voor het Geuootfchap der Weetenfchappen hebbe voorgeleezen. Zie de tiende van myne afzonderlyk uicgegeevene Commentationes Societati Regia Sczentiarum Gcettingenfi per annos 1758-1768 obia? tce, 'waar van ik hier flechts een Uittrekfel geeve. Het Recht, volgens het welk men de Weduwe zyns Broeders, die zonder Kinderen geftorven was, moeft trouwen, was veel ouder dan Mofes, en ten minften meer dan derdehalf honderd Jaaren, voor het geeven deezer Wet, in Palastina onder de Cananiten , en de Voorouderen der Israëliten in gebruik geweeft, en werdt toen wel zoo ftrenglyk geoefent, dat 'er in 't geheel geen middel ware om 'er zich van te ontilaan; hoe gehaat en bezwaarlyk de zaak ook weezen mogte. Dit Recht derhalven was toen veel ftrenger dan Mofes het zelve in zyne Wetten maakt. Men ?iet dit uit de gefchiedenifle van Juda, en zyne Schoondochter Tamar, die Gen. XXXVIII. verhaalt wordt. De oudfte Zoon van Juda, Ger,had eene Cananitifche Vrouw,met naame  i88 § §3. De Leviraats Huwelyken. me Tamar, ten Huwelyk genomen; Ger ftierf zonder Kinderen, en dus was de tweede Zoon Onan, zeer tegen zynen zin, en volftrektelyk ge. noodzaakt Tamar te trouwen, en wel op deezen voet, dac de eerfte Zoon die hy by haar verwekte, of we! alle Kinderen, zynen overleedenen Broeder zouden toebehooren. Onans af keerigheid van deezen Eqht ging zoo verre , dat hy den byflaap door de Effufio feminis kragtloos maakte , het fcmen vooraf uitftcrtende om geene Kinderen te verwekken, welke hy wift, dat zynen naam niet draagen zouden: en echter kon hy zich van eenen zoo gehaaten Echt niet los maaken. Kinderen kreeg hy derhalven niet, en ftierf ook wel dra: en hec werd de beurt van den derden Zoon, Schela. Juda zelfs was zeer tegen deezen Echt, miflchien om dat hy geloofde , dat de onmaatige trek tot vleefchlyken welluft in Tamar de oorzaak was van den dood zyner beiden oudfte Zoonen : Dan hy konde echter, (zoo ifreng was toen dit Recht) geenen anderen uitweg vinden dan onder voorwendlel van de Jonkheid zyns derden Zoons, en van zyne onhuwbaare Jaaren, het Huwelyk op te fchorten. Doch daar der Weduwe dit uitftel te lang voorkwam, en zy geloofde, dat Schela reets de Jaaren van Huwbaarheid moeft: bereikt hebben , en dat men haar misleidde, zoo hield zy zich gerechtigt om zich zelfs van haare Schoonvader door bedrog recht te doen erlangen. Zy kleedde zich als eene openbaare Hoer, zette zich , haar aangezicht met eenen fluijer bedekt hebbende, neder ter plaatfe, alwaar de Hoeren pleegen veil te ftaan, en alwaar Juda voorby ging, en bereikte dus haar oogmerk, zonder dac hy ze kende; doch zy had het bewys des By.  § j>8. De Levir.aats-Huwelyken* 189 Byflaaps in handen, dewyl hy haar zynen Haf , zynen Zegelring, en hec ihoer, waar aan dezelve hing ten pande gelaaten had. Dit bedryf was ten uiterflen fchandelyk : doch zoo verre ging toen het Leviraats-Recht, dat Juda, toen hy, verneemende dat zy zwanger ware, haar als eene EchtbreeklTer wilde laaten verbranden, en zy hem den ftok, den Zegelring en het fnoer zond , op dat hy zoude zien, van wien zy zwanger ware, —t- zeide : Zy is rechtvaardiger dan ik, om dat ik haar aan mynen zoon Schela niet gegeeven hebbe. Van waar een zoo zonderling Recht zynen oorfprong hebbe kunnen neemen, is byna tot op onze tyden onbekend gebleeven, tot dat de Heer Euler, het eindelyk van Ruffifche Generaals, en Susmilch van Euler vernomen, en der Waereld het raadfel opgeloft heeft (a). Men heeft gemeenlyk gelooft, dat het blootlyk in de fterke drift der Israëliten zynen grond hadde, om nakomelingen te hebben , die naa hen genoemt werden, en hunnen Naam eenigzins on-, % fterflyk maakten. Het kan zyn, dat deeze ingebeelde eere de oorzaak is, om welke Mofes een Recht, het geene hem nier zeer fchynt behaagt te hebben, behouden heeft: doch de eenige, of de eerfte oorzaak daar van kan ze bezwaarlyk geweeft zyn. Want dit zelfde Leviraats-Recht gold reets langen tyd voor Mofes, gelyk wy uit de gefchiedenilfe van Tamar zien, onder de Cananiten, een Volk, het welk over eere en eene roem- (a) De Godlyke orde heerfchende in de Veranderingen des menfchlyken Gellachts, ID. bl. 495*  joo $ 98. De Levïraats Huwelyken. roemrykeNagedachtenifle niet zoo Genealogiefch dagte, en miflchien eenigen tyd te vooren naauw* lyks eenen bepaalden Huwelyks-ftand gehad, maar in gemeenfchap van Vrouwen, (Concubitus promifciws,') gekeft had (0). Ja het'geen noch verder gaat, onder de Mongolen, die in eenen gantfch anderen oord van Afiën woonen, en zich om hunne geflachtlyft en Nakomelingfchap weinig bekommeren, heeft insgelyks het Recht plaats, dat een Broeder zyns overleedenen Broeders Vrouw moet trouwen (F). Men heeft dit Volk, op deezen grond voor Nakomelingen der 10 Stammen,die in de Afl'yrifche gevangenis gevoelt zyn , willen houden: dan de ligging der Landen, hunne fpraak, hunne overige Zeden , en zelfs hunne byzondere gezichtsvorm fpreeken dit te fterk tegen (c\ En waarom, indien deLeviraats Huwelyken hier ten bewyze konden ftrekken, maakte men hen niet liever tot Cananiten dan Israëliten ? Zoude het cok zyn,om dat men Mofes met zoo weinig nadenken geleezen heeft, dat men zich de gefchiedenis Gen. XXX VUL niet herinnere ? Inderdaad men behoeft de Mongolen noch tot het (a) Zie myne Verhandeling de Trcglodytis Seiritis§ VI. Ik hebbe hier alleenlyk te herinneren, dat de Trogloditen, die in Seïr woonden, Cananiten waren. (fc) Du Halde,Defcription delaChine&delaTartarie Chinoife T. IV. p. 48. (c) Zie myne Verhandeling dedecem trïbuumexfilio^ •waar in ik ook hebbe aangetoont, dac degevanglyk weggevoerde 10 Stammen zulk een groot Volk niet uitmaakten, als men gemeenlyk denkt, en dat hunne Nakomelingen waarfchyclyk naa Pö/«/fi»azynwedergekeert.  § o8. De LeVIRAATS -huwelyren. Ï(J\ riet eene noch tot het ander Volk te brengen. Suszmxlch heeft, fchoon aan onze Wet in 'c geheel niet denkende, den oorfprong van haare Leviraats-Huwelyken zoo duidlyk ontdekt, dac men Hechts behoeve te leezen om overtuigt te worden. De Veeiwyvery, zo wel van dat land, als die van nabuurige ryke Volken geeft aanleiding tot het Leviraats-Recht op de volgende wyze. Onder de Mongolen, wier Dochteren by menigten aan de rykere Nabuuren, die in de Veelwyverye leeven, verkocht worden, zyn de Meisjes zoo zeldzaam, dat niet elk één eene Vrouw verkrygen kunne. Hier uit ontftaat fomtyds het fchandelykfte, dat men zich verbeelden kan; alle Broederen naamentlyk vergenoegen zich met ééne Vrouwe, die zy in gemeenfchap koopen, en wel op den volgenden voet; dat de oudfte Broeder den eerften Zoon, denaaftvolgende den tweeden, enz. als zynen Zoon aanmerke en opvoede, hy moge dan natuurlyker wyze de Zoon zyn, van wien hy wil,want dit is iets,dac men, daar zoo veele Mannen in een gemeenfchaplyk huwelyk leeven, niet met zekerheid weeten kan. Dit is eigentlyk het geen Suszmilch van E uler, en Euler van Rusfifche Generaals had, welke die Geweften kenden; en 'z welk hetfpoor flechts aan geweezen heeft, waar op de gevolgen der Veelwyverye verder voortgaan, en van tyd tot tyd meer beichaaft werden. Men beichaave dit naamentlyk een weinig, en verbeelde zich eenen Broeder, die zelfs niet doorarm (bettelarm; is, en van jalouzie ,eere,kiefchheid, liefde, of zoo als gy het noemen wilt, gevoel heeft: zoo zal dit ten naaften by het geval wox-  ioi § 98. De Leviiuats-HuwèlyKbi*; worden. Onder veele Broederen trouwt j om dat de Vrouwen zeldzaam en duur zyn,flechts één, die zoo veel heeft ovéigelpaart, dat hy eene Vrouw koopen kunne Wanneer hy fterft, behoort zyne Weduwe mede onder de Nalaatenfchap, en vak, of zy Zoonen gehad hebbe of niet, den naaften Broeder toe. Dit is het Leviraats-Recht in Mongoleyen,zoo als het door do Hal de befchreeven, en door die geenen geoefent wordt, welke niet in de eigenlyke Veelmanneryé (Polyandrie) leeven. Op dezelfde wyzej gelyk ik in 't eerfte Deel (§ 54, Nomm. 7J hebbe aangemerkt viel ook eenen Israëlitiefchen Koninge, volgens het oud gebruik der nabuurigearme Arabifche Volken, het gantfche Serrail van zynen Voorganger toe. Verfynt men dit noch een weinig meer, zoo wordt de Weduwe uit de Erfeniflè uitgenomen, die Zoonen gehad, en daar. door als haaren koopprys, of het geld, waar voor zy gekogt is,heeft weder gegeeven : Maar zy, die noch geene Kinderen gehad heeft, blyft een deel der Nalaatenfchap, en behoort den naaften Broeder toe. Zy durft in dit geval niet alleen met geenen anderen trouwen, maar wordt ook, wauneer zy eenen misftap beging, als eene Echtbreekfler aangemerkt en geftraft. Zoo wilde Juda Tamar, toen hy hoorde, dat zy zwanger was, de gewoone ftraffe van eene Overfpeelfter laaten aandoen, en verbranden. Tot dus verre is het alleen een Recht des noch leevenden Broeders op de Weduwe, die mede tot de Erfeniflè behoort. Dan hier uit ontftaat ook een wederkeerig Recht der Weduwe op hem. Mag zy geenen anderen trouwen, en iszy, zo zy  S 98. De Leviraats-Hüwelyken. 193 zy zich in ontucht verloope , volgens rechten ftrafbaar als eene Echtbreekfter : zoo heeft zy ook recht om hem tot het Huwlyk en den Echtelyken plicht te vorderen. Dit wordt noch meer verfynt, wanneer het den naam heeft, dat zy het niet uit vleefehlyken welluft, maar blootlyk uit liefde en plicht doet jegens haaren overleedenen Man, die geene Zoonen heeft nagelaaten, en dien zy gaerne in de Geflachttafel had opgetekent. Dit is de natuurlyke drift naar de denkwyze des Volks voegzaam kleeden. Doch by dit alles komt echrer eindelyk een dwingend recht, volgens het welk de overleevende Broeder zyns Broeders Vrouw moet trouwen. En wie dit weigerde, werdt niet flechts voor eenen onbillyken verachter van zyns Broeders Vrouwe, maar ook voor eenen liefdeloozen jegens zynen overleedenen Broeder gehouden, tot inftandhouding van wiens naam hy niet wilde behulpzaam zyn. En nu hebben wy het volkomen LeviraatsRecht, het welk buiten kyf van groote ongemakken vergezelt ging. Immers is het onder de onaangenaamfie noodzaaklykheden te rekenen, wanneer wy eene Perfoon,die wy zelve nietverkoozen hebben, moeten trouwen:Over 'c algemeen is het Moeten in Liefde- en Huwelykszaaken een vreeslyk woord,en byna genoeg om de liefde te verdryven, zelfs daar Schoonheid dezelve uitlokte. Het is ook niet zonder voorbeelden, dat de Broeder, of Naaftbeftaande geen luft tot zoodaanig een Huwelyk had, (Gen, XXXVIII. en Ruth IVO en zich daar aan ftiet, dat de eerfte Zoon hem niet zoude toe behooren. Of 'er een tweede Zoon volgen, en in leeven blyven zou- iJ. Deel. N de  194 $ 9& ^E Letiraats-Hüwel\-ken; de, was zeer on.eker,en onder een Volk,het welk de Genealogifche bnfterflykheid des naams in zulk eene hoo^e waarde hield, was hec hard dezelve a.m eenen Overleedenert te bezorgen,en zich zei ven in gevaar te itellen van ze te moeten derven. Voor de Zeden van het Vrouwlyk gedacht was dit Recht ook niet zeer voordeelig: Ik zal niets van Thamar zeggen, die daar op (leunende, zich de fchandelykfte daad veroorloofde, maar van Ruth fpreeken. Het geen zy doet , Ruth III: 6-9. om den geenen tot haaren Man te krygen , welken zy voor den naaftbeftaanden van haaren overleedenen Echtgenoot hield , ftrookt ten minden niet met de fchaamte en kiefchheid, die wy by de Sexe verwachten: en het fchynt,dat zy 'er niet veel tegen zoude gehad hebben , indien Boas zich de gelegenheid , welke zy hem gaf, in dien zelfden nacht volkomen ten nutte gemaakc hadde. Een wyze en goede Wetgeever konde zulk een Recht bezwaarlyk gunflig zs n. Doch het is ook niet raadzaam een ingewortelt punt van eere regtftreeks tegen te gaan, dewyl de Wetgeever dan doorgaans niets uitvoert: en dit punt van eere, het welk de onflerflykheid des naams in Nakomelingen ftelde, was zoo voordeelig voor de vermeerderinge des Volks, dat het verfchooning en infchiklykheid verdiende. Mofes liec daarom den Israëliten het Recht van dit oud gebruik, en droeg alleenlyk zorge om deszelfs hardheid en kwaade gevolgen, zoo veel mooglyk ware, door bepaalingen en maatigingen voor te komen. Vooreerft dan verbiedt hy het Huwelyk met des Broeders Weduwe voldrektlyk, in gevalle 'er Ki£r  § 98. De Leviraats-Huwelyken. 155 Kinderen zyn uit den eerften Echt (ar). Plagten miflchien voorheen Broederen de nagelaatene Weduwen hunner Broederen mede onder de ErfenisTe te rekenen, en zich dezelve,wanneer zy geene Vrouw konden koopen, toe te eigenen, gelyk de Mongolen doen: zoo was dit een zeer noodzaaklyk verbod. Want een Succejfor prafumptivus in thoro dien de Vrouw reets vooraf als haaren toekomenden Man kan aanmerken, is een nabuur, die voor de eere des Mans zeer gevaarlyk is: en by aldien der Vrouwe de jonger Broeder beter gevallen mogte dan haar eigen Man, zoo zoude men, inzonderheid in Zuidlyke Landen, voor vergiftmenginge zich niet veilig keuren. Ten anderen veroorloofde en beval hy wel dat de Broeder de Weduwe van zynen, zonder Kinderen overleedenen , Broeder trouwen zoude ; doch wanneer deeze niet wilde, dwong hy hem niet volftrektlyk, maar liet hem eenen uitweg. Hy behoefde maar in 't Gerichte te verklaaren, dat hy zyns Broeders Weduwe niet wilde ter Vrouwe neemen, en dan was hy vry. Hier op ftond, wel is waar, eene ftraffe, die in den eerften opflag een vry hard aanzien heeft: de verftootene Weduwe had recht om hem in 't Gerichte, zoo veel zy wilde, te fcheidèn (£),en hy kreeg, van (a) Levit. XVIH: 16. XX: ai. Verhandeling over de Huwelyks - Wetten van Mofes, die het Huwelyk onder Bloedverwanten verbieden. (b) Deut. XXV. 9. De Hebreeuwfche uitdrukking npVI hebben fommigenzooverftaan,alsof zy, oeWedu'we, hem in'tAangezigt zoude fpuuwen. Die kan zy wel becekenen, doch zulk een bedryf is voor een Rechtbank wat te onbetaamlyk, dan dat men deeze N 2 Ver:  jq£ § 98. De Leviraats-Hüwely>ek; van 't uittrekken zyns fchoens, en van denz?lven aan de Weduwe over te geeven, den naam van BAiRüvoETÉR, dien ieder een hem konde.toeduuwen, zonder daar over aanfpraaklyk te zyn. Dan men zal, naa een weinig overdenkens, wel dra ontdekken, dat deeze ftraffe zoo hard niet was, als zy wel fchynt. Wan: wil een Barrevoeter ,volgens het gebruik der Taale,niet meer zeggen dan eene Man , by wien eene Vrouw een blaauwtje gdoopen heeft, zoo is die woord geen gevoelige fchimp,en menzoude veel liever Barrevoeter willen heeten dan van zyn geloopen blaauwtje te hooren vertellen. Van eene Vrouwe ééns in zyn leeven voor het Gerichte plegtelyk beichimpt te worden, is daarenboven ook veel draaglyker, dan wanneer het een Man deed, of zulks buiten het Gerichte gefchiedde: dan weet men daar by noch de oorzaak, en dat hec Gericht haar verlof geeft , om haar Hart eens op te haaien, dewyl de Man haar niet heeft willen ten Huwelyk neemen, en zy zulks echter wenfeh- verklaaring zoude kunnen aanneemen, zoo lang 'er noch eene andere overig zy. En het ka*- tw- ezins verklaart wo.den, of 1.) Zy zal voorzyn Aangezigteuitfpuuwen. Wanneer de Arabieren noch hedendaags iemand befchimpen wifen, zoo fpuuwen zy en z.gen: Fi! By hen doen dit de voornaame Lieden , gelyk by ons het gemeene Volk. Dit kan men wel in de Woordenboeken vinden,doch ik weete het ook ten deeieuitovergeleverde berichten van gebooren Arabierpn, (Salomon Negri) ten deele uit Reizigers: 2.) o kan ook betee- kenen,/cfteïde»,eigenlyk bilemevomere, welkebetekem'3 in 'c Arabifche bekend is, beh; lven dat men in't Arabifch de Hebrenrvfche Jod in een Vau veranderen,en het werkwoord Varak fchryven moete.  § 98. De Leviraats-Huwelyken. 197 wenfchte: zoo zullen de vlaagen van toorne,hoe heviger zy zyn, den Man te meer eere aandoen, en hy zal ftouter uit het Gerichte gaan , dan wanneer de Vrouw met veel gemaatigdheid, zonder eenige aandoeninge, hem het Huwelyk in zyne keuze gelaaten hadde. Ik hebbe iemand in gezel chap dikwils hooren vernaaien, hoe veele Vrouwen op andere Plaatièn hem volilrektlyk wilden hebben, en zeer boos wierden, dat hy ze niet nam: zulk eenen zoude die Gerech lyk tooneel bovenmaate fmaakem Ten minllen is het meer vleijende dan het aUer^ flyUte weigerend antwoord,waar mede eene Vrouw verzoekt van 't Huwelyk verfchoont te blyven, of het zelve van verre zelfs tracht te ontwyken. Een Wetgeever, die ftraffeu van deezen aart valt ilelt, heeft zekerlyk het oogmerk niet om op de betrachting van eene Wet, die eershalve een oud gebruik beveiligt, fterk aan te dringen. Indien hy zich veel aan de zaake hadde laaten gelegen leggen , zoude hy andere irraffen hebben vaftgellelt. Hy, die de kinderlooze Weduwe moeite trouwen, was eigenlyk de Broeder des overleedenen (a) : en bepaaldelyk zulk een, die in dezelfde Stad of oord, maar geen, die verder woonde. Het fchynt ook, dat dit recht zich in 't geheel (a) Dit blykt duidlyk uit de gefchierlerhTe Gen. XXX VIII. en 't zoude niet noodig zyn dit te herinneren , indien dit in eene Redevoeringe hier tetiöttingen gehouden,nietO!nkent, en beweert ware, da- het woord Bsoedïr Deut. XXV: 5-10. in een uitfe-: reiden Zin, en voor eenen Nabeftaanden, met uitfiuitinge des Broeders, moete genomen worden. N 3  198 § 98« De Leviraats-Huwelyken. heel niet uitftrekte tot den Broeder, die reets eene Vrouw had: Althans indien het LeviraatsRecht daar uit zynen oorfprong nam, dat door de duurte der Maagden dikwils maar een Broeder konde trouwen, daar de anderen echter ook wenfchten getrouwt te zyn, zoo moeft het be' paalt blyven tot ongetrouwden,- en in de twee voorbeelden van den Leviraats-Echt,Gen.XXXVIII. en Ruth IV, vreeft de Broeder,die zyns Broeders Weduwe trouwen zoude,voor zich en zyn Erfdeel , eenige fchade uit dit Huwelyk, die niet wel had kunnen ontdaan, zo hy te vooren eene andere Vrouwe gehad, of, (dit was ten min» ften Koftbaar) eene andere naar zyne verkiezing daar by genomen hadde. Zo 'er geen Broeder ware, of by aldien hy het Huwelyk affloeg,dan ging het Leviraats-Recht, gelyk wy uit het Boek van Ruth zien, op den vol* genden Naaftbeftaanden van den overleedenen Man , B. V. den Vaders Broeder, den Vaders Broeders Zoon, en zoo vervolgens, zoo dat eindelyk taamlyk verre vermaagfchappen, by mangel van eenen naderen, hunnen overleedenen Neef deezen plicht bewyzen moeften. Boas fchynt zelfs Ruth niet zeer na beftaan te hebben, welke zy in 't geheel niet kende, toen hy op haar, wanneer zy de verftrooide Aairen opzamelde, verliefd wierdt; ook wift zy niet, dat hy van haar Maagfchap was, maar vernam zulks van haare Schoonmoeder. Thans zyn de Leviraats - Huwelyken onder de Jooden in 't geheel niet meer in gebruik, en in de Huwelykfche Voorwaarden, zelfs van de armften onder hen, pleeg men mede te laaten inybeijen,dat de Broeders van den Bruidegom af- Kaan  5 P9« Onoelyke Huwelyken. 199 ftaan van alle rechten op de Bruid,welke hun uit Deut. XXV. zouden kunnen toe komen. §• 99- Ongelyke Huvjelyken. In 't Ooften wordt op geene gelykheid van ftaat by het trouwen gezi m, en de geringde Slaavinne kan nier alleen de Gemaalinne, maar ook de Moeder van eenen Koning worden. Des is 'er geene Wet, die den Israëliten verbood buiten hunnen rang te trouwen, en noch veel minder eene, welke de Huwelyken met al te geringe Perfoonen weder te niete deed. De grond van dit groot verfchil van 't Hebreeuwfche Recht met het onze is zeer ligt te ontdek', en Wanneer wy by de Huwelyken zoo zeer op gelykheid van ftaat zien, zoo heeft dit z nen grond, gedeeltlyk in den Eerften Adel, die zich gaarne van de onedelen onderfcheiden wil, en welken de voornaame Burgeren, om ook eenigzins van Adel te fchynen, navolgen; gedeeltlyk ook in de groote verlegenheid, waar in zich iemand bevindt, wanneer'hy eene Perfoon van laagen ftaat getrouwt heeft, met welke hy,wegens haar gebrek aan opvoeding , of wegens den fchimp en fmaad, dien men hem aandoet, in gezelfchappen niet durft te voorfchyn komen. Geftelc zynde, dat zy noch zoo aartig is, zoo ontbreekt haar echter die ongedwongenheid en vrymoedigheid welke men in de verkeeringe vordert Zelfs een voornaam Burger, die eene Kleerof Schoenmaakers Dochter getrouwt hadde, zoude daar door voor zyn geheele leeven eenen onN 4 ver-  soo § 99' Ongelyke Huwelyken. vergenoegden Echt kunnen hebben,en aan dutzende onaangenaamheden bloot geftelt zyn. Het een en het ander heeft geene plaats in 't Ooften. Erflyke Adel is daar niet: (J 42.) en de Man maakt zoo weinig werks van zyne Vrouw in groote gezelfchappen te brengen, dat de vóórnaamHen haare Vrouwen op allerleie wyzen op fluiten. Alleenlyk den Prieflereu, welken ik in 't eerfte deel als eenen Mandarinfchen Adel voorftelde, heeft Mofes aangaande de Huwelyken voorfchriften gegeeven, doch zelfs deezen raaken dat geene niet het welk wy ftaat of rang noemen, maar andere dingen. De Wetten hier toe betreklyk vindt men Levir. XXI: 7, 13, 14. Een Priefter mogte in gevolge deezer Wetten niet trouwen 1.) mer eene Hoer, 2.) met eene Verlaatene. De Hoogepriefter mogt daaren- booven 3.) geene Weduwe, en 4.) geene vreemde , maar moeft eene Maagd dit zynen Volke neemen. De Hoogepriefter konde dus, zoo als het fchynt,van het bewys der ongefchondene kuisheid zyner Bruid niet afftappen; en van Logoa zegt wel, wanneer hy in zyne Gedichten eene fchoone en ryke Vrouw met die eenige, Maar befchryft, dat de Hoogepriester ai- leen haar niet zodde hebben mogen trouwen. In geene van deeze Voorfchriften worde den Priefter,ja zelfs den Hoogenpriefterverbooden eene Israëliete van den laagften ftaat,*ofzelfs eene, uit armoede tot flaavinne verkogte Vrouw te trouwenrzoo weinig zag de Wetgeever op gelykheid van ftaat, die wegens de onbevlekte zuiverheid den Hoogenpriefter eene zoo eigenzinnige inilelling gaf, dat men dezelve thans by den Klooster-Adel niet zoo naauw neemen zoude. Het  § ioo. Huwelyken buiten enz. 201 Het fchynt, dat deeze Wetten voor de Priefteren met 'er tyd door een oud gebruik noch eenen graad Arenger geworden zyn. Volgens de Mofaïfche Wetten mogt een gemeene Priefter eene Weduwe trouwen: doch Ezechiel, XLIV: 22. verbiedt hem ook zelfs dit, ten zy dac zy eenes Priefters Weduwe ware: en iederen Priefter worde ter zelfde plaatfe gebooden e e n e Maagd van Israet Litische Afkomste te neemen. Ik weete zeer wel, dac dit Haofdftuk van Ezechiel flechts een gezigte verhaalt, dan het fchynt echter, dat de daar in begreepene voorfchriften op een voorheen ingevoert gebruik gegront geweeft zyn. §. 100. Een Israëliet mogt buiten zynen Stam,by mogt ook geboorene, Heidenfche, maar geene Cananitifche Vrouwen ten Huwelyk neemen. Het is eene onnozele verziering, welke door de Schriften van Mofes ronduit worde tegen gefprooken, dat een Israëliet niet buiten zynen Stam mogt trouwen, het welk men in honderd Boeken herhaalt vindt. De Hoogepriefter zelf was niet verplicht by zynen eigen Stam te blyven, en hem was niets anders vourgefchreeven, dan dac hy voor zich eene Bruid onder de Israëliten zoeken zoude. In dit enkele geval, wanneer eene Dochter Erfgenaame van baars Vaders Akker werdt, ftond het haar niet vry, buiten haaren Stam te trouwen, op dat zy het erfdeel in geenen vreemden Stam overbragte, Num. XXXVI. Uit deeze Wet volgt klaarblyklyk, dat iedere Israëiite, die Broederen had, en geene Erfgenaame N 5 was,  SOI § 100. HüWELYKEN BUITEN DItH was, naar willekeur konde trouwen: cn het is onbegryplyk,dat men zelfs dit 36fte Hoofdftuk ten bewyze der ftellinge, dat de Lraëliten niemand buiten hunnen Stam, ten Huwelyk neemen mochten , bebbe by gebracht By deeze dwaalinge vergat men ook noch, dat dit verdicht wierdt om deeze ftelling, die naauwlyks bewys noodig heeft, te bewyzen,"dat Jefus u t den Stamme van Juda geweeft zy: want, zegt men, zoJesus n>et uit dek Stamme Juda geweest ware, zoo zoude Josepii,die eenNaeomeling van David was, haar niet hebben kunnen trouwen (a). Hoe kan men zoo, buiten alle verband dwaalen? Lukas zegt immers duidlyk, dat Maria en Elizabeth vermaagfchapt waren (Cap. b 36.) Elizabeth hadde tot Man eenen Prielftr, haar maïigfchap met Maria wyft dus klaarlyk aan, dat men uit den eenen Stamme in den anderen konde trouwen, en dat b. v. een Priefter, eene Maagd uit den Stamme van Juda, of een Nakomeling van Juda eene Levitifche konde ten Huwelyk neemen. Het was den Israëliren zelfs geoorlooft met eene geboorene Heidinne in den Echt te treeden, hoewel ook dit van de zulken, die Mofes hunne eigene Wetten opdringen, ontkent is. De boven verklaarde Wet ftelt, Deut. XXI ïo-14. de geoorlooftheid hier van buiten allen twyfel: en wie dit lochent, verwart twee naamen van zeer verfchillende betekeniffe Heidinne en Ca- n a- (a) Men kan dit bewys verbeteren en in gebruik brenren, wanneer men Vr by voegt, dat Maria Erfgenaame geweeft is, en gevolglyk om deeze reden met buitea haaren Stam mogt trouwen.  Stamme en den Volke. 203 ka Ni ti sc he door eikanderen. Een Israëliet moge eene Heidinne ter Vrouwe neemen, doch onder dit beding, dac zy in den Afgodendienft niet moeice blyven volharden, het welk haar ook reets te vooren, wanneer zy als eene gevangene en Slaavinne in Palaftina was, niet werdt toegelaaten; doch het Huwelyk met eene Cananitifche was den Israëlieten door de Wet, Exod. XXXIV: 16, verbooden. Hier kwam hetbyzonder oogmerk by, dat dit Afgodiefch, en inden hoogften trap ondeugend in Palaftina woonende Volk, niet in Palaftina blyven woonen,en door Huwelyke, niet eindelyk met de Israëliten één Volk zoude worden, want Mofes vreesde, dac de Iraëliten door deszelfs ondeugden en bygeloovigheid zouden befmet worden O), Het Volk van Israël, gelyk ik reets hebbe aangemerkt, zoude zekerlyk,hoewel de Veeiwyvery geoorlooft ware, echter fteeds hebben moeten verminderen, zo niet de Huwelyken met vreemdelingen , inzonderheid met de ten buit gevallene Dochteren der nabuurige Volken, vry geweeft waren. " § 101. (a) Waar in, zal men vraagen, heeft Salomo dan gezondigt.dieechterongetwyfeldbeftraft wo. dt? t Kon. XI- 11 Ik antwoorder.) daarin , dat onder de Vrouwen , of By zitten, die hy 'nam ook Sidonifche waren, die onder de Cananitifche behoorden, en deeze waren volftrektlvk verbooden, 2.) dat by tegen het bevel van Mofes een groot Serrail hield. 3.) dat hy zynen Gemaalinnen den Afgodendienft toeliet, en 4) dat hy zich zeiven eindelyk door haar tot Afgodendienft het verleiden. Men leeze hier by noch van't 4de tot het 8fte vers van 't boven aangehaalde Hoofdftuk, en men zal hier van overtuigt worden.  soa § loi. Verboodene Huwelyken § 101. Algcmeene aanmerkingen over het tegenwoordig gebruik der (Vetten van Mofes tegen de Huwelyken, onder de Bloedverwanten. Ik kome nu tot de verboodene Huwelyken onder Bloedverwanten. Van deeze hebbe ik in een afzonderlyk Werk ten titel voerende, V eb handeling over deHuwelstks-W etten van moses, die het huwelyk onder bl>oe. verwanten vereiedsn, breedvoeriger gehandelt : waar uit ik hier een kort uittrekfel.. hoewel in eene andere orde, zal geeven. Wie in dit uittrekfel het een of ander niet verftaat, of naa bewys en antwoord op zekere twyfelingen begeerig is, die heeft het gemelde Boek in te zien, en om dit den Leezer gemaklyk te maaken, haale ik beneden den paragraaph aan, waar in van de zaake gehandelt wordt. Dewyl ik 'er dikwils heen moete wyzen, zal ik de vryheid neemen van den titel te bekorten, en het met deeze woorden aannaaien, Huwelïrs-Wetten van Mos es.. Dan men boude in gedachte, dat ik niet naa de eerfte uitgaave van den Jaare 1755, maar naa de twee» de van den Jaare 1768, wyze. De Wetten tegen Huwelyken tuffchen te nabeftaande Bloedverwanten, maaken voor ons verre weg hetgewichtigfte en aarjgelegenfte gedeelte uit van het Mofaïfch Recht, dewyl zy noch tegenwoordig onder de Proteftanten eene zekere verbindende kracht hebben. Want of fchoon men niet uit de Wetten van Mofes, maargemeenlyk uit die, welke in het Land vallgeftelt, en gemeenlek veel verder gaande en firengerzyn, uitfpraak doe, welke Huwe-  ónder Bloedverwanten; 205 welyken by ons en in ieder Land geoorlooft of ongeoorloofc zyn, zoo pleegt men echter, wanneer by Proteftantfche Vorflen op ontflag van deeze Landswetten aangedrongen wordt, de gantfche zaak doorgaans op de Wetten van Mofes te laaten aankomen. Van hunne eigene, of de Roomfche en Kerklyke Huwelyks - wetten kunnen zy ontflag verleenen, zoo als zy willen: doch ten aanzien van Godlyke Wetten zouden zy het niet kunnen doen, ten ware Godt zelf verklaart hadde , dat dit met fommige van deeze Wetten gefchieden konde («;. Daar men nu gelooft, dat de Wetten, tegen de Huwelyken onder Bloedverwanten, vervat in Levit. XVIII en XX,niet alleen de Jooden , maar alle menfehen verbinden , als behoorende tot de algemeene Zedenwet , dewyl Mofes de verboodene Huwelyken als een gruwel befchryft, om welke Godt de Cananiten ftrafte (F): zoo volgt hier uit, dat een Evangeliefch Lutherfch Vorft,by wien men ontflag verzoe\t, vooiaf onderzoek doet, of het Huwelyk beboore onder die, welke Mofes voor eenen gruwel, en als ftrafbaar voor Godt onder alle Volken verklaart heeft, of niet? Een Advocaat, die een Smeekfchrift, het welk ingang kan vinden, wil opftellen, of die geene, hy zy dan een Rechts- of Godtgeleerde, wiens uitfpraak begeert wordt, heeft hier met het Romeinfche Recht in 't geheel niets te doen, en 't geene hy daar van mogt zegge, komt by de Hoofdzaak- lyke (a) Huwelykf-wetten van Mofes Cap. IX. (fc) Levit. XVIII: 24-2Ü.XX: 21 -24. Huwelykswetten van Mofes § 24, ,25, a6.  £ö6* § IÓÏ* VllRBOODENE HüWELYKEN lyke vraage niet te pafle, maar verdonkert ze veel eer: Want by geenen Evangeliefch Lu:herfcaen Voril ontftaat twyfeling daar over, of hy van zyne eigene Landswetten, of van het Romeinfche en Kerklyke Recht ontflag geeven kunne maar alles komt hier aan op het Moftïfch Recht, en met naame op den zin van het 18de en softe Hoofdftuk van het Boek Leviticus: hoe duidlyker men met ter zyde ftellinge van alle andere Rechten, deeze hoofdrtukken verklaart, hoe gemaklyker men den Vorft tot ontflag in gevallen, daar dit daadlyk kan gegeeven worden, zal overhaalen. Voor Roomfch-Catholyken is het onderzoek deezer Wetten zoo gewichtig niet, dewyl de Paus, naar uitfpraake van het Concilie van Trente, daar van ontflag kan verleenen (ei). De Kerklyke Gefchiedenis toont ons echter door een voorbeeld, dat der Roomfche Kerke aan eene regte en overtuigende verklaaringe van de Huwelyks-wetten van (a) Sejjio 24. canon. 3. ,,Siquis dixerit eos tantum confnnguinitatis&'affinitatisgradus, quiLeviticoex„ primuntur,poJJe impedire mairimonium contrabendum, „ 6f dirimere contra£tum ,rec poffe Ecclefiam in nonnullis eorumdifpeniare, autconftituereutpluresim,, pediant aut dirimant, anathema Verder fejjio 24. cap. 5. aan tiet einde in fecundo gradu nunquam difpenfetur, nifi intif magnos Principes 6? obpüblicam caufam. Hier zoude echter noch menig goed Roomfch.Catholy. ke over het te Romen verkreegen ontilageenigen twyfel in zyn geweeten kunnen hebben,tot wiens oploffinge hem eene naauwkeurige kennis van de Wetten van Mofes zeer dienftig zoude zyn: want deeze foorten van ontflag in den tweeden graad, worden thans te Romen niet alleen aan groote Heeren, maar ook zeer dikwils aan Edellieden gegeeven, omtrent welken het Concilie niets heeft vaftgeltelt»  onder Bloedverwanten. 207 van Mores zoo veel gelegen was, dat zy, by mangel daar van een geheel Koningryk verloor,in de gelchiedemfie van Henrik VIII. Koning van Engeland. Deeze Koning was ter goeder trouwe , gelyk het fchynt, in zyn geweeten onzeker, of de Paus van Godtlyke Wetten ontflag verleenen ,en of hy zyns Broeders Weduwe, Catharina, die hy op het Pauslyk verlof getrouwt had, zonder zonde, tot zyne Vrouw houden konde? En dewyl de Koning by een naauw gewiflen van natuure de gaave der onthoudinge niet hadde, en de Paus hem zyne twyfeling niet tot genoegen konde oploffen, en evenwel, het zy uitvreeze voor Karei V, of wegens de grondregelen des Roomfch-Catholyken Godsdienfts, den Echt met Chtharina niet wilde te niete doen: zoo volgde daar uit eerft de afval van Henrik VIII. van de Room fche Kerke, en eindelyk zelfs de Hervorming van Engeland. Een regt en overtuigend antwoord op de twyfeling ter bevreediginge van'sKonings gewiflen, zoude inderdaad toen voor den Paus van zeer veel belangs geweeft zyn: want zoo als ik de Wetten van Mofes begrype, was deeze Echt weezenlyk geoorlooft, en alleenlyk in 't Kerklyk Recht verbooden: en geftelt zynde dat dezelve niet geoorlooft ware, zoo moeft echter dit Huwelyk, en zelfs volgens het Mofaïfch Recht, voortduuren, toen het eens was aangegaan. Over deeze voor ons zoo gewichtige Wetten zyn de Godtgeleerden zoo wel als de Rechtsgeleerden doorgaans verderft in twee gevoelens, die ik aan-, ftonds zal ter nederftellen. 1.) Sommigen uit beiden deeze Faculteiren houden geene Huwelyken voor verbooden, dan die  2o3 § 101. Vkrboodene Hüvvelyken die Mofes uitdruklyk genoemt en verbooden heeft: b. v. Zy houden het Huwelyk met de Moeie voor verbooden, dewyl Mofes het verbooden heeft; dat met eeneNichtefTV^e) iutegendeel, hoewel zy even nazy, vooreenen van Mofes niet verboodenen Écht, en gevolglyk voor geoorlooft. Van deeze meeninge ben ik ook ten aanzien van de uitlegginge der Wefcten van Mofes : Het is ook het gevoelen niet alleenlyk van Rechtsgeleerden, maar ook van Godtgeleernen op veele plaatfen. In Pruilfen geldt zulk een Huwelyk onderden tegenwoordigen Koning (a). In 't Hannoverfche werdt reets van overlang tot het Huwelyk met de Vrouwszulkr verlof gegeeven, het welk van Mofes niet verbooden is, fchoon hy het Huwelyk met des Broeders Weduwe, dat even na is, verbooden hebbe; en George de II,zaliger gedachtenifle, plagt federt den Jaare 1755. den Echt met eene INichte, (iV/dw) te veroorlooven. De Rechtsgeleerde Faculteit alhier, valt ook dit gevoelen by, en merkt in haare Refponfa, met betrekkinge op myne verhandelinge van de Huwelyks. wetten van Mofes, de Huwelyken, die door Mofes niet klaar verbooden zyn, als geoorlooft aan. In de Godtgeleerde Faculteit alhier zyn de gevoelens verdeelt, doch zyn de meefte Hemmen voor dit zelfde gemaatigder gevoelen, van waar ook de van haar in 't licht gegeeven e (a) Huwelyk-wetten van Mofes, deeerfte aantekening op § 116. bl. 328, 329,  ONDER BtOBDVERWANTEtf; 30$ Verte Godgeleerde Refponfa insgelyks rhètdè ftellinge, die ik hier zal voordraagen , overeenkomen , en oe Huwelyke met de Vröuwszufter, de Nichte, (Ptiece') enz. die door Mofes niet gemeldt zyn, voor geoorlooft verklaarem Qi) Andere, die ftrenger zyn, breiden de Wetten van Mofes uit door gevolgtrekkingen, eri zyn van gedachre, dat niet enkele Huwelyken , maar Graaden verbooden zyn: b v« dat, dewyl de Echt met eene Tante verbooden is, ook het Huwelyk me^ eene Nicht nier, vry ftaat, als die ons even na in den bloede is. Dit is het gemeen gevoelen der Godgeleerden. In 't Hannoverfché geldt dezelvë federt eenige Jaaren zoo verre, dar fn deeze Huwelyken ge.n verlof geg éven worde, het' geval met de Vrouwszufer alleenlyk uitgezonden. De oorzaak deezer veran ieringe is de volgende. De tegenwoordige Komngj die dikwils om verlof verzocht werdt, raadpleegde hier over met hetConfift rieitlllantiover: Hier waren de ftemmen nie^ eenpaa-s ïig, en 't argumtnium a tutiori haalde eindelyk over. H^t Cenfiforie antwoordde, de■wyl de zaak twyfelagtig ware, dat het beft was, den zekerften weg in te Haan,en in't geheel geen verlof te verleenen. Buiten, deeze twee gevoelens, die degemeenirë Syn, is 'er noch 30 Een derde, hetwelk het allergemaafigdfri is. Volgens dit gevoelen telt Mofes nier alle Huwelyken, de hy verbiedt onder de gril/ welen j om welke G dt ook andere Volkcti .firaft, maar alleenlyk de aUèrnaafte in derf U, Dtek 0 feiofc  ft 10 $ 101. VerBOODENE HüW"elyk.Ët$ bloede met Ouderen, Kinderen en Zufceren i Het wil, dat men eenig onderfcheid maake tufichen de Huwelyks- wetten van Mofes, dat fommigen Zedelyk zyn, en de Vorft tot dee» zen met geen goed geweeten ver'.öf kunne geeven, maar anderen burgerlyk en alleen betreklyk tot de Israëlieten s en deeze laatften zoude een Vorft recht hebben te veroorlooven, als b v. zelfs den Echt met de Tan te fchoon iv'ofes dien verbooden hebbe. Dit Leerftelfel heeft Baunoarten (zal. ged.) hoewel met andere woorden, enveelligt in eenen noch ui'geftrekteren zin, dan ik het zelve geeven zoude , in zy'-e Godtgeleerde Bedenkingen; des ik he. niet oneigen het Syftema van Baumgarten zoude kunnen noemen. Ik kan niet lochenen, dat het my Ook om redenen, die ik vervolgens zal by-. brengen,waarfchynlyk voorkomt. Doch hec is anders zeer ongewoon, en wordt niet ligtlyk aan Vorftlyke Hoven, by de overweegingen of men een Huwelyk moge veroorloven, ten gronde gelegt: weshalven men ook niet wel doet, maar zich de zaak veel eer zwaarder maakt, wanneer men , by het zoeken van eene veroorlovinge, die volgens re» . gel i.)kan verkreegen worden, zich op deezen grondregel beroept, die wel, gelyk ik geloovè, waar, maar niet gebruiklyk is. Volgens myn oordeel derhalven heeft een Landheer recht tot veroorlovinge in tweederlei foorten van Huwelyken, over welken veel getwift wordt. Vooreerft in de zoodanigen > welken Mofes nergens uitdruklyk verbooden heeft, en die men alleen-  onder Bloedverwanten, au leenlyk door zekere uit zyne Wetten getrokkene gevolgen, voor verboodene wil doen doorgaan Want dat hv zelf aan deeze gevolgrekkingen niet gedacht heefty en dezelven met zyn oogmerk ftrydig zyn, zal ik ftraks aanroonën 4en ik hebbe het in Vde Hoofdftuk van Mofes Huwelyk>-wetten breedvoeriger beweezen,dan ik bechierdoën kan. En deeze veroorlovuuen worden zeer dikwils door Evangeliefch - Lut^erfche Vorften verleent, en ook door fommige Faculteiten,b. v de Godtgeleerde en Rechtsgeleerde te Üöttineen, aangeraaden. ■ Ten tweeden in dezulken, welken "Mofes wel verbooden heeft, doch, (zoo als ik ten rhldftéfi geloove) niet rekent onder de gruwelen , om welken God te Cananiten ftrafte , maar flechts burgerlyk den Israëlieten niet toeftond. Dan zo ik hier in mogte dwaalen, dan is voor deeze Huwelyken noch eene reden, die ze voor veroorlovinge vatbaar maakt, welke reden ik in 't 9de Hoofdftuk van de Huwelyks - wetten hebbe bygebragt, naamentlyk dac God zelf in zekere gevallen toé dezelve verlof verleent, en 't hem gevolglyk niet raishaagen moet, wanneer zy in gelyke gevallen om even gewichtige oorzaaken veroorlooft worl den. Deeze veroorlovingen worden echter niefc dikwils van Evangeliefch Lm herfche Vorften gegeeven, dewyl men ze doorgaans voor ongeoorlooft, en ftrydig met den Bybel houdt.  aia S io2- Vërboodene Huwelyken? $. loa. Van eenige Spreekwyzen en Woorden, welken Mofes bezigt in zynelVetten tegen de Huwelyken onder Bloedverwanten. Men zal zich te binnen brengen uit het geene ik § ofc. gezegt hebbe, dat het MofaïfchRechtzy* ne byzoüdere woorden hebbe ,die fomtyds duiiter zyn, en opheldering behoeven. Qit h.etc Ook hier in plaats, en bet is des te noodiger van Zfkere fpreekwyzen en naamen d;r Bloed-erwandlehap,of vërboodene huwelyken te fpreeken, die in't softe ho< fdftuk van Leviticus voorkomen, dewyl over derzei ver zin veel getwiltis, en men dezeive, ter lieïde van een verdeedigc faamenftel van 'c Huwelyks- of \ eroorlovmgsRecht, of ter vermydinge van deeze of geene zwaarigheid, eene onbewyslyke betekenis gepee ven heeft. Dat geene, het welk hy verbiedt, noemt hy gemeenlyk de schaamte van eene Vrouwe ONTDEKKEN,ofHAARE schaamte zien. Volgens de regte en gewoone uitlegg'mge is dit eene algemeene uitdrukking , in welke de byilaap beiden van gehuwdenen ongehuwden ligc opgellooten. De Hebreeuwen vooronderftellen naamentlyk bv deeze fpreekwyze, dat hy, die de fchaamte van eene Vrouwe ontdekt, het daar by niet zal laaten, maar verder gaan, en Doemden dus de voorafgaande daad, het ontdekken derfchaamte, met influitinge van derzelver gevolgen, de daadlyke v!e°fchl ke vermenging: zoo als wy, volgens eene foortgelyke wyze van fpreeken, die ö men  onder Bloedverwanten; 213 men Euphmkvws noemt,door by iemand flaapen, de vleefchlyke vermenging verftaan. Anderen, doch wier gevoelen van weinige h omfielft is, hebben ontkent, dat Mofes eenige Wet tegen de Huwelyken onder al te nabeüaande verwanten gegeeven heeft, en daarom deeze uitdrukking of blootlyk van Hoererye , of in den allereigenf kften zin van lichtvaardige ont&ïootingen willen verftaan hebben; waarom dit niet doorgaa, heb ik in den ï:den, 3 ''en en ...,dcn \ "der PTtjwelyks - wetten van Moft Iretdvoci.-er gezegt, dan ik net hier kan doen. Dit alleen moet ik hier noch herhaalen 00» dat doorg-'.m? van de Mannen alleen gezegt WOtdt, dat Zï DE SCHAAMTE DER VROUWEN t saïEN, dwyl men zich den Man als den aanvaller, en de Vrouwen nimmer zoo onb'fchaamd voorltel, dat zy eerft beginnen en de Mannen on blooten zullen. De Wetten zyn om die reden geheel en al tot de Mannen gericht , en uitgedrukt in bewoordingen van het Manlyk gedachte: Gy, (Broeder of wie anders de Man zy) zVLr haare (uwer Zufter) schaamte n:et onti'Eskes, Dan van de Vrouwe wordt ook , hoewel zelden, gezegt, datzY h aars schaamt^ ontdekt , wanneer zy toe den byftaap haare toeftemming geeft,Levit.XX:' 18, Ook ééns vers 17. van het zelfde Hoofdftuk, datzY de schaamte des Mans gezien heeft JNabeftaande verwanten noemt Mofes in de Hu- we- (a) Uit § ii, der Huwelyks-wetten van Mofes, O 3  au § ï02. Vërboodene Huwelyken wel>ks.-wetten, en ook ééns in zyne andere Wetten fcheer met één woord, of fcbeer bafar (ay met twee woorden. Over deeze fpreekwyze is veel getwift, en men heeft ze dan eens vleesch, des vleeschs,danwedcrHET overige des vleeschs willen overzetten. I Immers is het,, dat zy, die het , meefte van derzelver afftanv. minge fpreeken, gemeenlyk geene Oofterfche Taalkundigen, maar Godtgeleerden of Rechtsgeleerden zyn , daar men nochtans de verklaaring vaneene duiitere Etymologifche vraage lieftbvan de. zulken zoude wiilen hooren, die .dekennis der verwante Oofterfche Taaien met die der Hebreeufche paaren. Eenigen hebben ook fcheer van fcheerBafar willen onderfebeiden, zoo dat het eerfte. flechts onmiddelyk aan ons vermaagfehapre Perfoonen, aanduide, als Kinderen, '..u-eren,, Kindskinderen, Grootvaders en Grootmoeders en Egaden.,en fcheer, bafar middeiyk aan ons vermaaglchap" te, in den allernaaften graad, b. v. onze .Zuster, die eigerlyk oiL;es Vaders vleefch is. Anderen wederom zyn van gedachre , dat fcheer bajar niets anders betek.nt dan Kinderen enKind'rkin 'eren. Dan deeze vermoedens ftrookeii; niet met het daadlyk gebruik der Taaie in de; W7eten van Mofes: w nt Levit. XXV: 48, 49. volgt fcheer bajar , als een naam. van verdere verwanten , op Broederen, Vaders Broederen, en Vaders Broeders Kinderen,en Num. XXVII: 'tl. vindt men dit bevel, wanneer iemand: zonder Zoonen sterft, zal zyn Erf-, ceel aan zyneDochter gegeeven worden; (a) Huwelyks-wetten van Mofes § 15,16,17,88,  onder Bloedverwanten. 215 pen ; maar laat hy ook geene Dochter na.zoo ZAL HET op zyne B r o e d e r en , en 2 o 'e r' » e e' z e n niet ZYN, op ZYNEsVa- ders Broederen komen: en by mangel van deezen zal het op zynennaasten scheer in ZYNEFaMILI é overgaan .Het U klaar, dat onder 't woord lebeer, hier ook zulkt verwanten begreepen zyn, die noch naa des Va* ders Broederen volgen. ; Begeert men te weeten, wat deeze woorden, volgens de Etymologie betekenen , zoo zal ik, doch zonder oe gronden te herhaalen, myne meening zeggen. Scheer betekent 1.) het overige. j.) het overige van den Maalt yd, 3.) een stuk eeten, b. V. v lef. s c U , 4-) over 't algemeen een stuk van iets. Van hier werd het naderhand in 't Arabifchopdeverwandfehap overgedraagen, en (hoewel met eene geringe veranderinge in de fpellinge) de naaite verwant Tair oïThfair genoemt, die by de Hebreeuwen Goël heette. Dus zoude fcheer zelfs op zich zei ven éenen verwant betekenen.' Bafar, het welk men gemeenlyk door vleefch overzet, zegt by de Hebreeuwen zoo veel als lichaam, en van hier kunnen zy ook de verwantichap noemen: 'gy' zyi myn vleefch, (ji) of lichaam, is zoo veel te zeggen", als gy zyt myn nabeltaande. Wanneer men nu beiden de woorden faarherivoegt , lebeer bafar, zoo kan men'het letterlyk, lyflyke nabeftaoiide, of naa eene half Hebreeuwfche wyze van fpieeken, verwant naar den vleefcheovez* zetten. Verdere geheimeniflen of ophelderingen zvn niet in de afleidinge van dit woord te vinden, } en (a) Gen, XXIX: 14. O 4  5 Verboqbene Huwelykbn en welke Huwelyken Mofes roegelaaten of ver^ bopden hebbe, kan m n niet opmaaken uit der^ jcbeer bajar ', die verder dan zyne HuweiyksIvetten gaat, maar men moet zulks doen uit zyne' eigene duidjyke inftelling. n, ir m elken hy zege vyelke fcheer bafar, dat is,welke verwanten verbooden zyn. " De Duhfchers hebben flechts eenen algemeenen naam vcpr alle vërboodene Huwelyken: het Hebreeuwfche recht heeft voor fomim'gen noch ee£en eigen en byzonderen a). Zinimq zegt in den engften Rechtsgeleerden Zin des woords ? wanneer iemand de Dochter pf Moeder van zyne Vrouwe trouwt, en Mofes ljëit hitr pp de ftraffe des d-qds Leyii. XX: 14 Te waarfchynlykfte afleiding en verklaaring dteies woords. die ik hebbe kunnen vinden jspeeze; '/.'mm heet'by.de Arabieren • en Echt , ën( Z \ ia m a. , wanr-eermen onder iemands Ppzicht en bèfcherminge '■:cUentelq.f ftaat,"beiden af kom (tig van \ werkwoord Zumm verbinden, De Hebreeuwen noemden, zoo net fchynt, de bloedschande en Écht met de Vrouw* Dochter of INio'ëoer daarom met dien naam, dewyl de Vrouw onder de' bèfcherminge, en als de Vo, gdyfehap van dep Man ftond , waar door voor haare veiligheid ep deugd het bede feheen gezorgt te zyn , wanneer het volftrekYiyk en onder de ftrengfte flraflen verbooden was eikanderen te trouwen ; want verleidingen gèfphiederjj doorgaans op hoope van Echtlyke ^erbindtenisfc. By de Arabieren is de trouw met Stief- doch= (|) Huwelyks -Wetjes van Mofes § foj  onder Bloedverwanten. nif dochteren verbooden onder deeze by gevoegde bewoordingen, D X E ONDER UWE ZORGt OF CE- scherm in o & staak, ( d) en dus juift de oorzaak zelve uitgedrukt, die in 't woord Zimm& ligt opgellooien. Hier mede komt ook het meer uitgebreide gebruik des woords buiten de wetten, warneer van ontucht gefprooken wordt, overeen: wan? het betekent ook, (i. Hoerery met zyne Toons Vrouwe, f Schwieger tochter) Ezech XXII: 11. In de Wetten , gelyk wy in 't vervolg zullen zien, draagt deeze overtreeding haaren byzonde-i ren n am, Jebel. a.") Wanneer een Vader, wien de natuur zelve tot wachter over de kuifchheid zyner Docater gelieft heeft, winsthalve, toelaat, dae zy Hoerery bedryve: j>t' de Man haar onbeftraft Echtbreuk laat pleegen, en dit willens en weetens over het hooft ziet:(Cenocinium) Levit, XIX: 19. r. zeeft XVI: 43. 3.) Wanneer deafichuwlykheidder daad, waar door men de Vrouw zyns Vriends onder voorwendfel van vriendfchap tracht te verleiden , met zwarte kleuren wordt afgefchildert, draagt zy den naam van Zimma Hiob XXXI 9-11 De vriend van den Man moeft namentlyk de befchermer van haare kuifchheid zyn, en wordt zelf haar verleider. Het tweede woord is, Tebel Het betekent in de Wetten, ontucht, of 't Huwelyk met zyns Zoons (0) Gpran Soera IV. 27. O 4  § 103. Verbondene Huwelyken Zoons Vrouwe, Schwieger tochter.) Levit. XX: 12. Ook is het de eigentiyke in de Wet voorkomende naam van de vermenginge met een beeiL Levit- XVIII: 123: Het ilamwoord betekent in 't Arabifch,wakkeer de liefde iémand onzinnig maakt, en van hier fchynen deeze twee grove, en door Mofes met doodftraffe gedreigde misdaaden , dien naam gekreegen te hebben. Chefed is in Rechten de naam van 't Huwelyk of ontucht met zyne eigene Zufter, Levit. XX: 17. Dit woord betekent anders doorgaans in't Hebreeuwfch ,nu eens Echtlyke, dan eens natuurlyke Jjefde ,(«•«)>y>j) die tuffchen Ouderen en Kinderen, Broederen én Zuileren plaats heeft. Ik vermoede, dat het hier eene vermenging der Echtlyke en natuurlyke liefde aanduidt: hoewel het ook noch eene andere afdamming kunne hebben Wanneer iemand, buiten het geval des Leviraats Huwelyks, zyns Broeders Vrouwe neemt, noemt Mofes dit Nidda: Levit. XX: m.Nidd. is in 't Arabifch zoo veel als het oelyke, het paar , en heet van hier den Medevryer; miffchien is dit iaatfle wel de oorfprong van deezen naam. Waar een Broeder zyns Broeders Weduwe erfde, daar was het uitzicht, ree;s by het leeven des ouderen Broeders wat gevaarlyk voor den Getrouwden : want Perfoonen, die verwachten kunnen"meteikanderen eenmaal te trouwen, worden ligtlyk te vroeg vertrou.vden, zy waagen het, eikanderen met de oogen en met woorden de toekomende mooglykheid eener nadere verbindteniflè te verdaan te geeven , en hier op volgt eindelyk wat meer dan oogen wenken en woorden. On^er  onder Bloedverwante». si£ Onder deeze "ier naanien kan de eerfte en laatfte, Zim'iiu en Nidda, hetHuwelyks-Recht van, ifrbfes eenig piëht by zetten: de twee andere hebbe ik al et n, om de zaak volkomen voor te ftelleo .. of voor de nieuwsgierigheid , welke een vreemd recht gaarne wil leeren kennen, nedergeftelt. • In de Huwelyks-wetten van Mofes wordt Vrouw ook de Weduwe geheeten. §• 103. Wat men by bet onderzoek na de oorzadken $ ..om welken 'Ahijei de Huwelyken onder Bloed- i, verwanten verbooden heeft , moete ver» onder/lellen. Men heeft tot op deeze tyden over deoorzaa* ken , om we'rke de Huwelyken onder naaftbeftaanden by zoo veele volken verbooden zyn, en voor opgeloorlooft moeten gehouden worden, zeer verfchillende gedacht. Mofes zegt wel nergens uitdruklyk;.wat hem in deeze Huwelyken misrua lyk zy, en om welke redenen hy ze verbieden maar hy zegt flechts in 't algemeen , dat hy ze niet toelaate, dewyl ze zondig, en reets voor 't ge ven zyner Wet zoo zondig geweeft zyn, . d.it God- om dezelven zelfs de Cananiten ftrafte (a\. Gevolglyk is de hoofd-oorzaak, waarom :Vlofts de Huwelyken onder maftbeftaanden verbiedt, en die geene, welke ze volgens de Wysgeenge Zedenleere tot zonde maakt, éénerlei, en («) Huwelyks-wetten van Mofes § 42. .  &20 § i©3. Vërboodene Huwelyken en zy moet van dien aart, zoo in 't oog vallende en zoo onlochenbaar zyn, dat de Cananiten dezelve ook vóór de Wet ontdekken konden. Indien onze verbeelding zich derhalven eene reden van 't verbod deezer Huwelyken voorftelde, die dezelven ook niet tevens volgens de Wysgeerige Zedenleer tot zorde maakt, b. v. eene reden blootlyk afgeleid van welvoeglykheid,of de byzoridere inrichtingen der IsraënTten, zoo hebben wyde voernaame reden mee, maar wy moeten verder zoeken. Daarenboven is het ook zeer wel moog- lyk» dat voor fommige Huwelyken, welken IMofes niet onder de gruwelen der Cananiten rekent, maar alleenlyk meerdere zekerheids haive en om dat zy een of twee f.-hreden o er de Natuur-wet gaan, verbiedt, — noch eene by- of nevensgaande reden zy: dan daar van fpreeke ik noch niet, maar van de voornaame reden desverbods v-an de Huwelyken te na in den bloede, welke Mofes voor affc'uwlyk, en zelfs ftraf baar in de Cananiten, die zyne Wet niet hadden, verfclaa d heeft. Het fchynt, dat Mofes dezelve Hechts om eeijer hoofdoorzaake wille verbooden hebbe: ten minften begrypt hy ze onder de algemeene Helling :Gy ZULT CWï ka AS r besta anükn niet trouwen! zonder ze, gelyk Justinianus gedaan <#) heeft, in twee Cköèn te verdeden. . $ 104.' ((t) ï^Intereas perfonas, qua parentum, liberorum* Ve locum interfe obtinent, contrabi nuptia nonpojjunt. — 20 Jvter easquoquepe.rf mas, qua ex transveribgradu covnatiomsjunguntur, ej'i quadam fimüis obfervatio,fed non tanta. ■ ■ ^ 1 '  onder Bloedverwante^, üh §. 104. De Natuurlyke afkeer (horror naturalist is noch de Reden van de ongeoorloofdheid deè' zer Huwelyken m V algemeen, noch van lho/es verbod tn V byzönder. Sommigen verdichten hier eenen riatuurlyken afkeer, horrer naturalis, dien wy by ons zeiven tegen zulke verbindteniflen met naaftbeftaanden zouden gevoelen, en waar door de natuur zoude, aangeweezen hebben, dat ;*y zondig zyn. Geftelt zynde, dat dit geene verdichting was", zoo zoude men echter moeten zeggen, dat een gebod der algemeene Zedenleere op eenen zeer onzekeren gr-~md 501 n d -v»as: want reden, en niet drift of af keer, is de zuivere bron der Zedenleere. Eene natuurlyke afkeerigheid van, ot neiging tot iets, kan ons veelligt onzen plicht wel eerft ontdekken, doch het een noch het ander is de eerfte 00 zaak, noch op zich zelve een genoegzaam bewys van deezen plicht. De veel fterkere en algemeenere drift tot den byflaap verbiedt ons immers noch niet tot deezen plicht: en de afkeerigheid van zekere dingen, die kwaalyk fmaaken of rieken, waar onder 'er ook zyn die Artzenyen kunnen worden ,legt noch geene verplichting op ons, om ze te myden, maar wederlioudt ons alleenlyk van ze tot ons gewoone voedfel te maaken. Dan dee^e vraage ter zyde geftelt zynde, zoo kan de natuurlyke afkeer, waar op men zich beroept, niet beweezen worden (a). Elk (a) Huwelyks-wetten Van Mofes $ 43, 44, 45»  kzz % 104, Vërboodene Huwelyk. Elk onderzoeke by zich zeiven, of hy den zei ven geyoele? En. wanneer hy dien meent ce gevoelen , of het niet een bloot gevolg der opvoedinge of van het verlchil der jaaren zv?. Voorzeker hy zal in zyn. twintigfte Jaar niet' verheft worden op zyne Tante, die vyftig'is: maar wWe zv jon-« ger dan hy, en hadde hy nimmer iets van alle deeze Wetten gehoort, zou hy dan wel iets gevoelen van het geene hv nu natuurleken afkeer noemt? • ,. % De gefchiedenis van het menfchlvk Gedachte fpreekt deeze leer van de natuurlyke aikceri^heid tegen. Zeer veele groote Volken der oudheid, Phmmciërs,.AÏ£ypte!Hwrs, Perfin, Menèr's en Lacedemoniërs .plagten hum e naai'i betraande te trouwen:, en zegt men, dat deeze b fèhaai de Voltfèti door het misbruik van hun veritand fturïné natuurlyke drift misleid hebben , zoo kan ik geheele wilde Volken b brengen, j by deezen immers zyn de nauïurlykfle driften waarfchynivk op het iterkfte, en het minfte verandeitjL.die geene vërboodene graaden hebben, en het 'zelfs tot eenen plicht des Broeders ftellen, dat hy zyne Zuster ten Huwelyk-neeme. De Spanjaarden vonden geheel America in dien toeftand: en. de Wilden in Noord-America, die meer dan eenig ander Volk in den Haat der Natuure zyn, Trouwen hunne Zufleren, zonder dien afkeer gewaar te worden. Her0is wel mooglyk, dat eene ondeugende hartstocht eene natuurlyke drifc overweldige: het konde wel eens plaats hebben, dat 'er zulk een enkel Monfter was, het welk eene, natuurlyke drift niet gevoelde, gelyk men monfters heeft, aan welken een lid des lichaamsmat geit,-  onder Bloedverwante». 313 Mt- doch by gantfche Volken kan dezelve niet cemift worden v gelyk men geene Volken aantreft, die van natuure een lid des lichaams minder hebben dan wy. , Althans Mofes fchynt zich zulk eenen natuurlvken atkeer niet voorgel!elt, noch in gehoorz am^ heid aan den zeiven zyne Wetten gegeeven te hebben. Dezelfde Mofes, die ons verhaal ,dac God het eeifte Echte Paar, het welk hy zonder eenige voorafgaande verwantfcbap .hadde kunnen fcheppen, met voordacht fchiep, zoo na verwant als mooglyk was, en dat de eerfte uitdrukking, door welke Adam zyne natuurlyke begeerte tot Eva openbaarde, deeze was: dit is Vlees-h van myn en vleesche en been van my-. hen Beene; - Kan, zegge ik dezelfde Mofes wel gelooft hebben, dat den menfche eene natutirlvke afkeerigheid van het Huwelyk met een Perfoon, die een deel van onzen vleefche en aan ons vermaagfchapt is, door Godingefchapenzy? Hersens konden de natuurlyke driften zoo onverandert en leevendig zyn, dan by de ^erftgefchapene Menfehen. S105. Of de Kinderen der zulken, die zich al te na beftaan, naar den Lichaame (Phyficalifch) ontaarden. De naafte plaats naa den natuurlyken afkeer verdient het vermoeden van Bujfon en tfutcbefon, het welk veel vernuftiger fchynt, dat naamlyk door Huwelyken onder naaftbeftaanden het  üS4 $• i°4- Vërboodene Huwelyken; menfchelyk Geflaeht v>e!iigt, in den Phyfifcheri zin, en naar het lichaam zoude kunnen ontaarten, gelyk men ziet, dat Paarden oncaarren, wan. Heer de Hengit en de VJerrie te na verent zyn, en edeler worden > wanneer men ze uic verfchülende luchtttreeken te laamen brengt Indien dit zoo wasj en met de ondervindinge overeen kwam, dan zouden zy, die aan eenen natuurlyken afkeer tegen Huwelyken, te na in den bloede, geloof liaan, ooi dit kunnen te hulpe neemen, en zeggen, dat de natuur door den ingedrukten afkeer het menfchlyk Geilacht voor deeze ont* edeling waarfchouwen en bewaaren wilde 'a)> Deeze beiden .Autheuren hebben de paarden» Hoerery niet grondig genoeg gekent, maar alleen* 2yk van verre iets daar van gehoort. Ik zal derhalven het geene men onder de paarden waarneemt, met meer klaarheid hier ter nederftellen. Het komt uit op de vier volgende byzonderheden^ 3.) Men zoekt in de Paardenftoeterye liefil de befte paarden uit, want het ras, Qace) zoude onedeler worden, wanneer men ieder Hecht paard tot de ftoeterye gebruikte: en het is van zelfs klaar, dat men niet altoos de naafte paarden by elkanderen brengen moet, want deezen zouden miffchien niet de edelftcn en beften zyn, maar men bèhöort den Héngft en de Merrie uit veelen uit te zoeken. Dit kan onze Huwelyks wet en in 't geheel niet raaken : want daar ieder menfch eenaangebooren Recht tot het Huwelyk heeft, Zoo zal (a) Howelyks-wetten van Mofes § 474  onder Bloedverwanten» «23 zal men dit immers aan hun, die in middelmaatigen of. laaten Staat gebooren zyn niet ontneemen, en alleenlyk de bellen tot voort,. plantinge des Geflachts willen uitzoeken. A.) Men brengt, om het Ras te veredelen, uitgezochte Hengften en Merriën uit gantfeh veilchillende luchtflreeken by één, op dac zy hunne deugden vereenigen, en iets noch edclers zouden voortbrengen: b. v. men brengt by eene Engelfche Merrie eenen Arabifcl en Hengft, wanneer men Wedloopers hebben wil; in welken gevalle door de vermenginge der Engelfche grootte, waar by wyde fchreeden natuurlyk zyn, met de Arabifche ligtheid en vuurigheid, de fnelheid tcentemt. Dit raakt wederom on-. ze Huwelyks wetten niet: want noch Mofes, noch eenig ander Wetgeever wil, dac Man en Vrouw uit geheel verlchillende luchtflreeken by eikanderen zullen komen.en dac b. v. de Duitfcher eene Moorinne, ofCircafïifche trouwe. 3.) Wanneer men paarden, die van eenerlei Hergft en Merrie geworpen zyn, (Broeder en Zufter zoude ik ze, by aldien het voepzaam was, kunnen noemen, want het is toe,} de waarluid^by malkanderen brengt, zoo omilaat een R;,s,dar wel niet onedeler, maar echter kleiner en fyner van gebeente is, gelyk de Celandfche en Bergfchotfche paarden, zonder anders in geflalte of moed onedeler te worden. Het wordt maar te fraai, en te klein tot gebruik. — Van deeze waarneemingen willen Eu ff en. en Hutekejen niets, en zy kenden 'er ook niets U. Veel, p van  s2ó § 105. Vërboodene Huwelyken van weeten, want de proeve ïs in Hon* gaarfche ftoeteryen, niet lang geleeden ,genomen, en dk doet taamlyk wel zien, van waar het kome, dat in Landen, alwaar de oaarden in het wild loopen, het Ras fchoon, moedig, wild, maar klein en fraai, en gelyk de Oelandfche en Bergfchotfche paarden worde. OndertmTchen is dit onder de drie aanmerkingen de eenigfte,die men zoude kunnen waagen in het Huwelyks Hecht over te brengen, zo zy maar door de ondervindinge omtrent menfehen beveiligt wieidt. 4.) Wanneer in groote ftoeteryen de Hengft zeer dikwils de Merrie dekte, die van hem was voortgekomen, dus de Vader de Dochter, zoo heeft men geene ontaarting of verkleining, of anders eenige nadeelige gevolgen daar van waargenomen. Is nu in 't geheele befluit, het welk van paarden op menfehen getrokken wordt, iets waar, zoo moet het hier op uitkomen: niet dat het menfchlyk gedacht in moed, fchoonheid, of iets anders, ontaarten, maar dat het kleiner zal worden, wanneer Broederen en Zufteren trouwen. En hier omtrent zoude menmetdeondervindinge kunnen raadpleegen: want de bloote gevolgtrekking van paarden op menfehen, die ook als dieren befchouwt, met de paarden in 't geheel niet tot dezelfde Claffe behooren, is niet zeer redeneerkundig, en Hechts genoegzaam ter navraaginge, maar niet tot geloove of beflifïinge. By de oude Volken, die zeer na in den Bloede plagten te trouwen, de /Egyptenaaren, Perfen, Pbx-  onder Bloedverwanten, S2? Pbankiers, Atbeners en Laccdemoniêrs, Vinden wy niet de geringfte blyk van Jichaamlyke ontaartinge: en althans kan Mofes zyne Wet op zulk eene waarneeminge niet gegront hebben, want hy zegt in 't begin en 't Hot zyner Huwelyks = wetten, dat de Cananiten al te na in den Bloede trouwden, en daar door Gods toorne over zich haalden; en echter befchryft hy de Cananiten als menfehen, die in vergelykinge met de Israëliten Reuzen waren. De Americaanen zouden hier, ten aanziene van het geene'ik gezegd hebbe, eenigen twyfel kunnen doen ontftaan, en aan de ontaartinge eenigen fchyn van waarheid geeven. Zy leefden, toen America door de Spanjaarden ontdekt wierdt s in bloedfchande, en noch heden is onder de Noord Americaanen, die wy door de Engelfchen het beft kennen, het Huwelyk tuiTchen Broederen en Zufteren in gebruik. Dit Volk, zal men zeggen, beftaat geheel uit menfehen, die verbastert zyn: men vindt onder hen, in hunnen ftaat van, wildheid, die groote geftalten niet, over welken men zich in onze wilde Duitfche Voorvaderen zoo zeer verwonderde, maar alleenlyk middelmaatige, die men eer klein dan groot kan heeten : Zy waren, toen de Spanjaarden in America kwamen, zeer zwak, en konden geene Jasten draagen. Zy zyn zonder baard, ten deele zonder wenkbraauwen, en in 't algemeen hebben zy die kleine hairtjes niet op de huid, noch hairen aan de fchaameldeelen. De Mannen hebben weinig trek tot liet andere Geflacht, en verrfchten,blootlyk om dat zy moeten, den Huwelyksplicht: De Mannen hebben melk, zoo dat zy Kinderen kunnen zoogen: De Moeders behouden r » de  228 § i°5 Vërboodene Huwelyken de melk veel langer,dan de Moeders onderons, en hec Kind moet ook zeer langzaam gezoogc worden, dewyl het te zwak is om vafte fpyze te verdraagen: De maandlykfche zuiveringen zyn by de Vrouwen minder dan in de oude waereld , en dat Volk is zonder moed, hoewel geduldig, of veel meer ongevoelig voor fmerte. Het gr^otfte gedeelte van 't geene men wegens deeze verbaftering zegt, is waar, fchoon ik geloove, dat men ten aanziene van hec laatfte eene uitzondering,ten voordeele van de Noord Americaanen moet maaken, welken ons in de Engelfche berichten als dapper, en anderzins op veelerleie wyzen wel als een wild, d Ich ten aanzien van hun verftand, en inzonderheid van vernuft als een eerbiedenswaardig Volk befchreeven worden. Dan al konde ik geene van deeze uitzonderingen maaken, zoo zoude echter dit voorbeeld der Americaanen weinig doen tot beflifïinge van onze vraage. Want: i.) In America ontaarten zelfs de dieren, zoo zelfs dat de Honden 'er niet blaffen, en de Leeuwen hunnen moed verliezen. Aldaar moet derhalven eene andere algemeene oorzaak der verbafleringe voor handen zyn, welke zich zoo wel tot de menfehen als de dieren uitftrekt. Men zoekt ze doorgaans in de vochtigheid van den moeraffigengrond .Ik befliffe hier niets,maar twyfele noch,dewyl Duitfchland, toen het onze dappere en van natuure zoo groote Voorvaderen voortbrachte, die zonder yzer Romeinfche beirlegers verflaan konden, wel zoo moeraffig was als America. Dan dit is zeker, dat van eene  onder Bloedverwanten. -229 eene ontaartinge die ook de dieren, en wel fterker en blykbaarder dan de menfehen treft, de oorzaak niet in de Huwelyken onder Bloedverwanten te zoeken zy. 2.) Indien de Huwelyken met naaflbeftaanden iets tot deeze verbafteringe toebrachten, (het welk ik niet geheel en al wil ontkennen) zoo zoude dit veel ligt flechts middelykkunnen gefchieden; voor zoo verre dezelve, volgens § 108. de hoerery algemeen maaken, en deeze de Venuskwaale zoo uitbreidt, dat gantfche Americaanfche Volken door dezelve befmet zyn. Waar dit plaatsheeft, en door eenige Geflachten heeft voortgeduurt, moet de menfchlyke natuur zekerlyk verbasteren. Dan dit komt hier niet te paffe, maar behoort tot eene andere oorzaak van 't Hu. welyks - verbod, die § 108. kan geleezen worden. n.) Het voornaame gevolg der Huwelyken te na in de Bloede, mmentlyk de kleine en nadeelige verfyning van de geflalte en 't lichaam vindt men by de Americaanen niet. Zy zyn niet groot, doch ook niet kleiner dan by ons de menfehen pleegen te zyn, maar middelmaatig. De Spanjaarden vonden hen niet kleiner, dan zy zelve waren, en dat wel in eene warmere luchtftreek, alwaar zelden groote geftalten voorkomen. En 4.) De middelmaatigheid van hunne geflalte kan des te minder met zekerheid op de re. keninge der Huwelyken met naaftbeflaanden geftelt worden, dewyl het buiten tegenfpraak is, dat de dieren in Amerika ,(flangen P 3 en  S3o § io6. Vërboodene Huwelyken en inietten uitgezondert) zeer veel kleiner dan elders zyn. Het voorbeeld van America derhalven bewyft niet. tot dat een kenner ons meer berichten verfchaffe: en het voorbeeld der Perfen, Egypte* maren enz. is befliflend. § io5. Bet oogmerk dier Wetten is niet het gantfche Menfchlyk Ge/lacht door Huwelyken algemeener te vereenigen: ook niet te verhoeden, dat enkele Familien niet te machtig worden. Even weinig kan het oogmerk deezer Wetten gyn, of i.) de mënschen uit te iokkenom1n vreemde Familien te trouwen, en daar door het geheele menschlyke Geslacht als in eene Familie te verbinden (ö>Zy waren inderdaad tót dit oogmerk niet zeer bevorderlyk, daar zy de Huwelyken onder Zufters Kinderen toelieten, en Mofes altans kan dit niet ten oogmerke gehad hebben; hy die de Huwelyken in 't eerfte Boek gemeld, als zulken befchryft, welke de vroome Voorvaderen der Israëliten meeft gewenfcht, en hunnen Zoonen byna bevolen hebben , en die Zyn sieheele Volk in Stammen en Familien , welke ieder hun byzonder Opperhoofd, en klein Gemeenebeft hadden a verdeelt heeft. f» HimdyhS'Wetten van Mofes § 463  onder Bloedverwanten. 131 heeft. (Zie. § 46. van het eerfte Deel.) En hoe zoude hy de al te na beftaande Huwelyken der Cananiten voor een gruwel hebben kunnen verklaaren, om welken God het geheele Volk ftrafte, indien zyne Wetten daar tÊgen niets meer dan een fyne Staat- of Zede kundige kunftgreep waren, om de Familien meer onder eikanderen te verbinden 9 De nalaating van zulk eenen kunftgreep is immers geen gruwel. 2.) Of VOOR te KOMEN, dat ENKELE FAMILIEN DOürTrOTJWEN NIET te MACHTIG of gevaarlyic wierden voor den Staat (ö).Door onder malkander te trouwen wordt eene Familie niet machtiger, dan zy te vooren was, want zy verkrygt niets het geene zy niet reets hadde. Integendeel wordt eene Familie eer door Huwelyken met andere vermogende Familiën te machtig, en voor den Staat gevaarlyk, dewyl of de goederen van twee ryke Familien op éénen eenigen Erfgenaam te faamen komen, of twee talryke en in Mannen fterke Familien zich zoo verbinden, dat zy het evenwicht overhaalen. Mofes had ten minften dit oogmerk niet : want in dat enkele geval, waar in de Echt iets tot Rykdom der Familie kan toebrengen, wanneer namentlyk de Bruid van haaren Vader erft, beveelt hy, dat zy in haaren eigenen Stammen zal trouwen, en haar vermogen in den zeiven gehouden worden. Het geene ik te vooren zeide,dat Mofes de Hu- we. (») Huwelyks-wetten van Mofes § 53, 54. P 4  $32. 5 icyY VfiRBOCOENE HüWELYKSs' welyken onder Bloedverwanten als een ftraf. baaren gruwel voortelt, en dat hy dezel» ven dus niet blootlyk uit ftaatkundige oogmerken, zyn Volk betreffende, verbieden kan, moet men zich hier weder in gedachten brengen., § 107. Pan de betrekkingen tuffoben Bloedverwanten (Refpeétus Parentelse.) Niets is meer in gebruik, dan de reden deezer Vërboodene Huwelyken in de refpeclus Parentel^ te zoeken, dat is, daar in dat onze Moeder, of de Tante, die jn plaaife van de Moeder is, ons onderworpen, en onze Dochter ons gelyk wordt, zoo dra wy met ons haar in den Echt begeeven. Ik itaa gaarne toe, dat de refpe&us ParenteU in 'c Romeinfche Recht gangbaar is, dewyl dezelve in de Infiituüones uitdruklyk genoemt wordt: Hoewel ik echter hiertwyfele, of de oudfte Romeinen by hunnen afkeer van Huwelykei met naaltbeftaanden daar aan gedacht hebben, en veel eer geloove,dac de Romeinfche Rechtsgeleerden, die gemeenlyk der Stoifche Wysbegeerte toegedaan waren, het oude Romeinfche Recht eene rede meer uit hunne wysbegeerte gefchonken hebben Dat wy moeten het Romeinfche en 't Mofaïfche Recht niet door een mengen. Mofes noemt de refpeïïus Parentelce nergens : en ten mmften by die Huwelyken, welken hy voor eenen gruwel verklaart, kap hy 'er bezwaarlyk aan gedacht hebben Qö). Ik (*) Huwelyks-wetten va.fi Mofes jUM?» Jo»jr*«.  on^er Bloedverwanten. 233 Jk kan althans niet begrypen, hoe het om de refpeSius Parentela zondig kunne zyn, eene te trouwen, die voorheenen uit hoofde van maagfchap , eerbiedenis en gehoorzaamheid van ons konde vorderen. Zy geeft immers haare toeftemming tot den Echt; Haat daar door van haar recht af, en ontflaat ons van den plicht,dien wy haar volgens de refpe&us Parentela fc'mldig waren. Deeze afftand van haar recht kan immer; deswege niet berispt, of voor kragteloos, en den hoogften Wetgeever mishaaglyk verklaart worden , dewyl dit recht haar van natuure toekwam: want wy allen Haan by verdragen, (Pacta) van noch gewichtiger natuurlykeRechten, of andere natuurlyke betrekkingen af, zonder dat de Leeraar der Zeden of des Rechts, of deGodtgeleerde daar regen iets hebbe in te brengen. Alle menfehen zyn van natuure gelyk en zyn vry : doch deeze gelykheid en vryheid ftaan zy af, wanneer zy onderdaanen worden ; en dat wel zoo verre, dat zy der Overheid Recht over hun leeven geeven. Ieder Vader zoude in dennatuuriyken ftaat de Overheid z.nerEaniilie zyn:maar in den Burger ftaat doet hy ook afftand van dit Recht, eri draagt het over op de Overheid van't geheele Volk; eene zaak die van noch veel verder uitzicht is,dewyl hy eenen derden, namentlyk zyne Kinderen daar door in erger omftandigheden plaatft, indien de Opperheerfchappy eens in de handen van eenen Geweldenaar mogte vallen. Kunnen wy dit, zonder zonde te bedryven, doen, dan zal ook eene Tante van een inderdaad zeer twyfelachtig en gering Recht, dat zy op haaren Broeders- of Zufters-Zoon heeft, kunnen afilaan$ja de Moeder zelve zoude V 5 het  234 S l07- Vërboodene Huwelyken het Recht van over haaren Zoon te gebieden, kunnen opgeevëm Wie zal het den Zoone tot zonde toerekenen, wanneer hy een Overheids Amptaanneemt, waar door zyn Vader onder hem ftaat? Jofeph trok zynen Vader na Egypten, alwaar de Zoon met een byna onbepaalt gezachheerfchte, en niemand zegt om die reden dat Jofeph een godtloos menfch, een overtreeder van het vyfde gebod, en van 't eeuwig Recht der natuure geweeft is. Dit kan noch verder gaan, de Zoon kan, inzonderheid in verkieslyke Koningryken (Wahlreichen ) Ko> ning worden, en over zynen Vader het recht van leeven en dood verkrygen. Zelfs onder de Israëliten fchynen Saul en David, noch by het leeven van hunnen Vader den throon beklommen te hebben. Is nu deeze verandering van de refpectus Parentela niet zondig, zoo zal de veel maatigere en geringere afftand, die by het Huwelyk eens Zoons met zyne Moeder, of Moederszufter voor afgaat, de oorzaak niet kunnen zyn, dat deeze Huwelyken Mofes dermaate aüehnwlyk, en als Gods wraak naa zich ileepende voorkwamen. Inderdaad zoude het ook niet vol/trekt onmooglyk zyn, dat zonder eenig nadeel voor den Huwelyks-ftaat in alle dingen, die niet eigentlyk dien ftaat zei ven betreffen, de voorige eeroiedenis en onderwerping bleef. Men heeft voorbeelden, dat eene regeerendeKoningiune eenen Onderdaan getrouwt, of, (gelyk Koninginne Anna) haaren Gemaal, die een Vreemde Prins is, eene aanzienlyke Staatsbediening gegeeven heeft, zonder hem rot mederegeerder te maaken. Haar Gemaal was in dit geval haar onderdaan, en  onder Bloedverwant en. 235 en zy Heer over zyn leeven en zynen dood. By fonnnige Huwelyken, welken Mofes verbiedt, is, of geene krenking altoos van de refpeclus Parentela, als b. v. de Trouw met onze Zuiler, en Broeders-Weduwe, of ten minilen geene naar de byzondere omftandigheden des Volks, aan 't welke hy wetten gaf, Hy verbiedt den Echt met de Stiefmoeder: dan deeze merkten de Hebreeuwen niet als Moeder aan ; zy noemden ze ook niet met dien naam, maar zy heette des Vaders Vrouw, aan welke men in landen, alwaar de Veeiwyvery heericht, geene kinderlyke plichten verfchuldigc is , en dikwils was zy niets meer, dan's Vaders byzit, jegens welke immers de Zoon, van wiens Moeder zy de mededingfter, en wel ligt de vyandinne was, geen kinderlyke refpeclus Parentela zal gehad hebben. In deeze Huwelyken met naaltbellaanden kan dan ten minilen de refpeclus Parentela niet de grond weezen, waar op zy verbooden zyn. Dat wy onze Tante, wanneer zy jonger in Jaaren is dan wy, als Moeder zullen eeren, beveelt ons de Bybel nergens,en uit de Wysbegeerte zoude ik ook niets voor deeze flellinge der Romeinfche, Stoifch denkende Rechtsgeleerden weeten by te brengen. Dit alleen wil ik wel toeftemmen , (a) -flat het den Ouderen, daar de Zoon gemeenlyk in zyns Vaders huis bleef, niet aangenaam hebbe kunnen zyn, wanneer hy hunne Zufter trouwde , en wanneer eene Perfoon, die zy van der jeugd af als Zuiler , en als hun gelyk aangemerkt hadden, door het Huwelyk, aan hunnen Zooa (,?) Huwelyks-wetten van Mofes § 52.  536 § io8. Vfrboodene Huwelyken Zoon zoo diep onderworpen wierdt. Hier werdt we! niet de eerbied tegen des Vaders Zulter gekwetft , i' want deeze was met haare wil daar toe gekomen,) doch voor de noch leevende Ouderen zoude het eene krenking hebbe kunnen zyn. By deeze omftandigheden ftaa ik 'er niet over verwondert, dat reets voorMolèstyd,wanneer men deeze Huwelyken noch niet voor verbooden hield, toen evenwel de Ouderen, niet tegenftaande hunne groote begeerte om hunnen Zoon met eene nabertaande Nicht getrouwt te zien, hem niet hunne eigene Zufteren, maar hunne Zuitersdochteren plagten aan te pryzen,en dat weinige Zoonen hunnen Ouderen het verdriet aangedaan hebben , van des Vaders of Moeders Zulter te vryen. In dit enkel geval, onder deeze voorwaarde, wanneer de Ouderen noch leefden , kan dus de refpeclus Parente/ce eene bykomende oorzaak van't verbod geweeft zyn. Naar myne gedachte is zy niet de eenige, gelyk wy aanftonds zullen zien. §. 108. Waare reden des Verbods van de Huwelyken met Naaftbefaanden : door derzelver toelaatinge konde dt Hoerery en vroege verleiding in de Familien niet voorgekomen worden. De waare reden, om welke een Volk, dat niet de hoogde nap van ondeugd onder zich wil ingevoert zien, de allernaafte Huwelyken, dat is tusfchen Ouderen en Kinderen, Broeders en Zufters, en met Stiefmoederen, Stiefdochteren, Schoonmoederen en Schoondocbteren, volftrektlyk en zon-  on der Bloedverwanten. 837 zonder hoope van veroorloovinge verbieden moe* te, is daar in te zoeken: dat het niet mooglyk is, by den haauwen omgang , welken deeze Perfoonen met eikanderen hebben, die noch daar benevens ten deele van hunne eerfte kindfchheid af, in één huis te faamen woonen, de in de Familiën voortgaande Hoerery te weeren, en de allervroegiïe verleiding voor te komen, wanneer noch de geringfte hoope overblyft van eene voorledene fchande, door eenen daar op volgenden Echt te bedekken (a~). De eerfte verleidingen van een deugdzaam, of.ten minften van een niet ligtvaardig Vrouwsperfoon.gefchieden gemeenlyk in de hoope van een Huwelyk,herzy datdeMan zulks weezentlyk beloove, en zy aan beloften, die wel haalt ingetrokken worden, te ligt geloof flaa, of dat ook zonder zulk eene uitdruklyke belofte de on. fchuldige verleide haaren verleider, dien zy bemint, zoo trouw en eerlyk, en te gelyk zoo verheft oordeele, dat hy van haar niet zal kunnen ncch wille afzien. Zonder deeze hoope wordt zelden de deugd eener Vrouwe voor de eerfte reize overwonnen, dewyl zy de onaangenaame en befchimplyke gevolgen der vërboodene liefde alleen moet draagen. Men ftelle zich dan een Volk voor,onder het welke de Vader zyne Dochter; de Zoon zyne Moeder of Vaders Weduwe, de Broeder zyne Zufter trouwen kan, en 't geen daarom ook van den Echtlyken byllaap met zodaanig eene Perfoon geenen verderen afkeer heeft, dan van gemeene Hoererye: zullen niet Broederen en Zulteren , die (V) Huwelyks-wetten van Mofes §57, 58, 59.  238 5 I0^- Vërboodene Hcwelvken die van der jeugd af eikanderen zoo naauvv kennen, dat zy beftaan zich onderling te zeggen hec geene zy voor anderen geheim houden", die by zoo veele verkeeringe dikwils zonder dat men er acht op geeft, by den anderen zyn, en zich zelfs onderling by ontblootingen, die onkuifche driften gaande maaken, zien; de een de anderen verleiden,zoo dra zy de eerfte drift tot het andere Gedachte gevoelen, en wel eer zy weeten, wat de zaak in zich hebbe? De noch niet geheel huwbaare jaaren zyn daarenboven voor de Vrouwen de ge* vaarlykfte, waarom men ze ook in deeze Jaaren, van het 13de tot het 16de toe, voor den omgang met het Manlyk geflachte wat [zorgvuldiger pleegt in 't oog te houden: en echter is 'er geene mooglykheid om op de verkeeringe van Broederen en Zufteren onder eikanderen zoo zorgvuldig acht te geeven, inzonderheid daar de Ouderen nier bemiddelt zyn. Indien nu voor deeze Kinderen, die voor zoo veele verleiding bloot ftaan, noch eenige hoope overig ware van met hunnen Broeder te kunnen trouwen, hoe veelen zouden dan niet verleid worden. De gevolgen hier van zouden verfchriklyk weezen. Ik zal niet eens van de doodlyke en onverzoenlyke vyandfchap, die uit het niet nakomen der belofte, onder hen ontfbnn zoude, welken de natuur de tederfte liefde voorfchryft, melding maaken, maar alleenlyk by de onteering van de Vrouwe in haare eerfte jeugd ftilie ftaan. Het fchynt daarenboven. dat de verleiding van een Kind van i4 tot 16 Jaaren in 't toekomende noch gevaarlyker is, dan een misftap in 't ^ofte Jaar begaan: het verleide Kind waagt den zelfden ftap te dikwils op nieuws, of het geraakt in ver-  onder. Bloedverwanten. 239 vsrtwyffelinge, en dan zoude het Land in plaatfe van Maagden,niet Hechts blootlyk verleide, maar overgegeevene en voor ieder veil zynde Vrouwen hebben; een pelt voor de aanwasfende nakomelingfchap. By die weinigen, welke niet in eene zwaare misdaad vielen, zoude ten minften de fchaamte, die voor de deugd eener Vrouwe zoo wel voegt, en aan dezelve bevorderlyk is, door de vrye verkeeringen met Mannen,welken zy trouwen konden, en onder welken dergelyke gedachten dikwils hebben moeten opkomen, zeer verminderen. Men kan het zelfde ook herhaalen aangaande de Huwelyken tulfchen Ouderen en Kinderen, doch met dit onderlcheid, dat by de Moeder wegvalt het geene ik van de jonge Jaaren der Vrouwen gezegt hebbe, dat dezelve uit gebrek aan ondervindinge het ligtfte kunnen verleid worden; maar dat by den Vader integendeel de gevolgen noch verfchriklyker zouden zyn,- wanneer hy zyne Dochter konde trouwen. Hy zoude zekerlyk haar niet verlaaten, wanneer hy ze onteert hadde, en zyne belofte niet breeken, gelyk de Broeder: dan waar de Veeiwyvery geoorlooft is, zoude hy haar noch by haare Moeder neemen, het welk voor deeze het doodlyklle verdriet weezen, en tuflehen Moeder en Dochter de onnatuurlykfte vyandfehap zoude te wege brengen; dan waar maar ééne Vrouw te hebben geoorlooft is, daar zoude de onteering der Dochter, zo dra de gevolgen daar van zich vertoonden, de hand des Vaders of der Dochter met vergift tegen zyne wettige Vrouw en haare Moeder wapenen; en komen 'er geene gevolgen van,zoo zal de Vader zich toeleggen .om eenen Schoonzoon te bedrie. gen,  340 § io8. Vërboodene Huwelyken' gen, wiens eere ook in 't toekomende voor zynen Sch onvader nimmer zeker kan zyn. Ue regte Moeder zal haaren natuurlykenZoon zelden zoo wel bevallen , dat zy hem verlieft maake, dan hier zoude de verleiding omgekeerc kunnen zyn , en eene Moeder uit onmaatige wel'uit haaren eigen Zoon in de eerfte Jaaren der huwbaarheid, ja zelfs vóór deeze Jaaren, wanneer hy de grootheid der misdaad noch nier regt kent, tot eene daad van ontucht verleiden, door welke hy zynen Vader op het ondankbaarite beledigen , en zich zeiven vroeg ontkrachten of althans krenken zoude. Het geene ik nu ter loops van de ontkrachtinge des Manlyken Geflachts gezegt hebbe, zoude noch m ermaalen bet gevolg van vroege ontucht zyn tuffchen Zufters en Broeders, indien deezen eikenderen trouwen mogten. Kwam dit fterk 'n gebruik, zoo zoude uit zulke Voorvaderen zekerlyk geen ander dan een zwakker, klein en zieklyk nageflacht ontftaan: en in zoo verre kan ik het toeftemmen,dat een Volk door al te na te trouwen, ook naar den Lichaame zich zoude kunnen ontedelen, namentlyk wanneer eerft uit zulke Huwelyken het gevolg ontftaan is, dat Broederen, die . naauwlyks de Jaaren van Huwbaarheid bereikt hebben, met hunne Zuileren wat te vertrouwlyk worden. Gefchiedt dit voor de Jaaren der Huwbaarheid , dan zullen deeze mislukte poogingen der wellull, voorde gezondheid der beide Geilachten, noch droeviger gevolgen hebben, welken de Wetgeever van den Geneesheer kan verneemen. Ik hebb; noch niet alle gevolgen van de toelnatinge deezer Huwelyken opgenoenit, daar is flecht?  onder Bloedverwante et. z&t hechts iets gezegt van de onkuifchheid der Vrouwen in 't algemeen, van de vroege verzwakkinge veeier jonge luiden, en iets van giftmengerye; dan dit is het niet alles. Heeft het grootlte gedeelte des Vfouwlyken geflachts eens zyne deugd, waar onder ik thans verflaa fchaarhte, kuifchheid en Huwelyksliefde, zoo verboren, dat de zaak geen geheim meer zy, noch de Vrouwen eenige reden hebben om zich voor eikanderen te fchaamen en de Mannen, willén zy trouwen, onder ondeugende en verleide Vrouwsperfoonen de keuze moeten doen: dan gaat de ondeugd onder beiden gedachten mee fnelle fchreden noch verder voort, en iteekt het geheele Volk zoo aan, dac het eindelyk niet meer kunne ftaande blyven. Het andere Geflacht geeft door zyne aantreklykheid het onze den toon in de Zeden, en zoo lange het noch uiteriyk deugdzaam is, blyft de deugd ook in eere by de Mannen : het tegengeftelde volgt, wanneer 't Vrouwlyk geflacht het eerft gewaagt heeft opentlyk ondeugend te worden. De deugd wordt een belachelyk ding, de Mannen trachten ondeugend te fchynen, hunne pooging mislukt hun niet , en zy worden wel haaft wezentlyk , zoo als zy willen fchynen te zyn. Het Vrouwlyk geflacht draagt ook zorge voor de eerfte opvoedinge der Kinderen, en hier heeft weder de eenmaal uitgebrookene en openbaare ondeugd van het zelve eenen even grooten invloed op het verderf des nageflachts, als thans de deugd der Moeder, fchoon zy maar uit zedigheid en voegzaamheid ontllaa, eenen goeden invloed pleegt te hebben op de opvoedinge, alhoewel de Vader ondeugend zy. //. Deel. Q Het  %\i $ 108. Vërboodene Huwelyken Hec gaat noch verder. Getrouwde Vrouwen, die al vroeg de fchaamte en kuifchheid vergeeten hebben, en de ondeugd opentlyk en als iets,dat de mode is, pleegen, maaken den Huwelykenftaat niet zeer aantreklyk. Daar ontftaat dan een algemeene fchuwheid der Mannen voor dien ftaat: men begint, (gelyk te Romen ,toen de ondeugd onder de Vrouwen te algemeen wierdf) wetten te geeven, die hen tot het Huwelyk uitlokken of noodigen; doch die wetten zyn te zwak. De , Echtfcheidingen kunnen in zulke omftandigheden ook niet lange buiten blyven. Om iets flimmers voor te komen, moet men ze den Mannén toeftaan, zoo dikwils zy het goed vinden, en wel dra zal ook, by den ondergang der Vrouwlyke deugd, en daar het geene lchande meer is, gefcheiden te zyn, de Vrouw het zoo weeten aanteleggen , dat de Man zig van haar moete fcheidèn, wanneer zy meer zin in eenen anderen mogte hebben. Is deeze ftap der ondeugd noch by de anderen gekomen, zoo is 'er noch maar één overig, en teffens overmydelyk. De Huwelyken, die'er noch zyn ,worden door het menigvuldig overgaan van den eenen Echt in den anderen, een middel ter verraaderye van de grootfte geheimeniflèn; men mengt vergift, en brengt daar door den Echtgenoot om , indien de afperfing der Echtfcheidinge door kwaade bejegeningen te langen tyd mogte vorderen. Al het vertrouwen in den huize, en alle Echtlyke vriendfchap valt weg , argwaan heerfcht onder allen, en by iederen ftap moer de Echrgenoot vreezen, dat de andere hem in 't toekomende, naa dat de fcheiding gebeurt is,verraaden zal, en van de geheimen, die by weet, tot zyne fchaa-  onder Bloedverwanten. 543 fchaade gebruik maaken. Indiervoege befchryft ons Tacitus den toeiiand van Romen, toen de deugd onder de Vrouwen byna niet meer te vinden was ; de fchuld konde aldaar niet aan de bloedfchande gegeeven worden; want tegen deeze bleeven te Romen de oude geftrenge wet■ ten noch in kragtjdoch dit ziet men uit het voorbeeld vart Romen, hoe droefenis en fchrik zich door het geheele leeven als verfpreiden,wanneer de ondeugd by het fchoone Geflacht eens algemeen, en de mode geworden is. De gevolgenzouden: tegenwoordig noch verlchriklyker zyn, nadien uit America die vreetlyke befmettirtg in üuropais overgebracht Welke door den byllaap wordt voortgeplant. Tegen deeze zoude in zulk eenen ftaat van zaaken niemand zeker zyn , en zy is onder de Americaanen inderdaad byna algemeen. Ten gelukke van een Volk, kan zulk een ftaat niet eeuwig duuren, want door de geduurige afneeminge der Huwelyken, wordt hec zwak, gelyk Romen, en valt eindelyk ten prooije vannabuurige deugdzaamer Volken. Ik ftemme toe, dat de gevolgen van de Huwelyken onder Bloedverwanten,die ik tot dusverre als zoo vreeslyk befchreeven hebbe, niet dezelfde zyn in alle omftandigheden. Ü. v. onder eene koude luchtftreek, of waar het \ o k byna geheel alleen in wildérniftln woont, zal de ontucht niet zoo ras tot de zelfde hoogte klimmen, als in warmere Geweften, en in groote Steden. Ün.'er de Americaanen zyn de Huwelyken tuffchen Broederen en Zufteren in gebruik; dan men kan wel denken , dat zy aldaar niet alle die ongelukken naa Zich fleepen; want de Americaanen, zoo wel die, welke ten Noorden, als die onder eene heeterè Q 2 lucht-  244 § Verboodewe Huwelyken luchtftreek woonen, gevoelen de drift der liefde niet zeer fterk. En egter vindt men in het zelfde America, welks Manlyke inwooners jegens het andere geflacht zoo ongevoelig zyn, nevens de Huwelyken van Broederen Zufteren, gemeenlyk ook de Hoerery der ongetrouwde Vrouwen geoorlooft, en ook het natuurlyk gevolg daar van, dat naamentlyk de onreine kwaaie onder geheele Volken algemeen zy, het welk wel iets zal toebrengen tot die verbaftering, welke menbefpeurt onder de Americaanen. Is dit de reden van 't verbod deezer Huwelyken, dan kan men begrypen, hoe Mofes den Echt onder Naaftbeftaanden , die by de Cananiten in zwang ging, voor eenen gruwel konde verk'aaren, fchoon hy in zyne gefchiedeniflè verhaalt, dat Godt in den beginne der Waereld, maar één enkel Paar Menfehen gefchapen heeft; waar van het gevolg was,dat eerft Broederen met hunne Zufteren moeften trouwen, en dat wy allen zyn vooitgefprooten uit Huwelyken, die naderhand zyn verbooden geworden (a). Godt liet naamentlyk den Zoonen en Dochteren van Adam eene op zig zelve zondige daad niet toe door eene ontbindinge van de Wet, hy noodigde de menfehen niet tot het geene van natuure ondeugend is; maar de Huwelyken der Kinderen Adams onder eikanderen , waren zonder Gods veroorloovinge, van welke wy nergens een woord vinden, in hunne natuure, rechtmaatig en geoorlooft. Zy waren in 's Waerelds begin, zonder eenige fchadelyke gevolgen: de eerfte byllaap bracht onder de fteeds vermeerderende Kinderen van Adam buiten twyf- fel (a) Huwelyks-wetten van Mofes, § 65  onder Bloedverwanten. 245 fel eenen duurzaamen Echt, en 'er was geen gevaar,dat Kaïn of Habel hunne Zufter naa den byflaap weder zouden verhaten, daar noch zoo weinige Vrouwen voor handen waren. Daarenboven zyn niet de enkele Huwelyken tulTchen Broederen en Zufteren Gode een gruwel, maar hier in ligt eigentlyk de zonde, over welke hy, naar Mofes getuigenhTe, over een geheel Volk ftraffe oeffent, dat een Volk deeze Huwelyken onverhindert toelaate, naa dat het een Volk geworden is. Want ieder enkel Huwelyk heeft die fchadelyke gevolgen niet, welken eene algemeene toe. laating na zich lleept. Broederen en Zufteren zouden noch tegenwoordig eikanderen kunnen trouwen,zonder zich aan zonde fchuldig te maaken, indien zy door fchipbreuk, op een onbe» woont Eiland geworpen worden (a% § Ï09, Waarom Mofes , behalven de Huwelyken onder Naaftbeftaanden, zoo als Ouderen en Kinderen , Zufteren en Broederen, noch eenige anderen verbooden hebbe ? Ik hebbe tot hier toe alleenlyk van Huwelyken tulTchen Ouderen en Kinderen, Zufteren en Broederen, als mede met Schoon- of behuwt Dochteren, en Schoon-of behuwt Moederen gefproken; doch Mofes verbiedt ook noch andere Huwelyken, zoo als met des Broeders Weduwe, met eene Vaders of Moeders Zufter enz. In hoe verre kunnen {d) Huwelyks-wetten van Mofes § 66. Q3  §. 109. Vërboodene Huwelvken.' pan deezen onder de voorige redenen betrokken worden (a ? Men wordt zekerlyk van zelfs gewaar, dat ook deeze elkandc en verder beftaan de Verwanten meer gelegenheids hebben om eikanderen te verleiden , wanneer 'er eenige hoop op den Echt voor hun oydrSg/btyft dan geheel vreemden: dat het dus ook zyne nuttigheid hebbe, wanneer de Wetgeever hun insgdyks deeze hoop beneemt. Dan hier is echter de noodzaaklykheid van 't Hu= welyks verbod niet zoo groot, maar het ontftaat meer uit de voorzichtigheid van den Wetgeever, die eenen ftap verder , dan riet noodzaaklyke gaat.- en men vindt geene zekere grenzen kennelyk en algemeen genoeg d< or de natuure aangeweezen , hoe verre de Huwlvks verboden zich moeten uitftrekken, en hoe voor-dchtig Wetgeevers benforen te zyn, Zufterlingen, (Ge/cbwisierhinderen'), wier ! luwelyk Mofes niet bloodyk toeliet, maar ook gaarne zag, hebben ongetwyffelt meer omgangs en gelegenheids om eikanderen te verleiden, dan vreem.len: de oudfte Romeinfche Wetten verbooden hun ook inderdaad hes trouwen (h j. ' Welke reden had Iviofes nu om zulke Huwelyken niet te vtrbieden ? Waarom ging hy juift tot op de Zufter'en Zwagerinne deiOuderen, en ni t verder? Wat bepaalde hier de grenzen , by welken de naafte graaden van verwantfehap ophouden , en de verderen beginnen (c;? Men begrypt ligtfk , dat het hier veel aaq (a) Huwelyks weten ^an Mofes § 47. (b) Plutarchus in zyne 'Pcofxxix.x in de 7esde vraage: Tacitus Jaarboeken B. XI;. H. 6. Huwlyks wetten van M' lis § 4. • (s) Huwlyks wetten van Mofes §65, 66.  onder Bloedverwanten. 247 aankome op de byzondere omftandigheden en Zeden der Volken , volgens welken deezen of geenen Bloedverwanten,een meer of min vertrouwlyke omgang wordt toegeftaan. By de Romeinen maakte eertyds de kus, dje alleenlyk onder de naafte Bloedvrienden geoorlooft was, de grensfcheiding (a); en vermoedelyk deed dit by de Hebreeuwen de fluijer (&) , welke de Vrouwen , die van eenigen rang waren , plagten te draagen. Zy mochten zig aan haare naafte Verwanten zonder fluijer laaten zien, maar niet aan anderen : en dit verlcf van zich zonder fluijer te laaten zien, gaat volgens een oud, van Muhammed in eene gefchreevene Wet verandert, gs- (a) Plutanhus fchxyh'm zyne 'Pa/Aeuxx in de zesde vraage, daar hy van dfen oorfpmng van het kusfen handelt: „Miflchien is bok uitdien hoofde de Liefde der „ Nabeflaanden tot op het kullen gegaan, en dit als het „ eenigfte teken der bloedverwantfchap overgeblee,, ven,dewy! het ongeocrlooft was zyne Bloedvrienden te trouweu:want eertyds trouwde men over 'tal„ gemeen zyn Bloedvriendinnen even zoo weinig, als 9, thans zyne Tanten of Zufteren, en eerft laat is het Huwelyk tuffchen Zufterlingen door het volgende „ toeval veroorlooft geworden. Een onbemiddeld , „ maar anders zeer braaf en by den Volke bcmindMan , kwam in de verdenking, dat hy zyne volle Nigt, die daarenboven de eenige tirfgenaam haars Vaders was, „ ten Huwelyk hadde, en daar door in over vloed leef„ de. Wanneer hy n udaar over verklaagt werdt, liet het „ Volk het onderzoek dier zaake na, fprak hem vry, en „ maakte deeze Wet , dat de Huwelyken tuffchen j, Broeders of Zufterskinderen, en alle noch verder bloedverwanten geoorlooft, maar met ailen, die nader in den bloede waren, zouden verbooden zyn," (&) Huwelyks-wetten van Mofes § 69, 70. Q4  § iop. Vërboodene Huwelyken gebruik der Arabieren, even zoo verre, als de Huwelyks verboden van Mofes.Eene derplaatzen,die; daarvan handelt,ftaatin den CoranSuraXXlVs^i. Beveel aan de qelooviqe Vrodwfn,dat "Zy ha f. ren 5 i e h a fi d Aangezicht, of volgens eene andere verkiaaring, de koftbaare onderkleederen onder den fluijer) uitgenomen het geene vak zelfs ljn de oogen valt, aan niemand anders vertoonen, dan aan haare Mannen, Vaceren,de Vaderen van ka are ma nnen,ha ar feb,r o ederen, ceZoohen van haareBroedereren,de Zoonen van ha are Zusteren, haare K amen ier e , haare slaaven , de Be- belaaren en Kinderen,die noch geene Vrouw bekent hebben : en in de tweede plaatfe , Sura XXXIII: 55, had de gewaaüde Engel, Gabriël verbooden , de Vrouwen des Propheets niet te ftooren, noch ongefluijerd te gaan zien , gelyk eenige onbeichofte bezoekers deeden, en vaart dus voort Het is haae, (de Vrouwen) geene zösm jegens iiaarf. Va» Deu,en Zoonen en Broeders,en Broederszoonen, EnZusterszoo.-^e n ; en Ka-, menierenenSlaaven. Het is ook niet mooglyk te vermoeden, dat dit verlof van deezen of geenen zonderfluijer te mogen zien een gevolg derHuwelyks-wetten van deArabieren. zoude,zyn,in plaatfe dat ik het als hetantecedeas en de grensfcheidinge aanmerk e, waar naar Mofes zich zoude kunnen gericht hebben: want by de Arabieren zyn de Huwelyks-wetten ftrenger, en verbieden noch meer Huwelyken, dan hier Vrouwen, die men ongeÖuijert zien mag, genoemt worden (0); daarentegen («) Huwelyks-wetten. van Mofes § 70.  onder Bloedverwanten. 249 tegen komen deeze veroorloovinge van ongehult te mogen zyn juift met de Huwelyks- verboden van Mofes, wanneer men die niet door gevolgtrekkingen uitbreidt, overeen. Deeze bepaaling is zekerlyk niet gepaft naar de omftandigheden van andere Volken , maar volgens de Zeden der Hebreeuwen was zy zeer vernuftig. Men wordt niet aanftonds verlieft op elk Vrouwsperfoon, die men zonder fluijer ziet, wy zouden anders al vry wat te doen hebhen, want wy zien ze allen zonder fluijer, en zyn van der jeugd af aan dit gezicht gewoon: dan onder dat . Volk, aan het welke Mofes zyne Wetten gaf, was het al eene groote vertrouwlykheid der Verwantfchap eene Vrouw ongefluijert te zien, en dit konde meer indruks op het gemoed maaken, dewyl men zoo zelden gezichten van het andere Geflacht te zien kreeg. De Wetgeever voorkwam zeer wyslyk de kwaade gevolgen van deeze vertrouwlykheid en van deezen indruk , door de Huwelyken met alle zulke Vrouwen te verbieden, welken men om der Namaagfchaps wille zonder fluijer zien mogte. Onder de Vrouwen , wier aangezicht men , volgens den Coran en de Zeden der Arabieren mag zien, is de Broedersvrouw niet : en echter verbiedt Mofes des Broeders Weduwe te trouwen, ten ware de Broeder geene Kinderen hadde nagelaaten. Hier moet dus eene andere reden zyn (a), en deeze vindt men in den oorfprong des Leviraat-Rechts onder de Hebreeuwen, dat ik § 98. verklaart hebbe. De Weduwe des Broeders (a), Huwelyks -Wetten van Mofes § 71. Q 5  25° $ IOP« Vërboodene Huwelykek eters wrs te vooren mede onder de NalaarenIchap begreepen , en de ongetrouwde Broeder had op haar verwachting. Verwachtingen van dien aart zyn gevaarlyk, en geeven tot vervroegingen van zekere dingen, ofwel tot giftmen» gingen aanleiding. Het was om die reden raadzaam, dat een Wetgeever, die voor de kuifchheid der Familien wilde zorge draagen, eensdeels deeze geheele Verwachting , zoo veel mooglyk , affcbafte,maar ook tevens, dewyl 't gebruik en de Zeden des Volks voort duuren, fchoon het Gerichte daar voor niet meer fpreeke ,. deeze gevaarlyke Huwelyken liever geheel onmooglyk maakte, en beiden partyen die verleidende hoop en verwachting benam. Dit deed Mofes in zoo verre het gefchieden konde; dewyl hy het Leviraats-Recht alleenlyk in kracht liet, in gevalle de eerfte Man zonder Kinderen overleed, doch in alle andere gevalle de Huwelyken met des Broeders Weduwe volftrektlyk verbood. Met deeze reden van 't Huwelyksverbod ftemt ook de byzondere naam van deezen Echt, Nidda (Medevrvers Huwe'k yk, over een : De Wetgeever vreesde, dat de on» getrouwde Broeder, de Medevryer van den getrouwden zoude worden, of hy noemde zelfs dien Echt met den gehaaten naam van Veelmannerye, (Polyar.dk') die in den oorfprong zoo na daar f^an grenft, dat dit Recht des overleedenen Broeders onder de Mongolen, daadlyk in eene volflaagene Polyandrie ontaart zy. Eveneens denke ik ook over 't verbod tegen het trouwen van 's Vaders Broeders Weduwe (a): want (a) Huwelyks-wetten van Mofes § 103.  onder Bloedverwanten. 251 want wanneer de Broeder van den overleedenen Man niet meer in leeven was, zoo vi. 1 natuurlyker wyze de Weduwe, als zynde een deel der calaatenfchap, den Broederszoone toe. Daar zyn noch twee omftandigheden, welke beveftigen, dac dit het oogmerk in't verbieden des Huwelyks met ss vadersbroeders Weduwe geweeft is. 1. ) Dat Mofes op dezelve dezelfde flrafte fielt, als op den Echt met 's Broeders Weduwe, naamentlyk dat de Kinderen daar uit verwekt, niet hunnen na.uurlyken Vader, als Kinderen worden aangefchreeven,maarden overleedenen Man der Weduwe volgensburgerlyke wetten toekomen. 2. ) Dat Mofes nergens verbiedt de Weduwe van den Broeder der Moeder te trouwen. In 't kort, het fchynt, dat Mofes zich deezen grondregel maakte: üe eerste en tweede die op eemk Weduwe recht heeft, *(volgens het Leviraats-Recht) zal haar in 't geheel niet mogen Trouwen, dan in dit enkele geval, waar in iiv haar trouwen moet, naamentlyk, wanneer haar eerste echt onvruchtbaar geweest is Waar dit geval niet voorkwam, daar hield hy het veiliger eenen zoo gevaarlyken mededinger alle hoop van de moogelykheid deezes Erflyken Huwelyks vol. ftrektlyk af te'fnyden. o § 110.  $5* § i io* Vërboodene Huwelyken §• "O- Gewoonte-Recht der Israëliten voor Mofes tyd, Twee Wetten van Mofes. Eer ik over gaa ter verderen verhandelinge van Mofes Huwelyks-wetten, moet ik iets zeggen van het oude gebruik voor zynen tyd. Mofes gaf zyne Wetten aan een Volk , dat reets te vooren niet alle Huwelyken met naaftbeftaanden voor geoorlooft hield. Hy befchryft dat geene, het welk hy verbiedt als Zeden der Cananiten en Egyptenaaren , Levir. XVIII: 3, 25. gevolglyk als uitheemfch, en ftrydig met de Zeden van zyn Volk. Hy verhaalt, wanneer Abraham' en Izaak het ongelooflyk wilden maaken , dat Sara en Rebekka hunne Vrouw ware, dat zy dezelven voor hunne Zufteren hadden doen doorgaan. Gen. Xlr. 12,13,14. XX: a. XXVI: 7. en toen Abimelech Abraham na de reden van. deeze onwaarheid vraagde, dat Abraham geant-o woord had: Zy is ook waarlyk myne Zuster, zy is myns Vaders Dochter, maar niet myner Moeder Dochter,en zy is my ter Vrouwe geworden. Gen. XX: 12. Abraham zoude haar dus niet getrouwt hebben , zo zy zyne volle Zufter geweeft ware. De byflaap by de eigene Dochter is zelfs , Gen. XIX: 31, 32. met de Zeden des geheelen Lands ftrydig, en niet onder de Cananiten, zelfs niec in Sodom in gebruik geweeft. Ondertuffchen duldde dit oud gebruik veele Huwelyken, welken Mofes naderhand verbooden heeft. Miflchien is Mofes zelf uit een Huwelyk met des Vaders Zufter voortgefproo© ten  onder Bloedverwanten» 153 ten (d)^ doch dit is onzeker. Vader gaat het j (zie Gen. XX: 12.) dat Abraham zyne halve Zufter ten Huwelyk gehad, en dit om die reden voor geoorlooft gehouden hebbe, dewyl zy met hem niet van dezeifde Moeder was Het Huwelyk met eene halve Zufter werdt dus voor geoorlooft, dat met eene volle Zufter voor ongeoorlooft gehouden, eveneens als by de Asfyriers, by de Perfen voor den tyd van Cambyfes , en by de Atheners (c). Dat de Broeder zyns Broeders Weduwe waarfehynlyk erfde, hebbe ik reets § 98. aangemerkt: en andere Huwelyken, die verder zyn, als die met de halve Zulter , moeten dus ook niet ongeoorlooft geweeft zyn. In deeze omftandigheden van zaaken, gaf Mofes zyne Wetten, en verbood tot meerdere verzekeringe der kuifchheid tegen vroege verleidingen in de Familie, ook noch andere Huwelyken, die voorheen waren toegelaaten. Twee Wetten zyn 'er raakende dit onderwerp, welken Mofes kort op eïkanderen geeft. De eene, te vinden Levit. XVIII. vervat alleenlyk verboden, De tweede, welke men leeft in 't 2ofte Hoofdft. van het zelfde Boek, is daar in noch onderfcheidën van de voorige (d), dat zy de ftraffen bepaale op elk Huwelyk met de naaftbeftaanden : verbranding, uitroeijing van onder den Volke, of, die ue zac'ntke was, dat de Kinderen, uit zub ke Hu* dyken verwekt , niet op den naam , van den waaren Vader, maar op dien des over- lee- (a) Huwelyks - wetten van Mofes § 36. (t) § 35. (°J S 37- (<0 74-  254 § iti. Vërboodene Huwelyken leedenen Mansgefchreeven wierden C>;.lk zal van deeze ftraffe. by gelegenheid van het Hals-Recht breedvoeriger handden: alleenlyk zal ik hier vooraf aanmerken, dat, verbranden niet moet verftaan worden van eene leevendige verbranding maar dat men den misdaadigen eerft doo.i fteenigde, en dan zyn lighaam door de vlamme verteerde: Verder dat het eene zaak in gefchil is, ofüITROElJlNC; VANONDER DEN VoLKE fteeds eene doodsftraffe,dan ofhetookfomwylen' verbanning uit den Lande betekene. § nr. Mofes verklaart de vërboodene Huwelyken voor eenen gruwel en voor zulk eene zonde, over welke Godt ook andere Volken ftraft, en dus voor Zedelyk kwaad. De Hüwelyks-wêtten van Mofes zyn voor ons' Chriftenen zeer gewichtig, en hebben noch tewoo dig in onze ftaat eene verbindende kracht, welke het overige van zyne Wet niet heef , dewyl hy als een Propheet en onfeilbaar Zedenleeraar, dezelve voor een gedeelte der Zeden» wet ,en de Huwelyken te na in den Bloede voor eenen, reets voor de geevinge zyner Wet ftrafbaar n .gruwel, en dus voor Zedelyk kwaad verklaart (c). Het befluit jsyn verbod van de 'Huwelvken onder de namaagfchap met deeze woorden: Gy zult Ca) Huwelyk-wetten van Mofes § rö". (&) §  onder Bloedverwanten. 255 zult u niet met een van deezen verontreinigen, want de Heidenen,die ik van üw aangeziohteuitwkrpe,zyn met alle deeze verontreinigt, het Land werdt onrein, en ik bezocht het over zyne zonde, en het lano spouwde zyne inwooneren uit. MA/iR gy zult myne inzettingen en myne rechten onderhouden, en niets van alle dis gruwelen doen, inboorling kocii vreemdeling, die in het midden van ii als vreemdeling verkeert, op dat u het Land niet uitspuwe, wanneer gy het zelve zult verontreinigt hebben,ge" lyk 't het Volk, dat voor u was, uit- cespoogen heeft, want alle die G U Uwelen hebben de ïnwooners des LaNDS gedaan, die voor u waren, en het l&no werdt onrein. Ik neeme hier myn bewys niet voornaamlyk uit hec woord Gruwel (Thoëha) tegen het welke men zoude kunnen inbrengen , dat Mofes het elders bezige van dirken , wier gebruik niet tegen de Wet dar Zeden en zondig is, maar die hy echter onder de Israëliten voor vuil en affchuwlyk wil gehouden hebb.n; b. v. van onreine fpyzen: Deut. XIV: q Het luidt ook inderdaad by de Hebreeuwen W zachter dan by ons , en wï! eigenlyk zoo veelzeggen als onrein of afschuw, lyk Ik zoude hier wel met goeden grond kunnen aanmerken, dat tuffchen deeze twee zaaken een groot onderfcheid moet gemaakt worden, Wanneer ik eene fpyze of daad onrei n noeme, en dat die daad, die voor onrein en affchuwlyk verklaart wordt, zulks in eenen Zedelyken zin, en  256 §in. Vërboodene Huwelyken en dus zondig zyn moet. Dan ik wil over dit woord niet twiften, maar legge dit tot mynen giond , dat Mofes by herhaalinge zegge : dat de Volken, die voor de Israëlieten in Paleftina woonden , dat is de Cananiten , welken zyne burgerlyke Wet niet betrof, ja die noch voor zyne Wetten geleeft hadden, gevolglyk van dezelven niets kondsn weeten , zich en hjn land door dit alles veronrreinigc hadden, dat God hen hier over bezocht , en hun land hen uitfpuwde. Men heeft hier tegen ingebracht , dat dit geheele byvoegfel miflchien niet tot de Huwelykswetten behoort, die van 't 6de tot het 18de vs. worden voorgefchreeven , maar alleenlyk tot het geene onmiddelyk daar voor vs. 20-23. vaJ1 den Echtbreuk, menfchlyke offerhande, ftomme zonde, en vermenginge met vee gezegt wordt.verder dat Mofes hier wetten van eenen zeer onderfcheidenen aart , burgerlyke Rechten en Wetten der natuure tefaamen voegt; dat hy alleenlyk de övertreeding der laatften den Cananiten voor gruwelen toerekent, die Gods ftraffe ha zich fleepten. Dan het geheele beloop des i8den Hoofdftuks fpreekt deeze onderfcheidinge tegen. Het is niet, .volgens onze nieuwe en blootlyk willekeurige fchikkinge een Hoofdftuk op zich zelf, maar maakt volgens Mofes inrichtinge , zelf eene te faamenhangende afdeeling uit. Een Edicl zoude ik het gevoeglyk kunnen noemen. Het begint met de gebruiklyke eerfte woorden Van een nieuw, en met het voorlge niet verbonden Edict: De Heere,sprak tot Moses, zèggénde: spreekt tot de Kinderen Israels en zeg tot hen: daar naa gaat de rede Gods aauééngefchakelt tot aan het einde des  onder Bloedverwanten; des Hoofdftuks voort, beginnende dan het 19de Hoofdftuk weder met dezelfde woorden : D e Heekesprak enz. Dit Edict nu, het welk in 't 18de Hoofdftuk is vervat, verdeelt zich in drie deelen. t.) De vyf eerfte verfen, zyn eene algemeene inleiding: dewyl de Israëliten eenen geheel anderen God dienden, dan de Egyptenaaren en Cananiten, zoo moeften zy ook die Zeden der Egyptenaaren en Cananiten niet navolgen, welken met het bygeluof en de Afgoderye deezer Volken verbonden waren. Van deeze natuure zyn niet alleenlyk de opoffering der kinderen aan den Moloch, ftomme zonde, vermenging met beeften, maar ook de bloedfchande. De Afgodifche leere der Egyptenaaren vertelde dingen van dien aarf van hunne goden , b. v. dat Ofiris zyne eigene Zufter, Ifis , ter Vrouwe had ; ook dat hy eens met zyne Zufter Nepbthys, die aan zynen en haaren Broeder getrouwt was , Echtbreuk gepleegt had, en dit door eenen bloemkrans , dien hy 'had laaten liggen, was aan den dag gebracht. Deeze Fabelen, wel is waar,hadden eene onfchuldige bedüidenis : want Ofiris was de Nyl ; lfis dat gedeelte van Egypten , het welk laag genoeg lag om van den Nyloverftroomt te worden. Nepbthys was de hooger liggende, en daarom onvruchtbaare Zand. woeftyne, die echter fomtyds , wanneer de Nyl wat hooger dan naar gewoonte zwol, mede overftroomd werdt, en dan bloemen droeg. Dan deeze Mythologie had tevens //. Deel. R heC  a5§ 5 m* Vërboodene Huwelyken het gevolg, gelyk Diodorus Siculus verhaalt. (Lik i. cap. 27. p. 31, edit. WejJelwgiO „ Dat de Egyptenaaren naar het voorbeeld „ van Ifis, tegen de gewoonte van andere ,, Volken,het Huwelyk met de Zulter ver„ ooiloofden." 2. ) Naa deeze algemeene inleidinge volgen vs. 6 - 23. Wetten, die den fsraëhten dingen verbieden , welken den Egyptenaaren en Cananiten vry ftonden,of althans by hen zeer in zwang gingen, en op hunne leere van de goden en hun bygeloof gegrond waren. 3. ) Hier by voegt Mofes noch een aanhangfel,waar in hy den Israëliten vermaant deeze Wetten heiliglyk te onderhouden, dewyl de Cananiten om het tegendeel van God gettraft en uit hun Land verdreeven wierden. — Kan men nu dit aanhangfel wel tot een klein gedeelte der verboden, in ^ 't Edict vervat, bepaalen ? inzonderheid daar het zelve zoo klaar betrekking heeft op de inleidinge, die niet alleen deeze Wetten over 't algemeen , maar ook allernaaff. die tegen de bloedfchande betrof. Noch beflhTender is de plaats des 2often Hoofdftuks vs. as , 23 , 24. alwaar men onmiddelyk naa de Huvvelyks-wetten, vs 11-21. gemelt, vindt: Onderhoudt dan alle myne 1 N Z ET T1 N G EN EN ALLE myne RECHTEN,EÜ DOET DEZELVEN.OP DAT HET La-vDjDAAR. H EENEN ik U BRENGEN om TE WOONEN, U niet UITSPUWEjEN WANDELT N/ET IN DE INZETTINGEN DES VoLKS, HET WELK IK voor UW AANGEZICHTE UITWERPE' WANT alle  § 1*2. Vërboodene Huwelyken 25^ alle deeze dingen hebben zy gedaan , daarom ben ik hunner verdrietig ge» worden,'en 1k hebbe u gezegttgy zult bun Land erflyk bezitten enz, (a). §. 112. Of Mofes alle Huwelyken , die by verbood, of alleenlyk die tuffchen de naafte Bloedverwanten , voor Zedelyk kwaad\ en voor gr uwe len van de Cananiten en JEgyptenaaren verklaart hebbe ? Dan de vraag is, of Mofes alle de Huwelyken s we'ke hy verbood, voor zulke gruwelen verklaart hebbe, als reets voor het geeven van zyne Wet gruwelen waren,en dus ook Godt zelfs in deCananiten itrafte? Dan of men deeze uitdrukking alleenlyk op de Huwelyken onder de allernaafte Bloedvrienden hebbe te huis te brengen? . Dat is niet andere woorden : Raaken alle de Huwelykswetten van Mofes ons Chriftenen, of zyn die, welke de Huwelyken van de naafte Bloedverwanten betreffen , alleenlyk op ons betreklyk ? of, om de vraage zoo voor te Hellen , gelyk men doorgaans gewoon is: Zyn alle de Huwelyken,die Mofes verbooden heeft, ontoelaatlyk, of behoudt de Overheid het Recht, om by fommige derzelver ontflag te verkenen, uit hoofde dat dezelve geene algemeene Godtlyke Wetten voor het geheele menfchlyk geflagt zyn? (b) De (a) Huwelyks-wetten van Mofes § 26. (5) g 31 * R. ü  *6o § ii2. Vërboodene Huwelyken De Huwelyken namemlyk,die Mofes verbooden heeft, kunnen tot twee ClaiTen gebracht worden : i.) Vooreerft die tuffchen de allernaafte Bloedverwanten. Ouderen , by voorbeeld en Kinderen, Zusters en Broeders, enStief-of 5chook-Ouderen met hunne Stief- ofSchoonkinderén, Hier is het gevaar der verleidinge zoo groot „ dat een Volk, het welk in de bewaaringe van deszelfs deugd maar eenig belang ftelt, dezelve moete verbieden, en dit verbod nimmermeer in eenig geval wegneemen. Over deeze wordt derhalven hier niet getwift. Mofes noemt zulke Huwelyken gruwelen, zo 'er één is,'t welk hy met dien naamebeftempelt. c.) Tot de tweede Gaffe behooren Bloedver* wanten, die e kanderen zoo na niet beftaan, en ook doorgaans niet in één huisby eikanderen woonen , noch ook zulk eenen gemeenzaamen omgang gewoon zyn te hebben ; maar die men niet by alle volken op dezelfde wyze kan bepaalen; nademaal fomtyds zekere Verwandlchop by het ééne Volk een recht geeft tot eenen zeer gemeenzaamen omgang, terwyl dit by een ander geheel anders geftelt is. By voorbeeld, daar men by het Huwelyk niet ziet op hetonderfcheid van ftaat, en eene Min haar leeven lang in het huis blyft,daar zy een Kind gezoogt heeft,kan het om vroege Huwelyken voor te komen, dienftig zyn het Huwelyk met de Dochter der Minne te verbieden ;en zoo is het by de Arabieren : daarentegen zoude  onder Bloedverwanten. 261 zoude dergelyk een verbod by ons zeer onnoodig zyn , dewyl wy nier, gewoon zyn met de Kinderen van onze Minnen in één huis te blyven, of eenen gemeenzaamen omgang mee dezelven te houden ; te meer noch , dewyl het ondericheid van ftaat dergelyk een Huwelyk zoo onwaarfchynlyk maakt, dat de Dochter der Minne zich niet zoo ligtelyk, op hoop van getrouwt te zullen worden, zal laaten verbiden. Mofes maakt ook wezentlyk een zeer duidelyk onderfcheid tuffchen deeze beide Claffen ; want op een Huwelyk van het eerfte foort ftelt hy leevensftraf , maar op die van het tweede enkel burgerlyke ftraffen, en wel zoo, dat hy dezelve ie wezen laate, wanneer zy ééns begonnen zyn. Ten minften, hy beveelt nergens dezelve te ontbinden, en de ftraffe wordt of dus uitgedrukt, zy zullen hunne misdaad draagen, ofbepaaldelyk aangeweezen, dat de Kinderen,uit zulk eenHuwelyk gebooren, niet hunnen eigenen Vader, maar den overleedenen Broeder, of Vadersbroeder, die te vooren die Vrouw in Huwelyk had, zouden worden toegefchreeven, waar uit het dan van zelf volgt, dat het Huwelyk in ftand bleef. Ik ben van gedagten, dat Mofes alleenlyk de Huwelvken van de eerfte Gaffe, maar niet die van de tweede onder de gruwelen telt, die Godt zelfs in de Cananiten afkeurde en ftrafte. Want 1.) De Wysgeerige of natuurlyke Zedenkunde kan geene noodzaaklyke en dringende reden ontdekken, waarom alle volken dit foort R 3 van  a6a $ na. Vërboodene Huwelyken van Huwelyken (die van de tweede Claffe) zouden moeten verbieden ; zy geeft niets aan de hand, waar uit de Cananiten, die voor het geeven der Mofa'ifche Wetten leefden , zouden hebben kunnen befluiten, dat dergelyke Huwelyken ongeoorlooft zyn; en wanneer zy dit niet duidelyk aanwyft, konden immers deeze Volken niet ftrafwaardig zyn, wanneer zy iets toelieten, welks on» geoorlooftheid de natuurlyke rede niet be? merken kon. Zegt men, dat zy ook deeze verdere Huwelyken 'Hit 'voorzichtigheid hadden behooren te verbieden, zoo kan ik met het zelfde recht zeggen, dac zy deeze voorzichtigheid noch eenen graad verder hadden moeten uitftrekken , en verplicht geweeft waren om ook de Huwelyken tuflehen Broeders en Zulrerskinderen te verbieden : ontkent men hec laatfte, dan is het ook onbewyslyk dat zy tot het eerfte verplicht geweeft zyn. 2.) "Men kan niet wel nalaaten te denken, dac Mofes die wyze voorzorge, van welke ik te vooren lprak,by zyne Huwelyks-wetten Jta| gebruikt hebben, en eenige fchikkingen gemaakt, die miflchien in de toenmaalige omftandigheden der Israëliten raadzaam, maar anders over het algemeen niet noodzaaklyl^ waren. En is dit dus geftelt, dan kunnen deeze tweede Huwelyken die hy verbood a deeze buitenwerken, mag ik zoo fpreeken 5 der burgerlyke Wetten, die de Wetgeever rondom de noodzaaklyke wetten der natuure trok, deeze, zegge ik, kunnen zelve geene wetten der natuure, noch voor Ca• '• na-  onder Bloedverwanten. 263 naniten of andere Volken verplichtend geweeft zyn. 3. ) Ëfieï by komt noch, dat deeze Verboden van het tweede foort voor een gedeelte op de byzondere Zeden van het Israëlitifche Volk, by voorbeeld op het recht, om deeze of geene van zyne bloedverwanten van het Vrouwelyk geflagt zonder fluijer te mogen zien, en op het Leviraats-Recht, gegrond waren, Schikkingen van dien aart kunnen zekerlyk niet gelden voor alle Volken, die andere Zeden hadden dan delsraëiiten , en het allerminft voor die , welke leefden, eer Mofes zyne Wetten gaf. 4. ) Sommige Huwelyken van het tweede foort, zelfs die met Stiefzufteren , waren , voor het geeven der Mofaïfche Weiten , onder de Voorvaderen der Israëliten geoorlooft en algemeen geweeft , en wel aï ten tyde van Abraham , eer hy noch den minften omgang met de Cananiten gehad had. Hoe kunnen dan die Huwelyken, Zeden der CifiiNiTEf. en ./^Egyptenaaren genaamd worden? Het waren immers Zeden van Abraham en zyne Nakomelingen! £n nochtans wanneer men het 18 Hoofdftuk van het begin tot het einde doorleeft, en het één met het ander vergelykt, zal men gemaklyk gewaar worden, dat het geen op het einde van het zelve, gruwelen des. Cananiten genaamt wordt, om welker wille Godt de Cananiten strafte, en z* door hun land werden uit gespogen, het zelfde is, het welk in het begin, onder den naam van Zeden der R 4 Ca»  6"4 §• 112. Vërboodene Huwelyken; Canani ten, wordt voorgeftelt Ik kan om die reden deeze harde uitdrukkingen van IVJofes niet anders verftaan dan van de byzondere (characlerizeerende) Zeden der Cananiten ; dat is van die allernaafte Huwelyken , waar door zy van de Voorvaderen der • Israëliren onderfcheiden werden. §,j En hoe is het mogelyk, dat Mofes van een Huwelyk, het welk onder de Israëliten, niet in het geheim, niet nu en dan, niet flechts menigwerf, maar opentlyk, en als ten volle geoorlooft, werdt aangegaan, van een Huwelyk, het wélk onder al het Volk plaats gevonden had, en wel van deszelfs vroomfte Voorvaderen, van Abraham af; dat Mofes, zegge ik, van zulk een Huwelyk zoude beweert hebben, dat de Cananiten, ter ftraffe van het zelve, uit hun Land verdreeven waren ? Wat zoude het voor een rechterlyk vonnis van Godt zyn, het eene Volk te verdryven, en een ander in deszelfs plaatze in het Land te brengen, om dat het eerfte dezelfde zonden bedreeven had, die by het ander in zwange gingen, en by hec zelve insgelyks voor veroorlooft aangezien werden? Om het door een voorbeeld op te helderen; ik kan niet begrypen hoe Godt, uit hoofde van het trouwen met zynes Vaderszufter, dat noch lange zoo na niet was , als het Huwelyk van Abraham met zyne halve Zufter, den Cananiten hun Land zoude hebben kunnen ontneemen, en het zelve aan de Israëliten geeven. ïk weete wel, dat de Israëliten,even zoo min als  onder Bloedverwanten. 065 als andere Volken volkomen zniver geweeft zyn van de overige ondeugden die in het 18de Hoofdftuk worden opgenoemt, zoo als Echtbreuk; Afgoderye, ltomme Zonde en beeftachtigheid; dan deeze zonden werden in het geheim bedreeven, en van het Volk niet gebillykt; dezelve waren bedryven van enkele Perfoonen, maar geene bedryven van het Volk, als volk aangemerkt. Dezelve behoefden dus ook niet aan het Volkgeftraft te worden 5 en Godt kon met de grootfte rechtvaerdigheid een ander volk, hetwelk dezelve opentlyk pleegde, goedkeurde, befchermde, en zelfs wel een ftuk van Godtsdienft uit dezelve maakte, om deezer zonden wille door middel van de Israëliten ftraffen. Dan dus is het niet gefteltmec de Huwelyken van de tweede Ciafie, want deeze 5 werden niet van enkele Israëliten in het geheim geflooten, maar dezelve waren de algemeene Zeden van het geheele Volk. Maar zo Mofes nu deeze Huwelyken van de tweede Clafie niet mede telt onder de gruwelen , die door den Allerhoogften in de Cananiten geftraft werden; dan raaken zyne Wetten,die deeze Huwelyken betreffen, in geenen deele ons Chriftenen ; pryswaardig is hec, wanneer onze Wetten dezelve verbieden, om de kuisheid beter te beveiligen ; maar het zyn dan evenwel flecht menfchlyke geboden, en een Vorft heeft het recht, om ontflag van dezelve te verkenen. Deeze ftelling is zekerlyk wat ongewoon, dan op dac dezelve aan niemand ongehoorc voorkome, moet ik herinneren, dat Baumgarten R 5 zelf,  ü66 § 112. Vërboodene Huwelyken zelf , een Godtgeleerde, aan wien ten minften in de hatfte vyftig of zeftig Jaaren, in Duitfchland niemand in aanzien heeft kunnen evenaaren, in zyne Godtgeleerde bedenkingen, deeze Huwelyken van de tweede Clafle, als alleenlyk den Jooden verbooden, heeft aangezien, en van gevoelen geweeft is, dat men onder ons ten aanziene van dezelven ontflag verleenen mocht; verder, dat de Jooden gewoon zyn te leeren, dat het Huwelyk met zyne halve Zufter van Vaders z\de, zoo als dat van Abraham, hun alleenlyk, den Jooden, maar niet den Zoonen van Noach verbooden is. Dan, ik bekenne het, by de toepafling van myne ftelling, moer men zeer voorzigtig zyn, ten einde men geene Huwelyken van de eerfte ■ Clafte onder die van de tweede telle. Naar myn oordeel behooren i>) Tot de eerfte Claffè, en van deeze kan 0 men geen ontflag geeven, deHuWely. ken tusschen Ouderen en Kinderen, met zyne Stief- of Schoon-moeder, met zyne Stief- of Schoon dochter, als mede de Huwelyken tusschen eige Broeders en Zusters. 2.) TulTchen beiden ftaat het Huwelyk mei zyne balve Zufter, bet welk Abraham aanging Onder een Volk het welk in de Veelwyverye leefde, en by het welk de Kinderen var- verfchifende Moeders, geenen zoo gemeenzaamen omgang hadden,als by ons, konde een Huwelyk van die foort geoorlooft worden;' maar in onze Landen is het zelve volkomen' zoo ongeoorlooft, en het kan even zoo weinig worden toegdaaten , als het  @nder Bloedverwanten. 267 het Huwelyk met eene volle Zufter, om dat halve Broeders en Zufters by ons den zelfden gemeenzaamen omgang, en even zoo veele gelegenheid om eikanderen te verleiden hebben, als Kinderen van hec zelfde bed. 3) Daarentegen ben ik van gedagten , dat het Huwelyk met de Zuster van Vader of Moeder, als mede met zynes Broeders Weduwe, of ook met deWüduwe van zynesVaders Broeder , alleenlyk den Israëliten door Mofes verbooden werdt, en onder ons geooiloofc kan worden: gelyk Godt zelf ook onder de Israëliten , uit hoofde van zeker point efbonneur des Volks, van het verbod des Huwelyks mee des Broeders Weduwe omflag verleent heefc, ja zelfs de Leviraac-Huwelyken burgerlyk bevolen, indien een Broeder zonder Kinderen geftorven was; uit welk voorbeed duidelyk blykt , dat het zelfs dan, wanneer deeze verboden, die de Huwelyken van her tweede foort betreffen, ons aangingen, dat het zelfs dan Gode niet zoude kunnen mishaagen,indien men om redenen van het zelfde gewicht, onder ons van dezelven ontfiag verleende (a). Dan deeze ftelling wordt zelden van hen aangenomen , die het recht hebben van ontllag-verleeninge, en behoort toe de gevoelens,die my,en rtuch eenige weinigen byzonder eigen zyn. Maar zeer zei. O) Huwelyks-Wetten van Mofes IX. §119-126,  z$$ $ 113. Huwelyk. tusschen zelden hebbe ik kunnen verneemen, das Vorften geneegen geweeft zyn om ontflag te verleenen,in zoodanige gevallen die Mo* fes uitdruklyk genoemt heeft, al ware het, dat het antwoord, het welk men begeert had , daar op uitliep, dat men zulk een verbod weg neemen, en de zaak verooilooven moeht. % Verboden, betreffende Huwelyken tuffchen Oude* ren en Kindertn , als mede tuffchen Stief- of Schoon - Ouderen , en dcrzelver Stief. 0f Schoon - kinderen. ïk kome tot de byzondere Huwelyken , die Mofes verbooden heeft. Het Huwelyk van eenen Vader met zyne Dochter (a) wordt, wel is waar, door Mofes in zyne geichiedeniflè befchreeven , als ftrydig met de Zeden des Lands; en zelfs de Dochteren van Lcth,die te Sodom waren opgevoegd, oordeelden 'er dus over, Gen. XIX: 31-35! Dan in zyne beide Huwelyks -wetten maakt hy van dit Huwelyk geen gewag. Ik bekenne het, men heeft het 7de vers van het 18de Hoofdftuk, gy zult uwes vaders en uwer müedeii naaktheid niet ontblooten; zy is dwz Moeder, gy zult haare naaktheid met ontblooten, zoo uitgelegt, als of het daar van handelde: dan noch de taal, noch de natuur (4) Huwelyks-wetten van Mofes § 05, 56.  Vader en Dochtel 9.69 tuur der overige Huwelyks-verboden van Mofes laaten dit toe. Want Mofes fpreekt by alle zyne verboden, die de Huwelyken betreffen, tot de Mannen, maar nooit tot Perfoonen van het Vrouwlyk geflagt; het werkwoord, gy zult niet ontblooten, is ook van het Manlyk geflagt; en het verbod moeft, zo men dit'er mede wilde uitdrukken. dus voorgeftelt worden; gy Mansperzoon, zolt de naaktheid van uwen Vader niet ontblooten. Dit 13 geen verbod aan de Dochter, om haaren Vader niet te trouwen, maar aan den Zoon, om de naaktheid zyner Moeder, die als de naaktheid van zynen Vader zeiven wordt aangezien, niet te ontblooten, dat is, om zyne Moeder noch te trouwen, noch ook buiten hetHuwelyk met haar te doen te hebben. Men zoude dit vers duidelyker dus kunnen vertaaien, gy zult uwes Va. dkrsjDAt is, uwer Moeder naaktheid niet ontblooten: en Mofes, die zekerlyk vooronderftelc,dat ieder één het daarin met hem ééns zoude zyn, om een Huwelyk tuffchen Vader en Dochter affchuwlyk te noemen, ftelde het Huwelyk van eenen Zoon met zyne Moeder, om het zelve in noch haatlyker licht te fchilderen, als bloedfchande met den Vader zeiven voor. De reden waarom Mofes die verbod met ft.ilzwygen voorby ging, is waarfchynlyk dezelfde, om welke S o l o n op Vader-moord geene ftraffe vaft ftelde, (a) om dat namentlyk niemand onder (a) Cicero pro S. Rofcio Amerino c. 25. Pruilen* tiJJima Civitar Athenienfium. fuijfe traditur. Ejus por. ro Civitatisfapient'JJimu >i Solor.em dicunt fuijfe, eum, qui leges, quibus hodie quoque utuntur, fcripferit. h cu m  HfÖ $ ir3- tiuWBLYK TUSSCHE^ der zyn Volk tot dus verre het zelve had durver! doen, en zulk een Huwelykderwyze verfoeylyk geoordeelc werdt, dat het onnoodig fcheene het zelve te verbieden. Hier by komt noch in het byzonder, dat Mofes, gelyk uit het begin van zyn gebod blykt, die bloedfchande wilde verbieden, dewelke by ^Egyptenaaren en Cananiten plaats vond; nademaal het nu onder de Cananiten, ja zelfs te Sodom,deondeugenditeStadvan het geheele Land, tegen de gemeene Zeden aanliep, Gen. XIX: 31,32. dat een Vader met zyne Dochter vleefchlyke gemeenfchap had, was het onnoodig, dusdanig een Huwelyk te verbieden, het welk over het algemeen zoo affchuwlyk geoordeelt werdt, en mhTchien in het geheel noch niet gezien was. (Want de Dochteren van Loth bedreeven alleenlyk hoerery met haaren Vader, maar het was geen voortduurend Huwelykj. Dan het zelve is evenwel wezentlyk by eene andere gelegenheid, en in het voorby gaan'door Mofes verbooden, wanneer hy, Levit. XVIII: 17. Zegt: gy zult de naaktheid van eene Vrouw EN VAN HAARE DOCHTER niet ontblooten: en XX: 17. wie eene Vrouw beneevens h a a r e Moeder neemt,dat is bloedscha n de, men zal ze beiden verbranden, daar zal geene b l o ed s c h a n d en onder ul ie den zyn. In cum interrogaretur, cur nullum fupplicium conflituijjet in eum , qui parentem necaffet, re/panaü, Je id neminem faciwum putajje, Supienter fecijjc dicitur cumdeeonihilfanxtru quod antea commiJJ'um non srat, ne non tam frohibere quam admonere videretur.  MoedeR en £ o o n. 27Ï Indien men de Dochter van eene Vrouw, mee welke men te doen gehad heeft, niet ten Huwelyk mag neemen, zoo mag men ook zekerlyk. nimmermeer zyne eigene Dochter trouwen, want onze Dochter moet altoos de Dochter van eene Vrouw zyn, met dewelke wy, het zy in of buiten het Huwelyk, gemeenfchap gehad hebben. Ik zoude het niet noodig geoordeelt hebben, Van de redenen , waarom dit gebod overgeflaagen zy, hier iets te zeggen, indien zy,die uit ande. re Huwelyks-wetten van Mofes gevolgen trekken , en meer Huwelyken willen verbieden, dan hy verbooden heeft, zich niet op dit ftiizvvygen van Mofes beriepen jdaar men nochtans niet ééns in eenen eigentlyken zin kan zeggen, dat hy hec Zelve overgeflaagen hebbe, dewyl dergelyke Hu welyken 1.) nimmer by de Cananiten in gebruike geweeft zyn, en hy dezelve 2.) evenwel noch met andere woorden verbooden heeft. Mofes verbiedt het Huwelyk van eenen Zoon met zyne natuurlyke Moeder, Levit- XVIII.- 7. in de woorden, die ik te vooren reets hebbe opgeheldert. Gy zult de Naaktheid van uwen Vader, dat is,de naaktheid van uwe Moeder niet ontblooten, zy is uwe Moeder,gy zult haare naaktheid niet ontblooten. In het twincigfte Hoofdftuk , in het welk ftraffen op onderfcheidene foorten van Bloedfchande gedreigc worden, vinde men van dit Huwelyk geen gewag gemaakt,mogelyk ook, om dat men 'er in het geheel geen voorbeeld van had, en Mofes. gelyk Solon, dacht, dac niemand zoo affcliuwelyk eene godtloosheid zoude durven waagen , ten minften, dat geen Wetgeever het als waarfchynlyk moeit vooronder-  i/2 § 113. Huwelyk met eene Stiefm. derflellen, msar het liever,by aldien al eens zulk een monfter van ondeugd zich vertoonenmocht, aan de willekeur van hen, die het recht hebben om ftraffen op te leggen, overlaaten, om de ftraffe te bepaalen. Mofes verbiedt het Huwelyk met zyne Stiefmoeder , Levit, XVIII: 8. Gyzultdk naaktheid van ce Vrouw u w e s Vaders niet ontblooten, het is de naaktheid van uwen Vader zelvkn; en hy zet'er,Kap. XXni.de ftraffe des doods op. Deeze is ééne van de bloedfchandelyke misdaaden, die hy op noemde onder de vervloekingen , die hy voor al het Volk uitfprak, Deut. XXVII: 20. Vir vloekt zy ht,wie iT ztnes Vaders Vrouw slaapt, en het dek. kleed van zynenvader ontdekt} en al het Volk zal zeogen: Amen! Van dit foort vart onkuisheid had Mofes in zyne gefchiedenifien der Aartsvaderen een voorbeeld moeten verhaalen , toen Ruben het Byw\f van zynen Vader onteerde; en hy had 'er bygevoegt, dat hem om die reden zyne Eerftgekiorte ontnomen was, en de Vloek zynes Vaders hem ten deele gevallen, toen deeze op zyn fterfbedde zyne overige Zoonen zegende, Gen. XXXV: 22. XLLX: 3, 4. Des niettegenftaande moet dergelyk een Huwelyk den Israëliten niet zoo volkomen affchuwlyk hebben toegefcheenen, als het zelve ons voorkomen zoude ; want Abfalom onteert, en wel op aanraaden van eenen verftandigen Man, de Bywyven van zynen Vader, om zich als den opvolger van den troon te doen zien , en teffens zyne medemuitelingen te verzekeren , dat zyn Vader zich nimmermeer met hem ver oenen zoude, en zy dus niet te vreezen hadden, dat zy ééns  § n3. Huwelyk met zyne Stief.vi. enz. 273 ééns aan dergelyk eene verzoening zouden worden opgeoffert. (Men zie, in hec eerfte Deel, § 54 p. 369,270.) By ons zoude geen Oproerige Zoon dus durven ce werke gaan, zo hy zich niet tot een affchuw voor al het volk treilen wilde. Voor het overige is dit het Huwelyk, het welk in het Nieuwe Teftament uitdruklyk als eene ontucht die zelfs in de Heidenen verfoeylyk is, wordt afgefthildert. 1 Cor. V: 1-5. Hoe het zelve in eene Romeinfche Stad, onder voorwendfel,dat het by de Jooden in gebruike was , hebbe kunnen voltrokken worden , kan men zien in myne inleiding in de Schriften van het Nieuwe Verbond, § j 37. Num. 5. Te weeten, de Jooden hadden deeze verfoeylyke ftelling, dat de Doop alle voorige Verwandfchappen weg neeme, zoo, dat een gedoopte (want zy hadden ook een' Doop voor aankomelingen, of nieuwbekeerden) zyne naafte bloedverwante , die nu ophield hem in den bloede te beftaan, konde ten Huwelyk neemen. Het Huwelyk van eenen Grootvader met zyne Kleindochter wordt, Levit. XVIII; 10. by naame verbooden; cy zult de naaktheid van de Dochter uwes Zoons, of van de Dochter uwf-R Dochter niet ontbloot en; het is uwe e.gene naaktheid: (dat is, het is even zoo kuaad, als of gy met u zeiven lchande en ontngt bedryven wilde. , Dit Huwelyk, het welk Mofes, waardig keurt,om het uitdruklvk te verbieden, meet hem zeker'vk niet zoo volkomen affchuwlyk hebben roegelcheenen, als dat,mat eene eigene Dichter , het welk hy , als a' te verfoeylyk, nier ééns waardig oordeelde om verbooden te worden. En waarlyk daar is tuflch*n ■ II. Deel. S bei-  &74 § 113. Huwelyk met zyne Schoons. beiden noch een groot onderfcheid ; want een Vader is by zyne Dochter de natuurlyke wachter voor haare kuisheid, maar een Grootvader niet by zyne Kleindochter; en doorg.ans heeft een Grootvader zoo veele gelegenheid (jk mag 'er wel by voegen , verzoeking niet om zyne Kleindochter te verleiden , als een Vader zyne Dochter, (een Cicero, by voorbeeld, zyne plus quam par erat obfequiofa Tulliola'), want zy is onder het opzicht van haaren Vadér. Mofes heeft ook dit Hu velyk in het 2ofte Hoofdftuk, alwaar hy van de ftraffen op bloedfchande fpreekt, uitgelaaten, waarfchynlyk om die reden , die ik al tweemaalen hebbe aangevoert, maar die nu niet meer zal voorkomen , dewyl 'er geen voorbeeld was van zulk eene misdaad, en men 'er ook niet ligtelyk een verwachten konde, en by gevolg deftraffe voor zu:k een gruwel ., aan de nakom ?lingfchap, die onge. lukkig genoeg zoude zyn, om het te beleevea,' werdt overgelaatem Het Huwelyk met zyne Schoonmoeder, Stiefdochter , en S tiefkle i ndochter is in één gebod te zamen genomen. Gy zult de naaktheid van £ e n e v r o uwe, en haare dochter niet ontblooten l gy moogt de dochter van haaren Zoon, en de Dochter van haare Dochter niet neemen, om haare naaktheid te o n,t b eo o t e n , om datzy aan haar vermaagschapt zyn. Dit zoude (Zimma) bloedschande zyn. Levit. XVIII: 17. Het zelfde verbod komt wederom voor in het 2ofte Hoofdftuk, en wel zoo, dat 'er leevensftraffen opgezet worden. Wie eene  % H3- Huw. met zyn Stiefdochter." 1^5 ne Vrouw en haare Moeder neemt, dat is (Zimma) Bloedschande, m e n zal hem (den Man) en haar (beide de Vrouwsperfoonen ) verbrande n. Zimma zal onder u lieden niet gedulüt worden. Io deeze Wet, die de ftraffe aankondigt, zyn evenwel Stiefkleindochteren niet genoemt, naar alle gedachten, om dat het geval zeldfaam is, en de ftrafTe uit de wet tegen het trouwen met zyne Stiefdochter gemaklyk konde worden opgemaakt. Onder de vervloekingen, die de Israëliten tegen de overtreederen der Wet moeiten uitfpreeken , vindt men Deut. XXVII: 23. ook deeze: Vervloekt 'zy, wie by zyne Schoonmoeder slaapt, en al het volk zal zeggen: Amen! Dikwerf hebbe ik gevonden, dat men zich in fommige deelen van Duitfchland, het Huwelyk met zyne Stiefdochter als geheel geoorlooft, en zoodanig voorftelt, dat men van het verbod daar tegen ontflag bekomen kunne, en dat eene Moeder wel eens eenen jongen Man neemt, onder voorwaarde, dat hy naa haaren dood haare Dochter, die zy belooft tot haare eenige Erfgenaame te 2iillen aanftellen, trouwen zal. Al ware het ook dat Mofes dergelyk een Huwelyk met geen enkeld woord genoemt had ,zoude het evenwel van zelf fpreeken, uit hoofde van deszelfs verlchriklyke ge volgen, dat het moeft verbooden worden, en,wel verbooden, zonder 'er immermeer ontflag van te kunnen verkenen; wan: indien 'ef maar eene mogelykheid overbleef, om 'er ooit vryheid toe te kunnen verkrygen, zoude noch het leeven van eene bejaarde Huisvrouw,die eeae fchoone Dochter van haaren eerften Man had, S 1 noch  2.J& § ii 32 Hüwl. met Zyne Stiefm. enz. noch de kuisheid van deeze Dochter veilig zyn; de affpraak met haare Moeder, die haar hoop geeft,, om haar in het Huwlyksbed eens ce zullen opvolgen, maakt de zaak noch maar erger en gevaarlyker. Dan Mofes verbiedt dit Huwelyk op zulk eene wyze, dac men "het zelve niet wel anders, dan als een Huwelyk van de eerfte Clalfe , die ik denke dat niet konden worden toegelaaten, kunne aanmerken: want i.) Hy zet 'er leevensftraffe op. 2») Hy verbiedt het in even dezelfde Wet, waar in het Huwelyk mee de Schoonmoe•der verbooden wordt, het welk de Israëliten uitdruklyk vervloeken moeiten. Zo men derhalven het trouwen met zyne Stiefdochter als oorloofbaar aanmerkt, moet men ook omgekeert beweeren, dat het Huwelyk met zyne Schoonmoeder kan toegelaaten worden. Ik hebbe om deeze reden nooit over my kunnen verkrygen, om ten aanziene van zulke Huwelyken een toeftemmend antwoord te geeven ; en ik verwondere my, dat men Huwelyken van zoo verfchriklyke gevolgen zoo dikwerf verdeedigt, als difpenfabel aangemerkt,en Vorften daar toe zoo menigmaalen aangezocht hebbe. Het enkele geval, in het welk men om vryheid tot hec zelve verzoekt, kan onfchuldig zyn: dan de gevolgen dier toelaatinge zyn vreeslyk ; wanc zy lokt tot vergiftmeiigen uit, in' hoope van eene zelfde vryheid te zullen verwerven. Eindelyk wordt noch Levit. XVIII: 15. hec Hu-  § 114. Huw. tusschen Broed, en Zust. 477 Huwelyk met ééne Schoondochter verbooden, en Kap. XX: 12. de ftraflè des doods daar op gedreigt. § 114. Verbod tegen de Huwelyken tujfcben Broeders en Zufiers. Het Huwelyk tuffchen Broeders en Zufters wordt verbooden, Levit. XVIII: 9. Gy zult de naaktheid van uwe ZusiEa niet Ontblooten, zy mag de Dochter van uwen V<,de^ , of uwe Moeder, zy mag in, of buiten het huis gebooren zyn (a).Het is zeker dat hier niet flechts het Huwelyk met eene volle Zufter, maar Ca) m^o. een woord, van het welk ïnen in de volgende f aragraaph meer zal hooren, vertaale ik, geWk byna alle Uitleggers vóór my gedaan hebben^ pajfive, Nata. Ik mag niet zwygen, dat deeze vertaaiiug ftrydig is met de Hebreeuwfche pu.ncr.en , en zo men deeze voor onbedrieglykhoudt,heeft Samdrl B oh 1. wel gedaan , met hec aóhVeoverte zetten ,• parietilis : dat is, de üochter uwerMoeder,zy mag haar in of buiten het huis gebooren hebben. Volgens de (tippen, naoientlyk, heeten deletters, Moledeth, endan is hec woord een participium adtivum, wel te verftaan , zo het geen nomen fubftantivum is, gelyk een tegenpartyder van Sam u el Hohl , ftyf hoofdig zouc'e kunnen beweeren. Dan ik moet hun, die de Schriften van Bohl , de matrimonio comprivignorumgéleeztn hebben, zeggen, dat de ftippen, dat zyn de Vocalen, in het Hebreeuwfch jong zyn, en dat men deeze maar niet behoefc te volgen , om het woord ook Moeledeth uit te fpreeken ; en dan heet het, pajfive, nata. In de volgende Paragraaph zal ik 'er meer van zeggen. S 3  378. § uq. Huwt,, tusschen Broed, en Zlst. maar ook met eene halve, hec zy zy met ons van den zelfden Vader, of van de zelfde Moeder afkome,(Ger»;a»« & uterina) verbooden woidc. Op dac 'er voor al geen twyfel of dwaaling zoude kunnen ontdaan, worde 'er noch bygevoegt, dat bet geenen onderfcheid maakt, of zy binnen of buitenVhuis gebooren zy. Ik ben van gedachten , dat dit by voegfel niet betreklyk is op eene Zufter van Moeders zyde, want dit moet immers doorgaans, indien zy onze halve 'Zufter is, büiten's huis gebooren 'zyn , zonder dat men noodig hebbe dit te zeggen, of daar omtrent eene andere afdeeling te maaken; maar het ziet op de Zufter van Vaders zyde, {germanam.) Een Vader konde buiten zyn huis eene byzit hebben, van "welke de Kinderen ook buiten's huis werden opgevoedt,en dus luttel omgangs met de Kinderen van zyne wettige Vrouw hadden; dft was inzonderheid het geval, wanneer,het Volk in tenten woonde,want dan konde hy voor elke Vrouw met haare Kinderen, eéne byzondere tent hebben, zb hy maar middelen genoeg had. Dan tot meer veiligheid verbood Mofes liever alle Huwelyken tuffchen Broeders en Zufters. Deeze wet is, gelyk men zien kan, ftrenger dan her bovengemelde gewoonte-recht vóór Mofes; want Abraham had zyne halve Zufter in Huwelyk, om dat zy zyne volle Zufter niet was. Dit konde miflchien in een Land, alwaar de Veeiwyvery heerfchte , zonder zeker groot nadeel toegelaaten worden, nademaal de Kinderen van twee onderfcheidene Vrouwen, die van eikanderen afgezonden leeven, en onderling elkaar niet zeer vriendelyk behandelen , weinig omgangs met eikanderen hebben. Dan de, Zeden veranderen  § II4« HUWL. TUSSCHEN BROED. EN ZuST. 2/0 deren en worden van tyd tot tyd zachter. Uitwendige beleeftheid, en begeene tot gezelichap maakt den minyver verborgener,en veroorzaakt voor het uiterlyke eenen omgang tuffcheh Vrouwen, die mededingfters, en in haare harten elkanders vyandinnen zyn. En dan is 'er ook al meer omgangs tuflchen haare Kinderen. Indien het volk arm wordt, (en dit waren de Israëliten) dan is de Man buiten dat niet in ftaat om voor iedere Vrouw eene afzonderlyke wooning te houden , maar allen, die tot het zelfde huisgezin behroren,moeten dan by alkanderen woonen. Mofes deed daarom , veiligheidshalven, eenen ltap verder dan het recht der gewoonte, en wel met zulken nadruk, dat hy Levit. XX: 17. de uitroeijing, en Num XXVII: ca. den Vloek, dien al het Volk moeft uitfpreeken, op de overtreeding van deeze wet dreigt. Naar allen fchyn moet de vryheid, om zyne Stief-zufter te trouwen, zeer fchadelyke gevolgen gehad hebben. Behalven dit hebben wy noch een ander verbod van het Huwelyk met zyne Zufter , waar van het niet volkomen blykt, in hoe verre het zelve van het voorgaande onderfcheiden zy, of wat Mofes bewoogen hebbe, om het zelfde verbod in c'én en het zelfde Hoofdftuk noch ééns voor te Hellen. Het heeft gelegenheid gegeeven tot veel twiften; ik zal naderhand van denzelven fpreeken, maar my hier houden, als of ik daar niets van wift, en zeggen , hoe het my zy voorgekomen, zoo dikwerf ik de zaak alleen met myne eigene oogen befchouwt hebbe. Het zelve is Levit. XVIII: 11 , en dus maar ée'n vers van het voorige, opgetekent,en moet, gelyk ik meene, en- alle oude Gverzetteren hec S 4 voor  S80 § U4. HuWL. MET ZYNE HALVE ZusTBR. voor my vertaalt hebben, dus worden overgezet; Gy zult de naaktheid va iv de Docht er der Vrouwe uwes Vaders,die van uwen Vader gebooren i s (z y is uweZdster) niet ontblooten : of om voor een Hollandfch oor wat duidelyker te fpreeken .-Gy zclt de naakt, heid van de Dochter uwer Stiefmoeder, die van uwen vader geteblt,en hy gevolg uwe zuster is,niet ontblooten, Hier fchynt iets verbooden te worden, het geen in het negende vers al verbooden was, namentlyk eene Stiefzufter, die van den zelfden Vader met ons is, (de Zeventige vercaalen het uitdruklyk door 'Of.107rot.Tfnx,) te. trouwen. Het geen hier by noch het zonderlinglte is, is, dat dit verbod niet onmiddelyk op hec eerfte volgt, maar dat in het tiende vers een verbod van het Huwelyk met eene Kleindochter tuffchen beiden komt. Ik kan niet ontveinzen, dar i'c my al federt langen tyd mocyte gegeeven hebbe, om zulk een Zonderling verfchynfel te begrypen , en dac ik werk hebbe om niet te twyffelen of wy wel de rechte leezing van den Hebrecuwfchen text hebben. Zoude ook het geheele vers onecht zyn, en miflchien flechts eene aantekening, die tot opheldering van eene uitdrukking in het negende vers dienen moeft, en naderhand van den rand in den text zelf geraakt is ? Of zyn de woorden, dif. van uwen vader g et eelt 1 S (öj, miflchien van eene vreemde hand, zoo dat het vers, die woorden ;er uitgelaaten , dus luiden moete: Gy zult de naaktheid van de D qch- (<0  § 114- Huwu met zyne halve Zuster. s8i Dochter uwer Stiefmoeder niet ontblooten, want ook deeze is uwe Zuster ? Dan zoude hier het Huwelyk tusfchen aangetrouwde Kinderen verbooden worden. Ik zoude het zelve wel nie: willen tellen onder de gruwelen, die Godt aan de Cananiten geltraft heeft, maar onder de vërboodene1 TrwelyKen van het tweede foort, van welke ik oordeele , dat zy ons niet raaken ; maar evenwel zoude het my in het geheel niet onaanneemlyk voorkomen. dat Mofes het zelve uit voorzichtigheid den Israëliten verbooden had. Dan geen oud handfchrift, of oude vertaaling beveftigen he. één of ander van deeze vermoedens, maar zy komen allen (a), tot myne groote verwondering met den gedrukten Text overéén. Alles, wat (a) De Overzettingen, die dit doen, zyn, deZeventige, de gemeene Latynfche (vulgata), de Syrifehe, de drie Chaldeeuwfchen,de twee Arabifchen, en de Samaritaanfche. Alleenlyk zekere, riet algemeen bekende, Grieklche Text,(«aaoj- in 11axaplis)heeft, 'ouojAYjTfta, ,van dezee FDüMonDERj naar allen Ichyn is dit een fchryf-fout in het Griekfch, want zo men dit niet wilde, maar uit deezen Text den grond zoude kunnen neemen tot eene verichülende lees wyze, dan moeit 'er in het Hebreeuwfch in plaatze van geliaan hebben. Het geheele vers zoude dan dus moeten vertaalt wordt n, gy zult de naaktheid van de Dochter uwer Stiefmoeder, die Diï Dochter, van uwe Moeder is, (dat is, die gy als de Dochter u war Moeder moet aanmerken,) en uwe Zuster, niet omtblooten. Dan had Bohl in den twift, waar van wyin de volgende Parasrjaaph zullen fpreeken -gelyk, hoewel op eene wyze, waar aan hv zelf niet ecdacht heeft, en 'S 5 het  aSa § 115. HlHVELYK TDSSGHEK wat ik tot verklaaringe van den zeiven kan zeggen, wanneer ik den zeiven als echt aanneerne, is, dat het elfde vers eene verklaaring zy van een gedeelte des negenden, en dat Mo!es noodig geacht hebbe, het Huwelyk in het welk Abraham leefde, noch met andere woorden te befchryven, en ten tweedenmaale te verbieden, op dat men zich niet op het voorbeeld van den Aartsvader mochte beroepen , en zyne eerfte wet tegen het zelve voor valfch houden. . Dan waarom laat hy deeze verklaaring niet onmiddelyk op het negende vers volgen , maar plaatit noch een ander verbod tulTchen beiden ? Ik belyde het gaerne, dit blyft, tot heden toe, noch altoos duifter voor my. §• 115. Of Levit. XV11I: 11. de Huwelyken tuffchen. aangehuwde Kinderen verbooden worden ? Ik moet nu noch fpreeken van den twift over dit vers,waar toe Samüel Bohl aanleiding gegeeven heeft, dewelke het zelve van het Huwelyk tuffchen aangehuwde Kinderen verklaarde. Men vertaalde en verftond het te vooren zoo, gelyk ik in de voorgaande Paragraaph het hebbe overgezet; en men had daar in alle de ouden tot voorgangers. Dan Bohl (0) een Man, die het Huwelyk tuffchen aangetrouwde. Kinderen,was dan volftrektelyk verbooden. Dit verdient wel, dat het van nader by onderzocht worde. \d) Hy is dezelfde Man, tegen wiens Differtatione: ■ pro formalifignifieatione eruenda, ik my verzet hebbe, in  AANGEHUWDE KlNDEREN. £(83 die naar de omftandigheden van den tyd, waar in hy leefde, geleert was, het waagde om zelf te denken , en milTchien veel zoude gedaan hebbe , zo hy in eenen beteren tyd geleeft had, of toch niet zoo jong (28 Jaaren oud) geftorven was , meende , dat dit duidelyk tegen de Hebreeuwfche Spraak-kunft aanliep,en dac Moledeth een participium aBivum was; (a) hy was by gevolg van gedagten , dat men het door, die baart, moet verraaien , en niet by het woord, Dochter, maar by Stiefmoeder voegen; zoo dat de betekenis van dit vers deeze zyn zoude : Gy zult dg naaktheid van de Dochter u*er Stiefmoeder, die uwen Vadar Kinderen gebooren heeft, (zy is (ö) uwe Zuster) niet ontblooten. Op deeze wyze zoude dit vers het Huwelyk tusichen aangehuwde Kinderen wel niet volftrektelyk, maar met de volgende bepaalingen ver* bieden. i0 Zo in myne beoordeeljng der Middelen, om de Hebreeuwsche Taal te leeren verstaan, § 8. een Man, die van de overige Oofterfche Taaien te weinig kenniffe had , en de betekenis der Hebreeuwfche woorden alleenlyk uit den famenhang, 1 in welken hy ze in den Bybel vond, gilTen wilde. ~ Het voornaamite ftuk het welk hy over onzen twift uitgaf, is eene verzameling van Difputen,onder den titel, TraBatus contra Matrimonium comprivignorum. Ra • ftochii 1637. waar op naderhand noch andere Schriften ter zyner verdediginge volgden. • (o) Participium Conjugationis Hiphil. (ft) Dat is. Zy wordt door de Wet als uwe Zufter aangemerkt.  St84 § ÏI5.' HUWELYKEN TUSSCHEN ,4.) Zo myne Stiefmoeder, in haar Huwelyk met mynen Vader,in het geheel geene Kinderen gehad had, zoude het my vry ftaan, haare Dochter uit het eerfte bed te trouwen. 2.) Maar zo zy Kinderen by mynen Vader gehad had , was het my niet "geoorlooft, haare Dochter uit het eerfte Huwelyk, ter Vrouwe te neemen. Deeze bepaalingen zouden inderdaad nietkwaiyk ftrooken, met het oogmerk der Huwelyks verboden; want de omgang onder aangehuwde Kinderen, wordt buiten twyffel watgemeenzaamer en grooter, wanneer de Vrouw ook by haaren tweeden Man Kinderen heeft, door welker tuüchenkomfte de aangehuwde Kinderen om zoo te fpreeken, eige Zufters en Broeders worden, ..dewyl zy toch aan wederzyden halve Zufters en Broeders zyn van de Kinderen van het tweede bed. Eene aanmerking, dewelke doorBorjL, die flechts naar graaden rekende, en van fcheer bafar, til het verdichtte fcheer befar bafar, veel wift te zeggen, zoo veel ik my kan te binnen brengen, nier gemaakt is; en die men nochtans maaken moet, zo men by dit onderzoek aan zyne verklaaringe recht doen wil. Bohl merkte aan, dat zyne verkla2ring wel niet de gewoonlyke was , noch door de Confiftorien algemeen aangenomen, maar evenwel ook niet geheel nieuw: hy beriep zich tot dat einde op liafchi, den Jefuiet Mei.ochius9 en den byzifter des Corfiloriums te Stettyn , Daniël Cramer. Nochtans hy verklaarde niet te willen dat men zyne ftelling op het gezag van andere Uitleg.  AANGEHUWDE KlNDEREN. 28j> leggeren zoude bedillen, of naar de meefte itemmen beoordeelen, waar by hy, zo men dezelve getelt had , zekerlyk zoude verlooren hebben; maar hy deed dien billyken eifch, dat men hem maar alleenlyk zoude aantoonen, dat Moledeth, zonder der Hebreeuwfchen Spraak-konft geweld! aan te doen, als een participium paffivum kanaangezien , en, gelyk ik gedaan hebbe , door, die geteelt is,overgezet worden. Dit deed men niet, en men konde het niet doen, zoo lange men het woord, Moledeth, uitlprak; wantin het participium pajjivum (a) moeft het noodzaaklyk Muledetb worden. Hier door fcheenhy altoos veel gronds voor zyne verklaaring te hebben ; want het voldoend antwoord, het welk Dr. Luther hondert Jaaren vroeger zekerlyk, op het eerfte gezicht van dergelyk eene ftelling zoude gegeeven hebben , kwam toen aan niemand van de verdeedigers der ouden en ge^ woonlyken verklaaringe voor den geeft. Het beftaat hierin: rftTÏÜ kan, indien men maar de Joodfche klank-ftippen niet volgt, en zich alleenlyk aan den ouden Text van Mofes houdt, even zoowel, Muledetb, als IVlolcdetb worden uirgefproken; dus hebben het alle oude Overzsuers, die voor den tyd der ftippen leefden , met recht geleezen, en het als een participium pajfioum aangezien Het geheele bewys voor het gevoelen van Bohl ruft dan op de punélen, en dat is juift zoo goed, pis op niets; want dezelve zyn niet flechts niet van Mofes afkomftig, maar zeer zeker niet voor de vyfde Eeuw (a) Participium Hophal.  a'86* § ït§. Huwelyk: tusschen' enz. Eeuw naa de geboorte van Chriftus in de walreld gekomen. Dit antwoord, waar aan hy zelf ook niet dacht, werdt hem door zyne tegenfchryvers niet gegeeven; en de rede daar van was, om dat dé toeftand der gêleerdtheid onder de Godtgeleerden in Duitfchland in dién tyd ongemeen flecht, en onder die weinigen, die noch wat Hebreeuwfch verltonden,de leer van Buxtorf van den hoogen Ouderdom en den Godtlyken oorfprong der Hebreeuwfche Hippen,als een geloofsartikel aan* genomen was. Nu zal men miflchien denken : de zaak is dus twyffelachtig, men kan volgens de ptmc- ten, en het gevoelén van Bohl, Moledeth leezen, en dan het op het Huwelyk tuffchen aangehuwde Kinderen t'huis brengen; óf volgens de oude Overzetteren het woord, Muledeth, uitfpreefeen,- en deeze Huwelyken dan voor geoorlooft houden. Dan, of ik bedriege my grootelvks, of het is dus niet met de zaak geftelt: De bloote Text van Mofes beflift myns bedunkens volkomen ten nadeele van Bolh. Indien Mofes ac. tive had willen zeggen, die uwen Vader Kinderen gsboore.v heeft, dan moeft het heeten, Moledeth leahicha (a); daarentegen Moledeth abicha geeft, indien men het gemeene fpraakgebruik, zonder konft, volgt, deeze ongerymde betekenis, de Vrouw van uwen Vadhr, DIE UWEN VADER GEBOOREN HEEFT. Indien het dus niet geftelt ware, zoude ik tot het gevoelen vanBoni., inderdaad overhellen, 00 mSiö.  g ii6. HuWEL. ONDER VERDERE VeRW. 2?/ al ware het maar alleen, om dat ik dan konde zien, wat 'er in het elfde versbyzonders,en^van het negende onderlcheiden gezegt worde. Wel is waar, ik zoude daarom niet begeeren, gelyk hy deed, dat ons Chriftelyk Huwelyks-recht verandert wierdt, en onze Confifcorien insgelyks van taaie veranderden, maar ik zoude het verbod des Huwelyks tuffchen aangehuwde Kinderen tor de verboden van de tweede Claflê rekenen, die alleenlyk op de Israëliten zagen, en ons in het geheel niet raaketi. Nochtans indien een Vorft van een ander gevoelen was, en dacht dat alle de Huwelyks-wetten van Mofes ook de Chriftenen verbinden; zoo zoude ik 'er niets tegen hebben , wanneer het hem behaagde het trouwen van aangehuwde Broeders en Zufters te verbieden: want in onze Landen ten minften, alwaar eene Weduwe met Kinderen, doorgaans hertrouwt met oogmerk, dat haare Kinderen door haaren tweeden Man opgevoed en onderhouden worden, en dus dezelve in het huis van haaren tweeden Man mede neemt, ontftaat buiten twyfel door de vryheid dat aangehuwde Kinderen te zamen trouwen mogen, meer gevaars van vroege verleidinge, daa uit het Huwelyk met Vaders of Moeders Zufteren, het welk Mofes verbooden heeft, de duchten was. § u€i Van fommlge Huwelyken onder verdere Verwanten. ik kome tot de verdere Huwelyken, waar van Mofes , zoo wel verbiedender als toelaatender wyze, in zyne Wetten gewag maakt; i. en  288 § u6\ Huwelyken onder i. en 2.) Hy verbiedt Levit. XVIII: 12,13, het Huwelyk met eene Zufter van Vader of Moeder ; en herhaalt dit verbod, Kap. XX 19. doch zonder de ftraffe uitdrukkelyk te noemen, die daar op zoude volgen, zeggende alleenlyk, zy zullen hunne schlud draagen. Of men hier alleen de eige Zufter ( van Vader of Moeder) dan ook de halve Zuster te verftaan hebbe, is eene viaage, die niet volkomen kan bellifc worden, en van welke ik in de ioSfre Paragraaph der Huwelyks-wetten van Mofes gehandelt hebbe. Het eerfte komt my waarfchynlykfc voor. 3») Hy ftaat het Huwelyk met de Zufter zyner overleedenen Vrouwe toe; daarentegen verbiedt hy twee Zufteren te gelyk in Huwelyk te hebben. De woorden van zyne Wet des aangaande zyn duidelyk : Gy zult geene Vrouw by haare Zuster neemen, dat zy haare meded1j>gster worde, EN gy HAARE NaAKTHElD, EENEFFcNS HAAR ontbloot , BY haar LEEVEN. Levit XVIII: 18. (V). Het is onbegrypelyk, hoe men by zulk eene duidelyk verklaaring, en daar Mofes 'er deeze drie bepaalingen byvoegt, Dat zy haare mededingster worde, (b) Dat O) Huwelyks-wetten van Mofes § 77, 73. {b) Hy gebruikt hier het zelfde woord, het welk I Sam. I: 6. voorkomt van twee Vrouwen, die maar éénen Man hebben, en ook in het AraDifchin dezelfde betekenifte gebruikt wordt.  verdere Verwanten a8. Huwelyken onder ren. (het zelfde Huwelvk , waar in Jacob geleeft had, dewelke twee Zufteren, Lea en Rachel, te gelyk tot zyne Vrouwen had). De oorzaak van dit verbod is niet duifter om te raaden : Zufteren, welken door de Natuur de grootfte liefde jegens eikanderen gebooden wordt, moeften door de Veelwyverye niet tot vyandinnen gemaakt worden. Het is onbegrypelyk dac twee Vrouwen van éénen zelfden Man eikanderen zouden kunnen beminnen. Indien dan iemand in de Veelwyverye wil leeven, en twee minyverige vyandinnen maaken, hy doe dit met vreemden, maar niet met Zufteren. De gefchiedenis van Jacob, die ondanks zich zeiven, tot dit foort van Veel vyverye gekomen was, kan ons de oorzaaken van dit verbod in een fpreekend voorbeeld leeren. Vyandfchap onder Zufteren zal daarenboven noch altoos heviger, en, om dat zy eikanderen van haare eerfte kindsheid af gekend hebben, lomper zyn dan onr'er vreemde Medeminnaareften, die eikanderen in haaren haat evenwel doorgaans noch wac meer beleeftheids vertoonen. 4,) Het Huwelyk met de Weduwe van eenen Broeder,-wordt Levit. XVHL 16. verbooden, en het verbod Kap. XX: 21, met byvoeginge der ftraffe, zy zullen onvrug rb a a r zyn, ten anderen maale voorgeftelt. Dit is niet te zeggen, dat Godt door een wonderwerk zoude veroorzaaken , dat uit zuik Huwelyk geene Kinderen konden voort, komen , (Godt belooft nergens dergelyke aanhoudende wonderwerken) maar alleenlyk,  'verdere Verwanten. ïqï lyk, dat de Kinderen, uit dat Huwelyk gebooren, hun niet zouden toegerekent worden, en zy dus in eenen borgerlyken zin Kinderloos zyn. Het Hebreeuwfche WOOrd , onvrugtbaar, {A- riri) (a) heeft deeze betekenis, en wordt gebruikt van iemand die wel Kinderen heeft, maar van wien dezelve niet erven mogen: b, v. Jer. XXII: 34. wordt van zekeren Koning, die onbetwiftbaar Kinderen had nagelaaten , dewelke n nochtans zyn erfdeel niet bekwamen, gezegt: Schryft deezen Man aan, als eenen onvrugtbaaren, — want van zyne nakomelingen zal niemand gelukkig zyn * •en niemand op den troon VAnDAVIB zitten. De Kinderen namentlyk uit dergelyk een Huwelyk werden op rekening van den overleedenen Broeder geltelt, en dit was onder de Israëliten, dewelken zoo veel belangs fielden in de eere, van Vader genaamt te worden, eene gevoelige ftraffe. Dus heb,ben reets de ZeventigOverzetteren, Augus. tinus en Abenesra onzen Text uitgelegt. (b). Van dit verbod, betreffende het Huwelyk met des Broeders Weduwe, maakt Mofes zelf, uit aanmerkinge van zeker point d'Hon?ieur der Israëliten, eene uitzondering, die ik § 98. hebbe voorgeftelt. Hy veroorloofde niet flechts, maar beval burgerlyk, in zeker ge. (d) ^Ttf- (b) Huwelyks-wetten van Mofes § 76*  apa § 116. Huwelyken onder geval zynes Broeders Weduwe te trouwen; en alhoewel een Godtlyk gezand iets, hec geen, op zich zelf befchouwt, zondig is, om de onbuigzaamheid zynes Volks kan toelaaten, kan men evenwel niet denken , dat hy eene zondige daad beveelen zal. Het geen hy beveelt, moet met de wet der natuure niet ftryden, moet Gode niet mishaagen. Deeze uitzondering derhalven, die door Mofes zeiven gemaakt is, fchynt ons te verzekeren, dat het by Huwelyken die niet nader zyn, dan die met de Weduwe van zynen Broeder, (zo al het verbod daar van alle menfehen betrof) niet met de wil van Godt ftryden kan, wanneer 'er, om even gewichtige redenen, ontflag van gegeeven wordt. 5.) Het Huwelyk met de Weduwe van Vaders Broeder, wordt Levit. XVIU: 14. verbooden, en Kap. XX: 21. daar op deeze ftrarTe geftelt : zy zullen osvructbaar sterven. Deeze is dezelfde ftraffë, die op het voorige Huwelyk geftelt was, namentlyk, de Kinderen, daar uit gebooren, zouden niet aan hunnen eigenen Vader, maar aan deszeifs overleedenen Broeder worden toegefchreeven, Want dit vers van leevensftraften uit te leggen, waar door de vrugtbaarheid van dergelyk een Huwelyk zoude belet, of, des noods, het kind, eer het gebooren was, in het lichaam zyner Moeder vernietigt worden, is affchuwlyk, en maar zeer weinigen zyn 'er. die Mofes van zulk eene onmeufchelyke grou vzaamheid befchuldigen. Beroept men zich, om deeze verklap (a) Huwelyks-vvetcen van Mofes, Hoofdft. 9.  verdere Verwanten. 293 klaaring te beveiligen, op het woord Stfrven , dan vervak men noch in eene andere onge'rymdheid; want dewyl dit woord niet gevonden wordt in het verbod, tegen het Huwelyk met zynes Broeders Weduwe , maar daar alleenlyk ftaat, zyzullenonvrugtb AAftR zYN;zoude men moeten beweeren, dat Mofes op het verder Huwelyk met de Weduwe van zynes Vaders Broeder eene veel fcherpere ftraffe geftelt heeft , dan op dat met de Weduwe van zynen eigenen Broeder, het welk veel nader was. Of in deeze beide verboden, die ik in de 4de ' en 5de aanmerking hebbe voorgeftelt, Broeij ERalleenlyk eenen vollen Broeder,dan ook eenen Stief-Broeder betekene, daar over zoudemen kunnen twiften. Dit fchynt my ten minften zeker te zyn, dat, wanneer een halve Broeder, alleenlyk van Moeders kant, onze, of onzes Vaders Broeder ware , Mofes het Huwelyk met zyne Weduwe niet verbiedt: want onze lichaamlyke halve Broeder (van Moeders zyde; of die van onzen Vader (Frater uterinus) zoude, dewyl hy niet toe ons bloed behoort, geen recht hebben, om het Leviraats-Huwelyk, als eenen plicht van ons te vorderen: hier zoude dan de oorzaake dezer wet, welke ik te vooren reets hebbe aangeweezen,en die uit de verwachting van den Broeder op zynes Broeders Vrouw ontleent was, weg vallen, zoo wel als de ftraffe, die daar op gedreigt werdt: want men kan immers niet denken, dat het Kind, het welk uit dat Huwelyk gebooren werJt, in een geheel geflagt, ja zelfs in eenen geheel anderen Aam, tot welke deeze overleedene frater uteT 3 rinus  «94 § n6. Huwelyken enz. rinus Konde behooren, moeft overgaan. By eenen halven Broeder daarentegen van Vaders zyde, fchynt deeze ratio legis (oorzaak der wet) plaatze te vinden}. want wanneer de jongde Broeder zelf niet meer leefde, dan verviel, volgens het Leviraats-Recht de Weduwe van den oudtften , indien deeze zonder Kinderen geftorveu was , op den Zoon van den jongften Broeder. Zo dit dus niet ware, konde zekerlyk de gilling waar zyn, dat Mofes, overal waar hy Broeder of Zufter noemt, zonder 'er by te voegen, Zoom op Dochter des Vaders, Zoon of Dochter der Moeder, Cgelyk Kap. XVIII: 9, gedaan worde) daar mede volle Broeders en Zufters bedoele. Ik moet noch van één Huwelyk een woord zeggen, te weeten, met de Stiefmoeder van de overleedene Vrouw. Hoe na dit ons ook moge voorkomen, verbiedt Mofes het evenwel nergens , want de Wet Levit. XVIII: 17. XX: 14. bedoelt dit geval in geenen deele, dewyl de Hebreeuwen nooit gewoon waren eene Stiefmoeder, Moeder, maar alleenlyk des Vaders Vrouw te noemen; dit Huwelyk was ook wezentlyk niet ongewoon, en het werdt nimmer afgekeurt. David, de Schoonzoon van Saul, erfde zyn Serrail, en dit werdt door den Propheet Nathan zoo weinig onder de ongeoorloofde zaaken gerekent, dat hy het als eene Godtlyke weldaad befchryve,voor welke David dankbaar was. sSam: XII, 8. (Huwelyks wetten §. 108.)  §117. Over het Berek. van Gr aaden. 295 /lleenlyk die Huwelyken zyn door Mofes verbooden, die by genoemt heefteen niet t effens alle anderen, die met dezelven in éénen graad ftaan. - Ten aanziene van die minder verdere Hu we* lyken, die Mofes verbooden heeft, en waar van ik inde voorgaande § gewag gemaakt hebbe, ontftaat deeze Vraage, of hy alleenlyk die Huwelyken verbiede, die hy by naame optelt, dan ook andere meer, die hy niet genoemt heeft, en aan deeze in den graad vae Verwantfchap gelyk zyn? Deeze Vraage, die voor het Huwelyks recht der Chriftenen zoo gewichtig is, en over welke men zoo veel getwifl: heeft, uit mangel aan eenige kundigheden van de Oofterlingen , dewelke ter beflisfinge dienen moeten, ziet eigentlyk op de volgende Huwelyken, waar van Mofes nimmer gefprooken heeft: ü, met zynes Broeders Dochter. 1. met de Dochter van zyne Zuster. 3. met zyner Moeder Broedkrs Weduwe. 4. met de Weduwe van zyner Zusters Zoon. 5. met de Zuster der overleedenen Vrouwe. Het zy my geoorlooft , dezelve kortheids halven, n e z es H u w klyke n tenoemen.üezelve zyn even zoo na,als di» welke in de voorgaande paragraaphen gemeld en verbooden werden; Mofes noemt dezelve nooit uitdruklyk in zyne Huwelyks wetten ; dan de oorzaak waarom hy fommige Huwelyken verbiedt, is nochtans na-bloedverwantfchap: Zyn dan deeze Huwelyken, door eene rechte gevolktrekking uit de letterlyke betekenis zyner wet insgelyks verbooden geweeft. of niet? T 4 Ik  so.6" § li/-. Over het Berekenen* Ik ben van gedagten, dat dezelve niet verbooden geweeft zyn (a). Om dit te bewyzen, zal ik my niet bedienen van eene menigte van tegenwerpingen , tegen hen, die van een ander gevoelen zyn, en uit de letterlyke wet van Mofes gevolgen trekken: by voorbeeld. Dat,volgens c e rech t s-geleerde d1tlegk ij n L)e,geene verboden verder dan hunne letterlyke betekenis mede brengt,m o eten uitgestrekt word en (i>) \ want ik Wil gaerne bekennen, dat deeze regel, hoe gewichtig ook in de Rechtsgeleertheid van onze dagen, nochtans niet algemeen, en niet altoos veilig op de oudtfte wetten kan toegepaft worden, zo men de waare meening en het oogmerk van den wetgeever wil leeren kennen: Of, dat by deeze Huwelyken, de betrekkingen van Bloedverwamschap, (Refpeclus parentela>\ niet geschonden w or u e n Cc); want ik hebbe te vooren reets toegeftaan, dat de Refpeclus parente!a, waar op de Romeinfche Wetgeleerden zich beroepen, geene oorzaake der Mofaïfche Huwelyks verboden uitmaaken. Ik gaa noch verder in myne toegeeflykheid; en zal my niet eens beroepen, op het algemeen gevoelen der Jooden , en op eenige voorbeelden van het Joodfche gewoonterecht, volgens het welke gemelde Huwelyken veroorlooft zyn (d): want alle JoodfcheUitleggeren, of voorbeelden van zulke Huwelyken (a) Huwelyks-wteten van Mofes § 81 -104. (b) Huwclyks-wetten van Mofes § 82. (e) Huvvelyks-wctten van Mofes § oj, (d) Huwelyks-wetten.van Mofes85 , 86", 8?4 28, 89, 90.  VAN GRAADEN. 20fl ken, zyn my veel te jong, dan dat ik my daar op zoude willen verlaaten, wanneer 'er van de waare betekcnisfe eener Wet, die eenige honderd, of misfehien duizend jaaren vroeger gegeeven is, gefproken wordt. Voor zoo ruim zullen my misfehien veele Leezeren te vooren niet hebben aanfchien ; maar zoo mild maakt my onpartydigr heid , en waarheids-Liefde. De gronden, op welke ik my tegen deeze gevolgtrekkingen verklaare , zyn de volgende: i. JVlofes fchynt zyne Huwelyks-wetcen niet gegeeven te hebben, met oogmerk, om 'er gevolgen uit te trekken ; want anders zoude men hem inderdaad zeer nuttelooze herhaalingen in deeze wetten moeten toefchryven. By voorbeeld, wat behoefde hy dan, naa het Huwelyk met de Zuster zynes Vaders verbooden te hebben, noch byzonder van de Zufter zyner Moeder te fpreeken ; indien dit Verbod al in het eerlte lag opgeflooten en hy, zonder 'er immer dén woord van te fpreeken , wilde dat men zyne verboden niet van byzondere Huwelyken,maar van geheele graaden zou opvatten (a) ? 2. Mofes heeft zyne Huwelyks wetten tot twee onderfcheidene maaien opgegeeven, in het 1 8 en in het ao Hoofdftuk van zyn derde boek; en nochtans vinden wy in derzei ver herhaalinge Levit. XX , juift maar dezelfde gevallen genoemt, van welke hy reets in het 18 Hoofdftuk gefprooken had. Indien dezelve alleenlyk hadden moeten dienen tot voorbeelden van de graaden der Bioedverwantfchap, dan zoude het verftandiger geweeft zyn, dezelve te verwifielen , en, B. V. zo 'er eerft ftond, gy züi.t uw es Va- (a) Huwelyks-wetten yan Mofes § 83.  2o8 § 117. Over het Berekenen Vaders Zuster niet Trouwen, voor de tweede maal het geval om te keeren,met het zoo voor te ftellen; gy zult de Dochter van uwen Broeder nietTrouwen Dan dit deed Mofes niet,maar noemde ook ten tweeden maale niet anders dan, i>es Vadems Zus. ter; en by gevolg het fchynt, dat men , zo men hem geene Vreemde meening wil opdringen zyne Wetten alleenlyk moet toepafTen op die Huwelyken , die hy genoemt heeft (0). 3. Indien zy, die voor het andere gevoelen zyn, daar op blyven liaan, dar evenwel de Huwelyken even zoo na zyn, als die welken Mofes uitdruklyk verbooden heeft, dan hebben zy in den eerften opflag gelyk; maar volgens de zeden der Hebreeuwen was 'er tuffchen deeze beide foorten van Huwelyken nochthans zulk een onderfcheid, dar men van het een op bet andere o-eene gevolgen trekken kunne. Want. #.) Eene Nichte werdt by de Oofterlingen voor eene verdere nabeftaande, dan een Moey aangezien. Deeze laatfte ^des Vaders of der Moeders Zuster) mocht men zonder fluier zien, en had dus eenen veel nadere toegang tot haar, dan tot eene Nichte (des Broedes of der Zuster Dochters) die men niet zonder fluier zien mocht. Dit onderfcheid betreft juift hec wezentlyke der Huwelyks-Verboden: want nier de natuurlyke graad vanBloedverwantfchap, maar de vryheid tot eenen gemeenzaamen omgang, die de Bloed verwandfchap geeft (*) Huwelykt-wetten van Mofes § 83,  van GrAADBN. 20£ geeft, veroorzaakt het gevaar van verleidinge, indien bet Huwetyk geoorlooft is (V). Indien dan de Huwelyks - Wetten zyn voorgefchreeven, om de vroege verleiding, op hoop van te zullen trouwen, voor te komen ; dan is het Huwelyk met eene Tante en Nichte in het geheel niet van dezelfde Natuur. Want de Bloedverwantschap gaf vryheid tot eenen omgang met de eerfte, die met de laatfte niet vry ftond. Volgens den Stamboom, maar niet volgens de gemeenzaamheid van verkeeringe, ftonden zy beiden op den zelfben trap van maaglchap. b.~) ten evtn groot, of ncch grooter onderfcheid was 'cr tufichen des Vaders Broeders Weduwe, aan de eene,en de Weduwe des Moeder-Broeders, of des Broeders of ZuftersZoons, aan de andere zyde (&). Want indien , volgens dat oude Recht, van het welk de Leviraats Huwelyken müTchien een overblyffel zyn , eene Weduwe mede als een gedeelte der ErfenhTe werdt aangezien, dan verkreeg iemand,wiens Vader niet meer in leeven was, de Weduwe van zynen (des Vaders) Broeder, onder de Erfeniflè, maar niet die van zyner Moeder Broeder, om dat hy tot eene geheel andere famie'ie behoorde ; en ook doorgaans die niet, dewelke zyns Broeders of zyner Zufter Zoon had nagelaaten, want de Erffeniflè gaan gemeenelyk niet na de opklimmende graaden, en vooral g.e- (3) Huwelyks-wetten van Mofes §69 94 102. (b) Huwelyks-wetten van Mofes. § 103.  3°o § 117. Over het Berekenen geene ErfFeniflên van dit foort, waar by, zo men 'er zich van zal kunnen bedienen , vereifcht wordt, dat men niet oud zy, indien hy, wiens Erfgenaam men wordt, noch jong is. By die Huwelyken derhalven, welke Mofes genoemt en verbooden heeft, vond, volgens hec oude Kecht, zekere verwachting, en volgens hec Leviraars- Recht, eene plicht plaatze, om, ingevalle des Vaders Broeder geene Kinderen had nagelaaten, zyne Weduwe te crouwen, en zyn Genacht voorc te planten: dan het één en ander verviel by die Huwelyken, welke Mofes niet verbooden heeft. Indien 'er, uit hoofde van dit onderfcheid, met betrekkinge op de Weduwe van des Broeders Zoon, als die tot onze Famielie behoort, by iemand noch de geringfte twyfel mocht overblyven, dan hoope ik die ook noch , ten overvloede , volkomen weg te neemen. Indien iemand de Weduwe van zynes Broeders Zoon ten Erfdeele bekomen zoude, moeft men vooronderftellen, dat zy eerft op zynen Vader vervallen was, en , om dat die niet meer leefde, eenen graad verder op hem kwam, Dan zulk eene affchuwelyke Erffenifle door welke de Weduwe van eenen Zoon, zynen Vader zoude toevallen, kan men zich nauwlyks verbeelden, alhoewel Tamar, Gen. XXXVIII,uit wraak en wanhoop zulk eene vordering bedachr, en zich door dit middel Recht deed. Veel meer serviel de Weduwe aan den Broeder van haaren Man, en , wanneer die niet meer in wezen was, moeft zy natuurlyker wyze op  van Graad en. 301' op zynen Zoon komen. Hier uit blykt dan, myns bedunkens, dat des Vaders Broeder nimmermeer op de Weduwe van zynes Broeders Zoon die verwachting gehad heeft,dewelke zoo fchaadel\ke gevolgen.als ik te vooren hebbe aangemerkt, konde naa zichfleepen. 4.) De allerfterkfte befliffing,tegen deeze gevolgtrekkingen , en het berekenen van Graaden, levert hec Huwelyk met de Zufter der overleedene Vrouwe op (aj. Deeze beftaat -ons, wat de graaden van Bloedverwantfchap betreft, even zoo na, als des Broeders Weduwe;en nochtans verbiedt Mofes het Huwelyk mee deeze laacfte, terwylhy het Huwelyk met der overleedene Vrouwe Zufter veroorlooft; of liever, (het welk dit bewys noch kragtiger maakt) het zelve in zyne Wetten als veroorlooft vooronderftelt: hec is dan klaar, dat Mofes alleenlyk wilde, dat men die Huwelyken, die hy uitdruklyk verbood en geene anderen, die in de zelfde graaden van Bloedverwantfchap liepen , als verbooden zoude aanmerken. Die hier mede niet voldaan is, zal in het zevende Hooldftuk myner Huwelyks- Wecten van Mofes verfcheidene byzonderheden uitvoeriger behandelt kunnen vinden; hier kan ik 'er niet meer van zeggen, zonder my by een ftuk te lange op te houden. (a) Huwelyks-wetten van Mofes § 99 > 100. 5 »S.  Soa § Huwelyks Plicht. $ Wettende betreklyk zyn op denHuwelyks-plicbt. Met betrekkinge op den Huwelyks plicht was het Mofaïfcn Recht ietsbepaaldereuftrenger ,dan de Europeefche Rechten gewoon zyn t dan wy weeten alle zyne bepaalingen niet naukeurig; want deeze berulien voor een gedeelte op een ouder Herkomen, zonder in de gefchreeve Wet uitdruklyk te worden aangeweezen. By ons vorderen zekerlyk de W7etten,dat een Man aan zyne Vrouw den Huwelyks plicht bewyze; dan zy bepaalen, ten opzichte van den tyd, of hoe dikwerf dit gefehieden moete, niets zekers. Alleenlyk in gevallen van eene ganfchelyke weigering daarvan, of van Onvermogen by het begin des Huwelyks, kan geklaagt worden. Dk is ook in onzen landen, alwaar geene Veeiwyvery plaatze vindt, genoeg. Want dewyl een Man maar ééne Vrouw mag hebben, km men billyk verwach;en, dat hy haar, uitgezonden in gevalle van Onmacht, of eene zeer verre gaande en onverzoenlyke Vyandfchap, den Huwèlyks-plicht menigwerf genoeg beto/onen zal; als waar toe hem de natuurlyke driften uoedigen, asM welke de Wetten in dit geval alles kunnen cvcrlaaren, zoo lange dezelve maar tegen de Veelwyverye', of het houden van Byzkten waaken. Dan geheel anders is het met de zaak geftelt in een Land, alwaar de Veeiwyvery heerfcht. Daar kan hetgebeuren.dat een Man meer Vrouwen neemt, dan hy in ftaat is om te voldoen,of ééne begunftigde boven de anderen zoo veel be • voorrecht, dat die hem maar zeer zelden als  § u8. Huwelyks Plicht. 303 als Man genieten kunnen. Het ongelyk zoude waarlyk groot zyn,• want zy hebben evenwel natuurlyke driften,die zy niec kunnen vernietigen, en die de Man niet wil bevreedigen, terwyl hy haar van het recht berooft, om door eenen anderen voldaan te worden. Indien de wetten eenigen acht flaan op de Stemme der menfchlykheid, dan moeten zy zulk eene verongelyking te keer Hellingen gemaakt, die zy voor Wetten van Mofes mtgeeven; dan het zyn niets anders, dan de gedachten van deeze Mannen, die eenige duizend Jaaren laater in de Waereld gekomen zyn. Men vindt ze by den ligt geloovigen Seldanüs verzamelt, uxore Hebraical: III. x 6. De Schoole van Hiilel en Schammai twift over de Vraage, hoe lang een Man , uit hoofde van eene gelofte \ zich van de Huwelyks gemeenfchap met zyne Vrouw onthouden moge. Hillel ftaat niet meer dan acht, maar Schammai veertien dagen toe. De Thalmud geeft aan geleerden de vryheid, om maar ééns binnen twee of drie Jaaren by hunne Vrouwen te flaapen, om dac zy veelte Studeeren hebben; maar vermaant hen evenwel, om het meermaalen te doen. Daglooners op het Land en frisfche jonge lieden moeten dagelyks hunne Vrouwen de plicht bewyzen. - Dit zyn opftellen van Schriftgeleerden en in het geheet geene Wetten van Mofes. Mofes fchynt zelfs den dagelykfen bvflaapte hebben willen verhinderen, in zoo verre hy verklaarde dat iemand Levmfch onrein geworden was, die met zyne Vrouw te doen gehad had. Aan de Vrugtbaarheid der Huwelyken, beweeren de geneeskundigen, dat het juift niet voordeelig is,dit te dikwerf te herhaalen. De wet flaat Levit: XV, 13 . en wy zullen 'er in het vervolg, by de befchouwmg der Wetten van Mofes aangaande de verontreinigingen, meer van hooren.  $ iia, Van de Echtscheiding. n0j §• 119» Van de Echtfcheiding. Omtrent de Echtfcheidingen fchynt Mofes iii het geheel niet onverfchillig geweeft te zyn, maar dezelve, wanneer zy buiten genoegzaame redenen gefcfiieden, voor een groot Zedelyk kwaad, dat is, om met de Taaie der Godtgeleerden te fpreeken, voor Zonde gehouden te hebben. Ten minften ik zie geene kans, om zyne Woorden Gen: II, 24. Daarom mag een Man Vader en Moeder Verlaaten, maar hï zal zyner Vrouwe aanhangen, en zy zullen een Li ch aam zvn, anders dan dus uit te leggen: dat zyne Vrouw te verlaaten eene noch grootere Zonde, is, dan zynen Vader en Moeder te verlaaten, en zich te onttrekken van de verplichtingen jegens hen, die natuur en dankbaarheid zoo fterk gebieden O). Dan een Wetgeever kan en moet niet alles verbieden, (het is, der Overheid aanbevolen, om met geweld te weeren) het geen Zedelyk kwaad is (£): en dus heeft ook Mofes, uit hoofde van der harten hardigheid der Israëliten, gelyk Chriftus zich uitdrukt (c)^eEcht-fcheiding burgerlyk veroorlooft. De Wet ftaat Deut: XXIV, 1-4. Ik zal 'er eerft eene getrouwe Overzetting van geeven; en wel in dier voege dat de fcheiding tulTchen defro- tafts (d) Huwelyks-wetten van Mofes § 133. (&) § s van het eerfte deel. lc) Matth. XIX. 8. Mare: X, 5- * V 2  3©fl § ii^. ECHT-SCHEÏDINO. tafis en apodofis die de verraders doorgaans verware voordellen, en daar door den Zin duilter maaken, duidelyk in het oog vallen. „Wanneer iemand eene Vrouw ten ,r Huwelyk genomen heeft, en zy hem niet behaagt , om dat hy e e né fout aan haar vindt, en hy haar EENEN „ scheidbr.ief schryft, dien aan haar overgeeft,en ze uit zyn huis l4atj „ wanneer zy ook werkelyk het huis van haaren MiN verlaat,en EENEiï „anderen trouwt; maar deeze ook „ eenen haat tegen haar. opvat , eenen „ Scheid brief Schryft,dien aan haar „ overgeeft , en ha ar uit zyn huis „ laat; of wanneer de tweede Man, „ die haar getrouwt heeft, sterft; „ dan kan de eerste m a n , d1 e zich van „haar gescheiden had, haar niet „ wederom tot zyne vrouw neemen » „ naa dat zy zich heeft laaten veront„ reinigen.Dit isGode een afschuw: en gy zult het land, het welk jehc„ va uwgodt u te bezitten geeft, met „ geene Zonde bevlekken. By deeze Vertaaling bemerkt men terftond duidelyk , dat Mofes eigentlyk door zyne gefchreevene Wetten geene Vryheid geeft totEcht-fcheidingen, maar deeze Vryheid uit een Oud herkomen als bekend vooronderftelt; en dezelve alleenlyk in zoo verre bepaalt, dat daar door eenige misbruiken, inzonderheid het wederom neemen van eene vrouw, na dat zy eens gefcheiden, en aan eenen anderen Manne getrouwt was, wierden voorgekomen. Indien men , gelyk andere, by voor-  § 119. Echt-Scheidimg. 309 voorbeeld, Doétor Luther, willen,de Apoio, fis reets in het tweede vers moeft zoeken, en zoo leezen : Wanneer iemand eene Vrouw neemt, en haar trouwt,en zy geene genade vindt in zyne oogen, om eeniger onlust wille; dan zal hy haar eenen ScheidbriefSchryven;enz. Dan moeft men volgens den grondtext ook het volgende als een gebod vertaaien: (a) En zy zal het huis ookwerkelyk veklaaten, en eenen and erenMaN trouwen; en deeze tweede MAN zal haar haaten, haar eenen ScHEIDBRIEF ScHUYVEN, etlZ. Dan dat dit de meening van Mofes niet geweeft is, kan elk zien. Ik zal nu over deeze Wet de noodige aanmerkingen maaken, 1: Mofes fpreekt niet van dat geen,het welk wy thans by het woord, Echt-Scheiding, denken; want onze Echtfcheidingen gefchieden door den Rechter: maar hy fpreekt van Echtscheidingen, die buiten den Rechter voorvallen, evenwel in Rechte kragtig zyn, en alleenlyk van de willekeur des Mans afhangen. Wy hebben,om dat ons de zaak ontbreekt , in onze Wetten geenen naam voor dezelven (#) : indien ik Ca) Ten minilen wanneer men in hetbeain van dit vers get ne Ellipjis der partikel, w anneer,( O ) aanneemt. (b) Sommigen hebben die onderfcheid willen maaV J ' V 3 kexj  %xo § np. Echt - Scheiding. ik 'er een naam aan geeven moeft, zoo zoude het die zyn, dien Lutherus al in den Bybel gebruikt heeft, een Scheidbrief,oi", ZYNeVrOUW VAN zich LAATEN. Het zy my geoorlooft, aan deeze Woorden van nu af zulk eenen Zin te hechten, dat men voortaan by dezelve aan geene Scheidingen voor den Rechtbank denke. Zekerlyk heeft de dubbelzinnigheid van den naam, en dat wy van de Hebreeuwfche Echtfcheidingen geene genoegzaame kennis hadden, als die by ons geheel ongehoorc zyn, tot misvattingen of twyffelingen aanleiding gegeeven , die dikwerf in ons Huwelyks» Recht, ja zelfs in de Godtgeleerde Zedenkunde van belang worden. Want terwyl Chriftus, het Moïaifch Recht, dac onder de jooden bekend en gewoon was, vooronderitellende, verklaarde, dat het wel uic hoofde van des Volks harten hardigheid door Mo fes burgerlyk was toegelaaten, maar nochtans voor den rechtbank van het geweeten ongeoorlooft, zïne Vrouw van zich te laATEN,U 1 TCezoNDERT ALLEENLYK IN GEVALLE ZY ZICH AAN over. spel had SCHULDIG GEMAAKT: ZOO ken, datzy de Gerechtlyke Echt-Scheiding, divortium, en de andere, repudium,noemen: dan deeze zyn doorgaans Wysgeeren, en geene Rechtsgeleerden. In het Roomfche Rechtten mïnften is tusfchen divortium , en repudium een ander onderfcheid , het welk ieder Rechtsgeleerde , uit de Pandetlen weet. Ik wenfchte wel, dat het anders was, maar woorden die in het Recht gebruikelyk zvn, kan ik niet, zonder de toeftcmminge der Jurijlen, vernoemen.  § lip. Echt-Scheiding. 311 zoo heef: men, om dat men zich niet in eenen anderen tyd, en een geheel ander Huwelyksrecht wift te fchikken, dit op onze gerechtlyke Fchtfcheidingen toegepaft, en oan allerleie Vraagen, die hier in het geheel niet te paiTe komen, met eene geleerd fchynende naukeurigheid op de baane gebracht •, zoo als: hoe men het met de Woorden van Chriftus kunne overéén brengen, dat men, en wel, op het woord van Paulus, eene Echt-fcheiding toelaate,uit hoofde van eene kwaadaartige- Verlaating, (maUtiofa dereïi&io ) en om andere oorzaaken, die volkomen zoo gewichtig zyn ? enz. Deeze vraage kwam hier in het geheel niet te paffe want eene Vrouw, die haaren Man op dusdaanig eene wyze verlaat , krygt immers van hem geenen Scheid - brief; maar de Overheid geefchem alleenlyk vryheid om een tweede Huwelyk aan te gaan, naa dat zyne Vrouw het eerfte vernietigt heeft. Indevolgende paragraaph zal ik 'er meer van zeggen; dan hier moet ik 'er den grond toeleggen , en myne Leezeren verzoeken , om drieërleie dingen, die door ons zoo menigmaal voor zaaken van dezelfde natuure worden aangezien, om dat het ons aan eigene, en genoeg gewoonenaamenonbreekt,zorgvuldiglyk te onderfcheiden: a.~) DenScheid brief; door welken een Man, zonder de Overheid in het minfte te "kennen, of haare hulpe te vragen, zyn Huwelyk ontbinden konde: iets het welk wy in onze Rechten in het geheel niet meer kennen. y?4 O D e  gl* § ÏI9. ECHT-SCHEIDINÓ. 5.) De Echtscheiding, die door den Rechter geschiedt; en welke zoo wel mee, als zonder de vryheid, om tot een tweede Huwelyk over te gaan, plaats kan hebben. c.~) De toestemming der Overheid die by de Jooden nimmermeer vereifcht werdt, om een tweede HüVVELYK aan TE gaan. Deeze toeftemming, die wy Echcicheiding' noemen, wanneer 'er gefproken wordt van de vraage, of mén wegens eene malitïofa dereli&io de Echtfcheiding veroor looyen moge, zonder tegen de uitfpraake van Chriftus te zondigen, werdt by de Jooden en volgens het JVlofaïfch Recht nooit ge/ordert.om dat de Veeiwyvery geoorlooft was: ieder had de vryheid, om ten tweeden maa3e te trouwen, al bleef zyne Vrouw ook by hem, zonder zich van haar te fcheidèn, natuurlyker wyze, en buiten voorkennifTe'der Overigheid. Deeze ééne byzonderheid moet ik 'er noch byvoegen ; eene gerechtlyke Echtfcheiding uit hoofde van onkuifchheid der Vrouwe zoude by de Jooden niet ééns mogelyk geweeft zyn, dan op die wyze, gelyk het in ons Trouw formulier (der Lütherfche Kerk) wordt uitgedrukt: het zy dan, dat de Dood u lieden scheide. Immers, indien een Rechter eenen Man van zyne Vrouw zoude fcheidèn, uit hoofde van haare Onkuifchheid, moeft het hem eerft beweezen worden, dat zy zich aan Onkuifchheid had fchuldig gemaakt, dat is, dat zy of in de eerfte Huwelyks-nacht geene biyken van on».  § 119. Echt-Scheiding. 313 pngefchondene zuiverheid gegeeven, of naderhand den Echt gefchondén had. Dan zoo ras dit beweezen werdt, moeft zy gefteenigt worden, en dan werden zy, gelyk ik gezegt hebbe, door den Dood gefcheiden.Hec is eene verre gaande onweetenheid, wanneer men,by zulke omftandigheden,de woorden van Chriftus, van onze gerechtlyke Echtfcheidingen veriiaat.en daar op een Recht bouwt, volgens het welk eerft volkomen gerechtlyk moet beweezen worden, dac de Vrouw den Echt gebroken heeft, met alle die naauwkeurigheid, die tot een proces in lyfrtrafferi vereifcht wordt, en dan eerft de Echtfcheiding volgt. 2,) Mofes laat de oorzaaken der Echtfcheidin' ge alleenlyk aan de billykheid, het geweeten, of de Willekeur des Mans over. Indien zyne Vrouw hem niet behaagt, en hy iets tegen haar heeft, dan kan hy zich van haar fcheidèn, zonder aan iemand te zeggen, wat het zy,het geen hy tegen haar heeft. Hier over' was ten tyde van Chriftus twift ontftaan tusichen de beide Joodfchc Secten, die van Hillel, en Schammai, waar in geene van beiden gelyk had. Dan ik fpaare dit tot de volgende paragraaph. ik merke tegenwoordig alleenlyk aan dat ' beide de Hebreeuwfche uitdrukkingen niets van Onkuifchheid of eenige andere misdaad zeggen. De eene zoude letterlyk te zeggen zyn°, zy vindt geen' gunst in zyne oogen, en wel zoo, dat 'er volgens den aart der taaie dat byzondere geval uitdruk lyk genoeg inlïgge opgeflooten, indien zy V 5 hem  3?4 § irp. Echt-Scheiding. hem niet fchoon genoeg was O): en de andere, hy vindt aan haar de naaktheid eener zaake, dat is, heteen of ander gebrek, hy vindt aan haar iets te berispen: en dit kan wel betekenen, gelyk de Schoole Hjlllls zegt, dat zy hem het eeten heeft laaten aanbranden, of dat eene andere Vrouw fchooner is dan zy De Man deed zekerlyk niet wel, wanneer hy het Huwelyk om zoo geringe redenen ont'bond; dan de Wetten, die zich na de onbuigzaamheid van de harten des volks fchikten, verhinderden het evenwel niet, 3,) Mofes vordert tot eene Echtfcheiding, zo dezelve voor ten vollen gefchied,en in rechten gangbaar zal gehouden worden, zekere omftandigheden en voorwaarden, die men noch genoeg opmerken,noch verdaan kan, wanneer men de misbruiken niet kent, dewelke in zwange gingen. liet Arabifche Herkomen, gelyk Muhammed het ons heeft: nagelaaten,en voor een gedeelte in eenegefchreeve Wet veranderr, kan hier veele opheldering geeven ($_). De Arabieren waren, ge- (0) Chen (jn) is juift het woord, het welk van de fchconheid g< bruikt word. (b) Ik zal deVrornaamfte plaatzen hier uit fchryven gelyk ik dezelve meermaalen gebruikt hebbe. De eertte ftaat S dra II, 226-233. Godt zal u om eenen 011ledachtzaamenEed nietJiraffen, maar alleenlyk omzulk eenen. die eigentlyk van har ten gaat. Godt is genadig, en rergeeft saeme Den geenen, die zich door eenen Eed van hunne Vrouw fcheidèn, is een uitftel van vier maanden vergunt. Eedenken zy zich ondertvffclien , zoo is Godt barmhartig en vergeeft. De Vrouwen moeien ook naa dg fchei-  c i S 1J9' echt-scheidinc. 315 gelyk men uit denCoran zien kan, gewoon, het Huwelyk met hunne Vrouwen flec'.its mon. fcheiding noch drie maapdlykfche reinigingen afwachten, en mogen , zo zy aan Godten denjongjlen daggelooven, het niet vtrzwygen, indien zy zwanger mcchtenzyn: (eigent- • lyk, niet verbergen, war GoJt in haaaen buikgefchaapen heeft O en danzouds liet beter zyn, datde Mannen haar wedernamen, indien zy . (de Mannen) tot verzoening genegen zyn. Tweemaalen kan men zien fcheidèn, en dan ofde Vrouw in goedheid behouden, of met goedheid van zich laaten gaan; maar gy moogt mets behouden , van het geen gy haar eens gefchonken hebt; het zy dan, dat zy beide vreesden, dat zy ziclrniet binnen de paaien van verdraagzaamheid die Gcdt heeft voorgejehresven zouden binnen houden, (Dat is, indien zyby eikanderen bleeven, zich maar door haat en twilt tegen Oodt bezondigden) want indien men dit te vreezen had, zoude het geene zonde zyn, dat de Vrouw zelfs iets van de gefchenken lietvaarenyom vm dat Huwelyk ontflagen te worden; maar dat zoude zonde zyn, wanneer zy, tegen Gods bevel in twé en tweedracht leefden. Maar indien hy zichgefcheiden heeft, (indien de Echtfcheiding werkelyk voltrokken is, naa dat de viermaanden bedenktyd zyn voor bv éeloopen )is het den Manne niet geoorlooft,zyne Vrouw weder te neemen, dan naa dat zy eerjt ee-en anderen Man getrouwt heeft, maar zoo ras dit gefchied IJ , en deeze z doet Maraccius en veele Muhammedaanfche uitleggeren) of, wan n e er hy zich met de bezweer in g (zy zy my als de bug van myme Moeder) van haar gescheiden hee ft. De verklaaring die ik aanneeme3komtmy als de gemaklyklte en natuurlykfte voor. II. Heel. X  322 §119' EcHT-SCHEID! N 8. we. Dit is in de geheele zaak het hard'te, of iiever de grootfte infcbiklykheid voor de onbuuzaame gemoederen der Iiraëiiten: hoe. wel het voor da: volk zoo volkomen hard niet ware, als het by ons zoude zyn. Want in een Land, daar de Veeiwyvery de Perfoonen van het andere geflagt fchaar; maakt, en Vrouwen geld koften, von.it eene afgefcheidcr e Vrouw lig elyk wederom eenen i\ran ;en daar het yf eigendom plaatze vindt, eenen Heer, en onderhoud. Geen groote trooft waarlyk! 8.) Men Man verloor het recht, van eenen Scheid-brief te kunnen geeven, wanneer by eene Dochter verleid had, en dezelve, volgens de Wetten,had moeten trouwen :ook, wanneer hy zyne Vrouw valfehelyk befchuldigde, van in den Bruiloftsnacht geen^ tekenen van ongefchondene zuiverheid by haar gevonden te hebben, Deut: XXff, 1929. Op deeze wyze werdt de Vryheid cm een Huwelyk te fcheidèn, die anders zoo nadeelig was , noch eenigszins nuttig gemaakt, en dezelve verhinderde de Hoererye: want menig Ifraëliet zal zich gewacht hebben van eene Dochter te onteeren die hy wift dat hy zoude moeten trouwen, en te gelyk net Recht verliezen van haar eenen fcheid-brief te kunnen geeven. S 120.  § 120. Echt-Scheiding. 323 § i20. Twift der Schooien van Hillel en Schammai over deeze Wet, Het heter Oordeel van Chriftus over dezelve, beneffens het gebruik dat wy daar van in onze Huwelyks-wetten te maaken hebben. Ik hebbe reets in het voorby gaan gezegt, dat de beiden Secten , van Hillel, en Schammai, over deeze Wet veele verichillen gehad hebben, ivlen kan dezelve by fommige uitleggeren van Matth. V, 32, en by Seldenus in zyne UxorHe* braica uitvoeriger vinden voorgeftelt, met daar bygevoegde getuigenhTen der Jooden. Dit af te fchryven, of 'er myne gedagten by te voegen , komt met het oogmerk niet overéén,het welk ik met dit werk bedoele; ik zal alleenlyk zoo veel van dien twift zeggen , als noodig is, om hec oordeel te verftaan, het welk Chriftus, over die Recht der Echtfcheidingen, gevelt heeft. Geene van deeze beide Schooien had gelyk, en beide begingen dien misflag, zo hunne gevoelens anders onverminkt tot ons gekomen zyn, dat zy de zedelyke en burgerlyke Wetten , het geen voor den burgerlyken Rechtbank, en dat voor den Rechthank van het geweeten geoorlooft was, met elkander verwarden. De Schoole Hillels beweerde, dat Mofes toeliondjzich cm elke reden, hoe gering ook , van zyne Vrouw te fcheidèn. By voorbeeld, wanneer zy het eetcn had laaten aanbranden, of wanneer eene andere haaren Man fchocner voorkwam. Zy had in dit Huk zeker, lyk gelyk, wanneer 'er over den zin deezer Wet van Mofes gefproken wordt: dan dezelve beging X a nu  324- § 120. Echt-Scheiding. nu dikwils den onverfchoonbaaren miflag, (want ik zoude dit niet gaerne van alle Leeraaren d.ezer Seéte zeggen) van te leeren, dat het voor Godt en het geweeten (in foro confciemia') vryftond, aan zyne Vrouw, om hoedaanige oorzaaken men ook maar wilde, den Scheid-brief te geeven. Deeze ftelling is buiteneenigen twyfel Barbaarfch en Onrechtvaardig: zonder van alle die fcha ielyke gevolgen te fpreeken, die uit de Echtfcheiding voortvloeijen, en de/elve,zo zy zonder gewichtige redenen gefebiedt , zondig maaken; ftelle men zich maar in de plaatze van zulk eene oiige* lukkige Vrouw, die haaren Maagdom, en den bloey haarer fchoonheid haaren Manne heeft opgeoffert, niet meer is, het geen zy was, en dan, buiten haar toedoen,door hem verftooten wordt. Wat zal zy beginnen ? waar onderhoud vinden ? en wel zoo als zy van haare jeugd af gewoon ge • weeft, en zoo als her, door lange gewoonte, ééne van haare wezentlyke behoeften geworden is? Welke SVJan van eenigen goede fmaak zal haar gaerne tot zyne Vrouw neemen? Want waarlyk het Huwelyk met het uitfehot van eenen Man die noch in leeven is, is niet voor allen aangenaam; en daar en boven nut zonder gevaar Heeft zy kinderen gehad, zy moet dezelve inde handen van haaren Man laaten, en van dezef en fchei. den: en dat dit voor eene Moeder eene harde zaak is, behoeve ik niet te zeggen. Kan het ook wel met eenige mogelykheid als zedelyk goed worden aangemerkt, eener Perfoone,om welker liefde ik wel eer hebbe aangehouden, en die zich van niets kan befchuldigen, dan alleenlyk van ja gezegt, en my bemind te hebben, zoo veele fmar;en onfchuldig aan -te doen? Aan Mannen te  § 190. E cht-Scheid in g. 325 te zeggen, dat zy met een goed geweeten dus handelen kunnen , is affchuwlyk : indien het Vrouwlyk gefl.igt de ZedenleeePredikte,enzulke Üell ngen voortbracht, wat zoude wy daar van denken ? De andere Schoole, die van Hillel, dewelke, Zedenkundig befchout, beter was , wilde niet toeftemmen, dat het eenen Manne in zyn geweeten vryltord, zich om iedere oorzaak van zyne Vrouw te fcheidèn: maar,dewyl zy op dezelfde wyze den miflag beging, van eene burgclyke Wet tot den bron der kennisfe van de Zedenleere te maaken, Verklaarde zy Mofes uitdrukking, de naaktheid e t- n e r zaak E^ÉrVtltb (labUT*) van tchandelyke Handelingen; en meende dat Moles alleenlyk in gevallen van ontucht eener Vrouwe, den Manre vryheid verleendt had, om haar eenen Scheid-brief te geeven. Het is te verwonderen, dat onze Schrifiuitleggers en Godtgeleerden , deeze Secte, in eene zoo zichibaarlyk val che veiklaaringe (a) der Woorden van Mofes, zoo menigwerf na volgen, naa dat Chriffus zulk eene duidelyke en waare beflisfing gegeeven heeft, en opentlyk gezegt, dat Mofes aan het joodfche volk uit (a) Men berorptzichda2r op, dat fïïi$.,nuditas t van fehandelyke dingen gebrukt wordt, dier iseene dubbelzinnigheid in. Het is zeker dat de Hebreeuwen óepartespudendasHH^noemen, maarniet ttwfaclum pudendum.. Incien ineu zich dan van deeze betekenilTe wilde bedienen om de Wet van de Echtfcheiding te verklaaren, dan z^ude 'er deeze ongerymde zin uit voortkernen; dat een Man vryheid had om aan zyne Vrouwe eenen Scheid-Brief te geeven , ter Oorzaake dat zy werkelyk eene Vreuw , en geen Wanfchepfel is: (quia pudenda, vel genitalia habet.) X 3  326 $ 120. Echt-Scheiding. uit hoofde van hunner harten hardigheid, burgerlyk vryheid gejeeven had, tot dat geene, hetwelk Chriftus , als ftrydig met het geweeten, zynen jong^re.i verbood, Het befliffend oordeel van Chriitus ftaat Matth. V, 31, 32. XIX, 3-9..Mare. X, 2-9. Hy ftaat toe, dat IVJofes in zyne burgerl.ke Wetten het geeven van den Scheid-brief alleenlyk aan de willekeur des Mans beeft overgelaaten, en zegt, dat hy dit om des harten hardigheid van de Ifraëliten gedaan heeft: hy verklaarde by gevolg de Wet van Mofes zoo , gelyk de Schoole Hillels dezelve verftond, en ik inde voorgaande Faragraaph verklaart hebbe; want zoo Mofes de Echtlcheiding alleenlyk uithoofde van ontucht had toegelaaten, konde Chriftus niet gezegt hebben;dat hy iets om der harten hardigheids wille veroorlooft had , het welk in den aanvange der Waereld ongeoorlooft geweeft was, en men in zyn ge wee» ten verplicht is , om na te laaten. Maar voor Godt. en den rechtbank des geweetens,zegt hy, dat een Sc' eid-brief niet anders geoorlooft is , dan om de Onkuifchheid eener Viouwe. Hy bedient zich van het algemene Woord, no^tiot, het welk zoo wel Hoerery in het algemeen als Echtbreuk in het byzonder te kennen geeft; en fluit dus dat geval mede in, wanneer eene Vrouw voor haar trouwen zich aan Onkuifchheid had fchuldig gemaakt, en in den Bruüofts-nacht geene bewyzen van onbevlekte reinheid by haar gevonden waren (0). Indien een Man zich van de Onkuifchheid zyner Vrouw overtuigt hield, waren 'er twee wegen voor hem epen; hy konde haar nafs) § 92, 93.  § iso. Echt-Scheiding. 317 namentlyk aanklagen, en zo de befchuldiging dan beweezen konde worden, werdc zy geileenigt; of hy konde ook eenen zachteren weg inflaan, en haar, zonder haar fchande aan te doen of aan te ki^gen, door eenen Scheid-brief van zig weg zencen. Indien een Man dit laatile middel verkieft, het welk zekerlyk her menfchelyktt is, en meeti overéénkomt met de lesfen \an onzen Heiland, die allen noodloozen wra k verbieden, zoo verk'aart Chrü'us den Sc'neid- brief voor volkomen geoorlooft , niet flechts voor den burgerlyken Rechter, maar ook voor den Rechtb.mk van het geweeten. Maar de Man behoefde in dit geval de Onkuifchheid van zyne Vrouw voor niemand, veel minder voor het Gerecht te bewyzen : neeu zyne eigene overtuiging van de ontrouw der Vrouw*e die hy, zonder haar ter ftraffe over te geeven, (\ohne Abndu7ig~) van zich weg zond, was geroes, om zyn gedrag voor den Reehteritoel van Godt en zyn geweeten te rechtvaerdigen;en het was daarenboven enkele goedertierenheid, wanneer hy de redenen van zyn gedrag alleen voor zxh hielde. Men beeft gedacht, dat Chriftus eenige wettige redenen, om den Echt te fcheidèn,in zyne uitfpraake heeft overgeflaagen ; en zich deswegen groodyksbekommert; dan zo men flechts, volgens mvne i erin nering zorge draagt van den Scheidbrief niet met de Echt Scheiding, of met de vryheid om tot eeti tweede Huwelyk over te gaan, te verwarren,zullen alle z'.»aa ig ed n verdwynen. By voorbeeld men noemt onder de oorzaaken der Èc'itfchekiinge, die in deuitlpraake van Christus overgeflaagen Z) n, op: X 4 -O  328 § 120. ECHT-SCHE I D I n G. l.) Kwaad aart i ge Ver laat i NGdaar nochthans Paulus zelf, i Cot. Vil, de, zelve aanmerkt als iets het welk een Huwelyk ontbindc. Ik antwoorde: Hier geeft de Man geenen Scheid brief, maar zyne Vrouw verlaat hem, en ontbindt bet Huwelyk: hy heeft by ge' volg vryheid, om eene andere verbintenis aan te gaan. Dit was in het geheel het geval niet, van het welk Chriitus fpreeken konde, toenhy van Scheid - brieven fprak. 2.) Wanneer de Vrouw in een tugthuis gezet, of uit het land' gebannen wordt. Antwoord: Dit is het zelfde geval als de kwaadaartige verlaating. Immers geeft een Man hier aan zyne Vrouw geen en Scheid brief; maar de Overheid neemt haar van hem weg waar toe zy door haare wanbedryven gelegenheid gegeeven had. Nu is hem zekerlyk een tweede Huwelyk geoorlooft , naa dat het eerfte zonder zyn toedoen verbroken is; dan dit komt niet te pas by het geen Chriftus als Zeden - Leeraar fprak over het geeven van Scheid-brie ven: want een Scheid-brief, en vryheid om ten anderen maale te trouwen , zyn dingen van eenen geheel verfchillenden aart. 4,WanneerdeVrouw haarenManne den Huwelyks plicht weigert. Antw.dit ftaat wederom gelyk met de kwaadaartige verlaatinge: de Man geeft haar geenen Scheid-brief maar zy verbreekt hetHuwelyk, en hu heeft de Man vryheid, om tot eenen anderen Echt over te gaan. Zy, de Vrouw t al deed zy het uit verregaande Heilig:  § 120. EcHT-Sc HEID ING» 329 ligheid,handelt ftrydig met de geboden van Chriftus, maar da Man niet, die eikel lydend, door zyne Vrouw verlaaten, en daar door wederom vry geworden is. 4.) Wanneer de Vrouw den Manne ka het leeven staat —„ Antw. dan moet hy klaagenden opzyneklagtezal waarfchynlyk volgen, het geen ik by het tweede artikel gezegt hebbe. Ik zoude 'er noch kunnen byvoegen, dat dit inderdaad eene weigering is van den Huwelyks plicht, en dus het zelfde als het derde artikel. Want ééne eenige onderneeming van deeze natuure , maakt het voor alle volgende tyden onmogegelyk haar veilig den Huwelyks-plicht te betoonen. 6.) Wanneer de Vrouw de gemeenschaplyke Kinderen ombrent. — Antw. Is het wel mogelyk, dat Grotius dit heeft kunnen opperen? Hy was zekerlyk een geleerd Man,maar dacht nietWysgeeriggenoeg. Indien eene Vrouw haar eigene Kinderen om 't leeven brengt,is haar Man verplicht om het aan te geeven, ofhy is zelf eenKinderMoordenaar in de oogen van Godt en de Waereld. Zo hy het aangeeft is 'er geen Scheidbrief noodig: de dood fcheid^hen; zo hy het niet doet, verdient hy met zulk eene Vrouw te moeten leeven. . 6\) 0.vverz0enlykf. vyandschap. Wanneer deeze by beide partyen pkiats vindt, kan de Overheid zekerlyk het zelfde doen, het geen Moiesgedaan heeft,namentlykaan der harten hardigheid wat toe geeven, en X 5 die  33° § Echt-Scheiding. die beide twiftzieke fchepfe'en van elk anderen fcheidèn: maar nochtans zondigen beide p?rtyen, want zy mochten eikanderen geenen zoodaanigen haat toedraageu. Indien,aan den anderen kant, de vyandfchap alleenlyk aan de zyde der Vrouwe plaat è vind:, dan moet de Man zyn gezag gebruL\en, cn de Overheid hem daar in byftaan i zode Vr i w intusfchen daar door bewogen worit om de viugt te neemen, dan heeft men weder het geval, waar van wy No i, g.fpro en hebbenen zy heeft haaren Man van het Huwelyk ontftaagen. 7.) Grove fouten in het huis-houden, en de opvoedinge der Kinderen. — In dit geval kan men, naar myne gedagten geene Echt fcheiding, die voor den Rechtbank van Godt en het ge" eeten wettig zyn zal, toelaaten. Laat eenen Man liever zyne Vrouw van de zorge voor de huishoudinge en de opvoedinge der 'Kinderen ontdaan; of laac hem zich var zyn manlyk gezag (imperium martiale) bedie en.. Boven dien ishe: huishouden alleenlyk eene toevallige zaak, die van de gewoonte van ieder land afhangt, en in het geheel geen wezentlyk nuk van den Huwelyken ftaat uitmaakt. In landen, daar de veeiwyvery plaatze heeft, vervalt dit geheel en al: de gemaalin11e var» Koningen zyn , meene ik, hunne huishoudtfters niet, en evenwel houdt men baar voor wettige Vrouwen, (niet tegenitaande het geen men ongelukkig bedacht heeft, van de onderlinge hulpe, i. mutuum adjutoriunïj als een wezentlyk oogmerk van het Hu-  $ 120. ECHT-SCÜEI T> t NG. 331 Huwelyk) en men ziet haare kindéren voor geene beftaerden aan. Daar en boven zy het my geoorlooft noch deeze byzonderbeid aan te merken: de meeften, die eene byzit houden, belaften dezelve noch met het huishouden: noch met de opvoedinge der kinderen, en ik denke ook dat zy 'er zich doorgaans niet wel by zouden bevinden, wanneer zy aan dezelve vryheid wilde geeven, om hunne huishouding te bellieren. Zo men nu by eene byzit, die gemeenlyk hooger te ftaan komt dan eene wettige Vrouw, alleenlyk met, den byflaap te vreden is, kan men het, dunkt my,ook by zyne Vrouw zyn jen men beeft geen recht om haar weg te jaagén, wanneer zy al niet in ftaat is, om boven en beha^ven den wezentlyken plicht des Huwelyks, noch het huishouden en de opvoeding der kinderen waar te neemen. ——-Ik maake, gelyk men Wrl denken kan,eeneui rzondering van dat geval, daar een onnatuurlyk recht den Man verplicht, om alle fchuldên, die zyne Vrouw gemaakt heeft, en noch maaken zal, te betaalen. Op zulk een onnatuurly k recht heeft deZeden leere vanChristus het oog niet, en wanneer men zich by de zelve kwalyk bevinden mocht, zoude men de fchuld daar van niet aan deeze Zedenleere, maar aan zulk eene zonderlinge Wet moeteu toefchryven; nochthans is het ook van alle hulpmiddelen niet ontbloot, die het onheil tegen gaan, het welk het zelve anders veroorzaaken zoude. Men vindt van dit wonderlyk recht iets in Engeland: en juift dit land bracht my tot de gedachten, om hier eene, an-  33* § i20. Echt-Scheiding. anders noodelooze , uitzondering te maa* ken. Ik moet 'er nu noch eenige weinige aanmerkingen by voegen, dewelke de toepasfing betreffen, van dit oordeel, of om my naauwkeuriger uit te drukken van deeze Zeden leere van Chriftus, op het Huwelyks-recht, het welk onder Chriftenen in gebruike is. lVlen is gewoon by onze Huwelyks-Wetten als eenen grondflag vaft te ftellen,dat de Echtfcheiding niet kan veroorlooft worden, dan alleenlyk in die gevallen, waarin het Nieuwe Teftament (Chriftus, Matth. V, XIX. en Paulus i Cor. Vil) dezelve voor geoorlooft verklaart beeft. Ik keure den afkeer der Wetten tegen de Echtfcheidingen in het geheel niet af ;en rk ben 'er inderdaad meer voor, dat zy hier op de ftrengfte zyde, te verre gaan, dan op de zagtfte: want men kan het al van vooren zien, en de Romeinfche geichiedenisfên leeren het ous door Voorbeelden, hoe nadeelige gevolgen , de al te gemaklyke Echt fcheidingen door den tyd, wanneer de dartelheid en andere ondeugden toeneemen,hebben kunnen. Dan uit de woorden, van Chriftus volgt evenwel noch niet, dat een Chriftelyk Wetgeever verDlicht is,om de Echtfcheiding in alle die gevallen te verbieden, waar in Chriftus dezelve voor zondig verklaart heeft, Hy verklaart zelf dat Mofes den Scheid brief heeft toegelaaten, om de hardigheid der harten; het geen Mofes op Godts bevel, in wiens naame hy zyne burgerlyke Wetren heeft voorgefchreeven, gedaan heeft, zal,denke ik geene zonde worden. wanneer een burgerlyk Wetgeever het navolgt, liet is mogelyk,dat het niet  $ ito. Echt-Scheiding.; 333 niet overéénkomt met de omftandigheden van zyn volk, maar het voorbeeld van Moles is hem evenwel borge ,dat het over het algemeen niet zondig zyn kan. Chriftelyke Wetgeeveren zouden zich bygevolg niet bezondigen, wanneer zy de Echtfcheiding noch in meer gevallen, dan waar in het Nieuwe Teftament dezelve voor Zedelyk goed verklaarde , om de onbuigzaamheid des Volks burgerlyk veroorloofden: want dat onder de Christenen ook wel zulke onbuigzaamheid gevonden wordt; zal zekerlyk niemand ontkennen. Ik bekenne het, hy die zich van deeze vryheid,anders dan in het geval van ontucht, het welk Christus heeft opgenoemt, bediende, zoude zondigen, maar de Overheid en de Wetgeever,die hem deeze vryheid geeven, zondigen niet; want hun oogmerk is niet, en behoeft niet te zyn, al wat Zedelyk kwaad is, door hun gezag te verhinderen. Wanneer Echte lieden, by voorbeeld, volftrektelyk geenen vrede met eikanderen konden honden, en in geduurigen twift leefden, en de Overheid hun de Echtfcheiding veroorloofde, met vryheid om wederzyds een ander Huwelyk aan te gaan; zoo bezondigden die twiftzieke lieden zich buiten eenigen twyffel;dan de Overheid deed, het geen Mofes op Gods bevel gedaan heeft, en bezondigde zich bygevolg even zoo weinig, als Godt zich zelf bezondigen kan. Ik herhaale he: noehmaals, dat ik onze Gewoone Huwelyks-Wetten nietafkeure, om dat zy even zoo geftrengzyn, als de Zedelyke Wetten van Chriftus; maar dat ik alleenlyk wilde, dat men deeze ftrengheid niet aanzag als eene verplichting, die ons de Chriftelyke Godtsdienft gebiedt. Staatkurdig befchouwt, oordeele ik de. zelve nuttig te zyn, omdat gewoonlyke Echt- fchei-  334 § 120' Echt-Scheiding. fcheidingen doorgaans met den tyd een groot kwaad worden. Want wat zal de gefcheide Vrouw beginnen? Zal net haar vryilaan om wederom te trouwen ? Dit, fchynt de natuurlyke billykheid te vorderen: maar dan gaat zy uit de ééne hand in de andere; en volgens eene ftelling, die ik in het voorgaande reets geuit hebbe, en die de bevinding maar al te zeer beveiligt, zal de volgende Man voor den voorigen haüwfyks veilig kunnen blyven, wanneer deezen de lult eens wederom beving, om >.yne voorige gemeenzaamheid met die Vrouw te vernieuwen. By een ryk en welluftig volk gaat die altoos verder; en eindelyk worden de Huwelyken, gelyk te Romen in die tyden, welken Tacitus en Suetonius belchree\ en hebben, byna een Concubitus promifcuus. 'Er vloeit noch een ander onheil voort uit menigvuldige Echtlcheidingen ,te wc eten, dat dezelve voor eene Vrouw niet langer fchandelyk zyn : en als het zoo verre gekomen is, dan leert de Vrouw, al heeft zy zelve het recht niet om zich te fcheidèn, nochtans de konft, om door kwaade behandelingen, de Echtfcheiding van haaren Man af te persfen , zoo ras haare verbeelding maar door een ander voorwerp getroffen is; en dit is de ondergang van goede Huwelyken. Daar men zelden.goede Huwelyken ziet,hebben de meeften ook geenen luft om in den Echten ftaat te treeden, maar ftilkn hunne driften op eene andere wyze; dus is het naafte gevolg, 't welk daar uit voorvloeit, zeldzaamheid der Huwelyken, (gelyk te Romen) dan ontvolking van het land,en eindelyk dat het volk in Slaaverye weggevoert, onder het juk van eenen Vreemden overwinnaar den Mek moet buigen. Ik pryze derhalve ons Chriftelyk Huwelyks -Recht, , uit-  § i20. Echt-Scheiding. 335 uitgezonden in eenige (lukken,waarvan ikftraks gewag zal maaken: Ik zoude het ee->en Wetgeever op het aUerilerkfte af naden, dat hy onder een vö'k het welk reets aan de zeldzaamheid van Eeht-fcheidirigert ge voon is,dezelvealgeméener, en om geringe ootzaakeö geoorloofd maakte; maar ondertns'chêh zouie ik öiet begeeren dat men dit als een gebód des Evangeliums, of Chriitus als eenen borgerlyken Wet^ee er aanzag. Maar ons Huwelyks-Recht gaat doorgaans aan de ftrenge zyoe noch eenen ftap verder, dan de Zedelyke Wetten van Chriftus; en dit is het, het welk ik niet kan goedkeuren Volgens de verklaaring van Ch-iftus zondigt een Man niet, die Wegerfs. ontucht, zyner'Vrouweeeneri Scheid b.ief gééft; alles komt hier alleenlyk op zyn eigen geweeten aan, en hy behoeft van de misdaad zyner Vrouwe gee- bewys te geeven.het welkinRechten doorgaat. Dan on:e Huwelyks Wetten dringen doorgaans op dat bewys, het welk natuurlyker wyze zoo moei!y;< is om te geeven: en hier door is een Man dikwerf genoodzaakt, om zyne Vrouw, van welker ontrouwe hy overtuigt is ,en van welke hy, volgens de Wetten van Chriftus vryheid had "om zich te fcheidèn tegen het wezentlyk oogmerk van den Echten ftaat aan, zoo lange te behouden, tot dat de dood zyn Huwelyk vernietigt. Is dit goed te keuren Pen verdienden de Wetten hier geene verandering? Som yds worden zy, dewelke hunne Godtgeleerde bedenkingen over de hcht-fcheidinge geeven moeten, door hunne van oudsaf aangenomene Hellingen, en de oogfchynelyke billykheid derwyze in het naauw gebracht, dat zy genoodzaakt zvn, om dingen, die vlak tegen eikanderen ftryden,  336 § 120. Echt-Scheiding. den, te verwarren. My flaat voor dat ééns uit: zeker land, in het welk Echt breuk noch met het zwaard geltraft werdt, de beflisfing van eene Godtgeleerde faculteit gevraagt werdt, over de vraage, of een Man konde gefcheiden worden van zyne Vrouw, die men naa veele andere verderikingbaarendetoneelen, eindelyk zelfs by eenen anderen Man te bed gevonden had? Het overfpel was niet in Rechten beweezen; want nademaal het geval in den hoogden graad Crimineel was, en er de llraffe des doods op ftond,werdt 'er tot een bewys in Rechten,waar op he: doodvonnis volgen konde, meer vereifcht, dan eene noch zoo verregaande beredeneerde waarfchynlykheid; namemlyk, of eige bekentenis der misdaadigen, of getuigen, die by het pleegen der misdaad zelve waaren tegenwoordig geweeft. Beide partyen hadden 'er niet aan gedacht, om eerft zoodanige getuigen te roepen, toen zy zich gereed maakten,om hun voorneemen te volbrengen Het Confiflorie, het welk de vraag vóórhelde,meldde deeze omftandigheden , en dat de Vrouw niet fchuldig was verklaart aan Overfpel, om dat 'er geen ooggetuige der eigentlyke misdaad was opgekomen Maar moet de Man nu hier onder lyden?Moet hy zyne Vrouw behouden, om dat men haar het Hoofd niet kan afflaan? De Godtgeleerde Faculteit voelde de billykheid der Echt fcheidinge, (en dit verdient gepreezen te worden) en verklaarde dezelve voor geoorlooft. Dan in plaatze van het antwoord daar op te veftigen, dat Chriftus geene Rechtsgeleerd bewys van de onkuifchheid der Vrouwe vordert, maar de Echtfcheiding uit hoofde van haare ontucht; ten éénenmaale aan het geweeten en de overtuiging des Mans  § iso. Echt-Scheiding. jfofi Mans overlaat; en dat geen verftandig Man by zoodanige omftandigheden anders kan denken, dan dat zyne Vrouw den Echt gefchonden heeft; leiden zy tot den grondflag hunner beflisfinge: „ dat Mofes de Echt-fcheiding veroorloofde, wan„ neer een Man aan zyne Vrouw Ervath dabar „ (dé naaktheid eener zaAke) vond: „ dat Ervath dabar zoo veel betekende, als, iets scHANDELYKs:dat, by eenen ande„ ren Man naakt te bedde gevonden te worden j „ buiren twyffel iets fchandelyks is, en by gevol ■ „ ge dat de Echt-fcheiding in dit geval geoorlooft „ was". In dit antwoord werden geheel ftrydige zaaken met eikanderen verwan: het Confijïorie, het welk de vraag deed, lag de Zedelyke Wetten van Chriftus ten gronde, en begeerde te weeten, Of de Echt-fcheiding, volgens deeze Wetten vryftond; de faculteit die door de oude vooroordeelen, en het gevoel der billykheid, 't welk met dezelve ftreed, in het nauw gebragt was, antwoordde uit de burgerlyke Wetten van Mofes, waar van Chriitus uitdruklyk getuigde, dat dezelve, óm der onbuigzaamheids wille, der Ifraëliten de Echtfcheiding ook in zoodanige gevallen veroorloofde, in welke zyne leere der Zeden en des geweeténs, ja in welke de Zedenleere van Mofes zelf, dezelve ■voor verbooden verklaarde. Daarenboven ontglipte der faculteit ongemerkt eene grondftelling, die zy | zo ik haar recht kenne)öp eenen anderen tyd zekerlyk niet zoude hebbe laaten doorgaan r Wanr. zo het waar is, dat iedere fchandelyke daad eener Vrouwe genoeg is om den Echt te fcheidèn, dan zoude men haar ook om leugenen kunnen laaten vertrekken, dewyl het liegen buiten twyffel ook iets fchandelyks is: en waarlyk weinige Huwelyken 1L Deel. Y zoa-  3^55 § ï2c*. Echt-Scheiding. zouden 'er dan ongefcheiden blyven; ten minfterï men zoude ten opzichte der opvoedinge van zyne Dochteren eene aanmerkelyke verbetering noodig hebben, om zulk een algemeen onheil voor te komen. Noch ééne byzonderheid. Toen de Lyf- Medicus der Koninginne van Engeland, de Heer Baron P r in g l e , voor eenige jaaren Gottingen bezogr, /vroeg hy my,of men Matth.V 23, niet in plaatze van nofvt!*s9zoude kunnen leezen,^^'W (wegenS boosheid) nademaal deeze beide Woorden in de zeventig overzetteren fomtyds doordeaffchryvers verwilïelt worden. Deeze waarlyk zeer geeftige gisfing zonde ons een geheel ander Christelyk Kerk-recht geeven, en de Echt-fcheiding ook wegens opzettelyke boosheid, weerfpannigheid, en andere kwaade zeden der Vrouwe, voor den Rechtbank van het geweeten veroorlooven.Dan ik kan dezelve niet aanneemen, uithoofde van de volgende oorzaaken, van welke de twee eerften den Heere P r i n g l e al genoegzaam toefcheenen. 1. ) Het woord 7i-opv2<« komt in deeze verklaaring over de Echtlcheidinge tweemaalen voor, Matth V, 32. en XIX, 9. Het is niet waarfchynlyk dat men op beide deeze plaatzen dezelfde fchryf fout zoude begaan hebben, en dat dezelve, wat meer is, zoo algemeen zoude geworden zyn, dat geen affchrift, geene vertaaling, de echte leezing zoude behouden hebben. 2. ) Mattheus heeft Hebreeuwfch gefchreeven. Zoo veele gelykheid de woorden tto?vu» en sroyup/» in het Griekfchhebben, zoo veel ver- fehil-  § i2i. Bezorging der Weduwen: 339 fchillen dezelven in het Hebreeuwfch , en nochtans is 'er geene de minfte waarfchynlykheid, dat hier in het Hebreeuwfch, boosheid, of iets dergelyks gedaan heeh-Hieronymus ten minilen, die het Hebreeuwfche Evangelie van Mattheus geleezen en vertaalt heeft, zegt'er ons in zyne verklaaring van het zelve niets van. 3.) 'Er was, juift ten tyde van Chriftus, twift tusfchen de Schooien van Hillel en Schammai, of de Echtfcheiding alleenlyk wegens ohtucht,dan of dezelve ook buiten het geval van ontucht geoorlooft zy;de gewoone leezing, 7r«pvéi« is derhalven met de omftandigheden van dien tyd het meeft overèenkomftig; en men zoude dezelve dan zelfs moeten aanneemen, wanneer 'er noch eene andere leezing gevonden werdt; het welk nu geene plaatze heeft. S 121. Bezorging der Vrouwe naa den Dood van haaren Man. Voor het onderhoud der Vrouwe, naaden dood haares Mans was reets zorggedraagen, zonder dat 'er nieuwe fchikkingen tot dat einde behoefde gemaakt te worden, indien zy Kinderen had, dan lag op deezen de natuurlyke Verplichting, van welke geene Wet behoeft te fpreeken, om hunne Moeder te verzorgen. Indien zy dezelve niet had, dan moeft de naafte Bloedverwant van haaren Man haar trouwen, of, zo hy daar geenen zin in had, haar aan den volgenden nabeftaanden overy a geeven,  34r- S I^2, Lyf-Eigendom; geeven; en wel 5n dier voegen, dat men, gelyk' uit Ruth IV, 5. kan gezien worden, den akker des overleedenen niet erven konde, zonder de Kinderlooze Weduwe daar by te neemen. Wanneer zy al te oud was, om wederom te trouwen, fchynt evenwel de verplichting voor hem, die den Akker erfde, gebleeven te zyn, om haar even zoo wel te onderhouden, als of zy zyne Vrouw geworden ware. By de Arabieren, die doorgaans geene Akkers hebben, is dit anders geftelt. In hunne Huwelyks - Voorwaarden bepaalen zy eene zekere hoeveelheid voor de Vrouw; dan by de omftandigheden die onder de Jooden plaatze vonden, was dit niet noodig. §. 123. Mofes laat bet Lyf- eigendom , bet welk voor'zynen tyd was ingevoert, onder zekere bepaalingen: ftand houden. Mofes vond het Lyf-eigendom lange voorzynen tyd onder de Jooden zoo wel als de nabuurige Volken in gebruike gebracht. Abraham, Ifaac en Jacob hadden hunne ftaaven gehad; en de Cananiten , /Egyptenaaren en Arabieren hadden insgelyks de hunne. Of het beter zy dat het Lyf.eigendom al, dan niet plaatze hebbe, is eene Vraage van veel gewichts in de Wysgeerige befchouwinge der Wetgeevende Wysheid - waar over men lange getwift heeit. en welker beflisiing niemand van my ver. wachten zal , daar ik een inboorling ben van Duitfchland, en dus van een Land,waar in ik mm-  § ï52. Lyf-Eigendom. 341 aimmer voorbeelden van Lyf-eigendom gezien hebbe. Enkel befpiegelende en éinzydige onderzoekingen zyn by eene vraage van dat gewicht niet toereikend; wie dezelve beantwoorden wil, snoet metterdaad het Lyf' eigendom , in deszelfs voor en na eelen , door langduurig nadenken, en eene bevinding van veele jaaren kennen. Want dat 'er voor en nadeelen mede verbonden zyn, zal zekerlyk niemand ontkennen. Daar Slaavery plaatze heeft, worden veele duizenden van wlenfchen hard behandelt,- want dat het een harde toeiland is, een Slaaf te zyn, zal ieder één bekennen. Daar het getal van Lyfei. genen fterk aangroeit, heeft een Staat veele ongewapende onderdaanen, die nochtans dagelyks moeten eeten en drinken, zonder tot verdediging van den Staat nuttig te zyn , dewyl men aan Slaaven geene wapenen kan vertrouwen; en eindelyk loopt men in zulk eenen Staat noch gevaar, dat de Slaaven eens zullen merken datzytoteenlafr. worden, hunne kans afzien, wapenen zoeken, en zich tot Heeren maaken. De Romeinfche en andere gefchiedenisfen verhaalen ons voorbeelden van zulke betla ServiUa (oorlogen dcor den opftand van Slaaven veroorzaakt) die Gode zy dank, onder ons zoo weinig bekend zyn, dat wy'er niet ééns eenen naam voor hebben: hoewel het woord, Boerenkryg na by de betekenisfen kome van de latynfche uitdrukkinge. Daar geen lyfeigendom plaatze vindt, moet men veele misdaaden, die anders met meer nuts,en ook misfehien nadruklyker, hoewel zagter in zich zelf, met Stoa*, verye konder; gefbaft worden, met den dood (traliën; by voorbeeld,diefftal en misfehien ook (volgens de Wetten van Hanover , die evenY 3 wef  342 § 122. Lyf-Eigendom. wel in dat ftuk noch nooit gevolgt zyn) fchelmachtige banquerouten. Men heeft geene middelen, oni liet ledig gaan van bedelaren te verhinderen; want werkhuizen, die nochtans een foort van lyf-eigendom uitmaaken, koften aan eenen Staat meer, dan zy opbrengen,en de fchikkingen tenaanzienevan fc uldenaaren kunnen ook niet zoo hart of veilig worden ingericht, als daar men zynen fchiildenaar ten Slaavé verkoopen kan. Tegen de hardigheid der Slaaverye is dit doorgaans een veilig behoedmiddel, dat een Heer voorzichtigheids halven voor zy:en Slaaf zoo goed zorgt als voor zyn'paard, dewyl het tot zyn eigen voordeel ftrekt, d t zyne' Slaaven in leeven blyven, gezond zyn, en Kinderen teelen; daar en tegen niemand neemt zich èencs daglooners of gehuurden knechts uit eigen belang aan; alleenlyk de barmhartigheid doet ons in den nood aan deeze denken. Maar barmhartigheid wordt zoo algemeen niet gevonden als iegen bel mg; en zelden ook is dezelve zoo werkzaam of mild in haare uitwerkfelen Veele Skaven hebben het derhalve in hunne Slaaverye beter dan zy ih Vryheid hebben zouden; vooral wanneer zy eenen goeden, en fomtyds ook wanneer zy eenen harden, maar daar byteffensverftandigén Heer bebben Hier Valt het moeily k om het voor-en nadeel tegen elkander op te weegen; en nochtans wanneer ik onze leevens nraffen of diefllal in aanmerkinge neeme , die zoo dikwerf van te groote hardigheid befchuldigt zyn; wanneer ik zie hoe weinig wy by zulke harde ftraffen voor diefllal zeker zyn; wanneer ik op het uitbannen lette, waar mede wy doorgaans niers anders doen, dan dat wy onze fouuien met onze dieven belaften, terwyl zy aan hunnen kant ons de hunnen fchenken; of zelfs waar  § 122. Lyf-Eigendom. 343 waar door wy de Kweek - Schooien voor Struikroovers-banden opvullen; en eindelyk,wanneer ik het oog flaa op de pelt van onze landen, de bedelaars,kome ik dikwylsop de gedagten,da; het beter zyn zoude, indien het Lyf eigendom onder zekere bepaalingen geoorlooft ware. Dan niet meer hier van. Mofes laat het by de oude gewoonte, die het Lyf-eigendom plaatze deed vinden: dan hy bepaalt het zelve, inzonderheid ten nutte van geboore burgers, aanmerkelyk, en maakt dien toeftand veel draaglyker. Dit is, om zoo te fpreeken, de ziele van zyne Wet. Hy fchynt het lyf eigendom voor eene hardigheid gehouden, en deeze hardigheid in zyn binuenfte afgekeurt te hebben; en hoe konde dit anders zyn, daar het Volk, het welk hy in vryheid ftelde, en waar aan hy Wetten gaf, zelfs het flaaffche Jok in iEgypten getorft,enalle de hardigheden van dien onnatuurlyken ftaat gevoelt had. Hy maakte om die rede deeze fchikking Deut. XXIII, 16, i y, dat men eenen Vreemden knegt, die by de Ifraëliten zyne toevlucht zoude neemen, aan zynen Heer niet wederom overléeveren moeft. Zo dit iemand vreemd mocht voorkomen, of als eene fchennis der Rechtvaerdigheid toefchynen, die herïnnere zich, dat wy op de zelfde wyze handelen, wanneer een deferteur tot ons overloopt, en wy met den Vorft, uk wiens dienft hy gevlugt is, In goede vriendfchap leeven; de deferteur heeft noch daarenboven eenen Eed gebroken, maar de vluchtende Slaaf niet. Ik zal deeze beide weigeringen van Recht hier niet verder,noch door de eerfte grondftellingen van het Recht der volken oplosfen: want de Vraage, OF MEN VOLSTREKÏELYIC VEKPJLICHT Zï , Y 4 om  |44 § 123* Lyf-Eigendom. om recht te doen aan vreemdelingen s .die tot den loop vis het recht, het welk niet zonder kosten geschieden kan, niets toebrencenjdan of men dit alleenlyk doe uit goede buurschap, en in verwachtinge, datzy dit op dezelfde wyze vergelden zullen? deese vraage, zegge ik,'komt hier zekerlyk niet te pasfe, daar ik bezig ben, om van het LVf-'Eigendom te fpreeken, S I23- De Verfchiilende ivyze waar op men Lyf- Eigenen verkreeg, of ten Slaave gemaakt werdt. Drieërlei was,volgens het MofaïfchRecht,en het herkomen der Hebreeuwen , de wyze, ot= welke Lyf-eigendom ontftond, of Slaaven konden verkreegen worden; of, zo men de nevenftaande afdeelingen mede telt Cwant ik zoude niet gaerne over het getal twiften) vyferlei. ï.) De Oorlog:waar uit ook waarfchynlyk het Lyf-Eigendom zynen eerften Ooriprong genomen heeft. Hier vindt men nochtans tusfehen de He* breeuwen en dé Wefterfche volken, die in den Oorlog Slaaven maakten, dit onderfcheid, dat, volgens het harde Krygs recht van de Hebreeuwen, en de nabuurige Vólken, een gevange Vyand, die Wapenen gevoert bad^, niet veel hoope, om in het leeven gefpaart, en als Slaaf aangenomen te zullen worden, over had; en dat doorgaans alleenlyk Vrouwen  jji 123. LYF-E I GENDOM. 34.V wen en Kinderen tot Slaaven gemaakt werden. Deut. XX, 14. XXI, 10,1 i. Somtyds was dit Recht van dep Oorlog noch ftrenger? en in den kryg,'die tegen de"Midianiten gevoert werdt werden alle Kinderen van het Mannelyk geflacht,en alle Vrouws-perioonen, die met Mannen te doen gehad hadden, om het leeven gebracht, en geene andere, dan zuivere Maagden tot lyf eigenen gemaakt. ÏSim. XXXI, 11-14. t!5,35. Nochtans was het den Ifraëliten niet verbooden, in Oorlogen , die maar niet tegen d;e Cananiten gevoert werden , zachter te werke te gaan: en waarfchynlyk zal Eigenbelang of medelyden hen dikwerf bewoogen hebben, om aan ge» vangenen, die de Wapenen tegen hen gedraagen hadden , het leeven të fchenken , INDIEN ZOLK5 MAAR ZONDER GEVAAR GESCHIEDEN KONDE: ik VOegC 'er deeze voorwaarde niet zonder goede redenen, noch ten overvloede by: want by de patriotifmus der meefte oude Volken, die hen tegen hunne Vyanden zoo verbitterd maakte, en by de natuurlyke wraakzugtige gemoeds gefteltheid, die inzuidelylce landen zoo werkzaam is, en die byna van geene andere eere weet, dan van die, welke beftaat in zyne wraakzugt niet onvoldaan te laaten s konde het zekerlyk niet altoos veilig zyn, verwonnene Vyanden in het leeven te fpaaren, en dezelve dan als lyf-eigenen by zich te behouden. 2.) De tweede wyze, op welke men Slaaven ' kreeg, was het koopen van dezeiven; en hier Y 5 ' komen  | 123 LvF-ElGEND.OM, komen wederom verfcheiden foorten van koop in aanmerkingen. a.~) Een knegt konde door zynen Heer aan eenen anderen verkocht worden; en dit gebeurde naar allen lchyn , zoo dikwerf een Ifraëiiet, die zich aan eenen Vreemdeling verkocht had , door zynen naaft beftaanden wederom geloft wierdt; Levit. XXV, 47-50- Doch, om daar van niet te fpreeken , het koopen van kneg= ten was zoo gemeen, dat de uitdrukking r~jD3 JTlpD voor Zilver gekochte, by na de gewoone Naam van eenen lyf-eigenen geworden is,in zonderheid om hen te onderfcheiden van de knegten, die in het huis van hunnen Heer gebooren,noch wat beter dan de andere gehouden werden (d)a Dan in dit geval behoort het koopen eigentlyk niet tot de middelen waar door het Lyf eigendom ontftaat, maar alleenlyk tot de verfchillende wyzen , waar door men een recht van Eigendom, op Slaaven verkreeg; en daar gefchiedde alleenlyk eene Overgaave van dit recht, het welk niet eerft behoefde verkreegen te worden; tranflatio dominii heet het , in de taaie der Rechtsgeleerden. — Waarfchynlyk werden ook de Lyf-eigenen die in den Oorlog waren buit gemaakt, aan den meeftbiedenden verkocht, om dat men anders dezelve niet wel zoude hebben kunnen verdeden. Num. XXXI. verkreegen de twaalf dui- (a) Gen. XVII, 23.  § i23- Lyf - Eigendom. 34? duizend Mannen , die den Veldtocht ge'dam hadden, van de gevangene Midianitifche Dochteren, 15968 ; alle de overige Ifraëliten,'die byna een getal van zesmaal honderd duizend uitmaakten , 156^0,- de Priefter Eleazar ,'32 ; en de Leviten,die in meer dan acht duizend volwaslene perfoonen beftonden, 320. Hier was het: niet mogelyk dan buit, zonder dien eerft te verkoopen, met behooriyke evenredigheid te deelen. b. ~) Ieder, die wilde, konde, wanneer hem de nood perfte , zich zeiven ten Slaave verkoopen ; en dit niet flechts aan eenen Ifraëiiet,maar ook aan eenen Vreemden, die onder de Ifraëliten woonde. ' Het was dus aan Vreemdelingen geoorlooft, Ifraëlieten tot hunne Lyf - eigenen te koopen; nochtans met die begunftigende bepaaling der Wetten , dat de nabeftaanden van zulk eenen verkochten Ifraëiiet , vryheid hadden om hem weder te losfen , wanneer zy het geld betaalden, het welk, de jaaren die hy reets gedient had 'er afgerekent, noch te kort kwam, Levit. XXV 9 39, 47-§e. c. ) Ook fchynt het, dat Ouderen, en wel 1 niet alleenlyk een Vader, maar ook in fom- migen gevallen eene Moeder het recht hadden, om hunne Kinderen tot Slaaven te verkoopen. Wel is waar, Mofes heeft dit niet uitdruklyk gezegt, maar hy heeft het bok niet verbooden: en ik kan ten minften de  ce gefchiedemsfe, i Kon. III, i6"-2f>,niet verilaan, zo men niet vooronderilelt, dat eene Moeder voordeel heefc kunnen doen, met haar kind te verkoopen. Eei.e Hoere, die haar eigen kind in den flaap had dood gedrukt ? ftal het kind van eene andere Hoere , die by haar fliep, het weik van den zelfden Ouderdom was, als dat, het welk zoo ongelukkiglyk was omgekomen, zy geeft dit voor haar eigen kind uit, en blyft 'er zoo onverzetlyk op ftaan , dat deeze vreemde twift, die door geene tegenwoordige Wetten konde beilift worden', voor den Troon gebracht wierdt. Dat eene Moeder,haar eigen kind,fchoon in onecht geteelt, liefheeft, en hetzelve niet misfen wil, kan men begrypen > maar hoe eene Hoere daar toe zoude kunnen komen, om zich een kind, het welk zy wel weet, dat het haare niet is, toe* te eigenen, en zich den laft van deszelfs opvoedinge op den hals te laaden,is ten t-énenmaale onbegrypelyk, indien zy zich geen voordeel daar van belooven kan: en hoe zoude zy eenig voordeel van de bezitting eenes hulpeloozen zuigelings verwachten kunnen, ingevalle zy bet Recht niet heeft, 'om het zelve te verkoopen? Ik bekenne het, dit Recht fchynt hard te zyn: en evenwel is het byna dat byzondere gedeelte van het Lyf eigendom, het welk menuitmedelvden met zulke ongelukkige Kinderen, en uit ftaatkundige voorzorge voor de bevolking , het ailereerft onder ons zoude mogen wenfehen wederom  $ i23- Lyr^EiGSHDOMi 3-49 derom herftelt te zien. De Moed.rlyke tederheid za! buiten dien maar zelden anders dan in gevallen van de dringendfte noodzaaklykheid toelaaten, dac 'er gebruik van gemaakt wordt : eu daar tegen zal het duizenden van Kinderen by het leeven behouden. Onder ons komen de meefte onechte Kinderen om, door armoede van de Moeder, en mangel aan de vereifchte bezorging. Vondeling-huizen zyn wel eer» goed gemeent, maar nochtans een zeer onvoldoend middel tegen dit kwaad, er» fomtyds, wanneer of de opzieners of de mindere bedienden van die huizen geweetenloos zyn, flimmer dan het kwaad zelf. Want Kinderen hebben in hunne allereerfte jaaren een foort van moederlyk opzicht noodig, zo zy in het leeven zullen behouden worden; en men ziet by bevindinge, dat in de Vondeling - huizen wel Kinderen worden ingebracht, maar al te zelden, dat zy 'er wederom uit gaan; eene ongemeen groote menigte, en die geene evenredig, heid heeft met het geheel, fterft door gebrek aan behoorlyke oppasfinge; om dat 'er niemand is , die deeze Kinderen met zekere byzondere toegeneigcheid bemint, en eigen baatzugt by derzelver behoudenisfe geen belang heeft. Daar en tegen wanneer eene ongelukkige, die door haaren ycrleider , of den betaaler haarer fchande verlaaten is , den vrugt haarer Onkuifchheid kan verkoopen; en een goed HuisVader, die in de menigte van lyf-eigenen zynen Rykdom ftelt, en Slaaven, die van  35° § I23- Lyf-Èïgendom. van hunne kindsheid af in zyn Huis geweek zyn, voor anderen die hy al volwasfen gekocht heeft voortrekt, om dat hy zich op hunne getrouwheid beter kan verlaaten, wanneer deeze haar kind koopt; bl\ ft het waarfchynlyk in het leeven , behoudt zyne gezonde leden , en wordt noch daar en boven van de jeugd af aan gehouden tot den arbeid , waar van bet geheele leeven door, het nut verwachten kan. d.) AI wie fchulden gemaakt had , zonder dëzelven te kunnen betaalen, werdt door de Overheid ten Slaave verkocht, of aan zynen fchuld eilcher in ftedevan betcalinge als eenen Lyf-eigenen onergegeeven. Hec zelfde vond ook plaatze by diefllal; wanneer een dief niet in flaat was , om het geItoolene weder te geeven in die evenredigheid, waar in de Wetten zulks bevolen hadden , (dubbeld, of wel vier-en vyf-vouwig) Exod. XXII, i. Nehem. V, 45. Ja: men bepaalde zich niet eens by de perfoon" van den fchuldenaar, maar {leeg ue handen ook aan zyne Vrouw en Kinderen; en fomtyds liet hy deeze eeril in Slaaverye gaan, ten einde zelf noch vry te blyven. 2 Kon. IV, 1 Jefaia L. 1. 3.) De derde wyze was, wanneer uit het Huwelyk , of de gemeenfchap van Slaaven en Slaavinnen, by de Latynen Contubernia genaamt, Kinderen gebooren werden. In  § i 23. Lyf-Eigendom. 35* In het Roomfch Recht heeten de Huwelyken van Lyf eigenen onder eikanderen nier. conjugia, maar contubernia: en ook by de Hebreeuwen was tusfchen deeze, en de Huwelyken van vrye liedèn, een grooc onderfcheid. Indien een geboore Hebreeuw, die zic't zélven ten Slaave verkocht,te vooren algetrouwt geweeft was, was dit zekerlyk een volkomen Huwelyk , en zoo ras de zes Jaaren van zyne Slaaverye om waren , nam hy zyne Vrouw wederom met zich in Vryheid Exod. XXI: 3. Maar indien hem zyn Heer geduurende den tyd zyner dienftbaarheid eene Slaavin gaf, was dit niets meer dan een Contubernium, en van een wettig Huwelyk daar in wezentlyk 011derfcheiden, dat deeze Slaavin in Slaaverye bleef, wanneer hy in het zevende jaar vry werdt, en dus dat hunne gemeenfchap dan van zelf een einde nam , Exod. XXI: 4. De kinderen uit zulk een Contubernium gebooren, waren Lyf eigenen; en het is dus noch veel meer onbetwiftbaar, dat de kinderen van andere Slaaven, die van afkomlr. geen Israëliten waren , tot Slaaverye gebooren werden. Zulk een geboore knegt werdt genaamdt, de in het huis geboorene (#)» "e Zoon des Huizes (F) , of, de Zoon der Dienstmaagd (c)- Abraham had 'er, van dit foort drie honderd en achttien (d), en om dat Ca) Gen.XIV, 14.XVII.23: CA) Gen.XV,-. (c) Exod. XXIII, u.Pf.LXXXVI, 16.CXVI, 16. pvoeding, liefde en getrouwheid voor hem hadden ingezoogen. Kinderen van zes jaaren konde men byna met knegten die in het huis van hunnen Heer gebooren waren, gelyk ftellen;maar van het tiende of twaalfde jaar verminderde de waarfchynlykheid, om zulk eene gemoeds geftehheid in den Lyf-eigenen natuurlyk te zullen kunnen maaken ,in dezelfde maate, waar in zyne bekwaamheid om dienft te doen en de waarfchynlykheid van in het leeven te zullen blyven toenamen ; en evenwel was hy noch niet zoo volkomen , niet zoo fterk van lichaam, of bedaart van geeft, als hy worden konde. In deeze prys bepaalinge werden de Vrouwsperzoonen alleenlyk als Slaavin-  § 124. Prys der Slaaven. 357 vinnen, en in het geheel niet a^bedgenooten aangemerkt; anders zoude eene Slaavinne. van achttien jaaren niet op den zelfden prys hebben kunnen ilaan met een kind van zes jaaren, noch driemaal minder waardig geweeft zyn, dan eene van vyftig. En alles wel befchouwr zal men hetals eene goedertierenheid in den Wetgeever moeten aanmerken, dat hy Lyf eigenen van beiderlei geflacht, van het achttiende jaar af niet hooger gewaarcieert, noch tot de vierde Clasfe geftelt heeft. Ik ben van gedachten,dat men in koop en verkoop eenen knegt van achtien jaaren al duurer zal betaalt hebben, dan eenen van veertien of tien jaaren. 4. Van de twintig tot zedig jaaren, dus inden tyd, wanneer men 'er het meefte nut van trekken kan, en wanneer men de grootfte waarfchynlykheid heeft, van den Lyf eigenen ten minilen noch zes jaaren (den tyd, dien een l lebreeufche knegt dienen moeft) te zullen bezitten, waardeerde Mofes eenen Slaaf op vyftig, en eene Slaavinne op d e r t i g Sikkelen. 5. ) Boven den ouderdom van zeftig jaaren daalde de prys wederom, by eenen idaaf tot op vyf tien, en by eene dienftmaagd tot op tien Sikkelen. Wranneer men in deeze geheele prys waardeeringe ziet, dat het andere geflag: ftaag op minderen prys, dan het onze, geftelt wordt, hoewel het zelve in de eerfte bepaaling van eenen Slaaf of eenen Slaavinne die door eenen Z 3 ftoo-  35<* § i*5« Lyf-Eigenen van ftootende Os gedood waren, even hoog gewaardeert zy; fchynt men dereden daarvan hier in te moeten zoeken, dat eeneVrouwsperfoon hier in het geheel niet als Byzit, maar alleenlyk als Slaavin wordt aangazien; want wanneer eene perfoon van het andere geflacht zich door een gelofte Gode heiligde, of door haare ouderen Gode geheiligt werdt, fpreekt het van zelf, dat het in geenen deele het oogmerk was, om aan den Priefter eene byzit te bezorgen. § 125. Lyf-eigenen van het algemeen 3 of het Heiligdom. (Mancipia public a, vel facra.") Het waren niet flechts enkele perfoonen, die Lyf - eigenenkonden houden, maar ook een geheel publicum , het Heiligdom namentlyk : en zulke Slaaven of Slaavinnen van het Heiligdom, werden volgens de wille van Priefteren of Leviten,tot allerlei laage dienften, Houthakken, by voorbeeld, en Warer draagen , of ook fomtyds tot meer aanzienlyke bezigheden gebruikt. Al in de Wetten van Mofes vindt men het fpoor daar van. In zyne befchikking, Levit XXVII, 1-8,die ik zoo even hebbe opgeheldert,vooronderftelt hy, dat iemand door eene gelofte zich tot eenen Lyf eigeuen van Godt, dat is, van het Heiligdom konde maaken : en al boe wei hy wilde, dat men hem vryheid zoude geeven, om zich los te koopen, nochtans het eerfte gevolg van zyne gelofte, het welk juift door de loskooping moeft weg  § 125- Het Heiligdom. 359 weg genomen worden, was Lyf eigendom. Men ziec zelfs uit deeze Wet, dat geloften van dien aart,en knegten des Heiligdoms al voor den tyd van Mofes moeten bekend geweeft zyn, wanthy is 'er zoo verre af om deeze gelofte in gebruike te brengen, dat hy derzelver gevolgen verzachte , en daar by teffens vooronderltelle, dat zy in gebruike blyven zullen. Indien men al wilde denken, dat de Ifraëliten zelve tot dus verre geene dergelyken geloften hadden kunnen doen, om dat zy in den dienft der Koningen van J^gypten waren ^kunnen zy evenwel de voorbeelden daar van by andere Volken gezien hebben. Van de 32000 veroverde Midianitifche Dochteren, vielen aan den Priefter 32 en aan de Leviten 320 (a) ten deele: indien zy dezelve behielden en niet verkocht hebben, zyn dee/e Dochteren Lyf eigenen van het Heiligdom geworden. Toen de Ifraëliten ten tyde van Jofua in Paisftina drongen,en de Gibeoniten door b drogbewerkten , dat een Verbond met hen ge'looten wierdt, werden zy,naa dat men het bedrog ontdekt had, tot war'erdraagers en houthakkers van het Heiligdom gemaakt. Men noemde dezelve Nethbiim of g eg ee ven en, om dat zy aan den Priefter gefchonken waren; en hunne nakomelingen, die noch lange naderhand in wezen waren, werden Nethinseers genaamt;welker nadere befchryving men niet hier, maar in de Joodfche oudheden verwachten moet. Samuel zelf was zulk een aan Godt verloofde: Ci Sam. x.) de Hoogepriefter, di> liefde voor hem verkreeg, maakte hem tot zyn eigenen dienaar , Ca) Levit. XXXI. 40-47. W Z 4  360 § iar5. Eigendommen naar, en hy klom door den tyd tot de waardigheid van eenen Rechter. § 126". Van het Eigendom , het welk Slaaven bezitten konden; het Recht van hunne Heeren om hen te [laan; de bepaalingen van het zelve; en bet los laaten van Lyf-eigenen. De knegten der Hebreeuwen konden een Eigendom hebben. Wie zich, door eene gelofte aan Godt verbonden had, diens goederen vervielen daar door zoo weinig op het Heiligdom, dat hy veel meer een gedeelte van dezelvenbefteeden konde om zich wederom te losfen. Levit, XXV, 49/ wordt het als eeu mogelyk geval aangemerkt, dat een Slaaf, zelfs geduurende den tyd zyner Slaaverye iets verkrygt, en daar voor zyne vryheid koopt. De Romeinen maakten een onderfcheid tusfchen het Eigendom, en hetpeculium van Slaaven, maar by de Hebreeuwen kan ik van dit onderscheid geen het minfte foort bemerken. Uit 2 Sam. IX, 10 blykt zelfs dat een Slaaf wederom andere Slaaven, die hem zeiven toebehoorden, bezitten konde; Ziba,een Lyf-eigene,had 'er twintig. Mofes verleende aan eenen Heer het recht, om zyne Lyf eigenen te liaan; en waarlyk zonder deeze vryheid zoude het Lyf eigendom niet wel beftaan kunnen; hy gaat daar in zoo verre, dat een Heer niet geftraft wierdt, al ware het ook dat een knegt van de flagen ftierf, indien hy maar niet onder de handen van zynen Heer dood bleef, maar flechts toe op den tweeden dag leefde: en met rede  § 126. van Slaaven, enz. 36/ rede, want dewyl een knegt zynen Heere geld waardig is, kan men niet vermoeden, dat deeze zonder groote oorzaake te hebben de maate in de kaftyding zoo verre te buiten gaan zal, dat'er de dood op volgen kunne: hier komt noch by, dat hy over het algemeen, Recht had van hem te flaan, en het altoos moeilyk valt, om de juiite maat te houden wanneer men in drift kaftydt;behalven noch dat het gevaar van eenen llag niet altoos alleenlyk van hem afhangt, die den zeiven geeft, maar ook dikwils van dien, die hemontfangt,enzichzookankeeren, dat de llag, zonder eenig opzet, doodlyk worde. Daarenboven was dit al eene ftraffe voor deönmaatigheid in het ftraffen van zynen knegt, dat de Heer hem kwyt raakte. Mofes drukt de reden van zyne gemaatigdheid in dit geval zeer kortelyk dus uit:want het is z vn geld,Exod. XXI,ai. Daarentegen had een Heer het Recht niet om zynen knegt te dooden, of aan zyne leden te befchadigen. Indien hy hem derwyze floeg, dat dezelve onder zyne handen ftierf, zo werdt hy geftraft, wel niet, naar myne gedachten,aan het leeven, maar zoo als het der Overheid goed dacht, of zoo als de orhftandigheden het mede brachten, die buiten twyffel zeer verfchillend konden zyn, Exod. XXI,20. De eige uitdrukking van Mofes is, hy zal gewroken worden ; maar hy zegt niet, gelyk anders, wanneer hy van leevens ftraffen fpreekt, hy zal sterven; en by de Arabieren werdt een vrygeboorene niet aan het leeven geftraft, wanneer hy eenen Slaaf had omgebracht (a), gelyk uit den Coran Kap. il, 173 fchynt C«) Men zie myne Verhandeling ad leges divinas de Z 5 pcend  362 § 116. Eigendomm. van Slaaven, enz. fchynt te blyken. Zo een Heer zvnemknegt een Oog of eenen Tand uitfloeg, moeft hy hem zyne vryheid geeven, Exod, XXI, i(5, a>. En dit zelfde Recht fchynt by de verbreeking van ieder ander lid insgelyks gegolden te hebben, en Oog of Tand, alleenlyk by wyze van een voorbeeld genoemt te zyn. Mofes is meermaalen gewoon , algemeene Wetten onder zulke enkels voorbeelden voor te ftellen: en hier noemt hy hetedelfte lid, en het ontbeerlykfte het welk wy doorgaans door ouderdom natuurlyker wyze verliezen , zoo dat hy alie anderen, die, wat hunne waardye betreft, tusfchen deeze beiden in ftaan, te gelyk ichyne te hebben ingeflooten. In hoedaanige gevallen een Heer noch boven dien verplicht geweeft zy,cm zyne Slaavinne met dewelke hy of zyn Zoon vleelchlykegemeenfchap gehad had, vry te laaten, hebbe ik §§ 8/ en 88 aangeweezen. In het voorby gaan moete ik noch iets van de naamen der vrylaatinge , en der vrygelaa enen zeggen. Een vrygelaatene heet by Moles Chophshi (a) dat is eigentlyk de onreine; en iemand vrylaaten, heet hem als eenen ChophsH weglaaten; misfehien daarom , dewyl men van knegten, die Melaats waren,gaerne omilaagen wilde zyn, en hun de vryheid wedergaf (£): maar pand homicidii § 09 p. 52. in het eerfte deel van myn SyntagmaCommentatiomm:a\wa.ar men insgelyks verldaaringen van de Jooden ,. die tegen myne aanloopen ; vinden zal fa) »2>3n. (&> De afgezonderde wooning, wer■waarts men de Me'aatfe bande , werdt 2 Kon XV Chophfchith, of JV&On n*D genaamt.  §127' VOORR. eenes HehR. KneGTS. 363 maar misfehien is ook een Onreine hier zoo veel, als een Do ode; want dooden maakten volgens de Levitifche Wetten onrein ; en het woord wordt wezentlyk, Pfalm LXXXVIlI, 6 van dooden gebruikt: dan zoude de uitdrukking zoo veel betekenen, als,zoo volkomen en ONHERROEÏLYK VRYLAATEN , ALS OF HY gestorven ware. Dat de Rechtsgeleerde uitdrukkingen by de Hebreeuwen, wat haare Etymologie betreft,dikwerf zeer duifter zyn, zal men zich, uit het geen ik daar van reets meer dan ééns hebbe aangemerkt, kunnen te binnen brengen; hier kan dezelve evenwel noch al tamelyk wel opgeheldert worden ik zal hier niet fpreeken van den toeftand der Lyf-eigenen, die dikwerf niet flechts verdraaglyk, maar zeer gelukkig was; zoo min als van het onderfcheid tusfehen de Slaaven, onder welke fommigen, om deeze uitdrukking v>m de Romeinen over te neemen, lautiores waren, en zelfs wel het opzicht over het geheele huishouden hadden;en andere dergelyke by zonderheden meer; want dit hing van de Willekeur van eenen Heer af, en behoort dus niet tot het Mofaifch Recht, maar tot de Hebreeuwfche oudheden. § 1*7' Voorrechten van eenen Hebreeuwfcben knegt, en zyne loslaating in het zevende Jaar. Mofes maakt een groot onderfcheid tusfehen eenen vreemden knegt, en eenen knegt van Hebreeuwfche afkomft: de laatfte moeft maar zes jaaren dienen en in het zevende wederom vry wor-  364 § 127. Voorrechten eenes worden De wetten daar omtrent vinden wy Exod. XXI, a-ii. Levit. XXV, 39-55. Deut. XV, 12-18. Dezelve zyn misfehien op een oud herkomen gegrondveit, want wy vinden al in de gelchiedenisfe van Jacob eene dienftbaarheid van zeven Jaaren, die hy tweemaalen uithield, Gen. XXIX, 15-27. Doch, zonder my by deezen twylTelachtigen oorfprong op te houden, zal ik de Wetten zelve ophelderen. JrVlen mocht dan eenen Vreemdeling voor eeuwig tot eenen Lyf eigenen koopen, Levit.-XXV, 45» 46» maar geenen Hebreeuw. Het is niet volkomen zeker, wie hier een Hebreeuw genaamt worde of alleenlyk de Ifraëliten, of alle die van Abraham afdamden ? of ook alle die met Abraham uit hec zelfde volk gefprooten waren, al ware het ook, dat zy aan geene zyde van den Euphraat woonden? wantik moete hier in het voorbygaan zeggen, dat Hebreeuw (a) eigentlzk iemand betekent, die aan geene zyde vanderiviere,(EberHannabar dat is, aan geene zyde van den Euphraat woont,of van daar geboortig is, gelyk ook Abraham zelf. Gen. XIV, 13, Abraham ue Hebreeuw genaamt wordt, het welk de zeventige, dOOr,die aan de overzyde gebooren js ó irtpu'rtis vertaalt hebben: en de üam-vader van Abraham in het zevende lid draagt, gelyk dit meermaalen by de Oollerlingen in gebruike is, den Naam, Eber, om dat de Menfehen aan geene zyde (b) ^njn Zelfs de Asfyriers heeten Jef. VII ao. -irun nap. ■  $ 127- Hebreeuwschen Knegts. 365 zyde der riviere van hem afdammen,op dezelfde wyze als de Arabieren, dien zelfden Man Had pleegen te noemen, naar de Jooden, de meelt beroemden onder zyne nakomelingen. Hoe moet dan het woord Hebreeuw in deeze Wet genomen worden? Zorgde Mofes alleenlyk voor de Ifraëliten, of ook voor andere volken, die met hen na vermaagfchapt waren ? üe zaak is zoo twyffelachtig, dat ik byna télkens van gedachten verandere, zoo dikwerf ik daar over op het nieuw denke. Toen ik voor eenige Jaaren over deeze ftoffe, in de Hebreeu wfche oudheden (a) handelde, dacht ik, dat men dit woord in de uitgeftrektfte betekenisfe neemen moet,en ik dacht dit op volgende gronden: 1. ) Dewyl het woord, Hebreeuw geene byzondere Naam der Ifraëliren is, maar alle Volken , die van Eber afdammen, Hebreeuwen heeten. 2. ) Om dat reets, voor den tyd van Mofes, onder de voorvaderen en Bloedver .vanten der Aartsvaderen eene diendbaarheid van eenige bepaalde jaaren in gebruike was, en J cob by Laban in Mefopotamientweemaalen,telkens zeven jaaren lang, als Lyf eigen diende. Dit oude Herkomen ichynt Mofes in deszelfs geheele uitgebreidheid over te neemen,en niet te bepaalen, wanneer hy van Hebreeuwen fpreekt. En (a) Een Boek, het welk noch niet op de Mis gekomen, en ook noch niet geheel vaardig is; maar van het welk myne toehoores alleen de afgedrukte Bladen hebben. De plaatfe is te vinden p. 41.  366* 12?. Voorrechten eenes En nochtans ga ik thans byna over tot het an* dere gevoelen, wanneer ik het volgende in aanmerkinge neeme: Mofes geefc Levit. XXV, 44 vryheid. om uit die volken, in welker midden de Ifraëliten woonden, knegten te neemen, die geduurende hun geheele leeven hun dienen moes* ten; maar deeze Volken waren voor het grootfte gedeelte afftamlingen van Abraham , of zynes Broeders Zoon; by voorb. de'Ifraëliten, Midianiten, Ldomiten, Ammoniten en Moabicen; Caniniten mochten de Ifraëliten doorgaans niet tot Slaaven hebben; en het fchynt derhalven.dat de Volken die ik zoo even opnoemde, niet kunnen uitgezondert worden, wanneer Mofes vryheid geeft, om, in eenen letterlyken zin, Lyf-eigenen uit de nabuurige Volken te neemen. Mofes bepaalt twee tydftippen, op welke een Hebreeuwfch knegt moeft vrygelaaten worden, te weeten het zevende Jaar, (Exod. XXI en Deut. XV) en het vyftigileof Jubel-jaar. (Levit. XXV) Hoe dit met eikanderen overéén te brengen zy, daar het Jubel-Jaar op het Sabbath Jaar volgde, hec welk altoos op het zevende Jaar viel, en hec dus fchynt, dat een Lyf-eigene al voor het Jubel-Jaar moet vry geworden zyn, verdient onderzocht te worden. Alles komt hier daar op aan, dat men weere, wat Mofes onder het zevende Jaar verfiaan hebbe? of het Sabbath-Jaar in het welk de Akkeren braak lagen? of het zevende Jaar, gerekent van dien tyd af, dat een knegt gekogt was? Dit laafte was het gevoelen van Maymonides, en my komt het insgel} ks waarfchynlykft voor. Want Mofes noemt het altoos het zevende Jaar, zonder ooit daar voor de uitdrukking, het Sabbathjaar te neemen;  § i2*r. Hf.breetjwschen Knegt. 367 men;wat is 'er dus natuurlyker,dan dat men 'ér hei zevende Jaar der dienftbaarheid zelve door verfhalen daar hy het Sabbath Jaar befchryft, (Levit. XXV, 1-7) fPreekt hY §een woord van hec vrvlaacen der Slaaven. Nu vervalc de fchynbaare tegenftrydigheid deezer beide Wetten van zelf- doorgaans kreeg een Slaaf zyne vryheid naa zes Taaren gedient te hebben; maar zo hy, by voorbeeld, in het 46fte Jaar der Joodfche rekening en dus vier Jaaren voor het Jubel-Jaar ten Slaave verkocht was, behoefde hy zyn zevende Taar niet af te wachten, maar hy verkreeg zyne vryheid in het Jubel-Jaar, en met dezelve zynen akker weder, zo hy dien ook verkocht had. Op deeze wyze droeg Mofes zorge, dat niet door den tvd een groot gedeelte van zyn Volk teffens ra Slaaverye konde geraaken,noch zyn ftaat in plaacze van met burgeren , die tot deszelfs verdediginge de wapenen draagen, mee wêerlooze knegten vervult worden. Daar zyn misfehien noch andere gevallen geweeft, in welke een knegt eerft in het vyftigfte Jaar wederom vry werdc. B. V. wanneer iemand wegens fchulden, of diefftal verkocht was, en de fomme, die betaalt moeft worden, meer bedrog, dan men voor eenen knegt,die zes Jaaren diende, geeven moeft is het zekerlyk met de natuur der zaake overéénkomftig,dat de fchuldenaar of dief voor eer-en langen tyd, of ten minften, dat hy voor tweemaaien zes Jaaren verkocht werdt; maar ook in zulk een geval moeft zyneSlaavery met het JubelJaar een einde neemen, en alles wederom in den voorigen ftaac herftelc worden. Ook is men van gedachten,dat die knegten, die in het zevende jaar hunne vryheid niet had- den  368 ^ 127. Voorrechten éenès den willen aanneemen,en van dewelken ik ftraks zal fpreeken, in het Jubel Jaar vry geworden zyn. Ik bekenne het, in my is deeze zwaarigheid opgekomen , of zulk een knegt, in het 5ofte Jaar, naa dat hy zoo veel ouder geworden was, zyne vryheid wel zal aangenomen hebben? en of hy nu nier veel meer begeert en verwacht zal hebben, dac zyn Heer, in wiens dienft hy uit liefdeen geheel vry willig zyne befte kragten gefleeten had, hem nu in zynen ouderdom by zich houden , en voeden zoude. Dan aan den anderen kant herinnere ik my, dat ieder Ifraëiiet in het vyftiglre jaar zynen akker,dien hy verkocht had, wederkreeg; en dus konde een knegt, die te vooren zyne vryheid weigerde, om dat hy niets had om van te leeven,dezelve nu met blydfchapaanneemen,nu hy zyn Vadcrlyk erfdeel, vry van alle fchulden, weder kreeg Mofes vooronderftelt, gelyk ik zoo even in het voorby gaan aanmerkte , als mogelyk of waarfchynlyk, dat een knegt, die een goeden Heer had, wenfchen zoude, om altoos in zynen dienft te blyven, zonder ooit in zyn geheele leeven wederom vry te worden: inzonderheid wanneer hy de Slaavinne zynes Heeren tot zyne Vrouw gehad, en met dezelve kinderen geteelc had, van welken hy , zoo wel als van zyne Vrouw, moeft fcheidèn, zoo ras hy het Huis van zynen Heer verliet. In zulke gevalle ftaat hy toe, dat een knegt zich aan zynen Heere, diens gemoeds geiteldheid hy nu al zes Jaaren had leeren kennen, tot eeuwige dienftbaarheid verbindt. Dan om alle misbruiken voor te komen moed het gerechtelyk gefchieden, en de Overheid van het geval weeten. De knegt werdt dan voor de Overheid ge-  $ 127. Hebreeuwschen Knegt. gép gebracht, en vervolgens zyn eene Oor aan de denre van zynen Heer doorboort. Het is bier myne zaak niet om deeze laatfte byzonderheid, die in Aften ook onder de Mannen, dewelke daar veeltyds oorringen draagen, niet ongewoon is, en ook by andere Afiatifche volken een bewys van Slaaverye was, op te helderen; dit behoort tot de Hebreeuwfche oudheden: thans merke ik dit alleenlyk aan, dat Mofes wilde, dat ieder Hebreeuw, die zyn geheele leeven lang een Slaaf begeerde te blyven, daar van een teken, het welk hem met voorkennisfë der Overheid moeft gegeeven worden, aan zyn lichaam draagen moeft, ten einde een Heer niet valfchelyk konde voorgeeven, dat zyn knegt belooft had, hem zyn leeven lang te zullen dienen, wanneer dit niet wezentlykgefchied was; als mede,op dat een Heer zynen knegt, in die Jaaren, wanneer hy hem noch onder zyne macht heeft, door geene harde behandelingen zulk eene belofte konde af perfen. Ik zal 'er in hec voorby gaan noch by voegen, dat de Wetten, van Mof s bet doorbooren der ooren voor vrye lieden in zekere opzichten fchandelyk maakten: want hy wilde , dat dit tot een teken zoude dienen, waar aan mén eenen Lyf-eigenen, die altoos dienftbaar blyven moeft,konde kennen. Indien de Ifraëliten dan de gewoonte, van de ooren te doorbooren, ten eenenmaale hadden laaten vaaren,zoude dit Mofes zekerlyk niet onaangenaam geweeft zyn, en misfehien was dit één van zyne oogmerken, die hy onbemerkt door deeze fchikkingen zocht te bereiken; want by het draagen van oorringen werdt veel Afgoderye gepleegt: dezelve waren dikwerf aan Goden geheiligt,en moeiten voor Amulatten dienen , op dat het geluid der betooveringe II. Deel. A a niet  370 § i27* Voorrechten" eenes niet in het oor zoude kunnen dringen, of eenige fchade te wege brengen. Daarentegen wanneer een Slaaf zyne vryheid aanneemen wilde, moeft hem dezelve niet alleenlyk gegeeven worden, maar Mofes befchikte in ééne zyner laatfte Wetten voor hem noch eene nieuwe weldaad: zyn Heer moeft hem niet ledig uit zyn huis laaten vertrekken, maar henveen gefchenk van Schaapen , Vrugten, Olie en Wyn mede geeven, om zyne nieuwe huishouding daar mede te beginnen, Deut. XV, 13-15. Hy merkt daar by aan, dat een knegt zynen Heere dubbeld zoo veel gedienc heeft, dan een Daglooner. Ik verftaa dit op deeze wyze : wanneer men een knegt voor zes Jaaren lang kocht, betaalde men voor hem maar half zoo veel, als een daglooner is zes Jaaren behal ven den koft zoude verdient hebben , om dat men de penningen van den koop terftond betaalen moeft,en zich noch aan het gevaar blootftellen , het welk men liep, om den knegt noch voor het einde der zes Jaaren door den dood te zullen verliezen. Wanneer dan nu dit gevaar over was , en een Lyf-eigen zyn dagloon dubbeld verdient had, moeft een Heer voor dit voordeel zynen knegt eene kleine gunfte bewyzen. Daarenboven doet hy de Ifraëliten opmerken, dat hunne gezamentlykevoor vaderen in /Egypten knegten geweeft zyn, en wil, dat zy zich jegens hunne broederen,die het ongeluklag lot troffen om in dienftbaarheïd te moeten treeden, goedertierenlyk gedraagen zouden. Ten befluite van de eerfte Wet, die Mofes gaf ten aanziene van het vrylaaten van eenenHebreeuwfchen knegt in het zevende jaar; zegt hy: wanneer iemand ZYNE DoCHTEK TERSLAfl- v in n e  g 12^. HeBREEÜ wschen KnEGTS. 371" vinnë verkoopt, zal zv niet vry uitgaan, gelyk knegten, Exod. XXI, 7' by het Hot der tweede Wet,even zoo zult gy ook met uwe oienstmaagd doen, Deut* XV, 17. Men heeft zich veele noodelooze moeice gegeeven, om deeze ftrydigheid weg te neemen, en beide deeze wetten zoo. uit te leggen , dat zy ééne taal fpraken. Men vergat, dat een Wetgeever door den tyd iets veranderen kan, en veertig jaaren naderhand, fchikkingen maaken , die hy veertig jaaren vroeger niet maaken konde (a). Dus fchynt Mofes hier gehandelt te hebben ;hy was niet zeer voor hetLyf-eigendom, en zocht het zelve ten mtnften voorgeboorne Hebreeuwen te verzachten, en binnen zekeren tyd te bepaalen. By den uitgang des volks uitjïEgypten,deed hy dit ten opzichte van de knegten, en voerde een oud, goedertieren, herkomen, het welk de Slaavery met het zevende jaar een einde deed neemen, door zyne gefchreevene Wet, als een ontegenzeglyk Recht in. Naa dat het Volk aan deeze zachtheid gewoon was, ging hy in zyne Wetten,die hy veertig jaaren laater voorfchreef, eenen ftap verder, en maakte dezelfde fchikkingen met betrekkinge tot de Slaavinnen. Dit is ten minden zeker: ten tyde van Jeremias was men van gedachten, dat de Wet, die aan de Hebreeuwfche Lyf-eigenen in het zevende jaar hunne vryheid wedergaf, niet flechts op de Slaaven zag, maar insgelyks op de Slaavinnen, Jer. XXXIV, 9, 10, 11, 16. Voor het overige beveelt Mofes noch, dat men over eenen Ifraëlitifchen knegt niet met hardigheid heer- (<0 Men zie §. 9. Aa 3  • 37- § I27- Voour. eenes Hëbr. Knégts. heerfchen zal, noch toelaaten, dat Vreemdelingen in hec land zulks doen, waar aan een Ifraëiiet zich mocht verkocht hebben, Levir. XXV, 39, 40. 43- 53- Over het algemeen moeft hy met zyne vryheid niet ten ée'nenmaale de Voorrechten van eenen burger verliezen, en al hoewel hy eenige jaaren lang een Lyf - eigen was , nochtans boven eenen daglooner worden aangezien, Levic. XXV, 40. Dan hoe verre deeze bepaalingen der macht van eenen Heer gegaan hebben, is nietnaukeurig opgetekent: en misfehien moet men het éen en ander hier meer als eene vermaaning, dm als eene eigentlyke Wet aanmerken; nademaal de Overheid, wanneer de hardigheid van eenen Heer niet tot zeker uiterfte gekomen is, daar niet wel in kan beflisfen,noch de grenzen tusfehen noodzaaklyke ftrengheid, en te verre gaande hardigheid nauwkeurig bepaalen , zonder zich met hu'slyke zaaken meer, dan behoort, te bemoeijen. Om deeze Voorrechten der Hebreeuwfche knegten noch meer te heiligen, en dezelve onverbreekbaar te maaken; verklaarde Godt, dat hy de Ifraëliten, dewelke hy uit de .rE-gyptifche dienftbaarheid verloft had,als zyne eigeneknegrenaanzag, en om die reden niet wilde, dat dezelve aan iemand anders voor eeuwig ten vollen eigendomme zouden verkogt worden, Levit. XXV, 42. By zulk eene voorzorge zyn zyne zooheilzaame Wetten evenwel niet gehouden, maar naa verloop van eenigen tyd, ik weete niet, onder welk voorwendzel, geheel buiten gebruik geraakt. Men kan dit zien uit Jer. XXXIV, 8 enz. In den laatften Oorlog met deBabyloniers, die met de verovering van Jerufalem,en deganfchelykeverwoefting van den Joodfchen Staat eindigde, deed de.  § 128. Andere Wetten, voor Lvfeig. 373 de Koning Zedekias, het geen doorgaans in de uiterften nood vaneenen Staat pleegde de gefchieden : hy noodigde de Ifraëliten , om, in gevolge der Wet van Mofes alle hunne Lyf-eigenen, die van Hebreeuwfche af kom ft waren , in vryheid te ftellen. Waarfchynlyk wilde hy hun wapenen in de hand geeven, om den Staat te kunnen helpen befchermen. Om de vryheid deezer knegten noch berer te beveiligen, liet hy alle de Heeren, op Hebreeuwfche wyze eenen eed zweeren, terwyl zy tusfehen van één gefcheide deelen van een offerdier midden door gingen, dar zy hunnen Slaaven en Slaavinnen, die van af komft Hebreeuwen waren, de vryheid wilden wedergeeven. En op deeze wyze begon de Wet van Mofes, korten tyd voor den ondergang vart het Koningryk der Jooden, voor eenige dagen wederom in oeffeninge te geraaken. Dan hec duurde ook maar eenige dagen. Jeremias verhaalt dat de Jooden wel ras hunnen Eed braken, en hunne knegten op het nieuw tot den dienft dwongen. Zoo zeer was toen de Wet van Mofes buiten gebruik gekomen, dat het bevel des Konings, een algemeene Eed van alle Heeren, en de uiterfte nood van den Staat, die na zynen ondergang neigde,dezelve niet langer dan maar eenige weinige dagen konde doen itand houden. § 128, Noch eenige enkele Wetten, betreffende de Lyfeigenen. Ik moet ten befluite noch van fommige enkele Wetten gewag maaken , die Moiès, mee Aa 3 be-  374 $ 128. Andere Wetten, tzn opzichte betrekkinge tot de Lyf - eigenen gegeeven heeft. Ieder knegt, alwaar het ook, dat hy van een vreemd Volk af komftig was, moeft, volgen s ze ker oud recht,-het welk al uit het huis van Abra. ham oorfpronglyk was, befneedenworden,Üen. XVII: 13, 2?. Dit moet men niet aanmerken als eenen eigentlyken overgang tot den geopenbaarden God^sdientf der Ifraëliten, gelyk men ook nooit van eenig onderricht, het welk voor debe? fnyding voor afgaan, of op dezelve volgen moeft, het minfte gewag gemaakt vindt; maar het was of flechts een burgerlyk gebruik, of toch ten hoogften niet meer dan een verbod van den Afgodendienft, die buiten dien reets op leevens ftraffe verbooden was; en dus wanneer men het eenen overgang of bekeering wil noemen, het was eene bekeering tot den natuurlyken Godtsdienft. Ik zal niet herhaalen, het geen ik 32, 33 al vanher Verbod der Afgoderyegefchreeven hebbe; te meer noch, daar ik in het vervolg, by de befchouwing der misdaaden, 'er noch meer van fpreeken zal. Wy vinden ten minften nergens eenige blyken, dat een knegt zich over de belhydinge , als over geweetens dwang beklaagt, of zich daar tegen vetzet hebbe, en hy kon het ook inderdaad geenen geweetensdwang noemen, dewyl de Heidenen zelve niet dachten, dac zy in hun geweeten, en op ftraffen van een toekom (lig leeven, of verbeurte van eene eeuwige gelukzaligheid, verplicht waren. om alle Goden, die zy voor zeker niet eens alle kenden, aan te bidden, en met offeranden te eeren. Hier kwam noch by.dat geenonbefneedene deel hebben konde aan de offermaaltyden , waar van ik aanftond fpreeken zal, die eigent-  DER L-YF-E IGENEN. 375 eigentlyk eene weldaadigheid voor de Lyf- eige. nen moeiten uitmaaken , en misfehien veroorzaakte deeze omftandigheid, dat de beihyding voor vreemde knegten niet zoo onaangenaam was, als wy ons dezelve misfehien verbeelden zulten; te meer noch, dewyl behalven de Ifraëliten,noch veele andere groote Volken de beihyding in gebruike hadden, en daar aan eenige voordeden ter bewaaringe der gezondheid toefchreeven. Om den toeftand der Lyf-eigenen verdraagly. te maaken, üefchikte hun Mofes noch eene driedubbele weldaad. i.) Op den Sabbath waren zy van allen arbeid ' vry; en genooten dus alle weeken éénen dag van rulle, die der menfchlyke natuur zoo eigen; en tot bewaaringe der kragten en de gezondheid zoo noodig is, Exod. XX, 10. Deut. V, 14, 15- In de laatfte plaatze wordt uitdruklyk gezegt, dat het één der oogmerken van den Sabbath is, den Lyf-eigenen tyd te geeven, om yan hunnen arbeid uit te ruften; en de Ifraëliten hunne voormaalige Slaaverye in iEgypten te herinner ren, in welke zy na dagen van mfte reikhalsden. 3.) De Vrugten die in het Sabbath jaar van zelf voortkwamen, en aan niemand in eigendom toebehoorden, vielen aan de Lyf eigenen, en andere behoeftigen ten deele. 3,) De Ifraëliten waren gewoon,om van hunne Tienden enEerftelingen op de hooge Feeftdagen offermaaltyden aan te richten, en byna Aa 4 alle  3/6 § lap. Van Daglooners. alle groote galt-maaien waren offermaalcy. denmaan deezen nu moeften, volgens Deut. XII, 17, ig, XVI, n. de Lyf-eigenen insgelyks deel hebben. Deeze waren,mag Ik zoo fpreeken , hunne Saturnalia ; en men moet de goedertierenheid en menichlievenheid van eenen Wetgeever pryzen , die ten minilen enkele reizen in bedaar aan de Lyf eigenen goede dagen bezorgde, waas van zy de zoetigheid zekerlyk meer moeften fmaaken ,* naar maate hun voedzel an» ders doorgaans Hechter ware. De Wet, Deut. XXV, 4, dewelke gebiedt, dat pen den Os, die dorfcht, nier muilbanden zal, Ichynt insgelyks metïe ten voordeele der Lyf eigenen gegeeven te zyn; dan van deeze zal ik § iHo ipteeken, naa vooraf eenige noodige aanmerkingen over het Recht van Daglooneren gemaakt te nebben. § 129. •■Van Daglooners. Ten opzichte van de Daglooners heeft Mofes Hechts weinige fchikkingen gemaakt. Aan de ruil van den zevenden dag, en aan de Vrugten des öabbath jaars moeften zy, zoo wel als'de Lyfeigeuen, deelhebben, Levit- XXV, 6 Ten aanziene van hun loon. beval Mofes,dat bun het zelve telkens voor Zonnen-ondergang moeft gegeeven worden, Levit. XIX, 13. Deut! XXIV, 14, I5. Hoe groot het zelve zvn moete, heeft hy niet bepaalt; en waarlyk geen verftandig Wetgeever zal  § 129- Van Daglooners. §77 zal dit doen , die niet flechts eehefchikking voor één enkeld jaar,maarduur^aarae Wettenyoorvolgende tyden geeven wil: dewyl de pryzen derdingen niet altoos op den zelfden voet blyven. Ten tyde van Chriftus was, gelyk men uit Matth. XX, 2, met rechtbefluit,het gewoone dagloon in PaMtina een Denarius, dat is, ten naaften by, \ gulden van 't Hanoverfch geld, of om een meer algemeen bekende bepaalmg te maaken, is van eenen Plollandfchen Dukaat Dan groffelyk zoude men zich bedriegen, wanneer men waande , dat het zelfde dagloon ten tyde van Mofes, toen de pryzen der dingen in het algemeen noch zoo laag waren, heeft plaatze gevonden. Ondertusfchen heeft men evenweel eene Joodfche Fabel, waar in deeze misflag op eene bdachelyke wyze begaan wordt, Men vindt dezelve in Beljchit Rabba: De Egyptenaaren verklaagden de Jooden, wegens de goude en zilvere Vaten, die zy by hunnen uittocht uit /Egypten hadden medegenomen; en eifchten voldoening. De Jooden, zal men denken, zullen zich op het recht van verjaaringe beroepen hebben. Maar neen ! dit deeden zy niet; zy namen den eifch aan en verklaarden zich gewillig om den zeiven te voldoen, maar maakten nu ook hunne rekening op. Twee hondert en tien Jaaren, fpraken zy, zyn wy in iEgypeen geweeft,en wel in eene menigte van 6oo, oco Mannén; wy eifchen dus voor eiken Man,éénen Denarius aan dagloon. Dus werdt de rekening opgemaakt: Aa 5  3?3 3 I3°- Zonderling R.echt van 365 ■ 2IO 365O 73° 76650 600, 000 45 > 99° >000»000 Denarien. Cf, om volgens eene tegenwoordige,bekende Munt te rekenen,2874MilioenenDukaaten.Hier begonnen de Egyptenaaren verlegen te worden , en Honden van hunnen eifch af. De Wet van den dorfchenden Os, waar van ik nu fpreeken zal,fchynt insgelyks ter begunftjginge van Daglooneren gegeeven te zyn. § 130» Den dorfchenden Osfe moeft men geenen Muilband aandoen: eene Wet, dewelke mede inftuit,dat men aan Lyfeigenen en Daglooners, die met Spyze en Drank omgaan ,'het genot daar van niet weigeren moeft, Deeze Wet, die zelden genoeg verftaan wordt, en zelf aan de Dieren, die door den Menfch tot zynen arbeid gebruikt worden, zekere Rechten geeft, ftaat Deut. XXV: 5. Gy zült den Os, die dorscht, niet M 01 lb a nd en. Men moet hier niet aan onze manier van dorfchen denken , mcar aan die der Oofterlingen , 'daar men het Koren op den dorfchvlGer gelegc, door Osfen of Ezelen uittrappen , of door Os-  CORSCHEHDE OSSEN. S^Q Osfen over het zelve dorfchwagens en dorfchborden trekken liet. Zo iemand hier van onkundig js , en meer nariehts begeert, hy kan. het in JOE BERICHTEN van DEnAkKERBOÜW DEK Oosterlingen, ui tReisb esc hryvinöen getrokken, dOOr l*aulsen § 40, 41 , 42. vinden Hier wil Mofes dat men zulk eenen Osfe geenen korf zal aandoen, maar hem toelaaten, om, zoo lange hy dorfcht, van de Ayren,het Srroo , en het Zaad te eeten. Her fchynt dac zeker oud herkomen, het welk Mofes in zynegefchreevene Wet overnam, dit billyk keurde, want men vindt het zelve ook in die landen van het Ooften waargenomen, daar de Mofaifche Wetten piet gelden, by voorbeeld, volgens het getuigenis van Rus/el (a) te Aleppo, by de Arabieren die daar omr ent woonen, ja zelfs by de Malabaaren (b\ Üe oude Volken hébben vooreen gedeelte aan de Osien om hunne groote nuttigheid en menigvuldige dienlten in den Akker. bouw , (a) Rusfel's natural hijlory cf Aleppo, p. 50. Hy zegt. oat iiet Osf nvleefcfi te Aleppo opalletydtnvan het Jaar, goed, maar zes Zomers het belt is, dewyl de Volken, die aldaar woonen, noch tot op deezen dag be oude gewoonte heil1glyk waar NEEMEN , ~ o M aan Ossen, DIE dorschen, toe te laaten,dat ZY ONDER het dorschün zo VEEL EETEN, als zy maak willen. (fc) M alabaa KSCI1E BERlCHTEN,Q9(teVER- volg , p. 429 Men zegt z°lfs, dat zy daar voor een fpveekwoord hebben ; het geen een Os dorschTjIS zyn winst. (Ik hebbe deeze by. zonderheid van deMalabaaren,van den Heer Paulfcn, het welk ik met dankbaarheid moet erkenneD.)  g8p § 130. Zonderling Recht van bouw, boven andere dieren den Voorrang gegeeven , en hun als hulpen van de Menfch zekere Voorrechten gefchonken; zoo zelfs, dat wy van tyden leezen, waar in zy niet mochten geflagt worden. Ondertusfchen ben ik evenwel van gedachten, dat deeze Wet niet alleen op de Osfen zag, maar ook op andere dieren teffens, die men insgelyks om te dorfchen gebruikte: want Mofes is gewoon, om algemeene zaaken door het gewoonlykst voorbeeld voorteftellen. Dan de vraage is van te luttel belangs, dan dat ik by het onderzoek daar van meer tyds befteeden zoude; anders zoude ik my misfehien op JeL XXX: 24 kunnen beroepen , om te bewyzen, dat de Ezelen dezelfde Rechten gehad hebben ; want Paarden werden by den Landbouw in het geheel nier. gebruikt. Den Oorfprong van dit Recht, het welk zelfs omtrent het redelooze vee goedertieren is, fchynt men in zeker zedelyk gevoel, of oordeel der oude Volken te moeten zoeken. Het kwam hun hard voor, dat iemand met de verzameling of toebereiding van eetbaare en fmaakelyke Spyzen te doen, en dezelve fteeds voor zyn gezicht heb. ben zoude, zonder Vryheid om dezelve te moogen fmaaken. En waarlyk het is ook hard; want door dit gezicht wordt men gepynigt, en te trek groeir,naar maate het minder geoorlooft is, dien te voldoen. Die zulk een ongevoelig hart heeft, tegen mindere dieren, dat hy het grievende, het welk daar in fteekt, zich niet verbeelden kunne, zal zich evenwel noch misfehien uit de oude Fabel -leere kunnen herinneren, welke Schilderyën de Grieken en Romeinen van de pynigingen der helle maakten: een tafel vol koftbaare Spyzen, die  DORSCHÉNDE O S S E ï*. 3'j ï de Verdoemden voor hunne Oogen hadden, zonder Vryheid om dezelve aan te raaken; en heü water, het welk Tantalus zonder ophouden zag, en hem altoos tot aan de lippen ftond, maar voor zyne poogingen week, om 'er zynen dorft mede te leslchen. Hier by komt noch dat het Zedelyk . Charafter van knegten en huurlingen doorgaans door een Verbod van deeze natuure, en wel tot nadeel van hunne Heeren, bedorven wordt; de begeerte, die door het gezicht wordt opgewakkert, overweldigt by de meeften de Zedelyke Gevoelens van Recht en Onrecht,zy leeren zonder vryheid te hebben, daar van eeten; en dit wordt dieffral: (wel niet volgens de burgerlyke, maar volgens de zedelyke Wetten evenwel) dus leeren zy fteelen; hebben zy dit by eetbaareZaaken begonnen , en dikwerf herhaalt; heeft hunne overtuiging, die in den beginne voor hun geweeten vei fchriklyk was, van het geen Recht en Onrecht is, opgehouden, zoo zal het fchielyk verder komen , en men zal bevinden, dat men in deeze fchoole, tot zyne eige fchade dieven aangekweekt heeft. By ons, wel is waar, letten de Wetten hier niet op; dan nochtans fpreekt de Stemme der natuure zoo nadruklyk, dat byna overal de loonbedienden zich verbeelden, dat Spyzen fteelen geene zonde is; of gelyk het Spreekwoord in Saxen zegt; dat het geen in den Mond gaat, niet zondigt : Zekerlyk dwaalen zy hier in grootelyk, en by een Volk, waar by de overdaad zoo veele vreemde en duure Spyzen ingevoert heeft, zoude men zulk een Recht niet kunnen invoeren, zonder verfcheidene huishoudingen te bederven; hoewel men ook wederom aan  382 5 ISÖ- Zonderling Recht VAfï aan eenen Kok of Kelderknegt niet verbieden za!, om van de Spyze die hy bereidt heeft, of den Wyn , waar mede hy omgaat, iets te neemen. Doch zonder my, by het geen door onzen overdaad noodzaaklyk geworden is, op te houden , merke ik aan, dat het den Oofterlingen, in geene oude tyden, toen de Eenvouvvigheid noch heerfchte, zeer hard voorkwam, dat men ee en Lyf-eigenen, of huurling het genot van die Spyzen zoude verbieden, met welke hy moeft omgaan. Wanneer Hiob eenen volkomenen booswichc,met een geheel gevoelloos hartbefchryven wil, zegt hy: hoisgerige draagen zyne Schooven,in Werkhuizen gemetzelt bereiden zy zyneOlie, zy treeden de WyNPERSSEjEN dorsten by dezelve.Hiob. XXIV: jo, ii. Ik beroepe my anders zelden op getuigenisfen der Jooden, (of, om bepaalder te ipreeken,van den Thalmud en de Rabbynen) om dat zy by de wetten van Mofes veel te jong zyn; nochtans hier kan ik de volgende Joodfche Hellingen niet geheel met ftilzwygen voorbygaan (a): HET IS eenen ARBèiDtH geoorlooft, van dat geene te eeten, waar aan hy arbeidt; in den Wynoogst mag hy Druiven,by de verzamelinge vanVv- GEN,MAG hy VyoEN, IN DENOogST.MAG hyAren eeten. Een arbeider mag Kalebassen enDadelen eeten tot op de waardye van eenen D e N a r 1 u S ( vier gOe- de grosfen, of zes ftuivers). Deeze bepaaling is misfehien wat ruim; en die fomme kwam in aan- raer- 00 Baba Mezia. fol, 83.  DÖRSCHENDE OSSEN. 333 merkinge, om dat de Jooden hec Dagloon op eenen Denarius rekenden j dewyl die van eenen tvd afkomftig is, die kort voor de verftooring van Jerufalem voorafging : dan ik brenge ook deeze plaatze niet by als een bewys, maar alleenlyk als een overblyffel van een oud gebruik bv de Jooden. Deeze billykheid ftrekten de Hebreeuwen en Arabieren uit coc op de Osfen, aan welken zy dachten, wegens derzelver groote nuttigheid m den Landbouw, eenige dankbaarheid fchuldig te zyn. Terwyl dan Mofes in gevolge van deeze goedertierene gewoonte beveelt, den dorfchenden Osfe geenen muilband aan te doen, fchynt hy niet allen voor de Osfen te hebben willen zorgen, maar met noch meer nadruks te gebieden, dat men aan Menfehen,Lyf - eigenen zoo wel als Daglooneren, dezelve Vryheid geeven zoude. Hy noemt het geringfte voorbeeld, de Osfen; en wat by deezen gold, moeft noch veel meer by menfehen gelden. En dat hy wilde , dat men hem op deeze wyze verftaan zoude, kan men ce minder in twyffel trekken, dewyl wy in het vervolg noch andere wetten ontmoeten zullen, in welke hy zoo toegeeflyk is, dat hy vryheid geeve om in eenes anderen tuin of wynberg van het ooft of de druiven te eeten. Het fchynt dus, dat het niet flechts Lyf-eiganen, maar ook Daglooners geoorlooft was,van dat geene, waar mede zy omgingen,hun gebruik te neemen, en by voorbeeld, van de Vrugcen die zylnoogften, te eeten, en van den Wyn, dien zy kelderden, te drinken. Gehuurde knegten fchynen noch behalve den koft, hun dagloon ge- kree»  384 § i3r Bloëd-wresker, of Goël. kreegen te hebben, en dit loon fchynt te geringer geweeft te zyn, om dat men hun den kost daar bygaf: want by eenen Daglooner, die zynen eigen kolt moeft doen, en evenwel het recht had, om van hetgeen hy behande:de, het zy eeten of drinken , zynea trek te voldoen , zoude een Huisheer zich zeer kwaalyk bevonden hebben. En waarlyk , zo men niet vooronderftelt, dat een Da glooner by den Heer, die hem gehuurthad,in den koft was, is het onbegrypelyk, hoe Deut. XV: 18,de prys, voor welken men eenen knegt kocht, met het loon van eenen huurling vergeleeken', dubbeld zoo hoog konde geftelt wordenwant een Lyf-eigene was buiten twyfel by zynen Heer in den koft. Waar vooronderftelt men dit 00; ten aanziene van eenen daglooner, dan kan men eene betere evenredigheid tusfehen den koopprys van eenen knegt, en het loon eenes arbeiders bemerken. i ia* Van den Bloed-wreeker. Zyne benaamiug in bet Hebreeuwfch en Arabifch. Ik moet noch van eene perfoon fpreeken, die in onze Wetten geheel onbekend is, maar in het Recht der Hebreeuwen ten uiterften gewichtig was , en by welke Mofes een, ik zoude haaft zeggen onnavolgbaar, ten minften een nimmer nagevolgt, bewys van zyne Wetgeevende Wysheid heeft nagelaaten. Ik zal 'er van fpreeken onder dien naam,dien Lutherus al in zyne Overzetting des Bybels zeer gelukkig gevonden heeft, Bloedwreeker: en onder deezen naam móet men hier  § 131. Bloedwreek er, of, GoëL. 385 hier den naasten bloed-vriendvan eenen omgebrachten", verhaan , i> 1 e n s plicht het was,en die het recht had, om den Moordenaar op te zoeken, en hem met eigenehandenwederomhet leeven te brengen; en wel in dier voegen, dat dit na te laaten tenaller uitersten schandelyk geoordeelt wierut, enden dood van zynen bloedverwant niet te wreeken, als een bewys van onverantwoordelyke lafhartigheid of hebzugt aangezien. Wilt gy, in plaatze van deezebefchryvinge, eene korte bepaaling, (definitie) men verftaa'er onder, den naasten bloedverwant van iemand, die moorddaadig was omgebracht, die het recht en den plicht had, om over den dood van zynen bloedverwant met eigene handen wraak te neemen» By de Hebreeuwen wordt deeze perfoon, Goè'l (a) genaamt, ten minilen wanneer met het woord volgens de klink-flippen uitfpreekt. De afftamming van dit woord, is gelyk van de meefte rechtsgeleerde woorden, tot dus verre onbekend: en nochtans zoude men begeerte kunnen hebben om te weeten, waar naar de Hebreeuwen eene perfoon, die in hunne Wetten zoo eigen, en in de onzen zoo Vreemd is, genoemt hebben. Het woord, Gaal, heet zekerlyk, los koopen, inlossen, verlossen; dan daar van heeft de Goè'l zynen naam niet; maar deeze betekenis van dit werkwoord is uit dit zelfllandig naamwoord O) ^«3 U. Deel, Bi>  386 § 13ï« Br.oED-wreeker, of,Goëu afgeleid; want eigentlyk geeft het werkwoord, bevlekken, dat te kennen. Zo ik myne gedagten zal z ,-ggen, dan betekend ,GoëL desBlof.ds, (want dus luidt de geheele naam 1 eigentlyk zoo veel als iemand, die met bloedbevlekt is: en de naafte Bloedverwant van eenen verflaagenen werdt dan aangezien, als ware hy met het Bloed bezoedelt, tot dat hy om zoo te fpreeken dien vlak in het Bloed des Moordenaars afgewasfchen, en den dood van zyn n bloedverwant gewroken had O). De naam gaf dus eigentlyk iemand te kennen, die zoo lange oneerlyk bleef, tot dat hy, door wraakneeninge zich wederom eerlyk gemaakt had; en dus befchouweu de Arabieren den naaften Bloedverwand van iemand, die Moorddaadiger wyze is omgebracht. Het is waar, in het vervolg werdt deezen naam ook in eene (d) Misfehien zal men my deeze tegenwerping maaken dat Goël eigentlyk een activum is, terwyl ikhet taRve, bevlekt, overzette. Dan deeze tegen wernice ruft enkel op de klinkftippen, die een paar dutïerd Jaaren te jong zyn, om gezag te kunnen hebben. Indi n m»n zich aan deeze niet ftoort, kan men het t /én zoowel Goül ukfpreeken, en dan is het eeneforma te sfiva nominis. Ik zal 'er noch by voegen, dat du weord, zoo h:kwerf het eenen Bloedr reeker betekend, iü de Sarr : a 1 nfche overzetting, (7lK3)gefchreeven wordt; by voorbeeld: Num. XXXV , 2;. welk woord Gaiïl, buiten twyffel eene 1 ydende betekenis heeft, en eigentlyk een Participiumpafftum is. In het Samaritaanfche zoude dan deeze perfoon ten minden, den bevlekten heetcn. Wanneer het woord Goël in de uitgeftrektere betekenis van eenen nabeftaanden voorkomt, die, B V. den akker van zyne Neef losfen, of hem zeiven uit de Slaaverye vrykoopen kou; dan wordt het in de Samaritaanfche overzettiog anders vertaalt.  § t3i. Bloed-wreeker,of,GoëL. 387 eene uitgeftrektere betekenis genomen, en gaf iederen naalten Bloedvriend te kennen, al ware het, dat 'er niemand was omgebracht; gelyk in al« le talen de woorden verre boven hunne oorfpronglyke betekenisfe worden uitgeltrekt. De Etymologie wyft de gelegenheid aan, by dewelke zy de betekenis verkreegen hebben; maar zy bepaalt de betekenis niet van alle afdammende woorden, anders moeft zy propheetifch zyn. In hec Arabifch wordt deeze zelfde perfoon Tair, of volgens eene andere uitfpraak, Thfair, genaamt. Zoo men dit Arabifch woord mee Hebreeufche letteren wilde fchryven, zoude het (Jebair) dac is, de overblyvende, moetenheeten. Volgens deszelfs afitamming derhalven fchynt hec zoo veel te betekenen, als eenen nablyven- den bloedverwant, die over den dood van zy mn om 't leeven gebrachte» vriend wraak moest neemen. In het la- tyn zoude men hem mee één woord, fuperftes kunnen heeten. In Arabifche fchrifcen zal men die woord viermaalen vinden, tegen dat men in hec Hebreeuwfch ééns Goël ontmoet; wanc de Arabieren, welker geheele roem, en denkbeeld van Eere in deBloedwraakebeftaac, hebben veelmeer gelegenheid, om van hnnnen Tair te fpreeken, dan de Hebreeuwen, welken Mofes, door de wysheid zyner Wetten, dit denkbeeld al vry wat uit het hoofd gebracht had, van hunnen Goël. De Syriers hebben geenen byzonderen naam voor den Bloed-wreeker, en zyn genoodzaakt om hem te omfchry ven , zoo dikwerf hy in den Bybel voorkomt. Zy hebben of dit gebruik niet onder zich gehad, of toch hetzelve, onder de langduuBb 2 rige  3^8 § 132. OORSTROMG VAN DEM rige Heerfchappye der Grieken, federt den tyd van Alexander den grooten, al vroeg verlooren. § 132. Oorfprong van den Bloed-wreeeker ,uit den Staat der Natuure. Wanneer wy zien dat Arabieren en Hebreeuwen eenen Bloedwreeker hebben, die onder ons ten 'éénenroaale onbekend is;moet men dit groote on> derfcheid waarfchynlyk niet zoo zeer aan de werkingen van eeneverfchillende luchtftreek, als wel aan den ouderdom dier Volken toefchryven (a). De Volken, hoe verre ook van eikanderen afgeïeegen, zyn nochtans in hunne kindsheid elkanderen gelyk; ten naaften by gelyk de kinderen, onder alle Volken, die in hunne gedaante en manieren , iets met eikanderen gemeen hebben, het welk aan hunnen ouderdom moet worden toegefchreeyen. en genoeg is om hen van volwasfene en bejaarde Menfehen te onderkennen: vit deeze kindsheid der Volken, of om bepaalder te fpreeken, uit de:?. Staat der Natuure, waar uit de Menfehen eerlang tot de burgerlyke famenleeving overgingen, fchynt de Bloed-wreeker overgebleeveh te zyn. Men verbeelde zich een Volk zonder Overheid, onder het welk ieder Vader des huisgezins zyn eigen Heer is;zoude het Menfchlyk leeven daar niet in het alleruiterfte gevaar zyn indien 'er geen zoodanige Bloed-wreekerwas,alsikhem in (a) Zie § 1. p. 3.  B L O E D-W R E E K F. R. 389 in het voorgaande befchreeven heb' e ? Daar is noch geene Overheid geen gemeenfchaplyke rechtbank van het geheele Volk, het welk den Moordenaar ftraft, en doodflaagen zouden dus iets gemeens zyn, indien men niet een ander foort van ftraffe te duchten had. De Menfehen zullen tor hunne eigene veiligVeid de Bloedwraake als eenen onvermydelyken plicht moeten aanmerken; zy zullen eenen Moordenaar niet flechts voor Vogelvry moeten houden,maar hem ook wezentlvkna het leeven ftaan, en hy moet nergens, waar hy ook heen vluate, onvervolgt kunnen blyven,tot dat hy aan de Bloedwraake is opgeoffert. Maar dewyl ieder een geenen zin hebben zal, om deeze, inderdaad gevaarlyke Bloedwraake opzichte neemen, zullen het zekerlyk de naafte Bloedvrienden van den vermoordden doen moeten; dezelve moet als iets edels, en het verzuim daar van als ten hoogften fchandelyk worden aangezien, en niets dan den vlek van lafhartigheid te rugge laaten, die alleenlyk door bloed kan afgewasfehen worden. Ook moet niemand den Bloedwreeker aan de volvoering van zyn voorneemenhinderlykzyn,maar hem daar toe veel meer de behulpzaamehand bieden , zo hy anders in zyne eigene veiligheid belang ftelt: en geftelt dat al de nabeftaanden des Moordenaars hem tegen den Bloedwreeker befchermen, of zelfs over zynen dood op het nieuw aan deezen wraak neemen, moeten zy evenwel de zaak zelve voor loffelyk en edel houden,en de nabeftaanden van den vermoordden moeften hun verachtelyk en lafhartig voorkomen, indien zy zynen dood wilden ongewroken laaten. En waarlyk dus fpreekt de Natuur ook by Volken , die met de Hebreeuwen of Arabieren noch Bb 3 eeiig-  390 § i32. OORSPR. van DEN BLOEDWR. eenigszins verwand zyn. Jk herrinnere my by Labat geleezen te hebben, dat de Caraïben eene zelfde-bloedwraake oefenen, uit welke langduurige Familie Oorlogen gebooren worden, dewyl de famielie van den Moordenaar zich zyns aanneemt, en zynen dood wederom op de nabeftaan» den van den eerft omgebrachten wreekt. Men kan ztch het Menfchlyk geflagt niet wel volkomener in den ftaat der natuure voorftellen. dan onmiddelyk naa den Zondvloed, toen Noaeh en zyne diie Zoonen alleen op denaardbodem waren. Zy waren van eikanderen onaf hanglyk, en de Vader te oud, dan dac hy den wederfpannigen tot gehoorzaamheid zoude hebben kunnen dwingen; ook verwacht men niet eens vaneenen Vader, dat hy aan zyne Kinderen, ofKinds-kinderen lyfftraffen zal willen oefenen: daarenboven de Zoonen van Noach en derzelver Kinderen moesten niet by eikanderen blyven , om éénen gemeenfchaplyken Staat uit te maaken, maar zich over den geheelen aardbodem in de grootfte onafhanglykheid verfpreiden. Om hun leeven nu te beveiligen t gaf Godt zelf dit voorfchrift: Menschek- bloed zal niet ongewroken blyven, maar wie menschen bloed verg iet, hy ZY Mensch, of Vee, diens bloed zal van D e over r g e menschen wederom vercooten worden. Gen. IX, 5, 6. f» Het (a) Wie van deeze Wet meer wil weeten,die men doorgaans niet recht verftaat, en als een voorfchrift het welk noch hedendaagfch eene Overheid verbindt aanmerkt, dien wyze ik na myne commentationes ad leges iivinas, depcena homicidü, en wel, zoo als dezelve in het eerfte deel v.n myn/yntagmacommentatiommv^ meerdert zyn wgegeeven;  S 133. Nadeelige gevolgen van enz. 391 Het eenige onderfcheid het welk hier in van ons recht (van '.Jen Bloedwreeker) plaatze heeft, is dat Godt deezen plicht niet den naaltenliloedverwand, maar den geheel n Menfc/ilyken gedagte, het welk voor deszeifs eigene veiligheid moet zorge draa- . gen, aan beveelt, en aan ieder enen in het byzonder een Rechtgeeft, om den Moordenaar weder om te brengen, al is hec dat hy, wknsB'oed hy wreeken zoude, hem niet in den-Bloede beftaat: eene Wet, die Zuo lange gold, tot dat de Volken eene burgerlyke verbintenis aan gingen , Wetten maakten, < )verheeden aanltelden, en daar door hunMeniclilyk leeven noch beter beveiligden. S- 133- Nadeelige gevolgen, dewelke door den tyd uit bet Recbt des Bloed wreekers ontftaan kunnen , en 'er ook wezemlyk doorgaans uit voortvloeien. Hoe onontbeerlyk ook eenBloed-wreeker zyin den Staat der Natuure, of onder een Volk het wdk uit kleine gezelfchappen beftaat,die van elkanderen onafhanglyk zyn, tut Beveijiging an het menfchlyk leeven : kan men nochtans gemakt' k befeffen, dat dit middel tot onze veiligheid door dm tyd veele ilegte gevolgen hebben moet,en op verre na zoo goed of onfchadelyk niet is, dan wanneer de Overheid, naa behoorlyk onderzoek, den Moordenaar llraft. Een Bloed-wreeker doet dit onderzoek niet, eer hy op wraake uitgaat,en hy heeft niet eens gelegenheid om het te doen; dewyl zy, die hy verdacht houdt, zich niet voor zynen rechtbank zullen ftelBb 4 len,  S92- § ï 33* Nadeelige gevolgen van kn, om zich wegens hunne fchuld of onfchuld te verantwoorden: maar hy volgt, en wel in zyne drift, het gemeen gerucht, of de uitfpraake van die geenen,aan welker verhaal hy geloof flaat. Hoe valfch zyn niet dikwerf de eerfte geruchten, wanneer men iemand vermoord vind? Het zoude dan ligtelyk kunnen gebeuren, dat hy zich vergifte, en dat die de Moordenaar niet was, dien hy daar vóór hield; maar by gaat op wraak uit, en overvalt hem, misfehien onverhoeds, en door lid. Door dit middel moet dan een onfchuldige, lyden;en in plaatze van eenen Moord te ftraffen, wordt 'er noch een tweede gepleegt. Zelfs voor onze rechtbanken, die met zoo veele zorgvuldigheid onderzoeken, wordt wel eens een onfchuldige verdacht gehouden, en ten verhoore gebracht; dan tot een volkomen bewys van eenen Moord, ïoo als. het in rechten doorgaat, wordt zoo veel vereifcht, dat het een half wonderwerk zoude moeten zyn, zo iemand onfchuldig veroordeelt wierdt. De Bloedwreeker daar en tegen velt ze fs het vonnis, wanneer hy maar eenige vermoeden heeft; hy is daar by de beleedigdeparty, en den Moordenaar niet te dooden, is voor hem een onuitwifchbaare fcbandvlek; in zulk eenen gevalle kan het niet anders zyn, of zyne wraake. moete fomtyds den onfchuldigen treffen. Noch meer; het zy zoo, dat de Bloedwreeker zich m de perfoon zelve niet bedriegt; maar dat Titius het wezentlyk is, die Cajus heeft omgebracht: maar hut volgt daarom niet onmiddelyk, dat Titius een Moordenaar is. Misfehien wilde hy zich enkel verdeedigen ! Of misfehien had hy geen het mittftë oogmerk om Cajus te kwetzen, maar, om het voorbeeld van Mofes te gebruiken, het  het Recht des Bloedwreekers. 393 het yzer der byle fchoot ongelukkiger wyze van den fteel af, en trof Cajus; of welk een ander ongeluk 'er moge voorgevallen zyn. Alle deeze omilandigheden worden door eenen Rechter onderzocht. Een Bloedwreeker onderzoekt dezelve niet, zo het algemeene gerugc hem dezelve met bekend maakt; maar hy zoekt dien flechts op, die den dood van zynen nabeiiaanden veroorzaakte, en neemt wraak van hem, zonder zyne verantwoording aan te booren : en hem daar tyd en gelegenheid toe te geeven,zoude al eenfchvn hebben van fchandelyke traagheid en vuige lafhartigheid. Het kan zelfs zyn, dac de Bloed-wreeker de onfchuld van Titius uit het algemeen gerucht vernomen heeft; maar zyn point d'Honneur laat hem niet toe daar mede te vreden te zyn; want daar ligt op hem een onuitwiichbaare fchandvlek, zoo lang hy Titius niet met eigene handen na hec graf gezonden heefc. Hy kan ieder eenen geene uitlegging van de zaak doen, noch overal bekend maaken, hoe het geval gebeurt zy,en van welken kant hy het zelve befchouwe ; en al deed hy die, hy zoude evenwel noch overal hec verwyt moecen hooren, dat hy in zyne fatnielie noch ongewroken Bloed had. Het gaat hier mede volkomen als met de twee gevechten (duellen : ) de. beleediging over welke men een tweegevecht moet aangaan,is dikwerf een enkel niets;men ziet het zelf, men weet, dat de andere .geen kwaad voorneemen gehad heeft, en nochtans de betoverende naam ,ëere, vordert een duel: en op dezelfde wyze moelf. een Bloed-wreeker, iemand, dien hy zelf als de on'chuldige oor aak van den dood zynes nabeftaanden aanzag, vervolgen, en niet flechts, gelyk by fommige Tweegevechteneen weinig mee Bb 5 hem  J94 § l23- Nadeelige gevolgen van hem met den degen, of een paar piftoolen fpeelen, maar werkelyk van hem wraake neemen. Dan het flimfte daar by is, dac Bloedwraake doorgaans wederom Bloedwraake naa zich fleept, en niet zelden tien Moorden uit éénen maakt. Üe Menfehen zyn niet, zoo ;:ls zy behoorden te zyn, zy merken zich zeiven niet als één eenig geflagt aan, zy zyn niet onpartydig genoeg, niec genoeg op eeneverftandige wyze voor de algemeene veiligheid bezorgt: de nabeflaanden van den Moordenaar neemen zich zyns, wegens hunne Bloedverwandfehap met hem, ook aan: eerlt befchermen zy hem, en wanneer dat hun mi>lukt, wreeken zy zyn Bloed op hunne beurt aan den Bloedwreeker : zyne Bloedverwanten doen wederom het zelfde: en zoo k n het gebeuren,dat twee familien beurts gewyze, veele Jaaren lang,onder den naam van Bloedwraake, onder eikanderen moorden, en bloedige Erf vyandelykheden van den Vader tot den Zoone tot in het tienden geflagt voortplanten. Dit heeft men niet te duchten , wanneer een Moordenaar, door de Overheid. naa voorafgaand behoorlyk onderzoek, met den dood geftraft wordt ; niemand zoekt zich op haar te wreeken» nademaal haare zorgvuldige en onpartydige nafpeuring Eerbied inboezemen, en zy ook voor ieder in het byzonder te machtig is. Haare dood vonnisfen zyn zekerlyk beter, dan de «wraakzugtige bedryven van eenen beieedigden Bloedverwant, door welke één Moord, van tien, of hondert anderen, de bron wordt. Hoe nuttig en noodig dan ook de Zelfswraake in den Sraat der Natuure zyn moge, in zonderheid wanneer 'er het misbruik ncch niet is by gekomen , dac de nabeflaanden van den Moordenaar, wan- - neer  hetRecht desBloedwreekers 395 neer hy wordt omgebracht, over zynen dood wederom zoeken wraak te neemen, hoe nuttelyk het ook zy, alle aandoeningen van Eerzucht op te roepen,om deeze wraake,aan iederen nabeftaanden van eenen vermoordden als eenen onvermydelyken plicht aan te beveelen; moet dit nochtans ophouden, of beteugelt worden , zoo ras het Volk eene burgelyke Maatfchappy opricht, en onder de befcherming der wetten een veel zekerer middel vindt, om den Moord, naa bedaard en onpartydig onderzoek, naar behooren te ltraffen. Ook in deezen opzichte komt my het Recht en de Eere eenes Bloedwreekers voor, als hec denkbeeld van Eere by tweegevegten, (duellen) het elk insgelyks in den Staat der Natuure niet alleen recht, maatig maar ook loffelyk is, maar op dezelfde wyze in eene burgerlyke maatfehappye behoorde vernietigt té worden. Dan ik zal met de uitvoerigere voorltelling van de overéenkomft deezer cwee zaaken wachten tot dat ik de Bloedwraake,waar van ik tot dus verre alleenlyk de gedaante, volgens myne verbeelding, fcheen te fchetfen, gefchiedkundig befchreeven hebbe, zoo als dezelve inderdaad by de Arabieren in gebruike was,en noch is. S 134' Befcbryving van den Bloedwreeker onder de Arabieren. Wanneer ik hier van Arabieren fpreeke,bedoele ik geenszins alle Arabieren zonder onderfcheid; die vooral niet, dewelke zich in volks-plantingen, tot aan de Atlantifche zee,uitgebreid,en in  396 134* BlÓED-wreeker. in andere landen ook andere ^eden aangenomen hebben; ook meene ik eigentlyk de inwooneren van gelukkig Arabien niet(#), die al een paar duizend Jaaren voor den tyd van Muhammed hunne Koningen hadden, en in een burgerlek gezellc sp leefden; maar ik hebbe hec oog voornamentl\k öp die volken, dewelke van Ifmaël en andere Zoonen van Abraham afitammen, in het Woeif. en lleenachtig Arabien woon:n, en meer in den Staat der Natuure geleeft hebben; en inzonderheid zyn hec de Beduïnen, dewelken ik bedoele. Onder de Arabieren heeft de Tair niec flechts het Recht, en den plicht om het Bloed van zynen omgebrachten Bloed verwand te wreeken, maar de beoefening van deezen plicht maakt ook het heer fchend po int SHonntur uit van het geheele Volk. Ten uiieriTen verachtelyk is hy, en hy moet het verwyt overal hooren, die het Bloed zynes nabeftaanden niet gewrooken heeft ; en dit is voor hem ten minilen eene even groote fchande, als het onder ons voor eenen krygsman is, een tweegevegt te weigeren; hunne hoo^ite rcem daarentegen beftaat in het Bloed te wreeken, het welk men voor edel en dapper houdc. De Arabieren noemen twee deugden Edel of Adelyk, (Ca* rhii) Dapperheid namentlyk, en Edel- moe- (a) Uit dit land ontbreekt het my aan berichten, hoe bet daar met de Bloedwraak: eaa."By de Habesfynen, die uit gelukkig Arabien afdammen, en over het Rooderreir getrokken zyn , zie ik in de Relation Hifioriqut cf sibesfinie van den Jefuiet Lob o, I D. p. 122-124. dat eeilt de Overheid de zaak onderzoekt, en dan den Moordenaar aan deraafte Bloed verwar ten van der. verm ordd r overlevert. Hier virdt dus Bloed w ra ak e plaatS, on » £ r het opzi ch tvder O v erheid.  ondkr dè Arabieren. 397 moedigheid ten aanziene van Geld» maar de twee tegen overgeftelde ondeugden noemen zy Laïm, dat is eigentlyk, laag gemeen , of canailltus : te weten , vrekkige Hebzügt, en Lafhartigheid. Beide die deugden worden by de Bloedwraake verëenigt, want men moet dapper zyn, om de teonderneemen, en geen Vrek, anders zoude men van den Moordenaar liever het los - geld aanneemen, het welk van deeze zyde dikwils, om z 11 leeven te beveiligen, wordt ca gebooden ;, n ééne van die twee Ondeugden moet, naar hunne Gedachten, de oorzaak zyn, wanneer mei hec Bloed zynes nabellaanden ongew oken laat, of gebrek aan Moed, of laage Hebzugt, die hec losgeld aanneemt. Onder ons vindt hetpoint d'Honneur dertweegevegcen plaatze; dan by ons is dit op verre na zoo algemeeu (nationaal) niet, als het andere by de Arabieren. Veele Staaten zyn onder ons daar van uitgezondert,en eigentlyk heerfcht het maar alleen onder Krygslieden en den Adel; dan het denkbeeld van Eere der Bloedwraake verbindt het geheele Volk, het welk zekerlyk in zyne woefte Eenzaamheid niet veilig zoude kunnen leeven, zo het denkbeeld van Eere geenen zoodanigen onvermydeiyken wreeker des Bloeds, en vervolger van den Moordenaar geftelt had. Onze Tweegevegten zyn, ten minften in eenen tyd toen de dichtkunft verheven was, en waardigheid had , nimmer van Dichteren bezongen, of het moeft uit jok, en om dezelve te beiporten, gefchiedt zyn. Men kent groote Heeren, die eikanderen tot een Tweegevegt hebben uitgedaagt; maar geen Dichter zoude het durven waagen, om'er tot hunnen  598 § J34- Bloedwreeker nen roem gewag van te maaken, zo hy niet wilde, dat zyn werk opgehaalt, en ten merkelvken nadeele van den nitgeever, verbooden wierdt. K l e ist in wiens mond, het, dulce & decorum eft propatria mor:, veel beter voegde, dan in dien van Horaiius, en die zelf in den flag by Cuunersdorp met veertien wonden zyn leeven eindigde, zoude zich nooit zoo verre ontedelt hebben, om het duël in ernft te bezingen, gelyk hy den Oorlog bezongen heeft De HcerZ acharia, die het in zyn gedicht, de Renommift, uit boerterye dcet, roept, in plaatze van een zangnymph, de godinne der tweegevechten aan, om hem de taal te leeren. Die nooit onteert werdt in een boertig lof gedicht! (fl) en onder alle zyne gedichten, is'er geen, het welk zoo veel genoegen gegeeven heeft, als juift dit, waarin hy, met den Renommift teffens het point d'Honneur der duellen in 't algemeen, belachlyk maakt: een duidelyk bewys, dat hy daarin niet op eenen toon zingt, die tegen de algemeene zeden des volks aanloopt! Dan by de Arabieren , welker geheele denking wyze, wat meer is, in hunne gedichten, gevonden wordt, en door dezelve ongefchonden voortgeplant>zyn devoortreflykfte en verhevenfte dichtftukken, tot lof der Bloedwraake opgeftelt,en indien een Dichter zynen held roemen wil,fpreekt hy van Bloedwraa. ke, Dapperheid, en Gaftvryheid Men zie ten voorbedde de gedichten, die in myne Arabij ebt Chrefto- (a) Dit nie entwei het ward vom komifchen Gedicht.  onder be Arabieren. 399 Cbreftomathie, p. 67, 72,9?>en "4^te vinden zyn • en die leezers, die geen Arabdch verftaan, kunnen dezelve in myne voorrede 10. de Arabifche Chrefiomaibie en Spraakhnft, waar in ik e.nige ftaaltjes der Arabifche Dichtkunde hebbe bygebracht, in het Hoogduitfch vertaalt vinden, o Nochtans een Arabier was niet verplicht, om zyne bloedwraake terftond werkftellig te maaken, maar het ftond hem vry,om daar toe eenegunftige gelegenheid af te wachten , ten einde het veilig en zonder gevaar voor zich zeiven te kunnen doen, by voorbeeld, wanneer hy den Moordenaar aileen vond, zoo dat z^ne nabeflaanden hem niet befchermen konden. Hoewel voor den tyd van Muhammed een Arabier, die recht yverig was, en zeer oplettend om zyne Eere onbevlekt te bewaaren, fomtyds eene gelofte deed, van geen wyn te zullen drinken, tot dat hy het vergooten Bloed gewrooken had («), de middelen om dit zyn oogmerk te bereiken, ftonden in de willekeur des Bloedwreekers, en waren alle, in de verbeelding des Volks, eerlyk, en pryswaardig: het was niet noodig, den Moordenaar eenen brief van uitdaaginge toe te te zenden, maar lift, argliftigheid, ja verraad zelf was in dit geval geoorlooft. Wy vinden het door Dichteren gepreezen, wanneer iemand eenen Moordenaar, op wien hy zich wreeken wilde, te hulpe riep, voorgeevende dat hy van Straatrooveren geplundert was, die hy op wilde zoeken, en hem verraadelings dood ftak, zoo ras hy hem alleen had ter plaatze, daar de zoogenaamde roover, die eigentlyk zyn deelgenoot was in de Bloedwraake, zich op- (a) Arabifclus Chrejiomathie p. 79.  4oo §. 134; Bloedwreeker ophield. Dat by zulke Zeden, en dergelyke denkbeelden van Eere, hec leeven eenes Moordenaars, maar ook teffens van menig eenen braaven Man,dien men onfchuldiglyk verdacht hield,ten uiterften onzeker en in gevaar moet geweeft zyn, en dac men zelden buitenshuis geruft konde (laapen , behoeve ik niet te zeggen. De Bloedvrienden des Moordenaars namen zich, wel is waar, doorgaans zynes aan,en hier uk werden Vyandfchappen tusfehen geheele Genachten gebooren , die fomtyds met beurtsgewyze Moorddaadigheden 'eeuwen duurden, maar nochtans indien een Bloedwreeker, of hy, diens Bloed hy zocht te wreeken, onder de nabeftaanden des Moordenaars eenen Vriend had,dan gebeurde het wel dat deeze den Moordenaar verraadde, al ware het dat hy hem wezenüyk in den bloeiie beftond; en deed hy dit ,'al deed hy het noch zoo argliftig, het was evenwel altoos roemwaardig, Het denkbeeld van Eere by de Bloedwraake ging zoo verre , dat men alle middelen voor geoorlooft hield, om het zoet deezer Wraake ;e fmaaken: de een veinsde zinneloos te zyn, een ander, Kazir, fneed zich zeiven de neus af, om maar tot zyn doelwit te geraaken; en beide werden deswegen in Gedichten gepreezen , en , mag ik zoo fpreeken, als ftichtelyke Voorbeelden van Deugd voorgeftelr. Eene Gefchiedenis zal die ophelderen; die men in myne Arabifche Chrestomathie, p. 94, 95, met de woorden eenes Arabiers vertaalt vindt. Kaïs was de Zoon van Harim, en Adi was zyn Grootvader; beiden , zyn Vader en Grootvader, waren omgebracht; maar dewyl dit al in zyne eerfte kindsheid gefchiedt was, en hy 'er dus geen geheugen van had, hield zyne Moeder  onder de Arabieren 401 der het voor hem verborgen, uit vreeze dat hy, ouder geworden, dit Bloed zoude trachten te wreeken, en daar by misfehien zyn eigen leeven verliezen. Om hem alle vermoedens desaangaande te benemen, lagzy fteenen rondom twee heuvelen, die in de nabuurfchap waren, op dat zy Steenhoopen zouden fchynen, en verhaalde hem, dac de eene zynes Vaders graf was, de andere dat van zynen Grootvader: want(m het voorby gaan) men snoet weeten, dat de Arabieren veelal gewoon zyn over hunne graven eenen hoop Steenen te leggen, om tot een Gedenkteken te dienen. Kais dacht dus niet anders, dan dat zyn Vader en Grootvader beide eenen natuurlyken dood geftorven, en daar begraaven waren. (Men ziet, hoe bevreeft de Moederen waren, dat haare Zoonen door de ingebeelde Eere der Bloedwraake hun leeven verliezen zouden ; zy waren voor de Bloedwraake even zoo bang, a-ls onder ons de Moeders zyn voor het Duëlleeren.') Dan haar wel gemeent bedrog kon hem niet altoos verblinden. Hy was eens met eenen anderen jongen Arabier in woordenftryd; die hem op eenen bitzen en veel betekenenden toon toeduwde: gy zoudt beter doen, zo gy uwe dapperheid aan den Moordenaar van uwen Vader en Grootvader toonde. Deeze woorden brachten hem tot diep gepeins, en hy dreigde zyne Moeder, dat hyzich zei ven of haar zoude om 't leeven brengen, wanneer zy hem van den dood zynes Vaders en Grootvaders niet ten vollen onderrichtte. Zy bezweek, en verhaalde hem, wat 'er van ware. Nu ging hy aan 't zwerven, of om het met een woord, dat wy beter verdaan, te noemen, hy ging op Avontuur uit. Hy zocht in een verre II Deel. Cc af-  402 § *34» Bloedwreeker afgelegene Landftreek iemand op, die wel eer een V riend van zynen Vader geweeft was, Chidasch genaamt, en van vvien hy wift, dat hy zynen Vader dankbaarheid fchuldig was, 't welke insgelyks tot het denkbeeld van eere by de wilde Arabieren behoort. Toen hy hem had opgefpeurt, nam hy eerft als een onbekende, volgens het Arabifch Recht van Gaftvryheid, by hem zynen intrek. De Vrouw van Chidasch bemerkte terftond iets zonderlings aan zyn ge» z:cht, en vroeg hem, of hy niet op Bloedwraake uitging ? Maar Chidasch zelf ontdekte in hem de trekken van zynen overleedenen Vriend; en naa een Mondgefprek van weinige oogenblikken, openbaarde hem Kaïs het oogmerk zyner komfte. Chidasch hoorde het niet zonder ontroeringe, want de Moordenaar was zyn eigen Oom: hy autwoordde Kaïs, dat hy, hoe gaerne hy hem ook den Moordenaar wilde aanwyzen, dat nochtans niet opentlyk doen konde; maar dat hy den volgenden avond maar op hem letten moeft, dewyl hy zich naaft den Moordenaar zoude zetten, en hemjoksgewyze eenen vrietidelyken Üag geeven; dan mocht hy zynen Moed aan hem koelen, en hy, (Chidasch) beloofde hem tegen de Bloedverwanten des Moordenaars te zullen befchermen. Zoo gezegt, zoo gedaan : Chidasch verraadde zynen Oom, door het teken, 't welk zy hadden afgefprooken, Kaïs bracht hem om, en toen de familie 'er wraak over wilde neemen, verontfchuldigde Chidasch hem, verklaarende dat hy niets gedaan had, dan den dood zynes Vaders te wreeken. Hierop vertrokken zy beiden r.a de Provimtie Heger, of Baharaïn, (aan den Perfifchen Zeeboezem") alwaar de Moor* de-  on d er de Arabieren. 403 denaar des Grootvaders woonde. Chidasch verborg zich achter de Zandheuvelen, en Kaïs ging na den Moordenaar, klaagende, dat hy door tenen Struikroover achter de heuvelen aangevallen , en van het geen hy by zich hadt, berooft was, en verzocht hem om zyne hulpe, om zyn goed den Roover wederom te ontzetten. Volgens de denkbeelden van Eere en Dapperheid, die by de Arabieren heerichen, konde hy dit den Vreemdeling niet weigeren, en hy gaf dus terftond bevel aan eenigen van zyn Volk , om hem te verzeilen. Maar dit was het niet, het welk Kaïs zocht, hy glimlachtte daarom , en toen de andere vroeg, wat hy daar mede meende , antwoordde hy: by ons zoude geen Edelman zoo veel Volks te hulpe neemen, maar al I een mede gaan; de Moordenaar ichaamde zich, en beval zyn Volk te huis te blyven : dit was het, het welk Kaïs bedoelde. Toen hy nu tusfehen de Zandheuvelen den vermeenden Moordenaar in het gezicht kreeg, en up hem wilde afgaan, doorlhk Kaïs hem van achteren- En deeze laage, en verraaderlyke bedryven, worden in een Gedicht, het welk op den heerlchenden ^nationaakn) toon der Arabieren geftemt is, vereeuwigt. Zoo zeer werdt alles goedgekeurt, het welk maar Bloedwraake bed ielde, en uit hoofde daar van werdt dapperheid genaamt, het geen wyfehandelyk, en moorddaadig heeten zouden. Daarenboven ging de grouwzaamheid by de Bloedwraake dikwils zeer verre; en maar zelden vindt men by hen een bewys van die Edelmoedigheid, die zoo menigmaal met het pointd'bonneur verbonden is, en meerde Wraak zoekt, om dat dezelve moet gezocht worden, dan om'er het Cc a zoet  434 § I34* Bloedwreeker zoet van te fmaaken. Ik noeme hier geene grouwzaamheid, dat zy met geene wonden te vreden waren, en den dood zelf van den Moordenaar zochten; maar hunne Dichters befchryven , al fchilderende,met een onnatuurlyk genoegen, hoe men in de wonden van zynen Vyand gewroet, en den Dolk eenige reizen in dezelve omgedraaijt hebbe, om de wraake des Bloeds vol op te genieten. Müharrik, een Koning van Hirta, die kort voor den tyd van Muhammed leefde, bad eene gelofte gedaan, dat hy hondert Temimiten leevendig zoude verbranden, om dat de Temimiten zynen Broeder hadden omgebrac, t. Toen hy bezig was met deeze wreede daad te bedryven, zag iemand, die by ongeluk ook een remimiec was, van verre het vuur, verbeeldde zich dat 'er eene groote maahyd werdt toebereid,en i am voor, om zich zeiven volgens de vryheid der Arabieren, daar op*e galf. te verzoeken. Hy kwam dus zonder fchroom nader. Mubarrik vroeg hem, wie hy ware,en toen hy hoorde, dat hy een Temitniet was, liet hy hem, (hoe heilig ook anders by de Arabieren iemand zy, die als gaftkomt, al is hy niet genoodigt) mede in het vuur werpen. Om aan deeze wreedheid eenen glimp te geeven, zegt men, dat hem noch de honderfte Temimiet ontbrak , om zyn getal vol te maaken (V). Een zoo verfchriklyk,en voor de onfchuld niet zelden zoo gevaarlyk Recht zocht Muhammed te verzachten;maar by ongeluk begon hy het werk niet van den rechten kant. Want in plaatze van tebeveelen, dat men te vooren onderzoek deed , (ë) Arabifche Chrejlmathie. p. 107.  ónder de AR. A.'b ieren. 403 deed, ten einde geenen onfchuldigen in flede van den rechten Moordenaar aan te vallen, beveelt hy als eene Gode welbthaaglyke barmhartig, heid, van den wezentlyken Moordenaar een los. geld te neemen, en hem daar,voor van de Bloedwraake te ontflaan. Zyne woorden Zyn deeze (a)% by den Moord, is u lieden, geloovl. gen, het recht van wedervergeldi »GE> (jus talionis~) voorgeschreeven, in- dier voege, dat een VrïE voor eenen Vryen, een Slaaf voor eenen Slaaf, eene Vrouw voor eene Vrouw e sterve. Maar zo ditrechtiehanddoorzynen naasten wordt kwyt gescholden, tegen dien vindteenemaatigèreklagte, en eene billyke geldboeteplaatze. Dit iseene verzachting vanGodt en barmhartigheid; maar wie naderhand noch overtreedt, (Dit is, den . Moordenaar ombrengt; dien hy zyn leeven geichonken had) dien zal godt smartelyk straffen. De veiligheid van uw leeven berust op het recht der weder- vergeldinge. In deeze zonderbaare Wet, die (a) In het tweede Hoofdfluk van den Coran, V.I733 75 volgens de uitgaave vanHiNKELMAN, v. 179, 180 volgens die vanMaraccius —— Verftandiger was eene andere Wet, die hy Kap. XVII, 35 voor-* fchreef: wanneer iemand onrechtmaa- tiger wyze gedood is, dan hebben wy aan zynen naasten bloedverwant het recht der wraake gegeeven. maar hy gaa demaaten1et te buiten, wanneer ut hem dood! dat is, hy doe hem geenen wreeden of fmartelyken dood aan. Cc 3  4oc> S 134- Bloedwreeker die inderdaad het recht der wedervergeldinge tot beveiliging van het menfchlyk leeven nutteloos maakt, dewyl het zelve van de Bloedverwanten kon kwyt gefcholden worden, verzette Muhammed zich meer tegen de grondflellingen van Eere, die onder zvn Volü plaatze vonden, dan een verftandig Wetgeever behoorde te doen; en hy beval als eene Gode welbehaaglyke daad van barmhartigheid, het geen wel te vooren niet geheel ongewoon was, maar nochtans voor een ftuk van de allerverachteb klte gierigheid, en in de eigentlyke en volle betekenisfe van dat franfche woord, voor Vtlain gehouden werdt. Hec kan geene Gode welgevallige barmhartigheid zyn, wanneer men het gezond beoordeelt; maar de Allerhoogfle wil dat het vermoor, en van zynen naaften zonder derg lyk eene barmhartigheid geftraft worde, ten einde het leeven der [Menfehen over het algemeen veilig zy: en een Arabier, die in de denkbeelden van Eere , die aan zyne landaart eigen waren, was opgevoedt, moert zekerlyk meer lult hebben, om zoodanig een half gebod van den Godtsdienlt, 'twelk aan zyne willekeur werdr overgelaaten, te overtreeden, dan om zyne Eere te verliezen. Ik herinnere my een vers van eenen Arabifchen Dichter die voor Muhammed leefde; hy fchilderdedelafhartigen op deeze wyze : zyvergeevenhun- ken EELEEDtGEKEN, en den boozen BEWY ZE N ZY GOED VOOK KWAAD; zulke GoDTvreezende menschen, als ZY zyn, heeftGodt ONDER alle MensCIIen NIET GESCIIAA pen. MAAR ik had EVENWEL liever MENSCHEN, DIE, WANNEER ZY OP.' ZITTEN, HET zy TE PAARDE OFOPKAMEE- l E N,  ÖNÜÈK. D b A i a B I e r è n. 407 ItN.grimmigzys in hunnen aanval (iï). In een land, daar gedichten van dien aart de gevoelens van het Volk uitdrukken, konde eene zedenleere, die noch daarenboven valfch was, en de barmhartigheid en vergeeflykheid op de verkeerde plaatze aanprees, niet veel uitrichten, uitgezonden by die weinige dweepzieken, die 'er onder het Volk waren, en den Godtsdienfte rnet onverftandigen yver aankleefden. Ik bekenne het, in zulke landen, buiten Arabien, óaMnimmeihetpoirit dhonneur eenes Bloed» wreekers had Hand gegreepen, en daar men alleenlyk den Godtsdienft van Muhammed, door de overwinnaaren met het zwaard voortgeplant, uit vreeze aan nam, in Perfien, by voorbeeld, zoude deeze vermaaning op het Recht invloed kunnen hebben. Van dit land verhaalt Chariïin (b), dat, wanneer iemand vermoordt is, zyne Bloedverwanten met groot misbaar voor den rechter treeden, eifchende, dat men hun den Moordenaar overgeeve, ten einde zelve aan hem de Bloedwraake te oefenen. Deeze leverde hem daar op in hunne handen, met deeze woorden: ik levere u lieden den moordenaar over, maakt uzelven betaalt wegens het Bloed, het welk hy vergooten heeft, maar weet dat Godt redelyx; e n (a) Men kan dit geheele gedicht vinden in de voorreede voor myne Arabifche grammatica , die nu onlangs in het licht gekomen is; waar in ik eenige ftanltjes van de Arabifche dichtkunft gegeeven hebbe, en over het algemeen myn gevoelen geuit over den 1'maakder Ara. bieren. (b) p 299,300. der uitgaave in quarto, van 1711. of, volgens de kleinere uitgaavc. D. VI, p. 294. Cc 4  408 § 134. Bloedwrebkeiï en genadig is (V). Indien zy dan willen, kunnen zy hem dooden, en wel op zulk eene wyze, als het hun goed dunkt. Nochtans zo de Moordenaar eene Perfoon is van aanzien, zoekt hy zich met de Bloedvrienden, die dien Moord wreeken moeften, te verzoenen en hen te beweegen, dat zy een losgeld aanneemen; en de Rechter, die insgelyks geld ontfangt, vermaant hen tot barmhartigheid, dat is, om dit losgeld aan te neemen, alhoewel hy hen daar toe niet dwingen kunne. Dit is voor zeker een goed gevolg, der welgemeende, maar onverftandige vermaaning van Muhammed; want op deeze wyze zoude een arm Man zyns leevens tegen eenen ryken weinig zeker zyn; om dat een ryke het recht van weder» vergeldinge kan af koopen, en de arme Bloedvrienden van eenen ontlyfden, doorgaans gemaklyk te beweegen zyn, om zich met geld in plaatze van Bloed te vreden te ftellen. Maar in Arabien zelf, én onder de Arabieren; die in het nabuurigPalseftina woonden, fchynt de vermaaning van Muhammed te zwak geweeft te zyn, voor het algemeene denkbeeld van Eere, dat by het geheele Volk plaatze vond, en daar tegen aanliep. Ten minilen verhaalt Arvieux, die in de voorige Eeuw eenige Jaaren onder de Arabieren in Paleftina geleeft heeft, dat de Bloedwraak by hen onverzoenlyk is, en dat men wederzyds alle vriendfchap afbreekt, wanneer iemand uit de eene famielie, iemand uit de andere heeft omgebracht; datzy, wel is waar, geenen haaft (a) Dit ziet op die twee plaatzen van den Coran, die ik te vooren reets hebbe bygebracht, maar inzonderheid op die tweede, Kap. XVII. 35, in welke een Bloedwreeker vermaant wordt, om den Moordenair geenen wreeden of fchandelyken dood te laaten fterven.  oNderde ArabïErhn 400 haaft maaken, om het Bloed te wreeken, maar daar toe de bekwaamde gelegenheid afwachten, nochtans dat men aan geene verzoening kan denken voor dat het Bloed inderdaad gewroken is. Men zal misfehien zyne eigene woorden hier gaerne leezen willen, te meer, om dat zy zoo voimaaktelyk overéénkomen, met het geen ik van Bloedwraake, voor den tyd van Muhammed, gezegt hebbe, daar in de aanwyzing volgende, die ik by oude fchryvers vinde konde. Dezelve komen op deezen zin: „ Onder hen vindt men eene „ Bloedwraake, die onverzoenlyk is: by Voorbeeld , wanneer iemand eenen anderen heeft om■ gebracht, is de vriendfchap voor altoos gebroken " tusfehen hunne famielièn, en geheele nakome" lingfehap: onder hen vindt noch verdere gemeen" fchap, noch onderlinge handel, nocheenige ver!,' bintenis plaatze. Zo zy eenig gemeenfchaplyk ' belang hebben, of zo van ééne zyde een Huwelyk " wordt voorgeflaagen, antwoordt men beleef de* lyk, gy weet, dat 'er Bloed tusfehen ons is; het " kan niet gefchieden; wy moeten onzeEer bewaaren. In dit ftuk vergeevenzy eikanderen nooit, tot dat zy wraak genomen hebben; maar zy overhaaften 'er zich niet mede. Zy wachten hunnen " tyd, en gelegenheid af, om het met eenen \\ goeden uitflag te kunnen doen". Over het algemeen fchynt Muhammed juift niet zeer bekwaam voor een Wetgeever geweeft te zyn; en dat zyne Wetten uit geene Godtlykeingeeving zyn voortgevloeit, blykt al vry duidelyk uit derzelver inhoud. Wy zullen haaft zien, hoe veel beter eenen weg Mofes hebbe ingeflaagen, om het nadeel van het Recht der Bloedwraake weg te neemen, zonder hec nut daar van te verminderen. Cc 5 § 135:  4*ö § 135» Vergel.der Bloedraake § *35- Fergelyking van de Bloedwraake der Arabieren met de Tweegevechten der Eurropèérs. Doch eerik tot de befchouwing der Wetten die hy des aangaande gegeeven heeft, overga' zy my noch eene kleine buitentrap geoorloofddewelke dienen zal, om ons van zyne Wetgevende Wysheid zeer hooge gedachten in de boe- Op dezelfde wyze als de Arabieren hun poLt fbomeur der Bloedwraake hadden, hebben wy het pomt ahonneur der duellen. Beide zyn zy gegrond op de denkbeelden van Eere, die aai het Volk in het algemeen eigen zyn; beid Z m den ftaat der Natuur geoorlooft en prvswaJr chg; aan in eene burgerlyke maatfchapjye moeten beide een einde neemen; en zvn zo Tel Zedekundig als Staatkundig befchouwt,eenSrooc waad dewyl zy de zelfswraake voortplanten naa dat er eene Overheid is, die eerft onbevoor! deelt onderzoeken, en dan zonder drift of wraakzugt ftraffen moet. Dat in den Staat der Natuure, daar men seene Overhetd heeft, het Tweegevecht geoor ooftTs za niemand hgtelyk in twyfel trekken : wan hoe' zullen daar anders de twifteryen afgedaan warden indien de eene party de Hemmen der Reentvaerdigheid niet hooren wil? of, hoe zal men zich tegen beleedigingen beveiligen, als men geen n Degen gebruiken mag? Dezelfde oorzaak?,! die pen by brengt om te bewyzen dat het zedelyk eoed », wanneer een geheel Volk, daar toe gedwongen zynde, Oorlog voert, dezelfde oorzaiken ?p«e- ken  met onze Tweegevechten. 411 ken ook voor de Tweegevechten in den Staat der Natuure, want Tweegevechten zyn niet anders, dan Oorlogen van byzondere perfoonen. Zo maar de beleediging, die een Duël vordert, gewichtig genoeg , en het recht op onze zyde is, zal men dezelve onmogelyk kunnen veroordeelen, zonder het zelfde te doen ten opzichten van alle Oorlogen, en dus r dit ftuk der zedenleere een O weeper te worden. Het Duëlleeren verdient daarenboven in ien Staat der Natuure als zedelyk goed gepreezen te worden, en het is veel meer goedkeuringe waardig dan eenig ander gebruik van wapenen , inzonderheid dan onverhoedie en verraaderlyke aanvallen Immers is het veel braaver en edelmoediger, wanneer men zynen Vyand te vooren doet weeten , dat men van voorneemen is, om de wapenen tegen hem te voeren; en het Duël is even zeer onderfcheiden, van anderen vechtpartyen, als een te vooren verklaarden Oorlog, van vyandelyke bedryven, zonder Oorlogs verklaaring. Nooit heeft iemand noch eene Oorlogs verklaaring afgekeurt, en fommigen zyn zoo verre gegaan, dat zy dezelve noodzaaklyk oordeelden; ik zal zoo verre juift niet komen, maar nochtans wil ik aan dezelve de naamen, braaf, edelmoedig, en zedelyk goed niet betwiflen. Ook ben ik van gedagten , dat het in den Staat der Natuure veel tot de ruft des gemoeds en een vrolyk leeven moet toebrengen, wanneer een algemeen denkbeeld van Eere, het Duël in plaatze van andere gevechten gewoonlyk maakt; want dan behoeft men niet onophoudelyk voor eenen onverhoedfen aanval te vreezen , noch in geduurig wantrouwen , en zor • ge te leeven; daar een Arabier, by voorbeeld, die de Bloedwraake heeft, zonder hec Duël te kennen ,  412 S 135- Vergel. der. Bkoedwraake nen, zynes leevens nimmer zeker is, zo hy eenen Vyand heeft, die hem vervolge, 't Is waar, hy kan maar ééns fterven, maar hy moet duizendmaal in doods angft zyn, en eiken onbekenden, dien hy niet. weet, of niet misfehien op Bloedwraake uitgaa, als zynen Vyand vreezen. Het Üuël heeft noch daarenboven dit voorrecht, dat de uitdaaging gelegenheid geeve, om zich wegens zekere verdenking te verklaaren, (Jngevalle dit maar door geen au fetpoint dhonneur verbooden wordt) en, om noch ééns het voorbeeld der Bloedwraake te neemen, te toonen , dat men de Moordenaar niet is, waar voor men gehouden wordt. By plotaünge overrompelingen, daarentegen, heeft hy, dien men voor den [Moordenaar zynes nabeflaanden houdt, den dolk al in het hart, eer hy weete, waarom. Het Europeefche Recht der Duellen komtmy dus inderdaad veel edeler voor, dan het Arabifche Rechc des Bloedwreekers, het welk geheime vervolgingen wettigt, en eene ganfehelyke verzadiging der wraake veroorlooft. Dan beide behoorden alleen maar in den Staat der Natuure plaatze te vinden, en te wyken, zoo ras wy in eene burgerlyke zamenleeving onder de befcherming der Wetten en derOverheidleeven. Ieder Zedenleeraar predikt dit, en ieder Wetgeever weet het. Dan de vraage is natuuüyk; hoe zal men het aanvangen om het éJn en ander te doen ophouden, naa dat met deBloedwraake by Afiadichen, en met hetDuël by edeler denkende Européérs, een algemeen denkbeeld van Eere verbonden is ? Dit is de moeilyke opgaave, welke tot dus verre noch geen Europeeich Wergeever in ftaat geweeft is, om op te losfen.  biet onze Tweegevechten. 413 Zekerlyk zal iemand het allereerft invallen; dat men hec verbieden moet! dan een verbod richt niets uit tegen algemeene denkbeelden van Eere, die by het geheele Volk wortel gefchooten hebben. Verder zal men denken; dat men het zeer fcherp moet verbieden, leevensftraffen daar op ftellen, dezelve nimmer aan iemand kwytfchelden, of liever zich geheel en al ontdaan van het vermoogen , om in die gevallen genade te verleenen. Ten naaften by op deeze wyze dacht Lodewyk de veertiende, toen hy zyne Wetten gaf tegen hetDuëlleeren: dan de ervaarnis heeft geleert, dat leevensftraffen hier te zwak zyn, om de Menfehen af te fchrikken; en waarlyk men had dit al behooren te voorzien. Al wie zich in een Tweegevecht inlaat, waagt zich even daar door in een ruim zoo groot leevens gevaar, als hem de Wetten dreigen kunnen; want by Duellen, daar men hec ernftig meent, is het oogmerk dat één van beiden fneuvelen zal: hier ïs dus de kans, als één tegen één; en de Wetten dreigen insgelyks den dood niet, als volkomen zeker, maar alleenlyk als waarfchynlyk, men behoudt noch hoope, om de ftraffe door de zaak geheim te houden, door aan het Duël den naam van eene toevallige ontmoeting (rencontre) te geeven, door de voorfpraak van vermogende Vrienden, of door de vlugt te outwyken. Die voor den dood meer vreeft, dan voor het verlies zyner Eere, zal buiten dien geen Duël aangaan; maar wie zyne eere hooger acht, dan zyn leeven, dien zal de. Wet van Lodewyk den veertienden van geen Duël affchrikken; en waarlyk, dikwils heeft het verlies der eere; inzonderheid onder krygslieden, zoo veele onverdraaglyke gevolgen, dat een lafhartige zelf daar voor  4r4 § 135» Vergel. der Bloedwr.enz. voor den dood kiezen zoude. En behalven dit alles gaan 'er even zoo veelen uit lafhartigheid, (Poltronerie) en om dat zy daar toe van anderen gedwongen zyn, een Duël aan, als uit beginfelen van waaren heldenmoed. Maar hoe ? Zoo men het Uuëlleeren fchandelyk maakte? — Die deezen voorflag deed, zoude het menfchlyk hart niet moeten kennen: anders zoude hy zich niet kunnen verbeelden, dat een Koning, ja dat de allervrymachtigife Sultan, het in zyn vermogen heeft, om door zyn bevel iets fchandelyk te maaken, waar mede al het Volk een denkbeeld van Eere verbonden heeft. Eere en fchande hangen niet van de Wetten af, maar van de denkbeelden der Menfehen! Opgehangen te worden, houdt men doorgaans voor geene eere; maar daar de galg op het Duël Haat, heet het evenwel, in de gedagten van het geheele Volk, eene affaire tfhonneur, en hy is eerloos, die op deeze wyze den weg ten galge fchuwt. Men neeme een ander foort van fchande, men brandmerke iemand, die een Tweegevecht gehouden heeft, en drukke hem het teken van eenen galg op het voorhoofd: wanneer 'er eerft hondert op deeze wyze gebrandmerkt zyn, zal het een Eer-teken worden, en de honderd en eerfte misfehien luft krygen, om het zelve voor geld te koopen : 'er is daarenboven zeker begrip van dapperheid, het welk ontzag inboezemt, en zulk eenen getekenden tegen beleedigingen beveiligen zoude Dit teken van fchande zoude ten minften zoo lange niet fchandelyk zyn, als een Duëllant zyne rechte hand noch behield; want dat bekenne ik, wanneer men hem deeze liet afhakken, en hem daar door bniten flaat ftelde, om door dezelve anderen tot ontzag te  § 136. Bepaauvan de Bloedwr. door Mos. 415 te dwingen, dat dan het teken van den Galg op zyn Voorhoofd van penige uitwerking zoude kunnen zyn; en evenwel zoude dit ook noch maar eene zeer onzekere proefneeminge der Wetgeevende wysheid zyn, over welker gevolg men vooraf niet met zekerheid kan oordeelen; want het konde wel gebeuren, dat het algemeene denkbeeld van Eere zich zelfs over zoodanige invalide» uitftrekte. Niets fchynt by een ingeworteld denkbeeld van Eere, het welk fchadelyk geworden is in zyne uitwerkfelen, verftandiger te zyn, dan wanneer een Wetgeever het vooroordeel van des Volks point dhonneur niet recht toe aantaft, of het zelve wil wegneemen, maar zich eenigzins naar het zelve fchikt, daar uit zelf iets opzoekt, waardoor hy het onfchadelyk maaken, en onder zekere verrtandige bepaalingen brengen kan, en het dan op deeze wyze duldende aan het opzicht der Wetten onderwerpt, § 130*. Het gedrag van Mofes ten opzichte van het Recht des Bloedwreekers. Dit is juift het Meefterftuk der Wetgeevende Wysheid van Mofes, het welk onzer verwonderinge waardig is. Hy vondt den Goël voor zynen tyd, en fpreekt in zyne Wetten van den zeiven, als van eene bekende perfoon, die hy nergens noodig oordeelt te befchryven, maar van welke hy vreeft, dat door dezelve dikwyls onfchuldig Bloed zal vergrooten worden. Al lange te vooren , eer hy gelegenheid had om van hem als den wree-  4iö § i3°"' Bepaal, van het Recht1 wreeker des vergooten Bloeds te fpreeken, maakte hy in zyne akker Wetten gewag van hem, Lev. XXV, 25, 26, en gaf hem hec recht, om eenen verpanden Akker in ce losfen; als mede in zyne Wee, over de Vergelding van onrechtvaerdige bezittingen, Num. V, 8. Hec eenige boek, hetwelk misfehien ouder is, dan de Wetten van Mofes, vergelykt Godt reets met eenen Goël, die onze xüfch van de Aarde wederom zal eifchen, Hiob. XIX, 25. Van deezen naame had ook reets het werkwoord; Gaal het welk anders eigentlyk bevlekken te kennen geeft, de betekenisfen , loskoopen, in vryheid stellen, wreeken, gekreegen, in welken Mofes hec zelve dikwerf gebruikt, eer hy noch van den bloedwreeker gefprooken had, Gen. XLVII, 15 Exod. VI, 6; Lev. XXV, 25, 30, 33. XXVII, 20. enz. Ja het weder inkoopen zelf wordt daar van Geulla genaamt, Levit. XXV, 31, 32. Afgeleide woorden (derivata) volgen in de taaien doorgaans zeer langzaam op de grond woorden (primitivax) en wanneer ze van Rechtsgeleerde woorden (Verba denominitiva) afkomftig zyn, moet hec Recht zelf al lang hebben plaatze gevonden. In de eerfte Wet, die Mofes, terftond naa des Volks uittocht uit /Egypten, over de ftraffe eenes Moordenaars gaf, Exod. XXI, 12, 13 noemt hy in het geheel den Bloedwreeker niet, fchoon hy dien toen als bekend vooronderftelle: wanthy zegt: Godt zal voor hem, die iemand zonder opzet gedood heeft, eene plaatze aanwyzen, werwaarts hy vlugten kan. Daar moeft by gevolg iemand zyn, die hem vervolgde, en dien men door niets anders,  des Bloedwr. door LVIoses. 4ijr anders, dan door de vhigt van dien ongelukkigen beteugelen konde; voor de Overheid ten minften behoefde hy niet te vlieden, en het was genoeg geweeft:, dat deeze hem vrygeprookenhad, naa dat hy door haar onfchuidig geoordeelc was. De eerfte plaatze, in welke iVloies van den Goël. als Bloedwreeker, uitdruklyk fpreekt, is [Sum. XXXV. d.an ook hier ftelt hy den zeiven in geenen deele in, maar by beftemt alleenlyk, Cen dat noch wel in het voorby gaan, by gelegenheid, dat hy het Erfdeel voor den Stamme van Levi bepaalen wilde) Vrylleden, totschohplaatzen voor den Bloedwreeker, vers. 12. Hetwelkonnoodig zoude geweeft zyn, wanneer 'er geen Bloedwreeker was. In zyne tweede Wet, Deut. XIX, 6. fchynt hy zelfs te vreezen, dat een Goël den onfchuldigen in zyne drift zal nazetten, en hem innaaien, zo de vryftad te verre afgelegen zyn mochte. Dit alles zyn ichikkingen, niet van iemand, die eenen tot dus verre onbekenden Bloedwreeker aanftelt, maar van iemand, dewelke zorg wil draagen, dat een Bloedwreeker niet uit een buitenfpoorig denkbeeld van eere zelfs den onfchuldigen ombrenge. En waarlyk ik denke, dat men al in de huizen der Aartsvaderen een fpoor der vreeze voor den Bloedwreeker ontdekken kan. Toen Rebecca hoorde, dat Efau zynen Broeder Jacob den dood gedreigt had, zocht zy deezen uit het land te helpen,zeggende: waarom zoude ik van beide myne zoonen op eenen dag berooft worden (dj 9 Zy vreesde hier zekerlyk geene ftraffe der overheid voor den Moordenaar, want de fa) Gen. XXVU, 45II. Deel Dd  418 § 13^. Bepaal, van het Recht de Aartsvaderen (tonden in Paheftina onder geene Overheid Ifaac was ook te zeer met Ezau ingenomen, dan dat zy van dien kant een vonnis des doods tegen Ezau zoude hebben kunnen vreezen: het fchynt dus, dac zy den dood des Moordenaars van de hand eenes Bioedwreekers vreesde, misfehien van eenen Ifraëiiet. Deezen Goè'l nu, of Bloedwreeker liet Mofes zyne Rechten behouden , die hy te vergeefs zoude getracht hebben om hem te ontneemen, inzonderheid nademaal de wraakzugt eenen der voornaamlle trekken in het zedelyk charaéter der zuidelyke Volken uitmaakt (£).: maar hy nam uit het Recht des Bioedwreekers zelf, zoo als het tot dus verre had plaatze gehad, iets te hulpe, om den zeiven, zonder het algemeen denkbeeld van Eere tebenadeelen, onder het opzicht der Overheid te brengen, en de daad eerft te laaten onderzoeken, eer over dezelve wraak genomen wierdt. Men ziet, dat heilige plaatzen het recht van eene Vryftad hadden: want Mofes zelf verwacht, dat een Moordenaar na het altaar zal vlieden; en beveelt daarom, eenen opzettelykenMoordenaar van het Altaar zelfweg te fcheuren, Exod. XXI , 14. By de Arabieren houdt het Recht des Rloedwreekers op, aan heilige plaatzen; by voorbeeld, reets lange voor den tyd van Muhammed en de geheele ftreek rondom Mecca, inzonderheid in de heilige maand der famenkomfte. Een Bloedwr ee- (a) § 31 p. iyi, 152.van het eerfte deel in de kanttekening. (b) De Arabieren zyn donr hunne onverzoenlyke wraakzugt bekend. Men zal 'er by Arvuuxmeex van kunnen vinden.  ' des Bloedw. door Moses. 4'9 wreeker werdt dus door het denkbeeld van Eere niet gedrongen om den Moordenaar in eene heilige plaatze te dooden. Mofes bezemde nu zes deden, tot Vry-plaatzen, die heilig waren, om dat zy van Prielterenbewoond werden, Num. XXXV, Q-35. Deut. XIX, i-io. Hier heenen konde ieder Moordenaar vluchten, en men was verplicht, om hem by voorraad in te neemen, tot dat de zaak onderzocht was 'Er moesten zes zulke deden zyn, op dat men dea vlugteling den weg derwaares niet zoude kunnen duiten, noch op hem onderwege loeren; en redens werdt bevolen, de Wegen die daar heenen gingen geduurig in zoodanig eenen ftaat te onderhouden, dat deeze ongelukkige in zyne vlugt nergens door konde verhindert worden, Deut. XIX, 3. Ik verfta daar door geene dergelyke verbetering van de wegen, als op onze gemeene landwegen, om dezelve met rytuigen te kunnen gebruiken, vereifcht wordt, maar u dat de weg nietderwyze flingeren moeft, dat een Bloedwreeker den vlugteling, op een by pad konde voorkomen, en dus op hem wachten, eer hy noch aan de Vryplaatze gekomen was: (en waarlyk het Hebreeuwfche woord geeft eigentlyk ,rechtmaaken, te kennen) 2:dat 'er tekenen aan den wegmoesten gedelt worden, ten einde geen Vlugteling mochte verdwaalen, of van den rechten weg af raaken: 3: dat'er onderwege, by voorbeeld, geene bruggen moeden ontbreeken, of iets anders dien ongelukkigen in zyne vlugt vertraagen. Indien een Bloedwreeker des niet tegenftaande den Vlugtenden ontmoette, eer hy de Vryplaatzebereikt had, en hem ombracht, zo liet hy het oude vooroordeel van Eere zynen gang gaan; het Dd z werdt  4.20 § 136. Bepaal, van hrt Recht werdt aangemerkt, als in biiiyken yver gefchiedt, en ftelde hem aan geene Verantwoordingebloot, Deut. XIX, 6. „ „ , Indien een Wigteling de Vry-ftadbereikt, dan werdt hy by voorraad ingenomen • en vervolgens onderzocht men gerechtelyk, of hy der befcherminge en der vry plaatze waardig ware: dat is, of hy zonder opzet en ongelukkiger wyze den dood zynes naaften veroorzaakt, dan of hy hem voorbedachte'yk vermoordt had? Had het laatfte plaarze, dan werdt hy door het gerecht den Bloedwreeker overgelevert, die hem, op welk eene wyze hy maar wilde, dooden konde: (doch daar van meer, wanneer wy van de ftraiïen des doods fpreeken zullen:) en dit had zelf plaatze, alware het, dat hy tot het altaar zelfs zyne toevlucht genomen had. Want alhoewel dit voornamentlyk eene veilige fchuilplaatze voorden onfchuldigen uitmaakte, moeft het evenwel in geenen deele ter befcherminge van cpzettelyke Moordenaaren dienen. Exod. XXI, 14. Indien daarentegen de Moord zonder eenig opzet, of voorneemen, gedaan was, dan bleef die ongelukkige in de Vryftad, en de velden die tot dezelve behoorden, ftrekkende zich duizend ellen verre uit rondom deMuuren van de fteden d;r Leviten; en hy was dus veilig door de heiligheid dier plaatze, zonder dat de Eere desBloedwreekers, zelfs volgens het gevoelen van het algemeen, daar door in het minfte benadeelt werdt. Dan verder mocht hy niet komen, want zo de Bloedwreeker hem buiten de srenspaalen zyner vryplaatze aantrof, dan gaf Mofes hem vryheid, om het punt van Eere des Volks in te volgen; hy mocht hem dooden, zonder gevaar van daar over in rechten  des Bloedwr. door Moses, 421 te zullen betrokken worden, Num. XXXV, 26, 27. Het is geen Bloed, of Bloedschtjldige Misdaad, dus luidt de uitdrukking van Mofes. Men zal misfehien deeze bepaaïing der veiligheid tot ée'ne eenige Stad, hard ooideelen; maar, wel befchouwr, was het niet mogelyk, het leeven eenes onfchuldigen doodfiaagers anders te beveiligen; zonder de denkbeelden des Volks aangaande de Eere aan tetasten, dat is, zonder eene Wet te geven, die even niet zoude gehouden zyn, als onze Wetten tegen de Tweegevegtcn. Doch Mofes had misfehien ook dit By oogmerk, omdeonvoorzigtigheidvandien ongelukki^en, die zynen naaften het leeven gekoft had, door deeze verbanning in eene Vreemde Stad te ftraffen; en wy zullen in het vervolg noch meer voorbeelden, van de geftrengheid zyner Wetten, vinden, tegen de onvoorzigtigheid, die aan iemand doodelyk geworden was. Men ftelle al, dat het een enkel, en volkomen onlchuldig toeval was, zoo konden nochtans de onaangenaame gevolgen van het zelve daar toedienen, dat men zich te zorgvuldiger voor alle dergelyke ongelukken wachtte; iets waar aan onze Wetgeeveren » of burgerlyke fchikkingen fomtyds wat al te weinig denken. Om die zelfde rede verbiedt Mofes ook Num. XXXV, 32, den vlugteling, voo* een zeker losgeld vryheid te geeven, om vóór den tyd, dien hy zelf bepaalt had, in zyne Vaderlyke Stad, te rugge te keeren. Het verblyf van eenen Vlugteling in de Vryftad moeft duuren tot op den dood des Hoogenpfiesters; zoo ras deeze geftorven was, mocht hy zyne fchuilplaatze verlaaten, en met volle zekerheid zynes leevens, onder de befcherming der Dd 3 Wet-  422 § 136. Bepaal, van het Recht Wetten, na zyn huis wederkeeren. Misfehien was dit ook betrekkelyk op zekere oude grondftelling van de Eere des Bloed wreekers, waar van ik nochtans geen verder fpoor hebbe kunnen ontdekken. Het fchynt dat men al te vooren den dood des Priefters, of van iemand anders der voornaam • ften des Volks, tot het perk gefield had, buiten het welk geene Bloedwraake mocht worden uitgeftrekt, ten einde de vyandfehappen vanfamielien, en derzelver onderlinge wraake niet eeuwig zouden duuren. Misfehien vindt men in het toe-komende noch het één of ander, het welk tot verdere ophelderinge hier van dienen kan Door deeze fchikkingen,die uit het zelfde denkbeeld van Eere, het welk een Bloedwreeker volgde^ ontleend waren, verkreeg Mofes wel niet, dat een Bloedwreeker nimmermeer onfchuldig Bloed vergoot; (dus noemt Mofes zelf het, Deut. XIX, 10, wanneer een onfchuldige Vlugteling werdt omgebracht) want het is zekerlyk niet mogelyk , dat burgelyke Wetten al heczedelyk kwaad verhinderen: ook niet, dat hy, die dus onvoorzichtigiyk den dood eenes anderen veroorzaakt had, geheel van alle nadeelige gevolgen zyner • onvoorzïgrigheid bevryd bleef, maar hy won 'er nochtans zoo veel mede, dat een Bloedwreeker doorgaans geenen onfchuldigen dooden konde-, en dat de zaak eerft gerechtelyk onderzocht, en dan eerft Wraak geoefent wierdt. Dergelyke Bloedwraake, die metvoorkennisfe der Overheid gefchiedde, werdt dan ook door geene nieuwe Wraak, van den kant der nabeuaanden des Moordenaars gevolgt, dewyl iéder één wift, dat hem geen ongelyk was aangedaan; en dezelve maakte dus niet tien moorden uit eenen, gelyk het recht des  des Bloedwr. door Moses. 4^3 des Blodwreekers gewoon was, eer het dus door Mofes bepaalt werdt. Mofes fchynt zyn oogmerk bereikt te herben : * want wy vinden ten minften in de gefchiedenisfe der Ifraëliten geene Erfvyandichappen vanfamielien, door bloedwraake gebooren; geene Moorden, uit het algemeene denkbeeld van Eere geIprooten; geene" heimelyke vervolgingen, en o . er het algemeen maar één voorbeeld van een mubruik der Bloedwraake, en wel zoodanig een daar men de Bloedwiaake alleenlyk tot een voorwendzel gebruikte, en geheel ftrydig met zyne eigene denkbeelden van tere te werke ging. liet geen ik daar van noch vinde opgetekent, loopt in de tyd van David, en komt uit op vol» geilde byzonderheden. i.j David fchynt in zyn gedicht op den dood van Saül en Jonathan , door zekere fpreek» wyze op de Bloedwraake te zinfpee'en. De Arabieren zyn gewoon in hunne gedichten te zeggen; 'er valle geen dauw op de plaatze, daar iemand werdt omg.bracht, zoo lange zyn Bloed noch niet gewrooken is, en David zegt, i Sam. 1, i\. Gben dauw of regen valle op u, gy bergen Gilboa! Dit zoude dan zoo veel betekenen, als: de dood van Saül en Jonathan eifchc myne Wraak op de Philiftynen. Dan dit is enkel eene poëtifche zinfpeeling, want het recht der Bloedwraake gold niet, voor iemand die in den Oorlog gefneuvelt was.. 2.) Joab vermoordde Abner, op eene verradenyke wyze, onder voorwendzel, dat deeze, den Broeder van Joab, Afaël, in den Dd 4 kryg  24 § Bepaal, van het Recht enz* kryg had omgebracht, 2 Sam. II, 19-23, 111, 26, 27. Dan dit was niets meer dan een voorwendzel, en het eenige oogmerk van Joab was, eenen Man van kant te helpen, dien David de eerfte pbatze onder zyne overften van het krygs-volk gegeeven had: hy handelde naderhand noch eens op dezelfde wyze met Amafa, die geenen Broeder van hem had omgebracht, maar alleenlyk de misdaad begaan, van zich totopperften bevelhebber der krygsknegten te laaten aanftellen. David zelf merkte aan, dat volgens het begrip der Hebreeuwen van de Eere, geen Bloed, dat in den Oorlog vergooten was, in tyden van vrede mocht gewroken worden, en hy zag Joab als eenen opzettelyken Moordenaar aan, dien hy op zyn fterfbedde aan Salomo ter ftraffe overgaf. 1 Kon. II, 5, 6. 3.) Wanneer men de geheele gefchiedenis, 2 Sam.III 37.XI V,2o. in haaren famenhang leeft fchynt het byna, dat David zynen Zoon Abfalon, die zynen oudften Broeder vermoordt had, niet zoo zeer als Koning, maar als Bloedwreeker eenen tyd lang vervolgt heeft; en dat het denkbeeld van Eere hem eigentlyk belette, hem die misdaad te vergeeven. Abfalon hieldt zich buiren het land op by den Koning van Gefiir, en evenwel trok David geduurende eenigen tyd tegen hem uit, (Kap. XIII, 39.) Dit is doorgaans het werk niet eener Overheid, die niet verplicht is om eenen Moordenaar te ftraffen, dewelke zich niet in haar land ophoud; maar dit is het werk eenes Bloed wreekers. Dan,  § I37« Van Voogden. 425 Dan, zo ik al hier in dwaalde, blykt evenwel uit Kap. XIV ,10,11 duidelyk, dat men toen noch eenen Bloedwreeker had; dac hy voor alle Moederen vreeslyk was, en als een zeer groot onheil werdt aangezien; en dat David zich fomtyds het Recht aanmaatigde, om hem door een Koninglyk bevel te verbieden , eenen wezentlyken Moordenaar aan-; tetaften, by welken deeze of geene byzondere omftandigheden gevonden werden, die voor zyn leeven fpraken. Dit is genoeg van de bepaalinge der Rechten eenes Goè'ls. Dan Mofes voegt 'er noch iets by, het welk met het denkbeeld van Eere der Oofterlingen volkomen overéénkomftig, en voor de veiligheid des Menfchlyken leevens van het uitterfte belang was. Te weeten , hy verbiedt, Mum- XXX V, 31, van den Moordenaar een losgeld aan te neemen: het geen by de Arabieren zeiven zoo fchandelyk geoor Jeelt werdt, ^ hy handelt hier dus geheel anders, dan Muhammed, en gelyk ieder één my zal toeftemmen, veel beter. § i37. Andere Rechten van den Goël, Van Voogden. Een Goël hadt noch, boven en behalven dit, het Recht, om eenen Akker, die door zynen naaftbeltaanden verkocht was, wederom in te koopen, Levit. XXV, 25- 27; dan dit Uecht had hy niet als Bloedwreeker, maar als de naafte Bloedverwant. Wy hebben te vooren, toen Dd 5 wy  426* 5 l37- Van Voor, den. wy van de Akker-Wetten fpraaken f» hier van meer gezegt. In de Wet, die wy Num. V, 8 vindenopgetekent, wordt bevolen, zo men iets van iemand ontvreemd had, en hy niet meer leefde, het zynfn Goël weder te geeven; uit dien 'hoofde namentlyk, dewyl de Goël zyn naafte Erfgenaam is Indien iemand, by voorb. eenen 'Zoon had, dan was deeze zyn Goël. . _ Uit Ruth. II, 12 vergeleeken met III, 12. ziet men, dat de naafte Bloedverwant op éénen na Miggoël (T)genaamt was; men kan het in het lacyn beter vertaaien dan in het üuitfch; poll Goëlem, ' Men zal hier misfehien iets van Voogdyfchappen en Voogden verwachten; maar van deezen weete ik uit het Mofaifch Recht of de Wetten van Mofes volftrektelyk niets te zeggen. Muhammed 'fpreekt van de elven in den Coran, en daaruit kunnen wy de Rechten der Arabieren ten dien opzicht? leeren, die noch deeze by?onderheid hebben, dat de Voogdyfchap Ufufrutlua* ia fchynt geweeft te zyn, dat is, dat een Voogd geduurende de minderjaarigheid der Kinderen hetvruütgebruik van derzelver bezittingen fchynt genooten te hebben; dan van de Rechten der Arabieren kan men niet terftond het bcfluit trekken op die der Ifraëliten. Hier is dus, wel niet het Mofaifch Recht zelf, maar nochtans onze kennis van het zelve, onvolkomen (c). De O) § 73- (b) ViOD (c) ln het ontwerp der burgerlyke Wetten van de Jooden, Van F. W. F. v.W.J. vinden wy p. 73. het volgen-  § 137. Van Voogden. 427 DeProteftanten zyn veeltyds gewoon om M ordoch ai als een Voorbeeld van eenen Hebreeuwichen Voogd voorteftellen; dewyl Lutber in zyue vertaalinge van Efther II, 7 hem denVoogd van Esther genoemt heeft. Dan dit is eene dwaaling, en het Hebreeuwfche woord, Omen betekend geenen Voogd, maar iemand, die een kind opvoedt; en dit is in.de Rechtsgeleertheid geheel iets anders, dan een Voogd te zyn. Die zich aan de gemeene Latynfcbe overzetting (yulgata) gewent heeft, zal deezen misdag niet ligtelyk begaan, om dat het daar, door Nutritius vertaalt is. Maar al ware dit Voorbeeld juifter dan het wezentlyk is, zoude men evenwel weinig daar uit kunnen leeren, het Recht der Voogdy- fchap- gende als eene Wet voorgeftelt: deVaderenzull e n gehouden zyn,om voor h u p» n e k i nderen Voogden en Verzorgers te benoemen, die NAA huwnen DOOD E ? D Er ZELVEN HUNNE PLAATZE b e k l e E D E KUNNEN. dus BETAAMT H i: T EENEN V a D e r ook, DENTYDENDEDU ij li z aamheid VAN DE VoOGDYSGHAP TE schikken EN TE BEPAALEN. Hier zoude het gebrekkige daD fchynen ingevult te zyn; maar, by ongeluk, niet uk de fchriften van Mofes, en op zulk eene zonderlinge wyze , dat zekerlyk geen Voik op aarde zoodanig eene Wet heeft, die byna niet kan gehouden worden. Want volgensdezelvezoude een Vader verplicht zyn.om zynTeftamenc temaaken, enhymocht niet e:T derven, voordat dit gefchiedt ware. Maar, bidde iku, hoe zal men hem dit beletten ? De plaatze, die op den rand ten bewyze is aangetekent, Gal. IV, 2. komt niet te pasfe: want boe zal de fchryver bewyzen, datPaulus hierop het Joodfche, en niet veel meer op het Roomfche Recht het oog hebbe ?  428 § 138. Van de Vreemdelingen. fchappen betreffende," en boven dien zoude dit vooibeeid voor het Mofaifch Recht te jong zyn. $ 138. Van de Vreemdelingen. De Vreemdelingen, van welken Mofes zoo dikwerf in zyne Wet gewag maakt, worden verdeelt ïn Gerim (V), mlofcbabim (b). Ik kan niet met zekerheid zeggen, waar in hat onderfcheid tusfehen deeze beiden beftaan hebbe; nochtans]beginne ik uitLevit.XXIl. 10 byna te vermoeden, dat de naam Tcjcbab aan zoodanig eenen Vreemdeling gegeeven is, die geen eigen huis bezat, maar in een gehuurt huis woonde; en Ger aan eiken Vreemdeling zonder onderfcheid, al ware het ook, dat hy een eigen huis gekocht hadde. Hier komt ook mede overéén ,dat het werkwoord Gar, (een Vreemdeling zyn) Deut. XVUI, 16 van de Diviten gebruikt word; deeze hadden zekerlyk hunne eigene huizen, maar zy werden als Vreemdelingen aangemerkt, om dat zy geenen akker bezaten. Met één woord dan; ieder die geenen eigenen akker had, was een Ger; die geen eigen huis bezat, een lofcliab. Ondertusfchen geloove ik evenwel niet, dat dit onderfcheid in de betekenisfen deezer woorden overal, inzonderheid in de gefchiedkundige fchriften, is waargenomen. Vreemdelingen werden, door de Patriotifmus der oude Volken, die doorgaans in eenen Volks haat ontaarde, veel al zoo laag aangezien, dat Mofes zich o) ana. r» a*on n  § 138. Van de Vreemdelingen. 429 zich genoodzaakt vond , om zich derzelver in meer dan ééne Wet aan te neemen. In den Bybel worden zy met andere Perfoonen, die medelyden verdienen, A r m e n , by voorbeeld, W eduw en, en Weezen gelyk geftelt. Het oogmerk van Mofes was,hunnen toeftand, door zyne Wetten, zoo veel immer gefchieden konde, te verligten, en hy oordeelde het voornaamlyk billyk, dat de Ifraëliten eenen Vreemdeling wel behandelden,om dat zy zelve io^gypten Vreemdelingen geweeft waren, Levit. XIX, 34. Deut. X,iy. De Joodfche Wetten verdienen dan zekerlyk de befchuldiging niet, dat zy den Volke eenen haat tegen Vreemdelingen inboezemen; hoewel het Volk, waar aan deeze Wetten gegeeven werden,van den blaam eenerharde en fomtyds zelfs vyandige gemoedsgelleltheid tegen Vreemdelingen, niet wel geheel kunne gezuivert worden. Mofes beveelt, zoo veel een Wetgeever immer doen kan, de Vreemdelingen lief te hebben, en fluit dezelven uitdrukkelyk in, onder de Naaften, die men, als zich zeiven, beminnen moet,Levit. XIX, 33, 34. Deut. X, 18, 19. Inzonderheid vermaant hy de Jooden,dat zy dezelven niet zullen onderdrukken: waarfchynlyk, dewyl hy wift, dat de gemeene Volks haat van hen, waar aan hy Wetten gaf, dezelven daar toe maar al te zeer deed overhellen; en hy ftelde Godt zeiven voor als den befchermer en wreeker der Vreemdelingen. Het Sabbath jaar werdt ook ten hunnen befte ingeftelt, en Mofes wilde, dat ook zy van de vrugten, des velds en der tuinen, die in dat jaar groeiden, zouden gebruik maaken.  43° § I39- Schenking van het Het groote onderfcheid tusfehen Burgeren en Vreemdelingen zoude zeker onderfcheid in hec Rechc hebben kunnen te wege brengen, zoo, by voorbeeld , dat eene zelfde misdaad anders in eenen Vreemden en anders in eenen Burger geftraft wierdt. Dan tegen deeze uitzonderingen verzette zich Mofes door eene byzondere Wet, in welke hy verklaarde, dat misdaaden van eene zelfde Natuure in Ifraëliten en Vreemdelingen op dezelfde wyze moeften geftraft worden; Levit. XXIV, ic-22. De aanleiding daar toe gaf een Vreemdeling, die wegens Godtslaftering gefteenigc werdc: by die gelegenheid bepaalde Mofes de ftraffen voor meer andere misdaaden, en beflootmeedeeze>woorden: een zelfde hecht zal voor, inboorlingen en vreemden Plaatze hebben. § 139' Wie het Ifraêlitifch Burger -rechtfverkrygen konde, en wie niet. Volgens de Wet van Mofes was aan Vreemdelingen niet ten éénenmaale de hoop benomen, van het Burger-recht onder de Ifrcëlken re zullen verkrygen, of, zoo als Mofes het noemt, in de gemeente van Jehovah te komen. Maar dit konde nimmer onmiddelyk in hec eerfte geflagr gefchieden; en 'er waren fommige Volken of perfoonen van uitgezondert, zoo dat zy of hunne nakomelingen het nooit verkrygen konden. De wet,die daar van fpreekt, ftaat Deut. XXIII, i-o. Men heeft dezelve fomtyds op eene zonderlinge wyze verminkt, en in de Gemeente van Jehovah  § 139- B U R G E R-R. ECHT. 43I van komen,verdaan van, e e ne IsRAëLiTische Vroow te keeme»; daar dit nochtans nergens eenen Vreemdeling verbooden was; en onder anderen van zulke ontmanden gezegt wordt, dat zy in de gemeente des Heeren niet komen zullen, welken de Roede was afgefneeden, en die men bygevolg het trouwen met eene IfraeLitifche Vrouw niet behoefde te verbieden Moles zegt het, wel is waar,hier niet uitdruklyk, maar nochtans blykt het uit zyne overige Wetten van zelf, dat hy, die eene Ifraëiiet wilde worden, zich moeft laaten befnyden: of er noch iets meer toe vereifcht wierdt, by Voorbeeld,de beztting van vafte goederen in het land der 11raëliten ,kan ik met geene zekerheid zeggen. Zo dit laatfte plaatze vond, konde een Vreemdeling op tweeêrlye wyze niet flecht huizen (want die konde men koopen) maar ook eenen Akker bekomen; of door een ftufc gronds,het welk tot hier toe woeft gelegen had , zoo als men er aan de Overzvde van den Jordaan veele vond, te bebouwen; of door eene Ifraëlitifche Dochter te trouwen , die eene Erfgenaame was(ö) waarvan, wv in Jarcha, eenen iËgyptifchen knegt, r Chron. II, 34, 35 een Voorbeeld vinden. Nu moet ik de Vreemdelingen, wat hunne be. kwaamheid betreft om het Burgerrecht te bekomen , in drie Clasfen verdeden. i ï De Edomiten en^Egypfenaaren werden door eene uitdruklykeWet van Mofes'er bekwaam toe verklaart: zy moeften niet voor onrein ge-, 00 § 73.  432 § 139» Schenking van het gehouden worden , en hunne Kinderen in het derde geflagt, dat is, de Kinds-Kinderen van die geenen, die in Palaïftina gekomen waren, moeften onder het Volk van Godt kunnen worden opgenomen, Kap.V, 8, 9. Mofes voegt 'er tenens de oorzaak by; ten opzichte der Edomicen namentlyk, dewyl zy de naafte Broederen der ifraëliten waren , en ten aanziene der ^Egyptenaaren, dewyl de Ifraëliten langen tyd in hun land gewoont hadden. Wy vinden ook wezentlyk veele voorbeelden van zoodanigen uit deeze beide Volken , die alle de voorrechten van eenen Ifraëiiet fchynen genooten te hebben ; zoo als DoëG de Edoffiiet (a): en, naa dat Idumasa, 129 Jaaren voor de geboorte van Christus,van de Jooden verovert was, zyn eindelyk Jooden en Edomiten één Volk geworden. 2.) De meefte andere Volken worden niet genoemt : van deeze kan ik bygevolg niets met zekerheid zeggen. Ondertusfchen fchynt het evenwel, dat hun het inkomen in de gemeente van Jehovah, niet ten eenenmaale verboden geweeft is: want Urias zelf, die ons in de gefchiedenisfen wordt voorgeftelt, als iemand die het volle burgerrecht der Ifraëliten verkreegen had, was van afkomft een Cananiet,en wordt deswegen Urias de Hethiet genaamt. IViisfchien moeften deeze langer als tot het derde geflagt wagten, naa dat zy zich by het Ifraëlitifche Volk en hun- (a) 1 Sam. XXI, 8. Pf. LH.  fJ e t Burgerrecht, 433 hunnen Godtsdienft ge voegt hadden, eerzy derzelver Voorrechten verkrygen konden. 3 ) De Ammonieten en IVJoabiten waren, uic hoofde van de Vyandelykheden, dóór hen aan de Ifraëliten in de Woeftyne betoont, van het Burgerrecht ten éënenmaale uitgeflooten, en konden des zeiven niet ééns in hec tiende geflagt, dat is mee andere woorden, nimmermeer deelagcig worden, V, 4-7. Behalven deezen, worden door Mofes noch alle ontmanden, zoo wel die geenen, welken de roe* de was afgelneeden, als die op eene andere wyze gefchonden waren, van het Burgerrecht der Ifraëliten uitgellooten, waarfchynlyk: om den afkeer des Allerhoogften van deeze daad te kennen te geeven, en de Iiraëliten af ce fchrikken, van zulk eene onnatuurlyke wreedheid aan hunne Kinderen te bedryven. Men is daar en boven noch gewoon voor te geeven, dat Mofes in het derde vers van dat Hoofdftuk waar in deeze Wet is opgetekend, de Hoeren kinderen toe in het tiende geflagt, dat is voor Eeuwig uit de gemeente van Godt heeft uitgellooten. Men is daar by van gedagten, ten minften denken de geleerdfien onder Chriftenen en Jooden, dac deeze uitfluiting niet ziet op alle Kinderen, die buiten den Echt gebooren zyn, maar alleenlyk op de Kinderen eener openbaare Hoere, dié zich voor geld derwyze aan ieder eenen prys geeft, dat zy geenen Vader voor haar Kind noemen kunne : en het'zonde zekerlyk niet oneigen zyn, dat een Wetgeever deeze Vrugten van een Hoerhuis, beneflens alle derzelver Nakomelingen , om der fchandelykheid hunner geboorte II Deel. Ee wil-  434 §-i 39* Schenking vam wille, van het Burgerrecht uitfloot. Dan hoe g* meen en oud dit gevoelen ook zy Qa), oordee e ik het zelve nochcans niet gegrond. Het ruft enkel op de uitlegging van een onbekend woord, hec welk Deut. XXÏI1; voorkomt; 1ÏÜD, hetwelk men M a m s t e r heeft uitgefproken, en, op goed geluk, door Ho eren-Ki nd, vertaalc. Maar het komt in het Hebreeufch nergens anders voor, dan hier, en Zach. IX, 6, alwaar deszelfsbetekenis ten minften even zoo duifter is, en alleenlyk ki de Schriften derRabbynen, die het uit deeze plaatze hebben overgenomen, en 'er zoodanig eenen zin aan hechten, als men'er hier aangeeven wil: en in alle de Oofterfche taaien is dit woord niet alleenlyk ten éénenmaale onbekend, maar men kan 'er ook niet eens den natuurlyken oorfprong van opfpeuren. Ik ben van gedagten, dat dit woord, hetwelk fnfalle de andere Oofterfche taaien zoo vreemd, ik had byna gezegt, zoo barbaarfch is, in geenen deele een Hebreeuwfch woord, noch uit de pen van Mofes voortgekomen is, maar dat de letters op eene andere wyze moeten verdeelt, en mee andere klinkers uitgefprooken worden: Mum Zar (b) de Schandvlek eenes V r e e m- (a) Deut. XXIll, 3 wordt door de 70 overzettcren, de Syrifche, beide Arabifche, en de jongde Chal. deeuwfche overzetting, op deeze wyze vertaalc. (Jb) Hier komc in mvne gedachten de Vraage op: of men in geen Handfchrift hec eerfte woord mee een Vau, in het midden gefchreeven vinde, TfEHÖ? pit zoude myn gevoelen beveiligen, maar het is'er niet noodzaaklyk by; want, Mum, een Scha:?talek, kan ook, gelyk men hec in de Hebreeuwfcheforaakkomfc coemc, dtfetlive, dat is, zonder vau. QD gefchreeven worden.  het Burgerrecht» 435 Vreemden, dat is, zulk een Vreemdeling, die een Schandvlek des Volks zoude zyn (a). Dan is (a) Het zy my geoorlooft hier eene aanmerking by te voegen, die ik in den Handbybel van mynen Zaligen Vader gevonden hebben die met de myne vry wat overéénkomft heeft. Inde Hoofdzaak is hy het met my \olkonienééns; maar het was voor hem zoo gemaklyk niet, om de letters 1, Ï,Ö Ö. te verklaaren, om dat hyalsonbetwiftbaar voorooderftelde,datde Klink, ftippen oud en van eenen Godtlyken Oorfprongezyn , en hy dus dit wootd niet, gelyk ik, Mum Zarkonde uit fpreeken Des niet tegenftaande fchreefhy, waarfchynlyk om dat hy geene bewyzen vond voor degewo ne verklaaring, die ik te vooren in myneAcademifche Jaaren, in z'yneopentlyke lesfen van hem gehoort had, en door den famenhang gedrongen, met dezelfde hand, die hy na zyn zeftigfte jaar gewoon was te fchry» ven, opden rand van den HebreeuwfchenBybel, waar van hy zich tot zyne lesfen bediende : inquiri meretur, turn, quidfubjeÜumlfoü, turn, quidprcedicatumüj rYirV7np3 ft2*,propriavaleat. Quid? StlTQQAüC loco generatie!? fit dhhayzvn «■, ut Zachar, IX, 6^ak vallen, den Ouden den voorrang te geeven; want hy weet dat Jaaren tot deezen voorrang recht geeven, enhy begeert zelf niet ouder te fchynen dan hy waarlyk is. _ Dan in MonarchienenAriftocratien ontftaat een nieuwe rang door geboorte, die des Adels namentlyk, en der Zoonen van hen, dien aanzienlyke ampten bekleeden; en van nu af houden gryze hairen op eenen rang te geeven; gelukkig, zozy, in plaatze van hooggeacht, noch maar verfchoont worden. S I4ï- Rechten van Dooven en Blind.n. Voor Dooven en Blinden zorgde Mofes door eene byzondere Wet, Levit. XIX, 14, en verbood de eerften te fcheidèn, en de anderen iets in den weg te leggen, waar over zy zouden kunnen vallen. Het één en ander is zekerlyk zeer flecht, en laag; en by ons zoude het ook, zelfs zonder Wet, niet ligtelyk gefchieden., wanneer men alleenlyk naar de gewoone zeden des Volks oordeelen zal; ten zy dan, dat het jongens deeden, die beter door hunne Ouderen, dan door de Overheid, kunnen getugtigt worden. Maar by de Ifraëliten moet dit evenwel gemeener geweeft zyn, om dat 'er eene byzondere Wet teaen vereifcht wordr. Ieder Volk heeft zyne byzondere ondeugden of laagheden; een Engelfchman heeft zyne fqutos , die hy dikwerf met leevens gevaar voor anderen werpt; een Duitfcher heeft de zyne, die ik niet noemen zal, op datiknietfehyne in den poft van eenen hekeldichter te willen tree. den;  § 142. De Wetten van Moses enz. 439 den; ondeugden, die een ander Volk jongensachtig noemt, of zich de mogelykheid dier boosheid nauwlyks verbeelden kan. Oelsraëüten moeten in dien tyd, toen Mofes hun zyne Wetten gaf, veel van deeze kwaadaartigheid tegen gebreklyken bezeten hebben, die wy thans met zoo veel medelyden en gocdertierendheid aanfehouwen; want hy oordeelde noodig, onder de vervloekingen, die het geheele Volk by de bergen Ebalen Garifim uit moeft fpreeken O), ook deeze te plaatzen; vervloekt zy een ieder, die den Blinden doet dwaalen, Deut. XXVII. 18. Dit behoort tot die algemeene ftelregel der Wetgeevende wysheid, volgens welke ieder Volk zyne eigene Wetten hebben moet: Een wetgeever moet op de byzondere on deugde nof gebreken vanzïs volk het oog hebben. $ Rechten der Armen. Men moet tusfehen Armen en Bedelaars onderfcheid maaken: van de laatflert fpreeken de iVetten van Mofes niet. Nu is 'er noch voor ons over, te fpreeken van de Rechten der Armen, voor welke Mofes meer dan ééns heeft zorge gedraagen; dan ik verftaonder Armen eigentlyk geene Bedelaars, die Mofes zelfs niet fchynt gekent te hebben. Ik verzoeke Vryheid, om hier eenen kleinen bmten- Ee 4  440 § Q42. De Wetten van Moses ftap re doen, en her onderfcheid tusfehen Armen en Bedelaaren duideiyker te ontwikkelen. Onder Armen verftaa ik alle die geenen, welke het zyn in de eigentlyke betekenisfen van die Woord, al is het dat zy niemand, zelfs niet eenige weinigen van hunne bekenden, om hulpe verzoeken; alle die geenen, dewelke zoo veel niet hebben, dat zy zich, overéénkomftig met hunnen ftaat, geneeren, of die koftwinning waarneemen kunnen, van welke zy hun onderhoud hebben moeften. Het kan zyn, dat iemand wezentlyk arm is, en nochtans, wat het getal van zyne guldens of daalders betreft, meer m eigendom bezir, dan een ander dien men naar zynen Staat middelmaatig, of ?elfs wei gegoed oordeelt. Dy, by voorbeeld, die een Ampt bekleedt, in het welk de gewoonte en welvoeglykhe d eifchen dat zekere Staat, daar mede overéénkomende, gevoert worde, kan meer inkomften hebben, dan' menig een gemeen Man, en des niettegenftaande arm zyn, wanneer hy, by alle zuinigheid, evenwel niet kan toekomen, en riet zo veel aan inkomften heeft, als tot zyne uirgaaven vereiichc wordt; Hy, die van eene voornaame geboorte zynde, door zyne opvoeding en de gewoonte van veele Jaaren, zekere behoeftens gekreegenheeft die eigentlyk onder de algemeene naam Luxe behooren , (jk zal maar alleen den Wyn ten voorbedde noemen) en die hem zoo goed als onontbeerlyk geworden zyn , maar die hy nu nier meer in ftaat is, om te vervullen; Hy eindelyk, die zeker aanzienlyk Characler beeft, het welk hem in zyn Vaderland luifter byzet, maar naar het welk hy zyne leevenswyze fchikken moet; terwyl het hem verbiedt, zich met geringe bezigheden,tot ver-  WEETEN VAN GEENE BEDELAARS. 441 vermeerdering zyner inkomftenbezig te houden; Hy, zegge ik, is arm,buiten eenigentwyfel, alhoewel een daglooner van dat geene, het welk de fortuin hem noch heeft overgelaaten, rykelyk zoude kunnen beftaan. Een Koopman, ofFabriqueur in het groot, die door ongelukken, fcbipbreuk, brand, of op eene andere wyze, zoo in hetonderfpit geraakt, dat hy zyne zaaken, waar toe veel gelds vereifeht wordt, niet langer by de hand houden kunne, kan dikwils noch eene kleine fomme overhebben, die vooreenen daglooner groot zyn zoude,maar hy is evenwel arm, want hy kan met deeze kleine fomme, zynen Koophan. del,of zyne Fabriequen niet wederom beginnen, en is dus genoodzaakt om zyn geld te verteeren, tot dat hy niets over* hebbe. Men zal gemaklyk kunnen zien, dat veele armen van dat foort geene bedelaars zyn, en de Eere maakt het hun byna onmogelyk, om tot den, Bedelzak af te daalcn — •Om een voorbeeld uit den Bybel zeiven te neemen: David, die uit eene goede famiele afkomflig was, en tot dus verre aan het hof van Saül zich had opgehouden, wiens lchoon^oon hy zelfs geworden was, David moeft alles verlaaten, toen Saül hem na het leeven ftond : by hein voegden zich noch andere Menfehen, die hunne harde fchuldeifcheren hadden moeten ontvlugten t» i deeze allen waren buiten twift arm, en nochtans geheel andere lieden, dan onze Bedelaaren. Onder Bedelaaren verfta ik geene Menfehen, die fomtyds genoodzaakt zyn, den eenen of anderen Vriend , of Ryken, om zyne hulpe te verzoeken , niemand noemt die Bedelaaren, in het ge- (a) Sam. XXII, 2, Ee 5  442 § 142. De Wetten van.Moses gemeene leeven: maar zoodanigen, die 'er recht hun werk van maaken, om opentlyk te bedelen, het zy nu dat zy noch eenigen aibeid doen, en om dat die niet genoeg opbrengt, hec overige met bedelen zoeken te vergaderen, of dat zy zich ten cénemaale aan de ledigheid overgeeven, of eindelyk, dat ouderdom en zwakheid hen tot het werken volftrekt onbekwaam maake. Onder deezen zyn zekerlyk fommigen wezentlyk arm, maar anderen niet, of ten minilen niet van dat foort van Armen, welker zich een Wetgeever ofMenfchen-vriend aanneemen moet. Daar is 'er onder hen, die groote fomme by één bedelen: voor eenige Jaaren ftierf in Engeland een Bedelaar, wiens nalatenfchap vies. duizend ponden Sterling s bedroeg: anderen hebben van hunner handen arbeid al een tamelykinkomen, maar zy veinzen arm te zyn, of geeven het een of ander lichaamlyk gebrek voor, om 'er door bedelen noch iets by te krygen, en ruimer te. kunnen leeven: ncch meer, en verre demeeften zouden zeerwel in flaat zyn om te werken, maar de ledigheid behaagt hun beter, en het valt hun gemaklyker, van den arbeid van andere lieden, en hunne misleide goedheid te leeven. By deezen is het bedelen een foort van koflw'mning geworden, in welke zy hunne Kinderen insgelyks opbrengen. Deeze Bedelaars zyn een lafl voor den Staat, welken een Wetgeever billyker wyze niet kan dulden. Van de eigentlyke ledigloopers ziet ieder dit van zelf, en het geen deeze noch hetnadeeligft maakt, is dat door hun voorbeeld andere bedorven worden; by hunne bedelaarye moeten zy door den tyd al hun gevoel van Eere verliezen  WEETEN VAN GEENE BEDELAARS. 443 zen; en Menfehen, die dit verboren hebben, zyn geene gezonde leden meer van den Staat. Juift het verlies van dit gevoel, en mangel aan aarbeidzaamheid, maakt zelfs hunne handen, die anders misichien fterk genoeg waren om gebruikt te kunnen worden, voor den Slaat nutteloos,wanneer ?er in tyden van Oorlog krygslieden vereifchc wor. den; zy willen gevoedt en befchermt zyn, zonder tot den bloey van den Staat of deszelfs verdediging iets toe te brengen; zo zy hunne fterk e handen noch al gebruiken kunnen, zoo is hunne Bedelaary de kweekfchoole van dieven; en rechte dieven, die tot groote troepen behooren , neemen, als Bedelaars vermomt, gelegenheid, om de gefteltheid der huizen te onderzoeken. In tyden van aanfleekende ziektens, brengen deeze Menfehen langs verborgene wegen de befmetting uit bet eene land in het andere ; of om iets op te noemen, het welk onder ons byna digelyks voorvalt, en nochtans voor eiken Vader des Huisgezins zoo hard is, dat hem de Wetten daar tegen beter befchermen moeften; Bedelaaren ,dieongeftraft in huizen mogen gaan, waar in zy niets te doen hebben, brengen ten ontyde in dezelven, de befmetting der kinderziekte. Dit ééne aileen zoude genoeg zyn , om door fcherpe Wetten dit vrypoftig binnen treeden van eenes anderen huis te verbieden (a)-. want hoe gebrekkig zyn de (a) Men herinnere zich, dat dit in Go;tin2;en gefchreeven is; alwaar", ge'yk in de meefte andere (leden van Oui'fchlmd, de huizen doorgaans open ftaan , en de onderfte verlieping niet bewoont wordt; zoo dat da3r de Bedelaaren vrypoftig binnen treeden, de trappen opgaan, en aan de kamerdeuren kloppen, waar door  44-}- S *42- De Wetten van Moses de Wetten, en hoe verre wordt men door dezelve beneden den woeften Staat der Natuure gebracht, wanneer men daardoor niet eens in zyn eigen huis beveiligt wordt, dat Menfehen, di£ 'er niets te doen hebben, 'er niet indringen, en de onzen met eene ziekte befmetten, aan welke doorgaans één van de zeven fterft, wanneer zy hem, zonder daar toe voorbereid te zyn, aantaft. Zo men al wilde zeggen, dat ieder toch ééns de kinderziekte hebben moet, en dat het even eens is, of hy dezelve nu, of naderhand bekome, zoude het evenwel noch een onverdraaglyk verlies van onze natuurlyke rechten op een behoorlyk verkreegen Eigendom zyn,dat elkonbefcheidenBedelaar ongeftraft in myn huis kon komen, en my of ce mynen eene ziekte overdoen, voor welke ik bevreeft was: myne vreeze zy redelyk of niet, ik moeft evenwel van rechts wege ééne plaatze hebben,daar ik voor deeze befmetting veilig zyn konde,en deeze plaatze moeft zekerlyk myn huis zyn (a). Dan een Geneeskundige zal 'er noch by zy dikwerf gelegenheid hebben, gelyk de Heer MiC ff A ë Li s aanmerkte , om de gefteltheid der huizen te onderzoeken. By oes is dit geheel anders, en de Wetten behoeven geene zorge te draagen, dat een Bedelaar by ons niet binnen treede, dewyl de gefteltheid van onzewooningen doorgaans genoeg is, om dit te beletten, dan de overige aanmei kingen behouden ook hier hunne kracht. Aanm. van den Vertaaler. (a) In het \oorbygaan; men moet ook nietvergeetcn, dat iemand die aan de kinderziekte fterft, vroeger fterft,naar maate hy ze vroeger krygt. De tegenwerping, gy moet immers dezelven ééNS hebben, derhalven mag ik ze u van daag in uw huis brengen, is ten naaften by even zoo redelyk, als of iemand in myn huis kwam, en fprr,k:  weeten van geene bedelaars. 445 by voegen, dat het niet even ééns is, of men deeze ziekte thans onverwacht, dan of men ze naderhand daar toe behoorlyk voorbereid * kryge; hy leert ons, dat zekere tyden, wanneer kinderen reets eene anderekrankheid hebben,by voorbeeld, wanneer zy juift tanden krygen, voor de kinderziekte byzonderlyk gevaarlyk zyn, dat men door behoorlyke voorbereiding in de leevenswyze het gevaar van deeze ziekte grootelyks verminderen kan, dat dit door de inenting noch merkelyker gedaan wordt, zoo dat'er van de 500, die dezelve door dit middel bekomen, doormalftander flechts één fterve. Van die waare Armen, die het medelydcn, en de weldaadigheden van anderen verdienen, kunnen 'er altoos maar weinigen , Bedelaaren tellens zvn • de meeften worden door hunnen Staat, en de overigen door denkbeelden van Eere daar van afgehouden; en juift die geenen, dewelke in den hoogften graad behoeftig, en der onderfteumnge waardig zyn, worden door ziekte of hoogen ouderdom dikwerf buiten ftaat geftelt, om te gaan bedelen, en op die wyze hun brood te zoeken. Ten minften een Redelaar,diegeduurig door het land zwerft, en fomtyds uuren lang gaat, heeft zekerlyk noch kragten genoeg, om te arbeiden: en onze manier, van Aalmoezen aan Bedelaaren te geeven, is voor zulke ouden , die eemgzins, maar nochtans gebrekkig kunnen gaan, eene groote onbarmhertigheid; hy, dien ieder ftap zuur valt, en fprak: bereid u tot den dood: gy moet toch ééNS sterven; en het is even ééNs, of dit vroeg of i.ut geshiede. Ik hebbe lust, om u om hals te brengek-  44t> § 142 De Wetten van Moses en die niet zonder gevaar van vallen of omgeftoo* ten te worden, op de ftraaten komen kan, moet misfehien in 160 huizen den gulden zoelen by eén te krygen, dien het waare mededogen hem in éénen zoude gegeeven hebben, zo niet een oud Bygeloof, dat het als sen verdienftelyk werk van Barmhartigheid, of Godtlyk bevel aanziet, aan alle Bedelaaren te geeven, dien in 160 duiten verdeelde. Eene even groote hardigheid, en noch een grooter ftaatkundiglcwaad, maaken de Aalmoezen uit, in zoo verre zy maar alleenlyk voor Bedelaaren bepaalt worden,in tegenoverftellinge van die vlytige Armen . dewelken arbeiden, maar met hunnen arbeid zoo veel niet verdienen kunnen, als tot hun onderhoud vereifcht wordt. Wie by voorbeeld alle weeken eenen gulden voor Aalmoezen weg legt, zoude hiermede allen nood van twee of drie arbeidzaame behoeftigen kunnen wegneemen, en hun volkomen zoo veel geeven, als zy noch tot onderhoud noodig hadden 5 maar zo hy zynen gulden in 160 duiten verfmelt, en andere, die Aalmoezen geeven,op dezelfde wyze te werke gaan , al kwamen ook de meeften van deeze duiten aan wezentlyke armen (een geluk dat zelden te verwachten is, want een fterke luiaart, die dagelyks van huis tot huis gaat bedelen, deeze dief van de Aalmoezen, die aan waare Armen toebehooren, zal het meefte ontfangen) zoude nochtans zulk een Arme, die gaerne wil arbeiden , zynen tyd moeten doorbrengen, met in die 80 huizen, daar men hem, eenen duit geeft, en noch anderen, daar men hem, zonder iets te geeven, afwjft, den halven gulden, die hem ontbrak te zoeken; maar nu is hy al niet meer in ftaat, ora zoo veel te arbeiden, bygevolg is een halve gulden  WEETEN VAN GEENE BEDELAARS. 447 den voor hem niet meer genoeg, dewyl hy minder met zynen arbeid verdienen kan; en een Aalmoezen geever,die zich zeiven uit bygeloofvoor eenen Menfehen vriend en barmhartig houd, begaat tegen hem de Wreedheid, van hem ten minilen eenen dag in de weeke van zynen arbeid af te houden, of zelfs hem geheel en al tot eenen ledtelooper te maaken. Dit laatfte is een groot ongeluk voor Menfehen, die voor den arbeid geIchikt waren, ("want wanneer men niets doet, is men zelden vergenoegt) en teffens het grootfte bederf van het zedelyk Charaéter. Zo deeze buitenftap, die eigentlyk niet tot het Mofaifch Recht, maar in eene verhandeling over de Wetten in het algemeen behooit, te groot of ontydig mocht geoordeelt worden, men verfchoone dien evenwel om deszelfs inhoud, dewyl men zich doorgaans verbeeldt dat deeze Aalmoezen, die eene Overheid niet behoorde te dulden, er» ook al dikwils door verftandige Wetgeeveren verbooden werden, in den Bybel geëifcht en bevolen worden, en dat men dezelven voor een Chnstelykgoed werk te houden heeft. Dit goede werk is voor zeker van eene zonderlinge Natuure; en iemand, die ons tot het geeven van zulke Aalmoezenbe weegen wil, zegt wel eens, dat wy maar rentmeefteren van Godt zyn, over zyne goede* ren, die hy ons heeft toevertrouwt. Is dit waar, zoo verbeelde men zich het volgende geval: Een. weldaadig Man zet eenë fomme gelds uit,om daar uit een Jaarlykfche gifte te doen van 100 Daalders voor éénen armen, maar veel beloovenden Stadent; hy ftelt my aan tot beftierder of uitdeeler van dit geld, willende, dat ik het volgens zyn oogmerk,na^r myn befte weeten zal behandelen* maar  44B § 142. De Wetten van Moses' maar men verbeelde zich nu dat ik dit geld toé ftuiversliet wiüelen, 3000 in getal, en aan ieder eenen, die in myn huis kwam en zich vooreenen armen Student uitgaf, zonder my daar over te bekommeren, of het waar zy of niet, éénen Huiver geeven: zoude men dan kunnen zeggen, dat ik die geld wel bedeed had? was ik niet veel meer een Dief, of toch een trouwlooze verkwifter van eene milde gifte? Doch, om tot Mofes weder te keeren; hy fchynt wezentlyk onder zyn Volk geene Bedelaaren te hebben, en ook voor eerft geene ce verwachten ; ofhy wel in het geheel Bedelaaren gekent hebbe, weere ik niet, hoewel ik het wel zoude denken, dewyl /Egypte waarfchynlyk niet zonder Bedelaaren zal geweeft zyn. Zoo veel is zeker, de naam B ed el a a r ,komc in zyne fchnften, ja in hec geheele oude Teftament nergens voor; en ik zoude 'er niet eens een Hebreeuwfch woord voor weeten te vinden, zonder het zelve eerft, door afleiding van een ander woord, te maaken: het werkwoord B edelen vindt men ook nergens by Mofes, maar alleenlyk éénmaal in de Pfalmen, onder de vervloekingen die de Vyanden van David tegen hem uitfpraken Ca). Eerft in het Nieuwe Teftament vinden wy van Bedelaaren wac meermaalen gewag gemaakt, hoewel noch niet van zulke, die by de huizen langs gaan en, om het noch ééns te zeggen, werken kunnen) maar van blinden, zieken en gebreklyken, die op de gemeene wegen, voor de deure des Tempels, of de huizen der ryken leggen (b)< De fa) Pf. CIX, 10. OJ Mare X, 46.Luc. XVI, 20,21. Hand. III. u  WEETEN VAN GEENE BEDELAARS* 449 De Wetten of vermaaningen van Mofes, dewelke de Armen betreffen, kunnen ook vooreen gedeelte in geenen deele op Bedelaaren worden toegepaft: by voorbeeld; wanneer hy wil dnt men hun leenen zal, zeggende, dat Godt dit als eene Aalmoes zal aanmerken, of wil, dat men hen by zekere maaltyden zal noodigen; voorzeker deeze waren ongerymde Wetten, wanneer zy op Bedelaaren zagen; en van eenen maaltyd, daar zy gaden waren, zoude een Vader des Huisgezins wel doen, met zich en de zynen af te houden, niet uit hoogmoed, maar uit andere oorzaaken, die hem, zo hy verftandig; en welgemaniert is, daar van genoeg zullen affchrikken. Eer zouden 'ertegen de Bedelaaren, en hunne luiheid, Wetten moeten gemaakt zyn: dan ook deeze vinden wy niet by Molès, die dus geene Bedelaaren onder zyn Volk fchynt gehad te hebben: deeze koftwinning, of liever deeze konft om zonder veel moeite brood te vinden, was misfehien in dien kindfehen toefland des Menfchlyken geflagts, of des Ifraëlitifchen Volks noch niet uitgevonden. Hy vondt het Volk noch nader by deszelfs algemeene gelykheid, die 'er onder de Menfehen doorgaans plaatze heeft, wanneer zy den Staat der Natuure noch niet lange verlaaten hebben. De ééne was doorgaans niet veel ryker of armer dan de anderen,. In zulk eenen gevallen zal iema' d niet ligtelyk bedelen, ééns deels, dewyl hy he fchandelyk oordeelt, zyns gelyken om eene Aalmoes te verzoeken, anderen deels om dat hy zeer onbefchaamd zoude moeten zyn, zo by dezulken aanfprak, die niet meer hebben, dan hy zelf, en ook zulk een fchaamteloos verzoek terftond zoude van de hand geweezen worden. Zy niGeten wer- Jl. Deel. Ff ken,  4t>° § H2- ®E Wetten van Mosss ken, en zy zouden iemand die bedelen wilde, in plaatze van eene Aalmoes, den raad geeven om het ook te doen. Maar zo door den tyd, by toeneemenden Rykdom, en overdaad des geheelen Volks, het onderfcheid grooter wordt, en men veele i: zeer ryke, i: wel gegoede 3: Menfehen van een raiddelmaatig vermogen, en eindelyk, om eenige foorten tusfehen beiden voorby te gaan, ook zeer arme lieden vinde; zoo'er groote Steden komen, in welke eene minigte van Menfehen, die tot de drie eerfte Clasfen behooren, by eikanderen gevonden worden, zoo dat het voor den Armen zoo wel, als den Luiaart, der moeite waardi0, worde, om Aalmoezen uit te gaan, dan wordt de koftwinning der Bedelaaren uitgevonden, en het getal van hen, die dit gemak zoeken, neem: ras toe, inzonderheid in voornaame Steden, dewelke doorgaans de ledigloopers en bedelaars van het ganfche land na zich trekken, en zelve eene kweekfchoole van beiden zyn. Ik moet mynen leezer hier wederom in gedagten brengen, dat Palseftina in hec eerft maar kleine Steden had ,(V), bygevolg hadden de Bedelaaren, eenen geruimen tyd naa Mofes, en tot dat de Steden by toeval grooter wierden, niet eens eenen goeden grondmin welken zy wel konden voortkomen •, of het moeit op eenige voornaame wegen, by voorbeeld, daar men over den Jordaan ging, of ter plaatze alwaar de hutte des ftichts ftond, geweeft zyn. Dit zoude misfehien de plaatzen geweeft zyn, daar men lammen en blinden zoude gevonden hebben, bezig om Aalmoezen te vergaderen, zo anders de burgerlyke O) § 38 p. 194.  wekten van geene Bedelaas, 451 ke gefteltheid van de Ifraëliten die veroorlooft had (a\ Men gaa by meer Volken tot den ouden Staat der Natuure te rugtre, en men zal vinden, dat hoe veider men koms, de Bedelaaren al minder en minder worden, tot dat zy eindelyk zeer na by hunnen oorfprong geheel verdwynen; misfehien vindt men hier en daar in plaatze van Bedelaaren eenen braaven Man, die voor zich en zyne Kinderen door zuuren arbeid naulyks het noodige brood kon winnen, en voor hongersnood vreezen n;oeft, tot dat hy eindelyk,tot befcherming van den Staat, van achter den ploeg, tot dictator geroepen wordt. Verder herinnere men zich, dat Mofes aan elken Ifraëiiet een ftuk lands gaf, het welk voor altoos een eigendom bleef van zyne nakomelingen; en wie dit heeft, zal zoo ligt geen Bedelaar worden. Het is waar,' ftormbuien. hagel, en andere ongelukken, korden hem in de noodzaaklykheid brengen, om de hulpe zyner nabuuren te verzoeken: (hoewel hy ook van hen kenen konde, terwyl zyn akker en de hoop van de toekomftigen Oogft hem geloof gaven) dan hy werdt daar door noch geen Bedelaar van beroep, want zyn akker, en de verplichting om dien te bewerken, hielden hem daar van af. Behalven dit alles, was het Lyf-eigendom onder («) Gebreklyke Menfehen werden in hétCof'm doorgaans in eene heilige plaatze roegelaaten; en zelfs de Bedelaar, cie twee cuizend jaaren naa dien tyd, van wlken ik thans fpreeke, aan de deure des Tempels lag, Hand. III, 2. lag buiten het voorhof der Ifraëliten, in het voorhof der Vrouwen. Ff a  452 § 142- De Wetten van Moses. der de Ifraëlitifche ingevoert, en zelfs geenzivis fchandelyk, dewyl dit eenen Hraëliet van zyn Burgerrecht niet beroofde. Dit was een zeer kragtig middel om het bedelen voor te komen; want een luiaart of vérkwifter, die meer fchulden gemaakt had, dan hy betaalen konde, werdt zelf ter betaalinge verkocht; en het eerfte, dat een gegoed Ifraëiiet eenen ftraatflyper, die met bede• len z\n brood zocht, zoude hebben aangebooden, zoude geweeft zyn ; zo sïniethebtomvan te leeven, ik ben cereet om u tot mynen slaaf 1 e kooïen. Dit gaf aan iemand, die gaerne arbeiden wilde, brood, en fchrikte eenen luiaart genoeg af van t bedelen. Men laate de zoodanigen maar van verre werk zien, en zy zyn verdweenen. Zo men vraagt, van waar het kome, dat de koftwinning der Bedelaaren by ons zoo algemeen geworden is ? moet men de oorzaak zekerlyk voor een gedeelte daarin zoeken, dat wy groote Steden hebben, dat rykdom «en overdaad evenredig toeneemen, en dat 'er eene groote ongelykheid in de bezittingen van byzondere perfoonen plaatze heeft; maar nochtans voornamentlyk is de oorzaak daar van in eene verkeerd begreepene zedenleere te vinden, die wy noch, uit de tyden voor de hervorming, hebben overgehouden. In die tyden was het bedelen zelf Heiligheid, en aan Bedelaaren geeven, een uitfteekend goed werk; en van die oude vooroordeelen hebben wy noch zoo veel behouden, dat de meefte Menfehen, wanneer zy van het geeven van Aalmoefen, ei het doen van werken van Barmhartigheid hooren fpreeken, doorgaans denken aan het geen men aan Bedelaaren geeft, en men den kinderen al vroeg  weeten van geene Bedelaars. 453 vroeg die ftelregel in prent, dat het onbarmhartig is, eenen Bedelaar met ledige handen weg te zenden, zonder hun die gewichtigere verplichting daar by onder het oog te brengen, dat men deeze Bedelaaren vooraf moet leeren kennen , ten einde men niet, het geen men van zyne inkomflen tot onderfteuning der behoeftigen geeven kan, waare armen onrhoude, en aan Luiaarts verkwifte. Zoo lange de Predikanten aan de jeugd geene betere Zedekunde leeren; zoo lange zy haar niet zeggen, dat Aalmoezen aan Straatflypers of verkwifters, zonder onderzoek, gegeeven een foort van berooving der waare Armen is , den wel* %en dezelve ontrokken worden; dat het een werk van Barmhartigheid is, zich eenige moeite te geeven om deeze wezentlyke Armen van Luiaarts re leeren onderfcheiden, en eene hoogmoedige verachting der behoeftigen, wanneer men zonder de elve eenig onderzoek waardig te achten, weinig betekenende Aalmoezen , aan ieder cénen, die dezelve komt verzoeken, uitdeelt, en eindelyk dat deeze kleine Aalmoezen een middel zyn om de Menfehen tot ledigheid te lokken, endusgeene wezentlyke Weldaad; zoo lange dit niet aangedrongen wordr, zal de Overheid vergeefs trachten; om door wyze en rechtvaaadige Wetten het groote onheil derBedelaary e te keer te gaan. Wanneer zy verbiedtshe t geen m en van zyne jeugd af aan als een ftuk van den Godtsdienftheeft hooren aanpryzen,en het geen bovendien veel gemaklykeris,dan naabehoorïyk onderzoek, op eene verftandige wyze wei te doen; zullen 'er altoos veele gevonden worden, die deezen kwalyk begreepen en gemaklyken Godtsdienft volgen, en tot hun "eigen nadeel-zoo wel als dat van den Staat, Bedelaaren helpen aanFf 3 kwee-  454 5 *43- Rechten der. Armen. , kweeken. Wanneer de Predikanten door eene onverftandige, én in den Bybel zekerlyk niet ge. gronde Zedenleere aan de goede oogmerken der Overheid hinderlyk zyn, is de fchuld daar van doorgaans, dat zy op de hooge Schooien niets wezentlyks geleerc, maar, gelyk m:n het noemt, alleenlyk tot Predikanten gelludeert hebben: maar het nadeel is evenwel zeer groot, het welk zy veroorzaaken. S i43- Wetten en vermaningen van den Wetgeever, mitsgaders bet oud berkomen, ten befte der Armen. Om dan niet verder aan Bedelaaren, maar alleenlyk aan Armen te denken, zoo zorgde .Vlofes grootelyks voor dezelven, door verfcheide bevelen of fchikkingen, die hy ten hunnen belle maakte. Want alhoewel hy, door zyne Akker wetten had zoeken te verhoeden, dat niemand in Armoede gebooren wierdt (a), nochtans is hy zoo Platonifch niet in het geeven van zyne Wetten, om te hoopen, dat 'er wezentlyk geen Armen zyn ZQuie: maar hy zegt uitdruklyk: daar zullen altoos Armen in het land gevonden worden, daarom beveele ik u, dat g5t uwe handen voor uwen broeder , en de Armen en behoeftigen in uw land, zult open doen. Deut. XV, ii. Zyne algemeene vermaaningen tot mildaadigfteid, inzonderheid om zich eenes ifraëücen, die M g , tot <«) § 73»  § 143» Rechten der Armen. 455 to: armoede vervallen was aan te neemen, en hem te onderfteunen, ga ik met ftilzwygen voorby, om dat die niet zoo zeer tot zyne Burgerlyke Wetten, als tot zyne zedenleere behooren. Want daar een Wetgeever noch maar vermaant, zondernaukeurig tepepaalen, wat een iegelyk doen raoette; kan de Overheid daar toe niemand dwingen, maar het wordt aan zyn eigen gevoel van de billykheid der vermaaning overgelaaten, in hoe verre hy dezelve wil volgen. De vermaaning, Deut. XV, 7-11, om eenen verarmden Ifraëiiet, door leeninge te hulpe te komen , en hem dit op zyn verzoek niet te weigeren, alware het ook, dat het Sabbath j*ar voor de deure ftond O), deeze vermaaning, zegge ik, behoort een weinig beter tot het IVlofaifch Recht, en is, om zoo te fpreeken, een tusfchenfoort, tusfehen Weten vermaaning. Uit de eerfte begrippen van billykheid blykt dit al duidelyk, dat geen Wetgeever daar toe kanvermaanen, die in zyne Wetten den fchuldeifcheren geene genoegzaame zekerheid, of fchielyk recht geeft; (en dit deed het Mofaifch Recht, gelyk wy in het vervolg zullen zien) want daar de Wetten omtrent fchuldenaaren zacht zyn, hebben zy voor de Armen een zeer nadeelige uitwerking, nademaal niemand hun gaerne iets zal willen leenen, maar hun liever kleine-Aalmoezen geeven. Eene Wet, die (ot dergelyk leenen, aan de Armen vermaant, en, gelyk Mofes vers. 9» liet laag" (a) In het Sabbath Jaar konde men geene fchuldenaaren maanen; men was zyn Recht daarom wel niet kwyt, maar men moeft een geheel Jaar langer geduld hebben. ■ „ Ff 4  45° § i43« Rechten der Armen. laagheid van gemoed noemt, wanneer men hun dit weigert, doet zekerlyk iets meer dan vermaanen; want het ftelt burgerlyke fchande, en een verwyt, over het welk men by de Overheid niet kan klaagen, op de Weigering; en geeft aan de Overheid het Recht, om deeze vermaaning' mondeling te herbaaien. Maat verder geioove ik niet, dat men deeze plaatze moet uitlfrekken, noch dat dezelve eene eigentlyke verplichtende wet is, ten minilen niet in gewoone gevallen.' Het is waar men heeft in tyden van Oorlog, in den uiterften nood, ook wel ged won gene leeningen, welke van ieder eenen, die maar geld heeft, met geweld kunnen afgeperft worden. Dan Mofes fchynt daar van niet te fprêeken, want hy zegtmetgeen eukeld woord, hoe de Overheid hec moete aanleggen, om te onderzoeken, of iemand geld hebbe, die niets ter leen wil geeven; hy zegt niet, hoe zy hem dwingen moete; met een woord, hy zegt niet, wat zy in zulk eene gevalle doen moete; maar hy vermaant Hechts, en zegt op eene andere plaatze, dat Godt zulk eene leening, die zonder pand te neemen, gefchiedt was, als eene Aalmoes zal aanmerken, Deut.XXIV, 13. Deeze laatfte uitdrukking is voor die zaak ongemeen gepaft. Eene leening, die ons prompt wederom gegeeven wordt, ja voor welke wy vooruit al de grootfte zekerheid hebben, kan inderdaad dikwils eene veel grootere weldaad zyn, dan eene eigentlyke Aalmoes; want wie eene Aalmoes geeft, geeft doorgaans te weinig, dan dat een ongeluk kige daar mede zoude kunnen gered worden. Volgens het Recht der Ifraëliten had een fchuldeifcher, zelfs zonder het bovengemelde onderpand, in den \ Ak.  § i43- Rechten der Arm en. 457 Akker, en den toekomftigen Oogft van zynen fchuldenaar, ja zelfs in zyne perfoon, die ter betailinge van de fchuld konde verkocht worden, zoo veele zekerheid, dat in de vermaaningevan den Wetgeever om den Armen te leenen, niets onredelyks of buitenfpoorigs gevonden worde. In gevallen van wezentlyken, en algemeenen nood, zoude men het by zoo veel zekerheids niet eens kunnen mispryzen, al ware het dat Ryken, door de Overheid tot deeze leening gedwongen wierden. Van deeze vermaaningen moet men drie eigentlyke Wetten ondericheiden, waar in iets ten beste der Armen bevolen wordt. 1) ln dentyd van den Oogft mocht het Koorn, hec welk buiten den Akker, of in na buiten uitlcopende hoeken gegroeic was, niet van den Eigenaar des Akkers afgemaayt, maar het moeft voor den Armen gelaaten worden : ook mocht een Eigenaar deayren, die hier en daar op den Akker verftrooit lagen, niet op leezen, maar ook deeze waren voor de Armen; ja bun behoorden zelfs defchooven, die men ait onachtzaamheid had laateu liggen, en de Eigenaar had geen Recht, om ze naderhand noch ce gaan haaien, Op de • zelfde wyze was het geftelc met de Olyfboom gaarden, en Wynbergen, en waarfchynlyk met de vrugten zameling in het algemeen: de naleezing werdt voor de Armen overgelaaten, en een Eigenaar had zelfs geene vryheid, om de Olyven, die naa de eerfte fchulding of flag waren blyven hangen, te laaten afplukken. Even zoo was ook alles voor de Armen, het geen laater, en eerft naa Ff 5 den  45^ § 143- Rechten der Armen. den Wynoogft, 0f den tyd der Vrugten-zameling rypwordt,Levic. XIX, 9,10. Deut. XXIV, 19, 20, 21. Ruth. II, 2-19. Naar allen fchyn is iets dergelyks al voor den tyd van Mofes, door een Menfchlievende gewoonte in gebruik geweeft. Hiob ftelt de Armen voor, als het Herfst-hooy verzamelende in den Wynberg des Onrecht vaardigen: (a) waar uit fchynt te blyken, dat al in zynen tyd, harde en onbarmhartige Menfehen zelve , den Armen vryheid gaven , om wanneer de Wyn - Oogft voorby was, in hunne Wynbergen, gras te maayen, om hun Vee te voeren, en dat met de maand October hun Eigendom op degewasfen van hunnen Wynberg van tyd tot tyd ophield; alleenlyk ligt in de uitdrukking, de Wynberg des Onrechtvaerdigen, tefïens mede opgeflooten, dat'ervoor hun niet veel in te vinden was, dewyl hy hun, behalven het gras, geenenaleezingvan laster ryp gewordene druiven zal gelaaten hebben. Misfehien heeft Muhammed in het zesde Kapittel van zynen Coran, vs. 142 insgelyks het oog op een dergelyk Recht der Armen, het welk door een oud herkomen onder zyne Arabieren plaatze had, wanneer hy, naa de goedheid Godts geroemt te hebben, die Koorn, Dadelen, Granaat Appelen, Olyven, en meer andere Vrugten doet voortkomen, 'er by voegt; geniet deeze Vrugten, maar geeft ook in den Oogst, en wanneer gy uwe Vrug- (a) Hiob. XXIV, 6.  S 143. Rechten der Armen. 459 ten inzamelt , den armen hun Recht,boch doet hier in ook niet te veel, (dat is, geeft uit Roomzacht of By - geloof niets meer weg , dan gy, zonder uw eigen nadeel misfen kunt ) wantGodT bemintde verkwisters met, hoewel het ook niet onmoogelyk ware , door dit Recht der Armen, een eigentlyk zoo genaamt gefchenk te verftaan, het welk men in den Oogft gewoon was aan dezelven re geeven, 2 ) Wat in het zevende jaar, wanneer alle landen braak liggen moeften, van zelf, in de Velden, Tuinen, of Wynbergen,voortkwam, werdt den Armen prys gegeeven; zy hadden met den Eigenaar van die (tukken daar op hec zelfde Recht, Levic. XXV, 5, 6. 3.) Eene andere gewichtige weldaad voor de Armen beftond in de zoogenaamde tweede tienden, en tweede Eerftelingen, van welke ik naderhand meer zal zeggen, maar waar van ik thans, zoo men my verftaan zal, het volgende in het voorbygaan moet aanmerken. Buiten en behalvende tienden, die voor de Leviten waren (